LEERREDENEN VAN G. J. ZOLLIKOFER. PREDIKANT DER EVANGELISCHHERVORMDE GEMEENTE TE LEIPZIG. In het Nederduitsch overgezet. ELFDE STUK. Te AMSTERDAM, By de Erven P. MEIJER en G. WARNARS. MDCCLXXXIX.   INHOUD. TWAALFDE LEERREDE. WAARSCHOUWING TEGEN HET MISBRUIKEN DER. WAARHEID. %i Met betrekking tot de leer van het Heilige Avondmaal. Eerste brief aan de Korinth. Hoofdft. XIV. vs. 20 Broeders wordt geen kinderen in 't verjland: maar—* wordt in 't verjland vohvasfen. - Bladz. 1 DERTIENDE LEERREDE. Vervolg op de voorgaande. WAARSCHOUWING TEGEN HET MIS» BRUIKEN DER WAARHEID. II. In opzigt tot de voortreflykheidderzedelykepligten boven uiterlyke Godsdienftige gebruiken en verrich». tingen. HL In opzigt tot de onfchadelykheid der onvermyddyke dwaalingen in den Godsdienst. IV. In opzigt tot het befcheiden en gemaatigd oordealen nopens het toekomende lot dier mentenen, dio geene Christenen zyn. Eerste brief aan de Korinth. Hoofdft. XIV. vs. 20.' Broeders wordt geen kinderen in 't verjland: maar—' ygrdt in 't verjland voiwasfen, 39 *2 F EER>  1 N H Ö U I). VEERTIENDE LEERREDE. Vervolg op de voorgaande. WAARSCHOUWING TEGEN HET MISBRUIKEN DER WAARHEID. V. In opzigt tot onze begrippen van God en zyne .gunftige gezindheden jegens de menfchen. VI. In opzigt tot de geringe waarde van het geloof, zonder de werken. VII. In opzigt tot de Christelyke blydfcbap , of de ■ vrolykheid en geruste gemoedsgefteldheid van den Christen. VIII. In opzigt tot de juister begrippen wegens de waardy der tydelyke goederen en van het zinJyke vermaak. Eerste brief aan de Korinth. Hoofdft. XIV. vs. 20. Broeders wordt geen kinderen in 't verjland: maar— wordt in 't verjland vohvasfen. - Bladz. 69 VTFTIENDE LEERREDE. Vervolg. \ WAARSCHOUWING TEGEN HET MISBRUIKEN DER WAARHEID. IX. In opzigt tot de waarde en het gebruik der reden in den godsdienst. X. Ia  ï N H O Ü D. X. In opzigt tot de zedclyke kragten ,en de zedelyke verdorvenheid van den mensch. XI. In opzigt tot den eigenlyfcen aart der zonde,en haaren invloed op God en zyn gedrag jegens de menfchen. Eerste brief aan de Korinth. Hoofdft. XIV. vs- 20. Broeders wordt geen kinderen in 't verjland: maar — wordt in 't verjland volwas/en. - Bladz. 99 ZESTIENDE LEERREDE. Vervolg. WAARSCHOUWING TEGEN HET MISBRUIKEN DER WAARHEID. XII. In opzigt tot de verlosfing der menfchen door Je. fus Christus te weeg gebragt. XIII. In opzigt tot het geloof in hem en de deelneeming in zyne verlosfing. XIV. In opzigt tot den aart der echte christelyke deugd en vroomheid , en van haaren invloed op onze gelukzaligheid. XV. In opzigt tot de woorden en het gebruik der christelyke vryheid. Eerste brief aan de Korinth. Hoofd!!. XIV. vs. 2e- Broeders wordt geen kinderen in 't verjland: maar—■ wordt in 't verjland volwas/en. - - ' 123 * 3 ZE-  INHOUD. ZEVENTIENDE LEERREDE. Vervolg. WAARSCHOUWING TEGEN HET MISBRUIKEN DER VVAARHEID. XVI. In opligt tot de waarde en de gewigtigheid der weldaadigheid. XVII. In opzigt tot de verdraagzaamheid, of toegeevendheid jegens de dwaalingen. XVIII. In opzigt tot de Goddelyke oordeelen en ftraffen. Éérste brief aan de Korinth. Hoofdft. XIV. vs. 20. Broeders wordt geen kinderen in 't verjland: maar — wordt in 't verjland volwas/en. - Bladz. 145 A G TIENDE LEERREDE. OVER DE VERGENOEGDZA AMHEID. Brief aan de Phimpp. Hoofdft. IV. vs. 11, 12. Niet, dat ik dit zeg wegens gebrek 3 want ik heb geleerd vergenoegd te zyn in 't geen ik ben. En ik weet vernederd te worden , ik weet ook overvloed te lubben: alleszins en in allen ben ik onderwezen, beide verzadigd te zyn en honger te lyden , beide overvloed te hebben en gebrek te lyden. - 167 NE.  INHOUD. NEGENTIENDE LEERREDE. HANDLEIDING TOT DE VERGENOEGD' ZAAMHE1D. BltÏEf AAN DE pHlUrP Hoofdft. IV. VS. II, 12. Niet, dat ik dit zeg wegens gebrek ; want ik hei geleerd vergenoegd te zyn in 't geen ik ben En ik weet vernederd te worden, ik weet ook overvloed te hebben: alleszins en in allen ben ik onderwezen, beide verzadigd te zyn en honger te lyden, beide overvloed te hebben en gebrek te lyden. Bladz. 197 TWINTIGSTE LEERREDE. PE VOLMAAKTE MAN, DIE IN WOORDEN NIET STRUIKELT. Brief van Jacobus, hooedsi. III. vers 2. Indien iemand in woorden niet Jlruikelt > die is een yolniaakt man. - - 227 EEN-  INHOUD* EEN-EN-TWINTIGSTE LEERREDE. OVER DE MENSCHELYKE VOLMAAKTHEID. Brief aan de Philips. Hoofdft. III, vs. 11. Niet, dat ik het reeds gekregen heb, of reeds vol. maakt ben: maar ik jaag daarna, of ik het grypen tnogtj daartoe ik van Christus Jefus ook gegrepen hen. ... Bladz. 257 TWAALF-  TWAALFDE LEERREDE, WAARSCHOUWING TEGEN HET MISBRUIKEN DER WAARHEID. I. Met betrekking tot de leer van het Heilige Avondmaal. Tekst: Eerste brief aan de Korinth. Hoofdft. XIV. vs. 23, Broeders wordt geen kinderen in 'f verjland: maar — wordt in 't verjland volwas/en. XI. Stuk, A   ö die onze God en onze Vader zyt, en ons verwaardigt, ons voor uwe kinderen te erkennen, en als zodanigen met zo veele weldaaden en zegeningen te begunftigen ! wy zyn in uw huis vergaderd, om u te aanbidden , u voor uwe weldaaden te danken, malkanderen omtrent uwen wil en onze pligtcn te onderrechten , en de gedachtenis van Jefus Christus, onzen Heer en Heiland, door het heilige Avondmaal te vieren. Met welk eene bereidwilligheid , met welk eene omzichtigheid , met welk eene blydfchap behoorden wy niet dit alles te doen! Gy vordert immers niets, dat zwaar, dat hard is; gy vordert niets anders van ons af, dan 't geen in alle opzigten nuttig en heilzaam voor ons is. Wanneer gy ons beveelt u te verheerlyken, dan doet gy het niet om uwentwil, maar eeniglyk om onzentwille; gy wilt dat wy daardoor geruster, beter, gelukkiger zullen-worden. Wy moeten niet als ilaaven met angstvallige vrees , maar als kinderen, met heilige vrymoedigheid, met gerust vertrouwen voor u verfchynen , en ons over uwe genade en goedertierenheid verheugen. Ja, God! u dienen is enkel zaligheid, ö Dat A j wy  4 WAARSCHOUWING TEGEN HET wy dit fteeds met overtuiging erkenden, de eer, waartoe gy ons daardoor verheft, ten vollen befeften, en u, gelyk het Christenen betaamt, in geest en in waarheid dienden! ö Dat wy ons allen daardoor beweegen lieten, om u deezen redelyken, zaligen dienst met de grootfte bereidwilligheid en lust, volkomen oprecht, en zonder eenige bygeloo.vige, huichelachtige oogmerken toe te brengen! Laat toch de overdenkingen , die wy thans zullen voordraagen , ter bevordering van dit einde gezegend zyn! Leid gy zelf ons in alle waarheid, waarvan de kennis voor ons nodig en heilzaam is; laat ons deeze waarheid in een goed hart aanneemen en bewaaren; laat ons dezelve nooit tot zonde misbruiken, maar tot onze verbetering en heiligmaaking aanwenden. Ja, heilig ons in uwe waarheid; uw woord is de waarheid. Wy bidden u hierom in den naam enz. Amen. De leerwyze van Jefus Christus en zyne Apostelen had, onder anderen, dit uitmuntende , dat zy fteeds met de voorfchrifcen der waare wysheid. avereenkomftig was. Zy be-  MISBRUIKEN DER WAARHEID. $ .beftrecden niet alle vooroordeelen en dwaalingen in eens of regtftreeks, maar dan, wanneer het nodigst en gevoeglykst was : zy droegen niet alles aan allen voor, maar fchikten zich naar de bekwaamheden en vatbaarheid hunner toehooreren: zelfs het wezenlyke-cn gewigtigfte hunner leer droegen zy niet aan allen op dezelfde wyze, maar aan iedereen zodanig voor,.als best voor de begrippen en kundigheden fchikte, die zy by hen voorondeiftellen konden. De een of dé ander verachter of vyand van den godsdienst, moge dit voorzigtig gedrag van onzen Heer Jcfus Christus en zyne Apostelen tot eene tegenwerping gebracht, en hen van achterhouding j van vreesachtigheid , of zelfs van arglistig* beid befchuldigd hebben: maar, het is op de natuur van den mensch gegrond; het is in de meeste gevallen volftrekt noodzaakelyk, indien men hen tot de kennis der waarheid wil brengen. Op zodanige wyze handelt de bekwaamde, kundigfte oog- arts met den lyderj dien hy van zyne blindheid geneest. Hy ]$at hem niet in eens het heldere licht der zon op den middag aanfchouwen, maar brengt hem langzaamerhand,met veel omzigtigheid, zo ver, dat hy dcrzelver glans leert verdraagen^ Zo A 3 W  6 WAARSCHOUWING TEGEN HET is ook de vordering, welke de menfchen in het algemeen tot de volmaaktheid maaken , langzaam, gaat langs zeer veele onmerkbaare trappen, en zy moeten in hunnen loop naar dit doel geene fprongen doen. Tegenwoordig behoorden de Christenen zekerlyk verder te zyn, dan zy in de tyden der Apostelen en in de eerfte eeuwen na dezelven zyn konden. Zelfs het ftilftaan en het achteruitgaan, 't welk in de duistere middeleeuwen voor de Reformatie gefchied is, en waardoor de Christenen weder tot eene foort van kindsheid vervallen waren , ontfchuldigt hen niet, indien zy nu noch zwakke aan vangers in de christelyke leer zyn, dewyl men federt dien tyd in alle takken van kennis en wcetcnfchappcn aanmerkelyke vorderingen gemaakt heeft, cn het nadenken over godsdienftige onderwerpen , de geest der vryheid en des onderzoeks veel algemeener zyn, dan zy voorheen waren. — Naar deeze ver-' andering der omftandigheden, zou men den. ken, moeten zich ook de leeraars van het Christendom in hunne voorfiellen fchikken. Zy kunnen nu toch wel menig vooroordeel en dwaaling regtftreeks beftryden, wier be- ftry.  MISBRUIKEN DER WAARHEID. 7 ftryding in andere tyden en in andere omftandigheden meer nadeel dan nut gefticht zou hebben. Zy kunnen nu zekere leeringen in haare gantfche uitgeftrektheid en .met alle naauwkeurigheid, zo als zy zyn, voordraagen, die anders , onbewimpeld voorgefteld zyndc , meer tot verwarring en, verblinding , dan tot verlichting geftrekt zouden hebben. Zodanig heb ik my ook menigmaal dén te» genwoordigen toeftand der Christenheid, en de, vatbaarheden en behoeften, myner tydgenooten voorgefteld. Üit dien hoofde heb ik my bevlytigd,myne aandachtigeToehoorers! om u wegens menige leering van den godsdienst, die nog fteeds met donkerheid bedekc was, zulke duidclyke en juiste denkbeelden in te boezemen , als ik my zeiven daarvan kan vormen. Deeze wyze van onderrechting berouwt vay ook niet, en ik ben van voorneemen my verder van dezelve 'te bedienen. Ondertusfchen komt het my toch voor, dat ten minften nog hedendaags niet allen dit licht, zo klein en groot het zyn moge, vcrdraagen kunnen, ja dat zelfs yeeieri hetzelve tot een gebrekkig gedrag misA 4 brui-  S WAARSCHOUWING TÉGEN HET bruiken. En daarover, myne geliefde vrienden! wilde ik in dit uur wat omflandiger met ü fpreeken. Ik wenschte van harten , dat gy, gelyk de Apostel in onzen tekst tot de Christenen van zynen tyd zegt, geen kinderen in het verjland, maar dat gy volwas/en, dat gy mannen in de kennis en in den Christelyken Godsdienst zyn en fteeds meer worden mogt. Ik wenschte echter ook , dat gy dat geen ,* 't welk u tot deezen hooger trap van volmaaktheid leiden zal , daadelyk aanwende , Waartoe het verordend is. Ik zal my thans eehiglyk by dè leer van het heilig Avondmaal bepaalen, u de rechtmaatige begrippen, die wy u daarvan gegeeven hebben, herinneren * en u voor alle misbruiking van dezelve waarfehouwen. Wy hebben u , myne aandachtige Toehoorers ! in opzigt tot de leer van het heilige Avondmaal , dikwyls , volgens de uitdrukking van den Apostel, geen melk, maar vaste fpys toegediend , en menig vooroordeel ten aanzien van dezelve regtsilreeks beftreeden, 't welk men anders misfehien voor heilig en oaweerfpreeklyk hield. Wy hebben u gezegd, dat het waardig gebruiken van het bei-  misbruiken der waarheid. 9 heilige Avondmaal geenszins eene moeilyke, maar eene gemakkelyke zaak is; dat daartoe niet altoos eene omflagtige voorbereiding vereischt wordt; dat deeze plechtigheid niet dient, om ons met God te verzoenen, of ons vergeeving van zonden te verfchaffen; dat het geenszins de hoofdzaak van den Christelyken Godsdienst uitmaakt, en het gemis van deeze hoofdzaak niet vergoeden kan; dat het eindelyk niets onbegryplyks of geene verborgenheden behelst, en met geene buitengewoone, bovennatuurlyke kragten verbonden is. Dit alles is naar myne overtuiging waar 5 myne vrienden! en wy zeggen het u regts^ ftreeks, zonder eenige omwegen, omdat wy u voor gefchikt en waardig houden om de waarheid ten vollen te kennen, en door dezelve uwe volmaaktheid en gelukzaligheid te bevorderen. Maar aan hoe veel misbruiken zyn deeze waarheden nog onderhevig , en hoe veel. reden hebben wy van bezorgd te zyn, dat zy door veelen onder ons niet recht gevat en derhalven misbruikt worden! t . Wy zeggen dan vooreerst: het waardig gebruiken van het heilige Avondmaal is niet moeilyk. En dit, dunkt my, moet voor elk naA 5 den-  JD WAARSCHOUWING TEGEN HET denkend Christen zeer duidelyk zyn. Aari den eenen kant is het uitwendige van deeze heilige verrichting zó eenvoudig en zo gemakkelyk, als iets bedacht kan worden. Men moet zich met zyne christelyke broeders in de plaats, die tot den godsdienst gefchikt is, laaten vinden, en zich daar met hun in 't gebed vereenigen , ter eere van God en Jefus Christus eenen lofzang zingen, en dan gemcenlciiapiyk eenig brood eeten en :eenigen wya drinken,. 't. Is derhal ven noch een kostbaar, noch een moeilyk, noch zodanig een gebruik, waarby men ten zelfden t.yde op veele dingen acht te geeven , zeer, veele, kwaalyk famenhangende omftandigheden eri plegtigheden waar te ncemen, en zyne aandacht tot vermoeijing toe in te fpannen heeft. Dit zal gewislyk niemand loochenen. Maar aan den anderen kant, is ook de betekenis van dit gebruik ongemeen duidelyk en bevattclyk , ■ en do gedachten die wy daar* mede verbinden moeten,.om het als redelyke Christenen waar te neemen , zyn immers geenszins van dien sart, dat zy groote fchranderheid, of byzondere vermogens van den geest,, of geleerdheid vooronderftellen. Wy moeten  MISBRUIKEN DER WAAR HEID. ïï ten de gedachtenis van Jefus Christus vieren, aan zynen dood herdenken, en ons over al het göede verheugen, dat wy aan hem en zyne leer en zynen dood pe danken hebben. Wy moeten bedenken, wat hy tot ons best gedaan en geleden, welk een voorbeeld hy ons nagelaaten, wat hy ons bevolen en verboden heeft. En zouden wy niet volftrekt onweetend moeten zyn, zouden wy nog den naam van Christenen kunnen draagen, indien wy van dit alles niets wisten, of indien 't Ons zwaar viel, gedachten , die daartoe betreklyk zyn, in ons te verwekken ? Wy behoeven immers niet altoos alles te dertken en 'te vermelden, wat daartoe behoort; wy kunnen ons immers nu dit, dan een ander byzonder gedeelte daarvan herinneren; en het onderwerp is zo ryk, zo vruchtbaar, dat het ons zekeiiyk nooit geheel aan ftof tot christelyke overdenkingen ontbreeken kan. Heeft niet iedereen van ons ten minften zeker aantal van kragtige en gewigtige fpreuken uit het Euangelie in zyn geheugen, en zou hy zich dan niet deeze of geene van dezelve kunnen te binnen brengen? Worden ons ook niet in de aanfpraak, die het gebruiken van het heilige Avondmaal vooraf gaat, menigerlei  J 2 WAARSCHOUWING TEGEN H E t iei ftiehtelyke bedenkingen aan de band gegeeven, waarby wy onze aandacht bepaalen, en welke wy onder de plegtigheid verder overdenken kunnen ? En wat de gemoedsgefteldheid betreft, die ons tot waardige dischgenooten aan de tafel des Heeren maakt; wy weeten immers dat dezelve alleen tot onze tegenwoordige geneigdheid betreklyk is, en dat het daar niet zo zeer op de levendigheid en fterkte onzer goede gewaarwordingen, als veeleer op haare opregtheid aankomt. Zodra ik erken, dat God ons door zynen Zoon in< de waereld té zenden, eene groote weldaad beweezen, dat jefus Christus veel tot ons welzyn gedaan heeft, dat wy hem daarvoor dankbaarheid en wederliefde en gehoorzaamheid fchuldig zyn, dat zyne voortreflyké, goddelyke leer onze hartelyke goedkeuring en onze gewillige opvolging verdiént; en ik befluit, ik wek my daartoe op, en geef dit voorneemen door het gebruiken van het heilige Avondmaal ópenlyk te kennen: dan houd ik hetzelve waardiglyk, offchoon deeze gewaarwordingen ook niet zeer levendig, of myne voorige gevoelens en daaden niet zodanig gefield gewcess mog-  MISBRUIKEN DER WAARHEID. Ig rnogtcn zyn, als zy wel behoorde te weezen. En zou het dan eenen Christen, die anders geen volftrekt ongevoelig hart heeft , en godsdienstoefeningen bywoont, die alleen op deeze verrichting betreklyk, en ter bevordering van deeze gewaarwordingen ingericht Zyn, zo moeilyk vallen, dezelve in zich te verwekken, en dus de gedachtenis van zynen Heiland waardiglyk te vieren? Neen, ik her^ haal het, dit te doen kan voor hem geene moeilyke, moet voor hem eene ligte en aan-> genaame zaak zyn. Dit is eene waarheid, die zigtbaarlyk op de natuur deezer godsdienftige plegtigheid en op de natuur der menfchei lyke ziel gegrond is, Maar volgt nu hieruit wel, dat men het heilige Avondmaal onbedachtzaamlyk , met eene geheele verftrooidheid van gemoed, zonder alle aandacht houden mag? Volgt hieruit, dat men zulks met een geheel onaandoenlyk, ongevoelig hart , met onverfchilligheid en koelheid op eene waardige wyze doen kan? Is dan gemakiykheid en onbedachtzaamheid eenerlei? Is dan gebrek aan alle aandoeningen cn aan alle gevoel het zelfde, dat de toevallige al'vvcezigheid van zeer fterke, levendige aan-  14 WAARSCHOUWING TEGEN HET aandoeningen Is? Kan ik dan iets, hoegenaamd, op eene waardige wyze doen, indien ik het op eene onbedachczaame wyze doe , of indien ik inmiddels aan geheel iets anders denk? 't Is eenen vriend onbetwisbaar ligt en aangenaam, zich met zynen vriend te onderhou. den; maar zal hy zulks op eene welvoeglyke, hem aangenaame, de vriendfchap waardige wyze kunnen doen, indien hy vergeet dat hy by hem is, dat hy zich met hem onderhoudt; of indien hy zulks zonder alle deelneeming, met gebaarden,die verftrooidheid van gedachten en onverfchilligheid te kennen geeven, met het koudfte hart doet? Neen , hoe ligter eene op zichzelve goede en nuttige zaak'is, deste onverantwoordlyker is 't zo men ze verzuimt, zo men ze gebrekkig waarneem';; zo men zich dezelve niet deste zorgvuldiger te nut maakt, naarmaate men daarby minder, zwaarigheden ontmoet, 2-. Wy hebben u verder? gezegd , myne aandachtige Toehoorers, dat 'er niet volftrekt èent omjlachtige voorbereiding tot het waardigs gebruiken van het heilig Avondmaal vereischt wordt. En kunnen wy daar wel aan twyfelen, indien wy het zelve houden voor 't geen het we-  MISBRUIKEN DER WAARHEID» 1$ wezcnlyk is, naamelyk voor een' maaltyd ter gedachtenis van Jefus Christus en zyne weldaaden ? Indien ik by toeval in een gezelfchap kwam, daar de gedachtenis van eenen afweezenden vriend, door eenen gemeenfchaplyken maaltyd, of door zekere plegtigheden gevierd wierd, en die vriend was ook myn vriend, was een perfoon, dien ik altoos hoogachtte en beminde; met hoe veel vreugde zoude ik niet aan deeze plegtigheid deel neemen, en hoe ongerymd zou my niet het denkbeeld voorkomen, dat ik zulks niet doen mogt, omdat ik het niet vooraf geweeten, of geen tyds genoeg gehad had, om my daartoe voor te bereiden? Hoe koel moet niet de vriendfchap , hoe ongevoelig de liefde zyn, of,liever,hoe weinig aanfpraakmoetik op beide hebben , indien ik de gedachtenis van mynen vriend niet by my vernieuwen, indien ik ze niet met eene warme, hartelyke deelneeming vernieuwen kan , zonder my Vooraf lang en met veel moeite te bedenke», Wie deeze vriend is, en wat hy voor my ia, wat hy eertyds voor my gedaan , waardoor, hy myne hoogachting en toegenegenheid verworven en zich waardig gemaakt heeft, dat ik zyne gedachtenis op het plegtigfte vernieuw?-  ï£ WAARSCHOUWING TEGEN HET nieuw? Eveneens is het met het Avondmaal onzes Heeren gelegen. Waarom zouden wy hetzelve niet zonder moeilyke voorbereiding kunnen houden, indien wy, ik zal niet zeggen, volmaakte, maar alleen oprechte Christenen zyn? en indien wy dat niet zyn,. heeft immers de geheele zaak tot ons geene. betrekking. Gewislyk moeten wy by deeze plegtigheid onze gedachten verzamelen, weeten wat wy doen , het gaarne en gewillig uit innerlyken aandrang doen, en het denkbeeld van Jefus en van het heil, door hem aangebragt, moet niet vreemd voor ons wezen, het moet reeds dikwyls het onderwerp onzer overdenkingen en blydfchap geweest zyn; maar indien dit plaats heeft-, dan kan ik waarelyk naauwelyk befeffen, wat ons zou kunnen weerhouden, om zulks by elke gevoeglyke gelegenheid openlyk aan den dag te leggen , en daardoor dit denkbeeld nieuwe klaarheid en nieuw leven te geeven;'t zy wy voor 't overige ons daartoe voorbereiden kunnen , of niet. Maar dit levert weder een geval op, waarin de waarheid ligtlyk kan misbruikt worden , en daadelyk misbruikt wordt; waarin zy voor veelen eene te vaste fpys is, die zy niet verdraagen kunnen. Wy zeg-  Misbruiken der waarheid, if zeggen, 'er zyn gevallen, waarin men geene wydloopige, of wel in 't geheel geene voorbereiding tot het vieren der gedachtenis van Jefus houden, en desonaangezien hetzelve op eene Gode aangenaame, waardige wyze bywooncn, en zulks zonder angstvalligheid met geruste gemoederen doen kan, Dit is waarheid. Maar nu bcfiuit de zwakke , of niet redelyk genoeg gezinde Christen , die deeze waarheid niet recht vat, daaruit, dat derhal ven alle 'voorbereiding onnodig en overtollig is; dat men dezelve altoos, dat men ze ook dan nalaaten kan , wanneer men door niets gewigtigs daarin belet wordt, wanneer men 'er ook nog zo veel ledigen tyd en nog zo goede gelegenheid toe heeft. Maar, hoe valsch is niet dit befluit? — Hoe! omdat eene zaak in fommige gevallen niet volftrekt noodzaaklyk is, is zy daarom t'eenemaal onnodig en overtollig? omdat ik ze fomwylen zonder nadeel ontbeeren kan , kan zy my daarom nooit het geringde voordeel verfchaffen? Wie oordeelt toch op die wyze Tin dingen, die het dagelykfche leven betreffen? — Wie heeft wel immer dit befluit gemaakt: omdat ik my fomwylen ,' zonder eenen geregelden maaltyd te houden, met eenige weinige beeXI. deel. B ten  i8' WAARSCHOUWING TEGEN HET ten broods genoegzaam verzadigen kan, daarom behoef ik nooit eenen geregelden maaltyd te doen V of, omdat ik my fomtyds met een enkel uur flaapens vergenoegen moest en daardoor verkwikt wierd, daarom kan ik altoos eenen geregelden flaap van verfcheideneuuren ontbeeten? Neen, zo zeker het is, dat de Christen zich daarover niet behoeft te bekommeren , of zich des wegen ver wy tingen te doen, indien het hem, buiten zyne fchuld, aan tyd en gelegenheid en vermogen tot eene wydloopige voorbereiding tot het heilige Avondmaal ontbreekt: zo zeker is het ook, dat hy deeze voorbereiding niet verwaarloozen, maar ze zich tot eene niet min aangenaame,dan gewigtige bezigheid maakenmoet, 7.0 menigmaal hy daartoe tyd en gelegenheid en krachten heeft. 3.) Wy hebben u, ten derden, gezegd, myne aandachtige Toehoorers ! dat het heilige Avondmaal geenszins Jlrekt, om ons met God te verzoenen, of ons- vergeeving van zonden te verfchajfen. Niets is waarachtiger dan dit. God is reeds verzoend. Hy voedt geene vyandelyke, wraakgierige gevoelens tegen de inenfchen. Hy wil zyne wcdcrkeerende kinde-  MISBRUIKEN DER WAARHEID. I9 deren genade bewyzen. Hy wil ze niet naar de uiterftc ftrengheid, maar met toegcevende Verfchooning beoordeelen. Dit is eene der voornaamfte leeringen van den christelyken godsdienst. Dit heeft Jefus ons in den naam van God uitdrukkelyk verkondigd ; daarvan heeft hy ons door zynen dood en door zyne opftanding uit de dooden op het kragtigfte verzekerd, en, om ons desvvcgen ten vollen gerust te Hellen, wordt ons zyn dood als het eenigfte eeuwig toereikende zoenoffer voorgefteld. Wy kunnen derhal ven God noch door gebeden, noch door godsdienftige gebruiken , noch door aêlmoezen , noch door iets anders eigenlyk verzoenen; dat is te zeggen , wy kunnen hem niet goedertierener, niet billyker, niet barmhartiger en toegenegener jegens ons en de menfchen in 't algemeen maaken, dan hy fteeds geweest is en in eeuwigheid zyn zal, en dan hy zich door zynen zoon, Jefus Christus, aan ons geopenbaard heeft. Maar dit kunnen en moeten wy doen: wy moeten ons voor zyne gunst en zyne weldaaden, die hy ons alle gaarne geeft, indien wy ze Hechts genieten en gebruiken kunnen, gefchiktertrachten te maaken. Dit echter kan niet door uiterlyke eerbewyzinB 2 gen  16 WAARSCHOUWING TEGEN HET gen of heilige gebruiken, het kan door niets anders gefchieden, dan door de fteeds volkomener verandering en verbetering van ons hart en leven, door eene fteeds toeneemende gelykvormigheid van onzen wil met zynen wil, en van ons gedrag met zyne inzettingen en geboden. Daardoor verzoenen wy onszelven met God, dat is, wy houden op onverfchiliig, ondankbaar, wantrouwend, ongehoorzaam tegen hem te zyn ; wy leeren hem lief hebben, op hem vertrouwen, hem gehoorzaamen ; wy voeden ook van onzen kant geene vyandelyke, maar eerbiedige, kinderlyke , dankbaare gevoelens jegens hem;en dus wordt de betrekking, die 'er tusfchen hem en ons behoort plaats te hebben, volkomen herfteld. Dit kan nu gewislyk het heilige Avondmaal niet zo eensklaps doen, offchoon het 'er ook iets aan toebrengen kan. Het is geen tovermiddel, maar een zedelyk middel ter onzer verbetering en gelukzaligheid; en zodanige middelen werken alleen langzamerhand, fterker of zwakker,naar maate wy een meer of min getrouw gebruik van dezelve maaken. Eveneens is het ook met de vergiffenis der zonden gelegen. De zodanige moet zeer menfchelyk , zeer onbetaamlyk van  RIÏSBRÜTKÊN DER WAARHEID. 21 van God denken, die zich verbeelden kan, dat God zich door voorbygaande goede verrichtingen en beloften, gelyk demenfchen, laat inneemen; of dat hy zich door traanen, door betuigingen , door beloften kan laaten beweegen , om ons voor goed te houden, offchoon wy nog kwaad zyn, of ons onze zonden te vergeeven, offchoon wy ze nog aankleeven en ons daardoor beheerfchen laaten; eeniglyk, omdat wy, by zekere plegtige gelegenheden , een verlangen daarnaar doen blyken,en misfchien eenige goede voorneemens opvatten, en het daarby laaten berusten. Neen ; waare boetvaardigheid en daadelyke verbetering zyn de onaffcheidelyke voorwaarde van de vergiffenis onzer zonden. Voldoen wy aan deeze voorwaarde, dan kunnen wy ons van de vergiffenis der zonden ten allen tyde, op alle plaatfen, dan kunnen wy ons van dezelve ook inzonderheid aan de tafel des Heeren verzekerd houden. Maar voldoen wy aan deeze voorwaarde niet, dan kan ons zelfs de godsdienftigfte bywooning van het heilige Avondmaal van onze zondenfchuld niet vryfpreeken. God kan ze ons op dien voet niet vergeeven , want de zonde ftraft zichzelve , en zo lang wy in dezelve B 3 vol»  22 WAARSCHOUWING TEGEN HET volharden, kan niets ons tegen haare ftraffen beveiligen. De zonde is eene ziekte. De teêrhartigfte , medelydendfte Geneesheer kan de ziekte niet wegneemen, en ons niet weder tot gezondheid herftellen , ten zy wy vermyden, waardoor zy veroorzaakt werd, en ons onthouden van het geene haar op nieuw zou voeden. Is dit alles geene waai> heid, die, niet geloochend kan worden door elk mensch van gezond , onbevooroordeeld verftand? Maar deeze waarheid moet mede wel begreepcn worden; zy moet in een goedhart vallen, indien zy niet misbruikt zal worden. Hoe menig zwakke of onredelyke Christen denkt misfchien by zichzelven: indien het gebruiken van het heilige Avondmaal my niet met God verzoenen, en my niet de vergiffenis myner zonden verfchaffen kan, wat nuttigheid heb ik dan daarvan te wachten ? Wat kan het'dan tot myne gerustfielling en tot myn' troost toebrengen? Welke eene vraag, myne aandachtige Toehoorers! Hoe! omdat de bygeloövige en de huichelaar by deeze heilige verrichting hunne rekening niet vinden, is zy dan daarom ook voor den redely- ken  MISBRUIKEN DER WAARHEID. 