BEKNOPTE LETTERKUNDIGE GESCHIEDENIS DER SIJSTEMATISCHE ^ ®) ID11 & 1312 & I£> & 1Ü 2)« DOOR A. Y P E IJ, Hoogleeraar te Groningen. TWEEDE DEEL. ir ^ TE GRONINGEN, BIJ J. O o m K E N s.   VOORBERICHT. Drie honderd jaar en geleeden, was het noodig, hoognoodig voor onze Vaderen, dat zij den Godsdienst van Kristus leerden kennen, zo als hij den aan zijne Disfïpelen geopenbaard had, en zo als deezen dien aan hunne tijd^er.ooten rondom in de toen bekende en bev/oonde wereld gepredkt hadden; en het duurde niet lang, of de goede voorzienigheid baande daartoe' èenen gefchikten jyeg. LUTHER, MEL'ANCHTHON, ZWINGEL, ffl IUL- tijn jionden met eenige anderen als nieuwe Jpos* * tets  jv VOORBERICHT. tels voor de waarheid, en het handhaaven der' zelve, kloekmoedig op; met dat gevolg, dat een zeer groot gedeelte der Europeefche Kristenen verlicht wierd, dat in veele gewesten Tiet bijgeloof de doodlijke hart/lag gegeeven, en het ganfche ftelfel van 'sHeilands Godsdienstleer verbeterd wierd.—' De gefleldheid van zaaken ten dien tijde in het laatst van de vijftiende Eeuw heeft in zeker derde veel overeenkomst met die van het einde onzer tegenwoordige achttiende Eeuw. In meest alle die landen, waar tot nog toe de Paapfche Godsdienstdwang het vrijgekochte Kristenvolk in flaaffche. kluisters houdt, en van de dierbaare voorrechten des Evangelies verflooken laat blijven, begint de menfchelijke geest na den aanlichtenden dageraad van beter tijden uittezien. De weldaadige Godheid fchijnt thands werklijk daar eene voorfchikking ter verandering, ter verlichting en ter ver ■ betering gemaakt te hebben. — Doch iets diergelijks heeft mede plaats in alle Proteflantfche landen; ook daar ziet de yerftandigs Kristen uit na oh-  VOORBERICHT. y mbenevelder dagen. Welk een fchadelijke damp van misver/land ligt er verfpreid over de van onze hervormers gezuiverde Godsdienstleer! Hoe hebben zints derde half honderd jaaren eene fpitsvindige wijsgeerte, eene overdrijvende geleerdheid, eene heete twistziekte, eene flrenge kabaalzucht, en eene domme onkunde weder alles ontluisterd, wat die groote mannen opgehelderd hadden1. (*) hartlijk wsnscht elk waare Godsdienstvriend, dat deeze mist van fchadelijke bijvoegfels eerlang eens geheel opklaaren mooge. En daartoe is alle hoop. Althands veel van het gene reeds zedert eenige jaaren gebeurd is , en nog dagelijks gebeurt , fchijnt een goed voorteken van Gods zorgende Voorzienigheid te zijn, dat ook alles ten deezen aanzien (*) Voor meer dan honderd jaaren fchreef dajtrömtrent reeds te recht de anders niet altijd even juist denkende joh. vlak in de Voorr. van zijn Eeuwig Euang. bl. 21. „De Theologie der voorn aamfte Leeraars der Reftrmatie is zo achter de bank geraakt, dan men zulks nu leereude, vreezen zoude, dat het fchadelyke nieuwigheden, of gansch ongehoorde Hellingen waaren." * 3  vi VOORBERICHT, zien zal fchoon gemaakt worden op zijnen tijd. — Welke wenschlijke wegen heeft de Voorzienigheid niet zints omtrent twintig jaaren daartoe bereid in het nabuurig Duitschland! Men denke hier aan den arbeid van eenen MicnAëLis en anderen. Hoe veele verfandige mannen werken er ook nog heden niet, om het Kristendom te verlichten, en te doen te ruggekeeren tot de belijdenis van eene zuiverer Godsdienstleer, tot de belydenis van hu'ine Vaderen; als daar zyn rosenmtjller, seiler en diergelijken; en hoe gelukkig zijn ze daarin' niet airede geflaagd( En welke goede voorbereidingen zijn ook daartoe niet zints een'' gefuimen tijd in ons eigen Vaderlandl hoe veele geleerde mannen arbeiden er met allen lust aan de verbetering van het leerfysteme det Proteflantfch'e kerk! groot is het nut, dat meenig een Predikant in zijne fille gemeente bij deezen en genen met zijne populaire Leerredenen doet t Aanmerklijk groot is het nut. dat meenig een Hooglecraar in zijn gchoorvertrek bij aankomen-  VOORBERICHT. w mende Evangelieverkondigers met zijn ongekunfield onderwijs aanbrengt! en onbedenklijk groot is hei nut, dat meenig een opregte liefhebber der waarheid met zijne welopgefielde fchriften in het hart van zijne geloofsgenoot en in het gemeen aan~ kweekt! zo als bij voorbeeld onder anderen een van hamelsveld met zijne verbeterde Bijbel vertaaling, en met zijnen welmeenenden Raadgea- vcr. (*)' Veeden zijn reeds de oogen geopend; veelen zijn bekend geworden met den waaren geest van het Evangelie, en hebben reeds een groot deel van het gene het fout gezag der menfchen aan de eenvoudige leer van den Godlijken je sus had, toegedaan, geheel en al verworpen. En welken wenschlijken uit/lag voor ons zo wel als voor onteU bre Heidenfche Volken belooven ons bij voort duur de (*) Zo meenigmaal ik de fchriften vnn deezen man leeze en gebruike, dank ik de voorzienigheid, dat die hem lust en kracht geeft, om voorttewerken: ik weet bij ervaaring, 'hoe veel goeds hij met zijnen arbeid reeds bij het publiek gedaan heeft, en nog doet. — * 4  vin VOORBERICHT. de menschlievende poogingen der Evangelifche Broederen, de zogenoemde Hernhutters! hoe veel licht en heil hebben zij reeds onder de Heidenen uitgebreid! ■ hoe Apostolisch is het voor/lel des Evangelies, dat zij prediken, en hoe zuiver is de belijdenis der kristen gemeenten, welken zy /lichten ! (*) Te betreuren is het ondertusfehen maar, dat niet weinigen van de Duitfche Godgeleerden de vrijheid van denken en fchrijven zo zeer misbruiken , in het aanvoeden en voortplanten van gevoelens, die den Kristen Godsdienst hoogsinadeelig zijn, en denzelven gansch en al onderwroeten: gevoelens, die het Kristendom tot den Godsdienst der bloots natuur verlaagen, en met het Deïsme geheel za- men> (*) Men leeze den Arbeid der Euangelifclie Broederen onder de Heidenen door a. g. spangenberg 1790 in 8vo. Ratio dhcipMip Unit. Fratt. of Grondfchets van de inrich. der Broedergem. 1793 in 8vo. en vooral de Voorrede van mijnen vriend, den geleerden krom, voor het laatstgenoemde werk geplaatst  VOORBERICHT. oc menflemmen. (*) Trouwens zo gaat het veeltijds: vrijheid veraart bij zommigen in losbandigheid. Dit is zeer menschkundig zelfs. Menfchen, die, langen tijd aan de hand van anderen gewandeld hebbende éénsflaps in de vrijheid overgaan, en die vrijheid ter fond niet wel weeten te gebruiken, worden weelderig, trotsch, en hopen groot gevaar, om, indien zij niet op hunne hoede zijn, geheel het fpoor bijster te worden. Dit hefpeurde men ten tijde der hervorming in het begin der zestiende Eeuw. Dit bcfpeurt men dus natuurlijk ook thands in onze dagen, zo wel ten aanzien (*) Tantum abest, ut infidiofis istis moliminibus Christianismus ad pristinam fuam ac puram revocaretur Simplicitatem, ut potius recta tendant ha;c canamina ad mutilart" dum illum, enervandum, extinguendum. Hac enim vi fenfim fenfimque revertimur vel potius properamus ad fteriiem paganorum doctrinam: neque adeo graviore utimur verbo, fi temerarium hunc nostrorum hominum conatum fubtiliorei» cultioremve nuncupamus Ethnicismum. Ita Cl. c. j. nahuisius in Orat. inaug. de fubtil. Ethnic. int er Chris' tiams noftra atate ferpentis, noxis et remcdiis pag. ip. * S  x VOORBERICHT. zien van onze kerklijke vrijheid, als ten-aan. zien van de burgerlijke. Van de verkreegen (vrijheid een behoorlijk gebruik te manken, zo dat men mek ter regte noch ter flinke hand. afdoolt, is de pligt van elk kristen, van elk burger, maar een pügt met dat al, die niet wel kan worden uitgemfend, dan van een onpartijdig, onbevooroordeeld, bedaard, verflandig ên braaf denkend tnensch. Bijaldien de waakzaame voorzienigheid de gedachten en handelingen ter herfteliing van ie gres te hoofdzaak niet regelde, zoude gewis onder de hand van zondige menfehen alles in ver.warrmg uitloopen. Dan dit, weeten wij, doet Zij met wijsheid en goedheid. Dit ook alleen kan ons voor het toekomende gerust (lellen, en doen hoopzn op eenen zegenrijken uitflag. De Heer regeert; het lot van volken en menfehen is in zijne hand. gelijk dat van kinderen in de hand van hunnen Vader. Aan hem alleen moogen wij dus alles veilig toevertrouwen. Hij zal er voor zorgen, dat, v.'at er sok gebeure, alles gedije .ter bevordering van zijn heer-  VOORBERICHT. xi heerlijk doel, 't welk hij, ten hes te der ganfche wereld, door kristus , gewis eens volmaakt bereiken zal, — Haast zullen de dagen komen, waarin al het menschdom met eikanderen den veiligen middenweg inflaat, van alle verblinding geneezen met eene gevestigde genegenheid de eenvoudige waarheid omhelst , en onder de banier van den Heere jesus als verèenigde Broeders en Zusters hunnen gemeenen Vader, die in de hemelen is, in liefde en trouw gehoorzaamt. Zo zal de Heer toch eens eindelijk uit de duisternis licht en uit de verwarring orde fcheppen. Hij heeft het beloofd, en dat is ons genoeg. Zoortgelijke aanmerkingen, mijne Leezers! maakte ik reeds voor drie jaaren, toen ik het plan vormde tot het werk, waar van u hier het . tweede deel geleverd wordt. Ik zag, dat het veelen verflandigen braaven ernst wierd, om het •werk op te vatten, daar onze Kerkhervormers het hij hunnen dood hebben moeten neder leggen: om, de  xïi VOORBERICHT. de leer van het kristendom weder tot haare oor] fpronglijke zuiverheid brengende, tevens het onderwijs in die leer zo eenvoudig en ontheven van allen fchoolmaatigen om/lag te doen worden, als het naar de behoeften en de gefchiktheid der menfehen mooglijk is. Het fcheen mij dus toe, dat het wel der moeite waardig, en voor veelen van nut zijn zoude, om met hun alle de bogtige gangen nategaan, langs welken het zo noodzaaklijk Godsdienstonderwijs in kerken en fchoolen van Kristus en de Apostelen af, door alle eeuwen heen, tot ons is overgekomen: ten einde men te duidelijker zien mogte, hoe zeer men in dat onderwijs doorgaans van de oude Apostolifche eenvoudigheid is afgeweeken, en men de noodzaaklijkheid van her/lel ten deezen aanzien ook daaruit afeidel De nuttigheid daarvan te betoogen, geloof ik niet, dat zo zeer noodig zal zijn, te meer, daar er, voor zo verre mij bekend is, nog geene Nederlandfche pen over dit onderwerp iets gefchreeven heeft. ——~ Ik begon dus mijn plan uit te werken.  VOORBERICHT. sa ken. Over deeze uitwerking heb ik alleen dit weinige te berichten. Ik ftelde mij de kort. heid voor. Deeze betrachtte ik ook , zo veel mooglijk , in het eerste deel,gelijk elk zien kan. Doch het overige vak der gefchiedenisfe onder handen, en voor een groot gedeelte afgewerkt hebbende, werd mij door verfcheiden kundige vrienden geraaden, dit uit hoofde van deszelfs belangrijkheid meer uit te breiden. Deezen raad liet ik mij welgevallen, vooral, om dat ik zelf reeds merkte, dat ik bij zulk eetf overvloed van zaaken, als ik voor mij had, de kortheid te zeer betrachtende, mijn doel, in het fchrijven van het werk mij voorgefleld, te weinig treffen zoude. Ik bewerkte weder het grootfle gedeelte op nieuw, en werd uitvoeriger. Misfchien bevreemdt het iemand, dat ik mij zo lang heb opgehouden bij den Twist tusfchen de Coccejaanen en Voetiaanen: dit heb ik gedaan, om dat ik den zeiven nergens opzetlijk en volledig behandeld vond; en, daar dezelve zo veel invloeds op de Godgeleerdheid der hervormden hier te  xjy FOORBERICH'1. te lande heeft gehad, ik dien niet wel f echts ter loopi opgeeyen.konde. — Ziet daar dereden, dat de flof en 'inhoud van dit tweede deel zo zeer uitgedeege;i is, en hetzelve eenige maanden laat er uitge- geeven wordt, dan ik gedacht had. Het derde deel, V welk bijkans ook geheel afgewerkt, en voor de pers gereed is, zal behelzen eene historie der Systematifche Godgeleerdheid van de Mystieken, Mennonieten, Sociniaanen, Remonftranten raRoomschgezinden der zeventiende eeuw: waarbij tevens aangetoond wordt, hoe deeze Godsdienstfekten, elk in V besonder, aanleiding hebben gegeeven tot deeze en gene nieuwe denkwijzen en ontwikkelingen in de Systemas der Lutheraanen en Hervormden. De gefchiedenisfe der Systematifche Godgeleerdheid van de achttiende Eeuw ligt nog in aantekeningen meerendeels verfirooid, zo dat ik daaromtrent nog vooraf geene- bepaaling maaien kan. Dit zal vocrnaamlyk afhangen van de omflandigheden, waarin de voorzienigheid mij voort iian gelieft te p laatzen, zij ui e ik, als losge* maakt Predikant van gapinge door de omwending van  VOORBERICHT. tv van zaaken in ons Vaderland vorhinderd na sas van gent, werw aarts ik verheden Jaar beroepen was, te vertrekken, thands buiten vasts bs. diening. Dit weinige nog, en dan zal ik dit Voorbericht (luiten. < Zeer dïkmaals is men genoodzaakt in V vak der gefchieikunde iets over te neemen van anderen, welken zich ons vertrouwen hebben waardig gemaakt, zmder dat men gelègenheid heeft, om de zaak, die men op goed vertrouwen overfchrijft, ten aanzien van haare historifche zekerheid, te beoordeelen. Bit is mij dihnaals gebeurd; en dit heeft mj misfcWen meer dan ééns ter goeie trouw doen draaien. En daar ik mij niet zelden in een onisbaand veld bevond, waar ik geene voet flappen van andere zag, en zelf 'den weg opfpooren moest, werd voor zeker het gevaar, om den r egt en weg hijster te raaken, en af te dw aaien, daar door mtrklijh vermeerdert! Zijn er nu zulke dwaalingen in mijn gefchrift, gelijk zij er, wegens de menschlijke onvolmaaktheid, die toch in alles plaats heeft, gewis in zullen zijn, de kundige leezer, verfchoone, lid ik, de.  xvi VOORBERICHT. dezelve» bij de ontdekking, en wij te ze aan dé onmooglijkheid, waarin ik geweest ben, om alle die gefchriften en werken te bekomen, welken ik wel diende gebruikt te hebben, en welken ik in de groote boekerijen van mijne vrienden, die mij nog al het eene en andere hebben aangefchaft, niet heb kunnen opfpooren, of van elders op eene voeglijke wijze magtig worden. Voor het overi¬ ge zal men hier en daar eenige misftellingen ontmoeten, zo als in dit deel bl. 19 pkuceus in plaatze van peucerus, bl. 138 Ultinam voor Utinam, en Belgino voor Belgio, bl. 166 lauda voor, laudo, bl. 288 paraphrafis voor paraphrafi en quserimus voor qujeramus, en meer anderen, inzonderheid in Blad S. dan dezelven zal de kundige leezer, zo ik hoop, wel met een verfchoonend oog willen voorbijgaan. Met dit Voorbericht beveel ik het werk aan de gunst van mijne leezeren, terwijl ik hun met broederlijke genegenheid Godszegen toewensch. Gefchreeven wveere Be Schrijver, den 5 van Zomermaand 1795.  ZESDE AFDEELING: HET TIJDPERK DOOR DE ZEVEN. TIENDE EEUW HEEN TOT AAN DE ACHTTIENDE. (*) LXXIV. Dit Tijdperk zal "ons veele aangenaarae gebeurenisfen opleveren, wanneer wij met eene behoorlijke oplettendheid in hetzelve te rugge zien. Ongemeen veel goeds is er in deeze zeventiende eeuw voorgevallen : ongemeen veel voordeels kreeg de Godsdienstleer der Protestanten door het voortzetten van allerlei nutte ftudiën en het bevorderen van meenigerhande weetenfchappen. Doch ook veele onaangenaamheden zullen wij in deeze eeuw ontmoeten. Naast de onfchatbaare voordeelen , welken de verlichting der tijden aanbragt, ftichtte het misbruik derzelven ook jammer waardige na- CO Het tijdperk begint tusfchen de jaaren röio en 1620, toen de invoering der nieuwe Schoolfche Godgeleerdheid onder de Lutherfchen en Hervormden haaren aanvang heeft genomen, II» Deel. A XVII. eeuw.  XVII. E e ü W. Melanchthon, fchroomüchtig van aart, fchijnt zowel na luthers dood, als voor denzelven, er nies regt voor uit hebben durven komen. Uit zijne 7erklaaring van den brief aan de kolossers, 't derde hoofddeel, en uit zijn andwoord tegen de Artijkels der Beijcrfche Inquifitie, zoude men zijne denkwijze over 't Avondmaal 't best kunnen opfpooren. Dan dit weeten wij met zekerheid, dat hij reeds ten jaare 1540 het tiende artijkel van de Augsburgfche Belijdenisfe nopens het Avondmaal , en wel, zo als zommigen meenen, niet tegen het genoegen van luther , veranderde , waar door verfeheiden Zwingltaanen zich genegen verklaarden, om ook de Augsburgfche Belijdenis aan te neemen. Den meesten Lutherfchen daarentegen behaagde die verandering in het geheel niet: en deezen noemden zich zints dien tijd, toegedaan de onveranderde Augsburgfche belijdenis , gelijk tot op den hedenfehen dag de Lutherfchen nog deeze gewoonte hebben. Verg- A. 's gravesande , Tweehonderd jaarige gedachtenis van het Sijnede te Wefel. bl. 35.  der Systematifche Godgeleerdheid. 19 minften zeer veelen van hun, en onder deezen voornaamlyk 's mans braave fchopnzoon, kaspar peuceus, geneesheer en Hoogleeraar in de natuurkunde te wfttenberg, de begrippen van kalvijn nopens het Avondmaal aannamen , en zich met de leer van luther daaromtrent niet verëenigen konden :■ van van waar zij Kryptokalvijnisten (bedekte kalvijnisteti) geheeten werden : 't gene magtig veel beweeging in de Luthèrfche kerk veroorzaakt, en aan deezen en genen de droevigere onheilen berokkend heeft. (*; Zeer geern zouden weldenkende en bezadigde mannen de Lutherfchen en de Kalvijnhten onderling ter deeze opzichte hebben zien overéénkomen , en zo het algemeen belang van het Proteftantendom hebben bewerken willen; maar onvoorzichtigheid en onbedaardheid, welke aan beide kanten plaats had , verijdelde alle de goede oogmerken der verftandigen. De zaak viel zeer ten nadeele der nieuwe kalvijnisten uit: zommigen werden gebannen, anderen in den kerker geworpen, en eenigen genooddwongen hunne gevoelens afteftaan. Dit alles was voorgevallen in het tweede gedeelte der voorige eeuw. Toen nu hier door melanchthon bij de ftrenge Lutherfchen van tijd tot tijd een' zeer kwaaden naam en veele vijanden gekree- gen O Verg. mosh. K. G. VII. bl. 89, 90. B a XVII. eeuw.  xvn. EEUW. 20 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis gen had, bij welken hij van onregtzinnigheid verdacht raakte , verboren ook zijne fchriften de oude achting, waar mee zij zo lange jaaren bewaardigd waaren geworden. Van hier was het, dat eindelijk kristiaan de tweede , Keurvorst van saxen , door anderen daar toe aangefpoord, te raade wierd, ora in de plaatze van melanchthons Syflema, (de loei Theol.) waarover men tot, dus verre op de Schooien van zijn land geleeraard had, een ander kort begrip intevoeren, dat met het ontwerp der eendragt, of zogenoemd konkordantieboek,QFormula concordice') in de voorige eeuw door verfcheiden geleerden, bij gelegenheid van het ijveren tegen de krypiokalvijnhten, opgefteld, niet alleen overeenkomen, maar waarin men zelfs, zo veel mooglijk , de bewoordingen en fpreekwijzen daaruit overneemen moest. In 't bezondere begeerde men er eene bondige wederlegging in van de gevoelens der Roomfchen en Kalvijnisten. — Tot het opftellen van zo een Compendium werd gelastigd leendert hutter, Profesfor in de Godgeleerdheid te wittenberg, die ook deezen arbeid ondernam, en het gevorderde fchrift uitgaf ten jaare ifjio onder den Tijtel, leoniiardi hutteri compendium locorum theologicorum ex fcripturis Sacris et lïbro concordice coUeSlum. Hoe zeer ook dit Leerbegrip, met oogmerk om dat van melanchthon te verdringen, in gereedheid gebragt waare , ziet men er even-  der Systematifche Godgeleerdheid. 2 r evenwel doorgaans de orde en fchikking in behouden en ten grondflage geleid, welke er in de Gemeene plaatzen van melanchthon aangetroffen wordt. De leer, die behandeld moet worden , omfchrijft en bepaalt hutter eerst naauwkeuriglijk ; hierop verklaart hij ze, en dan volgt het Bewijs uit eenige fchriftplaatzen, en uit de Symbolifche boeken zijner kerk. Stipt houdt hij zich aan de woorden van het bovengemelde konkordantieboek en zo hij verder uitwijden, verklaaren en betoogen zal, gebruikt hij meesttijds de woorden van luther , chemnitz en hunnius, zelfs van melanchthon, wanneer hij hem regtzinnig meent te kunnen achten. Over dit Compendium hebben hunne uitlegkundige aanmerkingen gemaakt glassius, cundisius, juncker, en vooral bechmann. (*)Kaspar holstein heeft hetzelve in het Hoogduitsch vertaald, 1611; ook hutter zelf heeft er eene hoogduitfche overzetting van bezorgd ten jaare 1613. Zodra dit Theologisch leerboek uitgegeeven waare, werd het gebruikt op* de Latijnfche Schooien van saxen , en op eenige Akademiën van duitschland, waar het tot in (*) Extam quoque ciirist. chemnitii pneleStiones in locos theologicos Huttero - Ctmdifianos : ion. seyfarti anatome logica compendii Hutteriani; casp. heunischii Epitome analyiica compendii Huttrriani, et qua; alia funt ejusdem generis. Vide buddei Jfag. ad Theol. I pag. 351. et pfaffü ƒ»trad in Hi%t. Th. Uit. T. I pag. 218. B 3 XVII. EEUW,  28 Beknopte Letterkundige Gefchiedetiis XVII. EEUW. r*S Men kan ligtlijk begrijpen . dat de Kalvijnisten mee het Compendium van hutter weinig op hadden. Doch m. fri-.d. wendelin beeft uit dit nieuwe Syilcmaboek der Lutherfchen willen bewijzen , dat de verlchillen van deezen en van de Hervormden van dat aanbelang niet zijn , als ze wel fchijnen, en de fcheuring daarom diende geheeld te worden. Zie heinrich. 't a. b. 306—308. »uddeus Ifag. ad. Theolog. I pag. 351 en doederlein 1. 1. I P«g- 230- in de achttiende eeuw bij veele geleerden geen' geringen bijval en eene volle goedkeuring gehad heeft. Door het aanzien, 't welk dit Leerfchrift van tijd tot tijd onder de Lutherfchen verwierf, werden de Loei communes van melancutiion meer en meer onder de bank geworpen. Schoon deeze voornaame man daar door zijn verdiend vertrouwen verloor , en men hem niet naar waarde behandelde, hadde het echter zijn voordeel, niet langer te zweeren bij de woorden eens meesters, hoe groot een man deeze anders ook wezen mogt, gelijk men bijkans eene eeuw lang gedaan had: men begon zelf te werken en zich aan eigen nadenken te gewennen, waar toe men door het fchrijven van nieuwe Compendiën, zo als dat van hutter en anderen, alle aanleiding kreeg: en dus zag men de Godgeleerden 'in hun vak allengs meer arbeidzaam worden. (*) LXXX. Behalven het genoemde Compendium heeft  der Systematifche Godgeleerdheid. 23 fieeft hut ter ook nog gefchreeven een grooter Theologisch Systema onder den Tijtel van 5 Loei communes Theologici, ex Sacris litteris diligent er eruti: veterum patrum testimofiiis pasjim roborati, et conformati ad methodum locorum Melanchthoms. Vitemb. ifjjp, 1653. et Francof. ad Mmnum 1661 fol. Dit werk van hutter is eigenlijk eene uitlegging van melanchthons Gemene plaatzen. Doch dikwerf wordt de geleerde hervormer ernftig van hem tegengefproken. Hij wikt en weegt 's mans leer, en onderzoekt,of zij regtzinnig is, en de juiste zwaarte heeft. (*; Wijders betoogt hij de waarheden uit de reden en uit de ichrift; waarna hij zijne bewijzen met de uitfpraaken der Kerkvaderen en met Scholaftieke aanmerkingen van vroeger eeuwen bekrachtigt. Voor 't overige geeft hij zich de moeite, om de verfchillen van zijnen tijd op te haaien, en, zo goed hij kan, te beflisfen. 's Mans arbeid over het algemeen is vol verdieniten, doch hij had wel wat meer de oude eenvoudigheid van de eerfte hervormers moogen° eerbiedigen ; zijne zucht, om den tegenpartijen van het Kristendom weder te fpreeken, vervoerde hem buiten het fpoor tot een (*) In prolegomerrfs de traftationismethodo disferens, inquit, LocosPhilippicos ea ratione enarrabimus ui qua vel incommode, vel minus orthodoxe dictavcaurrant, ad analogiam fidei et trutinam calejlis veritatis adpendamus. Vide Cap. IV. Conf. budd, l.l I. pag. 351. B 4 XVII. EEUW  XVII. eet; w. 24 Beknopte Letterkundige Gejchiedenis een onnoodig weerleggen van oude dwaalingen, en verfleeten ketterijen: m dit is in zijn werk zo veel te meer be isplijk, naardien het den grond geleid heeft tot een onbezadigd en overmaatig voorilaan der ftrijdvoerende Godgeleerdheid , 't welk onder zijne navolgers zo zeer in zwang geraakt is, (*) LX XXI. Na hutter komt hier voornaamlijk in aanmerking johan gerard , Superintendent te heldbrug, voorts Hoogleeraar in 4e Godgeleerdheid, eerst te kosurg, daarna te jena, daar hij ten jaare 1637 den 17 van Oogstmaandgeflorven is. Deeze geleerde man, die wegens zijnen onvermoeiden arbeid , ten nutte der kerk, zelfs nog van deezen tegenwoordigen tijd, verricht, den grootften lof waardig is, heeft van het jaar 1610 tot 1622, uitgegeeven, in negen boekdeclen, een uitmuntend , hoewel wat al te uitwiidig , Theologisch Syftema, onder den tijtel: Locorum Thcologicorum cum pro adflruenda yeritatc, turn pro depZruenda quorumvis contradicentium falfitate, per thefes nervoje, folide et copiofe explicatorum Tornt IX 4. Men ziet wel uit dit werk van gerard, dat (*) Zie verder heiNrich. a. b. S. 308 en 309 ktjddeus 1. 1. 1., gelijk ook semler Einl, in die dtgm. Oottesgel. Th. III der Baumg. Glaub. S. 66, 68, 70.  der SystematiCche Godgeleerdheid. 25 dat de fchoolfche Godgeleerdheid van lieverleê weder het hoofd begon op te iteeken, en zich boven de eenvoudige Godsdienstkunde te verheffen, daar hij in 't gebruik van wijsgeerige kunstwoorden verder ging, dan zijne voorzaaten; doch heel niet kan men van hem zeggen, dat hij zich meer, dan zijne tijdgenooten , bezig houdt met wijsgeerige omflagtigheden, zo als hem wel eens is te last geleid. In tegendeel hij bedient zich op eene maatige en voorzichtige manier van fchoolfche fpreekwijzen en Filofoofifche onderfcheidingen, zo als die in die dagen bijkans volftrekt noodzaaklijk waare bij het tegengaan van de geduurige aanvallen der fcherpzinnige en fpitsvindige Roomschkatholijken , gelijk wij reeds in de voorige afdeeling § LXX hebben aangetoond. — Eene breedvoerige opgave van dit werk vinden we bij ijuddeus,niemeijer en heinrich, (*.) die hetzelve aanmerken als het volledigfte en geleerdfte Theologifche Systema, dat er immer, zelfs tot nog toe, in de Lutherfche kerk geweest is. Men treft er in aan eene uitbundige behandeling der geloofsleer en der zedekunde, verdeedigd tegen anders denkenden, geftaafd met getuigenisfen der vaderen, opgehelderd door de gefchiedenisfe, en bruik- CO Budd. h 14 pag. 352—354 en 511. kiem. Predigerbibliothek II Th. S. 6. en heinr. 't a. b. S- 313-327. 1'Faff geeft er in het aang. werk T. Lp. 218 en 219 ook hetloflijkst getuigenis van,— Zie Ook DOEDERLEIN. 1. 1. p. 230, B 5 XVII. EEUW  XVII. EEUW 26 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis bruikbaar gemaakt door gemocdlijke toepassingen. Daar dit gefchrift zo eene waarde heeft, is men veel danks verfchul3igd aan den Heere j. f. cotta , die hetzelve 1762-1781 op nieuw uitgegeeven en met hiftorhche, leerftukkelijke uitlegkundige, letterkundige en oordeelkundige aanmerkingen vermeerderd heeft onder den Tijtel: joh. gerh. loei Theol. etc. denuo edidit, varii que generis obfervationes, nee non prafationem , qua de vita et fcriptis Auctoris disféritur , adjecit j. p. cotta , Th. Tub. 4. XXI Tom. LXXXII. Zints het jaar 1610 tot 1620, geduurende den tijd, waarin gehard zijn Systema vervaardigd en uitgegeeven heeft, kreeg de Scholaftieke Godgeleerdheid, tegen den zin van eenige veritandige vrienden der waarheid, die wel alles gedaan hadden, om haar te keeren, maar thands met hunne magt te kort fchooten, weder geheel het veld in ten bederve van al het Kristendom onder de Lutherfchen. In de voorige afdeeling hebben wij reeds § LX1X en LXX aangemerkt, dat de Jefuiten de aanleidende oorzaak deezer leerverërgering geweest zijn, doch dat de eeifle grondzaaden al door FLACiys en stbjegee geftrooid zijn geworden. Even zo denken er ook over buodfus en walch, welken men in de onderaangefchreeven plaatzen met elkan- de-  der Systematifche Godgeleerdheid. 27 deren vergelijken mooge. (*) Doch hoe zeer men dus ook, in de voorige eeuw alreê , zich begon te bedienen van de beginïels, fpreekwijzen en fijne ondericheidingen der Peripatetifche wijsgeerte, zo had toch het gefprek tusfehen eenige Lutherfche Godgeleerden, Qf) en de Je/uiten, (§) in den aanvang van deeze eeuw, ten jaare 1601 te regensburg gehouden, den toenmaaligen leeriiaren de mecsc duidlijke wenken gegeeven, om de Roomschgezinden met zulken tegenweer van fchoolfche Filofoofije, op de best mooglijke wijze, te keer te gaan. In de eerde negen of tien jaaren werden de Ariftotehfche wapens nog al in 't algemeen met beleid en omzichtigheid gebruikt, dan zo dra melanchthons eenvoudige en onwijsgeerige Plaatzen in wanachting en in onbruik geraakt waaren door het invoeren van hutïers Compendium, frak de Arifiotelifche en Schoolfche leerwijze geheel van den meet af, om in het verdeedigen der waarheid en beftrijden der dwaaling eene vrije ruimte van Schoolfche befpiegelingen en wijsgeerige onderfcheidin* gen ("*) Budd. I. 1. p. 230 ct 349 en walch Gedanken von der Gefch. der Glaubens lehre S. 6) , 70, 71- Zie ook heikr. 't a. b. S. 310,611311. (t) Deezen waaren .ugidius hunkius , jac. «eilbrl'n en and. osiandek. (§) Gretser, tanker, hager, en hunger. (**) Vide j. iierm. ab flswich , de varia Apis. toieli% in Scholh Proteflantium fortima; § XXVI, p. 75 et conf budd. 1. 1. I. png. 23e en 349. XVII. 'eu w.  XVII. EEUW. LXXXI1I. 20 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis gen te hebben. De leeraars werden van de Bijbelftudie afgetrokken: de fchriften van aristoteles en van de oude Scholaftieken werden geleezen met oogmerk, om zich in de twistkunde te oefenen , cn met eenen goeden uitflag tegen de Eloomschgezinden aan den gang komen. Zeer voeglijk kan men de gefchiedenis der Systematifche Godgeleerdheid derLutheraanen verdeelen in drie tijdvakken. Het eerde tijdvak, waarin eene onöpgefmukte voordragt der leer, zo als die der eerde kristenen, ftand greep , loopt van it liervorming tot aan de zamenfpraak te regensbukg: het tweede tijdvak, waarin de verguisde Scholaftiekerij weder ten troon fteeg, begint met het Regenslurgfche gefprek, en eindigt in 't laatfte van de zeventiende eeuw ten tijde van spener. Van toen af, en dit is het derde tijdvak, werden de overbodige uitbundigheden en de onnutte bijvoegfels der Scholaftieken weder voor het grootfte gedeelte wech geworpen. En zo bevinden wij, dat, zedert de eerde twintig jaaren in deeze eeuw verloopen waaren, de oude barbaarfche Scholaftiekerij aan de Akademiën weder de overhand had gekreegen, waar toe geor&ius calixtus in het bezondere zijne [terkvermoogende poogingen te werk Helde.  der Systematifche Godgeleerdheid. 29 LXXXIII. Deeze georgius calixtus, een man van een engelachtig verftand, en bovengewoone geleerdheid , (*) bekend in de kerkgefchiedenisfe door zijne uitmuntende begaafdheden in het voordraagen der leer en voornaam!ijk door zijne vreedelievende onderneemingen, om het vuur der verdeeldheden onder de Kristenen uittedoovcn, gaf ten jaar-e 1619 te goslar uit een EpitomcTheoïogia.(f) Hij verdeelt in 't zelve de Godgeleerdheid in drie deelen, volgens de fchikkingen van aristoteles , en de orde, van de Scholaftieken in acht genomen, te weeten in het einde, het onderwerp en de middelen. (§) Al het leerftuklijke heeft hij bewonden in het wijdfche kleed van Peripatetifche Wijsgeerigheden. Aan de begrippen van aristoteles bovenmaate gehecht, was hij, meer dan anderen, een vriend van Schoolfche kunftenaarijen: en hij mag te regt aangemerkt worden als de gene, die het eerst den ouden Scholaftieken zamenhang in het Syftema der (*) buddeus 1. 1. L p. 355 noemt hem een'man, die, wat zijne geleerdheid betreft, nergens zijns gelijken had. (t) De laatfte uitgave van dit werk is 1661 te helmstad in 't licht verfcheenen door de bezorging van gerh. titius , die het zelve merkliik verbeterd heeft. Vide fabricium in hist. Bibi. p. II p. 294. (§) Zie mosh. K. G. IX bl. 52. • XVII. e e ü w.  30 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. eeuw. / der geloofsleer onder de Lutherfchen weder heeft in gewerkt. <*) Van melanchthons tijden af was de geloofsleer en de zeuekunde aan elkander gekoppeld geweest, en in een eng verband ordelijk voorgedraagen; maar calixtus feheidde deeze twee vriendinnen van eikanderen, en behandelde de laatstgenoemde als eene bezondere weetenfchap Hij begon een zamenftel van zedelijke Godgeleerdheid te ontwerpen en te bearbeiden, doch hij had het geluk en genoegen niet, om hetzelve ten einde te brengen: 's mans veelvuldige bezigheden en de zwakheden des klimmenden ouderdoms verhinderden hem hier in. Zijne leerlingen hebben er na den dood van hem de [laatfte hand aan geleid, (f) In dit zamenftel der' Zedekunde heerscht ook aristoteles : de denkbeelden van calixtus waaren derwijze doortrokken met den zuurdeegfem der Peripatetifche wijsgeerte, dat hij zich niet onthouden konde, om de eenvoudige grondlesfcn tot een deugdzaam leevensgedrag, welken ons van kristus en de Apostelen gegeeven zijn, door (*) In zijnen Apparatus Theologicus handelt hij met vet! geleerdheid over het nut der redekunde, en den dienst der wijsgeerte in de Godgeleerdheid. peg. 15 et feqq. et pag. 45. et feqq. Over dir werk van calixtus zie men het oordeel van mor. hoff: Polyh. T. III. Lib. V § 13 pag. 535. (f) Dit werk is getijteld: Epitame Theologia moralis, Pars prima. Voor de eerde reis uitgegeven te helmstad, 1634 en naderhand 16Ó2.  der Systematifche Godgeleerdheid. 31 door de fpitsvindige bovennatuurkunde der Heidenen te verdonkeren. Op even zulk een' vorm werden vervolgens ook bewerkt de zedekundige ftelfels van durr , Hoogleeraar te altdorf, mejjer, Hoogleeraar te helmstad, kixner , Hoogleeraarte haiber. stad, en anderen. Deeze Scholaftieke Zedekunde behield haaren prijs, tot dat samuel puffendorff de zedelijke Wijsgeerte verbeterd had, en meenig een daar door opgewekt wierd, om ook de zedelijke Godgeleerdheid van de Schoolfche bijvoegfelen'te ontdoen. Veele Godgeleerden hadden ongemeen op met den arbeid van calixtus , en deszelfs nieuwe leerwijze. Maar ook niet weinigen kwamen als één eenig man voor den dag, om zich met kracht en geweld tegen hem en zijnen onderwijstrant te verzetten: als cr waaren balthazar inientzer, een Godgeleerde van ciessen, weller, calovius, en anderen. Deezen evenwel hadden het niet zo zeer gelaaden op zijne invoering der Schoolgeleerdheid, ais wel op zijne bezondere begrippen, welken hij in het bovengemelde Epitome. zo wel als in zijne Confultatio de Tolerantia Reformator urn , (*) en elders onbewimpeld en met _ (*) De breede tijtel van dit boek is: Confultatio de Tolerantia Reformatorum circa quafliones inter ipfos et Augujlanam confejfwnem profefos, controverfas. Onder deezen tijtel is het gedrukt cn uitgegeeven te helmstad 1607 in 4- XVII. ee u w.  XVII. EEUW. 32 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis met eene edelmoedige opregtheid had tetï toone geleid. Hij naamlijk was het hoofd en de voorganger der zogenoemde Synkretisten, die, met broederliefde en vreedzaamheid bezield, alle hunne poogingen aanwendden , om de verfchillen uit het Kristendom wech te neemeri, en de eendragt in 's Heeren kerk te bevorderen, en die vooral te helmstad , daar calixtus het hoogleeraarambt bekleedde, gevonden werden; waar van zij ook helmstadders geheeten zijn geworden. Het hoofdbegrip van calixtus, 't welk hem van onregtzinnigheid verdacht maakte, was , dat, volgens zijne voorönderftelling, de belijders van den kristlijken Godsdienst, in het geheele Westen wel met eikanderen konden verëenigd worden, en dat er,behoudens de grondflagen des geloofs, wel mooglijkheid waare, om den vreede en de eensgezindheid tusfchen de Roomfche,Lutherfche en Hervormde kerken te herftellen,defcheuringte heelen, en ééne kerk te {lichten. (*) Hier uit namen C*) Hij wilde er op gewerkt hebben, om de Roomfchen weder te rugge te zetten in dien Haat, waarin zij waren, geduurende de eerfte vijf eeuwen , en de Proteflanten infchikkelijkheid te doen gebruiken ten aanzien van alle de inftellingen en gevoelens , in die vroege tijden door de oude leeraars aangenomen. Eene te groote waarde op de Inltellingen en gevoelens van deeze kerkvaderen leggende, wilde hij meest alles, wat zij gedachten gefchreeven hadden, als waarheid doen gelden en doorgaan. Verg. walch. 't a. b. S, ia8.  der Systematifche Godgeleerdheid. 33 men zijne partijen aanleiding, om hem te befchuldigen met afvalligheid van de Lutherfche leer en overgang tot de begrip, pen der Hervormden en Roomfchen. (*) Schoon men averrechtfche gevolgen uit zijne gevoelens getrokken heeft, zijn er evenwel gegronde redenen genoeg geweest, waarom de meeste Leeraars zijn plan, dat in verfcheiden opzichten te zeer buiten het perk gezet was, niet goed keuren en aan deszelfs uitvoering met hem niet arbeiden konden. Zijne tegen- ftreevers ook greepen met veel drift aan eenigen van zijne Godgeleerde begrip, pen, als wegens de leer der Drieéénheid, die, zijns achtens, alleen flechts geopenbaard zoude zijn in de Schriften van het Nieuwe Testament, (f) van de noodzaïkhjkheid der goede werken, tot het verkrijgen van eeuwig heil, enz., en verfden dezelven met de zwartlïe kleuren , welken de kettermaakerij bekomen kon. Dan hoe veele wederftanders deeze ge- (*) Mentzerüs inter alios, in litteris I620 ad generum fuum widkburgium datis fuam de epitome Calixtina fententiam dicens ,profiteturfe in ea animadvertife multa ad palatum PAnsTARUM , qute cordatis Theologis probari non posfunt. Conf. budd. 1. I. I. pag. 355. (t) Hierover had hij eene Akademifche verhandeling gefchreeven, welke door latermann was verdeedigd geworden, en waarin hij deeze fiellin°ronduit beweerde. Zie rosenm. Ferh. over den trapsw. voortg. der Goddel. openb. bl.. i<7, II. DEEL; C XVII. EEUW.  XVII. ïïeuw. 34 Beknopte Letterkundige Gefchiedems geleerde en vroome man ook tegen zich in de wapenen mogt zien, hij trad hun onverfchrokken onder het oog en4>emoedigd met hun in her ftrijdperk; en het gelukte ook zijner bedreevenheid, om de fpitze pijlen zijner vijanden ftaêg aftewenden,zodat hij ten einde toe om den roem der overwinning kloekhartig bleef kampen, en zijne dood, die 1656 (*) voorviel, het verfchil onbeflist liet. Middelerwijl nu deeze Synkretijlifche Oorlog met zo fterke hevigheid gevoerd werd, was de door calixtus ter baan gebragte Schoolfche leerwijze krachtig doorgedrongen , bij zijnen aanhang niet alleen, maar zelfs bij zijne partijen, waar toe de twistijver in het (trijdvoeren over in de kijf ftaande onderwerpen, niet weinig, gelijk het doorgaans loopt, 't zijne had gedaan,wijl toch de fpitsvindige wijsgeerte met alle haare verbijsteringen denzelven gaande gehouden, en geduurig op nieuw aangevuurd had. Na dat calixtus met zijnen Godgeleerden arbeid te voorfchijn gekomen waare , is er eene meenigte van dogmatifche fchriften wereldkundig geworden, die allen op de Schoolfche leest van aristoteles gevormd zijn. Wij zullen er Hechts eenigen van opnoemen. LXXXIV. Een der eerfte Scholaftieken deezer eeuw '(*) Anderen fchrijven 1655. Zie hofm. L. ü. art, cal.  ior Syftematifche Godgeleerdheid. 35 eeuw is geweest johan Rulsemankt, een zeer vermaard Godgeleerde, uit leipzich, dieï64ote wittenberg uitgegeeven heeft een kort zamenftel der Godgeleerdheid onder den tijtel van Breviarium Theologie 3 t welk 1648 en 1655 te leipzich, door hem vermeerderd en verbeterd, in het licht kwam , ten tijtel voerende Extenfio breviarii theol. waarna het nog eens, uitgebreid en verduidiijkt zo het heet, 'maar in de daad meer verdonkerd door j. a. scHERztR , 's Mans leerling, herdrukt werd te leipzich 1687.. met eene voorrede van val. alberti. Schoon hij een geflaagen vijand van calixtus waare, volgde hij evenwel deezes Mans leerwijze, prees deszelfs Theologisch Jeerftelfel der ftudeerende jeugd aan, (*) en voerde zo de wijsgeerige fchoolgeleerdheid der Lutherfchen nog tot hooger trap , dan deeze immer gedaan had. Zijne voordragt is 'over het geheel genomen zeer net en keurig, doch zijne ftijl heeft iets ingewikkelds en duisters , 't welk voornaamlijk aan het te rneenigvuldig gebruik der Arifiotelifche Wijs- (*) Vide büddeuM I. 1. I. pag. 355 't Gene hij voornaamlijk tegen calixtus bad , was over de leer der drieëenheid en het Synkrelismus. Van hier zijn gefchrift: Diahfis problematis Calixtini «e myfterio Trinitatis in V. T. non patefaüo : 1649. en zijn Judicium de depderio fancienda concordU Acclefiaftica Cahxtino , 1651. Hij was een der voornaamften , die te^en calixtus het woord me* wond en pen gevoerd hebben. C 2 XVII. EEUW,  3f5 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. ja1 u w.' i I i 1 i Wijsgeerte moet worden toegefchree» /en. (*) Op hulsemann kunnen wij laaten volgen ibraham calovius, Hoogleeraar te witrENBERG, mede een' dapperen tegen* rechter van calixtus, die zelfs nog na leezes mans dood alle kunften in het werk refteld heeft, .om zijne nagedachtenis te mtëeren, en het zegevaandel te planten n een nieuw ontworpen Symbolisch fchrift, :ot het welk te ondertekenen en het laarbij aftezweeren de ketterijen van calixtus hij alle leeraars der kerk en hoore fchoolen wilde laaten verpligeen. (f) Deeze calovius gaf ten jaare 1652 te vittenberg uit zijne Ifagoge ad Theologant, in 8vo, waarin hij eene Systematifche fchets der Godgeleerdheid van adarï n het Paradijs levert; en in het jaar 1655 (*) Vide BUDD. /. /. p. 35*- en HEINR.'t a. b. 532 en 333. Alhoewel hij den Schoolfchen ondervijstrant der ouden weder tot zo eene hoogte keef, dat men hem den grootten Scholaftiek zijles tijds noemde, moet hij toch vau het fchadeijke en onvoeglijke zulker Leerwijze overtuigd rijn geweest; althands hij vaart in zijne anüere fchriften heftiglijk op dezelve uit, prijst ujther, dat deeze haar van de Akademiën gejaagd heeft, en gispt voetius over het fchrijven van zijne Scholaltieke twisifchriften. Hoe is het mooglijk , dat er zulk een kontrast van denkbeelden en begrippen in iemand, die waarlijk veel geleerdheid en oordeelkunde bezat, plaats hebben konde? Confer ejus dedicationem „ libro dt Auxiliis gratiae pra:misfam. CD Zie spittler 't a. b. S. 427 en moïh. K. G. IX, bl. 64.  