»   E K Ci E L S C II. E CANDIDE. O F D E VERBAZENDE LEEVENSGEVALLEN VAN AMBROZIUS .GWINETT; Zo Bzvoorens, als Gedurende z v n e Reizen en Omzwervingen, in de BEIDE indibn. ' Bevattende een Zamenloop van de onge< hoordfte en fchier ongeloofbaarfte beproevingen van tegenfpoed, verdrukking, mishandelingen, pynigingeny firaffen , verminkingen , en verdera Leevensgevaarlyke folieringen , inzonderheid by de Japonezen, Peguaanen, Sidmiten, Maroccaanen, Hottentotten, Spanjaarden en Arabieren. Uit het Engelsch Vertaald. EERSTE DEEL. In s'G RA V E N H A G E By H. H. van D R E C H Boekdrukkeren Boekverkoper ia dePaReftraat 1786,  *  VOORREDEN DateenBooswigt ongelukkig zy; dat men bem firaffe ■ dat by door Beulsbanden omkome ■ zytt dood, boe verfcbrikkelyk dezelve ook zyn kan boe, zemd een Eerlyk Man , Jlegts de verdrietige denkbeelden in, wegens de doorgaans rampzalige ge. volgen der Menfcbelyke verdorventbeid, en aan de Boosdoenderen, de affcbrik die bet voorbeeld geefi. Van bet geen de gezonde reden eenigermaten kletst en de vernuftige JMling der Gezichtkunde ontzei nutvd, is de Deugd onder de voeten der Ondeugd vertreden te zien; ofwel, bet geen my nog veel entaarder toefebynt, van de Qnfcbuld veroordeelt m gedoemt te zien, tot die Jiraffen , welken de Misdaad alHèn toekomen; Vroome Burgeren door de misleiding der braaffie Recbteren , del dood te moeien zien fierven van Dieven en Moordenaars: Onzydige Magijlraatsperzoonen, op Jlinkfe dat deze foort van kunfienaryen zo zeldzaam niet zyn, als men zicb misJcbien wel verbeeld, beb ik my alle mogelyke moeitegegeven, om eenige ophelderingen te bekomen, aan' gaande bet Leeven van onzen Ambrozius Gwinetr, door bem zeiven aangetekend, en waarvan dt ■papieren na zyne Jood , gevonden zyn in de zakken van zyn éénig, oud, afgejleten en gantfcbclyk verfebeurd gewaad. Deze Aantekeningen ivoren echter geenfints gefebikt , om by wyze eener Lesvensbefebryving uittegeven ; ik geloof, dat by ze enkel op bet papier beeft gefebetst gehad, om zicb te herinneren, de verjchillende Lucblfireken en Gewesten , welke by bezogt en doorreist, en in wetken by beurtelings de êleniigfie en rampzaligfie ontmoetingen beeft uitgewifebt. Ten einde evenwel niet te los op deze VoorSchriften te werk te gaan, beb ik verzekert witlik wezen van de 'zaaken zelfs, en bevonden, dat -*i *  iv VOORREDEN ze allemaal de zuivere waarheid behelsden; gelyk onder anderen blyken zat uit den volgenden Briev, ter bilragtiging daarvan aan my toegezonden ge worden, en die alle twyffelingen uit den weg zal kannen ruimen, » De flipte navorfchingen, Myn Heer, die ik op » uw verfoek gedaan bebbe, tot zelf inde w)k van s> Spring Garden, tenopzigie der aan my gezindene Notulen, zyn niet geheel vrugteloos ge„ weejl. Ik beb verfcheide lieden gefproken, d'e „ Ambrozius Gwinett bebben gekend gehad, en „ hunne ée'npaerige getuigenis, is votdoer.endeaan „■uwen wenfeb. Hy beeft in die Aantekeningen „ nifts voorgewend , dan het geene Jlrookende is „ met de waarheid, zo van dtn aanvang zyner „komst,in bet Collegie van Canterburry, als „ tot den taatfien d:g toe , dat by hier den fiedelB fiaf beeft gevoerd. Dien noadhttigen JrTan , » boewei niet ongelukkig gebooren, moest noch» tans zyne dertig laatjle Leevensjaaren met hen delen verjljen, Hy was eerlyk en oprecht van » gemoed, feboon men de gut te ry uit zyn aange„ gezicht meende te konnen leezen. £yne bande» „waren echter onbezoedelt van eenigjcbelmjiuk, 55 *n niettemin wierdt by alome behandelt als een u eerlooze booswigt. By verdiende om zyne rond- bor'  VOORREDEN y „ hrttigbeid en eenvoudige bandeloze, de emir? ■ ZIT TmenMen - 'n*5£ „ Moordenaar gehangen u voorden. en dan als é, ^eroover gedoemt tot de Gakijin ^ ^' » «» »«f^ andn, firaffin, gingen en * * ^ » , de dood telkens te cntworftelen, zo * f**" * **** dan, on- V*-"* ""■«*' " f* ft» *-&r. „ «fcn^, behoefte:-. ja . „elders, Myn Heer ' ^ , iyn neer., ^ in de Wetgevende Magt te zyn " Ta e „gebleken cnfcbuld nm feh / ' ' ./ fcbadeloos veord gelid i » va» Stt dat dezel,,, h, t ■ ■ j *ff/* vtfgetvifeht, ge- „ durende den tyd dat 7, t, r „ onder het j,„ f' m°eten ZW> „ unaer bet bezivarend juk n,*- 1 . daed JV.i • Jcbynbaare mis- ■ ** dS Pi'nen '"forten eens misdadi» g'rs  tl VOORREDEN „ gers beeft ondergum, niett aniers daar fff „ wint, wanneer zyne onfcb dd komt te blykcri, „ dan bet voordeel van Jlegti vry te worden ver„ klaardd Frankryk en Engeland bebben zied „ zekertyk beieverd gebad, om de Weduwe en B Kinderen van den ongetukkigen Calas te onder* „Jleunen; dan bet voorbeeld v.xn Calas, is éénig „ in zyn foort. Hoe menigten onfcbuldigen zyH „ op vllfcbe getuigenijfn en waarfchyntykbeden „ veroordeelt, en boe veele febuldigen kopen 'er » vry. " —— Dezen Britv, Zo vol van grootmoedige en menfcblievtnde denkwyzen, beeft my veelt Befp!et gelingen doen manken, die ikniet twyffcl, ofzou' den tot nut kunnen /rekken, doch laaten wy Am « brozius Gwinett zelf booren /preken, zyn rondborftig en ongeveinsd Verbaal, zat waarfcbynlyk meerder invloed mdaken , dan alle de fra aije Jïedeltjfen, die ik my zonde durven vermeeten vtor te wenden: . Vaarwel  D E ENGELSCHE CANDID E, DyalJien een' fchakel van aanmerkelyke gebeurtenis/en, zonderlinge gevallen, verfehrikkelyke gevaaren , afgrysfelyke ftraffen, moeijelyke reistogten, verdrietige omzwervingen , gedwongen ficlteryën , Iangwyligei verkeeringen met woeste Volken; byaldien. dit alles, zegge ik, bekwaam is, dc teergevoe* fóen in myn belang te trekken, en my ver« Waard kan limken, bën ik , buiten alle tegen-, fpraak, een zeer beroemd man, en een' des roemrugtigfte ftervelingen myner Eeuw. Inferdaat;, ik geloof niet, dat ooit iemand met zo veel verwisfeling, zo veele dierbaare gunften en zo veele fmertgrievende legenheden J van het lot heeft afmaakt gehad, dan ik. Ife heb een tyd beleefd, waarin menig Vemmy 1 A „V  dc fchattcn, dien ik bezat, zoude hebben bsnyd; doch daartegen, heb ik my weder zeer dikwyls in de armoede gedompeld gezien. Wel is waar, dat ik juist niet volttrekt geregeerd hebbe gebad, nochtans ben iü zeer naby den throon geplaatst geweest, myne handen hebben byna den tyd van zes maanden, den toom van een magtig Ryk beftierd; en ik ben flegts van dien trap van grootheid nedcrgeilorf, om, onder den marteltugt der wreedfte beulen, in de ketenen der llaverny te zuchten. Men zegt in den nguurlyken zin, dat de Mfcnfch, worftelcnde met het rad van fortuin, hy daarmede op en onder draait; doch ik kan met meerder grond van waarheid zeggen , dat, offchoon het misdryf nimmer myne handen.noch myn hart bezoedelt heeft gehad , ik my echter meermaals veroordeelt hebbsgezien, hoewel uit misverftand, tot itraffen, die de fnoodfte misdaadigers verdienden. Dan thans, dat ik door een ftandvastig gedult, het geluk geha 1 hebbe, de haven myner behoudenis te bezeilen; thans, dat ik geena ' andere beftrycMngen mcêr hebbe, dan de droevige beehenisfen myner onderzie rampen my  3 my inboezemen ; thans , met één woord , daar het zeer waarfchynlyk is, dat ik, al» een afgeleefd negentig jaarig Man, noch. maar weinige dagen overig hebbe te leeven, begryp ik', dat ik gésri beter gebruik kan maaken van het klein getal oogenblikken, die het Lot my mogelyk nog vergunt, dan dezelve te bcftcdcn tot bet verhaal der veffchillende Gebeurtenisfen, die my in myne leeftyd zyri wedervaaren. Ik beken ter goeder trouw,dat de Tafereeleri die ik zal maaien , niet zeer luistcrryk in zich zelfs, noch zeer (tredende zyn vooc my; doch het is ter liefde van de waarheid* dat ik voorgenomen hebbe', myne p?n te> bezisen , en ik zoude dezelve te kort doen, zo ik eenige myner uitgewifehte noodlottigheden wilde vergrooten of verkleinen. Hierom , hos'zeer ook de zaaken , die ik vêrrTancTélen iÜ , vernederende voor my zyn , verklaar Ik dus vooraf, dat het ortt die zelfde reden is , dat ik niets zal verbloemen. Een iéder heeft zyne. byzondeie denkWyzè ; de myne beftaat in esne nauwkeurige aantekening van zaaken. A a M/4  Myn' naam is.Ambrozius Gwinett: Indien <3e deugd recht van Adeldom gaf, ik zoude zekerlyk een' der gedugtfte Edellieden van Groot-Brittannien zyn; want fints mêer dan tweehondert jaaren, hebben zich myne Ouderen en Voorouderen befaamd gemaakt, door hunnen noesten arbeid, befchaafde zeden en onberispelyk gedra?. ' Gcorgc Gwinett, myn Overgrootvader , oeffende te Canterburry het nuttige handwerk van Slotemaker, in het fchild de Groene Aap. Tbomas Gwinett, myn Ciootvader, was een vernuftig Draijer in de Geele Griffioen-, en myn Vader Antbony Gwinett, die voor de fchranderfte kop in de Parochie Wierdt gehouden , was een ervaren Wutsfeweever in het Blauwe Anker, 't Is niet om my te beroemen, dat ik hier van myne Voorzaten fpreek, 't gefchied alleen , om te doen blyken, dat ik van zeer deugdzaame en verdienftelvke Ouaers ben voortgefproten , die altemaal zeer nuttige meubels voor den Burferftand zyn geweest. Ik zal niet veel, ja zelfs niet met al zeggen, van myne éérfte tien levensjaaren , om dat 3k, om de waarheid te zeggen, alles voMrekt vergeten ben, het geen my binnen dien ty'd' 4  feTSf T' ByÜI'-1ie"'"y"e goede Voed. fl r nog,n leeven Wai , Z01J tu7ffeld voonreffclyko Hof kunnen opieejeren; dan, dewyl her reeds meêr als ' er enzeventig jaaren geleden is. dat ZV Z V ereld vaarwe, heef: gezegt, blyft *> n,,nfte mooiheid overig, om dS ne tnVwfedCn' N°Chtans' °m va" 4 »e kindsheid te oordeelen, naar de voortg^"gen die ik by vervol- kwam , „ , , / ven01 «wam te maaken, y 'Ueterlyk geen gemeen kind; want' --veykshadikdetienjaai.enbcr;kt, ^ 2 Vader>te" hoogtten verwonden over '"yn groot begrip, kwam my zelfs in perzoor. .an den Reclor der Hooge Schoole van Cw^rry voorledragen , welke onder de onmiddefyke betaal-ng van vyftiea /•chellmgen >s maands, zich met de zei Z ««e van my te hui,vesten, te voeden en teonderwyzen.en zelfs zo geleerd re maaien als hy het zich voor zyn hoofd ver- J 2":^ b,eev jaarea dltCb%", alwaar ik zulke goede vorderen maakte.dat toen ik 't zelve verliet T£l J00rde gamfche Stad voor een won! W van kennis en wetenfchap hieldt Het 'f W, dat ik in dit korte tydperk, alle de A S ver-  6 vermaardfte Dichters en Redenaars van het aloud Romen, in zuiver Engelfch wist te vertaaien, en alle onze hedendaaglche. in 't Lat.yn; kortom , het Collegie van Camerburry mo°t met recht gehouden worden voor een pryswaardig Oeffenfchool, vooral ten opzigte van de geregeltheid in de manier van onderwyzen. Ter naauwernood Hamerde ik ccnig Latyn, of men liet my findeeren in de uitgelezene werken van Cicero, de allernetehgfte Gefchriften van Tacitus en Titus Lhius, de verhevene Heldendichten van Virgilius, de galante verzen van Oviciius en de fchranderc Lierdichten van Horatius; altemanl gewrogtens , die, gelyk de geheele Wereld niet onbewust is, zeer gefchikt zyn voor.'de bevatting der Kinderen, en vooral heel dienstig, om hun een naauwkeurig denkbeeld te geven van dingen , die , als men 't zeggen zal, hun 't minst nodig zyn te weeten. Ik crinner my nog met zo veel bevreemding lis toegevendheid , dat, zo dra myne harsfenen opgevuld en bew'ierrookt waren van eert aantal Latynfche woorden , men my kwam te vormen in de kunst van wel te ka'  7 'kelen; 'vervolgens, na nieêr 'dan *ecn rond jaar nagtbraakens. zeer wel ko:inende twisten en krakkeclen, ocffende men my iri d:e grootc en wo;i Jerbaare Latynfche Redeneerkunde. Myne 'lecriaarca dus volbragt, door en door verlicht, 't vêrftand uitmuntend opgehemeld, bet geheugen overkropt van allerlei foorten van Lcttergewrogtens en figuurlyke Cejradeq van welfprekentheid , Verzen op onderfeheidene Voetmaten, de verhcve/i de fragment n der '(al o ui (te Redenaars, en de aangglegénue 'en wetenswaardigfte zaakeft der Grieken en Romeinen , kortom, dit alles Volkomen kundig zynde , en my niets anders me'êr ontbrekende, daa de gemeende huishoudelyke dingen , de plichten en fchuldigheden eens Burgers, de Gefchiedkronyken van myn Vaderland, de zeden myner Landgenooten, de maatfehappelyke Wellevendheden , en duizend andere armhartigheden van die natuur, van al te geringe wezcntlykhcld , om iri'het Plan tiener openbaare opvoeding plaats te vinden, verliet ik de Schooien, en keer Ja weder onder het vaderlykö dak, alwaar ik gedurende een week lang het wonder van ons huis was, en inzonderheid het Orakel - A 4 myns  I myns Vaders, die zich niet kon begrypen , hoe hy zulk een verftandig Weezen had kunnen ge'nereeren. Ook verftrekte ik tot een onderwerp van gebrek voor myne Moeder en haareBuurvrouwen , die elkander in ver. trouwen zeiden; dat ik veels te veel wist •voor myne Jaaren , en het niet waarfehyn. iyk was, dat ik lang zoude leeven. Myn Vader ondertusfehen van zyne éérIle verbaastheid wedergekeerd, en nog vry meerdor vermogens in my ontdekkende , als hy nodig agtte , om hém in zyn beroep te onderfleunen, zeide tegens my: „ Hoor „ Ambrozius, gy zyt nu een volwasfen Jonge„ ling; uwe Studiën kosten my dertien hóndert en veertig fchellingen; ik beklaag my de„ ze uitgaven niet, hoe zwaar my die ook „ gevallen hebben, dewyl alle menfeheu „ my verzekeren, dat gy uw voordeel zeer „ wel gedaan hebt met de lesfen , die men u gedurende de negen Jaaren van uw „ kostverblyf gegeven heeft. Dan , het is „ niet genoeg, dat gy Latyn kend , men „ moet ook Mutfrn kunnen wecven. U „ Zuster fiaat op het trouwen, zy was my s, van veel dienst, haar plaats 2ult gy vervul-  @**f& p *P*°V Door ^ *roote tegatffeedea . m« welke den Hemel u befchonken'hoeft ' weihaas. Zo veel weeten » dat gy aiieén , meêr bekvaam » verwerven , dan Ce gantfche maatfehap» Py van Mutzeweevers met elkander- Gv - zult uwe leertyd onder mvn opzigt 'hier „>" myn winkel volbrengen; daarna ,Van?T ,,C,er, 'k' Zie dat 0 genoeg volleerd zyt » zal ik u mynetj handel overdoen. » Jk bleev op deze redenen, die ik geenHnts wagtende was, gantfeh beweegloos verp et van fchaamte , c„ de krop cp.e'. jollen van hartzeer. aIs een zonaar $ zaZ mvn Vader droefgeestiolyfc nan en wilde my verwyderen, L eh de totnemmde bewegingen myner eerzuÏÏ. ge verontwaardiging voor hem te verbj gen wanneer hy my by den arm te*en". hlBldtï »Wat fch-It -er ^jjffi „ vroeg hy my; gy bedankt my * °Lh gy vewaardigt u met, my eenir: " anntM'°ord te ëevcn < Zouden myne voort f Jagen u zomtyds mishaagen ? » Door de vraagen aanmoedigt, antwoordde ik hem A ï met,  met de traancn in de oogen : „ 6 Ja, „ myn Vader ! zonder twyffel beïgén my .„ die voordaken, zy vernederen my wat „ meêr is, en ik was een pmfèh andere „ belooning wantende, veor de moeite die „ ïkgênöïnen hebbe, om aan de lesfen my* . „ ner Meesters en aan dé opvoeding Wel„ ke gy my hebt lasten geven , te bcant- „ woorden. Hö'ël zo veel gedaane ar- „ bei j , zo veele nachtbrakin-jen , zulke „ fnelle vorderingen; zulké ft re el en de voort- 1 „ gangen, en dit alles zal nergens anders toe „ Axels ken, dati om my H de fjaverhy ee„ ncr vcr'agrelyke winkel te doen zuchten „ en kwyncn? — Koe! de voedflerling van > „ Virgitits en Horatius, den uillegger van „ Gcero , de getrouwe overzetter van Tacims „ en Tiws Livius, zou zyne dagen tot kra„ mer'yën hefteden, en zyne handen bezigen „ tot veragtcly'ke fabrieken ? Weg I zulks „ laaghartige bezigheden ! Neen , myn Va* „ der, nimmer zal ik daar in bewilligen' Die doorlugtige Redenaars, die vermaav„ ds ■ Dichters, die onftcrffelyke S:*ryveren, wier verhevene harsfeiivruchten ik' „ met zo veel fmaak gelezfcn hebbe ,o néenr „ r.immcr heb ik hoqren zegden of bevonden i  „ den, dat een van he n een Fabrfkeur is ge„ weest : Dat een van hen ooit Mutfeh „ heeft verkogt gehad: Dat een van hen den „ Koophandel boven het beklimmen van den „ Parnas heeft verkozen: En zoude ik zulks «, dan doen ? Ach! myn Vader, vervolgde „ ik, my voor.zyne voeten nederwerpeii„ de, ik gevoel, dar ik, ge-lyk zy , gefcha„ pen ben om 'my door de Wetenfchappen „ en de Geleerdheid te vereeuwigen./ Ik „ ben gebooren om te fchryven , om my„ ne tegenwoordige .Eeuw en de toekomen„ de Nagefla^ten te verlxhtcn : My 3p my„ ne loop te (tuiten, myne vryheid te kluis„ teren, dit is den Hemel getergd, die in „ myne borst d;en onweSrftaanlyken en vuu„ rigen gloed, heeft doen ontvonken, om ,, den weg der Letterkunde voor my te ope,, nen. Den wreeden en bloedgieriger! Arend, „ plukt de wieken zyncr Jongen niet uit, „ wanneer zy zich op de vleugelen der „ winden tragten te begeven. En gy. „ myn Vader, hoewel gy geen Arend zyt, „ gy wederftreefc my, daar ik als een jon» „ gen Arend, my van een blakend iever,, vuur voel branden, 't-welk, hoe verme„ tel ook, nochtans pryswaardig en zeer lof-  „ Ioflelykis, dewyl het my naar den kruin „ der Pindas doet (treeven! Myn Vader als verdomd door deze uitmuntende Redenvoering , waarvan hy mogelyk niets verdond , en nauwelyks de verrukkelyke opgetogenheid kunnende bedwingen , welke hem myne welfprekendheid veroorzaakte, hefte my van de grond op, omhelsde my, en zeide ; dat hy aanifcb ongenegen was zulk eene Goddel} ke Roeping te wederdreeven of te mispryzen: Dat hy my alleen hecMedegerioodfchap zyner Weevery had voorgeflagen , om dat hy zulk cc ne bepaalde neiging tot de ftudie der Vvetenfehappen niet in my had durven veron- . derdellen:,, Voor't overige, voegdde hy „ 'er by, dëwyt het hier op de,voornaams ,, zaak van 's Menfchen leevensbofiaan aan,,komt, geC'e ik u drie dagen tyd van be,, denken , omtrent het beflnit, 't welk gy „ zult goedvinden tc nemen. Overweegt „ zulks wel erndig by a zclvcn, Jmhro„ zius, midlerwyl ik van myne kant, als „ een wys en voorzigtig Vader, de middelen. „ zal beraamen, om de grond tot uw geluk ,, te leggen. " De-  Deze drie dagen fcheenen my z0 vee,st9 langzamer te vcrloopen, daar niets bekwaam fcheen, my myn gefmeed Qn ^ oog te doen verliezen; hebbende, zo mv dagt,geen de min/Ie hinderpaal te ommQe[ ten. Ten einde der bepaalde tyd, vroe- mv overdagt? „ Ik heb nigts ande daan . ze.deU.-al. denken en overwegen ; doch » by flot van rekening bevonden, dat alles «medegewerkt heeft gehad, om my by « myne eersrgen.omen befluit te doen volherden Het is een befluit, in onuitwls" 2'eren *efchree™ in het Boek » des Noodlot*. Den Hemel en myne ver^niogens , verordenen my tot de Studiën * en .Lc»eroefTeningen ; ik moet aan 't weU . behaagen dor Voorzienigheid gehoorza'a. «men, en my onherroepelyk weiden, tot " het Vorderen van *talge*eene welzyn 1 " ViCl Yader mv te gemoet, of- » fchoon .k niet gelïudeert hebbe, «telyk W » be0be ,fc nochrans uw anWoordrzo „ voorzien gehad ,.=v j „ 1 fcenmcf °,ad'd"' zonder uwe"voor. " bebb ^ "0di?'e 'naarre^len reeds .. hebbe genomen om uwe neigingen te vol6 myn vriend, gyzuItfchry. ven,  i'4 „ ven , dewyl gy fchryven wit en de Heer „ Procureur Robasy, met wieu ik wegens „ uw kostgeld ben overeengekomen , heeft „ zich met de zorg belast, om u ten lang„ ften, binnen de twee Jaaren bekwaam te „ maai.cn, zodanig, dat gy een «anzieplyke „ post voor de Balie van Canterburry zult „ kontien beklecden." Men moet tot lof van den Heer RoVerty zeggen; dat by wierdt aangemerkt, als de békwaamfte en vernuftigfte van alle de Procureurs van'Groot - Brittannien. Zyne be'nyder<; , welkers getal al vry groot was, beweerden, ter verdooving van zynen roem, dat hy een der gevaarlyktte perzoonen van zyn Seroep was; dat zyne geldgierige fchtaapzucht.zyne naauwgezetheid ten eenemaale had verftompt, en hem onverfchilliglyk de verdediging van allerlei foorten van gefchillen deed op zich nefnen; met één woord, dat zynen gantfehen iever voor het Recht, all een beftond, om door een meenigte Gefchriiten en listige bedriegeryën , de Pleiters, die de onvoorzigtigheid hadden zich omderzvnc vleugelen te begeven „ongelukkig t;: maak'en en naakt uittefchudden. Dan deze lat-  15 lastertaal was geheel ongegrond en d doen voorkomen , en de onbetwistelykftoi Rechten zyner tegenpartyën zo onzeker re doen fehynen , dat de Rechters verlegen, waren om te vonnisfen , en de Pleiters, die hem tegen hadden , zich gelukkig konden rekenen , als zy na een menigte jaaren twistens , zorgen en moeite , met hem voof ten tamelyke groote fomme gelds, de zaak konden byleggen. O ;dertusfchen was het alleen ter behoudeirsfe eener verdtenftelyke voorrang boven zyne M-debroeders, dat Myn Heer Robsrty het zich tot ccne wet hadgemaakt, van zjne dienst maar te leenen tot handhaaving en vervveering der belangen van zodanige tfütotehs, wier zaaken niemand, buiten, hem-, z-ïude hebben durven aanvaarden. ,tWas  'tWas aanjdien voortreffelyken Man, dat ik den aanvoigende dag door myn Vader vvierd: voorgedragen, Hy ontfing my met veel agting, gaf my zeer nuttige lesfen en, ftrcelde my met de hoop , dat ik, door zulk een t 1'cliranderen Bol verlicht zynde, my konde vleijen , in zeer korten tyd voor de Balie van Cantcrburry te zullen genieten zoodanig: eerbewys en aanzien, als waardoor eertyds den onfterlfejyken Cicero te Romen wier d vereeuwigd. Uitgenomen een weinig ingebeeldheid, (dan wie is de Menfch die met geen eigenliefde behebt is ?) wss 'er in gantfch Engeland geen zagtmoediger noggedienftiger man. als Myn Heer Roberty. In zyn fpreekkamer altoos omcingeld van Pleiters en Schriftuuren, bekommerde hy zicb verder zeer weinig wat 'er in zyn huisomging; en nochtans was het zelve , buiten tegenfpraak, het aangenaamfte en vcrmakelykfie verblyf der gantfche Provintie. dank zy de bevalligheden en beminnelyke talenten van Mejuffrouw Jenny, zyne Dochter, een' der behaaglykfle perzoonen haarer Kunne. Eenige Huwelyksontwerpcn , door de kwaadfprekentheid in duigen geworpen , hadden, fints vier a vyf jaaren , Mejufvrouw Jen-  Jenny, fchooii zy ryk, fehoon cn zeer verftandig was , van alle redelyke Egtverbintenisfe doen afzien; en het billyk verfmaden van de uitgeftrooide geruchten ten haarea opzigte,, hadden haar een werkeïyke tegenzin ingeboezemd voor eenigerly verkeering met Meysjes van haarön ouderdom; invoegen , dat na verloop van zes jaaren tyds, het huis van Myn Heer Roberty, de verzamelplaats was van alle de vrolykfte en Wellustige Jonge Heéren der Stad. Onder de menigte der ^oede vrienden van Mejufvrouw Jenny, die een-Meysje van tvviuti" J:iaren oud was, muntte bir-ven al door zyne gertacige bezoeken ui:*, zekere Ridder Baronet, met name Sir Hcspir, een jongeling van een verleidend voorkomen , vol vermogens, en 't'geene zulks nog werre overtreft , de lolfelyke hoedanigheid , van de gee'ne te verplichten die zich aan hem verknogtte ; gelyk ik eerlang gelegenheid, had te ondervinden. Alhoewel ik gedurende den tyd van zes maanden bezig was, om my, onder hét bellier van Myn Heer Roberty, te vormen tot de welfprekentheid der Balie, was ik noch-, I Deel 8 tans  3» tans zo fterk aan deze fludie niet yerflaafd, of ik liet myne oogen niettemin weryeens op de bevalligheden van Mejafvrouw Jenny vallen. Haare aanlokkelykheden , natuurlyke ■ leevendigheid en vrolyken aart, maakte fep my de allerfterklten indruk; zodanig, dat alle de oogenblikken, die ik vamjnyne bezigheden maar konde afknibbelen , verlieten wierden by het teder en waardig voorwerp myner eerst ontluikende min. Niet dat ik haar myne liefde reeds had durven openbaaren ; in tegendeel, ik was zo befchroomd en verlegen in haar b'yzyn, dat ik nauwelyks my in (laat bevond , van haar antwoord te geven , als zy^ich kwam te verwaardigen om tegen my te fpreeken. Dan de lieftallige Jenny liet niet na, van welhaast de oorzaak myner bloóheid te r^aden; want zekeren dag, dat ik, haar alléén in haare kamer ontmoet hebbende, en niet by haar durvend* vertoeven, gereed Mond, om zo haast weder te rug te keeren als ik gekomen was, zei ze tegen my: „ Blyf hier, Myn Heer Gmnctt, ik ben verblyd my eens met u in vryigheid „ te bevinden, door dien ik ongeduldig ben, uit uw eigen mond de reden te verdaan , '„ van uw wonderzinnig gedrag ten mynea „ op-.  %» opzigte. Zeg eens, waarom tracht gy naar „ mwyfcyzyn , en fchynt gy my tevens to „ yÊÊMn ontvlwAn ? Men zou aan de eens „ \&m zeggenjf^at gy i,ev.erig haakt om my ,, te zi .m , terwyl gy oauwelyfcj in myne te„ gePvopr iigheid zyt gekoman, of gy.durft >, my^ieyM|ja|j£en, Spreek ik tegen u, ont„ roerd gy^^Wlervraag ik u op 't een of „ ander, gy:jp(t geen antwoord: En iü ,, het al dat gyfets tegen my zegt, gefchied het met zo veel verlegenheid, dat ik, of ,, gy zelfs, mogelyk niet weet het geen gy „ my ze'gen wilt; nochtans verzekert my >, myn Vader, en ik geloof hem op zyn wo rd, »> dat gy veel oordeel en verftand bezir. ls »> het dan, om dat ik u zo zeer mishaag , of » dat gy my zo fterk haat, dat gy by my niet „ kunt du uren? " Mejufvrouw Jenny verzelde dit za-tzinnl» verwyt, met zulk eene lleffelyjcé lonk, da* ik my niet langer kunnende onthouden van. op haare vraage i te antwoorden, doch niet wetende, hoe best haar myne gevoelens uit. tcdrukken , ik my flegts voor haar voeten kwam neder te werpen. „ Wat doed gy? „ zei ze; waarlyk, Myn Heer Gwinett, ik be. B ^ » gryf  „ gryp u niet*? Rys toch op! Welk een» dwaasheid! Valt men iemand te voet die „ men niet beledigt heeft? " „" He- „ laas, Mejuffer! " gaf ik haar ten antwoord, haar met de traanen in de oogen opmerkende ; zo ze:r vreesde ik haar in toorn te ontfi'eken , door de onbedagtse bekentenis , dien ik haar Hond te doen: „ 't ïs niet om „ eenige boete te doen voor voorleJene be„ ledigingen, dat ik my aan uwe voeten nc« „ derwerpe , maar om u te fmeeken , van „ een vermetelheid te willen verfchoonen , „ waaraan ik my gae fchuldig maaken ,.met ^ aan u zelfs te verklaaren, de hevigheid der „ liefde die ik voor u gevoelende ben. 't Is „ deze hartitogt, ja die zelfde liefde , Mcs, juffer, die ik niet langer magtig ben in ,, 't binnenfle van myn hart te fmooren; die „ zelfde min, aan welke gy toe moet fchry„ ven , de begeerte die my gedurig tot u voerd, en dia bovenmatige fchroom, die, „ my tot het vermogen zelf beneemd , om „ gerustelyk de aangenaamheid en het ver- nraak van uw aanminnig byzyn te genie„ ten. Ik zoude u misfehien minder vervee„ len met myne gedurige bezoeken , doch „ welligt uwe goedheden minder waardig  „ zyti, byiildien het van my afhing, om de „ kragt der liefdegloed te matigen in welke „ gy my doet blaaken. " Op dit zeggen', floeg ik myne oogen rïiar de grond en dorst Mejuffrouw Jenny niet aanzien, in de vaste verzekering, dat zy grotelyks gebelgd zoude zyn over de ftoutmoedigheid myner verklaar:: g. Dan ik bed roof? my: De bekoorlyke Jènm. reikte mv ito hand toe, op dewelke ik duizend kusjes drükv te , midlerwyl zy met eer? lieve gBi^Jhv •h op dien verleidenden toon'die zoveel fieraa 1 geeft aan de allergeringfle ze-in-en derfchoone Kunne, te::en mv zei ie: „ Z* „ meend gy dan, Myn Heer Gwïr,n-, dat my „ uwe Min eeuwig onbewust zoude geble„ ven zyn , zo jfc ze]f gaéH mf^ gedra£reia „ hadt, om u gelegenheid te geven, van u\* „ verklaaren ? Gy bedriegt u, Jongen Heft ik twyflelde geenfints aan dezelve; doeh * f, om u te ftrafren voor uwe langwylige fti? „ zwygentheid, zoude ik u mogclyk no- eefl „ geruimen tyd hebben Laten zugten" zo r, den geenen , die u zo dierbaar moet zyn i, als hy my is , om dat hy u wel weezen „ betragt. en die, zo wel als ik, uwe Min c 3 „ heeft  , heeft bemerkt eehai, mv niet hal overga„ haald ,' om u aïntefpooret), van my de bekentens uwer te.iere gevoelens te doen. Denkt evenwel niettemin, dat ik zo get) reed ben, om uwe M n zo fchielyk te bc„ antwoorden als gy mo ^elyk wel wenfchende zvt* niet dat ik dezelve afkeure , of „ dat ze my onverfchillig is , maar om dat „ het de noodzaaklykheid vereifcht, u beter te kennen, alvoorens met u een' erndige „ verbintenis aan0te gaan. Het is alleen uw volk' men vertrouwen en gehoorzaame onderwerpin| aan myne verlangens , die u eenig recht op myne wederliefde kunnen geven. Hoor , myn waarde Gwintit, ik * bemin myne vryheid, en ben met dezelve „ zo ingenoomen , dat ik zonder bedenken , t, alle verkeering zoude llaaken met hem, die Z;ch wüde onderdaan dezelve te beteugelen Van alle de gebreken, die ik *, het meest in een Minnaar zoude laaken en „• verf eijen, en nog vry meêr in een Gec m al, is de Jalouzy. Vind gy u zeiven „ flerk -genoeg, «m my gedadig omringd te „ z en van een aantal goede vrienden, en „ my naar myn goeddunken te zien leeven , » ten. behoeve der menfchelyke maatfchap-  „ py? Dien man, by voorbeeld , die u zo fterk is toegenegen, en die byna zo fchie„ lyk als ik zelf, uwe gevoelens heeft ont„ wikkeld gehad ; dien Sir Hatpir , die gy „ dagel>kfch by my ziet, is een vertrouwd vriend, voor wien ik niets verhooien hou>, de; het is een zeer beminnenswaardig en „ kundig Jongeling, die my omtrent veele „ zaaken verlicht, welke ik begeerig ben te „ weeten : Kunt gy hem wel by my dul,., den# Wel is waar,'dat eenige nydige en' „ kwaaJfpreekende Buuren, een gantfch ver„ keerden uitleg aan zyne geduurige opwag. tingen geven , ja zelfs hebben zy hunne* „ vuilaardigÈ lastertongen zo verre ten teu», gel gevierd, dat zy myn Vaderzeer llegte „ denkbeelden hebben ingeboezemd, wegen» » zyne blinde toegevendheid ten opzigte^der „ dagelykfche bezoeken van dien eerlyken „ Baronet. Dan myn Vader , die , fehoon „ hy deeze waarfchuwingen in den wind flaat » en veragt, heeft echter niet nagelaaten „ my te verbieden , van Sir Ha!Pir zo dik1" wyls niet meêr by my te ontfangen Ik heb gemeend, dat ik deze bevelen juist ». zo fhpl „aar den letter niet behoefde te. * aSter™'Sen , nadien myn Vader ze my * 4 t, niet  „ niet zoude gegeven hebben, byüldién hem» „ zo wel als my, de verdienden en boven al „ de deugdzaamheid des Buons, waar kcn„ baar geweest. Ten anderen , behalven „ dat dien jongeling en ik, beide een even„•gelyk verlangen hebben, van ons onder*. ,, ling te verlichten omtrent eenigs'netelige „ onderwerpen , die wy zamen voorgeno,, men hebben te doorgronden, zo hebt gy „ 'er ook perzoonlyk belang by , 'door de „ erkentenis die gy aan den Baron verfchulcii'gt zyt, welke my (leeds met de grootitelof van u fpreckt, en uwe liefde en oog„ merken in allen deelc pryst. " „ Dit zyn eigentlyk, Myn Heer Gwinett, ') vervolgde de uitmuntende Jufvrouw Jenny, ,, de voorwaarden waarop gy myn hart en „ myne hand kunt ontfangen. Dan, om my,, ne zinnelykheden , die ik zekerlyk niet „ zonce opgeofferd hebben voor de laaghar„ tige kwaadwilligheid myner fchendtongen, „ te bevredigen met dc gehoorzaamheid die „ ik aan myn Vader verfchuldigi ben , zal ik Sir Haspir voortaan 'des avonds niet meêr „ by my afwagten, gelyk ik tot hiertoe ge« „ daan hebbe, maar hy zal 's morgens ko- n men, 34  ,, men , zo dikmaals aIs myn Vader naar het „ Raacihuis zal zyn; .gelykik u beveel, van „ Ronden aan, den Baron te gaan zeggen f, Gy, die myn Vader altoos verZeld, zult „ zorg dragen, een kvvartieruurs voor het „ fcheiden van de Rol naar huis te komen , „op dat, als men u ziet verfchynen , Slt' ,, "ti.upir de tyd heeft van te kunnen ver. ,, trekken;, zonder door myn Vader in hu's ., ontmoet te worden. Dit'is alles' , Myn . „ Heer Qwituit, wat ik van u eufchende „ ben : Zo gy my bemind , zuilen u deeza, „ voorwaardens zo aangenaam qls gemakke-' >, Ijk vallen om te vervullen; en 't zal ai„ leen afhangen van uwen iever en gene„ genheid voor den Baron en my, dat ik „ prys zal Hellen op de crkenterdiTe diemy• i ne tederheid voor u befpaard. " Mejufvrouw Jenny was zo fchoon, ik beminde haar zo fmoorlyk, de last die ze my opleidde , dunkte myzo flreelende, en boezemde my daarenboven zo veel agtingvoor Si* Haspir in , dat ik in geen beraad Mond , om hen d' een en d' ander de geringe dienst te.bevvyzen, die zy van my verwagtende Waren, Den Baron was niet ondankbaar » 5 hy  26 hy bewees my duizend goedhartigheden ; en zo dikmaals als. ik, volgens de op my genome last, Mifs Jer.ny en hem ging verwittigen van de aanftaande komst van de Heer Roberty, liet Sir Hitpir niet na, om Jufvrouw Jenny, dien hy zo teder als zyne Zuster kwam te omheizen , te fmeeken , dat zy myne genegenheid toch met wederliefde vergelden, en my belooven zoude, van t'eenigertyd myne minnevlam te zullen bekroonen. Reeds zedert drie maanden fmaakté ik de zoete troost van de fchoone Jenny bemind te zyn; ik fprak haar fteeds van myne liefdegloed, en genoot het verhovaardigend genoegen, van haar dagelykfch gevoeliger voor my te zien worden, wanneer een zeker toeval, waarvan ik nimmer de waare oorzaak ben te weeten gekomen , myn geluk kwam ftooren; nochtans met recht een guhfiig toeval , wyl het buiten alle verwagting, het oogenblik myner zegepraal kwam .te verhaasten ! Myn Heer Roberty, tot hiertoe het voorbeeldig fchildery der toegevende Vaders, Avierd eensklaps ongerust, gemelyk, arg-waanig, knorrig en geftadig gereed om zich te verftooren en in gramfchap uitteberften. Me-  Meiufvrouw Jenny , andc-fints vrolyk, levendig en dartel, fcheen fchier van droevige denkbeelden overladen , onophoudelyk mymerend', droefgeestig en fo:nber, ftaaste het bez >ek haarer goede vrienien, (loot haare deur voor den Baron , ja zelf voor my ; nauwelyks verlof ku mende' bekomen , van haar myne opwagting te mogen maaken, dan des avonds, en dat nog wel in de tegenwoordigheid der harde verwyt ngen van Myn Heer Roberty. De;e zeldzaime verandering , bevreemie my bovenmaten ; ik was ongeduldig 'er de oorzaak van te moógèn weéten, en wist zo beien lig daaromtrent te werk gaan, dat: ik eindelvk gelegenheid bikwam, de beminrielykeri Jenny zonder getu:'zen#te fpreeken. Maar hoe groot was myne verbaastieid, wanneer ik u t de mon i zelfs myner aaibl ldely.* ke Minnares verfton 1, dat ik de cénige oorzaak was van de heersfchende onrust, wanorder en verflageimei I in het huishouden! Dat Myn Heer Roberty, die altoos een toegevend Vader was geweest voor zyne Dochter, zo lang zy zich met goede vrienden en bekende had opgehouden, t welk de onwaardeerlyfce Jen„y in myne mistroostigheid kvvam te Cellen, verdreef eensklaps de akelige vermoeden*, welke myn Vader in myn gemoed had doen ontbranden. „ Helaas r » Mejuffer, zeidc ik, wie zou in uw by' " Wszën mismoedig en bekommerd kun» ncn2yn?'Ms waar, ikheb zoeven efti „ mg leed uitgewifcht, maar dit verdriet verdwynt zo dra men by u is , en ver» vliegt als de morgéndauw voor de heet*' " f °",left™len. Ook is het niet opzigte" l)k Uwe Per*°°n . of met betrekking tot .S my zeiven , dat ik eenigflnts ontroerd en " aa,1§edaa" «'as, ik gevoelde myflegts ver. buterd tegens uwe Vjanden. — Mvne " ^a:iden!rieP.'J^vrouw^y;ik m/en. "dc Cr gecn "hebben: En wat kunnen -ytoch doen, het g,ene bekwaam i2, " :;rusten?"~'weifiig « "ie»^e! " Juff^. ^woordde ik; en omdat zy 'er " on™gende toe zyn, hebben zy htm- " f ' Valfche onwaarheden en fc*te één woord I" * wyl ik u alles jpj»^ ues zeëSen moet , dc fchel-  34 Na deze woorden, die ik op een bedenkelyire toon en zonder myne oogente durven opfiaan, kwam te uitten, begost Mejufvrouw Jenny te zidderen, ongetwyffeld door regtmatige toorn. Ik zag haar aan en zy verbleekte: Hierop wierp ik my neder voor haare voeten, en bad haar ootmoedig, te willen gelooven , dat ik zo zeer dan zy zelfs tegens deze booze agterklappers verbitterd was. Myn onvergelykelyke Minnares , herftelde zich onmiddelyk van de ontroering in welke haar deze tyding kwam te ftorten; en my vervolgens met een onuitfprekelyke lieftalligheid epmerkende: „ Gy „ zyt een voortreffelyk Jongman, Myn Heer „ Gwinettl riep zy: De gantfche menfche„ lyke Maatfchappy zoude zich gelukkig mo„ gen agten, dat alle uwe Landgenooten u „ evenaarde! Ik betuig uondortusfchen groo„ telyks dank voor het gunflig denkbeeld dat „ gy van my hebt ; gy doet my ook „ recht, doch gy zult my oneindig ver„ plichten, van die fnoode lastertaal te ver„ agten , onderzoekt zelfs niet waarh van daan zy herkomftig is, noch; de bes, weegredenen die dezelve hebben doen „ Bit-  3i * uitftrooijen. Zy zeggen dan, die lafVar„ tigen , dat op 't oogenblik dat ik my ftae to „ verbinden aan iemand , dien ik tot in de „ z:el lief hebbe, ik my zelve kom te ver„ ^eten, en die pcrzoon zo ondankbaar mis„ leidde ; kortom , zy zeggen dan , dat ik: „ zwanger ben? Welnu! ik vergeef het hu» „ van gantfcher harten. " Hier kustte ik de hand van de beminnelyke Jenny, door eene vervoering van liefde, die? ik aan baare grootmoedige denkwyze meende verfchuldigt te zyn. „ O.' Ja, Myn Heer „ Gwinett, vervolgde zy, ik ze/ge u, dat „ ik het hen vergeeve; zy hebben geen groo„ ter fchennis kunnen uitdenken , daarom „ hebben zy deze plompe lastertaal beda^'t; „ dan het is uwe zaak zo mm als de myne, „ om de tonge der kwaa.ifpreekers tebeteu„ gelen. Wyders moet gy in 't oog houden. » dat, daar zy hebben hooren ze :gcn , dat „ ik mymet u in den Echt ftae te verhin„ den , en bovendien wetende , dat gy ten „ huize van myn Vnder u verblyf houdt, n zy zich zekerlyk zullen verbeelden, da» „ dit zo fchielyk befl >ten huwelyk, alleen » verhaast is geworden, om da: eenige drin-* Ca „ jen*  3 hebben, ik my al heel niet wel gevoele „ en wy niet verwondert moesten zyn, z» „ dit geval eenige gevolgen kwam te hek,» ben. " Welk een verheven denkbeeld ik van de eerbaarheid van Mejufvrouw J,nny ook badde, ik was toch echter een weinig getroffen van haare laatfte gezegdens, en kon my niet onthouden , van haar te doen begrypen, dat het niet wel mogelyk was , dat zy reeds «enig gevoel kwam te hebben , van 't geene joch pas drie dagen geleden, gebeurd was. Dan dit dierbaare Meysje , 't welk , fchynt tvel, zo viel ondervinding als deugd bezat, verklaarde my al blozende, en met de allerb>ftaagehkfte zedigheid, welke verwonder» l'-ke en fchielyke uitwerkfelen dusdanige foorten van mailen zomtyds konde hebben. Ja zelf betoogde zy, dat het gekb'fints-Verkazend moe« voorkomen, dat oeezé uitwerk'  waarf^'yk waren, gemerkt de oen':'0 tC,dere ,i6fde l ik wist, dat hy een braaf .eer»  eerlyk Man was. Dan , hoe fterk zyne uitnodiging en die zyner vrouw ook mogt zyn ft was gantfch niet gezind daaraan te beantwoorden , en bediende my zelfs van deez' gelegenheid, om my door eene weigering des te verdienftelyker by myne beminde Jtnny te maaken. Maar deze eerbaare Juffer dagt geheel anders, en begreep, dat ik my niet gevoeglyk van dit klein Reysjekost verfchoonen. „ 'tGsfchied niet, zei ze, „ om dat ik my ten hoogden gevleid vinde, „ door de voorkeuze die gy my Verleend, „ en de groote offerhanden die gy doen „ zoudt, met my voor eenige dagen te be„ geven; maar, myn Vriend, men moet de „ Natuur ook erkennen, en dewyl u Zus„ ter zo fterk naar u verlangd , zoude het „ ontaard zyn haar die gunst te weigeren. „ Ik zal ruim zo veel dan gy zelfs , door „ uwe afwezigheid lyden; ja zelfs kan ik u » zeggen, dat als ik,naar myn hart te werk „ zoude gaan , ik my wel gaarne zoude wil„ len verfchoonen , van u eene raad te ge„ ven, welkers uitvoering my zo fmertelyk „ zal vallen als u; en op dat gy wèeten » zoudt, van hoe veel onaangenaamheid my » dit klein verwylen zal weezen, zal ik, c .4 n m~  „ terzeivertyd van uw vertrek, de Stad me„ de verlaaten en gaan my in de éénzaam„ heid op de Hoeve van myn Vader afzons, deren, tot dat uwe wederkomst, naar de„ welke ik onophoudelyk zal zugten , my „ nodigt om weder in uwe armen terug te „komen. Vertrek dan, geliefd Minnaar, „ ventrek dan, devvyl hettoch wezen moet; «, en om elkander niet langer te bedroeven, „ fcheiden wy plotfelyk van een, en ont„ fangd.met deze tedere kus , myne vierigw fie wenfchen voor de welvaard van uwe s, dierbaare perzoon. ... De wil van Mejufvrouw Jenny, ftrekte rny (leeds tot een ftaale wet. Ik ontfing haare laatfte vaarwelskus op myne kniën, verwenfchende inwending by my zeiven, de dwaaze begeerte myner Zuster om my te *ien. Dan, zonder myne geliefde Minnares eenige verdere ongehoorzaamheid tetoonen, rees ik op , ging myn affcheid van Myn Heer Roberty nemen en begaf my op weg. Het was in de maand November datikdete al te beklaaglyke Reis ondernam, met Üegt weer, de wind ontftuimig, vcrzeld va» een  ft m gedurige plasregen, en de wegen zo hedorven, dat ,k dien avond niet dan zeer iaat te Déal konde komen. Afgetobt van vermoeidheid , rtervende van honger be kleumd van koude , en nat tot op hetb'looteIyf, was het my niet mogelyk, hoe gaarne ft het ook wenfchte, om verder voort te retzen. 'Er lagen ,e dier tyd een groote menigte Scheepen op de Rheede v,„ W ?t zy ter oorzaake van den Oorlog, welke* de Europééfche Mogendheden verdeelen . '} Zy ter oorz^e van de jaarmarkt, welke de Stad met een onnoemelyk „antaL Vreemdelingen vervulde, althans ik kon met geen mooglykheid een flaapplaats bekomen, welken hoogen prys ik 'er ook voor bood. Na van ftraat tot (Vaat, de gantfche Stad doorkruit te hebfcen, keerde ik weder naar de eerde Herberg, alwaar ik by myne aankomst myn intrek had genomen, en fmeekte den Hospes, om den nacht in de keuken te-mogen doorbrengen, 't zy op eene Moei of op de grond leggende voor het vuur De vrouw van den Waard, die de man van myn Zuster zeer wel kende, 'deed nieuwe pogingen om my eene flaapftcê te verfchaffen; C 5 dart  4* dan daaromtrent alle hoop moetende opgeven, geleide zy my in een kamer, alwaar ik een Manspersoon van diep in de veertig jaaren oud ontmoetede, die met een llaap■muts op 't hoofd en een redelyke fmeerige Japon aan, bezig was met geld op een tafel te tellen. „ Ziet hier de fchoonbröeder u van onzen vriend Scywcr myn Oom , zel„ de de Hospita tegcns den zeiven, op my „ wyzende; deez Jongeling kan noch her„ berg noch bed in gantfch Dèal vinden, hy „ is buitengemeen vermoeid , gy zyt de éé„ «igfte die 't heele huis maar alléén fJaapr, „ ik bidde u, vergunt hem voor deez' nacht „ een plaatsje in uw bed.-" Deez' voorflag fcheen my toe, niet zeer Maar de fmaak van dien Mau te zyn , die nochtans, na dat hy my eenige oogenblikken met alle opmerkzaamheid van 't hoofd tot de voeten had bekeken , ten antwoord gaf: ,, Gy weet myn Nicht, dat ik niet wel „ te pas en van daag ben adergelaaten, dat •„ ik rust benodigt hebbe, en dus gaarne al„ léén zoude flaapen. Niettemin , wil ik „ veelliever eenig ongemak lydcn, dan te -> dulden, dat dien Jongeling, die my heel w OP"  oprecht voorkomt , en daarenboven zeer „ afgemat toefehynt , de nacht onder de „ blooien Hemel zou moeten vesllyten ... , Blyf by my, myn Vriend , vervolgde hy „ tege ) my , wy zullen zameu myn bed „ deeien. " Ik bleev dan by d'en man , en de Hospita vertrok. Wy bleven eenige tyd zameu praaien: Hy vroeg nij . wien ik was; het welk ik hem zeide, daar by te kennen gevende , dat, voor hoe gemeen en liegt hy my mogt aanzien, ik eerlang flond te huwen met een' der rykfle Juffers van Canter. burry, het (choonle Mey je van geheel Engeland , de céni.t Dochter van Myn Heer Roberty, de bekwaamde en ervaarendfte Procureur van het ;;anrfche Koningryk. Hy wenschte my'geluk, borg zyn geld ea dak het in een der zakken zyner flaap japon, ch begaf zich met my te bed. Ik had rustbenodigt en diep oogenblikkelyk in; doch eenige tyd gelegen hebbende, ontwaakte ik door een hevige buikpyn dien ik gevoelde Myn wordelen, deed myn flaapgenoot mede ontfluimeren; die my gevraagd hebbende, wat my zo onrustig deed zyn, my bewoog  44 woog hem te vraagen, waar de beste kar mer was? „ Staat op, zeide hy , en als gy „ om laag de trappen zyt, zult gy ter regterzyde den tuin vinden, aan 't einde „ van dewePe het fecreet is, dat zich in ,, de Zee ontlast. Dan dewyl gy moeite ,, Z 'udt hebben de deur van 't zelve te „ openen , wyl het touw van de klink ge„ broken is , neemd dit knipmes , waarme„ de gy het gemakkelyk zult kunnen onr,, fluiten. " Hy gaf my hierop het mesje 't Welk hy in een' der zakken van zyn hemdrok hadt, en begaf my naar den tuin. Aan de deur van 't fecreet gekomen zynde, en het knipmes willende openen, viel my een klein ftukje geld in de hand, 'twelk tusfchen het lemmer en handvat vast zat. Ik fiak het in myn zak en vertoefde omtrent driekwartieruurs .op het fecreet, geweldige fnydingen ondergaande van de buikloop en aanbyën, die my de ongemakken der Reis hadden veroorzaakt. Wedergekeerd zynde in myn flaapvertrek, miste ik myn bedgenoot; ik riep hem tot verfcheidemaalen, dan , dewyl ik geen antwoord bekwam, verbeeldde ik my, dat hy  H om eenige noodwendige zaaken in des' Ho.p« kamer was gegaan; weshalven be gaf ik my weder te bed , en fliep gerust ot '-morgen. zes Ullren. Jfc P J doch n.emand i„ de herberg „0g by hand vmdende.en 'savonds te voorenVya gelag reeds betaald hebbende, gi„2 ik £ n;^"-* zagtjens voort n de W00nin£ m^er zuster; ahvaar ik met open armen wierdt ontlangen. "3arikmet ^^^rW ^-en, met myn de té« Z h „ sr v°°r de deur ^ Wand ;,zh°wegensde beval^eden, W^tv^^^^^-^va,! ~rde j zeldzaame hoedanig vermo^ens en -Refcr/y za2 ^ " Myn Heer Ie'«tón , P rzoonen rp een vol- toml ^"dnaar pn, toekomen. Zy «""ramen di;rr „ . * »e paarden . * " °°' hUfl" zeer ruu ^y derm,eer M ™ hen „ ik eantaPh g^«.' —- Ik/ riep üat 2al «en u te we,. >» «eg  0 , zeggsn! gaf hy eren trotsch ten ant,, woord." De twse andere per/oonen , gaven midlèrwyl aan mvn fc^Oonbroeder re verft an, dat ik den voorledene nac t een ma sper* zoon vermoord en e; n groötè diefdal : ad gepleegd Myn' Zuster en haar man mogten tot myne verfchooning en on'crukt inbrengen wat zy wilden, en zeggen, dat men zich zekerlyk verbiste, het kon niet baaten, de Gerechtsdienaars kluisterde myne handen, en fleepten my tegen wil en dank mede naar D'éat, al v aar een meenigte volks by myne aankomst begost te roepen en te fchreeuwen: D.