1ÈÏTERKÜNDIGË ( GESCHIEDENIS pxx SYSTEMATISCHE GODGELEERDHEID,   BEKNOPTE LETTERKUNDIGE GESCHIEDENIS DER SIJSTEMATISCHE ® d id Q s i is s & 2) ia is a n> * DOOR A. Y P E IJ, Hoogleeraar te Groningen. DERDE DEEL. TE GRONINGEN, BIJ J- o o n E E N s,   VOORBERICHT. Ziet daar, geachte Leezers! na veel toevens het derde deel der Beknopte Letterkundige Gefchiedenis der Syfteraatifche Godgeleerdheid, V welk volgens belofte, in het Voorbericht van het tweede deel gedaan , in zich behelst een Hiflorisch ver/lag van de Syfiematifche Godgeleerdheid der Mijftieken , Mennonieten , Sociniaanen, Remonftranten en Roomschgezinden van'de zeventiende eeuw met aanwijzing van den voordeeligen en nadeeligen invloed, dien dezelve gehad heeft op de godgeleerdheid, en de denkwijze des volks, onder de Lutherfchen Hervormden. Hier mede verzoek ik «, dat gij dit  VOORBERICHT. dit werk voor kompleet en voltooid gelieft te willen houden. Volgens mijn gemaakt plan in de Inleiding voor het eerjle deel is wel het "zevende of Inatfe tijdperk der Sijftematifche God' geleerdheid ter bearbeiding nog overig, dan? daar ik, gelijk u bekend is, het ondernemen heb, eene gefchiedenis van de Kristlijke Kerk in de achtiende eeuw te fchrijven, waar van het eerflen deels eerfïe ftuk bij den Utrechtfehen Boekhandelaar rr. fan ijzertforst reeds is liitgegeeven, en waar van het tweede ftuk dfens deels binnen kort, zo ik. hoop, zal worden uïtgegeeven, heb ik het voegzaamer geoordeeld, de Letterkundige Gefchiedenis der Syftematifche Godgeleerdheid van dat tijdperk in de genoemde Kerkgefchudenis van de achttiende eeuw inteweeven. Het gemelde tijdperk toch moet? volgens mijn bejlek, loopen van het begin der achttiende eeuw to't op den tegenwoordïgen tijd'.  VOORBERICHT. Üjd. Gij begrijpt ligt lijk, dat ik deeze keuze gedaan heb, om dat ik anders eene letterkundigs gefchiedenis der Sijjfematifche Godgeleerdheid van de achttiende eeuw voor twee onder» fcheiden werken zoude moeten voorneemen te vervaardigen. Ik twijfel dus niet, of gij zult mijne fchikking billijken. En in de verwach* ting daar van beveel ik dit werk aan uw genegen oordeel met toewenschvan Gods zegen. De Schrijver. Gefchreeven te Ethen in het land van flensden den 15 van Sprokkelmaand 1798.  OVERZICHT VAN I)EH INHOUD DEEZES Derden deels Letterkundige Gefchiedenis van de Syflematiiche Godgeleerdheid der Mijftieken, ■ §. CXXX-CXLV. hl. 3—na. Letterkundige Gefchiedenis van de Syftematifche Godgeleerdheid der Mennonieten, §. CXLV—CLXV. — Ï12-103. Letterkundige Gefchiedenis van de Syftematifche Godgeleerdheid der Sociniaanen, %. CLXV-CLXXXIII. —193—181. Letterkundige Gefchiedenis van de Syftematifche Godgeleerdheid der Remonftranten, — %. CLXXXIII— CXCVI. — 281—363. Letterkundige Gefchiedenis van de Syftema' ifche Godgeleerdheid der Roomse hgezinden, — §. CXCVI tot het einde. — 363 enz.  LÊTTËRKUNDIGË GESCHIEDENIS van de SYSTEMATISCHE GODGELEERDHEID d£r 5mijsïieken, mennonieten*, so' ciniaanen, remonstranten,, e n roomschgezinden in de' ze v entien.be eeuw» CXX1X» De zesde afdeeling van die werk, wel- XVIL ke volgens het gemaakt beftek, een his ekuvv'» torisch verflag moet behelzen van den Godgeleerden arbeid der Syltemafchrijveren in de zeventiende eeuw >, levert ©ns eene zo ruime ftof op, dat, daar het tweede deel er reeds van vol gefchreeven is, er het derde deel ook nog mede gevuld kan worden» Na dat wij in het tweede deel een gefchiedkundig bericht hebben gegec ven van de Syftematifche Godgeleerdheid der Lutherfchen en der Hervormden, vordert toch ons oogmerk, zo wel als dé begeerte van onze leezers, dat wij ook Onze gefchiedkundige aanmerkingen maaken over de Godgeleerdheid van eenigs andere Godsdienstfekten, eri ovcnclë Thiaologifche Syftemas, welken zij der geleer"* de wereld bezorgd hebben. En» diaf 111. deel- A dêê»  a Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVIT. deeze Godsdienstfekten, elk in 'c beEeuw. zonder, aanleiding hebben gegeeven rot deeze en gene nieuwe ontwikkelingen in de Syltemns der Lutherfchen en Hervormden , en dezelven mede zeer veel invloeds gehad hebben op de denkwijze des volks, ten aanzien van het Syftematifche der Godgeleerdheid, onder de Lutherfchen en Hervormden , zal het niet onriicnfhg zijn, dat tevens bij de Hukken aangetoond wordt, hoe dit gefchied, en hoedaanig die invloed geweest is. — De Godsdienstfekten, wier Theologifche Syftemas wij beoordeelen moeten, zijn, blijkens het opfchrift van dit deel, de Mijstieken, Mennonieten, Sociniaanen, Remonftr anten en de Roomschgezinden. De Mijstieken hebben wij reeds in de gefchiedenis van vroeger eeuwen eenigszins doen bekend worden; opzet- lijk hebben wij hunne Godgeleerde Schriften niet gadegeflaagen, om dat ons toen nog te eng beperkt plan zulks niet toeliet: dan, daar ons plan, onder het bearbeiden deezer afdeeling, merklijk is uirgezet(*), dienen wij ook nu hij deeze Sekte wel bepaald te blijven flilfrann , en haar nader te leeren kennen. De Mennonieten en Sociniaancn waren ook wel in de voorige zestiende eeuw al aanweezig: doch van dee- zen (_*") Ds reden, waarom ik, onder *t bearbei» den deezer afdeèfcngi mijn plan geheel veranderd lub. ïie men in 't Yvurbcr. voor 't tweede Deel , bl. 13.  der Syflemdtifche Godgeleerdheid*. % zen beginnen wij inzonderheid chands eerst XVIL te gewaagen*» om dat zij eigenlijk in ditEEuW* djdpe.k met hunnen Syftematifchen arbeid eenig vertoon hebben gemaakt. En wat de Remon/tranten aangaat, deezen zijn* gelijk men weec, in de zeventiende eeuw uit de Hervormde Kerk eerst opgedaan. Wij plaarzen ze daarom ook in rang terftoud achter de Mennonieten en Soclniaanen. De Mïjstieken zijn voorzeker dé oudften. Hier op laaten wij voort de Mennonieten volgen, als zijnde van eerder oorfprong, dan de Socinid.mén. —» De Roo>msckgezlnden eindelijkzjjn ook wet eene ouder geloofsgezindte, dan de twee" laatstgenoemden , maar worden hier vail ons achter aan geplaatst, omdat zij eenetl op zich zeiven ftaanden aanhang uitmaa* ken, met welken di andere gezindeen geehe gérneenfdhap hebben , en ook om dat dié gemelde gezindten, zo wel als de Luther* fcheh en Hervormden, allen, uitgezonderd eenige weinige Mijstieken, uit dcrzelvett Kerkgenootfehap voorheen uitgegaan zijne cxxx. Wij moeten dus beginnen met dc Mijstieken. — Deeze lieden waaren in deri Waan» dat flllte, afgetrokkenheid, rust en eenzaamheid, de eenigfté middèleü Waaren , om de waarheid inwendig té doen werken , zo als dezelve hun was ingefchaapen , en hen daar door te verlichten en te verbeteren. 2ij wuarerl A a Vöef*  4 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVI f. voorftandefs van een lijdlijk Kristendom, EEUWocn beweerden uit dien hoofde, dat alle poogingen, om zich, door afgetrokken voorftellcn, en diepzinnige befpiege» lingen , fteeds onderfcheiden denkbeelden van de waarheid te vormen, overbodig niet alleen, maar zelfs nadeelig waa» ren (*)• Hunnen oorfprong is uit de oudheid onmooglijk, altoos voor ons onfnoogliik, op te delven (f). Men vindt reeds fpoor&n van hunne leer bij de oude Bramannen, die de Indiaanen leerden, dat de diepüe ongevoeligheid van den Geest, de rust van alle dcszelfs vermoogens, en de geftadige opfchorting van de Werking der zmtuigen het geluk van den mensch voltooiden, en hem gelijkmaakten aan den God foe (§). Zo veel echter weeten wij, dat de Platonifche wijsgeerte, onder de Kristenen ingevoerd zijnde, den gfondfrag der Mijstieke Godgeleerdheid in de Kristen Kerk gelegd heeft. Plato leerde, dat het keven tan alle wijze mannen ecne geduurige pooging moest zijn, om wel te iterven, of 't gene 'c zelfde was, den onfterfiijken geest "van het ligchaam los te maaken. De f*) Verg. Tiet I. D. van dit werk, H. 61. (+) Iemand, over de oudkeid der Mijfliekerfj }£ts 'begeerende te lee&en , zal zijnen weeilust kunnen voldoen met bet fchoon gefchreeven werk van zimmerman, getijteld , de RenXtamhcii. %) Zie ioüsta», Gefchiedenis van allé Volkan , VIII. */. 360.  der. Systetnatifche Godgeleerdheid. < De geest, van het iigchaam los gemaakt zijnde, verëenigde zich weder met de Godheid, van welke hij door de onreinheden des vleefches verwijderd was geworden ; hij werd gezuiverd, en kwam dus doende weder tot zijnen oorfprong, tot God , waaruit hij was afgevloeid. Origenes en anderen omhelsden de volgende Platonijche Iccrltelling, dat naamiijk het redenliik vermoogen der menfchelijke ziel een nitv loei fel van God was, en in zich bevatte de begin fels en gronden van alle waarheid', zo tnensch» lijke als Godlijke (*). De naam van Mijitieke Godgeleerdheid is "ontleend uit den aart der leer, welke zij behelst. Deeze is meer praktikaal, dan befchouwend. Van hier dat de voorllanders dier leer (*) Verg. 't I. D van dit werk, bl. 61. ~ In deeze leerftelbag zijn andere wijsgeeren pi.ato gevolgd. Plutarchus bij v.° fchrijft in tlatonicis T. II Operum , f„l. rooi, edit. Wccb. •ivzn ig/vt sr* ts ©es pww , «AAjs kou Ui' ux' avx, ctMu »7t' niï.x, xm £| KS,-ê ytytu, dai is: De ziel is niet alleen een -werk van God, maar ook een gedeelte van God, zij is niet zo zeer door hem, maar van hem, en uit hem gemaakt. Basilius de C.rooie, die ten jaare 378 geftorven is, leerde, volgens de grondbeginfelj van platg, met ronde woorden, dat elk kristen God waare. ©s95, zegt hij, adverfvs Etino* mium L V T. II; Operum fol 143 /„dit. Paris. ©fo« ttx JWVI» «k«5-«5 iuia.yi!m. dat is; Een iege, lijk van de heiligen is uit dien hoofde God, Zia wer.ns80r.pps Aufrtchtigt and in Qoltes vjprt gigrundéte\ Meynung von der Myjlifchtn Thologie §. V S. 17. en 5. V(I. s 48. en verg. 4. D( iïOPïiLAAK.» Aant. op sTHfi.u wederl. A 3 Q9dfx XVII. eeuw  XVïï. $ Beknopte Letterkundige Gefchiedenis leer al van ords het ftelfel derzelve de Mijstieke Godgeleerdheid, en zich zeiven Mystieken genoemd hebben ; waar toe zij ook meer of min recht hadden. De Kristlijke Zedeleer toch , of liever dat verheven deel derzelve, 't welk alleen de gemoedlijke en daadlijke werkzaamheid in den Godsdienst bevordert, mag in zekeren zin wel genoemd worden eeneMijstieke, dat is, verborgen, Godsdienstleer y [iMv?«* a*7f««]• Paulus noemt in zijnen brief aan de kolossers het leeven eens Kristens een bij God verborgen lee-yen (*). — Dit hebben ook anderen reeds voor lang begreepen Voetius, bij voorbeeld, noemde daarom ook de Praktiek des Kristendoms heel wel Thevlogia Mysiica (f), Doqh ook even daar- Godg. IV. U. 431 en 432. *t Gene wij hier baven uit de wijsgeerte van plato hebben opgegeeven, rust eeoiglijk op het gezag van anderen. Flaïo had zijne vvaare gevoelens aan weinige beproefde leerlingen toevertrouwd, en dus is er eene onvermoeide beleezonheid en, ceue rijpe oordeelkunde noodig, om zijne denkbeelden, hier en daar verftrooid, tot zeker geheel ie brengen. Onlangs 1792—1795 beeft tenjiEMAK in 't licht gegeeven te l t 1 p z i fchrijft p a u t u s aan de Kris«enen te kol os SE, *f*{«*l«Si ril Ifi Xjwf s» 12, lio'osf. Ui: 3. (+) In zijne Proeve van de kracht der God'  derSystematifche Godgeleerdheid. f daarom hebben verftandigc Kristenen de zogenoemde Mijsti-ke Godgeleerdheid, waarvan wij eeniglijk gewaa^en zuilen, liever willen heeten 1 heologia Myftica corrupta, de bedorven jV/ijstieke Godgeleerdheid, gelijk dus ook de voorllanders derzelve doorgaands bedorven Mijstiekett geheeten worden ( * ). — De zuivere Mijstieke Godgeleerdheid is eene uic de hei- (*) Zij worden anders ook wel genoemd £«thufiaflen , dat is , Geestdrijvers , en Fanatisten , dat is, Dvjeepcrs; — onder beide deeze naamen ko» men ze "^dikwerf vo»r in de Sijftenias van de Proteftantfchc Godgeleerden. — Doch thands maakt men een groot onderfcheid tusfehen een* Entbufiast en een' Fa/iatist. Een' Enthufiast noemt men iemand, die eenige meerendeels kiaare verftandsbefluiten , er, waarlieidsbegrippen in bet ïchoon i'chijnend kleed zijner invallende gedagtcn optooit, en deeze beelden voor de naakte waarheid aanziende, dezelven op zijn tooneel werken laat. En een Fanatist is iemand, die eenige ongerijmde fantazijen, welken hem als wezenlijkheden en waarheden voorkomen, voor Godlijke openbaaringen en inblaazingen uitvent. — Een Entbufiast kan dus een heerlijk werktuig zijn in de hand der Godlijke Voorzienigheid, en veel goeds (lichten, daar een Fana. tist zich zeiyen en anderen bedriegende, een fchadelijk en gevaarlijk, mensch is! — Zo ook omtrent wordt het ond*rfcheid tusfehen een' f,ntbufiait en een' Fanatist voorgcfteld door den Schrijver van theobald, of de JJvjeeper, bl 4 en 5. en door zimmermab in zijn leezenswaardig werk, de Eenzaamheid, II. D. bi. 41 er( volgg Volgens deeze onderi'cheiding past dcrhalven de naam van Enthufiast of Geestdrijver eigenlijk niet op de Mijjlieken, daar in tegendeel de naam van Fanatist of Dweeper hun ia vollen nadruk kan gegecvea worden. A 4 XVIT. EK UW.  XVII. 8 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis heilige Schrift ontleende Godzaligheidsleer, daar de bedorven Mijstieke Godge-. leerdheid~uit de dweepachtige leerstellingen van plato gehaald, en wijders, met 't gene in den Bijbel geleerd wordt, zeer wanvoeglijk is aangevuld. De Mijs-> deken, welken ons thands onledig houden, zijn dierhalve bedorven Miptieken-, Dit flag van lieden heeft zich in alle tijden, zints de derde eeuw, onder de. Kristenen laaten zien, en. veel opfpraak verwekt, Zij bloeiden zeer in de negende eeuw. Johannes erigena vertaalde toen op nieuw in 't Latyn de werken van eenen onbekenden Griekfchen D weeper, die in de derde , of vierde eeuw der Kristcnheid waaren in, de band geflopt, als o.crfpronglijke gefchriften van den Godzaligen dionijsius, den Areopagieter, een'' leerling van den Apostel paulus (*) ; waar door de,Godgeleerdheid en ook de wijsbegeerteal- (*) Zie Kant. XVII, 54. — Deeze werken, van den gewaanden dionijsius, den Areopagieter zijn allen in't Griekscli en Latijn uitgegceven te Antwerpen 1634 met aantekeningen var} maximus m a r t y r en omfchrijvingen vaa cuoRCius.PACHEMiF. r, in twee deelen. Het eerde deel bevat drie ftukken, De calestf. tJiera; chia i De Ecclefiafïica Hhrarchia, en Dt divinis nominibus. Het tweede deel behelst eca ftuk, gwijteld , Mjflica Tbeolngi.a, en tien brie. ven aan onderfchciden lieden gefchreeven. Ovc£ deeze Stipiicq Theologia zie men 1 u o m a s i u *, $cheac. Patr. art. bonaï.) uit hoofde van zijn teder leevcn voor God was hij met de Mijjlichcn van zijn* tijd zeer ingenomen, en zelfs een voortplanter van hunne leer. Onder anderen is van hem gefchreevcn een werk, petijtcld, Stimulus divini amoris, Libr.i Tres. Van dit werk bezit ik eene oude overzetting, die te lsïjde» gedrukt is 1511 bij ecnen jak se ver-s. De tifiel van deeze Nccrduitfcht overzetting is : Dit boeck is ghcheten in den Latyne SliWI/tl/i di-.-iui it det ghemacct heuet dyi fit]lift deStrr it» mir.rebritederen finte- BOKAVtsTr» X ,t mtUt if gttranslateci t of Dverrheftt wttn Lntyxt in deyifche en is ght' corrtatert dar JSrttder lucas va» der h e ij van dm tn i$ den meiifchen feer frtfltelle ter fitien. — Om dm Slijflieken Geest van tosAViKTUI» eeni^ermaate te leeren kennen, >k uil het vrcrl: hier en daar iets fffchnjvCD. Ia bet eciilc b.Q In het eerfte deel van ons werk, bl. 155 hebben wij reeds 't eene en anderen van Thomas van kempen aangemerkt. En bij gelegenheid, dat hij ons hier weder voorkomt, hebben wij andermaal de moeite genomen, zijn •werkjen doorteloopen , en ook andeimaal bevonden , dat er waarlijk veel goeds en ftichtelijks in hetzelve is , en hij de godgeleerdheid der Mijftieken vrij zuiver, naar zijnen tijd gerekend, voorgedraagen heeft. Met dat alles zijn er zaaken in, die bet geheel niet raadzaam doen zijn, om hetzelve in de handen van onze eenvoudige leeken te geeven , of wanneer het in hunne handen is , hun de leezing van hetzelve aan te prijzen Bij voorbeeld in het tweede HoofJftuk van het derde boek toont van kempen zeer weinig op te hebben met den Bijbel; altoos hij fpreekt niet zeer hoog van denzelvcn, maar verheft de geestlijke infpraaken van God in de ziel. In het een en twitingfte hoofdftuk van het derde boek fpreekt hij , met zeer veel ophef, van he: rusten in God, en op eene zeer mijftieke w ze van de liefde tot den Zaligmaaker. En in het achttiende hooldftuk ?aa het eerfte boek ver- XVTT.' EEUW.  14 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVU. EEUW. laurentius justinianus,en hie» ron.jmus savonarola. Gelijk de Schoiafiieken de leeriïellige Godgeleerdheid hebben bedorven, even zo hebben de Mijstieken de praktikaale Godgeleerdheid bedorven. Heiden de Scholaftieken en de Mijstieken zijn van het fpoor der eenvoudigheid en waarheid , doch elk langs eenen bezonderen weg, afgedwaald; deezen zijn aristoteles, en genen zijn plato, gevolgd. Van daar, dat zij in de veertiende en vijftiende eeuw {leeds tegen eikanderen in 't hafnas hebben geftaan, en, wat men ook gedaan heeft, om hen bij eikanderen te brengen, er gecne verëeniging heeft kunnen tot ftand komen- Veele geleerde mannen hebben hun uiterfle best gedaan , om verdeedigt hij do orde der Eremieten derwijze overdreeven , dat het werkjen alleen hierom Voor weinigdenkendc Kristenen gevaarlijk is. Alfchoon ik geloof, dat niemand der menfehen zijne beftemming meer zo vergeeten , en zijn leeven meer zo wechzuchten zal willen, als een s i iu o n en een d a n i ë l op den pilaar, zonde evenwel het Ieezen van van kempens gefchrijf op de laatst aangehaalde plaatze ligtlijk veelen aan een zwaarmoedig dwee* pen kunnen brengen. Voitios had dit werk» jen van van kempen dus zo algemeen, en zonder de noodige wr.arfchouwing ten minden, niet behooren aant.ebevee!en , als hij gedaan heeft in zijne Excrcitia pietatis, pag. 8—iö« Het dit ilag van fchriften moet men voorzichtig zijn. Voor menlch'eh, die het vveezen van den fchijn kunnen onderfcheiden zijn zij zo teer niet Schadelijk , maar op menfehen , die ' dat  der Syftematifche Godgeleerdheid. 15 om hen zo verre te krijgen, dat zij flechts eikanderen verdraagen wilden, zo als onder anderen joiiannes gerson, nikol aas van cusa en dionijsiuï van leewis, anders genoemd dionijsius rikkel, maar te vergeefs. — Jammer in de daad is her, dat de Scholaftieken en de Mijstieken nimmer vrienden hebben kunnen worden, en nimmer met verëenigde magt aan het verheven doel van hunnen Godlijken Meester, de verlichting van het verftand en de verbebetering van het hart, hebben willen arbeiden. Waare dit gebeurd, dan zoude waarfchijnlijk de groote hervorming det Kerk dat niet kunnen doen, hoedaanig veele eenvou. dige vroomen zijn , kunnen zij den nadeeligften invloed hebben. Wie weet, hoe dikwijls veelen, die het wel reet den godsdienst meenen • maar gebiek aan doorzicht hebben, door deeze en gene mijftieke befpiegel.ngen in dit werkjen van den weg zijn afgeraakt? Het werkjen toch is in veeier handen; er zijn onderfcheiden Ne. derduitfche vcrtaalirgen van, en, zo ik mij niet bedrieg, is er onder die allen ééne, welke vervaardigd is door den beruchten dweeper Hendrik m kola 1 s — Eene groote lijst van gefchriften, door van kempen vervaardigd, die meest van eenen Asketifchen inhoud zijn, kan men vinden in 's mans Levensbericht, 't welk foppens geleverd heeft in zijne Bibliotb. Belg. p. I135—ii33- Eén werkjen van hem fchijnt echter poppens niet gekend te hebben; dit is getijtejd, Mednaciones de vira & fasftone j. christi: 't zelve is, volgjns het nandfehrif! daar van zijnde in de Bibliotheek van patf.rborn, uitgegeeven ten jaare 1717. tc ülu :ta, ia 8vo« XVII. eeuw.  l6 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis xvn. JE eu w. Jerk niet op een' luther en 2win«' 3el hebben behoeven te wachten. De Mijstieken zouden voorzeker dan hun plan, om de Kerk te hervormen, waarmede zij zwanger gingen , wel beter hebben . kunnen doorzetten. Dat zij toch daar op gearbeid hebben met hunne zwakke krachten, en ook niet Zonder merk* lijke vrucht, is bekend uit de gcfchiedenisfen. Daar zij het bederf van de leer en tucht der Kerk beter inzagen, en meer betreurden, dan de Scholaft ieken, hebben Wij het aan hunne poogingen mede dank te wee ten , dat de ftaat van 's Heilands Kerk eindelijk en ten laatften in de zestiende eeuw op zulk eene gewenschte wijze hervormd en verbeterd is. — Irt die eeuw waaren de nog overgebleeveft vonken van weezenlijke geleerdheid en eenvoudige Godsvrucht bij de Mijstieken, en bij hen alleen, te vinden. Vijanden zijnde van de fpitsvindige geleerdheid der Schooien, cn van de zwierige plegtigbeden, in de heerfchende Kerk gebruiklijk, legden zij zich ernftig toe op de kennis der zaaken , die alleen het hare verbeteren, en eene troostrijke gemeenfchap met God konden aankweeken* Luther had zeer veel met de boeken van deeze lieden op: inzonderheid (tonden de fchriften van bernardus, Abt van klairval, en joHannes tauler bij hem op hoogen prijs (*> Jammer C*) Van bernardus fchrcef luther ia ïi]«  der Syflematifche 'Godgeleerdheid, i j mer was het, dat de Godzaligheidsleer van deeze mannen en hunnes gelijk in Vermengd was met eenige harsfehfchirnmen en dweeperijen; dart die zag luther er in over het hoofd: hij gaderde "er het goede uit op; hij werd er door gefticht, en werd er door aangewakkerd, om dat grbote werk bij de hand te vatten, 't Welk hem voor alle volgende eeuwen zo verdienstlijk gemaakt heeft1, bij elk, dien Waarheid e'n Godsvrucht aati 't hart ligt. En hóe zeer de daadlijké en wel gelukkende hervorming, door luther bewerkftellhgd, haar den zin en wensen der Mijstieken waar'e, blijkc genoegzaam daaruit, dat aanilonds een zeer groot, 'en wel het beste, deel der* zeiven den kloeken Kerkhervormer toeVielen , eh openlijk met hem één'e lijri trokken. Onderrusfchen was het zeef te betreuren, dat nu deeze menfehen bij het licht des Evangelies, 'c welk weder met zo vc'ele klaarheid begon te branden : de gebreken van hunne Godgeleerdheid niet ontdekken konden; zo als wij vervolgens uir de gefchiedeniafen van dieri tijd zien zullen; CXXXh lijnen C'emmïni. ia gen. p. 154. feotiF. &bBt> e 1 /. /. X p. 6c>6) Antefero omnibus b ë r n a r,Büm; babuit euim Religionis optimqm coentiÜtoern , peut ofiendunt eius fcripta. En hoe hoog hij taller fchatce, hebben wij reed* ÉS2ien i. d. bl. 157. , • itl: deel; Ë xvïi e e u '#i  XVTT. Rï u w. 18 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis CXXXI. Welk een helder licht luther en zwingel, en met hun alle geleerde en godzalige Kerkhervormers, in de zestiende eeuw hadden aangeftoken, ter herftefling van den zo jammerlijk verdorven ftaat der Kerk, dit licht fcheen veelen der Mijstieken, anders hunne moedige medehelpers, nog met te groote donkerheid omneveld, of liever nog het waare licht niet te weezen, waarbij men den weg ten hemel veilig bewandelen kon. Wenschlijk waare het geweest, dat ook onder de Mijstieken eenige wakkere hervormers waaren opgedaan, die de Mijstieke Godgeleerdheid gezuiverd , en dat werk met kracht en ijver doorgezet hadden. Moe veele Godsdienstige harten zouden daar de aangenaamfte vrucht van gefmaakthebben?Hadden arndts en spener onder de Duitfchers, teellinck en voetiüs onder de Nederlanders, du molin onder de Franfchen en baxtfr onder de EngeIfchen vroeger geleefd, en met luther kunnen zamenweiec gezien, welke hij op zijne andere hervormingspogingen heeft moogèn btfréd' heid van r omes Kerkheerfchappije openlijk met hem hadden afgezwooren, konden « «net toe befluiten, om, met de dwaasheden van het Pausdom, Ook hunne bezondere dweeperijen afteftaan. Zij bleéven z,ch van luthek en de over-ee hervormers önderfcheiden in gelooft begrippen en in Godsdienstige werkzaamheden, m leer en in leeven. - H-mne het zelfs is ftt.ks.na de hervorming der Kerk door bijkomende dwaalihcea nog ongerijmder en ongeftelder géworden dan zij doorgaans in de Wstvoorgaande eeuwen geweest was. f-„ v,n daar was het, dat Zij weldra in 'c afeemeen bij verftandige mannen geheel haar aanzien verloor, en gansch en al fo verachting kwam. De Mijstieken, na den tijd der hervorming, C») Zie n i x m z ij, * pridiitT Èm n s B * xvrr, e e Ü Vy .  öo Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVIT. eeuw. ming, zijn verdeeld in önderfcheiden Kitts* fen. Veelen van hun bleeven wel openlijk ledenen voorftanders van de Kerk,waartoe zij heetten te behooren, of waarin zij gebooren en opgevoed waaren, maar beitonden toch uit bezondere Sekten of partijen , die hunne bezondere naamen hadden; terwijl anderen weder zich geheel van de openbaareKerk hadden afgefcheurd, en een geheel op zich zelf ftaand genootfchap ftichtten, zo als de Jorïsten, de Familisten, de Kwaakers en de Labadisten. — Met dit alles was het verfchil onder hen gelegen meer in Woorden en fpreekwijzen, dan wel in denkbeelden en gevoelens; ten minsten kan men zulks zeggen van het grootfte gedeelte der Mijstieken. — De voornaam • fte gevoelens der Mijstieken komen hief op neder. „ Het weezen der menschlijke ziel heeft zijnen oorfprong door uir> vloeijing uit het Godlijk weezen zelf. Door de zonde is hetzelve van God verwijderd, bedorven en geheel verduisterd geworden. De mensch , dus gedaald in laagten van rampzaligheid, kan evenwel, uit kracht van het verzoenenswerk des Godlijken verlosfers, jesus KRisTos,in Zijnen voormaaligen ftaat van geluk herfteld worden Hij kan weder tot eene Volmaakte verëeniging met Gods weezen, in dit tegenwoordige leeven, verwaardigd Worden, ja met hetzelve, als den oorfprong alier dingen, één worden(*), indien hij maar (•) V«n hier de fcijtterfpoorige inbeelding vaa zem-  der Syftematlfehe Godgeleerdheid. 21 maar den regten weg van zuivering iriflaat, en het waare licht zoekt. — Dit waare licht is een inwendig Godlijk licht, zo als zommigen meenen, den mensch ingefchaapen, of, gelijk anderen beweeren. hem door eene onmiddelijke open^ baaring ingeltort, En dit licht beftjat daarip, dat de mensch alle dingen, die. voor de behoudenisfe zijner ziel te weeten noodzaaklijk zijn, eeniglijk en vol-. komenlijk kent. — Door dit licht beftraald legt de mensch alle eigenliefde af; hij rust, hij ilaapt in God; hij hoopt en vreest niets rueer. God denkt, God wil, God werkt in hem. De mensch wordt niets (*). De ziel, dus gezuiverd, bemint God, en zoude hem beminnen blijven, alfehoon, ook: zommigen , die zich lieten voorftaan, dat zil God wiarcn, zo als er gevonden werden ondey de navolgers van Hendrik nikolaas, doorgaans Familisttn geheeten . die van 1555, of ongeveer dien tijd, af, in de zestiende eeuw, zich, voornaamlijk in de Nederlanden hebben opgehouden; van w.elken in het vervolg iets nader. (*) Indien men op deeze wijze voortredeneert, hoe nabij komt men dan aan de Helling, de mensch is God? V. lgens v ij t t e n ho v e n, in zijne Gef. d. btpo. Kerk vati ANTWf-'Rpgw I. bl. 54. vindo men eene plaats ergens in de werken van aoodsi tinus, die ons leert voorzichrig te zijn in het feefchrijven van een' waaren Kristen, die Gói liet heeft; deeze plaats luidt dus: De mensch is '* gene zijne liefde omvat: bemint gij aarde, z». tiijt gij aarde: bemint- gil God, wat zal i,ï zeg,*. %cn ? —. zo zijt gij God. »3 xvrr, ÏÏUW. f  XVII. B Ji Ü W. ' I §8 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis ook God haar ter hel verdoemde ( * )." — .Volgends deeze leer zoude den mensch hier op aarde volmaakt heilig, en inde hél zelfs gelukkig kunnen weezen! CXXXII. De Mijstieken, die na de hervorming der Kerk zich voor de qpgegeeven leerpunten openlijk verklaarden, hebben weinig Sijftemas , i en meest önderfcheiden traktaaten, over bezondere ftorTen, geleverd ( f). Wij hebben ons best gedaan, om het voornaame hier van bij eikanderen te zamelen. Volgens 't gene wij in de voorgaande §, over de yerdeeling der Mijstieken hebben aangemerkt, zullen wij ons eerst bepaalen tot de genen, die zich bij de Lutherfche Kerk hebben gehouden, dan tot de genen, die tot de ■Hervormde Kerk hebben behoord, vervolgens tot de j[qristen , Familhten,, Kwaakers en Labadisten, en eindelijk tot de genen , die leden van de Roomfche Kerk zijn geweest. — J CXXXIIL Vide stapïeri Theol. Polem. IV. p. 338., ratelband in Qrat Av.g. de Pietate, Christ. i beologo prorfus neccsf. p. 20—31. , et ylures al os. . Ct) 2eer wel zegt een Fransch Schrijver in Sïijn werk Examen des difauts '[bco.lqgi.ques, T. I. t- 465. La Theologie des Aiyfiiques n'eioit point. pne Science a Syfiimti, c'etoit tttf arnas confus 4e Principes, de conclufions V de maximes fans fïdre & fans liaifon.  der Syftematifche Godgeleerdheid. 53 cxxxm. Onder de Mijstieken uic de Luthfrfche Kerk wekken het meest onze aandacht de zogenoemde Vuurmijsticken. Men moet in de daad veriteid liaan over de zonderlinge begrippen deezer "lieden. Om den waaren inhoud en de inwendige verborgenheden der. Godlijke openbaaring te kennen, achtten zij het noodzaaldijk door middel van vuur de geheimen der natuur opteipooren. God had, hunnes oordeels, een eng cn onverbreekbaar terband gelegd tusfehen de kracht van de natuur en de kracht van den Godsdienst. God regeerde het rijk der natuur en het rijk der genade door dezelfde Wetten. Deeze harsfenfehimmen hadden zij ontleend uit de donkere fchriften van den Chimist TIIEOPHRAST U S FARACBV* sus, die in de zestiende eeuw de Scheidkunde tot een regelmaatig lteliei gebragt heeft (*_), cn uit de fchriften van anderen, (*) Deczes mans eigenlijke naam was ruiB BOMiAST van hohenheim; hij was gebooren te Hohenheim 1493, en is gewee.s't Hoogleer, aar in de Natuurkunde te Bazel. Van zommi* gen werd hij gehouden voor een' geJeerden Arts , en van anderen weder voor een' onkundigen kwakzalver. — Hij leerde in de gemeenfebap der Roomfche Kerk, en hield zich bezig met de Godgeleerdheid door de Scheidkundc optehelderen , df eb. zo, dat weinigen hein vtrftonden. Tycho l«AHé zegt elders van hem. Scriptor fuit pluribus oppugnatus, quam intel'eclus. Hij ftierf te galtsburg 1541. Zijne werken zien het licht onJ? 4 d« xvrr. EEUW.  S4 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis. XVII. |Eü w. ren, die zich onder den naam van Theor. foüsten hebben berucht gemaakt (f). Alles van eene. Godlijke inlichring, en van herhaalde proefneemingen afhanglijk maakende, bragten zij zich zeiven te zoele in de wonderbaarlijklte gevoelens, die door allerlei duistere bewoordingen, bij de. Scheidkunde gebruiklijk , geheel onverfiaanbaar werden. — Deeze Vuurmvjstie-, ken hebben zich den naam laaten gecven van Broeders van. het Roozenkruis {* >.—, De hoofden deczer dwaaze wijsheidzoekers waaren uob.ert fluod, of a. FLUCT1BUS en. MICH.A ë.L M./iIJER. Dan onder hen hebben zich voornaamlijk door hunne fchriften vermaard gemaakt VALENTiNUS wei GEL en j aKO& BOHME. Wei,- der den tijtel van Opera. Medico - chymica jive paradoxa , en beftaan uit twee deelen Zie over ljem hofmaan Lex Univ. art. Parac M o RBofi Polybifl- II. Lib. i C. XV. § 16 A. dé 8 T o' p p e laars Jptlt. op s.ta pp BR s. Weder l. Qodgtl'. IV bl. aio. Lampe Verborgenheid, vrait, */ Genade Verbond, IU bl bl 324 en^ n'. .'t v c'k e r s Serjle beginfelen der hifi. der tyysg. Ï1I. St bi. 7.13—717 (f) De Thecffisten. hadden een' zeer laagert dunk van de kracht der Reden, en. lieten zicht yan de waarheid eener zaak niet overtuigen , dan door 't gene eene 'gewaande Godlijke inlichting, en eene proefnceniende Wijsgeerte. hun leerde. '(*) Qver de betekenis tn dep oorfprong van deezen zoi.derlingen naam leeze men mosh> X~'G. VII1 bl 1 8 en 1 • 9 b r u c k.e. . 't a b. JÏI St. bl. 7.26—728. F o ere sjobrds K. (f.' bl. 577 en '528. en theoe al d of de Dv/ce-^ tfr. I; bl. *43 en «44.  der Systematifche Godgeleerdheid* 23 W r 1 g e l was gebooren te h a ij n in 1t Graaffchap lichtenberg, in 't jaar 1498 of daaromtrent (*), en was leeraar te tschopauw in meissen, daar hij 15SS hoog bejaard geilorven is ( f ). — Naar het mokhoff voorkwam ( § ), was hij een man van verdiensten, 't Kan zfn, dat hij in vroomheid van leeven en ook in kunde van önderfcheiden weetenfehappen uitgeftooken heeft, doch diesniettegenftaande was hij een armhartige dweeper, die behalven de gevoelens der Mijstieken ook verfcheiden andere dwaalingen koesterde, welken opgeteld worden in het werk van stockmann, ElucidariusHaereftum (j). — Hij verliet, zo als mosheim ter onder aangehaalde plaats fchrijft (*), de paden der gezonde reden, en kruiste door de ongebiande wildernis-, fen eener harsfenfehimmige wijsgeerte. Hij was een verfmaader van alle SxhuoJön- der- (*) Zoinmige Schrijvers geeven aRtern in *t Graaffchap Mansveld als zijne geboorte plaats op, doch verkeerdlijk. — Zie bodd. /. L> p. 1187- — (t> Volgens de aantekening van stoppel aar. op stapflrs IFederl. Godgel. IV. bl. 406, zóuda wei gel gebooren zijn 1533. en geftorven den 10 van Wiedemaand 1588. — Duel» *ortholt en anderen vernaaien , dat hij 15.88. toea hij ftierf, een man van negentig jaaren was; vveshalven hij ongeveer 1498 i'chijnt' gebooren te zijn Vide kor t h. Ei, li. p. 56S. (S; Polifbift. III. Lip. V. $. 36. m0rh8ff fpreekt hem echter van alle dwaalingea niet vrij.' '( + ) Pag. 4+ö—4ïo K. G. IX. bi. III. ' B 5, xvri. E ü W«  4f5 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis- XVII. *£u w. derwijs. Aan de Akademiën konde men geene weezeniijke kennis opdoen. Jd.sus coch was er verbannen, en de leerdoelen waaren van vervloekt en onvruchtbaar hout getimmerde* ). De waare geleerdheid konde alleen verkreegen worden uit eene befchouwing van zich zeiven, zonder boeken en an« dere hulpmiddelen. De zaaden van al heE Weetenswaardige waaren den men.'ch ingcfchaapen, en door eene naauwkeurige en aanhoudende befchouwing konde hij daar uit den weg ter zaligheid veei beter ontdekken , dan uit dc letteroefeningen ( § ). Verfcheiden werken van hem zien het licht, als, Theologica aflrologizata; Philofophia myjlica; Das gefprech yom Christenthum; Guldener grif aller dingen ohne Irrthum zu erkennen, en Studium uniyetfale. Alle deeze werken zijn na zijnen dood in 't begin der zeventieade eeuw, in de jaaren 1612 en 1Ö13 , of ongeveer dien tijd, uitgekomen. Jakob bohme, die mede één der vermaardlten onder de Vuurmijstieken is geweest, was gebooren te altsei* denburg, een vlek in de o pp e rl au snitz, in 't jaar 1575. Hij was een ongeletterd man , zijnde Schoenmaaker te gorlitz, maar werd van zijne aanhangers gegroet, als een afgezant des He' mels , op wien Gods Geest rustte , en veiëerd met den hoogklinkenden eernaam van theosophus germanicus, of Duit' fchen (*) Vide budd. 1. 1. I. p. 65. ($) Vide muo. /. /. II- p. M87 & Ïl8»ï  der Systematifche Godgeleerdheid. 47 fchen Godkundige». Ten jaare 1600, vijf en twintig jaaren oud zijnde, kwam hij voor den dag als een verachter van den openbaaren Kerkdienst en van de openbaare leeraars, en be^on eene nieu-? we wijsgeerte Godgeleerdheid onder den man te brengen. Zo men zegt, waaren het de toenmaalige twisten nopens' het Krijptocalvinismus, die hem het eerst aan het denken en nafpqoren der wijsheid gebragt hebben (*). Hij ftelde eene meenigte van Schriften op, en begdn ze uktegeeven 1612. In dat jaar vericheen te gcrlitz zijn eerfte werk, getijteld jakob bohmes Aurora, ader Morgenfothe im Auff'gange enz., 't welk naderhand'ten jaare 1676 te Amsterdam in 8vo herdrïsjjt is, zijnde hetzelve ook in 't Nederduitsch overgezet, en in 410 in 't licht gegeevcn ir>86. Eene uitgave van alle zijne werken in acht oclavodeelen is te amstekdam van de pers gekomen in 'r. jaar 1680 , onder den tijtel van Das Gotfeligen hocherleuchteden jakob bohme, Teuionici t'fiilofophi, alle Tkeofo■phifche wercke, daarinne alle tiefe gefieimtiusje Goites, der ewigen und zeitlichen natur und creatur , famt dem wahren grimde Christllcher Religion vnd de* Gottj'eligheit nach der Apasiolifchen gezeugenuJT Ofenbahret werden. Deeze uitgave is vernieuwd en verbeterd 1715, en andermaal 1730. Van de- (*) Zie bauckeb. 't a. t» III. St. bl. 729. xvir. EEUW,  28 Beknopte Letterkundige Gefckiedenis- XVII. JEU W. dezelve is ook eene Nederduitfche overzetting. Behalven dit zijn verfcheiden i>an zijne f-loogduitfchc fchriften op kosten van eenen vermoogenden Koopman te Amsterdam in onze taal overgebragt, en ïfzonderlijk uitgegeeven (§} 't Best van ille zijne fchriften is, volgends het oordeel ran deskundigen, zo ik ergens meen gefeezen re hebben, het boekjen, getijteld-, Van den weg na Kristus; — Er zijn ge-, leerden, die er aan twijfelen, of de fchriften, welken wij genoemd hebben, wel eigenlijk van boh me, en niet wel van verfcheiden anderen, zijn opgelteld (f). Ik wil geern betuigen , niet in ftaat te zijtt, om deezen twijfel te beflechten; en laat zulks over aan hun, die het lust, 's mans fchriften door teleezen, en het, zo doende, zullen kunnen beoordeelen, of de donkere ftijl oveial gelijk is. Daar die sommigen zo geheel niet toefchijnt, is hier uit de twijfel ontdaan. Indien er svenwel gcene andere gronden zijn , kan het, mijns dunkens, daaruit alleen niet (vorden opgemaakt'. Mooglijk • zijn wel de ($) Zie koelman, Vtrh. van 't -vergift der Zart. Pbilof. in dc ToecigerJng, daar hij ook lanmerkt, dat nog in zijnen tijd éohmes fchrif:en van zommigen te Jmfterdam- en elders met "nmk en -verwondering geleczcn wierden. Voor :en' a-irhanger van boh mes leer is ook bekend feweest de beruchte lcdeman; wiens Jfirq' ogiscb fteliel onlangs zo wel ontmaskerd is door pijnen vriend, den geleerden h. j. krom. (f, Vide Uuie Syn. IJ ijl. Eccl. C. XIII^ ft XLVI. et wtiiMAN H £. II. p. 13,34.  der SystemmïfcTte Godgeleerdheid. ' de meeste fchriften , die wij van hem hebben, door zijne kundige vrienden befchaafd; en van daar een önderfcheiden fchrijffüjl. — In deeze fchriften van bóh^ me heerscht van het begin tot het einde eene onverftaanbaarheid, die het bezwaarlijk maakt, zijne bezondere gevoelens naar behooren op te geeven ( * ). Indien eenige geleerden het wel hebben , dan moet hij onder anderen hebben gefield, „ dat {*) Van het onverftaanbaare in bohmks fchriften ftrekke het volgende tot er-n (laai. In Zijn genoemd Boek, Aurora, h. II p. 1 <5 vindt men deeze woorden , die ik hier in 't Latyn uit Po ir ets Opp Pofth. p. 4*7. zal overfchrijven. S-enfum tuum elevare debes ad fpiritum usque , & lonftderare , qut tota natura cum omnibus virtw tibus , qua. funt in ea lat urn . profundum . J'ummum, calum . terra, et quicquid in iis eft, g" fupra tcclos eft, fit corpus oei. Wie kan deezen volzin verftaan , en er een draaglijk denk. beeld aan hechten? poiret heeft dien op ziine wijze vertelaard, en verftaat door Corpus Dei, Corpus, quod Deus creavit, & in quo Deus operationes J'uas vult oftendere. Doch ik twijfel, of poiret 's Mans eigenlijke meening wei getroffen heeft: uit eene vergelijking van andere plaatzen in bo hm es fchriften fchijnt mij dat althandi zo geheel niet toe; men neeme onder anderen eens deeze woorden in zijn werk, De Signatura Rerum, of van de geboorte en betekening aller wee. zens, bl. ai. ,, God is een Gee-t, en zo fub„ tiel als eene gedachte of w;ile en de eeuwi,, ge natuur is.zijn ligchaamlijk wcezen; en de ,, uitwendige natuur van deeze zichtbaare, tast' ,, lijke, wereld is eene openbaaring of uitge,, boorte van den inwendigen Geest en wee ii, in 't goede en kwaade, en eene daarltelling „ in de figuurlijke gelijkenis, van de duistere „ vuur- XVlf. eeuvv .  go Beknopte Letterkundige Gefchiedenii XVII. EEUW. „ dat de Duivel een deel waare van God, naar de natuur des Vaders; dat Gods weezen in drie eeuwige verfchilligheden verdeeld waare, te weeten, in eene duistere, eene lichtende en eene vuurige wereld ; dat de zielen der Godloozen zamen met de Duivelen wederkèeren in de plaatze , waaruit zij in het begin van haare fchepping gekomen zijn, naamlijk in het mid- den- „ vuur- en licht -wereld'. En — de innerlijke „ natuur v*n de inwendige wereld ftaat in de ,, baaring." Ik weet niet, of ik deeze woorden verftaa , of niet, maar zo veel zie ik er, meen ik. duidelijk nit, dat b ohm e wel degelijk onderfcheid maakt tüsfchen Gods ligchaam. lijk weezen (Corpus Dei en 't gene hij de uit. viendige natuur van deeze zichtiaare ■wereld noemt. Het eerste is bij hem eeuwig, en het andere is ééns gefcfrapen: 't eerfte is, zo alï hij dit eenige regels laager zoekt te verklaaren, de moeder, waar uit het andere gebooren is. Maar wat verftaat eigenlijk de man door Gods1 ligchaamlijk_ weezen , of het Corpus Dei ? Dit :s en blijft mij nog een raadfel. Zijne begrippen in de boven aangehaalde woorden fchijnen niet veel te verfchillen van 't gene na hen de beruchte spinoza gedreeven heeft. Poiret zelfs klaagt dikwerf over de donkerheid van bohmes fchriiven; en indien de eene Mijstiek den anderen niet verftaan kan, wie zal hen dan verftaan? Om van de onverftaanbaarheid in bohm f. s fchriften overtuigd te worden, beginne mea Hechts het bovengenoemde boek. De jignatura return , ie leezen , gelijk ik gedaan heb , en men zal geene vijftig bla.izijden geleezcu hebben, of men zal van den man moeien zeggen , ,, Hij is ftapel „ gek geweest.' Het ftaat altoos bij mij vast, dat geen verftandig man zo heeft kunnen fehrij. ven, als hij gefchreeven heeft.  der Systertïatifthe Godgeleerdheid. 31 denpunc der natuur, enz (*)," — Van een zwartgallig .geitel zijnde, zocht hij doorgaans de eenzaamheid, en 't gene zijne hoogvlugtige verbeelding hem in het hoofd deed komen, zette zijne vaardige hand met eene verkeerd beftuurde pen, aan de fchoenmaakers tafel, op het papier ter neder. — Als zulk een Schrijver wordt hij, zo ik meen, ook afgebeeld in eene plaat voor de Nederduitfche uitgave van zijn werk, Aurora. — Zo men verhaalt, heeft hij het uur van zijnen dood voorzegd. Hij ftierf den 18. van Slagtmaand 1624.. (f). „ Ka zijnen dood is ten jaare 1687 w hec licht verfcheenen het geheele zamenltel van zijne leer onder den tijtel van Theo. logiae Christianae juxta principia jaco b 1 b 0h m 11 Idea brevis et methodica, met eene Voorrede van petrus poiRr.x. Dit werk is niet door hem zeiven, maar door eenen anderen Mijstiek vervaardigd, die de moeite genomen heeft, om uit°alle de voorheen uitgegeeven fchriften van hem eenige fragmenten te verzamelen, en in een Sijsteroatiseh verband bij elkaêr tot één geheel te brengen {§). Het zelve (*) Verg, koelman 't a> w. in de Toen* Stnin£, en ,tockm. 1, 1. p. 8o_83 voor zo verre ik bohme verftaan kan , vind rk ook ia Zijne fchriften die fteüingen. (t; Vide stock M 1. iocoq. 1. Cf.) Poiret wordt van zommigen, onder anderen van misitiju in de Prcdikcrb. bl. UI. S. 58 , voor den verzamelaar gehouden, maar siet XV17. eeuw*  ga Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. fcEU W. ve Is in de grootfte donkerheden ingewikkeld Poiret zelf heeft er van moeten betuigen (*)• dat het te donker en te ingewikkeld waare, om te kunnen verftaan worden van de lieden der wereld* of* gelijk hij toch wilde zeggen, van zulken* die het waare Godlijk licht niet ge* nieten. Zelfs is het^ volgens porets oordeel, niet verftaanbaar voor eerst beginnenden: en voor deezen toch had het behooren gefchreeven en ingericht te zijn. — Te recht mag men met mosme im zeggen (§ , dat dit Godgeleerd Syfteme van bohMe duisterer zij, dan de getallen van pythagoras en dé raadfelen van heraclijtus De grondftelling, waar op 's mans Godgeleerd ftelfel rust, komt voornaamlijk daar ,op uit, ,, dat de harten dér menfehen van ondeugden en gebreken gezuiverd worden , even als de metaalen worden gezuiverd." En deleer, hier op gegrond * beftaat uit een mislijk mengfel van Chy* mifche wijsgeerigheden, ingebeelde openbaaringen , en wilde mijstiekerijen. Iri alles, wat ik van den man geleezen hebi, is dit altoos door mij zo bevonden; CXXXIV& niet 'naar waarheid. Poiret werd het werki zo als het voor de pers beftemd was, uit Duitsch* land toegezonden , niet verzoek om het uittegeeven. En dit alleen heeft hij gedaan. Vide Com» inent, de vita ö? fcriptis rousTl, p. 26. (* ) Epift. de Auctoribm Myft. j. 46; U) K. ü. IX. bi. 11*.  der Systematifcke Godgeleerdheid. 33 CXXXIV, Jakob bohmb had een'grooten aanhang van riavolgeren. De rneestbefaarnden zijn geweest abraham van franc* KENBERO en THEODÖRCJS VAN TSCBESCH, twee Silefifche edellieden. Ren zijner hoogachters was mede de beruchte qui-* rijn kuhlmann , die na hier en daar, ook in holland, rondgezworven te hebben, 1684 te moskow om zijne dweeperij verbrand is (*). Naderhand heeft zich ook nog als; een' leerling van bohme 'zeer bekend gemaakt johan gkoro gichtêl, geneesheer te spiers, en vervolgens te Amsterdam, daar hij f710 overleeden is. Deezes mans Schriften zijn 1722 te lkijden uitgekomen in zes deelen onder den tijtel van: Theologica pratlica. Gichtel heeft eene bezondere lekte gefticht, die Gichteliaanen zijn genoemd geweest, en veel gerucht hebben gemaakt, ook hier in de nedrrlanden , te Amsterdam en elders, daar zij zich hebben opgehouden. Zij waaren blinde verëerers van bohme , en hielden deszelfs Schriften voor even achtbaar en Godh'jk, als den Biibel: zelfs ontzagen ze zich niet om dezelven te verheffen boven den Biibel (*) Het karakter, leeven , efï dood van ku h t. MA!«n wordt befchreeven in 't eerfte deel deï Karakters van merkwaardige ter dood veroordeel, de perzoonen, onlangs in 't licht gekomen. 111. deel. C XVIL  34 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. eeuw (•■) Vide budda- / /. II. P- ( + ) Zie dittelbagh Verval en Val der Lakadisun , bl. 85 — Uit het beloop van dit werk , en de wijze van voorftel daar in, komt bet mii echter voor , dat de Schrijver niet ó«r parriidig is. ■' ij , II. pag. 1189—1151». bel (*). Indien men dittelbach gelooven mag, waaren zij de flechtlten onder de Mijstieken , en 't gene paulus van de kretensers fchrijft. altijd leugenachtig, roofdieren, lui je huiken (f)- -7Dc werken van önderfcheiden Bohmisten vinden wij voor een gedeelte aangehaald in het meergemeld Boek van buddeus (§ .). Wij zullen hier den tijtel van één enkeld werk van dit flag overfchrijven, en het zal genoeg blijken, welk eene rommelzoo van dwaasheden en dweeperijen er in den geheelen hoop dier fchriften voor handen moet zijn. Deeze tijtel is , Der neu begeifterter BohMe, begreifend 150 weisfagungen und mehr als ioocoocooo Theofophifche f ragen, allen 1 heologen und gelehrten zur beantwortung vorgeleget. Geen verftandig man, kan, bij het leezen van' dien tijtel, een oogenblik in twijffel (laan, of het werk zelf moet een Abberakadabbera van ongerijmde gevoelens , en onverflaanbre gekheden weezen, — 't Weik is gefchreeven van kuhlmann. Niettegenfhande alle deeze Mijstieken. langs de donkere wegen van eene gewaan*  der Syftematifche Godgeleerdheid. 35 v aande wijsgeerte , door de flikkeringen v;n allerlei dwaallicht geheel verbijsterd geraakten, en nooit weder ce regt kwamen , zijn er toch onder hen geweest nannen, die blijken van geleerdheid gegeeven, en ook getoond hebben, dat zij de deugd beminden, en het op eenen vroomen wandel hadden toegelegd Van hier dat veele Godsvruchtige1" Schrijvers , die een gezond oordeel hadden , hen niet geheel verachten wilden, en het goede, dat zij, fchoon fchaarsch, bij hen meenden te vinden, van hun overnamen. De beroemde johan arndts, die van dweeperij en mijstieke zwartgalligheid wel niet geheel vrij gefchat, maar toch geen Godsdienstige dwaas genoemd kan worden, heeft onder meer anderen zulks gedaan in zijne twee bekende Schriften, die nog met {lichting geleezen worden van-veele Godsdienstige menfehen, Das wahre Christenthum en Paradiesgdrtlein, welke beiden ook in 't Nederduicsch vertaald zijn. Deeze werken behelzen hier en daar wel iets, dat den venlan» digen Kristen aanftootlijk is , maar zij ademen toch over 't algemeen waare Godsvrucht Dat zij den verflandigen Kristen thands in veele opzichten niec te zeer gevallen , komt ook mede daar van, dat de fmaak in diergelijke opflelIcn, zints den leeftijd des Schrijvers, nierklijk verbeterd is. Dit ook begreep voor eenige jaaren jakob fre». fed©ersen, die het eerst genoemde werk C a van XVII. eeuw. \  kvit EEUW, 36" Beknopte Letterkundige Gefch iedemt van johan arndts geheel verarbeid, met bijvoegfels vermeerderd, en opnieuw uitgegeeven heeft te frankfort en leipzig 1780. In deeze nieuwe uitgave van arndts waar Krhtendom , waar van ook eene door l. g. cordes vervaardigde Nederduitfche vertaaling het licht ziet, is alles naar den fmaak der tegenwoordige tijden veranderd: het al te donkere, te allegorifche en mijstieke is er uit -wechgenonien, het overtollige is er uitgelaaten , deeze en gene overdenkingen van feddersen zijn er bij gevoegd , en het voornaame plan van het boek is geheel bewaard gebleeven (*)■— Aan den anderen kant liep de armzalige dweeperij der Vuurmijstieken vcelen weidenkenden onder de Lutherfchen derwijze in het oog , dat zij een* afkeer van de ganfche Godgeleerdheid der mijstieken in 't geme'en gevoelden. Verfcheiden Schriften kwamen er in deeze eeuw uit, waarin de Mijstiekerij van vroeger en laater tijd met zwarte kooien «-etekend werd. Men befchouwde dezelve als gevaarlijk en fchadelijk voor het Krhtendom : en de meeste leeraars waa- (*) Zie NUMEljtR , 't a. b. II. S. s6>. en Algem, Vaderl Letteroef. HI. D. No 1. bl 9 en ]0. — Joh. arndts is geweest Generaal Superintentent van het Prinsdom lunenburg, en geftorven 1621 Eene volledige verzameling van zijne Schriften is uitgekomen met eene voorrede van rawbach te leifzic 1734-  der Syftematifche Godgeleerdheid. 37- waaren er volflaagen verachters van. — Eindelijk Hond de groote filip jakob 1 spener op; en deeze bragt, ondanks den tegenitand, dien hij ontmoette, de Mijstieke Godgeleerdheid binnen haare eigenlijke grenien. Hij zuiverde haar van de wartaal der Platoniuen en Paracelfisten. en hield niets over, dan '.t gene uit den Bijbel ontleend, of met de uitfpraaken des Bijbels , naar zijne gedachte , overeenkomstig was. De vrienden van waarheid en Godsvrucht zegenden hem, en maakten een aangenaam gebruik van zijnen arbeid. Men heeft wel spener aangeteegen, dat zijne ganfche Godzaligheidsleer gehaald waare uit de oude Schriften der bedorven Mijstieken , en hij dus eene even dwaaze leer invoerde, als de vrocgfle dweepers» ten tijde van ORIGENtS. FrEDERIK KRIS TI AAN bucher haalde hem als «odaanigen Leeriiar op eene onheufche wijze door in een werk, getijteld , Plato 'mysticus in piëtist a redivivo, das ist, Piëtist ij cher ub&reinftimmuitg mit der heidnifchen Philofophia Platonis, und feiner navol, ger, uitgegeeven te dantzig 1699 in 4. Doch balthazar koepke, die ook in dit werk gegispt was, fciireef daar tegen een boek, getijteld, Die wahre Theologia mystica oder asc&tica aller glau* bigen alten und neuen 'lestaments. uitgekomen te halee 1700 in ü. met eene Voorrede van spener. ]n dit boek Verdeedigt zich de Schrijver, en in d§ C 3 voo^ XVfL  XVII. ie uw. 38 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis voorrede van hetzelve doet. dat ook spene r, tegen de ongegronde verwijtingen, die hun en hunnen geheelen aanhang gemaakt worden. Zij verdeedigen zich niet fiechts met woorden , maar ook met de daad, Zij toonen , in het beloop van hunne verdeediging, dat zij alleen voorftanders zijn van eene fchriftmaatïge mijstieke Godgeleerdheid, die niets met plato en paracel.sus gemeen heeft, dan 't gene , waarin deeze wijsgeeren % hunnes dunkens , met de heilige Schrijvers oveiëenilemmen (*). —- CXXXV. Nu gaan wij over tot de Mijstieken. die flaande deeze eeuw onder de Hervormden zich eenen naam gemaakt hebben. — In eenen gezonden zin kan men in de eerfte plaats hier onder rekenen den beroemden g1jsberï voet, of voet Ius, gebooren te heusden den 3 van Lentemaand 1589, Predikant eerst te vlitmen en èngelen (f), vervolgens te heusden, en daarna Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te utrecht, waar hij in (») Over speners verdiensten in het verbeteren der Godgeleerdheid, herieeze men 't II. D, van dit Werk, hiervoor bl 42—53- ' Cf) Vlijmen en engelen was in de tijden van voetiüs, die er de eerfte Hervormde Predikant is geweest, met elkaêr gekomblnetrif. Te vlijmen en engelen is hij gekomen ten jai$n, en er gebieeven tot 1617.  der Syftematifche Godgeleerdheid, 39 in 't jaar 1634 gekomen, en den 1 van Slagtmaand i6jó geftorven is (*) — In de Hervormde Kerk hadden er zich na de tijden der hervorming zeer weinig Mijstieken opgedaan. Dan na het midden van deeze eeuw kreeg vqetius lust, om de oude gefchriften van de Mijstieken bonaventura, taulïr, van kempen en anderen op te fchommelen, het goede er uit weder voor den dag te brengen , en het Hechte te verbeteren, Hij heeft dit verftandig en keurig gedaan in zijn werk ra ao-^Uot, five Exercifia pietatis in ufum Juventutis academicae, uitgegeeven te gorinchem 1664 in 8. waarin hij de onbedorven Mijstieke Godgeleerdheid op eene Sijstematifche wijze behandelt ( \ ). — In zo verre moet v o etius tot de Mijstieken gebragt worden; fchoon hij anders met de eigenlijk genoemde Mijstieken niets overëenkomltigs kan gezegd worden gehad te hebben. — En ook dit zelfde moeten wij in 't voorbij gaan aanmerken van den kundigen en God- C*) Hij ftierf dus in een* hoogen ouderdom. Reeds eénige jaaren was hij het ééhigst overgebleeven Lid der Nadonaale Sijnode te Dordrecht , gehouden, i6s8 en 1619, geweest (f) Ut vir.gilius es ennii fiercore , ka, inquit voet lus in Proleg p 7. aurum collegit, Sc et nos ex libris ( Pontificiorum ) Slfccti» cis aliqua, quae dSfecata a fordibus fuis in nafiram Theologiam diiiventur; aut fait cm accafio.' tiem dent , five per antithefin , five per rudera &> vcfligia melioris Theohgiae genuinos & plenqj dffceticae conceftus tanto facilius formattdi, C 4 XVII. eeuw.  ■ xvn. ( peuw. i i ! i ] ■ | < i i 1 \ I i \ö Beknopte Letterkundige Gefchiedenis jiodzaligen whlem teellinck, die Predikant te middelburg geweest is, en Men v o e t i u s den tweeden, doch her-> >ormden, van kempen noemt (*) — VTooglijk doen wij onzen leezeren geen* >ndiehsr met hier het geheele beloop van t gemelde werk van voetius kortlijk jptegeeven. 't Werk is verdeeld in vijf;n twintig hoofdftukken. Het eerfte handelt over de oefening der Godzaligbeid in het algemeen. In het tweede svorden eenige praktikaale kunsttermen verklaard. In het derde wordt gehanïeld over de geestlijke overdenking. In iet vierde wordt gehandeld over het gejed. In het vijfde over de bekeering. [n het zesde over het geestlijk fchreijen. n het zevende over de praktiek van het reloof. In het achtfte over de praktiek ran het geweeten. In het negende over iet leezen des Bijbels. In het tiende over iet gehoorvan Gods woord. In het elfde >ver de naderking van 't gehoorde onder le Euangelieprediking In het twaalfde >vcr de praktiek van den doop. In het lertiende over de praktiek van het heilig vondmaal. In het veertiende over het icfchouwen van Gods werken. In het ■ijftiende over het wel doorbrengen van len dag. In het zestiende over de piak- tiek (•) Zie de Voorrede v»n voetius vooi 'Efllincks werk, de wotjleling eens bekeef, tn Zondaars*.  der Syftematifche Godgeleerdheid. 41 'dek van den Sabbat. In hot zeventien ie over het doodén van het vleesch. In het achttiende over den Geestlijken irrijd. In het negentiende over de verzoekingen. In het twintigfle over de gcestlijke verlaatingen. In het een en twintigfle over het wel derven. In het twee en twintigfle over het Martelaarfchap In het drie°en twintigfle over den Huisgodsdienst In het vier en twintigfle over onze Kristelijke pligten jegens anderen. In het vijf' en twintigfle over de bezondere oefening der Godzaligheid, naar de bezondere bedekkingen der menfehen gefchikt. Uit dit beloop van 's Mans werk merkt men, dat de onderwerpen zeer gewigtig zijn. Hij behandelt ze ook op eene voor elk Kristen belangrijke wijze, zonder zich door Mijstiekerij van 't fpoor te laaien afdrijven. Jammer is het , dat dit werk in zulk eenen droogen Scholaftieken trant gefchreevcn zij, waar door her Hechts alleen nuttig kan zijn voor geleerden, die aan zulken fchrijftrani. gewend zijn. CXXXVI. Tot de bedorven Mijstieken in de Hervormde Kerk van deeze eeuw moeten voornaamliik gebragt worden de vermaarde an- toinette boorignon oe la pokte, en haargunfteling petrus poiret. Deeze beiden hebben onder de Hervormden met hunne Mijstiekcrijcn veel opfpraak verwekt. — Ahtóinettb bourig. C 5 NON xytra eeuw»  42 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. : £ £u W. j 1 ( J \ I I I ] 1 ) ) I vion kan wel eigenlijk niet geteld worden onder de leden of voorltandfters der Hervormde Kerk , wijl zij nooit eene apenbaare belijdenis heeft afgelegd, doch, tvijl zij zich meer fcheen te kunnen verëeligen met de leer der Hervormden, dan net die van eene andere gezindheid; enoolf ;an poiret, die een Hervormd Predikant was, niet wel gefgheiden kan workn , gcüjk in 't vervolg nader blijken jal, kunnen wij haar niet wel ergens be-r :er plaatzen, dan hier. — Zij was geboo■en in Vlaanderen te r ij s s e l den 13 van Louwmaand 1616 uit Roomfcha juderen , maar verliet zo dra zij door eezen en denken zich van de meeste haas ■er kunne önderfcheiden had, haaien va» lerlijken Godsdienst. Dit deed zij niet :o zeer uit oogmerk, om zich bij de Proteftanten te voegen, als wel om zelre eene afzonderlijke Sekte te flichten; :ij bleef trouwens ook nog eenige Roomche dwaalingen omhelzen, als bij voorbeeld , het leerfluk van het vaagevuur en neer diergelijken Betreurende het verval van den Godsdienst onder alle Kristijke gezindheden, zocht zij ,s op haare wij:e , het onder de asch der Schoolfche rerfchillen bedolven vuur der Godzaligheid veder opterekenen, ten einde zich daarvan, loorhaar toedoen, weder een nieuwe gloed ■an hartverkwikkende warmte allenthalve ver- (*) Zie NitiiwUNDi Vermaaklijkbcim tit ic Kerkgefcb.. bl. 447.  der Syftematifehe Godgeleerdheid. 43 verfpreidcn mogr. Door haaren blaakenden Godsdienstijver , haare ernsthafrige houding, haare bezadigde leevendigheid, en haare vrouwlijke liefcaaligheid wist zij een groot aantal onbedachtzaamen aan heur fnoer te rijgen, 't Gelukte haarer fchranderheid een' aanhang te maakcn, die haar fchier als eene Godin vereerde, en heure lesfen als orakcliprcuken aannam. En het was niet alleen een ongeletterde volkshoop, die aan haare bijilerzinnige dweeperijen het oor leende; maar zij telde ook onder haare aanhangers oordeelkundige en in de weetenfchappen bedreeven mannen , die wijsheid en waarheid zochten. Zeer zonderling zijn haare leevensgevallen geweest, welken verhaald worden van ba ijle ( * _). Zij zwierf van de eene plaats na de andere, nergens bijna veilig zijnde voor de woede van het gemeen , 't welk door den haat der Kerklijken tegen haar werd opgedoekt. Langen tijd heeft zij in haare omwandelïngeu het gezelfchap genooten eerst van eenen kristiaan de cordt, die Priester in zijne geboorteftad megchf.I,en en Superieur van de vaders der Orator ie geweest was ( f ), en naderhand van den vermaarden petrus poiret, dien wij in 't vervolg zullen kennen leeren. De (*) DiBion. art sourignoiv. ff) Dc Maatfchappij van de Vaders der bm-\ lorie , opgericht ten jaare i£>m. door zekeren pier re berule, beflaat door geheel frankvijf- en zeventig departementen, daar onder xvrr.  4 4- Beknopte Letterkundige Gefchiedenis xvir. Eeuw- De cordt werd haar door den dood oncrukr ten'jaare lóóg. En poiret bleet bij haar tot heur overlijden. Zij ftierf' te franeker den 30 van Wijnmaand 1680 Zeer zonderling waaren ook haare gevoelens. Haare hoofdftelling ftftat reeds aangetekend hier voor in de LXXV1I. %. De eerfte Goddelijke openbaaring had zij te gent in Vlaanderen ten jaare 1662. Dit licht werd fpoedig gevolgd van nader ontdekkingen. Haare gefprekken met God, haar gezichten , droomen efi ingeevingen , waaren meenigvuldig; en zij werd daardoor verwaardigd met de kennisfe van duizenderlei dingen , waarvan de fchranderite ge* leerden onkundig bleeven. Van de Filofofij was zij geheel afkeerig. Zij was eens der begreepen de Collegiën en Ssminariën. Van deeze Maatfchappije vindt men een naauwkeurig bericht in de Befchrjjving van parijs, onlangs uitgegeeven bii loosjes, bl. 6g—73. (*) Ds cordt ftierf te noords t rand in 't Hai togdom sleeswije Hij had te Amsterdam om fchulden in de gevangenis gezeten , maar had zich daar uit weeten te zoek te maaken , en werd naderhand door vergift te nooudstrabd ongelukkig van kam geholpen. Antoinetts was zijne erfgenaame , doch niet tot haar voordeel , want 's Mans boedel was met fchulden en procesfen bezwaard — Zij was aangezocht door deezen de coi