der Systematifche Godgeleerdheid. $7 *>•<■ 1655 en de volgenden een Theologisch werk van meerer omflag, getijteld: Systema] ' locorum Theologicorum e facra fotisjimum fcriptura et antiquitate;nec non adverfarlorum confesfiune do&rinam, praxih et controverfiarum fidei, cum veterum tuminprimis recentiorumpertraEtationem luculentam exhihens. Hetzelve beflaat twaalf deelen mQuarto. Daar hij zeer ijverde tegen calixtus en deszelfs Schoolfchen leertrant, zocht hij in dit werk de gewoone gebreken der toenmaalige Godgeleerden bij de voordragt der waarheden te verbeteren, en zich van de bekleedfels der wijsgeerte te onthouden. (*) Hij blijft uit dien hoofde voorzichtiglijk en naauwkeuriglijk in het verklaaren en bewijzen der Leerftukken bij de heilige fchrift, en heldert zijne voorftellen dikwerf op met uitlegkundige en kritifche aanmerkingen; dan daar hij niet zelden de getuigenisfen der Vaderen ten betooge zijner ftellingen te baat roept, en in eenen heeten uitval tegen de anders denkenden , tegen de Arminiaanen, tegen de Synkretisten, en in 't bezondere tegen calixtus , zich zeiven geduurig vergeet, hert hij even daar door roch ongevoelig over tot fchoolfche fcherpzinnigheden en het bezigen van (*) HirrC et perfpexit et reprehendit ille Metaphyfices abuium in maccovio, TheohgoFranequerano, cujus mentio occurrit fupra § LXXII: eique ideo pr*cipne Metaphyficam fuam divinam oppofuit. Vide buddei 1. c. T. I p. 374. C 3 XVII. IKV[XP.  38 Beknopte Letterkundige Gefchedenk XVII. lEU W. van wijsgeerige hulpwoorden. De wederleggende Godgeleerdheid maakt een voornaam deel van zijn uitgebreid gefchrifc uit: en juist dit heeft veroorzaakt, dat hij de toen ingevoerde Schoolmethode bij het bewerken van hetzelve, over het algemeen genomen, niet wel geheel vermijden konde, maar geftadig heeft moeten involgen. Hoe zeer hij zich in de verfehillen met de Synkretisten gemengd heeft, en hoe brandend van drift en verkeerden Godsdienstijver hij geweest is, kan blijken uit zijne bezondere verhandeling : De nova Theologia Iielmjiadio - Regiomontanorum , Syncretistarum, georgii calixti , con- RADI HORNEII, MICHAëLIS BEHMII, chrïstiani DREIJERI, JOH. LATERMANNI, Welke op het einde des eerllen deels van zijn Syft erna geplaatst is. (*) LXXXV. Ten deezen zelfden tijde, 163$, zag ook het licht een Compendium Theologie, van koenraad hornejus , Hoogleeraar te helmstad , én een' vriend van calixtus. Hetzelve beftaat uit drie boeken, waarin de ganfche leer van het kristendom, zo 't gene men te gelooven, als te betrach- & ten (*) Zie budd. t. c. pag. 357-PFAFF L L T' 1 P219. heinr. 't a. b. S. 337 en doederl. 1. 1. p- 230> buddeus en pfaff maaken ter a. p. ook nog 'melding van eene Theologia pofitiva per definitiones, caufas , adfectiones etdiftinctiones, Sivg Compendium Syftematis Theologici, door hem Uitgegeeven ten jaare 1682. in g.  der Systematifche Godgeleerdheid. 39 ten heeft, behandeld wordt: en behelst, uitgenomen eenige willekeurige leerftellingen en fchoolfche wijdloopigheden * veel goeds en bruikbaars. In dit zelfde jaar kwam ook uit een Godgeleerd Compendium, dat gelchreeven was door johan henichen of HENiciiius, Hoogleeraar te rinthelen, een' leerling van calixtus, onder den Tijtel, Inftitutiones Theologica &c. rhinth. 't welk minder Scholaiïiek, en meer_ ten behoeve der algemeene Kristenheid , vooral ten dienfte van jonge Predikanten bij het opftellen van Leerredenen, gefchreeven, even daarom geene geringe waarde had. Deeze Inftitutiones zijn in het Keurvorftendom van hanover en andere nabuurige gewesten op de Hoogefchoolen ter handleiding gebruikt geworden. (*) Nu zullen we hier nog met één enkel woord melding maaken van eenige voornaame Syflemafchrijvers onder de Lutherfchen van deeze eeuw. Zij zijn de volgenden. Johan frederik koenig , Wiens werk, getijteld: Theologia pofttiva acroamatica 1664 uitkwam te rostock, en wegens kortheid een zodaanig wanvoeglyk opfchik van Schoolfche onderscheidingen en wijsgeerige bezonderheden is, dat buddeus het met recht wel noemen mooge een Schelet, dat van vleesch,zap en bloed ontbloot is. (f) Den lof, welken (*) Zie budd. I. I lp. 356. (O Budd. 1. 1, I p. 359. C4 XVII. eeuw-  4<3 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. SB UW. ken het ten dien tijde gins en elders verwierf, was het alleen verfchuldigd aan den toen heerfchenden fmaak in het Scholaftieke, (*) Johan adam scherzer , wiens werk, getijceld : Syftema Theologia , uitgegeeven te leipzich ten jaare 1682, en ten laatften 1704^410, beftaat uit negenentwintig Godgeleerde Befchripingen, {Definitiones) die nader verklaard, en waarbij de woorden en zaaken uitgepluisd worden ten betooge der waarheid, (f) Johan andreas quenstedt , die een Theologisch gc-ichrift vervaardigd heeft onder den tijtel van Theologia Didactico-polemica, zynde eene uitlegging van roenigs Theologia ftwelk'm vier deelen te wittenuerg voor het eerst ten jaare 1685, en te leipzich voor het laatst ten jaare 1715 in Folio gedrukt is, en waarin men eene volle kraam van Scholaftieke vraagftukken, onderfcheidingen, fpreekwijzen en kunstwoorden en eene vaardige Geestneiging tot kettermaakerij aantreft. (§) En johan willem beijer, Hoogleeraar eerst te hal le, daarna te jena; deezes Mans Compendium Theologia Pofitiva, grootendeels zamengetrokken uit de Godgeleerde fchriften van zijnen Schoonvader joh. Zie buddeus 1. 1. I p. cit. lange : Medicina Mzmis,part. V. c. I § LU. iieinr. 't a. b. S. 339 en 340 en doederl. 1. 1. I p. 231. (f) Zie heinr. 't a. b. S. 342 budd. 1. 1. I. Pag- 35*- etl pfaff; I. I. p. 220. (§) Zie iieinr. 't a. b. 344; budd. 1. 1. Ip. 359, pfaff ; I. 1. p. 226, en niemeijer Prediker hibl. II. Th. f. 7.  der Systematifche Godgeleerdheid, 41 joh. muskus , die ook Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te jena geweest is , waar van het ten aanzien van het leerftellige als een kort begrip moet ge. houden worden, verdient boven andere Compendièn uit deeze eeuw in waarde gefchat te worden. Beiden muskus en beijer volgen de Peripatetifche fchoolwijze: doch, indien men in aanmerking neemt, dat de tijden , waarin zij leefden, hen hier toe als verpligtten, dient men zulks te verfchoonen, en bij al het goede,'t welk zij leveren, over 't hoofd te zien. Het werk van beijer is de eer.fte maal uitgekomen te jena in 't jaar i<58o, vervolgends 1686, en de laatfte keer 1757» met aanmerkingen van joh. petrus reusch, waar bij het veel gewonnen heeft. C*) Deezen zijn de meest bekende en vermaarde Syftemafchriften van de Lutherfche Godgeleerden uit de zeventiende eeuw. Meer anderen zouden we kunnen opzommen , dan wij] ze allen in dénen vorm gegooten zijn, vinden we die hier der moeite onwaardig. Uit de opgave der genoemden zal men ten overvloede kunnen zien , welke de toenmaalige fmaak der Theologanten in het voorftellen der Kristlijke Geloofswaarheden aan de hooge fchoolen geweest is. Zulk eene Scholaftieke en wijsgeerige voordragt duur- (*) Zie heinr. 't a. b. 345. btjdü. 1. 1. I pag 359- DOEDERL. I. I, -ï p. 231. etl N1EMEIJER 't a. h. II Th. S. 87. en verg. pfaff. 1. 1. ». 220. C 5 XVII. BEU W,  42 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVIT. JE E U W. Deeze man was filip jakob spener, eerst Predikant te frankfort aan de main , vervolgens Hofprediker bij den Keurvorst van saxen, johan georg den derden, te dresden, en eindelijk Proost en Konfiftoriaalraad te Berlijn. (*) Hij had, te frankfort woonende, met de prijslijkile oogmerken opgericht zekere bezondere bijëenkomften {collegia pietatis geheeten) waarïn de zamenweezenden onderling opgewekt werden tot de bevordering van daadzaaklijke Godsvrucht, en het leiden van een deugdzaam leeven , den regtfchaapen kristen waardig, (f) Om in deeze welgemeende poogingen ge- luk- (*) Na dresden vertrok hij 1686 en na eerlijn 1691. (f) Deeze bezondere bijëenkomften hield hij eerst aan zijn eigen huis, tot dat hem ten jaare 168a opgeleid werd, om dezelven in de openbaare kerk te verplaatzen. Te dresden had hij ze weder aaa zijn eigen huis en aan het hof van des Keurvorst* Vide Jabl. 1. 1. III. pag. 222. duurde tot aan het einde deezer eeuw ongeftoord en ongehinderd voort. En nu kreeg zij in haaren loop eene merklijke ftremming: er ftond een man op , die geleerdheid en gezag genoeg had, om eene reeds zo lang van veele welmeenenden gewenschte verandering ter deeze opzichte in te voeren en door te drijven. LXX XVI.  der Systematifche Godgeleerdheid. 43 ïukkig te flaagen, fchreefhij een uitneeniend boek , getijteld ; Pta deftderia (Godsdietiftige verlangens') In hetzelve lei" de hij openhartig en onbemanteld aan den dag de grove gebreken , ten aanzien der leer en zeden, in de toenmaalige Lutherfche kerk, met opgave der hulpmiddelen, welken ter verbetering daar van konden worden aangewend. Hierin ging hij zo befcheiden en onpartijdig te werk, als immer gefchieden kan door iemand, die het niet om eigen roem, maar alleen om de eer van Gods zaak te doen is. Volijverig in het te werk Hellen van zijne Godgewijde voorneemens, kreeg hij eenen vermoogenden invloed op veelen zijner geloofsgenooten , welken het betrachten der Evangeliepligten na aan het hart lag. Zijne handelingen en fchriften (**) moedigden hen aan , om met hem, ter^ bereiking van het voorgeftel- de doel, " te weeten, eene allent- halvige hervorming in het voordraa- gen (*) Onder zijne fchriften, waarin hij geloof en deugd ,^ twee zulke onfcheidbre noodzaaklijkheden des Kristendoms, in haare beminlijke fchoonheid aanprijst, moeten voornaamlijk genoemd worden : De natura et gr at ia, of Natur utidGnade, oder der unterfchied der wercke , fo aus naturlichen kraeffien, und aus der gnadenwürckungen des H. Geistes herkommen, frankf. 1687. 12. — Vom Geistlichen Priesterthum frommer Christen: Leipz. 1667. 12. — Geistliche Anfechtungen der kinder Gottes, frankf. 1698. 12. Euangelifche LebensP/lichten; des Tatigen Christenthums Nethwendig' keit und Migligkeit \ enz. XVII. EEUW»  44 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. BEU W, gen der geloofsleer en in het beöeffe. nenderZedekunde, - arbeidzaam te weezen. Deeze menfehen, met zulke Godsvruchtige inzichten vervuld, werden naderhand Piëtisten genoemd. C) Hun getal groeide van tijd tot tijd fterk aan. Men had onder hen veele opregte mannen , die in Geleerdheid , en Godzaligheid uitblonken , maar ook geen klein getal armhartige dweepers, welken het aan gezonde kunde en aan zuivere Godsliefde tevens ontbrak. Van hier was het, dat ze zich eindelijk van zei ven verdeelden in twee onderïcheiden aanhangen: waar van de eene zijn plan zocht uit te werken behoudens de leer, de tucht en het beftuur, in de Luthtrfche kerk vastgefteld: en de andere in tegendeel, ter bevordering van zijn oogmerk, het ftelfel der leer, der tucht en des beftuurs, zo als het bij de Lutherfchen ftand greep , heelenal om verre 'werpen wilde. Deeze laatften, welken de paaien der gezonde reden overfchrijdden, en tot allerlei krankzinnige droomerijen overfloegen , (f) gaan we hier wijders met ftilzwijgen voorbij, als toch geene regtflreekfche betrekking op ons tegenwoordig onderwerp hebbende : doch (*) Deezen naam begon men eerst te gebruiken ongeveer het jaar 1689. (f) De voornaamfte wanbegrippen, welken hun dweepend brein gekweekt heeft, worden opgenoemd van Foeke Sjocrds, K. Cef. des N. T. bl. 530.  der Systematifche Godgeleerdheid. 45 doch bij de eeriten dienen wij ons meer bepaald op te houden. Met deezen hield het de vefftandige en deugdlievende spener. Zij begreepen, en niet geheel te onrecht, dat de voortgang en bloei der waare Godzaligheid onder de Kristenen merklijk belet wierd door de traagheid en onbekwaamheid, zo wel als door het voorbeeld van de deugdloosheid der Geestlijken. Even hierom maakten zij een weêrgaêloos fchoon plan van Hervorming voor de hoogefchoolen ten aanzien van het onderwijs in de Godgeleerdheid. Zo als zij het voor hadden , moest de Syftematifche Godgeleerdheid, die op de Akademiën de overhand had, en uit ingewikkelde en betwistbaare leerftukken beftond, en met duistere en onnutte uitdrukkingen opgefierd was, geheel verbannen worden. Men had zich minder toe te leggen op het gefchilvoerend deel der Godgeleerdheid. Men diende alle vermenging van menschlyke Wijsgeerte met de Godlijke wijsheid zorgvuldig te vermijden, en de jongelingfchap meer te gewennen aan het leezen en doordenken van de gewijde fchriften , die toch alleen de bronnen waaren, waar uit een zuiver en eenvoudig zameniïel van Godgeleerdheid, of liever Godsdienstkunde, ontleend kon worden: en zo een zameniïel behoorde geleeraard te worden. ■ Wijders dé Studenten, zo ze zich tot den dienst der kerk wilden fchikken, zou- XVII. BE UW.  xvir. IE ü W. < 1 1 i ! < 1 ] 3 3 « < I ] i (.6 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis ?ouden zich zeiven Gode moeten toeheiligen, ;en einde zij, zo wel door het vooraeeld van hunne Godsvrucht, als door ïiunne deugdbevorderende leer, anderen ;en gids op den weg der heiligheid zoulen kunnen verftrekken. (*) — Voorzeker een heerlijk Plan! Hoe jammer was iet toch, dat veele Godgeleerden het< ;elve zo dwarsboomden: onder deezen vaaren er, die het wel niet geheel tfkeurden, maar er iets in meenden te >ntdekken, dat voor het algemeene beang der kerk nadeelig was en in 't ïeirnelyke er over morden; doch andeen, zo als joh. fred. meijer, DtL- fELD, fecht , en carpzov , fpoogen ;r hunne bittere gal over uit, zich zeiven laar door kenmerkende als vijanden, of, jp zijn best genomen , als heethoofdige :n onverftandige voorftaaners van waarïeid en deugd. Djt ging zelfs zo verre, lat d. fecht in eene gedrukte twistrede , :e rostock ten jaare 1708 verdeedigd, iet als iets bedenklijks verklaarde, of men vel fchrijven mogt, de zalige spener; en carpzov, die spener voorheen een' dierbaaren Godsman genoemd had , eindelijk een' Spinozist van hem maakte, (f) — Niettemin het oogmerk van spener werd (*) Men leeze verder mosh. K. G. IX. i/.8.3-86. Welk eene volle fpringader van fnel voortltroomende gel'chillen dk ontwerp der Piëtisten geopend heeft, kan men, gelijk daar ter plaatze, ook zien bij jablonski. Injl. H. Chr. T. II. pag, 279—282. en T. III. p. 215. et feqq. (j) Zie spm-ER, 'c a. b. S. 433,  der Systematifche Godgeleerdheid. 47 werd grootendeels bereikt. . Hij vond bij niet weinigen der toenmaalige Godgeleerden gunttigen ingang : en zijne leerwijze kreeg op verfcheiden Schooien eenen onbetwisten voorrang, 't Gene den arbeid van deezen uitmuntenden man allerwege zo wel deed gelukken, was, dat hij leefde in een' tijd, waarin eene merkwaardige omwenteling in de Republiek der Wijsgeeren voorviel , en voornaamlijk de Eklektifche Filofoofen het zo verre bragten, dat zij het gezag van aristoteles geknakt, en de meeste Schooien der Lutherfchen van zijne heerfchappij bevrijd zagen. LX XX VII. Het ontwerp, waarnaar spener met zijne volglingen de Godgeleerdheid wilde behandeld hebben , lag hem reeds hoofdzaaklijk onder het denkbeeld, ten jaare 1680, toen hij te frankfort uitgaf een Leerboek, getijteld, Algemeine Gottesgelahrtheit aller glaubigen Christen und rechtfchaffenen Theologen: 't welk naderhand verlcheiden maaien herdrukt is. Dit fchrift is acht jaaren daarna gevolgd van een ander, door hem betijteld: Evangelifche Glaubenslehre, beftaande uit eenige Leerredenen, doch gevormd als een dogmatisch Syftema. Speners doel «1 deeze werken was, het verftand en het hart tevens van nut te zijn, niet al- xvir. EEUW.  48 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. ïeww. alleen de waarheden des geloofs in te fcherpen. maar ook van dezelven een • daadzaaklijk gebruik te leeren maaken. Hij draagt de leer van het Kristendom en de pligten van een Evangelisch leeven plat , duidlijk , populair , zonder kunst en zwier, zonder fchooltaal, zonder wijsgeerte, zonder nutlooze hairklooverijen derwijze voor, dat te gelijk ook het gemoed door de warmte van zijn edel Godsdienstvuur, 't welk in alles doorlïraalt, tot het eerbiedigen en beoefenen der deugd, aangezet en ontvonkt wordt. Zijne leerwijze kan met recht Btjbelsch genoemd worden : Hij maakt uitlegkundige aanmerkingen over deeze en gene bijbelplaatzen; en hierop bouwt hij het betoog der waarheden, welken hij opgeeft, en ter betrachting, zo wel als ter omhelzing, aanprijst. LXXXVIII. Dan hoe groote verdienflen spener ook hebben mooge, hij is echter niet boven alle berisping. Heeft het, zo als overal,in het rijk der weetenfehappen, zijne zwaarigheid, om het juiste middenpunt te treffen, en de maat te houden, wij zien de waarheid hier van bevestigd in de handelingen en fchriften deezes voornaarnen mans. Wierd er door hem en zijne medegenooten te wego gebragt, dat Leeraars en Leerlingen  der Systematifche Godgeleerdheid. 49 gen meer den Bijbel begonnen te gebruiken, en ten grondflag van hunne Godsdienftige kundigheden te leggen: wierden alle nutlooze, overboodige, Scholastieke kunsttermen en onderfcheidingen uit de Godgeleerdheid verdreeven , en de geloofswaarheden, zo wel als de zedelesfen, op eene meer eenvoudige en bevatlijke wijze voorgefteld , en op de Hoogefchoolen en in de openbaare kerken: (*) en zijn zijne bemoeijingen ter be- (*) Spener heeft niet alleen eene groote hervorming bewerkt in de lesfen der Hoogleeranren, maar ook den fmaak der Lutherfthe Predikanten in het houden van hunne kerkredenen merklijk verbeterd. Deerniswaardig zag het er met de predikwijze zijns tijds uit. De meesten predikten over onderwerpen , die ze zeiven niet verftonden, ert waarvan de hoorêrs uit dien hoofde geene vrucht konden hebben. Men flansde de preeken zamert uk een bij de hand zijnde konkordantieboek , ert Ieide er z'ch op toe, om er allerhande zinnebeelden, gelijkenis/en, historiën, die Realiën genoemd werden, tusfchen in te weeven. Bij v. over de woorden van jësus , joh. IV: 2,1, God is een Geest, konde men eenen geruimen tijd dus voortprediken : „ De God, van welken hier gesproken wordt, is dezelfde God, die voortijds „de God abrahams, isaSks en jakobs genoemd „werd, die deot. V : 16, de leevende God gej,noemd wordt; en die jps. XXIV: 19, den naam „ draagt van eenen heiligen en ijverigen God. enz." Dit was fchrilVuurlijk preeken. De Proost koolReif was er een eerfte Meester in. Voorts bragt men gelijkenisfen te pas,of liever te onpas, van overal wech, van dingen , waar van de hoorers geene de minfte kennis hadden: men haalde ze uic Azie, uit amerika , uit de binuenlte de»len van II. DEEL. X3 AFRI- xvrr. EEUW.  xvir. EEUW. 50 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis bevordering hier van hoogst lofwaardig; wij moogen aan den anderen kant, indien wij onpartijdig oordeelen zullen, hem niet vrijfpreeken van eene bijfterrpoorige overdreevenheid in het bezigen van Bijbelfche uitdrukkingen en fpreekwijzen. Zijne leermanier en zijne prediking was geheel Bijbelsch, al te Bijbelsch. Zijne grondflelling was; „ men moet „ zich bedienen van Bijbeltaal, zo men „ Bij bel waarheden leeren en prediken „ wil afriea ; hier toe gebruikte men zekere Realienbtt' ken, of die wat meer uit hunne eigen oogen zagen, gaderden ze zelven op uit Reisbefchrijvingen. Men kwam met allerlei historiën en zeldzaame Anekdoten voor den dag, zonder er oin bedacht te zijn. of ze waarlyk 1 voorgevallen , dan of ze fleehts Fabeïaohtige legenden waaren. Menverfierde wijders het voorltêl met Latijnfehe, Grickfcke en Hebreeuwfchs bloempjens. Men toonde geleerdheid met het aanhaaleu van plaatzen uit Heidenfche Schrijvers, en uit de Kerkvaders in de grondtaal , die men zomwijlen overzette , zomwijlen niet. Waarlijk een nutloos prediken, waardoor er geen licht van kennisfe in het hoofd en geen vuur van Godsvrucht in het hart ontftooken konde worden. Tegen zulk een prediken ijverde de Heer spener. Deeze waardige Man begon met de zijnen op eene meer verftandige en ftiebtiijke manier re prediken, en zijn voorbeeld werd ('poedig gevolgd van anderen , welken het welzijn hunner gemeenten ter harte ging. De zogenoemde orthodoxen diens tijds kantten zich hier wel tegen aan, doch te vergeefs: zij kwamen er met befchaamde kaaken af; de predikwijze van sPtNER kreeg geheel de oyermagt. Zie verder 'mosheim , Inleiding tot de Predikkunde, 73—89.  der Systematifche Godgeleerdheid. §.% t, wil." Volgens deezen geliefkoosden regel werkende, viel hij zachtvoerig tot een verkeerd uiterfte < naamlijk, hij maakte zich meester van een oneindig aantal bijbehche bewoordingen en gezegden} deezen werden door hem ovèriU in de voordragt zijner leer,zij kwamen te pas, of niet te pas, met zulk eene vaardigheid ingelicht, dat hij meenigmaalen, inzonderheid voor weinig geoefenden , geheel onverftaanbaar wierd,of tot het aanneemen van onjuistmaatige begrippen eene voeglijke aanleiding gaf. Hij nam de woorden des Bijbels ten zijnen dienst zo als zeer ftonden, zonder op derzelven Oostersch taaleigen te letten, zonder dezelven van hunne figuurlijke omkleedfels te ontbJooten, zonder er den weezenlijken zin van na te fpooren ; hij nam ze naai? de letterlijke overzetting van den ooripronglijken Tekst. Dit in de daad is eene zeer in 't oog loopende vlek op 's Mans arbeid, waardoor er geen gering nadeel voor den Godsdienst ontdaan is*, en aan de krankhoofdige dweeperijen waar toe de eenvoudigen van zijnen aanhang toch overhelden, fteeds meervoedfel is bezorgd geworden. Diar de Peripatetifche Scholaftiekerij zo eene meenigte van onverItaanbaarheden had in zwang gebragt ,en spener het fchadelijke hier van, zo zeer als iemand, inzag, hadde hij toch een ander, ook fchadelijk, gebrek moeten mijden, en zo veele voor het volk onbegnjphjke fchriftwoorden op eikanderen D 3 nieï XVtfj  XVII. BEU W. (*) Paulus zelf, fclioon anders geen wijsgeer, redende te athene in den areopagus uit wijsgerige beginfelen , en evenwel bleef zijne redekaveling duidlijk en eenvoudig. Lees hier over na, zo ge lust hebt, de nagelaaten Leerred. over p. brief aan de koloss. van t. a. clarlsse III. bl. 194 eu volgg. en over V gebruik en misbruik der Reden in den Godsdienst, de Leerr. jtsa^h. sterk, bl. 318—432, en de Leerr. v*u j. a. ernesti, bl. 226— 244. £a Beknopte Letterkundige Gefchiedenis niet behooren te ftapelen, of zo al, dan ten minften dezelven tevens dienen te verklaaren, gelijk imm rs voor een' verftandig man, zo als hij was, zeer wel te doen Hond. Bovendien nog, zijne ijver tegen de Filofoofij was met vooröordeelen gemengd. Hij had dezelve niet zo geheel buiten het rijk der Godgeleerdheid moeten'verbannen; de leer der gezonde reden moet met de Godsdienstkunde zamenfteinmen : en zij is een edel hulpmiddel, ons door de goede Voorzienigheid gefchonken , om de waarheden van den "Godsdienst in haare fterkte en kracht voor te Hellen, en anderen aanneemlijk te maaken. Niet het gebruik der menschlijke wijsheid, maar het misbruik daarvan is, zints den aanvang des Kristendoms, voor de leer des Evangelies en voor de zaligheid der menfehen zeer verderflijk bevonden. Tegen zulk een misbruik ook alleen verzetteden zich de Apostelen ; —het egt gebruik der reden hebben zij nooit gewraakt. (*) Doch befchou- wen-  der Systematifche Godgeleerdheid. 53 wen wij het uitgewijde hervormingplan van deezen voortreflijken Leeraar, de daadlijke uitwerking, en de gezegende gevolgen van hetzelve voor de kerk van kristus onder de Lutherfchen, dan zullen toch ook deeze opgenoemde gebreken in het oog van eiken onpartijdigen waarheidminnaar veel van hunne grootte, waarin ze ons bij den eerften opilag moeten voorkomen, verliezen. De volmaaktheid is bij niemand. LXXXIX. Nog is in deeze eeuw gefchreeven en aan 't licht gekomen een werk van joachim justus breithaupt, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te halle, getijteld: Inftiliitionum Theologia libri II, 't Is gedrukt te halle in O&avo ten jaare 1695, en mét veel vermeerdering en verbetering uitgegeeven 1716 en 1723. In het eerfte Boek vindt men de geloofst waarheden , en in het tweede wordt de zedekonde geleerd. Het zelve is opgefteld in den (maak van spener : de voordragt is Bijbelsch, zonder redekundige praalerij en fchoolgeleerde optooifelen. Het gefchrift verdient alle achting. (*) Uit de opgave deezer nieuwe Leer- wij- (*) Zie heinr, 't a. b. S. 414 en 41^. j»udd. 1. L I. p. 361. kiemeijer, 'ta. b. II. Tb. S. 4. en pfaff 1. 1. I. p. 421. 2 3 xvir. eeuw.  54 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVTI. SE UW. wijze van spener zien we, dat nu we» der de zedekunde, die door calixtus van de geloofsleer afgefcheiden was, gelijk wij in de LXXXlil § opgemerkt hebben, in een nieuw verband met dezelve gezet wierd. Deeze hoognoodige verandering had bovendien nog dit voordeel, dat de Zedekunde tevens geheel ontkleed wierd van de Peripatetifche om win dfels, waarin ze door calixtus geftooken was , en in haare Godlijke zuiverheid, naar den zin der fchoone Evan- geliewetten, voor den dag kwam. Niettemin bleef men voortaan ook bezig aan het vervaardigen van afzonderlijke zedeftelfels: de wet der natuur met een rnenschkundig oog raadpleegende , en vergelijkende met de wet der openbaaring, ontdekte men de beginfels van kristlijke deugd in hunne oorfpronglijke fchoonheid; en deezen werden in eene eigenaartige orde, ontdaan van de ftroeve lesfen der Munniken en vandemijftieke grilligheden, der Geestdrijvers, op eene aangenaame en deftige wijze, zo voorgefleld, dat het hart en de daaden der menfehen, waarop zij invloed hadden, er ongemeen veel nuts van hebben konden, XC, Laat dit genoeg zijn van den ftaat der Godgeleerdheid onder de Lutherfchen van de zeventiende eeuw: Wij willen overgaan tot het befchouwen van den tOQ;  der Systematifche Godgeleerdheid. 55 toeftand der Godgeleerdheid onder de Hervormden in dit Tijdperk. Uit de voorgaande afdeeling, de LXXII §, hebben we reede gezien, dat de gezuiverde Godgeleerdheid onder de hervormden weder waare bezoedeld geworden met de fpitsvindige wijsgeerigheden uit de fchool van akistoteles, en dat johannes makowskt , Hoogleeiaar te franeker, daartoe het meest en het eerst waare werkzaam geweest. Met makkovius begint dus een nieuw vak der Systematifche Godgeleerdheid, zo als wij er drie onder de Hervormden tellen kunnen. Zedert hunnen uittogt uit rome werd de leer des Evangelies eenvoudig en onfchoolmaatig voorgedraagen; zulks duurde tot inden aanvang van deeze eeuw: Dit is heteerfte Tijdvak. Nu ftor;d makrovius op, en dreef weder alle leeraars van den Godsdienst na de Peripatetifche fchool: zij moesten de Filofoofij leeren, en er het flelfel der Godgeleerdheid uit toelichten: men volgde 's mans raad en bevel. Dit duurde tot ongeveer het jaar 1660. Dit is het tweede tijdvak. Toen begonnen vee» len te luisteren naar eenen anderen voornaamen meester; deeze was coccejcs die weer afbrak, 'tgene makkovius gebouwd had, en een fchriftüwlijke Godgeleerdheid ter baane bragt. Met hem neemt het derde tijdvak zijnen aanvang. Ten tijde van dordrechts vermaarde kerkvergadering, 161 8 en 1619 gehouden, begon de Schoolfche Godgeleerdheid reeds D 4 we- XVF. EEUW.  j XVII. ' EEUW 1 ;5 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis veder zo allerwege in aanziente geraaken,. iatde Remonfiranten en Contraremonflran\en op deeze Sijnode eikanderen het invoeren eener wijsgeerige terminologie verweeten, en hierover tegen elkaêr heftiglijk op. ftooven. (*) Dit fchadelyk en kerkverbas- te- <"») Conf. budd. li 1. T. l.pag. 374 et tieinr. 't a. b. S. 355. Obfervatu digna funtverba hulseman'ni in praf: quam Libro fno de auxiliis gratia prsemifit. „In Calvinianorum Scholas," Inquit, etiam prorepfit hsc gangrama , ut mutuis invicem dicteriis lancinent Calvinist* et Arminiani.Utraque pars terminos irrefistibilitatis, prad finitionis, prsdetermin:itionis, principia itidem probationum pro, dependentiavelindependentiaactuum vitioforumab influxudivino.exfanidis Scholafticorum lacunis hauferit: ut legere est in Judicio parei ad Synodum Dordratenam-vMÖ 'et aéHs tafctto." Dit evenwel moet men niet aanmerken als ftrijdig met het gene wij nopens makkovius en zijne befchuldiging voor de Dordfche Sijnode ingebragt, § LXXII hebben aangetekend. Makkovius behandelde alles, even fcholaftiek; maar de andere Leeraars onder de hervormden begonnen Hechts hier en daar van den ouden eenvoudigen onderwijstrant aftewijken. Van hier dat deezen eikanderen zulks verweeten. Hadden zij het hier door elkaêr maar afgeleerd! In de meeste leerftelfels, die voor de tijden van makkovius gefchreeven zijn, wordt het fcbolaftieke pog zeer fpaarzaam ontdekt, in vergelijking van 't jrene men in die van laater jaaren ontmoet. Onder de Sïftèmia, welken in 't begin van deeze eeuw het licht gezien hebben, zijn de meesten reeds buiten gebruik geraakt, en onder dezeiven is dat van henr. antonides NERDENüs geenszins het geringfté van waarde, 't Is getiteld : Syfiema Theokgicum. Fran. 161 i- *t Werk komt zeer zeldzaam voor: Vzie'cERDES in Floril. Lib. rdr. p. 19) Ia 't zelve wordt de leer van kalvijn treflijk verdeer digd  der Syjlematlfche Godgeleerdheid. 57 terend fchoolëuvel fchoot ftaêg diepgrondiger wortels, en won vlugs een ruimer veld. in de hei vormde kerk na den uitgang der Rmonftr anten. Makkovius door zijne vijanden, welken hem voor Dordrecht s kerkvergadering aangeklaagd hadden , gansch niet te rugge geflagen , maar moedig en koen op zijne behaalde zege, ging langs zijnen ingetreeden weg der ftudeerende jongelingfchap driftig voor, en befteedde alle zijne krachten aan het ijveren tegen de Remonftranten en aan het voortzetten zijner geliefkoosde fchoolgeleerdheid. Oogenfchijnlijke blijken hier van ziet men in 'smans, cp verfcheiden tijden, voor 'tmeerër deel na zijnen dood, uitgegeeven fchriften. 't Eerfte, 'c welk hier onze aanmerking verdient , zijn deszelfs Opuscula Philofophica omnia, Logica; Diclata Rfietorica • Systema Phyficum; TraÜatus de anima feparata, Metaphyfica theoreticopra&ica, welken eerstin i2mo uitgekomen zijn,verrijkt met aanmerkingen en oordeelkundige bijvoegfels van a. hereboord , een' Leijdfchen Wijsgeer, waarna zij zeer vermeerderd en bruikbaar gemaakt voor het behandelen van Godgeleerde vraagftukken , nevens eenige afzonderlijke mengelftoffen, door 's Mans landgenoot, NI- digd tegen die van anders gevoelenden, doch iu deeze verdeediging helt de fchrijver eeuiszins over tof fchoiaftiekerij: over het geheel genomen echter is het er vrij zuiver van. D 5 XVII. EEUW»  58 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XV T. EEUW. nikolaas arnoldi, Hoogleerair in de Godgeleerdheid te franekrr , in 't licht gegeeven zijn te amsterdam ten jaare 1660 in quarto. Hettwede gefchrifc deezes mans, 't welk hier voo>al moet genoemd worden, is een werk, getijreld; Loei communes Thcdogici; 't welk heteeist te fsaneker uiikwam ten jaire 1639 in 8vo, en ten tweedenmaale 1650 .inquarto: (*) eindelijk is het insgelijks in quarto uitgegeeven met verbetering en vermeerdering door den genoemden arnoldi, die ook 1654 in quarto den herdruk bezorgd had van een Herde werk; na 's mans dood ten jaare 1647 voor 't eerst uitgekomen, en get jteld : maccovius Redivivus, zijnde eene verzameling van verfchillende ltukken , meest van eenen wederleggenden aart, gefchreeven tegen de Lutherfchen, de Doopsgezinden , Arminiaanen, en Sociniaanen (f) Uit alle deeze fchriften van makkovius is blijkbaar genoeg, hoe zeer hij zich door zijnen overdreeven fchoolfchen onderwijstrant, en tevens ook doorzommigeleerbeek*) Vide doedekl. l 1. pag. 233 et Budd. 1. 1. i. P- 373- (f) Buiten deeze fchriften heeft men nog van hem Collegium Theol. Miscel!. Qitast. publice disputatarum anno 1622 Ftan. 1631, 8. Qiirestiones de praedestinatione, an. 161?, et 1619 , Fran. 1632, 8. en Quastiones de Statu primi hsminis. Fran. 1632 8. Zie vriem. At. Fris. p. 159 eu saijle Dit}. Hifi. et Crit. art. mak.  der Systematifche Godgeleerdheid. 59 begrippen, gebezonderd en van anderen onuer;cheiden heeft. (§) Jn de voorige afdeeling hebben we reeds aangemerkt, en dit mag hier wel erïniierd worden, dat's Mans leerwijze , nit hoofde van zijn gezag en vertrouwen, 'twelk hij bij zijne leerlingen had, welken in groote meenigte van hier en gins tot hem zamenvloeiden, zeer algemeen omhelsd wierd, en denheerfchenden fmaakder volksonderwijzers vormde. »—'•— Aan de Ltijdfche Hoogefchool leeraarde ten dien tijde antwal/eus, anders de waele, geboortig van gent , geftorven 1639. Deezes geleerden mans lesfen, en fchriften, waar onder voornaamlijk zijn werk, Loei communes Theologici, of Enchiridion Jleligionis Reformata, hier in opmerking kom, moeten ook gerekend worden, nog al iets aan het wederinvoeren der fchoolgeleerdheid te hebben toegebragt. 't Genoemde werk deezes Godgeleerden is naar den leiddraad van den Heidelbcrgfchen Katechismus\tïvaa.ïdigd, en behelst eene fcholastieke verdeediging der regtzinnige kerkleer, tegen de uitvlugten en tegenwerpingen der wederftanders, en eene opgave van de meenigvoudige verfehillen , welken er onder de kristenen plaats (§) Eenigcn van zijne vreemde gevoelens worden opgeteld van heijlin , Ilist. van de F. Art. bl.93. Zeer bezondere begrippen had de geleerds man ten aanzien van de Rechtvaardiging , waarover men mooge nalezen de Uitvoerige waarfchouwing van den grooten johan jakob schultens, hl. tf8i en volgg. XVIT. EEUW*  6o Beknnopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW. plaats hebben. Hij heeft zich m 't zelve en voornaamlyk in zyne Latijnfchfi Verhandeling, de Sabbaio, bezig gehouden met het verfchil tusfchen teellinck. en burs Predikanten te middelburg over den sa»,bat, en met bezadigdheid in het bree.le zijne gedachten daarover te boek gefteld; waarin coccrjus hem naderhand ten deele gevolgd is. (*) 't Werk is uitgegeeven 1647 te leijden en wordt ook gevonden ouder 's Mans opera omnia, T. I. 1643 te leijden uitgekomen. Nevens joh polijander, a. rivetüs en ant. thijsius was hij mede de Schrijver van eene Sy nop fis purioris Theologia LII Disputationibus comprchcnfa: lug. bat- 1612 et 1658. 8. Wal/eus heeftinsgelijks gefchreeven een Compendium Ethica Aristotelica ad normam veritatis.Christiana revocatum; lugd. 1627. geplaatst in het tweede deel van zijne opera omnia. Hetzelve draagt meenigvuldige blijken, dat hij zeer gehecht is geweest aan het Scholastieke, ïn dit zedekundig gefchrift tracht hij de zedeleer van aristoteles bruikbaar voor kristenen te doen zijn, door dezelve in 't algemeen te verbeteren en naar de zedeleer van 'tEvangelie te vervormen, (f ) In (*) Vide coccej: Indag Nat. Sabbati & Qifietis N. T. §. XV & LXVIII. verg. he^danus Confid. II. bl. 202. (t) In proleg. huic operi pr»m. inquit: Nos co. vatifumus in hoe opere — materias ab aiustotele in Rthicis ad Nicomachumprxcipue tract at as, collotis quoque ceeterorum Ppilofopltorum opinionibut, sompendiöfe proponere, et errores in iis a me obfervalos ad veritatis Christiana normam corrigere.  der Systematifche Godgeleerdheid. 6l In deeze dagen , zo dra de fchoolgeleerdheid weéer in 't algemeen zo grooten bijval kreeg,werd Wilhelmus amesius, een Engellander,oï, zo anderen mecnen, een Schoi, Hoogleeraar te franlker zijnde, van weiken wij in de voorige afdeeling § LXXII met lof gefchreeven hebben, in tjrnftigen gemoede aangelpoord, om opzetlijk de zedekunde, als eene bezondere weetenfchapbefchouwd ,te behandelen, op dat men toch door den wind der fchoolgeleerdheidniet buiten den koers gedreeven mogt worden, en zo jammerlijk verzeilen op de ruuwe klippen van eene gevaarlijke leerbefpiegeling, waarbij het hart koud en het hoofd heet wordt, 't gene voor het algemeene welzijn des kristendoms niet, dan de nadeeligite gevolgen kan hebben. Hij gaf ten jaare 1630 een gefchrift in 't licht onder den Tijtel van De Confcientia et ejus jure vel cafibus: cum parcenefi ad Studiofis Theologia, 't welk ook in 't Neêrduitsch en Hoogduitsch is overgezet, in de laatstgenoemde taal door harsdorffer. In dit gefchrift worden de fterkstaangeklemde lesten van eene kristlijke zedekunde en de aangenaamfte opwekkingen tot een Gqdzalig leeven voorgehouden. (*) Anderen volgden hem in dat vak: zo als Willem teellinck, Leeraar in de Rechten, en (*) Zie BUDD. 1. 1. I. p. 642. WEISMAN HlSt. Eccl. II p. 860. (volgens vriem. Ath. Frif. p. 220) martinet, Hifl. der fVereld. IV. 183. ea Baijle Liet. art, am, XVIT. eeuw.  6.i Beknopte Letterkundige Gefchiedenis es uw. en naderhand Predikant te middelburg^ dien voetius den tweeden, doch Gereformeerden, van kempen noemt in zijne voorrede voor 'sMans boek, de worsteling eens hekeerden zondaars: Van deezen man zien er vericheiden zedekundige werkjens het licht, als Geestlijke oeffeningen, Noottvendich Vertoog, Baifem Gtliads enz. Bij hem moogen wij voegen voetius, hoornbeek , Maastricht, en vooral amijraud, wiens Morale Chretienne, te saum ejr uitkwam ten jaare 1652, en naderhand opgehelderd werd door pictet, die een uitmuntend werk van dien aarr, uitgaf te genevf, 1696. getyteld, La Morale Ctiretienne. XCI. Onder de genen, welken de Scholastiekerij voorgeftaan en bevorderd hebben , behooren wij hier ook in het bezondere wel te noemenden Geleerden johan cloppenburg , die na verfcheiden ftandplaatzen in de aanzi^nl jkfte Heden deez r Republiek gehad te hebben, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid geweest is te harderwijk en laatstlijk van 1644 tot 1652 te fr'axeker; een' man van ongemene kunde, en groote achting voornaamlijk bij de Friezin, Zijne fchriften, welken zeer meenigvuluig zijn, en door hem Ituksgewijze uitgegeeven, werden op vriendlijken aandrang van veele Geleerden en ten deele op kosten der Friefche Staaten twee en dertig jaaren na  der Systematifche Godgeleerdheid. f5* fia zijnen dood, 1684, te Amsterdam ter drukpers bezorgd en in 't Jicht gebragt in twee groote kwartdeelen door johan marck, 's Mans kleinzoon, die toen Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en Kerkgcfchiedenis te Groningen was. Onder dezelven dienen hier gemeld te worden, Syntagma Excrcitationum Selectarum: 't welk in zich bevat; Protheoria Theologia Christiance, Difputationes XI de Fcedere Dei et Testamento Feteri et Novo, en Fasciculus Difputationum Selectarum XVIil. fran. 1645. Difputationes XV de Canone Theologia et Judicia controverfiarum fccundum canonem. fran. 1655. en voornaamlijk Exércitatio- nes ad locos communes Theologicos, cum Aphorismis Theologia Christiana. Fran. 1648. (f) Deeze Geleerde man overtrof in bedaardheid en verdraagzaamheid, zo wel als in kennisfe en fchranderheid de meesten van zijnen tijd. Niet ras gereed, om anderen te bedillen, en zulken, die, behoudens het weezenlijke der Hervormde leer, van den gewoonen weg afgingen, verdacht te houden , had hij achting voor oorfpronglijke zelfdenkers. Hij prentte het ook zijnen leerlingen bij herhaaling in, om toch niet blindiings het zegel aan de (*) Zie over deeze werken van cloi>penburc van til.' Stil. Theol. Sel. p. u. GO Conf. Opp. cloppenb. P, I, pag, 445— 1133 et P. II, pag. 5—io$. XVII. ' eeuw;  64 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVIT. £eu w. de woorden hunner meesters te hangen v maar zei ven de zaak te onderzoeken, en niet gelijk de koeijen, zo als hij zich gewoonlijk uitdrukte, achter eikanderen 't zelfde padtjen te betreeden, maar hier en gins het waare en goede te gaanopfpooren.(*> Deezen cloppenburg mooge men in zekere opzicht aanmerken als een' voorlooper van coccejus. Verfcbeiden denkbeelden , welken naderhand het Coccejanismus mede uitgemaakt hebben^ worden er reeds in zijne fchriften aangetroffen. In het bovengenoemde werk: Dispuiationes XI De Fozdere Dei et Testamento Vet et JV. in zijn Syntagma Extrc. Select, handelt hij opzetlijk over het Verbond der werken met adam opgericht, en laat er zich fchier even zo over uit, als naderhand coccejus gedaan heeft. Veelèn hebben hem daarom gehouden voor den eerlten Leeriiar in de hervormde kerk, die met de leer van het wetkverbond voor den dag gekomen is. Doch niet naar recht en waarheid. Van den honert heeft in zijn werk , adam en chrjstus . V vierde Hoofd/luk, duidlijk getoond,dat niet weinige Godgeleerden, voor cloppenburgs tijd, reeds van een werkverbond gewaagd en gefchreeven hebben. En vriemoet fomt in zijn meermaalen aangehaald werk ld teftatur marckius indelintat. vitae Ciop' ïenb, óperibus ejus prsefixa.  'der Systematifche Godgeleerdheid. 6$ Werk r *) eehige Franekerfche Theologanten Op, aJs SIBRANDUS LUBBERTUS, HkNR. antonides nerdenus . johannes makkovius en willem ames us , die allen voor cloppenburg geleeraard en in hunne lesfen en fchriften van een werkverbond melding gemaakt hebben* De woorden zeiven* uit de werken van deeze mannen, hiertoe betreklijk, zijn er tevens doorhem bijg.bragt. (f, Ze?fs komt hu mij voor, dat de opfiellers van den tieiüelbergfchtn Katechismus al met het denkbeeld van een werkverbond zijn bekend geweest. JVlen leeze toch maar eens de negende vraag met het andwoord naauwkeuriglijk. en men zal zulks er niet onduidlijk uit opmaaken kunnen. Men vergelijke tevens de uitleggingen van ursinus zeiven ter deeze plaatze, en men zal zulks nog klaarer zien. (§_) Dit gevoelen nopens het werk- ver- (*) Pdg. 378 en 379. (f) Venema had dus geen reent, om te fehrijveftj i, op onze Akadetnie' hebben onze geëerde voor„ zaaten het denkbeeld vaneen Werkverbond altijd verworpen." Korte verdeed, van zijne eer én leer. bl. 59. (§) Venema fchrijft in de aangek, ver4. van z. eer en l. bl. 59 , „ dat in den katechismus niet één woord van het ld erkverbend gefproken wordt." Dit is wel ja waar, voor zo verre men er het Schoolfche kunstwoord Werkverbond niet aantreft; maar wat het denkbeeld aanbelangt, dit, dunkt mij, kan men in de aangehaalde vraag en het daarop Maande sndwoord oogenfchijnlijk ontdekken. De Schrijvers der Vaderl. Bibl. II. D. bl. 645 berispen dan ook,. II. deel. E ÏÖ XVïL e e ü Wi  XVII. EEUW. 66 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis verbond fchijnt het meest leevendig geworden te zijn, ten tijde van de hevige verfchillen met de Remonfiranten \ waarna hetzelve fteeds bij de hervormde Kerkleeraars langzaamerhand zeer algemeen, en bij zommigen het merk der regtzinnigheid geworden is. Maar cloppenburg heeft naderhand hetzelve uitgewerkt en opgefierd: zo dat het bij deezen wel eene aanvalliger gedaante heeft gekreegen, maar bij genen ook zijne waarde geheel verlooren heeft, als bij J. R. WETSTEIN, JAK. ALTING, JOH. vlack, en balth. bekker : tegen welken dies wege maresius en lf.ijdekker met drift en onbefcheid de pen gevoerd hebben. Naderhand heeft de groote vitringa , de vader, in zijne Aphorimi Theologia , (*) op eene gemaatigde en bedaar, de wijze het geheele leerbegrip aangaande het werkverbond als gansch onfchriftmaatig verworpen. Eindelijk heeft de jonge camp. vitringa zijns vaders gevoelen omflagtiger uit elkander gezet, en krachtiger verdeedigd in zijne Thefes Theologicapracipue argumenti Elenctici, te vinzo 'tmij voorkomt, den Eerwaardigen ouboter, te onrechte daarover, dat hij in zijne bekende Katechismusverklaaring, de fpreekwijze van plaatsvervatigend Ferbondsbeofd gebruikt, en dus aan der» Kateckismus een' zin geeft, daar deszelfs opftelIers niet aangedacht zouden hebben. — Mijns oordeels , hebben zij er wel aangedacht. C) c. vin. § xxxm  eter Systematifche Godgeleerdheid. '6? vinden in zijne Opuscula, uitgegeeven door venema. {*) En hierin hebben beide geleerden veele en voornaarne mannen tot hunne volgers gehad, zo als zijzethands nog hebben. xcii. Een der voornaarne volglingen van ma* xowski en ceoppenburg was de beroemde ntkoLaas arnoldi. Hij was een landgenoot van makkovius, zijnde gebooren te lesna in poeen den 17 van Winter* maand 1618 en werd, na een' geruimen tijd aan deszelfs voeten gezeten, en met vrucht deszelfs lesfen gehoord te hebben, Predikant te beetgum in Friesland, van waar hij ten jaare 16$ 1 tot Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te franeker be* roepen werd, welken post hij ook dertig jaaren lang met den grootfïen roem waargenomen heeft; zijnde geftorven den 15 van Wynmaand 1680. Daar hij op het* zelfde aanbeeld floeg, 't welk zijn Mees* ter gebruikt had, fchoon hij gemaatigdef van denkwijze en minder doordrijvend in het voortplanten zijner leer fchijnt ge« weest te zijn, dan deeze, en daar 'hij ge« duurendezijn langjaarig onderwijs een oh» gemeen aantal leerlingen had gehad, uit alle inlandfche eri buitenheemfche gewesten, moest ook even hier door de ichoolfche Godgeleerdheid allenthalve doordringen en voet houden. (\) C) Cap. VIL § XLI-LIIÏ. Ct) Zijne fehriften, waaronder geen Syflema. is, E a wor«! xvir. EEUW»  XVII. EEUW. 68 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis Bij cloppenburg en arnoldi plaatzen we hier een' uitlandfchen Godgeleerden, markus frederik wendelin, die Reclor en Profesfor op het Gijmnafium te anhalt geweest is. Deeze man heeft gefchreeven een Compendium onder den Tijtel: Chrifliana Theologia libri II. tnethodice dispofiti, en uitgegeeven te hanover 1634,teamsterd. 