THE RE SÉ en FAL DO NL O F BRIEVEN VAN TWEE GELIEVEN T E L Y O N. Uitgegeeven door den Heer L E O N A R D. Uit het Fransck Vertaald. EERSTE DEEL. met Ptaate??. IN 's GRAVENHAGE, Ëy IS AAC van C LEEF, w n c c l x x x v.   33 M. X JE V M W VAN TWEE GELIEVEN T E L Y O N. EERSTE BRIEF. THEÖ.ESË aait CONSTANCE. Welk eenaffcheid, lieffte Vriendinne, weit eene verdrietige rei2e! Befloten in eene Postkoets , in vollen draf weggevoerd ? en waaroni om my te verwyderen van het geen my dierbaar is. Nooit zyn my de dagen zo lang geVallen : ieder uur zelfs fchynt my een dag. Het is, als of myne reize zig tot het uiterst /. Ueel. A ein-  S BRIEVEN VAN einde der aarde uitftrekt Ik zag droefgeestig neder, lette opliet fchielyk omwentelen der wielen van ons Rytuig, en zeide in my zelve : „ wat is alles in beweeging, „ om my te bedroeven! " Zo ik alleen was , zou ik al fchreycildc den weg afleggen , en, zonder iets , van al wat my omringt, op te merken, te Lyon aankoomen, 'geheel vervuld van uw denkbeeld, en zo aangedaan , als of wy elkander pas verlieten Dan, men moet zig naar alles fehikken : ik zal immers nu myne lieve Moeder weder zien : laat ik dan ook myn best doen om vrolyk te zyn; en, zo ik vergeeten kon ftil! weg_ die dwaaze gedagte! laaten wy die fnaar niet roeren, en het overige moet gaan, zo het kan. Ik weet niet,, welk eene loomheid my 6eheerscht: maar ik kan nauwlyks eenige woorden agter een op het papier zetten. Dieibaare Nigt! zoude het mogelyk zyn, dat ik u minder lief hebbe ? Neen : maar myn hart te bezwaard : inderdaad,. dat is het. Ook is het een allernaarst weder : de weg is overal met fneeuw bedekt,. en ik ben byna verftyfd van koude. Eu nu zit ik in de herberg, in het hoek-  TWEE GELIEVE Ni § hoekje van den haart, met de pen in de hand om aan u te fchryven: maar ik twyffel j of gy myn gekrabbel wel zult kunnen Ieezen, want de inkt, het papier, de pen , de hand i liet hoofd, het hart ... dat alles deugt niet een zier. Myn Vader heeft byna den ganfchen weg over geflapen : Juffrouw Deschamps zat in een boek te leezen ; en ik ! .... ik was even als een Hom beeld, geheel in diepe gepeinzen weggezonken. Ik verbeeldde my nog telkens het huis van thyne waarde Tante te zién : ik. nam nogmaals affcheid van mync flaap'kamery van den tuin, en van het lieve boompje, onder wiens fchaduwe wy zo veele aangenaame oogenblikken gcfleetcn hebben Helaas! dat alles is voorby : als een droom , als eene fchaduw vervloogen. Het is echter Parys niet, wier gemis ik my beklaage : neen waarlyk niet! maar onze lieve gefprekken,- onze onfchuldige vermaakcn , onze verrukkelyke wandelingen , het genoegen van altoos by elkander te zyn, de zielftreelende wellust eener wederkeerige vertrouwelykheid, de ónfehatbaare zoetheid' van even eens te denken ? te gevoelen ..... neen : al' h 2> ÏCjs_  4 UIEVEN V A? N reisde ik- ook de ganfchc vvaereld rond , ner* gens, nergens zoude ik dit wedervinden. Maar wat beduidt tóch die ongemeen hecvige fmerte, alle die bittere traanen ? Immers heb ik voorheen ook wel eens van myne lieve Nigt moeten fcheiden; maar nog nooit diergelyke geweldige aandoeningen ondervonden , nooit zulk eene akelige eenzaamheid rondom' my gewaar geworden. Het is of alles ongevoelig , alles dood voor my is ; of ik my alleen in eene Woestyn bevinde, van allen verlaaten ; verlaaten' van: ...... ik durf my niet verder uiten; ik fchroom' den naam te noemen van hem, die de oorzaak is van alle deeze onrust. Hoe onredelyk ben ik ! misnoegd op my zelve, dat ik zyn denkbeeld fteeds voor my hebbe, is het my onmogelyk, het uit myn hart te verbannen. Ach! hoe ontroerden my zyne fpreekende trekken ! hoe werd myne ziel door den klank zyner ftemme doordrongen ï Het is als of ik hem nog zie, nog hoore !. .. De Hemel zelve bragt die fnelle famenfmeltingvan zielen voort, die deor geene woorden kauworden uitgedrukt. Nu , nu ik- hem vlicde, is hy meer dan ooit. voor myn geest tegenwooxdig. Myn. hart is  TWEE - GELIEVEN. g beroerd, als eene onftuimige zee. . . . Schryf my doch, myne lieve Nigt, fchryf my ichie3yk : ik heb uwen troost hoog noodig. Binnen drie dagen zullen wy te Lyon zyn. Deeze reis verveelt my verfchrikkeiyk. Wyl ik my doch van u moet vcrvvyderen, wcnschte ik, dat ik reeds veel verder ware. P. S. Ik zal voor uw Goud - vinkje zorg ■ draagen. Heugt het u nog, hoe dat lieve fceest geftreeld wierd, toen gy aan zeker iemand zeide, dat gy het voor my gefchikt had ? Zo men naar my vraagen mogt, doe dan myne ..... wat ? . . . . myne groete ? Maar wat zal dit baaten? Hebben wy niet voor altoos affcheid genoomen? Het is immers eene afgedaane zaak. Wat vreemd toeval zou^ons ooit weder kunnen famenbren-gen Ach ! dat hy beftendig gelukkig zy! Dit is de vuurige beede, die ik noit ;zal ophouden voor hem uit te ftorteu. A 3 TWEE-  Ü' brieven vas TWEEDE BRIEF. Aan dezelfde. Hoe beminlyk, beste Vriendin, boe itreelend voor myn aandoenlyk hart, is uwe lieve op? lettenheid! Reeds by myne aankomst een brief van u te vinden! Dit is waarlyk myne wen* fchen zelf vooruit geloopen. Die brief bevat niets dan tederheid: en echter heeft hy my zo fterk aangedaan, als of hy my eenig kwaad nieuws mededeelde. Er zyn uitdrukkingen in , die my in traanen deeden verfmelten. Men is dan waarlyk over myn vertrek bedroefd geweest 1 gy hebt gezien, dat zyne oogen vogtig ftonden ! ilout meisje! my dit alles zo onbewimpeld te zeggen, en dan, even als of gy niets gezegd had, my te vermaanen, om tog bedaard, om tog wel te vreeden te zyn ; my aan te fpooren om eene ongelukkige neiging te fmooren! my te vermoorden door uwe yskoude redeneeringen ! Ja, myne lieve verftand.gc Nigt, ik heb my zelve reeds alles voorgehouden , wat gy de moeite fleemt van my te fchry-  TWEE GELIEVEN. ? fchryven. Een vreemdeling ! een onbekende ! mogelyk zonder goed, zonder geboorte! Myn Heer de Graaf van Saint-Cyran, de trotschtc aller «renfehen, zou zulk een tot Schoonzoon aanncemen! Dit zoude waarlyk eene foort van wonderwerk zyn; en daartoe zou eene ganfche reeks van gelukkige omftandigheeden, die men naauwlyks hoopen kan , moeten faainen Joo- pen. Boven dien: denkt men wel eens aan my ? zal men my wel ooit weder zien ? Zie daar kragtige bedenkingen, om my van een dwaazen ftap te weerhouden. ~ Maar , wat wilt gy ? myn hart is getroffen: rust, vrolykheid, vermaaken zyn voor altoos voor myverlooren. Somtyds overvalt my de luim, om dagen agter een fpraakeloos te zyn. Zy, die my met een vrolyk en opgeruimd gelaat voorkoomen, kan ik niet verdraagen ; zy maaken my knorrig. Wanneer men my tragt te vermaaken, verveelt men my: alle afleiding is myeenwalg. Ik heb geen ander genoegen, dan met my zelve alleen te zyn. Als dan zie ik u weder: dan doorloop ik, in myne gedagten, alle onze vorige vcrrukkcjyke tooneelen. Nog deezen avond befpiegeldeikdemaan : ik verbeelde my, datgy op A 4 dat  jj BRIEVEN VAN dat zelfde oogenblik het zelfde deed, en ik was als betoverd door deeze famenbrenging onzer zielen. Ik heb reeds verfcheidene maaien de trappen op en af gegaan, om u in uwe kamer te zoeken ; en telkens, wanneer ik myne te leur Helling gewaar worde, overftelpt my de bitterfte droefheid. Waar ikmyook bevinde , komt my alles vreemd voor, ik herken my zelve niet: het is of ik hier uit eene andere waereld ben aangeland. 6 Vaderlyk huis! verblyfplaats, zo bckoorlyk voor my in myne kinderlyke jaaren ! waarom moest ik u verlaaten ? Dit zeg, dit herhaal ik gcduurig by my zelve. Ik moet, myne lieve Conftance, uietsbelyden : die belydenis zal myn hart van een drukkenden last verligten Ik durf my niet vlyen, dat men altoos aan my zal blyven denken : alles in tegendeel zal zig verëenigen, om my te doen vergecten: de vcrzeekering, dat wy elkander nimmer kunnen bezitten, mogelyk nimmer zullen wederzien, moet het denkbeeld uwer ongelukkige Vriendinne uitwisfchen by hem, die haare gehcele ziel vervult. — Maar, zo ik hem weder zag, zo hy zig nog eens aan my vertoonde , zo hy daar. .. voormy.. . ftond! .... acfe^  TWEE GELIEVEN. J) ach ! dierbaare Vriendin , ik geloof, dat ik door overmaat van blydfchap zou bezwyken. Welk eene vervoering van zinnen! Kunt gy u wel verbeelden, hoe hecvig die zyn moet! Maar, niets meer daar van! Ik ftap er voor altoos af. Ik fchaame my, 'er zo veel van gezegd te hebben. Ik wil zelf myn Brief niet overleezen, want ik zou hem dan zeeker verbranden; en echter wenfchte ik gaarne u te doen zien, tot hoe verre myn vertrouwen op u zig uitr rtrekke. DERDE BRIEF. Aan dezelfde. T.o even kom ik uit den Schouwburg: deganfche Stad was daar, en echter verbeelde ik my, 'er geheel alleen te zyn. Men fpeelde le Devin du Village. Herrinncrt gy u nog eene zeekere wandeling in het Park van Marly, toen wy de Aria's uit dat ftuk zongen? Wie was toen by ons, goede God ! Hoe is alles veranderd ! D;cze gedagte vervulde myn geest geduurende de vertooning van dat ftuk, en ik A 5 kon,  lO BRIEVEN VAN kon my niet weerhouden van fchreyen. Myne Moeder vroeg my, of ik dan dwaas was? Gy weet, lieve Vriendin , wanneer men zyne traanen met geweld wil bedwingen, dat ze dan 'nog fierker vlocyen; en dit was juist het geen my gebeurde, zo dar ikeindelyk oyerluid begon te fnikken , en genoodzaakt werd den Schouwburg te verlaatcn Maar, wat deed ik'er tog ? Ik! aan wien al, wat vermaak heet, verveelt; die niets adem dan afzonderingen eenzaamheid! Waarlyk, 'er zyn'oogenblikken, waarin ik de geheclc Natuur vanganfcher harten zou willen vaarwel zeggen. Maar door hoe veele banden wortd ik niet weerhouden ? Eene teder geliefde Moeder, — eeneVricn- din, zonder weerga, myne ccnigfte, en dan die ander. . . helaas ! Die tyran hoe zal ik hem noemen ? wat al hartzeer verwekt hy my! Ongevoelig, onbewccglyk, te midden in den maalllroom van al wat my omringt, zit ik in diepe gepeinzen, wanneer men my aanfpreekt, en geef antwoord , wanneer my niets gevraagd wordt. ' Ik heb in myn hoofd een ganfche zee van denkbeelden, waar in myne ziel geduurig heröm dryft, zonder zig ergens te bcpaalen : dan word ik oogenblik-  TWEE GELIEVEN. II kelyk door eene tedere herinnering getroffen: myn hart fluit zig; myn geest taakt bedwelmd : benaauwde zugten doen myn geprangden boezem zwellen, en baanen zig, in weerwil van my zelve, een weg naar buiten. • Wat is het droevig, dat men zig zo weinig kan bedwingen ! Ik beef van angst, dat ik eindelyk zelf myn geheim nog zal verraaden. Uw breizak is byna afgewerkt: hy zal waarlyk lief zyn, en de natuurvry wel nabootfen. Ik heb 'er eenigc weinige roosjes, maar heel veel doornen, op geborduurd , en dan nog van die kiene bloemtjcs, welke men Amourttjes heet: niets ftaat fchilderagtiger, dan decze bloem- tjes. Maar, lieve Nigt, gy moet hem zelf komen haaien : ik zal hem onder my bewaaren; wantgy kunt hem niet anders krygen, dan hier. Ik heb ook een portraitvan pleister gemaakt: het gelykt volmaakt, fchoon 'het origineel zo ver van my af is Gy glimlacht: hoe is het mogelyk, zegt gy, dat men uit het hoofd eene beeltenis zo volmaakt kan nabootfen, welke men mogelyk geen tienmaal in zyn leven gezien heeft ? Maar gy bedriegt u, lic- ye Vriendin, het is dat Portrait niet, dat gy meent,  |2 BRIEVEN VAN meent, het is het uwe: en van agteren verwondert het my, dat ik in het ganfehe jaar, dat jkby u heb doorgebragt, daar niet eens aangc- dagt hebbc. Dit is al vry veel afgewerkt in zulk een korten tyd: nietwaar, lieveNigt? maar, vermits ik thans weinig flaap, zyn myne dagen ook zo veel te langer. Ik moet u nog ftijletjes toefluisteren, dat ik ook de proef neeme, of ik dat aangezigt, dat gy kent, zou kunnen crayonneeren. Een dwaa. ze inval, nietwaar? daar ik hem nooit ter deeg feekceken heb, daar ik hem ter naauwernood heb durven aanzien. Maar wat zal ik zeggen: het is, of eene verborgene kragt myne hand befluurt: ik ben 'er zelve verbaasd over, zo veel gelykenis als zig reeds begint op te doen, Wee my 1 waarde Conftance, zo ooit cenig mansperfoon te zien kwame, het geen ik u onder het zegel der vriendfehap fchryvc; of zo hem, die myn hart getrofTen heeft, de helft van het geeneik u zelve niet dan met fchaamte belyden durve , bekend ware! * * VIER--  TWEE GELIEVEN. IJ VIERDE BRIEF. Aan dezelfde. Waar mede zal ik myn Brief aanvangen? Hoe zal ik woorden vinden-, kragtig genoegd om u eenig denkbeeld van myn toeftand te geeven ? hoe zal myn zwak hart den geweldigen ftroom van aandoeningen, die my wegfleept, weerfl-aan ? ... Ach,myndierbreVriendin ! ik heb hem gezien. . . hem zelfs het was geen droom. . . . het is, als of hynog, voor' myne oogen ftaat. Zogy wist! maar welk een verhaal heb ik u te doen! Ik moet my haasten; ik ben alleen; ik hebfehielyk de pen opgevat „ en zy vliegt over het papiermet eene fnelheid, welke nog bezwaarlykaan de fterke aandrift myner denkbeelden kan voldoen. Luister, en oordeel zelve over myne onvoorzigtighcid. Ik was in de Mis, myne oogen ftyf op myn boek geflagen, en myn geest geheel vervuld' van dat geliefde voorwerp , 't welk altoos voor my tegenwoordig is. Eensklaps wordifc door Deschamps, die my vergezelde, by den  $4 BRIEVEN VAN arm getrokken. Ik keer my om; zy wenkte' my, om inyne bogen naar een zekeren hoek van de Kerk te flaan; en ik zag. . . . lieve Nigt, zoudgy het kunnen gelooven ? . : . . ik zag. . . . hy was het, by zelf? .... Echter Weet ik naauwJyks, hoe ik nog in ftaat was, cmzo veel te kunnen zien, want myne oogen werden terftond door een donkeren nevel bedekt, die tevens myn hart overftelpte; myne knien knikten, c-ii ik zeeg iri onmagt neder. Toen ik weder tot my zeiven kwam , bevond ik my, tot myn groote verbaasdheid, in myne kamer, het hoofd rustende op den boezem myner Moeder, welke my ttderlyk iri haare armen drukte. I Jet was evenals of ik uit een droom ontwaakte: alle die bccltcnisfen, die inyzo fterk getroffen hadden, waren verdwecnen ; ik durfde niemand iets vraagen; ik vreesde, dat ik my bedroogen had. • Maar zeg eensj was dat niet eene groote onvoorzigtighcid van dat lroute meisje, dat zy my aan zulk eene ontroering blootftelde ? Zy heef: my naderhand verhaald, dathy onze koets gevolgd is, en een tyd lang voor ons huis is blyven ftaan. Wat zal "er nu van my worden? Waar zal ik heenen vlugten? daar de vyand van myne rust  TWEE GELIEVEN. IJ zo naby my is , zig indezelfde Stad ophoudt, myne fchuilplaats ontdekt heeft! ,— Toen hy verre van my afwas, wenschte ik hem hier: hy is hier, en nu zou ik hem gaarn verre van my wenfchcn. Het is een m.aal- ïtroom van tegenftrydige gcdagtcn, een verwarde bayard van beflttiteloosheid, die myhet hart beklemt, en den ademtogt beneemt. Maar wat zoekt hy tog te Lyon ? Zou hy daar om my gekomen zyn? wat dunkt u? Dat zou een volftrekt opzet fchynen aan te duiden, om my overal te vervolgen. Ik vrees, ik vrees , dat het zo zyn zal; en die gedagte alleen doet my 't hart van angst kloppen Maar ik heb reeds een overleg voor myne zekerheid gemaakt: en ik gevoel zedert dien tyd een ongewoonen moed. Ja, zo hy nu op dit oogenblik vericheen, ik zou voor my zelve durven inftaan : ongetwyiïcld zou ik. Zelfs fchaan» Ik my nu, dat ik zo zwak geweest ben. Doch ik zal wel zorg draagen, dat die zwakheid hem geen voordcel op my geeft; zy zal my tot eene waarfchuuwing dienen, om voortaan beter op myne hoede te zyrt. En ook, myn hoogmoed, myn fpyt over 't gebeurde, zyn aJleen meer dan genoeg, om my te bewaare& Vaar  iè BRIEVEN VAN Vaar wel, myne waarde. Ik fchryf u ëcri armhartigen brief. Maar kan ik het helpen ? Waarom laat men my niet met rust ? My tot in den fchoot myner familie, genoegzaam iri de armen myner Moeder te komen opzoeken! Dit is eene volflaagene vervolging. Ik ben'er ötfcr geërgerd: ik geloof waarlyk, dat ik hem haat. Hoe trosch zou hy niet op zyne zegepraal zyn, irdien hy zig verbeeldde, dat zyn gezigt die ontroering in my verwekt had, indien hy alle myne flappen zag, indien hy getuigen was, hoe zeer zyne perfoon invloed heeft op alle myne daaden. Deezen dag nog heb ik geen voet verzet uit de kamer myner Moeder, wier venfterraamen op de ftraat uitkoomen. By een der kozyncn gezeeten , met myn naaiwerk in de hand*, keek ik telkens uit naar die ftraat, die my nu, daar ik hem niet zag, als doodseh en verlaaten toefcheen. Iedere perfoon, die by ons werd aangediend, deed my het hart krimpen: ik vreesde geduuriglyk Zyn naam te hooren noemen; en ik bedagt niet eens, dat hy aan myne Ouders onbekend was. Toen ik in myne kamer te rug kwam was ik zo afgemat, als of ik de vermoeizaamfte reize had afgelegd : het was, als of my een  TWEE GELIEVEN. I? een pak op 't hart lag, onder wier last ik bezweek. » Dus (leep ik myne dagen voort. —— Gi3teren vatte ik de harp , myn geliefd fpeeltuig < op; doch te midden onder het fchoonfte ftuk, zonken myne armen neder. Als het zo voortgaat, zal ik volflagen ongelukkig worden. Welk een heevigen ftryd heb ik niet tegen my zelve te voeren! Wat al bittere nagten heb ik niet reeds gefleeten! Hoe hard valt het, in een geduurigen tweeftryd te zyn, tusfen onze goede grondbeginfelen en onze hartstogten ! . . . . Maar, als men al gedaan heeft, wat in ons vermogen is, en ten einde van dien de wetten der natuur doch niet kan veranderen , moet men daaraan gehoorzaamen. VYFDE BRIEF. Dezelfde aan dtzelf't. G isteren was ik wanhoopend : van daag ben ik ten toppunt van geluk gefteegen: en morgen zal ik mogelyk weder in traanen wegfmelten. Aldus flyten wy ons wisfelvallig leven, to? éat het tydftip daar is, dat aan alle aardfche I. Deel. B vreugd  ï8 BRIEVEN VAN vreugd en fmert een einde maakt Gy kent den goeden Priester, die my heeft opgevoed : wel nu , die kwam ons deezen morgen bezoeken. Verbeeld u uwè Vriendin, zittende aan de kaptafel van haare Moeder, met een boek inde hand, waaruit zy, meteen half verdoofde ftem, de waarde Vrouw iets voorlas Onverwagt wordt de deur geopend, en ik zie den goeden gryzaard binnen treeden, verzeld door een jongman Maar neen, lieve Nigt, ik zag niets! ... Op .het zelfde oogenblik vloog ik op, wierp myn hoek op een armftoel, neeg-fchielyk, en vry zot geloof ik j ftoof de deur uit, en borg my in myne eigene kamer. Hier zonk ik buiten adem neder op den eerften ftoel den besten , en het hart floeg my zo geweldig , dat ik meende te fc'ïzwymen. Een weinig bekomen , dryft de cilgerusthcid my naar de deur; ik luister, ikhoor, dunktmy, eenig gerugt: nieuwe ontroeringen, nieuwe hartk'oppingen! Myngloe-' yende wang lag als geklemd tegen het fleatclgat, en het zweet brak my van angst uit. Myne Gouvernante doet de deur open. Men vraagt naar u, zeide zy. Ik móest haar volgen: wat Sou ik gezegd hebben ? Ik had my wel in een fp«-  TWEE GELIEVEN, lp fpelonk willen verbergen: myn angst, myne verwarring was onbefchryflyk. Ik wierp een oog in de fpiegel. Neen , zeidc ik toen, ik zal .... ik kan niet gaan, ik bevind my gansch niet wel; en, zo fpreekende, verfchikte ik al vast myn kapfel, ichikte het terftond daarop weder anders, en vond het toen veel flegter dan te vooren. Defchamps befchouwdc my met opmerkzaamheid. Zultgy gaan, zeidezy, óf zult gy niet gaan ? Maar zo gy weigert te' komen, zal men niet weeten, wat zulks beduidt; men heeft □ reeds gezien, en gy fcheent toen niet ziek te zyn. Met een nam zy my by den arm. Ik verzogt haar my te onderfteunen: en waarlyk, myne knien knikten. Zy bragt my tot aan de deur: ik trad bet vertrek in, zonder byna iet* te kunnen onderfcheiden; het was even eens , of ik een fluyer voor myn oogen had. Ik groette, nam fchielyk een floel, en plaatfte my nevens myne Moeder. Mynhcer de Priester bood my toen zynen Vriend aan Mynheer Faldohi ( want hy was het zelfs,) deed my eene diepe buiging, zonder een woord te kunnen uiten. Mevrouw de Saint - Cyran deed hem eenige vraagen wegens zyne reizen, zyne tydkortingen ; en dat B 2" al-  4o JfRltVEN VAN alles met dat vriendelyk deelneemend gelaat, 't Welk haar zó byzonder eigen is, en onmidde-delyk eene wederkeerige vertrouwlykheid inboezemt. Intusfen had ik den tyd, om my een weinig te herftellen, en ik begon reeds moed te grypen, toen hy eenigen woorden fprak over zyn verblyf te Parys. Denk, hoe verleegen ik wierd: ik verbeelde my, dat myne Moeder my van ter zyde waarnam: ik werd nu rood, dan bleek; ftond op, kreeg myn breizak, en vleide my, door die beweeging myne verwarring te verbergen , en myne verwarring werd daar door nog grooter. Ik kreeg eindelyk myn borduurraam , en hield my als of ik zeer naarftig werkte, ten einde ik een gcvoeglyk voorwendfel mogt hebben, om voor my te zien. Doch dit kon mede niets baatefl : want terwyl de Priestermst myne Moeder in gefprek was, naderde hy my; en zig over myn raam buigende, als of hy myn werk befchouwcn wilde, vroeg hy my zagtjes, of ik my een perfoon herinnerde, die ik zeer ongelukkig gemaakt had ? Ik antwoordde niets. Hy ging van my af, een diepen zugt loozende, en een oog op my werpende , waarin zyne ganfche ziel gefchilderd ftond. Dit bezoek duurde al te lang:  TWEE GELIEVEN. 2T Img: het was als of ik op den pynbank zat, ik dagt te flikken, en hadlugt nodig. Wanneer hy vertrokken is, weet ik niet: myne oogen volgden hem vverktuigelyk, zonder dat ik een duidelyk bezef had, wat 'er rondom my voorviel. Ik dagt zelfs, dat hy nog voor my ftond, toen hy reeds lange ons huis verlaaten had. Vervolgens verzonk ik in diepe gepeinzen: myne Moeder merkte 'er gelukkig niets van, wyl zy terftond was opgedaan»en my alleen liet. Hy is dan ongelukkig ! zcide ik, en myne traanen waren op het punt om uit te barften. Te midden in myne mymering fcheen my alles veranderd te zyn: ik verbeeldde my te herleeven : het was als of het kabinet, waarin ik my bevond, door zyne tegenwoordigheid vervuld ware, en of hy' de bekoorlykheeden van zyne perfoon aan al, wat my omringde, had medegedeeld. Ik werd veel vrolykcr, veel vergenoegder: met een woord, in langen tyd had ik zulk een zuiver genoegen niet gefmaakt als in deeze ftreelende verrukking myner zinnen. En nu, myne waarde , wees gy myne rechter : zeg my, of ik de gevoelens van my» hart ook te veel aan hem heb laaten blyken ? Helaas! ik vrees het. Hoe zou hy anders, B 3 reeds  2£ ' B R."l E V E N .VAN reeds by het eerffe bezoek, hebben durven onderwinden, zulk eene taal te voeren ? Was het ten minften, van zynen kant, niet eene zeer onbcfchcidene verklaaring ? Ik ben noch over hem, nochovermy zelve voldaan. Het baat my weinig, of ik over myne oogen, myn mond, myn hart de wagthoude: wanneer die betooveraar zo naby is , is,alles vergetfsch. o Myn lieve Conftance, wat is uwe Therefe evenwel een zwak fchepfel! Uw brief is my veilig ter hand gekomen , onder 't zegel der vriendfehap. Wy hadden tot. onzent een Bal , waarvan ik de honne.urs moest waarneemen. Te midden onder 't gewoel werd my die ongemerkt overgegeevcn, en ik wist my een gunftig oogenblik ten nutte te maaken, om ftilletjes weg te flui- pen, en dien fchielyk te leezen. En nu geef ik my over aa.i) alle de vermaakelykheeden, die het faifoen opleevert. Het zyn niet dan Bals en Maaltyden. Ik dans, ik fpring; en, wanneer ik my dus vermoeid heb , word ik minder door myne rustelooze gedagtcn gepynigd. Ik heb het voorkoomen van iemand, 3ie zig zeer vermaakt: maar is 'er wel ecnweezenlyk vermaak, waneeerhet hart süet voldaan is? ZES- illct -vz . .1 . j . ^.  t w e b gelieven, sjj ZESDE BRIEF. ■ Dezelfde aan dezelfde. O myne Vriendin, wat kan eene genecgenbekl als de myne een teder en opregt hart ver vervoeren ! Het is wel wat laat, om dit nu eerst gewaac te-worden: maar had ik hem we! voet gegeeven, om my zo te bedriegen ? Zie hier wat 'et gebeurd is. Ik was op het Concert, alwaac Faldoni zig-insgelyks bevond: ik had myn. verlangen betuigd, om een nieuw uitgekomen; Romance te zien , en hy had zig aangeboden , om my die te bezorgen. Een oogenblik waarneemende, dat ik buiten het gezigt myner Moeder was, en zig van de verwarring eener zo woelige bycenkomst bedienende , ftak hy my ftilletjes de beloofde Romance toe. Ik nam het papier aan , en opende het zonder erg. Mr.ar, 'et een geflooten briefje, aan my gcrigt, in vindende, werd ik rood van fpyt en fchaamte, en wilde hem zyne papieren te rug geeven: maar hy was reeds verdweenen. Ik gevoelde eene enbefchryflyke verontwaardiging teB 4 gen  S4 BRIEVEN VAN gen den trouwloozen, die my zo listig bïdroogen had. Gy kunt u geene verbeelding inaaken van myne verleegenheid: ik had als het ware een voorgevoel, dat het lot van myn leven in dit nootlottig papier beflooten was. Weder thuis gekomen, was myne eerfte beweeging, om my aan de vpeten myner tedere Moeder te werpen, en haar het briefje ongeopend over tegeeven .... Ik was reeds tot aan haare kamer genaderd, en op het punt om myn voornoemen te volvoeren , toen my ylings een kou-, de fchrik beving: het beeld van dien ongelukkigen vertoonde zig voor mynen geest; ik verheelde my, hem reeds voor altoos uitmynger zigt gebannen te zien; ik hoorde zyne klagten ; het medelyden wierd gaande; en ik keerde al fchreijende te rug, en ging weder naar myne kamer, alwaar ik my opfloqt, en een geryimen tyd op een ftoel onbcweegelyk bleef zitten, myne oogen ftyf geveftigd op het noodlottig briefje, dat ik op een tafel voor my gelegd had, en niet durfde opener). Ik verbeeldde my , dat indien ik het zelve behield, het eene ftüzwygende goedkeuring was van den inhoud, en hem andermaal tot eene diergelyke onderneeming kon aanmoedigen. Maar hoe moeilyk is. het  TWEE GELIEVE I». oj het weerftand te bieden aan de verzoeking, om gevoelens te ontdekken , die onze eigenliefde ftreelen! Ik wilde eerst het briefje ongeopend terug zenden! maar dit was immers een blyk van verachting, die men niet verdiend had. Dus nam ik eindelyk voor om hetzelve te openen, doch tevens, na het gelèezen te hebben, torltond onheantwoord te rug te geeven. Deeze keus, waar toe ik my ten laatften bepaalde, fcheen my toe, myne gcneegenheid en myn pligt beiden te voldoen; evenals of men op de deugd iets afdingen, en tusfen haar en onze driften eenigc bemiddeling kon plaats hebben. Nogtans, toen ik den brief opnam om hem te openen , hoefde myne hand, en ik kon 'er niet toe beüuiten. Twee dagen waren 'er nu reeds vcrloopen , wanneer Faldoni op het onver- wagtst weder aan ons huis verfcheen Verbeeld u een misdadiger voor zyne Regters, en gy zult nog maar een flaauw denkbeeld hebben van mynen toelland. Het bloed, dat my in't aanzigt fteeg, myne verwarring, myneneergeilaagene oogen, myne verleegenheid, myne ontroering op zyne aannadering, verraadde maar al te zigtbaar myne inwendige aandoening Hy plaatste zig nevens my, en ik kon duideB 5 Jyk  ai CR IE-VEN VAN lyk-m^ken, datt By tóoS minder aangedaan wis'dan ik. -Hy vroeg my met eene bevende ftfijfc: of de Romance my wj! beva'1 -n was ? Ik gaf geen antwoord. Uw ftiizwygen, vervolgde hy, geeft my genoeg te kennen, watgy denkt omtrent een kleine list, waar van ik my heb moeten bedienen , om u gevoelens te beJyden, die ik niet langer verbergen kon. liet is waar,an*woorddeik, dat alle foort van list, hoe ook genaamd, onwaardig is aan een braaf man; ik heb egtergedagt, dat dit geen list ten myncn opzigte was; ik heb onderfteld, myn Heer, dat gy u vergreepen had, en dat uw oogmerk nimmer kon zyn aan my te fchryven; ik weet althans niet , u de minftc gcleegeiiheid tot zulk eene buitengewoonc vrybeid gegeeven te hebben : voor het overige verklaarc ik u, dat ik uw brief niet gelezen heb , en dat hyu, zo haast zig daar toe de voegzaame gelegenheid aanbiedt, te rug zal gegeeven worden. Hy was ten uiterfte verflagen ; e:i ik vertrok zonder zyne verdediging aftewagten. Men zette zig vervolgens aan de fpeeltafels j en het was hem den gehcelen avond, niet mogelyk, een. oogenblik waaTtcneemen ommy alleen.te fprceken. Terwyl ik fpeelde, had ik ditaiaals myne oogen naar hem van ter  TWEE G-ELIE-VEN. 2? ter zyde gewend, en ik zag, dat hygeduurig .verbleekte. Ik begon waarlyk verlcegen te worden ; en. ik was den geheelen avond op den pynbank; ik verfcheen niet aan tafel, en bragt den nagt door in traanen van berouw over den dwang, dien ik my zelve had aangedaan. EindeJyk geraakte myn bloed door de hevigheid my- ( ner gemoedsbeweegingen zodanig verhit, dat ik door eene fterke koorts aangetast wierd, welke my welhaast zodanig afmattede, dat myne den- • kenskragt daar door geheel bedw.-tmd wierd , en ik in eene vlaag van naargeestigheid geen an- • deren toevlugt wist te vinden , (Sn om het nÖÖdS ' lottig briefje te openen, en er myn; oogen ine- 1 de te verzadigen • ik Ir.shet wel tienmaal over, ' en wel tienmaal bedauwde ik hetzelve met my- 1 ne trainen. Le.s . waaitJe'Vriendih, lees en 1 oordicl zelve over den :->>oud ! Zeg, kon men' wel tederder, wel kgctoogenër, en wel meer myne achting waardig zyn ?  3* BRIEVEN VAN ZEVENDE BRIEF. fa ld o ni aan th ere se. Js het wel aan u, aan wie ikmy verftouten durf tefchryvenl Wat is toch myn voorneemen? Welk eene dwaaze hoop misleidt my '? O Mejuffer, vergeef my myne onvoorzigtigheid! heb medelyden m.-t myne verbystering. Ik weet naauwlyks, wat ik wil; ik herken my zelf niet meer: al wat ik in de verwarring myner denkbeelden kan ontdekken, is dat ik naar u wordt heengedreeven, door eene kragt die voor myonweerftaanbaar is. Denk niet, dat deeze myne liefde .vrywillig is, en dat ik dwaas genoeg ben , om behaagen te fcheppen in die te voeden. O, zo ik had kunnen vlieden ! zo ik dit nu nog kon doen! ik vloog tot het uiterst einde der aarde; ik zou zorgvuldig die plaatfen opzoeken , waar ik by geene mogelykheid zelf uw saam zou hooren. Maar ik word ondanks my zelve weggevoerd; ik redeneer niet meer; ik ben enkel gevoel: uw betooverend byzyn is thans voor my eene weczenlyke behoefte geworden; ik heb te vergeefsch getragt my zeiven te over-  TWEE GELIEVEN. 3£ winnen, te vergeefsch heb ik in den drom der vermaaken eene oogenbiikkelyke afleiding gezogt; maar ik bevond myals geheel alleen in hetmidde van het gewoel, of liever uw beeltenis was daar ook overal by my. Kon ik langer weerftand bieden? Is het dan eene misdaad, een ftilzwygea »e verbreeken, 't welk geene menfehelyke kragt in ftaat was langer uit te rekken ? myn hart is te vol, om zig te kunnen inhouden. Door droefheid en liefde afgemat en uitgeput, geene hulpe meer in zig zelve vindende, neemt het zyne toevlugt aan uwe voeten, als tot eene geheiligde wykplaats. Wat zoud gy aangedaan zyn, zo myne jammerlyke toeftand u bekend was! een langzaam vuur verteert my, eene doodelyke verk wyning ondermynt myne levensgeesten. Somwyl wencsh ik hartelyk u nimmer gezien te hebben; dan neem ik voor u te ontvlugten: maar flegts één dag doorgebragt zonder u te zien, is voor my eene onlydelyke pyniging. Ik dwaal herwaards en dcrwaards als een onzinnige; alles, alles ontbreekt my.— Ik moet uw byzyn op nieuws zoeken; en, zo dra zie ik u niet, of een brandend vuur kookt in myne aderen; myn hart vliegt u te gemoet; ik leef niet dan waar gy u bevindt, o Wanhoop,  $0 E Jt I E V È N VAN hoop, doodelyke angst, onüitfpreekelyke pynigingen! O ysfelyk lyden eener hoopclooze liefde ! vuurig te beminnen en allerheevigst te begieren, zonder het te mogen zeggen! zo na by het geluk te zyn, en het niet te durven vertvagten! u dagelyks beminnelyker, zielverrukkender te zien, dagelyks dieper getroffen te worden ! my dan eens te verbergen , dan weder te vertoonen; te vlugten en even fnel weer terug te kecren! geftaadig weggefleept; weerftrnd te bicden, en op het oogenblik eener vermeende overwinning eensklaps te bezwyken! o Hcmeli'die fchoonheid! onüitputtelyke bron van geïieugtens voorden gelukkigen fterveling, dien gy eens met uwe keuze zult verwaardigen! Is 'er wel een ysielyker lot dan het myne ? Ik fmeck u, op myne knien fmeek ik u, my een enkel troostryk woord toe te voegen, of my voor eeuwig uit uw byzyn te verbannen! Een woord vanu kan my het leven geeven. En wat vraag ik toch anders, dan dat gy my flegts vergunt, het fchoonfte mcesterftuk onder de zon te mogen aanbidden ? eene zo zuivrc liefde kan u niet hoonen; en zo gy die flegts dulden wilt, zal zy my volkoomen gelukkig maaken. Ik zal my vergenoegen met u in ftilte tc bewonderen/ op  Twee g e l i e v e ft. 3i op uw veelbeduidende oogwenk te letten, uwe zoctvlocyendc woorden op te zamqlen, en dan Wel te vreeden tot myncnt te rug te keeren. Maar waar dw ul ik heen, en waarmede vleyc ik my doch? Welk eeneovcryling is myne buitenfpoorigé vcnvagting ? .... Vergeef het my! het is zeekerlyk eene vermeetelheidu te durven fchty. ven; ik gevoel dit; ik hebbe u beleedigd, en moet gettraft worden : maar welke ftraf zult gy inydoèn ondergaan, die niet reeds overtroffen wordt door die, welke ik werkelyk lyde in da folteringen eener hoopelooze liefde? AGTSTE BRIEF. tiierese aan constance. Ik zie hem niet meer: men zegt, dat hyziek is: ik heb hem wanhoopig gemaakt; dit is wreed; zyn 'brief verdiende deeze behandeling niet; wat behelsde hy toch, alles wel ovcrwoogen, zo hoonend voormy ? 'Er was immers niets ia, dat de ze.d|gheid of welvoeglykheid kwetste: de eenige gunst, die by my verzogt, was . . . my te mogen zieu y ,... Maar waarom my dit gevraagd ?  J4 *B R I E V ï S VAM vraagd? Kan hy niet komen, winneet hethem lust ? Daeze zo befcheidene brief verbergt mogelyk eene zeer verraderlyke list! Men moet ook bekennen, dathy een loozevleiieris. Goede Hemel, welk eenlof geefthy my! Erkent gy, lieve Vriendinne, uwe Therefewel aan datfchildery? Dit is inderdaad de Zang der Syrene, die my op de klip Wil doen ftranden. Gave God, dat ik de helft der vo'm aktheeden bezat, die hy my toefchryft! Helaas, ik vind in my niets, dan een ongelukkig, weekhartig, moedeloos meisje , onbekwaam zelf om de verleiding der vleijery te kunnen weerflaan. Hy zegt, dat ik infchikkelyk ben; hy heeft gelyk; ik ben dit maar al te veel, en moest hem zeek er met meer geftreng- beid behandelen Hoe het ook zy, ik heb hem ongetwyffeld met fierheid moetenantwoorden. Is het niet zo, myne Conftance? Heb ik wel meerdanmynpligtgedaan? Wreede, waarlyk al te wreede pligt! daar hy my al het geluk van myn leeven ontrooft! Zo ik my zelve ten minftcn kon overwinnen ? maar het fchynt een onherroepelyk befluit des Hemels , dat ik hem moet beminnen .... Hoe beefde hy, toenhymylaastrad.'rde! .... Ik was tot in de ziel met hem bewoogen, en op het  Twee gelieven. 33 het punt van hem tevergeeven. Kom, ach kom doch ïchieiyk - lieve Conftance : ik heb uwe hulpe hoog noodig. Een paar woorden, my hier toegefprookcn, zouden duizendmaal meer uitwerking doen, dan die tf aage brieven, welken my niet toekomen, dan na eene reeks van bittere verveelende dagen en geduurige teleurftellingen. Geftaadigvoortgeflecptin êeri afwisfelende kring van telkens nieuwe voorvallen, is myn hoofd dan, wanneer ik uw antwoord ontfange * dooreen reeks van nieuwe denkbeelden vervuld * welke diegeenen reeds lang vervangen hebben, die ik, by myn fchryven, aan ü toevertrouwde., tk weet niet, door welk een foort van Voorge--' Voel myn angflig hart beneepen wordt; ik her-' inner myhet voorleedene, en myne zugten karften ten bangen boezem uit, op het denkbeeld, van mynen eerften gelukkigen leeftyd; diejaaren van onfchuld en onbezorgde vrolykheid*' die ik nimmer zal wederzien ! ik word door de akcligfte naargeestigheid verflonden; en de Hemel is zo donker als het binnenfte myner zfcU Zedert twee dagen ontlast hy zig door zwaare. ftortregens. Men heeft waarlyk een fchooneo. tyd uitgekipt, om my van vermaak tefpreeken! Morgen zyn wy op een nabygeleegen buitengoed /. Detl G gè-  34 K K. I E V E N ,V A -N genodigd: 'er zal een talryfc en woelig gezelfchap zyn, en men zal zig met muflccercn eu dansfen vermaaken Wat heeft dit alles voor my weinig aanlokkelyks! Hoe kan men zig vervrplyken, als-men-een knagenden worm in het hart met zig omvoert? Hoe zal menglimlaehen, wanneer de linert ons geduurig detraanen uit de oogen perst ? NEGENDE BRIEF. Dez-clfdc aan dezelfde. Welk een droevig feest! de-ganfche ftad by een verzameld te zien, uigczonderd de ecnigc per. foon, in-wiens by-yn men belang ftclt!. ... Ik heb gedanst; ik heb gezongen; met één wuord gy kunt -u-naauwlyks een denkbeeld maaken, welk een geweld ik my zelve heb moeten aandoen. Die dag was eindeloos. Wat lleepen de unrenniet langzaam voort, onderden drukkenden last van eene met moeite ontveinsde verveeling. De fmaak der waereld is wel zonderling. Wat had ik aan zulk een woelig vermaak ? En  T W E £ Cf I t I E V ï IJ. 3g En echter was het voor my .alleen, dat al dieomflag gemaakt wierd. Goede Hemel, waarom heeft men my niet liever eerst geraadpleegd 9 men zou my dan wel metjrust gelaaten hebben. Thans zit ik omringd van juwe brieven, met het noodlottig gefchrift nog voor my; wat ai zugten en traanen heeft het my niet reeds gekost! Dcfchamps is my daar komen zeggen, dat hy zig onder onze venfters vertoond heeft: maar zo bleek, zo afgevallen! . . . . Verwondert gy u niet over myne dwaasheid ? Ik werp myn pen neder, en door eene onwillige beweeging vervoerd , loop ik naar de kamer van myne Moeder; het nadenken bragt my tot inkeer, en ikkwamevenfchielykterug M^ar ik moet ophouden; 't is my onmogelyk verder voort te gaan; myne ontfteltenis is onbefchryfelyk. Terwyl ik weg was, heeft men, o Hemel ! op myne tafel neergelegd dit is een affchuuwelyk verraad eenpapiqr van dezelfde hand gefchreeven! O myne \yaardeConftance! ik ben omringd van vyanden; ik zal Defchamps fchellen: die ouvoorzhgtigezal zeeker door hem verleid zyn. Maar helaas ! wie, wie zou het niet zyn? Zy heeft alles beleeden ; maar zy heeft tegelyk eene zo C a aan-  BRIEVEN VAN aandoenlyke befchryving van haaren verleider gedaan! zy was zo door zyne droefheid bewoogen, zy heeft hem zelfs in traanen zien wegfmelten : zyn leven was aan dit papier afs verknogt: eene weigering kon hem tot wanhoop doen overilaan, zelf den dood veroorzaaken : zy heeft hem doen zweeren , niet meer te zullen fchryven; zy liep gevaar, myne gunst te verliezen : maar al moest zy daarvoor geftraft worden, zy had zyne fmeekingen niet kunnen wederftaan. Dat geloof ik, zeide ik by my zelve ; en myne verwarring zo goed mogelyk verbergende, heb ik haar gedreigd, haar te zullen wegzenden. zo het haar immer weer gebeurde, van my aan zulk een hoon bloot te ftellen.' Ik heb het briefje weg gefmeeteh, en haar gelast het weder te rug te brengen ; maar zy heeft geweigerd het aanteneemen, my biddende , dat ik doch bedenken zoude, welke gevolgen hieruit zouden kunnen ontftaan. Door fpyt en liefde beurtelings beftreeden, was ik buiten my zelve, en het is- te midden in deeze aandoeningen, dat ik thans u fehryve. Waar, waar doch zal dit alles my nog heen voeren. Ik weetniet, wat 'er van my worden zal. Waarom heb ik doch d'en eerften brief niet tcruggegeeven ? Zo fleept de  twee gelieven. 37 de eene misftap den anderen na zig! In welk een afgrond heb ik my zelve niet gcftort! TIENDE BRIEF. f a l d o n i aan t h e r e s e. tte . n tis al beevende, dat ik myverftoute u nogmaals te fchryven. Vergeeving, Mejuffer, duizendmaal vergeeving! Na dit zal ik u niet meer lastig vallen. Ik wensen niets meer, dan flegts vergiffenis te verwerven, en ik werp my aan uwe voeten, om u te vermurwen. Het zy my gegund, voor de laatfte maal myne klagten tot u te mogen opheffen: gun deeze kleine verligting aan myn overkropt hart, alvorens gy my tot een ecuwig ffilzwygen verwyst . . . Met welk eene wreedheid hebt gy my niet afgeweezen! waar aan ben ik doch fchuldig ? Ik fchroomde om u alles, wat ik gevoelde,, te zeggen ; met ongelooflyke moeite weerhield ik de al te vuurige Uitdrukkingen, die telkens als met geweld uit myne pen wilden vloeijen; het was niets meer .dan eeneflaauwe fchets myner liefde, welke ik C 3 '«  38 BRIEVEN VAN u teekende. O, hoe weinig beantwoordde dié brief aan de gevoelens'van ni'yn hart; wat was hy köel in vergelyking van myne aandoeningen! En nochtans waagde ik u te mishaagen: nochtans moest ik uwe verontwaardiging op my laaden. Roekelooze dwaas! Hoe verwyt ik my zeiven nu myne onvoorzigtigheid! Gy Zövld u anderzins misfehien verwaardigen om my te hooien : mogelyk zou eene zagte gewoonte eindelyk eenige achting en vertrouwen in u verwekt hebben. Zo ik al niet bemind werd, zoude ik ten minllen niet gehaat zyn. Éen oogenblik van overyling heeft my van alles beroofd: nu heb ik u fchtïw van my gemaakt; ik heb u genoodzaakt my teontwyken; en nu is my alle hoop ontzegd! herdenking van myn voorig geluk zal myn volgend leven voor altoos vergiftigen : myne oogen zullen zig geftadig vestigen op die fchoöric dagen, waar in ik, II ziende, de zuivetlte gelukzaligheid lmaakte. Die eigen avond nog, toen gy my zo'wreedclyk l'tr f'te, één uur, éé.i ogenblik vroeger, hoe gelukkig was ik toen \ Gy had my vriendelyk toegelachen; uwé oogen hadden zig met goedheid op my gevestigd: die vrieudelykc bpflag is de oorzaak van myn val. Eene hemeUche vreugd doordrong my-  TWEE. tVI KSI V E N. JO; myne ziel; een meer dan menschlyke moed ontvonkte myne vermogens. In deeze betooveving vergat ik my zei ven : maar hoe was het ook mogelyk, de onweerflaanlyke aandrift om u te beminnen, en hetu te zeggen, nietin te volgen?. Hoe menigmaal bettik niet op het punt geweest, om uwe kniën te omhelzen , om u te fmeckeu my te willen hooren. Waarom, waarom zou men u niet mogen zeggen, dat ons hart van liefde voor u gloeit? Zegt men dit niet evenzo aan het Opperwezen ? Zyt gy niet de Godheid van myn hart? Ja, gy zyt die; gy zyt de Godheid die myn hart aanbidt, wanneer myne kniën zig voor het altaar buigen, wanneer myne ftcmmelyke beede tot den Hemel opklimt, dan, dan zyt gy het, die ik in myne ziel aanroepc. O MejufFer , zo ik u het denkbeeld, dat ik van uwe ziel heb opgevat, konde uitdrukken; dit alleen was genoeg, om my te rechtvaardigen, fk befchouw u als een weezen, uit het choor der Engelen neergedaald, om het geluk van al, wat u hier beneden omringt, uittevverken: ik, geloof, datgygeeneenkelegedagtevormt, welke zig niet tot iets groots, iets edelmoedigs uitftrekt: zo ik de deugd onder de behaaglykfte gedaante wilde afiehildercn, zoude ik geene anC 4 dcre  4« BRIEVEN VAN dere kiezen , dan de uwe. En ik, ik zou zwy-gen; wanneer de plaatfen, waargyu vertoont, de Iugt, welke gy inademt, uwe klederen, uwe woorden, uwe oogwenken, uwe onvcrfchilligfte daden, alles, alles vol is van die betove-. ring, welke gy verwekt! Zo haast gyverfchynt, keoren zig alle oogen tot u; alle harten volgen u: wanneer gy uw mond opent, dan, dan wordt men als weggevoerd :■ uwe redenen frreelen het oor , gelyk de wclluidendftc muziek. Meer dan eens heb ik my zelf betrapt, dat ik, verre van u, die bevallige woorden, ja den toon zeiven, waarop gy die gefprooken had, herhaalde; ■want die beweegingen, welken ik u had zien doen, waaren my reeds eigen geworden, en ik bootfte u na, zonder het te weeten. Wat kan de fterkfte drift, om u te behaagen, al in myne ziel te weeg brengen! Gy hebt my veranderd, geheel veranderd. Uw fmaak is de myne geworden ; myne denkwyze heeft zig tot de uwe verhceven. . . . Evenwel, ik voel den gloed, .die my verteert, telkens aanwakkeren , en myne fmarten dagelyks toeneemen; ik voel my genoegzaam alle oogenblikken fterven. Met veel minder lee Iweezen zou ik het loeven tóe*) Jaaten, zo uwe dagen gelukkig waren: maar f 3 *  TWEE GELIEVEN.- 41 ik heb traanen uit uwe fchoone oogen zien rol-. Jen, toen gy met uwe Vriendin fpraakt, over het ongeluk van al te gevoelig te zyn Zoud gy hartzeer kennen? Zou een Engel onderworpen zyn aan de eleude der menfchelyk- heid ? Mogelyk hebt gy bemind. Ach! wat moet gy my dan niet beklaagen, zo de liefde u bekend is! nooit kan men heeviger hartstogt ten prooi zyn. Waar zyt gy dan om my te behoeden voor my zeiven ? Waarom vlugf gy my ? Waarom weigert gy my te antwoorden ? Zie ! zie my aan uwe voeten, bevende, in myne traanen fmeltende, u om de rust myner ziel fmcekende, om de vreugd, om den moed, die ik verlooren heb ! Verbreek, verbreek dit wreedc ftilzwygcn , ik zal myne ongenade onher^ ficlbaar achten; en zulk een denkbeeld zou my het uiterfte doenbeftaan. Myn bloed zal voor uwe pogen vlieten; myn laatfte blik zal nog den uwen zoeken; en zo de ziel, in een zaliger verblyf hier namaals, nog de aandoening behoudt , welke zy beneden ondervonden heeft, ó dan , Therefe, dan zal de zuivere en geheiligde vkyra, .welke hier in myn boezem blaakt, mynog san geenezyde des grafs verteeren . . . Iknioet eindigen .... Myn hart fluit zig; ik wilde -9W C 5 no{  42 BRIEVEN VAN nog duizend dingen zeggen, en ik kan niet meer uitbrengen : dc kragt ontbreekt my . . . . Verwaardig u doch, o edelmoedig Meisje, om my te antwoorden. Verleen my ten minden, Uit medelyden, de gunst van een enkel woord ! Zo gy onverbiddelykblyft, kan ik my van een gehaat leeven verlosfcn, veel liever dan uwe verachting te draagen; en dan zal u niets overblyven dan de eeuwige wroeging van diedagen, welken ik u hadtoegewyd, verkortte hebben. ELFDE BRIEF. THERESE aan FA LD ON I. Waarom my genoodzaakt u te antwoorden ? Ik was gelukkig: nu zal ik het niet meer zyn! Ik fchroomde by my zelve intetreeden, om de ïtaat van riiyn hart, waarvan ik onkundig wilde blyven, te onderzoeken. In deeze gelukkige onkunde, gaf ik my zonder wantrouwen over aan gedagten, waarover ik my zoude gefchaamd hebben, indien haare oorzaak my ware bekend geweest. Somwylen ontrusteden zy my; maar eene zagte begocheling wiegde my we-  TWEE GELIEVEN. 4J weder in üaap. Ik had nog lange in myne dwaaling kunnen volharden: waarom hebt gy my die ontnoomen? Wat hebt gy gedaan? Wat noodzaakte u te fpreeken, vooral te fchryvcn ? Ach! laat my, laat my ten minften van nu af met rust: zie my nooit weer: houd op my gevoelens te laatcn blyken, die ik niet kan goedkeuren ... Ik vrees, dat ik voor myne rust maar al te veel een denkbeeld zal behouden, 't welk ik behoorde uit te roeijen. Ik zeg veel, zeer veel! Ik nam enkel de pen op, om u te doen bedaarcn, te troosten, tot fpaaring van uw leeven aan te rnaanen; en myn hart verraadt zig by ieder woord! myn angst alleen overtuigt my, hoe zeer ik fchuldig ben. Welke gedagten moet gy u niet wel vormen van een onvoorzigtig Meisje, dat zig niet fchaamt u haare zwakheid te belyden ? Doch, ik herhaal het nogmaals; vervvyder u vanmy; fchryf my nooit meer. Waarom zoud gy my nog aan het naberouw ten prooi willen geeven? Ach," ll.'inel, heb ik dan niet reeds genoeg aan myric tegenwoordige Fmarten?.. . Waarom doch Heb ik u leeren kennen? Wat kuntgyhoopen? Éen ik gelclükt, bm uwe wenfchen té vervullen? Weetgy dan niet, dat alles my daarvan ver-  44 BRIEVEN VA» verwydert? Ware het niet veel beter, dat wy eikanderen ontweken ? Ja, dit alleen is de verIrandigfte party, die wy kunnen kiezen. Ik! Ik! . . . zoude u beminnen! Helaas! danzouden wy nog meer te bcklaagen zyn ! ..... Ik weet naauwlyks, wat ik fchryf Ik ben in eene allerysfelykfte verwarring; alles; doet my beeven .... alles vervult my met angst ach , Faldoni, hoe ongelukkig maakt gy my! .TWAALFDE BRIEF. THERESE aan CQNSTANCE. Verwondert gy u niet over myn ftilzwygenf Wat zult gy u niet al verbeeld hebben ? Dat jk ziek ben ? ; Ja, dat ben ik inderdaad; myn harten hoofd lydt veel, zeer veel! Dit is geen leven; dit is een geftadigen marteldood flerven. Ik kan dceze folteringen niet langer uitftaan; zy hebben reeds invloed op myn hu,T meur: myn fmaak,.myne gevoelens, myn ger #iag, alles is in my veranderd.. Wat zult gy zeg-  TWEE GELIEVEN. 45 zeggen, als ik u bekenne, dat ik, die gy zo ftreng omtrent de grondbeginzels van eer en deugd gekend heb; ik, wie de fchaduw van het kwaad reeds verfchrikte; dat ik nu van de befcheidenheid eencs onbekenden dwaazen Jongelings, en van die myner Gouvernante afh;mge ? Ja, myne waarde, uwe Vriendin is zwak genoeg geweest, om brieven te ontvangen: wat zeg ik, die te ontvangen ? ja zelf, om die te beantwoorden. Het is waar, ik deed zulks liegts eene eenige keer, en alleen om erger voor te komen: doch echter ik heb het durven doen , en my daar door ingewikkeld in de noodzaaklykheid , om meer briefjes aanteneemen van dien onbezonnen, die my overal vervolgt. O myne waarde Conftance, wat zal 'ér nog van my worden? De tranen vlieten in menigte over myn gelaat. Helaas, welligt zullen zy nog eens myne eenige toevlugt zyn. Defchamps tragt my te troosten; de teerheid van dit goede meisje, die my heeft zien gebooren worden, en my liefheeft als haar eigen kind, is u bekend. Dit goede mensch fchreit met my, verwenscht alle de minnaars, en eindigt met my telkens weder nieuwe briefjes van haaren gunfteling te brengen. Wat moet ik in deeze ne~  $6 BRIEVEN VAN neetelige omftandigheid doen? Moet ik haar wegzenden? Moet ik aan den ander ons huis ontzeggen ? Moet ik my zelve opoff.'ren ? Ik ken myn Vader; op de eerfte vermoedens, diehy van deeze onderhandeling mogt opvatten, ben ik voor altoos onhcrllelbaar vcrionren! Mogelyk zag ik den dag nimmer weder : hy is geweldig genoeg , om my voor al myn lecveii in een Klooster optefluiten. Myne Moeder .zou van hartzeer fterven. Die tedere Moeder! Zylprak gisteren nog met zo veel goedheid van hem, die de oorzaak is van haar Dogtcrs ongeluk; zy fprak met lof van hem. Ach, had gy de verieegenheid en de fchaamte van uwe fchuldige Vriendinne gezien! wanneer ik my zelf had hooren pryzen over deugden, die ik niet,meerbevitte , zou ik niet meer befchaamd hebben kunnen geweest zyn. Ik weet niet, wat my zal overkomen ; maar ik ben zedert eenige dagen byna geheel van alle myne vermogens beroofd Waarin beftaat doch het-geluk, en wat is die herfenTchim, welke alle menfehen zo yvrig najagen ? IN'iets dan een dwaallicht dat heninden afgrond !okt. Ik had my verbeeld, dat eene dcugdzaame liefde dit elendig leven ecnigermaate konde  TWEE GELIEVEN'. 47 de verzoeten; ik had my verbeeld, dat in de wederzydfche behoefte, om ons aan andere wezens te hegten , het hart ten minften daaromtrent de keuze vry had, en dat te vold oen aan de onweerftaanlyke kragt der eenftemmigheid van zielen , niets anders was, dan aan de vastgeftelde orde der natuur te gehoorzaamen. Ik bedagt niet dan te laat, dat het geen goed is volgens de wetten der eenvoudige natuur, maar al te dikwyis ftrydig is met die, welke de onderlinge kunstfehikking dermenfehen in demaatfch^p'pygemaakt heeft, en dat men in de waereld niet geoordeeld wordt naar het geene weezcnlyk goed is, maar naar het geen aldaar voor zodanig gehouden wordt. Na zulk eene vetgisfingin myne gevoelens, wat kan ik nu doen? Alle myne denkbeelden zyn verward: ik heb geen vasten ftelregel meer, waar naar my te gedraagen. Zo myn inwendig gevoel my zegt, dit ik de eeawige onveranderlyke wetten, iu mynezjo! ingedrukt, rnoet gehoorzaamen, welk eene meenigte van tegenltrydigheeden hoopen zig dan rondom my niet op! Het is waarlyk de moeite niet waard, om ons, voor die weinige dagen levens, die wy op aarde hebben door te brengen, zo zeer te pynigen! . . Gy zult  tfi BRIEVEN VAN zult my ongctwyffeld al wondcrlyk redeneera'gtig, en myne zedekunde van eene zonderlinge ioort vinden. Doch ftel u gerust, Conftance. Myne ftelregels zullen myne zeden niet benadeelen i en, my over de wetten der maatfchappy beklaagende, zal ik die nochtans eerbiedigen. Met zeer veei verdriet zie ik het aannadrend VOöïjaar te gemoet. Onze Concerten, onze publykebyeenkomsten, onze Schouwfpeelen , alles zal een einde voor my neemen. Ik zal moeten vaarwel zeggen aan alle die geleegenheden, waarbyhet my gebeuren mogt, hem tc zien dien ik alleen bemin, om my voor eene eeuw op een eenzaam landgoed te begraaven. Hoe verandert alles in een korten tyd! Het heugt my, hoe verrukt ik te voren was, wanneer ik het veld en de bloemen weder zag: maar nu vind ik, dat het wel waar is, dat het buitenleven droevig, eenzelvig eri vervcelend is. Wy zullen tegen het eind van April naar ons Kasteel des Onnes vertrekken. Zult gy myne eenzaamheid niet komen verleevendigen? O myne waarde Conftance , ik ys reeds by voorraad op het denkbeeld van 't geen my dit vertrek zal doen Tyden. Ik hoor niet dan Van toebereidzels tot de'eze reize. Gy weet, welk een be--  TWEE GELIEVEN- 4S( behagen Mama in haar landgoed heeft; zy ver» piert het jaar op jaar; zy laat daar pooten en planten naar haar welgevallen; en dan fchept zy een ongemeen genoegen in de befpiegeling van ■ haar eigen werk; in het wandelen in die laanen en bosfchen, welke zy zelve aangelegd heeft, in haare ftille en geregelde levenswyze* welke zy niet dan met veel moeite afbreekt * wanneer wy naar de ftad te rug keeren. Daar zyn alle haare uuren bepaald, daar vormt zy zig, met een ongelooflyk vermaak, eene foort van heerfchappy door haare weldaaden; daar is zy als eene Koninginne in het midden van die eenvoudige landlieden, welk haar genoegzaam aanbidden , en haar zagt en ftil gemoed voelt daar een onbefchryflyke wellust, in alle de kleine huishoudelyke beezigheeden van her landleeven waarteneemen. . Myn Vader, veelal door zyn Proces beezig gehouden, is doorgaans afweezig : hy heeft zig ieeds voorgeltcld, om het,Voorjaar te Parys door te brengen; wy zien hem dus hier niet dan zeer kort en zeldzaam. Hy kwam laatst in ^ toen Faldoni zig ten onzent bevond: hy had hem nog nooit gezien; en gy weet, myne waarde , met welk eene trotsheid hy gewoon is dié L btel, P gee-  5b B'RIEVEN VAN geenctcbcfchouwen, welken hy voor het eerst ontmoet, en als zyne minderen aanziet. Ik was niet zonder vrees, wegens'het onthaal dat hy aan Faldoni zou doen. Een ieder ftond op, toen hy in de kamer trad , en Mama bood hem Faldoni aan, als een vriend van onzen goeden Priester. Hy meette hem, met zyne oogen , van het hoofd tot de voeten af, waar na hy hem met eene trotfehc houding door eene onagtzaame en gedwonge buiging van het hoofd groette, en vervolgens in een ander vertrek ging , eenige onverftaanbaare woorden binnens mohds mompelende , welken aan de deur van het vertrek fmoorden. Ik was geheel van myn ftuk over dit onthaal: Myn Heer Faldoni fe;ie:n dit niet eens te merken, en gedroeg zig als iemand, die zig overal in zyn ei» gen kring voelt, en die zyne wereld kent. Hy vervolgde op de ongedwongenfte wyze zyn gefprek; doch ik zag hem bloozen, en kon ligt begrypen, dat hy niet zeer over myn Vader voldaan was. Zo ik de Dogter van den Heer de Saint Cyran niet ware , zoude ik wel weeten , hoe ik zulk eene ruuwe opgeblazenheid moest beftempelen, en het zoude my aan geenc aanmerkingen ontbreeken over de kinderagtige glofy wan  twee gelieven. j[ van eenen Edelman, die in zyne manieren eene meerderheid betoont, welke alleenlyk behoorde plaats te grypen in zyne gevoelens: — maar, wat kan ik nu anders doen, dan zugten en zwygeu? DERTIENDE BRIEF. faldoni aan< t h e r. e s e. Waar uit ontrraat doch die angstvalligheid, welke ik i» u befpeur? Waarom loost gy zulke half gefmoorde zugten ? Waarom flaat gy uwe oogen zo treurig op my? Waartoe die kwynende neerflagtigheid ? — Ben ik dan inderdaad de oorzaak van uw lyden ? Helaas , die vrees heeft myn hart reeds te lang beKneld. In 's Hemels naam, verlos my van dit angftig gevoel! fpreek maar één woord, en ik vertrek. Maar gy wilt niet fpreeken ; gy dwingt u zelve om te zwygen: als ik u nader, ik zie het helaas! maar al te klaar, fiddertgy; en gy verzuimt geene geleegenheid om my te ontwyken. Zo een gelukkig toeval my byupbatst, is uwe verieegenteid zigtbaar: dan zoekt gy D 2 k  BK.IEVEN" V K ft u door al wat rondom u is, als het ware tegetf. iny te verfchansfen ; hetfchynt, of alles u dan tec fchuilplaats ftrekt, om u voor my te beveiligen. Uw Zusje is U' thans geftadig op zy : toen iks my van een gunstig oogenblikje wilde bedienen, om u alleen te fpreeken, hebt gy haar aan- ftonds by u geroepen. Ben ik het, dan, wien gy moet vlugten ? Ben ik het wien gy moet mistrouwen? Dan heb ik uwe achting verlooren! Gy verfmaadt my; gy verëenigt u met hem, die u , te gelyk met zyn bloed, ook zyne trotsheid heeft medegedeeld, om my te hoo- nen. Die toeftand' is al te ysfelyk; ik moet 'èr my van ontflaan. Ik vertrek : ik verlaat u. Ja, ik zal my van dit dbodclyk verBlyf ontrukken; ja, wreede, gy zult gehoorzaamd zyn! gy zult voldaan weezen! Ik ga^ maar ik ga heen, als een wanhoopi'ge, dooreen: verteerend gif verflondèn, het leven vervloekende, de gehcele natuur verwenfchcnde, en naar niets meer haakende , dan om tot het niet des graf? weder tekeeren. Dit is të veel , te' gelyk uw haat en myne imartente draagen. Zo lang de hoop my nog bezielde van u te vermurwen , zo lang heb ik fteun gevonden' inmynen moed. Nu! nu deeze ydele hoop myontflipt, riaox m» nut  TWEE GELIEVEN. 53 jw! blyft my niets meer overig, en myn hart ontzinkt my. Vaar wel! vaar eeuwig wel, beminlykfte aller Vrouwen! Troosteresïe van myn leven! Engel, die ik dagt door den Hémel tot myn befcherm - geest gcfchikt te zyn, om my den drukkenden last mynes levens te helpen draagen. Ik zal u niet weder zien. Xfc moet u verlaaten; met u alle hoop in dit leven opgecven! Nogmaals , vaarwel! VEERTIENDE BRIEF. THERESE aan FALDONI. IN een, blyf ; en voeg by myne fmerte ook niet die van uw vertrek! Het is nu doch reeds te laat O myn Heer, waar hebt gy my toe gebragt? Moet ik u eene zwakheidbelyden, welke ik niet dan met de doodelykfte ontroering ontdekt heb, en welke ik voor my zelve wenschte te kunnen verbergen? Helaas! Hoe deerlyk heb ik my bedrogen, toen ik dagt jdat de begeerte om u te behagen, alleen uit achting voortfproot! Zonder eenigen ichroom fceb ik my hier aan overgegeeven; ik ben zelf D 3 het  5f BRIEVEN V A' N het gevaar met onftuimigheid te gemoetgevlo* gen: en nu kan ik geene hulpe meer van myne reden verwachten: zy is my ontrukt; myn hart geeft zig ten prooi aan myne zwakheid over, en ik heb de hoop om !c overwinnen geheel verlooren. O gy , wien ik voor deugdzaam houdc, verydel myne verwagting niet : betoon u zodanig, als ik zelve wcnschtc te zyn, indien ik het vermogen bezat Ik leg thans voor u neergeknield: de traanen ftroomen overvloedig langs myne wangen; zy bedaauwen dit papier, en wisfehen myn fchrift uit. Gy zyt het; uwe menschlievendhcid is het, welke ik geknield affmeeke , ten behoeve van eene ongelukkige, welke gy rampzalig gemaakt hebt. Ik maan u niet meer aan, om my te verlaaten; ik gevoel maar al te zeer, dat ik uw afzynnietzoukunnen dragen : maar, in den naam des Hemels die my hoort, matig die geweldige drift, waar mede gy aan my die gevoelens uit, welken ik even zeer met u deele, doch die ik wenschte nooit gekend te hebben. Laat my doch niet dan een fiaauw gedeelte van die liefde zien , welke myne zwakke ziel met angst vervult! Zo myne dagen u dierbaar zyn, fcio'i dan den gloed, die my reeds verteert; niet  T W t f C E l I t V I !}■ 5p ■niet heeter aan! Hemel, in welk eene diepte ben ik weg gezonken! Ben ik het wel, dis .zulk een geheim, zelve durve openbaaren; ik, die nog onlangs zwoer, het voor eeuwig met myne asfche in den nagt der vergeetenluid te zullen medevoeren ! Ik moest myn met fthatt de bedekt aangezigt in de aard; verbergen] Waar is nu myne fierheid gcbleeven! Waar myne edele en verheevene gevoelens ? Gy zyt de eerfte, die my ooit van liefde gefproo ken heeft , en ik geef my zonder weerftand over! Ik geef my over aan uwe genade, daargy fmeekt om myne ontferming. Bellis! bellis dan onherroepelyk over myn lot, wyl het doch bepaald is om u te beminnen! Ik zal niet meer in den ftikdonker-cn nagt van het toekomende _een onvermydelyk leed zoeken optefpeuren; ik Duit de oogen voor alle de onheilen, welke deeze gevaarlyke verbintenis kan na zig fleepeu Reeds zedert lang uitgeteerd van hartzeer, reik halsde ik te zeer naar eenige verkwikking i» myn lyden; om niet de eerfte fchaduw van geluk, die zig opdeed, aantegrypen. Maar, op het ogenblik zelf, dat ik u deezen fchryf, bezwyk ik weder op nieuws onder myn wee , en de pen ontzinkt my. Ach, myn Heer, D 4 moet  JÖ BRIEVEN VAN moet gy het zyn, aan wien ik mynezielsfmerttoevertrouwe ? Ja, in uw deugdzaam hart durf ik gerust het leed, 't welk het myne moet uitftaan, overftorten. Zonder wantrouwen werp. ik my in uwe armen, en verbeeld my daar in den boezem der deugd te vlugten. Zoud gy my nu nog willen misleiden, en my dwingen om u te haaten ? Neen: dit zult, dit kunt gy niet doen; gy zult edelmoedig zyn; gy zult geen misbruik maaken van myn vertrouwen. Op die voorwaarde kunt gy alles van my wagten! Zo u dit voldoen kan, noem my uwe Vriendin, uwe Zuster zelf: meer dan gewoone Zusterlyke liefde beloof ik u. Welk een ftreclend genoegen zal ons die band van tederheid niet fchenken! De onfchuld zelve zou die durven erkennen. Zy zal my die edele vrymoedigheid weder fchenken, welke ik vreesde, reeds voor altoos verlooren te hebben. Dan zal ik niet meer fchaamrood worden, wanneer uw naam in myne tegenwoordigheid genoemd wordt; dan zal ik niet meer dien angst gevoelen, welke myn har»- 0p uwe aannaderingbeknelt; dan zal ik u zonder vrees kunnen hooren , en myne ftcm zal niet beeven, wanneer ik tot u fpreekc. " Tedere gevoelens zyn voor-  t- w e e gelieven. '57 my cenc nooddruft; doch die tederheid, welke ik u aanbiede, is genoeg voor myn hart: mogelyk zou elke andere myn ongeluk uitwerken. De liefde is eene zo geweldige gemoedsdrift, dat men yzenmoct op het denkbeeld , van zig daar aan over te geeven? O gy» die my altoos dierbaar zyn zult, verhoor myne bede! Herroep uwen moed, en onderwerpuzonder morren aan de geftrengheid van myn noodlot. Vergenoeg u met die tedere vriendfchap3 welke ik u aanbieds: denk, dat wy eikanderen kunnen zien en fpreeken, zonder eenige knaging te gevoelen; dat wy op deeze wyze door penen onverbreekbaaren en geheiligden band voor altoos aan elkander verknogt zullen zyn; dat wy vreugd en droef hcid met elkander zullen deelen! Is zulk een heil voor niets te rekenen ? — Helaas , kan men zig wel iets meerderbelooven van de liefde ? VYFTIENDE BRIEF. Fa l do ni aan the re se. Door welk eene tooverkragt hebtgy, inéén ogenblik tyds, tot het fpoor van myne fmerte P 5 uit-.  58 ÜiUVEl* VAN uitgewischt! Ben dat ik zelfde mensch , dienos: zo orJangs den dood aanriep ! En wie zyt gy dan, orn my dus, naar uw welgevallen, uit den dicpftcn afgrond van ellende tot bet hoogfte toppunt van geluk over te voeren? O vernikkigen der liefde! O vreugde, welke ik nog nooit gefmaakt had! Hoe ! gy zult myne Zuster, myne Vriendinnc zyn. Ik zal u geftadig mogen zeggen en herzeggen, dat ik u bemin ! Gy zult my aanhooren! en uw mond zal my insgclyks de verrukkendftc belydenisfedoen! — Is het een droom ? - Hebt gy dien betooverenden brief, dien ik met myne kusfen overdek, waarlyk, en dat aan my gefchfeeven? — Wat is hy teder! welk eene edele fierheid zet hy my by! ja, ik zal uw vertrouwen billyken; ik zal my uwer achting waardig maaken; en gy zult u over myne liefde niet behoeven te fchaamen. Ik u bedriegen! ik uw vertrouwen misbruiken ! uwe traanen doen vlieten! Dan kent gy uw vermogen niet, noch den eerbied, dien gy inboezemt. Er is geen barbaar, die door uwe oogen niet vermurwd zou worden, en de ondeugd zelve zou , op uwe verfchyning, de gedaante der deugd aanneemen. Ik u bedriegen; den ysfelyken haat, waar mede gy my dreigt, op my laa-  TWEE. GELIEVEN. gf taaden ! Hebt gy dit in ernst kunnen vreezen? Onbillyke Vriendin! O myn God, zo ik tot zulk een graad meineëdig en ontaard kondc zyn! dat uw gerechte wraak my dan in het niet nederploffe! dat dan het vuur des Hemels myne asfche verteere, en "er van myn onwaardig aanzyn geen fpoor meer overblyve! Welk een verruklyk tafreel vorm ik my niet van onze vereeniging! Gy zult my laaten lecgen in het binnenflc van uw hart, tot in uwe minfte aandoeningen! Gy zult toeftaan, datik die met u deele, en wy zullen voortaan flegts ééne ziel uitmaakeh ! O ja , befchouw my als uwen Broeder! Ik ftem dit met blydfchap toe. Ik zou alles willen zyn, dat flegts eenige betrekking tot u heeft. Ach , waarom hebt gy niet nog tederer naamen ! Zy zouden my allen even dierbaar zyn, zo dra zy my flegts aan u verbinden! En ik, Therefe, ik zal u myn engel, myn fchat, myn leven noemen : wat zult gy niet al voor my zyn! Gy zult alles, watmy Op aarde dierbaar is, in uwe perfoon bevatten. Wat zal ik de oogenblikken, waar in ik u zal zien, niet zegenen ? Welk eene fmert zullen my de dagen van afweczenhcid niet verwekken! — Naauwlyks heb ik de vryheid, om n een-  êo BR.IEVEN VAN eenmaal 's weeks te fprceken. Gisteren heb ifc u maar één ogenblik mogen zien. — In welk eene diepe droefheid waart gytoen gedompeld! Om 's Hemels wille , verban doch eene naargeestigheid, die my het hart doorgrieft; geef gehoor aan de zagte ftem der Natuur, vcrwyder alle angstvallighecden, welken ons geluk zouden kunnen ftooren , zorgvuldig van u. De jeugd gaat voorby , de jaaren fnellen voort; en men is oud geworden, zonder het geluk gekend te hebben. Welke rampfpoeden zou eene aandoening, zo zagt, zo zuiver, doch kun. nen verwekken! Zo de Hemel die wraakte, zou hy dan het zaad daar van in onze ziel gelegd hebben? Neen, myne dierbaare Therefe, de deugd kan nooit eene onfchuldige neiging veröordcelen; en in een wel geplaatst hart veredelt de liefde alle andere hoedanigheden, Zedert ik u bemin, is myn fmaak veel verheevener; ik geniet oneindig meer het gevoel van bet fchoone; ik verlaat u nooit, zonder eene vuurige begeerte, om my uwe liefde al meerder en meerder waardig te maaken. Ik zou nu fchaamrood worden over eene zwakheid; en yan de hoogte, waarop gy my geplaatst heb , pie ik niet dan m.t verachting neder op alle  f WIE GELIEVEN. Oï dïc kage driften, welken de menfehelykheid ontéeren. O hoe cerbieden.swaar:::i,, is eene zuivere' liefde! Het is, als of een Minnaar onder de befcherming der gantfehe natuüf rs, en alle zyne medemenfehen in zyn 'o: belang fielten. Het geheelal fchynt my toe, als van gedaante verwisfeld te zyn. Het is eene' geduürige betoovering. Hoe veiTukkelyk was niet die wandeling, waar gy ilegts een ogenblik verfcheen t Het was even als of gy een gedeelte van uwen invloed agterliet, gelyk dc Heidenfche Goden op hunnen weg eene geur' van ambrozyn nalieten. My dunkt, dat ik nog uw flodderend kleed over het gras zie zweeven. ïk heb my, met eene vervoerende hartenwellust, neergezet op die plaats, wet' ke uwe voeten gedrukt hadden. Wat waart gy beminlyk op het Bal van dien nagt! üw danfen , uwe bevalligheeden, uw opfchik , .uwe' houding, trokken aller oogen tot zig : nooit zag men zo veel bekoorlykheeden met zo veel zedigheid faamgepaard. Ik wierd minyverig tegen elk , die het voorrecht genoot , van Biet u te mogen danfen. Hoe gelukkig waren zy, uwe oogen te nlogen ontmoeten , uwe tedere middel te mogen omvatten, en eene hand  fa BRIEVEN VAN hand te drukken, die het geluk van een Koning zou volmaaken. M * * *, wien gy den arm gaaft, en dje een geruimen tyd met u wandelde, deed my eene fmert gevoelen, waar van ik tot nog toe geen denkbeeld had. Helaas! gy had my die gunst geweigerd, en ik volgde u treurig. O Therefe, hoe grieft my al dit gemis ? Wat is het fmertelyk, u niet te kunnen fpreeken, als het hart brandend vol is ; wanneer de uitdrukkingen myner liefde zig als met geweld over de lippen uititorten! En hoe verfchrikkelyk moeten de folteringen niet zyn van die ongelukkigen, welken u zonder hoop beminnen, zo de gelukkigeftcrveling, diengy verwaardigt tot u te verheffen, en die door uw tederen opflag begunstigd is, nog moet klagen! Ik klagen? Ondankbaarc,' die ik ben! Ben ik niet gezegend met uwe liefde ? Wat kan ik dan nog meer begecren? ZES-  TWEE GELIEVEN. 