doch, gelijk alle bedorven Mijstieken, meest over donkere zaaken, daar niemand bij kan , en in bewoordingen, die dikmaals de geleerdfte denkers niet vatten kunnen. 't Gene zij gefchreeven heeft , is grootendeeis ge* fchept uit de fchriften van tauler, suso, bohme, en a. cruce: 't overige zijn wanfmaaklijke voortbrengfels van haar eigen verwilderd harsfengeltel. Alle (•") Men leeze den twaalfden brief in het eerfte deel van haar werk , Het graf van de velfche Godgeleerdheid, en men vergelijke weis«asm. H. E II p. 891. (f) Vide walchii Bibl. Th. Set. II. p. 56. jZij was dus voorzeker eene favante dame. XVII. EEUW.  46" Beknopte Letterkundige Gefchiedenis xvir. Eeuw. Alle haare werken , in het Fransch opgefield, waarvan eenigen in önderfcheiden (lukken door haar zeiven van tijd tot tijd waaren uitgegeeven, zijn door der bezorging van haaren vriend poiret bij Eikanderen in het licht gekomen te Amsterdam in het jaar 1679 en'de volgenden. Zij beflaan negentien oktaaf deelen, en hebben den eenvoudigen tijtel van l^outes les Oeuvres de Mlle a nroiNETTE bourignon. Terftond na deeze Franfche uitgave zijn ze overgezet in het Nederduitsch: zijnde het eerfte deel van deeze vertaaling uitgekomen 1680. Ook zijn ze overgezet in het Latijn , Hoogduit sch en En gels ch. In deeze haare werken flikkert wel hier en daar een fchoone flraal van goed verfland en gezond oordeel, maar de flikkering is gelijk een fnelle blikfemflag in een' donkeren onweersnacht , die flraks de duiflernis nog akeliger doet worden, 't Ganfche ftelfel van haare gezwollen Godgeleerdheid, zo als het in haare uitbuur» digc boeken in ftukken cn brokken verdrooid ligt, is bij elkander geraapt, en in orde gefchikt door poiret in zijn uitvoerig werk getijteld , VOeconsmie Divine, gelijk wij in de volgende §. nader zien moeten, waartoe wij thands over* jaan. CXXXVII. Petrus poiret, de lieve vriend iran antoinette bourignon, was een  der Syftematifchë Godgeleerdheid. 47 een man van uitgebreide geleerdheid en een fchrander Kartefiaansch wijsgeer, maar te gelijk een zwaarhoofdige Dwee* per (*). Een' natuurlijken aanleg tot Dweeperij hebbende, liet hij zich door de looze beleezingen van antoinette bij den neus leiden, die hem fpaedig in de gekronkeld? paden haarer in 't ,wild liggende Godgeleerdheid verdwaal en deed. Aan hem zien wij , hoe ligtlijk mannen van gezonde denkvermoogens, in het verkeer met dwaazen , door verre gaande dweeperij befmet kunnen worden , en mede tot eene Godsdienstige krankzinnigheid overflaan. Dus veraart het fchoonfte verftand in mislijk onverfland, wanneer de werking èener heete verbeelding het overwigt krijgt, en niet met kracht en geweld wordt tegengehouden. —— Poiret was gebooren te metz den 15 van Grasmaand J646. Ten jaare 16-4 te s t. a n n a h o f. v e in het t w e s« brugsche Fransch Predikant onder de Hervormden zijnde , en in eene zwaare kraakte liggende , verpligtte hij zich door eene gelofte aan God, om, ingeval hij herfïeld werd, te fchrijven een werk, waarin hij het zijne zoude zoeken toetebrengen, dat er eens een algemeene vreede in de Kerk tot fland kwam. Aun deeze gelofte voldeed hij. Hij fchreef een (*) Stapferus in Th. Polem. IV. p. 346". eum tiominavit Virum acutiflimun , turn mala turn l/oua fama ccleberrimum. xviï- eeuw*  48 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. Eeuw. j S l j J - < i r < f e ti *i 1 een werk, 't welk in 't jaar 1677 te AM_sterdam in 4. het licht zag onder den tijfel van Cogitationum Rationalium de Deo, anima-, et malo Libri IV. in quibus, quid de hifce cartesius eiusque fequaces boni aut fecus fenferint, omnisque Philofophiae certiora fundament a, atque imprimis tota Metaphyfica verior continetur. Dit werk is verbolgens met vermeerdering [en groote verandering nog tweemaalen door hem tiirgegeeven, in de jaaren 1685 en 1715. Hetzelve draagt zeer veele blijken van 's Mans bedreevenheid in de Theologirche en 1'ilofoHJche vveetenfehappen; in» wonderheid in de Kartefiaanfche wijsgeerte (*). Doch ook te gelijk befpeurt nen er in zijne geneigdheid tot Mijstiecerij. Hij had toen al de Schriften van rauler en van kempen geleezen. 't) Het voornaame oogmerk van hem, n het fchriiven deezes werks, was, de vijsgeeren en voornaam lijk de Kartelaanen tot eene zuivere kennis van God >pte!tiden , en den vreede tusfehen de wistzieke Protestanten, waare het moog- lijk , f*-) Placebant illi in Pbilofophia prae ccete. Is placua c a r. t e s I I , Conf. Biil Brem. 'X. UI. f i. p 79. At quid de iis poftea fen:rit, in hocce quoque opere, fecundae et tertiae iitionis , pasfim expofuit f ■ Voor deeze beide Mijstieken heeft hij al> jd de grootfte hoogachting behouden . blijken» gene hij tot hunnen lof fchrijrt in zijne Oeeun. Opgetoogen over haare fehitterehde Godsvrucht , en haare hoogfteigerende begrippen aangaande, het Evangelie van jesus, en Gods Kerk, vergat hij, in het genot van haar bijzijn , fpoedig alle zijne belangen en vrienden. En deeze dweepende 6 Mch (*) Het getuigenis, 't welk deeze anders wij. ze man van antoi nett », na het eerfte ge. fprek "met haar , aflegt is door het dwaaze heen* Men leeze het voorbericht voor jijne Ofers Ptfib, ij et 16,  der Syfïëmatifcke Godgeleerdheid. 53 Matrone bekwam weder aan hem 't gene zij aan de cordt rerlooren had, een medgezel, een' befchermer, en een* trouwen vriend. Hij bleef bij haar te hamburg, en zwierf vervolgens met haar na bremen, na oldenburg, na oostfriesland, en eindelijk, na franeker, daar de dood hem van haar beroofde. — Dit verhaal, 't welk ik deels uit smans eigen aantekeningen (*), en' deels uit eene leevensbefchrijving van hem ( f ), heb opgegeeven, leert ons p o 1REt kennen als een' Geestlijken Avantuner, wiens groote geleerdheid tot krankzinnigheid was overgeflaagen. — Na den dood van antoinette bourignon ging bij eenigen tijd woonen te Amsterdam, van waar hij na rhijnsburg in holland verhuisde, daar hij na een dertigjaarig verblijf geltorven is den ai van Bloeimaand i7i9t oud zijnde drieen zeventig jaaren (§). Behalven het genoemde werk, CoHtationes Rationales de Deo &c. heeft hij eene meenigte andere boeken uitgegceven, waaronder ook eenigen zijn, die van anderen waaren opgeireld , en wel- ken (*) Vide Stil. Srem. Cl. iii. p. 77— 8f. (f) Vide Comment. de Vita et Script is' Poi. reti, opp. eiuspoflb. pracf CS) Hij was getrouwd geweest met eene kxaudia kin van metz, doch of deeze vrouw hem na holland gevolgd is', weet ik niet. Zij is geftorven opgeveer 't jaar 1689. Vide Comment. *c vita etc. p out ei 1 p. 5 D 3 XVII. EEUW.  54 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW. ken hij meestal met eene Voorrede verrijkt heeft (*). Eenig en alleen verdient hier onze bezondere aandicht zijn boek, getijteld, VOeconomie Divine, o,u Syfleme Univerfel et demontrê des otuvrès et des desfeins de Dieu envers les hommes, en beftaande uit zeven deelen in 8'. volgens de eerfte uitgave, die te Amsterdam gefchied is 1687. Naderhand is het in twee kwartdeelen uitgekomen , in 't Laiijn tc leipzig 1705, in 't Engelsch te londen 1713. en in *t Ncderdiiitsch te d m l f t 1723. (f ). De tijtel van dit werk toont niet onduidlijk, dat poiret eenig gevallen gehad hebbe in het denkbeeld der Coccejnanen , nopens Gods inrichtingen met den mensch , welken zij huishoudirgen van God pleegen tc noemen, 't Gene hem aanleiding tot het fchrijven van dit boek had gcgeeven, was een kort opftel over de voorverordening, van hem ontworpen. Dit nader bearbeidende vielen hem eenige yoortreflijke waarheden onder het oog, welken hij tot nog toe niet had opgemerkt (*) De ganTchc lijst deczer werken wordt gevonden in de Ribl. Brem. Cl, iii. f. I. p. 83—91 , en in de derde uirgave van poueti Cogit. Retion. (f) Mosheim maakt in zijne K. g. ix. d. tl'. l6f> melding van eene Latijnfche vcrraaling , die 1Ö86 zoude uitgekomen zijn , doch dit is een in 't oog loopende mi;flag, wijl 1.687 het oorfpronglijke werk eerst is in 'c licht verfcheenen. In de Bibl. Brim. II». p. 84.. is daaromtrent ook iets onnaauwkeniigs.  der Systematifche 'Godgeleerdheid 55 merkt. Tevens zag hij zulk een helder licht over zijn onderwerp verfpreid, dat de grootfte zwaarigheden , die anderen meestal onoverwinlijk voorkwamen , in zijn oog als een damp verdweenen. Hier door werd hij opgewekt, om zijne ge* dachten op papier te brengen , en wijl anderen misfehien daar uit ook eenig nut zouden kunnen trekken , een uitvoerig gcfchrifi. voor het publiek te vervaardigen , waarin hij de waarheden van den Godsdienst in verband met die van de natuur verklaaren wilde — Dit werk moet wel , volgens des Auteurs eigen oordeel , niet als een geregeld Sijfleme der Mijstieke Godgeleerdheid aangezien worden; doch buddeus, walch en stapper houden het daar evenwel voor (f): en dit is het ook. De hoofdzaaken van de Sijftcmatifche Theologie, die in de Schriften van andere Mijstieken of geheel niet, of hier en daur verfpreid te vinden zijn, worden er in eene fchoone orde in aangetroffen. Eerst handelt poiret over de Schepping, en het ge*' fchaapen, dan over de zonde en den oor- (*) Legas fivis Vindicias, Veritatis et innocen» tiae, quas oppofuit poiiitus crirrjinntrombus 1. w. iaegeRi, infertas eius Opp. Pojtb. Lib. I. C. V §. 7 et 8. (f) Vide eudd. /. /. II p. 1195 WALCH. in BUI. Tbeol. Sel. II. p. 61, et stapf. /. 7. IV. p. 346. stapferus OpUS hoCCe poi reti a N U M nominat Syftcma Tbeologiac myfticae or* éine et cennexicne clcgetitiffima conferiptum. D 4 XVII EEUW.  56 Beknopte Letterkundigs Gefchiedenis XVII. EEUW. I J 1 t i I 1 c \ \ c u u c oorfprong van het kwaad, dm over het her/iel van den mensch voor de manschwording van j e s u s k r i s t u s , dan over hetzelve na de menschwording van j e s u s ïristus, toe aan de voleinding der wereld, dan over de werking van Gud en de medewerking van den mensch: en eindelijk over Gods Voorzienigheid. Deeze bezondere onderwerpen maaken elk een bezonder boek uit, 't welk in verfchilfende hoofdflukken verdeeld is, waarvanwij het beloop, uit hoofde van deszelfs uitgebreidheid, hier niet wel opgeeven kunnen. In het derde en vierde boek Iraagt poiret zijne gevoelens voorno3ens de leer der verlosfing , volgens de weven perioden der Coccejaanen, maar jp eene ganscli zonderlinge wijze. Voor t overige Jerert hij in dit werk een' volen overvloed van oude en nieuwe mijsiekerijen , bij elkaêr geraapt., uit de Schrifen van antoinette bourignon, vier fmaaklooze Godsdienstbegrippen hij n orde gebragt, en met zijne eigen dweelerijen opgefierd heeft ( *). Zo wel ier . als in alle de werken van hem, ntdekt men onwederfpreeklijke bewijzen an zijnen onderzoekgrzagen, doch tot wonderbaarlijke denkbeelden overneigenen fludielust. Met het grootlte recht mag (*) In Cnnpfidi» fhic) habcbimus quicquid ta Schola Myftica pruafumtuofa diüitat Ita ribit iaec.-r.us in I)i]j". de Enthuf j.-17. ODf. FOIJLETI Opp. J?0fi/>. p. 255.  der Syfïematifche Godgeleerdheid. 57 mag hij dierhalve onder de Mijstieken gerekend worden; fehoon hij zelfdaar zeer veel tegen heefe gehad (*), en wel onder de besten cn verftandigften; want hij bezat zeket groote gaven, en een. ichrander oordeel. Jaeger noemt hem den voornaamften onder de Mijstieken zijns tijds (f ). Wanneer men de eerfte uitgave van zijne Cogitatioiies Rationales vergelijkt men zijne laater gefchrifren, en voornaamlijk met zijn werk UOeconomie Divine, 't welk wij hier beoordeelcn , befpeurt men in dezelven een groot verfchil van gevoelens. Daar hij in de eerfte uitgave van zijne Cogitationes Rationales de Stem der gejonde reden en der Kar-teRaanfche wijsgeerte zo krach;ig fpreeken liet, legde hij naderhand , vooral in zijn werk UOeconomie Divine , haar een geheel zwijgen op. De kennis, welke de mensch door lettcrblokken en denken bekomt , was , zijns achtens, geetie kennis (J). Dat alleen was den edelen naam van kennis waardig, 't welk den mensch (*, Vide poIreti Findicias veritatis. opp. eius Pofth inf Lib. I. C. V. $. 6. (f) In Difert. de Enthuf. Supra cic J. 17. (§.) Fruftra efl labor omuis, na fcribit p o I r E■rus Oeeon Div. P. I. p. iï3., qui hl netura rcrum inquirenda impenditur ab iis , qui famili- ariiatem Dfi ha&cnus non recupernruut. Er"o quaecumque Ratio, et omnium omnino Philvfupbo' rum conatus ad ndturam explicandam tan.is la. ionbus moliuntur , veré loiidem funt fumnia , de fuibus non immer ito txclamabis; — concepit Iu- D 5 bo- XVII. e e (j w,  58 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. : eeuw. ( < i » nensch door eene onmiddellijke verlich:ing werd ingeltort. 't Eene was valfche in 't andere waare kennis. He? weezen lier vvaare kennis was eeniglijk gelegen n eene zekere betrekking tot God, waar loor de ziel aan God gelijk wordt (*). 3ok was deeze waare kennis meer eene revoelige. dan eene denkbeeldige kennis. En uit die gevoelige kennisfe redeneert lij over zijne mijstieke {tellingen mees:erachtig voort. — Het zal voor mijne ieezeren, denk ik, de moeite wel waardig zijn, dat ik eenige bezonderheden uit poirets Sijfteme, in een ordelijk verband, hun mededeele. — Deeze bezonderheden komen hier op uit. „ God is een oneindig vrij werkzaam weezen, 't welk een genoeglijk genot heeft in de befchouwing van zijne eigen gelukzaligheden , cn geheel licht is (f). Dan het heeft fiefif Behaagd , uitwendige weezens te fcheppen, waarin zijn bceldtenis pronkt. Onder deeze weezens behoort ook de mensch , die -een voortreflijk fchepfel is, beftaande uit ziel en ligchaam. De borem et peperit mendacium. — Wij gebruiken bier de Latyvfchc uitgave, waarvan de tijtel is: Oecenomiae L)ivii:ae Lilri Sex. (*) Ita Scien-iam Solidam a falfa difcerni poffe exiftimat poiretus in Libro fuo de Eruditione Solida, Superfici aria et falfa, (edito 1692.) 4& I- P- 4> 5. et L>b- H- P- I09- et feqq. • (t ) Deus efl Ens nituofum, et fine fine liberrimum , iden-que luminofüm atque deliciofum. Otcon. Div. II. p.  der System■aiifche Godgeleerdheid. 59 De ziel is eene gedachte, bekwanrri , om Godlijke genoeglijkheden te fmaaken , en vol verlangen na licht (*). Zij is bedeeld met uitmuntende hoedaanigheden, cn begaafd n et eigenfehappen , die haar gelijkvormig doen zijn aan haaren Maaker (f ). De begeerte, die in den mensch plaats heeft, is eene begeerte na licht en liefde, en geeft hem' rust noch duur, zo lang hij het begeerde niét deelachtig is (§). Om dit deelachtig te worden is het geloof noodzaaklijk , waardoor de ziel , bewust vati haare zwakheid en onmagt, alle verzinfels der menschlijke reden verwerpt, en zich tot God wendt met eene onuitfpreekliik vuurige drift, tot zo lang zijdoor deftille befpiegeling vervrolijkt wordt met eene verrukkende voldoening, en vervuld met Godzelven. ({) Schoon de ziel hier nog gedrukt wordt door den last van haar ftöflijfe ljg- (*) Anima eft cogitatio ad Inmcn gaudiumque adfpirtBs'ï Otcon. Div. 1. tag. aio. Conf. r ai i. (t) Narura liamana confimilis eft divinae , et ómnia utrobique funt eadem. Occon. Div. I. pag. 138. (§) Defiihrinm nnimae eft naturale ct necesftfrium, — ininortale , et infinite maximum. — Et defidennm Ine —' non poteft non in anima exc'tare commctiovèm infinitara, per quam illa agkata e' requiefcere nefcia , ad lumen amoremque quaerendum vioJemer impeilitur, Cccon. Div. I pag. 214 ■—'— '■ (+) Deus creavir homiuem , non ut ratiocimetnr, ac inencem fibi proprii» actibus fuis im\ ple- xvi r." EEUW.  6o Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVIT. EEUW. pleat, fed — ut Deum ipfum per fidera — in fundo animae fuae infinito et divino contineat. Oecon. Div. I. pag. 133. Voluntas ac deli- derium meum nunquam fatiabuntur, nunquam fc* liciier gaudebunt , nifi ego occtipatione et posfeflione mei (ubi non nifi tenebras et anxictatem inquieram invenio) repudiaia, Obieéto Per" fe&iflimo et Luminofo, propter quod et a quo ftim , aff'eétiones meas devoveam ac tradara. Atque ita in itiius demum c~>gnitione a que amore :inveniam iuroen atque acquiefcentiam ad beatitudir.em meam, feu ad intelügentiae atque amoris mei felicitatem pcrfectionemque neceffaria. Oecon. Div. I. pag. a8. (*) Quod fi animae inhabilitas et diftraftio. nes variae impediant quo minus Deus in anima operetur pro eius capacitate , — alia ratio erit, , - fi inhabilitas ea tollaiur. Ergo fi anima a propriis tenebris figm«ntisque fuis confiderandis, ab a&ivitate propriae mentis , ab amoribus fuis, omnibusque quibus adhaerefcit quaeque Deus aon fuut., ftudia fna revocet; intipiatque in fe it» quiefcere, ut nihil peregrini admittat, ad Deum folum interim in centro fuo adfpirans cura defiderio divinas eius emanationes ibidem recipiendi; Deus utique non poteft, quin ibidem et illucefcat, et doceat, Amoremque fuum in es producat atque omnia bona divina in eadem ef* fundat. Occen. Div. 1. pag. 686. ligchaam, en Gods ongedekt aangezicht niet aanschouwen• kan, is het haar door geloofsöefening echter mooglijk, tot deezen hoogen trap vangelukopte lteigeren." £*) Het punt, waarop het losfe ftelfel van alle zijne begrippen draaide, was dus tweeledig, en befiond in eene verfmaading van de rpden, en in eene ingebeelde onderwerping aap de indrukken der God-  der Syflèmatifche Godgeleerdheid. 6t Godlijke verlichting (*). — Met dit alles is zijne Godgeleerdheid verftaanbaarer, dan die van bohme. Bij hem is nog veel gezond verdand , maar bij bohme is alles brabbeltaal. En wat men ook van poiret denken mooge, een onpartijdig beoordeelaar zal hem moeten houden voor een' man, die God vreesde , cn diens bedoelingen zuiver waaren , maar die uit liefde tot God de zaak te verre dreef (f). — cxxxvnr. Dit zij gendtfg van de Mijstieken, onder de Hervormden, en hunne Theologe- (*) Hoe weinige indrukken eener Godlijke verlichting in de daad a»T. bourionon en f óv ret zeiven gehad hebben, blijkt genoegzaam uit hunne Schriften ; en wat van al hun voorgeeven daaiömtrent te houden zij, kan men eeniglijk opmaaken uit hunne donkere , en tevens God -ea menfehen beleedigende, gedachte aangaande dea eerden flaap van a da m. Beiden hebben zij ergens in hunne Schriften verdicht, dat adam door eene afmattende verm-enging met de diereu zich dien flaap zoude op den hals gehaald hebben. Zie scheuchzers Bijbel der Natuur door den geleerden m e ij e r uitgegeeven , I. D. I. St. bl. a88. Welk een vervoeilijk denkbeeld'. Zeer veele gevoelens vau PolRiTkan men wederlegd vinden in het Syft erna Controverfiarum ittvisf. van zach. grapius. (t) In monimentis ingenii , quae nobis reliquit, multa habentur vera atque utilia ; coniunda autem cum iftis funt falfa ac cum fanaticismo aperte congruentia Verba funt I. e. «ALCHii Bibl. Tb. Sel. T. li, p. 60. xvir. eeuw.  XVIT. e e u W. 62 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis griefoe Schriften. Men vond, behalven de bedorven Mijstieken in de Hervormde Kerk ook wel Leeiiiars, die van de Mijstiekerij niet geheel vrij waaren, en den naam zouden kunnen voeren van halve Mijstieken, zo als j. lood en- SÏE1N, t. brak el, w. brakel, en meer anderen, maar van deezen zullen wij in 't vervolg beter gelegenheid hebben, 't eene en andere dksaangaande den leezer mede te deelen. Wij willen ons nu eenige oogenblikken bepaalen , volgens ons gemaakt plan , bij de Joristen. Dit flag van Dweepers heeft hunnen naam van eenen david joris, een' glasfchikier te delft. Deeze man had eerst behoord tot de Munfterfcke wéderdoopers, van welken Wij in \ vervolg moeten gewaagen: dart daar hij onder die lieden' zo zeer geen hoofdperzoon was , en toch geern een' groeten naam in de wereld maaken wildé, had hij het er op toe gelegd, om eene afzonderlijke Sekte te dichten. En ook dit was hém geflaagd. Zijn achtbaar gelaat, zijne deftige houding , en zijne welbe'fpraakte tong had veele eenvoudige lieden , ja zelfs zulken, die het anders aan verflani en opvoeding niet ontbrak, geheel wechgeflcepr en als betoverd» Zijn aanhang hier in de n e d e rl and en was vrij talrijk Onder dezelven waaren veele bcgoedigde burgers , die hem uit hunnen rijkdom met allerlei giften zodaanig van overvloed voorzagen, dat  der Systematlfche Godgeleerdheid, 6*3 dat hij een zeer weelderig leeven leiden konde. inzonderheid deed hij zich daai van te goede, toen hij, van delfi vertrokken zijnde, te bazel woonde Herwaarts was hij geweeken, omdat hij zich in holland niet meer veilig achtte onder de vervolgingen der wéderdoopers, met welken hij gelijk werd gefield. Te bazel hield hij zich ftil, gedroeg zich als een' vroom man , ging bij de Zwingliaanen te kerk, gebruikte hec avondmaal, deed veel goeds aan de armen, en wendde voor het overige geheel geene poogingen aan, om zijn genootfchap uittebreiden. Hij ftierf alhier den 26 van Oogstmaand 1556. Twee jaaren na zijnen dood lekte het eerst te bazel uit, wie david joris geweest was, die aldaar onder den naam van Jonker jan van brugge geleefd had. De Stadsmagiftraat het beweezen ziende, dat hij een der Godöntëerendfte ketters v/aare geweest, veroordeelde zijn dood ligchaam ten vuure. Hetzelve werd den 13 van Bloeimaand 1559 opgedolven, en benevens zijne boeken en zijne beeldtenis onder de galg verbrand. Veelen houden hem voor een' aartsfchurk ; of hij dat geweest is, iaat ik daar, dan zeker gaat het, dat hij een looze dwceper is geweest, die er den flag van had , om zijne aanhangers te bedotten; naardien het anders onbegrijplijk is, hoe zij zijne leerftellingen hebben kunnen aanneemen, die zo zichtbaar falsch en dwaas, xvir. 'eeuw.  f54 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. eeuw. dwaas, als ondeugend en godloos waaren. Zie hier eenigen van zijne leerflellingen. „ Kristus was de tuchtmeester geweest tot de komst van hem, david joris. Hij was de waare mkssias, de Zoon des Vaders, door welken God zich duidlijker openbaarde, dan door kristus, die zijn voorïoopcr was geweest. Hem wcs de magt gëgee'/en, om zalig te maaken en te verdoemen. Hij was de'man, die ren jongden dage de wereld oordeelen zoude. Onder de geloovigcn behoorden geene huwlijken meer plaats te hebben, maar de vrouwen en tevens ook de bezittingen moesten algemeen zijn. De hemel was tot nog toe ledig geweest, maar God had hem gezonden, om dien te bevolken , en daar toe de genade uittedeelcn"( *). Mooglijk wordt dit alles wel wat bij vergrooting opgegeeven. Men weet, hoe het altijd bij het beoordeelen van Ketterlche Schriften gegaan is, Zijne uitgegeeven werken zijn veeletr, onder anderen lieeft men van hem de volgen • den, Ferklaaring der Scheppenisfe; ge- fprek' ( *) Deeze en meer andere vervoeilijke (K-Hingen van hem worden uit het boven te noemen wonderboek opgegeeven door den geleerden uab o e m m i u s in deszelfs Grondelicke Onderricht ting! CXL. Nu gaan wij over tot de Kwaakers, eene zoort van Mijstieken, die zich voornaamlijk in engelland hebben berucht gemaakt. Zij werden Kwaakers genoemd wegens het beeven van hun ligchaam , wanneer zij in 't openbaar over Godsdienflige onderwerpen begonnen te fpreeken, of, zo als anderen willen, om dat zij voorgaven te beeven voor Gods Majesteit, en deszelfs Woord. To quake betekent in 't Engelsch beeven (f). Zij zeiven wilden liever kinders des lichts hee- C*) Men leeze over deeze Sekte mosh. K. G. VII. bl. :.oi-SQ3. Wucu Bibl. Tbeol. Select. JI p. 47 en 48, en vergel stockmann Elticid. haettjium pag 145 148. (T) Dit woord Qjiake is denklijk in oorfprong hetzelfde met ons verouderd quikkeh, zich flerk betueegen . regt lecvendig zijn ; waarvan nog overig zijn de onder ons bekende zamengeltelde werkwoorden verkwikken , op kwikken.  der Systematifchc Godgeleerdheid, 69 heeten. Deeze Sekte der Mijstieken werd geiticht ten 'jaare 1643, of, zo als anderen Schrijven, ten jaare 16^7, door zekeren g kor ge f.ox, een'fchoenmaaker van zijn ambacht, en een' zwaargeestig en dweepend mensch, die zich iiet voorHaan, door Godlijke verlichting beftraald en met de Godheid zelve vervuld' te zijn ( *). Als een dooiende Ridder liep dn dwaashoofd door een goed gedeelte van engelland heen, het volk on. derrichtënde, dat zij te luisteren hadden naar de (tem des Godlijke woords, die in hunne harten fprak. Door zijne zemelknooperijen wist hij een groot aantal ligtgeloovige lieden op zijne hand te krijgen, die zijne Mijstieke leer omhelsden, en met hem tegen de Overheid en de Geestüjkheid aan 't muiten floegen. Dit laatfte zochten zij bij het weinig denkend gemeen te vergoelijken met het voorwendfel, dat zij op zodaanige wijze volgens het verborgen licht van hun hart handelen moesten. Cromwell had veel werks, om hen te beteugelen. K arel, de tweede, kon hen geheel niet verdraagen. Een geweldige llorm van vervolging ftak tegen hen op, en dreef niet (*) Fox was gebooren 1624 en is geftorven 1691 oud zes en zestig jaaren. Het verfchil over den tijd der (lichting van zijnen aanhang zal het best dus kunnen vereffend worden Ten jaare 1643 werd fox een Dvveeper, en ten jaare 1647 begon hij openlijk te leeren. £ 3 xvir. eeuw.  jro Beknopt* Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW. sier. weinigen van hun buiten hun Vaderland na andere gewesten, na duits omland, na frankrijk, na de neüerlandek (*) en na elders, maar inzonderheid na n oordümerika, daar zij op de voorfpraak van eenen hunner voornaamfre geloofsgenooten , willeai penn, van k a r e l den ' tweeden, en van het Parlement, eene wijd uitgelïrekte, doch onbebouwde, landltreek ter bewooning bekwamen, die heden nog, naar hunnen begunstiger, pen nsyl van ïë genoemd wordt, en daar hunne nakomelingen zich thands nog ophouden. Door deeze vervolging en verdrijving uit engelland zijn zij zeer verbeterd, en te regt gebragt. Die zich na pennsylVANië begeeven hadden, hebben zich in- (*) In friesland werd ten jaare 16S2 door 's Lands Staaten een iïreng plakkaat uitgegeeven ; waarbij den kwaakt rs de Provintie verboden werd, onder bedreiging van, ontdekt wordende, te zullen moeten werken in 's Land. fchaps tucht- en werkhuis den tijd van vijf jaaren. Zie o er des Twee Verhand: over de vrijh: des geloofs enz. bl. 162. Te Amsterdam en ook te Rotterdam is langen tijd eene Kwaakerfche gemeente geweest, doch, zo men mii bericht beeft, moet dezelve bijkans geheel verioopen zijn Over't geheel genomen heeft de Sekte der Kwaakers weinig opgangs gemaakt onder befebaafde volken, uitgezonderd de Engclfchen\. Trouwens de Godsdienstgievoelens der i.viaakers meer gefchikt voor Engelen , dan wel voor menfehen , konden alleen een gevallig voorkomen hebben bij eene natie , die met eene ftrenge en hier op aarde anbeoeft nbaarc zedekunde veel op had, zo als ie Engclfchen.  der Systematifche Godgeleerdheid, 71 inzonderheid als braave burgers gedraagen van den tijd af, dat zij er geweest zijn tot heden toe ( * ). — Middelerwijl hunne gemoederen wat aan het bedaaren geraakten, werd ook hunne leer en tucht eenigszins in orde gebragt. wïlliam penn, robërt barclafj, george kkith, en SAMuëL fischer waaren leden van hun genootfchap. Deeze mannen, van kunde en bekwaamheid gansch niet misgedeeld, gaven aan hun ftelfel der Godgeleerdheid en aan hun Kerkbeftuur eene regelmaatige gedaante (f). Dit deeden zij vooral met oogmerk, om dus doende (*) Van de genen, die met penn ten jaare 1693 zich in ameRika bevonden, zijn verfcheiden ftokoud geworden. Nog in 't jaar 1788 waaren er zes in leeven ; volgens brissot in zijne nieuwe Reize in de vere'enigde Stunten van JSoordamerika, il. 8a. Zij hebben zich van tijd tot tijd zeer uitgebreid — In newjork, de jerseys, delaware, eil mar ij land lijn er veelen. In massasucheï, new- hampshire, caroline en georgië ,zijn er minder. Zie brissot 'ta w 11. bl. 113 — Over de wetten , en den regeeringsvorm der kwaakers in p e n n s y l v a n i ë zie men iets belangrijks in de Bibl. Britt. T XV. p 310— 343 en XVI. p. 127—162. De Schrijvers der Bibl. " fpreeken met lof van hunne inrichtingen. Onder anderen zeggen zij. // «*y a peut étre point de pais au monde , 011 on voye regner tant d' ordre, d'cquité, de moderation , &* amour fraternel, eu'on en voit en Pennfylvanie. Zie verder , over 't karakter en de leevenswijze der kwaakers, brissot, 't a b. II. bl. 71—182. Ct) Over de geleerdheid en arbeid van deeze mannen zie men weismann H. E. II. pag. 824, 825. — willum penns werken beftaan 111 E 4 XVII. eeuw.  72 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis xvii. EEUW. ! : l 1 < 1 1 | d 1 de een gordijn te fchuiven voor hen aanfiootlijke in woorden en bcdri ven, 'twelk hun het meest de verachting van alle weldenkende braaven had op den hals gehaald. Het grondbeginiel van hunne leer is even hetzelfde, als dat vanmeesc alle andere Mijstieken ; naamlijk , dat er in de ziel van elk mensch een zeker inwendig licht verholen zij, 'c welk oorfprong!ijk eene vonk is van de wijsheid , welke het Opperweezen bezit. Ieder, die behouden wil worden, moet deeze inwendige vonk, welke de zinlijke lusten van het bedorven vleesch fchier hebben uitgedoofd, door zijne befpiegelingen weder aanblaazen en ontvlammen. Dit licht noemden zij de hemelsche 50piha ( * ). Uit dit gfóHdbeginfel leidden zij de wanvoegli'fre leerftellingen if; als bij. voorbeeld, dat men lijdlijk •usten moest in zich zeiven, en in alles :e werk gaaii naar het inwendig licht; lat men den Bijbel fieebts hadde aante;ien, als een ondergefchikt hulpmiddel, naar niet noodzaak! ijk ter verkrijging Ier zaligheid (f j\ dat de bpenbaare ge- be- ?s groote o&aafdeelen ; en daaruit kan men le ceioofsleer en de zedeknnde der kwaakers nisfehien 't best Ieeren kennen. ■ (*) Zie ba» ci, a ij in de apologie der Kristtjke Godgeleerdheid, waarvan itraks' nader: volens de La:ijnfche' uitgave p ) 4. (f) Vide Catechefm mox memor, cap. II. et 'pol. b a r c l a 11 Th'. lil. Verg. van emdh lift. Bericht van alle gezindheden , H. 325.  der Syfiematifche Godgeleerdheid. 73 beden en de Sakramenten nergens toe nut waaren (.*); dat men gerechtvaardigd moest worden door eigen gerechtigheid (f); dat er geene Overheid diende te weezen ( §); dat het doen van een' eed ongeoorloofd waare CD? enz Even ^gelijk de meeste Mijstieken, waaren zij verfmaaders van alle menschlijke weetenfchappen (**): en daarentegen verhieven zij in den hoogden trap hunne ingebeelde wijsheid, hunne hemelfche soi'hia. Evenwel hierin onderfcheidden zij zich van veele andere Dweepers, dat zij de Schooien ganscb en al niet onnoodig keurden. Zij drongen zeer aan, op een daadlijk Kristendom, zo wel als op een lijdlijk, en vergaten niet, de gronden van hun geloof der gèmeente inteboezemen. Op de Sijdematifchc leerwijze waaren ze nogthands tterk gebcecen, en daar zij , vijanden zijnde van het twis* ten over Godsdienstige leerftellingen, alle gebreken der Scholallieken onder die leerwijze betrokken, hielden zij de Godgeleerde Sijdenm voor wangedrogten van eene hèidenfche gekristenJe Kdolbfij, of liever voor eene uitwendige letter- (*) Apol. bar.cl. p. 270. 3'0. 3'4' ( f) Catecb: C. VI. C $ ) Apol. pag. 334. (4.) Apol. pag. 334. et Conf. Comp. Ecclef. Goth: T III. p. 291 et 292. (**) Vide cb.oesii Hift. qüacic: Lib. II, p. 307. Conf. tv 11 o. 1. L I. p. 16. £ 5 xvi r. EEUW.  XVIT. EEUW. j ] < i i i i i i T j t t 4 f 'i / I n v V z h V 1. 74. Beknopte Letterkundige Gefchiedenis terkennis van kristus, die op eene heidenfche leest gefchoeid was (* ). Sodgeleerde SijiTemas in eenen eigenijken zin genomen, zijn er dierhalven liet van hun voorhanden. Onder de schriften, waarin de leer der Iiwaakers roorgedraagen wordt, moogen wij tellen le Thefes Theologicae, de Apologie en de Catechismus van robert barclaij. 3e Thefes Theologicae zijn in het Latijn :n Nederduitsch uitgekomen te amster>am 1775. De tijtel der Apologie is: 4pology for the true Christian Divini' y, as the fame is held forth and preahed by the people called in fcorn Qitaers. Dezelve is 167Ó in 't Engelsch te rONDEN, cn zij is in dat zelfde jaar og in 't Latijn, vervolgens 1683 in 'c Nederduitsch, en 1684 in 't Hoogduitsch 2 Amsterdam, en 1702 in het Fransch ; londen uitgegeeven. De tijtel van en Katechismus is: Catechism and Con-.jjion of faith. Dezelve is ook 1675 in : Latijn en 1679 in 't tloogduitsch te msterdam in 't licht gekomen. — 1 't Nederduitsch is hij er insgelijks, ïaar in welk jaar, en waar gedrukt, rect ik niet. In deeze Schriften rorden de leerileilingen der Kwaakcrs .er verbloemd voorgedraagen , terwijl 2t weezenlijke en eigenaartige der geselcns mecnigwerf verzweegen wordt. De (*) Vide Apol. pag. nop et 201. Conf. bvod. 1. p. 380 ei cr uk sii 1. 1. p. 308.  der Syjïematifche Godgeleerdheid. 75 De Schrijver levert, naar het oordeel van mosheim C*) , een verminkt en onvolkomen zamenitel der Kwaakerfche Godgeleerdheid De lecrltellingen worden befchreeven in deeze werken, met woorden van eene algemeene en onbepaalde betekenisfe, en in eenen gemaskerden fH|l, waardoor zij een fchoon fchijnend aanzien hebben. Dit is denkHjk gefchied, met oogmerk, om onder zulk een glimpig voordel anderen te gewinnen. — Ongelijk beter, naauwkeuriger , onpartijdiger, openhartiger en duidlijker is gefchreeven het werk van wil- liam penn en george white- head, uitgekomen ^674 in folio on der den tijtel van The Chriftan Quaker , and his Divine Teft'nnony vindicat.d by Scripture, Rea/'on and Autho* rities againfl the injurious Attempts, that have been lately made by Severa, Adverfaries. Thefirstpart by w. penn, the fecond part by g. whitehead. CXLI. Van de Kwaakers flappen wij ovei tot de Labadisten, die ook tot de Mijs' tieken moeten gebragt worden. — D< Labadisten hebben hunnen oorfprong var jean de l'abadie. Deeze man i: vet (*) k. g. ix. bl. 314. Weismann geel in zijne h. E. ii. p. 829—834 de voomaamft leeringen, in de Apologie voorkomende, op. XVII» eeuw. I c  y6 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. £ E u w,- i ] ] I 1 (*) Het getuigenis, *t welkhij, uit het midden der Jefuiten wechgaande 1639, V!>n hun verkreeg, is te ieezen in het Cemp. Ecclcf. Gothan: lij. p. 273. (t) De beroeping te middelburg bad hij aangenomen op (lerk aanftaan van zijne vriendin anna maria schuurman, cn op aanraaden van voetius, die hem toen voor eenen tweeden teiuikck hield. Zie den Eefchciien Kerkhervormer , bl 15. verfcheiden maaien, zo het fchijnt, van denkwijze veranderd , en van de eene plaats na de andere gezworven. Eerst was hij Priester tot de orde der Jefuiten behoorende, te bourdeaux (*). Nadien tijd was hij Prediker onder de Janfenisten te parijs, en vervolgens in't Bisdom van pikardije. Eindelijk ging hij tot de Hervormde Kerk over, en werd Fransch Predikant te montadban, daarna te 3Eneve, voorts te middelburg in iBELANn (f) en ten laacflen te veeie. Te veere legde bij 1669 zijnen h'enst neder, en van daar vertrok hij ïö Amsterdam, met veelen van zijne tanhangelingen uit bet eiland walcheien en van elders, om eene afgezonlerde Kerk te nichten. Dit ook gelukte ïun, doch zij bleeven niet re amster>am, maar zetteden zich 1670 te herord, en 167a te altona neder, 1 welke laatstgenoemde Stad l'abaie den 13 van Sprokkelmaand 1674 verlecden is, zijnde op dien dag net vier-  der Syfiematifche Godgeleerdheid. 77 vierenzestig jaaren oud (*). — Te alton a werden zij kort na den dood van l'abadie ontrust door het gerucht van eenen op handen zijnden oorlog tusfehen Denemarken en zwRKDtN, en dit deed hen allen fpoedig weder verhuizen. Het ganfche Labadistïfche gezelfchap vertrok van altona na friesland. daar zij op het Slot van waltha, ir ouder tijden thet inga geheeten, ge le^cn onder het dorp wieuwerd, eei beuendig, vreedzaam, en langwijlig ver verblijf hebben gehad (f). Op dit Ka Itec (») Zeer önderfcheiden wordt het karakt: van V a b a d i e beoordeeld, foekf. sjoeRD befchrijfthem in zijne Kerkl. Gcfch. bl, $11— 5l£ als een' Godzalig en bij uitftek braaf man , e de opfteller van deszelfs leevensbencht in d Lccvcnsbefchrijvingen van eenige voorneame mai ven en vrouwen V. D fchetst hem met de haa lijkfte kleuren af als een' grooten dweeper e bedrieger. — Leezenswaardig is ook een brn van paulus hachenberc over l'abaDH tP vinden in de/ïii/.5r■ b i. n s- 111 6c ')• f, :n or er *• nd  78 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVIT. eeuw, : 1 ] i \ i I 1 i ] i (teel is na verloop van veele jaaren echter het genootfchap uit eikanderen geraakt. Een der laatflen was koenraad bosman, die te leeuwaarden I744 overleeden is (*). De leer der La- hadisten was wel niet zo verre buiten den haak, als die der Kwaakers, en andere Mijstieken, maar week, in zekere voornaamde punten niet weinig af van 3ie der Regrzinnige Proteftanten. Al'een daarin kwam dezelve overeen met 3ie der Mijstieken, dat zij, volgens het /oorgeeven van l'abadie en zijne meteleeriiaren, rustte op de bezondere verachtingen en openbaaringen van den Heiigen Geest, die een Kristen alles in God jien, de Godheid genieten, en volmaakt mverfchillig deed zijn, omtrent het gene n de wereld gebeurt, indien God maar verheerlijkt werd. Doch zeer verfchillen de I,abadisten van de Proteftanten n de bediening der bondzegelen, en de oefening der Kerklijke tucht. Naarde* naai de Sakramenten , volgens hunne gedachten, eeniglijk ftrekten, om het geoof der Bondgenooten te verfterken , noesten ze ook aan niemand anders bediend ;eweest ook onder den naam van het Labadis. enboseb , om dat hetzelve omplant was van hoog ;cbonmte, waardoor het van verre naar een groot >osch geleek. De Labadhten werden aaaröm n friesland doorgaans gehecten de Boschlieden. (*) Zie f. sjoèrds K. G. bl. 523. Denkijk heeft deeze Labadisi zich bosman genoemd laar het IPieuvierder Hoscb.  aer Syflematifchc Godgeleerdheid. 79 diend worden, dan aan de geloovigen, of aan zulken, die door de wedergeboorte tot het geloof in kristus bewrogc waaren. Uit dien hoofde konden de kleine kinders niet worden gedoopt , maar men moest met den doop wachten tot dat er jaaren van onderfcheid, en blijken van geloof in den mensch waaren, en door hem zeiven belijdenis van den Godsdienst konde gedaan worden. — En ook moesten uit dien hoofde van de Avondmaalstafel geweerd worden niet alleen ergerlijke perzoonen, maar ook de zodaanigen, van wier genadeftaat de gemeente geene genoegzaame bewijzen hadde, fchoon ze anders onberispelijk van gedrag waaren. Zo dat niemand op de beproeving van zich zeiven werd toegelaaten, maai van de gemeente moest beproefd worden, en als beproefd bekend zijn. In 't vervolg zullen wij nog iets naders van hunne leer en tucht moeten opgeeven. Hun plan was wijders, den Godsdienst van kristus tot deszelfs voorige eenvoudigheid , zo als die befpeurd was ten tijde der Apostelen te jerusalem, ten aanzien van leer en leeven te hervormen; zij trachtten eene geheel van Sijstematifche bijvoegfels gezuiverde Godgeleerdheid intevoeren, en eene Kerk van enkel heilige menfehen , waarin gemeenfehap van goederen plaats had , opterichten. Doch dit laatstgenoemde was enkel denkbeeldig, en, zo als zij het wilden uitvoeren , volflrekt oabeüaanbaar met de ver' ëisch« XVII. eeuw.  XVII. KEU w. 80 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis ëischten der menschüjke maatfehappif. Hunne poogingen zijn dus mislukc Alle menfehen zijn geene l'abaihe. L'abad 1 e zelf was her ftrenglte voorbeeld van he;lighefd, ging.nederig gekleed, atzeermaatig, en bleef zich zeiven in alles gelijk — Onder de Labaduten^ zjjn verfcheiden lieden van geleerdheid en aanzien geweest. Put rus du lïGnon, en petrus yvon, de eerfte en voornaamfte medegezellen van l'abadie, waaren geletterde lieden. Te wie u werd hebben onder de Labadisten gewoond petrus dittelbach, voorheen Predikant te NENDO.RPin OOST,friesland, c o p- per , voorheen Predikant te Duisburg, joiiannes hasknaar , voorheen Predikant te britswer d en wieuwerd, en balthasar colerus, voorheen Predikant te nijega cn elahuizen. De twee eerstgenoemden hadden vrijwillig afftand van hunnen dienst in hunne gemeenten gedaan , maar de twee laatstgemelden waaren door de Kla«fis van snekk afgezet (*) En te wieuwerd ook heeft zich een' geruimen tijd tot haaren dood toe opgehouden de geleerde en beroemde anna maria schuurman. Hoe zeer deeze weér« gaèlooze dame met de Godsdienstgevoelens van l'abadie was ingenomen, kan (*) Zie Naamregister van de Predikanten der Klasfis van snie(, door h. reinaloa, H. 5 en 23.  der Systematifche Godgeleerdheid. 81 kan men zien uit een gefchrift van haar, te vinden achter een werk, getijteld Declaratio fidei (*). Deeze Declaratiefidei is het voornaamfte geichrifc, 'twelk ons oogmerk vordert, hier te noemen, 't Zelve is uirgegeeven door l'abadie te hervord ten jaare 1671 in het Hoogduitsch onder deezen tijtel, Declarations Schrift, odsr eine nehere èrklaerung der reinen lehre und des gefunden glaubens joh. de l'abadie, pet. yvon, p. du lignon enz. waar na in 't volgende jaar 1672 het werk verfcheen in 't Latijn, mede te hervord, onder den tijtel van Solemnis fidei declaratie joh. de l'abadie, petri yvon, p. du lignon, etc. Dit boek wil men, dat door l'abadie en du lignon opgefteld zij. — Ook moeten wij hier melding maaken van twee werken, door l'abadie alken gelchreeven, waar van het eerfte onder den tijtel van Regt en waar Christendom uitkomen is s685 , en het andere, zijnde eene verhandeling over den Katchismus, en beftaande uit twee deelen , te leij. den is uitgekomen r68o. — Door yvon al- (*) A. M. SCHUURMAN is te WIEUWERD begraaven. Zo men verhaalt, heeft men voor weinige jaaren, heur graf openende, haar^ligchaam nog gaaf en onverteerd gevonden. Ik meen zelfs / dat er Liefhebbers geweest zijn, die bij deeze gelegenheid ftnkjens van haar doodsgewaad zijn magtig geworden, en die bewaard hebben. ->—> 111. deel. F XVII. eeuw.  82 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. Et UW. / alleen is gefchreeven en uitgegeeven, Examen der éénentwintig artikelen, raakende de gemeinjchap der Gereformeerde Kerken, \t"ji, en Ontdekking van de waare Religie 1684 (*). — Die zij tot ons oogmerk genoeg van de Labadisien. CXLII. Eindelijk 'komen wij dus tot de Mijs» tieken, die leden van de Roomfche Kerk .zijn geweest. Wij zullen ons alleen maar bepaalen bij die van deeze zeventiende eeuw. — Het Kloosterleeven der Munniken heeft ten allen tijde en ook in deeze eeuw zeer veel voedfel en lleun toegebragt aan de Mijstieke Godgeleerdheid. — Van daar, dat dan ook in deeze eeuw een groot aantal van Mijstieke Schrijvers zich heeft bekend gemaakt. — Allen dachten zij over 't geheel genomen wel niet gelijk, doch in de voornaamfte kenmerklijke punten hunner leer waaren zii eensgevoelend. — Aan de Jefuiten hadden zij eene fterke tegenpartij, en van dezelven zijn zij niet zelden met veel hardheid behandeld. — Eenigen van de vermaardften zullen we hier opnoemen, C*} Van de Labadisten, en van hunne leer kan men een zeer voordeelig bericht vinden in de Kcrkl: Gefch: van f. ijoerdi, bl. 511—527. — En over de Schiiften der Labadiiten zie mea verder walch Bibl. Tb. Sel. III. s. 4S—52.  der Systematifche Godgeleerdheid. 83 men, en dan eindelijk ons in 't bezondere wat langer ftilhouden bij de zo veel gerucht verwekt hebbende Qttiëthten. De eerfle Mijstieke Schrijver onder de Roomschgczindcn , die ons hier voorkomt, en dien wij noemen willen , is jo hannes crucius, «f a. cruce, geboortig van aalst in Vlaanderen, en Paftoor te stabroek» Doe* ze heeft in het begin van de zeventiende eeuw uitgegeeven önderfcheiden Mijstieke werken, als, Adfcenfus montis Carmeli; obfcura nox animae; flamma amoris viva, en meer anderen De tweede is FRANtisKus de sales, bekend onder den tijtel van Bisfchop van geneve, geflorven te lijons 1622, en door Paus alkxander den zevenden ten jaare 1065 onder de heiligen geplaatst. Van deezen zijn gefchreeven, en in 'c Latijn, gelijk ook vervolgens in 't Hoogduinen, uirgegeeven, Libri XII de amore Dei. Van hem is ook eene Introduciio ad vitam devotam. De derde is antonius sucquet, geboortig van mecheli-.n. daar hij ook Ketlor is geweest, en geflorven te parijs in Sprokkelmaand 1626. Deeze man heeft uitgegeeven een werk, getijteld, Via vitae aeternae, te Antwerpen, 1620 De vierde is maximiliaan van de sande, gebooren te Amsterdam den 18 van Grasmaand 1578, Doftor en Profes/br te wurtsburg in frankenland, en geflorven den 2 van SlagtF a maand XVII. eeuw.  XVIL EEUW. ?4 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis maand 1656. Onder deezes mars wer* ken, die door'foppens (*) begroot worden op een aantal van achtenzeventig , vindt men een boek getijteld, Theologiae Myfïicae Libri III, 't welk ten jaare 1627 te ment2 in 4. is uitgekomen; dit werk is eigenlijk eene verdeediging van de leer der Mijstieken tegen derzelver wederftreevers, welken erin de Roomfche Kerk meenigvuldig geweest zijn, maar voornaamlijk zich lieten zien aan bet einde van deeze eeuw , gelijk vervolgens nader blijken zal. — De vijfde is hugo de palma, van welken 1647 in 12. gedrukt is een werk, 't welk den tijtel draagt van Triplex via myftica. Bij deezen voegen we nog ook filip van de heilige d r i ë e n he i d (p hi- lippus de S. S. Trinitate, — welk een zonderlinge naam! —J die gefchreeven heeft eene Summa Theologiae myjlicae; En konst. barbanson, die uitgegeeven heeft een Compendium verae Theologiae myfticae, gedrukt te Amsterdam 1698 in 12, Dan wij dienden hier niet te vergeeten den vermaarden Kardinaal rob. bellarmijn. Deeze heeft mede eenige werkjens in het licht gezonden, die hem een' zekeren rang onder de Mijs» tieken hebben doen verkrijgen» als, Ge* mïtus columbae ; > Adfcenfus mentis in Deum ; De arte bene moriendi; Jnftitutiones Christiani hominis. enz. In deer <*) Stil. EelS- p- 884.  der Syfematifehe Godgeleerdheid, 85 deeze Schriften van bellarmijn ontdekt men niets dweepachtigs; ten waare men dweeperij wilde noemen het vernaaien van Roomfche fabelen, en leugenachtige vertelfelen, zo als men in de Roomfche Kerk gewoon is, die eikanderen als waare gebeurenisfen op de mouw te fpelden, en het ernltig ichrijven van de benaauwlheden en angften in het vaagevüUr of iets diergelijks, gelijk dit mede bij alle Roomschgezinie Schrijvers van zijnen tijd gevonden wordt, jndien dit dweeperij is, waarvoor trouwens elk Protedant het houdt, dan zijn bbllarïMijns genoemde Schriften daar vol van. Doch eigenlijk gezegde Mijstieke dweeperij hebben wij er niet in aangetroffen. Hij behandelt de Leer der Mijstieken, of de praktiek der Godzaligheid , in den fmaak en behoudens de kenmerklijke gevoelens der Roomschgezinden, zeer zuiver. En er zijn voor elk Kristen, die met een oordeels des onderfcheids leest, hier en daar fchoone aanmerkingen in. Onder de Roomschgezinden hebben zich insgelijks eenigen naam gemaakt de zogenoemde Vuurrnijstieken, Het hoofd van deezen was johan baptista van helmond, een Scheidkundige. Deeze man was gebooren 1577; is geweest Geneesheer te brussel, en geflorven den 30 van Wintermaand 1644. H'j was bekend in zijnen tijd onder den naam van den Vuur arts ( medicus per ignem), Hij is geweest een voorllander en beoefeF 3 naai XVII. EEUW.  XVTÏ. , EEUW. ; ] l J 3 f5 Beknopte l etterkundige Gefchiedenis mar van het Magnetismus , uitwijzens rijn werk , Difpittatio de magnetica vulnerum curarione uitgeko-nen te pa* ij s \6n in 8. welk gefchrift hem te mechrl'-n eene oraangenaame gevangenis aerokkende , wordende hij* befchuldigd , /an vcrfcheiden ketterijen daarin voor? jedraagen ie hebben. Na 't eene en anlere, dat in dit gefchrift gevonden werd, spenlijk herroepen te hebben, is hij we* 3er op vrije voeten o Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. eeuw. Godsdienst moeten geacht worden , elk onpartijdigbeoordeelaarvan 't gedrag, met hem gehouden, zal toch ook moeten erkennen, dat hij onrechtvaardig behandJd is, en dat in zijn geval de Kerklijke Ariftokra* tie een bewijs heeft gegeeven tot welke dwingelandij en vervolging zij in ftaat is: trouwens daar van zijn nog wel veel fterker blijken. — Wat nu in 't bezondere het gemelde werk van molinos aanbelangt: hetzelve is een wonderlijk zamenhatigend Sijfteme van waarheid en dwaaling. 't Zal wel der moeite waardig zijn, den hoofdinhoud daar van hier optegeeven. 't Werk is verdeeld in drie boeken, waarvan elk boek weder in önderfcheiden hoofdftukken gefplitst is. — ln *t eerfte hoofdftuk van 't eerfte boek vindt men reeds 'sMans geliefkoosd denkbeeld, dat de ziel altijd rusten moete; — dat zij vrij moet zijn van alle hartstogten, afgetrokken van alle gedachten* uitgefchud van alle verlangens en begeerten, en ontdaan van alle vreeze : Zij moet afleggen alle eigenbelang en uit het oog verliezen alle belooning. De ziel moet beftaan five ullo motu et aclione, zonder eenige beweegingen werkzaamheid. Deeze opfchorting van gedachten en daaden is het grondfteunfel van de geheele Godgeleerdheid, die hij in't vervolg behandelt, in 't tweede hoofdftuk leert hij, öatmen in het gebed geen redenmaatig denken, en geregeld fpreeken benoodigd is, en dac eene ziel, die zich daarvan onthoudt, het  der Syftematifche Godgeleerdheid. 91 het gelukkig bidden kan. Zijn gebed is een enkel lijdlijk gebed, 't welk geen gebed is. — In het derde hoofdltuk leert hij, dat een mensch door overdenking en een daadlijk gebed niet tot de volmaaktheid komen kan-, indien de mensch volmaakt wil worden , moeten alle de vermoogens zijner ziel gebonden, en zijn gebed lijdlijk zijn. Ken lijdlijk biddende ziel moet aan niets denken, zelfs niet aan God, niet aan de Drieëenheid, veel min aan eenige gefchaapen dingen. — In 't vierde hoofdftuk leert hij, dat'eene ziel zich niet bedroeven moet, wanneer zij de dorheid van haare gebeden befpeurt, naardien er een tweezoortig gebed is, een teder, aandoenlijk gebed, vol van liefde, gevoel, en fmaak, 0-.2 een donker gebed, vol van verzoekingen. Het eerfte gebed is voor beginnenden, en wordt van God gefchonken, om hen te lokken, en het tweede gebed is voor verdergevorderden, die reeds op den weg na de volmaaktheid zijn, en wordt van God befchikt, om hunne zielen te zuiveren. In 't eerfte gebed behandelt God de ziel als een zinlijk denkend kind, en in het tweede als een volkrachtig man. „ God," zegt hij, „ bedient zich van deeze dorheid „ in het gebed, als van een dekfel, op „ dat wij niet weeren zullen, wat God „ in ons werkt, en wij zo vernederd moo„ gen worden. Wanneer wij altijd wisten, „ wat God in ons werkte, zoude de hoog» moed ons ligtlijk bekruipen, en wij, » ons XVII-  XVII. jee uw. 32 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis „ ons verbeelden, iets goeds gedaan te „ hebben." Hoe wonderfpreukig cn ter genftrijdig zijn hier 's mans gezegden ! trouwens dit is den Mijstieken allen eigen.— In 't vijfde hoofdftuk verklaart molinos, dat er eene tweeërlei manier van Godsdienstoefening is. De eerfte noemt hij de weezenlijke en de tweede de toevallige. De weezenlijke Godsdienstoefening is on~ voelbaar, en beftaat in eene vaardigheid van gewoed, vaar mee de Godsdienstige ziel zich aan Gods ml onderwerpt, al doet ze met de daad niets, en enkel wacht op de Godlijke werking. Hij noemt ze onvoelbaar, om dat in dezelve geenerleiifmaak, of zoete aandoening is, en dezelve plaats heeft te midden der dorheid en duifternisfe van het hart. Maar de toevallige Godsdienstoefening beftaat in fmaak in zoetheid van 't hart, en in gevoelige aandoeningen. Met dit alles moet een Kristen na die toevallige Godsdienstoefening niet ftaan, want zij is een beletfel voor de bekoming van volmaaktheid: en de aandoeningen , die men er ©nder gevoelt, zijn hérkomftig van de natuur, en niet van de genade. — In het zesde en zevende hoofdftuk handelt molinos over het onderfcheid tusfehen gelukkige en ongelukkige duisternis. Gelukkige duisternis is eene gefteldheid in de ziel, welke God toelaat, om haar wel te gronden , én in de waarheid te bevestigen. Ongelukkige duisternis is eene gefteldheid, die uit de zonde ontftaat, en den mensch  dér Syfteniatifcht Godgeleerdheid. 93 mensch na het verderf-leidt. — In het achtfte en negende hoofdltuk handelt hij óver het Geestlijk en geheimzinnig Martelaarfchap. Dit is de groouTe verborgenheid der geheele leer, waarin de volmaaktLwid voorlil te zoeken is God ftelt dén mensch meenigmaalen bloot aan de hardde beproevingen. En wanneer deezen tot in 't binnenlle der ziel doordringen, zuivert God de ziel, en polijst haar van den roest des hoogmoeds, der gierigheid, ijdelheid en eigenliefde. De Ziel geraakt tot de innigfte kennis van Zich Zelve, en leert geiooven, dat er geen godloozer en vloekwaardiger fchepfel op de aarde is, dan zij zelve. Zij bekomt dus eene walg van zich zelve. En zo gebruikt God de aanvallen van benaauwdheid, van kommer, en zellV verachting, die door den duivel worden veroorzaakt, als gefchikte middelen, om de ziel te •behouden , en geheel fchoon te maaken. ■ In de volgende hoofd- ftukken handelt hij over de zogenoemde Kecollertio interna, waardoor de ziel zc afgetrokken wordt, dat zij zich zelve, en haar geheel aanweczen vergeet, ah Ichier niet bewust van haar beltaan. Zi llaat ftilzwijgend in de tegenwoordigheic van God, en verëenigt zich daarom lief derijk met hem. — Wijders handelt hi over het welbehaagén , dat God heeft niet zo zeer in het veel doen, of gevoe len der menfehen, maar in het veel lijden Die zich 't lijdlijkst gedraagt, behaag Go( XVH; EEUW. 1 l i \  XVII. ElifJ w 94 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis God het meest. — Ten laatften handelt hij over het werpen van zichzelven voor de poort van Gods barmhartigheid; dit bellaat in het beminlijk en zoet herdenken van het kruis en het lijden des Godlijken Woords, 't welk uit liefde tot ons de menschlijke natuur aannam, en den dood onderging. In het tweede boek van dit werk handelt molinos eerst over een' zogenoemden G&estlijke Vader, die onontbeerlijk is, om de verzoekingen van den boozcn te overwinnen, vervolgers over den ijver en de liefde tot en voor de belangen van den naasten, welke deugden hij verwerpt, om dat hij, die God behaagen wil, alleen op God moet zien, misbruikende daar toe Matth X.*37, Die vader of moeder lief'heeft, boven mij', is mijns niet vaardig; en meer andere plaatzen. . Wijders handelt hij over de hoedanigheden en verëischten van een' befluurer des gewcet.ns. Voorts over het Avondmaal handelende, beweert hij, dat het gednurig gebi uik van hetzelve een krachtig middel zij ter verkrijging van den Geestlijken inwendigen vree de, en dat veelen zichzelven van die dierbaar e zielenfpijze ongelukkig berooven, uit eene verbijsterae inbeeling, dat ze 'niet bet aamtijk zijn voorbereid', en gefchikt om dezelve te 'genieten: doch hij oordeelt . dat iemand genoegzaam is voorbereid die een opregt verlangen en een goed oogmerk heeft. om te doen 't gene God behaagt, inden alle de begrippen van  der Syflematifche Godgeleerdheid. 95 van molinos 2gdaanig waaren, als dit over het Avondmaal , zouden wij hem zeker niet onder de verdwaalde Mijstieken kunnen tellen. Nu en dan fpreekc een dwaaze wel een wijs woord; maar er volgt meestal fpoedig de grootfte zotteklap op. Zo gaat het hier ook den dweependen molinos. Tegen het einde van dit Boek in het zeventiende en achttiende hoofdftuk holt hij geheel buiten het regte fpoor, leerende, dat da mensch in de zonde gevallen zijnde, zich niet behoeft te ontrusten. — Wat ten laatften nu nog het derde Boek aangaat, hetzelve heeft eigenlijk niets anders, dan 'r gene in de twee voorigen reeds behandeld is. — Het gevolg van al het boven opgegeeven uit bet Sijfteme van molinos is, dat de ziel, door zonder eenige beweeging en wei king te weezen, zichzelven verliest, en zo wederkeert tot haar beginfel en oorfprong, welke Gods weezen is, in het welk de ziel als geheel veranderd en vergood leeft. Op deeze wijze zoude de ziel in God leeven, en met God één zijn. -* Molinos had veel op met eene Mijstieke vrouw, 11 e chantal geheeten, die eene disfipeiin was van fk«nC!SKUS de sales. Volgens 't gene in het twaalfde hoofdftuk van 't eerfte boek van m u l i« nos werk verhandeld wordt, had deeze vrouw eens in een helderfchijnend licht klaar en duidlijk God gezien; bij welke gelegenheid haar beduid werd , dat ze niet XVII. eeuw.  $5 Beknopte Letterkundige GefcïiiedenU xvii. eeuw. niet meer aan zichzelve denken moest , maar zich met geflooten oogen moest verëenigen met God, het beminde voorwerp ; wijders dat zij geene genade aan dat voorwerp moest vraagen , maar zichzelven geheel en al verliezen in het (Centrum of) middenpunt van haar niet, en zo in God alleen rusten (*). Onder de navolgers van molinos heeft het niet ontbroken aan lieden van aanzien en geleerdheid, zo als wij hier voor gezien hebben. Behalven de reeds opgenoemden hebben zich vermaard gemaakt eene Franfche dame , jeannë NARIE BOUVIERES DE la MOTTE guijon, en een Aartsbisfchop van ka- MERIJK, FRANCOIS SAL1GNAC bl LA MOTTE FE H EL ON. — JuffrOUW guijon was eene vrouw van hooge geboorte, begaafd met een goed hart en uitneeroende hoedaanigheden. Haare heete verbeeldingskracht deed haar buiten het fpoor van waarheid afdwaalen langs de onbebaande wegen van eene eigendunk!ijke Mijsdekerij. Acht geevende op de Godsdienstige denkbeelden , en invallen van haar eigen vernuft, ontleende zij daar uit een ftelfel van Godgeleerdheid, 't welk zij in haare Schriften als het eenige waare leerfrelfel der Mijstieken opgaf. Van hetzelve vindt men eene kort begrip in de Riftoria vitae francisci de sa- l i g- (*ï Men zie de Vermdaklijkhciltn uit de Kerk. gefchicdenisfe. van p, nieuwland, bl, 433—440,  der Systematifche Godgeleerdheid, 97 lignac de la motte fenelon. Haare Godsdienstbegrippen maakten aan het einde van deeze eeuw veel geruchts, wanneer ze wederlegd werden door den beroémden jaquss benedict bossuet , Aansbisfchop van meaux. Tegen deeze wederlegging kantte zich aan de genoemde FENtLON , die wegens zijne buitengemeene geleerdheid en uitmuntend karakter de grootfte verdiensten had. Deeze achtenswaardige Kerkvoogd verfchilde wel in veele punten van Juffrouw guijon en van molinos', doch hij drong , even gelijk die beiden , en alle andere Mijstieken, krachtig aan op eene zuivere befchouwing van God , en op eene inwendige verëeniging met God, welk een en ander bedond uit weezenlooze verbeeldingen en ongebreidelde vervoeringen van eene fpoorbijstere geestdrift. Inzonderheid drong hij fterk aan op de begunftigde ftelling der Mijstieken, dat de liefde tot God zuiver en belangloos moet zijn, en alle baatzoekende uitzichten op eeuwig heil zondig en voor de ziel zeer fchadelijk zijn. — Hij heeft zich hier over breedvoerig verklaard in een werk, 't welk hij te parijs 1697 uitgegeeven en getijteld heeft, Explication des maximes des Saints fur la viet interieure in 12., en welk werk ook vertaald is in 't Nederduitsch onder den tijtel van Verklaaring van de Maximen der Heiligen, of het Geestlijk leeven. Dit boek is, door bewerking van bos- 111. dell. C su» xvir. EEUW.  98 Beknopte Letterkundige Gefchiedeni* XVIÏ. EEUW. suet, van den Roomfchen Paus innocent ius, den twaalfden, bij openbaar vonnis veroordeeld, ten jaare 1699 '*) — Daar men. op die wijze, fenelon den voet dwars zette, een' man, die onbedenklijk veel kredie's en een groot aanzien in de Kerk had ( f), kan men hier uit gemaklijk opmaaken , hoe zeer het met de zaak der Mijstieken in de Roomfche Kerk achter uit was geraakt, en hoeveel deeze menfehen door de tegenkantingen der Jefuiten hebben moeten lijden (§). CLXIV. Nu is ons nog overig, iets aantemerken over den invloed , welken de Godgeleerdheid der Mijstieken gehad heeft op de Theologifche Sijstemas van de Lutherfchen en Hervormden, en wei , voor- (*) Het karakter van fihhon vindt men naai behooren fchoon gefchetst door d'alem. bert in de Alg. Vad. i.etteroef. iii. d- No. 7» Meng. bl 300— jia Hij was gebooren te fomcAtn den 6 van Oog:(maand 1654, en is geflorven den 8 van' Louwmaand 1715. (f) Zijn krediet en aanzien in de kerk wat zo groot, dat zijn tegenftander ■ o s s u e t eens bij zekere gelegenheid van hem betuigde : zijn ver/land kan ons doen beeven. Zie de aangeh. Letteroef. ( 5") f*et gefchiedkundig beloop des verfchil* tusfehen i'Enelon en bossobt kan men lee« zen bi| Dan: Hartnaccius in Contin: Hi' fitriae Ecclef: pag 253. et feqq: bij iddd> 1. i. I. p 622-624, en bij mosh. K. G. VIII«i tl- 345-3S». —-  der Syfïematifche Godgeleerdheid* 99 voornaamlijk van de Hervormden hier te lande. Wij zullen dien invloed gadeflaan aan den goeden en kwaaden kant, zo dat het voordeel en nadeel, 't welk de Sijstemas er bij gehad hebben, afzonderlijk blijke. De Godgeleerdheid der Mijstieken heeft, iTaande deeze eeuw, onder de vermaardde Theologanten, die het rijk van waarheid en deugd poogden uit te breiden , den krachtigden tegendand ondervonden- Zeer veel is er in bezondere boeken en verhandelingen gefchreeven tegen de önderfcheiden Sekten der Mijstieken. Hier over kan men in het breede naleezen het dikwerf aangehaalde werk van buddeus, Ifagoge hifloricotheologica ad Theologiam uniyerfam ( * \ en het werk van walch Bibliotheca Theologica felebla ( f ). Doch ook hebben de meeste Theologanten in'hunne bezondere S ijftemen de Mijstiekehmet onaangeroerd gelaaten. En zij hebben daarin zeer verftandig gehandeld. In een' tijd toch, waarin eenige dwaalleer het hoofd opfteekt, en veele menfehen gevaar locpen, om daardoor van den weg der waarheid afgeleid te worden, is het de noodzaaklijke pligt van weldenkende leeraars, om hunne disfipelen hier tegen ernflig te waarfchouwen, en de waarheid tegen de dwaaling met klem van redenen te hand- C*) IT. pag. 1185— U98. (f) T. II. pag. i-ii3. XVII. eeuw.  ioo Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. IEUW, handhaaven ( * ). — Van dien pligt hebben zich de Sijftemafchrijvers manlijk gekweeten. Wanneer men de moeite wil neemen, om deSijftemen, in deeze eeuw uitgekomen, in te zien, zal men daar van genoegzaam overtuigd worden. — In de meeste Sijilemen wordt de Mijstiekerij, zomwijlen in't algemeen, zomwijlen onder de verfchiilende naamen van önderfcheiden Sekten , of Voorgangers, ten toon gefteld , naar behooren wederlegd, en met krachtigen ernst tegengaan. — 't Zal dus niet noodig zijn, bier van bezondere aanwijzingen te doen. Nieregendaande de beste Theologanten onder de Lutherfchen en Hervorm* den op deeze wijze gewaakt moogen hebben , tegen den voortgang der Mijstiekerij in de Kerk, hebben zij echter denzelven niet geheel kunnen ftremmen. In deeze eeuw kreeg de Mijstieke Godgeleerdheid zo reel velds in bij het zinlijk gemeen met Hechts, maar zelfs bij verfcheiden Protettantfche Predikanten , die anders beter onderweezen waaren , dat ver» (*) Zo wederlegde kalvijn in zijne InjtU tut. de ge.-oelens van ierve-i, om dat dezel. ven toen ligtlijk ingang zouden kunnen krijgen: maar in laater tijden, toen dit gevaar over was, konden de Godgeleerden de bezondere begrippen van een enkel individu met ftilzwijgen voorbi,gaan Even zo hebben wij thands niet meet met eene a boorionon of met poiR.tr, of met molinos te doen: fchoon hen te weder? leggen veorheen noodzaaklijk was.  der Systematffche Godgeleerdheid, ioi verftandige mannen groote reden van klaa gen hadden. Witsius, en met hem in zonderheid de Coccejaanen-, hebben zulks zeer betreurd, 't is waar , het Sijilema der Schooien bleef van Mijstiekerij geheel onbezoedeld, maar het volks Sijilema leed door zommige Protcflantfche Mijstieken zeer veel. De Godsdienstbegrippen van het volk werden vermengd en onrzuiverd met vencheiden Mijstieke gevoelens, die door deeze en gene Predikanten openlijk van den kanfei- voorgedrangen , en in algemeen geleezen wordende gefchriften niet weinig begunstigd werden. En zulks veroorzaakte, dat de dienst van welgeoefende, en tegen de Mijstiekerij ijverende leerSaren groorendeels onvruchtbaar was in anders bloeijende gemeenten , en dat de Godgeleerde ftelfels , zo als ze aan de Akademiën geleerd werden , bij het volk geheel of ten deele in verachting geraakten. In deeze opzicht heelt de leer der Mijstieken op den Sijdematifchen arbeid der Proteflantfche Theologanten eenen zeer nadeeligen invloed gehad — Dien nadeeligen invloed mijnen Ieezeren , in önderfcheiden bezpnderheden nader aan te toonen, zal hun misfehien niet onaangenaam zijn. Het „nadeel, 't welk de leer der Mijstieken veroorzaakte, ontftond , volgens het aangemerkte, deels uitdeopenbaare leerredenen, en deels uit de in 't licht gegeeven werken van eenige Proteflantfche Predikanten. —i G 3 Zom* XVIF. EEUW,  loa Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. eeuw. (*) Uit hoofde van het roorftaan der twee laatstgenoemde punten werden zodaanige Leer* Sars ire. hunnen aanhang in 't Latiin Fanatici , en in 't Nederduitsch Dweepers genoemd En met recht Fanatici wanren ouiings Heidenfche Priesters , die hunnen dienst in de Afgodstempelen . Fana geheeten , verrichtten, en voorgaven redewisfelir-g met de Goden te hébben. En een Dweeper is volgens de kracht van het woord iemand, die zijn verftand door inbeeldingen en Fantazijen leidt; juist het tegengeftelde van iemand , die als een gezond denkend Kristen handelt Dweepcn , 't welk thands alleen van tiitfpoorig te zijn in den Godsdienst gebruikt Krordt , be ekende voormaais in 't algemeen dwaas zijn, fatuari. Verg. kilians Woorden». Zommige Predikanten drongen openlijk b'j hunne gemeenten aan op het ongerijmd gevoelen der Mijstieken , dac God van den mensch diende bemind te worden alleen wegens zijne voortreflijke eigenfehappen van hoogheid en heerlijk- . heid, en niet zo zeer wegens zijne goedheid en menfchenliefde. Zij drongen aan op een lijdlijk afwacfren van Gods bovennatuurlijke werking ; op een ftil uitzien na buitengewoone ontdekkingen, en na Geestlijke verlichtingen ; op een befpiegelend rusten in God , en wat dies meer is (*). Zij boezemden hunne gemeenten kleinachring in voor den Bijbel , misbruikende daar toe het gene jPAULUS fchrijft 2 kor: lil : 6. De letter doodt, maar de Geest maakt leevendis,, 't welk heel anders verftaan moet worden, dau zij het verftonden. De Bijbel  der Syftematifche Godgeleerdheid. 105 bel was eene doode letter, een A, B, C. voor eerstbeginnenden. Zij bedienden zich in hunne leerredenen van uitdrukkingen, die volkomen Mijstiek waaren, bij voorbeeld, in den afgrond der Godheid neder te [tijgen; — in God wech te zinken , in God te rusten , zich in God te verliezen, enz. Zij fpraken laag van alle menschlijke weetenfchappen, en beweerden, dat de eenige weetenfchap, die men noodig had , de wijsheid van boven was , die de Heer door zijnen Geest aan 't hart der menfehen openbaarde. Zeker Engelsch Leeraar liet altijd in zijne gebeden invloeijen, dat God toch éénmaal alle menschlijke reden geliefde nitteroeijen, en geloof en genade op derzelve puinhoopen onwrikbaar wilde vestigen (_*). — Het platte gemeen, dat altijd meer of min tot het fteile en paradoxe overhangt, en geern in zijne domheid gedijfd wil worden, dronk zulk een' vloed van dweeperijen met volle teugen greetig in, en verhemelde de leeraars, die zulk eene leer in zulk eene taal voordroegen : de zodaanigen waaren bekeerd, wedergebooren, bedienaars des Geestes, die licht hadden: — hen moest men hooren en gelooven. Zij hadden 't gene zij fpraken bij eigen bevinding. Waaren deeze leeraars al het minst geteld bij kun- di- (*) Zie 't Verhaal der •wederkeering vtn een* Deïst tot Jen Kristclijkcn Godsdienst, door HAR» WOOD. bl. II. C 4 xvn. EEUW.  XVII. ft eu w. • ( I j j : i < [04 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis dige en befchaafde Kristenen, zij hadden verre wech de meeste achting bij onbedreeven en kleinweetenden. — Dit (lag van Protedantfche leeraaren heeft daarënboven aan den Sijdematifchen arbeid der verdandigde Godgel eerden nog ook een merklijk nadeel toegebragt, door deeds de welopgedelde Sijdemen van eene redenmaatige Godgeleerdheid te onderdrukken, en dezelven het volk uit de handen te wringen. Aan den anderen kant ontdond veel nadeel voorde S^dematifghe Godgeleerdheid uit de openbaare gefchriften van deeze en gene vermaarde Predikanten. Naar gelang deeze gefchriften van het gemeen geleezen werden, en in aanzien geraakten, moest onder hetzelve de Mijsïiekerij doorbreeken. Het nadeel, hier ait oorfpronglijk , was wel zo groot niet, ds 't gene herkomftig was uit de Mijs:ieke leerredenen, die alleen op den preiikdoel bleeven, naardien in de genoein3e gefchriften flechts eene fijne Mijstiekerij befpeurd werd , die van kundigen dleen kon onderkend worden; maar was wenwel groot genoeg. Tot deeze zoort van gefchriften brengen wij onder de Luther* 'chen de boeken van arndts en speler. Beide deeze mannen hebben in hunie praktikaale werken dikmaals gebruik genaakt van uitdrukkingen, die aan hunne menden en hoogachters alle aanleiding garen , om buiten de paden van eene gezonle Godzaligheid aftezwerven. Evenwel , vanneer men hun doen onpartijdig be* oor-  der Systematifche Godgeleerdheid- 105 oordeelt, is er nog al iets ter hunne 'verfchooning meebrengen. Zij hadden het er op toegelegd, om de^ Godgeleerdheid der bedorven Mijstieken te zuiveren: dan hoe moeilijk het was, dit in ééns, en alleen zonder medewerkers , te doen, Js ligtlijk te bevroeden. Zij beiden hebben afzonderlijk in hun vak zeer veel gedaan: 't gene nog ongedaan was, hadden anderen moeten bij de hand vatten; gelijk trouwens ook in laater tijden door zommigen met goed gevolg gefchied is (* )'. — Onder de Hervormden, die in hunne Schriften de bedorven Mijstiekerij meer of min bevorderd hebben, moeten gerekend worden veele Engelfche Godgeleerden, wier werken meestal in 't Nederduitsch vertaald zijn. Deezen waaren in hunne fchriften er voornaamlijk op uit, om aanteprijzen eene inwendige heiliging van het hart, zonder van eene ijverige betrachting der lecvenspligten te reppen. De wereld te verloogchenen, intekeerentot zich zeiven, enz. moest het hoofddoel d?r Kristenen zijn , even als of zij ook niet gehouden waaren, dienstbaar te zijn aan het heil der Maatfchappije, en zij, hun licht niet behoefden 'te laaten fchijnen voor de menfehen. De Engelfche Godgeleerden werden hier in gevolgd van verfcheiden Nederlandfche leer* (*) Men vergelijke 't gene wij hier voor in de CXXXIV $, y»a arndts en spénïk gezegd hebben. G 5 XVII. i£UW.  