1646 en 1650, en te marpurg 1700. 't Eerite Boek bevat het leerftellige, en in het tweede heeft men de zedekunde. 't Werk is op eene Scholastieke wijze bearbeid, doch is een der beste Systemas, uit de hervormdekerk van die tijden voortgekomen. Van denzelfden Schrijver heeft men ook nog een Theologia Christiana Systema majus, 'twelk te kassel gedrukt is ten jaare 1646 en naderhand 1656,'in 4to. (f> XCIIL ïndedaad de leerftellingen des Kristendoms werden bij de hervormden deerlijk gewanftaltigd door de donkere inkleedfels eener ingewikkelde wijsgeerte uit de School van aristoteles. Gijsbert voet, doorgaans voetius genoemd, was de man, die daartoe zijn uiterfte best gedaan , en de 0verdrift der dorre Schoolgeleerdheid tenhoogften top gevijzeld heeft. Hij was eerst Predikant te heusden, in welke worden opgegeeven van vriemoet. Ath. Frif. pag. 421 en 422. d|) Zie heinr. 't a- b. S. 35° budd.- 1. I. ie pag- 374. en pfaef. 1. 1. T. I. p. 159-  der Systematifche Godgeleerdheid. 69 ke hoedaanigheid hij Lid van dordrechts nationaaleKerkvergadering geweest is;en daarna Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te utrecht. Hij ftierf daar 1676. 't Js waarlijk jammer, dat men een' man, die anders zo veel goeds voor 's Heeren kerk bewerkt heeft, (*) en wiens Godsdienstbegrippen, op zichzelven befchouwd, over het algemeen vrij gezond waaren, hier over gispen, en zulk iets wijten moet.(f) Hy heeft ge- C*) Voetius heeft inzonderheid yrij veel goeds bewerkt met op de beoefening van de leer der Godzaligheid krachtig aantedringen, en het vuur der liefde jegens God en den naasten, 't welk door het twisten met de Remonftranten fchier uitgedoofd was, weder aan den gang te maaken. Nog te heusden Predikant zijnde toonde hij reeds, dat de vastgeftelde vijf artikels der Dordrechtfche Kerkvergadering hunne betrekking op een deugdzaam leevensgedrag hadden, en den mensch zeer tot daadlsjke Godsvrucht aanwakkerden 5 hij deed dit in een gefchrift tegen daniel tilenus , een' Franfchen Godgeleerden, die van de Hervormden tot de Arminiaanen was overgegaan, getijteld: Proeve van de kracht der , Godzaligheid. Daarna Hoogleeraar aan de nieuw opgerichte Akademie te utrecht wordende ten jaare 1636, aanvaardde hij deezen post met eene Redevoering over het verhand der Godzaligheid met de kennisfe; en gaf vervolgens in het licht zijn werk, getijteld: T* [1ve Exeratia pietatis, in ufum juventutis stcadernicae; Gorich. 1664. S. in 'twelk hij op eene Systematifche wijze de praktikaale Godgeleerdheid behandelt, en de gebreklijke praktijkfchriften, zo als hij ze pleegt te noemen , van bonaventuraj tauler, thomas van kempen , en anderen onder de Roomfchen, te verbeteren zoekt. Cf) Confer. iiulsemanni dif de auxiliisgratiaei praef. 7 E 3 xvir. eeuw»  XVIT. EEUW. 70 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis gefchreeven Selttlce disputationesTheologicaf, welken in vijf kwartdeelen ten jaare 1648 en vervolgens zyn uitgekomen. Dit werk is een volledig Theologisch Systema van geloofswaarheden en van zedekunde, welke voornaamlijk in het derde en vierde deel behandeld wordt, en is zo Scholastiek ingericht , zo wijsgeerig opgefteld, als men er naauwlijks een in de hervormde Kerk aantreffen zal. Er heerscht niet flechts eene drooge fchoolmaatige voordragt in, maar het is vol van fcherpzinnige navorfchingen, losgrondige bewijzen, ingewikkelde vraagftukken, en beuzelachtige kleinheden, die niets aan het lijf hebben, zo als men ze in de fystemen der oude Scholastieken ontmoet, (f) Met dit alles evenwel doet er zich veel in op, dat der leezing ©verwaardig is,en uitft.eekende blijken draagt van 'smans diepe geleerdheid, en buitengemeene kunde —• Men kan dus uit dit werk van voetius zien, hoe veel opgang ten zijnen tijde de Schoolfche Godgeleerdheid onder de hervormden gemaakt had. Geen wonder dierhalven, dat veelen hartlijk wenschten na eene verandering en verbetering ten deezen aanzien. En ook er gebeurde iets, waardoor deeze wensch voldoeningkreeg. Johan kock, (*) meest bekend onder den (t) Zie heinr. 'tm. a. b. S. 356. en budd.M. I- P- 375- (*) Zo heeft hij in openbaare gefchriften in t eerst roeenigmaalen zijnen naam getekend.  der SystemaWche Godgeleerdheid. ?t den naam vancoccEjrs, een man van een uitfteekend verftand en van eene buitengewoone kennisfe, geboorente rremen, '*) daar hij eerst zes"jaaren lang Hoogleeraar in de gewijde letterkunde geweest is, van waar hij na franeker 1636 en eindelijk na leijden 1650 als Hoogleeraar in de Godgeleerdheid beroepen werd, (f) ontftak te midden van de donkerheden der fpitsvindige Schoolgeleerdheid een helder licht met zijne nieuwe verbonds voordragt, die hij, of liever anderen noemden, Methodus ftederalis. Deeze onfterflijke Man, die een vijand van de Peripatetifche wijsgeerte ,"en ja van alle wijsgeerte was,(§; had alle zijne krachten ingefpand, alle zijne fchatten van wijsheid en geleerdheid hefteed, om de Godsfpraaken der heilige fchrift te verklaaren en optehelderen. (**; Onder deezen arbeid (*) Hij was gebooren den 30 van Hooimaand, -1603 en is geftorven den 5 van Slagtmaand 1669. (t) Wagenaar in zijne Vadert. Hist. XIII bl. 54 en Martin et in zijne Hifi der IVere/d.V.bl. 48 begaan beiden dus een' misdag: fchrijvende , dat hij 1650 van bremepj na leijden beroepen waare. (§) Conferantur Apherismi ejus per Univerf. Tkeol prolixiores Disp. I. §, 6 , 7. Maxima;, inquit, P'hilofophorum deftitutorum fpirituali lumine fola experiemia et induétione rerum corpor Hum ec finitarum nixas, fajpe etiamex ca:citnte menu's prognatse, in divinis non ftringunt.— Principium Theologia! folidum et certum et êt^sK]cn*tt esr divina revelatio, partim immediata Prophetis, partim mediata per verbum ad discendum propofitum. C**} Getuige zij hier van de meenigte van E 4 fchrif- XVII. EEUW-  7£ Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XViI. REU W, was hem de zin der Bijbelwoorden overal zo zaakrijk voorgekomen, dat zy alles betekenden wat zij maar met mooglijkheid betekenen konden. Naar deezen zonderlingen ftelregel leide hij de heilige fchrift uit. De vervulling van heel het Profeeti^ch woord was , zijns oordeels,kristus, welke even daarom allerwege moest gezocht, en ook gevonden konde worden. Hij befchouwde het ganfche oude Testament, den Leviefchen dienst met alle deszelfs kerkplegtigheden, die den Israëlieten als een flaafsch juk waren opgeleid,en de geheele aaneen- fcha- fchriften, welken de arbeidzaame man nagelaaten heeft! Getuige zij er van zijne verklaa- ring en uitlegkundige opheldering des geheelen Bijbals, in de zes eerde deelen van's Mans werken te vinden! waarïu zo ongemeen veel Geleerdheid doorblinkt, en waaraan zo ongemeen veel vlijt is te kost geleid. -- G.'tuige eindelijk zij hier van zijn Hebreeuwsch Woordenboek %\ welk het tiende deel van zijne Werken uitmaakt. Dit Lexicon is van eene uitneemende wnardije. Abrescu noemt het Praflarum omnibus divinarum literarum fiudiofis dili~ gentisfime catnmcndandutnopus. (Vide ejus paraphr. et annot. in Epift. ad Hebr. fpec II. pag. 177 0 Mijn waarde vriend, de geleerde heringa, fpreekt ook met bezondere achting van dit werk, in zijne Oratio de Theologia in Scholis inflitutione ad prafentem reip. Christ. cond. prudenter accommodan* da. pag. 40. Hetzelve is afzonderlijk uitgegeven door j. 11. majus, te Francf. aan deMain 1714 fol. En ten jaare 1777 is het te leipzich in twee deelen in Octavo uitgekomen onder deezen Tijtel: Lexicon et commentarius fermonis hebraici et ckaldaici ,post jo. coccejum et ]. h. majum longe quam antehac correflius et emendatius edidit j. c. fr. sciiulz. - De Heer  der Systematifche Godgeleerdheid. 73 fchiakeling der oude Joodfche gebeurenisfèn, als iets voorbeeldigs, als eene grondfchets of van kristus zeiven, of van de goederen en lotgevallen des nieuwen Testaments, zo als ze plaats zouden hebben tot aan de voleinding der wereld. Meenig iets ook van 'tgene de Heiland in zijn verkeer hier op de wereld gedaan , geleerden geleeden had, was, naar zijne gedachte, eene affchaduwing van de voorrechten des N. T. en van 't gene voortaan in de kristlijke kerk voorvallen zoude. De ganfche leer der waarheid, zo als ze ons in de gewijde Schriften voorgedraagen wordt, konde, volgens zijne meening, het best verklaard worden, zo men dezelve voeglijk deed rijmen met eene huishouding der verbonden, welke God met het menschdom aangegaan had. Hij leerde., dat God met adam een werkverbond en na het verbreeken van hetzelve een genacleverbondopgericht hadde, waarvan de tienwoordige wet eene plegtfpraak, (een formulier ) was geworden, toen hetzelve ftaatlijk vernieuwd werd, met het ïsRAëLiETENDOM in de woestenije van arabiö. Dit waare het Oude Testament, zo als het in den Bijbel geheeten wordt, waarbij hij moses als Middelaar aanmerkte, en welk verbond hij beweerde van dezelfde natuur te zijn als hetnieu- de Heer schulk, lïoogleeriiar te giessen , heeft in deeze nieuwe uitgave al het gene hem onbruikbaar voorkwam, wechgelaaten, het werk verbeterd en Biet bijvoegfelen vermeerderd. E S XVII. EEUW.  74 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis xvir. EEUW. we verbond, door het Middelaarfchap van jesus opgericht. Uit kracht van dit oude Testament waaren, naardemaal hetzelve voorbeeldig was, den Israëlieten geene andere goederen toegevloeid, dan enkel tijdlijken, welken hun evenwel ten onderpande verftrekten van beter goederen , waarvan men onder den nieuwen dag het genot daadlijk hebben zoude; de voorvruchten werden er toen flechts van geproefd : Gods goedheid voegde hun bij voorraad deeze zegeningen toe. Even daarom moesten ze aangemerkt worden niet zo zeer als kindersvan God,maar als flaaven, die ftaêg in vreeze zijn. Op eene heel andere wijze werden dus de geloovigen, onder het oude licht leevende, gerechtvaardigd, dan die, welken onder het nieuwe leefden. —- Daar de Sabbat in de woestijn ingefteld waare, en niet ten zevenden dage der wereldfchepping, moest men denzelven, als fchaduwachtig zijnde geweest, onder het N. Testament voor afgefchaft houden. Eindelijk verdeelde hij de ganfche gefchiedenis der Nieuwe Kerk in zeven tijdperken of zo genoemde Perioden, overëenkomftig met de zeven brieven, (*) bazuinen, fooien en zege- (*) Of men de zeven brieven in het boek der Openbaaring moest toepasfen en te hui? brengen op de zeven pertoden ? was nou in deeze eeuw een groote twistappel tu (de perpetuj, moralitate Decalogi, adeoque fpec. etiam Sabbati) die ook ia 't Neêrduitsch 't licht zag. Hierop gaf coccejus uit een gefchrift, getijteld: Indagatio natura Sabbati et quietis N. T. Onderzoek over den waaren aart des Sabbats en der rust van het N. T. in het Latijn en Neêrduitsch te leijden in 12. (*) Hoornbeek liet daarop volgen zijn gefchrift: Heiliging van Gods naam en dag. Wijders verzette zich ten jaare 1663 tegen hem gijsbert voetius ten aanzien van het onderfcheid tusfchen tipia-i; en !r*4««s *.p.*§\m, 't welk hij in het genoemde onderzoek over den waaren aart des Sabbats voorgefteld had. Beide deeze woorden, in de fchriften van het N. Tvoorkomende, gaven, volgens 't algemeene gevoelen der Schriftgeleerden, één en het zelfde te kennen; doch, naar de gedachte van coccejus, was «?>*«s aft*(iw> eene volmaakte ver- (*) Dit gefchrift is geplaatst onder 's Mans werken, welken eerst uitgegeeven zijn van zijnenZoort ton. henr. coccejus, te amst. 1675 in acht folio deelen,daarna vanj h.MaJUJ en h. muhl te frankf. 1686, en eindelijk in tien foliodeeleu te amst. 1701. Bij welke laattte uitgave tevens gevoegd zijn zijne Opera cttir.S'oJet Theologica et Pkilologica amst. 1706 in twee folio deelen. - Te bremen , daar coccejus gebooren was , worden op de openbaare Bibliotheekkamer nog in eene afzonderlijke kist beivaard alle deeze fchriften , met zijne eigen hand ge[bhreeven. Ongeveer het jaar 1720 heeft een naneef ran den Man, de Raadsheer j. iiuni-ken, dit ge. fchenk aas het seleerd publiek gedaan. Vide Bibh Brem. Cl. II. fase. II. p. 374 en 375,  der Syflematifche Godgeleerdheid. 77 Vergeving van zonden, zo als ze onder den nieuwen dag plaats had, en ^'«s *n«é)ta* eene onvolkomen vergiffenis, zo als men ze Hechts voor de komst van den Heere Jesus had kunnen genieten. Uit welke gedachte 's mans vijanden , en zoo ook voetius, die er een Latijnfch Twistfchrift over had laaten verdeedigen, allerlei haatlijke en onregtzinnige volgleeringen afleidden. Dit was de aankidende oorzaak, dat coccejus in het licht gaf zijn werkjen, getijteld: MorehNebochim. Utilitas difllnclionis duorum vocahulorum fcriptura *-*{if et * 13. (f) Conferendus de hifce omnibus est buddeui 1. 1. II. pag. 1142 et 1143. XVII. EEUW, i  8o Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. «EU W. I : ( t "i 1 ] 1 I 3 1 i \ welke door de filofcofij van aristote* :.es zo zeer bedorven was, voor een4 io 't hem voorkwam, beter, en met ie eenvoudigheid van den Godsdienst neer oveiëenflcmmend j onderwijs te ioen wijken. In zijne lesfen, en ook hier :n daar 'in zijne fchriften, liet hij er ;ich wel over uit, maar onder bedekte ermen, en niet zo opzetlijk en openijk, als hij wel wensehte. En denklijk lad hij nimmer zulken naam en aanhang remaakt, indien zijn ambtgenoot h-ij)Anus hem niet op den gang gebragt ïadde. Deeze gaf hem gelegenheid, )tn ronduit te fpreeken en fchrijven, io als hij dacht. Heijdanus liet eene dkademifche Verhandeling verdeedigen 3ver den Sabbat en den dag des tJeeren ' de Sabbato et die domminica) waarin hij beweerde, „ dat men nergens konde , aantoonen, dat den Kristenen een ge* ,, bod gegeeven waare, om den Sab„ bat te vieren, maar dat zulks alleen „ een oud kerkgebruik waare, en dat „ het bevel van God, den isRAAëuiE, ten opgeleid, om den Sabbat te hou, den niet moest gerekend worden on, der de zedelijke geboden van God." Zulk eene Helling, geheel overeenkom» lig met het gene coccejus in zijne Verdaaring van den brief aan de Hebreew wen meer ingewikkeld voorgefteld had, bragt essenius, hoornbeek en anderen, welken men den naam gaf van Prceciefen of Prceciejisten, naauwgezetten, op  der Systematifche Godgeleerdheid. 8t op de been. ., De kerk was in gevaar.'! Men beflooc heijdanus en coccejus in openlijke gefchriften aantetasten. Essenius kwam met de bovengenoem. de Latijnfche verhandeling voor den dag: (*) Hoornbeek liet zijne Thefes de Sabbato drukken. En ' nu konden heijdanus en coccejus niet blijven flil zitten : Heijdanus gaf uit zijne tweede dkademifche Verhandeling de Sabhato et die dominica, waarïn hij zijne gevoelens mder verklaarde en zijne zaak trachtte goed te maaken. En nu ook het coccejus zich verder los in zijne gemelde Verhandeling, de wdagatione naturce Sabbati et quietis N. T. waarïn hij niet fchroom de, vlak uit te Jeeren, „ dat de Sabbat der israclieten een „ voorbeeld waare van de geestrijke rust „ des N'. T., welke in waarheid een Sab„ bat en eene rust des Heeren kbnde 3, genoemd worden: en dat men der„ halve zich zo zeer niet bekommeren „ moest over de heiliging van den ze5, .venden dag, welke van God voor de ,, iSRAëLLERS, alleen, ter viering vast„ gefield was, en ons, die, door het „ bloed van kristus van het juk der „ isRAëUETiscHE kerkplegtigheden ont„ heven, zich over het genot van eej, ne beftendige rust, en het houden „ van den geestlijken Sabbat verheugen „ mogten, in het geheel niet raakte.'*-^ Hoorn- (*) Verg. bl. 75 en 76". II. DEEL. F XVJT. E E B W. /  25 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. SEü W. Hoornbeek fchreef toen zijne Heiliging van Gods naam en dag, en verweet daarin heijdanus en coccejus losheid van denken, hen tevens affchilderende met Jeeljke kleuren als Godsdienstlooze heiligfchenders. Heijdanus fchreef daarop in het Neêrduitsch zijne Confideratiën, hoornbeek zijne nader beweering -van 'sHeeren dag heiliging, heijdanus het tweede deel van zijne Confideratïén, en coccejus een werkjen, J'ypus Concordia Aoncorum circa honorem dominica. Middelerwijl zond eene onbekende en kwaadwillige hand in het licht een boek, getijteld, Sententia Sociniana de Sabbata zt Qjtarto pracepto iw'mica pietati, cum yindiciis expresfi mandati de inftitutione diei dominici, auctore nathanacle johnson S. S. Theol. Licentiato: in welk boek heijdanus en coccejus van Sociniaanerif befchuldigd en deerlijk gehavend werden. (*) Vervolgens zijn er nog verfcheiden fchriften over en weder gewisfeld, tot zo lang ten laatften de Staaten des lands beiden partijen ftilzwijgen en eene wederzijdfche verdraag- zaam- (*) tn iieijdanum, et me(\t?t coccejus in Epist. LXIH. fcrjbetis ad johannem martiniom, Ecclef. Gronittg ) prodiit liber magma nathanaSlis johnsoni piemis ignorationum Elcnchi et hallucinatiofium et detoïfwmm. Hoe agit, ut nos focinianos faciat; etiam ubi focinianis contradicimus. Non existimaveram , fantam ignorantiant fenfuum fcriptura esfc in Theologia Scholastici Studiofis, quantam deprehendo. — Scriptor ille pfeudonymus dieitur fuisfe paschasius S. Th. Dost,  der Systematifche Godgeleerdheid. 83 zaamheid gebooden. intusfehen evenwel waaren de lang overdachte gevoelens van coccejus aan 't licht gekomen, en 'smans doel, om de fchoolfche leer wij. ze te verbeteren, was ook niet meer verborgen. Hij kreeg fteeds meer vrienden, maar ook meer tegenflanders. Ontzettende beweegingen ontbonden er nu voortaan door deeze nieuwe leerwijze van coccejus in de hervormde kerk hier te lande. Alles geraakte in rep en roer; terwijl ieder voornaam Leeraar, die of voor, of tegen dacht, naar zijnen voorganger, aan wiens voeten hij het onderwijs op de hoogefchoolen genooten hadde, of wiens leermethode hij omhelsde, benoemd werd. De leerlingen en vrienden van coccejus werden Coccejaanen, en de leerlingen van voetius, en die met hem den Scholastieken leertrant voorftonden , werden Vottiaanen geheeten,- beiden benoemingen, welkert tot op den huidigen dag ftand houden, fchoon anders het twistvuur bijkans geheel gedoofd is. De eerften werden ook genoemd lieden van de Nieuwe, en dé laatften lieden van de Oude Studie. 't Gene wijders deeze onrust niet weinig vergrootte, en de leervoordragt van coccejus als eene verderflijke nieuwigheid, deed voorkomen , was, dat zij, die coccejus in de Godgeleerdheid volgden, descartes tot hunnen leidsman in de wijsgeerte koozen, niet 20 zeer, om dat er tusfehen de GodgeF 2 leerd" xvir. e e u w7»  o"4 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. ÏEUW. leerdheid van den eenen, en 'de wijsgeerte van den anderen eenige verbindtenislag, en dezelven eene wederkeerige betrekking op elkatideren hadden, (*) maar om dat dezelfde geleerden, die den loop der Kartefiaanerij in ons vaderland zochten te ftremmen, enkel bij toeval (f) ■ ook de hoofdvijanden waaren van de Coccejaanfche Godgeleerdheid. Daar dus eene en dezelfde weerpartij met verzamelde krachten aanviel op de ftelfels van descartes en coccejus, werden de leerlingen en aanhangers van deeze (*) Coccejus was zelfs in bet begin een tegenftander van de Kartefiaanfche wijsgeerte, doch omZijner vrienden wil heeft hij er zich vervolgens niet tegen willen verzetten. Hij bleef er evenwel eeir vreemdeling in. Aan den Geneeffchen Theologant tronchin fchreef hij 1669: „Mijn ambtgenoot heijdanus geeft zeer hoog op van de Wijsgeerte van descartes, en het doet hem leed, dat ik er niet van weet." Opp. T. Vilt. Ep. 181, Verg. formeij, korf legt: der K. H. II. D. II. St. bl. 207. Hoe verre is het dus bezijden de waarheid,dat coccejus zijne Godgeleerde begrippen uit de Filofoofij yan descartes ontleend zoude hebben , gelijk zommigen meenen. Veeleer ftaat het dan nog te denken, dat hij zijne leenfpreukige uitlegkunde uit de fchriften der Rabbijnen, en voornaamlijk uit die van filo den Jood gehaald hebbe. (t) Enkel bi] toeval, fchrijf ik: Zij toch, die zo ingenomen waaren met de oude Arhtotelifche wijsgeerte, moesten ook natuurlijker wijze vrienden blijven van de wederingekroopen Scholaftieke Godgeleerdheid, en uit dien hoofde dus tegenftreevers zijn van coccejus, zo wel als van descartes.  der Systematifche Godgeleerdheid. &$ ze twee grote Meesters, als van zeiven bij eikanderen, en in de noodzaak gebragt, pm hunne magt te verëenigen, en zamen te werken ter verdeediging van hunne bezondere zaak tegen, de aanrandingen van hunne gemeene, zo veel vermogende, wederftanders. Deeze vriendfchap tusfchen de Kartefiaanen en Coccejaanen veroorzaakte met den tijd, zo als dit toch niet wel vermijd konde worden, eene gemeenfchap in denkbeelden: voornaamlijk toen heijdanus en wittichius, twee Leijdfche Hoogleeraars van den Coccejaanfchen aanhang, de leeritellingen van het Karteftanismus in hunne Godgeleerde lesfen begonnen inteftrooijen, en daaronder te vermengelen. (*) Zo dra het vuur der verdeeldheid aan den gang waare ,en detwistbrand flaêg heftiger wierd, veroorloofden verfcheiden Leeraars zich, op den voorgang der beide genoemden, "Dm de grondftellingen van descartes tegebruiken tot het ophelderen der Godlijke waarheden. De wereldlijke arm, zo wel als de magt der kerklijken, had zulks wel zoeken voor- (*) Conf. pfaffii Inft. Hifi. Eccl. pag. 831. Welke ijverige Kartefiaanen deeze beide Mannen geweest zijn , blijkt uit hunne fchriften. Het Corpus Theologiie van den eerst genoemden eadeT/ieologia Pacifica van den anderen geeven er de doorflaandfte bewijzen van. — Hier van in 't vervolg nader. F 3 xvir. EEUW.  XVJT. ?EUW. Sr5 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis voortekomen, (*) doch de natuurlijke neiging, om het veibjoden te overtreeden,verijdelde alle deeze poogingen : (f) de nieuwe wijsgeerte kreeg toch aan de Akademiën allengs een' vasten voet, zo dat niet Weinige Hoogleeraars en Predikanten ze dikwerf in de daad, zeer ten achterdeele van het kristendom, bij het verklaaren der fchrift, en het behandelen der waarheden, in hunne lesfen en leerredenen inweefden. (§) He- C*) Eerst gaven hollands Staaten 1656 (Bij MartInet////?. der Wereld, V bl 51 ftaat verkeerdelijk 16B6) een ftreng' bevelfchrift uit tegen de Hellingen der nieuwe Kartefiaanfche WVfi^eetie.i óaarrja kreeg zij haaren tegeufland bij de Bezorgers der Leijdfche hoogefchool, en bij de Anifierdamfche Sijnode, 1664. gehouden, vervolgens weder bij de llollandfche Staaten 166Ó en bij verfcheiden Neder latidfc'ie Kerkvergaderingen. (f) Daar het onderwijzen in de beginfelen der Kartefiaanfche wijsgeerte aan de Akademiën verbooden, en het lesgeeven in dë Peripatetifche daarentegen gebooden werd, lazen ook ja wel de Kartefiaanen aristoteles voor, maar verklaarden en vervormden hem naar de grondgevoelens van descartes. En zo was de wederftreeving tegen cle. nieuwe Fyofoofij toch geheel vruchteloos. — De Overheid zelve fcheen ze ook onder de hand niet weinig te begunfligen. Men leeze daarover wrrïichiüs in de Foorr. voor zijne Theologia Pacifica. bl. 26 naar mijne telling. (§) Hiertegen heei't met zeer veel recht mare«us zijne teerlingen gewaarfchouwd in een bezonder gefchrift, ingericht tegen wittichius , Hoogleeriiar te leijden, waarvan de tijtel is: De Abw fu Philofophia Cartefiana fubrepente et evitandi in rebus Iheologicis sc Fidei. Doch zijne ijver tegen.  der Systematifche Godgeleerdheid. 87 Hemel en aarde bewoogen meenigwerf deFoetiaatien, omdelteeds voortgroeijen- de gen 't Kartefianismus draaft zomwijlen al te zeer buiten 'tfpoor. Ganfch aftekeuien was het, dat men de Wijsgeerte van descartes zo zeer in de Godgeleerdheid wilde inwringen, en nog meer aftekeuren , dat zommigen er zo een fchadeliik misbruik van maakten. Zeker naamloos Scluijver,— eerst hield men erspiNozA voor, (zie morhof , Po/yh. III. p. 533.3 doch naderhand blsek hij te zijn l. meijer, een Amfierdamsch geneesheer,bekend door het van hem gefchreeven Woordenfchat, een vriend van spinoza , gaf ten jaare 1666 te Amsterdam, of, zo ais erop den Tijtel itaat, te eleutueropolen (te Vrij» fiad) een boek uit, 'twelk getijteld was, Philofophia Sacra Scripture interpres, en ook ten jaare 1667 in het Neêrduitsch overgezet, het licht zag met het opfchrift, I)e Wijsgeerte de Uitleg/Ier der H. Schrift. In dit gefchrift durfde de Schrij ■ ver ronduit bevveeren, dat de Godlijkheid en het gezag der II. Schrift alleen uit kracht der Kartefiaanfche Wijsgeerte haare zekerheid kreeg , en dat dierhalve alle, geene uitgezonderde, waarheden van het Evangelie, en dus ook de verborgenheden , aan het gezond verrtand, en aan de menschlijke reden niet alleen getoetst, maar daarvan zelfs afhanglijk gemaakt moesten worden. Over dit ge¬ fchrift is magtig veel te doen geweest. Heijdanus en coccejus beoordeelden, op hoog gezag, hetzelve, en zochten, gerugfteund'door 'sLandsOver» heden, den voortvreetenden kanker van des Schrijvers dwaalleer tegentegaan. Zij flaagden hierin ook ten deele: dan zekere louis wolzogen , Predikant in de Franfche Gemeente te utkecht, die, zoo het heeten zoude, tegen het genoemde weik gefchreeven had, maar intusfehen het met den fchrijver in veele opzichten eens was, brouwde nieuwe beksmmernisfen, en verwekte weder vtel beroering in F 4 de xvn. EEUW.  88 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. ÏEU W. de leerwijze van coccejus uitteroeijen, en de kerk; 't gene de Staaten van holland opnieuw aanfpoorde, om tegen de Kartefiaanfche wijsgeerte de heiizaamïte beOuiten te neemen. Daar bet genoemde Boek van meijer reeds zeldzaam meer voorkwam, heeFc onlangs de Heer semler *t zelve weder op nieuw uitgegeeven met aanmerkingen zijns Leerlings leicii i ner , waarïn men, naar het oordeel van verftandigen , de grootfte onkunde in de wijsgeerte, veele ondeugende Godsdienstbegrippen , en een opgewarmd SPWOZisMUS aantreft. Zie heringa , over het geb. en misb. der Kritiek. bl. 4 en 5. Dit alles evenwel op de keper befchouwd zijnde, kan niet aangemerkt worden als een overtuigend blijk van de allenthalvige ongezondheid der Hartefiaanfche Wïvgcmc. De beste grondfteilingen eens zuiveren Fitefoofs kunnen misduid worden. Hoe veelen zijn er geweest, die uit de Wijsgeerte van plato en aristoteles ,en in onze dagen uit die van wolff en newton, Hellingen hebben afgeleid, geheel tegen het oogmerk en de beginfels van deeze groote mannen ? Hoe fchandelijk hebben veelen met den Bijbel omgefprongen ? 't Is toch heel gemaklijk , iemands gevoelen te verdraaijen , of uit kwaalijk toegepaste ftelfelgronden averrechtfehe gevolgtrekkingen afteleiden. —;— Wij laaten de Wijsgeerte van descartes in haare waarde of onwaarde", doch ten aanzien der Filofoofij, in haare betrekking op de Godgeleerdheid, houden wij het daar voor, dat zommigen geheel kwaalijk handelen in haar ten hemel te verheffen, waarbij ze dikwerf geen ander doel hebben, dan om de verborgenheden des gelooid uit den llijbel te monfteren; en dat anderen ook even verkeerd te werk gaan, wanneetze haar ten afgrond verlaagen, met de goede , doch niet wel beredende, meening, om de geloofsleer daar door alleen te behouden. «*- De middelweg, ze*  der Systematifche Godgeleerdheid. 89 en geheel te verdelgen. (*) De ingewortelde liefde voor en de hardnekkige verkleefdheid aan hiwnz Slristotelifche fchoolge- leerd- zo als- ovcra! , is het meest verkiesbaar. [Verg. onze Aant. § LXXXVI!.] (*) De looze Voetiaanen fielden alies te werk, om de leer van coccfjus en deh'ahtf.s in verëemging met de haarlijkfie verwen aftcfehilderen, als eene nieuwigheid, die ten nadeele van het Vaderland en ten bederve der. kerk zoude flrckken, en wonnen hiermeê zelfs zo veel, dat abraham heijdanus, in zijnen ouden dag,van zijn Hoogleeraarspost aan wijders Akademie ontzet wierd. Men lceze de Gefchiedenis hiervan bij martinet , 't a. b. V. bl. 56 en 57. In Friesland zette zich eenegeheele klasfe , die van Zevenwouden , te febrep tegen de leer van coccejus en zijnen volgling henr. groenewegen, een' man die met recht gezeid kan worden bij de woorden van zijnen Meester gezwooren te hebben, en van wien men meent, dat zommigen naderhand genoemd zijn groene Coccejaanen. Een van de leden dier klasfe, isenr. brink, Predikant 'op de joure, naderhand te utrecht, gaf ten jaare 16 3, nadat er reeds verfcheiden klasfikaale fchriften waaren uitgekomen, een boek in het iicht, getijteld : Ont. fchakeling van het genaamde heten der Profeetifche Godgeleerdheid, of' fchriftmaatige verdeed/ging der oude uitleggers enz. , tegen de Nieuwigheden en ongerijmdheden van joh. coccejus en henr. groenewegen. 2 Deelen in 4to. In dit Gefchrift, 't welk het eerfte was, waarïn 's mans leer ten aanzien zijner Profeetifche uitleggingen ernflig aangetast werd, (Verg. bïkker 'ta. b. bl. 35.) worden den Coccejaanen honderd en vier vreemde gevoelens te laste geleid. Indien dit geene vuile en booze kettermaakerij is, wat is het dan? Verg. Naaml. der Predik, der kl. van Dokkum bl. 37. Niet alleen deezen, maar ook anderen hebben coccejus en zijF 5 aea xvir. EEUW,  t)0 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. ÏEUff. leerdheid, die zo veele gefchillen geteeld, en zo volkomen verdiend had, geheel uit de kerk geworpen te worden, fteevigde hunnen volgeren fchamperlyk toegeduwd, dat hunne gevoelens omtrent de verbonden, en hunne uitleggingen van 'het- O. en N. Testament,in verfcheideu opzichten met die van de Partijen, zo als men de beltrijders van den hervormden Godsdienst gewoon is te. noemen, al te zeer overeenkwamen. Zo als bij v. m. LEijDEKRtR gedaan heeft in zijne Foorr. voor lobensteijins IVeegfchaal ** 3 a en **** 4 a. Met de grootfie verontwaardiging heb ik geleezen het heftig en onkristlijk veröordeelen d'-r Coccejaanfche leerwijze, zo als hetzelvegefchiedis door maresius; in zijn boveng. werk de abujit Philofophix Carteftana in rebus Theologich ac fidei. De CocceJaanfche Leeraars worden in dit gefchrift met de haatlijkfte naamcn gebrandmerkt." Zij zijn Pclagiaa„ nen, Sociniaar.en , Papisten , zij baanen den weg „aan de hervormde kerk, om weder te keeren der„waarts, van waar zij onder Gods zegenend be„Ituur' zijn uitgegaan, tot het Pausdom, tot het „ Heidendom: hunne leer riekt zelfs naar die van mahometh , en is gegroeid op den geilen wortel „ van een wild Enthufiasme. Ouders, die hunne „ kinders aan zulke Leeraars ter onderwijzing aan„beveelen, handelen even dwaas en onverftandig, „als herders, die hunne fchaapen bij de wolven „ (luuren ; De Coccejaanen zijn Kartefiaanfche bok- ken , Advokaaten van den Duivel. Zij moe- „ ten afgefneeden worden ais verrotte leden." Dan genoeg van deeze laage fcheldwoorden. Hoe is het toch mooglijk, dat een verftandig kristenleeraar tot zulk eene verregaande onverdraagzaamheid overflaan kan? waare hij Inquifitiemeester geweest, hoe veele mutzaardvuuren zoude zijne vervolgzieke drift niet wel gefiookt hebben, om het Coccejanismui van de aarde te verdelgen? Trouwens zulfe ee-  der Systematifche Godgeleerdheid. 91 hunnen moed en'hunne krachten. Gelukkig evenwel was het ten dien tijde voor Gods kerk, dat zij in hunne oogmerken niet flaagden, en het verfchil jaaren lang met een' weifelenden kans, leevendig bleef. Wat toch zoude er van de zaak der Godgeleerdheid onder de hervormden anders geworden zijn ? Het geheele ltelfel der JNederlandlche Godgeleerden was een warnet van -veibijs:erende fchooltermen, van noodlooze twistvraagen, van zoutlooze wederleggingen, en in allerlei bogten gekromie wij'sgeerigheden. Hoe eene bitsheid en raazende kabaalziekte moest men alleen verwachten van een' man, als maresius. Hij was eerst een begürtftiger van de Kartefifche Filofoofije geweest, maar, wijl hij coccljus en zijnen aanhangeren den oorlog had aangedaan, en de Kartefiaanen door een' zamenioop van toevallige omftandigheden verpligt werden , om het harnas tegen hem nantefehieten , was hij er een gezvvooren vijand van geworden. En wij weeten, dat wanneer de achting voor iets in wanachting en haat verwandelt, de uitwerkfels dan allerfchriklijkst zijn. Befpeurt men zulk eene driftige Vervolgzucht bij geleerde mannen, welken men anders ook wegens hunne Godsvrucht niet verdenken wil; hoe weinig moeten wij ons dan verwonderen , dat een verftandlooze Godsdienstijver bij het dweepachtig gemeen zo ligt op hol en aan, het woelen geraakt. — Waarlijk deeze man heeft eene onuitwischbaare fchandvlek op de hervormde geestlijkheid dier tijden geleid. — Wij hebben ruime dankftof, dat 's Heeren Tempel thsnds niet met zulken geraasmaakenden hamerflag onder ons gebouwd wordt. XVII. EEUW.  92 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII r eu w Hoe heilzaam en nuttig was het dierhalve, dat een man van zulk eene verdiende, als coccejus optrad, om den Bijbel weder te openen, en Bijbelmaatige denkbeelden weder gangbaar te doen worden! (*) Hoe veel danks is wel de groote man waardig, daar hij met zulk een' ijver de Wijs- (*)' Suramo amore, fummaque, veneratione IUe facros profequebatur Codices; adeo asfiduus in iis nocte dieque moditiandis, ut, teste heijdano, Collega ejus, in oratione, qua parentavit ei anno lórto, vix ullus fcripturte locus allegari potuerit, quin, primo ejus audi ito verbo, ftatim integrum Grrece aut Hebraice recitaret 5 maximo confirmatas memorite et exercitationis arguraento. — „ Proprium illi fuit, ex polis f. litteris veile fapere, „ut non nifi cum Deo loqui deprehendi posfet." Sic fcribit joh. henricus , nostri films, in fw pra laud. delin. vita pnrentis, pag. 3S. „Unde „ enim hsc potemia fcripturas, ut posfet hominem „fapientem reddere ad falutem, ü non perfe hoe „prsstare idorea fit legend et advertemi? Scil. „nifi aristoteles aut tlato prajeant, nifi thomas „aut scoïus ducatum prasbeant, nat Papa Romanus „fenfum enucleet, nihil in fcripturis, nifi meraj „tenebra; occurreut. Plane alia ^x*segi1n nostro „mens fuit, cui , cum a puero nota esfent fa. U$k „ y^aVfj^a, quse piorum parentum cura ipfi legen„da dabantur, tam arcte cum illis confuevit, ita „familiaria fibi fecit, ut nuilum postea auctoreur, „nullum librum aut fcriptum pra; illis sestimave„rit, aut ftudio fuo et lectioné dignum judicave„rit. — Neque vero aleuude fibi fcrutands fciip„tura; vim, et methodum petendum duxit, quatn „ex iplis fcripturis, turn ut verba intelligeret, „turn ut fenfum ex iis refultantem asfequoretur." Confer vriemolt: Ath. Frif. pag. 313-.  der Systematifche Godgeleerdheid. 93 Wijsgeerte van aristoteles , die zo lang de vertrouwlijkfte Leidsvrouw der Theo loganten geweest was, uit de kerkenfehoolen dreef, en zo geheel en al haaren invloed fnuikte! Dit voordeel," fchiïjft j. leijdekker in zijne Kerkl. Hiflorie, (*) is „ uit de leerwijze van coccejus voortgekomen, dat men de Scholastieke ïpits„ vindigheden, uitheemfchefpreekwijzen, „ en barbaarfche termen achterlaatende, „ alle vlijt heeft aangewend,om den waa„ ren zin van de fchrift fchriftuurlijk te „ onderzoeken." En dit voordeel was te meer waardeerbaar, wijl het oogmerk des grooten mans was, om zijne leerlingen aan eigen onderzoek te gewennen, in flede van zo maar los heen op eens anders zeggen , of op het gezag van menfehen, of op de gewoone {preekmanieren te bouwen, (•}•) Niets was coccejus meer in den weg, dan dat de gewoone ftelfels der Godgeleerdheid met zulk een' drom van fchoolfche kunstwoorden, en bovennatuurkundige fpitsvindigheden opgevuld waaren,. naardien toch dezelven geheel niet fchriftuurlijk, maar enkel redenkunftig konden zijn, en geen kerkleeraar in ftaat waare, om naar zulken Schoolfijstema zijnen toehooreren de Godsdienstles- fen O Bi. 790. (f) Zie bekker. Kort Beg. der kerkl. Hist. bl. 36. achter de kerkl. en wereldl. Hist. van horNIÜÏ, XVIT. EEUW.  Xvir. sluw. 94 Beknopte Letterkundige Gefchiedehh fen fmaaklijk te maaken. Even daarom wag hij van oordeel, dat men over Godsdienst' zaaken, die toch eeniglijk uit den Bijbelj en niet uit de boeken der wijsgeeren, gehaald konden worden, niet dan met fchrtftwoorden fpreeken en redenen most, daar immers de Heilige Geest zelf de beste uitlegger van zijne eigen woorden was. (*) Zeer verdienstlijk heeft de beroemde man zich gemaakt omtrent de gewijde uitlegkunde. Elk, die onpartijdig oordeelenwil, zal dit moeten erkennen. Voor zijnen tijd ja was men ook ijverig bezig met den Bijbel te verklaareh ; maar hoe werd dezelve verklaard? Men bleef hangen in de betekenisfen, welken de fpraakkunst en de oordeelkunde aan de woorden hechtte, zonder de betekende zaaken te overweegen en op de leer van den Godsdienst te huis te brengen: men knaagde aan den dop, zonder de kern er uit te pluizen Dan coccejus, dien niets ontbrak van 'tgene een verftandig fchriftuitlegger benodigd is , en die inzonderheid boven zijne tijdgenooten zeer uitmuntte in de kennisfe der Hebreeuwfche en Griekfche taal, floeg een'anderen en beter weg in. Niet Hechts ontvouwdde hij de woorden en fpreekwijzen der fchrift, maar fpoorde overal op de heerlijkftc zaaken, welken daar onder opgeflooten lagen: waardoor het verftand verlicht en het hart in Waare Gods- vruehs (*) Zie bekkEr, K. H. bl 25 en 2.6;  der Syflematifche Godgeleerdheid. o£ vrucht ontvonkt werd. Hierdoor kreeg de uitlegkunde onder de hervormden, althands in Nederland, eene geheel nieuwe en fchoon er gedaante (*) 't Is wel zo, dat hij meenigwerf meer vernuft en verbeelding ten toon fpreidt, dan blijken van gezond oordeel, en ontelbaare fchri ft verklaaringen levert, die een welgeaart Evangelieminnaar, welken het noch aan goeden finaak, noch aan regtgeftelde kunde mangelt, verwerpen moet, en ja dikmaals als losfe fpeelingen van verregaande ingenomenheid voor een eens opgevat denkbeeld, waaren ze van zulk eene ernftige natuur, belagchen zoude moeten (f) Maar is het den man toch ook niet wel te vergeeven, dat hij in een' tijd, waarïn de heilige Uitlegkunde geheel onder den voet lag, vaak meer in het Oude en Nieuwe Testament las,dan er wel in ftond, en het denkbeeld van een Verbond tusfehen God en den mersch tot een heerfchend denkbeeld in het TheologischSystema maaken wilde? En in het door hem gekoozen onderfcheid tusfehen de zondevergeeving onder het Oude en die onder het Nieuwe Testament is in de daad nog al 't eene en andere, dat zo (*) Over de Uitlegkunde van coccejus, leeze men eenige fraaije aanmerkingen in de Algemeens Inleiding, voor het eerfte deel der Bijbelvertaaiing van den Heere van vloten, bl. 8 en 9. (t) Verg. van vlotens Alg. Inl. voor zijn' Bijiel, bl. 8. XVIT. SEUW.  f)6 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. £ E U W. 1 1 i "] t < i 1 ; ïo ongegrond nie£ is, ais wel voetius, ;n zijne aanhang voorgaven. (_*) Eindelijk zijn de onweèrsbuijen, die zo /reezelijk gewoed, en zo veele fchade aan de roede zaak des Kristendoms gedaan hadden, llengs afgedreeven; en man kan met waarïeid fchrijven, dat, na verfcheiden wiselvallige gefchillende leer van coccejus iet hoofd boven gehaald hebbe, in zo rerre altoos, dat de gevreesde fcheuring voorgekomen zij. De meeste Leeraars ;n de voornaamften uit den Burgerftand vaaren Coccejaanschgezind: daar integenleel de minder aanzienlijken uit de Burrerij en "de Gemeenten in het platte Land, net eenige Leeraaren aan het hoofd, de Leerwijze van voetius omhelsden en met i-rooten ijver voorftonden. Inzonderheid had lit laatfte plaats in de provintie van zeeland, f*) Sane, fic judicat werenfelsius in Opusc. pag. 2 3 ét 24. Si mentetn in omnes partes vertot perfpicere non posfum, revera alterara partem plus aut negare, aut tribuere patribus Qqui fub V. T. vixerunO atque alterara ; verbis tantum idfacere videri. Quic] igitur? purane haee est Logomacliia? Ita quidem dicerem libenter, nifi dururamlhi videretur ftatuere, tot tarttosque viros de folis vocibus inter fe tam acriter disputasfe: quare malim credere, ■ adhierere buic verborum pugnsÊ, veram aliquam dere disfenfionem, fedadeq exilem et tenuem, ut ego, et meciim omnefii, quotquot me acutiores non funt, eam confpicere non posfimus. Confcrri quoque meretur witsiuij de Qecoridmia faderum. Lib. IV. Cap. XII & 37 et feqq.  der Systematifche Godgeleerdheid. gr land, daar zelfs nog ten buidigen dng het volk in de Landgemeenten zeer tegen het Coccejanismus bevooroordeeld is. 