EX BIBLIOTHECA IF.G.WALLER _ 1933_J  EN D E E Z E HUUWLYKEN?- ZYN ZEKERLYK NIET IN DEN H E M E L GESLOOT EN.    Wie kan u dc magt gcevcn.oin nry van al liet vermaal mpu leevens te berooven » IïDeel Bladz.i8e  EN D E E Z E HUUWLYKEN?— zyn zekerlyk niet in DEN HEMEL geslooten. eerste deel. Eene origineele ROMAN. Uit het Hoogduitscïi. Met Platen. '* g r ave nh ag e, ■ % ISAAC VAN CLEEF. M d c c i X X x v i i i.   VOORBERIGT, VAN DEN SCHRYVER. En hoe veelen , Waardfte Leezer! van alle die Huuwlyken, die er thans in de Waereld zyn, zyn er toch in den Hemel geilooten, of, (na alies wat men er van weet,) kunnen er toch in den Hemel geflonten weezen ? En evenwel hoort men nog, niet flegts uit den mond der oude, bygeloovige Besjes, maar zelfs uit den mond van zo veelen, voor verftandig te boek ftaan- de , Luiden, dat de Huuwlyken in den Hemel gefjooten worden! De Moeder predikt het de Dogter; de Vader den Zoon; de Oom den Neef; zo menige Minnaar zyne Beminde,en zo menig manziek Meisje den Jongeling, die zy gaarne hebben wilde. * Me-  VOORBERIGT Menigen lacchen er onvf en houden er zig echter aan. Wil men het niet gelooven, dan word dikwils den Zwartrok te hulp geroepen, en honoris caufa kan men niet anders, of men moet gelooven, alles wat deeze vertelt! wil men zig met Voorbeelden behelpen, en ongelukkige Huuwlyken ten bewyze aanvoeren , dan haalt men zig een zo gedugte onwedersbui van Strafgezigten op den hals, dat er de kwaade Huuwlyken flegts hetkleinfte deel van uitmaaken! en daar mede is het alweder afgedaan! De Huuwlyken zyn thans niet meer dan de fchaduuwbeelden van het geen zy geweest zyn. Ware het mooglyk er alles van te ontdekken; men zou affchuuwlyke Groepen zien , waar anders de fchilderagtigfte Voorwerpen te befchouwen waren. De Huuwlyken onzer Voorvaderen waren Voorbeelden van Liefde, Tederheid en Trouw. De Man huuwde de Vrouw en niet haar Geld. De Jongeling vervoegde zig by het Meisje, om haar ter Vrouw te verkiezen, en niet om ze tot zyn hoer te  VOORBERIGT ta maaken. Vrouw te weezeen, was in de ooren van dit Geflagt iets eerwaardigs. Men was trotsch op Huuwlykstrouw, heden is men het op Coquetterie. De Vrouwen ontweeken weleer de wellustige blikken van hen, die op verleiding en ontugt uit waren, thans yvert men, om ze het besten het meest uittelokken. De Mannen van den ouden tyd hielden de trouw omtrent hunne Vrouwen, zozeer hunne pligt te zyn,als zy die zelve, als een pligt, van hunne Vrouwen vorderden.. Thans maakt men zig belachlykmet er van te fpreeken. De Vrouw zegt verftaanbaar genoeg: Indien ik het flegts zo maak, dat myn Man het niet bemerke ,dan beleedig ik hem niet.— En de Man zegt van zyn kanc: o Dat is geen nieuws, getrouwde Mannen by gepriveligeerde Hoeren te vinden! Er is een Land, in 't welk de Man,om van zyne Vrouw gefcheiden te worden, flegts cene zyner Slaavinnen, in haare tegenwoordigheid behoeft te gebruiken , en de Egtbreuk is beweezen ! By de zitting van een zekeren Kerken, * 2 raad  V O ORBERIGT raad in een klein Hertogdom, werden dertien Huuwlyken gefcheiden , en zestien andere Paaren lieten hun Proces aan geven, om by de volgende Zitting gescheiden te worden. O gy edele Duitichen! hoe voortreffe]yk weet gy den roem uwer Voorvaderen optehoudcn ! Een ryk Koopman trouwt zyn Byzit aan een Jongeling uit , en fchenkt haar een groot Huuwlyksgoed , onder Voorwaarde, dat de Man gehouden zal weezen, hem de Vrouw te laaten volgen , zo dikwerf hy zulks begeert, en deeze Voorwaarde geeft hy, (zo men verzekert,) fchriftlyk! ' Is dit Huuwlyk ook in den Hemel ge(looten ? Een Jongling bezit moed, of liever, boosheid genoeg , om aan een Man van verdienden , die het ongeluk heeft van eené ligte Vrouw te hebben , Honderd Louizen d'or te bieden, wanneer hy haar een halfjaar met hem op reis wilde mede geven. Tot dit aanbod moet zekerlyk de Vrouw de eerfte aanleiding gegeven hebben, en echter is zy van Duitfchen bloede, 't Is merk-  VOORBERIGT merkbaar dat er vreemd bloed onder 't onze vermengd zy. Daar ook de Huuwlyken, in onze dagen, zeer kostbaar vallen , mag men wel zeggen , dat de Huuwlyken in de Geldbeurs geflooten worden. Verfcheiden, welken liet te kostlyk valt, een eigen Vrouw te onderhouden', doen in gemeenfchap met hun Buurman , geeven hem Js jaarlyks eenig geld, waarvoor zy eenige fnoepuuten bedingen. Een ander, aan wien zyne Wederhelft niet zeer meer behaagt, maakt met drie, vier andere Vrouwen kennis , en levert haar, Pro honorario , het noodige voor den Oplchik, 't welk haare Mannen niet opbrengen kunnen. Dergelyke Voorbeelden van Huuwlyken vind men in deeze Gefchiedenis niet: Zy zouden onze Leezers verveelen, byaldien wy er hen mede poogden te onderhouden. Veele Huuwlyken houd men voor zeer goed, doch men beoordeelt ze volgens den uiterlyken fchyn, de inwendige Wanfchapenheeden befpeurt men niet, of ziet men over 't hoofd. * 3 Wy  VOORBERIGT Wy moeten, of, alle Huuwlyken affchaffen, en wederom den ftaat der Onnozelheid invoeren, of, wy moeten ons bevlytigen, om deeze edele Verééniging ■van den Mensch, die het gezond verftand cere aandoet, en ons zo verre boven de Dieren verheft , weder in al derzelver Rechten te herftellen. Indien by het Huuwlyk meer op de cveréénftemming dan op de. andere neffensgaande omftandigheeden gezien wierd, zouden er van de tien Huuwlyken naauwlyks één ongelukkig weezen. Men kan ook niet ontkennen, dat de overgedreeven begrippen van Liefde veeIe Huuwlyken ongelukkig maaken. 't Is waar dat vooreen groot gedeelte de fchuld daarvan aan de Lefture te wyten zy, doch daar de Le&ure tot eene te groote buitenfpoorigheid gedreeven is geworden, en niet zo fpoedig binnen derzelver behoorlyke Paaien gebragt kan worden, moeten wy er ons werk van maaken, om de Liefde, ten minften haare uitwerkingen,aftefchilderen , volgens de onvervalschte natuur, ten einde den Leezer opmerkzaam re  VOORBERIGT te maaken, en hem voor de droomeryea der Ligtgeloovigheid te beveiligen. Ongetwyffeld is de fterfling, in'deeze Waereld,binnen zekere Paaien beflooten; die wy aan alle zyden te buiten gaan, ea verderven daardoor niet flegts hetlighaam, dat wy te veel vergen, maarteffens oofc onze verftandlyke vermogens. Wy treeden , in plaats van met juiste kundigheeden voorzien te weezen,met valfche en dweepende begrippen, in een andere Waereld over; en wat kan er het gevolg van zyn, anders, dan dat wy weder kinderen moeten worden, daar wy Wyzen behoorden te weezen. Doch ik weide te breed uit. Ik wilde flegts een Voorberigt, en geen Verhandeling over de verwarringen onzer eeuw fchryven. Wanneer de Leezer myne Tafereelen natuurlyk en welgeplaatst vind; wanneer hy deel neemt in hetlyden myner Ongelukkigen.; wanneer hy een voorneemen koestert, 'om de waarfchuuwingen, die deeze Gefchiedenis oplevert, ter harte te «eernen, en wanneer hy, met my, ge- tuigt;  VOORBERIGT tuigt: Deeze Huuwlyken zyn niet in ben Hemel geslooten ! dan doet hy 't geen ik van eiken verftandigen verwagte ! dan beloont hy mynen arbeid* EER-  EERSTE BRIEF. Mevrouw Hosten aan Louiza. VJy zult u zekerlyk verwonderen een Brief van my te ontvangen, na dat wy reeds twee jaareii ophielden aan elkander te fchryven. Geene fcheiding viel my immef zwaarder en geene verééniging aangenaamer, dan die'van uwe vriendfchap. Vrolyk derhalven knoop ik de banden weder vast, daar ze toevallig zyn afgebrooken geworden. Ik ben Mevrouw Hasten. Gy hebt thans alle de aanfpraaken op Ferdinand, die ik wel eer op hem had. Gy weet, hoe zeer ik hem beminde. Gy weet hoe haatlyk myne tegen, woordige Egtgenoot my altoos was, en bezef derhalven, hoe ongelukkig myn Huuwlyk my gemaakt heeft. Gy laagt my fteeds te zeer op 't hart, en *yt me als nog te dierbaar, dan dat gy niet A al-  ( * ) alles zoudt weeten, wat myn treurig,en mooglyk door my zelf overhaast, Noodlot betreft. De Familie van Ferdinand dulde het verlies zyner goederen niet, de myne wilde er van afzien, doch de zyne beriep zig op haar recht; en zie daar, het geluk van twee Gelicvcr ondermynd ! Gy hadt Ferdinand toen nog niet gezien. En nu moest gy hem zien, en — kan ik u kwalyk neemen, dat gy in uw hart ontwaarde 't welk myn hart voor hem gevoelde? Naauwlyksbemerkte men zulks,of men troonde hem van my afr en gy werdt de onfchuldige oorzaak van myn ongeluk. Dus verliep er een geruimen tyd, in welken men den Heer Hasten in myn gezelfchap drong. In den beginne was hy my volftrekt onverdraaglyk, en ik kon niet anders dan Jiem openlyke blyken myner verachting geeven, doch de Man zettede my hier zo veel koelbloedige Filofofie tegen, dat hy my weldra in een verdraagzaamer humeur bragt. Hy betoogde, met onwederfpreeklyke klaarheid, dat ik hem ongelyk deed; dat Ferdinand nimmer de myne kon worden, en dat het ten hoogften onbillyk ware, dat ik ten minften aan  C 3 ) aan eenen anderen niet wilde toeitaan, te beproeven wat men op myne geneegenheid zou kunnen verwinnen. Ik moest hem dus, zelf tegen myn wil, dulden. Binnen kort betoonde hy zig als den edelen , rechtfchapen Man; Zyne eerbied voor my; zyn ongemeen geduld met alle myne grilligheeden; de moeiten dien hy zig gaf, om het verdriet myner Ouderen, over myn lot opgevat te verzetten, verwierven hem eerlang myne hoogachting. Daaglyks vertrouwlyker met ons verkeerende, was hy fpoedig de Getuigen van de traanen, die myne Ouders over myn hardnekkig gedrag uit de oogen vloeiden! Ah dan kwam hy by my; fprak , niet als een Minnaar, maar als een Zoon; overtuigde my van het hoog. fte ongelyk, dat ik myne Ouders aandeed, door de weinige dagen, die hen nog te leeven ftonden, derwyzen bitter te maaken! — en verwekte in my het - denkbeeld, om uic pligt te doen , wat ik uit liefde niet vermogt. Nooit hebben myne Ouders my een kwaad woord gegeeven. Nimmer waren zy myne neigingen tegen geweest. Zy poogden myne rerbindtenis met Ferdinand te bevorderen, A x Mya  ( 4 ) Myn geluk was het hunne, en nu, —«-* daar het hartfeer hen verteerde, zou ik hefl met ondankbaarheid beloonen ? Heden voor agt dagen kwamen wy, volgens gewoonte, na de maaltyd, by elkander om koffie te drinken. Myn Vader rookte zyn pyp, zonder, (gelyk hy altoos pleeg,) te fchertfen, en het Gezelfchap te vervrolyken. Myne Moeder zat, met de zigtbaarfte blyken op 't veel betekenende gelaat, dat de kommer haarer ziel reeds een diepen indruk op haar lighaam gemaakt had. Hasten hield zig bezig met het Klawier. Er moeften treffende wonen uit voordkomen , dewyl hy uitmunten wilde, en eer hy 't zelf wist, was hy in eene dier medefleepende treurtooneu vervallen, die zo fterk op ons Zenuwgeftel werken, en waar doorwy dikwerf ontwaar worden, wat traanen tegen dank zyn. Laat het nu wel zyn, Myn heer Hasten! zei myn Vader. Gy ziet wel ,dat het niet gelukken wil. Of moet ik ook tegen myn wil weenen ? Gy zoudt niet gelooven, Louiza ! hoe diep zulks myne ziel doordrong. In één oogenblft', ftond de ganfche reeks van treurige en on-  C 5 ) ongelukkige dagen voor myn geest, die ik aan dat kleine Gezelfchap veroorzaakt had, teffens my overtuigd houdende, dat ik die gene ware, die dit alles veranderen kon, en voorneemende zulks te doen, het mogt dan kosten wat het wilde. Intusfchen ik. zulks dagt, was myn Vader met den Heer Hasten in een gefprek geraakt, over de menfehelyke gelukzaligheid. Hasten beweerde, dat zy in de verbeelding van den mensch beftond.en het binnen ons bereik wa re dezelve te verkrygen. Myn Vader gaf hem gelyk, en voegde er by, dat het ongeluk insgelyks in de verbeelding des menfehen zyn beftaan vond, en het niet moeilyk vallen moest de onheilen in het tegenövergeftelde te herfcheppen , wanneer men flegts heerfchappy over zynen Geest voerde; terwyl die gene in den grond gelukkig moest worden, die kragt genoeg in zig. zelf bezat, om het zig te maaken. Dit vermoogen te misbruiken; of tot een uiterften te dryven, ware Dweepery, deeze was het, die den mensch ongelukkig maakte, en de diepite wortelen fchoot, indien men ze niet tydig uitroeide. Ik gevoelde volkomen, dat ik een DweepA 3 fter  ( « ) fter was , en om fpoedig my van deeze ge, vaarlyke geestgefteltenis te ontdaan, viel ik mynen Vader te voet; bezwoer hem, my alles te vergeeven,waar door ik hemlyden berokkend had, en verklaarde hem vrywillig, dat ik gereed ware, den Heer Hasten myne hand te geeven.om langs dien weg het geluk van ons huis te herftellen. Nimmer had de blydlchap dat toppunt in ons huis beklommen, fchoon zy er anders zig zeer wel vinden liet. Uwe Henriette alleen kon zig niet van harte verheugen. De daad zelve fchitterde wel in myne oogen, doch de opoffering, die dezelve my kosten moest, drukte als lood op myn hart. De dag onzer Egtverbintenis werd op gifteren vast gefteld. Ons Huuwlyk is op den zei ven , tot groot genoegen van alle belanghebbenden , voltrokken , en ook ik heb er my zelf ruftiger by bevonden, dan ik gedagt had. Hoe ik met den Heer Hasten fta, en welke affpraak ik met hem gemaakt hebbe, zult gy op morgen te weeten komen, want heden moet ik nog aan Ferdinand ichryven. Ik zal uwer niet vergeeten, beste Loaiza! Ik zal hem  < 7 ) hem bidden, om «het edelfte, het deugdzaamfte Meisje, door zyne bezitting gelukkig te maaken, en fpoedig hoop ik berigt van u te erlangen, dat gy het waarlyk geworden zyt. Ik ben zo, als wy weleer elkander omhelsden, Uwe, enz. HENRIETTE HASTEN. TWEEDE BRIEF. Mevrouw Hast.n aan Ferdinand. "Wanneer deeze letteren u verfchrikken ,— wanneer gy myn befluit uit een ander gezigtpunt befchouwt, dan uit dat myner kinderly. ke verpligting, —- dan maakt gy my de ongelukkigfte Vrouw van de geheele waereld. Ik heb Hasten myne hand gegeeven, en my zelve daardoor voor eeuwig de aanfpraak op de uwe ontzegd! — voor eeuwig, zeg ik, — neen! myn Ferdinand! — flegts voor dit kortftondige leeven. - Ook heeft myn hart geen deel aan deeze gift. Ik blyf de uwe, myn A 4 Bes-  ( 8 3 Befte! en gy weet, dat ik de uwe blyf, dat myne geheele ziel u aankleeft, en dat ik hem flegts myn Gemaal, niet myn Geliefde noeme. Even als voortyds, toen de dagen der fchoonfte hoop nog voor my ftonden,die ons de gelukkigfte faamenleeving voorfpelden , even zo ftaan die zelfde dagen nog voor my, — flegts in een verwyderd verfchiet, flegts aan gene zyde van het graf, waar verbintenisfen noch befluiten beletzelen der gelukzaligheid zyn. Myn Man, geenzins myn Geliefde', (geloof my hierin Ferdinand! by al wat heilig is, ) heeft my beloofd , de verkeering met n niet te zullen verhinderen: derhalven fchryf ik vry aan u, en gy kunt my vrylyk antwoorden. De verééniging onzer zielen zal niet ophouden, en indien myn Man zo edeldenkende blyft, als hy heden is, zal hy er zelf vermaak in hebben; want onze liefde was altoos zo zuiver! altoos hartewerk! altoos de voorfmaak der verhevenfte zaligheid. Met ongeduld verwagt ik uw antwoord; verwagt ik dat gy te vreeden zult weezen, dat fls myne Ouders de rust bezorgd, en mynen pligt  C 9 ) pligt vervuld heb. Verder heb ik mets anders , op deeze waereld te dugten. Nog eens, Ferdinand! Louiza bemint u! Gy kunt haar Gelukkig maaken! Gy zyt er zekerlyk toe verpligt. Geef haar uwe hand ! Geef haar ook een deel van uw hart; laat flegts een gedeelte aan haar overig, welker ganfche hart gy bezit ! b' Ik ben enz. HENRIETTE. P. S. Aan u zal ik nooit den Naam onder, fchryven, die ik om uwen wi! eens weder verloochenen moet, niet moet, - neen! - wil. DERDE BRIEF. De Heer Hasten aan Ferdinand Wahler. Ik ken , wel is waar', u niet in perzoon, Mynheer! doch de affchildering; die myne tegen, woordige Egtgenoote, uwe voormaaiige HenA 5 ri.  ( io ) riette, my van u geeft, vertoont u als een edel, rechtfehapen Man; en het is in die betrekking, dat ik het waage aan u te fchryven. Gy kunt ligtlyk begrypen, dat ik geen vergifFenis verzoeke, daarvoor dat ik u een Meisje ontroofde, '£ welk gy niet bezitten kost: Dergelyke befchikkingen van het Noodlot zyn wy Mannen daaglyks onderworpen. Wy fpree-ken hier van geheel iets anders, en wel bepaaldlyk van den indruk,die gy,als Minnaar, op myne Vrouw gemaakt hebt. Deeze was u, toen gy nog naar haare bezitting dingen mogt, zeer voordeelig, en berokkende my byna onöverkomelyke hindernisfen. Loosheid en list moeiten de voorrechten verdringen, diegyuitof inwendig bezat. Maar nu heb ik overwonnen. Door onlosmaaklyke banden is zy de myne; en heden kan de indruk, dien gy op haar gemaakt hebt, u geen voordeel meer verfchaffen. „ Ik verönderftel ,myne Gade als Man zo gelukkig te zullen maaken, als gy als Minnaar haar zoudt hebben kunnen doen.alleenlyk wordt daartoe verëischt, dat ik, in dit geval, alle ftruikelfteeiien opruime , die my in den weg zyn geworpen, en dat is, de verdere kennis hou- /  houding myner Vrouw met u. In 't zelfde tydftip, waarin ik de loosheid te hulp riep, ten einde over u te zegepraalen , beloofde ik haar, de kennishouding en briefwisfeling met u te znllen dulden. Ik kan deeze belofte niet in^ trekken , maar ik verzoek u, als een Man van eere, u niet in de zaaken van Man en Vrouw tefteeken, om aldus door flilzwygen en verwydering, myne Vrouw zelf alle gedagten op verdere Zielefymphatie te beneemen. Ik geloof dat gy, met my, zult voelen, dat de Liefde flegts het loofwerk van hetHuuwlyk is. De ondervinding heeft maar al te zeer geleerd, dat Huuwlyken, enkel en alleen door -de Liefde geflooten, binnenweinigjaaren.de ongelukkigften worden. Ik verwagt myn verzoek vervuld te zien , en ben, tot alle tcgendienften bereidvaardig, enz, HASTEN. VIER-  ( 12 ) VIERDE BRIEF. Ferdinand Wahler aan den Advokaat Stokherg, Cjry befchouwt het dan thans als eene onmooglykheid , het Testament van myn Oom te vernietigen, en my zynen natuurlyken Erfgenaam te maaken, thans zeg ik, na dat wy er twee jaaren over geprocedeerd hebben? De Hemel zy geloofd, dat gy eindlyk uwe ongelovigheid hebt afgelegd. Ik voorfpelde u zulks wel voor twee jaaren; doch uwe enthufiastifchen yver voor my, vervoerde u derwyzen, dat gy my eerst nog eenige honderden uit de beurs gejaagd hebt, waarvan gy waarlyk geen vrugt hadt, alhoewel zy echter pour la bonns louche zyn bedeed geworden, en gy wist, hoe ongaarne ik myn beurs voor Rechters en derzelver aanhang ontfluite! i Maar misfehien zoudt gy deeze gezegden wel voor ernst opvatten, neen', myn lieve Stokberg l Ik fcherts er flegts mede. Alles wat gy deedt,decdt gy uit edele vriendfehap ly-  tui lyke oogmerken, zyn deeze u mislukt, dat was uwe fchuld niet. Gy vertoont u zekerlyk niet in het beste licht, wanneer gy my voorflaat, om Louiza te necmen, ten einde langs dien weg myn goed te behouden. Gy weet, wat Vyand ik van alle baatzugtige Egtverbindtenisfen ben , en' nu zou ik er zelf een aangaan ? Reeds daarom is Louiza haatlyk in myne oogen, vermits zy aanfpraak op myn goed heeft; en ik zou haar niet neemen, offchoon zy meer dan een Engel ware( Behalven dat, gy weet, dat ik bemin, en een fchepzel bemin, die de myne werd, zelf toen ik niets had, en wier Ouders haar my zouden gegeeven hebben, indien myne vrienden geene magt over my gehad hadden. Thans is die magt ten einde; ik fnel naar myne Henriette, en zal het Meisje niet arm voorkomen. Ja! myn lieve Vriend! de Hemel heeft ifl myne billyke zaak voorzien. Ik heb een dubbel geluk gehad, terwyl ik vrywillig van myn goed afftond! Ik heb het Profesforaat,met de voordeden daar aan verknogt, ingevolge myn verzoek, verkreegen, en agtduizend Daalders uiï  ( 14) hit de Lotery getrokken. Beiden deeze Nieuwstydingen ontving ik op eenen dag. Myn eenigfte woord was, toen ik ze hoorde : Henriette! — Want flegts aan haar dagt ik, en niet anders dan met haar, wil ik dit geluk genieten. En wat ontbreekt my nu, lieve Stokberg? tyk ben ik niet, zo als ik anders zyn zou:maar ik heb genoeg, en, met Henriette,meer dan die veertigduizend Daalders, die ik bezitten moest. Louiza heeft heden myn afltand en votmagt bekomen,om alles te kunnen ontvangen. En derhalven, befte Stokberg! laat nu die zaak zyn beflag hebben! Zend my de rekening der gemaakte Onkosten ; en verwagt. voor uwe moeiten de leevendigfte erkentenis, van uwen FERDINAND- VYF-  C is) VYFDE BRIEF, De AdvekaaX Wurm aan Louiza ÏVedemeijer. 13y deezen, Mcjufvröuw! bekomt'gy het bei'igt van uw gewonnen Proces. Uw tegcnparty is ook volkomen uit het Veld geflagen,en zal niet verder appelleeren. De Uitfpraak is nu gcrcchtelyk;het Testament onverbreeklyk, en de Erfnis de uwe, zo dra hy uwe hand weigert, en natuurlyk de uwe, by aldien hy dezelve aanvaart. Hoe bezwaarlyk viel het my , dit Pleitgeding te winnen ! - Moet ik u alles zeggen? Moet gy weeten, wat myn hart voor u gevoelt? Had myn Geweeten en uw geluk. het veroorloofd, gaarne zou ik dit Proces verlooreu hebben! Het te winnen is niet anders, dan my zelf van alle hoop en gelukzaligheid te berooven , en my zelf te wyten te hebben, dat gy de myne niet wordt. Doch , nimmer gaaftgymy de minite hoop! Vergeef my derhalven dit zonderling ge- £hap!  ( 16 ) fnap! Nog meer, ik weet dat gy Ferdinand bemint, indien derhalven myn yver iets aan uw geluk toebrengt, engy dezyne wordt, denk dan zomWylen , met deelneeming, aan uwen Hoogachter, WURM. Profejfor Wahler aan den Advokaat Stokberg. By aldien er een Duivel is, dan moet het hem een ftreelend vermaak weezen, wanneer hy een mensch, ten toppunt der aardfche gelukzaligheid verheven , op eenmaal in den diepften afgrond der Ellenden ziet nederftorten! Lees deeze twee Brieven, Stokberg! en ■ oordeel over myne aandoeningen ! Voorneemens zynde,. en heen willende fnellen, om myn geluk in de armen te vliegen, valt het verfchriklykst Onheil my op de borst! .Niet genoeg, dat ik eene Minnares verlieze, die de bron myns leevens is, moet ik my nog de ZESDE BRIEF.  ( 17 ) de befpöttingen getrooften van den Onverlaat, die ze valscbaartig my ontfutzelde. Het Meisje kan ik niet verdacht houden": Zy heeft my dikwils van Hasten, en nog menigvuldiger maaien van de treurigheid haarer Ouders gefchreeven, en ik wenschte, wenschte aanhoudende, dat zy flegts ja wilde zeggen; gebieden wilde ik het haar echter niet. Zy bleef toch het Meisje van myn hart, en ik kon zinneloos om haar geworden zyn, byaldien ik er niet te bedaard toe geweest ware, Zonder het my toegevoegd geluk had ik nooit het denkbeeld, om haar te neemen, gekoefterd. Doch wat baat my nu dit geluk? Kon het Noodlot my zulks niet vier weeken * vroeger bezorgd hebben ! dan, dan ware zy de myne, dan ware myn leeven maar eene geheele wellust geweest! Doch meer dan dit verlies; (want dat heb ik my reeds eeniger maaten getroost,) is my de handelwyze van haar Man: ook niet geheel om my zelfs wil. Ik heb met behulp der Wysgeerte, my daarin overwonnen, en als derzei ver Leeraar was ik verpligt zulks te doen. Ik heb den Man geantwoord , zo als by verdiende. Ik veracht hem van ganfcher harte. Hy ware de B min-  ( 18 ) minfte opwelling myner gramfchap «iet waardig , zo hy de Man van myne Henriette niet was. Doch om haarenwil is zyn gedrag my onaangenaam : ten minften wenschte ik de VrouW van myn hart een vreedzaamer lot, en zulks heeft zy nu niet te verwachten, o Kon ik haar genoegzaam geduld in al het lyden verfchaffen; dat haar reeds treft, of nog voor de deut ftaat'. maar, helaas 1 dit lyden moet ik zelf nog vermeerderen. Als een Man van eere moet ik aan zyn verzoek voldoen,en het haare onvervuld laaten. Ik kan haar niet fchryven^ zonder haar,aan den eenen kant, eene fchampere bejegening van haar Man op den hals te laaden, en aan den anderen kant myn pligt te krenken. Aldus, myn Vriend! zyn alle myneheerlyke uitzigten, alle myne vermaaken verdweenen! dus ben ik verfteeken geworden van de beftemming, om tot de zaligfte der ftervelingen te behooren! Ik verbeelde my fterk genoeg te zyn, dit alles te draagen, doch mis- fchien is het ook maar verbeelding! Veelligt is dit de eerfte werking der bitterheid van ziele over haar verlies. Hen-  (19) Henriette fchryft my ook, dat ik Louiza neemen zou: maar deeze Triumf zal Louiza nimmer genieten,- en om ten zekerfte te te verhoeden, dat men my niet verrasfche en van befluit veranderen doe , ga ik morgen naar W*** waar ik een Meis;e gezien heb, waarvan men my veel goeds gezegd heeft. Zy is arm, doch des te beter voor my. Mooglyk ontvangt gy overmorgen de tyding, dat ik gehuuwd ben , met eene Vrouw, die ik flegts éénmaal gezien heb. Ik ben enz. WAHLER. ZEVENDE BRIEF. Profejjor Wahler aon den Heer Hasten. weinig als ik uwe Helling, waarmede gyuwenonbefchaamden brief befluit, goed kan heeten, zo zeer veracht ik den Man, die ze aanvoert,- maar dat gy ze aanvoert, geeft » daarom het recht niet, om met een Man te «potten, dien gy, (waarom zou ik zulks verB 2 hee-  heelen?) ongelukkig hebt gemaakt, door héni te berooven. Waart gy eenige dagen laatei* gekomen, gy waart den gelukkigen Man niet geworden. Ik was reeds op weg, met ecil maatig geluk, groot genoeg om myne Henriette gelukkig te maaken. Heden ben ik arm, — en gy in het bezit van een fchat, die my alleen verryken kon; van een fchat, Myn- heer! welken gy niet verdient. Daar ik zulks gevoele, daar ik er vastlyk van overtuigd ben, dewylgy reeds in de eerfte dagen, den Tyran over haar fpeelen wilt, kunt gy ligtlyk denken, dat ik geen blad papier om uwen wil verkwiften zou, deed ik het niet ter liefde van het Onderwerp, dat deeze briefwisfeling veroorzaakt, U zal ik niet laftig vallen. De Man, die zig verlaagen kan , om den Minnaar zyner Vrouw te verzoeken, dat hy zig verwydere, is veel te armhartig, dan dat men geen medelyden met hem zou hebben. Ik, Mynheer! zou geen Egtgenoote begeeren , byaldien ik haar bewaaken moest, al droeg zy Kroon en Schepter. Ik ben ook te zeer een Man van eere, om het geluk van een Meisje te verftooren, dat ik weleer beminde, en welker geheel  C 21 ) heel toekomftig geluk, helaas! beftaat in d« erbarmlyke liefde van een nog erbar.nelyker Man. Ik heb echter nog een Recht op Henriette,- en dat is het Recht der Menschheid.' , dat Recht zal geenzins zwygen.zo dra gyhaar ongelyk aandoet. Dit zeg ik u, en waarfchouw u deswegens. Ik zal gewiflyk uwe fchreden gadeflaan! Ik zal, tot in de verborgenile fchuilhoeken toe, uwe handelwyze met Henriette opfpeuren, en wee uwer, wanneer gy haar'te veel doet lyden! Gy moet heden, met geweld, een goed Man worden, en zulks zult gy den Minnaar te danken hebben, dien gy te verwyderen poogdet. Indien gy nog een greintje menschlykheid bezit, zeg dan aan uwe Vrouw, dat gy my het fchryven aan haar verboden hebt, ten einde zy my voor geen fchurk houde, zo'als gy er een zyt. FERDINAND. ü 3 AGT-  C 22 ) AGTSTE BRIEF. Profesfor Wahkr aan den Advokaat Stokberg. Ik fchreef u in myn laatften , dat gy mooglyk heden de tyding zoudt ontvangen, dat ik gehuuwd ware; — en met deezen brief wordt u die tyding gezonden. Naauwlyks had ik myn voorgaanden afgevaardigd , of ik zettede my op het Rytuig en reed naar W * * *. Maar alvoorens moet gy eenige der Omflandigheeden weeten, waarom deeze reis gefchiedde. Toen ik my, agt dagen geleeden, by uwen Broeder te W*** ophield, zagen wy tegen ons over, by eene Galanteriekraamfter, een jong fchoon Meisje. Myn lugthartige Vriend kon niet naarlaaten, met my daarover te fchertfen, cn bepraatte my eindlyk, om derwaards te gaan, sn er iets te koopen. Hoe meer ik het Meisje naderde, hoe belangrykcr haar gelaat my werd: Zy had, zo 't my voorkwam, in haare houding iets lyde- lyks,  ( 13 ) lyks, dat my trof. Uw Broeder wilde met haar (loeien, doch zy hield zig achter 's hands, en vond weldra een voorwendzel om heen te gaan. Uw Broeder vroeg, taamlyk dubbelzinnig, aaa de Modekraamiter, waar zy deeze Waar had opgedaan, en of zy die van Berlin had doen komen, Daar nu deeze Vrouw ter goeder faam ftaaf, nam zy deeze vraag zeer euvel op , en uw Broeder had zeer veel werk, om haar te vreden te ifellen, en haar te beweegen, dat zy ons iets wegens het Meisje verhaalde. Zy was met een klein pakje herwaard gekomen, en had haar haaren dienst aangebooden. Deeze Vrouw hield haar, in den beginne,verdacht, en daarom had zy haar op allerlei wyzen beproefd,doch beftendig was zy daarby gebleeven, dat zy een Wees war'e, door een Landprediker in huis genomen. Haar Gevader en Gemoeder waren zeer arm, en na eenige fchulden gemaakt te hebben, geftorven. Na derzei ver dood had men alles weg genomen, en haar met haar Pakje uit het huis geftooten, en zy was alhier gekomen, om werk of wel een dienst te zoeken. B 4 Toen  Toen het Meisje weder binnen kwam, fcheen zy geweend te hebben. Ik ging naar haar toe, en zei, dat haare ongelukkige Gefchiedenis my bekend was, en verzogt haar, om het verhaal van eenige nadere byzonderheeden. Zy bewilligde in myn verzoek, en Voldeed er aan, met zo veel vrymoedigheid, bevalligheid en bewys van gezond verftand, dat ik haar hartlyk geluk wenschte met de Gaaven , die de Natuur haar gefchonken had; teffens haar verzekerende, dat het, met deeze voorrechten,haar aan geen geluk kon ontbreeken. Zy nam dit even befcheidenlyk aan, en op de vraag: Of zy zig wel in den dienst van een Heer verbinden wilde, wanneer zy teffens als Huishoudfter wierd aangemerkt, antwoordde zy my, dat, hoe waardig haar de Vryheid ook ware, zy echter zig niet tot zulk een geluk bevoegd rekende: Ik vroeg haar verder, of ik haar met eenigen onderftand in geld gerieven kon ? Waarop zy tot befcheid gaf, dat zy veel te ftiptlyk op de eere gefield was, dan dat zy een Gefchenk kon aanneemen; dat flegts iets zodanig in haare handen te zien, aanleiding tot verdenking zou kunnen geeven. V-er-  ( 25 ) Vermits ik te rug reisde, verliet ik haar met het vafte voornoemen , om ze by Hen, nette in dienst te brengen. Ik kende Vader, Moeder en Meisje te wel, 0m niet volkomen zeker van myn zaak te weezen. Nu keerde het blad om. Ik kwam weder hier. Ik maakte uw Broeder myn befluit bekend. Hy prees het; doch het geen meer was dan dat en waarvoor ik hem niet genoeg danken kan, hy bood zig aan, allebezwaarnisfen volkomen uit den weg te ruimen , en in perzoon narigt van de waarheid des verhaals van het Meisje te gaan inwinnen. Hy fprong met een te paard; was gisteren avond reeds weder te rug van het Dorp,dat omtrent twee uuren van Berlin ligt, en bragt my de geloofwaardigfte bewyzen der waarheid mede. Inmiddels was het reeds zo verre met my gekomen, dat wanneer hy ze niet gebragt had ik er door in de grootfte verleegenheid van-de waereld zou geraakt zyn ; — niet dat ik het Meisje beminde, maar ik had haar reeds myn geheelen toeftand ontdekt; haar gezegd, dat ik huuwelyken moest; haar beleeden, dat ik geen de minfte tederheid voor haar voeden kon die zy evenwel recht had te kunnen vorderen'; B S dat  ( 26 ) dat zy echter daarop rekenen kon, dat ik een hoogachtend Egtgenoot, en een teder vriend voor haar zou weezen. Het goede Schepzeltje bewilligde er in, om haar Noodlot met