ïofj Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. ÏEUW. t i S ] i i i < 3 I i i i ] leeraars, en wel inzonderheid van twee vermaarde en godzalige predikanten , dirk gf.rrits brakel, en jodokus lo« densieijn(*). De Schriften van deeze mannen zijn zonder twijfel met een Godsvruchtig oogmerk gefchreeven, en behelzen ook veel goeds ter befluiiring sn verlterking van wislelmoedige Kristenen, maar ademen toch, het eene meer ;n het andere min , dweepachtige Mijs:iekerijen. Voornaamlijk kan men dit neggen van brakels Schriften, het Geest lijk leeven, en de trappen des geestlijken leevens. In dezeiven vindt men rerfcheiden uitdrukkingen , en volzinnen, lie niemand van Mijstiekerije zal kunnen rrijpleiten ( § ). Be- (*) Wie de laatstgenoemde van deeze twee ^ederlandfche Hervormde Leeraars geweest zij, s bekend uit het tweede deel van dit werk. /an brakel alleen hebben wij niets aangenerkt. Deeze man was eerst Predikant te beers :n jellum in friesland , vervolgens te iurot op texel, en eindelijk te m a k k \> m laar hij den 14 van Sprokkelmaand i66f over» eeden is. Nog Predikant te beers zijnde» ;af hij uit het Geestlijk leeven in '1 jaar 1648, en e makkhm fchreef hij De Trappen des Geestijken leevens, welk werk door zi.nen Zoon w. irjicel na zijn* dood is uitgegeeven 1670. fan het geestlijke leeven heeft c. brinkman, Predikant te dirksland, ten jaare 1777 ons len vijkienden druk bezorgd met verbetering van tijl en fpelling en met bijvoeging van eenige .antekeningen. (5) Men leeze bij v. eens in 't I D van s Mans werk , het Geestlijk leeven , het VIII iuofdd. '£ welk ik hier, daar 't zelve zeer merkwaardig  der Syflematifche Godgeleerdheid, loj Bebalven het nadeel, 't welk de Mijs* tieke denkbeelden van de önderfcheiden Proteflantfche leeraars door mond en pen, in 't algemeen, aan de Sijftematifche Godgeleerdheid gedaan hebben, zo als door ons is aargvtoond, heeft ook nog in 't bezondere de onfehriftmaatigs leer der Labadhten eenen zeer fchadelij ken invloed gehad op de Sijsftemais dei Her- dig is, voor een groot gedeelte zul affchrijven ,, Mijn beminde in C. J." fchrijft hij, ,, 't ge beurt wel een lief kind Gods, — dat hij bovei de wereld opgetrokken wordt in liefde in zijr God, ai/.o dat hij niet is, dan liefde, en bovet de wereld verheven , en leeft in zijn God , it zijne liefde , alzo dat hem dunkt, hij kan in d( wereld niet langer ziin ; en hii en wil ook nie langer hier zijn, maar begeert in die liefde ont bonden te weezen , en wenscht na den dag vat CHR.ISTI komst, op dat hij in liefde hem mog te gemoet gaan , en zo hij nog langer zal lee ven , dat hij dan wil , dat hij die liefde altiji behoude , ende in die liefde mag leeven, alzi dat zijne natuur zelf mogte veranderen in d' liefde , want hij wil met eene geduurige liefdi leeven, met zijn God en Zaligmaaker, en l eve fterven. eer hij ze wilde misfen, want hij i verflonden in de liefde, en anders niet dan lief de, hij wil niet, dat daar een fchreedjen , nie een gedagte tusfehen hem en de liefde kome Wj wil liever fterven, hij fchreit en bidt in di liefde , om die te behouden , ende daar in r blieven, en verwondert hem in de liefde*-, daa bij zo ellendig in hem zeiven is, en God hem no 20 lief beeft." — Men leeze ook eens in *t UD 194 (van de uirg die ik gebruik) daar hi over de zalige veiëeniging met God handelt ,, Alzo hooge genade" febrijft hij, ., doet Go de H:er dan met de :'i|nen, die hij lief heeft dat ze alzo in God rusten, met een zoet gevoe le XVIF. li ÊU w. 1 1 c l ► t r j i 1  ïoS Beknopte Letterkundigs Gefchiedenis XVII. IE UW. Hervormden hier te lande. — De Laladisten, liefdeloos in het oordeelen, hadden de dwaaze vermeetelheid, om, in navolging der Roomschgezinden , het ganfche gros der Kristenen, die met hun geene gemeenfchap hadden, ter helle te doemen, en alleen den zodaanigen , die met hun een verborgen leeven leidden, den hemel toetewijzen. 'Deeze onkristelijke leer was gegrond op hunne fteile beien ziiner lieflijke tegenwoordigheid , en houden haar ftil, en laaten God werken in haar, waarvan zij zo vervuld worden, dat zij als niet kunnen wechgaan, nog ophouden." Meer diergelijke (laaien zoude ik uit 's Mans Schriften kunnen bijbrengen. Geduurig orak fpreekt hij van opgeheven tt wordin in de befchoutving van hemelfche dingen. En hoe zeer de man zelf zich verbeeld had. met hemelfche ondekkingen , buitengewoone openbaaringen , en Godlijke gezichte» verwaardigd te zijn , blijkt uit een kort Verhaal, nopens zijne laatfle uuren , achter de Trappen Hes Geestlijken leevens. Toen hij in twijfel ftond, of hij, niet aan eene Akadcmie geftudeeid hebbendé, wel vrijheid had, om Kandidaat en vervolgens Predikant te worden , zag hij op zekeren nacht aan den geopenden hemel een groot licht, en hoorde uir den hemel eene verftaanbaare (lem , die dus tot hem fprak , hk heb er u toe geroepen , ja ik heb er u toe geroepen ! en nu liet hij, na behoorlijk onderzoek, *ich onder het getal der Kandidaaren aanneemen. Meer andere berichten van hemelfche ontdekkingen worden in 't gemelde Verbaal gegeeven. — Indien men de. Schrif'cn van loden, teijm doorbladert, zal men ook onze aanmerkingen, omtrent hem boven in den Tekst gemaakt, moeten billijken . Over hem en zijne Schriften heelt reeds k'oor lang hetzellde oordeel geveld , w va» een« HookN, in zijn wel fiervcn, IV. */. 50.  der Systematifche Godgeleerdheid, 109 begrippen nopens de geloofspunten van Gods verbond met den mensch, van de Kerk, van dén ftaat der kinderen, van den ftaat der natuur en der genade, van geloof en bekeering, verkiezing en verwerping, enz. Volgens de leer der Laladisten was Gods verbond alleen opgericht met de zogenoemde vroomen, en wel zulkcn , die zij alleen voor vroom hielden. De Kerk belfond alleen uit beproefde Godzaligen, en niet uit alle openbaare geloofsbelijders. De eerften mogten ook alleen ten avondmaal gaan. Alle kleine kinderen van eene andere gezindheid waaren verdoemd, indien zij in hunne kindschheid ftierven. Alle menfehen , zelfs de fdhranderfte geleerden, waaren in . den natuurftaat zo blind als de heidenen, ja nog erger, om dat zij tevens zo vleeschgezind waaren als de Jooden. IN iemand was in den ftaat der genade, dan eene vroome ziel, die van zijne zaligheid ten volden verzekerd was. 't Geloof moest niet rusten op de uitfpraaken des Bijbels , maar op de bevinding van den Geest. De bekeering begon met het opvatten van de vuurigfte voorneernens, om fteeds voor God en de deugd werkzaam te zijn, en dat alles moest lijdlijk afloopen. God had willekeurig beflooten, zommigen der Labadisten de bekeering onwederftaanbaar inteftorten, en het overige deel der menfehen hier van uitgeflooten, zo dat deezen in eene volflrekte onmooglijkheid van zalig worden , W3«- xvir. EEUW.  xvii. IE uw, 11 o Beknopte Letterkundige Gefchie denis waaren Wanneer men deeze gevoelens vergelijkt met het gene wij in de Schriften van zommige Hervormde leeraars hier te lande vinden , zal het genoegzaam blijken, hoe veel invloeds l'abadie en zijn aanhang, boven andere Mijstieken, op het volksftelfel der Hervormden gehad hebben. Ik zal Hechts twee voorbeelden opgeeven. Wat is bij veele naauwgezette Hervormden , zo wel onder de Leeraars, als ondtr de lidmaaten, van tijd tot tijd gemeener geworden, dan dat alleen menfehen, welken van verborgen werkzaamheden, en afwisfelende geftalten , op een' teemenden toon , kunnen fpreeken, waare geloovigen zijn, die eeuwig heil verwachten moogen, en dat die genen, welken zulke werkzaamheden en geiialten niet kennen , fchoon zij anders het Evangelie omhelzen, door het geloof leeven, en in hunnen wandel toonen, dat zij als verbeterde menfehen, liefde voor God, voor ju sus en voor de deugd hebben, hidorisch geloovigen zijn, die hun deel flechts hier op de aarde hebben? En daar er zulk eene groote fchaar van hidorisch geloovigen gevonden wordt, wat is gemeener, dan zulken het gebruik des Avondmaals te ontzeggen? Beide deeze wanbegrippen hebben hunnen oorfprong in de leer der Labadisten. Hoewel en hoe zeer ook veele verdandige en regtzinnige leeraars tegen deeze ongegronde ftellingen zich verzet, en dezeiven openlijk wederlegd hebben , is nog-  der Syflematifche Godgeleerdheid, m riogthands de Mijstiekerij der Labadisten in de Kerk doorgedrongen, der wijze, dat zij nog heden de geliefkoosde leer van het volk in zeer veele gemeenten is. Niet weinige leeraars onder de Hervorm ■ den trouwens hebben zeiven het hunne daaraan toegebragt. Looensteijn was den Labadisten zeer genegen. Koelman fchreef tegen de Labadisten in zijn werk, der Labadisten dwaalingen grondig ontdekt en wederlegd, en ia zijn Verhaal der Labadisten, maar werd naderhand hun vriend (*). En, indien het waar is 't gene foeke sjoerds in 'c beneden aangehaalde werk ichrijft (f)» dat vitringa, de Vader, altijd mee achting en lof van de Labadisten fprak, valt het gemaklijk te begrijpen , dat de Hervormde Kerk met denzuurdeegfem van deeze lieden doortrokken, en het Kristli)k geloof, zo wel als de waare Godzaligheid daar door grootendeels befchadigd moest worden. Doch niemand heeft ia dit ftuk der Hervormde Kerk en der Sijftematifche Godgeleerdheid hier te lande meer nadeel bewerkt, dm Willem b r ak e l , zoon van den bovengenoemdert dirk gerrits brak el. Schoon hij openlijk de Labadisten heette te beftrijden, want hij ichreef eene waarfchow -wing voor de Sekte der Labadisten, was hij het echter weetens of onweetens, (*) Zie joeki sjo»r»i K. <2. bl. p bol, dat er houden noch keeren aan was. Onder die Geestlijken was inzonlerheid thomas muntzer, die doorgaans voor den eigenlijken dichter der reheele Sekte, en met recht, gehouden wordt. Ook telde men er onder nikolaas stork, markus stubner, en wartinus cellarius, naderhand bekend geworden onder den naam van marten borrhaus (*). Insgelijks heeft zich een' tijd lang onder de Weder- doo- (*) Deeze m. cuitniDS heeft ten jaare \$%6 de iVtdcrdonptrs verlaaten, en is vervol, gens, onder den gcmelden naam van maitih borrhaus, Hoogleeraar te bazel geweest, in we ke betrekking hij zich als een' zeer verdraagzaam Theologant van anderen önderfcheiden "heeft. Vide spanhemii: P. Diatr: Hifi. de origine, progr: etc. Anabapt: §. i (i VïnïIU Hifi e. Vil: p. 4'4- Verg. ook roRMEij k. Beg der k. Hifi. Iï d. i St. bl. 294. — Groot is in de daad de kracht der dwaaling. Wie zoude durven denken, dat een zo verftandig en bezadiad man , als melanciithon het hoofd hebbe laaten hangen na de buucnfpoorige Geestdrijverijen der Wederdooperen ' En evenwel geloofwaardige Schrijvers getuigen dat, terwijl veele geleerden, te w 1ttenbérg, en elders, zich met den ftroom dier dwaazen lieten voortfleepen . melanchthoN in zekere befluiteloosheid en onberaadenheid zat, niet  der Syftentatifche Godgeleerdheid, iif doopers zeer berucht gemaakt and re as hudol-phi BODENSTE1N VAN karel stad, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te wit te nb erg, en naderhand te bazel. Dit althands kan men van deezen anders grooten man zeggen, dat hij met de Wederdoopers geheuld, en hen zeer gedijfd heeft, fchoon hij in verfcheiden punten van hun verfchilde, en de ongeregeldheden, die onder hen in zwang gingen, in den hoogden graad afkeurde. Dus geruggedeund door veele geleerden, begonnen de Wederdoopers ten jaare 1521 en 1522 in saxen en in de Omniet weetende , of hij hen volgen moest, of niet. Zie de Leeveusbefchr. van Gel. Mann in 'l leeven van KAïtiLSTAD, bl. 210. Ook twijfelde hij, zo men verhaalt , of wel de lyinderdoop geoorloofd waare. Vide kortholtii Hip: Eccl: p- "64- j» zelfs ls er wel van hem verteld, dat hij zijne Studiën , verlaaien en in eene bakkerijc gewerkt zoude hebben. Doch dit laatfte is lastertaal , die uit 's mans gefchiedenisfen en andere oirkonden zich gerecdlijk wederleggen laat. Zie j. van iperen, Hifi: Redev. ter eere van mi cc: */. 100. — Ondertusfchen zien wij uit dit alles , dat verftand en onverftand zeer na aan elkander grenzen. Die andere voorbeelden hier Van begeert, leeze het werk van zimmerman, over de eenzaamheid en van stilling, theobaLd, of de Dweeper. Te regt mogt s e n e k a wel zeggen , de lra , Lib. ii. c 9. lnter caetera martalitatis incommoda et haec eft caligo mentium , nee tantum necifitas, errandi, fed trrorum Errtr. En ovidius Mc* tem: Lib. vi. vs. 472. Pró Superi I quantum mortalia peilore Caecat ffbStis kakent! . - H3 XVII. EEUW.  118 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis JfVTT. EEUW. omliggende oorden de vervoeilijkfle rol van een ondeugend Lanatisme te fpeelen. Eerst zochten zij de harten inteneemen met de enkele voordragt van hunne fpoorbijflere leer. Dit wilde niet vlotten, en nu greepen zij het zwaard en den dolk aan, om met dolle drift en bloedig geweld hun plan doortezetcen. Hier en girs verrieden zij hunne misdaadige oogmerken In de r: e o f r l a n o ë n te a m- sterdam, te i. eit' ek, te bloem- eami'(*), cn tk'ers hcbbcrzi.de Jehrik- wek- (*) Klo»mk»mp was in d'e dagen een Klooi'er. nabij «oiswun gelegen. Dr Klooster in dien tijd ook geheoen V oude Kluoster, en gedicht iiol , is het mkfte en vennaardfte Klooster geweest in gansch friesiani. Ten jaare 157? is het van eenen dirk brovkhorst ingenomen, uitgeplunderd en onder den voet gefmeeten. Zie Oudheden en Geft: van f.. 1 e-l <\ Nl> tl. 24—27 en sruoTAN.s befebr: van friesl. bl. au. De grond, waa öp ihands, Hechts ee. ne boerenhoeve ftaat . wordt nog genoemd het oude Klooster. Dit Klooster was ten |aare i535 hij nacht ingenomen van de Wederdoopers , die er zich geheel meester van hadden gemaikt : dan dit brak hun zuur op; geo«o scbf.uk belegerde en veiöverde het Klooster, en alle belegerden moesten over den kling fprin;en. — Dit heldenftuk van schenk moet veel mvloeds op de rust in frifshnd hebben gehad; altoos martin us hamcon'us die Dechis voor een' korten tijd ongeveer 't jaar 1581 Grietman in doniawerstal geweest is, ïingt in zijne Frifia p. 51. -. 1 Frifiam Praefeffus (Schenki- us) fuididlt omnemi Quin anabaptist *s in campo fudit inertes ÏLORioo ; & optatae pc reddidit omniu paci; fRIsiA iukcums^ qua fubdita floruit aulae.  der Syflcmatifche Godgeleerdheid, us wekkendde aanflagen gefmeed , en de zotfte vertooningen gemaakt. Te ant werpen bemag;igden zij in Bloeimaand 1534 het Stadhuis (* ). Maar te mi nster voornauirlijk hebben zij getoond, dat zij een gevaarlijk Rot van fielten en dwaazen waaren. In de jaaren 1534 en 1535 hebben zij deeze Stad belegerd gehad. De Hoofdaanvoerder was daar zekere jan m a t hijssrn , een bakkei van haarlfm, en een' doorflecht mensch, die zijne echte vrouw verhaten, en eer ligtzinnig meisjen getrouwd had. Deeze fneuvclde in een' uitval buiten de Stad Zijne opvolger was een kleermaaker var leijden, jan beukelzen geheeten Dit lchepfel liep moedernaakt door de Stad, liet zich voor Koning van hei nieuw Jeruzalem uitroepen, trouwde op ééncn dag elf vrouwen, maar kree£ loon naar werken. De Stad werd dooi hanren Bisfchop veroverd, en deeze deugtniet op eene geweldige wijze ter dood ge bragt (f)- Overal, waar zij den baa; heb (*■) Zie uyttenhoven Gefch. der Herv Kerk te ant w: I. bl. 79- (f) Zie zijn leevensbericht in de Levensbef van Nederl. Mannen en Vrouw. 1. bl. J44. Ver febeiden merkwaardigheden , belangende de be legering en inneeming van munster, en he uiiëinde van Jan beukelzen kan men lee zen in een' brief van a. corvinus aa» o spalatius, ingelascht in de Hi/loria Uni ■verfalis van m. z. boxhorn, ad ann. 1534 Corvinus was van 'c eene en andere zei oog- en oorgetuige geweest. H 4 VXIT. t-EUW". : f  XVII. eeuw. ! i I i < 1 < 1 V ( C io Beknopte Lette f kundige Gefchiedenis hebben gefpeeld, zijn ze gelukkig afgelaagen , en uit elkaêr gedreeven : — dank hebbe daar voor de Godlijke voorzienigheid! — De belhamels van deezen oproerigen troep waaren geweetenlooze bedriegers, die zich bedienden v.m mahom e.ds listige kunstgreepen. Zij wendden openbaaringen ers gezichten voor, verwierpen alle onderwijs en kennis, verbrandden alle boeken, xvelken zij onder hun bereik kree;';en , uitgezonderd den Bij» sei, m atigden zich den naam en de waarJi'gheid van Profeeten, aan , gaven vrijheid tot allerlei wellustigheden, Honden le veelwijverij voor, en — zochten, loor het geluk der wapenen , met Vuur :n zwaard , in de met bloed befprengde anden van veroverde volken allenthalve ïunne leer voortteplanten. Had dus de lusfchenkomende magt van God het niet runstiglijk verhoed , wie weet, welke /erfehriklijke voorrgangen zij gemaakt Fiadden, en in welk eene laagte van bijreloovigheden en godloosheden dat geleelte van europe gezonken waare, 't velk zo voorfpoedig de kluisters van roif's Kerktijrannije verbrijzeld had! —De leer der Wederdoopers is nooit tot ;en geregeld ftelfel gebragt. 't Gene ons laar van bekend is , wceten wij alleen lit de Theologifche Schriften van geleerIe mannen , die hen wederlegd h bben. disfchiert doen wij onzen leezeren geen' .fldienst, met hier eenig bericht, raaken* e hunne leer, bij één te brengen. Om daarïa  der Syftematifche Godgeleerdheid. 121 daarin orde te houden, en tevens zo aan het doel, dat wij voor ons hebben , te beandwoorden, zullen wij eerst de grove dwaalingen, en vervolgens eenige meer draaglijke gevoelens van hun opgeeven: waarna wij nog 't eene en andere zullen aanwijzen, waarin zij het met de Zwingliaanen eens waaren. Hunne grove dwaaiingen komen hier op uit. De heilige Schrift is een onvolmr.akt cn bedor ven boek. God onderwijst en bekeert de menfehen daarom, zonder zijn gefchreeven woord, onmiddelijk : en hij maakt hun zijnen wil bekend door droomen. Er zijn gene drie, zogenoemde, perzoo. rrêh in de Godheid, maar Vader, Zoon, en Geest zijn Hechts drie naamen. De tweede naam, de Zoon, kristus is zelfs niet ééns eigenlijk en waarachtig God: hij is Hechts verheven boven alk heiligen. Door den Vader hier op aarde gezonden, heeft hij de menfehen willen verbeteren. Dit heeft hij zoeken te doen met ons een goed voorbeeld te gee ven in zijn leeven, lijden en Herven, Aan de Godlijke gerechtigheid kan men niet zeggen, dat hij voldaan heelt. De menfehen worden dus niet gerechtvaar digd door het geloof in hem, maar dooi eigen verdienste en lijden. De erfzonde is een harsfenfehim van augustinüs, niet ongelijk de uitmiddenpunten, en de bijkringen der Wiskunstenaaren. De zon de wordt voortgeplant enkel door navol ging vaa adam. Daar niemand door de H 5 zon XVII. ii E U W»  122 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW. 1 < < ] i ^ i j 4 ] < ( i ! i c c c 2 «i I I V I r 1 zonde bedorven ter wereld komt, en hec tiiemand ontbreekt aan krachten tot het Toede, is het des menfehen zaak al of liet op den duur te zondigen : doet hij iet laatile, dan wor It hij daarom verdoemd. De zielen der geflorven liggen in een' liepen flaap tot de volëinding der weeld. En ten^laatflen zullen ook de verloemden in de hel, zq wel menkhen als lui veis, na een bepaald ftraflijden, zaig worden. De Kerk hier op aarde betaat uit enkel heiligen ; die met andere 'ermeende Kristenen geene verkeering noogen hebben. Onder deeze heiligen noet eene gemeenfehap van goederen , :n ook van vrouwen plaats grijpen, Mestdagen en zondagen behoeven niet ;evierd te worden. Elk kan Go-sdknst»efenen, wanneer hij wil Elk mag preliken , ook de vrouwen. Alle jaarlijkfche chattingen behoeven aan het land niet letaald te worden : zulks is eene daad an llaaven, en niet van vrije Kristenen, kan de Overheid zijn wij geheel geene inderdaanigheid fchuldig. — Zie daar eene pgave van de grove dwaalingen der Weerdooperen. Deeze dwaalingen werden eker niet van allen op de zelfde wijze ekoesterd, maar daar er vrijheid van rofeeteeren onder hen was, hielden zomligen ze op eene vrij ftrakke , en anderen /eder ze op eene flakker wijze ftaande. )e overige gevoelens van hun , die wij og opnoemen moeten, zijn meer draagjk, en zijn ook daarom in hunnen tijd van  f der Syflematifche Godgeleerdheid. 123 van veelen voor problematiek gehouden geworden. Zij zijn de volgenden. De kinders behoeven niet gedoopt te worden; met den doop moet gewacht worden, tot dat de jaaren van onderfcheid het roaJaaten, belijdenis des geloofs afteleggen. Die tot hunne gemeenfehap overging , moest eerst gedoopt wordeqj, al waare hij reeds zelfs als een bejaarde bij eene andere gezindheid gedoopt. Met de belijdenis, die hij d<.ed, moest de doop gepaard gaar. De doop is een uitwendig teken, 't welk toegediend aan de belijders van den Kristlijken Godsdienst, hen van de orgelqcvigen onderfcheidt, en niet een verfrerkend middel , waardoor God zijne hc'' fren an" de harten der menfehen verzegelt. — Kristus heeft zijn ligchaam uit den hemel medegebragt, en niet uit hei vleesch en bloed van mar ia bekomen. Menscbii'ke weetenfehappen zijn fchad lijk voor den Godsdienst: zij ver. dringen de Waare Godsvrucht uit het hart, en benevelen de Godlijke wijsheid , die God in de ziel openbaart Voor dat ae jongde dag aanbreekt, z 1 KRisTusnog op aarde komen, en'met de heiligen duizend jaaren regeeren, onder het genot van allerlei ligchaamlijke en geestlijke genoegens. — Indien eene getrouwde vrouw afvallig wordt, ftaat het haaren man vrij, ja hij is zelfs verpligt , haar heen te zenden. — !n het rijk van kristus moet geene burgerlijke overheid plaats hebben. Alle Kristenen zijn vrij, hebben xvn.  124 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis xvn. eeuw. ben een gelijk recht, en moeten als broeders onder elkander leeven. Zal eens hec rijk van kristus over de aarde worden uitgebreid , dan moeten de troonen der Vorften afgebroken worden. Het pasc ook geen' Kristen , om de wapens te draagen, en in den oorlog te dienen. En het eedzwecren is hem door den Heiland op het fterkst' verbooden, De Overheid, of wie het beduur van zaaken in handen mag hebben , heeft het recht niet, om boosdoeners, dieven en moordenaars te ftraffen, maar wel, om de zul* ken tot eene altijd duurende gevangenis te verwijzen — Met deeze draaglijke gevoelens verbonden zij zommige Hellingen, waarin zij het met de Zwingliaan nen tegen de Lutherfchen ééns waaren; als bij voorbeeld , dat de beelden in de Kerken niet moogen geduld worden, dat de biecht en de vrijfpraak met den aart van 't waare Kristendom niet Hrooken, dat kristus naar zijne menschheid in den hemel is, dat het ligchaam en bloed van kristus niet weezenlijk tegenwoordig zijn in het avondmaal, maar dat het brood en wijn alleen dienen tot uitwendige tehens , om de Kristenen tot de gedachtenis aan 's Heiland lijden en fterven, optewekken, enz. — Uit dit bericht, raakende de leer de Wederdooperen, ziet men, dat dezelve een mengfel waare van Mijstieke. Sabelliaanfche, Ariaanfche, Belagiaanfche , Foüniaanfche, Zwingli-  der Systematifche Godgeleerdheid. 125 liaanfche en eigendunklijke gevoelens (*> CXLVI. Billijk Haan deeze menfehen in de gefchiedenis als dweepers en muiters met leelijke brandmerken getekend. Doch met dit al zoude het partijdige liefdeloosheid zijn, wanneer wij dachten, dat er onder hen niet geweest zijn, die met opregte oogmerken het belang van Gods Kerk zochten te bevorderen. Een zeer groot, en wel het grootfte, deel fchijnt uit de zodaanigen beltaan te hebben. Anders toch ook zouden een cellarius, en een karelstad geene leden van dit gezelfchap geweest zijn. En hoe zoude ook anders mulanchthon het in bedenking hebben kunnen neemen , of hij zich bij deezen aanhang voegen wilde of niet? Er waaren er onder, die in eenvoudigheid des harten en in üMlce den Heer dienden, maar, aan de d»"eeperijen van hunnen aanhang gehuwd, den moed niet hadden, om zich tegen'de woelingen van het oproerzuchtig gemeen, dat onder hen den meester fpeelde, regt aan te kanten (f)- Ook waaren er zommigen. die, (*) Dit bericht, raaiende de leer der Weder denperen is voornaamlijkbij een verzameld uit he Werk van stock v.aNN, Elucid; Hair: p. 24—30 (f)Vide erasmI Epifiolas , edit toitD 1.64a pag. aoQ8. In Sodalijt) anabaptistar'ir: XVII. EEUW.  ia6 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVÏI. EEUW. ] < \ ) I ( i i f c t i i d i I e 2 z 4 1 «. t v S n f D f rh'e, in bnnne onnozelheid door eene verteerden ijver meêiiefleept, waanden, dac üij met hunne onftuimigheden Gode werk:ijk eenen dienst deeden. en den bedorven ftaat der Kerk zo toch eindelijk wel lervormd zouden kriigen. Dit beter leel fchijnen egte afftamlingen geweest e ziin van de oude Waldenzen, Wikleleten en Rusfieten En deezen zul¬ len 'it/i fcribebat erasmus) p'urimis habere diuivur, qui a pcrditiffima vira ad emmdatiffimam e converterint; utcunque dtlirant in opiniombus, ec ullas Ecclefias , aut urbes occuparunt; nee f foederibus communierunt adveifus vim Prin'pura; nee on-ennnnieten, 11. en van huijskn tlifit, :rb: van de opk. en voortg. der Men». I.  der Syftetnatifche Godgeleerdheid. 127 len denk'i'k over 'r algemeen genomen ook Hechts de gevoelens, die wij draaglijk genoemd hebben , en die , waarin zij het met de Zwingliaanen ééns waaren , zijn toegedaan geweest. Bij dit beter deel der Wederdooperen voegde zich ten jaare 1536 menno sim ons, een Fries, gebooren te witmarsum 1496, daar hij ook 't laarst Roomsen Priestei geweest is, nadat hij 't voorheen te ping. jim geweest was (*). Ten gemelden jaare 1536 verliet deeze man den Roomfchen Godsdienst. Menno simons, allengs overtuigd geworden zijnde van de dwaalleer der Roomfche Kerk, was te gelijk zeer ingenomen geworden tegen den Kinderdoop. Hij had dien in de Schrift gezocht , maar er geen' gronc voor gevonden. Hij had de Schrifter var (*) Foikü « joeidi geeft in zijne K. G, II. 428 verkeerdl'jk op, dat menno simonj te pinojum zoude gebooren zijn. Ik merl dit te meer aan, om dat men anders dsezen HiftorieSchrijver, een' Fries zijnde, ligthjk geloof zoudt geeven M. sim ons was gebooren te wit hiaksum, daar hei hiem , zo als men het in fries land noemt, dat is de plaats daar het huis geit.an neeft, waar hij gebooren is , zo ik meen , nof aangeweezen wordt Witmarsum en piNCfuw zijn Dorpen , liggende in de nabuurfchap vat ïolswaRD Mosheim heeft ook een" mis' flag in zijne Kerkliike Gefchiedenis VII. bl. 354 Hii f hrijft dat menno gebooren is 1505; deezi misflig rust op twee drukfeilen in de werlsei van menno simons, uirgegeeven 1621 en 1627 Zie maatschoen in de aant: op de Gefch: dei Mtnnun: van schijn, II. */. 014 en 220. XVII. EEUW. 1  128 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis xvn. EEUW. van luther, van bucer en bullin- ger geleezen, maar was ook daar door niet var, gevoelen veranderd. Hij Hemde in 't ftuk van den Doop volkomen overëen met de Wederdooperen. En na een naauwkeurig onderzoek viel hij deezen ook toe in hunne draaglijke , als "mede in hunne Zwingtiaanjche, gevoelens , welken wij hebben opgenoemd, en welken in 't bezonder het beter deel dier Sekte omhelsde. Voor het overige toonde hij zeer fterk zijnen afkeer van hunne ongerijmde leeringen, welken wij met den raam van grove dwaalingen beftempeld hebben. Zo fterk was zelfs zijn afkeer er van, reeds van 't begin zijner bekeering af, dat hij elk en een iegelijk ernftig tegen deeze dwaalingen waarfchouwde, en met de muitzuchtige voorftanders derzei ven eeten noch drinken wilde (*), Hij fchreef tegen hen eene vrij fcherpe verhandeling, zijnde de tweeëntwintigfte in zijne werken, en gaf die uit ongeveer het jaar 1536. Ook die gevoelens, welken hij van de Wederdooperen overnam, werden door hem befchaafd en verzacht, zulker wijze, dat ze eene veel beter gedaante kreegen. Deeze gevoelens, dus verbeterd, verbond hij met de leer, die van de Protestanten in 't algemeen belee- den (*) Men leeze de X en XXII Verhand, in men nos werken, bl. 325 en 619 van den druk van I63i en verg: schijn 't a. b. II.. bl. 27$/ tot a8a en 305 en 306. •—  ïer 'Syflematifche Godgeleerdheid, itQ den werd. Dus doende konde men tusfehen het deljet der Godgeleerdheid yari hem en dat van de Lutherfchen en Hervormden weinig onderfcheids, befpeurem En bu kwam hij met zijne leer openlijk voor den dag, en predikte alöm. De zaak, waarvan wij hier gewaagen, fchijnc zich dus toegedraagen te hebben. Een zeergroot aantal Wederdoopers, enwel het beste deel ^ bedond uit verfcheiden getrieent3n, waarvan ééne gedicht was doör twee broedersj obbe filips en diric FiLiPs iets voor hec jaar 1536. Dezelve fchijnt voornaamlijk in oroNingerlAnd gebloeid, maar zich ook in fluesland en oostfriesland uitgedrekt te hebben. Deeze gemeente was het, bij Welke menno sïmons zich vervoegde. In deeze gemeente werd hij van obbe Filips her» doopt. En van deeze gemeente werd hij- tot Bisfehop aangedeld te Groningen (* ). Dit gebeurde in het jaar 1537. Obbe eü dirk filips waaren dus wel eigenlijk de dichters van de Sekte der. Mennonieten (f) , maar menno werd de man, die dezelve aan 't bloeijen hielp, en haar dat aanzjen bezorgde, 't welk-zij onder de OnroomfChe belijders van hei Kristendom gékreegen heeft. Zodra men nc (*) Vide bl eisdikii verba (in vita D. CE ondi ) c'ttata Clariffimo venema H. E VII p. 441. Zie ook beninga Hifi vanOfotfr: bl. 813 (t) De Mennonieten ïijn daarom ook wel ge noemd Ubboitcn, Zie bënikca 't a. b bl. 814 lil. deel. I xvit, EEUW* »  130 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XV». EEUW no het vertrouwen zijner geloofsgenooten gewonnen had, floeg hij handen aan het werk, en het gelukte hem, zijn geheel Bisdom te hervormen. Hij voerde eene veel beter Godsdienstleer in, dan tot nog toe van zijne gemeente beleeden was. Alles wat zij te vooren omhelsd had, werd door mennos onderwijs veel beva'ligcr, veel zuiverer, en met den geest • van het Kristendom veel oveveenkomltiger. En dus doende verfehilden de leden van mennos uitgebreide gemeente zeer weinig van de Lutherfchen en Hervormden. Ook werden van menno uitgebannen alle deugdlooze en anders* gevoelende Wederdoopers, die zijn Kerkgenootschap zouden kunnen ontluisteren: ingevolge waar van alle zijne aanhangers zich als dille en vreedzaame burgers gedroegen, en naderhand, door begunlligïng van wilLlm , den eer f en , en zijnen Zoon maurits, hier in de Nederlanden openlijk geduld werden. Daar het groodïe gedeelte der Wederdooperen ook het beste gedeelte was, nam door 's mans tusfehen* komst het kleinde en Öechtfte gedeelte zodaaniger wijze af, dat binnen weinige jaaren hetzelve geheel tc niet waare geloopen ( * ). De leer van menno werd onder de Wederdoopers bekend. En naardien (*) Het gedrag van menno simons ten deczen aanzien wordt zeer onpartijdig verdeedigd door dreas in de haamlijst der Predikanten van de Dokkumer klasfis , bl. i%\ en 132, daar men  der Syjlematifche Godgeleerdheid. 131 dien de gemeente, van welke hij Opziener was, in grootte en aanzien, de overige, met de-zijne' in leer en tucht niet of weinig verfchillende, gemeenten, verre overtrof, werden ook fpöedig deezen opgewekt, om zich met die van mesno te vcrëcnigen, zo dat zij allen met elkaêr ééne Kerk uitmaakten , en Mennonieten geroemd wierden. De overige Wederdoopers , hec flechtfte gedeelte , van dé anderen, het beste en verre het talrijkfté gedeelte, zich afgezonderd ziende, werden fpoedig verltxooid, en hadden noch moed noch kracht om hunnen kleinen aanhang llaande te houden. Zie daar den ondergang der Wederdooperen, en de opkomst der Mennonieten ( * ). Deeze Mennonieten waaren vcrfpreid in neder- LAND, duiïschland, ZWITZERland, MORAVlë, engelland, hun- GARië en pruissen. Alle die liederi moeten dierhalve voor een geheel ander' zoort van menfehen gehouden worden, dan de Oude Wederdoopers geweest zijn, die te munster en elders zo veel fpels heb- men ook ais eene bezonderheid aangetekend Vindt, dat de beroemde menno Baron van COEHOOitN een afïtamling van menno si» Iions geweest is. ——- (*} Mennonieten werden zij genoemd van da andere Proteftanten : doch zij zeiven wilden zich Jiever Doopsgezinden heeten , omdat zij onder alle Kristengezindten bijna alleen zich voor deti #3oop der volwasfen verklaarden. Zie scHijw Gefcbied: der Menu; II. */. 64. 1 % XVft. E E U W»  xvn. EEUW. i i I 1 i * 132 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis hebben aangevangen. — Wat den perzoon van m-enno simons eindelijk nog aangaat: na veele vervolgingen, voornaamlijk hier te lande ondergaan ( *), en wijd en zijd omgezworven te hebben, is hij ten laatflen een' geruimen tijd woonachtig geweest op het Kasteel fkesenburg, tusfehen hamburg en lubek, en aldaar C ) In het jaar 1543 werden er in friesland honderd Guldens , 't gene tocti wel zo veel was , als thands duizend, op het li|f van menno gezet, voor den genen, die hem in handen van 't Hof van Jufiitic leverde , met bijvoeging, dat, bijaldien deeze zijnen aanhang mogt toegedaan tijn , hem pardon cn het buigen echt gefchonken zonde worden. Zie Leevmsbef van Keüerl. mannen en vrouwen 1. bl: 100 Het tidikt of de puilikatie daar van fbaat te leezen in het Charter, boek van den geleerden Baion van schwartzinberg, H.'LTi In een oud floeksken getijteld , Net offer des Ileercn , vindt men bl 25—28 eene Belijdenis van zeker Mennonietisch meisjen., dat :e lekuwaardkn den 27 van Lentemaand 15+9 111 c-n' zak verdronken is , uit welke belijdenisre blijkt, dat het Gerechts-Hof van friesland jij dit meisjen fcherp onderzeek deed na menno simons verblijfplaats, en, daar zij dezelve liet wilde aanwijzen, dit haar den dood kostte. '.n deeze belijdenisfe heb ik onder anderen aan;etroffen een zeer verftandig andwoord van dee:e ongelukkige. Op de vraag der Raadsheeren , vat houdt gij van dat tloechweerdige heijlige Sarament ? andwoordt zij: lek en hebbe mijn Uwen 'iet ghelefcn in de heijlige Schrift van een hcijtg Sacravient, maar wel van het aiondmnel des Zeereu. Een' anderen Mennoniet, ook in't jaar 1549 er dood gebragt , deed men te leeuwaarden op iet Blokhuis dezelfde vraag.' en deeze andwoordIe: lek en weet ven u gkebacken God niet. Zie en van ïï/ Pre, 't ». b, i( 204 en 205. 1 4 xvi r. i E U W.  XVII. *eu w. i i i i I \ l J ] I J[ r 1 1 } I \ \ Si? schijn: 't a. b. II. bL ;8. en 84.-, 135 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis fchil over de Kerklijke tucht. Ën hmr. re bezondere benaamingen zijn meest oorfpronglijk uit de naamen van bezondere landen, waarin zij zich hebben nedenre- m (*> h cxLvin, Volgens de grondftelling van menno iImons, boven genoemd, dat de menselijke weetenfchappen fchadelijk voor den Godsdienst zijn, hebben de.Mennonieten julings een" tegenzin in de geleerdheid jehad, uitgenomen de Studie der Art:ecijkunst : hierop hebben vcelen zich ocgelegd. Zulke .geleerde Artzen zijn ;eweest galen üs abrahams de iaan, sAMuë-l apostool en andeen, die ook te gelijk Predikers waaren. 5e meeste Mennonieten hebben zich be-' dijtigd op den Koophandel, waardoor zij ijk geworden zijn. Taalkunde en wijsteerte waarën bij hen onnoodige en on,utte weetenfchappen, voor een' Kristen ieraar, die de waarheid cn de Godzaligeid handhaaven moest: hij konde datonder omflag van geleerdheid wel doen. )och deezq vooröordeelen zijn allengs erdweenen. Ten jaare 1636 merkte or. tuis reeds met genoegen aan, dat e Mennonieten fuiaak in de letteröcfe- gin.-  der Systematifche Godgeleerdheid. 137 ningen begonnen të krijgen (t)« Van tijd tot tijd hebben er zich verfcheiden geleerde mannen onder hen opgedaan, die 'als bekwaame Leeraars de eer van hun Kerkgenoocfchap hebben opgehouden. De meeste Leeraars echter, zo ten platten lande als in de Steden waaren ongeftudeerde perzoonen, en z*o is het ten platten lande thands nog. Daar er dus weinig liefhebberij voor de geleerdheid onder de Mennonieten gevonden werd, moet men zich niet verwonderen, dat zij zo weinige Schriften , en nog veel minder, dat zij zc weinige eigenlijke Sijflemen nageiaaten hebben. Dat zij zeer weinig eigenlijke Sijltemen hebben gefchreeven, is ook daarvan trouwens gekomen, dat zij altijd meer op de betrachring, dan op de befpiegeling der leer hebben aangedrongen. Meer gewigts hangende aan de lesfen van Godzaligheid , eenvoudigheid , liefde en verdraagzaamheid, dan aan een regelmaaiig voordel van welgedaafde geloofswaarheden, zijn zij er noode en eerst, na verloop van langen tijd, toe overgegaan , om eenig wel geichakeld Sij- (t) Zie de Redevoering van voetius over 4e nuttigheid der Akademièn , hi. 49 De ondervinding leerde den' Mennonieten, dat het zeggen van HURONijMUi in zijnen brief aan p A uHNUS waarachtig zij. Santin Rujlicitas foium fihi pïodest , et quantum aedificat ex vitae meri' fo, tantum necet, fl defiruenfibus non reji/létt, - i 5 XVII. SilüW.  138 Beknopts Letterkundige Gefchiedenis! xvn *JEU W, I Sij'lema hunner lear'te kveren (*) Uit de volgende paragraafen zal zulks genoegzaam blijken. CXLIX. 't 'Is rret de Godgeleerde Sijftemafchriften der Mennonieten gegaan, even als het voormaals mer hannes a lasco, enz. De ftijl van menno simons is doorgaans Hecht, Verward, langwijlig en donker. Dit is echter meer aan eene, in zijnen tijd hcerfchende, onachtzaamheid omtrent de moedertaal, dan wel aan mangel van geleerdheid in hem te wijten. Hij was anders een geftudeerd man, die Grteksch en Latijn verltond ( t ) — Eenige Stukken van menno afzonderlijk uitgegeeven , zijn ook vertaald in 't Hoogduitsch, en reeds al ten jaare 1575 bij eikanderen in 't licht verfcheenen (§). Wat (*) Dit laatlte ziet op het Oude Duitsch , *t welk m. simons gebruikte, waar onder mis» fchien ook oude Fricfcbt. woorden zullen gtloopen hebben. (f) Zie schijn, 't a. b. II. bl. 244. ij; Zie schijn *t a. b. Ii. bl. s2$. XVII. eeuw» t  144 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW. i : 1 i 1 (•) Zie ben in ca Hifi: van Oostfr: p. 814; (f ) Behalven ub»e had hij nog eenen broe. der, lij kas ïuips geheeten-, die leeraar onder de Mennonieten te Haarlem is geweest. Zie schijn 't a, b II. bl. 387. (§/ Zie maatschoen in zijne aant: oj» sciujNi- a b. II. bl. 385 en 38S. , daar deeac kleine Stukjes, worden opgenoemd. Wat nu dirk filips aangaat, van welken wij boven nieer, dan ééns, gewaagd hebben. Deeze geleerde man was gebooren te leeuwaarden i 504 (*) , sn is , vólgens het reeds aangemerkte , met zijnen broeder obbe filits, de eigenlijke Stichter van de Sekte der Men* tonieten geweest.. Hij is te eMbden reftorven 1570 (f). Daar hij voor den tundiglten onder de Doopsgezinden gehouden wordt, is het jammer, dat er zo weinig Schriften van hem zijn nagelaaten. Er is, behalven eenige kleine Stukjens ( § ), lechts één werk van hem bekend, maaf ;en werk van vrij veel waarde. Dit werk s getijteld, Enchiridion of handboekske fan de Christlijke leer. en de Religion, In korte Somma begreepen, ten dienste van alle liefhebbers der waarheid (door ie genade Gods~) uit de heilige Schrift* gemaakt door D. P. 't Werk is door :1en Schrijver zeiven uitgegeeven ten minlen tweemaalen. Wanneer hij 't de eerfte reis heeft in 't licht gezonden , heb k niet ontdekken' kunnen ; doch voor Je tweede keer heeft hij het doen uitkomen  der Systenïatifche Godgeleerdheid. 143 men ten jaare 1564 (*); naderhand is het dikwerf herdrukt ^ als 1578, 15^9, 1600 en 1627. Wanneer men den tijcel ' Hechts inziet, zoLde men op het denier beeld vallen, dat het. werk een Sijftematisch Leerboek waare , doch uit den inhoud is blijkbaar genoeg, dat het zulks geheel niet zij. Met werk beftaat uit elf verfchillende traktaat en, waarvan er ook eenigen afzonderlijk door den Schrijver voorheen waaren uitgegeeven. Het eerfte traktaat is eene G>. loofsbelijd^nis , waarin van God, van de Heilige Driesen? heid, van de .Schepping, van de Verlos, fing, van den Doop en van het Avond* maal gehandeld wordt. De tien overigen behelzen ophelderingen van önderfcheiden leerftukken , vermaaningen tot een deugdzaam gedrag, verdeediging van de gezindte der Mennonieten, ,en aanmerkingen over eenige onder hen gebruiklijke Kerkgewooncen. Het achdte traktaat verdiept voornaamlijk onze oplettendheid. Het is getijteld, Eene waar* achtige Verklaaring en uitlegging des Tabernakels, of der hutte van mosj>,s, •waarin veele fchoone en noodzaaklijkt fguuren des Ouden Testaments verhaalt* wor (_*) Deeze druk van 1564 moet zeker een her «Iruk zijn, want volgens maatschoen , et zijne aant: op schijn Gefch: d. M. Il i>t 327, ftaat op den tijtel", nu nieuws gecorrigeerd er, vermeerderd. De eerfte druk fchijnt echter ge' heel onbekend te weezen. xvrr. 1 & u w.  xvn. EEUW ! ' i i - -J i i i 144 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis worden, en met den Geest des Nieuwen Testaments overe'engebragt tot dienst en profijt van alle liefhebbers der waarheid, die den Geest der letter zoeken $ en begeeren te verfiaan (*). Die gefchrift doet ons den Autheur niet alleen kennen als een' kundig en fchrander man, maar, 't gene onze verwondering moet wekken*, als een' voorlooper van coccejus. Hermannus schijn laat er zich in zijne Gefchiedenisfe der Mennonieten dus over uit (f), ,, Lang voor „ de tijden van den zeer geleerden en „ beroemden johannes coccejus „ heelt dirk filips [in dit traktaat] „ zo zeer uicmuntend, geleerd, en ver„ Handig gecoccejanizeerd over zeer vee* », le voorbeelden en fchaduwen des Ouden „ Testaments, als of hij een toehoorder „ van .coccejus geweest waare, en „ onder zijne vóornaamHe leerlingen be, hoord hadde." En schijn heeft wel geoordeeld. Dirk filips brengt, al iet gene tot den Tabernakeldicnst betrek • ijk was, tot den eenvoudigen Godsdienst ran kristus onder den dag van het Vieuwe Testament, en tot kristus :elven. De Coccejaanen hebben dit in iet werk van dirk filips ook opge» nerkt. Jo hannes d'ou trein heeft n zijn boek, Het Nieuw Jerufalem ( § ), ter (*) Men vindt dit traktaat */. 180 enz. vaa ien druk des jaars 16117. (f) li D. */. 346. CSJ Bl. 357.  ier Systematifche Godgeleerdheid. 145 ter flaaving vcui zijne gedachten 'over de itiftelling van het koperen waschvat, volgens ex'ód: XXX : 17—21 hec werk van v. FiLiP-s niet alleen aangehaald, maar er verlcheiden regels woordlijk uit afgefchreeven ( *). — De Nederduitfdhe fiijli, waarin filips dir werk gefchreeven heeft, is vrij goed, en, den leeftijd des mans in aanmeiking genomen zijnde, zelfs fehoon , fierlijk en duidlijk. Hij Was in de fraaije weetenfchappen zeer bedrecven, en wort het hier in verre van MEN* (*) Men kan hieruit zien, dat een voornaam gïdeelte , van 't gene het Coccejanismus uitmaakt, Jreeds lang voor den tijd van coccejus bekend geweest zij Even zo is het met veele andere kenmerklijke flukken van het Cocccjanhmus ge- " legen Bi) voorbeeld het gevoelen van coccejus over de Drieërlei hui.houding rtond reeds lang voor 's Mans geboorte in de Geloofsbelijder nis der Zivitzerfche Kerken, ten jaare 1566 uitgegeeven : men leeze het zeventiende artikel* *t Gene hij (telde over de zondevergeeving voor en na de komst van je sus ii de wereld, eii Over het onderfcheid tusfehen Atpetrti en n«ffdat is, Dr. o.a&Nus abrahams de haans aan floot lijke en Sociniaanfche Predikatie tot vernietiging van kuist vs volfirtkte en volmaakte voldoe- Cf ) Zie oir des de Vrijheid des geloofs ia de bijvcegfels bl. 3—n,  der Syflematifche Godgeleerdheid. 157 doening over de woorden l joh: I. 9., XVII» geopend en weder leid door t 11 s. o do r u s tüuvy, van DER MEER-, UI 12. ( *). CLIÏI. Bij het gemelde leerboek van o a r en i: s abr a h a ms de h a a n pinazen wij hier eene korte beoordeeling van het onderwijsboekjen zijns Antagonifts, saMvè'l apostool. Dit werkjen is getijteld , waarheidsöefening , uitgekomen te amsthkdam 1677 in 8., en herdrukt 1686, 1730, en 1743; Van hetzelve is nevens apostool de Opftelier geweest samucl van DElL, Predikant onder de Mennonieten te Amsterdam. In dit onderwijsboekjen wordt eene korte fchets opgegeeven van de geheele Kristïijke Godgeleerdheid. Het beftaat uit vier en vijftig hoofdftukken , waarvan men den zaaklijken inhoud leezen kan in de GefchiedenisfederMennonieten, door h schijn(I). De Zonnisten hadden voormaals de gewoonte, om 's winters in de woensdags— avondbeurten één hoofftuk uit dit boekjen ten onderwerp eener leerrede te leggen, te verklaaren, enter betrachting van God- za- - (*) Zie over c. abrahams de haan en zijne Schriften verder schijn , 't a. b. ii, h. 576 , b u dd 1.1 ii />. 1184: , p f * f V: I. 1 I p i67 , en ue la Rue Gel: zeeland, bl 284 et; ii• 598—606.  158 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. zaligheid toetepasfen. (*). — Samuöl eeuw-a postool was gebooren den 15 van Zomermaand 1638, en Predikant geworden te Amsterdam 1662, Hij is daar overleeden den 29 van Grasmaand 1669. CLIV. Op het onderwijsboekjen van SAMuè'l APosToöL, laaten wij hier volgen het leerboek ..van adriaan van eeghem * gebooren te kortemerk, op de grenzen van vlaan0eké.n den 14 van Zomermaond 1631, en Predikant onder de Mennonieten te MrDDELuuRG in zeeland zedert den 8 van Slagtmaand 1654 tot den 24 van Lentemaand 1709, toen hij overleeden is. Dit boek is getijteld , Catechismus of onderwijs in den Godsdienst, 't Is uitgegeeven te middelburg1687 in 8., en herdrukt 1715. De herdruk is bezorgd door gkrardus. de wind, der Medicijnen DoBor, en leeraar in de gemeente der Doopsgezinden te midd&lburg. Bij deezen herdruk zijn gevoegd veele aantekeningen , zo uit de nagelaaten Schriften van den Auteur, als uit den voorraad van den uitgeever bij een gezameld. Het werk beftaat uit zesen vijftig hoofddeelen , waarin bijkans alle geloofsftukken der Mennonieten gevonden, oordeelkundig gedaald, net be- wee (*) Zie schijn, *t a. b II. hl. 5o8.  der Syftematifche Godgeleerdheid. 159 weezen, en in eene goede orde, naar de XVfl. gemeene vatbaarheid, platen duidlijk wor-EEuw, den voorgefteld, 't Zelve is gefchreeven •voor ongeletterden en eenvoudigen ; en opdat het ook voor kinderen van nut zoude zijn , heeft de Auteur achter aan een uittrekfel geplaatst bij wijze van een' kleiner Katechismus, waarin 't gene in den grooten Katechismns voorkomt, nog kor ■ ter, klaarer en verftaanbaarer wordt voorgedraagen, Bij de eerfte uitgave was ook nog gevoegd eene Verhandeling van de Stemlijke gebeden , die in de Ver gade ■ ringen der geloovigen gedaan moeten worm den ( * ). Behalven eenige andere Schriften, die van schijn en maatschoen in het meergemelde werk worden opgenoemd, heeft van eeghem ook gefchreeven en trage-' laaten een uitvoeriger Theologisch Sijftema, waarin de geloofspunten, in den be* oordeelden Katechismus behandeld, broeder voorgefteld en omflagtiger bearbeid zijn; zijnde dit werk een volledig, vvelgefchakcld, en zaakrijk zamenftel derGodgeleerdheid-, doch daar hetzelve eerst na 's Mans dood ren jaare 1711 door G. os wind is uitgegeeven , en dus tor de Sijftemafchriften der achttiende eeuw behoort , zal het bij eene volgende gelegenheid, zo, wij hoopen, nader van ons befchouwd worden. CLV. (*) Zie scmirr, 't a. b. II. bl. 545 en 545.  I 6o Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. ' CLV. Eeuw. • Nu zijn wij gevorderd aan het eerde volkomen Sijdema, 'twelk van AeMennonieten in 't licht vericheenen is, dat van engële arends van doorkseest, waarvan wij reeds voorloopig met een woord gewaagd hebben in de CXL1X. §. Dit is het eerde vrij gefchreeven , en naar zekere kunstregels opgedeld Sijdema , 't welk wij van de Mennonieten hebben. Van dooregsest was een zeer kundig, fchoon ongedudeerd, man: hij was gebooren den 26 van Wintermaand 1645, en is geweest leeraar der Mennonieten in de rijp in noordhol, u a n d , daar hij den 16 van Oogstmaand 1706 gedorven fs. De tijtel van het Sij/iema, door hem uitgegeeven, is Onderwijzing in de Christlijke leer na de belij denisfen der Doopsgezinden , waarin de voornaamfle zaaken des geloofs met Schriftuurplaatzen , redenen, en wechneeming van tegenwerpingen nader bevestigd worden : bij vraagen en andwoorden, 't Werk is uitgegeeven te amsterdam i 69 2. De inhoud vail dit werk voldoet aan den tijtel. De leer der Doopsgezinden wordt duidüjk voorgedraagen, klaar ontvouwd, krachtig betoogd, deels uit de Heilige Schrift, deels uit liet licht der reden , en ijverig verdeedigd tegen de bedenkingen van anders gevoelenden. De ganfche voordragt is eenvoudig , onfchoolmaatig en duidlijk , en  der Syftematifche Godgeleerdheid. 161 en te gelijk , deftig , oordeelkundig en XVII. naauwkeurig, Naar de gedachten van eeuw* schijn, bevat dit werk een zamenltel van genoegzaam de ganfche Godgeleerdheid der Mennonieten, en moet hetzelve onder de uitmuntendfte boeken gehouden worden (*_). 't Werk is verdeeld in önderfcheiden Hoofdrukken, die éénentwintig in getal zijn. Het eerfte Hoofdftuk handelt over de kennis van God uit de 'natuur; het tweede over de heiligefchrift; het derde over God, en Gods eigenfchappen, en over de drieëenheid; het vierde over de fchepping, den mensch, en de Voorzienigheid ; het vijfde over den Zondenval, het zesde over de verlosfing, en over de menschwording van kristus; het zevende over de algemeene geeade; het achtfte over de ambten van kristus; het negende over het geloof; het tiende over de bekeering; het elfde over de rechtvaardiging ; het twaalfde over de .kerk; het dertiende over de dienaars der kerk; het veertiende over de fakramenten; het vijftiende over den doop; het zestiende over het avondmaal; het zeventiende over de kerklijke tucht; het achttiende over het ambt der overheid; het negentiende over den eed; het twintigfle over het, gebed; het één en twintigfle over het laatfte oordeel (f). CLVI. f") Zie schijn, *t a b. II tl 568. (t.) Zie verder den Hoofdinhoud van dit Sijflema bij schijn, 't a. b. II. bl. 548—568. III. DEEL. L  löa Beknopte Letterkundigs Gefchiedenis XVII. CLVI. ■ EEUW. Bij het Sijflema van van o o ore- Git est voegen wij ten laadten een Godgeleerd zamenftel van douwefeddkiks van molqueren. Dit boek is getijteld, Der Mennonieten Leere, of Onderwijzing voor de Doopsgezinde Christenheid, en uitgegeeven te Amsterdam in 8., 1698, Hetzelve heet wel opgefteld voor de Jeugd, doch 't is meer voor bejaarden en gedoopten, dan wel voor de Jeugd gefchikt; althands deezen zullen het met nut en genoegen gebruiken kunnen. De Schrijver is een regtzinnig Mennoniet, en een ijverig verdeediger van de oude leer zijner gezindheid, 't Werk is ■afgedeeld in twee en vijftig Hoofdrukken. De leerftellingen worden zuiver voorgedraagen, met Schriftplaatzen bewcezen» tegen de bedenkingen van andcrsgevoelenden gehandhaafd, en met de uitfpraaken van vroeger leeriiaren onder de Doopsgezinden bekrachtigd, 's Mans bedreevenheid in het behandelen van geleerde gefchilvraagen is er niet onduidlijk in te ontdekken , en er zijn blijken in van een fcherp en fchrander oordeel. — Douwe feddriks was een Fries van geboorte: doch waar en wanneer hij gebooren is, heb ik niet kunnen nafpooren (*). Hij is C*) Misfchien was hij gebooren te molq.be-. Ren, een dorp, gelegen tusfehen stavoren ' cn u:n o £l o o f e n, daar zich iliauds nog eene bloei-  der Syftematifchc Godgeleerdheid. 163 is leeraar der Doopsgezinde Kristenen Wil. geweest, in de bloeijende gemeente te gauw. harlingen, en daarna te embden. In de laatstgenoemde Stad is hij gedolven, doch wanneer, is mij niet gebleeken, denklijk in 't begin van de achttiende eeuw. Hij is onder de Mennonieten altijd als een derk Voordander der regtzïnnigheid bekend geweest, en zelfs van de Hervormden hier te lande zeer hoog gefchat. CLVII. Wanneer men de boven beoordeelde Sijdemen der Godgeleerdheid van da Mennonieten raadpleegt, en met een opmerkzaam oog doorloopt, bevindt men in dezelven eene duidlijke en _ ongekundelde voordragt , die geheel vrij is van Scholadiekerij en Akademifche fpitsvindigheden- De Mennonieten hebben zich op zodaanige voordragt altijd toegelegd, en zijn zichzelven daarin deeds vrij gelijk ge- bloeijende gemeente van Mennonieten bevindt. Zulks maaken wij alleen bij gisfing op uit zijnen toenaam, 't Is zo , zijn Vader kan reeds dien toenaam gedraagen hebben; dan, wanneer men in aanmerking neemt , dat zeer weinige Menno. nieten in friesland zo wel in de lieden als op de dorpen in 't laatst van de zeventiende eeuw een' toenaam, of zo als men bet noemt, een van hadden , wordt het waarfehi|nlijk dat Douwe fbDn riks zelf zijn' toenaam VaN ItoLQUiktn aangenomen bebbe. L %  164 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVIT. gebleeven Zelfs hebben zij zoeken te iai w vermijden alle Schoolfche termen en onnauwkeurige benaamingen , welken van de overige Protestanten in hunne Sijftemas uit de Schoolgeleerdheid der Roomfche Kerk overgenomen en bij dezelven 'in gebruik zijn gebleeven. In het ftuk van den Godsdienst andere bewoordingen te bezigen, dan de Heilige Schrift bezigt, hebben zij altijd geacht voor den Godsdienst fchadelijk te zijn , en geheel ongeoorloofd. Onder de Ouden hebben zich hier fterk over uitgelaaten ja- ques outerman en klaas klaas- zkn, beidenMennonisteLeeraars, en geoefende Schrijvers, de eerfte in eene openlijke belijdenis, die ook door meer anderen ondertekend was, opgedraagen aan de gedeputeerden van het Hof van holland , en de laatfte in zijn andwoord op het werkjen van hermannus faukelius, Predikant te middelburg in zeeland , getijteld, babel, d. i. verwarring der wederdooperen enz., welk andwoord te gelijk eene belijdenis behelst van de voornaamfte leerftukkcn der Doopsgezinden. En onder de laater Mennonieten heeft zich daaromtrent uitdruklijk verklaard de kundige hermannds schijn in de Voorrede van zijn dikwerf aangehaald werk . Gefchiedenis enz. Ook alle Men* nonietifche Schrijvers van onderwijsboeken hebben met de daad getoond, dat zij het hier in met de genoemde mannen ééns waaren. Hunne afkeerigheid van Scho- la-  der Sy/lematifche Godgeleerdheid. 165 laftickerij is fchier op elke bladzijde blijkbaar. Hartlijk was het te wenichen. dat de Lutherfchen en Hervormden de Mennonieten ten deezen aanzien iteedi gevolgd waaren. CLVIII. Meer dan ééns hebben wij reeds aangemerkt dat de Mennonieten zich meer onledig hielden met de betrachting, dan met de bcfchouwing der Evangelieleer, en meer aandrongen op een Godzalig leevensgedrag, dan wel op het omhelzen der geloofswaarheden. En deeze aanmerking treunt op 't gene de letterkundige gefchiedenis ons van hunne xedekunde oplevert. Onder de grondllellingen, welke menno simons van de Weder■ doopers met zekere bepaalingen overgenomen en verzacht heeft, was ook. zo als dit ons reeds hier voor indeCXLlV. §. gebleeken is, die Helling, dat de menschlijke weetenfchappen fchadelijk voor den Godsdienst zijn, de Godsvrucht uit het hart verdringen, en de wijsheid, welke God in de ziel openbaart, benevelen. En deeze Helling zal, denk ik aanleiding hebben gegeeven, dat menno simons, dirk filips, en hunne tijdgenooten zich zo vlijtig op het behandelen der Zedeleer hebben uitgelegd ; waarin hunne nako ■ melingen hen gevolgd zijn. Doch wat ook de aanleidende oorzaak hier van zijn mooge , zij hebben zich in het vak der L 3 Ze- xvir. eeuw.  166 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis xvn.; EEl'W.i I ■ Redeleer bij hunne gezindte zeer verlienstlijk gemaakt. — Een groot gedeele van menno simons werken beftaat iit Zedekundige lesfen en Kristlijke vernaaningen ten dienste van önderfcheiden nenfchen in önderfcheiden betrekkingen Erefcbrccvcn. Het zelfde kan men zeggen van de werken van dirk filips. De Zedekunde van hun beiden is ook vrij zuiver, en behoeft voor die van veelen onder de Lutherfchen en Hervormden van dien tijd niet te wijken. Onder de Mennonieten , die de Zedekunde opzetlijk bearbeid hebben, munt zeer uit pikter pieters, Predikant eerst in de rijp, en naderhand te zaandam, gebooren te alkmaar den 20 van Louwmaand 1574 , en geflorven te oostzaandam den 14 van Wijnmaand1651. Deeze eerwaardige Grijzaart heeft op het einde van zijn leeven ten jaare 1650'uitgegeeven acht boekdeelen in 4, behelzende alle zijne werken. De tijtel er van was Opera piet e r p i e t e rs , dat is, alles wat van dien regtzinnigen leerdar in eenvoudigheid befchreeven is. Deeze werken, waarvan zommige Hukken voorheen verfcheiden maaien afzonderlijk in kleiner formaat waaren gedrukt, beftaan ten grootflen deele uit Zedelijke Schriften, waarvan de önderfcheiden tijtels zijn, De weg na Freedenflad; Toet/leen om te proeven; De hemelfche Bruiloft; Spie* gel der Gierigheid; Spiegel der Barmaartighcid i Traktaat van de Hef de \ Prae-  der Syfte-matifche Godgeleerdheid. 167 Proeve des waaren Kristlijken gelosfs; Eenige Predikatiën , Zendbrieven , er Gebeden. De onderwerpen , in deezt Schriften voorkomende, worden met ge' moedlijken ernst behandeld; doch in een' Hij], die misfehien wat al te eenvoudig en te plat is, gelijk terllond in de eerfte verhandeling in 't oog loopt, zijnde dezelve eene zamenfpraak tusfehen pieter en jan : dan men dient aan den fmaak dier tijden, waarin deeze werken opgefteld zijn, iets toetegeeven. Overwaardig is het eene en andere geleezen te worden: inzonderheid onderfcheidt zich wegens haare voortreflijkheid de Proeve des waaren Kristlijken geloof"s, waarin betoogd wordt , dat het geloof niet beftaat in fcherpzinnig over zommige artikelen te hairklooven, maar in dezelven op de regte wijze te beleeven. Het geheele werk is zo vol zaaken, dat het bijkans een vol' ledig ftelfel der zedelijke Godgeleerdheid bevat, en daar voor ook gehouden zoude moeten worden, indien het in eene daarmede meer overëenkomftige orde was ingericht. Na 's Mans dood is het werk herdrukt te amsterdam l666 (*). . Andere Zedekundige werken, als de School der Deugd van tieleman van bracht, leeraar der Mennonieren te dororecht, en de kunstlijke Zedekunst , of korte befchrijving van de voornaamfle deug' ^ . den (*) Zie over p. pi eters en zijne werken schijn 't a. b. II. */. 533—506. L 4 xvn. 'eeuw.  XVII. ÏKÜW. 168 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis den en gebreken, van galenus abrahams de haan, gelijk ook eene verhandeling van den redelijk bevindlijken Godsdienst van denzelfden (*), en meer diergelijken, gaan wij met ftilzwijgen voorbij , naardien het bijgebragte tot ons oogmerk genoeg zal zijn. CLIX. Nu willen wij eindelijk gadeflaan, wat de Sijflematifche Godgeleerdheid der Luther] chen en Hervormden gewonnen en verlooren heeft bij de verfchillen met de Wederdoopers en de Mennonieten, en welk eenen invloed het gevoelen van deeze beiden gehad heeft op de denkwijze des volks vooral onder de Hervormden. CLX. Eerst willen wij dus zien, wat de Sijflematifche Godgeleerdheid der Lutherfchen en Hervormden bij de verfchillen der We-, derdooperen en Mennonieten gewonnen heeft. In het begin der zeventiende eeuw rvaaren wel de eigenlijke Wederdoopers reeds (*) Beide deeze Gefchriften van de haan behelzen veel goeds en fchoons , en worden van ie Mennonieten in 't algemeen, zelfs van de Zonnsten , zeer gepreezen. in 't laatstgenoemde serk heeft de haan de leer van de waare Mijs•iekctt met de leer van den natuurlijken Godsiiensr. , op. ee'he oordeelkundige wijze , zoeken (verëentebrengen.  der Syftematifche Godgeleerdheid. 169 reeds uitgeftorven, dan, daar hunne verderflijke leerftellingen, zo wel als hunne ondeugende woelingen , die zo veel geruchts verwekt hadden, nog te versch in de geheugens der Proteftanten lagen, konden ook de Godgeleerden, onder de Lutherfchen en Hervormden, aan de HoogeSchoolen , niet wel voorbij, om aankomende Kerkleeraars tegen dezelven ernftig te waarfchouwen, en ze met klem van redenen te wederleggen. Te meer meenden zij daar toe, roeping te hebben, wijl ze zich verbeeldden, dat de Mennonieten en Wederdoopers één en hetzelfde flag van menfehen waaren, en dat dus, wijl de Mennonieten overal onder de Protestanten zich hadden nedérgezet, het gevaar, van door de dwaalingen dcezer lieden befmet te worden, voor de Kerk nog niet over was. Dan hoe dit ook zijn mag, zij hebben de gevoelens der Wederdoopers in hunne Stelfelfchriften aangeweezen, en met kracht van zeggen, bij voortduur, wechgeredeneerd. En wat de meer draaglijke gevoelens der Wederdoopers aangaat, die van mënno simons gezuiverd, en van hem en zijnen aanhang omhelsd zijn, hier tegen vooral moesten de Lutherfche en Hervormde Sijftemafchrijvers op hunne hoede zijn, wilden zij aan de belijdenis hunnerKerk, in de Sijmbolifche Schriften, welken zij ondertekend hadden, vervat, getrouw blijven. IJ verig hebben zij zich ook daar tegen aangekant. De leer van den kinderdoop, van het eedzweeren, van het oorlog voeren enz., L 5 werd, XVII. èbuw.  170 Beknopte Letterkundige Gefchicdenit XVII. EEUW. ] i ( \ i werd, regen de gevoelens der Mennonieten diesaangaande , met omflagtige bewijzen van önderfcheiden aart, door hun geftaafd en verdeedigd In beide die opzichten heeft de Godgeleerdheid der Wederdoopers en der Mennonieten eenen voordeeligen invloed gehad op de Sijdema? der Lutherjchen en Hervormden. Derzelven Leer heeft daar door , als 'c waare, eene nieuwe iterkte bekomen, in veelen van die. Hukken, die in verfehil waaren, en aankomende leeraars zijn, op die wijze, met genoegzaame wapenen, om de eer van hun Kerkgenootfchap op te houden, toegerust geworden. CLXI. Dan welk een voordeel de SijHemati- fche Godgeleerdheid der Lutherjchen en Hervormden ook van de Godgeleerdheid der Wedt '■rdooperen en Mennonieten getrokken heeft, 't nadeel, 't welk aan dezelve daar tegen van deeze is toegebragt, jal, bij elk onpartijdig beoordeelaar der saake, ongetwijfeld vrij grooter gerekend ivorden. Dit nadeel is aan de Sijftemas Ier Lutherfchen en Hervormden toege» jragt niet door de Wederdoopers en Men* tonieten, of hunne Godgeleerdheid, maar loor de partijzucht der opdellers van de Sijftemas zclven, met betrekking tot de Godgeleerdheid dier lieden , welke zij vedcrleggen*moesten. Hetzelve is daarin gelegen, vooieerst, dat de Lutherfche en  der Syftematifche Godgeleerdheid. 171 en Hervormde Sijdemafchrijvers , . de leer hunner Kerk tegen de Wederdoopers en de Mennonieten willende verdeedigen, die verdcediging te zeer overdreeven heb» ben; en ten tweeden, dat de Lutherfchs en Hervormde Sijdemafchrijvers geen behoorlijk onderlcbeid hebben gemaakt tusfehen de Wederdoopers en Mennonieten, welker gevoelens zij bedrijden wilden, en tusfehen de gevoelens van deeze beiden, en die van andere gezindten , welken op zichzelven liaan. in beide deeze punten ontdekt het naauwkeurig oog van elk, die, op eene onbevooroordeelde wijze, aan twee verfchilhebbende partijen recht zoekt te doen, groote gebreken. CLXII. Aangaande het eerde punt hebbe men de Sijdemas der Lutherfchen en Hervormden door te bladeren, en die hoofdHukken , waarin tegen de Wcderdoopen en Mennonieten gehandeld wordt, optezoeken, om van het gene ik gezegd heb, overtuigd te worden. Men neeme bi voorbeeld ééns het gevoelen der Weder doopers en van zommige Mennonietèt. ' nopens de menschwording van den Heen je sus. Dit gevoelen komt hier op ne der, dat „ het eeuwige woord van God in de volheid des tijds, door den Heili gen Geest in de maagd maria, zonde dat zij een' man bekend had , menscl XVII. EEUW. t j  172 Beknopts Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW. (*) Verg. schijn 't a. b. II. bl. 316, 289 en 290 , en ook de dertiende Verhandeling vat» mennos werken, bl. 351 van de uitgave in 168I. Onder de geenen , die , op het voetfpoor van menno simons , dit gevoelen omhelsd hebben , moeten inzonderheid, geteld worden de ftrakkc Mennonieten , die bij den naam van Friezen bekend zijn. Zie schi jn 't a. b. II. bl. 517-. De overige Mennonieten omhelzen meest het algemcene begrip der Kristenen aangaande 's Heiland* menschwording. Onder de oudfte Mennonieten, ten tijde van menno, zelfs zijn er geweest, die het met hem hierin niet t!éns waaren. In hec Frankentbalfche Protokol, zi]nde een boek, waarin de gefprekken tusfehen eenige Hervormde en Mennonietfche leeraars, re frak kent hal ten jaare 1571 gehouden , aangetekend zijn , ftaan bl. 130. deeze woorden: wij weeten deezen artijckel niet beter te verkltiaren , dan dat zijn ontfankenis van den Heiligben Gbeest zij en bl. 131. Als hij in de ■wereld quam , zo hebbe hij hem een lighaam toebereijt , maar hoe, oft wanneer, is ons onbegrijplijk. En in het hier voor aangehaalde boeksken, getijteld het offer de! Heeren, bl. 154, drukt zeker Mennoniet, om des geloofs wil gevangen , zich tegen de Kettermeester dus uit. Ik geloof zegt hij, dat Christus is de Sone Gods in aller manieren, in vleesch en geest, maar waar bij zijn vleesclj*genomen heeft . dat laet ik in de vei borgentheiit Godts: de Apostelen hebben daaraf niet ghcdiiputctrd. - geworden, en dat dus het vleesch des Zaigmaakers door de Scheppende kracht van den Heiligen Geest voortgekomen is(*)". Dan dit gevoelen hebben de Sijdema Ichrijvers der Lutherfchen en Hervorm.' sfe« geheel verdraaid, en dus voorgefteld ; kristus zoude door m aria zijn heen gegaan , als het water door eene goot 'oopt , of als de Zon door een glas gaat.  der Systematlfche Godgeleerdheid. 173 gaat ( * \ Zulk eene partijdige verdraaijing der gedachte Helling heeft dus wijders veroorzaakt , dat de redenen, er door de Lutherfchen en Hervormden tegen ingebragt, geheel ondoelmaatig waaren, en, dat hunne poogingen, om te bewijzen 't gene zij tegen de Wederdoopers en Mennonieten verdeedigden, voor een groot gedeelte overbodig moeten gehouden worden. — M?n flaa ook eens het oog op de veelerlei bewijzen, die in de SijHemas der Lutherfchen en Hervormder worden bijgebragt tegen de Mennonieter voor de geoorloofdheid van het eedzweeren, het oorlog voeren, enz. onder Kris tenvolken: hoe worden deezen niet zeider geheel overdreeven! De helft dier bevvij' zen zijn ontleend van voorbeelden en gebruiken, die bij de oude Godsdienstnv richting, onder de wetten van mos es Hand greepen, en men weet, altoos mei be (*) Deeze partijdige verdraaijing van het gevoe len zommiger Mennonieten , raakende de menscr. wording van kristus, is al vrij oud. J. f a « ïolandus heeft hetzelve , in de zestiende eeuw leeds zo verkeerd voorgefteld in zijne motu Monajlerienfes, gedrukt te KEULEN1546, Lib.X vs. 49. Dus laat hij zich uit, EJfe Deum flatuunt alii, fed corpore carnem Humanam fttmto fuftinuijfe negant: At Diam mentent , tennis quafi fauce canalis Per ma(I£ corpus Virginis iffe ferunt. De Mennonieten hebben zich zeer over deeze pa tijdigheid beklaagd. Men leeze schijn 't atl 291 , cn de Voorrede van het werkjen vï abraham van loon, de jongeling onderin gen tot den dotp, bl, 10 en tl. xvn. e e u W» L l I > ). n te  174 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis xvn. EKU VV. 3 £ 'i e: v u II °1 ft! behoorde te vveeten, dat de Mennonieten , uit hoofde van het groote onderfcheid tusfehen de oude en nieuwe Godsdienstïnrichting, van de gewoonten en pligten, die in de oude plaats hadden , niet befluiten willen tot de gewoonten en pligten, die in de nieuwe moeten ftand grij« pen. Alles, wat men dierhalve ten betooge dier genoemde punten uit het Ouit\ Ttftament bijbrengt, is overbodig, en kan voor de Mennonieten van geene över:uigende kracht zijn (*). — Eindelijk nestige men eens de aandacht op de meeïigte van bewijzen , die in de Sijftemas Ier Lutherfchen en Hervormden tegen le Wederdoopers en Mennonieten voor len Doop der kinderen worden aangeroerd. Verfcheiden van die bewijzen loen volftrekt niets af; en men moet zich r over verwonderen , dat geleerde manen, welken het anders niet aan gezonde (ordeelkunde ontbrak, daar van gebruik ebben kunnen maaken (f). De overie bewijzen voor den Kinderdoop zijn rootendeels gebouwd op onderflellingen, die C*J •> Het Eedzweeren", dus luidt het XVII. rt. van ééne hunner belijdenisfen, zie schijn a. b. II. bl. 198, „ in den O. T. geoorloofd, 1 daarin veele misbruiken ingefloopen zijnde , is m kristus en jakobus, zonder eenige tzondering vejbooden." (t)'Men neeme eens onder anderen hand: :39, daar petrus tot de overtuigde Jooden 1 het ecrite Pinköcrfeest zegt: U komt de beften toe, en uwen kinderen enz. J-jue is het 111 oog  der Syftematifche Godgeleerdheid. 