23 ken dienaar van God en Jefus Christus, voor den oprechten Christen , onnut ? omdat zy den eenen, 'die voor geene waare gerustheid, voor geene gegronde vertroosting vatbaar is, dezelve weigert, zou de ander ze daarom ook ontbeeren ? omdat zy dat geene niet geeft, wat zy niet kan geeven en niet belooft te geeven , zou zy ons daarom in geheel geen voordeel verfchaffen ? Welk eene gevolgtrekking! Derhalven, (opdat ik het ongerymde daarvan met andere voorbeelden aantoone,) omdat eene weetenfchap my niet, zodra ik haaren naam noem, of 'er eenige achting voor betoon , met alle.kundigheden en bekwaamheden, die 'er in opgeflotenzyn, verrykt, zo kan het my niets baaten, my op deeze weetenfchap toe te leggen ? Derhalven, omdat een geneesmiddel my niet daardoor, dat ik het bezie, dat ik het voor goed houd, dat ik zynen uitvinder roem, en zyne kragt ten hemel toe verhef, gezond maakt, maar ik het werkelyk moet inneemen , en my volgens hetzelve gedraagen , indien hec van kragt zal zyn, zo kan het niets tot myne beterfchap toebrengen? of nog anders: derhalven, omdat de rykdom my niet geleerd, de geleerdheid niet fterk, eeten en drinken B 4 niet  24 WAARSCHOUWING TEGEN HET niet ryk maaken, zo zyn rykdom , geleerd, heid,eeten en drinken onnutte dingen?Kunnen 'er wel dwaazer gevolgen zyn dan deeze? Alen verwachte toch geenszins van eene zaak, wat zy niet kan geeven; men verlan-* ge flegts dat geene van haar, 't welk zy in flaat is te verfchaffen. Men zocke in den rykdom de middelen tot een onbezorgd, gericflyk en wcldaadig leven, in de geleerdheid vermaak en volmaaking van den geest , in cetcn en drinken vocdfel en verfterking van het ligchaam, en men zal zich in zyne verwachtingen nooit bedrogen vinden. Eveneens handele men ook met opzigt tot het heilige Avondmaal. Men verwachte geene 'voordeden en uitwerkfels van hetzelve, die met zyne natuur en verordening ftrydig zyn; maar men gebruike het als een opwekkend middel, om zich de gewigtigfte, heilzaamfte, troostlykfte waarheden van den godsdienst, levendiger en plegtiger te herinneren , eene openlyke bekentenis van zyn geloof in den christelyken godsdienst af te leggen , God en Jefus Christus voor hunne weldaaden eenpaa-, riglyk te danken, en zich daardoor in 't geloof, in de deugd, in de hoop, in de algemeene en broederlyke liefde te bevestigen, —, en,  MISBRUIKEN DER WAARHEID. 25 en men zalgewislyk deeze godsdienftigehandeling nimmer zonder nut en troost verrichten. 4.) Wy hebben u, ten vierden, meermaalen gezegd, myne aandachtige Toehoorers ! dat het bywoonen van het heilige Avondmaal, geenszins de hoofdzaak van het Christendom uitmaakt , en dat het het gemis van het geen daartoe wezenlyk vereischt wordt , niet kon vergoeden. En hoe gemaklyk valt dit niet te begrypen ? Hoe toch zou een gebruik , eene uiterlyke verrichting, die men flegts nu en dan waarneemt, die in weinige oogenblikken afgeloopen is, de hoofdzaak van het Christendom uitmaaken? van het Christendom , dat gefchikt is om ons beftendig te leiden en te beftuuren, ons tot geheel andere en veel betere en gelukkiger menfehen dan wy anders zouden en konden zyn, te hervormen: van het Christendom, wiens leeringen en voorfchriften ons by onze aardfche bezigheden gelyk by onze godsdienftige overdenkingen , in de verkeering met de menfehen gelyk in de verkeering met God, onder het genot van onfchuldig, zinnelyk vermaak, gelyk by de vreugde over geestelyke fchoonheid en volmaaktheid , die ons in voor- en in tegenfpoed, in gezonde B S en  26 WAARSCHOUWING TEGEN HET cn zieke dagen, by alle veranderingen van onzen uitwendigen en inwendigen toeftand bezielen en regeeren moeten: van het Christendom , wiens aanhangers voornaamelyk door eene eerbiedige, kinderlyke liefde tot God en Jefus Christus, door eene hartelyke, werkzaame toegenegenheid jegens alle men. fchen, door eenen edelen, daadelyken yver voor de zaak der waarheid, der deugd, der vryheid, der gelukzaligheid hunner broederen moeten uitmunten? Neen, myne vrienden ! de godsdienst van den Christen is geen zaak, die in plegtigheden en uiterlykheden beftaat; geen zaak die aan zekere tyden en plaatfen bepaald is; geen zaak, waarby het Hechts op onbeftendige goede beweegingen of enkele goede daaden aankomt. Hy befta%t in zekere wyze van denken , gevoelen en handelen , die den mensch allengskens natuurelyk wordt, en zich door alle'zyne gedagten , woorden en daaden vertoonen moet. Zodanige gewigtige duurzaamc veranderingen nu in onze wyze van denken en van handelen , kunnen zekerlyk niet door godsdienftige gebruiken,'zy kunnen alleen door redelyke overdenkingen, door herhaalde ernftige overweegingen, door aanhoudende oefeningen  MISBRUIKEN DER WAARHEID. 1? gen in het goede, door beftendig acht op zich* zeiven te geeven, geboren worden. De leef van Jefus Christus en zyn voorbeeld , zyn geest en gezindheid , die moeten en kunnen ons verbeteren en heiligen; en de dankbaarheid en liefde , waarmede ons de genadige befchikkingen der Godheid tot onze verlosfing en zaligheid, en de heerelyke belofte, welke hy ons gegeeven heeft, behooren te vervullen , die künnemeji moeten ons daartoe kragt en fterkte verleenen. Het heilige Avondmaal moet ons alleen op eene plegtige wyze deeze goddelyke weldaaden herinneren. Wy moeten als dan God en zynen Zoon , Jefus Christus , gefamenlyk daarvoor danken, en de gedachtenis van onzen verlosfer en zaligmaaker by ons vernieuwen. Wy moeten daardoor eene openbaare belydenis afleggen van de betrekking en van de verbindtenis, waarin wy tot Jefus Christus ftaan. Jvlaar echter voldoen wy daardoor nog geenszins aan deeze betrekking en verbindtenis zelve. Daartoe worden geheel andere, veel gewigtiger dingen verëischt. De heerfchende gevoelens van ons hart, en de gefteldheid van onzen geheelen wandel, deeze maaken het wezen daarvan uit. Of, beftaat, misfehien, het wezen  28 WAARSCHOUWING TEGEN HET zen der waare vriendfchap hierin , dat men eenige maaien in 't jaar aan zynen vriend gedenkt, en hem openlyke eerbetuigingen doet? Beftaat het niet integendeel hierin, dat men hem altoos hoog acht en lief heeft, dat men zich beftendig gaarne naar zynen wil fchikt, dat men hem in alle opzigten tracht te behaagen, dat men dat geen, 't welk hy ons toevertrouwd en opgedraagen heeft, met alle getrouwheid bewaart, en met zorgvuldigheid en vermaak ten uitvoer brengt ?Ongetwyfeld verdient het laatfte alleen den naam van vriendfchap , en ook hy alleen, die zodanig jegens Jefus gezind is, en zich zo jegens hem gedraagt, voert met recht den naam van een' Christen. Dit zyn waarheden, op het gezond verftand en de heilige fchrift onwrikbaar gegrond. Maar hoe dikwyls wordt ook uit deeze waarheden een valsch befluit getrokken ? In dien het wezen van het Christendom, denkt men, in geheel andere dingen, dan in het gebruiken van het heilige Avondmaal beftaat; indien dit alleen een bywerk is; waartoe is het dan nodig dat ik hetzelve onderhoude? Dan kan ik immers buiten dat een goed Christen  MISBRUIKEN DER WAARHEID. 20 ten zyn! — Hoe verkeerd is deeze gevolgtrekking! Dat het heilige Avondmaal niet de hoofdzaak, niet het wezen van het Christendom is, daaruit volgt wel, dat men dit godsdienftige gebruik waarneemen kan , zonder een goed Christen te zyn ; maar 'er volgt in 't geheel niet uit , dat men een goed Christen zyn, en deeze plegtigheid willekeurig uit eigenzinnigheid, of uit onverfchilligheid kan verwaarloozen. Eveneens kan men wel een' perfoon door woorden en gebooden eeren , en hem uiterlyke betuigingen van vriendfchap bewyzen , zonder hem werklyk hoog te achten, zonder hem van harten genegen te zyn; maar men kan hem niet werkelyk hoogachten, kan hem niet van harten genegen zyn, en echter alle gelegenheden, van zulks te openbaaren en aan den dag te leggen, opzetiyk verzuimen. 5.) Eindelyk,wy hebben u meer dan eens gezegd, myne aandachtige Toehoorers! dat het heilige Avondmaal niets onbegryplyks of gehdmzinnigs bevat ; dat aan deeze godsdiènftige. verrichting geenszins zulk eene buitengewoone en bovennatuurlyke kragt verbonden is , die zonder opzigt op de gefteldheid onzer gemoederen en  30 WAARSCHOUWING TFGEN HET en buiten ons medewerken , eene heilzaame verandering in ons te weeg brengen. Noch de natuur en aart van deeze verrichting zelve, noch de wyze waarop God met zyne redelyke fchepfels handelt, en hunne verbetering en gerustftelling bevordert 3 noch de Heilige Schrift, noch de ondervinding geeven ons de minfte aanleiding , om zodanig iets in het heilige Avondmaal te zoeken, of Van het waarneemen van hetzelve te verwachten. Het is een plegtig gedenkmaal van de liefde en den dood van Jefus Christus,'t welk fteeds meerder of minder heilzaamer goede indrukfelen op ons zal en moet maaken, naarmaate wy meerder opmerkzaamheid, aandacht en christelyke gezindheden tot het vieren van deeze gedachtenis met ons brengen, en geduurende deeze plegtigheid in ons opwekken en onderhouden. Ik weet wel dat juist deeze waarheid, meïrigen welgezinden, maar zwakken en in 't nadenken niet genoegzaam geoefenden christen vreezen doet, dat daardoor deeze heilige verrichting den menfehen minder eerwaardig, Of zelfs verachtlyk mogt worden. Maar welk een openlyk misbruik der waarheid zou dit niet  MISBRUIKEN DER WAARHEID. 31 niet zyn! Hoe? toen wy duistere, verwarde begrippen van deeze godsdienftige verrichting hadden, toen wij niet recht wisten wat ons daarby te doen ftond, of wat men daar met ons voorhad; toen hielden wy dezelve voor gewigtig en heilig, toen naderden wy deezen disch met den diepfte eerbied, of zelfs met fidderen en beevcn, waarvan wy echter zeiven geene genoegzaame reden wisten te geeven: en nu, — nu wy ons duidelyke, juiste bevattingen van deeze zaak kunnen vormen , nu wy weeten , waarom zy gewigtig en heilig is, nu het licht der waarheid .ons daarby geleidt, en ons alles, wat groot, wat eerbiedenswaardig en troostelyk in den godsdienst is, herinnert, zou ons nu deeze verrichting min eerbiedwaardig,of zelfs verachtlyk voorkomen ? Hoe tegenftrydig zouden wy dan niet denken en handelen ? Hoe zeer zouden wy door dit misbruik onszelven niet vernederen? Welke foort van godsdienftige aandacht is dan een redelyk fchepfel, eenen wel onderweezenen Christen, betaamelyker? zulk eene, die op een duister , angstvallig gevoel van groote , maar geheel onverklaarbaare, onbegryplyke dingen fteunt? of zulk eene, die aan een aandachtig overdenken van even  32 WAARSCHOUWING TEGEN HET even zo groote en gewigtige, als bevatlykg? leeringen van den godsdienst en het christendom haarcn oorfprong te danken heeft? En welke van deeze beide foorten van godsdienftige aandacht zal langer van duur, en vruchtbaarer in goede werken zyn ? De eerfte laat in het verftand van den mcnsch niets te rug, waaraan hy zich in 't vervolg van tyd vasthouden, en waarvan hy in zynen volgenden levensloop gebruik zou kunnen maaken; terwy! de laatftc haaren heilzaamen invloed over zyn gantsch gedrag verfpreidt, en hem fteeds tot opwekking en tot troost verftrekken kan, dewyl hy fteeds in ftaat is, om de zelfde goede gedachten en gewaarwordingen , welke hem aan de tafel des Heeren bezielden, weder in zich te vernieuwen. En wie, myne vrienden! wie zou dan liever in de duisternis wandelen dan in het licht; wie de vrees, die de eerfte verwekt, verkiezen boven de gerustheid van het hart, die het laatfte ons inboezemt? Laaten wy nu het geen wy tot hiertoe gezegd hebben, onder één gezigtpunt brengen, en nagaan welke gevolgen wy daaruit te trek-  "&1 f SBRUIKE N DER WAARHEID. 33 trekken hebben. Wy hebben ons bevlytigd, om verfcheidene ftruikelblökken en hinderpaalen üit den weg der godsdienftigheid en vroomheid op te ruimen. Moeten wy nu om die reden deezen weg te zeldzaamer betreeden? Moeten wy niet veelëer denzei ven des te gewilliger en geruster bewandelen, en éefien des te grooter en gelukkiger voortgang op dènzelven maaken? — Wy hebben u het heilige Avondmaal tot eenen vermaakelykeri pligt zoeken te maaken. Maar houdt het nu om die redèn op een pligt te zyn ? of moeten wy deezen pligt verwaarloozen, dènzelven zeldzaamer en flöffer waarneemen, om dat wy de middelen kennen om dènzelven aangenaam voor ons' te maaken ? — Ons oogmerk is in 't algemeen, u' tot redelyke, nadenkende Christenen' te vormen , die , van vooroordeeleh bevryd, zich juiste denkbeelden van dé leeringen en plegtigheden van den christelyken godsdienst maaken, en het wezenlyke, van het geen niet wez'enlyk is, leeren onderfcheiden. — Moet dit nu' onzen christelyken yver doerf verflaauWen? Neen, het moet deeze goddelyke leer deste eerwaardiger en beminnelyker voor ons maaken; het moet ons tegen alle aanvallen van het ongcXI, Stuk. C loof  34 WAARSCHOUWING TEGEN HET loof en der twyffelaary wapenen; het moet ons uit waare, edele beginfelen leeren handelen , en daardoor onze vroomheid en deugd meer vastheid geeven. Maakt u deeze onderrichtingen fteeds Beter te nut, myne aandachtige Toehoorersf Misbruikt ze toch. niet tot zonde of tot nalaatigheid in de volbrenging uwer christelyke pligten. Dit misbruik zou niet my, die u volgens myne overtuiging, de waarheid, de onopgefmukte , natuurelyke waarheid leery maar u te last gelegd worden ; u, die in zulke tyden leeft, wier gefteldheid vordert, dat men de dwaaling en het vooroordeel ontmaskere, en het christendom van alle menfehelyke byvoegfelen zuivere, zo het anders beftaan en zyne goddelyke kragt tot gelukzaligheid der menfehen ten vollen zal kunnen bewyzen. Neen, wy willen geene kinderen in 't verftand zyn, die den zin van het waare en goede, dat hun gezegd wordt, ligtelyk misfen of verdraaien, maar wy willen fteeds verftandiger, maar tevens fteeds beter trachten te worden. Wy zullen derhaiven het heilige Avondmaal  MISBRUIKEN T>t& WAARHEID. 3^ maal niet als ongeloovigen met verfmaadjngs niet als onbedachtzaame menfehen met ori» verfchilligheid, niet als onverftandige, zwakke Christenen met eene bygeloovige angstvalligheid, maar als redelyke, wel onderweezene, rechtgeaarte Christenen, met eerbied en aandacht, op redelyke overdenkingen gegrond, met vertrouwen en vreugde houden. Als zodanigen zullen Wy ook tegenwoordig tot de tafel des Heeren naderen. Ook ik, zullen wy hier by ons zeiven, en door deeze plegtige verrichting tot de geheele waereld zeggen: ook ik geniet de eer en het geluk van een Christen te zyn. Hier wil ik daarop openlyk roemen, en my met myne Christelyke broederen daarover verblyden. Ik ken mynen Schepper en Heer, den Schepper en Heer der gantfche waereld, en ik ken hem als mynen toegenegenen, goedertierenen Vader. De gedachten van dit verhevene Wezen vervult my met den diepften eerbied; maar zy is my niet Verfchriklyk, zy verheft mynen geest tot de zuiverde vreugde. En deeze kennis, deeze vreugde, dit voorrecht boven zo veele millioenen menfehen, heb ik aan Jefus Christus, mynen Goddelyken Leeraar, wiens gedachtenis ik C 2 hier  %6 WAARSCHOUWING TEGEN HET hier vier, te danken. — Ik ken den wil van mynen Vader en de genadige befchikkingen, die hy tot myne begenadiging en zaligheid gemaakt heeft. Ik weet, dat hy my, als zyn kind, dat over.zyne begaane zonden eri misflagen hartelyk berouw heeft, en zich ernftig toelegt om hem te behaagen, alle myne zomden en misdagen volkomen vergeeven heeft; en ik ben verzekerd, dat ik, zo ik hem opregtlyk blyf aankleeven, geene ftraffe in deeze noch in de toekomende waereld van hem te vreezen heb. En deeze troostryke, zalige verzekerdheid ben ik mynen Verlosfer en Heiland Jefus Christus, en zyne grootmoedig ge opoffering voor het heil der menfehen , en zyne heerelyke overwinning over den dood en het graf verfchuldigd. — Ik ken den weg, op welken ik veilig wandelen, langs welken ik myne verordening bereiken, en tot de hoogfte gelukzaligheid geraaken kan. Ik weet wat ik doen en laaten, hoe ik my gedraagen moet, om wys en deugdzaam te leeven, orh mynen broederen nuttig te zyn en Gode te behaagen. En deezen weg heeft my Jefus, wiens gedachtenis ik hier vier, afgeteekend; op deezen weg is hy my voorgegaan, en langs deezen weg zal ik eens tot hem komen ,  MISBRUIKEN DER WAARHEID. 3? en eeuwig by hem zyn. Ja, ik heb de zekere hoop eener zalige onfterflykheid , eener blyde opftanding, eener fteeds vermeerderende en oneindige gelukzaligheid; en in deeze hoop verfterk ik my hier, door het gebruiken van brood en wyn, die my de Heer aan zynen disch laat aanbieden tot een onderpand, dat ik tot de zynen behoor, en dat hy my een« maal tot zich neemen en eenen deelgenoot zyner heerlykheid zal maaken. ö Hoe veel heb ik niet aan deezen grootmoedigen Ver* losfer, hoe veel aan God , die my deezen Verlosfer fchonk, te danken! Hoe gelukkig ben ik door hem geworden! Ja, ik zal hem van gantfcher harten liefhebben, hem, die my zo zeer heeft liefgehad, ten einde toe;te midden van alle verzoekingen en gevaaren, zal ik hem getrouw zyn , hem, die zelfs den dood voor ons niet gefchuuwd beeft, Zyne leer, zyn voorbeeld, zyne beloften zullen my leiden en beftuuren en vertroosten; en onder zyn geleide zal ik mynen loop gerustelyk voortzetten, en my bevlytigen om van myne misdagen fteeds meer bevryd , hem fteeds gelyker, voor mynen broederen fteeds nuttiger te worden , en my dus den naam van C 3 een'  '35 WAARSCH. TEGEN HET MISER. ENZ» ,een' Christen fteeds waardiger te maaken. Gelukkig hy, die met zulke gevoelens en gewaarwordingen het heilige Avondmaal houdt! Die wordt door het licht der Christelyke waarheid tot deezen heiligen disch geleid , en die zal gewislyk niet zonder verfterkt en vertroost te zyn van dènzelven terug keeren. De bermhartige God geeve, dat wy dit allen ©ndervinden, om Jefus Christus. Amen. — JDER.  DERTIENDE LEERREDE. Vervolg op de voorgaande. WAARSCHOUWING TEGEN HET MISBRUIKEN DER WAARHEID. II. In .opzigt tot de voortreflykheid der zedelyke pligten boven uiterlyke Godsdienftige gebruiken en verrichtingen. III. In opzigt tot de onfcbadelykheid der onvermydelykc dwaalingen in den Godsdienst. IV. In opzigt tot het befcheiden en gemaatigd oordee^ ien nopens het toekomende lot dier menfehen, die geene Christenen zyn. Tekst: Eerste brief aan de Korinth. Hoofdft. XIV. vs. 20. Broeders wordt geen kinderen in 'f verjland: maar —• wordt in 't verjland vohvasfen. C 4   b /^od, wy danken u eenpaariglyk , dat gy u reeds door de natuur als den Maaker en Onderhouder van alle dingen, als onzen Schepper en Vader aan ons geopenbaard , dat gy ons in ftaat" gefield hebt, om ons in den geest tot u te verheffen, en ons in de gedachte aan uw, zich over alles uitftrekkend , wys en goed toevoorzigt en voorzienigheid gerust te ftellen, en dat gy ons vergunt, in allen nood onze toevlucht tot u te neemen, en by u hulp en troost te zoeken. Maar inzonderheid danken wy u met vereenigde harten, dat gy ons door den Christelyken Godsdienst tot eene nog duidelyker en zekerer kennis van u, van uwen wil, van onze verordening, van ons toekomend lot gebragt, dat gy ons daardoor het volbrengen van onzen pligt en het bewandelen van den weg der gelukzaligheid op allerlei wyze verligt, en ons daardoor in ftaat gcfteld hebt, om zo veel te wyzer en beter te worden, en de volmaaktheid zo veel te nader te komen. Ja, God, gy hebt ons by uitneemendheid boven veele andere menfehen begunftigd, die zo wel als wy uwe kinderen, die zo wel als wy voorwerpen uwer voorzienigheid en liefCs ds  42 WAARSCHOUWING TEGEN HET de zyn. Gy hebt alle menfehen lief, gy wilt ze allen gelukkig maaken ; maar ons hebt gy? — geloofd zy uwe vrye, onverdiende goedheid! — ons hebt gy geheel byzondere bewyzen daarvan gegeeven; ons hebt gy als Christenen de uitmuntendfte weldaaden beweezen. 6 Laat ons toch derzelver uitneemende waarde erkennen, diep gevoelen, en ze waardig gebruiken. — Deel toch deeze weldaaden ook aan uwe overige, over den geheelen aardbodem verfpreide kinderen mede, indien zulks met uwe oogmerken beftaanbaar is. Ontferm u over dezulken, die minder gelukkig zyn dan wy, en laat toch waarheid , deugd en gelukzaligheid zich alomme fteeds verder uitbreiden. Leer ons allen , daartoe het onze gewillig en met getrouwheid toebrengen; en geef, dat wy allen van uwe algemeene en boogstwerkzaame menfehenliefde fteeds het beste hoopen, dat wy alle de zodanigen liefhebben, die gy lief hebt, en ons opregtlyk over het goede verheugen , waar wy het ook ontmoeten mogen. Zegen tot dat einde de overdenkingen, die wy thans zullen voordraagen. Laat ons de leeringen, die ons voorgefteld zullen worden, wel bevatten , in een goed hart bewaaren, en daarvan  'MISBRUIKEN DER WAARHEID. 43 van fteeds het beste gebruik maaken. Wy bidden u daarom, enz. Amen. De waarheid was ten allen tyde aan misverftand en aan misbruik onderhevig. Dit was de reden , waarom zy door haare leeraars nu eens meer, dan eens min volkomen, fomtyds zelfs bewimpeld werd voorgedraagen ; waarom zy zich in hunnen voordragt dikwyls naar de opgevatte vooröordeelen , naar het zwakke vermogen van denken der menfehen fchikken moesten, wilden zy voor haar den toegang tot derzelver verftand en hart niet te eenemaal toefluiten. Dit geldt zo wel met opzigt tot godsdienftige leeringen, als tot andere weetenfchappen. Hoe grooter nu de vordering der menfehelyke kundigheid is, en hoe algemeener het onderzoeken, het nadenken en het twyfelen onder de menfehen worden; deste noodiger fchynt het te zyn, dat hun de waarheid zonder alle vreemde by voegfeten, zonder kunftige bewimpeling, zo duidelyk, zo naauwkeurig bepaald , zo volkomen voorgedraagen worde, als zy door ons gekend kan worden. En deeze fchynt, ge- lyk  ,44 WAARSCHOUWING TEGEN HET lyk ik onlangs zeide, de ftaat en de behoefte onzer eeuw te zyn, naar welke zich ook de leeraars en predikers, en onder dezelve by uitftek de uwen, behooren te fchikken. Ondertusfchen is het ook niets minder dan overtollig, de waarheid, wier licht de goeden verlicht en zeker leidt, maar de kwaaden, of zelfs de zwakken ligtlyk verblinden en verbysteren kan , zo veel mogelyk te befchermen, en iedereen tegen derzelver misverftand en misbruik te waarfchouwen. Dit hebben wy, myne aandachtige ToehoorersJ voor eenigen tyd, in opzigt tot de leer van het heilige Avondmaal gedaan. Wy hebben u aangetoond, hoe onverantwoordelyk en ftrafwaardig het zyn zou, indien wy ons door de duidelyker begrippen, die wy u" wegens deeze leere gegeeven hebben, ons tot koelheid, tot nalaatenheid in het waarneemen van deeze zo heilige plegtigheid, of wel tot hef nalaaten van dezelve verleiden lieten. Soortgelyke waarfchouwingen tegen het misbruiken der vaarheid, zal ik u heden, en zo 't Gode behaagt, in myne volgende Leerredenen, in opr zigt tot eenige andere leerftellingen mededeelep, die ligtlyk verkeerd yerftaan, en kwaa- lyk  MISBRUIKEN DER WAARHEI6. 45 lyk toegepast kunnen worden. Ik zal tegenwoordig drie hoofdzaaken verhandelen. De eerfte betreft de uitmuntendheid der zedelyke pligten boven uiterhke Godsdienftige gébruiken en verrichtingen. De tweede de onfthadelykheid der onvermydelyke dwaalingen in den Godsdienst; en De derde het befcheiden en gemaaligd oordetien nopens het toekomende lot dier menfehen, dié geene Christenen zyn; De eerfte klasfe van waarheden', tegen wier misbruik wy u waarfchouwen, myne aandachtige Toehoorcrs ! betreft derhalven de waarde en de verordening van de uitwendigi Godsdienftigheid, en haare betrekking op onze overige zedelyke bedryven. Wy hebben u, naamelyk meermaalen tegen bygeloovige begrippen wegens de verordening en de gevolgen der uitwendige Godsdienftigheid, en van de waarde der eigenlyk zogenaamde Godsdienftige oefeningen , gewaarfchouwd , en de daadelyke volbrenging van onze pligten, eenen regtvaardigen, vroomen en weldaadigen wan-  46" WAARSCHOUWING TEGEN HET wandel, den voorrang toegeweezen boveö alle uiterlyke daaden eo oefeningen. God, zeiden wy meermaalen, vordert niet om zynentwil, maar om onzentwil van ons, dat wy hem eeren en dienen. En wanneer wy dit doen , wanneer wy hem aanbidden, ons over zyne Weldaaden gemeenfchappeiyk verheugen en hem daarvoor danken, hem om genade en byftand fmeeken, ons aan zyne fchikkingen onderwerpen , eikanderen wegens zynen wii onderrechten, en hem getrouwheid en gehoorzaamheid belooven, dan dienen wy daardoor eigenlyk niet hem, maar' onszei ven. Wy bevorderen daardoor geenszins zyn voordeel , maar ons eigen. God heeft onzen dienst niet nodig; maar wy hebben dènzelven nodig tot onze verbetering, tot onze gerustftelling en gelukzaligheid. De gedachte van hem en van de betrekking, ixï welke wy ons tot hem bevinden, moet daardoor in ons vernieuwd, en onze zielen deste dieper ingedrukt; onze goede voorneemens moeten ons daardoor deste heiliger en onfchenbaarer, onze tevredenheid met zyne Verordeningen en met zyne befchikkingera moet daardoor deste vaster gegrond worden.Dit is het eindoogmerk van alle Godsdienst- oefe-  MIS BR UIKEN DER WAARHEID. 4? oefeningen, van alle plegtige gebruiken en godsdienftige verrichtingen; en zy ontleenen al haare waarde van de goede zedelyke uitwerkfelen die zy by ons voortbrengen, van den invloed, dien zy op ons gedrag en op ons geluk hebben, 't Is derhalven bygeloovigheid, als wy ons van onze uitwendige godsdienftige verrichtingen, in en op zichzelve, zonder aanmerking van haaren invloed op onze wyze van denken, en op ons doen en laaten, nuttigheid belooven; als wy ons verbeelden , dat God in het bidden, zingen, leezen en hooren van zyn woord en dergelyke verrichtingen, zo byzonder behaagen fchept, dat hy ons daarvoor in deeze of in de toekomende waereld zegenen en beloonen zou, offchoon wy daardoor noch wyzer noch beter wierden. 't Is bygeloovigheid, eene botte, fchandelyke bygeloovigheid, als wy door dergelyke uiterlyke verrichtingen, fchoon ook met oplettendheid en godsdienftigheid verricht, onze bedreevene zonden en misdryven meenen weder goed te maaken, of zelfs wel een ftilzwygend verlof te ontvangen, om op nieuw te zondigen en te misdoen. Wie zo denkt, kent God en zynen wil  48 WAARSCHOUWING TEGEN HÉT wil niet, en diens Godsdienst is geheel ydei en vruchteloos. -— Maar is dit zo, rriyne aandachtige Toehoórers! dan blykf. het van zeiven, dat de daadelyke volbrenging der pligten, de wezenlylyke, werkzaame beoefening der deugden", tot wier volbrenging en beoefening ons de Godsdienftigheid behoort aantefpooren en gewillig te maaken, zo veel gewigtigër moet zyn dan de Godsdienftigheid zelve, zo vedl gewigtigër de bedoeling is', dan het middel waardoor dezelve bevorderd wordt. Daaruit volgt derhalven ook van zeiven, dat 'er veel meer aan gelegen is, dat wy recht en weldoen , dat wy malkanderen naar ons vermogen helpen en dienen, dat wy de verp'h'gtingen,' die als menfehen, als burgeren, als vaders en moeders des huisgezins en zo vervolgens op ons rusten, nakomen, dan dat Wy ons met bidden, zingen, of dergelyke, anders nog zo goede godsdienftige verrichtingen, bezighouden; en dat wy dezelve zelfs mogen en moeten nalaaten, indien wy ze niet kunnen waarneemen , zonder deswegen de eerstgenoemde pligten te verzuimen. Even gelyk onze Kei*. land  MlIsbrüiken dér waarheid. 