6$ ZESTIENDE BRIEF. THERESE aait CONSTANCE. (~}y weet , hoe infchikkelyk myne Moeder is, en hoe zeer zy behagen fchept, in my vermaak te verfchaffen. Geduurende het afweezen van Mynheer de St. Cyrau, die een keer naar het land was gaan doen , heeft zy een alleraangenaamst partytje aan ons gegeeven, omtrent een uurtje buiten de Stad. Myn Heer de Priester, Faldoni, een goed aantal onzer jongelieden , Mama, zo vergenoegd , als zy ons by haar vrolyk ziet, een gepastevryheid, welke zig onder onze fpeekn mengde; een watertogtje , muziek , danspartytjes, een vrolyk Collation , de maan, welke ons by onze te rug komst befcheen; dit alles heeft de zagtfte indrukken in myn geest nagelaaten. Daar heb ik, te midden in het gewoel, dat ons omringde , eene der aangenaamfte uuren van myu leven genooten. Hy zat by my. Hy fprak met my. Ieder waerd uit zyn .mond drong tltor  64 BRIEVEN VAN door tot in myne ziel, en overftroomde haar doof eene ongewoone tintelende aandoening. Myne oogen wierden ongevoelig vol traanen, eri door de avondfehceniering minder fchroomagtig, waagde ik het, om Faldoni aan te zien, en ik zag zytle oogen inSgelyks vol traaiien. Ö zeldzaame overëemftemming van twee getrofferi Harten! Wat evenaart uw vermogen? Nooit ben ik meer bewoogen geweest; ik bragt myn zakdoek aan myn oogen ? ik was genoodzaakt, om te gaan zitten. Een ysfelyk denkbeeld vloog ' als eene fchecmering vooiby myn geest, eiï vertoonde een vcrfchrikkelyk verfebiet van rampen , die my over het hoofd hingen. Ik wierd geheel neerflagiig. Onze goede Priester, die by ons ftond, wierd myne weemoedigheid geWaar. Hy zag ons beurtelings met een oog vari medelyden aan. Ik verbeeldde my een AavdsVader te zien, omringd door zyne kinderen; Die waardige man! Hy is niet befmet metde gewoone Geestelyke trotsheid . woorden van vreede en liefde ftroomen van zyne lippen af, als een heilzaame balfem. Ik Weet niet, of ik den eerbied, dien hy my inboezemt, moet toefchryven aan de Vaderlyfce zorge, welke hy altoos voor my betoond heeft i  TWEE G E E I E V E' N. 6$: heeft:' hy' aileen heeft my een zuiver denkbeeld gegeeven van dat weldoende Weezen, wiens wetten hy verkondigt. Hy nam eene myner" handen1, welke ik hem gerustelyk laaten kon. Gy zoud, even als- ik, fterk aangedaan geweest' zyn, op het zien van dien goeden gryfaard, die door myn leed- getroffen, met de tcderfte deelnecming, door zyn waarlyk Hemelseh onderhoud my zogt te troosten! Ik had hem verzogt, my niet- te verhaten : niet, om dat ik my zelve mistrouwde, maar om dat ikmy vee] geruster- bevinde, wanneer hy by my is. Ik ben fomwylen in den- wil geweest, oni hem myne zwakheid- te bclyden : hy zou, my door zynen raad kunnen onderrigten en fterken; zyn verheeven verftand zou een licht fpreiden-, dat de duisterheid, waarin ik rond thvaale, op eens zou1 veidryven-. Mogelyk ishet nog tydr om ray te redden ! Maar eene valfche fchaamte weerhoudt my; de vrees van zyncn raad niet te zullen durven volgen; de doodelyke neiging, die my weg. fleept, en waardoor ik my, met genoegen-, laat wegfleepen; m—:—■ wat zal ik zeggen! De onweerftaanlyke invloed van myn noodlot fmoort alle myne goede voornecmens. Eene ftille' I. DteU E droa£»  65 BRIEVEN VAN droefgeestige luim bleef my den geheelen avond by. Faldoni werd verzogt om te zingen; by nameen luit, waarmede hy zyne ftem paarde. Het was eene eenvoudige wys, en tedere aandoenlykc woorden; en ik werd als buiten my zelve vervoerd. Men had zig in een bosje neergezet; ik kon het niet langer uitftaan* en moest my van daar verwyderen; in weerwil van my zelve, barsteden myne traanen los: en ik fchaamde my over myne dwaaze zwakheid'. Men dagt, dat ik my niet wel bevond. Helaas ! het was maar al te waar! Myn hart was als tusfehen fchroeven geklemd. Hoe lamzalig zyn zy, die beminnen! Welke folteringen! welke angften! welk een afvvisfcling van outfteltenisfen, aandoeningen en benauwdhecden! Nooit, nooit eenige tusfenpoos van kalmte! Altoos een fchrikverwekkend verfchynzel, dat den geest ontroert! Altoos een met zugten opgekropt hart, en oogen bedauwd door traanen! O goede Hemel, onthef my van den last rnyns levens! Het is my ondragelyk geworden, en moet ik nog bovendien in de fmcrten van dien ongelukkigen deelen! Ik zie hem, ftilzwygend, fomber, in diepe gepeinzen . fieerflagtig , geheel vervallen. Zyne oogen fchn- 3 .' k  TWEE GELIEVEN. 6j wen de mynen. Zyne Item beeft, wanneer hy tot my fpreekt. Ik zie dathy veel lydt, fchoon hy niet durft klagen. Zo gaan nochtans onze dagen voorby, en wy fleepen haare zwaare keeten al fchreijende voort tot aan den afgrond, waar in alles eindigt. Ik voor my weete niet, wat men door die zogenaamde gelukkige menfchen verftaat! Waar zyn zy te vinden? Zo de itreelendfte aandoening zelve niet dan fmerte uitlevert; wie is er dan dwaas genoeg, om zig te vleijen van die te zullen ontgaan? Somwylen' komen 'er de akeligfte denkbeelden in my op. Dan zie ik met fchrik rondom my. Myne verbeelding fchildert my niets dan lyken, griftombes, en verfchrikkelyke fpookzels. Dan verbeelde ik my, in het midden van alle die herfenfchimmige fchrikbeelden te wandelen, cn myne beevende ftemme tot hen te rigten; ysfelyke gillen fchieten van onder de zerken uit, waarover ik heen Itappe: dan onderfcheid ik de ftem van mynon geliefde — hy roept iny — ik vlieg naar hem toe — en ftort plot- fcling in den gapenden afgrond Neen, het is geene gewoone drift; het is razerny; doch de zwaar/te van alle myne froerten is 'ik, van hem te moeten verbergen , tot weiir E s eéH  63 BRIEVEN VAN een graad' hy bemind wordt. Gy kunt n niet verbeelden, hoe veel my dit kost! • Maar, ik moet my bedwingen. Hy heeft reeds maar al te veel ontdekt, het geen ik voor hem wilde verzwygen; ik heb genoeg gezegd voor myrf ongeluk, en myne oogen, myn mond, myne pen zyn maar al te fchuldig geweest. ZE VENT IE ND E BRIEF. FALDONI aait THERESE. O myne Tlierefe , waarom zweeven de vriendelyke lachjes nu byna nooit meer op uwe lippen? Zo gy wist, hoefterkzy uwe fchoonheid doen uitfehittcren! Uwe droefgeestigheid: is echter niet minder aandeenlyk: ik wensch tealleen . dat zy by u het uitwerkzel niet was van' een knagend hartzeer, maar flegts eene natuurlyke overhelling van uw teergevoelig geitel*} Hoe bedroefde gy-my op dat Feest, waar vaii' het denkbeeld my nimmer uit het geheugen zal gaan! Hoe verfcheurden uwe zugten, uwe traanen myn teder hart! Doch- te gelyk, ik moet' het bekennen, mengde zig een onbekend geritte»  TWEE G E X I E V Z N. 4o noegen by deeze fmerte. Ik benyde dc dwaazc vreugd niet van de naeenigte, die ons omringde; de ftilig aandoening, welke ik nut u deelde, maakte my oneindig .gelukkiger! - 3ktoverendc vervoering eener zagte droefgeestigheid! Streelende fomberheid derliefde! doordring, doordring'myn geheel hart! ,doc my on-Aex uwekvvynende zielsverrukkingen dikmaals bczwyken! Wat zyn alie de vermaaken eener lastige verveelende waereld by u te vcrgej.y- fcen? — Maar, ecg tny, myne Vriendin! licbt gy even als ik die behoefte van te beminnen ondervonden; die onvoldaane natuurdrift, welke onophoudelyk een voorwerp zoekt, om zig te vestigen; die akelige ledigheid, welke de niets beduidende vermaaken in onze zie. nalaaten, en die niet vervuld.kan worden .dan door liefde. JJet was , of ik u .alleen zogt; myn anderzins zo gevoelig hart was .allerwegen ongevoelig; het was alleen myne ThereXe, op wien dat hart.vngte. Ach, hoe lange hebt gy vertoefd, eer het u gevonden heeft! Met verwondering befchouwde ik dezulken, die zig met alles konden vermaaken. JVIy! my! .vermaakte niets. Eindelyk zag ik u ', SU .dat eene oogenblik .heeft myn lot beilisr. E .3 Met  £0 BRIEVEN VAN Met welk een onwecrftaanbaar vermogen hebt gy u, in een punt des tyds, van myne geheele ziel meester gemaakt!, Hoe zoude ik nu van uw byzyn kunnen beroofd zyn , zonder van hartzeer te fterven ? Vrugteloos verwyder ik dit doodelyk denkbeeld van my: ■ het vervolgt my overal, — zelfs aan uwe zyde. Het is nu agt dagen geleeden, dat gy op het Bal waart. — Welk een verfchil! Deezen nagt zal ik er alleen zyn, zonder u. Gy komt niet in den Schouwburg Ik zie u thans nergens. Helaas, ik zal my, van nu af, aan dit gemis moeten gewennen: binnen eene maand zal ik u moeten verliezen. Op het denkbeeld van dat Landgoed, alwaar gy voor my begraven zult zyn, fluit my het hart. Thans bemin ik het Voorjaar niet meer, zedert het my van u fcheidt: de Winter zelf behaagt my weinig meer, daar hy my zo zelden geleegenheid verfchaft van u te zien. Den ganfchen dag heb ik zonder eenig oogmerk omgezworven. Verdrietig , verftrooid van gedagten, afgemat, floot ik my zeiven op. Ik ttagtte u te fchryven, maar myn hoofd was te zwaar. Ik lag de pen neder, begaf my naar den Schouwburg: dan, daar verveelde ik my ' ""' ; '': dcïo-  TWEE &EL-IEVEN. 71 .doadeiyk, en ik ging fchielyk heen. Helaas, myn hart ylt zyne verlangens voor uit. Myn ongeduld vervoert my, en ik doe myne kvvel.lingen zelfs uit den bron van myn geluk yji/itfpruiten. Hoe dikwerf heb ik deezen dag niet om u gewenscht! Ik ben uw huis meer dan eens voorby gegaan, doch zo gelukkig niet gedweest , van u te zien. Ik ondervond een zeker foort van vermaak, in het befehouwen dier ftomme muuren, die al wat my dierbaarst is, in zig bcfluiten, Ik zag iemand uw huis-uw treeden, en ik benydde hem dit voorrecht. Wat is toch het vermaak kort; en wat is de daar op volgende ledigheid van ziel niet akelig ! O myne beminnelyke Vriendin! O myne Therefe! Wat is het fmertelyk , elkander niet altoos te mogen- zien, wanneer men wcuschtc nimmer geicheiden te zyn! Zwaarmoedig heb ik alle de plaatfen doorkruist, waar ik u den vorigen dag gezien had. Ik heb datboscli, dat beekje, dat groene zoodc bankje, waarop gy gezeeten hebt, weder bczogt; maar hoe naakt, hoe eenzaam, hoe akelig was nu dit alles ! Ik kon 'er niet duuren; 'er kwamen gedagten in my op, die myn hart dceden ftikken, IV'en moest , met het genot van het geluk, ook E 4 het  -72 B'tllï'VIN VAN •het geheugen daar van verliezen. Immers was ■het veel beter, die kortftondige ©ogenblikken •van het geluk terftond te vergeeten, dan te itreuren en weg te kwynen om deszelfe gemi6. AGTTIENDE BRIEF. THERESE CUltt den P.RIE3TER. Kom my toch te hulpe, myn Heer.! Redmy, in 's Hemels naam, red my uit dcgevaaren, die my omringen ! Redmy, indien zulks mogelyk is , van my zelve! Wat moet gy niet van jny gedagt hebben, toen gy my voorlcedcn Zaturdag in zulk eene geweldige gemoedsbeweeging zaagt ! Uwe «agte troostredenen drongen door tot in myne ziel; gy herriept myn neergefhgen moed. Weldadig man, den eerbied -van het gantfche menschdom overwaardig! Gy -zyt het, wiens byftand ik affmeeke; inu verbeeld ik my den Hemel, wiens barmhertigheid gy hier op aarde uitoeffent, aan te roepen. Ik .durf myne oogen voor u opflaan, en u al!e myne zwakheeden belyden. Welk eene aanfpraak hebt gy niet op myn onbepaald vertrouwen! aken. Wyl „ gy nochtans aarzelt', za* M het voor dit „ maal niet verder doorzetten : maar zo » gy volhardt met my niet dan ingebeelde, „ blootc herfenfehimmige redenen voor uwe„ weigering te gecv -n , beef dan voor de gc„ volgen! Wy kunnen niet altoos by u zyn ;■ wy zullen u moeten vcrlaatcri, om in ons „ laatfte ve biyf te Worden overgevoerd.'' „ O myii' Heer, (riep ik uit, myne gevou,^wen handen ten hemel heffende,) wclk-een'  TWEE GELIEVEN. % ysfelyk denkbeeld verwekt gy in my! Waar„ om fpreekt gy van dat akelig tydftip, waarin „ ik u zal moeten verliezen ? .—- HflbÉË9ft „ wet der Natuur, myne Dogter, (hernam hy,) „ in een woord, gehoorzaam uwen Vader: hy „ begeert niets dan uw geluk. Zie daar die te„ dere Moeder in haare traanen wegfmelten; ,, zy denkt even als ik. Hebt gy geheime re„ denen, om u tegen onze keuze aan te kanten; „ kom, ftort die dan uit in den Vaderlyken. „ .boezem; — en, my- te gelyk zagtelyk, naar hem toe trekkende, nam hy my tede;)yk in, zyne armen. . »jw Ach, Conftance, wat ging uwe zwakke Vriendin aan, op dat gevaarlyk oogenblik! Ik )yas op het punt van alles te opaubaaren ; myn hart lag my op de tong: myne fnjkken beletteden my het ipreeken. Ik berste. eindtlyk ineen vloed van traanen uit; zy vielen by menige op het aanzigt van myn Vader neder. O zagte ftem der Natuur! O betooverend vtrmogen der tedere kinderliefde U Wat .was ik inwendig befchaamd over myn heinielyken gemoedsftrydj Mama, die getuige was van dit zo aandoen?,; lyk tooneel, floeg haare armen om.myn Vader heen, en enze traanen- vermengden zig met el1 Dul. F " U^  IS BRIEVEN VAN katider. ii Myn waarde Vriend, ( zeide zy, na een oegenblik ftilzwygen, ) ik geloof, dat .-, Therefe in een geval als dit behoort geraad„ plcegd te worden. De rampzalige gevolgen „ van het meerdere gedeelte onzer hedendaag„■ fche huwelyken fpruit doorgaans voort uit „ gebrek van overeenftemming der harten van ,, die geenen, welken men famen vereent: by „ aldien flegts rang en middelen overeenkom„ ftig zyn, reekent men alle andere zwaarig„ heeden als niets. Dit is eene grove mis„ flag. Men moest veel liever twee jonge lieden, wier tydelyke belangen ons zo ter harten „ gaan, ook voor zulke grievende fmertentrag„ ten te bewaaren, als die, welken uit ge- duurige oneenigheeden, uit wederzydfchcn „tegenzin, ja haat zelf, voortfpruiten. Het „ zyn de rykdomrnen niet, die het geluk iu „ het leven uitmaakcn: een middelmaatige s, ftaat zal myne Dogter beter voegen, en zy zal „ altoos genoeg hebben, om dien ftaat te kun„ nen genieten: zy behoeft de eer van haar „ Hamhuis niet op te houden: dit is eigenlyk S1 het werk van haaren Broeder, die zig zy„ ner doorluchtige Voorouderen waardig ge;, draagt, en den luister van zyn geflagt op i* eene  T IV ■£ E C ! I ! ! V Ü Si #g „ eene- ede-te wyze z-at flftrktliaaVen. taa- dan „ myne dicjbflare Therefè liaate dagen vreet.. * 7Mm "'ytcn.iii hetf gerwr dfcr aangenaarhhee„ deu, welken een- raitfficlmaarlge lcvensfland „ opleevert ( en, myne hand1 neemende, wel„ keik regen myne oogen drukte, zeide zy,) i; hou op, rhyne Dogter, ik moet gecne tra'a„ nen issr zien- omhels1 uw Vader, en ga >s wat lügt feheprteö; wy zulten hier wei eens „ nader o^r fpreeken. " jj Mevrouw, li ( zeide myn H'eer de St. Cyran,) myne Ö Dogter mag hier over denken , 20 "vest haar » «eIleft! maar-> wat my aangaat, myhbefiuif: „ is geftooinen,- en' dat zal ik niet 'verande- „ ren. " Hy ft'ond met drift van zyne ftoei op, liét rhy geen tyd' om hem'te omhelzen, en vertrok. Mama volgde hem, en ik ging naaf myne kamer, bitter bedroefd, zo .lis gy denken kunt. Tot overmaat vari ongeluk, kwam Faldoni ons 's namiddags een bezoek geeven. Myne oogen Waren gezw'otlen. 0,^hy merkte dit aanftonds op;, ook was het waar dat ikfterkgefchreidhad. Faldoni fcheen zeer onrustig; en hy veranderde telkens van kleur. Myn Vader, die hem reeds niet wêl verdraagen kan, zag hem van tyd tot tyd fterk"  ,*4 * R I E V E N VAN 5n 't gezigt. — Nooit zag ik doordringender ■oogen; eens troffen zy de mynen, en deeden any beeven. Welk eene pyniging, myneVrientlinne, welk eene onophoudelyke waakzaam, heid moet, ik nu niet over my zelve oeffenen! Hoe ligt kan ons, in zulke heevige zielsrontr loering, niet iets ontfnappen dat ons verraadt! Duizendmaal dagt ik, dat myn Vader ons geheim doorgrondde. Zyn gramftoorig oog grimde my, onder een paar dik gefronste winkbrau•wen, afgrysfelyk aan. Ik was als op dcn pynbank. Ach, wie had my ooit te voren voorzegd, dat de tegenwoordigheid van hem , die my de 4ierba,arfte op aarde is, my eens tot verdriet zou ftrekken, en dat ik met vermaak zou zien, dat hy zig van my verwyderde! En dit was^ evenwel nu myn geval. Zedertdien noodlottigen dag laat men my, wie weet voor hoe korten tyd, met rust. Het doodelyk gefprek is nog niet hervat; maar ik ben daarom echter niet geruster. Ach, myne waarde Conftance, myne genoegelyke dagen zyn voor altoos geëindigd. Ik moet voor eeuwig aan het geluk, aan de liefde, aan de hoop, aan alles, vaarwel «eggen Ik moet alles op- geeven. P. S.  TWEE GELIEVE»; £ * - * • , • •JLte^ra P. S. Ik heb my te vergeefsch verleegen gemaakt; myn Vader heeft geene de minfte vermoedens opgevat; zyn fomber humeue was alleen een gevolg van het gefprek van 's morgens; myne Moeder heeft myditver- zeekerd. Droevige angstvallighee- den van een zwak en fchuldig hart! Helaas , men denkt dan , dat alle oogen ons gadeflaan en doorgronden; op elks gezigf meent men het verwyt te leezen. TWINTIGSTE BRIEF. DE PRIESTER *ei% THE RE SE. Hoe fterk heeft de grootmoedige bekentenis uwer zwakheid my getroffen! Zo veel heldenmoed verrukt my ! Niet alleen zig zelve te kunnen overwinnen, maar ook te gelyk, als pligt en omftandigheeden die opoffering vorderen, afftand te durven doen van de ftreelendfte verwagtingen van aardsch geluk! Dit is waarlyk F 3 het  B V * * V * N V A N het meesterftuk 4er deugd. ■ Zal ik het u zeggen ? Het geheim , dat gy my hebt toevertrouwd, had ik reeds vermoed; maar ik vertrouwde .te zeer op uwe deugdzaarae gromdbaginfelen, om deswegems iets «e voeeeen. Ik was verzeekerd, dat my* waarde kind niets zou doen, dat mat de deugd .en ledigheidftrydig was. Stel u tas gerust; ik kan in dit alles niets anders befpeuren, dan eene ongelukkige famenloop vm onverrnydlyke gebcurtenisfcn, waar tegen onze z wakke reden niet dankragtelooze middelen opleevert. Deeze reéeaneering zal u mogelyk verwonderen, vooral in. den mond van een bejaard man, van een Priester, wiens karakter en jaaren hem boven de ftaverny der driftenvepheffen; maar ik ken my zeiven niet in ftaat, om my die trotfche ftrengheid aan te raastigen, welke de ontboezemingen van een zagtzinnig en fchroomagtig hart op eene rouwe wyze van zig ftoot. ïk hen een mensen, en aan geïyke zwakheden onderworpen, ate myne Natuurgenooten. Ik heb, even als gy, de ysfelyke uitwerkselen der woedende driften ondervonden ; driften, die ons verftand verblinden, en onze gewaande WysgCBWe .©m verre werpen. Ik heb miaa: al t«  tfftt GELIEVE». I? veel gezien, dat dat bolwerk van zedekunde, waar agter men zig veilig achttegen het geweld der driften, op den minften florm neerftort, en ons in zynen val met zig fleept. Ik ken by vorige ondervinding die heete koorts, waardoor gy nu gepynigd word: (want ik zal u, myne waardfte Dogter, insgelyks myne oude zwakheeden belyden, en uw vertrouwen door het myne beantwoorden.) — Mogelyk ben ik de geringe deugden, welken ik mag bezitten, aaa myne zwakheeden verfchuldigd. Hy, dienooic geftrceden heeft, is die wel in ftaat, om zig zeiven regt te kennen ? Het zyn de beproevingen alleen, die ons hart kunnen zuiveren. Zout! gy, zonder deezen geweldigen fchok te hebben ondergaan, uwe kragten wel gekend hebben ? Nu zyn zy u kenbaar geworden; nu hebt gy ondervonden, dat reden, moed, en godsfe vrugt ons tot de verheevenfte daaden bekwaam kunnen maaken. O myn kind, hoe veele traanen heeft uw brief my gekost! hoe beklaagde ik u! hoe leed myn hart door uw lyden! By de eerfte intreede, welke gy in de waereld doet, daar alles de fchoonfle uitzigten opleeverde, in den bloei der jeugd en fchooaheid, reedi door F 4 »tt  tê -*S R T E V E N V A N het knngcnde verdriet aangegrcepcn, en verre weg gevoerd van de vermaaken, aan uwe jaaren eigen; geen ander vooruitzigt, dan van jammer en ellende; tusfen twee afgronden voortwandelende, zonder leidsman, zonder genoegzaam licht; wat zou er van u, arm onnozel kind, geworden zyn , zo die goede Voorzienigheid, die over al het gefchaapene waakt, ook u niet bewaard had! Dank zy dien weklocnden Vader! alles is nog niet wanhoopig. Laat u dus door geene te verre gaande neerflagtigheid wegvoeren. De Voorzienigheid doet fomtyds uit den bron van ons verdriet ons geluk ontfpringen. En waarom zoud gy niet meer lioopen op het geluk , dat mogelyk niet verre meer van u is ? De tyd brengt te meermaalen -de onvaorzienfte omkeeringen te weeg. AI het •ondermaanfche is aan geduurige wisfelvalligheeden onderworpen! Bcfchouw de wonderbaarc omwentelingen der gewigtigffe gebeurtenisfen, welke geduurende zo veele eeuwen met eene ongelooflyke (helheid elkander afwisfelen; het is de gefchicdenis van den mensch; het behoort tot zyn weezen , geftaadige veranderingen te moeten ondergaan. Al'es verwisfclt; niet-; blyf. het zelfde; heden lydt men fmert; . ; mor-  TWEE SELIEVEN. «9 morgen zwemt men in vreugde; ■ te midden in het geluk moet men den tegenfpoed vreezen, en in den diepften angst gedompeld, uitkomst hoopcn. — Dit denkbeeld heeft my altoos in de wederwaardigheeden des levens opgebeurd. Wanneer ik ongelukkig was, zeide ik in my zelve; lyd uwe fmerte met geduld en onderwerping; uw lot zal gewisfelyk eene gunftigcr keer neemen. En inderdaad, het oogenblik van verlosfmg verfchcen: en al myn leed was op eens vergeeten. Nu zal ik, myn lieve kind, tot het voornaamite onderwerp van uw brief overgaan. Zo dra ik dien geleezen had, begaf ik my naar de woonplaats van uw Vriend; hy was niet te huis; ik liet een briefje leggen, waar by ik hem berigte, dat ik hem gaarne wenschte te fpreeken; en twee uur daar na kwam hy by my. Ik fprak een geruimen tyd over onverfchillige- zaaken, waaronder ik fomwyl iets liet invloeijen , dat betrekking had op de party van Zaturdag, op onze wandelingen, en op onze gefprekken. Ik zag, dat hy door ontfteltenis verbleekte; hy loosde een diepen zugt, en hield zyne oogen op den grond geflagen ; liy bleef een geruimen poos fpraakcloos; F i doch  B R T E V E N V A <* doch treirsklaps met drift opftaandc, zeide hy : „ Wat is er gebeurd, myn Heer, en wat „ zyt gy gelast my te berigten ? martel myn ,, ongeduld niet langer! fpreek rondüit. " — „ Dat is ook myn voorneemen, ( hernam ik, „ op een ernftigen toon,) en het is met dat oogmerk, dat ik u verzoek my bedaard te „ willen annhooren. Gy hebt zeeker myne „ verknogtheid aan het huis van den Grave de j, St. Cyran bemerkt; vooral myne Vadcrlyke „ liefde voor zyne Dogter, welke ik heb zien „ gebooren worden , wier opvoeding aan my„ ne zorg vertrouwd geweest is, en die my „ met haare liefde en achting vereert. Daar „ de belangen deezer Juffer my dierbaar zyn, „ kunt gy ligt oordeelen, hoe zeer de gerug„ ten, die zig alom verfpreiden, wegens de „ zigtbaare oplettendheeden en bvzondere bly„ ken van buitengewoone achting, die gy haar bewyst, my moeten ontrusten. Ik heb „ my verpligt gereekend, u deswegens te „ moeten waarfchuuwen, en u e-rnftig te ver- zoeken, dat gy u voortaan omzigtiger ge„ draagt. Ik verbeelde my, dat deeze waar„ fchuuwing , door my gedaan, u minder hard „ zoude vallen, dan dat een Vader, nayverig  twee gelieven* $r „ wegens den goeden naam zyner Dogter, en „ een dood vyand van al wat dien zoude kun„ nen kwetzen, u dit in perfoon met minder befeheidenheid zeide. Ik voelde my hier toe „ nog meer aangefpoord en gerechtigd door „ myn beroep, 't welk eene bediening des vree„ des en eendragt is; door het onbepaald ver- trouwen, 't welke deeze achtingswaardige „ Familie in my ftelt; en ik durf zelf zeggen, „ door het belang, 't welk ik in uwe per„ foon neeme. Antwoord my, myn Heer: „ zeg my, of ik u beleedige. Ik mag u „ bedroeven; doch dit was onvermydclyk, » en gy zelf kunt myn gedrag in deezen niet », laaken." ,, Ik ben u zeer verpligt, myn Heer, (zei„ de hy,) voor het belang, dat gy in myne ?, perfoon neemt, en voor uwe kieschhcid en „ vriendelykheid, van my eene onaangenaa„ me verklaaring met eenen Vader te be„ fpaaren, offchoon ik anderzins niemand iii „ dit ftuk vreeze. Gyhebt my niet beleedigd; „ ik eerbiedigt! en uw karakter; en,zogymy „ gegriefd hebt, het is van een geheel anderen ,„ kant dan gy denkt. Maar ik bid u, zeg 3, my, Trryn Heer, wie-heeft u toch gezegd^ dat  9a B RI EVEN VAK „ dat ik eenige daadelyke oogmerken heb om„ trentMejuiïerde St. Cyran ? Gewoone beleefd* heeden voor de Sexe, moeten die zo uitge„ legd worden, en zoud gy my die als eene „ misdaad toereekenen? Kan men dan eene „ Juffer niet met eenige meerdere onderfchei„ ding behandelen, zonder juist op haar ver, liefd te zyn; en haar, voor het oog van de „ gantfche waereld, dien eerbied te bewy- zen, dien men aan waare verdienfte verfchul„ digd is, is dat haar goeden naam kwetzen ? „ Maar de wacreld is bemoeiziek, agterdog„ tig, wangunstig, kwaadaardig; zy verbeeldt „ zig de eene helft te raaden , en de andere on„ derftelt zy goedwillig; en naar maate het voorwerp, 'twelk haare fpitsvindigheid be„ zig houdt, uitfteekender verdiensten bezit, „ is ook de nyd des te vaardiger, om haar te „ lasteren. En wat baat het, of men zig verwy,, dere? onze Vyanden (want wie heeft die „ niet,) zullen ons ftilzwygen, onze verwy„ dering zelf, wel vyeeten te vergiftigen, en „eene haatelyke kleur te geeven. Maar, in „ 's Heeren naam, zeg my doch, wie het zyn, „ die over myn gedrag mompelen? " ., Het is uwngeen belang, die te kennen, (gaf HF  TWEE GELIEV E#W. 93 „ ik hem ten antwoord,) maar leg uwe Hand op uw hart, en antwoord my voor de vuist: „ heeft men my waarheid gezegd? „ Ik ftaa hier niet voor myn rech ter, ( her» r, nam hy,) en ken geen anderen rechtbank, ,, dan die van de eer, en die rechtbank is „ hiet; (op zyn borst flaande,) zo lang die „ my niet veroordeelt, hebben de menfchen ,, my niets te vraagen, en ik haar niets te antwoorden." Ik nam toen met eenige warmte het woortt op: „ Zo gy myn.oogmerk wist, ( zeideik,) „ gy «oud my met een weinig minder drift antwoorden: ik- ben niet voorneemens, u „ moeite, maar wel'dienst te doen; ja, in „ weerwil van u.zelf, dienst te doen. Gy „ loopt in uw verderf; de ïïaat, waar in gy „ thans zyt,, kan niet lang duuren. Ieder. „ oogenblik verraadt gy u zelf. Gy fielt u , en het geen u boven alles dierbaar is, ge„ duurig in gevaar. Mejuffer de St. Cyran is ,, zo algemeen geacht en bemind, dat men nog ',, niet dan in 't geheim over -ulieden durft „ fpreeken. Maar het algemeen gerugt wordt v niet lang in bedwang gehouden. In één woord, zo gy myn raad wilt volgen, zult 
  • wyt het zo wce„ zen moet. Ik zal dat huis niét- meer nadcM ren, waar in ik nu en dan, ik bekenne het, „ eenige oöge-nblikkc-n valt geluk ge-fmaakt ,, heb. Maar (zyne hand voor zyn voorhoofd „ houdende,) die oogenblikken komen my ., nu duur genoeg te ftaan. Wreede, wreeds' „ noodzaakelykheid ! Vergeef my !- ik „ vergat, dat ik voor u ftond! " En detraaeen, die in meenigte over zyne wangen liepen, afveenende, zou hy heen gegaan zyn , in-ëbi ik m» niet-belet had. -—« ,, Ongelukkig. Jong-  TWB-S GELIEVEN. 11 Jongman, (zeidc ik,) waar gaat gy heen? Vertoef, en ontvang eerst myne vertroos„ tuigen. Ik ben geen ongevoelig mensch, ik „ heb deernis met u; uwe verdiensten hebben p myne achting reeds lang gewonnen. Ik „ wenschte, dat ik uw geluk kon bewerken. ,, Hoe gaarne wenschte ik dit niet! maar zo ,, veele hinderpaalen! Verlies echter geen moed; „ matig uwe aandoeningen , draag vooral zorg, A u aan het voorwerp uwer liefde niet te „ verwonen. Het is van he.t ufterfte be„ lang, haar voor als nog te vermyden. Gy ,, moet Ff - - Ik zou nog meer gezegd hebben; maar een fchreeuw geevende, viel hy aan myne voeten , vloog weder fchielyk op, en wierp zig in myne armen. „ Ach, myn Vader, myn liefderykc Vader! „ zyt gy het, die my dus toefpreekt ? Zou het „ waar zyn ? Zou ik nog kunnen hoopen.... >, Maar wat heb ik beftaan? Onvoorzigtige, „ ik heb my zeiven verraaden. " — „ Vree» „ niet, (hernam ik. ) Uw geheim is in my~ „ nen boezem zeeker; kom myfpoedig([weer* ,, zien ; en ik zal intusfehen denken op het „ geen u te doen ftaat. Ik ken uw hart; het is „ deugdzaara. Zo gy een verleider der onnozelheid  96 BRIEVEN VAN |,f hcid 'waart'; zoude ik u niets te zeggen heb-,<,"ben; maar uwe grondbeginzelen zyn zui- ;, ver; gy verdiende gelukkig te zyn : " Waarna ik, met traanen in myne oogen, en tot in myne ziel aangedaan, van hem -fcheidde. ' 'EEN-EN TWINTIGSTE BRIEF. FA1DONI *Mt DEN PRIESTER. tó*" .tttA'.mïW M gon tin ivov issil ,.5uci,„ jLo even heb ik Mejuffer de St. Cyran gezien: zy fcheen droefgeestig en in diepe gedagten te zyn : ik zogt haar te fprecken, doch te vergeefsch ; zy ontweek my , en het mogt my met eene enkele maal gebeuren, haare oogen te ontmoeten. Nu herinner ik my eene mecnigte omftandigheeden , die vóór dit bezoek plaats gehad hebben, en die my alreeds myne ongenade hadden moeten doen vooruitzien. — Wat is er toch gebeurd, myn Heer? Wat heb ik toch gedaan ? Waarin ben ik fchuMig? ik zal u de uitwerking, welke haar koel onthaal »p my gehad heeft,, niet befchryven. Ik vertrok; de woede, de wanhoop, de razerny verfcheur-  twéé gelieven. 57 fcheurden myn hart. Helaas! het zal maar al te gcmakkclyk zyn, my i'chuldig te vinden; want, daar men my verbant, my niet hooren Wil, ben ik niet in ftaat, om my te verdeedigen. — Neen: hoe meer ik myne gedagten byeenzamele, hoe meer ik overtuigend voel, dat het allernoodigst is, dat myn vonnis my nader bekragtigd worde. — Uit deernis voor een ellendigen , myn Heer, laat uw veel vermogende invloed de gunst van een enkel woord voor my verwerven! Straft men wel ooit een misdaadiger, zonder hem de oorzaak van zyne ftraf te zeggen? Van u, Van u alleen wagt ik die weldaad : verkondiger van een woord van genade en barmhartigheid, verwagt ik ook genade en barmhartigheid by u te vinden. Ik fchaam my echter, een eerbiedwaardigcn Leeraar dus te vermoeijen door de kiagten van een dwaazen Jongeling; te zien, hoe geduldig hy Zig fchikt naar zyne zwakheid; geftadig bereid is, om hem gehoor te verléenen, ten kosten van die oogenblikken , die hy ongetwyffeld bcter zoude kunnen befteeden in de uitoeffening van die ernstige en gewigtigc piigten, weiken de Godsdienst van hem vordert. — Maar, waarom zoud gy ook weigeren my te hooren,' /. G my  gfr BRIEVEN VAI* my byftand te bieden ? Gy zyt immers de Geestelyke Medicynmeester.ecner kranke ziel. Uwe wyzeuwe.godvrugtige redenen doordringen het hart van den ongelukkiger met een Hemelichcn troost; ay rukt den rampzaligen van den rand des afgronds, waar heen de wanhoop hem gefleept had, en ftort den vreede in zyn beroerd gemoed, zo hy nog in ftaat is , om te luisteren naar uwe zielbalzemende vertroostingen. Men wil ons diets maaken, dat eene al te groote toegeevendheid eene zwakheid, eene dwaling 5s. Voorzecker in de oogen van die yskouds en ongevoelige Wysgeeren, by wien alle wetten in marmer gegraveerd ftaan, en die nimmer uit den naauwbeperkten kring hunner grondfceginfelen wyken. By hen is het medelyden eene zwakheid, en de ftrengheid wordt bekleed met den zo geheiligden naam van rechtvaardigheid. Wee hem, die om de deugd te volgen, geen ander rigifnoer houdt, dan 't geen de ftren. ge regelen zyner bediening hem voorfchryveu. De Deugd, geheiligde Goddelyke benaaming! is die niet verre verheeven boven alle menfehelyke overeenkomsten boven onze kleine nauwgezette wetten der famenleeving! Zy was reeds ganweezig, vóór de Waereld beftond; toen 'er zelf  TWEE GELIEVEN; fff zelf nog geene deugdzaame menfchen gevonden wierden, was zy reeds daar. Zy beruste reeds van eeuwigheid in den fchoot van Hem, die haar haare oorfprong gaf: het is uit den Hemel zelve, datzy is uitgevloeid, en op deeze aarde nedergedaald. De Sterveling, die haar" eerbiedigt, wagt niet af, dat de Wet hem zulks gebiedt; hy ziet de deugd, en ylt haar te gemoet; hy is de ftem van den aardfchen wetgeever reeds vooruitgevloogen. Teergevoelig incnsch, edel man , gy alleen kunt my redden: ik werp my in uwe Vaderlyke armen; help my myn leed dragen! Maar neen : het gewigt van dat leed zou uzelf neerdrukken. Ik bezwyk; ik ben een enkel niets ! geene kragt, geen moed is my meer overgebleeven; alles is op eens in my uitgebluscht. Ik zal van daag by u komen. Reeds van den vroegen morgen ben ik uitgegaan, en heb onöphoudelyk doorgewandeld , als of de vermoeijing desi' lichaams een hulpmiddel ware tegen- de kwel-' ling-der ziel. Ach, wat baat het my, of ik hier en daar rondzwerve! myn hart, myn zwaar' gcfolterd hart, volgt my overal. G 2 T WEE'--  '*pc> 'brieven v a n' TWEE-en TWINTIGSTE BRIEF. de priester aan fald«ni. Ik zal u deezen avond wagten : — wy zullen eene wandeling in het Bosch doen ; de buitenlucht is zeer heilzaam voor de kwaaien van het hart. Ik zié, dat gy uw leed verzwaart; en ik kan my niet genoeg verwonderen over dé ongemeene vaardigheid, waar mede uwe verbeelding zig monsters van zwaarigheeden weet te vormen. Hoe ! om dat de reden eene kleine afweezigheid van u vordert, is alles verlooïen; ook zelf de hoop! Uw hoofd is ophol; uw fcloed aan 't gisten; uw ontfteld brein maalt fchrikbeelden, die buiten hetzelve geen bellaan hebben; en, — ziedaar u volflagen ongelukkig ! Wat zou het dan wel zyn, indien uw leed eens weezenlyk beftond; zo gy het voorwerp uwer liefde eens geheel moest verliezen ; zoi gy veroordeeld waart, om haar nimmer weder te zien! Uw' brief is dio van een kind, dat niet weetj  TWEE GELIEVEN. 10? weet, wat hy vraagt: gy begeert, dat Mejuffer de St. Cyran zelve u mondeling herhaale 't geen gy uvv vonnis gelieft te noemen ; gy vergeet, het geen ik u ze duidelykgezegd heb, Uvv geheugen is aangeftooken en befmet door de verwarring uwer reden. Waar beklaagt gy U doch over? Wie befchuldigt u? Hoeï u bcfcheidenheid, voorzigtighcid, inachtneeming aan te raaden, is dit u l'chuldig veiklaa- ren ? Gy hebt de oogen uwer Vriendin: niet mogen ontmoeten; eene verftandigevoorzorg heeft haar eene noodzaakelyke omzigtigheid in acht doen houden; en gy, gy laat u, aanftonds door woede vervoeren; gy zyt aanftonds gereed haar van onrechtvaardigheid, van wreedheid te befchuldigen! De minnaars zyn toch wonderlyke fchepzels! Is het dan, om u fmert aan te doen, dat ik u eene noodzaakelyke afweezigheid heb aangeraaden; hebt gy dit een oogenblik kunnen denken? hebt gy inderdaad? — Zeg my dit, zo gy durft, en ik zie u nimmer weder. Welk een wreed vermaak zou ik dan moeten fcheppen, in u zonder noodzaake te kwellen, terwylik omuwent wille de deftigheid, myner bediening en jaaren ter zydeu ftellc, en.„eenen door liefde ver-, Q 3_ VOSï»  f03 ,B ft. I E V X « V * voerden Jongeling »yn tederst medelyden en deehijcming bcioo-ie! Gy hebt een gantscb eenvoudig verzoek zeer kwaiyk opgevat. Me. juffv-r de St. Cyran zai drt niet berhaalen. Het is alleen van de bescheidenheid uwer liefde , de braafheid van uw hart, dat zy een grootmoedig befluit verwagt.; het ,-bcfluit, oin u vrywillig te onderwerpen ann eene verwydcring, welke my noodzaakelyk voorkomt, doch daarom geene ongunst aanduidt. . ~ : ___I_IIHIIIIIIIII !■ BRIE-EN-TWINTIGSTE BRIEF. •■ T>E PRIESTER aan THER.ESE. Uw Vriend is gisteren avond om vyf uuren by my gekomen: ik was hem wagtende, en wy zyn terftond uitgegaan. Wy floegen den weg in naar buiten; de avondilond was verrukkelyk. Wy gingen langzaam in een diep ftilzwygeri voort. Het geval wilde juist, dat wy ons eindelyk op eene heuvel bevonden , van waar een gedeelte der Stad voor het gezigt bloot lag: de G 3 on-  TWEE GELIEVEN. IOJ ongemeene fchoonheii dier plaats lokte onsr uit, om daar een poos te vertoeven. De Saone ftroomde beneden onze voeten 'door een fchoohe Valei, en kabbelde langs eene uitgeftrekte reeks fraaije gebouwen; het geen het betooverendst verfehiet voor het oog uitleeverde. Meer dan eens, myn lieve kind, heb ik opgemerkt, dat de befpiegeling van de fchoonheedcn der Natuur eene zagte kalmte in onze ziel verwekt, die het woeden der driften allengs doet bedaaren. Faldoni ftond roerloos; zyne oogen in de verte naar den kant der Stad gevestigd houdende , meende hy uw huis te ontdekken , en zeide, tcrwyl hem eenige traanen ontvielen; „ morgen v om-dit titrr, zalik ver vandaan „ zyn." Hierop fehielyk Opryzende, vervolgde hy iets driftiger: „ laat ons hier niet langer ,, vertoeven; dit gezigt doe: my te veel aan^ „ en ik voel myne voor.nctniens wankelen. '* Wy gingen eenige treden voort: wanneer hy zig ieliieiyk omkeerde ; en zyne armen naar dat huis, 't welk hy vermeende te zien, uit» rteekende, riep hy uit: „ o myn God ! help, n help my, om my van deeze noodlottige plaats los te rukken. Maar (zig tot my wenden„ de,) waarom moet ik die ontvlugtenV OnG 4 mee»  '104 'BRIEVEN VAN ,', meèdoogend man ! Waarom dwingt gymys 4, om haar te vcrlaatcn?" — Hy gingin het gras neerzitten. „ Neen ! mvn befluit is genoomen; „ ik zal van deeze plaats niet wyken; hier zal „ ik ftcrven: " (en met eene door de fnikken half'gefmoorde'ftem,) ,, ja, ik wil onder deéze boom begraven worden; en, zo zy „ hier komt, dat zy dan ook verneeme, dat „ ik geftorven ben, als het flagtoffer haarer „ wreedheid. " Ik liet de eerfte woede voorhygaan,'en ftoorde hem niet in zyne reden: Toen zyn hart zig een weinig ontlast had, herinnerde ik hem al het geenc ik hem reeds breedvoerig gezegd en gefchreeven had; ik vleide hem met een gelukkiger vooruitzigt voor het "toekomende; ik bemoedigde hem, zoveel in myn vermogen was, met hem onder 'toog te brengen, Wat de eer, dereden, en zelf het belang zyner liefde van hem vorderden; ik overtuigde hem, dat zyne klagten onbillyk waren, dat het geen, waar van hy zig beklaagde, enkel uit eene prysfelyke voorzigtigheid gefchiedde, en dat men zig behoort te onderwerpen, aan het geen men zelf moet erkennen noodzaakelyk te zyn. Hy hoorde my aan: de armen kruisfelings over eikanderen gcflaagen, V en  TWEE GELIEVEN. 10$ £11 het hoofd op zyn borst hangende. ,', We) „ nu dan ! (zeide hy,) g\ gebiedt het my; „ ik zal gehoorzaamen: zelf beloof ik u, niet „ weder de Stad te zullen naderen, voor men my daar toe verlof geeft. — Vaar wel, myn ,, Heer; (en my in eene heevige vervoering, ,, en byna flikkende, in zyne zugten en traa„ nen, in de armen drukkende,) vaarwel, „ myn Vriend, myn Weldoener, vergeet my „ doch niet! fl i my toe, dat ik u fomwyl fchry„ vc, en beguaftigmy met uw antwoord; ver» „ troost my dan ook, met een enkel woord te, melden van ha-..r, voor wie ik meer dan myn „ leven opoifere. Ik weet niet, waar ik heen. ,, zal gaaffi! z jnder oogmerk omzwervende, „ zyi ajy 'e plaatl'--; gelyk. Welke einde„ I|e bittere dagen ga ik nu voort,-. „ fleep jH. Welk een verfchil met dien gezee„ gendentyd, toen ik haar dagelyks zag; toen „, ik het zaligst gevoel van geluk aan haare „ zyde mogt fmaaken. Gy kent de onfehat„ baare waarde nog niet te regc van het voor„ werp, dat ik moet verlaaten; het is geen „ menfchelyk weezen, het i6 een Engel; (en „ met vervoering deeze woorden herhaalende) s, het is een Engel, uit den Hemel neergedaald G 5 „ voor  ioo* brieven van voor hst ge-uk der menfehen. Vaarwel, „ Hemelsch weezen; gy, die ik zonder hoop „ bemnd heb; die ik nog bemin, terwyl ik u „ vct'ies.; en die ik zal blyven 'beminnen tot „ mynen jongften fnik! Zo tnyne kiegten tot „ u kunnen doordringen, fcjienfc my dan ee„ ne eenige traan, en ik zal vergenoegd fteiv „ ven. — Gy, myn H--er, gy zult haar zien; „ zeg haar, dat ik nooit zal ophouden, haar „ vuurigiyk te beminnen: gy ziet den ctlendigen «-, ftaat, .waar in ik my bcvinde; gy zyt getui» ,. se Vin nyne imerten ; ik verberg die niet; „ .de Hemel." en de aarde.?yn die bekend; met j, recht mag ik zugten en klagen; dit'is 'ten „ m:;.lten eene veraagting van myn leed , , 4>h men my «iet kan ontrukken ; alhetove„ l ga is my ontnoomen. ..» . ja alles, alles! „ Is my zelf wel eene fchu'lplaats ovcrgeblce„ Went Word ik niet weggejaagd? Wat zou „ men do< h meer. kunnen doen, indien ik ver„ acht, gehaat ware. "■ —im Toen ik hem weder op nieuws in den vorigen monlfti'oom van vcrtv.yfi.lin gen zag vervallen, en alle vcrtroojitingen van zig tóveeren, begon ik van toon te veranderen. „ Ik dagt, (zeide ik,) „ dat ik met een verftandig jongman ie doen „ had;  TWEE GELIEVEN. io? „ had; maar nu ik zie, dat niets uwen on„ buigzaamen en ftuggen geest verwinnen kan, r, blyft my niets anders overig, dan u aan ,, uw eigen lot overtelaaten. Ik verklaar u „ dan, dat ik -my -niet meer met ubemoeijen „ wil, en dat dit de laatste maal is, dat ik tot „ u fpreekc. " Ik geliet my verder, Of ik hem wilde ver! aten. Verfchrikt, hield hy my tegen. — „ Wat gaat gy doen! Ziet .gy „ dan riet, dat ik een ramp zalige ben, wiens ?, hersfenen gekrenkt zyn! Laat men een zie„ ken in zyne ylhoofdigheid aan zig zeiven „ over, om dat hy raaskalt! Heb deernis met „ my, en ventaat my niet. Ik ben thans be„ reid, om my aan alles te onderwerpen. Gy „ begeert, dat ik vertrek! Wel nu; ik ga. — ,, Vaarwel — nog eens, vaarwel! '•' Hy wierp zig andermaal in myne armen, waar uit hy zig nauwlyks feheureu kon : doch, op eenmaal zig fchielyk losrukkende: ,, -Schj-yfaiy doch: dit" „ fmeek ik u ophetnadrukkelyklle ! .Zie «laat ,, uw weg, en hier den myncn! Scheiden wy „ dan, wyl liet zyn moet! " Hy ging zeer fnel den heuvel af, eu ik verloor hem w eliiaast uit het gezigt. VIER-  io8 brieven Van •VIER-EN-T WINTI 6STE BRIEI', the re se exn constance. ïk heb hem genoodzaakt, om my te verhaten- ik zelf hy is thans verre van my ; en zyn vertrek heeft my in de uiterfte wanhoop gedompeld. Ach, myne Conibuiee, waar mag hy thans wel zyn* hy, wien alle myne cenzaame ©ogenblikken gewyd waren, die alle myne gedagtcn vervulde. Hy was my ailes; hy wa« my meer dan myn leeven, meer dan myn geluk. Als ik hem zag, werd myne geheele ziel door eene Hemelfche verrukking doordrongen; een enkele glimlach voerde my op tot de zaT lighcid van een Engel. O God, wat zou het niet geweest zyn, zo maar hy is WCg! weg, misfchien, voor altoos! — Doch zyn beeltenis is my bygebleeven; onuitwischbaar in myn verfcheurd hart ingedrukt, zal het daar altoos leeven. Het zal daar leeven, om my eeuwig te folteren, en niet dan de dood alleen zal het daaruit rukken. 'Er is thans voor my geene rust meer te hoopen, dan in het graf. Ik  TWEE GELIEVEN. $0$I - Ik had my zelve andere vreugdens, andere zaligheeden, eene andere liefde toegeleid. Armé Therefe! misleide, zwakke Therefe! Gy wist dan nog niet; gy gevoelde dan nog niet, dat niemand dan Faldoni u al dat heil kon fchenken! Wanneer ik my de ontroering nog te binnen brenge, welke my vermeesterde, op zyne enkele aannadcring; myn ongeduurig verlangen , wanneer ik zyne terugkomst verbeidde; het kloppen van myn boezem, op het hooren van zyn ftap , op het geluid van zyne ftem; in één woord, op alles, wat my aankondigde, dat ik hem, hem zelfs, zoude aanfehouvven: dan bezef ik nog niet, hoe ik heb kunnen befluiten, om hem weg te zenden, en hoe ik zal kunnen leeven, zonder hem te zien Ach, Conftance, waarom heb gy my bewoogen, om de Brieven van Julia Mandeyille te leezen ? Waarom doch myn hart week gemaakt, door het treurig verhaal van een ongelukkige, die niet dan in onze verbeelding beftaat: daar dit hart reeds genoeg doorweekt is door zyne eigen fmerten! — Ja, ik heb dat droefgeestig gefchrift geleezen; ik heb het befproeid met heete traanen, die, als het ware, uit het diepftc myner getroffen ziel, in myne oogen kwamen op-  HO brieven van opborrelen. ——— Maar, welk een- verfchil! Julia genoot troost; en ik, helaas!, ik heb 'er geen; ik moet myne liefde voor de ganfche waereld. verbergen : ik moet lachen > wanneer ik inwendig fchrcyc ; ik moet zwygen, tcrwyl myn binnenfte door een heevig vuur verteerd wordt. O Hemel! zig te voelen fterven-,- en niet te mogen zegden V ik ftcrf! VYP-en-T WINTIGSTE B P_ I E F. Dezelfde aan dezelfde. Myn Vader heeft my den man, dien hy my tot Egtgenoot heeft toegefchikt, aangeboden ; en ik had alzo lief gezien, dat hy my den1 dood had aangeboden. Ik wist nog niet, vat afkeer was: maar dit haatelyk fchepfel heeft my dien voor het eerst doen kennen. Verbeeld" u, myne lieve Conftance, een lang, fchraal,uitgerekt geraamte, met eene geele zwartagtige huid bedekt, dat door eene holle, wegzinkende , fchorre ftem, op een ruwen t»on, hetgehoor pynigde i en met een paar kleine onbefehaamde roodagtige oogen , als het ware> my verflond, terwyl hy, my met-een fchrikbaa- ren-v    TWEE GELIEVEN. -IÏÏ renden glimlach.aangryzende, zyn breeden mond tot de ooren toe optrok! Ziedaar, myne waarde, denman, (zo verre eene vlugtige befchcuwing hem aan myn oog vertoonde,) dien ik den mynen zou moeten noemen. Gy zulo my nu mogelyk viaagen: heeft hy deugd , verdiensten,, verftand , goede zeeden! Ik zal u hier alleen op antwoorden , dat hy twee Mlllioen bezit. Hy is onlangs uit de Indien, alwaar hy dien onmeetelyken fchat by een gefchraapt heeft, alhier te rug gekooinen. Ach Hemel! mogt hy fchielyk dcrwaa^'s wederkceren ! ik heb vernoomen, dat hy hier zeernoodlydende bloedverwanten heeft wooiien, aan wien hy zig in 't geheel niet b-kieunc; en dit alleen was genoeg, om my den fterkften tegenzin tegen hem in te boezemen; ook is die in my zo geweldig , dat zy den haat zeer nabykomt. Het lïootte my reeds terftond niet weinig, dat hy, by het eetfte bezoek my als zyn eigendom aanmerkende, myne hand durfde kusfehen : ik haalde die fchielyk te rug, en het bloed, dat my in 't aanzigt fteeg, gaf hem auideiyk myn misnoegen te kennen. Hy moet nog eene reize doen., en zal binnen zes maanden weder hier zyn. Binnen ses maauden, myne lis»  *II3 «RÏEVËN VAN lieve Conftance! dit is de bepaalde tyd s, waafóp myn haatelyk hüwelyk beftemd'is! Was het ■ dan ten gevalle van deeze vrcesfelyke verbintenisfe, dat ik Faldoni van my verwyderd, en my van zyn gezigt beroofd hebre ? Helaas , hy ging treurig heen, zonder leidsman, zonder trooster, zónder een enkelen vriend, geheel alleen, té voet, aan de koude nagt-lugt blootgefteld; én, terwyl hy over veld en weg heeii fpoedde, zig van my verwyderde, om myrt bevel te' gehoorzaamen, zwom ik des nagts in traanen, riep om hem, reikhalsde naar hem, en verwenschte myne te groote geftrengheid. Wat zeg ik, geftrengheid! wreedheid moest ik liever zeggen, dwingclandy. Ach, myne waarde Vriendinne, wat moet ik myne zogenaamde overwinning duur betaalen! Genoodaaakt om eene fchynbaare ongevoeligheid te vertooncn, myne zügten zelf te moeten fmooren, myne oogen te verblinden, om hem en zyne verdiensten niet te zien. ...... Dat de menfchcn vryelyk tegen den hoogmoed uitvaaren; zy hebben gelyk; de hoogmoed is de algemeene dwingeland der menfchen. — Ik wenschte veel liever tot eene hage ftulp myne toevlugt te mogen neemen, en my aldaar,'-  TWEE GELIEVEN. H3 'daar, onder het fchamela kleed der armoede, voor de vervolging van het gewelddadig vooroordeel te kunnen beveiligen. Myn Vader heeft gedreigd, my in een Klooster te zullen opfluiten : waarlyk, dit is thans myn eenigfte toevlugt; en zeg my, Conftance, is dit niet veel verkiesfelyker, dan eene verbintenis aan te gaan , die niet minder myne eer dan myn hart zou kwetzen ? Ik weet niet, of ik my bedriege; maar ik heb van het huwelyk een zeer verhecven denkbeeld. Ik befchouw dien band als het toppunt van menfehelyke gelukzaligheid, wanneer die op deugd, achtingen waarc liefde gegrond is: zonder die vereistens kan ik my. niets rampzaliger verbeelden, dan gedoemd te zyn, om zyne dagen te moeten flyten met een man, die, zo al niet veracht , althans niet bemind wordt. In den ongehuuwden ftaat daar - en - tegen, en onder de; geloftevan kuisheid, in een Gcestelyk leven, is men aan geene wetten gebonden, dan die, welken men zig zelf heeft verkozen en opgelegd; wanneer men de dagclykfche taak van moeite en arbeid heeft afgedaan, (en wat ftaat in het leven heeft die niet?) kan men ten minfte nog, met zig zelf bevredigd, in het binnenfte van /. Deel, H zyn  114 BRIEVEN VAN zyn hart eene fchaduwe der vryh»id vind.n. tvyl de vvaare vryheid toch nergens, nergens daadelyk huisvest. Ik heb dikmaals deeze aanmerking by my zelve gemaakt, en maak die nog dagelyks met genoegen. Ik kan in denaarc onzcekerheid > wat er nog eindelyk van my Worden zal, niet lange blyven; myn lot zal zig welhaast moeten beflisfen. Alles vereent zig tegen my, demenfchen, de vooroordeelen, tydelyk geluk; en ik heb niets dan myn hart* om zulke magtigc vyanderi te wecrftaan! Wat wilt gy, dat ik doen zal ? Ik voel my mocds genoeg, om die allen af te keeren; maar —* een Vader! O myne Vriendin, welk een gedugte tegenparty is niet een Vader! Met één tvoord vergruist hy my tot ftof, en ik zink in inyn eigen niet weg; deHemsl, de Aarde, myn Minnaar > alles verdwynt, en ik kan niets doen, dan gehoorzaamen. ZES-EN-TWINTI GSTE BRIEF. EAI.DONI aa,n DEN PRIESTER. Het is dan waar; het is dan maar al te waar, dat ik haar verlooren heb, dat zy my afwyst; my  TWEE GELIEVEST' tig myzelf, als ware ik een misdadiger, wegjaagt! O gevoel eener eeuwigduiirende liefde, waar zyt gy gebleeven! Myn ingebeeld geluk- is dan op eens vernietigd ; e'n 'er blyft my niets meer óver dan een treurig nadenken ! —-—■ Wat doet zy ? Gevoelt zy ten minften wel eenig leed van alle de fmerten, vvelken zy my verwekt ? Ben ik niet alreeds uit haar geheugen gebannen ? Helaas, zo ik flegts weetcn mogte, dat zy nochtans gelukkig ware, dan zou myn leed niets zyn. Zeg gy haar, myn eerbiedwaardige Vriend, het geen! ik u fehryf; fchildcr haar myne ellende met leeVendige Verwen; ik verdien haar medelyóen. - Wat vallen my de dagen lang t tien jaaren van myn vorig leven fchynen my kort by den eindeloozen tyd, dien ik doorgebragt heb na onze fcheiding. Geftadig wend ik myne weenende oogen naar die plaatfen, van waar ik gebannen ben; haftgrievende denkbeeldenverzeilen my in de wildernisfen, welken ikdoorkruisfe. Ik zie geen fchepfel, dat niet eene lieve gade heeft: maar ik — ik alleen ben een verhaten weezen ; niemand trekt zig myner aan; niemand, aan wien myn lot verbonden is; niemand, aan wien myne dagen diei> H- a baat  Ilfi BRIEVEN VAN baar zyn; niemand, die in myne vreeze, hoope, leed, of blydlchap , deelneemt! zo ik thans ftierf, zou myn lyk , door geene enkele traan bcfproeid , eenzaam ten grave daalen! Ysfelyke verlaatenis! ik kan die niet uitftaan; zy doet alle die voorwerpen , die my nog aan het leven zouden kunnen verbinden, wegzinken, en vertoont niets rondom my, dan eene akelige wocsteny. Zo echter nog iets op aarde my behagen kondc, moest my myn tegenwoordig verblyf behagen. Ik ondervind, dat de ftille eenzaamheid my van nut is; in deeze ruime landftreek adem ik eene zuivere , zagte, koele lugt in, die myn ziedend bloed verkoelt. 'Er is in myne nabuurfchap een bekoorlyk bloemperk, waar ik dagelyksch hcenen wandel. Zeik het gezigt der breede omliggende valleyen wil genieten , zette ik my op den top eener naby geleegcn rots ter neder, alwaar de brandende ftraalcn der middagzon door de dikke eiken worden afgekeerd; alwaar ik, onder hun aangenaam lommer gezeeten, door de zoele westewindjes licffelyk verkwikt wordt. Dok ga ik menigmaal eene fraaijeAbdy bezoeken, wier ftatige tooren zig reeds op een verren afftand tusfen vier of vyf vrugtbaare vallyen opdoet.  TWEE GELIEVEN. 117 doet. Eenige groene ftruiken vertoonen zig hier en daar op den goudgeelen heuvel, met den vetten boterbloem bezaaid. Het bulken der koeijen in de omliggende weiden; en het luiden der Klooster-klok, verfpreidt over deeze landftreek een zweemzel van zagte droefgeestigheid. Dan hoor ik weder van verre de bekoorlyke zangen der Landmeisjes, die onder het inzamelen der groentens, by het vallen van den avond , een eenvoudig herderdeuntje kweelen. Deeze zagte lieffelyke khagftemmen hebben iets zo ftreelends, zo hart aandoenlyk voor my, dat zy alle de zenuwen van myn gevoel doen trillen. Dan zie ik de Zon ondergaan agter het Kasteel des Ormes, welk gebouw ik van verre volkomen onderfchciden kan; en met dit gezigt houde ik my doorgaans bezig, tot dat de avondfchemering het aan n?yn oog onttrekt. Dan keer ik naar myne boerenftulp te rug, alwaar ik door de goede lieden, die my huisvesten, met de eenvoudigfte gulheid ontfangen word ; ik deel dan foberen maaltyd met hen, en myn hart wordt geroerd door het bevallig fchildery van dit deugdzaam en gelukkig huisgezin. De Vader, de Moeder, de Kinderen, allen zyn het leevendig beeld der opregthcid; zy beminH 3 nen  Il8 BRIEVEN VAN Ken eikanderen met de zïfiVêïfte geneegenheid; .vrolyk zelf dan, wanneer zy door den arbeid des daags vermoeid 't buis koomen, zyn hunne lieve huppelendeen aartigfnappendc kinderen hunne verkwikking. — 'Er zyn dan nog gelukkige weezens op deeze aarde ! Deeze gedagten beurt my op in myne ellende. En waarom doch grypt een ieder dit eenvoudig geluk, dat zo jemakkelyk verkreegcn kan worden, rüct greetig aan? — Justine (dit is de naam myner huiswaardin,) was gisteren een weinig neerflagtig, en zie hier de oorzaak: Jeannette, haar Peetekind, wierd aangezögt door Mathurin, Wiens Vader een fchraapzugtige vrek is. Deeze Vader wil zyne toeftemming tot het huwelyk met Jeannette niet geeven, vm dat zy niet ryk genoèg is ; zo zy flegts twee lnelkbeesjes had, zou hun beftaan gevonden, en beide de jonge lieden even ryk zyn ; maar öm die twee kosteïykc beesten te koopen, behoort vee) geld; an dat, zegt Justine, hebben wy niet; zo dat die arme kinderen, die elkander Zo teer lief hebben, nu moeten Omloopen , en niets doen dan fchreyeil. Ik beloofde haat die twee mclkkoeijen tot een bruidfehat aan Jeannette te zullen fchenken; èn ik dagt, dat Jus-  TWEE GELIEVEN.' tXtj Justine my, door overmaat van blydfchap, ge, finoord zoude hebben, zo fterk drukte zy my in haare armen. Zy bragt de jonge lieden by my; waarlyk, het is een allerliefst paar. ——• Welk een treffend verfehil tusfen hunnen ftaat en den mynen! Ach, myn waarde Heer, zcdert ik de hoop verlooren heb, om zelf gelukkig ta zyn, blyft my niets meer overig, dan in dat van anderen te deelen, en daartoe zo veel mogelyk mede te werken. Maar , zyt gyniet met my verbaasd over het vermogen van die laage drift naar geld, welke zelf den eenvoudigen landman bchcerscht;dat zelfs op het Land, alwaar niet dan twee fterkgefpierde armen, een gezond lighaam, en een ftukje grond orn te kunnen bearbeiden , den geheelen rykdom uitmaakt; alwaar twee ongelukkigen hunne armoedjes by elkander voegende, door naarstigheid, yver en deugdl de welgefteldfte lieden worden; dat aldaar, onder de groove boerenpy, nog aanzien vatt perfoenen plaats grypt, en dat een braaf Meisje , om het gebrek van een paar melkbeesjes , verworpen wordt. Als men dit bedenkt, daa wordt onze verontwaardiging gaande, het bloed raakt aan't gisten, en men zou zig byna geneigd gevoelen, om dat haatelyk ras van trotfche H 4 aard-  ■130 BRIEVEN VAN aardwurmen te vervloeken , die zig gantsch bevoorrechte fehepzclen waanen, om dat zy een duimbreed hooger fbian dan hunne Natuurge- nooten. . Hoe! heeft God hen dan vaneen iinder deeg gevormd, als hunnen evenmensen ? Zal ons fl-of ook onderfchcidcn zyn in den fchoot der aarde, alwaar wy allen moeten vergaderd worden? of zullen de wurmen deAdelyke rompen meer ontzien, dan andere ? — Ach , hoe wreedaartig zyn zy, die, om zulke laffe vooioordcelen van rang of rykdommen, twee jonge harten van een fcheiden, die liefde en deugd v(,.or elkander gevormd hadden, en een geluk dwarsboomen, 't geen door hen, over het geheel genoomen, zo kort genooten wordt! Wat is toch twintig of dertig jaaren leevcns, zo fuel voorbygevlogen , om zig daar voor bergen van goud te verzamelen, die, hoehoog ook opgeftapcH , men eindclyk daar moet laatc-n ? Het is waarlyk eene erbarmelyke dwaasheid te vreezen, dat de vrugtbaare aarde ons ontfereeken zal.: zy voedt immers de Vogelen des Hemels, en zy zaaijen niet. Aanbiddelyke Voorzienigheid! magtige Opperheer, die alles, wat aanweezen heeft, wysfelyk regeert! het is uwe magt en goedheid gehoond, een kom-  TWEE GELIEVEN. lïf kommerlyk oog op het toekomende te durven fiaan? Gy voorziet het aardryk overvloedig van al het noodigc; en-wy zouden nog zorgen! Waarlyk, hoe meer ik den aait onzer burgerlyke maatfchappyc overweeg, hoe meer ik zie, dat haare inftellingen het edel werk der natuur ontëeren en verlaagen. Indien de rhenfchelyke maatfehappy volgens de oorfpronkelyke orde ware ingerigt , zoude elk op zyne juiste plaats zyn, waarvoor hy bcftcmd is; dan zou ik de hoop kunnen voeden, om het geen my het dierbaarst op aarde is, nog eenmaal te zullen bezitten; dan zou de gift van haare hand het loon eener ftandvastige liefde kunnen zyn; dan zouden myne traanen, die dit papier byna onleesbaar gemaakt hebben , niet meer vrugteIoos vlieten. En gy,myn Heer, die zo veel belang in myn welzyn fielt, zoudgy my dan wel van de plaats, waar ik meer dan myn leven gelaaten heb, verbannen hebben? Zou ik dan nu eenzaam omzwerven door bosfehen en velden , allerwegen den ondraaglyken last van myn aanwcezen zwoegend voortfleepende; door angst en vrceze afgeftreeden; onzeeker van myn lot, en dat van myne beminde; onzeeker, of zy niet dit zelfde oogenblik voor eeuwig van my H 5 wordt  j32 brieven van wordt afgerukt. O Meifchtlyk geluk, doelwit van aller wenfchen en pogingen, zyt gy dan zo bezwaar'yk te vinden? ■?£VEN-EN-TWINTIGSTE BRIEF. Dezelfde aiïn dcnzelfden. Ik heb daar zo even, geduurende eenige weinige oogenblikken, een gevoel van geluk ondervonden. Ik kom van het Kasteel des Ormes te rug. Ik weet niet, welk een goede geest my de lust inblies, om dat te bezigtigen; dan, van bet oogenblik af, dat ik dit beftuit nam , was het even eens, als of er een gordyn voor myne oogen weg gerukt wierd, en de geheele natuur zig, in haaren vollen luister, aan myn gezigt vertoonde. Welk een fchoonen dag! Ik ben deezen morgen voor den dageraad opgcftaan; de weg verdween als onder myne voeten. Naar maa;c ik vast naderde , en de fpitfen en toorens van dit gezeegend verblyf zig duidelyker aan myn gezigt opdeedcn, werd myn adcmtogt bezwaarlyker; en de voorheen ïo heldere voorwerpen werden als door een  TWEE GELIEVEN. IEJ duisteren nevel omfluyerd. Ik zag een herr der zyne kudde in het naast bygelccgen veld dryven , en myn hart voelde zig tot hem geneer gen; alles trof, alles betoverde my, zelfs de zwaare Eiken der oprylaan; het beekje, dat langs de weide fpoelt; ja, het minfte gedeelte van dit bekoorlyk Landgoed. Toen ik de laane'n van hooge ypenboomen, die op het huis uitloopen, doorkruiste, was het, of ik in de Elifeefche •bosfehen was overgevoerd; ik zag rondom my, en verflond met nieuwsgierige oogen alle de voorwerpen, naar maatc zy zig .voor myn gezigt opdeeden. Toen ik by den Kastelein intrad, fehecn myzyn klein net huisje een betoverend paleisje; die vensters, met klim-op bewasfen, het aardig groen torentje, in het midden boven de deur;dat welgeftelde, doch eenvoudig boersch voorkoomen van zyn huisgezin; dat alles verrukte my. Ik gaf hem myn verlangen te kennen, om het Kasteel van binnen te zien; aanilonds was die goede man gereed, en geleidde my dcrwaards. — Zal ik u den indruk befcliryven, welken dit oud Adtlyk Slot op mynen geest maakte, na dat de deur geopend, en ik in het voorportaal fclreed.cn Was? De akelige ftiltc, de wind. die  124 BRIEVEN VAN die door de lange gangen ruime galleryenheen blies, de weergalm der verwulffels en nisfen, het donker inzien der vertrekken, waar van de luiken geflooten waren, de doodfche eenzaamheid , welke door dit groot en ruim gebouw heerschte; dit alles joeg my eene koude rilling aan. Op dat zelfde oogenblik verbeeldde ik my Therefe ftervende, en dit huis haar graf te zyn: dit denkbeeld vervulde my met zulk een fcluik,en het drukte-zigzo leevendiginmynen geest, dat ik naar buiten moest gaan, om lucht tefcheppenük bedaarde een weinig, en trad in de Kapél: daar beftormden my dezelfde gedagten met nog veel meer heevigheid, en ik beefde van lid tot lid. De oude Kastelein, die my verbelde, fcheen met mynen toeftand bewoogen. Ik greep weer een weinig moed; befchaamd over myne zwakheid, klom ik de trappen van het Kasteel op , terwyl ik myne fpieren fpande, om hetbeeven myner knien te beletten. Ik dagt niet zonder eene fterke ontroering, dat ik in de flaapkamer van Mejuffer de St. Cyran ftond te treeden : — als men my dit geheiligd vertrek niet had aangeweezen, zoude ik hetzelve echter wel dra van de andere onderkend hebben, aan het geweldig kloppen van myn  TWEE GELIEVEN. M» myn hart by het intreeden. Ik verbeeldde my in den tempel der deugd te zyn, en was op het punt van neer te knielen. Welk een verrukkend verblyf! Een wit zyden behangzel, met roodc ftrikken hier en daar festons-gewyze opgenoomen , hing om een eenvoudig Ledikant, 'twelk in eeneAlkoove beflooten ftond; eenige boeken lagen verfpreid op eene tafel; Clurisfc, Grandifin, Racine, Dtsboitiïeres, en de Engelfche Spectator waren die, welken ik in der vlugt opdoeg. Op haar Sehryf-Bureau, waat van een der kleine laadjes opengetrokken was, ftond een inktkoker, wairby eenige vellen wit papier lagen; een ftoel, welke daar voor geplaatst, en een weinig gekeerd ftond,zou hebben doen denken , dat Therefe zo even van haare plaats was opgedaan, en iiaar fehryftuig verlaaten had. Ik verbeeldde my, haar daar nog te zien; en'er was in die kleine verwarring der mcubilen iets zo leevendigs, dat ik "er niet weinig door getroffen was. De goede Kastelein heeft my de vryheid vergund, om, zo dikwils het my behaagt, in het Park te mogen wandelen. Ingevolge van dit verlof, heb ik het deezen morgen reeds doorkruist. Ik was alleen en hield my beezig met  IStT BRIEVEN VAN met eenige regelen uit de Gedichten van Petrarcha met een puntmesje op d 'n fchors der boomen te fnyden. Wanneer de Voogdesfc van alle myne daadcn zig te eeniger tyd im haar bosje zal verlustigen, zullen haare oogerï deeze uitdrukkingen myner liefde mogelyk gewaar worden, en zy zullen misfchein den armen verworpenen Faldoni aan haare gedagteu verleevendigen. ■ Welk eene verkwikking ondervond ik niet, toen ik langs dat lieve beekje, 't welk zo bekoorlyk met jonquilles geboord, en door welriekende feringen overschaduwd is, wandelde ; op dat terrasje, van waar ik, in een opflag, den geheelen horizon kon aanfehouwen: in die lommerryke laanen van Lindcboomen, welke nog van de vorige eeuw geheugen; daar de zon op den hectften middag niet door kan dringen;en die, ten einde van het Parterre, de aangenaamftc en koelfte berceaus uitmaaken! Ik ben verzeekerd, dat myne lieve Therefe dit voor haar geliefdst verblyf houdt; men ademt daar fculk eene zagtftreclende lugt in; men geniet 'er zulk een onbekend gevoel van genoegen, eu zulk eene ftille neiging tot die zagte teëdcrhcidï. welke het heftige der liefde maatigt i flat.  TWEE GELIEVEN. 127 dat ik beflooten heb, daar myn dagverblyf te vestigen, 'sMorgens zal ik daar, met eenigè weinige boeken, fchryf- en teeken - gereedschap , heen gaan; ik zal daar leezen , fchryven, teekenen, wandelen, 's middags by den Kastelein eeten, en 's avonds weder naar myne Hermitage te rug keerert. Hoe groot is doch , myn waarde Vriend , de kragt der driften op ons hart! Zy verfraijert of ontcieren alles, naar gelang zy ons regeeren. Voor de oogen van eenen Minnaar vergulden zy alles; het geheele Aardryk verandert van gedaante ; alles vernieuwt; eene geheel andere Hemel vertoont zig boven hem; eene geheet andere Aarde , eene allergelukkigfte ftreek, tondom hem; hy wandelt als in de Tuinen eu het Paleis van AU'we; hy ziet niet meer, hy voelt niet meer, hy denkt niet meer, als anderen; een boom, een bloem, een beekje, alles betovert hem! —— Ach, wat beklaag ik den yskouden ongevoeligen Man niet, aan wien de driften onbekend zyn; degrootftegenoegens des levens zyn hem ontzegd. * AGT-  Il8 brieven van AG TEN-TWINTIGSTE BRIEF. de priester aan faldoni. Uw afweezen heeft reeds eene goede uitwerking gedaan; men vroeg aan het huis van den Heer de St. Cyran , (ik meen zelf, dat hy dit vroeg,) waarom men u daar niet meer zag? Ik antwoordde, dat gy buiten op het land waart. Mevrouw de St. Cyran, die altoos vol van uw lof is , nam daar uit gclecgenheid, om u zeer fterk te pryzen ; het geen zy met zulk eene gulle wclmeenendheid deed , dat het my een regt hartelyk genoegen gaf. Ga zo voort, myn Vriend! blyf altoos, het geen gy nu zyt. Laaten de hedendaaglche zeeden , en de kwaade grondbeginzelcn dcezcr tegenwoordige waereld nimmer de zuiverheid der uwe benadeel en, en die onwaardeerbaarc braafheid, den grondflag van alle deugden, krenken! By al dien lof, moet ik u egter beftraffen wegens uw bezoek op het Kaftcel des Ormes, en uw belluit, om aldaar uw verblyf te houden. Zoude het niet veel verft.mdiger ge- han-  TWEE GELIEVEN. 120 handeld zyn, eene andere wykplaats, en andere wandelingen te verkiezen? Gy kunt die foort van onvoorzigtigheeden niet zorgvuldig genoeg vermyden. Ik keur de ftrengheid uwer gevoelens , en uwe denkenswyze wegens de oorfpronkelyke gelykheid der menfchen zeer goed: maar, myn waarde Zoon, alle die fchoone redeneeringen zullen de menfchen geen hair verbeteren, en uwe gegronde waarheeden zullen geen fchepfel een enkele fport doen afklimmen. In den grond heb ik even min achting als gy, voor die hooghartige menfchen, die zig zo uitermaate verheffen op de voorrechten hunner geboorte en goederen: doch met dat al, doe ik als anderen; ik fchik my naar de omftandigheeden, en buig het hoofd voor die, welken het lot boven my gefteld heeft. Onze zedekunde kan ons wel troosten; maar het geen eens vastgefteld is, te veranderen, is haar onmogelyk. Geniet, zo veel gy kunt, de verrukkelykheeden van het buitenleven; verhef uwe ziel zo veel mogelyk tot het volmaakte Opperweezen; breng u, in uwe eenzaamheid, die ontelbaare menigte ongelukkigen te binnen, die in de boeijens van kommer en gebrek vergaan, of jaaren aan één op ecu krank/. Dtcl. I bei  43b •URIEVEN VAN Md kwynen. Hoe veeleduizendenzyn erniet, a-an wien u\v lot benydenswaardig , ja eene Heinelfehe zaligheid zoude toefchynen; wier oogen de alles vervrolykende zon, wier befchouwing u zo zeer verkwikt, nimmer zien opgaan; en gy gy zoud nog durven klagen en mor¬ ren ; gy, die uwe. oogen flegts in het ronde hebt te liaan, om vergenoegd, om dankbaar te zyn! Waar is doch het leed, dat ufoltert? waar zyn de ziektcns, die u aan het krankbedde boeijen? waar de ketenen, die u knellen? waar het gebrsk,.dat u verteert? Gy hebt immers alles; vryheid, gezondheid, overvloed, alie de gefchenken der Natuur, en het vermógen , om die te kunnen genieten ! Maar affehuwclyke vooroordeeleu drukken u met hunnen' alvermogendcu yzeren arm ter neer; opgeblazene, tr-otfehe menfchen rigtcn eencn muur Van fcheiding op tusfen u en eene teergeliefde Mimiarcsfe. Welnu, myn Vriend, zie daar luist bet ongeluk eener neiging, welke door de voorzigtige reden niet beftuurd was. Denk echter niet, dat ik uwe liefde alle hoop zou willen beneemen: dit zy verre van my. Integendeel, ik heb my fterk gemaakt, om het hart eener Moed;r ten uwen voordeele in te neemen ; en ----- tde  TWEE GELIEVEN. I3I de tyd, de omftandlgheeden, en vooral uw gedrag, kunnen myne pogingen onderfteunen. Maar treed eens by u zelve in, en zeg my, of de dwaasheid uwer wenfchen op dit oogenblik niet de eenige oorzaak uwer fmerten is; en of gy op den afftand, waar in gy u nu nog van de vervulling uwer verlangens bevindt, met grond gcene moeilykheeden moetverwagtcn, en u in tyds daar tegen wapenen, op dat zy u niet onverwagt overvallen. Er is een zeker genoegen geleegen in eene zagte droefgeestigheid , en teergevoelige zielen vinden eene -Itreelendc vertroosting zelfs in hunne treurige denkbeelden : dit is ook in uwe magt; gy kunt u, om zo te fpreeken, door geduld, hoop, en lydzaamheid eene legcrfteede op doornen maaken. De Sibariet, op een bed van roozen uitgeftrekt, durfde nog klaagen ! Waarom gewendt gy u zeiven niet aan zulke denkbeelden, die zo wel in voor-als integenfpoed heilzaam voor u zyn kunnen. Dank God , in dagen van verdrukking, dat dezelven niet oneindig zwaarder zyn; en zyt tevens erkentelyk voor alle de te voren genootene weldaaden. Zou het niet dwaas en ondankbaar zyn, wanneer wy, na het genot van eeneu Hcmelfcheu fchoonen I a dag,  BRIEVEN VAN dag, ons beklaagden, dat de nagt volgde? Moet men hier beneden een onafgebrooken gelukftaat zoeken? Zoud gyhet geen in zyn aart vergankclyk is, eeuwigduurend willen maaken ? en dat een voorbygaand genot niet het noodwendig gevolg ware van de wisfelvalligheid der ondermaanfche zaaken. Wend uw oog veel liever naar het toekomende; en verbeeld u dien eeuwigen gelukftaat, wanneer wy, in zaliger ftreeken, het'goede, zonder inmengfel of afwisfeling van het kwaade, ongeftoord zullen genieten. Wanneer de woedende drift der liefde u foltert, wapen dan uwe ziel met alle zulke ftreelende voorftellingen, die de kragt dcezer woede kunnen breeken; laat u, gelyk Ulysfes, aan de mast van uw Schip vast binden, op dat de zang der Sirene u niet zoude verleiden. Gy moogt my vryelyk gelooven: het waar geluk is niet gefchikt voor de hecvige hartstogten; hraie genoegens zyn kort, en haare fmerten veelal doodelyk. Wat al traanen doen zy niet plengen ? Wat al ongelukkige flagtoffers fieepen zy niet weg! Hoe veele duizende ellendigen, aan den voet der altaaren geboogen, en in de fombere Klooster-cellen zugtende, beweenen niet het oogenblik, waarop - 6 7-y  TWEE GELIEVEN. 