175 die, hoe fchriftmaatig zommigen daar van ook. in ons oog weezen moogen , echter van de Mennonieten betwist worden ; en daarenboven vindt men die bewijzen dan ook nog dikmaals zeer verkeerd voorgedraagen, zo dat zij bij eenen Mennoniet nimmer eenige gelding hebben kunnen. Men weet, bij voorbeeld, van hoe weinige kracht de bewijzen voor den Kinderdoop bij verftandige Mennonieten zijn, en ook waarlijk zijn moeten, zo als die uit de leer der verbonden van veele Sijdemafchrijvers ontleend zijn geworden, 't ls altijd moeilijk den Mennonieten van eene gedelde waarheid zulke voldoende redenen te geeven, dat zij er door in het naauw gebragt worden, naar dien zij niets voor waarheid willen erkennen, dan 't gene in den Bijbel letterlijk en met ronde woorden gefchreeven ftaat : alle gevolgtrekking en het nuttig gebruik daar /an verwerpen zij. Uit dien hoofde dient men de Mennonieten alleen zodaanige bewijzen voor te draagen, die regts- roooglijk , zoude men zeggen, dat iemand, die welgeftelde zinnen , en daarbij bedreevenbeid in de gewijde Schriften heefc , hier aan eerstgebooren kinderen denken kan? en al evenwel men vindt deeze plaats zo verklaard in veele Sijftemas. Duidlijk is het uit het geheele verband, dat men door kinderen hier de nakomelingfchap verftaan moet. üe kanttekenaars op onze gebruiklijke Nederlandfche overzetting fchijnen het ook zo begreepen te hebben. De Sijftemafchrijvers onder de Hervormden mogten deeze geleer. ds (Schriftuitleggers vrel wat meer gevolgd zijn. xvir. SE UW.  176 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW i i l a k ê x l v II i i reetsdreeks uit den Bijbel gehaald zijn, of die, van elders genomen, de zaak baaralijklijk, op eene andere manier, voldinjen. Indien men den Mennonieten de geoorloofdheid van den Kinderdoop uit len Bijbel bewijzen wil , zal men dit 't >est kunnen doen met hun aantetoonen, 10e de Doop onder de nieuwe Godsliensfinrichting de plaats vervangt van ie befnijdems, die onder de oude Godslienstïnrichting aan de kinderen bediend verd. En dit is mislchien ook het eeni;e bewijs, 't welk als een Bijbelsch be« vijs tegen de Mennonieten met vrucht geiruikt kan worden. Dan het allerbeste lewijs, 't welk ons tegen de Mennoniecn het verfehil kan doen beflisfen , is at, 't welk uit de gefchiedenis der oud:e Kristenen , die hunne jonge kinderen edoopt hebben , afgeleid wordt. En it, helaas! vindt men bij veele Sijdema chrijvers geheel onaangeroerd, en bij aneren flechts ter loops behandeld ( ♦ ). Dee- (*) Dat de doop van de vroegfte tijden af in e Kristlijke Kerk aan de kinderen bediend is, lijkt genoegzaam uit de gefchiedenisfe. Ire- .eus, onder anderen. ftelde,'dat kristus Hen zaligde, die wedergebaoren werden, jongt inders (infantes')', jongskens (parvnlos') , jon. ens (pueri) , jongelingen \ iuvenes ) , bejaarde, '.enfehen (_fcuiorcs). En wedergebooren worden etekent in den ftijl der Kerkvaderen gedoopt ■orden. De Doop werd de wedergeboorte geoemd , volgens titiIIIjj. daar de Doop bet bad er wedergeboorte geheeten wordt. Ter tul iaan ijverde wel zeer tegen den Kinderdoop;  der Syflematifche Godgeleerdheid. 177 Deeze twee bewijzen, wanneer ze wel worden voorgefteld, zijn ook ter verdeediging van de geoorloofdheid des Kinderdoops genoeg voldoende. De overigen die doorgaans worden bijgebragt, zijn ten deele van geene kracht, en ten deele van dien aart, dat, hoe zeer ze ook bij ons aan zulks is een bewijs, dat dezelve in zijnen tijd overal plaats hadde. üricenis fpreekt van den Kinderdoop als van eene plegtigheid, die allenthalve in de Kerk gebiuiklijk was Om. cenes zelfwas, volgens zijne eigen betuiging, in ziine tederfte kindschheid ook gedoopt. Daar nu ör. 10 en es gebooren is ten jaare 185, volgt hier uit , dat de Kinderdoop in dien ti d ftand greep. Nu is het eene bekende zaak, dat men ïti die dagen nog geheel niet afgeweeken waare van de Apoftolifche gewoonten. En hoe ook zoude men ten aanzien van zulk een belangrijk ftuk, als de bediening des doops was, daar van hebben kunnen afwijken? Zoude zulk eene afwijking van de Apoftoliifehe gebruiken, gefteld, dat men in de vrocgüe dagen geene kinderen gedoopt had, gefchied zijn zonder heftige volksbeweegingen, zonder luidklinkende krakeelen , zonder Kerkvergaderingen , die daarömttent btflisfende befluiten hadden genomen, waarvan wij niets leezen ? Was het mooglijk , immer den Kinderdoop in alle Kristengemeenten, allerwege, intevoeren zo« dsaniger wijze, dat er in verloop van tijden zelfs geen enkele voetftap van deeze nieuwe inftelling ergens aangetroffen wierd. Auouitinui, van den Kinderdoop fpreekende Lik. IV. vs. 23. zegt, Usc traditum tenet tota Eccltfie, —nee conciliis inftitutum , fed femper retentum est , non nifi Jpoftoliea auStoritate traditutn reitijfime ertdimus. En kalvijn zegt m zijne Inftit: Chrijl Relig. Lib. IV. C. XVI. f. 8. Nullus est fcriptor tam vetustus , qui non paedobuptismi originem ai ApofloloTunt Seculum i>ro ttrto referat. Cassan111. DEEL. M SE» XVII. EEUW*  17 S Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. « EEUW.1 >ns de zaak volkomen beflisfen, zij evenvel, om de hier voor gemelde redenen, iit bij eenen Mennoniet niet kunnen doen. Niet het getal, maar het gewigt der bewij5en overtuigt iemand van de waarheid eener lelling. Veele verdeedigers van den Kinderloop hebben met het opltapelen hunner be« wij- 3eb. heeft in zijne verhandeling de Eaptismt Pariulerum (adverfus Anabaptistas ) eene groote mee» ïigte getuigenisfen van oude Kerkvaders aangeïaald uit de drie eerfte eeuwen, waarmede de 'ewoonte, van kinders te doopen, in de eerfte Sa-isten kerk , aangetoond kan worden. — Met Jit alles kan het echter niet beweezen worden, Jat alle kleine kinderen der Kristenen in de vroegJe ti'den gedoopt zijn. Het blijkt uit de Kerkïiftoncn , dat het zich met de zaak op deeze wijse heeft toegedraigen. Men geloofde in 't algeneeii, dat de Doop ter zaligheid volftrekt noodsaaklijk waare; doch daar er noch door kristus, loch door de Apostelen, eene juiste bepaaling (vas gemaakt, omtrent den tijd, wanneer de Doop jefchieden moest , werd dezelve niet am alle nenfehen op gelijken tijd bediend. Wanneer oulers onder het kruis der vervolging gebukt ginren , en hier en daar harderloos omzwierven, veroorzaakte het gebrek aan goede gelegenheid meenigmaalen, dat de kinders niet terftond na de geboorte gedoopt wierden. De kinders, dus ongedoopt opgroeijé'nde , werden dan ook dikwerf niet eeré'r gedoopt , dan wanneer zij tot jaaren iran onderfeheid waaren gekomen, en zichzelven ten doop konden aanbieden. Doch wanneer de kinders zwak van geftel, of anders in ftervensgevaar waaren , werd doorgaans alle moeite gedaan, om ze gedoopt te krjjgen. De doop werd dan verhaast , al waaren de kinders ook flechts eenige uuren oud. Ook, wanneer de ouders niet zeer Godsdienstig waaren, en het eeuwig belang van hunne kinderen hun niet zwaar op het hart woog, werd dikmaals de doop der kinderen uit.  der Systematifche Godgeleerdheid. 179 wijzen meer kwaads , dan goeds gedaan. Zulks kan men , behalven van anderen , zeggen van robertus puppius, Predikant te edam, die in zijn boek, getijteld Bewijs van den Kinderdoop, tegen de Mennonieten, dat dezelve uit God is, * en niet uit de menfehen, uitgekomen ten jaare 1614, en voor de tweedemaal ten jaare 1621, zes en twintig bewijzen voor den gefield , en zomwijlen , niettegenftaande de goede gelegenheid, geheel verzuimd, Maar ouders , die waarlijk den Heer vreesden, en voor het eeuwig welzijn hunner kinderen zorg droegen, waaren gewoonlijk l'poedig gereed, om, indien zij gelegenheid hadden , hunne kinders te lasten doopen. En de voorbeelden hier van vermeenigvuldigden , naar gelang de Kristenen van tijd tot tijd in den verbijsterden waan raakten, dat de Godzaligheid In het waarneemen van uiterlijke Kerkgebruiken beftond. Van dsar, dat de Roomschgezinden den Doop der kinderen geen oogenblik uitfehuiven , maar de kinders, zo dra zij het leevenslicht ge. nieten , in aller ijl laaten doopen. — Uit dit aangemerkte ziet men, dat de Mennonieten en Roomschgezinden in önderfcheiden uiterften zijn gevallen, en de Lutherfchen en Hervormden hier den middenweg houden. Wanneer men dus het ftuk van den Kinderdoop tegen de Mennonieten met eanen goeden uitflag bepleiten wil, dient men den ftaat des gefchils niet te bepaalen op die wijze, of het voor de kinders van Kristen ouders ter hunne zaligheid volftrekt noodzaaklijk is, dat zij gedoopt worden? maar op die wijze, of het, volgens het oud gebruik der Kristenen in de Kerk, geoorloofd is, de kinders te doopen? En "dan kan de Gefchiedenis genoegzaam het gefchil ten voordeele van de Lutherfchen en Hervormden beflisfen Conf: vitrincs. p. Obferv. Sacr; I. Lib vi C. S & seileiu Theol. Dogm. Pelem. p. 570 & Seqcj. M a xvir. eeuw.  ï8o Beknopte Lettérkundigc Gefchiedenis XVII. KEU W. - lï den Kinderdoop bij één vergaderd en voorgedraagen heeft. Die te veel bewijst, bewijst niets i hoe ongelukkig is het, dat onze Theologanten zo dikwerf tegen deezen regel gezondigd, en zichzelven daar door van gezag en vertrouwen beroofd hebben! CLXÏlt Wat nu het tweede punt betreft, waarïii het nadeel geleegen is, 't welk aan de Sijltemas der Lutherfchen en LLervorniien is toegebragt door de partijzucht der jpftellers van de Sfjlremas zeiven met bedekking tot de Godgeleerdheid der We» lerdoopers en der Mennonieten, die zij ;e wederleggen hadden. \ Dit was, heb)en wij gezegd , dat de Lutherfche en Hervormde Sïjftemafchrijvers geen beïoorlijk onderfcheid hebben gemaakt tus'chen de Wederdoopers en de Mennonieten, en tusfehen de gevoelens van deeze >eiden, en die van andere gezindten, velken op zichzelven liaan. Ronduit nag men zeggen , dat de opltellers der h'jitemas in dit tweeledig punt niet ter joeder trouw gehande'a hebben, en dat >artijzucht meenigmaalen hunne pen betuurd heeft. Wanneer men de Sijfïemas Ier Lutherfchen en LLervormden doorgaat, vindt men meestal de Mennonieten ebrandmerkt met den , bij hen en alle veldenkenden gehaaten, naam van Anabaptisten of Wederdoopers* Met hoe wei-  iet Sy/iematifche Godgeleerdheid. i%l weinig recht zulks gefehied is , kan uit de HifTorie van deeze Godsdienstgezindte, hier voor van ons te boekgeflaagen , wor. den opgemaakt. En, zo doende, hebben de Sijdemafchrijvers de onvoorzichtigheid gehad, om de Mennonieten en de Wederdoopers over éénen kam te fcheeren , en 't gene weleer yan de laatstgenoemden gedacht en gedreeven is , ook den eerstgenoemden toetedichten. Alle Sijdemafchrijvers kunnen zeker hiervan niet over het geheel mee even gelijk recht befchuldigd worden, doch zo men des moeite wil neemen, om hen op dit onderwerp natezien, zal men bevinden, dat veelen zich ren deezen aanzien zeer misgreepen hebben, 't Gene hun daartoe aanleiding geeven , altoos hen hierin niet weinig verderken kon, waaren de bezondere verfchilfchriften van deeze en gene groote mannen, in de Lutherfche en Hervorm' de Kerk, tegen de Mennonieten ingericht. Hier toe behooren de volgenden; uit de Lutherfche Kerk , Bisputationes contra Anabaptiftarum errores, van ;egidiu§ hu nni u's , uitgegeeven te wit tenberg 1599 en Anabaptismus 'Reprobatus, das ist, Wederlegung der Wedertauferifchen lehre, van johan botsack, uitgekomen te lubek 1661; en uit de Hervormde Kerk, babel, dat is verwarring der Wederdoopers onder malkander enz , door hermannus faueelius, Predikant te middelburg in zeeland, uitgegeeven ten jaare 1621, M 3 Di- xvir. EEUW»  xvi r. eeuw» 182 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis Diatribe Hifiorica de origine, progres* fu, Seclis, & nominibus Anabaptiftarum y van frederik spanheim, den vader, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te leijden, en gedrukt ten jaare 1643. Gan~ graena Theologiae Anabaptifticae van joh. cloppenburg, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te franeker, uitgekomen ten jaare 1644, en Selecliorum de Religione controverfiarum, etiam cum Graecis & Orientalibus & cum Ludaeis nuperisque Antifcripturariis, Elenchus Hidorico - theologicus van frederik spanheim, den Zoon, Hoogleeriiar in de Godgeleerdheid te leijdhn, uitgekomen 1687 (*-). Van de Schriften deezer mannen , die gezag en vertrouwen» hadden, en die men voorönderftelde, dat hun onderwerp van alle kanten met een waarheidlievend oog bekeeken hadden, maak- ( * ) Dit werk van spanheim heef! zeer veel opfpraak verwekt De Mennonieten achtten zich door hetzelve zeer beleedigd. Verfcheiden leeraarsder Mennonieten hebben er de pen tegen opgevat; onder anderen e a. van dcob.es eest en c. a. de haan; de eerfte gaf uit 1603 een' Brief aan den Ueere r". spanheim, waarin de leer der Doopsgezinden nader uitgeleid, verdeedigd en -van veele zwaare hefchuldigingen gezuiverd wordt: en de andere fchreef zijne Ferdeediging der Christenen , die Doopsgezinden genoemd wor* den; waarvan wij hier voor melding hebben gemaakt. — Meer andere twistfehnften van de Lu. iherfchtn en Hervormden worden opgeteld van wacch B. Th Sel T. II p is—22. en ffaff. irtrod. in Hifi. Th. Litterariam. T. II. p. 34? —358. —  der Sptcmatifche Godgeleerdheid, 183 maakten de Hoogleeraars gebruik bij het opftellen van hunne Sijftemas. Dus doende namen zij 't gene door deeze geleerden te boek was gebragt, zonder verder onderzoek , voor goede munt aan, terwijl partijdigheid en vooroordeel hen in hunne misvattingen niet weinig ftijfde. En op deeze wijze werd de ftudeerende jeugd deerlijk misleid, en de onëenigheid tusfehen de verfchilhebbende partijen ftaêg aangekweekt, zo dat de fcheuring mocsi openblijven, en allengs grooter worden, Van de Lutherfche Theologanten it cuiTSCHLAND is het nog eenigszins « begrijpen, dat zij de Wederdoopers mei de Mennonieten, en de gevoelens vat deezen met die van genen verwardden omdat zij met de Mennonieten weinig om gangs hadden, en 't gene zij van dezelvei vernamen, meerendeels geruchten uit ver ren lande waaren. Maar de handelwijz der Hervormde GodgeleerdaH in ons Va .derland, die de Mennonieten zo van na bij kenden, isonbegrijplijk, en, wat me ook inbrenge , volftrekt onverfchoonhjl Deeze aanmerkingen verdienen ook mc hetzelfde recht gemaakt te worden o eenen anderen, doch diergelijken, misfla van zommige Lutherfche cn Hervormt Sijftemafchrijveren, welke .hierin beftaai dat zij den Mennonieten dikwerf Soc niaanfche gevoelens aanteegen, waarv: flechts eenigen hunner in t bezonde verdacht konden worden gehouden, zo £ GALENUS- ABRAHAMS DE HAAN, 1 M 4 z XVII. EEUW. I i 1 ï t P , Socinianis , qÜffcXipfis an titi/cent, fertiter tefiftunt: ex-quibus titan Hen tidem quidam ad nos tranfeunt; alii propter quai dam, in quibus ipfis non videmur fatisfaccre , at huc non acccdunt , qui id etiam infirmioribus j debcre putant. Vide cocceii Opp. T. VII p 67- Conf. so. Obiervavit id etiam Cl- bui deus 1. 1. II. p 1184 , ubi , de Mennonit eorumque dogmatibus agens, ita icribit. Fuerui fane intcr Mennonitas & alii, qui errores Soc nianorum haud obfeure profitentur; undc nonnul in eam ingrefi funt fententiam, omnes Mennoitas cjfc Crypto ■ Socinianos. Sed fatendum tame; plerosquc & quidem genuines Mennonitas a S01 tiianorum placitls altenos efc , idque aperte fa tffe tefiatos. M 5 XVII. E&uvr» » 1 c f r t r. i :. fi. it i • li it'ii-  i 8 6" Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. 5 EEUW» i i t I f. f c f y d r c z d P d f J( li z » g tl n g y k li e d a n ons Vaderland. — Tn de vroegfle tijten der Hervorming hebben de woelin;en der Wederdoopers alle aanleiding gegeven , dat de Onroomfchen hier te knie geen vast leerdelfel hadden. De On* oomfchen hier te lande, in het eerst niet reetende, of zij l u t h e r of z w i n o e e , f karelstad, die tot de Wederdooers behoorde, moesten volgen, werdeH aar door magtig geflingerd. In die ilinering hebben zij eenen zeer langen tijd erkeerd, wijl zij dan bij Lutherfche , an bij Zwingliaanfche, en dan bij Ka'htadiaanfche leeraars> zich vervoegden, m gedicht te worden. Niet alleen was ulks zeer nadeclig voor het ganfche werk er Hervorming, maar ook yoor de Sijftelatifche Godgeleerdheid. Deeze heeft ïar door nietj weinig geleeden. Daar de ►nroomfchen hier te lande geene vaste ge)ofsbe!ijdenis hadden, moesten zij natuurjk ook luttel werks maaken van het leetn der weinige Sijdematifche Schriften, raarïn ééue vaste geloofsbelijdenis, volens zekere regels, ordelijk uit elkander ezet, gedaafd, en verdeedigd was; allands met zulke Schriften konden zij zich iet geheel verëenigen. Dit legde den rondflag van de vooringenomenheid des olks tegen zodaanige Schriften. Hier wam nu bij, dat het gemeen , zo wel ier te lande , als in veele oorden van ui t sc n land, Kar elft adiaamch zijne, de weetenfchappen verachtte, en op I, wat geleerdheid heette, den hekel had. En  der Syftematifche Godgeleerdheid. 187 En die heeft geduurd lang na dat het volk hier te lande openlijk zich Kalvijnsgezind verklaard had •, ja het duurt nog 'tot op den huidigen dag. Zelfs waaren er onder hen veele ongedudeerde leeraars, die te vooren een handwerk gedreeven hadden; en deezen hoorden zij heelgeern: ook nog heden hoort het volk die het liefst. En deezen waaren gansch geene vrienden van de Sijdematifche Godgeleerdheid. Hunne kunde bepaalde zich flechts tot eenio;e praktikaale ftukketi der Asketifche Theologie, 't Eene met het andere bragt dus tewege, dat het volk juist mei veel op had met geregelde en welöpgeHelde Sijdemafchriften. Naderhand toer Marck, brakel, en anderen, die bi het volk in'hooge achting donden, hunne Sijdemas in 't licht hadden gegeeven is dit wat veranderd (*> Dan nog he den is de achting , welke de gemeene mai heeft voor Sijdematifche leerboeken, nie groot. Zij worden eeniglijk gebruikt vat zulken, die hunne belijdenis leeren, o vai (*-) Dat het volk hier te lande geen' fmaa vond in het leezen van Sijftematifche Schriften was ook waarfchijnUjk de eenige oorzaak , da Vader brakel, toen hij zijnen Redelijken God. dienst wilde uitgeeven , nergens eenen Boeknat delaar kon ©vernaaien , om dit werk te drukken en in 't licht te brengen , en zich zelfs op h< laatst van eenen Roomschgezinden Boekverkoc per, dien hij daar toe wist te beweegen, bedu nen moest. Verg. in het tweede deel van mi] werk de aantekening op */. 129. XVII. BEU v?? [ > t C I C I e t ;t n  18 8 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. i EEüW.C * j h d \ g o O E 1, B li la Cl ■ gi m hi m ¥ k< ft er, m zi< yo ke en ga; pe •an zulken , die in de openbaare Karehizatiën andwoorden; brak els Sijfle•ia alleen evenwel uitgezonderd. Die ; en blijft het geliefkoosde leesboek des, olk's. — Men ziet dus, dat het Karei daiaanfche, 't welk met de gevoelens der Vederdooperen in naauw verband geitaarj eeft, zeer yeel invloeds heeft gehad op e denkwijze der Hervormden hier te lande. 74% nu wijders de gevoelens der Menno* ieten aangaat. Dat ook dezelven zeer roqten invloed allerwege gehad hebben p de denkwijze des volks, inzonderheid ader de Hervormden hier re lande, zal eraand, geloof ik, betwijfelen, wanneer j het volgende in overweeging neemt, reedvoerig zoude ik hier dien invloed innen aantponen , maar de vrees voor ngwijligheid doet mij maar flechts een ikeld haal daar van opgeeven Het ootfle verfehil, 't welk wij met de Menmieten hebben, is over de geoorloofd:id van den Kinderdoop. En hieromtrent 1 ik flechts het volgende aanmerken, en vraagt , en met recht ; van waar >mt het , dat veele Hervormden zo ïoorvoeten, om ten avondmaal te gaan, dat veele Hervormde leeraars den lid— laten ten deezen aanzien zo veel voormtigheid aanbeveelen, daar alle Herrmden gene de minste zwaafigheid maan, om hunne kinders te iaaten doopen, alle Hervormde leeraars ook diesaan* ijlde nimmer van eenige bezwaaren repi? Van waar dit onderfcheid? De rede-  der Systematifche Godgeleerdheid. iSc> denen, waarom inhec duk des Avondmaals zich zulke groote hindernisfen opdoen, én de bronnen, waaruit die ontdaan zijn, Zullen op eene andere plaatze, daar hei beter te pas komt, van ons Worden opgegeeven ; dan hier is het onze taak , aaiïtetoonen, waarom men met betrekking tot den Kinderdoop zo Hak handelt, er waaruit die flakheid voortfpruit. De geleerde VAN HAMELSVELI), ZCgt in ZÏj" nen Wclmeenenden Raadgeever ( * ) , „ De zucht, om Profelieten te maaken, „ en de uitwendige Kerk in getal var j, Ledemaaten uittebreiden , doet alles „ doppen, en zelfs daar door eene los» heid en geringachting omtrent den doop „ ontdaan, welke men misfchien door a! „ te groote drengheid omtrent het Avond„ maal beeft poógen te verbeteren." Di! is de éénige reden, die van hamelsvkld wist te vinden voor het groote ondericheid , dat men in de Hervormde Kerk tusfehen de bediening der beide bondzegelen van het Nieuwe Testament Aantreft; meer redenen kon hij niet uitdenken , na dat hij vruchtloos met braave en kundige leeriiaren daar over geraadpleegd hadde (f). Dit is zeker eene reden, Welke ik niet wraaken wil. Maar er zijn mij andere redenen voorgekomen, die ik hier mijnen leezeren ter beoordeeling mededeelen zal: en deezen fchijnen mij toe. we! r <*) I. D, bl. 19*. (t; Zie 't a. w, I. bl. XVII. EEUW»  XVII. EEUW. 190 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis wel der overweeging eenigszins waardig te zijn. Vooreerst; er gefchieden nergens in de Hervormde Kerk opzetlijke dooppredikaciën, waarin de waare kenmerken van regtgeiiarte Kristen ouderen, die, uit zuivere. Godsdienstige beginfelen, hunne kinders Jaaren doopen , worden voorgemeld, gelijk er voorbereidingspredikatiën overal gedaan worden, eenige dagen voor dat het Avondmaal gehouden wordt, en ook op den eigenlijken Avondmaalsdag. Indien er ook zodaanige Dooppredikatiën drie of vier keeren in het jaar plaats hadden, zouden gewis ook de leer5ai$ tegen het misbruik van den Doop moéten waarfchouwen, zo wel als tegen dat van het Avondmaal; en mooglijk zouden veele omdenkende belijders van den Kristlijken Godsdienst daar door dan zo wel worden tcrugge getrokken, om hunne kinders te laaten doopen , als ze nu worden afgefchrikt, om ten Avondmaal te gaan. Dan, ten tweeden, en dit is wel de voornaamereden, die hierin aanmerking komt, de Kinderdoop is een kenmerklijk'leerlluk van onze Hervormde Kerk. Wel is ook de verpligting der Kristenen, om Avondmaal te houden, een leerlluk van onze Kerk, maar tevens een leerlluk, 't welk zij met alle andere Kristlijke Kerkgenootschappen gemeen heeft, en dus niet kenmerklijk. Nu zal men doorgaans zien, dat een kenmerklijk leerlluk in eene Kerk altijd beter bewaard wordt, dan een leerlluk, 't welk /an alle andere Kerkgenootfchappen omhelsd  der Syftematifcke Godgeleerdheid. 191 helsd wordt. Zelfs vale men niet zelden met zo een kenmerklijk leerftuk tot hei overdreeven, zo wel in de befpiegeling als in de beoefening. Wanneer eenig ken mcrklijk leerlluk door eene andere gezind te bellrecden wordt, houdt men het me hand en tand vast; en zo doende flaa men niet zelden over tot een tegengelleh uiterfle van dat van partij, daar men dei middenweg had dienen te houden. .Vai hier dan die meenigte van niets afdoendi bewijzen , die er in de Sijllemas der Her vormden, nevens de goeden en gegronden voor den Kinderdoop worden bijgebragt en van hier dat de Kinderdoop eene pleg tigheid is, die aan alle Kinderen, zonde onderd-hcid, zo wel van ongodsdienstige als godsdienstige ouderen, onbclemmer bediend wordt. Waare, van de vroegd tijden af, in de Hervormde Kerk hier t lande het geval eens ontdaan, dat hie en daar bij zommige ouders, Wie zij 06 weezen mogten, eenige achteloosheid ei nalaatigheid ten aanzien van den Doo] hunner kinderen befpeurd wierd; zo zou de man voorzeker deezen terdond van he Mennonitismus hebben verdacht gehou den, of als Remondranten hebben aan gemerkt, die den Kinderdoop eene 011 verfchillige zaak achten te zijn, ja he gebruik des Avondmaals ter eenemas ontzegd hebben. Men heeft zulks no gezien, voor klein twintig jaaren, te aiv: sterdam, uit het niet weinig geruchi gemaakt hebbende geval van eenen z 1 o XVÏL » t [ l t 1 r » 1 r c 1 > t t 1 :s n 1  t$a Beknopte Letterkundigs Oefchiedsnit XVII. EEUW, quint, 't welk bij v elen. nog niet uit het geheugen is (*). — Dit aangemerkte komt mij voor eene voornaame reflert te zijn , waaröm men in de Hervormde Kerk hier te lande zo fterk ftaat óp den Doop der kindéren, en men hier in, met betrekking tot de begrippen nopens liet Avondmaal houden , aan ziéhzelven zo geheel ongelijk is. Was het een kenmerklijk leerftuk, dat alle belijders van den Hervormden Godsdienst viermaaleri 'sjaars, zonder eenig verzuim, ten Avondmaal moesten komen , 't welk wij tegen de' Mennonieten, of tegen de Remon flrariten moesten verdeedigen, ik ben er, dunkt mij, genoegzaam van verzekerd, dat zulks ook gebeuren zoude , altoos onder den grooten hoop. En hét getal der lidmaaten zoude dan ook gewis veel aanzienlijker zijn. Zo wel in dit, als iri andere opzichten, zouden leeraars en leeken fteeds wel voor de regtzinnigheid geijverd hebben. — Men ziet dierhalve hier uit oogenfehijnlijk, welk eenen invloed de gevoelens der (*) Deeze zion quint was Lidmaat der Her. vormde gemeente te amsteudam, en werd uit hoofde dat hij een zoontjen had, reeds twaalf |aaren oud, 't welk niet gedoopt was, en hij niet had willen laaten doopen , dewijl hij de leer des Kinderdoops niet Schriftmaatig vond, als zodaanig van den Kerkenraad en ook van de Klasfts te amstkr.dam gecenfureerd En deeze Ceri''uur is naderhand bekrachtigd door de Noordhol\andfcht Sijnode , gehouden ten ja,are 178c». Zion (joint is dus geheel van zijn lidinaatfchap in de Hervormde Kerk verftoken geworden.  der Systematifche Godgeleerdheid- 193 der Mennonieten, aangaande den Kinderdoop, op de denkwijze des volks, onder de Hervormden, gehad hebben, en nog heden hebben. — Hiermede meenen wij aan ons oogmerk, in het befchouwen van de Godgeleerdheid der Wederdoopers en der Mennonieten, genoegzaam voldaan te hebben. En nu gaan wij over tot de Sociniaanen, CLXV. Terwijl onze verlichte Kerkhervormers in den aanvang der zestiende eeuw bezig waaren, om de Godsdienstleer der Kristenen tot haare voorige zuiverheid te brengen, deeden er zich mannen op, die met hun de handen aan het werk floegen, maar die cider de leerftukken , die de Schoolgeleerdheid zo zeer bedorven had, ook het leerduk der heilige Drieëenheid rekenden. Dit leerltuk in een geheel ander licht te plaatzen , of liever hetzelve gansch en al uit het ftelfel der Krisdijke Codsdienstleer te werpen, was het gene zij erndig zochten. De eerde , welke men weet, dat daar toe zijn best gedaan heeft, is geweest joiiannes campanus. Deeze man gaf voor, dat niemand na den tijd der Apostelen de leer der Drieëenheid rigtig verklaard had, dan hij alleen. Doch wanneer men zijn gevoelen van nabij befchouwt, merkt men dra, dat hij grootendeels flechts de leer van arius 111. deel. N we- XV17. ÏEUW.  XVII. EEUW ! i < 1 f94 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis weder opgcd'scht hadde (*). Een tweede, die ook alle zijne vermoogens heeft ingefpand, om de leer der Drieëcnheid van kant'te krijgen, en in de gefchicdenisfen der kerke beter bekend ftaat, is m1 c h a ë l serve de, anders reves, de villa nuova, doorgaans serverus genoemd, een Spanjaard van afkomst, gebooren ten jaare 1509. Deeze man gaf in het jaar 1531 in het licht zeven boeken , getijteld de Trinltatis erroribus ( over de dwaalingen in de Drieeenheid) 't welk ook in 't Nederduitsch vertaald, uitgegeeven is ten jaare 1620 in 4. (f). In het jaar 1532 gaf hij uit een ander werk, 't welk den tijtel had van Dialo(rorum de Trinitate Lib. II., cn waarin 1 hij 't gene in het voorgenoemde werk hard ;n gebrekkig was, eenigszins verzachte en /erbererde. En in 't jaar 1553 kwam er :e vienne in dauf1 né van hem een soek te voorfchijn, 'twelk den tijtel droeg /an Repitutio Christianismi ( § ), dat !s, de Lierfelling van het Kristendom. In alle deeze gefchriften loogchende hij rond- (*) VHe Epifi: Apo'og. wicklii , quam exïibet schflhornius in Jmoenilatibus Hifi; liter: T. XI. Edit: 1729 p. 1—92. (T) Deeze overzetting was vervaardigd door ieinigr. telle, anders genoemd r e c n etus vitellIus, geboortig van zieriuzee, n overleeden 1618 te am sterdam. C§J Eene breeder opgave van den tijtel deees boeks zie men in de Bibl. Brem, Cl, I. vs. 5, - 74'  der Syfiematifche Godgeleerdheid. 195 ronduit de Godheid van den Heere j s s u s XVII. en van den Heiligen Geest: maar vooral e eüWW deed hij dat in het laatstgenoemd werk(* ). En in dit werk kwam hij ook voor den dag met zijne vreemde leer over het geloof , C*) De man fchijnt in het eerst geen vast pian gevolgd te zijn. In 't laatstgenoemde werk althands verklaart hij zich vaak geheel anders, omtrent de leer van Vader, Zoon en Geest, dan ih zijne voorgaande Schriften. En van daar is her, dat hij van zommigen voor een' Sabelliaan , \an anderen voor een' Fotiniaan , en van anderefi weder voor een' Ariaati gehouden wierd. Conf. , ïi. viTRINC i ann-t: in Comp. c. v I t r i ncjÈ V. pag 189 & Seqq. Merkwaardig zijn de >blgende woorden van hem in zijne Heft: Chrift: p. 51 & 32. Atbei vere funt Trinitttrii omnes. ifam quid aliud efl fine Deo effe , quam de Deo cok itare non paffe , obieela femper intclleüv.i noflro quadam imminent! trium rerum confufione , a qua femfcr, quundo de Deo cogitamus, dcmer.tamur» Ires funt in Cerebro mali Spiritus , qui homines iia fafcin'ür.t, ut ait j o a n n e s Apoc. XVI. Zie over zijne gevoelens verder stockmanni Elucïd, Haer: p. 139. sTanislaus Lubienic eius verhaalt in zijne Hifi: Reform, Polon. Lib. II. C. V., dat servet, uit frankrijk na afrikA vertrokken zijnde, om de Saraceew fche taal te leeren , ook toen zijne gevoelens jangaande de leer van den Vader, Zoon en Geest vit den Mahomedaanfchen Alkoran gezoogen heeft, tonf. maimbourg Hiflotre de VArianismeVWl. 1>' 339- Kortholti Hifi: Ecclef, pag. 785. cn gerdf.s Twee Godgeleerde verhandelingen over de vrijheid des geloofs enz. bl. 110. Na« derhand hebben ook de Sociniaanen uit dezelfde bron gefebept; conf. rambachii Petlis Ovin. Socin: dctratl: /itfg. 34 et 35 , I20etl21-, Calo. vii Opp. Anfifoc: ?'. I. p. 39 & Seqq. & M. v. de la croze Differt. Hifioriq. fur divers ƒ*• jets T. I. t- 170 & Seqq. N %  ïQr5 Beknopte Letterkundigs Gefchiedenii XVII. EEUW loof, over de rechtvaardiging, de wedergeboorte, den doop, en het nachtmaal. Alle de Exemplaaren van die werk zijn teviENNE en te frankfort verbrand, zo dat het zelden meer voorkwam, en fchier geheel uit de wereld waare; doch in het jaar 1791 is het, zonder naam en plaats van den uitgeever op het tijtelblad te Hellen, weder in 't licht gezonden, vermoedelijk in duitschland, onderden ouden tijtel van michaclis serveti Christianismi Re ft hut io , MD LUI in groot oktaaf. Dit gefchrift ook berokkende servet den marteldood. Na dac hij, te vi enne in hechtenis gezet zijnde, zijnen bewaarërs had weeten te ontfnappen, vlugtte hij na geneve, met oogmerk, om verder na napels te reizen, doch werd te geneve van kalvijn ontdekt , en van den gerechtsraad na eene korte gevangenis aldaar ten vuure verweezen. Hij werd den 27 van Wijnmaand 1533, met het genoemde boek, Reftitutio Christianismi, aan zijne dije gebonden, leevend verbrand Dee- zes (*) De handelwijze van kalvijn in het ontdekken en vervolgen van servet is van veelen misbillijke Geweldig vaart men zomwijlen daar over tegen hem uit- Hij is hier in al. les ook niet geheel vrij te pleiten. ,, Het Evangelie", zegt de fchrandere helvetius, en • wij met hem, ,, heeft nergens gebooden, pijnigingen en vervolgingen aan te wenden , om de menfehen te bekeeren. De waare Godsdienst fceeft aooit fchairouen opgericht; doch 't waaren zo»-  der Systemaiifche Godgeleerdheid. 197 zes mans Schriften hadden intusfchen de harten van veelen derwijze ingenomen, dat er ten jaare 1546 in ven etië een gansch genootfchap van meer, dan veertig geleerde lieden gevonden wierd, welken wel geene eigenlijke leerlingen van hem, maar echter zijne gevoelens heim- lijk zomtijds de bedienaars van denzetven, wier hoogmoed, door gevoelens, van de hunnen verfchillende , .beleedigd, de domme ligtgeloovlgheid der volken en vorften , ter begunftiging hunner- zaak , jewapend heeft Verg. eene Verhandeling over den invloed van den Kristl, Godsdienst op de Maatfchaplijke xamenleeving in de Vadert- Bibl. VII. No. 6. Mengelt», bl. 245- Kalvijn fchijnt lang vooraf met het opzet, om servet van kant te helpen , bezwaard te zijn geweest. Reeds al ten jaare 1546, fchreef hij , zo men verhaalt, aan yirét en farel;" Ik hoor, dat servet hier ftaat te komen, en met mij fpreeken wil; maar, zo ik eenigen invloed op den Magiftraat heb, zal ik wel maaken, dat hij hier niet leevend van daan raake". Zie vf.nema H. E. XII. p' 467. 't Gene hij dus omtrent servet gedaan heeft, was een voorbedacht ftuk. Doch is er evenwel niet iets ter zijne verfchooning intebrengen, of iets uittevinden, dat het geval in een draaglijk licht ftelt ? Ik denk toch ja. Kalvijn had de valfche ftcllingen der Roomfche Kerk verworpen, maar het was hem , als mensch, nog onmooglijk geweest , de vooröordeelen , op die valfche Hellingen rustende, die zo diep in zijn hart waaren geworteld , dat zij als zijne twe-.de natuur uitmaakten , afteleggen. Die werkten nog in zijn hart. Nu werd servet van alle Hervormers aangemerkt als een allergevaarlijkfte Sekfccftïc'Jter, die den vijanden der Hervorming magtig de handen fterkte, en de gezuiverde leer des Evangelies geheel den bodem dicht inteflaan. Gehaat nroest deeze man dierJN 3 XVII- EEUïf»  xvn. eeuw. 108 Beknopte Letterkundigs Gefchiedenis lijk waaren toegedaan, en op gezette tijden bij eikanderen kwamen. Onder het zelve bevonden zich leonard bi:salis, johannes valentin gentilis, johann pa u lus alciatus, jakobus de chiar, julius tre vi' sanus en franciskus de ruego. Dit halven zijn bij kalvijn; en daar hij in't vervolgen van zulk eenen, Gods zaak meende te behartigen, konde het, menschlijkcr wijze gefproken, niet wel anders , of zijn verontwaardigd hart moest , zo dikwerf bet daarover ontroerd werd, zeggen , die man moet uit den vjeg! Dan het gedrag van kalvijn kan ook nog uit een ander gezichtpunt befchouwd worden." ,, Wanneer een vijand," vraagt van haiuelsveld in zijnen tFclmeenenden Kaadgeevcr I. D */ 260. „ een verraader , een verdrukker het Vaderland mishandelt, hoe zal dan het vuur van eenen wüaren Vaderlander ontbranden '< waarmede hij de handelwijze van david, uit zijne zogenoemde vloekpfalmen afgeleid, als met du liefdewet v&n het Evangelie overëenkoinftig , verdccdigt. En zo mooge men dus ook vraagen , wanneer een vijand, een verraader, een verdrukker, of ie. mand. dien men d>ar vcoï houden mag, den Godsdienst oniierinijiK ca verwoest, hoe zal het vuur van ceovn Kristen ontbranden? Daar men bij de grondlegging van eene Republiek het nou Jzsaklijk arln , de xodaanigen , die er op uit Jfijn, oin de geifgde «ronden telkens te ondergrsavcn, cu den vo^nfcouw op allerlei «vijzen zoeken ie verliinJercn , met den dood te ftraffen, rat reden toch is cr dan, om bet kalvijn en zijnen mcdclicrvornieren xo kwaalijk te neemen, dat Tij bij dc Rt— N4 xvn. EEUW»  aoo Beknopte Let er kundige Gefchiedenis XVII. EEUW. ] » 1 \ I 'i 5 « I 3 1 ■ï 2 JI;V Jv 3 vlugt, en zwierven door verfcheiden oorden van europe om, overal hec zaad hunner dwaalingen ftrooijende , 't welk op veele plaatzen wortel fchoot, weelig opgroeide, en het zaad der waarheid, dat op den gezuiverden Kerkakker gelukkig Liitfproot, niet weinig verdrukte. In hec Turkfche gebied en in zwitzerland hield zich een groote hoop van deeze menfehen op. Doch zich daar ten landen laatften ook niet meer veilig achten3e, namen zij de wijk na polen, alwaar 'Etrus gonesius, een egt leerling ran servet, een jaare 1556de leer der Iritëenheid 't eerst openlijk begon te beIrijden (*). Anderen, door zijn voormeld aangewakkerd, volgden hem hierin mbefchroomd. En door hunnen rustlooen ijver bragten zij het fpoedig zo vcre, dat niet weinigen, zelfs verfcheiden delen des lands, hunne gevoelens omlelsden, en hunnen aanhang veel gezags n luisters bijzetteden. Hun aanhang was i polen ten jaare 1565 in gezag en uister zodaanig toegenomen, dat de Herormde Kerk in twee partijen verdeeld «are, w:;arvan de grootfte partij drie peroonen, en de kleinfte éénen perzoon in et Godlijk weezen erkende. Dit zelfde reeg ook plaats ten jaare 1568 in zeENBhRGEN ('f). In polen heeft zich (*> Vide l unie nie err Hifi: Ref: Pol.'pi 3. Cf) Vide kop,! hol ti Hifi: Eed: p. 786. en zie ook formïij K. li, 11. D. I. Sc. bl. 10 en volgg.  der Syfïematifche Godgeleerdheid. 201 zich een groot deel van deeze Unitarisfen ten jaare 1569 neêrgenesteld in de Stad rakow, waar zij eene boekdrukkerij aangelegd, en naderhand ook eene fchool, die zeer vermaard werd, gedicht hebben. Uit hóófde van dit hun eindelijk vast en ongedoord verblijf in polen, zijn zij langen tijd Poolfche broeders genoemd geworden (*). In 't midden der zeventiende eeuw zijn zij echter allen, tot één toe, op eene gewelddaadige wijze weder uit polen verdreeven, cn verdrooid geraakt in SILfeSlÖ , brandenburg, pruissen, cn elders (f). CLXVI. Alle deeze lieden kwamen daarïn zamen, dat zij zich met geweld en krachi tegen de leer der Drieëenheid delden. de Godheid van den lleere je sus er van den Heiligen Geest loogchenden, er alleen de Godheid van den Vader erken' den; van waar zij Antitrinitarisfen, doe! meest Unitarisfen genoemd zijn geworden Dai (*) Over hunne wederwaardigheden ,in alle hun «e omzwervingen door europa, voor dat zi in polen eenigen adem mogten fcheppen, ei vrijheid van Godsdienst bekwamen , lee/e mei lub! eni ecu Hifi. Ref. PoL p. 2-8 en 285 MAImboURG Hifloire dt VArianisme III. p 338—354.. la mij, Hifluire ilu Soctnianisme en rambach 1. 1. p- 44 en 45. (f) Men leeze daarover majmbourg Hifi ie rArian. ill. pag. 575—377- en baijlb Jjsü art. s o c 1 n. N 5 XVII. SEüW. i t i 1 t  XVII. E EU W. I i i i L i i é t e » f | ica Beknopte Letterkundige Gefchiedenis Dan voor het overige liepen zij in hunne verklaaringen van de leer nopens den Zoen en den Heiligen Geest, geheel uit eikanderen : 't gene de één omhelsde, werd weder door den anderen verworpen. Zij werden van elkandtren önderfcheiden door de Sektenaamen van Farnovicanen 9 Bttdneaancn, enz. (*). 'tGrootfte gedeelte fchijnt Ariaanschgezind geweest te zijn. lelius socinus, die doorgaans als het hoofd van deeze lieden aangemerkt wordt, weet men eigenlijk niet, hoe gedacht heeft. Deeze man bragt verfcheiden jaaren door met onderzoeken * twijfelen, en redetwisten . en ftieif nog jong zijnde, mooglijk in onzekerheid, altoos zonder openlijk eene ifandvastc belijdenis van zijne gevoelens afgelegd te hebben , in de gemeenfehap der Hervormde Kerk te zurich (t)-« Hij (*) Over den oorfprong deezer Sektenaamen iie nun moshei m K. G. vii. bl. 375 en 478. (f) ln ram ba cHS gefchrift Pellis ovina So' •in. detr: pag. '.6 vind ik uit hottingers Vifi: teel- N. T. pag. 422. aangehaald ten gelegde van lel i Vs socinus, waaruit men kan ;ien , hoe huiverig hij zelis in 't begin geweest s, om de woorden drieëenheid. perzoon, enz. chter de bonk te werpen. Ego, zegt hij, Tri'iiatis , perfonarum , vizo^atrieng, confulflanlialilais , et alias fimiies voces agnofco non recens exogitatas , fed a mille trecentis annis , inde us. ue a iempóribus j u s t i n i m a r t ij r i s in oto fere Chrijliano orbe fuisfe ufitatas , & quiem maximis graz'ijfimi que de eau fis. Verum taten libire dieam quod feiitio , ego modis omnibus robarem , fi adhuc verbis christi, Apoflolorum ' Euangclijlaïtim chïifiiana, apofiolica cC euan. ge.  der Syffeniatifche Godgeleerdheid. 203 Hij ftierf den 16 van Bloeimaand 1562 oud zijnde zeven en dertig jaaren ( * ). 5 Ka den dood van deezen lelius werd eerst vermaard F au s t us socinus, des • zelfs broeders Zoon (f). Deeze was ge. gelica files tiobis explicaretur etc. En Iiierïn vcrfchi'de hij niet van onxe Hervormers. Men vergelijke 't gene ik van deezen aangetekend heb in het tiveede deel deezes werks hl. 206, waarbij ik hier nog voege het oordeel van kalvijn over de woorden drieëenh/id , perzoon énz. iu zijne Inflit: Chrifl: Relig. Lib: 1- C XIII. $■ 5Ka dat hij uit *t gene met arius en sabellius voorgevallen is, de noodzaaklijkheid van het gebruik dier woorden aangetoond heeft laat hij volgen. Utindm fcpulta effent (naamlijk de gemelde woorden) conjluret modo haec int er om. ftes fidei, Pctrem fi? Filium fi? ispiritum effe u/turn Deum, ncc tarnen aut filium effe patrem aut fpiritum filium , fed proprietale quadam effi diflindos. f*} L. socinus was een voornaam Rechtsgeleerde , cn ook een zeer bedrceven Theologant; hij verlioiid Grie'nsch , Uebreeuiosch en ook Arabisch , en was, gelijk zanchius van hem ge. tuigde, een man van een onbefproken gedrag. Vide cloppenbur.gii Compend. Socin: conf: in opp. eius pag. 327. Met zanchius heeft hij veel offigangs gehad. Met mei,ancuihün, bullinger., beza, musculqs, mar.- tijr., en ook met kalvijn heeft hij varfcheiden brieven gevvisfeld. Vide cloppenb. 1. I. Zijne ' Schriften , na zijnen dood uitgegeeven, worden opgcoemd van baijle, DiBion. arf Soc. pag. 1060 en van v ene ma Hifi: EcclVII. pag. 503 cn 504 , waaronder ook voorkomt eene parafrafe over het eerfte Hoofdftuk van 't Evang. van johannes , die, zo als zanchius zegt, niets anders is, dan een opgewarmdFotinianistnus, Conf. ra ijle /. /. ■ *) lelius cn ïaustus socinus waaren J»eidcn uit het aanzienlijk gefiacht der sozzini , 't welk' XVII. . E u w»  a©4 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. ÏEUW. ] I I } i 1 ] i 1 s § s V « /; e ir P 't gebooren te siena den 5 van Winter' maand 1539, en opgevoed niet voor den leerdoel en voor de Kerk, maar voor een fchitterend leeven onder de grooten der wereld, en voor het woeïSchtig hof. Te zurich vond hij , bij zijns ooms overlijden , een' bundel Godgeleerde Schriften. Deezen bewaarde hij zeer zorgvuldig ; en eerst twaalf jaaren daar ia, toen hij de rustlooze bezigheden van tardfche grootheid aan het Hof van den rroot Hertog van toskaane moede :ijnde, zich te bazel flil nedergaf, treeg; hij voeglijke gelegenheid, om ze ;ezet door te iludeeren. 't Gevolg hier ran was, dat hij er een zeker zamenftcl nema H. E. Vil. pag. 504—509. Formeij Kort Begrip der K. H. II D. 1 St. bl. 324—336, €a meer anderen. XVII. EEUW.  ao8 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW, ren toegedaan geweest. — Uit dit hiftorisch verflag van de opkomst der Sociniaanen ziet men, dat, fchoön er tusfehen de vroeger en laater Unitaris'è'n, betreklijk hunne jeer, een groot verfehil wordt .waargenomen, de laatften echter ils afkomftig van de eerften vrijlijk moogen worden aangemerkt (*). CLXVII. (*) In het oordeel over de opkomst der Unitarisfen loopen de Geleerden zeer uit eikanderen. Ge roes beweert in zijne aangehaalde Go.tgeleerde verhand, bl. 75, dat den Unitarisfen niet de naam van Sociniaanen , maar van Servet'aanen nioest gegeeven zijn geworden, uit hooide, dat petrus o o n e s i u s de leer van servet in solen en frans davids Ze in zevenbergen zoude overgebragt hebben. Dan gegeel het tegendeel wordt gedfeeven door m o sheim in zijne K. G. VII. bl. 333—337. Deeze wil de oude en nieuwe Unitarisfen geheel van eikanderen fcheiden , en voor bezondere Sekten houden. Beiden, dunkt mij, hebben de zaak riet bij het regte einde; en, onzes achtens, zal reen hier een' middenweg moeten inflaan. Wel geloof ik met g er des, dat de leer van servet in Polen , in Zevenbergen, en elders van vcelen is aangenomen geworden; maar zouden er, voor dat de leer van servet aan deezen was bekend geworden , niet ook reeds veclen gins en hier geweest zijn , die eene diergelijke leer koesterden, zo dat, tben de leer van servet tot hen kwam , dezelve hun niet geheel vreemd waare ? Zouden er voor dien lijd niet gins en hier verfcheiden Unitarisfen in den hoek gezeten hebben , die zich zomwijlen eens zien lieten , en zich dan weder fchuil hielden. Wie toch waaren die lieden , welken in 't eerfte artikel van de Augsburgfche Belijdenis, opgelteld ten jaare 1529, nieuwe Saniofateniaanen genoemd worden ? Onder deezen was gewis niet serve,. TÜSt  der Systematifche Godgeleerdheid, aop CLXVII. De leerwijze der oude Unitarisfen en der Sociniaanen heefteen bij uitiTek fchoon voorkorren. Maar zo ergens de fchijn bedriegt, dan is het hier. Hunne leerwijze heet eene eenvoudige, en voor elk mensch bevatlijke Bijbelverklaaring, die naar alge- mee- tus, naardien deeze toen nog niet bekend was. Het moeten ongerwijfeld de zodaanigen zijn geweest, die op meer dan eene plaatze van hunne Samofateniaanfchc gevoelens mompelden , en den Hervormeren niet onbekend waaren. Even gelijk die mannen, die luthek en zwincel, toen deezen her werk der Hervorming aanvaarden , bijvielen , reeds lang voor.heen geene papisten , maar onroonisch in hun hart waaren; even zo zijn er ook reeds lang voorheen, eer servet voor den dag trad, heinilijk Unitarisfen geweest; onder welken genoemd wordt l odewijk het* zbr. In stbaatsbürg inzonderheid verzekert men , dat reeds voor het jaar 1529 veele Unitarisfen gevonden wierden. Zie vier Sendfchreiben an mosheim betreffende servet O hirausgcgeben von alithEadotoski, 1751, */. 14. Dit waaren dus voorzeker geene Servetiaanen. Daar te boven zouden ook wel alle die Unitarisfen, die men weet, dat ten jaare 1534 zich in savoije ophielden, en die ten jaare 1537 in zwitzkrland delioorens opftaken» leerlingen van servetus geweest zijn , of door het leezen van 's mans gefchrift, ten jaare 1531 uitgekomen , ontdaan zijn? Zulks toch is niet wel te denken, te meer, dat deeze lieden jin gevoelens zo zeer van eikanderen verfchilden. — Dit nu in aanmerking genomen zijnde , vervalt van zelve de gedachte van g er des, dat de Unitarisfen eigenlijk Serve'iaanen behoorde ge» noemd worden. — Wat nu het gevoelen van mosheim aangaat; deeze grondt zijne meening III. DEEL, O AW- xvn. EEUW.  21 o Beknopte Letterkundige Gefchiedenis xvn. EK UW. meene uitlegregels is ingericht sn zij heet volmaakt het tegengeftelde te zijn van die der Roomschgezinden. Van zulk eens leerwijze was in de daad iets goeds te wachten geweest, waare ze maar niet buiten de juisten paaien van eene betaamlijke denkensvrijheid gezet', en waare de bedoeling van deeze menfehen, om de Godge- daarop, dat lelius socinus , zijns oordecis , niet. kan geplaatst worden onder de leden van het beruchte genootfehap, 't welk ten jaare 1546 in vsne Ti o vergaderde, en aldaar door den geesfel der lrquilitie int eikanderen gejaagd werd; en wel omdat hij toen nog maar één en twintig jaaren oud was , en het niet wel te begrijpen is , hoe een jongling van die jaaren zijne Vaderftad sik na in het groot Hertogdom van toskaane verhaten , en na VENRTië zoude gaan, met geen ander oog. merk, dan om met gelijkdenkende lieden over Godsdienstige onderwerpen te fpreeken. Maar js daar wel zo veele onwaarfchijnlijkheid in , al» M<;: 'itiM denkt > Konde een overdreeven ijver zulks niet uitwerken in een' man, zo als l bi.jus socinus was, die toch in zijne nader, hand gedaane reizen door een gedeelte van e uMf4 geene andere drijfveer fchijnt gehad te hebben , dan om de waarheid van den Godsdienst op. te fpooren i en was hij als een man van één en twintig jaaren daar toe te jong ? Mac la ine hooit de zwakheid van moshei ms redeneering ten' deezen aanzien ook klaar ingezien, zo al* blükt ui; zijfle aantekening op mosheims GefMeétnit ter a. p. Behalven dat is het mooglijfc, dat lelius socinus, een man van hooge geboorte zijnde , in den eenen of anderen post, waartoe hij wegens zijne jaaren wel gebruikt konde worden, van siena na VENEïie gereisd zijn, en daar eenigen tijd zijn verblijf nebbe moeten houden. Doch laat het waar zijn, dat U' Mus socinus nooit tot dit genootfehap benoord  der Syftematifche Godgeleerdheid. 211 geleerdheid te verbeteren, maar zuiver geweest, en niet door andere averregtfche bijoogmerken uit haaren regten Hand gedrongen geworden ! „ De leer van den Godsdienst moet populair worden voorgedraagen. Men moet ze fchrifrniaatig Voordellen, en alle redekundige fpitsvindigheden vermijden." Dit was hunne hoofd- hoord heeft , dan evenwel is het toch meer, dan waa'rfchijnlijk, dat hij naderhand met deleden van hetzelve, rlie door europa* verltrooid waaren geraakt, gemeenfehap gehad heeftop zijne reizen, vooral in zwitzekl/ind, daar hij zich lang opgehouden heeft; en veelen Van die leden geVonden werden, en-dat hij zo 't eene en andei te van hunne gevoelens zal overgenomen hebben, die toch grooteudeels, naar zijnen fmaak waaren. • liet bcfluit uit dit beredeneerde is dus, dat de oude en nieuwe Unitarisfen niet wel van elkaêr kunnen gefcheiden worden. — Wanneer men nu wijders onder het oog houdt, dat de oude Unitarisfen voor en na servet niet éénsdenkend waaren, maar dat faustus socinus züne begrippen ontleend heeft uit da nagelaaten Schriften van zijnen oom lelius, en dezelve in een* Fotiniaanfcben en Pelagiaanfchen form gegooten hebbende, die als Zodaanig onder de Unitarisfen heeft ingevoerd, volgt hier uit, dat de Unitarisfen na den tijd van f. socinus geheel niet wel Servetiaantn kenden geheeten worden, gelijk c er des meent, maar met het grootfte recht Sociniaanen genoemd zijn geworden; en dat wel de eigenlijke opkomst der Unitarisfen in het donkere ligt, doch dat de voortgang derzelven moet gezocht worden in het meergemelde Feneliaanfebe genootfehap, en zij allen eene éénpaarige en vaste belijdenis aangenomen hebben bij het leeven van faustus socinus, of liever in de hoofdgevoelens overeenitenniend zijn geworde» piet en door deezes mans onderwijzingen. O % XVI U Bauw.  fl 12 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. hoofdregel , waarnaar zij voorgaven te werk te gaan. En met deezen fchoori fchijnendeh regel hebben zij veelen ver* leid, die een' weerzin van de Scholadiekcrij hadden, en wars van ijdele twisten over allerlei geopperde vraagflukken waaien. Zodaar.ïgen konden zij ligtlijk vart het eene tot het andere uiterfle, van eene al te opgepronkte tot eene al te eenvoudige leerwijze doen overflaan. Dan deeze regel zoude niet zo gevaarlijk zijn geweest, indien zij niet tevens als een' tweeden regel hadden aangenomen, ,, dat men in de leer van den Godsdienst niets toelaaten cn plaats geeven moet, dan 't gene uit de begrippen van de bloote reden des menfehen verklaard en betoogd kan wórden." Deeze tweede leerregel belette hen , om van den eerstgemelden regel een behoorlijk gebruik te maaken. Beide deeze regels willende in acht neemen, konden zij niet anders, dan op een kontradieke wijze, bij de voordragt der leer te werk gaan. In het behandelen der Kristlijke waarheden , bezonder der geloofswaarheden , werd de geopenbaarde leer jammerlijk van hun verknoeid» In ftede van de waarheden optevatten, zo als ze ons duidlijk in den Bijbel zijn bekend gemaakt, en ze naar de vatbaarheid van gemeene verflanden, met fchriftmaatige uitdrukkingen, voor te dellen, redeneerden zij er uit wijsgeerige gronden uitvoerig en breed over; terwijl het overligt van hunne redekunde hen tot allerlei  der Systematifche Godgeleerdheid, 113 lei ingewikkelde navorfchingen deed over- YVTf flaan* *n het Refultaat van hunne begrip- AVlu pen met kwaalijk verklaarde BijbeItekltenEEUWf' bepleisterd werd. Op deeze wijze hebben zij niet zelden de waarheid verdraaid en verdonkerd, meer gezags toekennende aan het benevelde licht van hunne menschlijke reden, dan aan het heldere licht der Godlijke oirkonden (* ). Zulk eene wijze C*) Dat zij meer hunne eigen donkere begrippen volgen wilden, dan de duidlijkiïe uiifpraaken der heilige Schrift , fchaamden zij zich niet, ronduit te verklaaren , zo als blijken kan uit twee plaatzen in het werk van f. socinus del. c Servdtore, die te merkwaardig zijn, om hier niet afgefchreeven te worden. P. III. C. II. fchrijft hij, Si ubique clarijftmis verbis in Sacra Scriptura tejlatum reperiremus , christum noftrorum enminum poenas luiiTe , fic tarnen rem fe habere , nobis nondum compertum ejfet. En Cap. VI., gezegd hebbende , dat er geene ééne plaats in den Bijbel te vinden is, waar van do genoegdoening des Zaligmaakers aan de Godlijke gerechtigheid voor onze zonden gewaagd wordt , vaart hij dus voort. Ego quidem, etiamfi non femel, fed faepe id in Sacris monimentis fcriptum extaret , nou idcirco tarnen ita rem prorfus fe habere crederem , ut vos epinamini. Dan hoe onbegaanbaar socinus met zichzelven waare, kan men zien uit het gene hij fchreef in Epilogt ad folutionem fcrupulorum Opp. T. I p. 333. Siquid, dus luiden daar zijne woorden, in fcripturae libris nou uno tantum aut altero in loco, fed ubique pas/im , idque clarijjimis verbis, contellatum deprehendimus : nihil prorfus eft nobis dubitdndum quin id Veriflirnum, fit, quidquid hujus feculi fapientia nobis fuadeat. Alioqui fi ex ferrfu uoftro in rerum divinarum cegnitione ulla ratione pendere volucrimus , eumque apertijfimis Spiritus faneïi tejlimonïh opponere , factie fiet , ut in omnem pielatis neglecium prolabamur. O 3  si 4 Beknopte Letterkundige GefchiedenU XVII. ze van doen veroorzaakte tevens, dat 't •jeuw. gene den eenen geviel, den anderen weder mishaagde , en dat het gene bij den eenen waarheid was, bij den anderen%als dwaaling verworpen wierd, naardien elk de leer "des Kriscendoms om de fpil zijner bezondere redeneerïngen draaijen deed. Hun geloof dus, op een' vlotten grond van menschlijke wijsheid waggelende, was gelijk een roerloos fchip in de volle zee, 't welk met allerlei wind en flroom herwaarts en derwaarts voortllingert. — En met dit alles beweerden nog deeze menfehen, dat hunne geloofsleer de eenvoudige Apostolifche leer waare, die van de Kristenwijsgeeren, maar inzonderheid van justinüs den Martdanr, bedorven, doch nu door hun weder i:eheel gezuiverd en herfteld was geworden (* > (•) Zij wenden voor,'dat niemand voor justinüs den Martelaar kan genoemd worden , die in zijne Schriften a*n kristus eene Godlijke natuur toegefchreeven , en hem als den eeuwigen God geëerbiedigd heeft. Vide dan:zwicker.1 Medici Gedanenfis henicum Irenicorum p. 14 & feqq Iets diergelijks wordt ook. beweerd van johannes erasmus, Rcftor te antwerpen in een boeksken, getijteld, Discurfus, 1,1 quo demonflratur Regnum Antichrijli Jlatim poft Apoftclorum tempora caepife, tf concilia omma ip. fumque adeo Nicacnum hac pefte infeiium fuijfe. Zie over deezen man en zijne Schriiten zeltneri IHft: Crypto-focin: Altorf. T. I. p. 244 & Scqq. et laan ii Difert. de Tol. civüt etc. p 38. — In 't zelfde jevoelen fton.d ook san. p'ius! zie zijn werk Nucleus tiift. Eccl. Conf. z. grap mi Syft: noviff. Centrov. T. i. p. H a.  der Syftemitüfchc Godgeleerdheid. 115 CLXVIII. XVII. EEUW De hoofdzomvan der Sociniaanen'Gods* dienst leer worde van de Lutherfche en Hervormde Theologanten zeer verfchillig opgegeeven , en van zommigen in een draaglijk, maar van anderen weder in een zeer ondraaglijk licht voorgefleld. Zie daar eenige punten, welken ik niet twijfel, of behooren tot het egte SocinianismuU ,, De weg ten eeuwigen leeven is geopenbaard in de heilige Schrift, en wel voornaamlijk in het Nieuwe Testament. De gezonde reden moet in het fluk van Godsdient onze gids zijn, en het twijfelachtige beflisfen. Kristus is Gods zoon genoemd , omdat hij ontvangen is van den Heiligen Geest; omdat hij dus, naar dien de Heilige Geest Hechts eene kracht van God, en geen. perzoon is, God, en niemand anders, tot zijnen Vader gehad heeft, omdat God hem daarenboven aan zichzelven in oniterflijkheid, in magt en heerfchappij gelijk gemaakt heeft, en om meer andere redenen. Hij is Gods eenig gebooren zoon, omdat hij alle andere kinders van God, uit hoofde van zijne gelijkheid met God, en van de liefde, die God voor hem heeft, verre overtreft. Hij is wel geen perzoon in de Godheid , en heeft wel eigenlijk geene Godlijke natuur, maar moet toch voor God erkend worden, wijl hij Godlijke magt en heerichappij over' ons ontvangen heeft. Hij wordt onze ZaligmaaO 4 ker  216 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. ker genoemd, omdat hij hec eerst de za*euw ligheid aan ons verkondigd, bevestigd, en met zijn eigen voorbeeld aangeweezen heeft. Thands in den hemel zorgt hij voor onze zaligheid. En ééns pamaals fchenkt hij ze ons. Eer' hij ons den weg der zaligheid geopend heeft , is hij ten hemel gevaaren, en daar heeft God hem van alles onderricht, wat hij ons leeren moest. Hij verlost ons van de llraf der zonde door de kracht van zijnen dood, welken hij volgens den wil van God ondergaan heeft. Hij verlost ons van de zonden zeiven door zijne magt, die ons van de zonden aftrekt, fcellende ons tevens in zijnen perzoon voor, hoe veel . heils het ons verfchaft, wanneer men het zondigen Haakt. Hij heeft wel niet voor onze zonden voldaan en betaald, maar een barmhartig en getrouw Hoogepriester zijnde, heeft hij volkomen magt ontvangen, om ons van de draf te bevrijden, en van de zonde te reinigen. Het geloof, waarop de zaligheid volgt , is gelegen in twee voornaame hoofdpunten: 't eerfte is, dat men niet alleen op God, maar ook op den Heer jesus vertrouwt; en het andere is, dat men God en den Heere jesus in 't gene zij ons gebooden hebben, gehoorzaamt. Allen kunnen de geboden van God en den Heere jksus geïioorzaamen, indien zij maar willen. En allen, die zulks doen , zullen eens ten genen dage met- nieuwe ligchaamen omkleed worden, wanneer hunne zielen uit den ftaat van  der Syftematïfche Godgeleerdheid. 217 van gevoelloosheid ontwaakt zullen zijn, XVII. en zo in den hemel de zaligheid volle- e au w dig genieten. Zij in tegendeel, die in de zonde hardnekkig volharden , zullen dit met de fchriklijklte Itraften moeten bezuuren, die in eene volfligen vernietiging zullen uitloopcn. De Kinderdoop is een nietswaardig kinderfpel; de doop is eene plegtigheid, die alleen aan bejaarden bediend moet worden (*). En bet Avondmaal is- flechts eene blyote gedachtenis* viering van je sus dood. Dit is de hoofdinhoud van 't fteliel der Sociniaanfche Godgeleerdheid (f). Bij allen evenwel werd hetzelve niet op eene gelijke wijze voorgedraagen, eh allen hebben over de opgegeeven punten ook niet gelijke gevoelens. Hunne vrijheid van denken en keren kan ook zulk eene gelijkheid in . alles niet medebrengen. De meesten echter komen over 't algemeen in het opgenoemde overeen. CLX1X. (*) Zomraigen echter houden den Kinderdoop voor geoorloofd: doch anderen verwerpen dien geheel en al; zelfs zijn er die den doop van , bejaarden tevens oolc volftrekt' wraaken. Vide Volckel ium de Verci Rei, L. VI : 14. (t) Verg. v £ n e m a Hüt: E. VII p. 517. mosh. K. G- V-I &l- 367 en 363 en de Schriften voor en legen het Pruisfifcbe Religions edikf I St bl. 1^5 en volgg. Die anders een kort begrip van de leer der Sociniaanen , met hunne eigen woorden opgegeeven , leezen wil , loope door het Compendiolum van voustius, en het Compmdiolum van wolzogsn, van welken beióen in 't vervolg nad«r- 0 5  »18 Bekmpte Letterkundigs Gefchiedenis XVII. CLXIX. HUW. Het Ieerflelfel en de leerwijze der So* cinicianen kennen wij uit hunne uitlegfchrifcen. De meeste Sociniaanen hebben zich fterk toegelegd op hec verklaaren van het N. T. gelijk men zien kan uit de beruchte Bibliotheca Fiatrum Polo* tiorum. Dan wij kennen ook hun leerIrelfcl en hunne leerwijze uit hunne Sijftematifche Schriften, die hier alleen in aanmerking komen , en waarvan wij eenigen opnoemen en beoordeelen zullen. 'tEerfte Sijftematisch gefchrift der Urttr tar is/en 't welk ons onder de aandacht valt, is een Katechismus of geloofsbelijdenis, te , krakow gedrukt 1574 in duod. onder deezen tijtel, Catechefls & confejfio fidei ceter tusper Pcloniam congregati in nomine jesv c hri st /, Domini noftri, crucifix1 & refufcitati. Als Schrijver van deezen Katechismus ftaat bekend georgius schomann. De geleerde mosheim heeft een Exemplaar van dit zeldzaam voorkomend boek in bezit gehad, en kon dus, na hetzelve geleezen te hebben, er het best verflag van geeven. Hij meldt (*), dat het ftelfel van Godgeleerdheid, daarin begreepen, aanmerklijk is wegens de eenvoudigheid, en geenszins belaaden is met Schcclfchefpreek wijzen of fijn ui tgeploozen gefchilftukken, doch dat hec reeds, opver- fchei- (*) K. g. VII. */. 34ó". en volgg.  der Syflematifchc Godgeleerdheid, 219 fcheidcn plaatzen, den Geest van Soci- XVIL niaanerij ademt. Dan men behoeft zich, eeuw. gelijk mosheim er bij aanmerkt, daar over niet te verwonderen , als men in overweeging neemt , dat de affchriften der Papieren, door lelius socinus ongetwijfeld in polen nagelaaten , in Veeler handen zullen geweest zijn; en dat, door het leezen derzelven, de Ariaanen, die voortijds de overhand hadden onder de Unitarisfen, overgehaald zullen zijn geworden, om hunne gevoelens, ten aanzien van de natuur en het middelaarfchap van kristus te veranderen, "t Socini(tnismus was echter toen nog in zijne kindschheid. De Unitarisfen, hebben wij gezien, zijn, onder het geleide van faustus socinus, in vervolg van tijd, ten aanzien van het leerftellige en de voordragt daar van veel verder gegaan, en daar door eerst regt onder den naam van Sociniaanen bekend geworden. En dit is ook de oorzaak, waarom zij naderhand deezen Katechismus niet hebben willen gebruiken, maar alle moeite hebben gedaan, om hem uit de wereld te helpen. In deezen Katechismus worden zes voornaame hoofdftukken behandeld. Het eerfte hoofdftuk betreft God en zijnen Zoon, jesus kristus; het tweede de rechtvaardiging ; het derde de Kerklijke tucht; het vierde het gebed; het vijfde > den Dóop en het zesde het Avondmaal. Ieder dcezer leerftukken worden in vraagen en andwoordea eerst uitvoerig om- fchree-  aüo Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. fchreeven, vervolgens nader opgehelderd, eeuw. en voorts met fchriftplaatzen geltaafd. Alles worde zeer oppervlakkig voorgedraagen ; de denkbeelden zijn rauw en onbekookt; de Hellingen vlot en wankel: en verborgenheden of leerftukken, waarbij het geloof alleen op de Schrift moet afgaan, worden er niet in aangeroerd (*). Tegen deezen Katechismus heeft gefchreeven de beroemde zaciiarias drsinüs een werk, getijteld Refutatio catechismi Anabaptifiici & Samofatenici Cracoviae je op f o r. me ijs K. G. II Z). 1 St. bl. 325 cn 3:6. (f) Exftat baec refutatio Catechismi Crscoviaui -vol. II. traS:. Eius Theo/og: p. 592. U R. s I»jus noemt deezen Katechismus den Katechismus der (ftderdoapers. Wij zien hier uit, dat de Unitarisfen te krakow ten dien tijde Wederdoopers genoemd zijn geworden. En zij konden dien naam cok draagen , in zo verre zij in deezen Katechismus den Kinderdoop wiaakten , cn leeiden , dat de Doop alleen aan volwasfen moest bediend worden. Verg. mosh. K. G. 't a. p. En- mooglijk hadden zich ook wel eenige eigenlijke Wecerdoopers , die tot Munfietfeht partij bcheord hadden , onder hen vermengd. Deeze btnoeming was evenwel met tlit ailcs zeer onuaauwkeun^.  der Syfiematifche Godgeleerdheid. 221 clxx. xvir. eeuw» Daar deeze Katechisrnus van krakow flechts eene ruuWe grondfchets was van de leer der Ufiitarhfth en faustus socinus inzonderheid er zijn werk van maakte ," om de leer te. verbeteren , of zo men liever wil te verergeren , werd dit krakowisch opdel allengs achter dé • br.rk gelchoven , en de Schriften van faustus socini's namen deszelfs plaats in. Waarop met den tijd verfcheiden andere leerftellige Schriften gevolgd zijn, die naar den denktrant van faustus socinus waaren opgeftcld. — Faustus socinus komt hier dus wijders 't eerst in aanmerking. Deeze heeft verfcheiden werken gefchreeven , die meer of min eene Sijllematifche gedaante hebben, 't Eerde werk, 't welk, in zekeren zin , Sijdematifcher wijze van hem is ingericht, is zijn boek, getijteld De j esu christo Servatore LiblV, uitgekomen te BAZtiL 1578, doch zonder zijnen naam ( *). Dit werk is wel geen eigenlijk Sijdema der Theologifche gevoelens van socinus, maar hij redeneert over zijn onderwerp in hetzelve zeer orde • lijk voort; en in zo verre kan men toch zeggen, dat het een zamettjïel van Godgeleerdheid zij , wélk de gevoelens behels- (* ) Vide v e n e m x. II. E. VII. p. 505 et jlaanii Dijfert. Th. de loleranlia civili ad Sociptanos non exten&enda pag. 7.  222 Beknopte Letterkundige Gefckïedënis XVII. Eeuw. 1 ■] r | l ] ] 1 ! I 1 J i ( i I ! . 1 ] i 1 n l < 1 . ] ïelsde <, die faustus socinus in de Schriften van zijnen Oom lelius had gevonden, waarvan wij hiervoor gefprocen hebben (*). Ten jaare 1576, of mgeveer dien tijd, was socinus, toen e bazel woonende, in verfehil geraakt net jakobus covet, Predikant te 'arijs, welk verfehil eerst mondlijk , naar vervolgens fchriftlijk, gevoerd werd. -Iet verfehil betrof de genoegdoening vart :ristus. Covet fchijnt eerst zijne gedachten op papier gebragc te hebben; tn daarop heeft socinus hem geandvoord in het werk , waarvan wij hief nelding maaken. In dit werk heeft so;inüs zijne gevoelens niet alleen over s Heilands genoegdoening, maar over de erfzonde, het geloof, de voorverordening, :n meer andere gewigcige Hukken in eene geleidelijke orde voorgedraagen, verklaa•ende doorloopig, waarom, en en in wel1e betrekking je sus kristus onze Zaigmöaker is. Naderhand is dit werk anlermaal gedrukt ten jaare 1594 met den ïaam van f. socinus op den tijtel; lijnde dit toen het eerfle werk geweest, 't welk (*) Zie 5. CLXVI en vergelijk verder laans anget. Dijfcrt. pag 1 , alwaar hij met ronde voorden zegt, dat faustus socinus de leer 'an "zijden Oom lelius in den form van een lijftema gebragt heeft in dit zijn werk de Servaure. Ik teken dit hier voornaamlijk aan, omlat anderen dat niet fchijnen opgemerkt te heb>en, of altoos zich daar over niet duidlijk verüaaren.  