4$ land zegt, de mensch is niet om den Sabbathsy maar de Sabbath om den mensch gemaakt} z<3 kunnen wy ook van alle andere godsdienftige handelingen en oefeningen zeggen: zy zyn eeniglyk tot 's menfehen Welzyn ge'fchikt, en houden op goed en Göde welbehaaglykte zynj zodra' zy ons hinderlyk zyn in iets, waardoor de waare gelukzaligheid van ons en andere menfehen bevorderd wordt. Uit het zelfde beginfel zeide Jefus: weldaadigheid is beter dan offerande; en zyn Apostel betuigt: ,, de zui* vere, Gode welbehaagende godsdienst is deeze, weduwen en weezen te bezoeken in verdrukking, en zich zeiven onbevlekt te bewaaren van de waeteld," of zich door haar voorbeeld niet te laaten verleiden tot het kwaade. -* Dit alles is onloochenbaar, en wy wenschten, dat deeze begrippen van de godsdienftigheid algemeen mogten worden ; dan zouden zich niet zo veel menfehen met den üiterlyken fchyn van vroomheid te vreden houden, en tot hunne grootfte fehade het wezen daarvan vervvaarloozen. Maar wy wenschten tevens , dat deeze Waarheid niet misbruikt wierde; dat men :kli XI. deel. D da^-  ;q waarschouwing tegen het daardoor toch riet mogt laaten vervoeren, om in het waarncemen van de pligten der gods-* dienftigheid traager en nalaatiger te worden i Wat volgt dan uit het geen wy zeiden, dat godsdienftige verrichtingen en oefeningen geene waarde hebben, volgt dan daaruit dat men ze zonder fchade verzuimen en nalaaten kan ? Houd dan eene zaak, omdat zy niet oogmerk , maar middel is, deswegen op nuttig en heilzaam te zyn? Kan dan het oogmerk zonder middelen bereikt worden? Indien eenigezaak niet tot alles in ftaat is , wat men zonder grond van haar verwagt, volgt dan daaruit, dat zy tot niets in ftaat is? Eeten en drinken is gewislyk geenszins het oogmerk van ons leven, maar alleen een middel, om hetzelve te onderhouden, en wy moeten het fomwylen nalaaten, wanneer gewigtigër dingen zulks vorderen; maar zullen wy het uit dien hoofde geregeld nalaaten, zullen wy deswegen waanen, het gantfchelyk te kunnen ontbeeren ? Godsdienftige verrichtingen en oefeningen zyn het voedfcl van onzen geest, dat geene, wat ons lust cn kragt moet geeven , om overeenkomftig met onze betrekkingen, jegens God en de menfehen en de uiterlyke din-  MISBRUIKEN DÉR WAARHEID. 5! dingen, te handelen, en daardoor onze en de algcmeene gelukzaligheid te bevorderen. Somtyds moeten wy dit voedfel ontbeeren, ons hetzelve vrywillig onthouden, als wy geroepen worden, om de vermogens ten goede, die wy reeds bezitten, daadelyk aan te wenden. Maar zouden wy dit voedfel van den geest zonder het zigtbaarfte nadeel fteeds kunnen ontbeeren? Zal het ons niet ten uiterften nuttig zyn, hetzelve zo dikwyls te genieten, als wy 'er gelegenheid toe hebben, en door geene gewigtigër pligten van terug gehouden worden? Zouden niet onze kennis, ons gei loof, onze hoop, de rust van ons gemoed, onze liefde tot het goede , ónze deugd en braafheid allengskens verdonkerd, aan 't wankelen gebragt, verzwakt worden, indien wy dezelve niet van tyd tot tyd door openbaare en byzondere godsdienftige oefeningen, nieuw licht, nieuw levert , nieuwe werkzaamheid byzetteden? Zou ons niet als 't ware elke verzoeking ten kwaade verleiden, en elke wederwaardigheid verwarren en verfchrikken , indien wy niet met dergelyke oefeningen de gedachte van God en zyne volmaaktheid, van zyn toevoorzigt en zyne Voorzienigheid over alles, van onze tegenwoordige en toekomenD 2 de  5* WAARSCHOUWING TEGEN &E? de verordening, in ons vernieuwden en la* vendig hielden ? Wilt gy derhalven wegens deeze zaak juist oordeelen , myne aandachtige Toehoorersl en van deeze waarheid een rechtmaatig gebruik maaken , verlaat u dan toch niet blindelings op dat geene, 't welk men in den eigenlyken zin godsdienftigheid noemt, als of daarin 's menfehen hoofdzaak zou beftaan ? Vergeet nooit, dat gy God op geene waardiger wyzen eeren, en hem niet beter dienen kunt, dan door u in al uw doen en laaten naar zynen wil te fchikken; dan door een recht werkzaam en weldaadig, voor 't algemeen nuttig leven te leiden; dan door denaauwkeurigfte, edelfte volbrenging van uwe pligten vreugde en gelukzaligheid rondom u te verfpreiden. Wie zynen naasten met een goed, blymoedig hart dient, die dient God; wie redelyke fchepfels verheugt en gelukkig maakt, die pryst en verheerlykt hunnen Schepper.' Dit moet fteeds een onbetwistbaar grondbeginfel by u zyn; dit moet uwe keus beftuuren en bepaalen, zo dikwyls gy tusfehen godsdienftige plegtigheden, en tusfehen pligten der gerechtigheid en der weldaadigheid, wier waar-  MISBRUIKEN DER WAARHEID. 53 waarneeming niet zonder onheil uitgefteld kan worden, te kiezen hebt. Maar maakt u tevens aan den anderen kant alle gelegenheden, van u door openbaare en byzondere godsdienftige oefeningen in deeze gevoelens te verfterken, zorgvuldig te nut, en hoe yveriger gy uwe kragten tot recht- en weldoen infpant, bevlytigt u deste meer, om fteeds nieuwe kragten daartoe te verzamelen; en laat derhalven de plegtige aanbidding van God, het vrolyke pryzen van zynen naam, het oplettend overdenken van zynen wil, de overweeging van zyn woord en zyne werken, u deste meer ter harten gaan. Hoe zorgvuldiger en getrouwer gy het middel zult gebruiken, deste zekerer en volkomener zultgy het oogmerk bereiken. Eene andere waarheid, tegen wier misbruik wy u wilden waarfchouwen, betreft de o«fchadelykheid der onvermydelyke dwaalingen in den godsdienst. Wy hebben u dikwyls gezegd , dat God niet de dwaaling , maar de ondeugd ftraft; dat de mensch nooit met opzet dwaalt; dat hy zonder boozen wil, zelfs meteen oprecht goed hart, dwaalenkan, en dikwyls werkelyk dwaalt;en dat hy veel godD 3 vrucht,  54 WAARSCHOUWING TEGEN HET vrucht , deugd en godsdienftigheid bezitten/ kan, offchoon hy ook, in opzigt tot veele leerftellingen en gevoelens, de waarheid misfen mogt. Pit zyn zaaken , waaraan reden en ondervinding ons niet twyfelen laaten; zaaken, die zo in 't oogloopende zyn , dat zy eigenlyk geen bewys nodig hebben. Wy hebben allen, zonder uitzondering, meer of min valfche , of niet ten vollen juiste begrippen van godsdienftige zaaken, omdat wy allen bepaalde fchepfelen, zwakke, gebrekkige menfehen zyn, omdat een ieder van ons zyne eige wyze van denken en zich de zaaken voorteftellen heeft. Onze meeste , en onder dezelve zeer gewigtige begrippen, hangen niet enkel, niet voornaamelyk van ons, maar van zeer veele omftandigheden af, die niet in ons vermogen zyn. De eerfte indrukfelen, die wy van de dingen buiten ons verkrygen; het eerfte onderwys , dat wy ontvangen ; de eerfte gefchriften die wy geleezen, de gemoedsgcfteldheid, waarin wy ze geleezen, de toevallige, aangenaame of onaangenaame gewaarwordingen en verbeeldingen, die wy daarby gehad hebben; de menfehen , met welken wy omgaan en moeten omgaan; het beroep dar, ons bezig houdt; de pye-  MISBRUIKEN DER WAARHEID. SS overige kundigheden, die wy verkregen hebben; de gelukkige of ongelukkige lotgevallen , die ons treffen; de zachtere, of ftrengere geaartheid, die ons eigen is: alle deeze, en veele andere omftandigheden bepaalen onze meeste godsdienftige gevoelens; en zo verfchillende deeze omftandigheden zyn, zo verfchillende zyn ook gemeenlyk deeze bepaaJingen, Maar hangen deeze omftandigheden van ons, of van onzen vryen wil af? En zal God , die ons door zyne alles beftuurende voorzienigheid in deeze omftandigheden geplaatst heeft , ons tot fchuld toereekenen, als wy daardoor van de duidelyke , juiste kennis van fommige waarheden weerhouden , of tot dwaalingen verleid worden ? Neen, myne vrienden: indien wy de waar.» heid oprechtlyk liefhebben en zoeken ;indien wy ze zonder inzigten van aardfehc eer of voordeden liefhebben en zoeken; indien wy bereid zyn om ze te omhelzen, zodra zy zich als waarheid aan ons vertoont, 't zy zy voor 't overige met onze begeerten en neigingen overëenftcmt of niet ; en indien wy haare voorfchriften gewillig volgen, zodra wy zo daarvoor kennen ; dan zyn wy gewislyk in eenen goeden, Gode welbehaaglyken tacfiand, D 4 of,  5$ WAARSCHOUWING TEGEN HET offchoon wy dan ook de waarheid geheel en al, of gedeeltelyk mogten misfen; en indien wy door de denkbeelden, die wy ons daarvan vormen, beter en gelukkiger worden, en het geluk onzer medemenfchen bevorderen, dan hebben wy onzen pligt vervuld , en Gods oogmerk bereikt. Dit zal niemand, die deez.e zaak behoorlyk overdacht heeft, kunnen qntkennen. Maar wat volgt nu hieruit? volgt'er misfchien uit, dat het derhal ven even veel is hoe men over de leeringen van den Godsdienst denke; dat men alles , wat daarover gezegd wordt, of wat men daarover geleezen, en van zyne leeraaren gehoord heeft, zonder nadenken, zonder onderzoek moet aanncemen; dat men zich geenzins moeite behoeft te geeven, om zyne gevoelens wegens deeze leeringen op te helderen , te befchaaven, met dat geene, 't welk de reden en de heilige Schrift daarvan getuigen, te vergelyken, en volgens haare uitfpraak te bepaalen ? Hoe{ eene valfche gevolgtrekking, welk eene mis. hrpiking der waarheid zou dit niet zyn? Hoe! omdat de dwaaling den mensch, die de waarheid lief heeft en zoekt, niet tot fchuld toe-  MISBRUIKEN DER WAARHEID. S7 gerekend wordt, zo haalt zich ook die geenp geene fchuld op den hals, voor wien waarheid én dwaaling onverfchillige dingen zyn, en die zich niet bekommert , om geene te kennen en deeze te 'vermyden ? Hoe ! omdat de dwaaling in veelen gevallen onfchadelyk is, zo heeft de waarheid geene waardy, geene uitmuntendheid boven de dwaaling ? Hoe! omdat het den mensch onmogelyk is volftrekt alle dwalingen te vermyden en de waarheid volkomen te kennen , zo behoeft hy zich geene moeite te geeven, om zich voor de dwaaling te wachten, en de waarheid in zo verre te kennen, als hy dezelve thans naar zyne bekwaamheden en omftandigheden kan kennen ? Zou dit niet even zo dwaas zyn, al$ wanneer men wilde zeggen: omdat het toch behoudens de grootfte omzigtigheid onvermydelyk is, dat men niet fomwylen eenen misflag in het rekenen zou begaan, zo is het evenveel, of men rekenen leert of niet, of men daarby opmerkzaam en voorzigtig is of niet? Neen, myne aandachtige Toehoorers! Gy behoeft u , 't is waar, niet te bekommeren, het u niet tot zonde toe te rekenen, indien P S gy  58 WAARSCHOUWING TEGEN HET gy niettegenftaande uw oprecht zoeken naar' waarheid, niettegenftaande uwe redelyke poo. gingen , om den godsdienst fteeds beter te keren te kennen, twyfelingen en zwaarigheden ontmoet, die gy niet oplosten, of uit de weg ruimen kunt; gy behoeft niet voorde dwaaling, als voor eene misdaad te vreezen. God, die u en uwe neigingen kent, zal gewislyk in het oordeel, dat hy over u velt, deeze beide dingen nimmer met malkander verwarren. De redelyke onderzoeker der waarheid, die op dwaalwegen geraakt, is in zyne oogen van meerder waarde, dan de vadfige, nadenkende en onderzoek fchuwende Christen, die blindeling gelooft, en daardoor als by toeval de dwaaling vermydt. Ondertusfchen moet de waarheid in uwe oogen fteeds heilig zyn; uw hart moet voor dezelve fteeds openftaan. Eerbiedigt, zoekt dezelve, wordt nimmer moede, van door overdenken en door een getrouw gebruik van alle dienftige hulpmiddelen , aan de uitbreiding en verbetering van uwe kundigheden te arbeiden ; en houdt u verzekerd, dat God u in alle waa' heid zal leiden , naamelyk in alle waarheid, die u in dit leven te weeten, nodig en goed is. Volgt flegts haar-e voorfchrif- ten,  MISBRUIKEN DER WAARHEJD. 5$ ten, en leeft overëenkomftig met uwe overtuiging. Wie dit doet, wie daarvan zyne hoofdzaak maakt, die is wys en gelukkig, en zal fteeds wyzer en gelukkiger worden. Wy hebben u , ten derden , meermaalen aanleiding gegeeven , om met lefcheidenhdd en gemaatigdhcid te pordeelen nopens het lot, 't welk de niet Christelyke of Heidenfchs volken in het andere leven te wachten hebben. Wy hebben u volgens de heilige .chrift geleerd, dat God een iegelyk mensch naar de maate zyner bekwaamheden en vermogens , naar den trap zyner kundigheden, naar de omftandigheden in welke hy geleefd heeft, oordeelen; dat hy wel van de geenen , die hy veel aanvertrouwde , veel vorderen , maar van hem, dien hy weinig gaf, ook weinig eisfchen; dat hy iedereen zonder aanzien van perfoon, niet naar den naam , dien iemand draagt, naar de leer die hy belydt, maar naar het geene hy werkelyk is, en gedaan heeft, of zyn en doen kon , zal beöordeelen. Wy hebben u meermaalen gezegd, dat God ook zodanige volken, voor wien het Christendom onbekend gebleven is, niet zonder alle middelen van onderrechting , van verbetering en  ée WAARSCHOUWING TEGEN HET en duurzaame gelukzaligheid gelaaten ; dat hy hun zynen wil door de natuur, door de reden en door menigerhande befchikkingen zyner voorzienigheid te kennen gegeeven, en hen daardoor, gelyk Paulus zegt, in ftaat gefteld heeft, omdat geene te doen, 't welk de wet van ons eischt, offchoon zy geene gefchrevene wet hadden. Wy hebben derhalven uwen geest dikwyls tot de menschlievende en het hart veredelende gedachte zoeken te verheffen , dat alle wyze, goede menfehen, van alle tyden en volken, aan de zaligheid der toekomende waereld , hoewel in zeer verfchillende maate, deel zullen hebben, 't Zy derhal ven verre van ons, de deugden en goede werken der zo genoemde Heidenen , voor blinkende zonden te verklaaren! 't Zy verre van ons, alle de zodanigen, die geene Christenen zyn , als voorwerpen van Gods ongenade te befchouwen , of hen tot de eeuwige verdoemenis te veroordeelen! Verfchrikkelyke gedachte ! hoe hebt gy ooit in harten , die niet alle gevoel van liefde tot God en de menfehen verloren hadden, geboren , hoe hebt gy ooit tot de waardigheid eener geloofsleer verheven kunnen worden ? Kan zulk een mensph God wel voor den Vader de?  Misbruiken der waarheid. 61 moeten op dènzelven veel minder verhinde* ringen en gevaaren: wy hebben veel meer aanfpooring en kragt, om ftandvastig op dènzelven voort te gaan; wy kunnen in minder tyd veel verder op dènzelven vorderen, dan zy. En is dit geen voorrecht? verdient dit geene dankbaarheid? verpligt dit ons niet, om het Christendom voor de grootfte der goddelyke weldaaden te houden? XI. Stuk. E Di«  66 WAARSCHOUWING TEGEN HET Dit is het nog niet alles. 'Er zyn immers ontelbaare trappen van gelukzaligheid in deeze en in de toekomende waereld; en de Christen die deezen naam met recht draagt, en wezenlyk zodanig denkt en handelt, als volgens zyne belydenis betaamelyk is, is voor den hoogften trap van gelukzaligheid gefchikt, en kan in deeze en in de toekomende waereld veel gelukkiger zyn, en worden, dan hy anders ooit geworden zou zyn. En is dit geen voorrecht? En verdient dit voorrecht niet, dat men zich, door de yverigfte betrachting van den Christelyken godsdienst, uit alle zyne vermogens daarop toelegt? — Eindelyk, myne aandachtige Toehoorers! zal God wel den mensch, dien hy byzondere weldaaden beweezen, maar die dezelve verfmaad en misbruikt heeft, met zo veel toegeevcndhcid behandelen, als waarmede hy den zulken behandelt, dien deeze weldaaden zonder zyne fchuld niet ten deel vielen? In dit opzigt, ik bedoel in opzigt tot ons Christenen , maar niet in opzigt tot Heidenfche volken , wordt 'er gezegd: die in den Zoon gelooft en hem gehoorzaamt, heeft het eeuwige leven, maar Ais niet in den Zoon gelooft, zyne leere en zyne voorfchri-ften uit boosaartigheid en liefde tot ds  MISBRUIKEN DER WAARHEID. 6> de zonde verwerpt, die zal dit leven, deeze gelukzaligheid niet zien, niet verkrygen, maar de Jlruf blyft op hem. Wdcht u dan, myne geliefde Medechristenen! wacht u voor dit misbruik, 't welk tevens de fchandelykfte ondankbaarheid is.Oordeelt over het lot der menfehen en der volken, die geene Christenen zyn, toch niet met de bitterfte geftrengheid. Verdoemt hen niet,: daar God hen niet verdoemt. Omvatvheri veelmeer met die liefde, waarmede God, hunne en onze Vader, hen omvat, met de liefde, die gy aan broederen fchuldig zyt; eri verheugt u daarover, dat gy ook de gelukzaligheid van deeze uwe broederen, de gelukzaligheid van alle kinderen Gods, hoopen moogt. Maar vergeet tevens nimmer uwe groote, onverdiende voorrechten, en leer dezelve fteeds hooger waardeeren, en fteeds waardiger gebruiken. Verheugt u , roerat deswegen, dat gy Christenen zyt; dankt God, den Vader, en onzen Heer, Jefus Christus, voor het helderer licht, dat u verlicht, voor den gegronder troost en de zekej-er verwachting, die u verkwikken , voor dé gemaklyker en kragtiger middelen, om goed E 2 eri  68 WAARSCH. TEGEN HET HISBR. ENZ, en gelukkig te worden , die gy bezit; ért fireeft dan met onvermoeide poogingen, ora zulke goede en zulke zalige menfehen te worden, als Christenen kunnen worden. Dan zult gy overëenkomftig met den wil van God denken en leeven , en de christelyke leer voor allen, die uwe liefderyke edele gevoelens , en uwen fchitterenden deugdzaamen wandel bemerken, eerbiedenswaardig maat ken. Amen. FE ER.  VEERTIENDE LEERREDE. Vervolg op de voorgaande. WAARSCHOUWING TEGEN HET MISBRUIKEN DER WAARHEID. V. In opzig* tot onze begrippen van God en zyne gunftige gezindheden jegens de menfehen. VI. In opzigt tot de geringe waarde van het geloof, zonder de werken. VII. In opzigt tot de Christelyke blydfchap , of de vrolykheid en geruste gemoedsgefteldheid van den Christen. VIII. In opzigt tot de juister begrippen wegens de waar*dy der tydclyke goederen en van het zinlyke vermaak . Tekst: Eerste brief aan de Korinth, Hoofdft. XIV. vs. 29. Broeders wordt geen kinderen in 't verjland; maar — wordt in 't verjland volwaren. E 3   è f~* od , wy verheugen ons voor u daarover, dat wy u als het gunstrykfte, liefderykfte Wezen, als onzen bermhartigen, weldaadigen Vader kennen, die ons allen lief heeft, en van wien wy fteeds al het goede hoopen en verwachten durven, waarvoor wy flechts vatbaar zyn. ö Welk een' eerbied, welk eene dankbaarheid , welk eene liefde, welk eene gewillige, vrolykc gehoorzaamheid zyn wy u niet fchuldig! Hoe zouden wy ons uwe kinderen durven noemen , indien ons deeze gevoelens vreemd, indien zy niet de heerfchende in ons waren! Ach, laat ze toch ons gantsch hart doordringen, en onzen geheelen wandel beftuuren! — Uwe goedheid, uwe milde, onuitputbaare goedheid, omringt ons immers overal. Zy ontfluit ons overal bronnen van vermaak en vreugde. Zy deelt ons als menfehen, en als Christenen, als zinnelyke , als geestelyke wezens, zo menigvuldige als kostbaare weldaaden en zegeningen mede. Zy verfchaft ons geloof de onwankelbaarfte gronden van vertrouwen en van verwachting,ten aanzien van het tegenwoordige en het toekomende. En door dit alles geeft zy ons de kragtigfte opwekkingen en E 4 aan«  "ji waarschouwing tegen het aanfpooringen , tot aanhoudende gerustheid en vrolykheid. ö Laat ons toch uwe goedheid volkomen erkennen, haare onfchatbaare waarde bcfeffen, en haare gefchenkcn waardig gebruiken. Geef, dat wy u, als onzen genaderykften, wcldaadigften Vader, fteeds met vreugde eeren , en den godsdienst vooral niet als eenen last, maar als dat geene befchouwen, 't welk zy wezenlyk is, als dei? besten, veiliglten weg tot gelukzaligheid, Zegen tot dat einde de overdenkingen, die wy in dit uur zullen voorftellen. Laat ons de waarheid duidelyk kennen, haare voorfchriften getrouwlyk opvolgen , en bewaar ons dat wy haar nooit misbruiken tot zonde. Wy bidden u hierom enz. Onze Tekstwoorden hebben ons reeds tot twee leerredenen aanleiding gegeeven , in welke wy u tegen het misverftand en hetmisbruik der waarheid gewaarfchouwd hebben. Wy worden hoe langs hoe meer overtuigd, hoe noodzaakelyk zulke voorftellen zyn, dewyl deeze waarfchouwingen zelve tot nieuw pisverftand en misvattingen gelegenheid ver- fchaft  MISBRUIKEN DER WAARHEID. ?% fchaft hebben. Doch, die is eene onvermydelyke onvolmaaktheid van elke cpenbaare redevoering, die voor eene gemengde vergadering, uit perfoonen van verfchillende vatbaarheden beftaande , uitgefproken , en om welke te beöordeelen , eene oplettendheid verëischt wordt, die zich niet ligt vermoeit, die zich om zo te fpreeken niets laat ontglippen, en gewoon is, zelfs de fynere, minder in 't oogloopende onderfcheidingen en bepaalingen der denkbeelden en uitdrukkingen op te merken. De leeraar zou op'eene hem en zyne meeste toehoorers vcrveelcnde wyze langwylig moeten zyn, en alles, wat hy zegt , meer dan eens herhaalen , indien hy volftrekt van iedereen volkomen verftaan en gevat zou worden. Hy heeft reden van vergenoegd te zyn, zo hem de meesten volgen kunnen, en de overigen daardoor eenigzins tot nadenken over de zaak, waarover hy gefproken heeft, opgewekt worden. Ook behoeft het hem niet te ontrusten, dat daardoor by fommigen twyfelingen over eenige zaaken veroorzaakt kunnen worden. Twyfelingen zyn dikwyls voor den geest, wat beweeging voor het ligchaam is. De eerfte geeven de gedachten, de laatfte geeft de vochten nieuE 5  74 WAARSCHOUWING TEGEN HET we drift en nieuw leven. Wie nog nimmer over het eene of het andere godsdienftige •leerftuk getwyfeld heeft, die heeft ook zekerlyk nog nimmer daarover zelf gedacht; en wie eeniglyk anderen voor zich denken iaat, die verliest altoos zeer veel daarby. Wy zullen ons derhalven door deezen geringen, onvermydelyken aanftoot niet laaten weêr* houden, myne aandachtige Toehoorers! uwe aandacht nog eenmaal met waarfchouwingen tegen het misbruiken der waarheid te onderhouden. Vier zaaken zullen wy tegenwoordig ophelderen , en u tegen derzelver gevreesd misbruik waarfchouwen. De eerfte betreft de begrippen, die wy u van God en van zyne goeder tier ene, lief der yke gezindheid jegens de menfehen infeherpen. De tweede betreft de geringe waarde, welke wy aan het geloof, dat geene goede werken, geen deugdzaam leven, voortbrengt, toefchryyen. Pe derde betreft de Christelyke blydfchap, of de  MISBRUIKEN DER WAARHEID. ?$ ie vrolyke en geruste gemoedsgefteldheid, waartoe wy u, naar aanleiding van den godsdienst pn het Christendom, opwekken. De vierde betreft de juifter begrippen, die wy u wegens de waardy der uiterlyke dingen, of der tydelyke geluksgoederen , en van het zinlyke vermaak zoeken in te boezemen. De eerfte klasfe van waarheden of leeringen , derhalven , voor wier misbruik wy u waarfchouwen, betreft de begrippen, die wy u van God en van zyne goedertierene, liefdery* Ie gezindheid jegens de menfehen inprenten. God, zeggen wy u , God is van alle menfchelyke zwakheden en hartstochten oneindig verre verwyderd;hyisaan geen' toorn,geen' haat, geene wraakzucht onderhevig. Hy is geen partydig , eigenzinnig wezen , 't welk alleen fommige menfehen , of fommige volken , lief heeft; 't welk in den eenen alles verfchoont, en aan den anderen alles op het ftrengfte wreekt. Hy is geen hard, geftreng Heer, die van zyne onderdaanen meer vordert dan zy doen kunnen , die van geene genade en verfchoonen weet, of bekommerende yrees en flaafsch ontzach rondom zich wil ver- fprei-  J6 WAARSCHOUWING TEGEN HET fpreiden. Zulke begrippen van God mogen wel gedeeltelyk onder de Joodfche bedeeling plaats gevonden hebben; en uit dien hoofde hooren wy ook de leeraars der Israëlieten, de Profeeten, die zich naar de denk wyze en gemoedsgefteldheid van hun volk fchikken, en in eene voor hetzelve verftaanbaare taal tot hetzelve fpreeken moesten, zo dikwyls, en in zulke harde uitdrukkingen , van den yver en van den toorn des AUerhoogftcn gewaagen. Maar met het Christendom, 't welk de menfehen in de kennis van God verder brengen en tot eene hoogere volmaaktheid zou leiden, zyn dergelyke begrippen volftrekt onbeftaanbaar. God is, volgens de leer van het Euangelie, de liefde zelve; een wezen, dat zyn' grootften lust vindt in wel doen, dat alle zyne fchepfelen genegen is, voor hun allen zorgt, en zich over hun geluk verheugt; hyis de rechtvaardigfte, billykfle Regeerer, de genadigfte, toegeevendfte Vader, die geduld heeft met de zwakheden en gebreken zyner kinderen, hen met de grootfte toegeefJykheid beoordeelt en behandelt, en niet wil dat zy als flaaven voor hem vreezen en fidderen; maar dat zy hem als kinderen liefhebben en zich in hem verheugen; een Vader $  MISBRUIKEN DER WAARHËItf. ff der, die zelfs zyne ongehoorzaame wederfpannige kinderen, zodra zy hunne fchuld belyden en tot hunnen pligt wederkeeren, met ontferming aanneemt; die ons alle onze zonden, zo groot en menigvuldig zy ook zyn mogen , op waar berouw en bekeering wil vergeeven. Zulke begrippen geeft ons de christelyke leer van God en van zyne geneigheid jegens ons. Zy zyn deeze leer wezenlyk eigen ; zy maaken een van haare dierbaarfte voorrechten uit; en deeze begrippen onder de menfehen te verbreiden, en haare waarheid boven allen twyfel te verheffen, was een der oogmerken van alles, wat Jefus Christus op aarde geleerd en verricht heeft. Maar hoe laag zouden wy niet moeten denken, en hoe ftrafbaar zouden wy ons daardoor niet maaken, indien wy deeze verhevene, troostryke waarheden tot zonde misbruik, ten ? indien wy by ons zeiven dachten, dat wy derhalven zonder mcrkelyk gevaar de wet van God overtreeden , en hem de fchuldige gehoorzaamheid zouden kunnen weigeren ? Hoe? ftraft dan niet elke overtreeding zyner wetten zichzelve? Is het dan niet op de natuur der dingen gegrond, dat kvvaade daaden al-  f8 WAARSCHOUWING TEGEN HEf altoos, vroeg of laat, kwaade,onaangenaame, fchadelyke gevolgen hebben ? Kan een mensch, zo lang hy kwaad is, zo lang hy eenige zori. de of eenige ondeugd ten dienst ftaat, waarlyk gelukkig zyn ? Kan God zelf, zo grooé zyne toegenegenheid jegens zyne fchepfelen ook is, eenen zodanigcn in de gelukzaligheid doen deelen, zo lang hy, wegens zyne booze ongeregelde gefteldheid en neigingen, otvatbaar voor dezelve is? — Welk een Kegent zou men wel het meest vreezen te beledigen; zulk eenen, die geftreng , eigenzinnig, partydig is, en naar enkel willekeur te werk gaat; of zulk eenen, die wel ten hoogften goedertieren , toegeevend en önpartydig is, maar echter waarheid en goede orde onveranderlyk en boven alles liefheeft? Gcenen, die zich toch nog fomtyds door gefchenken en uiterlyke eerbewyzingenbeweegcn, of door gelukkige toevallen inneemen laat; of deezen, die nimmer van de regelen van recht en billykheid afwykt? Hoe verder God boven alle menfchelyke zwakheden en hartstochten verheven is; hoe onpartydiger hy is, myne aandachtige Toehoorers! deste minder kan hy, in het beöordeelen der menfehen en van hun gedrag, gewigt ftellen in  MISBRÜÏKEN DER WAARHEID. .?