133 zy derzelver hccrfchappyc ondervonden! —— Men wil u diets maaken , dat zy de oorfprong zyn van het waare geluk, van de deugden en weetenfehappen, en dat zonder haare aandrift er geene beweeging in de zedelykè waercld zyn zoude. Wagt u wel, myn waarde Faldoni, deeze doodelyke ftelling aanteneemen! Gevoelen, en ftryden, zie daar de waare ftaat van het leven*. Men verfmjort de liefde niet; menfeheurt haar niet met geweiduit het hart; maar men moet haar weeten te beteugelen, paaien te ftellen, en aan dereden te onderwerpen. Het kost zeker veel aan ons hart; maar de uitflag bejoont onze pogingen. Ik zal u myne denkenswyze over dit (tuk nader mededeelen; verwagt binnen kort een langen brief; ik zal u de befluiten, welken ik uit de overdenkingen van myn ganfche leven getiokken heb, open leggen; en misfehien zal het my mogen gebeuren, u te overtuigen, dat het waar geluk piets anders is dan de vreede der ziele, en de dooding der driften. I 3 NE.  134 brieven van TMEGEN-en-TWINTIGS TE BRIEF. Dezelfde aan denzelfden. Wat zoud gy wel van een Kwakzalver denken, die u wilde diets maaken, dat de vergiften, waar mede de aarde befmet is, een ongemeene weldaad der goede Natuur zyn, om dat fommigen van dien met zeer groot nut in zekere geneesmiddelen gebruikt worden; en dat de menfchen onmogclyk zouden kunnen leeven, indien de Scheikundige het venyn van een adder niet in hunne aderen overftortte, om dat dit venyn in een flaapmiddel-gèbruikt wordt? Op deeze wyze is het echter, dat een voorftander derhartstogten , doorvalfche drogredenen, uit eenige byzondere gevallen algemeene gevolgen trekt. De wyze Voorzienigheid, altoos zorgvuldig voor al wat ons waar geluk betreft, heeft ons een inwendig gevoel gegeeven, als het zintuig der ziel, dat men infiinct noemt, en het welk ons aandryft, om met drift het vermaak te zoeken, en de fmert te ontwyken. Deeze uamurlyke neiging of afkeer  TWEE GELIEVEN. 135 keer maakt de oorfpronkelyke hartstogten uit; doch derzelver getal is zeer gering, vermits de wyze Schepper altoos werkt door de cenvou.digfte middelen. De mensch , zyne natuurlyke vryheid misbruikende, en zyne behoeftens vermenigvuldigende, is afgcweeken. van de oorfpronkelyke orde der dingen, en van de wetten, die aan alle gevjelige weezensgemeen zyn: welhaast moest hy zyn inftinct, in onbekende doolpaden verward, maatigen ofte recht brengen; de zugt tot zelfsbehoud verpligte hem, middelen in het werk te ftellcn, om de vernieling van zyn eigen weezen voortekomen; en eene beklagelyke ondervinding moest hem eindelyk het waare van hetvalfche doen onderfchciden; hem aantoonen, wat hem dienstig of nadeeligwas; hem die eeuwige waarheiden weder te binnen brengen, welken hy uit het oog vcrlooren had, en hem voorts in den doolhof zyner begeerlykheeden geleiden. Op deeze wyze heeft zig de reden gevormd, want die is niets anders dan het verbeeterd inftinct, dat misbruikt was. Waarom doch is de reden der Wilden zo beperkt? Is het wel anders, dan om dat zy zig weinig behoeftens veroorzaakt hebbende, ook I 4 wei-  135 BRIEVEN VAN weinig begeertens te voldoen, en dus ook weinig geleegenheid hebben, om hun natuurlyk inftinct te oeffenen en te volmaaken. Er zyn zelf hartstogten, waar voor geene uitdrukkingen in hunne taaien te vinden zyn; vermits de Spraakkunst niet anders dan de uitdrukking pnzer denkbeelden zynde, de naam dier onbekende hartstogten dus ook in het Woordenboek deezer eenvoudige Volkeren niet kon gevonden worden. Wy hebben tweeé'rly foort van vermogens, beftemd om het natuurlyk inftinct te ontwikkelen ; deezen zyn de verbeeldingskragt, en het geheugen ; de eerfte ontfangt en bewaart de indrukfelen, welken de voorwerpen op onzen geest maaken; de tweede verleevendigt die aan denzelve, door eene geduurige herroeping; e« wanneer die indrukken fterkzyn, dan wekken zy in ons een werkzaam gevoel, waar van de aanhoudendheid eindclyk eene hartstogt wordt. By deeze oorzaaken kan men nog voegen de geneigdheid, welke wy tot naabootzing hebben, de kragt van het voorbeeld, en de heerfchappy der hebbclykheden. Men heeft me. regt aangemerkt, dat de hartstogten befmettelyk waren: gy zult nooit zonder  TWEE GELIEVEN. Ij7 der eene tedere deelneeming een ongelukkigen zyne rampfpoeden hooren vernaaien; gy voelt u doordrongen door dezelfde aandoeningen, die zyne ziel beftormen; gy fchreit, wanneer hy traanen ftort. Van waar komt het, dat gy in den Schouwburg beurtelings door blydfchap of droefheid , door hoop of vrees, beftreeden wordt ? Wat hebt gy te maaken met de rampfpoeden van Fedra of Iphigenia? Wat raakt u de Zoon van Merope, of de Gemaal van Zcnobia? Gy waart bedaard, toen gy den Schouwburg intrad; uw vergenoegd en te vreden gelaat duidde geene de minfte hartstogtelykheid aan en nu! nu ftort gy een vloed van traanen; gy fchynt in uwe fnikken te fmooren. Wat is u doch wedervaaren ? hebt gy het overlyden van een Vriend of Bloedverwant vernoomen ? Neen : gy fchreit over den dood van lieden, die al twee duizend jaaren geleeden geftorven zyn, en diefombcreindruk blyft u nog een tyd lang by, ftoort uwe rust, en verleevendigt zig aan uwen geest, in den flaap, door angftige droomen. De hebbelykheid, die gefteltenis , welke ontftaat uit eene meenigvuldige hcrhaaling van fiezelfde daaden, wordt begunstigd door het I 5 in-  I38 BRIEVEN' VAN inftinct, dat onsaandryft, om het minst moeilyke, het c.emakkclykfte te kiezen. Het Inftinct ons dus geftaadig aanporrende tot de herhaaling van datgeene, 't welk ons aangenaamst is, wordt die herhaaling.meer en meer gemakkelyk; zo dat hier uit eene hebbelykheid onrftaat, aan wier loop men zig gereedelyk overgeeft, even gelyk eene rivier de bedding, welke zy zig gemaakt heeft, gemakkclyk volgt. Wanneer de hebbelykheid reeds door de opvoeding bet aald, en door het voorbeeld gefterkt is, verkrygt zy wel eens het vermogen, om het natuurlyk inftinct te ontaarden, ons temperament te veranderen , en de oorfpronkelyke geneigdheeden te verzwakken, of wel geheel uittedooven. Als dan ontftaat er een fchok van verfchillende hartstogten, een ftryd van begeerlykheeden, eene tegenftrydigheid vangrondbeginzels ; een natuurlyk ftil en traag mensch wordt onrustig, onftuimig, of werkzaam, om te voldoen aan zyne gierigheid, of eerzugt: een wellustige, driftig naar het genot zyner vermaaken haakende, zal die lust opofferen, aan eer en glory. Laat de reden, te midden in deezen ftryd, haare ftem verheffen; laat zy tot het ongelukkig flagtoffer der driften zeggen :  TWEE GELIEVEN. 139 gen: „ gy moet noch de gewoonte , noch de vooroordeelen der opvoeding, noch uwè „ eigene verbasterde geneigdheedens, welke gy ,, van haare oorfpronkelyke zuiverheid beroofd ,, hebt, volgen ; maar my, my alleen moet gy ,, gehoorzaamen : " het is te vergeefsch. 1 En zoud gy nu denken , dat het waar geluk' in een hart, door zo veele dwingelanden behcerscht, kan huisvesten? Ik wil voor een oogenblik toefhan , dat men aan de hartstogten eenige gezellige deugden verfchuldigd is: maar hoe veele ondeugden heeftmen haar daar-en-tegen niet te wyten ? Zo zy ai edele helden gevormd hebben, hoe veel grooter is riiet het getal van geweldenaarcn en tirannen des menschdoms! Zo zy al de vermogens van fommigen doen uitblinken, hoe veelen zyn 'er, wien zy het verftand verduisteren, het hart bederven, en het zintuiglyk geftel ontzenuwen! Wanneer een dwaaze zogenaamde zedekundige my het voordeel der hartstogten, en derzelver wonderdadige uitwerkingen wil opvyzelen , dan-verbeeld ik my een ylhoofdigen het nut eènef- fceete koorts te hooren roemen, om dat zy het bloed driftig, en de denkbeelden v4ug maakt. Is  14© SR.IEVEN VAN Is het niet waar, dat niets ftrydigcr met onze hartstogten is dan de reden, wy] de eerfte ons altoos tot uitcrftens vervoeren, en de andere ons in het juiste middenpunt van evenwigt houdt? Wie zal nu in twyffel trekken, dat de deugd niet het voorwerp van deeze juiste even redigheid zy, waar uit de overeenftemming van het ganfche heelal voortfpruit? Zoude het niet fchandelyk zyn, zig te verbeelden, dat men geene edelmoedige daaden verrigten kan , dan in eene vlaag van dolle hartstogtelykhcid! Hoe! moet men, om deugdzaam te zyn, de reden fmooren? en kan de mensch niet waarlyk groot zyn, dan wanneer hy raaskalt? De deugd is de zugt tot orde : al wat derhalven van die volmaakte overeenftemming tusfen den wil en de wetten der orde afwykt» is noodwendig ftrydig met de deugd zelve. Hoe kunnen nu de hartstogtelyke driften, die niet dan door geweldige fchokken en onftuimige beweegir.gen werken, en aan eigendunkelyke wetten gehoorzaamen, in deeze beroerde en gindsch en herwaards geflingerde ziel de orde en het evenwigt tusfen het zintuigelyke en het rcdeljke in ftand houden ? Geloof my, myn Vriend , de deugd en het geluk zyn nergens an-  TWEE GELIEVEN. 141 anders dan in de beteugeling der driften, en de gcmaatigdheid onzer begeertens geleegen. Men fchept behagen in een fraijendag, cenefehoone ftem, een aangenaam windje, en welriekende geuren; maar fnelfchittcrende vuuren, ouftuimige orkaanen, fcherpe gillen , fterkc reuken, kwetzen onze zintuigen, en laaten in ons een pynlyk gevoel na. De Voorzienigheid, ons zulk een teder Zintuigelyk geftel fchcnkcnde, wilde ons daarmede leeren, om alles te vermyden, wat deszelfs fyn gevoel kon verbasteren: zy toonde ons, door de voorbeelden van fchoonheid, welken zy onder ons oog geplaast heeft, dat de overeenftemming, de gepastheid en de gelykheid haarer deelen, de oorzaaken zyn van dat verrukkelyke, het geen wy daar in moeten bewonderen. Zo zy de hartstogten vormde, zo bepaalde zy tevens derzelver heerfchappy, en maakte die onderworpen aan de behoeftens der menfchen. Ook zyn de Stammen der Wilden, die de oorfpronkelyke natuur wetten nog ongefchonden bewaaren, niet vatbaar voor langduurigc gemoedsbeweegingen; by hen worden, in een fchielyk vo'daane wraak, alle die looze ftreeken en haateiyke kunstenaryen niet gevonden, welke by ons zo gemeen zyn,  142 BRIE V E N V A M -zyn, en uit ons bedorven hart voortkomen; hunne liefde is niets anders clan eene natuurlyke driftt, -welke door de tegenwoordigheid van haar voorwerp veroorzaakt wordt, en met het genot ook ■ eindigt. In dien ftaat kan een mensch gelukkig ■zyn, want hy volgt alleen zyne natuurdrift op; maar zedert hy een flaaf van de grillige wetten .der maatfehappy geworden is, verliest zig het inftinct, in den baijert der gemaakte kunstdriften; hy wordt in zyne vverkinge onöphoudelyk gedwarsboomd, of van zyn waar doeleinde afgeleid. De ziel is, onder de ontelbaare menigte driften, welke in hem woedt, alleen lydelyk geworden; in de wanorde der zinnen hegt hy de ftrydigfte denkbeelden aan een, zet in plaats "van het weezenlyke, hetgeen daarvan alleen den fchyn heeft, en niet dan in zyne verbeelding beftaat; misbruikt de reden zelve, om zyne dwalingen te verdedigen; verkragt de woorden , de zaaken, de onveranderlyke grondbeginfelen; en houdt niet op, voor dat hy, afge- -mat en verdoofd, eindelyk gedwongen is, om onder het woeden zyncr driften, van onmagt •neer te zygen. De Natuur, d;e het gelaat der menfchen tot een fpiegel zyner innerlyke gedagtcn en aandoeningen vormde, fchildert in ieder  TWEE CELIEVEN. 143 leder weezenstrek , als in een leevend tafereel, de woede der hartstogten, de hartkloppingen der vrees, de ftuiptrekkingen des toorens, de angstvalligheid der ftaatzugt, de knagingen der nyd, en de folteringen der liefde. Deeze vervaarlyke teekens duiden die nu het waare geluk aan! Is de huisvader gerust, wanneer zyne wooning en bezitting eene prooi is van de woede der vlammen! Waarlyk, ik moet my over de fpitsvindigheid van die zogenaamde hartenkennejs verwonderen, wanneer zy de verdediging der driften op zig neemen. Zy fluiten voor niets: de laagfte hartstogten, de gierigheid zelve, vindt in hen kundige voorflr.nders. Om een waarlyk gelukkig weezen te vinden, moeten wy ons oog op den wasren Wysgeer vestigen. Wy zien hem even gelaaten in voorais tegen fpoed; even zeer de rustelooze vrees als de ligtvaardige hoop vermydende; dooreen maatig gebruik zyner vermogens, alle de zeegeningen der Natuur rykelyk genietende; zig niets, van 't geen de reden hem vergunt, onthoudende, en zig weder zonder moeite fpeenende, van het geen zy verbiedt; zig van de befchouivende kennis der vermaaken bedienende , om derzelver gebruik te regelen ; zyn fmaak aan  144 brieven van aan zyne grondbeginfelen opofferende; zynö geestige invallen te rug houdende, wanneer die hemzelven of anderen zouden kunnen benadeden; zig in den omgang altoos een vriend der menfchen betoonende, altoos bereid om dc belaagde eer van eenen afweezige, en de onderdrukte onnozelheid te verdedigen, de rechten der zwakken te onderfteunen, de eenvoudige, verborgené verdiensten aan tewyzen; onverfchillig omtrent aangenoomene gevoelens of geleerde ftelfels , alleen belang ftcllcnde in het opfpeuren de; waarheid, en dezelve aanneemende, waar hy ze ook vinden mag; nimmer een gevoelen omhelzende, dan na het grondig onderzogt te hebben; nimmer zyn oordeel vellende, dan na eene rype overwecging der zaake; zyn gedrag altoos op den grondflag zyner beredeneerde overtuiging vestigende, en, om alle naberouw voor te koomen, niets aan het los geval overlaatende, dan het geen hy niet onder bet bereik van een voorzigtig overleg heeft kunnen brengen. Nergens vindt men grooter infehikkelykheid voor de zwakheeden der menfchen; hy doet hen dienst, zonder hoop van wedervergelding; hy doet meer, want hy verpligt doorzyné heuschheid die geenenzalfs, wel-  T W t E C E L I E V E N. I45 Welken hem tragten te benadeelen, en oeffent nimmer wraak tegen eenen vyand, dan door. hem te overhoopcn met weldaaden; de haat dringt nooit in zyn hart; de haat is alleen eene eigenfchap van laffe zielen, magtelooze gryaaards, of zwakke kinderen ; zy is een kenteeken van onvermaogen; het weezen , dat zyner kragten bewust is, behoeft niet te haaten. De Wilde verplet het ongedierte onagtzaam onder zyne voeten; de Wysgeer mydt het, en laat het leeven. Hy kent noch de eerzugt der onderfcheidenc ftanden, noch de zugt naar het nietig goud. Welk eene waarde heeft doch in zyne oogen de belachelyke trotsheid en de kindersgtige verwaandheid opeertytels ? Zo zyne zielvatbaar ware voor wrevel, zou het zeekerzyn tegen den flegthoofd, die de verdiensten by oude Drukken Perkament of eenige geldzakken afmeet? Maar niets kan de inwendige bedaardheid zyner ziel ftooren, en de laffe fpotterny der dwaazen treft hem niet; hy wandelt in zyne eenvoudigheid naast den opgeblazenen, zonder hem e:ns op te merken; te midden in eene waereld van looze kunftenaryen, wordt hjf nimmer in haare netten verward,, of door haaren dwarrelkring weggefleept; by ziet zijj om-' /. Heel. K, ringd  Ï4Ö BRIEVEN VAN ringd door Hovelingen * die zwoegen en zwei* ten, om meer en meer ten trap van eer te ileigen; van weezens, zo even uit het flyk opgeftaan, en nu boven op het rad van 't fortuin geplaatst; dit alles vermaakt, niets kwelt of teleedigt hem. Hy ontmoet nooit mededingers, cm dat hy geene waereldfche grootheid begeert; hy is doorgaans wel gezien, om dat hy ïiiets te verzoeken heeft. En wat zoude hy doch kunnen wenfehen? R.ykdommcn , cerampten! die zyn voor hem van geene waarde. Overtuigd , dat de loopbaan onzes levens kort, cii ^welhaast is afgeloopen, zyn deeze zaaken voor 3iem te nietig en te vergankclyk; hy is als een reiziger, te midden in het geweemel, het gedraaf zyner medemenfehen, met de wandelHok in de hand > altoos tot zyn vertrek bereid. Wanneer 't Stadsgewoel hem verveelt, begeefe Jiy zig op 't Land; daar is het, dat hy, inftil3e eenzaamheid, omringd door zyne boeken, 3net de reeds afgeftorvene beroemde mannen der vorige eeuwen gemeenzaam verkeert. En welk eene verkeering kan die van eenen Homerus, cencn Virgilius evenaaren ? Hoe nietig en beuEelagtig komen hem zyne medemenfehen niet Voor, wanneer hy zig met die groote en verbét*  TWEE GELIEVEN. hecvcne geesten onderhouden heeft! Wat hoort hy dan niet met een innig medelydcn de armhartige kwinkliagen van het valsch vernuft', de lompe uitdrukkingen der onwcetenhcid , en her laffe zelfsgeklap der eigeliefde ! De letteroefeningen beveiligen hem voor dé gevaarlyke verleidingen der liefde; en maaken hem vatbaarder voor de verheevener indrukken vaü vriendfehap; vriendfehap! die edele behoefte eener deugdzaame ziel, welke door den tyd verfterkt, én door de rampfpoeden gelouterd! wordt; die het lot braveert, en de hartstogteni Overleeft. En inderdaad, welke verliezen en te leurftellingen ondergaat men niét al, waarover een waar Vriend ons alleen troosten kan ?' De liefde wordt door den tyd uitgedoofd; de vermnaken hebben hun bepaald tydperk; de rykdonlmen zyn onbeftendig;de roem verwelkt, of wordt vergeeten ; naar maate onze jaarefi klimmen , verwydert zig een elk van ons; ongevoelig vervreemden wy van dewaereld; hernieuw opkomende geflagt kent ons niet, of verwaarloost ons; wy worden in 4e famenleeving «nnut, en van dezelve als uitgeflooteri; allsff .volgt de jeu-d en de bevalligheeden; Aan ons ?elveri, of liever aan het overfchot van ons K * zei-  i'Afc- Brieven van delven, -ftvergelaaten, verfchrikt van ons geheel alleen te zien, afgemat door kwyning en verveeling, door hartzeer gekneld, zoeken wy eene veilige fchuilplaats tegen de verdrietige jaaren des ouderdoms; de vriendfehap biedt ons die gulhartig aan; methaar zullen wyonzelaatfte traanen ftorten ; en, wanneer wy deeze aarde vaarwel zeggen, is het aan haar liefderyk gevoel, dat wy de zorg överlaaten, om, ter flaauwe nagedagtenisfe, onze zerk met eenige iloemen te beftrooijen. DERTIGSTE BRIEF. therese aan constance. Het mensch Hoe zal ik hem best noemen? De gunfteling van myn Vader, is Van ons affcheid komen neemen. Ik zat aan myn toilet, toen hy zig liet aandienen; en ik ■Wond fchielyk myne handen in myn kapmantel, want ik vreesde weder voorhet gebeurde by het eerfte bezoek. Na eene vry koele neiging geïftaakt te hebben, ftond ik als een paal overeind»  «TWEE GELIEVEN. eind, met neergeflagene oogen, zo lang myn Vader me: hem fprak. Hy was allerkostbaarst uitgedost; een zwaar gegallonneerd kleed, waarop de kwaade fnjaak te gelyk met het goud uitblonk , gaf hem eene nog veel ftyver houding. Hy prees myn lang bruin hair, dat los geftrengeld over myne fchoudcrs zwierde. Myn Vader, •die in een vrolyken luim fchcen, floeg er al lachende de hand aan, en flingerde het met eene dubbele üinger om myn middel. Myn Indiaanfche Minnaar ftond van verwondering opgetogen, en zyne lange,logge, zwaare armen, wier lompheid myvcrfchrikte, opligtchde, trad, hy naar my toe. Ik dagt, dat hy die als een flang om my heen zou kronkelen; gaf een luiden gil, en was op het punt yan te bezivymen. Gy hebt nooit ftommcr verbaasdheid gezien dan de zyne; hy ftond met, den mond wyi open, en de fpanning zyner zenuwen maakte zyn wanftaltig figuur nog akeliger. Wat my betrof, ik had inderdaad een gevoel van afgryzen ondervonden, even of ik op een paddegetrapt , en myn pols joeg, als of ik de koorts had. Hy keerde zig naarmyn yader, en vroeg hem al ftotterende: „ of ik geen tegenzin te- *, gen hein had. " „ Een wel opgevoed !£ 3 Meis-  ï5° BB-ItVEN VAN ,, Meisje (antwoordde myn Heer deSt. Cyrau op ecnen ftrengen toon,) heeft geene ahdere gevoelens, dan die welken haar betaamen:„ en Mejuffcr de St. Cyran kan niet anders dan èene keuze billyken, welke haar Vader ,, vóórhaar gedaan heeft, en waarmede hy zig vereerd acht." Het fchêpfel glimlachte, en deeze grynzende glimlach maakte my wreevel: ik waagde zelf, om aan myn Vader te antwoorden : „ dat ik hem in alles, wat van my afhing, altoos zou gehoorzaamen; maar dat „ het niet in myn vermogen was , om over myne „ aandoeningen te gebieden; dat ik hem derhal„ ven bad, my te willen vergceven , indien „ eene onoverwinnelyke afkeer tegen myn wil ' „ had doorgeftraald." Hy zag my gramftoorig aan, en gebood my, om met myn kappen voort te gaan: waarna hy met zyn Vriend vertrok. Een uur daar na, kwam myn kleine Zusje zeer verfchrikt aan de deur van myne kamer kloppen. Defchamps deed haar open. Zy vloog my in de armen. „ Och , lieve Zuster „ Therefe, ( zeide zy, ) zie 'eens, hoe my „ 't hart klopt! " „ Wel nu, iMollette, „ wat is u weervaaren ?'" — En ik omhelsde =m, om haar wat te doen bedaaren. liet arme  TWEE GELIEVE».' tgt sne kind veegde haate oogen af, en begon my te vertellen, wat "er gebeurd was. Ikwasal„ leen ( zeide zy,) in de Zaal, om myne les op het Clavier over te lceren; myneGouver„ nante was voor een oogenblik van my afgea ,, gaan, en ik hoorde in het naaste Kabinetja „ heel luid fpreeken. Men befcfauldigt my van nieuwsgierigheid, maar nu had ik ec „ waarlyk wel reden toe! Ik ging op myne too,, nen naar de deur, en keek ftilletjes door hee .„ fleutelgat; en ik zag Papa, die tegen onzer „ lieve Mama zei, zyn arm uitfteekende: (ent het kleine aapje bootste re gelyk die beweeginjj pa ) „ ja, ik zal haar wel doen gehoorzaamen, „ „ of het Klooster zal haar voorland zyn» ,, Gy zyt veel te zagt, Mevrouw, en het is ,, „ uwe dwaaze taegcevendheid, welke haat ,, bederft. My te durven afflaan _ Myne lieve Mama zat by de bureau; zy fcheent „ heel droevig, en zugte nu en dan. (Die goede Moeder! ik zugte insgelyks, en j\Tollette deed my dit opmerken. ) Zy vervolgde: „ Papa wandelde met gr«ote Happen het, „ vertrek op en neer; eensklaps trok hy aan, „ de fehel. —— „ Wilt gy iets hebben ? vroeg ts myne Mama. „ Ik wil, dat men haar K 4 „ r«c-  Igt -BRIEVEN VAN „„roepen zal. ■ Hoe, in de drift, waa* „„in gy nu zyt? Ik fnieek u dat niet te doen; „wagt liever, tot dat gy bedaarder zyt. Waas„ „lyk, myn Heer, gy zult my nog in *t graf hel■„ „ pen met al dat geweld maaken; en daar bc,,„hoeft flegts weinig moeite toe, want myne „„gezondheid is al vry (legt. . Op het „fchellen kwam er een der dienstboden bin„nen; doch die wierd zonder verdere order „weder weg gezonden. Toen hield het gefprek „ op, en Papa is op een ftoel gaan zitten, met „de armen over eikander, diep in gedagten. „ Eindelyk riep hy met drift uit: „ Ik wil de „„reden van haar tegenzin weeten! Laatzydie „„eens durven bekennen. My op zulk eenen „„toon te antwoorden; den braaven Man, „„dien ik haar toegelegd had, te durven af„ „ (laan en ten toon te ftellen ! zy, dat ander* „„zints zo vreesagtige Meisje, die nauwelyks „„durfde kikken, als ik haar toefpreck! wat „„maakt haar thans zo koen? Zou zy eene „ „ geheime minnaary in 't hoofd hebben ? Dit „„is niet onmogelyk: de Meisjes, diewataan„-„doenlyk van hart zyn, fmyten zig doorgaans „ „ voor den voet, en hegten zig aan den eer* j,,?ften losbol den besten; en wanneer men baar  TWEE GELIEVEN. T5J „„de deur fluit, weeten zy door het venster „„heen te komen. " Myne Mama kon „dit niet langer aanhooren, en haare ftem nog „ luider dan die van Papa verheffende, zeide zy: „„denk, dat Therefe ons kind is: waarom „„zoud gy haar-ten onrechte befchuldig»n? „ „ Ik heb tot nog toe niets in haar gedrag ge„„zien, dat eenigen grond tot diergelyke ge„„zegdens geeft. " -— Ja zeker, (zeide Paw»PaO gy zult n°g wcl vinden, dat zy bil„„lyke reden heeft, om my ongehoorzaam te „„zyn ; het is egter te hoopen, dat Nollette „„dit treffelyk voorbeeld maar niet volgen zal; „„op dat ik ten minfte eene van myneDogters „ „ voor haar verderf mag bewaarën. " „O myne lieve Zuster, wat was ik bitter ont„fteld, toen ik myn naam hoorde noemenl „het hart doeg my, even als het uwe nu doet; „en ik fcherpte myne ooren , om nog beter te „luisteren. ,, Nollette is een goedaartig „„kind, (zei Mama,) en vermits zy nietan„„ders dan d-ugdzaame voorbeelden voor oor „„gen heeft, loopt zy geen gevaar. "——Pa„,.pa haalde delipop,ten zei: ja deugd„„zaam, zo veel 't u belieft! maar de yoorf?j,naamfte deugd van allen is, zig aan de wil  154 BRIEVEN VAN „ „ van een Vader te onderwerpen ; doch , za „de a^ te groote tocgeevendheid der zwak„„ke Moeders deeze ongehoorde tcgenftand „„niet gewoonlyk begunrtigde, zou men over „,,'t algémeen wat meer rust in de huisgezin- ,,„nen zien " Myne lieve Mama begon „bitter te fchreyen, en ik fchreidc ook. Wat ^,was ik niet in myn hart boos op Papa, dat ,.hy onze goede Mama zo veel verdriet aan- „deed! Ik was op het punt, om die lieve „Mama om den hals te vliegen; maar op het „oogcnblïk hoorde ik iemand de dcurnadcren; „ik floop fchielyk naar hetClavier, en fpecl„de kwanfuis. Papa kwam in de Zaal. Wat „doet dit kleine -ding hier? zeide hy. Ik durf„ de hem niet eens aanzien, laat ftaan autwoor„den, en ging yoort met fpeeleii: hymompel„de tusfen zyne tanden eenige woorden, die „ik niet verftaan konde, dan alleen het woord, „je Spitn. Hy gebood my heen te gaan; en „ik floop al bevend weg: hy riep my wederkom, 'en nam myne twee handen in eene van „de zynen, terwyl hy my met de voorfte vin„ger van de andere hand dreigde, en my aan„zag, als of hy my verflinden wilde- „ Zogy „„niet zoet, niet gehoorzaam zyt, zult gy  TWEE GELIEVEN. 5,„ zien , klein ding, wat de ongehoorzaame kin» „„deren overkomt; " en zo liet hy my los. „De traanen ftonden my in de oogen, want „hy had myne arme vingers byna verwron„gen en plat gedrukt, zo ilerk had hy my met „zyne hand onder 't vasthouden gekneld; zjc, „zy zyn'er nog rood van! Teen lien ik als een „haas weg, en ben ylings naar u gevloogen, ,,om u dit te komen vertellen. Zyt gy nu „niet goed op uwe Nollette, om dat ik dit „alles zowel onthouden heb ? maarfehreidoch „niet, myn lieve Zuster! want als men u kwaad „wil doen, zal ik u altyd troosten, en alles, „wat ik weet? komen vertellen. " Ik was aangedaan over de eenvoudige geneegenheid van dit lieve kind ; ik drukte ze in myne armen, en deed haar nogmaals belooven, om my alles, wat zy hooren mogt, trouw tc komen vertellen. Wreede noodzaakelykheid! waarom moet men oppaiïers en verklikkers noodig hebben? Dit is echter het rampzalig middel, waar toe myns Vaders ongehoorde ftrengheid my noodzaakt! Met welk eene ontroering hoorde ik het verhaal van Nollette! Ilc fchreidde bitter, en het arme kind fpeelde met myneboudes, terwylzymy dit alles vertelde! Life  Ï5<5 brieven van Lieve onnozelheid, onbezorgde jaaren der eetv fio kindsheid , hoe berjyde ik uw geluk ! EEN-en- DERTIGSTE BRIEF, faldoni aan den priester. yne Gastvrouw, de goede Justine, is di Minne geweest van Mejuffcr de St. Cyran. Gy 'moest haar eens van haare lieve Therefe hooren vertellen! Hoe zal ik best, hetgeen zy my al van haar gezegd heeft, verhaalcn ? Myneontroernis bedwelmt my; en het is, of ik Therefe nog zie , op het oogenblik, dat zy haare Moeder, diezyop eene kinderlyke wyze beleedigd had, naderde, oin haar de hand te kusfen, terwyl Mevrouw de St. Cyran die te rug trekt, en zy aan haare Moeders voeten Vallende, die omarmende, en met haaie traanen befproeijende, uitroept: „och lieve, allerlieffte „Mama! zo gy my al uwe hand weigert, zult !>gy my nochtans uwe voeten niet weigeren.'' Ziet gy niet met my, die tedergeyoelige Moeder  TWEE GELIEVEN. 15? der haar opnoemen, en aan haar Moadcrlyfc hart drukken? Welk een fchilderyvan Kinderlyke en Oudcrlyke tederheid? Wie kan hier zyne traanen weerhouden ? My althans bcrftendiü de oogen uit, terwyl ik dit fchryf? en het was flegts een kind van zeven jaaren , 't welk reeds zulk een gevoelig hartje bezat. Justine is onkundig van het groote belang, dat ik in haare verhaalen neem; doch daar zy my altoos genccgen ziet, om haar aantehooren, kan zymy heele avonden lang zitten vertellen; en als haar iets te binnen fehiet, dat zy nog vergeeten had, zyn wy daar beiden om 't zeerst mede in ons fchik, en merken dit aan als eene nieuwe ontdekking. Zy is thans zedert eenige dagen te Lyon, en zal daar de lieve Therefe zien : ik heb Justine verzogt, haar een korfje met bloemen te brengen, en voor te geeven als of het kwam uit naam van haar Man. Het regent hier onoph'oudelyk : ik kom dikmaals doornat van myne wandelingen 't huis ; nooit heb ik het voorjaar zo vogtig en zo koud gezien; men moet zig warmen by het vuur, als in den winter.. Wanneer ik by myn Boer thuis kom, dan gooi ik braaf Ukkebosfenop, sn zetmy, met «en bock in de hand, in het boek-  158 BRIEVEN VAN hoekje van den haard neder, waar ik dan orfbeweeglyk blyf zitten. Zo eenig teder denkbeeld my onder liet leezen treft, dan worden tnyne wonden als op nieuws open gefcheurd, en een beek van traanen overftroomt, in eeu oogenblik, myne wangen. Wat is myn hart doodelyk krank, en rnyn hoofd ellendig zwak! Wanneer zal doch myn lyden eens een einde neemen? Moet ik nog lange dien drukkenden last torfchen. Myn akelige toertand heeft reeds eenen merklyken invloed op myn humeur; ik ivord grillig, knorrig, knyzig en ongetnakkelyk; men zou byna zeggen, dat ik de vreugd zelf in anderen niet dulden kan. Ik was ónderdaags in de Valei gaari zitten $ en las in Montaigne. Eenige kleine Jongens van het Dorp kwamen rondom my huppelen. Ik floeg eerst geen acht op dat volkje; wanneer een Lierman hen al fpeelende naderde. Zy vloogen naar hem toe: omcingelden hem al dansfende, en gaven hem iets, om voor haar te fpeelen. Hun gewoel en gejuich verveelde my, en ftoorde myne aandagt in het leezen; daar by was het geluid van het fpeeltuig zo valsch, dat ik het gekras daar van niet langer kon uitftaan; ik ftond des fchielyk op, gaf den Lierman een ftuk geld,  •fiVEK GEtlÉVÈN. t5i geld, en zond hem weg. Dc arme kinderen ftonden verbaasd; ik zag het misnoegen op hunne gezigtjes uitgedrukt. Ëy my zelve tot nadenking gekoomen, verfoeide ik myne daad! ■ i, Zie daar, (zeide ik,) een der onrechtvaardige voorrechten, welken zig de ryken of ver«mogenden aanmatigen; te weeten, die van ;,nanr hunne willekeur of grilligheid de gerin,,ge vreugd en genietingen hunner minderen „te fiooren of te vernietigen ! Had ik hetrecht, ;,om het onnozel vermaak van die arme kinde„ren teftremmen? waren zy niet even zoyry^ „om zig op hun plekje grond, op hunne wyze j,te vermaaken, als het my vryftond, om het ,,op het myne te doch? en zo hunne nabyheid ,,my verveelde, was ik immers meester om „elders te gaan." Door dit voor myne eigenliefde zö verheedérend denkbeeld bedroefd , \vilde ik die arme onnozele wigten het geleeden ongelyk vergoeden, en gaf hun , terwylzydaar als verzüfd ftonden, eenige fuikjes zilver; doch een nieuw denkbeeld trof myne ziel! „ Is dit niet weder, ( vroeg ik my zelve,) een „hoofdmisbruik der ryken, zig te verbeelden jjdoor middel van goud, al dé gelcedene oni.rechtvaardigheedeu der armen te vergoe.4, den'ï  ï6« BRIEVEN V A H „den? " ■ Ook zag ik matr rJ te dlti'de-- lyk, dat myn volkje nist voldaan was. Ik ging dus den Lierman weder opzoeken, bragt hem by hun te rug, en verliet vervolgens de Vallei. Hoe zou men doch deeze lieve onnozele wigten, welkers zwakheid en oprechtheid onze hulpe en liefde vorderen, moedwillig kunnen bedroeven? Nooit zie ik een kind, of ik denk aan myne eerfte jeugd: dan herhaal ik, met eene onbefchryfelyke aandoening, in myne gedagten die zuivere vermaaken myner cerfte kindsheid, die zoete betovering van geluk , die ik zonder ftoornis mogt genieten, en in eenen laateren leeftyd nimmer weder gevonden heb. — Waar zyn thans die kinderlyke fchoolvermaaken, die geestige fpeclen, die vrolyke wandelingen naar buiten met myne fchoolmakkers ? Die gelukftaat is voor een verderen leeftyd verloorcn. Wanneer wy groo¬ te kinderen geworden zyn , zyn wy dan wel gelukkiger ? Die gevoellooze reden, welke onze vermaaken aan een lastig rigtfnoer bindt; die kunst van befchaafdhcid, die niets anders is, dan de kunst om zig, onder een voorkomen van vrolykhcid, doodelyk te vervceleu; die aan-  t W F. E GELIEVEN. I$i "aangenoomo vviendclykheid der welleevenda Waereld, die de valsheid van't hart zo kunflig verbergt; en die zogenaamde fatfoenlyke byecnkomften, wnar de ondeugden, onder een dekkleed van betaamlykbeid, zig ten toon ipreiden ; dit alles heeft my, meer dan eens , myne kaatsballen, myne dryftollen , en myne Schoolvacantien» doen te rug wenfchen. En nu nog, wanneer ik een myner Schoolbucktn zie,' gaat 'my het hart open ! Hoe vergenoegd was ik; met welk eene volheid des harten genoot ik niet de vryheid, welke my het half uur fpeeltyd na het middagmaal verleende! Wejk een fpyr, wanneer die haatelyke klok, die ons het Schooluur aankondigde, onze vrolyke tpeelen afbrak! ■ Ook kan ik my nooit zonder ontrocrnis het huis herinneren,, waar ik gebooren en opgevoed ben, en alle die plaatfen4 waar ik de gelukzaligheid der onnozele kindsherd genootcn heb. Ik heb in het Tuintje, dat aan onze wooning is, een groen Prieeltje gezet, volmaakt gelyk aan dat, waarin ik met u en Mejuffer de St. Cyran was gezeeten, op dat verrukkelyk Feest, dat ik nimmer vergeeten zal, een beekje ftroomt hier insgelyks, en dezelfde /. De$l. L ieër.  It>2 BRIEVEN VAN foort van bank is hier mede geplaatst. Daar is het, dat ik dagelyks eenige vernikkelyke oogenblikken geniet, met aan haar, aan u, aan al, wat ik heb moeten agter laaten, te denken. Wanneer ik des avonds de wel te vredene boeren zie van 't land te rug koomen, met ds fchop en fpade op den fchouder; den herder, die zyne kudde blymoedig voor zig heen dryft naar de ftallen; en die groote menigte landlieden , welke alle vrolyk en wel te vreden , na hun verrigten arbeid, al zingende *t huis komen; dan benydde ik hun geluk. Het is niet hy hun, dat de vrugtclooze wenfchen geftaadig opwellen , of de angstvalligheid der liefde den hartader knaagt. Somwylen ben ik in den wil, om de hand aan de ploeg te flaan, en den yverigen Landman in zyn vermoeijenden arbeid te helpen. Kon ik flegts hoopen, dat dit myn drukkend leed verligten zou : doch niets, niets kan my van dien last ontheffen! Ik ben fiilzwygend geworden, men hoort my zeer zelden geluid flaan; een heimelyk mistrouwen heeft my altoos traag in het fpreeken gemaakt: ik bemin de waereld niet; ik vrees, of liever ik wantrouw haar; en heb my reeds voor lang de behoefte der menfchelyke famen- 1e«-  t#EE C E f. I E V E N. Ï6* leeving afgewend, en geleerd , my zelf genoeg te zyn: Ik gevoel ten klaarften al het nadeel der afzondering: de op zig zelf ftaande menscb. wordt droevig, naargeestig en een menfehenhaatef; het tafreel der menfchelyke rampen , t welk hy zig geftaadig in zyne eenzaamheid voor oogen fielt, wordt niet verlecvendigct door het afwisfelerid toneel der farnchleeving: dart verzadigt hy zig zelve OrfopHoüdelyk met de bitterftc aanmerkingen; dan woedt de liefde des te heeviger in een hart, dat nergens anders mede vervuld, noch bezig gehouden» wordt- dan dringt een ftroom van vuur en zwavel door zyrte aderen. O myn Vriend, met welk een goddelyken glans vertoont de geliefde myner ziele zig' niet aan myn oog in myne eenzaamheid! Hoe fterk bemin ik haar! Haare lierTeiyke, zagtlykfmoltonde ftem, haar doordringend en vriendelyk oog, haare houding, gang, zelf haare minfte beweeging, dit alles treft my op nieuw op het oogenblik, dat ik u fthryve. Eeheerfcheresfe van myn hart! Pyniging en wellust tevens myner gedagten! Zyt gy dan niets meer voor my! zal ik u d-m nimmer weder zien! De Lente verveelt myj Somwy! wensc'.i ik de Velden met £reeuw be-  164 brieven van dekt te zien, en de rivier over haare oevers te zien ftroomen. De tyd kruipt met eene onbefchryfelyke traagheid voort. Helaas! hoe veelen zyn 'er, die door zyn loop genoegelyk en zagtjes worden voortgeduwd, die zynen dillen tred nog wel zouden willen rekken en vertraagen! Maar ik! .... ik zweep hem met geweld ik jaag hem met woede voort tot aan dat gewenschte oo- genblik, dat hy zal dilftaan, om my over te. werpen in de eeuwigheid! TWEE -en-DERTIGSTE BRIEF. Dezelfde aan denzelfden. Zend my geene boeken, myn getrouwe Menter; ik lees weinig. Wat zouden de menfchen en hunne boeken my doch leeren , daar ik dagelyks het fpreekend fchildery der -Natuur voor myne oogen heb! Zo myne ziel immer losmogt zyn van de zorgen , die haar knellen, met welk een vermaak zou ik dan niet, in myn afgezonderd landleeven, de groei der Planten en Gewasfen, den voorgang en afwisfeling der Jaargetyden waarneetnen, en de Sterren en PU-  TWEE GELIEVEN. Ilïtf Planeeten, die zulk een aangenaam licht ovet myne avondwandelingen verfpreiden, in hunne wonderbaare wentelkringen nafpeuren ? Alle morgens leg ik een weg van drie of vier mylen te voet af: deeze vermoeyende lichaams beweeging is my volftrekt nodig, om de onmaatige drift, die my verteert, te beteugelen. Ik heb kennis gemaakt met een hond, die ik geherbergd had; en nu zyn wy onaffeheidbaare Vrienden; wanneer ik uit wandelen ga, loopt hy voor my uit. Ik volg hem, al leezend of peinzend; ik ga, waar't my lust • ik fta ftil, wanneer het my gevalt; ik hang nimmer af van bedienden, paarden, ofrytuig; ik behoef het uur van myn vertrek of aankomst nooit te bepaalen; ik ben nooit veroordeeld, om in eene flegte herberg te eeten of te flaapen ; wanneer ik een Landfchap , dat my behaagt, wil fchetfen, dan haal ik myn tekenpen uit den zalt, en zet my op myn gemak neder; dikwyls klauter ik op den top eener na, byzyndc berg , om onder eene hoogftamd» en lommerryke boom te rusten, en het uitgebreide Landfchap geheel te kunnen overzien; dan weder kies ik de fchaduw eener eik op den kant van een beekje , of waterplas; of L g wei  f6é «RIEVEH V A. K • wel den ingang van een digt begroeid bosch, dat van verre een half rond van ftikdonkere duisternis vertoont, terwyl al, wat het omringt, gloeit en i'chittert van licht, i , Welk een verrukkelyk vermaak, om op deeze wyze te reizen! Ik herinner my nog de levendige aandoening, die my beving, toen ik voor de eerfte maal de lieffelyke ftraalen der dageraad doorliet verdwynend floers allengs zag heen dringen ; de morgen windjes door myne hairen zagtjes voelde flodderen, en myne voeten baden in den morgendauw. Met welk eene verrukking befpiegelde ik niet het eerbied-vvekkend fchouwfpel der opgaande Zon, die, langzaam en ftatig ryzende, de kimmen met een purperrood verwde, en de toppen der bergen, de velden en vallyen door zynen glans Vergulde. Welhaast noopte my dan een bui. tengewoone trek naar voedzel, door de ogtend lugt en de fterke beweeging verwekt, tot een gezond-en eenvoudig morgen-ontbyt. Ik verzorgde my dan, by het eerfte dorp of gehugt, van een goeden voorraad brood en vrugten; en, wanneer ik eene gefchikte plaats vond, ging ik daar neerzitten, en myne eetlust voldoen. Meestal koos ik den oever van eene».  TWEE GELIEVEN". 1$} aeideren ftroom; eene fehoone groene weide, of wel een hutje /waar ik door de lugt der melken boter - bouwery heen gelokt werd! Zo my een reiziger, wiens ecrlyk voorkoomen my beviel , ontmoetede, voegde ik my nevens hem , en wy gingen dus famen, zo lang tot dat ik weder alleen wilde zyn, wanneer ik myn affcheid nam-, en hem verliet. Deezen morgen was ik heel vroeg uitgegaan., en na dat ik eene wandeling in den omtrek van het Kasteel des Ormes gedaan had, floeg ik een my nog onbekenden weg in, en kwam ih eene Valei, die my in het. eerfte verfehiet eene aangenaame en ruime vlakte vertoonde, \yelke op eene cierlyke wyze door de fchoonfle Hoeven, Boerderyen , Bogaarden en Landeryen gefchakeerd was. DeRhone ftroomdehièr ftatelyk , en feheen met weerzin die fraije landftreek te verlaaten. Ik ging lugtiger als naar gewoonte; myne voeten raakten naauwlyks den grond; myne levensgeesten waren ongemeen vlug, door het betoverendfchildery, dar zig hier aan myne oogen vertoonde, en my deermaten vervrolykte, dat ik er zelf over verwonderd was. Hier ontmoette ik een oud man. die, met een vragt hout beladen, uit het bosch L 4 t*  brieVsn van t? riig kwam. Een oude gefcheurde Soldaa, ten rok deed my zyn geweezcn beroep kennen. Ik heb altoos achting gehad' voor een oud Soldaat; 'erheerscht doorgaans nog op hun gerimpeld gelaat iets, ik weet niet'wat, achtbaars en eerbiedwekkend. Ik fprak deri goeden man aan: onder eenvoudige menfchen, als wy, is de kennis fpoedig gemaakt. Hy vertelde my het ongelukTcig lot zyner oudfte Dogter, welke de fmart ïyner oude dagen uitmaakte. Zy beminde een, 5ongenboer,dic het ongeluk had van in den dienst geworven te worden , en kort daar na in den fcryg te fneuvelen! „ Dit arm kind, ( zeide f, hy,) heeft zig over dit verlies nooit kunnen „ troosten; haar al te zwak geitel heeft deeze „ hevige aandoeningen niet kunnen weerftaan; „ en faare arme bersfens hebben hier van ger leeden. " De hoop van dit ongelukkig Meisje eenige hulp te zullen kunnen toebrengen, deed my wenfchen haar te zien, en den gryzaard verzoeken, om my by haar te geleiden. Ik nam een gedeelte van zyn vragt op myn rug,, te£ einde hy dus des te fchiclyker voort kon fcoeden, en wy kwamen eindelyk aan zyn hutje. Daar zag ik, in het dieplle van 't vertrek i een jong Meisje in een leeningftocl zit-  TWEE GELIEVEN. 16$, ten; de bleekheid van haar aangezigt, haar kwynend en min of meer verwilderd gelaat, als ook de zorgen, die men voor haar droeg, deeden my welhaast dit ongelukkig flagtoffer der liefde kennen. Ik naderde haar met eene eerbied, die met fchrik en innig medelyden vermengd was ; welke foort van aandoening ik altoos ondervonden heb op het gezigt eener ongelukkige. „ Myne lieve Agathe, (zeide de „Vader,) zie daar een Heer, die komt om „ u te troosten." • Zy zag my fterk aan, en zugte, terwy! zy my met haar voorde vinger, die zy fterk bcweegde, te kennen gaf, dat dit eene overtollige moeite was. Ik had werk, om myne traanen in te houden. Zyzag dit, en vroeg my, of ik haar waarden Alain beweende? „ Ach, myn Heer, (-zei. „ de zy,) zo gy hem gekend had! Hy was „ de zagtaartigftc, de menschlievendftc Jo'ng„ma:i; maar hy is niet meer!" en zy fmolt in traanen. Hierop trok zy een papier uk haar borst, 't welk zy met haare lippen drukte; en haare traanen verdubbelden , terwyl zy het my aanbood. „ Arme, arme A- lain, (zeide zy,) zie daar het geen hy my „ fchreef! " . Ik las een brief, in een na- L 5 tuur-  ifB BRIEVEN VAN iuurlyken doch zeer nadruklykeu en aandoen-. Jyken ftyl gefchreeven, waar in zig de tcdcrftc liefde op eene eenvoudige, doch kragtige wyze uitdrukte! w Gy moet hem niet houden, ( riep «y uit, haar arm uitfteekende, om den brief ie rug te neemen,) het is alles, wat ik „ van myn Alain overig Ueb, als ook deeze „ hoed; " en met een deed zy zig die hoed aanreiken , en drukte die tegen haar hart; zy kuste hem , en fprak er tegen , of het Alain zelve rwas; dan luisterde zy fcherp, even ais of zy woord verwagte; dan gaf zy weder teekenen van de uiterfte droefheid en wanhoop. Eindclyk keerde zy zig tot my, en vroeg my ( terwyl zy de handen erbarmelyk wrong,) op eenen zeer aandoenlykeu en weemoedigen toon: „wanneer zal by doch te rug koomen? Ik ga „dagelyks, onder den boom, waar wy elkan„der het laatst vaarwel gezegd hebben ! Ach, „ myn Heer, wat heb ik niet menigmaal onder „ dien boom geweend; hy ftaat daar ginter aan „ de zydevan onze wooning; wanneer ik hem „ zie, dan komen er in my gedagtcn op , die my „ het hart verfcheuren ; maar ik wil u een liedje „ lecren, dat ik zelf gemaakt heb; " en met ecu Zong zy op de hartroeiendfic vvys deeze woorden:  IWU GELIEVEN. X?'i Adieu mon pert! adieu ma merel Je vous dis adieu pour toujourti Je vais defceniire dans la terre, Et dormir prés de mes amourt. Ik kon my niet langer bedwingen; een vloei van traanen overftroomde myne wangen: haare Moeder drukte haar tederlyk in de armen. „ Moederlief, (zeide zy) ik ly veel! „ zeer veel ! myn hoofd en hart doen my „ zeer;" en toen haare Moeder bit- terlyk bedroefd ziende, vervolgde zy: „ troost v u doch, myne lieve Moeder; zie! zie! ik „ lyde niet meer; neen waarlyk niet? Voel, „ myn Heer, fchrei ik wel ? ( en myne hand „ aan haare oogen drukkende, ) voel; zy zyn „ immers droog: —i— en tegelyk zeer fchie„ lyk opftaande; ik zal heen gaan, (zeide „ zy,) ik zie wel, dat ik hier alle menfchen „ bedroefd maak. Neen, myn arm kind! „ neen! wy zyn allen weer vrolyk," hernam de ongelukkige Moeder, en haare andere Dogter, en my by de hand neemende, verzogt zy ons eene dans te doen, terwyl de traanen, die by menigte over haare wangen rolden, op den grond vielen. " Ik moet mede dansfen, (riep Agan the,) Moederlief, zing die e-oatradans eens, „ di«  '47* * H I E V E N VAN ,, dieAJain op zyn fluitfpeeldc! De Moeder zong, om haar genoegen te geeven, doch Agathe viel toen in de,n elleudigften toeftand; zy wierp zig op den grond, kromp als een aal, brulde, en dep om de dood. Eindelyk verloor zy volkoomen haare kennis, en men bragt haar op haar bed. Door dit jammcrlyk fcbouwfpel van fchrik en-angst bevangen, liep ik de deur uit, zonder te weeten waar heen, fchreijende, fnjkkende, ziek, verwilderd, zelf byna van myn verftand beroofd. Wat had ik doch nodig, om zulk een voorwerp te zien? Had ik nog niet genoeg aan myn eigen leed? Zie daar, dagt ik, het lot, dat my mogelyk eenmaal wagt. Doch ik zou dan misfchien gelukkig zyn. Het is het nadenken, dat onze wonden vergiftigt! Wel nu, ik zou dan niet meer denken; niet meer redeneeren; ik zou de redenlooze dieren gelyk zyn; ik zou niets meer behouden, dan de wonde van myn hart, en de tyd zou die mogelyk geneezen. Ja waarlyk, ik zou welhaast wenfchen , dat myne reden, welke alleen dient om my te pynigen, my geheel begaf, en myn geheugen alle denkbeelden van myn vorigen toeftand verloor. Te beminnen zonder eenige hoop; eeuwig het denk- ' beeld  T iv ei GE lieve n. ï?% beeld van een rampzalig toekomende voor oo* gen te hebben; door die geene, welke ik zo heevig bemin, verbannen te zyn; en baar nochtans even fterk , ja fterker dan voorheen « te beminnen! En, terwyl ik vlugt, om haar te gehoorzaamen, myne ziel van een gefcheurd te voelen, om haar te volgen! Welk eene ys* felyke toeftand! — En ik zou den ftaat van Agathe niet veel verkiesfelyker vinden! Ach, myn dierbaare Vriend, is het dan zulk een groot kwaad, verftand en gevoel te verliezen ? DRIE-en-DERTIGSTE BRIEF. Dezelfde aan denzelfden. 7.0 even verneem ik, datmyn Vader zieltoogt: ik ga zyne ogen fluiten. Die goede Vader! ik heb hem ichandelyk verwaarloosd! Myn hart had byna vergeeten, dat hy op de waereld was, en nu fta ik hem voor altoos te %'erliezen. Door myne doodelyke liefde vervuld , wierd my alles, ook de naaUwftekanden der natuur, vreemd. Vaarwel, myn Heer;  i?4 brieven vaw Heer: ik vlieg ylings naar Lyon; ik kan niet Vertrekken, zonder affcheid van Mejuffer de St. Cyran te necmen; vergeef my des, zo ik tnve beveelen overtreed-; Vergeef het aan my- Jie ontroering. — O Hemel, ik moet haaf vcrlaaten; en op welk een tydftip! —— ïk laat hief myn leven, ja meer dan myn leven, i Én wanneer zal ik te rug kee- ren? Zal alles niet veranderd zyn, als ik weder kom ? VIËR-en-DERTIGS TE BRIEF. therese aan Constance. .Ach, Conftance , wat moet ik denken van het Voorval, dat my gisteren bejegende ? Ik twyfel, of het een droom, of waarheid is. Gisteren zat ik by myne Moeder; zy fprak juist van Faldoni, en prees hem zeer, toen hy zig onverwagt liet aandienen. Hy ging eene reize doen naar Livorno, alwaar zyn ftervende Vader zyn by weezen vorderde; en nu was hy jekomen om affcheid teaeemen. Op dit woord vaa  TWEE CELIEVEtf. \J% van affcheid neemen , boog hy het hoofd; zyne ontroering was zigtbaar; en ik, doodelyk ontfteJd,en beevende van angst, liet myn werk «it myne handen vallen, en bleef onbcwecglyk op myn ftoel zitten. Mevrouwde St. Cyran verzeekerde hem, dat het haar aangenaam zyn zoude hem fpoedig weder te zien; en verzogt hem zelfs vry fterk, om te Lyon te rug te koomen, zo haast zyns Vaders herftelling dit mogt toelaatcn. Zy voegde hier nog by: „ dat hy zig kon verzeekerd houden, altoos ,, op eene even heusfche ,wyze ontfahgen te' „zullen worden in een huis, alwaar hy zig „ de vriendfehap en achting van een ieder had „weeten te verkrygen. Maar, vervolgde zy, „ (hem zyn zakdoek aan de oogen ziendeMen„ gen,) waartoe die al te fterke teergevoelig„ heid? het is immers geen eeuwig vaarwel, „ dat gy ons nu zegt; uw afvVeezen kan mo,, gelyk zeer kort zyn; de Hemel kan wel eens „ ten behoeve van den Zoon, den Vader won„ derdadig in het leven redden: gy zult weer „ te rug komen, myn Heer Faldoni; en gy „ zult uwe oude Vrienden in dezelfde gevoe5, lens t'uwaards weder vinden. Gy zult te rug Reeren , énthou dit wel. Ik verzoek 'er n „om."  IJ-È) BRIEVEN VA..N „ om." En op deeze laatftc woorden zette zy eene byzondete nadruk. Hy ftond op, tot in de ziel getroffen door haare vriendelykheid; en, haare hand eerbiedig kusfende, zei hy; „ ach, Mevrouw! wat zyt gy goedhartig! Ver,, geef myne zwakheid! Vergeef, dat ik u „ ooggetuige myner droefheid maake ! Ik heb „ veel verdriet geleeden ', en gy ziet , het „ vermeerdert nog dagelyksch Op „ het punt van eenen waarden Vader te verlie- „ zen." Hy was zo fterk beWoogen, dat hy niet kon voortgaan. ,, Gy fpreekt „ v:n verdriet geleedcn te hebben:(hernam „de voortreffelykfte aller Vrouwen ;) zou ik, „ zonder onbefcheiden te zyn, u naar de oor„ zaak mogen vraagen, ten einde ti zo veel mö„ gelyk te troosten? Merk my aan als uwe „ Vriendinne. " Ik was niet weinig opmerkzaam, myne Conftance, wat er van dit onderhoud worden zou: ieder oogenblik beefde ik, dat het noodlottig geheim hem ontglippen zou : myne oogen waren onbeweeglyk op zyne lippen gevestigd. „ Verleen „ my gehoor, (vervolgde hy, ) uwe goed„hceden bemoedigen my, om u eene gunst „af te fmeeken; op myne knien fmeek ik „die."  TWEE GELIEVEN. 177 ;, die. V Hier viel hy aan de voeten my¬ ner Moeder, die hem terftond deed opryzen : myn hart kromp in een op deeze daad: wat ging hy toch zeggen? Ik was in doodsangst; ik ftond op om heen té gaan: doch hy weerhield my. „ Neen, Mejuffer: (zeide hy,) „ gy moet my insgelyks gehoor verleenen: gy „ gaat dan trouwen! Wel nu, ( zeide Me- „ vrouw de St. Cyran,) wat belang hebt gyby „ het huwelyk myner Dogter? — Watbelang, „ Mevrouw? dat van myn leven, van myn ge„luk; zo dit huwelyk doorgaat, verzoek ik „ voor altoos uit uwe tegenwoordigheid geban„ nen te worden; dit was de gunst, waar van ,, ik zo even gewaagde. O, gy weet nogniet, „ hoe hoog myne dwaasheid gefteegen is! Ik heb het oog durven flaan op een voorwerp, „ dat ik nimmer befchouwen moest; ik ben zo „ vermetel geweest, om myne liefde aan Mejuf„ fer uwe Dogter teopenbaaren; ik, goede He„ mei! die door het wisfelvallig lot, door es„ ne onmeetbaare tusfenruimte, van haar ge„ fcheiden ben! Maar wat zal ik zeggen ? Ik ,-, was een dwaas', een zinnelooze; dit Wil ik „ gaarne bekennen; ik ben het nog. Zeekerlyk heeft men deernis met myne buitenfpóorigi. neet. M „ heicf  I78 BRIEVEN VAN „ heid gehad, en my genade verleend; ik had „ verdiend, dat men my ftrafte, door my voor „ altoos te verbannen; maar neen : het was een „ engel, die ik beledigd had, wiens infchikkc„ lyke toegecvendheid in my niets anders wil» „ de vinden dan een' zieken , die medclyden „ en geneezing nodig had. Ik heb mydeerlyk „ bedroogen, en het geen uit enkel medely,, den voortfproot, voor de uitwerkfelen ee„ ner wederkeerige liefde opgenoomen. Gy „ ziet dus, hoe zeer ik mistaste. Myne bui„ fpoorige liefde ftelde my dagelyks in gevaar om myn geheim te verraaden; toen deeze „ verheevcne ziel my voor my zelve behoede, „en my dwong, om haar te verlaaten. Ik „ zal u niet verhaalen , wat ik al geleeden heb „ geduurende myne afzondering, niet durven, „ de de plaats naderen, van waar men my ver„ bannen had, niets meer verlangende dan de „ dood. Eindelyk , verfcheurd door wanhoop , „ ging ik dit akelig verblyf verlaaten, om mis„ fchien de laatfte liefdepligt aan myn dier„ baaren Vader te bewyzen. Eerbiedenswaar„ dige Gryzaard , die myne hulpelooze kinds„ heid verzorgt heeft, de Hemel heeft u maar „ al te zeer wegens myne verwaarloozing ge- wroo-  twee gesteven-. x?9'- „ wrooken. Ik zogt verfche ftof tot traanen,. „wanneer ik, hier aankomende, de ty<,(ing- „ van dit noodlottig huwelyk vernam. ■ „ O Mevrouw! O Mejuffer! ■ Neen: de „ blixem zeif kan geene ysfelyker uitwerking„ doen. Ik was gevoelloos, en als door den „ flag des doods getroffen. Uit deeze bezwy„ ming herkomende, vloog ik als een zinne„ looze naar myne woning, en in myne eerfte „woede, ik moet dit met fchaamte belyden» „ en imeek den Hemel daar voor vuuriglyk; „ om vergiffenis, wilde ik my zelf van 't le„ ven berooven. Maar de hoop, de hoop; „ die nimmer den rampzaligften begeeft, deed" „ my nog aan de waarheid van dit berigt twyf„ felen; ik heb zelve de befiisfing van myn „ noodlot uit uw mond willen hooren ; en nu „ bezweer ik u by al wat heilig is , my dat. ^ onbewimpeld te willen zeggen. * ——— „Ik weet niet,(antwoordde Mevrouw de St.. „ Cyran,) of ik in den ftaat, waar in gy zyt, „ u behoor te antwoorden. Gy fchynt my „ buiten u zelve te zyn; en alvorens ik on„derzoeke, of eene Moeder bevoegd is, om „ aan uw verzoek te voldoen, w: schte ik it „ een weinig bedaarder te zien. " •— „ Wel M 3. e u ,  Ï3ó S i i e v ï n van „ nu, Mevrouw, ik ben bedaard; al wasniyn „ laatfteoogenblik daar, zou ik niet bedaarder „kunnen zyn. Spreek, fpreek doch, bid ?>;!( u:. " „ Ik zal fproeken, ( antwoordde „de tederfte aller Moeders,) ftoor my flegts „niet Gy zyt jong, myn Heer Faldoni. „ Uw hart is maar al te vatbaar voor fterke „ indrukfels: maar gelukkig hebt gy verftand; „ met dit hulpmiddel zult gy, wanneer gyhet „ flegts ernstig wilt, van uwe dwalingen te rug „ komen. Eene andere Moeder zou u mogelyk ,, in myne plaats minder geduldig aangehoord „ hebben. Gy weet, myn Heer, de wetten van „ eer hebben o dit kunnen leeren, dat het een „ braaf man niet voegt, eene jonge Juffer in ee„ nen geheimen liefdehandel in te wikkelen; dat ,, dit eene wyde deur open gezet is aan de ver„ leiding; dat het even ongeoorloofd is, om in „ eenonfchuldig maagdelyk hart eeneongewet„ tigde vlam te ontflecken, als uw buurmans „ huis in brand te zetten. Wat wilt gy dus, „ dat ik zegge? ik, die de Moeder van dit „kind ben? aan u, myn Heer, die my zo even dat geen bcleeden.hebt, dat ik zo hoo„ gelyk moet afkeuren? Moet ik doen, zo als „ gy van my vergt, en u myn huis verbieden? „Ik  TWEE GELIEVEN. lS I „ Tk haat alle geweldige middelen, en mve openhartigheid verdient eenige toegeefiykhcid: „ ik zeg meer, uwe liefde was my niet onbe. ,i kend, en mogelyk hebt gy, met my die onbewimpeld te belyden, den eenigen weg h> „ geilagen, om myn bil.'yk misnoegen te verzag„ ten. Maar kunt gy, met dat al, uw vorig „ gedrag rechtvaardigen, en hebt gy u jegens ons „niet grovelyk misgrecpen? Onderfteld, dat „ eeu paar jonge lieden, door eene onvoor„ zigtige liefde verleid, van het regte pad af„ dwaalen : zult gy my wel willen toeftaan, „ dat een man, wiens grondbeginfelen door de „ ondervinding ryp geworden zyn, veel fchul„ diger is dan een Meisje van agttien jaaren. „ Ik zeg dit echter . niet, om Meiuffer de St. „ Cyran te ontfchuldigen; neen : ik zal haar na,, derhand hieromtrent myne gedagtep wel me„ dedeelen. Maar, om by het ftuk te bly„ ven, zie hier het geen ik zeggen wilde : zo „ gy gedagt hebt, dit deeze liefde niet betaav melyk was, waarom u zeiven daarin toege„ geeven? en zo gy die geoorloofd achte, wa?.rv orn die dai voor ons verzweegen ? Antwoord „ my eens op deeze zwaarigheid, en wanneer „ gydie opgelost hebt, zal ik mogelyk befluiM 3 „ten,  I8s «HIEVEN VAN „ ten, u wegens het lot van myne Dogter te on„ derrigten."— „ Ach, Mevrouw, (antwoordde„ de onbezonnen Jongeling ,) wat is de reden „fterk, als het hart bedaard is! Maarvvelkeen „ ftaat is de myne! Te beminnen, zonder hoop „ van wederliefde; alle menfchelykcmagt faam „ vereenigd tegen myne neiging aangekant te „ zien, en my zelf niet te kunnen overwinnen! Welk een ftryd heb ik niet met my „ zeiven doorgeftaan, eer ik het heb durven „ wagen om te fpreeken ? De Hemel alleen is „ getuige geweest van mynê traanen ; ik verbry„ zeide myn hart in eenzaamheid; ik zworf in „de bosfchen, als een leeuw brullende. De „ rust, de vrolykheid, de flaap, alles, alles ver„ liet my. Moede van langer vrugtloos te wor„ ftelen , moest ik my eindelyk overgeeven. Is „ de mensch dan onoverwinnelyk; en heeft „ zyne magt niet zo wel Iware paaien, als zyn „moed? Met kunnende befluiten, myn ge„ heim in het duister graf medeteneemen , heb „ ik het aan dit onfchuldigharttoevcrtrouwd, „even als of ik het voor het altaar uitftorte; „ en ik roep den alweetenden , die my hoort, tot getuige, dat ik de eenige fchuldige ben. „ Veroordeel de braaffte aller Dogters niet;  TWEE GELIEVEN. 183 „ zy is zelfs in de minfte haarer pligten niet „ te kort gefchooten. " „ Ik geloof dat „niet, (zei die goede Moeder,) myne Dog„ ter had my op het eerfte woord, dat u ont„ glipt is, moeten waarfehuuwen." — Toen, Conftance, toen ftond de fchuldige op ; bevende, en zig nauwlyks kunnende voorfleepen, naderde zy haare vertoornde Moeder, en viel op haare knien, de armen uitgeftrekt, en in traa» nen zwemmende. „ Vergeef my! Ver- „ geef my, Mevrouw 3 in '3 Hemels naam , „.vergeef myne zwakheid! Ik ben oneindig „ fchuldiger, dan men u gezegd heeft : ja, „dat ben ik, (vervolgde ik, terwyl ik haa„ re voeten kuschte,) gy weet alle myne „ misdagen nog niet; ik moet u die bely- B den." Ik gevoelde my zelve als boven myn eigen aanweezen verheeven, en als door eene Goddelyke infpraak bezield. „ Zie, (zeide ik, eenige papieren uit myn „ boezem te voorfchyn haaiende, en dezelve „myne Moeder aanbiedende,) zie myn mis„ dryf: zie daar de Brieven, welken ik ont, „ fangen heb; dat men u insgelyks myne ant„ woorden overgeeve!" — Mevrouw de St. Cyran ftond op, met eene waadigheid en houM 4 ding,  Ig4 BRIKVEN VAN ding, die niet te befchryven is, liet my ge» knielt, zo als ik was, leggen, en naar Faldoni, die door angst bevangen terug week, treedon Je, zeide zy : „ wat heb ik verftaan, myn ,, Heer? Gy hebt myne Dogter durven fchry„ ven! in 't geheim fchryven ! Gy, aan wien ik „ myn vertrouwen gefchonken had, kondditzo „ onwaardiglyk misbruiken? Zo ik niet dan „ myne regtmaatige gevoeligheid gehoor gaf, „ zou myne Dogter reeds morgen in een Kloos„ ter zyai, en gy nooit weer voor myn gezigt „ verfchynen ; hoe kunt gy deeze 'ftouthcid „ verdeedigen ? " „ Ik die verdeedi- „ gen! (riep hy met veel vuur uit,) ach, heb „ ik u dai niet gezegd, dat ik van myne zin„ nen beroofd, en buiten my zei ven gevoerd „ was; dat ik alles, ja, alle myne g'-ondbe„ ginfelen vergeeten had ? Zonder deezen En,-, gel, wiens deugd my bewaarde, wie weet, „ waartoe ik vervoerd zou geweest zyn? Ge,, loof haar niet, Mevrouw, wanneer zy zig „ befchuldigt. Zie daar de eenige brieven, „ welken ik haar ooit heb kunnen afperfen; „ verwaardig u die te leezen, en gy zult de „onnozelheid recht doen! Wat de mynen be? treft, die brengen hunne eigene verdeedi-  TWEE GELIEVEN. l8g „ ging met zy zyn niets anders, dan de „ vrugten van een verwilderd brein, en gy „ kunt niet anders dan my beklaagen . " -? „Neen, myn Heer, (hernam myne Moeder „ op een deftigen toon ,) neen , niets kan uw. „ gedrag ontfchuldigen, en de ftyl doet niets „ tot de zaak. Men zoude zig dan maar vrye„ lyk aan alle foort van euveldaaden mogen „ overgeeven, en de fchuld op een ontfteld brein „ werpen. Het zou er waarlyk rampzalig uitzien, „ zo men dicrgclyke uitvlugtcn.moest aannee„men! Voor't overige, dat een longman, een „ vreemdeling, een onbekende, die door gee„ ne banden aan de fame-Hieeving, waarin hy „verkeert, verbonden is, door. fliuklehcmid„ delen het hart van een jong onvoorzigtig „ Meisje zoekt te verftrikken; dat verwonden; „ my geenzints : maar dat dit Meisje, opge„ voed in gevoelens van eer en dc ftrikfte zedig„ heid, dat van haare voorouders niet dan voor„ beelden van deugdtenerfdeeleontfangen.heeft, „ dat zulk een Meisje zig vvegfmyt, en fteels„ gewyze'antwoordt op onbehooriyke minne,, brieven; dit, dit is het, 't geen myne ver„ ontwaardiging gaande maakt; en ik had niet „ verwagt dit voorbeeld in een van myne kinM 5 „de-  186 BRIEVEN VAN „ deren te zullen aantreffen. Aan u, myn Heer, „ben ik deeze ontdekking verfchuldigd; zy 9 komt my duur genoeg te ftaan. Gy hebt my ge„ ïeerd, op welk een prys men de verdiensten „ dier jonge losbollen moet ftellen, die, om dat „zy met heusheid ontfangen zyn, het recht „mcencn vcrkreegen te hebben, om defchrik„ kelykftc wanordens in de vreedzaamfte huiswgezinnen te verwekken, en door hetaanftee„ ken van een onbcfcheide vuur overal agter „ hen de fpooren van hunnen doortogt te laa- „ten?" Ik kroop op myne knien voort tot de plaats, alwaar myn ontzachely- ke rechter ftond. „ O Mevrouw, ( riep „ ik uit,) laat, in 's Hemels naam bid ik u , „ my in een Klooster gaan! dit is de eenige „ gunst, die ik u affmceke; ik durf myne „ oogen niet meer voor myne Moeder opfiaan ; „onmogelyk kan ik haar byzyn uitftaan; ik „ moet my van haar verwydcrcn; en ik boog myn aangezigt in 't ftof neer, terwyl ik in myne traanen fmoorde. „ Sta op, (zei „ die tedere Moeder, my te gelyk omhelzen„ de,) laat deeze les u in 't vervolg leeren , u „ van u zelve te mistrouwen ; en gy, myn „ Heer, zult, hoop ik, mede in 't vervolg „ de  TWEE GELIEVEN. ï8? „ de wetten der betaatnelyklieid wat beter in „ acht houden. Op die voorwaarde zy het u „ toegeftaan, ons als voorheen te komen zien. „ Gy moet wel eenige uitfteekende verdien„ ften bezitten, wyl gy het hart van myne „ Dogter hebt weeten te winnen; gy hebt yve„ rige Vrienden; men heeft my zeer gunftig „ over u gefprooken, en luiden, welken ik „ zeer hoog achte, fchynen u eene byzondere „ geneegenheid toe te dragen: maak u hunner „ gunfte waardig, en tragt hun deugdzaam „ voorbeeld na te volgen. Het is waar, men „ fpreekt van myne Dogter uittehuwelyken; „ maar niets is tot nog toe beflooten. Het kon „zyn, dat deeze onderhandeling afgebrooken „ wierd: in dat geval, kunt gy u onbewim„ peld aanbieden, en als een man van eer, die zig zyner niet behoeft te fchaamen , uwe „ eerlyké verlangens met een zedig vertrou„ wen te kennen geeven; en mogelyk zoud gy „ een gunftig gehoor kunnen hoopen; vermits ,, het, altans wat my betreft,mynfmaaknooit „ zal zyn, om in de keuze van eenen Egtge„ noot voor myne Dogter, my alleen door „ geld of hooge geboorte te laaten bepaalen, ^ en het gemis daar van eene reden van wei- w SC-  «til ViE N VA w „ gering te doen zyn : de man, dien ik afge, „ wcezen had, zou morrolyk de eenige zyn, „ die haar gelukkig konde maaken ; en ik zou „ niet willen, dat ooit het geringfce gedeelte van „ haar geluk door my verzuimd was. " ■ „ Ach , myne. Moeder ! " dit was het eenige, dat ik kon voortbrengen, en ik zeeg op myne knien yoor. deeze Hcmelfche Vrouw neder, en doeg te gelyk myne beide armen cm haar heen. Ik fchreidc; ik beefde; ik wilde fpreeken; doch voelde myn keel als met een koord toegetrokken; myn hart was in eene onbefchryflyke b .'roering. Faldoni wierp zig insgelyks. aan haare -voeten; zy deed hem aanflonds opryzen , en fprak voorts van zyn vertrek, verzogt hom aan zyne vrienden van zyne behoudene aankomst kennis te willen geeven, en gelaste hem by zyne terugkomst ons te komen zien. Hy boog zig eerbiedig, en vertrok haastig, zyne traanen afveegende. Wy vertrekken morgen naar huiten; myn Vader is ons vooruitgegaan; al ons goed ftaar gepakt; alles is van zyne plaats; naauwlyks heb ik papier en inkt kunnen vinden, ,om ti deeze te .chryvun. Vaarwel, waarwei, waarde Conftance! Het is, als of ik naar het einde  twee gelieven. de der waereld zal gevoerd worden, zo beklemd is myn hart! En wat verfcheelt het my ook, waar heen ik ga! ik ben immers verzeekerd, hem nergens te zullen zien. Ik ga Nollette verliezen; men zal haar in een Klooster zenden. Maar myn Heer de Priester zal ons verzeilen. Die eerwaarde Man heeft een Beneficie gekreegen, en zyn ampt, 'twelk zyne hooge jaaren hem bezwaarlyk maakten langer waartenecmen , nedergelegd : hy heeft aan myne Moeder beloofd, haar te zullen volgen naar het Kasteel des Ormes'. VYF-en- DERTIGSTE BRIEF. the rese aan constance. w anneer zult gy toch eens des Ormes voor een poos met uw byzyn vervroiyken ? Gy weet immers nog wel, dat ik de lieve toezegging daar van, by myn vertrek, van uwe Moed.-rontfangen heb. Zult gy wagten, tot dat de brandende hitte uwe reis ondoenlyk maakt! Kom-, kom doch, lieve Nigt! Ach, kom doch fchielyk! Myn hart is in de naarfte droefgeestigheid gedompeld. Wat lleept de tyd traag;yk voort, als men  I90 BRIEVEN VAW men zo geheel alleen met zig zelve rond zwerft r en zig niemand onzer bekommert. Ik fla myne oogen rond, en ik zieniemand, die my verftaan of beantwoorden kan. Waar is hy? Wat doet hy ? Wat is er doch van hem geworden? Reeds een hcele maand geleeden is hy vertrokken; en ik hoor niets van hem. Mogelyk befchreit hy een Vader! Dit doodelyk ftilzwygcn maakt myn hart beklemd: de eenzelvigheid myner jegenswoordige levenswyze voegt zig by myn inwendig hartzeer. Geftadig moet ik het byzyn verduuren van een der ftrengfte menfchen op den aardbodem. Helaas! hy verwyt my myne droefheid als een misdaad, en noemt my zelve de oorzaak van myne kwyning, even als of het in myne magt ware , het leed, waaronder ik. weg teer, te ontgaan. Ik zie, dat myne Moeder gevoelig is aan myne fmart; maar zy durft dit niet openlyk 1'aaten blyken. O myne waarde Vriendinne, waar zyt gy, om my tc troosten ? Byna alles , wat my omringt, is my vreemd; de ftilhcid van het buiten-leven, alwaar men eenen meer gemeenzaamen omgang, dan wel in de Stad heeft, ftelt my geftadig bloot aan het oog van eene menigte lastige toekykers. Myn Broeder ftaat van zyne reize 'thuis.  