het myne te veréénigen. Zy had veel treffends gezegd , en veel deelneeming betoond in myn ongeluk; en haare hartlyke belofte, om my myn lyden zo draaglyk te maaken, als mooglyk was, ftrek, te my ten bewys, dat ik tot Gezelfchap en Vriendin niemand beter zou hebben kunnen verkiezen. Uw Broeder was ruim zo blyde als ik, en de Modekraamfter, die de befte ziel onder alle baars gelyken bezat, was opgetoogen van vreugd, toen zy het Geluk van haare kweekeling vernam. Ik liet met een alles tot den trouw in gereedheid brengen. Maria was de eenigfte, die na de voltrekking van ons Huuwlyk ftil en fomber werd. In den eerften bevreemde my zulks, en ik verbeeldde my, dat zy welligt berouw van den overylden ftap mogt hebben, vermits ik buiten ftaat ware, haar alles te geeven, waarop zy aanfpraak had, en myn pligt vorderde. Ik ging tot haar om haar daadlyk myne gedachten te zeg-  C 27 ) zeggen; want ik wilde zo oprecht met haar te werk gaan, als mooglyk was. Spoedig evenwel riep zymy lji£ myne doQ hng te rug: Want naauwlyks had ik haar myne vrees te kennen gegceven, of zy antwoordde my, met de lieftalligheid van een EngelNooit, myn Vriend! zal myn befluit my berouwen. Gy denkt te edel, dan dat ik niet gelukkig met u moet zyn. Myne afgetrokkenhetd kwam alleen daarvan daan, dat ik tusfchen beiden fïa en niet weet, of het On-cluk van myne Gemocdcr verlooren te hebben grooter zy dan het geluk, van dat verlies k! lyk m uw bezit vergoed te vinden. Kon zy my wel iets vleienders zeggen? en het kwam zo gansch en al uit haar hart! het werd zo geheel zonder gemaaktheid uitgefproKcn.! Waarlyk, myn Vriend! had rayne Hennette niet zulk een diepen indruk op mym ziel gemaakt; zweefde zy „iet altoos voor T6 klonk haare Item niet telkens door myneooren; zag ik niet fteeds den vnendlyken aanblik haarer fpreekende oogen , ik zou M5ria kunnen beaiBmti Doch als Egtgenoote zal zy my altoos dierbaar weezen. ik „eem haar morgen mede naar de  ( 28 ) de Stad, en hoop aldaar ten minften een getiist leeven te leiden, zo ik er geen gelukkig genieten kan. Ik ben, enz. FERDINAND. NEGENDE BRIEF. De Heer Hasten aan den Heer van Feit. \V aarom laat gy ons niets van u hooren, luie Reiziger? Gy blyft dan nog altoos de oude liederlyke' Fett ! De Duivel weet hoe het bykomt, dat gy Edelluiden het altoos beter kunt uithouden dan wy. Doch gy zit tot over de ooren in het geld, en hebt geene zorgen; tcrwyl wy moeten zugten en zweeten, om de onkosten tot onze Menus plaifirs te vinden. Maar ik moet u iets nieuws mededeelen , dat O geheel buiten postuur zal brengen: ik heb den eenzaaraen ftand vaarwel gezegd, en my jn het groote Gilde begeevcn. Gy kunt den* ken,  C *9 ) fcen, dat ik my geen wisfewasje heb opgezogt. Ik heb daarenboven het vermaak gehad, om een geleerd Zaletjonkertje uit den Zadel te ligten, die er al vry vast in gezeten was, Geloof vrylyk, myri Hartlap ! dat ik my zo niet vernederd zou hebben,indien het Meisje gemaklyker te verkrygen geweest ware, om haar te huuwlyken. Doch dit was niet alleen volftrekt onmooglyk, maar geduurende twee jaaren, heb ik my zelf in geheel andere vouwen moeten zetten, o Gy moest my eens in die ernflige en zedige houdingen, die ik aannam , gezien! Gy moest de Predikatiën eens gehoord hebben , waarmede ik myn Meisje haar Beminde vau't hart troonde, en haar tot my te trekken wist! Hadt gy my, zedig mensch, eens in het Gezelfchap der ouden van dagen aanfchouwd, die ik voorgenomen' had den baard te zalven,'gy ZOudt u halfdood gelac- chen hebben; maar ik was ook tot Ito- vens toe verliefd. Nu zy de myne is.fchfkt zig dat alles, en zo dra is zy niet voor den geleerden Stokvisch in zekerheid , of ik foei naar Berlin, en dwaale als Blancheville, weder met u om. Wat voert de kleine Maria toch uit? fchryf my  (3) my toch wat van uw Nieuws, want ik zal my zelf vervloekt verveelen, wanneer ik nog meer tegenzin in myn Wyf kryge. Ik ben, enz. BLANCHEVILLE. ' , — ^ TIENDE BRIEF. Louiza Wedemeïer aan Henriette Hasten. Ik heb, traanen van blydfchap Hortende, uwen brief gekuscht, want na eene zo lange fcheiding u wederom de myne te mogen noemen , was my een onverwacht geluk. Niet uit hoofde myner geneegenheid tot Ferdinand, neen! maar uit louter vergenoegen, liep ik daadiyk tot myn Vader, en verhaalde hem, dat gy gehuuwd waart, hem teffens vryheid verzoekende, om u te mogen ant woorden. Gy weet, wie hy is, wanneer hy zyn zin heeft. Hy geloofde alle hinderpaalen, betreklyk myn Huuwiyk met Ferdinand, nu uit den weg  C 3i ) vreg geruimd te weezen;drukte my in zyn armen; noemde my zyn lieve Dogter, en zei, dat ik alles kon doen, wat ik begeerde. Hy maakte my zekerlyk in dat punt gelukt kig, waarin ik het alleen zyn zal, een Vriendin weder te krygen, die ik voor verlooren rekende. Ferdinand, myn Waardfte ! Ferdinand is in dat opzigt voor my, 't geen by voor u is. Hy is gehuuwd ! Wanneer gy zulks nog niet weet, dan zult gy my, in den eerften opflag, even zo weinig gelooven , als ik myn Vader geloofde , toen hy my aankondigde, dat het Erfdeel van Ferdinand hem reeds geheel geleeverd ware. Ik ftond (lom en verzufd voor hem. Ik kon my geen begrip vormen, hoe hy u zo fchielyk vergeeten kon;- ik moest hem echter weder ontfchuldigen. DeAdvokaat Wurm heeft my de zaak opgehelderd. Hy is enkel gehuuwlykt, om nooit in de verzoeking te komen, van aan my te denken. Is dit niet vernederend voor my, befte Henriette ? o Ik heb de ganschlyke diepte gevoeld , in welken ik verzonken ben, hoe loos myn Vriend Wurm het ook voor my heeft poo-  ( 32 ) poogen te verbloemen, dat ik de beleedigde ware, er by voegende, dat hy het Ferdinand nimmer vergeeven kon, van myne hand te hebben afgeflagen. Necu '. Jetc hy heeft reien my te haateri , die op den roof van zyn Erfdeel uitging. Dikwils heb ik hem verzekerd, dat ik, wat my betrof, van alle aanfpraak op zyn geld afzag, doch telkens bleek, uit zyn gedrag, dat hy myniet geloofde,en myne verzekering voor veinzery hield. En daar ik hem nimmer in een beter licht kon voorkomen, vermits hy my altoos als de verftoorfter en de hinderpaal van zyrie liefde te uwaards moest befchouwen kan ik hem niet ten kwade duiden, dat hy my haat. Hy wist niet, hoe onuitfpreeklyk lief ik hem had; en hy weet nog met dat ik onbaatzugtlg ware; dat ik al het geld voor zyn Perzoon zou gegeeven hebben . en hy zal nooit weeten, dat ik om zynen wil voor altoos ongelukkig worde. Myn Vader kwam en vond my weenende aan myn fchryftafeltje. Hy vroeg, waarom ik weende? Ik beminde Ferdinand! antwoordde ik,  C 33 ) ik, ik bemin hem nog; en, - myn Vader!hy wordt de mynen niet! Hyfloegzyne oogen voor zig neder; voor de eerstemaal zag ik dezelven met traanen; voor de eerftemaal zei hy zagtlyk tot my : wees getrooft, myn Dogter! de tyd zal alles te recht brengen. Gy zult evenwel nog gelukkig worden. Ik gevoelde, dat zulks nimmer waar kon worden; deeze ongewoone handelwyze van myn Vader echter was my een verzagtende balzem. Ik ftond op; viel hem om den hals, en bedankte voor het aandeel , dat hy in myn hartzeer nam. Hy is hardvogtig en ruuw; met dat alles kan hy zomwylen weezenlyk ook zagt en goed zyn. By de herdenking van het eerfte, kan ik niet afzyn, u eene gefchiedenis te verhaalen, die zonderling genoeg is, om opmerking te verdienen. Toen myn Broeder nog leefde, en op de hooge fchool was, bragt hy , op eene der Hoogtyden, eens een zyner Vrienden met zig. Deeze heette Weiftad. Hyhad wel geen zeer voordeelig voorkomen, doch bezat de kunst van zig behaaglyk te maaken, die my alsge^ maakt»  ( 34 ) naaktheid voorkwam, doch door myn Vader als ernst werd opgevat. Vermits deeze Jongeling zig naar alle de kleine gnllighecden van myn Vader te fchikken wist, begon hy hem liever te kvygen, dan zyn eigen Zoon. Hy fcheurfle zig , bittcrlyk wccnendc, van hem af, en roemde hem by elke voegzaame geleegenheid, zo lang tot dat de zaak met Ferdinand op het tapyt kwam, wanneer er niet verder aan hem gedagt werd. Vier wecken na dat het gerugt der noodzaaklykc Egtverhindtenis van Ferdinand metmy verfpreid was, kwam eensflags de Heer Weiftad weder tot ons. Ik befpeurde aan myn Vader eene zonderlinge ontftclrenis ; en alhoewel de Heer Weiftad hem zeer vriendlyk groetede, werd hy echter mcrklyk koelder ontvangen, dan ik, na alles, flater tusfehen hen beiden was voorafgegaan, verwagten moest. Myn Vader wendde ook weldra eenige bezigheid voor,en verliet 'ons. ik geraakte eenigzins in vcTleegenheid , toen Weiftad, taamlyk vertrouwd, naar my toe kwam ,-en my verzekerde, dat hy het voor #yn grootst geluk hield, my te kennen ; ■ en voor fflog grooter hield hy het, my de zy- nc  ( 35 > ne te mogen noemen. Hy hoopte, dat zyne tedere gevoelens omtrent my, my tot de zuivcrfte en warmde wederliefde zouden beweegen. In 't eerst ontbraken my de woorden, want myne verwondering was ten hoogden top gefteigerd. Vermits ik evenwel verpligt was hem te antwoorden, zeide ik hem, naauwlyks my zelf bewust zynde, dat ik niets in zyn gelaat bcfpeurde, datfchertfen aanduidde, en dat ik echter, na alles wat hy my daar gezegd had, zeer geneegen was, om zyn voorftcl als fcherts optevatten; dat ik hem vuuriglyk bad, niet meer te willen fchertfen met iets, dat voor my ten hoogften ernftig en aandoenlyk was. Hy verzogt my duizendmaalen, om vergiffenis. Hy had gehoopt, vervolgde hy, dat myn Vader myne beftemming my niet verheeld zou hebben', en hy was des te onvreedener hierover, om dat deeze omdandigheid, hem mooglyk in een ongunftig licht by my plaatHe ; dat hem nieuwen tyd ter opruiming zon kosten. Ik moest zyn gansch bedryf op myns Vaders rekening zetten, daar hy klaarlyk bewees, onfciuildig gedwaald te hebben. Ca De  C 30 ) De woorden, Vader dwaaling be- dryf - onfchuldig , ftootte ik taamlyk fpoedig achter elkander uit, en verzogt op 't ernftigst om antwoord, dat ter opheldering van al die woorden dienen moest. Ik zou voorzeker, dus fprak hy, op een toon , die tusl'chen aandoening en tederheid . in was, den weg om uwer te erlangen, anders genomen hebben, by aldien ik niet verwagt had, u voorbereid te zullen vinden. Om uwe begeerte te voldoen en alle misverftand voortekomen, moet ik u op heden zeggen, dat gy myne Verloofde zyt, dat gy zulks zyt met de bewilliging van uw Vader, offchoon gy er niets van weet. Erinner u dat tydftip, in 't welk ik , beneffens uw verdorven Broeder by u was! In dat tydftip was het, dat ik de plegtigfte belofte van uwen Vader ontving, dat, naamlyk, niemand anders dan ik, zyn Zoon zou worden. En hoe verheugt my als nog, (in weerwil der ünartlykfte erinnering,) de laatfte uitroep van uwen ftervenden Broeder, betuigende , dat hy nu des te ge. trooster de waereld verliet, daar zyne dierbaare Zuster, het deel van zynen besten Vriend Itond te worden. Op  C 37 ) Op dat zelfde oogenblik fchoot my de ontfteltenis van myn Vader, by de inkomst van Weiftad, te binnen: en daar my zyn overylde wyze van belooven bekend was, twyffelde ik geen oogenblik aan de waarheid, waar van ik echter fpoedig nog nader verzekerd werd. Iotdsfchen wilde ik, daar het my toch Dimmer in degedagten kon komen, deezen Man te beminnen, het eerfte tydftip my ten nutte maaken , en voerde hem daarom te gemoete: dat het my leed deed zyn wensch verydeld te zien. Dat ik wel geene enkele reden kon aanvoeren om zyn hand afteflaan , indien men het hart niet in aanmerking name, dat evenwel by zulk eene keus volftrekt in aanmer king moest komen, doch dat ik niet het geringde woord van myns Vaders belofte geweeten hebbende, ik by gevolg my geene moeite gegeeven had , om myne geneegenheid te beperken, derhalven had myn hart reeds een keus gedaan, en wel mee bewilliging en goedkeuring van myn Vader, die zulks zekerlyk vergeeten moest hebben , welke keus my noodzaakte hem te verzoeken, om van zyn Recht te willen afzien. ' C 3 A f-  ( 38 ) Afzien ? riep hy uit, en fcheen zeer verschrikt. Hemel! in welk een ongelukkig en eindloos doolhof heeft uw Vader my gevoerd'. Hy wekt deeerfte vonk van liefde te uwaards inmy op; laat my met de plegtigfte verzekeringen van myn geluk heenreizen! Ik ga; zoek my uwer hoe langer hoe waardiger te maaken; ftel uw beeld my onophoudlyk voor deoogen; denk, fpreek en droom niet anders dan van u ! Ik kom weder, en vinde my deerlyk bedroogen. Maar, Mynheej! zei ik , (want de hevigheid waarmede hy fprak, fcheen my beleedigende tezyn;) Zo maar zonder eenig voorbeding, zonder eenig terugzigt op my ; en op myne toeftemming, my aan u verloofd? „ Dat my zo zeer verwondert als u, ■ „ Hy heeft zulks gedaan, en hier hebt gy het „ bewys." Hy haalde een Gefchrift voor den dag , waar in myn Vader ftellig hem het recht over myn Perzoon mededeelde. Mooglyk dagt hy my daarmede in de war te zullen helpen; maar hoe zeer hy ook in dit oogmerk flaagde.herftelde ik my evenwel, en toonde hem, door myne daaden, dat ook een Vrouw, by onver- wag-  t 39 ) wagte Toevallen, beiaard en itandvaftig kan weczen. En wat zult gy, met deeze fchriftlyke Belofte uitvoeren ? vroeg ik. Zy verbindt den Vader om u zyn Dogter te geeven; maar verpligt zy ook de Dogter, om den wil haars Vaders te vervullen ? Is eene overylde belofte geene toegeevenhqid van een edelmoedig man waardig? en op deezen naam, hoop ik, dat gy immers aanfpraak zult maaken ? Gy moet er aanfpraak op maaken , vermits myn Vader my aan u beloofde , want aan een onedelmoedig mensch zou hy my niet toegezegd hebben. Gy zult dus van de Dogter niet willen afdwingen, 't gene gy vrywillig van den Vader verkregen hebt: vooral niet, daar zyne gedagtcn vermocdlyk, uit hoofde van uw lang ftilzwygen, veranderd zullen wcezen, en hy niet de Tyran van zyn Dogter zal begecren te zyn. „ De Tyran van zyn Dogtcr? —i Lieve „ God! hoe verncedert ge my ? My te „ moeten huuwen, is dan tyranny?- Is dan , — Zo dra, Myn heer! viel ik hem in de reden,, myn wil er niet mede gepaard gaat, is het zo ! „ Maar my ongelukkig te maaken, is dan C 4 „ niets ?  ( 40) „ niets ? Gy kunt dan alle myne voor- „ uitzigten verydeld zien , en onverfchillig „ blyven; zonder my de minde blyk te „ geeven, van dat anders'zo zeer bekoorlyk „ medelyden eener Vrouwe?" Ik weet in de daad niet, lieve Jet! hoe het bykwain , maar ik gevoelde weezenlyk geen het geringde medelyden; ik ben evenwel anders niet hardvogtig , en echter gevoelde ik thans iets in myn binnende, dat er naar zweemde. Ik verheugde my zeer, dat myn Vader binnen trad, en hem met zig nam,want, by deeze geleegenheid, had ik mooglyk in een geheel ander licht kunnen voorkomen, dan de grond van myn hart anders wel eischre. Kort daarop liet myn Vader my zeggen , dat ik op myn Kamer zou blyven. Ik kwam myn opgedrongen Gast niet weder te zien, en hoorde den volgende morgen, dat hy weder op reis gegaan ware. Had echter het ge. val met Ferdinand geen plaats gehad, myn Vader zou my tot zyne hand gedwongen hebben. Intusfchen, daar alles met Ferdinand nu voorby is, heeft deeze Gefchiedenis my zo bang ge-  C 41 ) gemaakt, dat ik, by de eerde geleegenheid myn Vader verzoeken zal, om my nooit weder uittelooven. Indien ik deswegens eenmaal zyn woord heb, dan houdt hy het; en of. fchoon ik niet het geringde uitzigt hebbe.of de kleinfte hoop voede , om ooit naar myn eIgen zinlykheid te huuwen, zal ik my echter zien te wagten , om immer iemand in de handen te vallen, die ik niet verdraagen kan. Dank zy den Hemel , dat ik ten minden heden die troost geniete, van weder eene Vriendin te hebben , die alles voor my zal zyn, en waaraan ik alles ontdekken kan. Maar zult gy my eveneens behandelen ? myn Waarde ! - Mag ik hoop. voeden, dat gy my met de zelfde oprechtheid zult te gemoete ko, men ? Doch waar twyffel ik aan ? Gy waart immers zulks altoos, waarom zoudt gy het dan heden niet zyn tegen Uwe LOUIZA. C S ELF-  (V-) ELFDE BRIEF. Maria iVahlcr aan Mejufnouw Baskemage. De verandering van myn Naam, lieve Letje i zal u zckerlyk vreemd voorkomen ! intusfchen is dezelve gegrond, zo er flegts geen tooverv plaats hebbc, waar door een Koplaares beguicheld, en een Minnaeres bedroogen is geworden. Myn ondernomen Inval is my zo voortretlyk gelukt, dat ik aan een Man , aan Rykdom en tot een tydftip geraakt ben, waarin ik die ouden, wel zoete,doch hoogstgevaarlyke vermaaklykhceden vergeetc. Ten minften tot heden toe heb ik dezelve vergeeten. Ik denk er niet meer aan; wensch er niet meer om, en hoop ze, beneffens allen, die er deel aan mogten hebben , zo glad te vergeeten , dat er geen de minfte fpoor in myn geheugen van overig blyve. Ik weet niet, of het de zwaarmoedigheid is der kleine ongelukkige, wier naam en gefchie- de-  C 43 ) denis ik aangenomen heb, dan of het een gc« voel zy, dat geduurende myne afdwaaling in my verborgen lag ; althans ik ontwaar iets in myn binnenfte, dat fterk naar berouw zweemt. Maar wagt! Nu weet ik wat het is! - 't is het boozegeweeten , dat in my ontwaakt! — Ja! Letje! dat is-het! - 't Is het gevoel van kwalyk gedaan te hebben, met my in zulk een losbandig leeveu intelaaten. 't Is waar, wanneer ik bedenke, dat het glad vergeeten zou kunnen zyn, dan ftel ik my geheel gerust, en voel geen de minfte tegenzin in mynevoorigebedryven; het kan derhalven hetgewisfe niet zyn, dat my geweldig knaagen zou, al had ik enkel maar het geheugen, van 't geen ik gedaan heb. Ik heb het gevonden, Lstje ! . He. laas ! het is maar al te zeker de vrees, om als eene Bedriegfter ontdekt te worden , de vrees om ten fchimp der geheele waereld te ftrekken. Ik ben er derhalven niet te gelukkiger door, om dat ik een uitmuntend Egtgenoot heb, dat ik rykdom en rust bezit, niet gelukkiger daar door, om dat ik vastlyk voorgenomen heb, deugd-  ( 44 ) deugdzaam te worden: ook niet, om dat ik berouw heb van 't gene ik deed! lk was niet gelukkig, dewyl ik dat alles niet gevoelde , en ik my van de eene verdooving en be. dwelming in de andere ftortede! Wanneer zal ik dan gelukkig zyn, en wat moet ik doen, om het te worden ? Ach'. Letje', wanneer ik aan zekere jaaren myns leevens te rug "denke! — doch gy weet daar niets van. Vergun my, u iets van myne jeugd te zeggen. Ik ben een Dogter uit eene der eerfte Huizen van Berlyn. Myne Ouders beminden my teder, en verdienden de hoogachting der gehcele waereld. Zy waren niet befmet met dat algemeen verderf, dat in deeze groote Stad heerscht; Zy bouwden op deugd en rechtfehapenheid, als op de twee Zuilen der eeuwige Zielenvreede , en preezen my door daaden deeze grondflagen van beftendig geluk aan. Zonder geftrengheid of Dweepery hadden zy my opgevoed; zy veroorloofden my alle on. fchuldige vermaaken; waarfchuuwden my echter by elk van die, om niet tot utterften over te flaan. Zy leerden my het misbruik en gebruik der dingen juist onderfcheiden, zo dat ik  r +5) ik niet dooien kon, byaldien ik flegts altoos op myne hoede ware. o Hoe verblyd waren zy, dat ik hunne Lesfen 20 goed aannam, en hunne voordellen zo juist begreep ! Zelfs waren zy reeds zo zeer met my ingenomen, dat zy vooronderftelden my niet meer te mogen- hoeden ; en ik was zo verre verbyfterd, dat den geenen dapper zou uitgelaechen hebben, die my van verleiding voorgepraat had. Ik was vyftien jaaren oud. Dat er iets in de waereld was, dat men Liefde noemde, wist ik, doch wat de Liefde eigenlyk was, wist ik niet. De Deugd en Rechtfchapenheid daarentegen kende ik in al haar omtrek Ik redeneerde over dezelve even als een Boek. Ik beklaagde elk eene myne Medegezellinnen, die verleid was geworden, en befchouwde my'zelve als onoverwinlyk. Het viel elk Mansperzoon ten uiterfte bezwaarlyk om toegang in myn Ouders huis tc erlangen. Hy moest zig door een deugdlyk g3. drag aangenaam gemaakt hebben, of doer luiden van verdienften aanbevolen geworden zyn. Tot dien tyd toe had niemand het gewaagd, my iets meer dan gewoone vleieryen , over my.  ( 46 ) tnyne fchoonheid te zeggen. Ik had elk , die my iets meer toevoegde, kort en gevoelig afgezet.Men hield my vooreen koude, trotfche, ongevoelige, die geene opmerking verdiende. Zulks was myne Ouders zeer aangenaam. Zy hielden my daardoor beveiligd tegen de verleiding, en duldden ook geenzins , dat ik in den ongehuuwdeu ftaat , de romanesque Liefde wortel liet fchieten. In den Egt alleen, zeiden zy, was de Liefde bekoorlyk. Blancheville intusfehen had zig in ons huis weeten te nestelen. Was hy waarlyk die geften, waarvoor hy zig uitgaf, of had hy ecnige aanbeveelingen weeten opteloopeu, die hem den toegang bezorgden ? Ik weet het niet. De jaaren, in welken ik de eerfte kennis aan hem kreeg,' waren de jaaren myner weltevredenheid. Toen was ik fier en moedig , en fmaakte eene rust, die niet weder in myn ziel gekomen is, en er ook nooit weder inkomen zal. Evenwel ben ik het met my zelve niet eens, of alles by my in dien ftaat zougebleeven zyn, byaldien het oogmerk van Blancheville niet gelukt ware. Wanneer ik die hevige driften in aanfehouw neeme, die naderhand in my ontwaakten; die my, tegen dank van de eene af- wy-  C 47 ) Wyking tot de andere wegfleepten, dan febynt het my toe, dat het enkel aan de onrypc Natuur en de ouderlyke Zedenksfen te danken zy, dat ik betere gedagten voedde; en wanneer ik my dit voorftcl, dan neem ik voorbefchikking en natuurgeftel te baat, om cr myne fchulden agter te verbergen. Menigwerven kaatst myne woede op Blancheville te rug. Had de Bedrieger de verzekeringen zyner Liefde geitand gedaan! Was zyn hart waarlyk geweest, dat het voor-af te zyn, dan had ik mooglyk gelukkig geweest want ik beminde Hem onuitfpreeklyk. Doch gy zult vragen , hoe hy het, ondanks myne grondftellingen, fierheid en zelftevreeheid, zo verre had kunnen brengen, om my te verkloeken? Ik was de eerfte niet, Letje! die doorhem overwonnen werd. Hy was een doorfleepen Booswigt Hy wist in den beginne zig zo vast by myne Ouders te zetten; Grondftellingen, die de hunnen volkomen gelyk waren, in zy! nc redeneeringen te mengen, dat zy hun geheel vertrouwen op hem ftdden. Zy geboo. den my zelfs, om, op myne bezoeken, hem tot myn Geleider te neemen. Een geruimen tyd  ( 48 ) tyd lang kon Blancheville geen enkelen aanblik van my verkrygen. De onderwerpen onzer faamenfpraaken betroffen altoos de geleerdheid of het menschlyk leeven, en dit was waarlyk een ryke ftof, die ons lang en dikwils kon gaande houden. Ik werd daardoor aan hem gewoon; vond hem aangenaam; en begon hem veelal te gelooven in zaaken, die ik anders niet geloofd zou hebben. De overgang van Symphatie tot Platonifche Liefde was weldra gemaakt. De vernuftige MinnaBr werd voor my een Bron van duizend aangenaamheeden. Hy vleidde myn Hoogmoed; en deeze Liefde verleende my een Voorrecht boven alle myne Medezusters. Met de verhitting der Ziel geraakte het lighaam ook in vuur. Welke kunsten werden er niet door hem te werk gefield. Wyn, de nagt, de harts- togt) alles vermeerde zyne zegenpraal. Het ergfte by dit alles was, dat er van dat oogenblik af eene bedenking by my oprees, of het vermaak den mensch niet ruim zo eigen ware, dan de zelfverloochening. Myn Huichlaar bragt niet weinig het zyne toe , om dit denkbeeld in my te verfterken. Toen ik hem een verwyt over zyn gehouden ge-  C 49 ) gedrag deed,en de Grondftellingen die hy zelf opgegeeven had, hem voorhield, antwoordde hy my daadlyk; dat zulks het eenige middel ware, om de vooröordeelen to beftryden, zo als ik dezelven gehad had. Weldra zou ik leeren inzien, dat wanneer ik dezelven langer had! blyven voeden , ik my in een rampzaligen Afgrond van zelfverloochening geftort zou hebben, die my eindlyk geheel zou hebben uitgeteerd, dewyl het lichaam veel te zwak was, om de ziel op dat fteile pad te volgen. In de daad was ik ligtiyk te beweegen, om aan zyn zeggen geloof te geeven , vermits de ftreelende vooruitzigten zyner onverbreeklyke Liefde, my voor alle onaangenaamheeden genoegzaame verzekering fcheenen te bezorgen. Gy weet, Letje! dat ik my uit myn Ouders huis door hem fchaaken liet, doch de aanleiding daar toe is u onbekend. De Hofraad G** was een der vertrouwdHe Vrienden van myn Vader. Zy waren te faamen opgevoed; hadden eenerlei denkwyze, en onderhielden de naauwfte Verbintenisfen hunner Huizen met elkander. Wy Kinderen waren dus ook altoos by een. De eenige Dogter van den Hofraad fcheen de zedigheid zelve. D Elk  ( 50 ) Elk een voedde deswegens geneegenheid en hoogachting voor haar perzoon. Zy zou myne- beftendige Gezellinne geweest zyn, doch tvy hadden nooit dat hartlyk vertrouwen in elkander gefield, dat daartoe verëischtwordt, want zy kwam my zeer agterhoudende voor, derhalven moest ik het ook weezen. Eenige Maanden, na dat ik reeds met Blancheville in een foort van heimlyken Egt geleefd had , en het niet eenmaal had durven waagen, om, (daar ik zyne grondftellingen kende,) hem te verzoeken, van by myne Ouders om myn hand te willen aanhouden, kwam de Hofraad droevig en neerflagtig tot ons, en myn Vader floot zig omtrent een half uur met hem op. Kort daarna werd ik geroepen. Myn Vader nam my minzaam by de hand en zeide: Ik heb geen reden, myn Dogter! om onvergenoegd over u te zyn. Doch enkel ter uwer waarfchuuwing, moetik u het droevig Noodlot van den Hofraad bekend maaken. Zyne zedige Dogter heeft zig in zo verre vergeeten, dat zy zedert een halfjaar, gemeenzaame verkee- t ring gehouden heeft, met een Perzoon , waaraan hy ze niet ten Huuwlyk geeven kan, De ge-  C5i) gevolgen van deeze verkeering zyn reeds blykbaar geworden, en de Vader ongelukkig gemaakt, door het Meisje, waarop hy moedig was. Konzy zig vergeeten, dan is het ten minden van u ook mooglyk. Gy gaat daaglyksch met Blancheville om: heeft hy u ook iets-van liefde gezegd? Ik werd bloedrood. Uw gelaat antwoordt my! vervolgde myn Vader; en 't verwondert my, daar de Man myne Liefde voor en tot hem zo wel weet, dat hy zig niet nader verklaard heeft. Zulks is my een reden , om aan de waarheid van het Charadter, dat by aanneemt te twyffelen. Wagt u derhalven voor hem, tot dat ik u nadere Berigten doe toekomen! Ik zal dezelven zo van hem, als van zyne Familje zien intewinnen , dat ik, by overyling tot dus verre verzuimd heb. Met moeite had ik de ontfteltenis verborgen, waar in ik my bevond, en ik was zeer blyde, toen myn Vader my beval heen te gaan De geheele waereld lag my op het hart. — 't Was my onmooglyk den Chaos te doorzien die ik in myn binnenfte ontdekte, waar pligt en overtreeding met elkander overhoop lagen. D 2 Met  ( 52 ) Met fmart verwagte ik, dat Blancheville kómen , en my uit dit alles redden zou. Hy kwam. Ik ftelde hem alles voor oogen. Dit was erg! zeidc hy. Hy heette geenzina Blancheville, en vermogt ook geenzins den naam van zyn Familje te noemen. Myn Vader derhalven zou er gewislyk nooit in bewilligen , my aan hem te geeven, dewyl hy hem voor een gelukzoeker zou houden. Traanen waren myn toevlugt. Hy droogde dezelve medelydende af;geliet zig als in vertwyffeling te zyn, en deed' my den voorflag, om myn Ouders huis te verlaaten , en zyne eeuwige Liefde, tot myneBefchutsvrouw aanteneemen. ]ong,onërvaaren, en in eene onbefchryflyke vrees voor myn Vader, was deeze Voorflag my welkom. -Ik geloofde, in zyne Liefde alle vergoeding te zullen vinden. In ftede dat het voorbeeld myner Gezellinne my had behooren oplettende en omzigtig te maaken, bevestigde het my in 't denkbeeld, dat elk Meisje eveneens gevoelde als ik, en dat myn Vader ongelyk had. Alles verfterkte mydus in hec voorneemen , om my van een Huis te verwyderen, waar men geen vergenoegen kende, en waar men het aan niemand vergunde. Wan-  C si) Wanneer ik my te binnen breng, hoe ge. maklyk en zonder de minde aandoening ik het huis myner Ouderen verliet, dan ontroert my de gedagten van toenmaals kwalyk gedaan te hebben , want de Verleider had my geheel verblind. Myn Vader vernam den volgenden dag myne vluggen dierf aan een beroerte. Myne Moeder volgde hem weldra. Ik gaf aan Blancheville Volraagt, om myn Erfenis voor my te ontvangen. Ik was verblind genoeg , om alles aan hem overtelaaten, en niet eens op een openlyk Huuwlyk aan te dringen. Het bekóorlyke der vryheid, dat hy my treffende affchilderde; Zyn betoog van den dood der Liefde in den Egt; de afkeer die ik in my ontwaarde, om flegts een vonkje deezer Liefde by hem te zien verderven, dit alles we- derhield my , om op de geringde zekerheid voor my zelve, in dit geval, bedagt te zyn. Dit duurde twee jaaren aldus voort, en ik verbeeldde my in een Hemel te weezen,. Eensklaps betrok deeze heldere Hemel metde zwartfte Onweerswolken. Op den on.-elukkigden Morgenftond van myn geheel leeven, vond ik een Brief op myn Toilet liggen. ^ Hy was van Blancheville. Ik voedde D 3 nog  ( 54 ) nog geen de minfte argwaan, toen ik hem opbrak 1 doch lees hem, en verbeeld u hoe ik getroffen was! Ik voeg een Affchrift hier neffens. Nu geraakte myn bloed geweldig aan 't gisten, doch ik was moedig genoeg, om deeze laage ziel te kunnen verachten. Myne • Liefde was in eens geheel verdweenen , en geen de minfte zugt kwam er in myn hart op , om my weder aan hem te verbinden. Hy had my met Kroon en Schepter kunnen ontmoeten, en ik had den Kop voor hem afgekeerd. Gy waart getuige van het geen ik hem eens 'toevoegde, toen ik hem eens onverwagt aantrof, en gy waart tot nog toe onkundig, om welke reden, ik hem met zulk eene uitfteekende verachting behandelde. Tot dat ik kennis aan u verkreeg, Letje! was ik zeer ongelukkig. Die genoeglyke dagen in myns Vaders huis kwamen my telkens voor den geest. Heden pynigde het my niet weinig , daar ik my zelf als de oorzaak van den dood myner Ouders befchouwde ! ik fchreide dag en nagt, en echter, wanneer ik de zaak wel inzie , fchynt het my toe , dat ik meer weende, over het fchandlyk bedrog van Blan- che-  ( 55 ) cheville, en het-gemis van verkeering, dan wel over hen. Duizend voordellen deed my myn hart, om my aan hem te wreeken; want van alles wat hy my gefcheeven had geloofde ik niets, maar begreep dat hy my moede was. Myne fierheid was verfchriklyk vernederd geworden. Ik kwam my zelve lelyk voor,wanneer ik my voorden Spiegel delde. De grootde raazemy die ik beging was , dat ik een Brief aan myn Broeder fchreef,• hem om vergiffenis voor myne afdwaaling verzogt , en myn verlangen "betuigde , om weder in den fchoot der Familje te worden opgenomen. Men antwoordde my, dat men flegts ééne Zuster had en kende. Ik moest my openlyk rustig gedraagen, en nimmer doen blyken, dat ik tot hunne Maagfchap behoorde, of men zou den Vader- en Moedermoord voorbeeldlyk weeten te dratfen. Ik werd woedende over dit antwoord. Men wil my den weg opdelven, riep ik, om tot de Deugd wedertekeeren ! Welaan ! ik zal my dan ganschlyk der Ondeugd overgeeven ! Dit was het tyddip, waarin gy by my kwaamt, en my te rug hieldt, van myn 'voornoemen, om aan myne Zuster te fchryven. Gy verhaalde my D 4 uwe  (.56) uwe Gefchiedenis, en het overige is u be kend. Had de Ritmeester my niet bedorven, nooit zou ik u verhaten hebben. Doch ik had niets meer, en de geleegenheid kwam my al te fchoon voor, om er geen voordeel mede te doen. In de daad ik dagt niet het Offer van Hymen, maar van Cythera te zullen worden. Ik dagt niet eene eerlyke Modekraamfter in de waereld te zullen vinden. Of dit alles nu ten mynen besten zal ftrekken, weet ik niet. Het eenige dat ik weet is, dat ik my zeer wel naar de omftandigheeden, waarin ik my bevind, heb weeten te fchikken; en het eenige dat ik van u verzoeke, is, ftilzwygen en poogingen , om my ganschlyk in het vergeetboek te doen komen. Want eenmaal moest ik er uitfcheiden! mooglyk zal de tyd verder alles heelen, wat my nu nog aan het hart knaagt. Ik ben enz. MARIA. TWAALF-  ^ ( -57 ) TWAALFDE BRIEF. Blancheville aan Maria. J- Joe gaarne, Iieffle Maria! befpaardeifc my zeiven het verdriet, om u te moeten zeggen, dat onze fcheiding onvermydlyk is. Vermits ik ook bedugt was, dat dit Affcheid te fterken indruk op ons mogt maaken, ben ik heimlyk vertrokken. Myne Familje begeerde myne terugkomst. De verfchillen, cusfchen dezelve en my zyn in der minne vereffend. Mooglyk moet ik my eerlang in een Juk laaten fpannen, dat gy nooit behoeven zult. Ongetwyffeld benyd ik u, dat gy zo onafhanglyk zyt; . maar ik kan haar niet benyden, die ik eenmaal bemintie' die ik nog waardeere! Gy weet zelve , Maria ! dat eenerlei kost daaglyks gegeeten, zeer fpoedig tegenftaat. Of men nu misfchien z0 veele bekoorlykheedcn mogt bezitten, dat men deswegens niet te vreezen hadde, moet men evenwel op zyn hoede D 5 wce.  ( 58 ') weczen, dat de hartstogt "iet in onverfcliiliigheid ontaarte ! Wy hebben altoos zo openhartig met elkander gefproken, waarom zou ik het dan heden ook niet doen? Wy hebben de vermogens der menschlyke ziel maar al te wel ont. leed, en zyn te dikwils van eenerlei denkwyze geweest, dan dat gy ook heden niet met my cenftemmig zoudt zyn', ten minden , wanneer gy derker zyt dan ik, dat gy geene toegcevenheid omtrent my zoudt gebruiken. Geduurende een jaar gevoelde ik reeds iets, datmyinluiderde, my van u afterukken, ten einde gymy even zo dierbaar zoudt blyven, als gy my zyt. Dit verborgen iets heb ik langen tyd bedreeden. Ik heb-gepoogd u zo gevallig tc blyven als te vooren.en gy zoudt geene de minde uitwendige vermindering myner Liefde befpeurd hebben. Heden echter komt de oproeping myner Familje my juist van pas, om dit opzet ter uitvoer tc brengen. Ik zal, zo veel ik kan, my wagten, om enige Verbindtenisfen aantegaan , die drydig met'myne Vryheidzyn, en als dan keer ik „ogeens tot u weder, om, met eene vernieuwde Liefde, andermaal de uwe te zyn ! Dan zal  C 59 ) zal de tegenwoordige Vryheid gulden Ketenen fmecden. Geniet intusfchen alle de geneugten, die uwe begaafdheeden en bekoorlykheid u verfchafFen kunnen. Gy zyt veel te fchoon.om met van Aanbidders omringd te weezen , zo dra men weeten zal, dat onze Verbindtenis ophoudt. De Rekening van uw goed fluit ik hier in. Gy zult het zelve zeer gcfmolcen vinden; doch wanneer gy uwe groote Uitgaven u erinnert, zal u zulks niet zonderling voorkomen. Gy hebt daarenboven het middel in handen, om uw kas fpoediger te vullen, dan zy gelee'digd werd. Met de vuurigfte verzekeringen van dankerkentenis^ voor uwe onfehatbaare Liefde, en van de belofte, om eens wederom famen te komen, blyve ik enz. BLANCHEVILLE. DER-  ( 6o ) DERTIENDE BRIEF. Mejufvrouw Baskernage aan den Ritmeester Strundel. Ik heb gehoord, Heer Ritmeester ! dat gy naar N** reizen wilt, om u daar te verftrooïén. Ik wensch, dat gy u aldaar wegens de ontrouw uwer Geliefde fchadeloos houden, en zig aan de kleine Lotje wreeken moogt. De reden van myn fchryven is een verzoek aan u '. Ik heb eene Vriendin in N**. De Vrouw van de Profesfor Wahler. Zoudt gy haar deezen Brief wel willen doen toekomen I maar het moet heimlyk gefchieden, zo dat haar Man het niet gewaar worde. Het beste zou zyn, dat gy zelfkennis poogde te maaken, en hem beitelde, en ik verzeker u van eene vriendlyke ontvangst. Verwaarloost gy echter myn verzoek , dan verzeker ik u, van aan het uwe ook niette zul. len voldoen. Ik ben enz. CHARLOTTA BASKERNAGE. VEER-  (6s. ) VEERTIENDE BRIEF. Lotje aan Maria. Ik weet waarlyk zo min als gy, of ik u geluk wenfchen, dan of ik u bekiaagen moct : het laatfte ben ik het naast geneegen te gelooven; ten ware dan, dat gy u zo zeer in de . gunst van uwen Man had weeten te dringen, dat uwe wil volmaakt den zynen was. Dewyl gy my zo openhartig uwe ganfche Gefchiedenis voor onze kennismaaking, nefchryft, kan ik voor u niet verzwygen, dat ik dezelve reeds wist, dewyl Blancheville ze my in 't vertrouwen gemeld had, daar hy toen ter tyd myne Liefde zogt, en my opdroeg, kennis met u te maaken. Ik heb derhalven tegen hem geene verwondering over uw gedrag doen biy. ken, om dat ik wist, hoe vernederend hy u behandeld had: ik heb hem daarom zelfs gehaat. Ware de Earon niet .het Slagtoffer zvner losbandige leevenswyze geworden, lief Meisje!  ( 62 3 je! gy waart als nog gelukkig, en bezat de Ritmeester zyn vermogen, gy zoudt het ook zyn. Delaatfteis in vertwyffeling, en is voorneemens een Reis te doen, om zig te veritrooïen; waarfchynlyk te voet, want aan geld ontbreekt het hem. Ik heb, onder de hand, door een Jood , hem eene kleine fom doen aanbieden, en hy heeft ze ter leen aangenomen , want gefchenken neemt hy nooit, ten zy dezelven van zyne kleine lieve Maria komen. Uwe Naarvolgfter is , uitgenomen haare dweepende zwaarmoedigheid, taamlyk gelukkig. Hoe verre de Graaf B** met haar is, weet ik niet; ik kan het ook van hem niet te weeten krygen,.want thans is hy zeer geheimhoudende; dat hy haar werklyk onderhoudt, is zeker, doch daar uit is nog geen befluit te trekken, want dikwerf is hy ook een Dweeper, en het Meisje vertoont eene onöverwinlyke deugd. Ik zal u van tyd tot tyd, door middel van den Overbrenger van deezen Brief, die, ik vertrouw, dat u niet onaangenaam zal weezen, berichten van de vorderingen van het nieuwe Paar doen toekomen; doch daarvoor zyt gy my eene juiste befchryving uvre omftan- f dig-  digheeden, en vooral eene van uwen Man ver. fchuldigd. Ik zou gaarne willen weeten hoe zulk een Egle Man zig gedraagt. Wy zagen, wel is waar, by ons Egtcmanncn genoe-.doch dewyl het, de Hemel zy geloofd! onze Mannen niet waren, wecten wy ook niet, hoe zy het met hunne Vrouwen ftelden. Gy kunt er zeker op gaan, dat ik, . Eénen uitgezonderd, - met niemand een Juk zal draagen. Daarentegen leef ik ook ten ui. terde OEkonomisch, en eerlang heb ik zo veel by elkander, dat ik er des noods van leeven, en ook nog anderen Behoeftigen van te goede doen kan, wanneer myn tegenwoordige Ridder, die gewislyk de laatrte is, zal afzitten. Men houdt ons, Maria! ten minden veelen van ons, voor veel erger dan wy in de daad zyn : menig uitgedreeken gelaat gaan wy in Vroomheid, en menige aandoenlyke Ziel, in werkzaam medelyden te boven. Antwoord my fpoedig en wees verzekerd, dat ik u, in weerwil der Liefde eens Mans,' beminne, Ik ben , enz.. LOTJE. VYF-  ( <54 ) VYFTIENDE BRIEF. Mevrouw Hasten aan den Profes/at milder. Ferdinand! Ferdinand! o Ik moet dien naam nog eens, - ten derdenmale fchry- ven: Ferdinand! kunt gy het van uw hart verkrygen , uwe Ilenrietta niet te antwoorden? als Vriend niet te antwoorden aan eene Vriendin? o dat gy den Naam zo op het papier zien mogt, als hy my uit de ziel vloeit!Kon ik hem met bloedige traanen fchryven ! mogt hy u doen gevoelen, hoe zeer myn hart bloedt, en hoe zeer ik naar de verzekering reikhalze, dat gy my niet voor trouwloos houdt. En'wanneer gy de befpotttng van myn Man,Ach'. van een Man, dien ik voor een gansch anderen verileet, ■ zyne befpotting over myn lyden hoorde. Schielyk zoudt gyde pen grypen ,om dat Jetje te vertrooften, 't welk gy altoos de uwe noemdet! Is zy het dan ook niet meer? heeft Ferdinand haarer kunnen vergeeten ? Zou hy anders denken, dan hy dagt,  C 65 ) dagt, toen hy nog voor ray leefde ? - O laat my dan voor 't minst den troost van uwe lippen hooren; dat gy het my vergeeft! het my vergeeft om der Ouderen wil, die ik gaarne gelukkig wilde zien. Ik ben ongelukkig gehuuwd. Ik behoef u niet meer te zeggen, om u het ganfche gewigt myner verfchriklyke omftandigheeden te doen gevoelen. Gy weet, welk eene zaligheid ik my in den Egt verbeeldde! verbeeld u dat geheel het tegenövergeftelde my treft, en verwaardig my met uw medelyden. ***** Zo even ontvang ik een Brief van Louiza. Ik fidder om hem te openen. Ó Dat hy toch troostlyke Berigten behelzen mogt! dat * uwe Henriette er een mogt vinden van u, _ van u, als den Man van Louiza ! ***** o Hemel! — Wahler! gy hebt dan niet gewild ? Louiza is dan de uwe niet ? _ Ook dat Meisje is ongelukkig,gelyk ik ben?en een ander bezit u ? - Deeze andere — hoe gelukkig moet zy zyn ! Ik Jnoet haar E be-  ( 66 ) benyden , Ferdinand ! ■ i* erken bet, ik behoorde zulks niet te doen, maar ik kan niet anders, 't Is droevig,en het denkbeeld grenst aan de zwaarmoedigheid, wat zeg ik, aan de zwaarmoedigheid? het grenst aan de vertwyffeling, dat myn Ferdinand gehoor ontzeidc aan zyne Henriette'. haa- ren wensch ten minften niet in overweeging nam, en een fchielyken Inval, op haar verzoek , niet uitftelde, want die Inval was zekerlyk fchielyk ! Doch waartoe dit klaagen ? Ken , myn Waardfte! ken, myn Ferdinand! den wensch, dien mooglyk myn mond niet uitfpreekt, doch dsen myn hart denkt. Mogt zy, aan wie gy uwe hand gaaft, uw leevenspad met roozen * beftrooïen! mogt zy, lieflyk als een zomerkoelte ,-u alle geneugten in dit jammerdal doen fmaaken! Mogt haare ziel fchoon en zuiver zyn, even gelyk de Liefde uwer Henriette was, en mogt zy u eeuwige zaligheeden toe lac cheni Allcenlyk, myn Ferdinand! alleen- lyk 'behoorde gy het aandenken aan uwe Henriette, niet geheel uit uwe ziel te verbannen! o Zy maakt nog zulk eene hartlyke aanfpraak op «we tederheid, op uwe Vriendfchap, die in  C 67 ) in een volmaakter leeven , Liefde is. Deeze, - (lees dit uwe Gade niet voor!)deeze zal eenmaal voor haar herleeven ! Zy zal die behouden, boven allen, die zig in uw hart poogen te dringen. En nu, Ferdinand! om alles wat u lief en dierbaar zy, flegts eenige weinige woorden! —. flegts de verzekering, dat gy uwe Henriette niet veragt! byaldien gy dan verder niets voor haar gevoelen kunt! De zekerheid hier van, 't js waar, — zou my doodlyk weezen. - Ik moet uitfcheiden. Het bloed perst'my naar 'thart. o Mogt het berden! mogt het voor niemand meerder kloppen , wanneer Ferdinand de myne niet meer is. HENRIETTE. E * zes-  ( 68 ) ZESTIENDE BRIEF. * Mevrouw Hasten aan Louiza Befte Louiza! Ik heb uwen Brief geleezen. Blydfchap en fchrik bevingen my beurtlings. Gy dan, gy hebt jook Ferdinand verlooren? Beiden derhalven waren wy tot het Ongeluk gedoemd. Naderhand meer hier van. Myn hart is te vol! het niet teffens voor u uittefchudden zou my dooden. Myn Ongeluk is zo groot, dat ik er my geen begrip van formeeren kan, om het u in zyn ganfchen omtrek te fchilderen. Ik wilde u fchryven, wat affpraak ik met myn Man gemaakt heb. Ik wilde u eens zeer> •veel van zyne Edelmoedigheid, van zyne toegeevenheid, goedheid, en al die vryheeden verhaaien , die hy my vergunde. Maar heden heb ik flegts noodig u weinig te zeggen, en gy weet alles. Hoor dan! Hy is een Belofteverbreeker,een trouwlooze, die beloofde het - . geen  ( 69 ) geen hy houden kon; doch niet houden wilde. Twee jaaren lang heeft hy zig onder een Masker verfchoolen, om my te vangen, en nu, nu hy my gevangen heeft, rukthy, bereids in de eerfte Maand, het Mom af, dat een zwart hart verborg, en ontdekt de valschheid, waar hy Waarheid en Eerlykheid voorwendde! Zyne eerfte verandering befpeurde ik aan de Gierigheid, waarmede hy het geld van myn Huuwlyksgift van myn Vader ontving. Deeze Üep zo fterk in 't oog, dat myn Vader zelf hem zei : Hoe, Zoon! 't is even als ofgy nooit geld gehad hadt.en echter weet ik het tegendeel. Hy bedroog andermaal myn Vader, doch my niet. De Huichlaar nam, my aanziende , een vriendlyk gelaat aan, dat echter, toen ik het zag, my den fchelm in 't hart aankondigde, en zeide: Dit geld is my zo waardig , alleen, om dat uw onwaardeerbaar Jetje het my aanbrengt. Immers zyn de verliefden Kinderen ! zei de goede Vader, die geloofde het zo voortrefiyk met my gemaakt te hebben. Toen ik op myn eerften Brief aan Ferdinand geen antwoord ontving, liet ik zomtyds blyken, dat ik er bedroefd over was, en dan begon hy, hy, die geene liefde kent, —~ E 3 met  ( 70 ) met dé getrouwfte Liefde den fpot te dryven; lachte my uit .en zeide: Ik moest niet gelooven, dat het immer ernst geweest ware, met de liefde van Ferdinand ! het kon wel op eene verleiding, maar nimmer op eenHuuwlyk toegelegd zyn! Deeze befchuldiging verontruste my geweldig. Binnenhouden kon ik my niet. Ik antwoordde hem derhalven , dat hy bedenken moest, onder welke Bedingen ik hem myne hand gegeeven heb. Langs deezen weg kon hy'nimmer op myne Liefde hoopen.maar wel, wanneer hy medelyden met my betoonde, en my wegens een verlooren Goed te vertroosten zogt. Waarachtig, Mevrouw! antwoordde hy, dat zou iets nieuws zyn, wanneer de Man de Vrouw over den verlooren Minnaar moest te vreeden (tellen. Deed ik niet genoeg, dat ik u de Briefwisfeling veroorloofde ? Kan ik het helpen , dat hy Schurk genoeg is, om u niet te antwoorden. Ik weende. Met deeze uitdrukking, Myn heer'! zeide ik, beleedigt gy'my al te zeer. Stel my niet op de proef, of ik u haaten kan; want myne Liefde is niet onder de Geloften on-  onzer Egtverbintenis begreepen. De onderdrukking gaat flegts tot een zeker punt, dan wordt deszelfsOndcrwerp vecrkragtig,en werpt alles van zig af, dat het tegenftond. Gy hebt beloofd, myne liefde te zullen verdienen t Is dit nu de wyze? Hy verliet my, en werd hoe langer hoe knorriger tegen my. Ik nam my voor alles te doen, wat eene Vrouw verpligt is. Ik ZOgt hem in een beter luim te brengen; deed alles om hem genoegen te geeven, doch verdierf het daar door nog des te meer. Hy geloofde, dat ik my nu alles zou haten welgevallen. Hy begon , met my de kleinfte genoegens te ontzeggen. Ik verdroeg dit, en weldra zal de Man, en zal myn Noodlot my onverfchillig weezen,' De naam van Ferdinand is het flegts, die nog ilJ i^^eft; die myne ziel verontrust, en my voor myn verftand bedugt doet zyn. Toen er een Maand verloopen was, na dat ik den eerften Brief fchreef, begon ik den twee, den. Onder deezen arbeid werd ik door uwen lieven Brief verrascht. Deeze gaf my berigt van Ferdinand. O! ik heb u beklaagt, en haïr bcnyd, die hem bezit, Deeze tweede Brief werd ter loops, door E 4 myn  ( 7* ) myn Man, gezien, in de handen van den Bedienden , die hem naar de Post bragt. Aan wien, Mevrouw? vroeg hy. Aan Profes for Wahler! was 't antwoord. Ha ! vertoef nog een oogenblik. Ik nam den Bedienden den Brief uit de hand, en deeze vertrok. „ Hebt gy antwoord op den eerften? " Neen! „ En vernedert gy u om den tweeden te fchryven ? " De eerfte kan verlooren geraakt zyn! „ Dat is niet denklyk." . Dan zal deeze tweede hem tot erinnering itrckken , om den eerften te beantwoorden. ,, Als of gy zo onnozel waart, om niet in„ tezjen, dat hy niet meer met u te doen wil „ hebben ! — 't Is waar, ik kan hem niet ver„ denken, want ik zou eveneens zo handelen „ met