D E F'RANSCKE ÏAIELA; OF DE UITBLINKENDE DEUGD.   -•rir de FRANS CHE PAMELAJ O F D E UITBLINKENDE DEUGD, zo in de gehuwde als on g SChuwden staat. Brievswyze Gefcbildert tusfchen twee goede Vrienden, in de [maak van de Clarisfe t Giandisfon, en andere foortgclyke GeJcbiedenisjen. door Mevrouw RICOBONI, Autbeur der Brieven van Adelaïde de Sancekre. EERSTE DEEL. IN 'sG R A V E N H A G E, By H. H. van DRECHT, Boekdrukker en Boekverkoper in de Pa« peftraat, 1787.   VOORREDEN. Schilderingen van deugd te vertoonen, de ondeugd te bertraffen, het belagchelyke te gispen, moet fteeds het doel van elk zedekundig Schryver zyn. Gelukkig hy, die deze taak vervullende , daardoor de agting van het Algemeen weet te verwerven! De geest eens Lezers te yervrolyken , zyn gemoed tc treffen, zyne hartstogten te ontroeren , zyne zinnelykbeden tefireelen, is misfchien een al te onaffcheidelyk deel der eigenliefde; dan, hoe onvoldoenende is zulk eene zegepraal, voor hem, die zyne tydgenoten tot nat wenscht te ftrekken J Een affchrik in te prenten voor het kwaad 5 gevoelens van menschlykheid in te boezemen; de ziel te verédclen; de begeerte in te fcherpen om deugdzaam te worden ; een noodlottige tetroosten, door de beguigcheling eener weldaad, waarvan hy het voorwerp wenscht te zyn; een fchuldige te doen bloozen , door de fchildering eener misdaad, die hem maar alléén fchynt bewust te zyn; een wanhoopige van den rand des afgronds te rug te roepen, met hem op 't fterkfte de rampr.alige gevolgen te maaien van een dergelyk misdryf, als *t welke hy ftond te begaan; iemand te verbeteren, door het vertoonen van de belagchelykheid eens voorgeleiden per'' zoons; een ingeüuïmert geweeten te doen ontwaken , 'er 't berouw in te brengen , door de wroeging en de lamentabele kreeten van een1 * 3 boee-  VO ORREDEN. boetvaardig hart: Zie daar de onvermydelyké pligtsn en de geheiligfte wetten, aan welke zig «en Schryvr moet binden, die zyne Belpiegelingen wereldkundig wil maaken. Dan, ik herhaale het nogmaals, gelukkig, ja duizendwerf gelukkig is hy, die de verborgenfte plooijen van 'smenfcnen hart doorwroetende, die, om zo te fpreken , gedwongen zyhde zig te verdoolen in het dwaalpt-rk der menfchelyke natuur, en dezelve te ontleden in allerlei gedaantens, daarvan beurtelings weet aantewyzen, de voortreflykheid en 't veragtelyke ,' 't voorzigtige en 't Verbysterde, de zwakheden en de fterkte , de dwaasheid en 't verftandige, kortom , het goede «n het beoze, zonder dat hy zig in 't geval behoeft te ftellen, van zyne oprechtheid te doen ▼erdenken. Niettemin is het waar en waaragtig, dat de meeste menfchen van een' Schryver oordeelen naar zyne Schriften, doch dit is een ongerymde Helling ; want voor zo verre men maar de moeite wil nemen tot overdenken, zal men heel ligt de verkeerdheid van een dusdanig Vooroordeel bezefFcn. Ieder Schryver, die de zeden zyner Eeuw «aar waarheid wil fchilderen , is noodzaaklyk ▼erpligt, niet alleen de tegenftrydigfte karakters te doorgronden , maar zélfs zig te ftellen in 't Voorbeeldige geval van de perzoonen die hy ten toneele voerd. Hoe zal men beit de goede en kwaade neigingen ontwikkelen van den geenen , die  VOORREDEN. VTI £ïe noch ftigten , noch vermaken , noch onderrigten kan, dan alle de eigenfchappen , alle de ha> tstogteiykheden aan te nemen, die den geeelligen mensch beheerfchen ? Nochtans , hoe klaarblykelyk het misverftand is., om van de gejnoedsgelteltenis eens Schryvers te oordeeien naar zyne Werken, zou het moeijelyk vallen een vaste regel te bepaalen, om zig te wagten voor de vermetele invloeden die" zyne Schriften ons geven. Het éénigfte dat hem voor alle kwaade verdenkingen moet beveiligen, is, dat wanneer men een bsosdoender, een lasteraar of geveins» de ten toneele voerd, dat men hem onder't hatelykst daglicht vertoond : Het denkbeeld daar Tan, is alléén volftaande, zy verfchaft ons alle de koleuren, om ons denzelven naar 't leeven te verbeelden. De verfoeijelyke en godlooze gruwelen zyn helaas! zo menigvuldig, dac men ayn geheugen maar behoeft te doorzoeken, om zulk een Mod i aïnltonds gefchetst te vinden. %)e jammerkreeten der ongeregtige Offers maken zolk een" diepen indruk opeen teergevoelig hart, dat hét niet te verwonderen is, dat men by alle voorkomende gelegenheden , zig daarvan tot de geringfte trekken erinnerd. Dan het is niet eveneens gelegen, wanneer men een deugdzaam perzoon wil voorftellen. Het gelukkigfte gehcu* gen, de vrugtbaarrte en loffelyjule verbeelding, «ou in dit geval ons llegts een levenloos en onuitvuerlyk fchoon opleveren, 't Is in ons eigen hart, dat men die verrukkende deugd moet opfpooren , aanlokkelyk maaken , 'er de lust toe inboezemen, en de voordeelen van betogen aan 4o  VIII VOORREDEN. de geenen , die men daarvan het Schildery aanbied, ó Ja! het hart alléén is den tempel en 't gewyde heiligdom , waaruit dit Goddelyk vuur ontfpruit, die hemelfche vuurftraal, die de daaden eens denkbeeldig Wezen bezield en werkzaam maakt. Men kan 't gemoed eens Lezers niet verédelen, dan door het onze te louteren, noch het van ievervuur doen blaaken voor het goede, dan voor zo ver»e men 'er zelf van ontfonk; en gelukkig genoeg is, om onze Schriften die vereischt kracht en geloofwaardigheid bytezetten , zonder dewelke men met geen mooglykheid anderen kan overtuigen. De gevolgtrekking van dit alles is, dat den befcheiden Lezer zig onmogelyk zal misgrypen, omtrent de beweegredenen die men gehad heeft, by het ontwerpen dezer Gefchiedenis; welke wy vertrouwen, dat hem z>ne aandagt, jn alle de betrekkingen van het Onderwerp, zal waardig zyn. D E  D 1 FRANSCHB P A M E L OF DE UITBLINKENDE DEUGD, Zo in de Gehuwde als Ongehüwdeft Staat. EERSTE BRIEV. fan den Colonel Talbbrt aan Myn Heer de Mozinge. Byaldien ik de vreesfelyke cpftuivïngea van myn ongedult niet beteugelde, ik zoude uw wreed afzyn gulhartig vervloeken.' Zeg my eens; wanneer zal uwe Godvrugtige Ballingschap een einde nemen? Verhovaardig u evenwel niet te veel op deaz" loffelyken Eertitel; alle dingen hebben hun9 goede en kwaade kant, naar dat men ze be-' fchouwd. Nochtans twyffel ik niet, of d» I, Deel, A g«*  geheele Wereld zal met my moeten toeHaan, dat gy zeer kwalyk doet, u zei ven te verbannen van het allerbekoorlykst verfclyf* uwen besten Vriend begeeft. ... en waarom ? Enkel en alléén , om de opvoeding te bekostigen van drie kleine Bengels , die u niet toebehooren .' Wel is waar, Mevrouw hunne Moeder, uw' fchoonzuster, is een mooije Vrouw, dan zy is Godvrezend en zedig, gevol^lyk hebben die Kleuters niets met uwe ftaat te fchaffen. Want, met u welnemen, is het niet wel zo natuurlyk en billyk, dat uw' Broeder en zyn Vrouw, zig met eene zorg belasten, die u zo veel nodeloos geld kost, en waarvan zy zig met meerder vrugt zouden kwyten ? Ten min&an , ik verbeel my, dat het de Ouderzo wel als de Kinderliefde, te beter zoude opwekken en van noodzaaklykheid maaken. Het belang eens Vaders en Moeders, om die Kinderen niet dan alle édelaartige gevoelens inteprenten , zoude hen onophoudelyk doen waaken op derzeiver minfte bewegingen, en het zich tot 'een' pligt rekenen, om in alle hunne handelingen en befturingen , de blykba'arfte Lesfen van wysheid te doen uitblinken. . Zo myn oude Zedemeester, met $yn verveelende welfprekentheid, my op dit  i <5it (luk nïet alles gezegt had , wat men overtuigende en met gegronde reden deswegert kan bybrengen , ik zoude voorwaar duizend gelegenheden vinden; om u te betoogen „ dat py een dwaas zyt, van jaarlyksch twes duizend kroonen te verfpillen , om dewelke een party uitgehongerde Lettergekken met' eikander plukhaïren , en die den Groot Mogol, fchier alléén in zyn nest fleept. • Het heugd u noch wel, dat ik Üus de Meester piag te noemen , by wien wy verfcheide jaaren zaamen hebben fchool gelegen; dan zedert dat de bespiegelingen > de gelukkige ingefchapenheid die my toenmaals bezielde, tot rypheid hebben gebragt, heb ik reden mjr te vleijen , over myne regtmaati^e Karakterkunde. Want niets is, om de waarheid t* zeggen , door de bank zö dom en onwetend', als die zogenaamde Kinderkoningtjes; zy zyn in hun' foort, juist het geen de Hofhond is van een Heerenplaats, enkel bekwaam om wat fchrlk te verwekken; den een' doed niets als baffen 0 en den ander niets ais grommen. Waarlyk, een Schoolmeester is nergens anders goed voor, dan om zyne Leerlingen te verbloden , onbekwaam tot het infcherpen van deugden die *zy zelf niet kennen, beltedende het gröotfte gedeelte van  den tyd, met de Onkostrekeningen hunner Kostgangers uitterekenen, en de minst ervarende Meesters in de Konften en Wetenfchappen te werk te ftellen, om dat zy het goedkoopfte zyn. Kortom ; hunne onbefchaamtheid hieromtrent, is zo ergerlyk voor de geenen die maar de moeite willen nemen van de Lysten hunner uitgaven na te lezen, dat ik my niet kan begrypeq , hoe lieden van een gezond oordeel, kunnen befluiten, om hun dierbaar Kroost aan zulke hebzugtig* Weetnieten te vertrouwen !,... Ko ! ho i als ik Kinderen had, gy zoudt eens zien.... maar welk een belagchelyke Onderftelling fchiet my in 't hoofd ? Heb ik niet verzwoorenom ooit te huwen? Neen, nooit' Men zal veel eer de gantfche Natuur tot haare nietigheid zien wederkeeren, dan my voor de huwlykswetten te z'en buigen. Myne vryheid is my al te dierbaar, zy is myn grootfte fchat; ik zoude veel liever ophouden te leeven, dan dezelve kwyt te zyn... Ouf-' .'.. Waar henker komt my die zucht van daan? .... Slapperment, ik wil 'er niet om denken! Komen wy liever weder tot het geene myn waarde Mozinge betreft. Ik vertrouw , dat gy goedfehiks de dwaasheid uwer iofferhande zult bekennen, enbegrypen, dat hef'  het veel beter is , dat uwe Neefjes onder de oogen hunner Ouders zyn , dan hondeit mylen van hen van daan , om ilegts als Papegaaijen, eenige woorden vreesagtig te leeren ftameren ^ zonder dezelve te kunnen beöordeelen of ten halven te verdaan. Gy hebt my zo veele wonderbaarlyke dingen van hun vqortreffelskë Moeder gezegt, dat ik haar bekwaam oordeele, om een goede opvoeding aan de jeugd te geven; byt;evolg; beiluit ik, dat zy volftrekt de geene moeizyn , die hun hart moet kneeden ; uw Broeder zal hun verftand wel fcherpen en een gezond oordeel inprenten , midlerwyl gy een veel • aangenaamer gebruik zult maaken, van de fomme, verordineert tot een' eigentlyk nutteloofe opvoeding dier Kinderen; welke de Ouderen ilegts aanmerken als een voorwerp van verkwisting, bekwaam om hunne^ grootheid te doen gelden. Keerd dan weder naar onze HoofJftad , ten einde aldaar op een beter wyze uw geld te belleden; toond dat gy genegen zyt om riet onder de menfehen te brengen; oogenblikkelyk zult gy een gantfche fleep van Borduurwerkers, Zadelmakers, Snyders, Kamerbehangers, Juweliers, Makelaars, BanA 3 kiers ,  kiers, Roskammers, en wie weet wat voor ilach van volk meer, om u heen zien hunkeren, die op uu-e minfle wenken, zig tot uwen dienst gereed zuilen toonen. Den eenen zal zig uwe befcherming aanbevelen , den andere zal om uwe klandifie verfoeken, oen derde z-il tér verkryging uwer gunst, •ö met komplimenten overladen; om kortte gaan , zy zullen u altemaal hemelshöog roemen , om dat gy de Man zyt die rykelyk betaald ..," Ziet eens, welk een menigte zie» Jen, gy gelukkig zult maaken/ fn plaatfe dat de  de Deugd en de Schoonheid te zien zëgépraalen; ik beken zelf, dat ze de grootlte* agting en hulde des wérelds verdient , iri welken ftand de Hemel ze o.^k heeft doen gcbooren worden. 6 Ja, bekoorlyke Angelique, dit is myne denkwyze zederr ik u gezien hebbe, ik gevoel, dat gy zelfs een throon waardig zyt. Waarom is 't in myn vermogen niet,van u een Scepter te kunnen aanbieden ? Gy zoudt zo wel in myn Ryk als in myn hart heerfchen .... Een éénige zugt was al hasr antwoord: Dewyl ik bemerk dat gy een lief hcbfter van lezen zyt. vervolgde ik, zoudt gy my wel willen vergunnen , van u eenige fraaije Boe!:en temogen brengen uit myne Boekekas? Zy (lond hier op in twyffel, dan eindelyk gaf zy haare toeflemming. Vervolgens oordeelende dat ik genoeg gezegt hadt om haar aan myne wenfchen te doen beantwoorden, nam ik myn affcheid, latende echter twintig goddé Louïzen op de toonbank leggen; en hierop het woord tegen de getrouwe Dienstmaagd rigtende.om dus meerder agtingvoor Angelique te betoonen, belastte ik dezelve, aan Monjieur Grifette te Zeggen, van my voor die fomme de geurigfte Reukwatereu en Jarfumin te fiuuren, welke hy in zyne winkel  kei zoude hebbsn. Deze kleine blyk myner grootheid, gaf een ongemeen goed denkbeeld van myn perzoon, en ik zou wel hebben durven wedden, dat ik nauwelykS in myne koets geflapt was, of de arme Angelique meelde haar fortuin gemaakt, en gaf zig over aan de zoete verbeelding, van te denken , dat ik zekerlyk den Held was, door den Hemel naar haar toegezonden , om haar niet rykdom, eere en aanzien te overladen. Ik liep by de meefle Boekverkoopers rond om alle de Romans op te koopen, waarvan de Heldinnen, of Burger-Meisjes, of Herderinnen , waren. Ik vond 'er van dat foort een groote menigte; en by de nalezing die ik daar van verpligt was té doen, had ik reden my te overtuigen, dat zy, die deze vermaarde Gevallen te zamen fiansfen ,geen. Hertogen noch Baronnen zyn. Zo zy het waren, zy zouden zich wel wagten, om de voorrechten der geboorte dus met voeten te treden, gelyk zy doen, en dezelve zo niet onteéren door de onderftellingen van zulke ongelyke huwelyken. Het ergfle daarvan is nog, dat meestal deze armhartige Schryvers uit zulk een onédel bloed gefproten zyn, dat zy fchier in geen fatL Deel, Q fe«n-  34 «fS«8É> 'foonlyk'gezelfchap geleden worden; niettemin zyn zy nog zo bu'itenfporig gek en veiwaand, dat zy niet als Graven en Marquizen voor de hoofdrollen nemen-, en hen doen fpreken en te werk gaan, als een party gemeene lakeijen, of het geen nog veel flegter is, zo veragtelyk als zy .zelfs zyn. Niets zou alzo myne verontwaardiging voor dezelve hebben kunnen (lillen, byaldien ik 'my niet verbeeld had, dat hunne erbarmelyke gewrogtens eenige behaaglykheden voor Angetique zouden hebben; ik troostte myzelf wegens het verdriet dat zy my hadden gegeven, door het genoegen dat ik dit tVIeysie Itond te verfchaffen; en nog veel meêr door de erkentelyke voldoening die ik daarvan hoopte te verwerven. Ik bragt haar 'sanderendaags verfcheidene van die Boeken. Haare fchaamte, verlegenheid en blykbaare ontroering, toen zy my wederzag, overtuigde my, dat zy al myn vorig gezegde rypelyk had overdagt. Drie dagen daarna kwam ik weder, en vond haar alléén. Ik veinsde flegts gekomen te zyn, om haar vaarwel te zeggen, haar listiglyk doende begrypen , dat de verwydering my noodzaaklyk was, om my te ontheffen van de rampfpoed eener onbeantwoorde Min. Zy zeide het myjuist niet»  Si niet, maar zy gaf my niet onduidelyk te» verdaan , dat ik ongelyk hault u ooTc nog wel herinneren, dat ik zo misnoegd van hen fcheidde, als zy het van my kwamen te doen. Dan, valt het'nies hard, van de zaamenleeving eener Vrouw te moeten afzien, en zulks uit veelerlei oorzaaken , of ten minften om dingen, die tot fcherping van 't verftand zoude kunnen ftrekken? Als men met uwe Vrouwen zal verkeeren, dient men zig by 't ftuk van liefde alléén te bepaalen. Wat zegge ik van liefde ? ö Neen.' het is dat der galanterie Of der Modens, dat men moet verhandelen é wil men haar behnagen. Ook zyn de loffpraken en de heimelyke byéénkomften , nog een voorwerp om hunne sandagt te bezigen. Wezenlyk, myn Vriend, ik voel dat het my niet meêr mogelyk zoude zyn, om my aan dit laf gebruik te onderwerpen, vooral zedert ik het onwaardeerlyk geluk geniete, van de bevalligheden, 't verfiand en de talenten veréénigt te zien met de befcheidenfte hoedanigheden , en zonder dat ongelukkig mengelmoes van kleinigheden , die uwe beroemdfte fchoonheden , zo van d» Stad als het Hof, bederven. Dus ziet gy, dat ik duizend beweegredenen hebbe, om de Landfireek te blyvea t Deeü, d *•*  5ö «^«8^ bewoonen , dien ik verkozen hebbé gehad; Niettemin heb ik u evenwel ééne voorflag te doen; om u te overtuigen , dat myn hart, óndanks de kragt der reden, geen meester is, van u volftrekt te weigeren het geene waar naar gy zo vuurig wenfchende zyt,' Luister toe: Ik beloov' u, van jaarlyksch drie maanden te JParys te komen doorbrengen, mits gy een gelyke tyd alhier uw vérblyf komt houden; gy zult my dat genoegen niet weigeren, als gy maar eenige de minlte agting voor my gevoeld. Ik zal u zonder uitïlel tot mynent verwagten, en verbinde my, om met u de terugreis aan te nemen , gevolglyk zullen wy altoos zes maanden van 't jaar by elkander zyn. Zo gy nu zulk een groote begeerte hebt van my te zien , hangd de zaak ten éénemaale van n af. Nog beter; ik eisch maar drie maanden ééns vooral van uwe kant, en ik verbinde my voor myne gantfche leevenstyd. Gy zoudt voorwaar zeer ondankbaar, eri' geen menfchenvricnd zyn , byaldien gy myne voorflag niet aanvaard. Ik verwagt u met de allergenegenfte bereidvaardigheid, myn hart yld zelfs uwe komst te gemoet; dan deze eenvoudige ftoet zal zekerlykuwe uïrgeftrekte verbeeldingskracht niet verge- noe-  $t noegen: Wel nu! ik verfpreek u ontallyke vermaaken , minnaryën en overwinningen, doch van een veei verdienstelyker foort, als de zulken , die niets dan leedwezen en berouw voor de O^erwonnelingen en haatelyke veragting voor de Overwinnaars over-, laaten. Kom dan, zegge ik, ik zal u de gelukkigfie aller Stervelingen doen worden, zelf met toeftemming van uw eigen zeiven. VIERDE B R I E V. Van Myn Heer Taliert aan den Heer DE MOZINGE. "Vermaledyde kwelgeest! Neen , 'er zyn, geen affchuwelyke namen genoeg, die ik my niet bevoegd rekene u te geven voor uwe helfche listigheid. Hoe! gy durft my. in koelen bloede de voorflag doen , om drie? maanden te **** te komen doorbrengen, op 'C oogenblik zelf, dat ik beken overwonnen en met ketenen beladen te zyn, die ik gezworen had nimmer te zullen dragen? Gy D 2 toe-  5» «§S* begeerd , dat ik hondert mylen ver zal vlucftten; daar het u niet onbewust is, dat Hetena, de onwaardeerlyke Hetena, myne voeten houdt vastgekluisterd ? Dat ik mynen adem niet gerust kan haaien, zo dra ik van haar verwydert ben ? Dat ik geen grooter vermaak kenne , dan dat van haar te zien en te aanfchouwen? Ja , dat 'er zelf myne rust, myne eer en Ieeven mede gemoeid is, om nauwkeurig te waaken op alles wat om haar ls , en wie zy wezenlyk zelfs mag zyn, ten einde myn voordeel te trekken uit de omflandigheden , de pe'rzoonen , ofvanhaar zelve? En al had ik 'er al geen belang by, om haar een éénig oogenblik te begeven, ■wie mag u toch het buitenfporig ontwerp in 't hoofd hebben gebragt, van my te doen begeven het middelpunt des vermaaks, eenen oord, alwaar de wellusten met gantfche beeken.ftroomen onder de voeten van allen, die een aangenaam gebruik maaken, of willen maaken, van hun Ieeven. Op myn eer, myn lieve Mozinge, uwe harsfenen hebben loepen fpeelen , of ik moet uwe opregtheid mistrouwen , van my te durven voorflaan, dat ik my drie maanden lang van de behaaglykheden onzer Hoofdftad zoude fpee. nen; en waar voor, en tot welk eene rui. ling?  «E**® 53 ling ? Zekerlyk, om viermalen ter week geregeld het avondmaal te gaan houden by uwe agtbaare Landjuffers? .... Ha.' ha.' my dunkt ik zie reeds hoe plomp en ftyf zy zyn! Wie zou niet aangevogten wcr■den, zegt gy, om agting toe te dragen aan Vrouwen, die hunne fchoonheid en kunne fchynen te vergeten, om zig"met de verhevenfte voorwerpen te bezigen ? Dat's te zeggen, dat zy geen de minste begeerte toonen, om te behaagen, niet waar? zo veels te fliiumer, myn Vriend, verdort! zo veels te nimmer: Wat voor belang kan men toch in de zamenleving vau zulke Vrouwen Hellen, zo dra zy de kunst verwaarlozen, om ons aan hunne voeten te doen kruipen? Goeden Hemel! wat blyft 'er voor de Mannen meêr overig, zo wanneer hunne gedienstigheden , believingen , loffpraaken, zugten en tedere fmekingen, uitgefloten worden van die voorregten, welke de fchoone Sexe toekomen? Gy geeft voor, dat die met welken gy verkeerd, cn gy uwe dagen in een eenvoudige en matige vrolykheid verflyt, kennis en wetenfchap genoeg bezitten , om de diepzinnigfte gefprekken zonder geeuwen aan te hooren. Daarom alléén , zoude ik my haast verpligt rekenen, andermaal D 3 te  54 te moeten uitroepen, zo veels tt Jlimmer'! want waarlyk, een geleerde Vrouw, is volgens myn begrip,het lastigfte en onverdrageiykfte Schepzel dat 'er onder de Zonne leeft! Roemd nu nog langer, myn Vriend, op de fraaije afbeeldfels die gy meend ontworpen te hebben van uwe beminnelyke Vrouwen ; ik vraag u , met welke oogen hebt gy ze befchouwd? Tot hoe verre waart gy verblind,'om te durven verzekeren, dat zy riiet verwyfd zyn? Zie daar! ik hou ftaande, dat 'er geen Vrouw in 't gantfche Heelal gevonden zal worden, of zy heeft haare byzondere eisfchen , en het recht om haare fchoonheid en bevalligheden te doen gelden. Dus is de plegtige lofreden die gy hebt willen ontwerpen van Uwe voorgewende wonderheden, Ilegts een ongerymd misverfland, die echter zo verregaande uwe verbeelding heeft opgehemeld, dat ze u tot een raeinëedige fü'.zwygendheid heeft genoopt, ten aanzien van het gunt, waarin myn hart het grootfle belang field.:.. Geen éénig woord te melden van myne Helena, daar ik meêr als twintig bladzyden met haare dierbaare naam hebbe volgemaakt! Uwe belagchelyke verrukking voor uwe gehulde Philofoofen, heeft  «P**^ 5S heeft my van de éénigfte troost beroofd die. ik van uw antwoord wagteuie was, hoewel ik my wel voorgefteld had , om een menigte oude afgefleten Zedelesfen van u ta | zullen onifangen , met welke gy nimmer nalaat my te beftormen , zo dra ik u eenig nieuw • ontwerp kom medetedeelen. Dan gy geeft my evenwel hier en daar nog wel eens een goede raad, doch ditmaal, dat ik recht had om goede Troost van u te verwachten, dewyl ik u alle myne bekommeringen heb laaten blyken, zyt gy zo wreed van my te fchryven, op eene wyze, als of gy in een vol (trekt? onwetenheid aangaande myne toeftand waart." Gy, dien ik duizendmalen de vuurigfle wenfchen hebbe hooren doen, dat ik wezenlyk verliefd mogt worden; en nu ik het tot krankzinnig worden toe, ben; nu ik myn grootfie geluk 'er in (tel, om over myn Bekoorlyke te zegepralen, laat gy my onbarmhertiglyk ten prooi, aan de vervoeringen van myn verbysterd hart Goön / Wat is zy betoveragtig fchoon , en wat zou ik my ongelukkig moeten rekenen van haar te beminnen, byaldien ik geene gunstige ontdekking voor myne wenfehen had gedaan; Ik verraste haar den zelfden dag dat ik mytie laatfte aan li afzond, in eene ontkleding, D 4 we_I-  5* «SS* $(& welke een volmaakte tekening gaf van haare aanbiddelykeperzoonsgeflalte: zy had geen famaar noch halsdoek om, en zulks, om dat haar Tante afwezig was ; dan , zo als ik -liet voorzien had, zy toonde, of veinsde ten minften , een weinig verlegenheid, van in zulk een lodderig nachtgewaad overvallen te worden. Nochtans zeer wel wetende hoe bekoorlyk haar 't zelve ftond , en zig op dit oogenblik zo wel erinnerende als ik, dat ik haar tot heden toe, noch niet anders als in een bonte Mantel had gebakerd gezien, wende zy, onaangezien het jaargety waarin wy zyn , zonder erg voor, dat zy het verfchrikJcelyk warm vond : Gy zult zien of myne waarnemingen niet gegrond waren. In plaats van aan de fchel te trekken; om een Meid of Knecht te doen komen , rees zy van haare ftoel op; én vlood zo fchigtig als een Vogel naar de raamen, om dezelve optefchuiven en de lucht te fcheppen. De vlugheid haarer gang, gevoegd by een zeer korte on. derrok, gaf my gelegenheid, om op een gunflige wyze het allerfraaifle been des Werelds te aanfchouwen . . . ; Ach! Mozinge, ;ach! myn Vriend, ik val fchier weder in een, verrukking van zinnen, wanneer ik 'er aan gedenk, Myn fxhqone Zon bemerkte myne ziels  zielsvervoering; doch uit een gevolg eener elyke li«t ,'nog buiten fpori^cr, hoewel minder vergeeflyk dan d.e vorige, ging zy weder fehielyk zitten, en beroofde myn ber geerlyk oog op de bestvoegzaamfte wyze , dat's te zeggen, met een blykbaare gemaaktheid , van het gezicht haarer lierlyke beenen en lieve voetjes. Ik wilde my beklagen over haar wreed befluit, dan het verwyd fmoorde op myne lippen. Ik weet niet welk een kragtig werkende betovering, die te gelyk zo gebiedend en verlokkend voor my is my zo beurtelings flingerd tot het begecreU en 't ontzag! 't Is fchier onbegrypelyk, hoe het aanfchyn van dit beminnelyke Meysje, my onkenbaar voor my zelve maakt.' Ha^r echter niet durvende te kennen geven, het geen ik voor haar gevoelde, merkte ik hasr Ilegts flilzwygende op. Hetdunktemy , datzy niet ongevoelig was aan deze welfprekende, hoewel domme lof, die ik aan haare bevalligheden gaf. De aangename blos die of haare wangen fchoot, overtuigde my, dat zy deel nam aan 't geen 'er in myn hartomging. Aangemoedigt door deze foort van bekentenis, ftond ik gereed haar te zeggen, pf veel eer te doen begrypen, dat ik haar meerder beminde als myn eigen zeiven, D 5 wan-  5? wanneer de Markgravinne gantsch ademloos de kamer kwam inftuiven, vallende als een hout beweegloos blok in een armftoel .... Ach .' lieven Hemel, wat ben ik vermoeid! riep zy: . . . . en my vervolgens in 't oog krygende; vergeevmy, Myn Heer, zei ze, ik was u niet gewaar geworden . , . . O! wat heb ik daar fraaije dingen gezien ! Het oog eens kenners kan 'er zig niet aan verzadigen. Ik ben geheel afgemat; nochtans zou ik nog in 't Paleis van den Hertog van ***** zyn , zonder de Barones van d> Omevitte, die ydeltuit, die gy hier wel gezien hebt, en met kragt en geweld tot deze geleerde befchouwingen wil toegelaaten zyn. Vcrbeel u , Myn Heer, dat deze Vrouw zo weinig kennis bezit, om de fraaiheden der Schilderkunst te bezeffen, dat zy onsdebelagchelykfle en ongerymdffe vraagen heeft gedaan. Zy neemd een heldere lucht voor water, 't vuur voor de Zon , een Olifant vooreen Os, en .een Hart voor een Geit. Wat de onderwerpfels uit de gewyde en ongewyde Historiën betreffen, daaromtrent is zy van een jammerhartige onwetenheid. ,Ik zou radeloos zyn, als ik van een derge■Jyke zotterny kon werden befchuldigt; dan ik zal *er my voor 't oog van de wereld ! wel  wel aan weeten te onttrekken^ door een Academie van Schilderkunst tot myn ent op» teregten. Kend gy ook tekenen , Myn Heer? ——— Tamelyk Mevrouw..— Goed, dat's alles wat gy nodig hebt; van deez' dag af, benoem ik u tot Diretiejir. • Zo dit uw oogmerk is, dan hebben wy het Plan maar te volgen van . . . — Is het dat van den Baron du Clcs, waarvan gy wilt fpre» ken ? ——— Neen , Mevrouw, 't is van iemand anders, van wien ik veel werk maak. -Ha/ ik weet het al; ik heb hooren zeggen , dat 'er onder den Burgerfland verfcheidene plaats hebben; maar gy begrypt wel, dat ik myn Ontwerp niet naar die Clasfe zal inrigten ? Die, van welke ik fpreek, heeft by de nuttigheid haarer grondftellingen , nog het voorregt, van haaren oorfprong uit een aanzienlyk Huis te ontleenen. —— Maar, waar is het dan ? och.' ik bidde u, noemd my 't zelve , want waarlyk ik weet niet .... ——— Het verwondert my, dat uw geheugen u niet iemand te binnen brengd, van wien ik in uw byzyn de grootfte lof heb hooren bazuinen. Ei! neen, myn Heer. ——— Hoe; gy erinnerd u niet, dat dien avond toen ik hier fpysde, men Mevrouw d' Ofinville op het tapyt bragt en uitfchreeuw«te voor een wonder aller Moeders, en het rrio-  (KJ <ÉEI**|# model der Vrouwen ? Men prees uit alge. meenen monde haare nauwe zorgen, en de voortreffelyke opvoeding die zy aan haare Kinderen geeft. Myn lieve'Colonel ik geloof, gy hebt die fraaije hersfenbeelden gedroomt ! Ik durf u wel verzekeren van neen: 't Was by die gelegenheid zelf, dat men roemde op het nuttig gebruik dat Mevrouw van d' Ofmville van haare uitfpanningen had weeten te maaken, meteen leerzaam onderwys, onder den titel van Academifche Sciilderkonst, tot haarent op te regten. — Ik verklaar u, Myn Heer, dat ik geen ' enkel woord van dit alles gehoord hebbe gehad. ' Dat kan waar zyn, Mevrouw, want gy waart bezig met de eer van u buis cp te houden, midlerwyl men op 'tfiuk van' Mevrouw d' Ofinvitte zo druk bezig was. Maar, lieve Vader [ wat fleekt 'er dan zo verwonderlyks in haar ? My geheugd wel, te hebben hooren zeggen, dat zy twee Dochters heeft, wier verfland, bevalligheden en vermogens, hen voor onvoorbeeldelyk doen doorgaan .... Ik floeg de oogen op myn Engel , dien ik zag bloozen om de ftreelende lof die men aan Meysjes van haare jaaren kwam te geven; dan ik zwoer terftond In 't binnenfte van myn hart , van haar te wree-  «13** SS» 6ï wreeken over de arglistigheid haarer Tante* die de verdienden der Dochters van Mevrouw d' OfinvMe alleen verhief, om iemand afte trekken van de gelykenis die men zoude hebben kunnen maaken» van de haare met die der Moeder. Ik onderwerp my, Zeide ik tegen de Markgravinne, aan het recht dat men de Juffrouwen d' Ofmville laat wedervaaren dan hoedanig zy ook opgevoed zyn door de braaffte aller Moeders, wie durft verzekeren, dat zy op een zekeren ouderdom , de zelfde loffelyke Reputatie als hunne Moeder zullen hebben ? —— Ho.' ho ! Myn Heer; wat noemd gy een loffelyke Re putatie! Weet gy wel, dat dit heel fterk gezegt en zeer moeijelyke te verwerven is ? —— Dat ftem ik toe, doch Mevrouw d' Ofmville bezit alle de vereischte hoedanigheden, om de opfpraak eener al te luidrugtige lof te ontgaan; namelyk, veel zedigheid, vriendelykheid en zagtmoedigheid, een gezond oordeel, een ongeveinsde deugd, eenblyk* baare grootmoedigheid van ziel, kortom ; een aangebooren zugt voor de Konfien en Wetenfchappen , zonder 'er zig daarom geheel aan te verflaaven. — Gy raaskald met uw hersfenbeeldig verfchynfel, dit alles is niet mpgelyk; -— Evenwel niets wezenly' kers i  6z «fg**8!» kers, Mevrouw; een gelukkige ondervindingheeft haar geleerd, van hoe veel nut het is, vooral aan een Vrouw, van zig middelen te verfchaffen tegen het verdriet, de verleiding en de wispelturigheden van het Noodlot. Zy heeft haare Dochters daarom Ook met die wapenen willen gorden ; en 't is éénig'yk met dit oogmerk, dat zy zig in kennis gewikkeld heeft met de voornaamfie Konftenaars, met reden hoopende, dat haare Kinderen hierdoor goede gronden zouden krygen, en te betere vorderingen maaken onder het oog van zulke bekwaame Meesters ? -— Hoe t Myn Heer, haare Academie beftaat dan enkel uit Meesters ? — Ja toch, Mevrouw, uitgezonden eenige perzoonen nog van haar Maagfchap, aan welken boven dien den toegang vergunt is. —— Dat moet al een fraai rommelzootje zyn ! De gevoelens daar omtrent zyn verfchillende, Mevrouw. Dit k"n ik u ondertusfchen zeggen, dat 'ergeen fnorkery noch iedele waan in de uitvoering plaats heeft. Haaren oorfprong is eenvoudig en desZelfs oogmerk pryswaardig; ook houdt ze zig fints verfcheide jaaren ftaande met een éénsgezindheid en regelmatige beïamelykheid , die de lasterzieke tongen den mond heeft kunnen fnoeren. ------ Wat my be.  '«§$**$§» €3 betreft, ik weet wat ik 'er van nioet denken -—- Ik vertrouw, dar gy 'er een gu-n. ftig oordeel over zult vellen , Mevrouw. Niets overtreft eene Huismoeder, begaafc met zulk een verlichte kennis, als Mevrou-*/ d'Ofmville. Dat's zo veel te zeggen, als, ik ben haar Befchermengel. - Ikj* Mevrouw? Ik durf u zweeren, dat Ik tot hiertoe, noch niets daarvan in 't openbaar gelaakt of geprezen hebbe . ... Ik liet hierop een oog van verzekering op myn* Schoone vallen. Nochtans weet ik niet, hernam de Gravinne, dat het mogelyk is , om tot een kragtdadiger uitterfte , de zeldzaame hoedanigheden van Mevrouw $ Ofinville uittefchreeuwen; wiens volmaaktheden men, zo doende, zig niet moet vleijen ooit te zullen bereiken, —— Ik vraag u om verfchooning, Mevrouw; daar zyn rhenfehen, die haar naar myn gèdagten verre overtreffen . . . . . Hier wierp ik andermaal myn gelaat op de fchoona Heiena,.... Dan wederhouden, Mevrouw, voegdde ik 'er by, door de fiilzwygehheid die uwe zedigheid zoude opleggen aan de uitfpraak royner verrukkingen', doed my bepaald blyven by eene fprakeloóze befchouwing. —• Zie daar iets geestig", Coionel, ik moet è waar-  waarlyk pryzen» Doch om wederom tot uwe wonderbaare Mevrouw van tfOjïnville te komen; vind gy haare keuze zo roemenswaardig , dat zy in haare Atademie niet anders dan luiden van de Konst heeft toegelaten ? Zy zal waarlyk nimmer eenige roem daarmede verwerven? Zy is nooit zo gloriezugtig geweest, Mevrouw. Zy heeft altyd bedoelt gehad, zig al tydkortende te yolmaaken, en haare xKinderen op de nuttigde wyze te onderwyzen. Het ware te wenfchen, dat alle Huismoeders zulke heilzaame oogmerken betragtte, en dat men in zommige voornaame huizen , de fmaak der Wetenfchappen voor die der fpeelziekte kwam in te voeren. — Ik ben op dit (luk volkomen van uw gevoelen , want ik verfoei de kaarten , het verftand blinkt in dit tydverdryf niet genoeg uit; een jonge lafbek guild u uit, wint uw geld af, en maakt u arm, ondanks alle uwe geestige vermogens: Weg» ' weg.» gy zult by my nimmer met de kaart of dobbelfteenen zienfpeelen. -— Dat verheugd my, Mevrouw; dan men word buiten dien tot uwent door zo veele verfchillende en aangelegene voorwerpen uitgelokt, dat men naar niets anders behoeft te haaken. ——- Gy zult zien, Colonel, hoe ik ce vermakera weet  weet te verwisfelen ; ja! ja; geloof my, IE wil hebben, dat gy alle andere huizen,buiten 't myne, verveelende zult vinden. ——< Ik gevoel het alreeds, Mevrouw .... Ik; ademde op dit zeggen een diepe zugt, my naar de kant van Hckna wendende. Maar, hernam de Tante, 'er is ééne zaak, waaromtrent wy het misfchien niet zeer ééns zullen zyn; namelyk, dat ik geen Schilder in onze Academie 'wil toegelaten hebben. Ik" ben verzot op de fraaije Konflen , zy zyr» myn fpeelpop; ik maak veel werk van alle Konflenaars, dan ik zie ze liefst in hunner werkplaatst. Ik verklaar u daarom, dat onze Maatfchappy alléén beflaan zal uit lieden , met welke ik dagelyksch gewoon ben te verkeeren. Ik begeer ze zelf tot zulk een trap van aanzien te brengen, dat ze alle anderen te boven z^l ftreeven. 'j Ik kan uw ontwerp niet mispryzen, Mevrouw dewyl gy tekenen kunt. ■ Overheerlyk^ volgens de getuigenis myner Vrienden; gy zelf zult oordeelen, of ze my vleijen. . En uwe beminnelyke Nicht? ■— Wel, ik wil voor u niet ontveinzen, dat zy reeds eenige goede vorderingen onder myne beftieripg gemaakt heeft. Wat u betreft Colonel, lk geloof dat gy 'er mede redelyk Wel ia l> Dist. i jfogy  66 «r^**^ flaagt. -— Vergeevmy, Mevrouw, het pasé niet my zelve tepryzen. • Deze nederigheid is van een goed voorteken. Wy zul-< len in de aan (taande week onze éérfte vergadering onmiddelyk openen. Wat ben ik verheugd , van met h in kennis te zyn geraakt ; Welk een verrukkelyk fchouwfpel zoudt gy hebben bygewoond, byaldien gy deze morgen met my waart geweest ? —-—. Gy hebt zekerlyk fraaije Schilderftukken gezien ? viel ik haar driftig te gemoet, mef oogmerk, om haar het leedwezen te doen blyken dat ik gevoelde, van haar niet te hebben verzeld gehad. Ja toch, Myn Heer, de Maandagen en Saturdagen zyn gedurende zes maanden van 't jaar gefchikt, öin alom te gaan bezigtigen het uitmuntendfte dat 'er in de Schilderkonst werdt ge- wrogt. Welk een' voortreffelyke tyd- befteding.' Uw beminne'yke Nicht komt u ongetwyffeïd altoos te verzeilen f Zelden: 'Er is geen Konstkabinet, 't welk ik niet reeds meêr als twinrigmalen gezien hebbe. '.«.Woensdags en Vrydags bezoek ik ' de voornaamfte Winkels. Ik ken over 't algemeen, alles wat 'er merkwaardigs in Stukeerfel, Beeldhouw ery, Marmer en Metaal '4» zien is. Dingsdags en Donderdags geev ik'  3k tot mynent Concert, als bezittende een ongemeene zugt voor de Muzyk, vooral de Itallaanfche;'deze is myn zwak. Dan een* myner bovendryvende zinnelykheden, bebalven de lief ie dïe ik myne Nicht toedraag , is myn aankleven voor de Oudheden en Schulpgewasfen. Ik heb de allerkostbaarfte en uitgelezen Me dingen van die foort: Ottt u daar van te overtuigen, kom, zeize.vatï haar (toel opryzende, komt myn Kabinet van Zeldzaamheden eens befchouweo ; het be* vat van alles. De Natuürlyke Hiftorie , de> Schei- en Kruidkunde, de Oudheden , Ontleedkunde en meêr andere zaaken. Gy zult het zien, vervolgde zy, zig als een blok op myn' arm leggende. Ik twyffel geen- fints, Mevrouw, zeide ik, terzelvertyd 2ïilena tederlyk opmerkende, dat gy alles bezit, wat 'er fraais en zeldzaamst in de Wereld te vinden is. Myn Bekoorlyke kreeg een blos van blydfchap, of mogelyk van fchaamte, én wasverpligt, (hoewel zonder tegenzin, denk ik) ons te volgen, op eert teken , door de zwaarlyvige Tante haar gegeven , om ze te onderdeünen in het aanwy*' zen der verfchillende merkwaardigheden vari haare kleine Ifcreld, ZO als zy dié noemde. De Markgravin onmiddelyfc bemerkende, da*  haar lieve Nicht de hals ontbloot hadt^ Cmerkt wel op, dat het flegts de bals was) zeide tegen haar op een hardvogtige en vry onhebbelyke wyze, dewjl ik 'er by tegenwoordig was, waarom zy geen famaar om hadt? Zy liet 'er haar e;n om liaan , en wy begaven ons naar het beroemde Konstkabinet. Ik moet u betuigen, dat ik fchier in myne klederen verzonk', toen ik myne oogen op de geraamtens kwam te flaan, welke de Gravinne onhefchaamdelyk aan 't gezicht der kuisfche Hetena bloot (lelde, daar zy niet had willen gehengen , dat zy de hals ontdekt zoude hebben! Gy zult haast niet kunnen geloven wat ik u zal zeggen; dan op myn krygsmans eer, Mozinge. ik moest my fchaamen om deze onbetamelykheid v vooral toen ik befpeurde, hoe zeer de eerbaarheid myner fchoone 'er door leed. Ik had wel gewenscht, haar aan dit gedrogtelyk fchouwfpel te kunnen onttrekken; ja, myne nauwgezetheid ging zelf zo verre , dat ik goedvond, een overwinnelyke afkeer voor deze foort van Beeltenisfen te veinzen. Nochtans in de noodzaaklykheid zynde, om myn Hof by beide te moeten maken , bewonderde ik op een kragtdadige wy2?e- de verfchillende zaken, die de Markgravin-  69 v-inne my met een ftatige deftigheid kwam aantewyzen. Ik was puur als verplet, over de algemeene kund'gheid die zy bezat. Myne loftuitingen deswegen waren zo uiifporig, doch, naar het fcheen, voor haar zo voldoenende, dat haar zwaarlyvige boezem , evengelyk de baaren eener ontfluimige zee, meêr dan een half voet bui;en zynen oever kwam op te zwellen; iets, het geen u niet zou verwonueren , zo gy eens zaagt hoe de goede Sloov geregen gepr st of veel eerder benepen zit tusfchen de baleine muuren van een keurslyf, het welk zy zo puntig aangord als een Meisje van vyftien jaaren, daar zy 'er verre boven de vyftig heeft beklommen. Dan evenwel noch niet te vreden met de lof die ik haar kwam te geven, Helde zy my ook op de proef voor een ander foort van verdienstelykheid, welke zy Ijedugt was, dat ik niet tydig genoeg zoude bemerken. Denkt niet, Myn Heer, zei ze, haar vreesfelyke onderkin in een driedubbelde plooi wringende, dat hetbeftudeeren dezer onderfcheidene Wetenfchappen, eenigfints nadeel doed aan de pligten myner ftaat en Kunne. Ik heb de grootfte zorgen befteed voorde opvoeding van Helena, en zy heeft van haare Meefters nimmer eenige, E 3 las-  7© 4^**BH» lesfen ontfangen , of ik ben 'er by tegenwoordig geweest- Ik ben ook belast met twee Agterneeïjes,'voor welken ik de zelfde pogingen aanwendde. Ik kan my niet begrypen, Mevrouw, zeide ik, hoe gy in zo veele zaaken te gelyk kunt voorzien ? , Og! dit is het noch niet alles, Myn Heer; ik heb buiten dit nog tyd genoeg overig, om alle myne Geloofspügten flipte1yk te vervullen. De Zondagen, by voorbeeld, zyn ééniglyk toegewyd aan de Godsdienst. Om die reden houde ik nimmer öpen tafel op de. Heilige dagen; en 'er is geen vermaard Prediker, wiens Sermoenen Ik niet gae bywoonen. ——— Zie daar iets vreemds en zonderlings, Mevrouw! Meri zou moeite hebben om uw's gelyken te vinden. ■ Gy zyt de éénigfte niet die my dit gezegt heeft: Als ik u eens alle de omftandigheden mededeelde van 't geen' daartoe betrekking hadt .... — Onverduldig wegens de omfchryving die zy ftond te doen , "wierp ik, als by toeval, myn oog op een Gedenkpenning , welke 2y vergeten had my te laten zien. ——— O! welk een fraai fhik, riep ik op een verrukkende toon; laat my dit toch van naby befchouwen ! — Gy hebt %et wel, Myn Heer, 't is de gecne daar ik juist  7* «Juist het meeste werk van maak; gy fchynt my waariyk een gantfche kenner te zyn! Ik zal u hoognodig hebben, om myn Pian wel te doen flaagen. Gebied maar, Me¬ vrouw, ik ben volkomen tot uwen dienst bereid. —i—- Imand die zo ieverzugtig en bedreven is als gy, moet .... Ik v'el haar in de reden, om haar te vraagen.of zy 73 van wel haast bezitter dezer dierbaare fchat te zullen zyn 9 en 'er een namaakfel voor in de plaats te ftellen. De Markgravin dwong my nog verfcheldene andere Schilderyën op te merken, van welke ik my dfi onderwerpen niet meêr te binnen breng, doordien myne aandagt geheel gebroken was , fints ik de Hcmelfche Beeltenis myner Hekna gezien hadt. Iic liet 'er onophoudelyk myne nieuwsgierige oogen op fpelemyën : Ik zag dat zy het merkte ; het welk myne eerbiedigheden vergrootte. Dan ik heb voorgenomen , myn voordeel te zulien doen met deze omftandigheid, deéérftemaal dat ik haar weder zal komen te ontmoeten. Het kleppen eener klok, verwittigde my dat het tyd was om te vertrekken. Gy bedriegt u, zeide de Gravinne , zo gy u verbeeld, dat men de eetensklok klept; 't gefchied, op dat alle de huisgenooten in de Eetzaal byéén zouden komen om een gebed te doen, 't geen een ieder van hen op zyn beurt moet bidden , op die dagen dat ik geen gasten hebbe. Dit is een gebruik dat ik tot mynent hebbe ingevoerd, zedert ik een zeker E s Boek-  74 <Ü* *8e» Boekje gelezen hebbe: Dat een bekende jonge Dame , die zeerdeugdzaam en befcheiden van Ieeven was, geen dag liet voorbygaan , zonder zulk een nuttig werk aan haare dienstboden op te leggen. Ik volg gaarne alle Godvrugtige voorbeelden , en 't is daarnaar alléén , dat >k my gedrage. Vaarwel, Myn Heer, ik za! u maandag avond verwagten ; wy zullen dan het Plan onzer Academie maaken: Ik zat het u voorzeggen. Ik nam hierop myn affcheid . onder het werpen van een allerliefdst gelaat op de bekoorlyke Helina, en met verzekering aan de Tante, dat zy ftaat op myne volvaardigheid kon maken. Dus zult gy, myn Vriend , eerlang een ruim veld hebben om my te befcbimpen, want het is vast befloten , dat den Colone! Talbert, zig voortaan alleen zal bezigen met het tekenen vsn allerlei Land- en Watergedrogien , in plaatfe van Oorlogsplans. Vivat de Min, om bloda^rts in Helden, en helden in Blodaarts te herfcheppen ! . . . . Talbert, het Hoofd eener Acaiemit , onder het beider van de uitfpor>gfie Vrouw van 't gantfche.Koningryk! Zo het nog wes «cder dat myner dierbaare Msltn», zf»ude ik 'ff  75 fer roem op durven dragen , maar onder het bewind eener Malloot, wat zal de wereld hiervan zeggen? Ik! die de fpottcrny meêr vrees , dan de ftlfte biixemflraalen .... Ho» ho! myn Engel, gy zult u haast gevangen moeten geven, of myne laffe toegevendheid zeer duur betaalen; ik zweer zulks by uwe aanbiddelyke volmaaktheden: kende ik kragtiger Eed , ik zoude hem doen. 6 Ja , Mozinge, de éérfiemaal dat myne oogen haar zullen wederzien , zal myne mond haar zeggen , dat ik ze aanbidde. Deze beker.tenibenard my rneêr als haar; want ik gevoel een' foorc van béving door alle myne leden, zo dra ik myn lippen zal ontfluiten. Dan dit hooge woord my éénmaal] ontglipt zynde, moet alles, wat ik naderhand zal doen en zeggen, als een metaale muur in 't geheugen van HeUna gegriefd worden, zodanig , dat eer 'er drie maanden komen te ver» loopen, ik volftrekt als Meester in 't hart dezer fiere Maagd moet heersfchen . . . . Drie maanden, myn Vriend! zoudt gy my wel ooit bekwaam tot zulk een langwylig gedult gekend hebben.» Ik ben 'er zelf vaa verwondert .... Weg.' weg.' by het éérfte bezoek wil ik weeten , of ik bemind worde of niet» Ik zal het u op ftaande voet melden;  76 den; maar gy woond zo ver, dat ik volkomen de tyd meen te zullen hebben, om my te doen haaten, eer myne zegepraal u nog bewust zal zyn .... Verdort! ik word als woedent, wanneer ik uwe wreede halsterrigheid betragt, van honden mylen van onze lieve Hoofdftad te gaan Ieeven! Nochtans zal ik my wel wagten, om u andermaal herwaarts uittenodigen. De belagchelyke voorwaarden die gy bedingt, benemen my niet alleen daar toe de lust, maar ook de vryheid. Ik weet nog maar een éénig middel om my wegens uw afzyn te troosten, namclyk , van u ieder Postdag te fchryven ; ook fchep, ik vermaak, •om alles wat my overkomt of betreft, op het papier te krabben. Bereid u dan, om geheele Boekdeelen van my te zullen krygen, want myn Roman met Hekna, is ter nauwernood nog in zyn begin: Dank zy haare fiere deugd, en mynen ondernemenden aart, ik voorzie dat deze beide een ruime voorraad aan myne pen ftaan te verfchaffen. Het is nu veertien dagen dat deze zaak my op 't hart ligt, en zedert heb ik niemand myner oude kennisjes wezen bezoeken. Ik beklaag menigmaal de kleine Angeliquc; ik ben ongerust wat de Barones van G**** mag denken j dan ik lag met  «88**» 77 met de bekken, die de anderen zullen trekken, wanneer ik weder zal verfchynen. Niettemin, wat 'er ook mag gebeuren, ik wil ze geen van allen wederzien, voor en al eer ik volkomen van het hart myner aanbiddelyke verzekert ben; en dit kan niet lang meêr duuren. Vaarwel, Mozinge, weest naarstig in uw fchryven, of gy zoudt my blootftellei!, om de verfchrikkelykfte verwenfchingen tegen uwe luiheid te moeten doen . . . Maarapropo! ik fmeek u om 'sHemels wille, breek toch uw hoofd nooit weêr, om zulk een fmagtcrig fchildery van uwe Maatfchappelyke verkeeringen te ontwerpen. Ik zoude het colyk boven zulke laffe fchilderingen verkiezen, dewyl ik de heftige pyn van die kwaal, minder dugtende.ben, dan die lange en verdrietige geeuwingen die gy my veroorzaakt, zo dikmaals als gy u benaarstigt in 't opfnyden uwer Zedeleer. Spreekt my veelliever van uwe Minnerytjes, zo gywys genoeg zyt om u zeiven zulk een vermaak te verfchaffen. Spreekt my van uwe vriendfchap, en vooral van 't geene myn hart betreft. Gy hebt zo dikwyls gewenscht, dat het in de flaverny zou vallen; weest nu te vree»  1& «®éè^» vreeden. Ik kan u verzekeren, dat het go weldig gedrukt word door de kluisters der begeerlykheid. De fierheid, deugd en fpytigheden van Hetena, zyn als 2o veele fchakels, die-myne boeijen vcrzvvaaren , verre van die te breken; dus blyft my geen andere hoop overig, om myne vryheid weder te krygen , dan eene fchielyke zegepraal .... Ach! Mozingt, wat al hinderpalen werpen zich op tot de gelukkige vervulling myner wenfchen. Ik ben puur dol, wanneer ik denk, hoe veel tyd 'er zal behoeven , om deze trotfche Schoonheid t'onder te brengen.' Maar ben ik van de wieg of niet verordineert, om te overwinnen ofte fterven ? Myne Ouderen hebben my toegewyd aan de lauw'ren van Mars, en de Natuur aan de myrthen der Liefde. Het eene is myn beroep en het andere myn' fpeelpop: men moet ze voldoen tot welken prys het zy. Gy zult myne zinnelykheid niet kunnen laaken; zy ontfpruit van eene hartstogt, met dewelke gy my zo gaarne bezield zaagt. VTF-  VYFDE B R I E V. Van MozfNGE aan den Colontl Taliikt, J~Jet is waar, dat ik gewenscht hebbe gehad u te zien , doch niet dat gy bezield' zoudt zyn met het doemwaardig voornemen, om over de Deugd te willen zegepralen , maar dat uw hart vatbaar zyn zoude voor de waare Liefde, om dat ik my ver-» beelde, dat deze bartstogt, die zulke gelukkige invloeden op grootmoedige zielea heeft, de uwe zoude zuiveren en u eenafgryzen inboezemen voor de wulpsheid va» geest, die ongevoeliglyk alle goede hoedanigheden in iemand uitdoven. Ik vieidde my, zo gy niet de booste aller menfchen mogt zyn , dat een' welmenende en tedere vlam, door een foort van nieuwe beftaanlykheid aan u te verkenen , uwe Zeden ilï Wyze grondregelen zoude herfcheppen, en u zonneklaar doen zien , dat het ji nare geluk, alléén te vinden j« in het genot de? i ver-  vermaken die een overtuigend 'geweeten vérfchaffen: ——-• Zie daar het geene 'my z$ dikwerf heeft doen wenfchen, dat gy zo wanneer ik volkomen meestresfeöver my zelve ware, ten minften my niet beflisfende uitlaaten over een zaak, die my geheel vreemd en onbekend is. —— Hoe.' fchoone Helena! (op deze uitdrukking overtoog zig haar aangezicht met een levendig blos:) Hoe! zeide ik, zo gy uw hart moest raadplegen , om te weeten , of het haat of genegenheid ('evoelde voor iemand wien gy dé hevigfte liefde had ingeboezemd , zoudt gy dan niet kunnen zegten wat het was, zonder de tusfchenfpraak van uwe lieve Tante? —— Deze onderftelling maakt my verlegen, Myn Heer; het geen my nos: te meêr in 't denkbeeld verfterkt, dat niemand als myne Tante , zulk een netelige vraag zoude kunnen beflisfen. De eerbaare behendigheid myner Schoóne , van my telkens tot haare Tante te rug te w^zen , belette my daarom niet, van de flrelende bekentenis harer tedere nei-ingen , llit haare oogen te lezen. Mldlerwyl keerde de Markgravinne alléén weder in de zaal. Op 't oogenblik dat de beminnelyke Helena oph eld met fpreeken. Ha.' zy komt regt van pas .' riep ik met een foort van verrukking , nu kan myn hart zig vry ontlasten ! *•*} Wat  -@5**Si» 99 Wat is hety myn waarde Dinaeur? Myti Heer du Elezy, myn kleinneef, is bekoort van ons ProfpcSus. En ik, Mevrouw» zeide ik, met myne oogen haar Nicht, die zig van ons verwyderde, naftarende, ik ben opgetogen wegens de wonderbaare mirakelen uwer tedere zorgen'- Ik moet my deeds verwonderen , hoe gy by de ftudie van' zo. veele veifchillende Wetcnfchappen , de Konst eener zo volmaakte opvoeding, als uwe dierbaare Nicht bezit, bebt kunnen paargn! Zy heeft een verftand .... Ach! Mevrouw, men verbeeld zig, u te hoören fpreeken! Uwe wysheid en deftige zedigheid, draaien in alle haare redenen door; gy hebt haare gaaven en vermogens onver- beterlyk aangekweekt. Og.' Myn Heer, ze zyn u altemaal noch niet bekend; gf zult eens zien hoe fraai zy tekend ; waarlyk, als een Engel; inderdaat! bykans zo goed als ik. Ik moet bekennen, Me¬ vrouw, dat gy haare verdiende op de glorierykde wyze verbreid. Alle Moeders? mogten u wel ten voorbeeld nemen; wa£ zouden wy zo doende volmaakte Vrouwen, hebben! Veelen zouden hunnen medemensen zo niet lasteren, zo gedurig niet kibbelen tver nietige beuzelingen , hunne Dienstboek a dea  100 <^**^ den niet telkens bekyven, noch hunne Mannen by de neus leiden , om alzo een' tyd door te brengen, die zy by gebrek van bezigheden , niet anders weeten te belleden. ■ O •' Myn Heer Talbert! Wat bezit gy een goed oordeel, en wat fchildert gy de gebreken onzer Eeuw natuurlyk af.' i EU Mevrouw, laat ik u geluk wenfehen , dat gy alle de hinderpalen , welke het vooroordeel u op elke voetflap gelegt heeft, zó roemrugtisr zyt te boven gekomen! — Wel het heeft my ook al veel moeite en leeds gekost, Myn Heer; doch dank zy myne aanhoudende ftandvastigheid, ik heb over den kring myr.er benyders gezegepraald , en thans kan ik u verzekeren, dat ik vóór zeer vermaard werde gehouden. Wylen myn Gemaal heeft deze voldoening met zyn laat (te zucht mede in 't graf gedragen. Men zeide hem overal, dat hy de gelukkigfte aller Mannen was. En ik, Mevrouw, moet u zeggen , dat gy u de gelukkigfte aller Stervelingen moogt rekenen , van zulk een beminnenswaardige Nicht te hebben, en dat nog duizendmaal gelukkiger den geenen zal wezen , die de eer uwer agting mag verwerven , en gy waardig zult keuren , orri haare hand te ontfangen; eene gelukzaligheid',.  ** 'heid.'die verre de hoop en verwagting van eenig iterflyk fchepzel :e boven flreeft. De eer alléén van aan u verknogt te zyn , moet een ieder met blydfchap overladen, die eenigfints in ftaat is om uwe zeldzaame hoedanigheden en verdienden te kunnen waardeeren. Welk eene voldoening zou het ?i»a niet geven, zo wanneer 'Cl Hemelsei. Gefchenk wierd bygevoegi, van de Go mal der dierbaare Hlena te word - Het U waar, Myn Heer, dat zulk SC veel behaaglykheid kan höbhpc voor icarmd^ die, ge'yk gy zegt, yatbaaf, zopfjezyn »-our het gevoel van alle de waarde eens nelyke zamenleeving; dan myne N I bi Eit geene rykdommen, devv^l rr.yn Broeder, die een overgegeven Dobbelaar was, en wiens inborst geenfints met de myne ftrookte, zig arm met fpeelen heeft gemaakt, en by zyn overlyden de noodlottige Helena niet anders heeft nagelaten, dan de droevige herdenking van onnoemelyke fehatten, die door een losbandig gedrag zyn verfpilt geworden. Wat my belangt; myne Konstkabinetten heb ben my zo oneindig veel gekost, en myn huishouden ftaat op zulke zwaare lasten, dat ik voor 't tegenwoordige niets kan doen •v.oor dit lieve Kind. —— Goeden Hemel, MeG 3 vrouw,  IC2 et, dat zo ik van de eene kant al kom te beraadflagen het geene gy kwaad noemd^ ik aan de andere kant wederom alles goeds bedryf. Zoudt gy wel veel Mannen vinden, die dit kunnen zegden ? Vaarwel r Mozinge , tot morgen .... Zagt! ik zoude myn' Briev haast hebben toegefloten , zonder u den uitleg te vraagen eener zaak, by deWelke ik groot belang hebbe. Wat. wil die fterke uitberfting zeggen, voorgegaan van eene lange ftilftand en gevolgt eener droevige treurgalm , wegens het ongeluk van geyoe» lens te hebben, die met de beftuuringen van, I, Deel. H ]»et  U4 «§3**81> , het Noodlot ttrydende zyn? Welke is de bron Van dit klaaglied? Zy maakt my ongerust, door het hartelyk belang dat ik fiel in alles wat aandoenelyk is. Zoudt gy ook voor de tweedemaal verlieft geworden zyn, en dat wel op een jonge Schoonheid mogelyk, die gereed ftaat haare bevalligheden in een Klooster te kerkeren ? Want geen andere onover* komelyke zwaarigheden kennende, dan die der Ouderen of het Offer zelf, zie ik buiten dien geene redenen om u zo fterk te bedroeven. Eens onderfteld, dat ik het geraden hebbe , en dat de perzoon voor wien gy zo onlydelyk blaakt, ilegts Geeftelylc wil worden uit hoogmoedige beweeggronden haarer Ouderen, of uit gebrek van fortuin, behoeft gy , myn halsvriend, maar te fpreken. Een Man, die gelyk ik, hondert dui« zend kroonen aan jaarlykfe inkomften heeft, doed geen verdienstelyke zaak, offchoon hy iets van zyne middelen tot de welvaard van zulk een waardig Vriend, als jgy my zyt, befteed. Daarom, gebied maar, myn beste Mozinge, myne rykdommen, myn Ieeven zelf, zyn tot uwen dienst. Spreekt flegts één woord , en ik vlieg ter uwer hulpe; ik neem de zorg op my, om myne giften te doen aanvaarden van de Ouders der fchoo- ne  irs ne die u doed zugten: Al waren zy de hooamoedigfto e.i de nauwzugtigfle aller menfchen, ik ftae voor den goeden uitflag in, door het vuur van genegenheid waar van ik my voel blaaken. Geloof my, Mozinge, dat ik tot alles bekwaam ben om u te verpligten .... Groote go5n ! ik zoude het toppunt myner wenfchen beklimmen , byalüien ik u konde doen zien, hoe flerk ik aan u verkleeft ben. Gy kunt alles van my verwagten, alles van myeisfchen, behalven het verzaaken myner liefdevlammen aangaande Helena. — Doed my toch fchielyk de weet, of het een gefluijerde Schoonheid is, voor dewelke gy ingenomen zyt; ik brand van verlangen om het te weeten. Ba Z »■  ïif5 t zy dat men 'er zich aan verfiaafd , van hoe veele ongeregeltheden en verfchillende rampen is zy niet den oórfprong? Wie is de geen, die, al komt hy zyne fchuidige begeertens te voldoen, of wel niet, daarom nog feller pynigingen en wroegingen ondergaat, dan die des doods:- Ik beroep my daaromtrent op u Hoe dikwerf heb ik u van fpyt zien knarsfetanden, dat gy zo veel infchikkelykheid moest betoonen aan een f -Medeminnaar, wiens heilige rechten gy niet genoeg eerbiedigde' Uwe hoogmoed was uw eigen beul, gelyk het geweeten het is van een ecrlyk gemoed. Wel is waar, gy roemde 'er op, wanneer gy 'er in geflaagt had, van een jaloersch Gemaal te hebben verfchalkt; maar aan hoe veele laagheden moest gy u niet onderwerpen, alvoorens «we oogmerken te bereiken? Dus, om uwe H 3  'lig eigenliefde eeuwiglyk gebogen onder een hatelyk juk, zyt gy altoos meêr misdadig en min gelukkiger geweest, dan de geen, wien een regtmatige fchroom (leeds binnen de enge paaien der eerlykheid beperkte. Let wel op, myn Vriend, dat ik hier nietfpreek van de deugd. Dit woord, in den z;n genomen zoals ik het bègryp, is byzonderlyk i| toegeëigend aan de kuisheid der Vrouwen, en die der Eerlykheid éénitlyk toepasfende Op de onthouding der Mannen; my dunkt, dezs' deugd der Vrouwen aanteranden, is zig zo fchuldfg temaken, als of men vroomheid en moed ontbrak. Ja, deze misdaad, die duizendmalen fchadelyker voor de Maatfchappy is, dan die van diefftal of moord, doed my onmogelyk bezeffen, door welk een verdorventheid van ziel men zo laag verbasterd is, van niet te blozen om hetverwyt van verleiding en overfpei. Ik voormy gevoel, dat zo wanneer my iemand deze lak onregtvaardiglyk opleidde, ik 'er my gevoeliger over zoude toon en, dan over alle andere laster; zelfs zoude ik deze foort van belediging met minder gedult verdragen, dan die van eenige fmadelyke naam, veragtelyke zegging of fchampere bedreiging. Voorzeker, myn. Vriend, 't is hieromtrent dat ik my-  myne eer wezenlyk gekwetst in my bevoegd zoude agten, om 'er wraak over te nemen. Gy zult misfchien lagchen om myne zonderlinge fmaak van eerzugt; maar moet gy niet met my toedemmen, dat als men u, in plaatfe van die menigte vooroordeelen die gy met den grooten fleep navolgt, myne grondregelen van eer had ingeprent, die ik veel redelyker vinde, dan die van het bloed te vergieten van wie maar het ongeluk heeft zig een onbefcheiden woord te laten ontvallen; moet gy niet bekennen, zegge ik, wanneer men u , zo als men my gedaan heeft, overtuigd hadde, dat het ruim zo onteerende is de kuisheid aan te randen eener Vrouw f die aan de heilige banden des huwelyks is verknogt, dan het rooven zyns evennaasten goed; gy zo veel' onthouding als deugd zoudt bezitten? Doch, helaas! de befmettelyke lucht onzer hedendaagfche Galanterie, betoogd ons, dat een Man die zyn Wereld wil verdaan, niet vatbaar voor fchaamte moet zyn, dan wanneer hy buiten den kring der geheime Minnerytjes geöordeelt kan worden: Hy moet zig verbeelden van alle verdiende ontbloot te wezen, zo dra het algemeen in hem geen ingefchapenheiJ tc-j ergerlyken handel komt te bemerH 4 ken  Ï20 ken en zyne voetftappen in dat zondigfpoor gedrukt ziet. Dit zyn de voorbeelden die gy naftreeft, die u bederven, en die da weinige goede zeden , die u nog overig zyn gebleven, geheel komen te verdelgen. Zou het mogelyk zyn , myn lieve Talbert, dat uw geweeten ten eenemaal was toegefchroeid? Moet ik 'er dit hartzeer nog by hebben, en word myn gemoed niet fterk genoeg gedrukt van zyn eigen kwaaien ? Maar wat fpreek ik van my zelve? Hoe veel meer- 1 der is de noodlottige Helena te bekladen ! De kwalykgeplaatste vrolykheid van uwen Briev, doed my beven voor haar lot. Maar 't is gedaan; ik befpeur, dat gy vast befloten hebt, om haar ongelukkig te willen maaken, dewyl gydoor uwe arglistige voorzorgen, my het middel ontroofd hebt van haar' te wapenen tegen uwe vérderffelyke lagen. Gy zegt, zo zy tvezenlyk deugdzaam is , zal zy niet bezvéyken \ Zeg welk eene Deugd is beftand tegen zulke konflig gelegde ftrikken ? Gy overheerd alles wat haar omringd, gy dringt u in by luiden die door de jaaren en geboorte het gezag over haar hebben ; want ji wat men 'er ook van zeggen mag , ik oordeel de vermogens der zinnen' veel uitgebreid  .breider dan die van 't hart. Hoe zal zy zig dan verheffen boven de magtige Vyanaen die gy haar verwekt, zelf de zulken , in wier wysheid zy al haar vertrouwen dient te (lellen? Gy zweerd, dat ge u nimmer van geweld zult bedienen om haar te verleiden. Ik geloof dit wel , en gy behoefd geen Eed te zweeren om my daar van te overtuigen ; uwe eigenliefde alléén fteld my dienaangaande gerust. Ik weet, dat uwe hoogmoed, geen zegepraal , door dwang verkregen , zoude begeeren; maar verbeeld gy u, dat het loffelyker is die door list te verwerven? Zo dit waar is , zyt gy flegts van dwaaling verandert, en alle uwe waanwyze hersenbeelden zouden niet kunnen volftaan, om de murmureeringen yan uw hart te doen zwygen. Na eene dergelyke overwinning, voor zo verre u maareenigede minde nauwgezetheid van gemoed overig blyft .... Ach ! Hemel, ik zidder, wanneer ik my de wanhoop voor oogen ftel van het allerdeugdzaamste Meysje, verwelkt van hartzeer, misleid door de min, en 't geen nog wel hetergfte is, onteerd door hem , die volgens geweeten en de menfchelykheid, verpligt ware de roemhaarer kuisheid te vergrooten t Pie bloedige traanen doed ftroomen , in H 5 plaat'  128 plaatfe van 'er te doen Horten van liefde en tederheid. O.' myn waarde halsvriend, zoudt gy verflokt genoeg zyn , om u niet te laten bewegen door het gezicht van zulk een treuri* en rampzalig toneel, als gy voor de beklagenswaardige Helena ontfjuit/ Neen, Talber, .' gy hebt het gevolg myner bedreigingen niet meêr te dugten, maar dugt nochtans de overlast myner onophoudclyke vermaningen , doordien ik niet zal nalaaten 'er op aan te dringen en u te fmeeken, dat gy befluiten neemd, meêr beftaanbaar met de eer en de liefde. Wat al dingen moeten 'er niet zamenvloeijen tot uwe herfchepping en verbetering.' Het vertrouwen van Helena , de openhartigheid der Markgravinne, de ligtgeiovigheid der agtbaare de Sr.cy, de mooglykhei'd waarin gy u bevind, van het geene te verkrygen waarnaar gy zo vuurig fchyntte haaken , met flegts eenvoudig te wandelen op het pad der Deugd; kortom, gy hebt maar een éénig woord te fpreken , om ten toppunt van u geluk te ftygen, en gy verkiest, om een fchandelyke aanflag in 't geheim te Imeden tegen de onnozelheid van haar, die gy met hart en ziel zegt te beminnen. Verzaakt uwe lafhartige voornemens, of zeg nooit weêr, dat gy genegenheid voed; het mis-  123 misdryf en de zuivere min , konnen ïd een en 't zelfde hart niet huisvesten ; het een' moet noodwendig voor het ander' zwigten. Geloofd uwen Vriend , wiens droevige oni dervinding hem maar al te klaar het waare van hetvalfche heeft doen ontfchiften. ö Ja , myn waarde Talbert, zo gy Hdena opregtelyk beminde, haare deugd zoude u zo dierbaar zyn, als haar zelve , en wel verre van naar haare ondergang te tragten , zou de verzekering van de onkwetsbaarheid dier deugd, het vergenoegen van uw hart uitmaken, hoe zeer de driftigheid van uwe gefteltenis, u zomivds het tegendeel mogt doen we inch en: Gy zoudt de hevigheid uwer blakende h'artstogten niet durven uitboezemen, dan inbaar afwezen , of wanneer gy haar fchreev of fprak: Gy zoudt teffens naar haare gunden haaken en die dugten , uit bevreestheid , dat ze het denkbeeld, 't welk gy van haare eerbaarheid'had opgevat, mogten vernietigen. Ik gedraag my hieromtrent aan uwe rondborstige denkwyze: zeg my eens voor de vuist, of gy eenige de minde fchaduwe van dusdanige gevoelens bezit? Ik wil wel gelooven, dat gy erndig verliefd zyt, gelyk gy my zoekt diets te maken; maar denkt gy roy daar van te overtuigen, door my de ver-  124- vergetelheid uwer andere minnaryën, de arglistigheid uwer looze gefprekken , en uwe belagchelyke toegevendheden voor de Markgravinne , voor te wenden? ö Neen, 't is uwe laatdunkentheids fchuld, 't is een kwalykgeplaatfle roem die gy aan de ondergang hegt van een Meysje, zo uitmuntende door haare geboorte . en deugd , als fchoonheid; 't is een te vermaarder en bygevolg te ftreelender offer voor uwe eigenliefde , welke gy de plaats van de arme Angelique doed vervangen, wiens dwaaling gy behaagen fchept op een onmenfchelyke wyze te voeden. Dit jonge fchaap, zonder erg noch ondervinding, is dat niet genoeg geftraft van te durven waanen, dat zy bemind word, enkel om eenige verliefde loftuitingen die gy haar ter loops hebt toegeworpen , buiten haare fchaamte nog te wiiien vermeêren , door de onzekerheid waarin gy haar zoekt te houden omtrent uwe neigingen voor haar perzoon? Welk een fpoorloos vermaak vind gy 'er in, om den fpot te dryven met haar vermetel vertrouwen ? Waartoe kan haare verbeelding u van nut zyn ? Onderrigt haar van *t tegendeel, en doed ten minden éénmaal in uwe leeftyd, een bülyke daad omtrent eenef Vrouw. Dan, helaas.' de Natuur heeft  Tieeft u al te fraai van leest; te verleidend én vooral te trouwloos van inborst gefchapen , ten nadeele eener Kunne , die zig al te ligt door den fehyn van Deugd laaten misleiden, inzonderheid, wanneer ze voorgepreekt word door zulk een betoveragtige mond als de uwe: Daarom, weet dat gy meerder verftand benodigt hebt als andere menfchen : ten einde geen misbruik van uwe bevoorregtingente maaken. Dan welk een te grooter verdiende zoudt gy niet bezitten, by'aldien gy u bepaalde by 't genot van een teder en opregt hart. . . . Ach! Talbert, kerfde gy eens zulk een geluk, gy zoudt niet kunnen begrypen.hoe gy zo lang geleefthebt, zonder «t zelve te genieten! Gy zoudt alle de geenen verfmaden , met dewelken uwe verdorven verbeelding, u kitteld zodanige zoetigheden te fmaaken, die geenfints voldoensnde voor een welgeplaatst hart zyn. —— A G Tr  tzS CS**®* AGTSTE BRIEV. Van T a l b f r t aan M o z i n g e. G-y zyt al te overkropt van 't geen u zeiven betreft, zegt gy, by den aanvang uwer Briev, om my van Helena te fpreken. En ik ben al te gefloort, wegens de omwegen dien gy gebruikt, om niet te tragten van de. zelve te ontmaskeren, alvoorens u te on» derrigten aangaande den (laat der zaaken tusfchen my en myn' aanbiddelyken Engel; Doch komen wy ter zaak; dat's te zeggen, myn waarde Mozinge, dat gy niet hebt kunnen befluiten, om my voor de vuist de gefleltenis van uw hart te doen zien. Gy dwingt my , om 'er naar te raaden , door de toverkonst waarmede gy de voordeelen doed gelden eener behaalde overwinning; want volgens uwe denkwyze, zyn de gunsten die door list worden verkregen , van zo veel waarde niet, a's dezulken die men door eene vrywülige toeftemming bekomt. Een zodanige flelüng is niet zeer gunstig voor 't Vrouwelyk Geflaght, en laat weinig be-  ftevoorregtingen aan de kuisheid. Een fnedig Mansperzoon moet hen altoos ruimbaan laten, van te kunnen zeggen, dat zy voor 't geweld hebben moeten bukken. Maargy, doorlugtigen Apostel van de Deugd , zweemd gy niet een weinig naar die Huichelaren, die het gemak in alle dingen betragtende, enkel de luidrugtigheid der glorie en den roem eener verliefde Zegepraal verfmaden, om dus een te ongeüoorder genot te hebben van hunne vleefchelyke vermaken. Nochtans zugt en kwynt gy: wat moet ik hieruit befluiten? Ha! ik geloof dat ik het vat, — gy zyt misfchien in 't zelfde geval als die doorliepen geveinsden , die zig ter fmuik overgeven aan alles wat de wellust en de dartelheid hunner zinnen hen inboezemd, en die, zo dra men hun geheim komt te doorgronden, hunne oogleden verfieren met tranen van wroeging, een diep leedwezen, doen blyken van op het kwaad te zyn betrapt, hunne voorzorgen verdubbelen, daa zig naderhand op nieuw overgeven aan 't geene zy met den naam van vleesfchelyke* zwakheid bc-ftempelen. Zo het waar was, gelyk ik vermoedde ,■ dat gy met dit verfchrikkeiyk euvel befmet zyt, zotade ik u duizendmaal doemwaardiger vinden als my zei-  zelven ,' wien gy de firengfte vermaningen' nog durft toeJuwen. Te vergeefs betiteld gy my met den naam van booswigt, van misdadige, ik ben inwendig overtuigt, dat ik het niet ben; ja ik durve u zweeren by myne' eer, dat byaldien ik maar het denkbeeld van eenig kwaad dagt te begaan , ik my eerder zeif zoude vernielen , dan een zaak te bedryven die myn geweeten my zoude kunnen verwyten. 't Is fehier ongehoord, dat men een daad kan volvoeren, die men oordeelen zoude misdadig te zyn, In zulk een geval, wanneer ik Rechter was, zoude geene traanenvloeden genade voor myne yierfchaar verwerven ; ik zoude onverbiddelyk zyn. Beproev nu u zelven, en hebt de ftoutheid van my te durven doemen. Gy hebt my reeds lang genoeg befchuldigt, en ik begryp, dat de beste wraak die men in dusdanige gelegenheden kan oeffenen , beftaat in het verdagt houden van den geenen » die zo gereed is van zynen evenmensch te lasteren of te veroordeelen. Wilt gy dies hebben , dat ik openhartig zal fpreken ? Ik onderftel dat gy verliefd zyt» en bezitter van een jonge Schoonheid , die aan de gewyde banden van 'thuwelyk is verknogt—— heb ik het geraden ?  Gy trild op deze enkele verbeelding! Niettemin, ondanks de ontroering en 'theilig afgryzen uwer geweeten , dunkt my , dat ik.u bevreesdelyk een kusje van diekuisfche fchoonheid zie fteelen , 't welk men u bevende tocflaat om u gerust te ftellen; terwyl gy ten teken van erkentenis, haattederlyk de handen drukt, en u zelven tot eenige meerdere gunften verftoutende, de oogen naar den Hemel flaat, haar om vergiffenis f neekt voor den hoon die gy haar meend te hebben aangedaan, diepe zugten loosd » en met verhaasting uverwydert; vervolgens? in een duistere hoek uwer kamer bitterlyk gaat zitten fchreijen, den geheelen nacht • oebrengd met uwe begaane zwakheid te betreuren , de opregte bekentenis doed , van 'er niet weder toe te zullen vervallen, en echter 's anderendaags met meerder iever dan ooit, u aan de voeten uwer Zielgebiedfter gaat werpen, in de vaste verzekering, dat de menigte uwer traanen uwe misdaad moet hebben uhgewischt; kortom , dat gy uwe levensdagen beurtelings locpt flyten van het vermaak tot het berouw, en van het genot tot de wroeging, u bepalende by het doemen uwer fchuldige neiging, en fchroomende meêr dan de dood dat uwen handel ont- L Deel, I dekt  13© «Ê8**^ dekt zal worden ; al het geene maakt, dat rk niet verwondert ben van uwe buitengemeene kiesheid op dit ftuk. Ik weet, dat zulke tedermoedige zielen als de uwen , de raadsbefluiten der Min als een hoofdzonde befchouwen, dewyl die hartstogt eene der voorwerpen is die hunne 2innen het meeste ftreeld. Dus is het gantsch natuurlyk, dat gy u van een dergelyk verwyt bedreden voeld. Maar, myn onmedogende Vriend, gy zyt de goedheid zelf, wanneer gy eenvoudig bekend, dat het misdryf van overfpel, de éénigfte verongelyking is, waarever men wraak behoord te nemen. Gy hebt tnet reden voorzien gehad , dat ik hartelyk zoude lagchen om zulk een nieuwerwetfcha nauwgezetheid van gemoed ; ze kan op myn eer niet klugtiger verzonnen worden . .'. . Verdort! het zou een fraaije grap zyn, al»;' zulk een vreemde erol eens invloed maakte op de harstenen ! Welk een ramp voor onze Landaart, als uwe belagchelyke wenfchen vervult wïerden.' Wel, myn lieve Bestemaat, geheel Frankryk was dagelyksch in tweegevegt, en de kuisheid der Vrouwen zoude vry twyffelagtig ftaan, dewyl ze niet op de pToef zoude gefield worden. Overdenkt dit ftuk eens met opmerking, en gf zult  Cult moeten bekennen, dat alles wel is, z» als het is. Zo uwen yver voor de Deugd, u geen gelukkiger middelen kan doen uitdenfcen tot verbetering der zeden, berustdari daarin, dat het beter is, de dingen in die ftaat te laaten, als ze werkelyk zyn, hoebedorven ze u ook toefchynen. Het voegd niet aan een middelmatig verftand, wiene fmaak zig beperkt in den nauwen krifig -der Burgerlyke deugdetf, van nieuwe ftelHngen te willen invoeren in het Staatkundige huishouden. Dit zoude my gemakkelyk vallen u te betoogen, zb myne al te groote verheuging n;y vergunde, om my langer met zulke ernftige zaaken op te houden; dan het gevoel van myn eigen geluk, roept my Weder tot myn geliefd voorwerp , ; : . @* Mozinge, byaldïen gy wist, welk een laster gy had uitgebraakt , van te zeggen , dat ik niet opregt bemin,gy zoudt u waarlyk fehaamen om uwe onvoorzigtigheid. Verbeelu, dat ik de verltefdfte aller menfchen ben.... Ho ; ho.' ik ben 'er volkomen van verzekert, na het geen my wedervaaren is: Ik «al 'er u zelf over laaten oordeelen. Op den bepaalden dag, begaf ik my tot Met bywoonen ön'aer éérste Academifch*  132 «P#*8!> Zitting, naar 'thuis der Markgravinne: Aai* het onthaal dat zy my deed, en het vriendelyk gelaat dat zy my voor elk liet blyken , begreep ik de goede uitwerking myns gefpreks va"n daags te vooren, en hoe groot de vergelding is die men ontfangd, wanneer men de luide.n naar de mond weet te praa. ten. Men 'ruimde my de éérfte plaats in , niet alleen op mynen titel van Direóteur der Academie, maar als verklaarde Pretendent van de fchoone Helena, ingevolge van 't welke, ik de eer genoot, van geplaatst te worden tusfchen de zwaarlyvige Tante en de tedermalfe Nicht. Myn Bekoorlyke zig naast my nederzettende . maakte zulk een driftige beweeginsr, of wel, een goede Geleigeest hefiuurde haar tabberd, op eene wyze, dat ze my fchier het gantfche ligchaam kwam te bedekken. Dit veroorzaakte, dat zy met een groote verhaasting haaren arm naar myn kant brengende om my los te maken , haar hand toevallig op myn hart kwam te drukken , en myne ziel geheellyk tot haar te trekken .... Ach.' Mozinge. ik moet u betuigen , dat ik' nooit iets diefgelyks gevoeld hebbe gehad / De aantrekkende kragt daarvan , veroorzaakte zulk een zoete trilling door myn bloed , en maakte my op  133 op het eerfte gevoel zo (lom , dat, byaldien de agtbaare huwelyksplegtighcid op heeter daat had moeten gefchieden , ik het vermogen niet zoude gehad hebben, om neen te zeggen: Ja, myn Vriend, het waar gedaan geweest met myne vryheid, zo de fpraak van 't hart had moeten bellisfen. Dan de wonderzinnige toebereidfelen en de laaghartige voorzorgen die men moet gebruiken , 'om het recht te bekomen van dit zwaarwigtig Verbond te mogen aangnan , hebben den armen Talbert uit de gevaarlykfte betovering gered dien hy'immer zoude kunnen uitwisfeben. Myne ontroering w as zelf zo groot, dat ze tot in Heler.aas ziel overlloeg. Een lieftallige blos betrok haar aangezicht .... Hemel! wat dunktt. zy my bekoorlyk.' Haate toenemende fchoonheid was een gewrogte van my. Zo 'er een domkop ware, die de wonderbaarlyke uitwerkzelen der Electriciteit niet mogt kunnen begrypen , ik zoude hem raaden, zig te verlieven op een teergevoelige Vrouw; want, voor zo verre zy niet verbonden mogt zyn, hy zoude welhaast in de oogen zyner fchoone, een getrouwe beeltenis zien van de werkingen der Natuur: Ik heb 'er de blyk van, door alle de befpiegelingen die ik gelegenheid had te maI 3 ken,  I3f <©#*Ei» ken, toen ik een weinig van myne éérfte verwezenheid was bekomen. Ik wierp gedurig myn gelaat op myn Beminnelyke , iets het welk zy had kunnen ontveinzen niet te bemerken, dewyl zy bezig was met tekenen , en zeer ieverig met haar werk fcheen Ingenomen te zyn. Nochtans, zo dikwyls als myne oogen de haare ontmoette, vermeerderde haare fchaamte; een vaste blyk (dat haar hart haar daar van verwittigde door «3e aandringende kragt der zinnen: Een blyk dat ik bemind worde: Een blyk dat zy gevoel heeft; kortom, een blyk dat ik gelukkig zal wezen .... O.' wat zoude ik hèt in dit dierbaar ©ogenblik geweest zyn, had* den wy ons met ons beiden maar alléén bevonden-' Hoe' zoude ik haar hebben aangebeden.' Wat al vervoeringen hebben laaten tilyken.' Doch de agtbaare tegenwoordigheid der Markgravinne , en voor al die der aanwezenden , beteugelde myn Wakenden yver. Ik was zelf gedwongen , my aan zulk een bekorende omftandigheid te onttrekken, om vervolgens den een en den ander te pryzen wegens zyne bekwaamheden in de kunst, terwyl de eergraad van Directeur, my noodzaakte, om myn gezag op een deftige wyee te handhaven. Ondertusfchcn Hemde * f ' • •« *  ik, hoewel ondanks my zelven, in alle de denkbeelden der Vergadering. Gy weet, «Jat 'er niemand zo verpligtende is, als ik ben, wanneer ik myn Plan hebbe ingerigt naar de rol, die de tydsomftandigheid my verpligt te fpeelen. Nauwelyks hadden wy eenige fchetfen, ontworpen, of een ieder deelde elkander de geringe proeven zyner talenten mede. Voorwaar wel gering, want de meesten, ea vooral de Markgravinne, tekenen niet ali monfters en gedrogten. Dan deze onvolkomenheid belet daarom niet, dat wy ons onderling dc grootfte lof toefchryven. Het is niet kwaad, dat gy weet, uit welke doorlugtige perzoonen onze beroemde Academie befiaat. Uit den aart en 't getal derzelven, zult gy kunnen opmaken, of myne Bediening in tyd vanVreede, niet zo zwaarwigtig, zo wezenlyk en van ruim zo veel aangelegenheid is, dan het bellieren eener Krygsbende in tyd van Oorlog. Ik heb onder myn gebied .... of laaten wy liever veel verhevener fpreken; ons Genoodfchap beftaat uit een Marquizin, een JSarones, een Prefidentsvrouw, een MarkI 4 gra-  gravin, een Kanonikesfe, een Financier, een Abt, een Getabberde, een Poëet, eeri Wiskundige, een Taalmeester, een Liefhebber der Oudheden, een Blazoenmaker èn een Bankier. Wat deez' laatfte betreft, 'er zyn gegronde redenen , waarom Mevrouw de Markgravinne hem den toegang heeft verleend Ei! ik vergat fchier het noodzakelyklte Wezen, een menfchelyk fchep«el, zonder wien men de moeite, niet zon willen nemen om iets fraais uittevoeren; een kundige, kortom, eene Helena, die, gelyk eene Godheid, een glansch verfpreid over alles wat haar omringd. Haare tegenwoordigheid alléén, zet een Vorstelyke deftigheid by aan onze Vergadering ; waar by niets ter wereld kan evenaaren. Een ieder fchynt bezield met een nedrige eerbied voor de uitmuntenheid haarer talenten en onvergelykelyke fchoonheid. Dan ik wil hebben, dat men haar al bevende zal bewonderen : Een' ter tegenwoordigen dorst het oog op haar flaan, doch ik zag hem aan op eenè wyze, die hem terftond deed voor zig nederzien Wel is waar, het was een blodaart, ten minften had ik reden van zulk te vermoeden , uit de laffe blyk zyner verlegenheid* Dus ziet gy , dat ik de volftrekte gezag-  137 zaghebber ben over de bevalligheden myner Schoone , en wat meêr is , het wezenlyk Opperhoofd eener kleine Natie. Wy zyn in ftaat een gantfche Colome te bevolken , en een beroemde Republyk te ftigten. Te drommel! was ik 'er de Stedehouder eens van, ik verzeker u, dat 'er geene Wet ten behoeve van het huwelyk zoude plaats hebben , maar wel het tegendeel. Moet gy u niet over de toevallige zamenmenging onzes Genoodfchaps verwonderen? Alle ftanden hebben 'er plaats: De pen, den degen , den tabbert en de Geestelykheid; 'er ontbreekt ons nog maar een Monnik. . . . Slappfirment! daar valt my een fraaije gedagten in! Dewyl de Jefmten niet meêr in de mode zyn, begeer ik, dat wy een Capucyner zullen hebben. Gewis, een Capucyner.' ik zal 'er de Markgravin in doen ftemmen; want gy begryps wel, dat men niets kan weigeren aan een toekomftige Gemaal, die honden duizend kroonen aan jaarlykfe inkomften heeft- Deze keuze zal de goede Sacy wonder wel behagen: Ik heb 'er het grootfie belang by, om haar myn Hof te maken door het plegen egner goede daad; zy zal geloven, dat den HeI S meI  138' mei my de begeerte heeft ingeboezemd om een Heilige in onze Vergadering in te lyven. Ten anderen befpeur ik uit haare genegene liefkozingen en de volmaakte verftandhouding, waarin zy met myne aanbiddelyke Helena leeft, dat het van haar is dat ik de meeste hulp te wagten hebbe, om myn doel te befehieten. Wel verre dan, van 'er v2n aftezien, zo als gy my verzoekt, moet ik U rond uit verklaaren, dat men op dit ftuk party tegen u moet kiezen, dewyl ik meêr dan ooit verkleeft ben aan het doen gelukken myner oogmericen. Hemel, Aarde, ja alle de Elementen zullen weder tot haare nietigheid keeren, en ik zelf eerder den dood ondergaan, dan dat ik den titel van Overwinnaar der trotfche Helena niet zoude wegdragen. Wel is waar, ikaanbidde haare bevalligheden, dan ik wil echter haare fierheid vernederen, door haar te dwingen, van zig als gevangene flavin te verklaren van de liefde die ik haar hebbe ingeboezemd; terwyl ik aan de anderekanr, myne vorderingen daaromtrent, met zo veel zorgvuldigheid voor my zelven wil bedekken, als of het eene misdaad was. . . . • !  '3? O.' welk een wonderlyk geval, myn Vriend ! Een Briefje van de hand der goedhartige de Sacy, mitsgaders een bevel van HeUna, om my oogenblikkelyk by de Markgravin te vervoegen, en te veinzen, of ik alleen by toeval derwaarts kome. Wat mag men van my begeeren ? Zou ik my plegtiglyk moeten verklaaren? Waarlyk, dit zou 'my een weinig verlegen maken; dan evenwel, het zou maar voor het éérste oogenblik zyn .... Maar zou het zomtyds myn bekoorlyke Zon wezen, die uit een zo driftige als tedere beweging. befloten hadde, my haare gevoelens in 't byzyn harer agtbaare Nicht te openbaaren? De Vrouwen , Mozinge, zyn dikwyls onderhevig aan wonderlyke grilligheden: Zulken, die ons menigwerf jaaren lang wederftand bieden. Vinden zomtyds, uit een gevolg van nabedenken, goed, ons met haare gunsten te overladen, wanneer wy dezelven niet meêr begeerende zyn. Doch ik ben noch niet tot dien trap van verkoeling met myn Aanbiddelyke gekomen; ik zoude zelf met Pbyrrus konnen zeggen: Ik blaak van meer' 4er vuur, dan ik entjioken bebbc. Ik zal haar daarvan op ftaande voet gaan overtuigen: ik vlieg derwaarts heen: by myne we" der-  derkomst zal ik u van alles verflag doen. Wat henker, Mozinge! ik voel my gedwongen u te zeggen, dat ik een groote zot ben met alle myne hoop en vreeze. Als gy van iemand anders, dan van my, de reden hoorde, waarom Helena my met zo veel verhaasting heeft ontboden gehad , zoudt gy my waarlyk moeten uitlagchen ; doch om u zulks te beletten, zalik u de gantfche zaak zelf gaan vernaaien. Ik begryp dat dit de beste weg is , om de fcherpe heekel daar men aanleiding toe geeft, te verftompen. Gy moet dan weeten , dat ik nauwelyks myne voeten in de zykamer der Markgravinne had gezet, of de goede de Sacy en haar beminnelyke Nicht zyn my te gemoet gekomen. • Ziet eens, myn waarde Helena, hoe ieverig en oplettende Myn Heer is! . Myn Engelin is datelyk verfchoten van koleur. Ik verzoek u om verfchoning, heeft zy my hierop met een deftige houding toegefproken wegens de moeite dien ik u geve ; doch ik hoop , dat gy myn lieve Tante Avel een goede dienst zult willen bewyzen; want dewyl gy veel vermogen op haar hebt, vertrouw ik, dat zy wel naar uwe raad  raad zal luisteren. Wat is het dat gy •van my verlangd, aanbiddelyke Helena ? Gebiê flegts , ik zal zelf mirakelen voor u doen als het° nodig is- Myn Heer, de zaak betreft ééniglyk myne Tante. Zy heeft van Mevrouw Crepin een Schilderftukje in Miniatuur ontfangen; zy word 'er in verbeeld in de hoedanigheid van een' der Mufen, aan wien de Konften hulde bieden: Haar beeltenis is vry wel getroffen , en over *t algemeen is dit ftuk werk een Meeflerftuk van de konst. Dit gefchenk ftreeld heel zeer myne Tante ; nochtans wil zy Mevrouw Crepin niet antwoorden, en meend haar flegts door haar Kamerdienaar te laaten bedanken. Gy weet evenwel, dat deez' Vrouw veel verfland bezit en meerder agting verdient, , Dat is waar, ik maak zelf veel werk van haar. — Wel nu , Myn Heer, zy heeft by de zending van 'tSchildery, de allerverpligtendfle Briev gevoegd. Niettemin wil myn Tante haar niet fchryven , en 't zoude my jammeren , dat zy Mevrouw Crepin dat verdriet zoude aandoen; die eengantschandere behandeling verdient, door de uitzon, derlyke gevoelens welke zy laat blyken. Ziet, bidde ik u , dat gy myn lieve Tante toch overhaald , om haar te antwoorden, zy zal  *4B *§8*-*^> zal 'er u de gelegenheid gemafckelyktoe maaken. Zo dra zy u zal gewaar worden , zal zy u haar fraai gefchenk lafen zien , zy is 'er byzonder mede In haar fchik, en dit is juist het middel , om ze in haare éérfte blydfchapsverrukkingen over te haaien. —r Gy verlangt zulks , fchoone Helena ? Wel nu, 't is wel; ik ftae u voor den goeden üitflag In ... . Men heeft my hierop in de zaal geleid alwaar de Markgravinne zig bevond, dieinderdaat niet naliet my oogenblikkelyk het Mi' niatuur en den Brievte vertoonen. Zy was zo opgezwollen van voldoening en waan , gedurende dat ik met het lezen van den Briev bezig was, dat ik meende dat zy 'er in zoude flikken. Ik meette de maat haarcr hoogmoed boordevol, met té zeggen, dat ik niet verwondert was, dat men haar den voorrang boven duizenden gaf, want dat zy de vermaardfte Konftenaresfe van geheel Frankryk was. O.' Myn Heerden Di- refteur, gy vleid my wat al te fterk; I Vergeef my , Mevrouw , uwe verdiend* ftreeft verre allen lof te boven : men moét uwe nedrigheid eerbiedigen. Gy hebt zekerlyk Mevrouw Crepin geantwoord? Neen  <§}**^ Ui ; Neen toch met, ik ben voornemens haaf door Beaacbatnp te laten bedanken. *-*—<* ! Ëi! • . . . Eü Mevrouw, gy kunt u niet j gevoeglyk verfchoonen van haar te fchry- i vet)i Denkt gy dat, Colonel ? dat waar i my te veel blootgefteld ... de Vrouw van | een Commies! -« Wat zwarigheid? haare begaaftheden en verftand, verheffen haar I boven haare ftaat. Myn Heer Talbert t ! gy fpreekt zulk eene taal, om dat het be1 trekking heeft tot een' Vrouw, maar byaV dien het een Mansperzoon betrof en gy bei Vond u in myn plaats, gy zoudt de zelfde kiesheid betoonen. Daarenboven; ziet gy dat men aan de Hoven ooit aan een Konftenaar of Geletterde fchryft, van welken men èenige hulde ontfangd? Men had dan wet dagelyksch werk . ik weet zelf niet dat men het voor een Opdragt doet, 'twelk nog wet de grootfte zaak Is, doordien 'er de ganfr» fche Wereld van weet. Vergun my. Mevrouw, u te doen opmerken , dat de voorbeelden van 't Hof, voor u in ditopzigt tot geene wet verftrekken. De wierook die men daar zwaaid, gefchied gemeenlyk uit eigenbelang of uit baatzugt; den eenen wil de gunst van den Vorst bekomen , den shder een* Bediening , anderen «en Regiment ,  144 ment , een Jaarwedde , eene belooning j enz ..... maar welk een hebzugtig oogmerk kunt gy in dit geval aan Mevrouw1 Crepin toefchryven ? Ik ,peb zelf hooren zeggen, dat zy een Wysgeerige is, die zig gelukkig agt in de ftrikfle middelmatigheid te Ieeven. Zo Wysgeerig niet als gy wel denkt, Myn Heer; ik weet dat zy graag wenfehen zoude in onze Academie toegelaten te worden , en dit is evenwel geen bewys van onverfchilügheid. —— Ei! maar het is gantsch natuurl)k , dat zy gemeenfchappelyk een talent wil voortzetten , ♦t welk zy reeds in den volkomenften graad bezit. De tekening van haar Schildery is volmaakt voor het regelmatige en verheven voor de vinding: waarlyk,' zy verdient dat gy haar de hoogfte lef betuigd. —• Spreekt gy ernftig? In zulk een geval, wensch ik u geluk Myn Heer Talbert met uwe verrukkelyke ingenomendheid; doch ik ben 't omtrent het ftuk van bekwaamheid dezer Vrouw,nog zo verre niet ééns, ik ken luiden die rraar te boven ftreeven. Voor 't overige, om u te toonen dat ik zeer redelyk en niet laatdunkent ben, zal ik haar twee zilver vergulde kandelaars , en een Inuifdoos, omzet met diamanten, toezenden. — Die'i haa-  handelwvze Is édelmoedig, dan zy zal de geene vernederen die uwen roem vermeerde zo het fefchenk niet verzeld gaat van een' Briev ; zelf zou zy meêr vereerd zyn, wanneer 2y u by deze enkele wellevendheid bepaalde. Ik kan 'er niet toe befluiten: Zie daar, Myn Heer Talbert, ik zou het gëfchenkiiever willen verdubbelen, danhaarte antwoorden. Ikvertrouw Mevrouw, dat zodanig te bandelen met zulk een verdienstelyke Vrouw, u by de wereld heel zeer zoude verongelyken. . , . Schryf haar, ik fmeek 'er u om , het ftrekt tot uw eigen roem. . . Meend gy in ernst dat ik het moet doen ? 't Is immers verfchrikkelykj Ik 'wensehte nu wel dat zy niet eens om my gedagt hadt. Wat ftcekt 'er toch on¬ aangenaams in voor iemand van zo veel verHand als gy , om eene zaak te verrigten diede erkentenis en de wellevendheid u opleggen' Kom, Mevrouw, neem een kordaat benuit, gy zuu 'er in 't kort niet meêr cm denken. Waarlyk, Colonel, het is een groote offerhande die Ik om uwent wille zal doen. Dan hoe gemakkelyk het my zoude vallen uwe betogingen te wederleggen, ik wil echter wel bekennen, dat het zo gemakkelyk niet is uwe vriendelyke aanzoeken. I. DïEt. -K  146 <§3**£0» te wederftreven. Niettemin beding ik even» wel, dat gy zelf den Briev zult fchryven; —— Zeer gaarne, Mevrouw, mits gy zeondertekend. ■ Dat zal ik. doen: haasten wy ons maar dit lastig oogenblik over te brengen Ik heb my hierop tot fchryven nedergezet. Myn bekoorlyken Engel is in de Zaal gekomen , verblyd dat zy haaren wensch had verkregen.. Wy hebben ons Proces gewonnen! riep ik haar toe met eene vervoering* die de grootheid myner liefde maar alleen verfchoonlyk maakte; eene zottigheid, die ik op myn agttiende iaar niet zoude hebben begaan. Helena heeft zig aan gefield, of zy my : iet had gehoord. Zy heeft zig naast haare Tante neêrgezet, die, al te opgetogen met den inhoud en de uitdrukkingen van dén Briev welke ik ftond te fchryven, niets veinsde bemerkt ;e hebben. Zy is na een korte poos met veel verhaasting van baare ftoel opgerezen, heeft over myne fchouders heen gekeken , en «af een harde fchreeuw, die my verfchrikte .... Ach! Hemel, Myn Heer Talbert, welk een onagtzaamheid! Mevrouw te zetten aan het fcoofd! Denkt gy 'er wel om? Begrypt dat ik de  #3**^ Ï47 de perzoon ben die fchrvfr. Een Markgra-1 vin aan de Vrouw van een Commies ! Neemd, bidde ik u, een ander blad papier; en zet Mevrouw in 't midden van de regel, en dat nog wel eerst in de derde. Alles wat Mevrouw de Markgravinne zal gelieven, dan ik durf u verzekeren , dat boe meêr gy u zult toeleggen van trotsch te bandelen met deze Vrouw , die zo veel verftand als eigenliefde bezit, zy eindelyk uw oogmerk zal doorgronden , en het zelve voor de wereld belagchelyk maken ; dat zeer ligt te doen zal vallen aan een Vrouw van haar oordeel en vernuft. Myn Heer Talbert beeft ge* lyk, myn lieve Tante, zeide daarop myn Aanbüjelyke. Het is zeker, dat wanneer gy eenige uitzondcriyke agiïng voor Mevrouw Crepin laat blyken, en gy op u zelven kost verkrygen , haar als u 's gelyk te behandelen, zy Tien prys dier goedheid zoude gevoelen, en hoo meêr haar die mogt flreelen, hoe meêr zy de afftand .tusfchen haar en u zoude bezeffen. Zy zoude on<< •sphoudelyk by haar zelven zeggen : Het is evenwel een Dame van hoogen rang, die my zo gemeenzaam fchryft, als of ik van haare ftaat was; het is alleen onder luiden van groot aanzien en geboorte, dat men Ka dB-:  ï45 «üi**S& deze vertroostende minzaamheid ontmoet **^ 159 die ik verfchuldigt ben aan haar, die 'er het voorwerp van is .... Ach.' Hemel, waarom moest de bitterheid myner droevige zuch. ten, eene hartstogt aan oen dag brengen, die ik graag voor myn zelven wenschte te verbergen ? Wel aan , dat uwe helfche nieuwsgierigheid voldaan werde. Het (trekt my Kpinder tot fchande die te voldoen , dan u in twvffel te laten omtrent den aart myner rampzalige neiging. Ik bemin, dat 's waar... Og.' wat zegge ik? ik aanbidde de fchoonheid en de deugd eener reeds verbondene Vrouw .... Hemel ! wat heeft my deze gevaarlyke hartstogt al traanen doen ftorten ƒ Vermoed nochtans niet, dat ik my vergenoegende van myné zwakheid te befcbreï» jen, my een éénig oogenblik aan de beguigcheling myner zinnen hebbe Overgegeven. Nauwlyks vergunne ik my zelven om haar te denken, en vermydde haar met nog vry meerder omzigtigheid ter plaatfe daar ik haar zoude kunnen ontmoeten , daar integendeel de verliefdfto der Minnaars, dezelve zouden tragten op te fpooren , om de geene te zoeken , dién hy onfchuldig zoude kunnen minnen. Ik heb meêr gedaan, ik heb mv gedurende driemaanden lang van D** verwydcrt, na een mondgefprek 'twelk ik *  ik met haar gehad hebbe. Ik beken , dat het louter gefchied is om haar te gehoorzamen;' dan hoe zoude ik de aandoenelyke en ernftige bede, welke zy my daaromtrent deed, hebben kunnen wederftaa't: ? Ach.' ikzal zulks nooit vergeten / Ze is met heilige en onuit- ■ ■wisbaare letteren in myn hart gefchreven : Ik zal tot myn laétfié ademtogt de wyze wet eerbiedigen , die haare dierbaare mond my«voorfchreef, en ik'verklaar, dat de hevigfté vervoeringen van myn verbysterde ziel ; my niet zoude kunnen bewegen , om dezelve te overtreden : Al moest 'er myn Ieeven mede gemoeid zyn, zal ik 'er getrouw aan blyven. O! myn waarde Talbert, hoe welfprekend is de waare deugd ! Gy zoudt zelf bewogen zyn geweest, als gy haar had hooren fpreken. 't Is omtrent zes maanden , dat het geval of veel eer blinde liefde, my voerde in alle de huizen alwaar myne Hemelfche Schoonheid mede kwam: Ik kan haar dus noemen, want een fterflyk mensen kan zo veele bevallighedennoch zulk een uitmuntende deugd niet bezitten. Myne oogen veel meêr dan myne redenen, hadden haar de gefteldheid myner ziel doen doorgronden; dan onge- twyf-  twyffeld gerust gefield door myn nedrig ftilzwygen, teWyl ik van myne1 kant my gelukkig vond , door het genoegen 't welk ik befpeurde dat myne tegenwoordigheid haar veroorzaakte, genoten wy alzo beiden het onwaardeerbaar geluk van elkander te zien en om elkander te denken , zonder eenige de minste zielswroeging te gevoelen. Al te aangenaame omP.andigheid , had zy maar van duur mogen zyn.' Een gemaskerd Bal, waarop wy ten huize van een haarer Maagen wierden g'enodigt, was de bron myner ongenugten, en bragt een eeuwige inbreuk aan myne gelukzaligheid toe, die, fchoon in fchyn maar hersfenbeeldig , my nochtans duizend zoetigheden deed fmaaken. "Wy hadden op dien tyd een zelfde vermomming, eën zelfde koleur van klederen, en een zelfde foort van masker voor 't aangezicht. Deze gelykformigheid trof ons beider aandagt, dewyl wy daaromtrent malkander van te vooren niets hadden, gezegt of laten blyken. Hoe fireng de wellevendheid ook is, die op zulkenbyëenkomften in agt werd genomen, heerscht 'er niettemin een zekere vryheid, die veeltyds een ongelukkige invloed heeft op de ver- L DEEL, L IteF;  1Ö2 liefde harten. Ik deed daarvan de gevaarly. ke proef. Deinuz\k, de zwierige kleedy, het dansfen , de verlokkende vrolykheid die men 'er neemd, en aan dewelke men zig gretig overgeeft zonder 'er de nadeeligege-' voLen van te voorzien; kortom, de bekooring van alle deze te zamen vloeijende dingen, verleidde my ondanks my zelven en ondanks den eed dien ik gedaan had , van haar nimmer van myne min te zullen fpreken : Ik dorst dezelve belyden ; dan nauwelyks had ik deze hinderpaal uit den weg geruimd , die de eer my zo lang betwist had , of ik durfde nog meerder onderfiaan: Ik fmeekte ook om haare wederliefde. Een algemeene trililng die haar leden bekroop, en my gemakkelyk viel te bemerken, dewyl ik eene haarer handen in de mynen vast had , deed my de diepen indruk bezeffe.n, welke myne redenen op haar kwanten te maken. Ach.' waarde Mozinge, fprak ze tegen my , na her loozen eener diepe zugt, gy weet niet wat uwe onbr-feheidene bekentenis en vermetele nieuwsgierigheid, u op deez'dag doed verliezen. Ik vroeg haar, of ik ongelukkig genoeg waar geweest, van my haaren haat op den hals te laden ? Zy betuigde my van neen. Ik drong haar vervolgens op nieuw  nieuw aan, onder de eerbiedigde en tederfte verzekeringen myner agting. Zy veinsde zigeen oogenbük te bedenken ,zeggende: Gy wilt dan volftrekt weeten, welke myne gevoelens voer u zyn? Wel nu, weet, dat deze voldoening u eeuwiglyk zal berouwen , z» ik my niet bedreig in het denkbeeld dat ik my van uwen inborst hebbe gevormd. —— Ach.' Mevrouw, zyt verzekert dat de dood zelf my niet zoude verfchrikken , al ik maar het geluk mogt hebben van u een cénige maal té hooren zeggen, dat ik u niet onver» fchillig ben. . Wel aan, Mozinge, na deze betuiging, die ik vertrouw opregt te zyn , kan ik u dan zeggen , dat ik voor u de allerdiepfte agting hebbe opgevat, zoda« nig , dat byaidien ik vry ware, ik my gelukkig zoude agten, van myn lot met het uwe te vereenigen : .' Ik wilde hierop myne erkentenis door de allerblykbaarfte vervoeringen uitten ; maar zy lag de hand my op de mond, zeggende: Wil zonder my te ftooren naar my luisteren, op dat gy ziet, of gy gelukkiger zult zyn , wanneer gy de geheimen van myn hart zult kennen. De agting en 't aankleven 't welk ik myn .Gemaal verfchuldigt ben , en hem L a voer  -$4 «13**^ voor altoos hebbe toegewyd , en zulk een Iterk vermogen op my heeft als de liefde tot de deugd , zal my u altoos doen ontvlugten; terwyf gy, Myn Heer, zo gy het gunftig denkbeeld waardig zyt dat ik van uwe opregtheid hebbe opgevat, my ook nimmer zult willen wederzien. Ik vertrouw, dat gy onbekwaam zyt van de rust mynes geweeten en het vergenoegen mynesleevens, | te willen ftooren door roekelooze vervolgingen, en dat gy behagen zoudt fcheppenvan my te doen bloozen , om de gevoelens die gy my hebt ingeboezemd gehad. Ik neem den Hemel en u.zelf, Mevrouw, tot getuigen van de zuiverheid myner oogmerken : U te zien, u te hooren fpreken, uwe deugd te eerbiedigen , en uwe verbintenis te waardeeren', zyn myne éénigfte wenfchen en verlangens. Indien myn beiluit niet zo opregt ware als de beweegredenen j die my daartoe verpligten, gegrond zyn, ik zoude my kunnen vergenoegen met deze uittc-rlyke bl>k van eerbaarheid, en, myne oogen toefluiten voor de gevolgen eener zo gevaarlyke als verleidende verkeering. Dan welk een vertrouwen, Myn Heer, ik ook Jtelle in uwe deugd en de myne, ik zal even-, i wel zo onbedagt niet zyn van 'er my aan*.; overi  over te geven; al te veel hinderpaalen verdeden ons beider lot, dan dat wy ons zouden durven vleijen , dat onze beider harten volflandig aan den teugel der reden onderworpen zouden . blyven. De heiligde en waardfte banden houden my op een aangename wyze aan den fnoer myner Maagfchap geketend. ' De liefde en zorgen welke ik aan myne kinderen verfchuldigt ben , zoude door uwe tegenwoordigheid verhindert worden , en het beantwoorden uwer geftadige opwagtingen , my niet alleen fchuldig, maar zelf ongevoelig maken , voor de i «i ïlte myner pligten. Zie daar een ongeveinsde bekentenis Van myne zwakheid, in 'tvaste vertrouwen , dat myne openhartigheid ter voldoening uwer eigenliefde, uw hart te bekwamer zal maken tot de offerhande die ik van u vergende ben. Gebiê, Mevrouw, zeide ik, uitberftende in een alleraandoenelykfte en zielsbeweeglykfte traanenvloed, gebiê, en maak ftaat op een volkomene onderwerping van wegen den geenen , die gy sffiet zo veel verwondering als liefde komt te bezielen. Dat het woord van liefde , voor de laatftemaal uwe mond ontglippe.ja zelf voeg ik 'er de bede by, dat gy u eeni$e tyd van deze Stad zult verwyderen, deL 3 wyl  i65 <®**!9» wyl wy zo eensklaps niet kunnende vermyden, elkander op fommige plaatfen te ont. . moeten, hierdoor gedurig zouden blootge- field zyn, aan de fchuldige aanvegting, van inbreuk te doen aan de onverbrekelyke ftilzwygenheid die wy moeten houden. Verheel u ook niet, dat ik uwé gevoelens op de proef wil ftellen , en dat het u, na een volkomen gehoorzaam en onderwerping aan alle : myne eisfchen, geöorlofd zoude zyn, 'er de belooning voor te komen verfoeken. Neen, Mozinge; neen, ik ben onbekwaam tot zulk éene guv,~elftreek , en geloof my. als of de waarheid zelf door myne mond fprak, dat ik 'nimmer of ooit'er in zal bewilligen , om u na deez' droevige dag meêr gehoor te verleenen. Nochtans ben lk 'er verre vandaan , om u de ftrenge wet op te leggen , van de bekentenis te vergeten die ik u hebbe gedaan ; in tegendeel, ik fmeeku, van 'er een eeuwige geheugenis van te houden: het zal uw hart tot troost, uwe deugd tot vergelding en uw verftand tot bemoediging verftrekken ; en ingevolge zulk een gedrag, zal ik zonder eenige de minfte wroeging > de agting kunnen bewaren die ik voor u hebbe opgevat. Z» •  Zo dra zy bemerkte , dat ik om verzag•ting wilde vraagen voor de ftrenge ballingfchap waartoe zy my vervrees, zei ze met een foort van beweeglyke ftem: Verzwaard myn hartzeer niet door nodelooze pogingen , noch door een hardnekkige tegenftand'; 't is een gunst die ik u verfoekende ben , en geenfints een bevel dat ik u geve. Zult gy my in dit oogenblik zulk een. wezenlyke zaak voor myne rust kunnen weigeren? Myne ernftige aanzoeken op dit Huk. moeten u overtuigen, hoe noodzakelyk my uwe afwezigheid zy. Het is zekerlyk al te fterk myne zwakheid getoond, dit begryp ik; dan het is daarentegen niet te veel van uwe .édelmoedigheid gevergd, om te geloven, dat hoe meerder gy de toeftand mynes gemoeds zult kennen, hoe meerder a^t gy zult flaan op de aanzoekingen, welke myne omilandigheid my verpligten u te doen. — Gy zult gehoorzaamd worden. Mevrouw, zeide ik . . . . Dit gezegt hebbende, verwyderde ik my terftond van haar af, en na de Zaal nog eenige malen op en neêr te hebben gewandelt, keerdë ik naar myn huis. By 't inkomen, veinsde ik tyding te hebben gekregen van een zieken Vriend, die my verzegt, oogenblikkelyk my op reis te beL 4 ge-  i68 m*%^Ê? geven, om hem eene dienst te doen. Ik begaf my inderdaat ook naar iemand myner kennis, twee uuren van *** woonagtig, alwaar ik drie maanden kwam te vertoeven. Niettemin droeg ik wel zorg, om u van de reden dezer afwezigheid geen kennis te geven, uit bevreestheid, dat u zomwylen de lust mogt bekruipen, om de beweegoorzaak rnyner afgetrokkenheid te doorgronden: Ik kan dezelve dus noemen, want ik bevond my by een ongehuwd perzoon, die volftrekt afgezonden leeft. De gedurige en onophoudelyke aanmaningen myner Maagfchap, deeden my eerder ïerug keeren, als ik my hadde voorgefteld; doch ik nam voor, öm zorgvuldig die huizen te vermyden, alwaar ik gewoon was de geene te ontmoeten, die tevens de bekoring en te gelyk de flraf mynes leevens uitmaakte. Nauwefyks was ik tot mynent wederge• keerd, of ik wierd op een Bruiloft verfogt alwaar zig myn Aanbiddelyke mede tegenwoordig bevond. Haar blozen, haare verlegenheid, myne ontroering en blydfchap, 'welke ik niet bekwaam was te beteugelen, dee«  deeden my vreezen, dat men de verftandhouding onzer gemoederen mogt ontwikkejen; weshalven veinsde ik een kleine onpasfelykheld en ging heen. 't Is nu een jaar 'geleden, dat ik haar niet heb gezien, door de zorg die ik daaghksch werkftellig , van de piaatfen te myderi daar ik baar zoude kunnen .ontmoeten ; dan echter ik geniet dc troost, dat ik dikvvjls van haar hoor fpreken. Men roemd haare deugd en ftrikte verkleeftheid aan haare pligten; en men fteld ze zelf tot^en voorbeeld voor alle huismoeders. Haare medevrouwen pryzen, wat meer is, haare fchoonheid, om dat ze niet opgepronkt en 'er geen eenvoudiger in haare kleeding is, dan zy : Geen blanketfel , geen juweelen noch moesjes hebben byhaar plaats: Een vrouw kan met recht fchoon genoemd worden, zodra zy het in die optooifels nier behoeft te zoeken, die , hoewel ze van de meesten veroordeelt, nochtans van den grooten hoop gewerkftelligd worden. Zo gy eens kost begrypen, welk een troost het voor my is, zulk een verdienstelyke lof te hooren töefchryven aan haar die ik bemin, gy zoudt myn lot boven het uwe, hoe hopeloos het ook zy, verkiezen. Ik moedig my zelven onophoudelyk aan , om L s mY'  170 myne gedaane belofte aan haar, te blyvesi vervullen , te meêr , wanneer ik maar denk aan de gelukkige uitwerking die myner offer, hande heeft te weeg srebragt. Baar Gemaal, kinderen , ja gantfche Maagfchap en alle de geenen die haar kennen , verbreiden haren lof. in plaatfe , dat, als ik haar door myne onwillige verleidingen had orr gezet, alle haare voorflanders als zo veeie befchiildigers tegen haar zouden verftrekken , en om haar wangedrag morren, ö Hemel.' zoude ik vermaak kunnen fcheppen in eene^ zegepraal, die de perzoon zou onteeren welke ik aanbidde , en die met zo veel roem is overladen om de verklecftheid aan haare plichten , om haare zedigheid en eenvoudigheid, die een bewys zyn van haare onbevlekte ziel? Zoude ik haar gelyk ftellen met die Vrouwen, die door de wol van fchaamtegeverwd zynde , zelf hunne fouten aan den dag brengen, door de zwier aan welke zy zig overgeven , als een laatfle toevlugt om de liefde eens Minnaars gaande te maken? Uit dusdanige goede voornemens , die onveranderbaar by my blyven volherden, kunt gy befluiten, hoe valsch en ongegrond uwe vermoedens ten mynen cpzigte zyn, en hos zeer  171 zeer ik verwydert ben, van den raad te volgen die gy my geeft, namelyk, de deugd myner Aanbiddelyke te belagen, ommydus te vreeden te ftellen omtrent de vrees dien ik voedde wegens de vonden die gy te^en de noodlottige Helena beraamd, dat droevig flagtoffer uwer waan veel meêr dan dat uwer min, van wien gy alleen maar wenscbte te kunnen zeggen ; in hebbe op baar ge zegepraalt. Dan , als ik van haare eerbaare denkwyze moet oórdeeïen , naar die myner Enfrofma, zal zy nooit vallen, ondanks uwe lafhartige kondenaryën , terwyl u ilegts de fehaamte zal overblyven , van haar ongelukkig te hebben gemaakt; zonder uw verfoeilyk ontwerp te hebben volvoerd. Een heimelyk voorgevoelen boezemd my, helaas! dit vertrouwen in, om dat ik zulks wenfchende ben ; want haar niet kennende, kan ik niet ontveinzen , dat ik menigmalen fchroom , dat gy flegts haare deugd zo hoog verheft, om naderhand uwe zegepraal des teIuidrugtiger te maken; wantik heb moeite om tegelooven , als die deugd inderdaat zo verheven is als gy fchynt te vertrouwen , dat gy nog hoop kunt hebben, om haar te zullen overreden. Ik verwagt met meerder ongedult; dan ik u kan zeggen , den uitflag van' die af- ge-  172 geperfte byëenkomst der goedaardige de Sacy. Ik vleije my, dat deez' dag een einde zal maken aan myne onzekere kwellingen, met betrekking tot Helena. Ook maak ik altoos ftaat op uwe opregtheid , van my ongeveinsd te zeggen, het geene 'er voorgevallen zal zyn. Zonder de vcortreffolyke rondborRigheid , die ik weet dat gy bezit, en die ik u noch nooit heb zien verzaaken , moet ik u betuigen , dat myne vriendfchap reeds merkclyk verflauwd zoude zyn , door de vreemde uitfporjghedefi aan welken ik u onophoudeiyk zie overgegeven. Doch zo lang deze hoedanigheid in u zal huisvesten, vertrouw ik , dat gy u nimmer geheel aan de ondeugd zult verflaven, door de onmoog. lykheid waarin gy zyt, van uwe daaden te kunnen zwygen. En éénige van dien verfchrikt en verwondert my; dat is , datgy die voor Helena weet te verbergen.' Dan evenwel is dit het éénigfte punt niet, 't welk uwen inborst voor my onbevattelyk maakt. Vaarwel: Ik heb niet nodig u te bevelen , van my oogenblikkelyk te fchryven, zo dra gy mynen Briev gelezen zult hebben. Het genoegen dat gy fchept, om- alles te vertellen dat u betreft, is my een vaste borg uwer nauw-  173 nauwgezetheid. Ik hoop dat gy wel een boodfchap voor my zult willen verrigten, die ik met tegenzin hebbe-aangenomen ; dan ik zie 11 zo verward in de Schilderyën en de Schilders, dat ik in geen beraad ftae , van u te verfoeken , om aan den Heer Felotte, beroemd Schüder'j te vraagen , vernaai gy my ? fchoon hy geen Lid van die berugte Academie is, alwaar een Hoofdofficier van 's Ko* nings Legers, zyn kostelyke tyd verfpiltmet beuzelingen te ontwerpen ,'en ydele loftuitingen te geven aan een verwaande Vrouw, ten einde daar door haare eigenliefde teftree* len, om des te beter de Nicht te verleiden, Myn Heer Felotte, zegge ik, een ervaaren'en kundig werkmeeller, is zekerlyk geen lid dezer beuzelagtige Vergadering» Vraagd hem eens om de aftekening eener Magdaiena van den beroemden le Brun , door hem naargebootst. 