TWEE GELIEVE W. IJ>t *t huis te komen; ik was nog zo jong, toen hy vertrok, dat hy my nu geheel vreemd is. Wat al onaangenaamheden kan hy my niet verwekken! Ik ys op de gedagten van het toekomende ; en, wanneer ik denk aan het klein ftraaltje van geluk, 't welk eenige maandm geleeden voor my flikkerde, dan fluit zig myn hart; en ik word door de angstigfte droefheid beneepen. Nu heb ik berouw, dat ik myne eerfte neiging , die my hetKloosterleeven deed verkiezen, niet gevolgd heb. Wat geeft my doch deeze waereld? Ik doe van daag niets anders, dan ik morgen doen zal, dan ik over eene maand doen zal; het is eene eentoonige tecvenswys, die my afmat; men wandelt achteloos , men kruist die fombere lange laanen door. die niet dan naargcestlgheid verwekken: men neemt een Boek, en men leest niet; en alles loopt uit op eene doodelyke verveeling. Neen, myne waarde! ik weet zelf niet regt, wat ik verlang. Toen ik hem dagelyks zag, heb ik hem van my verwyderd : nu, nu ik hem niet zien kan, nu wensch ik naar hem, en gevoel maar al te klaar, dat zyne tegenwoordigheid my noodzakelyk is. Zal ik altoos tegenftrydig met my zelve handelen? Moet ik  ÏQ3 BRIEVEN VAN ik ecuwig beminnen > berouw hebben, gelof* ten doen, en die weer biccken? ZE S-EN-DERTIGS TE BRIEF, Dezelfde aan dezelfde. ]VTyn Broeder is alhier aangekomen; en mi heemen de woelige vréugdebèdr^fen en de lastige bezoeken geen einde, de ganfehc nabuurfchap komt ons zien, en wy moeten ookwecrkeerig tegenbezoeken afleggen , en van het eene Landgoed naar het andere ryden : het is; met een woord, eene onophoudelyke beweeging. Uw Neef, myne waarde Conftance,■ is groot en welgemaakt; en heeft zeer losfe en ongedwongene manieren; maar ik vind hem een weinig al te fpotagtig, en ik herken in zyne fiere en trotfche houding den waardigen Zoon van myn Vader. Hy bewyst my eene ongemeene vriendfehap, en wy zullen niet veel moeite hebben, denk ik,- om gemeenzaamer te worden, zo hy flegts een weinig toefchietelyk zyn wil. Het is altoos aangenaam, -, éeri  TWEE GELIEVEN. Ij>$ een Vriend in zyn Broeder te vinden; de neiging hier toe is reeds door de natuur gevormd , en men heeft die flegts te volgen. Een Broeder is een ander zig zelve; het is ons bloed, datin zyne aderen ftroorat; wy zyn onder het zelfde hart gedragen. Waarom is de overeenkomst van inborst niet fterker ? daar alle andere dingen zodanig gemengeld zyn, dat zy van onze beide weezens maar één geheel fchynen te maaken ? Ik ben zeer geneegen , om hem hartelyk lief te hebben; maar dat vertrouwen, die gulle openhartigheid, die onze zielen als voor eikanderen doet openleggen, die verrukkelyke uitftorting van ons gemoed ; ach , lieve Conftance, die fchatten berusten alleen in den fchoot der vrindfchap, en debloedverwandfchap heeft niets gemeens met haar. De vriendfehap, de edeifte weldaad des Hemels, is niet, en kan niet zyn het werk van een oogenblik, noch de vrugt van eenige dagen omgang. Neen: zy moet de proef van een geheel leven door. liaan ; men moet, als wy, van der jeugd af aan, in elkanders hart geleezen, en alle de kragt van dit edel gevoel in alle zyne volle uitgeftrektheid gefmaakt hebben, in de onderfcheidene omftandigheden des levens; men Deel. N moet,  Ï94 brieven van moet, om dus te fpreeken, zig met al de gevóelkragt onzer ziel vereend hebben aan het vo rwerp onzer vriendfehap: en dit is het geene wy gedaan hebben. Met welk eene tedere aandoening herinner ik my de eerfte jaaren van myn leven, dien aangenaaffien tyd, eer nog Mevrouw d' Aimiane door haare omftandighceden genoodzaakt was , om te Parys te gaan wooncn! Nog ga ik dikwyls datKlooster bezoeken, waar wy beiden opgevoed 2yn ; dien fchooncn tuin, de lieffelyke plaats onzer dagclykfche wandelingen, en die goede en welmeenende Nonnen, die ons zo hartelyk liefhadden. Gelukkige leeftyd, waarin het hart vry, de vreugd zuiver en ongeftoord is-, waar in de herinnering van het voorleedene de ziel niet pyuigt! Zy vliegt met onze kindsheid weg; zy verliest zig, myne waarde, gelyk alle or.dcrmaanfche dingen , en Iaat in haare plaats niets na , dan bedriegelyke vermaaken , en maar al te weezenlyke verdrieten. Wat ftorteden wy niet al traanen, toen wy elkander moesten verlaaten? Welke beloftendeeden wy niet, om eikander eens weer te zien, en dan nooit weder te fcheiden ? Hoe dikwyls in onze vuunge omhelzingen verzekerden wy ons zelve ' niet,  TWEE GELIEVEN. 195 niet, dat wy altoos by een, en onaffcheidbaar zouden zyn! Wy redeneerden als kinderen, niets fcheen onmogelyk aan onze wenfchen! Wy overfchreedden in onze gedagten alle de hinderpaalen, die het wisfel vallig lot ons eens in den weg zou werpen. Ons affcheid heugt my nogleevendig, en die wederzydsch ontfangene en gegeevene vriendfehaps - panden, en die lindeboom, dien wy ten getuige onzer eeden namen. Nu ziet gy, waardeNigt, hoe verre wy van onze wenfchen verwyderd zyn, even of wy aan de beide uiterfte einden der aarde leefden; nauwlyks hebben wy viyheidgenoeg, om eikanderen te fchryven, en dit moet nog met omzigtigheid gedaan word:n. Wat moeite hebt gy niet moeten aanwenden , om de vryheid voor my te verkrygen, van eenige maanden by u doortebrengen ? Wreede, ach, al te wreede Conftance, waarom hebt gy op die noodlottige reis zo vuurig aangedrongen ? Waarom bleef ik niet daar, waar niets myn belang wekte? Helaas, moet ik 'er u van befchuldigen; moest ik myn noodlot niet volgen ? Wyl het reeds bepaald was , dat de rampfpoed op my te Parys wagte, zou ik dien dan hebben kunnen entgaan? Ik zal altoos den tyd, waarin ik u N 2 ge-  I96 BRIEVEN VAN gezien heb, zegenen; dien tyd, waarin uwe lief» deryke vertroostingen myn leed wisten te verzagten. Gy hebt my toen reeds voorzegd, al wat my nu is .overgekomen; maar met welk eene goedhartigheid zogt gy tevens niet my en u zefve , tegen uw eigen voorgevoel aan , eenen goeden uitllag te doen hoopen; hoe mcnigwerf mengden zig uwe traanen met de myncn, wanneer ik , na eene vernederende belydenis myner zwakheid, myne fehandein uwen boezem verborg! Gy beklaa.rde my, dat ik zo. fterk beminde: maar gy durfde echter be!y-: den, dat die ftaat, hoe geweldig ook, niet naliet door u benyd te worden ? — Gy dit benyden! Ach, goede Hemel, behoed myne waarde voor een diergclyk lot! Eindelyk moeston wy ook nog elkander verlaaten. Gy kunt u. niet verbeelden, welke overmaat van fmerten my deeze laatfte fcheiding. veroorzaakt heeft. Het was, of my het hart uit hetlyfgeruit wierd; in 11 te verliezen was het, of ik alles verlooren had, zelf tot het gevoel van droefheid. Ik omhelsdeu (gy hebt het gezien , Conftance,) zonder een woord te kunnen fpreeken, en z »nder eenige beweeging; zonder zelf eene enkele traan te ftorten. Helaas! ik moest aan al!s  TWEE GELIEVEN. 10? alle de aangenaamheeden myns levens vaarwel zeggen! Lieve Nigt, zedert dat oogenblik heb ik niet gedaan dan kwyncn: gy waartmyntoevlugt; by u zag ik hem met meerder vrymoedigheid; afweezig, fprak ik over hem met u; onze gefprekken namen geen einde; de dagen waren niet lang genoeg; geheele nagten vloogen om als uuren. Wat konden wy eikanderen doch zo veel te vertellen hebben! de koelzinnige begrypt dit niet; o wat begryp ik dit des te beter! Dat de Hemel my nog een van die dagen verleende, van die zagte wegQuipenöe dagen, die wy geheel met onze gelukzaligheid vervulden. Kom, myne aanminnige Vricndiime! Kom, en breng die tedere Moeder, en al wat u lief en waardis, met u; ik heb u het aangenaamst vertrek befchikt; dat zal de tempel der vriendfehap voor my zyn; daar, daar zal ik dagelyks myne geloften en offerhanden uitfrorten. O wat al wierook zal ik niet voor¬ de Godesfe van myn hart zwaijen ; wat al aanbiddingen wyde ik haar niet reeds toe! Kom dan; kom dan fpoedig, want ik fterf byna van verlangen. N 3 Z E.  'tjjS brieven van ZEVEN- en- DERTIGSTE BRIEF. Dezelfde aan dezelfde. Myne hoop is dan vernietigd! Die reeds zo lang beraamde reis zal dan geen voortgang hebben? Alles was gefchikt; en ziedaar, daar wordt myne goede Tante ziek, en gy. . . . moet blyven! Zeg nu nog eens, dat ik gelukkig ben ! Ja waarlyk, ik heb wel reden, om my over myn geluk te verwonderen ! En op w'elk een tyd nog moet deeze reis uitgcfteld Worden ! op een tyd, wanneer uwe hulpe my zo hoognodig was! O, dat ik vleugelen had, ik zou naar u toevliegen. Welk eene te- genftrydigbeid! Niets kan wrecder zyn dan de berooving van een goed, waarop men reeds ftaat maakte. Ik rekende het als zeekcr; duizende dingen had ik reeds in myne gedagten gefchikt, die nu met eenen omzwaay aHen te gelyk om ver zyn geworpen, even als onze kaarten - huisjes, welken wy in onze kin'dfche jaaren bouwden. Wel nu, myne Vricndinne, wy zullen elkander mogelyk nooit weerzien; een  TWEE GELIEVE tf. I99 een bang voorgevoel doet my dit vreezen; toen ik uw brief ontfing, rees die angst zo geweldig in my op, dat myn hart 'er van floeg, eu ik zei: „ 't is gedaan : Conftance is voor my „ voor altoos verlooren." Ik ben op myne ligtgeraakte verbeelding, die altoos het kwaadc vooruitfnelt, zeer *t onvreden: maar zyis hardnekkig; en ik zal niet gerust zyn , dan op het oogenblik, wanneer ik u weer zal zien. Wy hielden onlangs het middagmaal op een Landgoed van de Baronesfe van Nance, twee mylen van het onze geleegen. Ik zat aan tafel naast eene jonge Vrouw van twintig jaar, die 'er zeer bevallig uitzag, en veel verftand en vrolykbeid bezat. Na omtrent een quartier uurs met my gepraat te bebben, was zy reeds zo gemeenzaam met my, of wy elkander al ons leven gekend hadden. Het viel my gevalJig in, haar te vraagen, wie die Heer was, die naast myn Broeder aan tafel zat? „ Het is „ myn Man (was haar antwoord;) maarvraag „ my, bid ik u, niets meer, want ik ken hem „ niet. " ■ Ik glimlachte, en verzogt haar my te willen zeggen, hoe het zyn kon, dat haar eigen Man haar zo weinig bekend was. ,, Wat wilt gy, (hernam zy.) N 4 Ik  aOO BRIEVEN VAN „ Ik was zestien jaar, toen ik hem trouwde. „ Ik was in een Klooster, en had de waereld „ niet dan van verre door de traliën gezien; „myn Vader kreeg in den zin, om de oo„ gen op deezen Heer te flaan, en zei, met ee„ ne regt Vaderlyke deftigheid : zie daar den „ Man, welken ik myne Dogter tot een Egt„ genoot heb toegelegd; hy fprak een paar „ woorden uiet myne Moeder, die haare toe„{lemming gaf, en ik wierd niet dan daags „ voor het fluiten van het huwelyks ■ contract „ gewaarfchuuwd, en alleen om dat men het „ zonder my niet doen konde. Men verroon„ de my mynen aanftaanden bruidegom, of „ liever , hy wierd by my ingeleid, om my „ te zien. Wanneer hy flegts eene menfchely. „ ke gedaante had, zou ik hem fchoon ge„ noeg gevonden hebben ; want ik verlangde „ maar alleen naar vryheid, en het Jeven, dat „ik leidde, verveelde my doodelyk. Alles „ fchikte zig fpoedig; en ik wierd uit het Klooster gehaald, opgekleed, vercierd, en naar „ het altaaar geleid, alwaar ik alles zei, wat .. men my deed zeggen. Van daar liet ik my „ naar het huis van myn Man leiden, aan „wien ik, na verloop van eenige dagen, ver- „ klaar-  TWEE GELIEVEN. 2Ct „ klaarde, dat myn voornoemen was, vry, „ en onafhankclyk te leeven , en dat hy van „ zyncn kant even zeer meester moest zyn, „om te doen al wat hy wilde. Dit gezegde, „ wel is waar, kwam hem i n 't eerst wat vreemd „ voor; maar hy heeft cindelyk zyne party ge„ koozen, en ik heb verders niet van hem ge„ noord. Het is een louter toeval, dat wy nu „ beiden ons onder een en het zelfde dak be- „ vinden." O myne waarde Conftance, hebt gy ooit iets diergclyks gehoord ? en dat is nu het geen men huwelyken van overeenkomst noemt! Zou het verhaal der Baroncsfe waar zyn ? Of is het flegts een verzonnen fabel ? —. Dit bevallig Vrouwje heet Mevrouw d' Arbon: zy wil myne Vriendinne zyn; maar welke vriendfehap, ja zelf, welke gemeenzaamheid kan men hoopen met diergelyke menfchen ? Dank zy myn Broeder, het ontbreekt haar niet aan eene betere tydkorting, die van een vuurig Minnaar. Maar dat het klugtigst van alles is, is dat hy tot dien liefdehandel is aangezet door haar Man zelf, die, zig beroemende een haarcr goede bekenden to zyn, met veel lof van haar fprak , even gelyk hy gedaan zou hebben van eene vreemde Dame. N5 AGT-  ü03 brieven van AGT-en-DERTIGS TE BRIEF. Faldoni aan den triester. Door fnikken en traanen als verfmoord, kan ik u nauwlyks fchryvcn : ontfang, waarde Vriend, de eerfte uitftorting van myne droefheid 1 Ik heb myn Vader verloorcn Het beeld des doods waart overa! om my; ik Zie niets dan voorwerpen van rouw en fmert; alles fchynt dood en begraven te zyn. Met welk een hartzeer fcheurde ik my van u ! Ik liet myne ziel daar ter plaatfe, waar gy zyt. Dat dierbaar huis, dat beminnelyk en tevens vcrfchrikkend voorwerp, waarvan het denkbeeld my overal volgt; die aangenaame begocheling van eene mogelyk te ligt opgevatte hoop; alles, alles moest ik verlaaten. Ik ging een ftervenden Vader zien, eene maagfchap in traanen, eene boerfche en armelyke wooning, waar de deugd my meenige nutte , doch al te zeer verWaarloosde lesfen gegeeven heeft. Het was met een verward gevoel van fchrik, angst, fmert en ver-'  TWEE GELIEVEN. 20} verlangen, dat ik te L-ivorno aankwam. In het buitenöord , waar myn Vadar woont, gekomen zynde, wierd ik van eene doodelyke droefgeestigheid bevangen. D-- Pastory was het eerfte voorwerp, dat myne aandagt trok: de populier-boomen, wel eer aan den ingang geplaast, waren uitgeroeid; het klein kinderfchool nevens aan was weg. Ik herkende, digt by de Pastory, eene zekere plaats , waar wy kinders zynde, gingen fpeelen; ik zag daar weder een rröëp" kinderen; en my toen dien onnozelen gelukkigen leeftyd te binnen brengende, welken ik in deeze afzondering gefleeten had, wierd myn hart bewoogen, en ik voelde eenige traanen over myne wangen rollen. Brandend van verlangen, vervolgde ik myn weg; ons huis, dat op eene verhevenheid ftaat, vertoonde zig van verre. Zo haast ik het ontdekte, wierden myne aandoeningen zohcevig, dat ik genoodzaakt was om (Vil te ftaan. Wat al wederwaardigheden hebben myn leven niet beroerd, zedert ik het dak» waar onder ikgebooren ben, verlaaten heb! Wat al ontwerpen verydeld; wat al hoop vervlogen ! Ik kwam nu te rug, en bragt niet met my dan een knaagend naberouw. Te midden in deezs droevigs  204 BRIEVEN VAN ge bedenkingen , kwam ik tot op de voorplaats van ons huis, zonder iemand te ontmoeten; de deuren der kamers ftoi.den open; het begon reeds duister te worden , en ik kon de voorwerpen nauwlyks onderl'chciden. Toen ik het vertrek , waar myn Vader lag, intrad, wierd ik door eene akelige vertooning getroffen. Een eerwaardig Geestelyke zat by zyn bed , en kis eenige gebeeden by het licht van een waschkaars, Ik gaf een gil, en vloog naar het fterfbed; ik ruk de gordynen open, en zie >— myn Vader zonder gevoel uitgeftrekt liggen. O luiert! ik weet niet, wat er van my wierd? Een oogcnblik daarna zeeg ik op myne knien: myn hoofd boog zig op dit doode lyk neder; ik kon het niet verlaaten; myne traanen vloeiden onöphoudelyk.— Ik riep myn Vader; ik bad hem, zyne oogen nog eens te openen, om zyn laatften opflag ten minitel nog te genieten. Een rerfcheurend , wreed nadenken, bcfchuldigde my, van hem weleer verzuimd te hebben: ik riep, onder een geduurig afgebrookenfnikkpn, uit:,, hy is dood, en ik heb hem niet „ gezien; niet voor 't laatst omhelst! hy heeft „ my niet voor eeuwig vaarwel kunnen zeg„ gen; mogelyk dagt hj niet eens, dat hy nog „een  TWEE SU IEVÈKi 205 een Zoon had! Ik zelf heb hem zo hng kun„ nen vergeeten! O myn Vader, waarom was „ ik niet by u, toen gy de overftap deed naar „ eene betere waereld: gy zond my uwen zegen „ voor dit en voor een volgend leven gegeeven „ hebben; ik zou uwe laatfteftervende woorden „ opgezameld hebben; zy zouden eene balfe„ mende troost in myne ziel geftort hebben : „uw wyze raad zou my voor de klippen, „ waar de deugd ichipbreuk lydt, en voor de „ fmerten vah dit leven gewaarfchuwd hebben : „ op het punt van u met uwen maaker te ver„ ecnen, zoud gy hem voor my gebeden hcb- „ ben. " Hier ftaakte ik myne klagten, en het doodkleed opligtende, verzadigde ik myne ziel, in de volle uitgeftrekthèid van haare fmert, met dit allerysfelykst toneel vanüaby te befchouwen. Ach, myn Heer, deWysgeeren zeggen, dat de trek dernatuureen vooroordeel i«. Maar dat zy nimmer dien last gevoelen, die myn hart verpletterde, toen ik dagt, dat myn Vader ten grave gedaald was, met het denkbeeld, dat ik hem vergeeten had. De heevigheid myner hartstogten, de uitwafeming eener kookende drift der jeugd, en de ver ftrooijing, door myne reizen verwekt, hadden. hem  £06 BRIEVEN VAN hem, zedert zes jaaren, dat ik hem verlaaten had , ongevoelig uit myne gcdagten gewischt. Dit was myn eerfte misdaad. De Hemel ftrafte my daarover; welhaast ftorte ik my zelf in een maalftroom van dwalingen , en alle gevoel van deugd en braafheid wierd in my uitgedoofd. De dood van myn Vader my den afgrond, die dit voorbygaand leven van eene eeuwigheid affcheidt, zo zigtbaar aanwyzcnde, heeft my de oogen geopend: ik gevoel, dat er een ander leven moet zyn, waar de deugd beloond , en de ondeugd geftraft wordt: ik tragt my zeiven te troosten met de boop, van nog eens de voorwerpen myner liefde te zullen weder zien, en dat ik flegts voor een wyl van hen gefcheiden ben : de geest van myn Vader waart geduurig om my, in de fti'.le duisternis des nagts; ik verbeeld my, dat hy my roept; my dunkt, dat hy my wenkt, en waarfehuwt, dat ik hem welhaast volgen zal. Vroeg of laat te ftcrven , is flegts een onderfcheid van eenige jaaren; hoe ouder men wordt, hoe minder men kan Raven; de jeugd is de gefchiktfte ftaat, om het leven te kunnen verlaaten; Eien laat dan niets op deeze waereld na. . . Nict3i . . O Hemel, zoude ik haar, welke my nog aan hatlevcn bindt, kunnen vergeeten 9 IN E-  TWEE GELIEVEN. S07 NEGEN-en - DER.TIGSTE BRIEF. iHïrese aan gonstance. Vader gaat naar Parys, ter waarneeming van een Proces; hy zal uzien, Conftance! Wat is hy gelukkig! Zeg mydoch, vvsar«m maakt het enkel denkbeeld van die reis my onrustig? Ach, waarom anders, dan om dat zy my zekere geliefkoosde denkbeelden herinnert. Wat is die tyd niet al verre vervloogen, toen wy eikanderen dagelyks zien en fpreeken konden ! Het leven is een geduurige fchakel van vreugd en droefheid, van genot en te leurftelling. Wanneer men wel op eene plaats is, waarom daar niet gebleeven; waartoe die geftadige verandering van plaatfelyke ftanden ? Wat voordeel geeft die geduurige vvisfeling? Het waar geluk fchuwt het gewoel: wy hadden het gevonden , maar moesten het weder opgeeeven. Nooit zal ik dat jaar vergeeten, dat ik by u mogt doorbrengen; dat zal voortaan het waare kenmerk van myn geluk zyn; en wanneer ik wee-  20» BRIEVEN VAN weeten wil, of ik waarlyk 'gelukkig bén zal ik myn lot vergelyken by dat, 't welk ik by u genooten heb. Allerdierbaarftc Vriendin, met welk eene vuurigheid bemin ik u; en hoe zeer verdient gy ook bemind te z_yn! Wy zyn thans geheel alleen buiten; want het heeft myn Broeder goedgedagt, Mevrouw d' Arbön naar de Stad te volgen, eh ik kan nu ten minften, voor een korte poos, een Weinig vryer adem haaien. Mynhccr de Priester houdt ons trouw gezelfchap. Ach, dat gy eens wist; höe groot myne vcrpligtinge:i aan hem zyn! Helaas, heeft hy myn goeden naam niet bewaard : en nu , hu troost hy my ; nu weet hy ihy zulke kragtige drangredenen, zo uit den godsdienst, als uit de zedekunde, by te brengen , dat ik 'er myn zwak hart als agter een bolwerk kan veilig ftellen. Zyne woorden Ichieten, als een heldere lichtftaal, tot in het binnenst van myne ziel; hy verheft my boven myn éigen gevoel: by dien edelen Vriend leer ik de hartstogten, welken my beheerschten, met voeten treeden ; en in de droefgeestigheid, welke Zig van myn geest vermcestevd heeft, vind ik geen troost, dan alleen in zynen wyzen raad te hooren. Somwyl ga ik in onze Kapél, alwaar ik  TWEE GELIEVEN. 2Ö9 ik voor het altaar, uuren lang, onbeweeglyk eh in myne traanen wegfnicltende, geknield blyf leggen ; den Hemel nederig en yverig fmeckende, myne doodelyke liefde uit myn hart te Willen fcheuren, en my aan my zelve weder te geeven. Wanneer ik dan uit deeze geheiligde fchuilplaats te rug keer, voel ik my oneindig meer gefterkt. O Conftance, wat is het niet troostryk, u zó vryelyk by dien God, die troost geeven kan, en van wien men hulp' verwagt, te mogen vervoegen! Wat beklaag ik niet die o'ngelukkigen, welken zig dien toegang geflooten, en het denkbeeld van eene zo' verheevene goedheid in hunne ziel hebben uitgedoofd. Rampzalige dwaas! weet gy dan niet, dat gy in het ongeluk niets van uwen medemensen tè wagtcri hebt; en dat de hoop op eene Voorzienigheid de éenigfte toévlugt voor den ongelukkigen fterveling is? 'Er komt een' tyd, myne waarde, waarin onze betoovèrde oogen de Waereld zien, zo als zy waarlyk is; het geen men te voren verleidend vond,' is dan niet meer aarilokkelyk : de vërmaakenvan eenen vroegeren leeftyd walgen ; onze fmaaken en neigingen volgen en vernietigen zig ondéfiing met eene ongclooflyke fhelheid. Wy zyri vér1. Déél. O' Won-  2ro brieven van wonderd, nu met onverfchilligheidaantezieil, het geen zo lang het voorwerp onzer vuurigfte wenfchen geweest is; en wat moet dan van ons arm hart worden, leedig van alle waercldfchc beguicheling en aan zig zelf overgelaaten? Is het dan niet een groot voorrecht, zyne oogen te kunnen vestigen op een voorwerp. dat boven de wisfclvalligheeden van dit ondermaanfehc verheeven is? 'Er zyn brieven uit Italien aangekomen : Faldoni heeft zyn Vader verlooren. . . . Gywect, dat ik weinig gelukkiger ben: de myne is dood voor my; gelyk u maar al te wel bekend is. Mynheer de St. Cyran behandelt my met eene geftrengheid, die de Ouderlyke rechten verre overfchreedt, en regelrcgt ftrydig is met de infpraa.lt der Natuur. Ik durf hem niet dan al beevend aanzien of toefprceken : wanneer ik angstvallig zyn oog nafpeur, en op de trekken van zyn gelaat acht geef, kan de minfte verandering my een doodsangst aanjaagen: ik flyt myne dagen met hem naauwkeurig op te merken en te vreezen. Zyn vreesfelyk en altoos dreigend oog vervolgt my tet in myne droomen Deezcn nagt nog was myn geest zodanig ontroerd door de naargeestigs ge-  TÏtE GEtlÉVEM. S-it gedagten, die rriy geduurende den ganfchen dag gcpynigd hadden, dat ik in myn dartp door de ysfelykfte droomen ontrust wierd. Ik verbeeldde my, myn Vader te zien: zyne oogefr glinsterden van woede in zyn hoofd; hy had een bloote degen in de eene hand, en met de andere greep hy Faldoni: ik wierp' mytusfehen hem en dien ongelukkigen; ik nam hem in myne armen; en door dezelfde doodfteek doorftooken, vielen wy beiden aan den voet van een altaar; ik gaf een luiden fchreeuw; en; toén ik wakker wierd, vond ik, dat my het doodzweet aan alle kanten uitbrak, en myn hoofdkusfen was geheel doornat van traanen. Zeg my doch, waarde Conftance, waairöm komen deeze akelige droomen niynen geest zo geweldig Ontroeren ; waarom is myn hart zo beklemt, als of my een zwaar onheil boven het hoofd hing? Ik ben niet kleingeestig noch bygeloovig; maar ik denk echter, dat het den Hemel fomwyl behaagt, ons door verborgene w»gen voor dreigende gevaaren te waarfchuuwen. Ik ben overtuigd , dat er fomtyds in bns een voorgevoel plaats heeft, van het geehe wy te hoopen óf te vteezen hebben; en het zy dit inwendig gevoel ons onmiddelyk door den Hemel w'Övïï ö a tes-  hxi brieven van toegefchikt, het zy het ons door onzen befehermfengel, die (leeds Over ons waakt, wordt ingegeeven; zeekcr is het, dat myne denkbeelden hieromtrent zig altoos door de uitkomst bewaarheid hebben gezien. Aanbiddelyke Voorzienigheid ! wat hebt gy over my befloten ? Moet ik my tot nieuwe beproevingen voorbereiden ? Helaas, waarde Vriendin, ik heb reeds zedert zes maanden zo veel geleedcn; jeiïgd, frisheid, gezondheid, vrclykheid, alles heb ik vcrlooren'; ik ben niet meer dan de fchaduw uwer Vriendinne ; ik ben even ais die fchimnien , welken langen tyd by den rand van hun graf rondwaa- fen; Waar is hy nu ? Waarom vliedt hy van my? jfk was zo wel te vreeden by hem! En nu zou ik de geheele natuur wel van myn ongeluk willen befcfiuldigen! Myn humeur is niet meer dragelyk : de arnïe Defchamps moet dit menigmaal misgelden; dan bekyf ik haar, dat zy deeze liefde , die niet dan ongelukkig kon zyn, begunftigd heeft. Wat is men niet te beklaagcn , myne waarde, zo geftaadig door gevaaren en verleidingen omringd te zyn; zy wagten zelf op ons, in orize afgezonderdite fchuilhoekcn, en wy vinden niet eens een vryefl'toe-vlugt in onze ftille flaapkamers, alwaar wy  T Wr E E GELIEVEN. 213 wy s'nagts ons leed met ons indulten; daar, waar onze Vaders zeiven ons de vryheid, om ons hart onverhinderd uitteweenen, niet kunnen betwisten. Ik ben geene liefhebfter, om gd het voorlcedene te rug te trecden : ik had, dit gevoel ik nu duidelyk , ik had myne reden moeten wapenen, tegen eene verleidende hattstogt, of dezelve uitdooven, zo haast ik die in my bemerkte: ik had moeten Ach, doet men wel, al wat men moet? Wat mensch , wat Engel is 'er, die zig niet zou laaten me.defleepen, wanneer eene zo zagte neiging zyne ziel wegvoert ? En ik, zo teergevoelig , zo aandoenlyk, zou ik die dan hebben kunnen wederftaan? _ Zou *er ook een wreekende Engel zyn, gefchikt om wraak te oefenen tegen hen, die zo rampzalig zyn, van hunne Ouderen te moeten vertoornen ? D myne Vriendinne, dit vrees ik inaar al te zeer. Het beeld van myn vertoornden Vader laat my geen rust. Maar hoe zal ik hem doch kunnen gehoorzaamen ? Een rampzalig en ondraagelyk leven, een onophoudelyk, eeuwig onheil zou het loon deezer gehoorzaamheid zyn. Ach! dat men flegts myn leven eischtc, ik ben bereid, O 3 on*  814 BRIEVEN VAN pm het afteflaan aan hem, die het my gegeeven heeft: maar evenwel, myn dood zou die van een ander na zia flecpen, en heb ik het recht we( om dat op te offeren ? Daar hy zyn lot in myne handen gefield heeft, mag ik nu dit toevertrouwd pand wel misbruiken? Dit zyn zeeker niet meer dan valfche drogredenen, ik beken het; maar zy vinden nochtans gehoor by my; en, wanneer ik bereid ben, om aan mynen pligt te gehoorzaamen, dan zie ik dat verfchrikkelyk Spookfel; het weerhoudt my; het wyst my zyn open graf; en dan verT dwynen eensklaps myne beste voorneemens. — Vergeef my, myn God, zo ik ongehoorzaam ben aan het Vaderlyk bevel; die onbuigzaamr heid is niet het uitwerkzel myner driften. Neen: een Vader is een mensch ; hy kan zig bedriegen en ons ongelukkig maaken; maar de inwendige ftem, welke my geflaadig influistert, om my niet tegen eene deugdzaame liefde te verzetten ; het ongeluk van een gevoelig fchepzcl niet uittewerken; deeze ftem is die van de natuur, pn mqgelyk, o myri God , de uwe. Wyl myne Moeder voor my is, kan ik niet geheel fchulfTg zyn, en ik heb ten minfte zo veele reden, gm dit al, als om het niet te gelooven. ?'?  twee gelieven. 2T5 Ziedaar, myne-waarde, een gedeelte van dat geene, 't welk dagelyks door myn hoofd zweeft; en wat is doorgaans het flot van alle deeze mymeringen? dat myne ziel door deeze worftelingen afgemat, en myn geest verzwakt wordt, en dat ik ongevoelig in eene doodelyke kwyning verval. —sa Ik moet eindigen ; myne traanen overftelpcn my op nieuw; en ik kan niet meer zien, wat ik fchryve. VEERTIGSTE BRIEF, de priester aan cosstaïice. Mejufer ! Het langduurig ftilzwygen uwer Vriendinne ontrust »i Zy heeft my gelast uwen laatllen te beantwoorden, vermits zy ziek'en buiten ftaat is van te kunnen fchyven. Stel u echter gerust ; haar toeftand is .tot nog toe minder gevaarlyk, dan wel lastig; gy kent reeds de oorzaak van haare kwaal; ik weet, dat zy geene geheimen voor u heeft. en dat gy, even als ik, in die edele zjcI test, welke ik heb mogen, vormen. Wat moet gy haar niet beklaagcn; O % en  ?tó PRIEVEN VAN en boe fterk zoud gy niet aangedaan zyn , zo gyhaar nu zaagt 1 bet is eene roos, die pas' ontlooken reeds verwelkt is. Wat is doch de fchoonhcid, groote God 1 wanneer men acht geeft op de fchielyke ommekeer, die haarineens vernietigt. Zedert twee maanden, dat Mejuffer de St. Cyran door eene geheime teering is aangetast, vertoont zy aan een opmerkzaam oog .de dagelykfche trapswyze afneeming van jeugd en fchoonheid. Haare ongelukkige Moeder ziet dit, en zugt in ftilte, dat zy haar niet helpen kan; zy fmeekt my, dat ik haare Dogtcr toch redde. Maar wat kan ik doch doen ter hulp van twee ongelukkigen, wier lot niet in myne, niet in hunne eigen magt is? Is Therefe wel meester, om die aandoeningen, die zy gevoelt, niet te gevoelen? Heeft Mevrouw de St. Cyran wel het vermoogen, om dit hartzeer van haar waarde kind wegteneemen, door twee zielen te vereenigen, welken voor elkander gevormd, zyn? Dit is bet geen ik dagelyks herhaal; al myne hulp bepaalt zig dus alleen tot de troost der ziele. Het is inderdaad grievende, niets anders dan deeze hulp te kunnen toebrengen, wanneer wy om ons de voorwerpen onzer liefde zien wegteeren. Dit huis,  TWRE GELIEVEN. 217 huis, dat ik wel ccr zo vrolyk, zo Iu'sterryk gezien heb, is nu het leevendig afbecldzel van rouw en hartzeer; het is niet meer dan een groot, ruim, eenzaam gebouw, waar man elkander droevig aanziet, of ftilzwygend uit den weggaat. Mevrouw de St. Cyran zou gaarne, durfde zy haare neiging volgen, de kamer van haare Dogter nimmer verlaaten ; maar zy vreest, haar als dan te zuilen hinderen; en het droevig fehouwfpel, dat zy daar geftadig voor oogen heeft, doethaar Moederlyk hart breeken. Nooit verlaat zy het vertrek zonder een beek van traanen te ftorten. „ Wreed kind! (zeide zy gister, „ toen zy haar verliet,) zy za! my nog den dood „ aandoen: maar ik kan niemand dan my zei„ ve bcfchuldigen; ik had dit ongelukkunnen „ voorkomen, zo ik moeds genoeg had gehad, „ om de oorzaak daar van te verwyderen. '* Dikwyls ze: ik my naast het ledikant van myne lieve Therefe neder; en, wanneer zy gefchikt is, om my aan te kunnen hooren, dan verzamel ik alle de troostredenen by een, die deeze tederm.innende ziel nog kan genieten. Hoe menigwerf heeft zy my niet van u gefprooken! Zy is by zig zelve overtuigd, dat zy u nooit weer zien zal, en wanneer dit fmertelyk O 5 denk-  518 BRIEVEN VAN denkbeeld zig voor haar geest verlecvendigt-, dan hervat haare droefheid weder nieuwe krag-, ten. Menigmaal heft. zy haare handen ten hemel. — „ O myn Qod, (roept zy dan uit,) „geef, geef, dat ik myneVriendinne nogeen,, maal weder zie! zy is de gezellinue myner L jeugd geweest; zy oiindde my zo teder! " — Dan maakt zy weder fchikkingen voor dien tyd , wanneer zy 'er niet meer zyn zal: dan noemt zy de dingen op, die zy u to.t eene ged agtenis van haar wil nalaaten; dan weder fmcekt zy my op de aandoenlykfte wyze , u te willen beminnen, en haare plaats by u te vervullen. Dikwerf vrees ik, door eenige uitdrukkingen droevige denkbeelden by haar te verleevendigen,en (chroom Faldoni te noemen; dit merkt zy, en zegt: „ ik voel uwe befeheideuheid; zy „ treft my; maar ik kan alles hooren, en myn p eigen hart zegt my meer» dan gy my zoud .„ kunnen melden. " Nimmer had de zuivere godsdienst meer vermogen op eene deugdzaame ziel. Het is, als. of haare liefde, door de hinderpaalen gefluit, tot liaaren Schepper met eene onweerrtandclyke drift opftygt. Het is waaiyk een Engel, die zynert God aanbidt. Ik zelf, die inde prediking van dien godsdienst fee*  T W JS £ GELIEVEN. 210 tien grys geworden , zou zulk een vuur van godsdienstigcn yver, die haar als tot in den fchoot van haaien Schepper opvoert, byua kunnen beiiyden. Goddelyke ziel; de aarde is uwer niet waardig: gy zyt voor een beter leven bewaard; en daar moet gy ongetwyffdd gelukkig zyn. Ea wat is doch deeze ondcrraaaiifche waereld? Niets dan een traanendal, waar het vooroordeel den yzeren fcepter zwaait, en de deugd geweldaadig vertreedt. Vergeef my, MejutTer, ik wyk een weinig te veel af; maar myn hart, van verontwaardiging opgezwollen, kon zig niet weerhouden. Ik zal u, zo gy het goed vindt, getrouw fchryven, en u den toeftand uwer Vriendin nauwkeurig herigten. Zyt niet fpaarzaam met uwe tropscrykc brieven: uwe arme Therefe heeft die hoogstnodig; zy zyn een balfem voor haar diep gewend hart! Ik zie, wanneer zy van u fpreckt, eene zagte; blos zig over haar gansch gelaat vexfpreiden, en haar als op nieuws, herleeven. Wanneer haar geest een weinig bedaard is, dan doet zy zig een klein koffertje brengen, waar uwe brieven in ppgeliooten liggen; dan fpieidt zy die voor zig uit, en haare oogen verüinuen elke regci. Somwy] drukt zy die aan haar hart; dan weder  220 brieven van oer kuscht zy die met veel aandoening; cn haar overkropt hart ontfnap.t een half gefmoorde zugt. BemjnJyke Vriendin , zegtzy ; en haale gemoedsbewecgingen worden zo heevig, dat zy genoodzaakt is, die aandoenlyke papieren weder weg te fluiten. EEN -ejj-VEERTIGSTE BRIEF. Dezelfde aan dezelfde. j\lejnffer de St. Cyran is van daag beneden gekomen. Zy deed eene kleine wandeling door den tuin , leunende op haare Gouvernante. Toen zy haare Moeder zag, groette zy haar zeer eerbiedig, maar fprak niets, nameen van haare handen , die zy kuschtc, cn ging naast haar zitten. Wy zwecgen insgclyks, en deeze flille vertooning duurde een poos. Eindelyk floeg Mevrouw de St. Cyran, wier hart van verdriet was opgekropt, haarecnenarm om den middel van haare Dogter, trok haar zagtjens naar haar toe, cn drukte haare lippen op de bleeke vermagerde wangen van de arme Therefe. Het ongelukkig Meisje zugtte; haate qo,-  TWEE GELIEVEN» 22t oog-cn wierden opgezet, en de traanen rolden over haare wangen ; verleegen over haare zwakheid, verborg zy haar hoofd in den boezem van deeze tedere Moeder. — Ach! Mevrouwi (zeide zy,) wat denkt gy wel van my? Ik i, ben waarlyk befchaamd over myne zwakheid. „ Ben ik dan eene zinnelooze? waarom zozeer „ geweend ? welken zyn doch myne fmerten ? „ O myne geliefde Moeder, gy zegent my met „ uwe liefde, en ik noem my nog ongelukkig? „ ik verdien , waarlyk , ik verdien zo veel goed- „ heid niet." Mevrouw de St. Cyran troostte haar, en de hoop, waarmede zy haar voor het toekomende ftreelde , fcheen deeze neergedrukte ziel weder een weinig op te beuren. Deezen middag, gevoelde zy zig redelyk, en ftelde ons voor, om een Tourtje naar de Landhoeve van Justine, haare Minne, te doen. Ik voorzag maar al te klaar, hoe zeer dit bezoek haar zou aandoen, en ik zogt haar die begeerte uit het hoofd te praaten : maar zy hield aan, cn wy zyn daar been gereedcn ; zy, haare Moeder, haare Gouvernante, en ik. Justine viel haar om den bals; maar, haar aanziende, fp:ong zy eenige treeden te rug, en keek haar met eene (tille np- mcr-  S.S2 BRIEVEN VAN inerking a?.n. -3— „ Hoe vindt gy my, Mirij, ne? (ze de uwe Vriendin , niet een gedwonj, gen lach,) kent gy my nog wel? Waar is die „ tyd, dat gy my over myne frisfche gezoiid„ heid gelukwcnscbte : gy ziet, hoe alles ver- „ andert." Jnstirie fchrcidde, eri kon geeri „ antwoordecevcn. „ Kom aan, leen my uw arm, (vervolgde Therefe,) én laat my „ uw Tuin eens zien; ik héb gehoord, dat gy „ hem veel verfraaid hebt; het zal iny aange„mzm zyn-, uw werk eens te mogen zien; ,, en (zig uaartny tockecrende, zeide zy^) moet „ gy u niet over de buitcngewoöne ordcj net„ heid en zindclykbeid van dit huis vcrwonde„ ren? Ook is het de wooning van myne Jus- „ tine." De arme Vrouw was buiten zig zelve, en haar Man ons ontmoetende, luisterde zy hem tets in: vervolgens bragt zy ons in haar Tuintje. Therefe kon zig naauwlyks meer voortüccpen, en was genoodzaakt telkens tc rusten. In een klein boschje , aan het einde der boomgaard komende, gaf zy een fchrecuw van verwondering, en my roepende, zeide zy,- van félirik bevrngen: waar zyn „wy? zie doch, myn Heer, het is de eigé feberceau, de zelfde fontein, de eigc fchik- é Ii:ing;  TWEE GELIEVEN. 22} „ ïring der hoornen! Welk een booze geest beeft „ hier kunnen komen, om my door dit alles de aandoenlykfte toneclcn op nieuws te ver„ lecvendigcn"' ? cn zy (molt in traanen. Justine verhaalde haar toen, dat zy, eenigentyd geleeden, een vreemdeling by haar t'huis had gehad, en weidde breed uit in zyne lof. Gy moest de oogen van uwe teergevoelige Tlierefis eens hebben zien fchitteren Van vreugd cn liefde ; want zy had in die befchryving Fal 'oni aanftonds herkend. 'Er is in de harten der gelieven iets, dat hen oogenblikkelyk elkander doet gewaarworden. „ Ik heb hem van u „ gefprooken , (vervolgde Justine,) en, fchoon „ hy u niet kende, was hyzo bekoojdmctmy „van myn lievekind te hooren fpreeken, dat „ hy ganfche dagen by my hier t'huis door„ bragt,om my van u en uwe kindsheid te hoo,, ren vertellen." En vervolgens verhaalde zy eene ganfche reeks van menschlievcnde daaden, die Faldoni gedf.an had; en wat al hulp en onderfteuning hy de arme huisgezinnen in de nabuurfchap had beweczen ; hoe zeer hy bemind was, en hoe alle menfchen fchreidden, toen hy vertrok. Therefe ftond onbeweegelyk* haare armen langs het lyf hangende, doorjgen wyd  «54 BRIEVEN VAN wyd open gefpalkt, en ftyf op Justine gevestigd , de mond halfopen, de hals uitgerekt, cn als of zy elk woord wilde verduiden. ,, Welk een mensch is dat!" zeide zy eindelyk, en my aanziende; „ ach! myn Heer; eii dat is hy! hy! Toen, zig fchielyk be¬ dwingende, hield zy haare zakdoek voor haare oogen, om haare aandoening te verbergen. Verder Voortgaande in het boschje, zag zy eenige karakters , en flingernaamen id de bast der boomen gefneeden : en zig naar Justine kcerendc, zeide zy; „ het geen gy my daar „ van dien edelnioedigen vreemdeling verteld „ hebt, treft my fterk; zo hy hier ooit weer- keert, verzeekerhem dan, dat ik dit verhaal „ niet zonder de uiterfte aandoening gehoord „ heb"; cn tom zig tot haare Moeder kecrende,zeide zy ; ,; lieve Mama, de deugd moet im- „ mers altoos beloond worden ? " „ Wel „ zecker; " antwoordde die goede Moeder,' welk haare Dogters mecning aanftonds raadde. Therefe maakte toen een ftrik, die zy voor de borsthad, los, en gaf die aan Justine. ,, Daar," „(zeide zy,) geef hem dit uit myn naam; ja, gy moogt my vryelyk noemen : dit is' a de prys, welke ik der deugd toewyde.Nau. wc-  TWEE CEIvIEVEN. 215 welyks had zy deeze woorden geuit, of zy wierp zig, verwonderd en befchaafnd over het geen zy gedaan had, in de armen van haare Moeder, die haartedcrlyk omhelsde, en haare nu bloozende wangen kuschtc. Wy waren allen !terk aangedaan. Dit dierbaar kind had ons haare geestvervoering medegedeeld. O onweerftandelyk vermogen van verheevene deugdzaame zielen; nooit heeft myne ziel zagtet vermaak genooten, dan op dat oogenblik. Men bood ons de jongelieden, die Faldoni uitgehuwlykt had, aan; het was een allerliefst jong paar, dat het genoegen uit de oogen ftraalde, en met elkander zo gelukkig fcheen, dat men hun lot be- nyden moest. „ Zie daar evenwel een „ huwelyk van geneegenheid, dat wel gelukt „ is! " zeide Therefe met een zugt. Wy gingen in huis, en vonden daar een fiér £èregt'j,e van fruit en room, dat de Man van Justine intusfehen had gereed gemaakt. Therefe at van alles; zy was vrolyk , va fcheen geheel herfteld. Mevrouw de St: Cyran kon haare oogen van haare Dogter niet afwenden, en zwom in vreug. de. Zy deed my de buitengewoone graagte van haare Dogter opmerken, en zy zeegende Uet oogenblik, dat wy dit uitftapje gedaan hadh Deel. p i*k'  j£§ brieven van 4cn. Ik voor my vreesde met reden de gevolgen van deeze ongeregelde leevendigheid, die; ik met zeer veel bekommering zag. En inderdaad, wy waren naauwlyks 't huis, of The-, refe begon reeds te klagen; tegen den avond kreeg zy eene fterke beeving, gevolgd van eene ylende koorts. Thans is zy wat beter; en wy hoopen, dat de ziekte hier mede op zyn hoogstzal geweest zyn. TWEE-en-VEERTIGSTE BRIEF. Dezelfde aan dezelfde. Een onbekende liet my verzoeken, om aan het Hek yan het Kasteel te komen; het was Fal ioni; wy vloogen elkander wederzydsch in de armen; hy ademde met moeite.. „ Is zy „ hier? (vroeg hy.) Kan ik haar zien? Wilt 5> gy my-wel by haarinleiden? Zal haare waar„ dige Moeder ,my nog gunstig willen ontfan- „ gen ? Myn Heer .de St. Cyran!" Hier hicid hy plotfeling ltil; ik zweeg; de traanen liepen ever myne wangen. Ik zag hem heltetven; zyne knicn knikten; en hy was op het punt van te bezwymen. ,, Ach ,  T W E E GELIEVEN. 5*7 ;, myn Heer, wat wilt gy'my zeggen? h zy „ dood! " Ik haaste my om deeze vrees weg te neemen. ■ „ Zy leeft, (antwoorde ik „ fchielyk,) maar gy kunt haar niet zien; eene .„ doodelyke teering heeft haar zo fterk ver. zwakt, dat zy niet in ftaat is haare kamer i, te verlaaten. *8 Hy rilde van ónt- fteltenis, en zyne oogen ftonden geheel verwilderd; hy ftaamelde eenige verwarde woorden : eindeiyk barfte hy los; en zyne traanen rolden in overvloed' over zyne wangen. Hy drukte my tegen zyn hart. . „ Kom, „ (zeide hy,) kom aa"n, la aten wy die goede, ,, die toegeeffclyke Moeder gaan zien. Zy moet „ wel bitter bedroefd zyn. Zo ik flegts de deur „ van het vertrek haarerDogtermag zien, haa,f re ftem van verre hooren, -flegts oorgetuige „zyn, dat zy leeft; dan:zou ik gerust hee- ncn gaan;" en hy trok my al beevend voort. Ik geleidde hem in een der laanen , die op het huis aanloopen; doch , toen wy by het zelve genaderd waren, bad hy my'ftil te houden; zyne beenen weigerden hem verder te dienen; hy wierd duizelig ; zyn hart floeg geweldig; hy was genoodzaakt tegen een boom te leunen; en, zyne handen famen vouwende, riep P 2 hy.  2;8 BRIEVEN VAN ',iy: ,, ach, myn Heer, ik kan niet verder' „ gaan; ik kan niet binnenkomen; de kragt „ begeeft my. V En hy zag angtstval- Jig rondom zig. „ Zie daar, ( zei hy,) „ de zelfde plaatfcn, die zelfde groote holle „ gallcryen, die my eens met fchrik vervul. „ vul; dat afbeeldzel des doods, 't welk my „ toen in alle de vertrekken volgde, waart nu „ weder om my heen! " Ik deed myn best, om hem deeze verbeelding als eene loutere herfenfehim uit het hoofd te praaten; en fleepte hem vast voort. Eene der Dienstmeid den kwam op het voorplein: en het enkel gezigt van een Vrouwelyk weezen bragthem weder op het punt van te bezwymen. Eindelyk kwamen wy in huis. „ Waar gaat gy my „ heen brengen i vroeg hy met een angftig gelaat; ik deed h- m neerzitten; en, in de kamer van Mevrouw de St. Cyran gaande, berigte ik haar de terugkomst van Faldoni. Duizende aandoeningen beliormden te gelyk haare ziel; zy toonde ecnigen tegenzin, om d - onlchuldige oorzaak van haarer Dogtcrs jamtnerIvken toeftand te zien. Zy vreesde, dat dit gezigt haare ziel op degevoeligfte wyze zou treffen; eindelyk ftond zy toe, dat ik hem by haar  TWEE GELIEVEN. 2-5 haar inleidde. Hy trad binnen, met eene deftige en zeer droefgeestige houding: ik verliet hem i om insgelyks Me juffer de St. Cyran wegens zyne komst te verwittigen en voortebereiden. Zy zat in eene leeningftoel, met uwe brieven voor haar : zo haist zy tnyzag , fchoof zy dezelve aan een zy, en verzogt my nevens haar te willen gaan zitten. Haare wangen fcheenen te gloeijen ; haare hand , die ik in de myne nam, was klam, en ik vond, dat zy een weinig koorts had. EK fchroomde toen, om haar een naam te noemen, dien zy nooit zonder eene merklyke ontroering kan hooren. Op dat zelfde oogenblik, ftoof haare onbedagtc Minne de kamer in. . „ O Mejuffcr, (riep ., zy , gansch buiten adem, ) Myn Heer Fal,, doni is te rug gekomen; ik heb hem gezien." Dat onvoorzigtig mensch zou verder voortgerammeld hebben; maar ik gaf fchielyk een fchreeu w, toen ik uwe Vriendin op eens zo bleek als een doode zagbefterven, en het hoofd voor over op haar boezem zinken. Haare bedienden fchooten toe, en haar hoofd ondeifteunende, gaven zy haar eenig vlug zout te ruiken. Ik ging heen; en kwam eenige oogenblikkcn daar na met haare Moeder te rug. Zo E 3 als  230 UIEV'ïtl VAN als zyde kamer intrad, ftak Therefe hr.are armen naar haar uit, doch liet die tcrftondm-gteloos weder nederzinken. „ O Mevrouw! " riep zy ; zykon niet meer uitbrengen ; zy flikte in haare traanen. Mevrouw de St. Cyran nam haar tederlyk in de armen, en drukte haar aan haaren boezem. „ Lieve Dogter, (zeide „ zy,) kind van myn hart! waartoe die ang„ ftigc vcrtwyffeling ? ben ik niet uwe Moe„ der, uwe tedere Moeder, die aitoos bereid M is, om uwe minfte bcgeertens veortekoo„ men? " Zy veegde met een zakdoek zagtjens de traanen van de w■mgen haarer Dokter af. De arme Therefe verborg een kleine poos haar aangezigt in den boezem baarer Moeder, ca toen, haar hoofd met-eene fterke aandoening opligtende-, „is hy dan waarlyk hier?" vroeg 2y. „ Hy wilde u gaarne zien, ant- „ woordde Mevrouw de St. Cyran. . „ My zien! my zien! " Zy wierd beur¬ telings rood en bleek; haare ftem beefde. „En wat zal hy doch aan my zien? eene „ f.hiin , een rampzalig flagtöffer, daar het v graf reeds naar gaapt; waartoe dit bezoek? „(en, haare hand op haar hart i-Vger.de.,) „ [s hy niet bie* ? kan ;zyn. beeltenis wel „ ooit  TWÉÉ GELIEVEN- „ ooit daar uit gerukt worden ? ik zou flegts „ zyne traanen zien, ik zou flegts zyne klag,, ten hooren , en die zouden myne ziel ver,, fcheuren: befpaar my dat fchouwfpel." — ,, Wel nu , myn kind, hy zal u dan niet ,, zien; cn gy zult voldaan zyn." Hy „ zal dan niet komen! ik zal hem dan niet weer zien! Myn God, wat is myn „hart zwak; ach, dat hy kome; dat hem de ,-, uitgeftrektheid zyner overwinning ten vollen „ bekend zy; laat hy den ftaat zien, waartoe „ik vervallen ben; en, zo hy eenige deernis ,; met my heeft, dat hy dan afzie van langer „ gevoelens te voeden, die ons beider ongeluk „ zouden uitmaaken. " — Zy had nauw- lyks uitgefprooken, of Faldoni was aan haare voeten; hy was aan de deur van de kamergebleeven, om de uitfpraak van zyn vonnis aftewagten; droefheid en angst bragten hem buiten zig zelve; hy hief de handen hemelwaards, wierp zig op den vloer op zyne kniën voor den Engel neder, en bleef daar onbeweeglyk liggen. Therefe rigtezigop, herkende hem, hefte haare oogen naar den hemel, cn floot die ylings weder toe. Haare Moeder hield haar eenen arm om haar geflaagen, cn wees met P 4  *3S B R I E V E N V A N den ander, dat Faldoni vertrekken zon. Maat W&Sf ftaat, om dit te kunnen merken? Voor zyne beminde necigebukt, h« oog ftyf op haar gevestigd, den momlopen, oplettend naar baaien adem luisterende, zelf nauwlyks ademende, ah een bladfidderende, wagtehyde eerfte beweegingen var, Therefe met eene ongeduldige angstvalligheid af. Eindelyk kwam »y tot zig zelve. Faldoni ftond op, za* hlar met oogen vol aandoening aan, en ftamelde ee. *>ge onverftaanbaare woorden. „ Gy ziet nn » rayn Heer, (zeide zy zeer ernstig;) wel-' n ke de gevolgen zyn van een' geheimen min. llehande!; "en zig tot haare Moeder keeren de, «eide zy: „ vergeef my, Mevrouw; de „ Hemel heeft my voor myne dwaasheid geftraft. O myn d:erb,.are leidsman (zeide » zy, zig tot my wendende,) i„ welk eene " vcrnede«ng ziet gj m thws niet, Wat yer » laagcn ons de driften, 20lf in in onze eigene „oogen! ik heb de troost van een wys man hoogst noodig; zonde* die was ik reeds niet " mecr; of' 20 * nog leefde, leefde ik al„leen, om te C «W FaWoni aanzien- „ de, vervolgde zy, ) waartoe m gy hier TC. wa; hoort gy? . . * . „ he-  TWEE GELIEVEN. 233 ,, helaas, ik ben die zelfde niet meer, wïer bc ., valligheden u voormaals konden behagen! „ myne jeugd is verwelkt: ik fta reeds op dei „ rand van het graf; (en ziende, dat hy fehrei„ de,) droog uwe traanen, Faldoni, (zeide zy, „ met eene zagte, vriendelyke ftem,) droog, ., bid ik u, uwe traanen; zy zyn vrugtcloos; ., ik kan de uwe niet zyn! Een Vader, een gc„ biedend Vader heeft my zynen Wil verklaard; ., zyn vloek hangt boven myn hoofd, om op „ my neer te ftorten, wanneer ik niet fpoedig „ van myne dwaaze liefde afzie: deeze tcdcr„ minnende Moeder, die daar zo bedrukt ftaat, „ kan my niet van 't geweld vcrlosfen, en heeft, „ even als ik, geene troost, dan in haare traa„ nen. Sta van uwe hoop, om immer met my „ verëenigd te zyn, doch af: gy moet daar niet „ meer aan denken. Gy zult aan het huis van ,, myne Justine een pand myner getrouwe „ vriendfehap vinden : bewaar dat voor my; „ het zal een altoosduurend getuige myner ge ,, neegenheid zyn." En , eene diepe zugt loozend* , riep zy uit: „ eene zo tedere gencegen„ heid , eene zo reine liefde, die de Hemel ,, zelf fcheen goed te keuren, moest die zulke „ ysfelyke gevolgen hebben? Neen : 'or is geen T 5 n ge-  234- BRIEVEN VAN „ geluk op de aarde ! Ik neem geen affcheid : dit „ woord zou my te veel kosten. Maar waar toe „ zouden Wy doch elkauderen wederzien? Zo „ gy nly verlaaten, zo gy my vergeeten kunt: „ zo gy, met myn bec-ld uit uwe gedagten te „ wisfehen , gelukkiger of geruster kunt zyn, „ fta ik dat gewillig toe; vergeet my, vlied „ my, laat een ander voorwerp myn verlies „vergoeden, en uw leed verzagtcn!" Zy zou nog langer gefprcoken hebbeh; haare getroffen verbeelding was onbegrypelyk leevendig; het w s. als of dit gevoelig, welfpreekend Meisje, na zo veele dagen gezweegenen zig bedwongen '.e hebben , haar opgekropt hart nu in eens moest ontlasten; wanneer Faldoni, door de woorden zyner beminde tot in de ziel getroffen, haar naderde met eene'vertwyfelde houding, cn zig andermaal aan haare voeten wierp. „ In den naam van dien weldoenden „ God, (riep hy uit,) van dien God , waar van „ gy het leevendig .beeld op aarde zyt; in den „naam van die tedere Moeder, in dien van onzen waardigen Vriend; cn mag ik het „ zeggen in die van onze tedereonfchul- „ dige, zuivere.liefde, fmeek ik ul heb deer^ nis met my, (laat my doch niet geheel ter seer   Pi. IX.  TWEE G E L I S. V £ Sf, 235 „neer mot zulke ysfclyke woorden ; herroep, herroc-p OW wreed befluit: waartoe zoud gy. fi my» d.O'jd begeeren? " En , zyne handen naar ons uitfteekende , fmeckte hy ons , vanvertwyffalihg en angst als buiten zig zelveu vervoerd, om hulp en voorfpraak! „ Myne lieve Therefe, (zeide toen Mevrouw „ de Cyran ,) zo deeze hoop u nog in het lej, ven kan behouden, fiel u dan gerust, dat „ik al, wat in myn vermogen is, zal aan„ wenden, ona u dienst te doen; en dat, hing „ het alleen van my af, deeze braave man uwe „ hand zou vcrkrygen: zyno deugden maa„ ken hem die waardig, en hiilyken, uwe „ keuze. " • Een zagte .glimlach ichitterde op het - reeds verdoord gelaat uwe Vriendin- ne. „ O liefrte Mama, gy kunt dan „ nog myne zwakheid vryfpreeken ! gy heft ,, den reeds bezweekenen moed uwer Dogter „ op , door haare liefde met uwe goedkeuring te bekroonen ? Wel aan, (voegde zy 'er by, $ zig naar Faldoni keerende, ) on'.fang dan „myne belofte, welke ik thans plegtig doe, „ "afi nimmer myne hand aan een ander dan „ aan u te zullen geeven. ■" Faldoni l'prong van vreugd vervoerd op , klapte als ver-:.rv _ wil-  236 BRIEVEN VAN wiidcrd in zyne handen, ftameide eenige woorden zonder fariiénharigi weende, lachte, en kon onmogelyk zyne dankbaarheid uitdrukken. Ik was tot fchreijcns toe bewoogen : en wilde aan dit toneel eene foort van plegtigheid byzetten. Ik nam dus de beide handen deezer twee gelieven, en die famen voegende, zag ik Mevrouw de St. Cyran ernftig aan. „ De taak „ der natuur (zeide ik,) is verrigt; het ftaat „nu am u, Mevrouw, om het overige te „doen. " ,, Zy ontroerde; en zei: wat „ kan ik doen! Helaas, ik kan niets dan wen„ fchen; en ik hoep, - dat die wenfchen ver„ hoord zullen worden, maar myne magtftrekt „ zig niet verder uit. — Gy kunt ten minften „ (gaf ik ten antwoord,) uwe toefteinming tot „ hunne vcré'eriiging geeven. " --~— Zyaarsfelde geen oogenblik. Toen myne handen hemelwaards heffende, riep ik uit: „ Groote „God! vermurw het hart vaneenen Vader; „ dat hy eindelyk ophoude zig tegen de na„ tuur, en het geluk van dit onfchuldig paar „ aan te kanten ! Geef, dat ik hen eens naar „ uw geheiligd altaar leidc , cn hunne kuifche „liefde zeegene; en dat, voor myne ziel tot ,, u, myn Schepper, wederkeert, myne fter- „ ven-  twee gelieven. 237 .,, vende oogen nog getuigen van hun geluk „mogen zyn! V Toen boog Faldoni zig met de eene ktiie voor zyne Minnares neder, en nam den zoom van haar kleed, dat hy eerbiedig aan zyne lippen drukte. ■ „Engel des Hemels, (zei hy,) gy, die ik „ nog niet met den geliefden naam van Egè„ genoote durf noemen! ik zweer u eene ceu„ wigc liefde : dat het zelfde oogenblik, waar„ in ik u zou kunnen vergeeten, ook hetlaat„ fte van myn leven zy!" —- Mevrouw de St. Cyran gaf hem verlof, om de hand van haare Dogter te kusfehen; een zagt rood vcripreidde zig op de wangen van Therefe 5 zy hygde van afmatting; haar hart en hoofd waren beiden te zeer verhit. Zy verzogt, dat men haar alleen wilde laatcn. Wy vertrokken, en lieten haar de eerfte oogenbl. kken van eene vreugd-, diezy in lang niet gekend had, in rtilte genieten. DRIE-en-VEERTIGSTE BRIEF. tHerese aan constance. Waarom heeft men my in het leven te rug geroepen. Is het, om my te fchikken tot het  '238 BRIEVEN VAN lyden van nieuwe fmertcn? ?,1yne dagen (Tonelen te eindigen, cn : hy is weder gekomen ; hy is 'voor myn oog verfchcencn! — Myn hart is terftond verfterkt ;.myn bloed Ih-aalde met een nieuw leven door myne aderen ; de vreugd, reeds zo lang uit myne ziel gebannen , is weder iri dezelve als een frisfe morgendaauw neergedaald; en ik heb';- tot myne groote verbaazing, ondervonden",' dat zymy nog niet geheel vreemd was: . Zou 'er dan e'enig onbekend fpöor töt het geluk'voor my geopend zyn? Ik durf my daarmede niet vleyen; te vcrgeefsch koestert myne al te tedere Moeder-die hoop in myne ziel. Wat kan zy doch voor my doen ? wat kan de geheele waereld dóén tegen het oppertnagtig. gezag van een willckcurigcn Vader? Ik laat my nochtans door'die ff reelende hersfenfehim, die men hoop noemt, verleiden , en de tyd iluipt vast voort. Wy maaken, myne Moeder, onze waardige Priester, Faldoni en ik, onder ons vieren eert allerbekoorlykst gczelfchap uit. Hy is by myne Minne gehuisvest; maar hy komt aile dagen hier, en Wy verlaaten elkander zo min, als mogelyk is. De Priester gaat hem; dikwyls fmorgens vroeg reeds haaien, en dan houdt hy het middagmaal op  TWEE GELIEVEN. 239 üp het Kasteel. Die twee braave menfchen , zo zeer gefchikt om elkander te beminnen,, hebben onderling de naauwfte vriendfehap gefloten. Ik ben 'er waarlyk tro'.sch op, myne ken' ze gcbillykt te zien door de vriendfehap van deezen waardijen Leeraar; en vind my zelve Vereerd in da achting, welke "Faldoni aan ieder, die hein-'kent, inboezemt. Het is my eene aangenaarrte gedagte, dat de waereld myne zwakheid voor den .beminnelykrten aller menfchen verfchoonlyk zal moeten vinden. — O myne lieve Nigt, hoe inneemend, hoe belangryk is hy! Dag aan dag, naar maate ik hem nader lef» kennen, wint hy nieuwe rechten op myn hart. Men kan de gezellige deugden in geen-hooger graad by elkander vereend bezitten; ik zie hem nooit, zonder een zekere foort van eerbied voor hem te gevoelen. Hy alleen was in ftaat, om my lecvendig te doen bezeffen, dat de man gebooren is, oin zyne zwakke wederhelft te befchermen en te verdeedigen. Hy heeft die edele grootfche houding, die der vermetelheid eerbied, der ftoutmoedigheid fchrik inboezemt; zyn manne'lykoog duidt de verheevenhci.1 zyner ziel aan ; men ïiet, dat hy zyne eige waaide kent, en aon;  24° UIEVIN VAN zonder verwaandheid weef, wat men hem vcrfchuldigd is. Wat zyn niet alle die armhartige menfchelyke overeenkomsten van rang, tytels, rykdommen, eer, en grootheid, nietig by de waare deugd en perfoonlyke begaafdhecden ? In den allerlaagften ftaat, was Faldoni waardig geweest eenen Troon te beklimmen. Hy is de liefderyke menfehenvriend, de edelmoedige weldoener, de tedergevoelige redder; en ik zeg met vreugd tot my zelve: „ zie daar „ den Egtgenoot, dien myn hart verkoozen „ heeft." Vermits ons Kasteel in de nabuarfchap van bet boseh geleegen is, hebben wy onderdaags het ontwerp gemaakt, om de aangenaame oevers van de Lignon en de vrugtbaare Landsdouwen, welke die rivier befproeit, te gaan zien. De vriendelyke uitnodiging van een bloedverwant myner Moeder, die een fraai Landgoed bezit, digt by Montbrisfon geleegen, had ons tot dit reisje overgebanld. Wy zyn met het krieken van den dag vertrokken; de morgenftond was verrukkelyk ; de opgaande Zon verguldede toppen der bergen, welken zig als eene keetcn vertoonen, wanneer men aan het laager eind vau het boseh komt. Wy zagen die be-  TWEE GELIEVEN. bekoorlykc Vallei, zo vermaard door de liefde van Astrea en Celadon. Men ademde 'ei' nog, dagt my, eene herderlyke lugt in. De heuvelen van het omliggende land waren bezaaid met talryke kudden fchaapen. Eenige herderinnen , welke die van Arcadié'n weder in de gedagten bragten, waren nevens hunneherders gezeeten ; nicn hoorde het veldfluitje zagtkens fpeelen, en van verre de vrolykc liederen vanden boeren knaap, die blymoedig de fch.upjes hoedde. —— Ach, Conftance, wat verwekt .de fchildcry van de eenvoudige natuur, in hef gelukkig landleven, niet een zuiver revoel:ij onjze ziel! Onder het befchouwen van deezeXciiooi ne Landsdouw wierd myn hart week; de heevige hartstogten maakten plaats voor eene zagte wegvoerende droefgeestigheid. „ Wat „ waren zy niet gelukkig, (zeide ik.inmyzel- ve,) die Diana's, die Astrca's, welke hieï „ hunne dagen in het gezelfcbap hunner gelief- de herders fleeten! Niets kon hun vermaak „ ftooren; geen vooroordeel kante zig tegen hun„ ne verlangens■■; geen willekeurige wet dwong haar te beminnen; de liefde werd uit hun„ ne eigene keus gebooren; en de dagen,, wel„ ken zy haar toewydden , varen zuiver, en /. De*l. Q „ door  CJ* BRIEVEN VAN „ door geen leed verbitterd. " ■ Deeze aanmerking, die ik onderweeg maakte , zette myne denkbeelden eene' foort van treurigheid by. Faldoni merkte dit, en tragte vrugteloos my hier van afteleiden. Myne Moeder onderhield ons ondertusfchen over den gastheer, die öns zou onthaalen. ' » „ Myn Heer dè Themine (zeide zy,) is een Edelman, die afgezonderd op zyn landgoed leeft, en zig alleen toelegt, om zyne onderhoorigen gelukkig te maaken. Zyn huis ftaat óp de helling éener heuvel, van waar men uitzigt heeft op verfcheide fchoone Landeryen, met bloemen bezaaid. Eene ganfche reeks van heuvelen , die zig uitftrckken, zo ver het oog reiken kan, eene meenigte kleine ruifchende beekjes, die,uit de valfyen afkomende, zig in het naast geleegen boseh verliezen, maaken voor het oog de aangenaamfte verfcheidenheid. Het Dorp is aan den voet van het Kasteel geleegen; men ziet hier en daar eenige zindelyke Boerderyen, welkers witte niuuren door de groene blaaderen der boomeu heen fchitteren. Eene digte doornehaag fluit deeze wooningen in, waar om heen een vrolyk gewoel van menfchen en vee hcerscht; hier fchaarjen, die weelig graazen; daar landlieden, die 5 Kr  twee g £ l i t v'k tfi ÉÓt' agter den ploeg werken; daar Vrouwen, die in de vrugt en moestuinen arbeiden; en lieve, aartige, gezonde kinderen, die lugtig om hen heen huppelen en fpringen." Myn Heer de Themine ontfing ons met'die gulle gastvryheid op het gelaat, welke onze Land - Edellui zo eigen is. Overdaad of pragt Wierd by hem niet gevonden; maar dit werd door eene eenvoudige netheid, en overvloed van aihetnoodigeenaangenaamè, rykelyk vergoed. De tuinen verrukten my op het eerfte gezigt; de kunst verborg zig daar onder eene gedaante van eenvoudigheid. Men zag daar niet die gedwongen eenpaarigheid, welke onze bosehjes afmeet, gladde heggen fcheert, de fchoonftcbopmen verminkt, en met moeite opwurmt' tegen de bekoorlyke griiligheeden dér Natuur. Hier was het een digt belommerd boseh; daar weder groene en weelderige weiden en velden; een weinig verder waren hét rotzen , met zeegewasfen vercierd , welke aan het oog de aartigfte grotten vertoonden; een beek, van den top der bergen afftortende, ftroomde aan derzelver yoet, en verloor zig met een aangenaam geruisen • onder het lommer der zwaare Linden. j, Gy ziet hier flegts (zeide myn Heer de The-  444 iiiïvi» va» 5 -.line,) de onbcfchaafde natuur:'maar dieon* „ gedw.-nge verfcheidenheid, welke 'zy allcr,, wegen in haar werk vertoont, is, naar myn „ oordeel, de waare oorzaak van die verrukking, „ welke ons allen op het eerfte gezigt uit ons „ zelve voert. Dat men eens by zig zelve naga ,, den aart der aandoeningen, welken wy op ,. het zien dier vorftelykë gebouwen en pragtigc* „ tui.ien ondervinden; en daar, waar dekunsï „ der menfchen zig uitgeput heeft, om de trotsg heid hunner Meesters te doen uitblinken: „ het eerfte gezigt verwekt niets dan eene kit„koude bewondering, daar het hart niets ge„ meens mede heeft; en de verveeling, van „ niets dan eene altoos eenzelvige pragt en „ trotsheid'te zien, maskt zig eindelyk geheel „ meester van onzen geest. De verbeelding, „veel te weelderig, wil'zig1 niet beperkt zien „ & de enge paaien der kunst; overal, waar „• zy de hand des kunstenaars ontdekt, vinds „ zy ook te gelyk, dat men het nog verder kan „ verbeetereu, en haare verwagting van vol„ maalctheid blyft dus altoos onvoldaan. Laat „ de mensch zig gedenkteekens opregten, om „ der vergeete'heid ontrukt te worden; zyzyn, „ even als hy, onvolkomen; maar de voorbreng-  TWEE GELIEVEN. 2.\5 „ zeis der Natuur zyn verhoeven, gelyk zy zelve verhoeven is. " Myn Heer de Thcmine deed ons de vru.ï•ten der nyverheid, welke hy allerwegen had ingevoerd, opmerken. Zy vertoonde in alles eene foort van ruimte en welgcftcldhe-'d, eene eenvoudige vrolykc orde , een geest van vreede en vryheid. Hy liet zig, met zyne Landlieden, tot in het geringde gedeelte van het huishoudelyk landleven in : bedegjc hunne gefchillen , gaf hen raad, onderzogt, of 'er behoeftigen onder hen waren, gaf hen gereedfehap tot den landbouw, of wel eenige ftrooken land, om die te bearbeiden. -.— Ik geef nooit geld, (zeide hy,) „ dit is eene kwalyk gcplaatito weldadigheid; •„ men moet zaaijen , wil men oogden; zo gy „ aan het gemeen het middel geeft, om te kun. „ncn be.ftaan, zonder te werken, voed gy „ haare luiheid, en dooft de nyverheid uit. Ik „heb getragt, om de Just rot den. land.':, o; w „ aantewakkcren, door het uitdeden van zul„ ke gepaste bekroningen , door de ve.be te„ ringen yan-tóijderyen te hegynitigen.; en ver„ mits ik eiken hoevenaar bezitter va:i zyn 'and „ heb gemaakt, wordt hy door eene edele zugt Q. 3 » "»n  8RJEVEN VAM „ on> uittcmunten aangefpoord; waarby r\% „ het genoegen voegt, van voor zig zelve, „ zyne Vrouw en kinderen te werken, en hen „ een vrugtbaar land ten erfdeel te kunnen na „ laaten. Op zulk eene eenvoudige wyze heb „ ikin deeze fchoone landsdouw die gelukkige „ herderlyke eeuw weder doen herleeven, wel„ ke aan onze Voorvaderen het denkbeeld der „ gouden eeuwe herinnerde, en de velden van „ Lignon weleer zo beroemd heeft gemaakt." „ Gy zult hier (vervolgde hy,) geen Rechts". „ geleerden vinden. Myne Landlieden kennen „ geen ander' rechter dan my. Myn rechtbank ?, is een oude dikke eik, waaronder ikmy, op „ de daartoe vastgeftelde dagen , nederzet. Des „ Zondags verzamelt de jeugd van ronds-om „ in de weide, cn oeffent zig daar in allerlei „ foort van fpeejen: de bejaarde landlieden „ zyn de rechters, dje de pryzen, die ik uit„ deel, den overwinnaars toewyzen. 's Avonds „ danst men op den maat der fluit, of wel van „ de tambourin. Daar vormen zig veelal de „ eerfte neigingen der onfchuldige jonge harten : r het myne wordt op eene allerzagtfte wyze aangedaan, wanneer 'ik hunne pas ontluiy kende liefde zie.; zy brengt my fommige  TWEE,' GELIEVEN. fijtf „ gelukkige oogen.blikken te binnen. Ik verr„ neem verder nagr het gedrag en de zeeden van ,, deeze jonge lieden; en, wanneer zy aan elkan„ der eenigermaaten voegen, trouvvikhen uit." Moet gy niet, Conftance, met my deezerr waardigen Man bewonderen? Zoud gy Ook ■geen lust krygen, om in deeze fchoone ftreek te gaan woonen? Ik voor my heb nooit zo fterk de velden bemind, en ik gevoel Ibmwyl zulk eene heevige lust, om alles daar te laaten, .een ftaf te ncemen, cn de fchaapen langs die groene heuvelen te gaan weiden; wel te verftaan echter , dat ik daar niet alleen , maar door myn herder verzeld zou zyn. Ik ben in opregtheid ingenoomen met zulk eene foört van lcvensvvys! Welk een geluk"! Welk eene rustl Geenezorgcn, geene kwellingen! Alle onze dagen zouden zuiveren helder weezen ; onze uureu zouden zagtjens heenen glyden. Maar, om weder tot myn Heer de Theminc te rug te keeren, wiens leerzaam onderhoud ik dwaaslyk heb afgebrooken, om u met de grillen myner verbeelding op te houden: „ De Priester cn ik (vervolgde hy,) „-doen beurtelings den omgang door hetDorp. De zieken worden , op myn bevel, in een geQ 4 » zond  948 BRIEVEN VAN „ zond en lugtig gebouw, dat voor hen ge». „ fchikt is, overgebragt, en zo lang opgepast, „ tot zy volkomen herfteld zyn ; hunne velden „ worden intusfen door anderen bearbeid, aan „ wien ik hunne moeite vergoede. Doch het „ is vry zeldzaam, dat myn gasthuis gebruikt „wordt; want de geregelde heweeging, het „ genoegen van het hart, het vermaak voor „ den geest, het gezond voedzel, en de zuiverelugt, welke zy hier inademen ; doen hen dan hoogften ouderdom bereiken, zonder by,, naeenigen dier ongemakken te gevoelen, die „ anderzins daaraan gewoonlyk verknogtzyn.'' „ Dikwyls houd ik hen in hunne nagtwagt v gezelfchnp; ik luister naar hunne geestige „ eenvoudige herderszangen; zy herinneren ,, my een tyd, waaraan ik nooit dan met de „ grootfte zielsontroering denken kan; ik vind v daarin gevoelens uitgedrukt, die my weleer „ dierbaar waren , en ik verbeeld my in eens „ dertig jaar jonger geworden te zyn : dan zuge „ ik, datikmy nu zo alleen vinde in het midden van zo veele gelukkige jonge paaren, cn ,. ik beklaag dien' tyd , toen de wereld nog gee„ne woesteny voor my geworden was; al my,? ne reden , al myn veriïand is dan nauwlyks «toe-  TWEE GELIEVEN. «4> ,, toereikende, om deeze denkbeelden uit myn; ,, geest te wisfehen; wanneer zy dien koomen „ beftormen, is het gebouw van myn geluk ,, aan het wankelen, en myne eenzaamheid, „ wordt my ondraagelyk; dan zie ikmetfmcrt „rondom my; myne boeken, myne tuinen, „ niets, niets kan my meer behaagen. Doch, „ wanneer ik de ftulp weder intreed, en de „ traanen van dankbaarheid en blydfehap over „ de wangen zie rollen , dan worden de mynen „ weder opgedroogd; en door anderen geluk„ kig te maaken, tragt ik zelf gelukkig tc „ zyn. Ik word het ook in zo verre, dat myn „ geest zyne vorige bedaardheid weder krygt, „ Maar dit is lang genoeg u van my zelve on„derhouden, (zeide myn Heer de T'icmine, „met een vricndelyken lach,) kom, laaien „ wy in deeze frisfehe vallei, aan den kant van „ die belommerde beek, het eenvoudig maal, „ dat op ons reeds wagt, genieten. Herinnert „ u, dat gv by herders zyt; endat nien de overv daad hier niet zoeken moet.™ — Wy kwamen door een fmal pad, dat aan beido kanten met kamperfoely bewasfen was , aan den voet van een heuvel, en vonden by eene fontyn, waarvan het water, zo helder als kristal, aan- 9 i  $$0 BRIEVEN VAN genaam ruischtc, een allercierlykst middagmaal op het gras aangeregd. Schoon de hitte byna ondraagelyk, en het op het midden van den dag was, genooten wy echter aan dit riviertje eene allerverkwikkelykfte koelte. Men zou byna gedagt hebben, dat alle de zoele windjes van rondsom zig onder dit lommer verfchoolen hadden. D« peeren, de pruimen , de granaatappelen hingen aan de zwaar belaadene takken rondom ons neer, en febeenen ons als tot plukken te nodigen; eene versch gemolken melk fchuimde nog in net gewerkte aarde kommen; eenige fchotels met eenvoudige wel toebereide fpyzen wierden bewazemd door den geur van eenige korfjes met bloemen, die dit eenvoudig boersch onthaal aartig opcierdeu. Dit klein gezelfchap, dat alles, wat my lief en waard was, in zig befioot; dat buitenachtige, de plaats, het maal, de fchaduw, de frisfe koelte, alles verrukte my; eene zagte vergenoeging vervulde myne geheele ziel. Faldoni, even betoverd, zeide tegen den Priester: „kom „laaten wy hier hutten orflaan, en de ge„ hcelc waereld vergceten; gy zult de groote „ DruideAdamas zyn, en ons beftuuren." Hy ftond op, en fsecd onze naamen in de naastftaan-  t ff I F GELIEVEN» 251 de boomm. Onze goede Priester riep in verrukking uit: ,, wat zyn de menfchen dwaas, „ dat zy met veel moeite een geluk gaan zoe„ ken , 't geen zo na onder hunbereikis! Laa„ ten zy in deeze gelukkige velden komen, „wanneer Zy door de hartstogten, zo alge„ meen in de Steden , worden gcflingcrd; hier „ zyn de dieren van 't vyoud, de vogelen des „ Hemels, het geringfte wurmpje , dat op den „ grond rond kruipt, alles is hier vry en ge„ lukkig. O Natuur, gy roept ons met eene „ duidelyke ftem tot u! overal verfchaftgy ön? „ eene toevlugt tegen het gebrek; zie daar vel„ den , bosfehen, boomgaarden rykelyk met „ ooft voorzien, htldere beeken, eene vrugt„ baarc aarde, een fehoone hemel; enwydwaa„ zen die vvy zyn, verlaaten voor dag en daauw „ het bedde, om de voorzaalen der Grooten „ onopgemerkt te helpen vullen; wy verkoopen p onze rast aan trotfche geweldenaars, zo ge„naarade weldoeners en befchermers; en gaan „ keetens voor goud kiezen, wanneer een ftuk„ je land, brood, cn vryheid ons genoeg zyn! „ Ach, wat zyn uwe fteden treurig! hoe wei,, nig geniet men daar zyn eigen aanweezen! ^ Welk een verblyf voor eene edeiaaitige , on,  *5* BRIEVEN VAN „ afhankelyke, van haare eigene waarde ba, „ wuste ziel I Hoe vermoeit de grootheid cn. „ pragt het oog van den waarcn Wysgcer! „ Waar b'lyft de wyze fchikking der natiur; .