de Minnaares, die een ander boven my „ gefteld had, eveneens zo, wanneer zy „ de Gade van een ander ware! Verwyten ? Mynheer! deeze heb ik niet verwagt. Heb ik iemand boven hem gefteld?Ik gaf u myn hand Mynheer ! om dat ik myne Ouders rust wilde verfchaffen. Gy zult weldra zien, hoe ongelukkig haare Dogter  ( 73 ) ter is. Ik gaf u myn hand, vermits gy betuigde, zonder myne liefde niet te kunnen leeven, en reeds befpëur ik hoe weinig u daaraan geleegen is. Gy hebt mynPerzoon en weinigje goed gezogt. Gy hebt het verkreegen, en nunu zyt gy verzadigd? „ Uw verwyt evenaart voor 't minst hetmy„ ne. Wy zyn nu getrouwde ' Luiden : laat „ ons derhalven dit Gefprek ftaaken! ik wil „ de briefwisfeling opgehouden hebben !" En ik, Mynheer! beroep ,ny op uw woord. Dat is van kragt, en moet van kragt blyven 'tls voor ons Huuwlyk gegeeven, en flegts onder dat beding, gaf ik u myn hand, en ik zal myn Recht weeten te doen gelden. „ Geene bedreigingen ! Maar nu Me- „ vrouw! wanneer gy op deezen Brief weder. „ om geen antwoord ontvangt ? " Dan zal ik zwygen! - antwoordde ik met nedergeflagen oogen, en het ftorten van een traanenvloed. „ Nu , zend dan deezen Brief nog we- ' " maal' dan ookSee» een meêr. En ontdekte „ ik tets in 't vervolg," voegde hy erop een ' fblede"dcn toon by, die myin volle kragt deed gevoelen, tot welk eene diepe flaavemy E 5 ik  ( 74) ik verzonken was, „ dan zal ik geftrenglyk „ wceten te ftraffen : want de Man, dieniet „ voor de eere en den goeden naam zyncr „ Vrouwe zorgt, is niets waardig." Hy flapte daarop gansch trotsch voort en verliet my. Ik zugtte overluid, en was geheel tot my zelve bepaald, ik ftond zeer lang tusfchen beiden ,' twyffelende of ik den Brief aan Ferdinand al of niet zou afzenden. Eindlyk zegepraalde myne Liefde over de Gerechtigheid. Heb ik den Man wel meer beloofd dan dc pligten eener Vrouw te zullen vervullen? en dat doe ik! De vriendfehap komt in 't Plan niet, Ik heb derhalven den Brief aan den waardig- ftari Man.afgevaardigd, doch wanneer hy my nu niet antwoordt, dan is uwe Henriette zeer ongelukkig. Ik begeer flegts eenige Regels, flegts vergeeving van hem! - o Louiza ! Louiza ! Gy zyt den Man nader dan ik, zoudt gyhem zulks niet eens in 't oor kunnen luisteren ? Doch wat zeg ik? Ik bedenk niet, dat gy in't zelfde.geval zyt als ik: Myne Waardfte! best Meisje! innigfte Vriendin ! houd my dit alles ten goede. Ik zal niets meer van Ferdinand zeggen. ö Ik  ( 75 ) Ik neem geen minder deel in uw lyden, myn Beste! dan gy in het myne. Mogt gy in den Vader eenige vergoeding voor het verlies van Ferdinand vinden ! Zekerlyk zal hy goed tegen u zyn. Ontdek u geheellyk aan hem , en zie van hem de beloften te verkrygen, dat hy u nooit tot een Huuwlyk dwinge ! 't Zou droevig weezen, wanneer gy in myne omftandigheeden geraakte. Myne oogen zyn duifter door het weenen. Ik moet deezen fluiten. Alle myne gedagten, zelf de droevigfte, die in myn binnenfte opryst, zult gy weeten. Ik ben, enz. HENRIETTE. ZEVENTIENDE BRIEF. De Heer Hasten aan den Heer Profejfor Wahler. Uw Brief, myn lieve Profesfor! is de zwakheid van een oogenblik, waarin de hartstogc over  ( 76 ) over de Wysgeerte zegevierde. Wy Geleerden moeten met de pen vegten, laaten wy derhalven hetfchimpen agterwegen laaten. Gy kunt aartige Satiren maaken, doch zulks zet kwaad bloed, en daarom ook dit uit den weg! Gy hebt uw woord gehouden, en niet aan myn Vrouw gefchreeven: doch gy ftaat een tweeden Brief van haar te ontvangen, en dit vordert eene tweede waarfchuuwing. Ik zal niets, van het geen ik te vooren gefchreeven heb, herhaalen, vermits gy het zo euvel opvat. Alleenlyk heb ik u te verzoeken, om voort te vaaren, zo als gy begonnen hebt, dan zal de verwydering in welke wy leeven , ons voor verdere onaangenaainheeden behoeden. Ik ben enz. AGT-  C ?7 ) AGTTIENDE BRIEF. Louiza aan Mevrouw Hasten. Ik zal fiw antwoord niet afwagten, myn Beste 1 alvoorens ik u verder fchryve. Ik kon ook niet anders, want de aandoening, om zig geheel aan eene Vriendin te ontdekken is te ftreelende. Ik ben gelukkig in een opzigt, waarin ik het niet verwagtte. Myn Vader is geheel de myne. Weet dat hy zyn geliefdkooste drift, zyn zugt voor het geld, aan my opoffert. Gisteren kwam hy by my, en was min of meer nedergeflagen. Ik liefkoosde hem, en zogthem optebeuren. Ik vroeg, wat hem deerde, en of ik in ftaat was om zyn lyden te kunnen verzagten? Gy, Meisje! voegde hy my toe! Gy zyt het juist om wier wil ik treurig ben. Ik heb in de Waereld gezwoegd en gezweet; ik heb het geil op hoopen geftapeld; om u en uw Broeder gelukkig te maaken. Het Noodlot heeft Hem aan my ontrukt! maar u heeft  C 78 ) heeft het my gelaaten, en ik bevind my buiten ftaat, om u volgens uwe verdienften té bezorgen. Gy waart den beften, den teder- ften Man waardig, een Man dien gy lief hebt! dan , hy begeerde uniet! moet dat een Vader niet treurig maaken ? Wanneer ik my de ganfche zaak met alle de omftandigheeden , te binnen breng, dan wenschte ik wel, dat de Oom van Ferdinand het Teftament niet gemaakt had, of fchoon hy u de helft van zyn goed verfchuldigd was. Deeze geleegenheid kwam my veel te fchoon voor , om ér my niet van te bedienen, en myn lang doordagt Plan ten minften eens voorteftellen. Lieffte, befte Vader! zei ik, bezorg voor 't minst aan uwe Dogter eene rust, diezy zo zeer behoeft, en zonder welke zy niet gelukkig kan worden. Eisch! eisch! myn Dogter! alles wat gy begeert! riep hy, yveriger als hy ooit te vooren iets gezegd had, gaarne wil ik alles doen, wat u gelukkig kan maaken. Vergun my dan, myn Vader! dat ik de helft van dat goed aan Ferdinand te rug geeve'. Thans ziet elkeen, dat ik er niets méde koopen wil, want hyis gehuuwd ; maar degeheele Wae-  ( 79 ) Waereld, die ons als baatzugtigbefchouwt, en algemeen gelooft, dat wy dit Teflament bekuipt hebben, zal, na zulk eene handeling, betere gedagten van ons voeden, en wy zullen den blaam afwisfchen. Ik zal veele luiden vryer onder de oogen durven zien , die my heden met een dubbelzinnig gelaat befchouwen, en gy zelf, befte Vader! zult u in de oogen van veelen rechtvaardigen, die nu van u zeggen: De Man is ryk, en evenv/el is hy fchraapgicrig genoeg, om het goed van Ferdinand naar zig te willen trekken, Hy ftond in diepe overdenking voor my, Eindlyk greep hymyne beide handen. Gy hebt gelyk Louisje ! zei hy. Ik heb gelds genoeg! meer dan gy noodig hebt. 't Is ook alles eerlyk gewonnen, en weet gy wat! Het geld van dien Oom is met het myne verdiend* en ingevolge ons gemaakt Contract had ik de helft der winst kunnen vorderen ,• dit heb ik echter niet gedaan; derhalven kan ik het nu doen! Ik begeer flegts geene fchade te lyden; en dan moet ik u nog iets zeggen. Gy erinnert u Weiftad immers nog wel! aan Hem had. ik u beloofd, en ik moest den fchurk dui-  ( 8o ) duizend Ryksdaalders voor zyn afftand geeven, Ik zal u zyne Qüitantien laaten zien. Dat geld wil ik er niet by infchieten, want ik betaalde het ten behoeve van Ferdinand: deeze heeft ook niet te klaagen; dewyl ik hem u, en al myn goed teffens wilde afftaan . Die Jongeling was een Heethoofd teren hy zulks affloeg, en het zal hem vast berouwen. Wilt gy hem nu van de overige dertigduizend Daalders de helft toefchikken, dan zal ik het geld inpakken ? Ik wilde my aan zyne voeten werpen, doch hy hief my op. Dat behoeft niet, Louisje! voor eenige jaaren zou ik zulks niet gedaan hebben, doch thans doe ik het gaarne. Ik begin nu intezien, dat het geld alleen niet gelukkig maakt, en ik bemin u daarom temeer, vermits het doode Metaal u zo zeer niet bekoort, als my. Myn God! een zo zaligen dag had ik nimmer beleefd. Verbeeld u, Henriette! zonder in 't minst te morren, pakte de Man de vyftien duizend Ryksdaalders by elkander. Ik heb ze Ferdinand met eenen Brief toegezonden, en zal zien, wat hy my antwoordt': als dan zal ik er u te gelyk berigt van doen toe-  (81) s toekomen, want ik weet, dat zulks u niet on> verfchillig is. Ik ben, enz. LOUIZA. NEGENTIENDE BRIEF. Maria aan Lotje. Ik ben recht in myn fchik, dat ik een Brief van u heb. Niet als of ik my daardoor eenige voorleeden tyden erinnerde , en myne tegenwoordige dagen er door verligtede! maar Wel, om dat ik in alle uwe tegenwoordige en toekomftige Brieven eene Vriendin vinde en vinden zal, die my hier ontbreekt, vermits ik het hier niet waagen durf, iemand regt in de dogen te zien. Al wie ik zie, houd ik verdagt van my te Willen verraaden. 't Geen gy my van den Ritmeester fchryft , doet my leed, want hy beminde my ongemeen, en niets in de waereld zou my te dierbaar voor hem geweest zyn. E Doch  C «O Doch myne krachten konden het niet langer uithouden. Ik bedank u, lieve Lot! dat gy hein , naar uw vermogen, geholpen hebt. Ik zal het u tc göê komen, en u nog iets daarenboven zenden, waarvan gy hem onder de hand wat geeven kunt: doch weeten mag hy niet, dat het van my is, om dat ik zekere reden heb, om op myn hoede te weezen. Gy begeert vervolgens eene juifte befchryving van myn Man ! Zekerlyk, Lotje! is hy een Man van verdienften; een Man , die alle hoogachting waardig is. Beminde hy my zo zeer , als hy my fchat, mooglyk was er geen gelukkiger mensch op aarde, dan ik ben! maar hy heeft my gehuuwd, op dat hy geen andere zou neemen, die hem beminde, dewyl zy hem belettede eene andere te neemen, die hy lief had. Dat heet nog eerst zig om een Man te ver- moeien! maar hy is ook een fchoon Man. Het Affchrift van een Brief, dat ik hier neffens voege, en 't welk gy na de leezing daadlyk verfcheuren moet, ten einde 't niet in vreemde handen valle, zal u een genoegzaam licht in de zaak geeven. Den Brief zelve ontving hy voor eenige da-  t 83) dagen met de vyftienduizend Ryksdaalders, Hy heeft ze gehouden, en prees de Schryffter zeer, niet zo zeer om des gelds wille, dat ligt, hem niet naauw aan 't hart, maar hy verheugt zig om dat het Meisje dat geene niet is, waarvoor hy ze verdagt hield. Ik befpeurde ook aan hem, dat hy zeer wel te vreeden geweest zou zyn, indien hy my nog niet gehad had, it Kan wel zyn, dat deeze Twee ligt beter zyn dan ik, ook wel fchaoner 1 maar ik ben evenwel nu zyne. Vrouw, en of fchoon hy wel alle mooglyke achting voor my heeft, gaat zulks echter met een zékeren dwang gepaard , die my, zo als gy gemaklyk begrypea kunt, in het geheel niet behaagt. Dikwils, Lotje! wanneer hy my een fraai gefchenk doet, denk ik, ware het liever eene hartlyke kusch! en nog waag ik het niet,om hem iets des wegens te zeggen, want de VoorWaarde is, dat er geene Liefde in 't fpel mag komen. Eindlyk, ik geloof, dat ik op hem verliefd ben; ten minden ik zal het worden 5 zo dra de rust myner ziel vermeerdert, dat ilj my vleien durf te zullen gebeuren. Duurt dit nog een vierdedeel jaars zo voort, dan houdt ikmy volkomen gerust, en komt er dan iemand, F 2 die  ( 84') <4ie' iets zo*u willen zeggen, dan ontken ik hét rond uit. Dat hy het geld behouden heeft, is my gansch niet onaangenaam. Gy kent myn zugt tot verkwisting. Hy heeft er my een derde gedeelte van gefchonken. Ik moest het op •Renten zetten, en 't my tot fpeldegeld doen ftrekken. Doch ik zal het wel deeglyk in ■myn kas leggen; in alle noodgevallen is iets dergelyks zeer goed. Ik geloof evenwel, Lotje ! dat wanneer . Blancheville eerlyk en getrouw in zyne liefdegeweest ware, ik met hem, als myn Man gelukkig zou hebben kunnen leeven: Want was deeze , dien ik nu heb, voor my, het geen hy voor Henriette zou geweest zyn, ik zou erger dan een Duivel moeten weezen, wanneer ik hem niet mee de onverbreeklykfte getrouwheid beminde^ Ik laat my zeer fp'aarzaam op openlyke plaat' zen zien, en zulks fchynt myn Man genoegen te geeven. My genoegt het niet, ik weet echter best, wat reden ik er voor heb. Om den Brenger van uwen Brief heb ik hartlyk gelacchen. Ik heb hem met een paar gulden afgevaardigd! en gy zet nog in uwen Brief.  C 85 ) Brief, dat hy my aangenaam zou weezen!Wat heb ik toch met dien ouden, fmeerigen Boer te fchaffen. Is dit ernst of gekfcheeren ? Met den volgenden meer. Ik ben enz. MARIA. TWINTIGSTE BRJEF, Louiza Weiemeier aan-Trofesjor Ferdinand Wahler. Eens is er een tydftip geweest, Ferdinand! In 't welk ik u met de duurfte betuigingen verzekerde, dat ik die geene niet was, waarvoor gy my hieldt. Ik was niet baatzug- tig noch er op uit, om uw goed te bezitten! Zeide gy my toen al niet in 't aangezigt, dat gy het tegendeel geloofde,' uwe houdingen drukten zulks genoeg uit. Elk eene uwer blikken fchoot verachting uit over het Meisje, dat ongelukkig genoeg was, om u te beminnen , om te gevoelen, dat zy zonder uw be2it, nimmer gelukkig kon weezen. F 3 Ik  ( 86 ) Ik kon u vergeeven, dat gy my niet beminde , dit is de beftemming onzer ziel , die zig nimmer laat dwingen : ook wist ik dat gy reeds beminde, en wel een Voorwerp beminde , dat ik gaarne de voorkeur boven my toeftond. Ik deed u derhalven geen ongelyk, want ik befchouwde uwe Liefde als billyk, eb door my niet te beminnen, deedt gy het my ook niet. Maar dat gy my baatzugtig geloofde te zyn, was onrechtvaardigheid; dat gy myne verzekeringen van het tegendeel niet betrouwde, viel hard en bcleedigend. Ik had het toenmaals niet in myne magt, u de duidlykfte bewyzen myner onbaatzugtigheid te geeven. Ik was afhanglyk van een Vader, die de onbillykheid van uw goed naar zig te neemen, toenmaals nog niet inzag; die er echter heden van overtuigd is, en my de vryheid gegeeven heeft, om u de helft van uw goed wederom ter hand te ftellen, vermits hy u, met egtc Hukken bewyzen kan , dat de andere helft hem toebehoort. De helft bedraagt twintigduizend Ryksdaalders; doch op vyfduizcnd dcrzelvcn heeft hy eene andere aanfpraak gemaakt. Scheld heden 9P  ( 8? ) op deeze Ockonomie niet, noch lach niet om den Vader, die door de Dogter gefchat wordt, om handelingen, die zy nimmer van hem verwagtede. Hy had my aan een ander verloofd, en toert hy my aan u wilde geeven , moest hy hem tienduizend Ryksdaalders betaalen , om de gelofte buiten kragt te Hellen. Deeze fom neemt hy van uw Kapitaal. Gy moet hem deeze zwakheid ten beften houden, en overweegen, of gy reden hebt, om van hem of my kwalyk te denken, daar gy, wanneer myn Perzoon u al onverfchillig geweest is, gy ten minden een verdubbeld goed met deeze Vrouw bekomen hebt. Stond het aan my, Ferdinand ! Gy zoudt alles terug ontvangen! doch het geen, waartoe ik verlof heb, geef ik, en volgt hier nqffens. Dat ik het niet weder te rug zal neemen is zeker. Zo gy echter nog een fehaduuw van vil* fche grootmoedigheid in uw ziel hebt, en gy weigeren zoudt dit geld aanteneemen,bedenk dan , dat gy my op nieuw beleedigt. Indien gy iets anders in deeze teruggave zoekt,' dan zuivere Edelmoedigheid en gevoeF 4 lige  ( 83 ) lige overtuiging, dat het geld u toebehoort, weet dan, dat gy den goeden naam van myn Vader en vaneen Meisje bezwalkt, die u niets anders deed, dan dat de Lievelinge van uw Oom was, het was zonder het te willen zyn,' en zonder de minfte baatzugtige inzigten te hebben. Ik paste deezen ouden, waardigen Grysaart, dien ik als myn Vader beminde, zorgvuldig op. Hy dagt dat gy met my het gelukkigftp zyn zoudt: hy dagt, dat gy myne hand niet afflaan zoudt. Had hy anders gedagt, hy zou zeker de Erffenis verdeeld hebben , zo als wy die heden deelen. Zo dra ik myn eigen meester zal zyn, zult gy ook de andere vyf duizend Ryksdaalders bekomen, want het zou zeer oneigen weezen, dat gy myn Minnaar betaalen moest. Indien geen ander verzoek of aandrang u mogt overhaalen, om van deeze noodlottige, en by de waereld zo zeer bekende Gefchiedenis, een einde te maaken, doe het dan ten gevalle van haar, die flegts gedagt heeft voor u te zullen leeven; die- nooit zal vergeeten, dat zy, zonder deeze omftandigheden , veeiligt de Vrouw van Ferdinand had kunnen worden ,  ( 89 ) den', en die, haar Noodlot zy dan zo als het wil, altoos zal zeggen: Met Ferdinand ware ik gelukkig geweest. Kunt gy eene zo openhartige belydenis der zwakheid van een Meisje zonder deelneeming leezen? Geloof my, Ferdinand! ware Henriette de uwe geworden, niets zou myn vreugd hebben kunnen evenaaren. Die oprecht bemint is niet baatzugtig. Dikwils vergeet hy zig zelve, wanneer flegts het genoegen, by het Voorwerp zyner Liefde huisvest. Mogteri er nimmer, Ferdinand! dergelyfce treurige dagen over my en Henriette meer opgaan ! Vergun my ook altoos deeze kleine erinnerjng u te doen, - dat gy v0or Henriette,. die veel ongelukkiger is, dan ik ben, . toch eenig meerder medelyden koesteren wilt: dit zal teffens ten troost (trekken van uwe,. LOUIZA WEDEMEIER, f 5  (90 ) EEN EN TWINTIGSTE BRIEF. Profesfor Wahkr aan den Advokaai Stokberg- jjVIetal myn vernuft,met al myn Wysgeerte en overtuiging, dat ik wel gedaan heb, met al den troost, dat ik my als een Man gedraagen heb; met al myne voorneemens, om naar myn pligt te leeven , en met welke hersfenfchimmen niet al meer, waarvan ik bezwangerd ging, of nog dikwerf ga! met dat alles, myn lieve Stokberg 1 is het niets, —■ niets, zeg ik u. Ik poog my zeiven optedringen, dat ik het voortveflyk gemaakt heb; dit betoog ik met de geheele Logica, en zwets het myn hart, dat het tegendeel ftaande wil houden, voor, met de overtuigendfte welfpreekenheid. Ik beduide-het zelve, dat het ongelyk heeft, en zie , eensklaps ftaat reuzenhoogte en rotzeil vast het denkbeeld voor myn geest, dat ik een domme pas begaan heb. En welke is die ? dat ik een Vrouw ge- no.  ( Oi ) nomen heb, die ik niet bemin. Neem eeneö Engel, dommen Duivel! en ftel u eenen anderen , duizendmaalen fchooner voor, wanneer gy hem ziet, en hy zal leelyk in uwe oogen worden. En wat kan die arme ziel, myn Vrouw, dit helpen; dat ik alles verkeerdlyk overwoog, verkeerdlyk befloot en verkeerdlyk eer uitvoet bragt? Ik befpeur zonneklaar, dat zy my bemint, en haare Liefde is my lastig! jfe weet menigmaalen niet, wat ik zeggen moet, wanneer zy my verzoekt, vriend'yk te willen zyn; liever alle Gcfchcnken haar te onthouden, en in ftede daarvan,haar myne geneegen. heid te doen blyken. Zomwylen treft zy my. Ik begin tc ontwaaren, dat uit pligt neiging kan voortfpruiten ! doch de Naam van Henriette behoeft my negt* ergends voortekomeu , ik behoef flegts een •Boek in de hand te neemen, waar uit ik te eenigen tyde haar iets heb voorgeleezen; ik behoef haar Beeldnis my flegts voorden Geert tc brengen, en alle gevoel is verdwee- nen ! . Doch valt my iets in de hand, dat 2y gefchreeven, of my ten gefchenke gegeeven heeft, dan komt my elk ander Vrouw^ lyk  ( 9» ) lyk Schepzel afzigtlyk en opgefmukt voor. ' Dit gaat zelf zo verre, Stokberg! dat myn Vrouw, door den opflag haarer oogen en bedryven, my als een Byzit voorkomt! Zy, die het onfchuldigfle Schepzel was toen ik haar trouwde! die niet wist wat Liefde ware! Die pas uit de School der befte Opvoeding, even gelyk een fchuldloos kind uit zyn Moeder was voortgekomen. Tweêmaalen, waarachtig, was het eveneens als of my een mes in de handen viel, en^bet kwam my op de tong, om het haar te zeggen, doch te rechter tyd herftelde ik my, en het vernuft herftelde de ver^ warde verbeeldingskragt. Ik poog zo veel ik kan, dit alles wederom goed te maaken. De opfchik is iets nieuws voor haar; dus fchenk ik haar alles, wat haas hart begeert. Intusfchen ben ik zwak genoeg, om haar tot Vertrouwde, van alle myne Geheimen te maaken. Ik heb haar myne geheele Liefdegcfchiedenis verhaald en teffens gebeden, het te willen vergeeven, wanneer ik dikwüs , door dit aandenken, geemlyk en verdrietig word. Dan zie ik haar geheel nedergeflagen voor my, en menigwcrven ftaan haar de traanen in de oogen. Zy heeft het in de daad zq  ( 93 ) *o erg als ik. Een Man te hebben, die men bemint, en door hem niet weder bemind te worden , is bezwaarlyk te verdraagen. ***** Ik ben buiten my zeiven. Een nieuw Bewvs doet zig op, dar ik ongelyk heb, dat ik dom was, en met open oogen niet zag, wat my goed ware. In dit geval , lieve Stokberg ! zaagt gy fcherper dan ik. Gy gaaft my den Raad, om Louiza te neemen, en ik verwierp denzelven. Ik overyldc my, onderzogt niet, hield het Meisje, dat edele Meisje, verdagt! — Lees deezen Brief! Hebt gy ooit een edeler ziel gevonden ? Ilc heb dat geld aangenomen! Wat zou ik doen? Na zo veele beleedigingen, haar andermaal te beleedigen! O dat zy heeden de myne mogt zyn , dan konde ik ten minften, vuurig en hartlyk , met haar over Henriette fpreekeii, want zy zyn de vertrouwdfte Vriendinnen, — en Henriette bad er my om, haar te willen neemen ! en ik deed zulks niet! — Ach! ik had dan geen Liefde'voor haar, die Henriette tot Voorfpreekfter had ? hos flegt was dit ! Neem  i n) i Neem gy nu flegts, lieve Stokberg! het gekik, het welk ik heden gehad heb ,daar Louiza briefwisfeling met haar houdt: ~— altoos iets van haar te kunnen leezen; iets nieuws van haar te hooren; haar door de pen van Louiza tc trootten, en haar moed te kunnen infpreeken ! Helaas! het Noodlot heeft my gansch ongelukkig willen maaken , daar het my niet geheel gelukkig maaken kon. Myn Vrouw moet zekerlyk gewaar worden, dat ik berouw heb, van haar te hebben genomen , want op zommige tydai , ben ik my zelf geen meester. Ik liep met den Brief en het geld tot haar. Ik vloeide over van Loftuitingen wegens Louiza, en eerst, na dat ik fchoon uit gepredikt had, en na my honderd maaien den ongelukkigften mensch op den aardbodem genoemd te hebben, bezon ikmy! — 'Daar ftend de goede Vrouw in traanen ! Zy zei wel, dat zy het Lot dier beide Vrouwen beweende; doch zo veel kennis heb ik evenWel nog van het vrouwiyk hart, dat ik my overtuigd kon houden , dat zy, over myne handelwyze tegen haar, traanen ftortede. ]k wilde dit wederom heritelleu,*en fchonk -haar het derde deel van het geld: Zy aanvaard-  ( 95 ) vaardde het, maar onverfchillig , tcrwyl zy een oog op my floeg, dat my zeide! Behoud al uw geld en fchenk my uwe Liefde? En gifteren , nog gifteren , kon ik haar niet verdraagen. Waar ik haar ontmoetcde, week ik uit den weg, want ik was zo tegenftreeven. de, dat ik moeite met haar zou hebben kunnen zoeken. En wat zal er nu van my, wat zal er van myn Huuwlyk worden ? , Louiza heb ik geandwoord. Ik zal my ten minften van haar bedienen, om Henriette te doen weeten , dat ik eveneens denk als te vooren, en dat haar Man my verbiedt aan haar te fchryven. Leef gelukkig, lieve Vriend ! en word niet ' moeilyk over deezen myn langen klaagzang I Ik ben, enz. FERDINAND. TWEE  C 0 ) TWEE EN TWINTIGSTE BRIEF; Maria aan Lotje. Stout Meisje! wat hebt gy begonnen. Heden ken ik den Bode van uwen Brief. Gy hebt liét misfchien met hem en my wel gemeend, doch het gene gy gedaan hebt, kan ik nimmer goed heeten. Gy hebt een vuur in myn binnenfte ontfteeken, dat ik bezig was teblusfchen, en 't welk ik voorzeker tot myn en des Ritmeesters bestwil gebluscht zou hebben. ' In de daad , Lotje! 't waar nooit in myn ziel opgekomen , om weder in 't net der Liefde te loopen ! Ik had my reeds langzaam van die ftreelende aandoening afgewend, die nu weder zo fterk in myn hart omfpookt, indien ik flegts het Voorwerp myner tederheid maar niet weder gezien had. Nu is het geval daar! Ik gevoel het, ik kan de kragt der Liefde niet wedcrftaan,. ■ en waarlyk , een woord uit Kareis mond, is overvloedig genoeg,om myn pnverfchilligen Man, met alle zyne weldaaden en  ( 97 ) en oplettenheeden, uit myn hart te verban-nen. . Ik ben hem evenwel-de zelfde opmerkzaamheid fchuldig, en ik zal niet flegts ten uiterften voorzigtig handelen, maar my zelf bedwingen, en zo lang achterhoudende weezen, tot dat ik verzekerd ben , dat ik zonder >t minften te vreezen met Karei kan omgaan. Hoe ik dit zal aanvangen, zult gy hooren, wanneer gy vooraf weet, hoe ik en de halfvertwyffelde Minnaar faamgeraakten. Myne eenige en geduurige Wandeling is in een klein boschje, digt by de Stad, waar altoos veel menfehen gevonden worden, en my, ne kleine ydelheid, die anders geen tydverdryf heeft, zig dikwils in hareKleedermajefteit zien het. Gtsteren tegen den avond was ik aldaar en ergerde my reeds over het Noodlot dat juist 1UI geen mensch derwaards heen gevQerd had; en dit evenwel was thans myn geluk Honderd fchreden naauwlyks voortgegaan zyn' de, zag ik Karei, ter zyden af, voor my ftaan Ik werd verward, en poogde hem in dien eerften angst te ontwyken: maar dit nam hy zo hoog op, dat hy my daadlyk toeriep:' Maria ' §y wilt dan uwen Karei niet te woord ftaan? G Had-  ( 98 } Hadden er menfchen tegenwoordig geweest, ik zou my genoodzaakt gevonden hebben, om eene onmagt voor te wenden, ten einde my bier uit te redden, 't welk dan nog wel goed voor ditmaal zou geweest zyn , maar teffens ook aanleiding tot naarvorfching zou gegeeven hebben. Nu kon ik het anders overleggen. Ik trad naar hem toe, en zei: Dat ik my voor u verbergen wil, Karei'. gefchied tot uw en myn bestwil. Ik ben gehuuwd, en gy zult my zekerlyk niet ongelukkig willen maaken. Gehuuwd? vroeg by. Evenwel niet met Profesfor Wahler? Met den zelfden. „ En ik was dom genoeg, om u den Brief „ van Lotje niet eigenhandig te beftellen 1" Gy hadt dien dan ? Nu, Karei! vermits gy toch hier zyt, laat het dan weezen, dat wy elkander eenmaal fpreeken ! ,, Hemelen Hel'. — Éénmaal? - Neen! — Ik zal u myn waarde meermaalen fpreeken." Karei! zei ik tegen hem, op een toon, waarmede ik anders alles van hem verkreeg, hoe kimt gy dus onbezonnen weezen? My op een openlyke plaats uw Waards te noemen, waar elk  C 99 ) elk oogenblik, een verrader "ons beluifteren kan ! Geloof my, ik bemin u even zo fterk als te vooren, maar zal deeze Liefde my ten verder ve ftrekken ? Wanneer deeze Onderhandeling ter ooren van mynen Man kwam , dan ware hy in ftaat om my verdagt te houden; verdagt houden heeft naarvorfching ten gevolge, en zulks moet ik in de eerfte plaats vermyden, indien ik in myne omffcandigheden blyven wil. „ Zyt gy dan zo gelukkig, Maria? bemint „ gy uw Man dan. zo zeer, en wilt gy my „ geen de minfte hoop overig laaten, om u „ zomtyds eens te zien, daar ik geheel voor „ u leevc?" Er is flegts eene mooglykheid, Karei! das ivy weder gelukkig kunnen zyn. Zie kennis met myn Man te maaken. Maak dat hy uw Vriend worde, ten einde gy, zonder opfpraak, met my verkeeren kunt. Moeilyk kan u zulks niet vallen. En vermits uwe Financien altoos in een flegten ftaat zyn, en gy mooglyk, ter uitvoering van myn Plan, geld zult noodig hebben, wil ik deeze geleegenheid niet verzuimen. Zie daar! Doe en gelaat u nu, even als of gy my gekend noch gezien hadt! Ga Ik  Ik gaf hem myn Geldbeurs en vertrok, tot myn geluk, want kort daarop kwamen er een menigte van myns Mans Toehoorders, die my eerbiedig groeteden, dat zy wel zouden naargelaaten hebben , wanneer zy my by een Officier gezien- hadden. Hoe Karei nu zyne zaaken zal inrigten, weet ik niet. Heden is hy reeds vroeg by myn Man geweest. Doch wat hy met hem gefproken heeft, en of hy hoop hebbe,om weder te komen, kan ik nog niet weeten : doch dit weet' ik, dat ik myn huis niet verlaat, alvoorens ik myne zaaken in 't net heb : Want hoe zeer ik Karei beminne, en gaarne al het geld dat ik heb, voor hem geeven wil, wil ik echter den goeden naam, dien ik hier heb, niet opofferen. En nog eens, Lotje! behoudens uw goeden wil! gy hebt my een leelyke trek gefpeeld. Ik ben, enz. MARIA. DRir  C ioi ) DRIE EN TWINTIGSTE BRIEF. Ferdinand Wahler aan Louiza Wedemeïer, Vereeringswaardig Meisje ! Wanneer ik, van fchaamte doordrongen, en vol berouw over myn gedrag tegen u, u nadere, dan hoop ik zal zy, die my zo grootmoedig behandelde, ook grootmoedig genoeg zyn, my vergiffenis te fehenkcn. Ik had ongelyk uwe waardy te verdenken, doch ik befchouwde die uit een valsch oogpunt. Ik verbeeldde my , dat gy het waart, diq my myne Henriette ontrukken wilde. Dus dwaalt men mcnigwerven , wanneer men gelooft de befte befluiten te neemen. Maar gy zyt te goedaartig , edel Meisje! dan dat gy my niet van alle verdere ontfchuldigingen zoudt willen ontdaan. Ik wil liever op een zaak komen, die my zeer na aan 't hart ligt, en waarop gy my zelf gebragt hebt. Gy wenscht, dat ik voor Henriette eenig meerder medelyden zou gevoelen. — Ha l G 3 Loui-  ( 102 ) Louiza! het geen ik gevoeleis door geen pen uittedrukken. Ik gevoelde dit reeds, toen zy my betuigde, ongelukkig te weezen, dus van my verwyderd te zyn., en toen had zy de hoop nog, om eenmaal de myne te worden. En nu, aan eene dwinglandy, die geen's gelyken heeft, opgeofferd ! en dat voor een week, deelneemend hart! Dus de Hel te erlangen, daar zy den Hemel verdiende ! Ik gevoel, o Neen! Louiza ! gy hebt gelyk , ik gevoel geen medelyden! Myn gevoel is Woede! Woede tegen Een , die haar zo onbillyk behandelen kan, ■ en Ach! dikwils ook tegen haar zelf, om dat zy zig in de handen van diergelyk een Booswigt werpen kon. Ik heb niet misdaan ! neen ! Louiza! maar mooglyk weet gy niet, dat hy my aan de gevoeligfte zyde aangreep, by de eere van een Man, naamlyk! Hy, die zelf geene eere bezit,ftelt echter dezelve ten fcheidsmuur tusfchen Henriette en my. Hoe welkom, best Meisje! zyt gy my heden, om uw edelaartig, deelneemend gevóel met deeze Edele. Verlos gy my van myne Onrust! zeg haar, dat ik beftendig blyf denken  ( i°3 > ken gelyk te voeren! dat ik als nog haar Ferdinand ben, en het altoos zal weezen! Zeg haar; dat myne eere en myne verpligting, dat de uitdruklyke begeerte van haaren Man, onder welks geweld zy nu ftaat, my verbieden om aan haar te fchryven; dat ik anders, met al de warmte der innigfte Vriendfchap, met a! de aandoening der tederfte Liefde, haar ze!f dat geene zou zeggen , wat ik heden u verzoek haar te willen voordraagen. En gy Waardfte! wees te vreeden, met de belydenis , dat ik myn ganfcheLeeftyd berouw zal hebben , van u zo gelukkig niet te hebben gemaakt, als ik veelligt zou hebben kunnen doen. Dit zy genoeg, ten opzigte van u en van haar. Met betrekking tot my , Louiza! moet ik anders fpreeken : Gy zoudt dat geene niet gevonden hebben , 't welk gy verwagtede! Henriette niet te bezitten, heeft my ten uiterften mismoedig en geemlyk gemaakt. Myn arme Wyf, dat ik het vermaak haares leevens verbitter, ondervindt zulks maar al te zeer; en van die zyde befchouwd, bid ik u, wees te vreeden! Is er echter iets, dat ik voor u doen kan, gebied 'over my! verzeker ook uw waarG 4 digen  ( i<=>4 ) digen Vader, dat hy geen grooter Vereerder heeft dan uwen FERDINAND WAHLER, VIEREN TWINTIGSTE BRIEF. Ferdinand aan Louiza. Spoedig , Louiza'. wordt myn Brief door eenen anderen gevolgd. Konde ik even zo fpoedig heenvliegcn, en Henriette zeggen, dat ik om haar geweend heb,, bittere traanen geweend heb, die eenmaal voor my getuigen zullen ! Om alles wat u lief is, Louiza ! fchryf haar ten eerften. Ik voeghaaren verfchriklyken Brief hier neffens, die my byna van het verftand heeft