$ dingen, die geene innerlyke waarde hebben; deste minder kan hy zich met den fchyn van deugd en vroomheid te vreden houden, deste minder kan hy ooit het kwaade goed noemen, of het eerfte met de zelfde goedkeuring befchouwen , waarmede hy het laatfte befchouwt. Neen, hy kan zich de zaaken niet anders voorftellen , dan zy wezenlyk zyn. Hy kan en zal derhalven nooit iets anders goedkeuren en beloonen, dan 't geen recht en goed is. En zou ons dit zyne wetten niet veel eerbiedwaardiger maaken, zouden wy ze niet voor veel heiliger en onfehendbaarer houden, dan wanneer het wetten van eenen wel ten uiterften geftrengen,maar echter willekeurigen en partydigen Heerwaren? —Zou ons dit niet zo veel te meer aanfpooren, zyn welbehaagen en zyne gunst langs den weg van braafheid en deugd te zoeken , daar dit de eenigfte weg is , langs welken wy dezelve verkrygen kunnen? Myne waarde Medechristenen! welke ongevoelige , ondankbaare , laage fchepfelen zouden wy derhalven niet zyn moeten, indien wy minder zorgvuldig , minder yverig waren, om den wil van God te doen, omdat het  ü>0 WAARSCHOUWING TEGEN HÉT het de wil van den goedertierenften, liefdés.' rykften Vader is? Hoe? omdat God zo goedertieren, omdat hy de liefde zelve is, omdat hy met alles, wat hy ons,beveelt, eeniglyk ons eigen geluk bedoelt , zouden wy zyne weldaaden misbruiken , zyne bevelen in den wind flaan, en hem onze gehoorzaamheid weigeren? Hoe? omdat hy zo billyk is, en niets van ons vordert, waartoe wy geene bekwaamheden en vermogens bezitten, zouden wy ook dat geen nalaaten, waartoe wy bekwaamheden en vermogens bezitten ? Hoe ? omdat hy met de zwakheden en gebreken zyner kinderen geduld heeft, zouden wy misdry ven begaan en moedwillig zondigen ? Neen, nooit, nooit moeten zulke tegenftrydige gedachten , die den mensch beneden het dier vernederen , in ons hart opkomen 1 Nooit moeten wy ons aan zulk een misbruik van da troostrykfte waarheden fchuldig maaken ! Neen, wy zullen ons daarover verheugen', dat wy God als onzen Vader kennen, en dat hy zo goedertieren jegens ons gezind is. Wy zullen zonder fchrik, met kinderlyk vertrouwen , aan hem denken, en in den gebede tot hem naderen; maar wy zullen hem tevens als onzen Vader, als den weldaadigften, genade■ ryk-  misbruiken der waarheid. rykften Vader van gantfcher harten en vah gantfcher ziele lief hebben, naar zynen genadigen goeden wil zullen wy ons fteeds fchikken , hem zullen wy in alle opzigten zoeken te behaagen , ons gantfche leven zal dank« baarheid zyn. Zonder deeze gevoelens zouden wy immers den naam van zyne kinderen niet waardig zyn. — Maar, indien ons eenmaal zulk eene liefde tot God bezielt en doordringt, dan, myne vrienden ! dan zullen wy gewislyk alle zyne geboden met de bereidwilligfte gehoorzaamheid eerbiedigen, dan zal het fteeds ons vermaak zyn te doen, wat herri behaagt; en deeze liefde tot God zal ons zekerlyk veel kragtiger van het kwaade terug houden, en tot alle goed aanfpooren , daii vrees en ontzach ooit zouden kunnen doen. De tweede waarheid, of leering, tegen wier misbruik wy u wilden waarfchouwen , betreft de geringe waarde, die wy aan het geloof toefchryven, 't welk geene goede werken, geen deugdzaam leven voortbrengt. Hoe algemeen ner het is, zich op zulk een ydcl, onvruchtbaar geloof te verhaten, eil zich met hetzelve wegens het gemis van alle braafheid ea deugd gerust te ftellen, deste noodzaa&Iyker XI. Stuk. F Ü  Zz WAARSCHOUWING TEGEN HET is het, de menfehen voor dit heillooze zelfbedrog te waarfchouwen. Zulk een geloof is indedaad geheel ydel; het heeft, volgens de leer van den Apostel Jakobus, geen meerdere waarde, dan een onbezield , dood ligchaam. Het verdient eigenlyk den naam van geloof niet; want, als ik voorwend iets te gelooven, en my dan echter op zulk eene wyze gedraag , als of het tegenovergeftelde waar was,dan wederfpreek ik myzelven, dan bedrieg ik myzelven en anderen. Als ik derhalven , by voorbeeld , zeg: dat ik Jefus Christus voor eenen goddelyken gezant erken, dat ik hem voor den Heiland en Verlosfer der menfehen houd, en dan echter weiger zyne voorfchriften te gehoorzaamen, en my door zyne leer en door zyn' geest van de heerfchappy der zonde en der ondeugd te laaten vrymaaken, dan is myn voorgewend geloof in Jefus Christus geheel onnut en vergeefs; het heeft geene de minfte waarde; het kan my noch beter, noch gelukkiger maaken;het verdient den naam van geloof niet. Dit is onbetwistbaar, en ftemt met de leer der Heilige Schrift op het naauwkeurigfte overeen. Maar nu befluite men hieruit toch niet: der-  MISBRUIKEN DER WAARHEID. 83 derhalven kan ik het geloof wel ontbeeren, zo ik flechts goede werken doe ; derhalven kan 't my evenveel zyn, of myn geloof gegrond en vast zy , of fteeds wankelend en twyfelend blyve ! Neen , myne aandachtige Toehoorers ! dit zou eene fchadelyke misbruiking der waarheid zyn. Het geloof, 't welk op oordeel en overtuiging gegrond is, heeft eene ongemeen groote waarde, omdat het ongemeen veel tot onze verbetering en gerustheid kan toebrengen. Het is de voornaamfte bron der goede werken, datgecn,wat ons daartoe aanfpooren, wat ons daartoe lust en kragt moet geeven. Hoezuiverer,hoe ryker deeze bron is, deste meer goeds vloeit uit dezelve voort, deste beteren edeler is het goede, 't welk uit dezelve voortvloeit. Gewislykkan en moet ik zelfs in eenen ftaat van twyfeling of van ongeloovigheid fteeds dat geen doen, 't welk in alle gevallen het vciligfte, 't welk wezenlyk recht en goed is. Maar zal ik het fteeds gaarne en gewillig, zal ik het zonder dwang, zonder tegenftribbeling, zonder uitftel, met innerlyk vermaak doen? Zal ik het in alle, zelfs in de bedcnklykfte gevallen doen? Zal ik het ook alsdan doen, wanneer ik de fchoonfchynendfte voorwendfels heb, om het na te F 2 laa-  84 WAARSCHOUWING TEGEN HET laaten; wanneer ik het niet doen kan, zonder tegenwoordige voordeden of vermaakcn? daaraan op te offeren? En zal ik dit volbrengen van het geen recht en goed is, nimmer moede worden , indien my niet het geloof aan God en aan toekomende vergeldingen bezielt ? Meen , myne aandachtige Toehoorers! in alle deeze en dergelyke gevallen, die in 't mcnfchelyke leven zeer menigvuldig voorkomen, moet my de inwendige overtuiging, dat het de wil van mynen God, van mynen Schepper en Vader , dat het myn onverbreeklyke pligt is, en het onwankelbaare vertrouwen, 't welk ik op zyne beloften, ons door Jefus gegeeven, ftel, deeze beginfelen moeten my daartoe moed en kragt geeven , die moeten alle tegenwerpingen der eigenbaat, der traagheid , der vreesachtigheid en der zinnelyke begeerten ontzenuwen, die moeten het waarneemen van Gods geboden ligt, en het recht- en- weldoen tot vreugde voor my maaken, die moeten my in ftaat ftellen, van met den Apostel te roemen: Ik vermag alles door Christus, die my kragt geeft,. Behalven dat, myne aandachtige Toehoorers !kan men zich, zonder het geloof in God en  MISBRUIKEN DER WAARHEID. 85 en godsdienst, geene vaste , duurzaame gerustheid verbeelden. Hoe zal ik my uit den doolhof van twyfeling-, van fchynbaaie tegenftrydigheden , van ingebeelde wanorde, die ik in de waereld ontdek, redden, indien my niet het geloof in eene hoogst wyze, hoogst goede, alles omvattende, maar grootdeels voor onze oogen verborgen Voorzienigheid voor leidsman dient? Hoe zal ik by de verfchillende lotgevallen, die my zeiven treffen, en onmogelyk altoos met myne wenfchen kunnen overeenkomen, en waarvan ik de redenen en oogmerken niet altoos ontdekken kan, fteeds myzelven bezitten; hoe zal ik de kwellingen, de fmerten,die zy my vcroorzaaken, met geduld verdraagen, indien ik niet onderfteund word door het welgevestigde geloof, dat God myn Vader is, die my lief heeft, die myne gelukzaligheid wil, en dezelve zekerlyk zelfs dan bevordert, wanneer alles daartegen fchynt famen te fpannen ? Hoe zal ik den fchrik des doods overwinnen, indien ik my niet, met een geloovig vertrouwen, op de beloften van het Euangelie verlaat, 't geen my onfterflykheid en een eeuwig leven belooft, 't geen my eene heucheJyke opftanding der dooden verwachten laat, F 3 st  $6 WAARSCHOUWING TEGEN HET 't geen my de opftanding van Jefus Christus als een onbedrieglyk onderpand myner toekomende opwekking doet aanmerken ? Hoe zal ik den fchrik des doods overwinnen, indien ik niet onwrikbaar vast in God geloof, indien ik niet ten vollen overtuigd ben, dat hy my niet tot het verderf gefchikt, dat hy my niet te vergeefs in deezen ftaat van opvoeding en van oefening geplaatst heeft, dat hy op dènzelven zckerlyk een' ftaat van vergelding zal laaten volgen, dat hy zyne kinderen niet dan, wanneer zy reeds eenige vorderingen gemaakt hebben, en voor eene verhevener gelukzaligheid gefchikt geworden zyn, vernietigen, of hun zyn toazigt en voorzienigheid onttrekken zal, wanneer zy dezelve het meest nodig hebben? Hoe onöntbeer. lyk is ons dan niet de fteun des geloofs, om den moed niet te laaten vallen, om tot het eind ftandvastig te zyn, en alles te overwinnen? Niets, myne aandachtige Toehoorers! niets moet ons derhalven meer ter harte gaan, dan ons geloof in God en Jefus Christus op oriwrikbaare grondflagen te vestigen, en hetzelve fteeds levendig en werkzaam in ons te doen blyven. Zulk een geloof maakt voor ons alles gcmakkelyk, helpt ons alle hinder- paa-  MISBRUIKEN DER WAARHEID. 87 paaien uit den weg ruimen, alle zwaarigheden te boven komen. Door hetzelve kunnen wy bergen verzetten, dat is te zeggen, de moeilykfte zaaken met goedgevolg ten uitvoer brengen. En waar een vast geloof, op juiste bevattingen en redelyke gronden gevestigd, woont, daar woonen moed, vertrouwen , vrolykheid ; daar is de geest opgeruimd en het hart gerust; daar is een hemel op aardeDe derde waarheid, of leering, tegen wier misbruik wy u waarfehouwen , betreft de christelyke blydfchap, of de vrolykheid en ge. rustheid van het hart, waartoe wy u in opzigt tot den Godsdienst en het Christendom , en naar aanleiding van dezelve meermaalen opwekten. En indedaad, myne aandachtige Toehoorers! wie den godsdienst in 't algemeen , en het Christendom in 't byzonder, als eenen zwaaren last aanmerkt, wie zich den dienaar van God, den waaren Christen , als een fomber , norsch, naargeestig mensch verbeeldt, moet zich van alle deeze dingen zeer valfche denkbeelden vormen; hy moet niet weeten wat de Godsdienst en het Christendom zyn, of hy moet het ongeluk gehad hebben, van beiden onder eene verkeerde, hen ten hooglteri F 4 ont»  88 WAARSCHOUWING TEGEN HET ontberende, gedaante te hebben leeren ken* Hen. Wie zou dan toch gerust, wie zou bly van geest zyn, indien het de oprechte dienaar van God niet is, die den Allerhoogften als zynen goedertierenen, weldaadigften Vader befchouwt; die allerwegen , werwaards hy zyn oog vestigt, bewyzen zyner vaderlyke voorzienigheid ontdekt; die zich van zyne goedkeuring, van zynen byftand, van zyne befcherming verzekerd houden , en fteeds met vertrouwen aan hemdenken, en een eeuwig geluk van hem verwachten durft? W7ic zou gerust, wie zou bly van geest zyn, indien het de Christen niet is, die den besten, gemakkelykften weg der gelukzaligheid kent en dènzelven bewandelt; die een gerust geweeten bezit, nevens een hart, dat vry is van ongeregelde , onftuimige driften ; dien nyd , noch haat , noch hebzucht pynigen; die de voorfchriftep van het Euangelie gewillig en ftandvastig opvolgt; die van goedwilligheid en liefde jegens alle menfehen bezield is; die hen allen als zyne broeders befchouwt, en aan al het goede, dat hun te beurt valt, hartlyk deel neemt? Wie zou ge-, rust, wie zou bly van geest zyn, indien het de Christen niet is, die in alles op God en zyne  MISBRUIKEN DER WAARHEID. 89. ne Voorzienigheid ziet, fteeds in zynen wyzen, goedertierenen wil berust, zich aan zyne beftuuring geheel en al overgeeft , zich fteeds op de maatigheid en de vergenoegdheid bevlytigt9 en dien de volkomene verzekering eener zalige onfterflykheid en van een vol. gend beter leven voor zich en anderen zulke heerlyke uitzigten verfchaft ? Neen , niemand heeft meerder recht , meer aanfpooring, meer gefchiktheid om fteeds vrolyk te zyn, dan de oprechte dienaar van God, dan de waare Christen. Maar, wee hem! die deeze waarheid tot verdediging tier wuftheid of der zinnelykheid misbruikt! Is dan opgeruimdheid en vrolykheid van 't hart en wuftheid eenerlei? Betekent dan zich gezonde , juiste denkbeelden van alles vormen , en de heerfchappy over zich zeiven en zyne driften ftaande te houden, even zo veel als overdenkingen en bedaard overleg te fchuuwen, en zich over te geeven aan eiken indruk der uiterlyke dingen? Het eerfte is de grondflag van de geruste, vrolyke gemoedsgefteldheid van den • wyzen en den Christen; de laatfte is het kenmerk van den onbedachtzaamen dwaas. En F 5 wie  QO WAARSCHOUWING TEGEN HET wie ziet niet duidelyk het ftrydige tusfehen deeze beiden? Of, betekent dan, ten allen tyde gerust en blymoedig te zyn, zo veel als alle, zinnelyke vermaaklykheden en uitfpanningen na te jaagen , en zulks te doen met gevaar van zyne gezondheid, met verfmaading van alle edeler foorten van vermaaken, met verzuiming van zyne huisfelyke en burgerlyke pligten? Kan zulk eene woeste vrolykheid of uitgelatenheid wel duurzaam zyn; kan zy de toetst der ftiile overdenkingen over zichzelven, en van het gemis van zulke verbyfterende verftrooijingen doorftaan? Neen, opgeruimdheid van geest en ernftig overdenken, een vrolyk hart en de getrouwe volbrenging van onze pligten, zyn onaffcheidelyk aan eikanderen verbonden. De eerften zyn op de Jaatften gegrond, en moeten door deezen onderhouden worden. Wenscht gy dat geluk te genieten : zoekt het dan langs deezen weg; hy is de waare, die u tot deszelfs bezitting kan brengen. Leert God, leert u zeiven, leert de waereld en de menfehen fteeds beter kennen en beöordeelen ; leert fteeds meer overè'enkomftig met uwe betrekkingen tot God en de menfehen denken en leeven; leert het tegenwoordige met het toe- ko-  MISBRUIKEN DER WAARHEID. QI j komende, de deelen met het geheel, verbinI den; laat de liefde tot God en tot alle menI fchen fteeds heerfchender en werkzaamer in i u worden; oefent u fteeds in de christelyke I maatigheid en vergenoegdzaamheid : zo zult II gy, ten zy eene ongelukkige gefteldheid van ij ligchaam, of alte diep gewortelde vooröor( deelen u zulks beletten , de gerustheid en 1 vrolyke gefteldheid van den waaren Christen  138 WAARSCHOUWING TEGEN HET zyn , zuiverer , edeler , algemeener , werkzaamer , onvermoeider, ftandvastiger dan eenige andere moet zyn. En deugd, die op kinderlyken eerbied voor God, op liefde tot hem, op de begeerte om hem te behaagen, en zyne oogmerken te bevorderen, gegrond is; deugd, die ons naar eene fteeds grooter gelykheid met den volmaakften Geest doet ftreeven; noemen wy waare christelyke vroomheid. Christelyke deugd en vroomheid zyn derhalven in het wezenlyke een en het zelfde; en nooit kan dat geen, 't welk men gemeenlyk vroomheid noemt, de plaats der deugd bekleeden , of haar gemis vervullen. Niet die geen is by uitneemendheid vroom, die den meesten tyd en vlyt in het gebed en andere godsdienftige verrichtingen befteedt; maar hy, die den wil van God door doen en door verdraagen, met de grootfte bereidwilligheid en blymoedigheid volbrengt, en uit liefde tot God het welzyn der menfehen, zyne broederen, het yverigst bevordert. Dit alles is waarheid, duidelyk op de natuur van God en van den mensch gegrond,en met den geest en het oogmerk van het Christendom op het naauwkeurigfte overëenftemmende. Maar  MISBRUIKEN DER WAARHEID. I39 Maar volgt daar wel uit, dat wy den menfehen het Christendom zwaar maaken, dat wy daardoor de waardy van het Euangelie verkleinen, dat wy zyne belyders van veelerhande gronden van vertroosting en gerustftelling berooven, en hen langs eenen wettifchen weg tot de volmaaktheid en tot de gelukzaligheid brengen? Mogen of kunnen wy dan de natuur der dingen veranderen? Is 'er gelukzaligheid zonder deugd mogelyk ? Kan de Almagtige zelf den onverbreekbaaren band, die beiden aan eikanderen vasthegt, los maaken? Kunnen wy gelukkig zyn, zo lang onze gevoelens , onze geneigdheden , onze begeerten , onze poogingeu , niet met de waarheid overeenkomen, zo lang 'er tegenftrydigheid en kryg tusfehen dezelven heerfchen? of, om my nog duidelyker uit te drukken, kunnen wy gelukkig zyn, zo lang wy niet rechtvaardig, billyk , goedertieren, befebeiden, maatig , weldaadig, dienstvaardig, ten aigemeenen nutte werkzaam zyn; zo langnyd, haat, toorn, wraakzucht, ydele eerzucht, hoogmoed, gierigheid, baatzucht,vleefchclyke gezindheid, of eenige andere ongeregelde hartstocht ons bezielt? of, moeten en mogen wy het Christendom eene andere leer, en an- de.  I4-0 WAARSCHOUWING TEGEN HET dere oogmerken toefchry ven, dan het wezenlyk heeft ? Verwerpt en doemt het niet zonder uitzondering alles, wat zonde en ondeugd genoemd word, alles wat met 's menfehen zedelyke volmaaktheid ftrydt? Bedoelt het niet eeniglyk, en naar alle zyne deelen, de volkomene verbetering, de fteeds toeneemende zuiverheid en heiligheid zyner belyderen? En zal de mensch, die edel denkt, en zyne waardigheid befeft, wel over zwaarigheden klaagen , of zich door deeze zwaarigheden van zynen pligt laaten affchrikken, zo lang hy kragten in zich gewaar wordt, om dezelve te overwinnen, en zich op den byftand des Almagtigen verlaaten mag? Wordt ons, daarenboven, de Christelyke leer misfchien om die reden als een Euangelie,als eenblyde heuchelyke tyding , voorgefteld , omdat zy ons van de verpligting tot deugd vryfpreekt, en verlof tot ondeugd geeft ? Ean zodanig iets van het volmaakfte Wezen, uit den mond van zynen heiligen en van alle gebreken onbevlekten afgezant, verwacht worden ? Is dit niet de blydfte, heuchelykfte tyding, wanneer God ons zyne vaderlyke toegenegenheid jegens ons bekend maakt, wanneer hy ons van zyne verzoenlykheid en Liefde verzekert j,  MISBRUIKEN DER WAARHEID. I4I kert, wanneer hy ons zelfs op onze gebrekkige maar welmeencnde deugdsbetrachting zyn© goedkeuring en loon belooft, en alleen opregtheid en braafheid, maar geene volftrekte volmaaktheid van ons vordert? En bezitten gronden van vertroosting en gerustftelling, die ons niet door de waarheid, maar door onze laage lusten en door onze vadzigheid aan de hand worden gegeeven, wel de geringfte waarde? Moeten zy niet vroeger of laater vervallen, en ons dan in eene deste grooter verwarring en ongerustheid laaten ileeken ? Verdient eindelyk myne wyze van deeze zaaken voor te ftellen, wel den naam van het wederinvoeren der wet, die door Christus afgefchaft wierd? Welke andere wet dan de Mofaïfche, in plegtigheden en uiterlykheden beftaande, heeft het Christendom afgefchaft ? En van welke andere , dan van deeze Israëlietfche wet fpreeken de Apostelen, wanneer zy het geloof, of de aanneeming. en opvolging der Christelyke leer tegen dezelve overhellen? Neen , myne aandachtige Toehoorers ! dus willen wy de waarheid niet misbruiken. De deugd moet ons als Christenen nog dierbaarer en heiliger, en haare edelfte, onvermoeide betrachting zal het grootfte voorrecht zyn, 't welk  *42 WAARSCHOUWING TEGEN HET 't welk wy als navolgers van onzen Heer bandhaaven. Naar deeze voorfchriften zullen wyons, ten vierden, in het waardeeren en het gebruiken der christelyke vryheid gedraagen. De Vryheid is ongetwyfeld het edelfté kleinoodje dat wy aan het Christendom te danken hebben; de Vryheid van alle Zedelyke dienstbaarheid, van alle angstvallige, ilaaffche vrees voor God en zyne ftraffen, voor den dood en zyne gevolgen; maar ook de vryheid van alle menfchelyke heerfchappy en geweld in 't ftuk van den godsdienst, de vryheid van ons eigen oordeel en overtuiging in de gewigtigfte dingen te volgen, en ons van niemand blindeling te laaten leiden. Uit hoofde van deeze vryheid, heeft het Christendom,1 gelyk wy u uit de Heilige Schrift leeren, de manier en wyze, waarop wy God voor het uitcrlyke dienen, en onze godsdienftige gevoelens uitdrukken willen , ten vollen aan ons overgelaaten, ons aan geene tyden en plaatfen, aan geene gebruiken en plegtigheden verbonden, ons geene formulieren, geene geloofsbelydenisfen voorgefchreeven, en geene menfehen over ons gefteld, die wy in dit  MISBRUIKEN DER WAARHEID. I43 dit opzigt volftrekt zouden moeten volgen en gehoorzaamen. Maar hoe zeer zouden wy niet deeze vryheid , hoe zeer de christelyke waarheid ontheiligen, indien wy haar tot ongebondenheid en een fnooden wandel misbruikten; indien wy alle goede regelen en inftellingen, ter bevordering van kennis en godsdienftigheid ingericht, verfmaadden; indien wy de gefamenlyke en openbaare Godsdienstoefeningen, die wy niet zonder het zigtbaarfte nadeel ontbeeren kunnen , verwaarloosden; indien wy ons tegen onze leeraars en leidslieden, die ons op den weg der waarheid en der deugd, met leer en voorbeeld, voorgaan , eigenzinnig verzetteden , ons van de overige Christenen afzonderden, en alle gemeenfchap met hun vernietigden. Neen, myne geliefde vrienden ! onze christelyke vryheid zullen wy handhaaven, en als verftandigen gebruiken. Maar tevens zullen wy ook alle goddelyke en menfchelyke wetten, die ter bevordering der goede orde en gefamenlyke ftichting , ter uitbreiding der waar. heid en der deugd, ter bevestiging van het Christendom, en ter vermeerdering der men- fche-  144 WAARSCH. TEGEN HET MISBR. ENZ; fchelyke gelukzaligheid ftrekken, gewillig eh zorgvuldig waarneemen, en alle bepaalingen eerbiedigen, die voor ons en onze broederen heilzaam 2yn. Amen.  ZEVENTIENDE LEERREDE. Vervolg. WAARSCHOUWING TEGEN HET MISBRUIKEN DER WAARHEID. XVI, In opzigt tot de waarde en de gewigtigheid des weldaadigheid. XVII. In opzigt tot de verdraagzaamheid, of toegee? vendheid jegens de dwaalingen. XVIII. In opzigt tot de Goddelyke oordeelen en ftraffe. J.Ï. DEEL, K; Tekst: Eerste brief aan de Korinth. Hoofdft. XIV. vs. 20. Broeders wordt geen kinderen in 't verjland: maar —> wordt in 't verjland volwas/en.   p ^"^od, eeuwige, onuitputlyke, bron van alle licht en van alle kennis der waarheid! van u itroomt ook op alle redelyke fchepfels licht en kennis der waarheid af; hoewel zekerlyk in eene zeer verfchillende maare, onder zeer verfchillende gedaanten, volgens de verlchillende behoeften en be? kwaamheden uwer kinderen op aarde. Gelyk gy in de natuur nacht en fchemering en helder licht op malkanderen volgen, en malkanderen Iaat afwisfelen, zo hebt gy ook in de gecstelyke waereld foortgelyke veranderingen en afwisfelingen , en eenen trapswyze voortgang tot hoogere volmaaktheid, vastgefteld. Ook ons hebt gy, goedertierene Vader, in dit opzigt by uitneemendheid begenadigd. Ons hebt gy meer hulpmiddelen dan veele anderen gegeeven, om tot de kennis der waarheid te komen, en ons den weg, die tot haar bezit leidt, veel effener en gemakkelyker gemaakt. Hoe verre konden en behoorden wy niet reeds op deezen weg gevorderd te zyn! En hoe veele vruchten van verbetering en gelukzaligheid konden en moesten wy niet op dènzelven verzamelen ! ö Mogten wy toch van het heldere licht, dat gy over ons laat fchyK 2 nen,  f48 WAARSCHOUWING TEGEN HET nen, fteeds het beste gebruik maaken! Mogt toch ons verftand en ons hart, m0gt onze kennis en! ons gedrag fteeds volkomener met maikanderen overëenftemmcn ! Mogten wy zo wel door eene zuiverer deugd ais door juister inzigten boven onze broeders uitmunten! Hoe gelukkig zouden wy dan niet zyn! ö Laat ons dit geluk deelachtig worden , goedertierene Val der! leer ons de waarheid boven alles hoog. fchatten en liefhebben , haare voorfcbrifcen gewillig en blymoedig gehoorzaamen, en by haar hebt alle dwaalwegen en doolpaden vermyden. Bewaar ons , dat wy de waarheid nooit tot zonde, nooit tot ontfchuldiging of verfchooning van onze ongeregelde begeerlykheden misbruiken; en geef toch, dat wy fteeds zo veel deugdzaamer en heiliger leeven, ajs wy u en uwen wil beter kennen. Laat ook de overdenkingen , die wy thans zullen voordraagen , daartoe eenigzins medewerken, en verhoor ons gebed, door Jefus Christus, onzen Heer, in wiens naam wy u verder aanfpreekende, zeggen: onze Vader enz. Reeds by verfcheidene gelegenheden, my. nc aandachtige Toehoorers! heb ik u gewaar- tchüuwd  MISBRUIKEN DER WAARHEID. I49 fthouwd tegen het misbruiken der waarheid, óf der zuiverer godsdienftige kundigheden, tot welke wy in onze dagen misfchien meer hulpmiddelen hebben dan ooit voorheen. Den hadeelige.n invloed van veelvuldige heerfchende vooröordeelen en doolingen te verzwakken, en u naauwkeuriger begrippen van God en zynen wil, van den mensch en zyne verordening, te geeven: dit is hét doel van alle myne openbaare redevoeringen. Maar niet allen,die myhooren,zyn voor denzelfden graad van licht en van verlichting vatbaar ; niet allen begrypen de waarheid ten vollen; niet allen maaken altoos het beste gebruik van derzei ver kennis. Een verkeerd bevatte , of verkeerd toegepaste waarheid, kunnen ons en anderen niet min fchadelyk worden , dan openbaare dwaaling en bygeióbf. Wy kunnen zelfs by het helderfte licht ftruikelen en vallen, indien wy zyn fchynfel niet gewoon zyn, of zyn' glans niet kunnen verdraagen. Dit, zoveel mogelykis, voor te komen, en ons onzen loop op het pad der wysheid gemakkelyker en veiliger te maaken, is de pligt onzer Leeraaren en Opzieneren. Vergunt my, myne aandachtige Toehoorers! K 3 dat  J5© WAARSCHOUWING TEGEN HET dat ik deezen pligt ook thans trachte te volbrengen, 't Zyn drie verfchillende leeringen van den godsdienst, voor wier misbruik ik u heden wilde waarfchouwen. De eerfte betreft de waarde en de gewigtigheid der weldaadigheid. De andere, de verdraagzaamheid, of de toegeevendheid jegens de dwaalenden: en De laatfte de Goddelyke oordeelen en ftrajfen. Ook in dit opzigt moeten wy, volgens de vermaaning in onzen tekst, niet onverftandig zyn, maar in het verjland fteeds volwas/ener worden. Wy hebben dan , eerftelyk , altoos eene groote waarde aan de weldaadigheid toegefchree. ven, en dezelve als eenen der voornaamfte en wczenlykfte pligten van den Christen voorgefteld. De Christelyke weldaadigheid, hebben wy u menigmaal gezegd, is gewigtigër, is Gode aangenaamer, dan alle eigenlyk zo genoemde godsdienftige handelingen; de laatften moeten fomtyds om de eerfte ver- fcho-  MISBRUIKEN DER WAARHEID, I5I fchoven en nagelaaten worden ; en 'er zyn overvloedige gevallen, waarin bidden, zingen, leezen, en andere godsdienstoefeningen, ftrafbaar zouden zyn, wanneer zy ons verhinderen, onzen naasten hulp te bewyzen, of hem dezelve ten gevoeglyken tyde te bewyzen. Alwie de menfehen, zyne broeders, dient, die dient God, hunnen en onzen hemel fchen Vader ; alwie het goede , dat hy heeft en geniet, gaarne met anderen deelt, die is wezenlyk dankbaar jegens God, welke het ons tot dat einde verleend heeft. Een Christen, die van geene toegenegene gevoelens jegens alle menfehen bezield wordt, en niet gaarne by elke gelegenheid, volgens deeze gevoelens handelt, is geheel van den geest des Christendoms ontbloot, en deszelfs infteller kan en zal hem nimmer voor zynen waaren leerling en navolger erkennen. Noch kundigheid, noch geloof, noch yver, noch uiteriyke godsdienstigheid kunnen het gebrek van christelyke weldaadigheid vervullen. Dit zelfde is ook de gewoone taal van Jefus en zyne Apostelen. Barmhartigheid, roepen zy ons toe, h beter dan offerande. De hoofdfom der gantfche wet is liefde; de liefde is de vervulling der wet. Zo zeker is hét dat Jefus en k 4 zy-  152 WAARSCHOUWING TEGEN HET zyne Gezanten, het Christendom niet voor eene lastige befpiegeling van duistere en onbegryplyke leerftellingen, maar voor een gemaklyk en kragtig. middel hielden , om de menfehen beter en gelukkiger te maaken. Maar volgt nu hier wel uit, dat de weldaadigheid , en wel de weldaadigheid in den naauwften zin des woords, de eenigfte pligt van.den christen is, omdat zy eene zo wezenlyke en gewigtige pligt is? Volgt hier wel uit, dat godsdienftige oefeningen en verrichtingen in 't geheel geene waarde, in 't geheel geen nut, hebben , omdat zy dikwyls voor de christelyke weldaadigheid wyken moeten, en zonder dezelve ydel en vergeefs zyn? Volgt hier wel uit, dat men door weldaadigheid , door milde weldaadigheid alle zyne zonden en misdryven goed maaken, en zich tegen alle derzei ver fchadelyke gevolgen in deeze en in de toekomende waereld beveiligen kan ? Of, zou 'er ook wel uit volgen , dat men de wetten der rechtvaardigheid en billykheid ongeftraft overtreeden kan, om de eifchen der weldaadigheid te vervullen ? Welk eene misbruik der waarheid zou dit niet zyn? Vernietigt dan de eene pligt de an- de-  MISBRUIKEN DER WAARHEID. I$3 deren ? Ontflaat ons dan de een van de anderen ? Zyn zy niet allen even heilig en onverbreekIyk? Moeten wy niet in alle gevallen jegens God en de menfehen zodanig gezind zyn, en zodanig handelen, als met de waarheid en met onze betrekkingen en verbindtenisfen met hun overëenkomftig is? Zyn niet alle christelyke deugden even zo innig als onfeheidbaar met malkanderen verbonden ? Onderfteunen en bevorderen zy malkanderen niet allen ? Kunnen wy ééne eenige van dezelven in haare volle uitgeftrektheid en met recht christelyke gemoederen volbrengen, ten zy ons de geest der overigen vervulle, en haare kracht beziele ? Zyn zy niet allen wezenlyk een en hetzelfde: eene heerfchende en onveranderlyke begeerte en bereidwilligheid , om fteeds dat geen te doen , en niets anders te doen, dan wat recht en goed en in elk geval het beste is? Én hoe veel wordt 'er niet tot de weldaadigheid vereischt, indien zy eene christelyke deugdzaame weldaadigheid zyn, indien men daarvan zal kunnen zeggen, dat zy de vervulling der geheele wet is? Aalmoezen, rykelyke aalmoezen te geeven, maakt zekerlyk K s het  154 WAARSCHOUWING TFGEN HET het geringde daarvan uit. En gelyk niets lig. ter valt dan van zynen overvloed, of zelfs van het geen men nog zelf zou kunnen gehruiken, een aanzienlyk, ja zelfs het grootfte gedeelte aan anderen te geeven, zo fteekt ook gemeenlyk nergens minder verdiende . in, dan even hierin. Men volgt daarby zeer dikwyls enkel zyne natimrelyke neiging, en ontflaat zich daardoor zo fpoedig als mogelyk is , van eene drukkende zorg, van een onaangenaam gezigt, van lastige en verveelende verzoeken. waare liet dat ik alle myne goederen tot onderhoud der armen uitdeelde , zegt in dit opzigt de Apostel, en had de liefde niet zo zou het my geene nuttigheid geeven. Hoe geheel anders moet onze weldaadigheid niet gefteld zyn , indien zy het kort begrip van alle onze pligten, en van alle deugden des christendoms, zal uitmaaken! Hoe zuiver in haaren oorfprong en bedoelingen , hoe rechtvaardig en wys,hoe werkzaam en onvermoeid in haare beöeffening, moet zy dan niet zyn 2 Eene hartelyke toegenegenheid jegens alle' onze broeders , eene kinderlyke liefde tot God, onzen Hemelfchen Vader, en de edele zucht, om de plaats van onzen Heer on. der de menfehen te bekleeden, en zyn werk op  MISBRUIKEN DER WAARHEID. 