„ waar de oorfpronkelyke gelykheid der men„ fchen? Alles is onder een gemengd in de f*r „menleeving. De mensch heefteen troon voor „de- glory opgericht; en, na zelf zyn Jupitcr „gemaakt te hebben, heeft hy zig voor dien „ afgod in 't ftof geboogen. Hier buig ik my„ ne knien niet dan alleen voor den Koning „ der aarde; zo ik tot hem myne bede verhef, „ word ik verhoord , en heb geanc afwyzing „ te vreezen. Wanneer ik op een fchoonen „ lentemorgen, onder een lonimerryken boom „ gezeeten , met Plutare-hus of Fenelon in de „hand,.de fchoone natuur in a] haar luiste? „rondom my zie fchitteren; wanneer ik het „ verrukkelyk choor der voglen hoor; wan., neer de fynfte geuren der bloemen, door een zoelen wind naar my toe gewaaid, myn? „ reuk ftrcelen; dan verhef ik, in de vcr„ rukking myner zinnen , myn dankbaar harf „tot God, en loof hem, dat hy my uit het „niet getrokken, dat hymyzulke fyne zintui* „gen gefchonken, en dat hy voor myn ..oog, de „ was.  TWEE GELIEVEN. 2J3 „ waare fchoonhedcn der natuur, en het woa,, derftuk zyner fchepping heeft uitgefpreid." Dit onderhoud wierd afgebrooken door het geluid eener meenigte fluiten en veldpypen, die zig van verre lieten hooren. Een hoop veldelingen vertoonde zig, allen zindelyk en met fmaak Uitgedoscht: men ging aan bet dansfen; wy mengden ons gemeenzaam onder hen, en de avond overviel ons, eer wy het gewaar wierden, zo dat wy dit vermaak by het licht der maan verder voorzetteden. Eindelyk moesten wy fcheiden; dit oogenblik zag ik met fmert naderen; het was, als of ik den laatften vrolyken dagvan myn leven genootcn had. Ik keerde myn hoofd droefgeestig om naar die fchoane landsdouw, als of ik die voor altoos vaarwel zeide. Helaas, wie weet, of ik die ooit wederzie! Alles gaatvoorby; allesverdivynt; en de vermaaken van gisteren komen den vol-r genden dag niet weeder. In het voorby rydea van eene kluis, welke in een fchoone vallei lag, wierden wy door de nieuwsgierigheid gedreeven, om ftil te houden, en daar ia te gaan. Myn Heer de Themine had ons vreemd:1 dingen verhaald van den Kluizenaar, die daar zo dert vyf jaaren, afgezonderd van alle menfchen ,  2J4 1R.IEVEN VAN fchen, geleefd had; hy had weleer bemind, maar Zyne beminde was geftorven , en zedert (leet hy in dit aardsch Paradys, dat hy tót een hel had gemaakt, zyne dagen met haar te betreuren. Wy vonden hem ziften by eene tafel, meteen opengeflagen boek voot hem1;' eene flauw brandende lamp verlichte deze akelige wooning, alwaar wy niets verder gewaar wierden dan een weinig ftroo, en een Vrouwen kleed, dat aan den wand hing. Hy befchouwde ons meteen onrustig gelaat, en trilde toen hymy aanzag. Ik gis, dat myne kunne cn jaaren hem eenige aandcenlyke herinneringen zullen verlevendigd hebben, en ik begon reeds berouw te hebben over dit bezoek, 't welk dien ongclukkigen iri een ftcrker vlaag van droefgeestigheid kon fforten. Hy fcheen ons nochtans vry bedaard aan te hooren, en antwoordde zeer ongedwongen op alle onze vraagen. Maar toen Faldoni hem over zyn verlies fprak, vloog hy, op het eerfte woord, dat daar van' gerept werd, met een ver; wilderd gelaat op, terwyi zyne traanen met groote druppelen over zyn gezigt gutftcn, dampte met zyn voet op den grond, en riep uit met eene ftem,die ons nllen deed fidderen : ,; Zyis 'daar! " cri te gelyk een luik opligtende, 't welk  TWÉÉ GELIEVEN. 't welk eene doodkist dekte, vertoonde hy een gezigt, daar ik van ysde, en waar van de indruk niet ligt uit myn gemoed zalgewischt worden. Faldoni, ten uiterften aangedaan, riep: „ gy minde haar, en gy zyt haar niet gevolgd? " Rn zig tot my kecreude, wierden zyne oogen door traanen bevogrigd. Ik fchréi. de insgelyks , en gevoelde , hoï zeer onze zielen elkander verftonden. „' Jongeling, (zei „de Kluizenaar,) ik doe meer dan dat; ik „leef, en beween haar: zo gy fem;rht, bid „ dan den hemel, dat hy u voor zulk een lot „ bewaare ; gy zoud gevoelen , dat het veel „ ügter is te fterven, dan myn voorbeeld te „ volgen. " Myne Moeder deed licm eenige verontfehuldigingen , dat wy zyne eenzaamheid geftoord hadden, en wy flapten voorts weder in ons rytuig, diep in de ziel getroffen door deeze fchrikkelyke vertooning. Het boseh, dat by zyne wooning geleegen was, doorrydende, wierd ik door angst en droefheid bevangen; het fchynzel der maan, welke tusfen de takken der boomen heen lichte, vertoonde allerhande veelvormige fchaduwen, die myne ontftelde verbeelding herfchitp. in duizenderlei ysfelyke gedaantens van geesten en fpooken, die  «5S brieven van enz. die op hunne graven rond liepen; het geruisen der beeken, en het risfJcn der bladen , door den wind bewoogen, fcheen my het geluid van klaagendc itemmcn te zyn; ik verbeelde my de fchim van deeze ongelukkige Minnaresfe te zien, dwalende in het diepfte van het Bosch : nooit heb ik grooter angst uitgeftaan.. Dus eindigen alle de waereldfche vermaaken! Maar wat hadden wy ook noodig in deeze kluis te gaan? liet dankbeeld van dien Kluizenaar en van zyne Miunar.es verlaat my niet: die kist is altoos voor myne oogen : dan verbeeld ik .my, nevens Faldoni daar in gellooten te zyn; de weinige woord :n, die hy tegen den Kluizenaar zeide, klinken nog door myne ooren.—Ach, lieve Conftance, hoe volmaakteenftemmig denken wy! Myn hart gevoelde inwendig, 't geen hy uitdrukte. Wee hen, die beminnen! Maar, wanneer zy eens zo ongelukkig zyn van te beminnen, dat het dan ook voor leven en dood zy.: en de eenige wensch, die'er dan voor rampzalige gelieven overblyft, is, om beiden op het zelfde oogenblik uit dit leven te fcheiden. Ehide ym het Eerfte Deel.    J THE RE SE en F AL DO NI, OF BRIEVEN VAN TWEE GELIEVEN T E L Y O N. Uitgegeeven door den Heer E E 0 N A R D. Uit het Fransch Vertaald. TWEEDE DEEL. met Plaaten. IN 'S GRAVENHAGE, By 1SAAC van C L E E F, MD C C L J X X. V.:   VAN TWEE GELIEVEN f E t Y Ö N. VJER-en-VEERTIGS TE BRIEE, faldoni «fl» therese.- O myne Therefe, wat was dat eene bekoom lyke wandeling , die wy gisteren te famen dee-' den ? Ik verbeelde rhy, met U overgevoerd te zyn in de Velden'van Thesfalïè'n, in h'etmidd'en Van de Nimphen en de Herderinnen. Welke' v'errukkelyke Wooningen , welke gezeegende' Eandftreeken hebben wy gezien! Ach, verlaaII. B*el. A ten  2 BRIEVEN VAN ten wy de Steden en hanre droevige inwoon* ieren! Laaten wy de zuivere genoegens der Natuur fraaaken; laaten wy ons verblyf vestigen by die eenvoudige menfchen, die het waar geluk zo volmaakt genieten, -als het op deeze vergankelyke aasde door broofche ftervelingcn kan genootcn worden ! Wat doen wy doch, myne licffte Vriendin, -wat doen wy doch in den dwarrelkring der famenleeving ? Welke dierbaare oogenblikken verliezen wy niet in dien walglyken ommeloop van verveelende vermaaken, van pynelyke pligten,- van valsheid en bedwang! Hoe vreemd zyn onze zielen onder den woesten hoop der ydele Stedelingen ; hoe weinig zyn hunne zeden en taal voor ons ' gefchikt! Ach, vlugten wy verre van hen; en laaten wy de gelukzaligheid zoeken op die plaats, alwaar zy alleen te vinden is! Laaten wy die eerbiedenswaardige Moeder, welke een gedeelte van ons zelve uitmaakt, met ons ncemen, en dat onze deugdzaame Priester ons vergezellc! Een eenzaam bloemryk veld, eene eenvoudige wooning zonder pracht, een tuin, eenige boscbjes, met zuivere heldere riviertjes doorfneeden; zie daar onze rykdommen! Zo wy nog hier by mogteiv V08-  TWEE GELIËVEN. J voegen eene vrugtbaarc wyngaard, in eene goede ftreek geleégeti; ecil kooven-veld , waaröri wy cie gcele Halmen , door den wind heen en weder geflingerd, als de Baaferi zagen golven; een kleine vyver, die ons het vermaak van het visfen verfchafte; en een lugtig plein , rykelyk met allerhande nuttig gevogelte voorzien; wat zou er doch, na dit alles, aan ort  50 BRIEVEN V A é? zet, alle die fchatten zyn onherflelbaar ver» looren , wanneer de bloei der eerfte jeugd vervloogen is; zo dra die bloem des levens verwelkt is, raaken onze driften verftoinpt, ende jypheid der ja aren, terwyl zy ons geruster dagen verfchaft, ontrooft aan onze zinnen debetoovcrende kragt der liefde. Wat doen wy doch op deeze waereld, in-de droevige onzeekerheid,; waar in wy ons bevinden? Hoe, zal ons geluk d*« atïeen-afhangen van de willekeurige magt van een mensch, terwyl de opperfte magt ons voor elkander gefchapen heeft, onze zielen door eene onweerftaanbaare kragt te famen voegt! Hoe, zal het vonnis van een heerschzugtig man onze oorfprongelyke beftemming kunnen veranderen; zal hy ons ontrukken aan de eeuwige bepaaling der onverandcrlyke-natuur, om ons ia ccnen poei van rampen tér neer te ploffen ? — Waar is dan die in fraai gegraveerde wet, welke ons dwingen kan, öm onzen vryen hals onder zulk een wreed juk te buigen? —— Hoort gy dan die ftem niet, welke inwendig tot u roept: zyt gelukkig, gryp hetvlugtigvermaak 'aan, eer het u ontfnapt; morgen, doezen dag, binnen een uur mogelyk is het voor altoos vei- Ylpo.-. 1  TWEE GELIEVEN. ïï •vlrogcn. - Ach, ik bezweer u; by my- fie liefde bezweer ik u; laaten wy de hachelyke kanswisfeling van het toekomende niet nfwagtcn; laaten wy het 'lot van ons leven niet roekeloos waagen, met ons in flaap te wiegen door de verleidende herfenfchim der ydcle hoop! O gy, wie ik eens gewaagd heb myne Echtgenoot* te noemen; gy, die my dier•baaror dan myn leven zyt; myne Vriendinne, myne getrouwe gezellinne, bekooring en wellust myner ziel; fta, fta, bid ik u, myne bede toe; en, wyl eene tedere Moeder in myn geluk '(temt, zult gy het immers niet keeren : bepaal dan myn lot, en geef u voor altoos aan myne liefde over. Laat ik u naar het Altaar mogen geleiden. Ach, kom, myne lieve The^. rcfe, kom aldaar, voor het oog van God, de plcgtige gelofte ontfangen, dat ik u tot myn laatftc levensfnik beminnen zal. Myn hart is vol, en kan de overmaat zyner liefde niet inhouden ; het brandt van verlangen, om die in uwen boezem over te Horten ; het kwynt, het verteert zig: eene alleryslykfte naargcestigheid overmeestert my; overal, waar ik u niet zie, fchynt iny de waereld een woestyn; het is een algemeene rouw; het is een nevel die alle voorwet" ,  ,|S BRIEVEN VAN werpen aan myn oog onttrekt. Ik kan zondei .u niet meer leeven; myne liefdevlam groeitte gelyk aan met myn ongeduld, om u te bezitten. Tot zo lange word ik vervolgd door duizend fchrikbeelden, voortbrengzels myner ver•hitte verbeeldingskragt, die myne legerftecde beltonnen, de flaapelooze uuren voor my ondraagclyk maaken, en my, zelf by het te rug koomend morgenlicht, nog byblyven. Het is alleen by ti, myn engel, dat ik de rust en vrede wedervinde. Gy verdryft alle die doodelykc herfendampen, even gelyk de glans van een fchoonen morgenftond de nevelen des nagts : Mn woord uit uwen mond, één opflag van uw oog verfterkt cn bemoedigt my» —, ■ Maar, wat zal ik doen ; goede Hemel, wat zal er van my worden, zo gy my ontrukt wierd! Zo een Vader Ach, zyn naam alleen doet myn bloed verftyven ; ik beef voor zyne te rugkomst; ik weet niet,, welk een voorgevoel my zegt, dat hy ons ongeluk zal brouwen. Laaten wy ons haasten , om hem voor te koomen ! Verlaat uwe rykdommen, en kom tot my, alleen met uwe deugden en met uwe bevallighecden; welk een fchat kan die toch ppwccgeii? Ons verblyf is gereed! de goeddoen-  TWEE GELIEVEN. I5j doende Natuur beeft het reeds gunstig opgecierd,en het waar genoegen za! bet verfraaijen: myn gering vermogen zal genoeg voor onze nooddruft zyn: en wat hebben wy doch meer te wenfchen? Deinst naar het overtollige brengt niet dan behoeftige trotsa irds voort; want ce wcezeniyke arme is die, wiensbegeerteusnimmer voldaan zyn. VYF-en -VEERTIGSTE BRIEF. IHEKESE Ml! FALDONI* Hoe fnel vervliegen de üuren van vermaak! Ik had een bekoorlyken dag met u doorgebraat, en, toen gy my verliet, was het even eens als of de geheele waereld my verlaaten had. Helaas! hoe zal ik het denkbeeld verdraagen van die fcheiding, welke gy vreest! Gy, myn teerbeminde, gy, die te diep in myne ziel geprent ftaat, dan dat eenig fchepfel u immer daaruit kan roeijen, waarom bedroeft gy my door uwe klagtea? waarom verbittert, waarom geniet gy/ niet veel liever die gelukkige oogenblikken, die kst wisfeleud let ons ten minden nu nog ver-  14 BRIEVEN VAN vergunt? Laaten wy de zorgen voor het tóekoomende daar laaten, en ons niet pynigen met dat geene, 'twelk mogelyk nooit gebeuren zaL Uwe naargeestigheid bedroeft my; gy gevoelt: niet eene fmert*, die ik niet met u deele. Ik wenschte zo gaarne, u vergenoegd te zien; en zo uw geluk door my kon uitgewerkt worden, ik zou het myne, dit weet gy, daarvoor gaer • ne opofferen. Ach, dat ik in deeze fchoone velden, in het gezelfchap van dien wyzen gryzaard , van die eenvoudige landlieden , met U de geheele waereld mogt vergeeten; en ryk genoeg door het bezit van uw hart, aan het overige der waereld den eigenbaat en hoogmoed} waar door zy geregeerd wordt, overlaaten? Wat zouden my daar alle de fchatten der aarde geeven kunnen? Een boeren Hulp, en u, myn dierbaare Faldoni : zie daar al Wat ik begeer. Zyt gy niet al myn rykdom ; en zou ik niet volmaakt gelukkig zyn in het geringst verblyf, waar het lot ons te famen voegde ? Ja, myn lieve Vriend, dat de goede Hemel ons flegts verèene, en ik zal my aan alle rampfpoeden geduldig onderwerpen; gebrek, fmaad, armoede, ja de dood zelve, zal my met u in eene woesteny aangcriaamer zyn, dan het volst ge-  T W E e « E L I E V ESN» f£ jeoot der weelde, in een vorstclyk paleis; gy zult my, alle die ovcrtolligliecdenverfmaadendc, een grove boetenkleed zien verkiezen boven dien niets w-aardigen opfchik myner kunne, myne handen tot den arbeid fchikken,en alle moeilykheeden met u dcelcn;, wel vergenoegd , wanneer ik flegts uw leed mag verligten. Gy vraagt my, of ik even als gy fmaak in de vermaaken. van het landleven vinde. Ongetwylfeld, myn waarde Vriend; zy zyn mydicrDaar; zy llecpcn geene wroeging noch weeklagten na zig; zy zyn het eenigfte, dat met onze neiging overeenilemt-. Heeft men inde Stad tyd genoeg, om elkandsren te beminnen; te midden in den maalilroom. van bezigheden en den drom der gezelfchappen ? Het is niet dan op het eenzaam land, dat twee eensgevormde zielen eikanderen kunnen verftaan en antwoorden : omringd door de verrukkelyke fchoonheeden der Natuur, vloeit hun hart te eerder over; hunne gevoeligheid is levendiger en minder afgetrokken : het is natuurlyk, dat men op' het gezicht van een fchilderachtig landfchap zyne gewaarwordingen mededeelt: daar is het eigeulyk, dat men voor zig zelf alleen niet genieten  iS Srieven van ten kan. Men zoude byna zeggen, dat riet land, in het gezelfchap van een Vriend ; veel vrolyker, de lugt zuiverer, het weder zagter is; Zyne tegenwoordigheid verciert alles,- ■wat ons omringt. Ja, ik ftreel my reeds by voorraad met de verbeelding van het gelukkig levert, 't geen wy daar zullen leiden. Een eenige zaak ontbreekt nog, ter vervulling dnzer wenfchen; het is de toeftemming van myri Vader. Maar God, die de harten der menfchen buigt, kan immers ook het' hart vari mynen Vader veranderen; zo onze vereeniging in het raadsbefluit zyner alwyze Voorzienigheid bepaald is , kunnen immers alle vereende menfehelyke pogingen de vervulling van dat belluit niet beletten! Geloof my, Faldoni, wy moeten allés verwagten van de eeuwige Rechtvaardigheid, die het goede en het kwaade gelykelyk uitdeelt,- die ftraft en beloont, cn die der deugd, wel eens eene lang uitgeftelde, maar echtet altoos eene zeekere belooning tóefchikt. Gy vreest, dat de tyd myne liefde flyteri zal; dat hy myn hart, even als de trekkenvan myn aangezigr, zal kunnen verandereren. Helaas, hoe ongegrond is zulk een vrees! ben ik-  TWEE GELIEVEN- ij ik het, wier onftandvastigheid gy te dugten hebt? ik! die u beminde , alvorens ik u zag! ik ! die op het enkel hooren noemen van uw naam ontroerde, en die nooit van u hoorde fpreeken zonder te bloozen! O Faldoni, hoe dierbaar waart gy niet reeds aan myn hart> voor my zelfs uwe liefde bekend was! Wat heb ik niet al geleeden, door de moeyclyke pogingen, om myne aanwasfende liefde te verbergen! Wat al ftryd heb ik niet met my zelve geftreeden, alvorens myne Moeder myne geneegenheid goedkeurde. Ik kon die folteringen myns gemoeds niet langer uitftaan; myne gezondheid nam zigtbaar af; gy waart ftout genoeg, om aan myte fchryven; ik was onvoorzigtig genoeg, om u te antwoorden ! Myn hart werd verligt, maar ten kosten van myne pligten; ik voelde my van een zwaar pak ontlast, toen ik myn geheim in uwen boezem had geftort, maar ook tevens werd ik een prooi aan de knaging van myn gewisfe; en, zo iets het gevoel van mynen misilag konde verzagten, was het alleen de overtuiging uwer deugden en edele hoedanigheeden. Ik Helde u op de proef; ik eischte opofferingen; en uwe gehoorzaamheid toonde my Ac zuiverheid en kragt uwer liefde. Zy verdubbelde de II.fDeel. B my-  115 ürieVén van lïiyne; duizendmaal was ik in verzoeking, om u te rug te roepen uit die ballingfchap, waartoe de angst, van u zo naby my te zien, my gedwongen had u teverwyzen. Nu kon ik myne begeerte, om u te zien, niet langer weerftaan, toen gyonverwagt voor myn gezigt verfcheen. Het doodsgevaar van eenen kranken Vader riep u te rug naar Italiën; gy kwaamt ons vaarwel zeggen! Maar, welk een vaarwel! Goede Hemel ! het denkbeeld daar van zal zig nooit uit myn geheugen uitwisfchen. Myne Moeder, wie myne fchuldbekentenis had moeten vertoornen, wierd met ons lot begaan; door onzen mcdelydenden Priester tot uw voordeel ingenoomen, nam zy onze zaak ter harte ; en het was juist dit tydftip, dat gy uitkoos om my te verlaaten! Ik kon my zelf niet weerhouden, een oogenblik fpyt tegen u te gevoelen; maar hoe fchielyk herftelde ik my niet öm u te rechtvaardigen! Hoe zoude ik myne hoogfte achting hebben kurnien weigeren aan zulk eene edele opoffering, zulk een treffend blyk van kinderliefde! Dan, hoe meer dit my trof, hoe fterker ik ook de fmart van uw afwcezen gevoelde. Myne kwyning nam dag aan dag toe, ik verviel in eene doodelyke teering; ■cn  1WEE CELItVEH. X£> en ik zou eindelyk bezweeken zyn, toen gy op 't onverwagrst te rug kwaamt. Durf ik het zeggen! uwe tegenwoordigheid gaf my het leven weder; de hoop, van eens met u vereend te zyn, deed de reed^ byna uitgedoofde lust tot het leven weder in my opwakkeren. O, welk eene bekoorlykheid was het niet voor my, n zonder ftoornis, onbewimpeld, openlyk te mogen beminnen! Hoe trotsch was ik niet op myne liefde! Hoe vertoonde zig alles, voor myn oog, onder eene betooverende gedaante! Hoe vrolyk, hoe luisterryk fcheen de ganfche Natuur! Niets was my meer onverfchillig; de overmaat van myn gevoel deelde zig aan alle voorwerpen mede; nooit ben ik gelukkiger geweest, en ik zou met al myn hart myn ganfche leven in zulk eene bekoorlyke gemoedsgefteltenis wenfchen door te brengen. Overweeg alles eens ernftig, Faldoni, en gy zult moeten toeftemmen, dat uwe klagten onredelyk zyn. Wat ontbreekt 'er toch aan ons geluk? Alles begunstigt ons : onze liefde behoeft zig voor het vriendelyk en toegeevend oog myner Moeder niet te verbergen. Zy verleent ons de redelykfte vryheid, welke wy zei ven kunnen verlangen; wy mogen eikanderenganB 2 fche  20 BRIEVEN VA.N fche dagen lang zien : gy komt hier des morgens, en vertrekt niet voor den avond; duizende telkens afwisfelende vermaaken vervullen, veraangenaamen en verkorten onze uuren. Herinner u dat Concert, waarop wy te ftmen dat eenvoudige, doch tevens zo hartroerende Airtje zongen; onze traanen vloeiden by eiken aandoenlyken toon, en wy waren genoodzaakt tusfen beiden ftil te houden. Alle de zuivere weelde, welke de famenftemming van tecerminnende zielen immer kan opleeveren, werd toen door ons gefrhaakt. Als onze oogen elkander ontmoeten , behoeven wy die niet meer befchaamd en verleegen ter neder te (laan; wy mogen daarin zonder fchroom ons wedcrzydsc'.i geluk leezen. Nauwlyks blyft my tyd genoeg over, om my van mynen kinderlykcu plicht omtrent myne tcderbeminde Moeder te kwytcn. Dwingeland, daar gy zyt! begccrlyk en onverzadclyk mensch! gy zyt het die alle myne oogenblikken wegneemt. Niet eéne daad doe ik, niet één woord fpreek ik, waarvan gy niet het voorwerp zyt. Voorheen verliep er geene week, zonder dat ik aan myne waarde Conftance fchreef: maar nu? nu wordt zy verzuimd; nu heb ik haar vergee- ten;  TWEE GELIEVEN. 21 ten; allesvergeetikomu ; ik denk niet dan om n ; ik zie niets dan u , in de ganfche waereld: wanneer ik myn oordeel over iets zal uiten , raadpleeg ik eerst uwe oogen; ik zoek daar, helaas! wat ik doen, wat ik zeggen moet. Noem my iemand, wiens liefde vuuriger, tederder dan de myne is; en ik zal die navolgen. Neen, Faldoni, men mint niet, zo als ik min; men gevoelt de kwellingen niet, die ik gevoel, wanneer ik flegts een enkel uur moet doorbrengen zonder u te zien. Neen: het is onmogelyk, dat men vuuriger naar u verlangen, metgrooter ongeduld u afwagten, enmetheevigerblydfchap u ontfangen kan, dan ik doe. O myn 'tedergeliefde; gy, wiens enkele glimlach myne ziel met vreugde overftroomt, zeg my zelf, gelooft gy, dat men fterker minnen kan? En nog zyt gy niet te vreeden, nog klaagt gy 1 Gy fielt my voor, myn Vader te verlaaten, zonder zyne toeftemming eene onwettige verbintenis aantegaan. Ach, zo ik al dwaas genoeg ware, om hier in toeteftemmen, denkt gy dan niet, dat hy, met het gezag der wetten gewapend , my welhaast uit uwe armen zou rukken, en u misfehien onder het gewigt zyner gramfchap zou verpletteren ? Zou myne MoeB 3 der  4ï BRIEVEN VAN der zelf dit uw ongeduld kunnen goedkeuren, en begunftigen? Vlei u hier niet mede! Die tedere Moeder is veel té bekommerd, veel te ■waakzaam voor myn geluk, om my ooit een önvoorzigtigen roekeloozen ftap toe te laaten. Ik waarfchuw u, dat zy myne vertrouwde is; dat ik haar uwen en myncn brief heb laaten leezen ; en dat het onder haaf oog is , dat ik u dit fchryve. Zy zegt, dat gy een kind zyt; datgyuzelfherfenfchimmen vormt, om die te beftryden, en dat zy veel beter gcdagten heeft van den goeden uitflag onzer wenfchen. Zy vleit zig, dat zy langzaamerband, door zagtzinnigheid myn Heer de St. Cyran zo ver zal weeten te brengen, dat hy haare keuZe toeftemmen, en het ontwerp, dat zy gemaakt heeft, zal goedkeuren: Maar zy beveelt u de voorzigtigheid en befcheidenheid op het fterkftc aan. Zy verwagt van dag tot dag Mevrouw d' Armiane, welke zeer veel invloed op den geest van mynen Vader heeft, en die zy fmeeken zal, om ons met al haar ver"">~ - will ' :i taa. Zie daar, myn dier-ba.-.re Vriend', hoe verre wy reeds gevorderd zyn. Hier in zie ik nu niets kommerlyks ■voorliet toekomende. Hou dan op, bid ik u , met  TWEE GELIEVEN. 23 met u nutteloos te bedroever. In 's Hemels naam , Faldoni, verberg my uwe kwellingen, cn laat mydoch de aangenaame gedagten, dat ik alleen lyde. Het is zeer mogelyk, dat ons ontwerp van geluk in rook verftuift: maar zal het niet tyds genoeg zyn , om ons te bedroeven, wanneer dit ongeluk daar is, en moet de vrees voor een toekomend leed ons tegenwoordig geluk vergiftigen? Gy ftaat voor eenige maanden een waatdigen Vriend te verliezen: Myn Heer de Priester is genoodzaakt ons te verlaaten; hy moet met zyn opvolger eenige Kerkclyke zaaken, zyn geweezen kersfpel betreffende, befchikken. Maar gy zult daarentegen het gezelfchap van myne lieve Conftance genieten: dat bckoorlyk Meisje zal, met haare Moeder, den herfst op ons Kasteel komen doorbrengen; dit is eene voor lang gedaane belofte, welke zy nu eindelyk eens willen nakomen. O Faldoni, bezwalk nu myne zuivereblydfchap niet door uwe klagten; deel veel liever in myne vreugde, in het geluk, dat ik fmaaken zal in het byzyn eener tedergeüefde Vrien-din; zy is eene andere ik zelf. voorheen was Zy my alles; nu betwist zy u zelf myn hart; het B 4 gc-  SA BRIEVEN VAN gevoel der liefde kan niet fterker zyn, dan onze vriendfehap. O, wat zullen wy elkander, na zes maanden afzyn, niet al te zeggen hebben ; wat is er niet al voorgevallen, zedert onze laatfte fchciding! Helaas, wie zou mytoen gezegd hebben, dat gy eens de volftrekte befchikker over myn lot zoud zyn; gy, dien ik toen nauwlyks had opgemerkt! Maar het was reeds bepaald, dat gy myn zwak hart aan de ftormbuyen der driften ten prooije zoud Hellen. Die tedere Vriendin ! zy voorzag toen reeds, het geene my nu gebeurt. Bemin haar, bemin haar, Faldoni, met al uw hart; gy zyt haar meer verfchuldigd, dan gy denkt. Zy was het, die door haare Hemelfche vertroostingen in my den fchrik wist te bedaaren, dien de eerfte gewaarwording eener my zo vreemde hartstogt in my verwekte. Zy was het, die my de eerfte gevoelig maakte voot uwe verdiensten, eer nog myne oogen en hart door u bekoord waren; ja lange voor ik u ooit gezien of gekend had. Echter wyt ik aan haar de rampen niet, waarvan zy de onnozele aanleidende oorzaak geweest is; en welken zy ook niet had kunnen verhoeden, vermits het myn onherroepelyklot was, u te moeten beminnen. ZES-  twee GELIEVEN. H$ ZES-en -VEERTI GSTE BRIEF. faldoni aan den priester. aar zyt gy doch , myn Vriend, myn Raadgeevcr ? Wat doet gy doch verre van hier, verre van ecnen Vriend, die nnar u reikhalst. Waar is die tyd, toen ik myn geheimen kommer in uwen boezem uitftortte? Gy waart myn trooster, myn leidsman en myn toeverlaat; niet eene gedagte kwam in myne ziel op, die ik u niet toevertrouwde ; voor u behoefde ik myne traanen niet te verbergen; gy gaaft my de vreugd en de hoop weder. Helaas! zy zyn geweest, die gelukkige dagen van rust en vrecde, toen ik de wysheid zelve, onder de gedaante van ecnen eerwaardigen Leeraar, tot ons zag afdaalen, en zig mengelen in onze onfchuldige vermaaken ; de gevoelige ziel van mynen achtingswaardigen Vriend deel nam in de zaligheeden van twee tedere gelieven, in de zagte ontroer ringen van twee eensgezinde harten. O myn weldoener; gy hebt myn geluk met u weggevoerd. Waar uit fpruit doch de droefgeestigB 5 heid,  2« brieven Van heid, welke my neerdrukt, en waar over heb ik te klaagen ? Men voorkomt my hier met ©plettendheeden, en men overlaadt my met goedheid. Mejuffer de St. Cyran is jegens my niet veranderd; en echter rollen my de traanen, ondanks my zeiven, geftaadig over de wangen. Het is dan maar al te waar, dat myn geluk niet meer het zelfde is. Ik zie de dagen van rampfpocd reeds naderen; reeds zyn wy hier minder vereend, nu gy ons verlaaten hebt. Het is ysfelyk te moeten fcheiden, wanneer de zagte gewoonte van elkander dagelyks te zien, tot eene hebbelykheid is aangegroeid; het hart voelt zig niet dan met eene heevige imerte losrukken van die gezellige banden, welken het zig uit eigene keuze gevormd had. Maar wat is doth op deeze waereld ftandvast'g! Wy beminnen elkander, wy leeven in eene volmaakte eensgezindheid; en men moet dien aangenaamen band brecken; op deeze wyze worden wy van langzaamerhand voorbereid tot de allerlaatfte fcheiding. De tyd fnclt voort, en doet alle die aardfche verbinlenisfen verftuiven, even gelyk de wind het ftof wegveegt en verfpreidt. Men verwydertzig, men vereent niet weder; of, zomen al  TWEE GELIEVEN- 3f ■al eens op het voorlecdene te rug keert, is men verwonderd, dat de zelfde voorwerpen ons niet meer zo fterk treffen en roeren: het '.hart is wel niet veranderd; maar de omftan-* digheden verfchillen. — Droevige veranderykheid, die het genot van een beftcndig, en dikwyls duur gekogt, goed vernietigt! ■ Maar laat ik deeze treurige aanmerkingen afbreeken , om u over iets vrolykers te onderhouden. Mejuffer d'Armiane is alhier aangekomen; wy zyn haar rytuig te gemoetgewandeld; Mevrouw de St. Cyran, haare Dogter, myn :Heer de Themine, die hen was komen bezoeken, en ik. Zo haast Conftance van verre haare Nigt zag, ftak zy haar eencn arm uit het portier, en waaide met haaren zakdoek. „ O lieve Mama, zei Therefe, zyishet! zy „ is het! " en dit uitroepende, verdubbelde zy haare flappen. Conftance wierp zig ter halver lyf de koets uit, en fchreeuwde den koetzier toe, om doch hard door te ryden. Het was een aandoenlyk toneel, het ongeduldig verlangen deczer twee tedere Vriendinnen te zien. Eindlyk naderde men elkander. Mevrouw d'Armiane en haare Dogter ftaptcn midden op den ^grooten ryweg uit de koels. Na dat de twee Nig-  38 BB.IEVENVAN Nigten de beide Moeders omhelst hadden, vloogen zy in elkanders armen ; zy konden geen van beiden fprecken, maar in die beklemdheid vermengden zig hunne traanen onder een. Ik benydde waarlyk hun geluk , en , die zagte aandoening der vriendfehap by de onftuimige driften der liefde vergelykende, zou ik byna gewenscht hebben, liever de Vriend, dan de Minnaar van Therefe te zyn. Zy wandelde mei haar Nigt een goed deel weg voor ons uit, de twee Moeders gingen met clkandercn, en ik volgde me: myn Heer de Themine. Onder het fpreeken met hem over de tedere ontmoeting der beide Vriendinnen, waarvan wy ooggetuigen geweest waren, deed ik het onderhoud op de uitmuntendheid der vriendfehap vallen. „ De eerzugtige,( zeide ik,) haakt naar eer; „ de gierigaart naar rykdommen ; de wellustige „ naar weelde; de luyaart naar gemak en rust; „ maar alle menfchen vereenen zig, om by hunne ,, begeertens ook die van een waaren Vriend te „ voegen. Men heeft fnoodaarts gezien, die zelf „ het beftaan van een Opperwcezcn hebben due„ ven ontkennen, en zynen heiligen naam las„ teren: Maar er is geen barbaar, hoe woest „ ook, wiens hart niet gevoelig is voor vriendfehap.  TWEE GELIEVEN. 39 „ fchap. De roover voegt zig by zyn mede„ roover; de misdaad heeft zyne verbintenis„ fen, even als de deugd: het is waar, dat „ die heillooze verbintenisfen van korten duur „ zyn, even gelyk de watervloeden, die het ,, land verwoesten , maar welhaast verdwy„ nen : dan, zy bevvyzen ten minften de heer,, fchappy der vriendfehap over de gantfche „ aarde: het vuur zeifis een mensch niet nood,, zakelyker. En wat is inderdaad de vriend„ fchap anders, dan eene wederzydfche wis„ fcling van geneegenhecden en dienstbetoo„ ningcn, gegrond op de overeenkomst der zie„ len en op de deugd. Neem deeze weerkee„ rige goedwilligheid weg; en gy verbreekt „ alle aardfche banden. De mensch heeft dea ,, mensch noodig. Die Koning van de gant., 1'che aarde is van alle weezens de behoeftig„ fte ; hy heeft tot dekking kleederen noodig, „ die de beesten van de Natuur ontfangen heb„ ben. In zyne kindsheid zo wel als in zyn ouderdom kan hy de hulp van zyii medemensen ,, niet misfen; in de jeugd, wanneer zyne drif„ ten het iierkst zyn, wordt hy dikwyls door ., heevige hartstogten, inzonderheid door de „ wanhoop, de gevaarlykfte van allen, overval-  3* BRIEVEN VAN vallen; dm is het, dat hem een Vriend on» ontbecrlyk is; in' zyne armen ontvlugt hy „ zig zelf, overwint zyne ang^t, en krygt „ zyne voorigc rust en moed weder. " „ De vereeniging van twee Vrienden ( zei„ de myn Heer de Themine,) in zo verre zy aan het denkbeeld, 't welk men er zig van behoort te vormen, beantwoordt, zou de „ volmaaktfte ftaat der natuur zyn; maar de „ mensch is al te zeer bedorven , om dit toppunt „ van geluk te bereiken. Men zou in twee wee„ zens eene zagte overeenftemming van zee„ den, van begeertens, eene wederzydfche „ hoogachting, opoffering van alle eigenbe- lang, eene volmaakte onderwerping aan de „ wetten der vriendfehap, de onfehendbsarfte „ getrouwheid, de kieschte naauwgezetheid, „ den onbezweekenftcn yver, de onwrikbaarfte „ ftandvastighcid , met één woord , de verza„ meling van alle de gezellige deugden , moe- ten onderftellen." „ Ik weet,( hernam ik ,) dat men zig nooit „ vleijen kan, een volmaakt Vriend te zullen „ vinden: men moet in dit opzigt, gelyk in „ meer anderen, aan de gebrekkigheid der „ menfchelyke deugden tol betaalen. Maar, wan-  TWEE GELIEVEN. Jï „ wanneer het hart goed is, zyn de zwakhee„ den wel in te fchikken. Hoe aangenaam „ is het zelf, den mantel der liefde over de ge„ breken onzer Vrienden te werpen, en het ,, voorwerp onzer geneegenheid in een gunstig „ daglicht te ftellen! Er zyn zelf oogenblik„ ken, waar in men begeeren zou, de ver„ beeldings-kragt der liefde te hulp te roe„ pen, om dit voorwerp bevalliger te maaken. „ Hoe ftreelend is bet al verderniet, hem van „ nut te mogen zyn, uit den grond van zyn „ hart de vertrouwelyke bekentenis zyner be,, hoeftens te trekken, tot zyne onfchuldige „ vermaaken toe te brengen, cn in zyn min- „ fte leed te deelen. Men heeft te regt „ de vriendfehap afgebeeld onder de gedaante „ van eene Vrouw, die, haare eene hand op „ haar hart leggende , met de andere eenen „ blaaderloozen boom omvat. Wat is dit ,, niet een treffend zinnebeeld! Wat is doch. „ de vriendfehap, zonder tegenfpoed? Wat ., is de deugd, zonder beproeving? Niets is ,, gemeener dan in voorfpoed gevleid, geftreeld gediend te worden. De Waereld is bezaaid „ met vleijers, die hunne vriendfehap veil ,, hebben voor al, wie dezelve koopen wil. „ Maar  32 BRIEVEN VAN „ Maar zig moeds genoeg te voelen, om zig „ tegen den rampfpoed van een Vriend in de „ brcsfe te ftcllen, in zyne veiicegcnhcid voor „ hem alles re zyn, aan den grootcn hoop de ., rug te keeren, om zig te hegten. nameen „ weezen, 't welk door een ieder verlaaten is; „ zie daar, het geen de vriendfehap boven al,, le andere menfchclyke aandoeningen verheft „ cn veredelt. Befchouw eens Orestes enPila„ des ten toneele gevoerd, daar zydeeenvoor „ den ander zig blymocdig den dood willen gc„ troosten! Voelt gy u dan niet tot in de ziel „ ontroerd ? Voelt gy dan niet traanen vau „ zagte aandoenlykheid langs uwe wangen rol„ len? O myn Heer,wat is de edele vriendfehap „ niet troostryk, wat fpreidt zy niet eene be. „ koorlykheid over ons ganfche leven? het is „ voor onze eigeliefde zo ftreelend bemind te „ zyn; dit is eene gelukzaligheid, die wymet „ de Godheid declen. Hoe kan er een fchepzel „ zo onvorfchillig gevonden worden, dat zig „ onttrekken zoude aan dcezen zagten invloed, „ aan deeze wederkeerige goedwillig- en gc- „ dienstigheid! Er is geen nevel vau ,, zorgen, die een Vriend niet verdryft; wan„ neer gy eenige fmerte, onaflcheidelyk van s'men-  TWEE GELIEVEN. 33 „ s'menfchen boosheid, ondervindt, kan hy al., leen die doen vergecten. 'Er is zelfs eene „ ik weet niet welke heimelyke zoetheid ge„ leegen in het gevoel van met elkander te „ lyden, onze traanen onder een te mengen , „ en ons leed vertrouwelyk aan elkander te klaagen." Ik fprak nog, toen de Dames ons naderden: bet gefprek wierd algemeen , en wy floegen gezamenlyk den weg in naar het Kasteel. — Nooit zal ik dan met de uiterfte aandoening denken aan een Vriend, dien ik in myne jeugd gehad heb. Het is vry ongemeen , dat een reeds middclmaatig bejaard en ernstig man een los jong knaapje van myne foort aan zig verbindt, hem overal medeneemt op zyne wandelingen , zyne gezelfchappen, en waar hy hem flegts gevoeglyk brengen kan. Ik kwam by hem, nog bedekt met het flof van 't School, met een zeer fchraal rokje aan 't lyf, en met alle de winderigheid van een Jongen van veertien jaar. Ik doorfnuffelde zyne boeken, bekeek zyne prenten, n.im die mede naar huis; en bragt hem fomwyl eenige tanmelyk flegte teekeningen van myne hand, welken hy, als waren het meesterftukken van kunst, in keurige nette lystjes liet zet- II. Dul. C ten.  34 BRIEVEN VAN ren. Nog kan ik my met een innig vermaak die vrolykc winteravonden herinneren , wanneer ik in den hoek van zyn haard, nevens zyn ouden Vader, een eerwaardigen tagtigjaarigen gryzaard, het leevendig afbeeldzel der oude Aartsvaders, gezeeten was, en met hem eene zo nuttige als aangenaame letteröeffening hield. Zyne oude Huishoudfter ftond dan dikwyls, opgewogen van verwondering, agter zynftoel te luisteren, en voegde haare aanmerkingen by de onze. Zyne wooning was zo bekrompen als zyne bezittingen, en wy bragten het grootst gedeelte van deeze vennaakelyke avonden door in een klein vertrekje, dat met een tot een keuken verftrekte. Daar, vreedig by eike/.: ïer gezeeten, hielden wy een altoos aangenaam en nuttig, het zy ernftig of boertig onderhoud, terwyl het eenvoudig avondeeten op het vuur voor ons kookte. De goede oude man verhaalde ons dan wel eens, in het lange en in het brecde, de historiën zyner jeugd, en wy zaten, ons by de takkebosfen warmende , greetig naar hem te luisteren. Nimmer heb ik in myn leven aangenaamer uuren genoten. Ik was dan niet weinig trotsch, zo jong doods eene plaats in de famenleeving te mogen  TWEE GELIEVEN. 3$ gen bekleedcn, en by menfchen van jaarentoegelaaten te worden; ik, die toen nog flegts een kind was. Het oogenblik, wanneer ik naar myn buurman mogt gaan, was voor my het toppunt van aardsch geiuk. Wat vloog ik niet gezwind zyne trappen op ! het hart doeg my vart vreugd, als hy my zyne deur opende ! Op Vacantie of Feestdagen was ik reeds vroeg by hem; dan nam hyzynftok, riep zyn hond, en ging met my de naby geleegene velden rond wandelen. Dikmaals herhaalden wy zelfs by winterdag, wanneer het hard vroor, deeze toen voor my zo bekoorlyke wandelingen. Myne ftudiën liepen dus allengs ten einde, en ik moest nu van daar vertrekken. Ik ging toen aan het reizen, en verloor voorts dien goeden eerlyken Vriend geheel uit het Oog. By myne te rug komst in myn Vaderland, zogtik hem aanftonds op: dan helaas! welk eene verandering kan het verloop van eenige weinige jaaren niet te weeg brengen! Hy had zyne oude woonplaats verlaaten, dat verblyf, 't welk my zo dierbaar was! Zyn oude Vader was geftorven; zyne Huishoudfter bleef hem alleen over. Ik vond hem eindelyk; maar het was die zelfde man niet meer; nauwlyks herkende C 2 hy  36 brieven Van hy my. Het verlies van het groötfte gedeelte zyner geringe bezittingen had hem dermaate getroffen, dat zyne herfenen daar door gekrenkt waren; hy kwyndenuin eenefoort van weezenloosheid. Ik wendde myn gezigt af, om myne traanen voor hem te verbergen. O Mensch, hoe nietig zyt gy! Arm , ellendig fchepzel, wien een dwarrelwind van tegenfpoed de reden kan verduisteren ! Zyt nu nog opgf blazen! Laat unu nog op >-.w verftand iets voorftaan : gy, wien de verplaatfing van een der radertjes van uw broosch geftel zodanig vernedert, datgy het redelooze vee gelyk wordt. — Maar myn Vriend heeft de verzwakking van zyne vermogens niet lang overleefd; zyn loop was voleind, en de dood heeft niet dan zyn Jaatfte overfchot gefloopt. Vóór zynen rampfpoed was er geen mensch gelukkiger dan hy; alles vermaakte, alles vervrolykte hem; met alles te vreeden, bezat hy de zeldzaame kumt, om eene byzondere waarde aan het geringfte ding te hegten. Vergeef my deeze breedvoerige uitweiding, over een zo belangryk ftuk , als de vriendfehap. Wie is meer dan gy gefchikt, om die naar waarde te fchatten. Myu hart ontlast zig met dit  twee gelieven. 37 dit aan u te fchryven; en ik gevoel een zeker genoegen , deeze hulde van dankbaare erken, tcnis aan de gedagtenis van mynen geftorvcnen Vriend te mogen doen voor het oog van hem, die my dat verlies zo rykelyk vergoed heeft, y^WMMIM MWIII ■ III m ZEVEN-en-VEERTIGSTE BRIEF. Dezelfde aan denzelfden. Wy hadden Mevrouw d' Armiane, haare Dogter, en eenige vreemdelingen, genoodigd tot eene wandeling in het Park. By het intreeden van de Oranjerie, wierden zy aangenaam verrascht door het onverwagt gezigt van een pavilloenvan groente, opgecierd met bloemfestoenen, die op eene natuurlyke ongedwongens wyze tusfen de takken heen geflihgerd waren. Eenige banken van groene zooden, met roozen, tulpen, nagelen, en andere bloemen beftrooid, waren in de rondte van dit pavilloen geplaatst, en omringden eene tafel, waarop room, frui-' ten, en allerlei gebak ftond opjfedischt." Wy fchikten ons, zonder eenige order, aanitonds om dezelve heen, en vergasten ons fmaakelyk, C 3 on.  38 1RIEVEN VAN onder het aangenaam geruisch van een beekje, 't welk aan onze voeten ftroomde, en het verrukkclyk muziek der yogelen, die in de fchaduw der boomen om ons heen op de takjes zaten. Mevrouw d'Armiane, en haare Dogter, voor wien dit feest was ingerigt, waren daarover ten uiterfte bekoord. Terwyl men op hunne gezondheid dronk, liet zig eensklags een uitmuntend Concert uit de omliggende boschjes hooren. Het geluid der inftnimenten j gepaard met de lieflykfte ftemmen, lokte ons uit, om dit ftrcelend muziek van wat nader by te hooren. Men kwam toen in eene foort van ruime zaal, welke van takken van hoornen, boogsgewyze gekromd, famcngeftcU! was, en omringd door een Amphitheater van groene zooden, die tot eene zitplaats eener faamgevloejde menigte uit de omliggende Dorpen diende; welke vreemde vertooning nog verwonderlykcr fcheen door de diepe ililte, welke in de fombe» re bosfehagie onder deeze talryke vergadering heerschte. Op onze komst werd alles lecvendig. Verfeheidcne toneeltjes waren onder deeze groene boegen opgerigt; eenige aartige kindertjes vertoonden aldaar herdcifpeelen, met alle de lieve eenvoudigheid,, aan hunne jaaren ei-  T WE E GELIEVEN. 39 eigen. Een weinig verder zag men eenij-'C jonge Dogters en Knaapen, en te midden onder hen eerwaardige Gryzaards en deftige Matroonen , die alle hunne gewoone Landbeczigheeden op eene natuurlyke wyze al fpeelende nabootften. Alle de Acteurs verzamelden zig vervolgens by een, fchaarden zig in twee reyen, en vingen, op het teckenvanhet Orchcst, een vrolyken boerensdans aan ! Een jong Meisje, meteen bekoorlyk gelaat, en in't wit gekleed, naderde toen, opgeleid door een even wel gemaakten Jongeling, die het fraaist cn inneemendst voorkoomen had : beiden hadden zy een ruiker in de hand, die zy aan Mevrouw d' Armiane en haare Dogter aanbooden. Dit bevallig paar was dien eigen dag getrouwd; en het was Mejuffer de St. Cyran, die uit haar fpeldcgeld en eenige milde giften van haare Moeder, de Bruid had uitgehuwelykt, en den dag van hunne verè'em'ging tot de komst van haare Nigt uitgefteld. Op dien blyden dag, zeide zy, wilde zy alle foorten van genoegens genieten, en denzelven der weldadigheid heiligen, door anderen gelukkig te maaken. Toen de Speelen geëindigd waren, gingen wy in eene laan van hoog - gewasfenc boomen, alwaar een kostbaaC 4 re  40 brieven van re maaltyd was aangeregt. Dc Meisjes fchikten zig aan tafel; en de Jdngmarfs plaatftén zig agter haar, om haar te kunnen dienen, en wecrkcerig van haar gediend te worden. Het was een allerverrukkelykst fchildery, deeze lange tafel te zien, waar aan, van weder zyden, nette en alle op dezelfde wyze gekleede Boerinnetjes zaten, met hunne jonge Boerenknaapen, die mede proper uitgedoscht, en met flodderende linten om hunne hoeden opgecierd waren. ■Devreugd, op elks aangezigt fchitterendc. her fchaterend gelach, de geestige flagen, fnaakfche vertellingen, de aartigfte deuntjes , en de gulfte en ongedwongenfte vrye blygeestigheid : dit alles kan niet naar waarde gefehetst worden. De uitboezeming hunner \ reugde nam zelf myn gemoed in, en myne ziel wierd door een onbekend gevoel van blydfchap als doordrongen. Therefe en Conftance waren onophoudelyk beezig met dienen, en hadden byna geen rust. Duizende (temmen verhieven luidkeels hunnen lof ten hemel,' cn de zegenwenfchen reezen, te gelyk met het luidgefcha! deigezangen, naar om hoog. Men danste tot laat in den avond. Toen wierd er eensklaps een vuurwerk uil de gra'gt, die het Kasteel om- ringt,  TWEE GELIEVEN. 41 ringt, afgeftooken. De voorgeevel van het Kasteel, alle de laanen van het Park, en het gehcei parterre fcheen in eens in vuur. De met gccuulcurde lampions verlichte boogen , degefchflderde berceaus met bloemen, de vuurfontein.n, die a s eene gouden regen in duizend fterren nederviëJen, en ons eensklaps met hun i'chittrciid licht a.s verblindden, de bekoorlykheid van eenen uitmuntenden fchoonen nagt, het gefchal der inftrumenten, het luidruchtig vreugdegejuich der uitgelaate meenigte, vereenigden zig, om het betooveréndst fchouwfpel uitteleeveren. — Nu ga ik wat rusten ; want, om 'er voor u geen geheim van te maaken, moet ik zeggen, dat ik het ben , die de befchikking van dit Feest op my genoo» men had; dat ik zelf de kinderen hunne rollen geleerd, alle dedecoratien uitgedagt, alles onder myn oog laaten uitvoeren, en voorts allerwegen de goede orde onderhouden heb. Zeden veertien dagen was ik onophoudelyk met de tcebereidl'elen tot dit Feest beezig, eh de vrees, van niet naar myn wensch te zullen (lagen , heeft my meenigen ilaapeloozcn nagt gekost. Deeze zal, denk ik, geruster zyn; ten minften, ik hoop het: en nu kan ik op C < mv-  A!l 8 R. I E V EN VAN myne lauren rusten ; zo het mogelyk is , dar ik nog in ftaat ben, om de verkwikking eener KeiTelyke rust te fmaaken! O myn Vriend ! hoe kan ik haar één oogenblik vergeeten? Hoe kan ik ophouden , dat engelagtig Meisje altoos voor myne oogen te zien , omringd door alle die verrukte en dankbaare lieden, wier geluk zy bewerkt heeft, en in wier vreugde zy deel neetnt. Welk ecu zegepraal! en hoe waardig voor haai'.teergevoelig hart! Nooit hoorde ik een hartroerender lof uitgalmen , dan die van de .ze eenvoudige Landlieden, die haar byna tot ar.nb.'ddens toe eeren en beminnen. In waarheid, myu Heer! ik heb 'er gezien, die voor haar op de knién vielen ; anderen, die den zoom van haar kleed kusten; en, als grootsch op zulk een byzonder voorrecht, met een opgehecven biygees.ig gelaat hcenen gingen; anderen wederom,, die als buiten zig zeiven verrukt waren, om dat zy door een glimlachje van haar vriendclyken mond begunftigd werden. Dit is niet blootejyk bemind zyn; het is eene heerfchappy over de harten, zwecmende naar die der aanbiddelyke Godheid. Ja waarlyk, de hulde van deeeze goede lieden is eene foort van Afgodery! Ik geleidde deezen nagt  TWEE' GELIEVEN. 4.3 nagt de twee Nigten naar het Park, te midden onder het vrolyk gezelfchap. Vervolgens wandelden wy een poos in een afgeleegen Boschje, alwaar men het gejuich niet dan in de verte hooren kon. Therefe hield haare Nigt by de hand, en zugte. Haar zakdoek viel, ik raapte die op, en voelde, dat hy doornat was. „ Ach! (zeide ik , hem te ruggeevende,) ik „ zie wel, dat het gemakkelyker is, anderen „ dan zig zelve gelukkig te maaken! " „ Myn lieve Vriend, (hernam zy,) deeze dag „ is al te fchoón; ik moet nu niets meer dan „ ellende te gcinoct zien." — Om haare droefgeestigheid te verdryven, bragt Conftance ons weder by de meenigte; het gewoel en de a!gemeene vreugd gaf haar weder eenige afleiding. Men danste tot aan het aanbreeken van den dageraad. Toen nam Therefe haare Nigt en my onder den arm, en ging met ons op een Terras zitten, dat midden in het Park. is. Wy konden van daar het eerfte morgenrood zien: de avondfter fchitterde in al haar luister; de purpere, roode, en verzilverde wolken waren langs de oppervlakte van den horizon uitgcfpreid; de geheele Natuur fcheen om ons heen ia een diepen flaap; men hoorde nauwlyks in de  44 BRIEVEN VAN de verte 'het flaauw verdwynend geluid der Fiolen. Therefe hief haare natbedauw^e oogen op eene beweegiyke wyze naar den hemel , en liet die met eene onbefchryfelyke uitdrukking van tederheid op my neerdaalen. Wy waren beiden door eene zagte droefgeestigheid doordrongen. Onze belpiegelingen begonnen vry ernftig te worden. Therefe herinnerde my den eerften tyd onzer liefde, dien zo bekoorlyken, maar al te ras verloopencn tyd ! -— „ Wy waren toen gelukkig, (zeide „ zy,) maar zullen wy het altoos zyn? zul„ len wy het zelf wel lang meer zyn ? Alles „ verdwynt, en het geluk allereerst. Onze. „ harten, onze harten zelf, zyn de wet der „ veranderlyke Natuur onderworpen! Ik heb „ maar al te zeer de wisfelvallighaid van alle „ waereldfchezaaken leerenkennen, om op een „ duurzaam vermaak te hoopen: 5 en ziende, dat ik ichieide, zeide zy; ,, waarom be,, droeft gy u , myn waarde Vriend ? moet men „ zig den tegenfpoed niet voorftellen? De da„ gen van geluk zyn mogelyk voor ons geëin„ digd; laaten wy ons omtrent onzen toeftand „ niet misleiden. Ons lot is in de hand der „ Voorzienigheid, die het voor altoos geluk- « kig  TWEE GELIEVEN. 45 „ kig kan maaken. Maar gy ziet, hoè veele „ gevaaren ons omringen; laaten wy het des ,, als een byzonderen zegen aanmerken, en ,, den Hemel daarvoor danken, wanneer wy nog „ eenige weinige gelukkige dagen moscn ge„ nieten. Ik voor my wagtzeniet: en, ik „ denk, dat de menfchelyke voorzigtigheid „ zig dus bepaalen moet, niet om het leed, ,, dat men vreesten te vergeefs ch ontgaan wil, „ te ontduiken, maar om het daadelyk geluk , „ welk ons nog gebeuren mag, gerust te genie„ ten. Beminnen wy elkander, myn lieve Fal„ doni, met zo veel vuur, als of wy morgen „ moesten fcheiden. Scheiden! neen: „ (hernam zy,) dit is niet wel gezegd; maar „ als of wy het leven moesten verlaaten, want „ ik vlei my , (vervolgde zy, met een toon, die my de ziel doorgriefde, my te gelyk de hand toereikende,) „ ik vlei my, dat dit eene ver- „ bitneuis voor ons geheele leven is." Ik bedauwde deeze lieve hand met myne traanen , en overdekte die met heete kusfehen. Zy ftond op, en den ruiker, dien zy voor haar bont droeg, losmaakende, zeide zy: „dat „ wy deeze plaats onzer liefde toe wy den : hier ,, ben ik mogelyk voor de laatfte maal geluk- „ kig  46 BRIEVEN VAN „ kig geweest." Dit gezegd hebbende, zette zy de bloemen in den grond op de plaats, alwaar zy gezeeten had. — Bekooflyke plaats, nimmer zal ik u naderen, zonder een gevoel van eerbied. De bloemruiker zal verwelken: maar onze harten! ach, onze harten, dat durf ik gerustelyk zwcercn, zullen altoos onverandcrlyk dezelfde blyven. AGT-en-VEERTIGSTE BRIEF. FitDONi aan therese. C7y hebt, myne lieve Therefe, de diepe fpooren van het hartzeer, dat my knaagt, en langzaam verteert, maar al te duidelyk befpeurd: eene tedere deelneeming heeft u alle middelen doen beproeven, om het te verbannen : en -uwe liefderyke zorg heeft ten minften voor ee■ne korte poos, den beften uitflag gehad, dien msn by mogelykheid koude hoopen. De blyje.^tige lach, dien ik niet meer kende, is eens weder op myne lippen gekomen ; ik voelde myn hart by u opluiken; en ik heb nog eens mogen uitroepen: ik ben gelukkig! Zagte be- goche-  TWEE GELIEVEN. 47 gocheling van een oogenblik, al te bekoorlyke droom, dien de naaste morgen in ydclen rook deed verdwynen! Aan myne overdenkingen weder overgelaaten, en verre van de verrukkelyke bekoorfter, welke myne zinnen bedwelmd had, verviel ik op nieuws in myne vorige zwaarmoedigheid, en gevoelde niets dan myne fmerten. Leef in vreede, myne dierbaare Vriendin ! Uwe ziel is zo zuiver als de lugt; gy hebt niet, gelyk ik, ftof tot zugten. . O myn Vader, hoe menigmaal hebt gymyvoorfpeld, het geen my nu wedervaart ! Waarom heb ik doch uw wyzen raad niet beter gevolgd ? Maar de jeugd is dwaas, opgeblazen, door geweldige hartstogten lïecds van het waare fpoor geleid. Nauwlyks de kinderfchoenen ontwasfen, zag ik roadom my heen; en befpeurde, dat ik in myn Vaderland cp geen geluk noch voorfpoed tc hoopen had. Ik zag, dat eer en aanzien alleen voor geld te koop waren, en dat het geld weder door onwaardige middelen enfiinkfche ftreeken verkreegen wierd. Natuurlyk trotsch, een liefhebber der vryheid, en een vyand van al wat laag is; wat bleef my over ? Ik voelde myn hart beklemd ; myn gemoed giste. Ik verkoos armoede  4" BRIEVEN VAN de en vergectelheid boven ondeugd; en verwyderde my van een Land, dat ik voor eeuwig Vaarwel zeide, fc hoon het my nog dierbaar was, en dit affcheid my eenige traanen afperste. Ik bevond my, flegts agttien jaaren oud, zwervende onder eene vreemde lugtftrcek, zonder vrienden, zonder maagfehap, zonder goed, zonder beftaan. Ik wendde menigmaal myne oogen naar dat fchooneland, 't welk ik verlaaten had ; ik voeld» nu cn dan een verlangen in my opkomen, om weder dcrwaards te rug te keeren; en dit verlangen werd telkens weder door duizend bittere overdenkingen uitgedoofd. ;, Wat heb ik gedaan ? ( zeide „ ik in my zelve, ) en waarom vervolgt my „ het wreede noodlot ? Zo ik een fchuidig „ voorwerp der Goddelyke wraake was, zou,, de ik my minder verwonderen. " Helaas ! hoe weinig weet de mensch, wat hem over het hoofd hangt. Die zelfde tyd, waar over ik» my'toen zo bitter beklaagde, was nogthans de gelukkigfte van myn geheele leven. Myn hart had de deugd nog niet verzaakt, en ik had my zeiven toen ten minden nog niets te verwyten. Ik fchuif het gordyn voor duizende dwaasheeden .myner jeugd, die „in i ee-  TWEE GELIEVEN. 4$ feene ydele najaaging van gëluk begaan; na'auwlyks tien dagen van weezenlyk geluk, tegeneen geheelen leeftyd van fmerten, telcurftellingchj en naberouw ; hebben opgclceverd. Verbeeld u een dronken mensch; die fomwylen eenige flikkeringen van vefftand heeft: en zie daar, de gefchiedenis myner eerfte jeugd. — Te midden in de vervoering myner zinnen, luisterde ik nog altoos naar die inwendige ftem, welke men nimmer ongeftraftkan fmooren. De egtbreuk is by my altoos in afgryzen geweest; ik was overtuigd > dat de eigendommen geheiligd waren; en dat het geen minder misdaad is; de Vrouw van zynen naasten te verleiden, dan hem van zyit goed te beroovert. Doch, terwyl ik eene dwaaling vermydde, verviel.ik in eene andere. Ik eerbiedigde niet gehoeg de onnozelheid; ik vergat > dat zy onder de befcherming der goede zeedehi en der algehieene goede trouw is; de diefftal, die ik niet aan een Man durfde doen , deed ik zonder fchroofh aan een onvoorzigtigen Vader i aan eene ligtgeloovige en al te los vertrouwende Moedert Hoe listig is de redenkaveling der hartstogten, eii hoe gemakkelyk laat men zig niet misleiden door haare drogredenen! Een ysfelyk en al te //. beeU J3 wreed  50 BRIEVEN VAN wreed voorval opende my op eens de oogen, cn ik zag. den afgrond, waar heen ik fnelde , niet, voor het oogenblik, dat ik er inftorte. Ik had eenige dagen op een Landgoed, tien mylen van Parys geleegen , doorgebragt. Het Huisgezin van myn Gastheer beftond uit een Vader en twee Dogters. De oudfte zagtzinnig, bevallig , innecmend, vergoedde ,door haare aantrekkelykheeden alles, wat zy ten aanzien van haare uiterlyke geftalte te kort mogt fchieten. Ik had nog nimmer de liefde gekend; en ongelukkig leerde zy my die ook niet kennen; maar zy verwekte in my die aandoeningen, welken men altoos gevoelt, op het gezigt van eene frisfe Jeugd, door zo veele bevalligheden opgeluisterd. Wat haar betreft, wier zwak oogenblik mogelyk daar was, zy gaf, in haare opregte niet ergdenkende eenvoudigheid, haar hart, zonder eenigen weerftand, op myn alleré'erfte aanzoek over. 'Ik vond in dit huis eene.ftiile cn gefchikte levenswys, veel gezellige deugden, herbergzaamheid, weldadigheid, en zulk een goed vertrouwen, dat men geene fchaduw van vermoeden had, dat iemand daarvan een onbetaamelyk misbruik konde maaken. Men bragt drie jaargetyden op het Land door; en  TWEE G E L I E V B'Ni CE en men keerde niet dan 's winters naar Parys , waar men op eene voegelyke wyze van een maatig inkomen ieefde, en fom.wyl eenige Vrien» den onthaalde, welkers getal echter zeer bepaald was. Deeze jonge Meisjes, in zulk ecnen engen kring beflooten, kenden de waereld , Cn de verfoeijelyke listen der menfchen niet: hunne eenvoudige harten waren, zo als zy die uit de handen van haaren Schepper ontfangen hadden; en zy hadden tot hunne oorfpronkelyke vermoogens. niets af, noch toegedaan. Ik had geleegenheid gekreegen , om haaren Vader een dienst te bewyzen, en hy verzogt my uit erkentenis ten allerfterklten, om hem op. zyn Landgoed nu en dan te komen bezoeken» Na veele ontfchuldigingen, nam ik zyue uitnodiging eindelyk aan. Beklagenswaarde Vader,, die, zonder her te vermoeden, met my, de wanhoop cn fchande in zyn onnozel huisgezin bragt! — Des avonds, wanneer wy na het eeten nog om de tafel zaten , moost ik van myne reizen, en van al wat ik gezien had, vertellen; en ouder dit verhaal, gaf Louife de duidelykfte blyken van het teder deel, dat zy daar in nam, en bevestigde dit door haare traanen. Wanneer ik den angstvalligen toeftand van een altoos rust. D 3. loos  5È BRIEVEN VAN loos leven befchreef; de ysfelykheden der ellende, waar in ik lang gekwynd had; den afkeer, dien ik had moeten fmoorcn , by de weelderige ryken , en de trotfche grootcn; die fnelle op. volgir.g van onderfeheidene levensftanden, welken ik' aannam , en terftond weder verliet, zo haast ik de ketenen myner flaverny voelde; wanneer ik my zelve befchreef, als altoos met een nydig noodlot ftrydende; allerwegen met my die zugt tot vryheid omvoerende, welke my alle foort van dwang deed fchuuwen ; ongelukkig door myn lot, nog ongelukkiger door myn geest van onafhankelykheid, welke my voor 't vervolg niet dan een allerjammerlykst voorüitzigt opleeverde : dan luisterde Louïfe met eene zigtbaare aandoening; haare oogen ftyf op my gevestigd houdende, myn leed fchynende te voelen, geduurig zugtende, en fomwyl zelf uit een overmaat van medelyden door een onwilligen uitroep my in de reden vallende. Zy bewonderde myn moed; myne fiere trotsheid, te middenin myne ellende, bekoorde haar; zy prees dat edel gevoel, dat my gedreeven had, om myn Vaderland te verlaaten; en zy verzeekerde my, met eene lieftallige en harttreffende vriendelykheid, dat ik dat Vaderhui*  T W -E E GELIEVEN. 5 3 land in Vrankryk zou weder yij den. Ikbragt met haar en haare Zuster ganfche dagen d >or; de gewoonte van altoos i>y elkander te zyn, deed onze opkoomende vriendfehap nog fier. ker toeneemen; ik had geen eigenlyke toeleg, pm te beminnen, of om te verleiden; en het is eene getuigenis,, die ik aan de zuiverheid van myne oogmerken fehuldig ben, dat ik te meermaal de driften , die in my opreezen , te keer ging, en de gedagten, om de rust deezer onnozele duiven te ftooren, met afgryzen van my ftiet. De Vader vertrouwde my zyne Dogters met eene gerustheid, welke ik, ellendeling! al te wreedelyk geftoord heb. Maar kan de braave man in een ander wel een misdaad vermoeden , waarvan hy zelfs geen denkbeeld heeft? Op een fchoonen morgen, dat ik met de beide Zusters was gaan wandelen, in de naby geleegene velden , fcheen de opkomende zon in al zyn luister zo heeiiyk , het gezang der vogelen was zo zagt en llreelend, de lugt zo zuiveren lieflyk, en de geheele Natuur ZP aandoenlyk, dat bet hart ongevoelig tot tederheid bewoogen wierd. Ik begaf my met Louife in het diepst van een boseh; haare Zuster, bezig met aardbeziën te plukken, llocgin D 3 het  •?4* * n. 'r é 'V i n van het eerst geen acht op ons; doch, eindelyk ons 'misfcnde-, riep zy verfcheidene maaien. Wy kwamen ten laatften te rug; maar'wy kwamen als twee fchuldigen, het aangezigt doorfchaamte bedekt, cn ik wierd boven dien door myne •wroegingen inwendig verfcheurd. —- Louife, 'welke ik voorheen altoos vrolyk, blygeestig, natuurlyk teder gezien had, was niet meet dezelfde. Eene akelige ftilzwygenheid deed haare gedagten in haare ziel fmooren; de diepfte droefgeestigheid benevelde haar aangezigt; zy zagmy menigmaal met kwynende en weemoedige oo;gen aan, eh floeg die vol van traanen fchielyk neder, zo dra zy de mynen ontmoette. Wanneer ik haar fprak , bloosde zy; wanneer ik van haar ging, fchreide zy; als ik haare hand aanraakte, grilde zy, als of haar èenc yzingover 't lyf ging. Eens op een tyd zeide zy: „ gy „ hebt my wel ellendig gemaakt! gy zyt oor-„ zaak, dat ik myne oogen niet durf opflaan." 'Op een ander tyd vond ik haar op de vloer by een ftoel neergezeegen, met het hoofd in haare beide'handen, bitterlyk fchreijende; ik fmeekte haar-, dat zy doch wat zou bedaaren, cn dat •zy ons ongeluk niet vergrooten moest, met de -zaak rugtbaar te maaken. -— „ Helaas! (gaf  TWTE , G E L I E V E N. 55 ,, zy tenantwoord,) 'leer het my dan eerst ver,, gceten!" —-— Dit. gezegde was my des te gricvender , wyl ik niets tot myne verdcediging konde inbrengen. Al de affchuuwelykheid van myne misdaad vertoonde zig in haare volle uitgeftrektheid voor myn geest. Ik vei beeldde my haaren ongeiukkigen Vader, in traanen wegsmeltende , te hooren zeggen : ., Ondankbaar ■„ mensch, wat hebt gy gedaan? Ik heb u onder myn dak ontfangen; ik heb u als een ,, Zoon behandeld; ik heb u het dierbaarfte, „ wat ik in dit leeven bezat, gerust toevcr„ trouwd; de levendige af beeldzeis eener te„ dcibcminde Gade, welke my te vroeg ont„ rukt is; de eenige panden myner huwelyks„ liefde; twee onnozele fciiepzeltjes, die den „ naam der misdaad nauwelyks gekend hebben. „ Gy hebt- in uwe ziel gezegd : kom, laaten .„ wy die eenvoudige Meisjes, welke zig zozon„ der erg aan myne goede trouw overgeeven, „ verleiden; laaten wy dien eerlyken Gryzaard „ in het gevoeligfte deel van zig zelve grieven, „ op dat hy zig zyner wcldaaden eeuwig be„ klaage!" ■ . , ■ Ten langen laatften vermoeid en afgemat door myne wroegingen , verliet ik dit huis, alD 4 waar  56 BRIEVEN VAN waar ik bet afgryzen , de wanhqop , fchaampe en berouw agter liet. Te Parys aangekoomen, gaf ik my geheel aan vermaak en uitfpanningen over; ik ontvlugtte my zelve, en zogt overal verftrooijing. Na verloop van weinige maanden, was ik zo verre gevorderd, dat het denkbeeld van Louife, zo al niet geheel vergeeten, ten minfte zeer in myn geest verflaauwd was, en ik haare beeltenis niet meer zag dan in het verfthiet, zonder dat het myals voorheen dag en nagt altoos en overal ontruste. De winter bragt myn ongelukkig flagtöffer, cn haar huisgezin weder in de Stad; een briefje, dat ik van den nog altoos gerusten en goeden Vader ontfing, gaf my van hunne aankomst berigt,en nodigde my tot zynent. Ik ging den volgenden dag daar heen; de oude man was niet t'huis. Louife deed my geene verwytingen wegens de wreede wys, waar op ik haar verlaaten had, en de verregaande verwaarloozing, die ik betoond had, daar ik zeven maanden had kunnen laaten voorbygaan , zonder aan haar de minfte taal of teeken te geeven. Haar mond opende zig alleen, om my voor. de gunst yan myn bezoek, en voor het belang, dat ik wel in haar wilde ftellen, te bedanken. Ik vond;  TWEE GELIEVEN. 5? vond haar mcrklyk veranderd; haar vermagerd cn kwyuend gezigt trof my. Ik vroeg haar: „ of zy ziek was geweest?'? „ Neen, j, gaf zy met eene bittere lach ten antwoord, maar ik heb veel verdriet gelecdcn." Deeze weinige woorden doorfnecden myne zie], cn ik zou my aan haare voeten geworpen hebben, zo het byzyn van haare Zuster my niet weer. houden had. Bcminlyk, edel Meisje! zig de minite klagte niet te laaten ontvallen! altoos de zelfde tederheid, en zo weinig wederliefde! Zy befpeurde myne ontroering, en fcheen !er over aangedaan: haare hand, welke ik in de myne hield, drukte my zagtkens, en zy zugtte: de achting.en oplettendheid, welke ik haar betoonde, was eene te flaauwe vergelding voor zo veel liefde; zy voelde dit volkomen, en haare ziel wierd daar door inwendig vcrfcheuid. Ik zag laar trapsgewys afneemen. Doodelyk getroffen door het akelig fchouwfpel v.'n haar lyden, en door het verwyt, van dit veroorzaakt te hebben, onophoudelyk gefolterd, verminderde ik allengs myne bezoeken, en ongevoelig verfcheen ik niet meer tot haarent , dan alleen uit wclllaanshalve, en na, zeer lange tusfenpoozen. P 5 Dit  g& BRIEVEN VAN - Dit cnnamurlyk gedrag bragt geene zigtbaare verandering in haar humeur te weeg; ik vond haar altoos even teder, vriendelyk, en voorkomende; maar het verval baarer leversgeesten nam oogfchynlyk toe; zy onderging alle de afwisfelende trappen der kwynende ziekte, welke haar had aangetast , en zag de dood met langzaame fchreeden naderen. Op eenen dag, dat ik haar alleen vond, betuigde ik haar myne bekommeringen over haaren kwynenden toeftand, en fmeekte haar, zig zelve te willen behouden voor haare Vrienden. De vuurige toon, waar op ik dit zeide , gaf myne inwendige opregte aandoening te kennen; en haare hand met eene tederheid, welke ik haar tot nu toe zelden betoond had, vattende, drukte ik die aan myne lippen. Zy trok die te rug, en zeide op een droevigen toon: „ach! myn Heer, gy doet my eene ,, zeer bittere kelk drinken!" Een flaauw rood verwde toen haare doodbleeke wangen; zy hief haare bevende handen ten hemel, en itamerde op eene hartroerende wys : „ myn „God! verleen my kragt genoeg, om myne „ voorneemens uittcvoeren!" Toen deed zy my naast zig neer zitten, cn verzogt my, haaf  TWEE GELIEVEN. 59 Siaar niet te willen ftooren. Vervolgens zeide -zy my, met eene zo bedaarde, doch tevens zo fiere houding en toon, dat het my niet mogelyk is, u daar van een denkbeeld te geeven.— „Het is reeds lang, myn Heer! dat ik my „ heb voorgefteld, u dit onderhoud te vergen : „ twintig maal zyn my de woorden -op myne „ lippen geweest ; eene valfche fchaamtc, de „vrees van te zullen bezwyken, of ik weet' „ niet welk gevoel, heeft my altoos wee-hou„ den; maar het moest doch eens gefchieden, „ en ik fmeck de Goddelyke genade, my in „ deeze zwaarc taak te willen onderfteunen. „ Gy hebt den indruk, dien uw eerfte gezigt .„ op my maakte , wel befpeurd : hy is ook -„ maar al te zigtbaar geweest; ik had altoos in .„ den fchoot van myne Familie geleefd, en ■„ ik kende de waereld te weinig , om eene geneigdheid, die my zo veel geluk fcheen te „ belooven, te kunnen wantrouwen; ik gaf .„ my dan zonder de minfte agterdogt aan my-„ ne zwakheid over , met alle de eenvoudige ■„ opregtheid, aan aiyne jeugd en onervaren.„ heid eigen. Eenige weinige oplettendhceden, „eenige kleine dienften, "Ja zelf eene bloote .„ wellecvendheid, die gy my bewees , en die «ik  6p BRIEVEN VAN „ ik averegts voor de blyken eener weerkeen. „ ge liefde opnam, voltooiden myuen misdag, „ Wat kan een minnend Meisje niet ligteiyk„ misleid worden! Ik zag u myn fmaak vleU „ jen , myne ïninflc begeertens door uwe ge„ dienstigheeden voorkomen, den opflag my„ ner oogen waarneemcu, u fteeds oplettend „ naast my plaatzen , aan tafel, by onze fpee„ len , by onze wandelingen ; my met een „dcelneemcnd belang aanfprecken, met eene „houding, en op eene wyze, zo ajs ik u nie„mand zag aanfprecken; my zelf over kleine „ mi-.flagcn berispen, met eene zo gulhartige „ en inneemende vricndelykh'eid, dat ik my „ weezenlyk verbeeldde, door u bemind te yy worden ; en gy! gy dagt 'er niet eens aan, v om my uit myne doodelyke dwaling te red„ den. Toen gy in myn hart durfde indrin„ gen, om daar het geheim myner zwakheid _ uit te haaien, deed ik 11 de opregtfte belyde„ nis van diegevpelens, die gy fcheen te wenfchen by my te vinden; en ik deed zulks, „ met eene eenvoudigheid , die rny nu vcrwon„ dert; en gy liet my nog in myne yerbyste„ ring. Eindelyk vcrichccn het uur van mynqn „val: ik zal by ditdoodelyk tydftip, van myn  twee öêlievén.  