-.ar is de dief!. Baar is den Moordenaar! De vrouw van den flospes , fchreeuwde nog fle'ker als de anderen, en zeide, dat ik haar Oom vermoord hadt. Dan dit alles wasvoor my een geheim, en kon onmogelyk begrypen , wat men hier mede te kennen wilde geven. Men bragt my naar de Gevangenis, alwaar een oogenblik daar na,een Rechter, verzeld van twee getuigen, my kwam vraagen, waar het geld was, dat ik geftoolen had, en waar ik het doode ligchaam had gelasten van de perzoon, dien ik de  de keel had afgefneden ? —— „ Van welk „ geld? van welke perzoon, fpreekt gy? „ zeide ik: — Hoe fchelm ! riep den Rech'„ ter met een donderende ftem, die my'c „ hart in de fchoenen deed zinken, gy „ Wilt dan noch ontkennen, dat gy den. „ voorleden nacht de Oom uwer hospita, „ by wien gy fliep, om 't leeven hebt ge* „ bragt?" Door dezebefchuldigingen, ten'eenemasleverpiet, roerloos en verdomd , wierp ik my op myne kniën neder 5 en den Hemel tot getuigen aanroepende, zeide ik; „ Ge- * heel Canterburry kend my te wel en weet * h0C VVein,'S ik veïdiene als moordenaar te . worden aangegrepen. Ik heb myne Jeugd * ,1e onnozelheid verncten by myn Va«deren in de Hooge Schoo!e. van waar „»k vervolgen, my hebbe begeven onder " h6t Wy* be(1'cr va" ^n braven Procu. " ,D°Chrer 'k binne" weinige dagen moe£ ' h"Wen ' de beminnelyke en deugdzaame " Jufvro^^V. het ilerfelhaarer Kunne " Z ?2igtC haarer eerbaare gevoelens " 3lS over'choone bevalligheden. Dat men kaar  48 ,, haar ondervraage, zo wel als haar Wier 4 „ en alle de Inwoonders der Stad Canterbur» ry » °P dat zy getuigen , of ik, bekwaam „ tot eenige diefftal veel min tot moorden „ ben. " Den Rechter my hierop met een (treng gelaat in de oogen kykende , gebood my, hem na een naastgelegen vertrek te volgen; daarhy my twee beddelakens, twee kusfen* en een höofdpeuluw liet zien, altemaal met bloed bemorst. Verfcheide perzoonen, die hier by (tonden om getuigenis te geven , verzekerden ; dat zy gelogeerd zynde in de zelfde herberg, alwaar ik by den Oom van de hospita gedapen had , zy iemand dien nacht hadden hooren zugten en (leenen , ae deur van de kamer hadde hooren ontdur ten, de trappen op en afgaan , en veel beweeging vernomen hadden, die de zaak ten' vollen waarfchynlyk maakte en my van de misdaad konde doen verdenken. Niet wetende wat op dit.alles te antwoor« den , nam den Rechter, deze myne ftilzwygentl-.eid en „ontroering, voor eene bekentenis op , en gebood , dat men myne zafej  49, zakken zou 'e bevoelen Men fchudde dezelve altemaal uit, en men vond in een'myner kamifoolzakken, het bewuste knipmes, je en ftukja geld. Op dit gezicht, beeost de vrouw van myn hospes, van woede" en fpyt te brullen , en riep, dat 'er geen verder be.wys tot overtuiging nodig was. „ Zie „ daar een halve guinje, zeize, welkè'dien i, bloeddorftige , myn Oom . Richard ColUns ,, heeft omdolen, en met de éérrte letter " Zyner naam is getekend, welke dien goe„ den man 'er zelf op gemeden heeft ge,, had.' " ö Den Rechter zich niet willende opbonden , met het gee,e ,k tot myne verantwoord, g zede re kunnen inbrengen, Uct my naar 't zelfde Secreet geleiden, aIwaar |k d,e„ nacht meer dan een half uur inde d wvf ^ " fmCne ha ' t0^bragt; eri, dewy, men 'er nog eenige droppels bloed vond, waarfchynlyk oorfprongkélvkvan my. y aanbyén, befloot mén daaruit', dat, L den hals-»an den bewusten man in de kamer te hebben afgefneden, ik hem vervolgens door de openingen 'van 't Secreet, ia «e zee had geworpen. Op die .vermoedens - Diïl r>' u en  '50 en losfe gisflngen, welke men als onweêrftrekelyke bewyzen mynes misdryfs aanmerkte , voerde men my naar een' Vrederechter ; die , na my zeer ernflig op alles te hebben verhoord, my'handen en voeten liet binden, en in de Gevangenis van Maldjie*e werpen, MyneMaagen en Vrienden, en vooral Myn Heer Roberty, zyne beminnelyke Dochter en alle de Buuren, my onmogelyk bekwaam agtende tot zulk een misdaad, lieten in de Zondenfe en andere Nieuwspapieren, de oorzaak en omftandigheden van myn droevig geval vermelden, belovende eene rykelyke belooning, aan den geenen, die eenige kondfchap van Ricbard Collins zoude weeten te geven. Dan niemand hierop berichtende, wierd ik in de naaste Rechtsvergadering andermaal ter verhoor gefield ; en alle de befchuldigingen tegens my fland grypende , "wierd ik ongenadiglyk veroordeelt, om gehangen te worden voor de herberg te Déal en vervolgens in yzere ketenen gefloten , ten toon te worden gefield op een kleinen afftand V3n de wooning myns Schoonbroeders, Al-  Alle de geenen, die tot op den dag vant dit rampzalig Vonnis, my nog voor onfchuldig hadden gehouden , lieten niet na, om, volgens het gewoone menfchlievend gebruik", my rehuldig te verklaaren, wytende aan myne verregaande hardnekkigheid, de herhaalde betuigingen dien ik van myne onfchuld kwam te doen; invoegen, ik in 't algemeen ■wierd aangemerkt, ais een volflagen boosWigt, die zeer billyk en regtvaardig gevonnist was: Myne Maagen vervloekten my, en myne Vrienden keerden my den nek toe; dit is het gebruik. Ik had zelfs het hartzeer, van te vernemen , dat Myn Heer Roberty opentlyk zeide, dat hy eenige booze nei» gingen in my had befpeurd , van welken hy zich , hoewel te vergeefs j gevleid hadde » my te zullen genezen. Mejufvrouw Jenny, dat voorbeeld van deugd , dien ik zo fterk hadt kunnen bekooren, van wien ik alsnog; een afgod maakte, was zelf niet beftand tegen de laster, en verklaarde, door de verbyfteringen waarin haar het denkbeeld wierp, van met een dief en moordenaar te hebben aangelegt, dat zy nooit geen regte genegenheid voor my had gevoeld, en dat 'er veldrekt geen gelykenis w«, tusfehen heÉ  5*~ Kind dat zy ter Wereld kwam te brengen, en my; want de tyding van myn geval, had zulk een geweldige ontroering by haar veroorzaakt, dat zy gantfch onverwagt-was bevallen. De haat van dit beminnelyke Meysje, viel my nog veel fmertelyker dan myn doodvonnis, waarvan het denkbeeld , op myne ziel flegts een' zeer zwakken indruk van vreeze maakte. Daags voor de voltrekking van het tegens my uitgefproken Vonnis, bragt men my op de Binnenplaats van Maldfione, om 'er de maat te laaten nemen van de yzere beugels, in welke myn dooden romp moest ten toon gefield worden. Een berucht Struikroover, bevond zich aldaar mede om de zelfde reden ; dan > hoe veel onverfchilligheid ik voor het leeyen gevoelde, ik kon my toch niet bedwingen, van eene akelige, aandoete gevoelen, wanneer ik den Sipier meteen foort van koUdvogtige bedaartheid, zyne bevelen hoorde geven aan de Smit, hoedanig de yzere kluisters zo van gedaante als Merkte moesten zyn, om dien ongelukkige,"die buitengemeen zwaarlyvig en groot en grof van fchonken was, daar in te hangen. *i An'dó-  53 '« Anderendaags morgens de klokke zes uuren, wierd ik, onder begunftiging van een zeer ontfluimfg weer, op een kar gefmeeten, en met dien droevigen toedel naar de firafplaats gevoerd, dan de regen onmiddelyk fterk toenemende, gebood de Schout en zyn gevolg, aan de Beul, om my zo fchielyk mogelyk aftefcheepen; het weik oorzaak was . dat dien getrouwe uitvoerder my de tyd niet gunde, om myne laatfte . w,lle te uitten, en myne nagedagtenisfe aan de eerbaare Jufvrouw Jenny té bevelen. Ondertusfchen geheugd my niet, dat ik •enige de minde fmert of pyn gevoeld hebbe gedurende den tyd dat ik aan dit veragtelyk touw gehegt bleev.; ik erinner my alleen dat ik onderfcbeidentlyk zag, of ten min' ften.my verbeelde te zien, een glansryk helderlicht dat rondom my Icheen: Het my ook voldrckt onbewust, hoe lang ik aan deez' galg bleev hangen, 't was waarfthynlyk het flegte weer, of veel eer'de overgroots verhaading van den Beul 'c geen my het leeven kwam te redden; dan, noe ZZl:'V!ei'Wati' "aderhand "Ademend van myn Schoonbroeder zelf* verlt6an lleb_ f 3 b«;  '54 be; want, oF fchoon ik de Hoofdrol in dit Treurfpel fpeelde, ik was daarom niet in ilaat geweest, alles te bezefFen , wat 'er was omgegaan. Na omtrent een kwarticruurs aan den hals ■te hebben gehangen fneed de Beul het touw' af; doch toen meu my in de yzere beuyels zoude fluiten, bemerkte men, dat men zich Tergist hadt, en dat men die van den an.iere gehangene voor de myne had genomen. Nochtans hcrftelde men dit gebrek, op de best megelykfte wyze, door middel van eenige oude lompen en volden, waarmede men de gapingen aanvulde; Vervolgens voerde men myn ligchaam naby het huis myner Zuster, .en hingen het. aan een wip. De fluijer , die myn aangezicht bedekte, was maar middelmatig toegehaald, en dc wind dezelve van tyd tot tyd opwaaijende , gaf my de lucht een groote verfrisfing, endeed my van langzamerhand myne kennis weder verkrygen. Doch 't was voor my zeer gelukkig, dat ik dezelve niet eerder wederkreeg, dan na 't vertrek des Beuls ; die; om de eer op te houden van zyn beroep, zekerlyk niet zoude nagelaateh hebben,-te vei-  ■33**^ ss verbeteren, het geen aan de volvoerde plegtigheden te Dé.il, mogt hebbe te kort gefchoten gehad. De wip of galg, aan dewelke ik hing, was geplaats aan den ingang eener kleine Weide, alwaar dien dag de koeijen myner Zuster graasden. Wanneer nu de knecht kwam om dezelve weder naar (lal te dryven, hield hy zich een poos onder de galg op, en de droevige vertooning opmerkende , welke de Schoonbroeder van zyn Meester maakte, za - hy dat myn aangezicht geheel ontbloot was, myne lippen half omdolen waren, en dat ik eenige adem fchecn te baaien. Dien knaap gaf van verbaastheid een fchreeuw, nam de vlucht , doch bleev op oenige affend flaan, en zich wat gerustgerteld hebbende.;, kwam hy op zyne voethappen terug, bekeek my'met meerder oplettenheid, en liép vervolgens al zyn best naar huis; daar hy zyn wedervaaren aan zyne Maats verhaalde en zelfs aan myn Schoonbroeder; die, hoewel zonder veel •geloof aan zyn zeggen te geven , met zyn Vrouw en een knecht of drie, de zaak per-wonlyk kwam onderftaan. D 4 M  Ik had toen myne kennis al volkomen wedergekreegen , erkende Stywer die van verre aankwam, en had krachw genoeg om eenifcë zuchten te loozen. Deze kentekens geen twyffel meer overig Iaatende van myneïeerenstoeftand, deed myne verlosfers zich verhaasten, om my te behouden. Den avond «is Anderendaags  daags bemerkte men dat de wip was om ver gerukt en myn Lyk verdweenen, doch men verbeelde zich , dac men my met de nacht had be ;raaven, ten einde den voorby -an-er ' my niet méér ziende, Zo veels te fchielykcr myn o it^rend geval zoude veraten en vooral de foort van fchande , ^Ike 't wierd voorde Rechtbank va„ JZl*edagVaart- die he^ ^kenfehap af. eifchten van myn perfoon ; doch hy verklaarde nergens van te westen en Ln d 7 Was trele^r r,n l\ d'C te ,as'e » di geiegt, ten behoeve mm», „ en onfehuld pleet; ,lüZ7T? «e verdere gevolgen ' ^ ^ gCe" Echter, offchoon ik gelukki-r „„ „ wonderbaarlyk de afJyS^ ^ «nandelykedoodwas^S my daarom niet te *e,uJ V geV°elde ger- want hJ ^ n°Ch te geI^'''- want het gevaar Har niir k i • ? nog drin-enH» % 7 bedreiSde, was 2dnnöender dan ten tyje dac ik gevat en D 5 als  5$ als een dief en moordenaar naar de Gevangenis was gefleepr. geworden. Waar heenen? Wat te doen? Hoe my bestaan 's Rechters vervolgingen onttrekken ? Veroordeelt, gevonnist en ter dood verwezen was het my aldus onmogelyk in Engeland te blyven,zonder my andermaal bloot te Héllen, aan de flrengheid der Wetten, en om waarfchynlyk voor de tweedemaal met een veel zekerder gevolg opgehangen te worden. Innerlyk getroffen en aangedaan met myne bittere toeftand , gevoelde ik my inwendig gejaagd door angst en vreeze , zodanig, dat 'er zommige oogenblikkcn waren, waar in ik van gantfeher harten de onhandigheid des Eeuls, die my zo flordig had opgeknoopt, kwam te verwenfehen en te verfoeijem Nochtans deed zich onvoorzienst eene gelukkige omHandigheid op, die my uit alle verlegenheid kwam te redden. Twee der voomaamffe Officieren eens Kaperfchip, waren zedert eenige dagen ten huize van myn Schoonbroeder gelogeerd , intusfehen dat hun Schip, 'twelk gckalcfaet wierdt, in Haat zoude zyn om zee te kiezen  zen. Een dezer was den Kapitein, fints langen tyd by Seymr bekend, welke een hartelyk deel fcheen te nemen in 't verdriet waarin hy hem gedompelt zag ■ Myn Schoonbroeder maakte eok geen zwarigheid, hem de oorzaak zyner droefgeestigheid te opehbaaren. Den braven Zesvoogd beloofde hem, my in zyne böfcherming te zullen neme i • welke aanbieding onmiidelyk met dank en erkentenis wicrdt aanvaard.. Men maakte my metterhaast een klem Re'sbundeitje, cn onder den naam van Hyder, begaf ik -my te fcheep als Onderiutendant van den Kapitein. • 't Was voor my een groot geluk, dat van alle de ge enen die den Kapitein Davitr Czo als de naam myns édelmoedige bafchermer was) verzelden, niemand my kende; want byaldién de geringde matroos of de kieitjfle kajuitjongen, eenige lucht had gehad van dc redenen waarom ik ging vaaren, zoude myne reis zeer onaangenaam zyn geweest, onaangezien de hoedanigheid myner Onderintendantfchap; gclyk ik gelegenheid bekwam my daarvan te oveituigerj, door het voor- baeli  beeld van een' der voornaamfte Scheept Officieren zeer fterk was aanbevoolen. Dien ongelukkige verwyderde zich van zyn Vaderland, om een Min ernftiger geval dan het myne. Misfchien ruim zo* valfch befchuldigt, ais ik het geweest was, en kennis gehad te hebben van een complot moordenaars, dien hy had behooren te ontdekken, en welke hy in hunne boosheid had laaten voortgaan, was oorzaak geweest, dat hy verfcheide jaaren in de Gevangenis had moeten verilyten; dan de blyken niet overtuigende genoeg geweest zynde, om hem ter dood te verwyzen, had hy gedurende drie dagen aan de Kaak te pronk moeten ftaan , en was vervolgens voor altops gebannen. Hy wierd erkend door een Matroos, die hem aan de Kaak had gezien, deze zeide het aan zyne maats; zo dat dien rampzalige , blootgefteld aan de lasteringen en ▼eragting van al het Scheepsvolk , dageIykfch , ja zelfs ieder oogenblik, de hoonendfte verfmadingen moest uitwisfchen. Hy had goed zyne onfchuld voortewenden, zich te beroepen op de getuigenis zynes befchermer, den Luitenant, en deeze in zyn voordeel  deel de fterkfte verzekeringen zyner fchuldeloosheid te geven , en zyne vervolgers met de flrengfte ïtraffen te bedreigen; dan, nóch' zyne gebeden, noch de bedreigingen der Officieren, niets was bekwaam de baldadigheden der Matroozen te betengelen: Dus verplicht om afgezonden te leeven^ van elk verrtooten , gefmaad en gelasterd * met de allerfnoodfte fchendnaamen genoemd' gedurende den dag van ieder gefchuwd, en den gantfcheh nacht gekweld en geplaagd, wanneer hy eenige rust zogt te noemen ' was het dien noodlottige onmogelyk , om langer tegen zulk een overmaat van onheilen en rampen te beftaan; midlerwyl de fcheurbuik zich voegende by' 't hartzeer en verdriet dat hem verflond , dien elendige eindehk de leevensdraad affneed, hoorende tot op het oogenblik dat hy den geest kwam te geven , niet anders dan de gruwelykltefcheldwoorden hem toewerpen. Het voorbeeld van^dien beklagenswaardigen Man, deed my meêr dan ééns van angst en vreeze zidderen ; want aan welke afgrysfèïyke mishandelingen zoude ik my met blootgefield heb- . ben gevonden, byaldien iemand anders dan den  6t den Kapitein, myn erbarmelyk geval van Z/Va/waar bekend geweest? De verbittering der Matroozen tegens dien Man, deed my ondertusfchen eene bcfpiegeüng maaken^ van dewelke ik by vervolg maar al te veel gelegenheid gehad hebbe , de billykheid te erkennen , hierin betraande: Dat de ftrengde en onmedogendüe beftraffers , doorgaans de geenen zvn , die , zo mict het meest bedorven , zich ten minden het gemakkeiykfte 'aan de boosheid overgegeven, en die misdaaden te bedryven, welke zy het fcherpde in andere berispen en doemen: 't zyn meest altyd deezen , die men het luitrugtigfte hoord uitvaren tegen de enkele .fchyn van 't kwaad, en die in hunnen meedemenlch de «elfde neigingen verfoeijen , door welke zy zelfs gedreeven worden, en hun_ het eerst zoude doen vallen, byiildicn de gelegenheid en omftandigheden de lafhartigheid hun. ncr oogmerken kwame te begundigen. Wy zworven meêr als drie maanden op zee, zonder dat wy eenige de minde voordeden behaalde. De ftiltc, welke wy gejat-  durende de vier eerfte maanden onzer Zeetogt hadden, gevoegd by de weinige bezigheden dien ik hadde , gaven my gelegen, beid, om van een Hollandfch .Matroos, die verfcbeide Reistogten had gedaan, en zelfs ettelyke Jaaren in Japan had doorgebragt, de Japaneezer taal te leeren. Ik konde ntets beters doen f zo zeer om hierdoor myne droevige denkbeelden te verzetten, als om zo veels te ügter het middel te vinden, em my in vergelegene Werclddeelen te vestigen, werwaarts ik verplicht was , myn ongelukkig leeven over te brengen, dewyl ik als banneling myn Vaderland had moeten ontwyken, zonder hoop van noch Engeland, noch het aangenaam en vermakelyk Canterburry, myn agtbaare Vader, de brave Myn Heer Roberty, en vooral zyn weer^alooze Dochter, de zo bekoorlyke als kul*, fche jcnny , ooit weder te zien. Den gantfchen Aardboden , buiten het Ryk van Groot Brittanniën, voortaan my tot verblyf moerende verftrekken , varpn my dus alle Gewesten even onverfchiLV en ik had geen andere beweeggrond, om Japan ^ven eenige derzei ven te verkiezen, dan door  '4 door de vaste vsrzekerin ~* waarin ik was dat ik aldaar best myn ongelukkig en fmer. telyk geval , 't geen my derwaarts dreef,' zoude kunnen verbergen. Ik kende de Ja» ponezer taal reeds volkomen genoeg , om my in dezelve verflaanbaar te kunnen uitdrukken , en ze ruim zo gemakkelyk te fpre. ken , als myn ónderwyzer zelfs , die my verzekerde, dat men in Japon, op myne uitfpraak na, moeite zoude hebben , om my van de bewoonders van dat Land te onderfchei Jen. Dan myne gantfche wetenfehap fcheen my fcyna vrugteloos te zullen worden , en 't fcheelde zeer weinig, of in plaatse van by 4e Japonezers aan te landen, vervielen wy haast altemaal in de handen van de fterkstgezworendfle Vyanden van Groot Brittanniën; eene gebeurtenis nochtans , die uit hoofde van de emftandigheid in welke ik my bevond, my maar middplmatig zoude hebben bedroeft gehad. Een ontftuimige wind volgde op de kragtdadige halte , die ons gedurende den tyd van vier maanden had vergezel fchapt; en die wind wierd gevolgtvan de langduriglle en hevigfle ftorm , die ik ooit  #oit in alle myne onderfcheidone Reistogtcrl hebbe ondergaan gehad. Men zal my wci willen verfchoonen, dat Ik myn verhaal niet kome op te eieren,'mee de befchrvving van dien vreesfelyken Orkaan; öp eenige onhandigheden na, alfïn'tsi overeenkomende met die, welke meestyds uit de ve; beddingen der Schryvers werden opgemaakt. Ik zal flegts zeggen, dat onze or.tramponeerde zeilen, gebroken touwerk en verbryzeldé masten, het fchip duizendmaaien om hoog naar de wolken gegooid ea •ven zo fch'elyk weder in den onderden afgrond der woedende baaren neêrgefmakt; kortom , dat wy a's verblind door de tella Mixemdraaleri en verfchrkt en verbyderj door de kletterende donderdagen, wy ten laatften ni#t meêr wisten , in wat voor werelddeel wy ons bevonden. Onzen Stuurman zelfs, zo zeer verlegen ais wy, en onberaden welke Cours hy zoude houden, gaf 't Schip aan de Voorzienigheid en 't lot der Winden over, tot dat het weer wat bedaarder, de zee veel (lil!er en dè wind wat zagter geworden zvnde hy in 't verfeniet de Kusten der Mtnillts ontdekte; dan het geen * Dbbc E vooï  66 voor ons nog veel erger te duchten was, als de geweldige ftorm die wy kwamen uittewisfchen, was een Spaanfche Vloot Scheepen, die men terzelvertyd in 'toog kreeg, en re elregt op ons fcheen afte komen. Ter aller geluk, onze zeilen waren nog goed genoeg, en ons Schip een vlug zeilder; invoegen , de wind onze vlucht begunfligende, wy welhaast zo wel het Spaanfch Eskader als de Kusten van de Manilles, uit het gezicht veriooren. Ondertusfchen ontweken wy flegts dit gevaar, om" ons vervolgens in een ander geHort te zien. Wel is waar, dat wy geene üorm meer ondergingen , doch wy kregen eene tegenwind , duizendmaal gevaarJyker nog dan het onweer, zo door deszelfs langdurigheid , de onmooglykheid van ergens te kunnen belanden , als doorhet gefcrek aan leeftogten , welke zich begost te doen gevoelen, en ons met allerbitterlte rampen dreigde. Om kort te gaan , na een ougedun e en vrugtelooze zeetogt van ruim tien maanden, wierden wy zeer onbarmhertig gefmeeten op de Kusten van Japan, 't Was een wonderbaar geluk voor ons, dat wy f  6> wy dé hevigheid der ' fmak ontkwamen , want, behalven dat de Zee omtrent die Kusten altoos even ontftüimigis, en daar door 'er de vaart zo mbeijefyk als gevaariyk maakt, zyn 'er bovendien de Havens zodanig omgeven met klippen, ondieptens en zandbanken , dat mén ^zeggen zoude ,dat de Natuur met voordagt'dit Gewest van het overigbewoond gedeelte des Aardbodems heeft willen afzon leren, en'er toegang voorde Volkeren der andere Luc!n:lreeken, van heeft willen beperken. Ên inderdaat, 'er behoorÉ -meêr als een onvertzaagde kloekmoedigheid, toe, en een onverzadelyke gouddorst welk» ieinand kan bekruipen, om deze Kuiten te bezielen; die verdeedigt worden door de allerfnelfte wielingen en draaikolken, welko de Scheepen, die den oever tragten te genaaken , gedurig dreigen te verzwelgen ia haare diepe afgronden, of te verbryzelen tegen de fpitfen der verhooien Rotfen. Wel is waar, nat 'er aldaar dagelykfch Scheepent in de Havens komen ; dan het is niet minder waar, dat het eene byna gewisfe dood in't aangezicht geloopen is , van 'er te willen landen. Want fchoon ik zelfs het gevaa- te dier tyd gelukkig ben ontfuapt, ik heb toca E 2 naj  naderhand menigmaalen geziddert, wanneer ik de wrakken der Scheepen kwam te- aanfchouwen , die verfcheidene mylen ver van den oever af, door het geweld dezer geduchte draaiwielingen, waren weggeflagen en verbryzeld geworden/ Nochtans , als men deze gevaaren eens te boven geworteld is , leverd de Natuur, in de gantfehe uirgeftrektheid van dit Ryk, de sllerverrukkelykfte Schilderingen en bekoorlykfte gezichten op. Het binnenfte des Lands, doed welhaast alle deszelfs uitwendige verfchrikkelykheden vergeten , en alles vloeid toe, om 't zelve het voortreffelykfte verblyf des gantfehen Heel-al te maaken; Om befcheldenflyk te oordeelen van de gefteldheid dezes Landflreeks, na deszelfs ligging zoude men haast moeten gelooven , dat de lucht die men 'er inademt, verfchroeijende is, of ten minften , dat het 'er zesmaal heeter dan in Engeland moet zyn; dan het zoude 'er .zekerlyk onverdraaggelyk war-m wezen, zo niet de gedurige yerfrisfehende Zeewinden, het land verkoelde. Zodanige verbeeldingen vormen zich de Vreemdelinge e  gen van Japm , dc eerlie dagen hunner aankomst aldaar. Ook moet men bekennen , dat men 'er zeer dikwyls toevallen onderpat, die de behaaglykheden , van welken ik kom te fpreken, kragtdadig ontluisteren' Dagelykfch heeft men 'er onweders en geweldige zwaare dondervlagen: Meniete zwaveldampen breiden zich over dit Ryk uit • I b.nnenfie de* Aardryks is 'er zelfs van vervuld , en 't is zonder twyffel aan deze redurig werkende oorzaak, dat men de geweldige aardbevingen moet toefehryven, die men 'er telkens heeft. De Japonezers zyn er echter zo aanzewoon, dat zy 'er nauweiyks agt op geven, ten zy de fchokkinren f hefliS mo?^n zyn , dat zy de rorzen doen mitorten en klippen en bergen vermorzelen , ja zelfs gamfche Steden verwoesten en ten onderften boven keeren; het geen men, helaas! niet dan te diktv^ls ziet gebeuren. Menigmaalen zyn die fchuddingén gevolgt van zulke afgrysfelyke vuurbrakingen en zulk een verbazende menigte van vloei* jende brandftoffen, dat zy geheele flreeken verfchroeijen en verzengen, en de Dorpen, Oehugten en Bosfchen, d,e ze in den looP van derzelvcr vuurftroom. ontmoeten, gantE 3 fche-  7° fchelyk verteeren. By die allerakeligfre verfchynfelen, voegen zich gemceniyk ysfelyke donderdagen , feile weerlichten en loeijende ftormwinden, alle het 'welke de verfchrikkelykfre verwoestingen veroorzaaken , fcekwaam, om iemand her hartin de fchnerren te doen zinken. Men heeft zelfs verfeneidermalen door die naare en zamenl >opende vermengingen van vuur en zwavelftroomen 5n weinige oogenblikken tyds, menigten Kerken, Paleizen, Huizen, ja zelf zeer aanz.enlyke en pr.gtige Steden en Vlekken, tot asfche zien verteeren, en in poelen van rook fcn damp verflikken. Behalven alle deze befchreijenswaarige toevallen en gebcurtenisfen , die niet nalaaten den Vreemdeling te verfchrikken , bemind men niettemin het verblyf van Japan, en men gewend zich met vermaak aan dc ommegang van deszelfs inwoonderen , voor zo verre men zich vergenoegt met hunne manieren zagrzi-nige handelwyze en fchynbaare - beleeftheid, en dat men zich niet begeerig toond, hunnen aart en inborst te doorgront den; welke inderdaat, niets minder als volboenende is. Dan dit overgeflagen: Men «rit,-  71 ontmoet by ben alle bestmogelyke hoedanigheden van verkeerzaamheid, een' vlugge en vaste doordringentheid van geest, en een voortreffelyk oordeel. Zedig , geduldig en eerlyk, zyn zy 'er trotfeh op, om alle de Oosterlingen in vriendelykhei i en gezelligheid te overtreffen , en hen te boven te theeven. Zy zyn zeer traag en langfaam in 't belooven, doch zeer (lipt in 't naarkomen en 't vervullen hunner beloften en verbintenisfen; ook zyn zy van een omvrikbaare vroomheid, en van eene oprechtheid, op dewelke men (laat kan'maaken. Vernuftig, levendig en werkzaam , bevlytigen zy zich tot de lludie, beminnende heel rterk het.leezen , en de Konden voortkweekende Ongevoelig voor de fortuin , bekommeren zy zjch, weinig om Rykdommen te verwerven, voor dewelke zy de geruste genoeglykheden der middelmatigheid verkiezen. De Japonezers. alfints eerbaar, en ligt geraakt door't geene in daat is de fchaamte te kwetfen, betragten eene (lipte betamelyltheid in hunne allergemeenzaamde gefprekken. Zy dragen een", byzondere zorg, om met alleen de al te vryë gezegdens te vermyden, maar zelfs ook de dubbelzinnige wyze van zich uitted.rukken, E 4 by  T2 «p**^ by andere Volkeren, eeuwigdurende bronnen voor het tydverdryf der zotten, en de afkeer der weldenkenden. Dan deze prysbaare ingetogenheid der [a poneezen, vermindert daarom niets van de vernuftigheid hunner aangeboren welfprekentbeid. noch van. het behaaglyke hunner maatfchappy; en men bemerkt by hen geen «nts die Iaatdun'kénthèfd, noch gé^iéihè' redenkavel'ng der C.ineefen. Hunne L £ deffg, zinryk en bondig, in navolging van d>e der aloude Spatï,*; fchoon ze teffèlL ,e. meenzaam en befchaafd is. Betrckkelyk hunre zeden, dezelve zyn zuiver en onbevlekt voor zo verre het uitwendige betreft, "en' fchynen zelfs tofafgryzens toe , de ongebondenheid en pracht, de dronkenfcbYp en overhad, >t bedrog en de ontrouw, ie haaten en te verfeeijen. Dan voor zo verre men maar de moeite Wil nemen, om dfe mentenen, die zo veele agroaare hoedanigheden voorwenden, te beftudeeren; voor zo verte men hun binnenfïe gemoed zoekt re doorgronde, en te kennen ioe verwonuert flut men niet, wegens de re-  tenftrydigheden die u t deze blinkende desgden ontfprniten, wat al gebreken en ondeugden hen beheerfcheti , en hoe zy z ch met toegevend e:d aan dezelve fchynen rver te geveü l^itfpqorig verwaand, trotfch* laatdunkent, tioogmoe.ns , wreed , hardvogtig en ongevoelig, zyn zy gevojglyk zeer onTerfchüÜg va.i het leed dat h:„n 't jelykeri treft; en hoe fterk de vriendfciap. hen'ook «men verbind, zy zie, hen echter zonder eenige de minde aandoening vergaan, ja zelf zonder aangeprikkeld te worden, van hen te hulp te korne t Zy vertoornen z ch heel ich.elyk, en hunne gramfchap éénmaal gaande gemaakt, kunnen de geenen die kun ver-' toornd hebben , hen nauwelyks met hun bloed bevredigen ; zelfs zyn zy zo wraakgierig, dat als zy geen mooglvkheid zien om z,ch te wreefcen , zy 2ich zelverl van woede en wanhoop om >c leeven brengen. Kuifch in taal en woorden en geftreng in 't openbaar, baden zy nocntans tot hunnent m de allerergerlykfte en ongebondenfte o»tugt.gheden. De vuillle zonde heeft voor hen de grootfte behaaglykheid, en de onbeWmi ttom, worden by hen onder dc  74 onnozelfte en onfc'.iuldiglïe vérmaaken gerekend. Ik hebbe gezegt gehad, dat de Japonezen de Konsten beminnen, en 't is ook waar, datzyzc bcöeffenen en voortkweeken; doch met die Scherpzinnigheid en dat gezond oordeel , waarmede de Natuur hen heeft begaafd , hebben, of zullen zy, waarfchynlyker wyze, nooit dan zeer langzaame vorderingen maaken , zo wel in de nuttige kennisfe en Wetenfchappen , a's in de aangenaame Konsten. Naar 't voorbeeld der Chineezen , zyn hunne Konstenaars even zo onvernuftig en min eerzugtig om tot volkomenheid te ftygen , ais het hunne voorgangers reeds over meêr dan twee duizend jaaren hadden kunnen zyn. Niet, dat zy geen geest of vermo.cns genoeg bezitten , of in 't fluk van uitvindingen onbelezen zyn ; maaralle nieuwigheden houden zy van geen duurzaamheid , en alle ontdekkingen voor nodeloos ; nochtans is zulks jammer, want zy beminnen byzonderlyk de Schilderkunst, de Muzyk en de Dichtkunde. Ten opzichte dezer laatfte, is de ftyl zeer verheeven f zelfs  «19* 75 zelfs grootfch en vorfteiyk, nadrukkelyk ei? wdlui.dertde; doen in 't algemeen zeer moeijelyk om te verdaan, en dikwyls geheel onhe^ yp.elyk ; het geen menigmalen ook by veele andere Natiën p'aats heeft, fchoon zy 't niet willen weeten. Hunne Muzyk i» flegrs dreeiende voor hunne Ooren , doch zeer mishagende en verveelenje voor die van an'eren; 't is een geraas, e^neverwarring , eene misluidendheid , kortom , een Wddzangery, daar men niets van begrypt, dat dof en brommende is en ten uitterften onaangenaam , ten zy 'er onze ooren van jongs af, aangewend mogten zyn. Dan van alle de Konsten , zyn de japonezers in de Schilderkunst nog wel het meest gevordert, en men moet bekennen , dat zy in deez' betrekking , de Chineezen zo zeer overtref, fen, als zy beneden de Eur'opéërs gerekend kunnen worden; en men weet, hoe verbazend groot het onderfcheid is, tusfehen de Européërs en de Chineezen , in deze kunst, Alvoorens te gewaagen van de gevallen die my by deez' wonderzinnige. Natie zyn wedervaaren , hebbe ik geöordeelt eenig denkbeeld te moeten geven vaji hunne inborst  76 <@!*$g& hom, zeden eh zinnelykheden. Van den beginne myner aankomst te Japan, verbeelde ik my, en verlangde ik zelfs niet, om deze Landftreek ooit te zullen begeven; alles behaagde 'er my, en fcheen my te'nodigén, om 'er myn leeven te verflyten. De minzaamheid der Inwoondcren , hunne beleeftheid, de aangenaamheid hunner zamen. Ieevlng, de foort van erkentenis die zy my bewezen , voor de. moeite dien ik genomen hadt om hunne, taal te ieeren , korrom , de ongedwongenheid van met hen te kunnen Spréken en ze te verftaan , begulgchelde my 't verftand. Dan ik had maar al te fchielyk gelegenheid my zulks te beklagen, en dat ik my zo ohbedagtelyk aan deez' Landaart Bad verknogt. De voorvallen die myne oogen 'er zagen_ gebeuren, de ophelderingen die men deswegen my gaf, en de gevaaren difeh ik daaromtrent liep, deeden my «aar middelen uitzien, om my zo fchielyk mogelyk van het grondgebied dezes Ryks te verwyderen , al waar 't dat ik my op nieuw aan de woed? der zee, de onrtuimiimeid der winden en orkaanen moest blöotgefteld zien, en met de ysfelykfte gevaaren en rampen gedreigd worden. Nau»  7? Nauwelyks hadden wy ons ontfcheept, of, om regelmatiger te fpreken , pat had de verbolgene zee ons Schip op ftrand gefmeten , of een Japanezer Officier, verzeld van verfcheide gewapende manfchappen , naderden tot ons en vroegen wie wy waren, van waar wy kwamen, en of het met inzigt tot eenige koophandel , door terenwinden , of uit beweegreden van nieuwsgierigheid was, die ons naar dit Ryk hadden gevoerd ? Kapitein Davier verzogt my, hen te zeggen; dat de ftorm ons eigentijk op deez'Kust had geworpen, d.rch dat zyn voornemen , .by dsszelfs vertrek uit Engeland, bepaald geweest was, van zich naar Jma* te begeven, om een verbond van Cmmtrc.t met hen te fluiten , 't welk voor beide de Narën even voordeelig zoude zyn; zodanig, als hy de eer hoopte te -genieten, om den onverwinnelyken Keizer van .Japan voor te (laan. Op deze verklaaring, wierden Kapitein Davier en ik, naar Nangafütki gebragt; doch alvoorens aan den Tont - Sama, of gouverneur dier Stad, te werden voorgemeld, kwam een zvner Hof bedienden ons onderrichten , aangaande de onvermydelyke Plegtigheden, .die wy by dit eerSe bezoek geit-  7* #S%f^# zouden hebben in agt te nemen. Dezelve zyn zeer eenvoudig, en beflaan enkel daarin, om voor den Tan» - Sama' geknield te blyven , gedurende den tvd, dat hy de ' hem aangebodene gefch enken bézj ti d en dezelve in 't binnenfte van zyn Paleis laat brengén', welke géfcHenken zeer kostbaar en aanzienlyk moeten zyn , wil men gunftig van hem onifangen wórden. De Gouverneur van Nangafacki, zonder de voorflagen van Kapitein JDavter, goed te keuren ofte verwerpen , fcheen heel zeer voldaan van zyn gefchcnk, en deed ons onder' een talryke geleide, naar 't Hof van den Keizer te jéda, brengen. De deftige tred der Japonezers, vertraagde merkelyk onze reis; want fchoon de afiland van Nangafacki op Jido, zeer kort is , kwamen wy 'er echter op den derden dag eerst aan. Aldaar moesten wy dezelfde plegtigheid hervatten , die ons te Nangafacki was opgelegt geworden ; en wy waren verplicht, eer wy het Paleis des Keizers mogten naderen , om onze ichuldigheden aan der Gouverneur van Jédo , voorafgegaan dooreen derge.lvk kostbaar ge« fchenki  19 fchenk, te gaan afleggen. Deze verwittigde ons, dat wy ons moesten gereed houden , om 's anderendaags den magtige Keizer van Japan te begroeten; welke reeds van onze aankomst in zyne Staaten , en van de beweegredenen die ons derwaarts hadden gevoerd, was verwittigd. Mét het aanbreken van den dag, kwam een talryke bende 'v;;n 's Keizers Lyfwagten ; ons by den Tono- Sama afnaaien, en, na ons van flraat tot ftraat, en aïle de wy-i ken van Jèdo te hebben doorgeleid, kwarten wy eindelyk aan het Keizerlyk Paleis. Hier wierden wy in de Gehoorzaal gebragt, alwaar, naeenige o ïgenblikken vertoevehs, ons een' der voornaamfte Officieren van den Vorst kwam gebieden , op de kniën te vallen , en de handen , volgens het Japonezer gebruik , kruisling op de borst te leggen. Weinig tyds daarna, kwam de zelfde Officier ons verwittigen , om de oogen naar de aarde te liaan , alzo de Keizer op zynen throou Hond te verfchynen; dewelke een foort van verheven Halkon is, omgeven van een zeer doorlugtig gaas. De Vorst vertelleen, en men liet ons met het aangezicht  te-en de aarde buigen, als wanneer een' der Ryksgrooten, evengelyk wy neergeboaen , cn byna liegende onder den throon, onze gefchenken voor het oog van den Sotnerain openleidde en ons tot driemMen toe met luider demme aankondigde. Op de derde uitroeping, nalerde o s twee wanten, ,iie ons onder de fchouders onderTchVagen k twee Slaaven ,' die my naar 't afgelegende gedeelte van \ Paleis wegvoerden. Ik wierd met de grootje oplettendheid gedient, 'doch te gelyk met zulk een diep flilzwygen , dat ik dezelve voor twee (lommen nieldt. 's Anderendaags ?iorgens, toen ik wilde opftaan, was ik zeer verwondert, van in de plaats myner kleederen , een Japonees gewaad te vinden > Ik nep: de-beide Slaaven verfcheenen, die, na zich op hunne wyze, eerbiedig voor my te fcebben neergebogen , my aankleedde. Ik liet hen begaan , en bevond , dat de Japonezer kleeding veel aanvaliiger en vry gemak•lelykcr was, dan de Europeéfche. Ze is «eest al van katoen of zyde, en beftaat in <éen of meerder kamifoolen , al naar dat het Jaargetyde is: over dezelven trekken zy een tabberd aan, die tot de voeten afhangd en dc lendenen met een breede zyde gordel  del is vasrgefnoerd; invoegen, hoe veel kamifoolen men ook aan heeft, welks getal in de fclfle koude zomtyds wel op vier i vyf beloopt , men echter al tops de botst en hals ontbloot beeft. Alle de mannen , zonder onderfcbeid , dragen een dolk in hunnen gordel, en die, welke men my op zyde dak, Was kostbaar verguld. De Vrouwen zyntcn naasten by zodanig gekleed als de Mannen, met dit enkele onderfcheid, dat hmme kleederen om d?n middei nauwer zyn toe;.*eftrikt , en zy 't hoofd met een foort van Zwart kapfel hebben overdekt, doch 't welk geen hinder aan de fieilykheid hunner haïren doed, die konftiglyk gevlogten, met, hangende lokken langs hun ontblqoten hals zwieren. Ter nauwcrnood was ik gekleed, of myn weldoener binnen tredende, gaf een teken aan de Slaaven, om te vertrekken; die terMond gehoorzaamden. Zo dra wy alléén waren , zeide hy tegen my: „ Gy Jonge „ Vreemdeling, eer ik u de beweegredenen „ ontdekke . die my hebben doen befluiten „ om u by my te houden, zcgmy, olmen „ in uw Vaderland, ten aanzien der vriendï* 4. fsjiap ?  „ fchap, zo denkt, als hier by ons ? („ ong „ Japan, is 'er geene verbintenis die o-eheei „ vry van zelfbelang is; onze harten zyn „ wel vatbaar voor eenige genegenheid , dan „ onze allerheiligfte' aanklevingen , ónze 8, dierbaarfte écusgezindheden , bedoelen „ fchier altoos ons eigen nut en voordeel , „ ten mmfreji ruim zo veel, als met beo, trekking tot dc voorwerpen onzer zinnew lykheden. Ik heb eene genegene vriend„ fchap voor u opgevat, om dat ik begre„ pen hebbè , dat gy my van dienst zoudt * kunnen zyn ; 't zy door 't bchaaglyke „ uwer ommegang, 'tzy door de ophelderin„ gen die gy my wegens veele zaaken zoudt „ kunnen geven, 't zy, kortom, om dat ik „ een Vriend benodigt hebbe , in wiens boe„ zem ik onbekommerd myne grootfïe be„ zwaarnisfen zoude kunnen vertrouwen. ,. Van.uwe kant, zult gy in my een oprecht, „ een gedienfdg en een ieverig Vriend ont„„moeien, een befchermer zelfs, die ieder » oogenblik u zal zoeken te verplichten , en * de volkomenfte blyken van zyn aanklee„ ven en weldaadigheid trachten te geven.' .», Wat zegt gy, Hyder, neemd gy op'zodaü nige voorwaarden myne vriendfchap aan, en  „ en geeft" gy my de uwe ? - om my de- £ zélve waardig te niaaken, gaf ik' hem ten „ antwoord , gevoel ik moeds genoeg te heb„ ben, om 'er zelf myn leeven voor op te „ offeren ! 'er zyn zekcrlyk onder ons, wéi. „ nig menfchen, die zo grootmoedig den„ ken , en noch veel minder die zich zo „ rondborltig durven uitten. Het zelfbe„ lang is by ons mede het grondbeginfel „ van alle onze daaden en handelingen, ze „ beftierd ons gedrag, geleid onze voetftap„ pen en regeld onze zeggingen. Dan 'er „ is alleen dit verfchil tusfehen de Japone„ zen en Europécrs ; dat deze Iaatflen niets „ opofferen als het geen hun eigen voordeel „ betreft, en fchoon zy den oorfprong des „ ondeugs kennen die hen doet te werk » gaan , ontveinzen zy echter dit grondbe,, ginfel zo veel het in hun vermogen is, en ,, bededen alle hunne zorg, om deze ééni„ ge oorzaak van alle hunne handelingen , „ zo in woorden als werken, te verbergen » en te bedekken. Om dezelve te beter te „ vermommen, fchaduwen zy ze metdeal„ lerzuiverfte verwen van belanggeloosheid „ af, invoegen, alle hunne konstgrepen hier?, op uitkomen, dat zy te kennen' willes Es ge-  „ geven alles voor een anjer te doen, Let „ geen eigentlyk alleen om hun eigen voort, deel gefch cd. Niet zeer gevormd tot deez» vcinzery, „ die men ry ons te land ,verfierd met de „ fchoonblinkende naamep van beleeftheid, „ welleevendhcid en befebaaf Je gemanierd„ heid , ontbreekt my de arglistige konst, ,i om de grond van myn hart te loogeheren; „ Myne gezegdens, met myne gevoelens en „ manier van denken overeenfte-mmende , „ weeten alleen de waare gefleldheid mynes „ gemoeds, gedagten en neigingen te fchil„ deren. Dus volkomen de waarde uwer „ g<»edheden kennende , verhovaardig ik my „ op de voordeelen die daaruit voor' my „ kunnen voortvloeien, en doen my u ver„ zekeren , van het grootbelang dat ii in de ,, gunstbewyzen en aankleven uwer perzoon ,, ftelle; ja zelf, gevoel ik, dat buiten eii ,, bchalven uwe aanbiedingen , ik urmmzo », veel beminne om uw eigen zeiven, dan om „ myne welvaard in 't byzonder. " Ken bi t dit was de naam des Gouverneurs van Nangafacü, prees myue opeohangheid, CR  91 cn ontfing met veele betuigingen van erkentenisfe, dc vriendfchap die ik hem toeweidde. En op dat 'er voortaan tusfchen oris geene de minfte bepaaldheid of uitzondering meêr zoude plaats hebben, of geene geheU men, hoe geuaamd , verzwegen worden aarzelde hy geen oogenblik, om my vaij ftonden aan zyne denkbeelden medetedeslcn, ten aanzien van al zulke zaaken, welke in 't Ryk van Japan op leevenslïraffe verboden waren, om aan te roeren. „ Ik heb eenige Europeezen ontmoet, zei„ de hy, die my gczegt hebben, dat, behal„ ven-eenige weinig bezwooren verplichtin„ gen, van geringe aangelegenheid noch. „ tans, en daar men zelfs nauwelyks de „ grondilag van kende, alle Menfchen in uw i, Land, vrygebooren worden. Zo dit waar „ is, welke dringende redenen, welk eene „ booze geest, of .welk een benyder van „ uw geluk, bevveegd u , de vreedzaame „ rust te verlaaten die gy in uwe Gewesten „ finaakcnde zyt, en u herwaarts in deze „ verfchrikkelyke flreeken doen komen, al„ waar de yzere kluisters der flaverny de » Menfchelykheid onteeren ? Heeft dan de »> goud-  92 „ gouddorst en het beöogen eens ongewisfe „ fortuins, zo veel heerrchappy 0p uwe zinv tuigen, dat ze u ftouimoedig genoeg maa» ken, om de grootfte gevaaren te mtfee» ren, in een gewest, alwaar de willekeurigfte onafhangkelykheid heeifcht? Is de H zugt tot rykdommen in u veel grooter „ dan de. zugt voor het leeven ? Verkiesd » gy dé onverzadelyke begeerlykhcid, bo„ ven de onfehatbaare behaagiykheden der „ vryheid ? En wilt gy die vryheid en die „ fchatten gaan zoeken in een Land, daar *'s menfehen leeven aan een zyde draad „ hangt, en daar niets op vryheid kan boo„ gen, dan den throon en deszelfs woeste „ bezitter? „ Gy verwondert my! zeide ik tegen Ken„ bi. Ongetwyffeid perst u een'g gevoelig „ hartzeer deze klaagliederen af, zo weinig „ ftrookende met nw groot aanzien en de „ verhevene waardigheid dien gy bekleed ?,, Hoe jammerhartig moet de toefhnd van „ den gemeênen man dan niet zyn, als gy u „ ongelukkig rekend, en het waar is, dat de „ ketenen der llarerny de handen zelf boei-  „ jen der geenen, die in zommigen opzig. „ te, den toom der Regeering voeren I « „ Ach! myn vriend, hernam droefgeestig„ lyk den goedaardigen Tono - Sama ; de ftaat, „ der geringde Japonezers, is duizendmaa„ len lydelyker dan de myne. Derzelver „ behoeftigheid , beveiligt hunne rust tegen ,, de trouwloosheden der fteeds waakende f, verraders; daar, in tegendeel, de glanfch. ,, myner eertrap, de Nyd onophoudelyk in „ de oogen fchitterd, my geftadig blootftel,-, len voor haare laagen , voor de grootfte ,, (Irafbaarbeedcn , valfche aanklagten , de verg ftige gefprekken der om my heen ,, zwervende befpieders; kortom, voor die ,, fnoode en verderffelyke vyanden, welke „ het mistrouwen van den Vorst my hei«t melyk op den hals zend, die my zelfs be„ kend zyn , doch wier lastig en haatelyk „ by zyn, ik niet zoude durven oiftwy„ ken. „ Dat fchynbaar gezag, 't welk ik voere; „ die voonreffelvke waardigheden met wel» ,, ke ik bekleed ben; dat byna keizerlyk ver„ moogen, welke myne Bediening zo agtbaar ,, en gevreesd maakt; met één woord, die pragt.  „ pragt en Iuifter die my omringen , en „ die groote (loet en wagten die) my ver„ zeilen, zyn altemaa! als zo veele kete„ nen , die my kluisteren aan het affchu„ welykfte Juk dat 'er kan worden uiigeti dagt. In dit Ryk, myn . Vriend , zyn wy „ allen fchier flaaven ; dan de geenen, die ,, het meest blootgefteld zyn aan de gril„ len eens Meestere die ons bocid, zyn juist „ de zulken , welke zyne onbefïendige „ gunst tot de aanzienelykfie grootheid heeft „ verheven. Dc post dien ik bekleedde, is ,, zekerlyk zeer .hcerlyk en roemwaardig, „ en ik zoude 'er misfchien grootelyks me,, de vereerd zyn, byaldien ik niet eenzélf,, de veragteiyke val en (laatkundige omme9, keering,-welke de loopbaan myner voor„ zaaten geëindigt hebben., te duchten had- „ de. Helaas.' hoe verfchrikkelykzyn J, de geloftens , die ik aangenomen hebbe te „ vervullen , toen ik gedwongen ben ge„ weest , dit Staatsbestier te aanvaarden! ,, Als Rechter, of, om beter te zeggen, „ als willekeurig verdelger van een ontel„ baar Volk, zie ik my verplicht, deez' „ rampzalige menigte onophoudelyk te ver„ bloden, te vervolgen, te Itraffen en te ■ . u ver-  9S vertreden , doodvonnisren uittefpreken, en om de beuzelagtigfte misdagen en ,, verfchoonlykfte zwakheden, de onnoze„ len door fchuldverwyzingen te doemen; ja zelf met leedwezen , zie ik ter behoe„ ding van myn eigen leeven, my zelve in „ de onvermydelyke verplichting, om ont„ menfcht en onverbiddelyk te fchynen. „ Die grondstellingen van vreeze en streng„ heid , heb ik met de melk ingezogen ; dan, „ onaangezien de gewoonte en de kracht ,, des voorbeelds, die in myn hart moesten ,, hebben verworteld , verfoei ik nochtans dezelve, en kan 'er de afgryslykheid niet „ van omhelzen, noch de ongerechtigheid „ van billyken. ,, Deze bekentenisfen verbaazen u \ ver,, volgde den Teno- Sama,en gy fchryft mo„ gelyk dit openhartig vertrouwen toe , aan ,, eenige byzonderc oorzaak van misnoegen „ en ontevredenheid; maar gy bedriegt u, „ Hyder, de Vorst fehynt alle myne verlan,, gens te begunfligen, en byaldien ik ftaat,, zugtig en begeerig van aart was , ik verzeker u, zyne weldaaden en de uitzonderingen met welke hy zich verwaardigt my „ te  $6 „ te vereeren, zoude nog verre alle myne „ hoop en verwagting te boven ftrecven. Dan ikzidder. wanneer ik bedenk, hoe één oogenblik, één'enkel vermoeden, ,, één eigenzinnige gril , zyne ontallyke » guriften, in een' onverzoenlyke haat en ,, wreede wraak kan veranderen ! Tot ,, hier toe heb ik in 't binnenfte myner ziel „ alle die bittere overdenkingen gefmoord, ,, dewyl 'er geen levendig fchepzel in de ,, gantfche uitgefrrektheid van dit Ryk is , ,, aan wieri ik de vrceze die my kweld,. „ noch myne denkbeelden aangaande de ;, gruwelheden van dit willekeurig Ryksge,, zag, zoude durven toevertrouwen. „ T.en aanzien van het geweld dat ik op „ my zeiven moet doen, om, ten genoe„ gen myner ftrenge befpieders, de plichten ,, myner Bediening te vervullen, daar van „ zult gy best kunnen oordeelen, naar het „ voorbeeldelyk onderfcheid, dat gy maar ,, al te veel gelegenheid zult hebben te be,1 merken, tusfchen de natuurlyke zagtmoe,, digheid myner inborst, en de bloeddor,, ftige pynigingen, Itraflen en vonnisten , „ welken gy my zult hooren uitfpreken te- „ gen's  ,, gens de ongelukkiger) , die ik volgens on„ ze wreede Wetten zal moeten doemen, ,, hoeveel mertelyden zy ook mogten ver„ dienen. My blyven noch maar weinige ,, da en overig, om den toom der Regee„ ring van Nangafacki te bellieren; den dag, ,, op welke ik dezelve in handen myns op„ volgers zal overgeven, zal die myner af- zondering zyn; Gy zult my aan 't Hof „ te Jéda vergezellen, alwaar wy, hoewel „ naby den throon en irt den fehoot myner „ Maa<;fchnp, nochtans in een penoegelyke „ éénzaamhet i zullen kunnen leeven. 'Dan ,, is het, dat gy my nopens de zeden uwer „ Landgenooten verlichten zult, terwyl'ik u , van myn kant, de redenen zal te ken„ nen geven , die , myns ondanks, my de ,, onverzettelyklte afkeerigheij voor myn ,, Vaderland en de bejtierders deszelvcn heb„ ben ingeboezemd, Wy zullen in de aan„ genaamheden eener onderlinge vriendfchap ,, en volkomen vertrouwen , het jaar my„ ner tusfchenregeering' verflytcn , tot dat ,, het my vergunt zal zyn, het bewind al ,, hier weder te komen hervatten. ' „ Het is dan de ongenade , grootmoedige f Deel- G - Ken-  ,, Ken-ii, riep ik , die u hart met zo veel leeds is drukkende ! De belaagingen uwer vyanden hebben dan gezegepraald, en de „ Keizer zend u dan voor een jaar in balkt lingfchap buiten uw Gouvernement? Wat „ is de reden ecner omwenteling, die in„ derdaat op uwe ziel een levendigen in„ druk moet maaken? " De goedaardige Tono-Sama glimlachte om myne dooling: Ik beti in geen ongenade vervallen, zei„ de hy, de Keizer band my niet. Ik doe, ,, op het voorbeeld van alle de andere Gou,, verneurs, van ' Japan , flegts vooreen ,, jaar afitand vatï myne bediening; dewel„ ke my vervolgens weder voor een jaar zal ingeruimd worden, tot dat ik het dus „ beurtelings zai overgeven aan den gee„ nen , die het alleen van my zal overne„ men, om het my naderhand weder in „ handen te (lellen. Ik wil Laarne toeflemi, men, dat u dit gebruik zeer vreemd moet voorkomen, en het zeer natuurlyk is, „ dat gy myne verwydering als eene on„ gunst van den Vorst hebt aangemerkt gehad; dan voor zo verre gy onze gewoon„ tens verder nafpeurd , zult gy nog vry t, ongerymder en beuzelagtlger Hellingen »t>y  «HJ**^ 99 , by ons vinden. Wel is waar, dat 'er geene redenen zyn , om een Amptenaar , die de plichten zyner waardigheid deugdzaam' lvk vervult, aftezetten, doch zodanig is evenwel alhier het wonderzinnige onzer wetten; of, om beter te zeggen , zoda„ mg is altoos geweest het opperfte en „ dwaaze welbehaagen onzer willekeurige „ Beheerfchers, zckerlyk met oogmerk, om „ zich daar door een grooter getal aanhangers te maaken. „ Een ieder Ke;zerlyke Stad , heeft twee , Gouverneurs, d e om beurte, gelyk ik „ reeds gezegt hebbe , elk één jaar regeeren-hy, welke in bediening is, mag sicli „ uit zyn Gouvernement niet begeven, ,, midlerwyl den ander verplicht is, aan 't „ Hof des Keizers te verblyven. Zo dra „ een der Ryks -Grooten tot een Gouver„ nement benoemd is , vertrekt hy der„ waarts, doch bevind zich in de verplichting, zyn vrouw en kinderen aan 'tHof „ te laaten , om verantwoordelyk te ftaan „ voor zyne trouw ; en op dat de afwezig„ heid onzer Vrouwen, ons in !reen verderffelyke Jaagen voor het Ryk komen G 2 „ tt  100 «SS##!