'tlsalaatimerklijkjdat de Coccejaanen ten. allen tijde de hooge landregeering zeer eerbiedigde^ s en geene zo groote voorltaqders van het Stadhouderlijk belïuur der Prinfen van orange waaren: daar in tegendeel de Voetiaanen dikwerf een fcherp woord durfden voeren tegen de wettige Regenten, en voor uitfteekende vrienden "van het Orangehuis wilden gehouden worden. Zulks veroorzaakte, dat de eerden in de gunst der Staaten kwaamen, en de Prinfen tegen zich hadden, en dat de anderen zich de ongenade der Overheid op den hals h:;alden, en bij de Orangèyorsten hoog in achting Éfonden. Veifcheiden Maaien, hiervan ten bewijze, worden opgegeeven van wagenaar in zijne Vadcrlandfche Historie. {*) Het Coccejanismus ging gepaard met de Staatsgezindheid, of, zo als men het in onze dagen noemt, het Patriotisme. Maresius gaf den Coccejaanen den naam van deLeevenfieinfche Faktie. (f) De Voetiaanfche leerwijze daarentegen, eu de Stadhouderlijke regeering waaren in ons Vaderland twee onfcheidbre vriendinnen. In het jaar 1688 gebeurde er te Rotterdam O Zie D. XIII. bl. 54, 57-6*3. D. XIV. bl. 445 eh 450. Cf) Be ftatu afflicto ftudU TheoTog. d. 3. II. Deel. G XVIT. iliü w«  pS Beknopte Letterkundige Gefchiedenif XVII. lEÜW. dam iets, dat dit niet in het beste daglicht fielt. De Vroedfchappen had men gedrongen, op de hertelling van den Hoofdofficier jakob van nieveld , een geheimen eed te doen, om de Regeering met een" Stadhouder, en de Voctiaanen te helpen verdeedigen, en zo niet, dan te verbeuren vier duizend guldens en haare Vroed- fchapsplaatzen. (*) Hier kwam bij, dat de Coccejaanen befchuldigd wierden met eene daadlijke afwijking van één of meer leerftukken des geloofs , welken vervat zijn in de Nederlandfche Geloofsbeiijdenisfe en in den Heidclbergfchen Katechismus. De voornaarne man, welke hier het Ketteralarm floeg* was' de onrustige maresius, die voormaals zelf was verdacht gehouden van onregtzinnigheid, en zich daartegen geweerd had in zijnen Twist met voetiüs, waarvan wij in 't vervolg nader fchrijven zullen. In zeeland moeten ook de volglingen van coccejus onder een fterk vermoeden van onregtzinnigheid gelegen hebbeu, blijkens eene Refolutie van de Staaten dier Provintie van den 12 van Zomermaand, 16?5, waarïn gelast wordt aan de Predikanten, om te blijven bij de zuivere leer van Gods woord, zo als die is uitgedrukt in de Formulieren, Geloofsbeiijdenisfe, enz. Zelfs vermaten zich de Voetiaanen, om de Coccejaanen voor Atheïsten uittemaaken. Zulks toch ïtteen- C' > Zie het Verëenigd Nederland door makt*- NEÏ bl. 387.  der Systematifche. Godgeleerdheid. 09 meenden ze te moogen doen, om dat eenigen van hun ftelden, dat er redenUjke Schepfels in de maan waaren; en dat niet de zon, maar de aarde draaide en om liep. (f ) Den Coccejaanen zulk een' vuigen lak aan te wrijven, gefchiedde voor zeker in bovenmaatige drift, maar had toch voor deeze menfehen de nadeeligfte gevolgen. — Trouwens de Voetiaanen hebben aan den anderen kant van de Coccejaanen ook al befchuldigingen van dien aart moeten verkroppen. Van der waaijen, de Vader, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te franeker, en iSAart le maire, Predikant te amstkrdam hebben de vrienden van waarheid en vreede zeer ontfticht door hunnen aanval op den eerfteri Hoogleeraar der Theologie te leijden, frederik spanheim, den Zoon, welken zij met Socimaanerij en afwijken van de Nederlandfche Geloofsbeiijdenisfe betigt hebben. Zulks evenwel had op de denkwijze van het volk dien invloed niet, als 't gene den Coccejaanen werd aangeteegen. Van hier onder het gemeen in Nederland de hooge achting-voor den Voetiaanfchen aanhang, 't Gemeen toch heeft altijd zeer ten voordeele van het Vorst- lijk- C*) Zulks te beweeren, was zeker ten dien tijde zeer gewaagd, en bij het Deütifche af. Men leeze het aanft. Nieuw van witz, tegen allinga; bl. 48. WrmcHius heeft meen ik, hetzelve 's *erst met de H. S. zoeken te plooijen, G % xvir. eeuw,  XVII. eeuw. ioo Beknopte Letterkundige Gefchiedenis lijk huis van Orange, en voor de Orthodoxie geijverd. En. van hier dus ook, dat de Coccejaanen, welken bij de Staaten en de Wethouders der Steden gezocht en geëerd waaren, de voornaamfte en beste "itandplaatzen kreegen, en van tijd tot tijd in getal aangroeiden: waardoor hunne zaak ten langen laatsten het te boven kwam, en hunne leerwijze m hooo- aanzien geraakte. In vervolg van tiiden heeft men, naar dat de Staatswind waaide, hunne partij nu meer, dan weder minder, met zekere oogmerken begunftigd en bevorderd. (*) - Tegen het einde van deeze eeuw begon het verfchilvuur, 't welk reeds gedoofd fcheen,weder op nieuw te ontvonken, en in vlam uitteilaan. De drift van fommige heetbloedige Voetiaanen holde zo verre buiten het fpoor, dat zij er onder de hand op begonnen te arbeiden, om de Hellingen der Coccejaanen openlijk veroordeeld te krijgen : waartoe zij koning willem in den arm zochten te neemen. Maar dit plan van hunne hefde- looze inzichten werd verijdeld. De Staaten en de Vorst begeerden, „ dit men eikanderen zoude verdraagen,dat men eikanderen bij de gemeenten niet zoude verdacht maaken , dat de Hoogleeraars zich moesten-wachten voor Hellingen, welken (*) Men leeze verder wagenaar, 't a. p. ets mart. 't a. b. V. bl. 47—59-  der Syftematifche Godgeleerdheid. 101 ken den Studenten aanleiding konden geeven,* om de leer van den Godsdienst te behandelen naar de regels van de Wijs. geerte; en eindelijk, dat men bij het beroepen van Predikanten moest zien na mannen, ftichtlijk van leeven, en van eenen gemaatigden en vreedzaamen inborst." (*) xcv. Wat nu in 't bezondere het Godgeleerd Sijstema van coccejus aanbelangt. — Hij had bij het leezen en doordenken der H. Schrift, zijns oordeels, gevonden, dat de gewijde Schrijvers de wijze,waarop Zondaars van God begenadigd en gezaligd worden, als een verbond van God met de menfehen pleegen te befchouwen. Dit beeld bekoorde den fchranderen man: en hij kreeg er zo bij uitftek veel mede op, dat hij op de zonderlinge gedachte kwam, om de ganfche Geloofsleer van het Kristendom onder het beeld van een verbond tusfehen God en den mensch voorteftellen. Coccejus evenwel had hierin zijne leidslieden, welken hem den weg weezen, en hem mee gemak, zo wel als met fpoed, deeden voortgaan, verder, dan zij zeiven immer geweest waaren, C*) Verg. mart. 't m. a, b. v. bl. 63 en 64, en de la font aiine Kort Uegr. der K. Hist. II. D„ II. Sr, bl. 213. G 3 XVII. eeuw. )  ic* Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII EEUW. i en hadden komen kunnen. Deezen waaren, behalven wal^eus (verg. § XC.) en cloppEjmburg (verg. §. XCI._) inzonderheid gellius hotzp.xus snecanus, van welken wij gewaagd hebben § LXX II, kaspar olevianu.s , een der opftellers van den Heidelbergfchen Kmethismus, en matthias martinius, een Godgeleerde van bremen. De eerste heeft 1584 te leijden uitgegeeven een werk, getijteld, De gratuito Dei fiedere et facramenialïbus fignis: de andere heeft 1585 te geneve uitgegeeven een werk, getijteld, De fubftantia faderis gratuiti intcr Deum et electos: en de derde 16r8 te hremen een werk, getijteld, De faderis natura et graiice fiznaculis V Tractatus. In die fchriften hadden deeze mannen de bouwftoffen bijeen gebragt, waaruit coccejus een geregeld zamenftel is begonnen optetrekken, 't welk zijne volglingen voltooid hebben. Coccejus is de eèrfte geweest, die het verbonds denkbeeld, 't welk die mannen reeds hadden, ontwikkeld en bewerkt heeft. C*) En hier uit is de bekende Varbondsmethode, of het Ver~ bondsfystema ontdaan', waartoe coccejus in zijn werk, getijteld, Summa Doctrina de fadere et Testamento Dei, (f) het plan (*) Conf. pfaff. I. 1. I. p. 216 et 230. heinr. 1. 1. p. 359. et budd. 1. 1. I. p. 3S5- (f) Dit fchrift, te vinden in 't zevende deel ▼an 's Mans werken, kwam het eerst in 't licht te iraneker 1648, in 8vo. na dat de gekarde Schrijver.  der Systematifche Godgeleerdheid. 103 plan en den eersten aanleg gemaakt heefr. Het denkbeeld, aangaande een Verhond yan God met den mensch, leide coccejus ten grondflage van een gezuiverd, onwijsgeerig en geheel Bijbelsch Systema. Het Verbond zelf befèhouwde hij als tweeledig, naamlijk als een Werkverbond, (fadus operum) door God met den mensch opgericht voor den Val, en als een Genade Verbond (fcedus gratite} door God met den mensch gemaakt na den Val. D;t Genade Verbond werd volgens eene drievoudige Huishouding voorgefteld: (*) te weeten de Huishouding voor de wet, onder de wet, en onder het Evangelie. Wijders dacht hij nog aan een bezonder Verbond, 't welk God de Vader met zijnen Zoon kristus aangegaan had. Dit alles gaf coccejus en zijnen ver er negenenveertig Akadcmifche Twistredenen over had laaten houden. Daarna verfcheen het voor het derde gedeelte wel vermeerderd 1654; en wederom beter en uitgewijder 16^0: en ten jaare 1703 is het te frankfort aan de main ten zesden maale gedrukt, 't Is er ook in 't Neêrduitsch , met eene breede Voorrede aan de gemeente van middelburg , door joh'Annes van der waaijen gefchreeven, die het zelve uitgaf te Amsterdam 1680. in 4to. C) Beter hadde hij dit kunnen noemen, Godsdièmtïnrichting: de benoeming van huishouding toch is geheel ongefchikt. Verg. rosenmuller over den Trapsw. Vaartg. der Godl. Openb. bl. 2ó\ G 4 xvir. EEUW,  104 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. IE uw. nen leerlingen aanleiding, om de voordrage hunner leer onder woorden en termen te brengen, welken men bij het treffen en onderhouden van menschlijke verdraagingen gewoon is te gebruiken. — Men ziet duf, dat er in 'sMans arbeid veel vernuftig fpeelwerk zij, en er overal menschlijke vindingen onderloopen. 't is waarlijk jammer, dat men zo van het eene gebrekkig uiterfte in het andere valt, en de eene klip willende vermijden op eene andere ftoot. Het bovengenoemde werk, Summa Docti inete men echter dit werk nier. aanmerken als een volledig Godgeleerd Systema naar den fmaak van coccejus. 't Is niet meer, dan eene grondtekening, of aanleg, waarnaar zijne Volglingen hunne theologifche ftelfels bearbeid hebben. Hij zelf heeft wel gefchreeven een werk, getijteld, Summa Theologia ex fcripturis repetita, 't welk het eerst te leijden is uitgekomen in 't jaar 1662, en naderhand te amsterdam 1669, in 410. gelyk ook in 't Neêrduitsch, vertaald door th. antonides, 1696. Doch dit is meer volgens de gewoone orde, welke men in de Systemas houdt, vervaardigd: alleenlijk heeft het boven de algemeene leerftelfels dit eigen, dat het fchriftmaatig en Bijbelsch zij, zonder inmengfels van fcholastieke en wijsgeerige fpitsvindigheden. In deeze opzicht heeft hetzelve zeer veel waarde, 't Js afgedeeld in zesendertig plaatzen (Loei) door Welken er zevenënnegentig hoofdftukken heenloopen. XCVI. Men kan uit het gefchreeven opmaaken, dat coccejus een vijand waare van de Peripatetifche wijsgeerte, en ook met alle wijsgeerte weinig op hadde, en dat hij als een voortreflijk fchriftuitlegger geene andere geloofsleer, dan eene zuiver BijbelG 5 fche XVII eeuw  ■ XVII. EEUW. ïor5 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis fche wilde gangbaar doen worden, die van alle bovennatuurkundige termen, onnutte vraagftukken en fchoolfche fpitsvindigheden ontbloot, den volksleeraar meer te ftade konde komen. Men kan er te gelijk uit opmaaken, dat hij in de algemeene leermethode der Theologanten eene groote verandering daadlijk begon te bewerklïelligen. Hij veranderde niet alleen de voordragt, maar hij verrijkte ook de Dogmatiek met eene meenigte van Artikelen, die anders tot de geloofsleer niet gebragt werden, en verbond daaraan eene naauwkeurige verklaaring van zijne Bijbelfche Hoofdbewijzen. De Scholastiekerij kreeg hier door dus een' geweldigen flag. (*) Ten zijnen leeftijde begonnen de Godgeleerden in het bearbeiden van hunne Systemas reeds uit eikanderen te loopen. Onder alle Theologanten, in die dagen, was er niemand, die de fchoolfche leermethode zo fterk voorilond, en zo ijverig voort. zet- (*) Ita de Summi viri meritis pronuntiavit amicus mihi eonjunctisfimus heringa in Orat. fupra land. pag. 30. „ Fuit profecto is coccejus, qui „fcholasticam istam Theologia; cum aristotelis in„ ftitutis miscenda; rationem, a calvino CEeterisque „doctrina; Christian» inftauratoribus ejectam, pos„tea vero in his regionibus per prava cumprimis „maccovii, hominis Poloni, reprehenfa quidem a „fijnodo Dtrdf«cena, at tolerata tarnen fludia, „revocatam, qui igitur hanc veram barbariem fe„liciter aufus est denuo fugare, et e fua faltem „fchola tantum non expellere.'' Covf. te water , trel. de Th. er. p. 77.  der Systematifche Godgeleerdheid. 10? zette, als voetius, en niemand, die van dezelve grooter afkeer had, en haar meerër afbreuk zocht te doen, dan coccejus. Beiden hadden zij hunnen aanhang. De genen, welken voetius aankleefden, hielden zich bij het beoefenen eener dorre en wijsgeerige fehoolgeleerdheid, die het brein vulde met allerlei ingewikkelde kundigheden, miar onvruchtbaar voor het hart" was. Schoon er toch ook onder hen eenigen waaren, die in het fcholastieke zekeren wanfmaak krijgende, de Godgeleerdheid op eene meer ongekunstelde en fchriftmaatige wijze verkoozen te behandelen. Maar de volglingen van coccejus floegen allen den nieuw ontdekten weg in, zuiverden de Godgeleerdheid van de bedorven fcholastiekeVij, leiden zich toe op de uitlegkunde, vormden Bijbelfche leerftelfels, en fielden de waarheden, zo als ze in de kerk beleeden werden, in een helderer en eenvoudiger daglicht voor ; de Theologie bleef wel zo eene befpiegelende weetenfehap, maar ze bekwam toch door zulk eene vervorming eene fchooner gedaante, en gewon door haare fchriftuurlijkheid niet weinig ten behoeve van het werkdaadig Kristendom : — waare toch dezelve door de Coccejaanen daartoe maar wat meer aangewend! XCVII. _ Onder de genen, welken het fcholastieke Voetianismus begunstigden, was ia zijn' XVÏL EEUW-  io8 Beknopts Letterkundige Gefchiedenis xvir. EEUW. zijn' tijd zeer vernoemd samucl maresius, eigenlijk des marets,een der beroemdlte Godgeleerden van deeze eeuw, een gebooren Franschman, uit pikardije, eerst Predikant te laon , daarna te sedan , daar hij tevens Hoogleeraar in de Godgeleerdheid was, voorts te Maastricht, vervolgers in 'siiertogenbosch, en eindelijk Hoogleeraar te Groningen van het jaar 1642 af tot 1673, z'Jn Sterfjaar, toe. (*S Onrustig en woelziek van aart zijnde, is hij met verfcheiden geleerden in twist geweest, (f) Van zijnen twist met coccejus hebben wij gewaagd in de XCIII §. Doch geen één heeft zo lang geduurd, als die met voetius', met welken hij, boven alle voorbeeld, ruim vijfentwintig jaaren lang in heftige drift ge- har- (*) IIü flierf den 18 vnn Bloeimaand, drieënzeventig jaaren oud zijnde. Twee maanden voor zijnen dood was hij nog beroepen tot Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te leijden. Hij had ook die beroeping aangenomen, maar de dood verhinderde hem, dezelve optevolgen. Zie batjle, Dict. art. marets. Men ieeze ook zijne leevensbefchrijving bij iiofm. L. U. a. M. (f) Zie pfaff. 1. 1. II. pag. 227, en te water : Tweede Eeuwgetij van de Geloofsbel. bl. 167—172. waar de geleerden, met welken hij zijnen pennefirijd gevoerd heeft, worden opgenoemd. De genen, welken buiten de vcrfchil.'en waaren , moesten zich ontzetten over het ongenadig fchelden, lasteren, en befcbulddacn, waarmede hij zijne partijen van onregtzinnigheid in de> Leer der kerk zocht verdacht te maaken.  der Systematifche Godgeleerdheid. 109 harreward heeft over verfchdlende leerpunten, die tot her, weezen van den Godsdienst noch af noch toedeeden: de aanleiden de oorzaak was eene door maresius gefchreeven verdeediging van het gedrag der Regeering van 'shertogenbosch, omtrent een zints onheuglijke tijden opgericht genootfchap, 't welk de Broederfchap van de lie»e Vrouwe genoemd werd. (*) En deeze twist zoude misfehien nimmer geflecht zijn geworden, bijaldien een gemeen belang beiden niet gedrongen hadde, om de handen in één te Üaan, en met verëenigde magt eene nieuw opgekomen partij, de Coccejaanen, te lijve te vallen, (f) Voorheen was maresius ce wijsgeerte van (**) Uit deezen Twist is eigenlijk de naam van Voétidanen oorfprongiijk. Maresius noemde de vriendenen leerlingen van voetius allen Voetiannen. Daar nu voetius een' talrijken aanhang had, en deeze naam reeds bekend was, toen hij en andere geleerde mannen van- zijnen tijd met coccejï in twist geraakten, werd dezelve nog algemeener, en 't was dus zeer natuurlijk, dat allen, die het met coccejus in leerwijze niet eens waaren, dien algemeenen naam van voetiaanen moesten draagen. Deeze naam, zo als maresius hem verzon, was een lcheldnaam, doch naderhand werd dezelve een naam van eer. Verg. te water Tweede Eeuwgetij van de Geloefsbel. bl. 168- 0) De vreede tusfehen hen beiden werd getroffen door bemiddeling van j. Van der waaijen, Predikant te Leeuwaarden, en toen nog, zo het fchijnt, voor de nieuwe Leerwijze van coccejus niet zeer uitkomende, onder beding van wederzijdsch ver. XVII. eeuw.  lio Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. £eüw. i 1 i i van descartes toegedaan; hij had zelfë gemeenzaam met dèscartes verkeerd, en den man na zijnen dood nog fterk verdeedigd in een gefchrift, getijteld, Manes cartesii defenfi. Doch allengs werd hij een zo groote regenftander vart het KariefiatdwnuSn als hij er wel eer een Voorllander van geweest was. Daar rnj het op de Coccejaanen gefradeh hadde, ;n dezelven met de Kartefiaanen ééne ijn fcheenen te trekken, werden deezen iu ook als zijne vijanden dapperlijk van hem beftreeden. Koelman noemt hem ïlders in zijn werkjen, het vergift derCar'■efiaanfche P'iilofoofij grondig ontdekt, dus liet zonder reden, een draaijer. Zijne tchting bij de geletterde wereld is allerwere zeer groot geweest Bijkans ontaljjk zijn zijne uitgegeeven fchriften. (*) Hij werkte zeer gemaklijk, en fchreef mee veel vuur en geleerdheid. — Zijn Godgeleerd Systema, 't welk hier inzonderheid in aanmerking komt, verdient misèhien wel den meesten lof. Het is geijteld Collegium Theologicum , S. Breve Systema Univerfe Theologia. en is voor het ;erst Uitgekomen te Groningen 1645, eri irergeeven en vergeeten, en met belofte, om gesamentUjk de nieuwigheden van coccejus tegen :e gaan. Zie te water, 't a. b. bl. 170. en foti ji. A F. pag. 567. (*) Éénïgen van zyne fchriften worden opgedoemd van pfaff. 1. 1. ii. pag 215—227. erf Üeezen maaken al een groot aantal uit;  der Systematifche Godgeleerdheid, i i r en vervolgens verfcheiden maaien, als 164.9, 1656, 1659, en v001' '£ laatst 1673. Deeze laatfte uitgave is zeer vermeerderd met eene menigte van aanmerkingen, waarin de Schrijver zijne gevoelens nader verklaart, en zijnen tegenfpreekeren, die hunne bedenkingen op dezelven gemaakt hadden , andwoordt. Het Systema is in eene zeer goede orde opgefteld, en draagt blijken van 'sMans kunde en 'oordeel, maar is voor 't overige bewerkt naar de Schoolfche leerwijze dier tijden ('*). De Schrijver heeft het genoegen gehad, en de eer genooten, dat hetzelve bykans op alle Hoogefchoolen der hervormden is gebruikt geworden (jO, zelfs van zulke Hoogleeraaren, welken anders van hem in denktrant niet weinig verfchilden, zo als onder anderen van c. witttchius, Hoog leeraar te leijden , een' fterkijverenden kartesiaan, en een' volgling van coc- ce- (*) Ohfervationes fuas fideles tri hoe Systema Theologia Marefiarium dedii puil. lud. hanneke^ius, Theologus Gie'fetifis; giess* 1691. 4to. Cf) Sipiopfis hac Theologica, „ita ipie maresius fcribit in praf. Edit. anno 1673. fupra memorata;," non tam aliis, quam mihi et meis discipulin primitus destinata, favorabilius publice excepta fuerit, quam putasfem, adeo ut fa;pius recudi debuerit, et in omnibus Scholis Reformatis vel publice explicari, vel privatim proponi fibi a viris clarisfimis in cijnofuram fuorum Collegiorum mos fere conftans fuerir. XVII. EEUWj  112 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. eeuw. cejus. Deeze geleerde man laat zich over de waarde van het door maresius gefchreeven Systema dus uit (*): ,, Ik weet geen Systema te noemen, dat zo beknopt, zo krachtig, zo volledig in zich behelst het merg van de geheele Godgeleerdheid . en de voornaamfte grondllagen van de tegenftanders der hervormde Godsdienstleer zo het onderst boven werpt, als dit." Hij bediende er zich dierhalve van bij zijn Akademiesch onderwijs; maar daar hij den fchrijve'r niet zelden moest tegenfpreeken , uit hoofde van onderfcheiden begrippen in de leerwijze en manier van voordragt, voornaamlijk ter opzichte van het Scholastieke , haalde hij zich daar door den haat van den Uitgeraakten en twistgierigen maresius, die 'sMans voorleezingen al fpoedig in handen kreeg, op den hals. Maresius randde hem met drift en onbefcheid aan in zijn werk: De Abufu Philof. Cartefi 't welk ik boven §. XCI. aangehaald heb. Hier tegen fchreef wittt ■ chius zijn boek, getijteld Theologia Pacifica, (f) waarin hij maresius met bezadigden ernst, zonder eene bitsheid, and* woordt. Naar gelang deeze twist tusfehen maresius en witttchius groot geweest (*) In praf, Libri, qui inferibitur Theologia Pacifica. p. 5. O Edidiï vir Clarisfimus hunc librum Lugd. Bat. 167Ï. 4. et denuo 16S3. Extat et ejus The»logia Pacifica defenfa , amstel. 1689.  der Systematifche Godgeleerdheid, Weest is, kan men den hoogen prijs bei rekenen, dien de laatfte op het Systema van den eersten Helde, en dien het in 't algemeen bij de geleerden gehad heeft. XCVIII. In den tweeden rang plaatzen wij hier ANDREAS ESSENItJS, of VAN ESSEN, HoOg- leerarr in de Godgeleerdheid te utrecht. Van deezen man hebben wij een Systema Theologia Dogmatici, drie deelen in quarto bellaande. Hetzelve is uitgegeeven te utrecht 165a, en naderhand een en andermaal herdrukt. Dit Systema is eenigen tijd, zints 1652 tot 1669, van den Hoogleeraar bij zijne lesfen gebruikt geworden j maar daar hij zelf bevond, dat het te uit; bundig en te omflagtig waare, werd hij bij zich zeiven te raade, om het door vier zijner naarftigfte en kundigfte leerlingen, te laaten verkorten en tot een Compendium brengen. Dit gefchiedde onder zijn opzicht en verbetering. (*) Het Compen* dium werd uitgegeeven 1669 te utrecht , zo als het daar ook 1685 voor de tweede maal_ het licht zag met den tijtel Van Compendium Theologia: Dogriidticum, in ufu;fi collegiorüm editum. Het werk is r/dür de fchoolfche leermethode bearbeid, e# loopt af in de gewoone'orde, bc-halven dat het hoofdftuk, de fide (van het geloof) het tweede in rang is, en op het hoofd* ïiuil (*) Vide pr<èfat> huic compendia pr»rüj AL DEEL., B xViL EEWWi  114 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. eeuw. [tuk, de Theologia ( van de Godgeleerdheid') volgt. Er zijn twintig hoofddeelen in. De waarheden van het Kristendom worden er (lellig in voorgedraagen, en voorts oordeelkundig , meest uit aangehaalde ïchriftplaatzen, beweezen. Op zulk eene wijze wordt het gevoelen der hervormde kerk reftaafd met betoogredenen , welken tot zekere klasfen g-bragt zijn : terwijl de iroornaamfte uitvlngten en tegenbedenkingen der weêrpartije geopperd en opgelost worden. Aan het einde van ieder hoofdftuk heeft men eene ftichtlijke gebruikmaaking van de behandelde waarheid voor het Godsdienfïig hart. (*) — 't Werk, over het geheel bcfchouwd, is nog al van waarde, wanneer men er het fcholastieke afrekent. Op essenius kunnen wij laaten volgen JOHANNfcS hoornbeek, een' leerling van voetius, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid, eerst te utrecht, en daarna te leijden, ff) een' groot taalkundigen, en regtzinnigen Theologant. (*) Dit praktikaale wordt met recrrt zeer aan-■epreczen van den Hooggeleerden de moor in de jrLx>rrede van zijnen Comment. in marcku Cowpend. (f) Hij was gebooren te Haarlem den 4 van Slagmaand 1617, en flierf te leijden den 1 van Herfstmaand 1666, oud negenenveertig jaaren. Hij was eerst Predikant t« keulen onder bet Kruis. Hij werd Hoogleeraar en Predikant te utrecht, in plaatze van schotanus 1644, en Hoogleeraar te leijden , in plaatze van trigland i 654. Baïjle {Dict. Hist. art hoorisb.) vrolikhekt, (Plisf. Kerkh-  dér Systematifche Godgeleerdheid. 115 gant. Behalven éen aantal andere werken, welken van baijLe en foppens (*) worden opgenoemd, heeft hij gefchreeven Inflituttones Theologiae ex optimis tfuctoribus concinnahe; welken eerst te utrecht 1653, en naderhand te wijden 1658 in octavo uitgegeeven zijn. Dit Systema is een mengelwerk van voorftellen, uitbreidingen, bewijzen, tegenwerpingen, oplosfingen, enz. van 't gene men in dé ftelfelfchriften der 'voornaamfte Hervormde en Lutherfche Godgeleerden aantreft: als in die van luther , zwingel, kalvijn* musculus, junius, aretius , gomarus , amesius, makkovius , alting , voetius , maresius, wendelin , en meer ande= ren, (f) die telkens bij naam genoemd worden, 't Werk is met oordeel opgéfteld: en naarmaate de Systemas, waaruit de fchrijver zijne ftof bij een vergaderd heeft $ bl. isi) en van vf.lzen (achter de affcheidredi van hoogervvaard op batavia , bl. 2.) tekenen" als iets zonderlings van hem aan, dat hij ten jaare 1644, nog maar zevenentwintig jaaren oud zijnde, binnen den tijd van zes maanden Doktor in de Godgeleerdheid wierd, en vier beroepingen kreeg, twee tot Predikant, naamlijk te gkaft iri Cnoordholland) en te Maastricht, en twee tot Hoogleeraar, naamlijk te harderwijk, en te utrecht. Zie verder over hem foppens Bibl. Be!gs art. joh. hoornb. en 's gravezande ; twee honderd jaarige gedachtenis vijft het Sijnode te wezel bh O Dici. Hist. et Bibl. Belg. art. hoorns. Cf) Vide pref*, {njh hisce pramtsfam} *** 4- H a xvïï. e £ u W4  il6 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. ee u w. \ heeft, fchoolmaatig en wijsgeerig zijn, naar die maate zijn ook zijne bijdragten gekunfteld en in menschlijke bijvoegfelen opgefchikt. Voor een groot deel zijn de fchriften, waarvan hij zich bediend heeft, flerk doortrokken van den ouden fchoolfchen zuurdeegfem. 't Scholastieke fchijnt hem zeer gevallen te hebben. Men leeze Hechts zijne Voorrede voor het genoemde werk. XCIX. Ëen groot Voorfhnder van de Voetiaanfche ftudie was ook de geleerde frans turretin, Predikant en Hooglceraar in de Godgeleerdheid te geneve. (*) -Van deezen man hebben wij een Theologisch Leerboek, onder den tijtel van Pnjlitutio Theologia Elenctica, in qua flatus contro~ verfla perfpicue exponitur, pracipua orthodoxorum argumenta proponuntur et vindicantur, et font es folutionum aperiuntur .Til Part. in 4to. genev/e 1680, i68ï en 16H5. -Geleerdheid, oordeelkunde, en ijver voor de oude leer der Kerk (f) is allerwege in dit werk te ontdekken. Hetzelve is wel (*) Hij was gebooren den 17 van Wijnmaand 1623 te geneve, en ftierf den 28 van Herfstmaand 1687 ook aldaar. Hij is eerst Predikant geweest in de Franfche en Italiaanfche Kerk te geneve, en daarna te lijons. Hij werd vervolgens Hoog-~ leeraar te geneve. Zie bajjle Biet. art. tbrret. (,+) Hoe zeer de vermaarde Man voor de oude- regt-  ■der Systematifche Godgeleerdheid. 117 wel. eigenlijk geen volledig en naauwkeurig dogmatisch Systema in zulk een' form, als men ze doorgaans aantreft, doch de waarheden van den Godsdienst worden er duidïijk en bondig in beweezen, met getuigenisfen der Kerkvaderen en der • Hervormers, inzonderheid van kalvijn geftaafd, en veeliil minder fcholastiek behandeld, dan wel van andere Voetiaanen pleegt te gefchieden: terwijl de tegenbedenkingen der wederftreevers een gepast en verftandig andwoord krijgen. Van het wederleggend deel der Godgeleerdheid heeft hij bovenal zijn hoofdwerk gemaakt. 'sMans voordragt diesaangaande is bij uittrek gefchikt, om den leezer over de gevoelens van anders denkenden, en derzelven verfchillen met de Hervormde Kerk juist te doen oordeelen. Zeer ftrekt het hem tot lof, dat hij met zulk eene bedaardheid en zachtheid de begrippen der dwaalende Kristenen vooritek, en niet opzetlijk zoekt te verbergen 't gene ter verdeediging van hunne zaak fchijnt pleiten te kunnen: zo als trouwens ook elk vriend der waarheid doen moet; — vond men er toch maar meer voorbeelden van! Diezelfde bedaardheid en zachtheid heeft ook ziine pen beftuurd in het handhaaven van de bezondere leeritellingen, waarïn hij verfchilde van de Coc- regtzinnige leer uit kwam, zie men in zijne Voorrede voor het eerste deel van het genoemde werk: pag. 4 en 5. H 3 xvir. EK UW.  118 Beknopte Letterkundige Gejchtedenh XVII, IEVW. Coccejaanen. (*) — Het geheele werk; beftaat uit twintig hoofddeelen, welken hij, op het voorbeeld van andere ftelfelfchrijveren, Plaatzen (Locij noemt, en loopt volgens de gewoone orde ten einde. Bij deeze gelegenheid moeten we ook melding maaken van een werk, ge-» tijteld, fransctsci turrettni Compendium Theologia: Didaetico- elencticce; memofia juvandat caufa confcriptum a leonardo rijssenio, S. S. Th. Doet. et V. I).. M. Dit gefchrift zoude men volgens den tijtel aanzien voor een uittrekfel van het bovengenoemde groote werk van turretin: doch het is eigenlijk eene nadere uitbreiding van de Summa Theologia Di-. dactico - elenctica:, van leonardus rijssenius , Predikant te. deventer, uit-, gekomen 1671 in ?avo. waarbij het eene en andere, voornaamlijk uit de klasfe der bewijzen van turretin, wordt bijgedraagen. Men heeft het denklijk onder den bovengemelden tijtel uitgegeeven, om het te beter aan den man te helpen: gelijk dit ook wel gelukt is, zijnde In Actis erudttorum Lipfienfibus egregio opus hocoe ornatur Elogio: Nullum erga diverfa in refigione fentientes nifi ckantatis ajfectum, auctor fpirare videtur, prteul ab omni perfonarum odh. atque livsre; nee temere alienam menton afpngere Hs, quibuscum agendum fuit; nee illa ftudio disfirn^lare voluit, qtiie pro illorum causfa faccre vide kantur, anno 1082 m, Jul. p, 20$ Conf. b.uujj,.  der Systematifche Godgeleerdheid. 119 de hetzelve verfcheiden maaien herdrukt, zo als in 8vo te franeker 1703 en in 4tO te UTRECHT, te AMSTERDAM, eil leijden 1731. Over het geheel befchouwd had dit Compendium wel de helft kleiner en beknopter moogen zijn. Veele zaaken en vraagftukken komen er in voor, welken weinig te beduiden hebben, en als afgefleeten fpitsvindigheden , waarover Öè oude fcholastieken braaf redetwistten, wel hadden kunnen achter wege blijven. In een Compendium moeten alleen maar de voornaamfte zaaken worden aangeroerd. De bewijzen, zo als ook de oplosfingen der tegenwerpingen, zijn ook altijd niet even juistmaatig, en zomwijlen zelfs belagchelijk. Ten betooge, dat de Zon om den aardbol heen draait en de aarde ftilftaat, wordt bijgebragt:,, De ,, vogels j welken dikwijls een uur lang ,, in het rond vliegen, zouden zo hunne „ nesten niet wcêr kunnen vinden, wijl „ toch de aarde in dien tusfehen tijd wel ,, vier honderd vijftig mijlen verre ver„ draaid waare." (*) Dan dies niettegenftaande is uit het werk nog als iets goeds te haaien: En het kan der ftudecrende jeugd ter leezing worden aanbevolen, mits dat zij hetzelve met oordeel gebruike, en haare goede fmaak hier en daar iets uitmonftere. Gee- (*) Pag. 184. Edit. Franeq. 1703. H4 XVII. EEUW.  XVII. £ E V W X %q Beknopte Letterkundige Gefehiedeniu C. Geene geringe verdienden heeft insgelijks het fystema van petrus van mastricht, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te frankfort aan de oder , daarna te Duisburg, en eindelijk te utrecht, daar hij 1706 geftorven is oud zevenenzeventig jaaren. (*) Die fystema is getijteld Theoretico- practica Theologia, qua, per capita Theologtca, pars dogmatica, elenchtica el practicaperpetua w/3<0««< conjugantur. Part. 11. in 4to. Ten jaare 1.66$ gaf hij op aanraaden van voetius en hoornbeek een voorloopig kort opftel van zijne God-» geleerdheid in het licht. Hierop volgde in 't jaar 1682 het eerfte deel van. het genoemde fystema, en 168/ eindelijk het tweede deel. 't Was gedrukt re Amsterdam. Ten jaare 1609 kwam het andermaal te voorfchijn in utrecht, maar voor een groot gedeelte vermeerderd. Naderhand is het nog verfcheiden maaien verbeterd uitgekomen, zo als te utrecht 1713 en voor 't laatst 1724. In hetNederduitsch is het 1749 uitgegeeven met eene Voorrede van c. van eek kemp. Bij de eerfte uitgave werd in het eerfte deel het leerftellige, bet wederleggende en werkdaadige der Godgeleerdheid voorgedraagen: en in het tweede deel vaart de fchrijver wel op den-, zelfden voet voort, doch haalt alles meer uit den grond op. £11 in het laatste (*) Hij was eerst Predikant geweest te xiNTEN Wj wezel, eo. vervolgens te. clukstad».  der Systematifche Godgeleerdheid. 12% te bock, — 't ganfche werk is in acht boeken verdeeld, — her welk tot hoofdfchrift heeft; De dispenfationefiederis gratia, heeft hij een kort beloop der oude en nieuwe Kerkhistorie tot zijnen tijd toe gefchetst, en daarmee het geheele werk beflooten. Dit historisch bericht beloofde hij in de voorrede van het tweede deel der eerste uitgave in vervolg van tijd nader te bewerken, en uit te wijden; dan of hij zulks in eene der volgende uitgaven, of naderhand in een afzonderlijk werk, gedaan heeft, is iets, dat ik niet weet, wijl ik alleen maar de eerfte uitgave heb gebruiken moogen, en anders ook geene Kerkhistorie van hem kenne. Achter aan heeft men eene fchets van alles, wat in de hoofdftukken voorkomt. Het fysteme is volgens de oude orde der Godgeleerden gefchreeven, en naar de fchoolfche methode bearbeid. Over wijsgeerige uitwijdingen en fpitsvindinge vraagftellingen (problemas*) heeft men echter zo zeer niet te klaagen. De fchrijver fchijnt er zich op toegeleid te hebben, om de waarheden juist voorteftellen, met goede bewijzen te bekrachtigen, en door eene welgegronde uitlegkunde nader op te helderen. Thands evenwel zoude er vrij wat van het eené en andere te ligt bevonden worden. In het wederleggend gedeelte fchikt hij zich naar de behoeften zijns tijds:' fchoon hij ook hier en daar tegenwerpingen oppert en wechneemt, welken , als te lcholastiek zijnde, hij wel had kunnen onaangeroerd H 5 laa- XV1F. EEUW.  122 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVTI. EEUW. laaten, daar ze toch toen al van niemand meer gebruikt zouden worden, 't Praktikaale is naar den fmaak der toenmaalige gemeenten en leeraaren wel behandeld: doch in onze tegenwoordige dagen zouden de meeste Volksonderwijzers er weinig gevallen in hebben. Voor het overige moet men van den man zeggen, dat hij van partijzucht, (of het zogenoemde fludium partium) niet vrij geweest zij. Hij fchoot heftig uit tegen coccejus en deszelfs volgltngen, en vaak zonder dat hij er eigenlijk aanleiding toe heeft. Hij is over hen terflond in de voorrede van het eerfte deel al gaande. Schoon hij daar waarheden gefchreeven mooge hebben hadde het hem als een' Leeraar des vreedes en der zachtmoedigheid toch beter geftaan,dat hij zulks nagelaaten hadde. Trouwens dit was toen zo de mode. (*_) Ook moeten we hier gewaagen van het leerftelfel van melchior leijdekker , een middelburger van geboorte, eerst Predikant te renesse in zeeland, en naderhand Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te utrecht, waar hij 1678 gekomen en 1721 geftorven is, bekend door zijnen twist met alt inga, vlack, rekker, leenhoff en anderen. Deeze Man, een ijverig verdeediger van de oude leer- C*~) Hij waardeerde echter zeer hoog den per, zoon en de geleerdheid van coccejus. Zie van tilSalems Freedt in de Voorr. bl. 3. en J3. II. h. (« aan 't einde.  der Systematifche Godgeleerdheid. 123 leerwijze, en zeer ingenomen tegen de nieuwigheden der coccejaanen , (*) had dus geheel geen' fmaak in de Verbondsmethode, maar dacht eene gansch andere manier van voordragt uit. Hij zocht de orde der Theologifche leerftellingen afteleiden uit de huishouding der genade van de drie perzoonen in de heilige Drieëenheid, zo als dezelven in 't ftuk van onze benoudenisfe werkzaam zijn, en verheerlijkt worden, en de gevoelens der kerk daar naar voortedraagen. Doederlein noemt zijne Leerwijze de huishoudlijke Methode (Melhodus Oeconomica*). Volgens deeze manier van voordragt heeft de geleerde man 1682 te utrecht uitgegeeven een fystema, getijteld, De Oeconomia trium perfonarum in negotio falutis humance, Lib. Vl. quibus Univerfa fides ex eert is principiis congruo nexu explicatur, demonfiratur ac defenditur. (f) Wij zien uit deezen arbeid van le ij dekker, dat er onder de Voetiaanen ook waaren, die de leemten der gewoone fchoolfystemen inzagen, en op eene verbeterde leermethode bedacht wierden. Zo verre mij bekendis, heeft hij echter in de manier van zijne voordragt geene. volglingen gehad, zo (*) Zie budd. 1. 1. I. p. 376 en 595. hei.nr. 'r. a. b. f, 357, en vav til, Bibl. p. 18. (f) Zie budd. 1. 1. I. p. 385, daar ook de redenen worden opgegeeven, waarom leijdekker de Ferbondimethode verwierp, heinr. 't «. h. f, 373, P0ED., 1. ]. eu Bibliotk. Brem, V. p. 73S, XV1Ï, ÏKUW,  124 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW. Cl. Wijders komt ons hier voor de beroemde en geleerde johan marck, een Sneeker van geboorte. Eerst Predikant zijnde te midlum in friesland , werd hij ten jaare 1676 Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te franer.er, If582 te groningen, en 1689 te leijden, daar hij 1731 den 30 van Louwmaand overleeden is. Te Groningen Hoogleeraar zijnde, heeft hij aldaar 1686' in het licht gegeeven een Theologisch fystema; onder den tijtel van Compendium Theologia Christiana didacticoelenchtlcum, inmixtis problematïbus plurimis, et qucestionibus recentioribus ad auctum, in ufus Academica Juventutis in 8vo. waarvan de tweede "druk met veele verbeteringen en vermeerderingen uitkwam te Amsterdam 1690 in 410. en vervolgens 1722 en 1727» 4to. gelijk het ook zo in het Neêrduitsch overgezet, in het licht verfcheenen is te Rotterdam 1705 in 4to. en naderhand nog meenigmaalen. Uit dit werk heeft de Schrijver een kleiner getrokken, en voor 't eerst uitgegeeven te Amsterdam 1690, ten tijtel hebbende, Medulla Theologia Christiana Didactico - elenchtica, ex majore opere, fècuw dum ejus capita et paragraphos expresfa in ufus primos Academica Juventutis, 8vo. waarvan de zesde druk te voorfchijn kwam te utrecht ten jaare 1742. door de bezorging van den Hooggeleerden WILLEM VAN IRHOVEN. Naar  der Syftematifche Godgeleerdheid. Naar dit verkorte werk is jaaren lang aan de Nederlandfche Akademiën les gegeeven in de Godgeleerdheid. Nog op den tegenwoordigen dag wordt over hetzelve, meen ik, geleezen van den geleerden bonnet te utrecht, en abresch te Groningen. Ook van dit ftuk heeft men eene Neêrlandfche vertaaling, met uitbreidingen, die't eerst het licht zag 1705, en voor de vijfde maal herdrukt werd te roTterdam 1758. Achter dezelve is eene Leerrede van hem over 2 Pet. III: 13. bij gelegenheid van den ingang in de achttiende eeuw, den 1 van Louwmaand 1701 gehouden. Het geheele werk is vol¬ gens de gewoone fystemaorde gefchreeven, en verdeeld in vierendertig Hoofdftukken. 'sMans leerwijze is deeze: eerst fielt hij de Leer, welke behandeld wordt, kortlijk voor: daarna bewijst hij dezelve en uit den Bijbel, waartoe hij dikwerf de fchriftplaatzen uit het Nieuwe Testament in het Grieksch bijbrengt, en uit de reden ; vervolgens draagt hij het gevoelen van andersdenkenden en dwaalenden voor; en wederlegt hetzelve: en eindelijk oppert hij de meest bekende tegenbedenkingen; welken hij oplost en uit den weg ruimt. Beide deeze fystemas zijn door marck gefchreeven ten gebruike der Akademifche Jongelingfchap, die reeds in de beginfels der Godgeleerdheid wel bedreeven is, en de lesfen in de redekunde en bovennatuurkennisfe met vrucht bijgewoond heeft. Van hier XVII. eeuw.  i 16 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis SEU W» I I I I 1 I I i 1 t i i 4 J t i \ 1 i \ ] ] : hier is het, dat dezelven voor zulken, die vreemdlingen in de Godgeleerdheid en in ie Wijsgeerte zijn, eene klaarheid en duidijkheid in de voordragt misfen, welke laders zo zeer gewenscht en verëischc vordr. 'sMans leermanier is zeker niet remaklijk en dikwerf zeer onverftaanjaar: (*) doch het is tevens ook waar, lat veelen, met vooröordeelen behebt, en loor partijzucht gedreeven, deszelfs arjeid, zonder redenen en naauwkeurig onlerzoek, loslijk verwerpen, en er zelfs somwijlen met laage fchimpwoorden op uit- (*) De geleerde Man fchijnt dit Zelfs eenigszins revoeld te hebben. In de voorrede voor zijn Comr en opregt bedrijf van j. van der waaijen , dan de gemeente van middelburg voorgefleld en gepleegd, bijzonder nopens de beroeping van wfi.tr. momma : en Bericht over het gefchrift van D. van ps velde. Amst. 1678. Svo. — Van. de velde had den 7 van Lentemaand 1676 verfcheiden iclagten tegen van der waaijen bij den Kerkenraad van middi.liïurg ingebragt. Q) Nie,t Hechts werden deeze beide Mannen van hunnen post afgezet, maar zelfs werd hun gelast, om de ltad en geheel zeeland te ruimen. Dit gebeurde deu 11 van Wintermaand 1676. Momma's laatste Leerrede was geweest over den Tekst Matth. XXIV. 20.. Bidt, dat uwe vlugt niet gefchiede des winters. De Man zag toen het oawéêrzwerk reeds op hem komen aandrijven. —> 15 XVII. eeuw»  138 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVIT. EEUW. nen Studiearbeid, waaraan hij zich nu geheel overgegeeven had, door den dood ont- flagen. (*) Van oer waaijen zette zich als een ambtloos Burger te Amsterdam neder, daar hij zich evenwel niet lang ophield, wijl hij nog binnen een jaar tijds van den Pjins Hendrik kasimir , ftadhouder. van friesland, die toen met willem den dtrd-'n in onmin leefde, en van de Friefche Staaten, ontbooden zijnde te leeuwaarden, aangefteld werd tot Hoogleeraar in het Oostersch en in de Godgeleerdheid te franeker; waarvan in 't vervolg nader, (f) CIV. Momma voorzeker hield zich flipt aan de gevoelens van zijnen geliefden meester, doch of zulks uit eene volkomen overtuiging, of uit eene te vaste verkleefd luid aan deszelfs onderwijs voortkwam, is niet wel te bepaalen. Er waaren meer ten dien tijde, die niettegenftaande de vrijheid,om van andere leeraars te verfchillen, welke coccejus herfteld had, den grooten man alleen te zeer aan- hin- (*) 's Mans woorden in de Voorrede van zijn bovengenoemd werk, Ultinam mihi licerei obire diets in Be/gin»! verdienen hier wel hunne opmerking. (f) Men leeze wijders hier over de Pad.Ilht, van wagenaar, XIV D. bl. 445—449, koil, Vadert. tFoordenb. op de Art. coccejus en moii* ma, en MARïiNïT 't a. b. bl. 57 en 58.  