TWEE GELIEVE -N» 0*5 „weder te geeven? " Dit zeggende, omhelsde ik vuuriglyk haare knien. "i i, Vergoedingen ( zeide zy,) komen nu niet „ meer te pas; wat zouden die doch aan een fteri, vend Meisje baaten ? Vergoedingen! ( vervolgde zy met drift,) zyn 'er vergoedingen, i, die de liefde, welke ik voor u gevoelde, ,; kunnen opweegen, en my wegens het hart„ zeer, dat gy my aangedaan hebt, troosten? „ Gelooft gy, kunt gy gelooven, dat ik ntt „ laf genoeg zou zyn, om eene zogenaamde i, vergoeding voor zö veel uitgeftaan leed aan„teneemen? Neen, myn Heerl deernis kan „ de liefde niet betaalen , en ik ben te hoog„ hartig, om aan een gevoel van erkentenis ; i, of aan iets nog vernederender, de herftel„ ling, die gy my nu aanbiedt, verfchuldigd te zyn." Ik bleef nog fteeds aandringen , en bad haar, my den naam van haaren Echtgenoot tè willen vergunnen. „ Eens is "er j, een tyd geweest, (hernam zy,) waar in ik dien naam voor my hartelyk wenschte; maar i, befchouw mynen tegenwoordigen zwakken toelland; die banden zouden zo haast vér^ brooken, als gemaakt zyn. Neen; men moer „ daar niet meer aan denken r de eenige gunst, - n- E ,:die  iSS BRIEVEN VAN „ die ik u na nog afverge, is, dat gy andere „ onnozele flagtoffers fpaart; dit fmeek ik u „ met ernst, om het behoud van uwe arme „ ziel, die my nog altoos dierbaar is; verlaat „ die fchandelyke verleidingen, die niet dan „ ellende en berouw na zig fleepen ; onteer „ nooit een eenvoudig deugdzaam Meisje; wat „ roem kan u dit geeven ? het is eene zo ge„ makkelykeoverwinning! Geloof my, de wet „ verwyst meenigen misdadiger ter dood, die „duizend maal minder fchuldig is, dan een „ fnoode verleider, die de wanhoop in de ziel „ der onfchuld jaagt." — Aldus eindigde een onderhoud, waar van alle de woorden diep in myn hart zyn ingeprent gebleeven; het was eok de laatfte dag, waarop ik haar zag; ik heb my naderhand menigmaal aan haare deur laaten aanmelden, maar werd altoos afgeweezen, en eenige maanden daar na, vernam ik het fmertelyk nieuws, dat zy overleeden was. De fchim van dit ongelukkig Meisje vervolgde my allerweegen, cn ik voelde, zedert dit geval, een worm in myn hart, die my onophoudelyk knaagde, en de beste dagen van myn rampzalig leven vergiftigde. Ik zogt dus hulp hy onze gewaande wysgeeren, onae aimharti-  twee gelieven; 67 ge drogredenaaren; zy zeiden my : „ dat de„ zeedelykheid van eene daad alleen maar ge„ grond is op willekeurige gevoelens; dat het „ goed en kwaad niet weezenlyk bcftaat, en „ niets anders is dan bloote betrekkelykheeden; „ dat het geen deugd is by één Volk, ondeugd. „ by een ander geheeten wordt; dat dé braaf„heid niets anders is, dan de uitoeffening „ van het nuttige."- Zy voegden er by: „ dat het hoogfte geluk hier in geleegen is,. „ dat men alles geniet; en de hoogfte wysheid, „ dat men een goed gebruik van die genietin„ gen weet te maaken; dat de fchaamte eene „ deufd van vooroordeel is; dat in verfchei„ dene landen het bederf der zeeden door de „ wetten geftaafd, en zelfs door den Godsdienst: „ gebooden is, " ik fchaam.my om verder voorttegaan! o Myne dierbaare Therefe, wat vindt een hart, dat zig misleiden wil, niet al dwaalfpooren! Ik verzamelde, alle dag eene meenigte van die ftoute verzeekeringen, die tot ftaving van deeze afgrysfelyke: leer dienden. Eindelyk kwam ik zo ver, datik. in myn geest, als eerfte waarheeden , inprente, de nietigheid der deugd, en de noodzaakelykheid der driften. Zo haast had ik myn geE. a. loof  68 BRIEVEN VAN loof "op deeze verfoeilyke zeedekunde niet gevestigd , of ik ontfloeg my van alle myne wroegingen; en ik verkreeg, te midden in het fpoorlooste gedrag, eene gerustheid, byna gelyk aan die, welke het Opium verfchaft aan ylhoofdigen. Ik dagt geheel niet meer, dat ik een ouden Vader had, aan wien ik in zyne zwakheden myne hulp verfchuldigd was. Gave God , dat ik in mynen ouderdom die hulp cn troost mag vinden , welke ik verwaarloosd heb hem te geeven! Maar, zo de Goddelykc rechtvaardigheid my het lot der ondankbaare kinderen toegefchikt heeft, dan ftaat my een ysfelyk oordeel in myn ouderdom te wagten. Nochtans beminde ik hem tederlyk, fchoonik verzeekerd ben , dat hy dit nooit geweeten heeft; want het is niet in my opgekoomen, om hem daar van de minfte blyken te geeven. Van welke genoegens berooft men zig al niet, wanneer men der deugd vaarwel zegt ? Te midden in myne ydele vermaaken, was ik niet gelukkig: ik herinnerde my dikmaals de eerfte lesfen, die ik in myne jeugd ontfangen had; en myn tegenwoordigen ftaat vergelykende by dien, waarin ik voorheen geweest was, bejammerde ik'myne aangenoomene grondbeginzels-; ik  TWEE CEEIEVEIf. 69 ik gevoelde, dat 'er geen waar en beftendig •geluk te vinden was, dan in een eemoed, dat over zig zelve voldaan is. Deeze geduurige ftryd tusfen myne reden en myne hartstogten ftorte my eindelyk in eene groote angstvallig, heid. Ik moest hier uit gered worden. De gedugte roede des hemels tugtigde my, en overtuigde my van myne nietigheid. Eene reeks van rampen deed my als uit eenen diepen flaap ontwaaken; ik bleef alleen, verlaaten, zonder eenige hulp, genoodzaakt om een ellendig leven voort te ileepen, en een fpeeltuig van het los geval te zyn; waar door ik my, gelyk een aardworm, aan elk weczen, daar ik eenige fteun aan hoopte te vinden, hegten moest.— En wat zyn die weezens niet zeldzaam! De mensch is voor den mensch een wreede vyand. ....... Ik kende nu alle die zogenaamde vrienden, alle die gewaande befcherjners ; hun verachtelyke hoop kon my niet meer misleiden. Een zwartgallige menfeheuhaat deed my een afkeer tegen deeze waereld opvatten. Ikvlugte naar een eenzaam oord, alwaar ik my met gal en bitterheid voedde; de afzondering, waarin ik my begceven had, ft heen my nog niet eenzaam genoeg; ik nam dus het E 3 tj«-  fè BRIEVEN VA« befluit, om de zeeën overtefteeken, en onder ■ eene andere luchtftreek nog veel afgeleegener en volftrekt onbewoonbaare wildernisfen te gaan zoeken, alwaar ik niet dan van my zelve gekend zou zyn. Te Nantes aangekomen, wierd ik door eené 'heevige ziekte aangetast. In eene vreemde •plaats , waar ik geheel geene vrienden of kennisfen had, wierd ik met zo veel liefde cri zorg opgepast, dat ik my verbeelde in de eerfte eeuwen der Aardsvaderen te rug gevoerd te zyn; en ontdekte daar veele andere deugden , die my weder geheel met het mensch"dom verzoenden. Een Koopman, aldaar woonagtig, bood my zyne beurs aan; enfehootmy op de gulhartigfte wyze alle de reiskosten., welken ik benodigd had, op, zonder dat ikby hem eenige andere aanbeveelittg had, dan die van een ongelukkige te zyn. Zo haast ik herfteld was, begaf ik my fcheep naar America, •Om my in een der Antilifche Eilanden neder te zetten. Ik had gemeend, wildernisfen en onbefchaafde menfchen te zullen vinden; en ik vond een zagt, goedaardig en minzaam volk, deugdzaame harten en onbevlekte zec•,den„ een weeligen vrugtbaaren grond, welke -*og  TWEE G E L r E V E K. 71 Mg dagelyks vcrbeeterd wierd door de nyverheid des landbouwers. Ik weet Biet, welk eene looit van indruk deeze gezegende latidftreek op myn geest maakte; zy was het levendig fchildery van die verrukkfiyke velden, zo beroemd door de oude Herders-zangen. Ik voelde my als op nieuws hcrlceven; en myne hartstogten wierden op eens bedaard ; de zwaarmoedige gcestgcfteldheid, welke ik uit Europa had medegebragt, wierd welhaast vcrdreeven door de zuivere en gezonde luchtftreek, door het verrukkclyk tafreel van eene altoosduurende lente, en door de ftreelende befchouwing van eene geheel nieuwe natuur. Ik bezogt verfcheidene Plantagië'n, en wierd overal met dezelfde vriendelykheid ontfangen; ik bc-nyde waarlyk het lot van die gelukkige Colonisten, die zonder pragt in een ruimen overvloed leefden. Ik had nog eenige boeken behouden, en ik verdeelde myn tyd tusfen het leezen en het wandelen. Ik bebouwde een klein flukje land. dat my een edelmoedig Inboorling van dit oord had afgeftaan, benevens de woning, welke daar op ftond, en my tot een aangenaam verblyf verfirekte. Nooit heb ik geruster dagen gefleten; onbezorgd voor E 4 den  7S BRIEVEN V. AN den dag van morgen, trok ik uit de voortbrengzels van myn klein landgoedje zo veel, als ik rykelyk nodig had voor myne nooddruft. Myn weldoener liet my niets ontbreeken; zyne oplettende vriendelykheid kwam zelf myne wenfchen voor; een Haaf, dien hy my insgclyks gefchonken had, hielp my in myncn arbeid. Zonder de herinnering van het voorleedene, 't welk my nog altoos kwelde , zou ik hier de gelukkigfte aller menfchen geweest zyn. Wel te vreden met myne dagen in deeze ftille afzondering gerust te mogen flyten, en te rug gekomen van de ydelheden der waereld, wenschte ik geen beter lot. Mca gaat veelal fchatten en rykdommen in deeze gezeegende gewesten zoeken; maar ik, ik vond er rust, en een waar Vriend, wiens bezit door geene fchatten kan opgewoogen worden. Ik genoot daar dagelyks het verrukkelykfte fchouwfpel, dat men immer zag ; de fchoonheeden der natuur zyn nergens zo luisteryk, dan in deeze ftreeken, zo naby de Zon, die haar met zyn volle glans verciert. Het is daar, dat men de verdichtzelen der goudcne •euwen en die van het aloude Thesfalieu bewaar*  TWEE GELIEVEN. 73 waarheid ziet. Ik had altoos in eene foort van ongevoeligheid omtrent het ftuk van Godsdienst geleefd; en het was my zelden gebeurd,' dat ik myne denkbeelden tot het volmaakteOpperweezen verhief. Ik had my flegts bepaald, om eenige lappen uit het ftelzel van onze bedendaagfche Twyfelaaren by een te zamelen, waarna ik de Godheid afmeette, my dezelve voorftellende als een bloot lydelyfc weezen, onverfchillig voor de wisfelvallige toneelen van dit ondermaanfche, zonder goedheid, gelyk zonder kwaadwilligheid; en de waereld als eene bezielde groeiftof, van eeuwigheid beftaande , door haare innerlyke beweegkragt, en zig onderhoudende door eene oneindige beurtwisseling van opvolgingen, veranderingen en hervoortbrengingen. Op zekeren dag, dat ik de hoogopryzcnde bergen van het eiland overtrok, hield ik op eensplotzelingftil, verrukt door verwondering, op het oogenblik, dat de opgaande zon zynen luisterryken glans over het halfrond - erfpreidde. Eene reeks van rotzen, die als een keetcn rondom my heen lagen , ving zyne gouden ftraalen, en kaatste die met duizenderly Schitterende kleuren weder te rug; onmeetely. E5 KR  74 BRIEVEN VAN ke zrv.iarc bosfchen, die zig agter elkanderefl verheften, en amphitheaters gewyze een groen tapyt van den hemel af tot in het dicpfte des afgronds fpreidden ; eene meenigte van kristalJyne ftroomen , by watcrvalien ruisfchende, en zig onder eene eindelooze fchaduvv verliezende , vertoonden zig in een verrukkelyk verfchiet; de zee, aan het uiterfte van den horizon , voltooide dit heerlyk fchouwfpe). Door verwondering en verrukking tot in de ziel ontroerd, viel ik op myne knien neder, en aanbad, mogelyk voor de eerfiemaal, met een innig gevoel van eerbied, den jjedugten Schepper van alle deeze wonderen. Toen de bosfchen, de rivieren, de rotfen , en de zee als bet ware aanfpreekende, riep ik uit: „zo gy „ u zelf gemaakt hebt, bezielt u dan, en „ fpreck!" ■ o Myne Vriendin, welk een denkbeeld moet men zig niet vormen van den voortbrenger van zulk een' fchat van rykdom! Hoe kan men doch onderftellen, dat de hoofdiloffen zig toevallig dermaate hebben kunnen famenvocgen, dat zy uit zig zelve zulk eene wondere overeenkomst, zulk eene juiste orde, zulk eene gepaste famenftemming, van alle de byzondcre deelen van dit heelal zouden hebben uit-  TWEE GELIEVEN. uitgemaakt. Armhartige Drogredenaars! die het minfte kunstftuk, door menfchen handen gemaakt, niet aan het bloot geval, aan de toevallige Samenvoeging der onbezielde ftofdeo len, zouden durven toefchryven; en die zig echter niet fchaamen, aan deeze ongerymde werkmeesters de voortbrenging van het won* derftuk der fchepping toe te kennen! Ik keer* -de tot myneut te rug, tot in de ziel getroffen door het geen ik gezien had; en van dit oogenblik af, gaf ik my geheel over aan de bespiegeling en het onderzoek van deeze verheevene voorwerpen, welken ik te voren flegts'flauwlyk had aangeroerd, in het midden van het gewoel en de verftrooijingen der waereld. Ik gevoelde toen by ondervinding de waarheid van het geen Bacon zegt: „ dat eene gebrekki„ ge wysbegeerte Vrydenkers maakt , maar „ dat eene doorwrogte wysbegeerte ons tot den .„ Godsdienst te rug brengt." Overtuigd, dat 'er geene uitwerking zonder oorzaak kan zyn , klom ik van oorzaak tot oorzaak op , en kwam dus eindelyk tot eene eerfte en opperfte oorzaak van alles, die de Godheid zelve isy welke ik zogt. Ik zeide in my zei ven : „.de ,„ Godloehenaar, de eeuwigheid der ftoffe on. „der-  f6 BRIEVEN VAN „ dcrfteHendc, doet niets, dan my, voor een p grondbeginfel, 't welk ik aanbid, zonder „ het volkomen te kunnen begrypen, een an„ der te geeven, 't welk ik in 't geheel niet „ begryp ; hy bedroeft myn hart, zonder my, „ ne reden te verlichten; hy biedt my niets „ aan dan eene verwarde en vernederende om „ dcrftelling, terwyl hy de gronden onder„ niynt van eene hoop, die al myn geluk „ uitmaakt: hy beftempelt met de duistere „ naamen van natuur, van toevalligheid, van „ noodzaaklykheid, die eerfte oppcrïte oorzaak „van alles, welke ik God noem; hy is, voor „ 't minst, even als ik, verpiigt, om eene „ eerfte oorzaak van alles aanteneemen , en „ mogelyk beftaat het geheele verfchil in een „enkelen woordenftryd." Ja, myne beminnelyke Vriendin , ik houde my zelve overtuigd, dat 'er eigenlyk geen Godloochenaar is, of kan zyn, en dat die, welke voorgeeft zodanig een te weezen, zyn eigen geweeten beliegt. - Het was nu reeds eenen geruimen tyd gcleeden, dat ik, tn myne afzondering, de aangenaanihceden eener befpiegelende levenswyze linaakte, wanneer ik weder door nieuwe moei- Ivkr-  TWEE GELIEVEN1. 77 ïykheeden geftoord wierd. Myn w 'doener Was weduwnaar gebleeven, met een Dogtertje van dertien jaar/t welk hy onder zyn oog «et opvoeden, en de vreugd en troost zyner klimmende jaaren was. Suzanna beloofde eens eene volmaakte fchoonheid te zullen worden, en was nu reeds zeer bevallig; Haare ziel was eenvoudig en openhartig; voorzy fprak, wist men reeds, wat zy dagt. Uit lief bevallig Meisje was zeer gemeenzaam met my geworden, en kwam my dikmaals in myne afzondering opzoeken, gevolgd van eene Slavin, die haare voedfter geweest was. Wy Wandelden dan veelal aan den oever der zee, of onder het lommer der hooge palmboomen : daar, onder de fchaduw gezeeten, onderhield ik haar, dan eens over «te fchoonhecden der natuur, dan weder ovet de eerfte beginzelen der zedekunde, welken ik in haare tedere ziel poogde intedrukkeö. Ook had ik het onBefchryflyk genoegen, van haare aanwasfende reden dagelyks ffleerlezfen uitbotten. Op een ander tyd lazen wy het een of ander nuttig of leerzaam boek, of ik gaf haar eenige iesfeh in de teekenkonst, en ik gevoelde een inncrlyk genoegen, dat ik op deeze wyze haaren cdeimoedigeh' Vader eenige vef.  ?3 BRIEVEN VAN / vergelding doen kon voor alle zyne weldaa-'den. Ik had op de gevolgen deezer gemeenfchap niet gedagt, en ontfing zonder eenigeagterdogt alle de onnozele liefdeblyken myner kweekeling; zy drukte my fomwyl tcdcrlykin. haare armen , of lachte my bevallig toe; zy verliet my zelden, en altoos met moeite. Opzekeren dag, dat ik met haar fpeclde, drukte ik haar aan myn hart, en voelde toen , dat het ongemeen fterk klopte. Dit was een ftraal van licht voor myn verdwaalden geest; ik fteldc my van toen af ernstig voor,, om naauwkeuriger op my zelvcn acht te liaan, cn dier.gelyke gevaarlyke fpeelen te myden; doch de gewoonte van elkandcren dagelyks te zien, maakte dit voorneemen zeer bezwaarlyk om uittevoeren; en ik nam welhaast de vorige levenswyze weder aan , die my duizcnderly bekoorlykhecdcn verfchafte. Suzanna wierd dag aan dagbekoorlyker, naar maatc haaregeftalte en wasdom toenam; haar verfland was reeds gevormd, cn de natuurlykevrymoedigheidvanhaare kindfche jaarcn was verwisfeld voor eene openhartige zedigheid en het nadenken vaneenen ryper en ingetooger.er leeftyd; als ik haar aanzag, floeg zy nu haare oogen neder,, cn  TWEE GELIEVEN. 7«*. en bloosde; doch ik verraschte iomwyl haarea zagten vriendelyken opllag, en dan gevoelde ik zelf eene al te mcrkbaare ontroering. Op ze. keren tyd zag ik haar teekenen , en ik onder-, ftond , een kusch op haare hand te drukken; zy zag my tederlyk aan , en hloosdc; een geweldig vuur van drift vervoerde my;dedoemwaardigfte gedagten fteegen in my op, en zouden my byna weggevoerd hebben. Ik voelde, dat ik, langer vertoevende, onherftelbaar verloorcn was; ik ftond dus ylings op; en vloog de deur uit naar myne woning : daar, myop de borst Qaande, en een vloed van traanen ftortende, riep ik uit: „ vloekwaardig fchcpfel! ,, ga, offer dit onnozel kind weder aan uwe ,, drift op; ga, vermoord uwen weldoener we„der; voeg ook nog deeze misdaad by alle „ uwe andere misdaaden! Neen! neen! (vervolgde ik fnikkende,) „ neen ; ik ben niet „ meer waardig om het licht te zien, en on„ der menfchen te leeven." Ik Beet den gaafchen dag in traanen, ging niet uit, en gebruikte geen voedfel. Myn Vriend kwam my 2ien; hy kon de oorzaak van mynen toeftani niet bezefTen. Ik wierp my aan zyne voeten, «Bi beleed hem myne beëdigende drift ;hy ricb-  go brieven van- te my op , druk'e my in zyne armen, en zei friet een vrolyk gelaat: „ houd op u te bedroeven; „ en hervat den moed , eene braave ziel ei„ gen: 'er is niemand, boven het bereik der „ verleiding verhceven , maar het ftaat aan „ de deugd alleen om henl te doen zegepraa4, len; en de uwe heeft deeze proef roeimyk „ doorgeftaan. Voor het overige , (voegde hy 'er laehend by,) het is voor u zei ven, „ dat gy dien fehat, dien ik u toevertrouw, if bewaaren moet. Ik heb hier niemand, die j, my dierbaarder is dan gy; en myn oogmerk „ is , om u door nog naauwer banden aan my „ te verbinden. Zie daar het geen ik reeds van 4, voornoemen was; de ondervinding van u„ wen braaven inborst bevestigt my nog dagei( lyks in dit befluit." Ik viel weder.op myne knien, cn kon niet dan zeer gebrekkig eenige onverftaanbaare woorden uitbrengen. Hy geleide my voorts by zyne Dogter, en beval haar , my voortaan als haaren aanftaanden Echtgenoot aantemerken; Suzanna bloosde, en ik zag duidelyk, dat ik haar niet onverfchillig was. Wy fleeten onze dagen in de aangenaame verwagting van het geluk, wanneer de éood myne hoop eensklaps verydelde. Suzanna wierd  TWEE BELIEVEN. 8l wierd dnor eene hccte koorts van my wég-gerukt, en ik had te gelyk het hartzeer, van haaren Vader, mynen achtenswaardigen Vriend, insgelyks te verliezen. Ik bewees aan hem den Jaatften liefdepligt met een innig gevoel van fmart, welke ik nog nooit te voren ondervonden had. Toen 'was het, dat ik myn vooruitzigt op een aanftaand geluk op eens zag verdwynen: ik verloor eene Echtgenoote, een Vriend, een Weldoener, al de vreugd, al de troost van myn leven ; alles was weg; ik bevond my nu alleen, op eene voor my nu woeste plaats , geftadig rond zwervende over de zerken, die nu de yskoude doodsbeenderen dekten van die geenen, welken my altoos Zfl, dierbaar geweest waren. Ik kon niet dan met tegenzin myn verblyf meer houden opdat Eiland, dat my te voren zo bekoorlykfcheen; het was nu in eene wildernis verkeerd; iedere voetftap herinnerde my voorleeden vermaaken en nog verfche verliezen ; elk voorwerp verleevendigde in my de pynlykfte herinnerin. gen; eene ysfelyke zwaarmoedigheid viel als lood dp myn hart; myne vorige wroegingen, door eene ftreelcnde omgang in flaap gewiegd, wierden op nieuws, met nog meer kragt dan II. bed. F ca  Si. brieven" van te voren in my levendig. Dagelyks ging 'ito op het graf, dat al, wat my lief was geweest % iri zig befioot, een vloed van traanen Horten en , wanneer ik weder rot mynent te rug keerde, konde ik myne akelige eenzaamheid niet uitftaan. Dus nam ik voor, om America te verlaaten; ik verkogt alle de bezittingen, welke myn weldoener my had nagelaaten ; en , ris een eeuwig vaarwel aan deeze plaats, waar ik nog korts geleeden zulke gulde dagen gefletert had, gezegd te hebben, ging ik fchcep naai Europa. Myn voorneemen was, om in afzon-. ■derine te leeven, en de waereld voor altoos te verlaaten ; maar ik heb u gezien, en gy hebt myn belluit doen veranderen. Helaas! ik ben Bi > -;-iyk gekomen, om u in het ongeluk, dat my allerwegen vervolgt, mede te fleepcn! lt^^&i^faoaftd ös-jbhóv ai.vi:: ,bsxli3L ,... -vir...— " "fr: b ejafheov Ni; GEN- en- VEERTIGSTE BRIEF. therese aan faldoni. Ik verflaa uwe handel wyze niet; gy hebt nïy • e«i jammerlyken , een waarlyk zinneloozen • brief  TWEE GELIEVEN. 83 brief gefchreeven. Waartoe op voorlcedene dwalingen te rug gekeerd, en het hart uwer Vriendinne nutteloos bedroefd, door haar zulke akelige tafreelen onder het oog te brengen ? Wilt gy de achting, welke ik u toedraag, verzwakken ? Dan moet ik u by voorraad waarichuwen,dat,wel verre van dien, gy in tegendeel die achting gefterkt hebt. Ik bemin uwe edelo openhartkheid; en, te midden in uwe misdagen, ftraalt die oprechte inborst door, welken ik altoos in u heb opgemerkt. Wat beklaag ik die ongelukkige Louize, dat zy bemind heeft! Wat beklaag ik haar bovenal, dat haare tederheid met geene wederliefde kon beantwoord worden! Zy had dit zo wel verdiend! Het moet ysfelyk voor u zyn, haar ongeluk bewerkt te hebben ; doch uw oprecht berouw heeft deezen misdag rykelyk uitgewischt. — Maar genoeg hier van ! De tyd , die alles verdooft, moet ook het gevoel der zwakbecden uwer jeugd verdooven, en uwe reden is door .de ondervinding deezer afdwalingen des te ry.per geworden. Ik zou weinig werk maaken van een Man, die nooit eene zwakheid gehad had. Herinner u het geen ik u laatst zeide, toen gy voor my, eu myne Nigt, de Roman F 2 van  34 BRIEVEN VAN van Grandifon las? „ Die Grandifon (zeide ik,) „heeft my nooit bevallen; hy is al te vol„ maakt; een zo verheeven fchepfel kan door „ geene menfchen bemind worden; hy moet „ met Engelen verkeeren ; hy zou my geftaa„ dig door de overmaat zyner verdiensten „ doen bloozen over my zeiven ; en myne ei„ genliefde zou ftecds met hem onvoldaan £ zyn." —■ Ik zeg dit niet, om dat ik u\tf gedrag wil vryfpreeken , en uwe aanflagen tegen de onnozelheid wettigen. Neen! gy zelf hebt te zeer de verfocijelykheid uwer misdaad gevoeld, en gy hebt myne verwytingen reeds voorgekomen. Gy belydt volmondig , dat de herdenking aan dit onfchuldïg Meisje uw leeven altoos verbitterd heeft, o Faldoni; waarom denkt een verleider niet aan de wroegingen, die op hem wagten ? In waarheid, ik beklaag in myn hart al die hedendaagfche loshoofden, dat zy zig zo veel moeite geeven ; om zig een eindeloos berouw teverfchaf. fen.. Wat zyn de Vrouwen niet ongelukkig! Het is, als of de aangenoomene gebruiken 'er op uit geweest zyn, om in dit gedeelte van het menschlyk geflagt alle gevoel van eer en deugd uit te dooven, om het enkel tot een fpeel-  TWEE GELIEVEN. 85 fpeelpop van het mannelyk geflagt te doen dienen, en het ten prooi te laaten aan den eerften verleider, die 'er zig van meester maakt. Zy zyn nochtans niet te vergeefsch met een fyn gevoel, en een gezond oordeel begaafd; ik zou zelf zeggen, dat zy nog ,veel verder gaan dan uwe kunne, wanneer hunne ziel door de deugd veredeld is; de liefde, die by hen zo teder, leevendig en fterk is , geeft alle haare daaden eene kragt en grootheid, welke gyin diehartstogt zelden gevoelt. Neen: gy kunt niet beminnen , gelyk wy beminnen; gy legt u enkel toe , om de voldoening eener voorbygaande drift afteperfen ; cn de liefde ontfnapt u. Maar wy, helaas! geheel aan het voorwerp onzer geneegenheid overgegeeven, hooren niet, zien niet, dan hem; eer, aanzien, rykdom, geluk, wy begeeren niets, dan om het met . hem te kunnen deelen; trotsch op onze zwakheid zelve , wanneer wy onze eigene glory aan hem opgeofferd hebben , verheugen wy ons in die offerhanden zelve, door de gedaete, dat hy daarvan het voorwerp is. Ach, is het niet alleen door hem, dat wy Jeeven, dat wy denken, dat wy blygeestig of treurig, gelukkig, of rampzalig zyn? Kennen wy wel één F 3 be-  86 BRIEVEN VAN belang, dat fterker by ons weegt , dan het zyne? Zoek eens onder uwe kunne die geweldige vanê'enfcheuringen van een verraden hart, die wreede folteringen , die eene verlaatene Minnaresfe als door een langzann vuur verteeren, en traaglyk ten grave (leepen. By u heeft eene geduurige verftrooijing van denkbeelden plaats; duizeude voorwerpen houden uwe gedagten beezig, cn trekken ze af van het voorwerp, dat hen vervulde. Maar wy , in de ftille eenzaamheid, waaraan wy door onze opvoeding , reeds van der jeugd af aan, gewyd zyn; wy zyn altoos aan ons zeiveen aan onze gedagten overgelaatcn; wy hebben altoos 'het geliefde beeld voor oogen; wy zyn altoos overgeleverd aan ftille overpeinzingen , die on•ze hartstogt voeden. Wy moeten firyden, en tegen uwe verleidingen, en tegen onze eigene driften,nog veel fterker d::n uwe verleidingen, en tegen de aandoenlykheid van onze zenuwen, en tegen de zwakheid van ons hart, en tegen de buigzaamheid van onzen geest! Eu het is tegen zulke zwakke fchepfelcn, datgyUerien al het vermogen der natuur en der kunst in "t werk ftelt! Waarom maakt de Man, die •de wet geeft, zyne tedere wederhelft niet al-a l t '1 le  TWEE GELIEVEN. Sf te zyne achting en alle zyne liefde waardig, door haare redelyke zielsvermogens op te luisteren , en die volmaaktheid by te zetten, waarvoor zy vatbaar zyn ? Of zou hy vreezen, zyne heerfchappy te zullen verliezen, zo hy de Vrouwelyke bekwaamheeden en vermogens, :even gelyk de zynen, oeifende en werkz; am maakte? of wel, zou hy juist voor haar die foort van opvoeding uitgekoozcn hebben , die het meest zyne ondeugende grondbeginfelen begunstigde! Men zou dit waarlyk haast moeten gelooven! Kon hy haar anders wel zo ontbloot van alle hulpmiddelen ter verdeediging gelaaten hebben, terwyl hy zig zelf zo veele voordeelen weet te verfchaffen ? Zou hy haare ■eerfte begeertens wel naar de weelde en beuzelaary rigten, in plaatfe van haar hart te vo'r.men, en haar verftand te verlichten ? Zo wy weezenlyk geen beftendig karakter, en geene geregelde aaneenfchakeling in onze denkbeelden hebben, moest hy dan niet al, wat het onderwys vermag, aanwenden, om dit gebrek in ons te herftellen ? Dan zou hy die zwakke ichepfelen tegen de verleiding van haare zinnen, de zwakheid van haar hart, en de list der Mannen gewapend; en hy zou haar tevens F 4 een  83 BRIEVEN VAN een ryken oogst van geiieugtens voor het toe', komende verfchaft hebben. Eene Vrouw zou dan, in alle jaaren en (landen van het leven, het vermaak en de cieraad der menl'chelyke famenleeving ..unnen zyn; de liefde, op achting gegrond , zou dan niet nieer het fpeeltuig zyn van een leedig hart; eene loffelyke nayver zou tusfen de beide kunnen ftand grypen, die eikanderen zouden trachten te evcnaaren cn te overtreffen ; iets, waaruit ongetwyffeld eene meerdere volmaaktheid en een weezenlyker geluk van beiden zoude voortvloeijen. Die arme Louize maalt my geduurig voor den geest. Wat moet zy niet al geleeden hebben! Tc beminnen, zonder weder bemind te zyn, na alles, wat men dierbaar fchatte, voor dat ongevoelig voorwerp te hebben opgeofferd! o Hemel! kan 'er wel iets wreedcr zyn ? . . . Het is haare dood niet, die ik beween; neen! het zyn haare fmarten; het is het grievend denkbeeld, 't geen haar vermoord heeft, van niet dan eenen ondankbaaren bemind te hebben! De dood! kan die wel vcrgelcekcn worden by die wanhoop, by die ftuiptrekkendc razerny, «Uc ons het aanweezen doet vervloeken ! Nooit i herlees ik uwen brief, of ik fmelt in traanen. Welk  TWEE GELIEVEN. 89 Welk eene dwaasheid, dat wy eene hartstogt bot vieren, die ons zelden gelukkig maakt, maar veelal door onuitputtelyk berouw gevolgd wordt! Vergeef my, dat ik telkens weder op dit onaangenaam ftuk kom : ik moest u vervrolyken, en ik word, in weerwil van my zelve , door myne aanmerkingen weggevoerd: dit is de natuurlyke uitwerking van uwen leelyken "brief, die my zwaarmoedig gemaakt, en den naarften nagt veroorzaakt heeft, gefchokt door de al te Ieevendige verbeelding van alle de toneelen uwes levens, u overal volgende, ja zelf u befchuldigende van den dood veroorzaakt te hebben aan ... . Maar laaten wy daar niet meer van fpreeken; ik ben waarlyk half moeilyk op u, en zou u bynakunnen haaten. Ik weet niet, of ik aan den indruk, die uw brief op my gemaakt heeft, de zwaargeestigheid, die my thans vermeestert, moet toefchry■ ven : maar myn hart is zo beklemd; ik ben zo angstvallig; niets kan my opbeuren. Ik zou vry wat willen geeven, dat deeze week reeds voorby ware ; myn hart voorfpelt my niets goeds; ik zie niets dan fchimmen en Schrikbeelden rondom my. o Myn lieve Vriend ? 5 kom  pO BïtlEVEN VAN kom en troost my! gy alleen kunt die angstvalligheden van myne al te zwakke ziel verdryven ; het is by u alleen, dat ik gelukkig zyn kan. Ik zal u morgen wagten; doch gy moet vroeg komen, om de hitte van den dag te vermyden, en des te meer tyd te winnen. Breng uwe Romances mede; wy zullen die zingen, waarvan gy zo veel werk maakt; die, welkegelcegenheid gaf tot uwe eerfte liefdensverklaaring, en die my naderhand zo veele bittere traanen gekost heeft. Voor den middag zullen wy eene wandeling in het boseh van Saulay doen, 't welk myne Nigt nog niet gezien heeft; gy zult onze geleidsman zyn, en. ons uw arm leenen; wy zullen verfche eyeren voor ons ontbyt gaan eeten , in de Boerdery, welke u bekend is; onze Moeders zullen ons met de koets weder afhsalen, en wy zullen gczamenlyk naar huis gaan. God geeve, dat 'er wederom geene nieuwe beletfelen alle die fchoone ontwerpen verhinderen mogen ; want ik begin thans gewoon.te worden ,om op niets meer ftaat te maaken. VYF-  TWEE' GELIEVEN. gï VYFTIGSTE BRIEF. faldoni aan den priester. o Myn'Heer, welk een ysfclyke flag*! Me. vrouw de St. Cyran fterft . . . . Zy kreeg gister een weinig koorts, 't geen haar verhinderde, om een plaifier-parrytje, dat wy bepaald hadden, by te woonen. Wy bleeven 't huis om haar gezelfchap te houden; tegen den avond kwam er eene hoest op, verzeld met rillingen, hitte in de ingewanden, beeving, benauwdheid; in een woord, met al wat de voorteekens eener Pleuris uitmaakt. De nagt was doodsbenauwd en pynlyk, en nu wanhoopt men aan haare opkomst; zy fchynt ie'der oogenblik te zullen flikken. Men loopt, men vliegt; de bedienden zyn geftadig op weg naar de ftad; de eene Doctor volgt den ander ; het halve Dorp ftaat op het voorplein ; de angst en onfteltenis is op ieders aanzigt te lcezen. Therefe ligt op haare knien onbeweeglyk voor het ledikant van haare Moeder neder, en doet niets dan fchreijen. Mevrouw d'Ar- miane  ja BRIEVEN VAN miane is nevens haare Dogter overal , geftadig bezig met bevélen te geven, de zieke te bewaaken, de Doctors te raadpleegen , alles te bezorgen, en myne arme Therefe op te beuren. In weerwil van alle deeze beweegingen heerscht 'er in dit groot Kasteel eene akelige ftilte ; men hoort niets dan afigebrooke fnikken. Men heeft de jongfte Juffer de St Cyran uit haar Klooster te rug ontboden, om de laatfte zegen van haare Moeder te mogen ontfangen. Dit arme Kind deed ons allen in traanen fmeiten; nog zo jong, en reeds zo gevoelig! maar het is de waardige Zuster van myne Therefe. Ach, dat gy haar beiden zagt, hoe zy om haare dervende Moeder daan ; dit fchouwfpel zou u het hart doen breeken. 'Er is reeds aan dcnHecre de St. Cyran en aan zyn Zoon gefchreeven; de laatfte kan niet lang meer weg blyven, vermits hy, nader by zynde, het doodelyk herigt reeds ontfangen zal hebben. En nu fmeek ik u, myn dierbaare Vriend, kom zo fpoedig docnlyk , om de laatfte wenfchen te vervullen van eene ftervende Moeder, die onophoudelyk om u roept: do?h, helaas! ik vrees, dat gy te laat zult komen. EEN-  i* vi' e e gelieven. •3 EEN- en- VYFTIGSTE BRIEF. therese aan den priester. Alles is gedaan! het lot is reeds over my geworpen; ik heb niets meer in deeze waereld te wagtcn. Myne Moeder, myne VriendinBe, myne Weldoenfter, is niet meer! ..... en nog leef ik ... en nog ben ik niet met haar ten grave gedaald! . . . .Rampzalige , wat gaat u aan? ik ben alles kwyt; ik weet niet, hoe het komt, dat ik nog leef; een ysfelvk vooruitzigt doet zig voor my op; het zwaar gewigt van myne fniart verplettert my; ik voel myne ziel elk oogenblik door bangen' doodsangst beneepen. Ik heb getragt u te fchryven , maar myne traanen verblinden myne oogen , en ik word als verfmoord door myne fnikken; ik kan niet meer, en heb geene kragt, om de pen te houden • • • o Myn God, die my deeze Moeder ontrukt heeft, waarom hebt gy my niet met haar tot  J>£ BRIEVEN VAN n opgenoomen? Ik zie haar, dunkt my, nog, haare kragten byeenzamelende , om my te fmeeken, dat ik myne droefheid maatige, en zorg craage voor het behoud van myn leven en myne gezondheid; den Hemel aanroepende, dm my gelukkig te maaken o Myne Moeder, o beste van alle Moeders! ik! ik zou gelukkig zyn, daar gy niet meer leeft! Kan uwe Dogter wel een oogenblik geluk genieten, zonder u? Neen, neen: die hoop is voor altoos verlooren; ik zal het overige van myn leven in traanen flyten; en ach, datoverfchot zal niet. lang meer zyn. o, Wanneer zal die tyd komen, dat myne asfche zig met de uwe zal mengen, dat myn hart by het uwe rusten, en ik in het koude graf de rust zal vinden, die my de menfchen hier beneden weigeren! Uwe deugd was myne fchutsvrouw; ik vertrouwde my zelve niet, dan wanneer ik door uwen wyzen raad gefterkt was ; de zagtfte overreeding vloeide als honing van uwe lippen; ik ftorte gerust, al myn leed in uwen boezen uit, en wierd altoos vertroost, o Beminnenswaardige Moeder , zo ik ooit cenig vermaak genootcn heb, was ik het aan u verü huldigd. Hoe meenigmaal hebt gy myne neder-  TWEE GELIEVEN. 93 gezonken Ziel niet opgebeurd! Uw byzyn gaf my moed, en uw oogwenk wees my myne pligten aan. Nog geduurig komen my de ftrceicndc denkbeelden myner eerfte jeugd, en de lieflyke dagen, myner kindsheid, die ik onder uw vriendelyk oog mogt flyten , te binnen. Welk eene tedere zorg hebt gy niet befteed, om myn hart te vormen; welk eene aangenaamheid wfst gy niet onder uwe wyze lesfen te mengen ; met welk een kragtigen indruk prenten zig niet invc minfte wöorden in myn gemoed! .... Ach, ik was al te gelukkig! het genot van zo veel hei! is niet voor deeza waereld gefchikt. Nu beichouw ik myn laatfte oogenblik, als het.voorwerp myner vuurig. fte verlangens. Helaas, wie zou 'er ovcrbly. ven, om my te troosten? Gy weet het, myn Heer, gy weet, of zy my beminde! Gy waart de vertrouweling-van alle haare gedagten; gy zy: getuige geweest, hoe zy myne minfte be. geerte voorkwam ; hoe een enkele myner tra» «en haare gevoelige Moederlyke ziel van een ïeet; hoe zy my met haare iiefderyke oogen geftadig oplettend waarnam! Hoe ontroerd waren wy beiden , wanneer wy voor een tyd moesten fcheiden; en hoe verrukt van blyd- fshap,  $6 BRIEVEN VAN fchap , wanneer wy elkander weder zagen.' Welk eene tedere bezorgdheid over myn minfte leed : het fcheen, of haar alles ontbrak, zo haast zy haare Dogter niet meer zag. Neen: ik heb haar niet naar waarde bemind; ik was te vol van myne dwaaze liefde;en nu, nu kan ik dit niet meer vergoeden: nu ween ik op een yskoud lyk, dat my niet meer hoort, daar ik vergeefs myne klagten voor uitftort; ik roep haar, ik zoek haar; en, waar ik ga, nergens, nergens, kan ik haar meer vinden ; dit vertrek, dit bed, deeze meubelen, de plaatfen, waar ik haar te voren zag, die kleederen, welke zy pleeg te dragen; ach, dat alles fcherpt myne droefheid en wanhoop. : Haar nooit, nooit weer te zullen zien , daar zy meer dan ooit dierbaar aan myn hart was, daar alles haar aan myn geest verleevendigt ; dit is niet over te komen. De eenige troost, die my nog gebeuren mag, is die van myne traanen in den ■boezem van myne waarde Conftance te ftorten; en ach , die troost zal my ook wel haast Ontrukt worden. Zy en haare Moeder wagten flegts het uur af van de aankomst van myn Vader, die hier binnen weinige dagen zyn zal, run te vertrekken. Uw Vriend yertoont zig hier  TWEE S E E r E V E N. O?" nier nier meer; ik heb hem verzogt, zyne bezoeken te ftaaken; en hy is zelve van de noodzaakelykheid van dien overreed ; daarenboven; is er nu geene hoop meer voor ons over, om immer vereend te zyn; daar kan nu zelf niet meer aan gedagt worden! O wee! wee my, dat ik my dit ooit heb ingebeeld ! Hoe kon ik doch op geluk hoopen? Het is niet dan eene ydele klank, of althans, het wordt alleen inner graf gevonden 0 tedere en uitmuntende Moeder, die thans boven onze rampzalige vreugde en zielgrievende fmerten verheeven zyt; zo gy u nog verwaardigt,- met eenoog van opmerkzaamheid de wisfelvalligheeden van ditondermaanfche gadeteflaan; zo unogeenige vonken zyn overgebleeven van die liefde, wel. ka uwen. boezem voor uwe ongelukkige Dogter deed ontvlammen: ach, wil haar dan uit den hoogcn hemeltrans- nog met een gunstig oog bewaaken: zyt dan nog haare leidsvrouw en haare befcherm-engel ; laat niet toe , dat zy immer afga van de ftrikte regelen der deugd, welken gy haar ingefcherpt, en waar van gy haar ten voorbeeld, geftrekt hebt; roep deeze ongelukkige, voor wie na u. geen geluk meer te wagten is,, maar wiens leven niet dan fmartr a' Vul. Q 2il  98 Brieven van zal zyn, tot zy in de eeuwigheid in uwe armen van al haar leed rusten zal, h.iastelyk tot u. Zie daar, myn Heer, het geen ik haar op haar grafzerk, waar ik gantfche dagen in traanen fmeltend doorbreng, onop. houdelyk toeroep; wanhoopig, dat ik haar hier nooit kan weder zien , en deeze ongevoelige fteen , welke ons van een fcheidt, niet dan met moeite en weerzin verlaatende. TWEE-en - VYFTIGSTE BR IEP. de priester aan therese. Wat meld gy my! o Hemel! zo fchielyki 20 onverwagt uit het leven te fcheiden! Maar, deeze waardige Vrouw had zig reeds voorlang tot dien gewigtigen flap voorbereid; zy had niet tot het uitcrfte gewagt, om haare ziel aan haaren Schepper op te draagen; zy heeft fcéfrï ileeds een zuiver en onbevlekt leven toegewyd. Zy geniet nu eene Hemelfche-vrede en gelukzaligheid , en laat ons ten proije aan alle de beroeringen deezes levens. Ach , welke treurige dagen zyn  TWEE GELIEVEN. ^ zynmynen ouderdom niet toegefchikt; wat al ziels - verdriet ftaat zig niette mengen onder het fmertelyk gevoel der lighaamskwaalen, die reeds op my wagten! Ik was ziek , toen ik uw brief ontnng; thans zyn myne finertcn merk. lyk toegenoomen , cn hebben my bedlegerig gemaakt, door uw en myn verdriet geheel afgemat. —— Wat is de mensch doch een ellendig fchepfel! Men moet een arbeidzaam "', lastig en moeilyk leven voortfleepen, te mid. .den in een zee van rampen, cn alle die arbeid,' alle die uitgeftaane rampen , loopen nergens anders op uit, dan op de dood; —- ik was reeds by u^ zo myn zwakke toeftand njy toeliet, de ongemakken der reize door te flaan, Ongeloofiyk fmert het my, dat ik genoodzaakt ben u, in.deeze oogenblikken van angst cn droefheid, zonder eenige hulpe aan u zelve overtelaaten. Laatu, in 's Hemels naam, doch' door de wanhoop niet vermeesteren; verhei uw neergeboogen geest, myne dierbaare Dogter, tot het eeuwig Opperweezen, die flaat cn ook weer zalft. En ach , wat zyn wy doch , nietige aardwormen, om ons te durven onderwinden , zyne flaande hand af te keeren, en tegén zyne kastydingen te morren. Wie van ons G 2 i$  loa brieven v a n is onfchuldig; wie van ons heeft zyne ftraffe niet dubbeld verdiend? Vernederen wy ons dan deemoediglyk onder zyne Vaderlyke kastydingen ; en laaten wy zyne Algoedheid danken, dat hy die niet voor een toekomend leven befpaard heeft,maar dat hy den beker zyner wreekende gerechtigheid alleen in dit haastvoorbygaand leven over zyne fchuldige kinderen uitffort. Eene volmaakte gelukftaat kan het deel des menfchen niet zyn, zo lange hy veroordeeld is, om hier beneden in dit traanendal rond te kruipen: lydcn, verouderen, en fterven, zie daar zyn lot! Het kon mogelyk zagter geweest zyn; en de opperfte befchikker aller dingen , die den adem in deeze onze ftofklompen ingcblaazen , die hen uit de eeuwige rust der nietigheid hervoortgebragt heeft, om hen leven, beftaan en werkzaamheid te geeven, had insgelyks den moeilyken weg, die hen ten grave leidt,met eenigeroozenkunnen beftrooijen. Maar wie weet, of dit kortftondig oogenblik , 't welk wy het leven noemen , niet flegts een proeftyd is , welke ons tot het hoogfte geluk moet opleiden ? Overtuigd van Gods oneindige goederticrendheid, mag men zonder roekeloosheid op een beter leven en za,*  TWEE GELIEVEN. 101 zaliger dagen haopcn. O, wanneer zal ik eens losgemaakt worden van-die banden, welken my nog aan deeze aarde vast houden ? Wanneer zal ik aan dien God, wiens hoogc wysheid ik aanhielde, mogen zeggen: „ ik heb den loopbaan van moeite en zorge, „ dien gy my hebt vootgefchreeven, gecin„ digd ; deeze aarde, waaruit ik voortgebragt „ben, is dikwerf met myn zweet en traa„ nen bevogtigd geweest; ik heb den ftryd „ der deugd met eene onbezweekenekloekmoe„ dighcid geftreeden; en nu kom ik van u , ,, getrouwe God, het toegezegd genadeloon af„ f.ncekcn; ik kom al het goede, dat ik met „ uwe hulp heb mogen verrigtcn, offchoon met „ zonde en zwakheeden befmet, u nederig ten „ offer aanbieden.. .Ik was een mensch; onder„ worpen aan menfehelyke dwalingen en drif„ ten; doch ik heb de deugd opregt bemind, „ en, zo veel in myn zwak vermogen was, „ daadelyk betragt; en nu hoop ik vol ver„ trouwen, o myn God, op uwe genadige berrn- „ hartigheid." - • - »• ••..>: 40 j.as i f ~T '1 Droog uwe traanen af, myne waarde Therefe: die tedere Moeder-, welke gybefchreit, ftort thans haare gebeden voor den Troon des AlG 3 mag.  101 BRIEVEN V A TI rnagtigen uit; haare oogen zyn nog op lipkind Jvbrcr liefde gevestigd; zy zalnictdulden, dar■-.der haar leed hezwyke : het is nu, dat zy .;;t de eeuwige bron van alle deugden dien byftand zrd putten, welken gy bcnoodigthcbt. Wa-rtoe geweend? waartoe gezugt? O myne lieve Dogter, zullen alle onze klagtenhctkortftondig leven van een voorbygaand weezen wel een enkelen dag kunnen verlengen? En wat is ara dit leven ? eene pleisterplaats, alwaar de reizigers eikanderen met eene onafgebrookene fn-lhcid'opvolgen. Het is eene verzameling van puinhoopen, welken zig fteeds, van de eci'O-c eeuwen af, vermenigvuldigd cn aangehoogd hebben. Alle banden moeten verbrookc'i, alle vriendfehappen vernietigd worden; men "moet zig van al, wat ons dierbaar is, losrukken, om dien onbekenden afgrond in te vaaren , waarvan niets, weder te rug komt. 'Maar uwe Moeder heeft u niet voor altoos verlaaten : gy zult haar eens weder zien; zy is u a'.lecr. vooruitgegaan; nog flegts eenige weinige iaaren, en gy zult nimmer gefcheiden worden. Hebt gy nooit geleerd, een kortftondig atweezrn te verduuren? Welk een troost, dat uw laatfte oogenblik u met haar zal vcreenen'. •P" - "- - ': '' " O ja,  I We E GELIEVEN. 103 O ja, dat zal zo zyn; dit wenscht myn hart vuuriglyk: die tyd zal eens naderen, wanneer wy allen by een verzameld, en door een nog nauwer, riog heiliger vriendfehapsband, dar. hier op aarde, zullen verbonden zyn. — Zalig verb.Iyl", waar eigebelang, eerzugt, haat, en alle die laage hartstogten geen toegang meer zullen vinden; waar de gezuiverde gemoedsaandoeningen zo veele deugden, en niets dan edel en Goddelyk in onze ziel zal zyn ! . . . . Helaas, ik tragt u op te beuren , en . . . . myne traanen rollen op. dit papier. Het denkbeeld van deeze voortrefielyke Vrouw vermeestert myne denkenskrr.^t! o Onherstelbaar verlies ! o IIcmelfche Vriendin, wier gemis my nimmer vergoed, cn waarover ik nooit getroost kan worden! Ik zal u welhaast volgen; alreeds voelt myn bouwvallig lighaam de v.oorteekcns zyner aanftaandc ontflooping.. De last der klimmende jaaren drukt my; het knaagend hartzeer vergiftigt de dagen mynes oudcrdbms; eene nevel van fcheiding is tusfen de waereld cn my neergezonken; de vreugd ontvlugt my, de hoop begeeft .my; en ik begeer niets, meer, dan de ftiile wykplaats van het eenzaam graf. G 4 DR-IB-  104 ltUTIII VI K 'DRIE- en- V YF TIG S TE BRIEF. faldoni aan tHE.r'ese. Zmlt gy dan eeuwig zugten; en moet aan de droefheid geen paal gezet worden, als'hetleed «nherftelbaar is? Ac'h, wreede Vricndinne, ik heb .een tyd gekend, wanneer ik eenig recht op ■•uw leven meende te hebben; toen gy my beloofde , het voor my te zullen in acht neemen \ g-y wilde dat leven, hoe ongevallig ook'anderzins voor u zelve, om mynentwil beminnen, en alleen aan my foewydcn. Die tyd is niet meer; ik weet dit; ik ben hier van maar al te «eer overtuigd : maar de vriendfehap, (zo het al de liefde niet mag zyn,) is die niet fterk genoeg, om u nog aan deeze waereld te binden? Men zegt, dat gy geftadig in traanen wegfmclt, dat de droefheid in u alle andere aandoeningen verdooft, dat gy het ontwerp gefmeed hebt, om myne weldoenfter in het graf te volgen. Ach, Therefe, wilt gy dari niet, dat wy haar famen befchreijen ; ontzegt gy my 'fcet voorrecht , om in uwe droefheid te dee-  T W E E GELIEVE^' T05 len;of, zo gy haar volftrekt wilt volgen , acht gy my dan de gunst niet waardig, om u te verzeilen ? Zo de tedere ftem der liefde nog tot uw hart kan doordringen , dan fineek ik U , haar gehoor te willen verlcenen. Ons verlies is gemeen; wy moeten het beiden gelykelyk draagen, en elkander onderling troosten. Dat het beeld van deeze braave Moeder ons altoos voor oogen zy, om ons te fterken en te bemoedigen. Eerbiedigen wy haare laatfte wil; gy weet, dat die was, om ons te famen te verëenen. Ach, dat zy nog mogt leeven, die voortrcffelykfte aller Vrouwen, weike niet ademde dan om wel te doen, dan zou ik het toekomend leed niet te dugten hebben; de dagen van myn geluk zouden dan nogonderbaar opzigt zagtkens hecnen glyden. Schoone dagen, welker waarde ik niet genoeg gekend heb, verrukkelyke en al te vlugge oogenblikken, die nimmer weder zullen komen ! Welhaast zal de gebiedende Vaderlyke ftem zig doen hooren; gy zult een oppermagtig gezag het hoofd moeten bieden; gy zyt teergevoelig en «dclmoedig; de drangredenen, de gebeden,de traanen zelf van een Vader zullen u doen wandelen; en ik zal, van het toppunt van hoop en G 5 ge-  |o5 «HIEVEN. VA» geluk, in eenen diepen afgrond van ellende ncderpIofTen. p. Hemel, zal ik uw hart moeten opgecven ; zult gy, die ik zo teder bemin ; gy, die ik niet zal op houden te beminnen , dan wanneer ik zal ophouden te leeven, o myne dierbaarfte Vriendinnc , zult gy my dien fchat on.tro.ovcn? dien fchat, welken ik eens bezat ? Alles verdubbelt myne vrees. Aireeds ontzegt gy my uwe tegenwoordigheid; bet is niet dan al becvende , dat ik u fchryf; onze Vrienden zyn, verfprcid; de eene is het zalig oord der regtvaardigen gaan bewoonen ; de ander is op het punt van haar te volgen ; die eerwaardige Lceraar kwynt onderden drukkenden last der jaaren en ongemakken; zyne. hemelfcbc ziel is van droefheid afgemar in een krank lighaam; wy zullen hem mogelyk welhaast moeten verliezen. Helaas! hy wasvoor deeze waereld. niet gefchikt. De b.ooswigten, de vervolgers leeven, en wceten zig te vereeuwigen; vrugtcloos verlangt men hunne dood4 om 'eens ruimer adem te haaien; zy leeven; zy hebben diepe wortelen in den grond gefchoten; hunne verfteende harten worden niet aangedaan , noch door het leed van anderen , "t welk zy niet kennen, noch door hun eigen leed,. 't welk;  twee gelieven. 107 welk 'zy gevoelloos ondervinden. Ook rollen de jaaren over hunne fchuldice hoofden heen, en de zon beu-raait hen invreede, geduurende die omwenteling eener ganfche eeuwe.. Maar de gevoelige mensch is het Qagtoffer der élementen, der kiimaaten, der faifoenen in een woord, der geheele Natuur: alles treft hem, alles fchokt hem; de traanen eens onbekenden ,-eens vreemdclings, doen de zynen vlieten; en in zyn aandoenlyk hart deelt hy in aller fmerten ; hy put zig vroegtydig uk, en valt, in het midden van zyn loopbaan, afgemat ter neder. Zedert ik u niet meer zie, weet ik niet, wat cr van my geworden is. Ik doorkruis de bosfehen , en dwaal rusteloos over de bergen: dan bezoek ik weder met een hevig verlangen alle die plaatfen , waar ik u te voren mogt aan* fehouwen; dan herhaal ik in myne gedagten die verrukkelyke wandelingen , die wy dagelyks met elkander deeden. Nu fchynt my alles eene woesteny; de vast afneemende herfst voegt zyne droefgeestige vertooningen by de naargec3tie;hcid myner denkbeelden; die blaaden, welke overal wegvallen; die velden, door repen en wind verwoest, dat fchouwfpcl van dood en  Aft ï R I E V E K V A N en vernietiging, vervult myn geest metfchrik en angst. Dan zugt ik, van my nu zo alleen te zien, te midden in de algemeene verwoesting: die alles vernielende magt des tyds, welke zig over het gcfchapcnc uitftrckt, doet tnyaan het oogenblik denken, wanneer gy en ik niet meer zyn zullen. Gisteren fpreiddc de ondergaande zon een zagt blinkend fchynzel over de velden, cn ik zag die fchoonevalley, fcn de oever van dïc rivier , waar wy zo menigmaal heen wandelden; gy waart daar nu niet met my; ik verveelde my zelve, en kon daar geen quartier uurs blyven. Weder te rug ia den boomgaard komende , herinnerde ik my, dat ik ook hier met u vrugten had geplukt; ik zag dien nootenboom, van wiens takken Jk een regen van nooten voor uwe voeten deed nedervallen : gy kunt u de uitwerking van droefgeestigheid, die dit gezigt op my maakte , niet verbeelden. Ik kan de plaatfcn, waar gy niet zyt, niet meer verdraagen. Vergun, dat ik u zien mag ! Zyn Bwe nabeftaanden dan tygere, en kan men hunne wooning niet naderen? O myne allerwaardfte Therefe, wat is uw afweczen voor my onlydelyk? Zedert deeze laatfte twintig dagen leef ik niet, dan om dc  TWEE GELIEVEN, rog de geweldigfte folteringen uit te ftnan. Geen iust, geen fiaap meer; zo ik al een oogenblik influimer ,ftrekt die flaap my tot een pyniging: ik verbeeld my by u te zyn, en word op de aiigstvalligfte wyze door myn ontroerden geest gewekt; en tevens vervliegt alle hoop, om u voor het overige van den dag weder te zienDe enkele vrees, van u voor altoos verlooren te hebben , doet my hartelyk den dood wenfchen: ik roep haar tot mynehulpe; ik roep haar vrugteloos; maar hoe veel ysfelykcr wordt myn toeftand, wanneer ik my uw deerniswaardig lot, en al wat gy moet lyden, voorllel! Somwyl denk ik : zo zy my niet bemind had, zou zy gelukkig zyn; een ander, meer door het lot begunstigd, zou haare liefde hebben kunnen verdienen: maar, Hefllé Therefe, zou hyu even zo bemind hebben, als ikubemin! Ach, myn Engel, myne beminlyke Vriendin, wagt u, dit ooit te gelooven! wagt u vooral, om myn leed aan u zelf te wyten : dat leed is my dierbaar : ik geniet in myne traanen eene ftreelcnde wellust; de gedagten aan u troost my over alles ; de verzeekering, dat gy in my belang neemt, mengt onder de bitterheid myner fmarte een gevaej van genoegen, die alle denkbeelden te boven  iio brieven van ven gaat. Wat deert my het lot; en alle deszelfs wreedheid, wanneer ik flegts de liefde en achting myner Vriendinne mag behouden. VIER- en- VYFTIGSTE BRIEF. therese'«iH faldoni. en heeft u dan van mynen toeftand onder, rigt; ik had gewenscht dien voor u verborgen te houden; en het was voornaamlyk met dit oogmerk , dat ik u van hier veTwyderd hield; ik wilde my alleen onverhinderd, cn tot verzadigens toe, aan myne droefheid overgeeven; dat fchrikkelyk toekomende, dat my niet dan beroovingen, verwyderingeri, vervolgingen, opofferingen, en alle foort van dwang voorfpelt; die tyd, waar aan ik niet zonder fiddering denken kan, dompelt my nu reeds in de doodclykfte angften. Het is niet dan maar al te waar, dat de dagen van geluk voor ons voorby zyn? Die tedere Moeder heeft die allen met zig in "t graf medegenootnen. Vaarwel! vaar eeuwig wel, zagtftreelende hoop , liefde ," vereeniging van twee eensgevormde zielen ; alles, alles.is weg! Wy  TWEE GELIEVEN. III Wy moeten , myn braave Vriend , wy moeten met zilte traanen ons verlooren goed, en ons dreigend kwaad bewecnen. Zö ons nog flegts de troost, van eikanderen te mogen fchryven; Ware overgebleeven; zo myne brieven u dajelyks konden geworden; zo het my nog mogelyk ware, u de blyken van myne altoosduurende tedere liefde te doen toekoomen, zou my uw aftvezen minder Hard vallen; maar van het bloot geval eene goede geleegenheid, oni my met u te onderhouden, geduldig te moeten afwagtefl; uw naam zelf niet te durven uii ten; dit is eene duldelCoze pyniging; dit zal ik ncoit verduuren. —— O myn dierbaare Vriend, eenig voorwerp van myne geneegenheedenlHoe is het mogelyk, dat Ons geluk zo fchielyk als eene fchaduw verdweenen is; dat onze i'choone dagen, zonder immer weder te komen, voor altoos vervloogen zyn. 'Er blyft ons dan nu niets meer over, dan zielverfcheurende wee enrouwklagten. Welk een toeftand! Wat moet gy niet lyden! Ik gevoel niet dan uw leed; 't myne is niets in vergelyking van 't uwe. Dat alle mogelyke rampen op een gehoopt my te gelyk bejegenen; maar dat gy, myn geliefde,-1 flegts bevryd mogt blyven, en gelukkig zyn: dit  112 BRIEVEN VAN dit is de geftadige bede van uwe beminde. O myn waarde Faldoni, zult gy my nietvergceten? zult gy my altoos beminnen? Inhcthcevigftc van myn zielsverdriet, kan de verzeekcring, dat gymy onveranderlyk bemint, my nog troosten. Dan fchyrtik bedaard; dan neem ik een geruste houding aan; en ach , die gerustheid is verre van myn hart verwyderd. Ik ween in ftilte, of in de armen van myne lieve Conftance; zy vleit zig met de hoop, vau myne traanen te zullen droogen, van de bron daar van te zullen floppen: ik laat haar die hoop,, wyl die haar ftreelt; maar ik gevoel niet dan al te klaar, dat die traanen zullen blyven vlieten, tot het oogenblik,. dat ik myn verlooren geluk weder vind. Iloehartelyk en yverig is zy, om my, in alle myne droevige luimen, te troosten en op te beuren; met welk een geduld, hoort zy niet alle myne klagten aan. Na u „ heb ik niet dan haare vriendfehap, om my, myn ondraagelyk beftaan te helpen voortflee- pen . Groote God, welkeen verfchil! Zie daar de tyd, wanneer gy gewoon waart te komen : zy is 'er, maar gy zyt 'er niet; ik zie U niet meer; ik wensch naar u; ik zoek n overal; myn harx rospt ugeftadig: doch gy zyt 'er;  T W E » GELIEVEN. rY3' er niet! O myn Vriend, myn ecnig geliefde Vriend! ach, kom doch; ik kan deeze beproeving niet langer uitftaan; zy gaat myne laagten te boven. Kom doch! datik u flegts een oogenblik zien.moge, cn ik zal , dunkt my, geruster zyn. Ik. zat gisteren by een venfter, dat op het veld uitzigt heeft, en bleef daak eenige uuren onbevveeglyk, doch sy kvvaamt niet; de geheele waereld zag ik, maaruniet! Waar zyt gy doch?.Wat is 'er van u geworden? Al myn wagten was vrugteloos; myne traanen verdubbelden; en ik heb my met een nieuw gevoel van wanhoop te bedde besceven.e '- . , .. Zo even heb ik dat zo geliefde venfter verlaaten. Naauwlyks heb ik kragtsgenoeg, om my daar neder te zetten! o MyndieAaare' Vriend, ik heb u gezien, en ..... ik heb uw gezigt ontweeken! Myne knicn kniktenj en ik voelde my zelve niet meer; elk oogenblik dagt ik te zullen bezwyken ; ik dagt,dat ik bedaarder zou zyn, maar myn wanhoop' is ten top gereezen , en waar toe zal die my nog vervoeren? Maar , wat ,M Qofc gebeure , myn waarde Faldoni ! ik zal niet leeven, dan om u te beminnen. Vergeet «. a H  114 B R t E V EN VAN ■we eeden nooit, en' zyt dan vcrZceketd van .myne onwrikbaare liefde; de vereende magt van het gansch heelal is niet in ftaat, om die uit myn hart te rukken. Ik voel in my een geest van wcerftand, die allen tegcnftand tarten kan. Beminlyk man! Uw hart is het myne , en hierin beftaat myne fterkte ! Hoop -flegts! Wy zullen nog eens-gelukkig zya. Ik waih..optè reeds, van u immer weder te zulle 1 zien ; maar nu , by- eene nadere overweeging, ben ik zo gerust, als in myn tegenwoordigen toeftand mogelyk is. De winter, die voorhanden is, zal ons weder by een brengen ; wy zullen in de Stad duizende.geleegeniieeden hebben, van elkander te zien; overal zjL'l'c;) wy elkander ontmoeten; door een voorz'gtig overleg kunnen wy die geloegenheeden vetdul beien. Laaten wy elkander niet meer fchryven v ten ware zig eene geleegenheid opdeed, om onze brieven op eene zeekere wyze te bezorgen. Zo deeze' bnefwii fcling eens ontdekt wierd; o danftierf ik v.m angst cn hartzeer. Ik geloof ook, d-it hotzeer gevaarlyk zou zyn, zo gy ulanger aan het huis van myne Minne ophield; myn Broeder zou ligt, wanneer hy op dejagtis, dien  TWEE GELIEVEN. II| dien kant heen kunnen komen; onze bedienden zouden kunnen praaten ; en gy hebt geene fchynbaare reden, waarom gy juist dit verblyf in onze nabuurfchap verkoozen hebt: dit zou zeker argwaan verwekken, en ons nadeelig zyn. De Ridder is hier gister, met myn Vader, aangekomen; hy drukte my met zo veel drift en tederheid in zyne armen, dat ik genoodzaakt was myn gezigt aftewenden, op dat hy myne ontroering niet gewaar zou worden. Waarom moet dat geen, 't welk my te voren met vreugd vervuld zou hebben, nu juist het tegendeel uitwerken? Waarom deeze traa-nen i Maar waarom ook zulk, eene ongewoone byzondere onderfcheiding? Ach, dat men -my flegts in rust laatc. Ik vraag hen niets. Ik begeer niets van hen, dan dat zy my flegts vergeetcn! Ik voorzie reeds zwaare vervolgingen; ik word van nu af.bewaakt met ecneongehoorde geftrengheid; men laat my niet megr toe, buiten het Park te gaan; cn als ik daar in wandel, moet myne Tante of myne Nigt my verzeilen. Men weet, dat gy deezen zomer verfcheide maaien op het Kasteel geweest zyt; gy moet 'er dcrhalven nu een beH 2 zoek  IIÖ BRIEVEN VAN zoek van welvoegelykheid afleggen; en u vervolgens niet weder vertoonen. Kom morgen in den avond; ik zal u wagten. Ach, zonder twyffel zal ik u wagten. Ondankbaare, hoe kunt gy my nog uwe vrees wegens myne onftandvastigheid laaten zien? Is 'er wel iets in de waereld, dat my zou kunnen doen veranderen? o Myn waarde Faldoni, kan zy, dieu eens bemind heeft, zo ligt van u afzien? Laaten zy zig hier niet mede vleijen 1 De Hemel en de aarde hebben zig verëenigd, om onzen liefdons - knoop nog naauwer toe te haaien; die braave Moeder, die u haar Zoon noemde, beeft reeds myn lot bepaald; en dit is, om u tot myn laatften fnik te beminnen, o Myne dierbaare Moeder, gy had die wolk van duisternis, welke ons nu omringt, reeds voorzien; doch uwe goedheid verbeeldde zig, die te zullen' kunnen verdryven. Gy had in uw Mocderlyk hart voorgenoomen, de harde befluiten van een eigenzinnig Vader te veranderen. En wat vermogen had niet uwe zagte overreding, uwe tedere traanen, uwe vleijende liefkoozingen! Myn Minnaar, myn Echtgenoot , -hy, dien uw haft had aangenoomen, was zeker uwe keuze waardig; het is ten zyne n  twee gelieven. ri? ncn behoeve, dat ik uwe hulpeaffmeekc; wy zullen op de garfzerk, die uw ftoffelyk deel bevat, beiden zweeren, uwen wil heilig te zullen volbrengen, en den knoop, dien gy gelegd hebt, eeuwig ongefchonden te bewaaren. Voelt gy, myn Vriend, in zyne volle uitgeftrekthcid, den moed, die my, op het herdenken van dit alles , moet bezielen ? Ik heb nog altoos leevendig voor myn geest dat gedugt oogenblik, toen onze eerbiedenswaardige Leeraar onze handen voor het oog des Hemels famenvoegde , en dien tot getuigen ftelde van deeze onze verbintenisfe. Watgewigtkan doch onze gelofte meer verkrygen, wanneer de burgerlyke wetten onze verëeniging verzeegeld hebben? Zyt gerust, ik ben de uwe; myn hart en hand zyn uw eigendom. Dat de gierigheid, dat de trotsheid op ons losbreeken; ik ben bereid alles te tarten, ja zelfden dood, liever dan myn eens gegeeven woord te breeken. Zie daar myne plegtige gelofte; ik doe, of liever ik herhaale die voor het oog van God; cn, wat 'er ook gebeüre, op die gelofte kunt gy ftaat maaken. H 3 VYF-  TI» BRIEVEN VAM VYF- en- VYFTIGS TE BRIEF. faldoni aan tberese. o Myne Vriendin , ik vlieg naar u toe ; ik brand van verlangen om u te zien. Ik zal u dan eens weder zien; ik zal dan in uwe oogen de verzeekering van myn geluk mogen leezen! Ach, zal ik uwe tegenwoordigheid wel kunnen dragen; zy is my nochtans hoognoodig ; het verlangen naar u is even als eene onlesbaare dorst, en kan door niets verkwikt worden. En hoe zou ook het eene gedeelte van ons zelve beftaan kunnen zonder het andere ? Hoe zouden wy op eenen afftand van eikanderen verwyderd kunnen leeven, daar onze zielen geftaadig tot een getrokken worden, om in elkander faam te fmelten ? Justine heeft my verteld, dat uw Broeder gister, geduurende myn afwoezen , by baar geweest was; dat hy, op het gezigt van eenige mcubüen, welken my toebchoore1: , gevraagd had, of zy ook iemand logeerde; dat zy ja gezegd , en my daar op genocmi had; dat hy  TWEE GELIEVEN- 119 hy al verder gevraagd had, zedert wanneer ik by haar was, en wat my doch had bewoogert een zo afgezonderd verblyf te kiezen; dat z$ daarop geantwoord had, dat ik het Zomer faizoen aldaar had verkoozen door te brengen, en dat ik de eenzaamheid fcheen te beminnen. Na deeze vraagen is hy weder te paardgefteegen, zonder eenig verder onderzoek te doen: hy was het zeker, dien ik ontmoet heb, toen ik van myne wandeling te rug kwam: ik las al voort wandelende, hy groette my, zonder fti! te houden, en ik zag hem den weg naar 't Kasteel inflaan. Ik kan niet denken, myne waarde Therefe, dat de dwingelandy uwer Familie zo verre zoude gaan van het onfchuldig verblyf, dat ik op twee mylen afftands van uw Kasteel verkozen heb, te durven verdenken. Zulk een afftand dekt my immers tegen alle verwytingen; en uwe te groote teergevoeligheid heeft u al te fchielyk verleegen gemaakt. Wat nu de navorfchingen van den Ridder betreft, zy zyn my inderdaad vreemd veorgekoomen; maar zy hebben my niet ontrust; ik heb zyne nieuwsgierige vraagen als epn louter uitwerkzel | van het geval aangemerkt, en ik moet hem zeker te edelmoedig H 4 on-  J&'O brieven van onderft.'llen, om diergelyke navraagingen met een voorbedagtelyk opzet te doen. Ik vind jn alle foort van flinkfchen handel iets vernederends voor onze eigeliefde; wat my betreft, het zweemzel van een agterhands gedrag zou my voor my zeiven ondragelyk doen zyn. Ik wil , ik moet voor, de vuist handelen; en gy zult my openlyk, voor het oog uwer ganfche Familie, even als voor het oog der ganfche waereld , de eerlyke en zuivere liefde, welke gy my ingeboezemd hebt, zien erkennen, zonder dat ik u benadeelen, of voor de rust uwer dagen zal behoeven te vreezen Daar wordt myn paard gezadeld; het Haat drie uuren; het ongeduld jaagt my voort. Vaarwel, beminnelyke Vriendinne; ik hou niet op met fchryven, dan om dit genoegen te verwisfelen voor een nog grootcr genoegen, dat van u te zien. ZES-en-VYF TIGSTE BRIEF. jTHE rese aan faldoni.. i^yt gy het, wien ik heb weergezien ; zyt gy het, dien' ik dagt nooit meer te zullen aan- fchou-  TWEE GELIEVEN. 12 r fthouwen? Ja, gy zyt het zelf geweest; her was uwe ftem, die ik gehoord heb. o Myit waarde Faldoni, waarom durfde ik myne oogen niet op de uwen vestigen? Maar wy wierden befpied ; ik iloeg de houding van myn Vader gade; hy gaf geen acht op zyn fpel; èn zyne aandagt was naar ons gewend. Helaas , ik heb u niets kunnen zeggen; niets aïi tans, dat u myne genegenheid te kennen gaf. En echter bemin ik u zo teder! Ach, hier aan kunt gy niet twyfelen. Met welk eene deelneeming luisterde ik niet naar u; ieder woord, dat uit uw mond kwam, ontroerde my tot in de ziel. Hebt gy in myn hart geleezen? hebt gy myne belemmering, en gedwongene ftilzwygendheid opgemerkt? Hebt gy opgemerkt, dat myne fchynbaare onopler» tendheeden enkel uit voorzigtigheid voortkwamen. Ik moest veinzen, of ons verraaden; ik moest fchynen , u met onverfchilligheid aan te zien. Welk eene ysfelyke foltering! Ieder oogenblik door myne weemoedigheid verraaden! Ik zat by u, en ik kon myne traa. nen ter naauwernood weerhouden. Gy hebt tny zo fpoedig, en dat voor de laatfte maal verlaaten. Waarom rekte gy uw bezoek niet ii 5 nog  I2S BRIEVEN VAN nog eenige oogenblikken ? het ware u zo gemakkelyk geweest, nog een poos te vettoeven ! Maar wilde gy dat zelve wel ? Zeker hebt gy u niet dan met weerzin aan de harde noodzaakelykheid , van te moeten fcheiden , onderworpen. Uw vertrek heeft my in zulk eene diepe neerflagtigheid gedompeld, dat het weinig van eene volkomcne wezeloosheid verfchilde. Ik bragt my die ftille zagte uuren, die wy weleer in de volmaaktftc overeenftemming fleeten, levendig te binnen, o Wat juichte ik my zelve niet toe 1 Wat was ik toen niet fier wegens myne liefde , wanneer gy my verzekerde , dat die u het leven, de vreugd, en de rust vau het gemoed weder gegeeven had; en nu, nu zyt gy in nieuwe moeijelykheden gedompeld ; ik heb u het geluk niet doen fmaaken , dan om u de berooving daar van des te fmertclykcr te doen gevoelen , Maar laat u niet door de droefheid wegvoeren; dit moet gy my belooven, of ik zaltwyfcien aan het vermogen, dat ik op uwen geest heb. Stel u op het kragtigst voor, hoe zeer ik u bcmiunc, en hoe zeer dus de minfte uwer fmerten my moet grieven. Zie, zie , myn altoos dierbaare Fatdoih, uwe Minnaresfe aan uwe voeten :  TWEE GELIEVEN. H3 ten; u- fmeekende, dat gy uw dierbaarleven voor haar wilt fpaaren, Denk aan het toekomende! Breng u die bekoorlyke dagen, die wy zo genoegclyk ilecten, te binnen; zy kunnen nog eens weder komen. De Hemel kan ten behoeve van onze liefde wonderen doen, Men fpreekt my nog nergens van • het fchynt, dat myn Broeder nog niets van zyn bezoek by Justine gezegd heeft ; of moogeIyk , wil men dit nog voor my verbergen. Ik befpeur op het gelaat van myn Vader eene ftrakheid, die my met fchrik vervult; ik beef, dat 'er onder deeze fchynbaare bedaardheid eene zwaare onweersbuy groeit; maar ik ben tot alles voorbereid. Gisteren , na dat gy vertrokken waart, nam ik myn borduurraam. Mevrouw d'Armiane en myne lieve Conftance waren naar hun vertrek gegaan. Myn Vader wandelde met groote fchreeden de kamer op en neder, en zag my nu en dan met ysfelyke blikken aan. Doodelyk verleegen, durfde ik myne oogen niet opheffen, uit vrees van de zynen te zullen ontmoeten. Deeze ftomme vertooning niet langer kunnende dulden, verliet ik het vertrek, «n ging naar dat van myne Tante, waar ik in traa-  Ï14 1HIV1S VAN traanen ui'barde. Mevrouw, (riep ik uit,) „ het is gedaan: ik heb de liefde van myn „ Vader voor altoos onherftelbaar verlooren." Ik verhaalde haar toen , wat ik zo even in het gelaat van myn Vader had opgemerkt. Zy omhelsde my, troostte my, cn bood my aan, om my met zig naar Parys mede te neemen, ten einde my van myne diepe droefgeestigheid een weinig te doen bekomen. Ik kuste de hand van deeze licfderyke Tante , en betuigde haar het overgroot verlangen , dat ik had om haar te volgen; maar ik voegde'er terflond by, dat het zeer te vrcezen was, dat myn Vader dit verzoek zou afflaan. Zy zal hem nu het voordel doen: maar wat kan ik doch van den nitflag hoopen ? Het voorleedene heeft my te veel geleerd, het toekomende te vreezen. Uitzinnige , kunt gy u immer met eenigen grond het geluk voordellen!.-.,.. (\s Morgens ten tvee uur en.') Alles rust; ik ben vry, en ik neem myne pen weder ög, om u te fchrvven, Geliefde  TWEE GELIEVEN. 12$ en vertroostende bezigheid! o Faldoni, welkeen lot is het onze. Ik hou niet op, hier aan te denken. Het is in de ftiite en duisternis des nagts, dat onze 'ellende zig ondereenenog akeliger gedaante aan onzen geest vertoont. Ik had gehoopt eenige rust te zullen genieten: doch kan de nagt, meer dan de dag, myne droefheid ftillen ? ben ik dan minder van u verwyderd ? blyft de oorzaak myner traanen niet altoos dezelfde? Helaas, toen ik u gisteren zag heen gaan, dagt ik bymyzelve: „dit „ zal wel de laatfte maal zyn, dat deeze deur „ voor hem zal ontflooten worden." Myneoogen ftaarden u agter na. Welk eene diepe ftiite heerscht rondom my! Wat is alles, dat my omringt, naargeestig! Dit treurgewaad, die rouw, die den waaren toeftand van myn hart zo leevendig afbeeldt , is my dierbaar; daar zy my myn geleeden verlies geftadig herinnert, geeft zy voedfel aan myne droefheid. Ik vermaak my niet dan in traanen; ik doorweek daar mede myn hoofdkusfen; de flaap ontvlugt my; de llaap, de toevlugt voor alle andere ongelukkigen, komt myne oogen niet luiken , dan om my de allerverfchrikkelykfte droomen te vertoonen, veel verfchrikkelyker dan  •■Ilö IHIÏVEN VAN ■ dan de droevige- waarheid zelve. Ik gevoel 'geene verlichting, dan wanneer ikannufchryve. Met welk een verlangen wagt ik die uuren van ftiite cn vryheid niet af, om myne -verbeelding te misleiden door eene gewaande gemeenfchap metu? Alles flaapt; die tyd van algemeene rust is de eenigfte, welke my niet betwist kan worden. Ach, dat zy allen flaapen! Ik benyde haar die rust niet; de fmert zelve, die ik lyde door aan u te denken, is my dicrbaarcr dan deeze rust. Welk een indruk heeft het zoet, dat wy weleer met el- -kanderen mogten genieten, niet in my nagelaaten ? Nooit, myn bemlnfielykfe Vriend, nooit zullen die dagen van vrede cn geluk uit -myne gedagten gaanl Heugt u nog wel diebekoorlyke nagt, toen ik, te midden in het gewoel van een luidruchtig feest, met u en myne lieve Nigt alleert was; ik fchreidde toen ■ook, maar die traanen waren niet bitter; en -echter had ik toen reeds een duister voorgevoel, dat ons geluk op zyn hoogst geweest Was. Het gevoel, dat ik toen had, was eene mengeling van fmert en vreugde; en dit verwekte in my eene zagte droefgeestigheid. Zo haast had ik de tederfte aller Moeders niet ver.  