^ te wikkelen, is het ons op doodfïrafFe ver„ boden, eenige Vrouw, hoe genaamd, in >, ons Paleis te huiivesten, ten minfr.cn,dé „ ligtfle flraffe in dit geval zoude zyn, een „ eeuwigdurende ballingfchap en het'gant„ fche verderf onzes MaagfcRsps. Ondertusfehen is het geyaarlykfte onzer Regee„ ring, dat wy een' al te aanzienïyke Hof„ houding hebben, en gedurig omringd zyn „ van Jof, . kio , het welk Officieren van „ adelykeen vermogende Pamiliën zvn, die ,> ons door den Keizer zelfs toegevoegd „ worden om ons te bewaaken. Wy oeffe„ nen wel een uitgeflrekt gezag, willeke'u„ rig in fchyn .docri wy kunnen daarby niét „ loogchenen , of de Keizer onderhoud in „ elke Stad van ons Gebied, nog een Dal.-, guen of Agent, die ons gedrag onophoude»i lyk gadeflaat, dat ons daarenboven , een „ hoop heimelyke befpieders, nacht en' dag „ op de hielen zitten, om onzen handel en ., wandel te ondermynen." Eene droevige en niet min rampzalige Gebeurtenis, liet niet na eerlang de regtJatige en wezentiyke befpicgelingen van den Gouverneur van Nagafacki, te bevestigen-  101 gen. Dan alvoorens dit beklaaggelyk geval te vernaaien, meen ik verflag te moeten doen, van eenige in myne tegenwoordigheid door de zagtmoedigfle allermenfchen uitgefproken Vonnisfen , regens Ongelukkigen, ,die ter ftraffe wierden opgezonden, voor misdagen , dewelkcn by ons nauwelyks de naam zouden dragen van onagtzaamheid of verzuim : Want de Wetten der Japonezen zyn even zo onvérfchoonlyk, als zy van eene verregaande geftrengheid zyn; zo dat men met reden van hun kan zegtren, dat hunne Wetgevingen met bloedige lette" ren zyn gefchreven, gelyk men eertydsvan het aloude Draion zeide. De Japonezen kennen geen befchreven Wetten; ten minflen zy hebben 'er zeer weinige-': De wille des Keizers is de opperde wetgeving, en na. de zyne, die der Onder-Koningen en Prlncen, een ieder ia zyn gebied. De Inwoonders van dit Ryk ; hoe hoog verheven , kruipen altemaal als daaven voor den throon des Oppervorst, doch deze algcmeene dienstbaarheid , verdeelt zich wederom in verfcheidene takken, na mate 'er byzondere Rechtshoven in den G 2 Staat  Staat zyn, zo van Vorsten, Heeren als mindere Famüjehoofden. Inderdaat, de Heeren en gebieders van eiken oord, naar het voorbeeld des Keizers, en zo ook wederom de Vaderen des huisgezins , naar het voorbeeld der Heeren, hebben het Recht van leeven en dood over de geenen die hun onderworpen zyn; zy maaken hun vonnis of, verwyzen, veroordeelen ze, en doen hen derven en vergaan, zo als 'thun goeddunkt Men wordt 'er nooit in behaald of-berispt, dat men te veel bloedvergooten heeft, maar wel firengelyk geflrafr Wanneer men een - aangeklaagde, offchoon de bewyzen niet klaarblykelyk genoeg waren, te veel gefpaard heeft gehad. Om deze reden is 'er in dit Ryksbeflier, geene misdaad, hoe iigt dezelve ook is, die niet een fchuldige ter dood verwyst. De Grooten, ja de Onderkoningen zelf, zyn onderworpen aan dit Codex of Wetboek; en 'téénigfte voorrecht dat zy hebben, is, dat zy door geene Beulshanden derven, maar zich zeiven om 't leeven brengen, met zich de -uikopen te fnyden. Durven zy dit echter «iet beiban , dan moeten zy vergaan als den alIerlaagQen Burger, door de fmenelykfle . P7-  pynigingen en ftraffen. Weliswaar, dat 'er zulke ligte misdagen zyn, die juist geen doodftraf verdienen , dan de kastydingen dia men de daarvan overtuigden doed uitwisfchen , is zo hardvogtig en fleepende , dac verfcheiienen , om 'er de fmerten van te ontgaan, hunne toevlugt tot zelfmoord nemen , zo zeer verkiezen zy de dood boren een wreede ballingfchap op eenig onbewoond of woest Edand, alwaar Zy Zonder onderftand, zonder voedfel zelfs, zich toe een' daaffchéu arbeid verplicht, zien , ho* hoog zy in rang ook zyn verheven geweesr. Want van welken aart hun misdryf ook geweest mag zyn, om 'twelke zy als.ballingen gedoemt zyn geworden, zy fleepen nochtans in de behoefte en 't verdriet, een. jammerhartig leeven , duizendmaal elendiges en pynlyker dan dé dood zelf. Ten aanzien der geringe Burgerrtand, die zo-fchielyk veroordeelt worden als befchuldigt, door dien hunne misdaad wordt bewezen op 't oogenblik zelf der befchuldiging, door de waare of valfe getuigenis hunner aanklagers; waarop zy door de MagiflraatB zender nader ondGrzoek, noch zelfs zonde» G 4 na  zich op te houden metdetegenbewyzendoor debefchuldigden ter hunner verantwoording geopperd, ter flrafplaats gezonden worden, en welke ftraffen onderfcheiden en verfchillende zyn , al naar den aart des misdryfs, de beweegredenen die dezelve hebben doen begaan, en den rang der geenen die zich gehoond of beledigt agten. Ingevolge van dien , worden de hoofcimisdaaden, dat 's te zeggen, die geenen welke de Majefieit, de Amptenaaren, of de Wetten des Lands mogten kw enten , niet alleen gellraft en gewroken door de dood van den fchuldige, maar ook door die zyns Vaders, Kinderen, Broeders, kortom, door die van. aüe zyne manndykc Maagen, hoe verre ook de graad van Bloedverwandfchap zich mag uitflrekken; zy worden allen op een en dcnzeifden da- ' op een en 't zelfde oogenblik te recht gel fleU, al waren zy ook aan de uittertte deelen des Ryi* verrtrooïd. Belangende de Vrouwen, Dochieren en Zusteren der veroordeelden, zy werden tor de flavemy gedoerat, en voor een of meerder Jaaren , of wel voor hun leeven lang gedurende verkop, alles volgens de omftandigheden en den  den aart dér misdaad, of het kwaad dat men daar uit zegt ontftaan te zyn. Doch ingeval van hoogverraad, werden de Vrouwen en Dochteren der zogenaamde verraders, al waren zy drie hónden myien van den «beïchuldigde vcrwydert, en van kindsbeen af van hem afgefcheiden geweest, on^en'adiglyk ter dood gebragt. De wetgevende magt der Japonezers, getuigd zeer cmflandig, van ae meer of min fmertelyke wyze waarop dc misdadigers, het leeven wordt benoomen. De verra ers.f tot het kruis gedoemt, werden met het hoofd naar beneden aan 't zelve gebonden, gelyk ook de moordenaars, b'andftig! ers. en de zulken die van eenige gruweldaad befchulJigt zyn. Zy blyven mcr.igmaafcn , twee en drie dagen in deze pynhke toeHand, alvoorens te derven: Op andere tyden, hoewel zeer zelden, wil de Vurst •wel vergunnen, dat de ftraf verzagt en de Jangwylige foltering deszelven werdt verkort, in welk geval de misdadigers, met ponken of fpiesfen van kant worden gemaakt. C 5 Éen  toet jy de Wet van het wree» „ de menfchenmoorden niet verzagt , om „ welke reden hebt gy dan geduurende eene ,, reeks van Jaaren , in den fehoot uwes „ Ryks, de Européërs kunnen dulden? En „ zo het waar is, het geen men zegt, zo „ de Japonezen een welbehaagen gevonden „ hebben in de zamenleving deezer Euro„ péërs, zo zy hun' zagtmoedigen inborst „ en menfchlievendheid hebben gepreezen, „ waarom heeft de agting uwer Vaderen voor „ die Vreemdelingen, en hunne goedkeu„ ring, derzelver maatfchappelyke hoeda, nigheden toegejuichd, geen invloed op « de.  *Ï9 -<®**E^ „ de verbeterng uwer zeden gemaakt, en », de ruwheid en* gruwel uwer Wetten, ge„ tempurd of befciiaafd gehad ? „ Ik beken, antwoordde my JCm-hi, dat „ deze Européaanen, de gunftiglte verande„ rtng in de geüartheden onzer Natie zoude „ hebben kunnen te weeg brengen, en dat „ hunne zeden, zo zy voortgegaan waren „ om ons het voorbeeld van deugd te blyven „ geven, waarfchynlyk de heilzaamfte om„ wenteling in alle de deelen derjaponee„ fc.-e heerfchappy zoude hebben voortge,, bragt; dan helaas; myn vriend, zy die v door hunne beminnelyke hoedanigheden „ deez' La^daart hadden bekoord , wierden ,, eerlang nalaatig, om zich in die verkre„ gene agting te handhaven , zy wilden zich „ gevreesd maaken, en met een opentlyk geweld onze willekeurige magt overheer,, fchen en verkragten. Van dit ogenblik t, af, zagen zy hunne mogendheid verzwak„ ken, en welhaast ten eenemaale het ver* ,, trouwen en de vricndfchap, die zy ons hadden ingeboezemd, verdwynen. Hoog„ moedig en verwaten op de gewigtige „ dienften, welke zy den Staat en den Vorst  III ,, Vorst hadden bewezen, en Iteunende op „ de ftraffeloosheid hunner aanflagen en on- dermynmgen, als op eene belooning die „ men hen niet konde weigegen, gingen zy als meesters te werk; dan hunne dwing„ landy deed op hunne hoofden een' alge„ meene verfchrikkelyke vervolging losber„ (ten , .die hen ten eenemaalen kwam te „ verdelgen. Ik weet, dat men op ondcr„ fcheidene wyze deeze gedenkwaardige ge,, beurtenis ver -aald ; maar ziet hier het ,, waaragti e deszelven, zodan:g, als het „ in de Ryks Crony:en is aangetekend ge„ worden, en in het Keizerlyk Paleis by de }, Handvesten , alwaar ik het zelfs gelezen „ hebbe, Werdt bewaard. „ Een zekere Europééfche Natie, van de* „ welke dc Chronykfchryver, op hoogelast ,, des Keizers, de' naam heeft verzwegen „ gehad, hadden kragtdadige Volkplantingen „ in dit Ryk aangelegt; welke Volkplantin,, gen dag op dag te bloeijender wierden , ,, doordien de zagtmoedige en handelbaare ,, zeden, de dapperheid en goedaartige om- megang dezer Vreemdelingen , hen de „ befcherming des Vorsts, en de agting en „ vriend-  112 ., vriendfehap des Japoneefchen Volks, waardij* maakten. Dan de groote rykJommcn, >, die deze Européaanen hadden weeten te „ verkrygen , kwamen hen te verderven • ; zy wierden minder oprecht, minder be„ fcheiden, dan zy het tot hiertoe ge„ weest waren , en zy het behoorden te », zyn by luide 1 , die hen als vrienden en ri medebroeders behandelden; invoegen, zy „ hunne éérfte bezadigtheid en regelmatig „gedrag vergetende ,. een belgende hoogt „ moed heten blyken , en zich in de aller„ fchandelykfte ühtugt en brooddronkenfte „ ongebondenheden kwamen te ftorten. De „ zugt tot grootsheid en pronkery, en hun„ ne ongelukkige neiging tot zondige boos» he 'en , bewogen hen , om die Streeken te verhaten, alwaar zy zich in den be» ginne ha iden neêrgezet, en zy de aller„ voordeel glte Koophandel gedreeven hadin, den. Zy verkozen-daartoe die Zceplaat* fen- daar zy onbekend waren, om dus te » ongehondener te kunnen leeven, en be„ vryd te zyn voor de fcherpe vermaningen „ hunner Priesters, die hen géftadig de on„ betaamlykheid en fpoorloosheid van hun „ gedrag vervveeten. Deze verwydering, „ e*  „ ên de beweegredenen die dezelve hadden „ veroorzaakt, gaven groot ongenoegen, zo „ wel aan de bewooners der Provintiën die „ zy verlieten , als aan die der geenen daar „ zy zich Monden nedertezctten. Van een „ andere kant, de zo onvoorzigtige als ver„ metele nieuwsgierigheid dezer Volkplan„ térs, hunner iever om zaaken te onder» 5, kruipen die hen vreemd waren ,' hunne „ arglistigheid en uitMrooifeten aangaande de „ gefteltenis van dit Ryk , een groote agter„ dogt gevende aan het Japoneefch Ministe* „ rie, maakte de Keizer tegen hen misnoegd,, „ en verbitterde denzei ven, van tezien.dat „ zy zich meerder verhovaardigden om zich. met de zaaken zynes Ryks té . bemoei„ jen, dan wel oplettende op hun eigen. „; gedrag te zyn; een gedrag, het welkn inderdaat maar al te berispelyk was. Uit. „ al het welke den Keizer diensvolgens „ befloot, dat, onaartgezien de üitterly„ ke geMrengheid hunner Priefters, dezel„ ve nochtans maar huiche laaren waren , „ en meêr laatdunkentheid dan waare God» „ vrucht bezaten. „ Twee gebeurtenisfen, omtrent op een, 1. DtEL. H „ eg.  „ en de zelfde tyd voorgevallen , kwamen „ ten eenemaale het aanzien dezer Vreem„ delingen te verdelgen. Een' dezer Ge„ vallen, was en gevolg van de hoogmoed en „ fcbaamtekusheid der geenen, die van we» „ gen deze Europééfche Natie naar Jèdo „ m hoedanigheid van Afgezanten , gezonden „ wierden. Deze Gezanten, in plaats van zien éeniglyk te bemoeijen met de belan„ gen van de Koning hnn Meester, roemde „ (leeds onophoude!}k deszelfs groote magt „ en vermogen, en de onmeetelyke uitgestrektheid zyner Staaten en Bezittingen. „ De onbedagtheid van een dezer Gezanten ,* „ ging zelfs nog verder: Imand hem in de' tegenwoordigheid des Keizets gevraagd ■„.•hebbende; hoe het mogeh* was, dat „ daar de Indien zo verre van de Erflanden *■ van dien Europééfche Vorst waaren afge„ legen, hy 'er nochtans zulke ryke Bezit- „ tingen had kunnen verkrygen? . Ocbi „ niets eenvoudiger als cfit, antwoordde hem ,,. den onbedagte Staatsman , de Koning myn ,i Meester, beeft -llereérst eenige Geestelyke der„ waarts gezonden, om de Cbristelyke Godsdienst „ onder c'e Ingezetenen dezer Landen in te voelt ren, m vnvtlgcnt beejt by dat goed» werk deen „ en-  onderfieunen door een gewapende Krygsmagt p „ oni de nieuwbekeerden bet juk der Jlaverny te doe* „ affcbudden. De Keizer, gebelgd wegens „ zulk een ftoutmoedige verklaaring, nam „ zeer wyze maatregelen, om zicb te be„ veiligen voor het lot, waarmede hem de„ ze nieuwbakke Indiiianfche Prinsfen bet, dreigden, en verwees deze Europééfche „ Natie (legts tot eenige weinige Zeehavens,,. ,, op dewelke hy hen maar vergunde handel „ te mogen dry ven, hen, onder bedreiging, ,, der ajlérzwaarfte ftraffen , verbiedende en „ uitlluitende van alle andere Havens van „ Japan. ,, Minder afgefehrikt en verblood dan zy „ het eigentlyk hadden moeten zyn, en dit „ dreigement als beuzelagtig in den wind ,, llaande, kwamen die trotfche Vreemdelitj. „ gen zich in te beelden, dat hunnetegen,, w.oordigheid al te veel ontzag en vreeze ,, zoude inboezemen, dan dat men hen naar „ de ftrengheid dezer nieuwe Wet zouda" „ durven behandelen; en in dat dWaaze be- grip, zonden zy tweerykgeladene Schee,, pen, uit de Haven van Macao , naar d» „ Rheede van Nangafacki. De Gouverneur/ Ha „ 4*%  u6 «©**S^ ,, dier Stad, verbaasd wegens zulle een ba!„ dadige vermetelheid, verzekerde zich aan„ ftonds van de Bevelhebbers en voornaamfie „ Officieren dezer twee Scheepen; en na de„ zelvé gezegt te hebben, dat zy zich fchulm dig hadden gemaakt aan een ftrafwaardigc „ misdaad , vermits zy het gebod des Kei„ zers hadden veragt en overtreden , voegd- de hy 'er tevens by , dat de Vorst hen „ voor ditmaal, hoewel voor het allerlaatst, „ het leeven wel wilde fchenken, doch dat „ in 't toekomende, noch voor hen noch ,, voor hunne Landgenooten geen genade „ Zoude plaats hebben , zo zy ooit weder „ onder eenig voorwendfel, hoe genaamd, „ in eenige der Japoneefche Havens dorften Verfchynen. „ Deze twee dus te rug gezondene Schee„•pen, bragten een groote ontfteltenis in de ftad Macao; welkers Koopvaart, door de „ ontzegging en't verbod der Japoneefche „ Kusten , eerlang ten eenemaale den bo„ dem ftond ingcflagen te worden. Dan de ,, voornaamfie Ingezetenen en de aanziene„ lykfle Européaanen vergaderden te zamen, si en vonden geen ander middel, om zich voor'  ii7 „ voor de gevolgen van dat geval te dekken, ,, dan eene plegtlge Bezending aan den Keizer van Japan aftevaardigen, ter Verkryging ,, van de herroeping van 't verbod, of ten „ minden eenige uitzonderlyke verzagting ,, van 't zelve. Deze gevaarlyke onderne,, ming, leverde groote zwarigheid op, na,, melyk, om onder die Européaanen , ge„ noeg kloekmoedige en dappere Vader„ landfchgezindë Burgeren te vinden , die „ zich met zulk een haggelyk Gezandfchap ,, zouden willen belasten. Zeker bedaagd „ Oorlogsheld evenwel, die zich, door zyne „ eertyds behaalde overwinningen in de „ Jndiën, zeer vermaard had gemaakt, dorst „ zich voor de algemeene zaak opofferen; „ en deze zyne'heldhaftigheid, de liefde der „ Vaderlanders, ter bevordering van 'sLauds „ welvaard, uit den flaap opgewekt hebben„ de , boden zich nog Vyf anderen uit de „ Vergadering aan , om hem te verzeilen > v en met dien Gryzaard te deelen in de eer „ en de gevaaren deezer luisterlyke Bezen» ding. . „ Zy' vertrokken korten tyd hierop van „ Macao, en kwamen met hun Schip in '* H 3 mid-  • i8 «§^**ig|> ,, midden der Zomermaand op de Rheede ,, van Nangafacki ten anker. Alvoorens zich te onrfcheepen, lieten de Gezanten, van „ de beweegreden hunner komst, aan den ,, Tona-Sama verfJag doen. De Gouverneur s, hier over kragtdadig verbolgen , en dit „ Gezandfchap aanmerkende, als een' nieu„ wen hoon die men de Keizerlyke waars.-digheid aandeed, zond verfcheide gewa„ pende vaartuigen op het Europééfche Schip „ af, en liet het in beflag nemen. De Ge„ zanten een alle de geenen die hen verzel,, den , wierden gevangen genomen , opge„, floten en door een talryke bende Krygs„ knechten, op het Eiland Kisma in bewaa„ waaring gehouden , tot dat men de beve» len van het Hof zoude hebben ontfangen. „ Dezelve vertoefden niet lang en waren 4, reeds op den tweeden dag al te Nangajueü; „ ingevolge van welke bevelen , dezeEuro* péaanen altemaal als misdaadigers voor de „ Regeering wierden gebragt. De Tuno Sa-ma, " aan 'thoofd der Vergadering gezeten, vroeg „ hen; welke gewigtige redenen hun hadden ■ kl»nnen beweegen, om in Japan te dur" ven verfchynen , onaangezien de rtrengt» heid des verbods van wegen zyne Japo. n nee-  Ilf> „ neefche Majefleit ? De Gezanten gaven „ ten antwoord; dat, dewyl het Keizerlyk „ Gebod alleen zag op de Koopvaardy, het „ zelve dus geen de minfte betrekking had „ met de zaaken die zy den Keizer hadden ,, voortedraagen: Dat zy geen Koopluiden M waren ; Dat zy op hun Schip ook geene Koopmanfehappen hadden; met één woord, „ dat zy nut de hoedanigheid van Am^asfa„ d.'urs waj;n bekleed, eene hoedanigheid, ?, by alk Natie i, zel;4 by de minst befchaafd„ He, altoos voor zjer heilig gehouden. ,, De Ta.io.Scm-} w'crp .hiirc p een oq» van grvinfchap op <■• ■_■■>, /redende; dat ;jpm ze redcn-iu (legts ie-Jtle en ?. mr-anig» voorwendfelen waren: Dat ci;a zo _o „ naym.de hoe iaptghsid , waarmede zy zeif, den bekleed te zyn , naar 't oordeel des *. Keizers, geen onderfcheid Hellende tut„ fchen haar en de handeldryvende Europé» „ aanen, zy deshalven volflrekt onder het verbod begrepen waren, en dat door het ,, zelve te overtreden, zy zich onvermy,, delyk aan doodüraf hadden fchuldig ge„ maakt. De Gouverneur deez' verfchrikke,, lyke uitfpraak gedaan hebbende, gaf een H 4 „ tee*»  120 « teeken aan zyne Wachfen w » genbhkkelyk de Gezanten en alle hunne " aa^0^n, zeer zwaar geketend en in » de Gevangenis geworpen wierden. » Daags daaraan al heel vroegtydig, wier„ den alle deze Vreemdelingen , ten getale „ van vier.en-zeverttig perzoonen , noch., maals voor de Magiftraat gebragt; en, na « men hen bevolen had, om neder te knie» 'en, verklaarde den Teno-Sama, uit naam " S Keizers • dat hy hen allemaal had ver- oordeelt om te rterven , uitgezonden der« t en, aar) MreJfcen hy flegts ^ „ ichonk, ten einde aan hunne Landgenoo». ten, van het lot der anderen , die nog " dien zelften dag wierden te recht gefield, " ver{iaS te kunnen doen. Den volgende " mor?en, voor 't aanbreken des dageraars , »» «et den Gouverneur de dertien Europé•> aanen, dié de dood ontfnapt waren . ia » zyne tegenwoordigheid komen ; endezel•> ve gevraagd hebbende, of zy den voorleden nacht uit hunne Gevangenis, de vlammen wel gezien hadden, die hun Schip „ hadden vernield en verteerd, deed hy htm » zweeren, om aan de inwo'ondercn Ma-  121 „ cao, de bevelen en 't welbehagen des Kei,, zers gétrouwelyk te gaan verkondigen. Deze rampzalige Vreem ielin jen droegen wel ,, zorg om dezen Eed niet te weigeren. „ Verzuimd niet, zeide den Gouverneur, „ uwe Medeburgers te waarfchuwen voor 't ,, lot dat hun verwagt, zo zy ooit hier we„ der durven verfchynen ; wy begeercn van „ hen geen goud, geen filver noen gefchen,, ken , en noch veel weiniger eenige ,, Koopmanfchappen ; met één woord, niets „ dat eenigfints van hunnent wege komt. „ Alle de geenen , die u op de Reize naar „ hier verzeid hebben, zyn als misdadigers ,, omgekomen , en ik heb zelf tot hunne klederen toe laaten verbranden , op dat 'er „ geene de minste fchaduwe van hen overig blyve. Als gy eens weder by de uwen zult zyn , handelt dan op de zelfde wyze „ met ons, als wy ten opzigte van uwe „ landgenooten gehandelt hebben , zo wan». neer gy 'er gelegenheid toe bekomt, wy „ geven 'er u volkomen vryheid toe ; doch „ draag vooral zorg, dat gy noch de uwen, nooit weder op het Grondgebied dezes ' Ryks verfchynt, al was het zelf datgy 'er i» door ftorm Schipbreuk kwam te lyden , Hj „of  12 2 „ of op ftrand wierd gefmeten ; gy zoudt'er „ niettemin de zelfde doo 1 moeten ondergaan , welke op gisre.cn het leeven uwer „ Reisgezellen heeft verkort gehad. „ Na deez'bedreiging, kwam den Gouverneur, verzeld van Z^nen Lyfwacht , in }, perzüon deze derrie:) Vreemdelingen te » g'Jeiden naar de plaats , alwaar daags te „ vop>-e:; de bloedige ciDihando hunner ,, roakf ers was geil-! ied ; daar zy de hoof„ den d.r or gelukkigen zagen die ter dood ,, qehragt waren, flekuvie op pennen, en in dre Rycn gefchaard, bevindende zich „ die der Afgezanten aan dc regrcr zyde van ,, de cvntc r) e. Vervolgens wees men beu v, teii' zeer ••roote me: \ zer befiagene Kist, „ in co\- ci>e men zei le , dat befloten wa,, re:i , ce in flrkken gebakte ligchaamen ,, 'icr I-en en z.-stig nóodlpttigen, en op >, wtib kisf een' zeer uitvoerige Jnscriptie •i gefngdep was, bedoten met deze woor,, Vvüo>-dc,i : Tilt Gedenkteken zal de gebeuge„rus vw 'r voorjedene afinaaleii, en tot een ,, tt>7.j!,.*l;v,uv'..'ij Jlrekken voor "t toekomende. sta !m:i -2*"» bet Aardrykzal vervoarmen, » 3«*rgxtydcn haare regelmatig; loop zullen ,, hou-  „ lauden, en de dagen en jaaren als vooren zul. len voorby vlieten, dat geen Em ope'aan van ,, de gedoemde Natie, zicb vnfloute, om in h\t ,, Ryk van Japan, te verfcbynen; en dat zy at" „ len weeten, dat nocb bun Vorst met alle zyn* „ krygsmagt, nocb hunne Goden f ja zelfs den ,, grooten Xaca, de Oppergod van Japan, zo i, Zy deze Wet kernen te overtreden niet verfcboond, », m^aar bet met bun hoofd zullen boeten. ,, Nadat men deze Aantekeningen aan de ,, dertien Vreemdelingen had laten lezen , ,, geleide men hen naar deif oever, en deed „ hen overgaan op een flegt Schip onzer Natie , met last, om terflond het anker ,, te ligten , en naar Macao te ftevenen; „ daar de tydingyan het voorgevallene, een' „ vreesfelyke opfchudding verwekte , en „ eene moedelooze verflagenheid, die by,, na niet was te vergeten. Echter droeg ,, men wel zorg, om geen nieuw Gezand„ fchap naar den Keizer van Japan te zenti den, maar men verhoopte alles van de » r7d en de omilandigheden; zelfs vleidde (, men zich , de haat der Japonezers by ver„ volg wel ta zullen verbidden , ten min'n öen» men beelden zich in, dat een ver- •i loop  Ï24 „ loop van Jaaren, zo wel de beweegrede„ nen der verbanning, als de bloedige ge„ gevolgen die dezelve fradt veroorzaakt, „ wel zoude doen vergeren. Dus wagte „ men maar naar een gunftige gelegenheid, „ om , zonder zich al te veel bloot te ftel„ len, een Landreize op het grondgebied van dit Ryk te doen; wanneer voorleden „ Jaare, een Japoneefche Bark., welke een „ geweldigen ftorm van onze RHeede had „ weggeflagen, naby Macao kwam te ftran- den. „ De Inwoonders, en vooral de Europé;, aanen , die 'er zich hadden opgehouden „ zedert hunne verjaging uit Japan, bewer „ zen het allermenfchelykst en vriendelykst ,, onthaal aan de Japonezen die zich op dit „ Vaartuig bevonden; zelf wierden zy ten „ koste van het Algemeen , geduurende ee„ nigc dagen gefpyst en gelaaft, tot dat men » ze van de ongemakken der Reis en degeh Iedene fchrik, volkomen herfleld oordeei„ de; waarna men ze weder infeheepte en „ naar hun Vaderland terug voerde. Op de ,. Rheede van jYanga/aeki gekomen zynde , ,» zond men ze met een floep naar Land, „ zon-  i»5 zonder dat hunne geleiders zelfs zich „ dorften ontfcheepen. Zy deeden ook zeer' „ wysfelyk en voorzigtig ; want de Tona,, Sama van dit geval onderricht geworden „ zynde, liet hun zeggen , dat Hy ze uit „ naam des Keizers bedankte, voor 't geene „ zy ten behoeve dezer Japonezen gedaan „ hadden, dan echter, dat zy zonder tyd„ verzuim , zich van de Rheede. zouden „ hebben te verwyderen , en zorg dragen , „ van zich in 't toekomende aldaar nooit „ weder te vertoonen , dewyl hunne betoon„ de menfchlievendheid voor de Japonezen, „ hen daarom niet fchadeloos zoude ftellen „ noch bevryden van de doodftraf, wel eer >, tegen hen uitg'efprókgn, „ Uit een gevolg van dit waaragtlg ver,, haal, vervolgde den goedaardigen Ken-bi , » kunt gy de geneigdheden des Keizers „'voor de vreemde Natiën ligt af meeten , „ en die der Japonezèn in 'tbyzonder, voor ,, de zeden, wetten en gebruiken dérEu„ ropééfche Volken. — Hoe onvoorzigtig ,, ondertusfchen hun gedrag en handelwyze „ ook mag geweest zyn, ik ben niettemin ,. zeer verwydert, van de woeste ftreng- „ heid  „ heid des verbods tegen hen afgèkondlgt; „ voor goed te keuren , en noch veel wei,,'niger het wreede Vonnis van den Gouver„ neur van Nanga/acki aan hunne Af ;ezan„ ten volvoerd, te pryzen. Dan nochtans, ,, zoude ik my zeiven voor de ongelukkig„ (le aller menfchen moeten rekenen , zo ,, de zelfde olnfïan ügheid zich ander,, maal opieed, want ik zoude, tegen my,. nen dank, verplicht zyn , oro zyne.ge•„ pleegue onmenfcheh kheid na te volgen, „ indien ik my niet wilde blootftellen , om :, zelf in de elende om te komen , en myn ,, Vrouw, kinderen en gantfche Maagfchap ,, aan de ongehoordfte pynigingen en ftraffe „ opgeofferd te zien.' „ Met dit alles blyft 'er evenwel één mid„ del overig, om dit onheil te ontwyken , „ en my voor altoos te ontflaan van de ,, vrees, waarin ik ben, om t'eenigertyd een „ dergelyk bloeddorftig vonnis te moeten ., uitfprcken. Sints langen tyd verfoei ik on„ ze wetten en gewoontens. en heb meer„ maaien een ontwerp gefmeed, om my » van dit barbaarfche Ryk te verwyderen. ,» Het jaar myner Regeering loopt ten ein- .» de,  ,, de , ik zal my gaan vervoegen by myn Maagfchap te $idtr, gy zult my derwaarts i, verzeilen, en aldaar zirllen wy de aller„ voorzigtigfle maatregelen nemen, om aan „ dc andere zyde dezer onmeettelyke Zeen „ by dè Europééfche Volken te gaan lee„ ven en onder hen de zoetigheden der „ vryheid te fmaaken. Myn fchynbaar aan„ kleven voor onze wetten, voor dewelke „ myn hart een gruwel gevoeld, myne waak„ zaamheid voor den Staat, en vooral de „ uitgeffrekte grootheid myner ryke bezit„ tingen, zullen niets van myn ontwerp „ doen bemerken. Ik zal deze Volken zon„ der hartzeer verlaa'en , Z'.lfs alle myne ,, waardigheden, aanzien en rang , de goed„ gunfligheden van cien Vorst en alle my. ,, ne pragt en glorie; ik zei lle-ts eenige „ kostbaare géfteentens medenemen, die ik' „ met veel moeite, zorg en vlyt heb byëen: „ vergadert . en die genoeg toereikende „ zullen zyn, om ons in andere Wereld-' „ deelen een gerust en vreedzaam verclyf ,, te vörfchaffen." Het geen ik van den aart cn inborst der Japonezen kwam te' hoeren, het geen ifc «ie;  12% met eigen oogen had by gewoond, wegens de , ontmenscbrheid hunner wetten , en het afgryzen dat ik gevoelde, aangaande de onbekommertheid die men in dit lan.1 voor 's menfchen leeven voedde, deeden n y het ontwerp van Ken-U, in geenerlei qpzigtjs wederllreeven. In tegendeel , ik keurde zyne oogmerken heePgoed , en wy befloten , wanneer wy te Jéio zoude zyn . om ons van de éérstbekwaam dunkende gelegenheid te bedienen, ter uitvoering onzer beraamde vlucht. Maar, Helaas.' de goede Tono-Sama voorzag de verfchrikkelyke ontknooping niet, welke een einde van zyne hoop en vreeze ftond te maaken! Weinige dagen na dit geheim gefprek , kwam een afgezondene van Jcdo, den Gouverneur een brief overhandigen , aan hem gefc-reven door een' zyner gewezene Bedienden. Ken-bi las dezelve, verbleekte, hief de handen naar den Hemel, en borst in bittere traanen uit. „ Ik zal u niet ver„ gezel'en, myn Viiend, zeide hy, gy zult " u maar alléén van dit woest én barbaarfch " Land verwyderen. Vlucht! Hyder, vlucht „ zo lchieiyk als gy kunt, zo gy geen ge- „ tul-  ï»5? u tmgenis myner dood wilt dragen: wree, de vergelding voor alle myne vader,, lyke dienden aan Vorst en Volk bekroond! Dan, alvoorens van elkander te fcheiden ; volg my , en ontfang de laatde* „ vriendfchapsblyken , welke uw' vriend „ nog in zyne magt heeft u te geven. " Gantfch fpraketoos en verdaagen van zulk een' zielsdoorfnydende taal, volgde ik dett bedroefde Ken - bi in een afgezondert vertrek. Hier opende hy een kastje, uit het welke hy een Juweel koffertje nam, vol met kostbaare edele Gefteentens , die hy my ter hand Melde, en belooven deed, van te zul", len bewaaren; vervolgens my de briev overgevende , dien hy even te vooren had öntfangen: „ Daar, lees! " zeide hy; waarop ik tot myne verbazende verwondering, dez» rampzalige en doodelyke woorden , als eene donderdem van den throon uitgefproken, daarin kwam te lezen. ,, Myn gewezene agtbaare Meester! Den ,, oudfle Zoon van den .onverwinnelyken Keizer * ,, beeft eenige oogmerken ge/meed gebad, tegens ■„ de kroon en opper magt zyns Vaders, dewelte I Dsxr.. I tnt;  *3® „ ontdekt zynde, met zyne daarop gevolgde felle' „ lyke dood, zyn veriedelt geworden. Alvoorens „ ie Jlerven , beeft hy Ka - hi, uwen Oom, als t» deelgenoot der 2?metizwecring, verklaagt; die „ in de boeijen geprven is , na zyn 'gantfcfre „ Maagfcbap te hebben zien omkomen door beuls~ „ banden. Uwe Vrouwen en Kinderen zyn mede „ in begtenis genomen, en gy zyt insgelyks begre„ pen in de Doodvonnis/en, door de Wetten uit,, gefproken tegen de ongelukkige Bloedverwanten van Ka - hi. —— „ Neen, deugdzaame Ken-bil riep ik, „ nee;>! Deze verfchrikkelyke vervolging ftrekt zich over u niet uit, Gy zyt nog „vry; waar wagt gy na? Vertrekken, vluch,, ten en fchepen wy ons in op het eerfte „ Schip, dat in de Haven zeilvaardig ligt om „ te vertrekken. ——— Het vluchten is on.„ mogebk, antwoordde my den Gouverneur „ met bedaartheid; weet,' dat men my vaa „ alle kanten gadeilaat, en dat naar alle waar,, fch'ynlykheid voor den avond, myn ligc„ haam nog het aas der roofvogels en gieren ., zal wezen. " Zyne vermoedens 'waren maar al te wel gegrond, en wierdeu maar al te zeüej bevestigd;.' want naawelyks had hy  13* iiy deze laatfte woorden gefproken, of twee Officieren , van het Hof te Jèdo, gevolgt van den Scherprechter van Nangafacki, vertoonden zich voor onze oogen, knielden tot driemaaien voor den Tono-Sama; waarna een* der twee afgezondenen het woord aldus tegen hem opvatte: „ Gouverneur van Ndn„ gafaeki, fprak hy , hem een pook aanbie„ dende , gy waart veroordeelt om doör ,, beulshanden te fterven , uit hoofde van „ het bloed dat u aan den fnoode Ka-bi ver- bind; doch den goedgunfligen Keizer, „ om uwen iever en getrouwe dienden te „ beloonen, wil u wel onttrekken aan de fchaude eener openbaare flraffe, mits gy „ op dit zelfde oogenblik een einde van uw „ leeven maakt. Kies haastelyk het middel, ,, dat ü het bekwaamde zal dunken, om u „ met uw Vrouw en kinderen in 't Graf ta ,, vereeuwigen. " Den wyze en onverfchrokke Tono~S3ma* vatte hier op zonder ontfleltenis den dolk1 „ Erinner u, zeide hy tegen my, dat als gy ,, in Europa zult wedergekeerd zyn, gy al,, daar getuigenis komt te geven , van de ,', ouvoorbeeldelyke grootmoedigheid des onI z' ver«J  verwinnelyken Keizers van Japan; vooral, „ vergeet niet, om aan die gunstbewyzen, „ welke hy zyne getrouwde dienaars be„ toond , den lof te geven die dezelve ver„ dienen. Voor 't overige, vervolgde hy, „ zich tot de twee Officieren keerende , „ deez' perzoon is myn Vriend , en 't is „ door zyne raadgevingen, dat ik de we,, zentlykde dienden aan den Staat hebbe ge,, daan ; hy heeft verfchelde kostbaare ge„ deentens by zich, die ik hem gegeven „ hebbe , en welke ik hem nochmaals in ,, «we tegenwoordigheid geve, ten einde, „ wat 'er ook na myn dood gebeuren moge , ,, gylieden in daat zoudt zyn , van getui,, genis der Waarheid te kunnen geven, " Pit gezegt hebbende, fcheurde zich Ken-bi den buik open, en dak zich het hart af. Zulk een ontmenfcht fchouwfpel, doorgriefde my met afgryzen, en ik had de onvoorzigtigheid, om in de overmaat mynes hartzeers, eene vermetele taal te uitten tegen de onregtvaardige handelwyzc des Kei. zers, en de barbaarfche gruwelykheid van het doodvonnis tegen myn' weldoener uitgefprokent De beide Officieren, ten hoogden  «33 fien gebelgd over myne onbefchaamdheid , grepen my aan, kluisterden my aan handen en voeten, riepen de lyfwagt van den Go»*verneur die reeds ontzield lag, en lieten my als een misdadiger naar de Gevangenisfen van Jédo voeren, 's Anderendaags voor het aan* breken van den dag, deed men my voor den Rechter verfchynen ; die , na my de allerfcherpde verwytingen te hebben gedaan , aangaande myne al te roekelooze uitvaaringen tegen de geheiligde perzoon des Keizers, my te kennen gaf, dat ik veroordeelt was geweest, om in een ketel met kookende Olie gedoken te worden, en aldus myne fchuld met myn leeven te boeten; dan dat de Keizer zelfs van den aart mynes misdryfs onderricht geworden zynde, gevoegd by de gundige getuigenis , die Ken - bi voor zynen dood ten mynen behoeve gegeven'hadt; en myne onbedagte taal , daar by veel eer aan myne vriendfchap voor den Tono-Sama van Nangafacki, dan eigentlyk aan eenige wreeddadige oogmerken tegens de geheiligde perzoon zyner Majcftcit, hy dus uit eene byzondere mcnfchlievencie genade, de my opgelegde dooddraf, wel in een' openbaare kastyding van twee hondert ilokflaagen had I 3 wil;  134 ■willen veranderen; die my beurtelings door een paar beulen zouden worden toegcdcelt. Men bragt my hierop weder naar de gevangenis , van waar omtrent twee uuren daarna, tusfchen de twintig en dertig foldaaten , verzeld van de beide heulen , my kwamen afhaalen en op een' zeer onzagte ivyze naar de openbaare Rechtplaats voor "her Keizerlyk Paleis te üeepen. Den groo. ten toeloop van volk, welke de rugtbaarheid myner aanftaande ftrafte derwaarts had gelokt, was zo menigvuldig, dat, offchoon ik de voornaamfie rol in dit Treurfpel moest fpeelen , myne geleiders veel moeite hadden de aanfchouwers te verwyderen, en zich eene doortogt te verfchaffan. Eindelyk geraakten wy by 't fchavot, 't welk omtrent twaalf voeten hoog was: De twee beulen fpaarde my de moeite om 't zelve te beklimmen, maar droegen 'er my op; vervolgens na my tot vyfmaalen toe voor zyne Japoneefche Majefteit te hebben doen n'ederknielen, begosten zy my van 't hoofd tot de voeten, te ontkleeden , leiden my daar na op da buik neder» en bonden my zo vast aan handen  den en voeten, dat het onmogelyk ware, my te verroeren. Na deze toebereide plegtigheid, kwamen de twee agthaare fcherprechters met een groote deftigheid, doelt, tevens met zulk een hartnekkige vinnigheid,, op myn arme rug te kloppen, dat ik voor de vyftiglle flag alreels myne kennis had verlooren. Dan toen ik weder tot my zelven kwam, was ik buitengemeen verwondert, van zo weinig pyn te gevoelen, en. nog. meerder verbaasd, van de zorg die de beulen namen, om myne rug, van de nek af t«t-dc hielen toe, te beflryken met eenzekere foort van zalf; waarvan de uitwerking zo fnelwas, dat ze ten cenemaale de pyn, die my deze felle ftokllagen veroorzaakt hadden, kwamen te verdooven. Zo dra deze kuur gedaan was, ontbond men my, en ik . meende daarmede vry te zyn; doch ik bedroog my geweldig: Ik had noch maar honden ItokfJagen ontfang.en, en het Vonnis fprak van twee hondert, De beulen keerden my zelfs om, en leiden my op den rug, bonden my andermaal handen en voeten, en bediende zich , in pJaatTa van ftokken, van lcêre riemen; waarmede* 'I 4  zy my zulke vreesfelyke Dagen op de buik, borst en dyën gaven, dat ik voor vast geloofde, dat het de meening was, om my onder deze fmertelyke ftraffe te doen bezwvken. Maar ik bedroog my andermaal; want nauwelyks de laatfte flag ontfangen hebbende , die my uit krachte van het Vonnis toekwam, of ik wierd wederom metde vorige zalf beitreken , en wel met zulk een gewenscht gevolg, dat ik in minder als twee minuten, de magt had overend te ryzen, en op myne kniën den Keizer met luider iremme te bedanken voor zyne zagte ;n vaderlyke kaftyding. Echter droeg ik wel zorg, van niet te zeggen, wat ik by my zeiven van de valsheid dezer dankbetui-' ging dage, Na dat ik dezelve plegtig had uitgebroken, naderde den Rechter, die by myne ftaffehad voorgezeten, tot my , en gebood, dat ik myne klederen weder zoude aantrekken, en onderzoeken ; of men my ook iets had ontvreemd. Ik bevoelde hierop alle myne zakken , en vond het gefchenk van Kenbi, in dezelfde toeftand als ik het had gelaaten. Hte-op belaste myden vorigen Rech¬ ter ,  -3? ter, dat ik my zonder tydverzuim naar Nan_ gafacki zoude hebben te begeven, alwaar een Schip op de Rbeede gereed lag , 'twelk my naar Stam zoude overbrengen; van waar ik konde gaan werwaarts ik wilde.de Kusten van Japan uitgezonden, alzo den dag dat ik daar weder mogt komen te verfchynen , dis myner gewisfe dood zoude zyn. Ik beloofde hem uit grond van myn hart, dat ik my nooit weder in dit Ryk zoude vertoonen, begaf my 's anderendaags vroegtyds naariVangajacki, en vond ?er inderdaat het bewuste Schip , 'twelk naar Siam onder zeil moest, cn enkel op myne komst was wagteuda, om het anker te.ligten. Op dit Vaartuig, 't welks my in ballingfchap ftond te brengen,'waren flegts eenige weinige Matroozen , en een éénig Officier van 't Ryk, met wien ik my te vergeefs in kennis zogt te wikkelen. Ik deed hem verfcheide vraa^en, maar hy antwoordde op geene derzelven : Ik ondervroeg hem mede aangaande het oogmerk zyner Reize; waaromtrent hy my zeidè, dat my de tyd wel zoude onderrichten ; maar dat ik voor h et tegenwoordige de moeite zoude fpaaï 5 ren,  ren , om geheimen te willen doorgronden , met betrekking tot dewelke hy belooft hadt, de dieprtcftilzwygentheid te zullen houden. Voor 'tove;ige was by, uitgezondert zyn ingetogenen aart, een Man van een muzamen ommegang, voorkomend, oprecht en gedienftig, behandelde my met veel agring, en kwam my te gemoet, in alle. het geene waarmede hy dagt my te kunnen verplichten. Midlerwyl kregen wy op den fienden dag t;ood weer, en ons klein Scheepje wierd zo geweldig door de winden geteifterd, dat myn Geleider voor grooter onraad vreezende, den Stuurman last gaf, om land te bezeilen daar gy maar best kon; en 'tgelukten ons, na verloop van eenige weinige uuren , de kust van Martaban te bej-eiken. Myn leidsman fee. de dezelve terftond: 't is hier niet, „ zeide hy , dat ik u moest brengen, dan „ dewyl wy niet rneêr op het grondgebied » Vil!l Japan zyn, kunnen wy ons hier ee„ nige dagen ophouden om het land te be'„ zien, 't welk gy niett'onvreeden zult zyn „ te kennen ; waarna ik u vervolgens ter beOT ftemder plaatfe zal verzeilen. Eéne zaak „ beveel j£ u pndenusfehen,, nameljk» dat  *39 v gy u niet van my verwydert, en vooral , „ dat gy u niet in dit Ryk zoekt te vesigen „ als zynde in Bondgenootfcliap met ons Ja„ pan; ook zoudt gy 'er niet gedyën , en „ dus is het u geraden, om u met my op „ één en dezelfde tyd van hier te begeven.'' Ik Doeg weinig agt op dit gezegde, doch ik bad groot ongelyk ; gelyk zal blyken. Wy be?aven ons landwaarts in, en kwamen, na drie dagen lang door bosfchen, vlaktens en valeijen te hebben gegaan , voor de poorten der groote Stad Ava, de hoofdftad van Pegu. Dezelve is zeer uitgeftrek-r, aangenaam geleden, en bevat binnen haare bemuuringen , een' ontelbsare meenigte Inwoondéren, die op het éérfie gezicht juist niet aanvallig zyn. De Mannen zyn gantsch niet fraai, heel grof en lomp, taanig van vel en zonder baard; voor welk natuurlyk fieraad, zy zulk een af keer hebben, datzy de grootfle moeite des werelds nemen, om zich dezelve met nyptangetjes uittetrekkcn tot dat het hair niet meerder uitfchict. Dan, hoe min verleidend hunne geflalte en perzoonlyk voorkomen is5 men neigd zich nochtans gewillig tot hunne zamenleeving en  "4° en ommegang, want zy zyn zeer zagtmoedig en vyanden van alle twist en onëeriigheid; jammer is het , dat zy van zulk een buitenfporig verdorven aart zyn , hunne omugtigheden zyn bovenmatig en hunne onbetaamelykheden houden perk noch maat. De Vrouwen, al ruim zo zeer bedorven dan de Mannen , vallen 'er door de bank zeer klein, maar van een beminnelyk voorkomen en vol bevalligheden. De kleeding der Pcguaanen is zeer eenvoudig; ze beftaat in een enkele tabberd van gefchildert doek, met een gordel om 'tlyfvastgemaakt, 1 hebbende de beenen en voeten nakend. Die der Vrouwen is uit meerder gedeeltens' zaamÊc field; zy dragen mede een zyde of katoene tabberd gelyk de mans , doch zeer eng en aan de borst digt toegegord, en tot de voeten afhangende, op een wyze, dat op ieder voetftap die zy doen, dezelve zich van vooren opend, en het regterbeen met een gedeelte van de bloote dye doen zien , het welk zeer verlokkend is; ook hebben zy nog een groote katoene fluijer , boven den kruin van 't hoofd vastgefnoerd , en fleepende los over en langs de fchouders tot beneden den middel. De  De kleeddy der Sermas, of die welke Pegu hebben t' ondergebragt , en aldaar woonagtig zyn, verfchild van die der Pegw 'Aanen; beftaande ééniglyk in een neteldoekfe mantel, welke zo fyn van doek en zoo doorlugtig is , dat men door het geweeffel, duidelyk de huid kan onderfcheiden , dragende , om dezelve in bedwang te houden , een breede gordel om de lendenen. Het ware te wenfchen , dat de Bermas, die zeer blank en welgemaakt zyn , minder moeite namen om zich affeuuwelyk te maaken: Zy drukken verfeheide figuuren op hun vel » welke zy 'er op pikeeren met een yzere priem , en vervolgens daarvan de opengefpleete naaden , met houtskoolasfche wryven ; het geen 'er zodanig invreet, dat het 'er onmogelyk is uittekrygen , houdende het zelve voor een' der fraailte ligchaams fieraden. Ik was vry meêr voldaan van de getempertheid dezer luchtflreek , aan van d e van Japan, alzo men my zeide, dat de meeste ziektens, die elders zo veele verwoestingen maakten , alhier ten eenemaale onbekend waren. Ik bemerkte ook nog een blyk- baar  baar onderfcheid tusfchen den geméencn man enden burger.; en deivUdc Peguaari. Jcbt en Japoneefcbe faal byna overeen kwamen, kon ik my zeer Hgtelyk doen verdaan. Ik klampte den eerde Peguaan aan boord, dien ik in mynen weg ontmoette, hem vraagende , wat deze uitterlyke verschillendheden, die ik onder hen befpeurde, beduidde? Deez' perzoon keek my met verwondering aan: „ Hoe.' zeide hy, voor „ de écrftemaal op uwé jaaren, uit Jaoon », herwaarts gekomen om uwe Bondgenoo,, ten te bezoeken , hebben uwe landslui„ den u van onze gewoontens niet onder,, richt? Zy zyn evenwel zeer ligt te ken,'i nen. Den Adel is by ons onderfcheiden ,, in verfcheidenerlei klasfem De aanziene,, lykflen derzelven , is die der Bafos, wel„ ken na de Koning en de Prinsfen van den >, Bloede , aan 't hoofd der Edelen zyn ; de ,, Shemis maaken de tweede klasfe uit, waar,, uit de Staatsministers, de Legerhoofden en Opperofïicieren verkooren worden, „ de gemeenen adel, vervullen de derde ,, klasfe, die offchoon boven het laage volk ,, verheven, daarom niet te gelukkiger zyn, %, dewyl zy zo nauw aan 't welbehaagen des Ko-  -43 „ Konings zvn verbonden, dat hy hen als „ (laaven gebruikt, en zorfityds behagen „ fchept, om ze den geringlten arbeid te „ laaten verrichten." Midlerwyl dat den gedienflige Peguaan my deze ophelderingen kwam te geven, ftond ik zeer verwondert, een foort van oorlogsgekryts te hooren , verzeld van een verfcnrikkelyk misbaar en geroep. „ Wat wil „ deze opfchudding zeggen;? vroeg ik: — „ Het is een plegtigen optogt,. zeide den „ goedhartigen Peguaan , die gy verheugd „ zult wezen te aanfebouwen : Het is de „ Koning, die voorgenomen heeft om zicht „ van daag aan zyn volk te venoonen ; hy „ zal datelyk hier voorby komen, verwyde„ ren wyons niet, en laaten wy ons plaatfen „ op eene wyze, dat gy op uw gemak al hec„ fraaije van dit fchouwfpel kunt zien. " Hy bedroog zich niet, en ik was gantfen. opgetogen en fchier als verblind , dopr de pragt en kostelykheid dezer Koninglyke" optogt, Zyne Maiefteit wierd vooraf gegaan, door eene oneindige menigte Lyfwagten en Edelen , en was gezeten, of veel eer, balt lig.  -4* liggende in het Vorftelyke Siriam; zynde een groot gevaarte als eene draagbaar, op 't welke een' throon is, van boven geheel overdekt , doch aan de zyden open, rondom verguld en fchitterende van (afleren en rob.ynen: Zestien Edelen droegen dit gevaarte op hunne fchouders; en toen deze foort Van triomfaale ftaatfie op eenigen affland van ons was genadert, hield den (loet eensklaps ftil. De Koning klom van zynen throon * en ftapte over in een' zeer pragtige zegewagen , met een luisterblinkend verhemelte overdekt, voortgetrokken door zestien paarden. Twintig Sbemis vergezelden aan weörzyden den wagen , een ieder van hen een zyde koord vasthoudende, welke aan 't verhemelte waren vastgehegt, waarfchynlyk om te beletten, dat het niet zoude omtuimelen. De Koning was omgeven van vier jonge Vrouwsperzoonen, van een alleruitnemendfte lchoonheid?; deze waren zyne begunlligde Vrouwen: Den Adel en eene talryke train van foldaaten, gingen van vooren en agter de Vo rflelke wagen. Het vriendelyk en minzaam gelaat des Konings de weltevredenheid van alle de geene»  us nöri die hem omringden , de aangeboren levendigheid der Peguaanen , de genegenheid welke my de perzoon bewees, met wien. Ik my in kennis had gewikkeld , deeden my de getrouwe waarfchouwingen myner Japo» neefche leidsman vergeten, en ik ontveinsde niet voor den Pegulan, dat ik rhy zeer gelukkig zoude fchatten, byaldiën ik het getal zyner Medeburgers mogt vermeerderen. „Ten ware gy redenen hadt dien ik niet „ weet, zeide hy , zie ik niets gemakkely„ ker te volvoeren. Gy zyt een Japonezer; „ en , doordien wy u Land* en het onze ,. „ als een en' 'net zelfde aanmerken , vinden „ uwe landgenoten geene hinderpaalen, om „ by ons hun verblyf te komen houden. Maakt „ dat gy u morgen by 't gehoor des Konings bevind, en bied hem een fmeekfehriftaan', „ waarin gy hem verzoekt, om u voor een „ onderdaan van hem té willen erkennen, „ De gantfebe zaak beffaat hiér in, om iri „ perfaon uw Gefchrift aan hem overtege„ ven, en daarby een gefchenk te voegen,„ evenredig de eer dié gy bedoelt, en de „ klasfe der Burgeren , onder dewelke gy „ bea-eerd ingelyfd te worden; ik zal zelf u „ naar 't Paleis van den Vorst geleiden , en I. Dkel. k m  ï4en, en bejegende my met dezelfde vriendelykheid en agting.als hy.my had toegedragen, zedert ons vertrek van Nangafaski, tot op den rampzaligen dag van de gehoorverleening des Konings van Pegu. Zyne vriendelyke houding, na het geene 'er gebeurd was, belgde my in den hoogden graad, en ik ftond gereed, hem met verwytingen te •verladen, wanneer hy de luidtugtigheid wil*  willende voorkomen, die ik fcheen te zullen verwekken, naar my toekwam en fluifterend zeide , onder fchyn van my te omhelzen : „ Bedwing u , Hyder, daar is hier „ niemand als gy en ik, die kondfchap heb„ ben van de billyke ftraf die iku heb laaten „ geven, en waarvan ik het geheim zal ver„ zwygen, mits gy u zeiven niet verraad, „ de fchande zoude op u nederdaalen en gy „ zoudt u aan veele onaangenaamheden bloot „ ftellen; gy hebt 'er nu noch maar een „ oor by verlooren , doch draag zorg voor 1 uw leeven, en maakt beter gebruik van „ deze raadgeving, dan gy rot hier toe ge„ daan hebt van alle myne vorigen." Deez' man fprak zo ernflig en op zulk een verzekerende toon , dat ik niets beter wist te doen, dan zyne raad te volgen. Ifc fmoorde myne gramfchap , terwyl hy niet naliet, om my blyken te geven van zyn aankleven, gedurende vyf a zes dagen dat wy nog op zee waren, alvoorens de kusten van Siam te naderen.' „ Waarvan daan komt „ doch die doodelyke haat, vroeg ik hem, „ welke alle de Natiën van dit Wereldge- „ deel-  •56 „ deelte voor dc Européërs betooncn, daar „ deze van hunne kant zoveel heusheid aan „ andere landaarden bewyzen ? Deelen de „ Peguaanen in dezelfde onverzoenelykheid „ die dc Japonezen voor myne Landgenoten „ voeden, en is het om gelyke redenen, n dat zy zidderen op de enkele naam van „ Europeer ? 