't Is voor een Liefhebber, (want men vind 'er ook wel op 't platte Land) die zyn kabinet wel wenscht voltallig te maken. De prys kan hem niet verfcheelcn, mits hy maar fchielyk geholpen wordt; hierom zal het my aangenaam, zyn, als gy die zaak op u wilt nemen. Ik  174- Ik heb reden van te geloven, dat uwe lasterzugrige vermoedens wegens myne noodlottige Min , eindélyk eens ten, eenemaale zullen ophouden. Dan niettemin, zo gy Ilegts uit vuilairdigheid mogt veinzen , u 'er tegen te verzetten, weest verzekert, dat ik u zal weetert te dwingen, om my alle recht te laten wedervaren. Hoe zeer gy myne nauwgezetheid hebt willen befpo'ten , ik heb daarom niet te minder voorgenomen, om de hand op de mond te doen leggen, aan elk die zig zou willen onderdaan cm' my van zulk een fchennis te verdenken. Gy verfiaat myTjfbert? ja, ik durv u zeggen, dat zonder de flerke vriendfehap dien ik voor u gevoele.en de onverwinnelyke neiging die ik weet dat gy hebt, om met alles den fpot te dryven, ik u rekenfehap zóude hebben gevraagd van de valfe verwytingen, by uwen laatften Briev vermeld; die, om de waarheid te zeggen , juistniet verdienden zo ernftig opgenomen te worden , om dat gy noch niet volkomen van alles waart onderricht; dan thans, dat gy de vertrouweling mytres geheim zyt, en dat ik u dezelve met alle opregtheid hebbe geopenbaard, herhaale ik u nochmaals , dat ik voortaan geene verdenkingen meêr, hoe genaamd, zal door de vingeren zien- TIEN-  *©**f^ 173 TIENDE BRIEV, Fan den Heer Talbbet aan * Mozinge. Te drommel.' gy neemd het op een ernstiger, toon- Ei! Ei.' ik geloof waaragtig.dat gy een tweede Don Qiiicbot zyt. Wie kan. *er ook aan twyffelen , daar gy zulke bekommerlyke en hertgrievende traanen flort op een plaats die aan de vreugd is toegewyd? Die welfprekende bede, die my haast bewogen zou hebben gemaakt! Die zielroerende zamenfpraak, In een tydftip dat men elkander maar halve woorden tocbauwd .' Gy volgt dan myn voorbeeld na? . . . Apropo/ van voorbeelden. Ik heb u zo dikmaals myn manier van fpreken met myne Heldinnen, zien berispen, en nochtans volgt gy nauwkeurig myne voetftappen! Maar gedult, met 'er tyd zal ik misfchien nog uw éénigfte model zyn. Ja, wie weet, of alvorens te fterven, gy geen Talbert, en ik een Mozin* ge zal zyn? Op myn eer, ik zou over meêr als  i76 «I8**$f» als vyftien jaaren al op de Lyst der Uitverkorenen hebben gedaan, zo de éérfte. Scfioonheid , aan wien ik myne hulde geófferd hebbe, naar uwe Êufrojina had geleken. Men moet bekennen, dat gy wel een bevoorregt Sterveling zyt, van een Vrouw gevonden te hebben, wiens ver (land haare teêrhartigheid evencart. Dan ik , ongelukkige als ik ben, verwezen van het lot, overheerscht door de omftandigheden, en door' de Natuur verordineert, cm een cpentlyke fielt in 't ftuk van Liefde te zyn, zeide wel eer nauwelyks tegen eene Vrouw, dat zy fraai was, of zy meende my met haare be-, valligheden ingenomen te zyn; en waarlyk, men boezemd zulks de fchoone Kunne niet pngeloond in. Ik moest my hieruit gedurig redden door eene handelwyze, beftaanbaar met myn gezegde. Wel is waar, dat onder den grooten hoop der geenen by welke ik myn Hof hebbe gemaakt-, 'er waren, die in den éérsten opflag aan de opregtheid myner liefdevlammen twyffelden; dan het vervolg overtuigde my altoos, dat het alleen gefchiedde, om my te fterker uittenodigen, van 'er hem van te overtuigen. Ik ben op dit ftuk zo dikmaals bedrogen geweest, zelfs met de geenen die zo leelyk waren als de nacht'»  *!^**8IP 177 Dacht, dat hun gretig vertrouwen , wegens de lof dien ik niet fchroomde aan ieder een uittedeelen, toen ik nog pas agttien jaareri. oud was, my zeer cmzigtig heeft gemaakt omtrent myne handelwyze met de leelyken. Ik draag voortaan wel zorg, om aan een Vrouw te zeggen, dat zy fraai is, ten zy ik in alle gevalle volkomen verzekert ben, van haar zodanig te zullen bevinden. Waarlyk, myn Vriend, wanneer men van de gun. flen der Natuur ten vollen is opgehoopt geweest, is men gedwongen op mynen ouderdom, dat's te zeggen , op dertig jaaren, Zorgvuldiglyk te waaken voor de fpaarzaamheid onzer vermogens, ten einde een gevoeglyke keuze te konnen doen. Kortom , gy zult my Wel willen toeftaan , dat ik al vry voorzigtig ben geworden, en niet kunnen ontkennen, dat, zo 'er al iets berispelyks» naar uwe meenirtg, te vinden is in alle het geene ik tot hiertoe hebbe uitgevoerd, het aan de kwaadaardigheid myner Noodfiar, dies 'er my toe gedwongen heeft, is te wyten ; terwyl het aan de gelukkige invloed van de uwe is, die van u gemaakt heeft, het geen men een Wyze noemd. Verdort! 'tis zulk een groot mirakel niet! Want op iedere voetfhp dien gy doet, elke daat daar gy ooggeI. Deel. M tui-  178 «ÉU**^ tuigen van zyt, en ieder zaak die gy betragt, vind gy alomme wonderen van deugd, Ife beken , dat ik 'er een wezeniyke in Helena gevonden hebbe, maar dit geluk overkomt my te fpade. Myn leevensregel is voor altoos gemaakt: Myne weerzin voor't huwelyk, vind zig gefterkt door de befpiegellngen die ik gelegenheid gehad hebbe te maken aangaande de onderfcheidene Vrouwen, welke ik gekend hebbe. De trouwloosheid , Kinderagtigheid, hoogmoed, geveinstheid , ligtvaardigheid, doorflepenheid en inzonderheid de buitenfporige drift om te behagen , zelf onder de geenen, die onbefchaamdelykzeggen durven , dat Zy 'er niet aan verkleeft ayn, zyn de zamenweeffels die den aart der meesten uitmaken. Dan ik weet, dat myn Aanbiddelyke niets als prysbaare hoedanigheden, in de plaats van die gebreken, bezit. Maar waarom, nog ééns gezegt, heb ik haar het alleréérst niet gekend gehad? Of vel, waarom geleek de geene, aan welke ik myne éérfte hulde offerde, haar niet in allen opzigte ? Gy waart dan misfehien al Peettem van een kleine Talbert. Doch de gemakkelykheid der eenen, de zwakheid der andere, en de malle grillen van alle te zawien, hebben my in de nietigheid doen ver- wy-  •fes**®»" m Wyzen, de doorlugtige fpruiter) mynes Nsgeflagts. Ik ben hienoe meêr als oei*; geneig 1: Die nieuwe beweegreden zult gf welhaast weeten; dan de cmftandighedeti daarvan zeer 'angwylig zynde, en geen tyd willende verliezen , om my te kwyten van de boodfehap die gy my belast hebt, gae ik y op heeter daat naar Itlotie, die ik byzonde* wel ken \ alfchoon hy geen Lid, zo als gy met een flinkfe fpotterny te kennen geeft, van onze beruchte Vergadering Is. Ik weet, dat men hem pp dit uur best thuis kan vinden. By myne terugkomst zal ik dezen Briev voleinden, en zal u melden, wanneer gy het model van deez' tedermoedige Heilige, dat is te zeggen , van de bewuste Magdalena, zult kunnen bekomen Zie daar my weder te rug, myn waarde Mozinge, wel beloond, wel voldaan van myn begerigen yver om u te verpügten. <3y zult uw Schildery binnen agt dagen hebben. Het zal tien goude Louizen kosten, 't Is wel wat duur, dan ik wil het van gantfeher harten fchenken aan den geenen die u verzogt heeft, van hem deze dienst te willen bewyzen, om de gewigtige ontdekking die hymy M z tod*  daardoor gelegenheid gegeven heeft te doen? ^Felotte, zo vermaard door zyne groote eenvoudigheid, ais door de verhevenheid zyner talenten, gehuisvest op een vierde verdieping om beter den Hemelfchen dagtefcheppen , en behuisraad als een broodeloos Poëet, uitgenomen eenige fchilderyën , die de kaale muur beflaan , heeft my op het éérfte gezicht wonderbaarlyk verrast: Ik vond hem voor zyn Toilet. Eenige brokken halfverreeten ftyf linnen , op 't welke men nog de overblyflélen ziet van de bekooring eener St. Amboniut verltrekte hem voor een Peignoir of kamdoek. Zyn hoofd (tak boven deze onbuigzame verfchansfing uit, als een zuikerbrood , welker fpits men van deszelfs windfel heeft beroofd. Een fpiegel van zes brokken, op een vierkant (tuk papier geplakt zonder lyst, moest hem tot raadsman dienen , om de wanfchapenheid te herdellen van vier hairtjes, die hy met weinig konst doch veel fmcerfel op zyn kaale kruin kwam vast te enteren. Dit alles was tot hiertoe ©vereenkomftig den aart van dien Man; dan ik kan u riet zeggen, hoe groot myne verbaastheid was, wanneer ik op een plank, die door haare bouwvalligheid een groote verwoesting voorfpelde, een pragtig zilverver^  verguld fchryftuig ontdekte.' Welk een fraai ftuk meubel; Myn Heer Felotte'. riep ik met verwondering. Ja, het ziet ?er niet kwaiyk uit antwoordde my Felotte heoï koekjes. . De Mode verleid u, myn Vriend, zeide ik, gy fchynt zo tv el als uwe Medebroederen fmaak in de pragt te krygen. Dan ik wil u zulks niet mispryzen , het moet» in tegendeel, den roem uwer talenten vergrooten. ——— In waarheid, Myn Heer, Talbert, gy moogt my pryzen of laaken , dat is my onteven , dewyl ik weinig belang in die foort van dingen ftel ; het is de Markgravinne van Merigonne die my dit gefchenk gedaan heeft, fchoon ik het liever in klinkende munt zoude verkozen hebben. -■ ... Zo ! kend gy die Dame ? Hoe 'komt het toch, dat gy mede geen Lid van haar Academie zyt s Ten minsten heb u nooit tot haarent ontmoet. —— Dat geloof ik wel, ik moet 'er ook niet verfchynen. Zy komt in den vroegen morgenftond altoos by my, voor al zedert zy zig verbeelden durft, dat zy teke* nen kan: Zy brengt my fchier niet als monfiers en gedrogten om te verbeteren; of wel, zo dra zy met de tekenpen wat papier bekrabbelt heeft, belast zy my met de zorg, pai haar werk te voltooijen- Nog op gist«sM 3 ren,  ren, moest ik van myne bezigheden affchei» den, om haar een Kop te fchilderen, welke zy als haar maakfel moet te borde brengen. Ik verzeker u , Myn Heer, datzymy al vry wat verveeld ; zy doet my een oneindigen tyd verliezen; ook weet ik niet, waarom zy my juist de voorkeur geeft. Dan 3k heb reeds meêr als twintigmaal met haar overhoop gelegen , en om u rond uit de borst te fpreken, ik zou haar geheel laten vaaren , als het niet zake was, dat die foorten van klapexters ons zomtyds konde benadeelen. Daarom, Myn Heer Talbert, zult gy my zeer verpligten; van nimmer tegen Iemand iets te zegden, van 't geen iku hier ia vertrouwen openbaare. —— Zeer gaarne, Myn Heer Felotte, gy kunt van mynent wege op een eeuwig ftilzwygen ftaatmaken, maar zeg eens, overloopt gy de tekeningen ook niet van Helena? want ik heb moeite om te geloven , dat een Vrouw zo veele begaaftheden kan bezitten , ais zy in die konst laat blyken. -—— Ik kan u cp myn woord ver7ekeren , dat noch ik, noch iemandaaders, ooit het werk van deze juffer overzie, 'tls een myner goede vrienden die haar heeft ïeeren tekenen. Hy zeide my altoos, dat hy >aar aanmerkte als een wonder omtrent de vaar-  .vaardigheid en de fmaak. De Markgravinne word 'er fchier half razende om; en zo dikmaal» als zy by my komt, doed zy haaruitterfie best, om my te bewegen , dat ik het werk van haare Nicht zal veragten; doch Ik ben te oprecht om tegen myn gemoed te ■fpieken, en ondanks haare Jalouzy,verzwyg ik voor haar niet, van te zeggen , dat zy zig gelukkig mogt agte.n, van zo goed te kunnen tekenen als haar Nieht. Ik meende Felotte van blydfchap te omhelzen , zo kragtdadig was ik verrukt, van zo veel goeds myner Schoone te hooren getuigen. Zie daar eigentlyk het geen mei. een onverbloemde lof mag hieten .' Die Felotttis waarlyk de braaffte en beste J mgen dien ik ken; dan ondanks mjne agting voor hem, kom ik zyn geheim te verraden, doch het gcfchied alleen ten aanzien van uwe perzoon, want wanneer ik verbintenisfen van dezen aart aangae, moet men'er eens voor altyd door verdaan, dat gy onder myne beloftens niet begrepen zyt, dewyl het my zo onmogelyk is om voor u te'verzwygen het geen ik doé, als dat ik zoude kunnen ophouden , om naar het bezit van Htltnate haaken. Dan die trotfche zal my nog een verM 4 fchrik-  W4 «©*#f^> fchrikkelyk ongedult veroorzaken, alvorens Ik haar zal t' onderbrengen. Ondertusfchen v/as ik, volgens de genomere affpraak met de goede Sacy, cp myn tyd by haar. Ik vond haar alléén in haar kamer; het geen my zeer wel aanftond, want ik Wilde haar trapsgewyze tot myn ontwerp opleiden , zonder dat de geestryke Helena 'er haare fpitsvindinge aanmerkingen onder konde mengen. Ikbegryp, Mejuffer, zeide ik tegen de vroome Zus, dat onze Academifche vergadering veel agtbaarder zoude zyn , wanneer men 'er den een' of ander bravè Geestelyke den toegang by vergunde. Men neemd 'er, wel is waar, veel betamelykheid in agt, voor al met betrekking tot de Galanterie: de tegenwoordigheid uwerlieveNicht, 3s alléén genoeg om daartoe medetewerken, maar met al dat, dunkt my, dat men 'er al te vrymoedig over't ftuk van Religie fpreekt, wanneer het gefprek op dit onderwerp valt. De Mannen matigen zig de fchandelykfte fpotternyën aan, terwyl de Vrouwen door bun gemeesmuil, 'er hunne goedkeuring aan fcbynen te geven; dus vertrouw ik, dat men op dit ftuk veel ingetogener zoude zyn, #o, gelyk, ik.zegge, wy een agtbaare Monnik  185 .nik tot getuigen hadden. ———• Gy hebt wel groot gelyk, Myn Heer Talbert; weinig jongen luiden die zo befcheiden denken , als gy, de Hemel moet 'er u om zegenen. Gy moet cfe Markgravinne van uw or.twerp fpreken; zy zal 'er wel genoegen in nemen.— -—— Ik hoop het: Eene zaak die my maar verlegen maakt, namelyk, de verkiezing van de perzoon. Ik ken wel een Benedictyner Monnik, die goed van gedrag en zeden' is, en een weinig de tekenkonst veritaat: maar het is een Geleerde die onze Dames kragtig zou veweelen. Hy bezit een ongelooffelyke Letterkennis, en is onophoudelyk met de Oudvaders, de Schriftuur en alle de Heiligen in de \\ eer. Hy kend ook alle de ongewyde Schryveren, en zal geen ftreek met de tekenpen doen, zonder de Gefchicdenis van eenig Martelaar te opperen; vertellingen, die het weeke hart der Vrouwen nietzoude kunnen weêrfiaan. Wy dienden dan een meer eenvoudiger Man te hebben, wiens Religiezugt zyn éérfte deugd ware, en omtrent al het overige onkundig was: Ik zou welhaast durven verzekeren , dat ons geen beter zoude gelyken, dan een Capucyner, mits hy wat kende tekenen. Ach! myn lieve Myn Heer Talitrt, ik geloof u flach geM 5 vön-  vonden te hebben, onzen lieven Heer geeft het myin: Myn Biegtvader.Br^'aw, by voorbeeld , een allerwyst Man en geen praater. ! Maar verftaat hy iets van de Konst ? > Daar durf ik u myn woord op geven. Hy is het die alie borstlappen der Parochiën van Parijs befchridwt; ik weet het, om dat ik 'er zomtyds voor hem borduur. Hy maakt ook zinnebeeldige figuuren, die een Meesterftuk mogen genoemd worden;'ik zal 'er « eens een laten zien. ——. Terwyl zy oprees om in haar^kabinet te gaan, kwam myn Schoone de kamer in. Het kon haar niet onbewust zyn, dat ik 'er Was, nochtans wierd zy tot het wit van haare oogen toe rood, toen zy my gewaar Wierd; doch dit kon mogelyk van fchaamtswege zyn. Zy had flegts maar een onderrok, een lu lieve Nicht, Myn H«er öndertusfehen Wat gezelfchap ,  Ik bleev hierop alléén met myn Bekoorlyke. 't Is onnodig u te herhaalen, dat het eigentlyk myn oogmerk was, om de vrooms Sacy te verwyderen. Nochtans benam tevens myne verrukking en verlegenheid, my 't vermogen om in gefprek te treden. Dan ik bediende my van gebaarden in plaats van woorden; myne'handen omvatte het teder middeltje van Helena, zonder haar echter al te fterk te drukken. Zy zag my aan met een paar verwilderde blikken , bekwaam elk een, buiten eenen Talbert, te verpletten; ^och dank zy myne ondervinding, ik ■weet de middelen om een' Vrouw te bevredigen. Wat zyt gy tenger en welgevormd van leden! zeide ik; gy zyt verrukkelyk in dit nachtgewaad! Zy gaf geen antwoord , trok aan de fchel en liet zig een Kapdoek brengen. Dit fier gedrag, 't welk een Mozinge meerder eerbied zoude hebben inger boezemd , ontvlamde nog Merker myne verlangens, en gaf my een gunfhg middel aan de hand, van haar min fchuw te doen zyn. Ik verzogt haar met alle deemoedigheid , dat men deze Ichelmfe fluijer over zb veele bevalligheden niet zoude hangen ; en om myne bede te kragtiger te maken, drukte ik pen liefdekus op de hand die zig gereed maak-  maakte de Kapdoek vast te knoopen. Helena bloosde, en zeide my met een bewogene ftem, dat ik haar de vryheid zoude laten van zig te kappen zo als zy 't goedvond . of dat zy de kamer zoude uitgaan. Ydel dreigement, dewyl het met een foort van ontroering verzeld ging. Niettemin veinsde ik te fchroomen , én wende het over een' anderen boeg, namelyk, om de gunst-te mogen erlangen,om de lindjes van de Kapdoek toe te Krikken. Maar dit kon ik mede niet verwerven. Ik kreet haar voor wreed uit, myne gramfchap een weinig naar 'twanhoopige zweemende: Met welk een recht,Myn Heer, zei ze met een groote fpytigheid tegen my, beklaagt gy u over myne weigering? 1 Met welk recht? Ach.' ont- menschte Helena, kan dan de hevigfte liefdevlam, de zuiverde min, uw hart niet treffen . . . .? Nauwelyks had ik deze woorden gefproken, of de waakzaame Sacy kwam fchigtig naar binnen loopen, die ik van gantfcher harten voor honden drommels wenschte, dat ze my in zulk eèn gewigtig oogen» blik kwam ftooren. Alvorens, haren Briev te fluiten , begeerde zy te weeten , of het niet dienstig was, dat Vader Brifaut eens tot mynent kwam? Ik zeide haar, dat zy, in te-  tegendeel, hem moest fchryven, dat ik dé eer zoude hebben, hem in zyn Klooster té komen opwagten. Zie daar eene handèfwyze die uwer waardig is, zeide de goede SIoov tegen my; ik ga u zyn Eerwaarde aandienen in zulke aarpryzende bewoordingen als gy verdient; dan ik kan u verzekeren, dat myn Briev eens zo lang zal zyn, als ik ftaat maakte. . . . Zy keerde daarop weder naar haare fchryfkarner. Midlerwvl had Helena, om haare ontroering voor deszelfs Nicht te verbergen , zig voor de vermeren begeven. Deze vlugheid van geest, cn haare wyze voorzorg, gaven my een goed denkbeeld van het toekomende. Ik vloog naar haar toe, en myne redenen hervattende daar ik dezelve had afgebroken : Hoe t zeide ik, zoudt gy het my tct een misdaat willen toerekenen, van u om de allergeringfte gunst te hebben gefmeekt? ——— Geene derzelven zyn geöorlofd, in de omftandigheid daar ik my in bevinde. ■ ■ - Aanbiddelyke Helena, zoudt gy kunnen twyffelen aan myne begeerte om dezelve wettig te maken? Alle myne wenfchen ureeven riaar dat geluk. Verwaardig u , van my te dóen hoepen, dat gy u tegen dat geluk niet zult aankanten, en ik zal my de voldoenen-  fte al'ler fferveiingen rekenen. Vervolgens, Zonder haar de tyd te geven van te antwoorden, ontflal ik haar een kus , die het haar niet mogelyk was te ontwyken. Doch een gelaat van verontwaardiging op my werpende, zei ze tegen my met een onuitfprekenlyk bevende gramfchap, dat zy my nooibekwaam had durven oordeelen, om deonbefchaamdheid zo verre te dry ven; "Zy ftond, gereed de kamer uittegaan, doch ik wederhield haar , ondanks alle haare pogingen. Ik boog myn ééne knie , en vroeg haar opeen* allerwanhopigfte wyze, om ver. iffenis voor de haar aangedaane belediging. Ik zag toen » 8 Mozinge! (welk een genoeglyk fchouw* fpel voor den gelukkigen Talbert]) ik zag eenige traantjes haare oogen verduisteren, uit welke !k een oogenblik te vooren myn Vennis had gelezen; doch haare trotfche fierheid deed haar welhaast die dierbaare blyken van aandoenelykheid in 't diepfte van haar hart begraven, om plaats te maken voor een hoonende onverfchilligheid. Radeloos Wegens een dusdanige mislukking, geloof ik, dat ik op myn beurt begost te fchreijen t Vervoerd van liefde en fpyt; wierp ik my aan haare voeten .... aan 'haaTe voeten , Mozinge] Groote Goden! gy weet, ofikmy  Ï9* «S**^' immer te vergeefs aan de voeten eener Vrouw* kwam te vernederen, en of ik my in zulk een nedrig postuur ooit ftelie, om vergiffenis voor eene belediging te vraagen, zonder 'er,een veel grooter reeds weder in 't hoofd té hebben ? Dan de hoogmoed der trotfche Helena verydelde dit voornemen. Zy fcheen meêr gebelgd dan bewoogen door myn beftaan, en gebood my op een gezag hebbende toon, van op te ryzen. Ik zeide haar, dat ik aan haare voeten zoude fneven, als ik geen volkomen vergiffenis, en een vrywillige bekentenis haarer genegenheid tot my, konde verwerven;" tvant dat ik niet konde lèeven, zonder de hoop van haar te behaagen. 't Is niet aan my ,Myn Heer,- zei ze, dat gy rekenfchap moet vraagen van myne gevoelens; myn waarde Tante zyn dezeK-e bekend, zy alléén heeft het recht om ze u te doen verdaan. —; lk mag my dan vlei jen aanbiddelyke Helina, dat ik u niet onverfchillig ben, als ik mag geloven, 't geen Mevrouw de Markgravinne de goedheid gehad heeft van my te doen verdaan ? Zeg my flegts, dat gy Hemd in de boop dien ik heb durven voeden, en ik zal voldaan zyn. . . . Gy  Gy moet opmerken, myn Vriend, dat ik nog gedurig aan haare voeten lag en eene haarerhanden vasthad, dien iktederlyk druk» te. Een redelyk bedaart gelaat en een flauwe zugt was al haar antwoord. Aangemoedigt door deze welfprekende taal, ftal ik by voortdurentheid verfchelde kusjes van haare fraaije armen • Ik kustte zelf de neus van haar lief muiltje, zonder dat zy zig tegen myne vervoeringen konde aankanten. Zy zeide my, dat ik het ontzag voor haar verloor , én dat het de haatftemaal zoude zyn , / dat zy zig met my tusfchen vier oogen zou bevinden. Ik deed een gantsch tegenflrydigen Eed met de haare.' en ik weet niet tot hoe verre de zaaken tusfchen ons zouden gekomen zyn , zo de verwenschte Pilaarbydfter niet op dit oogenblik in.'t vertrek was verfcheenen; die nochtans de zuil is, waarop de vervulling myner wenfchen gegrond zyn. Het komt 'er maar op aan , om de gelegenheden te vinden van met myn Schoone alléén te zyn; die , hoe zeer zy dezelve duchtende is, nochtans de magt niet heeft van ze te wederftreven, wanneer ik haar daartoe op 't tederfte zal vermaanen. Wilt echter daaruit niet'valfchelyk befluiten, dat zy daarom te minder dettgdfaam is: Niets I; Deel, N *W  194 zuiverder als haare ziel, niets kuisfcher dan haare gedachten; maar zy heeft een gevoelig hart, en dit is, volgens my, her geen haare deugd op zulk een hoogen prys zet, evengelyk die van uwe Eufrofma. Meend gy dat ife haar zoude geprezen hebben , als zy koeltjes tegen u gezegt hadt: Myn Heer, ik heb Godsdienstigheden, ik heb plichten te vervullen, gy boond my, met my van liefde te /preken .... . Zie daar, myn Vriend, ik ben van gevoelen , dat wanneer een Vrouw voor niets anders fchroomd als voor de Hel, zy welhaast word door de tegenwoordige vermaken, ten kosten van het beloopen der toekomstige onheilen. .... Maar ftaaken Wy alle befpiegelingen. Ik heb u gezegt, dat ons Fyntje de kamer inkwam; dus rees ik fchielyk op, midlerwyl de verljgene en befchaamde Helena, niet wist wat zy zoude zeggen- Watfcheelt 'er toch aan, zei de goede de Sacy, zou Myn Heer Talbert u vertoornd hebben? Ik ken ihem daar onbekwaam toe. —— Gy doed my recht, Mejuffer, antwoordde ik, zonder myn Schoone de tyd te geven van te fpreken; ik froeekte u beminnelyke Nicht, dat zy myne aanzoeken en pogingen by Mevrouw  vrouw de Markgravinne met haare goedkeu» ring wüde onderfteunen. Wel.' myn goeden Hemel, kind lief, zoudt gy zulk een deugdzaapi Gemaal bedroeven konnen ? Ik meende da: gy gantsch andere gevoelens bezat Myn Aanbiddelyke wierd fchaam- rood; dan ik bemerkte, dat zy by haarvertrek, misnoegder was van haare Nicht, als van my. Ik droeg wel zorg, het gefprek over dit Onderwerp niet langer uitterekkenIk vroeg om den Briev te zien, welke zy aan Vader Brifaut had gefchreven. De ftyl 'cr van, is overklugtig; doch my blyven nog zo veele dingen overig u te zeggen , dat ik deszelfs inhoud .niet zal aanroeren ; fchoon ik ze my volkomen erinnere, en myn ge* heugen nooit mank gaat, wanneer het zake is, om een Schildery van kortswyligheden te maaien. Het zal dan' tot op een ander, tyd zyn; thans is het nodiger voor u om te weeten, dat de Markgravinne aankwam, gedurende dat wy nog bezig waren te overleggen, of wy den Brievaan zyn Eerwaarde zouden zenden buiten haare kennis, dart of wy haar dezelve alvorens zouden laten, lezen. Ik ging haar te gemoet, en wenschte haar geluk wegens de gezonde koleur welke haar paardryden gaf. Verbeel u , dat N 2" zt  zy een roodpuistig aangezicht heeft. Deze kleine misftand belette evenwel niet, dat zy zeer voldaan van myn Kompliment was; Ik nam deze goede luim van haar waar,om haar myn ontwerp te doen goedkeuren. Zy wierp my niets anders tegen, dan de baard en de vunze reuk waarmede men die goede Vaders belaakte. Ik ftelde haar gerust, met te zeggen , dat Vader Brifaut zo tettlg was als een jong Meysje, dat hy zo fterk naar de Muscus rook als een Saletabt, en de eêlfte reukwateren voor zyne baard gebruikte. Na dat zy omtrent de allergewigtigfte hoofdzaaken was te vreeden gefield, zei ze tegen my op een verpligtende wyze: Myn lieve Colonel, dewyl deez' zaak u kan vergenoegen, en het billyk is dat een Diredeur, gelyk gy , eenige voorrechten geniet, fchryf dan uit myn' naam , bidde iku, aan dien Vader, terwyl ik de verdere beftiering 'er van geheel aan u overgeeve. Nochtans dunkt my, dat hét niet kwaad zoude zyn, alvorens hem by ons in te leiden, 'er de Vergadering van te verwittigen. ' ■ ■ In geenen deele! viel ik haar driftig te gemoet, alle de Vrouwen onzer Academie bezitten zulk een welgeplaatst oordeel niet sis gy; zy zouden zo ligt niet om te zet-  zetten zyn van hun vooroordeel, aangaande de reuk die gy my van deez' Geestelyken hebt geopperd. Als gy my gelooven wilt, moeten wy hem reeds op morgen , zynde den dag onzer zitting, den toegang verleenen , en ik blyve u borg , dat de parfumenvan Vader Brifaut, wel verre van hem te doen afTchrikken, hem met genoegen zullen doen ontfangen. Zy (temde in al]es, en ik beet in 't heengaan de goede de Sqcy in 't oor ; dat zy haar Briev maar fchielyk zoude wegzenden, Zy bedankte my met traanen van blydfchap, drukte my hartelyk aan de hand, en beloofde my, van haare lieve Vriendin, 1 de deugdryke Helena, in myn voordeel te zullen fpreken. Ik betuigde haar de diepfte erkentenis , en verzekerde haar, dat ik my nog dien zelfden dag by haar Zielbezorger zoude begeven. Ik hield ook myn woord, en nam de affpraak met dien goeden Vader yoor 's anderendaags. Ik zal insgelyks handelen omtrent u, en de voitooijing van myn Briev, ook tot die tyd uitftellen , want ik ben blind van de vaak, goeden nacht. . . , Ik zou u wel een fraaije Droom kunnen vernaaien, Mozinge, maar gy zoudt zeggen, N 3 dat  T98 , dat ik gelyk zommige Vrouwen ben, die by haar ontwaken, niets van belang wetende te zeggen, vermaak fcheppen om hunne Droomen te vertellen. Komen wy dan liever weder tot Vader Brifaut: Ik bragt hem met myn eigen koets ten huize der Markgravinne. De goede Sacy ftond voor de raameii op fehildwagt, en kwam ons te gemoet. Byaldien gy de vreugde dezer vroome Boeteling eens gezien hadt, zoudt gy gewenseht hebben in haare plaats te mogen zyn ; ik geloof ook dat het een groote wellust geeft, van een Fyntje bemind te worden. Zy zei ons, dat wy wat laat kwamen. Want dat alle de Leden reeds vergadert waren, en verzelde ons vervolgens met een paar begeerige oogen tot in de Zaal van Apelles. Ik bood, Vader Brifaut aan 't Gezelfchap. Alle de Vrouwen maakten v'erfchrikkelyke grimasfen, uitgenomen myn Aanbiddelykc, die alle de eerbied betoonde welke de jaaren en ftaat van zyn Eerwaarde veréisehte. Du. Blezy, de kleine Toutou der Markgravinne, Zag my vry fcheel aan; dari ik betaaldé hem voor zyne vermetelheid » met een fpytige lach. Dit alles was nogniets: De Dames buitenfporig tot in den uitterften graad, wanneer 'er iets is dat hunne zedigheid.  heid kwetst, gedroegen zig overdraaglyk mal, de eene haalde haar reukflesje uit de zak, en rook 'er aan; de andere flikte wat goudpoeijer in; een derde hield haar neusdoek voor de neus, terwyl de overigen niet deeden als geeuwen. De P/efidentfe vond goed om te zeggen,dat zy bezwymde.ducb dit voorwendfel viel de Markgravinne zo gemakkelyk niet; haar opdragtig en purpeidoorfchynend vel, fteld haar buiten fluat om eene flauwte te veinzen. Dan, in plaats van 't zelve , (merkt de vlugheid van geest eener Vrouw eens op.') wende zy voor , dat men voor dien dag de zitting moest ftaaken, vermits den Gezant van Ruslan.t haar op 'c nadrukkelykst verzogt had, dat zy haar Conpert dien avond wilde geven, op. dat hy het konde bywoonen, als moetende 'sanderendaags vertrekken. Ik heb hem zyn verzoek ingewilligd, zei ze, en dat wel te meêr, om dat ik verheugd beo, dat hy aan de Moordlche Hoven een gunftige getuigenis zal konnen geven van de aanzienlykheid mynes huis. Zy groette den Capucyner, die geen denkbeeld fcheen te voeden , dat hy het voorwerp was der onpasfelykheden die men veinsde : Zy verzogt hem zelf daags daaraan tea eeten; Ik begreep wat dit wilde zeg1N 4 iw  gen, liet den goede Vader hierop met tnya koets weder naar huis brengen, en zeidein t terugkomen tegen de vroome Sacy, dat zyn Eerwaarde ter middagmaal was genodigt; doch dat ik my zeer gehoond vond wegens de belagchelyke femelaryën der Dames. ——"Wat zei ik u zeggen, Myn Heer Talbert, zei ze , ik dank ondertusfehen den Hemel en u duizendmaal , voor dat de goede Vader den toegang in dit huis heeft verkregen. Ik fcheidde hierop van haar af, benieuwd om te weten, wat men in ons gezelfchap ten opzigte van zyn Eerwaarde befloten hadt. Foei! Myn Heer de Colonel, zei de Barones tegen my, gy hebt ons daar èen Ieelyke poets gefpeeld! Weet gy wel dat ik meÊr als drie minuten in zwym heb gelegen ? Ik verwonder my dat ik nog fn 't Ieeven ben, na 't geene ik hebbe uitgeftaan! . . . Welk een flank! Men zou 'er fchier van flikken/ Op myn eer.' 't is myn fchuld niet, men heeft my Vader Brifaut voor een Saletjonkertje uitgekreten , en uit dien hoofde meenden ik, dat hy 't gezelfchap niet zoude mishagen. ——— Og, lieven Hemel! Een Geestelyke Saletjonker» denkt gy 'er wel om, Myn Heer Talbert?..:. Men hield nog verlcheide propoosten vaii dien  2.0 J. dien aart, en daar wierd befloten, dat Ya" der Brijaut onder het getal der Academisten niet zoude worden toegelaten; een' zaak die my zeer onverfchülig is. In tegendeel, ik verheugde 'er my over, dewyl my zulks het middel aan de hand geeft, om myn weimenenden inborst by de vroome Sacy te doen gelden. < Myn Aanbiddelyke, die my onwetend in alle myne voornemens begunstigd, zeide tegen haar Tante , dat het beste middel om den goeden Vader niet te bedroeven, door hem de zitting in onze Academie te weigeren , hierin beftond, van hem éénmaal ter week ten eeten te verfoeken. Ik ben wel yerzekert, dat haar oogmerk hiermede was , om haar Devote Nicht te verpligten. De Markgraaf bewilligde in dit denkbeeld, ik gaf 'er myne goedkeuring aan, en elk betoonde zig zeer wel te vreeden; vooral de Vrouwen, dat zy blyken van hun tederzenuwgefiel hadden gegeven. De Markgravinne.gaf ons vervolgens-te kennen, dat zy óns onmiddelyk een afgewerkt ftuk Schilde*ry zou laten zien , waaraan zy gewoon was tot drie uuren in den ogtendftond volftandig te arbeiden. Wy hebben zedert deze belofN S te  te verfcheide zittingen gehouden, dan ik heb dit wonder ftuk werk noch niet te voorfchyn Zien brengen., Zy vind gedurig eenig voorwendfel, om niet in ons byzyn te tekenen: Dan heeft zy een noodwendigen Briev te fchryven, dan heeft zy eenige gewigtige zaaken te verrigten, dan heeft zy het een en dan weder het ander te doen, en zo al voort. Wat myne Helena betreft, zy blyft (leeds voortvaren in 't'verbreiden van haren roem. 'Er is zelf een zekere Financier, JLurzel genaamd , die byzonder met haar ingenomen fchynt. Zyn groote' fortuinftaat zou my ongerust maken, byiiküen hy myn Schoone eens ten huwelykkwam te verfoer ken; en waarlyk, zo hetnietzakewas.dat ik de Tante overpraat en de Nicht bekoord hadt, zoude ik reden hebben te vreezen , van vernesteld te zullen worden; dan ik nioer de Vesting vermeesterd hebben, eer hy 'er 't Beleg voorflaat. Het gelaat myner Bekoorlyke vestigd zig p'p my niet meêr met die vrolykheid , welk eene bedaartheid van zinnen te kennen geeft; ?er heerscht in 't zelve een zekere befchroomtheid gepaart met de verlegenheid , die my verrukt en alle? van de tyd en de 1 ge-  gelegenheid doed verhoopen. Ook heb ïk het zeer volhandig niet een nieuw Plan , ten einde de éénvoudige Sacy te bewegen , van my nochmaals een byëenkomst te verfchaffen tegen 's morgens ten agt uuren. My ontbreekt alleen bet middel, van haar flegts voor een half uurtje te yerwyderen , om met myne Helena tusfchen vier oogen te blyven. Zoudt gy 'er my geen aan de hand kunnen geven , Myn Vriend, dan was h^tcengedaane zaak , en mj n Aanbiddelyke waar dan bevryd van myne heftige vervolgingen . . . . Q! te duiker, my valt daar een overheer ■ lyk middel in , die my doedhoopen, datby de Eerstvolgende Briev dien ik u zal fchryven, gy zult vernemen, dat de vermetele wenfchen die gy my doet, van nooit te zegepraalen, van een kwaad voorteken zyn voor alle de geenen, wier deugd gy in uwe befcherming neemt. Herinner u evenwel, dat ik die uwer Evfrt-fina niet in twyffeltrek. Ik zal nimmer ophouden u te herhaalen , dat, byaldieri alle Vrouwen zo veel opregtheid en goed oordeel bezaten, als deze Vrouw , 'er geen losbandige Talbert zoude zyn, maar wy sltemaal vroomhartige Mozinges wezen. Doch ieder moet [zig onderwerpen aan zyn lot; getuigen daarvan, de tedere Anj  Angelique, die een Bruno myn Kamerdienaar, haare gevoelens voor my in vertrouwen heeft geöRenbaard. Dan, ondanks haar ongeveinsd aankleven , kan ik "er voor 't tegenwoordi- I ge my niet mede ophouden, dewyl ik te zeer ingenomen ben met myne min voor Helen». Het geen oudertusfchen zeer klugtigindc 1 zaak van Angelique voorkomt, is, dat,myn 1 Guit van een Knegt, myn plaats'in haar hart ] Wil bekleden • Hy brand van liefde voor haar, zegt hy, Ik geloof dat den Schurk myne 1 Brieven leest, want hy aapt alle myne fpreekwyzen na. Zo ik niet vreesde t' eenigertyd fmul in dit kléine Meysje te krygen , zou ik haar zeer fchielyk uit den dut helpen, en raden , van zig aan Bruno te verbinden; dan het was evenwel my zelven onbedagtelyk van een toevlugt berooven, 'die my van de hardnekkigheid van Helena zoude kunnen wreeken. Wat zegge ik? Het zóu my onmogelyk zyn, om een kwartieruurs tusfchen vier oogen met een Vrouw te blyven, ze- i dert ik deze aanbiddejyke fchoonheid hebbe gezien. Gy merkt dan wel, myn waarde Mozinge, dat ik gelukkig moet zyn, tot wel- 1 ken prys het ook zy . . . Ik vleije my, u eer-  205 «'erlang dia tyding te zullen kunnen mededeclen. ELFDE BRIEV. Van den Heer Mozinge aan Ta li ert. "Ter nauwernood hèbbe ik uwen Briev doorlopen, 't Is my onmogehk, u te antwoorden op alles wat gy my fchryft. Vreest geene vermaningen noch raadgevingen, ik ben buiten ftaat my met deze voorwerpen in dit droevig oogenblik te bezigen. Helaas ! was ik niet reeds ongelukkig genoeg? 6 Hemel! Zult gy uw volmaakfte werk laaten verlooren gaan? Ach! myn lieve Talbert, deelt in myn verdriet en hartzeer, Eufrofina is misfchien niet meêr in 't land der levenden ; ten minden , men begrypt, dat zy bui. ten eenig mirakel, het Ieeven niet kan behouden. Een verfchrikkelyke ziekte beftorrhd, haare fchoonheid fints agt dagen. Dat zy be. rooft zy van alle haare IigchaamsbekoorlykBeden, 6 Goden / dat alle haare perzoonsbö- vaL-  valligheden verdwynen, als zy maar iu''t!eeven blyft.'. . . Vaarwel, myn beste Vriend; beklaag my , want niets evenaard myne neer» flagttgheid. ; * * * ********** *' * * TWAALFDE BRIEV. Van den Collonel Talbert aan Mozinge. ]Vl[et al myn hart, myn waarde Mozingè, deel'ik in uw verdriet; en 't geen my wel het meeste fpyt, is , dat ik dezelve niet kan verzagten, hoe zeer ik zulks ook wenfchendeben .... Verdort-' ik ben alswQedend,' wanneer ik denk, dat het vuurigfte aankleven , en verfcheide millioenen aan geld, onbeftand zyn tegen die ongenadige dood , die uwe Eufrofina bedreigt. Zo de rampfpoed , die u van haar ftaat te berooven , zo de onvermogendheid , die my belet om 'er eenige hulp aan toe te brengen , niet een vastgeüelde wet was , waaraan elk Sterveling zig moet onderwerpen, ik zou op myn Eer een ap- pelt-  'peltje met riet Noodlot te .fcbiilen hebben, terwyl ik toch bezig ben om alie onregtvaardigheden te ftraffen. Dan, dewyl uw onheil een zaak is, waarvan men geen voldoening kan eisfchen, noch eenige wraak op oeffenen, zo bidde ik u , fchort uw hartzeer eens een weinig op, om te kunnen opmerken, dat uwen halsvriend nog vry ongelukkiger is, als gy. O ja, myn Vriend, en zulks om een' zeer eenvoudige reden. Als uwe Eufrofma komt te (terven , verliest 'er uw hart niets het geringde by, dewyl gy met haar geen het minste vieeifehehk vermaak genoot; het denkbeeld.zal'er u alleen van overig blyven ; gy zult vryheid hebben, om 'er nacht en dag over te zugten, zonderde verwytingen van uw hart te vreezen te ' ebben. De dood zal u de hoop niet ontrooven van éen geluk, naar 't welke gy nimmer,hebt durven verlangen; en daarenboven, zultgy de troost genieten, van haar te mogen befchreijen , om haare nagedagtenisfe te eerbiedigen. 'Maar ik, zo ik binnen eenige uu* ren overwonnen ben, geiyk zeer ligt zoude konnen gebeuren, dewyl ds wapenen, zegt men , wisfelvallig zyn , zal ik alzoo de zekerheid niet mede in 't graf dragen, van eeuwigdurent betreurd te zullen worden van haar »■  2e» • haar, voor wiens eer ik myn Ieeven in'óV' waagfehaal gae ftellen. Gy zelf ondankbaare, zult nauwelyks eenige traanen om myne aflyvigheid ftorten; gy zult u flegts vergenoegen te zeggen: Het fpyt my, het is jammer dat die Talbsrf, die zo fris, zo welgemaakt, zo rjk, zo menschliev.end, zo openhartig en edelmoedig is, in de lente zyner dagen is geftorven; dan 't is de Hemel die. het zo heeft gewilt, om hem te beletten van zyn Godloos opzet te volvoeren,' en de eer van een deugdzaam Meysje te bezoedelen. . : . . Te drommel ja.' dit laatfte is juist het geen my wel hef meest ter har" ten gaat, en 't geen ik met het geven van myn laatfte fnik , beneffens uwe vriendfchap, wel het voomaamfte zou betreuren .... Wat flapperloot! myn lot is wel met wonderlyke grillen behebt! Op het punt van een Plan ter uitvoer te brengen; waarop ik agt dagen lang heb leggen myineren, . . . Ophetpunt dat misfchien myne wenfchen zoude vervult zien, lmyt ik alle myne hoop in duigen ; ik veriedel aüe myne genomene maatregelen door een uitfporigheid van liefde en waan ; ik beken het zelf, en men moet ook de waarheid, zeggen, vooral, wanneer men zo naby het oogenblik is, dat men anderen zé'  20 min als zig zelven, iets meêr kan wye» maken. Weet dan, myn Vriend ; dat, liet zy liefde of ydele glorie, ik in 't geval ben, oni het geene te verliezen dat my duizendmaleri Waardiger dan myn eigen Ieeven is; ik wil zeggen , het bezit myner Bekoorlyke, of ten minsten, datik'errnyn geluk geweldig door vertrage .... Dan, wat zwarigheid.'ik kan niet dulden , dat men my vlak in 't aangezicht durft fmyten, dat een ander meerder vermogens bezit, al de geen dien ik aanbid- de. Ik moet u wegens deze zaak, eens wat meer van naby onderhouden. Zedert myn laatfte Briev, hebben wy verfcheide Zittingen gehad, waarin de Markgravinne heeft goedgevonden, (zekerlyk tot een voorbereiding van 't geen 'er ftonJ. te gebeuren) een Hoofd te tekenen, het welk in allen opzigte een volmaakt wanfchepfel lykent. Nochtans hield onzen du Elezy, haar kleine Toutou, niet op, haar de kap te vullen, met gedurig te herhaalen, dat zy 'er een Meesterftuk van zoude maken, dewyl de geregeldfte trekken 'er in doorftraalden: Dat het 'er nu maar op aankwam l. Deel. © oj"  ap de behandeling in de verdere uitvoering, en 'er voor al niet aan te werken dan in 't afgezondert. Ik deed niet als lagchen om de olyke list die men in 'fwerk ftelde, om 'er eenige gelykenis aan te geven met het Hoofd door Felotte ontworpen, en 't welk men daar voor in de plaats wilde opbren« gen; geiyk noch geen uur geleden my is komen te blyken. Zo dra zyn alle de Academisten niet byëen vergadert geweest, of du Blezy heeft ons het Wonderwerk zyner Nicht heel feestelyk aangeboden, het welk ik welhaast voor dat van den ervaren Felotte erkende. Ik hoop nu, zeide den onbefchaamden du Blezy, de Kop vertonende, dat zekere luiden niet langer zullen willen ilaande houden, als dat Helena beter tekend als haar Tante. Niemand heeft dit gezegde wederlegt, zelfs myn perzooi! niet; men fchreeuwde het uit dat 'er niets zo fraai, zo geregeld, noch beter uitgevoerd was, en dat 'er een doorwrogte tekening in lag. Dc Markgravinne kon zig van blydfchap nauwelyks bedwingen; dan du Blezy, niet vergenoegd met de zig aangematigde lof, waarvan zyn zwaarlyvige Nicht zo onverdientde yoordeelen trok, heeft vervolgens het ;:antfclie Cezelfchap gedwongen, om uitfpraak tas-  4^**ü^ an tusfchen Helena en de Markgravinne te doen.' De Mannen hebben geaarzeld, om dat 'er niemand van hen is, die myne Schoone niet volürekt is toegedaan; dan het wangunftige heir der Vrouwen , belang menende te hebben om de bevoorregtigen myner Aanbiddelyke te befnóeijen, zeiden, dat het waarlyk ongehoord was , dat men niet eerder het bovendryvend vermogen van Mevrquw de Markgravinne had bemerkt, daar ze haar Nicht verre agter haar liet! Zyt gy ook niet van dit gevoelen? Vroegen zy aan du Blezy; hem fterk aankykende: —— Ik zal mywel wagten, Mevrouwen, zeide hy, om zulke goede Rechters te wederfpreken, (terzelvertyd nochmaals het Schilderfiuk aan de Vergadering vertoonende) deze fprekend© getuige billykt uw gezegde. Gebelgt over zulk een dubbelzinnlgetl handel, en geen meester meêr zynde, om myne fpyt te verbergen, heb ik my heel driftig meester gemaakt van het werk waaraan Helena bezig was, en heb het du Blezf onder de neus geduwt. Hoe.' Myn Heer, zeide ik vry vinnig, gy durft beweeren; dat Me juffer niet beter tekend als haar Tante ? —— Ik.' Myn Heer ? Ik beroep my alÖ' a' léén  lééti op de getuigenis van het gantfche ge* zelfcbap; gy ziet, dat het maar een eenige item is hit -alle de monden, ten behoeve van Mevrouw de Markgravin. Het verwondert my alzo, dat gy u zo gemelyk toond, om dat men haar recht doet. Recht doed.' ja, recht doen is zeer goed. hernam ik, niemand maakt meerder werfe van de zeldzaame vermogens van Mevrouw, dan ik; dan het is u evenwel niet onbewust, dat de bovendryvende lof die gy voor haar eischt ten koste harer Nicht, een openbaare overtreding is. 1 Wat wilt gy daarmede zeggen, Myn Heer Talbert? —— Het geen ik zo wel weer als gy , Myn Heer du Blezy, fchoon ik geen Vertrouweling ben. Helena ontwerpt en voltooid haaf eige tekeningen, verflaat gy? . Uwe taal is zo duister; dat ik u verfoek te verklaren, het geen gy ons tragt wys te maken Zekerlykt zekerl'yk! heeft de Markgravirine met groote drift geroepen , terzelvertyd een gelaat van vérontwaardiging op my werpende; Foei/ Colonel, wat doed gy flegt van uitdrukkingen te gebruiken, van welken gy de aangelegenheid niet kend-" Gy moet u door de liefde zo fterk niet laaten verblinden. Myn  Myn Schoone heeft op dit zeggen haare oogen ncêrgeflagen, en haare verlegenheid fcheen zo groot, dat haare toeftand myne gevoeligheid opfchortte; dan den onbefchaaraden da Blezy, alles opofferende aan 't geval om maar zyn hof te maken, en ongetwyfleld een goede fomme gelds benodigt hebbende om zyne fchulden te betaalcn, misbruikte myne ftilzwygenheid, en zeide , zyne Kasfierfter geftadig aanziende: Myn Heer de Colonel is een al te eerlyk Man om u |?een optnbaare voldoening te geven; hy kan u die ten minsten niet weigeren, naar 't geene 'er gezegt is. Meend gy my wetten te ftellen, Myn Heer? Ik? geenfints, maar uwe plicht fchryft u zulks voor. Myn plicht vereischt, on» de waarheid te zeggen, en als ik die verzwyg, zou men het my moeten dank weeten, en zig wel zeer gelukkig rekenenkon- nen. Myn Heer weet, datzulkezeg- gingen hoonende zyn voor iemand, die, gelyk ik, bewust is, dat gy niets kunt voor-' wenden, het welk eenige de minste fmet aan de roem van Mevrouw kan geven. —. Zo de dubbelzinnigheid myner redenen u z;j zeer bekommerd maaken, wil ik u wat in de hand werken, dewyl gy 't begeerd; O 3 en  enubetoogen.dat Felotte het Hoofd getekend heeft, het welk gy met zo veel verwaandheid ten toon fpreid, en niet Mevrouw de Markgravinne, die'er geen hand toe heeft geleend. . . . Gerechten Hemel.' is zy hierop uitgeborsten, welk een laster! Welk een vermetelheid !• Algoede Goden 1 zal ik niet gewroken worden van zulk een gruwel? Welk een hoon', ik fterf. : . . Zy is inderdaat zonder eenige beweging in de armen van haar kleine Toutou neêrgezegen. De gramfchap verflikte haar zo geweldig, dat ze haar belette adem te haaien; haar purper vel is tot op de wortel van haare haïren rood geworden. Men is terftond in de bres gefprongen, om alle haare rygféls, (brikken en linten los te maken, zonder het welke dit fchouwfpel in een trenrfpel zoude hebben verkeerd, hoewel het zelve, om de waarheid te zeggen, zeer belagchenswaardig was; want, noch ik, noch eenige der Omftanders, uitgenomen Helena, die meêr dood als levendig fcheen, hebbeti ons niet kunnen onthouden te lagchen, wanneer wy de zwaarlyvige Gravinne de verbleekte zagen fpeelen, midi ;rwyl zy alle de kentekenen van een gefmoordde woede liet Myken. De-  Deze klucht was zo vermakelyk, Inzonderheid voor de Vrouwen, dat alle de laggebekken zig onder mynen Standaart hebben begeven, en door hunne wezenstrekken duidclyk toonden, dat zy my als de wettige overwinnaar aanmerkten. Du Blezy, verplet van fpyt en fchaamte, dat hy zulk een belagchelyke Rol fpeelde,. en nog onbefchaamder als lafhartig zynde > gelyk ik reden had van te geloven, heeft de Vermetelheid gehad van te zeggen ; dat het de maat der boosheid was te buiten gegaan t van zyn' Nicht door een valfche befchuldidiging in die bekommerde toeftand te hebben gebragt. Ik heb hem hierop een gelaat toegeworpen , verfiaanbaar voor een Man van eer, tevens de .hand op 't gevest myner degen leggende. Myn Heer, zeide ik, binnen 't' uur, of zo gy wilt op 't oogenbük, zal ik u toonen, dat zo iemand hier fchuldig is aan logentaal, gy het alléén zyt, dien ik het fiaande houw in tegenwoordigheid van het gantfche gezelfchap. Den blodaart veinsde my niet te verdaan, en hield zig maar alleen bezig , om de Markgravinne met reukwateren te verkwikken. Myn Aanbiddelyks, wiens edele ziel volmaaktelyk met de o 4 my-  'ai<5 «P**^ myne ftrookt op 't fruk van Eer, heeft my maar al te wel begrepen, en is van koleur verfchoten, wanneer zy my op zulk een beilisfende toon heeft hooren fpreken, terwyl een doodelyke bleekte d2 roozen haa- rer wangen deed verdwynen Ag! Mozinge, zo zy gebeefd had voor myn Ieeven , wat zoude 't my aangenaam zyn , 't zelve voor haar op te offeren' Dan ik weet niet wat ik denken moet. De ftilzwygentheid van da Blezy fcheen haar gerust te ftellen; en zekerlyk vertrouwende, datdezaaken hierby zouden blyven berusten, heeft zy zig ten eenemaale overgegeven aan de zorg, welke de toeftand harer Tante vereischte. Du Blezy meende van dit gunstig oogenblik gebruik te moeten maken, om heimeiyk weg te fluipen; dan de verhaasting, waarmede ik hem kort op-de hielen ben nagevolgt, heeft myn Bekoorlyke verfchrikt. Zy is op my toegefchoten, en heeft my by de flip van myn rok vastgehou^ den: Blyf, Myn Heer, waar gaatgy? heeft zy gezegt met de traanen en de gramfchap Jn de oogen. Geen Hemelfche ftem had ooit grooter in^r»k op my kunnen maken , dan de haare; ik  ik bleev als ftom en onbeweeglyk ftaan, en iu Blezy kon op zyn gemak de vlucht nemen.- Nochtans hoop ik hem wel weder te ▼inden, en ten langden finnen *t uur hem 'te leeren, van m^êr omzigtigheid in zyne reden te gebruiken, en meerder vertrouwen te dellen in de geenen die hem op de daid betrappen. Ik weet juist wel, dat ik niets meêr van zyne kwaadfprekende tong te vreezen hebbe, doch , omalies naar den den regel te doen, ben ik verplicht hem te ftraffen. Misfchien zoude ik de billyke wraak, die ik van zyne vermetelheid moet nemen, hebben laaien vaaren, zo Hclenamy om die gunst verzogt had cp een toon, die, my op haare genegenheid konde doen hoopen; maar dietrotfche, te vreeden van myne vervoeringen te hebben geduit, heeft my een doel toegefchoven, zonder my een éénig woord toe te fpreken, vervolgens beeft zy zig by haar Tante neêrgezet, en haar best gedaan om ze weder te doen bekomen , of, om beter te zeggen , ze door haare tedere omarmingen tot bedaren te brengen, Midlerwyl is de goede Sacy by my gekomen , en fluisterde my in 't oor: Wat heb ik een fpyt, myn lieve Myn Heer Talbert, zei ze% '• ' Os van  2i 8 *^**S# van 't geene 'er voorgevallen is. ifc weet alles : Lieven Hemel '■ wat zou het my jammeren , dat wy daardoor van u byzyn verltoken wierden.' Ik zal Vader Brifaut in de armen nemen , wat dunkt u 'er van ? . Ik wil alles goedkeuren wat gy doed, Mejuffer , mits gy en uwe lieve kleine Nicht, my uwe agting laat behouden, over al het andere zal ik ligtelyk^ heene (lappen. Weest verzekert, Myn Heer, dat ik u tot de dood ben toegenegen Nauwelyks had zy deze woorden gefproJten . of de Markgravinne bekwam wederom de fpraak, en dat wel om my tebefchaamen ; want zy zei my in tegenwoordigheid van verfcheide perzoonen die nog gebleven waren: Hoe, Myn Heer-r zyt gy nog daar ? " O Ja, Mevrouw, het belang dat ik in uwe welftand (Iel, heeft my hier doen blyven, en morgen met het aanbreken van den dag, zal ikmy nader van myne pligt komen kwyten. — Dat is niet nodig, Myn Heer, antwoordde zy heel bits .... Ik ben hierop al neuriënde heen gegaan; dan ik zong zekerlyk niet uit vermaak, en gy kunt wel fregrypen, dat na een diergelyke ontmoeting ik  ik myn beenen hier niet weder in huis kan zetten. Daar blyft my niets anders overig, als een luidrugtige daad te bedryven, ten einde Ékfitia op myne zyde te krygen, want de Vrouwen beminnen de dapperheid. Hoe verfchnkt zy van myn vertrek heeft gefcheenen, ben ik nochtans verzekert, dat zy 'er my dankbaar voor zal zyn; dus kan ser niets dan alles goeds uit dit geval geboo» ren worden. Zo ik zegepraal, gelyk het zeer waarfchynlyk is , zal ik een vermetele geftraft hebben; ik zal nieuwe eisfchen op het hart myner Schoone verwerven, doch daarentegen haat van de zyde der Tante, het welk my zo veels te fchielyker Eigenaar van de Nicht zal maaken. Zo ik, in tegendeel, naar de andere word gezonden, het geen niet ontnogelyk is, ( want een lompert kan ons den hals breken , of fchoon het niet naar de regelen van de konst gefchied ) dan zal ik ontheft zyn van de begeertens die my verteeren, van de lastige preeken die gy my dagelyks doet, en van het ongedult dat Helena en gy my veroorzaakt; dan, zegge ik , zal ik alléén voor 't Lot en niet voor de fierheid van dit trotfche Meysje hebben moeten bukken. Invoegen, dat van welken kant  kant ik de zaaken befchouwe, ik 'er alle redenen van voldoening in opfpeure, en daarom gae ik vrolyk ten ftryd. 't Zy Verwinnaar, 't zy Verwonneling, gy zult daarom nietremin over vi.er dagen , uw ftuk fchildery hebben. Bruno zal het morgen met dezen Brjev aan u afzenden, en ingeval van eenige zwarigheid, heeft hy last, om 'er een Briefje by te voegen, met verfoek en volgens myne uitterfle wille, om aan Angglique Gri/ette de twee duizend kroonen te doen geworden, die gy voor my moet ontfangen, ten einde haar wegens myn verlies te troosten ; want het arme fchaap bemind my met al haar hart, en zy hoopt nog altoos, dat ik tot haar zal wederkeeren. Hoe meêr zy van haare liefde voor my, tet-er? Bruno fpreekt, hoe meer dien Schobben voor haar in mm komtte blaaken. Hy is puur mal • zelf heeft hy de ftoutheid van my te durven zeggen, dat byaïdien hy zo ryk was als ik , hy met Angelique zoude trouwen, en hy wel verzekert was, dat zy als dan zyne min niet zou verfmaden. Wat dunkt u van de verbeelding van dien Guit , en van zyne list om de myne te befnoeijen, met my te doen begrypen, dat zonder my-  myne middelen, hy my de voet zoude ligten ? . . : . Vaarwel, myn Vriend; wedt, dat Ikubyna zo lief hebbe als Helena. Ik zou zelfs durven zeggen, nog meêr, zo myne blakende vlam voor dit vergode Meysje, my haar bezit niet noodzaaklyk maakte voor myne welvaard: Ik gevoel meêr dan ooit, dat ik Zonder haar niet kan Ieeven; en zo ik geën hoop had, dat dit toeval haar onherroepelyk aan my ftond te verkleeven, zoude ik den roem der overwinning gewillig aan du Blezy afftaan. Vaarwel, nog ééns; 't is misfchien het laatfte dat ik u' zal konnen toeroepen. Zo dit waar mogt zyn, troost'er u mede, en denkt, dat de deugd van Helena, voortaan in veiligheid zal zyn , eh dat een verleider van Vrouwen te minder in de wereld, geen wezenlyk verlies is, dan voor de geenen, die zig met geen fchroomhartige noch deugdzaame Mozinge kunnen verdragen; . . Ha ! het is middernacht. Ik weet dat d» Blezy op dit uur gewoonlyk tot "zynent wederkeert: Ik wil hem de tyd niet geven van  ffiaê' van te bed te gaan. Hem te doen opfiaan, om zig den hals te laaten breken, zou niet braaf zyn , en vooral wat lastig wezen. Gy erinnerd u dit woord nog wel, denk ik? ... Goeden nacht, ik vertrek .... DERTIENDE BRIEV. Aan Myn Heer de Mozinge. V ictorie, myn Vriend! de overwinning is zeker. O! blydfchap? O.' zielverrukkende bekoring .' O! ftrelende hoop voor een hart, verzengd van liefde en begeerte: Wat onvoorzien geluk! Welk een bctoveragtige vervoering! Welk een uhgelezene omftandigheid! Onvergelykelyke gelukzaligheid t Myn gantfche wezenlykheid is onbefiand voor het bekoorlyke van dit oogcnblik.' Ik bezwyk onder den last van zulk een dierbaare gunst: Het is gedaan, Mozlngel 'Eris be(Ioten,dat Talbert de overheerfcher zal zyn van de allerdeugdzaamste, van de fchoonfte aller fchoonen. 