TWEE GELIEVEN. 12? \'er!onren, of ik doorpeilde de diepte des afgronds, waarin ik ftond neer te zinken; ik zag, dat ik u voor eeuwig zou moeten verliezen ; iktragte dus my zelve te overwinnen, enbragt eene geheele maand door ineen geftadigen boezemftryd. Maar wat vermoogt gy niet op myn hart; o myn Faldoni, wat zette het afweezen uw denkbeeld al kragt by; ik zou mogelyk uwe perfoon zelve meer hebben kunnen weerftaan , dan uwe bceldtcnis. Dat bekoorlyk beeld ftond dan in al zyn luister voor mv, cn het afweezen verlterkte zyn gloed. Toen zyt gy zelf als een Engel des lichts aan myn oog verfchcenen, en myn ncergeboogen geest is,op uwe aannadering, wederom verkwikt; ik heb myne vreugd op nieuw voelen herleeven; het was, even of gy my uit-.een en afgrond opbeurde; doch by uwe verfebeidiug ben ik daar in weder weggezonken. Het gelaat. waarmede.myn Vader my aanzag , is nog levendig voor myn geest : duizend voorgevoelens doen my beeven! Ben ik dan gedoemd, om eindeloos ongelukkig te zyn; en heb ik niet reeds genoeg geleeden? Het is morgen, dat myne Tante de gewigtige vraag moet doen; morgen aal myn lot beflist worden Al-  138 brieven van * * Alles is uit; alles isbeflist: geen hoop meerl Jammer cn ellende wagten my; nu zal het onheil als een rtortvlaag op my nederftorten. — o God, ik had dit wel verwagt! en welke fchrikkelyke omftandigheeden hebben deeze weigering nog verzeld! Ik moet eerst een weinig bedaaren Hoe kan ik u alles fchryven! Ik moet egter! Myne Tante ftaat te vertrekken ; Conftance zal myn brief mede necmen; en ik heb flegts een oogenblik, om b deeze weinige regelen te fchryven, die nog half ukgewischt worden door myne traanen. Onmedoogend noodlot! en nog heb ik geen moeds genoeg, om my van een haatelyk leven te ontdaan! Ach, zo de vrees, van u te gelyk den doodftcek te zullen geeven, my niet weerhield, zoud gy myn laatst vaarwel reeds ontfangen hebben. — Rampzalig man, lees, en ken de volle uitgeftrektheid onzer rampen! Myn Heer de St. Cyran fcheen taamelyk opgeruimd over het middagmaal ; zyn voorhoofd was minder faamge-. fronscht: hy voegde my eenig losfe woorden' toe,, en myn ligt hoopend jhart begon reeds: ecn>  I *'ï E G È t ï É V Ê N'. lij1 éeri weinig op te luiken. Na dat wy van' tafel opgeftaa'n waren, bediende men zig van een helder Ligtje eh een weinig Zonnefchyn, om'eene wandeling op' het terras te doen. Toen dagt ik by my zelve: zie hier het gewigtig' t-ydftip; en ik bleef in de zaal met Nollette. Een uur daar na , kwamen zy weder binnen: myn Vaders oogen ffouden vlammend; Mevrouw d'Armiane doeg de haaren ernftig: en misnoegd neder: Conftance ging in een hoek zitten, en fmolt in traanen; de Ridder' knipte met zyne vingers, en fmeet Zig achteloos in een armftoel, terwyl hy oplettend rond zag. Ik rees op, onzeeker wat houding ik moest aanneemen. Ik bleef over eind ftaan,na dat ik eenige treeden naar myne Tante was toe gegaan. Zy gaf my een teeken met haare hand, dat ik moest gaan zitten; waarop zy zig, met een gelaat, waarin de verontwaardiging uitblonk , in een armftoel nederwierp. Dit ftomme toneel, dat- ik u hier befchryfy had op my den fchrikkelykften indruk, en ik wagte al fidderend en ftilzwygend, wat hier' van het einde zou zyn. Myn Vader gebood Nollette, uit de kamer te gaan. Toen, my aanfpreekende, vroeg hy my opeen ftrengen1 11.- Deel, I toon.-  130 ÏRIEVENVAN toon : „ of ik moede was, om met hem te leeven?" Ik antwoordde niet. Hy herhaalde zy* ne vraag nog eens, met eene forfcher ftem.— „Ik, myn Heer, (zeide ik albecvende,) ik! „ zoude ik moede zyn, om met u telee- „ ven! " „ Wel nu , (my toegrauweir- „ de,) wel nu! heb ik niet gelyk? Gy „ fchroomt rondüit te fpreekfen: eene flaau„ we fchaamte weerhoudt u nog; gy zyt nog niet ftout genoeg, om ffly openlyk te dur„ ven bekennen, dat myne tegenwoordigheid „ u in den weg is, dat myn fcherpziend oog „ uwe heimelyke ftreeken zoude doorgron„ den."-- o Myn Heer, omyn Vader, (riep „ ik uit.) o Myn Broeder, (zei Me. „ vrouw d'Armiane ,) verongelyk myne Nigt „ niet: het ontwerp van deeze reis is alleen „ door my gemaakt; ik heb gedagt, dat zy „ deeze uitfpanning hoognoodig had, om haar van haare droefheid aftetrekken; ik zag haar „neergedrukt door het verlies van eene allerte„ derst beminde Moeder; omringd van voor. „ werpen, die haar dit verlies op allerlei wyu zen verleevendigden; en ik dagt, dat ecni„ ge maanden afweezigheid haar een weinig „zouden opbeuren." „Hoe! (zei myn. Uren-  twee Gelieven. 131 ftrenge rechter,) zyt gy onnozel genoeg, „ om u door haare traanen te laaten mislei„den? Kom, kom, Mevrouw, het is geene „ Moeder, die zy bcfchrcit; het is een Min„ naar." 1 Ik gaf een fchreeuw, cn myne armen ftrèkten zig als van zelve hemelwaarts. „o Myne Moeder, (riep' ik,) „ kom my te hulpe; cn rechtvaardig uw ver„ ongelykt kind: geef, geef gy getuigenis van „ myne onfchuld. Hoe zoude u ik niet bc„ fchrcijen , u beste aller Moeders, daar ik ,', alles in u verlies." Ik wist naanwlyks,' wat ik zeide : de wanhoop vervoerde iny; ik geloof, dat ik opftond , en dat ik met myn voet op den grond ftampte , als of ik de fchim van deeze liefdcrykc Vrouw wilde doen opkoomen. Conftance heeft my naderhand gezegd , dat myne oogen , myne wcezenstrckk'cn , en myn ganfche gelaat de wanorde van mynen geest teekenden. Myri Vader naderde my, en keek my fcherp onder de oogen.—- „ Wat fchcelt dat Meis» je ? is zy razend géworden ? men zal haar „ moeten opnuiten," cn hy ging naar de deur, als of hy Volk wilde roepen ,'jMyn Heer, myn Heer! (riep mvne Tantes H " 5 te  132 BRIEVEN VAN „ bedenk u wel: en gy Therefe, bedaar; waar „toe u zo te ontroeren? Men wil niet, dat „ gy met my gaat: wel nu, myn kind, gy „ moet dan blyven; bemin uw Vader, zeifin „ zyne ftrengheid, en tragt door uwe kinder- „ lyke liefde zyne gunst te winnen." „ Ach, Mevrouw, (antwoordde ik,) ik be- „ min myn Vader; maar Vervolg, „Mcjuffer, (riep eene ftem, die ik uit dui„ zenden zou kennen,) vervolg; hy bemint „my niet, wilt gy zeggen." Ik zweeg.— „ Neen : zo het een gebrek aan Vaderlyke „ liefde is, dat ik uwe dwaaze hartstogt niet „wil involgen; neen, dan bemin ik u niet, „ ondankbaar kind, en nooit zult gy in myn „ hart eenige plaats meer vinden, zo lang gy „ uit het uwe den roekeloozen niet verbant, „ die myne plaats daar in heeft durven beklee„ den. Geloof vry, dat ik alles weet, alles „ zie; dat ik van alles op het naauwkeurigst „ onderrigt ben , cn dat men my niet ligt door „ eene lafhartige huichelary een rad voor de „ oogen kan draaijen. Is de man , die my „ verongelykt, en u onté'ert, my niet bekend? „Heeft hy de ftoutheid niet gehad, om zig „eergïstcr voor myn gezigt te durven verwonen ?  TWEE GELIEVEN. • I3J „ nen ? Ik heb uwe fteeisgewyze lorken en u„ we wenken zeer wel in acht genoomcn. De „ dwaaze liefdevlam van dit dolzinnig Meis„ je is zelf onder het doorzigtig oog van een „ Vader uitgebarften. Of waant men, dat ik „ fteekcblind ben? En op welk een tyd nog „ durft zy zig aan die liefde toegecven ? Gy „ ziet het zelf, Mevrouw; op een tyd, dat „ het lyk haarer pas afgeftorvene Moeder nog „ niet koud is.'' — Ik kwam naar hem toe, metgevouwenc handen, beevende en knikkende knien. „ Genade ! genade ! fpaar „ my uw arm ongelukkig kind. Wat heb ik „ doch gedaan, om zulke ysfelyke verwytin„ gen te moeten hooren? Zo ik de perfoon , „ waarvan myn Vader met zo veel verfmaa-, „ ding fpreekt, al eenjgc ondorfebeiding be-. „ toond heb, was ik hier toe door de goed„ keuring van myne Moeder gewettigd; ik had „haare toeftemming; zy heeft myne minfte „ gedagten geweeten; zy heeft myn ganfche „ gedrag gezien; ik zou het my eeuwig ver„ weeten hebben, eene enkele myner daaden „voor haar te verbergen."' En ik, (viel „.men my in de reden,) ik mogt dan die „ fchoone geheimen niet weeten; ik was de J 3 vy-  Ï34 BRIEVEN VATT „ vyand, voor wien men zig hoeden moest; „ en, terwyl eene zwakke, al te toegeevende Moeder bedroogen wierd , en duldde, dat „ een landlooper op haare Dogter aanfpraak „maakte, en zig, tot meerder gemak, twee „ flappen van ons huis durfde neerllaan, fid„ derde dit verliefde fehepfel, dat ik te rug „ kwam. Naauwlyks heeft zy my vernoo„ men, of zy brandt van verlangen , om my „ te ontvlugten, ten einde eene losbandiger „vryheid te genieten; maar, ik zal hier order „ in weeten te ftellen ; en ik verklaar hier „ piegtig, in tegenwoordigheid van myne Zus'„ ter, dat zy tot het oogenblik , wanneer zy „ befluiten zal, haare hand te geeven aan den „' braaven man, dien ik haar toegefchiktheb, „ dat zy zo lang myne gevangene zyn zal, en „" niet uit dit Kasteel komen, al zoude ik ook „ genoodzaakt zyn ," haar wagters te geeven. „Ik zal, dat verzeekcr ik u, wel beletten, „ dat zy 'er uitkomt, om haaren verleider iri „ de armen te vliegen; ik geef haar haarekamcr „" tot eene gevangenis; dat zy daar ongeftoord s', haare daasheid beweene ! Als een Meisje „ haar pligt te buiten gaat, verkrygt een Va. „ der het recht, om de geftrengheid te verdub- „ be-  TWEE GELIEVEN. !%| „ beien, cn de dagen van myncn toorn flaan „ voor baar te beginnen," . . . . o Myn dierbaare Vriend, hoe kan ik u alles verbaaien, wat hy al gezegd heeft; die weedaart, dien ik myn Vader niet meer kan, noch mag noemen! Hy heeft my met alle de ysfelykheedcn zyner brandende gramfchap gedreigd, by aldien ik niet binnen een bepaalden tyd befloot, tot het doodclyk huwelyk , dat hy voorheeft, myne ftem te geeven, Hy wees alle de gebeden, alle de traanen, alle de fmeekingen zyner Zuster met verontwaardiging af; niets kon hem vermurven. Vcrgeefsch wierp zig myne getrouwe Conftance voor zyne voeten neer, hem op het hartroerendst fmeckende, my genadig te willen zyn. Eindelyk waag de ik het ook, om my voor hem te vern-deren ; ik omvatte zyne knié'n; ik riep, half verflikt da Jt myne traanen cn fnikken : „denk, dat ik uw ei* „ gen kind ben; heb deernis met my; handel my „ niet zo ftreng;ik fmeek u, met hecte traanen „ fmeek ik u, in den naam van die Moeder,die „ my nog in haar laatfte oogenblik gezegend ,. beeft; oMyn Heer, zyt uw eigen bloed gena,. dig, zo gy wilt, dat de rechtvaardige God u „ insgelyks genadig zy! Ik ben z:> laag niet weg  BRIEVlW VAN „gezonken, als gy denkt; ik heb myne ge ,, boorte niet ontluisterd; ik ben geen bcdorr „ ven Meisje; men heeft my niet verleid; de „ gevoelens van eer en deugd , die ik van u Qvergeëerfd heb , zyn my nog even dierT „ baar. o Laat het my nog eens gebeuren , „ dat ik u myn Vader mag noemen, en dat „ ik in u de Vaderlyke gevoelens wakker „maake! Dos my niet van hartzeer derven. Beneem het leven niet aan die, aan wie gy ,, het eens gaaft. Er zóu wel ligt een dagkunnen komen , dat bet u berouwen zoi de, v my nu zo wreedelyk gehandeld te hebben; „ maar dan zal het, helaas, te laat zyn." lk drukte , dit zeggende , tederlyk zyne kniën.—■ „Weg van my , flang!" riep hy uit, zyne beenen wegtrekkende , en my te gelyk eenige treeden van hem op den vloer te rug ftootende. Zyne woede was ten tpp gedegen; hy deed te gelyk een ysfelyken vloek , daf ik zyn Vriend trouwen zou , of dat hy my voor myn leven in een akcligen kerker zou begraven , waar ik nimmer zou uit koomen , dan om in onze graf keldergeplaatst te worden. Verder zwoer hy, dat, zo ik u , myn beminde Faldoni, zag, of durfde fchryven , hy my on-  TWEE GELIEVE». IJ7 onder het gewigt zyner vloek verpletteren zon: cn, zonder verder iets te willen hooren, ftoof hy de kamer uit, en .liet ons allen als door den donder getroffen. Ben ik nu niet zo volilagen rampzalig, als ik immer worden kan? Of zpu de Hemel my nog nieuwe rampen bcfpaard hebben? o Dat ik reeds in die grafkelder myner Voorouders ware bygezet! Wat baat my doch een ellendig leven, dan niet dan door eene geduurige keten van fmertcn zal afgerneeten worden! • Ach, dat ik liever Itcrve! dat ik my zelve verlosfe van dit voor my ondraaglyk aanweezenl Ik gevoel niet, ik denk niet; ik ben niets rneer; de wanhoop overweldigt my ; ik zie niets dan beulen en pynbanken: een hel, en al wat verfchrikkelyk is Maar waartoe zoude ik u doch in myn ongeluk mjdeüeepen ? Ontvlied my veel liever! ontvlied my, al te berninlyk man, die een beter lot waardigis, pa, en fpoor veel liever andere harten op, die uwe verdienden naar waarde kunnen vergelden. Ga, geniet verre van my die rust, dat geluk , 't welk uw deel behoorde te zyn! Waartoe zoud gy doch volharden, met eene ongelukkige te blyven beminnen , wier maat l g van  13$ BRIEVEN VAN van rampen vol loopt, wier einde haast daar zal zyn, en die u niet zal nalaaten dan rouw, cn wcefctagren ? o Vriend van myn feart' benrinnelykfte aller Mannen! zoud gy rny kunnen verlaaten? zoud gy kunnen? , zou myn beeld u niet overal volgen? ..... zoud gy niet te dugtcn hebhen, dat dit beeld alle uwe dagen vergiftigen, cn alle uwe genoegens beroeren zou? .... Zo het cgter mogelyk ware, dat een ander, voorwerp., uwer waardig, u wegens myn verlies troosten, en dat vergoeden konde; bemin laar dan; ik fta u dit, ja, ik fta u dit opregt en gewillig toe: zo ik in myn duisteren kerker kogt hooren , Faldoni is gelukkig; ik zou tog myn lot kunnen zegenen! —■ Ga, ga, al te edelmoedige Vriend, ga, verkies eene andere ftreek ; deeze zal u niets meer dan rouw. en ysfelykhceden vertonnen. Dit is de laatfte maal, dat ik u fchryve. En wat zou ik u ook fcfiryven? U niet dan van myn ongeluk fprceken? uwe ziel geftadig met het verhaal myner fmerten bedroeven? het gift, dat myn hart aangeftooken heeft, in het uwe overftorten? Neen : ik wil myn leed alleen dragen, myne «aanen opkroppen , en al myn fmert kloek» moet  TWEE GELIEVEN. 133 moedig voor de ganfche waereld verbergen! Vaar wel , vergeet my! fchryf my niet meer; laaten wy voortaan niets meer voor elkanderen zyn: het moet zo zyn! . . . o Myn God, ik zal dit niet kunnen overleeven; het leven is voor my thans niets meer dan een geftadig fterven; myn geest is verbyfterd in deeze zee van rampen; myn hoofd is zwak; myne reden begeeft my ; ik fterf! ik fterf duizendmaal ! eer ik nog van dit leven verlost worde Vaar dan wel, myn Vriend .... myn tederbeminde Vriend! myne ziel kleefde aan de uwe! myn hart was het uwe! ach,het zal altoos het uwe zyn! tot myn laatfte fhik zal dat hart het uwe zyn! — Maar ik moet u echter voor eeuwig vaarwel zeggen! Vaar wel Welk een ysfelyk woord voor myne gevoelige ziel ! Myn hart wordt van een gereeten; ik befta naauwlyks meer; welhaast zult gy hooren, dat alles voor uwe Therefe gedaan is. Van den rand van het graf, waar heen ik ylings nader, o Faldoni, hoor myne ftcmme, hoor nog eens deftemmeuwerVriendinne ! Zy fmeekt u te leeven, en de rust aan uwe ziel weder te geeven; zeg eens en vooral vaarwel aan die wreede haitstogt, die de pyn-  140 IïRieven Van pynbnnk wordt van die , welke haar involgen! Ach, bemin nooit meer; zeil" dan niet, wanneer die verleidende Sirene, de liefde, u alles goeds belooft. Dat het ysfelyk toneel van bet zieleniyden, dat wy thans moeten ondergaan, u fteeds voor oogen zy! Ik heb u aangemaand, om my te vergeoten; . dit is niet in uwe magt: maar vergeef my, myn Faldoni, al het leed, dat ik u verwekt hebt. Haat my doch nooit! o Myn teerhartige Vriend, zoud gy my kunnenhaaten? Zoud gy zo wreed , zo ondankbaar kunnen zyn tegen uwe geliefde, die u zo teder, zo getrouw bemind beeft? Helaas, zy zal dan niet meer in ftaat zyn, om zig te rechtvaardigen; dathart, dat zy u eens fchonk, zal dan in het graf zyn ; haare asfehen, die mogelyk door het vuur der Ijefde nog warm zullen zyn, zouden tegen u getuigen. Zyt altoos de getrouwe Vriend uwcr ongelukkige Vrier.dinne! Dat noch tyd , noch afweezen , ja zelf de dood, het zagte koesterende vuur onzer voorlccdene liefdevlam immer in u uitblusfche! En als de jaaren de drift dcezer aandoening bedaard zullen hebben, dat dan het weemoedig denkbeeld uwcr weleer lydcn.de Vriendinne zig nog fom- wy!  TWÉÉ GEtfEVÉN. Ï4.I Wyl in uw hart verleevendige , zonder het zelve te veel te ontroeren! Herdenk dan nog eens die fchoone dagen, welken wy zo kort genoten hebben , en dat geluk, 't welk men in dit leven geen tweemaal inmaken kan ! Herinner U mi en dan onze onnozele vermaaken , onze gefprekken, dat onflerfflyk gevoel eener ecrflc liefde, die door alle menfehelyke poogingen onuitblusbaare vlam! Denk aan uwe Vriendinne, die het zig nimmer beklaagd hoeft, voor »we liefde te mogen fterven; en zm het u ten cenigen tyd mogelyk zal zyn, dat flukje grond, 'twelk haar floffelyk deel bcflniten zal, te bezoeken ; o beminde myner ziel, ga dan nimmer die plaats voorby, zonder eene traan aan haare gedagtcnis te wyden I— Vaarwel, vaarwel ; myne traanen verflikken my ; zy wisfehen myn fchrift uit!,Ik moet eindigen o Faldoni , nog eens , vaar wel , vaar wel voor eeuwig! « * * P. S. Myne Conftance za! u uwe brieven*» rug geeven; het is eeneallerbittcrfte, maar noodzaakelyke opoffering; het zou al te gevaarlyk zyn, om die te bewaaren. Neem die, myn Vriend , neem-  I42 BRIEVEN VAN neem die te rug; ik heb deeze bfyketi uwer liefde niet noodig; ik heb'er,' die nimmer zullen uitgewischt wor'den : ik draag die in het binnenst van myn hart: en niets kan dezelven daar uitrukken. ^ Ik moet dan voortaan ophouden met u te fchryven ; en dit was echter de eenige troost, welke my nog overbleef! Wat ben ik niet ongelukkig! o Myn waarde Faldoni , vaar wel! ..... Elk woord doet my yzen. Zeg aan myn Heer den Priester, dat hy my docli komt zien; verhaal hem myn toeffand; laat hy u troosten. Ik ben niet inftaat, bm hem te fchryven. Welk eene jammerlyke toeftand .' maar, wat fchaadhet? ik zal iromerl wel haast fterven. ZEVEN-EN-VYFTIGS TE BRIEF. DE TRIESTER aan TH ERE SE. Ik heb daar zo even met myn Heer de St: Cyran eene heevige ontmoeting gehad. Uw V«:  TWEE GELIEVEN. ifö Vader, myn lieve kind, is een onhandelbaar man; te vergeefs heb ik gepoogd, om hem te winnen door de beweegredenen van eer,, van rechtvaardigheid , van menfehelykheid, en van al, wat een elk buiten hem overtuigen' zou. Ik heb hem onder het oog gebragt, dat:; zyne Egtgcnoote de vereeniging, die hy na verwierp, voor haar dood had tocgeftaan, en dat deeze vereeniging reeds voor God geheiligd was. Hy heeft zig toen in de heevigfte woede uitgelaaten, tegen uwe Moeder, en tegen my, hy hcefc myn yver voor uwe belangen, en de geneegenheid, welke ik u toedraag, met dehoonendftebenaamingenbeilempcld; hy heeft den fpot gcdreeven met die zogenaamde verbintenis, welke hy als een kinderfpel befchouwde; en my ten laatften betuigd, dat, by aldien zyne Dogter hem durfde wederftaan, de ftrengfte ftraf het loon haa-t rer ongehoorzaamheid zyn zoude. Ik liet deeze eerfte drift uitgistgo : maar toen eindelyJr het woord opvattende, begon ik hem de verbintenis, welke ik by uwe geboorte op mygehoomen had, van u tot een Vader te zyn, onder het oog te brengen'; als mede de zorg nwer opvoeding , welke my toebettouwd was, en  ï 44 BRIEVEN VAN eh hy my zelf had opgedraageti. Na hem At rechten , welken my natuurlyk toekwamen, om uwe verdecdiging op my te neemen, en als een Voogd voor zyne Pupil tefpreeken,Wel beweczen te hebben, vroeg ik hem, of hy het weezenlyk wel zyn van zyne Dogter beoogde? „Wie twyffelt daar aan?" riep' hy uit. Ik voer voort; „wel nu> indien dat „ zo is, hoe kunt gy dan een zo kwalyk ge- ,, fchikt huwelyk voor haar wenfchen?" ■ Hy wilde my fluiten: ik ging voort,- verhief myne ftem, en zeide: „ja,, die man, welken „gy haar opdringt, is haar onwaardig; zyn „ zeedelyk gedrag." »Spot gy 'er me- „ de? (riep by uit,) en zedert wanneer is heé „ zeedelyk gedrag eene hinderpaal aan foort„ gelyke verbintcnisfen ? Als men thans niet dan ,-, Catoos wilde trouwen, zou men zeker lang „wagten!" Ik wierd yverig; „hoe, „myn Heer, zoud gy u niet fehaamen , uwe „Dogter aan den vuilften lichtmis te geeven?' zoud gy niet fidderen, van haare eer, haar „ leven, haar geluk hier cn hier namaals, zo' „ roekeloos te wagen ? Is dit de taal van ee • „ nen Vader ? Ik wil toeftaan, dat de bedorven^.heid onzer tegenwoordige eeuw een dekkleed * over  TWEE GELIEVEN. I4.5 „ óver de wanordens in het zeedelyk gedrag „ geworpen heeft, etl dat een lichtmis overal * in de famenleeving toegelüaten wordt, wan,( neer hy zig onder een bevalligcn fchyn weer „ voor te doen: daar is een ieder te veel met „ zig zëlf ingenoomen , om acht fe geeven „ op het geene rondom hem voorvalt: daar „ kan men ongeftraft zeedenloos zyn, wan,< neer men niemand dan zig zelf benaadeelt: „ maar dat gy, die een huisvader zyr, dit alM les voor niets in den Man van uwb Dogter « acht, dit kan ik nietbezeffen : gy , die door ,> de Voorzienigheid zelve aangefieïd zyt, om „ voor het welzyn van uwe Dogter te waaken; „ wat zult gy aan het Opperweezen kunnen „ antwoorden, wanneer hy u reekenfchapvan „ deezen pligt zal afvorderen? Ik heb myne ,, Dogter opgeofferd, zult gy moeten zeggen; ,, ik heb haar opgeofferd aan de ydele inzigten. „ van grootheid en rykdom : ik heb een hei „ op narde gemaakt van eene verbintenis, die j, gefchikt was, om haar een hemelsch geluk „ te bezorgen, om den mensch in de rampen M des levens op te beuren. Maar wat zal doch „ het natuurlyk gevolg zyn , wanneer gy haar dwingt , om met een Man te huwen, dien //; Dtel. R Z»  »4<5 BRIEVEN VAN „ zy haat? Hebt gy al het gevaar, dat zuik „een echt noodwendig na zigfieept, welover„woogen; en al de wanorde, die daar uit te. „wagten ftaat? Schroomt gy niet, ten ceni„ gen tyd daarvoor verr.ntwoordelyk te zuilen „ zyn ? Aanfchouw eens de ongelukkige kin. „ deren, uit zulk een rampzaligen echt ge„ fprooten, in afgryzen by hunne eigene Ou„ ders , u als de oorzaak van al hun leed beschuldigende; eene jonge Vrouw kwynen, „verwelken, zig in traanen verteeren, en haar „ levensloop eindigen, voor die nog tenhalve' „ gevorderd is; of, zo zy al niet onder haar „leed bezwykt, zie dan de tweedragt beide „ de echtgenooten een wederzydfehen onver„ zoenlyken haat inblazen , van elkander met „ veel opfpraak fcheiden , z;g aan de fchande „ eener echtbreuk bioot ftellen, en de pleitv zaaien van hunne huisfelyke gefchillen ge„.waagen." Na hem het ysfelyk tafe¬ reel van zulke ongefchikte , of liever mis. dndige huwelyken in het breede te hebben voorgefteld, bragt ik dit alles over op uwé tegenwoordige omftandigheden; doch hy was «n bleef onverzettelyk. Ik bragt hem met alle de overreedenda kragt der Waarheid onder  TWEE GELIEVEN. Ï47 der het oog: dat hy de paaien der Vaderlyke„ magt verre te buitan was gegaan; dat het ge„ we!d, 't welk hy tegen u gebruikte, ftrydig „ was met de Goddelyke en menfchelyke wet„ ten, dat hy de moordenaar van zyneDogtcr „ zou worden, wier leven reeds in groot ge„ vaar was; dat hy u zou dwingen, toevlugt' „ tot de Overheid te neemen , indien hy voortging , u met zulk eene ongehoorde wreed- „ heid te handelen." Ik heb zelf niet gefchroomd 'er by te voegen; „dat, byaldien „ gy hiertoe mogt befluiten, ik de eerfte zou „ zyn, om u de hand te leeneh; dat ik noch „ zynen invloed , noch zyn vermogen bezat; „ maar dat ik egter bereid was, alles opteoffe„ ren ter verdecdiging van eene zo rechtvaar„ dige zaak." Op dit zeggen ontvonk¬ te zyn toorn öp nieuws ; én hy vroeg my; of ik gekomen was, om hem tehoönen? Zonder myn antwoord af te wagten, trad hynaar een venfter; en een zwaaren vloek doende, riep hy uit: ,, dat, zo ik niet op het oogenblik „ goedfehiks heenen ging, hy my door zyne „bedienden de deur zou laaten uitfmyten." Hy fchreeuwde met eene donderende ftem uit: ,}dat zyn befluit genoomen was, en dat niets K 2 bera  I48 BRIEVEN VAN .,i hem daar van af zou brengen; dat, zolang „ hy een druppel bloed in de aadren voelde ,, ftroomen, uw lieveling het voorwerp zyner „ vervolging zoude zyn; dat een Ltttre de Ca„ chet hem welhaast wrceken zou van den ver„ metelen, die naar zyne vcrmaagfehap had „ durven ftaan; en dat, wat u betrof, hy u „ in weerwil uwer verdcedigers, wel zo ver zou wegzenden, dat men nimmer van u , en „ uwe buitenfpoorigheeden, meer hooren zou."' Na deeze woorden leidde hy my naar de deur, my te gelyk verklaarende, datzy voortaan voor my geflooten zou zyn. Ik antwoordde : „ Myn „Heer, ik zal zo menigmaal wederkomen, „ als myn pligt zulks van my vorderen zal, „ om dat ik aan uwe nu zalige Gemalin be„ lool'd heb, nimmer haar kind te zullen ver„ laaten. Gy kunt my mishandelen, mybui„ ten uw huis , of uit uw venfter laaten wer„pcn, gelyk gy my gedreigd hebt, om dat „ ik een Geestelyke , een zwak oud man, zon„ der wcerftand, ben ;■ maar gy zult my noeh„ tans niet beletten, om myne belofte, aan „ de braaffte aller Moeders gedaan, getrouw „te zyn, cn de ongelukkigfte aller kinderen „ te redden. Voor het overige raad ik u, „ om.  TWEE GELIEVEN. I49 „ omzigtig in uw sedrag te zyn: wy leeven „ onder eene zagte en menschlievende regee„ ring; waar de wetgeevende magt zelve zig „ aan de wetten, die zy gemaakt heeft, onder„ werpt. Overweeg eens wel, dat een Vader „ het hoofd van zyn huisgezin niet is, om „het te overweldigen, maar om het te ver„ deedigen ; en dat de hooge Overheid een „ waakzaam oog houdt over zyne daaden, „ om de misbruiken van het Ouderlyk gezag „ te keeren, of te ftraffen. Denk niet, dat ., gy gerechtigd zyt, om dit pand, duur de „ Voorzienigheid aan u toevertrouwd; en door „ de wetten voor een tyd onder uw bellier „ gelaaten, flegts naar uw welgevallen uit de „ maatfehappy te kunnen doen verdwynen ; „neen: gy zoud haar welhaast met het zwaard „ der gerechtigheid haar eigendom zien te rug „ eifchen. Verbeeld u ook niet, dat het uzo „ gemakkelyk zou zyn, de vryheid te beneemen aan een uwer medcingezectenen, en „ de wreekende gerechtigheid, tot het ftraften „ der misdaaden bellemd, ter voldoening uwer „ byzondere wraakzugt te misbruiken. Zo v het u al mogte gelukken, de goede trouw „ van onzen Vorst dermaate te misleiden , K 3 „ zou  150 «HIEVEN VAN „ zou ik my zei ven voor zynen troon werpen; „ ik zou hem de klagten van mynen Vriend, '„van dien braaven Man, door u verr.cht, „ alleen om dat hy in rang met u veifchilt, „ doen hooren: men zou door.myne ftem getroffen zyn; men zou deernis s hebben met „een eerlyk mishtndcld Geestelyken , die, „ onder den last der jaaren gebukt, en door „zwakheid byna bezwykcude, zig echter de „ gevaaren en ongemakken eener moeilyke reis „getrooste, om de onfchuld te verdeedigen, 1 en ongelukkigen te redden ; men zou my „hooren; en gy! gy zoud veroordeeld, en „met fchande bedekt worden!" Hierop verliet ik hem; in het vaste beliuit, van bet geen ik gezegd, had, ook met de daad uit te voeren. Nu ziet gy, myne waarde Therefe, welk een lot u wagt. Myn Heer de St. Cyran is tot alles in ftaat: maar, wat 'er ook gebeurc, dit is zeefcer; ik ben, in leven en in deed, ik ben onveranderlyk, myn lieve kind, uw getrouwe Vriend cn befchermcr. Zo men u mishandelt, ftaat myn geringe wooning voor u f>pen; kom daar die rust genieten , welke men u hier betwist. Gy weet, dat myne tydelyke : . ver-  TWEE GELIEVEN. I5Ï vermogens zeer bepaald zyn; maar myne ge. neegenheid voor u is daarentegen onbeperkt; en ik vleye my, dat zy u , het gcen.gy in hét hart van een Vader verliest, zal vergoeden. Het is uw Vriend, uw Leidsman, uw Gevader, uw Voogd; het is een Man, wienskruin Fivs geworden is in. de waarneeming van het eerwaardig Leeraarampt, die tot u deeze faal voert. Ik weet wel, dat ik, dus doende, door den grooten hoop zal veroordeeld worden; maar, met my voor u in de bresfe te {tellen, met uw onheil voor te komen of aftelceeren, kan ik de achting van my zelve, en de goedkeuring van mynen God niet verliezen; cn dit is my genoeg. Zo gy nochtans liever verkiezen mogt, een intrek te necmen op hot Landgoed van myn Heer de Themine, ben ik door hem gelast, u dat verblyf aantebicdeit, Hy is, evenals ik, verontwaardigd overal het geen men u doet lyden; en, zd ik hem r.iet weerhouden had, zou hy u reeds aan de magt uwer dwingelanden ontrukt hebben. Myn Heer de Themine, als zynde de naastbeftaande van uwe Möeder, heeft een onbetwistbaar recht, om u zyne hulp te verleenen; en hy aal een yverig verdeediger zyn, waarop gy K 4  152 SRIïVBN VAN ftaat kunt maaken. Zie hier het ontwerp, 't welk hy ge\'orml heeft. In de onzeekerheid, wat te kiezen, of den verachtelykflen aller menfchen te trouwen. Of de wraak van den ontiiardften aller Vaders te moeten ondergaan, kunt gy u in een Klooster begeeven,en daar in veiligheid zynde, den byftand der wetten oproepen ; zy zyn de gevaders der weezen , aan wien de natuur, of de buitenfpoorige driften hunnen Vader ontrukt hebben ; zy zullen weeten, dat eene verftandige deugdzaame Moeder u dien Man toegefchikt had, welken men u nu ontzegt; zy zullen insgelyks onderricht worden, aan welk een veraehtelyk voorwerp men u wil opofferen; haare wyze billykheid zal uw lot beilisfen; en het zal u dan vryftaan, om te verkiozen, by wien uwer Vrienden gy eene veilige wykplaaïs zult willen neemeu. Het is nu aan u, myne lieve Dogter, om een befluit te noemen; ik zal u niets aanraaden; maar, fpreek alleen één woord, en alles za,! naar uwen wensch vulvocid worden. AGT-  ï IV E E GELIEVEN. 153 AGT-en- VYFTTGSTE BRIEF. iher.ese een den ïriestek. A ch, myn Heer, door welk e cn frraal van hoop hebt gy myne bedrukte ziel verkwikt! Liefe^ lyke en verkwikkelyke hoep! is hetmogelyk, zoud gy nog niet geheel voor my vervlogen ïyn! zou deeze zo vuurig gewenschte veré'eni, ging nog eenmaal kunnen gefchieden ? myne dagen zouden nog eens gelukkig kunnen worden; ik zou nog eens de rust en het genoe. gen kunnen fmaaken ? ik zou nog eenmaal rondom my de voorwerpen myner liefde cn achting vereend zien? Ik zou in vry heid zyn; geene traanen meer plengen? — Maar neen! weg van my deeze al te ftreelende gedagte! Ik zou dan immers myn Va¬ ders huis moeten verlaaten; cn het knagend naberouw zou welhaast de arme vlugtciing. afhangende van de genade van een ander, op de hielen volgen. — Ik ben echter door K $ uwe  154 BRIEVEN VAN uwe goedheeden doordrongen; myn hart, myn treurig hart zal daar van het dankbaar gevoel tot aan het graf met zig dragen : ik ben insgelyks zeer gevoelig aan de vriendelyke aanbie-' ding van myn Heer de Themine. Maar wat zal 'er doch van my worden ? Te midden in de ftrydige denkbeelden , welke myne ziel in vertwyffe ing heen en weder flingeren, zie ik niets dan jammer en elende te geinoete, het zy ik ga of blyve; ik moet my aan een altoos duurend iydeii onderwerpen; ik moet of de ysfelykhecden, waarmede ik gedreigd word, ondergaan; of door myne eigene wroegingen verteerd worden. Hoe zou ik, ik! tot de wetten myn toevhtgt reemén; die tegen een Vader oproepen! Ach, dan zouden zy met recht een misdadig kind moeten ftraffen. Geloof my, myn Heer, uwe vriendfehap voor my voert u te ver; cn gy zoud niet nalaaten van my naderhand zelf te befchuldigen. Ik zou dan in de pleitzaalen de kreet van oproerigheid opheffen, en my openlyk beklagen, dat men my myncn Minnaar weigert! Goede Hemel! dat de aarde zig liever opene, om my en myne fchande te verbergen! Ik wil eens toeftaan, ^at de wet een kind, dat zig rechtmaatig beklaagt,  TWEE GELIEVEN- 155 klaagt, gehoor verleent; ik wil erkennen, dat de wyze, waarop men my behandeld heeft, alle de paaien van recht en billykhcid overfchreedt; ik wil eens ondcrfteilen , dat men my die vryheid verleende , om zelve over myn eigen lot te mogen befchikken ; maarwr.ar heen ou cl >cr vttv»teo , zo ik, op het oogenblik deezer gewaande overwinning, in tegenwoordigheid myner Rechters, de oogen van mynen Vader ontmoette! o Goede God! welke oogen! welk een opflag! Kent gy, myn Heer, dien opflag? Kunt gy u dien, even als ik, in alle' zyne verfchrikkelykheid voorftellen ? Dat oog zou my op eens tot gruis verpletteren , en my in het itof doen wegzinken! Ik zou dan, op dat oogenblik, niets zien, dan myn opftand tegen myn Vader; angst en berouw zouden my voortjaagen tot aan het uiterst eind der aarde ; en daar zelfs zou dat vrees- feiyk gezigt my blyven vervolgen. O myn Vriend, myn Weldoener, myn Vader! vergeef uwe Dogter, dat zy het durft waagen , tegen u eenige aanmerkingen te doen, die u ïeeker zo min als haar ontfcapt zullen zyn. Ik weet, welke kragtige redenen uw voorflcl onderfcanen, en ik heb niet dan al te veel ge-  ig( ben niet gewoon op vraagen te antwoorden,- dan Wanneer men my dit verzoekt; en nooit „ wanneer men gebiedt."— De Ridder wierp toen een oog van verachting op hem . cn zei: „ dat, voor iemand, die zo veel wellcevendt, heid vorderde, hy 'er zelf weinig aan anderen t, betoonde; en dat zyne woorden wel wat beif leefder mogten zyn."—— Faldoni keerde Zig om ; even of hy hem nu eerst gewaar wierd; en zeide, hem onagtzaam aanziende: j, wie zyt gy, die my lesfen durft geeven ? „ ik ken u niet. Of zoüd gy die zelfde zyn * 4, die in myn afweezen tot mynent kwam, om de eenvoudige lieden, by wien ik huisves-, „ te, over myn gedrag uittehooren ? En waar4, lyki ik denk niet, dat ik, uit hoofde van „deeze edelmoedige handelwys, verpligtben, „om uwen raad in acht necmen! —Ikzalmy wel  ■   TWEE GELIEVE W- 17$ ,, we! doen kennen ;" hernam de Ridder bin- nens mondsi hem de hand drukkende." » „En wie zyt gy zelf ? (fchrccuwdc myn Vader, zyne geilotene vuisten op beide zyne knien drukkende , en hem met flikkerende oogen van gramfchapftyfaanziende.) „wie zytgy* roekelooze. ., vreemdeling? Üitweikeen duisteren,hoek zyt. „ gy voortgekroopen, verachte'yke verleider* £ die het hart vau dit rampzalig fchepzei bedor-, „ ven heeft, haar infehande dompelt, en eene. „ Dogter aan haar Vader ontvoert." Faldoni viel hem met drift in: „eeneDngtcraan haar „ Vader! zy heeft nooit Vader gehad : zy heeft». „ in plaats van dien, een tyran." — Op deeze woorden ftoof myn Heer, de St. Cyran op, om zyne pistoolente krygen; de Ridder weerhield hem; ik gaf een fchreeuw, en fmeet my op myne knientusfen deezewreede geweldenaars, myne faamgevouwen handen op eene fmeekende wyze naar hen opheffende."—,, Aanfchouwfjiep myn „ Vader,) den jammerlyken ftaat van dit uit„ zinnig Meisje! neen : ik erken hsarnietmeer „voor myne Dogter; ik vervloek haar; ik „ verwerp haar voor eeuwig ; ik neem den he„ mei tot getuige , cn geef hem myne u-raak ^ over.". Ik was met myn aangezigt op de  t?S BrieVïn Van de vloer neergevallen , toen hy deeze ysfélykè vervloeking uitfprak, Faldoni* door angst eii verbaazing als buiten zig zélven, fchoot toe» hief my van den grond op f en nam my in zy^ ne armen — „Wreed fchepzei! (riep hy uit,) „ zie hier üw werk: 'er b!yft niets meer over, dari haar te vermoorden : maar de hemel „ zal haar Van uw geweld verlosfcn; die he„ mei, dien gy tot getuigen roept, zal hanre „ onfchuld wrecken."- Ik was nog half be- zwymd, en leende op hem ; de Ridder rukte my met geweld uit zyne armen.— „Wagt* „ (riep hy uit,) dat myne Zuster de uwe is * „ om haar te befchennen; zy is nog zo verlaa„ ten niet, dat zy uwe hulpe noodig heeft." Faldoni trad naar hem toe : met wat recht „ fpreekt gy? zyt gy haar Broeder; gy, die „haar vervolgt? Hy, die daar zo even die „ vervloekingen uitbraakte , is die haar Va„ der? Waar zyn dan haare verdeedigers ? dat „ zy zig verwonen, en ik zalmy aan hunne „ zyde voegen. Maar neen , ontaarden , gy „ werpt haar verre van u ! uwe harten zyn „ voor haaf gefiooten! zy heeft Diemand meer w dan my , om haare traanen te droogen! met B welk recht zult gy my voortaan beletten* baas'  TWEE GELIEVEN. 177 H haat te troosten, daar gy niets gemeens meer met haar hebt; en waarom zou het my niet „ vryftaan een goed te aanvaarden, dat gy ten 4, proye wegfmyt? Waarlyk, ik verwonder my i,, over de trotsheid van uwe woorden; maar j, ik moet 'er de uitwerking nog van zoeken, j, Waar zyn de getuigen van uwen yver voor „haar? wat hebt gy gedaan, om haar byte„ ftaan? zo gy haar de hulp van een vreemde „ weigert, verleen haar dan de uwe. " De Ridder antwoordde hem koeltjes: „ zo j, ik myne Zuster byftand fchuldig ben, zo is „het zeker niet tegen myn Vader, wiens be„ velen voor my geheiligd moeten zyn , maar „ tegen een vermetel Jongeling, die het vermo„ gen, dat hy op haar zwak hart heeft wee.j, ten te verkrygen, misbruikt, om haar aan „ de Vaderlyke magt te ontrukken, en het on- I „ geluk van haar leven uk te werken. " „ Ridder, (zeiFaldoni,)laat hetfchelden over „ aan magtelooze gryzaarts, wien het aan an\ \ „ dere wapens ontbreekt; gy en ik zyn niet geschikt, om die te behoeven; is het op dee„ ze wys, dat gy my antwoordt? " — „ Op „ deeze wys moet ik hem antwoorden, (hernam j, myn Broeder,) die, wel verre van zyn m;s- ; 77. Heel. M » drvf  I78 BRIEVEN VAN „ dryf te verbeteren door een nederig en ecr„ biedig gedrag, ons zelf, op onzen grond, „ als meester durft toefprceken, zig tot voor„ ftander van onze familie opwerpen, en onze „ daaden berispen." — Faldoni antwoordde met veel hevigheid: „welk misdryf heb ik tegen „ u gepleegd ? tegen u, die my goedsmoeds „ gehoond hebt? Is het eene misdaad, uwcZus„ ter te beminnen? Ik was natuurlyk geneigd, „ om u achting toe te draagen; maar nu beu „ ik u niets dan haat verfcheldigd. Ik ben hier jj niet gekomen, om u te trotfeeren ; gy alleen „ hebt het recht der Volken gefchonden, metie„ mand, dien gy tot u geroepen hebt, in uw „ eigen huis in koelen moede te hoonen ; en ik „ heb alleen belecdigingen al'gekeert. Voor het ,, overige beoordeel ik uwe daaden niet, waas„ over ik my weinig bekreune; ik werp my „ niet op tot verdeediger van uwe familie, wyl „ Mcji'ffer daar van afgefneeden is; maar ik "„zal h .-cc rechten handhaaven, zonder uwe „ toefiemming afrewagten : gy hebt met haar „ gebrooken, cn dus niets meer met haar tc „ maaken. " De Ridder zag Myn Heer " de St. 'Cyran aan. „ Dit is fterk! zeihy; dit „ is welfterk .-"herhaalde-hy, met een fcham- pe-  twee gelieven. 179 peren lach. „ Wy zullen zien! wy zul- „ len zien! (zei mvn Vader, met eene onge„ duldige houding.) Ik ga naar Parys, en ik zal „ by .myne terugkomst zorgen, dat men hem „ een huis verfchaffe, daar men hem weltern„men zal. Tot dat oogenblik verklaar ik „ hem, dat hy zyn hut, waar hy zig fchuii „ houdt, zal hebben te verlaaten; cn dat, za „ hy niet morgen myn grond onttuimt, het hem „ berouwen zal. i— Edel en grootrhagtig „ Heer, (zei Faldoni,) ik woon niet op uw „ grond: het eerlyk verblyf, waar ik my ont„houd, en dat eerlyk is, om dat het door „ deugdzaame menfchen bewoond wordt, dat „ verblyf, 't geen gy te vergeef; tragt te ver„ nederen, dopr het een hut te noemen, is een „ vry verblyf, en niet aan uonderhoorig, maar „ even als uwe domeinen, onderworpen aan een „ Vorst, dieniet dulden zal, dat de eene onderdaan den ander onfruste, en uit zyne ftille „ wooning verdryve. " — „ Het is genoeg, „(hernam de Ridder, op een neren toon,) „ ik zal zorgen, dat de bevelen van myn Va» „ der uitgevoerd worden. " Faldoni hervatte op denzelfden toon: „ kom my die dan „ brengen; ik wagt u! " en hier op verliet hy M a ens.  l8o BRIEVEN VAN ons. Myn Heer de St. Cyran, wiens woede geene paaien kende, liep hem na; en een oogenblik daarna bragt men my de tyding, dat hy Faldoni had laaten vatten. Myn hart verftyfie op dit berigt: ik ontmoette juist den Ridder; en zei hem: „ dat dit gedrag geen E„ delman paste. " Hy zwoermy, daarniets van te-weeten, en zei, dat hy dien misftap terftond zou'herltellen. En inderdaad, ik hoorde ras, dat Faldoni weder vry is; maar ik ben daarom niet geruster. Welk eene reeks van onheilen hebik niet te vreezen! Die wreedaards hebben elkander opgezogt; zy zyn waarfcbynlyk nu reeds handgemeen; ja mogelyk is, op het oogenblik dat ik u deezen fchryf, reeds een van beiden ter neer geveld » * • De Ridder is weder te rug gekomen : men. zegt, dat zy elkander ontmoet hebben, en das Faldoni gekwetst is Ik heb geen druppel bloed meer in myne aderen; myne hand verftyft, en de pen ontzinkt my. . . . o God! o God ! help, help my! TWEE.  twee gelieven'. -lol TWEE- en-ZESTIGSTE BRIEF. faldoni aan THERESE. Ik moet de pen opvatten; ik moet myn overkropt hart ontlasten; het zullen de laatite woorden zyn , die ik immer onderdaan zal u te fchryven ; reken het my niet voor eene misdaad, dat ik uw verbod overtreed : de ongelukkigen zyn ligt te ontfchuldigen : men heeft my van alles beroofd , en 'er blyft my niets over dan klagten; helaas! zou men ecnen clendigen de flaauwe troost ontzeggen, van zyne klagten uit te ftorten. 'Er is een tyd geweest, dat de tederfte uitdrukkingen der liefde als van zelve in myne pen vloeiden uit den overvloed van een gelukkig hart; myne verrukte ziel vormde toen niet dan ftreelende denkbeelden ; de vreugd verlevendigde myne denkenskragt, en het gevoel van myn geluk verfpreidde zig tot in myne brieven. Nu ben ik dezellde niet meer; ik ben niet meer die begunstigde minnaar, dien gy tot u verhief; myn ryk heeft uit; myn troon is om ver geworpen; en het is nu uit de diepfte vernedering , dat ik myne zwakke Item tot u verM 3 hef.  I8a UIE V E N VAN hef. o Therefe! zyt gyhet, die ik bemmd heb; en ben ik het, die by u alles was, en die nu niets is? Verfchrik'celyke trhnekeer! met yzing meet ik den afftand af, die ik van uweg gevoerd ben; ik vergelyk my zelve by den engel der duisternis, die uit den Hemel werd neergeploft. Welk een bekooriyk gewest hebikmoeten verlaaten; welk eene begocheling is vernietigd ; ik heb alle die plaatfcn, die gy door uwe tegenwoordigheid weleer opluisterde, nog' ééns gezien ; ik heb die myn laatst vaarwel gezegd; ik heb my over die aarde, die gy met uwe voeten gedrukt hebt, neergeboogen; ik heb die al fnikkendc gekust, terwyl ik uitriep : o geheiligde aarde, ik zal u nooit méef zien.... hy gaat u dan opofferen, die wfeede Vader! hy zirl u dan tegen goud uitwisfelen! die gruwe.yke verbintenis zal dan voltrokken worden! En ik zou dat met een geduldig oog moeten aanzien; ik zou niet al de wraak des Hemels affmeeken over eeii huwelyk, 't welk in weerwil van de heiligftc verbintenis zal géflooterj worden. Neen : de hel opent zig reeds, om die verbreckers van onze daure ceden intezwelgen Maar, Therefe, gy kunt dit huwelyk niet gedoogen; zo lahg ik leéve, kunt gy  T W E~E GELIEVEN. lS$ gy niet: gy zyt aan my verbonden; de Hemel en de aarde zyn 'er getuigen van geweest. Wagt zo lang, tot ik dood zal zyn; wagt, tot dat myn ftof voor den wind wegftuift, en die zo duur aan my gezwooren eeden met zig voert. Het zal niet lang meer duuren, en gy zuit wel haast vry zyn. Alreeds heeft uw Broeder myn bloed doen droomen; gy kunt my de rest geeven; één woord maar en dat woord wagt ik van uw medelyden. Zou ik in waarheid, zou ik kunnen leeven ? om een Vader, onwaardig dien geheiligden naam te draagen , met eigen hand uw eeuwig onheil te zien teekenen, en den verachtelykften van alle menfchen in uwe armen te zien? Zou ik leeven, om in de diepfte wildernisfen te gaan kwynen met een reeds uitgedroogd hart, eene ziel zonder veerkragt, verftompte zintuigen, cn eene door verdriet verouderde jeugd? Zal ik den Hemel vermoeijen met myne klagten, en de menfchen door het verhaal myner rampen? De Hemel heeft my verworpen, en dc menfchen flaan geen acht op het gejammer derongelukkigen; zy hebben wel andere beezigheeden; de tyd, dien ik haar ontfteelen zou , was aan die van hunne vermaaken te kort gedaan, en M 4 ^  JÖ4 BRIEVEN VAN zy moeten zig haasten, om die te genieten. Aan welk eene deur zal ik kloppen, om het geluk te vinden ? Zou ik het genot daar van voor de weinige dagen, die mynog over zyn , moeten gaan bedelen, en op eene lafhartige wyze my voor het wispeltuurig noodlot buigen? Neen, myne Vriendinne! neen , dat kan nier zyn : ik heb het vast beflooten; ik wil, ik zal fterven. Ik wil eene waereld verlaaten, waar eer, roem, aanzien, rykdom en geluk, het deel der onT deugd is; waar de braave man in het flyb moet omwroeten, en onder verfchcurde klederen eene grootmoedige zierverbergt. Wanneer da ziel van Brutus, of Cato, in een gemeen lighaam huisvest, en het wuft fortuin hem niet met haar rad om hoog voert, zal hy arm, veracht, vergeeten zyn, en in den duister fmooren. Men moet zig kunnen krommen en buigen , om op deeze waereld voort te koomen ; en zig laf vernederen, om ten top van eer te ftygen; men moet, met een fchaamteloos voorhoofd, een metaalen hart, en een toegefchroeid geweeteu hebben. Werkt, ploegt, en zwoegt om goud te vergaaren ; verzamelt u rykdommen; en wie zal u durven ve-wyten , dat gy de Weduwen en Weezen onderdrukt, u met het bloed en zweet van het ge-  TWEE GELIEVE t*. 183 gemeen gemest, cn hunne klaagftem verfmaad hebt ? Wie zal dan zeggen, dat de eerfte flappen, om tot die grootheid tegeraaken, umetfehande overdekt hebben; endatgy, als een verachtelykc worm, voor de afgoden van den dag in het flyk gekroopen hebt? Gy zyt nu op uwe beurt een van die goden geworden ; en uwe trotsheid wreekt zig thans over de verfmading, die gy voorheen hebt moeten verduwen. Neen, neen : ik wil liever fterven, dan zulke ftofjes der aarde zig zien cpblaazen, in de hoogte ftygen, en my onder hunne voeten vertrappen. Wat zyn doch die trotfche- ftofkruipers, die zogenanme Grooten der aarde? Wat anders, dan lafhartigen, vreemd van deugd en waare eere, die op niets kunnen boogen dan op de wapens van hunne aanzienlyke door hen onté'erde Voorouderen. Het geen my eenigermaate troost, is , dat hunne tytels hen niet in het graf volgen kunnen; daar moeten zy naakt en arm , als. ik, neerdaalen; en dan eerstzal ik het vermaak genieten, van my boven hen te plaatzen. Dat ondier , durfde hy niet zeggen , dat ik u ontccre ? Ach , al myn bloed bruischt en kookt ; ik beef, ik brand van woede en fpyt, en ik zou in myne razerny M 5 ' hem  186" BRIEVEN VAN Iiem het hart uit den boezem kunnen rukken: maar dat ondier, die wreedaart, is Uw Vader o Therefe, waarom moet hy uw Vader zyn ? .... En gy, gy wilt nog, dat ik leeve; gy wilt, dat ik dezelfde lugt met hem zal inademen! Zou ik op eene waereld blyven, die hem nog draagt? Of zal ik wagten , tot die ballast weg zal zyn, óm gelukkig te weezen? Dwaaze hoop! hy zal grys worden, die barbaar; én gy zult nog in de keetenen vah dien tyran kwynen, wanneer een fteene zerk reeds lang het lyk van uw armen Vriend zal bedekken. Wat kan ik op deeze wae- réld meer verrigten ? Ik ben niet listig, niet fnood genoeg; myn mond kan niet vlcyen, myn hart niet veinzen; de waarheid komt als van zelf op myne lippen; myn voet beeft, een enkel wompje te vertrappen; het geringde weezentje, dat fmert lydt, doet my zugten; ik ontmoet geene ellendigén, wier fmert ik zelf niet gevoele; ik reken my zelve den geringften mensch gelyk te zyn, cn durfden knegt, die fey dient, nauwlyks gebieden. Metzulkeeene gemoedsgefteltenis , moet men het menschdom vlieden, en zig in de rotfen der nieuwe waereld verbëfgèh : maar, dit iseenland, dat ik  TWEE GELIEVEN. 18? ik wel eer bezogt heb; ik zn] nooit weder derwanrds gaan; neen: ook daar zou ik op het graf myner weldoeners treeden, en ik zou fmerten op fmertcn hoopen. Dan waar zal doch het gewest, waar de wildernisfc zyn, hoeverre ook afreleegen, daar ik de diepe wonde, die gy my toegebragthebt, niet met my zou voeren ? Beminnclyke en fchrikverwekkende fcnÓórj* heid; afbeeldfel van een weldoend en ftreng Opperweezen; pyniging en wellust; foltering en betoovering van myn hart! Engel of Godheid, die ik aanbid! Gy, myne beminde, myne gezellinne, myne Egtgenoote, kunt gy my gebieden, u te vergeeten : my verbieden, u te zien , zelf te fchryven? Gy werpt my verre van u ; en gy wilt, dat ik leevé ? Ach, wrecde, wreedc Therefe, onmedogende Vriendin, ik zal u dan nooit meer zien, nooit meerfpreeken; gy zult voor my ophouden te belfaan! ö Smart, ó wanhoop, ö woede, fpyt, gramfchap. Waartoe vervoert gy my! Laat, laat my myn rampzalig leven eindigen; laat my het oogenBiifc . wanneer ik u het eerst zag, beweenea (Sa nerven; laat my met traanen vim bloed die zoete eh bedriegelyke gefchriften, Waarin gy my uwe liefde zo lecvendig sffchêtftè, be- fproei-  l88 BRIEVEN VI» fprocijen. Daar zyn zy, die onwaardeerbaa. re brieven, welken gy te rug eischt; niets kan my die ooit ontrukken : ik druk ze aan myn hart; ik overdek ze met myne kusfen; ik fmeek hen, getrouw aan hunne beloften te zyn; ik herhaal hen geftadig die tedere woorden na; „myn hart was het uwe; het zal altoos bet „ uwe zyn; tot aan myn laatfte fnik zal dit „ hart het uwe zyn ; " en gy kunt hier by voegen : „ laaten wy voortaan niet meer voor elkander zyn." Ach, gy kunt niet ophouden my te beminnen, dan wanneer gy zult ophouden te leeven. Het zou u onmogelyk zyn, een ander die trouw te zweeren, welke my toekomt. De Hemel, de aarde, en al wat zy bevat, zullen eer vergaan, dan dat gy veranderen zoud. Ik ken uwe ziel te wel: ontrouw en valsheid kunnen daar geene plaatfe vinden : zy is boven al het onftandvastige doezes levens verhecven; zy is even onveranderlyk , als de Godheid; zy heeft, even als dat volmaakte weezen, maar eene gedagte, die alle tyden omvat; en ik vleye my daarvan het voorwerp te zyn. Ach , laat ons fterven, myne lieve Therefe; laat ons met elkander fterven! Het zal voor my eene zo zagte troost zyn, wan-  TWEE GELIEVEN. ïg^ wanneer ik deeze waereld verlaat, dat gyniet iia zult blyven. O Hemel! bezef dan eens ons geluk! Geene vervolgingen, geene hindernisfee! Een God, die de onfchuld verdeedig't, en de weldoener aller menfchen is ; de goedertieren Vader van zyne fchepfclen, die onze zwakheeden vergeeft, en ons geleeden leed rykelyk vergoeden zal. En dan zullen wy, 0 myne Vriendinne, dan zullen wy die Moeder, die geliefde Moeder, wier verlies gy nog dagelyks befchreit, weder zién; zy zal ons voor den genadetroon van God zeiven leiden, en Voor ons zyne goedertierenheid affihecken; zy zal aan hem haare ongelukkige Kinderen, die geen fchuilplaats op deeze aarde meer konden Vinden, en tot hem hunnen toevlugt namen, voordraagen. Die goede , die genadige God , zou die het ons als eene onvergeefclyke misdaad toereekenen, dat wy het tydflïp, om tot hem , den bron van alles goeds, weder te keeren, eenige weinige oogenblikken verhaast hebben? Neen, myne Therefe; een misdaad is een daad, die ftrydig is met de goede orde; maarwy, wy zullen geen leed aan iemand doen; wy zullen ftil in het graf nedcrdaalen, en niet eens gemist worden. Alles zal daarom even goed den ou-  IOe> BRIEVEN VAN ouden flcnter gaan; de booze zal daarom niet minder onderdrukken, cn de goede zal niet minder onderdrukt worden. . „ God „ zal ons ftraffcn! " zeggen zyi God zal den boosdoener, de Ouders, die hunne magt misbruikende, dwingelanden geworden zyn; die, die zal God ftraffcn. Maarwy; helaas! wy! wat zoudm wy gud .jn hebben, om zyne wraak te ondergaan? Met elkandercn iu eenvoudigheid en opregtheid on.zer harten te beminnen, voldeeden wy aan zyn wil; wy lieten ons zagtjens wegvoeren door eene neiging, welke hy zelve ons heeft ingefchapen ; en wy beftrooiden. onzen ftillcn weg met eenige bloemen ; onze dagen waren vervuld door blyde en dankbaare aandoeningen wegens zyne goedertierenheid; wy namen hem zelf tot getuige van onze onfchuldige vermaaken; wy verlustigden ons met het denkbeeld, dat hy ons zag en hoorde; dat wy niets gevoeld.cn, niets dagtcn, niets fpraken, niets deeden, dan in zyne heilige tegenwoordigheid. Iloe mcnigwerf hebben wy niet, midden onder het gevoel van ons geluk, onze harten tot hem in 'dankbaare verrukking opgeheft! Wy zegenden hem voor onze liefde ; hy was getuige van  T»«E GELIEVEN. I9Ï van onze eeden , en van onze onderlinge trouw Ja, geloof my, myne Therefe, hy heeft onze eeden aangenoomen; en, zo gy die fchend, zal 'er voor u noch vreede , noch geluk zyn; gy zoud geftaadig gefolterd worden door het herdenken aan uwen Vriend: zynebleeke, met bloed bemorste fchim zou, te midden in uwe lange nagten, om u heen zweeven, en haare klaagftem doen hooren ; gy zoud die altoos voor en by u zien, in de fombere herfstavonden, byhet bleeke maanlicht, en by uw huwelyksbed: de angst zou u dan uit de armen van uwen omvaardigenEgtgenoot verdryven, van dien lafhartigen, dien fnooden , die nog aanhoudt, om een hart af te persfen, dat men hem niet geeven wil. Ach, zyn naam alleen doet my in woede ontbranden !.... Vaarwel; vaarwel! Ik wil, ik zal fterven; maar gy moet leeven ; leeven voor het geluk van anderen , leeven, om nog op deeze waereld het beeld der deugd te bewaaren; zo gy ftierft, waar zou zy zyn? — O myne Vrien» ■din, welk eene wreedheid was het inmy, u te ■durven voorftellen , om my in den dood te volgen ! Het was de liefde , de minnenyd , de wanhoop , die my dus deeden fpreeken. Gy, met alle  ïfZ brieven VAN alle degaaven der natuur vercierd, bemind door eene ganfche ftad> de afgod en toevlugt der armen , in den bloei uwer jaaren .... gy zoud met my fterven? | . Ach , vergeef my; de wanhoop verbystert my; myne pen vliegt overliet papier als eene dolzinnige; ik fchrei; ik fchreeuw; ik vlieg op; ik wandel als een dolleman heen en weder; ik vat de pen weder op, en ieder woord is byna uitWischt door myne traanen. i—h—— Vaarwel, vaarwel, myne Vriendinne: ik ga heen; ik ga u voor; ik zal u wagten, en ik ben verzeekerd, u eenmaal te zullen weder zien. DRIE-en-ZESTIGSTE BRIEF. t r e r e s e aan r a i. d o n 1. Cjy meent dan ■, dat wy elkander in het duister en akelig verblyf des grafs zullen wedet «ien! .... Welaan, myn Vriend, kom, wy •zullen fairien fterven. Hoe zou rk im' mei- betruiten kunnen, u alleen dien overftap te laaten dóén-, ik, die het leven niet beminde, dan alleen om u! Helaas, gy weet maar al te wel, dat ik.dat leven eeniglyk wilde be- ftce-  TWEE GELIEVEN. löj jtecdea tot uw geluk. O beminde van myne ziel, kom; ik zal u wagten; ik ben bereid, om u te volgen : met u zal ik gewillig of eeuwig wel of ecuwig ongelukkig zyn. Wat gaat my myn eigen lot aan, wanneer ik flegts in het uwe mag deelcn? Kunnen wy ergens in het Heelal wel rampzaliger worden, dan wy h er reeds zyn ? Zo wy lyden, zullen wy ten minften niet van elkander gefcheiden zyn. . Maar bedenk evenwel vooraf de zaak allerernstigst; zulk een flap moet niet gedaan worden, dart na ryp beraad, en in de volle overtuiging, dat er voor ons geene andere uitkomst overig is. Ik onderzoek niet, of wy eene misdaad bedryven; of die misdaad de Godheid, de natuur en de wetten beleedigt; of die ons in een eeuwig wee zal ftorten? Ben ik thans in flut* om iets te overweegen? Myne zwakke reden heeft my verlaaten; zy verliet my reeds, toen ik de liefde in myn hart toegang verleende : 'er fchoot my nog een weinig gezond verftand over; maar het leed, dat ik heb moeten verduuren , heeft my verder alles benoomen. Ik zie niets , dan een woedenden dreigenden Vader; het ysfelyk huwelyk, daar hy my toe dwingt; u, myn Vriend, uw ongeluk, en de ti Bed. N trouw i  I£4 BRIEVEN VAN trouw, die ik u gezwooren heb: alle deeze denkbeelden ftortcn my in eene ylende koorts van radeloosheid. Hoe zal ik myn noodlot ontgaan? Zo ik (legts alleen ongelukkig ware! Maar dit te zyn met u ; den meineed nog by alle myne rampen te voegen : dit kan ik niet overlceven; ik zou flegts een weinig krater fterven; maar gy zoud my dan niet in het graf verzeilen. Wat zyn doch tien of twintig j?aren langer geleefd ; zy zyn kort, voor die in weelde leeft; maar wat zouden zy niet eindeloos zyn voor hem, die geftadig fmerte lydt!... O myn Vriend, hoe zeer heeft het my altoos gefmart, nimmer met u vereend te mogen zyn. Met welk eene liefde zoude ik de uwe niet vergolden hebben; in welk eene hemelfche overeenftemming van zielen zouden wy onze dagen gcileeten hebben! Neen : zulk eene zaligheid zoude ons die der Engelen reeds op deeze waereld hebben doen fmaaken; en hier konden wy niet op hoopen. Laaten zy dan leeven die wreedaarts, waarvan wy de flagtoffers zyn! Laaten zy leeven, en al dat geluk genieten , waarvan zy ons berooven! Dit zyn de wenfchen, die ik voor hen doe, terwyl ik hen verlaate. Dat ook die barmhartige God, dien wy mogelyk ver-  TWEE GELIEVEN. ÏQJ vertoornen, ons genadig zy! Ik fmeek hem vuu« rig, ons te willen vergceven, en bid op myne knien , dat hy den drinkbeker van bitter» heid, dien hy zelf gedronken heeft, tot aan onze lippen wil laaten koomen: maardermenfchelyke zwakheid te willen vergeeven , dat zy een last van zig werpt, die haar verdrukt. Vaarwel,- myn Vriend! vaarwel! ik zal u dan nog eens voor de laatftemaal hier op' aarde weder zien Dat zal Zondag'- zyn Myn Vader is van huis; maar hy ftaat te rug te komen ; cn de geleegenheid, welke zig nu aanbiedt, komt ligt nooit weder. Kom'om agt uur in de Mis van onze Kapél: draag zorg, u te vermommen, om niet gekend te worden, en u onder de boeren te verbergen : ikzal in het geftoelte zitten, alle menfchen laaten uitgaan, en myne bedienden weg zenden ... .En dan. . . . o myn dierbaare Faldoni ! . . . . denk aan die eeuwig gedugte fchciding, welke' door een nog ysfelykcr toekomend kan gevolgd worden ? O myn (Sod-, zo -wy clkan-- der eens rooit wederzagen ,-• zoeehe eeuwige ftiite, eennngt varraltoosduureade duisternis hief óp moest volgen; zó dat vaarwel y dat ik ü zeggen'" zai-,- wantfeergy cpmy4edoodeïyke fchoorauhV N i 'óf--  ÏOo" «hieven van losfen, eens het laatfte moest zyn! . . . < . Dit denkbeeld doet myn bloed van angst verftyven. —— Welaan, laaten wy onzen byna bezweeken moed opbeuren! Zy zullen ons dan zien; die wreedaarts, die ons vervolgen: zy zullen ons zien, den een door den ander getroffen; zy zullen ons bloed met ftroomen zien vlieten, en zig onder een mengen; zy zullen dan zugtende zig zeiven befchuldigen, bier van de oorzaak geweest te zyn, en het grievend naberouw zal hen eeuwig pynigen! VIER-en-ZESTIGSTE BRIEF. HE KAMENIER V«» THERESE aan dtl$ GRAAF DE S T. CYRAN. tlyn Heer! Ik heb u een allerbitterst ongeluk te melden. « Mejuffer Therefe en Myiï- heer Faldoni hebben zig deezen morgen doodge chcoten in de Kapél Ik ben za ontfleld, dat ik niet weet, hoe ik u het Yïï&aalzal kunnen doen, i » OMynheer, welk  TWEE GELIEVEN. 107 welk een ongelukkig geval; en wie had dat kunnen voorzien ? Mejuffer fcheen zo bedaard, dat ik hoop kreeg, dat alles nog eens een gelukkig einde zou neemen. Gisteren, Zaturdag, deelde zy, volgens haare gewoonte, aan de armen van het Dorp eenig geld uit, en zy beval hen, om voor haar te bidden. Men bragt haar twee lieve kleine kinderen, die beide hunne Ouders verlooren hadden; zy plaatfte die by den Kastelein van het Kasteel, en verzogt hem, voor die lieve wigten te willen zorg draagen, dat zy hun kostgeld zou betaalen. Ook kwam 'er nog eene arme Vrouw, met een talryk huisgezin van Kinderen, waarvan de Man in hegtenis gezet was, om eene geringe beuzeling : zy fchreef daar op zelf een briefje aan myn Heer den Bailluw, om zyn ontflag te verzoeken. Daar na begaf zy zig in haare kamer, en zette zig aan het fchryven. Vermits myn Heer my verboden had, haar alleen te laaten, voigde ik haar; zy was twee uuren bcezig met brieven fchryven, en ging naar beneden, toen de bel voor het middagmaal luidde. Zy vond, beneden komende, myn Heer den Vicaris, met Wien zy lang in hetbyzonderfprak. Myn lieer N 3 de,  ,I08 BRIEVEN .VAN ,de Vicaris zeide ons van daag, dat zy hem toen eene fom van vyfentwintig gouden Louizen gaf, om uittedeelcn onder de armen van zyne Parochie. Toen wy zedert haare fchryflesfenaar, welke zy open geiaaten heeft, doorzogten, vonden wy, dat deeze fom alles was, ■wat zy nog aan geld bezat. Onder liet ceten •befpeutde men, dat zy dikmaals van kleur veranderde. Myn Heer de. Kappellaan vond, dat .zy zeer .verftrooid van gedagten was; zy zat .geftadig in diepe gepeinzen; doch, wanneer zy merkte, dat men haar gadefloeg, herftelde zy zig fchielyk, cn zogt haare afgetrokkenheid te .verbergen. Zy at niets dan een weinig room. 'Er werd aan tafel verhaald , (kt'er een mensch -vermoord gevonden was, op den grooten weg naar 't Bosch; zy verbleekte, en eene koude rilling fcheen haar door de lecden te gaan; maar deeze ontroering was in haar niet vreemd, -vermits zy dikwyls tot fchreijens toe bewoogen -was, op het hooren v'an een anders ongeluk. Men onderfrelde , dat die man- in een tweege.vegt zoude doodgeftooken zyn , vermits men niet vond, dat by beitoolen was; hy was in de botst gekwetst, en zyn degen lag naast hem. Het gefprek liep lang over dit geval. Mejuffcr. The-  TWEE GELIEVEN. I9J Therefe, wie liet onderhoud van deHeercn, cn de zedekundigc aanmerkingen over dit geval verveelden, vroeg: „ of 'er niet wel duizende „ menfchen waren, die zig in een veldflag lie„ ten doodfehieten , en waarvan naderhand „ nooit meer gefprooken wierd ? Die „ fterven voor hun Koning; ( voegde zy er by,) „ wel nu , deeze zal misfehicn voor de eer ge„ ftorvcn zyn, en die kan wel tegen een Koning „ opweegen; cn (haare Zuster aanziende, zei„ de zy, ) en gy, myne Nollette ,- zoud gy niet „ wel voor my willen fterven ? " Me- jufi'er Nollette ftond op, wierp zig in de ar. men van haare Zuster, cn zei; „ ja, myne „ lieve Zuster, zou ik niet? al myn bloed zou „ ik gaarne voor u willen geeven , als dat u „ helpen kon." Mejufler Therefe ftootte haar zagtjes te rug, om haare traanen, die met groote druppels vielen, te verbergen; cn haar hoofd afwendende, zeide zy: „kom, kom, „ gy zyt een klein gekkinnetje ! " en zy omhelsde haar tederlyk, Myn Heer de Ridder, die s' middags niet thuis gegeeteti had, liet zyn paatd zadelen , om naar Lypn teryden, alwaar hy eenige dagen ging doorbrengen. Zyne pistolen lagen op een tafel in de Zaal. Mejuife-r N 4 kwam  coq srieven van kwam in, en zag die; zyjnam 'er een, en vroeg koeltjes aan myn Heer, haar Broeder: „ hoe ,, men zig van zulk een wapentuig bediende?'" Hy wees haar het kruid en de kogels, waarOp zydie ecnigen tyd zeer ernstig bcfchouwde. Toen een dcrzeJven met veel bedaardheid opneemende, hield zy die tegen haar voorhoofd, en vroeg : „ is het niet op deeze wys , dat v men van het leven fcheidt 9 ■ . „ Foei „ dan, ( hernam myn Heer de Ridder,) men « 2011 haa5t denken , dat gy ons verlaaten wü- „ de!"- . Zo dat waar was, (zeide zy, „ nog al fteeds op denzelfden toon,) zoude „ ik veele menfchen verbaasd doen ftaan. " „ Zy zou het waarlyk doen ook, (hervatte „ hy,) ten minften ons wel eens bang willen „ maaken; " en hy ging voort met hier pver te kortswylen. Zo als hy te paard zou ftygen, zei hy; „ wel nu, Zusje, gy hebt'cr „niet tegen, dat ik u hartelyk omhelze?" Hy drukte haar in zyne armen, en Mejuffer borst uit in traanen. Hy lag zyn zweep op een tafel, en haar naar defupha leidende, zette hy zig naast haar. — „ R- heb u, myne lieve v Zuster, eenig verdriet aangedaan, (zeide t, hy,) en dit doet my in myn hart leed; maar » waar-  TWEE GEEïEVEN. 201 „ waarom ook zytgy zo ftyf hoofdig; waarom „ wilt gy den man niet neemen, dien men u „ voorflaat? Welk eene dwaasheid is het niet, » uwe geneegenheid op eenen onbekende tevcs- „ tigen! " Myn lieve Broeder, (zei Mejuffer, ) uwe vraag is niet redelyk; vraagt „ men ooit aan eene zieke, waarom zy de „ koorts heeft? Doch, wat de zaak zelve bcn treft, die is , denk ik, tusfchen ons afge. ,, handeld: laaten wy daar liever verder niet „ van fpreeken ! " „ Heel gaarne, ( her- „ nam de Ridder, ) maar gy zult op die wys „ des te meer te bcklaagen zyn. Ik voor my, ,, gy weet het, kan daar niets in doen; zo ik„ u fomwylen hieromtrent eenige moeite heb „ aangedaan, vraag ik u daarvoor vergiffenis; „ laaten wy elkander omhelzen; vergeet het „ voorgaande, en doe in het vervolg al, wat „ gy zult goedvinden: ik beloof u, dat ik my „ daar nooit weder mede bemoeyen zal. Ech„ter kan ik niet voorby u te waarfchu wen, „ dat gy u zelve veel verdriet bereid, want gy „kent myn Vader: hyisonverzettelyk, en zou „ u liever dood zien, dan dat gy hem ongehoor- „ zaam blyft. " Mejuffer luisterde, met het hoofd voorover hangende, en haar vinger N. 5 op  aOl BRIEVEN VAN op haare lippen drukkende, even of zy iets wilde inhouden. Toen opftaaude, zeide .zy: vaarwel dan, Broeder! " en bood hem haare wang aan , die hy met zyne lippen drukte. Toen hy vertrokken was, volgde zy hem met haare oogen na, tot het einde van de opreilaan ; en, zo dra hy buiten haar gezigt was, ging zy naar binnen , en zat voorts bitter te fchreijen. Zy bleef dus onbeweegclyk, met haar hoofd op haare handen leunende, tot e' avonds toe zitten. Toch begon 'er een zwaar onweder faam te trekken, 't welk den geheelen nagt geduurd heeft. De wind blies met een ysfelyk gehuil door de vcrwelfzels van het Kasteel; de hagel fioeg tegen de vensters; men hoorde in de verte den gonzenden weerklank' van het gebergte. Wy hadden ons allen rondom het vuur gezet > cn 'er wierden fprookjes' en fpellctjes verzonnen; men lachte, men gaf raadfels uit, men verbeurde panden ; en men' trok dus den aandagt van het onweder af. Mejuffer had zig by ons gevoegd : en zy moest een verbeurd pand inlosfen; waarom men haaf' opleide 'te zeggen, waar zy op dagt': zy antwoordde : „ pp den dag van morgen."' Wy' flocgen toen weinig acht op dit gezegde, en ] ' *'' fiet  TWEE GELIEVEN. tOJ iet fpel ging vrolyk zyn gang. Zy verkoos niet te eeten, eu ging vroeg naar haare kamer. Toen ik boven kwam, zat zy te leezen. Ik vroeg: „ of zy niet naar bed wilde gaan?" — Zy gaf my ten antwoord: „ dat zy dit niet „ verkoos; dat het onweder haar zou beletten „ te flaapen, en dat zy liever op zou b!yvcn, „ tot dat het weder bedaard was. " Mejuffer Nollette kwam toen aan de kamerdeur kloppen, cn zei: „ dat zy bang was, om alleen „ te zyn. " ■ Toen zywas gaan zitten, vertelde zy aan haare Zuster: „ dat zy inhet „ voorbygaan door de vensters op de plaats „ een fpook gezien had, dat met eene lange „ fluyer overdekt was ;. dat zy zig verbeeld bad, dat hethaare lieve Mama was; dat die fchim „ hoog in de lugt als een damp was opgevJoo„ gen, en naar den kant van het Kerkhof vcr„ dweenen was. " • ■ - Mejuffer Therefe glimlachte over de vrees van haare Zuster, en fchreide op het herdenken aan haare Moeder. „ Zoud gy ook niet fchrikken, „ (vroeg zy, met veel nadruk,) als myne fchim zig ook eens aan u vertoonde?" „O, dat is heel wat anders, (hernam Juf_,j fer Nollette;) gy zyt niet dood; enboven- w dien»  504 BRIEVEN VAN dien , onder welke gedaante gy u ook aan „ myn gezigt verwonen mogt, zou myne lieve „ Zuster my niet dan welkom zyn ; want gy „zyt altoos zo goed op my geweest, dat gy „ my dan ook geen kwaad zoud doen!" „Wel nu, (zeide Mejuffer,) wagt my dan „morgen; verftaatge 't, lieve Nollette? mor- „ gen, op dit uur!" Ja, ja, (zei Nol- „ lette,) morgen; morgen zal ik u om dit „ uur in myne kamer wagten; dan gy my dee„ ze vifite weerom geeven;" en zy ilreelde zagt- jens de wang van haare Zuster. „ Geef „ my, bid ik u, myn harp, (zei Mejuffer, ) „ 'er is een airtje, dat my zedert een uur „ in het hoofd fpeelt; ik moet dat eens zin. „gen." ■ Zy nam de harp, en fpeelde eene zeer treurige Romance; waar van zy by herhaaling geftadig dit coupletje zong: Wy moglen voor elkander leeven. Die heilftaat is, helaas ! voorly. Laat ons nu voor elkander fneeven.' Dat nooit ons lot gcfchtiden zy .' Dal ons een zelfde dood vereene ! Bit leven is van geen waaidy f Ter-  TWEE GELIEVEN. 