'tts my onbekend, ant- „ woordde myn geleider, welk een'ont„ haal een Japanezer of een Inwooner van „ Pegu , by u zoude genieten ; dan dit weet „ ik, dat het alleen aan hun eigen zeiven, „ of.wel aan eenigen van de hunnen is, dat „ de Européaanen de (trengbeid der Wetten „ moeten toefchryven, die hun alle toegang „ tot deze Koningryken ontzegt; daar het „ noch kwalyk een Eeuw geleden is, dat „ zy de vriendfchap der Peguaanen, en de „ agting, eere en guiistbewyzen des Konings „ genoten. Hunne onbedagtzaarnheid en „ zigtbaar misbruik, 'twelk zy kwamen te „ maaken van 't vertrouwen dat men in hun „ (lelde, en de heilige voorrechten dergast„ vryheid die zy met voeten traden , heb„ ben'er1 hun onherroepelyk uit verbannen „ en wee de geenen onder u , die 'er » ooit weder durft verfchynen.' Ten ty- t, de  "57 „ de hunner grootfte voorfpoerï in dit We„ relddeel , verwierven zy eene u'tzonder* „.lyke agting en het vooitreffelykfle aanzien „ in 'tRyk van Pegu. Zy hadden zich de „ gunst van 'tHof en de erkentenis des Volks „ weeten waardig te maaken', door demagtige onderftand, die zy den Vorst tegen „ het Ryk van Stam hadden verleend, 't „ welk een' vyïndelyken inval in de Pe„ guaanfche Staaten had gedaan , en waar,, (chynlyk cynsbaar zouden hebben gemaakt, „ zonder de dappere tegenftand en mede„ hulp eener kleine Portugeefche Oorlogs,i bende. Zy zouden ook de aanmerkelyk,, ftè voordeelen van deze gelukkige om* „ Handigheid hebben konnen plukken , by>, aldien zy zich befcheidentlyk daarvan had* den weeten te bedienen; maar 't was U, juist de al te verregaande erkentenisfe van „ den Vorst en des Volks, die hunnen on„ dergang bev/erkte, door het wangedrag ,,• waar aan zy zich kwamen fchuldfg te maa„ ken. Inderdaat, zyne Peguaanfche Maje(ieit was zo voldaan geweest van de ge,, wigtige dienst, welke dé Portugezen hem y, hadden bewezen, in het verjagen van den „ Koning van Siam uit zyne Staaten, dat  »; hy eene Tbomas Pereyra, die het opper» , bevel gevoerd Radde, tot Kapitein-Gene„ raai der Peguaanfche Legermagt kwam te „ benoemen. „ Deze gunst maakte Pereyra zo hoog,-, moedig en verwaten, en de Portugezen ,, zo trotsch en vermetel, dat zy in korten „ tyd onverdraaglyk voor 'tVolk en haate- lyk by de Grooten des Lands wierden. ,, De twee Mogendheden ondertusfchen „ voortgaande met hunne vyandlykheden , „ vielen 'er verfcheidene ontmoetingen tus„ fchen de beide Oorlogsmagten voor; dan „ de overwinning verklaarde zich altoos „ aan de zyde, alwaar zich de Portugezen „ bevonden. De Koning van Pegu echter, „om te beter in ftaat te zyn van zyne „ Grenzen te befchutten en te verdedigen» „ tegen de nieuwe ftroperyën der Siammtrs, , ging zyn verblyf te Martavan nemen , en „ hield het Portugeefche Krygsvolk by zich niettemin wierd hy aldaar aangevallen, ,, doch de dapperheid der Portugezen , be„ haalde altoos de overhand. Zyne Pegu„ 'aanfche Majefteit, doorgriefd van erken,, tenis, overhoopte Tbomas Pcreyra metee-  10 «, re en weldaaden , dan deze onverzadelyk dorftende naar meerder gunden en aanzien, verwierf agtervolgens ook het voor„ recht, om, zo wel als de Koning, eene ,, bende lyfdaffiers en Olifanten, in zynen „ doet te mogen medevoeren. Deez'hóog„ beklomme Glorietrap verblindde hem zo„ danig, dat hy zich ten laatften niet ge,, droeg, als een Gunfteling van den Vorst „ of ah Monarch zelf, maar als voldrekte ,, Dwingeland. Hy .misbruikte de eene » vryheid boven de andere, en ging van de ,, eene buitenfporigheid tot 'de andere over ,, tot zelfs het beftaan van de allerverme„ telde aandagen. „ Op een dag dat hy ten Hove geweest „ was, gevolgd van een weitfe ftoet, en „ gezeten op eenen Olifant, hoorde hy on., derweg een groot gezaag en luidrugtige ,, vrolykheid ten huize eens Koopmans f „ wiens Dochter, zynde een' der fraaide „ Meysjes van 't gantfche Koningryk, dien „ morgen in den Echt verbonden was ge„ worden met een jongman uit haare buurt; » De Generaal Pereyra hieldt ftil, liet den .j Koopman reepen , wenFëhte hem geluk ,, me  „ met het huwelyk zyner Dochter, en vrrieg „ om de jonge Bruid te zien. De Ouders. i, zich merkeiyk vereerd vindende met zulk „ een luisterryk bezoek , bragten de Jong„ gehuwde by den Olifant. Pereyra verrukt „ door haare fchoonheid, gebood zyne Lyf,, wagt, dit jonge Meysje op teligten en haar „ in zyn Paleis te brengen ; welk onregt„ matig bevel, maar al te (tipt wierd ge„ hoorzaamd. De jonge Gemaal, oomidde„ lyk verwittigd van deez' geweldaiigde „ fchaaking, en geen mooghkhetd ziende „ zich daartegen te verzetten , iheed zich ^ van wanhoop en razende fpyt, den hals af. „ De wederzydfche Ouderen der beide „- Egtgenooten , ontroostbaar, de eene we,, gens de dood van den Bruidegom, en de „ andere om den hoon hunne Dochter aan- gedaan , gaven zich aan de allerbitterfte „ hartzeer en vervoeringen van wraak over. „ Zy vervoegden zich naar 't Palels des Ko,, nings , fmekende onderweg door alle de „ (Iraaten , die zy van hun geklag deeden ,, weergalmen, om de byftand hunner Me,, deburgers, en deze belediging te helpen wreeken. Het Gemeen reets ten hoog- „ ftea  ' ften misnoegd en verbitterd tegen de Por,] tmrezen, volgden de voetnappen der wan- ' hoop nge en half razende Peguaanen; ter" wyl bet oproer tot zulk één hoglo-pen" de graad vermeerderde . dat het gerucht ■ " daaraan zich welhaast tot den Vorst ver" fpreidde , die naar de oorzaak van dezen l oploop, onderzoek liet doen, Zo dra hy " verftaan ha'dt wat 'er was voorgevallen , * vertoonde hy zich aan de zaamgerotte me" nigte, en beloofde'hen , den fchuldige te „ zullen laaten ftratTen. ,, Hy ontbood hierop den Generaal Pt* ; 'rcyra , om zonder tydverzuim aan 't Hof " te komen; dat deze. die bazig was met "zyn Öffer te onteeren, liet den Vorst " a ntwoorden, dat eene onpasfelykheid-hem. \\ belette om van huis tc gaan. Dit onbe" fchaamd antwoortd zyne Majeftet kragt'l dadig verbitterende , liet terftond de Pe„ guüanen de wapenen opvatten , genood hen " op de Portugezen aante vallen, en alle de geenen van hen ter neder te zabelen , dié ,', men zo in de lloofltad, als in alle anders " oorden van het Koniagryk zoude aantref'l fen Dit bevel wierdt met zoo veel om>, ' l Deel. L » Zl&'  n zigtigheid en fpoed ter u'tvoer gebragt t „ dat binnen weinig dagen alle de Portuge„ zen waren u'tgeroeid en verdelgt. Betref„ fende den Belhamel van dit jammerlyk „ Treurfpel, den vermetele Pereyra, hy „ wierdt levendig gevat, by de beenen ge- bonden aan de pooten van eenen Olifant, „ en vervolgens door alle'de ftraaten van „ Martsvan gefleept, tot dat al het vleefch „ van zyn ligchaam was afgereten. Zyne ftraf en dood bragten het Volk tot bedaa,, ren, doch geenfints de gevoeligheid des „ Konings; welke een Gebod liet afkondi„ gen, waar by het betreden zyner Staaten, ,, verboden wierdt , op verbeurte van het •„ leeven, aan alle Européaanen, van wcl,, ke Natie dezelve ook mogten zyn. „ Gy ziet hier uit, vervolgde den Japt,, mes, hoe veel erkentenis gy my ver,, fchuldigt zyt, dat ik u het leeven hebbe ,, gered gehad, 't welk gy onvermydelyk „ zoudt hebben verlooren , zo men begre- pen hadt, dat gy in 't verbod waart betrok„ ken geweest. Dus troost u met het ver,, lies van een enkel oor, een verlies, 'twelk „ gy alleen moet wyten aan de oude en on- „ uit-  16% , ukwifehbaare haat der Peguaanen tegen.. ,, Tbomas Pireyra. " t>it verhaal en verfabelden antieren vaa dien aart; welke den goeden Japonezer my kwam mede te delen, met oogmerk, om my het geringe voorval te doen vergeten, dat my te Pegu was wedervaaren, verzagtte eenigfints myn leed, en deed my de langwyligheid der zeetogt minder verdrietig, voorkomen. Wy hadden het nog al eevei druk met praaten , wanneer wy de Kusten van Siam in 't oog kregen , en de wind onze verlangens begunrtigde, liepen wy welhaast de Haven in "van Si-yo-tbe yn , de Hoofd-ftad van dit magtig Koningryk; aan dewelk» men in Europa goedgevonden heefrj, de naamen van judia, Jutbia of wel Odia, te gevena dewelken nochtans geene de minde overeenkomst met deszelfs wezentlyke naao». hebben. Nauwelyks hadden wy voet aan Land gezet, of myn Leidsman gaf my te kennen „ dat ik thans meester van myn lot was, e» niets my belette om te gaan werwaarts ifc wüifë; doek dat hy my als een vriend raad-, L 2 *•»  «f^**'8f^ de, van mm.ïierde Klisten van Pegu of Japan te naderen, voor zo verre ik eenige zugt voor myn keven gevoelde; welke vrienden* raad dien eerlyken Japonees my zo haast niet had gegeven , of hy verliet my, ging weder fcheep en ftak in zee. Zie daar my zonder eenige kennis, zonder vriend of Maag', alléén op het ftrand : Jk overdagt een geruimen tyd by my zelve» wat my in deez' omflandigheid best te doen Itond ; dan dewyl myn lot in het zwerven beftond, bclloot ik, onder dc menigte Scheepskapiteinen , die zich van allerhande Natiën op deze uitgeftrekte Rheede met hunne vaartuigc i bevonden , eenig Europeefch Bevelhebber te ontmoeten , die my het middel mogt verfchaffen, om my myn dooiend lot met het minst mogelykst gevaar te helpen voortzetten. Ik meldde my ten dien einde aas by een Ilollandfche Commisfievaarder, die noch maar eenige weinige dageu te vertoeven hadt, en voornemens was, alvorens naar Europa weder te keeren, de voornaamfie Zeehavens van Afrika aan te doen. Hy eifchte my heel veel af, óm zich met ony te belasten; dan ik beloofde hem alles wit  i6.$ -rat hy van my vroeg, en wy "Yie.rd.en het ééns. Dewyl hy nog eenige zaaken in de Koofdftad te verrichten hadt, verzogt ik hem, dat hy my wilde versunnen , van hem te mogen verzeilen ; het welk hy niet alleen toeftemie, maar hy bood zich bovendien aan, om my al het- merkwaardige te laaten zien-' Het eerde bezoek dat wy gingen afleggen, was by een ryk Koopman in Juweelen , aan wicn ik eenigen myner diamanten verkomt; terw\l de prys dien "ik 'er voor maakte, my geen de minde verlegenheid overliet, om-, trent het goedmaken myner reiskosten. Ik delde aahflsorids een ge-eelte van het omfangen geld aan den Hollandfcben Zeevaarderter hand ; die de goedheid had , om my de voornaamfte drasten van Si-y-tbe-yn doorte leiden, en bv verfcheidene Jnwoonderen zyner kennis ter bezoek te brengen. Deze Stad is zeer groot en uitgedrekt, als men maar agt geeft op de vervaarlyken omtrek haarer muuren ; dan nauwelyks werdt het zesdedeel dezer grond bewoond , al het andere is een woesteny, of flegts bebouwd L 3 Ene*  166 met oude vervallen Tempelen cn Gedichten, gantfeh onbewoond en ledig. Voor 't overige, zyn 'er de draaten zeer breed, eenigen van dien met een dubbele rye boomen beplant en dc anderen doorfneden metgraghten. Terwyl wy een dezer draaten doorliepen , wierd myne aandagi getroffen door de yragtige voorgevel van een Paleis , 't welk zich aan't uitterde einde derzelve opdeed; Myn Leidsman zeide my, dat zulks het Koninglyk Paleis was. Zonder eenige verdere •nderrichting af te wagten, haastte ik my om het zelve te naderen; den ilullander liet my hegaan , wel verzekert, dat ik wel ras •weder terug zoude keeren. Dit Paleis is gelegen in 't midden eener drledubbclde bemuuring, de eene van de andere afgefcheiden door drie groote Voorhoven, houdende de Koning, zyn verblyf in de middelvleugel van het Gebouw, 't Was' my onbekend , dat de Si'dmmers 'er niet mogten in noch uitgaan of zy moeten zich nederknielen, en ik begaf my derwaarts , zonder deze plegtigheid in agt te nemen; doch ik had 'er welhaast berouw van. Nauwelyks had ik myne voeten ap de voorplaats van het getimmerte desKonings gezet, of ik wierd begroet door een  iagelbui van Erten , welke de Lyfwagren van alle kanten op my losbliezen door een foort van fpat of rietpyp In één oogenblik tyds waren myne handen en aangezicht vervaarlyk opgezwollen, en in plaats van op myne voetlbppen weder te keeren, liep ik, als niet wetende waar ik my zoude bergen, in een duiftere Gallcry, tusfchen de twéé eerfle bemuarngen. Dan ik was noch kwalyk aan dezen fom beren oord gekomen, alwaar ik my alléén en in veiligheid meende te zyn, of ik zag my eensklaps omcingeld van een menigte Soidaaten, die 'er neergehurkt lagen; Deze onverwagte verfchyning verfchrikte my ; ik meende zonder hoop vau; uitkomst ve looren te zyn , en in den angst die my benepen hieldt, wierp ik my op myne kniën , en bad hen om genade. Zy antwoordde my door een uitfchatering van lagchen; Vervolgens zeide my een via hen; dat ik my zeer gelukkig mogt rekenéu van met de fchrik te zyn vrygekomen , éii dat men my vergiffenis fchonk uit hoofde myner hoedanigheid van vreemdeling, doch dat ik op een ander tyd wat oplettender zoude wezen, om het geheiligd Paleis van den Vorst te eerbiedigen, alwaar het nie** L 4 man*  ■mand geüorlofd was om binnen te gaan. Ik beloofde met alle ootmoedigheid , in 't toekomende wat bedaazaamer te zullen zyn, «n liet my goedfehiks naar buiten geleiden, Van myne fchrik bekomen zynde , merkte ik by myn vertrek uit deze Gaüery, met groote verwondering op, hoe deze Soidaaten altemaal wapenloos waren; het'welk niet zeer fcheen te ftrooken met de fcherpe bedreigingen die zy my gedaan hadden. Dan ik verftond by vervolg, dat te Stam, overal waar de Koning zich ophoud, niemand' anders dan de Vorst zelf, het recht had om gewapend te gaan. Doch V Lands wyze, "j Lands eer e, zegt het fpreek woord ; echter, vond ik dit gebruik zo vreem.i als bela chelyk. Hoe het zy , ik voegdde my welhaast weder by myn Hollandfche Kapitein ; die my het aangezicht zo opgezwollen en gekneusd ziende , mvn wedervaaren wel vermoedde, en dp olykheid had van my te zeggen , dar ik waarfchynlyk een vrcesfelyke val gedaan moest hebben , dewyl ik zo dcerïyk gehavend was. Ik. oordeelde geen geheim te moeten maaken van het onthaal dat my was aangedaan , en hy beleed my rond- bor-  botitl"' dat ny zulks wel verwa?t nac!t' en deze les my voor 't toekomende watbedachtzaamer zoude maaken, en mm begeéng1, om myn neus op plaatren te tteken, die my onbekend waren, „ Zyn alle de Si'dmmcrs, vroeg ik hem, onderhevig aan 't zelfde onthaal, wan„ neer zy in de zin krygen , óm tot het ,, Paiefs hunnes Meesters iri te gïan ? „ Neen, niet allen, gaf hy my ten ant,, woord, maar' alleen de geenen, fchóbff ,, wel het grootfle getal, die de voorrechten „ des Adeldoms niet zyn genietende , ge- »j lyk in veele andere Landen. Kend „ men hier ook het vooroordeel des Adel- doms? hernam ik: Ik meende, dat 'er „ in de Vorftendommen maar tweederlei ,, foorten van (tanden was , te weeten , die ,, van den Meefler en van den Slaav? „ Gy fchynt noch niet veel gereisd te heb- ben , viel my den Hollander weder te ge,, moet; en voor zo verre gy deez' zyde ,, van den Aardkloot maar eens doorreisd ,, zult gy dlkwyls de wezentlykheid der „ zaaken 'en gebruiken , tegenftrydig vinden, met die fraaije grondftellingen van ReL § „ gee-  „ geering , welke uwe Wyzen uitdenken ,, en wereldkundig maaken. Dan te Siam ,, zyn alle de Ingezetenen , of vry of flaaïsch ; ,, men kend 'er maar deze twee denden , „ doch men moet met al dat bekennen , dat „ die zogenaamde flaverny, 'er nog zagter ,» is dan de dienstbaarheid in ons Eur&pa. Den ,, Adel is onder de Siamiicn, zeer geagt en ►i geëerd; dan derzelver inftelling is by hen ,, veel wyzer ingericht als elders. Ze is „ onvermydeiyk verknogt aan het bezit der „ Ampten , Waardigheden en verhevene Be* „. dieningen, en de Familiën die 'er een aan„ merkelyke tyd mede bekleed zyn geweest, „ werden daardoor te doarlugtiger en aanM zieneiyker; doch daar zyn weinigen van ii die Familliën, die gedurende een aantal » van GeQagten, deze Adelyke Waardigheden hebben bezeten , dus. zyn 'er te Si,, am ook zeer weinig Adelyke Huizen, ,, Voor 't overige is 'er den oorfprongkely,, ken Adel in het geen het minde ge„ bru'k, en het Huk van geboorte werdt , 'er als een ongerymde zaak aangemerkt. „ Want zo dra iemand, die meteen hooge , Waardigheid is bekleed en daarvan bc, roofÜ wordt, vam dit zelfde oogenblik » ver-  „ verliest hy ook den Adeldom , en niets' „ onderfcheid hem vervolgens meêr van „ den gemeenen man ; invoegen , dat men menigmaalen de kleinzoon, ja zelfs de ,, eigen ^oon van den geenen die als eerr der éérfte Edelen van ftaat geftorven is, „ aan de roe:|fpaan ziet zitten, of nog wel ,, een veel vcragtelyker handwerk ziet oef,, fenen. Zo dat men zeggen kan, dat'er ,, te Siam, om regt uit de borst te fpreken, „ maar twee Ordens van Menfeheu zyn ; „ namenlyk, die der Vryburgers en die der », Slaaven. Dan, dewyl volgens de geftel,, tenis van den Staat, alle de Vrye Stam,, men, Soldaaten zyn, en dat niemand zich „van den Wapenhandel kan verfchoonen, ,, noch van den dienst des Vorsts, zyn de „ Magiftraaten van ieder Stad en van elk Dorp, verplicht eene nauwkeurige aantc„ kening te houden van alle de Ingezetenen. „ Ondertusfchen beflaat dit Militaire huishou,, den, meest in allerlei Stands-en Regeu,, ringsperzoonen, maar niet in de Stammen ,, over het algemeen; want ik ken weini" Landaarden, die min oorlogzugtig noch „ vreedzaam'er neigingen hebben, dan deze' „ Natie. Zo dat met wat minder bepaaldheid  17* ,, heiJ in dc wetgevende magt, rnjndrj • ,, heerschzugt in den Vorst, en wat moerader ervarentheid in 't Regeeringsbeüier, r, men met weinig moeite van hen een „ foort van Wysgeerige Maatfchappy zoude ,, kunnen maaken ; alhoewel men daar ne,, vens moet bekennen, dat 'er al vrv veel „ in hun te verbeteren zoude yallen, voor,, al die gedurige vitteryën en heimelyke •.vervolgingen, waartoe de overmatige „ ftrengheld der Wetten , hen in eenigerlci t, maniere noopt, zich te gewennen. „ Niettemin zyn de Stammen in 't atge„ meen van een goedaardigen inborst. Zy „ veinzen veel afkeerigheid voor de ondcug,, den , die, als men hun gelooven mag, „ by hen voor zeer onteerend worden aan,, gemerkr. Ook'dragen zy den Ouderdom ,, groote eerbied toe, welk een perzoon • > het ook mag zyn die dit voorrecht geniet, „ zo het een voorrecht genoemd kan wor„ den, van lange Jaaren te hebben geleefd; „ invoegen , dat van twee Siammers, al wa„ ren zy een halve Eeuw na' elkander ge„ booren, zoude de Jongde, al was hy met m net aanzienelykfte Ampt bekleed , zon- „ der  der eenlg het minfl'e bedenken, dén „ voorrang en hoogerhand altoos aan den ,, bejaardfte geven , hou laag en verneede» „ rt^rti^hét beroep van deze ook mogt.zyn. ,, Het is alleen in dit Land, dat het bede„ len veor een groote fchande wordt he„ houden en als een onuitwifchbaare vlefc *ï voor een Familie ; om dieswille dragen „ de Siiimmers een byzondere zorg voor „ die geenen hunner Maagfchap, welke in ,, de behoeftigheid zugten. Dan 'er is by ,, hen nog eene zaak. die veel fehan„ delyker en eerloozer is als het bedelen, „ dat is het ffeelen'; 't welk aldaar, om de „ waarheid te zeggen, zo zeldzaam is, dat „ zy zelfs de gewoonte niet hebben, om „ hunne deuren te fluiten. Niet dat 'er „ daarom te Stam zoo wel geen Dieven zyn ., als elders; maar deze houden Zich in de „ Bosfchen op, en zyn meest altemaal kwaad„ doenders , die de ftrengheid der Wetten „ ontkomen zyn , en zich in de Steden niet „ meer durvende vertoonen, de Reizigers „ en voorbygangers flegts uiifchudden en w befteelen , doch nimmer moorden, tot „ welk een uitterfle zy zich ook gebragt „"mogten zien. „ wel ' k  «74 *f|S**Sl* „ De Siammers, zo wel door de gelé!»ënw beid als vruchtbaarheid des Land; zyn ,, over het algemeen een koopzugtig Volk; „ en nochtans is 'er misfchien geen Land „ in de Wereld, daar de goede trouw en „ oprechtheid zo volkomen heerfcht als té „ Stam ; dan ondanks deze rondborftiglieid, ,., is 'er de vrekheid en woeker zo veels „ te grooter, ja zeifs werdt ze 'er openM lyk geleden, door de onmogelykheid V2n t» ze te kunnen uitroeijen , zo Merk is de „ gierigheid by de Siammers ingeworteld. „ Onaangezien eer.e ftreelende minzaamheid „ die zy bezitten , hunne verleidende ma- nieren en voorkomende zedigheid , laa, ten zy niet na, daarom buitenfporig ,, trotfch en laatdunkent te zyn Bovenal „ ook hoogmoedig en vart een ergerlyke t, verwaandheid, by de geenen diebenfchy- nen te vreezen of te ontzien , zyn zy „ niettemin deemoedig , lafhartig en krui* pende flaaven , wanneer men ze met har„ digheid bejegend, Naar hunne uitwendi„ ge bed'aartheid befchouwd, zou men ze „ verflyten voor waare Filofoofen, maar n men zou zich bedriegen; want zy zyn volflaagen geveinst. Dan wat beter gere- geerd,  «SS 175 „ geard, zo als ik hier boven gezegt hebbe, „ en wat meerder verlicht, zouden zy in* „ derdaat deugdzaam kunnen worden , als „ zy het veinzen te weezen , doch zo als zy „ inderdaat zyn, fchuild 'er niets als huiche„ lary by hen; en dit gebrek, het welk „ alle hunne woorden en werken beftierd „ verdooft en ontluisterd alle hunne goede „ hoedanigheden. Want om de waarheid „ te zeggen , hunne zeden zyn eerlyk in „ den grond ; en in verfcheide van dezel- ven, is de liefde tot de deugd , zeer op,, recht en beftendig. Overfpel werdt by „ hen met afgryzen befchouwd, en ontmoet „ men 'er zeer zeldzaam , hoewel minder uit hoofde dat de Mannen hunne Vrouwen ,, flraffeloos kunnen om 't leeven brengen, ,, wanneer'er overtuigende blyken van 23/11, „ dan wel, om dat de Vrouwen te Siam\ ,, noch bedorven noch verwyfd zyn door de „ pragt of de ledigheid. Ten aanzien.der m jonSe Meysjes ; zo dra zy tot ontugt of „ hoerery vervallen, kunnen de Ouderen „ hen verkopen aan den geenen die met het „ beftier dezer handel belast is, en dezelve ,, naderhand weder voor geld verhuurd; „ welk geld tusfehen hem en den Vorst „ werd  „ werdt gedeelt. De Mannen kunnen op %y dezelfde wy/e met hunne Vrouwen han,, delen , wanneer zy hun te buiten gaan ; „ dan hoe zeldzaam hei ovcrfp'1 'er plaats heeft, zo is et nog vry zeldzaam-.r, dat de beledigde Mans dit middel van w;aak ,', verkiezen, boven dat, van de boeleerder^ te doorfiekeri. „ Deze algémeen'ë neigingen der Siummert s> voor de hetaame^ykheid en de deu 'd , , fcb.ynt geheel te lïrj dsn met de fcnaamte„ looze w)ze van zich te kleeden , en inderdaat, in d,t fluk, zou men ze eerder „ door verw>fae Profeeten, dan, voor een „ redelyk Volk verflyten. Zy zyn zo goed , als geheel nakend', en hebben geene air ,, dere kleedfng , dan een lap gefchiidert ,, doek van omtrent derdehalf el lang , "' 't welk zy om hunne lendenen en dyëri „ winden tot op de kniën; doch booven de ,, middel, dekt niets hun lichaam, uitgeno- , men die der voornaamfte Hovelingen en v Magiflraatsperzoonen , welke een hemd „ van een zeer fyn en doorlugtig neteldoek „ dragen, 't geen hen tot een overkleed ,, verftrekt, doch over 't algemeen, hebben zy  ft ?y op hun hoofd,een hooge witte muts van „ boven fpits toelopende. Ondertusfchen ,, zyn dc Siammers niet zeer jaloursch van „ hunne Vrouwen; die, om de waarheid te „ zeggen, ook geen misbruik maaken, van ,i de aan hen verleende vryheeden, en zich „ liefst afgezondert houden. Belangende de ongehuwde Vryflers, zy komen voor „ hun trouwen niet op de flraat; doch zy ,• verbinden zich al heel vroegtydig in den „ Egt, dewyl het genoeg gekend is, dat „ de Siamfcbe Vrouwen, gemeenlyk op hun. „ twaalfde jaar al in flaat zyn om kindere* ,, voorttebremien , en op hun veertigfle jaar ,. ophouden.van vruchtbaar te zyn. ,, Men zoude zeggen, dat de Wetten ee„ ner zulke zagtzinnige , vredelievende ei „ wyze Natie , ook om die zelfde reden „ eenvoudig en gematigd zoude moeten zyn;, ,, nochtans blykt het aan veele zaaken, 'dat „ het juist de minstbedorvenfle Volken zyn, „ die aan de wreedfle en bloeddorffigfte., „ Wetten zich onderworpen vinden. Wan.t „ men ziet te Siam weinig misflagen be :aan„ „ welke den fchuldige niet ter ilraffe ver* ♦» oordeelen; doch met al dat, is het aan-  178 „ merkelyk, zeer vreemd en bytia onbe,, grypelyk, hoe in opzigt van zulk een Re„ geermgsbeftier, de msdaaden, die elders ,, met de dood geftraft worden, hier de' ,, overtuigden flegts tot een enkele boete verwyzen. Zo dat eenige diefftal, hoe genaamd, den geenen die dezelvebegaan „ heeft, voor zo verre hy niet heeft gekwetst „ of gemoord , den daader alleen veroor„ deelen in eene dubbele of driedubbelde te ,, rug gave van het geflolene, naar bevin-,, ding van zaaken; welke ontfangften ver,, deelt werden tusfchen den Rechter en be,, fchuldiger. Dan de wederfpannigheden ,, tegen 'sVorften bevelen, ofaegen d-e von,, nisfen der Rechters , als ook oproer en „ muitery , werden ontegenfprekelyk met ,, de dood derwederfpannigen en muitelingen gellraft, op de volgende wyze: Men „ opend hen de buik, men haald 'er de ingcwanden uit, die men vervolgens aan ,, een paal vasthegt, om tot fpyze der hon„ den en roofvogels te verdekken. De ,, verraders en moordenaars werden insge„ lyks met de dood geftraft, hoewel het „ Verraad zonder gevolg mogt zyn gebleven, en de moord tegen wil en dank jj wa-  •fgUMfS» *70 „ ware gefchied: Voor deze twee laatfte „ misdaaden , ftrekken de Olifanten tot beul* „ Den fchuldige werdt vastgebonden aan „ een paal, die in de grond geftoken is, ,, hierop brengt men een Olifant by den,-, zeiven; deze, die 'erop geleerd is, be„ fchouwd den ongelukkige met alle op„ merking, en draaid zieh twee of drie„ maaien om hem heen. Daarna, op een i, teken welke men den Olifant geeft, om. „ cingeldhy den misdaadige met zyn fnuit, „ rukt de paal uit den grond , werpt d'een, „ en d'ander in de lucht, en wanneer ze „ nedervallen , ontfaugd hy den lyder op ,, zyne landen, fmyt hem bard tegen de „ aarde, en vertrapt en vermorzeld denzel,, ven met zyne pooten. De firaf die men ,, de Knevelaars, of die geenen doed ly„ den , welke 's Lands gel.d gebruiken en. „ Vorst en Volk te kort doen , is nog veel „ ftrenger. Men legt de Patiënt op den rug, „ fperd hem den mond open met twee teent„ jes, en doed hem gefmolten goud en fil„ ver inzwelgen, tot dat hy den geest geeft. „ Een 's Konings dienaar, di| zich van '« ,, Vorften bevelen kwalyk heeft gekweeten. „ y/erdt aan twee Beulen overgeleverd , dia Ma' 4 her»  x8o hern met verfcheide zabelflagen, zeer be„ hendig eenige lappen vel van de kruin ,, van 't hoofd afmaaijen. Een Siammer, wel*, ke iets uitgevoerd mogt hebben , 't geen „ fchadelyk aan iemand zyner medeburgeren ,, zoude kunnen zyn, of een hem toever„ trouwd geheim mogt hebben geopenbaard, werdt door de Beul den mond onbarm,, hartiglyk vast toe^enaaid, alles volgens „ de "aangelegenheid der zaaken die hy mogt „, hebben uitgeftrooid, of de min of meerder ernitige ornftandigheden die uit de ontdek- king van 't geheim mogten zyn voortge,, vloeid, voor 't overige, aan welk een' mis- daad men zich te Sïdm ook fchuldig maakt, „ men hoeft 'er nimmer voor de flraffe der onthoofding te fchroomen , dewyl dezelve ,, aldaar niet bekend is; maar die van den ,, misdadige het ligchaam midden door te ,, hakken, is 'er zeer in gebruik, en dunkt „ my nog veel wreeder te zyn. „ Behalven alle deze itraffen , zyn 'er nog ,, een menigte anderen, die, hoewel min- der fmertelyk , nochtans voor even fchan„ delyk werden gehouden; dan de onédel„ heid dlarvan, duurt maar zo lang als de „ ftraffe .zelfs: Zo dat hy, die gisteren „ door  .,, door beulshanden wierdt gegeesfeld, of aan de kaak te pronk heeft gedaan, wordt „ heden wederom alle eer bewezen, en ,, geniet, gelyk te vooren, de agting van „ 't Gemeen en de eer zyner waardigheden. „ Zodanig is althans het denkbeeld dat de ,, Siammers van de openbaare ftraffen hebben, ,, zich zelfs verhoogmoedigende en beroe,, mende op de kaftydingen, die zy op last des „ Konings ontfangen; ook verzuimen zy niet, ,, hem te gaan bedanken en gefchenken aan „ te bieden > in erkentenisfe van de gees* „ felflagen, die zy het geluk gehad hebben ,, op zyn bevel en in zynen tegenvvoordig„ heid te ondergaan. „ Hoe menigvuldig en uitgedrekt de hals» ,, wetten der Siammers ook zyn, en dever„ fcheidenheid der draden die daar uit vol„ gen, zou het nochtans doenlyk zyn voor „ eenen vreemdeling, om een aangenaam », leeven te Si Sm te kunnen flyten, door ,, middel van in alles omzigtig en ingetogen „ te werk te gaan, en daar door zich te on,, trekken aan de vervolging dier wetten ,, en ftraffen, zo niet een ergerlyk kwaad ,, zo zeer oorfprongkelyk uit het willekeuM 3 „ r\§  rig gezag als uit den aart der Inwöonde., ren, de verdraagzaamheid van dit Land „ niet bermette , en bet verblyf aldaar voor de Earopécrs affchuwelyk maakte. Dit „ kwaad beftaat eigentlyk in het gedurig L mistrouwen der Siammers, 't welk hen beurtclings boosaardig en ongelukkig maakt, „ zonder dat zy vermyden kunnen om s, tot een ' dezer uitterliens .te vervallen. „ Want het is by hen een bepaalde wet, tot „ 's Vorsten veiligheid ingefleld, dat de Hovelingen d'een den ander niet mogen b«„ s, zoeken, zonder eene uitdrukkelyke en „ byzondere vergunning van den Vorst. „ Ontmoeten zy elkander , zyn zy ver„ plicht om overluid en in de tegenwoor„ digheid van getuigen te fpreken; en zyn ' zy maar alléén, moeten zy malkander ftil/.wygende voorby aan, de oogen ne" derflaan , zonder zich eens te durven aan„ fchouwen. Althans de Wetten zyn in dit opzicht zo geflreng, dat het minfte gebaar, het gerinL-fte teken, ja zelfs een „ éénige oogwenk, genoeg is, om hen te doen verlooren gaan. Met één woord , „ te Siam is elk befchuldiger, een ieder 9 aauklager* met last, om, op verbeurte t, van  „ van 'tleeven, alles te moeten aanbren„ gen, wat hy hoord of ziet, of't geen den „ Koning middelyk of onmiddelyk mogt be„ treffen. „ Gy zyt daarom zeer gelukkig, vervolg„ de den Hollandfchen Kapitein teren my, „ dat gy hier maar een kort verblyf .hebt te „ houden ; want jong en zonder ondervin„ ding, zoudt gy , Zonder" het zelf te bc„ merken, zomtyds eenige onbefcheldenheid „ begaan , die u bet leeven zoude kunnen kosten. De SiHmmiri zelfs , hebben de „ grootfte moeite des Werelds om de bedek„ te verfpieders te vermyden ,zo dat het niet „ zeer waarfchynlyk is, dat gy u zo omzig„ tig zoudt gedragen, om geen vat op u te „ geven. Ik heb veele Landen doorreist, „ daar de willekeurige magt plaats hadde , „ maar 'er geen ontmoet, alwaar het welbe„ haagen van-den Vorst volftrekter is, dan „ hier te Siam. Hier kan den Monarch, „ naar zyn goeddunken en welgevallen , over „ de eer, het leeven en 't geluk zyns Volks „ befchikken en gebieden. Hoord daarom„ trent het geene my onlangs een Silimnur, „ nopens de uitgeftrekte magt zyns Meesters m 4 „ kwam  „ kwam te verhaalen, en tot hoe verre hy zyn ttrariniefeh mistrouwen kan uitbreiden, M zonder in eenigerhande maniere voor de w veiligheid zyner throon te duchten , of dat „ hy op dezelve behoeft te beeven. n Cbaou-pa/a-tong, voor heen dit Ryk bep heer.fchende.fchiep een gruwzaam behaaj, gen , om zich te baden in 't bloed zyns „ Volks , terwyl alle de afgryflykheden, die „ zyne wreede bloeddorst konde uitdenken , „ naar den letter wierdt volvoerdt. Dien ontmenfehten Koning, verloor op een tyd „ zyne Dochter, welke hy zo zeer bemin■i de, als hyalle het overige menfehdom haat* „ te en verfoeide. Het was hem bekend, „ dat 'er in zyn Ryk veele misnoegden watt ren , en zyn argdenkend hart liet niet na,. „ om de dood dezer jonge Princesfe aan de„ zen aanhang te wyten. Dit denkbeeld „ hem van toorn en gramfehap doende blaa„ ken, beitelde hy voor zyne Dochter de „ allerpragtigfte Uitvaart, en alles wierdt naar „ zynen wenfeh ter uitvoer gebragt Na de „ wa Tgenomene plegtigheden , by dierge„ lyke o tandigheden gebruikelyk, ontfing * den Koning volgens ouder gewoonte, uit i> katiS  „ handen des Opperpriefters, een branden„ dö fakkel, waar mede by zelfs de brand in w de Houtmyt kwam te fleeken, dewelke „ welhaast het lyk zyner Dochter tot asfche „ verteerde. Dan toen men die asfche zou,, de verzamelen om ze in-een goude Uma „ of kruik te bewaaren, vond men nog een rauwe brok vleefch , welke het vuur ge,, fpaard hadde. De Vorst by deze droevige „ vertooning tegenwoordig, nam dit (tuk „ vleefch in zyne handen, en de Hovelin,, gen, die by hem (tonden, vergramd aan» ziende : Zou.it gy gelaoven kunnen, zeide „ hy, dat het om de grootheid vtynes per zoons of „ de voortreffelykbeid myner Vorlielyke Majef.eit „ is, dat de vlammen deze rampzalige overblyf„ zelen myner D oebter gtfpaard hebben gebadt D e „ Edellieden gantfeh verfchrikt en verdomd, „ zwegen bot (lil; doch één onder den hoop „ wat vrymoediger dan de anderen , vatte „ het woord op , zeggende: JVy geheven „ lenpaerig , dat uwe Majefieit at te hoog verhe„ ven en te onfeilbaar verlicht is , om de oorzaak ,, van dit wonier'.eeken niet te bevroeden. . ,, ója, antwoordde de Koning, zonder twyf„ fel zie en bezefik duidelyk deze belfcht oorzaak; „ zelfs b% ik thans maar al te teel reden , om M S » ver-  i8ö t€3**Sg> „ verzekert te zyn van 't geene ik za dikwyls ge~ „ vreest beiben gebad. Myn Dochter is door. vergif omgebragt, en myn al té lang gerekt geduli, „ heeft tot beden toe baare lafhartige moordenaars „ laaten lieven, doch het is tyd dat myne wraak ?, kome uitteberften , de Snooien zullen allemaal „ den tal daarvan bctaekn en den dood onder» gaan „ Op dit zelfde oogenblik, liet Cbaou-pa„ fa-tong alle de Vrouwen, die aan den dienst „ der Jonge Princesfe waren vérbonden gé„ weest, in hegtenis nemen , zonder dat een „ éénige van hen van dit ftreng bevel wierdt ,-, uitgezonden. Men bragt ze allen ter verhoor, „ om hen de bekentenis aftepersfen eener „ misdaad, aan welke men bun onderftelde ,, deelagtig te zyn, en men dect ze zelfde „ fmertelykile pynigingen lyden. Echter ble„ ven zy ftandvastig op hünne ónfchüld ftaan, ' doch dit baatte niet, om hun het leeven „ te fpaareh, en moesten allen eene aller,, langwyügite llraffe verduuren. De woede ,, des Konings ondertusfehen meer en meêr ontglimmende, uit hoofde dat de vervolgingen geene ophelderingen gaven, deed „ zyne onverzadelyke wraaklust #lzo van " dag  „ dag tot dag nangroeijen ; en tiet zelfde '„ voorwendfe!, van de dood zyner Doch„ ter te willen wreeken , hem onophoudelyk „ nieuwe vermoedens inboezemde, deed '„ hy door het (taal der Beulen, een me" nigte Burgeren van allerlei rang, ftaat, ,', ouderdom en geflagten, omkomen. „ Welhaast was het Hof van dit Monfter„ dier, geheel woest en ledig: en wanneer hy omtrent zich niemand meer zag, op i, welken hy zyne wreedheid konde oeffe„nen, ontbood hy, onder verfchillende „ voorwendfelen . de aanz enelyktten en ver„ mogendfien des Ryks ten Hove; dewelken „ hy naar de gevangenis liet lleepen en vast„ zetten, naar mate zy aankwamen. Wan„ neer hy zich nu in 't hez.it zag, van alle '„ de Grooten en Edelen des Lands . liet hy om de muuren van Si -yo-tbe-yn, groeven van twintig voeten in 't vierkant graven en 'er groote vuuren ontfleken , werwaarts l hy vervolgens alle de gevangene Edelen, „ aan ketenen geboeid, liet geleiden. Men # „ ving aan met dezelve naakt te ontkleden, waarna men ze in de kuipen met heet water • dom-  „ dompelde, ten einde htin het vel murw t<$ >, maaken; en na dat men hun de ballen van „ de voet met fcherpe yzers had afgefchrabr, ,, leidde men ze in dé tegenwoordigheid der ,, Rechters, die met de zorg belast waren, ,, om hen te ondervragen wegens het ver„ geven van 's Konings Dochter. Die gee„ nen, welke loogchende eenig deel aan deze ,, misdaad te hebben, wierden.veroordeelt, ,, om met de bloote voeten langzaam over ,, de'hcete kooien te Ioopen , en na mate dat „ men ze door het vuur gefchroeid of ver„ brand bevond te zyn, gelyk zeer waar„ fchynlyk was, in aanmerking van de foltering die ze reeds hadden ondergaan , wier„ den zy fchuldig verklaard. De moesten de,, zer noodlotügen, verwonnen door de pyn, ,, vielen in onmagt en kwamen elendiglyk om 't leeven , zonder dat iemand hen eenige de ,, minde hulp dorst bewyzen, ten minden, „ men zou zich zeiven hier door fchuldig ,, hebben gemaakt aan eene misdaad, waarvan ,, men zo onmedogende de daaders en deel• „ genooten was zoekende. t, Zy die kloekmoedig genoeg waren om * „ de-  deze pynen te wederftaan, waren daarom „ niet te gelukkiger; te vergeefs door vuur en zwaard getergd, en by hunne onfchuid „ blyvende volberden, moesten nochtans de ,, bitterfle dood fmaaken : Zommigen aan ,, paaien gebonden, wierden omgebragt, ver„ pletterd en vermaalen onder de voeten der „ Olifanten ; anderen wederom , wierden „ langs de gemeenen weg, tot aan den hals ,, levendig in de aarde gedolven, met last „ aan alle de voorbygangers, om hen te be„ fpuwen ; en aan wien het ook was; op ,, lyfflraffe verboden , hen eenige de ge» „ ringde laaffenis toe te brengen noch hun,, nen dood te verhaasten, om dewelke zy ,, zo vuuriglyk fmeekten. Chaou-pa/a- t»ngt ontwierp tegen eenige zyner Hovelingen, ,, een afrrysfelyke foort van flraffe, over„ eenkomflig met de woesten aart van dien ,, Vorst. Hy liet den Iyder zo fterk met ,, een linnen lap bewoelen en bewinden ,, dat men hem gemakkclyk met ééne hand „ konde omvademen ; vervolgens deed hy , , hen met lange fcherpe naaldens in de huid „ prikken, het welk die ongelukkigen ver„ plichtte, om hunnen adem in te houden. Hierop een-allergunftigst oogenblik latende „waap»  „ waarnemen, hakte den Beul hen met een„ enkele houwerllag, in twee hukken e» zette oogenblikkelyk het bovendeel van „ 't lic'-aam op een gloeijende yzere plaat, „het welk terftond het bloed Helpende, „ den patiënt nog verfcheide uuren, ja „ zomtyds een geheelen dag, in de onuit„ fprekelykfte pyn en- fmerte deed leeven. „ Deze affehuwelyke ftraföeffeningen duur" den vier volle maanden; gedurende wel,, ke tyd van vervolging, 'er geen dag voor „ by ging, die niet getuigen droeg van het ;, moorden eener ongelooflyk getal Offers, „ welke dien helfchen dwingeland voer zy„ ne woede kwam te Aagten. iDe dood der „ jonge Princesfe, was flegts het voorwend. „ fel dezer verfchrikkelyke vleeschhal; want „ men kwam naderhand te hooren , dat de „ Koning reeds van overlang, het ontmenscht „ ontwerp • gefmeed had , om zich van de „ aanzienelyklte Edelen van zyn Hof en de „ voornaamfie Ingezetenen des Lands te f, ontdoen ; en deze moordkreeten waren „ noch maar een voorbereidfel van veel „ wreeder tormenten, welke Cbaou - p«/a* „ tong by zich zeiven beraamd hadde. Zyn „ oog-  '„ oogmerk was, van zich te ontflaan vati „ twee reeds bejaarde Kinderen zynes Voof„ zaats, denwelken'er drie had nagelaaten ; ,, te weeten twee Dochters en céne Zoon: „ Het was met de oudfte dezer twee Prin« „ cesfen , dat dit bloedig treurfpel een be,, gin nam. De Koning liet haar te last leg,, gen , dat zy vergif aan zyne Dochter had ,, ingegeven , en deze befchuldiging wierd „ gegrond, op het voorwendfel, dat men „ haar had zién gUmlagchen by de Uitvaard, „ terwyl elk fchreidde, en men haar had „ hooren klagen over de weinige agting die „ zy wierd toegedragen, daarzy, uit Koning„ lyke bloede gefprooten zynde, met meerder „ eerbied -verdiende behandeld te Worden: „ Zy wierd benevens een groot aantal Vrou,, wen van haar gevolg, gevat, en nog dien ,, zelfden dag deed men'ze de proef der heete ,, kooien ondergaan, als wanneer men voor,, gaf, dat van. allen dezelven, maar alléén de voeten der Princesfe door het vuur ,, waren befchadigt bevonden. Terftondhier „ op wierd zy in- een donker hok opgeilo;, ten en met filvere ketenen geboeid , "zon„ der dat het haar vergund was , met iemand „ te mogen fprek^en. • 's Anderendaags hragt men  i?4 <|8**Êü» ,-, men ze voor de Rechters in 'tverhoor; „ die haardeeden mishandden door dé Sot„ daaten die haar bewaakten. 7.y wierd „ heel fcherp ondervraagd, en men bedreig„ den ze met de alle zwaarde pyniging, „ ingeval zy weigeragtig bieev, van zich ,, fchuldig te verklaaren. „ Of het uit vresze, dan wel uit een gc- volg van haare aangeboore fierheid was , „ de Princesfe gaf opei.lyk te kennen: Dat „ byaldien de Koning belooven wilde, van „ haar geen fchandelyke dood te zullen laa„ ten dellen, zy aHe de oiriftandigheden der ,, misdaad , waar mede zy betigt wierdt, „ zoude ontdekken. Dan, hoezeer men van ,, haare onfchuld verzekert, en met mede„ lyden voor haare perzoon doorgriefd was, „ de Rechters dorften nochtans voor haar de goedheid van den Tiran niet affmeeken, , en vergenoegden zich, hem enkel kond„ fchap van deze voordaken te gaan doen. „ De Koning bewilligde 'er in, en de ge., vangenePrincesfe wederom voor de Rech- ters gebragt zynde, verklaarde zonderde ,, minfte blyk of fchyn van wroeging; dat ,, zy de geene was » die met behulp van haa* re  re VoHfter, de Dochter van Cbaou pa,, fa-tong had om 't leeven gebragt, dat do „ onverbiddelyke baat, die zy den Vorst ,, toedroeg, haar de Zwarte komt en a'Ier„ hande toveidlreekên t~ad doén in 't werk „ (lellen, om te beletten , dat de brok ,,'vleesch , die men onder de asfche gevon„ den had-t en tot een veel ftoutmoediger „ onderneming nnest dienen , door de vlatn,, men niet Zoude verteerd worden. ik ,, heb het ysfelyk lot voorzien gehad , dat , my is toegefchilct, vervolgde zy, en daar , ik thans de laatflc oogenblikken myne» ,, leevens nadere, en eene fchandelykedood t, zal ondergaan , want ik maak weinig (laat ,, op de belofte van een lafhartige; dit ver- lies mynes leevens; Zegge ik, verwekt „ my minder hartzeer, dan den mislukten ,, uitllag van het grootmoedig ontwerp, „ 'twelk ik mv beroemen durf, te hebben. ,, gefmeed: Gelu'-k'g ontwerp! het « elk, zo het lot myn oogmerk begunstigd had,, de, terzelvertyd het rampzalig over'chot M mynes Gellajts herfteli, en de Siatn/t Natie verlosr zoude hebben, van het ik gemeend , hen niet beter te kunnen vel*„ plichten, dan ze alvorens hun vertrek, „ het dierbaarfle dat ifc ter Wereld hebbe, «, namelyk, den kring myner allerbeste vrien„ den, te doe;> befchouwen. " Ik was zeer verwondert te zien, dat aüe de genooden van Fo ch- ou, op het woord van Europees, een gelaat van medèlyden op ons floegen ook eenigen van hen , het hoofd eenigfints misnoegd kwamen te fc'-udden, e" anderen fp tiglyk de neus oprAokken. ,, Myn allerwaardlte vriend , zeide een van „ hen tetten den a/tbaare Fo - cbc ou , ik ken w uwe fchrandere voorzigrigheid , en ver„ trouw, dat op uwe*getuigenis; niemand „ der onzen , aan de eerlykheid en opregtit fteid dezer Europêsrs twyff.Id, Dan, ééne „ zaak die my verbaasd, en de geenen ver„ dagt maakt, die van zo verre herwaarts a komen, is, dat daar zy met zo veele talen-  „ lenten en zo veele zeldzame hoedanighe„ den en vermogens begaaft zyn, zy heb„ ben kunnen belluiten , pra hunne Vrou„ wen, Kinderen, Ouders en Vrienden, ja „ zelf boven al , hun Vaderland te begeven, „ van 't welke zy ons zulke fraa je befc ïry„ vingen weeten te doen: Dar zy in 't ge„ vaa^ van düizendmaalen te zullen veron„ gelukken, zich van het een' naar het an„ dere Aspunt begeven; zomnigen, om 'er • j, hun verblyf te hou ien , dcch de meesten „ om 'erfc-atte i te beja.en en hunne onver„ zadely ;e gouddorst te voeden. Doch het „ geene my wel het mi.ifte vertrouwen doed „ (tellen n den lof die zy aan de Europifche „ Landen toefchryven, is 'de menigte menM fchén die 'er zich dagelykfch van verwy„ deren. Een Siamec, die ondankbaar ge„ noei zou ^e zyn, om zyn Vaderland te w ve-laaten, of wiens ongelukkig lot hem in„ 't een of ander gedeelte van Europa mogt „ hebben gevoerd, zou echter daarom ftaan„ de houden, dat van alle Landen, 'er geen „ wyzer, zagtmoediger, noch beter Staats„ beflierng was, dan dat vaii Si'dm; en hy „ zoude de waarheid fpreeken. Het ware „ zelfs mogelyk, dat deze (tellingen en geN s »> ze2*  202 „ zegdens, klaarhlykelyk overtuigende wa„ ren; want heeft men ooit we! zulke groote „ zwermen- van Siammers, dei' fchoot Inin■ ncr maagfehap zien ontvluchten en naar „ Europa zien gaan, om perzoonljk in oogen„ fchyn te nemen, of die Vryheden , waar „ van dc Uitlandigen door het | antfche Heel,, al zo veel ophef maaken en de hersfenfehim,, mende voordeden zo bre~d van uitmee»„ ten , waar of valfch zyn ? Dat deze twee „ Vreemdelingen my dan vergunnen , te „ mogen opmerken, dat ik niet verwondert ,, ben , dat zy by ons zyn gekomen , wyl „ het de Menfch is aangeboren , om zyne „ Maat, zo veel in zyn vermogen is, te wil,, len verbeteren; maar, wyze Fo-cbe-ou, ,, het geen my buitengemeen verbaast, en „ dat ik niet kan zamenpaaren met de lof, „ welke gy deez' Europciianen komt toe tc „ fchryven, is, dat zy ernflig bedagt zyn , ,, om onze gelukkige Gewesten weder te „ verlaaten en naar dat Europa te rug te keem ren; alwaar zy immers zo haast niet zul,, len zyn , of zy zullen een' nieuwe be,, geerte tooneii, om andermaal de zoetig. „ heden van een gelukkig leeven by ons te „ komen fmaaken! '» Het  Het hoofd rto'; vol hebbende van de oplosfin'J-en die my pan Haen gedaan balde, wer gens den aangeboren aart der Siümncrs, hunne wetten, gewopntens, zeden, de wreede dwinglandy hunner Koningen', en de v'eragtelyke fïaafshetd des Volks, kwam ik my zeer onvoorzigtiglyk ovenegeven, aan het grootmoedig verlangen, dat my bezeilde, om de gezegdens van den vriend van Fo-ebe-ou te wederleggen. En op dit oogenblik vergetende, dat ik veel minder reden had als iemand anders, om bet beledigt Europa te wreeken, inzo iderheid de vryheid mynes Vaderlands , en de R-'geering var. Dë'dl, ondernam ik met een kwalyk geplaatften iever, de vergelyking der Europééfche ieugden, met de flcgte hoedanigheden der Afiatifche Volken ; de zoetigheden der vryheid'die men in onze Gewesten genoot, tegen de laaghartige en 'flaaffche Volkftaat der Siammers onder het juk der dwinglandy. Vervoerd door de overtuigende kragt der bewyzen, die ik konde bybrengcn, en het vuur der Welfprekcnthcid, dat my deed blaken , tekende ik met de al- • lerleelyklte verwen, de karakters af, welke Van Haen my van de Tnwoonders dezes Ryks 511 de willekeurige magt van den heerstenende  20 J. de Vorst had ontworpen. Wel verre van t». letten op de blyken van misnoegen, die my Pan Haen kwam te geven, en daarenboven voor.een bewys van goedkeuring en overtuiging houdende, het verdomd gelaat van Fo-cbe-ou, verhaalde ik in koelen bloede, alle de gunden die Cbaou - pafa ■ tong, gedurende zyne Regeering, aan volk en onderdaanen had bewezen , en niets anders dan eenen fchakel van woede én moord hadden opgeleverd. Ja, wel verre van de minde aandagt te geven op de vertoorende gelatingen, myner toehoorderen, noch op de heftige en gantfch t'onvredene houding van Focbe-ou, die met een groote drift het vertrek uitliep , alwaar ik met zo veel nadruk bezig was, de belangen mynes Vaderlands te handhaven, zeide ik, uit de gedeldheid zelfs der Sidmfebe Regeeringsform te befluiten; dat de ongelukkige bewoonderen van dit Land, dagelykfch, of zo dikwyls als het hunnen Dwingeland zoude goeddunken, voor de vervolgingen en gruweldaaden van hunnen Vorst bloot ttonden. Op dusdanige wyze vervolgde ik myne. Vaderlandfche Redenvoering; want ik moet be-  bekenne , dat door de overvloeijing myner Patrïóttifcae gedagten , en de fterke verrukking van welke ik my bedreden voelde, ik meende 'te moeten gehoorzaamen aan een bovennatuurlyke ingeving , die my oneindigiykverhief boven de allergeestrykde en vermaardde Reedenaar der aloudheid. Dan het geen myne voortvarende tongflagen bedwelmde, en my'eensklaps als fpraakloos maakte, was de wederkomst van Fo-che-ou, die-voor myne oogen dondeerik het wist, gevolgt van een Officier