't Is een vastbepaalde zaak, gemérkt'  merkt, de ftap die zy gedaan heeft: Zy heeft my een heimelyke, een fchilderagtige Briev gefchreven, myn Vriend; die ik op 't zelfde tydfiip ontfangen hebbe dat ik my naar du Blezy ftond te begeven. Dan het is voor alle dingen nodig, dat gy weet, dat 'er geen zoet is, of het is met eenige bitterheid vermengd. De Markgravin heeft my door haar Nicht een Briefje laten fchryven, waarby zy my verbied, om ooit weder onder haare oogen te verfchynen, Gy zult my te gemoet voeren, dat dit affcheid vry wat heledigent is, doch ik zie 'er voor my veel voordeel in; want deze handelwyze doed Hele* na zo kragtdadig naar myne kant overhellen t dat ik de murmureeringen myner eigenlief- vde kom te (lillen, door de zekerheid van de allerftrelendfte zegepraal, die ik ooit zoude konnen verlangen. Zeg eens, vind gy die Markgravin niet onverdraaglyk verwaand en heel belagchelyk, ja zelf zeer onbefcheiden, dat zy de welvaard harer Nicht gaat opofferen voor zulk een kinderagtige zaak? Had "ik haar niet vaak genoeg geprezen-, zonder de lof welke ik haar nog verder zoude hebben toegevoegd, enkel maar om het recht te hebben van éénmaal de waarheid te mogen zeggen? Niemand anders dan een Vrouw, is  Js bekwaam om zig over een dergelykë? armhanigheid te belgen. Op myn' eer, ik bevinde hoe langs hoe meerder, dat men' beter deed om kwaad te fpreken va i hunne kuisheid en deugd, als van hunne fchoonheid of verfiand; zy zouden hét waaragtig minder kwalyk nemen! Laat bouwen degeene die wil, op de gunst waar in men by dat volkje ftaat, ik zal het te drommel haal niet doen. Ik was voor heen den held , de vriend van den' huize; ik zoude zelfs durven Zeggen , den afgod der Markgravinne. De naam van Taf tert was de algemeene kreet der huisgenoten, dezelve lag in ieders mond befiurven, en men noemde dezelve niet, dan met dé uitterfte eerbied en verrukking. Wel nu! wat heb ik met al dien roem behaald? Een bedrieglyk herdenken en een fchandelyke verwydering. Ho! ho! ik zweer by den Eed diemy het allerdierbaarst is, dat ikmy wreeken zal van de onbefchaamdheid van de Tan- I te , en van de fierheid der Nicht. Verdort; I ik zal de Markgravin 'er voor betaalen, 1 dat zy de verbintenis van een' Talbert verfmaad heeft, want zy was in de verbeelding, en ik had haar ook reden gegeven van het te vertrouwen, dat ik onmiddelyk met I Hileria zoude huwen. Dan dewyl deez' re- j den  éis den haare gevoeligheid me* heeft kunnen, beteugelen, zal ik niets meêr ontzien -, en de goede de Sacy, die my zo fterk als ooit genegen is, gelyk zy het my eenvoudig te kennen geeft in een Briev, lie zy met die myner Bekoorlyke heeft laten verzeld gaan. zal my met al baar hart helpen om my te wreeken, in 't vertrouwen, van daar door het geluk haarer lieve kleine Nicht te zullen bevorderen. Verwonder u niet, Mozinge, dat myn' Briev zo wat verward is; myn geest voeld zig eenigfints belemmerd omtrent zaken van zulk een neteligen aart. De Briev myner Aanbiddelyke ,'heeft my belet een zaak ter uitvoer te brengen, die ik als noodzaaklyk hebbe aangemerkt, niet zo zeer met betrekking tot myne eer, want dezelve heeft geenen eisch op die van du Blezy, die 'er maar alléén in behaald is, maar enkel ter handhaving van het recht en de i'oede order. Voor 't overige, zal ik 'er altoos tyds genoeg by. zyn , als de nood aan de man mogt komen, om het uitftel dat ik myne Helena k«me te vergunnen, te herftellen. Ten anderen.befpeur ik eenig voordeel in deze opfehor-. ting; namelyk.dat ik myn Schoonetusfchen I.'DKt>. I» h»ojjj  S26 . «P**8P> hoop en vrees zal houden, al naar zy zig met haar Heer en Meester zal gedragen. Gy zult zo aanftonds zien, of, onaangezien de omzigtigheid harer uitdrukkingen en de fierheid harer fiyl, ik geen reden hebbe om alles goeds van zulk een gunstige omfiandigheid te verwagten, en of ik niet. . . . maar lees, lees, en oordeelt' dan. BRIEV w» Helena anti den Colonel Talbert. Zn de vorige ingejlottn. „ (jy kunt wel denken, Myn Heer, dat ik „-eenig hartzeer ondergaan hebbe gehad,' „ van myne Tante te hebben moeten ge„ hoorzamen; dan haare wil fïrekt my een „ wet, en ik ben verpligt geweest, my „ daaraan te moeten ondei werpen. Hoe „ regtmatig ondertusfchen haare gevoeligheid ook is, het valt verdrietig, dat een' aaak, die in zig zelven niets te beduiden „ heeft, zulk een ernstige keer neemd , en „■de banden eeneraangenaame Maatfchappy „ver-  „ verbreekt: Dewyl echter dit onderwerp # het minst aangelegenste is, zal ik -er my „ niet mede blyven ophouden. Het voorin nemen waarin ik u gezien hebbe gehad» „ en geer.fints myne aandagt konde ontglip„ pen, na 't geene gy zeide en deed, moet „ my in ditoogenblik, alléén bezighouden.' H De rampzalige gevolgen die 'er uit kun„ nen ontdaan, noopen my u te fchryven» •j, zonderde voorafgaande goedkeuring myner M lieve Tante. Zy is-uwe meningen onbewust, „ en ikvertrouw, datbyaldien ze haat bekend „ waren, de vriendfchap die zy haare Neev w ttjcJraagt, haar ongetwyffeld myne han» „ delwyze zonde doen billyken, of misfchiea „ zig zelven geweld aandoen, om u tbt to vreedzame gevoelens te bewegen. Dan „ het zoude te vreezen zyn, of zy u ooit „ zoude vergeven, var. haar In de nood„ zaaklykheid te hebben gebragt, om u tot „ reden te brengen, in een fiuvaJ, waaria „ zy echter het meest beledigt is. En, al f, was het zake, dat zy verwierf, het geen, „ ik wenfehende ben, zy zou Zig daarom „ niet met u verzoenen, als wetende, dat v gy de éénigde zyt die zulk ccn gevakr* „ lyke zaak voor beiden bedoelt, V, „ trien gelukkig genoeg is • dat het rampzai F a' „ lig  lig vooroordeel van het punt van eer, n geene daad vereischt die de Natuur doet „beven, moet men dan nog aarzelen, om „de trotfche hovaardy te verzaaken, welk s een onbedagt zeggen veroorzaakt heeft? „ Het is bekend, dat in die foorten van gedegenheden, den Overwinnaar (nog ongelukkiger dan den Verwonneling, ofn fchoon hy de ftrengheid der Wetten al kan „ontduiken) zig niet kan onttrekken aan „dé wroegingen, welke een heerschzugtig „ gevoelen van medogenheid in zyn hart „ doed ontbranden , en het verfcheurd door „ 't herdenken van het moorddadig fchouw„fpel, waarvan hy den oorfprong en be„ werker is geweest. Van wat al bevoor„ regtingen verfteken hem deze fmertelyke „ nabedenkingen .' Gedwongen om in vreem„de Gewesten herom te zwerven, geban„nen uit zyn Vaderland, van zyn Maag„ fchap, vrienden en alle de geenen die ons „ dierbaar zyn. Hoe kragtlg deze overwe„ gingen ook mogten zyn, zy zouden, ge„ loof ikt geen invloed op uwe zinnen heb„ ben, zo dra de ftem der Fer om wraak „mogt fchreeuwen. Dan, hoe nauwgezet wgy op dit ftuk moogt zyn, Myn Heer, ik s>durf u nochtans zeggen, dat gy geen'het „ mins-  £2f) „minste recht hebt om voldoening te eis« fchen. En al had men u in die ongeluk» kige noodzaaklykheid al gefield, vertrouwd, » dat myn hart gevoelig aan den hoon zou„ de wezen, en my den beledigde volko» „ men doen kennen. Dan gy zyt de gee„ ne niet, Myn Heer, die men gehoond „heeft gehad, en daarom moet gy u het „ denkbeeld der allerftrengften op het ftuk „van eer laten welgevallen, wanneer de „ meest gevoeligften in dusdanig geval, u te „ kennen kwam te geven, dat gy niet te „ verfchoonen zoudt zyn, als gy een zaak „ kwaamt te vervolgen , in welke gy uit „ kragte der omftandigheden, het meeste „ fchuld hebt. Ik beken, gy hebt geen on„ gelyk omtrent de oorzaak van de twist. ,, maar gy had uit agting voor myn lieve ,, Tante, geen deel moeten nemen in 't „ geen een ongerymden iever Myn Heer „ du Blezy heeft doen voorwenden. Ver„ gun my zelf, u te mogen zeggen, dat de „ party die gy ten mynen behoeve hebt ge» „ kozen, een groote onvoorzigtigheid van ,, u was. Misfchien zoude ik in alle ande,, re gevallen 'er mede vereerd zyn ge,, weest, doch in deze maakt zy my bekom,, merd,door degevolgen;die gymy hebt doen P 3 „ duch-  »3» g n er u te verzoe„ nen , om haar Nicht.' v ille. Ik beken , „ dat alle deae tyuelyke voorregten niet „vol-  «g$*#^ 241 „ voldoenende zouden zyn, om de hers„ fenbeelden tebeftryden; welke de gekwet„ fte Majefteit voortbrengt; dan het toeko„ mende verfchrikt en red ons van den rand „ des afgronds , waarin ons al te dikwyls den „ bozen geest der wraakzugt zoude kunnen „ ftorten. Bedenk eens, My Heer Talbert. ,, hoe zeer de laagen die gy bekuipt, uw „ eeuwige welvaart, ( om niet te fpreeken ,, van het tydelyke ) in de waagfchaal zou» „ de kunnen ftellen; dewyl de vooroor- deelen, waarin gy zyt opgevoed, u ge,, bieden het lot te veragten, zo dra 'er de ,, belangen van den Vorst , of die uwer Eer „ mede gemoeid zyn. Welke gevaren voor „ u in het laatfte geval! Zo gy in de vol„ veering uwer wraak eens mogt omko» „ men , is het dan wel te twyffelen , of uwe „ ziel ziet zig gedoemt tot eeuwigdurende pynigingen? . : . . Ach.' ik zidder, myn „ lieven Myn Heer, wanneer ik bedenk» „ dat gy, dien ik beminne als eenenBroe_ „ der, verwezen zoudt worden tot zulk „ een ftraffe, de zwaarfte van alle de gee„ nen die men kan lyden, en daar men „ nimmer van ontheft kan worden. Hemel? „ ban dit verfchrikkelyk denkbeeld uit myne „ gedagten, het bedroeft myn zwak gemoed, ï. Deel. Q „ en  „ en doed my zulke bittere traanen fchret„ jen, als of de zaak dien ik dugtende ben, „ reeds gefchied ware. Ik weet niet waar„ om ik u zo aangekleeft ben, Myn Heer „ Talbert, dan het dunkt my, dat ik u nog „ meerder toegenegen ben , fints alle het » geene ik vernomen hebbe van uwe gevoe„ Hgheid, wegens dat men Helena het vern fchuldigde recht heeft geweigerd te laten „ gefchieden. Ik kan uwe bovenmatige „ nauwgezetheid in dit opzigt niet mispry„ zen, niettemin had ik wef gewenscht, dat » gy °P 'c einde zo veel bedaartheid had „ laaten blyken, als gy by den aanvanghebt „ betoond gehad. Om kort te gaan , dank „ zy den Hemel, de kwaal is niet onge» „ neeslyk, en alles kan nog te regt komen. „ zo wanneer onze Brieven flegts eenige in„ vloed op u hebben. Ik durf van de myne „ niets boopen; wat die myner Nicht bej, treft, ik'wil 'er niets van zeggen. Haar w uitgeftrekt verft'and, verre verheven boven „ 't myne, meen ik dat wel iets op u zal „vermogen; dan, om rondborftig tegen u „ te fpreken , ik maak nog vry meerder ftaat H op uwe gevoelens, uwe menschlievend»' m heid en Godvrugt, dan op al het geene wy s u zouden kunnen zeggen. Stel ons mid1 . Ier-  „ lerwyl gerust, bidde ik u, door een ant„. woord overeonkömfHg onze verwagting.' „ De arme Helenais meêr dood als levendig, „ haare oogen zwommen in traanen , toen „ zy.my de verdrietige omftandigheid ver„ haalde, van welke ik flegts het einde heb„ be bygewoond. Zy heeft wel alles aan„ gewend wat zy kon, om de waare oor* „ zaak van haar hartzeer voor my te ver„ bergen; dan ik weet dat zy u her ind , „ fchoon haare zedigheid haar verbied dia „ zwakheid te bekennen. Ik ben verzekert „ dat zy zo fterk en vry meerder voor uw „ Ieeven bekommert is , dan voer dat van „ de Neev van>Mevrouw de Markgravinne,' „ Haast u derhalven , myn lieven Myn Heer, „ de weltevredenheid weder in ons hart te „ brengen, en maakt flaat op het duurzame „ aankleven van uwe DIenaresfe, de Sacy.n: Te drommel haal, Mozinge, word niet moede; gy zyt 'er nog niet van af: Lees, of liever, verzwelgt het Antwoord, 'twelk ik aan de goedhartige Sacy hebbe gezonden j ik meen, dat ze uwe leeslust waardig is. Q 2 A N Ti  *4* €3**g^ **************** A N T W O 01D van den Colonel Talbert, aan Mejuffrouw de Sact. „ Ik ben levendig getroffen , Mejuffer, „ wegens de gevoelens die gy de goedheid w gehad hebt my te laaten blyken. Zo uwe „ beminnelyke Nicht zig verwaardigthadt'er „ my evengelyks te betoonen, zou ik my „ de gelukkigfte aller ftervelingen durven. „ noemen. Ik gevoel de gantfche uitge* ftrektheid uwer opregte vriendfchap en „ wyze raadgevingen; weëA verzekert, dat „ ik 'er alle agting voor zal hebben, voor „ zo verre de roem van Helena, myne eer, „ en de omftandigheden van zaken het my „ zullen vergunnen. Gy zoudt my onge„ lyk doen, zo gy aan den goeden uitflag „ uwer vermaningen eenigermacen dorst h twyffelen; gy fpreekt als of gy door een „ ftemelfche ftemme gedreven waart. Niet. ,, zielroerender dan de fchildering die gy „ geeft uwer bekommeringen voor myne „ eeuwige welvaard. Ik wil voor u niet „ onyeinzen, dat dit tafereel bekwaam is j, een mensen te verfchrikken, die vatbaar n 'IS  245 „ is voor overdenkingen en het vreezen „ der toekomende (haffen. Om u te overtui„ gen, hoe zeer ik getroffen ben, wegens „ al het geene gy my op dit ftuk te kenm nen geeft, ben ik bereid my te onderwer„ pen aan de vergetelheid , welke gy my' „ met zulk een oprecht Christelyke welfpre. kenheid voorpreekt; ik wil, zegge ik, „ wel vergiffenis fchenken aan den geenen „ die my gehoond heeft gehad, mits even» wel, dat Myn Heer du Blezy recht doet , aan de bovendryvende talenten van Helena. „ Ziet hem te bewegen, van zyn woord te , herroepen by de éérstkomende zitting, , die 'er zal gehouden worden in de zaal , van Apeltes; en, om alle tegenfpraak en , bykomende hinderpalen van zyn kantvoor, tekomen, laat hy eene dier gunstige 00, genblikken waarnemen , waarin Mevrouw ; de Markgravinne zig onder yerfcheide , voorwendfelen afwezig maakt, ten einde , niet in de tegenwoordigheid der gantfche , Vergadering te moeten tekenen. Alfchoon , ik geen getuigen kan zyn van deze on, vermydelyke voldoening,die ik ten ftreng» , (ten wil nagekomen hebben , zal ik my , verlaten op het geen men my zal berig, ten, te wel verzekert,dat gy onbekwaam Q 3 * zyc  „ zyt van my te misleiden, zelf omtrent „ het geene waarby gy het grootfle belang konde hebben. De openhartigheid, waar„ mede gy my uwe grootfie geheimen komt „ te vertrouwen, zyn my een zekere borg „ voor het geloof dat ik aan uwe redenen w moet geven. Ik zal my dan geheel op u „ verlaten, Mejuffef, om du Blezy te brenj, gen tot eene openbaare herroeping van „ het ongelyk, uwe Nicht Aangedaan. Gy „ alléén moet dié netelige taak op u nemen, it 't zou niet voegen, dat Helena 'er zig meu de bemoeide; haare nederigheid lyd zulks „niet, en ik voor my kan het niet doen, „als met de wapenen in de hand, gemerkt „ de omftandigheden in welke ik my be„vinde; daar gy, Mejuffer, die volftrekt „ onzydig in de zaak zyt, alles kan doen „ en zeggen , zonder ergens in betrokken v te worden. Gy zult my misfehien te ge- moet voeren, dat het u by Mevrouw de „ Markgravinne zoude konnen verdagt ma„ken, en haare ongenade u op den hals „laden. Wellieven Hemel! myn waardfie „juffer, wat hebt gy toch te vreezen, in „ de ftaat waarin de zaken zyn? Het hangd „ van Helena af, u een rustig Ieeven te vers, fchaffeni een Ieeven, 't welk niet alleen » be-  » benydenswaardig, maar ook overeenkom„ (lig uwe geboorte is. Ik durv' u het zelve niet aanbieden , zo lang haar lot en „ 't myne niet aan elkander verknogt zyn; ik zoude bedwgt zyii van uwe kiesheid te ku-etfe^i , hoe'.vel gy u nochtans over de' „zaak niet behoefde te bezwaren, gemerkt de neigingen waarin ik opzigtelyk uw lief „ Nichtje ben. Ik ben uwen fchuldenaar , „ en gy zyt myn éénigfte befchermftor en „ voorfpraak by haar in dit verdrietig oogen„blik; waarom zoudt gy dan de aanbiedinM gen myner erkentenis weigeren ? Myne „ agting voor uwe psrzoon, myne min voor „Hdena, zyn dit geene agtbaare titels ge„noeg, die u recht geven op alles wat ik „ bezitte ? Gelukkig, ja duizendwerf geluk„ kig zal ik my rekenen , byaldien ik u bei„ den eerlang myn lot zal mogen zien dee„len, van 'c welke ik weinig werk meêr H make, dan alleen door de hoop van 'er u „ naar mynen wensch bezitters van te zien. „ Maar laas', wie kan de verborgendheden „der Voorzienigheid doorgronden, en wie „ weet wat al hinderpalen my van dit ge„ wenschte oogenblik zullen verwyderen , „ wanneer wy alle drie. ontheven van de „ willekeurige hoogmoedigheden der MarkQ 4 » Sra"  £48 • 413* *m> „gravinne, flegts een éénig vredelievend «en ééndragtig huisgezin zullen uitmaken? „ Gy begrypt wel, dat ik by die werke» „ loosheid niet kan volherden, die men van „ my is eisfchende; noch dat ik myne we„ derroeping kan betragten, dan na eene 5S volkomene voldoening van wegen Myn „ Heer du Blezy. Gy ziet, dat ik niets voor „ my zelven eisfche, maar dat alles om „uwe bekoorlyke Nicht gefchied, om wieti ■» ik alleen ademe. Ik verfoek, dat gy haar ,, daawan verzekert; zy kan over alle het „ myne , ja zelf over myn Ieeven gebieden , „ doch het ftaat niet aan haar, om den ver- metele du Blezy vry te fpreken, van de „ vergoeding van eer dien hy haar verfchul„ digt is. Ik beloove u, dat ik niets zal „ondernemen, voor en al eer ik ulieder „antwoord zal ontfangen hebben; en uit „ het geene uwe Nicht my zal melden, „ zal ik zien, of zy zo veel belang in myn „ Ieeven field , gelyk gy de goedheid hebt „ my te willen overtuigen. Ik verklaar u, dat dezé zekerheid en die uwer ftandvas.,, tige vriendfehap , heel veel op my zullen t, vermogen: Gy behoefde 'er ook niet te »twyffelen, dewyl ik gereed Hond myne » zaak  ^**^» 249 „ zaak met du Blezy te beflegten, op't 00,, genblilc dat ik uwe Brieven omfing, en „ dat onaangezien dit vastbepaald befluit, ,, ik myn voornemen opfchortte, in ver„ wagting van eene uitfpraak overeenkom,, ftig de omftandigheid. Weest vastelyk over„ tuigd, dat, wat 'er ook moge gebeuren, „ gy en de aanbiddeljke Helena, myn lot „ in uwe handen hebt, en daarover kunt befchikken. In welke gevoelens, ik tot ,, myn laatfte zucht onkreukbaar zal bly„, ven , uwen ootmoedigen Dienaar." Den Colanel Talbert. Wel nu, vriend lief, wat zegt gy van dezen Briev? Is ze niet wel ingericht, om de goede Sacy in 't denkbeeld te fterken, dat niets zo vroom en Godvrugtig is als myne gevoelens, niets zo eerlyk als myne neigingen voor haar Nicht, niets zo edelmoedig als myne oogmerken met dezelve, ja zelf, niets zo belangloos als myne bedingen? Ik ben vol ongedult, om te weeten hoedanig Helena myne voorflagen zal aannemen; haare fierheid zal 'er zig zekeriyk door gekwetst voelen, dit verwagt ik , dan haare teerhartigheid zal boven dryven. Herinner u zekere uitdrukking van haren Briev, en Q 5 ver-  «50 vergeet ze zo min als ik; dezelve ftaat met gloeijende letteren in myn hart gefchreven, laat ik ze u eens onder het oog brengen: BySl.lien men u in die verdrietige noodzaaklyk' leid bad gebragt, vertrowxd dat myn bart ge* voel zoule hebben van de belediging. Wil dit niet Zeggen; weest verzekert Tal hert, dat alt men u beledigt badt, ik in uw hartzeer en gevoeligheid zoude deelen? Gy zuit moeten bekennen , myn Vriend, dat, zonder verwaandheid gefproken, ik my bemind mag t ekenen , en alles van het vervolg te hoopen hebbe, dewvl het voornaamlle ftuk waarop men aangedrongen heeft om my tot vreedzame gevoelens te bewegen, beftond, van my aan de eene kant de eeuwige haat der Makgravinne te ctoen duchten, en van de andere kant my te ftreelen met de hoop eener gunstige verzoening. In zulk een geval, zegt myne fiere fchoonheid, zal iic my voldaan gevoelen van myn gedaane (lap.... Ei.' Ei' dat geloof ik wel, myn Aanbiddelyke; gy zoudt in zulk een geval, groote reden hebben van u zelven ge'uk te wenfchen , van het Juk des huwelyks om den hals te hebben gehangen van eenen Talbert, van een man , wiens kop op dit ftuk onverzettelyk is. Neen, neen, myn Waard fte , vlei  / vlei u daar niet mede; nooit^ noch immermeer zal Ut u myne dierbaars vryheid verpanden. Ik wil u niettemin wél in die hoop laten, cm dar het u de oof&n fluit voor de gevaren , welke uwe dou.^d kamt te lopen , en dat, alles wel óverda ;i, ik u anders niet tot myn oogmerk weet te krypen , dan onder den fchyn eener Wettige verbintenis:- \k zelf zoude uwe nederlaag weinig benyden', byaldien uwe eerbaarheid my niet dwong, om al den toeftel tot een eerlyk voornemen te hefteden. Deze redeneering, myn lieve Mozinge, fcbynt zo r^gtmatig, dat b> aldien ik my wilde overgeven aan alle de befpiegelingen welke ze in my doen opkomen, ik den geheelen nacht zoude hefteden om u te onderhouden over Helena, haar Tante, de goede de Sacy, en van my zelven, zonder u nog één woord te zeggen van de deugdzame Eafroftr.a. Wel nu , bewoond zy den Hemel of de aarde? Het geen nochtans op het zelfde zoude uitkomen, door bet gebruik dat gy van uwe hartstogtelykheden maakt. Dan gy begeerd, dat zy zal Ieeven, om het vermaak te hebben, van haar onophoudelyk eene offerhande uwer neigingen te  te doen. Ook bekommerd gy u niet, of haare fchoonheid zal verwelken, mits haar' ziel haare trekken blyft verlevendigen , zy pmgen een gedaante krygen die ze willen. Zie daar eene liefde die drommels klugtig is! zo gy my niet verklaard , door welk een beguigcheling gy u kunt bepalen by een genot, 't geen louter denkbeeldig is, kan ik onmoogelyk geloof flaan aan uwe duure eeden , wegens de zuiverheid dezer verftandhouding. Gy kunt u niet verftooren over myne ongelovigheid, als ik u zegge, dat byaldien ik niet verzekert was , dat ik Helena onmiddelyk zoude bezitten, ik haar geen vier -en- twintig uuren meêr zoude kunnen beminnen ; en dat zo eenig toeval haar on-. voorzienst kwam te berooven van haare perzoonlyke bevalligheden, haare deugd voor altoos by my in veiligheid zoude zyn. Daarom wilt flegts tot ééne zaak overgaan , dewylgy zoo'n vuurig aanklever zyt voor de be^. houdenis dezer fchat: Verkondigt in de epenbaare Nieuwspapieren , dat een zeker Man^ van een zekere verdienste, brandende van liefde en begeerte tot een Meysje van een zeldzame fchoonte, haare ondergang gezworen heeft, en dat 'er geen ander middel aan de-  deze noodlottige fchoonheid overblyft; dan die van zigteverlelyken, een mirakel, veel gemakkelyker te volvoeren voor de Kunst, dan die van de gebreken te verbeteren der Natuur. Beeld , zo gy wilt, haare begaaftheden en de mynen af, op dat zy haar zei. ve in dit fchildery kome te kennen, dan zult gy zien, of zy bekwaam is tot de éénigfte flap die haar kan redden. Ik durve u wel verzekeren, dat, noch zy, noch geen Vrouw ter wereld, haare bekoorlykheden Zal willen verzaken, al ware het dat zy duizend deugden te befchermen hadde, Nochtans, zo myne Heléna, als de uitgelezenfte in alles wat 'er volmaakt op den Aardbodem is, de heldhaftige deugd tot dit uitterfte kwam te dryven ; dat zy haar lelyblanke en rozekleurig vel, een doodverwige gedaante kwam te geven; haare fneeuwwitte tanden zo zwart als kruidnagelen maakte; de glansch haarer oogen verduisterde door een voortdurende flroom van traanen; en dat zy in de plaats van haare fchoone haïren , een hoofdftelfel op zette van paardehair , Wolle garen, doorkneed met pomade en fmeerfel .' O' foei, ik gruw van dit éénige denkbeeld, en zweer u op myne eer, dat 'erniets meêr zoude behoeven» om my voor altyd van baat  854 haar te verwyderen, Beproef dan , zo gy ; kunt. door uwe vermogens ons >het voor- i beeld dezer wonderdaad te verfchaffen; ik < geev' 'er u alle de middelen toe aan de hand , I wel verzekert, dat 'er geene van zal flaa. gen. Vaarwel, Mozinge; geev my haastelyktyding van uw ent wege, doch vergeet my niet j te melden, of men voldaan is van het Schil- 1 dery dat ik u zertde? Ik weet niet, cf ik \ den Hemel mtfet i'a::kcn-, d?n of ik den gee- 1 nen moet vervloeken die u me deze,bood- | fchap heeft belast; dit zai het vervolg ons. 1 leeren. Ondertusfchen ziet. gy , wat fpul 1 bet ons maakt, want het berooft my van 't I genoegen o:n my-.e Schoone te z'en: mis- 1 fchien kan het myne zaaken by haar bevor- I deren. Niettemin meen ik een onvoorzig- 1 heid te hebben beeaan, met haar te melden , I dat ik niets zal ondernemen, vcor en aleer | ik haar laatfte befluit zal hebben entfangen. | fco zy te lang vertoeven, mogt met my te j fchryven , zou ik haar daar toe weeten te noodhaken, mat my by de goede de Sacy 1 aan te melden, welke wezenlyk een braaf 1 Wevsje is; het éénigfte verwyt dat ik haar | moet dóen, is, dat zy te onnozel en te ligt- i ge- .  gelovig is van aart. 'Er (leekt te minder vermaak in om haar te bedriegen; en om u alles te belyden , ik gevoel 'er zelf menigmalen eene knaging over. Waarlyk, het is alléén dit goedaartig fchcpzeltje , die my het gemoed heeft weeten te ontroeren. Zo zy eens by ongeluk my mogt komen tebekeeren, met haar te gebruiken tot volvoering van 'tgeen gy myn verfoetlyk bedryf noemd, het zou my gewis jammeren; want het bezit van Seler.a, dunkt my verkiesbaar boven alle ander geluk. Zo dra zy my zal gefchreven hebben, kunt gy ftaat maken, dat lk u haren Briev zal medelyden Zyt gy niet verheugd, dat ik 'er u het affchrift van zende i Einde van het Eerfte Deel.   D E FRANSCHE P A M E L A? O F D E UITBLINKENDE DEUGD.  *  D E FRANSCHE P A M E E A| OF DE UITBLINKENDE DEUGD, ZO in de gehuwde als ongehuwden staat. Brievswyze Gefcbildert tusfcben twee goede yirienien, in de fma ik v n de Claiisfe , Grandisfjn, en andere foortgclyke GeJcbiedenisfen. d o CP • r Mevrouw R I C O B O N I, Autbear der Brieven van Adelaïde de Sancerre. TWEEDE DEEL. IN 'sG RA V~ E N H A G E, By H. H. van DRECHT» Boekdrukker en Boekverkoper in de Papeftraat, 1787.   DE 2 F RA N S C H E P A M E L Al OF DE UITBLINKENDE DEUGD, Zo in de Gehuwde als Ongehuwdeti Staat. VEERTIENDE BRIEV. Van Myn Heer de Mozinge aan Talbert.- A^oorzeker zal ik altyd behagen fcheppen,; de Brieven van Helena en die, van Mejuffrouw de Sacy te doorbladeren ; de omzigtig* heid van de eene en de welmenendheid vaa de andere, zullen my eenigfints fchadeloos ftellen van de ongerymdheden die ikverpligt ben in de uwen te lezen. Ik kan niet begrypen, hoe gy tot zulke dwaaze verbeeldingen kunt vervallen , wanneer gy bezig zyt II; Dwi., A d<*  de ernftigfte zaken te verhandelen Het onheil van uwen Vriend, de onteering uwer Minnares, de dood van een ander of de uwe, verftrekken tot een fpeelpop uwer fchertzeryën. Ach.' Talbert, ik weet fchier niet meêr wat ik van uw hart moet denken, en vrees, dat het tot de volkomenfte verdorvenheid gedegen is. Hoe! de vriendfchap, de min en de menschlykheid , hebben dan geen vermogen meêr op uwe ziel.' Ik moet zulks althans geloven , dewyl de onverwinnelykfte en allerzoetfie neigingen van de Natuur , u met hunne heilzaame invloeden niet konnen doorgrieven; gy hebt op een' Verfchrikkelyke wyze met myn leed gefpöt, in plaatfe van 'er deel in te nemen. .... Maar waarom u met eenige verwytingen te overladen ? Gy zyt nog ongelukkiger als ik, want uwe ongevoeligheid zal u nimmer van zo veele verdrietelykheden ontheffen, als de daar tegen over gefielde deugd my blydfehap zal verfchaffen. Ik heb, wel is waar, een levendige bekommernis gevoeld , toen ik de laatfte regelt, van uwen Briev hebbe gelezen, by dewelke gv my een ernftig Vaarwel z°ide, en >y my meldde, dat gy u Op weg; ftond te begeven, om uwe zaak met du Bkzy te beilegten; dan uwe fchiely- ■ k*  ke inkeer en volgende Briev, voeden my ' ffiet de hoop, dat gy die zaak, die in haa» ren oorfprong volmaakt belagchelyk en éénig in haar foort is,-niet verder zult trekken, en heeft my eene blydfchap veroorzaakt, die ik niet beter kan vergelyken. dan by die, welke ik gevoeld hebbe gehad, toen ik de herftelüng van Eufrofma hebbe vernomen; O I Ja , myn waarde Talbert, zy herleeft, zy geniet het daglicht, het befchouwen dier gelukzon weder, die haar wel eer zofcho'on .deed fchynen .... Ag.' al te fchoon in myne oogen. Helaas.' zy is voor altoos verüoken van die al te vermogende bekooring. . Maar wat deert my het verlies eens voorregts, *t welk met haare klimmende Jaaren moet afnemen ? Die verwfsfeling kan geenfints myne gevoelens voor haar verminderen, dewyl ik weet, dat ay alle de édelaartlge vermogens haarer groote ziel, tot in den hoogiten graad bezit. Welk een' fchat van volmaaktheden bevat deze weergalooze Vrouw, en ,hue heeft zy zig weeten te verheffen boven .de brooze bevalligheden , welke zy heeft moeten misfen in een'omfiandigheid , waarin de meeste harer Kunne doorgaans een blyk hunner zwakheid geven •' Eufrojina heeft zelf niets eens laten merken, dat zy begerig A 2 was  4 «®**8i» was'te weeten, of haare fchoonheid eenige fmet had gekregen. Het éérfte gebruik dat zy na haare herftelling, van haar verftand heeft gemaakt, is een daad van weldoen en billykheid geweest O! myn Vriend, hoe fterk voelde ik my aangedaan van 't vernaai, 't welk my haar Broeder gedaan heeft gehad van een geval, waarin zy de hooftb rol gefpeeld heeft! 't Is omtrent twee dagen geleden, zeide hy tegen my, dat hy by zyne Zuster in de kamer zynde , zig met haar en haar Egtge* xoot verheugde over haare wonderbaare herftelling. De Gemaal van Eufrofma, tot fchreijens toe bewoogen , wegens het geluk ■van haar aan zyne wenfchen wedergegeven te zien, zeide in de overmaat zyner blydfchap, dat hy een vry aanïienlyke fomme gelds had verordineert, om de herftelling harer gefontheid plegtig te doen vieren in de Kerk der ****, en dat hy ten dien einde de Vader Prior reeds had gefproken , die dit Godvrugtig befluit heel zeer had geprezen. Eufrofma liet hem deswegens haare erkentenis in zeer aandoenelyke bewoordingen blyken , en fcheen in den beginne deze fchikking met haare goedkeuring te vereeren; dan j>.  -^**S^ 5 dan , na een oogenblik overdenkens, verzekerde zy haar Gemaal» hoewel niet zonder eenig hartzeer-, dat het geld , 't welk aan deze Parochie , die zeer ryk was, wilde ge? ven , vry beter hefteed zoude konnen worden , ter vertroosting van eenig behoeftig huisgezin. Haar Ègtgenoot, die een weinig bygelovig is, wierp haar zyne vreezevoor,. dat zulk eene offerhande zomtyds zo behaaglyk aan 't Opperwezen niet zoude zyn , vooral, daar hy het by zich zelven verordineert had, om 'er de wierook der dankzegginge aan de voeten des Altaars voor te branden. Eufrofma daar tegen bezield met een hartelyk gevoelen van Menfchlykheid , wende zulke deugdelyks redenen voor, geput uit den billyken bron zelfs hares oogmerk, dat zy eindelyk alle de geopperde zwarigheden van haar Gemaal kwam te verdryven : Zo veel vermogen en invloed heeft de welfprekende taal van't hart! Zyne toeftemming dan gegeven hebbende, beval Eufrofma aan haar Broeder, dat hy een perzoonlyke navorsfching in de Stad zoude, gaan doen , ter opfpeuring van zodanige lieden , die onder het juk eener wezenlyke elende ziigtende waren, en ze by haar te A 3 bren?  brengen om hun lot te verzagten; eene wel. daadigheid , niet alleen zeer verdienstelyk voor een édelaartig hart, maarten hoogden pryswaardig voor een gevoelig en tedermoedig derveling, die zynen evenmensen zoekt te verplichten. Deze foort van medelydenheid , overtreft verre alle weldoen, dewyl men'er zoude vinden, die in hunne leeftyd meêr dan twintigmalen in openbare gevallen 'er blyk van hebben gegeven. zonder nochtans menschlievend of medelydent te kunnen worden genoemd , in omftandigheden , daar het om de behoudenis van een eerlyk behoeftig en in de diepfte jammerftaat verzonken huisgezin , te doen is. Geloof my, myn lieve Talbert, dat ik my aan zulke befpiegelingen niet zoude overgeven , in 't midden van een verhaal 't welk my zo ilerk ter harten gaat, zo ik 'er niet by beöogmerkte, om u te bewegen , van wat erndiger op dit (luk te denken. Ik meen het onnodig te zyn, om u meerder daaromtrent te zeggen, gy zult my wel begrypen , denk Ik. Dieshalven kan ik den draad myner reden weêr hervatten, en u te kennen geven, dat de navorsfehingen van de Broeder niet vrugteloos waren. Hy ontdekte in een allernaarst yerblvf, veel flegter en wanfehape- ner  <®**^ 7 ner dan de bouwvalligfte b.^erehut, twee afgeleefde lieden, gedompelt in de éleudigfte armoede : deze menfchen , gedrukt door den last des ouderdoms , was hetfchïeronmogelyk, elkander eenige onderfiand of hulp te bewyzen. De Broeder van Eufrofma. vroeg hen , hoe zy zulke hooge jaren hadden kunnen beklimmen , daar zy ontbloot waren van al het nodige tot huu levensonderhoud ? Uit het getrouw dezer noodlottigen, bemerkte hy , dat de man en de vrouw, beide door eene blinde liefde gedreven , of veel eerder uit een kwal} k geplaatste hoogmoed , hunne kinderen eene opvoeding hadden laten geven, verre boven hunne ftaat en vermogens. Het werk hunner handen was hun éénigfte inkomen , en niettegenflaande dit, hadden zy de onvoorzigtigheid gehad , hun zelven geheel uitteputten, om hun kroost de gelegenheid te verfchaffen , van zig te geneeren met veel verhevener en voordeeliger bezigheden dan de hunne, zig vleijende, t' eenigertyd met dezelve de gelukfiaat te zullen deelen , tot dewelke zy getragt hadden hen te doen opklimmen ten koste hunnesbloeds en zweet; dan die hoop was hen te deerlyk mislukt. Van de drie Zooncn die zy hebben , U 'er geen éénige A 4 dis  8 «1?**®» die ze in hunne drukkende armoede te ge. moet komt, maar hen zelf niet willen kennen , dewyl zy zig fcbaamen over het voorledene beroep hunner Ouderen , als zynde de vader een pakkedrager en de moedereen waschvrouw geweest ; oordeelende te hoog in aanzien te zyn gedegen , door dien de oudfte een Commies, de tweede een Notaris, en de jongde een Koopman is. 't Is nu reeds tien jaren geleden, dat zy die ongelukkige Gryzaards niet hebben willen zien: Wanneer zy ze in de Kerk of op ftraat ontmoeten , draaijen zy het hooft om, en ontwyken het Ouderlyke oog als eene fchandvlek. Dan kan 'er wel iets vernederender voor hun zyn , als de droevige omfiandigheid van den oorfprong hunnes levens? Zekerlyk niet, want hoe zeer zy 'er zig aan zeeken te onttrekken, en zig vleijen dezelve voor de oogen van het Algemeen te verdonkeren , hunne fchande en vergryp konnen voor de wereld niet verborgen blyven. De Broeder van Eufrofma, overtuigd van de opregtheid en neerlaag dezer ongelukkïgen, geleide hen by zyne Zuster» en openbaarde al het voorgemelde; die van haar kant Ie-  9 levendig aangedaan van hun lot, en vooral van de ondankbaarheid hunner kinderen» meêr kwam te doen, dan zy zig in den beginne had voorgefield. Na dat zy ze door haar Gemaal, de fomme, gefchikt voor de bewuste Abdy, had doen overhandigen, voegdde zy 'er nog tien Louïzen uit haare goudbeurs by, die zy gefpaard had om 'er eenige Vrouwelyke fouizeryën voor te kopen, welke zy zeide, gemakkelyk te kunnen ontbeeren, willende voortaan nog éénvoudiger gekleed gaan als van te vooren , om te beletten dat men haare leelykte niet zoude bemerken, alhoewel dezelve, volgens het zeggen van haar Broeder,zo groot noch m'isftaande niet is, dan zy zig wel verbeeld. Haar Gemaal kon zig ondertusfchen niet genoeg verzadigen, met het bewonderen harer deugdzame en menschlievenden aart. Zy na^n deze zyne verrukkende bui waar, om hem te bewegen, van deez' goede Gryzen te begunstigen met een klein verblyf, in een huis het welkhy hier omftreeks heeft. Hy bewilligde hier in, terwyl de verzwakte levensgeesten dezer noodlottigen , nauwelyks voldoende waren om hunne erkent A 5 te-  tenisfe uittedrukken, doch waaromtrent hunne gulhartige traanen het gebrekkige kwamen te vergoeden. Eufrofma en alle de om Sanders, ftortte 'er van voldoening: zodanig eene bekooring brengt het voorbeeld en 't bedryf eener goede daad, by de menschlykheid te weeg.' Eufrofma belaste deze Eerwaardlgen , gelyk zy ze noemd, van zig behoorlyke kle.deren te laten maken, die eenigermaten hunne fiaat overtroffen, ten einde hunne Zoonen niet meerder aftefchrikken door hot fchouwfpel hunner armoede,en hen alle vobrwendfelen te benemen, van ze te ont. vlugten. Óndertusfchen verzogt zy ze met eene minzaamheid , haar en misfchieu Helena maar alléén eigen, van haar dikwyls te komen bezoeken, en verfprak ze nog een kleine jaarwedde, om hunne nieuwe ftaat beter te kunnen blyven voeren. Myn' Briev zoude veels te uitgeftrekt worden , byaldien ik u wilde melden , alles wat 'er omging en gezegt wierd, gedurende deze aandoenelykeomftandigheid. Mogt u hart het zo levendig gevoelen, als het myne.'Gy zoudt, wel verre van u misnoegd te  ' II te toonen, my dank weeten, dat ik u over een onderwerp, zo vreemd voor de aanblddelyke Helena als voor u , hadde onderhouden; dan het betreft alléén uw' vriend. Al was het maar om deze enkele reden , gy zoudt niet zonder verongelyking kunnen klagen, over het vermaak dat ik geniet, van u al te wydleoping de dingen te verhaalen die betrekking hebben tot myn geluk en weivaard; dan waarlyk, ik moet van uwe kant «ikwyls vry lastiger verhandelingen lezen; maar behalven dit alles: zo dra uwe vertellingen mybeginnen te verveelen , neem ik het beiluit, van 'er niet op te antwoorden , gelyk ik ditmaal wederom zal doen ten aanzien van de gantfche historie uwer wedervaren met de Markgravinne. Ik befpeur in dien gantfchen handel niets anders, als een mengelmoes van iedele waan , uitfporigheid, hoogmoed en kinderftrelcen , welke niet verdienen dat men 'er zig mede ophoud. Dsn het ftuk, waaroverikgemoedshalve, zo ligt niet heen kan (lappen, is het onguur en dolzinnig befluit van te willen vegten, om daarmede te bewyzen, dat Helena meerder begaaftheden als haar Tante bezit. Maar, lieven hemel! kan 't mogelyk zyn, dat met zulk een doordringend verftand v als  als het uwe, gy de zaken flegts maar van ééne kant komt te befchouwen ? Merkt gy dan het wezenlyke nadeel niet, datgy door uwe roekelooze ftap de goede naam van Helena zoudt aandoen? Befpeurd gy de lasterlyke gerugten niet, welke de eer zoude bezoedelen van die geene, van wien gy hebben wilt dat elk de volmaakte deugd zal erkennen? Zo gy u zo fterk met dit lireeIend denkbeeld koesterd, begint dan met dezen afgod uwer waan te eerbiedigen , dewyl dezelve u doet begeeren, dat men Helena als de deugdzaamfte aller vrouwen zal aanmerken, om daardoor ongetwyffeld de zegepraal te grooter te maken, die gy u zelven komt te beloven. Wel nu! wil dan ten minsten niet tegen u eigen fchaduwe vegten,met haar buiten noodzaaklykheid aan 't verdenken van de, Menigte bloot te ftcjlen; en wanneer eenige ongelukkige omftandigheden u daartoe al mogten verpligten , zoudt gy alles behooren op te offeren, om haren roem, als de dierbaarfte harer voorreg'en, te behoeden en te befchermen. Wie'anders, dan een Minnaar, kan zulk een voorbeeld van tederheid en bezadigtheid geven? Wie anders, dan hy, kan de eer bevlekken.of verluisteren van haar, dien hy be-  bemind? Waarmede zou men Helena niet durven befchuldigen, wanneer men wist, dat hy die haar het meest moest eeren , haar tot een voorwerp van ieders fpot had gemaakt, en zulks om een beuzelagtig tweegevegt, waarvan zy tot de Heldinne ver. (trekt? Neen, Talbert, gy zult zo onbedagt niet zyn, van haar tot die laagheid te verneêren, gelyk zy u zelf op een behendige wyze heeft te kennen gegeven, wel waardig het denkbeeld dat ik van haare zedigheid hebbe opgevat; ten minsten , men heeft Zig nimmer met zo veel befcheidenheid en zo zinryk uitgedrukt gehad. Haar' Briev alléén, had in uw gemoed een gunstige ommekeer moeten maken. Dan ik zie maar al te klaar, dat niets anders bekwaam zal wezen om u te doen afzien van uwe misdadige oogmerken, als haare hardnekkige en onverwinbaare tegenftand; daarom legt haare tedermoedigheid zo veele laagen als gy wilt, misbruikt de éénvoudigheid van de goedhartige de Sacy naar u welgevallen, en verraad de Markgravinne zo dikmaals als gy kunt door een onbefcheidene daad. ik durf my toch altoos vleijen met de hoop, dat de deugd, van gfUva fteeds boven uwe kunfte- na-  naryën zal uitblinken; ja zelf meen ik u tot de overwinning te kunnen uitdagen. Na zulk een verwaandheid van myne kant, begrypt gy ligt, dat ik dubbelt belang hebbe, om ftiptelyk onderrigt te worden van alles wat betrekking heeft tot deze zaak; dus nodig ik u uit, ja fmeek u zelf,-zo 't nodig is, om my een nauwkeurig affchrift.te zen„ den van alle de Blieven van Helena, van die harer Nicht, en van de uwen. met een openhartige bekentenis van alles wat 'er zal omgaan. Ik verwagt deze nieuwe berichten met groot ongedult.hoe ftrydig ook met mynen aart: haast u evenwel van mynebartelyke nieuwsgierigheid te vergenoegen, en laat uwe waarde Mozinge niet lang zugten, hy die u npg altoos van gantfcher harten bemind, onaangezien hy fteeds moet kwynen om de verkeerdheid uwer zinnen Al te gevaarlyk Mensch voor hem die uwe goede hoedanigheden en daartegen over gefielde gebreken kend . : . .! Tedermoedige Helena! waarom kan ik u hem niet vertoonen zo als hy wezenlyk is . . . . ? Boos'wigt! Gy lacht om myne vergeeffche wenfehen , maar beev.' wanneer ik t'eenigertyd meêr  meêr dan te veel reden zal hebben om my te wreken. Als de goede de Sacy in myne plaats was, zy zoude u zeggen, dat de gelukkigen dezer Wereld, de ongelukkigen der toekomftige Eeuwigheid zyn. Op morgen moet ik de twee duizend kroonen inzamelen, welke uwe mildheid verordineert heeft ter belooning der tedere gevoelens van Angelique; dan dewyl alles verkeerd is in één oogenblik tyds, en ongetwyffeld wel voor altoos, zo verfoek ik, dat wat Helena en haar Nicht u ook mogten fchryven, gy my uwe waare meningen laat weeten, ten einde ik u dit geld volgens uwe begeerte kan laten toekomen. Hebt geen bekommernis voor de uitgevoerde last van het Schilderduk. Onzen liefhebber is 'er ten u;tterften van voldaan; hy vind dat Felotte uitmuntend fchildert, en houd hem voor de bekwaam fte zyner Me» dekonftenaars. Zyne verrukkende opgetogenheid , heeft zulk een gewigt aan dit gevoelen bygezet, dat alle onze Landjonkers hem op zyn woord geloven, ztlf zonder zig in eenigerlei maniere op de fchilderkunst te verftaan. Onderdaags was 'er een van / de-  dezelve, dié haast in twist zoude geraakt zyn met een Stedeling, om dat hy wilde fiaande houden, dat Felotte de éénigfte goede Schilder van gantsch Frankryk was; by geluk dat onzen kenner tegenwoordig was by dit gefchil. Hy bevredigde hen, met het doen eener uitfpraak, welke by alle de tegenwoordigen als een Orakel wierd aangemerkt, en onze manhafte kampioenen voldoening yerfchafte: Hy beweerde, gelyk ik hier voren gezegt hebbe, dat Felótte, dé ailernauwkeurigfte tekening bezat, de ervarende in de konst was, en de meeste'iever en frhaak voor de uitvinding Het blyken, doch dat Lelio daartegen zig op het fraaifte koloriet verdond. Of hy wel dan kwalyk geöordeelt heeft, is my onbekend, en myne Landgenoten zo min als my, want zy bezitten geen de minste kennis van die dingen; trouwens, de verbeelding is het al. VYF-  « VYFTIENDE BRIE V. Van den Colonel. Ta lb e r t aan den Heer Mozinge. ÏCom.dat ik u omhelze, myn lieve Vriend, om de juistheid uwer denkwyze: Dit is, zo ik meen , de éérstemaal van uw Ieeven , dat gy gelyk hebt. Gy ftemd dan met my' toe , dat de verbeelding bet al is? Waarom voegd gyn'er niet by: Zy is het, die my met behulp der eigenliefde overtuigd, dat ik wys; ben, en Talbert een zot is? En waarom niet op deze wyze nog vervolgt: Zo het mogelyk ware, my één oogenblik te kunnen onttrekken aan de hersfenbeeldige waan, diemy de voorkeur doed geven aan myne eigen zelfsheid, kan ik niet ontkennen, dat myn Vriend, naar de manier waarmede hy de dingen befchouwd, zoredelykis als ik. . . . Zie daar, zo als een verftandig man redeneert en uitfpraak doet . . . Loop heen, Mozinge, als ik my bemoeijen wilde met ze-, dekundige onderzoekingen , zou ik u wel-, II. Dssi. B haisf  18 haast betogen, dat in deze zo wel als Irï duizend andere omflandigheden, ik uw Meester ben; dan dit is het niet daar het hierop aankomt, ik heb u over een veel gewigtiger ftuk te onderhouden. Gy begrypt zekerlyk, dat het betrekking heeft tot de uitgelezene .Helena en haare zo goedaardige Nicht? Dan, zie daar, alvorens te kakelen over myne hoop en vrees, lees de antwoorden , die men my op myne laatfle Brieven heeft toegezonden. BRIEV van Helena aan Talbert. „'t Is fchier onmogelyk, zig te verbeel„ den, dat men zig vereerd durft rekenen „ met eene gunst en te gelyk zo veel gram„ fchap kan laten blyken. De vervoering uwer éérste uitboezemirfg zoude by alle „ andere gelegenheden myne nieuwsgierig„ heid hebben beteugeld gehad; doch ter „ aller ongeluk komt het. in dit geval op „ zulke ernstige zasken aan , dat ik my in .„ de wree ie n .od.;aaklykheid bevinde, zö" v niet de ongeregeltheid uwer uitdruknn-en  y, te vergeven, ten minsten die te moeten. „ dulden. De belangen eens perzoon, door „ ;e banden van 't bloed en die der vriend„ fchap aan myne waarde Tante verknogt, „ als mede die myner goede naam en faam; „ noopen my tot een antwoord, in een tyd. „ dat Ik by een eeuwigdurende ftilzwygen„ beid behoorde te berusten. Het is nocli „ betamelyk noch édelmoedig van u gehan,', delt, Myn Heer,'een misbruik van zulk „ een ongunhVge toeftand te maken. Ik had „ reden om meerder infchikkelykbeidte ver„ wagten van ierhand, die zig onderdanig „ aan myne Wetten durft noemen ; dan ik „ bemerk, dat wy ons beiden vergist heb» ,,'ben gehad, omtrent het overhaastig oor„ deel dat wy van elkanders gevoelens ge„ ftreken hebben. Gy vleidde u misfchien , „ dat uwe dwaze eeden van eerbied en on„ derwerping in de voldoening myner ei„ genliefde, myn oordeel verblinden en my „ beletten zoude, de hoonende tegerftand, „ die gy aan myne wenfchen bied, tedonr„ gronden ? Keerd weder van dit denkbeeld, „ Myn Heer, de onberade toon waar op gy w het neemd in uwen Briev. laat my geen „ de minste beguigcheling over; ik zie al „ te zonneklaar, dat ik niets van myne beB a ,,'m'id-,  30 «§s**{# „ middeling te hoe-pen hebbe, en dat heft' „ belang myner zaak, flegts een voorwend„- fel is, waarmede gy uwe trotfche gevoe„ ligheid poogt te bewimpelen. Ten ande„ ren, door welk recht begeerd gy dezelve „ tegen myn' wil en dank te befchermen i „ Welke eisfehen hebt gy op my verkregen, „ om u te durven verklaren voor de wree„ ker der onregtvaardigheden die men my „ aandoet? Die, welke gy voorwend om „ uwe onvoorzigtige luidrugtigheid op te fchragen , zyn flegts iedele woorden, aan „ welken ik geen geloof kan geven, zon- der een voltlrekte verzaking van uw oog„■ merk en der heerschzugtige bedingen die „ gy durft eisfehen. Thans ftaat het aan u, rr Myn Heer. om te onderzoeken, of gy „ her ontmenscht vermaak eener onbillyke „ wraak, boven de blyken van vertrouwe„-lykheid, zyt verkiezende? " .Ik befpaar myne Aantekeningen op deez' minznmen Briev, tot een bekwamer tyd, verlangende dat gy het Antwoord zult Ie-zen, 't welk ik op dezelve gegeven hebbe. ANT-r  ar ANTWOORD van Talbert aan Heuna, .Hoe ik.' Ik biede een hoonende tegen, ftand aan uwe wenfchan ? . . . Ach.' He* , Una, kon ik ooit zulk een onregtvaardig» „ heid van uwe kant verwagten ? In een tyd, , dat ik u boven my zelven waardeere, dat , ik myne eer aan fcbandeiyke verdenkingen , bloot ftelle, dat ik myn eigen gevoeligheid , verzake, om flegts uwen roem te hand, haven; dit alles zyn, volgens uwe mee, ning, maar loutere voorwendfelen, waar-» , mede ik myne waan zoek te beglimpen; , Wat moest ik dan doen, ik wil niet zeg, gen, om uwe erkentenis op te wekken, , want gy zyt my die niet verfchuldigt, , maar ten minften om uwe goedkeuring te , verdienen? Gy kryt myne duurde eeden , voor iedele beuzelpraat uit ... . Groote , Goden! gy zyt myn' getuigen, of ik 'er , ooit opregter uitboezemde! Tot welkeen , rampzaligheid ben ik dan verwezen, van , de geene te aanbidden die my veragt ?...., , die my veragt.' wat zegt gy Talbert? zyt -3 w  «2 «P**^ D gy het wel, die u zelven zo verre kunt „ vergeten, van u te vernederen tot dit ontee„ rend denkbeeld . .. ? b Neen , het is de wan„ hoop die my dus verbysterd, en hoe he„ vig myn hartzeer ook is, myne verzugtiu„ gen moeten de geene zelf eerbiedigen die „ naar de genegenheid der aanbiddelyke Ht„ „ kna durven ftaan: Myne murmureeringen 5, moeten zig dan niet uitflrekken over de „ gevoelens die zy my heeft betoond gehad. De blyken van vertrouwen die gy „ my.wel wilt toezeggen, 6! troost mynes „ leevens, ftellen myn hart gerust; dat hart, „ waarin gy als Meefteresfe willekeuriglyk heerscht. O ja, alle de vermogens myner ziel zyn u onderworpen: Gebié" flegts u „ Minnaar, u flaav, tot alles wat fchier on„ uitvoerlyk op deze wereld is, ik ben ge„ reed om het my te onderwinden; ik zweer „ zelf, van u blindeling te zullen gehoorzamen uitgenomen in een éénig ftuk, 't „ welk -my de eer verbied te onderfchryven. ,, Gy weet het maar al te wel, 6 Wreede! „dewyl gy niet alleen vernoegd zyt, van „ de uitwerkfelen myner billyke wraak te M hebben beteugel i, maar bovendien nog f, begeerd, dat ik het recht zal verzaken dat U ik hebbe, om de voldoening te vraagen, •« dis  23 „die uwe glorie my afeischt; dezelve is my „ al te dierbaar, dan dat ik daarvan zoude „ afzien, en zal ze verweeren en befcher„ men ten koste van myn laatfte druppel „bloed, ten koste zelf uwer genegenheid, „uit hoofde, dat zo wanneer ik gedoemt „mogt zyn dezelve re moeten verliezen, ik a ten minsten verzekert kan wezen, van ,, uwe agrng re behouden. Oordeelt dan, „ tot hoe verre my dezelve ter harten gaat, ,, en hoe zeer ik u eerbiedige. Rekend het ,, my alzo niet meêr tot eene misdaar, van „ te willen, dat men u de hulde bied die ,, u toekomt; dit welbehagen is al te onaf„ fcheideiyk van een hart, het welk zo flerfc „ blaakt als 't myne; ja zelf', al waart gy ,, onregtvaarciig genoeg osn 'er u over te ,, beigen, ik begeer dat het gantsch Heelal „ voor u op de kniën zal vallen, ja, ik be„ geer zulks, en ik zal 'er den vermetele ,, toe weeten te dwingen , die u niet hééft ,, willen kennen , fchoon gy de wreedheid „ hebt van te zeggen, dat ik geene eisfehen ,, hebbe, om my tot u voorftander te ver,, klaaren. ... Ag.' Hetena, zyn 'er wel ,, heiliger vqorregteo , dan die de Min ons ,, geven? . . . Doch gy verfmaad de myne, ,, en ik vergeet, dat uw fier antwoord, my b 4 è  al te wreed de hoop ontzegt heeft, die „ ik heb durven opvatten. Ik ben u hatè„ lyk geworden, dewyl ik op 't.punt zynd'e „ van uwe toeftemming, en die uwerwaar- de Tante, te erlangen, om de maat mynes „ geluks vol te meeten, gy u komt aan te „ kanten tegen het éénigfte middel van ver- zoening, 't welk ons konde veréénigen; „ Wel aan, rriyn waardfte Helena iteld nog „ meerdere hinderpalen tusfchen ons, orri „ myne tederheid en onderwerpingte be„ proeven, myne hevige liefde zal de» zelve altemaal overdreven, en gy zult „ bevinden, dat 'er nimmer verliefder Min,, naar was, dan den gelukkigen of ramp„ zaligen Talbert, na dat de befluiten zyn, „ die gy zult goedvinden te nemen. " . . ; Vervolg, myn Vriend, en lees alvorens nog den Briev van de vroome de Sacy, en ziet, of ik geen reden hebbe, 'er meerder mede gevleid te zyn, dan met dieharerfiere Nicht ?  BR IKV van Mejufvrouw de Sacy aan Talbert. .W- lieve Vader! myn waarde Myn ■ Heer, waarom hebt gy aan Helena zo niet gefchreven als aan my; ik wil zeggen, in •„ de zelfde fmaak? Ik ben zo voldaan van ,, uwen Briev, en zy fchynt zo gefloord over de haare, dat ik haast zo,u geloven, », dat een van ons beide zyn vyf zinnen „ kwyt is. Dan het is zekerlyk myn lieve „ Nicht niet, want de Hemel heeft haar be„ gaaft met alle de vermogens die men op ,, deez' Wereld eerbiedigt, en mét alle de ,, deugden , die ons in 't toekomende Iee„ ven gelukkig konnen maken. Het is een ,, voorregt 't welk zy boven Mevrouw de ,, Markgravinne heeft, dia maar een beu- ,, zelagtig verftand bezit, en geen „ Hemel! wat zoude ik daar gezegt hebben? ,, Ik vraag u om vergeving, 6 .'groote goed,, heid, laat myn tong en myne vingeren „ roerloos worden , veel liever dan te dul» „ den, dat ik my aan de kwaadfprekendheid zal overgeven: uwe heilige wet gebied B s „my»  &6 ,, my, van 't kwaad met goed te vergelden. „ Maar hoe bezwaarlyk valt dit in zommi,, ge om Handigheden / Ik ondervind het wel ,, degelyk, myn lieven Myn Heer, in het „ tegenwoordige geval. Myn krop is nog „ vol van het voorvalletje, dat 'er onder„ daags ten uwen opzlgte over 't middag„ maal is gefchied. Wy hadden den Eer„ waardiger Vader Brifaut aan tafel, aan „ wien ik in 't afgezonden gezegt had , dat, ,, hy een goed woord voor u by de Mark. gravinne zoude doen. Dan nauwelyks „ liet zy hem zyne reden, die de menschlievcndheid en de erkentenis hem ingaven, „ ten halven uitfprekeh, of zy antwoordde „ hem, dat O! ik zal mywelwag- ten, de uitdrukkingen te herhaalen, van welke zy zig bediende, toen zy van u fprak. De Eerwaarde Vader was 'er gantsch verplet van: Myn lieve Nicht wierd 'er „ befchaamd over, zy fcheen puur kwaad te „ zyn, want haare handen beefden; ik moet >, ten minsten zulks geloven, dewyl zy ,, fchier alles orrfmeet wat zy aanraakte. „ Mevrouw de Markgravinne heeft het ze„ kerlyk gemerkt gehad, want zy voegdde „ 'er op een' zeer verbolgene toon by; dat wie de party kwam aanteiileven van een j. Man.  „ Man, die haar beledigt had, haar hatelyk ' zoude worden. Helena is van koleur ia „ haar aangezicht verfchoten , op het hooren „ vani deze verfahrikkelyke bedreigingen, ,, haare oogen wierden zo rood als vuur, ,, en ik meen voor de waarheid te kunnen ,, zeggen , dat ik 'er traanen uit heb zien ,, rollen. Wy zwegen altemaal ftil , en ik „ bad den Hemel van gantfcher harten , dat ,, hy my de genade wilde bewyzen, van „ my zo veel vermogen op my zelven te ,, geven, dat ik z.