155 op aarde, het werk van de verbetering en geluk der menfehen te voltooien, en in elk geval te doen, 't geen hy in onzen toeftand en in onze omftandigheden gedaan zou hebben ; deeze geneigdheden, deeze aandoeningen, moeten ons gewillig en bereid maaken tot eiken pligt, tot elke bezigheid, tot eiken arbeid, tot elke opoffering, waardoor wy anderen nuttig zyn , en het algemeene beste bevorderen kunnen. En op hoe veelerhande wyze kunnen en zullen wy dan niet onzen broederen weldoen! hoe naauwkeurig alle de pligten der rechtvaardigheid en der goede trouw, alle de pligten van onzen ftand en beroep , vervullen ! hoe zorgvuldig en wys in het uitdeelen in het befteeden onzer weldaaden; hoe voorzichtig,hoe onergerlyk, hoe voorbeeldelyk in onzen geheelen wandel zyn ! hoe gaarne anderen niet Hechts onze goederen, maar ook onze kundigheden, onze kragten , ons aanzien , leenen , en hoe weinig eenige perfoonlyke moeite en infpanning ontzien, wanneer wy hun dienen en helpen kunnen! En dit alleen, myne waarde vrienden! is edele , christelyke , weldaadigheid, dit alleen is dehoofdfom, de vervulling der geheele wet. Wy  Ïj6 WAARSCHOUWING TEGEN RÉ t Wy prediken u, verder, by alle geïegerfi beid , myne aandachtige Toehoorers ! Vtk draagzaamheid en toegeevendheid jegens de geenen die buiten zyn. Wy leeren u, dat geen mensch , zo geleerd hy ook zyn mag, van alle doolingen, zelfs in 't ftuk van den godsdienst, vry is, en vry kan zyn, én dat even weinig eenige kerk, als kerk, zich op dit voorrecht' beroemen mag. Wy zeggen ü , dat geen mensch opzetlyk doolt; dat de meeste men» fchen aan de doolingen, die zy aankieeven,' zo menigvuldig en groot zy ook zyn mogen, geen fchuld hebben; dat deéze doolingén gevolgen van hunne geboorte, hunne opvoeding,hun onderwys, hunnen fband in de waéreld en in de famenleeving, zyftj dat dezelve dikwyls geenen merkelyken invloed ophun zedelyk gedrag hebben, dikwyls geheel' zónder werking in hun verftand, of in hun geheugen blyven , dikwyls zelfs by toeval iets goeds Werken; en dat God niemand om onvermydelyke dwaalingen verwerpt of ftraft. Wy leeren ü den mensch als mensch, den* christen als christen , zonder opzigt op zyne gevoelens en gebruiken, waardeeren en achten, en elk verftandig braaf man, elk nuttig waereldburger, van welk eene natie hy zy , en welk  MISBRUIKEN DER WAARHEID. l$f welk eenen Godsdienst hy belyde, met oprechte achting en liefde te, behandelen. Verre van de zuiken, die niet in alle opzigten eenftemmig met ons denken, uit dien hoofde . te veroordeelen, of van de zaligheid des hemels uit te fluiten, trachten wy uwe liefde jegens de menfehen zo algemeen en onpartydig te maaken , als de liefde van God, jegens alle zyne kinderen op aarde is, en openen u het vrolyke uitzigt, 't welk het Christendom ons verleent, dat God alle menfehen byftaan en hen allen, vroeg of laat, op de eene of de andere wyze, tot kennis der waarheid en tot gelukzaligheid wil leiden. En dit is, onbetwistbaar, volgens de grondbeginfels der reden en van den Christelyken Godsdienst, gelyk volgens de grondbeginfels der Proteftantfche leer, eene beweezene waarheid; eene waarheid, die op de natuur van God en van den mensch gegrond is, en wier opvolging Jefus en zyne Apostelen ons door hun liefderyk gedrag , jegens de doolenden op het nadruklykfte bevolen hebben. Maar volgt nu hier wel uit, dat wy om,ïrent waarheid en dwaaling, omtrent waare en valfche leeringen, onverfchillig zyn, dat ■'" ' wy  %$$ WAARSCHOUWING TEGEN HET wy onze verdraagzaamheid jegens de doolenden ook tot hunne doolingen, zo nadeelig zy ook voor de menfchelyke gelukzaligheid zyn mogen, moeten uitftrekken ? Volgt hier wel uit, dat wy de voorrechten, die wy als Christenen boven de geenen, die geen Christenen zyn, bezitten, en de zodanige, die ons als Proteftantfche Christenen eigen zyn , niet erkennen, niet hoog fchatten, niet zorgvuldig bewaaren, en waardighandhaaven moeten? Volgt hier wel uit, dat alle menfehen, 't zy zy de waarheid erkennen, en de waarheid gehoorzaamen of niet, voor den zelfden graad van gelukzaligheid in ,deeze en in de toekomende waereld vatbaar zyn? VoJgthier wel uit, dat wy op den weg van onderzoek ftilftaan mogen, of ons wegens de vordering jn de kennis der waarheid niet behoeven te bekommeren, omdat zo veele anderen, die wy nogthans moeten hoogachten en liefhebben , ons nog wyd ten achteren zyn ? Welk eene misbruik der Leere, aangaande de Christelyke verdraagzaamheid en toegeeflykheid zou dit niet zyn ! Is dan de dooling en de dooiende een en het zelfde ? Verdient dan de eerfte juist dezelf-  MISBRUIKEN DER WAARHEID. 159 zelfde achting, waartoe de laatfte gerechtigd is? Is het dan onmogelyk, of is het zo zwaar, beiden in zyne gedagten van malkanderen te ónderfcheiden, en jegens beiden geheel verfchillend gezind te zyn ? Kunnen wy niet eenen zieken van harten liefhebben, en nogthans zyne ziekte voor een wezenlyk kwaad houden , en ons voor dezelve zorgvuldig wachten? Kunnen wy niet met den doolenden hand aan hand voortgaan, zo lang hy met ons het pad der waarheid volgt, en hem met onze goede wenfchen vergezellen, zo drawy van eikanderen fcheidcn moeten, omdat hy dwaalwegen of doolpaden inflaat? En is niet elke dooling iets gebrekkigs, iets, dat met de volmaaktheid van onzen geest Itrydt, en elke waare, juiste, bevatting der dingen iets uitmuntends, iets, dat onzen geest verhoogt, en hem nader tot God, zynen Schepper en Vader, brengt? Is niet de dwaalirtg even zo vruchtbaar in fchadelyke en verderflyke gevolgen, als de waarheid in nuttige en heilzaame uitwerkfelen ? Kan niet eene dooling, zo weinig beduidende zy voor het tegenwoordige fchynt, ons op andere tyden en in andere omftandigheden op de gevaar-  J6ö WAARSCHOUWING TEGEN HE'jf vaarlykfte dwaalwegen verleiden, en met kommer en ongerustheid kwellen ? Verfchaft niet de kennis van elke waarheid den denkenden geest een niet min zuiver dan verheven genoegen? Is zy niet zyn natuurlyk voedfel, en de fchoonfte vrucht zyner werkzaamheid? En ftreeven wy niet naar een ryk van licht, naar eenen ftaat van verhevener kennis, waarin wy zo veel te grooter en fpoediger vorderingen mogen hoopen te maaken , zo veel meer wy hier de waarheid bemind, gezocht, en gekend hebben ? Neen, myne geliefde Vrienden! laaten wy de liefde en de waarheid fteeds met eikanderen verëenigen; geen' doolenden deswegen, omdat hy doolt, verachten en verdoemen, maar ook geene dooling begunftigen, of voor onverfchillig houden. Laaten wy alle menfehen, alle Christenen, als menfehen, als Christenen, als onze broeders, hoogachten en liefhebben, maar de voortreflyke plaats, die de Voorzienigheid ons onder de menfehen en onder de Christenen heeft aangeweezen, niet klein achten, en integendeel als de grootfte weldaad van God dankbaarlyk eerbiedigen, en waardiglyk handhaaven. De vryheid des ge- loofs  MISBRUIKEN DER WAARHEID. IÓ"f loofs en des geweetens van ieder mensch» van ieder Christen, moet heilig en onfchendbaar in onze oogen zyn, maar ook moet onze eige vryheid boven alles dierbaar, en haare behoudenis aller gewigtigst voor ons zyn. Eene derde klasfe van leeringen der waarheid , tegen wier misbruik wy u waarfchouwen, betreft de Goddelyke oor deelen en firaffen, Wy Hellen u naamelyk de byzondere ram. pen, die fomtyds deeze of geene perfoonen, of gantfehe landen en volken, treffen, voor* niet als byzondere oordeelen en ftraffen der Vertoornde Godheid, maar als natuurlyke gevolgen van den famenhang der dingen, die eenmaal overeenkomftig met de regelen der Volmaaktfte wysheid door haar is bepaald en vastgefteld.- Wy leeren u met de H. Schrift, dat hier in deezen ftaat van opvoeding en van oefe* ning, elke deugd geenszins zyne geëevenredigde belooning, en elke misdaad geenszins zyne verdiende ltraf ontmoet; dat het den deugdzaamen niet altoos wel, en den ondeugenden in deeze waereld , en in opzigt tot XL Stuk. L hun-  i6l WAARSCHQÜWING TEGEN HET hunne uiterlyke welvaart, niet altoos kwaalyk gaat; dat de eerfte dikwyls meer door inwendige gerustheid en vergenoegdzaamheid , dan door uitwendige voordeden, beloond, en de laatfte meer door heimelyke verwytingen en inwendige verwarring, dan door zigtbaar gebrek en in 't oog loopende ellende geftraft wordt. Wy leeren u, dat God in het uitdeelen der aardfehe goederen, en in de beftie-ring van de lotgevallen der menfehen en volken naar wetten handelt, welke niet enkel, niet voornaamlyk op ons tegenwoordig gedrag en tegenwoordigen toeftand, maar meer op de onderhouding en goede orde van het geheel fteunen, en betrekking hebben op alles wat wy en onze broeders, in alle toekomende tyden en eeuwigheden, zyn en worden zullen. Wy leeren u daarenboven, dat God by zyne kaftydingen en ftraffen oneindig verheven is boven alles, wat toorn en wraak genoemd wordt; dat hy nooit ftraft, eeniglyk om te ftrafFen; dat alle zyne ftraffen verbetering ten oogmerk hebben; dat zy allen ten mauwden met onze misdaaden geëvenredigd, en in de meeste gevallen natuurlyke gevolgen en uitwerkfels van dezelve zyn; en dat God geen ramp,ook geene ftraf, over zyne fchep- fels  MISBRUI KEN DER WAARHEID. I63 fels toelaat, welke volftrekt en voor altoos een kwaad zou kunnen zyn en blyven. Wy leeren u derhalven, God in zyne kaftydigingen en ftraffen, even gelyk in zyne weldaaden en zegeningen, als denAlwyzenen Algoeden eerbiedigen, en de eerfte zo wel als de laatftc met kinderlyke onderwerping en dankbaarheid van zyne hand aanneemen. Eri niets, myne geliefde vrienden! ftemt met den geest des Christendoms, 't welk ons God als onzen Vader, en den Vader der gantfche waereld leert kennen en aanbidden , meer overeen, dan deeze leeringen. Maar volgt hier wel uit, dat wy minder zwak, minder van God en Zynen wil afhangJyk zyn, dat ons lot minder in de handen des Almagtigen ftaat, dat wy hem minder behoeven te ontzien, en zyne Voorzienigheid en Regeering minder te eerbiedigen, omdat zy alles bevat, en zich tot alle tyden en waerelden uitftrekt ? Volgt hier wel uit, dat de deugd minder hoogachting éh liefde, en de ondeugd minder afkeer verdient, omdat de eerfte niet altoos van tydelyk geluk, en de laatfte niet altoos van zigtbaare ellende ach\ L % ter-  ÏÖ4 WAARSCHOUWING TEGEN HET tervolgd wordt? Volgt hier wel uit, dat wy voor de ftraffen van onzen Opperften Heer en Rechter minder behoeven te vreezen, of dezelve ligter ontvlieden kunnen, omdat hy zo verre boven alle menfchelyke zwakheden en hartstochten verheven is, en zelfs dan nog, wanneer hy ftraft, eene vadcrlyke genegenheid tot de menfehen voedt? Welke valfche, verkeerde gevolgtrekkingen zouden dit niet zyn! Bevat dan onze tegenwoordige toefiand, onze gantfche , onze hoogfte verordening? Volgt niet op den zaaityd de oogst, op den ftaat van opvoeding en oefening, een ftaat van genieting en van vergelding? Hangt niet ons tegenwoordig gedrag met ons toekomend lot, op het naauwfte aaneen? Ontbreekt het den Alwyzen, den Beftuurer van alle tyden en waerelden, wel ooit aan middelen, om de zodanigen van zyne fchepfelen, die thans om het beste verband der dingen, iets lyden of ontbeeren moeten, eenmaal deswegen fchadeloos te ftellen , en alles, wat tegenwoordig met zyne rechtvaardigheid fchynt te ftry» den, de volmaakfte overeenkomst met haare ©nveranderlyke wetten te doen verkrygen? En  MISBRUIKEN DER WAARHEID. lÓJ En beloomvniet de deugd zichzelve, ftraft niet de ondeugd zichzelve, zonder alle opzigt op uiterlyken voorfpoed, of uiterlyke ellende? Zyn de goede en kwaade, de voordeelige en fchadelyke gevolgen, die aan beiden onfeilbaar verknogt zyn, minder belooningen of ftraffen, omdat zy meer van de natuur van den mensch en der dingen, dan van de willekeurigheid des Wetgeevers, afhangen? Welk Rechter is meest te vreezen, zulk een, die volgens de beweegingen zyner hartstochten oordeelt en ftraft, of zulk een, die eeniglyk en onveranderlyk naar de wetten van recht en waarheid handelt? Is de eerfte niet even zo gemaklyk te bevredigen en te winnen , als te vertoornen, terwyl de laatfte het kwaade nooit anders , dan kwaad kan befchouwcn en behandelen? Neen, myne waarde Vrienden! Laaten wy God als den wysten Vader en Regeerer met kinderlyk ontzach vreezen; en hoe minder wy partydigheid en onmaatige geftrengheid van hem te vreezen hebben, deste minder moeten wy ons ook ftreelen met deydele hoop, dat hy ons voor beter, dan wy wezenlyk zyn, houden, en ons weldaaden en L 3 ze-  f66 WAARSCH. TEGEN HET MISBR, ENZ. zegeningen zal laaten toekomen , waarvoor wy niet gefchikt zyn. Laaten wy het innerlyke en onwrikbaar verband tusfehen deugd en geluk, tusfehen ondeugd en ellende, tusfehen dat geen , 't welk wy tegenwoordig zyn, en 't welk wy eenmaal weczen zullen, fteeds bedenken, ons daarnaar in ons gantfche gedrag fchikken, en dan van de goedheid van onzen hemclfchen Vader op eiken trap van ons aanweezen, de hoogstmogelyke volmaaktheid en zaligheid, met vertrouwen verwachten. Amen.  AG TT I EN D E LEERREDE. OVER DE VERGENOEGD. Z AAMHEID. Tekst: Brief aak de Philipp. hoofdst. IV. vers u, 12. Niet, dat ik dit zeg wegens gebrek, want ik heb geleerd vergenoegd te zyn in 't geen ik ben. En ik weet vernederd te worden, ik weet ook overvloed te hebben: alleszins en in allen ben ik onderwezen, beide verzadigd te zyn en honger te lyden, beide overvloed te hebben en gebrek te lyden. L 4   ö od, Schepper en Regeerder der waeVJ reld! dat gy alles, het kleine gelyk het groote, de deelen gelyk het geheel, heftuurt en regeert, en alles volgens de wetten der volmaakfte wysheid en goedheid regeert; dat gy ook ons, uwe kinderen, en al. les, wat wy zyn en doen, en wat ons overkomt, met uw vaderlyk toevoorzigt en voorzienigheid verwaardigt, op ons allen met goedertierenheid en gunst neder ziet, ons allen lief hebt, onzer aller gelukzaligheid beoogt, en op alle mogelyke wyzen bevordert: welk een troost, welk eene vreugde, welke gronden van hoop en vertrouwen op u, kan en moet ons dit niet geeven! ö Hoe gerust en wel te vreden zouden wy niet onze dagen flyten , hoe dankbaar het goede en het kwaade van uw hand aanneemen, hoe onvermoeid onzen pligt volbrengen, hoe gerust de eeuwigheid te gemoet zien , hoe volkomen in uwen wil berusten, indien wy deeze waarheden fteeds levendiger erkenden, en ontwyfelbaar geloofden, indien zy ons fteeds voor den geest, en de leidslieden van ons geheel leven waren ! Ach ! laat dezelve zich toch thans in een duidelyk licht aan ons verftand L 5 ver-  I70 over de vergenoegdzaamheid. vertoonen, en haare kragt tot verbetering en gerustftelling zich aan onze harten ontdekken. Leer ons toch allen, goedertierene Vader, leer ons allen den weg kennen, die tot de waare vergenoegdzaamheid leidt; gelei ons allen door uwen geest op deezen effenen, veiligen weg; onderfteun ons in het gerustJyk en ftandvastig bewandelen van dènzelven, en laat ons langs dènzelven het doel onzer wenfchen bereiken. Zegen tot dat einde de leeringen der wysheid en van den godsdienst, waarby wy tegenwoordig onze aandacht bepaalen zullen. Verfterk onze opmerkzaamheid op dezelve , en geef dat wy Ze wel bevatten, haare waarheid innerlyk gevoelen , en ze naauwkeurig op onze byzondere omftandigheden en behoeften leeren toepasfen. Wy bidden hierom enz, Zo algemeen het is, myne aandachtige Toehoorers! op vergenoegdzaamheid te roemen , om dat iedereen gaarne voor deugdzaam en gelukkig gehouden wil worden, en mes echter zonder vergenoegdzaamheid geen van beiden kan zyn $ zq zeldzaam woont en héerschfc  OVER DE VERGENOEGDZAAMHEfD. Jfï heerscht echter deeze vergenoegdzaamheid indedaad onder de menfehen , en inzonderheid onder de menfehen van de zo genaamde befchaafder en hooger Handen. Gelyk in 't algemeen de fchyn meer en meer de waarheid verdringt , en het uiterlyke gedrag en voorkomen maar zelden met den ftaat en de aandoeningen van het hart overscnltemmcn, zo is het ook hier. Een vrolyk gelaat en een ongerust,zichzelf pynigend hart, een lachend weezen en een binnenfte vol van verwarring en knaagenden kommer en verdriet; een luisterryke vertooning van geluk en wezenlyke ellende ; hoe menigmaal gaan deeze dingen niet met malkanderen gepaard? hoe veelmeer menfehen vindt men , die door het fpeelen van zekere rol, zichzelven en anderen misleiden , dan die werkelyk dat geen zyn en doen en genieten , 't welk zy fchyncn te zyn en te doen en te genieten ? Men moet immers toch vergenoegd zyn ! Hoe dikwyls hoort men deeze fpreuk niet, en hoe dikwyls wordt zy niet misbruikt! Alwie vergenoegd is, myne aandachtige Toehoorers! om dat hy het moet zyn, die is het indedaad niet, die wü 'er wel voor gehouden worden, waant misfchien in zekere oogenblfkken des levens het  f72 OVER DE VERGENOEGDZAAMHEID. het te zyn , misleidt zich en anderen door deeze verbeelding , en fluit zich misfchien juist daardoor den weg, om het werkelyk te ■worden. Neen, de waare vergenoegdzaamheid is geen werk der noodzaaklykheid, geen gefchenk van het geval, geen eigendom van den onbedachtzaamen, of van den onbeftendigen, of van den kwaaden en ondcugenden. Zy is de vrucht van aanhoudend overdenken , en aanhoudende oefening;de vrucht van naauwkeurige, edele grondbeginfelen, die met alle onze gedachten en gewaarwordingen zeer naauw verknogt gaan ; de vrucht der wysheid, der deugd, der christelyke vroomheid ; eene vrucht,die niet op eenmaal,maar flechts langzamerhand , na zorgvuldig opgepast en gekweekt te zyn, tot haare volkomene rypheid komt. De vergenoegdzaamheid is eene zaak, die geleerd moet worden, en die niet zonder veel opmerkzaamheid, overleg en oefening, geleerd kan worden. Ik heb geleerd, zegt de Apostel in onzen tekst, vergenoegd ts zyn in 't geen ik ben, of met alles te vreden te zyn. Ik weet vernederd te worden, en weet ook overvloed te hebben; ik kan my in alle omftandigheden fchikken, verzadigd zyn en Ion. ger lyden , overvloed hebben en gebrek lyden. H09»  ÓVER DE VERGENOEDGZAAMHEID, I^J Hoe gelukkig zouden wy zyn, myne geliefde trienden! indien wy dit zelfde ook van ons zeggen konden, indien wy allen leerden vergenoegd zyn, en het h\deeze kunst fteeds verder bragten ! U dit geluk deelachtig te maaken, u den weg tot deszelfs bezit te baanen, dit is het oogmerk myner tegenwoordigen leerrede. Mogt hetzelve by veelen van ons daadelyk bereikt worden. Waarin beftaat dan de vergenoegdzaamheid ? waardoor vertoont zich dezelve? welke redenen moeten om daartoe bewecgen? De beantwoording deezer vraagerr zal nu het eenigfte onderwerp onzer tegenwoordige overdenkingen uitmaaken, Om vergenoegd te zyn', myne aandachtige Toehoorers ! behoeven wy niet volftrekt onyerfchülig te weezen, of wy ryk of arm , geëerd of veracht, gezond of ziek zyn, of wy ons in deeze of in andere verbindtenisfen en omftandigheden bevinden , of ons werk en onderneemingen wel gelukken of niet. Welke aanfpooringen tot het gebruikmaaken van onze kragten, welke opwekkingen tot vlytigheid, tot arbeidzaamheid , tot geregeldheid , totrnaatigheid , tot voorzigtigheid , zouden ons overfchieten, indien wy het onderfcheid dier din-  lf4 OVER DE VERGENOEGDZAAMHEID. dingen niet inzagen, de waardy dier goedé'-' ren niet befeften, ons over onzen voorfpoed niet verheugden? Neen, dit zou geene vergenoegdzaamheid, maar ongevoeligheid weèzen. Rykdom, eqr, gezondheid, voordeelige verbindtenislen en omftandigheden, voorfpoed in ons bedryf,zyn onbetwistbaar voorrechten en goederen, die eenige achting eri liefde waardig zyn; en zo lang wy noch deeze dingen in 't algemeen , noch zekere maate daarvan, voor volftrekt onontbeerlyk tot ons geluk houden, en onzen wil aan den wil defiAl wy zen onderwerpen, zo lang zal dit ons niet beletten Vergenoegd te zyn. Even weinig beftaat de vergenoegdzaamheid daarin, dat wy omtrent de rampen, die ons tref en , geheel ongevoelig zyn. Neen , myne waarde medechristenen ! gevoel het fteeds, als gy verlies in uwe goederen lydt, als gy door ligchaamelyke gebreken en zwakheden gedrukt wordt, als gy u in ongunftige' verbindtenisfen met anderen bevindt, als gy eene zeer moeilyke en ongemaklyke levenswyze moet leiden, als men u niet de achting en eer bewyst, die gy met recht zoudtkunnen' verlangen. Deeze gewaarwordingen zyn natuur-  OVER DE VERGENOEGDZAAMHEID. tnurlyk, zyn onvermydelyk, ftryden met de vergenoegdzaamheid niet , zo lang gy in dit alles den wil van God als rechtvaardig en goed eerbiedigt, en niet twyfelt, dat hy wyze redenen moet hebben, waarom hy dit verlies niet van u afgekeerd, u van deeze onvermydlyke zwakheden niet bevryd , u niet in andere verbintenisfen geplaatst, u geene andere levenswyze aangeweezen, en ü geen grooter aanzien onder uwe broeders verleend beeft. — Gun uwe traanen den vryen loop, als u de dood de voorwerpen uwer onzondige , deugdzaame liefde ontrukt; als hy u te vroegtydig van braave ouderen , van eene geliefde wederhelft, van een veel beloovend kind , van eenen tederen vriend , fcheidt. Deeze traanen zyn natuurlyk, ontëeren den mensch niet, zyn ook niet ftrydig met de vergenoegdzaamheid, zo lang zy u niet tot murmureering , en tot ongeduldige klagten vervoeren. — Gun uwe traanen fteeds, en nog met minder fchroom, den vryen loop, als gy van uwe bekwaamheden en kragten geenszins het weldaadige, voor het gemeene welzyn nuttige, gebruik kunt maaken, dat gy 'er gaarne van zoudt wenfchen te maaken; als gy ter bevordering van waarheid en deugd, en  17 6 ÖVER DE VERGENOEGDZAAMHEID^ en tot de verbetering, gerustftelling, en dé gelukzaligheid uwer broederen niet zo veel kunt toebrengen, als gy wel zoudt wenfchenj als gy dikwyls reden hebt van te vreezen, dat alle uwe poogingen in dit opzicht vruchteloos en vergeefs zyn; als gy nog allerwegen zo veel onweetendheid en dwaasheid en flaaverny en ellende1 befchouwt, om welke uit den weg te ruimen, gy u niet in ftaat bevind. Deeze traanen zyn edel, zyn tot roem der menschlykheid , zyn welgevallig in de oogen van uwen Schepper en hemelfchen Vader , en ftryden niet met de vergenoegdzaamheid, zo lang gy alle, zelfs uwe beste, wenfchen onderwerpt aan den wil van hem, die alleen volmaakt wys en volmaakt goed is* Eindelyk beftaat ook de vergenoegdzaam* heid niet in eene yadfige, werkelooze rust, nies in eene, voor ons en' voor anderen fchadelyke beperking onzer kragten en onzer werkzaamheid. Neen,' vertoon, oefen uwe kragten , ö gy , die naar vergenoegdzaamheid dorst! Daartoe heeft de Schepper ze u ge. geeven. Laat geene gaaven, geene bekwaamheid , die hy u verleende, onaangewend* bevorder daardoor, zo veel gy kunt, het wel- zyrs  over de vergenoegdzaamheid. 177 zyn van u en uwe broederen, ftreef fteeds naar hooger volmaaktheid, tracht fteeds den kring uwer werkzaamheid uit te breiden, en daardoor u en anderen gelukkiger te maaken. Zo lang gy binnen den kring, u door de Voorzienigheid aangeweezen, blyft, en den uit» fiag uwer tydelyke onderneemingen en werkzaamheid ten vollen aan haar overlaat, zo lang zal geene aanwending, geene infpanning uwer kragten , geen ftreeven naar eenige foort van geluk u onvergenoegd maaken. Neen, myne aandachtige Toehoorers! de waare vergenoegdzaamheid, de vergenoegdzaamheid , die op christelyke wysheid en vroomheid gegrond , die eene vrucht van overdenkingen en der deugd is, ie/iaat hierin, dat wy alles, wat ons betreft, en wit ons overkomt, voor befchikkingen van den Alwyzen en Algoeden erkennen, en als zodanig eerbiedigen. Dit ondërftelt eene tweeleedige overtuiging , of het verzekerde geloof aan twee hoofdwaarheden. Vooreerst moeten wy ten vollen verzekerd zyn en als eene onwrikbaare .waarheid by ons vastfteflen, moest onder de tallooze menigte der fchepfelen zekere plaats beflaan. Maar ftond het verkiezen deezer plaats aan u, die nog niet in wezen waart, of ftond het aan hem, die u de beftaanlykheid fchonkfKent gy wel haare betrekking tot de geheele reeks van uwe tegenwoordige en toekomende lotgevallen , kent gy haare betrekking tot het oneindige plan des Alwyzen zo volkomen, als hy, die ze voor u bepaald, en ze u aangeweczen heeft? Én wat zou u toch, genomen zelfs, dat gy grooter kragten en bekwaamheden in u gewaar wierd, recht kunnen geeven, oin eene ",> ' v an-  188 OVER DE VERGENOEGDZAAMHEID. andere plaats te verlangen, dan die gy wer. kelyk bekleedt? Zouden niet duizenden anr deren even eens denken , even het zelfde kunnen wenfchen, en hoe zou dan de aïgemeene orde en famenhang der dingen heftaan kunnen? Moeten niet in een huis zilveren en houten vaten, in een gebouw groote fteenen en voeglteenen, in eenen Haat hooge en laage bedieningen zyn ? En dienen wy niet, eindelyk, eenen zelfden Heer?. Wat is buiten hem groot en heerlyk ? En wat is onaanzienlyk , klein, vernederend, als het hem en zynen dienst, de volbrenging van zynen wil betreft; als het uit gehoorzaamheid aan zyne bevelen, en met oogmerk om hem te behaagen, gefchiedt? Hoe eerwaardig wordt daardoor niet elke levensftand, hoe edel elk beroep ! Overweegt, ten derden, myne aandachtige Toehoorers! hoe veel beter God ons kent, dan wy ons zeiven kennen; hoe juister en zeker er hy oordeelt over het geen wy in deeze of geene omftandigheden en betrekkingen zyn en doen zouden, dan wy daarover oordeelen. Zou hy, die ons alle onze bekwaamheden en vermogens gegeeven heeft, hy, die het toekomende gelyk het  OVER DE VERGENOEGDZAAMHEID-. 