en vier Soldaaten, allen gewapend. ,, Zie daar, zei hy tegen ,, dezelve, op my wyzende, zie daar dien onbefchaamde en doutmoedige lasteraar onzer medeburgeren en de geheiligde ,, perzoon onzcs Meesters , ik geev hem „ aan uwen Rechtbank over, draf hem naar ,, verdienden en volgons de' billyfce ftreng„ heid der wetten. Wat u betreft, verme* „ tel Vreemdeling, vervolgde hy, het woord ,, tegen my richtende , hetfpytmy, dat gymy verplicht hebt, om den aanklager te zyn, ,, uwer godlooze en eervergetene gezeg„ dens , en de drafwaardige beledigingen „ myner Vorst aangedaan. Want al was ifc trouwloos genoeg geweest, aan mynen  20ê lt K">n'ng en Vaderland , 0m u hedanrtglvfc „ aan te hooren, en' alles zoude hebben „ willen' verzv. y»en, deze eerlykc en brave ,, Siammers, welke ruim zo zeer, als ik, „ gebelgd zyn over mv opTpteriS gefprek , ,, zouden niet nagelaafen hebben , om uwe ,, befchuldigers te zyn , en ik zou ie met ,, myn hoofd, en 't verderf nytier gamfche' „ Maagfch'ap, mynéfchuldigé toe-evendneid , hebben moeten bbetéh. Doch thans, ,, zeide hy, zich kéerendé tot Kapitein Van „ Haen, thans, dar ik cc lichten van Bur„ ger en onderdaan vervult hebbe , gae ik „ my kwyten , hoewel zonder hoop van „ goed gevolg, van die welke de men- , fchelykheid my afvorderen en tragtén M het medelyden van den Rechter gaande ,, te maaken ; gelukkig, zo ik door myne ,, fmeekingen, traancn en gebeden, hen kan bewecgen, om de ilrengheid te verzagten van het Vonnis, dat zy verplicht „ zullen zyn om uit te fpreken." Myne al te groote ontfteltenis , belette my den draad myner weifprekende gedagten , weder te vinden, en ik was onbekwaam cm my te regtvaardigen pf te zuiveren van de  '207 «Ie misdaad , met welke men my feetigtte. Én al was ik fcherpzirtnig en onvcrlegen genoeg geweest, om mynen aanklager te antwoorden, den Siümfchert Officier, iii wiens geweld ik onmiddelyk wierd overgegeven, zou my zulks wel hebben belet gehad ■ Hy liet my door zyne vier fpitsbroeders, heel onbefchoftelyk aantasten, in ketenen liaan . van ftraat tot (Vraat voortflcepen , en verre" van Fo-cbe-ou, in een donker gat OpUuiten , alwaar men my eenige uuren lang in myne éénzaamheid lietbly.ven, zeer ongerust wegens de gevolgen welke deze gebeurtenis' Hond te hebben, van dewelke ik my in myne verbeelding, niets anders als fchrik en vreeze voor my zeiven ko^t opfpeuren. Gedurende den tyd dat ik van deze mis-, moedige denkbeelden wieri bedreden .hoorden myne Rechters den verkkringe der getuigen ; en de misdaad zich maar al teklaarblykelyk bekragtigd vin lende , wierd het Pleitgeding byna zo fchiehk hefit.st als be* gonnen. Een Wagiftraatsp'eïzrbonf, verzeld door de zelfde luiden, in wier tegenwoordigheid ik met zo weinig ontzag ten htize van F*-iit-$u gefprooken hadt, trai ia  208 €3**!g> in myn gevangen bok, en my flegts pró farms. terhoorende, vroeg hy my met een donderende Mem,.die my deed trillen.; wie mynemedcpligtigen waren, en uit welken beweegoorzaak , ik de uruwelyke zamenzwe- rmg had gefmeed ,. van dewe;',, ebe-ou, noch by iemand zyner Landgei, nooten, noch waar het ook wezen mag, „ gaan in dit vcrwenscht Koningryk; waarvan „ ik met hart en ziel wenfchte,zeer verre ver„ wydert te zyn. Ik bidde u daarom, myu „ lieve van Haen, verhaast toch het oogen„ blik van ons vertrek; my dunkt, dat ik „ my'geftadigop de hk-len zie nagevolgt, door h die onmedogende Rechters , die eerlyke ,, aanklagers, die bloedgierige Gerechtsdie„ naars, doch vooral die afgrysielyke Oli„ fanten, die my zulke pynlyke wonden „hebben tocgebragt, dat ik my yerbeel, °3 ' „in  2i+ €3**^» „in ile éérlte veertien dagen noch niet in ,, Haat te zullen zyn , van op myn boenen ,, te kunnen ftaan Dewyl dit vollt^kt uw befluit is, antwoordde my den Hol* ,, landfchen Kapitein , /al ik zelfu by den ,, agtbaaren Fj - e\e ou 'aan «antfchuldigen ,, en hem uwe dankbetuigingen gaan doen„ Voor 't overige, ftcl u gerust, wy zallen „ onmiddelyk vertrekken, dewyl geenerlei ,, zaaken, hoe genaamd, my in dit Land ,, meêr ophouden." Van Haen hielde my zyn woord, 's Anderendaags met het aanoreken van den dag, gingen wy onder zeli, en ik gevoelde my verligt, naar mate wy ons van de Kusten van Sicim verwyderden. Ondertusfchen ging myne herllelling veel traager toe dan ik het my verbeeld hadde. Ik was zo aèerlyk gekneusd, gepletterd en gekraakt , dat ik gegedurende drie weeken lang, verplicht was liet bed te moeten houden. Dan het geene myn leed veel hielp verzagten, en myne onaangehaame omftanditheid draaggelyk te maa« ken, waren de oplettendheden, de gedienft' ehulpen verpachtende handelwyzen van Kapitein va» Haen\ hy begaf my byna geen oogen-  oogenblik, hy voorkwam alle myne verlangens , fchikte zich naar myne zinnelykheden, bewees my de allertederfte vrienüfchap en een aankleeven tot myne perzoou, dat my te fterkcr voor hem innam, dewyl va* Haen niets minder als verplichtende van aart was ; in tegendeel, hy was zeer ongevoelig van harten , gantfeh niet grootmoedig of édclaartig van ziel, en bezat een onverzadely. ke begeerlykheid. My was onbewust, den prys welke hy op zyne dienften ftelde; en wel verre van te kunnen voorzien de ontknooping, die een einde aan zyne minzaame goedaardigheden en myn dwaas vertrouwen ftond te maaken, liet ik my blindehng door hem in de luëren winden. Onzen togt was zeer langwylig, onvoordeclig en onaangenaam, cn 'twas eerst na verloop van zes maanden , na ons vertrek van Si - yt'-tbe -yn , dat wy de Rivier de *Zdirt opzeilden, zynde een' zeer onftuimigen vloed, dewelke wy met zo veel moeite en bezwaarlykheid doorkliefden, dat wy, eerst op den zeventienden dag voor demuu. ren van Barna-Sa» - Salvador, de Hoofdftad van Congo, kwamen. Wy waren vol0 4 gens  2i6 . #3**311» gens de ingeflelde weiten van dit Koningryk verp!icht, ons Schip aan de zorg der Staatsoffieieren over te geven en in de Stad te gaan huisvesten ; alwaar ik van den éérfien da /; af, al befloot, om geen tabernakelen in dit Land te bouwen , maar 'er zo kort te vertoeven als my mogelyk zoude zyn, en vooral aan niemand te openbaaren ,-de befpiegelingen die ifc gelegenheid mogt hebben te maaken, omtrent de zeden en gebruiken der Inwoonderen. Dit Land verfchaft de Vreemdelingen, inderdaat niet dan zeer ongunftige bevindingen . aangaande den aart der Inboorlingen. Mannen, Vrouwen, Kinderen en Slaaven, zyn akemaal zwart, doch de éene meêr en de andere minder, gelyk de meeste bewoonders van de zengende Luchtilreek. Zy zyn zelfs niet volftrekt zwart; men vind 'er van een donker bruine, andere van een Olyf, en veelen van een hoog roode koleur; doch allen hebben zy zwart gekrult haïr, uitgeno* men eenigen , die wat aan de rosfe kant zyn. Dan echter, zo hun vel al niet volkomen zwart is, hunne ziel is het daartegen, zo veels te meerder; want men moet weeten, dat zy  zy in gruwelheid de meest bekendfle, ja zelf de allerbarbaarrlc Volken , overtreffen. Argwaanig, jaloersch en trouwloos, offeren zy alles aan hunne dierl>ke driften op, die hen gewei idadig kwellen en verbitteren. Zy zyn ligt opvliegende, en niets bekwaam hunne gramfchap te matigen. Op de minste on. vredenheid of belediging, die zy zich verbeelden te hebben ontfangen , ontzien zy geenfints dc wreedfle middelen te werk. flx-lligen om zich te wreeken, en hunne vyiinden in de voor hen gefpreide (frikken te doen vallen , en ze aldus te vernielen. On Ier deze woeste menfchen , zyn de gewoone oorzaakcn tot oneenigheid, en de onverzoenelykfte haat en vyandfchap, niets anders, dan de grootfte voorfpoed en geluk van den eenen, en 'tmisnoegen, nyd en wangunst van den anderen. Ook ontmoet men onder hen die hartelyke aankleeving nfet» die by befchaafde Volken plaats heeft, en weeten van geen liefde noch tederheid. De Ouderen zyn ongevoelig voor hunne kinderen, en deze wederom voor hunne Ouderen : De lief'ens vermaaken en de driften van 't mlnnefpel zyn zo haast niet geboet, O 5 of  of Man en Vrouw, gevoelen voor elkander niets dan koelheid en bejegenen d'ecn den ander met de blykbaarfte onveifehilligheid. Kortom, het is te Conga een* zeer gemeene zaak-, van een Vader zyn Zoon of Dochter goedsmoeds te zien verkoopen ■ voor een ftuk ftof, zomtyds wel voor veel'minder noch, gelyk voor een fnoer koraalen, een •fles brandewyn, of iets van dergelyke geringe waarde. Nochtans , onaangezien hunne wreedheid en ongevoeligheid , hebben de domme en onverftandige bewoonders van Conga, zeer ftrenge wetten tegen 't overfpel, dat zy als een hoofdmisdaad aanmerken en. ftraffen; doch de uitvoeringen 'er van zyn zonderling in hun foort , en ook vry zeldzaam. Niet dat de Vrouwen 'er eerbaarer zyn dan elders , in' tegendeel , hunne ongebondenheid is buitengemeen groot, en hunne neigingen voor de vuUftc ontugt, veel moedwilliger en willekeuriger als ergens in eenige landflreek; dewyl zy een onfeilbaarmiddel bezitten, om zich te beveiligen voor de gevoeligheden hunner Egtgenootcn , en zelfs, het geen zeer gemeen is, om zich ftraf-  ftrafFeloos van hen te kunnen ontdaan. Zö dra een Vrouw , die voor een ander alha.r gemaal is ingenomen, op hem misnoegd is, of zyne Jalouzy haar verveeld, heeft zy hem maar fchul lig te gaan verklaareu van eenige gruweldaad of wanbedryf; op zulk eene enkele verklaarin.r, werdt de Man aanftonds gevat en ter dooi veroordeelt, midlerwyl de Wet aan de Vrouw de vryheid laat, om te moven hertrouwen met den geenen die zy goedvind. 1 Is waarfchynlyk aan het gezag, 't geen hier de Wetten de Vrouwen op hunne Mannen geeft, dat men moet toefchryvep, zo wel het groot getal der ongehuwden die men in dit Koningryk ontmoet, als de menigvuldigheid der By wyven die ten diende van een en de zelfde Man verdrekken. en onder het bedwang zyner wettige huisvrouw (laan , die dezelve en hunne kinderen als flaaven behandelt. Ik heb onder deze Natie eene zinnelykheid opgemerkt, die by hen de ontembaare neiging tot de ergerlykde ontugt eenigermaten betwist, beibande in een buitenfporige drift voor de onkuistche liedjes en den dans; het geen voor hen eerder tot een vcrmoet- jend  4S0 jend tydverdryf, dan tot een édele Kunst verftrekt. Ik heb ze meer dan ééns. door die tezangen en die dans/en, zo geweldig zien verhitten, vooral wanneer ze vervult waren met geile en dartele uitdrukkingen en gebaarden, datzyirt een foort van krankzinnigheid en razende ylhoofdigheid vervielen, die alle geregelde order van den dans en alle denkbeeldige fchaamte uit hunne zinnen verdryvende, hen bewoog , om gedurig iets nieuws te bedenken in de uitvoering van deze met recht zo onbetamelyke bezigheid; invoegen, de verwarring zo algemeen, het gezang, gejuil en gegil, en de gebaarden en po.:uuren zo vreesfelyk buitenfporig en onbefchaamd wierden, dat ik my verbeelde midden onder de Bacchanten, of, om beter te zeggen, in een opbaar B-rdeel te zyn. Nochtans heb ik die zogenaamde vermaaken van eenige gemeene Burgers maar bygewoond , en men heeft my verzekert, dat de ailerftrikfle betamelykbeid in de Feesten der deftige Burgeren heerschte, in tegenltelling van de verfchrikkelyke ongeregeltheden die in de dansfen van het Hof plaats hadden, inzonderheid in het Paleis van den Vorst, en de vertrekken van de Mant - man. Eanda,, pf Koninginne van Congé, , De  421 De tegenzin , welke my deze vreugdefeesten in boezemden, gevoegd by de plompheid des Volks, de onnatuurlykbeid hunner wetten, en de belgenie ondeugden hunner Inborst gaven my geen de minde trek, om aan het Hof de uitwerkzelen dier fchandelyke bedryven te gaan betragten; dewelke, zo als my Kan Haen zeide, in den hoogden graad van fchaamteloosheid wierden gewerkftelljgd. Bovendien zoude ik ook wel zorg gedragen hebben , my daarvan afgezondert te houden, al was het niet geweest, dat de ongezonde lucht, die men te Banza- San Salvador inademt, minder Merk op my had gewerkt, en my geoorloofd had, van my buitens huis te kunnen begeven. Dan myne gefontheid was zodanig gekrenkt en verzwakt, van het oogenblik af dat ik in deze Hoofdflad was gekomen , dat ik nauwelyks de magt had, my uit myn bed te begeven. Alle de ziektens, die elders het Menfchdom verfcheidentlyk aantasten , heersfehen te Cor.go allen te zamen in een' geweldigen graad : De Venuskwaalen zyn 'er verfchrikkplyk in alle haare betrekkingen, en tot de minde aandoenin-en van koorts zyn 'er gevaarlyk , ja zelf de meede ziektens doodlyk. By on-  ia* geluk is 'er in dit verdrietig; Land 2een andere uitkomst te wagt n , dan die , welke de Natuur, aan zich zeiven overgelaaten, in ftaat is »ns te verfchaftvn , en 't vee de onme logenheid der luchtlYreek, mógt goedvinden tot onze vertroosting mede te werken. Zekeren dag wat minder als '-aar gewoonte af-etobt door de koorts , die my byna.gehbel bad uitgemergeld , kreeg ik trek om eens buiten de k'tncr te gaan , en myne krachten te beproeven , met wat door het huis te wandelen. Ik begaf my om laag by den buisbaas, doch terwyl ik met hem iu gefprek was, gevoelde ik my beftreeden van een hevige buikpyn. Deze ziekte, welke aldaar Piccbi wordt genoemd, is ailerafgrysfelykst, en verwoest byna gedurig, Banza - San - Salvador en de omliggende ftreeken. De fhydïngéri dien ik gevoelde, warei zo fcherp en zo pynlyk, dat, onaangemerkt myne overgroote zwakheid , ik my als een fïang langs de grond kronkelde, fchreeuwende en gillende met een ysfelyk msbaar. Myn huisbaas, die niet zeer medelydent van aart en zich gevolg-  O*'*"© lij rolglyk daarover heel weinig bekreunde , zeide my,-dat ik gedult moest nemen, en dat voor zo verre ik de pyn voelde aanwakkeren, ik niet lang meer zoude behoeven te lyden ende dood my welhaast van alle kwellingen zoude ontheffen. „ Voor 'tovert rige, vervolgde hy, zal ik, zo het met uw „ goedvinden is, u een zeer ervaaren Doc„ tor gaan haaien , die u beter dan ik , zal „ kunnen onderrichten wegens de gevolgen „ uwer kwaal, terwyl gy kunt verzekert „ zyn, dat, welke toevallen 'erookmogten „ bykomen, gy onder zyne handen niet „ lang zult behoeven te zuchten. " Ik verzogt hem, dat hy- zich 'wat wilde reppenj: Hy begaf zich hierop oogenblikkelyk ter deure uit, en kwam weinig'tyd daarna weder, vergeld van den wonderbaarlyken Geneesmeester, die my de pols gevoeld en dehand over myn buik geilreken hebbende, my op 'een beflisfende toon verzekerde, dat ife in het uitterfle gevaar was: „ Nochtans, „ Aide hy, meen ik, dat het tot verhoe„ ding van alle verdere zwaarigheden , niet „ ondienflig zal zyn , om u eenige kalebas„ fen met bloed aftetappen. " Men  124 Men moet aanmerken, dat dewyl de Artzen van Congo , het gebruik van 't Lancet niet kennen, zy zich in deszelfs' plaats bedienen van de hoorn eener (lier of van een foort eer.er kalebas , gelyk wy in Europa de katkopptn gebruiken, doch op eene ver-. fchillender wyze. Zy beginnen met de punt van een mes de huid van een te fplyten , en vervolgens de kalebas op de wond zettende, leggen zy de mond op een kleine opening of gaatje aan het bovenend van't zelve, en trekken dus al zuigende het bloed daarin, tot dat deze foort van laaikop geheel vol is. Ondertusfchen laaten zy ntït na ,• dit werk., tuig altoos op een pynlyke deel te plaatfen en daar zy meenen dat de ziekte haar meeste geweld maakt. Warn eer zy begrypen, dat de nood heel dringende is, en dat zy geen hoorntje noch kalebas by de hand hebben, gebruiken zy tot de Operatie, een hunner kleine aarde ketels of pannen , waarin zy de gewoonte hebben hunne fpyzen gereed te maaken, na dat zy «1voorens op de wond een weinig brandend werk gelegt hebben, gelyk men by ons onder de laatkoppen doet. Tot  Tot myn ongeluk, den verwenfchten Art? oordeelde my in 't uttterfte gevaar, en by myn' huiswaard geen kalebas noch hoorntje vindende , nam hy een groote aarde k.etel, dewelke hy , na my op twee adrie onderrcheidene plaatfen de huid der buik met een mes te hebben opgefneden, met werk en gedroogt vlas aanvulde, in de brand ilak en vervolgens op de wond leidde. De gloed ondertusfchen veel ilerker zynde , als eigentlyk nodig was, verfpreidde zo ktagtdadadig delugt, dat binnen weinige oogenblikken de ketel vol met brokken geronnen bloed en vleefch was , welke uit de openingen myner buik waren opgetrokken; invoegen , de damp die my van alle kanten omringde, my zo geweldig kwam te benauwen, uitgenomen binnen den omtrek der verbruste ketel, dat ik fchier meende te flikken, en op een verfchrikkelyke wyze kwam te gillen en te brullen. Den onervaren Wondheeler, poogde by verfcheide herhaalingen . den ontzaggelyken Laatbus op'teligten , dan zulks was hem niet mogelyk; midlerwyj myn huisbaas met zyn gantfch huisgezin , zq bedreven als den moorddadigcn Kwakzalver, fiegts myne laatfteademhaalingverwagï Deel. ? ie«;.  226 <*3**-S> tende waren. En waarlyk, zy zoude* met laög h bben beh'.even te toeven, zo by geluk teapïtein vin Haen, toevallig binnen ko mende'en zieine Wat 'er omiin;, niet heel fpoedig de aarde pot had aan Stikken geflagen; 'twelk my hei leeven red gedroeg. Want ik had geen reden om te ontveinzen, dat, behalven my, al het overige menfclrdom in Van Haen een' vyünd ontmoette, die enkel op hun vermogen aasde, en zich met hun zweet en bloed maar zogt te mesten. Ik kon ook niet begrypen, hoe het mogelyk was, dat de mmstmédölydenfte der menfchelyke Schepzelen, voor my de heldhaftiglte daaden van medelydenheid, weldadigheid , aankleven en menfchlievendheid deffende ƒ En waarlyk, myne zoete rust wierd alleen geitoord door de diepe ftilzwygendheid , de vaH Haen, ondanks zyne betuigingen van vriendfchap, .hieldt, wegens eene zaak, waaromtrent ik wel eenige oplosfing verlangende was. Men erinnere zich nog wel, dat, toen ik te Banza op myn uitterfle dagt te liggen, ik alle myne kleinodiën in handen van dien Zeeroover had gefield. Wel is waar, dat myn voornemen was geweest, om 'er hem 't vode bezit van af te ftaan , maar dewyl deze foort van eigendom, eerst mét myne dood moest plaats hebben , dunste het my, dat  dat myne herftelling deez' myne uitterfte wille 'geheel kragteloos. maakte, ten minften 'er de uitvoering van opfchortte. Nochtans., ze iert meêr dan drie maanden, dat wy ons van de Kusten van Conga verwydert hadden , ea dat myne herkregene gezontheid, my tea minften zulk een lang leeven als aan van Haen.. die hy de zestig jaaren oud was, voorfpelde, fprak'hy my altoos van de grootheid zyner crkentenisfa, én nimmer van my de ontfangene Juweelen weder te geven. Deze zonderlinge ingetogenheid maalde my gefladij door de zinnen, zonder my echter eenige ongegiste vermoedens in te boezemen. Ik Was minder ongeduldig dan wel nieuwsgierig* om te weeten, hoedanig te dien opzigte, de manier van denken myner waarde Lega* taris w;:s; en ik zoude gemeend hebben » hem te 'zullen beledigen , wanneer ik hem deswegen de geringde vraagen zoude hebben gedaan"; hoewel ik. om de waarheid te zeggen, wel gaarne wenfehte te weeten, waarnaar ik my te gedragen hadde. Van Haen, die welügt eenige argwaan van myne innerlyke gedagten voedde, gebruikt* de voerzigtigheid, van my .zelf uit de verA 2 1«8  4 Jéeenheid te helpen ; want op een tyd my meerder vriendfchap als naar gewoonte hebbende doen blyken, en zich vry oplettender betoond hebbende dan ooit te vooren, fprak ntiy op een zekere namiddag dus aan: „ Myn „ vriend, zeide hy, zedert wy van Banza„ San Salvadcr zyn venrokken, is 't my in ,', de gedagten noch niet opgekomen, om „ u te fpreken van de kleinodiën , die gy my hebt toevertrouwd, en ik voor u beware met de hartelykheid van een on„ geveinsd vriend , de erkentenis van „ een verpligtte, en de getrouwheid van „ een deugdzaame fchatbewaarder. Ik, heb „ het tot hiertoe, voorniet zeer noodzaak„ lyk aangemerkt, om u deze goederen we* der terug te geven, nademaal, hoe dier„ baar ze ook zyn , gy my genoeg kend , „ om te vertrouwen, dat zy zo zeker en „ welbewaard in myne handen kunnen ge,j rekend worden, dan ze in de uwen zou„ den kunnen wezen. Dan niettemin is het m tyd, dat ze weder tot hunnen regten mee„ fier keeren, en ik met die hergeving, my „ van myne fchuldigheid kwyte. Ik meen, „ dat wy niet verre van het vaste land meer „ af zyn, en als wy ons éénmaal ontfcheept .* mog-  3 „ mogten hebben, of zomtyds een onvoor. „ zien geval ons niet zoude kunnen verwy„ deren/ Wy weeten niet, welke ontmoe„ tingen ons aan de wal kunnen bejegenen, „ of in het Werelddeel, werwaarts wy ons „ (laan te begeven. Wat 'er ook gebeuren „ mogt, het zoude my grotelyks fmerten; dan ik zoude nog ontroostbaarder zyn, zo „ het lot ons onverhooptelyk fchcidende , „ my bezitter liet van een goed , 't welk „ my niet toebehoord. Dus, om alles te „ verhoeden, heb ik befloten, om de ver„ vulling myner verpligtingen niet langer uit„ tefleilen, en u van dezen avond, in 't by„ zyn van alle de Officieren van myn Schip, het „ onderpand, zo lang aa.. myne eerlykheii p toevertrouwe , weder terug te geven." Ik vond zo veel redelykheid en ongeveinsde oprechtheid, in de handelwyze van Van Hain; hy fprak my met zo veel aandoening van de onheilen en rampen die ons van elkander zouden kunnen vGrwyderen, dat dit denkbeeld my ernftig kwam te grieven en zo veel hartzeer in myne ziel te prenten, dat ik buiten ftaat was om te antwoorden , en myne oogen in traanen verfmolten. Van A 3 Ham,  é ff en , nog droefgeestiger als ik, omhelsde my gantfeh bekreten, zeggende, na eenige oogenbükken te hebben flilgezwegen: „ Wat malligheid ! ons te bedroeven om „ eene indeelde vreeze en het voorzien w van rampfpoedi'heden , onge'ukken, on„ gevallen en tegenheden , die zekerlyk mo„ gelyk zyn, doch waarfchynlyk nimmer zullen gebeuren. Verbannen wydan verre van ons zulke bekommerlvke denkbeelden; „ en dewyl net kalme weer en dc gunfligc „ wind ons verzeilen, laaten wy ons dan „ maarbemoeijen, om onze Reis metvrolyk„ heid en vermaak ten einde te brengen." Deez' doorliepen Zeeman had zulk een vermogen op myn hart verkregen , dat ik my beieverde, om hem de droevige denkbeelden, dien hy my had ingeboezemd, maar uit het hoofd te praaten. Getrouw aan zyfie beloften , kwam hy nog dien zelfden avond zyne verbintenisfen te vervuilen; en om te meerder luister aan deze trouwhartige daar by te zetten, nodigde hy alle zyne Officieren op een foort van Feest, en zulk een heerlyke maaltyd, als eenigfints de omfundigheden, in welke wy ons bevonden , het  7 het vergunden, 't Was in de tegenwoordigheid van al-Ie deez' getuigen, dal.van H.en, na my de uitterlyklte biyken van agting, a.mkleeven en vriendfcha.p- tc hebben gegeven , my alle myne juweelen en kleinodiën weder ter band helde, in dier voegen, als bvze te San-Salvador van my had omfangen. Plet Gastmaal was vrolyk en aangenaam; 1'm Haen begost zyne Levensgevallen te vernaaien , benevens de geheurtenisfen die onder zyne oogen waren .gefebiod, of aan welken hy had deelgehad; .voorwaar in allen opzigte even fligtelyk en benspeloos. Want. hy betoogde door de zaaken .zelfs, dat van zyn vroege jfeugd af, ieder oogenblik had uitgeblonken door een roemrugtig bedryf van menfchlievcndheid,.heldenmoed en weldadigheid. Hy fprak van zien zeiven met zo veel ingetogenheid , en verhovaardigde zich zo weinig op zyne groote daaden en z.eldzaamc deugden, dat hy, in een tyd dat Socratcs zelf veel moeite zoude gehad hebben om tegen de eigenliefde beltand te zyn, my oneindig verheven fcheen boven de allerwyfte Filofoofen en vermaardtïe-.Heiligen. Zyn verhaal behelsde zulke overtuigende zaaken, dat niemand der genodigden zyn A 4 vopr-  Voorbeeld dorften volgen en hunne wedervaringen te borde brengen. Zy. luisterden naar hem met de gruotlte kenmerken van verwondering, en wanneer hy zyn verhaal geëindiet hadt, overlaade men hem met zo veel lof, dat hy zulks niet kunnende dul* den , hetgefprek, uit een gevolg zyner gebleken zedigheid, onmiddelyü op een ander onderwerp overbragt. „ Dank zy den „ Hemel, zeide hy , wy naderen het Land, en behoeven thans de onbcflendigheid der „ zeeën de hevigheid derwinden ntetmeêr „ te duchten ; wat kunnen wy dan beter „ doen, als het overige van den nacht ons „ aan tafel vrolyk te manken ? Dus is het, „ myne Vrienden, dat ik myne zeetogten onwederfpekelyk volbragt hebbe; altoos „ oplettende om de gevaaren te voorzien , ,, verhinderde noch Hoorde niets de waak,, zaamheid myner vermogens, gedurende „ den tyd dat ik my op zee bevond. Dan „ zo haast befpeurde ik geene Haven, en „ zie geene hinderpaalen meêr die my het a. landen kunnen beletten, of van dit oogen„ blik af, vergeet ik alle geledene onge,, makken, ja zelf die, welke nieuwe Reisje togten my verpligten mogten, nocjamaals te  , fe moeten ondergaan. Deel dan In my, ne blydfchap,- dewyl gy ook altemaal in ,t myne verdrietelykheden geleelt hebt, en ,, verdrinken wy in den wyn , het bekom„ merlyk geheugen der uitgewischte flor„ men en orkaanen, als ook de vrees der ,, gevaat en, d:e het lot misfchien nog voor „ ons befpaard. " Wy riemden allen in deze yriendelyke uitnodiging, en bragt-en een gedeelte van der> nacht met zingen , drinken en kwinkeleeren door. Ik was gezeten tusfehen vj« Haen en zyn Lieutenant: Zy verzuimden niet om-'telkens myn glas vol te fchenken, en ik , van het zelve gedurig te Ieegen. Dan weinig gewoon aan een dusdanige ongeregeltheid, gevoelde ik' welhaast myn hoofd zuizelen , myn' tong aanflaan, en myne handen magteloos worden, om de {dazpi langer vast te houden. Ik wilde opryzen , doch wag.;e!de en viel als een blok hout tegen de grond. Den gedienllige Luitenant nam my op, zeggende, dat 'er geen beter middel was om my wederom fris te .maaken, dan gefladig te bly»en voortdrinken. Jkliet my bepraaten, en dronk zo rykelyk, A 5 «at  dat ik voor dood hy de tafel hleev leggen, zonder eenig'bewys van leeven of kennis , on gedompelt in de aHerwaïggelyklte en fmoorlykfte bedronkenheid. •My is onbewust, hoedanig ian Ham zich ;n deze zwelgery gedroeg; maar, om naar de gevolgen 'er van re oordeelen , •twyffel ik niet, of den fehobbejak'behield alle de vermogens die hem nodig waren om my te beiriegen, en die zelfde kóudvogtigheid, de deugenieten eigen, welke gewoon zyn tot het plegen van fchelmftukken , en fteeds op allerlei looze vonden bedagt zyn. Het was noch nauwelyks middernacht, toen ik zo beestagtig befchonken geraakte, cn ik ontwaakte eerst '«anderendaags omtrenttwee uuren in den namiddag; doch het tooneel was toen zodanig van gedaante verandert, dat ik nog meende te fiaapen, en nam in den eerflen opflap voor een droom, de ftaat waarin ik my bevond en de hoopelooze voorwerpen, dewelke zich voor myne oogen vertoonde. Inderdaat, gantsch uitgellrekt op mynen rug gelegen op een dorre kust, omtrent vyftig fchreeden van den oever der zee, een weinig voedfclby my, en gQ'  «heel éénig aan eenen Oord, dien ik niet kende , en dewelke noch door menfehen noch door eenige foorten van levende Schepzelen bewoond fcheen; van alle kanten omcingeld door eene doodelyke fHte, niet wetende hoe ik my in ueze woefteny bevond, noch de beweegredenen bewust, van hen, die 'er my hadden neêrgelegt, twyffelde ik . een geraimen tyd aan de wezemlykheid dezer droevige fchilderingen. Dan, na dat ik volkomen overtuigd was , dat het geen hersenbeelden waren, rees ik op, en begaf my naar 't Krand; ifc wende myn gezicht aiomme zeewaarts , en het Schip van den Hollandfchen Zeerover niet gewaar wordende , vatte ik een groote argwaan tegen hem op , welke niet dan al te wel gegrond was. Want -in myne zakken naar myne kostbaare kleinodiën tastende, op dewelke ik met zo veel grond, al myn hoop en vertrouwen ftelde , vond ik noch juweelen noch koffertje, noch eenige Edele gefteentens, maar integendeel, een gefchreven Briefje van de hand zelf van myn agtbaare vriend, van dien edelmoedige weldoener ,van dien menfehenvriend, wiens opregtheid en belanggeloosheid ik tot hiertoe zo zeer bewendert hadde-  12 de; metéén woord, van den eerlooze* van Uien, behelzende deze zielgrievende woorden. ,, Het beeft my verdrooten, a langer met raai ,, en daat by te fienn ; uwe Uglgekovigbeid beeft „ myn geiv.lt te zeer getergd gebad. Nochtans , ,, dewyl ik voor u nog de Jlerkjle vriendfebap ge,, voele, boop ik, dat deze let u nuttiger za( ,i wezen$ dan bet tot biertoe alle myne raadge,, vingen geweest zy». Maakt 'er uw gebruik ,, van; ik oordeel ze bekwaam, om u ondervin„ ding te geven. Ik laat u in een Land, 'twelk ,, buiten twyffel aan u eenvoudige denkvoyze zal „ bebaazen. Doorkruist bet , gy zult 'er welt, ligt menfeben in ontmoeten, wier goedaar„ digeen ondoorfleepene inborst, wonder wel met », de uwe zat jirooken. Vaarwel f vergeet uw uitmuntende vriend niet, nocb uwen éénig/le „ Legataris. van Haen. Het lezen van dit Briefje, doorgriefde my wet verontwaardiging tegen den Fielt die zulks fchreev , terwyl de afgrysfelykheid myner toefland, my zulk een hartzeer verQQrzaskte, dat ik in myne uitterftc wanhoop het  het ftrand naderde, om my in zee te werpen , en door een haastige dood, de al te lang gerekte draad myner noodlottigheden en droevige wedervaringen , te beperken. Dan , 'tzy vreeze, 't zy wysgee:te, of wel die nauwe zugt die ik altoos voor het leeven gevoeld hebbe gehad, ik aarzelde althans te rug, op 'toogenblik dat ik my in de diepte Hond te begeven, en vervolgens op myne voetftappen wede'rkeerénde, kwam ik de laatlie regelen van het nog in myn hand hebbende papier, te overlezen ; waar na een meer loffelyk befluit nemende, be» floot ik, wat 'er ook van komen mogt, de grillen vaii de Fortuin te braveeren , en de onregtvaardigheden van 'tlot, ftoutmoedig het hoofd te bieden. Zo de weldaaden van. van Haen my ze rnmpzalig zyn geweest, zeide ik by my zelve, wie weet, daar ik thans maar al te veel reden hebbe ,. om van zyn'bedrieggelyken handel overtuigd tezyn, of de raad dien hy my geeft, my nu niet tot nut zal ftrekken? Hoe het zy, ik zal dien raad volgen , en ik zal, zo niet met vermaak, ten minden met een heldhaftige moed, het juk des leevens blyven torsfen. Na  Na deze genaakte befpiegelinrren, gebruikte ik een weinisr van het voedfel, dar my den fchelmfen Zeeroover bad gelaaten , en begaf my landwaarts in ; alwaar ik een min barre en dorre :.'rond vond, dan die langs de kust, doch even zq onbebouwd. Ik toog vervolgens eenige vlaktens over, en kwam van tyd tot tyd by veHen en akkers, die beploegd fcheenen te zyn, doch van elkander afgefcheiden door gebergtens en valeijen , overdekt met wilde kruiden1 en Gewasfen, die de Natuur opleeverd. Vervolgens geraakte ik in een Bosch , 'twelk,hoe klein, het ook was , my echter deed verdwaaien. Den avond begost onmiddelyk te vallen: Ik had een wyl tyds te voeren, myn verdrietig leeven niet willen volenden door een vrywilltge fprong in' zee, en nu beefde ik van fchrik, wanneer ik my te binnen bragt, dat de wilde Dieren, die misfehiea ïn deze flreek omzworven, zouden volbrengen . het geen ik uit een overreding van gezond oordeel, niet raadzaam had geoorde It, te onderdaan Dit denkbeeld herftelde mvne nfrremaire kmchten; ik begost zeer fchigtig , alle de gebaande en ongebaande wegen van dit Bosch, té doorkruisfen, en  en kwam 'er eindelyk uit; als wanneer myn hart van blydfchap begon te popelen, toen ik van verre, aan den voet eener fchakel van ïfotfen, een foort van''Gebouwen ontdekte, de gedaante hebbende van Hutten. Ik was in geen andere verbeelding, of zulks was het Gehugt, de Buurt, Dorp of Stad, daar zich de bewoonders van dit Land onthielden; des regelde ikmynevoetftappen naar "die woonfieden. Dan dewyl ik 'er noch zeer verre van verwydert was, en de- vaaie nacht het Aardryk hoe langs hoe méér voor myne oogen kwam te verduisteren, meenden ik, dat ik we'.ligt voor menfehelyke wooningen had aangezien, 't geen flegts eenige hooien war,en, door de Natuur zamenge!teld,tot ver.blyfder Leeuwen enBeeren Ik raadpleegde alzo een geruimen tyd by my zei ven, on zekér of ik derwaarts zoude gaan ; dan of ik niet beter zou je doen, in 't Bofch zelf, van waar ik kwam , eene fchuilplaats te zoeken , dewelke ontoegangkelyk voor de wilde Dieren zoude zyn. Na veele gemoedsbeUrydingen , nam ik het ftoutmoedig befluit, mynen weg te vervolgen, en al zoude ik in piaatfe van handelsware en medelydende Schepzelen, de ver- fchrik-  ra tó**^ fchrikkelykde Menfchenceters ontmoeteri * begeerde Ik liever tot voedfel van myn's gelyken, dan, voor dat der wreede en^verfcheurende Dieren , te verftrekken. Ik begost luidkeels te fchreeuwen , doch bekwam geen het minste antwoord; dus wanhoopte ik reeds aan den goeden uitflag myner onderneming, wanneer ik omtrent vyftig fchreeden van my af, twee mansperzoonen naar my toe zag komen, welke de vrees', die myn gemoed bekroop, my voor twee ysfelyk groote Reuzen deed aanzien, ten minden der lengte van vyfentwintig a dertig voeten. Dit vervaarlyk ge- • zicht my van fchrik doende zidderen, maakte my onbekwaam om te vluchten, doch ik kroop in de dikke ftruiken , die zich langi het pad bevonden daar ik opging , en my plat op de buik nederleggende, merktenik met de uitterde aandagt déze beide menfchen op; die toen ik myne oogên. wel negentien voeten verlooren van de reusagtige jreftalte, die myne ar-gst hen in den beginne had toegefchreven. 't Is waar, dat zy elk omtrent zes voeten lang waren , en dit nog meêr als volftaande was, om my in 't denk-  denkbeeld te flyven, dat deze landftreek doot. Menfcheneeters bewoond wierdt. Zy haderden heel (til én langzaam, hieuws«* gierig fchynenie, om den geenen te ontmoeten, wiens gegil hunne ooren had getroffen: Zy waren reeds zo digt by my r en keeken zo nauwkeurig in 'trond, dat ifc volkomen dé tyd had, om ze van 't hoofd, tot de voeten te befchouwen; waardoor ik In myn éerfte vermoeden, 't welk ik my van. hen had gevormd, wcldegelyk Wierd geflerkt. Hunne geflalte was zeer verheven , en hum vel van een donkere olyfkoleur; derzelver klcedirig beftond in' een wilde Dierenhuid, om ien hals vastgemaakt, en dewelke flegts hunne fchoudercn en een gedeelte van den. rug bedekkende, om de lendenen te zamea toegebonden was. Een muts van eenLamsvel, bedekte bun het hoofd, ter ■ yl hét overige van hun ligchaam geheel naakt was^ leunende op een foort van knods. Ik wil gaarne bekennen , dat dè Natuur) my met geen groote heldenmoed begaaft heeft gehad; doch in myne plaats zoude misfchien wel dapperder, dan ik, ook wel f! Deel, £ asjygi  eenige vreesagtigheid gevoeld'hebben: At thans de mynen was buitengemeen groot, dit behoef ik niet te ontveinzen. Ten anderen , het gefprek dat deze twee Wilden met elkander hielden, de bovenmatige ruwheid hunner taal, hunne zonderlinge manier van fpreken, 't welk eerder naar 'tklokken van een Kalkoenfchen Haan, dan naar een menfchclyke fpraak geleek, dit alles verbaasde my zo kragtdadig, dat ik vast voornam, van my niet te vertoonen ; doch de voorzorgen dien ik gebruikte van my te verbergen, en de beweeging dien het gaf van my onder de ftrmken te verfteken , ontdekte juist myne fchuilplaats. De twee Wilden gaven een fchreeuw van ljlydfchap, en kwamen regelregt op my aan. Zy ontdekten my wel haast; en onaangezien de poogingen dien ik «leed, om hun te or.tworflelen, greep my een van hen by een been en belette my alzo om dieper in het lommer te kruipen, Hiidlerwyl den ander, na de (huiken en (truwelen die my omringden, wat ter zyden te Rebben gefchoven , en waarvan ik door myn -grooten angst het (leken der doornen niet gevoeld hadt, my zagtelyk by de fchouderen vatte , en vervolgens te zamen my uit my-  myne fchuüplaats, die ik zo ongaarne verliet, kwamen te flecpeo. Ik dagt toen niet anders , of ik was verlooren ; ilc wierp my op myne kniën v or deze twee menfchen, fmekende hen om medelydea door myne gebaarden , die zekerlyk heel verftaanbaar waren , en door myne trainen nog vry nadrukkelyker wierden, uit hoofde van de doodsangst in welke ik voor . myn leeven was. De beide Wilden, glimlagchende om myne vrees, ftamelden eenig» zeggingeu. en my zo veel mogel.k gerust willende (lellen, ftreken zy my zeer minzaam met de hand over het aangezicht; ver* vol ens elk van hen een myner handen nemende, leiden zy dezelve op hun hart, tot een bewys van vriendfchap , wezen my hunne wooningen, en gaven my door tekenen te ver aan, dat ik niets te vreezen. hadde, en, dat wanneer ik by hunne medebroederen zoude gekomen zyn , ik zoude bezeffen,hoekwalykgegrond raynevreesa^tigheid was. i Ik was evenwel niets minder als gerust j dan dewyl ik niets beter konde doen. UeC & my hunne uitnodiging welgevallen. Ik B a veiBi-  *4 4Kft*4Éi veinsde zelf, hoewel gantfch niet van harten, eene weltevredenheid, die myn geweldig ontroerd gemoed , inwendig kwam te loogchsnen; ik volgde hen echter, en zy bragten my in eene Hut, die veel grooter dan de anderen van dien oord fcheen, al* waar wy ontfangen wierden door een Gryzaard, tegen wien myne geleiders een geruimen tyd fpraken. Zy gingen vervolgens heen, en ik bleev alléén met den oude Wildeman, die , na my aandagtiglyk te hebben opgemerkt , eenige klokkingen met zyne keel gaf. Op dit gegil, verfcheen 'ereen oude Vrouw, gevolgt van een jong Meysje, van omtrent agtien of twir.tig jaaren oud ; deze waren de Vrouw en Dochter myner huiswaard , de éérfte volmaakt leelyk en de andere byna ruim ze walgelyk. Deze drie Wilden hielden een gefprekvas emtrent een kwartier uurs, van 'twelke ik begreep het onderwerp te zyn , want op het geen deze twee Vrouwsperzoonen , die my gedurig aanzagen, hem fcheenen te antwoorden , keerde zich den Gryzaard nüar my toe, bragt zyn hand aan myn mond en tervclgens naar de zyne, tot een bewys als  als of hy St. Ik had weinig moeite om te begrypen, wat hy van my begeerde te weeten ; dus, om aan zyne wellevendheid te beantwoorden, kreeg ik een (luk brood uit myne zak, bragt het aan myne lippen , en vervolgens het hoofd fchuddende, Mak ik het wederom weg, om hem te doen verftaan , dat ik geen yoedféj benodigt haide. Hy fcheen voldaan van myne bevattelykbeid, gaf een wenk aan de twee Vrouwen om te vertrekken , en my een Mat van ftroo aanwyzende , op dewelke een Leeuwenhuid lag uitgefpreid, gaf hy my een teken om my reder te leggen en gerust te gaan flaapen. Ik wierp my oogenblikkelyk op dit zogenaamde bed, wantik was zeer vermoeid, doch kon echter geen oogen fluiten, zo ongerust was ik voor de gevolgen van dit ge« val, en volongedult', cm de geenen te kennen , die de Maatfchappy uitmaakten , onder dewelke ik my Mond te begeven. 's Anderendaags met het aanbreeken van den dag, fchoon niet ontwakende, dewyl de flaap de menigte myner befpiegelingen noch niet had kunnen afbreeken , rees ik everend; en de gantfche wilde famielle nog B 3 A*-  Slapende vindende, ging ik op de bedfponde nederzitten , en wagtte op de ontwaaking Tan den Gryznard , die zien op eenige af- tftand van my, nu: in een diepe rust bevond, en daa* mede voortvoer tot omtrent tien «uren voor 't middaguur; ais wanneer hy ontfluimerde, en opgerezen zynde, hem eogenblikkelyk naar my deed toekomen. Hy -fcheen verwondert, van my zo vroegty'ig op de been te vinden , en na eenige bewyzen van toegenegenheid, gaf hy my een teken van hem te volgen , na dat hy alvorens de deur van de Hut had geopend. Zoo dra wy buiten waren , ving hy aan met zyne leerzaame onderrichtingen, want hy was het, die de zorg was opgedragen-, om my zyne Landtaal te leeren. De grootHe zwarigheid beflond , in het uitd' ukken van de zonderlinge klanken die dezelve vervat, en die niets gemeens hebben met eenige bekende taaien, de uitfp-raak éé'dglyk beflaande in zekere Hagen met de tong tegen het verhemelte, enzommige zulke vreemde flin^eringen , buigingen en leidi >gen van de item dat men de grootfte moeite des Werelds feeeft om zenaar te bootzen. Voor 't overige bë-  fcevatdeze taal, gelyk ook die van alle Wilde Volken, een zéér klein getal zeggingen; die, volgens de wyze van ze min of meer fchielyk uittefpreken, en te wringen, duizend verfchillende dingen betekenen. Het onderwys myner Leermeefter, was echter zeer eenvoudig; hy wees my, onder het noemen van dezelve , de verfchillende voorwerpen die zich aan ons oog opleverden , en l et my leder uitdrukking nafpreken, midlevwyl met de hand het betekende voorwerp aanduidende, gelyk de lucht, de aarde, dé boomen, de hutten, de zon, maan, Herren , het vuur, en menigerlei andere dingen meêr. Het koste mv evenwel veel moeire om nry verflaanbaar u'ttedrukken, of veel eer, om duidelyk genoeg te koïïnen klokken, dat meft wist wat ik zeide ; doch deze zwarigheid éénmaal te boven gekoomen zynde , vatte ik welhaast alle de Konstgrepen van daz* zo zonderlinge als zeldzaame fpraak. Gedurende den tyd van myn onderwys, zag en fprak ik niemand anders , als myn Uermeefter, zyn oude Vrouw en Dochter, die elk om 't zeerst de grootfte oplettendheid voor my betoonden, vooral de laatlle. £ 4 Mfc  *4 aan wiens afichu,welyk voorkomen, ik veel moeit" ha.< my te gewennen, doch die daartegen zo veel behaagen- in myn perzoon fcheen te fcbeppen, aat na vtrlo.p van etteJyke dagen, zy byna net van my te fcieuyen was, noch dulden wilde, dat ik my van haar zoude verwyderen. Ondertusfc-ben toen den goeden Gryzaard my genoe<' onderricht had, en in (laat oordeelde, om met zyne Landgenooten te kunnen verkeeren , Jiet hy hun weeten , dat zy vryheid hadden #m my te komen zien, en dat ik verheugd zoude zyn , van kennis en vriendïchap met ken te maaken. Dan alvoorens my onder r onze taal, de„ welke geene .ie m nile overeenkomst met „ de hunne heeft. He: Hottentotfcbr Volk is „ vry tabyker, dan men zien in uwe Gewes„ ten verheel 1. 't Z.l"e is verdeelt in ver„ feheide Stamm JO of G imeenfehappen , die „ als zo veele onderfc icdene Natiën uitmaa„ ken, altemaal veréénigd door de banden „ van vriendfehap en die eener waare Broe„ lyke ééndragt; als daar zyn deGa'J mans , „ de Kqdmgwii, de Susjakwas, de OJikwas, „ de CbrigHkwat, de Namakwas, de Hasfak* „ was, de Cbum oncris , de Heykoms, en mé„ nigten anderen, te wydioopig om u op te noemen. „ Schoon deze Stammen, den eene van n de andere , door oneindig uitgeftr:kte B 5 « Vlak-  „ Vlakténs én Woestynen, zyn afaefcheiden, „ zyn ze nochtans altemaal Hottentctjch, be„ zittende dezelfde inborst, gewoontens en „ gebruikelykheden. Wanneer gy éénmaal „ onder on» zult aangenomen zyn, zyt gy „ het onder alle de Stammen, die ü één„ paarigafseen hunner kinderen zullen aan„ merken. Maar, om u deze eer waardig „ te maaken , die wy niet c-vengelyk toeflaan „ aan alle de geenen die daar naar zouden „ willen flreeven, moet gy n die gloriefrap „ zoeken te befcfiikfcen, door het bèWyzen „ van eenige dienst aan 't Vaderland, 't zy „ met u manhaftig te kwyten in den ftfyd „ tegen onze Vy'anden, en uittemunten door „ eenige roemruguge daad, 'tzy om te en„ woordig, daar de Zon der Vreede ons „ fmts eert géruimen tyd zo gunflig beflraald , a door uwe behendigheid of de Merkte uwer * arm, eenig wild Dier te vellen, wélks t, hoofd gy ons zak kunnen vertoonen. Hier „ door is het, dat de gantfche Natie uwen „ lof Zal uittrompetten, en u voor een Held „ verklaaren. Dan, dewyl ik red en hebbe te „ vermoeden , dat gy noch geen onderv'in„ ding genoeg hebt, om u zeiven in 't mld„ den onzerbosfcben alléén te kunnen w v gen  een en 'er een Tyger of Leeuw tot den * 'ftryd te gaan uittarten , OcfL-nd u alzo mid- . " ler 'rjl on^er het opzigt en naarhetvoor- " bed 'der wakkerde onzer jonge Bettentotl «?»; volg hen rP de jagt, verdient hutll i e aitting, zoekt hunne vriendfchap , op * dat gy vervolgens de myne waardig zyt. I ik neb bi merkt, dat myn' Dochter u „ gcntsch niet ongenegen is, en hebbe uit „haare kvvyi.eade dogen gelezen , dat gy w dc man zyt, welke'haar tart „raame voor 1 Gemaal zoude willen aannemen. Mogt " ik haare we fchen vervult zien.' Althans " het zal vati u maar afhangen , en van de. „ lof die gy van uwe Medebroederen zult weeten te verwerven, dat gy u van my'„' ne Dochter gedient, en aan haar verbonden zult zien, door de banden cenet „ onverbrekelyke Egt." Deze voorwaarden waren ontwyffelbaar voor my zeer (tredende, alhoewel ik van myne kant geen de minfte liefde voor deze jonge munten gevoelde. Niettemin aanvaardde ik de raadgevingen en beloften van den goeden Gryzaard , met zo veele uitterlyke blyken van erkentelykheid, als of ik  2% «i8**$® wezenlyk fmoorlyk verliefd ware. Enlnfcrdaat' eigende van de zamenleeving der meerder befchaafde Volkeren, dan deze waren , gelyk ik, om de waarheid te zeggen ook grootelyks reden hadde, maalde ik my zeiven alzo een verrukkelyk fchildery, van , de zoete rust die ik by deze eerhken'Wilden zoude kunnen fmaaken, mid'lerwyl de zagtmoedigheid der inbost van de Dochter myner huiswaard , my zulke vreedzaame en gelukkige dagen beldofde , dat ik in geen twyifel Hond , om met groote begeerte de my aangeboden verbintenis te aanvaarden. 