der Systematifche Godgeleerdheid. 135» hingen, op zijne geleerdheid te zeer bouwden, en zich zeiven in eigen onderzoek fcheenen te wantrouwen. Niet weinigen waaren er, die om lief noch leed eene haïrbreedte van coccejus zouden afwijken. Dan er werden ook anderen aangetroffen, die begreepen, hoe zeei zij, door zulk eene navolging, des Mans hoofdles verönachtzaamen zouden, waarïn hij hun geleerd had, dat men zijne eigen krachten beproeven, dat men zelf denken, en zich op her gezag van menfehen nimmer verlaaten moest. Onder deezen mogen wij tellen den beroemden frans burman, een' Schoonzoon van heijdanus, eerst Predikant te hanauw, en daarna Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te utrecht, waar hij geftorven is in het jaar 1679. Deeze man heeft wel den weg betreeden, dien coccejus hem aangeweezen had, maar week toch in ver* fcheiden bezonderheden van hem af. Hij heeft ook het eene en andere ter verbetering van het Coccejanismus toegebragt, vooral ten aanzien van de behandeling der Profeetifche fchriften. (*) In het jaar 1671 heeft hij te utrecht uitgegeeven een' Systematisch leerboek, waarin hij een geregeld ftelfel der kristlijke geloofsgevoelens, zo als ze door coccejus naar de Verbondsmethode bewerkt waaren, voordraagt, 't Is getijteld, SynopfisTheologia, et (*) Zie m. i.EijDEKKER in de Voorr. voor taPENsteijns TVeegfshaa!, *** av a. XVII. e e u w,  XVII. EEUW. 140 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis et Speciatim Oconomice f ederum Dei ab initisJeculorum usque ad confummationem eorum zijnde twee deelen in Qjiarto. Naderhand is hetzelve eenige maaien herdrukt, als te utrecht 1681 en 1687, te geneve 1691 , te bern, te amst. en te franeker 1699, en te amst. 1701. Hetzelve is vertaald in het Nederduitsch, en in twee deelen uitgekomen te utrecht 1683, en 1688. onder den tijtel van Synopfis of Kortbegrip van de H. Godgeleerdheid, enz. In het eerde deel, 't welk uit vier boeken en dertig hoofdftukken beftaat, geeft hij zijne lesfen over de huishouding des Ouden Testaments voor en onder de wet, na dat hij het Verbond van God met de menfehen verdeeld heeft in een Werkverbond en Genadeverbond, en over het oprichten en weder affchaffen van het Werkverbond zijne gedachten medegedeeld hebbende, met het Genadeverbond begonnen is. In dit deel wordt veel gevonden, 't welk eigenlijk niet tot het leerftellige behoort , maar alleen zijne betrekking heeft op den Godsdienst der Aartsvaderen en vooral der iSRAëLLERS, zo als dezelve in het openbaar met eene ftaatlijke plegtigheid moest geoefend worden. Het tweede deel, uit tweeëntwintig hoofdftukken beftaande, behelst 'smans begrippen over de huishouding des Nieuwen Testaments. Ook in dit deel roert hij meenigmaalen iets aan, dat niet onder het dogmatieke gebragt kan worden. In het eeïfte deel worden zommige artikels heel anders van hem genoemd s  der Systematifche Godgeleerdheid. 141 noemd, dan in de gewoone fystemas : bij voorb. het artikel van den 'val en van de erfzonde draagt den naam van de overtreeding des Werkverbonds, en de gevolgen der overtreeding van het Werkverbond bij den eersten mensch en zijnen nakomelingen. Doch in het met de pen gefchreeven fystema, 't welk hij zijnen leerlingen heeft voorgeleezen , Waarvan ik een exemplaar in handen heb, en 't welk in , de hoofdzaaken met het gedrukte overéénkomt, heeft hij de gebruiklijke benoemingen. Dit gefchreeven fystema is eenige jaaren ouder, dan het gedrukte: 't is van het jaar 1663. Dit fchoone leerftelfel heeft wegens de bondigheid, de geleerdheid, de bijbelkünde en de goede fchrijfwijze, welke er overal in ontdekt wordt, uitneemende verdiensten. De fchrijver heeft alle fchoolfche Terminologie vermijd, alle redekunstige zifterijen wechgelaaten, alle onnutte gefchilvraagen overgeflaagen, en alle wijsgeerige omfïagtigheden verworpen. Zijn voorfttl is eenvoudig , bevatlijk en bijbelmaatig. ■ Evenwel zijn er in dit fystema gebreken: zo als onder anderen een voornaam gebrek is, dat hij geduurig kunstwoorden bezigt, welken bij het aangaan vart menschlijke verbonden, en kontrakten gangbaar zijn: dan dit gebrek was een heerfchend kenmerk der Coccejaanfche leerwijze. Ook is het voorzeker een gebrek, dat er hier en daar het Kartepanismus uitkijken komt. Filip van umborch, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid onder de XVIÏ EEUW  XVII eeuw*. 142 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis de Remonfiranten te Amsterdam, heeft aangetoond, dat burman bij het behandelen der leer van Gods Almagt eenige wijsgeerige gedachten woordlijk overgenomen heeft uit de Cogitata Metaphijficd van spinoza, C. IX. (*) Uit dit fystema van lsurman is zarrtengetrokken, en te Amsterdam io^o in iamo. uitgegeeven een kort begrip, onder den tijtel van Sijnopfis Sijnopfeos Theologia et Speciatitn Oeconomia Paderum. (f) CV. Nadat coccejus zijne School van alle overtollige geleerdheid gezuiverd hadde, bleeven zijne leerlingen de Theologie befchouwen als eene weeten fchap, die eeniglijk bewerkt moest worden met behulp van den Bijbel, en daar de Wijsgeerte niet bij te pas kwam. Coccejus prentte dit zijnen leerlingen bij voortduur in: en ook de geheele manier van zijn onderwijs wekte hen daar toe op. 'sMans voornaam doel toch was, om de Godgeleerdheid van de Wijsgeerte aftezonderen, en kristen leeraars opteleiden tot het beoefenen van BijCO Vide limb. Theolog. Chrht. Lib. II. C. XV §. VI et feqq. et libellam tertise theologie ejus Christiana editioni fubjectum ; et Confer. budd. 1. L p. 376. GÖ Z'e BUDD- 1. 1. van til , Bibl. Sel. p. 87. en heinr. 't a. b. S. 362-365. zo ook pfaff. h &. x. p. 258 en 260. en doederl. 1. 1. p. 233.  der Systematifche Godgeleerdheid. 143 Bijbelftudie. De Coccejaanen in 't algemeen begreepen wel ter duege, hoe fchadelijk het voor den Godsdienst waare, de Wijsbegeerte met de Godgeleerdheid te verftrengelen, zo als men zedert het jaar 1620, op het voorbeeld van den fpitsvindigen makkovius, gedaan had, en hoe zeer zulks den weg opende, om andermaal de leer des Evangelies door de oude barbaarschheid der fchoolen te ontheiligen; Doch hec leed niet lang, of bij deezen en genen verdrong weder eene te verre gedreeven ijver voor de Kartefiaanfche Wijsbegeerte dit heilzaam begrip. Hier en daar zag men in het Systematisch onderricht deeze nieuwe Wijsbegeerte, uit de asch der oude Aristotelifche, als een andere, en fchooner, Fenix oprijzen, maar heel langzaam. Eerst zag men haar flechts bij enkele leerftukken, vervolgens kwam zij bij meer, en eindelijk bij meest allen voor den dag. Waaren de denkbeelden der Peripatetifche Wijsgeerte over boord geworpen , als niet deugende, die der Karteffche werden weder ingelaaden, als beter, en met de Theologifche kunde, zo men zich verbeeldde, beflaanbaarer. En zulks had voor de leerwijze der Coccejaanen de flegtfte gevolgen. De leer der waarheid, welke coccejus met zo veel vlijt gekuischt en gereinigd had, van de Peripatetifche wartaal, werd weder op nieuw bevlekt en bezwalkt met onvoeglijke kunsttermen van eenen anderen wijsgeerigen ftempel. De XVTIÏ eeuw*;  XVII. EEUW. 144. Beknopte Letterkundige Gefchiedenis De Coccejaanfche aanhang was, zintè zijne opkomst, wel zeer ingenomen geweest met de wijsgeerte van descartes j doch men had dezelve echter befchouwd , als eene afzonderlijke weetenfchap, eri derzelve beoefening niet höoger willen aanmerken , dan als eene bijftudie, dié op het onderwijs in de Godgeleerdheid geenen regtÜjnigen invloed moest hebben, maar alleen dienen konde, om het verftand te befchaaven, en het denkvermoogen te verlterken. Zulks had van duur moeten weezen. Dan eenige voornaarne mannen vonden de leerwijze vart coccejus te eenvoudig, tè Bijbelsch, te weinig wijsgeerig. Zij kreegen het in 't hoofd, de Godsdienflige leerbegrippen uit hunne geliefkoosde redekunde en wijsgeerte, en in waarheid zomwijlen gansch verkeerdlijk, optehelderen , en de Godlijkheid van het Evangelie in vreemde optooifels te mismaaken. Daarin werden zij van ; n lere geleerden toegejuigcht. De een moedigde den anderen daar toe aan. En weldra viel zulks in den fnrak van meest alle Coccejaanschgezinden. Ündertusfchen lag op die wijze het goede, 't welk coccejus met zo een edel oogmerk bevorderd, en daadlijk tot fland gebragt had, gedeeltlijk weder gansch in duigen. De wijsgeerte van descartes was toch, uit haarerï aart, even zeer gefchikt, om de leer des Kristendoms te verdonkeren, als de afgetrokken befpiegelingen van de Perpateti- fche Filofoofye. Hoogleeraars gingen voor-?  der Systematifche Godgeleerdheid. 145" voor, hunne vrienden achtten het raadzaam hen te volgen, en hunne leerlingen volgden natuurlijker wijze van zeiven. — De eerfte die, voor zo verre mij bekend is, het gewaagd heeft, den voorflap te doen, was vader abraham heydanus , anders geheeten van der heijden, beroemd door zijne geleerdheid, bemind door zijne braafheid, eerwaardig door zijne jaaren. Hij was gebooren te frankendal den 10 van Oogstmaand 1597 (*). Eerst Predikant in de gemeente te naarden, en daarna te leijden zijnde, werd (*) Hij was een Zoon van kaspar van der heijden , Predikant te Amsterdam , die weder eert Zoon geweest is van kaspar van d^r heijden, Predikant eerst te Antwerpen y daarna te frankendal, en vervolgens te middelburg in zeeland. Deeze laatste kaspar vA\> der heijden was voorzitter geweest op de Sijnode te embden, 1571 en te Dordrecht, 1574 Cz'e nauta, kerkl. Wetten van friesl. hl. 290 en 315, en van iperen, Hist. Redev. ter eer 5>i?« miggRode , hl. 41 en 45.) Hij had ook de hand gehad in het nazien en uitgeeven der Belijdenisfe van de Nederlandfche kerk, door guido de bres opgefteld. (Zie te water, Tweede Eeuwgetij der Geloofsbel. bl. 18.) Hij was een onbeitudeerd man, maar had overvloedige gelegenheid gehad, om genoegzaame kundigheden optedoen, die hem in ftaat fielden, om een gefchikc werktuig der waare hervorming te zijn. C Zie van iperen, 't a. b. bl. 126 en 127") kaspar van der heijden , de Zoon, was eerst Predikant te wolmersiieim, daarna te franxendal, en vervolgens teAMsTFRDAM, daar hij geftorven is 1626. Te Amsterdam Predikant zijnde , heeft hij een netelig II. Deel. K & XV7T. eeuw»  I46 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. IE UW. hij in den ouderdom van vijftig jaaren aangefteld tot Hoogleeriiar in de Godgeleerdheid aan de Akademie van laatstgenoemde ftad, en geruchtwekkend gevat gehad met episcopitjs , die daar over den doop van zijns Broeders kind geftaan had, (zie 'c 'eeven va" s- EPiscoPius door limhorch voor deszelfs XVIl Predikatiën, bl. 47-54, en uirENEOGAUtDT, kerkl. Hist. bl. 611 en 612. Men zie verder over kaspar van der heijden , Vader en Zoon, baiji.e Dict. Hist. et Crit. art. heijdanus. ) — Vader en Zoon hebben hunnen naam getekend, dan eens van' der heijden, dan eens heijdanus. Van ipeken vermoedt, (zie 't a. b. bl. 33) dat de Latijnfche uitgangen der eigen naanien van onze eerde Predikanten , oudtijds, ten blijke verftrekten, dat zij der Latijnfche taal en andere weetenfehappen kundig waaren, in oiv derfchciding van die ongeletterde Predikanten, welken men oulings bij gebrek van beter moest hebben. En ik geloof, dat deeze aanmerking omtrent de meesten vrij gegrond zij. Niet flechts gaven de oude geleerden aan hunnen naam een' Latijnfchen uitgang, maar zij veranderden en voornaam en toenaam dikwerf in geheel Latijnfche en Griekfche naamen, rud. agricola , van welken wij gewaagd hebben, §. LI, heette eigenlijk rud. huisman: cecolampadius, eigenlijk iiausschein , en melanchthon, eigenlijk sciiwartzcrd. Dfssderius ÉRAfMUs had geheeten gerrit gerritzen. De Leijdfche Hoogleeriiar polijander was in zijne jeugd genoemd van de kerkhoven, maar zijn Kektor, bij welken hij fchool ging, had dien naam veranderd in polijander, om dat op de Kerkhoven veele menfehen na hunnen dood bij één vergaderd worden. (Zie vrolikherd, Plhf. Kerkh bl. Ui.) De franekèr Hoogleeriiar, pi;ocylides fchretfzich 3n zi'ne jeugd jan fokkes, daarna johannes focconi6es, en ten laatfleu johaknes phocijlides naar den ver-  der Systematifche Godgeleerdheid. 147 Had, na dat die van harderwijk, eerst toen, ten jaare 1648, opgericht, hem vruchtloos tot het bekleeden van dien post geroepen had (*). Hij is daar geftorven den 15 van Wijnmaand i6>0, oud zijnde een en tachtig jaaren. Hij was een fchrander Godgeleerde, die de leer der Hervormde Kerk door en door verftond, en zijne kundigheden ten deezen aanzien grootendeels vergaderd had uit de fchriften van kalvijn (f). Tevens was hij een oor- vermaarden Griekfehen dichter van dien naam. Men heeft in friesland gehad den geflachtnaam van canabjeus, afkomftig van 't Latijnfche canaeis of Cannabis, hennip: laater aframmelingen van het geflacht noemden zich hempenius naar het Friefche woord -kemp, 't zelfde betekenende. (Zie nota: Tweetal van kerkl. Leerr. bl. I18. ) Zulk eene verandering had ook plaats met den famielienaam sideriüs, die oulings was jjzermam. Bekend is de floute voorvechter van friesland* vrijheid groote her. Deezen noemt hamconius in z\)nFrifia p. 51. Pijrrhus maGnus, incredibi- lis aüdaciie et fortitudinis vir frisius. - Deeze manier van naamvcranderen bleef voortduuren toe in het begin van de tegenwoordige achttiende eeuw. Toen eerst kwam men er van te rugge, en men behield liever zijnen eigen oorfpronglijken naam. De meeste Predikanten evenwel veranderden hunnen voornaam in eenen Latijnfchen: Dirk werd theodorüs. Klaas werd nicolaus, pieter werd petrus enz. Thands begint zulks bij verftandigen meer uit het gebruik te geraaken. Men fchrijft den naam, zo als men dien bij den doop ontvangen heeft. (*) Fvijez baijle, Biet. art. Heijd. en vergelijk bl. 89 hier voor. (t) Ingenue ha:c Ipfe fatetur in Prolog. q\im K a XVIL EEUWa  14.8 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVIL EEUW. Libro, mox memorando, cui titulus est, Corpus TheoL, pramifit. Si abullo, iuquit, a calvino me ©£o/en oogen, en bij zijn eigen licht de waarheden bekijken. Daarin ook ging. wnstus zijnen tijdgenooten voor. Zijne Systematifche leerörde kwam wel het meest overeen met de (methodus faderalis, of) Verbondsvoordragt van coccejus, maar in het behandelen van de bezondere Hukken der Godgeleerdheid bleef hij niet altijd bij hem. Hij week, wanneer hij het niet eens met hem was, veiftandig en vrijmoedig van hem af. Hier vond hij zich eens denkend met coccejus , daar met voetius , hier fprak hij deezen tegen, daar genen: en in alles ging hij te werk naar zijn' eigen fmaak, en naar zijn eigen oordeel. Bedaardheid , vreedelievendheid en nederigheid beftuurden daarin zijnen mond en pen. (*; Dit wilde hij ook, dat anderen zouden doen. Hadde men toch hierin van 'sMans goeden raad gebruik gemaakt, hoe rela est, dum de ftudiis certamen est, dum in confenfii difficultas est, dum alter alteri^anathema esfe c»pit, prope jam uemo christi est." Hila- rius. (*) Tk weer wel, dat men deeze gewenschte de.igden niet overal zal befpeuren en aantreffen in zijnen Twist des Heeren wet zijnen Wijngaard, en m zijn Aenfl. Nieuw tegen alungaj maar men der.-  der Systematifche Godgeleerdheid. 165 hoe voordeelig zoude zulks voor 'sHeeren kerk, en voor de ftuiie der Godgeleerden geweest zijn! Men had dan ten muitten meer onbelemmerd, meer onpartijdig, meer zonder vooröordeelen, meer vrij kunnen voortarbeiden. Wij zouden reeds lang eenige Happen verder geweest zijn in de verlichting. De Godgeleerdheid zoude thands eene gansch andere en beter gedaante gehad hebben. — Er waaren toen zo wel, als tegenwoordig, mannen, die niet noodig hadden aan den leidbmd, onder het beituur van een' geleerden Gids, te gaau; maar met de verèlschte vermoogens bedeeld waaren, om zeh'en te dekken» en daar door de fchoonfte vorderingen in de edelfte weeteni'chap te maaken. denke, dat hij deze werkjens gefchreeven heeft in zijne jonge jaaren, waarïn zijne Godgeleerde begrippen nog niet zo bevestigd waaren, als naderhand , en waarïn het vuur zijner jeugdige drift nog in kracht werkte. Ook ijvert hij in die werken meer tegqn het Karteftanismus, dan tegen het Coccejanismus. In laater tijden altoos is hij een voorbeeld van bedaardheid, vreedelievendheid en nederigheid geweest. Weismann in zijne aangeh. Ilist. Eccl. T. II. p. pol fchrijft van hem: Fuit Theologus ex communi fenfu eruditorum ani- tni moderati et pacis jiudiofisfimi. — Humilis erat ingeniorum alienorum /estimator, raro inter eruditos exemplo. — En makck zegt in zijne aangeh. Qrat Fuit utique > fi quisquam , fenex noster in pacem et concordiam fratrum virorum prqtius. L 3 XVIL EEUW.  l66 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVIL ken. Dan van waar kwam het, dat de zulken zich van die gave en bekwaamheid niet bedienden ? Gehechtheid aan ééns opgevatte gevoelens, ijver voor de partij5 waarbij men zich gevoegd had, blinkend gezag van in fchijn of in waarheid voortreflijker geleerden, flaaffche navolging, meer ontfprooten uit vooringenomenheid, dan misbegrip, en verre uitziende belangzucht, die het zomwijlen noodzaaklijk deed worden, met anderen inteftemmen , ( * ) waaren de hinderpaalen, die deezen menfehen in den weg ftpnden > om met (*) In den mond van zommigen diens tijds zoude men niet ongef hikt hebben kunnen leggen itet gezegde van gnato, bij terentiüs (eun. A, II. S- U.) Quicquid dieunt, laudo: id rurfunl fi negant, lauda id quoque: JVegat quis, nego: ait, ajo: postremo impe- ravi egqmet mihi, Omnia asfentari,is qusestus nuncest multo uber- rimus. De geleerde verschuir zegt in zijne Oratio inMug. de Izterpretatione S. S. Fcteris Testamenti grammatica, etc. pag. 7. Si obfervemus muitos Kon tam confilio, quam cafu ad fectas certasque fententias ferri, dum fine exploratione ulla eunt, quo itur, magis fspe Dese Pecunia; et Fprtunte, quam Deo, veritati et confeiemia; litare, verbis nou intellectis deludi, et pro femel receptis et ereditis ex perverfa philautia tamquam pro aris et focis dimicare, jam fiupendam illam fententiaruin discrepaiuiam non Km sirïfeimur? quain $ep\ow, fcimus.  der Systematifche Godgekerdheid. i67 met eene vrije bedaardheid naauwkeurig onderzoek te doen, zeiven te oordeelen , en — hunne oorfpronglijke gedachten voor bet geletterd publiek openteleggen. Indien maar zulke oorfpronglijke gedachten het Schibboleth der orde niet waaren, waartoe zij behoorden, fchoon ze dan anders ook met de leer der Hervormden, in de Kerkformulieren begreepen, zeer wel overëenftemden, hadden zij het hart niet, er mee op de baan te komen. Dus draaide men altijd op hetzelfde punt om en om; door die draaijing ontftond verbijstering, en door de verbijstering inbeelding, dat men de zaak gewis bij het regte einde hadde; en —— zo zag men den toegang tof het waare en egte geheellijk geflooten. (*) De Coccejaanen hielden zich aan hunne beeldenrijke en de Voetiaanen aan hunne kunstmaatige Godgeleerdheid. Van de Coccejaanen hadde men zeker het eerst eene voortzetting en beichaaving der Godgeleerde ftudiën moogen te gemoet zien. Maar (*) Ut multiplici rerum cognitione animos discendi avidos pascamus, quos non labores fuscipimus? quas non molestias devoraraus? Linguai addiscimus; Historias verfamus; Philoiophia; abdita pctimus; nullis non artibus, (eientiis, discipliuis, operam damus. Frustra hsec omnia, dum Affectibus pr#pediri mentem fineinus; Frustra hsec omnia , dum fuperbïa, invidia, semulatio , privata commoda, fludia partium, judicia moderabuntur. Quod dum ent, vix quicquam boni ex fcientiit fperari potest." — Sic de affeclibus a vero abducentibus tjurretinus , in Opp. fuis, T. III, pag. 527. L 4 XVII. EEUW.  XVIL Ifj8 Beknopte Letterkundige Cefcniedenfc Maar in deeze verwachting werd men nietcemin te leur gefield. De Ccccejaa-. tien, ,, fchrijft berker, (*) die zulks geern anders gezien had," misbruikten hunne vrijheid, om van andere Leeraars te verfchillen, en fcheenen overgegaan te zijn niet van dienstbaarheid tot vrijheid, maar Hechts van den eenen heer tot den anderen, coccejus alleen aanhangende, Regelregt tegen de les van den grooten Man." Dan eerst zouden zij vrucht van 'sMans les gepinkt hebben, „ wanneer zij zondet partij te kiezen,'' gelijk bf.kk.er er bij voegt, „ zonder vooroordeel, alles beproefd, en het gene proef hield, zonder om te zien, trouwhartig bewaard, en ftandvastii* verdeedigd ha.iden; mits, dat zij te gelijk ook de waarheid in liefde hadden betracht, en opgewasfen waaren in hem, die het hoofd is, kri^tus." —— Ma;ir de meeste Hoogleeraars ondernamen zulks niet. Een' geruimen tijd althands hingen zij daar tegen aan. Braukius, van der waaijen en anderen waaren ftijve Coccejaanen en Karlepia-. tien; hulsius, gurtler, heidegger. enz., begonnen wel meer hunnen eigen weg te kiezen; fchoon de een meer en de ander minder het Kartefianismus begunfligde; doch de Winde ijver van anderen Voor eens gevestigde gevoelens brak dra weder af 't gene deeze mannen geftioht hadden. Vitringa , de Vader, eindelijk heeft (*) Kerkl. Historie, b\. 36,.  der Systematifche Godgeleerdheid, i(jr> XVIL EEUW, heeft zich met den tijd omtrent de Coc-. cejaanfche leerwijze zeer verdienstlijk geblaakt. Hij heeft en aan de Verbondsmethode en aan de wijsgeerige voordragt der Godgeleerdheid krachtig veel afbreuk' gedaan, wijl zijn Compendium bij de verftandigfte Leeraars wel ontvangen werd, en allengs aan de hoogefchoolen in een vrij algemeen gebruik geraakte. CVIII. De eerste onder de ftrenge Coccejaanen, van welken wij verder hier gewag dienen te maaken, is johan bkaun, beter bekend met den na, m van brauniis, geboo* ten in de palts, i6c3. Eerst was hij Fransch Predikant te middelburg, vervolgens te delft, naderhand Neêrduitsch Predikant te nijm^gen, en ten laatsten van 1600 tot 1708, zijn fterfjaar, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en de Oosterlche taaien aan de Akademie te Groningen. (*) Hij was een geleerd en fchrander Theologant, bij zijne tijdgenooten beroemd. en van zijne leerlingen zeer gezien. Ook was hij een bekwaam Wijsgeer. In zijne jeugd had hij vrij veel opgehad met de oude Filofoofij van aristoteles; doch te nijmegen Predikant zijn.de, was hij begonnen de fchriften (*) Vide Orat Funeb. cl. i$inck in Obitum jqh. br.aunu p. 24 et 25. L 3  XVIL EEUW. 170 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis ten van descartes te leezen; hij deed dk met grooten ijver en met een zon-derling genoegen tevens: en nu verwierp hij langzaamerhand verfcheiden wijsgeerige begrippen, welken hij in vroeger jaa-* ren ingezoogen had, en werd een Karteftaan. (*) Dit was voor zijne hoofdftudie geen voordeel. Hij liet zich door den grooten ftroom mede voeren, en verfchikte zijne Godgeleerde kundigheden, op het voorbeeld van heijdanus en wittichius , naar de nieuwe wijsgeerte. Te leijden had hij zijne letteroefeningen verricht, en tot zijne leermeesters in de Godgeleerdheid gehad heijdanus en coccejus. Aan de lesfen des laatsten was hij zeer verkleefd geweest; coccejus zelf had ook veel zorg voor hem gedraagen; en onder denzelven had hij verdeedigd eene Akademifche verhandeling, De Potentia Scriptam. Zijne Theologie was, gelijk men hier met grond uit opmaaken mag, in het begin dus vrij zuiver van fpitsvindige wijsgeerigheden: 't gene hij" van aristoteles geleerd had, vond hij met de verbondsvoordragt en met het Coccejanismus niet beflaanbaar; de Filofooiij werd van hem gehouden voor bijftudie; die hem alleen een' goeden aanleg tot denken over voorkomende onderwerpen gegeeven had. Jammer was het dus, dat hij, toen hij als Hoogleeraar het meeste nut (*) Vide Orat. eit. p. 2- 74S en 750. M. 5 xvir, eeuw*  ï86 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVIL jee uw. i .1 \ j i l gedaan door j. van der waaijen, den Zoon, en met eenen uitvoerigen Bladwijzer. Naderhand is het nog eens uitgeko? men te marpurg 1732» ook in Ato. met een Bijvoegfel van matth. martinius , een' Breemer Godgeleerden, van welken wij boven § XCV reeds gewaagd hebben , zijnde een Epitome S. Theologia methodice dispofita. Aan het fchrijven van dit Godgeleerd Systema was de Auteur drie jaaren en één half bezig. (*) Hetzelve is [leeds bij de geleerden hoog in achting geweest; op verfcheiden Akademiën is het bij de voorleezingen der Hoogleeraaren gebruikt geworden (f) De grondfteilingen van den hervormden Godsdienst worden er plat en duidlijk, in eene zeer na-:uurlijke en eigenaartige orde, op eene beknopte wijze, in voorgedraagen, met klaaralijklijke en hier en daar verklaarde fchriftrdaarzen beweezen, met de overëenftemning der oude kerk bevestigd, en tegen de begrippen van anders gevoelenden verdee- digd. C) Vide Orat. Funeb. j. v. D. waaijen in obi•urn Gurtleri nostri, pag. 48. et conf. prsef. opeis, ab auctore fcriptam in fine. Cf) In zulk eene achting is ook altijd geweest s Mans gefchrift, getijteld, Focum Typico-preïheticarum brevis Explicatie-; uitgegeeven te urehen 169Ü, in 4to. en vpor de tweede keer te jtrecïit 1715 ook in 4to., 't welk zelfs nog voor veinige jaaren aan frieslands Hoogefchool van len geleerden manger , wiens nagedachtenis bij Mis in zegening is, bij zijne lesfen over de votr'iceldige Godgeleerdheid is gebezigd geworden.  der Systematifche Godgeleerdheid. 187 digd. 'sMans arbeid heeft vooral dit bezondere, dac hij de zuivere leer des Evangelies tegen de vervalschte denkbeelden der weerpartijen pverftelc , en deezen met hunne eigen woorden fpreeken hatende, omtrent hen ter goede trouw handelt. Van fchoolgeleerdheid is het vrij zuiver. Wijders mooge men het als iets nieuws onder de Coccejaanen in hem aanmerken, dat hij aan het einde van ieder hoofdiluk iets ter toepasfing en vertroosting gevoegd heeft. „ Wy moeten niet alleen leeren rede„ twisten", fchrijft hij, (*) „ maar ook „ Godzaliglijk leeven en ons en anderen vertroosten." Voor 't overige zijn er in dit werk veele nieuwe, en, over het geheel genomen, fchoone aanmerkingen , zo dat hetzelve onder de beste fystema fchriften van den Coccejaanfchen aanhang gerekend moet worden. Men zal dus hieruit ligtlijk kunnen opmaaken, dat de Man zich meest door zijne eigen gedachten heeft laaten leiden, en zich weir nig aan het gezag van anderen, en ook geheel niet aan dat van den vermaarden coccejus, bekreund heeft. Onder 'sMans uitgegeeven fchriften is nog een boek, getijteld,Forma Sanorum Sermonum in ufum Scholarum privatarum, amst. 1709. 8vo. Dit zelfde boek is ook uitgekomen onder den tijtel van Synopfis Theologia, amst. 1715. 8vo. Op de Kata(oge der Boeken van den Hoogleerü'ir venema C) In fraf. & l- prmmï ja. 3. - - X:¥«, eeuw-  XVII. iSS Beknopte Letterkundige Gefchiedenis nema vind ik n. Gurtleri Apherismi Theol. lug. bat. 1717. Waarfchijnlijk zal dit ook het zelfde werk zijn. Onder den tijtel van Forma Sannrum Sermonum is het ook weder uitgekomen te Amsterdam 1717. Dit werk is ook geenszins van verdiensten ontbloot (*). CXIII. Onder de genen, welken de Coccejaanfche voordragt der leer in het laatst van leeze eeuw verbeterd hebben, treffen wij eindelijk aan den beroemden johan hendrie, heidegger , laatst Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te zurich. Hij was gebooren op een dorp in het Kanton van zurich, daar zijn Vader Predikant was, in 't iaar 1633. Van den kant zijner Grootmoeder, was hij een Naneef van zwingel en bullinger. In 't jaar 1658 was hij buitengewoon Hoogleeraar in het Hebreeuwsch, en ook in de Wijsgeerte te heidel•ïerg: en 1659 werd hij gewoon Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te steinfort. Ten laatsten werd hij Hoogleeraar te zurich , eerst t 666 in de kristlijke Zedekunde, en 1670 in de Godgeleerdheid, (f) Groote lof (*) Van der waaijen noemt hetzelve in de gemelde Orat. fun, libellam, in quo cum brevitate de palma certat foliditas. (f) Kort daarna werd hij tot Hoogleeracr in de Godgeleerdheid te leijden, beroepen, maar te. zu- UIOKï  der Systematifche Godgeleerdheid. 1Ö9 lof ging er uit van zijne kunde en bedreevenheid in de heilige ftudiën. Zijne bewonderaars vereerden deszelfs arbeid met deeze lofregelen. Dum micat hoe lumen, tenebras colit impius error, Sed dolet, in tenebris non latuisfe fuis. 'sMans fchriften, die al een aanmerklijk getal uitmaaken, worden ten deele opgenoemd van hofmann, (*) en beoordeeld van buddeus. (f) —1— Hij was een van de regtzinnigfte leeraars in de hervoi mde kerk, maar was het, om dat hij het oordeelde naar het licht van zijn geweeten te moeien zijn: want hij dacht vrij, en bezag alles wel degelijk met zijne eigen oogen, zonder zich door eenig menschlijk gezag te laaten verblinden. Hoe zeer hij ook de leer zijner kerk vooiftond, verdeedigde en belchermde, zo was hij evenwel verdraagzaam en liefderijk jegens anders gezinden: en hij heeft zich openlijk laaten zien onder de genen, welken den vreede tusfehen de Proteftanten van verfchillcnde belijdenisfen hartlijk wenschten niet alleen, maar ook werklijk poogden te herflellen: gelijk wij weeten uit twee ïuch wilden de Akadeinieregenten hem zijn ontslag niet verleenen; - en zo bleef hij. (*) In lex. univ. art. heid. (ï) L. Li vide jndic, auct. voce hejd. xV:i. eeuw*  XVIL eeuw. O Pag. 379 & «qq'' 190 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis twee Verhandelingen, welke in het derde deel van zijne Dijjertatlones Selc&a (*) gevonden worden, en naderhand, onder den tijtel van ManuduStio in viam concordia protefiantium ecclefiastica , afzonderlijk té Amsterdam 1686 in 8vo. uitgekomen zijn. Als een uitmuntend Theolo¬ gant heeft hij zijn best gedaan , om de leer van den Godsdienst, naar de begrippen van zijne Kerk, duidlijk, in haare kracht,' in haare gefchiedkundige zekerheid, en in haare zedelijke betrekking op het menfehlijk hart, ter neêr te flellen, en door bondige betoogredenen aanneemenswaardig te doen voorkomen. Drie van zijne Schriften inzonderheid gèeven daar van' de doorflaandfte blijken, 't Eerst is zijne Medulla Theologia Christiana't welk in 4to.' te zuRiCH is uitgegeeven ten jaare 1696. Dit werk was een uittrekfel van een groo» ter, reeds door hem vervaardigd, maar nog niet. in het licht: 't zelve kwam eerst na zijnen dood uit ten jaare 1700 in twee folio deelen te zurich , onder den tijtel van Corpus Theologia Christiana exhibens doÜrinam veritatis, qua fecundum pietatem est, eamque contra Adverfarios quoscumque, veteres & Novos, vel in fundament® fidei, vel circa illud errantes ita afferens, ut fimul historia Ecclefiastica V. & N. T. contineat hxlvxutrn, adeoque fit plenisfimum Theologia Dida&ica, Elenchtica , rnoralis éjf hiflo- riem  dèf Systematifche Godgeleerdheid, ityl rica Systema. Van zijn eerstgenoemd Systemaciich gefchrift, Medulla Theologia Chrifiiana , is nog een tweede uittrekfel gemaakt, getijteld Medulla medulla, uitgekomen te zurich 1697 in Bvo. Bij het Corpus Theologia Christiana , ala zijnde het voornaamfte en het oorfpronglijke werk, zullen wij ons thands alleen maar bepaalen. Dit breed uitgedeegen Syftema is een boek van uitneemende waardije. De geleerde Man heeft er blijkbaar in getoond , dat de leerftellige Godgeleerdheid, zonder fchoolfche en wijsgeerige uitbundigheden , op eene duidlijke wijze, en tevens overreedend voor het hart, zo wel als voor het verftand, behandeld kan worden. De waarheden worden gehandhaafd en bevestigd tegen de gevoelens der Partijen, en dit gefchiedt met belangneemenden ernst: men treft er in aan *t eene en andere uit de Kerkhiftorie van den ouden en den nieuwen tijd: zo wel als deeze en gene nuttige zaaken, die tot het vak der Zedekunde behooren. * Schoon het aan 't geheele beloop van het zelve klaar te ontdekken is, dat hij met de leer der verbonden zeer ingenomen was, gelijk h!j zelf dit ook hier en daar niet donker te kennen geeft met zijne eigen woorden ; (*) is evenwel dit Systema gansch niet ingericht naar de Verbondsmethode van de ftrenge Coccejaanen. Men mooge van den Man . (*) Loco IX. de fadert Operum agens, fcribïr. HSI- xvifi eeu W.  XVII. EEUW, i •i i 192 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis* Man zeggen , dat hij de yerbondsmethode vrij wat verbeterd hebbe , want alle menfchelijke kunstwoorden $ betreklijk het langaan van verbonden en kontrakten, uit ïe rechtsgeleerdheid ontleend > worden er ?ver het algemeen in vermijd ; altoos zij vorden fpaarzaairi en omzichtiglijk van lem gebruikt. De geheele inrichting van lit fchoone leerfyflema is dus i 't Zelve is verdeeld in acht en twintig plaatzen. 'Loei.) In de acht eerfte plaatzen hanielt hij over de Godgeleerdheid, de Schrift, het beftaan van God,- de Drieëenheid, de Belluiten, de Schepping, de Voorzienigheid en de Engelen.. In de volgende acht plaatzen houdt hij zich bezig met het Verbond der Werken, de Zonde* her, Verbond der Genade, de Huishouding van het Verbond der Genade onder de Aartsvaders * de Huishouding van het Verbond der Genade onder de wet yan jvtozes , de tienwoordige wet (deezeplaats over de wet wordt verdeeld in vier bezondere hoofdftukken) de Kerkplegtige wet van mozes , en de burgerlijke wet van mozes. De twaalf laatste plaatzen gaan over den Perzoon van jesus kristus, de ftaaten van < jesus christus, de ambten van jesus kristus, de Huishouding van het Genadeverbond onder HEIDEGGERIB ( § 4. ) lUtlC üdtO tOtlUS S. fcfiptU- f> gelijk ook in het Hoogduitsch met eene Voorrede van mosheim te halle 1749. Aan het fchrijven van dit werk heeft de geleerde Man alle zijne vermoogens te koste geleid. Men vergelijkt hetzelve we! eens met zijne Verklaaring van de Evangelifche Parabelen, en verwondert zich over het wijdgaapend onderfcheid tusfche»} deeze beide fchriften, ten aanzien van behandeling, zo we! als van bondigheid: maar men diende toch bij het laatste boek in opmerking te neeBUn, dat hetzelxe oorfpronglijk een /lkademisck Dik-  der Systematifche Godgeleerdheid. 109 ben. In alles gaat hij te raade met zijn eigen licht en kunde. —- Dan inzonderheid vordert ons oogmerk, te gewaagen van des geleerden Theologanfs Systeme, of liever Akademisch Handboek , waarin de leer der Hervormde Kerk in korte Hellingen wordt voorgedraagen- Dit Werkjen kwam in de wereld ten jaare 1688 te franeker in 8. onder den Tijtel van Aphorismi, quibus fundamenta bancla Theologia; comprehenduntur: en is vervolgens met verbeteringen en vermeerderingen een en andermaal herdrukt, als f6.904 onderden Tij cel van Aphorismi, quibus Fundamenta Theologia; comprehenduntur , fecunda hac edilione, quibusdam in locis au&i, et Testimoniis S. S'. confirmati, 1693, onder den Tijtel van Aphorismi, quibus Fundamenta Do&rina Christiana comprehenduntur; tertia hac editione, quibusdam locis au Bi et cafiigati; en i/ca wanneer het den tijtel kreeg Diktaat is, 't welk zonder opzetlijken arbeid den Studenten in het Kollegie voorgezeid was, enkel op eenige aantekeningen voor het geheugen, en eenige vergaderde gedachten, welken de Hoogieeraar gewoon was te vormen een' zeer kleinen tiid voor het uur der lesfen. Men leeze 'sMans briefin de Voorrede van dit werk, aan d'outuein gefchreeven, die de Nederduitfche vertaaler van hetzelve is. bl, 3. Volgens vitringas eigen betuiging was het een zeer omolkom.'n ftuk. Met dit alles moet men zich echter bevreemden over den zonderlingen fmaak van den geleerden man in het verklaaren van den geineenden profcctifchen en verborgen zin der Parabelen N 4 XVII. eeuw.  XVII. SEBW. (*) Zie de Voorr, vqo; deeze Vers. bl. 5 en. 6, 200 Beknopte Letterkundige GeJcMeaenh kreeg van Do&rina Christiana; Religianis per Aphorismos fummatim defcripta. Editio quarta; cui nunc accedit uAtf»™™ T/iealogne Elencticte. Naderhand is het onder den zelfden tijtel nog eens uitgekomen te franeker 1714- Alle deeze uitgaven zijn telkens zeer naauwkeurighjk uitgevoerd, en met nieuwe bijvoegfelen verrijkt, fchoon zulks anders op den Tijtel van de laatfte niet gemeld ftaat. 'tWerk is ook overgezet in het Nederduitsch, en verfcheiden keeren aan den Nederlandfchen leezer op nieuw ter hand gefield. Allereerst kwam het uit te delft 1696 in 8. met eene kleine Voorrede van den Schrijver, onder den Tijtel van Korte peilingen, in welke vervat worden de grondpukken van de Chrislijke leere. Daarop is het viennaalen 1708, «717, 1730 en 1736 cp nieuw in het licht verfcheenen: de twee eeifte herdrukken zijn naar het oorfpronglijke telkens verbeterd, maar de twee laatften hebben niets nieuws, behalven den tijtel. Deeze Nederïandfche vertaaling, door eenen ongenpemden Predikant uit eene der Hollandfche Steden bezorgd, is onder het opzicht, en onder de verbetering van vitringa zeiven in 'c licht gegeeven, die het hier en daar met eenige bijvoegfelen , welken in 't Latijn niet gevonden werden, vermeerderd heeft (*). Niettegenftaande dit is de over-  der Systematifche Godgeleerdheid. 201 p&etting over 't algemeen vrij flecht. ——* Des Hoogleeraars doel in het opftellen vari dit werkjen was, om zich in zijne jaarlijkfche lesfen naar eene gezette orde te regelen , en telkens aanleiding te hebben, om over zaaken, in de Stellingen kortlijk vervat, brgedvoeriglijk te fpreeken (*). Deeze Aphorismi, of, zo als het naderhand heette, Do&rina Christiana: Religionis, is een onwaardeerbaar Stuk. Ik wil geern betuigen , dat ik nooit fchooner Theologisch'leerboek uit de voorige eeuwen, dan dit, hoe klein hetzelve ook zijn rnooge, geleezen hebbes voornaamlijk moet ik zulks zeggen van het eerfte opftel, zo ah het door den fchrijver 1688 uitgegeeven is: dit overtreft de andere uitgaven in eenvoudigheid, duidlijkheid en bondigheid. Men ziet in dit Werk, dat hij over de leer der God'ijke Testamenten en Verbonden heel anders dacht, dan doorgaans de lieden van zijne orde; en ook dit bewoog hem mede , dit werkjen te gaan fchrijven, en zich daaromtrent te verklaaren (t)- De Methodus Foederalis (of de Verbondsvoordragtj zo als dezelve behandeld werd van de egte volglingen van coccejus , behaagde aan vitringa geheel niet. Op het denkbeeld der verbonden, tusfehen God en den (*) Zie de Voorr. van de Vert. bl. 3, en de dedic'. voor de eerste uitgave van 't Latijnfche werk pag 7. (4) Vide ejus dedicar. iavi. ets. p. 8> ' N 5 XVIL eeuw,  XVIL eeuw. i ] 1 i 2.02 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis den mensch, het ganfche ftelfel der Godgeleerdheid te {lichten, had, volgens zijne begrippen, niet alleen veel onvoeglijks, maar kon zelfs niet aangaan, uit hoofde van het meenigvoudig menschlijke, 't welk er moest onder locpen, en u>k niet beflaan met eene gezonde uitlegging der Heilige Schrift. Hoe zeer hij in alles niet overeenftxmde met coccajus , was reeds gebleeken uit zijne Aanleiding tot het regt verftand van den Tempel van EZECHiëL, uitgekomen te franeker 163/; en uit zijne Aphorismi bleek zulks niet minder, De leer des Werkverbonds vond hij niet Ichriftmaatig: Hij was daar in eens gevoelend met gareus , die elders zegt: „ Zommigen onderfcheiden het verbond van God met den mensch in een natuurlyk of werkverbond m in een genadeverbond: maar voor zo verre mij bekend is, wordt er nergens in de Schrift \>an een natuurlijk verbond gewag gemaakt: m ook er kan geen natuurlijk verbond zijn (*). Het denkbeeld van een Verbond tusfehen God m den mensch konde, zijns inziens , alleen naar gebragt worden tot de huishouding Ier genade, gelijk zulks ook eeniglijk bij rem fcheen begunfligd te worden door de iitfpraaken der Schrift en der reden (ff). Ten aanzien van de Lieer der Verbonden s vitringa onder de Coccejaanen de eerfte (*~) Zit venema korte verd. van zijne eer en eer, bl. 59. Cl) Vide Doctr, Relig. Qhrist. C. VIII § 33-.  der Systematifche Godgeleerdheid.' 293 fte geweest, die gezeid kan worden, zich naar den Bijbel gefchikt, en zich van Bijbelfche fpreekwijzen bediend te hebben. De leer der Evangehiche bedeeling wordt in de brieven van paulus voorgefteld onder het denkbeeld van ttnl^erbond tusfehen God en den mensch: ik laat het daar, of dit voorftel letterlijk , dan of het leenfpreukig moet worden opgevat. Hier mede kan men vergelijken alle die plaatzen uit het Oude Testament, waarïn van een verbond tusfehen God en de isracllees gewaagd wordt, als Gens XVII: 9, en 19, Exod; XXIV: 8, Neh:I:5,Jer: XXXI: 31,en meer anderen. — De Kerkvaders en laater Godgeleerden hebben langen tijd de geloofsleer behandeld zonder van de leer der Verbonden veel te reppen. Ten laatften heeft coccejus, 't. gene wij daarvan in den Bijbel vinden, begonnen door te denken, en in de Godgeleerdheid daar van de fcheering en infiag gemaakt. Zulks gefchiedde van hem met fterke overdrevenheid. Hij pronkte het met zijne eigen onderftellingen op, zonder het groote onderfcheid tusfehen menschlijke verbonden, en zulken, welken God gezeid wordt, met den mensch aangegaan te hebben, in acht te neemen. Dan dit voorftel des Bijbels, door coccejus en zijne volgers misbruikt , en door hunne bekrompen denkbeelden welken zij van de menschlijke rechtsgeleerdheid en van onze Westerfche rechtbanken ontleend hadden, misvormd, heeft vitringa weder meer tot zijné oorfpronglijke XVII, eeuw?  204 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. eeuw. 1 1 1 ] t 5 1 i i i J a c 1 r c c t t c M t ï f l % 1 \ lijke zuiverheid gebragfc, en met de verheven bedrijven der wijze Voorzienigheid des genaêrijken hemelvaders, zonder Icunstmaatigen omflag, in een eenvoudig /erband gezet, 'i Gene witsius ter verbeering der Verbondsmethode begonnen was e bewerkftelligen , heefc vitringa vervorderd. Witsius had nog veele onge)asre en onvoeglijke termen, indemenschijke vierfchaaren gebruiklijk, in zijn fysema behouden, maar vitringa heeft ze :ich me er endeels kwijt gemaakt, zo dat :ijne voordragt vrij fchriftuurlijk is. Viringa heeft derhalve de Verbondsmethode Tootlijks verbeterd Men; ziet wel iq ïit werk het Coccejanismus doordraaien, naar de voordragt der denkbeelden en ïerftéllirigen is gansch onderfcheiden van lle andere fystematifche opftellen der Cocejaancn , die voor dit werkjen ooit het cht gezien hebben. Overal ontmoet ien in dit boek de heerlijkfte proeven van es Auteurs bondige kunde, zuiver ooreel, naauwkeurige netheid> zedige onparijdigheid, waarheidlievende vrijheid, en ïvens yijn — regtzinnigheid. Moe vrij hij ok weezen mogt in het onderzoeken der raarheden, en in het opgeeven van zijne ezondere gevoelens , nergens ziet men em de paaien der regtzinnigheid over:hrijden, nergens van de leer der Godlije genade afwijken. Met verftand en be;adigdheid ijvert hij tegen het Pelagianisms, en wat daar na zweemt; men leeze dj voorbeeld de XIV § en de volgenden van  der Systematifche Godgeleerdheid. 