der Systematifche Godgeleerdheid. 223 't welk met ziinen naam het licht zag XVIÏ. Hier in de Nederlanden fchijnt dit boek eeuw» weinig bekend te zijn geweest; doch srbrandus lubbertus, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid aan frieslands Akademie, heeft het met wederleggende aanmerkingen uitgegeeven te frantksr in 't jaar 161 ï, onder den tijtel van s* lubber ti de yr.su ciiristo Serva tor e ; contra f au stum s oc i nu m. Dat het werk van socinus in ons Vaderland niet .zeer veel opgangs gemaakt had, gaf misfehien aan drusius, den ambtgenoot van lubbertus, aanleiding, om met deeze uitgave te boerten, en te zeggen , dat lubbiértus , door socinus te wederleggen, veele Sociniaanen verwekt hadde ( f ). Dan ook m;s- ' fchien wilde drusius er mede te kennen geeven, dat socinus door l u b b r rtus Hecht wederlegd waare geworden, waartoe hij ook gegionde redenen hebben konde , doch waaromtrent ik mij verder hier niet zal uiclaatcn. Trouwens het oordeel van drusius zal ook niet geheel vrij van alle partijdigheid zijn geweest, want hij en lubbertus waaren juist niet de beste vrienden ( §). CLXXI. (*) Vide hoornbeekii Socin. Confut. T. in appar. ad controv. pag. 51. (f) Vide vrieM. Ath, Frif. p. ifi. ($) Dat zij de beste vrienden niet waaren, 2ie men bij vriem:1. i. p. 54 Brandt Éi/1: der Bef: ii. /;/. 323 en 324 en m. vitringa annot. in Comp. c, vit ring je I. p. 244,  S24 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. CLXXI. eeuw. Van faustus socinus zijn wijders nog bekend de volgende Schriften, welken dè een meer en de ander minder een ■ Sijdematisch voorkomen hebben, 't Eerde is summa Religionis Chrifiianae i 't welk door hem in hec Italhansch gefchreeven is, maar vervolgens in 'c Latijn vertaald, ten jaare 1611 te rakow uitgegeeven, en 1654 nog eens op nieuw gedrukt i3 geworden. Het tweede is Iractatus de Deo, ciiristo & Spiritu San&o , uitgekomen ióii, waarin hec egre Socinianismus, zo als het van het firianismus önderfcheiden is, wordt aangetroffen. Het derde is Praeletllones Theologicae, uitgekomen 1609 en 16*7, waarin eenige hoofddukken der Godgeleerdheid behandeld worden. En onder n eer andere Schriften van hem dient ten laaiden hier niet verzweegen te worden zijn werk, getijteld Christianae Religionis hrevijfima Inflitutio per interrogationes & refponjiones, quam Catechisnium vulgo yocant, Dit werk bevat eene opgave van de leer, zo als ze van de Unitarisfen beleeden werd, toen zij socin v s als hunnen leidsman en leermeester gekoomi , en zijne gevoelens omhelsd hadden. 't Is uitgekomen te rakow ten jaare 1618 in 8. Het Boek is niet volledig, maar flechts een fragment van een' Kacechismus der Socinoaanfche leer.  'der Syfteüiatifche Godgeleerdheid. 225 feer (*). Van dit werk willen wij nog XVII. het vólgende aanmerken. Hetzelve is op- eeuw. gelreld in vraagen en' andwoorden, 't Is Van geene'n grooten omllag , maar vrij Zaakrijk, en zeer wel bewerkt. Eerst: handelt socinus over den Kristlijken Godsdienst in V algemeen, vervolgens tover de kennis van God, den wil van God, de kennis van kristus, de natteer van kristus, het Godlijk beftuur van kristus, over het beft aan san kristus, over het Priefterfchap van kristus, over de voldoening van kristus, over de neodzaaklijkheid van den dood van kristus, over de Godlijke magt van kristus, en eindelijk 'over de Hemelvaart van kristus, yoor dat hij zijne openbaare bediening hier op aarde aanvaardde. In het doorbladeren Van dit werk heb ik opgemerkt, dat socinus zijne gedachten duidlijk voordek, en tevens iets, dat verleidlijk is, bezie, waardoor zulken, die flechts op- . .(*) Men vindt alle deeze ert meer andere ge. fchriften van f. socinus in de Bibliotheca 'Fratrum Polonorum , Tom I. Dit werk bevat in' z?ch de voornaamfte Schriften der Sociniaanen: 't zelve is in't jaar 1656, en vervolgens id58 te Rotterdam gedrukt en uitgegeeven ; zo men zegt? op kosten en onder 't opzicht van eenen f. kuperus, die voorheen Leeraar onder de Remonftranten was geweest, en 1696 te rotter dam overleeden is. Z^e de Jpchgic pour la Religion des HollandoU, par jean brauh, C JOHANNES 'BRAHNIUS) p- 3*7 en 2j9. 't Geheele werk beflaat acht deelen. 111. DEEL. P  £26* Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVIL oppervlakkig denken , en geene Schriftsa u w. plaatzen met Schriftplaatzen vergelijken Hgtlijk tot zijne gevoelens kunnen worden overgehaald, — Onder de Schriften van socinus wordt ook nog gevonden een klein llukjen, getijteld, Fragmentum Catechismi prioris F. S. S. qui periit in Cracoyienfi rerum ipfius dirtpiiene. De doffen, in dit fragment behandeld , zijn over het onderfcheid van het oude en nieuwe Verbond, en over de kennis van Gods weezen. Aan het einde leest men eaetera perierunt (*). CLXXII. Nu komen wij tot een werk, 't welk onder de geleerden zeer bekend is, en doorgaans als bet voornaamlfe Sijftema, 't welk de Sociniaanen geleverd hebben, befchouwd wordt, 't ls de Rakowfche Katechismus, van welken wij hier gewaagen moeten. Deeze Katechismus werd uitgegeeven in het Poolsch te rakow in 't jaar 1604 of 1605 (f ). En Fragmentum hoe infertum efl Ziulioth. Fratrum Polonorum I. pag. 677—689. ( f ) Het jaar , waarin deeze Katechismus he" eerst uitgegeeven is, fchijnt eigenlijk niet wel gefteld te kunnen worden. Bubdeus / /. I. f- 455 en v e n e m a H E. vii. p. 5°9- bepaalea het op 't jaar 1604, maar volgens pfaff /. I. i. p. 266, walch, l.l.l. niembijer, 't a b. iii. tl. 104 en heinrich, 't a. b. tl. 399 zoude het geweest zijn 1605.  der Syflematifche Godgeleerdheid. 227 En ten jaare 160% kwam hij uit in 'c XVIL Hoogduitsch onder deezen tijtel; &<-eïuw chismus der gemcine der leute, die da im Konigreich Pohlen und im Grojffurft ent hum Litthauew und in ander n herr* fchaften; zu der krone Pohlen gehorig, affirmieren und bekennen, daf niemand anders, als der Vater unfers Herrn j g*V cn ris ti der einige Gott hraëlis feij', und das der mensch je sus yon JXazareth, der von der Jungfrau gebohren isf, und kein ander er ausfer und yor ihm der eingebohrne Sohn Gottes feij. Aus der Pohlnifchen fprache verdeutscht. In het jaar 1609 verfcheen er van te rakow eene Latijnfche overzetting, mee den tijtel van Catechefis ccclefiarum , quae in regno Poloniae et magne ducatu Lithuaniae & aliis ad ijlud regnum pertinentibus prsvinciis affirmant, neminem alium , praeter patrem domini noftri je su christi, efe illum ununt Deum Israëlis ; hominem autem illum, jesum Nazarenum , qui ex virgine ■natus efl, nee alium, aut ante ipfum9 Dei filium unigenitum £f agnofcunt confitentiir. In deeze Latijnfche uitgave is het eene en andere wechgelaaten, dat in de Poolfche en Duitfche, Haat, waar tegen weder iets anders is ingevoegd, dat in die niet gevonden wordt Buiten dat befpeurt men er ook nog bier en daar veranderingen in. De Hoogduicfche uitgave was opgedraagen aan de Akademie ran wittemher g , en de Latijnfche P 2 aan  èa8 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. aan jakobus den eer f en, Koning van* Eeuw.Engeland. Denklijk werd dit van de Sociniaanen gedaan, om hunne leer beter tegen gevreesden wederftand te zullen kunnen beveiligen. Dan dit doel hebben zij niet getroffen. De Akademie van witte m berg 'liet, hoewel eerst tien jaaren naderhand, eene wederlegging van deezen Katechismus vervaardigen in 't Hoogdnitsch en in 't Latijn door frederik balduinus, en die in de jaaren 1618 en 1619 in 't licht komen. En ook de Koning van Engeland fcheen met die opdragt gansch niet gediend te zijn. Hij liet den Katechismus in het jaar 1610 openlijk door beulshanden verbranden (* ). — Omtrent het midden van deeze eeuw verfcheen insgelijks de Rakowfche Katechismus hier te lande in het Nederduitsch , maar met eenige veranderingen cn vervalichingen , waarover C*) Dit verhaalt ra m ia c h l.l. p.4.7. Docft Underen verhaalen , dat de verbranding van den ICatechismus in engeland gefchied zij, ten jaare 16i4, en andere weder, dat *t gebeurd zij ten jaare 1653 ten tijde van cromwell. Vide sa nd 11 Bibl. Antitrin: p. 105, venem^e Kift: e. VII. p. si», budd: /. I. i. p. 455» walchii /. /. I. p. 538. et Conf. kemp 11 Eibl. Anglorum Theol. p- 384. Doch 't fchijnt mij duidlijk toe , dat rambachs verhaal *t meest met de waarheid overeen komt. Evenwel zoude het ook kunnen zijn dat de Rakowfche Ka-" techismus in engeland voor de tweede maal 1614, en voor de derde maal 1653 openlijk vei: brand zij gewerden,  der Systematifche Godgeleerdheid, as9 over de Sociniaanen in polen niet zeer vm? gedicht zijn geweest ( * ). Aan het fchrij- ~*. ven en voltooijen van deezen Katechismus zijn verfcheiden mannen bezig geweest. Wie er eigenlijk al aan gearbeid hebben, weet men wel met geene volkomen _zekerheid, doch het waarfchijniijkfte is, dat dezelve eerst ontworpen en opgefteld zij door georg pauli, Predikant te k rakow, dat hij vervolgens befchaafd zij door faustus socinus en petrus s t a t o r1 u s, en dat de- laatfte hand er aan gelegd zij door valentijn sciimaltz en hiero- nijmus muskorowskij, van welke twee laatstgenoemden, de eerde ook de Hoogduitfchc en de ander de Latijnfche overzetting vervaardigd heeft (f). In vervolg van tijd is de Latijnfche uitgave zeer verbeterd en vermeerderd door j 0 h a nnes krell en jonas schlichting 'van bucowiegk, enalszodaa-. mg in V licht gekomen 1665 in 8. door de bezorging van andreas wissowatz, die een' kleinzoon van f. socinus was, en joachim stegmann den jongen, welke beiden ook de voorrede» voor dezen Katechismus te vinden, hebben opgedeld. Bij deeze uitgave zijn ge- < voegd verfcheiden aantekeningen van j 0- nas (*) Vide fraefat. lat: cdit: 1665 praem. p 9, ft) Zie v t n e m a h. e. vii. p. 509 , ni e- meijer 't a. b. III. bl. 104 en HEINRICt* '£ a. b. bl, 399, P 3  < XVII. EEUW. C * ) Nie Meijer. *t a. b. III. bh 105 en walch /. /. I. p 539 gewaagen ook van eene uitgave in 'r, jaar 1659, doch uit de Bibl. Antitrin: van sandiüs p 101 en uit het Alloquium voor de uiigave van 't jaar 1680 kan men op> maaken , dat wei de Katechismus, door KRUI en schliehting verbeterd en vermeeiderd, reeds ten jaare 1659 "°°r de Pers gereed gelegen hebbe, maar eerst daadlijk in 't licht verl'cheenen zij ten jaare 166,. Niemeijer. maakt t. a. p. melding van eene uitgave in 't jaar 1651 , doch daar van zwijgen anderen , en ook vind ik er niets van in 't gemelde alioquium. 130 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis ■JAS SCHLICHTTN O , en MARTINü! EtUAitus (*). En naar deeze verbeter* de uirgave is er ook eene Nedefduitfche vertaaling van den Katechismus in 't licht gekomen ten jaare 1666. Hierop is de Katechismus nog eens overgezien, in beter orde gebragt, en met nieuwe aantekeningen verrijkt door and reas wtssowats. Als zolaanig is hij herdrukt ten jaare 1680 in 4. te amsterdam, welke Stad op den tijtel verbloemd wordt onder den naam van stauropolen. Bij deeze uitgave is gevoegd een zedeboekjen van johannes kreul, getijteld Ethica ArijJotelica ad Sarfarum literarum normam emenddta. Doch ook is de Katechismus toen afzonderlijk uitgegeeven. zonder dit zedeboekjen, van welke uitgave ik mede thands een Exemplaar hier voor mij heb liggen. Eigenlijk komt het mij voor, dat het zedeboekjen van krell er bij gevoegd en bij it-  Ider Systematifche Godgeleerdheid, 232 uitgegeeven zij eerst in 't jaar 1681 (*). XVII. En van hier zal 't zijn, dat hetzelve in eeuw» zommige uitgaven des Katechismus van 't jaar 1680 gevonden wordt, en in anderen niet. Het zedeboekjen van krell, kan, volgens het oordeel van vënë« ma ( f), door verflandigen met vrucht geleezen worden. Ook is deeze uitgave vermeerderd met aantekeningen van twee geleerden , die zich met de voorletteren van hunne naamen getekend hebben , F. C. en B- W. (§). Eindelijk is deeze Rakowfche Catechismus te voorfchijn gekomen te Amsterdam in 8. ten jaare 1684 onder deezen tijtel, Catechefis Ecclefiarum Polonicarum, unum Dettm patrem, illiusquc filium Unigcniiwn I. C. tina cum Spiriiu Sanclo, ex S. S. confitentium, primum anno 1609 in lucem emijfa, & pofi, earumdem Ecclefiarum iujfu, correcla, ac dimidia amplius parte auèla, atque per viros in his caetibus inclytos, jo. crellivm, Francum, hinc jonam schliciitin-x ci- Vide sa nd 11 Bihl. 'Antitrin: p. ioi et 115 & walchu /. I. p. 539 et 540. (t) H. E- Vil. p. 516. Uit den tijtel van dit werkjen merkt men , dat de Filofofij van aristoteles onder de Sociniaanen haare achting hadde. (§) Vide Alloquium Edit: 1680 praef : f. c. is waarfchijnlijk flomanos crosius, dien men nader kan leeren kennen uit sand 11 Bibl. Antitrin: p, 140; en b. w- is blijkens den tijtel tier uitgave van 1684 benedictus wissq- Tl'ATIUS. < P 4  232 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVïL cium a rücowieck, ut.et marti* £ eu w. iv um r uar um, ac tandem a ndr e am, w i s sojv at i u m , nee non anonymum quemdam F. C. recognita atque emendata, notisque cum horum , turn cjf aliorum illuftrata (*). — Behalven balbui nus, boven genoemd, hebben, onder de Lutherfchen en Hervormden, met lof de pen tegen deezen Katechismus gevoerd wolfgang franzius,, g £o r g i u s ludovicus o e o e r , nikol aas arnoldi, en matthias wr een (Jf). Wat nu den zaaklijken inhoud van deezen Katechismus betreft. Niemand moete dit gefchrift aanzien voor een geheel volledig zamenflel der Sociniaanfche leer. Dit is het niet. Het is flechts een kleine Sijdematifche bundel van eenige algemcene dellingen. Dc eigenlijke leeringen, fchijncn er zelfs dikwijls met opzet in verzweegen of verbloemd te worden. En dus ook heeft het boek bij de Sociniaanfche Leeraars nooit eenig gezag gehad. Trouwens zij zijn ten allen tijde er wars van geweest, om openbaarc belijdenisfen als voorfchrifcen van hunne leer (*) De tijtel der uitgave van 16S0 is geheel dezelfde, uitgenomen , dat daarop de naamen vsn b. wi-ssowatz en de voorletters f. c, van den naam dis anderen niet vermeld daan. C t ) Plures alios recenfet a r n o i. d i in praef, libri, qui inferibitur Religio Sociniana, feu Catech Kacov. — r.éfutata p. I et 3. Conf. WALCüil /. /. i. p. 543-545.  ier Syflematifche Godgeleerdheid. 233 leer aan te neemen. Elk Leeraar heeft XVlf. vrijheid, óm anders te lceren, dan in eeuw. deezen Katechismus geleerd wordt , en denzelven ronduit tegen te fpreeken (*_). De fchikking cn de orde is in alle de uitgaven niet even eens. De eerfte en.de laatfte verfchillen in den uiterlijken form, zo wel als ten aanzien van den inhoud zeer van tlkauderen. De uigave van ióS'o, welke ik hier voor mij heb, heeft negen, en onder de ouder uitgaven, welken ik mede raadpleege, zijn er, die flechts vijf afdeelingen hebben. Naar de genoemde uitgave van \6Ho loopt het werk dus af. In de eerfte. afdeeling wordt gehandeld over den Godsdienst en de Heilige Sc'irift in 't gemeen. In de tweede afdeeling yordc gehandeld over den. weg der zaligheid; in de derde over de kennis van God; in de vierde over de kennis van den Heere j e s o s kristus; in de vijfde over het Profeetisch ambt van kris t u s De zesde afdeeling heeft geen' bezondcren tijtel, maar de Hoofdftukken loopen over de wet van mos es, over 't gene kristus bij mos es wet gevoegd heeft , over de gebo.len van kristus, die op de wet van mos es geheel geene betrekking hebben , over den doop, over hec avondmaal, de be- lof- (*) Lefatur Praefatio Catcch. Kacov. pracfixa f I ubi AuUorcs omnes credendi formulas, confesfiones . catechefes etc tanquam fenciendi libercati ininucas vehementer excitatie. P 5  234 Beknopt: Letterkundige Gefchiedenis XVII. lofte van hec eeuwige leeven, de belof» eeuw. te van den Heiligen Geest, de bevestiging van Gods wil, den dood van kristus, her geloof, den vrijen wil, en de rechtvaardiging. In de zevende afdeeling wordt gehandeld over het Priesterlijk ambt van kristus. In de achtfte over het Koninglijk ambt van kristus. En in de negende over de Kerk van kristus- üe meeste afdeelingcn zijn in önderfcheiden Hoofdflukken, waarvan elk zijnen tijtel heeft, gefplist ; doch deeze rijtels hier over te fchrijven, acht ik onnpodig, wijl toch uit het gene ik opgegeeven heb, 't beloop van dit werk genoegzaam kan worden opgemaakt. Wan' peer men de moeite wil neemen, om deeze verdeeling bij die van de vroeger uitgaven na te zien en te vergelijken, zal men een groot onderfcheid befpeuren. — De wijze van voordragt in deezen Katechismus is verftaanbaar en onfchoolmaatig. Er blinkt een fchrander oordeel in door. En men moet er van zeggen, dat de Schrijvers er bij uitllek op afgericht zijn, om lieden, die zeiven denken, maar nog weinig vaste Godsdienstkunde opgedaan hebben , tot hunne gevoelens over te trekken, en hun een rad voor de oogen te draaijen- Zij weeten hunne leer met wel uitgezochte Schrifttekllen derwijze te beglimpen, en in zulk een licht voorteftellen , dat het verfehil tusfehen hen en de Proteftanten ten hunnen voordeele beflecht, en de waarheid aan hunne zijde fchijnt  der Syfiematifche Godgeleerdheid. agf fchijnt te zijn (*). Sc harp in zijne XVII. Goigelecrdt Hifforifche Verhandeling (f), e e u Vf» van de loosheid der Sociniaanen in hunne Schriften fprcekende, zegt zeer wel, „De ligrgeloovige was te vreede , de önöpmerkzaame verfchalkt , en de eenvoudige verleid. Zij fpraken naar hun Sijdema; alles Hangt van de verklaaring af, en men moest in de arglistige verfchanzingen van den Rakowfchen- Katechismus bcdreeven zijn , om onder al den fchoo- (*) Bij voorbeeld in de III afd. wordt in de ne,gentwintig(te vraag , volgens de oude Latiinfche uitgave, gevraagd; Qua ratione probas Fi. Hum Dei Dcum ntincuppri ? En hierop wordt geandwoord,' ld probalur ex verbis ipfius filii Dei jo a n n. X : 35 Ubi inquit; Si eos Voos appellavit, ad quos Sermo Dei facius eft, et non poteft folvi Scriptura. Qj'-em paterSanctificavit, & mifli in mundum , vos dicitis , quia blasphemas , quia dixi, Filius Dei Sum. Mis verbis Christus Dominus clarisfime ofiendit, nomen Dei in S. S. etiam iis eppropriari , qui uno Ulo Deo multo . inferiorès funt. Acpraeterca , quod nullam aliam eb causfam fe ipfum filium Dei, adeoque etiam Dcum appellarit, quam quid a patre Sa iBificatus & in mundum misfus fit. Quod cum manifcfle a-*-atre discernit, 'atque eum alia rationeDcum effe , quam Patrem teflatur. Quoniam Pater hac ratione neque SanSifieari, neque in mundum mitti poteft. Hoe ligtlijk kunnen wankelmoedige Kristenen . die Weinig met de waarheden van httEvangelie bekend zijn, en nog geene bondige bewijzen voor de Godheid van jesus hebben opgegaderd, door zulk'eene redeneerwijze van het regte fpoor worden afgelokt! In de uitgave van 1680 wordt dit andwoord met geheel andere woorden , en uitvoeriger, doch, buiten dat, op dezelfde wijze voorgedraagen. et; Bl. 07.  s$ 6 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVIT. fchoonen fchijn te kunnen bemerken, èeuw.^1 z>j de verborgenheid des Vaders en van kristus loogchenden, en vijanden van het kruis van kristus waaren." Met onpartijdige waarheidliefde, maar ook met omzichnge behoedzaamheid moet deeze Rakowfche Katechismus geleezen worden. En wanneer zulken, die in den Bijbel ervaaren zijn, zulks doen, zullen deezen zich dan ook zo ras niet in het net laaten voeren , maar onder de bedekte drogredenen der Sociniaanen eene Schriftuitlegging bemerken, die over zeer losfe raderen loopt, en voor den Godsdienst gevaarlijk is. Behalven deezen Rakowfchen Katechismus is er ook nog een kleiner Katechis-. mus van de genoemde Rakowfche broederen opgefïeld, en te gelijk met den vermelden in 't jaar 1604 of 1605 in het Hoogdnitsch uitgegeeven, onder den tijtel van Der kleine Katechismus zur Uelimg der hinder, in dem Christlichen, Gottesdienst. Naderhand is dezelve in het Poohch en Latijn overgezet. In het Hoogduitsch is hij herdrukt 1630 en 1635 in 12. met den tijtel Kurzer Un~ ten ichtvondem Christlichen Gottesdienst» In dit werkjen worden de eenvoudiglle JeerftukkCii der Sociniaanen naar de kinderlijke vatbaarheid voorgedraagen. CL XXIII. Nu doet er zich ann ons op een meer ei-  êer Sy/iematifcher 'Godgeleerdheid, £37 eigenlijk Sijdema der Sociniaanen. Dit XVII. is van valentijn schmaltz, ons e e u vt« reeds eenigszins bekend door zijnen arbeid aan den Rakowfchen Katechismus* Hij was geboortig van gotha in t huringen, eerst Rektor te smigel in polen, en daarna Predikant te r ak0 w, vervolgens te lublin en eindelijk weder te rakow; en is geflorven 1622, Zijn Sijdema is getijteld, De Divinitate jes u ciiristi liber, en is voor 't eerst te rakow uitgekomen 1608. Nog in het zelfde jaar kwam het uit in het Poolsch. En ten jaare 1623 werd het, vertaald in 't Nederduitsch, in 't licht gegeeven , gelijk ook in 't Hoogduitsch ten jaare 1627. De leer, welke er in voorgelleld wordt , is volkomen overëenkomffig met de geloofsbegrippen van faustus socinus, zo als die door hem onder de Unitariërs zijn ingevoerd. De gevoelens der Sociniaanen kan men dus uit dit werk leeren kennen, 't Werk is. opgedraagen aan sigismund den derden, Koning van polen door eenen jakobus-sienienski of dt sienno (*), aan wien de Schrijver het ter uitgave had ter hand gefield. 'tGeheele werk is verdeeld in, twee afdeelin- gen, (*) Aan deezen Man behoorde de Stad r akow toe. Ten jaare 1600 fcheiJde hij zich van de Hervormde Kerk af, omhelzende de leer der Sociaiaanen: en twee jaaren daarna (lichtte hij te rakow eene openbaare Hooge School. Zie mosheim ic. g. vu. bl. 358 en 359.  238 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. gen, waarvan de eerfte getijteld is, De Mueeuw. nere christi Prophetico , en de andere DeMunere christi Regio, Ieder deezer afdeelingen is weder gefplist in verfcheiden hoofdftukken. In eene Inleiding geefc de Schrijver de orde op, welke hij houden zal, en die is, dat hij eerst aantoone, wie , en hocdaanig kristus geweest is voor zijne geboorte uit maria, en dan wie , en hoedaanig hij geweest is na zijne geboorte. Volgens deeze orde is het ganfche werk afgedeeld in vijfentwintig hoofdrukken. In 't eerde hoofdftuk handelt hij van de Voorverordening van je sus kristus, volgens ipet:I.'2o. In het tweede hoofdftuk handelt hij van de belofte, nopens jesus gedaan, lang voor zijne komst. In deeze twee hoofddukkert fpreekt hij alleen van de voortreflijkheid en niet van de Godlijkheid van kristus. In het derde hoofdftuk handelt hij van de ontvangenis en geboorte van jesus. En hier maakt hij eenen aanvang , om ook van de Godlijkheid van jesus te gewaagen. Dan hij noemt johannkS den Dooper en dcszelfs leer ook voortreflijk en Godlijk ( *). Het woord God- (*) Zonderling is hier zijne wijze van rede. neeren over de voortreflijkheid en Godlijkheid van Johannes den Dooper, in vergelijking met de voortreflijkheid en Godnikheid van jescs Dus redeneert hij Hx praeftantia ë divinitatt prat' cnrforis facile erit coiligere praeftautiam fi? divinitatem eiw. cuius is fv.it praecitrfor. Johannis autem Baptiflat tante fu/'t praeftantia, ut — omnium — Prophetarum maximus ■—fuerit. —• 1$  der SysUmatifche Godgeleerdheid. S35I Godlijkheid is bij hem zeer onderfchei- XVII. den van hec woord Godheid. Zulks ook eeuw. maakt den tijtel van hec werk verflaanbaar. Men weet, welken zin de Sociniaanen aan de uitdrukking, jesus is een God' lijk perzoon, hechten. En hoe schmaltZ over de Godlijkheid van jesus gedacht heeft, kan uit het gene wij hier onder uit zijn boek hebben aangehaald, duidh'jk genoeg blijken. In het vierde hoofdftuk handelt hij over de inwijding van kristus tot het Profeetisch ambt. Hier vindt men fterk verdecdigd de Sociniaanfche ftelling, dat jesus voor het aanvaarden van zijn Profeetisch ambt in den Hemel van den Vader onderweezen is , gelijk hij zelf naderhand daar paulus zoude onderweezen hebben. In het vijfde hoofdftuk handelt hij over de geboden van kristus, die ter volmaaking van de wet dienden. In het zesde hoofdftuk handelt hij over eenige nieuwe geboden van kristus. Onder deezen telc hij het gebod, om het Avondmaal te houden, t welk bij hem niets anders is, dan eene affchaduwing, verkondiging en gedachtenisviering van des Zaligmaakers dood (+_). In Is vero fantas vir refpcbtu Bomini J. c. — adeo fuit bumilis, ut — «muis eius docJrina terrenum aliqutd refpeclu dtSlrinae J. c. iure haberi pojfit. Cum tarnen per fe ejfet, & ipfe vere divinus V doclrma eius vere caelefc is; quam divinum igitur neceffe eft, ejfe eum , cuius refpeiïu, ea , qttae divina funt, terrena effe dicunlurt C*) Aliter Sentientes', inquit schmalctus, vel in Idololatriam , vel graves alioqui errores „ ttt incurrant, neceffe eft.  s^.o Beknopte Letterkundige G'efchledêntg XVH. In het zevende hoofdftuk handelt hij ovèr EEuw.de belofte des Heiligen Gecstes, die enkel eene kracht van God is, en in eene tweede betekenis eene gave van God is. In het negende hoofdftuk handelt hij over de zuiverheid van 's Heilands leer en leeven. In het tiende hoofdftuk handelt hij over de wonderwerken van kristus. Jn het elfde handelt hij over den dood van kristus. In het twaallde handelt hij over de redenen, waarom tb sus in zijn verkeer hier op aarde God is genoemd geworden. In het dertiende hoofdftuk, 't welk het eerfte is der tweede afdeeling, handelt hij over de opftanding '4 van kristus. In het veertiende handelt hij over de Hemelvaart van kristus» In het vijftiende over het tegenwoordig nieuw beftuur van kristus. In het zestiende over het beftuur van kristis over de Engelen; in het zeventiende over het beftuur van kristus over de Duivelen; in het achttiende over zijn beftuur in den Hemel; in 't'negentiende over zijn beftuur op Aarde; in 't twintigfle over de affchaffing van de zedelijke en burgerlijke wet; in 't eenën* twintigfle over het geheele beftuur van kristus over al het aardfche hier op de wereld; in het 'tweeèntwintigfte over de vervulling of voleinding van kristus Koningrijk. In het drieëntwintigfte handelt hij over kristus Priesterlijk ambt, 't welk alleen daarin bij hem gelegen is, dat krist os zorg voor ons draagt, en  der Systematifche Godgeleerdheid- 241> en 't welk hij dus vermengt met zijn Konirtglijk ambt. In het vierëntwintigfte 1 handelt hij over het geloof en de aanroeping van kristus. En ten laatften in het vijfëntwintigfte hbofdftuk handelt hij over de waare redenen van kristus verhooging. — Het ganfche werk is dus j blijkens deeze opgave des inhouds, eene vrij goede fchets van de voornaamfte leerftellingen, ^waarin de Sociniaanen van de Lutherfchen, Kalvijnisten en Mennonieten verfchillen; eene fchets, fchrijf ik, want de leerftellingen worden er zeer kort, doch duidlijk, en in eenen aangenaamen ftijl, beredeneerd, volgens uitgelegde Schriftuurplaatzen, in voorgedraagen. In het voorftel van zulke gevoelens, welken de Sociniaanen met andere gezindten gemeen hebben, treft men fchoone Schriftuitleggingen aan, die wel ten tijde des Schrijvers van dé Lutherfchen en Kalvijnisten niet algemeen gebillijktwerden, maarthands van alle oordeelkundige Bijbelverklaarërs goedgekeurd en aangenomen zijn. — Ten jaare 1652 heeft Johannes cloppenburg eene wederlegging van dit boek uitgegeeven te praneker in 4., waarin hij zich met veel geleerdheid, maar doorgaans, niet zonder fcherpheid , tegen de leer van schmaltz en de Sociniaanen te weer ftelt, en de leer der Hervormde Kerk manlijk handhaaft. Deeze wederlegging is getijteld, Antifmalcius de Divïnitats 111. DEEL. Q Jg. XVII iEUW. /  S4* Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. Jefu Chrifli, en is ook te vinden in Etow. des Hoogleeraars Opera Omnia (*). CLXXIV. Op dit werk van schmaltz moeten wij laaten volgen een ander Sijrtematisch gefchrift, 't welk klein, doch belangrijk ïs, en den tijtel heeft van Compendiolum do&rinat Ecclefiae nunc in Polonia potiffimum fiorentis. De gefchiedenis van de herkomst en de uitgave deezes boeks ligt zeer in het donkere: zo als onder anderen blijken kan uit het gene daar van fchrijft buddeus in zijn meermaakn aangehaald werk (f), waarin alles diesaangaande geheel verward en verkeerd gefield wordt. Misfchien doe ik zommigen mijner leezeren geenen ondienst, met de gefchiedenis daar van , zo veel mij mocglijk is, in het licht te zetten. Voormaals meende men, dat dit Compendiolum gekomen waare uit de handen van kristoffêl osterod, Kektor te slochow, doch naderhand fchijnt men op goede gronden gegist te hebben, dat niet osterod , maar de vermaarde koenraad voRSTius, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te steinfort, er de Schrijver van zij geweest ( % ). Wan- C*) T. II p. 499—936- Gr) i- P 380 (§) Voycz sAjjLE Diïï: art. vorst: p. 12*9. Lit. n Conf. walchii /. / i. p. 296 & «ah»U AioU Antitrin. p. 75, 91.  de^JSyftematifche Godgeleerdheid» 243 Wanneer ik alles, wat ik hier over ge- XVIf. leezen heb, regt nagaa, komt mij hetEEUW» hillorisch beloop van de herkomst en de uitgave deezes wcrks dus voor. De Waare Auteur is, mijne bedunkens ook, koenraad vorstius. En om dit waarfchijnlijk te doen worden , merk ik Vooreerst aan, dat dit Compendiolum, nog in Manufcript zijnde, zeer in waarde geweest is bij de leerlingen van vorstius, die hier te lande, en voornaamlijk in friesland gefchuild hebben onder de Mennonieten en Remonftranten (*). Zulks toch kan blijken uit eene Nederduicfche uitgave van hetzelve in 't jaar 1630, die reeds eenige jaaren te vooren door den bekenden dirk rafaöl Kamphuijzen voor de drukpers was in gereedheid gebragt ( f ) '■> waarvan in het vervolg nader. Wijders merk ik aan, dat het gemelde Compendiolum niet fchijnt gefchreeven te zijn van iemand, welke daarin zijne eigen gevoelens wilde opgeeven, maar van iemand, die flechts het Socinianismus onder de hand trachtte fmaaklijk te maaken. Overal leest men in hetzelve, de Sociniaanen zeggen, leê' ren, 'efkennen, /lellen, (aiunt, docent, agnofcunt, flatuunt). Uit dien hoofde kan osterod, een openbaar Sociniaan zijnde, dit Compendiolum niet wel hebben opgefteldj want deeze zoude in het- Zel* C*) Conf. cloppenb. Öpp. ii, p. 334 O) Vide cloppinb. Opp. 11. p. 428 et 4a£< Q * »  •44 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVIL zelve doorgarns het voorgedraagen wel als eeuw zijne eigen gevoelens, erkend hebben, gelijk hij zulks gedaan heeft in zijne Inflitutiones. En ook zoude dit gefchied zijn, indien een ander Sociniaan het werk gefchreeven hadde: altoos men zoude hier of daar wel merken, dat de Schrijver de Hellingen , welken verdeedigd worden, zelf omhelsde. Doch neemt men aan, dac vors rius de Auteur zij, dan laat zich dit alles gemaklijk verklaaren. 't Is bekend, dat vorstius, in het laatst der zestiende en in het begin der zeventiende eeuw te steinfort Hooglcerair zijnde, de leer der Sociniaanen heimlijk be« «-unstigde (*). Doch nergens blijkt het ° uk, (*) Tradit «obis cloppenburgius Opp. T- II p 3J4 ïoisTiuM jam legitime accerfuum stêiwïub-Tüm ad prófeffiopejn Theologieam ex t'criptis sociitt, aliorumque eius ft» ; quaciutn ita perrexiffe S-wA-yu» , ut ad amicos fcriberct XV Martii MDXCVUf. Diligenter allquot fcripta Santefitenianorum , quts vtca'nus, per'.egi,'& expendi U>:de fcrupuli nonnttltr. citca quaedam fidei eapHa , praefertim Mud de ratione falutis nollrae per chuistum partae , ant. mum mcum occuparut.t, ut non dubitcm, vulgo de iis non f/itis fa Item prv.denler in Ecclefiis noflris docèrt- — Volgens het bericht van hoornbeek in zijn Socin. Confut: T L App. p. 9S en 94» heelt vo r.st i u s , Hoogleeraar te steiwfqRT ziinde . het Boek van socinus de AuSoiitate S. Scripturae ter drukpers bezorgd. Men verg. 6uDtWo« Verh ' bl. 85. Ook waaren toen verl'cheiden van Zijne leerlingen derwijze door hem bedorven, zo ais h o o r n b e e k en c e «.pas op de a. p. verhaalen , dat toen dczelven van «XEiNfORT te heid-elbee-G gekomen wta  der Syftematifche Godgeleerdheid. 245 uit , dat hij van dezelve immer eene XVÏI. openbaare beliidenis gedaan beeft. Het eeu w. tegendeel laat zich beiluicen uit zijne be- roe- waaren, de Hcidelbergfche Theologanten aan de onzen fchreeven ,, Wij hooren hier zommige difcfipelen van v o r s t l u s de Sociniaanfhe ketterij zo manlijk verdeedigen , dat socinus zelf het niet beter zoude hebben kunnen doen." Ten jaare 1611 heeft hij in friesland ie franeker heimlijk laaten drukuen het werk van F. socinus De Officie Hominis- Chrifliani &c, zo als hoornbeek ook verhaalt t. a. p. en zo als c e r. d es klaar gebleeken is uit authen. lieke ftukken . onder hem berustende. Zie 't a. b. op de a. pl. — Welk een heimlijkc Sociniaan vorstius ten dien tijde geweest is, kan wor« den opgemaakt uit eenen door de Staaten van friesland onderfchepten brief, den 3 van Bloeimaand \6ll van b. f o R c k e n b e e k uit Deventer gefchreeven aan zijnen vriend jas. OMPHAjLius, welke beide lieden met nog één' of twee anderen het opzicht «ver den druk van het gemelde werk van socinus, de Officia etc., fchijnen gehad te hebben. Quod ad caujfam communem attinct, fchrijft hij onder anderen , eau te , Qüantum perfpicio , nobis agendum erit. Non ul-. terius progrediendum apud vulgus, quam de Jrticulis vulgo notis. liEtnus enim , UTEStoGARDüs (quamquam Mi brevi plura inuoliuerunt") dammahui, 6° omnes fere alii, qui # maxime tam funt a noflris partibus . nihil praeterea norunt, quam hos articulos in vulgum fparfos, Sapientia igitur bic magna opus erit. Sed tu ipfe rem omnem a Domino vorst 10 fine dubio intel. lexifti. Zie g er. des a, b bl. 94 en 95. In. dien deeze brief egt is, welke gevaarlijke lieden zijn dan vorstius en zijne leerlingen ten dien tijde voor de Kerk geweest. Hunne hande, liugen fchijnen in zeker derde zeer veele overeenkomst gehad te hebben met de heimlijke asnCSiien van den beruchten Berlijnfchen Boekhan- Q 3  246" Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. roeping tot den Hoogleeraarspost aan de eeuw Akademie te leijden in plaatzc van arminius ten jaare 1610. De verdenking, waardelaar ni kol ai, en zijne medehelpers semler , teller, en damm, in het jaar 1764 en de volgenden, ter invoering van een' natuurlijken Godsdienst onder de Kristenen. Nimmer kan het eenen leeraar onder de Proteftanten kwaalijk worden afgenomen , wanneer hij uit overtuiging Zich in gevoelens met de Sociniaanen of met de thands zogenoemde Nieuwe Hervormers meent te moeten vercenigen, daar openlijk voor uitkomt, en zich van het Genootfchap, waaronder hij behoord heeft, affcheidt; hij handelt dan ais een eerlijk Man. Maar wanneer hij een Sociniaan of Nieuwe Hervormer is, en zich als zodaanig onder de Proteftanten fchuil houdt, den eenvoudigen leeken zand in de oogen werpt , niet regt voor de vuist uitfpreekt, en meenigmaal iets leert, 't welk hij zelf niet gelooft , waarom hij zelf lagcht, wat moet men dan van zulk een' man denken? 't Eenige, dat ter verfchooning misfehien van zodaanigen kan ingebragt worden, is, dat zij het voor een' grondregel hebben, in het Kerkgenootfchap, waarin zij het leeraarsambt bekleeden, te moeten blijven, om het dus te beter, ten, aanzien der leer en tucht, te kunnen hervormen. Dien grondregel had ook vorstius aangenomen. Zie baijle BiB: art vorst: p. 12^9 en sfanheim Contr. El. p. 24» Maar hoa zij beredeneeren kunnen, dat dit met de eerlijkheid en goede trouw beftaanbaar is, betuig ik nog niet tc kunnen begrijpen. Behalven dat lekt het toch ook altijd uit, wie zij zijn, en welke geveelens zij zijn toegedaan. Vorstius altoos is niet bedekt gebleeven ; niet alleen werd hij verdacht als een Sociniaan , maar zijne SsOciniaanfche onregtzinnigheden kan men ook eenigszins opmaaken uit zijn boek, de Deo feit Difputationcs X. de nat: & atlrib, Dei , te.. %t, einf oR-r, uitgekomen IsJiO.  der Syjlematifche Godgeleerdheid, 247 waaronder hij lag bij deezen en genen, XVII. en voornaamlijk bij den Koning van en-ëëu.w. geland, jakobus, die ten jaare 1611 zijn boek de Deo liet verbranden , doet eigenlijk niets af, in dit geval; en daar tegen ©ver liaan weder de getüigenisfen van den Graave van bentheim, van den Senaat der doorluchtige School te steinfort, van den Magistraat der Stad, en van den Kerkenraad aldaar ^aangaande zijne regtzinnigheid , hem bij zijn vertrek ter hand gefield. Alleen kan men dit van hem zeggen, dat hij in de laatfte oogenblikken van zijn leeven te tonningen eene belijdenis ondertekend heeft, die met de belijdenis der Unitarisfen in polen zet r veel overëenflemming had(*). Daar wij nu den Schrijver van het Com^ pendiolum hebben leeren kennen als een' man, die den Sociniaanen wel toegedaan , maar zelf geen openbaar belijder van derzelver leer fchijnt geweest te zijn, wordt daar door het vermoeden zo veel te gegronder, dat vorstius die man geweest zal zijn, En dit vermoeden wordt ^ eindelijk zeer gegrond, indien men er op af kan , dat, gelijk sandius fchrijft Cf)» dit zelfde Compendiolum, als een Manufcript, onder de handfchriften van vorstius gevonden zij met den tijtel van Summa doclrina Sarmatarum. • Heb- (*) Voyez baijie DiB: art. Vorst: p. 12:5— ]229. H-j ftierf den 29 van Herfstmaand idit, ( t) Bibl. Antitr; p, 91. Q 4  248 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. Hebben wij nu genoegzaame gronden , se uw. om vorstius voor den opiteller van dit werk te houden, dan is hetzelve naar alle gedachte door hem gefchreeven ten jaare 1595 , toen hij les in de Godgeleerdheid gaf te geneve, waar hij een gunstling van beza was, of in een der drie volgende jaaren, toen hij Hoogleeraar te stfinfort was; wantin 'tjaar 1598 was het reeds in handen van kristoffel osterod, bovengenoemd(*), en van andreas veidowskij, een' polak, die eerst Predikant te lublin en naderhand te rakow geweest is. Deeze twee lieden waaren hier in de Nederlanden overgekomen , reisden in holland en friesland rond, met oogmerk , om de leer der Sociniaanen voortteplanten, en verfcheiden Boeken, welken reeds in het Poolsch of Latijn gedrukt waaren, of Hechts nog in met de hand gefchreeven Kopijen bellonden, in het Nederduitsch te doen overzetten, en uittegeeven. Doch in dit oogmerk werden zij wel dra te leur gefteld. Hetzelve werd door de Predikanten van a msterdam ontdekt; en deezen wisten bij den Magiltraat der Stad zo veel uittewerken, dat hunne boeken en Schriften hun ge- (*) Deeze osterod is eerst geweest ReBorsLecnow, daarna Predikant te dantzio, Vervolgens Hoo^Ieeraar te rakow, en eindelijk, predikant te buskqw» daar hij overleeden  der Syftematifche Godgeleerdheid. 249 gerechtlijk wierden afgehaald. Onder die XVII. boeken en Schriften was ook de gefchree-eeuw» ven kopij van het gemelde Compendiolum. De ijver der Amfterdamfche Predikanten, vervolgens aangewakkerd door de Theologifche Fakulteit der Leijdfche Akademie, die deeze boeken en Schrilten, op hoogen last der Begeering onderzocht, en den inhoud zeer verderflijk verklaard had, bragten het ten laatften zo verre, dat de zaak van de vergadering der algemeene Staaten in den haag afhanglijk wierd gemaakt. En deezen namen het befluit, om de boeken en Schriften, in 't bijzijn der eigenaaren , in dc Griffie der Generaliteit te verbranden. Dit werd den twee Sociniaanen aangediend; en tevens werd hun aangezegd, om binnen den tijd /an tien dagen de Nederlanden te ruimen, onder bedreiging, van, ingeval zij ongehoorzaam waaren, naar bevinding van zaaken, hen te zullen ftraffen (*). Doch deeze vonnis velling is van weinig kracht geweest, ten minsten niet voldoende aan het oogmerk. Meest alle gefchiedfchrijvcrs, als spanheim, de Zoon (t^» jablonski (§), ve- ne- (_*) De Sententie, tegen hen uitgefproken , ftaat woordlijk in de Voorrede van c l o p p e neurcs Comp. Socin. conf. Zie zijne Opp. T. II. >. 333' (U Controv. Eïcncb. p. 237. (S) Infl: H. E. T. II. p. 357- Q 5  ago Beknepte Letterkundige Gefchiedenii XVII. NEMA (*), GERTJES (f), FORMEIJ (§)» eeuw. laan (|) en anderen, verhaalen wel, dat de boeken en Schriften werklijk verbrand, en de beide Sociniaanen terftondi buiten de zeven Provinciën vertrokken zijn (**). Maar hier van zijn zij allen kwaalijk onderricht geweest. Altoos mtenbogaerdt verhaalt het geheel anders; en deeze toch mag in dit geval boven alle de genoemde Schrijvers wel .geloofd worden, niet alleen, om dat hij ten tijde van het gebeurde geleefd heeft , maar ©ok om dat hij zelf in de zaak is betrokken geweest , volgens zijn eigen fchrijven. Hij verhaalt het geval in zijne Kerklijke Hiftorie (ff) dus. Na dae het vonnis, door de algemeene Staaten,. over de Sociniaanen geftreeken was, werd den vreemden Reizigers aangediend, „ dat zij zouden hebben te verfchijnera „ in de vergadering van de Heeren Staa„ ten Generaal, om hunne boeken al» daar te zien verbranden, en voorts te » hooren 't gene wijders hunne per» » zoo» (») H. E. VII. p. 530. Ve kb ma is ovtr liet geheel hier niet naaüwkearig. ( f ) Twee verhand. H. 84. gerdei verhaalt , dat het verbranden der Boeken en Schriften der Sociniaanen te leijden voorgevallen zij, Bis verhaal is dus in een tweeërlei opzicht verkeerd. CD K. Begrip der K. G- IID. llSt. bl. 304, C 4- ) üif. de Toler. eiv. p. 7. (•*) Gerbes echter verhaalt, dat ze Stcfc* SOlland ruimden. Ctt) SI. SOS,  der Sypematifche Godgeleerdheid. 251 „ zoonen aangaande, zoude zijn befloo XVII. ten. 't Vuur werd tot het verbranden eeuw. 1 (dér boeken) in de gezegde vergade- \ „ ring, ten gezetten dage aangelegd: dan „ de Polakken ( * ) verfcheenen niet, „ maar hielden zich uit den weg. De „ boeken werden ook niet verbrand , » maar zommige Heeren namen eenigen „ tot zich uit nieuwsgierigheid, zijnde „ het onbektnd, waar de anderen geblee„ ven zijn. Het befluit der Heeren Staaten „ Generaal werd den Sociniaanen evenwel „ bij aktetm hun logement gezonden , en „ hun werd daar bij geboden, om binnen „ tien dagen uit alledeverëenigde Provin„ tiën te vertrekken." Hier op, verhaalt uitenbogaerdt verder, dat zij wel uit den haag vertrokken, maar niet uit de zeven Provintiën, en dat zij zich nog eenen geruimen tijd bleeven ophouden in friesland, daar zij eene Apologie hunner zaak lieten drukken, die zij den Staaten Generaal deeden ter hand dellen (f). Dit verhaal van uitenbogaerdt is te meer geloofwaardig, om dat hec ongemeen wel drookt met het gene clop pen burg fchrijft in de Voorrede van zijn meermaalen aangehaald werk; naamhjk, dat hij de gefchreeven kopij van het (*) Polakken, of eigenlijk Poolen, zo als er ftaat, had uitenbogaerdt niet behoorea te fchrijven. Veidowskij was een Polak, maar osterod was een Duitfcber. (f) Brandt , die veelal ujtenbocaerdt volgt, verhaalt het ook zo in zijne Hifi d.Ref. \ I). bl. 840.  252 Beknopte Letterkundigs- Gefchiedenis XVri. het bewuste Compendiolum, welke men eeuw. den Sociniaanen te Amsterdam afgehaald, en in den haag ten vuure verweezen had, ongeveer het jaar 1624, waare magtig geworden. Hadde men toch de boeken verbrand, gelijk van veelen gemeend wordt, dan immers hadde cloppenburg de gemelde kopij niet in handen kunnen krijgen zes en twintig jaaren daar na. Daar hij er van overtuigd fchijnt geweest te zijn, dat deeze kopij de eigende waare, die osterod en veidowskij bezeten hadden, fchijnt zulks hem ook in de vaste verbeelding gebragt te hebben, dat deeze beide lieden er de opltellers van waaren; geene anderen toch zal hij bedoeld hebben, wanneer hij in zijne wederlegging van dit_ werkjen geduurig fchrijft, Ju&ore$ hmus Compcndioli etc. Voor deeze meening had hij,,'gelijk wij gezien hebben, buiten dien zeer weinig gronds. Ten gemelden jaare 1624, toen cloppenburg dit werk in handen kreeg, was het nog door den druk niet gemeen gemaakt. Zulks gefchiedde eerst 1630. Toen werd het, reeds voor eenige jaaren in het Nederduitsch overgezet zijnde door den vermaarden Dichter dirk r a F a ë l kampHO ijzen, uitgegeeven onder den tijtel van Kort Begrip van de leer der Sociniaanen , in écnen band niet het mede door kamphuijzen(*) vertaalde werk van (*) Bekend is deeze ï; a m r u uijz 19 zo we\ dooi?  der Syfïematifche Godgeleerdheid. 253 van socinus, de Officio hominis Chris- XVfl. tiani (*). Hierop werd hec meerge- eeuw* noemde Compendiolum eersc in hec Latijn uitgegeeven door johannes cloppenburg 1651 te franekcr, tegelijk met eene wederlegging, en met eene korte hirtorifche voorrede over den oorfprong en den voortgang der Sociniaanfche leer, die 'nog al eenige merkwaardigheden behelst, buiten 't gene nopens ostorod en veidowskij daar aangetekend ftaat. Deeze Latijnfche uitgave van hec Compendiolum met de wederlegging is naderhand ook geplaatst in de werken van cloppbnburg, ten jaare ÏÓ84 uitgekomen. — Uic deeze uitgave hebben wij het Compendiolum leeren kennen, als een kort, bondig, zaakrijk, en on* . 510-51$.  der Syftvmatifche Godgeleerdheid. 255 ongevallig; evenwel zo gevaïlig, mijns XVII. oordeels, in alles niet, als die van hetijEuw, naastvoorgaande werk van schmaltz, Zomwijlen wordt de leer der Poolfche broederen er met beleid en fchijn van waarheid in voorgefteld, doch dikwijls ook zo ruuw en lomp, dat de dwaaling elk, die onbevooroordeeld denkt, in het «oog loopt. Eerst wordt eene leerltelling opgegeeven, dan verdeedigd, en eindelijk tegen wederfpraak bevestigd. Dit alles gefchiedt, gelijk wij reeds aangemerkt hebben in den derden perzoon: men leest niet; wij ft ellen enz., maar zij fielten enz. De wederlegging van cloppemburg heeft haare waarde, en in zijnen rijd zal hij er bij de geleerden in het algemeen geen' geringen lof mee hebben ingelegd. CLXXV. De meergenoemde os te rob heeft uitgegeeven, zo het fchijnt, twee Sijdematifche Schriften, één in het Latijn, en één in het Hoogduitsch, waarvan het eerde getijteld is Inftitutiones Theologiae, en het andere Unterrichtung von den vornehmften kauptpun&en der Christlichen Religion, in welcher begriffen ist fast die gantze Confesfien oder Bekentnis 'der gemeine im Konigreich Polen. D enklijk verfchillen deeze beide Schriften, ten aanzien van den inhoud weinig van elkander. Het Hoogduitsch werk is uitgegeeven  256 Bekiwpte Letterkundige Gefchiedenis XVII. ven te rakow 1604, en herdrukt ï.612 eeuw, en ook 1625; en is mede in 't Nederduitsch te vöorfchijn gebragt 1649. Het fpijt mij , dat ik niet één deezer twee werken heb kunnen magtig worden, wijl ik ook dezelven geern hier beoordeeld hadde. Bij gebrek van goede berichten kan ik er dus niets van zeggen. Alleen kan ik melden, dat de Schrijver het Hoogduitfche werk vervaardigd heeft, om zijnen landgenooten, die eeniglijk Hoogduitsch verftonden, het Socinianismus Imaaklijk te maaken, of hen in hetzelve teverfterken Dit verhaalt walch(*). Ook kan ik nog melden, dat justüs feurborn het Latijnfche, en johann paulus felwinger het Hoogduitfche werk, openlijk wederlegd hebben. Daar van heeft verflag gedaan buddeds in zijn dikwerf aangehaald boek (f). Dit is alles, wat ik van deeze twee werken, door osterod gefchreeven, te berichten weete. CLXXVI. Meer kunnen wij op goede gronden den leezer mededeelen van een Sijftematisch werk van johannes volkelius, 't welk op de voorigen in de tijdorde, die wij houden, hier volgt. Dit werk is na des Schrijvers dood uitgekomen, ten jaare 1630 te rakow, onder den (*) L. L. I. p. 2oeJ. (t; 1.1. ii75-  der Syflematifche Godgeleerdheid. 257 den tijtel, De Vera Religione Libri V. Volkelius was gebooren te grim in het Markgraaffchap meissen, en Predikant te sMigel in polen. Hij was een der bekwaamde mannen onder de Sociniaanen. Het werk, waarvan wij hier verllag doen, draagt daar blijken van. 't Zelve is een volledig Sijdema van de Sóciniaanfche Godgeleerdheid. Aan hetzelve ontbrak wel nog een voornaam hoofdftuk, toen hij het leggen liet, en daarop kwam te overlijden , te weeten het hoofdltuk over God en zijne eigenfchappen. Dan dit gebrek werd na zijnen dood vervuld door johanNiis krell, een Duitfcher en Predikant te rakow, daar hij 1642 geitorven is (*) Deeze zeer geleerde man heeft bij dit Sijftema gevoegd het hoofdftuk De Deo eius Attributis ( van God en zijne eigenfchappeny. En hier door heeft hetzelve zijne volkomenheid gekreegen ; waarna het dus voltooid is uitgegeeven. Het (*) Aan de Akademie te al Ton. F de gronden zijner Studiën leggende, veranderde hij, na genooten onderwijs van erne stus soner, Hoogleeraar in de Wijsgeerte, een' leerling van f. socinus, van geloofsbegrippen, en vertrok daarop na polen, daar hij wegens zijne geleerdheid en fchranderheid zeer beroemd werd, en ook wegens zijn braaf karakter in hoog aanzien geraakte Bistkrfeld noemt hem in zijn werk: Dc uno Dto etc contra crellium ia pracf: p'irum cum ob pracclamm cruditionem , 'tuin ob fingularsm humaniiatem atque indufiri. mm , apud fuos echberrimum. lil. deel. R XVII. ce uw.  a 5 8 eknepte Letterkundige Gefchiedenis XVII. eeuw Hec hoofdltuk van krell is, gelijk het behoorde , in hec werk vooraan gevoe » 1, en maakt een bezonder boek uit; zo dac hec gehecle gefchrift uit zes boeken beftaat (*). Ten jaare 1641 werd dit werk in 4. gedrukt te amstekd am bij b l a a u w, hoewel noch jaargetal , noch naam van Stad cn Drukker op hec tijtelblad ftond, Doch de Magiftraat van amsterdam, befchroomd voor het nadeel van zulk een gevaarlijk Schrift, waarin het leerftuk der Dricëenheid als eene uitvinding van den Duivel werd uitgedampt (f ), liet alle de Exemplaaren, die vijf honderd en vijftig in getal waaren, ophaalen, en floeg den Drukker in eene hooge geldboète. Den 20 Van Louwmaand des jaars 164 a werden ze door beulshanden openlijk verbrand, doch, den Magiftraat veranderd zijnde, werd de Drukker van het betaalen der opgelegde boete vrijgefprooken ( $). Hier van was het , dat het werk zeer zeldzaam .meer gevonden wierd. Een enkel Exemplaar, dat de vlam ontkomen was, (*) Het Schrijven van dit Hoofdfluk gaf aan krell naderhand aanleiding, om zijn werk , De uno Deo patre opceftellen. Men zie de voorr. van dit werk. (t) Vide Volkelianï opcris Lib. V. C. IX. p. 401 , ubi ftatim in initio diabolum auStorem doBrinae de S.S. Trinitate impie confrituit. Conf. cerdes Twee Verh. p. 108. en Riiii, /. /. Peg, 47- CS) Voyez ba ijle Di8: Art; volk.  aer Systematifche Godgeleerdheid, 259 was, of dat van den Rakowfchen druk in de Nederlanden werd overgebragt ,. werd hier te lande tegen Dukaaten opgewoogen. Naderhand is het in het Nederduitsch vertaald en uitgegeeven te rotterdam i6"49 kij zekeren co lom, die ook de Bibliotheca Fratrum Polonorum gedrukt en uitgegeeven heeft, waarvan wij hier voor melding hebben gemaakt (*). Op den tijtel van deeze Nederduitfche uitgave ftond, om de nieuwsgierigheid van het gemeen te wekken, en voor het boek veele koopers te winnen, dat hetzelve in holl ANübij Schepenvonnisfe gedoemdopenbaerlijck geëxecuteerd en met vijer verbrand waare anno 164.1 in Januarij. Eindelijk heeft samuël ma re si us het boek weder geheel in 't Latijn laaten drukken , met eene daarnevens gevoegde wederlegging , onder den tijtel van Hydra Socinianismi expugnata, Deeze uitgave van maresius beftaat uit drie boekdeelen in 4., waarvan het eerfte te Groningen het licht zag 1651, het tweede 1654 , en het derde 1662. CIO D'c Sijftema van volkelius is het gcfchiktfte ftellèlmaatig Theologisch gefchrift , 't welk wij van de Sociniaanen heb- (*) Zie tl. 225. (t) Buddehs l. I. i. p 380 en venema H. Ei Vit. p 534. fchrijven, dat dit werk van maresius reeds uitgekomen zij \6\i , doch zulks is een baarblijklijke misdag. Buddeuï ook fchijnt denzei ven naderhand gezien te heb. ben. Verg. ii. p. 1175. R 2 XVII. :euw.  soo Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVI F. \ ïiüWi 1 ] « € l 2 i V «j 11 h e T. g z k u B h h n> te Zé na en '1 29 Ni 't ke wa lebben, om er het waare Socianismuslit te leeren kennen, De Sociniaanfche eerltellingen worden er in eene goede >rde. in eenen welbewerkten zamenhang, n met oordeel in voorgedraagen. En loogüjk worden zij in geen Sociniaanscb ijllema zo onbewimpeld opgegeeven, en o ruiterlijk verdeedigd, dan in hetzelve (*). )enklijk is ook dit de reden geweest, /aaröm de Regeering van Amsterdam e uitgave van dit werk zo fpoedig geremd, en den uitgever zo hoog geboec eeft (f). — Volgens het bericht van en' mijner vrienden moet het voorvoeg:1 van krell, over God en zijne eienfchappen . ook afzonderlijk gedrukt ijn ten jaare 1663 in 4. op eene onbeende plaatze, en bij eenen onbekenden itgeever: op den tijtel Haat, te vrij. JRG , bij JOHAMNKS vr1jm0et (§). — et Sijflema van volkelius is wedergd door mar es! us in het bovenge)emde werk: en onder de Schriften, gen. de So-iniaanen ingericht, is hetIve geenszins het minfte; doch de bitze fcherp- (*) Conf. ba ijle Dia. Art. volk. Ct' Over dit werk van volkelius kan me» leezea bi'ddïus /. /.i. p. 380 en ii. p. 1174 II75- pfaff: / /. i. p. 266, mar esi j ColThtol. Dcdicat: p. 3. Walch l. / 1. p, 6. Formeij 't a. b. ii. D. ii. Sf. bl. 304. emeijer 't a. b. Th. ii. bl. 12 en heinric» a. b bl. 405. ^5) Walch maakt ook, zie ik, met een en. 'd woord van deeze Ncderduitfthe uitgave geE. Lib. L. X. p. 2?s.  der Sy/iematifche Godgeleerdheid. 2.61 fcherpheid, tegen andersdenkenden, den geleerden Schrijver eigen, en in dit werk, zo wel als in zijne overige Schriften, heerfchende , heeft het niet weinig van die hooge waarde, welke het anders hebben konde, onthouden. Ook is er door johannes pol ij ander Cl kerkhoven een werk gefchreeven, 't welk getijtel is , Concertatio anti Sociniana maxime contra crellium & volkelivm, uitgekomen te Amsterdam 1640 in 8. En waarl'chijnlijk zal dit ook tegen hec gemelde Sijttema van volkelius zijn ppgcfteld. CLXXVII. Wijders doet zich hier nog op het Compendium Religionis Chriftianae van johannes woltzogen ( *). Deeze geleerde Schrijver was een Oostenrijksch Edelman, in zijne jeugd, zo het fchijnt, den Roomfchen Godsdienst toegedaan , maar in rijper jaaren een Kalvijnist, en naderhand een Sociniaan. Hij was een "Wijsgeer, en muntte zeer uit in de Wiskunst en in de Staatkunde. Zich gevoegd hebbende bij het Kerkgenootfchap der Poolfche broederen , bekleedde hij daarin wel geen kerklijk ambt, maar fchreef toch verfcheiden Theologifche werken, deels (*) Deeze woltzogen moet wel ondericheiden worden van louis wolzocen, van welken wij gewaagd hebben in 't H. B. bl. 87. R 3 XVII. beu w.  fffjs Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. dééls van eenen uitlegkundigen , deels eeuw; van eenen leerAeffigen aart, die allen bij eikanderen uirjregeeven zijn i6s6 te irenopolen (te Freedefiad, 't welk denklijk Amsterdam zal zijn). En onder deeze Schriften is ook het bovengenoemde Theologisch Compendium. Dit boek bevat eene Sijdematifche voordragt van de voornaamfte leerllellingen der Sociniaanen. Het is niet verdeeld in hoofdlrukken, maar in drie en zestig paragraafen of afdeelingen. 't Opftel is wel gefchreeven, duidüjk, eenvoudig, geheel zonder Schoolfche termen, en dlofoofifche fpitsvindigheden. Op veele plaatzen is de Schrijver zeer fcherp en ftekekelig tegen de Proteftanten; en overal, waar het maar eenigszins te pas komt, maakt hij er zijn werk van, om deleer van 's Hcilands Godheid te beftrijden. Meer opzetlijk echter doet hij zulks in de veertiende piragraaf en de volgenden, tot de dercigfte ingeflooten. Hij verklaart zich ook. tegen de Godheid van den Heiligen Geeft, die bij hem flechts eene kracht van God is, doch dat doet hij in ééns in de zeven en achtenvijftigfte paragraaf. De leer der Sociniaanen wordt eerst met ronde woorden opgegeeven, dan, met bewijzen uit de reden en uit de Schrift geftaafd, en vervolgens tegen de bedenkingen van andersgezinden verdeedigd 't Verwondert mij, dat men dit Sijftema nergens , voor zo verre ik weet, bij buddeus, bij walch, bij NIK-  der System at ifche Godgeleerdheid. 263 NIEMEIJER, bij HtINRICH, of bij XVII. iemand anders, beoordeeld vindt. Dege-EEuw. melde Schrijvers noemen het zelfs niet eens. CLXXVIII. Eindelijk moet ik nog met een woord gewag maaken van een werk, getijteld, Inftitatio Christiana, of Christlijk Onderwijs , waarin klaar en 'bondig gehandeld wordt van veele voornaame hoofdrukken, zeer noodig geweeten ter zalig' heid. tot onderrichting van alle dooiende Kristenen , op de wijze van eene Zamenfpraak tusfehen een Discipel en zijnen Meester , te amsterdam gedrukt 1678 in 8. De Schrijver is johannes beciüs, een Zeeuw uit middelburg Deeze man was Predikant geweest bij de Hervormden onder het kruis, of aan den zogenoemden olijfberg, dan hier werd hij, denklijk om zijne Sociniaanfche gevoelens , ongeveer 't jaar 1664 genoodzaakt , zijnen post nederteleggen, waarop hij vervolgens ten jaare 1668 uit de Provintie van zeeland, ook waarfchijnlijk om dezelfde redenen, gebannen werd. Toen hij het gemelde werk uitgaf, hield hij zich op te Amsterdam. Dit werk, waarvan mij alleen de tijtel bekend is , fchijnt eenigszins Sijilematisch ingericht te zijn, en veele kenmerklijkeleèrftukken der Sociniaanen te behelzen. Buiten het genoemde gefchrift heefthijnog verfcheidenanderen uitgegeven. R 4 En  26*4 BeknopteLètterktindige Gefchiedenis XVII En hier door heeft hij zich de gegronde Beu W. wederfpraak van verfcheiden geleerde Predikanten in ons Vaderland op den hals gehaald. Tegen hem hebben gefchreeven nikolaas van hoorn, Emeritus Predikant te aagtekerk, in het eiland van Walcheren , tarquinius poppinga, Predikant te pie- TERSBIERUM in friesland, en jakobus oluenburg, predikant te witmarsum in friesland (*). De eerfte heeft tegen a tscius uitgegee' ven een boek, geuiteld, Arrius Redivivus; de tweede heeft tegen hem uit-f gegeeven een werk, getijteld, Ontknooping der Zwaarigheid over de Drieëenheid, en ook eene Proeve op de proeve 'van becjus, cn de derde heeft tegen hem uitgegeeven een werk, getijteld, Nietigheid en ongegrondheid der Sociniaanfche Godsdienst. Doch tegen deeZe gefchriften heefc becius ook weder zijne pen gevoeld in verfcheiden Apologetifche verhandelingen. — Dit weinige vonden wij niet ongevoegd hier van deezen b e c i u s en van zijn gemeld werk aantetekenen (j). CLXXLX. (*) Deeze is dezelfde , die naderhand Predi. kant geweest is te t,i ijë, vervolgens te 8M>. den en emdelijk te dordt recht, daar hii 1690 overleeden is: Hij was L. A. M. en Phil Doctor. Zijne verk/aaring over den eerften brief ' van Johannes is bij veelen bekend. (t.) Men zie verder over hem en zijne Schriften d E la «be, geletterd zeeland, **• 4—8 , cn ook gerdes , Twee Verh. hl. ióa en 163.  der Sptematifche Godgeleerdheid, 265 CLXXIX. XVH. EEUW. Laat die genoeg zijn ter beoordeeling van de Theologiiche Sijftemas der Sociniaanen , waar van wij den leezer een letterkundig en hidorisch verilag hebben medegedeeld ; en laat ons nu nog onze aandacht bepaalen bij den voordeeligen en nadeeligen invloed, dien de Godgeleerdheid der Sociniaanen gehad heeftop de Theologifche Sijftemas der Lutherfchen en Hervormden , en ook ten laatften zien, hoe zeer de volksbegrippen van de Hervormden, vooral hier te lande, geleeden hebben van de verfchillen met de Sociniaanen. CLXXX. Uit den hoofdinhoud van het" ftelfel der Sociniaanfche Godgeleerdheid , hier voor opgegeeven, kan men opmaaken, welken overvloed van ft of de Sociniaanen aan de Sijdemafchrijvers van de Luthsr~ fchen en Hervormden ter bearbeiding bezorgd hebben, en hoe veel deezen te doen moesten krijgen, om hen met krachc tegen te fpreeken , en den verderflijken voortgang van hunne leer allerwege te fluiten , daar het Socinianismus op ieder voornaam hoofdpunt der Kristlijke Godsdienstleer eene regtftreekfchc of zijdlingfche betrekking heeft, was het noodig de dwaalingen allenthalve natefpooren, en het onfehriftmaatige en fchadelijkeR 5 der*  %66 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVÏL de^elven telkens met overtuigende rede*eüw. "en Yan een betèr onderwijs aantetoonen. Van h,er is het , dat wij in de Godgeleerde Sijftemas van de Lutherfchen> en Hervormden, in deeze eeuw uitgekomen, bij ieder hoofdftuk bijkans den naam der Sociniaanen gelpdd vinden , en hunne begrippen wederlegd zien. Aan de leer van socinus hebben wij in onze Sijftemanfche Schriften in de daad veel dank te weeten. Veel nuttigs is er door het verfehil voeren met de Sociniaanen in onze Snftemas gekomen, 't welk wij anders geheel gemist zouden hebben. De Sociniaanen hebben onze Theologanten opgewakkerd, om deeze en gene leerHukken van aanbelang , welken bij ons geheel het tegengeftelde der Sociniaanlche gevoelens zijn, lvat meer van nabj. te befchouwen, dieper door te'denken, breeder uittewerken , bondiger te bewijzen, en krachtiger te ftaaven. Hiertoe moeten gebragt worden de leerllukken van de Dneéenhcid, Godsfrafende rechtvaardigheid, des menfehen verdorvenheid, de eeuwigheid der ftrafen, en inzonderheid hec leerlluk der voldoend. Voor deeze waarheden hcefc het geloof zmts den voortgang van het Socfnianisrnus, een' veel fterker grond bekomen, dan het voormaals h;d. En dit ook moest het natuurlijk gevolg van het verfehil tusfehen de Sociniaanen en ons zijn Het is toch zeóên den aanvang van het Knstendom in alle eeuwen zo gegaan 3 ieder  der Systematifche Godgeleerdheid. 267 ieder nieuwe dwaaling was oorzaak, dat XVII. anderen, de dwaaling beftrijdende, nieuw eeuw licht over de Godsdienstleer van jtsus verfpreidden , en nieuwe bewijzen ter bevestiging van de waarheid aan den dag bragten. CLXXXI. ,Aan den anderen kant is het te betreuren , dat een kwaalijk beftuurde ijver dikmaals, door het gebruik van School fchehairklooverijen, van wijsgeerige fpitsvindigheden, en donkere voorllellingen, de waarheid, die tegen de Sociniaanen verdeedigd werd, merklijk benadeeld heeft, in zeer veele opzichten. Luther, melanchthon, zwingel, kalvijn, en anderen onder de Hervormers der Kerk hadden bij het behandelen van de gezuiverde geloofsleer, en inzonderheid van de leer der Drieëenheid alle Schoolfche onderfcheidingen, onverftaanbre kunstwoorden,en ingewikkelde fpreekwijzen , geheel achtergelaaten , en de waarheid in haare kracht duidlijk en eenvoudig voorgefteld. Dat hadden ook de Theologanten van deeze eeuw moeten doen ; maar deeze begonnen weder te Filofofeeren, en met allerlei redekunstige betoogen de Sociniaanen te keer te gaan. Zeer klaagde in zijnen tijd daar over de geleerde dekker, zo als wij dit hier voor in de honderd zeventiende paragraaf uit 's mans eigen woorden reeds l ö ge-  arjS Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII, gezien hebben. En zijne klagten waaren eeuw. regcmaatig; men leeze, om hier van overtuigd te worden de Sijftetrias der Lutheri fchen en Hervormden, in de zeventiende eeuw uitgekomen , of men erinnere zich flechts , \ gene wij diesaangaandë hier voor, in het tweede deel van dit werk, duidlijk meenen aangetoond te hebben. I-lier kwam bij, dat men, in het verdeedigen der waarheid tegen de dwaaiende Sociniaanen , er zich fteeds op fcherpte, om een aantal van bewijzen tegen hen in aantogt te brengen, zonder er zich over te bekommeren, of zij van veel of van weinig kracht waaren. Meenig bewijs, met oordeel uitgedacht," cn wel aangedrongen , heeft zeker éen Sociniaanen afbreuk gedaan ; maar ook zijn er bewijzen in de Sijftemas der Lutherfchen en Hervormden te vinden, die zö geheel ftrijdig zijn tegen de regels van eene gezonde Bijbelverklaring, zo geheel aanloopen tegen eene zuivere Redeneerkunde, zo geheel het Studium partium (de partijzucht) verraaden, zo geheel over alle paaien heen gezet zijn , zo geheel naar het aangenomen ftelftj verwrikten verboogen zijn, dat het niet wel anders konde , of "dc Sociniaanen moesten dezelven, als even zo veele blijken van verlegenheid aanmerken , en dus doende in ' hunne omhelsde, en van anderen zo ongelukkig betwiste, gevoelens bevestigd worden. Wanneer een onbevooröordccldTheo.'ogant in onze dagen eens te  der Syftematifche Godgeleerdheid. 269 re rqgge ziet, on hec heir van bewijzen, "XVII. waarmede men de Sociniaanen in de ze-eeuw. ventïende eeuw beoorloogd heeft, hoe veelen zal hij dan aantreffen, die bedroefd weinig kracht hebben, en ook, al hadden zij krachc, dikwerf cegen hec punc, *t welk zij trefFen moesten , in eene gansch verkeerde richting (laan. Zulke bewijzen hebben bij denkende lieden, die den ftrijd onpartijdig aanzagen, ontzaglijk veel na. deel gedaan, hen den Sociniaanen doen toejuigcben, en dus door dien weg de handen der Sociniaanen gefterkt. Zeer fe rcgt fchrijft dc geleerde jakob van nuijs klinkenberg in zijne aanmerkingen op het door hem vertaalde werk van baujmgaivTün crucius , de leer der Drieëenheid verdedigd (*). „ Iemand, die met het beste hart na de waarheid zoekt, en het gebrekkige in zulk een bewijs opmerkt, kan in verzoeking komen, van de waarheid in twijfel te trekken. De twijfelaar wordt daar door in zijne onzekerheid geilerkt De vijand bedient zich van de zwakheid eenes bewijs, om de waarheid zelve te ondermijnen." S taaien vanzodaanige bewijzen zijn den verilandigen genoeg bekend. Deezen weeten bij voorbeeld, hoe zwak de bewijzen zijn, die men voor de leer der drieëenheid ontleent uit Gods naam Elohim, uic gkn: 1: 26, III : 22 , Xi : 7. gen: XIX124. num: VI: 24— 26. jEs:VI:3en meer C»j Bl. 284.  