'Er was maar ééne zaak , die eenigfi'nts cle fraaije glanfch verdoofde der verbeeldingen , welke het Hottentotfche leeven , dat ik my vporftelde te omhelzen , opleverde; en deze was het middel dat my aan de hand was gegeven , om de titels en voorrechten van Burger van de Kraal of Dorp, daar ik fleeds meende te verbly ven , te verdienen, Deze middelen, hoe eenvoudig zy waren, dunk. ten my van een onoverkomelyke zwarigheid-' want van natuure zeer vredelievende, en zelf vry wat bloóhartig van aart zynde , ver. foeiden ik al te zeer het oorlog en den Sryd , dan dat ik naar eenige foort van krygs-  krygskundige glorie zoude willen ftreeven, en buiten dat, was ik niet gezind , om myne kragten te gaan beproeven • tegen eenen hongerigen Leeuw, of tegen de onverzadelyke bloeddorst eens Tygers. Het "denk-, beeld alléén van dit middel om lof te verwerven , deed my van bangigheid trillen: Ik had nochtans bedwang genoeg over my-ne aangebooren bloöhartigheid, om dezelve voor mynen Leermeester te verbergen; ik antwoordde hem, dat ik niets liever verlangde, als om myne proef te doen, en eenige gelegenheid te vinden, om myne kragten , myne vaderlaudfche zugt , en myne ©nverfchrokkenheid te doen blyken. Van dien dag af, gingen myn aanflaande Schoonvader en ik, alle deHottentotten van het Dorp, de eene na de andere bezoeken. En op hetverflag, 'twelk hy hen gedaan had, van myne zugt (voor de Natie, en de. befchryving myner zagtzinnigen inborst en goede hoedanigheden , wierd ik in ieder Hut met veel agtiug ontfangen, terwyl myne nieuwe Landgenoten rny byzonder voldaan fcheenen van myne goede vorderingen in hunne landtaal. De jonge Hottentotten» om  3® om de vuume begeerta aie zy in my onderftelden van p'egriglyk onder hen aan-, genomen te worden, zo vee' mogelyk aan te wakkeren , hielden zich voortaan alléén bezig met de middelen te beraamen» van my eene gelegeheit te doen vin 'en , óm myne heldenmoed te kunnen betoohen. Met dat oogmerk, Relde zy gedurende drie maanden lang jagtpartyën aan , de eene meêr gevaarlyK dan de andere , en hadden de goedheid. Van my altoos de neteligfte posten aan te betrouwen ; invoegen » het van my maar afhing, om roemrugtig te derven , of wel my te vereeuwigen door eenige beroemde heldendaad , zt> de vrees voor 't gevaaf en de liefde voor 't leeven , veel Merker in my werkende dan het (treeven naar de onfterfTclvkheid, niet tot myne behoudenis hadden medegewerkt, en. met een ongemerkte, behendigheid alles hadien afgeweerd, wat myn perzoon verdrietigs konde wedervaren , of myne overgroote befchroomdheid aan den dag brengen. Dewyl men my onderricht had van de tekenen , waar aan ik het naderen van eenig Wild Gedierte konden bemerken, en de ftreefc  31 greeh die zy gewoonlyk hielden, bediende ik my zorgvuldig van deze wetenfchap , om ze in hunnen voorbytogt niet te hinderen ; vervolgens fchopt ik kloekmoedig alle myne pylen in de lucht, en voegdde my dan weder by myne dappere Jagtgenooten, welke , ik de ysfelykfle verharden deed, van deverfchrikkelyke gevaaren die ik had geloopen , door de woede der Dieren dien ik gekwetst had, en die met myne pylen, heel diep in bunnen huid gedreven , myne kookende gramfchap waren ontvlugt; befluitende doorgaans myne vertellingen , met zeer bittere klagten tegen de.wreede onregtvaardigheid van het Noodlot, 'c welke verhard fcheen, om my van de vrugten myner «nverfchrokke dapperheid te b.erooven. Deze onnozele, doch voor my zeer noodzaakelyke lengen, gelukte my in zo verre» dat öp myne enkele verklaaring, men my aanmerkte, als een' der grootfte Helden, niet alleen van de Kraal dien ik bewoonde, maar zelf van alle de nabuurige ftrecken. Gedurende dat ik de hgtgeloovigheid myner medeburgeren dus misleide, merkten jfc aandagtiglyk hunne zeden en gawoom.enS  32 op. welke my van zeer veel aangelegenheid waren te kenn n , dewyl he; als bepaald Tcheen , dar ik voortaan onder hen zoude blyven leeven. Is zal hier flegts eemgen dezer aanmerkingen , over de min of meer befchsafde Hottentctten , aannaaien en maar een klein denkbeeld geven van hunne geWoontcns ; waar van 'er zommi.en zeer • vtysfelyk , en, in rëgënde'e'1, ^eenige anderen van een onbegrypelyke ontmenschtheid en aanllotelyk.' o ige'rymdhèid zyn. By voorbeeld : Zy dragen ovt r't algemeen eenbyzondére zorg, om de Kinderen van jongs af aan, tot de allerwal -gêlykfle morsfigbeid te gewennen ; en deze gewoonte worteld zo flerk by hen in , dat men nergens vuilder en haveloozer menlcnen vind, en die »er zo hovaardig op zyn om het te wezen, dan die van dit Gewest Zy hebben het gebruik, oril de bevallhg hunner Vrouwen te verhaasten , door middel eener flerke en dronkenmaken-'e drank van tabak en melk; en nauwelyks zyn dezelve verlost , of zy fmeeren de jo iggeboornen met koedrek. Tertlond na deze eerfte Operatie, ivast men ze met het fap van vygen , en na dat men ze één of twee uuren door dehee- te  té Zonneftraalen heeft doen befchynen , op/ dat dit vogt te vaster hunne ligchaamen zoude doortrekken , fnieerd men ze op nieuw met een foort van roet en aarde, 't Gefchied na deze voorbereiding, dat de Vader, ofby gebrek van denzelven, de Moeder, aan het Kind de naam geeft van het Dier , 't welk zy het meeste lieft; gelyk dat van Paard, Leeuw , Schaap, Ezel of iets diergelyks. Zo dra een Kind gefpeend is, leerd mea net tabak rooken, en men oeffend het tot de jagt. In Europa, daar men gewoon is , de grootrte zorg voor de goede behandeling der Kinderen te dragen, ziet men de middelen dikwyis geheel verkeerd aan de verwagting beantwoorden , en mismaakte menfchen uitleveren; mogelyk, om dat men al te nauw oplettende is , om ze inhunnejeugd te koefteren. Onder de Hottentotten echter, jcend men geene kromme noch gebogchelden ; en evenwel, of fchoon 'er op den gantfehen Aardbodem , i:een Land is „ alwaar de Kinderen zo zeer verwaarloosd worden, zyn nochtans de Hottentotten allemaal van een verheven geftalte, regt ea i Deel. C w§1^  34 welgemaakt, hebbende genieenlyk de lengtevan zes voeten; doch de Vrouwen, wiet Jeugd nóch vry meerder veronagtzaamd Wordt, zyn allen veel kleiner en de voeten vry tederder. De Dochter van myn huisbaas, zy, die my tot Vrouw was toegefchikt, was vyf voet en twee a drie duimen lang, en alhoewel vervaarlyk leelyk in vergelyking der Europééfche Vrouwen , was zy omvederfpreekelyk, het fraaifte Meysje Van 'tgantfche Dorp. Aan deze hartvogtige ert woeste wyze van opvoeding, moet men nog toefchryven j de kloeke fterkte der Hottentotten, die zelden önderhèvig zyn aan ziektens, en zonder de zwakheid en gebreeken des Ouderdoms te gevoelen, zeer lang leeven. Hunne gezontheid is zo vast en duurzaam, dat zy beltand is tegen de groote ledigheid en vadfigc luiheid , in welke zy bebaagen fcheppen van zich te koesteren; want de zugt tot werkeloosheid is de bovendryvende hartftogt der fiöttentotten. Het zyn de grootfte luijaaTds ■van den trantfehen Aardbodem, zynde zelfs te traag om hunne nagels aftefnyden, en wil\&n zich niet eens de moeite geven van over- den-  denken , want denken , is by hen werken, en den arbeid, hoe ligt die ook mogt zyn, merken zy aan als de geesfel des leevens ; ook verflyten zy de drie vierdeparten van den dag, in een volftrekte nietigheid van geest. Onaangezien dit alles, zyn de Hottentotten echter, wanneer het de omftandigheden vcreisfchen, van een weergalooze ea. onyoorbeeldelyke wakkerheid, kunnendezelf het fn cl de paard voorby loopen. Ouvermoeijclyk in 't Oorlogen en onverfchrokkea in den ftryd, bedienen zy zich met veel behendigheid van hunnen boog en pyl, werpen heel vaardiglyk met fteenen, en weeten hunne Rakums of knoafen zo wel te bellieren , dat zy zelden het wit komen te misfchea, 't welk zy zich voordellen te zullen treffan. OnverMddelykin 't overwinnen, vermoorden zy doorgaans ongenadiglyk hunne overwonnenen, en dryven de plundering en verwoesting tot den uiuerden trap van woede en razerny, Doch hunne wraak» zugt éénmaal bevredigt zynde , keererc zv weder tot hunne natuurhke zagtmoedigheid en de weldaadige neigingen hunner Inborst, 't Is voorwaar een opmerkeivk fchenwfpel, te zien , derzelver onderC 2 li»*.  3* «§3*#S1» linge vriendfchap , genegenheden, ga'stvry"heid en vooral het medelyden dat zy voor ongelukkige Vreemdelingen betoonen; met één woord, men zou moeite hebben, om onder de befcliaafde Volken, in 't algemeen zo veel gezond oordeel', billykheid , fchaamte en vroomheid te vinden, als by hen. Deze hoedanigheden zyn buiten twyffel ten hoogden pryswaardig, en de Hottentotten kunnen zich beroemen, dat zy ze in den verhevenden graad bezitten; jammer is het maar, dat dezelve uitgedooft worden door ongerymde gebruiken, ontmenfchte en barbaarfche gewoontens, die zy alleen opvolgen en eerbiedigen, om dat hunne Voorvaderen dezelve voldandig hebben agtervolgt'. Volgens een' dezer gruwelyke gebruiken , wanneer een-Hottentótfche Vrouw, van mannelyke Tweelingen verlost, of van een jongetje en meisje te gelyk, en, offchoon de Ouders ryk zyn , de Moeder komt te verklaaren geen zog genoeg te hebben om dezelve te voeden , of arm zynde , getuigd dezelve niet te kunnen groot brengen , in zulk een geval , vergaderen alle de Mannen van de Kraal, en geven vryheid, om 't le veel omzigtigheid gefchieddo, dat'er niet wel mooglykheid in Hak, om door myn'gewaanden vyünd overrompeld te worden; want naar mate ik voortging, verdubbelde ook myne oplettendheid en voorzorg. Ik zag dan ten tweedemaale den wreedcn Luipaard^ dewelke noch niet van Randplaats verandert was; doch zyne ZQ fchynende gerustheid , belette daarom niet, dat zyn gezicht op myn gemoed de zelfden indruk van verfchrikking maakte, welke ik eenige oogenblikken te vooren had uitgewischt. Myne éérfte pooging was andermaal de vlucht;dan uit kragte van my zeiven myne bangigheid te verwyten, kwam ik my eindelyk wat gerust te (lellen, en de fchaamte dien ik gevoelde over myne lafhartige vrees, was zo groot, dat ik voor de derdemaal het Schrikdier  44 dier beftond te naderen. Hoe veel geweld ik my evenwel aandeed om myne dapperheid te doen gelden, dezelve was nochtans zo verregaande niet, dat ik my als een roekelooze midden in 't gevaar kwam'te werpen. Zulk een heldhaftige daad fcheen my geheel overbodig, en, om niet te veel te waagen , meende ik my op een redelykc verre -affland te moeten ophouden, om my tegen alle voorkomende zwaarigheden te kunnen dekken. In die geflalte bleev ik een wyle tyds den Luipaard opmerken , wiens volflandige beweegioosheid , myne moed zodanig fcherpte, dat, na agter my te hebben omgezien, en geen de minde verhindering befpeurende, die in tyd van nood , myne aftogt zoude kunnen beletten of vertragen , begost ik luidkeels te roepen, zonder dat het eenige invloed op het wilde Dier maakte; het welk deeds in de zelfde omHandigheid bleev leggen. Deez' onbeweeglykheid my zeer vreemd dunkende, trad ik nader by, hoewel nog altoos met de zelfde omzigtigheid; en een langen omweg maakende, kwam ik my op «en evengelyken afftand aan de tegenoyerge,- flel-  4r ffcrlde zyde te plaatfen. Ik had het Schrikdier tot hiertoe maar op den rug befchouwd ; doch de nieuwe (land waardoor ik het kwam optemerken, verlichtte my omtrent de waare oorzaak van die beweegloosheid, welke my zo merkelyk had verbaasd. Den Luipaard kon zich onmogelyk bewegen , dewyl hy dood was, gelyk het een pyl te kennen gaf, welke hem het hart had doorboord, en daar in was blyven fleeken. Door deze ontdekking eenigfints gerust gefield , naderde ik met herhaalde tusfchenpozingen , doch met gefpannen boog, om op de minde beweging van het gevelde Dier , een pyl los te fchieten, niettegenflaande het al eenige uuren moest zyn -dood geweest, dewyl het geen de minde warmte meêr hadt. Wanneer ik van dit alles wel overtuigden verzekert was , vatte ik doutmoedig dert blooten Sabel in de hand en fneed het Dier de kop af; midlenvyl ik, verhovaardigt op deze zegepraal en beladen met dien roemrugdgen buit, mynen weg kwam te vervol* gen. Tot overmaat van geluk, ontmoette ik, alvoorens in 'tDorp te komen, een troup jonge Hottentotten, met wtlken ik dien mor-  46 morgen was uitbegaan. Myne bebloede handen , het hoofd van den Ltrpaa-d , op de punt myner fabel dragende, de innerlyke blydfchap die my bezielde, de getuigen myner overwinning, en de zekerheid waarin ik was, van door niemand gedurend-e myne gepleegde heldendaad , beipied te zyn geweest^ alle deze omftandigheden gaven my een allei heldhaftigst gelaat, en gaf zo veel indruk op de gemoederen, dat ik met gejuich en "handgeklap in de Kraal ontfangen wierdt. Ik wagtte niet, tot dat menmy ondervroeg, maar deed hen zulk een verbazend verhaal van myn wedervaaren, dat niemand myner medebroederen my de eer eener onverfchrokken Held kwamen te weigeren. De luidrugtige Faam, had reeds de tyding myner zegepraal, van Hut tot Hut uitgebazuind. Mannen, Vrouwen , Kinderen en Stokouden zelfs; kortom, alle de jnwoonders van 't Dorp, verhaastte zich om my te gemoet te komen. Myn agtbaare huiswaard, die nog wel het meeste belang in myne glorie Melde, liep hen allen vooruit, en was de éérfle om my te omhelzen; hy ftrengeld* my in zyne armen, het hart opgezwollen van  van vreugde, en de traanen hem in de oogen ftaande. „ Ach, myn Zoon.' riep hy, gy „ vervult alle myne wenfchen, de Natie, vol „. ongedult om de laatfle hand te leggen aan „ de piegtigheden uwer aanneming, wagtte „ niets meêr, om u onder het getal der dap. „ perfte Hottentotten te plaatfen , dat dezé „ blyk van heldenmoed, Kerkte en onver„ zaagtheid. Komt in myne Stulp , myn „•Zoon, komt in den zoete fchoot der rust „ de 'overmaat uwer ongemakken vergeten „ de uitgebreide lof uwer dapperheid aarf' „ hooren , en u bereiden, om de eer te ont„ langen van den gioricryke titel van Heid „ en grootmoedig befchermer des Vader.„ 1-nJs ; eenen titul zo dooriugtig, dat on„ zen Opperpriefler uit de naam zelf van „ alle onze Goden, u daarmede zal komefr , vetfieren Ik weet niet, antwoord- „de,,, Wat de Hottentotfche gewoonte ih » dit geval is , noclr hoe ik my moet g». • „ dragen , om dien roemryken Eernaam be" ,°'lyk te zwerven. Onderricht my «biJdeiku, myn Vader, en zeg my wat * 'f 'l0en moet' om «fc luisterryke PWt.ghe.d befcheidenflyk te vervullen ? UL « Volg my flegtti hernam myji gèd.e|){Bgi n Ze*  4* #**SÉ» „' Zedenmeester, ik merk u airede aan, at* „ de Gemaal myns Dochters, en ik heb byna zo veel belang als gy zelf, om u eer„ lang bekleed te zien, met de aa-z'-ene„ lyke waardigheid , waartoe uwe groote erï „ verdienflelyke daaden u (taan te verheffen. „ Alles beftaar, vervolgde hy, (zo dra wy „ in zyne Hut gekomen waren) om eene „ deftige en diepe ftilzwygentheid te houden, „ hoe veel lof men u ook mogt toefehryven, „ en hoe {treelende de blyken van agting mog„ ten zyn, welke onzen Opperprielter li „ waardig mogt oordeelen te geven On„ der ons werdt de naam van Held nim'' mer misbruikt, en 't ïs eerst na de (terkfte "„ en.overtuigendfte blyken, dat de Natie ' ze'iemand geeft. Wanneer een onverl zaagden Hottentot, de ftoudmoedigheid „' gehad heeft, om een wild Dier aan te randen, en zo gelukkig is van 't zelve te '„' vellen, werd hy tot den graad van Held „ van den éérften rang verheven. Dan om „ zich deze gloricryke belooning waardig te „ maaken, is hy zo haast niet van deze gevaar„lyken togt wedergekeerd, of hy begeeft „ zich naar zyne Hut, plaatst z:ch in 't mid„ dclpunt deszelven, gaat op zyiie hurken  V) '„ zitten, en wagt de komst van dön opperde „ onzer Sutis of Prieders; die uit naam der i, Goden en der Natie gezonden worder.de,» „ hem komt geluk wenfchen met zyne ge„ bleke heidhaf-.ighe'd , en waarfchuwen ; „ dat dc vergaderde menigte hem wagtende' „ is, om hem de byna Goddclyke Eeré toe te we-den, die de erkentenisfe des al re„ meehcn volks zich aan hem' verfchuldigt' „ rekend." Dit alles dunkte my zeer gemakkelyk óm naar te komen. Ik hurkte my neder in 't midden van de Hut, en 's anderendaags 's morgens omtrent ten tien uuren , kwam eert agtlïaare Gryzaard', de Opperfle der Hottentotfche Priesters, my de hulde bieden varti alle de bewoonders der Kraal, en my hédanken voor de uitmuntende dienden . welke myn ontzaggelykén arm ben daags te vooren bewezen had , van voor myn geweld té hebben doen bezwyken, de gedugtde en verflindende Vy'and van Kudden en Menfchen. „ Alle onze Medebur.ieren, voegdde' ,-, hy 'er by , wagten op de verfchyning hun„ ner édelmoedigen befchermer, om de ver* % rukkende gevoelens hunner erkentenis II Dmr,. B „ uit*  „ uittegalmen; haast u dan, grootmoedig „ Stryder, komt de belooning ontfangen voor „ üwe heldendaaden. " Op dit. zeggen, rees ik overend , en overeenkomftig de onderrigtingen myner huiswaard, volgden ik met een fier gelaat den ouden Afgezant, die my op de openbaare plaats midden in het Dorp kwam te geleiden. Hier zette ik my neder op de wyze der Turken, met de beenen kruislings over elkander, de handen op de borst, en de oogen gevestigd op het hoofd des Luipaards, vlak voor my geplaatst Alle de Hottentotten van de Kraal, fchaarden zich in de zelfde geflalte voor my, formeerende een ronden Cirkel , welks midden ik befloeg. Na eenige vreugdegalmen, volgde een oogenblik ftilte , waarop den zelfden Opperpriester , die by my in de Hut was geweest, my uit naam der gan fcho Natie aanfprak, ftond vervolgens uit het midden der Vergadering op , kwam naar my toe , boog zich tot driemaalen zeer eerbiedig, ontknoopte zynen gordel, en met eeu groote deftigheid rondom myn heldhaftig figuur flappende, befproeidde hy my zeer rykelyk met zyn mannelyk water van 't hoofd tot de voeten. Geene de minfte wetenfehap van  -van deze plegtigheid hebbende, nam ik die befpivnkeling hem zeer kvvalyk af, fchooa ze de Hottentotten aanmerken, ais 'tgrootfte en meestverheerlykends eerbewys; du* rees ik zeer vertoornd op, en meende d' or eenige wakkere muilpeeren , de al te verre gaande deftigheid van Myn Heer den Opperpriester te beteugelen, wanneer mynonderrig:er dit voornemen vermoedende , zeer fchielyk naar my toekwam , om my te waarfchuwen , van myne gevoeligheid te bedwingen. „ Gy zoudt verlooren zyn, zeide hy • é den eerwaardigen Gezant onzer Suris, be,, handelt u als onze Afgoden , hy geeft u „ eene Goddelyke Eere; bedankt hem voor „ 't heilige water dat hy op u komt te ver„ gieten , wagt gedüld:gly.k het befluit de« zer plegtigheid af, want uw hoofd loopt „ anders gevaar. '■' Deze raadgeving, gevoegd by de verwondering , waarin de drift myner gemaakte bewegingen de Hottentotten hadden geworpen, fchortte welhaast de oploopendheid op, welke deze bcfprenging. in myn gemoed had te weeg gebragr; die , fchoon ze inderdaat als zeer onfmakelyk kon aangemerkt worden , nochtans volgens de gswoonte van 'tLand, in geenen deele hooS» a rien»  5» had hebben , om Tweelingen voorttebrènn gen , ten ware door een rampzalig toe,, val, overeenkoirfrig met dat 't welk gy -•, mv wilde doen öhcfëfgaan', een Dicrcbis mogt zyn verminkt geworden , want dan „ komen uit hem niet anders als tweelin-. ,, gen voort, ongetwyff.ld , wyl het voort,, teelende vogt in een veel enger begrip '„ befloten, als het anders móet zyn, daardoor met meerder kragt en overvloed , ,, zich op éénmaal uitwerpt; zodat, ommy en myn Vrouw en kinderen ongelukkig / te maaêen, juist het middel was van H „ welke gy u ging bedienen, trlt een ge' volg der valfctié gelykenis, die gy meen; de te kunnnen Hellen tusfchen my en de „ zelfflandigheid der Hottentotfche Volken. „ Staak dan uw voornemen, myn Vader,1 zo gy eenige zugt voor uwe Dochter en " Schoonzoon hebt, en fchort ten minden »[ uwe haatelyke kuur op , tot tyd en wyle ',, de geboorte van een éénig kind, u van , myn gezegde komt te overtuigen ; want, ], zo ik niet volkomen verzekert was, van '„ nimmer geen Tweelingen te zullen voort',' brengen, en zo ik voor nlyn' Vrouw eene „ dubbele befwangering te vreezen hadde» „ zou'  „ zou ik dan niet de dwaafle aller menfcheri „ zyn, het verlies mynes leevens, en dat „myner Egtgenoot, te verkiezen boven „ zulke en ligte en zo weinig fmertgevende „ kuur? " Deze zo ongerymde, als voor my zelvett gantfch onverftaanbaare*, redeneering, my dunkende een grooten indrukte maaken, zo wel op myn Schoonvader als zyne Dochter,, voegdde ik 'er nog by op een toon van meerder verzekering: „ Het is vry meerder „ voor uwe dan myne belangen, dat ik a. „ kom te waarfchuwen , zeide ik, van het „ onherftelbuar ongeluk waarin gy u ftond ta „ werpen. Imand, die de wilde Dieren. „ durft trotfeeren en aanranden: Imand die „ zich een kinderfptl maakt, Tygers en Lui„ paarden te vellen , zou die vreezen om „ in verdenking te komen , van een ligt „ kwaad te duchten? Dan echter, zo gy „ noch aan de waarheid myner Hellingen „ mogt twyffelen, herneemd uwe twee kei. M jen, eri maakt my zodanig, ais gy denkt • dat ik m°et wezen ; en hoe pynlyk de „ Operatie ook mogt zyn, ziet of het minft> „ geklag, ja een éénige zugt of traan, myH Dat. E „•  „ ne (landvastigheid zal doeri wankelen, o£ „ myne weltevredenheid verftooren. " Myn Schoonvader en zyne Dochter, beide overtuigd en getroffen, door de verzekerende toon , waarop ik hen uitnodigde ©m my te verminken, twyffel dan fchier riiet meêr aan de waarheid der oplosfingen die ik hen kwam te geven ; en den ouden Gryzaard my omhelzende, zwoer, dat hy zich veel liever met eigen handen het leeven wilde benemen , dan my vatbaar voor eenige vreeze te agten, of dat ik lafhartig genoeg zoude zyn, om myne toevlugt tot de leugen te zoeken, met oogmerk, om een' pyn te ontgaan, zo weinig gefehikt voor het grootmoedig hart van eenen Held. Dus my met zyne Dochter alléén laatende, ging hy buiten de Hut het Hottentotfche Volk kennis geven van 't geen 'er was voorgevallen ; midlerwyl myn» Wederhelft, gerust gefield omtrent de gevolgen, zich kwam overtegeven aan alle de tederheid en liefde, welke ik zo ongelukkig was geweest van haar in te boezemen, en waaraan ik best mogelyk kwam te beantwoorden. Uit  Uit kra'te vau hét geweld dat ik my zei» ven aann afkeer, welke haar gezicht my gaf, en ten ein.ie my alle deze haately>e voorwerpen te onttrekk.'- , veinsde ik een fterke zugt voor de Jag» te hebben ; invoegen , ik 's morgens met het krieken van den dag, gewooulyk de Hut inging, en groote zorg droeg, van 'er eerst na Zonnen ondergang wedcrrekeeren. De onmenfchelykheid der Hottentotfche gewoontens . de ongerymdheid hunner gebruiken, de plompheid hunner zeden, en 't geen misfchien wel 'e ergde was, de onverdraaggeiyke leelykte myner Vrouw, gaven my zo veel afkeerigheid en walg vo r deze Landfireek, en haar woede bewoonderen, dat ifc het gevaarlyk befluit nam , van 'er my van. te verwyderen , zo dra ik de wé ren nauwkeurig genoeg zoude doorkroopen hebben, om niet bevreest te zyn van te verdwaald, of in myne vlucht ontdekt en agtcrhaald te worden. Ik beken , dat 'er een foort van ondankbaarheid in d.t ontwerp (lak, doch ik agtte het noodzaaklyk tot myne rust en het geluk mynes leevens Met dit oogmerk , nodigde ik telkens eenige Hottentotten orn E 2 my  mv op i" J< t re verzeilen.; en zonder <*«t Zy eeni ;e argwaan va1.; myn voorn men kntïde . voeden, ontleende ik van hen 1e ftipfte navorsfchingen', wegens de onderfc''eiden,e paden die naar den zeelrant heen leidde, en 't verste van de Hottentotfche wooningen afgefcheiden waren. Wanneer ik daaromtrent genoegza^me ondernemingen had be>kome i, bezig.ie ik my alleen met de middelen die ik zu«Je werkttelligen om myne. vlucht te verzekeren. Een onverwagt geval, daar ik geenfints op vcroa t was, kwam het oogenblik der uitvoering mynes germ :ed ontwerp te verhaasten. Op een avond, dat ik na een lamie en moeijelyke weg te hebben afgelegt, gantfch vermoeid in 't Dorp of Kraal te rug kwam, en alleen maai' naar wat rust w as haakende, was ik merkelyk verwondert, wegens de voorzorg, welke alle de Hottentotten m>ne gebuuren , vrienden en Maagen gebruikre, om my tc ontvlieden, en zich in fcuhi c Hutten optefluiten, naarmaate ik hen naderde.' Ik wtst met, waaraan ik zulk een koel onthaal moest 'oefchryven; dan ik werd fes welhaast van onueni^t. Ik kwam in onze  .zo Hut, als wanneer jnyne Vrouw, my zo haast niet gewaar wierd, of zy vl'ind dezelve al haar best uit, zich nauwelyks verwaardigende, een oog van veragting op my te werpen. I'< flond gereel haar Vader te vraaren , wat zulk een ongewoon omhaal te beduiden had ie, doch hy voorkwam myne wraae, en fprak my op een koele en forsfe toon dus aan: ,, Gy Eunpéëf, z i ie v hy, zyt gy een zoon der waarheid of •,, een kind der loogen? Hebt gy bét hart „ van een Hottentot, uf de fnjode ziel eens ,, Jafhlartigen (laaf-,? Heb ik myn Dochter ,; een Gemaal gegeven , die haarer waardig ,, is, of h-,b ik een bedrieger tot Schoon„ zoon verkooren , die my onteerd door d» „ valsheid zyner verhaafen en de laHrartig„ heid zyner bedryven ? " Ten "uitterden verwondert van zodanige vraagen , die my heel vreemd en als een donderdag i de ooren klonken, gaf ik den verbitterden G-y-zaard het volgende antwoord: ,, Wel'e Myn „ ken hebt gy der haatelyke misdryven mee „ welke gy my bezoedelt a?; ? vroeg ik j v Van welk bedrog befchuldigt men my ? B 3 Wie  7» „ Wie is 'er vermetel, ja vyand genoeg van „ zich zeiven , die aan myne dapperheid „ durft twyifelen , of eenige wolken van „ verduiftering over myne heldhaftigheden verfpreiden? Gy zult dien (lerveling 9, maar al te tydig leeren kennen, hernam ,, myn verbolgene Schoonvader, hem, dié u niet alleen befchuldi;.'t, maar die door „ de blykbaarfie en onwederfprekelykfle be- wyzen , uw lafhartig gedrag zeer klaar „ zal betoogen. Dien Held, zo zeer ge- ducht in den ftryd, als wys en befchciden „, in zyner redenen, is de dappere zoon „ van onzen grooten Sur: , de braafite en „ onverfchrokkenfte van alle onze Hotten„ totten. Reeds zedert vier Maanen afive* 3, zig, is hy eerft heden weder ondet ons s, te rug gekomen ; a's wanneer hem ter „ ooren gekomen zynde, de éerbowyzin. „ gen die wy u hebben aangedaan, cn den ,, titel van Held met welke wy u hebben 5', bekleed gehad , ter belooning van de over,, winning die gy op een Luipaard zegt be„ haald te hebben, heeft hy openlyk ver„ klaar 1 , dat het trotsch verhaal 'twlk gy van uwe zegepraal hebt gedaan, flegts een i, opgeraapte leugen is : Hy houdt ftyf ftaan-  fiaande, dat het door zyne hand en niet „ door de uwe 15, dat dit Dier verwonnen ,, wierd, den zelfden dag van het vertrek uwes befchuldigers; die weinig verhff,, vaardigt op eene overwinning , welke ,, geen de minde nieuwe glansch aan zyne roetnrugtigheid konde byzetten', zich vcr« ,, genoegd had, met de vergiftigde pyl in 't hart van den gevelden Luipaard te laaten t, Heken. Wy hebben hierop nog klaarder ,, blyken van hem begeerd , waarop uwen aanklager, vcrzeld van twaalf braave Hotf, tentotten , zich naar de zelfde plaats heb, ben vervoegd , alwaar gy zegt dit wilde ,, Dier te hebben gedood. Onder de over,, blyffelen van 't zelve, heeft men de doo,, delyke pyl gevonden, waarop het merk des zoons van den grooten Sari gedre,, ven was. Min gevléjd door zyne gebleken ,, heldenmoed , dan verontwaardigt over uwe lafhartige handelwyze, en befchsamd wc,, trens onze al te verregaande ligtgeloovig,, heid, heeft men uwen befchuldiger gc,, last'van u te zeggen , dat hy in 't vasté ,, voornemen is, van u op morgen te beftry,, den aan dien zelfden oord, alwaar gy n alle die eertitels , die u niet toekouaen , £4, ,, oa-  i, onregtmatiglyk hebt toegeëigend ; en ik ,, heb in uwe naam, dit onvermydelyk ge- vegt aangenomen ,. ingevolge de by onze „ Wetten begrepene voorwaarden. Zo u ,,■ dan nog eenig gevoel van fchaamte is overig „ gebleven: Zo de natuur in uw hart, eenige demfnfie vonken van moed heeft ontdoken, „ bereid u dan, om door uwe dapperheid het ongelyk te herflellen , 'twelk gy u zelf, „ myn Dochter, en my hebt aangedaan." Gedeeltelyk gerust gefield door den tus. fchentyd die 'er verloopen moest, tot op het oofecnblik van dit Tweegevegt, waarvan liet enkele denkbeeld , de ontroering en fchrik in myne ziel Hortte, verborg ik zo -veel mogelyk de vrees die my beheerde, en Het in tegendeel, de grootfte bedaartheid blyken: ,, Ik agt het de moeite niet waar„* drb, antwoordde ik myn Schoonvader,om „ door eem'sre fehejdwoorden, de grove las,, teringen te keer te gaan, welke dien zo dapperen Zoon uwes grooten Suri, goed„ vind tegen my uit te braaken. Morgen „ zal dien onbefchaamde weeten , aan welk gevaar zich den geenen blootfteld , die r» aan myne moed en onvertzaagtheid durft „ twyf-  „ twyffelen Ik aanvaarde 'zyne uitdaging met biydfchap, cn ik zou op dit oogen,, bük zelf hem gaan verkloeken, zo niet ,, den vermetele myne wenfchen was voortgekomen, met my het eerst ten ftryd te nodigen. Ook onderwerp ik myzeer ge; n willig aan die voorwaarden van welke gy ->» my fpreekt, fchoon ze my onbewustzyn,. ,, doch die van u maar afhangen om my te ,, doen verdaan. — Zy zyn heel eenvou„ dig , hoewel een weinig ftreng, hernam „ den oude Hottentot. Zo, tegen myne », verwagtiag, het lot u begunstigd, en dat ». de fterkte uwer arm , uwen vyühd ver,, plichtte, om zyne nederlaag te bekennen „ onaangezien de blyken dien hy geeft van „ de egtheid zyner befchuldigingen , van ,, een overtuigende kracht zyn , zoudt gy „ hem geene andere ftrafkunnen opleggen, ,, dan een ballingfchap van tien Maanen ; * doch zo de overwinning, die hem tot de•» ?en dag nog nooit heeft begeven gehad „ zich voor hem verklaard , laaten onze Wet„ ten, die reeds uitfpraak over uw misdryf „ gedaan hebben , u geen de minde hoop overig; en -t zou zelf van de edelmoedigheid uwes Overwinnaars nietafhangen, E 5 „om  74 <@#*^ om u "het leeven te fpaaren. Gy zult in «, zulk een geval , zonder een:ge genade „ aan den llavenpaal gebonden, levendig gevild en naar goeddunken der Hottentot,, ten, gemarteld worden, tot dat de dood „ een einde aan uwe ftraf komt te maaken. ,» Ik zal zelf myn Dochter tegen u ophitfen , ,, en wy beiden zullen nog wel de onverbid„ dclykftc uwer beulen zyn. Dan, tot dien „ tyd toe , doê ik geene wenfchen , noch „ voor u , noch voor uwen vyand; ik ken ,> zyn dapperen aart en zyne opregiheid. ,, Daarby zyt gy my lief en waard geweest; ik zal myn befluit op het flrydperk ne„ men, en den uitflag van 'tgevcgt, zal „ myne onberadenheid beflisfen. Vertoef „ hier 't overige van den nacht, ik laat u „ alléén ; ik zoude my te veel moeten fchaa,, men, byaldien ik langer by u bleev, ik „ ga my by myne Dochter vervoegen; die zo min als ik, u niet eerder begéérd we,, der te zien, dan in de tegenwoordigheid „ van den Zoon onzer grooten Sari,'' Dit gezegt hebbende, verdween den ouden Wildeman uit myn gezicht, en ik vertoefde niet lang om zyne voetflappeh te volgen en de Hut te  75 Je verlaaten. Het weer was zeer onltuimte o de rei'en begunfligde uittermaten myne vlucht; zo dat, wanneer ik beere^p, dat alle de Hottentotten van de Kraal, in flaap 'of ten minden binnen hunne waren beflöten , voorzag ik my van zo veel behoeftens als ik voor drie of vier dagen meende beno' digt te hebben, en vervolgens met veel omzigti heid vertrekkende, verwyderde ik my van 't Do'p , en vcrvoegdde my met verhaastte fchrecden r-p de wegen die my 't meest bekend waren , en van waar ik verzekert was , dat ik zonder te verdwaalen , aan 't zeeftrand koude komen. De Hottentotten worden, met recht, voor de vlugrte aller ilervelingen gehouden; doch geen Hottentot liep ooit zofnel, als ik dien gantfchen nachr en een gedeelte van den volgenden dag, kwam te loopen. Hetgeen my zelf verwonderde, was, dat onaangezien die buitengcmeene vaardigheid, ik my op geenerhande wyze vermoeid gevoelde , noch gedrongen door den honger , noch overvallen van de flaap. De verbeelding van 'tgevegt dat ik had aangegaan, en dat der wraak, welke de Hottentotfche Wetten, my-  7& C^**'^» mynen vy'and rpleidde om over my te oeffenen, gaven my de ongelooffjlyklte krachten en de verwonderlykfte rappigbeid. net was eerst 's anderendaags avonds voor zonnen ondergan;,', en dat ik verzekert was, verre hujten de bezittingen en 'tbere k myner wilde Medeburgeren te zyn, dat ik dc noodzaaklylheid gevoelde om myne kragten door een weinig vne fel, en eenige uuren flaapens, te herftelien. Ik at echter zeer weinig, en ik was al te ve--l ontroerd van geest, om een iangwylige flaap te genieten; nochtans fliep ik vry gerust gedurende byna vieruuren, uttgeftrekt op het Leeuwenvel, 't welk my vcor klecding verfirekte, en blootgefleld aan de onguurheid van 't Jaargety, dat gantsch ontltuimig en regenagtig was. Ik ontwaakte tot r p het gebeente toe nat, doch zonder de mtnfte ongefleldheid te gevoelen, en ging het overge van de nacht verder voort; komende 's anderendaags , omtrent een uur of drie, na 't opkomen van de zon. aan den oever der zee, verre van de kust, daar Kapitein van Haen my wel eer aan de rampfpoed van myn lot .had oyergclaaten. Be-  Beveiligt voor "'t gevaar , 't welk myne vlucht had ie verhaast, begost ik te overwegen , tot wat befluit ik zoude overgaan; dan de befpiegelingen , die de bitterheid' rn'yner omflandigheid my deeden maaken, waren zo fmertelyk, dat ik my fchier beklaag• de, geen moeds genoeg gehad te hebben, óm een gewi.ife doch fchielyke dooi , te verkiezen boven de gevaaren die my om. eingefden, en waaifchynïyk moesten uitkomen op een wreede fiaverny, of een verdrietig en ongelukkig leeven , veel ondraaggelyker dan de allerpynclykfle dood. En inderdaat, welk een betere uitkomst kon ik verhoopen, in een Gewest aileen door wilde Volken bewoond ? Wat had ik anders' te verwagten, ik die my nier hai ku nen verdragen met de minst barbaarfte menfchen dezer landdreek? Gantfchelyk neêrgeflagen van dusdanige droevige denkbeelden , en geen de minde uitkomst voorziende, zette ik my neder op den kruin eener Rots; en vervolgeus beurtelings myn gezicht op de zee, en op den woeste vlaktens die zich agter myn vertoonden, vestigende, dompelde zich myne ziel ia  78 •©**n?en. In 't midden dezer fombere befchodwingen; benydde ik de (Iaat der lle^tftj Dieren, die fchoon verftrooid in de dorre vvoes'ynen, 'er nochtans de middelen vinden tot hun beftaai; mi 1lerwyl het volilrekt gebrek aan yoedfel, en de onmoge'ykhed waarin ik w elhaast zou-# de wezen , van het my te verschaffen , my alle de kwellingen en pynigingen ec-nef tnoordd d gen honger ftonden te veroorzaken. D.ze verbeelding lloeg my glad ter neêr, en reeds gaf lk alle myne ho->p , die ik van Hemel en Menfci en verwagten konde, ten eenemaale op, wanneer nog eens myn oog zeewaards wenende, ik in het ailerverfte verfch;et, ee > wezenlyk ligchaam meende cp te (peuren, 'twelk met de baaren fcheen voerttedryven. Zulk eene hersfenfchim "deed in mvne ziel de zoete hoopt herleeven: Ik keek wat fche<-pe.r toe, en ik trilde van blydfchap, toen ik my verzekert hieldt, dat dit voorwerp voorwaar eert Sctvp was , 't welk kustwaarts fcheen te naderen. Het was ech-er noch heel verre verwydert; doch de vrees, van het van koers te zien veranderen , eer 'er mooglyk- . heid was om 'er hulp van te bekomen, my niet  niet vergunnende om langer te wagten , ontbond ik de leeuwenhuid van myn lyf^ en dezelve zo hoog opheffende als my doenlyk was met behulp van mynen boog, begost ik luidkeels te roepen , midlerwyl dit foort van flandaart heel fterk bewegende. Na dat zulks een poos vrugteloos had geduurt, verdubbelde ik rnyne flem, en fchreeuwde zo vervaarlyk hard ,. dat ik eindelyk gehoor verwierf, en den Officier die het Schip gebood, op myne herhaalde t'ekenen en beweegingen , de Boot. naar de wal deed zen-, den. Ik was te vol vrees en te ongeduldig, om te wagten tot ze aan den oever was gekomen ; dus, na myn Hottentotsch "gewaad op de Rots nedergelegt hebbende, liep ik heel driftig en gantsch naakt naar 't ftrand, en my in zee werpende, zwom ik naar de Sloep , die ik wel haast bereikt." hadde. In de eerde vervoering myner blydfchap, omhelsde ik alle de Matroozen die zich in 't Vaartuig bevonden , met 't weike wy oogenblikkelyk naar boord roeiden, daar ik door den Kapitein , dat een Hollander was, zeer minzaam ontfangen wierd, inzonderheid op bet  verhaal dat lk hem van myne wedervaaringen kwam te doe;; •,. hoewel ik ze hier en daar eenigfints kwam te verbloemen, en dewaarheid te fpaaren daar 't nodig was. Ik mengde zelf zo veel zièlroerendhéid in myriè redenen , dat het een ieder die my hoorde fpreken, een groote aandoening gaf er. belang' in myn lot deed flellen; boven al den Kapitein , het welk een Man van gevoel en oordeel was. Dit Schip, tot den Negerhandel uitgerust, kwam uit Caffraria, en had veele Slaaven iii, die naar Noord - Amerika wierden overgebragtj invoegen, het een verre togt had afteleggen. Ik maakte my zo noorLzaaklyk als maar mogelyk was, en wierd aangefteld, om het oog op de Slaaven te houden; waarvan de meesten uit het Koningryk Angola , Senegal en de overigen uit het land der Kaffert waren , en weikers fpraak ik genoegzaam kende, als zweemende meestal naar de Coagofcbe. De diensten welke ik den Holland» 1'chen Kapitein bewees , maakte my zyne agting waardig , en de aangenaamheden die men my over 't algemeen zogt te verfchaffen , deeden my eerlang alle myne voorheen  -^**?g> tolleen geledene ongemakken, onheilen en rampen vergeten. Wy zeilden gedurende byna vyf maande* vry gerust; en hoewel ónze zeetogt dikwyls door de tegenwinden wierd vertraagd, zagen wy haast het einde van dezelve, eft ftonden eindelyk gereed om land te bezeilen, wanneer wy tot ons ongeluk naby de kusten van Florldd, onder een Spaanfche Vloot vervielen. Wy poogden te vergeefs dezelve te ontfnappen, de Spaanfche Schepen waren beter zielders als wy, en zonder in ge•.vegt te komen, zondcf zelf de tyd te hebben van ons te verweeren, wierden wy allemaal gevangen genomen en naar de Rana* ria gevoerd. g Door de Spanjaards genomen te 'worden,' was zekerlyk veel beter, als levendig gevild te worden by dé Hottentotten. Dail het geene my oneindiglyk harder te verduwen viel, als de wraak, welke de Zoon van den grooten Sari op my zoude hebben kunnen oeffenen, was de wreede en ondraaggelyke flank van de gevangenis in welke ik geworpen, wierdt, en in welk gat, hoe bekrompen. U Dsed. F fe,  lvk om het te raaden, en op het zienmy• n'er bebloede laakens , was het zeer na- tuurlyk, dal men u befchuldigde van my „ te hebben vermoord, en het was even zo „ natuurlyk , hoewel tot uw ongeluk, dat „ gy wierd opgehangen, 'Er was niemand „ dan ik, in ftaat om dit duister geheim op „ te losfen: Ziet hier eenige omlïandigheM den, welke geene uwer Rechters bewust „ waren , en die ongetwyffeld tot uwe be„ houdenis zouden hebben medegewerkt. Zo „ dra gy naast myne zyde uit het bed was „ opgedaan , en u naar beneden had bege" » ven , wierd ik gekweld en overvallen van » een' fterke benauwdheid en gevoelde my v buitengemeen verzwakt. Ik wierd flaauw, » zonder te weeten waar dit alles van daan „ kwam, kromp met armen en beenen in w elkander en worftelde als een aal door "t „ bed ; dan toevallig myne linkerhand aan tt myn regter arm gebragt hebbende, gevoel„ de ik eenige vogtigheid. Ik was daags te „ vooren adergel-aaten, en dus twyffelde ik „ niet, of myne zwakheid was oorfprong„ kelyk uit een groot verlies van bloed. Ik „ hereenigde evenwel zo veel doenlyk alle myne krachten, en om de oorzaak rtlyner •ver*  9* * verzwakking op 'tfchielykfte te verhelpen < „ ging ik naar beneden, geftadig met myn „ linkerduim bet laatgat toe houdende; doch « alles in huis in een diepe rust vindende, w en den Chirurgyn, die my adergelaten had, » en niet verre van ons woonde , dus niet „ kunnende ontbieden , begaf ik my zelf „ derwaarts en klopte aan zyne deur. Dan „ terwyl ik ftond te wagten tot men my zou„ de komen openen, wierd ik omfingeld van „ een hoop volk, dat langs de ftraat zworv, H die my opnamen en.met my op een drafje naar de kaai liepen. Ik deed vrugtelooze * poogingen tegen deze fchelmen, want.het „ waren zeerovers, welke my met geweld „ op een Schip fmeten. Ondertusfchen had » ik my zo fterk geweerd, en was zo veel v bloed kwyt geraakt, dat ik van my zel•»ven viel; en toen ik weder bekwam, » vond ik my geheel ontkleed, mynen arm «.verbonden en liggende in een hangmat. » Ik vroeg om myn: nachtjapon , doch men ,, weigerde my die te geven ; ook beklaagn de ik my van beftohen te zyn, dewyl 'er » in de zakken dier Japon , een aanzienelyke » fomme gelds had geftoken. Den Kapitein , . • „een  i een onbehouwen woest menfch, zeide my, » dat men op zyn Schip van zulke armhar„ tigheden geen verantwoording deed; doch „zo ik wezenlyk iets kwam te misfen. 't „ geen hy nochtans op myne verklaring zei„de niet verplicht te zyn om te moeten „ gclooven , het deel dat ik in de te nemene „ pryzen zoude hebben, my wel volkomen 5,.fchadeloos daarvan zoude fitlien , mits ik * my dapper kwam te kwyten in de Zee„ gevegten, die wy zomtyds zouden moeiten ondergaan. Dan wy maakten geen „ Pryzen , in tegendeel, wy wierden na een „onftuimige en langdurige togt genomen, » en onder het uitwisfeben van verfcheide *j volgende niet min fmertelyke ontmoetingen voor my, eindelyk door de Spanjaar„den alhier opgebragt: van waar ik eenï » weder naar myn Vaderland hoop te kee„ ren, het welk ik tegten myne dank, omtrent veertien jaaren geleden, hebbe moe»ten verlaat-en." Den goeden Heer Colini, bewees my zo veel vriendfehap, fcheen zo kratndadig aangedaan door het ongelukkig geval dat my was wedervaaren, drong bovendien zo fterk aan  aan om mat hem weder naar Engeland te keeren, ten einde door zyne tegenwoordigheid den blaam weg te 'nemen , die men my aldaar had rp -elegt , en om welke reden ïkeigenrlyk was opgehangen géworden, dat ity' het voor onbillyk oordeelde, om zyne aanzoeke van de hand te wyzen. Wy beflooten dan, na alvoorens de goedkeuring van den Gouverneur te hebben verworven , om gebruik te maaken van een Schip , 't welk binnen agt of tien dagen op zyn langst naar Europa ftond te ftevcnen. Nog dien zelfden avond openbaarde ik het ontwerp myner Reis , aan den Sipier mynen Vriend , die het vei langen om weder naar myn Vaderland te keeren , zo pryffel\k-vond, dat ik begreep , dat hy het oog had op de bediening van Onderfipier; tot dewelke hyinderdaat, eenige uuren, nadat ik hem van myn aanftaande vertrek nit de Havana had verwittigd, zyn neef liet benoemen. Ik gaf dan , uit last des 'Gouverneurs , alle de (leutels en bewyzen myner bekleed hebbende hoedanigheid , aan mynen Opvolger over, en kwam hem perzoonlyk in die Waardigheid te iniïaleeren. Doch dezelve was hem gantfch niet gelukkig ; want noch geen uur  uur had hy het Ampr van Onderfipier waar genomen , warmeer eenige meuwlmgs opgeilotene Zeerovers, middel vonden om uit— tebreken , wierpen zich op myn' noodlot- .tigen opvolger, rukten.-hem de Oeutels uit. de handen , floegen hem met dezelve de harsfens in , en na hem dus onmenfchelyk te hebben vermoord , namen zy de vluchten verftrooiden zich wyd en zyd. Ik dankte den Hemel, dit bioe 'ig Treurfpel ontworsteld te zyn, en liet den volgenden morgen, zo als ik mei den ouden (leer Colim was afgefproken, myn ku[L*r aan boord brengen'van de Na.tra Si^ncra, een K-> pvaardyfchip voor Cadix bevragr . en tree- mmandeert door den Kapitein Matiü Durot.za. Dit Schip, 't welk dien zelfden dag van de R>eede ftond te vertrekken , lag omtrent drie mylan van dc Stad ten anker. 's Avonds, ten vyf uuren verwagtte ik myn Rcsgenpot i mldlerwyl myn affcheid nemende van den Sipier , wanneer een. jong pe"zoon my kwam zeggen, dat men niemand mcèr wagtende was als my, en dat Myn Heer C*lins zich ree is in de Sloep bevond. Ik rukte my terilond uit de armen van mynen Vriend, en lief!'  I liep zo fnel ik kon naar de Raven; doek ■de Sloep , die op my gewiégr had om my ■aan boord te brengen, was vertrokken , en den Stuurman deszei ven ha 1'order aar* de wal gelaaten, om my te boodfebappen , dat ik hem in een kleine baai , ongeveer een uur van de Stad , zoude kunnen vinden. Ik begaf my uit al myn magt derwaarts , den avond begbst te vallen, ik meende de Sloep te zien , ik riep, men gafmy antwoord , en èen oogenblik daarna, naderde dezelve den oever; ik flapte 'er in, en wy verwyderde ons van de wal. Ik keek aanftonds aan alle kanten in 't rond naar de Heer Colins, doch ik wierd hem niet gewaar , en zag in zyne plaats niet anders dan luiden van een flegt voorkomen. Ik begreep , hoewel veels te laat , dat ik my vergist had , en dat in plaats van in de Sloep van Nestra Signora te zyn, welk Schip ik vaa verre geankerd zag, ik in de floep eens Zeerovers was. ©e eerde beweeging dien ik maakte, was, om my in zee te werpen, en naar het bewuste Schip toe te zwemmen; men kreeg 'er de lucht van, en men had de goedheid van my handen en voeten te binden; en om my te beter te doen gewennen aan de zeden en ge-  9? gewoontens der geenen met welken ik my bevond , bekwam ik van een dezer Meifieurs, zulk een gevoelige flag met da riem op het hoofd , dat ik suizebollende buiten kennis nederviel. In 't vervolg zeide zy my, dat ze my voor een van de hunnen hadden genomen, wélke zy ohi een boodfchap naar de Stad hadden gezonden ; dan dewyl zy zich misgrepen hadden, meenden zy, datik hen van zo veel nut en dienst zoude kunnen zyn , als den geenen wiens plaats ik bekleedde. Ik wist niet dat 'er ooit zulk een helsch. geboeft op de Wereld was, als deze Schelmenwaren, by dewelke ik my bevond. Stelen, Rooven, Schoffeeren en Moorden, was hun éénigfte tydkorting en grootfte vermaak. Wanneer het deze Mon fiers aan éenfge vreemde Offers ontbrak, om hunne wreed e bloeddorst te verzadigen , oeffeuden zy hunnen woesten aart, den een' op den ander. Ik heb vyf en veertig maanden onder deze godlooze Roovers geleefd , en gedurende dien tyd, heb ik elf moorden geteld, die zy aan elkander gepleegd hebbe i gehad. Het geringde verfchil, 't welk zy maar hadden, It Deeü. G wier*!  9$ wierd gemeentyk door een moord beflegt f en alles gaf hun oorzaak tot twist en twee» dragt. Omtrent twaalf mylen ten Westen de Golf van Mexico, ligt een onbewoond Eiland , 't welk door de menigvuldige omleggende klippen voor ongenaakbaar wordt gehouden, 't Was deze fchuilplaats werwaarts dit gebroed zich begaf, hebbende 't zelve den naam van het JZvoalmxen - Eiland gegeven. Inderdaat; de moeijelykheid om 'er te landen, fcbynt het zelve alleen toegangkelyk voor 't Gevogelte te hebben gemaakt. Deze van Hemel en Aarde gedoemde Bende, had tot Opperhoofd , zekere Eyran JValfh, een Jerlander van geboorte, het allerverfoeilykst, boosaardigst en bloeddorttigst Scbepzel, dat ooit de Zon befcheenen heeft. Het doed my leed, van hem die fchendnaamen te moeten geven, daar hy my tot zyn dood altyd een grcote genegenheid heeft betoond gehad, en het leeven zelf aan hem verfchuldigt ben; want van het oogenblik af; dat ik in zyn Schip kwam , had ik het ongeluk van gekend te worden voor de Onderfipier van de  de Havana, door een dezer Roovers, die in de gevangenis van hst Fort onder myne bewaaring was geweest, en die zonder zich te bedenken, op 't oogenblik dat hy my kwam te kennen, zyn fabel trok en my daar« rnede een houw gaf, die my ontwyffelbaar de kop zoude hebben weggenomen, zo niet den goedgttnfligen Kap/tein dezelve hai afgeweert met zyne rotting, en by geluk (iegtS een handbreed diep in myne fchouder waS afgefcbampt. Van deez' tyd af nam my Byran in zyne befcherming : ffc verhaalde hem alife myne Gevallen , en onderrichtte hem van 't groot belang dat ik 'er by had, om in Engeland te komen terzelvertyd met de Heer Colins; doch myne voorwendingen waren vrugteloos „ het hart van een Roover is niet ligt vatbaar voor de aandoening: „ Uit vriendfchap voor „ u, zeide hy, kantte ik my aan tegen dezei Reis, die gy zeer onbedagtelyk hebt on 'er« „ nomen , en die , naar alle waarfchynlyk,, heid u rampzalig zoude zyn, vooral, zo li g>' 'er zonder die Cotins kwaamt te ver„ fchynen, wien duizend onvoorziene om» „ ftandigheden en duizend hinderlyke zwa« Ga ft ris*  JOO jarigheden, van de Groot Brittannifche Kust „ kunnen vervvydert houden. En al was het, „ dat gy 'er hem mogt ontmoeten , en zyne „ tegenwoordigheid uwe onfchuld kwam te „ betoogen, wat zoudt gy 'er toch hy win„.nen ? 't Is omtrent vyftien jaaren geleden, „ dat men 'er u voor opgehangen heeft ge„ houden, aan de kaak gewurgt en fchande„ lyk ter dood zyt gekomen; dus is het ook „vyftien jaaren , dat niemand meêr aan u 4) denkt. Welk voordeel zou het u dan toe„ brengen , wanneer de Rechters van Dédt, „hun voorleden Vonnis herroepende, ver„ klaarde onfchuldig veroordeelt en gehan„ gen te zyn ? Deze getuigenis, hoeloffelyk „ dezelve voor u ook mogt wezen , zou u dat ,, een eerlyk beftaan ,een aanzienlyk of voor„ deelig beroep kunnen verfchaffen ? Uwe „ Rechters zelf, hoe overtuigd zy ook van uwe „ onfchuld mogten zyn , zouden u die fcha« » deloos willen (teilen van het u aangedaa„ ne ongelyk, gebleken door de onhandig„ heid van den Beul van Bê'dl; Zoudt gy „ wel édelmoedige, ja dwaaze menfchen ge„noeg vinden , die hunne welvaard met u „ zoude komen te deelen? En dit niet ge>,/chiedende , gelyk waarfchynlyk is» wat „ zult  icr „ zult gy dan in Engeland doen , en welke » rol zult gy 'er fpeelenWel is waar, uwe „ Medeburgeren zouden weeten, dat gy die „ Colins niet hebt vermoord ; doch zonder « armoedig te leeven; zoudt gy daarom min» der veilig voor de behoeftigheid zyn ? Ten » anderen, welke dringende noodzaaklykheid » rteekt 'er in; dat gy in Engeland verfchynt? •i is het niet genoeg.dat de geen, diemenu be■» fchuldigt heeft, te hebben vermoord, 'erzich ••vertoond? Zal zyne tegenwoordigheid u 7. niet 20 P!eSt'g regtvaardigen , als of gy 'er » zeifin perzoon by waart ? Stem dan met my » toe , myn waarde Gwinett, dat uwe vraag op „ geen de minfte grond van reden deunt, en, „ dat ik geen vriend van u zoude wezen, byalr „ dien ik in dezelve kwam te bewilligen ? „ Zo dra gy al het geluk en de voordee,, len van een met recht benyde ftaat zult ,, hebben leeren kennen, en die ik, on„ danks u zeiven, u boven uw Vaderland wil doen verkiezen-, zult gy heel anders praaten en my bedanken voor de volflrek,, te weigering die ik u kom te doen van ,, uw verfoek, en het tegengaan der bui„ tenfpoorige dwaasheid uwer Vaderlandfche G 3 „ zugt  „ zugt. Gy wilt arm zyn, en ik begeer tt „ in uen fehoot des overvloei te brengen. 