20$ van het vijftiende Hoofdftuk (*). Al.erwege toont hij , hoe zeer hij het in de grondflellingen met de leer der hervormde kerk ééns is. Wijders heeft hij wel alles naauw in elkiinderen geknoopt, maar evenwel voor klaarheid en duidlijkheid gezorgd* De eene waarheid hat h'j uit de andere afvloeijen, en allen hangen zij zamen, als eene wel gefchakelde keten. Er is weinig Wijsgeerigs en Scholaftieks in Kan hij het Scholaftieke niet wel vermijden , hij gebruikt de Schoolfche termen met omzicht tigheid, en geeft er door zijne manier van uitdrukken eene verftaanbaarheid aan, die ze draaglijk doet worden. In de eerfte uitgave wordt bij voorbeeld de leer der Drieeenheid, die door de Schoolgeleerden anders zeer verdonkerd pleegt ie wórden, zo eenvoudig, zonder kunstwoorden , befchreeven , betoogd , en verdeedigd van hem, als of hij voor de Kerkvergadering van nice geleefd hadde, en er over dezelve nog weinig of nier met al getwist waare. Met opzet fehijnt hij het woord perzoon achter wege te hebben gelaaten ,, De éénige God," fchrijft hij § CXX1I, „is Vader, Zoon, en Heilige Geest." In de volgende uitgaven echter treft men hef woord perzoon meermaalen aan : en hij geeft er in het vierde Hoofdftuk § VII deeze befchrijving van: „ een perzoon is iets dat „ aan (*) Men vergelijke 't gene liii aanmerkt it zijnen Cemmentarius over jesaias, Cap. V. vs*4« XVIL EEUW-  Üö6 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVIL ÈEüWé „ aanweezig, met verfrand begaafd , eri „ met niets anders Verëenigd is." Hoe min voeglijk ook dit woord, dus befchreeven , bij het leeriluk der onbegrijplijke Drieëenheid te ftade komt (*), zo is echter deeze befchrijving niet zo onduidlijk en Scho- (*) Over de onvoeglijkheid van' het Woord perzoon in de leer der Drieëenheid kan men naleezcn de Philofóophijche aanmerkingen Omtrent de Chrisiï. Religie van g. f. Meijer I D. bl. 648 654, en mijne aantekeningen öp bet, door mij vertaalde werk, vart rosenmi'lt.er; Historisch Bewys voor de waarheid van den Kristlyken Godsdienst: bl. 317—^319. AuGÜiTtNus ftond zelfs al het woord perzoon niet te wel aan: Men leeze hem daar over na in zijn gefchrift; de Tfinitate ,• tip. V. Cap. 9. Gijp. Tom. VIII Edit. Bened. AnU verp. col. 592, Conf. TURREïi>fr Opp. I. p. 418. Zeer aanmerklijk is hier het fchrijven van melanchthon in een' brief aan camcrarius in 't jaar 1533 bib. tV Epist 140 none Deus? Schrijft hij, quales tragadias excitabit h,ec qvastio ad posteros, si i;tv usisaiwj d Asyus, a is" üjr«««s-;j li xnZficc' (fitne fermo hypostflfis* five perföna, iitne Ipirirus hypostafis ?) Ego me refero ad illas fcripturee voces, qua jubent invocare curistcm, quod est ei honorem divinitatis tribnere - et plenum confolationis est; 7«? 7« '^'*s 7«» Ü3-«s«4ir.e«v ^ ha^>i^ «Kgi/Sas £a7«» « :k daarover tegen elkander gefchreeven ? Zeer wenschlijk waare het, dat een tertulliaan nooit met het woord Perzoon, ten aanzien van de leer der Drieëenheid, waare voor den dag gekomen. (*} Men neeme daar eens bij marcks donkere befchrijving van het woord Perfonalitas. Christ. Theol. Medulla. C. V § III. Perfonalitas, fchrijft hij, est Modus pofitivus Entis, ultimo terminans, ét complens naturam fubftantialem, ac illi dam ineommunieabilitatem. XVIL EEIW.  2o5) Èsbibpte Letterkundige GefcMedenti XVII. EEUW; mders gezinden het niet ééns is, ter naIer behandeling, duidlijk geopperd, zon-» der dat er eenige beflisüng of wederlegging wordt bijgevoegd. Dit aanhangfel kan alleenlijk van eenigen dienst zijn voor een' Hopgleeraar, die in zijne Kollegiën zijne lesfen daarnaar inriehten wil, maar is van weinig belang voor eenen enkelen leezer, weshalven het ook niet zo zeer noodig Wa'are geweest, hetzelve in het Neêrduitsch te vertaaien. Voor zulken, die het werk niet bezitten zal het m sfchien niet onaangenaam zijn, hier het geheele beloop van hetzelve open te leggen. In de zeven eerfte Hoofdftukken houdt de fchrijver de gewoone orde ; zij behelzen het vertoog over dé Godgeleerdheid, de leer der Heilige Schrift, de leer van God , van de Drieëenheid, Van de Betluiten, van de Schepping en dé Voorzienigheid. Vervolgens gaat hij over tot het befchouwen van het Godlijk beftuur der menfehen in hunnen ftaat van regtheid, van den Val, van de Zonde en haare gevolgen , en van 't gene men de verouding van het Werkverbond noemt. En zo komt hij tot de leer van het Testament der genade, tot het geloof en de bekeering , tor de roeping en de wedergeboorte , tot de goederen van het genade testament, de rechtvaardiging, de heiliging, de volharding der Heiligen, en de Heèilijkmaaking. Hierop volgt de leer^van het Verbond der genade, 't welk op Gods eeuwig Testament gegrond is, van den tijd  *èèr Syjlematifche Godgeleerdheid. £ö$ tijd der belofte, welke drie vakken heefti Van adam tOt abraham, Van a jRAHAM tot moses, van moses tot kristus, van den tijd der vervulling van de belofte, de leer van den gekomen messias , de leer der voldoening, de leer aangaande de goederen van het Testament der genade , uit een ander oogpunt befchouwd. Eindelijk handelt de fchrijver ten befluit over de Sakramenten van het nieuwe Verbond en over de Kerk» Uit de aanmerkingen, welken wij over dit werk Van vituinga te fchrift hebben gebragt, is genoegzaam blijkbaar, dat hetzelve een der beste kompendiën zij, die wij tot nog toe in de Hervormde Kerk aange^ troffen hebben. Geen wonder dierhalve 4 dat veele Hoogleeraars hetzelve bij hunne Akademifche Systemalesfen ten leiddraad gebruikt hebben, en nog gebruiken. Zeer veel verpligting heeft het geleerd Publiek aan 's Mans Waardigen Neef, martinus vitringa , voorheen Predikant, eerst te zuidwoude in friesland, en vervolgens te arnhem, thands oud van dagen, rustend leeraar. Deeze geleerde en arbeidzaame Theologant heeft ons ten jaare 1761 (*) eene nieuwe zeer vermeerderde uitgave beginnen te bezorgen van dit zo belangrijk en voor de Akademie zo bruikbaar leerboek 5 door bijvoegfelen en verklaaringen uit- (*) ïn het werkjeri van' mur sin na, Prima Linen Éncyclop. Theol. pag. 287. ftaat verkeerdlijk 1758* IJL j>EEfc, O XVIL EEUW.  aio Beknopte Letterkundige Gefchiedenlsi EEUW. uitgedeegen tot negen deelen in Ouarto, waarvan des negenden deels eerfte ftuk is uitgekomen te leijden 1789: bevattende dit een gedeelte van het Hoofdftuk over de Kerk. Zo dat er nu nog alleen maar ftaat uit te komen het tweede ftuk van dit laatfte deel. Dit uitgewijd werk heeft den volgenden breeden tijtel : Doctrina Christiana Religionis, per Aphorismos Summatim defcripta, Editio Sexta. Cui nunc accedit wcHmttms Theologia Elenchtica : in ufum Scholarum domefticarum campegii vitringa, Theol: et Hifi: Sacr: Profesforis. Curante martino vitringa , qui Prafationem, prolegomena, et adnotationes adjecit, nee non Analyfin Viri Cl. theqdori scheltinG/E. Men moet dit werk houden niet zo zeer voor eene uitbreiding der beknopte leerftellingen van campegius vitringa, maar inzonderheid voor eene weezenlijke Godgeleerde en letterkundige Bibliotheek, zo als scheltinga en cremer , Hoogleeraars te harderwijk , in de voor 't eerfte deel ftaande Adpro* batie hetzelve noemen. Onbegrijplijk veel leezens en arbeids moet de Uitgeever er aan te koste geleid hebben. Verfcheiden jaaren lang moet hij er aan bezig zijn geweest. De inrichting van het werk is dus; Het oorfpronglijke van campegius vitringa maakt den Tekst uit; en de bijvoegfels van martinus vitringa zijn nooten, of aantekeningen, die onder den» zeiven geplaatst zijn. In deeze aantekeningen heeft hij er zich op toegeleid, om  'ikr Systematifche Godgeleerdheid 211 öm de leer van de Hervormde Kerk nader te verklaaren, en wel voornaamlijk, bm eene uitvoerige opgave van boeken te leveren, waarin over de in den Tekst llaande leer breedvoerig voor of tegen gefchreeven is , en waarin men de meenigvoudige gevoelens van bezondere kerken en leeraars aantreft, welken of aanneemlijk of verwerplijk zijn : zelfs kleine gefchriften en letterkundige journaalen Worden niet voorbij gegaan. Hij draagt met eene juiste nauwkeurigheid, en met eene edelmoedige opregtheid de dwaalingen van anders denkenden voor j tevens meldende de eigenlijke redenen , welken zij voor hunne zaak te berde brengen, en wel eens daarbij voegende den oorfprong en voortgang eener leer, gelijk bij v. ten aanzien van de leer der Transfubftantiatie, in 't tweede ftuk van 't achtfte deel bl. 665-719. Zomwijlen is hij eehter tot Vermoeijens omflagtig: en dit heeft voornaamlijk plaats in de laatfte deelen : zo als bij v. in 't eerfte Stuk van het negende deel over het woord Ecclefia en deszelfs betekenis, bl. 1 en de volgenden. — Men treft er zeer veel goeds in aan met betrekking tot de letterkundige Historie der Theologifche Weetenfchap. Kortom, zeer veel van 't gene men in het ruime vak der Godgeleerdheid begeert te weeten, ontmoet men hier. 't Werk is dus niet alleen voor Studenten , maar Ook voor alle Theologanten. In de Inleiding (Prolegomena) O % wor= XVlf. E EÜ#i  XVIL EEUW. 3.12 Beknopte Letterkundige OefcHedenii worden de bezondere klasfen der Godgeleerdheid opgenoemd en verklaard, als de Uitlegkundige, de leerftellige, de wederleggende , de zedelijke en de geschiedkundige Godgeleerdheid, met het gene tot elke klasfe in het bezondere gebragt moet Worden. De fchets van scheltin- g-a had wel achter kunnen blijven , wijl men er toch, wegens het al te fnipperend Analijtifche, weinig nuts van hebben kan (*). cxv. Boven dit alles nog heeft vitringa op het voetfpoor van gurtler en heideggrr zich geen' geringen lof verworven met zijne praktikaale lesfen, over de weezenlijke pligten van den Godsdienst (f) 't Gebrek aan het behandelen van de eigenlijke leer der Godzaligheid onder de Coccejaanen had hij'gemerkt, het verwijt van zommigen (*") Zie over dit werk vail u. vitr. niemeijer *t a. b. f. ioo, heinr 't a. b. f. 543 en 544, Bibl. des Sciences: T. XV. part. I. art. II. T. .XXXIX p. II. art. 6 T. XLV. p. I art. 9 en N. Nederl Biblioth IV bl. 565, 566. (f) Zijn Meester witsius was hem daar ook in voorgegaan. Van deezen hebben wij een boek, getijteld, Praktijke des Christendo'ms in vraageii en antwoorden, utrecht 1665 in i2vo. en een werk, genoemd, Schediasma Theologia pratïict te cron. 1729 in 8vo. en in 't Neêrduitsch onder den tijtel 'van Praktikaale Godgeleerdheid te i>at.FT 1731 in 8vo. uitgekomen, *  der Systemailfcle Godgeleerdheid. 213 gen daarover gehoord, en het n?deel,daaruit ontftaan , zo goed , als iemand, bevroed. Hij achtte het dus met zijne roeping beftaanbaar, niet alleen , maar ook van'de hoogde aangelegenheid te weezen, wanneer hij daarin, naar zijn vermoogen, voorzag, en met mond en pen daarin eenige verbetering bevorderde (*). Hij is ten deezen aanzien ook niet ongelukkiglijk gedaagd. Zijnen Studenten was hij gewoon , iets voor te leezen over de praktijk der Godzaligheid, en naderhand werd hij te raade, om daar over iets in het publiek uit te geeven. Wij hebben van hem een kort begrip der praktikaale Godgeleerdheid, getijteld, Typus Theologia Practica!4 five de Vita Spirttuali, ejusque ajfectionibus Commentatio-: gedrukt te franeker i?i6t en andermaal te harlingen 1741 in 8. (f). Dit boeksken is overwaardig geleezen te worden. Bondigheid in zaaken , zuiverheid in denkbeelden en netheid in voorftel maaken hetzelve voor een' iegelijk kristen zeer belangrijk. Van vitringa's andere Schriften, als toch niet tot ons vak behoorende, en zijne daar door verkreegen verdienden zullen wij niet gewaagen. Uit het gefchreeven is ten overvloede zichtbaar , dat de Cocce- jaa- (*) Fidc pr,ef. quam opusculo, mox memorati" do, pramifit. ** 3. (f) Dit werkjen is overgezet in het Hoogduitsck 1717. in liet Frensch 1719. en in onze Taal door d'oltukin 1717. o 3 XVII. eeuw.  ï?4 Beknopte Letterkundige Gefchtedetiis XVII. SEUW. jaanen aan niemand meer verpligting gehad hebben , dan aan hem. Hij is het, die aan hunne geheele manier van denken en leeren eene gewenschte en noodige wending heeft bezorgd, en hun eigenlijk, mooge men zeggen , fmaak heeft gegeeven. Groot, algemeen groot is de invloed geweest , welken hij op het Coccejanismus gehad heeft. Bijkans tweeënveertig jaaren lang heeft hij den post van Hoogleeraar waargenomen, met zulk een' wijdklinkenden lof, en met zulk eene buitengewoone toejuigching van zijne leerlingen, als ooit eenig Hoogleeraar voor of na hem gehad heeft. Zijne kollegiekamer , vrij ruim , was altijd opgepropt vol, en kon zomwijlen zelfs de meenigte niet bergen. Van rondom wech , uit hongarije , polen 9 frankrijk, schotland, duitschland, en geheel nederland fchoolde de bloem der Studieminnende Jongelingfchap, die zich aan de beste weetenfchap gewijd had, om zijne voeten zamen. Onder deezen zijn zeer veelen geweest, die in geleerdheid en aanzien boven anderen hebhen uitgeblonken, die de Akademiekatheder, en den Kerkkanfel met roem en nut beklommen, en der Protestantfche Kristenheid ten fieraad geftrekt hebben. (*) Het valt dus gemaklijk, hier uit te berekenen, hoe veel goeds de zaak van het (*) Vide Bibl. Brem. au VI. p, 742 et vriem. Jltk. Frif. p. 616.  der Systematifche Godgeleerdheid, si 5 het Coccejanismus bij 'sMans onderwijs heinde en verre, hier-en buiten 's land? gewonnen moet hebben. Het kre¬ diet, 't welk de beroemde man allerwege gehad heeft, moet onbedenklijk fterk zijn geweest. Van hetzelve wist hij zich op eene verftandige en voeglijke wüze te bedienen; en dit deed hem in zijne onderneemingen ter verbetering van het Theologifche der Coccejaanen zo voorfpoedig zijn. Hij had dus iets, dat zija' meester witsius eigenlijk ontbrak. Deeze had wel moeds genoeg, om zich legen de misbegrippen zijner orde te verzetten, en vooröordeelen te befrrijden,maar het gelukte hem niet die te overwinnen;hij haalde zich ondank en laster op den hals.— Indien er in deeze eeuw iemand, als een daadlijke herfteller van het Cocccjanünws, genoemd kan worden, dan moogen wij ontegenzeglijk vitringa noemen, en vrij daar voor houden. CXVI. Minder krediets, minder aanhangs had HERMAN ALEXANDER ROèLL, Van Welken wij hier ook iets fchrijven willen: niet om dat hij een Theologisch Systema vervaardigd heeft, dit heeft hij niet, zo veel ons bekend is, —— maar om dat hij, uit hoofde van zijnen roem„ bij de Coccejaanen verworven, en uit hoofde van zijue bezondere meeningen, W2arïn hij van alle andere Godgeleerden vetfchilde, bij de Systemafchrijvers niet O 4 * wei- XVII. E eu W.  XVIL EEUW. 216 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis weinig opziens gebaard heeft. Ook zal in de volgende afdeeling vooral blijken, waarom wi.i hem hier niet kunnen voorbij gaan. Hij was gebooren op het landgoed dol* berg bij unna in het Graaffchap mark 1653, en een geliefd leerling van frans burman te utrecht , van jacob alting, te groningen, Van johan hendrik heideggkr, te zurich, van auraham gulich en willem momma in den ham , en' van wittichius te leijden, allen van den CocQejaanfchen aanhang. Na eerst aan het hof van de Prinfes elizaketh te hervord, en daarop aan het hof van albertina , weduwe van frieslands Stadhouder, willem frederik, te leeuwaarden en op het Orangewoud, met lof den Predikdienst waargenomen, en drie jaaren lang de gunst dier Vorftinnen in eene ruime maate genooten te hebben, werd hij ten jaare 1682 Predikant te deventer, daar hij, op hoog gezag van den Magiflraat, aan de ftudeerende jeugd met vrucht voorgeleezen heeft zijne uitleggingen van coccejus meer gemeld werk, .De Fcedere et Testamen' lis Dei. C) — Drie jaaren lang in "s Heeren Wijngaard met nut gearbeid hebbende in de gemeente van deventer, werd hij 1685 ("*") Mier toe zullen hem zeer te flade zijn gekomen zijne lesfen, welken hij uit den mond van heitDegger, die de goedheid had gehad, over dit werk van coccejus hem alleen in het bezonder zijne geleerde aanmerkingen meê te deelen, had opgeichre*» Yen, «-—-  der Systematifche Godgeleerdheid. 217 1685 beroepen tot Hoogleeraar in de Wijsbegeerte, en kort daarop ook in de Godgeleerdheid, te franeker, welken post hij aanvaardde met eene redevoering over den redenlijken Godsdienst (de Religione Rationali) die naderhand door hem in den form van eene Verhandeling gebragt, ten richtfnoer van zijne dagelijkfche lesfen over de natuurlijke Godgeleerdheid gediend heeft. (*) Hoedaanige lesfen, aan de Hoogefchool niet zeer gewoon zijnde, eene meenigte toehoorers tot zich moesten trekken, bij welken zij een' goeden reuk verfpreidden. Mee den tijd vermeerderde zijn roem; ongemeen e lof ging er allerwege van hem uit. Doch dit duurde niet lang. Althands er ontftonden hevige twisten over 't gene hij leerde, en hij haalde zich met zommige vreemde begrippen de vijand- (*) Oratio htec inauguralis in Incem edita est franequer^ anno i68ó in fol. Dein fecuta est editio alter*, disfertationis formam et nomen adepta, distinctaque in paragraphos, addkis a gisb, wess. dukero lemmatibus, frane^. 16R9, in 8vo. Tertia Ibidem 1695, 8vo. Quarta Ibid. 1700, 8vo. Quinta herborn* 1705, 8vo. Sexta ultraj. 1713, 8vo. cui postrema; editioni adjuncta est Oratio inauguralis de Theologia et Theologia fupernatur alis pr XVIL EEUff'  Beknopte Letterkundige Gejchiedenh XVII. over en weder gewisfeld, welken men opgenoemd vinden kan in het dikwerf aangehaalde werk van vriemoet , (*) en in de aantekeningen van mart. vitringa op de Doctrina Religionis Christiarim van c. vitringa. (f) De twist duurde zo lang, tot dut de Gedeputeerde ilaaten van friesland, den i'o van Grasmaand i6ui , RoëLL een aanhoudend ftilzwijgen gebooden, nadat hij door het ondertekenen van vijf artikelen zich reeds van. de verdenking van onregtzinnigheid gezuiverd hadde. ( § ) In friesland werd dus de rust bevorderd , maar in holland en de andere' Nederlandiche gewesten was het er nog verre van af. 's Mans leerlingen en aanhangers fchijnen daar grooter in tal geweest te zijn. Ten minften op verfcheiden Klasfen en Sijnoden is zijne leef openlijk veroordeeld: en zelfs moeten iri zommige Provintiën de Kandldaaten der heilige bediening, na het afgeleid onderzoek van hunne bekwaamheden, de gevoelens (*) Pag. 620 en 61 li (f) I pag 248 en 249. (§) De Staaten van friesland leiden bij openbaar Plakaat, insgelijks nopens de betwiste (lukken een diep ftilzwijgen op aan alle Hoogleeniareu en Predikanten: welk Staatsbefluit met kracht gehandhaafd is in de zaak van rintie me!lsma< Predikant te boxum, die in het najaar van 169! een boek uitgaf over de onderling gehouden verfchillen tusfehen roëll en vitringa. Vide vriem. 1. 1. p. 664.  der Systematifche Godgeleerdheid. 223 lens van roE'll plegtiglijk verzaaken. Bij de Klasfis van Walcheren gefchiedt zulks , als iemand Item en zitting in de Vergadering bekomt. In de provintie van utrecht mag men wel zijne leer in het openbaar wederleggen, maar zijn'naam mag men daar bij niet noemen(*). Kocll zelf, naderhand ten jaare 1704 als Hoogleeraar in de Godgeleerdheid met éénpaarige Hemmen op de voordeeligrte voorwaarden na utrecht beroepen, en derwaarts vertrokken , heeft zieh onder alles zeer verftandig en voorzichtig gedraagen, Hij ftierf te Amsterdam den 12 van Hooi' maand 1718. (f). Zonder ons voor of tegen de bezondere begrippen van RoëLL eenigszins uit te laaten, 't gene toch ook hier de plaats niet is, moogen wij nogthands vrij aanmerken, dat zij hem nooit bij iemand, die onpartijdig oor- (*) Martinet fchrijft, dat zulks plaats heeft in de Prorintie van Gelderland; zie zijne Hist. der tVereld: V. bl. 72. Wat daar van zij, weet ik niet, doch verfcheiden Predikanten, die in Gelderland gedaan hebben, verklaaren, daar van niets te weeten: evenwel martinet is Predikant te zurphen, en zoude men zeggen, moet en kan, toen hij dit fchreef, het zeker geweeten hebben. Daarentegen gaat het, volgens mij toegekomen berichten, vast, dat men in de Provintie van utrecht daaromtrent een vrij fterk dekreet heeft, dat tot heden toe altijd in acht genomen is. t Ct) Vitam roelui delinearunt vriemoetius in !. faipius 1. p, 656—671. et mi. hasaeus in Bibl. Brem. cl. ii p. 707—733. XVII. eeuw.  XVII. feEU w» Vide vriem, 1. 1. p. 671« £24 Beknopte Letterkundige GefchiedêmÈ oordeelt s tot eenige oneer verflrekt hebj ben. 't Voornaarne $ waar in hij van zijne kerkgenooten verfchilde, was zijne nieuwe gedachte over de Drieëenheid, doch hierin week hij eigenlijk niet af van de hoofdleer , bij de hervormden algemeen aangenomen; alleen had hij een ander denkbeeld Over de onbegrijplijke betrekking van den Vader en den Zoon. Zijn oogmerk fchijnt geweest te zijn, om de Unitariërs daar door te beter van de waarheid der Godlijke Drieëenheid te overtuigen (*). Wijders moet men tot lof van den man zeggen, dat hij heel geen flaaf van zijne meesters waare* maar zelf wel degelijk eerst onderzocht 't gene hij van hun aannam (f). Hij was vrij in denken, en leerde edelmoedig 't gene hij geloofde. Hij was een vriend van oud en nieuw, toetste het, en kipte er het goede uit, of 't gene hem goed toefcheen (§). Van hier was het, dat hij niet binnen de paaien van geloofsbekjde- nisj (*) Vide Disf. cit. degetier at. filii. p. 5. £ 20 et p. 36. (f) „ Non acquiescere in aliorum fcitis et placitis, fed caufas rerum ihdagare, hoe demum generofi pectoris, hoe hominis est." Aureum hocce efffitum discipuloriim mentibus infigere conabatur magnus Theologus. Vide ejus Disfert. de Relig, r. fupra nobis cit. p. 205. (§) Distichon hoe inferibere folebat roelLius Studioforum Albis: , ■ Non ego fwn veterum, non asfecla, amice. novorutn, Seu vet as est, ver urn. diligo, five novum.  êér Sptematifchè Godgeleerdheid* 225 ■hisfen en fystemas beflooten, konde blijven , maar dikwerf van het gewoone verfchilde; Dit ook is er oorzaak van geweest , dat hij zijne leerlingen en anderen heeft uitgelokt, om de fystematifche leerwijze niet naar vastgeftelde en algemeen aangenomen regels te bearbeiden , maar op een' vrijen trant daarmee te werk te gaan, met eigen genie te raadpleegen, en alles op de beste grondilagen der reden en der openbaaring te bouwen. Zints den zo neteligen Twist met deezen Man over iets, dat ons eindig menfchenverftand niet begrijpen kan, en waaromtrent wij eenvoudig den Bijbel, die ons de Godheid van den Heere jesus zo bij lierhaaling infeherpt, gelooven moesten, (*) heeft hij een ruim lettervak in het Hoofdftuk over de Drieëenheid in de fystemas der hervormde Godgeleerden ingevuld. Met grooten omflag van tegenbewijzen wordt hij doorgaans te keer gegaan; hoewel zyne Hellingen dikwerf uit een veiv keerd oogpunt befchouwd Wordem GXVIÏ. Bij roÊll noemt men meestal bëk- Ker. Deeze beiden zullen wij hier oök bij eikanderen voegen* Balt- (*) Over het onbegrijplijke en onnafpeurlijke in de leer der Drieëenheid verdient nageleezen té worden de korte aanmerking van hamelsyeld op Heer. L 3. II. Deel, p XVIL EEUWj  fiSfj Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW. Balthasar bekker was gebooren te metzlawikr in friesland , daar zijn vader henrirus bekker als Predikant flond(*), den 20 van Lentemaand 1634.. Ten jaare 16^5 werd hij Kandidaat te franeker, en tot Rector der Latijnfche School aldaar aangefteld; 1657 werd hij Predikant te gosterlittens , 1666 te franeker ct)» l6y4 te loenen, 1676 te weesp , en 1679 te Amsterdam (§> Geleerdheid, oordeelkunde, vrijheid van denken, goede fmaak, godsvrucht en zedigheid liepen in hem zamen, en verwierven hem de achting van veelen zijner tijdgencoten. Doch 't gene dikmaals zelfdenkenden mannen bij het uitgeeven van wel bewerkte Schriften gebeurd is , gebeurde ook hem. Hij had eene meenigte van benijders, die hem het leeven onaangenaam maakten (*). Hij ftierf zeer godsvruchtig den 11 van Wiedemaand i6os? te AMCO Naderhand is hij Predikant geweest te warfhu1zen in de ommelanden. Cf) Te franeker Predikant zijnde, gaf hij als Medehelper van nikol. arnoldi , toen alleen Hoogleeraar in de Godgeleerdheid, bezondere lesfen in de Theologie aan de ftudeerende Jongelingfehap, die ook naderhand een fchoon getuigenis nopens zijne regtzinnigheid hebben afgeleid. onder deezen was de beroemde j. marce. Zie vriem; 1. 1. p. 546, en bekker Friefche Godgeleerdheid bl. 6-q. (§) Zit Naaml. der Pred. van de KI. van fran. bi. 2,3 en :S4. (*) Een fterkJpreekend (laai daarvan, zie men in zijne aangeh. Fr. Godg. bl. 35.  ier Bysiemdtifche Godgeleerdheid, 227 Amsterdam (*). Buiten alle wederfpraak was hij een der voornaamfte Theologanten, welken deeze eeuw opgeleverd heeft. Het ftaat te betwijfelen, of hij een Cocce- jaan, (*) Bachiene fchrijft in zijne Kerkl. Geografie der Nederl. III ft. bl. 140, dat hij te jelsum in friesland .overleeden zij, maar te onregt; hij is te Amsterdam geftorven, doch te jelsum begraaven, daar zijn Zoon joha\nes he;\rikus bekker. naderhand Predikant geweest, en 1737 overleeden is, en daar zijne weduwe tot aan haaren dood op eèn adelijk flot, uit haare adelijke familie, hinckena van hikckenburg, afkomftig, gewoond heeft. ( Men zie over dit adelijk gedacht het Aanhangfel betreffende de oudheden van berlikum i achter het Tweetal van kerkl. leerr. door p. nota Uitgegeeven, bl. 113 en 114.) 'sMans naEaaten hebben zich lang opgehouden om en bij het dferp jelsum: ongeveer het jaar 1764 of 1765 is de laatste geftorven , zijnde balthasar bekker van heersma, die te stïens , één uur van jelsum afgelegen, zijn buitengoed had. Deezes mans goederen zijn, volgens zijn Testament, aan eenen vreemden geworden , die uit erkentenisfe den naarü van bekker mede heeft aangenomen, en wiens Zoon, jan bekker, thands Mederechter in Leeu- •waarderadeel is. — . Ten jaare 1778 , deu 8 van Herfstmaand overleed pieteR johan hendrik van grotenraij , Adj. Sekretaris der ftad Nijmegen, oud vierentwintig jaaren. Deeze was de Kleinzoon der Kleindochter van den Amfterdamfchen Predikant balthasar bekker, eri met deezen is des mans nakomclingfchap geheel uitgeftorven. Zie 't aangeh. werkjen van nota, bl. ïi4,en verder over bekkers leeven, gedacht, srefchiedenisfen en dood de Kaaml. der Pred. van de Dokkumer Klasfe, door columba en dreas, bl, 128—134. P 3 XVIt. EE üf6  xvn. ZE. UW. 2a3 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis' jaan, dari een Vmlaan geweest is. In zijnen tijd werd hij gehouden voor een Coccejaan (*) , maar hij zelf fcheen. daar. voor niet te willen doorgaan (t > De la fontaine fchrijft ook, in zijne aantekeningen op formeijs Kort begrip der Kerkelijke Historie (§), „dat hij zekerlijk geen ., coccejaan waare." Wanneer ik zijne fchriften leeze, komt het mij voor, dat hij eigenlijk niet een van beiden, maar een vriend geweest zij van waarheid , welke partij ze dan ook omhelsde en verdeedigde. Hij heeft een nuttig verkeer gehadmet lieden van verfchillende denkwijze, en allen verdraagen. Wat zijne Wijsgeerte aanbelangt; Hij was, buiten kijf, deFilofoofifche begrippen van descartes mtermaate toegedaan, doch, volgens zijne eigen betuiging, (*) geen weezenlijke Filofoof. Hij fchijnt alleen maar aan zekere Kartefiaanfche {tellingen zijn zegel te hebben gehangen. Zulks deed hem voor de Kartefiaanen ftadig in de bres treeden. in r*-) Zo als onder anderen van de klasfe van Zevenwouden in haar boek* waarfchoiming aan de Friefche Kerken, te leeuwaarden 1681 uitgegeeven bij gelegenheid van 't gene er te doen waare met öavi» ^ van giffen, Predikant te kieuw bro>.ger«a, naderhand te sneek, en tc-n Jaatsten te Dordrecht. Verg. bekkers Frtefche Godgeleerdheid, in het Noodig Bericht, bl 34, ^ en U SS) en 60. Na zijnen dood is hij van de meesten ook aisCoccejaansphgezind aangemerkt. (f) Zie zijn aangeh werk: ter a. p. CS) II D n St., bl 204. (•) Men leeze zij« bericht aangaande de tu hfofie van descartes,  der Systematifche Godgeleerdheid. 229 In zijn flraks aangehaald Bericht merkt hij niet onjuist aan, dat het ijveren tegen het Kartefianismus zeer kvvaade gevolgen moest hebben voor de Evangelieleer , naardien het zelve meest gefchiedde van lieden, die niet alleen geene Wijsgeeren waaren, maar zelfs de fchriften en meeningen van descartes niet doorgedacht hadden. Hij had, naar alle waarfchijnlijkheid, het oog op de kerklijke Klasfen in ons vaderland. En hadde Hij dan wel ongelijk? Zeer veele Predikanten , zo dra ze in de bediening zijn, laaten de ftudiën liggen, en bemoeijen zich Hechts met hun predikwerk, 't Gene hun in handen valt, wordt doorgaans beoordeeld naar de Dogmatiek, welke zij in een nagefchreeven Diktaat uit de Akademiekollegïèn te huis gebragt hebben. In waarheid hadde men zich in blinden ernst niet zo pal gezet tegen de nieuwe Wijsgeerte, zij zoude nooit zulk eene fchade aan de Godgeleerdheid berokkend hebben : zij zoude over het algemeen zo zeer niet met dezelve vermengd zijn geworden. Men tracht toch altijd na het velfbooden en na 't gene van anderen overdwarscht wordt. Dit meent men, dat duizendmaal meer waardig, en oneindig aangenaamer zij, dan het in de daad is. Bekker zelf, hoe fterk hij anders ook de Kartefiaanen begunftigde, was er zeer tegen , om, zo als hij zich uitdrukt in het meergemeld Bericht (*_), de fplinterige vraa- C) BL 715. P 3 XVII. eeuw.  130 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. ËEU W. (*) Deeze geheele Voorrede verdient geleezen te worden: ik twijfel er niet aan, of zij zal elk verftandi^en zeer fmaaken. (|) „ Zo zeggen nu de tijden," fchrijft hij „waarïn wij menfehen vinden, die —het hart niet hebben, om eenige fpreuk of leer der heilige fchrift anders uit te leggen, dan na de regelen van hunne Scholastique; dat is, PhilofophifcheTheologie, toe- gen over de twijfelzinnige gefchillen der Filafoofij in verband met de Theologie voor te /lellen, daar toch de Bijbel ft of genoeg ople* ver de, om vraagen te verfchaffen, die aan de Theologie eigen zijn. Wat ook van zijn Coccejanismus en Kartefianismus weezen mooge, ik heb hem leeren kennen als een' vijand van alle fcholaftiekerij, die der Godgeleerdheid ten bederve ftrekr. In de voorrede voor zijn boek , de vasfA fpijze der volmaakten (*), waar van ftraks nader, laat hij zich fcherp uit tegen de ge» woone Schoolgeleerdheid; zij beftond zegt hij ,< >, uit duistere kunstwoorden , 1 ij jeukrige en krevelzieke ver/landen uitgevonden; zommigen mogten ze tol eenig voordeel zijn, den meesten waaren ze tot meer er nadeel der kristlijke leer:'' En niet minder betreurt hij den toeftand van veele Hoogeichoolen zijns tijds in de opdragt aan zijnen Vader voor 't aanftonds genoemde werk. Ik heb het wel der pijne waardig geacht, diesaangaande iets voor mijne leezeren hier onder in eene aantekening uit die opdragt aftefchrijVen (f). Onpartijdig en vrij deelde hij zijne gedachten  der Systematifche Godgeleerdheid. 231 het publiek mede : aan het oordeel van anderen floorde hij zich niet met al : hij trachtte de waarheid op te fpooren, en 't gene hij voor waarheid hield , Helde hij manlijk en onbevreesd voor (*). Overigens fchijnen braafheid, eerlijkheid en rondborstigheid hoofdtrekken van zijn karakter te zijn geweest. Zijne fch;if- ten geeven getuigenis van het gene ik aan- gaan- toegemankt met kromme termen en distinctiën, die ftinken in den neufe van de genen, welker rieken alleenlijk is in de vreeze des Heeren. En dat achtenfe voor den noodigften en veerdigften weg , om de dwaalgeesten met hunne eigen wapenen te verdaan: onaangezien, dat men integendeel zier, hoe ellendiglijk, dat wij in die doornftruiken verwerren; wanneer wij ons bloot geeven buiten 't effen veld van Gods zuiver woord , en verleercn de zuivere Tale van Kanaan, om met uitheems Volk Asdodisch of half Afgodisch te fpreeken Wat zal ons hunne bastanrdtale helpen, om van hen te beter verftaan te worden, indien ze Godseigen tale niet willen verftaan? Tot de wet en tot het getuigenis; indien zij het woord niet hebben willen, dat ze fpreeken na een woord, daar geen dageraad in is. En evenwel van loutere fchaamte, om niet zonder fchriftuur te fpreeken, zoo dwingenfe den fin der fchriften na hun eigen hoofd; en 't gene zij daaruit persfen, dat noemen ze reghtfinnige Theologie." Men zie uit dit afgefchreeven, hoe bekker over de Theologifche fchoolgelcerd- heid dacht. De geheele opdragt is waardig geleezen te worden. (*j „ Ik heb," fchrijft hij iri de Voorrede aan den leezer voor de eerste uitgave yv.a zijn boek, De betover/te wereld, „alle vooroordeel of aanhang van beroemder mannen linlijkheid afgeleid, P 4 ora XVIL EEUW.  XVII. eeuw, 232 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis gaande hem hier te boek heb gefield (*). Ten jaare 1665 den 25 van Bloeimaand werd hij te franeker Dokter in de Godgeleerdheid , — hij was toen reede eenige jaaren predikant te oosterlittens geweest,- en bij die gelegenheid gaf hij eene Akademifche Verhandeling uit, zijnde een Kort begrip der Godgeleerdheid. Dit werkjen is naderhand door hem in 't Nederduitseh overgezet , en uitgegeeven met meer andere fchriften, welken hij in friesland op gefield had, daar ze voormaals ten deele gedrukt, ten deele niet gedrukt waaren, en welken hij 1693 te Amsterdam, in een' bundel zamengevoegd ,in het licht gaf onder den tijtel van Friefche Godgeleerdheid. Het Kort begrip is een wel overdacht Huk: de Hellingen der leer daarin voorkomende zijn beknopt ter neder gezet, en met verftand en oordeel gefchreeven : honderd zulke Hellingen, (of Akademifche Thefes) maaken het geheel uit. Hier en daar ontmoet men eene bij uitHek fchoone gedachte en eene welgetroffen fchriftverklaaring. Dan een ander werk van den man, getijteld, de vaste fpijze der vol- om blootlijk niet ais de Reden of Schriftuur te volgen, na dat de zaak op Reden of Schriftuur berust. De dank van fuiken arbeid mag mij volgen, als ik dood ben; maar bij mijn leeven fa verwacht ik des niet veel." C*) Zijne fchriften worden opgenoemd vsn grejjdanus in de Naaml. der Pred. van de Klasfit ■rcn franeker : bl, 34. P 5  der Systematifche Godgeleerdheid. 233 volmaakten , dient hier wel voornaamlyk niet van ons onaangeroerd te blijven. Dit werkjen is eene grondige en fchriftmaatigc uitbreiding van de leer der Hervormde Kerk. zo als die vervat is in den Heidelbergfchei Katechismus. Over de eerfte uitgave var hetzelve is ontzettend veel te doen geval len. Het is onregtzinng verklaard en ver ketterd van Hoogleeraaren , van Klasferi en Sijnoden , en zelfs ingetrokken, mei ftreng verbod van herdrukken en verkoopen, door de Gedeputeerde Staaten var friesland, volgens eene openbaare waarfchouwing van den 19 van Sprokkelmaanc 1671. Andere geleerden daarëntegen vonden er niets ftrijdigs met de aangenomer kerkleer in, als daar waaren, heydanus. spanheim, burman , wittichius, perizonius, alting, valckenier, mare' sius, schotanus, enz. Deeze manner hebben hunne getuigfchriften, nopens d« regtzinnigheid , in dit boek overal dooi hun aangetroffen, geern aan bekker wil len toezenden. Men kan dezelven leezer in zijne Friefche Godgeleerdheid (*). Hel werk werd voor de eerfte maal door hen uitgegeeven 1670, in 8vo. Na dat het zelve van hoogerhand ingehouden waare. is het na veel fpels en gezukkels, met verlies van een groot deel van 'smans middelen , zo verre door hem gebragt, dat hij het, naar den zin van Kiasfen en Sijnoden geheel verfchoeid , op nieuw andermaal uit CO Bladz. 373-385. ï5 $ XVIL eeuw. f * i l  234 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. IE UW. (*) Zie zijne Friefche Godg. bl. 55 , in. & °P" dragt aan Prins hendrik kasimibl, voor de tweede uitgave. (f) Verg. het oordeel van den Leijdfchen Hoogleeriiar Vaeckenier over hetzelve. Friefche Godgel. bl. 382 en 383. uitgegeeven hebbe in 't jaar 168.1. ook in 8vo. (*). Naderhand heeft hij het werk doen herdrukken, en voor de derdemaal in het licht gezonden, zonder de verandering, in de tweede uitgave , in acht te neqmen , zo als het de eerfte keer door hem was gemeen gemaakt : deeze derde uitgave gefchiedde" i6m met het uitgeeven van meer andere fchriften, onderden tijtel van Friefche Godgeleerdheid, boven meermaalen reeds genoemd. —— Dit Boek, waarïn de waarheden van den Hervormden Godsdienst naar de orde en den leiddraad van den Heidelbergfchen Katechismus worden voorgefteld, betoogd en verdeedigd, is vrij van alle fchoolfche ipitsvindigheden en Wijsgeerige bewoordingen (f). Er is netheid en naauwkeurigheid, geleerdheid en bondigheid, in. 't Is naar de Katechetifche leerwijze ingericht. De fchrijver heeft zich uitgedrukt met gepaste fchriftwoorden: zijne geheele ftijl is fchriftuurlijk, en tevens klaar en verftaanbaar. Over zijne bedreevenheid in de Heilige Schriften, en het gebruiken van duidlijke Bijbelgezegden, die, met oordeel gekoozen , in de voordragt zijn ingevlochten, en meestal fchoon ter fneede komen, moet men zich waarlijk verwonderen.  der Systematifche Godgeleerdheid. 235 't Ganfche onderwijs is zo populair, zo bevatbaar voor den gemeenen man gefchreeven, als ik ook eenig ftuk van dien aart uit de vroeger tijden geleezen heb. Men ziet er uit, hoe opgeklaard in denkbeelden hij ten aanzien van eene meenigte leerftellingen der Hervormde Kerk geweest is, en hoe wel hij bevroed heeft, dat het gewoone volksönderricht, op eene fystema''rche leest gevormd, juist den weg baande, om de menfehen in een' doolhof van verbijsteringen te brengen , in ftede van hen , ter verkrijging van noodige Evangcliekunde, teregt te helpen. Op zommige plaatzen heeft men wel iets, dat gewaagd fchijnt, en niet, zo 't wel behoorde, is voorgedraagen ; maar regt bekeeken, en "s mans nadere ophelderingen geleezen zijnde, is er toch niets in, of het kan den toets van regtzinnige Godgeleerden vrij goed door ftaan. Men treft er gevoelens in aan , die toen nog niet zeer bekend, altoos niet zeer gemeen waaren, maar thands van elk kundigen omhelsd worden. Zulke gevoelens had de man ook, naar het oordeel der Sijnoden en Klasfen, moeten veranderen. Bij voorbeeld, in de eerfte uitgave Hoofdftuk XVIII: daar hij van 's Heilands dood handelt, had hij gefchreeven: ,, In wat ftaat was „ kristus toen? Andw: In den ftaat der „ dooden, en onder de magt des doods; ,, daar hij voor eenen tijd van God onder gelaaten is; Hand: II: 27-, 31 —~ „ dat wordt, volgens den Hebreeuvvlchen „ en Griekfchen ftijl, verftaan door de „ woor- xvn. EEUW.  a.$6 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. E£uw. woorden nedergedaald ter helle of ten „ grave, gelijk in ons geloof ftaat, hoe „ wel het nergens zo te leezen is in „ Gods woord." Hier voor moest hij fchrijven in de tweede uitgave eeniglijk: „ In wat ftaat was kristus toen?" Aniw. „ Gelijk in ons geloof ftaat, hoe wel „ het nergens zo te leezen is in Gods ,, woord." Dit was in de daad zo veel als : „ Wij moeten gelooven, 't gene de Kerk gelooft, fchoon wij niet weeten, wat wij er door verdaan, en wat wij gelooven/' (*) Laat dit genoeg zijn van 's Mans Theologifche leefwijze. Het blijkt, dat hij zijn best gedaan heeft , om het ouderwijs in de Schooien en Kerken te hervormen , en de heerfchende gebreken van het zelve zo goed, als iemand, gekend heeft. Voorzeker zoude hij ook meer zijn wit gefchooten hebben, indien hij niet (*) Zomwijlen waaren evenwel de aanmerkingen der Klasfen gegrond, alfchoon zij het punt van regtzinnigheid niet betroffen : bij voorbeeld Hoofdftuk VII. vs. 18. wordt gevraagd: „ waarom „ fprak de Duivel tot eva "en niet tot adam?" Andw, „ om dat de vrouwen doorgaans ligter te bewee„ gen zijn, dan de Mans, want zij zijn zo fterk niet. Het vrouwlijke vat is het zwak/ie, I „ Pet. III: 7 en dat zij ligtlijk hunne mannen kunnen beweegeu: want daarin zijn de vrou„ wen de fterkfte, 3 Esd. III: ja." Hierop merkte de Klasfis van boi.sward aan: „ Deeze reden kan gelden in den ftaat der verdorvenheid: maar wij oordeelen, dat het niet gevoeglijk kan worden bijgebragt tot dit ftuk in den ftaat der, vol maaktheid eva gefteld zijnde." Zie Friefche Godgeleerdheid, bl. 493 en 4<54»  tkr Systematifche Godgeleerdheid, agf niet order de verdenking van onregtzinnigheid gelegen hadde. Hoe gegrond of ongegrond, ten aanzien van de genoemde gefchriften, deeze verdenking mooge geweest zijn, en met wat recht of onrecht hij daarover van de KerkLjken mooge aangeklampt weezen , geeven wy hier aan het oordeel van verftandigen vrijlijk over. Dan het is elk en ieder bekend , dat hij in de laatfte jaaren van zijne bediening is afgeweeken van de leer der Hervormde Kerk in zijne gevoelens nopens de werkingen van den Duivel; daarin door malebranche , daillon, en anderen reeds voorgegaan zijnde. Meer, dan eens,had hij op de Amfterdamfche predikftoelen het gemeene denkbeeld wederfproken, en zijne bezondere gedachten vrijborstig open geleid : doch in het Jaar 1691 gaf hij te leeuwaarden en in 'shaage in bet licht zijn werk, de Betoverde Wereld getijteld, in 8vo. verdeeld in twee Boeken. Waarna het zelve nog in het eigenfte jaar te Amsterdam in vier boeken in 4to. uitkwam , met meenigvuldige bijvoegfelen wel voor de helft vermeerderd, en in korten tijd vericheiden maaien herdrukt werd. Ook werd hetzelve in andere taalen overgezet. In dit doorwrocht werk toont hij wel een geleerd man te zijn, doch zijne vrijheid van denken draaft buiten de juiste paaien. Zo hij zich ergens als een Karteftaan uitlaat, dan is het hier. De grondgedachte, waarop hij zijn gansch Systeme van de leer der Geesten bouwt, is eene Kartefifche ftelling. „ Ik XVIL EEUW»  xvii. è u u w. i38 Beknopte Letterkundige Gsfehiedenis „ Ik houd mij hier aan," fchrijft hij, (*) dat een Geest eene denkende, en een „ Ligchaam eene uitgeltrekte zelfftandigheid is." Uit deeze Helling leidde hij met eenen grooten omflag van redenen het bewijs af voor zijn gevoelen, dat geene denkende en afgefcheiden geesten, so min kwaaden als goeden , op uiigeftrekte flöflijke ligchaamen , en dus ook niet op het menschdom, werken kunnen* Daarüit volgde, zijns inziens, dat deBijbelberichten, aangaande de werkingen van Engelen en Duivelen, in eenen verbloemden zin moeten verflaan worden. De genoemde Kartefiaanfche Helling bragt hem wel misfehien niet regtftreeks op zijn geliefd denkbeeld, maar zij verfterkte hem er toch in ; en daar hij een zo groot liefhebber van de Kartefiaanfche Filofoofye waare , konde hij ook niet nalanen dezelve , ter flaaving en ten be* tooge van zijne Theologifche begrippen, ter hulp te roepen. —Zie daar weder een bewijs, dat de Wijsgeerte, hoe noodzaaklijk ook voor den Theologant, echter bij zommigen meer fchadelijk , dan nuttig zij. Wijders verzet hij zich in dit werk zeer tegen de volksbegrippen nopens het beftaan van fpooken en nachtfchimmen, en tegen het algemeen geloof aan toovefij. Ten aanzien van het laatstgemelde heeft hij buiten alle tegenfpraak veel goeds gedaan \ de leer der fpookerijen en tooverijen heeft bij befchaafde lieden thands weinig ingangs, ten minflen op (*) 't Tweede Bask, V eerste Hoofdft. $ 331.  