20g Terwyl zy dit zong, ontvielen haar eenige traanen, en haare Zuster deed haar best, om die af te kusfen. „ Dat is een leely'k „ airtje,( zei Nollette,) gy hebt dan wel eert „dolle lust, om altoos tefchreijen, en haalt „ niets dan droevige en akelige denkbeelden „ door uw hoofd ! " Mejuffer viel haar in de reden, en vroeg : „ wilt gy deezen nagt „ hier blyven, cn my gezelfchap houden, dan „ kunt gy morgen uitflaapen?" „ Ja, „ (zei Nollette,) maar de Mis , die om agt uur „ verrigt wordt, moeten wy die niet gaan hoo- „ ren? " Op het woord van Mis, ftond Mejuffer driftig op , ging met verhaaste fchreeden, en in eene merkbaare ontroering, door de kamer. „ Wel nu, ( zeide zy, na eenige oogcnblikkcn zwygens,) „ ga dan nu „ maar heen, myn lieve kind; ik wil ooklie- „ ver alleen zyn. * Haare Zuster ging heen; maar zy riep haar te rug: „ neen, neen, „ myn lievertje, blyf maar, blyf nog wat; wy „ zullen niet altoos by elkander zyn; "(en de traanen liepen haar met groote druppels over de oogen,) ik zal u fpoedig naar bed zenden, „ op dat gy morgen vroeg de Mis kunt hoo„ren. " >— „ Maar, zult gy 'er dan niet zyn? ( vroeg  Jtoö brieven vaN' (vroeg Nollette,) als gy den gehcelen nagf „ opblyft, zult gy s'morgens moeten uitflaa- „ pen. " „ Ja, ik zal daar zyn, „myn liefje; voorzecker zal ik 'er zyn! en ;, dan, zo als gy we! zegt, zal ik verder uit„ flaapén , " en zy ncurdc al weder haare Romance, terwyl zy de fnaaren van haare harp' roerde. ,, Maar, wordt daar niet ge- „ k opt? (vroeg zy fchigtig) me dunkt, ik hoor „ iemand aan de deur! " Het was dé wind, die door de gaandery blies'. Juffer Nollette trilde, want de angst voor het fpook,. datzy gezien had, bleef haar nog by. • „ Dit is (zeide Nollette,) een verfchrikkely- „ kc nagt! ' „ O ja, (zei Mejuffer) 'er „ zyn dagen, die het niet minder zyn." ■ Om twee uuren hield het onweder op, en Mejuffer zond toen haar Zusje heen, na dat zy haar vyf of zes maal met veel aandoening had omhelsd. Zy ging voorts ïïaar bed, en fluimerde. Deezen morgen om zes uuren , kwam' ik in de kamer, om haar te kleeden'. Zy vroeg my haar wit Oostindisch Satynen kleed! Ik zei haar: „ dat zy dit kleed reeds het gehec„ ü voorjear, en een groote gedeelte Van den „ herfst gedraagen had; en dat het niet moer'  TWEK GELIEVEN. ÜSf w toonbaar was. " — „ Dat is waar, (zeide „ zy,) maar ik ben'er nu juist eens op gezet; „ ik Wilde het gaarn nog eens aandoen. "—— Zy wierp intusfen het oog geftadig' op haar horlogie; zy deed het raam open: het was nog denker; de higt kiaarde op, en de fterren flikkerden. Zy leende tegen het kniiskozyn, en hield haar oog op het veld geflagen. Zy ontroerde , toen zy het gerugt van eenige voorbygangers hoorde, cn ging van het venfter af. Zy wandelde over de kamer, ging zitten, en het vuur aanleggen; nam een bock, en leidde het weer neder; eischtc haar ontbyt, cn at niets; ftond op, en ging weder aan *t venster , waar zy het aanbreeken van dan dag met veel oplettenhcid befchouwde. Dit alles ging zonder fprecken; en zy zeide niets dan het geen nodig was om haare bevelen te geeven. Toert zy het eerfte gelui der Mis hoorde, beftorfzy; cn vroeg een glas water'; haare hand beefde fterk, toen zy het aannam. Ik zag wel, dat zy iets vreemds in 't zin had, en ik nam my Voor, geduurende den gehcelen dag nauw acht op haar te geeven. Toen ik al het geen den vorigen dagen nagt gebeurd was, herdagt, wierd ik in myn vermoeden bevestigd; maar nooit had  ao8 brieven van kad ik gedagt, dat het noodlottig oogenblik zo naby was. By het laatfte klokkengelui vergezelde ik haar na de Kapél: zy doeg haare oogen even op de vergadering, en hield die verder onbeweeglyk op haar boek gevestigd, Toen de Mis geëindigd was, zondzymy, met haar Zusje, heen, onder voorwendzel dat zy riog eenige gebeden wilde doen, en dat een bediende aan de deur wagten kon, om haaf 't huis te brengen. Een ieder was reeds de Kerk uit; en ik begon ongerust te worden , dat ik haar npg niet weder zag: ik had aan een elk bevolen, om toch digt by de band te blyveu, en de bedienden ftonden voor de Kerkdeur met eenige menfchen uit het Dorp te praaten. Eensklaps hoor ik een ysfelyk ge. fchreeuw; en te gelyk uitroepen: Mejuffer is dood! cn deeze woorden klonken als een donderdag door het ganfche huis. Een der bedienden kwam naar my toegevloogen, maar kon van angst niet fpreeken. Ik was reeds bcezig met Juffer Nollette te kappen; ik liet alles ftaan, en vloog het plein over: de fchrik en onfteltenis was algemeen; men liep j zonder te weeten waarheen; de een fchrceuwde, da ander fchreide; men ondervroeg elkander, en men    TWEE G E -L I E V E ft. 20^ men liep weder heen, zonder antwoord aftewagten. Ik vroeg elk,- dien ik ontmoette, wat 'er gaans was; maar niemand kon, of-durfde my ecnig licht geeven. Eindelyk vond ik een ouden bediende, die op den grond lag, en zig de hairen uit het hoofd trok ; ik fprak hem aan; hy wees my naar de Kerk; ik loop, ik dring met veel, moeite door do meenigte, die de deur omcingclde, en- kom tot voor het Altaar...... Daar, O Hemel ik kan het naauw- Jyks uiten! ó myn Heer! daar zie ik het akeligfte fehouwfpcl, dat myne oogen immer zagen myne Meestresfe ,,uwe Dogter, lag daar uitgeftrekt op de trappen var; het altaar, haar hoofd rustende op de knien van myn Heer Faldoni, die over zy gevallen , en in een mantel gewonden was. Zy hadden ieder een pistool aan de muis yan de regterhand vast gemaakt door een ftrik van lint: en zy moeten waarfchynlyk overeengekomen zyn om, up eer; zeiier teken, de beide.pisrooicn te gelyk af..fchietcn. Mejuffer wa> rn den fchouder getroffen, en lag nog te zieltoogen. Myn HeerFuldoni was regt in 'X hart genaakt. — Zoals ik de Kerk inging, kwam Juffer Nollette aanloopen: men wilde haar te rujj hoi,de::, maar zy //. Dici. O  *iiO BRIEVEN VAN ontworstelde het, en drong tot by haar Zuster door. Ach-, zo gy haar gezien had; zo gy dit arme kind, met uirgeftrekte armen, op het lyk van haare Zuster gevoelloos had zien nedervn.Hen! Ach , myn Heer , dit fchouwfpel was niet om aan te zién. Wy deeden alle pogingen, om haar weder te doen bekoomen: zy kwam ook welhaast tot zig zelve, floeg de oogen op, zag haare ftervende Zuster, en riep, onder een ysfelyk gillenen fchreeuwen : „ men „ heeft myn Zuster vermoord; men heeft myn „ Zuster, myn lieve Zuster, vermoord! "•Zy kuschte hierop met drift den ftervenden mond van haare' Zuster, onder een onophoudelyk gejammer, cn borst uit in een vloed van traanen. Men wilde haar van het bebloedde lighaam aftrekken ; maar te vergeefs; zy hield het zo ftyf in haare "armen geklemd, dat zy daar niet van was aftefcheuren; zy ftootte ons met haare voeten van zig af, en riep: „ dat zy met haare Zuster fterven wilde. * Myne Meestresfe gaf nog eemge teékens van leven; men had reeds om den Chirurgyn gezonden ; hy kwam "in aller yl: doch zyne hulp kon weinig of niets meer baaten. Zy deed even de oogen open, cn tragtte te fpreeken; ligte zelf ' "Tm-  t w e' e' 'g e'Vi e v e n. SjljT haare eene hand een weinig op ,- maar liet die terftond weder neerzinken; zy gaf eindelyk een dof geluid, en ftierf in de armen van haare 2uster. Men kón de aangroeijende meenigte van menfchen niet langer keercn. Een Jongman drong tot ons door; het was die zelfde, dien myne goede Meestresfe in het laatst van dén zomer heeft uitgetrouwd ? Hy boog eene knie voor haar, kuschte eerbiedigtyk eene van haare handen,-en vloog teen fchielyk heen, •flikkende in zyne traanen. ■ Wy waren in de uiterfte ' verleegenheid, wanneer Myn Heer de Ridder aankwam. Hy deed aanflonds alle menfchen de Kerk ruimen, en liet de deur fluiten. Een der bedienden fpande een Chais in, en ging myn Heer den -Priester haaien. . o Hemel, wat zal hy zeggen, wanneer hy den jammerlyken dood van zyne lieve Dogter zal vernèemen! Het is hier een algemeene rouw; waar men komt, hoort men niets dan bitter fehreijen en fnikken; alle de boeren, die zy in hunne armoede mildadig onderftcunde, leggen voor de deur van de Kerk neergeboogen, fchreijende, en hunne handen ten hemel heffende. Moeders-, kinderen, bejaarden, alles legt geknield : ■ het voorplein der Kerk fchynt een Ca tem-'  *IC BRIEVEN VAN tempel ..zyn : nimmer, nimmer zag ik iets , zo aandoenlyk. ... I f hiW «i.-un«. v') & 1-ttift- m» iJ>lp&g lol» . Een volgenden dtg. . ■ Myn Heer de Priester is hier gisteren avond aangekoomen. Die goede oude-man ! hy heeft bitterlyk gcfebtcid : hy zegt,dat deeze ilag hem den dood zal aandoen: hy heeft den nagt by de twee lyken in. gebeden doorgebragt; zy zyn in de groote. Zaal ten toon gelegd. Myn Heer de Priester begeerde, dat de beide lyken inliet zelfde graf zouden begraven worden; maar myu Heet de Ridder wil dit volftrckt met toeftaan. De toeloop der mcenigte is nog even groot; zy gaan de eene deur in, cn de andere deur uit; men heeft deeze gunst niet kunnen weigeren aan het dringend verzoek van zo veele armen, die hunne weldoenfter nog eenmaal wilden zien. Wyzyn hier allen inde uiterfte droefheid gedompeld. Juffer Nollette legt met eene heete koorts te bed. Myn Heer de Priester kan zig nauwlyks op den been houden; hy herhaalt geduurig, dat hy nu niet lang meer leeven zal; hy zit naast de twee lyken, die op een verheeven  T W;E E. GELIEVE 'NV 2 13 Lto'dfVaogd leggen; men heeft hen hunne klederen gelaaten. Er hcerseht in het ganfche huis eene akelige ftiite :' men hoorts niets dan het huilen van den wind, die door de gaandery en in alle de vertrekken blaast: men zou byna zeggen, dat de dood in alle de kamers waart. Dit groote Kasteel is overal eenzaam, behalven de groote Zaal; daar ftaat het niet ftil van aanfehouweren. 'Er is deezen middag niet gegeeten : en wie zou nu ook om ceten gedagt hebben? * - * • Hes avonds. 'Er is hier een order van het Geestelyk GeTechtshof aangekoomen, om hen niet in geheiligde aarde te leggen. Die al te groote ftrengheid verwekt veel. misnoegen; nu zullen zy in een boschje van Wilgen boomen gebragt worden, 't welk hier een half uur van daan is Zo even heb ik de laatfte liefdepligt aan myne Meestresfe beweezen. O goede God! zyt haar genadig! ik fchreide bitter, toen ik haar het doodkleed aandeed, en het hart ontzonk my. Zo zagtaartig, aan0 3 min.  ai4 ï E WE » VAIÏ minnig, in den bloei van jeugd en'fchoonheid^ haare trekken waren nog fraai, niettegcnftaande den geweldigen dood, dien zy gelecden heeft. Haar eene wang lag,op myn fehouder, en was nog een weinig roodl Ik verftoute my om haar te kusfen, en nam hiermede, met ,een overkrópt hart, vooreeuwig affcheid. Myn Heer de Ridder fmolt in traanen, toen hy haar daar uitgeftrekt zag leggen: hy betuigde, dat hy altoos aan hunne eerfte jeugd, en krnderlyke liefde, met aandoening zou gedenken; en hierop een der lokken van haar fchoon hair affnydende, gingihy heen, om in eenzaamheid een vrycn loop te geeven aan zyne droefheid. ...... Daar hoor ik de kist toe- fchrotven Helaas! nu is alles gedaan, en wy zullen haar nooit wederzien Haare voedfter is hier: zy klaagt en fchreeuwt jammerlyk: „ ach , ik arme ellendige Vrouw, „ die dien Engel heb zien gebooren worden , „ die haar met myn melk gevoed, en zo me„ nigmaal aan myn borst gedrukt hebt; moet „ ik dit nog beleeven! " En dan üaat zy op baar borst met eene zo hartelyke droefheid, dat zy ons allen met een dubbelen vloed de traanen uit de oogen perst.  TWEE GELIEVEN. 215 • * » Ten tien uur des avonds. Zy zyn weg; men heeft hen daar zo even naar hunne eeuwige rustplaats gevoerd....... Ach, myn Heer, welk een rouw' welk eene akelige eenzaamheid! Het is waarlyk, of het geheele Kasteel is uitgeftorven. 'Er is hier niemand meer dan de Vrouwen; en die hebben zig opgefloten, en doen niets dan fchryen. Myne oogen zyn byna blind, cn doorweekt van traanen; gy zult het aan dit papier maar al te duidelyk kunnen zien. Toen men zo verre gevorderd was , dat men de lyken zou wegdraagen, naderde Mynheer de Priester, zo zwak en afgemat, dat hy door twee bedienden onderfteund moest worden. Verfchcidene Heeren uit de nnbuurfchap, die op het gerugt van dit ongeluk hier gekomen waren, als ook eene meenigtc Boeren, van de omliggende Dorpen, vervulden de Zaal en alle de toegangen. Het algemeen beklag werd geftaakt op het aannaderen van dien eerbiedenswaardigen Geestelyken. Hy verhief zyne zwakke ftem , en zeide, van zyne ongelukkigen Vriend fprcekende, dat hy de iedere, cn tot den dood toe getrouwe liefde O 4 van  216 BRIEVEN VAN van zyné Therefe waardig geweest was, oti zelfs de hoogachting had afgeperst aan die geniën, die hem niet konden beminnen. Hy weidde, met eene foort van pynlyk genoegen, uit in de lof van zyne tederbeminde Voedfterling, en hy wist de harten van alle zyne toe-, hoorderen te vervullen met die liefde, achting cn eerbied, die hy voor haare nagedagtcnis gevoelde. Hy roemde haaren ongemeen zagtzinnigen aart, haar verftand , haare liefdaadighcid, haare opregtheid, haare liefde voor de deugd, haare zuivere godsvrugt, haare naauwgezetheid op haare pligten, die haar zelf haar geluk aan haare grondbeginze-, len had doen opofferen. Hy verdeedigde en rechtvaardigde haare liefde voor Mynheer Faldoni, zeggende, dat die weleer door haare nu zalige Moeder ten vollen goedgekeurd cn gewettigd was; en hy verklaarde ronduit, dat het huwelyk, waartoe men haar had willen dwingen, volflrekt niet voor haar gefchikt was, en dat mogelyk haare Familie zelve daarvan ten eenigen tydc overtuigd zou zyn. Toen hy eindelyk in zyne aanipraak gevorderd was tot het droevig voorval, dat ons 5_u bye'en bragt, toonde hy allerovertuigendst ?an*  TWEE GELIEVEN. 2!? ' aan, dat, in de netelige wisfelkeuzc, van of liet Vaderlyk huis te moeten ontvlugten , of zig te ftellcn in de magt van ecnen Man . voor wien zy ceh hillykafgryzen had, de verwildering haarer ontftelde hersfencn, na zo veele reeds uitgeftaane fchokken, niet weinig. diende ter vcrfchooning van den misdag, dien. zy begaan had. Tegen het einde zyner redenvoeringe, rees zyne ftemme, en werd alleraandocnlykst; zyne traanen vielen, met groote druppelen, langs zyne wangen; by riep. zyne doode Dogter, op een ziclgrievendcn toon, als uit het graf te rug; verweet haar, dat zy hem nu eenzaam en alleen op deeze waereld, ten prooye aan de bitterftc droef-, heid, had agtergelaatcn; en zyne becvende handen op de kist leggende, riep hy uit: „gy. „hebt hanr gekend; gy heht haar allen ge„kend: gy hebt haar gezien, dat hemelsch „ Meisje, dien Engel op aarde; gy hebt haar „niets dun wcldaaden over u zien uitftorten! „ Wie van U, die hulp behoefde, werd ooit „ van haar afgeweezen; wie van u kan iets „ het minlrc tegen haar inbrengen? Zo 'er een „ een is, dat hy opfta, en fpreckc!". . . , . Hy zweeg een poos. 'Er ontftond een alge,. O 5 meen  £lfl . BRIEVEN VAN meen gemurmel, cn de ganfche Vergadering liep uit éénen mond: niemand, niemand!. . . . Hy ging voort: „ hebt gy niet allen haare „goedheid en weldaadighcid ondervonden; »gy gryzaards, mannen, vrouwen, kinde„ ren , armen , gebrekkigen , bedrukten!. .. „fpreekt, antwoordt my! Heeft zy u niet al„ len onderfteund , gekleed, gevoed , gc„ troost?". . . . Ja ja! galmden alle ftemmen uit .... „Wel nu, vervolgde hy, mengt al~ len dan uwe traanen met de mynen; helpt „ my haar beweenen ,■ cn laat ons gezamenlyk „ de volmaakte goedheid bidden, dat zy aan „ deeze ongelukkige flagtoffers van het geweld „ flegts een enkel oogenblik van overyling ge„ nadiglyk vergeeve, ten gevalle van een „ gansch leven, geheelenal der deugd toegc- „ wyd." Dit gezegd hebbende, viel hy op zyne kniën; cn wy allen, als door éénen geest gedreevcn, volgden zyn veorbeeld na. Hy hief toen de Kerkgebeden voor de afgcftorvene zielen aan , en men hoorde niets dan zugten en fnikken, te midden onder dit treurmuziek ; het was even eens, of elk onzer het verlies van eene Moeder, Zuster of Dogter betreurde. Toen de Lykftatieonder het fom-  TWEE GELIEVEN. SIJ -fomber gebrom der Parochieklokken, een •aanvang nam, en de Lykkoets over de fteencn van het Voorplein rolde, hoorde men eene droevige kreet uit een der venfterraamea van het Kasteel: het was juffer Nollette, wélke niet afgelaatcn had te fmceken, om haare Zuster nog eenmaal te mogen zien ; zy ftak verwilderd en wauhoopig de armen uit naar het Lykf dat voor haare oogen werd weggevoerd, viel in flaauwte , en werd in aller yl naar bed gebragt. De twee Lyken, door brandende fakkels omringd, en verzcld door .den cerwaardigen gryzen Priester, die het .laatfte overfchot van zyne dierbaare vrienden te voet had willen volgen, en zig ter naauwernood, leunende op zyn ftokje, kon voortflecpen; de lange, ftaatelyke rouwfleep, en de fchreyende meenigte van vrouwen en kinderen maakten de treurigfte en akcligfte vertooning, die men zig by mogelykheid kan verbeelden. Tegen middernagt was de Lykftatie het "WilgenBoschje genaderd, gelyk wy gemakkelyk uit de venfters van het Kasteel zien konden , vermits het toortslicht van verre fchitterde, en het Boschje als geheel verlicht vertoonde. 3pe beide kisten werden daar in een ea  S£3 H R. I E y E N VAN cn het zelfde graf bygezet; en Mynhcer do, Priester heeft de aarde gewyd en gezeegend, zpndcr zig aan het onbillyk verbod van het Geestelyk Gerechtshof te bekreunen. Zie daar een getrouw bcrigt van al het gcepe bier jn deeze twee laatfte dagen is voorgevallen. Alle de bedienden hebben den rouw aangenoonjen; maar die, welken wy in het hart dragen, zal nooit worden afgelegd. NA-  twee ce lieven. »»: NA-GEVONDENE BRIEVEN , , gjfljQjf, IJfJ -ftv 'oorg . : T JI É R E S E ' t'« F A L D O X I. . .dort a^itosw^so n?gpo.pjJ . _______ VYF- en- ZESTIGSTE BRIE?. faldoni *«h den priester. ■zy my ook dit weigeren , zo bevccle ik my aan uwe menschlieVendheid. Laat dan myn lyk in een kuil werpen, in eene afgeleegene eenzaame plaats, verre vair den raazenden dweeper, die myne asfche met verfmaading zou fchenden. Mógt ik daar in vreedc rusten, naast die deugdzaams gezellinne, waar aan gy my verbonden hebt;  TWEE GELIEVE TC. _3J hebt; mogten onze lyken door hetzelfde groeri bedekt, door denzelfden boom overfchad iwé worden! - Zie daar myne laatfte wenfchen! Ach, ve& waardig u, die te vervullen. Ik durf my niet vléyen , dat wy in eene zelfde kist gelegd zullen worden; de haat van haare bloedverwanten is my maar al te wel bekend; duld 'evenwel niet, dat wy geheel van een gefchei^ den worden. Wanneer de-hemelfche daauw, in een koelen zomernagt, op ons neer zal vallen; ach, myn Vriend,' kom dan de friste lugt, die ons omringt,' inademen; dat UW geest, in die ftille afzondering, dan uitweidin de herinnerende verbeelding van die gelukkige tyden, toen wy onder uw Vaderlyk oOg mogten leeven ; dat dan uwe heilige gebeden, en uwe godvrugtige traanen de Goddel'ykc barmhartigheid over uwe dierbaare kinderen affmeeken! Ik geniet een onuitfpreeklyk zielsgenoegen in de verbeelding, dat ik, geduurende eene eindelooze eeuwigheid, by myne 'Minnaresfc zyn zal; onze armen zullen helaas! zig niet ter wedcrzydfche omhelzing kunnen uitftrekken; anze zugten zullen elkander niet meer ver- vatw  i_A brieven van vangen! maar wy zullen echter by elkander zyn Ik heb in myne wandelingen eene Wildcrnisfe ontdekt, welke juist voor ons gefchikt is: het is met Wilgeu beplant, met kleinjs beekjes doorfneeden, en door eenige heuvelen befchermd, die het tot ccne geruste wykplaats maaken. Ik heb deeze kleine hermitage bezogt, even gelyk men iets bezoekt, alwaar men zyn verblyf .meent te ho.uden ; zy is my volmaakt gefchikt voorgekoomen tot afzondering cn godsdienstige befpiegcliiigen; mogelyk zullen cenjge al te teer gevoelige «ielen, door de eenzaamheid der plaats uitgelokt, aldaar hun grievend leed, hunne ongelukkige liefde, hun kortfiondig geluk, koomen beweeneu; en onze grafplaats zal dan aan hunne, mymeringen ftof en vocdfel geeven. Mogelyk, wanneer eene of andere medelydende hand ons een ruwen boerfchen ftecn tot een gedenkteeken opregte, waarin ons deerlyk lot kort en eenvoudig gegraveerd zat zyn, zullen wy nog.dfbwils beklaagd worden, dat wy zo ongelukkig geweest zyn, van te .beminnen. St: '=:ï:I:jsflefüiasSHB ,:.':>:nyv -n:u -scand Aijsftrirrto oriJj • .: -"■ ■ , ■ Ho WïlJlJS rcr:::? -,~ tt  TWEE GELIEVEN. ilg • • * Op den middag. Ik heb myn laatst verblyf daar nog eenmaal gaan befchouwen; ik héb 'er zeer lang rond gewandeld ; ik heb het plaatsje uitgekozen , waar ik gelegd wil zyn; ik heb zelf de aarde met een ftok uitgegraven; zo dat dit werk nu reeds half verrigt is. ■ Ik gevoel my thans vry bedaard, en nu kan ik met u redeneeren. Toen ik eenzaam in myn bosje mymcrde, had ik eene ganfche reeks afdoende en ontegenzeggelyke bewys-redenen, ter verdeediging van myn befluit, by een verzameld; maar ik heb die allen weder vergeeten; het geheugen begeeft my ! Helaas, ik heb alles verloorcn ! Ik heb uwe drogredenaars, die over den zelfsmoord gefchreeven hebben, niet weder willen overleezen; hunne Schriften verveelen doodelyk, en leeren niet te fterven. Het zyn yskoude zielen, die koel en bedaard redenkavelen over een uitwerkzel der wanhoop. Daarenboven zyn alle die wysgeerige befpiegelingen (gelylc eene verftandigc Vrouw eens aanmerkte) van geen nut, dan wanneer men die niet nodig heeft. Ik bepaal my alleen tot die gedagten, dat God barmhertig, en dat myne ziel onfterII. Deel. p fe_-  2-20 BRIEVEN VAN felyk is; zie daar, al wat my nodig is te weeten. Ik onderzoek niet, of ik een last, die my drukt, mag afwerpen; en of ik, myn leven aan my zeiven toebehoorende, ook daarover zelfs mag befchikken. Waar toe zyn die afgezaagde redeneeringen toch nuttig, zo haast ik vastelyk beflootcn heb, niet meer te zullen leeven.. Maar ik kom met een innig genoegen telkens weder te rug op het flrreelend denkbeeld' van myne onfterfelykheid; ik vermaak my met de gedagten , dat 'er een ander leven na dit leven zal zyn, waar de ontaarde Vader en ontmenschte moordenaar van zyn eige kinderen de helfche pynigingen zal ondergaan; waar de zagte, onnozele, weerloozc duif, die hier ten proye aan dien verflindenden gier moest verftrekken, eene fchuilplaats zal vinden in de liefderykc armen van onzer aller goedertiernen Vader, en van hem het loon haarer onfchuld zal erlangen; waar twee nauwverbondcne zielen, hier op aarde overal vervolgd, eene veilige wykplaats tegen de woeste wetten en de verrachtelyke vooroordeel en der menfchen zullen vinden. O myn dier- baare Vriend, wat kost het weinig dit leven te verlaaten, wanneer men denkt aan eene ecu-  TWEt GÊtiÈVÉN. Üïf ééuwigheid! Ik kan my niet verbeelden, wat flag van menfchen die zogenaamde Wysgeerert zyn, die zig toegelegd hebben, om de ftreelendfte verwagting der ongel ükkigen te verydelen, en hen als het laatfte en eenigrfe uiteinde van alle huhnc fmerten niets weeten aan te bieden, dan eene eeuwige vernietiging. Dit is een wreed; en alle troost en zaligheid vernielend ftelzel.- De eerfte, in wiens ziel dit denkbeeld opkwam g moest van yzing te rug deinzen! en de eerfte , die dit ongerymd geVoelen verfpreid heeft, moest als een godlasteraar uitgefchreeuwd, en van' elk verfoeid Worden! Nochthans kon eene leere j die de ongeregelde hartstogten begunftigde, die de gronden van alle deugd ondermynde, die na dit leven alle ftraf, alle foort van verantwoording wegnam; zulk eene leere, ik gevoel het klaar, moest Opgang maaken. Dan immers kan de moordenaar gerust op het graf van den vriend , wien hy den dolk in 't hart ftak, nederzitten, en uitroepen: wat gaat my dit aan? ik zal doch voor eeuwig fterven. Dan kan de vuige verleider uit de armen van het onnozel Meisje, dat hy voor altoos in fmartcri gedompeld heeft, opftaan, cn de wroeging tarten. P 3 Dart  248 B K I I VI tl VAN Dan kan dc booswigt, die zyne gruweldaad in het duister begraven heeft, en het waakzaam oog der aardfche gerechtigheid ontfnapt, het hoofd onbefchroomd opfteeken. Maar tegen dit uitfchot van menfchen, die eene eeuwige vernietiging nodig hebben, hoe veelen zyn 'er niet, voor wien een ander leven noodzakelyk is! En wat is dan het oogmerk van die onbarmhartige redenkavclaars, die aan de ooren van den ongelukkigen man komen brommen: „gy ziet de ondeugd zegevieren, en de deugd „ lyden; gy befluit daar uit, dat 'er een recht. „ vaerdige vergelder voor beiden na de dood „ zal zyn: dit is eene dwaaze opvatting, die „de reden weerfpreckt; eene dwaling van't „ gevoel, welke de ovcrwecging verdryft, een „ vooroordeel, dat zyn oorfprong aan de men„ fchelyke trotsheid verfchuldigd is, die het „ Opperweezen als genoeg belangftellende be„ fchouwt in dit nietig gedeelte van het heelal „ om die onzigtbaarc ftofjes, die daar op rond „ zweeven , gade te flaan , te ftraffcn of te be„ loonen , wanneer zy hunne gemaakte wetten „ wel of kwalyk onderhouden hebben. " — Die wreedaards! daar zy voorgeeven ons leed te verzagten, voeren zy die ten hoogften toppunt,  TWEE GELIEVEN- 130 punt; en ontncemen ons het eenig goed, dat ons nog wegens de berooving van alle anderen zou kunnen troosten. Zyn de menfchen waarlyk nog niet rampzalig genoeg; en moet men hunne ellende nog verzwaaren, door hunnen ftand te verlaagen? Waar zou het heen piet de billykheid van den Schepper; waar met de goede Voorzienigheid, die in alles uitblinkt ? Hoe! de geest en het lighaam zou niet dan de zelfde ftoffe zyn , alleen onderfchciden in haare wyziging? '£r zou dan in het geheclal niet dan maar ééne zelfftandigheid, cnmyne zelfftandigheid dezelfde zyn, als die van duizend anderen, die op ontelbaare mylen afftand van my verwyderd zyn? Hoe! gy erkent, dat ik denk i en gy betwist m.y de vermogens om te kunnen denken ? De oorzaak myner gedagten, zegt gy, is de bloote indruk der voorwerpen op myne zintuigen! Verdwaalde geest, wyk verre van mymet mvedwaaze herfenfehimmige droomeryen ! Ik peil myne gedagten ; ik verge-. lyk die met de uiterlyke voorwerpen; ik twyffel; ik kies.; ik bepaal my; alle deeze werkzaamheden kunnen geene plaats hebben,, dan in een enkelvoudig en, onuitgebreid weezen. Zoud gy een denkbeeld kunnen doorfnyden; P 3 eene  ffiJÖ BRIEVEN VAN eene daad van de wil, of van het oordeel kunnen doorhakken ; onder het denkbeeld van een uitgebreid en beweegbaar weezen de overeenftemming, deugd , de zeedelyke hoedanighee, den cn de bovennatuurkundige eigenfehappen bevatten? Het is dus onbetwistbaar, dat de vermogens van de ziel niet kunnen vallen in het ftoffelyke; dat deeze ziel een enkélvoudig , door zig zelfwerkend beginzel is, en dat die verzameling van kleine ftof deelen, waaraan gy de oorfprong van de gedagten toefchryft, niet een enkel denkbeeld kan voortbrengen; want zo de werking van uwe ftofdeeltjes eene gedagte kon te voorfchyn brengen , dan zou daar uit moeten volgen , dat dezelve klanken , by voorbeeld, altoos by alle de verfchillendeVolkeren, de zelfde aandoeningen op de zintuigen zouden te weeg brengen, en daar door dezelfde denkbeelden doen onftaan. Nochtans is het kenbaar, dat een en het zelfde woord, eene zekere bcteebenis in eene taal hebbende, eene gansch andere dikwyls tegenilrydige, of wel geheel geene, in een andere heeft. Bovendien vraag ik u, of al die meenigte van bolletjes eene meenigte van denkbeelden verwekken, of dat zy met hun allen flegts één denk-  TWEE GELIEVEN. _3Ï denkbeeld uitmaaken ? Men gevoelt klaar, dat in beide de onderftellingen hunne werking deelbaar zyn zoude. Ik vraag verder, door welk eenen eerden werker hebben uwe ftofdeelen de beweeging gekreegen? Zal dat van de voorwerpen zyn ? Dan moet die beweeging ook ophouden met de oorzaak, en wy zouden dus onze denkbeelden niet daar kunnen laaten, of weder opvatten; eene Onderftelling, welke tevensmet de reden en de ondervinding ftrydig is. Maar waar toe zal ik my vermoeijen, met eene herfenfehim te wederleggen? De geest kan te gelyk verfchillende denkbeelden bevatten , die onderfcheiden, vergelyken, en beoordeelen. Dan zinkt hy eens weg in de afgetrokkenfte gedagten; dan weidt hy weder uit in het ruime veld der algemeene denkbeelden, of bovennatuurkundige befpiegelingen; hy herinnert zig het voorleedene, voorziet het toekomende, voegt de afgelcegenfte tyden feam, meet de verfte afftanden, doorkruist het oneindige, en fpreidt over het wjd uitgeftrekte veld der waarheeden het toortslicht der ontdekkende kennis. Weik eene zee van tegenilrydigheeden beroert hem! hy wil, en hy wil niet; hy pryst op het eene oogenblik, het P 4 geen  5134 IK II VI R VAN geen hy op een ander oogenblik laakt; dan is hy vrolyk, dan weder droevig; hy gaat zonder verpozing, van vrees tot hoop, van liefde tot haat over, en van de uiterfte bedaardheid tot het toppunt van woede; de overeenftemming betovert hem ; de zagte welfpreekendheid overtuigt, en voert hem weg; de toverkragt der kunften verrukt hem; het verhaal van al wat groot en edel is, ontvonkt hem; de fchoonhcid, opgeluifterd door eene gevoelige ziel, is voor hem het evenbeeld der Godheid. Die drift naar kennis en geluk, die opvoering van eene gctroffe ziel, die fteeds hygend naar een eeuwigen gelukftaat haakt, niettegenftaande de onbcftendigheid zyner altoos weiffelende wil, die wondere mengeling van grootheid en laagheid, van fterkte en zwakheid, van deugd en ondeugd, die het famenftel onzer ziel kenmerkt, die geduurige ftryd tusfchen de zinnen, die ons telkens naar de aarde dóen neigen, en tusfchen de reden, die ons boven ons zeiven verheft; dat dubbele weezen, dat ons famenftel uitmaakt; alle deeze fchitterende proeven vereenigen zig als in één punt, om my te oycrtuigen, dat eene' blinde doode ftof onmogclyk het grondbeginzel zyn kan, dat ons bezielt.  TWEE GELIEVEN. 233 ziek. Ik ben dus ten vollen overtuigd van de onftoffelykheid myner ziel: ik weet ook tevens, dat een geest niet vatbaar is voor eene toeneeming of afneeming van deelcn; en dus niet ontbonden kan worden: zie daar reeds'een groote flap tot de kennis van zyne onfterfelykheid. Hier is het, dat de hand van God een gordyn over de Natuur gcfchoven heeft; hier is het, dat hy tot my, als tot den grooten Oceaan, die zyne oevers befproeit, zegt: tot hiertoe, en niet yerder ! Maar waar toe zou ik de eindpaaien der reden willen overfchreeden? Het leerftuk van een toekomend leven heeft ftand gegreepen by alle volken der aarde; alle monden hebben het verkondigd; alle godsdienften hebben het aangenoomen; de oudheid vond daar in het voorwerp, haarer verborgenheden, haarer zinnebeelden, en haarer godsdienftige feeften ; de ftandbeeldcn van Ilis, van Ceres, van Adonis, zyn 20 veele voorfchaduwingen van een toekomend leven, en hunne plegtigheden hadden alle betrekking tot de wederopftanding der menfchen. Die ftem , welke zig uit alle oorden van bet Heelal verheft, is die van het geweeten; zy roept alle menfchen toe, dat zy als vreemder P 5 lin-  »34 BRIEVEN VAN Jingen in deeze ras voorbygaande waereld 'verkeerende, rot een grooter en verheevener einde, tot een ander, tot een eeuwig leven gefchapen zyn. Zy zegt tegen den ongelukkigen: wagt, lydt geduldig, gy zult eenmaal vertroost worden; aan den boosdoender: fidder, want gy zult na uw dood leeven ; aan den deugdzaamen: uw loon is voor u weg gelegd. Hemelfche Stem! geheiligde Godfpraak ! Hoe zou het mogelyk zyn, dat ik u geen geloof gave? gy hebt my nimmer misleid! Toen het ongeloof my verblinde, toen menfehelyke zwakheden my tot ondeugd vervoerden; teen donderde gy in myn hart; toen daagde gy my op, en is hoorde uwe daverende ftem myn doodvonnis vellen : toen ik weder uit myne verachtelyke vernedering oprees, en weder lustin weldoen kreeg , was uwe goedkeuring myne belooning; en gy deed my e.-n verrukkelyke tevreedenheid over my zelve ondervinden; nu verklaart gy my, dat ik onfterflelyk ben; en ik moet, ik wil u gelooven. Indien er nog eenige twyfel in myn hart kon beftaan, zo zoude ik my voor den troon des AHerhoogften nederbuigen, cn hem zeggen: _ Vader van al het gefchapene! Ik weet, dat „ het  TWEE CE LIEVEN. ftg5 „ het in uwe magt is, uw eigen werk te ver„ nictigen, en dat gy alleen over alle eeuwen „ heerscht, Die talryke meenigte van voor„ by fnellende oogenblikken, welken wy tyd „ noemen, is maar een punt voor uwe eeuwig„ heid: het geheelal verliest zig in uwe on„ meetelykheid; en de aard wurmen, als zandkorrels op deezen flykhoop verfpreid, heb» „ ben geen recht om aanfpraak te maaken op „ eenigen'tiwer uitfchitterende eigenfchappen.5 „maar onder de heerfchappy van een regtvaar„ dig en goedertieren Opperheer kant myn ziel „ zig tegen het denkbeeld van eene eeuwigs „ vernietiging. Ik heb menfcheiyke inrigtin„ gen de overeenftemming der weezens zien „ verbreeken , de oorfpronkelyke grondbegin„ zeis der zedekunde zien verbasteren, de ge„ heiligde wetten der reden agter den bank zien „fchuiven, endoor willekeurige wetten, van „ menfchen gemaakt, zien opvolgen. Ik heb „ den ongelukkigen gekromd zien gaan onder „ den drukkende last der armoede, en zyne van „ gebrek uitgemergelde, en door zwakheid bee„ vende, handen frneekend naar om hoog hef„ fen, en om het Erfdeel, dat hem, gelyk: n met alle fchepzelen uit eene Vrouwe geboo- „ren,  *Z& BRIEVEN VAN „ren, toekwam, en dat de ryken der aarde -hem ontroofd hadden, hooren bidden. Ik ,, heb de voorfpoedige boosheid en de lyden„ de deugd gezien. Zo alies met dit Jeven een einde nam , waar zou het heen met de huis„ houding uwer wyze Voorzienigheid, waar met uwe wreekende en beloonende gerech„ tigheid? VVat ook met dat al myu lot zy, ö opperfte beftierder der waerel„ den ! ik begeer uwe aanbiddclyke verborgenw heden niet te doorpeilen; ik verneder my voor uwen troon, en myn vertrouwen op uwe „ raadsbefluiten is even onbeperkt, als derzel„ ver rechtvaardigheid en billykheid. By al- dien een grooter maate van licht my benodigd „ geweest ware, om myne reden te volmaaken, „ om my beter en deugdzaamcr te doen wor^ den, gy zoud my die niet geweigerd hebben : maar hebt gy my zelve niet die juiste hoe„ veelheid yan licht gefchonken, welke my in „ het korte fchemerlicht deezes levens genoeg.„ zaam was , om my te geleiden ? Mogelyk „ hebtgy de trotfche waan der menfchen willen „ doen verftommen, wanneer gy hen met verborgenheden omringt, en zells zyn eigen aanM weezen tot een oplosbaar vraagftuk gemaakt ,, hebt.  ■twee gelieven. 2j7 ■ti hebt. Tot welk een uiterfte heeft de nieuws„ gierige begeerte , om zig zelve te leeren ken„ nen, hem niet gevoerd! Wat al dromeryen „ zyn niet voortgekoomen uit het ontftelde „ brein der waanwyze drogredenaaren! Welk „ een tyd is 'er niet verfpild in het najaagen „ deezer ydele herfenfehimmen ! Wat al nut hadden zy niet kunnen teweegbrengen, daar j, zy nu hunne vermogens verkwisten in ec„ nen vrugteloozen arbeid ! Ik heb hunne boe„ ken, die my flegts in dwalingen verwarring j, bragten, weggelegd, en ik heb my geöeffend t, in het groote boek der waereld, alwaar ik duidelyk de waardye uwer weldaaden Jeerds t, kennen en gevoelen. Nu keer ik my tot u; „ en myne dagen zullen niet geheel-en-al ver„ looren zyn, zo ik nog eenig fpoor van deugd „ op aarde agter my heb mogen nalaaten. " O myn Vriend! wat al genoegens vlocijen'er voor my niet voort uit de overtuiging van myne oniterfelykheid! Moe juich ik my zelve niet toe over de grootheid myner beftemming; hoe trotsch ben ik niet op my zeiven; hoe ligt zweef ik niet in de hoogte, waar myne denkbeelden my hebben opgevoerd; nauwlyks raa. ken myne voeten de aarde: het is, als of ik vleu-  *3Ö BRIEVEN V'AÏ* vJeugelen heb om opwaards te vliegen; en niet: verachting vertreed ik die ftofklomp, dié niets gemeens meer met niy heeft. Ik befbhouw den Hemel met vervoering * als eene plaats, die ik wel haast zal bewoonen. En waarom toch zou hy voor rny gedooten zyn ? De liefde, op deugd gcveftigd^ moet genade vinden in de oogen van den algcnieencn onderhouder van het Heelal; hy zelf heeft in ons het zaad tot alle eerlyke neigingen gelegd, cn ftraft tiet, dan alleen het misbruik van zyne weldaaden. Zo ik de aarde verlaat, is het niet, om zyn alziend oog, 't welk ik nimmer gevreest hebi te ontvlugten; het is, om my Van een last van ellende, die ik niet langer dragen kan, te ontheffen; het is, om by hem de eenige gezellinne mynes levens, die de menfchen my wreedaartig onthouden, te gaan affmeeken ; en waarom zouden wy niet hoopeti eikanderen in die zalige ftreeken weder te zullen ontmoeten? Het zou eene treurige gedagte zyn, te moeten geloovcn, dat de dood alle de zalige banden , die ons nu onderling met onze vrienden verè'enigen, zal verbreeken, en dat deeze ons nu zo dierbaare voorwerpen dan Voor ons zullen zyn, als niet beftaande. Had ik  TWEE GELIEVEN. ik nodig, myne Minnaresfe met myne oogen in een kring van menfchen daadelyk te zien, om haar aanftonds van alle anderen te onderfcheiden? Neen: eene innerlyke gewaarwording, eene onwillige huivering, die eensklaps door alle myne leeden vloog, deed my terftond gevoelen, dat zy tegenwoordig was; en, als ik haar wagte, dan had ik een kloppend voorgevoel van haare aannadering! Ja, dat hemelsch inftinct, dat onafhankejyk van onze zintuigen werkt, is eene wyziging onzer ziele, welke tot haar aan weezen behoort, en nimmer kan verlooren wordeh. Ja, ik hoop , ik vleye my zelf, dat die zelfde aantrekking, die in dit leven twee gevoelige zielen tot elkander voert, ook na de ontbinding der ftoffe zal werkzaam zyn, en even zo blyvcn beftaan , als de hoofdftoffelyke vlam, waardoor zy onftooken wierden. Ik durf nederig onderftellen, dat de edele aandoeningen eener deugdzaame liefde, die ons in dit leven bezielde, ook herleeven zullen onder de oogen van den alvermogenden Weldoener. Dan is het, dat die liefde, van al het laage en dierlykeontheeven, in haare oorfpronkelyke fchoonheid en luifter zal praaien, en zo zuiver zyn als de bron, waaruit zy haar oorfprong nam. Ten  ,._40 BRIEVEN VAN * * » Ten tien uuren des avonds. Welk een ysfelyke nagt! Alle de winden zyn losgebrooken! De ftikke donkerheid, de ftortvlaagen, de hagelbuyen, eene algemeene overftrooming vertooncn thans de anderzins zobeminlyke Natuur onder de verfchriklykfte gedaante ! Ik was uitgegaan, om mynen laatften avondftond te genieten. Ik dwaalde over greppen cn beeken, die alle door de meenigte van water, dat als met bakken uit den Hemel gegooten was, fterk gezwollen waren. Ikfnoof de fel blaazende winden in; ik ftak myne armen uit, en fchreeuwde : „ winden, orkaanen, „ krakende donders, davert vry over my! Ik heb niets meer te verliezen! " 'Er fcheenen fchimmen over de vlakte te wandelen ; ik zag die van Louife, van Sufanne, en van haar Vader; dan weder fcheenen zy op brandende verhevelingen in den ontftclden dampkring heröm te vliegen, cn hun gehuil met dat der winden te mengen. Ik liep met drift naar die nagtfpooken, en myne ziel brandde van verlangen, om my met hen in den bayert der beroerde clc-  TWEE GELIEVEN. 24! elementen te verliezen. Myn hond volgde my, meteen akelig brullendgebas. Arme, getrouwe lotgenoot, gy, die alle myne (lappen volgd.', welhaast zult gy uw meester zoeken , en hem niet meer vinden. Mogelyk zal uwe liefde welhaast myne grafplaats opfpooren, en gy zult de aarde, waar ik dan zal rusten, omkrabben; gy zult myn verlies beweenen, en met uw naar gehuil de omliggende vallei vervullen. De ftorm groeit aan! De Hemel is eene verbolgene zee gelyk. Ik boor het kraaken der afgefcheurde en omvergeworpene boomen en takken, en het jammerlyk gehuil der winden, die tusfchen de bergen heen gieren. Eenige fterren fchitteren nog in de verte , en verdw.ynen plotfeling uit het oog; het zwerk rolt voort met eene ongeloofelyke fnelheid, en fchynt met een zwart floers omtogen. Helaas! de ganfche natuur is in rouw gedompeld over het affcheid van twee haarer kinderen! Daar is zy, die fchoone maan, welke ik meenigiverf met zo vee] verrukking befchouwd hebbel Zy fchynt nu op het Kasteel des Ormes, op dien helfchen kerker, waar nu een hart zugt, dat even zo doorgrrefd is van fmart als het myU. Dcii, q ne>  242 S EVEN V A N' ne Nu verlicht zy het boschje, waar* ik thans bezit van genoomcn heb. Ik groet ü fornbere wildernis, waar ik eenmaal rust zal vinden. . . . Op het gezigt van deeze maan valt my een zonderling denkbeeld in : ik wensch dat als onze zielen deze aarde zullen verlaaten, zy iri deeze haare geliefde Planeet mogen overgaan. Wat moet die plaats fchoon zyn! hoe' bedaard vertoont zy zig! het is zeker het verblyf der gelukkige afgeftorvene zielen; een waereld voor minnende harten; maar mogelyk zal ik ook daar menfchen ontmoeten. . . . Vaarwel, fchoon zagt fchyncnd hemellicht; wel-ihaast zult gy de groene zoode, die myn lyk bedekken zal, befchynen. . . Met myne oogen zoek ik den' boomgaart van Justine, waar Therefe geweest is, en den bank, waar zyop ruste. Alles is in eene diepe dnifternis begraven. . . . Even zo zal ik morgen zyn, in een eeuwigen nagt gedompeld! yskoud! onbeweeglyk! . . . Het geheclal zal van gedaante wisfelen; de heerfch-ippycn zullen elkander volgen , en zig op een ftapelen; de jaaren, de eeuwen zullen over my heen rollen, en ik zal altoos daar zyn ! De nagtegaal zal, in de Mey maand bovenmyn hoofd zingen* de frisfemor• 1 - koel-  TWEE GELIEVEN. £43 koelte zal zi g over myne rustplaats fpieiden. De aangenaame voortyd zal de bladerryke linden , die myne grafplaats overfchaduwen, op nieuws doen groenen; alles zal uitfpruiteri; tot het weelig gras, dat my zal bedekken; en ik. . '. . : ik alleen zal onbezield blyven! — O ysfelyk niet! vcrfchrikkelyk denkbeeld! de geest verliest zig in uwen afgrond! verbaasd deinst hy te rug! te zyn, en niet te zyn! ver. zwolgen in het voorleedene, als een fchaduw verdweenen , uit het geheugen der menfchen gewischt te zyn, even als een vlugtig denkbeeld uit myn geest verdwynt ! Wel nu , wat zwaarigheid! wat fchaadt het, een niets te zyn op eene vervloekte waereld ! Ik zal 'er myne ovcrblyfzels nalaaten,' even als, wannecrmen, zig haastende om een ongevallig verblyf te verlaaten, een overtollig huisraad agter wege laat; maar myne ziel zal nochtans ergens zyn. . . . Ja, ja, ftelu gerust, myn beroerd hart, Therefe en ik zullen een zaligër verblyf zoeken; het wagt reeds op ons .... Maar, groote God! zo ik my eens niogt bedriegen! zo ik haar eens' in een eeuwig verderf ileepte! zo ik, in plaats' van dien gelukftaat, niet dan eindelooze pyniéingen onvervond Pynigingen! die zyn' Q'» _L  _44 BRIEVEN VAN alleen by u wreedaarts, by u, die men menfchen noemt, te vinden. Pynigingen by een God, die de goedertierenheid zelve is! . . . hoe kan men zulke ftrydige denkbeelden famenvoegen? Hoe zou men zig een denkbeeld kunnen vormen van den Vader, den trooster van alle zyne fchepfelen, en te gelyk dat van een wreekenden dwingeland, die twee onnozele fchepfelen eeuwigpynigde, om dat zy hun leed hier op aarde niet langer konden verduuren? Ach, zo de Z.rligmaaker zelve onder den drukkenden last der menschlykheid byna bezweekeu is; zo hy den bitteren drinkbeker der fmerte heeft van zig geftooten; is het dan aan zwakke Stervelingen te vergen, om dien tot den laatften druppel uit te drinken, cn ftaat het hen niet vry, om den maaltyd des levens te verlaaten, wanneer alle de geregten voor hen alfem zyn ? Wel is waar, dat, zo ik voor my hier op aarde aangenaame banden had kunnen vormen, zy my het leven hadden kunnen doen beminnen ! maar die menfchen, die gy myne broeders, myne medefchepfelen noemt, die hebben my verworpen, verfcheurd, vertrapt, en met fcharde overladen ; en gy wilt nog, datikhen dulde! ik, veiworpeling van dien verachtelyken hoop!  TWEE GELIEVEN. _45 hoop! Neen, myn Vriend! neen, geene gemeenfchap meer tusfen hen en my! Wy kunnen onmogeJyk op dezelfde waereld blyven ; en daar zy 'er zyn, moet ik wyken! » ♦ * Zondag, 's morgens om zes uuren. Ik ontwaak uit een zagten verkwikkelyken flaap- Myne oogen openende, en een venster opftootende, zie ik d.-n fchoonen hemel. Welk eene kalmte, wat is de lucht zuiver! het onweder is geheel vcrdweenen; maar myn hart is nog dezelfde. De morgenfter komt op; zy zal my geleiden naar de plaats onzer byeenkomsr; eene bycenkomst, wel verfchillende van die , waar zy my weleer zo menig werf geleid heeft! Myn hond bewyst my vriendfehap arm beest, ik kusch hem, en fchreye Myn Vriend, hy zy u aan- bevoolen; ik laat hem aan u! hy zal u zyn Meester kunnen herinneren Daar kraait de haan : het zwoegen en draaven der menfchen begint op nieuw, en het myne ftaat te eindigen! Wel aan, laaten wy de doodelyke Q 3 werk-  ?46 BRIEVEN VAN werktuigen, die ons tot middelen dienen zul. len, om ons in een ander leven overtebrengen, gereed maaken 1 . „ O God, dien ik „ al fidderend aanroepe 1 Admagtig, onzigt- baar en gedugt Opperweezen! Ik verneder „ my voor uwen troon ; hoormyn laatfte gebed! „ik ben geen booswigt; myne hand is door. „geene misdaad bevlekt: nochtans fidder ik, „ op het punt van voor u te verfchynen. Zoud „ gy ook een wreekend God zyn, gelyk die „ bedriegers voorgeeven ? Zoud gy ook ftraffen' „ voorbereid hebben, voor den rampzaligen , „ die een leven verlaat, alwaar hy het geluk „niet gekend heeft? Op het oogenblik van my „ in den ysfelyken afgrond der eeuwigheid te ,, ftorten,roep ikuom byftand aan : hetisnog- tans niet zo zeer voor my, dat ik uwe ge. „ nade affmeeke; neen: bet is voor eene on„ fchuldige deugdzaame gezellinne, wier eeni„ ge misdaad is, een al te gevoelig, hart, en „ my al te tederlyk bemind te hebben. Straf „ haar niet om haare liefde. En zo het eene ftraf, „ waardige misdaad is, het eogenblik, om tot „ u op te ftygen, vervroegd te hebben , o! laac „ dan de kastyding alleen op myn hoofd neder- „ daalcn! " —- Daar Haat het uur ! Kom.  TWEE GELIEVEN. 247 Kom aan; reeds lang genoeg gedraald! Kom, dierbaar en geliefd lint, 't welk weleer den zuiverften maagdelyken boezem bedekte! dierbaar onderpand, 't welk ik duizendma?! met myne kusfen overdekt heb; kom, gy zult myntlook in het graf volgen. Vaarwel, vaareeu- wigwel, edelmoedige Vriend, Vader, weldoener, raadgeevet; vaarwel; het dankbaar gevoel nwcr weldaaden zal my tot in het graf by blyven , en ik ben aan niets gevoelig in deeze waereld, dan aan 't verlies van u alleen! Vaarwel, bekoorlyke Landhoeve, waar ik zo meenigen aangenaamen dag heb doorgcbragt! Vaartwel, fchoone velden, dredoordebekoorlykheeden van myne Therefe opgeluisterd wicrwierden! Vaarwel, Hemel, aarde; en gy, geliefd boschje, waar ik zo menigmaalen ging mymeren; fchoone vallei, aangenaame klaare beek, in wiens ftroomen ik my zo menigwerf gebaad heb Vaarwel LTiv Vriend zal 'er niet lang meer zyn. Q 4. AAN-  248 BRIEVEN VAN AANTEEKE NING VAN DEN UITGEEVER. Myn eerfte gedagte was, de wonderlyke /eerfiellingen, in het laatste gedeelte van dcer.cn bundel brieven verfpreid, te wederleggen. Ds gruwclyke misdaad van Zei)'moord is al te ttffchuwlyk, dan dat zelfs de fcltaduw eener redencerwyze, welke zou moeten dienen om dezelve te verdeedigen, niet alle gezonde hersfenen zou moeten ergeren. Dan, daar ik, in hei naleezen, zo veele tasibaare dwaashecden , zo veele in "t oog hopende ongerymdhecden in de bewysredenen van Faldoni vond; oordeelde ik het overtollig, dezelycn te wederleggen. Men ziet in alles een mensch, die in het wildfchermt; zyn hoofd is onfftelds zyne reden zonder famenhang. Voor het overige, die ongelukkige is alleen beklagenswaardig: zo hy met bedaarde en gezonde hersfenen over zyne daad had kunnen denken, zou hy een ondier zyn; cn de liefde onwaardig van het onvoorzigtig Meisje, dat zig, met zulk eene oyeryling, van eene onderworpene Ckristelyke lydzaam. heid, liet vervoeren tot eene hoogst misdadige watthoop  twee gelieven. 9 .ij hoop en razerny. Verbaazcnde tegenftrydigheid ! maar die echter eigenaartig in de natuur der hartstogten fchynt opgejiooten. Het geen ons wcezenlyk in hun lot deel doet neemen, is, dat zy beiden ter goeder trouwe handelen; zy befchouwen niemand, dan zig zeiven alleen, op te waereld, en yerfmaaden een leven, waar zy geene hoop meer hebben, immer faam vereend te zullen zyn, om een ander in te treeden, waar zy verbeelden, nooit van elkandcren te zullen fcheiden. ZES-en-V Y F TIGSTE BRIEF. t h e r e 3 e aan haaren v a d e r.. Myn Heer! ]k zal u eene taal doen hooren, die mogelyk nimmer eene Dogter tegen haaren Vader durfde voeren ; maar ik ben thans van alle regels ontöagen , en myn ranpfpoed is zonder weerga. Uit het ryk der dooden verheft zig myne ftemme tot u. Als gy deezen zult leezen, zal ik myn oorfpronklyk recht hernoomen hebben, en niet meer uwe Dogter zyn ; dan zal ik niets Q 5 °P  *5° BRIEVEN VAN pp aarde zyn Onverbiddelyk Man ! maar, vergeef my, Myn Heer! nog voel ik, dat gy myn Vader geweest zyt, en ik fmeek u, dat gy my wilt aanhooren. Gy hebt my nooit bemind; dit zeg ik met een allerbitterst hartzeer, en wanneer ik myn ganfchen levenslocp rnga, kan ik de oorzaak van dien afkeer niet bevatten omtrent een kind, dat niets liever wenschte , dan u tederlyk temogen beminnen, en dat alles deed, wat mogelyk was, om uwe liefde te verwerven. Met welk eene wreedheid hebt gy my niet altoos van u verwyderd gehouden! Ik mogt u niet dan zeer zeldzaam zien; en de weinige dagen, wanneer ik eens in een geheel jaar uit myn Klooster 't huis mogt komen om de Ouderlyke omhelzingen te genieten , waren weezenlyke Feestdagen. Dan zelfverliet uwe ftrengheid u niet; ook dan niet, wanneer myn kinderlyk hartje, overflelpt van Ouderliefde, u in myne omhelzingen dezuiverfte genoegens, had moeten doen fmaaken. Gy ontfingt myne liefkozingen met tegenzin; en ik rees meestal van voor uwe kniën op, om een heek van traanen te ilortcn; even gelyk andere veel gelukkiger Dogtcrs, in dezelfde omftandigheeden, traanen van eene dankbaare i put-  1 W E E GELIEVEN. 2&t ontroering ftorten. Mogelyk was myn hart zo getroffen door het bezef uwer onverfchilligheid „ dat het my dit koel onthaal zo veel te fterker deed gevoelen; maar dit is zeeker, dat het my bitterlyk griefde. Toen ik eindelyk uit het Klooster te rug kwam , waarin gymy van myne kindsheid af had bcfloten gehouden, en ik het genoegen, van onder de oogen myner Ouders te leeven, zou genieten, is uwe geftrengheid toegenoomen. Gy fptaakt niet meer tst my; zelden verwaardigde gy my met een opflag uwer oogen; en, wanneer ik daar al eens mede begunstigd wierd, waren zy nimmer zo yriendlyk, als ik van een Vader mogt wenfchen. Myn Broeder hield alle uwe oplettendheid beezig; hy alleen was het voorwerp uwer liefde, uwer zorgen, het onderwerp uwer gefprekken,' uwer uitzigtcn, uw eenige hoop, de beweegoorzaak uwer daaden. Schoon afweezig, wierd het geheele huis door zynen invloed vervuld; en ik, ik ongelukkige, wierd vergceten. . . . Nochtans kan ik den hemel tot getuige roepen , dat ik nooit jaloers geweest ben op de voorrech;eu , die gy myn Broeder deed genieten. Helaas, ik had zo weinig eigenliefde, dat een enkel opflag van uw oog-, wat minder ftreng dan  «R.IEVEN VAM dan naar gewoonte, myne zie! den gaufchen dag met blydfcliap vervulde. Ik was onuitfpreekelykgelukkig, wanneer gymy met een woord, een lachje begunstigd had; en ik juichte van vreugde, dat my dit mogt gebeuren. O myn Heer, zo gy immer had kunnen gevoelen, hoe onüitfpreekelyk gelukkig gy my had kunnen maaken door de geringde blyken van Vaderliefde; hoe weinig het u gekost had, om de liefde uwer Dogter te winnen; wat zeg ik, liefde, cm zelfvan haar aangebeeden te worden! Ik zogt die teerheid, die ik nimmer heb mogen verkrygen, op te wekken ; ik deed alles, wat ik kon, om die, ware het mogelyk, te koopen; zo gy myn leven geëischt had, zcu ik met blydfchap voor u geftorven zyn, endie offerhande even zo gewillig voor ugedaan hebben, als ik die nu aan myne pligten doe: ja, op dat oogenblik, toen gy my met zagtheid tot uw oogmerk zogt over te haaien, toen gy my de eerfte maal voor eene korte poos de onbekende zoetheid der Vaderlyke tederheid deed fmaaken, zou nog ééue enkele liefkoo. zing meer my hebben doen bezwyken; gy zocd my tot die ysfeiyke offerhande, die gy van my voiderde, overgehaald hebben: cn mvn eeu-  TWEE GELIEVEN. 253 eeuwig ongeluk ware door myne eigen hand geteekend geweest! Waarom hebt gy my dan met uwen haat overlaaden? Waarom een onnozel flagtoffer gepynigt, dat niets dan haare traanen en gebeeden te baat had! Had ik immer verdiend , het voorwerp uwer wraake te zyn* En was ik fchuldig, om dat ik eene verbintenis , welke gy my wilde opdringen, niet konde aanneemen? O myn Heer! myn Heer! welke verwyten hebt gy u zeiven te doen ? Eenmaal zult gy mogelyk verneemen , welk een vera.htelyk voorwerp de Echtgenoot was, dien gy voor my gekoozen had ; gy zult dan zyn karakter, zyne levenswyze kennen, en gy zult, hoewel te laat, zugten over uwe onbillykheid. Ik zal u zyne vuile fchenddaaden niet ontdekken; ik zou my fehaamen myne pen te bezoedelen, door die aftefchetfen; gy zoud my mogelyk zelfs nu nog niet gelooven; en het is my ook Voortaan onveifchiliig, of gy het gelooft of niet. Maar de tyd zal my rechtvaardigen, en dan zult gy wanhoopig zyn , dat gymyonverdiend hebt kunnen vloeken .0 Hemel, hebt gy dien gruwelyken vloek kunnen uitfpreeken. zonder.zelf van fchrik te verbleeken ï O ontmenschte Vader! nu ziet gy de vrugt uwer  ■£§4 » *. I ï V ï N VAN uwer wreedheid. Uw rampzalig kind is voor dit. en voor het toekomend leven, voor altoos verlooren; eene ysfelyke razerny vervoert my; ik fterf; ik ftort in een afgrond van ellenden: maar , hoe die ook zyn mogen , zy kunnen die niet overtreffen, welke gy my hebt doen ondervinden. Vaarwel, myn Heer! Mogt gy, zonder knaging, zonder wanhoop, nog gelukkig zyn ! Wanneer gy u echter herinneren zult, dat gy eens eene Dogter had, twyffel ik zeer, of uw hart dan wel volkoottien gerust zal zyn! 'Er blyft u nu nog eene Dogtcr over; en het is voor haar, dat ik u fmeeke, ten minften eenige menfehelykheid te betoonen, 2o gy al haar geen Vaderlyk hart kunt geeven! Öp myne kniën fmeek ik u, haar niet te willen doen fterven! Heep uw geheele geflagt niet in het graf! Bedenk , dat het verdriet de dagen niyner Moeder verkort heeft myne Moeder! op d^n cederen naam openen zig alle myne wonden ! Ik herinner my nog lecvendig alle haare zorgen, alle haare tederheden, haare ftandvastige liefde; zy, zy alleen kon in myne ziel de fmert, van niet door myn Vader bemind te zyn, verzagterj. Hoe menigwerf heb ik op haaren  TWEE GELIEVE M. _5£ bdezcm de bittere traanen niet geftort, die uwe wrecd'heidmy afperfte ! Zy mengde die met de haare j en trooste my door haare liefde. Herdenk dien dag, toén gy u in zo verre kond vergeeten, dat gy uwe hand over uw ongelukkig kind opligte; zy zag my toen aan uwe voeten gevoelloos nederzeigen, en dit fchouwfpel is van toen af altoos voor haaren geest tegenwoordig geweest. Helaas! zo zy nu nog ïn leven ware, hoe zou ik bèfluïten kunnen, om dat te verlaaten? maar zy is niet meer; en ik zal haar wel haast volgen. Wat u betreft, myn Heer, ik kan my niet vleijen, u immer weer te zullen zien: gy hebt my te zeer gebaat, cn my zo veel leed gewrogt, dat myn gezigt U ondraagclyk zou zyn. Indien echter uw hart mogt veranderen, indien gy eens in eene andere waereld de gevoelens van een Vader mogt ontwaar worden; ö, welk een heil zou dat voor my, voor uw ongelukkig kind zyn ! met welk een drift zou ik my niet aan uwe voeten werpen; en u het loon van zo veele jaaren vrugteloozc kinderliefde pffmeeken! Ach, laat ik dan ten minften uwe liefde winnen; en alles, alles zal uitgewischt, alles vergeeten zyn! Myn dood zelf, zo die u vermurwen kan , zal myn heil  256 BRIEVEN VAN heil uitgewerkt hebben. Denk, dat ik uw kind, uw eigen bloed geweest ben; en laat h :t my gegund zyn, u nog eens myn Vader te noemen ! Het is de laatfte maal, dat een zo tedere naam myne lippen ontglipt. Laat doch, by het leezen van deezen brief, waar myn hart zig in alle zyne volheid uitftort, het uwe niet onaangedaan blyven; laat het u eenige traanen van liefde en beklag afperfen! — O myn Vader , verhoor myne bede! Ik fmeek om niets dan om uwe traanen; en ik fterf vernoegd. ZEVEN-en-VYFTIGSTE en laatste BRIEF. therese aan oonstance. Wy moeten fcheiden, myne waarde Conftance; voor eeuwig moeten wy fcheiden. Ik ga ever in eene andere onbekende landftreek; ik weet niet al te wel, waar heen ik ga; maar wat verfcheelt my dat? Ik zal verre verwy-erd zyn van de wreedaarts, die my vervolgen; cn  én dit is al, wat ik begeer. Gy kunt ligt denken , dat ik niet alleen deeze gewigtige reizc onderneemen zal; neen : het is niet dan maar 'al te zeeker, dat ëen ander my zal verzeilen; en het is even zeeker, dat zónder hem het leven, de dood, eii alles my ónverfchillig zouden zyn. Denk echter daarom niet, dat gy my minder waard zyt. O myne lievê Conftance, myne tedere, myne getrouwe Vriendinne! Hoe zeer grieft my uw verlies ! wat al traanen heeft my het denkbeeld van dëeZc fcheiding niet gekost! Maar men heeft my zo veel doen lyden; ik was zo warséh van 't leven; •ik moest wel op eene of andere wyze een einde aan myne folteringen maaken. Zoud gy wél immer gedagt hebben, dat die zelfde Therefe , voorheen zo zwak, zo vreesagtig, door wanhoop vervoerd, zig aan zulk een ftap had durven overgeevert! Gyzult yzcn, als gy dit hoort» én de orriftandigheden van myn dood zullen u dien nog fmertelyker maaken. Helaas, ik voorzie reeds uwe klagten ; wy waren teder aan cl kanderen verbonden; maar moesten wy doch niet eenmaal fcheiden? Onze banden waren dan nog nauwer toegehaald, en ons affcheid nog grievender geweest. Troost u, mynelicII. Deel. R »e  *58 BRIEVEN VAN ve Vriendinne I Zyt gerust, ik zal u nooit vergeeten ; myn geest zal altoos om u zweeven, en uwe fchreeden verzeilen; hy zal uw getrouwe wagter zyn, en alle gevaaren, die u mogten dreigen, zorgvuldig afwenden. Te m'dden in uwe geruste nagten zal ik my aan u in den flaap vertoonen, en uwen geest eene aangenaame uitfpanning verfchaffen, doorn onze getrouwe vrindfehap te verleevendigen. Hoe zou ik immer kunnen ophouden van u te beminnen , ik, die in uw hart leefde, die met u tjraanen ftorte, die uwe vreugde als de myne reekende, die u myne minfte gewaarwording mededeelde? Het zou mygenoegelyker geweest zyn, indien gy by my waait, om myne oogen te luiken, en myn laatfte zugt op te vangen. Ik had ook vuurig gewenscht, aan de voeten van myne dierbaare Moeder begraven te mogen zyn: maar zo veel heil is my niet toegelegd: ik zal moeten fterven, even als ik geleefd heb; als eene verworpeling zal ik moeten fterven. Dat de Hemel myne waarde Conftance zegene, dat alle mogelyk geluk zig op haar uitftorte 1 Dit is de eenige hartenwensen, die my nog in dit leven overfchiet, en ik houde my verzeekerd, dat zy verhoord zal worden. De Voorzie-  TWEE GELIEVEN'. 259' zienigheid moet, om zig kenbaar te rrmken, om zig te doen eerbiedigen, nu en dan haar loon aan de deugd verfchaffen. Droog uwe traanen,' myne beminde Conftance; het leven is niet zo veel waardig, dat gy die geenen beklagen zoud, die het zelve verlaaten. Wat zou ik doch langer in de waereld doen ; geftadig gekweld door eene liefde, die ik niet voldoen, noch overwinnen kan; gedoemd om de omhelzingen te duiden van den verachtelykften aller menfchen, en geftadig te moeten worstelen met den natuurlyken afkeer, die my zyn gezigt verwekt? Ik zou doch , na twee of drie jaaren in de uiterfte kwelling gefleten te hebben, onder myn verdriet bezweeken zyn : is het dan niet verkieslyker, dat ik heden fterve ? Zo ik myne klagten tegen mynen Schepper durfde uiten, zo het leem tegen den Pottebakker mogt fpreeken, zou ik aanmynmaaker vraagen: waarom hy zo veel fmert over my heeft doen koomen^ hoe bet komt, dat ik , zo haast myne oogen het licht zagen, reeds traanen geftort heb, die zedert nooit geftelpt zyn ? Had ik, in de uitdeeling van goed en kwaad , zulk eene ongelyke fchikking verdiend? Was ik, meer dan een ander, beftemd om ongeR 2 Hik-  _6b B B. ï É V _ N VAN lukkig te zyn? In waarheid, ik zou bynaaan een blind noodlot gelooven ! 'Er zyn fom'wyl oógeriblikken , die my overtuigen, dat'er een boos kwaadaartig gefternte over 's menfchen lotgevallen hecrschM De Hemel had my met eenige be'valligheeden befchonken; de opvoeding had daar eenige begaafdheden en nuttige kundighecden bygevoegd; ik had overvloed van tyd'elyke goederen : en echter ziet gy, waar dit alles is op uitgeloopen! Ik heb myne dagen in' traanen gcfl'eeten, en ik eindig met het ondraagclyk juk des levens aftewerpen ! Vaarwel dan , myne beminde Conftance, men moet zyne klagten fluiten, als "het tydflip daar is, dat men zal ophouden te lyden! Bewaar zorgvuldig de onderpanden myner genecgenheid ; laaten zy fteeds by u als de gederikflukken der tederftc liefde cn der volmaaktfle vriendfehap zyn! laat myne nagedagtenis fteeds dierbaar aan uw hart blyven; herlees, nog dikma.ils myne brieven: de traanen, die zy u zullen afpersfen, zullen altoos met een gevoel van genoegen gemengd zyn : maak my fomwyl eens het onderwerp van uwe gefprekken; ik vleye my , dat gy nooit van uwe Vriendinne zultfprceken , zonder eene hartelyke ontroering^ « .H Zeg  TWEE GELIEVEN. 06i Zeg aan uweMceder, dat ik haar ais de myne eerbiedigde; fmeek haar, dat zy my doch niet van haare achting beroove! Zo vuige lasteraars mynenagedagtenisdurfden bezwalken, wees gy dan myne verdeedigfrer; verbef uwe ftem, om die fnoode aantygingen aftekecren; verhaal dan het geen ik geleeden, en de opoffering , die ik gedaan heb : Zeg dan opcnlyk, het geene myne kiesheid tot nog toe voor u verborgen heeft; zeg dan, welk een man dat fchepzei is , voor wien ik het graf verkoozen heb; maak dan zyn leven kenbaar, om myn dood te rechtvaardig gen. Dan zal elk weeten : „ dat hy naar de „ Indien gevl.ugt is, om in Vrankryk de ge. „ rechtigheid , die zyne inisdaaden zou gc„ ftraft hebben, te ontduiken; dat hy, na in „ die afgeleegene gewesten eene .Creöle, welke „ hem een aanzienlyk goed aanbragt, gehuwd „te hebben, haar ysfelyk mishandeld heeft, „ waardoor zy eindelyk van hartzeer gpftorven „ is; dat hy, by haar twee Dogtcrs verwekt „hebbende, deeze beide ongelukkige Meis„ jes in een Klooster geflookcn, cn haar goed „ genaast heeft, om dat aan een onegt kind , „ dat geduurendc zyn huwelyk gebooren was, „ natelaaten; dat zyne Zuster tegenwoordig van R 3 „ ge-  06a ï R I _ V * N VAN „ gebrek bvna vergaat; dat hy geweigerd heeft. „ haar te zién, of haar eenigen onderffand te „vcricenen; dat zyn Vader in een gasthuis „ geftorven is, zonder dat hy immer naar hem „ heeft omge2ien; dat hy nog fteeds in een&„ fchandelyke getneenfehap leeft metbet Schep„ fél, dat hem uit de Indien hier gevolgd is, „ en waar van hy my de flavin gemaakt zou „ hebben; dat ... . Maar myne pen kan alle de fchandelykheedcnnietaffchctzen, waarmede zig deeze fnoodaart befmet heeft. Gy zult my mogelyk vraagen, waaröm ik myn Vader van dit alles niet onderigt hebbe ? Ik had my gevleid, dat men my, o? myneftandvastige weigering , niet langer dwingen zou, om dit monIber tot Echtgenoot aan te neemen, en toen de zaak tot zulke geweldige uiterftens doorgezet wierd, nam ik voor te zwygen; ruim zo veel uit kiesheid en fierheid, als uit reden. Mogelyk zou men my niet aangehoord, mogelyk alles aan laster toegefchreeven hebben: Men moest dan de getuigen voortgebragt hebben, en God zelf zou niisfehien door deeze wreedaards, die myn eéuwig verderfgezwooren hadden, niet geloofd geweest zyn. Wat moest ik doen in deeze neetelige omftandigheid ? Weg. lpo-  TWEE GELIEVEN. 26% joopen ? op eene lafhartige wyze vlugten ? my voor het publick ten toon ftellen? Ik kon, ja, ontvlugt hebben; men gaf my het middel aan de hand; men bewimpelde het zelf meteen glimp van reden. En welk een verlcidelyk lokaas wierd my niet aangeboden , ommyteoverrceden! Verbeeld u eens, myne Conftance, men gaf my hoop, om eens met hem, dien ik bemin, vereend te zyn! Myn Heer de Themine nodigde my by hem, om in die verruk- , kelyke landftreck , waarvan het denkbeeld my nog ftreclt, myne dagen ih vrecde te flyten. Hy bood my daar een veilig verblyf aan: ik had maar éénen ftap te doen, om gelukkig te zyn. — Maar bedenk aan den anderen kant, dat het zeer gemakkelyk geweest zou zyn, voor eene vertnoogende en verbitterde Familie, eencn ongelukkigen vreemdeling, die doorniemand onderfteund wierd, endoor niemand opgeroepen zou worden , heimelyk te doen verdwynen, en ineen duister graf voor eeuwig op te fluiten. > Zal ik meer zeggen? De yver, dien hy voor my, in tegenwoorheid van myn Broeder, had laaten blyken, had tusfen hen een twist verwekt, waarin zyn bloed geftort was. Moedeloos geworden door zo veel verR 4 vol-  *ff B R. I E V ~ N VAN yolgingen, wierd hywanhoopig, en wilde derven. Konde1 ik hem alleen uit dit leven laaten verhuizen; hem, die zyn leven nog korts voor my gewaagd had; konde ik dit doen, die doch van hartzeer zou geftorven zyn, op het zelfde oogenblik, als ik zyn dood vernam ? O myne lieve Vriendin, het is dan maar al te waar, dat de hartstogten de ziel misvormen, en dat het zwakke fchepfel, met een hart, van liefde tot de deugd glocijende, echter misdadig kan worden! . . . Waar zou het, helaas! wel waar zyn, dat ik fchuldig ben! Ach, vaarwel, vaar¬ wel, getrouive Vriendin; bid voormydeGoddelyke goedertierenheid, dat zy my myn misdryf wil vergcevcn. Het is om naar myn Hemelfchen Vader te gaan ; ik zal hem zien, ik zal hem zeggen, hoe veel ik geleedcn heb, cn hy zal deernis met my hebben. Hy weet, dat, vóór dit noodlottig oogenblik, de deugd my altoos dierbaar geweest is; cn dat myn leven njet voorbygegaan is, zonder iets goeds, iets nuttigs verrigt te hebben. Een dag van overyling, zou die agttien jaaren van onfchuld by hem uitwisfehen? In weerwil myner buitenijoorige liefde, die my verblindt, is myn hart zui-  TWEE GELIEVEN. -6^ zuiver; dit durf ik met nederigheid belyden; en ik fchroom niet, om voor zynen rechtbank reekenfehap myner daaden te geeven. Het is naauvvlyks agt dagen gelceden , dat ik nog zulk eenige inwendige zelfsvoldoening genoot, als ik immer gefmaakt heb. Tc midden in myn jammerlyk lyden , zoude ik de kalmte myner ziel niet hebben afgeftaan voor een Konings goed. Welk eene wonderbaare ommekeer is 'er dan by my niet gefchied! Hoe is doch de Engel des lichts in den afgrond gevallen! —— Ach, Conftance, fidder, om u ooit aan den verleidenden hoogmoed der deugd over te geeven! Het inwendig gevoel onzer braafheid is juist dat geene, 'twelkonzen val berokkent: en de ftraf van deeze verwaande verbeelding doet zig gevoelen in de verydeling onzer beste verWagtingen. Denk eens , lieve Vriendin, die godsvrugt, waar mede ik als met een ondoordringelyk fchild gewapend was; die grondbcginfels eener ftrenge opvoeding; die fierheid, die my de fchaduw zelfs van zwakheid fteeds deed vermyden; ni^ts, niets heeft my kunnen redden. Ik heb de uitneemendfte verpligtingen aan my 1 Heer den Priester; aan zyne onderrigtingen ben ik de weinige  9.(6 BRIEVEN VAN e«Z. _rige deugd cn wysheid, die ik nog mogt beliouden hebben, verfchuldigd; ik gevoel ten klaarften, hoe zeef ik hem zal bedroeven; ik was verpligt herri te fchryven ; maar wat zou ik hem doch hebben kunnen fchryven? Hoe zou ik my by hem kunnen vcrdeedigen ? Ik laat aan u, myrie lieve Conflance, de zorg om hem te troosten. Deel hem deezen brief mede; vcrzeeker hem, dat ik ftervende den diepften eerbied voor hem gevoele, en dat ik de leevendigfte erkentenis voor alle zyne wel- daaden met my in het graf neeme Én nu, myne dierbaare Conftance, nog eens vaarwel! vaarwel, voor eeuwig f Èinde yan het Tweede en laatjle Dee!.