9, Gy n lr - aar een Land wederkeeren , daar gy zo veeie verongelykmgen van 't „ lot hebt ondergaan,, en niets als alle on„ heil en verdrukking hebt uitgewischt, dar» „ ik wil u in bet allergezegendlte land des „ Aardbodems doen lyqonen , ja in een Pav radys, alwaar gy alle uwe wenfchen oo„' genblikkelyk zult vervult zien. Bemind „ gy de vryheid? wel nu ! gy zult 'er bene„ vens ovs in de volkomenfte onafhankelyk" heid leeven. Zo de rykdomm,-n u bekoo„ ren; gy zult 'er met or.s veel matrtiger „ fchatten 'deelen , dan die van de vermo„ gendfle Vorften des Werelds ? Schept ., gy vermaak aan eten dis , of in ae be„ kooringen der wellust ? Gy zult als „ wy , uwen tyd in ons gelukkig verblyf verdeden, tusfehen de vreuird der Fees„ ten en de bedronkenhei i der verl efde ver„ voeringen. Wel is waar, of fchoon wy „ een Maatfchappy van agttien vrienden uit„ maaken , wy echter met ons allen maar „ een éénige Vrouw hebben ; doch haare „ bevallige aanlokfelen, haare vru tbaare en „ onuitputtelyke vindingen , ende altoos uien-  ,, nieuwe vermaaken welke zy ons ver», fchaft, zyn voor ons ten uitrerften voldoe„ nende: Ja, de onvoorbeeldelyke Mirt,, wcult zou niet verlegen zyn, al moest zy ,, nog een dubbel aantal onzer vergenoegen. » Mireuoult is onze Minnares, Mireweult is »onze Gemalin, onze vriendin en onze ?? Landvoogdesfe. Gy zult haar 'zo ras niet m hebben gezien, of gy zult alle begeerte „ tot wederkeering naar u Vaderland opge>, ven, en wenfchen het overige van u lee„ ven met haar te verflyten. Wy hadden <* eertyds meerder Vrouwen op ons Eiland, » doch wy hebben ze altemaal voor haar op„ geofferd ;^ MirewouU bekleed by ons de „ plaats van alle dezelven. Want alhoeweL „ 'er niemand onder ons is , die haar niet «aanbid of een afgod van haar maakt, zo „ is'er ook niemand van ons jaloersch van het „ genoegen en de vreugd, waarmede deez* ,, beminnelyke Vrouw, beurtelings een ieder „ haarer Minnaren overftroomd. » Zodanige grootmoedige en ftreelende „ aanbiedingen , bellooc Byran op een' ruu„ we en hartvogtige toon , moeten u ont,, twyffelbaar met erkentcnisfe bezielen; G 4 maakt  ,, maakt u deze luifterryke gunstbewyzen, „ door uwen iever en oplettende zorgen waardig. Doch vooral, Gwinett, wagt u, „ in wat voor onhandigheid het ook mag „wezen, om de onredelyken cisch die gy „komt te doen, te hernieuwen; want op « de minfte fchyn die gy mogt geven, van ons te willen verlaaten , zoude ik u op de „ onbarmherrigfte wyze laaten ftraffen, en „ onder het lyden van de allerlangzaamfte „ en fmertelykfte pynigingen ,uwe verfebeurm de ledemaaten tot aas der visfehen en gie„ ren doen verftrekken: Kies dan op hees> terdaat; of Engeland of ons." Hoe voordeelig de beloften en voorflagen van den Rover Byran ook waren, zy zou. den my echter geenfints uitgelokt hebben , byaldien ik meester geweest ware zyne aanbiedingen te verwetpen met alle de verontwaardiging, welke de affchuwelyke Maatfchappy, die hy my aanbood, my kwam in te boezemen , en die zyne verfchrikkelyke bedriegingen my dwongen te aanvaarden. Ik aarzelde dan niet, en de vrees van hem en zyne eerlooze Bondgenoten door myne Weigering te verbitteren, liet ik my tegens wil  wil en dank, onder deze troup Roovers aan riemen. Ik zwoer hen een onverbrekelyke getrouwheid , hoe gevaarlyk hunne ondernemingen ook niogten zyn , en tot welk foort van komplotten zy my ook mogten goedvinden te gebruiken. Pezen uitwendige:) Eed, welke ik voorde vergaderde menigte overlu'd kwam te doen, deea myhet gantfche vertrouwen van Byran winnen; die my op deez' zeilde dag niet de dubbele waardigheid bekleedde , van Magazynmeester op 't Z.-aluv. en - Eiland, en die van Opperde Schatbewaarder, gedurende onzeZeetogten. Dan die , welke wy thans kwamen afteleggen , was zeer kort ; wy zagen binnen korte da en , de kusten die de Golf van Mexico omringen en liepen met ons fcnip in een kleine baai. Na .dat wy met veel omzigtigheid op een barre Rots waren afgeftegen , dewelke rondom door hemelshooge klippen was overfchaduwt, bevonden wy ons al klouterende ten einde onzer Reis en op het Zwaluwen Eiland; in 't midden van \t welke in 't hangen eener fleile klip, de wooning van dit Roovergcbroed gebouwd was; en welk verblyf , zedert het vertrek van Byran, bewaard wierd door zes van de G 5 ftout.  ftoutmocdïgfte dezer Bende, en de eerlooze Mirewouü , aan welke ik eenige oogenbükken na onze aankomst, plegtiglyk wierd voorgedragen. De fchaamteloosheid, onkuisheid en vuilfte ontucht, was op het gelaat en in de oogen van dit Vrouwsperzoon te lezen ; die, fchoon ze reeds omtrent de veertig jaaren oud was, nog alle de frisheid eener eerite 'Jeugd vertoonde, en bevalligheden van fchoonheid bezat, die Jaaar elks agting zoude hebben doen verdienen , zo de dartelheid haarer redenen , de alte verregaande wellustigheid van haar gedrag , de bedorventheid van haar hart, en de boosheid haarer ziel, my niet zo veel veragting als afgryzen voor haar hadden ingeboezemd. iNauwelyks had de getrouwe gezellinne van dit vuilaartig Rot , de oo en op my gcflagen, of zich vernoegende met my te zeggen , dat zy by vervolg zoude zien, of ik haar negentiende gemaal verdiende te wezen , nodigde zy Byran en de overige nieuwgelandenen uit, om de een na den ander, in haare armen de ongemakken der reis te komen vergeten. Byran , als 't hoofd dezer Spits,-  107 Spitsbroeders, een ot de eer der voorrang, en na hem , fcwam e!k beurtelings op dit onzuiver Altaar te offeren. Op de weinige begeerte dien ik toonde, toen myne voor'anders zien zelyen aai.- 't::enot des vermaaks verzadigt hadden, en hun voorbeeld, myne driften zoude hebben moeten ontfteken, kwam ZiCh M-rcwoult zeer bitter over myne ongevoeligheid te beklagen; dai ik was gelukkig genoeg, om haar een gedeelte van de waare beweegredenen myner koelheid te kunnen veibergen. Ik veinsde zelf een geweldige hoofdpyn te hebben, en ik verzogt de gantfehe Bende, doch inzonderheid ae onbelichaamde MireK-oult, van my dien dag wel te willen verfchoonen, om hun voorbeeld te volgen. „ Wy willen zulks wel toeftaan , antwoord,, de my Byran, doch onder beding, da( ,» Minztoult op morgen mede uwe hulde ,, zal ontfangen, en wy voldaan komen te ,, zyn, van de getuigenisfen, die zy van „ uwe dapperheid zal komen te geven.'' De verplichtende Walsb, had my zo ras de vryheid niet vergunt, van my te mogen af-  afzonderen; of hem en zyne onwaardige Makkers, zich laatende baden in de brooddronkene fJempery aan welke zy zich kwamen overtegeven, verwyderde ik my van de plaats alwaar dit fchandelyk toneel vertoond wierdt; in myne eenzaamheid de middelen overwegende, welke bekwaam zouden kunnen zyn, om my van de fnood-c banden eener zodanige gedrogtelyke Maatföhappy te ontbinden. Nochtans liet het niet na, dat, onaangezien de ongeregeltheid van zeden en de wellustigheid der neigingen, MirewouU een byzondere, ja zelf verbazende indruk op my kwam te maaken , van welke ik geen reden wist te geven. Ik verfoeide haare gebreken , ik doemde haare eervergetene ontugt, ik laakte haar fnood gedrag; en niettemin, van het eerde oogenblik af dat ik dit veragtelyk fchepzel had gezien , had ik my niet kunnen bedwingen . van belang in haare perzoon te dellen: Haare wezenstrekken hadden my getroffen, en 'tgeluid haarer dem, had myn hart geheel in rep en roer gebragt. Ik bloosde om myne zwakheid, en my fchaamende om zulk een erndig aankleven, zogt ik het zelve overeen te brengen met "het gevoel van ver-  109 verontwaardiging, dac my de vuile ongebondenheid van de rampzalige Mirewoult, voor de walggelykfte ontugt inboezemde , wanneer ter zeiver tyd deze helfehe Mcjjatir.c zich voor myne oogen vertoonde. Een „ ieder, buiten u, zei ze, zou reeds met ,, zyne dood , de fiere veragting die gy „ my betoond hebt, hebben moeten bekoo,, pen ; dan ik weet niet, welk gevoel van ,. medelyden en genegenheid myne wraak „ heeft opgefchort. Ongewoon aan eenige ,, de minfte kleinagting, of verfmading, zou„ de ik de gantfcbe'Bende van Byran tegen „ u konnen ophitfen, ik had het zekerlyk ook reeds gedaan , doch myne goedhar,, heid heeft myne gramfchap overwonnen. ,, Ik doê zelf nog meör, ik kom u waar,. fchuwen , ja zelfu fmeeken, zo gy het ver„ langd , van niet in uw verderf te loepen ; „ want ik zweer u , dat zo dra deez'dag van „ toegevendheid ten einde is , gy my zo „ vaardig zult vinden om u met myne haat te „ vervolgen, als ik heden bereid ben, zo niet om my van uwe liefde en vriendfehap te „ verzekeren, ten minflen die felleafkeer te „ doen verminderen , welke gy voor my „ ichynt te gevoelen. —- ,, Zo  ito cs**^ „Zo gy in 't Mné'énftè van myn gemoed „kost leezcn. Min muit, zeide ik, zou ie „ ttWë getergde eigenliefde, u mistenten „ noopen tot de wraak ; d'>c'n gy zoudt my „ evenwel niet ftraffen met die onverzoene-. „ lyke haat, d'e gy in'myn hart veronder-. „ field, ö Neen, Mlrewoult, ik haal u niet, ,'fhoe onverwinnelyk myne af keerighoid ook „ is voor de oi;tu"tig'ieden , aan welken ik „ u hebbe zien overgeven, en hoe aeer ik „ verwylert ben, om bet wangedrag uwer „ laaghartige Minnaars naar te bootfen , en ,, gelyk zy , de aanftotelyke en wellustige -, Tooneelen by te woonen, die gy vermaak „ fchept hen te geven. Zo ik u hierdoor „be'edig, Mirewoult, wreek u dan, ik geef „'er myne toeftemming aan; dan ik bidde „ u, wilt my vootaf eerst hooren. 't fs al^ léén de onbetamelykheid van u gedrag, » zeide ik, dat my belgt: Ik ben flegts ge* » floord over uwe a! te uitfporige ongere* gekheid, en de foort van roem die gy 'er » «p draagt, om in verdorvenheid van ziel » en onbefchaamd^eid van gedrag en ze» den, Te overtreffen, Mies wat uwe Kun„ ne ooit boosaardigst kan uit.ienken om „ ergernis te geven. Dan , hoe ongunftig deze  „ deze denkwyze van my, V00r u ook mag „ zyn , het fcheel l echter heel vee!, dat „ die gevoelens zich zo verre uitflrekkcn „ om my eenige haat voor u in te boeze„ men; neen, Mirmmk, ik beklaag u, en „ ik wenfchte wel om u die fchande' te „ zien verzaaken, waarmede gy behaagen „ fchept u zeiven te bezoedelen , of dat gy „ in mynen boezem dat hartelyk en'teder „ belang wist uittedooven , 't welk on„ danks my zeiven , my aan u verknogt „ heeft, van 't eerfte oogenblik af dat ik u „ alhier hebbe ontmoet gehad. Ik weet niet „ Mirewonlt, by welke gelegenheid, in wat „ tyd of plaats, of, in welk gewest ik u heb„ be gezien ; doch een verward geheugen , „ 't welk ik bezig was met myne gedagten *> te overpeinzen , - toen gy binnen zyt ge„ komen, herinneren my uwe trekken, ter„ wyl de geluidgeving uwer Rem, die Rem „ welke myn hart doorgriefd , my gantfch niet vreemd is. " mrewouh gamrch verbaasd, keek my met oplettendheid aan, trad als verfchrikt te ru°bjeey een poos ftii fiaan, en kwam vervol', gens weder naar my t0c; „ Neen, zei ze, «  '112 ,, 6 reen, het is niet mogelyk; mynedw'aa,4 Ilng verblind my . . . zyne dood was „ evenwel maar ai te waar; duizende men„ fchen zagen hem ftervert . . . Nochtans U zyn dit altemaai zyne trekken, het is zyne flem, en hy zou het zeketl>k wezen r; had hy de gal? niet heklommen . . . Gy '„ zegt,' dat gy my hier of daar ergens ge. „zién hebt; welnu.' gy , wiéris tegen„ woordigh'eii my even zo \eel verbaast,, heid veroorzaakt, waar zyt gy van daan? Welke landftreek beeft u voortgebragt? — „ Ik ben een Engelschman , antwoordde ik "( naar. Goede Hemel! riep Mire- ]\ u-cult , een Engelschman .' En uit wel! e Provintie? Van' welke Stad? He- laas.' hernam ik , uit een Plaats , alwaar t, ik aangenaame dagen hebbe verlieten 5 '„ en waar van daan myne uitto .;t, vry ramp„ zalig is geweest ... ik ben gebooren te „ Camerburry. ——— " Nauwelyks bad ik de naam van myn Vaderland en Geboorteftad genoemd, of Mf revcoult wierp zich in myne armen ; en my in de haare drukkende met de traanen in de oogen: „ Hoe! gy zyt dan G««'? ™i ze,  'if ze, en onder de naam van M'rewoult, kunt „ gj Jenny, uwe oude Minnares, niet keri. ,, nen ? J nny \ Gerechte Goden. », Ji.nnyl horst ik uit, de Byzitvan een ho."p vagabondcn ? Jenny! die myn aanbidde» t, Ivke Wfiderhielft zoude geweest zyn, zo 9. 't verfchrikkelyk vooroordeel der Rechters ,. van Déat, my idet gedwongen had, om • , myne liefde te laaten vaaren, en my uit i, haare armen te fchcuren? Gy Jenny! gy >, de beminnelyke en agtbaare Dochter van ,, den eerwaarde Heer Roberty? Neen, Mi„ rewoatt, neen, ik kan u niet gelooven ! ,, Wel is waar, dat gy naar haar géiykt; wel v is waar, dat dit haare oogen , haare Item „ waren; maar Jenny was hei puik en fie„ raad haarer Kunne: Jenny bezat meerder >v deugd als fchoor.heid , fehoon zy i uiten n tegenfpraak, het fra-rifte Meysjé des we- ,; relds was. - Dat u de drommel haall * riep de ligtvaardige Mirewoult, uitfchate„ rende van lagchen; jou malle gek! hebben „ de jaaren , noch de galg u niet kunnen „ genezen van uwe ligtgeloovigheid ? Laai , myne eerbaarheid daar, die het my niefi ; geheugd, ooit te hebben gekend, zo min als t die zeldzame hoedanigheden, op de wel» fl Déél. jï v„«  ir4 „ ke ik misnoegd zoude zyn eenige eisfchen „ te hebben. Te Canterburry, myn Vriend, '„ bewogen myde groote rjkdommen van uw „ Vader, de fiegte toeftand der zaaken van „ de myne, en de omflandigheid waarin my„ ne overgrootc vrugtbaarheid my voor de „ vierdemaal gebragt had, om u in eene dwa„ ling te laaten, die u ftreelde, en voor my „ zeer dienflig was. Ik had 'er belang by, „ om u te bedriegen; doch dit alles thans „ niet meêr vereifcht wordende , wil ik u „ als een goede Vriendin wel openbaaren, „ dat, toen gy naar de glorieryke titel van „ Gemaal ftreefdc , het reeds al zedert tien jaaren was, dat ik in ons gemeen Vaderv, land, het zettde handwerk oeffende , als ik thans met zo veel wellust en genugte, „ finst twee jaaren in het Zwaluwen - Eiland „ doé. Gy liet u te Dêal ophangen; myn v Hef, juist toen ik te Canttrburry bezig was, „ om de geboorte van myn vierde kind te „ geven; en ik moet u rondborftig belyden , „ dat ik uw lot beklaagde , dewyl ik geen „ reden had my te vleijen , om in het gant„ fche Koningryk van Groot Brittanniën , een „ tweede Gwinett te zullen vinden. De „ omftandigheid die ons van een fcheidde, kwam  „ kwam het onvcrmydelyk bederf van myn, „ Vader naar zich te fl'eepen; hy maakt© „ ftaat op uwe verbintenis, om zo veel mo„ gelyk myne kwaade naam te herftellen , „ die ik door de rugtbaarbeid myner galan„ te bedryven had verworven ; dan hy re5, kende noch vry meer op u huwlyksgoe,d . „ om zyne ontredderde zaaken . te verber„ gen , welks verval cn ondergang hy niet „ langer wist te verhoeden. 'Er bleef mytt » Vader nu geen ander hulpmiddel meer oi. verig, dan het onderdaan eener ftoutmoe» dige doch niet min gevaarlyke daad ; hy „onderwond zich dezelve, doch ze misluk» te hem. Belast met de betliering der Goe5j deren van een zeer ryke Pupil, verkogt ,, myn Vader, of gelyk gy hem gelieft te „ noemen , den eerwaarde Heer Roberty ± „ de bezittingen zyner onmondig Weeskind, „ met welk geld hy zich vervolgens zogtte „ verryken , dan zyne onderneming misluk„ te hem ; myn Vader verraadde zich doop „ eene al te groote overhaasting, hetfchelm« ftujk wierd ontdekt, hy gevat en in de ge„ vangenis geworpen. Gedurende den loop ,, van zyn Proces, ontdekte men nog veri, fcheide andere ftaaltjes en llukjes van zyn H a gm<  n6 €3*-*2& ,, gedrag, welke zyne fchrandere arglistig» ,, heid tot hier toe had weeten bedekt te hou„ den en te fmooren ; zo dat het een zich op het ander hoopende , hem deeden veroor„ deelen, om te Camerburry de zelfde rol te ,, fpeelen, als gy verplicht waart geweest te „ Dêdl te vertoonen ; doch met dit onder„ fcheid , dac hy 'er zo gelukkig niet af, kwam als gy , en men den Beul over zyne ,, onhandigheid niet behoefde te beflraffen. „ Al van overlang bewust van het groot :« getal vyanden , welke het vcrdienftelyk „ vernuft van myn Vader, hem hadden ver,, wekt, deed my reeds den zelfden dag dat „ hy gevat wierd, het lot voorzien dat hem „ wagtende was. Ik beklaagde hem in myn „hart; doch dewyl al myn gezugt en ge„ fchrei, en de poogingen die ik ten zynen „ behoeve zoude hebben kunnen doen , de n flrengheid zyner Rechters niet zoude heb„ ben verzagt gehad, zo min als de ilraf„heid van het Vonnis, 't welk zy tegen „hem Honden uittefpreken, was ik gevolg, lyk alleen op myne eigen veiligheid bc'agt; dus nam ik, zonder eenig bedenken '-et gereede geld, dat ik van den verkoop  „ koop der goederen van myn Vaders Pupil „ in huis vond, verkogr verder al het goud en „ filver dat verkoopbaar was , en daarmede „ de Stad Camerburry verlaatende, met voor„ nemen, om 'er nooit weder te komen, » begaf ik my naar Londen; alwaar ik onder „ den naam van Müjlris Mirewoult, my in „ zeer korten tyd, dank zy myne bevalligf, heden , doorflepenheid , en de verblinding „ der Mannen die in myne (hikken vielen. „ tot een luisterryke (laat verheven zag, „ genietende in den fchoot des wellust en „ vermaak, de vergenoegdfte dagen des We„ relds. Doch , myn lieve Vriend , daar is » op dit halfrond , geene wezenlyke noch M beftendjge, gelukfiaat, noch geene voor„ fpoed zonder regenlieden; gelyk gy oogen» „ blikkelyk hooren zult, „ Smoorlyk aangebeden door de zoon eens „ ryken Mdords, befteedde ik terllond alle „ myne zorg om hem te bedriegen, te ver., leiden, en bovenal', om, zonder het doen „ blyken van eenige baatzugt, zeer magtige „ fommen gelds hem aftetroonen ; wejke ■p ik hem bewoog aan zynen Vader te ont,, ileelen; dan deze het ongeregeld gedrag H 3 „ van  „ van zyn' Zoon in de neus krygende , en „ vernemende in welke handen ditontvreemde geld overging, vond goed , om myn „ jonge minnaar den toegang tot my te ver„ bieden. Doch deze te zeer met myne ,, bekoorlykheden ingenomen, en al te fterk .,, verblind door myne fchyndeugt, om aan s, dit wreed bevel te gehoorzamen, kwam my noch dien zelfden dag van het verbod ,, zyns Vaders kennis te geven. Ik ben heel ligt geraakt, gelyk gy weet Gwinett, cn „ uitgenomen myne aangeboorcn drift voor „ de liefdensvermaaken, was (leeds de wraak» a, zugt altoos myne bovendryvende hartftogt; t, dus ten hoogden gebelgd wegens den hoon, ., welke dien trotfche en hoogmoedigen Lord „ my kwam aan te doen, gaf ik zyn' Zoon „ de allerverderffelykde raadgevingen , en ,, verbood hem myn huis, tot dat hy my ;, volkomen van dit ongelyk zoude hebben ,, gewroken. Een Lakei van dien 'jon„ gen Edelman, met wien ik dc giften en ,, gaven deelde , welke ik van zyn Mee,, der ontfing , gevoelde een afgryzen ,, van myn ontwerp, en dien ondankbaa„ re my verradende, kwam alles aan den ouden Mikrd te openbaaren. Deze als m ver-  „ verwoed wegens het geen hy kwam te ,, hooren, liet zyn' Zoon vast zetten, deed „ hem allerhande bedreigingen , en kreeg „ uit hem een volle bekentenis van alles wat ,, hem nodig dunkte', om my aan zyne ge* voeligheid te kunnen opofferen. „ Ondertusfehen was my onbewust, alle ,„ het gunt tegen myne vryheid wierd ge„ fmeed, my gërustëlyk koesterende inde ,, de voldoening vau my eerlang gewroken ,, te zullen zien ; wanneer tot myne groo„ te verbaastheid , ze' ere nacht i-eel onver„ wngt een onbefchaamde hoop foldaaten in „ het hu;s kwamen , daar ik myn verblyf „ hadt, die de deur van myn kamer met ge„ weid openbraken en my uit myn bed kwa„ men opligten. Men wilde my ter nauwer„ nood de tyd vergunnen van my bchoor,, lyk aan te kleeden, en zy geleidde my „ fchier half nakend by een Vrederechter; „ die, na myte hebben verhoord, ondanks „ alle myne klagten en lamentatiën, bevel ,, gaf, van my naar de Gevangenis te bren,, gen. Ik vertoefde 'er maar weinige dagen j „ wanneer voorde Rechtbank gebragt zynde, u ik myne Rechters door de hardnekkigheid H 4 „ my.  *■ . . . v myner ontkenningen en de ftoutmoedig' „ neil myner antwoorden, in zo verre wist '„ pal te zetten, dat, offchoon ik meêr dan „■ van ééne kant befchuldigt en fchiervan de „ gruwelykite aller misdaaden overtuigd was, „ zy echter het vor.nis des doods niet tegen „ my dorften uitfpreken , maarmy flegts om „ myn al te uitfporig gedrag en alqm beken„ de ligtvaar Jigheid , kwamen te verwyzen , „ om met het eerstvertrekkende Schip naar „ Nieuw- Tork te worden overgevoerd. Ik „ keek myne Rechters eens met een fiere v veragting aan ,■ en dit voor myne éénigfle „voldoening houdende, zeide ik, aan hun „ vonnis te zullen gehoorzamen, 's Ande* s» rendaags wierd ik overgebragt aan boord ,, van een klein weerloos en liegt toegetakeld Scheepje, op 't welke ik vier onge» iukkige gezellinne vond ; die zo wel als „ ik, veroordeelt waren , om in deze vreem„ de Gewesten hun fortuin te moeten gaan „ zoeken. Ik maakte aan.londs gemeenfchap „ met deze Schepzels , doch niets in hun vin„ dende dat naar eenige verhevenheid van „ geest geleek, maar wel een ftug verftand, „ een laaghartig berouw, een (laafsch voor„, oordeel, een onvergeeffelyke dommig. ,s heid  121 heul en een kruipende ziel, droeg ik de't, zelve van Honden aan eene al"emeene „ verontwaardiging top Echrer, om my dei „ la ïgwyligheid der Reis, min vprdrietu;te „ doenfchynen, poogde ik het verftokte en „ fiere hart van dm Scheepskapitein te ver„ murvven; en om daarin naar w enTch te flaa„ gen, (telde ik alles te werk, wat de konstder „ Vrouwelyke vleijery op het Mannelyk hart ,, verniag; en waa-lyk, een min ftreng gelaat, ,, en meerder oplettendheden van den ou- den Zeerob, bebosten myne hoop te (tree,, len, wanneer ny onverhoeds door Kapi< ,, tem B)ran wierd aangetast. Den ver„ liefde Bevelhebber , w oedende wegens „ het gevaar waaraan hy za; dat ik fiond „ blootgelteld te wrden , en waarvoor ik ,, juist het minst bevreest was, verweerde „ zich als een Held ; dan de onvertzaagde „ dapperheid van Byran en zyne Metgezel„ len , beiliste welhaast de overwinning. ,, De Rovers maakte zich meefter van ons „ Schip, vermoordde al het fcheepsvolk, en „ (telde zich in 't bezit van de gantfche la„ ding en ons vyf vrouwen; rerwyl ik van „ myn kant de voordeden voorziende, welt, ke my dit geval fcheen te belooven, my H 5 „ heel  Ï22 «tÜ**S» ,, heel vrolyk in de armen yan Byran kwam ,, te werpen, hem bedankende voor de ge„ wigtige dienst welke hy my kwam te be,, wyzen , door myne Jlaaffche boeijen té breken. Hyen zyne makkers, verrukt, zo ,, wegens myne lugthartigheid van geest, als ,, gulle erkente1 is.verbonden zich metmy oo,, genblikkelyk in de allernauwfte vriendfchap, „ enbragten myopdit Eiland ; alwaar ik finis .,, dien tyd als Vorflinne kwamte heersfcheu. „ Eenige gerezene onlusten cn verwar„ ringen, veroorzaakt d or de vier Vrou,, wen, die my op de Reis verzeld hadden , „ deed my het ontwerp fmeeden , om al„ léén de Gemalin , -cie Minnares , ja zelfs ,, de Koninginne van Byran en zyne Bende ,, te worden. Zy waren ter aller geluk de„ ze vier noodlottigen niet zeergunflig, en ,, ik had weinig moeite , om dit Rovers Rot ,, te doen befluiten , van dezelve voor myne ,, glorie, vermaak en wellust, en onze al„ gemeens rust en welvaard op te offeren; doch om ze de afgrysfelykheden eener „ fmertelyke dood te doen ontgaan , liet ik ,, myne medevrysters door vergif om 'tleet, ven brengen. Zedert dien gelukkigen dag, ,, ben  4®**®» 123 ben ik het altaar, waarop de troup van ,, Byran, alle hunne wenfchen en verlan,, geus komen te offeren. Ik heersen hier „ als Koningin, en verkies het gezag dat ik verworven hebbe, bovennet aauzienelykfte Ryk des werelds, We! is waar, dat „ myne agtticn Minnaars, de grootfte fchel„ men des Aardbodem, zyn; ifc beken zelf, ,, dat 'er geene gruwelheden kunnen bedagt „ worden, waartoe hunne booze ziel nie* „ in ftaat is, en geene misdaad, waarmede , hunne handen zich niet bezoedelt kun,, ne.: rekenen; maar al waren zynoggroo. „ ter Vagebonden, zy aanbidden my, ik ben „ hunnen afgod, en dit is genoeg. Ik heb „ geene medevrysters , en de raad die ik. ,, hen geve, altoos overeenkomstig met de „boosaardigheid hunner inborst, eerbiedi„ gen zy als geheiligde wetten, die ik zo9, haast zie uitgevoerd, als ik goedvmde hen », ze voor te fchryven. ,, Nu weet gy'alles, Gwinett befloot Mi,, rewoult, ik zal derhalven niets meêr by de „ eenvoudigheid van myn verhaal voegen. .„ In alle andere Gewesten , zou ik u mis„ fchien een gedeelte myner gevoelens ver- „ ber-  £24 ,, bergen , maar hier Mei ik al te veel belang ,, in uwe Perzoon , om myne toevlugt tot ,, veinzery of ilinkfe (treeken te nemen. ,, Gy kend my, ik bemin u, en vermag alles; uwe volkomene onderwerping aan t, myne neigingen en welbehaagen, zal myn ,, gedrag ten uwe opzigte regelen. Ik geev ,, u het overige van cien dag om u te be,, denken; dan die tyd verftreken zynde, ver,, wagt ik , dat gy Byran en zyne metgezel„ len in wellust' zult naftreeven en myne ,, zinnelykheden voldoen; zo niet, beef voor „ de felle ilagen van Jtnnys wraak, en ver,, wagt de verfchrikkelykfle uitwerkzelen ,, der onverzoenelyke haat van de getergde „, MireuiQuh. " De onverwagte ontmoeting eener allerboosaardigile Slang, zou my met zo veel afgryzen niet hebben bezielt gehad, dan deze affchuwelyke bekentenis my inboezemde ; doch het was juist haaren helfchen inborst, die my verlichtende omtrent het gevaar dat 'erin (lak, om haar myne waare gevoelens te doen bemerken , my bewoog te veinzen, en baar myne haat en verontwaardiging geheel en al te verberg en. „ Myn lieve Mimr wcult.  i*5 t, woutt, zeide ik tegen haar,' tiet betaamd „ my niet om te oordeelen van de beweeg,, redenen die u zo diep in de ondeugd heb,-, ben gefleept; ik weet maar van u te be,, minnen, en 't is u reeds van over zestien „ jaar bekend, welk een volftrekt vermo,, gen gy op myn hart hebt gehad; ook i, heeft de tyd myne liefde zo min verflauwt ,, als uwe bevalligheden. Weest altoos my-„ ne waarde Jenny, myne minnares enwe„ derhelft, en rekend my vry 'onder hetgé- ,, tal uwer aanbidders. Gy verrukt, ,, gy betoverd my ! riep de eerlooze Mirt' ,, woutt, my haare hand toereikende, om dfe ,, te kusfen ; ik vreesde , dat uwe malle deugd j, my zomtyds zoude noodzaaken, een ge,,- welddadig befluit tegen u te moeten ne„ men. Ik zweer u, Gwinett, dat my zulks ,, tot in de ziel zoude hebben gefmert: „ Hier by ons is de drift der ontugt en de ii begeerte des misdryfs, even groot en alge» meen ; overtreft dan , zo gy u fterk ge„ noeg gevoeld , Byran en zyne S.overs , in „ dartele wellust, gruweiheid en fchelmery; » en zo de omflandigheden my al mogten „ verpligten, om mynegunften algemeenlyk « uittedeelen , zyt ten min Hen verzekert; ,, dat  „dat gy den voorrang in myn hart zultbé. » kleeden. Kom aan , befJoot zy , vervoe„ gen wy ons weder by de Bende , diebui.„ ten twyffel al zullen verlangen om het be„ fluit van ons gefprek te weetcn. " Ik had by deze onderhandeling al te veel uitgedaan, om begeerig te zyn, van dezeU ve nog langer te willen uitrekken ; derhalven met blydfchap de voorfJag van Jenny aanvaardende , volgde ik haar naar onze algemeene wooning , alwaar Byran, bekoord doorliet verbaal'twelk Mlreivoult hem deed van myne tedere neigingen voor haare perzoon , van myn hartelyk aankleven voor hem, .en myne zugt Voor de welvaart en de belangen der Maatfchappy, niet langer de plegtigheden begeerde te vertragen , om my met ■de aanzienelyke waardigheid van Magazynmeester te bekleden. Hierop voorafgegaan door Byran, verzeld van zyne Spitsbroeders kwam ik daatelyk bezit te nemen van myne verkregene bediening. Ten einde een flipte kennis te verwerven van de ontzaggelyke menigte Goederen , die men aan myne zorg flond te betrouwen „ be-  ïègeerde Byran, dat alle de Rykdommen en Koopmanfchappen onzer Magazynen , voor my zoude ten toon gelegt worden ; en dézen toeftel, die van een zeer langwyligen, duur was, gaf my het verhevenfle denkbeeld van den overvloed en kostbaare bezittingen dezer Eilanders, en van de huiler en 't gewigt der Bediening, waarmede ik was bekleed geworden. De plichten dien ik te vervullen hadde, waren moeijelyk en menigvuldig; dan ik was'er niet bedroeft om, dewyl de byna gedurige bezigheden , w almede ik overkropt was, my als tot zo veele voorwendfelen verfirekte , om meest alléén en verre verwydert van de lievelingen en deelgenooten der haatelyke Mireizoult te leeven. In mynen Magazynen omcingeld van alles wat het Aardryk en 't Menfchelyk kunnen opleveren , kon ik my geen denkbeeld maaken van de onverzadelyke begeerlykheid dezer Eilanders, en hunne (leeds aanhoudende zugt totRovery, daar zy zo ryk waren ; want de fchatten die zy bezaten, waren onuitfprekelyk cn fchier ontelbaar. Om een klein denkbeeld te geven van de •ngehetrdheid hunner Rykdommen, zal ik »»*y  ÏZ8 «fH**'^ my vergenoegen te zeggen, Hat by een enkele overdragt Ak Byran try deed , tér releaendheid eener kleine flropery welke by van 'een belang oordeelde, ik over de 3&C0 Balen met Engelfehe Koopwaren telde. Het Magazyn , fchoon zeer uitgefixekt en in ver. fcheide vertrekken afde'eelt, was alomme opgepropt met de kosibaarfie K 'opmanfchnppen , want mm had de gew oonte, om alles in zee re werpen wat van geringe vanr- de was. Belangende het gereede geld ; ik had ten minften over de tweemaal hondert duizend ponden ftèrling in kas, zor dar een berg met (haven goud te rekenen ,■ die nog' vry meerder bedroegen. Ot>aangezien ik zulke pnnoemelyke fchat. ten zelfs voor my alleen mogt hebben be« zeten , zoude ik ze gaarne hebben willen opofferen , om maar van deze affchuwelykIte, Maatfchappy verwydert te zyn. Men verbeelde zich alles wat de boosi-.eid bekwaam is ve/fchnkkelyks te ondemeemen, alles wat de onmenfchelykheid wreeddadigs kan uitdenken, alle de ongeregelc» heden die de onbefchofte en beestagtigfte lusten jemand kunnen doen .pleegen-, afs>  sis wanneer men noch maar een flaauw* denkbeeld heeft den zeden van dit Roofgefpuis, geduuriglyk door de Godvergeten© Mirewoulp aangehitst en uitgen>digt, tot de aller vuilfte ontugtigheden en allerlei zoorten van gruwelke misdaden. Ik zal 'er maai een éénig Haaltje van bybrengen, dewyl ze my te veel grieven, om ze altemaai zonder ziJdering of afgryzen my te erinneren. Ik had omtrent vier jaarén met deze monfterdieren gehuisvest, wanneer op onzelaat' fte zeetogt, dien ik met ben kwam te doen, wy eenfchip uit Jamaïka bejegenden. Myne Zaamgezworenen haalden de zwarte vlag op, dan onze vy'anden verweerden zich dapper en doode van de onzen, hoewel de overwinning zich ten onzen behoeve kwam .te verklaaren. Byran meester zynde van het vyandelyke Schip , fprong op deszelfs boord en gaf bevel, om al het fcheepsvolk over dé kling te laaten fpringen; en dien wreedaart. zag met een bedaart oog, den Kapitein van 't Schip , vyf Matroozen , drie Vrouwen en een kajuitjongen om hals brengen ; ja zelf bezat hy de koelbloedige onmenfchlykheid , óm te fchertfen met de woriïelingen die zy li Deel. I maak»  maakten , alvoorens den geest te geven. Dit Schip was onder anderen geladen met eenige vaten Rhum en Suiker; dewelke met de overige Goederen op 't Zwaluwen - Eiland "vierden overgebragt. De Rhum , die bovenmaten deugdzaam en fterk was, wierd door de Rovers zo gretig verflonden , dat van de drie a vier tonnen die wy van deze «frank bemagtigd hadden, na den vierden dag niets meer overig bleev. Ook ftorven van 'de Negentien perzoonen die wy fterk waren, Mirewouh;'er onder begrepen, agt naverloop van den vyfden dag, onder welks getal, Jenny mede begrepen was. Ik zag haaf de geest uitblazen in 't midden der dronkenfchap en ontugt, cn 't afgryzen dat my zulks gaf, vergunde my niet om haare doodtebeklaren. Byran, die nog vry meêr dan de anderen gedronken hadt, ftierf insgelyks , na een geruimen tyd met de dood te hebben geworfteld. Drie a vier uuren voor zyn overlyden, gebood hy my, in tegenwoordigheid der andere Rovers , zyne laatfte wille te befchryven. Ik gehoorzaamde, hy benoemde my tot zyn Erfgenaam, ftond my al het aandeel af, 'twelk hy in de algemeene buit had, en ondertekende heï Testament. Ik maak-  maakte weinig werk van deze Nalatetffchap, en Gak het papier in myn zak, zonder te kunnen voorzien, dat my hetzelve eerlang tot een nieuwe bron van rampfpoed zoude vertrekken. Wy begroeven Byran, en na dat wy de deeling der Magazynen en van het gcreede geld gedaan hadden , bevond ik my bezitter van meêr als 40 duizend ponden, fterling. Niet twyffelende, of, onaangezien zulk een overgroote Schat', zouden myne Metgezellen daarom hun Roofziek handwerk blyven vervolgen, was ik van myne kant llegts bedagt op middelen om my van hen te verwyderen, en my naar de een of andere Engelfche Coknie te begeven. Ik tragtte , hoewel zonder eenige blyk van myn ontwerp te geven, hen dezelfde gevoelens in te boezemen. Ik fprak hen van de gevaarlyke uiteindens van het Rovers beroep, en fchetfte hen de aangenaamheden af, die zy zouden kunnen genieten, wanneer zy als eerlyke lieden gebruik maakende van hunne rykdommen, zich in de een of andere Colome gingen nederzetten; alwaar zy door toedoen hunner uitgeftrekte middelen , waarvan men I 2 d'ea  den oorfprong zoude onbewust zyn , veel agting en aanzien onder de fatfoenlyke menigte zouden verwerven, Myne vermaningen hadden tegens myne verwagting, een' gewenschte uitwerking, endaar wierdt befloten , dat wy en onze fchatten ons onmiddelyk zoud-en infcheepen, ons naar Ja~ ■maika begeven , en aldaar als eerlyke burgers gaan leeven zouden. Op den tweeden dag was alles reeds in gereedheid. Onze fchatten wierden op een' onzer beste Scheepen ingeladen, benevens de kostbaarfle onzer Goederen en Koopwaaren al het overige daar laaiende , als onze aandagt onwaardig. Ik waarfchuwde myne medemakkers, van het Schip niet al te zwaar te laden; doch hunne begeerlykheid enhebzugt, vermogt meerder dan myne raadge. "vingen, en zy droegen 'er Zo veel in, tot dat 'er geen mooglykheid was, om iets meerder te bergen. 'Alles in gereedheid zynde, ligtte wy het anker, en hadden gedurende den tyd van drie dagen, heel mooi weer; dan op 't einde van den vierden dag, ondergingen wy de allerhevigfte ilorm die men Jcan bedenken. Omtrent ten zeven uuren de*  133 des avonds; waren wy verplicht, om het Schip re ontvragten , beginnende met het kanon over boord te werpen; maar de wind hoe langer hoe heftiger wordende , wierpen wy alles in zee , tot zelfs onze Schatkisten, invoegen, ik my hierdoor weder tot myne éérfle behoeftigheid zag verwezen. Ik leunde tegen dc Bezaansmast, minder bekommerd om myn geleden verlies, dan eigcntlyk maar wenfchende, om het gevaar en de dood te mogen ontfnappen, wanneer de Bootsman zeer driftig tot my naderde; „ Vervloekte Gwinett! zeide hy, gy hebt ons „ een fraai lp el gebrouwen! Gy zyt het „ die ons in dezen afgrond ftort 1 Zonder „ u, zou geene van ons zich in deze hoo„ pelooze omflandigheden bevinden, en wy „ zouden het geruste genot fmaaken van i, die Schatten, welke ons zo veele jaaren ,. moeite, zorg, vreeze en gruweldaaden „ gekost hebben .' Dan dewyl wy alles „ kwyt zyn, en onze éénigfle hoop in zee „ vervloogen ligt, moet gy, verdoemden „ hond , 'er mede aan gelooven. " VerWondert van zulk eene ruiterlyke taal, vroeg I 3 ik  ik aan den Bootsman, wat dit alles wijde zeggen ? Dat zult gy datelyk zien! gaf hy my bars ten antwoord , my terzelver tyd by de (trot vattende, midlerwyl twee zyner maats by de beenen my opnamen en midden op 'tdek droegen, van waar zy my vervolgens in zee fineeten. De fchrik , den angst en de verbaasde buitel dien ik kw am te doen , hadden my fchier alle myne kennis doen verliezen, doch de geweldige fchok der val br'agt my weder tot my zeiven , ik wilde de moed niet verlooren geven, en begaf my tot zwemmen , hpewel zonder eenige hoop van de dood te zullen ontworftelen. Na tusfehen de drie cn vier uur en alle poogingen aangewend en my zeer fterk te hebben vermoeid, voelde ik myne krachten allengs verminderen; en my op 't punt ziende van te zinken, zond ik myne laatfte gebeden tot den Hemel op. Dan op dit oogenblik zag ik iets op de baaren dobberen , het welk ik in den eerden opflag voor een wrak aanzag; het naderde, en ik bemerkte, dat het een' onzer floepen was, die met de ftorm van ons boord moest zyn geflagen. Deze onverwagte ouderftand deed myne moed her-  fcerleeven; ik zwom naar het vaartuig, bereikte het, en vond 'er alles in een goede order, tot de riemen toe. Na dat myne eerde blydfcbapwat tot bedaaren was, kwam ik zeer droevige befpiegelingen te maaken, cn ik had 'er ook reden toe, want ik was ten minden meêr al* zestig mylen van land af, daarenboven had ik noch kompas noch zeildeen, en 't geen wel het dimde van allen was, geen voedfel, offchoon ik van een razende honger wierdt verfcheurd. Ik gaf my echter aan d» wanhoop niet over, maar dobberde op genade van wind en droom voort , wanneer ik na verloop van een uur of drie, een Spaanfche Kraak kwam te ontmoeten, aan welk» ik om bydand vroeg, en my aan zyn boord nam. Dan het was juist deze gebeurtenis, naar dewelke ik zo zeer verlangende was geweest , die my in een nieuw onheil kwam te dortcn, want terwyl ik fliep, een' der Matroozen uit vriendfchap myn kleederen willende droogen, had alle myne zakken ledig gemaakt, en daarin verfcheide papierea •gevonden, welke aan den Kapitein ter handen gefield zynde, en daaruit myne groote I 4 Tfjr-  verwandfchap met de Rovers van 't Zwaluwen-Eiland ontdekt hebbende, my in de Gevangenis liet werpen, zo dra wy te PortJloyal aan kwamen. Men moet bier omtrent aanmerken , dat om den Kapitein van het Spaanfche Schip in my;,e belangen te dellen, ik, alvoorens my tot ilaapen neder ie leggen, hem een zeer aandoenelyk .verhaal van myne uitgewifchte noodloctigheden had medegedeelc, 't geen, fchoon in allen opzigte valfch en verdigt, ik echter noodzaakelyk had geoordcelt, om my voor alle vervolgingen te dekken ; hebbende niets durven laa1 ten blyken van myne driedubbelde hoedanigheid , van gehangene in Engeland, van gehuwde by de Hottentotten, en van Rover op het Zwaluwen . Eiland. Deze voorzorgen , welke de voorzigtig» heid my hadden ingeboezemd, waren juist de bevverkraderen van myn ongeluk Ik bieev twee jaaren in de Gevangenis , ieder da^ verwagtenie , om het onderfcheid te beproeven van de Spaanfche met de Engelfche galgen. Ten einde dezer langwylige gevangenfehap , gebeurden het, dat een Spaanfche Kruisvaarder, eenigeii van die Elen-  J3? Eiendigen, met welken ik op 't Zwaluwen. Eiland zo r>k en tevens zo ongelukkig was geweest, kwamen te bemagtigen ; doch op hoedanige wyze is my onbekend. Ik wier1! naar Cadix gevoerd , om tegen dezelve verhoord te worden, cn moest om dieswitye nog veifcneide maanden in de boeijen aldaar verilyten; dan k meende 'er alleen gebragt te zyn , om tot getuide of befchuldi" ger van den een of ander te verflrekken , doch ik bedroog my, en wierdt als een Misdadiger gehandclt. Onaangezien de overtuigendile redenen en bewyzen die ik kwam by te brengen, meende de Rechters my een groote genade te bewyzei) , van my voor eeuwig tot de Galeljen te doemen ; waaruit ik befloot » dat de Spaanfche Rechtbanken een weinig zagter waren dan die der Engcifchen Ik trok 'er nog een ander gevolg uit, namelyk, dat 'er een bhkbaare en natuurlyke Antipathie in 't hart van alle Rechters des Aardbodems tegen my moesc plaats hebben , dewyl ze zo eenpaerig genegen waren, om my altoos de flraffe eens Booswigts te doen ondergaan. Ik roeide geduxstjida verfcheide jaaran met I S veel  fff e^**^ veel wakkerheid en vlyt, zonderden!» ander leed uittewiifchen , dan een goede dragt ftokflagen, die my alle dagen heel geregeld op myne rug wierden toegeteld, hoe veel zorg ik ook aanwendde, orn my aan die plegtigheid te onttrekken. De (Galei, op dewelke ik was gekluifterd, kreeg last, om jagt te gaan maken op een Marokaanfche Kaaper; dan in plaatfe van een éénige, kregen wy'er wel drie op 't lyf, men trai in flevegt, de meesten der onzen wierden gedood, en alle de overigen gevangen genomen. Myne flaverny veranderde door dit geval flegts van gedaante, en zulks was my zekerlyk onverfchlllig; dan het geene waaraan ik geenfints ongevoelig konde zyn, was het verlies van een myner beenen, welke een kanonkogel my gedurende het gevegt bad weggenomen. De overwinnaar, in wiens magt ik verviel, hadde menfchlievendheid , eenige zorg voormy te laaten dragen, en ik was ten naasten by herftcld , wanneer ik met meer andere gevangenen naar Mcauintz gevoerd zynde , aldaar cp de Slavenmarkt te koop. wierd gereild. Een afkeer hebbend» ven  van.'t leeven, en volkomen onverfchilllg van een' zagté of harde flaverny, of die min of meêr veragtelyk was , bleev ik plat uitgeftrekt op de sjrond leggen, weinig aandoening gevoelende van de klagten myner flaaffche metgezellen , welke van naast myne zyde gekogt en door hunne beulen van Meesters , ongenadiglyk mishandelt en geflagen wierden , zo om hunne kragt en fterkte te beproeven, als om te zien, tot welk een trap van (landvastigheid en gedult, zy de brutaalheid'hunner Eigenaars konden verdragen, en de last des arbeids verduureri, waartoe zy Monden verwezen te worden. De rampzalige (laat in welke my het kanon der Maroecaanfche Rovers hadden gebragt , myne bovenmatige uitgeteerdheid , myne fchier doodelyke bleekte , en het gemis myner been, verwyderde van my alle dekocpers; invoegen , ik alléén onverkogt bleev, fteeds uitgerekt op *t midden van de Markt,.en my weinig bekommerende, of ik op deez' plaats den geest zoude geven; dan in eenige der flaaffche gevangenisfen. ik was nog bezig my te koefteren in deze droevige oogenblikken, met het verwenfehen der OK»  onhandigheid van den Beul teDéiil, de goe. dertierendheid der Peguaanen , de menfchlievendheid der Hottentotten, en bovenal de •vvreede zagtmoedigheid der Spaanfche Rech* ters, die, door my tot de Galeijen te doemen, in plaats van my te doen flerven gelyk zy zeiden dat ik verdient hadde, myin deze beklaaggelyke omflandlgheid hadden geftort; wanneer een zeer ryk uitgedofcht Ma. homeiaan, van een gezaghebbend gelaat, en verzeld van een talryken Ifoet, door de menigte heen drong, die zig voor hem nederboog; hy naderde my, en my «en fchop gevende met de voet: „ En gy, vagebondfe „ galeiboef, zeide hy, wien niemand heeft „ willen koopen , wat doet gy daar te krui„ pen als een Aal langs de grond ? Rys op, „ loopt heen en zegt my , wat gy kunt doen ? «» Vermogend, hoogmoedig en ver- „ waten menfch, antwoordde ik , als men in „ Europa is opgehangen, de leden met ftok„ ken is murw geflagen te Stam, in Japan „ verminkt is geworden , te Congo half ge„ vild is, gedurende vier jaaren in fpanjen „aan de Galeiriem is gefpykerd geweest, „ en een kanonkogel u een been had weggenomen, zoudt gy dan, den geenen niet „ voor  «@**^» 115: ,,-voor dwaas aanmerken, die u zouden ge„ bieden om op te ftaan en te loopen ? Ik „ bezit geen andere talenten, dan om dete„ genfpoeden met gedult te lyden, -welke ik „geen mooglykheid zie te ontgaan. Ik weet „de. waarheid te zeggen, hoe beledigent „ dezelve ook mag fchynen; zo gy my bö„ geerd te hebben , verzeker ik u, dat gy „' u van een flegte koop zult voorzien; want „ ik ben noch arglistig, noch laaghartig, noch „ vleijer, noch kortom in Haat, om eenige „ arbeid te doen , zo dra 'er eenige kragten, „ vaardigheid of behendige gauwigheid toe „ vereiicht wordt; maar ik kan , als gy moeds ,-, genoeg hebt om uwe fierheid te overwin„ nen , u veel zagtmoedigcr, menfchelyker en medelydener te maaken , en dan zal „ ik u door het verhaal myner Lotgevallen,. „ onderrichten , en door myne raadgevin„ gen het verfhnd ophelderen en befchaa. „ ven. " Dit gezegt hebbende , leidde ik my weêr neder in myne vorige geftalte , en keerde den Vizier den rug toe, want het was inderdaat de Vizier van de pragtigen Keizer van Marvcco. De vermetelheid van zulk een antwoord,  ■woord, verwonderde den Vizier tot in deta hoogden graad , die zeer ongewoon aan zulk eene tegenfpraak was. Dan het was deze zelfde floutmoedigheid van geest die hem verkloekte; want met moet wceten , dat het zekerde middel ter overheering der Oosterlingen , bedaat in het vernederen hunner hoogmoed , door trotfche en laatdunkende jrezegdens. Mobamet Ufdey , dit was de nanm van den Staats Minister des Keizers , hieldt eenige oogenbükken de dilzwygen» heid; vervolgens zich tot den Rover myn meester kerende•• Op welken prys deld „ gy dien fchurk? vroeg hy hem. — Ont„ zaggelyken Vizier.' antwoordde den an„ der, wy zyn altemaal uwe Slaaven, hyis „ tot uwen dienst; ik zal my gelukkig ag„ ten, zo gy hem van myne hand wilt ont- „ fangen. i Dat men hem 300 Sequineti „ telle, hernam den Vizier tegen zyneSchat„ meester; en hierop het woord weder tot „ my richtende: Dat gy uwe beloften ge„ fland komt te doen, zeide hy, gy behoord „ my toe. — Zulks kan waar zyn , voerde ik hem weder te gemoet, doch welk „ recht uwe 300 Sequinen u op my ook kun„* nen geven, verklaar ik evenwel, u niet • té'  m te zullen volgen, al had gy my tot dut„ zenmaal duurder prys gekogt. — Onbe„ fcheiden hond.' riep den Minister in volle „ gramfchap , ik zal u leeren met meerder » eerbied tegen 'uw Meester te fpreken.