18^ bet tegenwoordige, het mogelyke gelyk het wezenlyke doorziet, niet best weeten, waar en waartoe wy gefchikt zyn, waartoe hy ons in zyn ryk gebruiken, hoe veel of hoe weinig hy ons toevertrouwen, wat hy op deeze of op eene andere plaats, nu of in 't vervolg, op eene middelyke of op eene onmiddelyke wyze, door ons werken en uitvoeren kan, of hoe en waardoor wy ons tot dat geen, 't welk wy in eenen anderen toeftand zullen zyn en doen, het best voorbereiden en bekwaam maaken kunnen ? Voor zyne alweetende , onbedrieglyke oogen liggen immers de natuur, de bekwaamheden en vermogens, de verbindtenisfen en betrekkingen van alle zyne fchepfelen fteeds bloot; hy alleen overziet ze allen op éénmaal , en kan ze allen, zonder gevaar van te dwaalen, met malkanderen vcrgelyken, tegen malkanderen af weegen , en zodanig fchikken en verbinden, dat daaruit het grootst mogelyke goed ontftaat. En hy, de Vader van allen, ziet nochu,myn christelyke broeder! noch my, noch iemand zyner kinderen over het hoofd, houdt on* allen in waarde, heeft ons allen lief, en bepaalt de plaats en verrichtingen en lotgevallen van my en u en alle onze broederen zoda-  SQO OVER DE VERGENOEGDZAAB'IHEÏD. danig, als volgens het best zyner geheeie ontelbaare familie vereischt wordt. Hy alleen, en dit is ook een drangreden tot vergenoegdzaamheid, hy alleenkent de deelen in haar verband met het geheel, beoordeelt het tegenwoordige volgens zyne gevolgen en uitwerkselen, in opzigt tot het toekomende; en juist daarom •weet hy alleen met onbedrieglyke zekerheid, wat in elk geval recht en goed is, en eeuwig zyn zal. Houd dit fteeds onder 't oog, ö Gy, die juist over 't geen u en anderen bejegent, denken, en zelfs dan nog den zegen van vergenoegdzaamheid genieten wilt, wanneer 't met de zaaken geheel anders gaat, dan gy wel zoudt wenfchen en verwachten. Oordeel met befcheidenheid, want uw doorzigt is zeer bepaald, het ftrekt zich Hechts over een klein gedeelte van het onmeetlyke geheel, flechts over eenige oogenblikken van den tegenwoordigen tyd uit. Gy ziet flechts dat geen, 't welke gy voor het tegenwoordige doet, en 't welk voor het tegenwoordige gefchiedt, maar niet 'dat geene, 't welk daaruit in 't vervolg ontftaan zal. Het toekomende is voor u geheel en al verborgen, en zal u duizend zaaken ophelderen, en in het fehoonfte licht vertoonen, welke u thans zonderling of ongevoeg-  OVER DE VERGENOEGDZAAMHEID. ipi lyk voorkomen.. Nu eens gelukt u misfchien eene weldaadige, voor het gemeene welzyn nuttige, onderneeming niet; en zy moet u niet gelukken, om dat de toeftand der maatfchappy, waarin gy leeft, niet van dien aart is, dat zy 'er het behoorlyke gebruik van zou kunnen maaken, of omdat zy door derzelve altegroot misbruik flechts nog ellendiger zou worden. Nu eens wordt de waarheid, de grootfte, gewigtige waarheid, die gy uwen broederen zo gaarne mededeelen, waardoor gy hen gerustftellen, verbeteren, tot grooter volmaaktheid zoudt willen brengen , misfchien onderdrukt, verduisterd , door de dwaaling overwonnen; en dit moet gcfchicden, omdat uwe broederen voor dit Jicht nog niet vatbaar, tot het erkennen en wel befteeden deezer waarheid nog niet genoegzaam voorbereid zyn; omdat zy nog verfcheidene trappen te beklimmen hebben tusfehen den ftand, waarin zy zich thans bevinden , en de hoogte waartoe gy hen zocht op te voeren. Nu eens wordt een eerlyk, vlytig, braaf man van zyn vermogen , van de vruchten zyner nyverheid en van zynen arbeid, beroofd, en geraakt in behoeftige omftandigheden , welke zekerlyk lastig voor hem  202 OVER DE VERGENOEGDZAAMHEID; hem zyn , maar hem toch, dewyl hy braaf is, niet geheel ongelukkig kunnen maaken, en daardoor zullen misfchien eenen van zyne nakomelingen de middelen benomen worden ,om zyne hevige hartstochten den vryen teugel te vieren, en daardoor zichzélven en anderen en de nakomelingfchap eene fchade toe te brengen, die zich tot in 't oneindige uitftrekt. — JNTu eens wordt eén gering en onwaardig mensch, noch in verftand, noch iri deugd uitmuntende, met rykdom en eeroverftroomd, die hy noch wel weet te waardeeren,- noch behoorlyk te gebruiken, en die; volgens uw oordeel, in de handen Van eenen weidenkenden man geheel andere vruchten zouden draagen; maar hy moet misfchien aan een1 van zynen nakomelingen, of ook aan eenen vreemden, in het eerfte, in het tweede, in het derde, in het tiende, in het twintigfte genacht, de middelen verfcbaffcn en verzamelen, waardoor deeze , van verftand en deugd geleid , verre rondom zich werken , veel goeds ftichten, en groote zaaken in de hand der Voorzienigheid zal ten uitvoer brengen. — Gy bemerkt deeze gevolgen van het tegenwoordige niet, en oordeelt des wegen die gebeurtenisfen onrechtvaardig , of on-  OVER DE VERGENOEGDZAAMHEID. I93 onwelvoeglyk ; maar hy, die alles regeert en alles doorgronde , heeft deeze gevolgen Vooruit gezien , vooruit bepaald , en daarom heeft hy die gebeurtenisfen als regtvaardig en goed laaten gefchieden. Wilt gy vergenoegdzaamheid leeren, myne aandachtige Tochoorers ! vergeet dan ook nooit dit: dat het in opzigt tot waare volmaaktheid en gelukzaligheid meer aankomt op de getrouwheid, waarmede wy onze plaats hekleeden , en de pligten van ons beroep vervullen, dan op de inwendige' waardigheid, of den uitwendigen luister deezer plaats (jen van dit beroep ; meer op de vlyt , waarmede wy onze kragten oefenen, dan op het geen, wy daarmede uitvoeren; meer op het goede zedelyke gebruik, 't welk wy van onze omftandigheden en verbindtsnisfen maaken, dan op deeze omftandigheden en verbindtenisfen zelve Onze waare eer, onze roem by God en byalle verftandigemenfehen, onze vordering tot de volmaaktheid, en onze bclooning in de toekomende waereld, hangen niet zo zeer af van dat, 't welk wy zyn en doen, als veeleer van de manieren wy* ze, waarop wy het zyn en Éoèff. Offc 1 > m ik derhalven niettegenftaande de grootfte^ XI. STUK. N  194 OVER DE VERGENOEGDZAAMHEID* oprechtfte vlyt, fteeds behoeftig, niettegenftaande de weldaadigfte , edelfte gevoelens fteeds gering en onbekend bleef; offchoon my myne beste onderneemingen mislukken, en ik door de werkzaamfte levenswyze voor my noch voor anderen zigtbaar voordeel behaalde ; offchoon ik by aanhoudenheid met beletfelen en zwaarigheden te ftryden had, die alle myne poogingen te leur ftelden; en ik doe dit alles met verftand, met overleg, met eene christelyke braafheid, en ik oefen daarby onvermoeid alle de vermogens van mynen geest: zo moet ik daardoor immers fteeds wyzer , fteeds deugdzaamer , fteeds volmaakter , fteeds Gode aangenaamer en voor eenen verhevener beter ftaat fteeds gefchikter worden, hoedanig het tegenwoordige uiterlyke gevolg dan ook weezen moge. En zoude ik dan geene reden hebben van vergenoegd te zyn, indien ik myn voorgefteld doel nader, het oogmerk, het eigenl'yke voornaamfte oogmerk, waarom ik hier ben, bereik , en daardoor den grondflag leg tot myne ecuwigduurende, fteeds toeneemende volmaaktheid en gelukzaligheid? Houd derhalven niets, myne waarde medechristen, houd niets voor vergeeffchen arbeid, voor vruch»  OVER DE VERGENOEGDZAAMHEID. IQ ƒ vruchtelooze poogingen , voor bedryven* die uwer niet waardig zyn, waarby gy op eenige wyze die vermogens van uwen geest gebruiken en infpannen, waarby gy u in het redelyk denken , in de christelyke deugd , in de liefde tot God en den naasten oefenen, waarby gy u zeiven bezitten,ftandvastigzyn, en geduld , onderwerping , gehoorzaamheid en vertrouwen op God kunt leeren ; want dit alles maakt u onbetwistbaar beter en volmaakter , belooft u de heeriykfte vruchten in een ander leven; en volmaaktheid is toch immers het doel, waarnaar gy ftreeven moet, en uw tegenwoordig leven moet immers de oefénfchool en voorbereiding voor het toekomende weezen. Ja, myne geliefde vrienden! deeze hoop, dit vooruitzigt op een ander, beter leven, moet alle de overige gronden tot vergenoegdzaamheid haare voornaamfte kragt en fterkte by zetten, 't Geen wy hier niet zyn, kunnen wy namaals worden. De wezenlyke voorrechten en goederen, die ons nu ontbreeken, kunnen wy dan verkrygen. Het goede, 't welk wy nu wenfchen te doen, en niet in ftaat zyn uit te voeren, zullen wy dan veel N 2 se-  :q over de vergenoegdzaamheid, gemaklyker, veel zekerer, in eene veel groo-ter uitgebreidheid kunnen doen. De getrouwheid , waarmede wy hier het weinige , dat ons-, toevertrouwd wierd , beftuurd hebben , zal ons daar veel verhevener ftandplaats, voor veel grooter zaaken gefchikt en waardig maaken. En offchoon wy dan ook in deezen tegen woordigen toeftand, om anderen, om het geheel, nog zo. veel verliezen, nog zo veel genot en vreugde ontbeeren moesten ; zo kan;en zal.nogthans hy, wiens wil wy daardoor volbragt hebben, ons daarvoor in eenen toekomenden ftaat overvloedig fchadeloos ftellen. Van hem getrouw bevonden , zyne goedkeuring en. zyn welbehaagen waardig gekeurd te worden, ö welk eene zaligheid is dat niet! En deeze zaligheid ftaat ons zeer zeker te wachten, indien wy ons thans volkomenlyk naar zynen wil gedraagen, volkomenlyk in zynen-wil berusten, en met alles, , wat hy beraamt en doet, wat hy ons beveelt en over ons toelaat, vergenoegd zyn. Amen. N E~  NEGENTIENDE LEERREDE. HANDLEIDING TOT DE VERGENOEGDZAAMHEID. Tekst: Brief aan de Philïpp. Hoofdft. IV. vs. n , 12. Niet, dat ik dit zeg %'egens gebrek; want ik heb geleerd vergenoegd te zyn in 't geen ik ben. En ik weet vernederd te worden, ik weet ook overvloed te hebben: alleszins en in allen ben ik onderwezen, beide verzadigd te zyn en honger te lyden, beide overvloed te hebben en gebrek te lyden. N 3   ö y^od, goedertierene Schepper en Vader VJ der menfehen ! zo vuurig onze wenfchen naar geluk en vergenoegen zyn, zo menigvuldig en kragtig zyn ook de middelen, welke ons uwe wyze goedheid tot derzelver vervulling aan de hand geeft. Zo veele goederen en geneugten, die gy ons thans genieten ; zo veel edeler goederen en geneugten , die gy ons nog hoopen en verwachten laat: zo veel fchoonheden der natuur; zo veel aangenaamheden des gezelligen levens; zo veele vertroostingen van den godsdienst; een verftand, 't welk de waarheid kennen, en zich zelfs tot u, den oorfprong der waarheid , verheffen, een hart, 't welk alles, wat fchoon en goed is, gevoelen, en u zynen Schepper en Vader lief hebben kan; de bekwaamheid tot de gemeenfehap met u, het volmaakfte wezen; de verzekering uwer aanhoudende weldaadige voorzienigheid over ons en alles, wat ons betreft en overkomt; de welgegronde hoop op een eeuwige duurzaamheid, op eene oneindige en fteeds vermeerderende gelukzaligheid: welke middelen, welke gronden tot vergenoegdzaamheid en tot zaligheid zyn dat niet ! Wien zouN 4 den  200 HANDLEIDING TOT DE den wy anders dan ons zei ven hebben te befchuldigcn , indien wy desniettemin onvergenoegd en ellendig waren? Ach! leer ons dit recht inzien , goedertierene Vader ! en geef toch, dat wy de middelen, die gy ons tot vergenoegdzaamheid aan de hand geeft, beter gebruiken, dan wy tot nog toe gedaan hebben. Laat toch het licht der waarheid de misleidingen en dwaalingcn , die ons in dit opzigt nog zo dikwyls verblinden , verftrooijen; laat wysheid, deugd, vroomheid, een levendig geloof aan uwe albeftuurende Voor, zienigheid, laat eene waare menfehenliefde, en de vaste hoop op een beter leven, in onze harten woonen en heerfchen, en alle onze gevoelens, wenfehen, begeerten en poogingen , beffuuren. Dat uw wil fteeds onze wil, uw weibehaagen ons hoogfte geluk zy! Zegen tot dat einde de overdenkingen , dié wy thans zullen voordraagen. Laat dezelve ons allen op den weg der vergenoegdzaamheid leiden, of op dènzelven nader tot het doel brengen. Wy bidden u hierom enz. liet vergenoegen van eenen mensch, het ver».  DE VERGENOEG Z A AM HEID. 20C vergenoegen van meer, van veele menfehen te bevorderen; welk een edel werk, welk een zuiver , goddelyk vermaak is dat niet ! ö Mogt my heden dit werk gelukken, en dit vermaak in eene ruime maat ten deel vallen! Welaan dan, myne geliefde Broeders, Vreemdelingen en Medeburgers! laat my u heden eenige nadere handleiding tot vergenoegdzaamheid geeven. Üit myne voorige reden voering weet gy reeds, waarin dezelve beftaat , waardoor zy zich vertoont en openbaart, en hoe veele en kragtige drangreden wy daartoe hebben. Laat my voor tegenwoordig eenige daartoe behoorende lesfen, die ik ten dien tyde flechts aanftippen kon, verder uitbreiden, en 'er nog andere byvoegen , die ik toen geheel met ftilzwygen voorbygaan moest. Mogelyk zyn deeze lesfen der waarheid en van den godsdienst, die ons hart kunnen te vreden Hellen , voor veelen van u niet bekend, niet zeker , niet gemeenzaam genoeg. Mogelyk zoeken nog veelen van u de vergenoegdzaamheid op wegen, langs welke zy niet te vinden is; en hoe zeer wenschte ik niet, u van deeze dwaalwegen , die zo vermoeijend als gevaarlyk zyn, te rug te brengen, en u den N 5 waa*  *02 HANDLEIDING TOT waaren rechten weg te wyzen , die tot dit gewenschte doel leidt! Verneemt dan gy allen, die naar dit doel ftreeft , en het misfchien reeds dikwyls uit het oog verlooren, en misfchien reeds dikwyls aan deszelfs bereiking getwyfeld hebt, verneemt dat geene, 't welk reden en godsdienst, overdenking en ondervinding my van den weg , die daar henen leidt, geleerd hebben; en laat my u hetzelve mededeelen in de taal van eenen vriend, van eenen broeder, die zynen vriend , zynen broeder, gaarne gerust en gelukkig zou zien! Wilt gy dan vergenoegdzaamheid leeren, myn broeder in Christus! leer dan u juiste begrippen vormen van de waarde der dingen , en wegens ie menfchelyke volmaaktheid en gelukzaligheid. Laat u noch door het fchitterende der eer, noch door den glans van het goud, noch door het gedruis en de pracht der hoogere ftanden , noch door de luiddruchtige vreugde der altoos tydkortingzoekende ligtzinnigheid, misleiden. Leer de waarheid van den' fchyn, het ligchaam van den mantel, onderfcheiden. Vertrouw niet elke zaak, niet elken perfoon, die u geluk belooft, of daarop roemt. Zoek het vergenoegen niet op het too-  DE VERGENOEGDZAAMHEID. 203 tooneel en in den drom der groote waereld, niet in den kring der luisterryke gezel fchappen, daar fchier niemand is,'t geen hy fchynt te zyn, en fchier niemand gevoelt, 't geen hy voorwend te gevoelen; zoek het niet ter plaatfe, daar de zinnen en het verftand betoverd, het gevoel en het hart verhard worden. Neen, het bemint, de ftilte, de natuur, de onfchuld , de eenvoudigheid; het bemint tederer , geruster , huislyke geneugten; het woont, daar een opgeklaard verftand, eene blyde bewustheid van zichzelven en zynen eigen toeftand, eene ongedwongene vertooning van zyne kragten , eene ongemaakte , openhartige mededeeling zyner gedachten en gewaarwordingen plaats vinden. Wacht u daarenboven , indien gy vergenoegd wenscht te zyn , wacht u zorgvuldig, de middelen en het oogmerk met malkanderen te verwarren, of 't geen iets tot uwe volmaaktheid en gelukzaligheid toebrengen , 't geen dezelve bevorderen kan, voor de volmaaktheid en gelukzaligheid zelve te houden. De laatfte is geheel in u, hangt geheel van uwe wyze van denken en van gevoelen, van den trap van wysheid, van deugd, van vroomheid  , «04 HANDLEIDING TOT beid, van hoop af, dien gy bereikt hebt,: en van het gebruik, dat gy van de uiterlyke dingen maakt, maar niet van deeze dingen zelve. Rykdom, eer, rang en ftaat, magt en vermogen, gezondheid en fterkte, wyduitgeftrekte en voordeelige verbindtenisfen met anderen, zyn, 't is waar,middelen, aanfpooringen,gelegenheden, om uwe volmaaktheid en gelukzaligheid, en daardoor uwe vergenoegdzaamheid te bevorderen ; maar zy zyn niet de volmaaktheid en gelukzaligheid, niet de vergenoegdzaamheid zelve, Alle deeze voorrechten kunt gy bezitten, tot eenen hoogen trap toe bezitten, en nogthans verkeerd en dwaas denken , en nogthans een flaaf uwer driften en hartstochten, .en nogthans onvergenoegd en ellendig weezen. Maar armoede en geringheid, lastige bepaalingen en tegenfpoeden, ziekte en druk,kun■ nen zelfs uwe inwendige volmaaktheid , en gevolglyk uw vergenoegen en gelukzaligheid,bevorderen. Indien gy maar fteeds verftandi. ger en wyzer, fteeds beter en deugdzaamer, Jefus Christus fteeds meer gelyk, en voor de gemeenfchap met het Opperwezen fteeds gefchikter wordt, zo kunt gy zekerlyk met goedkeuring op u en uwen ftaat te rug zien, zo  DE VERGENOEGDZAAMHEID. 26^ zo bouwt gy uw vergenoegen op vaste grond(lagen, zo'mist gy uw doelwit niet, en dan kan het u onverfchillig zyn, of gy hetzelve langs den weg van geringheid of aanzienlykheid , van rykdom of armoede, van tegenfpoed of voorfpoed, bereikt. Gewislyk, myne waarde vrienden! daarom alleen zyn zo weinig menfehen vergenoegd, omdat de meesten de middelen tot doeleinde maaken , en uit dien hoofde het doeleinde geheel uit het.gezigt verliezen. Men wil ryk en groot worden, enkel om ryk en groot te zyn. Men ftreeft naar eer, naar aanzien, naar gezach, enkel om eer, aanzien en gezach te bezitten. Men fchuuwt alle moeite, alle wederwaardigheden en hinderpaalen , alle ■ zwaarigheden , enkel omdat het moeite en wederwaardigheden en hinderpaalen en zwaarigheden zyn. «Maar ftreefde men naar inwendige volmaaktheid , naar wysheid en deugd, men zou noch de laatstgenoemde dingen zo angstvallig vlieden, noch de eerstgemelde zo yverig zoeken en zo driftig najaagen, maar de eene en de andere, goed en kwaad, vreugde en druk, gunftige en ongun- 1 ftige omftandigheden en lotgevallen , geluk en ongeluk , als middelen ter bevordering vas  20Ó HANDLEIDING TOT van een en hetzelfde doeleinde befchouwerj en gebruiken, en, tervvyl men 'er zulk een gebruik van maakte, onder beide berusten, mee beide vergenoegd zyn. Wilt gy vergenoegdzaamheid leeren, ó Mensch ! zet dan uwe wenfehen in opzigt tot de uimlyke, toevallige , niet van ons afhangende dingen, paaien. In opzigt tot inwendige volmaaktheid, tot verftand en wysheid, zedelyke verbetering, christelyke deugd, hoop en vertrouwen op God, en dergelyke edele beginfelen, kunt gy uwe wenfehen eenen vryen loop laaten. Zy kunnen allen vroeg of laat vervuld worden; en hoe harteJyker, hoe vuuriger zy zyn, hoe meer zy u allerwegen vergezellen , hoe werkzaamer en beziger zy u maaken; deste zekerf r en volkomener zullen zy vervuld worden. Alwie eerst recht hartelyk wenscht goed te zyn, en fteeds beter te worden; alwie, daarnaar als 't ware met geheel zyne ziele dorst; die kan niet kwaad Wyven, die moet en zal fteeds verder komen in het goede. Maar zodanig is het niet met de uiterlyke, toevallige dingen. Zodanig ia het niet gelegen met rykdom, met eere, met gezondheid en kragten , met den voortgang cn  DE VERGENOEGDZAAMHEID. 2$/' en uitflag onzer bedryven en onderneemingen , met onze verbindtenisferi en betrekkingen tot anderen, niet met de plaats die wy bekleeden , niet met de lotgevallen die ons treffen. Alle deeze dingen hangen, of in 't geheel niet , of toch niet volkomen, niet grootdeels, niet altoos van ons; zy hangen van duizend kleiner en grooter, nader en afgelegener, omftandigheden, gebeurtenisfen, toevalligheden, menfchelyke gedachten, driften, poogingen, af, die wy niet voorzien, noch veroorzaaken, noch beletten, noch veranderen kunnen; zy ftaan allen onder het opzigt en de regeering van den Alvvyzen en Almagtigen, wiens gedachten niet onze gedachten , wiens wegen niet onze wegeft zyn. Hoe meer dingen van deezen aart gy derhalven verlangt; hoe vuuriger gy naar dezelve wenscht; hoe onbepaalder deeze wenfehen zyn : deste onzekerer is haare vervulling; deste zeldzaamer kan daaraan voldaan, deste meermaalen moeten zy te leur gefteld worden ; deste wankelbaarer zyn derhalven de grondflagen uwer vergeaoegdzaamheid. Hoe meer gy daarentegen uwe wenfehen naar zodanige dingen beperkt; hoe minder gy zekere maate derzelven begeert; hoe levendiger gy  2D8 handleiding tot gy erkent, dat zy niet volftrekt noodzaakev lyk zyn tor*uw geluk; hoe volkomener gy de vervulling deezer wenfehen overlaat aan het weibehaagen van hem, die alles regeert, en alles op de bests wyze. regeert:deste meer kunt gy 'er van verzekerd zyn; deste zeld. zaamer zult gy in uwe verwachtingen te leur gefteld worden; en deste vergerioegder zult gy zelfs dan nog -zyn, wanneer dat geen niet ■gefchiedt, 't welk gy gewenscht, maar echter niet anders dan bepaaldelyk en met onderwerping aan den wil des Allerhoogffen ge* wenscht had. Ja, myne-geliefde vrienden! een eenige wensch naar zulke uiterlyke, toevallige, verganglyke dingen, die.'s menfehen ziel geheel overweldigt, fteeds in hem leeft en heerscht, op wiens, vervulling zy ftyf en iterk ftaat, zonder wiens bevrediging zy niet gelukkig meent te zyn, kan haare vergenoegdzaamheid voor altoos verwoesten , kan haar in 't midden der grootite voorrechten en goederen voor altoos ellendig maaken. Laat dan geenen wensch naar iets , dat niet in uwe magt ftaat, ooit zo heerfchend in u worden, dat gy u dènzelven niet zoudt kunnen weigeren, zodra gy uit het gevolg uwer poogingen , of. uit andere omftandigheden befluiten moet,  dë VERSENÓÉGDZAAMHEaD. 20^ 'moet, dat hy met den wil van den opperden Befhuirer en Regeerer aller diügen ftrydt. Doè nimmer onbepaakier wenfehen^noch om ryk, noch om groot,noch om magtig të zyn,noch om lang te leeven-, noch om in eenen uitgetlrekteh kring te werken, nóch om in deezé of in geene verbindtenisfen te ftaan , noch om deeze of geene geneugten en aangenaamheden des levens te genieten; maar wënsch alleen, dat te zyn en te hebben én te doen, 't welk. volgens den wil van uwen hemelfchen Vader goed en heilzaam voor u is; dan wordt uw wensch gewis vervulden gy zult vergenoegd zyn, Bedenk daarenboven , myne waarde medechristen , die vergenoegdzaamheid wilt leeren, bedenk hoe zelden gy weet en hint weêi ten, wat gy in opzigt tot zulke uiterlyke dingen beheert te 'wenfehen, of wat ten aanzien van de* zelve wezenlyk nuttig en heilzaam voor u is. Of, kunt gy otiit met zekerheid vooraf weeten, of deeze of geenè toeftand, deeze of geenö plaats, deeze of geene verbindtenis, dit of dat voorrecht, goed voor u Zyn; of zy u niet vair het pad der wysheid en der deugd afvoeren , ü niet töt veelerhande dwaashé- Xt Stuk. O den  SI© HANDLEIDING TOT den en zonden verleiden, u niet minder tot nut, of zelfs wel tot fehade van 't algemeen doen leeven, en daardoor u, en met u veele anderen, in ellende zouden ftorten? Hebt gy nog nooit ondervonden , hoe veel invloed verandering van uiterlyke omftandigheden op onze geheele wyze van denken en gevoelen heeft; hoe verfehillend wy op verfchillende tyden en in verfchillende omftandigheden over dezelfde zaaken oordeelen, en omtrent dezelfde zaaken gezind zyn; en welk eene geoefende en door langduurige oefening gevestigde deugd 'er toebehoort, om fteeds zichzelven gelyk te zyn , en zyne grondbeginfelen fteeds getrouw te bly ven? Én gefteld , dat gy zelf nog aan geene groote afwisfeiing der uiterlyke dingen onderworpen zyt geweest, en derhalven nog geeiie byzondere ondervinding van dien aart verkregen hebt; kunt gy het gezegde niet by anderen waarneemen , en uit hun voorbeeld wysheid leeren ? Is u niemand bekend, hebt gy van niemand hooren fpreeken, die eertyds, toen hy behoeftig en gering was, of in middenmaatige omftandigheden leefde, door befcheidenheid, door goedhartigheid , door ' . . dienst-  £>E vergenoegdzaamheid. au dienstvaardigheid, door een ingetogen, arbeidzaam, onfcbuldig leven uitmuntte, en die nu, nadat hy in de hoogte geraakt is, ert in overvloed leeft, hoogmoedig, vol van ydele eerzucht, wreed is geworden, en door eene ongeregelde, buitenfpoorige, voor hem en voor anderen verderflyke, levens wyze van zich doet fpreeken ? Is u niemand bekend i hebt gy van niemand hooren fpreeken, die eertyds, toen by zich in eenen naauwer werkkring j en op eene lager ftandplaats bevond, dat, 't welk hy daar te doen had, gaarne en met getrouwheid deed, en van zyne bekwaamheden en vermogens het waardigfte, edelfte gebruik maakte, en die nu, terwyl hy zich in eenen uitgebreider werkkring, en op eene verhevener ftandplaats bevindt, verwyfd, vadfigj lui geworden is, of zich met geheel andere zaaken bezig houdt, dan waarmede hy zich bèhoorde bezig te houden ? Is u niemand bekend, hebt gy van niemand hooren fpreeken , die vergenoegd en wel te vredeh en gelukkig was, zo lang hy in eenen geringen ftaat, of in het genot eener mi'ddenmaatige) voorfpoed leefde, zo lang hy geene andere dan de waare, natuurlyke behoeften van den mensch kende en gevoelde en te voldoen had 5 O a §n  2Ii HAND LEID'INC TOT en die nu veel minder vergenoegd en wel te vreden en gelukkig is, nadat hem rang erï ftaat, rykdom en eer, verleid of gedwongen hebben , om ook zulke dingen voor behoeften te befchouwen, en voor zulke dingen als voor behoeften te zorgen, die eeniglyk door het vooroordeel en de mode, door de weelde cn pracht tot behoeften gemaakt zyn ? 6 Hoe weinig behoeft de mensch , zo lang hy binnen de paaien blyft, die zyne natuur en zyn ftand hem voorfchryven, en hoe gemaklyk kan-hy ze dan bevredigen! Maar hoe' veel, hoe oneindig veel, behoeft hy niet, en hoe bezwaarlyk, ja hoe onmogelyk worde het h em, dezelve te vervullen, zodra hy eenmaal deeze paaien overfchryd heeft, en dan zyne wenfehen en begeerten dan losferr teugel laat! £n kunt gy weeten, ö gy, die misfchien op dit oogenblik door ontrustende wenfehen naar zulke uiterlyke goederen en voorrechten gepynigd wordt, of het u niet juist zo gaan zou, indien de Voorzienigheid a deeze wenfehen liet verkrygen? Maar indien haare vervulling voor u van zulke gevolgen was, indien zy zulke veranderingen in uwe denk- en handelwyze veroorzaakte, i . hoe  DE VERGENOEGDZAAMHEID. 213 hoe veel zoudt gy dan daardoor niet verliezen! hoe dikwyls u uwe dwaaze kindfche wenfehen beklaagen! Hoe weinig reden hebt gy dan, om met uzelven en met uwen toeftand te onvreden te zyn ? Laat het dan toch aan hem over, die u alleen geheel en al en met eene onbedrieglyke zekerheid kent, aan hem, die alleen weet, hoedanig gy u in allen gevalle gedraagen zoudt, laat het aan hem pver, voor u te kiezen, en te bepaalen, 't geen in allen gevalle heilzaam en goed voor \i is, Maar gefteld, myn waarde medechristen! dat uw doorzigt nog za groot en uwe begeerten nog zo, rechtmaatig waren, en derhalven uwe wenfehen zich alleen tot dat geen bepaalden,'t welk wezenlyk heilzaam en goed voor u zou zyn, nogthans zouden deeze wenfehen niet met de vergenoegdzaamheid beftaanbaar zyn , zodra gy ze te levendig en te fterk by u liet worden» Want overweeg flechts , hoe onmogelyk het zy., dat alle, ook zelfs alle onfehadelyke, wenfchen van den mensch vervuld worden ; overweeg, hoe menigmaal, en op hoe duizenderO 3; lei  2T4 HANDLEIDING TOT lei wyzen , zy malkanderen doorkruisfen, en met malkanderen ftryden ; hoe gewoonelyk de vervulling van den eenen de vervulling van den anderen vernietigt, en hoe de Almagt zelve ze niet allen te gelyk en op dezelfde wyze vervullen kan. Maar wat recht hebt gy nu van te begeeren, dat uwe wenfchen meer en eerder, dan de wenfehen uwer broederen vervuld zullen worden? Zyt gy gefchikter, waardiger voor het geluk, voor de voorrechten, voor den rykdom, voor de verhevener ftandplaats, voor de uitgebreider werkzaamheid, waarnaar gy verlangt, dan zo Veel duizend anderen, die 'er even eens naar verlangen? Waar is dan de fchaal, waarop gy uwe en hunne bekwaamheden en vermogens, uwe en hunne verdienften, uwe en hunne getrouwheid, tegen malkanderen wilt afwegen?. Kunt gy dezelve ooit ten vollen naauwkeurig en onpartydig met malkanderen vergelyken? Wie, behalven den Schepperder menfehen, kan met volkomene zekerheid weeten, wat een iegelyk van hun is en kan, en doet en zyn zal? Aan wien dan aan hem alleen kan het derhalven toekomen , de uitdeeler zyner goederen en gaaven te zyn ? En is het dan niet genoeg, dat hy voor allen zorgt, en zich  DE VERGENOEGDZAAMHEID. 