der Systematifche Godgeleerdheid. 239 op verre na niet meer dien ingang, welken zij van oudsher te vooren had. Het fchrijven van dit Boek brouwde hem veel zuurs. Hij haalde er zich eene magtige bende van kloeke weêrpartijen meé op het lijf, tegen welken hij niet heiland was (*). Hij hield zijne ffreng ftijf vast, en moest dusbezwijker-.H-j werd in Oogstmaand 1^92 van zijnen leeraarspost ontzet, doch behield zijne jaarwedde, zo lang (*) Onder deezen bevonden zich joh. van df.r waaijen, de Vader, m. leijdekker, Joh. marck , en andere ontelbaaren. Van der waaijen fchreef I603 een werk, getijteld, de betoverde wereld van b. bekker onderzocht en wederlegd in 4to. Welk gefcnrift naderhand r. andala tegen zach. webber, die zich fchuil hield onder den naam van joh. adolphz , een' volgling van bekker , doch die veel verder ging, dan hij, gehandhaafd heeft in onderfcheiden werkjens, 1693, 1696 en 1698. Leijdekker gaf uit de GodHjkheid en waarheid der th Schriften te gelijk van den Godsdienst verdeedigd in 8vo marck heeft uitgegeeven Disputationes ae daemoniacis, ad Marc IV. 24 en Exercitationes ad locafelecta v. et n. Test. 1694 in 4C0. waarïn hij Cexercit XXIX ad Marc I. 32) bekkers gevoelen beftreeden heefr. Onder de Predikanten hebben tegen hem gefchreeven groenewegen, van der hooght, brink, j. leijdekker, enz. en onder de Remonftrantfchen, moliisveus. j\ien verhaalt, dat a. reland, nog (ludent ziinde, bij de uitgave'van bekkers Betov. tVer. dit Versjen er op maakte Zinfpeelende op de letters II in 'tLatijn, Grieksch en Hebreeuwsch, klinkende Er, ro, res: Errores ( dwaalingen ~) R hahet Aufonium L'ber hic, habet Rque Pelasgum R haiet Hebrteum, pratereaque Nihil. XVII. EEUW.  240 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW. lang hij leefde (*). Zijne gevoelens werden niettemin van anderen greetig omhelsd , en in het geheim gekoesterd; ook hebben zij na zijnen dood begunfliging en verdeediging genoeg in het openbaar gehad , zelfs wel op den Predikfloel. Men weet , wat thomasius en newton daaraan toegebragt hebben. En nog onlangs zijn ze weder verleevendigd door eene nieuwe Hoogduitfche uitgave van het bovengemelde werk , welke de liefhebbers aan den geleerden semler, (f) die Martinet meldt in Zijne Historie der Wereld, V, bl. 68, dat hij afgezet is 1691, doch zulks is eene bfijkbaare feil. 't Is gebeurd in de Noordhollandfche Synode te alkmaar 1692 in Oogstmaand; Zie m. vitr. ann. in comp. c. vitr. II p. 106 en Naamr. van de Predik, der Klasfis van fkanèker door greijdanus, bl 33. Ter deezer laatst aangehaalde plaatze vind ik ook eenen misdag. Alles, wat daar aangemerkt ftaat van het boek, de betoverde wereld, moest niet betreklijk gemaakt zijn geweest op dit boek, maar op het meer gemelde werk , de vaste fpijze der volmaakten. Des. ze misflag moet het naauwkeurig oog van den Haagfchert herinca, die, nog Predikant te marsüm zijnde, dat werkjen na den dood van greijdanus overgezien, verbeterd en uitgegeeven heeft, ontglipt wcezen< — Bekksr was reeds in het begin van het jaar 1692 tien weeken in zijnen dienst gefchort geweest door de Klasfis van a-msteRdam, die hem te gelijk het openlijk uitkomen voor, en verder verdeedigen van Zijne gevoelens ten ftrèngftcn verbooden hadde. Doch daar naar fchijnt hij zich niet gedraagen te hebben: zijne eindelijke afzetting zoude er anders niet zo fpoedig opgevolgd zi'n. Verg. Neérlands ondergang gedreigd en nakij, door koelman, bl. 50. f*7) Zie een voorb. daar van in de- H. E. vaa WKISMANN, II. P» 950'  der Systematifche Godgeleerdheid. 24 ï die er zijne aanmerkingen heeft bijgevoegd, verfchuldigd zijn. —— Welkeen ruim veld 's Mans (tellingen in onze dagen bij een groot deel Protestanten heeft in gekreegen, behoeven wij niet te fchrijven. In zommige Kerkklasfen moeten de Kandidaaten der heilige bediening zijne begrippen openlijk verzaaken. En geen een fystematisch leerboek onder de Hervormden is er, of dezelven worden er breedvoeriglijk in wederleid; en dikwerf wordt hem, in meer dan één opzicht, te kort gedaan. Berker heeft na zijne ontzetting van den Predikdienst ook nog uitgegeeven een werk, getijteld, De leer der Gereformeerde Kerken van de vrije Nederlanden, begreepen in derzelver Geloofsbeiijdenisfe, gedrukt in 410. te Amsterdam i6y6; beftaande uit negen en dertig wel opgeftelde Predikatiën, waarïn hij zijne ovetëen^ ftemming met de oude leer der Heivoimde Kerk aan den dag legt. CXV1II. Niemand, die onpartijdig oordeelt, en de dingen uit het regte gezichtpunt befchouwt, zal het ontkennen kunnen, dat bekker , on'iangemerkt zijne begrippen nopens de leer der Geesten, een groot man geweest zij. Over het geheel genomen had hij de zaak aan het regte einde. Bij uitflek wel wist hij de menschlijke vindingen, waarin de Godgeleerdheid gehuld was, te onderfcheiden van de eigenlijke Godsdienstkunde. Geern zoude hij II. deel* Q ge* XVIL eeuw»  XVII. EEUW. C) 't M. a. b. f. 454. 242 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis gezien hebben, dat anderen met hem de hand aan 't werk hadden gefhagen, om dit holfel los te maaken , en het fystema der heilige waarheden in een beter form te brengen: maar zulks gefchiedde niet, althans niet, dan van zeer "weinigen. Hadde hij het vertrouwen van zijne geloofsgenooten kunnen behouden, hij zonde voorzeker zeer veel nuts gedaan hebben. Hij had de weldoener van zijne tijdgenooten kunnen worden, fchrijft spittler (*), indien zijne begrippen maar wat gezuiverder waaren geweest, en hij in zijne manier van voordragt maar wat meer omzichtigheid gebruikt hadde. 't Is waarlijk te beklaagen, dat geleerde mannen , van welken men zich iets goeds belooven mag, dikwerf zo fpoedig, door dwaallicht verbijsterd, van den weg geraaken; maar 't is ook te beklaagen, dat, al gebeurt dit niet, zij evenwel meenigmaalen in hunne heilzaame onderneemingen zo gedwarsboomd worden door lieden van geringer kunde, welken de minijver, de wangunst, en de hoogmoed daar toe opvoert, terwijl deezen opgewonden worden door de fel fchreeuwende ftem van het domme gemeen, dat geene oude paaien verzet wil hebben. Zo dia eenig leeriiar het er openlijk in welgemeenden ernst, en met onregte inzichten, op toe legt, om het mensch-  der Systematifche Godgeleerdheid. ■ 243 tnenschdom wijzer en beter te rrnaken, ontmoet hij gemeenlijk bij het zelve, in plaatze van dank, onheuschheid en tegenftand. Zonder dat men deszelfs doel, gevoelens en braafheid eenigermaate in overweeging neemt, wordt hij dikmaals uitgekreeten voor het leelijkfle wat er maar op is, — voor een' Atheïst. Dit is bekker bejegend, zelfs lang voor dat hij zijne Betoverde wereld gefchreeven had, en toen hij nog over de werkingen der Geesten overëenkomftig met de leer der Hervormde Kerk dacht (*). Dit is meer andere groote mannen bejegend, tot merklijk nadeel van het Kristendom , ook in het laatfte van deeze Eeuw. Een fpreekend voorbeeld hebben wij aan den wereldberoemden boerhave. Deeze man had in zijnen Akademietijd groote vorderingen gemaakt in het Hebreeuwsch, in het Grieksch, in de (*) Zie zijne Friefche Godg. bl. 35, en verg. bl. 278 en 279. Na het uitgeeven van zijne Betoverde wereld , werd hij van zommigen vohoor nog gevaarlijker Atheïst geuden, dan spi>;oza: altoos koelman fchilderthem zo verfoeilijk af in zijnen neórlands onderg. bl. 49 5i. — Ik ben zeer verwonderd, dat de Hoogleeriiar stilling in zijnen Theobald of de Dweeper, I bl. 53. Dr. bekker in eenen rang ftelt met spinoza eu de Engelfche Beuten. Beter denkt over hem de Vertaaler van dit werk, die onder 's Mans beeldtenis liever fchrijft. Zie bekker, die vervolgd, den satan en zijn ras. Ten satan , maar een vriend van God en kristus wal. Q * XVII. eeuw.  244 Beknopte Letterkundige Gefchiedsnh XVII., E E U W. de kritiek van het Oude en Nieuwe Testament, inde kerklijke getchiedenisfen, in de uitlegkunde , en in alles wat op de Godgeleerdheid zijne betrekking heeft. Hij had zich daarin geoefend, zo als elk Theologant zich daarin behoorde te oefenen. Bij deeze oefening had hij bevonden , dat de Godsdienst', de eenvoudige Godsdienst van kristus, gewanftaltigd waare door menschlijke bij /oegfelen, en fchoonfehijnende optooitelen, welken de twistzucht der Godgeleerden had in trein gebragt, en dat daardoor, geheel tegen het doel van jesus en de Apostelen , zulke feheuringen in de kristenkerk ontftaan waaren. Hij had eene vraag geopperd, v/elke hier op neder kwam: „Waar,, öm heeft het kristendom voormaals, „ door onkundige lieden gepredikt, zo „ veele voortgangen gemaakt, en waar„ öm heeft beizelve heden , door ge3, leerden aangekondigd, zo weinig ïn„ gangs?" Geem had hij deeze vraag openlijk wiilen voorftellen, en daar een andwoord op gezien: maar hij fchroomde er mee voor den dag te komen. Hij vreesde het misnoegen zijner aanftaande ambtgenooten (*)• Zjne manier van denken evenwel bleef niet onbekend. En, hoe (*)' Ter beandwoording van boerhaves geopperde vraag zoude men zeer wel kunnen toepaslijk maaken het gezegde van sibbaldus: Nunc zegt hij, postquam dom pniiermt, boni defunt. Simplex illa, et aperta Virtu majosrum in obfeuram  tier Systematifche Godgeleerdheid. 245 hoe zeer hij zich ook met het weezenlijke van der Hervormden Geloofsleer verë'enigen konde, werd hem nogthands de lak van onregtzinnigheid aangewreeven; dit vervaarde hem wel niet, doch eerlang gaf de laster van verftandloozen Godsdienstijver hem den baatlijken naam van Spinozist. Zulks deed hem bijtijds berekenen , hoe luttel voordeels het Kristertdom, met vooröordeelen ingenomen, van hem in zijne toekomende ambtsbetrekking genieten zoude. Hij Haakte zijne Theologjfche Studie, en ging tot de Geneeskunde over (*). En nu werd hij een zo groot Arts, als hij Godgeleerde had kunnen worden, een zo allernuttigst mensch voor het ligchaam, als hij het had moogen weezen voor de Ziel van zijne allenthalve gebrekkige natuurgenooten. En hoe veelen zullen er, behalven boerhave, niet wel geweest zijn, die bet raadzaamst achtten, hunne beter inzichten te rugge te houden, en den fchat op te fluiien, wijl zij door anderen toch, wegens de verbreiding van eene gezonder denkwijze , vervolgd en gekweld zouden worden ? Moet een verftandig kristen zulks niet hartlijk betreuren , en de fchade , welke de Kerk in 't algemeen daarvan heeft, et folertem fcientiam ver fa est, doeemurque disputare, non vivere. Vid. Scotia illustr. en verg. sander over de voorzienigheid, I bl. 97. '(*) Verg. de Leevensbef. van eenige voprn, mannen, II D. bl. 137—1^9. 9,3 XVIT. eeuw.  XVII. eeuw. Hier zal ik het er met de gefchiedenisfe der fystematifche Godgeleerdheid onder de Hervormden bij laaten; doch met weinige woorden nog iets aanmerken over de onderfcheiden predikwijze der Voeiïaanèn en Coccejaanen hier te lande. Daar zij toch niet enkel van elkaêr verfchilden in leermethode aan de Hoogefchoolen, maar ook in manier van prediken in de Kerken , en het eene op het andere eene naauwe betrekking had, kan ik hetzelve niet wel geheel onaangeroerd DeFoetiaanen verklaarden hunnen Tekst gedeeltelijk naar de uitlegwijze van kalvijn, en gedeeltelijk naar die van hugo de groot , leiden zich zeer toe op gemoedlijk preeken, en verkoozen het ftichtlijke boven het leerzaame. Zij vergeestelijkten hunnen Tekst, en bragten denzelven over op elk mensch : de letter was toch eene doode letter (*). Daartoe waa- (*) Verg. van vlotens Alg. /«/• veor zijnen Bijbel bl. 9. 246 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis heeft, niet eeniglijk wijten aan eene verhitte Godsdienstdrift van meest onweetende lieden, die in dommen ernst voorftaan 't gene zij niet kennenen wederftreeven 't gene zij niet begrijpen? - Tantorumne fuit pktas malefana dolorum Caufa ? cxix.  der Systematifche Godgeleerdheid. 247 waaren ze opgewekt geworden door hunnen finaak in Engelfche fchriften en predikatiën. Hunne leerredenen waareragansch niet naauwkeurig bearbeid. Er was te veel fchoolgeleerdheid in: zij fpraken van Ejfekten, Objekten , Concepten, enz. waarvan de gemeente niets met al verftond. Er waaren te veel fchriftplaatzen zonder oordeelkunde onder eikanderen geplaatst: dit heette Schrifttuurlijk preeken. Zij gebruikten dikwerf onëigenaartige en duistere fpreekwijzen , die , fchoon zij over den eenvoudigen Godsdienst van kristus fpraken, uit de leer van mozes ftaatlijken Godsdienst ontleend waaren. Zij bedienden zich van verbloemde, dichterlijke , oosterfche fpreekwijzen. Zij fpraken Hebreeuwsch- en Grieksch - Nederduitsch. Zelfs liep er hier en daar een Latijnfch of Griekfch gezegde onder. Ondenusfchen beijverden zich de Foetiaanen, om in bearbeide toepasfingen, met onderfcheiding van menfehen de harten te treffen, en tot GodsdienfHge werkzaamheden te beweegen. Eerst kreegen de Ketters hun deel, dan wendden zij zich tot het groote gros der gemeente, 't welk zij als onbekeerden befchouwden, en ten laatften richtten zij hunne rede tot het kleiner hoopjen, de Godsvruchtigen , tot welken zij meenigmaalen het langst en het meest fpraken. Wat de Coccejaanen betreft. Deezen hadden eene drooge en leermcesterachtigepredikmanier. Zij verklaarden hunne tekften Q 4 woord- XVII. EEUW  XVII. EEUW. 148 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis ivoordlijk van het begin tot het einde. Zij fpraken wijd en breed over den grondtekst, en leiden hunne geleerdheid ten toon met allerlei taalkundige aanmerkingen over het Hebreeuwsch en Grieksch, en Kritifche gisfingen. Hunne verklaaringen liepen meestal uit op verborgen uitleggingen, gezochte zinfpeelingen , en gewaande voorzeggingen van toekomflige zaaken. Hunne predikatiën geleeken meer na geleerde Verhandelingen, dan na ftichtlijke leerredenen. Zij meenden overal de zeven perioden aantetreffen. Zij hadden grooten zin in het verklaaren van de wonderwerken en de gelijkenisfen des Heilands en van de Evangehfche gefchiedenisfen. Dezelven werden eerst wijd en breed verklaard; daarna ging de leeraar over, onder voorgeeven van den verborgen en mijftieken zin er uit op te delven, tot omflagtigheden, waarïn hij de weldaaden van de nieuwe huishouding, of de lotgevallen der Kerk onder den nieuwen dag, in dat wonderwerk, in die gelijkenisfe, of in die gefchiedenisfe als afgebeeld , aantoonde , en over het voorrecht van eene volmaakter zondevergeeving fprak. Met zulke langdraadige verklaaringen van den letterlijken en verborgen zin bezig weezende, hadden zij geenen tijd overig, om zich met eene doorgaande toepasfing onledig te houden, maar moesten het met een laat ons twee of drie doen alloopen. De toepasfingen waaren zeer kort, en daarbij, zo als men het noemt, algeineen, zonder onderfcheid tusfehen  der Systematifche Godgeleerdheid. 249 fchen geloovigen en ongeloovigen in acht te neemen. Zommigen zelfs lieten de toepasfingen geheel achter wege; en veronachtzaamden volflrekt, op de beoefening van geloof en de betrachting van deugd aantedringen.lk bezit nog eene leerrede van vitringa, den Vader, over Jes.XI. i , met 's mans eigen hand gefchreeven, welke hij als Student opgefteld en gedaan fchijnt te hebben: — zij is gedagtekend den 15 van Lentemaand ic58o, en den 3 van Wiede^ maatid deszelfden jaars werd hij Kandidaat te leeuwaarden (*). Deeze leer¬ rede , mij eens gevallig toegekomen, is een geleerd vertoog over den genoemden Tekst, maar geheel zonder toepasfing. Dus laat hij zich aan het Hot van zijne oordeelkundige Verklaaring hooren. ,,Hier „ mede eindigen wij, God oodmoedelijk „ biddende, dat hij ons gelieve te geeven 5, verlichtede oogen des Verftands, op dat wij hoe langer, hoe meer onzen jesus, „ en zijn getuigenis, welke de Geest der „ Profeetiën is, in dezelve vinden moo„ gen. Amen!" Dit is de ganfche toepasfing, indien men het zo noemen wil. Hoe zeer de geleerde Man naderhand van predikwijze veranderd is, kan men zien uit zijn Werkjen, Animadverfiones ad Methodum Homiliarum Ecclefiasticarum rite inftituendarum, te franeker 1721 in 8vo. uitgekomen, part: I. C. I. II. en III. -r Zulk een prediken hield langen tijd ftand on* 0) Vide Bibl. Brem. Cl. VI. 1. IV. p. 71% . Q 5 XVII. EEUW,  &5o Beknopte Letterkundige Gefchiedenis xvn. [EU W. Dnder de Coccejaanen. En een groot deel ran de gemeente was er mede gediend. Zij gingen ongemeen gefticht en gezegend na huis , wanneer de Leeraar in zijnen Tekst de perioden had kunnen aantoonen , of in vernuftige fpeelingen en profeetifche kleinheden was uitgewijd; fchoon hij dan ook geen enkel woord gefproken mogthebben , 't welk het hart konde treffen, of tot het betrachten der Evangeliepligten eenigen weezenlijken fpoorllag gaf. Over de behoeften der Ziel bekreunde men zich, helaas'. niet, of weinig. De fmaak werd geflreeld; en dit was genoeg. Dan tegen het einde deezer eeuw waaren er zommigen uit hun, die onder het oog kreegen, dat het toepaslijk deel der leerredenen 't meeste nut ter verbetering van hart en daaden , 't eenige doel der prediking , konde te wege brengen. Deezen begonnen hunne toepasfingen uittebreiden , en op de leest van die der Voetiaanen te fchoeijen. De Hoogleeraar rocll, alardin , Predikant te arnhem , d'outrein , Predikant te Amsterdam, david flud van giffen, Predikant te Dordrecht, en meer anderen, die naderhand ernstigen of Coccejaanen van den ernst genoemd werden, vingen aan op dien verbeterden trant te prediken. Hunne toepasfingen zijn voor het hart en praktikaal, vol vuur, en wel uitgewerkt. cxx. Van de Nederlandfche Godgeleerden gaan wij eindelijk af, en over tot die, wel  der Systematifche Godgeleerdheid. 251 welken zich .. ftaande deeze eeuw , onder de Hervormden in frankrijk en engelland hebben beroemd gemaakt. Wij zullen hier evenwel kort zijn. De Franfche Godgeleerden deezer eeuw hebben uitgeblonken in kunde zo wel als in Godzaligheid, in een onbevooroordeeld onderzoeken der waarheid, zowel als in het verdraagen van anders gevoelenden, Voortreflijke mannen zijn er onder geweest: wie kent niet de naamen van cameron, chamier , dit moulin , mestrezat , blondel , drelincourt , amyral'd , de la place, cappel, le blanc, jurieu, basnage, beausobre, lenfant, en anderen ? In het Schriftverklaaren gingen zij te werk naar de uitlegregels van hugo de groot , en in het behandelen van Theologifche onderwerpen betraden zij het fpoor der Hervormers; voorzichtig en onpartijdig de leer hunner Kerk overweegende , omhelsden zij 't gene hun goed en grondig toefcheen , en verwierpen zij 't gene, huns achtens, bij het licht der reden en der openbaaring befchouwd zijnde, geen' fteek kon houden. De gefchillen tusfehen de Foetiaanen en Coccejaanen hebben vervolgens bij hen daarin weinig verandering te wege gebragt. Niet veel genoegen hebbende in de geleerde verzinningen van den vernuftigen coccejus,bleevenzij ongeftoord op eenen vrijen voet voort arbeiden: fchoon zij zich niet ongenegen getoond hebben, om het gene hun in 'smans flelfel hier en daar aanftond, overteneemen. — Vanhier, dat XVII. eeuw.  XVII. eeuw. 452 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis dat zij in eenige ftukken van de doorgaande leer der Hervormde Kerk wel eens wat afweeken, en verfcheiden gevoelens van kalvijn anders verklaarden, dan meestentijds gefchiedt. Van hier ook, dat zij aan geen' fchoolfchen leidband verkoozen te loopen, zich aan geene gekunftelde regelen wilden binden, en zo weinig fystemas geleverd hebben. Maar twee zijn er, welken wij als fystemefchrijvers hebben leeren kennen. De eerfte Godgeleerde in frankrijk, wiens arbeid onze beöordeeling verdient, is johannes scharp, een Schot van geboorte , en Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te më, in de Provintie van daupiiiné. Deeze Theologant gaf ten jaare 1618 te geneve in het licht een Werk , dat den tijtel droeg van Curfus Theokgicus, in quo controverfice omnes de fidei dogmatibus, hoe feculo exagitata, nominatim inter nos et pontificios, pertractantur. II. Tom. in Ato. 's Mans reeds verworven en gevestigde roem bezorgde dit Werk zo veele koopers en leezers, dat het zelve binnen de twee jaaren herdrukt moest worden. Het kwam ten andermaal weder te Genen uit ten jaare 1620, door den Schrijver vermeerderd en verbeterd. De leer der Hervormde Kerk wordt in het zelve duidlijk voorgefteld , door bijbelbewijzen geftaafd, met de getuigenisfen der vaderen vergeleeken , met bondige redenen, welken het licht der natuur aan de hand geeft, bekleed, en manlijk verdeedigd tegen de genen , welken het met de hervormde kerk oneens zijn, iazon-  der Systematifche Godgeleerdheid. 255 zonderheid tegen deRoomschgezinden,met tegen hellarmijn, den hoofdvijandnaame der Proteftanten. Duidelijkheid en naauwkeurigheid vergrooten de waardij van dit werk; fchoon de voordragt in 't algemeen minder fchoolmaatig had behooren te zijn. Van wijsgeerige termen is het zelve vrij zuiver. De fchrijver merkte met grond aan, dat de- wijsgeerte ten allen tijde voor de Godgeleerdheid verderflijk geweest zij. (*) In de eerfte uitgave heeft hij zich met de Kemonftranten niet ingelaaten, maar in de tweede heeft hij derzelven, toen reeds van Dordrechts kerkvergadering veroordeelde, gevoelens aangeroerd en tegengefproken. De orde, welke hij houdt, verfchilt weinig van de gewoone: hier en daar heeft hij eene andere fchikking; en 't gene zommigen wel tot céne plaats of één hoofdftuk brengen, behandelt hij in verfcheiden. Vijf C)„ Corpus" Cquoddam) » ïta Scribit Auctor in Epistola Dedicatoria Tomo fecundo pramisfa ad Ecclefiarum Delphinatus Episcopos et Presbijteros in Synodum, ebkodum habitam Anno 1618 , coactos. „Corpus (quoddam) est Ecclefia fjnostra) cujus pestes et morbi, imo mortes funt ignorantia, errores, hserefes, et omnis generis peccata; iniscuerunt muita pharmaca Peripatetici, Pijtka* gorici, Stoici, Epicurei, anima; fanitatem ac feli- citatem promittentes, imperitos imitantes corporis medicos, qui non tantum in segretudinüm judiciis fa;pe variant, fed etiam pro remediis vene11a pra»scribunt. —— Pro anima; fanitate recuperanda est brachium iilud Dei in facris literis revela tuin." XVIL eeuw.  254 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. eeuw. Vijf jaaren na de tweede uitgave van dit werk heeft de fchrijver een ander boek, nitgegeeven ', waar van buddeus met lof melding maakt, (*) getijteld, Symphonia prophetarum, et apostolorum, in qua, oriine temporum fervalo, jdcra; fcriptura ad pecicm pugnantes conciliantur, nee non ad quasliones chronologicus, aliasque veteris Testamenti refpondetur in 4to. genewe. CXXL Den tweeden Systemafchrijver kennen wij uit zijne fchriften wel zo goed niet, als den reeds genoemden. Dan het weinige, dat wij van hem en van zijn fystema weeten, zullen we evenwel den leezer niet onthouden. Deeze fystemafchryver is daniëL tilenus, geboortig uit siEEsië, lioogleeraar in de Godgeleerdheid te sedan, en een ernftig voorllander van de leer der hervormde kerk, zo als blijkbaar is uit zijn fchrijven over de voorverordening tegen arminius, ten jaare 1612, maar in tijds vervolg een niet min ijverig tegenftreever van dezelve: waar over men breeder na mooge leezen de Historie der Reformatie van rrandt.(|) Hij week af van de hervormde kerk en ging over tot de Remonftranten. Doch voeren L. 1. II. P. 1535. (■f) II D. bl. 230 en 231. Zie ook de XXXII Predikatiën van c brandt den jongen, bl, 104.  der Syfiematifche Godgeleerdheid. 255 voorënalëer hij deezen flap deed, heeft hij als een regtzinnig hervormde gefchreeven Syntagma disputationutn Theologicarum, waar bij hij gevoegd heeft een ge. fchrift, getijteld, Systema «{«s««. 't Is gedrukt te harderwijk 1656 in Bvo. Of hetzelve voorheen reeds was uitgegeeven, is mij niet bekend: zulks echtei is zeer waarfchijnlijk. Hij was een geleerd en verftandig man, en toont ook dit in deeze werkjens. Hij handhaaft in dezeiven met fchranderheid en kunde de leer van kalvijn tegen andersgezinden, en pleit voor de belijdenisfe van zijne geloofsgenooten, met zo veel vuur en ernst, als eenig leeraar van zijn kerkgenoot- fchap. Dit weinige alleen is het, 't welk ik van 'sMans Systematifchen arbeid fchrijven kan. Naderhand, toen hij zich bij de Remonftranten gevoegd had, duuwde hij den hervormden zijne bitze redenen toe, en fchrolde op de leer, welke hij voormaals zo krachtig verdeedigd had; zij was onnut tot deugd en Godsvrucht, en eene open deur voor zorgloosheid en ongebondenheid: Met zulke verwen maalde hij haar in zijne fchriften af, voornaamlijk in een klein boeksken, getijteld,^ leer der Synoden van Dordrecht en alez, gefield op de proeve van de Practijcque ofte gebruijck; waarïn onder andere verborgenlheden ontdeckt wordt een feer licht middel, om den mensch onfterfiijck te macken in defe werelt ,'t welk, oorfpronglijk in 't Fransch gefchreeven , uitkwam te pArys maar onder deezen XVII. eeuw.  256 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. eeuw. I I i i tijtel in 't Neêrduitsch vertaald en uitgegeven werd hier te lande, 1623. (*) Dan lier op is hij oordeelkundig beandwoord loor g. voetius, toen nog Predikant te üeusden, in deszelfs boek, Proeve van ie kracht der Godzaligheid, uitgekomen te \msterdam 1628, in drie kleine deelen n 4to 't welk gansch en al tegen tilenüs s ingericht. CXXII. Onder de Franfche hervormden hebben lich inzonderheid een' grooten naam verwor/en drie Godgeleerden te saumur, moïsb (UTIJRAUD, JOSUé DE LA PLACE, eil LOUIS sappel , mannen van een welgefcherpt /erfland, en van een gezond oordeel, weiter bezondere gevoelens, tegen die der Dordfche Synode zo het fcheen inloopende, ;n met de algemeene denkwijze in de hervormde kerk niet 0veréénftemmende, nopens de leer der voorverordening, en der genade,, de toerekening van adams zonie, en den Hebreeuwfchen Bijbeltekst, (f) veel goedkeuring, maar ook geen minder we* (*) Verg. mijne aantekening bl. 69 hiervoor 1 en zie over 't gene ik van deezen Franfchen Godgeleerden gefchreeven heb van til Bibl. Theol. pag. 38 en pfaff. LI. I. p. .260. (f) Over de beide tegen elkaêr overgehelde uitersten in de Bijbelkritiek, waartoecappelen buxtorf zijn overgeflaagen, zie heringa over het gebruik en misbruik der Kritiek, bl. 7. — De beste weg is hier de mid-  'der Systematifche Godgeleerdheid. 257 wederfpraak gehad hebben. (*) Deeze waardige mannen hadden er een' afkeer van, om de leer van den Godsdienst met de verdonkerende woorden der Aristotelïfche wijsgeerte, en met de gewaande verfierfelen eener winderige fchoolgeleerdheid optetooijen; zij hadden een' afkeer van de flaaffche kluisters, waar aan het fchoolgezag anderen had vastgegespt, en leiden alle oude vooröordeelen, welken de opvoeding hunner vaderen en het onderwijs van zommigen hunner leermeesteren hun had ingeboezemd , aan een' kant. Schoon wel hunne ftraksgemelde begrippen in allen deele den toets van een ieder onpartijdig' waarheid minnaar niet moogen doorftaan * kan dit niettemin met recht van hun gezeid worden , dat zij over 't algemeen de leer des Evangelies op eene verbeterde wijze hebben voorgedraagen, en dat hunne manier van onderwijzen vrijer, gemaklijker en ongemaakter geweest zij, dan die der meeste Theologanten hier te lande Zij zijn daarin zeer voorfpoedig aan het werk geweest* maar, middenweg, Conf. verschuïr Ördl. ïnaüg. de Interp. S. S. Vet. T. gramm. p. 40. Over de gevoelens van amyraut en de la place in 't vervolg iets naden (*) J. h. heidegger heeft op last eener Zwitzerfche Kerkvergadering, in het jaar 1675 daar tegen gefchreeven eene nieuwe Geloofsbelijdenis, getijteld ?• Formula Confenfus Hehetka, (ZWiU zersch Formulier van overeen/lemming') Legatnr pfaff11 Disfertatio Historica-Theologica, de fvriUi Confenfus Helv, tubingae edita 1723^ II. DEEL, K, xvil E E IJ Wi  •258 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW. naar, en hoe jammer is dit! 't gene zij begonnen hebben, is niet voltooid geworden; hun arbeid is onvolkomen gebleeven : Want wij h'bbeti van hun geene eigenlijke fvsrcmcn, gelijk wij trouwens van de Franfche Godgeleerden zeer weinig heb- teü. — Lr zijn flerhts eenige losfe fchriften van hun voorhand, n . en daar oni r een SynPagmd Thejium Theohgicarum in Acadmia Salmnrienfi variis temporihus óisputatarum in 410. vier de.kn gedrukt te s \umur 1645, 1651, en vervolgens ]c6o en 1665. beftaande uit onderfcheiden verhandelingen, onder den naam van Loei communes. In de zei ven worden welgefchrecven, en van alle fchoolfche kibbelarijen vervreemde, opflellen aangetroffen, welken der leezint? van doordenkende Godsdienstvrienden overwaardig zijn. (*) Men kan hier uit afleiden, hoe veel goeds mm van hun v or het fystema te gemoet heeft moogen zien. 't Zoude in de daad wel de moeite waardig zijn geweest voor iemand, die daartoe zich in ftaat b-vonden had, om uit dit Syntagma Thtfium een ordelijk fystema zamen te Hellen: naavdemard er men de Hof daartoe, en alles, wat tot de ftellige en wederleggende Godgeleerdheid betrekking heeft, in te vinden is (.t)- Eene (*) Verg. pfaff. X, 1. I. P- 263 e" heinr. 't a. b S. 375 en 376. (f) Conf. verba . qua; leguntnr part. IV. loc. cotnm. 1. Ae Peccato in Spiritum S. p. i. loc. VI. de Excominuwdatiqnt p. 71, et loc. XII. de VU timo wdicio ji '7tl, Conf. indices, generales huis Syntagmtiti anaexas.  ikr Systematifche Godgeleerdheid. Èene diergelijke verzameling van Godgeleerde verhandelingen, door de Hoogleeraaren der Mademie te sedan vervaardigd, is ten jaare 1661 in Ato uitgekomen te geneve. Zij heeft den tijtel van Thefaurus disputationum Theologicarum in alma Sedanenfi Academia Variis tcmporibus habitarum II Turn. Deeze verhandelingen zijn wel in eene meer Systematifche Orde bij elkacr gevoegd, maar maaken echter op verre na o-een fystema uit. (*) De fchrijvers dier verhandelingen Zijn PETRUS DU MOLIN, JAKOBUS CAPPEL, ABRAHAM RAMBURT, SAMUëL MARESIUS , ALEXANDER KOLvijn, LODEWIJK LE BLANC, JOSUA le vasseür, en jacobus alpheus van Sté maurice. De Hukken hierbij eikanderen vergaderd, zyn wel van die waardije niet, welke men aan de verhandelingen der Saumurfche Theologanten moet toekennen 5 doch er is echter goeds genoeg in, waaruit de geleerdheid, de fchranderheid, en de vrijheidlievende denkwijze der opltelleren voor kundige onderzoekers duidlijk te zien is. (f) Van le blanc alleen heeft men ook nog bekomen een fchoon werk, 't welk den tijtel voert van The. (*) De reden, waarom Zij geen' Systematifchen fchnjftrant verkoozen , hebben wij boven reed» opgegeeven, en in de Episiola Dedicatoria j. dï valx Thefauro pramisfa p. 5, wordt dezelve omliandiger, zo als wij die hebben opgegeeven, gemeld* (t) Zie pfaff. 1. 1. 1. p. 63 en heinr. 's a, 9. S. 375, B. 2 XVIL- EEUWs  xvn. eeuw. 260 Beknopte Letterkundige Gefchiedenii Thefes Theologie^, variis temporibus in Academia Sedanenfi editce, et ad duputandum prupofihe, en te londen in folio 1708 voor de vierde maal 't licht zag. (*) C XXIII. Bij de Franfche Godgeleerden telt meti gemeeniiik de Geneeffchen. Onder deezen is bij uitftek vermaard geworden benedict pictet , Predikant en Hoogleeraar te geneve, Welken wij hier nL>t kunnen voorbijgaan, en met achting noemen moeten. 'Hij is geweest Predikant en Hoogleeraar in de Godgeleerdheid, aan de bloeijende Akademie te geneve. Aldaar heeft hij ten jaare 1696 uitgegeeven een werk, getijteld Theologia Christiana _ et Scientia Salutis in 8vo. II Tom. Zes jaa* ren laater kwam hetzelve uit in het Fransch, onder den tijtel van, La Theologie Chrétienne et la fclence du falut te geneve in 4to, II Tom. In de jaaren 1716 en 1730 is hetzelve in het Latijn, en 1708 en 1721 in het Fransch herdrukt, 't Is vertaald in het Hoogduüsch, en te leipzich uitgegeeven 1723 in 4-to onder den tijt.1 van Christliche Gottesgelahrtheit und Wisfenfchaft des hetls: gelijk het ook flt onze taal overgezet het licht zag m 'sgraavenhaage 1728, met den tijtel van Kristlijke Godgeleerdheid, in drie deelen. Dit fchoone leerboek is op eenen vrijen, (*) Zie over tE bLanc en zijne gevoelens weismann: Hifi. Eed. T. II. p. 9\°~n*- en M0SIt K. G. IX. p. 168.  der Systematifche Godgeleerdheid, 261 vrijen, doch zedigen, trant gefchreeven. De Auteur betoogt de ftellige waarheden op eene uitmuntende en bondige wijze, hij wederlegt de dwaalingen der tegen ftanders oordeelkundig en krachtig; hij verhaalt de gefchiedenis van dezelven, en brengt de gevoelens der vaderen met het gene in de kerkhistorie ten aanzien van zijn onderwerp merkwaardig is, te berde. — In de voorrede betuigt hij, dat hij bij het fchrijven van dit werk voorgenomen hadde, om de leer zijner kerk eenvoudig, duidlijk en plat op te geeven, zijne bewijzen uit de heilige fchiift te ontleenen, en de grondigflen uittekiezen,' fchoolfche fpitsvindigheden en wijsgeerige onderfcheidingen te vermijden; zich te fchikken naar de vatbaarheid en de behoeften van minkundigen, maar ook tevens het eene en andere voor te itellen ten dienfte van meer gevorderden. En dit doel heeft de verftandige man bij uitfteekendheid wel getroffen. De tweede uitgave is aanmerklijk verbeterd, en vermeerderd met nieuwe bewijzen, en nieuwe getuigenisfen uit de fchriften van vroege en laater Kerkleeraaren, en inzonderheid met nieuwe hoofdftukken, over de grondartikelen des geloofs; over de goden der heidenen, van welken in de heilige fchrift gewaagd wordt; over de aflaaten , over het Jubeljaar 5 over de ver'éeniging der Lutherfchen en Hervormden enz. De orde, welke hij in acht houdt, is zijne eigen; deeze behaagde hem het best. Eerst handelt hij R 3 ovef XVII. EEUW.  XVIL EEUW' 162 Beknopte Letterkundige Gefehiedenis jver- het beftaan van God en vervolgens Dver de heilige fchrift. Dat er een God, en eene openbaaring is, legt hij ten grond(lage, waarop hij het heele gefticht zijns leerftelfels optrekt. En nu zoekt hij in ie fchrift na 't gene zij ons leert van Gods natuur, van zijne volmaaktheden, van de Gadlijke perzoonen der Drieëenheid, en van Gods befluiten. Hierop gaat hij over tot Gods uitwendige werken, gelijk ze van de Systemafchrijveren genoemd worden, en zo komt hij tot de Schepping en Gods voorzienigheid met betrekking tot den droevigen Menfchenval. Voorts befchouwt hij den mensch ils het voorwerp van Gods liefde, en jesus kristus , als den eenigen Middelaar tusfehen God en den Zondaar. Bij deeze gelegenheid deelt hij zijne gedachten mede over het Genadeverbond, Wijders houdt hij zich bezig over de gezegende uitwerkfels van jesus dood, de roeping, de rechtvaardiging, de heiliging, en de verheerlijking, en eindelijk over ie kerk en de Sakramenten. Deeze orde heeft wel het voorkomen van de gewoone orde, maar zo men de moeite wil neemen, om het werk door te bladeren, zal men ontdekken, dat de aanëenfchakeling der waarheden van het gewoone afwijkt. st Werk is overwaardig geleezen te worden. Wij durven het een iegelijk vrij aanprijzen; elk die waarheid en kunde hoogfehat , zal zich over het ge-; brujk van hetzelve gewis niet beklaa gen:  der Systematifche Godgeleerdheid. 263 gen : hij ziï op elke bladzijde eene verw >nderenswaardige netheid, eene aangena-ime eenvoudigheid, en eene oordeelkun iige bondigheid befpeuren, en den gfeleer te.> fchrijver voor zulk een voortrefhjk boek da^k weeten. 1 Ieinrich maakt ook nog melding van een Compendium, of uituekfel van dit werk, 't welk ten jaare 1 11 en t2 te geneve uitgekomen is, getijteld, Medulla Theologia. <*) Da 1 l 1 I l f 1 i i 1 § e 5 i tfifj Beknopte Letterkundige Gefchiedenis mzen naasten; in het zevende boek over de Pligten, welken wij ons zeiven vei fchuldtgd zijn; n het achtlte boek over de hartstogten in t algemeen, en in het negende boek over le pligten van elk kristen in zijnen bezonde■en knng. Deeze onderfchekiea boeiven :ïjn in bezondere hoofdftukken gelpiist, :n achter ieder hoofdftuk heeft men een oepaslijk gebed. Met heel veel genoegen zal elk deugdlievend Kristen dit heerijk werk doorleezen. Dit eenige zal hem ni^fc den in den weg zijn, dat de fchrijver :om vijlen te zeer fnippert , en te veele tnderdeelingen heelt. Ailes is duidlijk [eichreeven, en naar de gemeene bevatïjkheid ingericht. Niets van het gene i s eenigern tate tot de betrachting van iet goede aanfpooren kan, is er in over;eflaa^en: veritand en wil kunnen er beilen do r verbe-erd worden. Hoe veel ójvdls dit werk bij het weldenkend puiliek gehad hebbe , mo >ge men ook daarin b^lluiten, dat hetzelve door de Grainne t>e spokck , eene vrouw, den Lu imf:hen God>dienst toegedaan, nut itlrating van 't eene en andere, dat in den mak van haare geloofsgenooten niet val:'n zoude, en met eenige verfchikking, a het Ihogduitsch vertaal i, en te praag 711 uitgegeeven zij Hetzelve is naderand geheel en 0"veianderd in die taal over- ezet d00r J 1H AN FtlLDERIK BACHSTROHM, n in 410 in het licht vericheenen te leipich 1717. ' >ok hebben w.j het werk \ het Nederduüsch: in onze fptaak is het uit-  der Systematifche Godgeleerdheid i6j uitgekomen te leeuwaarden 1720; en nog voor weinige jaaren is het, zo ik meen, herdrukt te Amsterdam bij m. de bruijn. (*) —- De Franfche Godgeleerden hebben zich ook niet minder geoefend in dat gedeelte der Zedekunde, 't welk men de Leer der Godzaligheid gewoon is te noemen. Bekend is het werk van charles dreljncourt , Predikant in de gemeente van karenthon, (f) Confolations de l'ame fidéle contre les frayeurs de la mort, 't welk ook in 't JNederduitsch vertaald en uitgegeeven is 1682. (§) Nog bekender is het uitneemend boek van pier re du moulin, mede een' Karenthonfchen Theologant, getijteld, la Paix de Paine, 't welk door h. dullaart in onze taal overgezet, verfcheiden reizen herdrukt, en, onder den tijtel van verhandeling over den vreede der ziele, in ieders handen is. Eigenlijk is dit werkjen gefchreeven met het prijslijk oogmerk, om een boek van charron , de la fagesfe getijteld , 't welk eene dorre wijsgeerige Zedekunde bevat, en in een algemeen gebruik geraakt was, den gemeenen man uit de handen te brengen : en dit is den fchrijver ook gelukt. Zijn boeksken maakte hoogen opgang c*) Zie qver dit werk van pictet, budd. 1, 1. P- 595- (t) Een gehucht in de nabijheid van parijs, daar de hervormden eene kerk hadden. (§) Zie over het leeven en de fchriften van iJREUNCqüRT het Dilt. van baule, art. prelin?, XVIL eeuw»  268 Beknopte Letterkundige Geschiedenis XVII. eeuw. gang onder het hervormde Kristenvolk in frankrijk, en werd binnen weinige jaaren het geliefde leesboek der Godsdienstige huisgezinnen, die maar eenige achting voor de deugd hadden, 't Moest geduurig op nieuw gedrukt worden. Zeer gunstig werd het ook ontvangen van onze landgenooten, en nog heden ftaat het bij elk verftandigen op een grooten prijs, 't werkjen is ook in de daad die algemeene goedkeuring waardig. cxxv. Wat nu de Engelfche hervormde Godgeleerden betreft, van welken wij hier ook nog volgens ons ontwerp behooren iets te melden. Voor de hervorming had men in engelland geen gebrek aan Systemafchrijveren, gelijk wij in de voorige afdeelinge gezien hebben. En na dezelve zijn er ook nu en dan Godgeleerde Stelfelboeken voor den dag gekomen. Die van vroeger tijden waaren vrij Scholastiek, maar deezen hebben weinig fchoolmaatigs en wijsgeerigs. Zij zijn in eenen keurigen ftijl en in eenen zuiveren fmaak, op eenen eenvoudigen leertrant, gefchreeven. Het getal daarvan is evenwel op verre na zo groot niet, als onder de Duitfchers en Nederlanders. De Engelfche Godgeleerden ftaan over 't algemeen daarin gelijk met de Franfchen, dat zij liefst de waarheden van den Godsdienst, vrij, en zonder zich aan eene vaste leerwijze te ver-  der Systematifche Godgeleerdheid. 269 Verbinden, betoogen en verdeedigem Zij zijn uitfteekende Theologanten, geleerde Schriftuitleggers, diepzinnige redenaars, en ernftige Zedepredikers. Zij bezitten eene fchoone zeggenskracht, zij fpreeken treffend: zij hebben eene onderhoudende manier van fchrijven; zij weeten de aandacht hunner leezeren aan hunne welgefchakelde redenen zonder moeite vast te ketenen, en hebben er weinig werks mede, om hen te overtuigen. Deeze bekwaamheden zetten aan hunne Godgeleerde verhandelingen een weêrgaêloos fieraad bij. Genoeg zij het flechts hier te noemen de naamen van thomas CRAMNER, WILLEM perklvs , jakobus tISSERIUS, JOHANNES forbes, JOHANnes LIGTFOOt , rüdolf CUDWORTH , RICHARD baxter, JOHANNES PEARSON en johannes TiLLOTZON,die allen in hunne onderfcheiden fchriften den lof van kundige waarheidsvrienden verdiend en verworven hebben. De echtfcheiding van Hendrik den achtften en katharina van spanje, en des konings hertrouwen met anna bolein had den grond geleid voor de hervorming in engelland. Onder het regeer van eduard den Zesden, die, zijne jaaren in aanmerking genomen, onder alle de vorsten der aarde zijns gelijken in geleerdheid en Godsvrucht niet gehad heeft, (*) bekwam (*) Twee fchoone trekken van des Konings braaf karakter vindt men opgetekend in de Bibl. Britt. XVIL e euw.  