—— „ Gy kunt my leeren wat gy wilt, zeide ik „zeer koeltjes, maar met al uw gezag en „ vermogen , verklaar ik u, ja zelf durf ik „u zweeren, dat gy my niet zult dwingen „ om u te volgen; ik zou u ook niet raa. 5? den van het te probeeren , dewyl de proef „ daarvan, u voor vast Zou mislukken. ——» „ En ik, hervatte den Vizier, fchuimbekken3» de van kwaadheid , ik zweer u by den Heit? ligen Alydas, van u op (taande voet te » zullen doen Empaheren, zo gy nog langer by uwe onbefchaamdheid volherd;ge» „ loof my, maakt gebruik van de raad die my„ né goedheid u voorde laatllemaal geeft, „ volg jny zonder morren , en fpreek my „ niet meerder tegen. ■ De gramfchap „ verblind u , wyze Vizier, zeide ik ver„ volgens op een zagter toon , en doed u „ voor eene onbefchaamde weigering aan„ merken, eene reden, die gegrond is op de ^ volflrekte onmogelyk waarin ik my bevin„ da, van u te kunnen gehoorzaamen. Hoe » wüt  „ wilt gy dat ik u zal volc'en , daar ik niet „kan gaan? Ziet gy nier dat ik' maar één ,, been hebbe? Heb ik u niet reeds gezegt, „ dat een ka onkogel my 't andere heeft weg• „ genomen ? Hoe zoudt gy 't toch aanlegi, gen , ja zelf de Keizer uw Meester of wie „ het ook was , om een menfch te doen gaan, „ die zich nier overend kan houden , veel „minder noch eenige flappen kan doen? " Den Vizier my hierop met meerder aandagt i^efchouwende, zeide al glimlagchende : „ Gy hebt gelyk, ik dagt alleen op uw flout„ moedig fpreken ; en de gramfchap die zulks „in myn ziel ontftak, vergunde my niet de ,, volffrekte onmogel)kheid gade te liaan, „ waarop uw gezegde gégrond was. Zie ,, daar eene éérfle Les, die het ongedntt ',, komt te fcherpen , om u te bezitten ƒ " Mobamet hierop eenige van zyn Slaaven roe» pende, gebood hen, my optenemen, my naar zyn Paleis te dragen en behoorlyk voor niy te zorgen. . Zyne bevelen w'erden zeer flipt gehoorzaamd; men bewees my alle agting, de bekwaamde Geneesmeesters van Maraeco wierden ontboden , wier zorgvuldige en ieverige poogingen zo gunflig kwa. men  H5 men te werken, dat behalven myn linkerbeen, waarvoor men een houte in de plaats kwam te zetten, ik binnen weinige dagen weder tot myne vorige welftand geraakte . zonder eenige de minde .pyn of fmert meerder te gevóelen. Mohamet Ufdty kwam my heel dikwyls bezoeken; hy bragt geheele uuren bymydoor, en fchepte zo veel vermaak in myn onderhoud , dat hy my onophoudelyk ondervroeg op alle zaaken. Myne antwoorden dunkteri hem zo redelyken voldoenende, dat hy welhaast geene geheimen meer voor my verzweeg, en niets ondernam , noch geene zaaken in den Raad des Keizers beflistte, zonder my alvoorens te hebben geraadpleegt; invoegen, het Ryksbeflier welhaast op myne fchouders alléén kwam te rusten. Hoe algemeen ondertusfchen het vertrouwen van Mobamct ook was, ik bemerkto nochtans een' foort .van ongerustheid in hem, die hem. dikwyls heel fterk fcheen te pynigen en te kwellen. Het verlangen dat ik had, om hem van dienst te zyn, en misfchien ook wel d« verwaandheid om my noodzakelyk te maaken , boezemde my het verlangen in, orrt ■ 11 OÉEti, K wars  ware 'tmoeelyk, de ooi-zaak van 't hartzeer te doorgronden, 'twelk hy voor my poogde te verbergen. Zekeren dag, dat hy my verlag kwam «loen van de toejuichingen, welke den Keizer gegeven rrad, cp de beflisfing en uitspraak, die den Vizier naar myne voorfchriften gedaan had, omtrent eene zeer nerelige zaak, zeide ik tegens hem: „ 't Is van den „ Keizer niet Mibamet, dat ik de belooning 3» voor mynen icyer verwagt, maar alléén „ van u ; en hoe zeer de loftuitingen die „ men u eeft, my ook flreelen, daar is eene SJ vergelding, naar weikers prys ik het recht „ meende te hebben om te kunnen dingen , „ doch met leedwezen zie, dat gy my hard„ nekkig blyft weigeren. " Mubamet verwondert over myne verwytingen, en niet kunnende begrypen , wat hem dezelve kosten verwekken, kwam hy zich in édelmoedige aanbiedingen uitteputten en my de allcrgunfligfte beloften te doen. „ 't Zyn geene gif„ ten noch gaven, noch uwe fortuinftaat, „ noch uwe fchatten of rang die my verlokS) ken , viel ik den Vizier in de reden , het „ is uwe vriendfchap Mobam;tt die gy my ,i had  a, had veifproken, de geheimen van uw hart „ dié gy In 't myne moest uuftorten ; met „ één woord, het is uw algemeen en onbe„ paald vertrouwen^, 't geen myne dienften „ en aankleven tot uw perzoon, my waar. „ dig maakten , en waarvan gy goedvind , „ my 't voornaamfie deel te berooven, Want „ waarlyk, doorlugtige Vizier, gy hebt u zel„ ven goed in te toornen, de poogingen zelf „ dien gy doed , om uw zielsverdriet voor „ my te verbergen, vërraaden, tegen uwen „ dank, de zorgen die u kwellen, 't Is uit „ geen beweegreden van loutere nieuws» 4 gierigheid, dat ik de oorzaak uwe- droef„ geestige peinzingen begeer te wecte.i , 't is 5, om dezelven , zo 't mogelyk is, te ver„ dry ven; 't is om u te dienen, te verplich„ ten , en uwe zinnén en gemoed die rust „ weder te geven, welke zy ontbeeren. *\ Mubsmei omhelsde my hierop met Ccn blyk van erkentenisfe: „Ach! myn vriend, zei» „ de hy,'tis om uw eigen beiangswille, dat „ ik nodig geöordeelt hebbe, om de onge« „ ruste oorzaak der kwellingen die my verw feheuren, voor u te verbergen; dan gy S!'wilt het hebben, gy begeerd het; wel K 3 aan-j  „aan, ik zal u voldoen. Van den hooien „ Eertrap , tot dewelke de gunst des Kei„ zers, myn Meefler, my heeft verheven; » van de aanzienlyke waardigheid dien ik „ bekleedde, zie ik my* op het punt, om »in de bitterde en fchandelykde flaverny „te vervallen. In dit rampzalig Ryk, is 'er „ fchier geen onderfchcid tusfchen den throon ï, en de dienstbaarheid ; van daag eerbiedi„ gen my alle de onderzaaten des Keizers, „ ja zelf kruipen zy aan myne voeten; morv gen zullen zy my m sfchien onder de hun„ ne vertreden, en my metfchande overladen. Den Vorst overftroomd my met gunden , „ dan hy is zelf op een' zeer waggelende' „throon gezeten ; eenige vermogende par« tyfehappen , zoeken hem van dezelve afte' ■„ duoten, en ik dugt zo veel te meêr dien ,„, aanhang en hunne poogingen, wyl derzelw ver Opperhoofden even zeer heerfchzug„ ug, zich ontzaggelyk maaken, en een ie„ der van hen my aan zyne fnoer zoekt te „krygen, niet ophoudende my met de al„ lerluiderrykde voorilagen te vervolgen en „ lagen te leggen aan myne deugd. Byai*> dien ik den Keizer van deze zameu zweering  ' „ ring kennis geef, zullen zy eenpacrig za„ rfienfpannen tegen den Vorst en my: Ver„ klaar ik my voor de een of andere party. „ en komt die te vallen, zal ik bet éerfte v flagtofter der wraak van den Overwinnaar „ zyn: Bh'f ik by de (tilzwygenheid vol„ her len, en de partyfchappen berden uit, ,, of dat den Vorst 'er door een andere kant ,, van onderrcht wordt, zal ik met myn „ hoofd , het al te lang by my verzwegen „geheim, moeten betaalen. „ Ik beken Mobamet, zeide ik, dat uwe ora„ Handigheid zeer netelig en bekommerlyk h is ; maar misfchien is dezelve zo hoo„ peloos niet als gy u wel verbeeld. War.t „ die muitzugtige Hoofden, hoe vermogend „ ook, en hoevéél invloed zy mogten heb„ ben , zyn immers onderdaanen van den „ K i.ier ; en uwen rang hoog gezag boven „ 't hunne, geeft u de magt, om u van hun„ ne perzoonen te verzekeren ; waarna, „ hoe talnk hunne aanhangers ook zyn, het „ uzeer ligt zal vallen, om de zaamgezwoor„ nen te beteugelen en te dwingen door de „ fchrik des voorbeelds. — Dit is juist het s, geene niet in myn vermogens is, antwoordje 3 ,,d«  ?5o <§|8$$?3» „ de den Vizier, en daarby tevens hetgeen „ myne ontroering en onrust veroorzaakt. -, Ik vermag alles in het Ryk, en op deszelfs „ Inwoonderen, maar niets op de geheiligde perzoon des Keizers of zyne Kinde„ ren. Nu, deze drie partyën die den throon » belagen, zyn de driezoonen des Keizers, „ vol ongedult om fe rcgeeren , met een ,, onverzoenelyke haat tegens elkander ver„ bitterd, en alle drie even zeer onwaardig ,, den Scepter, welke zy zich willen toe,, eigenen. De oudfte, een Prins zonder „ deugd of zeden, is een monflerin wreed,, heid. De tweede min woest van aart, ,, doch veel hovaardiger en van een vrekke s, gierigheid, zal alles opofferen voor deze 5, twee tirannifche driften. De laatfle voegd ,, by de ondeugden zyndr Broeders, de al» lerfchandelykfle bedorvenheid, een' toomclooze drift en begeerte tot dc Vrouj, wen, en een onweêrflaanlyke neiging voor de ontugt en de dronkenfehap. De,, ze zyn de drie mededingers naar eene », kroon , die hen geen van allen behoord , , en van dewelke zy zich ten koste van , het leeven hunnes ongelukkigen Vader *, willet meester maaken: Deze zyn de „ ver-  •p**® IS* vermetele Muitelingen die my aanzoek: „doen, en my tragten te bewegen, om „ hunne misdad'ge oogmerken te helpen on,, deritcunen, en my van myne plichten ,, om te zetten. Nu zyt gy onderricht, myn „ Vriend, beüoot M barnet; welk een' raad ,, zult «y my nu geven? En in myne plaats „ zy .de, a vn welke party zoudt gy mee- ■ ,, non de vooricuze ie moeten gunnen? „ M :: peflllit, tT-i?'k aan M"bamet tot antw wourd , zoj 1c af.angen van de kennis die w ik Binst hebben , van de i'eaar.hci I dezer „ Volken , het meer of min iiitgedrekr gezag, „'t welk dc Keizi-rx van Marvao op hunne „ kirijt:wn hebben; kortom, van de ordea ning , zo 'er eene plaats heeft, weike om„ trent de overerving der Keizerlyke Kroon » in agt genomen wordt. Geeft my flei'ts de„ ze ophelieringen, daarna zullen wy te be„ terin ftaat zyn , om te kunnen raadplegen, „ over de bekwaamde middelen die wy te „ werkdeliiiren hebben. — Niets isbezwaar„ lyker , gaf my Mohamet ten antwoord , dan „ om u een bepaald en vatbaar denkbeeld te ,Jt geven van den aart dezes Volks , diefchier „ niets als ondeugden bezitten. De bewoon•K 4 „ de.rs  ï5* „ ders van Marocco zouden ongctwjffcld de w ongdukkififte aller menfchen zyn, zo zy „ doorde lafhartigheid hunner zielen de ver* dorvenheid hunner zeden, de bu;tengew meene (Irafheid des iuks, dat hen in be„ dwang houdt , niet verdiende , en hunne ■„ Regeeringsform zo overmatig ftreng niet »'» was. Ider Volk heeft eene byzondere ge„ aartheid, dat hem van alle andere Volken doed onderfcbeiden ; doch men zou zich merkelyk bedriegen, byaldien men van deze Natie wilde oordeelen , naar die vari „ andere Gewesten. Dit Ryk wordt niet „ bewoond door cénig foort van Volk; het „ is een mengelmoes van verfchillende Land„ aarden, welke met elkander geene over,, eenkomst hebben, noch door hunne ze». den , noch door hunne gebreken, fchoon „ zy over 't algemeen zeer bedorven zyn. „ De Bereberren, of oude bewoonderen ,, des Lands, bewaren met hunne oude ge„ bruiken, hunne zinnelykheuen voor de „ onafhangkelykbeid, en deze is zelfs zb „ ftrikt, dat om de behoudenis en handha>. ving der vryheid hunner Vaders, ten min,, ften in fchyn, zy zich Hutten op 't ge gebergte hebben gebouwd, alwaar zy in » de  ' de grootfte behoeftigheid des Werelds „ leeven. De Arabieren, hedentyds nog „ zulk een vagebondeerend Volk', als zy „ het over tien Eeuwen waren , zwerven ,, van plaats tot plaats en van oord tot oord, „ de vlaktens bebouwende en 'er hunne Kud„ den op weidende. De Mooren , die zeer >, lui zyn van aart, arm, zeer mishavend »» en nochtans heel talryk, zyn begeerlyk, ,, bedriéglyk, bygeioovig, jaloersch .wraak-' „ gierig en verradersch, doch echterminder „ bedurven van aart als de Joden, die al„ hier de vierde Klasfe der Inwoonderen ,, uitmaaken, cn alle de andereu in bedrog ,, en fchelmery overtroffen. De'vyfde Klas • „ fe beflaat in afgevïlle Christenen, die men , Renegaten noemd, de meest gehaatte en „ ook wraakbaarfte aüer menfchen. De ,, laatüe Klasfe eindelyk, en die wel 't minst „ veragtelyk is, zyn die der Slaaven, die „ allen meest aan den Vorst zyn onderwor„ pen, en wier Haat oneindig verre bene„ den die der geringde Dieren te rekenenzy. „ Zie daar de booze geaartheden der Inwoonderen dezes Ryks; vervolgde Me,», barnet; dus ziet gy wel, hoe dwaas het K 5 „zou-  754 «gj**^ „ zoude zyn, om op dezelve eenige hoop ,, te bouwen. Ten opzigte van het gé„ zag des Keizers over zyne Kinderen, „ 't zelve is volkomen willekeurig, eigen„ dunkehk, kortom het zelfde als dat, het „ welke hy over zyne algemeene O.ider., daanen ocffend. Hy heeft op hen, gelyk „ op de allergcringfle zyner S aaven , reeht ,, van leeven en dood ; en te' dit onmen„ fchelyk recht is hy. dikwyls verplicht zyne , toe4ugt te nemen , want de throon hier „niet verkiesbaar noch erftvl\k zynde, „ maar tot een roof der fterktens, is hetge,, volglyk zeldzaam , zo niet de zoonen des „ Keizers, voor zo verre zy maar eenige „ heerschzugt bezitten , en eenig gezag „ hebben weeten te verkrygen , (leeds haa,, ken om zich op dezelve te plaatfen, en „ door het onttroonen van hunnen Vader, de onlusten en opflanden voortekomen, „ die hen anders van dien throon mogten ,, verwyderen, na de dood van deszelfs „ wettige bezitter. Ook ziet men zelden „ alhier eene Nakomelingfc'nap, waarin de ,, Koningsmoord niet tot een éérfte fport ,, 'verflrekt aan den zoon des Monarchs ,om „ zich tot het Oppergezag te verheffen; ge-  451 $$$9» ?5S lyk 'er ook weinig een Land in de wereld te vinden is, waarin men den Vorst zich ,, d;kwyler in 't bloed hunner Kinderen ziet ,, baden , dan hier. De Chronykcn van dit „ Ryk, leveren 'er een menigvuldig aantal ,, voorbeelden van op. Onder de groots „ uitueftrektheid zulker gebeurtenisfen , zal ;, ik my alleen bepaalen by de meest ver,, fchrikkelykfie, die ik in myne jonge jaa,, ren , zelf heb bygewoond gehad. „ 't Is omtrent de veertig jaaren geleden , „ dar dit Ryk zugtende was onder de tiran„ nifche Wetten van den barbaarfchen Muley „ Jsmaél, Dien Vorst, met een wreeden aart „ gebooren, maakte zich zo vermaard door „ zynen woesten inborst , als door zyne „ hersfenbeeldige zugt voor 't Geloof en „ door zyn nauwgezet aankleeven voor de » voorfchriften en gronilellingen der Jllkoran. „ Hy was inderdaat zulk een ftreng Mafuiman, „dat, onaangezien de al te lange duur zy„ ner Regeering, men verzekeren dorst.dat „ hy noch nimmer wyn of Herken drank had „ geproefd. Hy was een (lipt waarnemer van „den Ramadan of Vasten , ondernam niets, » fineedde geen het minfte lafhartig ontwerp, „ liet  liet geen éénige moord bedryven, zonder „ alvoorens het Hemelfche licht en de hulp jj des Heiligen Profeets te hebben aangebe» den; van wien hy de geduchte naam nooit „ anders dan met gebogene kniën uitte ; met „één woord, hy bad ieder dag, in wel„ ke omitandigheden hy zich ook bevond , „ alle de by de Wet befchrevene gebe„ den: Hy merkte zich aan als de Eerde ,, Magidraarsperzoon van 't Ryk, waardoor „ hy zelf het Recht befderde, dikwylsonzy«i dig, doch altoos even fcherp en gedreng; ,, en deze gedrenghe'd was hét eigentlyk , die hem tot de ongehoorde buirenfporig„ heden dreef, zo als het eenseen armeHoe,, venaar ondervond , die by hem kwamkla,, gen over de begaane diefdal aan twee zy,, ner Osfen, door eenige Negers van den ,, Vorst. Nauwelyks had dezelve zyn be,, zwaaren ingebragt, of Mutey Jtma'èl., liet ,, zyne gantfche Lyfwacht Negers voor hem ,, de Rcviïê pasfeeren, fchietende alle de gee,, nen overhoop die van den Hoevenaar be,, fchuldigt wierden. De dading was bo», venmaten groot, en toen den klager op„ hield met befchuldigen , vroeg hem Mnlty ,, met een woedend gelaat; welke fchaver-  „ goeding hy hem zoude geven, voor het verlies van zo veel nuttige menfchen ? De ,, Hoevenaar wist niet wat te antwoorden „ terwyl de verbolgene Jsmaè'l hem dezelf. „ de doodüraf deed ondergaan. Dit Monfterdier had nimmer gedagt ee. „ ne kroon te dragen , want alvoorens den ,, throon te betreden , was hy maar een land» „ bouwer te Meqmvez, en bezigde zich met „ den koophandel ter verbetering zyner Maat. ,, De fortuin, die hem in alles gunftigwas, U had hem zo veel zugt voordie Stadinge" „ boezemd, dat hy'er zyn verblyf kwam te „ houden ,'toen het lot hem tot de Regee» „ ring van 't Ryk verhief. Doch dit aankleeM ven ftrekte zich niet uit tot de Inwoonders „ van Mtquinez, in tegendeel, zy waren „ niet gelukkiger, noch wierden niet minder „ verdrukt dan zyne overige Onderdaanen. » Muley behandelde hen altemaal zonder on„ derfcheid of uitzondering , als zo veele j> llagtdieren , niet wier leeven hy naar zyn „ goedvinden meende te kunnen omfprin„ gen; invoegen; hy zelden uit zyn Paleis „kwam, dat hy, zo niet uit gramfchap, » ten minden uit enkel tydverdryf, eenige » het  Ï58 *É3%## „ het hoofd afhieuw, en andere wederom „ met fchietgeweer het leeven benam, om , ,, zo hy zeide , zich te oeftenen en zyne ,, behendigheid te toonen. Bovendien be„ zwaarde hy zyn Volk met zo veele belas,, tingen, dat de geenen, wier Leeve■> hy „ fpaarde , het lot benydde- van hen , dien „'hy om hals bragt, zo verfchrikkelyk was „ de behoeftigheid zyner ongelukkige On,, dcrzaaten , veroorzaakt door zyne hongerige en onverzadelyke hebzugt. Voor de „ Moeren betoonde hy evenwel eenige in» „ fehikkelykheid, hoewel hy zc verplichtte, „ om up hunne eigen kosten te djenen, ge,, vende hen zelf geene klederen , wape„ nen , fuldy noch voedfel. Op een tyd „ zond hy een Corps Negers n ar de uit„ terite grenzen van het Rys,, met last, „ om zich met zyn' Zoon, Multy- S;dant „ te vereenigen; dan de ongemakken en „ de armoede, deze Negers afgemat heb„ bende, bevonden zich in een' allerramp„ zaligde iraat, en de Bevelhebbers ruim zo „ ongelukkig als hunne foldaaten , vroegen „ om geld , om onderweg te kunnen be„ ftaan. Muley, by wien zy zich daartoe „ aanmeldde; antwoordde hen gantsch ver- „ftoord:  ,, ft->ord : Gy honden van moren, Tiet gy i» ,, Mmle'zeli, de Kzmeelen en an '.ere Gedierten!' „ mynes Ryks , my iets vraagen voor hun voed* ,,/el? Volg hun voorheeli na , vertrek , of ig », laat u allemaal den hals breken. „ Wat zal ik zeggen? 'tBelang, de gierig. „ ïieid, geweld en dwmgelandy, betlterde „ alle de handelingen van dien ontmensch„ ten Vorst. Wanneer iemand by hem kwam' ,, klagen, dat hem door een zyner mede„ burgers ietwes ontvreemd was, lietfcmaït „ niet na, om den befchuldigde te noodza„ ken, van hem zynen roef te brengen, ,, van dewelke zich den hebzugtigen Mo„ narch aanftonds meester maakte , den fchul„ dige in een zwaare geldboete verwyzen,, de. Ook gebeurde het wel, wanneerden „ befchuldigde redel)k welgezeten of be,, middelt was, dat M>>Uy hem tot een ftren„ ge draf verwees, met oogmerk, denzel„ ven te dwingen van zich met geld vry te ,; koopen. Met één woord, by dien Tiran „ wierd elk misdadig en veroordeelt die „ ryk was; invoegen, het genoeg was de „ naam te hebben van groote goederen te ,; bezitten, om ëlendïghk te vergaan, na ., aU  i6o f, alvoorens al zyn vermogen, by wyze vaa ,, beflag, in handen des Vorsts te hebben „ zien overgaan. Deze dwinglandy van i>- ma'èl ftrekte zich uit over alle de Iandftre„ ken die onder zyn Gebied behoorden, en ,, zyne wreedheid die van dag tot dag Me- quinez ontvolkte, verfehoonde zelf de al„ lerdierbaarfte voorwerpen zyner wellus,, ten nier, namelykde driehondert Vrouwen „ en vyfhondertBywyven , die in zyn Serail „ zugtende waren. Zy naderden hem nooit ,, dan met vrees , en zyne tegenwoordig,, heid was voor hen des te verfehrikkely„ ker, wyl 'er fchier geen dag voorbyging, „ dat hy 'er niet een van dezelve a'an zy„ nen woesten aart kwam opteofferen. Die',' ,, welke hem 't meest behaagden, liet hy », door zyne gefnedenen wreeddadig mis,, handelen , en de aileronteerendfte hoon uitwisfehen ; wat de anderen betrof; „ hy verledigde zich , om tegens dezelve ,, de allerpynlykfle ftraffen uittcdenken, ten ,, einde zich te vermaaken met de folterin,, gen hunner lydende kwellingen. Menig,, maaien echter, te ongeduldig om de toe,, bereidfelen dier ftraffen aftewagten, kwam hy ze in zyne overloopende gramfchap, ,b zelf.  li zelfs te wurgen, om de minde feil of beuzeling. Zyne kinderen, en die van *, dezelven , voor de'velke by de meeste „ zugt fcheen te hebben , donden niet meerder veilig voor de vervolgingen van dit „ Monfter: Zyne Gundelingen zelf, liet ,, hy door het zwaard der Beulen omkomen» ,, 't Is fchier onbegrypeiyk , dat Mutey, die ;, zo gehaat van zyn Volk, vervloekt van „ zyne Hovelingen, gedoemt van zyno ,, Naastbedaanden was, en zich uit ge,, woonte en tydverdryf aan de allerergelykde buitenfporigheden overgaf, gerus., telyk de kroon bleev dragen in een Land „ alwaar de beroertens zo menigvuldig ,, en de ontthrooning zo algemeen zyn! „ Jsmaél zag echter geene andere zamen„ zweeringen en verdeeltheden ontdaan , dan „ in den fchoot zyner, Maagfchap, en had „ geen andere Wederfpanneling te ftraffen, .„ dan zynen zoon Mobamet, die hem zyri* „ throon zogt te ontfuifelen , en wien Milêy „ op de allerwreedfte wyze deed omkomen. „ Ziet hier welke de aanflagen van dien ifczo„ barnet waren, en hoedanig de wraak vaa ,, zyn onimenfehte Vader was. li Deee,. L }) Mn  .63 „ Mobamet was geboren uit een Grïekfe „ Christinne: De fchoonheid dezer jonge „ Slavinne , haare bevalligheden, en dezagt- moedigheidhaarer inborst, hadden hethart „ van den vvoesten Jsmacl zodanig betoverd, dat hy zich van zyn bloeddorftigen aart n, fcheen te willen ontdoen ; dan het waren ,, altemaalvrugtelooZe poogingen dien hyop ,, zich zeiven deed , en zyne ontwerpen ,, kwamen eenparig hierop uit, dat hy de„ ze Griekinne boven alle de andere fchoon„ heden van zyn Serail kwam te begunfli, gen. De drift van Jsmaet voor dit jonge „ Vrouwsperzoon , boezemde hem voor Mo,, barnet alle de tederheid in , waarvoor zyn „ fnoodeziel eenigfints vatbaar was. Hy gaf „ hem Leermeesters en eene opvoeding even„ redig met zyne geboorte ; met één woord , ,, hy begeerde, dat hy als Vorst zoudewor„ den behandelt, midlerwyl hy alle zyne " andere Kinderen tin een nietige vergetel,, heid liet zugten en in deonwetenheid ver„ ftinken. De regeering der fchoone Gric kinne , was echter van korten duur, en „ zy bezweek onder de zamenfpanningen en »', arglistigheden van eene Laiia - Ajaiba , een %t Vrouw zonder deugd of zeden, van een  „ ergerlyk voorkomen , zeer trotfch en ho„ vaardir, en die door de boosaardigheid haa„ rer inborsr, fcriclmftukken , gruwelheden en wreedheid, zulk een vermogen op het „ hart van jFsmaël verkreeg, dat hy dit Ge„ drogt tot den rang van Sultane Faforite kwam „ te verheffen. Lriia zag zich zo haast tot dese waardigheid niet gedegen, of uit „ vreeze , dat t'esnigertyd de zoon der Griek„ fche Slavinne, haare Kinderen zoude wor„ den voorgetrokken , en bovendien jaloerse». „ wegens de tederheid van Muley voor Mo~ ,, hw.net, kwam zy het gruwelyfc ontwerp ,, te fmeeden , om zo wel den jongen Prins ,, als zyne Moeder te doen vergaan. Deze ,, laat dé wierd welhaast opgeofferd, Leila, ,♦ een oogenblik waarnemende dat Muley in, ,, een dolle woede was, wanneer zy haar „ medevryfler van ontrouwheid kwam tebe„ ngten'j en op deze enkele befchuldtglng, ,. liet Ismaël haar wurgen. Doch het was ,, veel bezwaarlyker, de doo" van Mobamet ,, te bewerken , en deze zwarigheid fcheen „eerlang nog onuitvoerl)ker te worden» „ wyl Ismaèl, de onfchula van de Griekin* 9, na, dien hy had doen omkomen , geble». „ ken zynde , hem in oplettend» zorg L 2 s, ejt  ,, en tederheid voor de jonge Mobamet .deed. ,, toenemen. Mobamet wierd hier door te haatelyker aan Laih , die niet twy ffelende. Of hy zou t' eenigertyd den throon zyns >, Vaters beklimmen, tot nadeel van haa„ ren zoon Si dan, een wreeddadig Prins, „ verfoeid van aile de geenen die hem ken* „ den , en dié , hoe jong hy noch \vas,i>-,, ma*'! in gierigheid, onreg' vaardighei i en „ boosheid, fcheen te zullen overtreffen. Mdey, d'e de oormerken van Laifo voor Mobamet , niet onbewust waren , ,, noc'i de vei fchrikkelyke ontwerpen wel„ ke zy tegen den/elven fmeedde, en allas duchtende was van zyne ei.en zwak* „ heid en aanid wen tot dien helfche Furie, , nam by tycs de helzaamlte voorzorgen s, om'zvn zoon te beveiligen voor de aanlla en zyner onverzoedyke Vyandinne. „ Met dit inzi't, gaf hy vyftien Quintalen filver aan Mobamtjr; en belastte hem , om bezit te gaan nemen van het Goaverne,• ment van het oude Sera.t van Ittfilet; een Ser il, alwaartöi tyd en wyle dervernieu« 'ï,t win», van dat van Meq^hez , aüe de oude „ Viouwen, en Byv> yven „van den Vors ,. wa-  „ waren opgefloten Mobamet begaf ziek „ naar 1 afilet, alwaar by na verloop van ee„ nige dagen , in onmin geraakte met zyn » Broeder Maimon; d'e hem 'tgebied" dezer >> Plaats kwam te betwisten. De beide Pjinfen tegen een verbitterd, vatte de wape„nenop,en beftreden elkander tot ver» fchei.iem-.alen. hmaU, verwittigd van de „ baat welke deze twee kinderen verdeel„ ^enj ontstak in toorn tegen dezelve Het „ ze beiden vatten en geketend naar 't Hof » bren 'en- dezelve met zy.-e haat te „ I ebben gedreigd , gebood hy ben , zich „ naar zyne uitfpraak te gedragen , en htm * wederzyd. recht te Zullen onderzoeken • „ en befltóen , mits zy het zelve in zyne «tegenwoordigheid kwamen te h.p'eiren. „ Zy gehoorzaamden s Maimon !,er z ch in " fc!le'^-'oorden uir , verloor zyn gedin» „ verviel in ongenade en wierd tot eenê „ ballingfchap verwezen. Alvoorens te ver» trekken , zeide hy vervoerd van gram„ fchap , dat het niet het Hof van Mequivez , «noch zyn oude Gouvernement was:, dat „ hy betreurde , maar dat zyn hart allee» » bloedde, om dat hem de z. on eener » Christen Slavlnne wierd voorgetrokken L 3 die  '%66 „ die zelf ook Christen was. Mobamet „ kaatfte deze laster teriu , Maimon antwoor„ de hem met de honendfie gezegdens, on„ dertusfchen dat M»/*y , die het trefchil met één enkel woord had kunnen hefleg„ ten, een zabel liet geven aan elk zvner ,, beide zoonen , hen gebiedende, zich in zyne tegenwoordigheid ie bevegtcr.; een „ allerontaards fchouwfpel, alleen pssfende s, aan zulk een monfter als Muley was, „ Dc omflanders min ontmenfcht dan den •„Dwingeland, wierpen zich tusfehen de „, twee (Irydende partyën, en bewogen den s» Keizer, door aandrang van fmekingen, om m zyne Zoonen het Gevecht te doen Raken „ en.de wapenen neder te leggen. Mohas, met was al te verwoed , om naar dit bevel », te luifleren, en bleev Maimon bevegten. s, lsmaël verwoed wordende, nam een (lok „ en doeg hem, het welk den jongen Prins », nog meerder verbitterende, wierp hy zich „, op zynen Broeder, rukte hem op den grond en vertrapte hem met voeten. Ismaël op s» dit gezicht, geen meefter meer van zich „ zeiven blyvende, nam zynen dolk, en zou 'er zyn' Zoon zekerlik mede hebben door- „ Ito-  ♦-S**®' i67 „ floken, byaldien men hem zulks niet bèta let hadde , hem echter vervloekende en „ van zyn Hof verbannende. Mobamet Hond w gereed zyn' Vader te gehoorzamen, wan. » neer Muley wat tot bedaaren gekomen zyn» de, de Vader!} ke ingewanden voelde klopje pen , zyn' Zoon wederterug riep , hem „ vergiffenis fchonk, en hem andermaal het „ Gouvernement van T^filet kwam aantebie„den; dan Mobamet verkoos dat van Fez, „ alwaar hy van het Volk bemind was, en „ gedurende eenige maanden zeer gelukkige „en vreedzaame dagen was flytende, wan„ neer zyn Vader hem bevel zond, om zon„ der tydverzuim, den toom der Regeering „ van Tafsiet te gaan aanvaarden. Mobamet Xx beglimpte zyne weigering met eene ziek„ te, die hem niet vergunde, fchreevhy, om v het bed te verlaaten. Ismaël eenigfints on„ gerust, zond hem zynen Lyfartz: Moba„ met poogde denzelven om te koopej; dan „ den Artz aan 't Hof van den Dwingeland ,, te rug gekomen zynde, ondekte de gant,, fche zaak; waarop Muley, tot flot eener ,, langdradige Briev , welke opgevuld was ,, met de fcherpfie verwytingen, zyn' Zoon ,, wel wilde verfchoonen van naar Tafilet te  , gsarit doch onder het voorbeding, dat hy ', zich naar Mor.tigara zoude begeven. Mo„ barnet onderwierp zich te gewilliger aan „ dit bevel, om dat hy verzekert was, zyn Broeder Muley Cberifïe Montigara te zullen vinden , welke hy heel teder beminj, de. Deze twee Prinsfen leefden gedu«, rende den tyd van vyf jaaren in de volkomenfte ééndragt; ten einde van welk , laatite jaar, de Gouverneur van Tarudani, t, eene opfland verwekt hebbende, liet Is,, mail denzelven verwurgen , en gaf zyn „ Geuvernement, het aanzienelykfle en ca, wigtigfle van 't gantfche Ryk, aan MoSJ barnet. Onder dezen nieuwe Gouverneur , r wierden de onlusten , door zynen Voor, zaat verwefet , welhaast geftildj en de s, rustverfloorders, die in het Land bleven, ** geftraft , uitgeroeid of verftooid. De voor< ■ , fpoeden van Mobamet en de laifter zyner „ naam , wekte ondertusfchen. de haat van „ La' ven ; doch Mobamet, onderflcund door de ïnwooners van Morocco, maakte zich door „ Hst meester van deze Stad, als wanneer ,, hv, in erVenrenisfe van de gewigtige dienst, » die men hem had bewezen, alles aan he,t „ vuur  ^**m 173 SJ vuur en de vlam opofferde, na alvorens ,3 de fchatten van den Gouverneur 5 zich te hebben aangeëigend. „ Hy was noch maar weinige dagen mees„ ter van deze Hoofdftad, wanneer hy vër,; nam, dat zyn Broeder Si dan, aan't hoord der Keizerlyke Legioenen , in opfogt was om hem te ïAarocco te komen belegeren'; dan niet meerierrd'e , in één enkel geval M alle de voordeden te moeten opofferen , die hem zo veel moeite en zorg gekost ,, hadden om te verwerven, week hy mer_ „ teihaast binnen de muuren van Tarudant ,, alwaar hy zich opfloot met alle de ryk» ,, dommen, van welken hy zich had mec-s,, ter gemaakt. Mobamet oordeelde zich vef,, lig in de Stad, doch wierd 'er verraad en ,, door den AlkiSJe Bo<*cha - Fra , die zyn ver>, trouwen wist te winnen, en den Keizer „ alle de ontwerpen van dien Muiteling „ kwam te ontdekken. Dan Mobamet on,, darfchepte, hoewel te laat , een Briev ,, van den Alkade, by dewelke hy den Vorst ,, verflag kwam te doen van.alle de krygs. ,, beraamingen en de zamenzweeringen d ,, men tegens helft fmeedde. Mobamet liet „ OP  17+ «P**^ „ op Maande voet den Raad vergaderen, ,, las hen -den onderfchepten Briev voor, „ en zich tot den Verrader keerende, vroeg ,, hy hem ; wat naar zyn denkheeld , zulk een verraad voor draf verdiende? Dé r, Dood ! antwoordde hem Boucha Fra heel fier : > Schelm! riep M>bwt, gy ,, Jpreekt uw eigen Vonnis uit. Op 't zelfde oogenblik! gebood hy uit een foort van ,, ftaatkundige trek, aan Melal, om Boucha,, Fra , zyn Bloedverwant , weldoener en „ vriend , te onthoofden. „ Daags na deze Rechtpleging, toog Mo„ barnet tegen Sidcn ten ftryd , vertrouwen„ de het bevel zyner Z varten , aan Melal; „ die , als woedende om de moord die men „ hem had doen begaan , zien van deze gelegenheid ter wraak bediende , en „ zich met al zyn Volk van het Vyandly„ ke Leger liet omfingelen; eene handel„ wyze, welke Mobamet verplichtte, om ,, de overwinning fchandelyk op te geven , „ na het grootfte getal zyner Soidaaten te ,, hebben verlooren. Muley, van dezegun, ftige omwenteling onderricht, gebood, „ dat men alle de geenen, die met de wa> pe-  penen in de hand waren krygsgevangen, „gemaakt, naar Mequinez zoude voeren. Si*. „ dan ging zelf die ongelukkigen den Vorst „ aanbieden , en verfogt alleen vergiffenis „ voor Melal; wiens iever en getrouwheid « hy aan Ismaèl op 't aannemelykst kwam af„ temaalen. De Vrienden.en Maagen van „ den ongelukkige Melal, kwamen hunne „ fmeekingen by die van Sidan te voegen , „en kregen tot antwoord van- den Keizer, „ dat hy wel genegen was, om hem het lee. „ ven te fchenken, maar dat hy twyffelde, >, of de Bloedverwanten van Boueho ■ Fra , „ daarmede wel genoegen zouden nemen. „ Dan dezelve wisten, hoe onfchuldig Mi„ lal was aan de moord, en daarvan flegts ,, het gedwongen werktuig was geweest; „ ook was 'er geen van hen, die niet tot voorrpraak by den Vorst voor hem ver„ flrekte. Doch JsmaH haatte hemden dit >, was genoeg, om het hem tot,een onver„ geeffelyke misdaad toe te rekenen. „ Den wreeden Muley bleev niet lang na„ laatig om hem te doen vergaan, en om „ zyne flraf te plechtiger en openbaarder te ,, maaken , hield hy, onder verfchillende voer-  176 „ voorwendfels, alle de vrien len en m.aagen van Melal, die tot zyne vryfpraak /ich her. „ waartü hadden begeven, aan zyn. Hof. Op den, door den bloeddorft'iren Isma,,'éit bepaalden dag, kwamen zes Zwarten, l Melal in de gevangen'., waarin men hem „ tot hiertoe had doen zdgten, afhaalen, en „ gelelddé hem mèt geTpanne Geweer naaf de voornaamfte der Mr.iquéen , alwaar zy hem op een fteen lieten nederzitten , in 'afwagting van de bevelen des Keizers, De Z rampzalige Melal zag hierop de Talben naderen ; Vervloekte Verraders! riep hy ;waar„ om kan ik Ismaël niet te fpreken komen, en hem van uwe trouwloosheid onderrichten ! Wlarom kan ik hem niet zeggen, dat ik gedwongen ben „geworden, om myne handen te baden in't bloed „ wrtBoucha-Fra, myn Bloedverwant envriend; daar gy Heden eigentlyk de geenen zyt, die hem deed ferven , door zyne Brieven aan Mohamet te hebben gezonden. Dit was ook de " waarheid, en de Talbeu vrezende , dathuri .■■ verraad ter kennisfe des Keizers mogtko„ men , verhaastte zy de dood van Melal. " Men geleidde hem ter P.rafplaats, geze„ ten op eenen Muilézel, geboeid in kete- „ nen»  «©**?é» 17? „ hen, en gevolgt van meër dan vier dui„ zend menfchen, zo Mannen, Vrouwen. ,, Kinderen, Bloedverwanten als Vrienden „ en Maagen, welke de lucht van hunne grllen en klachten deedcn weergalmen. Melal, daartegen, met een gerust voorhoofd. ,, de pyp in de mond, betoonde een onver„ fchrokken gelaat, en fcheen de dood te bra„ yeeren. Wanneer hy op de Marktplaats ge„ komen was, deed men hem afzitten, beroof,, de hem van alle zyne kleederen, midler,. wyl de Talben groote zorgdroegen, om de „ Brieven , welke hy by zich had, in 't vuur „ te werpen. De zagers hem vervolgens uitgeflrekt op een plank gebonden hebbende „ „ bragten hem de zaagop de harsfenpan; doch. „deKinderen van Bondot - Fra, by dezever» „ fchrikkelykeRechtspleegingtegenwoordig, „' en aangehitst door de Talben, aan welke Is99 maél vryheid gegeven had, om dit affchuwe» x lyk bedryf naar hunne zinnelykheid te be„ fluuren, deeden de zaag van het bekkeneel w van Melal afligten , en tusfchen deszelfs dy„ ën plaatfen , ten einde hy de langwyliger „ pyn en fmcrt mogt lyden; waarvan de he„ vigheidhem de allerysfelykfle gillen en brulM lingen deeden uitboezemen. H Deel. M „ Toen:  *7S «18* w Toen zyne Beulen hem tot aan den navel ,, hadden doorzaagd, ligtte zy de zaag 'er we • „ der uit, ten einde andermaal met de hers„. fenpan te beginnen, kortom, na zyn ligc. „ haam op deze wyze in tweën te hebben „ doorgezaagd, begaven de zagen zich als .„ in Triomf naar den Vorst, hunne zagen be„ wonden met cenen fluijer, doch hunne han„ den en klederen druipende van bloed. Den ,n ontmenfchte Muley glimlachte van blydfchcp » op dit fchouwfpel , en gaf een groote lof „ aan de bloedgierigheid der Beulen: Dus» danig was het, dat du monflerdier de ge„ trouwheid van Melal kwam te beloonen; „ die flegts met de dood geftraft wierd, om » dat hy zyn ondankbaare Meeiter, de aller„, gewigtigfie dienst had bewezen. „ Ondertusfchen Mobamet zich binnen Ta„rudant opgefloten houdende, wierd aldaar „ welhaast door zyn Broeder Sidan belegert; „- dan hy ontmoette zulk een dappere tegen„ Hand , dat hy hals over kop de wyk naar y, Morocto moest nemen. De opgehoopte „ voorfpoeden van den Gouverneur van Ta„ rudant, deeden den Keizer zelf eerlang » op zynen throon beven, wanneer een ze-  '■>, kere list, op welke hy echter weinig daar. „maakte, zyn muitzugtig'en Z >on in zyne .„handen deeden vallen. Op een vryda» , „ een dag door de Mahomcraanen aan de „ rust of Sabbath toegewyd, begaf zich Miba„ ««buiten de.Stad om zyn Leger te gaan be~ „ zigtigen; wanneer hy by zyne terugkomst, „ omfingeld wierd door een troep Negers, „ die Sidan in eene hinderlaag in de graght „ had gelegt, naby de Poort waar langs den „ Gouverneur moest wederkeeren. Moba„met geen erg van iets hebbende, noemde> „ wie hy was, meenende vnn zyn eigen Volk „omringd te zyn: JVy kennen u wél, zei„ den de Negers, 't is juist uwe perzoon zelfs. „ die wy bier wdgtende waren. Mobamet nam. „ in alleryl de wyk naar de Poort, doch. „ dezelve was gefloten , en hy zich verra,, den ziende, wierp hy zich als een wan,, hoopendc op de Negers, van welken hy „ 'cr verfcheide doodde, om dat zy hem >, niet dorden tegendraeven, uit vreeze van r, het bloed eens Konings Zoon te dorren. „ Ten laaiden fneed een van hen , de en,., kels der voorde pooten van 't paard, waar„ op Mobamet gezeten was , aan «ukken; „ waardoor dien Prins nederviel, gevangen M 2 , ge-  „ genomen, gekluifterd naar Marocco gebragt, „ en van daardoor Staan naar Mequinsz wier'd ,, gezonden. „ Lmaèl van deze gebeurtenis verwittigd , „ kwam zyn Zoon tot Ectb te gemoet, al,, waar hy voornemens was hem te ftraffen, willende zyne wraakzugtige ontwerpen te ,, Mequinez niet volvoeren, uit vrecze voor ,, een' opftand. Het vertrek van hmail ge,, leek eerder naar eene zegepraalende op,, togt, dan dat van eenen Vorst, die zich „in 't bloed van zynen Zoon ging baden; ,, Twee duizend man paérdevolk, en dutzend man voetknegten , verzelde den ont„ menfchten Muley: Veertig Christen Slaa„ ven droegen een groote diepen ketel, een ,,. Quintaal Teer , hondert ponden Smeer „ en even zo veele ponden Olie: Zes Slag,, ters met het bloote mes in de hand, en „ gevolgt van een kar geladen met hout, „ befloot deze fchrikverwekkende train, „ welks doodfche toeftel een algemeene ver,, flagcnheid in Mequinez veroorzaakte. De ,, Dochter van Mobamet, zo wel als haare „ jonge Gezellinnen , boezemden de aller, doordringendfte noodkreeten uit: De ver- foeik  „ foeilyke Laila zelf, veins 'a belang in het . lot van den fchuldi-e te (lellen, en beflond ,, zelf voor hem om genade te fmeefcen. Ont„Jleluniet, zeide den bloo jdorfhgen Ismael heel koeltjes , ik begeer geen andere wraak op mynen Zoon te oefenen, dan een weinig ko„ kende olie op bem te doen druipen. Mobamet ,, kwam een dag vroeger re Betb als zyn Va„ der, die vierentwintig uuren vertoefde „ zonder hem te zien. Vervolgens hem ,, voor zich hebbende doen brengen , en ,, Mobamet nedergeknield zynde, om zyn' „ Vader om vergiffenis te fmeeken , hield „ Muley een fluurfe flilzwygentheid, vatte ,, de Sabel in de hand , en zette de punc „ 'er van op de borst zyns Zoons, zonder „ hem een éénig woord toe te fpreeken. „ Mobamet hierop de toebereidfelen zyner „ flraf bemerkende, hernieuwde zyne fmee„ kingen in de naam van den grooten Pro. „ feet Mobamet; terwyl Ismael gümlagcbende „ en zonder de m'nfte ontroering te laaten „ blyken , bevel gaf aan twee mannen, om „ met Mobamet op de kar te klimmen, hem „ den regterarm te ontbloten , en zynen „ vuist op de rand van d'e ketel te leggen. » Dit eerde bevel volbragt zynde, gebood 1 M 3 „ Mu-  _ Muley aan een der Slagters, om met een „ mes de hand van zynen Zoon aftefnydon ; dan deze min beul als zynen Meester, aut„ woordde , dat hy liever wilde derven , „ dan bet bloed van zynen Prins vergieten. „ Ismael hierover in verbolgenheid ontllo„ken , hieuw met cénen fabelllag het hooft „ der Slagters af, en hernieuwde zyne beve„ len aan een tweede; welke uit vrees ge„ hoorzaamde, en Mobamet de regterhand en „ linkervoet affneed. „ Na dikbloedig bedryf, vroeg Muley aan „ de Kinderen van houéba-Fra,, ofzy voldaan 5, v\ aren van de flraf aan dien trouwlooze „ gevve Jtfïelligd ? Jatocb \ voortreffJ.ks Kei- zer, gaven zy ten antwoord: MuUy hier„ op het woord tegen zyn Zoon richtende: „ Jïrel r.-j,, Ongelukkige] zeide hy, erkend gy nuuvo Vader? Op't zelfde oogenblik fchoot hy den flagter, d;e het Recht had uitge„ voerd , met een fnaphaan overhoop. Mo- barnet midlerwyl nog even onverfchrok, ken, riep luidkeels tegen de vetgaderde ,, meniate: Ei zie] zeide hy, wyze'ide op ,, de'i Ke,zer, zie dien dapperen Momrch! Be' „ wonder zyne heldenmoed l juiebt de recbtviar- „ dig-  » (Ügtesd toe eens Monfierdiers, die zo ivel den „ geenen vermoord die zyne bevelen opvolgt, als „ die ze weigcrd! Men bewond den arm en * het bcen van de" Prins onmiddelyk in een „ zak, gevuld met teer om den loop van » het bloed te Helpen, en den Keizer te „ paard gelegen zynde , gebood op levens„ ftraffe, aan vier Alkaden, dat men zyn „ Zoon loevend in Miqvdnez zoude hebben sj te brengen. „ De tyding dezer barbaarfehe daad, ver„ wekte eene algemeene ontfteltenis in die n Stad, cn vervulde bet Serail met rouwe „ en droefheid. Lm^t grte|gd over dj| „ aankleven voor zyn Zoon , beval zyne , Vrouwen, om hunne traanen te bedwin» gen; en om kragt van't voorbeeld met d« „ ftrengheidderlasttepaaren, liet hy'er vier ,, van wurgen, die het meest bedroeft fchee' " nen- Te:?ens den avond kwam MoArtw/rbi.T nen Mequinez, gezeten op een Muilézel „ met den arm in een' fluijer en het been „ in een klein hotite koffertje. De pyn dien .. by leed, het hartzeer dat hem ver'fcheur- de, en de woede die hem béheerschte, V Plette hem echter niet, om 'tanderenM 4 » daags  ï84 ♦©*#©► !', daags heel bedaart het bezoek zyner goede vrienden te ontfangen, en zelf een gemaakte vrolykheid te vertoonen. Ismael zond , hem zyne Geneesheeren , dan de Prins niet begeerende dat men hem eenige hulp„ middelen gaf, rukte zelf de pleifters af, en , wist de waakzaamheid zyner oppasfers zo „ wel te verblinden , dat hei koudvuur zich i, in zyne wonden gezet hebbende , hy na •„ verloop van den dertiende dag kwam te overlyden. „ Mobamet bezat zekerly k veel gebreken, dan „ hy was nochtans wys en deugdzaam, in te„ genflelling van zyn Broeder Sidan; die nu „ geen mededinger meêr te duchten hebben„de, en zich onbepaaldelyk aan alle de gru„ welykheidzyner inborst overgevende, zich ■nin't bloed der Inwoonderen van Tarudunp „ kwam te baden , zich meester maakte van de „ fchatten zyns Broeders , en die van de ryk„ (leder Burgeren , welke hy liet wurgen. Is„ maélmeèt gebelgd door dit a ingematigd ge- zag , dan'door zulk een bedryf van on„ mmfeneiy^heid, zond bevel aan Sidan, „ om naar Mequinez te komen ; doch dien „ Prins ontfcuuldigde zich desvvegen onder ,al-  185 allerhande vc-onvendfelen , en weigerde tenlaatften rond uit om te gehoorzaamen. ,, IsmaH, om hem evenwel aan zyn Hof te ,, troonen, ging over tot eene list, hield zich ,, in zyn vertrek opgefioten , verbood aan elk „ den toegangtot zyn perzoon , uitgenomen aan de Eerjle Sultane, en liet uitflrooijen , ,, darhy dooreen hevige verftoppingvan wa• „ ter was aangetast. Laila, de fnoode Liil* zelf, haar'Zoon opofferende voor het wel. ,, behaagen van haar wreeden Gémaal , ,, fchreev aan Sidan , dat den Keizer op 't »« uitterfte lag, en zy hem raadde , om zo ,, fchielyk mogelyk in de nabuurfchap van Me,, quinez te komen , ten einde zich by tyds ,, van de kroon te verzekeren. Sidan liet „ zich niet blinddoeken , en fchreev aan zy,, ne Moeder tot antwoord ; dat hy de arg„ listigheid en fnoode flreeken van Muley „ te wel kende , om de plaatst te na„ deren daar dien Dwingeland zyn verblyf „ hieldt. ,, Den Keizer nochtans niet wanhoopende ,, aan den goeden uttflag zyner list, deed „ fteeds gelooven, dat hy ziek was, bleev „ votftandig opgeiloten ; inmiddels dat zyne M S „ af-  rens t'ondergebragt en verdelgt hebben, „ willen zy den Scepter bunnes Vaders over,, weldigen. Dan midlerwyl dat zy tegens „ elkander aangehitst en verbitterd zyn door „ onderlinge haat en heerschzugt, zullen „ zy zich te gelykertyd merkelyk vcrzwak,, ken, door de veelvuldige Veld (lagen die ,, zy zullen moeten leveren om d'een den „ ander te verdelgen ; en boe gemakketyk zal het den Keizer niet vallen, ondcrrigt ,, zynde van hunne moordzugtige oogmer. ,, ken, om zich te bedienen van hunne ver„ deeldheid, en -len re verpletten, hoe zwak of min talryk het Leger ook mogt zyn, „ 'twelk zyne belangen mogt toegedaan wc„ zen. Dieshalven, wyze Mobamet, is de bes,, te raad die ik u kangeven, om de Verraders ,, te misleiden, hunnen dwaaze hoep te voe»,■ den, en midlerwyl den Keizer te waarfchu,, wen van de onheilen die hem bedreisen ,, en met hem de middelen te beraamen, om zich zegepralende te redden uit de ge,, vaaren die hem omfingelen. " Mobamet volgde myne raadgevingen, en zy gelukten hem verre boven zyneverwagting. Hy gedroeg zich met zo veel beleid, dat  .dat de drie Prinsfen , den één' regen den ander in 't harnas gebragc door zyne inblazingen , elkander een onverzoenlyke haat toezwoereti , en alle drie vergingen in de verfcheide VeldOagen die zy zich kwamen te leveren. Mobamet onderrichtte den Keizer , van het deel dat ik in deze vocrfpoeden had; en ik kan zeggen, dat, na den Vizier, ik de volkomenfte gunst des Vorts bezat, en die my zelf met zyn vertrouwen kwam te vereeren; invoegen, ik gedurende byna zes maanden , de hoedanigheid van Eerde Staatsminister waarnam» nevens Mobamet myn meester, myn medcampt-enoot' weldoener en vrien d. Niettemin geraakte ik, gelyk het niet te twyffelen was, ongevoelig aan het rampzalig einde myner glorjetrap, ingevolge het alombekende Spreekwoord , Hoe booger verbeven , boe nader by den Val; en den toom der Regeering, was my de handen reeds ontgleden, daar ik dezelve nog meende vast te hebben. Een zekere Avanturier, wel eer een' Slaav geweest, die zedert eenige Jaaren was vrygemaakt, verart van Mobamet, geëerd en gëvreest van hetKrygsyoIk, had eensonbe- fchaam-  Fchaamdeljk tegen den Keizer gefproken, en was daarover ■ geftraft geworden. Dien Gelukzoeker zich daardoor gehoond agtende , hegtte hetgrootite gedeelte der Keizerlyke Lyfwagt aan zyne fnoer, en fmeedde in 'tgeheim eene zamenzweering, die des te verfchrikkelyker was , dewyl ze eerst ontdekt wierdt op 't oogenblik dat ze kwam nitteberften , en dat de opgeruide Menigte en de muitende Soldaten , zich reeds van het Keizcrlyk Paleis en zelf van den Vorst hadden meester gemaakt ; welke Monarch nog dien zelfden da,g onttroond cn ook vermoord wierdt, De éérffe Tirannifchc daad, welke den overweldiger kwam te bedryvén, was den Vizier Mobamet voor zyné voeten te laaten fieepen, en hem op (taande voet te doen wurgen. Ik was nog ongelukkiger, dewyl den nieuwen Keizer my al te zeer' veragtte, om my te doen derven , zich vergenoegende , om my tot een' eeuwigdurende SÏaverny te verwyzen , een lot, waarlyk veel éie'ndiger dan dc allerpynljkde dood. Ik bleev gedurende vyftien maaiden gebogen •nder het juk d er veragtelytS dienstbaarheid; en  en de flegte mishandelingen die men my oilophoudelyk deed ukwisfchen , overtuigden my, dat van alle myne wedervaringen, deze , buiten tegenfpraak. nog wel de allerrampzaligfte en beklagenswaardigfte was: Ik kan 'er nimmer aangedenken , zonder van fchrik te beven en te trillen. Onmiddelyk de al te langwylige duurzaamheid myner Siavemy , was ik fteeds bezig aan het allerveragtelykfte en zwaarwigtigfte werk, terwyl op de minfte veipoozing, welke myne afgemattejkrachten my tusfchentyds noodzaakte te nemen , myne onmenfchelyke bewaakers , my ongenadiglyk op 't lyf vielen met een menigte ftekilagen , onder deweike ik zomtyds kwam te bezwyken. Al het voeifcl dat men my gaf, was des avonds na Zonnen ondergang, en beftoud in een pond grof garflenbrood , geweekt in. Olie; 'twelk ik verpl cht was met de eene hand aan de mond te brengen , onderwyl ik met de andere,het vuil (te werk moest bearbeiden.Twee of drieuuren daarna, omtrent tegen middernacht floot men myin een onderaardfche kerker cp , dewelke omtrent vyf vademen breed en diep was, en waarin -men my  wy, met gevaar van den hals te breken , deed nederdaalen , door middel eener ladder van touw, die men terflond weder optrok, fluitende men vervolgens deze foort, van grafkelder toe met een yzere deur. Menigmalen, zonder infcliikkelykheid voor myn. houte been , fpande men my met een Muilézel aan een zwaare kar,en men geesfelde my om de geringde misflag en de onvermerkbaarfte tusfchenpoozing in den arbeid. Ik gevoelde alzo myne krachten hanfi óver hand verminderen , en geen hoop hebbende om deze leevenswyze heel lang ta zullen wederfiaan , zag ik met vermaak het oogenblik mynes doods aannaderen; ;wanneer myne Wagters, of om beter te zeggen, myne Beulen, na aile hunne onmenfchlykheid op my te hebben uitgeput, tegens my zeiden: Jou krommen Hond, ik geloof dat dt Satan zelf iet leeven in u gcfpykerd houdt, dlwyl gy de moord nocb niet geftoken zyt in al dien tyd dat wy u onder banden hebben gehad'. Maar , zie daar, dit zullen de laatfie Jlegen zyn, dit gy van ons zult ontfangcn; morgen zyt gy vry: Inderdaat, ik was in de vaste verbeelding, II Deel. N dat  ïp4 «fp**(ü» dat zy my des anderendaags den hals ze-aden komen breeken. en ik betuigde hem deswegens myne erkentenis; nochtans bedroog ik my, en zo als zy gezegt hadden, daags daar aan wierd ik uit de Slaverny verlost, ingevolge een gefloten Verdrag tusfchen den Con/ul zyner Groot - Brittannifche Majedeit, en den Keizer van Maracco ; werdende benevens een menigte myner Landgenooten , in vryheid gefield t en naar Engeland overgevoerd. Zo dra ik in myn lieve Vaderland was wedergekeerd , deed ik onderzoek naar myn Maagfchap , Zuster en Schoonbroeder; maar alles was dood. Ik vroeg ook naar tyding van Ricbard Colins: men geheugde zich niet , dat 'er ooit zulk een Wan geleeft had; ten minden, hy was niet weder in Engeland verfcheenen. Intus:fcheff half gerabraakt door de geledene onjgemakken, gedrukt door armoede , kreupel en verminkt, zonder onderdand, zonder toevlugt of uitkomst, zogt ik echter naar bezigheid , maar vond ze niet. Ik •zette my dan uit nood tot bedelen, en de ondervinding heeft my geleerd, datfehooa M 1 dit  «t handwerk , voor een eerlyke Bodelaar niet zeervoordeelig is, men er noch ta„/van kan betlaan. Echter ben tk een der behoeftigfte van alle de geenen , die in 't gantfche Koningryk van Groot Bnttanniën, van den Bedelftaf leeven. Behalven die armoedigheid, heb ik ook veele kwaaien en gebreken, en onaangezien van die alles, ben ik niet bedroeft van nog in weezen te zyn , in tegendeel, 'er gaat fchier geen dag, ja geen oogenblik, voorby , dat ik my zeiven niet iverheuge . van eertyds zo kwalyk opgehangen te zy» geweest. Einde van het Tweede en laat/te Deel.