570 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. meerandere plaatzen ( *). En het ergst van Et uw. allen was, dat deeze zwakke bewijzen in alle van tijd tot tijd uitkomende Sijftemas telkens herhaald en daarenboven als het merk der regtzinnigheid befchouwd werden. Indien iemand het hart had, om de zwakheid van het een of ander gewoon bewijs, 't welk voor de waarheid tegen de dwaalingen der Sociniaanen in de Sijftemas werd aangevoerd, met onbewimpelde woorden aan den dag te leggen, of alle die bewijzen, die het verfehil niet overtuigend beflisfen kunnen , uirtemonftcren, werd hij terftond van onregtzinm'gheid verdacht gehouden, en als een gevaarlijk keriiar openlijk uitgekreeten. Voorbeelden zijn daar van in de zeventiende eeuw genoeg voor handen. Dit hield veelen doorzichtigen mannen den mond geflooten, en de pen van het papier. Men meende, door zulken van alle kanten met de haatlijkfte kleuren af- te (•'*) 't Ts fe verwonderen, dat een man, als lAtn c hen crucius, dien het anders niet geheel aan oordeel fchijnt te ontbreeken, bij het verdeedigen van de leer der Drieëenheid tegen de Nieuwe Hen-ormers aan zodaanige bewijzen nog eenig gewigt hangt, in zijn boven aangehaald gefchrift De vcrtaaler van het/.elve , nu ijs van klinkenberg heeft voorzichtiger gedaan met deze,ven geheel uittemonfteren , gedachtig zijnde aan den regel , die te veel eeu-ijit , bcu-ij-t niets. Wanneer men den beftrijders der waarheid met zulke bewijzen aan boord komt, moeten zij gewis in hunne vuist lagchen , en bij zich' zejven tnumf blaa^en.  der Syfïematifche Godgeleerdheid. 271 tetekenen, de zaak der regtzinnigheid te XVIT. bevorderen, en ondermsfchen deed menEEUW. er haar groot nadeel mede. Niets toch is nadeeliger voor dc waarheid, dan hec gebruik van Hechte bewijzen, en het hardnekkig beweeren, dat die bewijzen, niettegcnftaande de weinige beduidenis van dezelven overtuigend wordt aangetoond, geldig, gegrond, en goed zijn. De klaarlte waarheid kan daar door in het oog van eenen eerlijken twijfelaar onbegrijplijk veel van haare fchoonheid, en haar aanneemlijk voorkomen verliezen. Dit gebeurt meer, dan men wel denkt. CLXXXII. En dit alles had eenen nadeeligen weêrflag op de begrippen des volks, onder de Lutherfchen en Hervormden. Oin dit in eene cn andere bezonderheid te toonen , zal ik flechts mij bepaalen tot de volksbegrippen van de Hervormden hier te lande. Daar de volksleeraars meestal in hunne openbaare onderwijzingen niets anders voor den dag bragten, dan 't gene hun Sijdema opleverde, en alles , wat zij hunnen gemeenten voorhielden , op de Sijdematifche leest gefchoeid was, kon het dus niet anders, of het volk moest in zijne zwakheid op dezelfde wijze tegen de Sociniaanen redeneeren, als hunne leeraars Her volk, met 'deeze bewijzende fchermende, verbeeldde zich vrij wat mans te zijn, en ver-  %yite de iuftitia disjerètur. C*) I D. hl. 76l.  der Systematifche Godgeleerdheid. 279 ons zegt, wat hier gerechtigheid is. Zij XVII. is, zegt hij, de ver dien ft en, de voldoe eeuw. ving van den Heere jes u s , die op eene geloovige aanneeming ons toegerekend en gefchonken wordt als de onze, en waardoor een zondaar onder V koningrijk der genade alleen voor God beft aan kan, en gerechtvaardigd wordt. En wie weet, hoe dikwijls dit yan de Helknhroekiaa* ■nen is nageprcdikt; ja hoe dikwijls het nog heden van zommige Predikanten wordt nagepreekt. H ellenbroeks Schriften zijn toch bij deezen en genen nog de geliel koosde Homiliënboeken, waarvan zij bij het zamenitellen van hunne preeken zich bedienen En zulk eene verklaaring ('maakt ongemeen wel aan onze kortzichti-e vroornen: dan deezen braaven menfchen is zulks niet kwaalijk te neemen; de Leeraars zijn oorzaak , dat zij zo een' bedorven fmaak hebben gekreegen; en, uit hoofde van hunne bekrompen kunde, beoordeelen zij alles, wat met de begrippen en verklaaringen van zulken, als hellenbroek, niec overëenltemt, als onregtzinnig. Te wenfchen was het, dat, de Leeraars, bij het uitleggen van den Bijbel, zich wat meer gehouden hadden aan de Schrihöphelderingen der geleerde kanttekenaars van onze gewoone overzetting! De Bijbel zoude dan in veele plaatzen door hun niet zo verdonkerd zijn geworden \ en ook deeze plaats, waarvan wij hier gewaagd hebben, zoude dan onder hunne handen S 4 zo  ü8o Beknopte Letterkundige Gefchhdgitis XVII. zo veel niet geleeden hebben. — Zo een EEuw, bijbeluitleggen heeft veroorzaakt, dat men telkens , wanneer men de fchoonite gelegenheid had , om op deugd en goede werken aantedringen, zuks geheel naliet, en dat zo doende veele vermaarde Leeraars, in de grootfte gemeenten, zo wel als zulken, die het opzicht over eene kleine kudde hadden , een' der allerbelangrijkfte pligten veronachtzaamden. En hier van is het, dat hec aanprijzen van de deugd, die door geloof Gode aangenaam is, en zonder welke het geloof een harsfenfehimmig niets is, in veelen van onze Vaderlnndfche gemeenten nog heden zelfs zo noode gehoord wordr, en den grootHen hoop maar geheel niet aanflaat. De leer der Hervormde Kerk , dat die jesds niet ra wandelt, en niet deugdzaam is, het geloof niet heefc, en door j e s u s bloed niet behouden kan worden; fchoon niemand aan den anderen kant hem na wandelen, en deugdzaam kan zijn, dan die waarlijk gelooft, en door zijn bloed gereinigd wordt; die leer is bij veclen onder de Hervormden geheel onbekend, of liever tot hun weezenlrjk nadeel in verachting En zo hng de geestliike vlaggevoerns der gewaande regtzinnigheid niec ophouden met aftebreeken, 't gene andere in de daad regtzinnige Leeraars opbouwen, zal zij ook in verachting blijven. Doch de Heer geeve a.n deezen ook oogen, om te zien, veriland, om door  der Syfle-matifche Godgeleerdheid. s8r doortedenken, en een hart, dat waarheid XViï. en deugd liefheeft! beuw. CLxxxnr. Nu vordert de orde van ons gemaakt hellek, dat wij overwcegen 't gene de Remonflranten bewerkt hebben ter bevordering der Sijftematifche Godgeleerdheid. — De Remonflranten zijn ' oorfpronglijk van jakobus arminius, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te leijijEN, wiens gevoelens en leerwijze zij volgden, en zijn, gelijk algemeen bekend is, uit de Hervormde Kerk opgedaan in den aanvang der zeventiende eeuw- Zij werden daarom in 't eerst ook Arminiaanen geheeien. Arminius, of zo als zijne eigenlijke naam was, ha-rmzen, was gebooren te oudewater ten jaare 15c o. Hij was eerst Predikant te amsterdam, daar hij 1588 als kandidaac gekomen was, en werd vervolgens ten jaare 1603 Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te leijden : hier is hij geftorven den 19 van Wijnmaand 609. Reeds lang had men onder de Hervormden getwist over de leer der genade , en men fchijnt een' geruimen tijd in twijfel gedaan te hebben, of men ze algemeen of bezonder te bcfchouwen hadde. De leerlingen van zwingel, en de aanhangers van bullinger, doch voornaamlijk de volglingen van castalio , pleitten S 5 voor  s8a Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII, voor de leer d.r algemeene genade; en EEuw.de leerlingen van kalvijn en Bc,za verdeedigden de leer der bezondere genade. Dan naar gelang hec krediet, 't welk de Hervormden voor de beide laatstgenoemde mannen gekreegen hadden , ( gaande wech aangroeide, vond ook hunne leer fteeds meer bijval. En zo werd dan ook, op hoog gezag van 's lands Staaten, bij de gcwenschte omwenteling van zaaken, in het laatst der zestiende eeuw, na alva's vertrek, voorgevallen, dezelve openlijk hier te lande omheisd. Intusfchen bleeven er hier in ons Vaderland onder de Hervormden nog verfcheiden Leeraars over, die de leer der algemeene genade voorflonden. In Gelderland was, onder anderen, daar voor bekend anastasius van oe veluvve; in holland'johannes holman. Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te u ijden, kaspar coolhaas, mede Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te leijden, corne nus wigeri, taco sibrands; in utrecht hu- bert duifhuis ; in friesland gellius hotzenus, enz. Endeeze Leeraars hadden nog al vrij wat aanhangs (*). Doch ook ondervonden zij fteeds (*) De voorftanders van de leer der 'algemeene genade hier in ons Vaderland fchijnen corfproDg!ijk2^/;, --//^»c;; en Lutherfchen geweest te zijn. Terwijl de leer van.kalvijn , meest door uulandi'che Godgeleerden , hier tc lande na het j»ar  der Syftematifche Godgeleerdheid. £83 fteeds bij hunne ambtgenooten op de Sij- XVII. noden den heftigften cegenftand. Bij dit e e u W> flag van Leeraars had zich heimelijk ook gevoegd auminius, toen hij nog Predikant te Amsterdam was. Hier (kande , geraakte hij over verfcheiden geloofspunten, en inzonderheid over de erfzonde, en over den vrijen wil, in flingering, en hield daarover briefwisfeling mee zijnen voormaaligen meester j, j. ü r tjnaeus, Uoogleeraar te bazel (*)Vervolgens toen hij te Leijden het Hoogleeiaarsambt bekleedde , kwam nij openlijk uit voor 't gene , waarvan hij verdacht was gehouden, toen hij nog te amsterdam Was. Na dat armlnius en jaar 1573, toen de Onroomfchen weder begonnen adem te fcheppen-. gepredikt werd, en ingang vond, bleeven er over, die in het ftuk van. de voorb^fchikking zwingel volgden , en deezen, tegen den ftroom niet kunnende oproeijen, verëenigden zich dus uiterlijk met de Kalvijnisten, en ook werden er aangetroffen zommige Luthsrfchtn, die , fchoon zij in gevoelens aangaande de voorbei'chikking het ook niet met de Kal'cijniiten eenswaaren . echter om deeze en . eae redenen toch in derzelven gemeenfehap traden. Dit tweeërlei flag van Disfenters maakte ziel» van tijd rot tijd bekend in de Kerk ; en legde zo de gronden tot het Remonllrantendom. Een brief van ar. 111 mus aan grij. naeus gefchreeven en gedagtekend den 16 van Lentemaand 159 ? , is nog voor handen in de Mbl. Brem. Cl. III fnfc il p- 384—388. Volgens deezen brief i'chijnt arminius zeer be. zadigd en voorzichtig in zijn onderzoek te werk gegaan te zijn, en met. God en de Heilige Schrift in zijne twijfelingen geraadpleegd te hebben. Onder  a 84 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVfl. en zijne Ambtgenoot op leijdens eeuw. Hoogefchool , Franciükus gomarus (*), eenigen tijd hevig hier over getwist hadden , en anderen met voor én regenfchriften ftaêg pek in het vuur hadden geworpen, waardoor de twistflammen allengs nog hooger fteegen, bleek het, dat asmwius met deleer van kalvijn , die van de Hervormde Kerk hier te lande omhelsd werd, niet éénflemmig dacht ten aanzien van de voorverordening, de voldoening van kristus, de genade, den vrijen wil , en de volhandigheid in het geloof. Middelerwijl ftierf arminius. Dan der anderen drukt hij zich dus uit. De praedeftinatione, peccato orighris, libero arbilr't» multae 6? magneefutit ctncertationes, ex quibus , verum fatêtr , ipfe me extrieare nondum poffum. Legt, inquiro , fcrutorfcripturas g cos quibus donum. interpretandi divina aenignitute concejfum, preces ed Dtum mifceo, & tarnen buerco — Hoe unito me cnnfolor , quod. dam fundamenta teneo, cum periculo falutis er rare non poffum, nee alm author. aut caul'a erroris ejfe. C') Gomarus was een Bruggenaar van geboorte. Hij is eerst Predikant te frankfort geweest van 't jaar 1587 tot 1594. In dit jaar weid hij Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te leijden. Ten jaare 1611 vertrok hij als Predikant eu Hoogleeriiar na middelburg in zie la nb. Vervolgens werd hij ten jaare 1614 Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te sa umeur. Vier jaaren daarna werd hij eerfte èHoogleeraar in de Godgeleerdheid en in het Hrb'reeu wsch te Groningen; en hier is hij overleeden den . ii van Louwmaand 1641 oud zijnde acht en zeventig jaaren. Zie ïajjle hiel: art Gom. Fop be ns Bit-Belg.art. t. cqm. , eu hofm, L, U- *rt. gom.  der Syjlematifchc Godgeleerdheid, 285 Dan zijne gevoelens ftierven niec met XVII. hem. Zijne leerlingen en aanhangers seu w. hadden kunde en moeds genoeg, om 's Mans gevoelen in hec openbaar voortedraagen Eén hunner, met naame johan uijtenbogaerdt, Predikant in den haag, een man van gefleepen verftand, en van eenenonderneemendenaarc, Helde met overleg en behulp , zo men meent, van den Ichranderen hugo de groot, een vercoogfchrifc op, 'c welk de Rechtsgeleerden eene Remonftrantie noemen. Dit gefchrifc werd door de aanhangers van armtnius in de vergadering der Staaten van holland en westfriesland binnen gegeeven ten jaare 1610, en behelsde eene verdeediging van hunne betwiste leerbegrippen , raakende deeze vijf artikelen. 1. Dat God, van eeuwigheid, belloocen had, zulken, die door zijne genade in je sus kristus zouden gelooven, en in gehoorzaamheid coc hec einde toe volharden, ten eeuwigen leeven te verkiezen; doch ongeloovigen en onbekeerden te verwerpen ter eeuwige verdoemenis.. II. Dat kristus voor allen geftorven was, zo nogthands, dat niemand daadlijk door deszelfsdood mee God verzoend wierd, dan de geloovige. III. Dat de mensch het zaligmaakend geloof niet had van zichzelven , noch van zijnen vrijen wil; maar dat hij daartoe Gods genade in kristus behoefde. IV. Dac deeze genade hec begin, voortgang, en voltrekking van des menfehen zaligheid was, en  HS6 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII en dat er alle goede daaden aan toege£ E v w. fchrceven moesten worden; doch dat zij evenwel niet onwederftaanbaar was. V, Dat Gods genade den waaren geloovigen genoegzaame kracht gaf, om het booze te overwinnen; maar of zij de genade niet wel konden verliezen , zoude nader onderzocht dienen te worden, eer men het met volle zekerheid zoude durven heren (*). Zints dat de aanhangers van AR- C*) Naderhand hebben zij zich verklaard voor het rr.ooglijke van eenen geheelen afval der geloovigen. Vide Atla Syn. Nat ion: Dordr: pag. JlS. — De woorden, deeze vijf artijkelen uitrtinakende , kan men ook nal»ezcn in de korte Hip: van het Syn* Nat: Int. hl- 47-—49, en in het Cowp. IJift: Eccl: Goth. Lih III. p. 203—205, en elders, waarmede men vergelijken kan heij. li ns Uijl: der viif art: hl. 73—^$, m o s h: K. G. !X. hl. S63; 264, en martinïts Hifi: d. Wereld, V. hl. 11 en is. Het derde artikel i'chijrt met de leer van kalvijn geheel overëenkomftig te weezen ; doch de Arminiaanen hebben zich naderhand daar over verklaard, wanreer het bleek, dat zij aan alle menfehe-n zekele natuurgaven - toekenden , waardoor zij zichzelven tot beketnias en geloof konden bekwaam maaken, met behulp van eene zedelijke aanraading, d e van buiten'kwam. Over het algemeen moer men aanmerken, dat de vijf artikelen der Arminiaanen, zo als ze daar liggen , een fchoon voorkomen hebben , en gelijk mosheim wel fchrijft Cin zijne K. G. IX. hl 265) zeer veel overè'enftemming hebben met het ffelfcl der Lutherfchtn. Dan men dient de bezond*re Schriften der Arminiaauen te leczen, om te zien , hoe zij over deeze vijf vermaarde punten gedacht hebben, en hoe zeer zij daarin van de Ktlvj■nisten en Lutherfchen vcrfchillen.  der Systematifche Godgeleerdheid- 28? A r m 1 n 1 lt s dit vertoogfchrift ingeleverd XVII. hebben, zijn zij doorgaans met den naamsEuw. van .Remonftranten genoemd geworden: terwijl de Kahijnisten den naam kreegen van Contraremonftranten naar hun tegenbericht, 't welk zij vervolgens in de vergadering van hollands Staaten inleverden , en getij teld hadden Contraremonprantie. Na dat- de Staaten des Lands alle mooglijke moeite hadden aangewend, om den twist te fusfen, en de beide partijen tot onderlinge verdraagzaamheid te beweegen, doch met vruchtloozen uitflag, zijn de zaaken ten langen laatfren zo verre geloopen , dat de vijf genoemde artikelen der Remonftr anten openlijk verworpen en als dvvaalingen veroordeeld wierden op eene nationaale Kerkvergadering, gehouden te dordtrecht, van den 13 van Slagtmaand 1Ó18 af, tot den 29 van Bloeimaand 1619 toe. De Remonftrantfche Leeraars, ongeveer twee honderd in getal, werden van hunne posten afgezet. Omtrent zeventig van deezen verbonden zich bij het ondertekenen van eene Akte, om in 't vervolg geene Kerklijke diensten, zo min in het heimlijke, als in het opsnbaar, ergens hier te lande te zullen doen ; en bekwamen daardoor de vrijheid, om in het Vaderland te blijven. Maar de anderen weigerden, zulk eene verbindtenisaantegaan; en deezen werden daar op terftonil buiten de Republiek ge-  a88 Bèkhopte Letterkundige Gefchïedetïis XVII. gebannen (* ). Eenige van deeze geeeuw.bannen Leeraars werden gcbragt na waalwijk , een groot en fchoon Dorp in Bataafsch Braband, dat toen nog in Spaanfche handen was, aan de HollandIche grenzen; hier vertoefden zij eenige weeken , en vertrokken vervolgens na antwerpen, van waar zij eindelijk frankrijk inreisden. En. zeer veelen begaven zich met hunne eensdenkende maagen en vrienden na het Hertogdom holstein, daar zij van den Hertog vrijheid verkreegen, om tot hun verbiijf : eene (*j Hi?r en daar hadden zich tot dusverre eenige Predikanten fchuil gehouden , onder anderen te dokkum. De twee daarftaande Predikanten, niet naame majo Lambcrti en petrus hermanni waaren de eenigtte Leeraars in friesland, die de leer van AAMIKlus omhelfden , doch febijnen «r zich niet openlijk voor verklaard te hebben tol na bet houden van de Dordfche Sijnode. De eerfle weigerde toen de akre* te ondertekenen, die van alle Hervoimde Lceraarcn ondertekend werd, en nog wordt , ter betuiging , dat zij het met de leer der Hervormde Kerk, begreepen in de lWderlandfche Geloofsbclijdenisfe , den Heicel. bergfehen Katechismus, en de Dordfche leerregelen , édns zijn , en werd uit dien hoofde van zijnen dienst afgezet ten jaare i6ao. En de andere ondertekende wel de Akte, maar handelde naderhand tegen zijne belofte ; en werd dus ook, tven als zijn ambtgenoot, van zijnen post ontzet. 7ie Naam/, der Pred. van de Dokkf Klr.sfis , hl. 70 en 71. Deeze twee Predikanten ichijoen te dokkum nog al eenigen aanhang gihad te hebben: altoos er is nog te dokkum eerte Remoufiruntfchc gemeente. Det^e is ook de eeniglte in geheel friesland.  der Syftematifche Godgeleerdheid. 2$o eene Stad te bouwen , aan de rivier de XVIL, Eeder; gelijk zijdeeden. Die Stad wordt&Euw. Frcderïkflad genoemd naar 's Hertogs naam fkk-oekik. En hier woonen thands nog verfeheiden van hunne nakomelingen m het genot''van vrijë Godsdiens öetening, die door de opzieners der. Kerk hier te lande van een' bekwaam* Leéraar voorzién worden. Na den dood van den toenmaaligen Sndhoüdèr, Vorsc maurits, die zich zeer tegen de Remonftr anten had laatcn zien. en het houden eener narionaale Sijnode bewerkfleiligd had, werden door deszelfs broederen opvolger f re d er ! k hendrik, die ge- maatigder was , de Remonftr anten met meer zachtheid behandeld. Die in ballingfchn'p op: vreemden bodem omzwier» ven' , mogten 'ten jaare 1625 weder vrij na hun vaderland keertn. De Remonftr anten lireegen hiér te lande ook weder hunne eigen gemeenten en eigen leeraars (*): zelfs werd het hun ten jaare 1630 toegedaan, om te amste rdasi een Kweekfchool voor de Studenten ih de Godgeleerdheid te dichten. — En zo volgden er voor de Remonftr anten hier te lande, na zo veele donkere dagen van onlust heldere dagen van voorfpoed (f). CLXXX1V. (*) Er rijn in de Republiek vier en dertig Remonilrantfche gemeenten , die door ongeveer veertig Predikanten bediend worden. (t> De geheele gefchiedenis van 't gene rfiec de liemonjlrantcn in den aanvang der zeventienHl. DEEL,, T dc  soo Beknopts Letterkundige Gefchindenh XVIL CLXXXIV. eeuw. Intusfchen , na dat de Remonflranten veroordeeld waaren, bleek het, dat de befchuldigingen der Contr'aremonfiranten, die in de lcerlïellingen van hun het Pela* gianismus meenden te ontdekken, en hen ten minsten voor halve Pelagiaanen Kiel» o:n, zo ongegrond niec waaren, als zij zommigen voorheen wel hadden toegefcheenen bij het onpartijdig beoordeelen van de vijf bovengemelde artikelen. Het bleek zelfs, dac er onder hen waaren, die eenigen fmaak hadden in de leer van socinus. Doch ook bleek her, dat deeze en gene groote mannen onder hen daar van te onregt befchuldigd wierden, en ten aanzien van die befchuldiging, vrij wat te lijden hadden van den laster eener bevooroordeelde partijzucht. Uijten- bogaerbt, episcopius, curcel- leus(*) en meer anderen werden voor volflagen Sociniaanen uitgeftampt. En dit de eeuw gebeurd is , vindt men onpartijdig en oordeelkundig geboekt in de IJiftorit der Wereld van marti net V. bl 5—36. (*) Hoeverre uijtenbogaerdt met de Sociniaanen ingezeild is , kan ik niet bepaalen. Uit dat gedeelte des briefs van foro Kenbeek aan o«iphalid(, 't welk ik hier voor bl. 245 afgefchreeven heb , kan alleen ■worden opgemaakt, dat hij ten jaare 1611 wel met As.' Sociniaanen bekend is geweest, en irtisfchien ook in 't eene en andere met hun hebbs ingeftemd, maar op verre na toch geen weézenlijke voorftander van het Socinianismus konde genoemd worden. De gemelde Sociniaanen ÏOR.C.  der Syflematifche Godgeleerdheid. 291 dit toch zoude men veel werks hebben XVTt. te bewijzen. Ja er zijn er gjweesc, die eeuw. het geheele genootfehap der Remonflranten van Sociniaanerij betiigden, zo alsr de omgekantelde Remonftrant bodi» cher , in zijn Socinianoremonftr antismus, en pelt, in zijne Harmonia Remonftr antium & Socinianorum. Vuilaartig is gewis deeze laster. Wij moeten de Remonflranten beöordeelen niet uit de Schriften van deezen of genen individu• celen perzoon, die den naam van Remon(Irant wilde voeren, maar een Sociniaan in zijn hart was, zo als onder anderen vorstiüs geweest is, gelijk wij hier voor gezien hebben, maar uit hunne gemeenfcbaplijke beliidenisfe-, en uit hunne bezondere Schriften , met eikanderen vergeleeken, en wanneer wij die kezende forckenbekk en oMPHAtius met bunnen aanhang wendden op eene listige wi|/.e hunne poogingen aan, om hem in het net te krijgen, en tot hunne partij over te haaien. Dan dat zij daarin niet geflaagd zijn, blijkt onder anderen uit ziinen brief aan zijne Excellentie van den 4 van Zomermaand 1630 , waarin hij volgens 'c gene ik daar van in Latijn aangehaald vind in de Voorrede voor het Specimen Controverfiarum ijUer R.emon(lrantes & Socinum dus zich uitlaat. Quad ad me attmet; diclaro bic coram Deo om» iiipotente & te viro Nobilifime ficut RemoriftranPes ante me fuis verbis tejlati funt, 6? a Profes* fpribu: (Leydenfivus) id fuit acceptum , nempê Jesum christum effe natura verum aeter, numque Deum — Wat tpiscopius ea cdu* CEtLEos aangaat, deezen zullen wij in 't- vervolg nader leeren kennen. T %  a$n Beknopte Letterkundige Geföhiedenis XVIÏ.. de heri in V-algemeen voov.So'emaa* %£.vvt..!feH hQuden -wiiien, zullen wij voor-zeker .van par.trjdjgh.eid . en onkunde nkt kunnen worden vrij gefchat. Dit alleen mag men vart hct genootfchap der Ranwnftranten^n] zeggen', dat ze:, -van hunne opkomst ai', halve Pelagiaavm zijn geweest, en vervolgens ook''hieerén.deels voprdanders ftffl'hetSijncreHvmtsv&tp geworden. Z.i zijn tusichcn de~egt.e,-Pela* giaanen en de zuivere 10ilvi.jnist.en doorgegaan \ doch meestal langs bezondere wegen; want zij zijn niet allen bij olkan-deren geble'even ; de een kwam nader aan de Pelagiaanen, en de ander weder nader aan de Kalvijnisten. Hun Godsdienstlielfel was , dus doende , zeer onvast. Aan geene Sijmbolifche Schriften verbonden zijnde, had elk leeraar vrijheid voor zichzelvcn te denken , en aan anderen voortedraagen, 'c gene naar zijn licht waarheid was. ' En "gebeurde het dus, dat cenig leeraar hier of daar in deeze óf gene, opzicht aan Sociniaanfche denkbeelden vast faakte, indien hij maar geen volkomèn Sociniaan waare, zulk een werd door het genootfchap verdraagen, maar op verre na niet daarom hooggeacht. Veele brcave Remonflranten toonden van het Socjnianismis een' gruwel te hebben (*). CLXXXV. ■ f *) Men leezé onder anderen het bod: van. .Ai mi n jk.\j s ,• Remonflrantsch Predikant re rotter da Ai, getijteld , de betoverde' wereld van e. bekKer onderzocht , limbokchi'i Iheol. Ckrift; Lih, VI. C. XI. J. H. en vooral het Merk»  der Syflematifche Godgeleerdheid. 293 CLXXXV. / . XVII. EEUW. Onder de Remonflranten van de zeventiende eeuw zijn er verfcheiden kundige Spemafchrijvers geweest. A ehinius zelf heeft wel eigenlijk geen Siiftema nagelaaten, maar wij hebben toch van zij. ne hand eenige gefchrifcen, bekend onderden tijtel van Opera Theelogica, welken fluksgewijze , kort na zijnen dood, door zijne kinderen zijn uitgegceven } waarna-z-j andermaal gedrukt en bij elkiiêr gevoegd zijnde, als een fchoon geheel, in het licht gegeeven zijn te leijden in 4. ten jaare 1629, en vervolgens ook te zamen gedrukt zijn te frankfort 1631 mede in 4., gelijk naderhand nogmaals te leijden 1631 en te frankfort 1635. En in deeze werken van arminius komen eenige leerftuklijke opdellen voor , die der oplettende lee- zing werltjen van a. van cattexhbro, %cjwen eontroverfiarum int er Remonftt antes S> Soci' nam eiv.ique ylfferlas exhibitum ipfi/Jimis fcriptórum v;rbis De Remonflranten hebben daarom ook den meergemeiden vorst ius, wijl hij een Sociniaan was, niec als een lid van hun genootfehap willen erkennen. Men vindt hem om die redenen ook niet in ile Dibl. Remonftrant. van cattenburo. Ook hebben zij jou. o eest er anus Cll p. r. kamphuizen om dat zij Sociniaanen waaren, als niet tot hunne Sociëteit behoorende , aangemerkt. Zie 't Iceven van ?.p i s 9.. door L ) iu b. hl. 268; T 3  2(94 BeknopteLetterkundige Grfchiedenis XVTT. z'n§ a"eszms waardig zijn (*). ArmiBEBWiN,üS kefde aan de Hooge School te leijden te veel in twist, en ook misfchien niet lang genoeg, om een wel* bearbeid Sijftema in 't licht te zenden. Dit bleef voor zijne voldingen over; en deezen hebben zich hierin ook zeer wel gekweeten. Laat het waar zijn , dat, gelijk wij» naar ons inzien, zulks duidelijk meenen optemerken, de Remonftr anten de hun aangebooren vrijheid van denken niet wel gebruikt, en aan hun weeldrig genie te veel bod gevierd hebben, l zo dat zij tot meenigerhande misbegrippen zijn overgeflaagen ; dit evenwel is ook waar, en niemand, die der onpartijdigheid wil hulde doen in zijn oordeel, zal dit, onzes dunkens, kunnen tegenfpreeken, dat zij zo wel in het behandelen der dogmatifebe leer, als in hunne uitlegkunde en predikwijze de Lutherfchen en Hervormden in de zeventiende eeuw zijn vooruitgeraakt. Terwijl deezen weder den doolhof van Schoolfche fpitsvindigheden indwaalden, en zich daarin te zoek bragten , legden de Remonftr ant en zich uit op eene eenvoudige voordrage van hun- • (*) Men vindt 'sMans Schriften, de genoem¬ de Opera Theo! uitmaakende , opgeteld door a. vant cattsnburg in zijne Bibliothcca Hemonfiravtium, p. 4 et S- in de Alma Acadf mia Leiden/., p 61 , in de Leevemb. ven eeni. ge voorn. Mannen, I. kl. 69 en bij walch l1. Ui ƒ>. 53*-  der Syfïematifche Godgeleerdheid. 295 hunne leerftellingen , en op eene tekst XVIL verduidlijkende Bijbelverklaaring. Arm 1-eeuw nius was reeds hen hierin voorgegaan. Deeze was^ in zijne jonglingsjaaren te geneve met de Filofofij van ramus bekend geworden, en te padua had hij de wijsgeerige lesfen van den beroemden zarabella ingezoogen ( * ). Dus doende wars geworden van de oude Ptripatetifche Schoolfiiofofij, had hij bij zijne leedingen fterk aangedrongen op ecn- vou- c*) Ramus was een groot Antagonist van * RinoT eies en deszelfs wijsgeerte, welker gebreken hij goed c'oorzag. Hij behoorde onder de Huguenootsn in f rank kijk, en werd in den nimmer te vergeeten bruiloftmoord , op Sint bartels avond, te parijs, met duizenden ziiner gcloofsgenooten jammerlijk omgebragt. Zie verder over hem en zijne wijsgeerte brucker 't mcerm. a. w. III. bl. 820—8?7. zarabella was wel een Ariftotélifche wijsgeer, maar geen Scholaftiek, en behoorde onder de genen, welken men egte Ariflotelïsten noemde. De zodanigen zijn geweest , die de wijsgeerte van a r 1 s t o t e l e s van het barbaarfche der oude Filofoofen zuiverden, dezelve naar de regels der Kritiek verklaarden, en zo zich een vrij goed wijsgeerig Sijftema vormden. Nikolaas leonicus TUOMiiis te padua had in de vijftiende eeuw reeds daar van een begin gemaakt. In de Raomfche zo wel als in de Protcftantrche Kerk heeft men zulke Ariftoteli fche wijsgeeren gehad. En e'én van deezen was de genoemde zarabella. Hij muntte voornaamlijk uit in de redeneerkunde. Hij was geAooren te padua 1553, en ftierf aldaar 1589. Men zie verder over hem MoiHorf tolij~ hiflor, II. p. 104 en bruckek 't a. vr. III. */. 657—638. T 4  «96 Beknopte LetterkundigJsGefckiedctiis XVII. voudigheid -en duidlijkheid in hec voor*üüw ftellen der Theologil'che waarheden. En deezen hebben zich ten allen cijde van hunes meesters lesfen, ook ten dien aanzien, bij uirilek wel weeten te bedienen. D e ftrijd voeren de Godgeleerdheid insgelijks vond aan den Remonfirant eenen verbeteraar. De Godsdiensttwisten werden merklijk belnoeid , en uit een vrij gefehakter oogpunt befchouwd. Hoe zeer de Remonflranten het nadeel inzagen , 't welk de Scholaftiekerij aan de Godsdienstleer van je sus toebragt, kan blijken uic de afïcheidsrede van episcopius voor zijne leerlingen gehouden den 13 van Slagtmaand 1618, toen hij door de Staaten van holland opöntbooden zijnde, tot de Kerkvergadering van doudTRhcirr , derwaarts vertrekken zoude. Het is der moeite waardig, dien veritandigen man te hooren fpreeken ; en daar ik het gene in die affcheidsrede cèr deeze opzicht zo merkwaardig en fchoon is, mijnen leezeren niet onthouden wil, zal ik het voor hun in eene aantekening hier onder affchrijven (*). — Voor het ove- (*) Episco pius, willende bij zijn vertrek zijnen leerlingen nog e'éns herinneren, wat hij als Horrgleeraar in de Godgeleerdheid fteeds onder hen gedaan had , om zijn oogmerk , ten nutte der kerk , te bereiken , laat zich onder 't eene en andere dus hooren. ld tutem ut a me fieri poffa , tria utlïla «dm»dunt & falutaria efe -iudicavi. frimum e/i, ut veritatem ter urn fciipturh comprebenfarum , quan*  der Syfïematifche Godgeleerdheid. 297 overige waaren de .Remonflranten zeer XVIL ijverig in het aandringen van de pligcen se u w. des quantum a me fieri pojfct , tiudant aptrtam & planam vobis facercm , nullo ceromate , nulla purpurisfa^adulteratam , nullis concinnis incrujlatam nullis fucis, itut adfciiitiis coloritus piclam. Enimvero in'ereffe, putabam , ut fut veritatem turn ipfe, turn alios iocere vellet, eam ita fervet, tamquam fi falem ipfum manibus fuis ge/laree; el quidem ideo magis, quod videbam , veritatem multarum Ê? maximarum rer,um in ipfa S. Scriptnra, claboratis humana induftria pbrafibus, ingeniosis vocularum fütionibus , locorum communium artificiofis texturis , exquifitis termintrum ac formularum inventionibus adeo involutam, Derplexam 6? intricatam redditam efe, ut sEdipo faepe opus effel Spbyngem Wam Theolcgicam enodandam. Ita efl DiUcli a. a. Et bine primae lacrymae'. Art cm & fmcuüatem quamlibet obfcuram faciunt quaefiti termini-; non res ipfa; vnde fit, utii, qui in terminos eiusmodi incidunc , licet alioquin animuia fuum planc compofuerunt ed eam addifcendam , pedem ftatim ab ipfo tintint revocent , quos rerum ipfarum nuda gratia in fui amorem protinus pcffet pellicere. ilalum boe in Jheologia maximum putabam ; bine miferebat me non raro , cum videbam avi iam illam Si docilem iuventutem, ingenia ifia maximis rebus gerendis nata, in frivolis illis minutisque , & pene nibili terminorum obfeuriorum enodationibus veluti in meandris , g° gyris quibusdam ac verticibus detinert , et tantum non abforbcri, inprimis cum eam poft longos labores , pro fcientia epinier.es, et pro lunone faepe evanidam aliquam nubem amplexari videbam. Reducendam itaque terminorum Apo/lolicorum & cuivis obviorum fimplieitateln femper efe putavi , & fequeftrandas , quas Academiae 5? Scholae fibi tamquam proprixs vendicant, logtcas, philofophicasque fpeculationes ac diBiones. Nulla fiquidem oratio magis aficere folet, quant nuda ; comata vero plerumque folet efe ciuaeda. T 5 ' Hate  *p8 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. des Kristendoms, leggende zich fteeds Eeuw zeer toe» om ftukken van betrachting te behandelen. Episcopius klaagde in de Haec eau fa etiam fuit, cur nunquam qnemquam vefirum inconfultus , vel confultus ad ulios , quam ad ipfos veritatis fentes ablegaverim , nullique loarum communium leftionem fuaferim , priusquam ex ipfis fcripluris vtritatcm , ct de veritate conceptus fatiiores hav.fisfet , ne videlicet cum praciudicio ad fcripturas legendas accederet, in easque , uti fteri folet, talen inferret fenfum , qualem antea iuScbo- lis haufifet, etque inbibifet. En na dat hij wijders breedvoerig betuigd heeft, hoe hij zich altijd zeer zorgvuldig gewacht hadde van het netelig behandelen van Schoolfche gefchillen, en overtollige twisten, welken hij blaasbalgen van verdeeldheid en fluipwinkels van ongodsdienstigheid noemt , en hoe zeer bij een vijand was vaa flaatfche navolging , daar het den vriend der waarheid om het even moest zijn, waar hij de waarheid vond, al waare het zelfs bij zijne heftigrte beflrijders , vaart hij dus voort. Haec prima fuit cura mea, a circulatoria Scbolaftica (f Sophijlica Ma Tbeologia ad Apoftolicam fimplicitatem vos, veluti ad carceres primos revocare Sf retrahere , in qua tantum momenti pofilum efe femper exifti::iavi, ut omne mibi punlium tuit ft •oifus fuerit is , qui tantum Mam imam didicife potuerit. Credite enim mibi, quisquis ab hac firnplicitate femel divertere animum caepit ad in ania Ma Scbolajlicorum Sopbismatum, fieri aliter ntm quit, quin femet ipfe in Lebyrintbos inexplicahiles in retia et cafés ac compedes indueat, & quo magis ec magis fefe ex Mis eripere cenatur, 10 magis magisque gal/inae inflar iis intricelur etque impediatur eic. Vide EïisC. Opera Tbeolog. F. II. p. 170. En dat ook de volgende leeraars onder de Remoriflranlen zo dachten , zoude ik uit hunne Schriften kunnen aantoonen , op gelijke wijze , en het ook misfehien willen doen, indien wij voorts gene gelegenheid kreeem hetzelve uit hunne Sijftemas te zien.  der Syflematifche Godgeleerdheid. 299 de aangehaalde affcheidsrede, onmidde-' XVII. lijk na het gene ik uit dezelve afgefchree-eeu w? ven heb, er zeer over, dat de waare Godzaligheid en de Praktiek der Evan. gelieleer, bij de Akademifche lesfen, zo zeer uit het oog verlooren wierd. Zij was fchier uit het genootfchap der Hervormden verdreeven, zegt hij, en mis* fchien door eigen fchuld verbannen. Hij had daarom zijnen leerlingen het beoefenen der Godzaligheidsleer zeer aanbevoolen. ~ Hij heeft naderhand zulks insgelijks fteeds gedaan als Hoogleeraar te Amsterdam; en ook de meeste Remonflrantfche leeraars hebben zich daar zeer wel in gekweeten (*)■—• Dan het wordt tijd dat wij eenige Remonflrantfche Theologifche Sijftemas befchouwen en beoordeelen. CLXXXVI. De eerfte , onder de Remonflranten, welke de leer van den Kristlijken Godsdienst bearbeid heeft, in eene Sijftematifche orde, is de beroemde simon bisschop, of zo als hij beter bekend is, (*) Non fatis efl, homines, quid fit verum & tredendum doceri , fed & quid fit faciendum iis qui vera credunt, qua in re, ft rem probe perpendamus , fitus efl -veritatis ufus , docendi funt. Quare mancat funt Theologicae lnflitutiones, quae hac parte religionis Chriftianae carent. Ita iudicat j. clericus in Orat; Fun: in obit; t- V. 1imbor.ch.  3oo Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVIL is, en zo als wij hem reeds nieer, dm eeuw.eens, genoemd hebben, simon episcopius Deeze man was gebooren te a ms ter dam den 8 van Louwmaand des jaars 1583 , en is Predikant der Hervormde Kerke geweest te b leis wijk, van het jaar 1610 tot het jaar 1Ó12 (* ). Ten laatstgenoemden jaare werd hij beroepen tot Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te leijden in plaatze van den van daar vertrekkenden franciscus goma rus. Deezen post heeft hij met lof waargenomen tot het jaar 1619, toen hij van denzelven afgezet, en met andere Remonftr anten uit de Republiek gebannen werd. Hij vertrok, na eerst eenige weeken te waalwijk zich opgehouden te hebben, van daar na Antwerpen, en hier vervaardigde hij de vermaarde geloefsbelijdtnis der Remonflranten, die in het jaar 1621 , of, zo als anderen fchrijven, in het jaar 1622 in het Latijn en in het Nederduitsch werd uitgegeeven onder den tijtel van Geloofsbelijdenis , of Verklaaring van het gevoelen der Leeraars, welken in Nederland Remonff/anten worden genoemd, over de voor- C*) Er zijn Gcfc?iicdfchnjvcrs , die melden, dat hij ook Predikant geweest zij te utrecht, kranz onder anderen verhaalt dit in zijne Hifi: £ccïef. p. 505, doch zulks is niet naar waarheid; wel is hij aldaar beroepen geweest , dan van die beroeping heeft hij moeten afzien. Men kan daar over emftandig tialeezen het lee-oen -van epis«opius, doer van LUitohCH, hl. 42- en-43.  der S'ysteniatifche Godgeleerdheid. 301 voo'maamfle artikels van den Kristlij* XVII. ken Godsdienst. Die ftuk is met naauw- eeuw. keurigheid opgerteld, en voor een groot gedeelte met woorden en uitdrukkingen der Heilige Schrift bearbeid. Vervolgens begaf bij zich na parijs, maar, hier niet lang verblijvende, zette hij zich met de wooning neder te rouaan. Hier onthield hij zich tot het jaar 1626, toen hij weder na de Nederlanden teruggc keerde. Ten jaare 1630, den 8 van Herfstmaand, deed hij te Amsterdam de eeriïe leerrede in de nieuw gebouwde Kerk der Remonflranten over 1 kor: VI: 19, 20. Ter deeze Stad werd hij hierop Hoogleer-aar der Godgeleerdheid, in Hec KweekIchool der Remonftr anten; zijne les-fen begon hij daarin den herfst van-het jaar 1634 En hier flierf hij den 4 van Grasmaand des jaars 1643, oud zijnde ruim zestig jaaren (*). Ter* wijl hij Hoog.leerihr aan het Kweekfchool te Amsterdam was., heeft hij gefchreeven een werk, 'c welk van. alle zijne Schrif* ten hier hec meesc in aanmerking komc, en van ons beoordeeld dient te worden. Dit werk is getijteld Inflïtutionum Theohgicaruui Libri IV, doch is niet geheel door hem afgewerkt geworden, en zo verre hij er mede gevorderd was, eerst na zijnen dood uitgegeeven. Het- zel« (*) Zie het leeven van episcopius., door vAt« limbokch; jAjjLK, J)icl. Mi/?: Crit: art. £j>ifc, en foppens , Bibü Melg. II. art., sim.  3oa Beknopte Letterkundige Gefckiedenit XVII. zelve wordt gevonden ook onder zijne eeuw. Godgeleerde werken, die ten jaare 1650 te Amsterdam, en naderhand 1678 ter zelfde Stede in twee foliodeelen zijn in 't licht gekomen met eene Voorrede van curcelleus (*). Deeze In/litutiones Theologicae zijn het eerfte Sijltematifche Godgeleerd werk, 't welk zich onder de Remonflranten aan ons opdoet. Hetzelve behelst zo wel de zedeleer als de geloofsleer van den Kristlijken Godsdienst, Episcopius heeft hetzelve met veel oordeels, met eene edele eenvoudigheid, en met bezadigden ernst opgefteld» Hij behandelt niet alleen de waarheden van de Kristlijke geloofsleer, met groote naauwkeurigheid , maar overweegt ook derzelven belang en noodzaaklijkheid , met oogmerk, om zo doende den weg tot vreede en éénftemmigheid onder de Kristenen tebaanen, en allen, uitgezonderd de Roomschgezinden, eene broederlijke verëeniging te kunnen aanprijzen. De Godgeleerden, in het algemeen, meenen zich wel gekweeten te hebben, wanneer zij de waarheid van hun gevoelen met bewijzen geltaafd, en de valschheid van de leer der tegenltanderen hebben aangetoond: en zij hebben dan, naar hunne gedachte, gronds genoeg, om zich van an- (*) Ook is er eene uitgave van deeze Opera cmnia van episcopius bezorgd te couda ten jaare 1665. Voor deeze uitgave is eene Voorrede van a. fcOELENB URC.  der Syftematlfche Godgeleerdheid. 303. andersdenkenden afgezonderd te houden. XVII. Doch episcopius dacht hier ganscliE eUbranders över. Hij oordeelde, dat menfchen van onderfcheiden gevoelens zeer wel , in ééne kerk , ge m een fc hap lijk met eikanderen verkeeren konden, bij het waarnee« men van] den openbaaren Godsdienst, zo maar het verfchil niet waare over {tukken van zodaanig gewigt, dat men, daaromtrent dwaalende , buiten de hoop des eeuwigen leevens verviel. Na «lat hij in dit zijn Sijftenaatisch werk , ingevolge van dat begrip , de waarheid van ieder leeriluk telkens onderzocht heeft, laat hij er zijn oordeel nader overgaan, en overweegt, of hetzelve wel zo hoog noodzaaklijk is ter zaligheid? Is het, zijns achtens, niet van dien aart, dan ook doet het er bü hem weinig af of toe, hoe men er over denke; en de genen, die verfchil lig in gevoelens daaromtrent zijn, wil bij, dat men met eene Kristlijke verdraagzaamheid in de kerk dulde, en als broeders aanmerke. Het grondbeginfel van de leerwijze van episcopius is dus, dat alle belijders van het Kristendom , de Roomschgezinden alleen uitgeflooten, éénsgezind, in broederlijke liefde, gemeenfchaplijken Godsdienst openlijk zullen oefenen. Zeer veele leeritukken befchouwt episcopius uit dien hoofde wel als nuttig, maar hij monstert ze uit als minnoodzaaklijk. De waarheden , welken men te weeten hebbe, ter vervulling van de Gedsdienstpligten, zijn bij hem  304 Beknopte Letterkundige Qefchledenïs XVIL hem zeer weinig in getal. Jesus vordert eeuw. van zijne aanhangeren geen omflagtig geloof, maar reine liefde, en waare deugd; zij hebben weinig te gelooven, maar veel te doen. In het beoefenen van den Kristlijken Godsdienst, komt het, zijns bedunkens, Hechts op drie voornaame hoofdpunten', aan, te weeten op het geloof aan de Godlijke toezeggingen, op de gehoorzaamheid aan de Godlijke geboden, en op dén' eerbied voor de Heilige Schrift. Buddecs noemt deeze leerwijze de vreedcbevorderende ( Methodits Pacifica) (*). 's Mans doel heeft , wel is waar, een prijzenswaardig voorkomen bij allen, die geern zagen, dat het vuur der verdeeldheid onder de Kristenen voor eeuwig gebluscht waare. Dan of langs zul ken weg, als episcopius heeft aangcweczen , de vreede in' de Kristenkerk wel immer herfteld zal kunnen worden, is iets, dan bij mij zeer veele bedenking baart, en de ondervinding der tijden alleen zal leeren moeten. Het is ook, indien ik er mijn oordeel over zeggen mag, de verdraagzaamheid, die wij Kristenen in geval van onderfcheiden denkwijze , omtrent eikanderen te oefenen hebben, te verre buiten haare paaien gezet , wanneer men in één en hetzelfde Kerkgenootfchap van deszelfs leden en Van deszeis-publieke lecrsbren Hechts dit eenige vorderen wil, dat zij de Heilige Schrilr, (*) L. 1.1. p. 390.  der Syftematifche Godgeleerdheid. 305 Schrift alleen voor eenen regel des ge- XV7J. loofsen des leevens erkennen, en men dan eeuw* voor hec overige er niec zal op acht liaan, op hoedaanig eene wijze zij dien regel des geloofs en des leevens uitleggen, en welke gevoelens zij uit denzelven afleiden. Of liever hec is, mijns dunkens, hec Evangelie onëer aan doen, wanneer men , om verdraagzaam ce kunnen zijn omtrenr allen , die van ons in begrip, pen verfchillen, veele gewigcige waarheden, die door alle eeuwen heen, van der Aposcelen tijden af, hoogscnoodzaaklijk voor 'sménfchen behoud gerekend zijn, niec langer openlijk in hec Kerkgenootfchap van den leerdoel voorftellen, maar daar zal lanten, even als of zij ons niec aangaan, en zich flechcs maar bepaalen wil bij eenige weinige hoofdpunten , die algemeen van allen aangenomen zijn, maar toch ook dikwerf van allen gansch niet éénitemmig verklaard worden. Jk kan wel niec voonjitfpellen, welke de gevolgen daar van zijn zouden, doch ik vreeze, dat daar uit voortfpruiten zoude twijfelaarij, onvastheid in de leer, wantrouwen van lidmaaten op leeraars , en bij deezen zo wel als genen eene onverfchilligneid in den Godsdienst (*). —■ Dan laat ons tot hec werk (*) Dus oordeelde ik reeds voor drie jaaren. over hec plan van episcopius, ter verëeniging der bezondere Kristlijke genootfehappen, in zijn Sijftema , voorgedraagen , toen ik dit deel be. III. DEEL, V werk-  3©5 Beknopte Letterkundigs Gefchiedenis XVÏÏ. werk van episcopius wederkeeren. In lËtWc hetzelve worde de leer van den Godsdienst werkte; en even zo oordeel ik er nog tegenwoordig over, nietteger.fta.inde zints dien tijd voor eenige maanèen het Remonfirc.utfche Genootfchap dit plan van episcopius inec Wfcheiden aandringende redenen weder verleevehdigd heeft in eenen Ilrief yan hun , aan alle Trotejlautfcbe gemeenten in Nederland. Het beftek van eene aantekening ter deeze plaatze duldt, niet» dat ik mij tegen dat ontwerp van verbroeilering verder uitlaaie, dan ik boven gedaan heb: trou' ' wens er is deezer dagen van veelen zo veel tegen gefchreeven , dat mijne tegenbedenkingen daar door overtollig zouden kunnen worden gerekend. Aüeen kan ik niet voorbij er dit nog bij te voegen. Er is bij mij wel geene de minste twijfel aan , of daar is een tijd voor handen, waarin de Kerk van den Hecre jesus hier op aarde algemeen, en maar ééne, zijn zal; doch er is bij mij ook geen twijfel aan, of de gemoederen der menfehen zullen daartoe op eene heel andere wijze worden voorbereid, dan door onverfchilligheid omtrent veele waarheden van de leer des Evangelies. Jk ben het hierin volkomen eens met twee geleerde en oordeelkundige mannen, wier aanmerkingen over dit onderwerp onder die van zo veele anderen ook door den druk thands 2ijn gemeen gemaakt. De een is de bij ons met lof bekende ten broek. Deeze zegt in de Voorrede van zijne Kcrklijht Redevoering , over de Nuttigheid der waare en de Schadelijkheid der valfehe Filofofij , hl. 46 en 47, Zo die tijd nog moet vervuld worden , van welken jesus fpreekt joh: X :i6, viaarin het zal vjeezen iént kudde en één herder, zo geloof ik, dat wij dien gezegenden tijd niet kunnen naderen door eene onverfchilligheid omtrent de meeste waarheden (der leere) van den Kristhjken Godsdienst door te drijven , maar wel door ons meer èn meer te verè'enigan in het aanneemen van goede regels vaa gezonde redeneer-en-uitlegkunde, om daar door  der Systematifche Godgeleerdheid, %of dienst met de fieraaden van eene man- XVIL lijke wellpreekendheid , en op eenen eeuw*- vrijen deor den Bijbel beter te verftaarj, en daarop de leerbegrippen en de pr^ktiek van tiet Kristendom te bouwen." En de ander is de onbekende vertaaier ;ler twee brieven van wijlen joh: d av: hichaclh "ver de vtrie'ni'ging der Proteflan' ten. Deeze man wenscht in het Voorbericht, voor die vertaaling, ,, dat men flechts mooge ^portgtifl, om de waarheid van haare bekleedfelen Ztchllijk te ontdoen , de hoofdzaak van den Godsdienst (p« ed: Xil : 13 ) langs zo fterker •fcntedrTfrgen, en zodoende alle Kristenen in die denkwijze te brengen , waarbij eene JCerklijke verëcniging van zeiv,e volgen moer *' Vreezende hij wijders , dat. zonder dit, alle de poogingen » ter vevccniging van alle Kristlijke gesootfehappen niet flechts vruchtloos zullen aflopen , maar zelfs het tegendeel uitwerken. Voor het overige moet ik hier nog aanmerken, da: men, mijns bedunkens zeer partijdig handelt, 'met de tegenwoordige Remonflranten te willen verdenken van Icwa.itlc oogmei ken in h-t liaan na eene algemeene broederlijke yerëeniging onder de Proteftantfche Kristenen, eyen ais of hun genoo:fchap weezenliik heulen zoude met de Predilters van eene zogenoemde Neologie . die- het er op toeleggen , om de dierbaare E eeu-w. CLXXXVII. De tweede Remonftr antfche Sijstemafchrijver , die hier mee lof verdient genoemd te worden, is stefanus cur- celleus, Of de courcellics, ge- boorde van geneve, en eerst hervormd Pre- (*) In het vierde boek ten minsten verdecdigt hij op eene treflijke wijze de leer der Drieëenheid. Onder anderen laat hij zich dus uit QOpp. vol. I. f' 332et 333.) Primo certiun eft in fcriptura trium nominatim mentionem fierk, quibus natura divina tribuitur, Patris Jcilicet Filii, feu Sermonis aut Verbi e? Spiritus SanBi. — Sceundo , certum efl, tres hos in fcriptura non quidem diferte nominari', 'fed tarnen apertifimè defcribi tanquam VTraToKruf', vtp^ufhitx. èf perfonas proprie diStas, id eft, indi* vidua , fubfiftentia , vita, ixtelligentia , vuluntate 6? poten'ia praedita, operaque perfonarum vita, intelligentia , voluntate ê? petentia praeditarum txercentia- — Tertio, eertum efl, tribus bifee per* fonis divinitatem ftve divinasperfeiïiones in fcriptura tribui Et poftquam S. fcripturae locis liane thefim adftruxerit, ita pergit. Ilinc colligo mirum vidcrinon debere, 'ft tribus hifce perfonis una eademque natura divina tribuatur , cum iis fcriptura divjnas iftas ferfeèiiones , quae naturae divinae funt, tam exer- ( te adtnbuat. En in vroeger tijd was hij niet minder afkeerig van het gevoelen der Sociniaanen en der Unitarisfen. Toen ten jaare 1614 r.£1nier telle er aan dacht, om het werk van servet, de Trinitatis erroribus, in het Nederduusca overtezetten, en h j d-it voorneemen aan episcopius bekend had gemaakt, ontving hij daarop van deezen ten andwoorde een' brief, waarin onder anderen deeze hartlijke woorden werdeii aangetroffen. ObftupuiprofeBo êf cohorrut, cum prppofitum. V 3  31 o Beknopts Letterkundige Gefchiedenls XVIÏ Predikant op hec lusthuis fontaineeeuw-Bleaü, voorts te amijens, en daarna tot de Remonflranten overgegaan zijnde, Moogleiraar'in de-Godgeleerdheid aan het Kweekfchool re Amsterdam, en de opvolger van episcopius; ge' ftorven den 22 van Bloeimaand 1659, in den ouderdom van even over de drie en zeventig jaaren. Deeze geleerde man was meê de eerde , onder de Remon- ftran- veflrum de edendo in lucem auBore hoe , c? verna* culum faciendo ex literis tuis perciperem. ltane; mi vir! lalem lihrum & hoe faecutot Quid agitis & fufcipitis? Satisne fubduBa rat ion e; lihrum inquam tam varii erroribw , 3? fpeeulationibus , nefeio an magis metaphyficis , quam Talmudicis rsfertum, tam perieulofum & noxium , etiam ab orhe toto damnat urn S» reprobalum; et quidem hoe tam exulcerato faeeulo tam tubido & commoto ? . . . Anima faltem mea non veniat in confilium vegrum ! Vide Epifl: Praeft- l iror- p. 420. Verg. g e r« des Twee Verhand bl 86. Deeze woorden te. kenen voorwaar geen' Sociniaamcbgezinden of Unitaris. De verdenking, waaronder bij lag, grondde zich voornaamlijk op het verkeer , 't welk hij gehad heeft met eenige Sociniaanen , die zich nu en dan hier inde Nederlanden ophielden Maar in plaatze van daar uit iets ten nadeele van episcopius, betreklijk zijne Godsdienstige gevoe. lens, te bewijzen , wordt integendeel verhaald, dat door dat verkeer van episcopius met de Sociniaanen bij zommigen van dezelven het SociMtanismus werklijk afbreuk geleeden hebbe. Jo- NAS slicht ing en mar Tl kus ruar.us zijn beiden door de redenen van episcopius overgehaald tot de gevoelens der Ilemonftranten aangaande de kracht van krjitus dood. Zie t heven van episc, door ,an Umbop,ch,s «• 329 en 3.40..  der Systematifche Godgeleerdheid. 31 f flranten, die de wijsgeerte van desc ar- XVII. te s beoefende, en daarin geene geringe eeuw. vorderingen gemaakt had (*), Als Theologant , welken naam hij, wegens zijna Godgeleerde kundighedon, tea vollen waardig was, heeft hij begonnen te fchrij. ven een werk, getij'teld Itiftitutiöncs Religionis Chriflianae, Lib. VU, maar heeft, even gelijk episcopius, het zelve niet voleindigd. Hetzelve is onvolkomen te vinden in zijne Opera omnia* die te amster dam zijn uitgegecven door van limborch ten jaare 6T5. Dit onvoltooid Sijstema is ook in het Nederduitsch overgezet, en als zodaanig in het licht gegeeven te leijden ten jaare 1678. In het zelve worden, volgens eene afdceling in zeven boeken, de leerftellingen der Arminiaanen eenvoudig en ongekunfteld voorgedraagen, ponder invoegfe.s van fchoolfche fpiisvindigheden. Ook treft men er in aan veele Bijbelkennis en uitlegkunde. Doch het is meer of min doortrokken met den zuurdeegfem der Sociniaanerij; en dit heeft het werk bij veelen merklijk in waarde doen daalen. Curcelleus is een der'eerde geweest, die het Socinianismus met de Armimaanfche leer heeft (*) Zie bruckers a. b. III. Si: hl. 78a. — cartesii Principia Philofopbica tranftulit ex Callica in linguam iatinam. V 4  3 r * Beknopte Letterkundige Oefchiedenis XViï. heeft poogen te verëenigen (*) Van Eeuw.curcelleus hebben wij, behalve* ver- C*) Vide b u d d. I. t. t. p 379, PFAFFII / p. a63, walchii f l I. p. 2z9 DOE. deri /. /. I ^> 334, s e i l 2 r r/„0/ Z)0^, iW. ƒ». 15Ö et HEiNit, /. / p, 39I- c» ' cel leus kan van Socinianerij zo goed' niet worden vr,j gepleit , als episcopius Over 't geheel genomen kan men wel niet zeggen dat lii] een Sociniaan geweest zij; dan ten aanzien van eenige leerpunten , zo als onder anderen van de voldoenmg, fchi,m hij het met de leer van f socinus toch vrij wel eens te zijn geweest" Ook is het hekend uit de brieven vau m „ „ " ros, door zeltnp.r uitgegeven, dat curcel leus verfcheiden SetcMaanfche boeken te a m s t e r d am bij de Boekhandelaars & h a a uwheeft Laten drukken; e» zulks ftrekt immers ten genoegzaamen blijke , dat hij der Sociniaanen, zaak bevorderde Vide zeltner, Hifi, CryptoSoc,»: Alurfim, T II. p. 32 Perfona,, Efentiae, etc. Opp. Tinol: p 6,3. J„ de Verhandeling laat zich onder anderen met vrij fterke bewoordi.^en du.s uit. faij^mumum efl , me Mtitrinh Wh  der Systematifche Godgeleerdheid. 313 verfcheiden andere werken ■(*) , ook XVII.' nog een kort begrip der Zedekunde , 9 eu w. 't welk onder den "tijtel van Sijnopfis Ethices m zijne Opera Theologica wordt gevonden. CLXXXVIII. 't Gene aan episcopius en cr* celleus niet is vergund geworden, heeft filip van ' limborch moogen genieten in het bearbeiden en uitgeeven van een volledig Godgeleerd Sijstema. Deeze man was een kleinzoon van rembert bisschop, den broeder van s 1mon episcopius, en gebooren den 19 van Zomermaand 1633. Hij was een leerling van den genoemden cur. celleus, en had ook te utrecht geftudeerd onder voetius. Hij is eerst geweest Predikant onder de Remonflranten te gouda van het jaar 1651 tot i66j, toen hij als Predikant onder de Remonflranten te Amsterdam beroepen werd; waarna hem in het volgende jaar het Profesloraat in de Godgeleerdheid aan het Kweekfchool aldaar is opge- terium ejfe, id efl Patris, Filii & Spiritus S. ad erfarium , feu ertl/odexam de Mis doctrinam in facris libris patefrBam ullalenus impr-bare. Abfit ! eam potius vellem fanguine meo obfignare , ft quando me Deus hoe honore dig:.aretur C*) D-zeiven worden ailen opgeteld in de BiblUth. Remonftr. van caTtenüukch, p. 48. V 5  3 ï 4 Beknopte Letterkundige Gefchiedenh XVIL gedraagen, 't welk hij met veel roenis eeuw waargenomen heeft tot het einde van zijn leeven; zijnde hij geftorven den 30 van Grasmaand des jaars 1712, oud bijkans negen en zeventig jaaren. Onder zeer veele Schriften , welken hij uitgegeeven heeft (*), munt uit zijn bovengedacht Theologisch Sijstcma, 't welk gecïjceld is , Theologia Christiana ad praxin pietatis ac promotionem pacis Christianae unice direcla. Ongeveer tien jaaren is dit werk onder zijne' handen geweest 't is door hem voor het eerst uirgegeeven te Amsterdam ten jaare 1686, in 4. Naderhand is het vericheiden maaien in Folio gedrukt, als te amsterdam 16o$, I70C, I715, I73°* en te bazel 1735. Bij de vijfde uitgave, welke ik gebruik , vind ik gevoegd de lijkrede van j. clericus op van limborch, en eene Relatie Hïflorica de origine & progresfu controverfiarum in faederato Belgio de praedeflinatione (f). Dit Sijstema is voorzeker het beste, altoos het eenigst volledige, 't welk een der Remonflranten in deeze eeuw geleverd heeft. In t het (*) Zijne Schriften worden allen opgeteld in de Eibl; Remonftr. van e a tuk bc/rch , pag. 102—105 (f) Dit Bijvoegfel is ook in het Nederduitsch vertaald en uitgegeeven te Amsterdam in 't jaar 1715 in 8., met eene Voorrede ter verdeediging der Remonflranten tegen de befchuldigingen der Contraremonstranten.  ■üer Syftematifthe Godgeleerdheid. 315 hec opftel is eene duidlijke kortbondig- XVII.' heid, in de voordrage eene fchoone or-aEuW. de, bij hec kiezen van bewijzen veel oordeels, overal leerzaame opmerking, en doorgaans onpartijdige gemuatigdheid. De iteliingen van anders denkenden worden er dikwijls met hunne eigen woorden in voorgefteld. En te gelijk Wordt met de geloofsleer eene seheele fchets van de Kristlijke Zedekunde opgegeeven, waarbij het gebruik der waarheden wordt aangetoond Sn het behandelen der Zedeleer daken , de Revionflranten diens tijds, en voornaamlijk van liMborch, boven anderen uit. De leer van het eigenlijke Arminiamsmus wordt er wijders zuiver in voorgedraagen. De Schrijver is ten aanzien van Sociniaanfche begrippen zeer omzichtig- Hij was een vijand van het ÓV cinianismus (*). Het ganfche beloop van dit fchoongefchreeven zamenitel komt hier op uit. Hetzelve is afgedeeld in zeven boeken. En ieder (*) Zulks zal onder anderen den leezer genoegzaam kunnen blijken uit het gene hij Lib: VI. C. XI. J XI. ten aanzien van het gevoelen der Sociniaanen over de opftanding der geftorven menfehen fchrijft, Uuic peiniciofae , dus drukt hij zich uit, ac peccatis . qitin et celeribus quibusvis feneftram aperi'enti fententïae patrocini%im fuum acoommodarunt DoSores quidam a F. S o c I N o , quibus Socinianorum nomen efl ind'n Vnde et ipforum Eccle[ia haStenus male audivit, Mt dogmalis adco exitialis patrona.  315 Beknopte Letterkundige Gefchiedenii XVIL der boek heeft onderfcheiden hoofdfluk*euw. ken. In het eerde boek wordt gehandeld over de Heilige Schrift. In het tweede boek over God en de Godlijke werken. In het derde boek over de verlosfing. In het vierde boek over de voorverordening van God. In het vijfde boek over de geboden van het nieuwe verbond. In het zesde boek over de beloften en bedreigingen van het nieuwe verbond. En in het zevende boek over de Kerk van jesus kristus. Van hec ScholafHeke in de Theologifche voordrage becoont hij zich gansch geen vriend te zijn , zo min als alle andere Remonflranten. Terftond al op 'de eer„ 11e bladzijde ziet men zulks ten aanzien van de bekende onderfchciding der Godgeleerdheid in eene Theologia Archetijpa en Effijpa, eene voorbeeldige en afbeeldige Godgeleerdheid, welke onderfchciding hij gansch en al afkeurt, en met recht voor onëigenaartig houdt. En vervolgens ziet men zulks door het geheele werk heen. Ten blijke, dat hij een regezinnig Remonftrant, maar geen liefhebber van ^choolfche fpitsvindigheden zij, leeze men bij voorbeeldzin het 'tweede boek het twaalfde hoofdftuk over de Drieëenheid. Omtrent dit leerftuk denkt hij even, gelijk arminius, en gelijk in 't algemeen de Proteflanten, doch daarin vcrichilt hij van zommigen der laatstgenoemden,. dat, hoe krachtig hij ook hetzelve cegen de Unitarisfett be-  der Syflematifche Godgeleerdheid. 317 bewijst , hij zich van alle diepuirpkü- XVIL zende navorfchingen over hec bellaan BEü van den drieëcnigen God zoekt te wachten, en zich eenvoudig bij de Heilige Schrift houdt (_*). Wijders vergeet de Schrijver niet , om de leer van zijn Kerkgenootfchap te verdeedigen tegen de Contraremonjlr anten, welker tegenwerpingen hij poogc óptelosfen: en zulks doet hij mét veel gemaacigdheid. Zijne bewijzen eindelijk, uit de Heilige Schrift ontleend, draagen blijken van zijne verstandige uitlegkunde. Hier en daar echter begaat hij in zijne Exegecifche aanmerkingen misdagen, die den gevolgen, daar uic afgeleid , van alle kracht - berooveh (f). Doch deeze misflagén zijn Ojiod ft quis quaerat (ita. difierit Lib: II. Cap. XII. 5. XXVII.) quid fit generatie ac Sfiratio divina, et quo inodo a fe inviccni differanft, 'quo aSu Deus genera-uit Filhim, et emtfèrit Spiritum fanctum , aliaqne , quüe curinfe in Scholis folent ventilari et audalter decidi? Rtfpo'idsmus , «os id ignorare; et quia id Deus nufpiam in vtr* bo fuo dcclaravit, nos id nee inquirerc paffe, nee veile; fed in fimplici hae fide , in fcriptura nol bis tradita, acquiefcre. (t) Zie hier er een enkeH ftaaltjen van. Lib. V. Cap. III. §. VIII, zoekt hij niet Schriftplaat, zen te betoogen , dat tot het doen van goede werken niet noodzaaklijk verëischt wordt het ge» loof in jp. sus kristus. Onder deeze Schrift, plaatzen haalt hij ook aan 't gene lok.as Hand: XVI : 14 van lijdia fchrijft, te weeten, dat zij God diende' en hier over redekavelt hij deezer voege. Zij diende God reeds voor het onderwijs , 't welk zij van Piums genoot , en dm  318 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII zijn meestal meer toetefchrijven aan de Eüuw.coen algemeen heerfchende wijze van Bijbelverklaaren , dan wel aan bezonder gebrek van doorzicht. — Tegen dit Sijftema van van limborch heeft KRisTOFFi-L franck uitgegeeven zij-, ne Exercitationes Anülimborchianae, KiLONii 1694 in 4. —■ En als een Supplement op hetzelve mooge men aanmerken het bock van adkuan van cat tenbukgh, getij teld Specilegium Theologiae Christianae ph. a lim- bokch, dus voor haarc bekeering. Hier volgt dan uit, dat zij een gotd werk deed, zonder dat zij geloofde in jesus kristus. 't Bewijs rust op het denkbeeld, dat zij als eene Joodin God van harte diende en Godsvruchtig leefde. Zonder ons intelaaten in een;;' oordeel over het zedelijk beftaan van deeze vrouw , voor haare omhelzing van den Kristlijken Godsdienst , metken wij alleen aan, dat de fpreekwijze , zij diende God, of zo als er in het Grieksch ftaat, o-f/3cf/>iu tc» ©ga», flechts dit te kennen geeft. ,, Zij wat eene prol'elietin," dat is, zij diende of vereerde den waaren God, in tegenllelling der Heidenen, die den waaren God niet kenden. Zij diende of vereerde dus geene afgoden, maar Jehova, den God van hemel en aarde, dien de Jooden vereerden, in wier Kerkgenootfchap zij als eene Profelietin of Joc dengenoote -aangenomen en geduld werd. Mea vergelijke hier hand: II : 5 , XIII : 16, en 43. Op de laatstaangehaalde plaatze leest men van Godsdienstige Joodengenooten, deeze benoeming duidt aan 'Joodengenooten die den "waaren God ver' terden. Dit in aa'nmerking genomen zijnde, zo vervalt het geheele bewijs voor de ftelling nopens de beftaanbaarheid der goede werken, zonder geloof m jesus kristus, uit de gemelde Schriftplaatze ontleend.  Her Sjflematifche Godgelesrdheid. 310 borciï, en uitgegeeven te amster- XVIL dam 1726, doch dair van, zo wijaËuWhoopen, bij eene nader gelegenheid (*j. CLXXXIX. Nu doet er zich aan ons op een werk, 't welk wel twijfelachtig is, of hier vermeld dienc te worden, wijl men eigenlijk niet regt weet, wie de Schrijver van hetzelve is, doch daar de meesten van meening zijn, dat het opgedeld is door johannes clericus, Hoofleeraar in de wijsgeerte en in de KerkIjjke gefchiedenisfen onder de R&mks^ firarJan te Amsterdam, Hebben wij het selve nergens eene voeglijker plaats kunnen geeven, dan hier. Zommigen hebben wel voor den Schrijver van hetzelve gehouden van limborch, doch de nieesten houden er met veel meer grond den genoemden clericus voor Deeze clericus , of; zo als hij eigenlijk heette, le clerc was, gebooren te g & n & v e ten jaare 1657, werd Hoof. ieeraar te Amsterdam, ten jaare 1684. en (*) Zie over van umbohchs Sijftema *udd: /. / I. p. 379 en II. p. u6"8, Vaw t 1 l Bihl. Th. p 90, p f a f f 11 1. I I. p. 263 , walchii/ l. I. p. 289 et 2<)0, adr. a cat- tenburch Bibl. Remonftr: p.'ioz, doeberl. /. /. I. p. 234, wieme ij er. 't a. b. II. hl. 13 en heinrich 't a. b bl. 392. Cf Men verg. het gefchrift, getijteld Elogtt Hiftsriciut de feu Mr. jean U cleic, p. 23,  ■ 220 Beknopte Letterkundige Gefchiedenii XVIL en ftierf aldaar ten jaare 1736. Het werk, eeuw. waarvan wij hier gewaagen moeten, was getijteld libekii de S. amorf Epiflolae Theologicae, in quibus varii Scholaflicorum errores cafiigantur, en is uitgegeeven te saumetjr, — altoos hetzelve denkt men dat bedoeld wordt, door den naam Irenepolis, die op den tijtil fla t, ten jaare 1679. In dit werk ziet men eene nieuwe grondichets getekend van een Theologisch Sijftjbma, . die bl. 195 begint. Er wordt daarin zeer geklaagd over de gewoone en gebruiklijke leerftelfels, en over de meenigvuldige gebreken en leemten, die 'er in dezelven heerfchen. Voor het overige zal het tot eene proeve verftrekken ' van eene beter leermethode. De orde, welke er in gevolgd wordt, is geheel anders, dan men in het algemeen doorgaans ziet in acht genomen. De Schrijver begint van de Schepping der wereld. Wijders daalt hij af door alle de belangrijke tijdvakken der heilige gefchiedenisle heen tot op het leeven en de daaden van jesus en de Apostelen. Men zoude deeze manier van voordragt kunnen noemen eene Bij bels ch Hijlorifche leer" wijze. Het voordellen der leer gefchiedc op eenen ongekunfteldcn trant: en van het gemaklijke wordt men allengs opgeleid tot het moeilijke. Voor het overige ziet men er in, dat de Schrijver er zich op toelegt, om de leer der Remonflranten te verëenigen met het Sabel»  der Syflematifche Godgeleerdheid. 3SI bellianismus (* ) , en met zommige S«- XVIT. ciniaanfche gevoelens , zo als onder an-E£Uv/. deren omtrent de erfzonde (f). Dit werk van clerici's heeft getracht te wederleggen h. s. cijprianus in zekere Akademifche Verhandeling, verdeedigd onder j. a. schmid, te hülmstad, ten jaare 1699 (S). CXC. Eindelijk moeten wij nog verflag doen van -een werk, dat ongemeerten lof waardig is, en bij de meeste geleerden gevonden wordt; dit is het Werk van den onvergclijklijken hdgo de groot , getijreld De veritate Religionis Chriflianae. Dit werk is wel eigenlijk geen Sijftema der Godgeleerdheid, maar eene eènvou- di- (*) Tres in unica Divina eflentia Perfonas ex«' ponir. auctor per ties modos cogitandi Epiji.: I. p. 18 et.feqq. Epift HL p- 103 , et feqq. Eius fententia huc redit. ,, Cum Deus de variis uno eodemque tempore propter infinitatem cogitare pofiït, in Deo poteft concipi pater , five natura divina, certo quodam modo cogitans, filius & Spiritus fanétus, feu eadem natura duobus aliis modis cogitationes effbrmans " Statuit clericus, doctrinam de S. S. Trinitate immotis rectae rationis fundamentis inniti, nihil bic efle «x»t«« >vrt>y, refutans firriul eos, qui dicuri't, hfinitum a nobis capi non poffe. (f) Epijl: VI p. 153. (§) Conf. B « d d: /. /. I. p. 387 et 3»8. mosh: Polyh. 