^ude konnen zwygen ,tot „ her end toe. Inderdaat, Myn Heer Tal„ bert, ik verdiende nooit grooter lof dan in „ dit geval, hoewel het my oneindig veel moeite kostte, om myn mond te fnoeren. „ Wy kunnen onmogelykbegrypen, waar„ om de verbittering van de Markgravinne „ zo lang duurt, zy die anders zo ligt be„ daart als zy opftuifd. Bezef dan eens wat ,, het geweest zou hebben, als gy Myn Heer ,, du Bezy tot een tweegevegt had uüge„ daagt; Ik dank den Hemel nog wel dui„ zendmalen daags, voor het goede denk: beeld dat hy ons heeft ingeboezemd ge? „ had, van u te hebben gefchreven ; ik hoop t; maar, dat gy'er niet ongunstig aan zult be- „ ihit-  2* ,, antwoorden. De gevoelens van Godvrugjc „ die gy in uwen Briev Iaat Uyken, doen my „ alles goeds verwagten van zulk een door„ kneed verftand, als het uwe; Ik wil my ,, zeer gaarne met de zorg belasten, van „ Myn Heer du Blezy te bewegen, tot de „ voldoening die gy van hem eisctit; hoe „ vee! gevaar 'er ook voormy in fteekt, van ,, my te bemoeijen met een zaak die Mc■„ vrouw de Markgravinne betreft. Dan de„ wyl ik van alle menfchen hoor getuigen. „ dat Helena vry meerder begaafiheden als ,, haar Tante bezit, kan ik zonder bezwaar„ nis myner gewisfe, deel in de goede Zaak ,, nemen; dieshalven , myn lieven Myn „ Heer, kunt gy verzekert zyn, dat het aan „ my niet zal ontbreken, dat gy de ge,. wenschte voldoening zult bekomen. „ Ik moet u in vertrouwen zeggen, dat „ Helena my verboden heeft, om met Myn „ Heer du Blezy te fpreken; zy heeft my „ verfcheiden zeer bondige redenen geöp„ perd , om *er tegen fe zyn. Voor eerst,.. „ de vrees dat ik hierdoor met haare Tante „ in onmin zou raaken, wanneer zy kwam m te bemerken , dat men haar gedreigt ver» bod overtrad; en ten anderen, de onze- » ker-  » kerheid van den goeden uitflag. Dan ik „ geloof voor 't naast, dat de voornaamfte M reden, eigenlyk haare ftrikte zedigheid is, „ en ook wel eenigermaten de fterke uit» „ drukkingen van de laatfte regels uwer „ Briev; over dewelke zy wezenlyk gefioord ,, is, Tragt haar ter neêr te zetten, en ik „ beloov u van myn kant, dat ik niets zal „ ontzien, om de onderneming te doen gelukken, met welke gy de goedheid hebt „ my te belasten. Gy begrypt wel, dat het ,, onvoorzigtig van_ my gedaan zoude zyn , „om voor myn Nicht te laten blyken, al „ het geene ik u kome te fchryven; zy zou „ het my althans zo kwalyk afnemen , als of „ ik haar een flegte dienst kwam te bewy» „zen; nochtans ftrekt my de Hemel tot ge» „ tuige, dat ik geene andere ais de goede „ inzigte hebbe, en alleen haar geluk en het „ uwe, bedoelende ben: Het zou voorwaar „ een groote voldoening voor my wezen , dat „ ik het bewerkt hadde, en wy ons alledrie „gelukkig mogen rekenen, als wy, gelyk „ gy de goedheid hebt van te zeagen , van ^ het heerschzugtige juk der Markgravinne „ ontllagen waren; want ik moet ü beken„ nen , dat het zo wel myn grootfte vermaak *'als myn grootfte zonde is, de blydfchap. „ dien  3» «gi**^ „ diem ik gevoel, wanneer men haar'maar „ kan bedroeven ; en zekerlyk zal zy ;'ee« „ nigertyd een grievend hartzeer gevoelen, „als zy zal merken, dat ik haare hulp riet „ meêr behoef, en dat gy ons van -haar af „ zult fcheuren door het huwelyk met haar „Nicht. Niets zal fmr meerder fjnt ver„ wekken , dan dat zv geen andere heer„ fchappy als over haare Dienstboden zal „ konnen voeren. Men moet zi> wel wag. fc ten, van haar uwe meningen te ontdekken, „voor en aleer men ("are fop^pmm'nc heeft „ afrevraagt; zy zag liever hare Nich" nim„ mer gehuwd, dan te (temmer in zodani?e „ fchikkingen , die dit Meysje onafhanr/ke„ lykheid zouden maken. Ter aller ongeluk, „ zyn wy zo verre noch niet gekomen, doch „ ik ben intusfehen verheugd van u dit be„ richt te kunnen geven , dewyl 'er zig de „ gelegenheid zo fenoontoe opdoet; gykunt „ 'er uw gebruik van maken , zo dra wy het „ onweer, dat ons van een gefebeiden houdt, „ zullen hebben weeten te ftillen. Ik ver„ lang zeer, dat de kalme rust der vreede op „ deze onrust volge , en gy de weltevredenheid aan ons Genoodfchap komt wederge„ ven , het welke fints uw afzyn fchynt te « treuren. Wy hebben in al dien tyd noch „ maar  j,Tnaar ééne zitting gehad; elk een zag even „ neerflagtig, zommigen geeuwden, anderen, n hoestte en veelen fnooten zig onophoude„ lyk de neus. Waarlyk, de Academifche „Vergadering van Appelles, geleek wel naar ,, een Begraaffenis, beter kan ik het niet E| vergelyken, Myn Heer Talbert. Onze He„ lena was de éénigfte die met een' geheel ,, ftigtelyken aandagt werkzaam was, mid„ lerwyl Myn Heer Lurzel haar, naar myn gedagten, met een al te groote gemeen,, zaamheid begluurde; zodanig, dat, waar ik in de plaats van Mevrouw de Markgra„ vinne geweest, ik hem meerder eerbied zoude hebben ingeboezemd ; dan zy liep ,, drukker als naar eewoonte, hten en weit der, het welk my niet onaangenaam was „ te befpeuren, dewyl zulks Myn Heer dik „ Blezy, gelyk ik hem zal doen opmerken. ,, meerder gelegenheid zal peen, om de | voldoening te agtervolgen, die hy Helena „ verfchuldigt is, „ Ik dank den Hemel, dat al hetrechtaan „ de zyde van dit lieve kind is, dewyl ifc „ my anders zoude fchuldig m-ïken , aan ee„ ne zugt tot wraak, van my met alle deze ,» dingen te hebben willen bemoeijen. Doch, „Va-  „ Vader Srïfaut, die de zaken in den grc-ffd ,, verftaat, heeft my van alle zwarigheden. „ ontheft, hy heeft myn geweeten gerust „ gefield, zeggende; dewyl het algemeen „ bekend is, dat Helena beter fchildert als „ haar Tante, men de weg der waarheid „ moet inflaan, ten koste van alles wat my „ zoude kunneh overkomen: Dst's menfchen „ betragtingen , alléén deaanklevers dér ver„ gangkelyké rykdommen konden wederhouden, maar datdegeenen', die naar de ,, eeuwige welvaard haakten, alles behoor., den ópteöfferen voor de waarheid, dfe ,, naar de gelukzaligheid leid. Ik geev u „ dan te overwegen , of ik, geftigt wordende door de raadgevingen van dien hëiH. „ gen man, nalatig zal konne'n zyn voor uwe ,, belangen te waken , ondanks de vertogen „ van Helena, om my van dezelve te doen ,, afzien? Weest echter niet ongeduldig, zo „ de zaken zo fchielyk niet mogte vorde», ,, ren als gy wel verlangende zyt; wantik „ voorzie , dat ifc vcpligt zal wezen, om my in perzoon naar *t huis van Myn „ Heer Ju Blezy te begeven, dewyl ik hem „ hier niet kan fpre' en, zonder gevaar te. „ loopen , van Hoor myn lieve Nicht befpied ,','te zullen worden. Ik ibidde u , dat gy. ,, haaf'  „ haar een alierbezadigst antwoord laat toe-f komen, zy is zo aantrekkelyk, dat men „ haar wel dient te kennen, om haarnauw,,. gezetheid niet te, kwetfen. Nochtans weet gy zo wel als Ik, dat zy dit ligt ge,, brek door duizend deugden vergoed, en „ dat 'er op den gantfchen Aardbodem zulk „ een volmaakt Meysje niet is, als uwe He „ lena. Schryft haar dan met omzigtigheid , „ berust u op my; en vertrouwd, dat met „ de hulp des Hemels , gy welhaast van al„ le uwe verdrietelykheden ontheven zult H zy». " DE S A C T. Gy ziet wel, myn Vriend, dat ik zorg gedragen hebbe, om in myn antwoord aan myn welbeminde, de raadgevingen dergoedaartige Nicht niet te volgen; ik heb daartoemyne redenen gehad , die ik u eerlang zal openbaaren, gelyk ook de zulken , die my het volgende hebben doen fchryven aan d* Wrokkige Kwezel.  34 <§3**S» BRIEV van Taliït aan MejuffrOutT Dl S A c T. » Thans is het, myn zeer waarde en agf„ baare Juffer, dat ik my mag vleljen in u „ een opregte Vrlendinne te hebben aange„ troffen. Ook kan ik u verzekeren-, dat, ,, na de onvergeiykelyke Hekva, gydegee» „ ne zyt, die het hartelykfte medewerkt „ tot myn geluk. Vond men ooit iemand, „ die zulk een vurig aankleven voor myne „ belangen liet blyken, als gy? Hoe zeer „ voel ik my aangedaan, wegens deze Ie„ vendige zugt om my te verpligten, en „ vooral omtrent de edelaartlge openhartigheid, waarmede gy my onderricht, van „ de verfchillende beweegredenen die uw „ hart bezielen en uw bevreest gemoed ge„ rust ftellen ' WeestNverzekert, Mejuffer, „dat byaldien ik geweeten hadde, dat uw „ gewiste gewikkeld ware in het betragten „van de soede dienften die gy my zoekt te „bewyzen, jj- myn allerdierbaarlle belangen »zoude hebben laten vaaren, veel liever dan  ,j dan dat gy u zelven iets te verwytere „ zoudt hebben. Ik weet al te wel, wat „het een eerlylc gemoed kost, wanneerhet „ zig, 't zy uit zugt of 'r vy uit zwakheid , laat „ medeflepen tot eenige zaak, die firydig is met de gevoelens van eén innerlyk „ deugdzaam geweeten. Maar nog ééns , „ ik herhaale het u , de uwe behoeft niette „ murmureeren over de édetmoedige dienst „ die de liefde tot de billykheid , veel meêr ,•, *dan uwe vriendfchap tot myn perzoon, „ n noopt om my te bewyzen; en 't kan „• in zommigen opzigte ilegts een overmaat „ van pryslyke eergierigheid zyn, die vL „ bewogen kan hebben om zo befchroom» „ delyk de onderfcheidene bewegingen van „ uw hart te ontleden , om aldus de waare „ dryfveder te ontwikkelen, die u doet te „ werk gaan. Ik ben zeer verblyd , moet ik „ u zeggen, dat gy u zelven aan zulk een „ ftreng onderzoek hebt overgegeven, de„ wyl met alle de ftrafheid , waar voor een „ tedermoedige ziel vatbaar is, gy hebtkun„ nen bemerken, dat de billykheid onzer „ zaak, de voornaamfte, ja zelf de éénigfte „ reden is, welke u heeft doen befluiten, „ om onze party tegen de Mark dat het vermaak dezer goede tyditig, hei 'verdriet komt te matigen, 'r welk gy zoudt gevoelen van een verkeerde voorzegging te hebben gedaan, mer my te bedreigen op den toon eener inblazende geest, als dat ik nimmermeer over de deugdzame Helena sal zegepralen. Weg, weg, myn Vriend , zy kan my niet ontfnappen, al was zy nogduizendmalen eerlykerdart zy is; ik ken thans al te wel haare neiging en zwak. rlebt gy die traanen wel opgemerkt, die de goedaartige de Sacy heeft zien vlieren, toeri de Markgravin de Ban heeft uitgefproken gehad, tegen de geenen die myn party zouden willen trekken? Meend gy zomtemets, dat de trorfche toon harer Brièv my heeft kunnen verbloden? Ten anderen, die blyken van vertrouwen , welke zy my verfpreekt, als ik van myne eisfehen wil afzien, geven die niet alles te kennen ? Let nochtans wel op, dat ik in myn antwoord zorg gedragen hebbe, dezelve niet uit bet oog te verliezen;. In tegendeel , ik fpreek 'er nog uitdrukkelyker van als te vooren. Gy begrypt wel, dat daar de ingebeeldheid de éérfte punfteling zo Wel als de éérste dwingeland myner Bekoorlyke is, het zeer lomp "an my gedaan zoude zyn, van my zó blindeling onder haar juk  «13**^ 47 juk te buigen • dit was deszelfs werkzaamheid benomen , en een ondraaggelyke om« ftandigheid voor een heerschzugtig gemoed. Hoe hovaardiger zy is, hoe meer men haar moet ophullen, dan zo dra ze tot deszelfs hoogde trap gedegen is, moet menzebeurtelings bedryden en weder opbeuren , al naar de neigingen harer zinnelykheden zig ftrekken; 't gefchied maar om my meester te maken van haar bövendryvende hartstogt. dat ik haar zal dwingen de wapenen .voor my te dryken. 't Is my niet genoeg, van haar bemind te zyn, zo ik het geweld dier dwingeland niet kan fnuiken. Dan die hartstogt , die alléén myne zegepraal vertraagd , kan zig niet als in een vloed van liefdetraa* nen uitdoven ; dus ben ik verpligt, 'er haar rykelyk te doen dorten, en daartegen weder te troosten, tot zo lang haare fierheid door zulke tegendrydlge belagingen geheel Uitgeput zynde , haar genegenheid de vry. heid Iaat, van zig aan myne blakende vlamme overtegeven. Zie daar de eigentlyke brop dier onduimige vlagen van murmureeringen, bedreigingen- en onderwerpingen. Welke 'er in myn antwoord aan haar voorkomen. Ik verwagt 'er met een hevigongetfttjt haar raadfbefluit pp, ... O ! welk een'  4S fpyt, dat Ik geen ooggetuige kan zyn van de traanen die deze hoogmoedige zal fchreïjen.' Dan de gaedaartige de Sacy, is zulk een getrouwe en opregte Gcfchiedfchryflter, dat ik alles mag geloven wat zy verhaald, 't fs ook niet mogelyk om 'er aan te twyffelen, al's men in aanmerking neemd, de éénvoudigheid waar mede zy verflag van de waarheid doed, al is het maar dat zy van zig zelf fpreekt. Die arme zoete Juffer, die ik tot in haar darmen goed ken, voed dan tot in 't diepfte van haar gemoed, een gevoelige wro* tegen de laaghartige handelwyze der Markgravinne? Welk een' fchat is deze innerlyke vyandfchap voor my Welk eene ontdekking! De Cotomhen, de Newtons, Descarten en andere fchrandere geesten, hebben 'er nimmer zulke gunftige gedaan. Te drommel haal, ik zou figuur* lyker wyze kunnen zeggen, dat deze haat van de Sacy, de waare Peru van myn hart is, van welke ze alle de benodigde onderftand zal trekken, om my ten toppunt mynes geluks te doen flygen. Ik meen dat ik in den Briev, dien ik heden morr/en aan die vroome kwezel heb gezonden, haare wraaklust niet kwalyk hebbe aangeftookt, na alvorens het zegel van goedkeuring gehangen'  49 gen te hebben aan haare gemoedelyke zwarigheden. Ik vLije qy, dat na alles wat ik; haar op dit ltuk gemeld hebbe, men den ie.ver, waarmede zy voor de goede zaak fchynt bezielt te zyn, niet zal komen ontrusten. Niettemin alle deze wezenlyke hoop,' moet ik u betuigen, dat ik fchier van ver. driet fterve, dat ik Helena niet zie. Verheel u, dat ik nauv' lyks een vcet uit den huis'zette, door het gedurig verlangen van eenige tydiug te zullen bekomen : onophoudelyk ftae ik voor de venfterraamen te gluu* ren. Op myn eer, hier ligt meer als liefdein opgefloten. Als ik geloof aan toveryè'n floeg, ik zou voor vast geloven, dat men my eenige minnedrank had ingegeven; want nooit, nooit gevoelde ik iets diergelyks, als het geene my thans; kweld: Ik tril, ik beev, het hars klopt my, wanneer ik dé knecht van Helena zie komen; ik kusch de Brieven . . . . Ei! ftil eens, het is volftrekt nodig dat ik haar Afbeeldfel hebbe.. Welk een fraaijen inval! 't Is een nieuw voordel dat ik de befchroomde de Sacy wil doen;zjr moet een middel zoeken om bet my te bezorgen , of maken, dat ik met myn Aanbid» II. Deel . D de;  delyke fpreke, O.' was ik eens zo gelukkig van haar by my te hebben! Meend gy dat zy by my zal komen , gy die een liefhebber van voorzeggingen zyt? Haar agtbaare Nicht moet haar ter goeder trouw vergezelfchappen; ik heb zo veel heusheid en omzigtigheid getoond omtrent de gelegenheid en plaats der zamenkomst, dat zy myneSchoone, durve ik wedden, zal aanzetten , om my deze gunst toe te ftaan. Waarlyk, het geen my in 't midden myner ongeduldige vervoeringen nog troost, is, dat nimmer befchermeling in gelukkiger omftandigheid was, dan ik my bevinde : Myn befchermfier ftaat op een en dezelfde tyd haare haat en haren Weldoener ten dienst te ftaan; want zy merkt my reeds op dienvoet aan. Ik heb haar half te verftaan gegeven, dat ik haar een jaarwedde van tweehöndert Zouïzen heb toegedagt, zo dra ikaan haar beminnelyke Nicht zal verbonden zyn. Zy heft haare oogen en handen Hemelwaarts, zo dikwerf als ik 'er haar van fpreek: zy maakt veele diepe buigingen, en zegt my , dat ik het grootmoedigfte mensen des werelds ben, midlerwyl ik haar (taande hou , dat zy het verdienftelyk(te Meysje van den gantfehen Aardbodem is; hoewel ik'er bin-  binneos monds byvoege, dat zy te gelyk de ligtgelovigfté is aller Vrouwen. Wy bedriegen ons geen van beiden aangaande het de- kbeeld-dat wy van <.-lkander voeden. Het ware te wenfchen, dat elkeen, en vooral gy Mozinge, my zo veel recht liet wedervaren , als deez' goedaartige Kwezel doet* maar gy fchept uw grootfte behagen , om my te befchamen door gedurige verwytingen, uit bevreestheid zekerlyk, dat ik my al te? zeer mogt verhovaardigen op myne uitmuntende hoedanigheden. Zo dit 'er de beweegreden van is, belyd my zulks rondborstig, dan zal ik gedult nemen met uwei eeuwigdurende Predikatiën; die hoe langs hoe uitgebreider ftaan te worden, en bygevolg meêr verveetenJer dan ooit, nu gy geen bekommernis meer hebt voor 't Ieeven van uwe Eufrofma, en misfchien meêr begeertens, dewyl gy my verzekert, dat zy leelyk is geworden. Het geen my hieromtrent verbaast, is, dat uwe deugd thans een veel ftuurfer gedaante als ooit ftaat aan tt» nemen, dewyl uw hart de zegepralendeaanvegting niet meêr te beftryden zal hebben, om het genot der bekoorlykheden eene* Schoone te bedoelen.' D i Ie*  5z «U**^ Bewaar; Bidde ik u, tot nader fchryvens' d3 twee duizend kroonen die gy voor my ontfangen hebt, ik kan my voor het tegenwoordige met deez' zaak niet bemoeijen ;' ten anderen is het noch niet vast bepaald , of ik met da Blezy iets te doen zal hebben , dan niet; dit zal afhangen van de antwoorden die men my zal laaten toekomen , want die ftaat Van twyffelmoedigheid en werkeloosheid begint my kragtdadig te verdrieten. Dan, dewyl het heel ligt kön gebeuren , dat'onaangezien de onbedrevenheid mynes' vyands, het lot my tegen liep, bevestig ik u by dezen myne gemaakte fchikkingen, ten opzigte van'Angelique; dit arm klein fchepzeltje hóud niet" op met veel hartelykheid van my te fpreken. Bruno is niet minder als voorheen op haar verzot; hy doed my deswegen allerhande vertelseltjes, die my' öp andere tyden heel zeer zouden vermaken; maar te drommel ö neen, het is de Liefde die my zo fterk heeft overmeesterd, dat niets my ter harten gaat, dan het geene betrekking tot Helena, heeft. ... O!, het aanbiddénswaardige Meysje! Ik zou duizend voorfpoeden, ja duizend leevens willen geven, om haar flegts één enkelen dag te bezitten, ZES-  53 ZESTIENDE BRIEV. Van Mozinge aan Talbert. K an het mooglyk zyn, Talbert, dat gy met zulk een groote begeerte om Helena te bezitten, en daar het u zo gemakkclyk valt, om u zelven voor altoos dat geluk te befchikken, gy u van de afïchuwelykfte, en met zo veele tegen (hevigheden vermengde middelen, bedient ? van welk een boozen geest zyt gy dan bezeten, dat u naar iets doet tragten 't welk fchier onmogelyk is ? Ach! hoe zeer beklaag ik u, byiildien gy niet gelukkig kunt zyn, dan door de onteering uwer Minnares! Welke doodelykc werktuigen zyn dan de groote goederen die gy bezit, in uwe handen geworden, dewyl ze enkel (ïrekken om u te verftouten in uwe aanllagen, en u ongevoelig te maken voor a'le eerlyke en lydelyke vermaken.' Droevige gebruiken van de onnoemelyke Rykdommen, van welke gy maar al te vroegtydig bezitter zyt geworden! Wars van fint/ D 3 zq  54- zo veele paren alles naar uwe wenfchen te ïien buigen, blyft 'er niets anders meêr overig 't geen uwe zinnen kan flreelen, dan de ondergang van een wezenlyk deugdzaam Meysje, Was het nog maar, dat gy in 't ftuk van verleiding den gewoonen ilenter der verliefden volgden,gy zoudt minderbehaagïykheid vinden in uwe godlozen toeleg. Tot hiertoe had ik flegts eene verbystering van zinnen in u opgemerkt, dan thans fiae ik verbaast van de menigte ondeugden, die geleed daan om u hart te overweldigen. Voorheen waart gy openhartig, nu zyt gy geveinst: gy waart opregt, nu beftaatgy valsch: wel eer bezat gy menschlykheid, nu ftaat gy een wreedaart te worden; want de traanen , die gy u voor.'teld de rampzalige Helena te doen fchreijen, vallen veel fmertelyker dan de prikkelen des doods, voor zulk een tedermoedige ziel, gelyk de haare. — 't Misbruik dat gy maakt van de ligtgelovigheid en bereidwilligheid van Mejufvrouw de Sacy., is allerverfchriklykst. Het masker van GodVrugt en deugd, waarvan gy u voor haare oogen bedient, is eene dubbelhartigheid die geen eerlyk man past; en zonder de nauwe vriendfchap dien ik u toedraag, en my op eenige gunftige verandering in uwe zeden doed  doed hoope'n, zoude ik alie gcmeenfchap affnyden met zulk een eervergeten mensch, als gy my toefchynt te willen worden. Dan ik moet u zeggen, dat, ondanks het 011weerftaanlyk aankleven, 't welk my ver* knogt houdt aan uw hart, dat ik altoos gemeend hebbe voortreffelyk goed te zyn, ik zoude vreezen, dat gy nog duizendmalen boozer zoudt worden, byaldien ik u kwam te verlaaten. Integendeel, ik fchep beha« gen van te geloven , dat de gewoonte ea de benodigtheid waarin gy zyt, van my rekenfehap van alle uwe daaden en bedryven te gevet), een breidel is, bekwaam om u te beletten , van tot een al te verregaande verbystering van zinnen te vervallen. Ik ben ten uwen opzigte, gelyk die ongelukkige Vaders, die altoos nog hoopen, van hunne kinderen door zagte toegevendheid en vermaningen, op den goeden weg te zullen doen wederkeeren. Wee u, myn lieve Talbert r zo wanneer gy zulke gevoelens voor verveèlende Predikatiën uitkryt! Ik zöude 'er om zugten , en 'er u niét meerder van fpreken , begrypende, als gy ongevoelig aan de zuiverde kentekenen myner vriendfehap zyt, myne D 4 ver-  $6 *1S**^ 'vermaningen maar zouden (trekken, om (toffe aan uwe fcherrslust te veffchaffert'. Die, welke gy omtrent d" tegenwoordige gefteltenis van myn hart ocffend . zy zo flegt als onbetamelyk; doch ik heb ongelyk van 'er mv ovr;r te verftooren Het is de eérftemaal niet, datgy den fpot 'met wezenlyke zaken dryft. De teugel die ik aan myne rampfpoedige neiging hebbe gelegt, verzwaren meêr dan te veel de losbandigheid van de uwen; dit heeft de helfche boosheid u ingeblazen, van aan de misvorming v.m £«frofina, de zuivere inkeer myner gevoelens toe te fchryven. Doch weet, dat zy thans nog fchooner is dan alle de Vrouwen in onzen gantfchen omtrek. Heeft zy eenige zo fchynende behaaglvkheden verloo-en , zy is daarom nog altoos even bevallig, als ik myn Schoonzuster mag gelooven, die haar gezien en my verzekert heeit, dat de regelmatigheid harer trekken geen het minste letfel hebben geleden Dan laat ik af- ltappen van deze verhaalen, zo ik my fchootvry wil ftellen voor uwe verkeerde opvattingen. Waarlyk, ik weet fchier niet meêr waarover ik u zal onderhouden! Zeg Ik u iets, 't geen de reden en myne pligt .my ten behoeve van Hrfena gebieden, ftraks kryt  57 kryt gy my voor een lastige Preekvaêr uit. Sp ,'2k ik u van de goede werken van Fa* jrtfma , gy beweerd, dat het maar een voorwra iTel is , om myr teêrgevoelig hart re vernoegen. Helaas! wat blyft my dari overig om u te verkonden , daar gy my door •uw bierten de vryheid beneemd, om te praaten van de twee voorwerpen die my het vaardigde zyn ? Ik zoude my eenigermaten kunnen troosten van deze drenge onthouding, als ik dikwyler gelegenheid hadde, u dergelyke gevallen, gelyk die der bewuste Gryzaards , te mogen mededeelen. Het komt my voor, dat gy hunne zaak zeer wel gevat hebt; het belang dat gy 'er in field , heeft my traanen van blydfchap doen Horten, dewyl ik bezefte, dat met zulk een goed hart, het onmotrelyk was , dat gy altoos ondeugend op 't duk der Vrouwen kost zyn; aan welke Kunne wy, in 't voorby gaan gezegt, meerder opregtheid moeten toefchryven , dan aan de Mannen, al was het maar in aanmerking van V'*ï~.^ . • .' " Wat (preekt gy van beproevingen ? . . . , Ach.' al te fiere H'lena! weet gy dan n!et, dat het maar alleen eenen T-0>ert betaamd , om die te werkftelligen op een hart zv te? dermoedig en ontbloot van ondervinding als hét uwe ? ■ Hoewel dezen Briev u niet in den grond,, je zaak, rakende du Blezy, opgeheldert, heb iku dezelve nochtans het alleréérst'voorgelegt, wyl in allen gevalle, myn Bekoor» lyke den voorrang moet hebben. Vervolg dan met lezen, en ziet myn Antwoord, daarna zult gy meerder weeten. BRIEV  BRIEV van Talbert aan Helena. „ (jy begrypt dan, Mejuffer, dat ik reden „ hebbe van voldaan te moeten zyn ? Ik zal „ niet murmureeren tegen zulk een von„ nis, uit vreeze van u te mishagen ; ik „ zal zelfs met u toeftemmen , dat ik in ee„ nigerlei opzigte te vreeden ben wegens „ de handelwyze van Myn Heer du Blezy, „ Maar zyt gy vergeten, dat de veragieiyke „ ballingfchap, waar toe ik verwezen ben „ „ zyn werk is ? Dat hy alléén de geene is. „ die de gramfchap uwer Tante ontfieekt en „ gaande houdt? Dat zonder de flegte dienst^ bewyzen van dien verwaten mensch, zy „ my reeds eene onbedagtheid zoude heb„ ben vergeven, die de liefde tot de waar„ heid my heeft afgeperst ? Moest eene édel„ moedige vergetelheid, de fchande niet uit- wisfchen der hatelyke verweering , welke) „ uwe hand heeft gewrogt ? Kan ik in koe„ len bloede het ongelyk verdragen dat men „ my aandoet, die vernedering lyden waar» „ toe men my zoekt te doemen? Knut gy li. Deev4 E »van.  C6 „ van my eene bezadigtheid eisfehen, die het \ menfchelyk vermogen te boven ftreeft,, | „ zelfs dat van myn teêrgevoelig hart, dat I M van liefde en hartzeer verteerd wordt, „ daar ik van uw byzyn geheel verbannen „ en verdoken ben ? O! myn tweede Ieeven , » zult gy de firengheid dier al tewreede wet 3» riet verzagten, en begeerd gy, dat ik in » de bceijen eener flaaffche verwerping zal „ omkomen ? Ach •' zo ik naar de vervoerin■n gen van myn verliefd hart wilde luisteren t „ zoude ik aan uwe voeten ylen. Hemel l „ waarom vereenigen zig alle 's Werelds „ rampen niet zamen, om zig tegen myne „blakende verlangens te verzetten.' Waar„ om , 6 Goden .' (lorten alle uwe donders niet „op my neêr, en verpietten my! Duizend „ leevens zoude ik voor één enkele opflag „ uwer oogen willen verliezen! Het is om „u, aanbiddelyke Helena, om u het verdriet „ eenerongenade te fpaaren; dit alléén maakt : „ my bekwaam rot zulk een' offerhande. Ik | „zal niet tragten, om u zonder uwe goed- I „ keuring te komen zien . ; . Kan deze on- I „ derwerpelykheid u eindelyk behagen, en j „ zal uw teder medelyden nieis bewerken , 1 „ ten behoeve eens ongelukkig Minnaar, die j * zyn welvaard voor uwe rust opöfferd? Ze? f:  „Zeg eens, myn waardfle, mag ik hoo„ pen , dat wel verre van een misbruik t«f „ maken van myne onderwerping, gy dezelve „ eens door een uitmuntende dienst zult ver„ gelden ? O ja, ik heb reden om het te verS) trouwen, want ik kan niet denken, datgy „ ontmenscht gezoeg zoudt zyn, omtedul„den, dat de wanhoop een hart zal over„ meesteren, 't welk u aanbid , 't welk al„ leen ademt om u te beminnen ... ? Doch „ met welk eene hoop, vermetele daar ik „ ben, dufve ik my vleijen? Vlied van my „ weg, al te verleidende dwaaling, en wilt „ my door uwe ftreelende beguigchelingen ; „ de wreedheid niet onttrekken van haar, „ wien de Min tot fcheidsman over myn lot „ heeft gefield; laat men my geheet ter ne„ derilaan, door het doodelyk Vonnis té„ gens de tederfte myner wenfehen uitge„ fproken. En gy, wreeddadige Helena,vól„ voerd het medogenloos opzet dat gy hebt, „ van myn hart aan de pynbank der beproe„ vingen overtegeven; ik ftem zulks toe , „ gy wilt het, ik weet flegts van gehoorza„ men. Dan daar is 'er een, die my zeer „ duur zal betalen de afgrysfelyke toeftand ' „ in welke ik alleen door de fchuld vaneen „ laaghartig vleijer ben geftort. Het is geE 2 ,,' daan»  68 ^**8^ „ daan, Mejuffer, mynbefluit is genomen; „ ik zal my onderwerpen aan de Wetten „ die gy zult goedvinden my voor te fchry„ ven. Maakt een onbepaald gebruik van ,, het vermogen uwer aanbiddelyke bevallig„ heden, zy hebben een volfirekt gezag op myn gepynigde ziel verworven, dewyl de „ grootheid myner liefde my voor altoos ,, tot de nedrigfte uwer llaaven heeft gemaakt, Wagt u evenwel van te geloven , dat daar „ ik zo vrywillig onder het juk uwerftrengheden kome te buigen, ik lafhartig gènoeg zal zyn, om den misdadige verdef,, ger van myn geluk, ongeftraft te laten. Neen, ik zal hem zo lang vervolgen, als ik van de genoeglykbeiJ myns leevens verfto,, ken zal blyven. U te zien of te derven,is „ myne eenigde wensen .... Ik bedrieg „ my, ze is myn éénigde niét. Ik verlang ,, vierk'.lykom u te behagen: Wil my daar,, toe mi-U'elen verfchaff n , en gy zult zien , „ of ooi) Minnaar verliefder was , als uwen ,, getrouwen Talbert Zonder eenige aanmerkingen op deze twee Brieven te maken , Mozinge, doorbladert flegts die van de goedaartige de Sacy, die my terzelvertyd met die harer fpytige Nicht, is ter handen gefield geworden, BRIEV*  «2 BRIEV vin Mejuf/rouw de Sacy aan aen Cuionel Talburt. »i De Hemel zy gelooft en gedankt, Myn ,, Heer/ Ik ben grotelyks verblyd , van ein» „ delyk in myne Onderneming te hebben „ gedaagd. Die zelfde Hemel heeft myze» keriyk daarin onderfleund, dit Ivd t;een „ tegenfpraak, want zonder deszelfs hulp, « 's het menfchelyke Schepzel te onvermo„ gend; dan men fmeekt hem nimmer te „ vergeefs, wanneer men hem uit 'sharten „ grond aanroept. Dit ondervinde ik pp „ een' zeer vertroostende wyze, hoewel „ bitter bedroeft wegens de hoonende ge„ fprekken van Mevrouw de Markgravinne.. „ Zonder deze nieuwe lastertaal van harent* vvege, zoude myn hart op dit oogetiblifc „ een al te voldoenende gelukzaligheid ge„ nieten ; het geen ons te klaar overtuigd, „ myn lieve Myn Heer Talbert, dat'ergeen , volmaakt geluk hier beneden is. Alles „ is verflaafd aan een lastige verwisfeling; „ men kan de kelk met honing niet aanzyn ne lippen zetten , of men vind 'er den E 3 bit-  7o ' „bitteren alfem in. Gy, Myn Heer, on„ dervind het aan u eigen zelven , gy die „ met alle tydelyke voorfpoeden zyt over» , ftroomd; nochtans belet het niet, dat gy " daarom ten prooi der hevigfte droefgees„ tigheden legt, gelyk ik reden hebbe van " te geloven, dóór het geene gy my we^ gcns uwe wanhoop hebt gemeld. Myn geheel e ligchaam heeft gebeeft, toen ik * uwe laatfte regelen kwam te lezen. De " verfchrikkelyken Eed, die gy met be" trekking tot Myn Heer du Blezy gedaan " hebt, veroorzaakte my zulk een geweldi" ontroering, dat ik my op ftaande voet tot * zynent begaf, zonder iets tegen myne " Nicht van te zeggen. Ik vond hem ter " aller geluk zeer verbitterd tegen Mevrouw " de Markgravinne , dewyl zy hem daags " te vooren , wakker had doorgehaald over zyne zugt tot het fpel, daar hy oneindig " veel in verlooren had, zelfs het geld 't ]) welk zy hem had gegeven om een Aha Viva voor te kopen, want, onder ons " gezegt, Myn Heer Talbert, die Neev kost "de Markgravinne alléén, veel meêr, dan " Helena en ik te zamen, hoewel zy de ont^ aardheld heeft van te zeggen, dat ik haar »tot last verftrekke. Byaldien gy alles wist, „ gy  a gy zoudt wel zien, dat ;k de teering in „haar beurs niet breng. Om kort te ?aan, „ ik fmeek de Hemel.dat hy my langkmoe„ digheid en geduït wil verleenen, rot dat u het hem behaage, om de bitterheid van » myn lot te verzagten. „ Ik gebruikte tot voorwendfel van mytr » bezoek by Myn Heer dm Blezy, de versi koeling die ik "gemeend had te bemerken , „ tusfchen Helena en hem. Ik onderhield »hern over 't geval, 't welk gelegenheid n gegeven had tot de twist tusfchen u bei„ ien. Hy beleed my, en zulks om dat' „ hy nog in een geweldige gramfchap was „ over de verwytingen van daags te vooren;„ hy beleed my, zegge ik, dat het gefchil„ dert Borstbeeld wezenlyk van Myn Heer » Felotte was, en dat het hem fpeet, in on» ëenigheid geraakt te zyn met twee per» zoonen, dien hy hoog fcharte, en wel „ om iemand , die 'er hem in geenen deele „ dankbaar voor was. Ten uitterften in myn „ fchik, van hem in een' zo gunfiige ge„ fteltenis te ontmoeten, zeide ik tegen „hem, dat de liefde tot de waarheid, alle „ andere redenen moesten opwegen: Dat »ik, in zyn' plaats zynde, aan Helena het E 4 „ recht  72 t zien mislukken, deed my by de flilzwygendheid berusten. „ Gisteren avond begaf zy zig vroegtydig „, naar haar ilaapkamer, onder voorwendfel, ,i van onpasfelykheid: omtrent middernacht Es kwam  74 «§«##8S> ,, kwam ik by haar en vond haar bezig met ,, het tekenen van een Borstbeeld , waaraan ,, ik haar meermaals over dag had bezig ge» zien. Ik vroeg, of zy het niet te voor,, fchyn zoude brengen ? Zy antwoordde „ my, dat zulks haar vrornemen was, zo dra het voltooid zoude zyn. ik weet „ niet of zy den gantfehen nacht heeft toe„ gebragt om het afte werken, dan dit is „ zeker, dat ik haar van daag zeer afgemat ,, heb gevonden , hoewel zy inderdaat haar ,, kunstftuk in de Zaal heeft gebragt, dewyl ,, 'er Vergadering was ; terwyl op de éér„ fte verdwyning van de Markgravinne uit „ het vertrek, Helena haar Schildery aan „ Mevrouw de Prefidentfe , die , gelyk u „ bewust is, naast Myn Heer du Blezy is t> gezeten, heeft aangeboden , aan wien zy „ vroeg, wat zy 'er van dagt ? Myn Heer „ du Blezy heeft het hierop, bekeken; en „ heeft met groote blyk van verwondering uitgeroepen, dat hy nimmer overheerly„ ker tekening had gezien ' Ik herinner my „ alle de bewoordingen niet, van welke hy „ zich bediende om zyne bevreomding uit„ tedrukken; dan het geene my niet ont,, fnapte, is, dat hy gezegt heeft, dat de „ vermogens der Markgravinne, op geen ,, dui-  duizend mylen naby die van haar Nicht „ kwamen , en dat hy eene voldoening aan „ Helena verfchuldigt was, wegens het ont, gelyk haar aangedaan, door een vooroor» „ deel, waarvan hy het misverfiand erken,, de. Elk een heeft hierop de goedaardig- heid zyner inborst geprezen, en het recht „ dat hy myn lieve Nicht liet wedervaren. 5, Myn Heer Lurzel, die een vriend van „ hem is, kwam hem te omhelzen ,en zyn „ Hofby Helena willende maken, begeerde „ hy , dat men by de éérsikomende zitting, „ een Lauwerkroon moest fchenken aan „ haar, die in deez' voortreffelyke Kunst „ den prys behaald hadde. Myn beminne„ lyke Nicht, die, hoe meêr zy geprezen ,, wordt, hoe zediger'zy is, heeft zeer „ ernftig te verftaan gegeven, dat haar geen „ grooter hartzeer konde aangedaan wor„ den , dan haar door openbaare glorieteke„ nen, die zy niet verdiende, van haare ,, medeleden te onderfcheiden. Dan Myn ,, Heer du Blezy viel haar in de reden, met ,, te zeggen, dat zy boven alle flrelende ,, vleijeryën uitmuntte, en bekennen moest, „ dat Myn Heer Talbert gelyk had gehad , „ van zulks voor de gantfcbe Vergadering „ ftaande te houden> en dat hy een diepe „ ken-  76 CS**^» „ kennis moest bezitten, dewyl hy haare „ bekwaamheden zo kiaar had weeten te „ onderfcheiden. Myn Heer Lurzel fcheen eenigfints misnoegd over dit gezegde te „ zyn, en ftond hem, ik weet niet wat te „ gemoet te voeren; dan de terugkomst „ van Mevrouw' de Markgravinne , flopte „ hem de mond, en kwam het gefprek van onderwerp te verwisfelen. ,, Zo dra de zitting geëindigt was, is Myn „ Heer du Blezy te gelyk met het Gezel„ fchap opgerezen om te vertrekken, en „ groette zyne Bloedverw ante met een if mokkende houding. Zy gaf hem een te„ ken; om te blyven; doch hy veinzende ,, zulks niet te bemerken, is zy verpligt ge„ weest hem terug te roepen, en heeft hem „ mede in haar kamer genomen. Ik heb „ vervolgens geld hooren tellen, en een ,, kwartieruurs daarna, heb Ik myn Myn „ Heer du Blezy met een vrolyk gelaat zien „ vertrekken. Ik wilde hem myne blydfchap en erkentenisfe doen blyken, we„ gens het geene hy gedaan hadde , maar ,, hy heeft zyn aangezicht hier op in een „ ernftige plooi getrokken, my zeggende, „.van wel zorg te dragen, dat Mevrouw de „ Mark-  ;» Markgravinne niet te weeten kwam , het ,, geene 'er gebeurd was , alzo hy zig dan „ een bedurven man konde rekenen, en hy „ het ook op my alléén zoude verhalen. Ik ,, geloof werentig', Myn Heer, dat de Be. mei het my ingegeven heeft, om van het ,, gunstige oogenbiik hunner onëenigheid ge,, bruik te maken, want tegenwoordig dat n zy weder verzoend zyn, zou het niet ,, mogelyk meêr wezen, om hem over te „ haaien tot het geene de billykheid van hem „ zoude vorderen; en om u alles te ze-gen, „ wat ik van hem denk, zo dunkt my, dat „ hy jaloersch is geweest van de gunst „ waarin gy by de Markgravinne geftaan hebt. „ en zekerlyk zo lang hy kan, zig tegen „ uwe onderlinge verzoening zal aankanten f „ doch Vader' Brifaut heeft my gezeid, dat „ hy het ftuk van Godsdienst by haar zal la,, ten gelden . om haar te bewegen , van u „ vergiffenis te fchenken. Daarom , myn „ lieve Myn Heer, matigd een weinig uw „ oplopenden aart, en maakt 'er ftaat op , h dat ik njyn uitterfte best zal doen, op dat gy eerlang het geluk moogt genieten „ van myn lieve Nicht weder te zien. " „ De wyze bedenkingen dje gy maakt, „ aaa.  78 ' „ aangaande de onderfcheidene wegen dfe 5, wy daartoe zouden kunnen indaan, heb„ ben my zo voldoenende gefcheenen ;dat, ,, byaldien de zaak van my afhing, gy reeds „ op morgen uw wcnsch zoudt bekomen ; „ dan, beha'ven dat het ons onmogelyk is, om alléén uittegaan zonder kwaade gedagten te geven, twyffel ik, of Helena, on„ aangezien myne fterke aanzoeken, 'erwel ,, zoude willen in bewilligen om tot uwent „ te komen , door de gefteldheid daar zy ,i in is. Dit heeft my alzo tegengehouden, „ om haar over deez' zaak te fpreken, de„ wyl zy my tot op dit oogenblik zo moei„ jelyk en droefgeestig heeft gefcheenen , „ dat ik bevreest ben geweest, van haar ,, nog meerder tegen u te verbitteren. Ik „ verwagt, dat gy haar ter neder gezet zult hebben door een Briev, meêr ftro,, kende met haare gevoelens, dan die, , welke gy haar de vorige reis hebt toege„ zonden. Zy zeide my, dat zy u berigt ,, ging geven van al het geene 'er gebeurt „ was, en heeft my niet gevraagt, of ik u „ ook zoude fchryven; daar ik zeer bly om ,, ben, dewyl ik niet graag myn Briev wiï„ de doen zien, noch voorwetende liegen, *, dat my zeer verlegen zou hebben gemaakt. Ik  i, Ik zou u dan geen omftandig verhaal heb„ ben kunnen doen van 't geene u betreft „ of myn hart verligten van de bezwaaren „ die het drukt, nopens de laaghartige ge,, fprekken die Mevrouw de Markgravinne „ over my voerd. Ik vleidde my fleeds , dat „ niemand als Helena, de Dienstboden, myn „ Biegtvader en ik, de ftaar van vernede» rinS bewust-waren, tot dewelke ik door „ haar trotfe waan verwezen ben; doch na „ dat ik uit uwen Briev moet oordeolen, „ zie ik, dat zy de geheele wereld, mya j, ongelukkig lot vermeld. ,, Ondertusfchen ben ik verwondert, We,, gens het geene gy my aangaande Myn „ Heer de Cloucy berigt, dewyl hy eerst gls- teren morgen van zyn gedaane Reize naar ,", Italien, is terug gekomen, ten minnen „ heeft hy zulks de Markgravinne en He* „ lena wysgemaakt, aan welken hynaarty„ ding van u vroeg. Zy verfchoten beide „ van koleur, en zeiden hem te geloven, »» dat ?y heel wel voer: gy weet, dat het „ al agt dagen geleden is.datgy my fchreev, ,, hem tot uwent te hebben gezien. Dit „ ftrookt niet met het geene hy tegen my- », ne Verwanten heeft gezegt Achj „ lie-  go «BR**®» ,, lieve Vader! wat mag 'er gebeurd zyn f De Markgravin trekt aan de fchel met een verfchrikkelyk geweld. — Vaarwel myn „ waarde Heer, ik ben verpligt om afrebre- „ ken.fchoon ik u nog veele dingen te zeggen hadt; dan ik wil geen oorzaak van een doodzonde zyn; want de gramfchap is 'er een, en men vind luiden die aan dat „ zeer wat fterk hinken ". '. - . Na met u te hebben toegeflemd, myn Vriend, dat ik een lompen beest ben „ wegens 't misverftand dat ik ten opzigte van de Ooucy begaan hebbe, zo zult gy zien, of met een weinig vernuft en wat olykheid „ een verllandig Man geen middel weet,, de grootfte zottigheden te herftellen, vooral wanneer hy met onnozele ligtgelovigen te \ doen heeft: ------- Maar komen wy ter zaak. ANTfj  ANTWOORD wb Myn Heer Talbert aan Mejufvrouw de Sacy. „ Ik reken het my tot een plicht, myn „ waarde Juffer, om vooréérst uwe twyffe» „ 1'ingen weg te némen, wegens de zo fchy„ nende tégenftrydigheid die 'er heerscht „ tusfchen de wederkomst van Myn Heer „ de Cloucy , en 't gefprek dat ik reeds tien. „ dagen geleden, met hem hebbe gehouden. „ Hoe begeerig ik ook ben , om u van He„ lena te fpreken, kan ik nochtans niet be„ fluiten. om u in een verdrietige onzeker„ heid te laten., Weet dan,, myn' zeer ge« „ liefde Vriendin ■, eene zaak, waarvan ik u „ in myne laatfte heb vergeten kennis te „ geven, dan ik wss zo verplet van den , Briev uwer Nicht, dat ik niet verwondert „ ben van u niet te hebben gezegt, als dat „ de C/oacy.ettelyke dagen te Parys geweest ,; zynde, en geen gelegenheid gehad heb„ bende, de Markgravinne nog te zien; die. „ gelyk gy maar al te wel weet, verfchrik„ kelyk op den voorrang gefield is, en zig „ zeer gebelgt houdt wanneer men haar in II. Deel. F „ dm  *2 ^ de tweede Clasfe plaatst, ons daarom déet „ befluiten, dat hy zyn bezoek by haar, „ des morgens in zyn reisgewaad en ge„ laarsd en gefpoord zoude gaan afleggen, „ om haar daarmede zynen iever te toonen , „ van haar het alleréérst optewagten- Ik „ weet niet, of hy dit Plan gevolgt heeft „ gehad, (het welk ons ten koste derlaat„ dunkende Markgravinne, hartelyk heeft „ doen lagchen) want ik heb hem zedert „ niet wedergezien; ondertusfchen moet „ men meerder zagtmoedigheid, een be» „ fcheidener oordeel en groorer toegevend„ heid gebruiken, als zy doed, wanneer „ men zo veel van een ander wil vergen. Zyt gy niet mede van dat gevoelen , myn „ lieve Juffer? ftemd gy niet met my toe, „ dat als men Zekere luiden kan by de neus? ^ leiden, door hen Ilegts een fchyn van vriendfchap en agting te betoonen, zy „■dit wel verdienen? ——— Ik betuig u, „ dat de gebruikte list van dt Chuey om naar „ myne welftand te vraagen, een fchotelt» „ je van zyne vinding is; althans ik voor ^ my, zou nooit zo olyk geweest zyn om „ ze te verzinnen, 't Is de éénigfte fchal„ kery niet, die hy omtrent Mevrouw de * Markgravinne heeft gepleegt, ondanks hy .-. haan  „ haSr vriend fchynt te zyn: om u zonder » vemzery te fp reken , ik geloof dat niemand „ haar oprecht is toegenegen. Zy zou voor„ waar weinig bezoek krygen, als het niet „ was om de beminnelyke Helena, uitgezon„ dert de dagen dat zy open tafel houdt; en „ wie ziet men dan nog by haar? Vyfofzes „ likkebroêrs; by voorbeeld , den Abt van „ ***♦, die naar de parfum Hinkt, en vas„ tendag houdt, de dagen dat zyne goedé „ kennisfen uit eeten gaan. De Lurzel, die „ zo ryk is als een Crefus en zo gierig als „ Panera/, die overal voor tafelbezem loopt „ fpeelen, onder voorwendfel, dat zyne „ dienstboden ziek, of zyne Koks afwezig „ zyn. Vervolgens den Rariteitkenner Tra. „ tigni, die altoos met Gedenkpenning of „ andere prullery , welke geen oortje bedra„ gen, aankomt ftryken, welke hy als een „ groote gcheimnis uit zyne zakken haald, „ onder het openen van de Eetkamer, om „ des te vriendelyker verwelkomt te wor„ den van de Vrouw van den huize. Ook i, nog dien zekere Broodpoëet, die voor , een Tooneeldichter wil doorgaan, en nimf mer zonder een half dozyn bundeltjespa-. , pieren verfchynt, uit welken hy eenhon, derdtal Verzen opfnyd , 'waarvan de Mark, gravinrïe- op myn eer, nietshegrypt, maar Fa die'  |4 «!3**$f» „ die zy hemelhoog pryst en elk* doed opmerken, om te toonen dat zy 'er kennis „ van heeft. „ Bovendien heb ik 'er nog twee a drie „ andere fnaaken ontmoet, wier belagchelyke „ Portraitten als ik ze moest afmaaien, ner^ gens anders toe zouden flrekkèn,dan om de „ verontwaardiging te vergrooten ,die my het „ laatfte gefprek van du Blezy met u gehouden, „ hebben ingeboezemd. Hy zal het op u „ alléén vernaaien , zegt gy, zo de Mark„ gravin zyn ingetrokken woord te weeten „ komt. Die toon van bedreiging, tegens1 „ zulk een verdienstelyke perzoon als gy, „ Mejuffer, belgt my ten hoogden; en ik „ neem hem deze vermetelheid ru;m zo „•kwalyk af, als het ongelyk, 't welk hy tr „ beminnelyke Nicht heeft aangedaan gehad. „ Daarenboven; ik begeer niet dat hy de „ wet zal Hellen in een zaak, die my be„ treft; en byaldien ik door middel van at „ Cloucy kan ot:derfcheppen, dat hy die geen is" „ die zich tegen mvne verzoening aankant, zal „ ik hem voorgewis zyne fnoode jalouzy doen „* berouwen • En waar is dezelve toch op ge„ grond? Ik tragt immers niet, hem de goede „ gunden zyner zwaarlyvige Nicht te onttrekken! Ik bedoel het hart van Helenai Haai* » ^  n te aanbidden en te behagen, is myn éé„ fte doelwit. Dan helaas! hoe zeer ben „ ik nog van dit gelukkig tyd flip verwy-c » dert! Og' myn lieve Juffer, ik wil" „ wel geloven, dat zy u haar Briev niet heeft >, durven laten zien. Zo gy eens wist, met » welk een fierheid zy my behandelt, gy » had zekerlyk niet gedoogt, dat zy my die n zou hebben toegezonden. Zonder de he» vige min met welke zy my heeft bezield, » en die ik niet kan overwinnen, zou ik „ reeds meêr als tienmaal myn voornemen, „u b'ekend, hebben laten varen, hoewel ,, buiten daarom iets te veranderen omtrent „ de béfchikking van uw lot, 't welke ik u i, fmeeke te aanvaarden , als een gering be- ,, wys myner diepe erkenter.isfe. Ver- 99 geef my , Mejuffer , dat ik zo rondborstig 9m van een zaak durf fpreken, die gy aireede „veiworpen hebt, en die ik geen recht „hebbe u aantebieden, zo lang my de te„ dere gevoelens van Helena, op u den ti» tel van Neev niet hebben doen verkiygpn. „ Maar zy fchynt zo verwydert van deze ,, ciierbaare gunst, naar welk ik, gelyk gy, » zo vieriglyk haake als naar de grootfte ge9, lukzaügheid, dat niets bekwaam is myn ^hartzeer te matigen, dan alléén de hoop? F 3 » van  „ van nuttig te mogen wezen aan leman 1 ; „ aan wien ik zo veel verpligting hebbë, als „ aan u. O ja, myn waarde Juffer, ik ben „ u oneindig veel verfchuldigt, en hethangd „ van u af, om merkelyk mede te werken „ tot de vcrpligtingen die ik aan u hebbe , „met my, het welk zeer gemakkelyk zal „ zyn, flegts voor een paar dagen het Af„ beeldfel van Helena ter leen te bezorgen ; „ ik zal 'er een Copy van laten trekken en „het Origineel u onverzuimd te rug ftuu„ ren. Ik hoop, dat gy my deze troost niet „ zult weigeren, en wel in een tyd dat myn i, hart aan het hevigfte verdriet is overgege„ven, door het wreed genomen befluitvan „ Helena. Zy begeerd my van haar verwy„dertte houden, en de ftrengfte beproe„ vingen te doen ondergaan: zy wil niets „omtrent my beflisfen, dan ha een lang» wylig onderzoek van zaaken ; dit zyn haar „eigen woorden. Meend gy, myn lieve „Juffer, dat het my mogelyk is, de ont; menschtheid van zulk een lydeloos von„ nis te wederftaan, zo ik my niet vleidde. „ dat gy haar tot veel redelyker gevoelens, „ meerder ovcreenkomfiig met myne wen«, fchen, zult tragten overtehaalen ? Dan ik »» begryp wel,dat dit het werk yan één en* „ kei  » kei oogenblik niet is; en, gelyk ik u ge» „zegt hebbe, ik kan volftrekt in die ftaat „ van afzonderlyke éénigheid niet Ieeven. Ik „moet haar zien,.hoe veel hinderpalen gy » ook moogt ontiiTOeten ; ten minnen, du „ ik door het bekomen van haar Beeltenis, » een weinig in mynen ramp verligt mag „ worden. Gy hebt de fleutels van het ver.» trek, waarin het zelve befioten is, onder „ u berustende, en weet, dat de Markgra„ vinne 'er zomtyds geheele maanden niet „ inkomt; dus loopt gy geen het minde ge* vaar, van my dit genoegen te verfehaffen. „ En ingevalle van eenige onverwagte ge„beurtenis, of dat 'er iemand kwam, aan „ wien zy haare Schilderyën wilde laten g zien, kunt gy maar zeggen, dat het doek „ wat befchadigt geworden zynde, (hetwelk „ gy zorg moet dragen zelf te werkdelligen) „ gy het by de Weduwe Mariyn hebt laten „brengen om te herftellen; het geen gy >, wezenlyk moet doen om niet te liegen , ,, een zaak, waartoe ik weet, dat geen Ko„ nlngs kroon u zoude konnen doen beflui„ ten. Ik zal u de woonplaats dezer Vrouw » opgeven, by wien gy de goedheid gelieft •, te hebben, het Schlldery te zenden; ik „ zal 'er een Schilder na toe fluuren, en F 4 gy  88 «®**®> „ gy kunt ftaat maken.dat op zyn langst binnen vier dagen , de bekoorlyke Beeltenis ••, van Hdena , u weder zal geworden , op zodan'g Uur als gy zult goedvinden. „ De haast, waarmede*gy verpligt zytge„ weest uwen Bnev te fluiten , maakt my ongerust Ik verfoek, dat gy'er my, zo „ dra mogelyk, de reden van meld; vooral, " zo het u of uwe beminnelyke Nicht be" treft .... Lieven Hemel! ik zal nietge*' rust zyn, noch my gelukkig agten, zo ** lang ik u niet dagelyksch zal konnen zien, " gelyk my eertyds verguntis geweest. Ho! ]] ho.' zo ik dat geluk niet haastclyk geniet, "„ weet ik op wien ik het zal vernaaien, en den vermetele die u de mond heeft dur" ven fnoeren ,zal my verantwoordelyk zyn , " voor al het onheil dat hy my brouwd, " en dat ik geen vierentwintig uuren kan " uithouden, zo ik niet op de fchlelyke utt>werkfelen uwer goedheid ftaat maakte. " Het is u bewust, waarom het u te doen is, V, my" agtbare Vriendin: Ik zoude meenen •', nalatig te zyn aan de eerbied dien ik u moet toedragen , byaldien ik eenigfints aan *t uwe bereidwilligheid twyffelde; ik weet dat ik alles van u kan verwagten, wat de ., eer  *©#*&►. 89 „ eer of de deugd niet kwetst. Zodanig is „ het vertrouwen,en'tver1 even denkbeeld, ,, 't welk gy hebt ingeboezemd aan den Co„ lonel Talbert. " Gy zult met my wel willen toeflemmen, Mozinge, dat dezen Briev my, 't zy de tegenwoordigheid, of wel het Afbeeldfel van Helena, zal bewerken ;'tis onteven, welk van heide. Zo dra ik eene deezer twee gunden hebbe verworven , zal ik op de andere aan» dringen, of ik zal de kleine Toutou dreigen te verdelgen. Gevolglyk, ondanks het trotsch befluit myner Schoone, en de befchroomdheid harer goedhartige Nicht, zullen myne onuitputtelyke vindingen, haar altoos brengen, tot het geene ik van haar zal begeeren. Wel is waar, dat het niet zonder oneindige verbeeldingszorgen en pyhluingen van de geest zal wezen, waarin ter aller ongeluk myn hart meêr dan te veel deel neemd, want ik geev my ééniglykaan deze zaak over; doch het is niet anders. Denk eens; ik blyf beften iig myn kamer houden, fints myne onëenigheid met de Markgravinne, en kan niet belluiten, om my onder de menfehen te begeven. Thans dat ik verftoken ben van 't glansryk aanfehyn F 5 my-  myner aanbiddelyke Zon, dunkt my , dat de fraaifte aangezichten , wanneer ze niet na haar lykenen , my haatelyk zyn .... Verdort! ik fpring uit myn vel, wanneer ik denk aan 't verdrietig Ieeven dat ik lyde. O .' trotfe Maagd ! gy zult my t'eenigertyd alle die onthoudingen , waartoe ik door uwe ftrenge ftuursheid en myne blakende minnevlam verwezen ben, ten duurften betalen. Befchaamd, wegens de vergetelheid, waarin my deze verwenschte Min gekluisterd houdt, deed my Bruno gisteren by myne lieve kennisjes rond zenden; ik belaste hem. van te zeggen, dat ik ziek was, zonder het welke ik hun myn hof zou hebben blyven maken, dewyl ik voorliet geven, my, veel verliefder te gevoelen als ooit. Hy bragt my een geheelen arm vol minnebriefjes te rug, die, hoe {breiende ze ook zyn, my echter niet half zo waardig fehynén , dan die, waarin Helena my met de alleruitterfte fierheid behandelt. Welk een onbegrypelyke behaaglykheid bezit zy dan boven een ander? Hoe is 'tmogelyk, dat zy niet alleen den wispelturigen Talbert tot ftaan | heeft gebragt, maar hem zelfs ongevoelig heeft gemaakt voor de dingen, die alvorens haar te kennen , my van blydfchap zoude hebben vervoer d ?  9t voerd ? Ja, dat ik nauwelyks getroffen ben door de fiandvastigheid van die tedere Ange. lique, die de Romans, welke ik baar by gebrek van myn perzoon zende , dag en nacht leesten herleest? Bruno heeft niet verzuimd, haar op de ïyst myner Gezantfchappelyke bezoeken te ftellen; en is zo olyk geweest, zo als hy my beleden heeft, van tegen haar te zeggen, dat ik wel degelyk ziek ben, om eens te zien, welk eenen indruk deez' tyding op haar hart zoude maken. Hy zeide my, onder het aanvatten van het poeijerkleed dat op myn Toilet lag; denk eens, Myn Heer, ze is hierop zo bleek geworden als deez' doek , 'er by voegende,' dat na een oogenbük te hebben (lil gezwegen , zy haar natuurlyke koJeur had wedergekregen., en tegens hem gezegt had, half verblyd en half fchreijende : Die lieve Myn Heer Talbert.' 't is zeker lyk zyne ziekte , die my van V genoegen berooft van berm te zien; zeg hm , bid de ik «, dat . . . . og\ neen, neen, zeg hem niemendal. Vervolgens heeft zy weder beginnen te fchreijen. Bruno heeft 'naar willen troosten , met haar van zyne liefde te fpreken , doch tevergeefs, zy heeft hem ilegts ge vraagt, wanneer zy hem zoude wederzien ? Hy verzekert my , dat onaangezien haare onverfchilligheid , hy haar  92 «IS** SU» haar nochtans uittermaten bemind. Ik .merk, dat den fchurk zyn voordeel doet met de goede voorbeelden van zyn Meester. Hy is eveneens als ik; hy ftöord zig niet aan de hinderpalen die de deugd hem mogten leggen , wyl ze hem op een loffelyker zegepraal doen hoopen. 't Zal ondertusfchen nodig zyn , dat ik vroeg of laat de fraaije hersfenfchimmen van die arme Angelique korre uitteroeijen. ~ Tedermoedig fchepzel-' Zy zal zig nog ongelukkiger bevinden , wanneer zy de beguigcheling komt temisfen, die haar zo veel traanen doen florten , doch die haar daarentegen weder met de luisterrykfte voorfpoeden ftreelt. Hoe het zy, ik wil tot nader gelegenheid niets verhaasten ; ten anderen heb ik gewigtiger dingen in 't hoofd: Ik verwagt alle oogenblikken de hemeirche Beeltenis myner Bekoorlyke. Zoudt gy wel geloven, dat op 't minde gerisfel, 't welk ik om my hoor, ik myn ladem inhoude , om beter te konnen luisteren, of het niet iemand is van wegen "de believende de Sacy? Ik doe haar zulke fchoone beloften , en die ik op myn eer ook zal nakomen, dat zy , zonder my ontrouw te worden, my niets zal  Zal konnen weigeren. Heb ik haar niet gerust gefield, op' het minfie teken van bekommernis 't welk zy my heeft laten blyken ? Heb ik my niet gehaast, om haar zo klaar als den dag, en op eene wyze overeenkomftig haare Christel^ke gemoedelykheid, te betogen , dat de vervroegde komst van de Cloucy, zyn reisgewaad en wat iets meêr is, een loutere fchelmery was, om de heerschzugtige Markgravin te beter te doeken ? Te drommel haai , Mozinge, ondanks uwe ftuurfe ernsthafugheid, zoudeik durven, wedden, dat gy zult moeten lagchen, oiri het voordeel dat ik van myne onvcorzigtigheid hebbe getrokken. Ik had onbedagtelyk de Cloucy als een' der gemeenzaamfte tafelvrienden van de Markgravinne opgegeven, zonder agt te geven dat hy uitlandlg was. Te drommel! men moet bekennen , dat zó de Hemel de goede de Sacy onderfteund heeft gehad, gelyk zy het Godvrugtiglyk gelooft , het geval my mede wonder wel gedient heeft in myne warltaal: Hoe duiker zou ik het gefield hebben, als de Cloucy nog in Italiën was geweest, om my uit ditmisverftandte redden? .... Ik hóór daar, dat men na3r my vraagt; ha t hoe klopt my t hart —— goeden Hemel; zou het wel een bood-  $4- boodfchap van myn Beminde zyn ? J. : ~. , Slapperment.' het is Cloucy Zie daar hem weder vertrokken! Dien Guit is hondertmaal olyker als ik. Loop ! Mozinge, had gy ons gefprek gehoord, gy zoudt moeten zeggen.dat ik een Engel ben , in vergehking van dien Antichrist, gelyk gy hem noemde , wanneer hy ons zyne verliefde fchelmeryën verhaalde. Ik heb hem myne oogmerken, betrekkelyk Helena, medegedeelt, benevens al het geene 'er gedurende zyn afwezen is omgegaan-, als ook de tegenwoordige gefteldheid der zaken. Hy beweerd, dat het eene zegepraal is, die myne verdienste en volltandige moed , een nieuwe luifter byzet. Ik heb hem mede kennis gegeven van het gevalletje, 't welk ik de goedairtige de Sacy wegens zyn perzoon hebbe opgefchoteld gehad , en op welk eene wyze, ik dit ligtgelovlge Meysje alles hebbe wysgemaakt, wat ter bevordering van myn oogmerk konde ftrekken. Hy heeft 'er om moeten lagchen, dat hem de traanen over. 4e oogen zyn gelopen , en heeft my gezegt, flat het, volgens hem, een daad van God%ru"t was, dat men de haat eener Devote ge-  *H8**§^ gébruikte tot volvoering van een' zaak, welke zy als de grootfte zonde aanmerkt, midlerwyl zy zig aan de wraak overgeeft, onder het voorwendfel, van de liefde die zy voor de waarheid gevoeld. Ondertusfchen vreest hy geweldig, dat de uitfporigheid myner Min , en de hinderpalen die 'er uit den weg geruimd moeten worden, om myn Aanbiddelyke t' onder te brengen, my zomtyds tot de zottigheid 2ullen doen vervallen, van te huwen: Dit zyn zyne eigen gezegdens, want gy moet weeten , dat zyn» afkerigheid voor 't huwelyk, de myne nog verre overtreft. Ik zou u te zeer bedroeven , byaldien ik u alles kwam te verhalen, wathymy gezeid heeft, ommy in myn voornemen te fterken; hy heeft my belooft, dat hy de goede * Sacy zal bevestigen, al het geene ik hem omtrent haar gemeld hebbe. Ook wil hy zien , of hy met de Markgravin weder kan verzoenen ; want een veel ie. veriger en behulpzamer Vriend zynde , dan gy, verlangt hy my maar ten toppunt te zien myner wenfchen , om weder tot die maarfchappy en byzonderlyk tot die gezelfchappen te kunnen keeren , waarvan by vernomen heeft gehad. dat ik my heb. bè afgefeheiden. Zie daar zyne dringen- de  $6 «®* de beweegreden tot myne wereldfche bekeering; daar de uwe, (want elk heeft de zyne,) flegts bedoelt, om my te hooren zugten , fteencn en klagen, gelyk gy doed, om de oproerigheid van zinnen, xe^en de ftuurfe plichten der deugd, te,wederstreven, Apropo.' terwyl wy op 't fluk van befpiegelingen zyn. Ëen klein woordje, bidde ik u, wegens d;e nieuwe beweegreden die u te **** doec} blyven. Ik zal my wel wag. ten, om 'er by gisfing naar te raden; hoewel ik ze gemakkelyk kan vermoeden : Ik wil hebben , dat gy vertrouwen genoeg zult ftellen in uwen halsvriend , om ze hem uit grond uwes harten te doen verdaan; dit zal de beste wyze zyn , om my de opregte vriendfchap, die gy my toedraagt, te doen blyken. PS. Zo ik een Briev, het Portrait of een . affpraak, alvorens uw antwoord, bekome, zal ik 'er u op daande voet berigt van geven. — Weet my geen ' dank voor myne nauwkeurigheid van u verflag te doen aangaande al het geene my komt te wedervaren: 't is, gelyk gy zeer wel gezegt hebt, de groote noodzaaklyk waarin ik ben, van brievwlsfeling met u te houden, dewyl gy my  91 friy noopt óm u te fchryven. Volg myri voorbeeld na, en maakt my geen geheim van die nieuwe beweegredenen; het isvolflrest nodig dat ik ze weet. AGTTIENDE BRIEV. Van den Heer Mozinge aan Talbert. ondeugd zal uit de Maatfchappy gebannen zyn ; de gantfche Natuur zal weder tot haare nietigheid keeren; Mozinge zal zulk een groote booswigt worden als Cloucy, en Talbert zal ophouden aan myne vriendfchap geloof te 11 aan , eer ik hem van eene zaak onderrigtte, die ik zo lang voor my zelven zal fmooren , tot dat de ontknoping, hoedanig die ook mag zyn, my vryheid geeft van .'er aan te mogen denken. Dus zoudt gy my te vergeefs aanmanen ; daarenboven heb ik al te gegrondene redenen om u weigeragtig te wezen , hoewel ik die niet kan doen' gelden, dewyl het u. U; Dssu G <*e  de zask zou doen vermoeden daar hat op aankomt O Hemel.'band veel liever uit myn geheugen , alles wat de bitterheid myner toeftand kan verzagten, dan te dulden , dat ik my zal (Ireelen met eene hoop > die de eer en de menschlykheid my verbieden .... Hoe, Talbert! gy gevoeld dan nimmer eenige wroegingen , en gy bezigt u zonder ontroering, met het fchuldig oogmerk om de onnozelheid te verdruk* ken? Hoe •' nimmer eenige murmureeringen uwer booze minnevlam? Hoe is 'tmogelyk, dat twee menfchen, zo verfchillende van aart en denkwyze , door de banden van vriendfchap verëenigt zyn ? Helaas.' ik zugtte 'er dagelyksch om, en bemin u daarom niet minder teder, fehoon gy zo ondankbaar zyt, van te zeggen, dat Cloucy een yveriger vriend is, dan ik. 