215* zich aan niemand onbetuigd laat? Is het niet met de orde der dingen overeenkomftig, dat den eenen dit, eenen anderen dat voorrecht, ten deel valt; dat de een dit, de ander een ander vermaak en genoegen geniet; dat de een vroeger, de ander laater, de een langs deezen, de ander langs eenen anderen weg, de een reeds hier , de ander eerst hier na. maals, verhoogd, fchadeloos gefield,beloond wordt, zyne eindclyke verordening bereikt; en dat dit alles onder het toevoorzigt, en volgens den wil van den geenen gefchiedt, die door zyn oneindig verftand alles omvat, wiens oordeel onbedrieglyk is, en die nooit iets anders wil en doet, dan 't geen in alle ppzigten het beste is? Wilt gy vergenoegdzaamheid leeren, en daarin fteeds vorderingen maaken, ö gy, die misfchien op dit oogenblik allerwegen zo veele redenen tot onvergenoegdzaamheid waant te hebben, zo verander en verbeter u zeiven, indien gy anderen niet veranderen en verbeteren kunt. Schik u naar de uiterlyke dingen, in plaats van te verlangen, dat deeze dingen zich naar u zullen fchikken. Gy zyt één; de uiterlyke dingen, dia met u in verbindtc=» O 4 nis,  210* HANDLEIDING TOT nis ftaan, zyn ontelbaar. Wat is nu redéty, ker en billyker , dat één zich naar allen, of," dat allen zich naar éénen fchikken? Gy hebt Veel gezach over u zeiven, maar flechts weinig, óf in 't geheel geen over de uiterlyke dingSn. Wend dan toch uw gezach, uwe kragten aan ter plaatfe, daar gy ze niet te. vergeefs aanwendt ; en verfpil ze niet ter plaatfe, daar gy 'er weinig of niets mede uitrechten kunt. Regeer en beheersen, u zel= ven, indien gy anderen niet naar uwen zin re, geeren en beheerfchen kunt; het gevolg daarvan zal voor u en uw vergenoegen juist het-, zelfde zyn. Want naarmaatc gy uwe denk-. wy?e verandert, naarraaate gy verftahdiger en beter word, zullen zich ook alle din- . gen, die rondom u en nevens u zyn, in een ander licht aan u vertoonen, zult gy al het goede met grooter blymoedigbeid, weeten te genieten, al het kwaade ligter te verdragen, " en verftandiger te gebruiken, en u in alled beter weeten te fchikken, Gy zult dat ge-' rustlyk doen, 't welk gy thans kunt doen, en u geenszins angstvallig over dat geene bekom- ' meren, 't welk gy niet in ftaat zyt te doen, Gy zult blymoedig genieten, 't geen gy bejnt/, en. deszelfs genot niet daardoor bitter maa-  DE VERGENOlg GBZ.A AM HEID. 2I£ ^aaken, omdat gy nog veel meer zoudt kunnen bezitten. Gy zult gaarne zyn, 't geen gy zyt, en nooit meer zyn willen, dan gy pp eiken trap van uw aanwezen, en eik oqgenblik uws levens kunt zyn, Zoek derhalven, deeze les is mede gewigtig, en hangt met de voorgeftelde zeer naauw te {amen, zoek het vergenoegen en de gronden daartoe meer in u, dan buiten u. Sla meerder acht pp het oordeel van uw eigen hart, dan op het oordeel van andere menfehen. Benaarftig n meer 3 dat gy met u zeiven te vreden kunt zyn, dan dat Hechts anderen met u te vreden zyn. De vergenoegdzaamheid, die gegrond js op de goedkeuring en het welbehaagen der zulken, onder welken en met vyelken wy leeven, is, zekerlyk eene begeerenswaardige zaak; maar zy is bedrieglyk,kan ligt ontrust, ligt vernietigd, ligt in verdriet en ongenoe. gen veranderd worden. Een geringe misflag, een toeval, een niets, zelfs een uitmuntend, edel, deugdzaam gevoelen of daad, die maar niet in den finaak uwer vrienden, uwer begunftigers, uwer medgezellen valt, kan hunne hoogachting in onverfchjlligheid, hunne viiendfchap in koelheid verkeeren; eg O 5 Upr  2lS HANDLEIDING TOT indien uwe tevredenheid met u zeiven en met uwen toeftand een tyd Jang voornamelyk op het genoegen, dat anderen daar over betuig, den , gegrond was, zo is het eerfte aan even zo veele veranderingen en afwisfelingen onderhevig, als het laatfte. Vestig uwe vergenoegdzaamheid derhalven liever op het jpiste oordeel, 't welk gy over yweinnerlyke waarde, over uwe eerlykheid en braafheid, waarvan gy by u zei ven bewust zyt, over uwe wezenlyk goede geneigdheden en daaden, over uw onophotidelyk ftreeven naar grootere volmaaktheid, velt. Ja, vestig uwe vergenoegdzaamheid op het onveranderlyke welgevallen, 't welk God, de eenigfte onfeil. baare rechter der menfehen, in dit alles heeft; en maak u tot eene gewoonte, de goedkeu, ring van uw hart, en de nog verhevener goedkeuring van den Schepper v*an uw hart, boven alle andere toejuiching de voorkeur te geeven, en u daarmede te vreden te houden, zelfs dan, wanneer vrienden en vyanden, de* kleener en de groote waereld,u haare achting en haaren lofmogten weigeren. Hy alleen, myne geliefde vrienden! Hy alleen is gefchikt om fteeds en in alle omftandigheden vergenoegd te zyn, die van zyne braafheid overtuigd is, en  EE VERGENOEGDZAAMHEID. 2 IQ en by wien de gedachte, ik weet, dat ik goed ben , en dat God met welgevallen op my neder ziet, alles vermag. Om echter tevens buiten u zo veel te meer gronden van vergenoegdzaamheid, en zo veel te minder verhinderingen in derzelver genot te ontmoeten , zo ontjluit uw hart, ö gy, die naar deezen zaligen toeftand verlangt, ontjluit uw hart voor de menfchenliefde, voor eene wyduitgejlrekte, oprechte, onbaatzuchtige menfchenliefde. Wacht u voor die naauwbezette, laage, zelfzoekende v/yze van denken , die alles eeniglyk volgens de betrekking, die het in de eerfte plaats tot ons heeft, en volgens den invloed, dien het op onze welvaart heeft, befchouwt, beoordeelt, hoogfchat of veracht, bemint of verfoeit: daardoor zoudt gy duizend bronnen van vergenoegen voor u fluiten, en even zo veel bronnen van afgunst, van nyd, en gevolglyk van onvergenoegdheid , openen. Neen , leer menfchelyker, edeler, goddelyker, denken. Omvat met een wyd geopend hart alle uwe broeders, verdere en nadere, bekende en onbekende, en neem blymoedig deel in alles, wat hun geluk bevordert. Verheug u niet alleen over het goede,, dat  22p HANDLEIDING T QT. dat gy hebt en geniet, maar ook over dat gee'q 'twelk anderen hebben en genieten; niet alleen, over het goede, dat gy in uwen kring werkt, maar ook over dat geen, 't welk anderen in den hunnen doen en werken; niet alleen over de. voorechten, die gy bezit,maar ook over de zodanigen,die anderen bezitten. Verheuguin 't algemeen over al het fchoone en goede, welk onder de menfehen is en gefchiedt, waar het ook zy, en van wien het ookgedaan moge worden. Ieder mensch is uw broeder; vale derhalven aan den een' of den ander eenig geluic te beurt, het is uw broeder, dien dit geluk te beurt valt; munt de een of de ander door vermogens van den geest, door deugden en verdienften uit, het is uw broeder, die dus uitmunt; verricht de een, of de ander iets edels en groots, het is uw broeder, die het verricht; ftrekt het eene of het andere tot eer der menschlykheid, het ftrekt tot uwe eige eer, dewyl gy ook een mensch zyt, en de fchoonheid en het gewigt daarvan gevoelt; bevordert het eene of het andere de menfche» lyke gelukzaligheid, het, bevordert de uwe, die met de eerfte zoonaffcheidelyk verbonden is. En hoe zeer zult gy niet, indien gy dus overeenkomftig met de waarheid denkt, hoe zeer  de v^rGenoëódzaAmhéiö. Mi Zeer zult gy niet daardoor uwe goederen, uwe voorrechten, uwe vreugde, en by gevolg ook de gronden uwer vergenoegdzaamheid, vermenigvuldigen? Oefen u daarenboven , rriyn broeder irt Christus! oefen u in de vroomheid, zonder welke geene volkomene en duurzaame vergenoegdzaamheid mogelijk is. Ik bedoel de waare vroomheid van het hart, die in alles God ill 't oog houdt 5 in alles zynen wil erkent en eerbiedigt, fteeds hem aankleeft, in hem berust, en zich op hem verlaat. Houd dan het gevoel van uwe volkomene afhanglykheid van het Opperwezen, en van uwe naauwe en zalige verbindtenis met hem, fteeds levendig in uvve ziel. Verfterk u in 't geloof en de alomtegenwoordige en alregeerende Voorzienigheid der eeuwige wysheid en goedheid, en het geloof, dat niets, noch klein noch groot, noch goed noch kwaad, zonder den wil en de toelaating des Allerhoogften zyn en gebeuren kan; en dit geloof zal u tegen alle verzoekingen tot onvergenoegdheid wapenen, en u alles, wat is en gebeurt, recht en goed doen vinden. God, moet gy fteeds denken, God, de Alwyze, de Algoede, myn hemel- fche  É22 HANDLEIDING TOT fche Vader, die my kent en liefheeft, heeft het zo verkozen, zo gefchikt, zo ingericht; zo toegelaaten; 't is zyn wil, dat ik in deeze ën niet in andere omflandigheden en betrekkingen leef; 't is zyn wil, dat ik deeze en geen grooter maat van kragten, van gezondheid, van tydelyke goederen, bezit; 't is zyn wil, dat my dit bedryf niet gelukt, en de onderneeming beter gevolg heeft; 't is zyn wil, dat ik deeze hinderpaalen, deeze zwaarigheden op mynen weg aantref, dat ik die genoegens ontbeeren, en deeze rampen ondergaan, dat ik die vöordeelen aan mynèn pligt opofferen, en my door deeze in 't oog harde oefeningen in de deugd bevestigen moet. En 't geen hy, de Al wyze, de Algoede, wil, moet noodzaakeJyk recht en goed zyn , moet,' vroeg of laat, op deeze of op eene andere wyze, myn welzyn bevorderen. Hy alleen ziet het geheel over; hy alleen omvat tyd en eeuwigheid, en by is de liefde zelve. Aan zyne leiding kan ik my gerustlyk overgeeven, onder zyn opzigt kan ik in alle, nog zo verward fchynende, omftandigheden wel te moede zyn, van hem kan ik niets anders dan ge?uk verwachten. Indien gy dit gelooft ert van gantfcher harten geloofc, ö gy, die God kentj  DE VERGENOEGDZAAMHEID. 223 kent, en hem als uw Vader kent, indien deeze waarheden u fteeds voor den geest zyn, en gy dezelve op alle byzondere, zelfs op de geringde , gebeurtenisfen uws levens leert toepasfen, dan zal het u gewisfelyk niet zwaar Vallen, met alles vergenoegd te zyn; dan zal men u fteeds, met Jefus Christus , ons voorbeeld en;onzen voorganger; hooren zeggen : Vader niet myn wil, maar de uwe gefchiede ! Wilt gy eindelyk vergenoegdzaamheid leeren, myn waarde Medechristen! blyf dan toch niet by het tegenwoordige Jlaan. Beoordeel uw lot niet naar het geen het tegenwoordig is, of fchynt te zyn, maar befchouw het in zyne gantfche uitgeftrektheid, naar alle gevolgen en uitwerkfels, die het vroeger of laater kan en zal hebben. Denk fteeds aan uwe toekomende, verhevener verordening, en aan de dikwyls verborgene, maar echter." niet te min naauwe en innerlyké betrekking van dat geen, 't welk gy voor het tegenwoordige zyt en .doet, met dat geen, 't welk gy in het toekomende zult zyn en doen. Wie durft beftaan , uit een eenig klein bedryf over het verband , het beloop, de ontwikkeling van een geheel, diep  224 HANDLEIDING TOT diep ingewikkeld en veel bevattend toorieel' fpel te oordeeien? Wie het knaapje, of den* jongeling, zo lang hy nog fchool gaat, of iff zyne leerjaareö is, in opzigt tót het geen; hy eens worden, en 't geert hem eerst ontmoeten zal, rechtftreeks gelukkig óf ongélukkig te noemen? En is het niet met ü, mef. my, met eèn iegelyk van ons, even eens gelegen? is ons geheel tegenwoordig leven iets1 anders, dan een ftaat van opvoeding, van oefening, van voorbereiding voor het toekomende leven? Ontleent niet alles, wat wy thans zyn en doen en bezitten én genieten > voornaamelyk zyne waarde van zyn verband met de eeuwigheid? Kunt gy ooit uwe krag* ten en uwen ftand en uw beroep infpannen; zonder ze daardoor te oefenen, en'door oefeningen te verfterken? Kunt gy beletfelert en zwaarigheden beftrydert en oVerwinnén;' zonder daardoor uwe geestelyke volmaaktheid té bevorderen? Kunt gy iets, dat u overkomt, voor een kwaad verklaaren, 't wélk volftrekt en in alle opzigten kwaad zou zyn? Kan daii ■niet dat geen, 't welk gy thans verlies, bé^ zwaarnis, ongeluk, noemt, u vroeg of laat -voor veel grooter verliezen, bezwaarnisfeh «i ongelukken bewaaren? Kan niet dat geen, waar*  DE VERGENOEGDZAAMHEID. S9£ waarover gy nu , als over eenen bitteren ramp, zucht, eenmaal eepe bron van zuiverer en verhevener vreugde voor ü worden? Kan niet de ruuwfte; moeilykfte, duisterfte weg u tot een heerlyk doel leiden, tot 't welk gy langs geenen anderen weg had kunnen geraaken? Verbind flechts altoos het tegenwoordige met het toekomende, de deelen niet het geheel, uwe verordening met de middelen, waardoor gy ze bereiken moet, dit eerfte laagere leven van oefening met het verhevener en beter leven , 'e welk u te> wachten ftaat. Verlang flechts niet het doel te bereiken, voordat gy den weg, die daar henen leidt, hebt afgelegd. Begeer niet de króón der overwinning, voordat gy geftreden, en den ftryd vclduurd hebt. Bellis uW noodlot niet, voor dat het zich ontwikkeld heeft. Klaag niet óver geleden onrecht, voor dat gy het deel kent, 't welk u is toegelegd. Gy kunt nog alles zyn, alles worden, alles doen, alles genieten, wat fchepfelen van uwe foort, van uwe vatbaarheden, van uwe daa. den, flechts zyn en worden en doen en genieten kunnen.' Maar alles op zyn tyd, alles in zyne orde. De eeuwigheid is lang. De ftaatsveranderingen, die u nog te wachten XL stuk. P ft8an,  Ê2Ö HANDL. TOT DÉ VERCENOEGDZAAMH. ftaan, de trappen van volmaaktheid, die gy nog beklimmen kunt en zult, zyn ontelbaar. Vrees niet, dat immer u, of eenig gevoelig, verftandig, en voor geluk vatbaar wezen, onrecht gefchieden , vrees niet, dat eenig vermogen, eenige bekwaamheid , die gy in u gevoelt of vermoedt, voor altoos onontwikkeld en ongebruikt zal bly ven. Neen, de Alwyze, de Algoede, zal n hier en elders, nu en namaals, alles laaten zyn en worden , wat gy flechts in verband met zyne overige fehepfelen en kinderen kunt zyn en worden; hy zal u hier en hier namaals, en in eiken volgenden ftaat van uw aanweezen, zo veel geluk laaten genieten, als gy flechts in ftaat zyt te genieten. Uw lot is en blyft eeuwig in de hand van uwen God en Vader, en zal eeuwig van zyne volmaakte wysheid en goedheid getuigen. Welzalig is de mensch, die zodanig denkt, myne geliefde Vrienden! en uit inwendige overtuiging zodanig denkt. Welzalig is de mensch, die dit met vast, kinderlyk vertrouwen van God verwacht. Een opgeruimde geest, een vrolyk hart, vroome vergenoegdzaamheid, zullen hem op alle zyne wegen vergezellen, en zyne verwachtingen zullen zo zeker vervuld worden, zo zeker God God is! Amen. TWIN.  TWINTIGSTE L E E R R E D Ëi DÉ VOLMAAKTE MAN, DIE IN WOORDEN NIET STRUIKELT. Tekst: Brief van Jacobus, hoofdst. III. vers 2. Indien iemand in woorden niet Jiruikelt, die is eeii volmaakt man. P 2   God, Schepper en Vader der menfehen! alle bekwaamheden, alle vermogens, die gy ons verleend hebt, hebben de bevordering van ons welzyn en der algemeene gelukzaligheid ten oogmerk. Wy moeten ze allen zodanig gebruiken, dat wy zeiven en anderen 'er volmaakter door worden, dat wy de een den anderen daarmede dienen , en ons de een over den anderen verheugen kunnen. Daartoe hebt gy ons ook de gaave der fpraak gefchonken. Zy moet ons tot redelyke overdenkingen opleiden, en dezelve gemaklyker voor ons maaken; zy moet de band van ons gezellig leven en het werktuig zyn , waardoor wy de een den ander' licht en troost en vermogen ten goede, en genoegen en zaligheid mededeclen. En hoe verre zouden wy niet allen in de kennis en in de deugd vorderen , hoe veel tot ons wederkeerig geluk toebrengen, welke zuivere gezellige geneugten fmaaken, indien wy de waarde en de verordening van dit gefchenk uwer goedheid fteeds voor oogen hadden, indien wy de gaave der fpraak nooit misbruikten, ze nooit anders dan tot verheerlyking van u , nooit anders dan tot zegen en tot weldoen aanwendden, indien P 3 lichc  13© DE VOLMAAKTE MAN, DIE IN licht en kragt en waarheid en liefde alle onze gefprekken , nevens onze harten bezielden > Leer ons, goedertierene God! ö leer ons de fchoonheid en voortreflykheid van zulk een gebruik van ons fpraak vermogen zo overtuigend erkennen, dat wy ons van nu af aan voor alle gebreken, die daarmede ftryden, op het zorgvuldigfte wachten, en ons bevlytigen, om ook in dit opzigt fteeds nader aan de christelyke volmaaktheid te komen. Zegen tot dat einde de leeringen der waarheid, die thans het onderwerp onzer overdenkingen zullen zyn; verfterk onze opmerkzaamheid omtrent dezelve, geef, dat wy derzelver gewigt gevoelen, en zy ons ook in het toekomende waarfebouwen, en vermaanen en onderrechten , zo dikwyls wy zulke vermaaningen en waarfchouwingen en onderrichtingen poodig hebben. Wy bidden u hierom in den mam van Jefus Christus, onzen Heiland, en roepen u verder, in vertrouwen op zyne beloften, aan: Onze vader enz. Zelden, myne aandachtige Toehoorersi selden houdt men de gaave der fpraak, of •s menfehen bekwaamheid van te kunnen fpree- ken.  WOORDEN NTET SÏRUIKELT. 23! ken, voor zo gewigtig', als zy indedaad is. Zelden gelooft of bedenkt men, dat derzelvcr gebruik in alle opzigten zo zedelyk goed pf kwaad, zo nuttig of zo fchadelyk voor 't gemeene welzyn weezen of worden kan, als het indedaad is en wordt. Met of zonder oogmerk, roet of zonder overleg te fpreeken, zo of anders, meerder of minder, bepaaldcr of onbepaalder, naauwkeuriger of onnaauwkeuriger te fpreeken, wordt, eenige gewigtige gevallen en verrichtingen uitgezonderd, voor iets ten uiterften onverfchillig of willekeurig, en dat door geene wet bepaald wordt, gehouden. Woorden, zegt men, zyn woorden , die even als de klank vervliegen, die men niet altoos zo ten naauwften uitkiezen en fchikken en verbinden, by welke men niet altoos iets denken of gevoelen kan, die men niet altoos eerst op de fchaal behoeft te leggen , die menigmaal louter tot optooijing, of tot aanvulling der rede, of tot het levendig houden van het gefprek, of ook wel tot verberging van onze gedachten en gevoelens, tot verwarring der nieuwsgierigen en der fcherpzichtigen moeten dienen; en die men dus niet zo naauw neemen, niet zo fcherp toetfen, niet zo ftreng beoordeelen, niet zo p 4 m  B32 DE VOLMAAKTE MAN, DIE IN in alle haare betekenis voor waar opvatten, maar flechts zo vee: moet laaten geiden , als zy gemeenlyk in het dagelykfche leven gelden. Indien men maar niemand met zyne tong lastert en bekladt, maar geenen valfchen eed zweert, zich maar van alle. fchimpredenen en alte laage uitdrukkingen onthoudt, maar geene grove en voor anderen zigtbaarlyk fchadelyke leugens fpreekt, maar niet alte veel zwetst, dan heeft het voor 't overige niet veel om 't lyf, wat en hoe men fpreekt, van welke woorden en uitdrukkingen, en op hoedanig eene wyze men zich van dezelve bedient, . ' Zo denkt men gewoonlyk over de verordening der fpraak, en over de zedelykheid van haar gebruik. Geen wonder, dat men in geene zaak meermaalen ftruikelt, dan in deeze! Geen wonder, dat men geen gefchenk des Scheppers meer misbruikt, dan dit! — Geen wonder derhalven ook, dat zelfs de Apostel in onzen tekst op de vermyding deezer ftruikelingen voor den mensch Zulk een' hoogen prys ftelt! Indkn iemand in woorden niet ftruikelt, zegt hy, die is een volmaakt man: 'Er wordt een hooge trap van deugda  WOORDEN NIET STRUIKELT. 233 deugd, van zedelyke volmaaktheid toe vereischt, om deeze ftruikelingen te vermyden; en iemand, die ze werkelyk vermydt, moet niet alleen in dit, maar ook in alle opzigten een voortrtflyk, een volkomen deugdzaam man zyn. Eene betuiging, myne aandachtige Toehoorers! die eene niet gemeene , eene veel bevattende, misfchien zelden genoegzaam doordachte , maar echter zeer waarachtige en vruchtbaare aanmerking behelst. Gelyk men geen gedeelte zyner plichten wel yolbrengen kan, indien men de overigen verwaarloost; zo kan men ook nooit het rechte, het beste gebruik van de fpraak maaken, zonder in alle opzigten de voorfchriften der goede orde , der waarheid, der deugd op te volgen, zonder zo goed, zo volmaakt te zyn, als menfehen in deezen tegenwoordigen toe» ftand kunnen zyn. Om deeze waarheden duidelyker en bevatlyker voor u te maaken, zal ik u de afbeelding van den man fchetfen , die in woorden niet ftruihelt, en u dan zei ven laaten beöordeelen, of hy niet een volmaakt man moet zyn. Al wie in woorden niet ftruikelt, di.ns fpraak is fteeds voor hem zeiven en anderen verftaanbaar; fteeds juist en naauwkeurig bepaald; fteeds waarachtig; en fteeds P 5 wel-  234T DE VOLMAAKTE MAN, DÏE IN weldaadig en niet beledigend. Vier eigenfchappen der fpraak, welke de fpraak zelve en den mensch,die ze op die wyze gebruikt, in eenen hoogen graad volmaakt maaken. Alwie derhalven in woorden niet ltruikelt, diens rede is eerftelyk fteeds voor hem en anderen verftaanbaar. Hy fpreekt niet, enkel om te fpreeken of anderen, door zich meester van het gefprek te maaken , in 't fpreeken te hinderen. Hy fpreekt niet, om zyne toehoorers in de war te brengen, of de onkundigen en zwakken onder hun door ydele.klanken, door woorden, die zeer veel fchynen te zeggen , en echter weinig of niets betekenen, als 't ware te overfchreeuwen, en in eene foort van verrukking te brengen. Hy fpreekt niet om gepreezen en bewonderd, maar om verftaan te worden. Hy denkt derhalven eerst zelf, voordat hy fpreekt; tracht eerst licht en orde en verband in zyne gedachten te brengen, voor dat by ze anderen door woorden mededeelt; geeft nooit meer, dan hy heeft; wenscht nooit verftandiger en wyzer te fchynen, dan hy is; fpreekt nooit over zaaken, die hy niet verftaat, of zo hy het doet, gefchiedt het enkel om deswegen on- dey«  WOORDEN NIET STKÜIKELT. 235 derrecht te worden. Hy fchaamt zich noch over zyne onweetendheid in de meeste, noch over zyne bepaalde en gebrekkige kundigheid jn de overige dingen ; en zoekt derhalven de eene zo min als de andere onder hoogdraavende, brommende woorden, die by zelf niet verftaat en misfchien alleen van anderen ontleend heeft, of onder duistere fpreuken, die den ongeoefenden, uit hoofde van zekeren fchyn van diepzinnigheid , in de war brengen, te verbergen. Hy verkiest en gebruikt veeleer altoos de ligtfte, bekendfte, verftaanbaarfte, en voor elke zaak gevoeglykfte bewoordingen en fpreekwyzen. Zo natuurelyk en onopgefmukt zyne gedachten en gevoelens zyn , even zo natuurelyk en onopgefmukt is ook zyne taal. Zoekt hy dezelve fchoonheid, kragt, verhevenheid en deftigheid by te zetten, hy doet zulks enkel in zo verre, als met de duidelykheid beftaan, of dezelve bevorderen kan. Nooit verwart hy de tekens met de zaaken zelve, die daardoor betekend worden; en de eerfte verliezen in zyne oogen al hunne waarde, zodra zy geene duidelyke denkbeelden van delaatfte in hem en anderen verwekken kunnen. Zo inin hy zichzelven, 't zy in de bezigheden en  i$6 BE VOLMAAKTE MAN, DIE IN en belangen des gewoonen levens, 'c zy in ?£ fruk van Godsdienst, door woorden en fpreekwyzen, waaraan hy geen denkbeeld kan hechten, paaijen, of zich dezelve voor gedachten en gevoelens.in de hand laatftoppen, even weinig zoekt hy anderen daarmede om den tuin te leiden, of hen daaraan te binden. Nooit zal hy derhalven, by voorbeeld, verborgenheden , welke hy zelf voor verborgenheden in den ftrengften zin van het woord, of voor onbegryplyke dingen houdt, onder, neemen te verkiaaren en te bepaalen, of deeze bepaalingen anderen tot eene wet voorfchryven. Nooit zal hy aan woorden, welke by niet verftaat, byzondere kragten en werkingen, of eene byzondere geheimzinnige betekenis toefchryven, of daarin voedfel voor zyne godsdienftige befchouwingen en oefeningen , fteunfels van zyne hoop en van zyn vertrouwen zoeken. Hy fchikt zich daaren, boven gaarne naar elks vatbaarheid, fpreekt gaarne met elk in de taal, die voor denzei ven de bekendfte en gemeenzaamfte is, voert hem gaarne langs den korften en gemakiykften weg tot het begrip van 't geen hy zegt, en maakt hem hetzelve nooit moeiJyker noch door verveelende langwyligheid, noch doos raad*  WOORDEN NIET STRUIKELT. 237 raadfelachtige kortheid, noch door eene vreemde en verfleetene beeldfpraak, noch door duistere zinfpeelingen op menfehen en dingen en tyden, die verre buiten zynen ge. zigtskring liggen. Maar, hoe veel, myne aandachtige Toehoorers! hoe veel onderftelt niet reeds deeze eerfte eigenfehap der fpraak by den mensch, die zich van dezelve Iteeds op deeze wyze bedient! Welk een gezond, juist verftand! Welk eene bedrevenheid in duidelyk en geregeld denken! Welk eene opmerkzaamheid op zich zei ven en op het geen hy zegt! Welk eene edele.liefde voor het natuurlyke en ongemaakte! Welk eene wyze omzigtigheid, om zo min zichzelven als anderen te misleiden! Welk een onpartydig oordeel wegens de uitgeftrektheid zyner bekwaamheden en kundigheden! Welk eene. vervreemdheid van allen hoogmoed, alle ydele eer, alle gemaaktheid, lof, allen valfchen roem ! Welk eene onbaatzuchtige bereidwilligheid, om anderen dat geen, 't welk men heeft en weet, en zodanig, als men hetheeft en weet, mede te deelen! En voor hoe veele zedelyke misdagen moet niet dit alles den mensch bewaaren! Hoe zeer moet het hem niet den weg tot elke andere deugd en volmaakt*  238 DE VOLMAAKTE MAN, DTE ÏN maaktheid baanen! Hoe veel fpoediger en veiliger moest hy niet op dènzelven vorderen! Iemand, die in woorden niet ftruikelt, diens redenen zyn, ten tweeden, altoos juist en naauwkeurig bepaald. Hy wil hiet enkel eenigzins en omtrent bevat, maar volkoinenlyk verftaan wórden; niet enkel iets vari zyne gedachten en gewaarwordingen aan anderen mededeelen, maar zo veel mogelyk juist dezelfde gedachten en gewaarwordingen in huri verwekken, die hy zelf bezit; de zaaken, van welke hy fpreekt, niet enkel zodanig beduiden, dat men ze ter naauwer nood van anderen kan onderfcheiden, maar zodanig, dat men ze wezenlyk kent en houdt voor 't geen zy zyn. Tot dat einde wacht hy zich zorgvuldig van dubbelzinnige uitdrukkingen, of van woorden, die meer dan ééne betekenis hebben en onbepaald zyn, van alle fpreekmanieren en uitdrukkingen, die te veel of te weinig zeggen, en de zaaken grooter of kleiner, beter of erger voorftellen, dan zy Wezenlyk zyn; gebruikt de woorden waarvan by zich bedient, altoos in dezelfde betekenis; verwis-  WOORDEN NIÉT STRUIKELT. 239 wisfëJt de naamen der dingen zo min als de dingen zelve met malkanderen; en wyst een ieder zyne behoorlyke plaats en rang aan. Dit, myne aandachtige Toehoorers! is eene zaak van het uiterfte gewigt, van den grootften invloed op onze gevoelens en daaden. Wat al misflagen, wat al dwaalingen,vermydt niet de mensch, die in dit opzigt niet in woorden ftruikelt! En welk eene geheel andere en veel betere richting moeten zyne neigingen , zyne begeerten en poogingen, daardoor niet bekomen! Hy noemt het kleine klein, eh alleen het groote groot: by hem is niet alles , wat hem of anderen met eene byzondere kragt treft, oneindig fchoon, oneindig goed, oneindig groot. Hy kent maar één oneindig Wezen, naamelyk God; maar ééneoneindige duurzaamheid , naamelyk de eeuwigheid ; maar één hoogde goed, naamelyk de gunst en de toegenegenheid van God. De inwendige waarde der dingen blyft in zyne oogen fteeds dezelfde, 't zy ze tegenwoordig of afweezend zyn, hem zeiven of anderen betreffen, en hy bepaalt ze niet naar toevallige omftandigheden maar naar hunne beftendige waarde. By hem is derhalven niet elk goed, waarnaar hy ftreeft,of't welk hy thans juist  240 DE VOLMAAKTE M.U'i DIE tN juist bezit , enkel daarom het begeeren*. waardigfte; niet elk vermaak en genoegen, welke'hy thans geniet, énkel daarom, omdat hy het thans geniet, het zuiverfte en verheven fte 5 niet elke tegenfpoed, waaronder hy juist tegenwoordig gebukt gaat, enkel daarom, omdat zy hem tegenwoordig drukt, de zwaarfle; niet elke ondeugd, waarover hy misfchien fpreekt, de nadeeligfte en verderflykfte; niet elke deugd , waarvan juist de rede is , de fchconfte en gewigtigfte. Hy verwart het goede niet met het betere, en het betere niet met het beste, het kwaadeniet met het ergere, en het ergere niet met het . flecbtfte; hy noemt het goede alleen goed,1 het kwaade alleen kwaad , ftmikeling geen moedwillige overtreeding j en moedwillige overtrecding geen ftruikeling, zwakheid geen boosheid, en boosheid geen zwakheid, overyling geen moedwil, en moedwil geen over* yling. Even min verwart by voorfpoed en gelukzaligheid, tegenfpoed en rampzaligheid met malkanderen; roemt nooit den ryke en groote, eeniglyk omdat hy ryk en groot is, als gelukkig, en houdt den arme en geringe niet eeniglyk, omdat hy arm en gering is, voor rampzalig. Alles en iets, niets en weinig; al-  woorden niet struikelt. 