11, p. 553 et fïAfrn /. I. h p. 239 et 265, lli. deel. W  32a Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVIL djge verdeediging van dc Krisrlijke Gods-e £ v w. dienstleer tegen de Heidenen, de Jooden en de Mahomedaanen; doch daar hetzelve als een voornaame grondflag van dé Godgeleerdheid aangemerkt, en hec den beoefenaar dier edele weetenfehap dieswege niet te ernstig kan worden aangepreczen , moogen wij hec hier niec met Stilzwijgen voorbij gaan. De groot is bij allen, die eenige bedreevenheid in de kerklijke en wereldlijke gefchiedenis hebben, te over bekend, om tot zijnen roem hier veel van hem aan te merken. Hij was de voorcreflijkile geleerde van zijnen tijd. In het vak der Godgeleerdheid en der Scaatkunde heefc hij fchier zijns gelijken niec gehad , onder alle zijne landgenoocen. Hij was den Remon/franten zeer coegedaan ; en deezen droegen hem een allergenegensc hare coe ; hij werd bijna als eene Godsfpraak van hun geëerbiedigd (*). Hij was gebooren ce DELFT (*) Hij worde van de Geleerden doorgaans genoemd c&otius Arminianizans. Doch of hij altijd dien naam heeft kunnen draagen, is, wanneer men onpartijdig oordeelen zal, bedenklijk. Niemand fcliijnt eigenlijk regt geweeten te hebben, welke Godsdienstleer hij ftandvastigvoor y.ichzelven omhelsde Voetius noemde hem Viruni dubitte éV variatae re'igionis. Vide hoffm: L. Univ. fub art grot. t. h. van den honert tekent hem als een' Indilïerentist die , even gelijk na hem in Engeland de beruchte uobbes , den Godsdienst alleen van den Staat wilde afhang. / lijk gemaakthebbeii; en dien 't zeiven even veel was, welken Godsdiensthij omhelsde. Zie van den ho.  der Syfïematifche Godgeleerdheid. 323 delft den 10 van Grasmaand 1583, en is, XVIT. na een allerloflijkst leeven onder het genot eeuw van veel zoets, maar ook onder het fmaaken van veel zuurs, geleid te hebben, gekorven te r o stok den 28 van Oogstmaand des jaars 1645 , in den ouderdom van twee ën zestig jaaren. Van zijne meenigvuldige Schriften melding te maaken, is hier onze zaak niet; alleen vordert ons oogmerk, te beoordeelen zijn boven genoemd Boek, De Veritate Religionis Chriflianae. Dit boek is oorfpronglijk van hem opgefteld in Nederduitfche ver- fen, MOKERT) krist, afkomst Uit D a v. bl. 52$. En menage, een Fransch Dichter, zegt elders , C Zie foppens Bibl. Belg. fub art: huc. grot:) dat, gelijk smijrna, rhodus, colophon, sa. lam na , ion, ARros, athene enz. , onder eikanderen oulings twistten over het Vaderland van homerus , even zo ook de Arriaanen , de Sociniaanen , de Arminiaanen , de Lutherfchen , de Kalvijnisten, en de Roomschgezinden , met eikanderen het niet konden ééns worden , over den Godsdienst van de groot, naardien elk zich liet voorftaan, dat hij zich het meest bij deszelfs partij gevoegd hadde. De Roomschgezinden inzonderheid verheffen er zich zeer op, dat hi| tot hen behoorde, zo zij meenen Henr: valesius zegt in zijne Oratio in Obitum d. petavii, Patif babitae anno 1653. Quid non pratjlitit petavius, ut elarijfimum virum hugoneh crotium ad Catbolicam commupionem adduceret ? Erat Me quidem minime a nobis alienus , ac paene nofter; quippe qui doUrinam Trid Concilti in omnibus fefe smplttii, palam p' ofiteretur. ld unum fupererat, ut Ecclefiae Sacrarium in' greffus communioni noftrae fociaretur, quod Me, nefcio quas eb eaujfas, dum ad Catbolicae fidel  32 4 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis AVU. fen, toen hij op het Kasteel loeveeeüw STBtN als een gevangen van Slaat zijnen tijd nuttig doorbragc. Hij vervaardigde het ten diende van zeevaarenden, die hetzelve van buiten leeren, en, al zingende, een zuiver begrip van de Krist-* lijke Godsdienstleer bekomen hebbende, volgens des grooten mans oogmerk , tevens daar door in Ihat konden worden gefield, om onder allerlei natiën, voornaamlek onder de Heidenen , en Mahomedaanen het Kristendom voort te plan• ter. unitattm plurimos fecum fperahat addiiccrc, con. fylto differebat.Vide foppensii Bibl. Belg. I l. Dan wat hier ook van zjjn in pof e, en wat rnen ook van brotius, ten aanzien van zijue geloofsbelijdenis denken wil, hij was voorzeker geen' Roomschgczinde, in dien nadruk, als va. lesius hem hier fchetste, en ook geen Indilïerentist. zo als van den ii o n e r t hem af kleurde; hij was misfchien wel in het Godsdienstige een Ecleticheus, zo dat hij voor zichzclven geloofde t gene hem aanftond , eu waarvan hij zich ovenu'gd gevoelde.' Met dit alles hebben wij hem hier onder de Remontlranten moeten rangfchikken, omdat hij doorgaans onder dezelven geteld wordt. Van cattenburch plaatst hem ook onder dezelven in zijne Bibl. Script. Remonflr. p 73. Zijn broeder wuiim de groot is ouderling in het Remonflrantfche Kerkgenootschap in den haag geweest; en ook zijne vrouw Maria van reigersberg, die hem overleefd heeft, is in den haag, waar zij na zijnen dood •Woonachtig was, in de gemeenfchap der Remonflranten overleeden. Verg cattbnb. Bib!. Rem. P- pi en Leevensbef -van Nederl. Mann. en t'; nawen II D. bl. 41 en 4a.  der Syflematifche Godgeleerdheid, 325 ten C * ). Terftond na zijne merkwaardi- XVIL ge vlagt van loevestein gaf hij het eejjw. zelve in het licht; waarna het van tijd tot tijd verfcheiden maaien herdrukt is. De tijtel er van was Bewijs van den waaren Godsdienst in verzen gefield. Hierop heeft hij zelf het in het Latijn overgezet op verzoek van ïi i tt r on ij m us big non, zijnen vriend, toen hij in parijs was; waarna het uitkwam door de bezorging van c. j. vossius, zijnen voormaaligen leermeester, ten jaare 1627, zonder aantekeningen. Doch in het jaar 1640 gaf de groot zelf het op nieuw uit met verfcheiden aantekeningen , met merklijke verbeteringen, en met eene opdragt aan den genoemden bignon. Deeze uitgave gefchiedde te parijs; dan als zodaanig werd het vervolgens herdrukt op meer andere plaatzen, herhaalde keeren. Te amsterdam bij voorbeeld werd het herdrukt 1657, i(j62, 1674, 1684, en 1696. Naderhand ten jaare 1709 kwam hetzelve in het lichtste Amsterdam dooide (*) ,, Propofltum mihierat," fic fcribit crotius Lib. I. j. V. ,, omnibus quidem civibus meis , fed praecipue navigantibus, operam navare uiilem, ut in longo illo marino otio impende* rent potius tempus, quam quod nimium multi faciunt, fallerent. Itaque fumto exordio a laude noftrae g-entis , quae navigandi folertia caeteras facile vincat, excitavi eos, ut hsc arte, tanquara divino beneficio, non ad fuum tantum quaeftum , fed et ad verae , hoe efl . Chriftianae Religionis propagjtionera uterentur 1" W 3  326 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. de bezorging van johannes cleriEEUWiCUS, die er veele geleerde aantekeningen bij voegde, en het met eene verhandeling verrijkte, de Eligenda inter disfentientes Chriflianos Sententia. Clericus had in die verhandeling, zo men voor gaf, 't eene en andere gefchreeven, 't welk den IndifFerentisten niet ongevallig kon zijn; en dit bewoog hem ten jaare X724, het werkjen van grotius bij eene tweede uitgave te vermeerderen met nog ééne verhandeling contra indifferentiam Religionum. Intusfchen- had hij reeds ten jaare 1717 het werk met eenige nieuwe aantekeningen, boven de reeds uitgegeeven in den druk van 1709, verrijkt, en als zodaanig in 't licht gezonden. Deeze nieuwe aantekeningen vindt men ook in den gemelden druk van 1724. — En als zodaanig komt het werk van de groot thands nog meestal voor; zijnde van hetzelve de laatfte uitgave hier te lande, zo ik meen, gefchied in den haag ten jaare 1734. In duitschland is ook dit werk van de groot verfcheiden maaien uitgegeeven; als ónder anderen te leipsich ten jaare 1709 door de bezorging van e. s. cijprianus, en ten jaare Ï726 met eene Confultatio de ligenda inter Chriflianos ereligione diffidentes fententia\ en voomaamlijk te jena ten jaare 1726 door j. c. koecher. Wijders is het werk in veele taaien overgezet. Uit het Latijn is het vertaald in het Nederduitsch, en als zodaanig  der Systcmatifche Godgeleerdheid. 327 nig uitgegeeven onder anderen teu jaare XVII. 1696 en 1728. Deeze Nederduitfche e eu v? uitgave verfchilde van het oorfpronglijk opftel , 't welk ook in 't Nederduitsch was uitgegeeven, vooral daarin, dat dezelve in onrijm was. Voorts is het werk vertaald, en als zodaanig uitgegeeven, in het Engelsch , Fransch, Hoogduit sch, Beensch, Sweedsch, Hongaarsch, Hedendaagsch Grieksch, Perfiaansch, Maleitsch, Chineesch, en Arabisch, cn dus de geheele wereld door verftrooid geworden. In het Fransch is het wel vijfmaaien, zo men verhaalt, vertolkt, en uitgegeeven (*) , de laatfte keer door eenen le jeune, die om den Godsdienst uit frankrijk hier na de Nederlanden gevlugt was, te utrecht ten jaare 1692. In het Hoogduitsch is het tweemaalen vertaald , ééns in rijm, en ééns in onrijm. Dan genoeg van de bezondere uitgaven en vertaalingen deezes werks. Intusfchen ziet men , hoe zeer dit werk in waarde is geweest bij het grootfte gedeelte der geheele Europifche natie. Het oogmerk van de groot, in het gemeen maaken van dit fchoon gefchrift, was, om de Evangelifche waarheid , gezuiverd van alle bijbegrippen en van alle aanfmeerfels der Scboladiekerij in het helderst licht te plaatzen, en daar door aan het rijk van jesus voordeel toe- (*) Zie de Leevensbef- van Ned. Mannen en. Vrouwe» , II. 18. W 4  3a8 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVIL toe te brengen in het uitbreiden van d^n EEUw.Knsthjken Godsdienst onder de Heidenen, en Mahomedaanen. In Engeland, en elders, maar voornaamlijk in ons Vaderland heeft men dit boek verdacht gehouden van Socinianerij (*),- doch het heelt niet ontbroken aan geleerden , die des grooten Schrijvers naam en eer moedig en gelukkig van die verdenking hebben vrij gepleit (f). 't Werk is verdeeld C*) Maresius onder anderen heeft de groot van Soctmanerti befchuldigd; zie budo: .'t a. b. '2°8; °an maresius was een Kettermaaker - wen heeft dee,e niet al den lak van Socinianen., aangewreeven ? Evenwel voetius , en deszelfs aanhangers fch.jnen ook de grgot daar van betijgd te hebben. Altoos de groot fchreef ^Va*re0atf3Vn V3n Zijne brieven CEpiflt *44r,o; 1fu°"f- BA'JLE D' mnae, _ qut Soanianus efl Voetianh, — Mc pro tan non __ Uic ^ f ; P « SitwfcT* dat de naam v,n fchii tnsfH ni£t fleChtS voor h« ver- voo dc \ uJrnVS " C0CCE'"S< m.» zelfs voor den langduurigen twist tusfchen voptius en makesius. Men verg. hier onze aanmerk 1 m het tweede deel, */ i0o Dan n> *I'ral-rMn« hier door feS^» ,LTb^ld «vM«r?e,^nHijk,,eeriingen van vo«™., s; las 1 34 ^g1""31- te utrecht geworden l zi ne r° ""f da,"igen' welk«' *hoo» b gewoond e" h"" f? AkadeB,ie "immer ,,adde» te liin Li» VerkIaarden van zijnen aanhang /efel ooi Zl L t0SV°g Z° zeer.b«iten de Hoo? gefchool geen bezonder gevolg kan gehad hebben. tiidite VeJdTklne m°eC 00k A alle onpar tai« ::'te TS 'S M*ns verdiensten haaien grond verliezen , wanneer zij uit zijne Schrif-  der Syflematlfcïie Godgeleerdheid. 329 deeld in zes boeken. Jn 'c eerde wordt xVTI. beweezen, dat er één God is, dat hij ;dle£EÜV^# volmaaktheden bezit, dat hij al het gefchaapen regeert , en dat dé zielen der menfehén onderflijk zijn. In het tweede boek wordt beweezen , dat de Kristlijke Godsdienst de waare Godsdienst zij, en dat dezelve boven alle andere Godsdiensten uitmunt. Dit [laatde wordt triflijit be- Schriften de dnidlijfcfte blijken van ziinen afkeer van alle Sociniaanfsbe leerftellingen zien bijgebragt. Op meer, dan e'éne, plaatze betuigt hij ronduit , dat hij de Sociniaanen voor de ergde vijanden van het Kristendom houdt, en hen den , naam van het Kristendom onwaardig acht. Dus fchreef hij bij voorbeeld aan den Leijdfchen Hoogleeraar a. wal/ijjs (Jvide Opp. w»l«i T. II. fol. 399 & conf- geRdes tiv:e Verband, bl- 97-) Samofatenianos . H. 84 en 85. (f) Verg. van vloten Alg. lal. voor zijne Bijbclvcrk., H. 7. X 4  344 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. deeze eeuw , veel van haare achting en EEuw. waaide verlooren heeft, welke zij had in de_ eerde tijden na de hervorming. De ijver voor de waarhad deed den ijver voor de deugd verkoelen, zo dat men zich weinig over het bevorderen van dezelve fchcen te bekommeren. Amesius, g. voetius, hoornbeek, w. teellinck, dirk br a" kel, willem brakel, looden- steijn, en anderen zochten zeker hier. in verbetering te bewerken, en als het waare eene daadlijke hervorming doortezetten, maar met een ongundig gevolg; zij kreegen weinig helpers en medearbeiders (*). „ VVaarfchijniijk," zegt ze- C*) De beven genoemde mannen hebben ten aan. zien van de ptaktiel: der Godzaligheid, welke zij onder hunne tijdgenooten zochten te verlevendigen , de beste verdiensten gehad. Inzonderheid zijn t e ï t l ï n c k en l o o d t. N s t e i j n krachtige ijveraars hierin, geweest. Ontalrijk zijn fc praktikaalc werken., welken teellinck [in druk uitgegeeven heefy zij worden voor een groot gedeelte opgenoemd door La ru e 'in ' het gelette: "d Zeeland ,' tl. 336—538. Ik eiïnner mij, eens eene verzameling van alle zijne Schriften gezien te hebben, dezelven maakten eene kleine Bibliotheek uit. Zi;r,e tijdgenooten namen het hem echter niet in dank af, dat hij zo veele Schriften van eenen prakrikaaien inhoud uitgaf; altoos hij kon het uit dien hoofde niet ontgaan , dat zommigèn hem hielden voor iemand , die den Remonflranten hcinilijk in de hand werkte Uit de meeste van zijne Schriften heeft s. r i d d eRUs, Predikant te Rotterdam het pit en merg gehaald in een boek, getjteld,.'de menscb Gods,  der Syftematifche Godgeleerdheid. 345 zeker Schrijver (*), „ zoude men wel XVIf.' verder gegaan zijn, indien zommigeniEUw«, leeriiaren niet de gedachte bekroopen hadde," „ „ zo zouden wij te veel overéénkomst hebben met de drijvers van den vrijen wil»'''1 en juist daarom werden de gewoonde en meestgepaste middelen veronachtzaamd. „ En deeze aanmerking is gegrond; de ondervinding in die tijden leerde dat maar al te zeer; de genoemde mannen , die het geern anders zagen, waaren niet in ftaat, ter gen den droom der vooröordeelen, gelukkig , opteroeijën; en zommigen van hun, die er nog al 't best in fcheenen te Gods, en ui'geg?even té Rotterdam 1658. Teei linck ftierf, a!s Predikant in de gemeente van middelburg in zeeland, den 8 van Grasmaand des jaars 1629, oud vijftig jaaren. En wat LOOBBKSTEijN aangaat. Deeze muntte ook zeer uit boven zijne tijdgenopten in het aandringen op de praktiek der Godzaligheid. Hij beklaagde zeer het verval der zeden , en bedroefde en zich over, zo als xle befcheiden Kerkher. vormer, bl. 17 uit 's mans Schriften aantoont, dat veele, ja zelfs aanzienlijke leden van Zijne kerkgemeenfehap, grootendeols wegens het zedebederf in dezelve , zich van haar afgefchciden en een afzonderlijk Kerkgenootfchap gedicht hadden. Hij zelf zocht daarom iriet mond en pen den zedelijken toeftand van zijne Keikgezindte te hervormen. Zijne Befcboéiving van sion, zijne Brief aan verfcheiden leeriiaren gezonden , en zijne M'eegfchaal der, Heiligen zijn met dit prijslijk oogn;erk opgefteld Blen verg. vorder hier *t gene wij van LooDENSTEijH hebben aangemerkt, II -D bl 283 en in dit Deel H. 105, io6en jo8. (*) De befcheiden Kerkhervormer, hl. locnu. X 5  346' Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVIL te flaagen, zo als de brakels en eeuw..loodensteijn , verbrodden weder hun werk, met het voordaan van zodaanig eene praktiek , die van bedorven Mijdiekerij niet geheel vrijgefchat kan worden; gelijk wij hier voor reeds hebben aangeweezen C*). Eindelijk moeten wij nog aanmerken, dat de vooringenomenheid , waarmede de Contraremonflranten tegen de Remonflranten fteeds bezield bleeven, ook nog in die opzicht veele fchade veroorzaakt heeft aan de Sijftematifche Godgeleerdheid der eerstgenoemden, dat alles, wat de Remonflranten voordroegen, het goede , zo wel als het kwaade , waarheid, zo wel als dwaaling, van de Contraremonflranten., zonder onderfcheid en bedaard onderzoek, vlak wech verworpen en afgekeurd wierd, even als of anders dc zuiverheid der leer in gevaar zoude komen, van deerlijk bezwalkt te worden, en men der tegenpartij te veel velds zoude inruimen. Langs zulken weg werd de nog onbedreeven ftudeerende Jongelingfchap', aan de woorden des Meesters hangende , in de war geholpen, iïet misverftand kreeg zo doende geftadig nieuw voedfel; het wantrouwen op etlijkc regtfehaapen leeraars fchoot allengs dieper wortelen; en alle noodige verbetering in de leerwijze werd fchier^onmooglijk. XC1V. (*) Zie in dit Deel tl. 105—108.  der Syfïematifche Godgeleerdheid. 347 XCÏV. XVII, EEUW* Dit zal genoeg zijn ter aanwijzing van hoedaanigen invloed de Theologie der Remonflranten geweest is op de Godgeleerdheid der Contraremonflranten hier in ons Vaderland. Nu is ons noir overig aantetoonen, welken invloed zij° gehad heeft op de Godsdienstige denkwijze des volks ónder de Contraremonflranten hier te lande. Om niet te uitvoerig te zijn , zullen wij ons flechts alleen ook bij deezen bepaalen, en andere gezindten, zo wel als de Kalvijnisten in andere landen, met ftilzwijgen voorbijgaan. Daar de Sijftematifche Godgeleerdheid aan de Hooge Schooien der Contraremonflranten hier te lande, door het twisten met de Remonflranten, zo veel gelceden had, kon het niet anders, of het volksonderwijs moest ook , daarin zijn deel krijgen, en de Godsdienstige manier van denken onder de leeken daar door eene plooi aanneemen, die voor de waarheid en de Godzaligheid van da fchadelijkfte gevolgen was. Daar de Schoolfche Godgeleerdheid weder het hoofd oplïak aan de Hooge Schooien:, was het onmooglijk, haar uit de Kerken van de predikftoelen te weeren. De Leeraars, aan een' Schoolfchen trant van redeneeren gewend geworden op de Akaderniën, .achtten het oorbaar, zulk eene wijze van voorftel, als zü gehoord hadden van de katheders hunner meesters, ook  348 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII ook van hunne kanfels den ongeletterden BEuw.volke voor te prediken. Jn hunne leerredenen, en in hunne katechizatiën kwamen zij voor den dag met de Schoolfche ftelfelbegrippen, die in hun Sijftema gevonden werden, 't welk zij van de Hooge Schooien hadden medegebragt. De waarheden, dus door allerlei Schoolfche nevelen omwolkt, werden -den volke vertoond op eene wijze, die meer een blind geloof vorderde , dan ter overtuiging ftrekte. De taal, waarin dezelve werd voorgedraagen , heette Nederduitsch te zijn, maar dezelve werd voor allen, die geene Godgeleerdheid aan de Akademiën hadden opgedaan , door inmenging van Schoolfche termen, en wijsgeerige kunstwoorden, zo onverftaanbaar, dat verre weg het grootfte gedeelte der genen, die de Godsdienstige vergaderingen bijwoonden, daar door verftooken wierden, om van de voorgeftelde waarheden gezonde begrippen te bekomen. Ten bewijze daar van zijn nog eene meenigte predikboeken, uit deeze zeventiende eeuw, door de vermaaidfle leeriiaren diens tijds uitgegeeven. Wilden wij den leezer uit de^ zei ven ten bctooge van onze gezegden ftaalen leeveren, wij zouden ze in oVervloed kunnen vinden , maar even daar door al te uitvoerig worden Hij doe dus zelf eens de moeite, van eenigen derzelven op te ftaan, en hij zal wei dra gewaar worden , dat het in de daad met de zaak zo gelegen waare., als wij het hier  der Syftematifche Godgeleerdheid. 349 hier vermeld hebben. Hier kwam nog XVIL dit' bij. Even gelijk aan de i fooge 3>choo- reUvt. ïeti de wapens, waarmede men tegen de Remonftr anten krijg voerde, fteeds door de handen gingen van de Hoogleeraaren en Studenten, even zo oordeelde men het in de Kerken bij het onderwijs des volks ook van de grootfte noodzaaklijkheid, dat de leeraars deeze vijanden be» oorloogden., en tegen hen in het harnas waaren. Inzonderheid had zuiks plaats in die onderwijzingen, waar het minst te pas kwam , naamlijk in de predikatiën over den HeidelbergfchenKatechïaniüs, waarï-n de leer der Kerk wel tegen de Roomschge' zinden , de Weder dooper s, en de Lw therfchen , ' maar tegen geene Remonftr anten gehandhaafd wordt. En waare dit alles nog met bezadigdheid en gemaatigdheid gefcbied! maar aan 't gene men afrijd, en met recht, in de partijen heeft afgekeurd, maakte men zich zeiven in den hoogden graad fchuidig; ' men fchold , men raasde , men veroordeelde ,• men verketterde, de gemoederen van min doordenkenden werden tegen hunne dwaalende broeders met haat en Wrok vervuld, en verftandigen, die van allen overdreeven Sektenijver een' afkeer hadden, werden er geduurig door geërgerd. Wijders dan ons bellek laat niet toe, alles op te noemen, wat Wel bij het twisten met de Remonflranten van eenen nadeeligen invloed geweest is op de denkwijze des volks. Wij zullen ons dus  35» Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. dus nog maar alleen bepaalen bij hec eeuw. volgende, 'c welk van aanbelang is. Rond uk mag men zeggen, dat door het twisten met de Remenflranten in het Kerkgenootfchap der Contraremonflranten bier te lande het voordel der Evangelieleer bij zeer veele leeraars, en bij de meesten van dat gedeelte des volks, 'c welk weezenlijk werk van Godsdienst maakte, derwijze gekreukt, verbasterd, en vervalscht is geworden, dat men even daar door met al het ijveren tegen onregtzinnigheid , in verfcheiden opzichten, zelf onregtzinnig geworden is. De leer der voldrekte en onvoorwaardlijke verkiez.ng en verwerping, de leer van de voldoening des Heilands voor de uitverkooren, de leer der onmagt, de leer van de volharding der heiligen , enz. was in het volksonderwijs de fcheering en inflag, werd met bewijzen van allerlei aart aangeklemd, werd, uit vreeze van aan partij te veel toetegeeven, niet zelden overdreeven, en werd langs dien weg voor het volk in ecnen geheel verkeerden oogdand geplaatst- En op deeze wijze zijn uit een kwaalijk verklaarcn van de zuivere leer der Kerk van tijd tot tijd voortgefprooten verfcheiden geheel onzuivere gevoelens, die met den waaren inhoud van het Evangelie volflrekt niet beftaanbaar zijn. Wij kunnen hier ook alles niet opnoemen; maar men veste hier zijne gedachte eens op hec zo geheeten aanbod der genade. Men leer-  der Systematifche Godgeleerdheid. 351 leerde, dat kristus als Zaligmaaker XVIL alleen moest worden aangebooden aan eeuw. zulken , die tot zekeren trap van ontroering waaren gekomen, en heel niet in het gemeen aan alle zondaaren. Zodaanige leeraars, die op het voetfpoor der Apostelen, fteeds allen, zonder on> derfcheid, baden, om zich met God te laatenverzoenen, en bij allen onbepaald, wie het weezen mogten, zonder te vraagen, of zij dus of zo behoedaanigd waaren, aandrongen op geloof in den Heere jes q s, werden van de overigen verdacht gehouden als heimlijke vijanden der Kerk, en uitgekreeten als Remonjlretnfche onregtzinnigen, als ontrouwe wachters op Sions muuren, die den weg ten hemel te ruim en gemaklijk maakten , en kusfens onder de okfelen naaiden. En wat gevolgen had zulks ? Het volk ingenomen met hartstogtlijkheid , en gaande gemaakt door de alarmtrom der regtzinnigheid vergaapte zich aan voordellen, waar door het gemoed in roering gebragt werd , zonder dat er weezenlijke overtuiging mee gepaard ging, en vond allengs meer en meer gevallen daarin, naar gelang de zuivere leer des Evangelies ten deezen aanzien den naam van onregtzinnigheid kreeg, en de leeraars, die ze voordroegen, voorRcmonflrantfche ketters, die de handen der godloozen Merkten, werden uitgejouwd. Dit deed het gelaat der Kristenheid in bet Kerkgenootfchap der Kalyijnisten hier te lande zeer be-  352 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. betrokken en droevig Haan, in plaatze," eeuw. dat anders het Evangelie er eene helderheid en blijgeestigheid over verfpreiden moest, De vroomen betraden fteeds een' • weg van donkerheid, daar zij anders, indien zij op het Evangelie afgingen, eenen weg van licht en opgekïaardheid hadden kunnen bewandelen. De meesten leefden fteeds in geduurige flingeringen aangaande hunnen genadeftaat, en onder allerlei afwisfelende geftalten, zo als men dat naderhand begon te noemen; terwijl zij in eenvoudigheid des harten de zodaanigen, die den inhoud des Evangelies regt verftondcn, en er zich in 's Hceren kracht op beijverden, om hun ongeveinsd geloof te toonen door hunne wei-, ken, met verachting aanzagen en voor onherbooren menfchen hielden. Op-deeze wijze raakte allengs het Kiïsterdom in verval; zij, die van gcene «.ntroeren^ de bevindingen te fpreeken wisten, befchouwden zich zeiven als niet uitverkooren ter zaligheid, en zulks, was bij veelen van dezelvcn heimlijk oorzaak, dat zij in de zonden volhardden; zij waaren toch verworpen, en alle hunne Godsdienstigheid was dus voor hun van geen nut: terwijl niet weinigen derzulken, die zich verbeeldden uitverkooren té zijn, om dat zij deeze en gene gewaande merken van genade befpeurden, door het misbruik van de leer tegen eenen afval der Heiligen, zich allerlei zonden veroorloofden , die hun geheel geloof om verre wer-  der Systematifche Godgeleerdheid. 353 wierpen. En dit was hec, 't welk vee- XVIL Jen van tijd toe tijd deed aarzelen, oinS£ü^ ten avondmaal te gaan. Voor de twisten met de Remonflranten werd hec Evangelie onbepaald, zonder onder.fcheid, allen zondaaren gepredikt; allen ïverden op kristus geweezen , mee belofte van heil; en van daar was het, dat allen, die belijdenis van de leer des Kristlijken Godsdienstes hadden afgelegd, cn onergerlijk van leeven waaren, cot het avondmaal genoodigd wierden, gelijk onze gewoone Lidmaatsattedatiën , die volgens een oud formulier gefchreeven worden , zulks nog heden uit kunnen wijzen. Alle lidmaaten, die zich der Waarneeming . van den openbaaren Godsdienst niet onttrokken, maakten toen ook geene de minste zwaarigheid, om die uitnoodiging aanteneemen, en achtten zich verpligc, om ten avondmaal te komen; zij naderden ftatig en plegtig tot 'slleeren tafel, en zonder fchroom. Dan na hec veröordeelen van de Remonflranten begon men re bezonderen; zulken, die de vermeende kenmerken van genade hadden, die zich dus of zo bevonden , die van bekommeringen over hunne zonden, en van zekere zoorc van geheel willekeurige werkzaamheden fpreeken konden, en die men dus voor uicverkooren coc de zaligheid moge aanzien , noodigde men alleen maar, naar- • demaal voor zulken, en niec voor anderen, hec Avondmaal was ingefteld; cer- III. deel. Y Wijl  354 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. wijl de overigen, alrchoon veelen van dee. eeuw. zen op eene redenlijke wijze, met leed' weezen over hunne zonden , door hun geloof in kristus met God gemeenfchap zochten, en hun leeven onder een biddend opzien trachtten te beteren, met de fterkde bedreigingen afgemaand, en als onwaardige discbgenooten verklaard werden, om dat zij op de meergemelde bevindingen niet roemen konden, en van zodaanige bekommeringen en werkzaamheden niets ontwaarden, als ter zaligheid noodig werden geoordeeld. Er waaren gemeenten , daar het gaan ten avondmaal zulker wijze verflaauwde, dat van de honderd naauwlijks tien, of van de duizend naauwlijks honderd aan 'sHeilands tafel verfcheenen, en die er kwamen , waaren nog van alle vreesachtigheid niet ontheven, de beste vroomen zelfs fchoorvoetten, (*) — Ik weet wel, dat veele voornaame leeraars in het kerkgenootfchap der Kalvijnisten hier te lande, ftaande deeze zeventiende eeuw, de leer van het Evangelie zuiver predikten, maar, daar het getal van leeraars , die van dezelve hoe langs zo meer afweeken, grooter was, dan dat van deezen, zo was het hun onmooglijk, daar tegen op te werken , naardien zij door de dem des volks overblufc werden, en de anderen door het volk wer, den (_*) Verg. hier v. hamblsvelds Wdm. Kaedg. I. */. 8$ cn 86.  der Syflematifche Godgeleerdheid. 355 den toegejuigcht. Ook waaren er leer- XVIL aars, die bij zommige gelegenheden de eeuw. leer des Evangelies naar behooren voorfielden, maar ten blijke, dat zij dezelve niet genoegzaam verdonden, bij andere gelegenheden , weder dezelve , en dus Ook zich zeiven, tegerifpraken *). Op die wijze, ondertusfchen, moest de zin van verfcheiden Bijbelplaatzen Verwrongen, en geheel buiten het waare ' licht gezet worden Een merklijk aantal van Bijbelplaatzen zoude men kunnen noemen , welken een overdreeven ijver tegen de Remonflranten verknoeid heeft. Men neeme eens bij voorbeeld die fchoone plaats van joh. III: 16. Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat hij zijnen eenig gebooren Zoon ge'. geeven heeft, op dat een iegelijk, die in hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leeyen hebbe. Ten tijde van de Sijnode, te d ord tr echt gehouden in de jaaren 1618 en 1619, was men er gansch niet vreemd van, om door de wereld hier te verdaan, de men- fchen (*) Om hier van overtuigd te worden leeze men eene meenigte fragmenten van leerïedenen en verhandelingen van Leeraars en Theologanten in de zeventiende eeuw , te vinden in een werk, getijteld, Het eerjle en voornaam/Ie deel der uitvuendige roeping, 11. Deelen in 8, uitgekomen ten jaare 1780, en men vergelijke daarmede wijders de Schriften zeiven , over 't geheel befchbuwd, van veelen , waaruit die fragmenten genomen zijn. Y a  35^ Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. fchen der wereld, hec menschlijk geIEüw. flachc, over hec geheel genomen, Jooden en Heidenen te zamen, zo als onder anderen blijken kan uk hec oordeel van p. dv mol in over de vijf arcikelen der Remonflranten, 't welk van de Sijnode als hec hunae is overgenomen (*), en uic de kanttekeningen van onze gewoone overzeccing des Bijbels. En evenwel hebben de meeste laacer ukleggers, door eene ce overmaatige drift tegen het Remonftr antismus bezield, er met kracht en geweld op aangedrongen, om hier aan eene zogenoemde wereld van uityerkooren, of aan de uitverkooren menfchen, die er in de wereld zijn, te denken, vlak tegen het verband, Waarin het gezegde van den Heiland voorkomt, vlak tegen het geheele rede beleid van het gezegde zelf, en vlak tegen den aart van het Evangelie aan. Die deeze plaats anders verklaarde, viel onder de verdenking van met de Remonflranten te heulen , en werd voor onregtzinnig ukgekreeten. Nog voor twincig jaaren durfde niemand der Leeriiaren , die krediec wilde behouden bij hec volk , de woorden wereld en liefhebben, in deeze uitfpraak van jesus, openlijk op den predikftoel in eenen gezonden zin uitleggen. En hec is nog maar weinig cijds geleeden, dac verftandige predikancen met voorzichtigheid be- C*) Vide Act* Syn: Dordr: p. 204.  der Syflematifche Godgeleerdheid. 357 begonnen zijn, ten aanzien van die XVII. fchriftplaatze, hunnen gemeenten zuive-EEUw re Evangelifche denkbeelden inteboezemen. Even zo is het gelegen met den uitleg van 2 kor. V: 19, 1 joh. II; 2, mark. XVI: 15 en meer andere plaatzen. Langs deezen weg werd dan de Godsdienstleer, zo als die voorgedraagen was van de eerde hervormers, van k a l v ij n, bucer, de bres, bkza, ursinus, olevianus, de Dordfche vaders, enz. en zo als die vervat is in de Nederlandfche geloofsbelijdenis, in den Heidelbcrgfchen Katechismus en in de artikels der Dordfche Sijnode, weder geheel verbasterd, met nieuwe doolingen bezwaard, en met een groot deel menschlijke bijvoegfels van onderfcheiden aart overlaaden. En dus mag men in het algemeen zeggen , dat eene kwaalijk geplaatste vrees voor den indrang der Remonflranfche leer de Contraremonflranten van de gevoelens hunner Kerk , vervat in hunne formulieren van eenigheid, allengs meer en meer heeft doen afwijken; zo dat veele Leeraars onder hen zijn overgeflaagen tot ftellingen en begrippen, die wel aangenaam waaren bij het zinlijk denkend gemeen, maar volitrekt geenen grond in den Bijbel hadden, en die onze hervormers zo min als de Dordfche Vaders geleerd hadden. Wij zien dan uit dit alles, dat de leer der Contraremonflranten niet weiY 3 nig  %$ 3 Beknopte Letterkundige Gefohiedenis XVII. nlg seleeden heeft bii het twisten met ^'E UW.de Remonllr anten. Trouwens dit is het gewoon gevolg van Godsdiensrverfchil- len. . . - ■ Dunt mutua multi Pajlores odia exercent, lupus intrat ovile. „ De grootfte dienst, " zegt elders de vermaarde w. penn (*), ,, dien men aan het gezond verftand bewijzen kan, is de waarheid met bezadigdheid voorteftellen. Zij, die de waarheid met te veel drift verdeedigen, doen haar dikwijls meer nadeels , dan haare vijanden zeiven" Zo immer penn, als een kwaaker, door den geest gefprooken heeft, dan heeft hij het gewis hier ge» daan! CXCV. Niet onaangenaam zal het misfehien den leezer zijn, dat wij hier met een paar woorden ook nog aantoonen, welken invloed het twisten der Contraremonflranten met de Remonflranten gehad heeft op de wijze van prediken , onder de eers'tgenoemden. De algemeene predikmechode onder de Hervormden in de tijden der Kerkhervorming was, dooris *) In zijn werk, Fruits de la folitude, onlanjs onder deezen tijtel in het Fransen vertaald door SRI PEL.  der Syftematifche Godgeleerdheid. 359 doorloopig den Tekst te rerklaaren met XVII. tusfchen ingemengde aanmerkingen (/>o-eeuv* rismata) ter leering, ter wederlegging, ter dichting, ter bedrading, en ter vertroosting, meestal zonder eene opzetlijke achteraangevoegde toepasfing mee Klasfificatie van onderfcheiden menfehen. Zulk eene predikwijze treft men aan in de oude Poftillen, zelfs al in de eerde Nederdukfche Po/lil der Hervormden , die te bazel gedrukt is ten jaare 1528 (*). Deeze predikwijze hield mee eenige veranderingen van weinig aanbelang ftand tot het begin der zeventien* de eeuw. Dan nu ving men aan, de predikatiën te fplisfen in twee voornaame hoofddeelen, waarvan men het eene het onderwijzend, en het andere het vermaanend gedeelte noemde. Terftond met en na den twist tusfchen gomarus en arminiüs begonnen de volglingen van den eerstgenoemden , in het bezonder te prediken tegen de Arminiaanen, terwijl (*) Die Postil heb ik thans hier voor mij liggen; dezelve is in Folio , en van eene aanmerklijke dikte. De tijtel is Postille op die Epistclen ende Euangelien van allen Sondagben , en fonderlingben beijlig daghen des geheelen iaers, alfomen die ghemeijnlie in der Kercken houdt, feer costelick ivtgeleijt ende verclaert. Achter het werk ftaat ghedruct te bazel hij mi adam anon ijmus, in 't iaer ons Heren 1528. De Schrijver of verzamelaar van deeze predikatiën is niet bekend. In de narede wordt hij flechts genoemd een feer vtrlicbte ende van Gode geleerde tnatt Y 4  36*0 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII, wijl de ijver tegen de Roomschgezinden EEüw.fchijnbaar verkoelde, en daar zij del er der algemeene genade in hunne predikatiën te keer gingen, ook te denken op afzonderlijke toepasfingen , waarin de begenadigden en onbegenadigden onderfcheidenlijk aangefproken weiden, zoals ook zodaanig eene onderfcheiding van deezen en genen plaats kreeg in de voor de preek gedaane Kerkgebeden, waarin men niet meer de formulieren van de Liturgie der gereformeerde kerken in Nederland, maar zijne eigen verkiezing volgde (*), Ook de Remonflranten Cf) In de fnrmuliergebeden van de Liturgie der gereformeerde kerken in Nederland komen die onderfcheidingen niec voor; de kristiijke gemeente wordt daarïn fpreèkendê of biddende aangemerkt en ingevoerd. Dan met de algemeene uitdrukkingen, welken daarin gevonden worden, konden de Leeraars zich niet langer verëe-" nigen, uit hoofde dat zij anders op die wijze geheel niet verfchillen zouden van" de Rcmonflrantin, die op den ouden voet hunne kerkgebeden ingericht hielden; eene verandering hier in achtte men in die tijden volftr.tkt noodig. Voort na de hervorming, in deeze landen, werden de Predikanten, volgens-Siinodaalen last, verpligt, om voor en na de predikatie de formuliergebeden te doen , welken wij onder onze publieke Kerkfchriften hebben : en het was hun bij ftreng verbod opgelegd, geene andere gebeden openlijk tot God op te zenden. Zie de handdirgen der ' Provintiaale Sijnode binnen dordtrecht gehouden ten jaare 1574 Art: 42. 1 ftj de Sijnodaale Ordonnantiën en Re/olutiën der kerken van Gelderland, door idietids uitgegeeven, is ook daaromtrent eene lierkbepaalende wet tc ' vin'  eer Systematifche Godgeleerdheid, 36"! ten voegden toen hunne toepasfingen xVII. achter aan, gelijk episcopius en an-EEUV^ deren, ichoon, zo als men ligtlijk be- * grijpt, het bezonderen van onbegenadigden en begenadigden in hunne, leerredenen niet aai .getroffen wordt. De Re~ monftranten maakten zeer veel werks van hunne toepasfingen. Dezelven waa« ren fchier even lang als hunne verklaaringen. De predikatiën van epicoPlus en van de beide broeders brandt kunnen zulks uitwijzen. Deeze manier van afzonderlijke toepasfingen te maaken kwam nog meer in zwang bij de aankomst van veele Franfche of Waalfche Predikanten , en het dichten van' / Franfche of Waalfche gemeenten hier te vinden, die gemaakt was ten jaare i53o, zie Cap: VII. art: ï. Dan na het houden der Sijnode te do.Rüretcht in de jaaren 16l 8 en löio fchijut men allengs van de genoemde wetten afgeweeken te zijn , terwijl ook de Previntiaale Sijnoden het niet geraaden vonden , dezelven zo zeer te handhaaven; zo dat eindelijk die formuliergebeden geheel niet meer gebruikt werden , uitgezonderd in eenige weinige gemeenten. In een gedeelte van Noordholland wordt nog heden ten dage voor de predikatiën over den Meidelhergfchen Katechismus het daartoe van ouds gefchikte formuliergebed gebeden, en zomen mij wel eens bericht heeft, zouden de gemeenten het zeer kwaalijk neemen, wanneer nieuwe leer'aaren daarin eenige verandering wilden maaken. — Over de Kerkgebeden onder ons in 't algemeen heb ik voor eenige jaaren mijne gedachten medegedeeld aan de leezers der Nieuwe Nederl. fiibl.yiH. J>. No, 8 en 9. */. 309—368. Y 5  3 6*2 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVIL te lande, van welken eenige leeraars eeuw.in het Neder duitsch, zo wel als in het Fransch, predikten. Martinet meent, dat heijdancs, predikende, zo wel in het Neder auit sch, als Fransch, eer hij Hoogleeraar te leijden werd, dien trant van prediken mede ingevoerd hebbe (*). Deeze onderfcheidingen in de toepasfingen zijn gewis niet aftekeuren, indien men ze maar behoorlijk en met verdand inricht; dan met dezelven werd nu in trein gebragt het toepasfen van allen die fchoolfche fpitsvindigheden, waar toe het twisten met de Re Vionflranten aanleiding had gegeeven, en welken alleen binnen de grenfen van het Sijftema hadden behooren te blijven. De leer der voorbefchikking, de leer van 'smenfehen bederf, van de onmagt ten goede, van de noodzaaklijkheid der wedergeboorte, en van de onwederftaanbaare genade enz,, dewijl de Remon- ftran- ( * ) Zie martinBts verëenlgd Nederland, H. 585. In die tijden was het bij verfcheiden leeraais eene gewoonte, om in meer dan éénc taal te prediken, voornaamlijk in holland en zeeland Zelfs waaren er gemeenten, waarin zulks verëischt werd. Men zie vrolijkher ts VlUf. kerkh. II. 85. Zommigen predikten in het Nederdukseh en Fransch; en anderen ook predikten daar bij nog in het Engelsch. Onder de laats:ge.neldcn zijn geweest l. de dieu, bekend door verfcheiden fchriften, laatst Predikant te leijden, en j. de me ij, Predikant laatst te middelburg in zeeland, wiens Nedtrduit[etse werken ook in veeier handen zijn.  der Syftematifche Godgeleerdheid, 363 (Iranten dezelve beftreeden, werd angst XVH. .vallig uitgeploozen, en hoe waarachtig-.£U w. dezelve ook zijn moge, niet zelden verkeerdlijk toegepast. Dit heeft voornaamlijk plaats beginnen te grijpen in de tweede helft der zeventiende eeuw; en in de achttiende eeuw is men daarïn nog yeej verder gegaan (*)• CXCVi. Nu vordert eindelijk nog de orde van ons gemaakt bedek, dat wij een letterkundig hiftorisch verdag geeven van 't gene ten aanzien van de Roomschgezinden in het vak der Sijftematifche Godgeleerdheid merkwaardig is. Onder de Roomschgezinden zag het er met de leer der Kerk, en de wijze waarop dezelve geleeraard werd, niet beter uit, dan in de voorige eeuwen. De Godsdienstleer en de Godgeleerdheid der Roomfche kerk heeft niet weinig te lijden gehad van de . meenigvuldige twisten, die er geduurende deeze eeuw in dezelve met zo veele hevigheid gevoerd zijn; als onder anderen van den twist tusfchen de Jefuiten en de Dominikaanen, en inzonderheid van den hardnekkigen twist tusfchen de Jefuiten en de Janfenisten. Zints de hervorming in leer en tucht, die van de Proteftantcn met zulke eene kracht was (*) Zie ham Ets v. Wtlm.Raadg. I. tl 23$i  36*4 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. was doorgezet, als ons bekend is, had ook eeuw.wel de leer der Roomfche Kerk, van ter zijde, eenige verbetering ondergaan; doch dezelve was flechts van korten duur, en verdween weder ter eenemaal in de zeventiende eeuw Op de vermaar¬ de Kerkvergadering te trente waaren verfcheiden leerftukken met opzet geheel onüangemerkt gebleeven, of, maar even aangeroerd geworden; ten einde dezelven door dien weg in vergetelheid te doen komen, en alle ergernis wech te neemen, welke bij de vrienden van waare Godsdienstigheid, op die vergadering tegenwoordig zijnde, plaats grijpen mogt. Maar in de zeventiende eeuw haalden de Jefuiten die leerftukken wederöp, en voegden er nieuwen bij. En zij gingen er mede door. Hunne dwaalingen werden heerfchende kerkbegrippen , wijl zij ftaêg de Pauzen op hunne hand hadden. Trouwens hun hoofdmisdrijf, waarop zij gerust het ganfche ftelfel van hnnne Pelagiaavfche wangevoelens ftichten konden, was, dat zij, met eene doortrapte vleijerij, de Pauzen als Godheden aanbaden, en zich niet fchaamden, om dezelven (f) Muitos Catholicos per Lutheranos & Cat•vinijlas de femtio excitatos efe , & adbibitjs fcripturae facrse , iinguarurn , et antiquitatis eo clefiafticae fubfidiis, ad Exemplum Proteftantium, jidcm se religionem cbriflianam doctiftmis libris cc coumentariis illufirafe, iplemet martinus becanus, mojt memorar.dus, palam proftflus eft in Praef. Qpufc. 1'uorum Tom. III.  der Syftematifche Godgeleerdheid. 36*5 ven in eenen gelijken rang te ftellen met XVIL den Godlijken Zaligmaaker. Hier door eeuw. de gunst der Pauzen fteeds winnende, waaren ze verzekerd van hunne vrijheid, om alles te kunnen leeren, wat hun maar onder het denkbeeld viel. En op die wijze fchrecven deeze listige en magtige aanhangers van loijola der ganfche Roomfche Geestlijkheid de wet voor. Even zo flecht was het ook gelegen met de Godgeleerdheid, en met het onderwijs in dezelve op de Hooge Schooien. Groote mannen, die de fchadelijkheid der fcholaftiekerij degelijk inzagen, waaren wel aan het verbeteren van dezelve getrokken , maar 't gene zij ten deezen aanzien hadden uitgewerkt, zag men door de Scholaftieke Theologanten , die van de Pauzen geruggefteund werden, wel dra weder verijdeld en om verre geworpen. Terftond na de hervorming der Kerk , door de Proteftantea bewerkftelligd, waaren er eenige Roomfche Godgeleerden voor den dag getreeden, die, begrijpende, dat, zouden zij den uitgeweeken hervormers met kracht van redenen tegenfpreeken , zij hunne Godgeleerdheid op eene heel andere leest moesten fchoeijen. Deezen begonnen dus hunne Theologifche voordrage te zuiveren van de fchoolfche wartaal, en van de fpitsvindigheden der Peripatetifche wijsgeerte, terwijl zij de leer der Kerk alleen zochten voorteftellen volgens de uitlpraaken der Heilige Schrift, en  $66 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. en volgens de oirkonden der Vaderen. e E u w, Zodaanige verbeteraars der Sijstematifche Godgeleerdheid onder de Roomschgezinden , waaren melchior canüs* JohaM maloonatbs, antonius possevikusen lodewijk caravai al, gelijk ons reeds hier voor gebleeken is (*). Dan deeze mannen hebben weinig of" geene vrucht op hunnen arbeid gezien. Hunne Godgeleerdheid bleëf een ongerijmd zamendel van veele wangevoelens, die, hoe zeer ook bevestigd met de getuigen is fen der 'Vaderen , in het oog der Protedanten nimmer weder bijval konden vinden , om dat zij op eenen valfchen uitleg der Heilige Schrift gegrond waaren. Dus zagen dan de Roomfche Leeraars, dat door zulk eene onfchoolmatttige leerwijze de Protedanten niet herwonnen wierden , en door dien weg was het, dat dezelve gansch geen* opgang maakte , maar de Schooladieke Théologie weder geheel het veld innam. De Hooge Schooien waaren en bleeven dus doende voor het grootde gedeelte even bezoedeld met het vuil der Schoolafliekerij, als in de voorgaande eeuwen. Wargeestenj, woordenzifterij, heete drift voor ééns opgevatte en beweerde ongerijmdheden , en een ijdel zwetzen op de oudheid der leer, op de eenigheid des geloofs, en op de onfeilbaare uitfpraaken der Pauzen allerwege , altoos , aan de (♦) Zie I. D. tl. 148—i.5ï.  der Systematifche Godgeleerdheid. 367 de meeste Hooge Schooien, de overhand XVU. hebbende, was zulks oorzaak, dat niets eUw. weinige, misfchien anders vernuftige, jongelingen met warme hoofden en verkleumde harten bleevèn hangen in netelige fpitsvindigheden, zo dat zij zich eens hebbende laaten vast boeijen aan de ketenen van zulk eene Theologifche flaavernij, zich zeiven. den weg affneeden, om immer met een edel poogen de waarheid op te fpooren. De Scholadieke Schriften der verloopen eeuwen werden met vlijt en naarftigheid geleezen. Men hield zich vast aan de Syftemas van al bert den grooten, van bonaventura, Van lombardus, van thomas van aquino, van johan duns, enz. Over dezelven vervaardigde men breede uitleggingen, en over dezelven werd in de Akademifche gehoorzaalen les gehouden. In het bezondere was de Summa Totius Theologie van thomas van aquino het geliefde leerdelfel , 't welk meest gevolgd werd. Men kan ligtlijk begrijpen, hoe bij dit alles de wijsgeerte van arist o te les, in weerwil van het licht, dat descartes en gassendus ontftaken, haar gezag in de Schooien wist te handhaaven, en in 't algemeen haar aanzien niet kwijt geraakte. De openbaare Theologifche Leeraars bleeven zweeren bij den naam van aristoteles, fchoon zij niets van zijnen geest bezaten, en bedienden zich van eene ingewikkelde re-  36*8 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. redekunde, waarin Hechts een zweem eeuw. van de grondbeginfelen diens ouden Wijsgeers te ontdekken was Hier en daar evenwel, doch meest buiten de muuren der Schooien, bleeven eenige Godgeleerden in dilte nederzitten bij het helder Bijbellicht, om, in navolging van de hier voor genoemde canbs, maldona': us, possevintjs en CA- ravaial, over de waarheden der geopenbaarde Godsdienstleer vrijmoedig en onpartijdig te denken; terwijl zij het betreurden , dat de edelde weetenfehap door de harrewarrerijen der Schooien en door eene geheel vervalschte wijsgeerte zo deerlijk ontluisterd en ontfierd wierd. Ten deezen aanzien hebben zich geen' geringen lof verworven veele Franfche Theologanten , en onder deezen verfcheiden Jefuiten, maar nog meer Janfenisten, en tegen het einde der zeventiende eeuw ook eenige Italiaanen, welken uitmuntende mannen in de daad geweest zijn(f). Van (*) De Godgeleerdheid bleef dus nog {leeds rusten op de Filofoofij van aristoteles. Ten jaare 1629 werd van de hoogfte Kerkmagt in parijs in een dekreet, waar bij op nieuw het gezag van aristoteles door dezelve werd bevestigd , ronduit verklaard , non pojje principia Philofephiae Ariftotelieae labefectari, tlifi Tbeologia Scbolaflica . in Ecclefia Romana recepta , labefactctur. Vide rapini Co//, ar is t: & plat: p, 412 et Cor.f. weren». Opp. II. p. 68. CfJ Evenwel zijn er reeds m den aanvang der zeventiende eeuw in Italië eenige enkelde groote God.  der Syjiematifche Göd'gèlèerdheld. 369 Van hier was het, dat de oude twist tus- XViï. fchen de Schoolfche Godgeleerden endeEËU-W* Bijbelfche Godgeleerden weder leevendig wierd. Dan daar-de eerstgenoemden bij de Pauzen hoog te boek donden, en de anderen te rome geenen besten reuk hadden , was er voor deezen geene mooglijkheid toe, om over eene willekeurige Schoolgeleerdheid te zegevieren, en den Bijbel bruikbaar te maakcn. En al gebeurde het eens , dat de bevc^fchriften van deezen of genen Paus hen fcheenen voorwaarts tè helpen , de verëenigde rttagi der moedige Thomisten - ftormde telkens zo Godgeleerden geweest, dié als zodaariigén, van welken wij hTe'i g'èwaagén, zich eenen onfterflijken naam hebben gemaakt. Onder dezelven heefc uirgerhunt fra pao li saih, Hóogleeraar in de Godgeleerdheid le iHBTUA. Deeze was een groot wijsgeer , wiens lesfeh gegrond waaren op de ondervinding, en niet op Psripatctifcbi har. fenfehimmen. Zijne Godgeleerdheid was du» veel beter, dan die van de meeste zijner medeleeraaTCn , die zijne regtzinnigheid verdacht zochten té maaken Tusfchen hem en belLArmiji» is een hevige twist geweest over den Pauslijken Ban; die ten gevolge heeft gehad, dat de magt van den Pahs zeer geknakt, en de blikfem van het Vttihaan niet weinig van zijne kracht vcrlooren heeft. De fieemers van het Roomfche Hof maakten hem uit voor een' anderen kalvijn, die in den zin had, om venetic in een tweede ceneve te veranderen. , De Paus hield hem voor een heimlijke» Kalvijnist; en doemde zijne Schriften icn vuure. Zommigen hebben zulks wel aangemerkt als laster, en 's Pauzen handel als onreChtmaatig ; wijl hij het weezen der Roomfche Kerkleer nimmer daadlijk. III. DEEL. Z «»»-  370 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. zo geweldig op hen los, dat zij fpoedig eeuw.te rugge moesten deinzen. Dus doende hield de Schoolfche Godgeleerdheid in deeze eeuw deeds haaren vasten ltand. CXCVII. De Scholaflieke Godgeleerden van deeze eeuw allen op te noemen, en hunne Sijflematifché Schriften te beoordeelen, is mij ondoenlijk, en zoude ook het geduld mijner leezeren te veel gevergd zijn; ik zal dan flechts van eenigen gewaagen, en van. derzelven hier behoorende Schriften aangetast heeft. Dan zijne gedachten over de Dordfche Sijntde „ in de jaaren 1618 en \6\') gehouden, welke hij aan den beroemden hein•lus mededeelde, doen hem toch als een' vriend van het Calvinismus duidlijk genoeg voorkomen, Hij fchreef aan heinsiüs, ,, dat de gevoelens der Dordfche Sijnode, zijns oordeels, overeenftemden met de leer der Apostelen; dat de Nederlanders van geluk mogten fpreeken, daar hun de geheimen der Godlijke genade uit den Hemel ontdekt waaren; en dat dezelven verborgen waaren voor de wijzen der wereld . die ze bij het licht van hun verftand niet bevatten konden." Deeze woorden tekenen toch niet flechts een* verdraagzaamen Roomschgezinden, maar wel degelijk een' voorftander der leer van den voortref' lijken kalvijn. In het jaar 1619 kwam van hem in 't licht zijne Gefchiedenis der herkvergar dering van Trente, eene vrucht van veeljaarigen »r.beid; en een werk, waarmede hij bij de geleerde wereld grooten lof heeft ingelegd, — Zie de -Vadert. Bibl. VI. -D Meng bl. 366—411, en verg. witz Twist des Hetren met zijn wijngaart, hl. 135 en  der Syflematifche Godgeleerdheid. 371 ten verflag geeven. De Scholaftieke God-. XVIL geleerden deezer eeuw kunnen in twee ke u w. klasfen verdeeld worden,'in zulken, die de fireng der oude Schoolleer met' alle kracht vasthielden, en in zulken, die dezelve meer bod vierden, in ijverigen en in gemaatigden. De eerstgenoemden waaren voor het meeste deel voordanders der Schoolfche Theologie van thomas van aquino, welke wij hier voor genoegzaam hebben leeien kennen (*). Om niet te uitvoerig te zijn, willen wij ons alleen maar bij de volgenden bepaalen. De eerde van de genen, welken wij noemen willen, is gaeriöl vasques, een Spaanfche Jefuit. Deeze heeft gefcbreeven acht boekdeelen , getijtéld Commentarii in Thomam. Dezelven zijn gedrukt en urgekomen te irJGOLSTAD ten jaare ICÏ06, te Venetië 1608, en. te Antwerpen 1620. Een tweede is gr e go rips de VAiENTU, ook een Spaanfche Jefuit. Van deezen heeft men vier boekdeelen, getijtcld Commentarii Theclogici in Summam Thomae Aquinatis > en uitgekomen te parijs 1609, en te lijons 1619 in Folio. Een derde is wilhelmus van est of estius, geboortig van gorichem. in holland, en Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te d'ouaij- Van deezen is bekend een werk, getijtéld, Commentarii Ct) Zie 't I. O. tl. I2i—las Z %  372 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVIL rii in Lib ros Quatuor petri lom1HKüw,EARDl, vulgo magijlri Sententiarum, \ qiilbus thomae , a q u i n a t 1 s SumTlKt Theologiae pariter illuflratur; 't zelve is uitgekomen te douaij ten jaare 1ó2.5, in twee boekdeelen. Een vierde is adam tanner. . Deeze heeft nagelaatën Disputationes Theologicae in omnes Summae San&i thomae part es, ge- , diukt te ing'olstad 1618 en 1620, en eene Theologia Scholafica, in vier deelen, gedrukt te ingolstad 162Ö en 1627. Een vijfde is franciscus svar ez. . Deeze heeft de geleerde wereld overlaaden met een onvoeglijk zwaar, werk van negentien foliodeelen , getijtéld Commentationes & Difputationes in Thomae Summam, en uitgekomen te nifeNTZ van het jaar' 1619 tot 1629. Een'zesde is roderik de arriaga, een Spaanfche Jefuit. Deeze man heeft • - gefchreeven Disputationes Theologicae' in Summam Thomae, acht boekdeelen uitmaakende , ten deele te Antwerpen en ren deele te londen in folio uitgekomen'van het jaar 16^3 tot 1655. Een zevende is philippus a sancta trinm i'Ai e. Van deezen zijn in het licht verfcheenen Disputationes Theclogicae in Summam thomae, gedrukt te keulen ten jaare 1656: Een achtfte is augustinus gïbboIn db b .ugo. Deeze heeft uitgegeeven eene Theologia Scholaftica in divum Thomam, zijnde zeven deelen, en gedrnkt te mentz 't eer-  der Syftematifehe Godgeleerdheid. 373 't eerde ten jaare 1669, en het laatfïe XVII. ten jaare 1679. De negende eindelijk tEUWi is mar tin us becanus. Deezen man noemen wij hier het laatst, om dat wij over hem, en over deszelfs Sijstcmatisch gefchrift , 't welk hij geleverd heelt, hier wat uitwijdiger willen zijn, Becanus was geboortig van hilv ar enbeek in braband, en is geweest een voornaam Godgeleerde opdcr de Jefui* ten. Hij heeft bekleed den Hoogleer"aarspost in de Theologie te muntz, van v/aar hij in het laatst zijns leevens vertrokken is na web.nen, als Biegtvader van ferdinandus den Tweeden Hier ftierf hij den 9 van Sprokkelmaand van het jaar 1624 in den ouderdom van drie en zestig jaaren (*). Hij is een zeer beroemd man geweest, zo wel van wege zijne geleerdheid, als van wege zijne zedelijke deugden Zijne fchriften maaken een vrij groot getal uit. 't Lust ons niet, dezelven op te tellen (j")-> alleen zullen wij ons hier flechts bepaalen tot zijn werk, getijtéld summa Theologiae Schola/licae au&ore r. p. martino becano, Societ: jesu , Theol. doffiflimo, in Academia Moguntana Profejfore ordinario, — in unum corpus re- (*) Vide foppens Bibl. Belg. II. p. 849— 851, andre£ Bibl. Belg. p. 590 en kok Vaderl. Woordeni. op de letter b. ( j-) Men kan. ze opgeteld vinden in de B. van foppens 't a. p. Z 3  374- BeknoptfLeïterkimdige Gefchiedenis XVIL redatla & Tra&atu de Iuftitia & Iure EEUWi"8^ Onder deezen tijtel komt hec voor in eene verzameling van 's Mans werken, die in folio uitgegeeven zijn te mentz ccn jaare 1630 en 1631 , ce parijs ten jaare 1735, te douaij een jaare 1641, ce mentz een jaare 1649, te rouaan ten jaare 1657, en elders op andere tijden. Ook is deeze Summa Theologiae afzonderlijk uitgekomen meer, dan eens, als ce mentz ten jaare 1647 eh te parijs 1658. Dit werk bevat in . zich een welgefchakeld Sijftema van de leerftellingen der Roomfche Kerk, en draagt overvloedige blijken van 's mans uitneemende kundigheden. *c Zelve is gefchreeven voigens de orde, Welke thomas van aquino hoüdc in zijne Summa totius Theologiae. 'c Is 'afgedeeld in drie hoofdftukken, die elk in bezondefe verhandelingen gefplist zijn. De eerfte verhandeling van het eerfte hoofdfhik loopt over God en de Godlijke eigenfehappen ; de tweede verhandeling loöpc over de Godlijke Drieëenheid; de derde verhandeling over de 'Engelen, de vierde over de Zesdaagfche Schepping, en de vijfde over den mens'ch in den (laat der r egt hei d. ' In het tweede hoofdftuk gaat de eerfte verhandeling over de Zaligheid en de menschlijke daaden; de cweede verhandeling gaac over de Zonden^ de derde over de Wetten, en de vierde over de Genade. Aan die hoofdftuk is gevoegd de  der Syftematifche Godgeleerdheid. 375 de verhandeling over de gerechtigheid XVIT. en het recht, waar van in den tijtelbeuvt. melding wordt gemaakt. In het derde hoofdduk wordt eerst gehandeld over geloof, hoop, en liefde, en vervolgens over de menschwording van kristus. en over de Sakramenten, Alle deeze leerpunten zijn op eene drooge, fpitsvindige, en fcholaftieke wijze, geheel in den fmaak der oude fpreukenverklaarërs, doch met inmenging van veele geleorde aanmerkingen, bearbeid. De Thomisten waaren uit dien hoofde met dit werk zeer ingenomen, en nog heden ftaat het zelve bij hen op een' vrij hoogen prijs. Inzonderheid heeft becanus veel lof9 ingelegd met dit werk bij de Franclskaanen en Jefuiten, om dat hij in hetzelve meer aan de zijde van pelagius fcheen te zijn, dan wel andere Thomisten, die meer augustinus volgden , eri daarin van hunnen meester thómas van aquino waaren voorgegaan (*). — Deezen allen waaren, zo (*) Thomas van aquino zelf was afkeerig van de gevoelens van pelagius, en behoorde misfchien onder dat flag van leeriiaren, die zints de zesde eeuw Praedefiinatiaanen genoemd werden. Ten aanzien der voorbefchikking kwam zijn begrip overeen met dat van kalvijn. In zijne Summa totius Theologiae Part: I. Quaejl: XXIII. art. V, in fine laat hij zich dus uit. Quare Deus hos eligit in gloriam & Mos reprohavit, non hahet rationem , nifi di' vinam voluntatem. En geheel op het einde van Z 4 Alt  3? 6" Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. het heette, uitleggers der Summa totius Eeuw. Theologiae van th om a s van aquino, maar hunne werken hadden in de daad zelvcn oordeelkundige uitleggers noodig, die de donkerheden, daarïn aangetroffen wordende , in daat waaren op te helde ren. CXCVIII. /Het getal der gemaatigde Scholadieken in deeze eeuw is zo groot niet geweest, als dat der ijverigen. Zij werden het meest gevonden in frankrijk. Terwijl de Theologifche leeraars in itaLIe en spanje zich meer en meer verdiepten in de dorre wildernisfen der bedorven Scholalriekerij, en halsdarrig weigerden, zich door goede gidlen op een beter fpoor te laaten brengen, bewandelden eenige Franfche Godgeleerden ee.nen aangenaamer weg ter nafpooring der waarheid , en bedienden zich van het licht, dat in het vak der wijsgeerte en andere weetenfchappen in deeze eeuw aanbrak. Deeze Franfche Godgeleerden volgden ook wel thomas van .aquino, maar meest van verre en van ter iit artikel zegt hij, Ntque tarnen propter hoe efl iniquitas apud Deunt. — In bis enim , quae ex gratia dantur, poteft aliquis pro libitu fuo dare cui vult plus, vel minus ( dummodo nulli fubtrahat debitum ) absque praciudicio iuftuiae. Èt hoe eft qued dicit Patcrfaniilias matth. XX Cap. Tolle quod tuu.n eft & vadc, au nou Heet mify'i qued volo facerti  der Syftematifche Godgeleerdheid. 377 ter zijde, of liever dan, wanneer de pa- XVII.' den, welken hij was ingeflaagen, hunaEuw. aandonden. Bij dezelven altoos ontmoet men niec in zulke meenigce die omflagtige kibbelaarijen, die ingewikkelde voordellen, dje barbaarfche kunsccermen, en die wankele fofiderijen, welken men aantreft bij de ijverige Scholadieken deezes tijds. Hunne ganfche leerbehandeling heeft een vrij beter, een vrij fchrifcmaatigcr , en mee eene zuivere Redekunsc meer beflaanbaar voorkomen, dan die der anderen. Vooral heefc hunne behandeling in die opzichc meer waarde, dac zij de Zedekunde, zo wel als de geloofsleer bearbeiden , en op de daadlijke betrachcing der waarheid aandringen. Mee die alles zijn hunne delfels op lang na niec gezuiverd van de fchoolfche baftaardij; en er worde in dezelven nog vrij veel van den ouden zuurdeegfem aangecroffen. De voornaamften van deeze gemaatigde Scholadieken zijn geweest johan bap- t1sta du hamel en natal1s ale- xander. De eerde, zijnde een beroemd wiskundige^, had een' zuiverer fmaak in de wijsgeerte, dan veelen van zijne tijdgenoocen. In frankrijk gebooren en onderweezen , had hij kennis gekreegen aan de nieuwe filofoofij van descartes en gassendus. Deeze verfmolc hij mee de oude wijsgeerte van aristoteles. Van die mengfel maakce hij zijn gebruik bij het vervaardigen van een Scholalliek leerftelfel. En op zulk eene Z 5 wij-  378 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII, wijze goot hij hetzelve in een' veel fchoo£Euw..ner form, zo dat het in eene ongelijk aanvalligergedaante te voorfchijn kwam, dan de Theologifche leerfijflemen van anderen. De Godgeleerdheid der zogenaamde Patres werd ook wel met zijne voordrage verëenigd, doch dit gefchiedde door hem met verdand ea oordeel; en de Heilige Schrift werd nevens dezelve van hem ten grondflage van alle navorfching der waarheid gelegd. Van deezen geleerden man is een werk voor handen, getijtéld , Theologia Speculativa & praBica iuxta fanblorum patrum dogmata pertraéjata & ad ufum Scholae adconi' modata. Hetzelve kwam uit te parijs' ten jaare 1691 in zeven oktaafdeelen, en te VENETië ten jaare 1734 in folio. Uit dit groote werk heeft de kundige Schrijver een kortbegrip zamengetrokken, 'c.welk hij te parijs ten jaare 1694 in vijf deeltjens in 12. uitgaf onder den tijtel van Theologiae chricorum , femitiariis adcommodatae, fummarium. Beide deeze gefchriften zijn op zulk eene wijze opgedeld, als wij gemeld hebben, dat hij gewoon was, de leer zijner Kerk te behandelen en voortedraagen. Beiden zijn ze dus uitneemende gedenkftukken van 's mans geleerdheid en oordeelkunde O De (*) Verg. budd. UI. I. ƒ>. 369, wALCim /. /. I. p. 153 & 154 en he 1 nu 1 en 't a. b. */. 383 en 383. De laatstgenoemde betrekt hem ech-  der Sy/iematifche Godgeleerdheid. 379 De andere gemaatigde Scholaftiek in de XVII. Roomfche Kerk, welken wij genoemd eeuw. hebben, is geweest nat al is al ex ander, mede een Franschman. Deeze was een Dominikaan, Leerbar van. de Sorbonne te parijs , en een man van verftand en kennisfe. Inzonderheid muntte hij boven veelen zijner tijdgenooten uit in de Patrijliek of Godgeleerdheid der Vaderen , en in de Kerklijke Midorie. Te bedreeven in de fchoone kunsten, om, ter goede trouw, het voetfpoor van zijne voorgangeren na te tweeden, en niet uit eigen oogen te zien, legde hij er zich met de borst op toe, om de grove gebreken der Schoolfche Theologie te verhelpen, en aan deeze wectenfchap een gevalliger aanfchijn te geeven. Zijne Schriften werden in Spanje , en Italië en aan het Hof te rome zeer laag gefchat, maar door zijne geloofsgenooten in frankrijk zo veel te hooger gewaardeerd en in prijs gehouden. Onder zijne Schriften is het meest vermaard zijn Godgeleerd Sijflema, getijtéld Theologia Dogmatica et Moralis. Hetzelve is in tien oktaafdeelen uitgekomen te parijs ten jaare 1693 en te keulen 1698 en naderhand in twee foliodcelen, nog tweemaalen te parijs in de jaaren 1699 en 1703 ; bij welke laatde uitgaven gevoegd zijn 's mans Dijjertationes Hi- echter , mijns beduakens , verkeerdlijk tot dc Sijtelfche Godgeleerden.  380 Beknopte Letterkundige Gefchiedenh XVIL Htflorico«eccle/iaflicae. In dit werk treft se uw. men aan een vrij maatig gebruik van Schoolfche fpitsyindigheden en wij-geerige befpiegclingen. De Schrijver behandelt voornaamlijk die leerftukken der RoomfcheKerk, welken op de kerkvergadering van trente vastgefteld, of iq den Katechismus van dezelve zijn voor» gedraagen. Dit doet hij, volgens de eerfte uitgave, in de vijf eerfte deelen, En wijders behandelt hij de zedeleer der kerke opzetlijk en met veel naauwkeuiighcid^ de beoefening der deugd wordt meer eenvoudig en hartlijk door hem aangepreezen, dan wel van anderen in zijnen tijd gefchiedde. Dit doet hij in de vijf laatfte deelen. Veele vijanden haalde zich alexander met het Ichrijven deezes werks op den hals; en om dqezen eenigszins genoegen te geeven , gaf hij ten jaare 1701 te da ui-hi Né in het licht zijne Paralipomena Theologiae moralis , feit y.arias de rebus moralïbus epiftolas ( * ). Deeze twee genoemde gemaatigdeScholaftieken zochten hunne leerwijze interichten naar die van lanfrank, ansel* mus en hildebert, die in de elfde eeuw leefden, en zo doende de Schoolfche Godgeleerdheid weder tot haaren oorfprong te brengen. Dan hoe gelukkig zij hier C*) Zie over hem in zijne Schriften inti».' /'. 1.1 p 369 , tfafp: 270, w a l c h: /, /. .1. ft. 154. en II. fj. nao eu nai «n jieinr.. 't a. b. W. 384.  der Syjlematifche Godgeleerdheid. 381 hier in ook flaagen mogten voor zich- XVIL zeiven, hun voorbeeld wekte toch zeer reü w*. weinig anderen op , om mede hier aan werkzaam te zijn, en eene beter leermethode intevoeren, zo dat alle hunne poogingen vruchtloos afliepen. Thomas was en bleef het Orakel der Schoolfche Godgeleerden; en dat is en blijft hij nog bij veelen van hun in spanjb en italiS. CXCIX. Waaren de gemaatlgde Schoolgeleerden niet in daac, om de bedorven Scholajliekerij van de Akademiën in ballingfciiap te zenden , nog minder gelukte zulks denBijbelfchen Godgeleerden Deezen konden de leeraars aan de Hooge Schooien, en de Geestlijken in Kerken en Kloosters volfhekt niet overtuigen van het fchadelijke eener overdreeven Schooltheologie. Trouwens hunne aanhang was ook te klein, om zich eenig vermoogend gezag te verwerven, en het vooroordeel van de dwaalende meenigte te groot, om in het onöpgefmukt onderwijs van hun eemgen fmaak te vinden. Deeze Bijbelfche Godgeleerden waaren dezelfde zoorc van geleerden, welken zich in de twaalfde eeuw van de Scholaftieken aficheidden , en anders in de Roomfche Kerk genoemd worden Stellige Godgeleerden {Theologi Pofitivi) '(*). Dee- (*) Zie S. XXXVIII. kier voor in Ut eerfte deel.  38s Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVIL Deeze. mannen , doorgaans begaafd mei E E b w. een goed oordeel, en zeer bedreeven in die weetenfchappen, die hun in hunnen kring te dade kwamen, vormden hun Godgeleerd ftelfel op deeze wijze. Zij lazen en herlazen de Schriften der oudfte en 'beste Kerkvaderen ; zamelden met vlijt daaruit de leer der Kerke op; lieten er wijders hunne gedachten over gaan; ver' geleeken voorts hetzelve met' de uitfpraaken der Heilige Schrift, welken ten betooge der ftellingeh werden bijgebragt; en voor het overige drooiden zij er hunne eigen uitlegkundige aaamerkingen tusfchen in. Uit deezen arbeid rees het gefticht van hun Sijdema in de hoogte. Dit Sijdema was, óver het geheel genomen , vrij zuiver van Scholaftiekerij. Wijsgeerige onderfcheidingen, en beuzel • Sclitige fpitsvindigheden werden er zeer fpaarzaam ki gebezigd. In de twistkunde weinig ervaaren, bewerkten zij de gevoelens hunner Kerk eenvoudig en klaar, leerzaam en dichtlijk. Hun oogmerkwas Bijbelkunde voortteplanten, en voor het hart der menfehen nuttig te zijn. Hunne poogingen waaren dus in de daad loflijk, cn hunne bedoelingen edel. Te beklaagen ondertusfehen ■ was het, dat zij te min opgeklaarde denkbeelden van de zuivere Godsdienstleer , zo als die uit de Heilige Schrift gehaald moet worden, hadden, en zij, ondanks alle hunne welgemeende ondefneemingen, zo weinig hun wit gefchooten hebben. De  der Systmatifche Godgeleerdheid» 383 De voornaamfle en beroerndfte deezer XVII. Bijbelfche Godgeleerden is dionijsiu seeuW. Pïtayius, een Franfche Jefuit. Deeze man heeft fchier den roem van alle zijne geloofsgenooten verdonkerd door zijne geleerdheid, en zich allenthalve den grootden lof waardig gemaakt. Een' onfterflijken naam heeft hij inzonderheid verkreegen door het fchrijven van zijn boek, getijtéld Opus de Theologicis dogjnatibus. Dit werk kwam het eerst uit te parijs ten jaare 1644, in drie foliodeelen, waarna ten jaare 1650 het vierde deel volgde in twee flukken. Voorts is het in het licht gegeeven te Amsterdam ten jaare 1700, met eene Voorrede en met korte aantekeningen van theophilus alethinüs, onder ■ welken naam zich verfchool de beroemde johannes clericus Volgens deeze uitgave is het werk nagedrukt te Florence ten jaare 1723. In dit omflagtig werk van petavius zal een oordeelkundig leezer met nut en genoegen bij eikanderen gegaderd zien alles, wat er uit de Schriften der Kerkvaderen, en uit de Kerkgefchiedenisfe, als merkwaardig voor de Theologie ingeoogst en verbruikt kan worden. Alles is in de netlle orde gefchikt, door fchoone ophelderingen toegelicht, en in eenen uitlokkenden ftijl voorgedeld. Niets, zegt buddeus (*), zoude er aan dit werk ont- bro- Ct) lü. 1. I. f. 517.  