'Er ontbreekt niets mêer , dan de bemoedigingen van dien onvertzaagden ligtmis, om uwe roekeloofe vermetelheid tot alles bekwaam te maken. Ik zoude tegenwoordig voor de grootfte uitfporigheden van uwent wege fchroomen , zo gy my u woord van eer niet bad gegeven, dat .gy tegen de noodlottige Helena nimmer geweld zoudt gebruiken; deze belofte field my voor "haar pezoon ee-  I «eniefints gerust. Dar, gy hebt haat geI voelig gemaakt; db. is maar al te waar; Gy I hebt baar ongeluk bewerkt, dit is mede' I maar al te zeker, echter zult gy haar nooit I doen (truikelen. O ja , dit durv ik ftout, I moed;g voorzeggen, en 'er zelf myn leeI ven onder verpanden ; na de Brieven die ik I van haar gelezen hebbe, waarin ik met ver| wonuering zoveel wyshtid als oordeel hebI be opgefpeurd ; het geen doet blyken , dat I gy haar hart hebt vermeesterd , zonder" nochtans haar verftand te verftrikkan. Zy Ontwikkeld een deel uwer gebreken en gedraagt zig naar evenredigheid; Zy wil a Verwydert houden en u onderwerpen aan de onthoudingen der Min, op hoop, zo de aanlokkelykheid harer bevoll gheden eenig vermogen op uw gemoed hebbe, het uwen inborst zal verbeteren. Gy belgt u om eene voorzorg, welke de voorzfgtigheid of' wel de zwakheid harer Kunne Vereischt, en gy kryt voor netheid uit, de beproeving van het éénigfte middel dat haar overig blyft te werkftelligen , om u haa^e ■ enegenheid waardig te maken. Ondankoare .' durft nog murmureren overhaare gewaar.de hoogmoed, □ver dewelke gy u alleen beklaagt, om dat gy 'er zelf te veel mede behebt zyt, en'ii & % ver*  vernedert voeld door de verhevenheid haret gevoelens boven de uwe- Dit is zo waar, dat, hoe zeer gy u door allerlei logentaal bezoedelt, om des te beterde ligtgelovige Sacy te misleiden, gy u by Helena niet kunt buigen tot die eerbiedige en onderwerpelyke taal, die zy recht heeft te verwagten , van iemand , die haar zweerd , dat hy ze aanbid. Dan het is in dit oogenblik nodeloos, om u de gevaarlyke tegenllrydigheden vanuw gedrag onder het oog te brengen , dewyl het uit dien zelfden bron is, dat gy de grootfte voordeden zoekt te fcheppen. Misfchien dat uwe vrugtelooze vervolgingen jt . en wat meêr is, het voorbeeld van uwen Vriend, u tot vee! eerbaarder gevoelens zal brengen. Ik begin 'er my althans mede te vleijen; zedert het mirakel, welke de édelmoedige mildadigheid van Eufrofma te weeg heeft gebragt op die ontmenschte Zoonen , die hunne Ouders aan de verfchrlkkelykfte behoeftigheid hadden overgelaten. Ik ben getuigen geweest van een gedeelte dezer gebeurtenis, en de Broeder van Eufrofma heeft my het vervolg doen verdaan. Voorleden Zondag bevond ik my in de zelfde Kerk, alwaar die Gryzaards, wier ver-  verbeterde ge'ukftaat ik u gemeld hebbe , mede tegenwoordig waren. Ik befchouwde met vermaak , de zoete weltevredenheid die op hunne aangezichten uitblonk, met terzelvertyd te gedenken aan het teêrhartig medelyden van haar, die hun deze vreedzame ftaat had verzorgd, wanneer ik h;ar perzoonlyk in 'toog kreeg, zig tot die Eerwaardigen begevende , gevolgt van haare K nderen en Broeder. Zy was zo diep gedoken in haar kspkï , dat het my onmogelvk was haare wezenstrekken te onderfcheiden, noch te oordeelen , tot hoe verre zy verandert \va.s ; dan haar gevolg en kleeding, die ik kwam te kennen, fiortte een algemeene ontroering door myn bloed., Ik zidd'erde, ik beefde, het hart klopte my zo fterk, dat my de ademhaling begaf, en alle myne zielsvermogens drukte zig in myne oogen uit. Ik brandde van verlangen om haar te zien , en om deze ondoorgrondelyke lluijer , die haar voor myne brandende nieuwsgierigheid verfchool, te mogen opligten; ik tragtte zelfs om haar te fpreken, een geluk, dat my in geen twee jaaren gebeurd was. Kortom , beftreeden door de vrees van te bezwyken, en die van haar te mishagen, zo ik den Eed kwam te overtreG 3 den ,  den, dien ik haar eertyds gedaan hadde, befloot ik to' de grootfte ófferhanrte die ik ooit konde doen. Ik vilde heen gaan, doch ik M-ie-d tegengehouden door het bedryf van Eufrojtna , van wien ik niet gezien konde worden. Ik zag haar tot die Gryzaards naderen , en hen met blyken van haare goedhartigheid overladen , doende dezelve naast haar nederzitten. Deze omftandigheid gaf zulne kragtlge indrukzelen op myn gemoed, dat ik de wreede aanvegting, die mv in de noodzaa^lykheid gefield had van te vlugten, uir het oog verloor: ik ber zigde my maar alléén met het geene'er tusfchen deze Eerwaardigen en' hunre Befchermfter omging. Ik zag dat zy beiden met ontroering, Eufrofma op een Manspersoon wysden in 't zwa-t gekleed; het geen my deed vermoeden, dat het welligt een* hunner Zoonen was. Ik had reden om 'er my van te overtuigen, door de levendigen indruk welke hun gelaat op het aangezicht van den onbekende verwekte Ik za.< hem beurtelings va> koleur verfchieten, fchrojtnha-tiglyk omzien, het gezicht wenden, en het dan weder als tegen zyn dankvestigen óp de voorwerpen zyner verlegenheid. Ein$elyk door de vermogende kracht der Natuur  tuur bewogen , of misfchien veel eer doof het zegepralende voorbeeld van Eufrofina, naderde hy al blozende rot zyi:en Vader: zyne bekommernis was zo groot, en zyne fchaamte vertoonde ziezo levendig op zyn gelaat, dat de onvergelykelyke Eufrofma, begrypende dat haare tegenwoordigheid dezelve flegts moeit vermeerderen , hem kwam te groeten, de eerwaarde Gryzaards omhelsde en van hen affcheidde, om dus meerder vryheii aan huhnen Zoon overtelaten van zyne plicl ten te konnen vervullen; die haar, zo wel als ik, met de 00gen navolgde, met een onweêrftaanlykè verwondering en weltevredenheid. Deze laatfte blyk harer goedhartigheid, doorgriefde my tot in 't binnenfte myner ziel; de oogen van den Zoon, vervulde zig met traanen, midlerwyl zyn Vader en Moeder, *er van voldoening kwamen te ftorter*. Hy nam dit sandoenlyk oogenblik waar, om hen tefmeeken van tot zynent te komen . Men boed geen tegenftand aan het berouw van een ondankbare die men lief heeft. Zy lieten zig naar 't huis van hunnen Zoon geleiden , die terftond zyne andere Broeders G 4 ont-  ontbood ; aan welken hy verflag kwam te doen van 't geene 'er was omgegaan , eri de fchielyke omwenteling die zuks in zyn gemoed had te weeg gebragt. Hy verklaarde hen wyders, dat hy zyn Vader en Moeder tot zynent wilde houden , en hen door de tederfte zorgen en believingen , al het ongelyk doen vergeten, 't welk hy zig te verwyten hadde. De anderen zeiden, het zelfde recht en begeerte te hebben , om dat onwaardeerlyk en voldoenend geluk te fma« ken ; invoegen 'er tusfchen hen een édelmoedige ftryd ontftond, en zy elkander den voorrang kwamen te betwisten, wie van hen driën de gunst zoude verwerven, om die noodlottige Ouders, welke zy eertyds door hunne veragting en hardnekkige verfmadtng zo rampzalig hadden gemaakt, te mogen by zig hebben O.' welk een voortreffelyken indruk geeft het voorbeeld op de mensch .' Wat heeft het een vermogen op den zwakken fterveling.' Waarom , helaas! zyn die, welke de deugd inboezemd, zo fchaars te vinden ? •——- Vergeef my. Vriend lief, deze befpiegeling in't midden van een verhaal; dan het  «©«se» io# is eene tedere beweging van myne vriend fchap tot u perzoon , die my daartoe dryft: :Het is de fm^rt dien ik gevoel , van te denken, dat de verdwaaltheid waaraan gy overgegeven zyt, u misfchien nimmer zal vergunnen, om die levendige en voorbeeldige lesten, die zo bekwaam zyn om het hart van de verdorvenfte mensen te herfcheppen, met vrugt op te merken. Getuigen hiervan zyn die drie Broeders, welke een verkeerde fchaamte en een ontmensehte gierigheid hadden -ontaard gemaakt, en wien het voldoenend mededogen van Eufrofma , in gevoelige wezens heeft herfchept. Zy zyn het in zulk een hoogen graad, dat zy elkander de eer niet willende afftaan van het bezit hunner Ouders , uit algemeenen monde befloten, óm aan Eufrofina de bedisfing hunner zaak over te laten. Nog dien zelfden dag begaven zy zig altemaal derwaarts, om haar te verfoeken, van uitfpraak te doen, wie van hun driën de voorkeuze hunner Ouderen verdiende..... Ach! Talbert \ welk een teerhartig fchouwfpel.' Waarom konde ik 'er geen ooggetuigen van zyn ! De menschlykheid en vooral de liefde, zou my dit.oogenblik allerverrukkeljkst hebben gemaakt! .... G 5 Eu-  105 «§8#*^ Eufroflna was niet verlegen , om het haar verfogte oordeel te vellen. Het dunkte haar billyk en natuurlyk, de uitfpraak te doen ten behoeve van hem , die het éérfte bewys gegeven had van berouw en wederkering tot de kinderplicht. Zy gaven Eufrofma te kennen, dat zy zig wilde kwyten van de verpligtingen , welke hunne Ouders haar hadden; doch deze grootmoedige Vrouw bewilligde daarin alleen, onder beding, dat men in de Stad eenige andere noodlottigen aoude gaan opzoeken, die zy genot konde geven van de weldaaden, welke de gelukkige gebeurtenis thans onnodig voor deze dierbaare Gryzaards maakten. Men fpreekt zedert deze gebeurtenis, door de gantfche Provintit niet anders dan van de heldhaftige deugden der agtbaare Eufrofma, en van het weergaloos berouw der drie Gebroeders. Zo deze gunftige verwonderingsgalm, by voortdurentheid met dezelfde drift konde ftand behouden, zon men onder ons geene behoeftigen, noch i ontaarde kinderen, meêr vinden. Overdenkt, bidde ik u, voor eenige oogenblikken dit bedryf, en meld my den indruk  «i?**^ 107 druk die her op u gemaakt heeft; doch vooral, over-ve-gt, hoe loffelyk het is, de voorbeeldige fchilderingen, die ik u vertoone, re overtr. ffen; dat is te zeggen, van n;et te v agten. om door een openbaare fcha tde op het pad der deugd te worden gebragt En om u aantemoedigen , van deze heilzame raaj te agtervolgen , herinner u onophoude'.yk, dat ik u een eeuwigdurende tegenftand van wegen Jlelena hebbe voor-' fpelt. NEGENTIENDE BRIEV. Van Talbert, aan Mozinge. Dat de Hemel u verplette met uwe voorzeggingen en alle uwe malle vreezen/ O Beul.' gy hebt haar met uwe zotte verpynigingen zo lang gekwek en geplaagt, dat gy eindelyk des Hemels gramfchap op' my hebt geladen; want ik durv' wel zeggen dat den toorn myner Bekoorlyke, iets Goddelyks bevat. Lees, vermaledyde Profeet, lees het geen dit trotfe Meysje my fchryfc) na.  io8 m**w> na dat zy-my verfcheide dagen in de verfchrikkelyke kluisters der onzekerheid heeft laten zugten. ..... BRIEV van He lena aan Talbert. Ik was niet voornemens u te fchryven; „ ik had het ook niet moeten doen, dan „ uwe roekeloofe argwaan , zou misfchien „ myne fblzwygenheidaan de zwakheid van J een hart hebben toegeichreven , hetwelk „ niet durft klagen, offchoon zelfs dat men " het beledigt. Het myne kend noc'uans „ deez' laffe vrees niet, en zal nimmer het „ hettaan eers lasterlyken handel dulden. „ Door welkeen vermetele vervoering durft „ gy u bedreigingen laten ontvallen, daar 1 gy niets anders als alle agting en eerbied „ behoorde te laten blyken? Myne Kunne, „ myn gedrag, myne gevoelens, hebben die „ u het recht verleend , om 'er my te kun„ nen doen? De bewyzen die ik u gege„ ven hebbe van myne agting voor uw\; „ perzoon, ftrekken die u tot wetgevin„ gen, om u te bevryden van de nederige toe-  n toegevendheden , die gy my meêr dan aan „ iemand anders verfchuldigt zyt, en van „ dewelke ik u van dit oogenblik af, voor „ altoos ontheffe? Gy eischt my met zo veel „ hoogmoed af, om u de wet te ftellen; dat „ ik zonder een onverfchoonlyke vooringe„ nomenheid, niet zoude konnen befluiten, „ om 'er u van eenigerlei foort te geven; w dewyl by 't flot uwer Briev, duidelyk „ blykt, dat gy veel eer bedagt zyt, om „ wetten te geven, als die teontfangen. Na „ veele geveinsde deêmoedigheden, dreigt „ gy Myn Heer du Blezy te vervolgen, zo w ik uwe wenfchen niet begunstige. Ben ik zo onafhangkelyk, meend gy , dat ik u „ kan wederzien als ik wil, enkel en alleen „ om u ongedult maar te (lillen? En al was „ ik het al, zoudt gy u verbeelden,dat deze „ heerschzugtigen eisch, my ten uwen behoe„ ve zoude konnen doen overhellen ? Neen, „ Myn Heer, vlei u daar niet mede.enver„ trouwd, dat dit middel, noch eenige an„ deren , hoe genaamd, u immer zal geluk„ ken. Het is thans niet meer mogelyk, „ zonder een uitfporige onregtvaardigheid, „ Myn Heer du Blezy verantwoordelyk te „ ftellen voor myne gevoelens, noch voor „ de handelwyze myner waarde Tante. Haar „ mis-  B misnoegen en de mvre, zyn uw e'(?en ,, werk, en gy nK.et myne tegenwoordige „ denkwyze alleen aan u zelve« wyt>>n; „ dan hoe zeer gy my in uwe al te luid„ rugtige gramfchap, de naamen van u reedde en ontmenschte durft aantygen, zult „ ey echter by Hot van rekening revinden, „ dat gy dezelve duizendmaal meerder ais „ ik verdiene , voor zo verre gy u gc itag w maar eens nafpeurd, gelyk ook uw laat'te „ uitdrukkingen; die ik u niet wil noch kan „ vergeven. " —— Wel nu, Mozinge, hoord ey deez' trot> fche wel.' Meend gy, dat de fierhed dezer. Briev een wakend geheugen kan ontgaan ? Ach.' dat de aarde zig onder myne voete open fplyte! Dat de Zee my onder haare woedende golven verzwflge! Dat de bi.... my verzenge, zo ik de hoogmoed dezer wreede niet ftraffe, door de fcha ide harer nederlaag! O ja, ik wil my aan alles onder* werpen, tot dat zy zelfs besweken onder haare onvermogende zwakheid, myn medelyden moet aff^eken, na myne liefje te hebben durven verfmaden.. Ik wil, dat 'er gedurtglyk vloeden van traanen, ondanks haar zelve, uit haar fier hart zulien ftroo- men.  jnen, om te ftrekken tot fi eraden myner zegepraal en haren val te vereeuwigen; of wel, dat door een laatfte poging harer eerbaarheid, zy in navolging der kuisfche Laeretia , zig zelven de doodfteek geve, om de murmureringen der deugd te fmooren, en zig voor een tweede val te hoeden..... O.' monfler als ik ben.' welke wenfcheiï durve ik fmeden! Ik zoude Helena moeten misfen! Welk een helfche woede ruid my tegen myn eigen Ieeven op.' .... Ach/ al te ongelukkige Talbert! Voeld gy niet op ieder oogenblik, dat gy dit aanbiddenswaardigeMeysje .hoehardvogrlg zyook is, onmogelyk zoudt kunnen overleven? Neen,.het daglicht zoude my hatelyk worden, zo zy my door de glansen harer hemelfche bevalligheden, niet meêr kwam te beftraalen; ja, ik moet u bekennen , myn lieve Vriend , dat hoe dierbaar my uwe genegenheid ook is, dezelve niet volftaande voor myn hart zoude zyn, wanneer ik de haare zoude moeten misfen. O ja, ik zweer u, dat ik in beraad heb gedaan, om myn zelven voor de kop te fchieten, alvoorens het verwyt gelezen te hebben , dat het aantrekkelyk ge» moed myner Bèkoorlyke niet heeft kunnen dooven: zy zegt, dat ik dulzendmalenwree- der  der ben, als zy! geeft dit niet zo veel alrf te verftaan, dat ik haar bekommerd maak voor myn Ieeven, daar ik haar enkel van myne min behoorde te fpreken, en haare teêrhartige vreeze gerust moest (lellen,... ? Ho! ho' zo dit denkbeeld het zieden van myn bloed niet matigde.' .... Maar denken wy flegts om myne gevoeligheid te temmen, en myn gewaad ongelyk te vernietigen. Ik zal tragten, haar op een allerdeêmoedigfte wyze te fchryven, en haar te kennen geven, dat ik een ernftig berouw hebbe, van , . . Maar neen.' ik zal nooit tot zulk een laagheid befluiten. Ten anderen , zo het in 't Boek des Noodiots gefchreven ftaat, dat een van ons beiden een misbruik van de kracht der Liefde moet ma. ken, betaamd het, dat ik als Opperhoofd,' my van den voorrang bediene; Het Is noch pas een paar uuren geleden , dat ik den Briev myner Beminnelyke hebbe ontfangen. Ik wil doen, gelyk zy; namelyk myn tyd 'er toe nemen, om myn antwoord wel te beleggen. Maar zal myn blakend ongedult my wel vergunnen, van te berusten in de verfchrikkelyke onzekerheid Welke my van alle kanten te beurt valt, want  want de verwenschte Sacy heeft my nog niet eens geantwoord op myne dringende vraagen ? Ik kan niet begrypeu ; wat de reden harer ffcilzwygendheid mag zyn! Alles fpant zamen tot het pynigen tttyner ontroerde ziel: twintigmalen op een dag, verval ik in om Handigheden, de eene meerder radeloos als de andere. De gramfchap, de liefde, de haat, de verwoedheid, alle deze hartstogtelykheden kwellen my beurteling, of allen te gelyk, Is dit voldoenende voor zulk een driftige verbeeldingskracht als de myne ? Slappermentals ik de vroome de Sacy op dit oogenblik in myne knuisten had, ik zou ze tot pulver vermalen , zo Zeer ben ik tegen haar verbitterd . . . . ! Het zwakgeftelde fchepzel/ Zy durft het Afbeeldfel noch befchadigen noch my weigeren. Ik ben onbewust, wat de ondernemingen van ae Cloucy zullen hebben uitgewerkt: Ik heb hem niet wedergezien , zedert hy my beloofde alles te zullen aanwenden wat mogelyk was om my te verzoenen ; doch zo dien Guit my by de al te ligtgelovige Sacy eens had ontmaskerd, zoude my weinig hoop overig blyven, zonder de hulp harer goedaartige befcherming. Men zoude een gantsch andere II, Desi,, H deun'  1X4 deun moeten zingen .... Weg! weg.' 'tis ongegronde vrees ; den fchelmfchen Cloucy is onbekwaam om een Vriend te verraden , vooral, wanneer 'er enkel de deugd maar by bevoordeelt zoude zyn ; . . . . Wat gefchied 'er toch? Ik kan het onmogelyk langer harden. Ik moet Bruno eens op den uitkyk ftuuren Ouf.' ik haal einde- lyk weêr adem! Op 't oogenblik dat myn Kamerdienaar Hond uittegaan , ontmoette by aan de voordeur een knecht, die myeen Briev van de vroome Nicht kwam brengen. Het berouwd my inderdaat, en wel voor de éérftemaal van myn Ieeven, dat ik haar zo fterk verwenscht hebbe, ■ Ziet eens of dit Meysje niet het beste fchepzel van de geheelen Aardbodem is . •>' BRIEV  BRIEV van Mejufvrouw dé Sacy,. aan Talbert. ,, Uw vertrouwen is voorwaar zeer ge„ grond, myn lieven Myn Heer, wanneer gy onderfield, dat gy alles van my kunt „ verhoopen het geen de Godvrugt en de » Deugd niet kwetst; nochtans kan ifc te,, gen geen onmogelyke dingen. De Hert mei, die in myn hart leest, is myn ge„ tuige , dat ik geene gelegenheden laat „ voorbygaan om u te verpligten. Die Hert mei alléén , kan mynen iever voor u bert palen, en dezelve vrugteloos maken door „ de uitnemendheid zyner Goddelyke be„ fluiten. Hoe het zy , ik heb Helena niet „ kunnen overhalen tot de zamenkomst die „ gy verlangt; zy is zelfs zo misnoegd op „ u, dat ik haare traanen in menigte heb „ zien vlieten, by het toezegelen van den „ laatften Briev die zy u heeft gefchreven; „ het papier was 'er voor een gedeelte van „ bevogtigd. Ik vroeg haar, welke reden „ zy tot zulk een groote droefheid hadde ? ,r Zy beleed my, dat uwen inborst haar teH 2 „ yens  u6 «18**^ „ vens verbitterde en bedroefde: dat inge. „• volge van dien , zy zig gedwongen zag „ om de boop te laten vaaren , met welke „ zy zig altoos gevleid hadde. Ik zeide „ haar, dat als gy haar eens kost fpreken, „ gy haar welligt zulke billyke redenen v zoude voorwenden, dat zy ongetwyffeld „ wel van denkbeeld zoude veranderen : Ik „-verzogt haar , van u dat genoegen te „ willen vergunnen. Neen , myn lieve „ Nicht, zei ze, fpreekt my niet ten be„ hoeve van iemand , voor wien ik maar al „ te veel agting hebbe opgevat gehad. Zyn „ laatfte Briev ontmaskerd hem geheellyk „ voor' myne oogen: Het is ongehoord dat „ hy zig durft beklagen, en daarenboven „ Myn Heer du Blezy nog dreigen, na de „ voldoening dien hy van hem ontfangen „ heeft, en welke ik hem zo fchielyk mo„.gelyk, hebbe doen verftaan. Het gedrag „ dat hy voortaan zal houden, is de laatfte proef op welke ik hem wil zetten: Als „ hy zyn onftuimigen aart niet beteugeld, „ houdt alle onderhandeling tusfchen onsop; „ dit hebbe ik vast beiloten. „ Dewyl ik haar aangezicht, by het uit„ ten dezer woorden, zag opzwellen van „ gram-  „ gramfchap, dorst ik niets meêr tot uwe H voorfpraak zeggen ; dan ik beloofde by „ my zelven , u daarvan wel fchadeloos te „ zullen (tellen, door u van alles te onder. „ rigten bet geen kan (trekken, om u het „ ongeluk te doen ontgaan van met Helena „ in onmin te geraken; een zaak, die al te „ beklaaglyk voor u en voor my zoude we„ zen , en waaraan ik niet kan denken zon„ der ontroering. Deze vrees heeft my „ ook bekwaam gemaakt, tot de éénigfte „ fioutmoedige daad die ik myn leeftyd be„ gaan hebbe gehad. Gisteren , toen een „ieder naar bed was, ging ik zonder licht, » In 't nvdden van de nacht, naar de Schil» „derkamer, als wel wetende, waar het h Afbeeldfel van myn lief Nichtje hing, en „ befchadigde het ter plaatfe daar gy my „had geraden. Ik wil u wel zeggen, myn „lieve Myn Heer Talbert, dat ik my gedu» rende dit ftout beftaan, uit grond van myn ,, hart, in de befcherming van het Opper„wezen beval. De hand beefde my, als M of ik een moord kwam te bedryven; niet„temin, voel ik myn hart evenwel niet be„ zwaard door deze daad van verpligting.„Voor u, die de Gemaal van Helena moet „worden, is het natuurlyk, dat gy haar zo H 3 lang  sis sa>**^ » lang in beeltenis ziet, tot dat het de Mark„ gravinne behaagd, u te vergunnen, van „haar in perzoon te mogen aanfchouwen; » welk tydfltp ik noch zeer verwydert denk „ te zyn, want het vinnig trekken aan de s, fchel, dat my onderdaags verpligtre myn „ laatfte Briev aan u, aftebreken, veroorzaakt 5, wierd door een heftig gefchil, tusfchen „ myn lieve Nicht en haar Tante. Een glas ., water, Mejuffer, riep zy my toe, zo dra „ ze my zag, een glas water, ik fiik\ . . . . „ Kom bier, vervolgde zy , en zyt getuige van de vermetelheid eener Nicht , die alles aan my „ verfchuldigt is: Zy durft de zyde verkiezen „ van Myn Heer Talbert, van een Man, die zy moet baat en, dewyl by my beledigt beeft! „ Helena antwoordde haar hierop , met veel „eerbiedigheid en bezadigtheid, dat zy u niet- zogt te verfchoonen, wegens het „geene 'er was omgegaan, maar dat „ De Markgravin gaf haar de tyd niet van te „voleinden. Vertrek uit myn gezicht, zei ze „ tegen haar vol gramfchap, en komt niet we- der onder myne oogen, voor en al eer gy mts my in denkwyze zamenfiemd, „ Ik moest dien gantfchen dag by haar blyven: zy deed my allerhande liefkozin- » gen,  U9 gen , die ik van harentwege ongewoon „ben; dan echter heeft dit mynen iever ■ voor uwe belangen niet verflauwd. Het „ geen gy my gemeld hebt van haar gezegde tegen Myn Heer de Cloucy, zal nimmer uit „ myn geheugen gaan. De Godvrugt gebied „ my, om haar vergiffenis te fchenken , zulks „ beken ik; doch het is niet in myn vermo„ gen, om alles te vergeten. Dit is zo „ waar en waaragtig , dat dit verdrietig denk„ beeld my geftadig in de zinnen komt; het „ hindert my , tot zeifs ivf de Kerk en Lu „ myne gewoone bezigheden : Als ik fpreek „ óf fchryf, belet het my , om den zamen„ hang te houden van 't geene ik wil ver„ haaien. „ Ik heb u dan gezegt, Myn Heer, datik „ de raad gevolgt hebbe, welke gy my ge„ geven had ten opzigte van het Portrait. „ Dezenmorgen gaf ik de fleutel van de „Schilderkamer, aan de knecht die aange„ fteld is om zorg voor de Schilderyën te „ dragen; dan hy kwam een oogenblik daar"na, met een groote owfteUenis my zeg„ gen, dat' hy niet wist hoe het kwam, doch ' „ dat het Afbeeldfcl van Helena aan het doek H 4 » be"  „befchadigt was. Ik bad den Hemel om „ vergiffenis, wegens het verdriet dat ik dien „armen jongen kwam te veroorzaken; „ nochtans hield ik my digt gefloten- Ik „ zeide hem , dat hy zig niet ongerust moest ,, maken , alzo 'er middel was , om het on„ gemak te berft Hen. Hy verzogt my, om „ voor zyne gerustheid, het zelf eens te gaan „bezien; ik deed zulks, doch droeg wel „zorg, om de befchadiging aan eenige oor„ zaak toé te fchryven, my vergenoegende, „ met hem te belasten, van het nog dien „ zelfden avond, na dat de Markgravinne en „ haar Nicht zouden uitgegaan zyn, ter be„ wuste plaatfe te brengen. Ik gaf hem de „woonplaats op, die gy my gemeld hebt; „ dus maak ik ftaat, dat het binnen een uur „ of twee, al ten huize van de Weduwe ,; Martyn zal zyn. Weest echter niet te „ fchielyk om u derwaarts te begeven, uit „ voorzorg, van hem niet in uwen weg te „ ontmoeten. Men moet alle argwaan zien „ te vermyden, en vooral een fpoedige voort„ gang maken, dat het morgen avond we,, der terug is , ten zy ik u nader kwam te „ verwittigen. Ondertusfchen moet gy ut i „ een weinig met gedult wapenen, tot dat: „Va- k  „ Vader Brifaut en Myn Heer de Cloucy, de „ gramfehap der Markgravinne wat zullen „ hebben geftild. ,, Ik ben u zeer nederig verpligt; voor „ den iever waarmede gy myne belangen. ,, met betrekking tot Mvn Heer du Blezy ,, komt te handhaven: Ik ben 'er heel zeer „ mede gevleid ; nochtans fmeek ik u, in „ 's Hemels naam, van om dit alles niette „ willen denken, zonder het welke ik u „ niet meêr zou durven melden wat 'er „ omgaat. „ Myn Heer de Cloucy heeft deze morgen „ een langwylige onderhandeling met Me„ vrouw de Markgravinne over uwe per„ zoop gehad; ten minften heeft hy my „ zt)lks by zyn vertrek in de ooren gebla„ zen: Ik denk, dat hy 'er u wel verflag „ van zal doen. Ik bidde den Hemel, da£ „ hy eenige verandering in deze zaak te „ weeg wil brengen; want hoe veel voor,, zorg ik ook gebruike, op dat 'er geen „ gevoeligheid plaats hebbe in 't geene ik „ voor u doê, vrees ik nog altoos , dat de„ ze ondeugd buiten myn weeten in myn ^ hart zal fluipen, en gy begrypt wel,myn H 5 „ lie-  122 «f^**^ „ lieven Myn Keer, dat het beter is, alle „ des Werelds voorfpoeden te laten vaaren , ,, dan zyne gelukzaligheid te veronagtza„ men. Kortom ik bidde het Opperwezen om zyne genade, dat hy my wil verlich„ ten, zo ik op den 'weg der duifternisfe „ wandel; myne oogmerken zyn zo zui„ ver, dat ik meen te kunnen hoopen, dat „ hy my zal heiligen. Zie daar het geene ,, my ftaande houdt tegen alle de elendig,, heden, aan welken ik tot een gelukkigen „ uitfiag van zaken , my zal blootgefteld vtn„ den. Intusfchen ben ik met alle de ge„ voelens, die gy weet dat ik bezitte.myn „ waarde Myn Heer, uwe zeer ootmoedi,, ge Dienaresfe de Sacy. ..... 't Is meêr als een uur geleden , myn lieve Mozinge , dat ik dezen Briev hebbe ontfangen, en bezig ben dezelve na te fchryven: Het Portrait moet nu al gekomen zyn. Vaarwel, ik vlieg naar de plaats die deez' Goddelyke Beeltenis vervat. Ik zal 'er u een Copy van zenden , gelyk ik u heb belooft: Durft my nu nog uittarten. -—— Loop .' Mettertyd een weinig behendigheid , zal ik meester van al het overige zyn,  123 zyn, ondanks uwe ongerymde invallen.... Vaarwel, tot wederziens , Ik heb het gezien, Mozinge Ach.' welk een aanbiddenswaardig fchepzel ■' Neen, 'er is in 't gantfche Heelai , niets zo fraai, niets zo beminnelyks, niets zo volkomen , als myn Bekoorlyke : Ik heb Puur ^onl gedaan v00r naar Afbeeldfel: Myne kniën hebben zig door een onwederftandelyke ingeving gebogen, juffrouw Martyn, een Vrouw die in alles de bekommerde fpeeld, ziende my zo eerbiedig gedoken, heeft met verbaastheid uitgeroepen : Ei / Myn Heer, wat doet gy dan? Welk een afgodery l wat zal men van u eTi my zeggen? Denk 'er toch om, dat gy van alle de voorbygangers kunt gezien' worden. — Zo veels te beter, Mejuffer, zeide ik , zy zouden het zelfde doen, wanneer zy deze Hemelfche fchoonheid konden befchouwen De vroome Martyn heeft de fchouders opgetrokken, haare kuisfche lippen toegenepen, terwyl ik 'er belang by hebbende, om haar in een goede luim te houden , ( alzo ik voor ettelyke dagen haar thuislegger zal wezen ) tegen haar zeide, onder het vatten van een harer handen: Waarlyk, gy lykt byzonder naar dit  Ï24 dit engelagtig Beeld! Op myn eer, als gy wat jonger waart, gy zoudt geen vier-en- | twintig uuren Weduwe zyn, ik zou van dezen avond nog met u trouwen ! Ik geloof, dat gy al verfcheide Aanbidders hebt gehad, juffrouw Martyn, is 't niet zo ?. . .Ei kom , I bekend het maar. Zy heeft zig niet I kunnen bedwingen , te glimlagchen , zeggende : Gy zyt nog altyd even vrolyk, Myn Heer de Colonel: Ik bidde u evenwel, j dat gy in 't byzyn myner Dochters u wat f intoomd , gy zoudt my anders verlegen ma- f ken. Ik verfprak haar hierop, alle mogelyke omzigtigheid te zullen gebruiken, op welke verzekering, wy goede Vrienden zyn gefcheiden. De fc'ni'der is verwittigd ; ik zal hem morgen met het krieken' van den dag gaan haaien, hem te werk ftellen, en hem niet laten uittehelden, voor en al eer den donker zal gevallen zyn. — Wat jammerd het my , dat een andere hand als de myne, de- I ze wonderbaare trekken moet maaien ! Dan I daar behoord zo veel kennis en weten fchap I toe om de Markgravin de oogen te verblin- I den, wegens de ruiling die ik voornemens I ben te doen, dat ik my met deze betover- | aS" I  agtige bezigheid niei durv belasten.' De Schilder vraagt my maar agt dagen om twee affchetfels te maken; de eene om het Origineel te vervullen, 't welk ik ten koste van myn Ieeven voor my zal behouden, en 't andere, om volgens myne belofte, u te doen geworden. Gy zult zien , of het met zo veel fchoonheid, als de haare, mogelyk is om eerbaar te blyven, en of het tegen de verliefdheid van eenen Talbert kan be« ftaan. Verdort.' als St. Bazilius nog leefde, hy zou de tegenftand van Helena, verheffen boven al het heldhaftige zedert dat de Wereld geftaan heeft; want hy fteld, dat 'er geen martelaarfchap te vergelyken is, by dat van een fraai of behoeftig Meysje, die de aanvegtingen en beftrydingen der Mannen; onophoudelyk wederftaat. Dien goeden Heilige is echter nooit een Vrouwsperzoon geweest , om te weeten hoe zy gefteld zyn; dan dit is gewis, zyn hart moet zekerlyk verliefde neigingen hebben gehad , om zo volftrekt te oordeelen van een zaak, waartoe hy geenede minfte betrekking hadt. Byaldien myn Aanbiddelyke deze zedeieer bekend was, zy zou nog veel hardnekkiger worden , enkel uit bygeloof. Het verrukkelyke der heldhaftigheid is haar voornaam-  naamfte prikkel, zonder dat, zou zy my reeds de overwinning hebben afgedaan, die naar 't gevoelen van St. Bazilius, zo veel kost om te verkrygen.. Ik heb by myn terugkomst, de Cloucy tot mynent ontmoet; die my zeide, dat de Markgravin altoos eve" verwoed bleev , en 'er geen waarfcbynlykheid was, dat ik nog zo fchielyk weder in genade zou worden aangenomen. Verheel u eens, Mozinge, in welk een afgrysfelyke wanhoop my zo vèele tegenfpoeden zouden (Ionen, zo ik de dierbaare Beeltenis myner Bekoorlyke niet in myne magt hadde: Wat al gedrog. ten te beftryden ! Voor éérst, de gramfchap van Helena, de afkerigheid der Tante, en de zwakgevoeligheid der fchroomhartige de Sacy. De verrigtiugen van Hercules, vereischte eene kragt en (ferkte, die ik my verbeel, dat ik door den iever myner verlangens , veel ligter zou bekdmen, dan alle zamenknopingen van zaken, listen en behendigheden , die ik verpligt ben te werkftelligen , ter uitvoer te brengen. Op myn eer ; Mozinge, ik moet u betuigen , dat de vindingen myner verbeelding, fchier altemaal uitgeput zyn: 'Er blyft 'er my nog eene  «^#*$g» ia? neeverig; doch die drommels-teêr is, om zig te onderwinden ; trouwens , wy zullen 'er wel toe moeten befluiten , zo 'er tusfchen dit en agt dagen geene verandering komt. Ik zal Cloucy gaan wederzien en te zamen over dit gewigtig onderwerp raadplegen ; doch ik zal het u niet mededeelen, dan voor zo verre het beraamd en wy gereed zullen zyn , om het ter uitvoer te ■brengen. Dewyl ik my niet genegen voel tot die bezadigtheid van geest , die myne fiere fchoonheid van my eischt, zal ik de twee Nichten onbeantwoord laten tot nader gelegenheid, en u ook, myn Vriend, om u tevens de uitflag te melden, van 't geen gy myne uitfpoTigheden noemd;ten minften zal het veele verdrietige zedelesfen van uwe kant vermyden. Ten anderen word gy zo/ ingetogen , wegens het gunt uw eigen hart betreft, dat ik u myne geheimen zoude verzwygen, zo 't my mogelyk was; dan ik zoude van fpyt en hartzeer berden, zo ik my niet door het bezigen myner pen eenige verligting kwam te geven. Even zo min kan ik de vervoeringen myner blydfchap beteugelen, wanneer my die gebeuren; daarom  128 ^**JÜ> om wil ik my bepalen tot een foórt van Dagverhaal, 't welk ik u niet eerder zal toezenden, dan wanneer ik niet langer myne" verlangens zal konnen wederftaan, om tyding van u te hebben. Ik voorzie echter, dat deze aanvegting;zomtyds tot een hinderpaal in myn voornemen zal (bekken; want hoe veel ongedult my anderfints uwe Predikatiën ook veroorzaken, moet ik niettemin bekennen.dat uwe Biieven my troosten, enzomtyds twee volilagen uuren de kalmte aan myn hart geven: wat zoude uw byzyn dan niet te^weeg brengen, als gy eens hier waart? Dannieuwe beweegredenen houden u te **** gekerkerd, uwe tong gekentekend, ja zelf uwe denkbeelden verflrooid, tot aan de Ontknoping der zaak. Wel aan, men moet uw geheim eerbiedigen, dewyl gy voorgeeft, niets te kunnen zeggen, zonder eene misdaat te begaan. Arme Mozinge.' die niet durft denken aan 't geene zyne zinnen ftreelt; want ik zou wel durven wedden , dat het een foortgelyke armhartigheid is, waar van gy zulk een verfchrikkelyk denkbeeld vormt. Waarom kan ik u op dit oogenblik niet bezielen, met myne gevoelens en denkwyze! Gy zoudt eerlang veel gelukkiger zyn, als ik; want uw Nimfje zal zeker-  kerlyk de wreede niet fpeelen, nu zy leeiyk geworden is. Deze omftandigheid ruimt gemeenlyk alle zwarigheden uit den weg. zonder dat zouden de verftotene van de Natuur, te weinig in aanmerking komen; dan eene hanielbaare goedaartigheid, vervult by hen de plaats der, fchoonheid. Zódanig wilde ik ze over tien jaaren gehad hebben , want tegenwoordiger ben ik trotfer op het vermeesteren van de fierheid eener Vrouw, dan op het verkrygen hunner gunsten , van dewelken tk geen meerder werk maak , als van een toevallig voordeel. .... Wat zegt gy , onbedagte Taliën ? Zyt gy vergeten , dat gy alle uwe vermaken, ja uwe gantfche wezenlykheid opofferd, tot het nafporen dier zelfde gunnen , die gy minder fcbynt te waardeeren „ als de bekentenis die dezelve voorafgaat ? Ach.' het zyn geene andere als die van Helena die ik wil genieten, al was het ten kosten van myn Ieeven! O ja, ik zoude een éénig zwak oogenblik van dit trotfe Meysje, gaarne met al myn bloed willen betalen. Oordeel dan, of ik niet gedwongen ben, om alles te beproeven wat my kan vergenoegen ? ., Goeden nacht, tot morgen... .■ II. Deel, £ Dings-  DlNGSDAG. De Copyis reeds gedoodverwt. O.' rnyrt Vriend! welk een dartele wellust, van te mogen befchouwen het geene men bemind.' Verbeel u, dat myne oogen zedert dezen morgen noch maar een éénig voorwerp hebben gezien: Geftadig gevestigd op haare aanbiddelyke trekken, verhieven zig menigten blakende vlammen in mynen boezem, en deeden op ieder pinceeltrek, myn verliefd hart uit zyn middelpunt fpringen. Op myn eer, zo by bevinding deze zingevoeling niet doodsch en éénluidend was , ik zoude my nog kunnen troosten over de hardvogtigheid myner Bekoorlyke; dan, tusfchen ons gezegt, dit genot is maar een beguigchelend tydverdryf, goed voor een Mozinge, maarniet voor een fnoepzieke TaU bert, die banger voor het vasten is, als voor de koorts. Hoe drommel zal ik dan myn rekening maken, daar ik byna tien maanden In een volfirekte onthouding geleeft hebbe ? Wat henker.' dit Hemelseh Beeld heeft my de fmaak bedurven. Gy plag te zeggen , dat de waare Liefde verbazende wonderen wrogtte by de geenen die ^er wezenlyk mede behebt waren: Verdort.' my dunkt, ^dat de  *©**^> isr de myne wel wezenlyk is, en gy haar vermogen op my , niet kunt loogchenen ; de» wyl het niet alleen myne Zinnen verftompt heeft voor alles wat geen Helena is, maar die my nogkomt te vernederen toteene (tap, die my meerder gekost heeft, dan het verlies van eenen arm my zoude veroorzaken. Deez' gelykenis is evenwel noch niet voldoenende voor myn oogmerk, nademaal dé Kanonkogels ons met die foorten van verliezen gemeen maken, en dé innemende goedhartigheden der Vrouwen my noch niet genoeg vernedert, of wel in 't geval gefield hebben , om vergiffenis over een ingebeelde belediging te vraagen. Dan niettemin heb ik my t'ehaast, even als of ik iets flegts bedreven had, de goede neiging te volgen, welke het verleident Portrait myner Aanbiddelyke myheeftinaeboezemd gehad. Thuiskomende, heb ik haar het volgende gefchreven , voornemens haar te ftraffen met de vloed harer traanen te vergrooten, zo zy'er' niet op antwoord naar mynen wensch I a BRIËV,  132 BRIEV van Talbert aan Helena. „ Ik zoude ontroosbaar zyn, myn tweede' „ Ieeven, van u te hebben mishaagt, door „ode grootheid myner min te willen beto„ gen, zo my geen duizend middelen ove„ rig bleven , van het éénigfte ongelyk dat H gy my verwyt, te herflellen. Ik durv u „ dan niet meêr fmeeken, om het geluk te „ genieten van u te zien, tot dat gy my die „ gunst zult Iwaardig agten ; en verwagt „ uwe uitfpraak hieromtrent , met een volw komen onderwerping. Ts het dat dezel„ ve niet aan de wenfchen van myn hart „ beantwoord , ik zal 'er flegts Innerlyk' „ om zugten en treuren , zonder myne klag„ ten tot u uitteftrekken. Wilt my dan doen „ verftaan , aanbiddenswaardige Helena, wat „ gy begeert dat ik doen zal, om u te over„ tuigen, dat 'er nimmer ootmoediger noch „ toegevender Minnaar onder de Zon was, „ dan uwen getrouwen Talbert ? G-y moet uzekerlyk verwonderen, myn waar»  CS**®»' " Ï33 .waarde Mozinge, dat ik, die gewoon ben geheele Boekdeelen te ontwerpen, zulk een beknopte Briev hebbe gefcbreven, doch de voorzigtigheid vereischt zulks; want het is met die wydlopige Gefchriften, als met de langwylige gefprekken , men verraad of men vcrfpreekt zig dikwyls. Djt gebrek heb ik met myn Bekoorlyke willen vermyden; wy zullen nu zien, wat myne bedagtzaame voorzorgen zullen uitwerken : — Goeden nacht. . . . Woensdag avond. » De Copy vordert merkelyk, door myne onvermoeide volftnndigheid van den Schilder gczelfchap te blyven houden , en hem met het aanbreeken van den dag, de Pakt in de hand te doen nemen. Nochtans kwam , my dezen morgen, circa de klokke negen uuren, na myne onuitfprekelyke lust volkomen geboet te hebben in 't befchouwen myner Annbiddelyke, een niettelooze wil in den zin, om myne galante begeerlykheden len opzigte myner oude kennisjes te vernieuwen, wel verzekert, dat ik zoude vrykomen, met hen wat papier te laten bekladden, dewyl myne opvolgers zig waarfchyn' I 3 lyk  lyk bedient hadden van 't liefjeuurtje door my verwaarloost; invoegen, gel)k ik wel voorzien hadt, het by geene myner Nimfjes dag was, hoewel''er geen éénlge van hen is, by wie ik niet voor heen de éérste draaien der Zon hebbe zien opgaan. Trouwens,, myn beurt zal wel eens wederkomen, zo dra ik maar wil; ik behoef my maar vier of vyf agtereenvolgende ogtenden te laten afwyzen, om verzekert te zyn, dat ik by den zesden aanval ontfangen zal worden; want met vrouwen die weeten te Ieeven en hun wereld verdaan , behoeft men -zo infchikkelyk niet te zyn, noch zo vetl ootmoedigheid te betoonen, als met myn fiere fchoonheid. Welk een jammer, dat ik ongevoelig geworden ben voor de' handelbaare vermaken hunner zamenleving! van de duizend aangename verrukkelykheden voor dewelke ik vatbaar was, bfyft 'er my maar een éénige overig; deze heb ik van daag nog ondergaan, toen ik weder by de Weduwe Martyn terug kwam. Ik ontmoette haar beide Dochters, die bezig waren met de fchoone Angelique te omhelzen welke my zekerlyk maar eenige weinige voetdappen was vooruit geweest; want zy Honden nog voor de kamerdeur, daar men be-  135 bezig is myn Aanblddenswaardige te fchilderen; Haar Vriendinnetjes verzelden haaf om ze in 't vertrek te leiden; dan zo dra heeft ze my niet gezien , of zy is zo bleek .geworden als de dood, en is buiten kennis in de armen van de jonge Jufvrouwen Martyn neêrgezegen. Op myn eer, zy is volgens de regelen der Vrouwelyke weekhartigheid in flauwte gevallen: Dit lieve Kind had gelyk van een Marquizin te willen worden , dewyl zy alle de toevalligheden van een Vrouw van geboorte bezit. Op de eerste verklaringen die ik haar wegens haare fchoonheid gedaan hebbe, heeft zy zig verbeeld gehad, dat ik haar aanbad; en na verloop van agt dagen, is zy fmoorlyk op my verzot geweest. Ik heb haare bevalligheden verongelykt, doordien ik niet gekomen ben op den beftemden tyd onzer affpraak. Eindelyk ziet zy my weder, dan wel verre van uitteberften in verwytingen , gelyk een Burger Meysje,valt zy zo fiatelyk inzwym, als iemand van den verhevenften rang en aanzien. Alle korts wyl evenwel ter zyden gefield; Mozinge , gaat u' niet verbeelden , dat ik my voor dit tedermoedig fchepzeltje zonder meI 4 de-  ï$6 sü»**si> delyden gevoelde; ik heb my tot haar v,er« voegt, zo dra lk ze in ftaat geöorJcelt hebbe van my te kunnen hooien. Wat deert u, lieve Angelique} vroeg ik met een zagte ftem, haar aan de hand drukkende. Een vloed van traanen zyn uit haare lieve oogen geborften: Ik heb u niet vergeten, zeide ik nog zagter tegens haar. Nauwelyks had ik deze godlooze leugen gefproken, of ik zag haar gereed om andermaal buiten kennis te vallen. Ik raadde hierop de jonge Jufvrouwen Martyn, van ze naar een andere kamer te brengen, en alle mogelyke zorg voor haar te dragen, belovende dezelve daarvoor myne erkentenis te zullen doen blyken, overeenkomftig de gevoelens die ik zeide dat hunne jonge Vriendin my had ingeboezemd. Ik ben verzekert, dat zy deze laatfte woorden volkomen heeft gehoord gehad. By geluk dat de opmerkzaame Moeder niet tegenwoordig was, want myn éénigfte vrees was maar, zo zy getuige van deze omftandigheid kwam te zyn en de grond der zaak te bevroeden, zy haar Dochteren zomwylen mogt verbieden, met Angelique te verkeeren ; het geen dit lieve Kind zeer fmertelyk zoude vallen, dewyl ze zedert myn afzyn, geen andere troost heeft gehad > dan die van haare goed- aar»  aartige Vriendinnetjes geftadig te herhalen , de Eeden die ik haar gedaan hebbe, van fnet haar te zullen huwen, en de redenen die zy heeft , van 'er zig mede te durven vleijen. Misfchien ook dat jie jonge Jufvrouwen Martyn, wier gemeen voorkomen hen n et vergunt naar zulk een grootheid te ftaan, eenigfints lyden door deze verhalen van Angelique; doch dewyl zy mede in hunne liefdenshandelingen een Vertrouwde nodig hebben, geven zy elkander onderling gehoor, door de noodzaaklykheid'waarin zy zyn , van zig de voor- en tegenfpoeden hunner hartstogtelyke neigingen mede te deelen. Dit onderling vertrouwen , heeft voor hen de grootfte aangenaamheden in 't ftuk der Min: zamen van den vroegen morgen tot den lasten avond te praaten van hunne M'nnerytjes, is hun Ieeven; en ik zou wel durven wedden, dat'er geen vrouwsperzoon in het Christenryk is, die zoude willen beminnen, onder voorwaarde, van zulk aan niemand wie het ook was, in vertrouwen te mogen openbaren. Helena zelfs, 6 ja, de onvergelykelyke Helena, zou my niet gefchreven hebben, noch met my in onderhandeling zyn gebleven , zo zy haar Nicht niet tot Vertrouwde had gehad, 't Is maar ongelukI i kig.  133 <§5**!U> kig, dnt de goede de Sacy, te fchroomhartig; te leelyk en thans te oud is, om iets van die Goddelyke geheimen te begrypen, zonder dat, zou hun eeuvvigdurent gefnap op dit ftuk, de tedete neigingen myner Aanbiddelyke, reeds zo volkomen hebben doen uitgisten, dat ik al vry meerder gevordert zoude zyn geweest, dan ik nu ben. Dan nu, zal ik myne zegepraal alléén aan myne eigene verdiensten en bekwaamheden verfchuldigt zyn ; het welk zo veels te ftreelender is, hoe traag den ultflag ook mag voortgaan. — Vaarwel, ik meende te wagten tot den Schilder gereed zoude zyn met zyn werk, alvorens u dezen Briev te doen geworden ; dan het ongedult heeft op my de overhand, ik moet volfhrekt tyding van u hebben, haast u derhalven , om myn \ erlangen te voldoen. TWIN-  TWINTIGSTE BRIEV. Van Talbert, aan Mozinge. ö"Verdo;t.' nu ifc wakker ben, zal ik niet weder influimeren, dan u bevorens het verhaal medetedeeien van een half vermakeTyke en een half verfchrikkelyke droom, 'tls nochtans voor alle dingen nodig, u te zeggen, dat ik zedert gisteren avond het Afbeeldfel myner Aanbiddelyke in myn Magt hebbe , en 't zelve tegen over myn le :ikant hebbe geplaatsr. üat ik tegen feven uuren, een' der twee Copxen, benevens een regeltje of drie van dankbetuiging aan de goede de Sacy kwam te zenden, die ongetwyffeld geen argwaan van het bedrog zal hebben, zo min als de zwaarlyvige Tante, hoe zeer deze voonreeft, een kenfter te zyn. Deze verzending gedaan hebbende, beflootik onder het naar bed gaan, u 's anderendaags morgens de andere Copy te zenden, die ik eigentlyk voor u heb laaten vervaardigen; ik meende u terzelvertyd eenige zagte verwy- tin-  tingen te doen, wegens uwe traagheid van my te fchryven, en u te melden de wreede ongerustheid, of, om beter te zeggen, de woede waarin de fiilzwygendheid van Hekna en die harer Nicht my komt te ftorten , als ook de verlatenheid var, A Cloucy, die ik in geen agt dagon hebbe gezien. Hy zou my echter op dit oogenblik van veel nut kunnen zyn, om my te helpen in myn nieuw ontwerp; want ik kan onmogelyk langer Ieeven, zonder het beminnelyk aanfchyn van Helena. Het is gedaan, Mozmge , ik moet'haar fpreken, wat 'er ook moge gebeuren. Ik wilde veel liever tot de allerysfeiykfle py. nigingen veroordeelt zyn, dan nog vier entwintig uuren ovenebrengen , zonder in haare lieve oogen het raadsbeflui't van myn geluk te lezen. Haar verrukkelyke Beeltenis heeft my ten eenemaale het hoofd doen draaijen: Na haar meêr als twee uuren lang te hebben opgemerkt eer ik naar bed ben gegaan, ben ik tusfchen beiden nog tweemalen opgedaan, om haar andermaal te befchouwen; dan voor de derdemaal ben ik uit myn bed gefprongen, om den vermetele Lurzet te beletten , dat hy my dit dierbaar klein- nooj  nood niet zoude ontfutfelen; ten min Ren het waren de uitwerkfelen eener bedriegge. lyke droom , die my zulke verbeeldingen gaven. My dagt, dat dien Cre/us der Financiers , met de eene hand het Portrait van Helena wegnam , midlerwyl hy in de andere de bloote degen hieldt. Verwoed wegens zulk een ftoutmoedigheid , heb ik een piftool gegrepen , ( gedurig al droomende, móet gy weeten ) en heb hem gedrefgt 'er mede overhoop te fchietën. Den.lafhartigenLur. zul is hierop verbleekt, begost te beven . en is op zyne kniën gevallen, om myne goedertierendheid afte fmeeken. Met medelyden aangedaan, ( want ik ben zeer goedhartig, tot zelfs in myne droomen ) heb ik hem tot zyne gerustftelling laten zien, dat het moordtuig, 't welk hem zo veel fchrfk aanjoeg , hem geen het mtnfte kwaad konde doen, dewyl het niet geladen was. Ter nauwernood is hy verzekert geweest, dat ik hem niet kost fchaden , of den fnoode heeft andermaal het fcbildery gegrepen. Ik, verwoed wordende wegens het verraderlyk misbruik dat hy van myne goedheid maakte, keb my op zyn degen geworpen, waarmede  142 de ik hem 't hart wilde doordeken; dan in plaats van bloeddorftig bedrytf, bevond ik my by myne ontwaking midden in myn kamer, die ik rond had gelopen, menende Lurztl te vervolgen, tr-rwvl in plaatfe van zvn legen , met welke lk hem wilde doorboren , ik een vaas met bloemen fa myn hand had , waarlyk een aangenaam vergryp; zo ik door de fierke beweging dien ik maakte, my niet van 't hoofd tot de voeten befpat had met het water dat 'er in was. Ik twyffel niet , of de uitkomst myner Droom, zal u ten mynen koste hartelyk doen lagchen; in allen gevalle, gy moogt dit doen, lk kan in dit rampzalig oogenblik alles verdragen, uitgezonden , de afwezigheid myner Bekoorlyke. Binnen 't uur ftae ik u haar verleidende Beeltenis afte zenden; dan hie verwonderenswaardig het ook is, verbeel u Helena nog duizendmalen fchoonder als dit tafereel. Ik verlang 'er naar, dat gy het komt te befchouwen.' Bereid uw hart tot de tederfte volvoering die gy ooit ondergaan hebtgehad: Verdort.' 't zou kluchtig zyn , dat haare hemelfche bevalligheden u eene ontro'uwheid deeden begaan, en dat gy de éérfte fchoonheid van Eufrofina verge. ten-  «H8* *J0» 143 itënde , gy hondert uuren ver kwaamt te jreizen, om de geene te zien, die u tot deze meinëedigheid had uitgelokt. Inder" daat, myn Vriend, gy kunt de reis gerust ondernemen, ikbeloov' u, uwe nieuwsgierigheid te zullen voldoen; want het is by de Goden befchreven, en in myn-hart bezworen, dat ik binnen weinig dagen in allle myne rechten by myne Schoone zal herfteld worden, en eindelyk de volvoeringen myner blakende minnevlam ten toppunt zal doen ftygen. Kend gy die oude en algemeene fpreuk wel; d3t men voor vinnige kwaaien fcherpe geneesmiddelen moet gebruiken ? Ik eerbiedig in dit opzigt, de aloude gewoontens. —— Ik gae dan alles beproeven, om den brand te matigen die my verteerd : ——- Schryf my, bidde ik u, toch zonder verzuim, EEN»  EEN» EN* TWINTIGSTE BRIEV. Van Mozinge aan Talbert. Jyl; wat baten u myne Brieven, myne vrtendfchap , myne raadgevingen ? 't is alles onvermogende op een hart dat zo verftokt is, als het uwe: 6 Hemel.' ik gruw van den laatften aanflag die gy tegen de noodr lotrige Helena fmeed; ik zie dat gy haar wilt fcheuren uit de arman haarer Maagen door eene fchaaking, en haar goede naam bezoe» delen door uwe vermetelheid, aan welke de boosheid van het Algemeen , niet zal nalaten haar medepligtig te oordeelen. Uit welken bron hebt gy dan die ontmenschte Min gezogen, 'die u de eer van de geene die gy mind, aan zulke Tchandelyke begeertens doet opofferen ? Want een Vrouw te beroven van het fieraad harer Kunne , is duizendmalen erger, dan dat gy haar den doodfieek geeft; wyl deze ontmenschtheid, hoe verfchrikkelyk ze ook fchynt, maar de fmert  ffnért van één enkel oogenblikis, daar iti tegendeel, de openbaare fchande, haar ieeven lang gedurende ongelukkig maakt Ondeugende Talbert, moest uwe hoogmoed niet gedempt en uwe eigenliefde voldaan; zyn, door het goed vertrouwen van de al te onnozele^ Sacy ? Betogen u de traanert van Helena , van welke zy u het éénvoudig verhaal doet, niet, hoe veel tederheid dit aantrekkeiyk Meysje onder haare fierheid mengd? Ik moet my haar perzoon als heet teêrgevoelig verbeelden , vo'gens het Portrait dat ik ontfangen hebbe! Wanneer dei aandoeningen harer ziel, zig in haare oogen doen uitblinken, en de glansch harer Vorftelyk gelaat komt te beperken, meen ik, dat niets dan een monfterdjer, een menfchenëeter, of wel een Talbert, in ftaat is, de eerbied welke zy tnboezemd, te wederftreven. Hoe meêr ik haare fchoonheid opmerk, hoe meêr ik overtuigd worde, dat, zo wanneer gy haar niet gezien hadt zy nooit anders als wettige vlammen zoude hebben ontdoken: De deugd, en opregtheid ftraalen in alle haare trekken door, en gy kunt nog befluiten, om deze glansryke en. zuivere indrukfelen haares gemoeds, te bezwalken door de bezoedeling eener val, ia II. Dkei,. K wel-  Ji6 «83$ * £9 welke uwe fnoode lagen haar óndanks haa* Te voorzigtigheid, zoude hebben geftort?... Ach.' Talbert, voltooid toch zulk een boosaardig ontwerp niet, het is uw Vriend, die 'er u om fmeekt; wilt Helena niet aan haare Maagen ontvoeren. Zo gy haar echter wilt verleiden , Iaat zy ten minflen niet in eenigerlei opzigte gedwongen zyn om te moeten bezwyken, door de fchande, waarmede zy haar overladen zoude rekenen, wanneer zy de aanflagen uwer misdadige vlammen zoude moeten ondergaan. Men moet een zeer verhevene deugd bezitten , om eene tedere neiging te wederftreven , als men vreest, dat de enkele fchyn daarvan , het recht zoude geven, om ons vaa avvakheid te befchuldigen. TWEE-  TWEE - EN - TWINTIGSTE BRIEV. Van Talbert aan Mozinci. JYÏarigd uwe Godvrugtlgebekommeringen myn goede Mozinge; ik mag tegen u wel zeggen , gelyk tegen de Kinderen: Schreid niet, myn Zoon, men zal uwe zin doen. Helena zal uit den tedere fchoor harer g-dugte Tante niet worden weggerukt, en Tafbert, welk een groote Ldgtmis gy hem ge. looft te zyn , bedoelt geene fcoffeering. 