S70 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. iEüiv, kwam zij fchier haare voltooijing. Onder het regeer van maria, want de ongelukkige johanna graij leefde als Koningin maar negen dagen, —-*-*- werd zij weder geheel afgebroken; doch onder elizabeth andermaal bevorderd, gelukte het den liefhebberen van waarheid en Godsvrucht, haar weder tot heure voorige, en nog aanzienlijker hoogte te doen (tijgen. Een gezegend werktuig in Gods beftuurende hand daartoe, onder het bewind van hendrik en eduard, was de braave, en in engellands gefchiedenisfen onflerflijke, thomas cranmer, Aartsbisfchop van kanteluerg , die op den brandenden houtftapel, door marias ontmenschte woede en verhitten Godsdiensthaat geftookt, het langbefpaarde flagföffer der paapfche wreedheid werd, en in grijzen ouderdom den pijnliikften marteldood Itierf, in 't jaar 1556. (*) Deeze beroemde Kerkhervormer heeft een aantal goede boeken gefchreeven, waaraan hij in zijne drie* jaarige gevangenis op den Tover nog is bezig geweest, (f) Daar onder is het eerste Britt, T. I. p. 379. Zie ook over zijne geleerdheid en Godsvrucht, T. XXII. p. 31-33. (f) Er wordt verhaald , dat zijn hart geheel en ongefchonden onder de asch gevonden is. Zie venema II. E. VII. p. 345, en andere gefchiedIchrijvers. Zie over 'sMans leeven en dood een fraai gefchreeven ftuk in de Vader!. Bibl. II. Mengelji. bl 35 en volg. (f") Zijne fchriften worden opgenoemd van buddeus 1. 1. II. p. ii/2Ï*  der Systematifche Godgeleerdheid. s>7i te fystema der Godgeleerdheid, 't wek in üngslland na üe hervorming het licht heeft gezien, het is gettjield, Locorum communium Libn XU. en te londf.n herdrukt in deeze eeuw ten j .are lósi. Dit werk is van een voortn-flijken inhoud, en behelst eenen van fchooiiche wartaal gereinigden voorraad der Evangelifche waarheden , zo als ze in de befchouwing moeten geleerd, en in de beoefening beleefd worden. Onder de Godgeleerde Sy- flemas, in deeze eeuw uitgekomen, hebben ook geene geringe verdienstlijkhtid deeze volgenden. Jacobi tjsserii Corpus Theologia, Dublin: 173:5 in Ato. ©x©N. 1643. lond. 1645 en 48. Joann prideaux Le&iones Theologica ox >n. 1651. Hf.nr. hib serti Syntagma Theolngic.um, fcóND, 1662. R. baxter, Mcthodus Theol. Christ. lond. 168<. Rag. boy^ii Summa Theologia Christiana, dubl. 1681 ; en th. piercii Pacificatorium orthodoxa ecclefia corpusculum, 1685-(*) Dit zijndevoornaamfte ftelfelfchriften der Ergeliche Theologanten, geduurende dit tijdperk uitgegeeven. In dezelven moet men, over het geheel genomen , geene fchoolfche geleerdheid zoeken. Indien er in deeze eeuw ergens Godgeleerden geweest zijn, die de grondfteH'naen van den hervormden Godsdienst op eene ongekunftelde en eenvoudige wijze hebben willen (**) Zie HFINR. 't a. b. S. 554, D0F.DERLE1N, U 1. I, p. 234, en pfaff, t 1. I, p. a53. X"rT eeuw*  XVII. ëeü Wt S72 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis len aanheemlijk maaken»en de leer der Kris-» tenen met een historisch en fo-tfwA oog hebben nagefpoord , dan moet men de Enpelfihen daar voor houden. Zij zijn diesaangaande waardig, met lof genoemd te worden. C) Zij zijn bij de eerwaardige eenvoudigheid der eerite hervormeren gebleeven, meer dan eenige andere geleerde Natie onder de Protestanten. Daar van wilden zij in hunne leerwijze niet afp-aan \ zij hadden gansch geen' zin , om dezelve in een nieuw kleed van vreemde denkbeelden en willekeurige begrippen, die wel een fchoon voorkomen hadden, maar het weezen der zaak niet verbeterden, op te tooi jen , en, zo als anderen deeden * met zulk eene ijdele pracht vercooning te maaken. (f) De reden, waarom de Seholastiekerij in de leerftelfelen der Engelfchen niet weder ingefloopen is, zal hoogstwaarfchijnlijk zijn , dat zij, voor het grootfte gedeelte, ten minften de heerfchende kerk, de gevoelens der Remonflr anten zijn toegedaan geworden, al ftraks na het hou. den der Dordfche kerkvergadering; (§) en dat de Remonjïrar.ten geene vrienden van de geleerde harsfenfchrabberijen der Sehooö len r*") Conf. ffaffii lib. fep. laud. I. p. 253. (V) Vers. koelmans toeigenir.g voor het door hem vertaalde werk van love, ftrijd tusfehen vleesc* '\?)"lampb SViops.Hist. p. 455 5 Errores Èemonitrantium muitos in Anglia asfeclas precipue! inter Episcopales invenerunt.  der Systematifche Godgeleerdheid. 273 Jen zijn, hoopen wij in het vervolg deezer afdceling bij de Hukken aan te toonen. Wat de andere voornaarne Godsdienstfekte der Engelfche hervormden betreft, die meer de leer van kalvijn belijden, naamlijk de Presbyteriaanen, anders ook geheeten Puriteinen, of Nonkonformisten; dezelven waaren te min in aanzien bij de Episkopaalen, dan dat deezen met hun twisten, en zich tot wederfpraak vernederen zouden (*). 'c Is wel zo, de Episkopaalen zuchtten, in het midden van deeze eeuw, een' geruimen tijd onder de drukkende.hand van de overmagtige Presbyteriaanen; doch daar nu deezen meester waaren, verzetten zij zich tegen hunne partijen meer met daaden, dan wel met woorden. En werden er zomwijlen al eens hevige verfchillen gevoerd tusfehen de leeraars der bezondere fekten, als, onder het regeer van den rampfpoedigen karel den eerflen, over de heiliging van den Sabbat, de Godlyke voorbefchikking, en andere Hukken, welken de Presbyteriaanen van de Episkopaalen onderfcheidden, zo zijn toch deeze verfchillen zo algemeen en langduurig niet geweest, als die, welken de Nederlandfche Kahijnisten met de Re- mon- (*) Zie over de opkomst, en de lotgevallen van deeze Godsdienstfekte in engelland wotton over de beste wijze van jludeeren in de Godgel. bl. 77~79 in de aant. en The Historij of the Puritans, bij d. neal, verg. Bibl. Britt. I. p. 186 «n volgg. II. deel. S XVII. eeuw.  XVII. eeuw. ï/4 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis monftranten gehad hebben. De Engelfchen ook hebben al vroeg een' wanfmaak gekreegen in de wijsgeerte van aristoteles; welke zij dus geern, toen er zich maar eene goede gelegenheid opdeed, verruilden, tegen eene beter, zo als die van gassendus was, en naderhand tegen die van isaük newton; deeze ftelde hen in ftaat, om de waarheid voorzichtiger en zekerer na te vorfchen. Baco, boyle en locke hebben insgelyks er niet weinig toe gedaan, dat de nutlooze brabbelfpraak der fcherpzinnige Scholastieken buiten de grenzen van engellands kerk geweerd wierd, en het noodig gebruik der edele reden zich niet buiten zijne juiste perken begaf. De Engelfchen zijn fteeds ook afkeerig geweest van het Coccejanismus. Hoe zeer deeze leerwijze in alle Protestantfche kerken, zelfs onder de Lutherfchen (*), be- (*) De Lutherfchen voorzeker waaren in het algemeen gansch geene voorftanders der Verbondsmethode van coccejus. Eén der Lutherfche Godgeleerden maakte eens elders deeze gegronde aanmerking • Controver/ia Coccejante maximam partem refpiciunt ftatum Ecclefia veteris Testamenti. Faciamus Nos, ut Ecclefia N. T. qu* «ostra est w pace atque unitate fidei in christo jesu vivat. Non quaret aliquando Deus, quid de Jtatu Fatrum in V. T. cndiderimus? Sed qua nostra fides fuerit in jesum ciiristum in N. T. crucifixum ? Conf. weismalnmH.E. T. II. P. 926. Onder de Lutherfchen evenwel zijn van het Coccejanismus liefhebbers geweest samuSl puffendorff en johan wolfgang jnGiR Van den eersten is voor handen een gefchrift. jus feciale divinum, five Exercitatio pos- t/ii-  der Systematifche Godgeleerdheid. 275 begunftigers gehad heeft, maakte echter dezelve bij de Engelfchen geheel geen' opgang. In hungarije, in zwitzer- land huma de confenfu et disfenfu Proteflantium, Lub. 1605. Dit boek is wel opgefield met oogmerk, om de Proteftanten onderling met elkanderen te verëenigen, doch te gelijk geeft de Auteur daarin op eene korte fchets der Godgeleerdheid, volgens de Verbondsmethode van coccejus bewerkt. Van den anderen hebben wij een Compendium Theologia per fa-dervz, en meer andere werken, waarïn de leer der onderfcheiden verbonden opzetlijk bearbeid is, en welken van heinrich in zijn meermaalen aangehaald boek worden opgenoemd, bl. 371. Bij deezen kunnen we nog voegen pruschenk en exner; verg. pfaff 1. 1. I. p. 230. Zie verder bekker, Kerkl. Hist. bl. 36. Bekker had in zijnen tijd nog hoop, dat de Godgeleerdheid van coccejus en de wijsgeerte van descartes eens de beweegmiddels zouden zijn, om de verzoening der Protefrantfehe kerken, onder Gods zegen, te bevorderen. Hoe droevig is het, dat deeze hoop reeds lang in wind verdweenen is, en de fcheuring zints dien tijd hier en daar nog al wijder is geworden! waartoe de Lutherfchen met het twisten over oud en nieuw licht, en hun uit eikanderen loopen, hier in ons Vaderland, thands weder op nieuw niet weinig toegebragt hebben. Evenwel, daar wij in onze dagen zulke groote veranderingen op de aarde zien voorvallen, moogen wij hoopen, dat daaruit iets goeds, iets groots voor den Godsdienst zal gebooren worden, en dat het gene thands gebeurt, voorfchikkingen van de wijze voorzienigheid daartoe zijn. In deeze hoop worden wij zeer gefterkt door het leezen van niemeijers Volks en Beoefenende Godgeleerdheid, onder anderen § 245 en door meer thands uitko- aiende fchriften van dien aart. Laat ons in- S 2 tus- XVII eeuw  276 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVil. i eeuw. i i ( i ] .and en inzonderheid in duitschland (*), s de lucht der Coccejanerijal fpoedig overgevaaid (f), maar in engelland, hoe digt lök in de nabuurfchap der nedrrland&n relegen, is zulks niet gebeurd (§). De eenvoudige voordragt is daar altijd hoog geèhut, en haare weezenlijke waarde niet kwijtgeraakt. — Dit alles ftrekt voorzeker den Engelfchen Protestanten ter eere: en het zoude hun nog meer tot eer geftrekt hebben, bijaldien 'zij ter opzigte der leer en der belijdenisfe bij eikanderen in dezelfde kerkgemeenfchap gebleeven, en niet van vroe- tusfchen bidden, dat de tijd haast kome, waarïn deeze fcheur in den muur van Sion geheeld, en overal ééne kudde en één herder zijn zal! — Hij zal vroeg of laat zeker komen. God bedoelt de openbaaring van zijne heerlijkheid; de uitbreiding van het licht der waarheid, godsdienst, deugd en liefde. Laaten volken woelen en vorsten tegemvoelen, door dat alles zal toch het waare en goede bevorderd worden. Men leeze hier verder over na de juiste aanmerkingen van den Verftandigen hamelsVeed in zijnen welmeenenden Raadgeever IV D. No. 18. hl. 142. (*) Farellus Epist. p. 158. Hebc lux (Coccejana Theologia') pervafit univerfum fere Euro" pa:um orbem, germaniam maxime: floret ibi in celeberrimis Academiis. (f) De Hungaaren, de Zwitzers en Duitfckers kwamen na de Nederlanden af, en bedienden zich van het onderrigt der Hoogleeraaren aan de Nederlandfche Akademiën, vooral aan die van franeker , die zeer in bloei was. (§) Voyez la Bibl. Britt. T. VII. p. 305- en Verg. wotton over. de beste wijze van jludeeren in de H, Godgel. in de voorr. van den Vert. bl. 33.  der Systematifche Godgeleerdheid, 277 vroege tyden af in zo veele bezondere fekten verdeeld waaren geworden (*_). CXXVI. Daar de Scholastiekerij de leer der En~ gelfchen niet zo bezoedeld en bedorven had, waaren zij dus te beter in ftaat, om met hun onöpgefmukt onderwijs in kerken en fchoolen ter verbetering van der menfehen hartgeftel en leevensgedrag te arbeiden. De gefchiedenis van vroeger en laater tijden leert toch, dat eene te verre gaande ijver voor bezondere Godsdienstbegrippen , en een fchoolmaatig verdeedigen van dezelven, eene ongelukkige verwaarloozing der Zedekunde en der Praktiek veroorzaakt. De Engelfchen, dus zo uitfehootig niet in het trekken van party, en geen beminnaarsvan eente wijsgeerig en gekunfteld fchoolönderricht, konden gefchikter Zedeleeraars en praktiekfehrijvers zijn (f). Uitmuntende werken , waarin de zedeKunde en de praktikaale Godgeleerdheid behandeld wordt, zijn er van tijd tot tijd uit hnnne handen gekomen. William perkins, Hoogleeraar in het Kollegie van cambridge, was de eerfte en voornaamfte Zedeleeraar en praktiekfehrijver on- (*) Conf. WEISMANNÏ H. E. T. II. p. II00, PFAffii Infiit. Histor. Ecckf. p. 831 et 832, ot kranzh Hist. Ecclef. p. 927. (t) Verg. m. leijdecker in de voorr. voor des Zondaars Heiligdom van 11. binning , bl, 7. S 3 XVII. eeuw.  278 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVIL EEUW. onder de Protestanten in engelland». Deeze heeft de zedekunde van kalvijn , zo als ze van dien Hervormer in het derde boek zijner Onderwijzingen voorgedraagen, en in eenen onvolkomen ftaat gelaaten was, tot eenen rcgclmaatigen form gebragt, en met eene aangenaame naauwkeurigheid ontvoud (*). Zijne fchriften, beflaande drie foliodeelen, leveren overtuigende bewijzen op van zijne kunde en Godzaligheid (f). Van dezelven dienen hier tot ons oogmerk genoemd te worden zijne Anatomica Sacra Humana cotijcientia, en zijne Aurca Decifionescafuum confcientice, Libri III. In engelland en schotland waaren ftaande deeze eeuw, zeer veele geleerde mannen, welken de beoefening der Zedekunde, en depraktiekder geleerdheid na aan het hart lag. Baxter, goodwin, sonthom, watson , allein, hammond, taijlor , cudworth, cumeerland, scharrock, tillotson hebben in dit vak eenen welverdienden roem behaald. Hunne Schriften kan de desbeto: btjï bw ié> h\' f ibïtft/ !>:■:■ gee* (4) Tïoffman n'oe'mt hem Sanfïifpmum tt exer■titatiifnnum Theólogum , i/nprimis fcriptis, qua: Ckristianam praxin rpapiunt, elarifimum. Hij flierf den laatften dag van Wintermaand 1602. Zie hofm. L. U. art, guil. (j) Zijne fchriften, oorfpronglijk in het En'gehch, zijn in 't Latijn vertaald door abraham van der mijle, en ook door wolfgang meijer. Wij hebben ze ook in het Nederduitsch bekomen ia "drie deek-n te amsterdam 1659.  der Systematifche Godgeleerdheid. 279 geerende Ieezer beoordeeld vinden van pfaff, (*), en niemeijer (f), in de on der aangevveezen plaatzen. De eerfte en de laatfte van deeze opgetelde Zedeleeraars zijn in engelland boven de anderen bemind geweest: hunne werken zijn met genoegen en ftichting geleezen; en thands nog worden zij hoog gewaardeerd van ieder een', dien de waare deugd, en een daadlyk Kristendom niet onverfchillig is (§). Die van baxter zijlï voor 't grootfte deel in 't Nederduitsch overgezet en op onderfcheiden tijden uitgekomen; als Rust der Confcientie, amst. 1684, het God/ijk Leeven, leeuw. ié86, Zelf verloog' chening, 1689, Huisboek der Armen, 1689, en eerst in de tegenwoordige achttiende eeuw zijn ze in \Hoogduitsch vertaald (**). In deeze werkjen s van baxter wordt de Godsdienftige Kristen niet opgehouden met verveelende mijstiekerijen, en zinlijke angstvalligheden, maar aangewakkerd tot het betrachten van manlijke Godsvrucht. Dan tillotson heeft de zedeleer van baxter en zijne tijdgenooten nog merklijk verbeterd. Tillotson overtreft baxter verre. Zijne Werken en zijne Leerredenen, na zijnen dood CO L. 1. I. p. 2<53. (f) 't a. b. S. 247 en 248. (§) Zy hebben gelijktijdig geleefd. Baxter i% geftorven 1601 en tillotson 1694 oud 65 jaaren. Baxter was Predikant te londen en tillotsos Aartsbisfehop van kantelberg. C) Zie niemeijer 't a. b. S, 247. S 4 XVII. eeu«t.  28 o Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW* dood in 't licht verfcheenen (*), zijnduurzaame gedenkftukken van de geieerheid en godsvrucht, waarmee de de voorzienigheid hem zo mild befchonken had. Hij was als Prediker, 't gene spener voor de Duitfchers, saurin voor de Franfchen, en vollenhove voor de Nederlanders geweest zijn. Hij behandelt in zijne fchriften de zedekunde op eene heel andere wijze, dan baxter, en allen, die voor hem geweest zijn. Hij haalt zijne zedeleer regtftreeks uit het onderwijs van jesus en de Apostelen en vest ze op de twee onwankelbaaregrondflagen vmmenfchenkennls ennie/;fchenbeftemming. 's Mans Werken en Leerredenen zijn ook vertolkt in het Neêrduitsch. Zij beflaan zes deelen in a.to. en zijn gedrukt te amsterdam Ï7^°~X7Z-- ^Y1*" tien Predikatiën zyn reeds vertaald door h. verrijn, en in 't licht gegeeven te ROTTERDAM I7I3. Schoon in engelland en schotland meer op het beoefenen van den Godsdienst aangedrongen werd, dan hier te lande en elders, en er altijd een overvloed van verHandige Zedepredikers geweest is, heeft het echter daar ook niet ontbrooken aan man- Tillotsons wercks kwamen te londen uit in folio 1704, en zijne Sermons 1703. Zommigen van zijne Leerredenen waaren reeds afzonderlijk door hem zeiven uitgegeeven, zommigen had hij voor zijnen dood befchaafd, de overigen zijn onveranderd gebleeven. Zie wotton over de beste wijze van fludeeren in de- H. Godgel. bl. 57—61. Zijne leerredenen zijn ook vertaald in 't Fransch en Hoogduitsch.  der Systematifche Godgeleerdheid. 281 mannen, die met hunne al te ftrenge zcdelesfen, en het al te heftig doorhaalen van menschlijke zwakheden, welken de beste Kristen in deeze bedorven wereld niet te boven kan komen, geheel het fpoor bijster raakten; terwyl anderen tot eene Mijstieke geestdrijverij overfloegen, en nog verder van den weg afdoolden. Dit tweeërlei flag van leeraars had het hoofd beginnen op te fteeken, toen engelland gefchokt werd door de rampzaligheden van den burgeroorlog, die den beklaaglijken karel den eerften kroon en hals kostten (*_), en hield zich ftaande, zo lang de looze dwingeland, olivier cromwell, den teugel der regeering van grootBRiTTANNië in handen had, maar verviel, na het herftellen van 's Konings troon en der Bislchoppen eerftoelen, weder tot haaren voormaaligen luisterloozen ftaat. Geduurende het ryksbewind van karel den tweeden kreeg de gezonde leer der zeden (*) Ten dien tijde zag het er met de leer en zeden in engelland vrij flecht uit. Daar over klaagde zeer th. eduards. (Zie w. leijdecker, Hisi. Verh. der Antinomiaanen, bl. 34.) De Reformatie, fchrijft hij, is van het eene uiterfle tot het ander vervallen. Men is van Scylla tot Charybdis, van maalftroom tot draaikolk gekomen. Foor de Paus-' lijke Superftitien en geweldenaarij der kerkhoofden zijn er verdoemlijke ketterijen en lasteringen opgereezen, als het Lybertynendom, en fchriklijke hoofdeloosheid ; de kwaaden zijn niet weehgenemen , maar vermeerderd: op den Duivel is een boozer Geest gevolgd. S 5 XVït k e u w-  XVII. eeuw. 282 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis den allengs weder haare oude en zelfs nog fchooner gedaante. Het ftoute Deïsmus van hob3es en anderen won derwijze veld onder de belijders van het Kristendom in engelland, dat een aanzienlijk getal van geleerde waarheidminnaars de pen opvatte, om den daadlijken Godsdienst, dien ons het Evangelie voorfchrijft, te verdeedigen, en de waare deugd in haare Godlijke voortreflijkheid aan te prijzen, ter verijdeling der trotfche poogingen van deeze zedebedervers, die het eeuwig onderfcheid tusfehen zedelijk goed en kwaad uit de geweetens der menfehen trachtten te roeijen. Ward, brambal, pareer, tijrel, maar bovenal cumberland in zijn werk de legïbus naturce hebben de moeite gedaan, om te betoogen, dat de grondregels van Godsdienst en Zedelijkheid eene onverwrikbre vastheid hebben, zo wel in de natuur, als in de openbaaring, en daar mede aan de zaak van het Kristendom eenen uitfteekenden dienst beweezen (;*). De groote bedreevenheid der Engelfchen in deezen allernuttigften tak der ganfche Godgeleerdheid, ftaande deeze eeuw, lokte onze Nederlanders uit, om na de eilanden van BRiTTANNië over te ftevenen, de daar bloeijende Hoogefchoolen te bezoeken, gelijk ook om de fchriften der verrnaardfte Theologanten uit dat rijk in hunne moe-. derfj*) Verg. mosh. K. G, IX. bl. 147 en 148, en leland, Beschouwing van de Schriften der Deïsten, I. D. bl. 70-73.  der Systematifche Godgeleerdheid 21.3 derfpraak overtebrengen, en ze hunnen vaderlandfchen geloofsgenooten in handen te doen komen (*). Willem teellinck, Predikant te middelburg, de beroemde gijsbert voetius, jodokus lodensteijn, Predikant te utrecht, melchior leijdecker, Hoogleeraar te utrecht, Willem brakel, Predikant te Rotterdam, jakobus koelman, Predikant te sluis in Vlaanderen (f)» en meer anderen waaren (*) Verg. koelmans toeeigening voor 't doorhem vertaalde werk van i.ove , Strijd tusfehen vleesck en geest, en Nieuw Evangelisch Magazijn I. hl. 459. (X) Deeze koelman was A. L. M. en Ph. Doctor , en in zijnen tijd bij het gemeen zeer geliefd, doch bij de overheid en bij zijne ambtgenooten flerk gehaat. Hij fchijnt een ftijfzinuig karakter, en gansch geen' gemaklijken aart gehad te hebben. Met alle kracht kantte hij zich tegen de gewoone kerkorde; hij was fterk tegen de formulieren en de feestdagen bevooroordeeld, een gezwooren vyand van de Coccejaanen, en er fpoedig meê gereed, om op anders denkenden heftig te fchrollen, en tegen 's lands Regenten ftoutlijk uit te vaareu. Hij was een geleerd man, maar dikmaals had hy zonderlinge begrippen , en eene onweêrftaanbre neiging, om daar meê eenen wijdklinkenden naam te maaken. Dit gelukte hem ook, maar ten koste van zijn Predikambt, 't Eene en andere berokkende hem 1674 zijnen val. Hij werd te sluis van zijnen dienst afgezet met bijgevoegden last der Staaten , om de Generaliteitslanden te verlaaten, en vervolgens ook uit zeeland gebannen. Hij ging woonen te utrecht, en ftierf daar 1695, oud drie en zestig jaaren. Zo wel te utrecht als te sluis is hij niet ledig geweest, maar werkzaam in het fchrijven van veele fchriften; als Het vergift der Cartcfiaanfche Philofophie grondig ontdekt, 1672. in 8vo. Over den Sabbat, amst. XVII. eeuw.  284 Beknopte Letterkundige Geschiedenis XVII. SEUW ren zeer ingenomen met de praktikaale Godgeleerdheid en de predikwijze der Engelfchen , en hebben mee hunne voordragt, naar de Engelfche methode ingericht, in ons Vaderland veelen gefticht. CXXVII. Nu is nog overig, eenige oogenfehouw te neemen van zommige vreemde gevoelens , welken er in tijdsverloop van deeze eeuw bij de Hervormde Kristenen zijn opgekomen, en na te gaan, welken invloed zulks op de algemeene Systemas der Godgeleerdheid, waarin de leer der kerk ongefchonden bewaard is gebleeven, hebben moest. Verfcheiden nieuwe begrippen zijn in deeze eeuw wereldkundig geworden. En daar de meesten aan de regtzinnige Theologanten de handen-vol gaven * en hevige verfchillen veroorzaakten, valt het gemaklijk te denken, dat zulks mede eene zekere wending aan de Systematifche leerwijze hebben moeten geeven. Ieder bij de heerfchende kerk verworpen leerftelling werd in het Syftema geplaatst, met kracht 1682 in 410. Over de kerklijke magt, amst. 1684 in 410. Labadiste Dwaalingen ontdekt, amst. 1684. in Hvo. Over de Openbaaring van johannes 1689. in4to. Verv. van het Verg. der Cart. Philof. 1694. enz. En ontelbaar zijn de vertaalingen in het Ne. derduitsch, uit het Engelsch door hem vervaardigd, en in het licht gezonden. Verg. koelmans NEêRLAXDS onderg. bl.6 en 7. Verv. van het Verg. der Cart. Philof. in de Toeeigen, en vroukhet Vlhf, Kerkhem. bl. 137. en 166.  der Systematifche Godgeleerdheid. 285 kracht van woorden tegengefprooken, en met hartlijken ernst wederleid. De nuttigheid en noodzaaklijkheid daarvan zoude met goede redenen bepleit kunnen worden. Doch men hadde wel gedaan, indien men daar tegen een groot deel oude ketterijen van mannen, die geen volgers meer hadden, en van genootfchappen, waarmee de kerk geen gevaar meer liep van vermengd te worden, uit de leerftelfels wechgelaaten, en geheel afgefcheept hadde. Daar dit evenwel niet gefchiedde, moest het Syftema allengs merklijk in grootte uitdijgen, en wel voor de helft een beredeneerde Kataloge van oude en nieuwe onregtzinnigheden'worden, ter meerer verzwaaring van het geheugen ,• want het oordeel gadert er doorgaans vrij weinig voedfel uit op en het hart heefter niets aan. — De genen, tegen welken de regtzinnige leeraars der Hervormde Kerk,geduurende deeze eeuw, met meer of minder recht, de algemeen omhelsde gevoelens, in de formulieren van eenigheid, zo als ze genoemd worden, vastgelield, in krachtigen ernst verdeedigd hebben, waaren moise amyraud, JOSUé de la place, claude pajon,jakob verschoor, pontiaan van hattem, johannes vlak, willem deurhof, en meer anderen. Dan de opgenoemden maaken een genoegzaam aantal uit, om in onze volgende aanmerkingen een denkbeeld te doen vormen van den aangroei, dien het Syftema bij de menigvuldige hoofdverfchillen in de hervormde kerk, door deeze lieden veroorzaakt, ftaande deeze eeuw, bekomen heeft. Mo- XVII. EEUW.  &Z6 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW. CXXVIII. Moise amyraud zocht in het jaar 1634. en de volgenden de leer der voorverordening wat zachter voor te draagen, dan dordrechts Synodeleden er over gedacht hadden. Hij leerde, daarin reeds voorgegaan door zijnen meester joh. camero, met zijn medeleerling paulus testardus , „ dat kristus voor alle menfehen in de wereld gekomen waare, voor alle menfehen voldaan hadde, en allen menfehen aangebooden wierd; en dat dus alle menfehen zalig konden worden, indien zij gelooven, en zich van dit aanbod bedienen wilden." Op zulk eene wijze redekavelende, meende hij, „ dat het befluit van God, betreffende de algemeene voldoening en roeping, onderfcheidenlijk voorging het bezonder befluit der verkiezing en verwerping" (*). HÜ verklaarde zich daar nader over in een gefchrift, in het gemelde jaar door hem te saumur uitgegeeven, en getijteld, de la Pradestination et de fes principales dependances 8vo. (f) Dit Sic ejus Sententiam refert a. rivetus mEpijï. Apologetica p. 84. Conf. Comp. H. E. Gothanum T. III. p 182. et Examen van 't ontwerp derTolerantie VII Znmenfp. bl. 301. (t) 't Gene aanleiding tot het fchrijven van die werk gaf, was een twistgefprek met zekeren man van aanzien. Zie bayle , Dict. Hist. et crit. art amyr. Mosheim houdt het gevoelen van amyraud voor een kunftig opfchik der Arminiaanfche of Pelagiaanfche leer, aartig bedekt met een halfdoorfchijnend floers van fchoonfehijnende, maar dubbelzinnige, .bewoordingen. Zie zijue K. G. IX. bl. 163. Doch me  der Systematifche Godgeleerdheid. 287 Dit gevoelen van amiraud werd beftreeden door pierre du moulin , and. rivet, will. rivet, en ered. spanheim. Hier in de Nederlanden vond het dus bij de drie laatstgenoemden geleerden niet weinig tegenftands, maar bij anderen weder veel bcgunftiging. Het verfchil bleef een* tijd lang leevcndig: en de fchëur tusfehen de bovenvaldrijvers en benedenvaldrijvers, in het begin van deeze eeuw reeds gemaakt, maar met den twist tusfehen de Arminiaanen en Gomaristen weder geheeld, borst op nieuw open. Deeze onëenigheid in de hervormde kerk moest noodzaaklijk ook op de Hoogefchoolen geroerd worden bij het onderwijs in de Godgeleerdheid. En vele daar is het, dat men er zints deezen tijd in de Systemas over geleezen heeft, 't Meererdeel der Theologanten weêrleide de ftelling van amyraud met kracht van zeggen: doch anderen fchroomden niet, er bedektelyk voor uit te komen, of ze met alle voorzichtigheid hunne leerlingen voor te ftellen. Tot de laatften behoorde vitringa, die het befluit dei voorverordening verdeelde in een algemeen en hezonder befluit (*). Jo- men leeze de opdragt en de Yoorrede van amyrauö voor zyn werk, Defetifto dtStrbt* joan. calvjni de abfoluto reprobationis debreto (in 't Latyn 1641 en in 't Fransch 1644 uitgekomen) en men zal bevinden , dat de man gansch geen verdecdiger van de leer der Arminiaanen geweest zy. Conferatur quoqv.e suicerus in oratione de internis Eccieft* refoamatse terroribus, pag 12. O Vide ejus Doiïrinam Christ. Relig. C. V §. 34. JDu- XVII, eeuw-  xvii. eeuw. i 288 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis Josué de la place , Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te saumur , en de ambtgenoot van amijraud, geraakte door het uitgeeven van eenige Hellingen, (Thefesj over den ftaat van den gevallen mensch voor de genade, (t) welken hij ter verdeediging had laaten drukken , ten jaare 1640 in verdenking, dat hij de toerekening van adams zonde loogchende. Doch deeze verdenking was geheel zonder grond. Diesniettemin werd hij aangeklaagd voor 't Synode van charenthon, 1644 en 1645 gehouden; en 't gevoelen, hem toegefchreeven, werd daar verworpen. Tien jaaren daarna verklaarde la place zijne eigenlijke ftellingen nader in eene Verhandeling over de toerekening der eerde zonde van adam , na dat hij al dien Lijd te vergeefs gewacht hadde op de zamenroeping van eene nieuwe Sijnode, waar voor hij zich had begeeren te verdeedigen, en van welke hij zich eene beter uitfpraak beloofd had. In deeze Verhandeling hield hij alleen ftaande, ,, dat de oorfpronglijke zonde niet onmiddellijk, maar middellijk aan het menschdom toegerekend wordt Durat (adhuc) Sequacium (amyraldi) Cokors [ita doftisfimus, mihique amicisfunus. j. cremer, Ecelef. Mediob. in prsefatione, quam pramifit m. amyraldi Paraphrafis in Pfalmos davidis, denuo edita; 1769 n 4:0.] quales vel in Belgio nostro non opus ut Efepico lumine medio fole quarimus- (f) Zij worden gevonden in het Sijntagma Th»' ?um Salm. P. I. p. 205—211.  der Systematifche Godgeleerdheid. a8opusc. door venema uitgegeeven. Beiden, burman en vitringa leiden hunne Helling uit hun denkbeeld aangaande hett-Ferk. verbond af, de een uit het erkennen, en de ander uit het ontkennen van hetzelve. De Helling van vitringa heeft dus een' hechter grondflag , dan die van burman: met het ontkennen van een Werkverbond ftrookt ten minften beter de middellijke toerekening. —— BuRMf.n eigenlijk fchijnt in het midden te hebben willen daorgaan. Achter de opgave van bovenftaande Helling Iaat hij terftond volgen. Qjiod cum non, nifi ratione peccati istius pfimi nobis eveiiiÊt, non tantum mediata , fed et immediala ejus imputaiio est, ut recentiores loquuntur. 's Mans gevoelen is naderhand verdeedigd door p. allinga in Face Disfidii txtinfia, C. 82. en anderen. (*) Een groot deel der Nederlandfche Theologanten hebben zich vervolgens voor dit gevoelen verklaard: als n. scniERE in Doctr. Test. Lib. III. C. I. §. 20. II. Venema, in zijne Korte verd. van zijne E. en L. bl. 41 en volgg. Henr. siccama Kort Beg. der waare Godg. H IX. Henr. ravesteijn , Kort Ontw. der Godg, XV. bl. 219. doch deeze ftelt ook een Werkverbond. Ger. v/in vklzen in zijne Aantj gevoegd bij st. de brais over den Brief van faulus aan de rom. bl. 55. —— Venema en anderen zijn over hun gevoelen van de middellijke toerekening fchriklijk verketterd. (Zie ven. 'ta. b,'xa.p.) Doel»  der Systematifche Godgeleerdheid. 291 Claude pa jon , Predikant te orleans, was een man, die buitengemeene kundigheden, en daarbij een fchrander verftand had. Deeze Leerair, die bij het handhaaven van de leer der Hervormden tegen de Koomschgezinden mislchien de Kartefiaanfche grondbegïnfels, waarvan hij geen onbekwaam verdeediger was , niet wel te pas bragt, viel even daar door op eenige begrippen , die zijnen geloofsgenooten weinig behaagden , en ook met hunne aangenomen leerfte Hingen niet rijmden. Hij leerde, dat 'sMenfehen verdor- ven- Doch hadde men met aandacht het II. en III. Art. van het derde en vierde Hoofdftuk der Canones vari hetDordjche Synode geleezen, men zoude zich misichien daar wel voor gewacht hebben, 't Is, mijns duukens, althands zeer twijfelachtig, of de Dordfche Vaders wel eene onmiddellijke toerekening erkend hebben. Zie hier hunne eigen woorden. 9, Zodanig als de mensch geweest is na den val, zodaanige kinderen heeft hy ook voortgebragt, naamlijk hij verdorven zijnde, verdorven kinderen. Alzo' dat de verdorvenheid, naar Gods rechtvaardig oordeel, van adam op alle zijne nakomelidgen geko» men is door voortplanting der verdorven na¬ tuur. Overzulks zo worden alle menfehen in zonden, ontvangen , en kinderen des toórns gebooren, enz." Zeer juist immers komen deeze woorden over eert met die van vitringa, den Zoon , in zijne Thef. Th. §. 47. daar hij rtelt: s, de toerekening van adams daadlijke zon-le beftaat daarin, dat, volgens het welbehaagen en de fchikkingen des Hoogden, de ftraffchuld, welke adam zich door de zonde had op' den hals gehaald, overging tot alle menfehen door de voortplanting van zijne verdorven natuur. Het verwondert mij, dat zulks door vItrinöa of venema , öf iemand anders, riet aangemerkt is. T 2. XViïi eeuw.  202 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVIT. KB UW. (*) Dus wordt pajon-s gevoelen doorgaans opgegeeven : doch zommige Godgeleerden , die 's Mans Schriften onpsrtijdigliik hebben willen raadpleegen , meenen ontdekt te hebben , dat zijne bezondere begrippen in een verkeerd licht gezet, en niet uit het regte oogpunt befchouwd zijn. Men leeze daar over mosh. K. G. IX. bl. 169—173 en de la foxtaine op formeijs Kort Beg. der K. H. II. D. II. St, bl. 237. (!) Men leeze over het Pajonismus een breedvoerig Vertoog in den Cuntrov. Elenchus van den genoemden spanheim p. m. 316—3$i- venheid minder, en deszelfs natuurlijk vp,m >ogen, ter verbetering van het hart en den wandel, meerër waare , dan in de Hervormde Kerk gedacht wordt: en dat een verftandig gebruik van den Bijbel, zonder eene onmiddellijke werking van den Heiligen Geest, genoegzaam waare, om het hart te verlichten , en ons voor een eeuwig heilgenot in de toekomflige wereld voorcebereiden (*). 's Mans leer werd door verfcheiden Sijnoden in frankrijk if>77, en ook in eene Franfche Kerkvergadering te Rotterdam den 24 van grasmaand 1686, als onregtzinnig aangemerkt en veroordeeld. Waarna verfchillende Schrijvers, zo hier te lande, als elders, zich tegen hem openlijk zien lieren ; als onder anderen, pierre jurieu, m- leijdekker, f. spanheim, v. e. loescher, j. e. schubert, enz. ff) In het openbaare, weet men wel niemand te noemen, die voor de gevoelens van pa jon uit kwam, dan alleen isaük papin , eener zuster zoon van pajon , doch, volgens spanheim  der Systematifche Godgeleerdheid. 203 heim (*) en weisman (f), waaren de verborgen aanhangers van pa jon geen klein getal. Zints heeft hij daarom ook eene plaats gekreegen in de Kerkhistorie en in de fystematifche leerboeken. Jakob verschoor, geboortig van vlissinge, die om zijne misbegrippen bij de Klasfen van walcheren en zuidueveland, niet als Proponent had kunnen aangenomen worden, fHchtte ten jaare 1680 eene Sekte , die bekend werd onder den naam van hebreeuwen, om dat de Hehreeuwfche taal, volgens haar voorgeeven, elk Kristen , zo vrouw als man , onontbeerlijk was (§). De gevoelens van deezen man komen hoofdzaaklijk overeen met die van pontiaan van hattem, Predikant te FiLiPP/iLAND onder de Klasfis van tholen, maar van zijnen post afgezet, en loopen hier op uit. „ Alles, wat ge„ beurt, is noodzaaklijk: God toornt niet „ over de zonde ; God wordt ook door „ den zondaar niet beleedigd; Hij is dier„ halve ook door kristus niet zo zeerver„ zoend. maar door den dood van kristus „ heeft hij alleen maar willen bewijzen, dat « hij (*~) l. l. Nonmiltis inquit, {ut accepimus) elanculum et in ftnu quafi', errorem foventibus. (t) H. E. II. p. 9+4- (§) E. van der HooGHTheeft ten jaare 1687 eene fjebreeuwfche Spraakkonst uitgegeeven in 't Nederduitïch: welke alleen voor vrouwen en ongeletterde mans van hem gefchreeven, en ten behoeve der zogenoemde Hebreeuwen vervaardigd fchijnt te weesen. T 3 XVIT. eeuw.  294 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. £EUW. „ hij de zonde geern vergeeft, zdfsEaden „ dood van kristus begaan de ukverkoo„ ren geene zonden meer." Beiden waaren ze verzeild op de gevaarlijkrte klippen van Spinozisterij, waarop hun Coccejanismus , 't welk zij zo kwaalijk belluurd hadden„ jammerlijk was aan flarden geflaagen. Van verschoor is gefchreeven een Breve divinarum veritatum fyslema, cum novejn adjunctis Eputolis: waarïn hij hoog opgeeft van de ftellingeri van coccejns, nnar daar onder met loosheid zijne wanbegrippen verbergt. Ook is er van zijne hand een sïefchrift, getijteld, Opregt gereformeerd gevoelen van de vervolgde door het 'Klasfis van Walcheren : amst. 1697. Fkuijtier , schorer en breukeland , Predikanten te midüf.lburg, en anderen, hebben tegen hem hunne pennen gefcherpt pn hem manlijk weêrleid (f). Van hat- tem; £*) FRUirrtF.H fchreef een klaar en kort Vertoog van de valsck held van het gevoelen der zogenaamde Hebreen , en met schoorer , een' brief aan een' Vriend. In deezen brief is een breedvoerig verhaal van een onderling twrstgêfpret , tusfehen nik. schorer en jak. fruijtier nan den eenen , en jak. verschoor en grietje van dijk , een niet onkundig Vror.wjperzoon , geboortig van 's iiaage , aan den anderen kant., 't welk te middelburg den 1 van lentemaand. 16.97 vnn v'cr tot e'f uuren 's avonds, doch zonder vrucht,'gelijk het doorgaans gaat, gebonden is. — fSREUKKLAisn gaf in 't jaar 1704 uit de Zalign:aakeude Genade God\, vertoond in de uitvoering van het voorneemen der genadetut waare ïd.cilign;aakii:g; cn beflcndige blijdfchap der geloovigen' tegen de zogenaamde Hebreen.  der SystematèfcJie Godgeleerdïieid. 2$$ tem heeft gefchreeven eene Verhandeling over den Heideibergfchen Katechismtis, ök hem de ontzetting van zijn ambt berokkend heeft (*). Beiden hebben ze hun gevolg gehad. De eigenlijke aanhangers van van hattem hebben zich lang opgehouden in den omtrek van bergen op den zoom , werwaarts deeze man zich met de wooning begeeven had, en die van verschoor in Walcheren. Door de zorg der kerklijken, geruggeileund van de waakzaame Overheid, zijn beide deeze heden en hunne leerlingen verhinderd geworden het kwaade zaad hunner wangevoelens verder uittefb 00 jen (f). In de Sy sternes worden ze d 00 gaans genoemd de Hebreeuwen, en met bondige redenen wederleid. Jór (*) Zo ik meen, is er ook van hem petrus Ver • lost, in 8vo. en Val van"'s werelds afgod, 4 deelen in 4to. —— De leezer zie een breedloopig verflag van het leeven , de leer en de lotgevallen van deeze beide bijsterfpoorige mannen in het Mufaeum Theol. van has/eus. T. II. p. 144—172, en zie ook over verschoor en zijne leer, vrolikhertVlisf. Kerkh. 'P25 *93 en en la rue, Gel. Zeel. bl. 236. (f) In de tegenwoordige achttiende eeuw hebben zich nog Merk voor de Hattemistifche gevoelens verklaard,jakob roggeveen,hendrik woutelaar, en de Predikant gosuinus buitendijk, die tescnoRE, onder de Klasfe van zuidbbveland van zijnen dienst is afgezet. Te zierikzee leefde, zo mij verhaald is, voor eenige jaaren nog zeker Vrouwsperfoon, bekend onder den naam van dina , welke de Hatte* milten fis hunne Profeetesfe eerbiedigden, en jaarlijks ééns bezochten. Thands hoort men weinig meer van deeze Sekte. % S. coëxijlentia). Dan bij nader overwéegiflg inziende, dat in zulk eene eeuwige gemeen fchap of mede■ aanweezenheid niets waare, 't welk eenigszins aan de benoeming van Vader en Zoon bcandwoordde, dat er ook op die wijze volflrekt geene reden te geeven waare, waarom ook niet de Zoon af de Heilige Geest Vader konde genoemd worden, en — dat dus ook de benoeming van broeders beter, dan die van Vader en Zoon zoude zijn , heeft de geleerde man zijn gevoelen nader open p-eleid, en de reden dier benoeming van Gods Zoon gefteld in die eeuwige ge~ meenfehap, gepaard met deszelfs openbaaring in het Vleesch ,als Middelaar. De woorden , generatie , Vader en Zoon nam hij on• ëigenlljk en leenfpreukig: befchouwde kristus als den Zoon van God , in zo verre hij de Goldmcmch was', en wilde , dat de benoeming van Gods Zoon hem gegeeven zoude zijn met opzicht tot het plan der.Vertosfing, (OeConemiaSaïuiïs) zo dat de reden deezer leenfpreukige benoeming eigenlijk zoude moeten gezocht worden zekcre gelijkheid, welke er is tusfehen den Godmensen en den Zoon van eenen Vader, ais die deszelfs beeld draagt, vci-eieekeu fiotoss. I: i j. en jon. XIV. 9., — die als de perst en ién^booxe-xx Zoon de erfgenaam is des Vaders H vergeleeken HEB. I. -.en vooral tusfehen hem, en den Zoon van eenen Koning, die gezonden word:,  NASCHRIFT. Wordt, om wederboorige onderdaanen weer te regt te brengen , en aan den Koning te doen gehoorzaam zijn , over dezelven vervolgens het bewind te hebben, en hen te befchermen: vergeleeken nieti's.II. 7—10. Hij Melde dns wel met de Sociniaanen de waare reden van meergemelde benoeming in 's Heilands zending op de wereld als Middelaar; doch hij verfchilde grootlijks van de Sociniaanen daarïn, dat hij de eeuwige en onbegrijplijke Godheid van den Heere jesus erkende, en zelfs oordeelde zo te moeten gevoelen om dezelve tegen de Sociniaanen te beter ftaande te houden: daar volgens zijne meening het beft aan des eenen perzoons van den anderen altoos het denkbeeld van zekere afhanglijkhcid in zicb. bevatte; enz. — Dit is het, waar in Roè'ix van ons en van alle andere Protestanten zich onderfcheide'.i heeft. Bl. 225, §. CXVH. Na het fchrijven van deeze bladen is mij in handen gekomen het vijfde No. van het derde Deel van hetNiemv Algemeen Magazijn van IVetenfchap Kunst en Smaak. In dit No. vind ik , bl. 245 en de volg., de verdienften en lotgevallen van e. bekker. De Schrijver daar van heeft aan deezen geleerden man naar behooren recht gedaan en de eer gegeeven, die hem toe komt. Dit wel gefchreeven Stukjen, waar van het vervolg in het zelfde Mag. ftaat te komen, mag ik hier dus mijnen leezer, die belang (lelt in het leeven en de ontmoetingen van bekker, wel aan beveelen. JU. 2^6, reg. 2 v. bov. ftaat 1623. In dat Jaar is niet het daar genoemde gefchrift van tilenus in 't Nederduitsch uitgekomen , maar in dat jaar is het zelve in 't Fransch gedrukt te parijs. — lil. 203 wordtin de tweede aantekening een kort verflag gesecven van koelman , waaromtrent ik hier deeze bijvoegzels en verbeteringen maak Koelman was eerst Predikant bij denRelldent van Hunne Hoog Mooeenden te Urussll, en daarna te sluis ; re sluis werd hij niet kerklijk maar politiek afgezet, door de algemeene Staaten, of liever in zijnen dienst gefchort, en ter Stad uitgebannen. De Kerkenraad en eenige leden van den Magiftraat ,te si uis, gelijk ook de Klasfis van Walcheren , hebben, zo veel en zo lang zii konden , de Staaten zoeken te beweegen , om hun genomen belluit omtrent koelman te veranderen ofte verzachten , waar* te venreefs. Flij fchijnt dus nier alleen van zijne gemeente, maar ook van ziine amtsbrocderen te sluis en in de ganfche Klasfis geacht en bemind te zijn geweest. — Ziine gedachtenis is nog heden bij de Sluisfenaaren in zegeninge Na zijn vertrek werd in zijne nlaats beroepen doelman , Predikant te dirksland , die bij de gemeente weinig achting genooten heeft, alleen om dat hij de opvolger van koelman was. Men heeft te sluis , zo mij verhaald is, opgemerkt, dat ailen, die nr derhand daar in de Linie van koelman beroepen en predikant geweest zi jn , weinig genoegens daar gehad hebben. - De Sluisfenaars hebben hoog opgegeeven van zijne godsvrucht.