384 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. broken hebben, indien maar de Schrijver iEUW.de hulpmiddelen, waarvan hij zich heeft bediend, had aangewend, om de waarheid te verdeedigen , in dede van de dwaalingen der Roomfche Kerk te bemantelen. — ln den aanvang des werks geeft pktavius zijn plan op, waarnaaf hij alles bewerken wil. Tien flukken zouden de onderwerpen zijner behandeling zijn. Deezen zijn God en deszelfs eigenfchappen. — De Drieëenheid. — De Engelen. — Het werk der Schepping. — De Menschwordlng van kp.is* fus. — De Sakramenten. — De wetten. — De genade. — Het geloof, de hoop , de liefde en allerlei deugdt En de zonde. Dit plan ts niet afgearbeid: de Schrijver heeft het laaten deeken bij de menschwording van kristus. Z\}h werk is dus een onvoltooid boek, doch niettemin een boek, 't welk alle jeugdige Godgeleerden , die zich niet willen laaten beperken binnen het eng bedek van een z:.mengarokken kort leerbegrip, met veelvrucht leezen en bedudeeren moogen, ten einde zij zo bij den afloop der eeuwen in de getuigenisfen van de vroeger en kater Kerkleeraaren de waarheid achterhaalcn, en de zuivere geloofsleer der oude Kristenen te beter oplpooren kunnen , met berrekking tot die punten, welken de Schrijver heeft afgewerkt. In de zes foliodeelen van de laatstgemelde uitgave heeft deeze orde van behandeling p.auu. Het eerde deel behelst het artikel  der Systematlfche Godgeleerdheid. 385 kei van God en deszelfs eigenfchappen , XVff. waarbij hij ook de leer der verkiezing 3 euw* en verwerping in aanmerking neemt. Het tweede deel behelst het artikel van de Drieëenheid; De Schrijver befchouwt deeze leer als den grondflag van den Krisclijken Godsdienst; en toont aan, hoe de« zelve in de drie eerde eeuwen voortgeplant is geworden. Vervolgens geeft hij een hiftorisch verflag van de gevoelens, Welken er van tijd tot tijd aangaande die leer in de Kerk gekoesterd zijn. Het derde deel loopt over de artikels van de Engelen en van de fehepping der wereld» Hij wijst aan, hoe van ouds jooden, Heii denen en Kristenen over deeze twee artikels gedacht hebben; en voorts handelt hij van den mensch , van des menfchen vrijen wil enz. Bij dit deel is gevoegd eene gefchiedenis der Pelagiaanen en halye Pelagiaanen en iets over de Kerkvergadering van t ren te en de leer van augtstinus. Het vierde deel behelst vijf boeken over de Kerklijke hierarchijfc en twee boeken van Kerklijke verhandelingen over de waardigheid en de magc der Bisfchoppen en over andere punten. Hier bij is gevoegd eene verhandeling over de bediening van het H. Avondmaal, tegen 11. de groot ingericht, doch wiens naam hij uit vriendfehap niec noemt; en nog een aanhangfel, beflaande uit acht boeken over de openbaare boete, en de voorbereiding tot het Heilig Avondmaal, in het vijfde en zesde deel 111. deel. A a wordt  385 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVIL wordt wijd en breed gehandeld over de eeuw» menschwerding van den Heere jesus. — Dit is het geheele beloop van het werk, zo verre de Schrijver het gebragt heeft. Men heeft petavius wel eens befchuldigd van letterdieverij, en voorgegeeven, dat hij het grootde gedeelte van zijn werk nagefchreeven hadde uit de Heilige Godgeleerdheid van den Kardinaal augustinus oregius; dochouDiNus heeft hem, bij den onpartijdigen beoordeelaar, van deezen argwaan gezuiverdQ*). Ook is aan petavius wel eens te last gelegd, dat hij de uitfpraaken der vaderen, die voor de Kerkvergadering van N i en geleefd hebben, te zeer naar de gevoelens det Ariaanen verklaard hebbe; doch ook van deezen lak heeft hem trachten fchoon te maaken joh: clericus in de Voorrede voor dit werk. Is er in deeze eeuw van eenigen Roomfchen Schrijver een Dogmatisch Sijdema voor handen, 'twelk zijne waarde heeft, en van Schoolfche beuzelingen vrij gefchat kan worden, dan is het dit ( \ ). Te (*) ABis Eruiitorv.m tipfttnftum 1718. p. 49* & feqq. iriférta legitur Obfervati* de TraBatibus Tbeohgiae Cardinalh aug. oregii, in qua inquïritur, an b. petavius dogmatum fuorum libros ex iisdem baufijfe cenfendus fit. Haec o>fervttio eft. fumma quaedam ;commentationis, quam Gallico idiomace paulo fufius exaravit ouliiNiis. Conf. bodd. 1 l. I- p. 5'8> (f) Petrus daniël huetius in Commeiit; de rebus ad turn pertinentibus. L. I. p 61 de  der Syftematifche Godgeleerdheid. 387 Te wenfchen waare het geweest, dit XVII. petavius in zijnen lofwaardigen arbeid e e ü w. meer navolgers gehad hadde. Derzelven geral was naauwlijks noemenswaardig. En maar één van hun is er geweest, die als' zodaanig een voor het licht is gekomen. Deeze is ludovicus thomassinus, die ten jaare 178c te p arijs bei>;on uit— tegeeven zijne Dogmata Theologica, beflaande uit drie deelen. De Schrijver heeft in dit werk zijn best gedaan, om , in navolging van petavius, de gevoelens der Vaderen bijeentezamelen , doch hij bleef deezen voornaamen Theologant verre achter in geleerdheid, en in fierlijkheid van fchrijfdijl. Men vindt in het werk over de leer der Vaderen hier en daar nog wel eenige goede aanmerkingen , doch over het geheel genomen , wordt hetzelve van alle deskundigen juist niet zeer hooggefchat (*). CC. Zie daar, Leezer! een kort verflag van de . de iogmatibus hifce Theologicis iudicans, ita fcribit. „ Petavius hocce opere TheoJogiam tricis Scholae et pedicis expeditam ad liberos & patentes prifcae ecclefiae campos fanaorumque patrum tritos veftigiis revocavit " Vide de hifcetegm.Th: petavii budd: /. / I ƒ.517—520, t fa ff ii /. / f 212, walchii iii. f 6^4 et 645 et heinr: /. /. p. 377—382. (*) Men zie over dit werk buid: /. I. I. $. 5ao en ueinr: 't a. b. bl. 383. A a a  388 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVIL jje gefchiedenis der Sijftematifche Godgeïeüv?. Jeerdheid van de Roomschgezinden in de zeventiende eeuw. Nu ftaat ©ns nog, in eenige bezonderheden, te zien, welken invloed dezelve geduurende deeze eeuw gehad heeft op de Gedgeleerdheid der Lutherfchen en Hervormden en op de denkwijze van het volk onder dezelven. CCI. De invloed, welken de Sijftematifche Godgeleerdheid der Roomschgezinden gehad heeft op die van de Proteftantfche gezindten, is hier ook tweeledig, te weeten aan den eenen kant voordeelig en aan den anderen kant nadeelig. .Aangaande het voordeel, dat de Sijdematifche Godgeleerdheid der Proteftanten getrokken heeft van het Theologisch ftclfel der Roomschgezinden kunnen wij in algemeene termen flechts dit weinige aanmerken, dat de leer van het Evangelie, zo als die van de Protedanten beleeden wordt, door het aanhoudend ftrijdvoeren tegen de Roomschgezinden, ten aanzien van alle die punten, waarin deezen van het fpoor der waarheid afdwaalen, op den duur fteeds meer en meer bekrachtigd is geworden, derwijze, dat iemand, die gezonde begrippen van de leer der Protes* tanten uit derzelven Sijftemas opgegaderd heeft, niet ligtlijk de dwaasheid zal be« gaan, om in het verfchil, 't welk wij met «le Roomschgezinden hebben, deezen bij-  der Syftematifche Godgeleerdheid. 389 tevallen, en hunne gevoelens te omhel- XVIL zen. Dan ten aanzien van het nadeel, 't e E u w. welk de aanhoudende twisten tusfchen de Proteflanten en de Roomschgezinden verwekt hebben aan de Sijdematifche Godgeleerdheidder eerstgemelden, moeten wij meer in bezonderheden uitwijden. CCII. Gelijk het den Proteflanten in 't algemeen onder het twisten met andere gezindten, en met eikanderen gegaan is, dat zij naamlijk heel ligt overfioegen tot uiterden , die vlak tegen de gevoelens van Partij ftonden , en den middenweg niet wisten in het oog te houden, even zo is het hun gegaan in het bezonder onder het twisten met de Roomschgezinden. Breedvoerig kunnen wij hier niet zijn ; en daarom zullen wij den leezer flechts eenige weinige bezondere flaalen daar van mededeelen. Het eerde ftaal betreft de leer der goede Engelen, 't is bekend , hoe wij Proteflanten het hier over met de Roomschgezinden oneens zijn , en hoe wij , in onze Sijftemas, flechts ter loops, tegen hen beweeren, dat de goede Engelen geheel onkundig zijn van onze gedachten, en zij ons hartsgeftel in geenen deele kennen, dan alleen bij gevolgtrekking uit onze daaden. En wat beweeren wij, daarentegen, breedvoerig van de kwaade Engelen? dit, dat zij omgaan, als brullende leeuwen , er A a 3 fteeds  39° Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVIL fteeds op loerende, om ons te verflinden; eeuw.dat zij ons allerlei zondige gedachten in-, boezemen, dat zij onze harten met kwaad vervullen, dat wij hier tegen waaken moeten, en op onze hoede zijn, enz. In de Sijftemas wordt ook geleerd , dat de goede Engelen onze voorfpraaken niec zijn bij God, naardemaal wij maar écnen Voorfpraak hebben, welke is onze dïerbnare Verlosfer jesus; maar daarentegen wordt in dezelven geleerd, dat de kwaade Engelen wel onze befchuldigers zijn voor de vierfchaar des Memels in het ftuk van onze Rechtvaardiging voor God. Welk een kontrast levert dit alles op9 Heeft dus God aan de kwaade Engelen meer magt verleend, dan aan de goede Engelen? En dan nog wqrdt in de Sijftemas geleerd, dat de magt der kwaade Engelen zeer befnoeid is door den dood van jesus, zo dat zij reeds overwonnen vijanden zijn , die wanneer wij ons maar voor hun wachten, ons niet fchaaden ktuinen. Deeze ftelling is zeer juist; maar het kontrast wordt daar door nog grooter. Kortom wij zien in onze Sijftemas, dat men uit^reeze van aan de Roomschgezind:n te veel toete* s geeven de magt van de goede Engelen, die van de Roomschgezinden boven maate vergroot is geworden , in allen deele te zeer ingekort, en daarentegen de magt van de kwaade Engelen , waarover met hun geen verfchil was, maar die van anderen weder tegenfproken werd, geheel over-  der Systematifche Godgeleerdheid* 391 overdreeven, en buiten haare eigenlijke XVIÏ. paaien heeft gezet. De Bijbel leert ons, a auw dat de goede Engelen , zo wel als de kwaade Engelen, op ons werken kunnen, en daadlijk werken, en van zulken, die naauwkeurig op de werkzaamheden van hun hart hebben leeren letten, kan omtrent het eene en andere ook niet getwijfeld worden, fchoon de wijze, waarop dit gefchiedt, voor ons niet natefpooren is; en uit dien hoofde, hadde men de magt der eerden niet verdonkeren , en die der anderen niet in een verkeerd licht plaatzen moeten. Men had zich hierin moeten, gelijk zijn gebleeven. Een ander daal betreft de leer der goede werken. Men weet hoe de Roomschgezinden hier over denken, en hoe de Protedanten daarin van bun verfchillen. De twist tusfchen beiden daar over is langduurig en heftig geweest. En van daar 'is het,'dat meenigmaalen het denkbeeld van de verdiendelijkheid der goede werken zo met overdrift' van ons bedreeden wierd, dat ook de zuivere Evangelifche begrippen aangaande de noodzaaklijkheid derzelven daar door niet weinig inbreuk hebben geleeden. Men zal zich hier nog wel erïnneren kunnen, hoe onder de Lutherfchen er over getwist is, of de goede wérken noodzaaklijk, dan of ze nadeelig ter zaligheid waaren,' en boe reeds in de zestiende eeuw al terftond na de hervorming oeorgius maior. en n i k oLaas amsdorfiüs daar over tegen A a 4 elk-  392 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVIL elkander hebben in het harnasgedaan C*> *EUw.Meer andere naaien doen er zich op maar wij zullen ze allen niet bijbrengen, Bij dit eene zullen wij ons nog bepaalen. De Roomschgezinden Hellen, dat kristus; terftond bij zijn ftervca nedergedaald zij ter helle, of liever tot eene zogenoemde voorburg der helle, om de Vaderen van het oude Testament uit dezelve te verlosfen. Dit ongerijmde gevoelen rust alleen op het artikel, hij is ne- gedaald ter helle, \ welk wwrfchijn- bjk m de Apostolifche geloofsbelijdenis is ingelascht op de Kerkvergadering te konstantinopel ten jaare 381 (f) Dar. ten dien tijde verdond men er door, »» h'J,ls nedergedaald in den daat der afgefcheiden zielen," gelijk deskundigen thands genoeg weeten. Dit hadden ook de Proteftantfche Theologanten van de zeventiende eeuw uit de Schriften der Kerkvaderen kunnen ontwaar worden indien zij dezelven maar onbevooroordeeld geleezen hadden. Maar dit al ziende, gelijk het bekend is, dat ook wel zommigen het gezien hebben, en het amkel dus verklaarcnde, zouden zij te na f») Men herleeze 't gene wij kier over aangemerkt hebben in het \D bl. L6 vi.CVuW,.lkeJdffMZc leerftellingen , ten aanzie» van s Heilands verrigtingen terwijl hij zich i». deeze voorburg der helle ophield, de Roomsen! f«inden uit du artikel al hebben afgeleid, zie rnen m de Summa totiv.s Theologiae van thomas-'  'der Syftematifche Godgeleerdheid. 393 na aan de dwaaling der Roomschgezin- ^VII, den komen; en zo wilden zij liever oni-EEUvr —" zij zouden eenen gezonden zin aan het geloofsartikel, en aan de gemelde plaatze uit de Pfalmen gegeeven, en nogthands OP (*)Vide wits 11 Exercitationcs Sacras i® Symi. Aptft. p. 314. (.f) Conf. w 1 t s 11 /. U Aa 5  394 Beknopte Letterkundige Gefchledenit XVII. op verre na geene gevoelens gekoesterd EEU w. hebben, die roet de ongegronde begrippen der Roomschgezinden ter deeze opzicht eenige overeenkomst hadden. -— Men ziet uit dit laatfte daal, tevens, dat een kwaalijkbeftuurde ijver iegen de Roomschgezinden ook veroorzaakt heeft het verkeerd uitleggen van deeze of gene Bijbelplaatze. En dit brengt ons hier meer andere Bijbelplaatzen te binnen, die op die wijze geheel verdonkerd en verdraaid zijn. Men vesce de aandacht flechts eens op de twee volgenden. De eerfte is joh: III : 5. I lier zegt j e 1 u s; zo iemand niet gebooren wordt uit water en geest x hij kan in het Koningrijk van God niet ingaan" De Roomschgezinden verdaan hier door het water den Heiligen Doop, en leiden daar uit af, 3 dat deeze plegtigheid eene wederbaarende kracht hebbe. En juist daarom fmaakte het veelen Protestantfchen Godgeleerden niet, hier aan den doop te denken. Maar wat was hier dan water? Zij voelden zich gedrongen, aan dat woord de zonderlingfte beduidingen te hangen. Bij den eenen was water hier de zuivere leer van het Evangelie. Een ander weder verftond er door 's Ileilands borgtogtlijke gehoorzaamheid. En een derde verklaarde het weer op eene andere wijze. De grootfte Theologanten legden het woord water in dusdaanige manieren uit. De geleerde mauck bij voorbeeld gaf er den eerstgemelden zin aan. 't Is in de daad onbegrijplijk, hoe  der Syftematifche Godgeleerdheid. 395 # hoe men dus de woorden van jesus ter XVIT. deeze plaatze niet alleen onverdaanbaar eeU w. heeft kunnen maaken voor elk minërvaaren Bijbelleezer, maar inzonderheid voor kikodemus, tot wien het gezegde onmiddelijk gericht was (*). Het zaHodi r*-) Tesos had tegen nikobemüs gezegd; Ten zij iemand wedergebooren worde , bij kan God> Koningrijk niet zien. Dit verftond nuodemih luel wel; maar er deed zich hierin voor hem iets ongelooflijks op. Hij kon wel gelooven, dat eert Heiden , zoude hij immer een onderdaan van Gods Koningrijk worden, van Godsdienst veranderen, en daar door als 't waare een geheel nieuw fchepfel worden moest; maar hij kon niet gelooven , dat hij zelf, die een Jood was, zulk eene Godsdienstige verandering moest ondergaan, waardoor hij ook als 't waare een volftrekt nieuw leeven bekwam. Uit hoofde van zijne geboorte uit a b r. aham befchouwde hij zich als een kind van God, en als een gebooren onderdaan van Gods rijk. uiteen food herbooren moest worden kwam hem even zo onmoeglijk voor , als dat een man van jaaren weder het lijf zijner moeder ingaan , en andermaal gebooren konde worden. Dit zien wij uit het vierde vers. Hierin wil Jesus hem te regt helpen. Te sus zoekt hem te beduiden in het vijfde vers rot aan het achtfte ingeflooten, dat de vleeschlijke geboorte uit abraham hem de Godsvrucht van dien overgrootvader niet mededeelde, maar dat Gods Geest den mensch bewerken ea vernieuwen moet, zal hij op eene regte wijze God dienen. En tot dat einde herhaalt jesus terltond in het vijlde vers zijn gezegde , maar hij voegt er iets bi], 't welk ter nader verklaaring van hetzelve diende, en waarop hij in zijn gefprek met nikodemus vooitredeneeren konde, Hij zegt Voorwaar voorwaar zeg ik u, zo iemand niet gebooren worde vit Water en Geest, hij kan in 't Koningrijk van God niet ingaan. Bij aldien men nu hier door w " water  396* Bëknöpte Letterkundige Gefchiedettk XVfT. thands van alle oordeelkundige Bijbelvereeuw. klaarers niec meer in twijfel worden ge- trok- tvater verftaan moest of de zuivere leer van hec Evangelie, of des Heilands horgtogtlijke gehoorzaamheid, zoude jesüs immers in plaatze van bij het herhaalen zijns gezegde hetzelve te verklaaren, gelijk zijn oogmerk was, hetzelve geheel en al verdonkerd hebben. Hoe kon toch bij eenige meegbjkheid nik ode mus dour het zatter hier de leer des heils verfhan , daar toch die leer nergens in de Schriften van het Oude Testament •water genoemd werd* En laat het zo zijn, dat de leer des Evangelies in de Schriften van het Oude Testament bij vloeijende wateren vergeleeken wordt, zo als men daartoe aanhaalt jes: XI-o en ézech: XLVII : i_5. hoe veel fcherpte van begrip zoude men dan niet in nikodkmus moeten voorönderfrellen , indien men wilde, dat hij, daar op terftond wel gevat zijnde, hierdoor voort s Heilands zeggen verftaan konde ? Nog minder kon nikodemus hier denken aan de borgtogtlijke gehoorzaamheid van kristus Hij een Jood, die Jesus nog niet eens voor den' Mesfias kende , en die daar en boven zich van de verrichtingen des toekomftigen Mcsjtas heel wat anders het voorftaan, dan 't gene na ccn heilig' leeven op een lijden en fterven voor zondaaren zoude uitloopen, kon immers onmoeglijk hier door water verftaan eene borgtogtlijke gehoor» zaamhcid van den verwacht wordenden Mesffaji ten beste van het zondig menschdora, Tan hoedaamg iets hij nimmer gedroomd had- Wanneer wij hier door zatter of het eene of het andere a an het opgegeeven verftaan moeten , was het dierhalve voor nikodemus onmooglijlc des Heilands gezegde te begrijpen. Maar was ook fmsfchien 's Heilands doel den waaren zin van zij. ne gezegden hier opzetlijk voor n i k. s d e m u s te verbergen , en denzelven voor de fchranderheid der SchriftveYklaarers in laater tijden ter uitlegging over te lasten ? Dit moeten zich gewis de Iheologsnten verbeeld hebben ; 't was toch anders rolflrekt onmoeglijk geweest, dat zij op zulke on-  Her SyBematifche Godgeleerdheid. 397 trokken, dat door het water hier de XVIL doop wordt te kennen gegeeven. Gee-EEuw. ne ongerijmde verklaaringen vallen konden. Dan wie ziet niet, dat bij zulk eene vooröiiderftelling de uitlegkunde des Bijbels alle haare weezenlijke gronden verliezen moet? Dat zij, die in den Bijbel het woord of de pen gevoerd hebben, niets hebben willen fpreekcn of fchrijven, dan 't gene zij wisten, dat verftaan konde werden van de genen tot welken zij fpraken of fchreeven; en dat inzonderheid de menschkundige Heiland niet anders te werk konde gaan, is een regel, dien men bij de verklaaring des Bijbels niet genoeg in het oog kan houden. Jesus fprak tot nieode. mus, en niet zo zeer tot ons; hij wilde dus van nikodemus verftaan worden, meer dan van ons. En wat moest dan nikodemus voor denkbeelden hechten aan de woorden, gebooren, worden uit Water tn Geest"? gewis geene andeien, dan deezen. De Godsdienstige verandering, van welke jesus fprak, beftond ; vooreerst, daarïn, tdat de Jooden zo wel als de Heidenen, ten blijke dat zij eene beter Godsdienstleer beleeden, met water gedoopt vvierden , zo als de Heidenen gedoopt werden, wanneer zij Joodengenooten werden , en zo als j o h a n n es en de Disfipelen van jesus nu ook begonnen waaren de Jooden door den doop in het Mesfiasrijk in te lijven. Dit was het wedergebooren worden uit water; en kon van nikohemus zeer wel begrecpen worden. Dan de Godsdienstige verandering, van welke jesus fprak, beftond wijders daarïn, dat Gods Geest nieuwe beginfelen en nieuwe gezindheden in den mensch voortbragt, die hem in ftaat ftelden , tot het daadlijk beoefenen van den waaien Godsdienst. Dit was het wedergebooren worden uit Geest. En zo heeft ook nikodemus het kunnen opvatten. Het water is hier dus de doop der inlijving van Jooden en Heidenen in het rijk van den Mesfias. Alle andere verkinaringen van dit woord worden te regt van b u d. joe.us bijl: Theol- Degm. I. V. C-I. $. 5. fripêlae plauc atgut abfonae genoemd.  398 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. ne andere betekenis kan ook aan het Eeuw. woord gehecht worden, 't Gevolg alleen, 't welk de Roomschgezinden uit deeze plaatze voor hunne dwaaling ontleenen, had men moeten wederleggen. En zulks ook had zeer gemald ijk gefchieden kunnen. De andere plaats, welke wij onder het oog hadden, is matth. XVI: 38, daar de Zaligmaaker tot petrus zegt; Gij zijt petrus, en op deeze Petra zal ik mijne gemeente bouwen, en de poorten der helle zullen dezelve niet overweldigen, Deeze plaats is uit hoofde van den twist der Protedanten met de Roomschgezinden door de eerden ellendig verknoeid. Het is over bekend, dat de Roomschgezinden uit dezelve het gezag en de onfeilbaarheid hunner Pauzen , als opvolgers van petrus, hebben trachten te bewijzen. En van daar kwam het, dat de Protedanten, den Roomschgezinden geene hairbreedte willende toegeeven, door de Petra dat is rotsfleen, niet petrus, maar den Heiland zeiven verftaan hebben, daar ondertusfehen voor eenen onbevooröordeelden leezer, die alle Theologifche verfchillen aan eene zijde zet, uit het verband, en vooral uit het volgende negentiende vers, «iets duidlijker is, dan dat de Petra, of de rots f een, hier petrus zij. Simon ontvangt den naam van petrus, en jbsus deelt hem uit de betekenisfe van dien naam, — dezelve betekende, even gelijk 't woord Petra, ook rotsfleen, — de  der Syflematifche Godgeleerdheid. 399 de redenen mede, waarom voor hem die XVIL naam zeer gepast waare. De Heiland e e u w* verkoos hem naamlijk petrus te noemen, omdat hij hem als eene Petra, als een' rotsfleen, gebruiken zoude. Hij moest zich door dien naam dan geduurig te binnen brengen, hoe hij zich als een rotsdeen [behoorde te gedraagen, naar dien zijne dienst het eerst en voor dien van allen gebruikt zoude worden, wanneer zijn Meester zulks goedvond, in het ftiehten van deszelfs Kerk of gemeente, welke de poorten der helle niet zouden overweldigen, tegen welke al het gezagvoerend vermoogen van het rijk des doods niets zoude kunnen uitvoeren (*), niet uit hoofde van den krachtigen wederftand, welken hij petrus zelf zoude bieden kunnen, maar uit hoofde-der Godlijke magt, welke zijn meester bezat, die de Kerk dichten zoude, zo dat zij de eeuwen verduuren, en als onfterflijk zijn zoude. Uit de Gefchiedenis der eerde Kristenen weeten wij, dat petrus ook in C*) Dat men hier door hel niet het rijk des Buivels verftaan moete, maar het rijk des doods, is genoegzaam blijkbaar uit den Griekfchen Tekst, daar wij het woord «Aas vinden. En door Poorten zal men hier moeten varftaan het gebied van vermoogende gezagvoerers, De Pooreen der Steden waaren in het Oosten de vergaderplaatzen des gerechts. Men verg. gen: XXII: 17, spreuk: XXXI : 2% en meer andere plaatzen. Poorten der Hel zijn hier dus het gebied van de vermoogende gezagvoerers van het rijk des doods.  400 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVÏI. in de daad die rots geweest is, waarop eeuw. de Zaligmaaker zijne Kerk, uit de Jooden en Heidenen verzameld , zo als die nog heden daat, en tot het einde der wereld zal daande blijven, gedicht heeft", 't Eerst van allen heeft petrus hec Evangelie verkondigd aan de Jooden zo als uk hand: II blijkt, en ook aan de Heidenen, zo als uit het voorgevallen met kornelius den Hoofdman hand: X gezien kan worden. Maar indien nu eens petrus de eerfte in de onafgebroken linie der Bisfchoppen van rome geweest is, zo als de Roomschgezinden voorgeeven , volgt hier dan niet uit, dat alle die Bisfchoppen zodaanige rotsfteenen geweest zijn, waarop de Kerk gedicht is, en aan deezen dezelfde voorrechten van gezag en onfeilbaarheid moeten worden toegekend, als aan petrus? Dit te beweeren is de dwaasheid zelve. Alle de tegenwoordige leeraars van den Kristlijken Godsdienst in onderfcheiden gemeenten zijn in eene onafgebroken volgorde afgedaald van de Apostelen, maar zijn zij bekleed met dat gezag, en met die onfeilbaarheid, waarmede de Apostelen bekleed waaren ? « Daar het de grootfte ongerijmdheid zoude zijn, dit te willen ftellen, is het even zo de grootfte ongerijmdheid, ftaande te houden, dat de Pauzen van rome in gezag en onfeilbaarheid met petrus gelijk ftaan (*). De Proteftantfche Schrift- uit- (*) Verg. de Korte Jlanm. van den geleerdea VAW HAMELS* ELD Over MATTH? XVI : VS. l8.  ifer Syftematifche Godgeleerdheid. 401 uitleggers hadden dus zich moeten ver- XVII» genoegen met flechts het gevolg te ont- eeuw, kennen, 't welk de Roomschgezinden uit de genoemde plaatze afleiden, en voor het overige de plaats in ecnen gezonden zin, die met het verband en met den aart der zaake ftrookte, verklaaren kunnen (*)• Wij- (*) Indien ik ruimte had, zoude ik hier meer Schriftplaatzcn kunnen aanhaalen, die alleen doot het veotöüideel , waarmede men altijd tegen de gevoelens der Roomfchen is ingenomen geweest, geheel verkeerd uitgelegd zijn geworden, of die het ten minsten der moeite wel eens waardig waaren, geheel onbevooroordeeld onder handen genomen te worden , ten einde dezelven volgens de regels eener gezonde Bijbclverklaarwig in het waare licht mogten gefteld worden. Onder deezen diende men vooriil niet te vergeeten I pet III: 19, en 20. Men weet, welke gtvoelens de Roomschgezinden en de LütherfcKen uit die plaats afleiden; doch, wanneer men zijn verftand wil gebruiken, kan men toch genoeg zien, dat petrus van dat alles, 't welk zij beweeren, niets gezegd heeft, 't Is ook bekand, dat wij Hervormden doorgaans door de Geesten , die in de gevangenisfe waaren , de zielen der menfehen verftaan , aan welken dè Zaligmaaker in noachs dagen, door noa-chs dienst, die als Profeet den Geest des Zaligmaakers had, geloof en bekeering gepredikt heeft. Maar zo iemand naauwkeurig wil toezien , komt het mij voor, dat hij toch de hardheid en gedrongenheid van deeze verklaaring merken moet. Ik verwonder mij daarom zeer, dat de fchrandere van hamelsveld dezelve gevolgd heeft. Wij Hervormden willen thands geern gelooven', dat kristus nedergedaald zij in de hel, dat is, in den fta t der afgefcheiden zielen, Wij vatten altoos het artikel van de nederdaaling ter hel irt het Apoftolisch geloofsformulier zo op, en wij zullen dan de genoemde plaats van petrus, die hetzelve zo fchoon opheldert , niet ter ftaaving III. deel. B b van  402 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. Wijders (laat hier nog met een enkeld ee.ow.woord aantemerken, dat, gelijk in het be- van onze gedachten bezigen willen ? De eenvouéigfte en eigenaartigfte verklaaring van die plaatze is , mijns achtens , deeze , dat kristus bij zijnen dood nedergedaald zij in den (laat der afgefchciden zielen, om zich als zulk eenen, welIte hij hier op aarde geweest was, aan alle afgeilorven voorteftellen of aantckondigen, — xijfwj-crsi» betekent niet altijd geloof en bekeeiing prediken., maai ook wel in 't algemeen tene zaak van aanbelang vermèlden of bekend maaken , men vergcl. »iaR.ck: Vil : 36, — en inzonderheid zich dan als zodaanig een te vermelden of bekend te maaken aan de verhardde ongeloovigcn, die immer hier op aardr geleefd hadden. Deezen waaren toch buiten twijfel, zo verre wij uit de 'Gefchieder.isfe der t'ijden kunnen opmaaken, de pjdgenooten «ah. noacii , die men als volflasgcn Atheïsten aanmerken mag. En waartoe zonde het gediend hebben, dat kristus aan de al'geüorven , en inzonderheid aan de voor eeuwig ongelukkige tijdgenooten van N o a c h zich' bekend gemaakt hadde? Geen ander oogineik kon. k k i stus daar' bij hebben , dan dat hij zo niet aüeen aan allen in den Hemel, en op de aarde , maar pok onder de aarde, — en onder de aarde zelfs aan de grootfte Gódloozen , — zich betbonen zoadc, de Zoon van God te zijn, die 't gene de zonde op de aarde in onftuur had gebragt, weder herfteld hadde, en dal in zijnen naam , of ter eere 'van hem , willens of onwillens , zich zoude moeten buigen alle knië de;- genen , niet al'ee:i , dh in den Hemel, en die, op de aard zijn , maar ook der genen , die ouder de aarde zijn. Verg. filip.p: II: 10. Wanneer wij de woorden dus vc'rklaareh , hoe 'fchoon ftro'okt dit dan mit'het geheele Redebeleid van pltrus van vs. 18—24 ? Petrus yegt hier dan ; dat kristus hceftgelced.cn, dat hij is geftorveii_, dat hü is nedergedaald ter helle, dat hij is opgedaan , dat hij is opgevaareri ten Hémel, en dat hij zit aan Gods regtc hand. Wij vinden hier dus, in eene juiste órde, een groot gedeelte van 'tgenc dc Apoftolifehe Geloofsbelijdenis behelst.  der Syflematifche Godgeleerdheid. 403; begin'van de zeventiende eeuw de Scho- XVIÏ. laftieke Godgeleerdheid onder de Kalvijn & e u w. nisten weder her hoofd bpdak bij gelegenheid van derzelven toenmaalige twisten met de Arminiaanen, even zo omtrent dien zelfden tijd de Seholadieke Godgeleerdheid ook weder met kracht en geweld is doorgedrongen onder de Lutherfchen, waartoe haar den weg geïeedlijk baanden de aanhoudende verfchillen met de Roomschgezinden. Daar wij hier voor, bij het beöordeelen van de Godgeleerde Sijftemas-der Lutherfchen vrij breedvoerig zulks hebben aangetoond, kunnen wij hier voldaan , met den leezer zulks te erinneren, en derwaarts te verwijzen (*). ccin. Wat eindelijk nu nog den invloed aanbelangt, welke de leér der Roomfche Kerk gehad heeft op de' denkwijze des volks onder de Lutherfchen en Hervormden', hier over zouden wij den leezer eene meenigte van aanmerkingen kunnen mededeelen, welken wij van tijd tot tijd gemaakt hebben. Dan ons beftek lijdt zulks niet. Wij zullen ons dus flechts bij dit weinige , en wel bij 't gene ter deeze opzicht onder de Hervormden hier te (*) Men vindt dit in het tweede deel; tl. 26 èn de volgg. Vergeleeken met het cerjlt deel „ tl. 224—230. Bb ft  404 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVIT. te lande plaats heeft gegreepen, bepaaE.EUW.lén. Daar het volk in de Kerken van de leeraars onderweezen werd, volgens de Godgeleerde Sijftemas der Schooien, gelijk wij meermaalen hebben aangemerkt, konde het niet wel anders, of de leer der goede Engelen, de leer der goede werken , enz. , welke met het verfchil tusfchen de Roomschgezinden en de Hervormden daarvover, in de Sijftemas der laatstgenoemden dikwijls niet in het waare licht geplaatst was geworden, moest ook van het volk verkeerd begreepen worden, terwijl hetzelve doordien weg ligtlijk kon overvallen tot tegen overftaande uiterften, die op bijgeloof en op het verachten van waare Godsdienstigheid uitliepen. Men neeme eens 't gene het volk overal van tijd tot tijd heeft lee» ren gelooven van den invloed der goede en der kwaade Engelen op ons. Aan de goede Engelen dacht men nergens, aan de goede Engelen fchreef men nooit iets toe , het geleide van de goede Engelen erkende men niet, van de magt der goede Engelen op ons hoorde men niet fpreeken. En waarom niet? omdat de Roomschgezinden zulks' deeden; en men zoude op die wijze ook weder Roomsch worden. Maar de kwaade Engelen befpeurden men allerwege, in gedachten, in woorden, en in daaden. De Duivel was overal bij, . overal werkzaam , overal de verleider tot zonde , overal de werkmeester van het kwaad. Trol  der Syflematifche Godgeleerdheid. 405 Trof men iemand aan, die zwaarmoedig XVIL terneder zat, en door allerlei angstval- ïeuw. ligheden ontrust werd, het oordeel over de bron van zodaanig een lijden was gereed. Zulk een mensch werd geplaagd door den Duivel. De zwaarmoedige zelf twijfelde er niet aan , of het was de Duivel, die op hem werkte. En ondertusfchen was niet zelden alles een gevolg van lïgchaamsöngedeldheid of van diep ingewortelde donkere Godsdienstbegrippen. Viel hier of daar iemand in eene groote zonde, die gerucht verwekte, hoe algemeen hoorde men niet van ieders tong de fchuld daar van op den Duivel werpen ! wat heefc de Duivel toch niet eene magt op den mensch! was de klaagtoon, die men ter heimlijke vcrfchooning der menschlijke boosheid éénftemrr.ig aanhief. Ook zelf de vriend der zonde had terdónd in den mond, de Duivel heeft mij verleid! trachtende even daar door zijne vergrijpingen niet weinig te vergoelijken en te verkleinen. Op deeze wijze werden alle in 't oogloopende zonden, zonder eenige bedenking, op rekening van den Duivel gezet ; en men gaf geene behoorlijke acht op de inwendige beweegingen van het bedorven hart, 't welk meenigmaalen meer de waare oorzaak van deeze en gene euveldaaden was, dan wel de Duivel, of ten minden al zo veel daar van de oorzaak was, ais deeze En het ergde nog van allen was, dat men zich de magt van den Duivel E b 3 veel  -4Pf* 'BeknopteLetterkundige Gefchiedenis KVH. veel te fterk verbeeldde , dat men hem se uw. a's een' onverwinbren vijand befchouw■_de, en dat men uit hoofde hier van hem door waaken en bidden niet naar behooren wederflond. Voorts was er hier of daar iets vreemds gezien of gehoord, waarvan men geene reden kon geeven; dit was het bedrijf van eenen kwaaden geest,— nooit toch fpookten de goede Engelen. — En kwijnde hier of daar een nog fpraakloos kind , 'c welk van zijne ongemakken geene befchrijving kon geeven , aan de borst zijner moeder, die dus niet'regc ontwaar kon worden, welke fmarten. hec kind gevoelde; dit kind was door eene heks, die met den Duivel gemeenfchap had, betoverd; en men wist Duivelbanners of Duivclbanders op te zoeken , die door een hokus pokus van onverftaanbaare woorden en door gewaande zegeningen het kind geneezen konden. Dan genoeg hier van. Men ziet hier uit, hoe het volk onder de Hervormden hier te lande de leer aangaande de goede Engelen geheel niet heeft erkennen willen, en daarentegen de leer der kwaade Engelen geheel overdreeven heeft (*). Dat de leer van de ver- (*) Over het misbruiken van eenige hoofd' Kaarheden van den Krist lijken Godsdienst, heeft j. l. ewal» een fraai werkjen gefchreeven, 't welk ten jaare 1794 ook in 't Nederduitsch vertaald is uitjekomen. In hetzelve vindt men ook iets over liet misbruik der leer van de wer. kingen des,Duivels, bl. 124—141. Dit prijzen Wij hier ter leezing aan.  der Syflematifche Godgeleerdheid. 407 verdiensctijkheid der goede werken, die XVII. van de Roomschgezinden beleeden worde, eeuw, al mede eenen fchadelijken invloed op de denkwijze des volks onder de Hervormden hier te lande gehad heefc, zouden wij ook in eenige bezonderheden kunnen aanwijzen, dan de vreeze, van daar door al te uitvoerig te worden, houdt er ons van te rugge. Alleen willen wij nog onze gedachten laaten gaan over het leezen van'den Bijbel, 't Is over bekend, dat de Roomschezindcn Hechts eenige ; Hukken uit de Evangeliën , en de brieven der Apostelen bijëenverzameld heb.' ben, en die ten gebruike toedaan aan de gemeene leeken , terwijl het denzelven verbooden wordt, buiten dat den Bijbel te leezen. Daar tegen hebben altijd de Protedantcn, en met het grootde recht, zeer geijverd en zich zeer aangekanti en zij hebben aan eiken Kristen , wie hij ook maar weezen mogt, het leezen van den geheelen Bijbel niet alleen ingewilligd, maar hetzelve met allen ernst ten fterkften aangepreezen. Dan de drift, waarmede zij hierin tegen de Roomschgezinden zijn te werk gegaan, heeft hen iets doen verzuimen, 't welk voor eenvoudigen Kristenen van het grootfte nut zoude kunnen geweest zijn , en heeft veroorzaakt, dat veelen den Bijbel niet met die vrucht lazen , als wel verëischc werd. De Proteflanten naamlijk hebben veronachtzaamd, den ongelettcrden Kristenen onderwijs te geeven aangaande het Bb 4 Bij-  408 Èeknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. Bijbelleezen. Deezen zijn altijd hierin eeuw. aan zichzelven overgelaaten geweest. Men had tot eene grondftelling gelegd, dat alles, wat in den Bijbel Haat , in den eigenlijkden zin Gods woord zij (*) , en hierop beeldde men zich in, dat alle Kanonieke boeken des Bijbels van het eerde hoofdftuk van genesis af, tot het laatfte hoofdftuk der Openbaar ing van johannes tos, even gewigtige, en ter zaligheid volftrekt noodzaaklijke waarheden in zich behelzen. Ja hieruit leidde men wijders af, dat men (*) Deeze grondftcïling Js blijkbaar valser». Alles, watjin den Bijbel Haat, is Godswoord, voo» zo verre de ganfche Bijbel van God is ingegeeven ; maar in den eigenlijkjlen zin is, Gods woord liet Godlijk onderwijs aangaande alles, wat wij ter zaligheid te weeten, te gelooven en te be. trachten hebben. D.it Godlijk onderwijs wordt in den Bijbel gevonden ; maar is alles wat in den Bijbel llaat wel zulk een Godlijk onderwijs» behoort alles, wat in den Bijbel ftaat , tot de leer der gelukzaligheid ? Die een weinig doordenkt , zal zulks voorzeker met neen moeten beandwoorden. Veelvuldige zaaken ftaan er in den Bijbel aangetekend, die met het Godlijk onderwijs omtrent den weg des heils voor alle tijden en plaatzen in geen noodwendig verband kunnen worden aangemerkt. Bij vooi beeld deeze en gene geringe omftandigheden in het leeven der Aartsvaderen , de befehrijving van alles, wat fcehoorde tot den Tabernakel, de gefchiedenis van zomraige veroveringen van volken en landen', en wat dies meer is, dit alles kan niet'met dat oogmerk te boek gefteld zijn, om menfehen van alle tijden en plaatzen ter zaligheid te onderwijzen.  der Systematifche Godgeleerdheid. 400 men fteeds den Bijbel van vooren tot XVII.' achteren diende te leezen , of dar, hetgEuw. anders weinig verfcheelen konde , wat men las, indien men maar laze. Op deeze wijze las men de donkerfte profeetzijën van het Oude Testament, cn de Openbaaring van johannes in het Nieuwe Testament met denzelfden Gods» dienstijver als de Pfalmen van david, en het vijfde, zesde en zevende Hoofdftuk van MATTHEUs, of iets diergelijks. Men las over 't algemeen met even veel fmaak in de Schriften van het Oude Testament, als in die van het Nieuwe, die ondertusfehen voor ongeoefenden veel beter te verftaan zijn. Doch dit alles droeg blijken, dat men weinig voordeel had van 't gene men las, en zeer veel van het gene de Bijbel behelst , niet bevatte. En geen wonder; de Bijbel, en inzonderheid het Oude Testament, leevert hier en daar ftukken op, die de gemeene man , zonder eene bijgevoegde verklaaring, volftrekt niet begrijpen kan. Dit alles had men het volk onder het oog moeten brengen; en men had hun daar bij handleiding moeten doen, om met 'gewenschte vrucht den Bijbel te kunnen gebruiken. Men had, ten minften hier te lande, bij het aandringen op Bijbelleezen nooit moeten vergeeten tevens aantedringen op een allernoodzaaklijkst leezen van de ophelderende aan. tekeningen onzer gewoone overzetting, die zo voortreflijk zijn. Men had daar B b 5 bij  41 o;. B&Udpt.sLettsfkmdige Qefchlsdstfis XVII. bij in de huisgezinnen en in de Schoo* Stuw. leti moeten zoeken intevoeren een voeglijk uictrekfel van het Oude en voornaamlijk van het Nieuwe Testament, waarin al het weezenlijke der Kristlijka geloofsleer met de woorden der Heilige Schrijvers oordeelkundig en klaar bij een verzameld was Reeds ten tijde der Hervorming Tehijnt men de nuttigheid vat» zodaanig een uittrekfel bezeft te hebben; altoos mij is een oud boeksken bekend 't welk volkomen den forra.. van zo een Bijbelsch uictrekfel heefc, en hec ook in de daad is. Die werkjen, gefchreeven in het Hoogduitsch, is gecijceld Der reeks weg zum Ewigen leben, en gedrukc te oldenburg, bij eenen gabri ëi» kantz een jaare 1526 (f}. 'c Ia flechts een uitcrekfel van het Nieuwe Testament, en eene verzameling van al het (*) Leezenswaardig zijn hier over de aanmerkingen van p. weiland in zijne Prijsverhandeling aangaande het recht en de verplichting eens Kriste;is, om in zaaien van Godsdienst .zelf te oordcelen, re vinden in de werken van t e ijle rs Godgeleerd Genootf. XI D. hl. 6ll—6i3. Ook zal men eerlang omtrent dit onderwerp eenige fchoone aanmerkingen kunnen leezen , in de be* kroonde verhandeling van mijnen waarden vriend j. h. krom, Predikant te l oenen, over dé beste middelen, om ongelctterdtn met den inhoud des Bijbels bekend te maaken , welke binnen kort door de Maatfchappij , tot nut van 't algemeen , ftaat uitgegeeven te worden. .(f; Op den tijtel ftaat 1525» maar achter aan cp het einde van het werkjen ftaat 1526.  der Syfttmütifche Godgeleerdheid. 411 het gene in het N. T. voor een' regt- XVII. fchaapen Kristen belangrijk is, en voor-eeuw. naamlijk van 't gene in het N. T. volgens de behoefte dier dagen tegen de Roomfchen diende geleezen te worden. Maar dit en meer diergelijke voor het gemeen nuttige Schriften van vroeger tijden liggen reeds lang onder het dof der verachting begraaven. Hoe jammer is het, dat men in laater tijden ook -niet zulke uittrekfels van den Bijbel voor ongeleerden vervaardigd heeft, zij zouden over 't geheel genomen gewis meer Bijbelkennis gehad hebben, en den weezenlijken inhoud des Bijbels vrij beter verftaan hebben. NA-  N A ' S C II R i F t. ■ Ten aanzien van 'tgene ik in dit deel hl: ?6 van l'aba; die's wedervaaren in Zeeland gemeld heb, ben ik; geloof ik, wel niet bezijden de waarheid der gefchiedenis getreedcn, maar had mij evenwel naauwkeurigêr dienen daaromtrent uit te laaten , indien mijn verhaal .zommigen niet zoude voorkomen onjuist te weezen. 't Gevaï met l'abadie in Zeeland heeft zich dus toegedraagen. Te/ wiüdelïbrg Predikant der Waalfche gemeente zijnde, •werd hij uit hoofde van aangeteegen onregtzinnigheden doot de Waalfche Sijnode, ten jaare 166Z in Herfstmaand gehouden te n a a r d e n , in zijne bediening opgefchort , en daarna door de Waalfche Sijnode in Lentemaksid des jaar» 1669 te dordtrecht van zijne bediening geheel afgezet. Bit alles mishaagde zeer veelen , en onder anderen ook den leden van den Magiftraat der Stad veere , die l'abadie' Hhnoodigden , om onderhen te komen woonen, hem, met de zijnen , ée'ne der openbaare kerken toeftonden, om daarin den dienst te doen, en zo bij die gelegenheid oofe onder ben eene Waalfche Gemeente trachtten te ftichten, welke er toen nog niet was. L'abadie volgde die roepftemme op, en begon in veere het predikwerk. Baar veere flechts één uur van middeleuro ligt, konden zijne geliefde vrienden, in de laatstgenoemde Stad wofiniielurg, hem dus. met Weinig moeite aUe Zondagen weder hooren. Dan, :d*ar dit veroorzaakte, dat de WaalJ[che Kerk te middelburg niet, zo als voorheen, bezocht wierd , en de weg tusfchen beide gemeldé'Stcden des Zondags met menfehen en rijtuigen als bezaaid was, maakte zulks de jalouzij van l'aba die's v.oormaaligen ambtgenoot, henri du molin, nu nog te middelburg Predikant in de Walfche gemeente zijnde, en van den Magiftraat van middelsurg derwijze gaande, dat zij bij de Staaten van Zeelani wisten uittewerken , dat den Magiftraat van veere aangezegd wierd, om l'abadie uit de Stad te doen vertrekken. De Magiftraat van veere weigerde dit te doen, doch l'abadie was wijs genoeg, omzijn ontflag te ver-^ zoeken. Dit gaf hem ook de Veerjche Magiftraat , hoewel ongeern. Dus legde hij zijnen dienst neder, en verhuisde met zijnen aanhang na amsterdam. BLAD-  B' L: A D W IJ Z E R r ■ VOORNAAMSTE ZAAKEN. A. abelardus, het Hoofd der Schoolfche Godgeleerden, \,bl. 100. Bericht van zijne Inleiding in de Godgeleerdheid, 100 ■ en van zijue' Kristlijke Godgeleerdheid. ic94- Zjjne.Schriften, 94. antiochus, een Mun- ■ nik in Paleflina, de opfteller van een kort leerbegrip , 1, 81. Apostelen, hunne leerwijze, I, 27—36. Apostolifche Vaders, hunne leerwijze, I, 36—41." Apostolisch Gekofsformu' lier, oorfprong van hetzelve, I, 41. APOÏ-  4i4 B L A D W IJ Z E R< APOST0OL, (SAMüë l) zijnverfchil niet g, abrahams, III, 134, 135. Zijn kort leerbegrip , UI, 157, 158. aquino, (thomas van) dc beroemdfle Scholaftïek in de dertiende eeuw, I, iat. Zijne Summa totittsTheologiae. II, 122—125. Zijne gevoelens over de voorbefchikking, III, 375, 376. ARETitrs, zijn Sijftema, Aristoteles , zijne wijsgeerte ingevoerd onder de Kristenen, 1,73, 74, 91- Arminiaanen, zie Remonflranten. ARMiNius, bericht van hem, III, n8i—2S4 en zijne Schriften, 293. ARNDTS , Cjoh. )c zijne verdiensten en Schritten, III, 35, 36, 104, 105. ARïïOLDI,(NIKOr,AAs) zijne verdien ften en Schriften , II, 67. AR R1a g a , ( Roderik ) een Scholaftïek onder deRoomschgezinden'van de zeventiende eeuw, III 372« Athanasius, zijne geloofsbelijdenis waarfchijnlijk opgefteld van vigilius ra 'n Tapfus, I, 65, 66. athenagoras, estl voorftander van eene wijsgeerige voordrage der Evangelieleer in de tweede Èeuw, I, 46. augustinus, de eerfte aanlegger der Sijftematifche Godgeleerdheid na ORiGiNjs's, 1,68—71. aureolus, een Scholaftïek in de veertiende eeuw, I, 143. B. BACO de VERULAMIO, zijne verdienften, II, 2,3;^ bandinus , Schrijver van de Ubri I.V Senten' tiarum, in de twaalfde eeuw, I, 105. baxter, zijne verdienften en Schriften, II, I 278, 279. becanus, (mart:) zijne verdienften en zijn Sijft: beoordeeld, III, 373— 376. : becius, (joh.) bericht . van zijn Sijftematisch - géfchrift, III, 263, 264. beijkr, (j. w.j beoordeeling van zijn Sijftema, 11, 40, 41. BEKKER , ( balth. ) zijne verdienften en Schriften, II, 225—241. bellarmijn, (rob!) beoordeeling van zijne Mijftieke Schriften, III, SE-  B L A D W IJ Z E R. fcï# Berengarius , een groot regenftander van de leer ' 'der transfubftantiatië, I, " ^3- Bernardtjs, Abt van - fe-LAiRVAL, een groot voorftander der Mijftie- ( leen, III, 9. 'bez a , (théod.) zijn .. : Sijftematisch werk beoordeeld, I, £34. Bijbelkitndigen'ondetfcheiden zich van dé Schola; ftieken, I, 103, 104 en 369. . bl'Anc, (ls) zijne Schrir' ten genoemd, II, 260, 261. bohme, (jakob) een Mijftiek in de zeventiende eeuw, zijne gevoelens en Schriften beoordeeld, III, 26—32. bonaventura , een Seholaftiek .in -de zestiende eeuw , Zijne Schriften beoordeeld , I, lao, en tevens een Mijftiek, 111,9, lo->IX- iouma, (g. f. a) een der eerfte Onroomfche leeraars in Friesland, bericht van hem, I, 202, ■ 203. 'eOürignon, (ant:) een Dweepfter in de zeventiende eeuw, be- " richt van haar .en haare Schriften, 111,-41—46. 8— 184. Gefchiedenis der« zelve, door zwingel bewerkt , 200—aoS. Voortgang der Hervorming in Nederland, 207, 2C8. hildebert, verflagvati hem en zijn Theologisch leerbegrip , I, 94, 95, hoornbeek, (jOH:) verflag van zijne verdienften en van zijn Sijstem a , I, 114—116, zijne poogingen , om de leer der zeden in waarde te doen houden , III, 344. hornkij , ( koenraad ) bericht van zijn Compendium Theologiae, II, 38, 39. hu go, een Munnik in de twaalfde eeuw, bericht van zijne Sijftematifche Schriften, I, 104, 105. hulseman , (joh.) een. der eerfte vrienden van de SchoolfcheTheologie onder de Lutherfchen, beoordeeling van zijne Sijftematifche Schriften, II, 35, 36. hulsius, (h.) beoordeeling van zijne verdienften enSchriften,IIJi82,i84. ! c 3 hu?  420 BLADWIJZER. Bus, (joh.) een voorlooper van luther, bericht van zijne ver« tlienften, lotgevallen, en uiteinde, I, 147—ng. Ilusfieten, hunne opkomst, en verrichtingen. \ 149. hutter, (l.) verflag van zijn Comp. Theol., II, 20 , 21 , en van zijn Theologisch Sijftema, 22—24. hijperius, Ca. g. ) verflag van zijn Thtologitch Sijftema, I, 234, '235. J- jesus, zijne leerwijze, I, 22—26. johanhes Van damaskus, de eerfte Schrijver van een weezenlijk Theologisch Sijftema, verflag van hem, en van zijn Sijftema, I, 81—86. ireneus, verflag van hem en zijne Schriften , I, 5^—55- isidokus van se,tille, verflpgvan 7.\\nc Sentsntiamm Libri, 1, 79. juNii-ius, een Afrikaan' fche Bisfchop , verflag van hem en van zijne Theologifche Schriften, I, 77, 7§ justinus cle 'Martelaar, een voorftander van de wijsgeerige voordragtder Euaiigelieleer , bericht aangaande hem in die betrekking, I, 4Ö, 51, 52. IC. kalvijn, (joh.) zijne groote verdienften, I, 205—210. Zijn Theologisch Sijftema beoor» deeld, 210—219. kamphuijzen, (d.r.) bericht van hem en zijne Schriften, 11,252,2^3. kempen, (thomas van) een' der besten onder de Mijftieken, bericht van hem, zijne gevoelens en Schriften; I, 155, 156, en III, 13, 14, 15. Kinderen, redenen waarom in de Hervormde Kerk zo algemeen gedoopt worden, III, 189—193. Kinderdoop, aanmerkingen* over denzei ven, lil, 176—179. klemkns van Alexandrië, een voorftander van de wijsgeerige voordragt der Euangeiieleer, bei richt van hem, zijne gevoelens en Schriften, 1, 46—49. koelman , (jak.) bericht van hem, zijne gevoelens, zijne verdienften, en Schriften, II, 283 , 284, en het Nafchrift achter dat deel. koemig, (joh. fred.) verflag van zijn Sijftema, II, 39, 40 Kra*  BLAD WIJZER. .421 Krakowfche Katechismus, bericht van denzelven, III, 218—220. krijsostomus, bericht nopens zijne behandeling van de leer des Evangelies , 1, 65, 66. Kunstwoorden, worden bij het behandelen der Kristliflre Godsdienstleer ingevoerd, I, 67. Kwaakers, opkomst van nuu in Enge/and, III, 68—72, gevoelens en Schriften van hun, 72 —75^ L. l'abadie, (jean de) bericht van hem, zijne lotgevallen, en Schriften , III, 75—81 en 't Nafchrift achter dat deel. Labadisten , hunne opkomst , III, 75— 78 , gevoelens, 78 , 79 , Schriften , 81 , 82, hunne invloed op de Sijftematifche Godgeleerdheid der Hervormden, 107—1X1. lactantius, bericht van hem, en zijn werk de lnftitutionibus, I, 65. lanfrank, bericht van zijn dogmatisch gefchrift over het avondmaal, I, 93 , hij was een der eerfte ftichters van de ScholaftiekeGodgeleerdheid, 95, 90. laurentius justinus, een der besteMijftieken, III, 13, 14. lf.ewis, (d. van) zocht den vreede te bevorderen tusfchen de Scholaftieken enMijftieken, III, 15- letjdskkkr, (mïLCHIOR) beoordeelim; van zijn Sijftema, II, 121?, 123, was een groot voorftander van de zedeleer der Engelfchen, III, 283. leo n Ti kus van C1JPRUS, bericht V3n zijne Loei communes Theologie/, I, 80. lijr A, (nik. van) een uitlegger der Spreuken van lombardus , bericht van hem, I, 142, 143. LiMBORCH, (fILIPW») bericht van hem en zijn Sijftema, 111,313—319. l0denste1jn, (jOD ) een voorftander van de zedeleer der Engelfchen, II, 283, nader bericht van hem en zijne Schriften, III, 106.—108, 344, 345- LOMBARDUS, (pETRUï) de eerfte flichter der Schoolfche Godgeleerdheid in de Westerlche Kerk, die een volledig Scholaftïek Sijftema geleverd heeft, 1, 107, beoordeeling van zijn Sijftema, 107—111. 1 S LUL- Cc s  42a BLADWIJZER. 1.ull1us, (rAIJMUNDUS ) een Scholaftïek in de veertiende eeuw, bericht van hem, I, 138. Xuthcr , gefchiedenis der hervorming door hem bewerkt, I, 168—184^ zijneverdienften omtrent" de MijftiekeGodgeleerdheid, III, 16, 17. M. makowsk.1, (joh,) de eerfte invoererder Scholaftiekerij onder de Hervormden , bericht van hem, 239—248, nader bericht van hem en zijne Schriften, II, 55—59, IH, 338-343 ÏJAljRO iv , (franc.) een Scholafliek in de veeitiendeeeuw, bericht van hem, I, 138, 139. MALDONATUS, (jOH. ) een RoomschiJezinde Schi ij tffer in deze ven tien» de eeuw, I, 250, 251. Marck, (joh.) bericnt van zijne verdienften én van zijn Sijftema, II, 1-24—128. marksius, (samucl) zijne verfchillin met coccejus, II, 77, 78, met voetius,108,109, bericht van zijn> verdienften en zijn Sijftema, 110—113. Mastrichï, (petros van) bericht van zijn Sijftema, II, 120—a22. MET.anchthon , ( FiLIP ) zijne groote verdienften en zijn Sijftema beoordeeld , 1, 194—200 , zijne gedachten omtrent de Wederdoopers, III, 116, 17. melun, (r. van~} een wijsgeerige Theologant in de tvvaaltde eeuw, I, 107. . men n O SIMONS, zijne gevoelens , verrichtingen , zijne verdiensten en lotgevallen, III, 127—133, zijne Schriften beoordeeld , 139 — 141. Mennonieten, opkomst van hun , III , 19.5—133 , lcheuringen onder nen 133—136, waaren in 't eerst geene vrienden der Weetenlchappen, 136—■ 138, kort overzicht van de gefchiedenis der Sijstemadfche Godgeleerd-» heid onder hen, 138, 139, waaren afkeerig van alle Scholaftiekeiïj, 163—165, hebben voortrcflijke . zedefchriften opgefteld en geleverd, 165—lójfc, moeten niet vermengd of verward worden met de Wederdoopers, 180—183, waaren allen geene vrienden van het Socinianismus , 183-185 M'iffieken, hunne opkomst I, 61, 624 III, 8,enz. de  B L A D W IJ ZE R. 453 de gevoelens van hun opgegeeven, III, 20— •21, 22. Mijftieke Godgeleerdheid, wat die is, III, 7, 8. Mijftieke Schrijvers, onder de Lutherfchen , III, 23—38, onder de Hervormden, 37—61, onder de Roomschgezinden, 82 —98 , hunne invloed op de Sijflemntifche Godgeleerdheid der Protestanten, 98—112. MOLIN, (pIERRE Dü) bericht van zijn zedekundig gefchrift, li, 267, 268. MOLINOS , (mICHACL DE ) bericht van hem en zijn vermaard gefchrift, de treestl'ike Leidsman, III, 87-96. JIOLQUEREN, ( D, F. VAN ) zijne verdienften en zijn Sijftema beoordeeld, III, 162, 163. MCMMA, (WILLEM) Zijne verdienften en zijn Sijstema, beoordeeld, II, 134—136, zijne lotgevallen, 136—138. N. HATALIS ALEXANDER, ZÏe ALEXANDER. NATALIS , (HERVAF.US) een Scholaftiek in de veertiende eeuw, bericht van hem, I, 138 en 139- nice, (Kerkvergadering te ) heeft 't eerst Sijfte • matifche termen en Schoolfche onderfcheidingen voor den dag gebragt, I, 67, 68. kicaeas, een Schrijver van de vijfde eeuw, bericht van zijne zes boeken der Onderwijzing ,1,71,72.. O. occam, (william) bericht van hem, en zijn Scholaftiek gefchrift, 1, i4r, 142. orioenes, een der eerften , door welken de Godsdienstleer bij 't volk verbasterd is , I , 57, was de eerfte die voor de Sijftematifche Godgeleerdheid den grond heelt gelegd , 57 , bericht van zijne vier boeken over de gronden van het Kristlijk geloof, 57 .— 59, zijne gevoelens, volgens de wijsgeerte van plato , 61 en III, 5. ostkrod , (KRISTUFFEL) bericht van zijne Sijftematifche Schriften, III, 255, 256. P. pajon, (claude) bericht van zijne vreemde gevoelens, II, 291—293. C c 4 pan«  +■44 BLADWIJZER. pantenus, een voorftander van eene wijsgeerige voordragt der Evangelieleer in de tweede eeuw, I, 46. p api as, een Bisfchop in de tweede eeuw, bericht van zijne Schriften, I, 5°- pauacelsus, (theo» piirastus ) bericht van hem en zijne Schriften , III, aj, «4perkins, f wO bericht van zijne verdienften en Schriften, 11,0-77—ü?^. petavius , ( dionijsius ) bericht, aangaande zijne verdienften en zijn Sijstema, III, 383—385- petraroha , de herltelier van de Larijnfche Letterkunde, bericht van zijne verdienften , 1, 130. pictet, (bsnedO bericht van zijne verdienften en Schriften, II, 260—26 2, 265—267. pi eter pieters, een zedekundige Schrijver onder deDoopsgezinden, 'bericht van zijne verdienften en Schriften, III, 166, 167. pr.Ace, (jos.*Ve la) bericht van zijne verdienften en Schriften , II, 256—258, en van zijne vreemde gevoelens, 288 —290. hato, zijne gevoelens over de ziel, IH, 5, zijne gevoelens in 't al gemeen kort beoordeeld, 6. Platonifche wijsgeerte, invoering van dezelve onder de Kristenen , I, 42—44. Poiret, (petrus) hpricht van zijne gevöeiens. Schriften, en lotgevallen, II, 46—61. poitou , (petrus van ) een leerling van Lombardijs, bericht van zijne verdienden en van zijn Sijftematisch gefchrift, I, 115, 116. polanus a polansdorff, bericht van zijn Sijftema, I, 237. possevinus, (antonius) bericht van hem en zijne Biblioth. Selefta, I, 251. porretanus, -( oilb: ) een wij*geerig Theologant in de twaalfde eeuw, bericht van hem, I,io7« praag, (lUERONIM») een voorlooper van luther . zijne droevige lotgevallen, I, 149. procopowitz, een Griek fche Theologant in de achttiende eeuw, bericht van zijn Sijftema, 't eenige, *t welk in de drie laatfte eeuwen in 't licht Vi-rfcheenen is in de OosterfcheKerk, I, 219. PUL-  B L A D \V IJ ZE R, 425 PULLKIN Of PULLUS , ( R0- bert) bericht van zijne verdienden en van zijne Sententiarum Libri, I, 105, 106. Q. fQUENSTEDT , (j. A.) bericht van zijn Theologisch Sijdema , II, 40. Quiëtisten, oorfprong dee• zer Sekte, III, 87. Oiiadlibetarii, in de dertiende eeuw, verregaan de twistijver van hun, I, 127—129. R. Rakowfche Catechismus , Hidorisch en kritisch bedcht van denzelven, 111, 226-236. Rechtvaardiging, misbruik van d! leer derzelve, I, 5-7- Remonftranten, opkomst, voortgang, gevoelens, en lotaevalleh derzelven , III, 281 — 289 , waaren afkeerig van Scholadiekerij, 294— 298. Hunne invloed op de Godgeleerdheid der andere Proteflanten, III, 332—347,hunne invloed op dedenkwijze desvolks onder de Contraremonftranten, 347. reuchlin, êCjoh) eer» herdeller der Hebreeuwfche en Griekfche letterkunde in Duitschland'ia de zestiende eeuw, I, 187, 188. rijssknius , Cl.) bericht van zijn Theolog, Compendium, II, 118, 119. rik k e L , ( dio nijs. ) zocht den vreede te beyoi deren tusfchen de Scholadieken en deMijstieken, in de vijftiende eeuw, III, 15, ROëLL, (h. a.) zijns verdienden en Schriften beoordeeld, U, 215 — 225 en het Najchrift achter dat deel. Roomschgezinden, de daat hunner Godsdienstleer, en Godgeleerdheid , in de zestiende en zeventiende eeuw, I, 248 — 252, en III, 363—370. RuijsBROKi eender beste Mijdicken in de veertiende eeuw, III, iq, 11. S. SAVONAROLA, (HIEROJJTJ- mus ) een getuige der waarheid inde vijftiende eeuw, bericht van zijne verdienden en lotgevallen, I, 150, een verftandig voordander van deMijdieke Godgeleerdheid, III, 14. 9. 5 SCHAEPs  4tó BLA'DWIJZER. g ch arp, (joh.) beoor• deeling van zijnen Cur* fusTheologicus, II, 252 —254. SC HERZEE, (jOH. AD') bericht van zijn Theologisch Suftema, II, 40. schm altz, ( val:)beoordeeling van zijn Sijstema, III, 237—242. Schoiaftieïe Godgeleerdheid , wat zij is, 1, 95, waarom zij zo genoemd wordt, aldaar, opkomst derzelve in de twaalfde eeuw, 99, verloor haar aanzien in de vijftiende eeuw, i$1 , werd geheel ter Kerk uitgedreeven door de Hervormers in de zestiende eeuw, maar kroop allengs weder in, onder de Lutherfchen, 227— 232, II, 26—28 , en ook onder de Hervormden, f138—248, II, 55—59, III. 33^—343- s e o a n , Theoloeifche Schriften van de Hoogleeraaren der Akademie te sedan beoordeeld, II, 259. seignelaij, (willem) een der eerfte uiilegfchrijvers over de fpreuken van lombardus, I, "7- selnekker , ( NIKOLAAS) bericht van zijn Suftema, I, 225. SERVET, (MICPIAêL) zijne gevoelens, Schriften en dood beoordeeld, III, 194—199Sociniaanen , hunne, opkomst, III, 193—209, hunne leerwijze, 209— 214, hoofd '.om van hunne Godsdienstleer, 215 —2I7 , hunne invloed op de Godgeleerdheid derProteftanten, 165— 271, hunne invloed op de denkwijze van het Proteftantfchevolk, 271 —281. socinus, ( f. ) bericht van zijne gevoelens en Schriften , III, 203— 207, 221—226. socihus, (l.) bericht van zijn karakter, gevoelens en Schriften, III, 202—205. spener, (f. j.) bericht van zijne verdienften , 11, 17, 42— 53, en III, 37, 104, 105, zijne Schriften beoordeeld, II, 47, 48. STklEGEL, (VICTOR) bericht aangaande zijn Sijftema, I, 222, verflag van zijnen twist met m. FLACIUS illijricus, 222—224. suso, (hendrik) een der beste Mijftieken in de veertiende eeuw, III, 11. Sijfte.  BLADWIJZER. 4« Sijftematifche Godgeleerdheid , wat die is, 1,7, waarom zij zo genoemd wordt , 8 , oorfprong derzelve, 14—16, den eerden grond tot dezelve heeft gelegd origënes, 57, zij is verder voltooid door augustinus, 69. In de Oosterlche Kerk is zij tot haare volkomenheid gebragt door j. van damaskus, 83—87, en in de Westerfche Kerk door ' p. lom bardos , IC7. Kort overzicht van dezelve onder de Lutherfchen in de zeventiende eeuw, II, 14—17, van dezelve onder de Hervormden in de zeventiende eeuw, II, 54—59» van dezelve onder de Mijftieken, III, 8—20, onder de Mennonieten , 163—165, onder de Sociniaanen , 209—214 , onder de Remonftranten, 294—299 , onder de Roomschgezinden in de zeventiende eeuw, III, 363—370. T. tajo, verflag van zijne Sententiarum Libti, I, 8t. tannee, een Roomschgezinden Schrijver inde zeventiende eeuw, ver¬ flag van zijn Sijdema, III, 372. TAUiER, Cjoh:) een der beste Mijftieken in de vijftiende eeuw, I, 157, III, 11, 12. TEELLINCK, (w._) Ver« flag van zijne verdiensten en Schriften , II , 61, 62, 283, III, 344, 345- Theologia, herkomst van hetgeb' uikdeezeswoords in |de Kristen Kerk, I, 16, 17. TILENUS , (DANlè'l.) beoordeeling van zijn Sijftema, en van zijn karakter, II, 254—256,, vergel. met het Nafchrift achter dit deel. tiilotson, Aarts Bisfchop van Kantelberg, verflag van zijne verdienden en Schriften, II, 279. 280. TURRETIN, (f. ) be- oordeeling van zijn Sijdema , I, 116—118, rader bericht aangaande hem, 263. U. Unitarisfen, opkomst derzelven in de zestiende eeuw, III, 193—201, hunne gevoelens, 201— 202. TA-  *ï3 b l a d w ij Z e r. v. VALENTtA , ( greg01ius ) een Roomschgezinde Schrijver van de ze vent. eeuw, bericht van zijn Sijftema, III, 371. Valla, (1.) de herfteller der Griekfche en Latijnfche taalkunde in de vijftiende eeuw., bericht van zijne verdienften, i, 149 , 150. vasquhs, (gab, J een Roomschgezinde Schrijver van de zeventiende eeuw, bericht van zijn Sijftema, III, 371. verschoor, ( jakob) bericht van zijne vreemde gevoelens, II,' 293 —295- vitr1nga, ( camp. ) beoordeeling van zijne groote verdienften eu van zijne voortreflijke Theologifche Schriften, II, i93-2I5vlak, (joh:) bericht van zijne vreemde gevoelens en Schriften, iii, 295-298. Voetiaanen, oorfprongvan dien Sektenaam , II , 109, en III, 328, verfchillen eh heftige beweegingen tusfchen hen en de Coccejaanen, II, 83—101, hunne predikwijze, 246, 247. voetius, (gijsbert) veiflag van zijne groote verdienften en Schriften, II, 68—70, zijne twist met coccejus, 76, 77, en met maresius, 108, 109, was een ijverig voorltander van de leer der Godzaligheid, 69, 283, 1Ü, 38—41, 344, beoordeeling van zijn werk Exircitia pietatis, III, 39—4t. volkeliüs, (JOHAtink s) beoordeeling van zijn Sijftema, iii, 2^6 —261. vorstius , (kOENRAAD) bericht van zijne gevoelens, III, 244—247, beoordeeting vaa zijn Sociniaanscii Sijftema, «42—255. Puurmijftieken , bericht aangaande hen, III, 23, 24, waaren ook onder de Roomschgezinden, 85- w, waaijen, (joh. v. d.) zijne lotgevallen en gevoelens, II, 137, 138, 174—178, beoordeeling van zijne verdienften en van zijn Sijftema, 174 — 180. wal/kus, (ant:) beoordeeling van zijn Theologisch Sijftema en andere Schriften, ii, 59, óo.  BLADWIJZER. 429 ÏVederdoopers, hunne opkomst, III, 112,—120, gevoelens, 120—125, moeten niet verward worden met de Mennonieten of Doopsgezinden, 180—183. w'f ighl , ( valentinus ) « een der Vuurmijftieken onder de Lutherfchen, bericht van hem , zijne gevoelens en Schriften, Ilï, 25, «6. Werkverbond, wanneer dit Theologisch woord, en het denkbeeld daar onder begreepen 'c eerst in de Hervormde Kerk is ingevoerd geworden, K, 64—67. wicr.ef, (johan) een voorlooper van luther , bericht van hem, en van zijne verdienften, 1,147. Wiclefieten, groote aangroei ven dezelven in de vijftiende eeuw, I, U7- W ij b m A , ( reinier WiJ- brandsz ) bericht aangaande hem en zijne onderwijzing in de Kristlijke Religie, III, 146 —151. witsiüs , f hermannus ) beoordeeling van zijn Sijftema, II, 152—160, bericht van zijne groote verdiensten $ 160—168. witticeiius , ( cmrist. ) bericht van zijn Theologisch Sijftema, II, 149, 151, was een fterk ijve" rende Kartefiaan, 111, velt een fchoon oordeel over het Sijftema van maresius, 112. WOLTZOGEN, (jOHANNEs) verflag van hem en van zijn Theologisch Sijftema, III, 261—263. WOLZOGEN, (LOUIS) Predikant in de Walfche gemeente te utrecht, brouwde met zijne wijsgeerte veele beroering in de Kerk ftaande de twisten over het Cartefianismus, II, 87 en 88. Z. ZUTFEN , C GERARD Van ) een der beste Mijftieken fn de veertiende eeuw, bericht van hem, lil, 11. ZWINGEL, (ULRICH) gefchiedenis der Hervorming , door hem bewerkt, I, 200—205, beoordeeling van zijne Schriften, 1, 204, 205. OP-  43° OPGEHELDERDE BIJBELPLAATZEN. matth. V, 20, III, 275, 276'. matth. VI, 33, III, 278, 279. matth. XVI, l8, III, 398—4OI. johann: III, 5, III, 394—397» johann: III, 16, III, 355—357' hXndel. II, 38, I, 6, 7. handel. II, 39, III, I74, Ï75. rom. V, i , 2, I, 6, 7. i petr: III, 18—22, III, 401, 40S. openb. XII, io, I, 6.