't Was nochtans de kortfteweg om myne blakende verlangens te voldoen, en had ik de uitgeftrektheid myner Min kunnen voorzien, zou ik misfchien de éérfte veertien dagen , my reeds van dit middel hebben bedient gehad. Dan na tien doodeiyke maanden, ftandvastigheid , gewerkftelligde listen, en yeinzery, heeft myn Bekoorljke my een genoegzaame voorraad van die liefde ingeboezemd^ die gy eerbaar en tedermoedig noemd, bekwaam om my een vreedzaam koewei langwyllg verdrag te doen verkieX 2 zen »  zen, boven den ongewisfe uitflag eener fchielyke Zegepraal, welke ik enkel' aan de gewelddadigfte middelen zoude verfchuldigt zyn. Dus weest gerust, myn beste Mozinge; myne tegenwoordige oogmerken zyn regtmatig en overeenkomftig uwe nauwgezette, grondregelen. . . . Kortom, ik gae trouwen. Het hoofd draait u van verwondering, niet waar ? Nochtans niets wezenlyker in fchyn, dan de tyding die ik u kom medetedeelen ; want de voorflagen van 't huwelyk zyri reeds gedaan en goedgekeurd. Wél is waar, dat ik tot dit uitterfte gedreven ben, door de ongeneeslyke gramfchap der Markgravinne, en de wreede fierheid van Helena. Gy hebt u flegts het laatfte briefje te herinneren , 'twelkik haarfchreev, en weet, hoe bezadigt en toegevende ik 'er my in uitliet; echter heeft zy niet kunnen goedvinden 'er op te antwoorden; de goede Sacy meldde my alleen in haast, dat lk my niet zoude bedroeven over de ftilzwygentheid van haar Nicht; dat het eene beproeving was op welke zy my wilde ftellen , om te zien, of myne Min groot genoeg was, om myne ontftuimigen aart te dempen ; doch men bepaalde my daartoe geen tyd. Ori.  Ongeduldiger dan ooit van dit trotfche Meysje weder te zien , liep ik om drie uuren in den morgenltond naar de Cloucy, voornemens hem op te wa.ten tot dat hy zoude thuisgekomen zyn. Ik ging in een armfioei zitten, vloekte, zweerde, rnas.le en tierde , en wierp h"tn gedurende vier volfiajren uuren , Huizend verwet.fchingcn agrer ra. Eindelyk verfcheen hy: Hy meende naar bed te gaan, en had het ook wel nodig , dewyl hy in geen drie nachten had gellapen ; dan ik zo voortvarende in myne verlangens ais hy traag in zyne befluiten is, dwong hem, zir op flaaude voet raar de Markgravin te begeven, aldaar te vertoeven tot dat het dag by haar zoude zyn • vervolgens haar te zeggen , al'es wat hem bekwaam zoude durken om hare gevoeligheid ter neder te zetten, en het in diervoegen aan te leggen, dat ik van ftonden aan weder in genade mogt worden aangenomen. Te vergeefs betoogde hy my de nodeloosheid van dit beftaan, na het geen hy zig reeds op dit ftuk had onderwonden; ik zeide hem, zo hy niet mogt flagen. ik een ander ontwerp in myn kop hadt, doch <öat ik hem 't zelve niet zoude openbarea, K 3 dan  15© dan na dat hy aan myn, verfoek zoude heb- | ben voldaan. Hy ging hierop heen, en ik befcheidde fl hem vervolgens tot mynent. Hy bragt my j de boodfcbap terug; dat de Markgravinne van I my niet konde hooren fpreken , zonder vanl gramfchap te blaken; dat niettemin, hy had kunnen befpeuren , dat zy eenigfints wel tel vreden was wegers myn betoond berouw,! en myne geneigdheid ter onderlinge verzoening: Dat welligt een Briev van fchuldbekentenis van mynent wege, haar zoude konnen doen befluiten, van my weder te:j willen zien; doch dat zonder deze ftap,| ik niet moest hoopen op het geene waar naar ik zo zeer verlangende was Ik, die: de zotte verbeelding van die fraaije Mevrouw ken, die niet zoude nalaten myn j Briev alomme te verfpreiden, en zig de eer« van 't gantfche werk toeëigenen, ik droeg; wel zorg om de raad van de Cloucy op tel volgen, noch my bloot te ftellen aan de fpotternyën, die ik 'er my mede op demi hals zoude laden. Ik deelde hem hierop! het voornemen mede, dat ik had, van He*\ ha» door myn Maagfchap ten huwelyk te la.  <^#*^» boezemd, had bygebragt en overwogen, bepaalde mén de dag tot het tekenen van 't huwelyksverdrag, tot op de éérstkomende Veertien dagen. Deze tusfchentyd was al te bekrompen ter vervulling myner oogmer-. ken.  ken. Ik deed hen opmerken, dat myn Oudtanre, dié - e Wateren was gaan gebruiken , eerst over een maand zullende terug komen, ik verptigt was, het tydperk myn* gëluks tot haare wederkomst te vertragen." Men keurde myne bedenking voor goed, dewyl deze Bloedverwante voornemensr zynde, my tot haren Erfgenaam te verklaren, het dus phgtelyk was, haar den voorrang der tekening van 't Contract afteftaan;' men voegdde 'er zelfs by , dat offchoon myn fortuinftaat tegen alle voorkomende wisfelva'.ligheden beftand was, de voorzigtigheid het vereischte,. om dezelve te ver-' grooten waar men kon , om alzo het lot myner Kinderen des te gelukkiger te maken Kinderen aan Talbert! vriend Mozinge, wat dunkt u daar van?. IVlyn Bekoorlyke, die een nauwgezette fchaamte bezit, zou ongetwyffeld gebloosd hebben , byaldicn zy tegenwoordig waar geweest, by de opnoeming myner huwel- kfèbe vrugtbaarheden; want, volgens myne eerlyke Maagen , aan welken men zo min -de verdorventheid dezer Eeuw, als de doodelyke bevreestheid van kinderen té krygen, niet kan wyten , zeggen, dat de grootfte roem voor een Gemaal, beftaat, in het dikwyls L a vror»  worden van Vader. Gy hebt deez' Vroa» wen gezien, dus weet gy, dat zy leelyk en zelfs voor foei leelyk kunnen doorgaan , waar door het komt, dat zy 'er belang by hebben, om eenig gewigt by te zetten aan het denkbeeld ,dat de éérfte glorietrap der gehuwden is, >om een groot aantal kinderen b-yëen te fokken. Ook agtervolgen zy hun gezegde met de daad, dewyl zy zeer ftiptelyk alle jaaren hun geflagt met een nieuwe Spruit verluifteren. Zy zeiden, dat ik' ryk genoeg was , om zes Zoonen en even zo veele Dochteren voortteteelen. Ik gaf hierop ten antwoord, dat ik my bekwaam rekende, om verre hunne verwagting te boven te gaan; want dat 'er niets gemakkelyker was , zo dra men maar een mooije Vrouw hadt. Zy begosten te blozen, dan ik weet niet of het uit fchaamte, dan wel op het terug zien op hun eigen zelven was. De Markgravin had weinig deel in dit gefprek genomen, en zig tot hiertoe zeer reielyk gedragen ; doch haare aangekleefde gewoonte om voor geleerd te willen doorgaan, of het pas gaf of niet; deed haar de voorflag doen aan 'j gezel fchap, 't welk gereed Hond om affcheid te nemen, om haare  165 re Schulpgewasfen , Gedenkpenningen en Schilderyën, te willen bezigtigen. Myne Tante en Nicht, gaven my een teken, v*n haar van deze vragt te ontheffen ; dan lk , die van verlangen branu.de om Helena te zien; en het bezoek tot bare wederkomst tragtte uitterekken, vatte het woord op, zeggenae tegen de Ambasfadrice : Gy, myn waarde Nicht, die door 'taliën gereist hebt, zult zekeriyk benieuwd zyn te zien , dat Mevrouw de Echte Stukken van de beroemdfte Meesters heeft; gy zu een kenfter, dit weet ik. Zy wierp hierop een woedend gelaat op my, wegens de trek dien ik haar kwam te fpeelen; terwyl de Markgravinne, die in de verbeelding was, dat ik de waarheid fprak, met groote verrukking; uitriep: O.' Myn Heer Talbert, wat ben lk verblyd wegens het geene gy my zegt.' Dewyl Mevrouw kennis van de Schilderkunst heeft, moet men haar zien te bewegen, dat zy een Lid onzer Academie wordt. ——— Zeer gaarne , antwoordde ilc; dus, zo gy wel wilt doen, zullen wy enkel uwe Schilderkamer bezigtigen , alzo myn Nicht C dit beet ik haar zagjens in 't oor ) zig zwanger bevind, en uwe Mumies zomtyds een kwaaden indruk op haare zinnen zoude konnen L 3 ge-  i66 geven, .. Uwe aanmerking is regtma- tig, myn lieve Colonel. . . . Wel een'ftreelende bynaam , Mozinge, gaf zy aan een verleider' Zy bragt ons hierop in haar Schilderkamer: Ik verlangde het Portroit myner Aanbiddelyke te zien, of veel eerder de Copy, die ik voor het Origineel verruild hadt, en de uitwerking welke deze verwisfeling in de kundige oogen der Markgravinne zoude verwekken. Ik deed het Gezelfchap ter loops de verfehillende fchilderyën opmerken. Myn Oom de Commandeur begreep, dat 'er aan deze Verzameling niets ontbrak, dan de zegepraal der Geestelyke Caravaan tegen de Turken: Myne Tante deMiarfchalkfe beweerde daar tege.n, dat 'er niet dan te veel van deze bloedige Tafereelen zig opdeeden ; dat dezelve de heldenmoed der Oorlogslieden al te fterk ontglimde, en de augt eener verwoestende tlorie, derzelver tedere Gemalinnen van hunne zamenleving beroofde. Wat myne Nicht betrof, my dunkte, dat zy in allerlei opzigie zeer misnoegd was; want te vergeefs fnuffelde zy alle de hoeken ën Winkels door, zy wierd geene Inhaling eens Ambasfadeurs gewaar. Be.  Belangende myn perzoon, ik bragt de algemeene aandagt onmiddelyk over tot haar, wiens Heer en Meester ik eerlang ftond té worden : Men roemde haare fchoonheid hemelshoog; dan de Markgravinne minder jaloersch om de loftuitingen die men haare Nicht gaf, dan om die welke zy voor haar eigen zeiven was hoopende, door haare eryaretuheid te willen toonen in het bellieren ,van 't Pinceel des Kunftenaars, die het PorIfrait had gefchildert, herhaalde by deze gelegenheid alles wat zy my daaromtrent voormaals reeds had gezegt, zonder eenig teken te laten blyken van het door my gepleegd bedrog; het geen my volkomen overtuigde van haare diepe onwetenheid. Zy hield zulk een verregaande en ongerymde redeneering wegens haare kundigheid in alle foorten van Wetenlchappen, dat myne goede Maagen, die maar een weinig Muziek kennen, wat kinderen konnen maken , en de aperyën der groote Wereld verdaan, my verfchrikkelyk vermoeid fcheenen van haare lange verhalen. Zy maakten allerhande pynlyke grimasfen, met het uitrekken van hunne leden en gedurig verzetten hunner waggelende voeten, die nauwelyk hun ligchaam meêr overend fcheenen te kunnen houden. L 4 De  i68 De Markgravin, die eindelyk begost te begrypen, wat zulks wilde zeagen, ram ffly iti 't uitgaan van de Schilderkamer onder den arm: Wy ontmoette in onzen weg Jfrlrna, die thu's was gekomen Aclil Mozinge, welk een oogenblik •' Welk een' betoverartige bekooring/ Haar aanfchyn ontflak een bradende gloed in mynen boezem, en duizend weeldrige vlammen bor. ten met geweld uit myne aderen: myne handen, oogen, lippen en hart; kortom; myne gantfche wezenlykheid wierd 'er door verzengd. . . . Wat zal het dan niet zyn', als ik bezitter zal wezen van zo veele bekoorlykheden? .... Maar ik kan hier niet aan denken, zonder my buiten my zelven te vervoeren. . . . Gelukkig, zo myn Ieeven genoegdoenende zy- Myn Engelin wierd gulhartig omhelst van haare toekcmuige Maageri. Haare zedigheid en haar blozende fchaamte, maakte haar nog veel fraaijer dan zy inderdaat is , en maalde op een zinryke wyze de verliefde ftryd tusfchen de Min en de Kuisheid af: Haare verlegenheid zeide duidelyk; ik voet dat de kutjes die men my geeft, maar een voer- I b$dt zyn fan die, wette men ..... Vreest E niets I  niets Jlfoz/rg*. zal niet voleinden, noch uwe kuisfche ooren kwetfen ; doch het geen ik met geen Oilzwygen kan voorby gaan, ié het vermank daj 'er in fieekt van te beminnen en weder bemind te worden van een Viouw , wiens verfiand gevormd is; de •mirfte harer bewegin/en zyn van belang, dewvl ze gefchieden uit een aandoening van gevoel of overdenking. Dan alhoewel hunne overheerfching veel bezwaailyker is , dan üe eener j >nge Hokkeling, verkies ik dezelve voor het tegenwoordige, daar jk mv aan de fiandvastigheid geketend hebbe. Wel is waar, ik ben gelyk de Leeuw die in zyne ketenen brult, doch het geluk dat my befchooren is, verdient wel eenige offerande. Nog drie weeken of een maand b kommernis, myn Vriend, en ik zal ontwyffelbaar gelukkig zyn; want de Drommel zou 'er meê fpeelen, zo de zamenkomften, die de Markgravin in deze tusfchentyd my met haare Nicht zal verfchaffen, volgens de wyze voorzorgen der Ouderen, die geen afzonderlyke verkeeringe vergunnen aan perzoonen die hun Ieeven met elkander moeten verflyten , dan wanneer zy eenen teugel aan hunne keuze gelegt hebben, en hen alleen de Vryheid maar hebben gelaten van L 5 te  -7o ^**S^ te kunnen zeggen, ft zal gehoorzamen; ; de drommel zou 'er meê fpeelen, zegge' ik, zo dit belaggelyk gebruik niet ten voordeele myner Min kwam te gedyën. Gy weet, welk een geluk het verfchafte aan Müord Eduard met de fchoone Sara , Dochter van Milord Alderfon: Ik weet den Schryver dier Hiftorie, grooten dank voor zyne uitvinding van het geval van 't Starrebosje, daags voor de huwelyksvoltrekking van Sara , welk geval het Ieeven gaf aan de fiere Mifs Jenny, en de verbreking van 't huwelyk, een uur na het verliefde voorval. Verdort.' deze ontknoping behaagt my als dol ziet hier juist waar ik de Roman met myn Aanbiddelyke wilde befluiten ! Ik weet niet of zy dit Werkje gelezen heeft; dan, boe het zy, ik zal ze haar van daag nog brengen: het is niet kwaad , dit teêrhartig tafereel haar onder't oog te leggen, In een omftandigheü, gelyk de haare is. Wel is waar, dat de bedroefde Sara van hartzeer fterft van met haar Vader in onmin te zyn geraakt, doch de aangenaamheden die dit rampzalig geval voorafgaan, zullen meêr indruk maken op het hart van de tedermoedige Helena, dan het gevolg der gebeurtenis haar afgryzen zal verwekken. Op myn eer, de  de Mannen (let wel op , dat ik 'er de Ma- zinges van uitzonder) moesten een jaarwedde aan de vernuftige Schiyvers toeleggen, die de ziel der Schoore meerder gevoelig weeten te maten voor hunne wellustige fchilderingen, clan voor het verhaal derverdrietelykheden die 'er uit ontfprujten. . . . ...... O! Slapperment, het is al elf uuren! ik fchei 'er niet uit als ik aan 't fchryven ben. ik moest reeds geknield leggen aan de voeten myner Beminde. ——<• Ondertusfchen moet ik voor alle dingen om Bloemen zenden; ik wil my niet weder vertoonen als met de Bruiloftsruiker in de hand en al den toeftel van een oplettend Minnaar ; deze kleine opmerkzaamheden bekooren de geenen zelf, die men met tegenzin komt te huwen Die duikerfe Bruno beloof» de my zulk een' fraaije Ruiker te zullen bezorgen, dat ze zoude voldaan, om my eene gu,nst van myne Schoone te doen verwerven ; dit zyn byloo de zegswoorden "van dien Guit; hy aapt my van verre na, gelyk gy ziet. Den deugenlet heeft myne boodfehap aangenomen met eene blydfchap „ waaruit ik heb kunnen befpeuren, dat hy zig  17* C3*#8a> zig durft vleiien, dat deze omftandigheid, waarvan hy den regten grond niet kend, my zal doen-befluiten , om hem myne eis» fchen op 't hait van de teêrgevoelige Angf iique afte ftaan. Dan dewyl men niet weet wat 'er kan gebeuren, onaangezien my'ue blakende , vlam, en myn wys vooruitzigt van dezelve bekroond te zien, zou het ligt konnen gefehieden , dat uit eenige gril of wanhoop , my t'eenigenyd in denzin kwam, om ingevolge hiervan, wil ik nog dezen avond eenige gefchenken, en vooral een deel Boeken,aan dit aim Wigtzenden. Ik meen ook myn Aanbiddelyke eene aardigheid te vereeren : Ik heb een ontwerp in de gedagten, zeer bekwaam om haare denkbeelden te flreelen ; hiervan zal ik u veiflag doen , zo dra dezelve zal ter uitvoer gebragt zyn. Ik moet ook eenige Rytuigen laten vervaardigen , op dewelke zig onze beider wapenen in een gel'trengeld zullen vertoonen: Ik moet mede allerhande zeldzaamheden uit de vier Werelddeelen ontbieden , om een Lusthuis te vertieren, 't welk verre alles te boven moet ftreeven wat rrien ooit fraais en wonderbaars in Eu. ropa heeft gezien : Desgelyks moet ik een Berlyukoetsje laten zamenflellen, welkers vee-  V?3 veeren door een enkele drukking van de hand, zig kunnen ontfchroeven. —— Op myn eer! geloof my, geen wezenlyk huwelyk maakte immer zo veel fpuls, als deze gewaanden Echt my ftaat te veroorzaken. . . . Verdort/ als de overwinning , na zo veel arbeids, my kwam te misfen, ik ftak my den degen dwars door 't lyf. . . . Sla hier evenwel niet te veel geloof aan , Mozinge, ik ben waaragtig zo mal niet. Daarenboven , ik gevoel, dat zo lang 'er een fprankje leevens in myne Schoone overig blyft, ik niet zal ophouden haren val té betragten, daar naar te wenfchen en te hoopen , en myne dagen te verlengen , om 'er het gerot van te hebben . Wat doet die verwenschte Bruno my lang wagten! ... En hoe groot is myn ongeduit, van te we'eten , hoe eene byëenkomst zal afloopen, waarin het my eindelyk vergunt zal worden , eene bekentenis te eisfehen als Meester , die men my zo langen tyd geweigerd heeft gehad uit een gevolg van trotsheid , die myn gantfche ly.Jen uitmaakt.' Ik heb echter reden van te hoopen , dat alles naar mynen wensch zal uitfatten; de beginfelen dezer nieuwe onderneming, verkondigen het my; want die oude Tante, die  i'74 *#!é*^ die my tot haar Erfgenaam moet maken, aan wien de Hemel zo wel ter fnee een verkoudheid op *t lyf heeft' pefmeten, ea' vervolgens een maand lang in de ba.ien doef blyven, zyn een blyk, dat, hyaHien mvne ooHrnerken , zo misdadig waren, gehk gy voorgeeft, dezelven zo niet begunstigd zouden worden van hooier hand. Overweegt dit alles eens rypelyk by u zelven , 'én bèkyv my niet meêr: Gy ziet immers, dar ik naar biets haak, dan het geen de hoffelykfte Jonker, uitgenomen een Mozinge , in' myne plans zoude heJoelen . indien hy flegts zo vindingryk van geest, en Zo gefchikt voor de guigchelftreken -ware, als ik;' dan de gevoeligheid weerhoud den eenen, de heerschzugt kluisterd den andere, terwyl de verkiez'ngen 't gemak, het grootfté deel der wellustigen, van dit oogpunt verwydert. Ik verzeker u, myn Vriend , dat gy my geen lof genoeg zult konnen weigeren , voor zo verre gy maar de billykheid betragt en gade Haat, dat ik Helena onder de Arende bewaking haarer deugd en Maagen laat blyven. Komt zy onder die fterke wapenen te bezw? ken , zoude men my dan het meestfchuldiïfle van allen durven Weten? Ik beroep my hieromtrent op uw eigen  gen geweeten, en verwagt uw antwoord, niet om myne ontwerpen, naar uwe uitfpraak, ter uitvoer te brengen , of die op. tefehorten, (want ik verklaar u, dat niemand ter wereld bekwaam is , my van myn opzet aftebrengen ,) maar eigenlyk, om te weeten, hoe gy u uit eene vertwyffelingzoudt redden, die, myn bedunkens geene tegenfpraak fchynt te lyden Zagt.' ik hoor Bruno , ik kan vertrekken — vaarwel. Zo my eenige oogenbllkken tyd overig blyven, in 't midden der bezigheden die my ftaan te overkroppen , zal ik op het papier zetten, alles wat, my dagelyksch zal wedervaaren, tot dat ik tyding van u zal bekomen; doch gy zult niets weeten, zo. lang gy my niet gefchreven zult hebben. DRIE-  I7<5 DRIE ■ EN - TWINTIGSTE BRIEV. Van den Heer Mozinge aan Talbert. Ik beken, dat Helena, naar 't jrevnéïen van 't Algemeen , ten hoogften fchutoig zoude ichynen, byaldien zy in haare tegenwoordige orriRand'lgheid kwam te bezwyken ; dan het zoude diïs niet gelegen iyn in de oosren van verlichte verftanden, die geen onreutvaardig vooroordeel dulden, waarby men den éenen tot een misverftand toereker d , het geen men ter nauwernood den ander rot een verwyt zoude durven aantygen. ■ •■ Zo het waar is, gelyk men alfints ftaarde houdt; dat de Vrouwen door hunne gefleltenis en hunne neiging tot de verm:ken, noodzakelyker wyze veel zwakker zyn als wy Mannen, waarom wend men dan zulke gewelddadige en verleidende middelen aan om ze te overheerfchen ? Gefchicd het, om ons het baldadig recht aan te matigen • yan ze een vergryp te laste te leggen ,waar< van  *77 van wy alléén de bewegende oorzaak en de bewerkers zyn ? Zo wy volgens de order der Natuur, hunne kuisheid naar onze zinnelykheid konde neigen , ik zoude durven zeggen, dat 'er geen éénige gevonden zoude worden , die in de eerfte ftaat der onnozelheid ftoutmoedig genoeg zoude wezen , van ons a?nzoek te doen: Ja , byaldien men de vroomheid der Mannen, zo veele listen en laagen leidde, als men daaglyksch de Vrouwen doet, 'er zoude voorzeker meêr Deugenieten dan Leekebroêrs zyn; bygevolg» zyn wy, ik zegge niet, het meest berispelyk, maar het meest te doemen, wanneer wy een teêrgevoelig hart door onze veelvuldige belaginsen tot eene zwakheid tragten te verleiden. Het ware billyk, dat elk Mansperzoon zig daar voor hoede, en zyne vervolgingen naakte op de éérfte tegenftand eener Vrouw; het Gemeen zoude als dan recht hebben, om de geene met fchande te overladen, die nalatig ware geweest aan de plichten harer Kunne. Doch ze te belaken met de gruwel eener misftap, in welke men hen door duizend verleidende bekoringen en ongehoorde bedriegeryën komt te (leepen, even als die welke gy tegen de noodlottige Hthn* beftookt, H. Dut. M «lis  179 «15* #8^ dit behoorde , zegge ik , niet te mogen zyn. Zie daar het geene ik kome te befluiten uit uwe voorgewende bewysreden, die gy zegt, dat geene tegenfpraak Jyd. Trouwens, ik heb groot ongelyk my daartegen te ver« zetten, ik diende te weeten, dat het overbodig, ja zelf belagchelyk is, met iemand te redenkavelen die in eene raaskalling is van zinnen ; want gy hebt gantsch en gaar uw verfiand verlooren, en ik vinde meerder reden om u te beklagen dan u te beftraffen; wanneer ik de fmertelyke ongeregeltheid van uw gedrag kome te overwegen... ✓ Hoe / gy hebt uw Maagfchap in eenen handel durven wikkelen , waarvan gy begeert, dat den uitilag tot onteering eener agtenswaardig Meysje zal flrekken? 't Zy gy al of niet mogt flagen in uwe wreeddadige oog» merken, hoe zult gy een huwelyk van de hand wyzen, 't welk voorgefiagen en vastgeileld is door Lieden , die gy de diepfie agting verfchuldigt zyt? Hebt gy dan niets anders te dugten als, de haat van de Markgravin ? En heeft de ongelukkige Helena geene andere Maagen , die het recht hebben om voldoening te eisfehen van uw Godverge-  géten handel ? . . . Ach.' myn lieve Tal» bert, :k zidder, wanneer ik denk aan de me« rdgie rampen, weke cieze gevaarlyke onderneming over het beloop uwes Ieeven» ftaar te verfpreiden .' Dan te vergeefs zoude ik ondernemen het tafereel der ongelukken aftemalen, aan welke gy u door uw vermetelen toeleg blootfteld, dewyl gy my al te klaarblykelyk hebt doen zien , dat niets bekwaam is u daarvan aftetrekken. Bovendien draagt gy roem op de helfche vindingen uwer verbeelding, zeer verfchillende van die bloohartige deugenieten , die onder het verfoeijen hunner zwakheden , voor de misdaat bezw ken ; daar gv , in tegendeel,. v nog flreelr in uwe dwa'ing, hebbende» geene andere bekommering , dan die vaa uwe konftenaryën te zien mislukken; terWyl ik, wel verre van te hoepen, dat myne vriendfehap en raadgevingen eenige verandering zullen te weeg brengen lk* met anders dan de rampzali fte gevolgen ultterfte einde des Aardbodems te vervoV* gen ....? Groote Goden! wanneer zult gy ophouden myn teêrgevoelig hart met zulke wree» de flagen te teifteren? Ik kan de ongerustheid niet uitfpreken,.die ik zal blyven voeden tot op de ontknoping van dit affchuwelyk bedryf, waartoe gy de omzigtigfte maatregelen fchynt te nemen. —— Welk gebruik wilt gy toch maken van dat afgelegen Lusthuis, en van dat kondig gewrogte Rytuig, waar van de uitvinding zo veel zal kosten, dat 'er een ongelukkig huisgezin jaaren lang deszelfs beftaan van zoude kunnen hebben ? Moet gy u zelven niet in 't aangezicht het kwaad gebruik verwyten, dat gy van uwe onnoemelyke rykdommen maakt ? Die gefchenken , welke gy aan Angelique wilt zenden om haare beguigcheling te vermeêren, en haar hart te kneeden tot het voldoen uwer zinnelykheden , onderlleld dat gy 'er voor haar mogt opvatten, gaat dit alles niet de maat der verdorvenheid te boven , van de onnozelheid te willen misleiden , met het enkel oogmerk, om een Vrouw by voorraad te verleiden en baar onderdanig te maken voor uwe hers- fen-  fenbeeldige gewrogtens, en zulks, om dat gy uwe ledigheid door niets anders weet te koesteren ? Moet gy u niet fchaamen, van u mei dergelyke denkbeelden te bezigen , in 't midden eerier Minnery, waarvoor gy uwe eer en Ieeven in de waagfchaal fteld? Want, nog ééns gezegt , dat Ieeven zal niet in veiligheid zyn, zo wanneer gy uw godvergeten oogmerk komt te volvoeren. In 's Hemels naam, matigd myne billyke ongerustheden, en bezeft, dat geene vreezen ooit meerder gegrond wareq, dan de mynen. M g VIER-  18* «U * * Vier en twintigste briev. Van den Colonel Talbert aan Mozinge. Seldermallement! gy ftaat 'er wel by, myn arme Mozinge! Altyd befchroomd, ajtyd bevende, als het zake is een ftoutmoedige onderneming te doen: Maar wat behoef ik 'er my over te verwonderen, 't is een gevelg uwer gekregene opvoeding; want ik heb nimmer een vreesagtig geweeten in een Man van moed ontmoet gehad. Het •vooruitzicht der eeuwige ltraffen, welke gy nauwgezette luidjes nimmer uit het oog verliest, gewend' u zodanig tot de vrees, dat men geen grooter bloodaarts ontmoet alS onder de vroomen; dan 'k, die noch het een noch het andere ben , ik gevoel, de Hemel zy gelooft, een volkomen gerustheid omtrent alles wat my zoude kunnen wedervaren. Wat meêr is, fchoon ik zeer veel deel neem in de hartelyke bekommertaisfen die gy ten aanzien van myn per. I zoon  183 zoon zyt voedende, kan ik echter niet nalaten ..... ha ! .... ha.' ... ha! ja waaragtig . . . . • ik kan my niet onthouden te lagchen , om het verfchrikkend denkbeeld dat gy u vormt wegens de gevolgen van myn geval. Behaagde bet den Hemel , dat ik geen andere zwarigheid te befiryden had , dan het befchcrmen van myn Ieeven.' Zou deze nooddwang bekwaam zyn, een' Talbert te rug te houden , een Man, die beroepshalve gekneed en gekonfyt is in het veragten van de dood. Op het éérfte gevaar waarmede het Vaderland gedreigt wordt, op het éérfte bevel van den Vorst, zoude ik ten ftryd vliegen; duizend leevens zoude ik waagen voor den Monarch, en ik zoude het gevaar van één enkel oogenblik dugten, om myne eigen zaak te verdedigen ? . . . . Dg.' al had ik de dapperheid van eenen Held, van eenen AcbiUet zelf te fchroomen, ik zoude doch nooit aarzelen om myne wapenen aan te gorden op de enkele naam van Helena. Nochtans moet ik u gerust ftellen , dewyl zulks in myn vermogen is, en gy 'er my zo nadrukkelyk om fmeekt. Weet dan , dat myne Schoone geene andere Hoofden in haar Maagfchap heeft, als een paar Oomen, dat oude Vryërj zïn » wier ziamgevoegde M 4 jaa-  jaaren, byna twee Eeuwen uitmaken: Zy heeft nog wel eenige andere Maagen, doch die zo verwydert van onze Hoofdflad en zo geftoord zyn tegen de Markgravinne , dat zy misfchien nimmer te weeten zullen komen , dat hun' lieve Nicht door den onverfchrokken Talbert bedrogen is geworden; dus moet .gy u Op dit ftuk volkomen gerust fiellen, en ook geenede minde bekommering voeden , wegens ae gelegenheden die ik zoude kunnen vinden, om myn huwelyk te doen mislukken. De platte grond daarvan is zowel gelegt, en zo ftipt nagegaan in alle deszelfs verfchieten, dat geene toevallen, iets het geringde kunnen fchaden aan de gelukkige ontknoping myner huwejykslist: Van de eene kant myn goed vertrouwen, en van de andere kant myne blykbaare min ; kortom , niets zal éenig verdenken of argwaan geven. Het middel dat my ontwyffelbaar vooralle fchadelyke'agterdogt zal dekken, is noch geen twee uuren geleden, eerst ontloken , by gelegenheid van een gefprek, 't welk ik met* Cloucy gehad hebbe; die, op myn eer.' deez' zaak zo ernftig ter harten neemd , als of ze hem zelf betrof. Oordeelt, of met zulke doorflepeïie vernuften als de onzen , en die zo afge- regt  .regt in de verliefde guigchelftreken zyn, ik 'het flagtoffer myner onderneming zoude kunnen worden? Ja, hoedanig den uitflag 'er ook van mag wezen, het kan niet anders als myn geluk verhaasten , zo 't zelve noch niet tot ftand gebragt mogt zyn. Loop , zegge ik, alles zal zig wel fchikken, niettemin rny nauwelyks agt dagen tyd overig blyven , om deze g'oote zaak ter uitvoer te brengen. Myn oud Tante , aan wien myne Tante de Maarfchalkfé, zo mal is geweest, myn huwelyk te kennen te geven, vervroegt haare wederkomst eenige dagen, om het Consraazo veels te eerder te konnen tekenen; voorwaar een d-ommelfe leelyke omftandigheid, door de menigvuldige verlegenheden daar het my in brengt, hoewel het daarom niet zal beletten , dat deMarkgravin.de verbintenis myner Maagen zal weiseren , zonder daarom de vriendfchap met my aftebreken: Om u te zeguen , hoedanig dit zal gefchieden, is een zaak, die ik vast befloten hebbe, u niet eerder te melden, dan na de. uitvoering zelfs. Het zy u genoeg te weeten , dat heden over agt dagen , ons gantfche Maagfchap ten huize der Markgravinne zal verfchynen om de voorwaarden te be~ fchryven, en 's anderendaags de huwelyksM 5 ze-  iSö «1^**8^ zegen te zien geven. Zie daar het geen'er befioten is, en ten deele volvoerd zal wor. den. — Nu gy het voornaamfte van de zaak bewust zyt, Mtzinge, helpt my nu ook, bidde lk u, om duizend verwenfchingen te doen tegen de belagchelyke ingebeeldheid der zwaarlyvige Markgravin, die my niet vergunt heeft, één enkel oogenblik tusfchen vier oogen met myne Aanbiddelyke te fpreken, fints veertien dagen dat ik haare fchoone oogen hebbe wedergezien , en haare teerhartige ongerustheden hebbe beaamd gehad. Neen , myn Vriend , men heeft my zo fterk afgetobt, zo veel bezigheid verfchaft,... maar wat is het nodig, aile dje vernaaien in 't breede te vermelden ? Lees flegts het beknopt Dagregister, van het Ieeven dat ik gedurende dien tyd geleid hebbe, en de vermaledyde dwang, die my uit Staatkunde gekluisterd heeft gehouden, zedert den jongstleden Briev die ik u gefchreven hebbe gehad. JOUR-  JOURNAAL. Saturda.6,«b Dag van Beproeving. Ik bragt haar dien pragtigen Ruiker, die, volgens het zeggen van Bruno , my eene gunst moest doen verwerven: Toen ikdezelve Helena aanbood , wilde ik haar een kus afdelen, doch niet op de wang, die nochtans myn éénigfte deel is geweest; dan zy ftiette my befchaamdelyk van haar weg en nam de vlucht by haar Tante, werwaarts ik haar op 't fpoor Kwam te volgen en ze andermaal myn gefchenk aan te bieden; Zy hèeft op nieuw gebloosd, zonder die te aanvaarden, en heeft de Markgravin aangekeken , als om haar om raad te vraagen. — Waarom, myn lieve Nicht, zei deze, aarzeld gy toch om Bloemen aantenemen? De ftaat waarin de Maaken tusfchen Myn Heer en ons zyn, geven hem op u dat foort van recht. Myn Bekoorlyke heeft hierop de oogen neergeflagen, en de fortuinlyke Ruiker voor haaren boezem gefpeld. .... De Tante heeft hierop een diepe zucht geloosd: O Hemel! wat herinneren my alle deze dingen, zei ze, die gelukkige tyden; waarin my dezelfde gedienftigheden door wy-  wylen Myn Heer den Markgraaf bewezen wierden, gedurende zes volflagen weeken dat wy verpligt waren ons huwelyk te vertragen om de dood van een' onzer nabefiaanden. — In 't midden van dit zo teder herdenken , heeft zy my te kennen gegeven t dat ik hen eerst 's anderendaags zoude wederzien, dewyl zy zig, volgens haar zeggen , van eenige noodzakelyke bezoeken wilde ontflaan, op dat wy te zamen meerder vryheid zouden hebben eenige ontwerpen te volvoeren, die zy by haar zelve ge» (meed hadde Zondag, een Dag van Hoop. Tegen de middag heb ik myne Aanblddelyk aangetroffen, en wei in zulk een luifteiryke glansch als de Zon , wanneer die zyn hoogde toppunt beklommen heeft. Die zelfde glansch heeft myne oogen verblind en myn hart bedroeft gehad. Ik heb zulks voor een kwaad teken genomen, te meêr, dewyl de Markgravin van haar kant verzuimd bad, om het uithangbord harer vorflelyke praal in zyne volkomenheid te doen uitfchitteren; dan niettegendaande de uitfporige menigte harer veifïerfelen, en de kostbaar.  baarheid harer klederen en kleinodiën, geleek zy naar de volle Maan, wanneer die met Wolken is overtogen en by vlaagen tusfchen dezelve heenen dringt, Zo vroegtydig gepalleerd Dames! zeide ik: . Wy gaan uit eeten, gaf de Markgravin ten antwoord; 't is de éérftemaal dat ik myn Nicht onder de Menfchen doê verfchynen. Gy weet, dat ik tot op dezen dag gewilt hebbe, dat zy by my als in een Klooster zoude zyn: zy weet van geen Bals noch Toneelen; ik zelf heb 'er my van gefpeend, zedert ik de zorg harer opvoeding op my hebbe genomen, op dat myn voorbeeld haar tot een regel verftrekken, en geen begeerte in haar zoude ontfteken, tot iets, waar toe men niet kan geraken, zonder 'er toe aangezet te worden, door de geenen met welke wy verkeeren. Dan dewyl zy in de noodzaaklykheid ftaat te komen , om de Wereld en haare iedele vermaken te leeren kennen, betaamd het my, dat ik de geene ben, die haar geleide by de éérfte intred» dje zy in die Wereld ftaat te doen. Ik meen de waare middelweg gevonden te hebben, tusfchen de gebruiken onder Eeuw en de grondftellingen van uwen Mentor,den fchrandere Housfiau, die beweerd, dat men alle on-  ïgo *Ü**S^P>' onfchuldige vermaken aan de Meysjes mag vergunnen; dat's te zeggen, ae Muzyk , fietDansfen, de Gezelfchappen, doch hen dezelve moet verbieden, zo dra zy gehuwd zyn. Nochtans, dewyl het my toefchynt, dat 'er een onvermylelyk gevaar in fteekt, öm de jeugd, fchoon geftadig onder het oog hunner Ouderen of Maagen , bloot te ftellen aan het nieuwsgierig .«gaap van duizenden Verleiders, en dat van een andere kaït het te doemen is, van een <;eel Moeders ieri fleep der openbaare vermaken te zien vergrooten , heb ik gemeei.d de tusfchentyd der plegtigheid te moeten verkie/.en ; om Hele* na alle de openbaare Byëenkomften te laten bywoonen , werwaarts gy ons trouwhartig zult verzeilen, myn lieve Coionël, teneinde gy door uwe gezaggelyke tegenwoordigheid, alle listige belagers zult verwyderen: Gy zult, hoop ik, morgen komen, niet waar? wy zullen naar de Franfche G>mtedte gaan. — Ik vlnde my ten hoosfteri vereerd , waar het ook zy, uwe voetftappen te volgen; maar, Mevrouw, vergunmy u te mogen doen opmerken, dat hoe Baby men ook aan 't bef]uit is, het zelden gebeurd, van zig voor de voltrokkene plegïigheid in 't openbaar te vertoonen. Gy weet.  «Ü**S9> 191 weet immers zo wel als ik, dat de jonggehuwden daags na het voldongen huwelyk, gemeenlyk zig naar de Opera begeven, orft dien Egten band voor de oogen van 't Gemeen te bekragtigen: gelyk het ook als een heiligdom by de fatfoenlyke wereld werdt in agt genomen, en die zelfde flenter was ik ook voornemens te agtervolgen. — Geeniïnts/ geenfints.' Coloneli gy zult u voor de geheele wereld zo niet. ... ik kan my zo niet uitdrukken; dan gy begrypt wel, dat dit gebruik de zedigheid eener eerbaare Vrouw is kwetfende. Myn Nicht noch ik, zouden dit niet konnen weêrftaan: denk eens, alle de oogen op haar gevestigd 1 Ik keur alleen voor goed, dat gy ons gedurende die veertien dagen alomme zult verzeilen , alzo men dan noch geene bedillingen Van eenigerlei foort kan maken. . . • Hiermede hebben haare verhevene aanmerkingen een einde genomen; en het 00genblik van hun vertrek daar zynde, heeft zy my tot des anderendaags afgefcheept. Ik heb hierop myn Bekoorlyke met een kwynend gelaat te kennen gegeven, de fmert dien ik gevoelde van haar te moeten fcheiden, midlerwyi ik van fpyt op myne tan- den  den kwam te knersfen, keerende ten hoog* ften misnoegd tot mynent, dat ik tot eene' dwang veroordeelt was die njet zo fchielyk ftond te eindigen. Duizend ontwerpen fmeedde ik , de eene veel hoopelozer dan de andere, het geen my weêrhoud om n ze medetedeelen, dewyl ik begeer, dat 'er altoos eenige billykheid zal doordraaien in 't geene ik doê. Bruno kwam ter aller geluk, my uit deze maaldroom van verdrietige denkbeelden te trekken, met my te kennen te geven, dat Angelique de blyken myner aandenken met een uitdekende erkentenisfe had ontfangen, dan dat zy zo bedroeft als verwondert was.' dat ik haar niet had wedergezien noch gefchreven, na het geene ik haar ten huize van de Weduwe Martin had verfproken. Deze bezwaren dunkten my zo billyk, dat lk Bruno bevolen hebbe, haar te gaan troosten met de höop van een aanftaande bezoek, 't welk ik haar zoude geven, zo dra ik ontflagen zoude zyn van den overlast myner Maagen, die my tegen myne zin wilden uithuwelyken: Ik heb hem verboden, niets by deze Fabel te voegen noch te veranderen , tot tyd en wyle ik hem nadere bevelen zoude hebben gegeven. Deze bepaling heeft den ar*  armen drommel zo gemelyk gemaakt, als de befluiten van de Markgravin my gedaan, hebben; bet geen my een weiniger geduldiger heeft deen worden, ziende dat ik de éénigfte ongelukkige niet was. Maandag, een Dag van Tegenfpeed. Ik heb de eer genoten, myn Aanbiddelyke en haar Tante naar de Comadie te verzeilen: Den ryken en gierigen Lurzel is tegen myn verwagting, mede van onze Loge geweest; en 't geen nog wel het byzonderst is, befiaat voornamelyk daarin, dat .ik op dit oogenblik dagt aan de naare, of, izo gy wilt, aan de treurbiyëindige Droom, .die ik onlangs op een nacht gehad hebbe , en van dewelke ik u verilag hebbe gedaan. Ik hoorde myn bloöhartige Medevryer, hoe zagjens hy ookfprak, tegen de Markgravinne zeggen , dat ik al te gelukkig was Ongetwyffeld had zy roem willen dragen op de groote fortuinftaat, die haar Nicht door myne verbintenis ftond te bekomen, dewyl hy 'er kwam by te voegen; dat byaldien Helena zo veel weerzien niet"had betoond, 'er misfehien wel luiden zonden geweest ' zyn, die haar gelyke voordeden zouden II. Deebv N !iefe„  hebben aangebragt, en daarby veel fpaarzamer ingerigt met betrekking tot de verkwisting en de overdaat. Ik heb hem hierop een gelaat toegeworpen , welkers uitwerking ik gewilt hadde, dat als een blixem op hem waar neêrgeflagen. Op myn eer, hy heeft my zo lafhartig en bedeest gefcheenen, als hy zig in de bewuste Droom vertoonde; is datelyk van onderwerp verandert, en heeft vervolgens alleen maar van het Spektakel gefproken. Ik kan ondertusfchen voor u niet ontvein* zen, dat de ongerymde en fhoodhartige gefprekken van dien ryken Vrek, my kragtdadig mishaagt, ja zelf een weinig ontrust hebben met opzigt tot de' gevolgen; niet dat ik verlegen ben em hem uit den weg te ruimen, als hy my de voet zoude willen dwarszetten, doch gy zult my te gemoet voeren , dat het fmertelyk zoude zyn om tot dit uitterfte te komen , alvorens eene zegepraal te hebben verworven, die my zo veel leeds en overdadigheden kost. O r mogt ik 'er eens voor altoos van ontheft zyn , men zoude my vry mogen verpletten, zo ik. ... Dinos-  Dingsdag, een Dag van CunsU Noch geen enkel oogenblik vryheld met eikanderen : Geen de minfte omftandigheid waaruit ik eenig voordeel heb kunnen trekken , zo niet in 't terug komen uit de Optra , van waar ik de Markgravinne met myn Aanbi.idelyke , naar huis kwam te verzeilen , en dat nog wel door het ongelukkig toeval van een armen drommel, die my..... O'- Mozinge, myn gantfche ligcbaam trilden beeft, wanneer ik denk aan 't gevoel van medelyden en wellust, 't welk ik beurtelings gefmaakt hebbe gehad. Den avond was zeer duister; de flambouw, die ons van agter het rytuig verlichtte, ging uit, en ons vdlk riep tot verfchcidemalen uit alle hunne magt aan den koetzier, dat hy zoude ft.ilhouden. Hun verward gefebreeuw, bragt de fchrik in 't hart der Markgravinne: Hemel! riep zy, wat is 'er toch gebeurd? Ik kan niet meêr, ik ftetf. Helena niet minder ontroerd, doch nier hovaardigop de eer van in flauwte te vallen , een rampfpoedig bewysteken tot den uitflag myner wen« fchen , zeide met eenige blykbaare verlegenheid tegen my: Ik biddeu, Myn Heer Talbert, ziet eens wat 'er te doen i*. Haar N 1 kani  hand drukte onder dit zeggen de myne,, zonder dat zy het bemerkte, ten minften kan ik het nu met zekerheid zeggen; dan toenmaals 'in die verbeelding niet zynde , heeft dit bewys van genegenheid van harent wege, alle de vermogens myner ziel geheel doen ililftaan , of om beter te zeggen t ze bragten my in eenen aangenaame bekooring van zinnen; ik gevoelde ze door een foort van hemelfche ingeving, die my gevoelloos voor alle andere zielsvermogensmaakte; dan eindelyk uit deze zoete betovering ontwaakt, op de fterke aanmaningen myner Schoone, heb ik het portier geopend en ben uit de koets gefprongen , om te onderzoeken wat 'er gaande was. Ik zag met behulp van een menigte lichten, die eenigen der Omftanders hadden aangebragt, de Knecht van Helena uitgeftrekt op de ftraat liggen: hy was de geen die de flambouw had vastgehouden, en agter van de koets was ;geftuime!d. Ik hield hem een reukwatertje, dat ik by my droeg, onder de neus: Een fruitwyf , dewelke naast my ftond , greep het flesje, zeggende; W"t duivel, Myn Heer, je zoudt bem van je fiinkend goed wel laten fierven! De kerel moet azyn bebben. ik droeg wel zorg van haar niettegentefpre- ken»  ken, want ik ken het Gemeene Volk te wel; dus ftak ik myn hand in de zak, en gaf haar, ik weet niet hoe vee!, op dat zy ten fpoedigften haar hulpmiddel zoude loopen haaien. De Markgravin was onmiddelyk van haa» re bezwyming bekomen , zo dra men haar gezegt had , dat 'er een der Lakeijen van de koets was gevallen. Belangende Helena; tot in 't binnende harer ziel bewogen met het ongeluk van haar Dienaar, moedigde my door haar gelaat aan , om alle myne zorgen voor dien armen Elendcling te hefteden. Dan, al was ik'er al niet uit een natuurlyke zugt tor medclyden, toegedreven geworden , ik gevoelde evenwel, van welk een groote aangelegenheid het was, van my in deze omflandigheid als een waar menschlievend Held te gedragen , en alles aan te wenden wat mogelyk was tot de onderfland van den ongelukkigen Cbamberry, zo als hy gej noemd wierdt; die nauwelyks tot zig zelven was gekomen , of hy heeft vervaarlyk beginnen te fchreeuwen , en heeft op zyrt been gewezen; daar den armen drommel groote reden toe had, want het was gebroken. Ik gebood, dat men fchielyk • een N 3 Draag-  Draagbaar zoude haaien, om hem naar huis te brengen: het geld dat ik onmiddelyk voor de minfte beuzeling omdeelde, maakte, dat men my duizend zegenwenfehen gaf. Wat een goede Meester is dien Heer!zeiden sommigen : anderen wederom , wat is Jby liefdadig! Hfii zo fraai van (eest , als mild! Begrypt, ik had een yan goud en filver ftyf geborduurt kleed aan , het welk niet weinig den prys myner verdienstelyke daad kwam te'vergrooten. Men gaf my de volmoedigHe lof, myn Schoone hoorde zulks, en myn hart was voldaan. Wat zoude ik my gelukkig hebben gefehat, zo de jammerklagtec en pynlykheden van Cbamberry, het vermaak niet had geftoord , 't welk ik gevoelde, van zo openbaarlyk in 't by wezen myner Aanbiddelyke te worden geprezen f Ik vermaande den armen jongen , dathy zyne klagten zo veel mogelyk zoude bedwingen , om des te minder zyne jonge Meestresfe te bedroeven; deze betragting en 't geen hy myne weldadige goedhartigheid noemde, hadden veel vermogen op hem. Ik gaf .weder geld , op dat men my een matras zoude bezorgen ; die ik op de Draagbaar liet leggen, nemende de zorg op my, «Is het minst hardhandig zynde, om Cbam. iet'  berry op dezelve te helpen dragen. Ook kweet ik my in die post zo wel, dat hy zyn aangezicht niet eens vertrok , in tegendeel , hy fcheen zo welvoldaan van de dienften dien ik hem bewees, dat ik niet twyffel, of hy zeide inwendig tegen zig zelven: Wat zal ik gelukkig zyn by zulk een menscblievend Man\ Want dewyl ik met zyn Meestres ftond te trouwen, merkte hy my reeds aan als zyn Meester. Ik deelde eenig geld cm, aan dé toegevloeide Menigte die my omringelde, alvorens weder in het rytuigte flappen. Hy zal 'er z\n loon voor vinden in den Hemel, zeide een oude Vrouw: Akkrement! dat geloof ik wel, riep een Grenadier van myn Regiment, die toevallig op den aangang kwam, 'f was vo:r die en geunen onredelyk, als by 'er zyn beste deel niet van badt! Hy is tot in zyn darmen goed. .... Wat zyn die plompe loftuitingen aanftotelyk voor kiesfche ooren.' zeide de Markgravin, zo dra ik in de koets was genegen; nochtans moet men toeftemmen, Myn Heer Talbert, dat ze u grotelyks eer aandoen: Waarlyk, gy bezit een voortreffelyke fchoone ziel/ —— Ik ben getroffen door uwe goedhartigheid voor myn Lakei, hernam N 4 hier-  2oo «^**;n» hierop myn Bckoorlyke, ik heb 'er u duizend verpligtingen voor. ——- Ach ! fchoohe Helena, zeide ik, ik reken my meêr als gelukkig; en vervolgens haare hand zoekende, die ik zeer tederlyk drukte, verweerde zy zig zo flauw , dat ik my bedienende van den donker en de onmogelykheid waarin haare Tante zig bevond, van ons te konnen begluuren, ik haar vingeren aan myne lippen bragt, dewelke ik met eeri menigte verliefde kusjes kwam te overftroomen; dan zy trok dezelve terug met eene verontwaardiging, die my een gedeelte van kaar misnoegen deed bezeffen. Zo dra wy waren thuis gekomen , heeft zy een gelaat van gramfchap op my geworpen, die my wanhopig zoude hebben gemaakt, byaldien ik de Vrouwen niet zo wel kende; doch ik, die wel weet, dat zy nooit gereeder zyn om ons eene gunst toe te fiaan, dan wanneer men ze het meest beledigt heeft, heb haar een kusje van haar rooze lipjes afgeftolen , midlerwyl de Markgravinne bezig was, óm haare fluijer af te doen ; en, zonder myne Aanbiddelyke de tyd te geven van zich te verffooren, zeide ik, dat ik my oogenblikkclyk naar Cbamberry ftond te begeven, in de verzekering, dat dit bewys van mensch- Jie-  101 Jjevendheid, my 'sanderendaags myne vergiffenis zoude waardig zyn , of misfchien wel iets meerder, wanneerik het gelukkig uurtje maar konde aantreffen. Woensdag, een Dag van Gcmclykbeid. Heden niets van eenige aangelegenheid. Ik heb den gantfchen daa met myn Schoone in een netelige omllandigheid geweest, dewyl ze my een pots heeft gefpeeld , midlerwyl ik op een nieuwe gunst was hoopende. Ik bood baar een Ruiker bloemen aan, die zy met een fpytig gelaat aanvaarde; zy trok aan de fchel , en gebood, dat men ze in een Vaas met water zoude zetten, alzo zy zeide, 'er de lucht niet van te konnen verdragen. Wy zyn hierop naar de Italiaanfche ComeeJie gereden, en ik twyffel niet, of men zal my eerlang naar de Fantoccim fleepen ; misfchien zal de Markgravin de zotheid nog wel hebben, van zig met haar toekomflige Neev in alle de kroegen der Stads-Vesten te vertoonen. ■ Zeg eens, Mezinge, kend gy aan alle die laffe toegevendheden, den fieren Talbert?,... poch het is beter my zelven tot flaapen te N 5 leg-  202 <^**^> leggen , dan u op te houden met befpiegelingen Donderdag, een Dag van Wraak. Ik heb Helena een vercierde Ruiker gebragt en haar dezelve overreikt met eene ■ onverfchilligheid , die zo natuurlyk feheen , dat zy 'er zig over gefchaamd heefr. lk heb geveinsd zulks niet te bemerken, en haar den geheelen dag fchier geen woord toegefproken , offchoon wy dezelve meest tusfchen vier oogen hebben doorgebragt; zelfs heb ik myne oogen op haar niet gevestigd, wanneer ik merkte , dat zy naar my keek. Deze dwang heeft my verfchrikkelyk veel gekost; dan men moet alles beproeven , om deze trotfche fchoonheid t'onder te brengen , die zig om een enkele kus verftoord, daar ik binnen weinig dagen haar Heer en Meester moet zyn , . V r y D a g, een Dag van Bemiddeling, Men heeft zyne klagten uitgeboezemd in den fchoot der goedaartige de Sacy: Men heeft traanen gefchreid om mynen wuften inborst:  fto.3 borst: Men beeft voor 't toekomende, al" hoewel men niet meêr twyffeid aandewelgeplaastheid van myn hart, zedert het ongeval aan Cbamberry wedervaren. Doch ik ben opvliegend, ik heb alle agting verzaakt in een' omftaiidigheld, waarin ik verpligt was geweest die 't meest te betoonen; kortom, ik bezit een onverdraaggelyke hoogmoed. Het Fyntje heeft my dezen morgen van dit alles verflag gedaan, toen ik de kamer van Cbamberry uitkwam, dien ik daaglyks gae bezoeken , en ten wiens behoeve ik heden een Jaarrente van hondert vyftig Livres hehbe getekend, onder beding, dat hy zyn Vaders akkers zal gaan bebouwen , dewyl hy hun éénigfte Zoon is, en naar alle gedagten zyn Ieeven lang gedurende zal mank gaan. Zeg nu eens, dat ik een kwalyk gebruik van myn geld maak: Ik heb het u wel voorfpeld gehad, dat ik vroeg of laat een' daad van barmhertigheid zoude doen. De goede de Sacy wist tot hiertoe noch niets van deze kleine weldaat; niettemin heeft zy my duizend loffpraken verhaald, die de huisgenoten my onophoudelyk nageven. Vervolgens heeft zy mv haare ongerustheid medegedeelt, wegens dat zy de Markgravin had hooren zeggen , dat zy van Honden aan een  een veel grooter Verblyf als het haare wilde gaan zoeken, om my behoorlyk te kunnen huisvesten. Dan ik heb haar gerust gefield, met de verzekering , dat ik zo veer le gebreken aan alle de Gebouwen zoude vinden, dat ik ze zou doen befluiten om het hare te behouden: Dat voor 't overige , welk een keer de zaken ook mogren nemen, ik.zeer ligt het middel zoude vinden om met de Markgravin over hoop te raken, en ons vervolgens van eikanderen te fcheiden zo dra de Bruiloft zoude voorby zyn : Dat ten dien einde , ik naar eene Wooning ging uitzien , alwaar wy met ons driën gevoeglyk konden huisvesten ; en welk verblyf ik haar verzogt te komen opne? men , zo dra ik onze zaak zoude gevonden hebben. Zy heeft hierop beide myne handen gevat en die tcgens haren boezem gedrukt, zeggende: O! Myn Heer Talbert, gy bereid my het heil mynes leevens; doch ik zal niet eerder gerust zyn aangaande de nieuwe levenswyze die gy my verfpreekt, dan wanneer gy de Huurceel zult hebben getekend. Ik heb haar doen hoopen , dat zy dit genoegen zoude hebben, eer 'er vierentwintig uuren verloopen zoude zyn. Vervolgens heb ik haar verzogt , om van haa-  zal ik dan immermeer door begeerlyk'ieden verteerd worden . . . . ? Hoe meêr ik haare lieve Beeltenis, en hare aanbiddenswaardige bekooilykheden aanfchouw, hoe woedender ik worde Donderdag, een Dag van Verbeelding. Een overheerlyk middagmaal ten huize der Markgravinne, waarop alle myne Maagen genodigt waren. Ik geev u te bedenken, myn waarde Mozinge, welk 'een onverfchrokkenheid van geest ik benodigthad, om myne rol goed uittefpeelen in 't bywezen van een gantfche zwerm van Bloedververwaaten , die ik by de neus leidde ; nochtans heb ik'er my op een wonderbaare wyze uit gered, onaangezien de zonderlinge vraagen en antwoorden aan welke ik ben blootgefteld geweest. In de eerfte plaats , hield men zig bezig met de aanzienelyke Post die men voor my zoude tragten te bewerken. Vervolgens voor een plaats aan 't Hof, ten behoeve myner agtbaare Gezellinne. Men twistte zelfs om den voorrang wie haar aan den Koning zoude voordragen. Myne Oomen en Neeven zeiden met een blyk van verrukking, dat zy 'er oni haa-  haare fchoonheid zoude voorgetrokken worden boven alle andere Dames. Myne Tantes en hunne Dochtereri, hebben zig naar my toegekeerd , en tot verfcheidemalen herhaald , onder het bedekken hunner oogen met haare waayers; 't is waar , dat zy be- minnelyk is , ja zeer beminnelyk Zegt, dat zy zo lieftallig is als een Engel, ben ik haar in de reden gevallen, luid genoeg fprekende om van myne Schoone gehoord te kunnen worden. Loutere vooringenomenuheid , myn lieve Neev, fluisterde my de Ambasfadrice in 't oor; dan 't zy fchoon of leelyk, ik durv' u verzekeren , dat als gy eens véértien dagen getrouwd zult zyn geweest, het op 't zelfde zal uitkomen. De Markgravin lag als verzwolgen in den Aroom der loftuitingen die men haare zorgen toefchreev, het welk haarbéwoog, om zonder genade den weitfen roem haarer aankleven voor wylen Myn Heer den Markgraav uitteventen , gelyk ook haare zinnelykheid voor de fraaije Konden, haare ieverzugt voor de ftudie, haare liefde voor alle de pligten haarer Kunne, en haare vlytige Waakzaamheid voor de opvoeding haarer Q § Nicht  Nicht / Om dit laatfte punt te ftaven , fchooy zyjhaar ftoel zeer digt by de Maarfchalkfe, en door een teken myne andere Maagen witgenodigt hebbende, om nader by te komen, zei ze tegens dezelve met een foort van vertrouwen; dat het noch geen zes maanden geleden was, dat zy de kamenier van Helena haar paspoort had gegeven, niet om dat ze gehuwd was, als hebbende daarin geftemd, maar om dat ze zwanger was geworden, fchoon zy haar had doen belo» ven, dat zy geen vleesfchelyke gemeenfchap met haar Man zoude houden, zo lang zy in dierst van haare Nicht zoude zyn. Myne Tantes, die, gelyk ik u wei eer gezegt hebbe , heel zeer voor de kinderfokkery zyn , hebben in 't gevoelen der Markgravinne niet geftemd, in tegendeel, zo dra zjn met my niet in vryigheid geweest, of zy paven my te kennen, dat zy niets zo arn>hartigs vonden als het gedrag dezer Vrouw, en niets belagchelyker als haare ftrikte nauwgezetheid : Dat in zulken gevalle, de Moeders dan verpligt zouden wezen hunne Dochterenvan alle zamenleeving te verwyderen , om niet in de verzoeking van die arme floov te vervallen, aan wien de Markgravin het buiten alle billykheid tot een misdaad rekende, van  van de luiwelykswatten te agtervolgen : Althans zy ko iden o-moge'yk die foort van ontnouding verduwen , midlerwyl zy uit kragte van dezelve nauwer uittepluizen , beurepen . dat 'e betamelykheid maar tot voorwendfel dezer ong-ma.te had verftrekt, en een beweegreden tot wraak 'er de voornaamfle oorzaak van was: zy fchraagden hunne verbeelding op het belaggelyk verbod, 't welk de Markgravin deze Vrouw gedaan had, van zig nimmer te laten bezwangeren. Zy hadden het hoofd zo vol van dit onderwerp, dat zy my, fchier tegen wil en dank tot hunnent gelleept hebbende , tot over middernacht aan de praat kwamen te houden, zonder van iets anders te fpreken, hoe veel moeite ik ook deed, om van gefprek te verwisfelen. — Gy ziet, dat de lusteloosheid my zo wel bekruipt als de vaak, waarom ik verpligt ben te eindigen, zonder u een nauwkeurig verflag te doen , van het geene ik aangenaams hebbe opgelpeurd, zo in de redenen als het gelaat myner Bekoorlyke V r Tt dag, een Dag van Bekenteniti Ek heb Htlw in de kamer van de goede d«  «20 «t^**Êü» de Sacy ontmoet. Zy is buitengemeen fchaamrood geworden toen zy my zag: Zy fprak van haren Overwinnaar, en hare verlegenheid was zo groot, dat men de vrees 'er uit kon ontdekken die zy gevoelde, van beluisterd te zyn Gy fprak zeker- Jyk veel kwaads van my, zeide ik op een overtuigende toon; myne tegenwoordigheid fchynt u zo hinderlyk te zyn, dat ik 'er niet aan behoef te twyffelen Haare fchaamte en ontroering hebben toegenomen. Vervolgens zig geweld aandoende, om haar gewoone fierheid aan te nemen; Welk denkbeeld, Myn Heer, hebt gy toch van mynen inborst, van u te durven verbeelden, dat ik wy over u kom te beklagen, in een tyd dat uw gedrag betamelyk is? . Betame- tyk! Ach Helena ! hiet my dat gerust Hellen ? . Ik meen niets beters te kunnen zeggen, gy behoord voldaan te zyn. ■ Voldaan'. O Hemel j ... Ei.' Mevrouw, Ik bidde u de bekommernisfen te iiillen van een Minnaar, die fchoon eerlang den titel verwervende van Cemaal, zig niet gelukkig kan rekenen, zo de keuze van uw hart de toeflemming uwer waarde Tante niet is voorafgegaan: dit is my hoognodig te weeten. — Ik gehoorzaam zonder tegenfpre- ken,  ken, moet u dat niet genoeg zyn? ' '6' Neen, ik ftérf voor uwe voeten , als ik de gunst niet verwerve, om welke ik u verfoeke. — Is het mogelyk, dat gy immer zo opftuivende kunt zyn ? Laat my met vreeden , ik begeer het. — Zulks is my onmogelyk, myn tweede Ieeven; intusfchen hield ik haar eene hand vast: Zeg my ten minftën wat gy tegens uwe lieve N'cht zeide, toen ik ben binnen gekomen? Ik fmeek 'er u om, in naam van den heiligen Eed die ons eerlang flaat te verbinden. Lieven help! wat zyt gy voortvarende in uwe eisfehen! hernam zy met een verrukkende ontroering? Wel nu, ik zeide haar, dat ik. rriy begost te vleijen van gelukkig te zullen zyn, en dat gy de éénigfte waart : Een beminnelyke verlegenheid, voorgegaan door een hartelyke zugt, kwam haar de verdere fpraak te benemen, Ik dookte eene knie ter aarde, om haar te bidden van té willen voleinden; doch zy ontfnapte my» en zeide in 't uitlopen van de kamer: Ik mag wel Iyden dat myn Nicht u het overige te kennen geeft. Zy heeft zig dien geheelen dag by haare Tante verfchanst, en het is my niet meer mogelyk geweest, den draad dezer tedere bekentenis wederom te her»  hervatten; dan de roede de Sacy heeft 'er in voorzien t niet als een kundig ervaren Meysje, maar mei eene eenvoudige onw etenheid van zaken die elk ander, buiten eenen Talbert. zoude hebben doen blozen. Ik zal onze zameefpraak r.aarom overflaan ; doch als ik 'er een van meerder aangelegenheid met myn Beminnelyke mogt komen te j hebben, zal ik niet nalaten 'er u verflag, j Van te doen. ..... Einde van het Journaal: Wel nu , Mozinge! Wat oordeelt gy van deze Bekentenis? Het zoude een wys'iee- | rig Minnaar zelfs bekooren , niet waar? By voorbeeld, een verliefde zo als gy; dan het ls niet voldoenende voor de blakende ) vervoeringen eener wezenlyke minnevlam, j Nochtans is dit het alles wat ik gedurende veertien dagen, met alle myne pogingen, zorgen en bekommeringen, hebbe kunnen vorderen. Men zegt gemeeniyk, dat het pad der | Deugd, zeer eng cn mer doornen en dis- I .telen bezaaid is; dan de ondervinding Ieerd ) my, dat die van 't veirnaak en aer wellust niét 1 m  niet veel gemakkelyker is. Het éénigfte onderfcheid, is alleen de wyze op welke men te werk gaat; want om de waarheid te zeggen , men zoude fchier minder leeds ontmoeten > wanneer men foberlyk en kuisen leefde, zyn gantfche leeftyd met bidden fleet en alle de Heiligen loofde , dan dat men zig blootftelde aan de ongemakken der onmatigheid, aan 't gefnap der zotten en de grillen der Vrouwen zagt! geen aanmerkingen: Ziet hier een onderwerp dat my tot myne gewoone vrolykheid doet we-, derkeeren. O-' welkeen fehoone zaak.',.. Verdort.' Mozinge, gy zyt verfchrikkelyka met uwe geheime beweegredenen, om hondert mylen ver van my afgefcheiden te blyven : Waarom zyt gy niet hier, om een fneefterff.uk van myne vinding te zien? Het is die fraaijigheid, welke ik myn Bekoorlyka ten gefchenk begeer te geven. . . . Humt Hoe zal haare hoogmoed gcftreeld worden door myne zinfpelende betekenis. Het beftaat in een diamante Hart, welke de beeltenis van die van Helena te kénnen geeft; het word door ftymen gehegt aan een ander Hart van Wasch, doorboord van duizend pylen, terwyl de Mingod, als het vatbaard© Zinnebeeld, een pyl losfchiet, welke by on*  434. *®**8H» onderftelling, het ongevoelige Hart myner Aanbiddelyke niet rcnynt té kunnen treffen. Ik zal deze aardigheid piaarfen in 't mi1^ -rt van de Ruiker Bloemen, die .k haar zal brengen. Ik ben verzekert, dat zy opretogen zal zyn van vreugde, wegehjl het denk* beeld, 't welk zy meend dat ik van haare denkwyze hebbe; want he' t's het troetelkind der Vrouwen, om in de oogen hunner Minnaren voor wreed door te gaan; dan om ze ftom te zetten op 't ftuk hunner zwakheden, moet men flegts de kunst bezitten, om ze van wreedheid te befehuldigen op 't oogenblik zelfs dat ze ons mer gunden ovei^ laden. Ik heb 'er veelen zig zelven metdie munt zien betaalen en voordeugiza^m agten, dewyl ik hen onophoudelyk van eene haldarrige wreedheid befchuldigde, die zé my nooit hadden doen ondergaan, 't Is nu de zaak, wel op te merken, of dezekwinkflag ten opzigte myner Schoone zal gelukken. Gisteren zei ze , dat ik de éénigde was Ik vatte 'er uit op, dat zy wilde zeggen, die haar hart had vermeederd; dus is her hoognodig , haar hecien te doen blyken, dat ik'er niets van geloof. TJirkragte van haar myne verliefde twyffelingten onder' 't oog te brengen , zal ik haar ongevoelig'  lig daar heenen leiden , om my tegengeftelde blyken te geven , ten ware zy van eeno Hemelfche gefteltenis mogt zyn. Vaarwel, myn lieve Vriend My blyven zo weinige dagen en nog zo veele m 'eijelykheden overig, dat het heel waarfchynlyk 5s, dat ik u niet eerder zal fchryven, dan na het geene gy de vervulling yau myn verfoeilyk bedryf noemd. Onaangezien uwe hersfenbeeldige eerbied voor de eerbaarheid der Vrouwen, uwe redeneeringen en vermaningen , gelooft daarom niettemin, dat ik' u meerder dan ooit ben toegedaan; ïf. DEEfcï Vlftfe  • ZES» VYF - EN - TWINTIGSTE BRIEV. Van Mozinge aan Talbert. Ik vertrek te post, op 'toogenblik dat ik uw antwoord ontfange. Ik heb nauwelyks de tyd u te verfbeken , van my uwe Brieven tot B**** te zenden, werwaarts ik my begeve, dewyl myn Broeder 'er gevaarlyk ziek li;t. Myn gantfche Maagfchap is in de grootfte bekommernis, eo ik in de allerdiepfte droefheid gedompelt.  