24T altyd en dikwyls; nooit en zelden; volkomen zeker en waarfchynlyk ; bedoeling en uitflag en zo vervolgens, zyn allen woorden, voor wier verwisfeling by zich zorgvuldig wacht; die hy niet, gelyk de meeste men* fchen, als byna een en het zelfde betekenen» de gebruikt. En hoe veele valfche, onbillyke , liefdelooze beoordeelingen,. met alle haare fchadeJyke gevolgen, vermydt hy daardoor niet! Nimmer fchryft hy op rekening van een geheel gedacht of klasfe van menfehen of dingen iets, 't geen flechts aan eenigen van hun toekomt; nimmer befchryft hy bet geheel, het geheele karakter, het gcheele gedrag van iemand, by voorbeeld, als goed of kwaad, wanneer flechts een gedeelte van hetzelve zodanig gefteld is; nimmer befluit hy hieruit, omdat zekere zaak éénmaal of meermaalen of dikwyls op die wyze geweest, en op die wyze gewerkt heeft, dat zy altoos op die wyze zyn en werken zal; of, omdat iets zelden gefchied is, dat het nooit gefchieden zal ; nimmer verdeedigt hy zaaken als volftrekt zeker, waarvan hy flechts eene geringe of groote waarfchynlykheid heeft; nimmer houdt hy dingen, die op elkandercnvolgen, alleen daarom voor óorzaaken en uitXI. stuk. Q_ werk.  242 *>E VOLMAAKTE MAN, DIE IN werkfels, voor verdieniTen en belooningeri* Voor fchuld en ftraf. En daar hy zich in alles zodanig gedraagt, zich altoos op de juistheid en naauwkeurigheid in zyne uitdrukkingen toelegt, welke voortreflyke hoedanigheden, welk eene zedelyke volmaaktheid onderhielt dit niet by hem! Welk een zorgvuldig overleg en oordeel wegens de waardy der dingen! Welk een vastheid van oordeel en beginfelen! Welk een zuiveren fmaak in het fchoonfte en beste! Welk eene heerfchappy over zichzelven en over de indrukfels, die de uiterlyke voorwerpen pp ons maaken ! Zal zulk een mensch zich door zinnelyke dingen verblinden, door de taal der vleiery om den tuin leiden, door het gefchreeuw der hartstogten verwarren en bedriegen, door fpotterny en gelach van het rechte fpoor laaten vervoeren ? Zal hy zich blindeling naar de heerfchende mode fchikken, anderen blindeling nabootfen, of hunne meeningen en gevoelens onbeproefd naklappen? Zal hy met den grooten hoop over eene en dezelfde zaak of perfoon heden dus, morgen anders fpreeken en oordeelen? zich door eiken fchyn eener wyze en vroome taal, door elke magtfpreuk van het ongeloof, of der twyflaary, of des by- ge-  WÓÓRDEN NIET STRUIKELT, 243 geloofs, of der geestdryvery laaten bedriegen? Gewislyk, die fteeds juist fpreekt, zal en moet ook fteeds juist denken en handelen. Iemand, die in woorden niet ftruikelt, myne aandachtige Toehoorers! diens redenen zyn, ten derden, altoos op de waarheid gegrond. Hy fpreekt niet, zonder te denken, en zegt niets anders, dan 't geen hy denkt. Stemmen zyne woorden niet altoos met de eigenlyke en inwendige gefteldheid der zaaken, waarvan hy fpreekt, overeen; zy ftcmmen toch altoos met de bevattingen en gevoelens overeen , die hy 'ei- van heeft. Zy zyn tekens en afbeeldingen van dat geen , 't welk werkelyk in zyn binnenfte omgaat. Nooit zal hy, gelyk de kinderen, met enkele tekenen fpeelen, of, gelyk de bedriegers, den geen, die hem geloof geeft, valfche munt zoeken inde hand te floppen; nooit door woorden, geneigdheden en oogmerken te kennen geeven, die hy niet heeft; nooit zulke inzigten en gewaarwordingen voorwenden, van welke hy ontbloot is. Gewislyk zal hy juist uit dien hoofde met beflisfende beöordeelingen, met beloften, met pryzen en berispen niet zo verfpillend mild zyn, als duizend anderen,en Q 2 dik-  24-4 DE VOLMAAKTE MAK, DIE IN dikwyls zwygen, of flechts weinig zeggen, daar anderen naaüwelyks woorden genoeg kunnen vinden, om hunne hoogachting of hunne verachting, hunne goedkeuring en hunne verwondering, of hunne afkeuring en hunnen afkeer uit te drukken; maar 't geen hy dan zegt, is volkomen waar, is een zuiver, onvervalscht afdrukfel zyner gedachten en gewaarwordingen. Hy belooft derhalven, 't is waar , zyne vriendfchap, zyne hulp, zyne befcherming, zynen dienst niet aan iedereen, die hem daarom verzoekt of niet ver* zoekt; maar wanneer hy dezelve aan iemand belooft, dan is hy vastelyk van voorneemen en wezenlyk bereid, om te doen, 't geen hy beloofd heeft. Hy overftroomt niet iedereen, met eenen vloed van hoogdraavende pligtbetuigingen, betuigt niet aan iedereen, dat hy zyn allergehoorzaamfte en allerouder, daanigfte dienaar is, dankt niet voor alles als voor eene onverdiende genade; maar de bepaalder hoogachting, die hy anderen betuigt, is waare hoogachting; de erkentenis der betrekking, in welke hy tot hen ftaat, is by hem eene erkentenis van wezenlyke verpligting, en zyne eenvoudige dankbetuiging is de dankbetuiging van het hart. Zyn lof is niet bui-  WOORDEN NIET STRUIKELT. 245 buitcnfpoorig, is menigmaal in zulke gemaatigde uitdrukkingen begrepen , dat dezelve in de gewoone, brommende taal der menfehen naauwelyks lof fchynt te vveezen; maar hy gevoelt de waardy der zaak of van den perfoon, die hy dus pryst, werkclyk; terwyl misfchien een ander, die voorgeeft hen veel meer te pryzen, flechts met woorden fpeelt, of wei eens het tegendeel denkt, van 't geen hy zegt. Zyne berisping is zelden ftreng , fchynt dikwyls naauwelyks.berisping te zyn, indien zy met de gewoone wyze van berispen vergeleken wordt; maar hy houdt dat, 't welk hy dus berispt , indedaad voor berispelyk, en keurt het af uit inwendige overtuiging, Ja en neen bekleeden by hem in het dageh kfche leven de plaats van alle bevestigingen ; maar zyn ja is wezenlyk ja , zyn neen wezenlyk neen; zyn hart fpreekt het te gelyk met zynen mond uit, en men kan zich op beiden zekerer verlaaten, dan op den eed desJ onbedachtzaarrien. — Maar even gelyk zyne woorden in den dagelykfchen wandel op de waarheid'gegrond zyn, zo is het ook zyn gebed, zyne lofpryzing van God, zyn geheele Godsdienst, in C;3 zo  24<5 DE VOLMAAKTE MAN, DIE IK zo verre dezelve door woorden uitgedrukt wordt, 't Zyn wezenlyke uitboezemingen van. zyn hart; uitdrukkingen, afbeeldingen, uitwerkfelen van den kinderlyken eerbied voor God, der liefde tot God, der blydfchap in God, van het vertrouwen op God, die zyne ziel doordringen , der godsdienftigheid en vroomheid, die in zyn hart leeven en heerfchen. Hy gevoelt de noodzaakelykheid der hulp en van den byftand, dien by van den Almagtigen wenscht; befeft de waarde en de grootte der weldaaden, die hy aan hem, den . Algoeden, te danken heeft; verblydt zich Wezenlyk over de betrekkingen en verbindtenisfen met God, op welke hy roem draagt; omhelst met waare liefde de menfehen, voor wien hy bidt; verfoeit de zonden, die hy zo plegtig verzaakt; hygt met zyne geheele ziel naar den trap van christelyke wysheid en deugd, dien hy wenscht te bereiken; is volkomen bereid, en voorneemens, tot het nakomen der verpligtingen, die hy op zich neemt. Dus is 'er altoos en in alles overeenItemming tusfehen 't geen hy denkt en doet, cn 't geen hy zegt en belooft. — En welk eene edele wyze van denken, welk een voor. trcflyk karakter onderftelt; ook dit niet by dien  WOORDEN NIET STRUIKELT. 247 dien mensch ! Welk eene liefde voor de waarheid en voor de orde ! Welk eene oprechtheid en braafheid! Welk een afkeer van alle huichelary en valschheid, van allekunstftreeken, van den nyd en der yverzucht! Welk een edel, Uil gevoel van zyne waardigheid!Moet de geen, die in dit opzigt niet in woorden ftruikelt, niet een volmaakt man zyn? Ja, hy is .het te meer, dewyl ook ten vierden, alle zyne redenen niet beledigend, onfchadelyk en weldaadig zyn. Nooit misbruikt hy zyne tong tot leugen, tot bedrog, tot lastering, tot achterklap. Nooit fpreekt hy zonder eerbied over God en den Godsdienst; nooit zonder achting en liefde over waarheid en deugd; nooit zonder befcheidenheid van zich zeiven; nooit zonder deelneeming en goedkeuring over de goede geneigdheden enloflyke daaden zyner broederen; nooit zonder medelyden over hunne rampen ; nooit zonder toe. geevendheid over hunne zwakheden en feilen ; maar ook nooit zonder afkeuring en beklag over hunne zonden en euveldaaden; nooit op eenen luchtigen , uitgelaatenen , fpottenden trant over gewigtige en ernftige zaaken; nooit met eene kwaadaartige vreugQ 4 de  248 DE VOLMAAKTE MAN, DIE Ijf de over mislukte verwachtingen en verydelde. vooruitzigten zyner mededingeren; nooit al lachende over ongeregeldheden en buitenfpoorigheden, welke voor enkele menfehen zo wel als voor de gcheelc maatfchapp^ na» deelig en verderflyk zyn. Nooit belegt en verwart hy door onbetaamelyke dubbelzinnig, heden het oor en het hart van den onfchnldigen jongeling en der fchaamachtigc jonge dochter. Nooit fpot hy met de eenvoudigheid van het kind of van den onkundigen. Nooit offert hy aan het vluchtige , bedriegelykc vermaak van zyn vernuft te vertoonen, eenige waarheid van den godsdienst, eenig fleunfel van 'smenfehen troost, eenig fchild der. goede zeden , eenig gedeelte van den goeden naam zyns naasten, op. Doch kan hy aan den anderen kant iemanddoor zyne gefprekken van eene fchadelyke dwaaling ontheffen, zyne verlichting bevorderen, en hem tet de kennis der waarheid leiden; kan hy den twyfelaar eene zwaarigheid oplosfen, of hem eenen grond van zekeiheid aan de hand geeven; kan hy eenen tyden den een woord van vertroosting in hce hm fpreeken, eenen zwakken, vreesachti.  WOORDEN NIET STRUIKELT. [249 gen, neéïgcflagenen door zyneaanfpraakmoed inboezemen, eenen doolenden of verleiden waarfchouwen ; kan hy de eer van eenen afweezenden redden, den goeden naam van eenen belasterden verdeedigen , verdienften , die over het hoofd gezien worden , uit de duisterheid te voorfchyn brengen, misverftand verbeteren, valfche geruchten den bodem inflaan, te ftrenge beoordeelingen verzachten, den kinderen eerbied jegens hunne ouders , ondcrgefchikten hoogachting voor de geenen, die over hen gefield zyn, inboezemen; kan hy de fom der nuttige kundigheden door juiste beöordeelingen en aanmerkingen verryken, eenig heerfchend, fchadelyk vooroordeel verzwakken ,'eenig ontbreekend, goed,zedelyk beginfel in zwang brengen; kan hy de zaak der menschheid, der vryheid, der deugd, den godsdienst des Christendoms verdedigen en handhaaven; kan hy iets van dien aart doen , — dan verblydt hy zich over de gaaf der fpraak, verblydt zich over de gelegenheid, om haar overeenkomflig met haare edele verordening te gebruiken, bedient zich' gaarne en op eene verflandige wyze van deeze gelegenheid, en laat dan zynen mond oyervloeijen van dat geen, waarvan zyn hart verQ 5 vuld  t$Q DE VOLMAAKTE MAN, DIE IN vuld is. Dus zyn zyne gefprekken geenszins vergiftigde pylen, die bet hart wonden , maar een balfem, die het gewonde hart geneest; geenszins wapenen der ongerechtigheid, maar wapenen der gerechtigheid; geenszins werk, tuigen des verderfs, maar der weldaadigheid; dus zyn zy lieflyk en met zout befprengd, en bedoelen allen verbetering, vrede ,troost, vreugde , gelukzaligheid. — En welk een edel, deugdzaam hart onderdek zy ook in dit opzigt niet by den mensch! Welk eene oplettende, en fteeds werkzaame menschlievendheid! Welk een' yver om wel te doen en het gemeene best te bevorderen! Welk eene edel» moedige opoffering van fchitterende gaaven en voorrechten! Hoe gaarne zal zulk een ook niet alle andere middelen om zyne broederen nuttig te zyn, aangrypen en gebruiken! Hoe onmogelyk moet het hem zyn, hen met daaden te beledigen, daar hy zich zo zorgvuldig wacht, zulks met woorden te doen! En indien wy dit nu alles byeen neemen, myne aandachtige ïoehoorers! indien iemand dus niet ftruikelt in woorden; indien zyne redenen-op de voorfchreevene wyze fteeds vcrftaanbaar, fteeds juist en naauwkeurig be- paald,  WOORDEN NIET STRUIKELT. 2$ï paald, fteeds op waarheid gegrond , fteeds pnfchadelyk en weldaadig zyn: wat dunkt u, moet zulk een niet in alle opzigten en in alle deelen wys, edelmoedig, van eene christelyke gezindheid, deugdzaam en vroom; moet hy niet, gelyk de Apostel in onzen tekst het uitdrukt, een geheel voortreflyk, een volmaakt man zyn ? Laaten wy onze Leerrede bcfluiten met eenige gevolgen ter onzer leeringe en ter beftuuring van onzen wandel. Leert derhalven uit het gezegde,myrië aandachtige Toehoorers! leert de verordening en de waardy der fpraak kennen, haaren veelvuldigen en ongelooflyk grooten invloed op 't oordeel, de gevoelens en verrichtingen van, ons en andere menfehen bemerken, en haar meer van de zedelyke zyde befchouwen, dan gy misfchien tot hiertoe gedaan hebt. Acht het derhalven nooit voor volftrekt onverfchillig, wat en hoedanig gy fpreekt. Woorden zyn tekens; en niets betekenende, of onverftaaubaare tekens, of die aan misverftand onderworpen zyn , of tot verkeerde 9Pg*.  252 DE VOLMAAKTE MAN, DIE IN pogmerken misbruikt worden, verliezen alle haare waarde , zyn valfche munten, waarmede de onnozele bedrogen wordt, en die de verftandige onvergenoegd weg werpt. Onze woorden zyn, als 't ware, het gewaad, de kleederen onzer gedachten. Zo groot de verwarring onder de menfehen by eene alge,meene verkleeding zou zyn, en zo zeker ieder gemaskerd gezelfchap van menfehen meer bet vertoon en het aanzien van eenen hoop dwaazen, dan van eene vergadering, van redelyke fchepfelen heeft: zo menigvuldig zyn ook de dwaalingen, en zo fchadelyk de misleidingen, die uit het misbruik der woorden ontdaan. Dat zich iedereen dit diep inprente, die zyne tong wil bewaaren, dat zy geen kwaad fpreeke 1 2. Is- verder zulk een die in woorden niet ftruikelt, een volmaakt man; gebruikt dan toch, myne geliefde vrienden! gebruikt dan toch in opzigt tot dergelyke ftruikelingen, toe-» geevendheid met malkanderen, rekent ze malkanderen niet zo hoog aan. Gy zyt immers anders maar alte zeer gewoon, u hierop te beroepen en hiermede te ontfghuldigen, dat men  WOORDEN NIET STRUIKELT. 253 men niet volmaakt kan zyn. Hier wordt nu werkelyk eene volmaaktheid gevorderd, die wel niet onmogelyk, maar echter zeer zelden onder menfehen is; die niet zonder gelukkige natuurlyke gaaven , niet zonder goede aanwending , niet zonder: byzondere opmerkzaamheid op zichzelven en zonder aanhoudende oefening, niet zonder een uitmuntend goedverftand en een uitmuntend goed hart bereikt kan worden. Hoe zeldzaamer nu alle deeze zaaken by eikanderen gevonden worden ; deste zeldzaamer is ook deeze volmaaktheid; en deste minder behoeft het ons te bevreemden , als wy onze broeders en zusters tegen derzeive voorfchriften zien handelen* Vergeet derhalven nooit by het beöordeelen der redenen uws naasten , ook dit mede in aanmerking te neemen , hoe menigmaal de menfehen enkel fpeelen met woorden, zonder 'er iets by te denken; hoe zelden zy 'er juist dat by denken, 't welk gy 'er misfchien by denkt; hoe onbepaald en wankelend meestal hunne begrippen zyn, even als de tekens, waarmede zy dezelve uitdrukken; hoe veel meer zy gemeenlyk fchynen te zeggen, dan zy indedaad willen zeggen. Schryft derhalven niet ter-  254 DB VOLMAAKTE MAN, ÓlE iïj ■terftond aan een voorneemcn van te beledigen toe, 't geen zo dikwyls enkel uit overyling Of by gebrek van overleg ontfraat; boüdtniet terftond voor opzetlyke misleiding, waarby hy, die het zegt, misfchien in 't geheel geen Oogmerk heeft, waarmede hy zelf eerst misleid is geworden. Leert de taal der driften van de taal der bedaarde redeneering onderfcheiden , en beoordeelt de eerfte niet zo geftreng, als de laatfte. JEn hoe meermaalen gy bevindt, dat gy zelf in dit opzigt op veelerhande wyzen dwaalt en ftruikelt, deste gewilliger en volkomener moet gy het aan anderen vergeeven, wanneer zy ook op dezelfde wyze dwaalen en ftruikelen. 3. Is, eindelyk, de zodanige,die in woorden niet ftruikelt, een volmaakt man ,öftreeft dan toch allen naar deeze volmaaktheid, myne geliefde Vrienden! Zoekt dezelve ten minften zo naby te komen, als flechts mogelyk is. Vraagt uzelve tot dat einde dikwyls in ftilte, 't zy onder uw werk, of op eenzaame wandelingen, of .in gezeJfchap, of onder 't leezen, vraagt u dan, of gy wel by deeze of geene woorden en fpreekwyzen, waarvan gy l!  WOORDEN NIET STRUIKELT. 255 u het meest bedient, waariyk iets denkt of gevoelt, u zekere zaaken daarby voorftelt, en of deeze woorden en fpreekwyzen wezenlyk dat aanduiden en uitdrukken, 't welk gy daarby denkt of gevóelt. Leert bedachtzaam en met overleg fpreeken. Ontfhat u van het vooroordeel,als of 'er geen gezellige vermaak is,zonder een onafgebroken aanhoudend,fnel gefnap. Beftrydt de ydele eerzucht, die zich allerwegen en in alles vertoont, over alles fpreeken, over alles beflisfen wil. Laat de wysheid u fteeds de betrekkingen en omftandigheden herinneren, waarin gy zyt,en waarin de overige leden uwer gezelfchappen of uwe toehoorers zyn. Leert befcheidenheid en zelfverloochening. Geeft het welweeten boven het veelweeten, het gegronde boven het fchitterende , 't geen onderrechten en verbeteren kan, boven ' 't geen enkel vermaakt en verlustigt, de voorkeus. Denkt dikwyls, zelfs midden in 't gefprek, aan de mogelyke en waarfchynlyke gevolgen uwer redenen. Eerbiedigt fteeds de onfchuld en de trouwhartige eenvoudigheid. Laat liefde tot de waarheid, liefde tot de deugd, liefde tot God, liefde tot de menfehen, uw hart zo wel als  256 DEVOLM. MAN,DIE IN WOORD, NIETSTfÜ als uw gedrag beftuuren. Dus zult gy de volmaaktheid, naar welke gy ftreeft, en die uw ftreeven zo waardig is, fteeds nader komen, en God, uwen Schepperen Vader, met uw ligchaam én met uwen geest verheerlyken, Hem zy de eere in eeuwigheid 1 Amen, EËN,  EEN.EN-TWINTIGSTE LEERREDE. OVER DE MENSCHELYKE VOLMAAKTHEID. Tekst: Brief aan de Philtfp. Hoofuft. III. vs. 12. Niet, dat ik het reeds gekregen heb, of reedt volmaakt ben: maar ik jaag daarna, of ik het grypen mogt, daartoe ik van Christus Jefus ook gegrepen ben. XI. Stuk. R \   ö JT^od, hoe gewigtig is onze roeping!hoe vJ grootsch onze verordening! Gy hebt ons als menfehen en als christenen tot volmaaktheid verordend en geroepen; en uwe goedheid fchenkt ons in de natuur en dooiden godsdienst alle middelen, waardoor wy zyn en worden kunnen, 't geen wy volgens uwe oogmerken moeten zyn en worden. Wy moeten verftandig, wys, deugdzaam, en door menigvuldige, aanhoudende oefeningen fteeds verftandiger, fteeds wyzer, fteeds deugdzaamer worden, u, onzen Schepper en Vader, fteeds nader komen, uwen Zoon, Jefus Christus, fteeds gelykvormiger, en voor de gemeenfehap met hem en met u fteeds gefchikter worden. En dit kunnen en moeten wy in eiken ftand, by elke levenswyze , by elke maat van uiterlyke goederen en voorrechten, by eiken graad van kragt of zwakheid, een ieder in zyne foort en naar zyne byzondere verordening, zyn en worden. Want gy zorgt voor ons allen, ais voor uwe kinderen; eischt van niemand meer, dan waartoe hy in ftaat is; en maakt elk een den weg gemakkelyker, die hem tot het doel brengt. Alle uwe oogmerken zyn vol wysheid en goedheid ; en R 2 nooit  %6o OVER DE MENSCHEL YKE nooit kan u, die de Alweetende en Almagtige zyt, uw oogmerk misfen. Heer! wy ver, heugen ons over onze verordening, en dan. ken u voor alle de middelen, die gy ons om dezelve te bereiken gefchonken hebt en dagelyks febenkt. ö Mogten wy ze toch fteeds zorgvuldiger en getrouwer gebruiken, en in ons ft reeven naar hoogere volmaaktheid nooit verdrietig en vermoeid worden! Ja, dat geen fteeds volkomener te zyn, te worden, uit te voeren, 't welk wy als menfehen en als christenen kunnen en behooren te zyn en te worden en uit te voeren; aan onze zedelyke verbetering fteeds yveriger te arbeiden; op den weg der christelyke wysheid en deugd fteeds te vorderen;aan onze roeping op aarde fteeds getrouwer te voldoen, en ons voor het verhevener leven, dat ons te ■ wachten ftaat, fteeds gefchikter te maaken: dit moet het voornaamfte doel onzer eerzucht en van alle onze poogingen zyn! Verfteik ons daartoe, goedertierene God, door den invloed van uwen geest en uwer kragt. Laat ons onze verhevene verordening fteeds voor oogen houden, en het bereiken van dezelve tot onze gewigtigfte bezigheid maaken. Zegen tot dat einde de overdenkingen, die wy in dit uur zullen voor-  VOLMAAKTHEID. iét voordraagen, en verhoor ons gebed door Jefus Christus, in wiens naam wy u verder aanfpreeken en zeggen : Onze Vader enz. Het verlangen en het ftreeven naar volmaaktheid is alle menfehen gemeen, in zo' verre zy allen fteeds meer , en alles fteeds beter wenfehen en trachten te zyn, te hebben , te doen, te werken, te genieten. Eri ( echter is het vooroordeel, als of de mensch niet volmaakt zyn en worden kan, fchier even zo gemeen onder hen. En juist daardoor wordt dit verlangen verzwakt, en geeft men zich zelden zo veel moeite,-om het te bevredigen, als men zich zou kunnen en behooren te geeven. Aïwie het doel, daar hy naar ftreeft, onbereikbaar acht, dien zal welhaast net ftreeven naar hetzelve vérveelen en vermoeiën. Maar vanwaar komt toch deeze tegenftrydigheid, in welke de mensch in dit opzicht met zich zei ven geraakt? Vanwaar' het verlangen naar eene zaak, die hy zelf Voor onmogelyk houdt ? In "s menfehen na° tuur is. deeze tegenftrydigheid niet gegrond » myne aandachtige Toehoorersï Zyn verlanR '3 gen:  262 OVER DE MENSCHELYKE gen en zyn ftreeven naar de volmaaktheid? misleiden hem niet. Hy is werkelyk tot volmaaktheid verordend, en voor volmaaktheid gefchikt. Doch maar alte zelden vormt hy zich juiste denkbeelden van dat geen, 't welk volmaaktheid in 't algemeen, en 't welk menfchelyke en christelyke volmaaktheid in 'tbyzonder is. Myn oogmerk is, deeze denkbeelden door myn tegenwoordig voordel te ontwikkelen, en daardoor het ftreeven naar volmaaktheid gemaklyker voor u te maaken. In de Heilige Schrift betekent volmaaktheid fchier altoos zo veel als oprechtheid en rechtschapenheid; dat wil zeggen, eene wyze van denken en van leeven, die alle ondeugd, alle moedwillige zonden, maar geene zwakheden en misdagen , uitfluit, en die hierin bedaat, dat men alles, wat waar en recht en goed en met den wil van God overeenkomdig is, van harten lief heeft, en fteeds bereid en gewillig is om hetzelve te doen; eene volmaaktheid , waaraan het geenen goeden, vroomen mensch ontbreeken mag, en zonder welke wy noch in deeze noch in de toekomende waereld gelukkig kunnen zyn. In de Brieven der Apostelen wordt de volmaakte tegen den aan-  VOLMAAKTHEID. 263 aanvanger zo als de fterke tegen den zwakken en de man in Christus tegen het kind overgefteld. Volmaakte Christenen zyn derhalven Christenen , die in het geloof gevestigd en in de deugd geoefend zyn ; Christenen, van welken men niet te vreezen heeft, dat zy hun geloof verzaaken en weder op den weg der ondeugd en roekeloosheid terug keeren zullen. By den heiligen Paulus heeten inzonderheid de zodanigen volmaakt,die, zich boven de laage zinnelyke denkwyze der Joodschgezinde Christenen verheven hebbende , de christelyke vryheid kenden en gebruikten , nopens de verhevener leeringen van het Christendom onderrecht, en van zynen echten geest bezield waren. In deezen zin moeten wy, volwasfene Christenen, allen volmaakt zyn, omdat het niemand van ons aan middelen en gelegenheid om tot deeze kennis, tot dit geloof, tot deeze deugd te geraaken, ontbreekt; omdat wy allen in alle deeze opzigten veel minder verhinderingen en zwaarigheden ontmoeten, dan de eerfte Christenen, die in het Joodendom of in het Heidendom opgevoed waren, en zo veel verouderde vooroordeelen, dwaalingen en gewoonten te beftryden hadden. Maar het woord volmaakt en volR 4 maakt-  204 over -de menschelvke maaktheid heeft ook inzonderheid in de jongere* taaien eenealgemeener betekenis, volgens web ke de volmaaktheid aan elke zaak, aan elke perfoon, aan eiken mensch toegefchreeven wordt 9 indien zy dat zyn, 't geen zy behooren te zyn. En in deeze meer aigemeene'*fn wysgeerige betekenis zullen wy thans het denkbeeld vart volmaaktheid, en inzonderheid het denkbeeld van de menfchelyke volmaaktheid, duidelyter trachten te maaken. Dit is even dezelfde volmaaktheid, van welke de Apostel in onzen tekst fpreekt , en van welke hy zegt , dat hy haar nog niet hereikt beeft, maar zich bcvlytigt om haar te bereiken. Niet, dat ik het reeds gekregen heb, of reeds volmaakt ben: maar ik jaag daarna, of ik het ook grypenmogt, daartoe ik van Christus Jefus.ook gegrepen ben. Tot nog toe, wil hy zeggen, ben ik niet al. les, wat ik behoor te zyn; tot nog toe heb ik niet alles gedaan, waartoe ik verpffgt neT). maar ik bevlytig my om het eene te worden en het andere te voltooien, en dus het einde der loopbaan te bereiken, op welke my Je-1 fu6 Christus zelf geleid heeft. Wat is derhalven Volmaaktheid? En waarin beftaat de volmaaktheid, naar welke wy als men: fchen  VOLMAAKTHEID. 25f fchen en als christenen moeten ftreeven ? Vier grondftcllingen zullen deeze 'geheele zaak nader bepaalen en 'er behoorlyk licht over verfpreiden. Eerfte grondftebing: 'Nietdan één Wezen is volftrekt volmaakt, en dit Wezen is God. Zyne volmaaktheid alleen fluit alle gebreken, alle zwakheden, alle bepaalingen, alle vermeerdering en alle vermindering van begaafdheden, van vermogen, van geluk geheel en al uit. Zy alleen bevat alles, wat waar en fchoonea goed en voortreflyk, alles, wat eerbiedens. en beminnenswaardig is, zonder uitzondering, in den hoogstmogelyken trap en de innigfte verbinding en overeenftemming in zich, en beftaat in de volkomene en onveranderlyke bezitting , gebruik en genieting van hetzelve. Gods beftaanlykheid alleen is eene onafhanglyk zelfbeftaanlykheid, is eene beftaanlykheid in den allervolftrekften zin; zyne magt alleen is de Almagt, zyn verftand alleen de Alweetendheid. Hy alleen bezit alles, weet alles, kent alles, vermag alles, en werkt alles in allen. Hy alleen is van niemand afhang!yk, en beheerscht alles, wat buiten hem is, met ken onbepaald vermogen. Hy alleen is volR 5 ftrekt  266 oVer de menschelyke ftrekt aan geen dooling, aanbeen twyfeling^ aan geen onzekerheid, aan geen verlangen,aan geen begeerte, aan geene hoop, in zo verre zy gemis en zwakheid onderftellen, onderhevig. By hem alleen is willen en doen een en het zelfde. Hy alleen is alles, Wat hy is en wat hy zyn kon, volkomen en op eenmaal, en blyft het eeuwig. Hy alleen vermag en doet alles, wat hy wil; en kent by het uitvoeren van zynen wil, by het aanwenden zyner oneindige kragt infpanning noch vermoeijing, verhinderingen noch zwaarigheden, inwendigen noch uitwendigen tegenftand. Alles , wat buiten hem fchoon , goed, groot, magtig, voortreflyk is, is het zyne, komt van hem, beftaat doorhem, is als 't ware een afdrukfel van hem, is een uitwerkfel en openbaaring zyner volftrekte volmaaktheid. Ja, hy, de Heer alleen is groot, en zyne grootheid is onuitfpreeklyk. Laat ons hem als den Allervolmaaktften, den AIleenvolmaakten, als de oorzaak en bron aller volmaaktheid, aanbidden en ons voor hem in het ftofwerpen. Van hem, door hem en tot hem zyn alle dingen; hem zy de eer in eeuwigheid! Wat noemt gy my goed, zeide onze Heiland zelf tegen den Jongeling, niemand is goed,  VOLMAAKTHEID, 20*7