ZES EN- TWINTIGSTE BRIEV. Van den C'lonel TaibBrt aan Mozinge. IVÏyn lieve Mozinge, gy zyt dan wel degelyk bedroeft? Ik ben het mede om myne eigeti kwaaien; nochtans ben lk niet ten eenemaaie ongelukkig, fcboon ik een ernflig deel in uw verdriet neme, dewyl uwe droefgeestigheid my ten minden vyf a zes doodelyke Bladzyden fpaard. Daarenboven, komt den inhoud uwer Briev vry wel over een met myne omdanditheid; zy komt n1y zeer wel ter fnee, want een billyke wrok dond my de pen in de hand te duwen, om a een zaak te melden, die my heel zeer belgt, en daar gy zekerlyk mede over geftoord zult zyn, Wat zoudt gy zeggen van een Vrouw," die de hoedanigheid van Moeder over de aanbiddelyke Helena moetende bekleden, zig laat bewegen tot een party van loutere nieuwsgierigheid, den dag zelf dat het Hult 2- wf  welyks-Contract van haar Nicht moet gefchieden, dat het gantfche BloedverwandfchapV den Bruigöm , en de Notaris tegen vier uuren ih den agtermiddag ten huize der Marlogravinne befcheiden zyn? Ja toch, myn Vriend, 't is vari daag dén dag, dat den Colonel Talbert door een onderhandfe tekening, gebonden moet worden aan de fchoone Helena, en morgen ogtend ten tien uurën vöor altoos getekend door de gedugte huwelyksplegtigheid. Byaldien deze twee gewigtige ontwerpen niet ter uitvoer worden gebragt, zoudt gy dan niet moeten toeftemmen, dat uwen geliefden Vriend', het minst te berispeh en de Markgravin het meest te doemen was', dat zy een huwelyk, zo wezenlyk voor de welvaard van zo veele perzoonen, deed mislukken. ...» Wat henker? is het geöorlofd, dat zy zo ligt is overgegaan tot de voorflag van den hardnekkigen Cloucy, die zy ten minden op een gevoegelyke wyzc vier en twintig uuren had kunnen uitdellen? Maar, neen toch niet! dertig minuten hebben voldaan, oih haar tot een befluit te brengen. Cloucy, van wien ik zo even kom te fcheiden , heeft my verzekert, dat zy haare toedemming gegeven heeft om het Kabinet van Xzet te gaan bezigtigen,  gen, het welk, zo als ik u reeds gezegt hebbe gehad, vier mylen van Parys gelegen is. Hy heeft haare nieuwsgierigheid gaande gemaakt, door eene pragtige Berchryving van alle de kostbaarheden dien het bevat, overeenkomftig hare fniaak en kunde, en heeft haar gezegt, dat heden de éénigfte dag was , dat men deszelfs Zeldzaamheden konde te zien krygen. Zy zeide hem, dat zy zig 'er niet eens op zoude bedenken . om zig ditheerïyk genoegen te verfchaffen, byaldien zy ftaat kost maaken, tydig genoeg terug te zyn, tot de aflpraak met my en myn Maagfchap genomen, Cloucy heeft haar belooft, dat zy nog meêr als een uur voor haar zoude overig hebben; dat hy 'er haar van dorst verzekeren: Hy bood haar ten dien einde, zyn eigen paarden en ryttiig aan , welk laatfte nog maar éénmaal was gebruikt, met byvoeging, dat zyn koetfier fchilderagtig kost mennen. Myn Bekoorlyke heeft befcheidentlyk opgemerkt, dat, hoe veel fpoed men ook kwam te maken , agt mylen weegs tyd vereischten, en dat ?er weinig zoude overfchieten, om de oneindigheid van zaaken te befchouwen, die mén hen opnoemde. Wat zwarigheid ! zeide de Markgravinne , wy zullen dan P 3 even-  evenwel kunnen zeggen , dat wy ze gezien hebben. Zy reeft hierop een oogerblik in bedenking gedaan , en na op haare vingeren te hebben uitgerekend, de zaken die zy »e verrigten had, en de korte tusfchentyd die haar overig bleev' ftond zy in beraad, ofzy zoude gaan , dan of zy niet zoude gaan ; doch den fchelmfe de Cloucy, de laatO.e fiag aan 't werk willende geven , heeft haar uit haare twyffelmoedubeid getrokken , met haar de voorflag te doen, om Myn Heer du Blezy te ftuuren, en hem mede van de party te doen zyn Gy hebt gelyk, heeft zy met drift 'er op geantwoord , hy is een kenner, en 't zoude jammer zyn, hem geen deel aan dit fortuintje te doen hebben , ■want het is zekerlyk een voldoening voor iemand die zugt voor de'fraaije Konsten heeft. Zy gaf hierop bevel, dat men haar Neev zou gaan verwittigen, van zig gereed te houden, heeft haar Nicht op ftaande voet laaten kleeden, die uit gehoorzaamheid haar misnoegen niet heeft durven laten blyken > fchoon het de oogen van den fche'mfen Cloucy niet ontfnapte. Dit alles is hy my in grooten haast komen zeggen , en heefr vervolgens zyn paarden voor het bewuste RyT tuig laten fpannen; midlerwyl ik my voor myn  myn Toilet gae zetten , alzo ik by myne Maagen ter middagmaal gaande , om van daar te zamen ons naar de Bruid te beseven; ik moet toonen eeni 'e agting te hebben voor zulk een heiligen dag, als die-, waarin ik de platte grond myner verbintenis met myne Aanbiddelyke, moet !e?gen. Ik zal my wel wagten, myne Maagen iets té laten blyken van de Bedevaart der Markgravinne ; integendeel, ik meen het uur onzer byëenkomstte verhaasten aoormyn biykbaar ongedult, en hen te tetoogen , dat geen Minnaar ooit vuuriger haakte om getrouwd te zyn , dan ik. -■ " Vaarwel, tot van avond, als wanneer ik u denk verllag te doen, hoedanig de zaken zig zullen hebben toegedragen Wat drommel! zie daar een verfchrikkelyke potte vuur: Pet is al negen uuren geflagen, en de Markgravin is noch niet komen opdagen. Waar henker mag zy zyh met haar kleine Tonton, met haar Nicht en de Chncy? Op myn eer, zo ik op hem niet vertrouwde zo goed als op my zelven , ik zoude ongerust zyn voor myn Bekoorlyke; want wat de anderen betreft, dat de Hemel ze verplette zo wel als Cloucy, die my beP 4 looft  looft had, op het Horlogie af, voor half negen thuis te zyn, en het is al negen uuren ruim. Ik hoopte hem by myne wederkomst, tot mynent te zullen vinden, maar geen taal of teken Kortom, men moet gebult hebben ; alles gaat tot hiertoe vry wel raar myne wensch, matigen wy alzo die drifrige voortvarentheid, die my dezen agtermiddag zo wel gedient heeft. Nauwelyks hadden wy het middagmaal birnen, of ik heb telkens myn Horlogie uit de zak getrokken, en heb my zo gints en herwaarts op myne floel gedraait en gewend, als of ze met fpelden was beftoken geweest. . . . Jongetje, Jongetje, zeide myn' Oud Tante, gy zult altyd zo driftig niet wezen om uw Vrouw te zien : Kom, Dames, laten wy zyn ongedult wat toeeeven, ze is eenigfints verfchoonlyk op zulk een dag a}s deze is. Men heeft op de huisklok gekeken, het was noch pas half vier, dan men befloot evenwel te vertrekken. De goede de Sacy heeft ons ontfangen, en beeft ons met een gelaat van verlegenheid gezegt, dat de Markgravin en haar Nicht afwezig waren , dan dat ry naar alle gedagten niet lang zouden vertoeven. Men heeft elkander  der met de grrotde verwondering aangekeken ; de Ambatfadriee, die zo fpigtig is a's een geraamte, heeft Haare bleeke lippen by een geknopen; de Maarfcbalkfe, die, gelyk gy weet, zo dik en grofisalseen Olyfant, heeft baar korrftompige armtjes, om hoog geheft; mvn Oud Tante heefr wat mêer als naar gewoonte met haar zuizebollig hoofd gefchud , terwyl haar Nicht, de jongeMarquizinr.e, haar breede fchouders heeft opgetrokken tot boven haare ooren. Wat de Ma-men betreft; wat mindernauwziende op 't (tuk van wellevendheid , hebben niets laten blyken en zyn in den tuin gaan wandelen, terwyl ik geduriglyk op en, neder liep , M ant ik had nergens geen duur; vervolgens my in een leunltoel nedergewor» pen hebbcqde, fcheen ik van hartzeer en fchaamte als wezeloos te zyn, 't Is ongehoord , zeide de Maarfchalkfe, dat Mevrouw de Markgravin zig by een dusdanige omftandigheid zo lang Iaat wagten ! ■ 't Is de regelen der wellevendheid te buiten gegaan , viel 'er de Marquizinne op in. . Waarlyk , fprak de Ambasladrice op haar beurt, 't is met ons de gek gedoken! —— Wat zal men zeggen , zeide myne Oud P 5 Tan-  23* Tante, de Vrouwen onzer Eenw, hoegrys zy ook zyn, zyn ydeltuitig tot in den hoogften graad, 't Was in myn tyd zo niet, een Vrouw van twintig jaaren zou zig gefehaamd hebben , zo onbezonnen te zyn, als de Markgravinne in dit geval betoond te wezen Ik ben als woedend opgevlogen, en myne handen kruisling tegen myn voorhoofd fiaande, ben ik met myn hoofd tegen de fchoorfteenmantel gelopen. ■ Hy is gantsch wanhoopig , zeide myn' Oud Tante met een groote deftigheid. 't Is waar, gaf ik ten antwoord, dat ik half razende ben van fpyt, draaijende terzelvertyd myne oogen als een tol in myn hoofd herom, en veinzende uit een overmaat van baloorigheid den adem te verliezen: Ik,ben afgetobt.' riep ik, oogenblikkel\k weder in een leunfloel nedervallende; vervolgens myne handen op de borst leggende, hield ik een diepe ftilzwygentheid, het geen de gevoeligheid en 't misnoegen myner doorlug- •tige Maagen heeft vermeerdert. ■ Gy 'Ziet, myn lieve Neev, zeide de Ambasfa* drice, my verpligtende om myne oogen naar de klok te wenden , 't is immers meêr als ■drie volflagen uuren dat wy zitten te wagtpn .' —|—. De Maarfchalkfe; O ! 't is ver- fchrik-  235 fchrikkelvk.' ——— De Marquizinne; ik heb 'er yifelyke opzettingen van, de geheele week zal ik 'er zé:< van zyn , dat voel ik. , De Oud Tante; maar Mevrouwen , wat reden hebbe ik niet, om gedoord te zyn? Ik, die myn' wederkomst agt dagen vervroegd hebbe, ik, die myne gefontheid in de waagfchaal fielle, om het geluk van myn Neev de Colonel tot volkomenheid te brengen? Ach.' Tante lief, kwam ik 'er tusfchen , gy ftöot my een dolk in 't hart, van my eene goedheid te binnen te brengen, aan dew elke men zo verkeerd beantwoord; gy ziet, hoe wanhoopig het my maakt; kost gy maar eens bezeffen , hoe zeer myn gemoed verfcheurd wordt door uw e bittere klagten en de ongerustheid waarin ik ben Ach l hen moet zekerlyk eenig ongeluk overkomen zyn. — Lk zoude het mede haast gelooven, Neefje, zeido den Commandeur. De Ambas/adrice we¬ der; dat kaf niet zyn, iedele hersfenfchimmen.' Mevrouw de Markgravin heeft volk genoeg by haar, en zou wel iemand geduurd' hebben , om ons verfchooning te vraagen voor zulk een onredelyke handelWyze. ——- De Maar/cbatk/e, uwe aanmerking is billyk, myn Dochter, ik begin te be-  23Ö begrypen, eist men ons voor de zot houdt. ——— De Marquizinne; zo doende zou het aan de lieve Colonel zyn, de zuil onzer Maagfchap, aan wien wy zulk een fraaije verpligting zouden te danken hebben. Ik liep midlerwyl met groote fchreden door de zaal, (lanipvoetende dat 'er de zoldering van daverde, en wringende myne handen van kwaadheid te zamen. Was ik liever door den donder verplet.' riep ik my naar de arme Sacy begevende , die meêr dood als levendig was > van de verwoedheid daar ze my in zag: Is ?t wel mogelyk, Mejuffer, zeide ik, dat Mevrouw de Markgravin my zulk een hoon durft aandoen in 't gezicht myner Maagen, en my aan hunne vyandfehap blootftellen ? Hetjam- merd my tot in de ziel, antwoordde my de verflagene Sacy al bevende. —— In 's Hemels naam, Mejuffer, zeg my toch waar zy naar toe zyn ? ——— Helaas-' Myn Heer dit is my onbekend ; alles wat ik u zeggen kan , fluisterde zy my zagjens in 't oor, ls, dat zy dezen morgen om tien uuren in gezelfchap van de Heeren de Cloucy en da Blezy, naar buiten zyn gereden. —- Dat de Goden die Elendigen verdelge, zeide ik,  ik, zo zy oorzaak zyn van de vertragting hunner wederkomst/ Men heeft de klok agt uuren hooren flaan,waarop de Maarfchalkfe en alle de anderen, die maar op het teken wagtende waren, eenparig zyn opgerezen. Myn Neev, zei ze tegens my, haar weg naar de deur nemende gy zyt meester om zo lang te blyven als 't u lust; dan wat ons betreft, het is de toegevendheid ver genoeg uitgerekt, weet, dat de Markgravin my nooit meêr tot harent zal zien; en zig vervolgens tot haare medevrouwen keerende: zyt gy Mevrouwen niet van myn gevoelen? — O! voorzeker wel, riepen zy allen te gelyk, gy kunt 'er ftaat op maken. — Ik heb hen hierop verzeld en gezegt, dat wel verre van niet in hun misnoegen te deelen, ik nog vry meêr dan zy allen t'onvreeden was, en dat zonder de kragtdadige liefde dien ik Helena toedroeg, ik de vriendfchap met haar Tante oogenblikkelyk zoude afbreken. Zy zelden my, dat ik my moest tragten te overwinnen , en my niet vermaagfchappen aan een zo fpoorlooze en ydeltuitigeVrouw; dat zy de zorg op zig namen, van my in allen opzigte een veel redelyker party te be-  befchikken Ik heb hen hoop gegeven, daf ik alle myne ppogfngen' zou ie aanwenden, om aan hunne gunftige neigingen te beantwoorden ; invoegen , ik hen fchier zo voldaan van myn perzoon gelaen hebbe , als zy verbitterd tegen de Mar gravinne zyn. Dit was juist het geene ik beöogde, en onvemiydelyk moest gefchieden, door de omzigtigheid waar mede ik deze zaak be« ftierd hebbe gehad. Dan het gunt ik niet voorzien hebbe, en my kragtdaaig ontrust, is het vertoeven van de Qoucv Het is te drommel haal half tien: Zouden de veêren van het Rytuig hunne werking niet' hebben gedaan, of zouden zy rampzalig zyn geweest voor myne Schoone en haar gezelfchap ? Dit zou wel duivels leelyk zyn: Wy hebben 'er evenwel de proef van genomen, Niets volkomener en tevens eenvoudiger als deszelfs uitvinding. Verdort! zo myn Bekoorlyke eens een ongeluk had gekregen ! Op myn eer. ik zou Cloucy van fpyt den hals verwurgen Zie daar.Jfo- z'mge, ik zou wel durven wedden, als gy dit leesd, dat uwe kinderagtige deugd a zoude doen wenfchen. . . . O ja, gy zoudt Werfehen, dat Helena een arm of een been brak, veel liever dan ze aan myne minnevlam  vlam onderworpen te zien. : . Eindelyk. . . ik hoor iemand. . . ; . Voortreffelyk goed/ alles is wel geflaa.?d; gy zult hooren dat een kwalykgezinde wensch nimmer verhoord wordt. Bereid u dan, om te vernemen, dat Helena meer als ooit aan de gevaren der Liefde is blootgefteld» hoewel met haar Tante in volmaakte gefontheid thuis gekomen, zugtende by haar zelve, of in de fchoot der goedaanige de Sacy, om de ongelukkige togt, die de gelukzaligheid verwydert, welke zy zig reeds begost te belooven. .... Dan, lees flegts den Briev, welke :k van dien zots» kap, de Cleucy, zo even kome te ontfangen,. op dat gy, gelyk ik u voor heen belooft hebbe gahad, alle de omftandigheden van dien berugten dag, bewust werde , van de» Welke ik my by myn Schoone zal bedienen, om haar onmiddelyk tot een Clandifim-Havietyk te doen befluiten; het geen nochtans zo min als een Egte Verbintenis zal plaats grypen. ZE-  «4o «Ü3**^» ZEVEN-EN TWINTIGSTE BRIEV, Van de Cloucy 'aan den Colonél Talb ek t. Dat de drommel u haal, Colonel, zoweï als dé zwaarlyvige Markgravin.' Ik ben geheel vermalen, alle myne leden zyn uit 't lid; met één woord ,ik ben als gerSbraakt. Slapperment! men heeft geen ongelyk, te zeggen, dat de Deugd op deze Wereld niet beloond wordt. Ik. heb u de gewigtigfte dienst gedaan die men ooit van een Vriend zoude kunnen verwagten ; en ter vergelding voor alle myne moeite, twyffel ik niét, of gy zult my duizendmalen verwenscht hebben gehad, dewyl ik my met bet klokkeflag van agt uuren niet tot uwent heb laten vinden, zo als wy zyn afgefproken geweest. Ik was waaragtig zo vermoe'd, dat ik my ooL'enbl'kkelyk op myn bed hebneêrgeftreten, van waar ik u deze fchryve, om üw ongedult te lullen en den loop der laste» ;  tenngen te fluiten uwer fchendzieke mond; Toond berouw over uwe ondankbaarheid, en leen my uwe aandagt. . Wy zyn de klokke drie uuren in den agtermiddag, eerst aan de kluis van Tzet gekomen, de Markgravin, wysmakende, dat het noch maar pas twee uuren was: ik had myn horlogie terug gezet, gelyk gy my geraden hadt. De kleine Toutou had de zyne vergeten, door het fchielyk verwisfelen van klederen, waartegen niets te zeggen viel. De Markgravinne was verrukt, ja fchier in eene betovering van zinnen wegens het geene zy zag. Gy kend haare üitfporigheid van uitdrukkingen , alles was een Mirakel of een Meefterftuk van de Konst, volgens haar zeggen. Ik zou het my beklaagt hebben gehad van hier niet gekomen te zyn, zei ze met een blykbaare deftigheid; lk ken niets zo verheven als dit, ten zy myn eigen Konstk'abinet. De fchoone Helena berustte droefgeestiglyk by de ililzwygentheid, en voegdde geen enkel woord by de lofeevingen haarer Tante. Hoe! myn' Nicht, riep zy, gy zyt niet in verwondering opgetogen ? 't Is toch wonderlyk, dat gy geen aandoening van zeldzaame.dingen hebt.' gy II. Deel. Q ziet  ziet welk een indruk ze op my maken, Om uwe lust op te wekken, zoude ik Myn Heer Talbert haast raden, om u een Kabinet te vereeren, gelyk het myne; het bezit dezer dingen, zoude 'er u wel ras op doen verlieven. Helena heeft 'er niet op geantwoord, en my een wenk gegeven, om op myn Horlogie te zien. Wy waren reeds meer als een uur bezig met de be» fchouwing geweest, dan de Markgravin kon het onmogelyk gelooven; zy liet niet onduidelyk blyken, hoezeer het haar fmerte, van zig te moeten onttrekken aan deze plaats van wellust voor eenen Kenner. Helena is van koleur verfchoten, zonder zig echter te durven beslagen, zo drazy gezien heeft, dat ons noch maar één uur overig bleev tot de terugreis, daar wy 'er vry meerder nodig hadden gehad om te komen. Ik belastte in haare tegenwoordigheid aan myn Koeifier, dat hy ons vliegende naar huis zoude ryden , zonder myn paarden te ont. zien; zy heeft my hierop vriendelyk toegelonkt, en door een verflaanbaar gelaat bedankt voor myne oplettendheid; het welk my haast berouw deed hebben van de trek dien ik haar ftopd te fpeelen. Myn kneéht had ondertusfchen de eer van zyn Meestef op.  opgehouden; hy had de lakei jen van dé Mark?r;;v''n in de heroerg gebragt, aU\ aar zy zo overdal'g gedronken hadden, dat zy buiten ftaat waren geraakt van argwaan té voeden, wegens de gegevene vryheid-aan myn Koetzier, aan wien ik zo voorzigtig was geweest zodanige bevelen uittedeelen, die nrvnen iever én goede trouw betoogden ,* terwyl zyren ievcr om dezelve te agtervolgen, niets meerder aan myne Heldinne té wenfch'en gaven. Hy reed ons, als of hy door de wolken wilde breken; vergeef my deze uitdrukking He'fna- en haar Tante, herhaalden onophoudelyk , hoe goed en edelaartig ik was, dat ik myne Paarden 'er aan waagde, dat ik waarlyk e.n welmeenend Vriend was. Dan in 't tn^den dezer overvloei.jingen van genegenheid voor myn perzoon, zyn wy oeltoord geworden door het allerongelukkiglte en minst voorziene toeval; want gy weet, dat volgens ons Plan, de Markgravin cp du BLzy moest nedertuimelen» en' dat wy ons by voorraad verheugde, hoe de kleine Toutou half verpletterd onder de zwaarlyvige last zyner Befchermfter zoude leggen, midlerwyl ik voor het dierbaare Ieeven van Helena zoude waakén; dan, 6 onverwagte rampfpoed 1 Het Q a is  H4 «8**® Is de ongelukkige Gloucy geweest, die ort4ar het gedugte Juk der Tante bezweken is, daar da Blezy geene andere zwarigheid heeft uitgewischt, dan' die van de Nicht voor alle ongeval te hoeden, aan wien geen het minfte leed is wedervaren ; daar ik noodlottige, vergruisd en platgedrukt lag door zulk een zwaare klomp vleesch, dat ik de fterkfte Lastdrager uittarte, om de helft zo veel van de grond te tillen, Ik moet in die geftalte voorwaar een droevige figuur gemaakt hebben, als konnende noch klauw noch pooten verroeren. Ik ftak zo veel doenlyk, den hals uit, om te vermyden dat het puistige aangezicht der Markgravin, het myne niet zoude raaken. Ik geloof dat lk in dit oogenblik naar den Hond geleek, die door den Stier geveld lag: Ik vloekte als een bezetene tegen myn Koetzier, die, in plaatfe van de drift der Paarden te fluiten , toen hy by de beftemde hinderlaag was gekomen, hunnen loop kwam te verdubbelen, het geen veroorzaakte.dat defchokvan het Rytuig zo geweldig toeging, dat, in plaatfe van in evenwigt om te kantelen , gelyk by de proefneming gefchiedde, de fchok ons hoekswyze deed omtuimelen. Zo  Zo dra ik van de lastige vragt der Markgravinne ontflagen was , heb ik geveinsd myn Koetzier den degen dwars door 't lyf te willen booren, om hem te ftraffen voor zyne onvoorzigtigheid van het gevaar niet te hebben gemyd. De tedere Helena (lelde zig in de bres , en fmeekte om myne goecertierendheid. Uwe 'goedheid, Me¬ juffer, zeide ik, onder het behouden van een grr.mftorig gelaat , wederhoud myne billyke w raak ; dan dien ongelukkige verdient niet, dat gy om genade voor hem fmeekt. Kende gy eens de grootheid zynes misdryfs, vervolgde ik , haar nader by doende komen ; ziet eens in welk een toefland het Rytuig is: Het fcheen rok gantsch en gaar uit de ijken, Helsna heeft een diepe zugt gelaten, waarop ik andermaal op myn Koetzier ben losgegaan. Dan de Guit is my te voet gevallen , en heeft my om vergiffenis gebeden , niet de houding van een Misdadige die voor zyn Ieeven beeft. Den fchobbejak fpeelde zyn rol zo wel, da; ik van lagchen meende uittefchateren, dan ik liet my vermurwen door de Omflanders die toegevloeid waren om my ter neder te zetten. 'Ep bleev dan niet meêr overig, als ons ongeQ 3 luk  luk te herftellen; rmar op wat wyze? Wy bevonden ons nog drie mylen van Parys, en twee van het naburigst Dorp. Daarenboven , waar zouden wy de nodige gereedfchappen vinden , om het Rytuig, 't welk wezenlyk op verfchelde plaatfen ontramponeerd was, weder bruikbaar te maken?;.... O.' welk een rampfpoedig geval ! borst de Markgravinne uit, wat zal Myn Heer Talbert wel zeggen ? wat zullen zyne Verwan. len deuken? Ik ben als radeloos Helena fcheen zeer droefgeestig, zy zuchtte en kon geen woord uitten. Du Blezy wilde mede de hand aan 't werk flaan, iri fpyt van zyn roozekleur zyde kamifool en broek, doch hy bemorste het niet wage* fmeer zonder iets zakelyks uitteregten , terwyl ik zeide , dat men iemand naar 't naaste Kasteel zoude zenden, om 'er een Rytuig uit naam der Markgravin te verfoeken. Ik behoef u niet te herinneren , dat hetdigst by gelegenfte Slot, ter plaa-fe daar wy ons bevonden , meêr dan een uur van ons was afgelegen. Men befloot eindelyk myne raad te volgen. Ik bood my aan , om dit Gezandfcbap te volvoeren ; men zeide my, dat Ik de goedheid zelf was; men liet my de neigingen myner bereidwilligheid volgen , in-  247 invoegen , ik een uur gaans door dik en dun kwam af eleggen , het geen my geheel en al heeft gekraakt; dan men moest u bevryden van een malligheid te pleegen , en daartegen een uitmuntende dijnst hewyzen. Ik kwam dan in zegepiaal met een R.iskales te rug, die ik ter aller geluk by re Graaf van **** aantrof. Ik liet myn knecht by ons Rytuig, betastende hem overluid, dat zo dra ik te Parys gekomen zoude zyn , ik hem myn wagemaker zoude toezenden, niet begerende dat 'er een ander de hand aan zoude flaan, dewyi wy zo gelukkig waren van 'er ons van te kunnen belyden. De Guit begreep my wonder wel, want hy was een halfuur vroeger als wy te Parys, die eerstom liaifregen aankwamen, en hy precies ten agt uuren. Myn gantfche ligchaam kwam te beeven , toen de goede de Sacy ons zeide, dat uwe Maagen eerst kort geleden waren vertrokken ; want als wy u by onze wekomst nog hadden gevonden, waren alle onze genomene maatregelen in den asch geweest. De Markgravin zou zulke jammerhartige klaagliederen van haar ongeval hebben gezongen, dat men verpligt zou zyn geweest , van haar te moeten beklagen. Hoe zoudt gy 'er dan by geftaan hebben ? Q 4 Dan  248 «®**^ Dan ter aller geluk uwe gunstige Planeet, gevoegd by onze voorzlgtipbeid , beeft u zo wel gedient, dat de Markgravin my gezegt heeft gehad; dat al had gy haare Nicht een Kroon aan te bieden, zy zig met uw Geflaght niet zoude willen vermaagfchappen. Thuiskomende , was zy echter zeer verwydert van oie gedagten, want het fmerte haar tot in de ziel, zei ze , zig in haar arm Roel nedervleijende, dat zy zo nalatig aan zulke doorlugtige perzoonen had gefcheenen. Zy heeft haar fchryftuig laten brengen , om een Briev van verfchooning te fchryven. Ik zeide haar, dat zulks niet meêr als billyk was, doch dat voor alle dingen het niet kwal} k zoude zyn, onderzoek te doen wegens de gefprekken die 'er in haar afwezen waren gehouden gewor» den, ten einde door een verkeerde zig niet belaggelyk ten toon te ftellen. Zy heeft myne aanmerking voor goed gekeurd, enheeft my verzogt, juffrouw de Sacy in perzoon te willen ondervraagen , menende dat zy openhartiger voor my zoude uitkomen als voor haar. Ik laat u bezeffen. of ik my van deze bezending naar behooren kwam te kwyten. Het goede Meysje heeft my beleden , dat de Maarfchalkfe betuigd had , de Mark-  249 Markgravin nooit te willen wederzien, en dat uwe Oud Tante van haar gefproken had, als van een Zottin. Ik heb dit alles by de over jragt nog veel breeder uitgemceten , het geen my zeer gemaKkelyk te doen viel, dewyl Helena naar haar' kamer was gegaan, onder voprwendfil van zig te ontkleden , doch inderdaat eigenjyk om haar hart uitteboezemen in deo fchoot haarer lieve Nicht, die zig ocgenolikk:.h k by haar heeft vervoegd , zo dra ik van haar was weggegaan; invoegen , ik volftrekt meester geweest ben, om de zwaarlyvige Tante naar mynen wensch op te ftuken, als heobende-by de waarheid nog een menigte waarfchynlyke leugens gevoegd. Vervolgens eenige gewaande verzwygingeii veinzende, die vry meêr te veritaan gaven als ik wel dorst zeggen, drong zy 'ur flerk op aan, dat ik'haar alles zoude ópenbaaren. Ik verfchoonde my daarvan , onder de fchynbaare vrees, van haar in onmin te doen geraken met zulk een deftig en befaamd Geflaght, op 't oogenblik van het fluiten eener zo voordeelig huwelyk, als dat van haare Nicht. Dan zy verdubbelde haare aanzoeken zo kragtdadig, dat ik van trap tot trap haar kwam te verzekeren, dat men de hoonendfte gefprekken aangaanQ 5 de  250 Cl* de haare perzoon had gehouden, en vooral haare zugt voor de fraaije Konsten , als een belagchelyke zaak had uitgekreten ; Ik kan u betuigen, dat ik haare verwaandheid, op een onbarmhertige wyze , te dezer gelegenheid, de pynbank deed ondergaan. Zy flikte fehier in haare razerny. Is 't mogelyk ! Myn Heer C'.oucv, dat men zo onbe. fchaamd in myn eigen huis heeft durven zyn / Laat flegts juffrouw de Sacy maar roepen , Mevrouw , en gy zult hooren , dat ik nog wel de helft verzweaen hebbe. O! neen toch niet, Myn Heer . zulks is niet nodig; die lastertaal zou my nog duizendmaal meerder grieven, wanneer zemy door die fchjnheilige pylaarbydftcr wierd verhaald; ik weet al genoeg, en behoef my niet te. beraden , welken weg ik thans moer inflaan : Ik breek op fiaande voet met dit heerschzugtig Volk af. Hemel! Me¬ vrouw , wat zegt gy? In welk een wanhoop wilt gy Myn Heer Talbert ftorten ? Het zoude my eeuwig rouwen, u tot het bewuste pleziertogtje te hebben uitgenodigt. En ik ben 'er den Hemel dankbaar voor; nooit was een omffandigheid my gunftiger als deze, zonder dat, zoude ik de zotfle verbintenis des Werelds hebben aan- ge-  gegaan, Ik heb geen haat tegens uwen Vriend, dewyl hy niet is afgeweken van de eerbied dien hy my verfcuuidigt is; gy kunt hem verzekeren . dat ik hein alle myne agting blyf toedragen , doch zei; hem 'er by, dat al droeg hy een goude kroon op 't hoofd , hy nooit, ja nimmermeer met myn Nicht zal huwen ; nochtans is 't ongelukkig voor hem, dat beken ik. Gy zyt al te verflandig en te redelyk, Mevrouw, om hem verantwoordelvk te ftellen voor de 00bedagte -efprekken die men van u heeft gehouden ■ Ik verklaar u , dat ik niets kwaadwilligs tegen hem in 't zin hebbe , dan het is beklaa::gel\k voor hem , dat hy zu'.ke or.bedagte Maagen heeft; doch ik wil hem evenwel toonen, dat men my niet ongeflraft beledigt. — Hy zal u weeten te vermurwen, Mevrouw; ik ken hem bekwaam, van alles aan te wenden om aan uwe voeten de misflag zyner Maagen te boeten. —— Ik betuig u, Myn Heer, dat niets ter Wereld my zal kunnen bevredigen: Morgen met den dag breek ik alle gemeen* fchap af. Het zou niet betamen, dat den Colonel meerder tot mynent verfcheen ; ik bidde u hem zulks tc zeggen. ■ - > Gy be-  belast my met een wreede boodfchap; ik weet niet of ik in (laat 2al zyn 'er my van te kwyten. ■ Denkt, Myn Heer de Cloucy dat het een dienst is die gy my moet béwyzen , gy zult 'er my een veel grievender handelwyze voor uwen Vriend door fparen; ik zoude genoodzaakt zyn hem te fchryven, of hem door myn Portier den ingang te doen verbieden; dus ziet gy , dat gy 'er ons beide door zult verpligten. ■ Gy wilt het dan, Mevrouw? Wel aan! ik flem 'er in, hoe veel hartzeer het my ook zal kosten. Ik liet een diepe zugt by het nemen van myn affcheid, en heb haar zekt-rlyk in de vaste verbeelding gelaten , dat ik als radeloos was, van u zulk een (legte boodfchap te moeten brengen; dan, zo zy in 't binnenfle van myn gemoed had kunnen lezen , zou zy gezien hebben , dat ik bovenmaten verheugd was, van het myne toegebragt te hebben tot de fcheuring van een huwelyk, als het zeker foort van luiden zyn, wanneer zy 'er een paar konnen koppelen. Meend gy niet, dat Helena gelyk had te zeggen, dat ik een opregt Vriend was? Op myn eer, ik heb u meêr  meêr als het Ieeven behouden ; en al had ik het myne 'er by moeten infchieten, ik zoude van de Markgravin niet zyn afgefcheiden , zonder de verzekering van een eeuwige vyandfchap. Ik zal nu ten minftén de vrolykfte onzer Bollen aan onze wellustige Maatfchappy wedergeven, voor dewelke gy verlooren zoudt zyn geweest, byaldien gy u aan de huwelykstlrik had verhangen. Onze Priederinnen en hunne Offeraars, fchreeuwen dagelyksch met luider keele, om uwe terugkomst; dus neemd ubefluit, ik geev u flegts nog veertien dagen tyd, om uwe Re^dlnne tot een Ctandejlin-Huwetyk te bewegen, 't welk gy, om elkander wel te verffaan , nimmer zult volvoeren, waarna ik u zegepralende in onzen Kring begeer weder te brengen; daar men niet denkt, weinig gevoeld, maar daar men gedadig lacht én ginnegapt, al was het maar om een goede vertooning te maken, en te doen geloven , dat men zig vermaakt. Ten minden zal ik veel genoegen fmaken van u te onderhouden , over alle de dwaze denkbeelden welke uwe omdandigheden my inboezemen; dan ik bezwyk van de vaak. . . . Verwagt my op morgen , ik zal ze u mededeelen met al de rest. , Ik  854- ^8**^ Ik zeg u mede Vaarwel en goede nacht, Mozinge. Ik ben evètrgelyk Clcucy. vïvetla. den van de vaak, en {"dier zo geradbraakt, 'als hy, door de ftudpa^ige bewegingen die lk den ge'heelen dag verpl'gt ben geweest te veinzen. Geeft my baasielyk tyding van uwent wege, bidde ik u, benevens ee-dge kondfchap aangaande uw Broeder; ik deel' zeer hartelyk in uwe kommerlyke verdrietelykheden, en wenschte u van dezelve ontheven te zien. AGT - EN - TWINTIGSTE BRIEV. Van Mozinge aan T a l b e ,r t. Helaas wat belang kunt gy Hellen in de verdrietelykheden van anderen, wanneer' gy u bezig houdt met de wreede zorg, vari die te veroorzaken aan de Perzoon, dien gy het meest zegt te beminnen? Myn Broeder is nog altoos in gevaar. Ach » kost gy getuige zyii van het Zo teêrhartig als  als droevig Schouwfpel, 't welk ik voor myne oogen nebbe.' Dan de aandoenelyke ver* zugtingen der Min, de fmertelyke jammerkreeten der vrrendfchap, en de -verfch-euringen van 't moederlyke hart, zyn niet bekwaam eenige .indruk te makert op een verftaald gemoed, daar zelfs de ft'reélende en welmeenende bekentenis van Helena % haare droefgeestigheid en uaanen, uwé trouwloosheid niet hebben kunnen O-verwinnen. Nauwelyks ontfnapt zy het eene gevaar, of gy bereid 'er haar wederom nieuwe. . . Gy wilt haar dan nu verfchalken door de hoop van een Chndejiin-Huwelyk? Maar vervolgt haar, dit al te noodlottig Meysje: vervolgt haar, zegge ik, tot deallerlaatfle fnik. Gy z-ult haar ongeluk bewerken, fjk herhaale het nogmaals) zonder daarom uw oogmerk te bereiken. Hoe meêr gy my haar doet kennen, hoe meêr lk zie, dat zy al te befcheiden en te nauwgezet van harten is, om in een heimelyken Echt te bewilligen. ..... Algoeden Hemel.' zou myn Broeder wederom Zyn. ingeftort» . . . . hy laat my roepen, . . Vaar- NE-  KEGEN-EN TWINTIGSTE BRIEV,' Van Talbert aan Mozinge. »t Zoude zeer fniertelyk zyn, dat het de omftandigheid eener doodelyke Crefis voor uwen Broeder was , die u uwer. Brief heeft doen afbreken en toefluiten; dan. zo het om een andere oorzaak is geweest, zoude ik het Noodlot 'er voor danken, dewyl het my een geheele Litanie.,- van droefgeestige overdenkingen heeft gefpaard. Die, welke ik gedurende agt dagen, dat ik my van het aangenaam gezicht myner Schoone hebbe moeten fpeenen , gemaakt hebbe, zyn verdrietig genoeg geweest. Ondertusfchen zoude ik my gelukkig moeten fchatten, zo de geduurige aanvegtingen myner blaken, den ie ver, my de vertragingen niet draaggelyk maakte. Gy weet. de Cloucy my niet meêr als veertien dagen tyd heeft gegeven, om de groote onderneming van het Clandtstine-Huwelyk te volbrengen ; nu zyn 'er al agt verloopen, en alles is noch even onzeker',  «03* *£f> *5f ker, zo niet myn Aanbiddelyke my. s : i Doch gy zult haare geneigdheid uit haar éigen antwoord verdaan. Slae uwe oogen maar het alleréérst, op het geen ik haat vooraf gefchreven hebbe gehad. . . . II. Dek» # BRIEV, BRIEV van den Colonel TalserT aan Helena. „ CV tïemel.' wat kom ik te hooren i Myn „ allerdierbaarfte Schat, heb ik het welver„ ftaan? Men wil u aan myne liefde, aan „ myne wettige eisfehen, onttrekken! 't le „ my zelfs niet vergunt, om aan uwe voe„ ten de onbefcheidene redeneeringen van „ een verbolgen Maagfchap te boeten ! Men „ band my weg. en men ftraft my als een „ misdadige: Helenal myn lieve Hele- „ nal Zult gy in deze onregtvaardighefd „ deelen? Myn hart is u bekend. ; . acfiï „ hebt 'er medelyden mede, en wilt het „ niet tot wanhoop doen overflaan. ■■■■ "  25$ «SS**^» BRIEV van Helena aan Talbert. oe ftreng het gebod ook is, dat mes my oplegt v» ik ben verpligt, 'er my aan „ te onderwerpen, en gy zoudt ophouden „ my te agten , zo ik, in fpyt van de ge« „ hoorzaamheid aan myne waarde Tante „ verfchuldigt, eene verkeering aanhield, „ die zy wil breken; dan, met my naar „ haar welbehagen te fchikken, blyft u de „ hoop overig, van haar t'eenigertyd nog te n vêrwurwen , en aan my de zekerheid ; „ vafl nimmer eenige andere Verbintenisfen „ aart te gaan. Dit is eene gerustflelling, „ van dewelke ik u rneene te moeten verwittigen.na de bekentenis die ik u heb gedaan, „ en die ik ónderffeide geöorlofd te zyn , op 1 „ oogenblik, het welk u een volftrekt recht '„ op myn vertrouwen ftond te geven.... My dunkt, Vriend Mozinge, dat ik u hier hoor zeggen: Hoe Talbert.' zyt gy ongevoelig genoeg om niet getroffen te zyn door deze belofte.' —— Dan ik antwoordder Ik verzeker u, myn halsvriend, dat ik 'er meêr  fhéêr als bekoord door ben , ja zelfs vinde ik ze aanbiddenswaardig; doch niet voldoenende voor een hart, dat van verlangen verteerd wordt. Zy waren goed voor de Minnehelden van den alouden tyd, of foortgelyke Verliefdén, die met een zodanige gelofte te vreeden, den Aardkloot gaan rond zwerven verre van het voorwerp hunner verbeelding, tot dat het Lot behagen fchept hünne wenfehen te vervullen, doör het doen ontmoeten van eenige Schoonheden , die hen van de ftrengheden der Min komen te troosten. Dan ik, die wel verre van het vermogen te hebben, gelyk die Verhelingen, van het wezenlyke te kennen geven aan de eenen, en zyne zugten te fpaaren voor de anderen , de hand van een VrouW niet kan aanraken, of myne zinnen werden dadelyk bedreden door het denkbeeld» dat het Helena niet is, heb gevolglyk hoognodig, dat haar hart en haare gunden my haastiglyk werden gefchonken ; dit is het waarop ik daat make, onaangezien de fooft van verlatenheid der goedhartige^ Sacy ;die , volgens de gedeltenis der zwakgeloovlgö gemoederen, zig op de minde tegenfpoeden, laten ter nederflaan. — Gy zult zo Ra  datelyk oordeelen van de onderwerpelykheid dezer ligtgelovige Devotaresfe. . . BR IE V van Mejufvrouw de S act aan den Co-lonel Talbert. w Helaas.' myn lieven Myn Heer, wat „ zyn de vreugden van dit Ondermaanfche „ iedel en vergangkelyk.' Wie zou ons gis„ teren gezeid hebben, dat die van vrolyk„ heid in een dag van traanen en hartzeer „ zoude veranderen ? Deze wisfelvalligheid „ der Wereldfche zaaken, brengd ons on„ ophoudelyk te binnen , dat 'er geen waan re gelukzaligheid voor de Mensen is, dan „ in het toekomende eeuwige Ieeven. O'/ „ troostelyke waarheid der Christelyke Ze„ deleer. Verlicht myn verftand en onder„ fteun myn zwak gemoed , 't welk door n de allerdierbaarfte hoop in 't voetzand „ vertreden ligt! Ik had my zo veele zoe„ tigheden belooft, van de nieuwe ilaat, „ 't welk de Hemel gepaard met uwe ge- „ voe«  **Sg» 2CJE „ voelens en dankwyze, my verordineert „ fcheen te hebben . dat ik niet zonder fchrik „ de gevolgen kan befchouwen , van het „ verfchrikkelyk Vonnis door de Markgra„ vinne uitgeiproken. Ik geloof uat myn „ lieve Nicht 'er niet minder aandoening w van heeft, dan ik; want ik heb haar de„ zen morgen kragtdadig verandert gevon„ den en gantsch befchreid. Ik heb myne „ traanen mede niet konnen wederhouden r „ toen ik haar heb ontmoet; Ik ben haar „ kamer wederom uitgagaan, zonder een „ éénig woord te hebben gefproken : Ik „ meen ook, dat gy zo neerflagtig bedroeft „ zyt, als wy zyn ; dan 'er doet zig wei„ nig hoop op, dat de zaaken zig zullen „ herftellen , dat men zig aan de befluiten „ der Voorzienigheid zal moeten onderwer„ pen, en ik bidde den Hemel, dat hy my „ de kragten verleend , om zonder murmu. „ reeringen , myn leed te kunnen dragen. „ Vaarwel , Myn Heer, wy zullen u dan „niet wederzien? Ik kan u niet zeggen , „ hoe radeloos ik ben, wegens deze ongeluk„ kige tegenfpoed !• Gy zult oogenblikkelyk zien, waarde JWozinge, hoe vorre de goedaartigheid van myn R 3 hart  hart zig ultftrekt, voor de geenen die aan my verkleeft zyn. ; BRIEV van Ta l b e r t aan Mejufvrouw de Sacy. „ Schep moed , Mejuffer, alles is niet ver„ looren, zo als gy u verbeeld. Bemoedig „ flegts uwe beminnelyke Nicht, om de ge„ voeiens van genegenheid die zy my heeft „ laten blyken, voor my te behouden , en „ weet , dat de gramfchap myner Maag„ fchap, noch de toorn der Markgravinne , w geen twee harten zullen ontbinden, welke „ de Hemel voor elkander heeft geformeerd" „ gehad. Ik ben onafhangkelyk ; Helena „ werdt alleen wederhouden door eepe ge„ hoorzaamheid , waarvan de onbillykheid M haarer Tante, haar het recht geeft zig te „ ontflaken. Bezef zulks we!, en denkt, ^ dat het flegts van haar afhangd, om zs„ men volmaakt gelukkig te zyn. Weest „ verzekert, dat lk het zo zeer om u als m om mynent wille wenfehende ben; en u „ lieve Nicht zou u zo weinig vriendfchap n toedragen, als agting voor my hebben , is by-  „ byaldien zy weigeragtig was baar lot te *] verbinden aan dat van een Man, die haar „ aanbid, en die men haar gedurende drie „ weeken geboden heeft gehad, als haar Ge„ maal te befchouwen. Gy kend alle de „ maatregelen die lk genomen hebbe gehad, „ om uw geluk te bepaaien door het onze: "„ ik verwagt dan flegts uw antwoord en de „ toeflemming van Helena, om de nodige M toebereidfelen te maaken ter voltooying „ onzer onderlinge Verbintenis , terwyl 'er „ geen veertien dagen zullen verloopen, of „ wy zullen alle drie gehuisvest zyn in het „ Hó el van * * * *, van 't welke ik u bidde „ oniniddelyk de aangenaame verdeeling te ,', komen opnemen. Ik begryp wel, dat „ uwe lieve Nicht u niet zal konnen ver„ zeilen; zy moet ook niet uitgaan , om al„ le agterdogt te vermyden , tot op 't oo„ genblik dat alles in gereedheid zal zyn „ tot de huwelyks voltrekking lk heb op dezen Briev noch geen antwoord bekomen; dan ik twyffel niet, of de goede de Sacy, bezield met een Heiligen lever voor alles wat de Hemel goedkeurd, zal de fiere Helena flerk aanzetten , om een huwelyk aan te gaan, 'twelk de godvrugt, EL 4 Ml-  billykt; welke onze welvaard vereischt, en die haar van de Markgravin zal wreeken; doch onaangezien alle haare welfprekendheid. begryp ik wel, dat men in één oogenblik tyds, zulk een omzigtig Meysje als myne Aanbiddelyke is, niet zal overhaalen. om een heimelyke Verbintenis aantegaan; en het Vroomtje zal my niet willen fchryven , voor en al eer zy eene belofte heeft, die aan myne wenfchen beantwoord. Ik berust dan in die verwagting, gelyk ook in die, van gunftiger berichten aangaande uwen Broeder te zullen bekomen. Als ik voor het bekomen van uw antwoord uit myne onzekerheid getrokken ben, aal ik u terHond van de befluiten myner Bckoorlyke .keunis geven. — Vaarwel. DER-  DERTIGSTE BRIEV. Van Talbert aan Mozingi, C3 ' woede.' 6! wanhoop.' ..... Doqdelyke wroeging! .... Al te regtvaardige ipyt! .... De Markgravin de Sacy; ja de Goden zelfs, moeten my verantwoordelyk zyn voor de geene die myn hart verlooren heeft. .... Wat zegge ik? Verlooren! Ik zal haar wedervinden, al was zy in de diepfte ingewanden des Aardbodems! . . ; '. Al moest ze onder myne voeten inftorten en my verzwelgen! .... Ach! Mozinge, ik zal bezwyken onder den last der kwellingen die my drukken! ; . . . Groote Goden/ .... Gerechten Hemel! Helena is verdweenen.' ..... R S EEN-  266 m**^ EEN-EN-DERTIGSTE BRIEV. Van Talbert aan Mozince, Eindelyk haal ik wederom adem, myn waardfte Mozinge: Ik heb de fchuilplaais myner Bekoorlyke ontdekt; dan ik ben 'er de beweegreden nog van onbewust. De goede de Saey fchr„-ev my gisteren avond, dat de Markgravinne, na zig meêr als een uur lang met Helena in haar geheim Kabinet te hebben opgehouden, dezelve in haar byzyn had doen kleeden, een huurkoets laten haaien, ten tien uuren met haar Nicht, zonder eenig gevolg, was uitgereden, en eerst's avonds laat alléénig was thuisgekomen. Het fchroomagtig Fyntje , ten hoogiten bekommerd, gelyk gy denken kunt, van haar klein Nichtje niet te zien verfchynen, welk lief Meysje binnen weinig dagen baar geluk en 't myne moest bevorderen , en deez' gelukzon, door zulk een onvoorzien toeval, nochmaals ziende verdwynen , vond zy geen andere toevlugt, dan my in - der  s**^ , 267 der haast de doodfieek te melden, die haar teergevoelig hart voor de derdemaal kwam te treffen. Haare onbewustheid, nopens het lot van Helena, en de voorzorgen door haar Tante gewerkftelligd, ontflaken my in zulke heftige vervoeringen van razerny en woede, gelyk gy uit myne laatfte hebt kunnen zien , dat ik in den éérften opflag, geen middel zag, om de plaats te ontdekken, die myn uitgelezene fchoonheid befloten hieldt; dan de toevallen der gramfchap zyn zo langwylig, noch baren zo veel verwezenheid niet, dan die des hartzeers; dus had ik welhaast een vond bedagt, bekwaam om my uit de verfchrikkelyke onzekerheid in welke ik my bevond, te redden; invoegen , dat na een uur te hebben verlieten , met myn lot en dat der Markgravinne te vervloeken en te verwenfchen, meenden ik, en wel met grond, dat na een ftipta navraag by alle de huurkoetziers uit de Nabuurfchap, ik voor vast te weeten zoude komen, waar dat Helena eigenlyk was wedervaren. Maar het was ter aller ongeluk middernacht, toen deez' fraaije gedagten in myn verftand opkwam, en wel eerst, na dat ik meêr als tienmaal het Briefje van de goede di Sacy, gelezen en herlezen hadt.  *68 «18**8^ lk ben alzo genoodzaakt geweest te vertoeven, tot 's morgens ten zes uuren dat de huurkoetfen op hunne verzamelplaats komen; dan ik kwam ze een goed uur voor, en heb al wagtende, meer vloeken op hen uitgebraakt, als hunne paarden haïren aan de maanen hebben. Roept vry Mirakel! myn Vriend ; gy zult zien , hoe gunstig de Liefde is aan Minnaars van myn foort. De éérfte koetzier die op de plaats, daar ik wagtende was, verfcheenen is, was juist de geen die myne Jnfanie had weggebragt. Ik zal onze zamenfpraak, hoe grappig ze ook zy, met ftiizwygen voorbygaan, om dat ik wel kan denken, dat gy ongeduldig zult zyn, het verblyf myner Schoone te weeten. Wel nu, gy zult voldaan worden, O! zeer voldaan zelfs , ik ben 'er van verzekert, want zy is in 't Heiligdom der Deugd en Godvrugt; kortom, in een Klooster, die men de Abdy van *** noemd. Zo die afzondering uit vrye wil gefchied is, kan het den uitflag myner onderneming drommels vertragen; doch zo ze gedwongen is geweest, gelyk ik volkomen reden hebbe van te geloven , ken ik tot de verhaastende volvoering van myn  myn oogmerk, geen bekwamer middel. Bedenk, of'er ooit zulk een fchrandere Vrouw was , die zig beltand vond tegen het lokaas eener heimelyke verbintenis, vooral, wanneer het zake is, haar uit een Klooster te fchaaken ? Die tedere Schepzeltjes fchromen meêr de dwang van 't hart, dan die van 't ligchaam; want laat een geliefd Minnaar , hen in de afgezonderfte Eenzaamheid opfluiten, zy zullen 'er- niet om zugten ; in tegendeel, zy fcheppen 'er een wellust in , van zig enkel te bezigen met het voorwerp hunner genegenheid. Maar laat een Gemaal of Ouderen, hen het gezicht verbieden van een fluks Galant, zyn aandenken verzelt hen in alle Oorden , waar zy gaan of liaan; invoegen, dat eindetyk het ligchaam zig onwederfprekelyk onderworpen vindende aan de bewegingen van 't hart, het mededeelgenoot van deszelfs zwakheden maakt. Dit is ëigentlyk het geene ten aanzien myner Bekoorlyke, hoe fier ze ook mag zyn , niet kan nalaten te gebeuren. Haare hoogmoedige verbeelding zig gekwetst voelende, door de dwang waarin men ze wit houden, zal haar in de vaste verzekering ftellen, dat het ftandvastigheid van ziel is, en ee-  27» «f^*#-3^ eene wraakneming pasfende San haare édele' moed, van zig een Meester te kiezen. Wel nu, deez' Meester kan niemand anders zyn, als den grootmoedigen, den menschlievenden Myn Heer Talbert. Niet om dat hy een goed voorkomen heeft, en fraai van leest is, maar om dat hy verliefd is , om dat hy deugden bezit die zyne gebreken uitwisfchen , en dat hy boven dien, wettige eisfehen heeft op de toeftemming door de Ouderen hem gegeven: 'Ér blyft dan niets meêr overig, als de ligtgelovige Sacy overtehaaien tot de nieuwberaamde fchikkingen , welke deze onvoorziene omftandigheid my noodzaakt te werkftelligen. Wat henker.' De drommel moet 'er meê Fpelen, om zulke welbekuipte maatregelen om ver te (looten! Ik had in alles voorzien: Ik had de bewuste agt dagen van afzondering, waargenomen , om aan de ftand'vastige Angelique te laten weeten, dat ik ziek was , en zelfs zeer ziek van hartzeer, wegens het huwelyk, waartoe myn Maagfchap my wilde dwingen. Btuno was heel t'onvreden over deze boodfchap , dewyl hy begreep , dat dit klein fchepzeltje door dit verzinfel (leeds in baar henfenfehimmende verbeelding zoute blyven voortvaaren. Dan ik deed hem ge'.  27Ï getrouwheid zweeren , op firaffe vari ongenade, en dat ik hem den hals zou breken, byaldien hy my kwam te verraden. Ik gae de goede ie Sacy zien te bewegen, tot de flap, dat zy myn Bekoorlyke gaat fpreken, om onderrigt te worden van de beweegreden harer ballingfchap. Ik zal Ter u met de eerfie gelegenheid verllag van doen: Dat de Hemel my ftraffe, zo ik Doch geene Eeden meêr, ik heb 'er reeds al te veel nodeloos gedaan. TWEE - EN - DERTIGSTE BRIEV. Van den Heer Mozinge aan Talbert. Zo de overmaat van 't hartzeer dat my doorgrieft, my vatbaar liet voor eenige vergenoeging, zoudt gy met reden voorzien hebben gehad, dat de verwydering van Helena, een' zeer aangenaame tyding voor my moest zyn. Dan helaas! ik ondervinde in dit fmertelyk oogenblik maar al te veel, dat al-  alles wat ons niet aangaat, van nul en geener waarde is voor de geen t die het ongeluk heeft van verflonden te worden dooreen onverwinnelyke hartstogt. Droevig uitwerkfel der menfchelyke neigingen, die ons van alles vetvreemen wat daar buiten is, vooral in zulk een netelige toefland, als waarin ik my fints verfcheide dagen bevinde.' Ik heb de waardigfte en beste aller Broeders verlooren ; zyn dood ontreddert de fortuinftaat Zyner kinderen zo kragtdadig, dat de myne hen noodzakelyk wordt, en ondertusfchen ontfluit zig voor my het gewigtigfte tydperk mynes leevens, zonder dat het my eens geöorlofd is 'er om te denken O Hemel» door welk eene rampzaligheid ben ik verordineert om te ztrgten over een zaak, die in alle andere omftandigheden myne welvaard zoude hebben uitgemaakt. . . Alvermogend Opperwezen .«verlengd myn verdriet, zo uwe rechtvaardigheid het eischt: O ja, ik onderwerp 'er my aan, want ik gevoel.dat ik nog ongelukkiger zoude zyn, wanneer ik zwak of lafhartig genoeg was, om myn geluk te bevorderen ten koste van 't geen de menschlykheid het heiligde moet wezen. Etude van het Tweede Deel.