berooft I Onuitfpreeklyk Lyden ! waarom moest gy dus ons beiden treffen? Hy fpot met haar! die ongevoelige! Louiza ! welk een Man moet dat weezen! — Maar nog een verzoek, het laatften, waag ik, en hoort hy dan niet, verandert hy dan zyn ge-  ( 105 ) gedrag tegen die Ongelukkige niet, dan verbreek ik ook die Ketens, welken maar alleen zo lang kunnen binden, als er de Menschlykheid niet door' lydt! - dan verfta ik door Eere, hetgeen waarlyk Eere is, en dan zal ik hem leeren, hoe hy met eene Vrouw moet omgaan, gelyk de zyne is. Deezen Brief bekomt gy per Expresfe. Ik mag er geen woord meer byvoegen , ten einde ik de ongelukkige geen oogenblik van den troost verfteeke, die zy door myne verzekeringen hebben kan. Het tydftip, waarin gy my met - een troostlyk berigt van haar zult verheugen, zal myn zaligfte weezen ! de Hemel zal er u voor zegenen! FERDINAND. G 5 VYF  ( lOtf ) VYF EN TWINTIGSTE BRIEF. Ferdinand aan den Heer Hasten. Onwaardig Man van myne Henriette! Cry hebt dan myn Voorftel niet aangenomen; myn verzoek geen gehoor gegeeven, om aan uwe Vrouw te zeggen, dat gy my verbooden hebt aan haar te fchryven ? Gy hebt daardoor my niet zo zeer in 't ongeluk gebragt, (want ik zou my kunnen'verdeedigen) dan wel Henriette I gy offert haar op. Weet gy, Myn heer! zy kan de gedagten niet vefdraagen, dat ik zo groot een Schurk zyn zou, als gy zyt. Derhalven voor de laatftemaal: Zeg haar, dat gy my verbooden. hebt aan haar te Jchryven. Wanneer haar derde Brief my melden zal, dat zy nog even zeer van u lyden moet, dan verbreek ik myne belofte, en zal haar fchry ven, doch flegts eenmaal, dit beloof ik u. Doch wilt gy ook dit éénmaal niet? gy kunt  ( i»7 ) kunt het verhinderen, —. verhinderen met weinig woorden , die u toch niet haatlyker kunnen maaken by eene Vrouw, by welke gy, na uwe behandeling, toch niet haatlyker worden kunt, en voor wie gy, ten zy ze al het geduld en de verdraagzaamheid van een Socrates mogt bezitten, altoos onverdraaglyk zyn zult. Weet gy wat het zegt, met iemand om te gaan, die men niet genecgen is? Behoorde gy niet alles aan te wenden, om de rust te verfchaffen aan haar, die u gedwongen de hand gaf? en zyt gy, in tegendeel er niet op uit, om haar het leeven zuur en onrustig te maa. ken ? Gy ziet immers hoe zeer ik my inbinde, en my bemoeïe, om .u niets in den weg te leggen. Dat nu de arme Vrouw dezelfde ftandvastigheid niet heeft ; dat haare Liefde voor my mooglyk veel fterker was; dat zy myne gedagtenis zo fpoedig niet uitwisfchen kan; — zulks verdriet u, verdriet u tegens recht en te- gens uw beloften. Ik wil u befchimpen noch Satiren maaken, Mynheer Hasten ! Doch eene Les mag ik u wel geeven, en die is: Tragt u door vriend- Iyk,  ( io8 3 lykheid by uwe Gade bemind te maaken. Dat is de weg, om den Minnaar uit haar hart te dringen. Gy ziet hier uit, dat de Minnaar u zo zeer niet tegen is, als gy wel gelooft. Doch waarheden genoeg tegen u gezegd! Niet om uwen wil, maar Henriette's wil, heb ik'wedelyden met u. Ik wenschte, dat gy als Blancheville , by uwe laaghartige leevenswyze te Berlyn gebleeven waart, dan ware Henriette my niet ontrukt geworden. In goeden ernst derhalven nog eens! Gy Mynheer Hasten! voer myn verzoek uit, of de D ,. ..r zal u op den kop vaaren. FERDINAND. ZES EN TWINTIGSTE BRIEF. De Advokaat Wurm aan den Ritmeester Strundeh Lieve Boezemvriend! G y bidt en fmeekt my uw Proces voort te zetten , en u geld te verfchaffen. Indien gy wist-, goe-  ( ioo ) góede Jongen! dat elk een van uwe briever! een fteek in myn hart is, gy zoudt medelyden met my hebben, en zó dikwils niet fchry ven. Ik kan my uwen ganfehen toeftand' verbeelden, en het doet my leed, dat ik niet beter flaagen kan tot nog toe. Uw Tegenparty fihyt my te veel ftruikelfteencn op den weg, en bezit daarenboven de uitfteekende bekwaamheid , om Kabaaien te maaken, en heeft verfcheiden Rechters op de'hand', die haar niet gaarne bytcn wilden. Intusfchen hebt gy het recht op uwe zyde,en gy zult, byaldien de Gerechtigheid niet ten eeuemale ftikziende is, Recht en een goede fcmme Gelds behouden. Om echter niet gansch en al troostlooze berigten aan u te fchryven, moet ik u zeggen, dat ik misfehien zelf eerlang in ftaat zal weezen, om u eenige duizenden Daalders te leenen, eu dat dit misfehien al taamlyk zeker is. Op deeze Hoop, die, in vertrouwen gezegd, zyn grond vindt, in de Liefde vooreen ryk Meisje, en in het Humvlyk met haar, zyne vervulling zal erlangen, zend ik u driehonderd Ryksdaalders , dehelft van myn tegenwoordigen rykdom; de andere helft zou ik u ook zenden, indien het moog-  ( uo) lïiooglyk ware, dat een Bruidegom geldeloo» bleeve ! Dat Meisje is zeer ryk, doch ik bid u, Broederlief! dat gy niet gelooft, dat ik haar om, het geldneeme! Wanneer zy geen penning bezat, zou ik haar neemen, en ik wenschte, dat zy er geen bezat, dan had ik haar des te liever ! mooglyk beminde zy my dan , en wy waren gelukkiger , dan wy anders zyn zullen. Want hoe verflingerd ik ook op haar ben, heeft zy echter verliefd geweest, op eeneii zekeren Profesfor Wahler, die echter haar niet begeerde, maar een ander nam. Dit Meisje is zo beminlyk en goedaartig,als gy er in het ganfche Roomfche Ryk een zult aantreffen. Ik verbeeldde my als volkomen zeker, dat de Profesfor, die door den hoogmoedigften Duivel bezieFd wordt, haar zou genoomen, het Proces gewonnen, en my aldus, met alle form van Rechten, myn toekomftig, mooglyk wel myn overyld en gedroomd, geluk,zou ontzegd hebben. Ik hoorde vervolgens wel, dat hy een zotte ftap gedaan had , en zy onvertroostlyK deswegens ware, doch het kwam in myn hoofd niet  ( m ) niet op, om 'verder aan haar te denken, behalven Jat ik ook nog geen trek gevoel, om raazende van Liefde te worden. Voor zes dagen ging ik er heen, dewyl ik moest, als hebbende den ouden Heer eenige zaaken te zeggen, vermits ik hem, in alle zyne Procesfen diene. Het Meisje kwam my recht in den mond geloopen; een weinigje zwaarmoedig zynde, maar zo hemels fchoon, dat het onmooglyk was haar aantezien , en niet duivels van verliefdheid te worden. Ik wrong my, bukte, en wilde voor- bygaan; doch zie, daar greep het my by de hand: - Welnu, goede Heer Advokaat.' zo koel voorby? Ik werd rood tot over myn oogen; Ik zou, dus vervolgde zy,fchier gelooven, dat gy boos zyt. - Blyf heden middag by ons! zo als gy het beveelt! antwoordde ik, in alle domheid, en had het op de tong, om haar aanbod te weigeren. ik vervoegde my by den ouden Heer; doch het Meisje verbyfterje al myne denkbeelden. Waar ik van vooren beginnen moest, begon ik van agteren, en alles hing als heet zand aan elkander. Ik deed verfcheiden poogingen om my in order te houden: Eindlyk zei hy: Gy hebt  (II*) hebt iets andersin 't hoofd, Heer Advokaatt Hellen wy de zaaken tot na den middag uit < en gaan wy nu eens een wandeling in den tuin doen. Ik ging met een, doch al waar ik het oog heen wendde, zag ik het Meisje, en eensklaps viel hy my met de vraag op 't hart: Hadt gy myne Dogter reeds gezien ? Ja! antwoordde ik, maar met wat gelaat, weet de Hemel, en juist keek de oude Heer my in 't gezigt. Doch hy is een flimme Gast. Hy laat niets merken, hoe naauwkeurig men er ook op letten moge; dus wist ik niet, hos ik het met hem had. Des middags was hy zeer opgeruimd: Louiza was ook lugtiger, dan ik gedagt had. Ik moeter echter verbruid dom uitgezien hebben. Ik fprak met den ouden geduurig over Procesfen; zy kwam er telken tusfchen beiden, en wilde een ander praatje ter baan brengen. Toen wy van tafel opreezen, zei de oude Wedemeïer, dat hy een uurtje wilde gaan flaapen, wy moeiten ons intusfchen zo goed onderhouden als wy konden. Dit was juist geen kwaad teeken voor my. Doch om de ganfche Waereld had ik het hart  ( H3 ) hart niet gehad, om weder een aanvang te maaken, indien zy zelve niet eerst begonnen had. Myn lieve Heer Advokaat 1 dus begon zy.Dit woord doordrong telkens myne ziel. — Gy weet myne gebeele omftaniigfaeid. Myn Vader dringt er fterk op aan, dat ik my in' 't Huuwlyk begeeven zou. Hy zou my gaarne voor zyn dood verzorgd, en in rust zien. Gy hebt u éénmaal eens geuit, dat ik u met onverfchülig ware ; naast Feriinand, weet ik niemand , die ik hooger fchat cbri.ii, Ik weet zeer wel, dat het een Meisje kwalyk voegt, om zig zelve aantebieden; maar ik ben boven deeze vooroordeelen verheeven. indien gy vergëe ten kunt, dat ik elders beminde, en dat er een hartstogtin myn hart heerschte; dan bied ik u myne hand aan. Ik was, even als kwam ik uit de wolken vallen. Ik kon naauwlyks Hameren ïn dat oogenblik kwam zy my duizendmaalen bekoor lyker voor: Louiza.' riep ik; ^is\rao'0 yk? Zal ik zo gelukkig? Zo zaJ'g, ? Stil! myn lieve Wurm.' — dus ging Zy voort— Geene overyling! geene vervoeringen! — Ik begeer bedaardheid. - Gun u 11 zei-  ( U4 ) «erven tyd! dat gy my bemint, weet ik, maar ik moet ook weeten,of gy my, zo als ik ben, verdraagen kunt. Ik geef uagt dagen tyd, om u te bedenken ! doe my als dan uw antwoord toekoomen! En hiermede fnelde zy naar haar Kamer. Vyf minuuten Hond ik daar, als een gedagtenioos mensch; wanneer een bediende van den ouden Wedemeïer my een briefje bragt: ik brak het open, en las er in : „ Overweeg het geen myn Dogter u gezegd ,, heeft. Ik ben met alles te vreeden. Reis ,, gelukkig, en keer over agt dagen zo ver„ genoegd tot ons weder, als wy u verwag„ ten !" Ik vertrok daadlyk, en reed te Post, en was voor myne Wooning eer ik het wist; ik dagt zelf, dat ik nog by Louiza was. Des avonds deed ik niets anders dan van Louiza droomen, en niets was zekerder, dan dat ik het gelukkig- fte mensch op den Aardbodem was; dat woordje misfehien, 't welk ik in den beginne van deezen Brief fchreef, kwam nog niet in myne ziel op. Maar de befte Raad komt, by den nagt! Toen ik des morgens ontwaakte, was ik er nog verre van af, om een befluit ge-  ( "5 •) genoomente hebben, en overmorgen is de geftelde tyd om, en ik ben nog even beflmtenloos als te vooren. Gy weet, Heer Ritmeester! dat ik van ouds her een aartig Karei was. Ik heb het my vast in den kop geprent, om een Vrouw te neemen, die my zo van ganfcher harte bemint, als ik haar beminnen zal. 't Is waar, dat er my geene zal voorkomen, die my dat zal zyn, wat Louiza my is, doch 'tis teffens waar, dat Louiza voor my dat geene niet zal weezen, zo als ik droom, dat myn Vrouw zyn moet. Hier van nu hangt alles af; naamlyk, of ik my durf vleïen , indiervoegen haare liefde te zullen verwerven. Kan ik my dit nu in 't hoofd kry- gen, al ware het dan ook maar een hers- fenfchim ! dan is alles wel, myn lieve Broeder! Als dan berigt ik u nader. Ik ben enz. WURM. H 2 XE-  ( nö ) „tv— A ^p. '—==X38$-^ ZEVEN EN TWINTIGSTE BRIEF. De Ritmeester Strundel aan den Advokaat Wurm. Befte Jongen ! by al wat in de Waereld is, wat zyt ge voorneemens ? Hebt gy my niet doodlyk doen ontftellen, door al uw duiveldery van overweegingen en bedenkingen? Hadt gy dan geen rust, by myn ziel! alvoorens ik een Stafctte tot u afvaardig? Zie, ik zweer u by myn, — daar had ik waarachtig haast een Eed gedaan! alles zal heel goed gaan ; neem flegts maar eerst het Meisje! Stuur my nu maar ten eerften weder een Stafette met uw Ja te rug ! Anders zullen die driehonderd Ryksdaalders allen, want ik moet myne grillen in de Champagne verzuipen, tot dat ik weet, dat gy gelukkig zyt. Broer lief ! 't is my enkel en alleen daarom te doen, dat gy die Party kiest, 't Zou een verdoemde Zot weezen, wanneer gy ze u de neus voorby liet gaan. Gy zoudt het u in tyd en  ( "7 ) en eeuwigheid beklaagen; en niet kunnen verantwoordden.Bedenk maar eens, hoe lief het Meisje u heeft! en dan, dat fchoone geld; en hoe gelukkig gy alle menfchen om u heen maaken kunt, en immers is dit uwe Hoofdbedoeling! Op myn eer, Broeder! het kan aankomen ! My dunkt ik kan my reeds voorffellen, hoe gy uw hart aan dat Meisje ophaalt! Befchouw maar eens iemand, die het dus naar den vleefche gaat ! Stel u al het aangenaame eens recht voor den geest, en vlieg dan naar het Meisje. Gy kent dat zoete fchaap nog zo wel niet als ik. Uw gefnap doet niets uit; dat is alles gekheid. Nu ! ik wensch er u geluk mede. Ik heb, by myn ziel! onder het fchryven van deezen Brief, een ganfche Bouteilje uitgezoopen. Wagt maar! gy zult nog wel andere zotteklap van my hooren. Doch eerst de Stafette, hoort ge ? Ik ben enz. STRUNDEL. Ritmeester, H 3 AGT  ( "8 ) AGT EN TWINTIGSTE BRIEF. De Advokaat Wurm aan den Ritmeester Strundel. jR^ydt u de levendige Duivel,dat gy uw geld in Stafettesen Champagne verkwist? Ik meende betooverd te zyn, toen ik van Louiza komende, dat fpectakel vond. Ik heb een Man te paard afgezonden , die komt my zo duur niet te ftaan , als die hagelfche Stafettes. "Broeder! Broeder! haast mogt ik het geld , dat ik hier neffens voor u bygevoegd heb, weder ontpakken: Doch voor deeze keer is 't wel. Zend er my maar een klein Wisfeitje voor. Er zyn tweeduizend Ryksdaalders, met die driehonderd. Zo dra ik een Vrouw heb, zal ik de vyfduizend vol maaken. Ik heb reeds myn befluit genomen, eer de gefielde tyd om was. Ik dagt by my zelf, dat men het kwalyk mogt uitleggen, wanneer ik het laatfte oogenblik afwagtede , en dat het veel gevoeglyker ware , om er den tweeden of  ( 119 ) of derden dag heen te gaan. Zo als de Brief aan u weg was, viel my het denkbeeld in, dat de geduurige omgang de meufchen met elkander doet overéénftemmen , en dat zulks ook ligt het geval tusfchen my en Louiza zyn kon. Ik nam myne vuurige Liefde voor haar, en haar zagt, handelbaar geitel in aanmerking, en hier uit verbeeldde ik my , zulk een aartig Huuwlyk te voorfchyn te komen, dat ik my zeer verheugd nederlcide, den ganfchen nagt van myn geluk droomde, en den volgenden morgen nog met dezelfde gedagten en gevoelens ontwaakte. Nu was er geen houden meer aan ! Ik fprong te Paard en mars ! Ik had echter nog eenige Muizennesten in den kop, en wilde vooraf met Louiza daarover in onderhandeling trceden, en haar vraagen, hoe zy het ftuk begreep, en wat goeds zy er van verhoopte. Doch haar Vader 'ontmoette my al daadlyk op de trappen. Ha! riep welkom! welkom!. Heer Advokaat ! Is alles wel ? hebt gy het reeds overwoogen ? Braaf! braaf! Ik wensch u dan geluk ! Heer fchoonzoon ! By myn Dogter zal 't u aan niets ontbreeken ! — het Meisje is ryk. H 4 Wat  ( 120 ) Wa£ kon ik nu hierop antwoorden ? Ik moest my verheugen. Ik geliet my als of het geld geen invloed had ; maar de Oude dagt er over gelyk gjy 't Was niet kwaad, zei hy, een beetje van dat gangbaare Metaal te bezitten : wanneer men het had , en 't was toch noo- dig het te hebben, dan behoefde men er niet om bekommerd te weezen, noch er om te zwoegen en te zweeten, en wat dergelyke zaaken meer waren. Toen Louiza binnen trad, vervolgde hy op den zelfden toon: Ik wensch u geluk, Louiza! riep hy, gy krygt een recht braaf Man, een vlytig Man, en het geen Rara avis is, een ecrlyk Advokaat. — Ja! ja! Heer Advokaat! zo gaat hetdikwils.het Proces fleept een Meisje naar zig. Aldus kakelde hy nog wel vyf minuten voort, in blydfchap van zyn vol hart : waarna hy ons verliet, ten einde wy,zo als hy zeide, 't met elkander overweegen konden. Toen hy weg was ,begon Louiza zelve: Gy hebt derhalven , lieve Wurm! myn hand dan niet afgeflagen! moet ik er u voor dankzeggen, of zult gy my van deezen pligt ontheffen ? Dit  C 121 ) Dit maakte my geheel verleegen. Zy was zo fchoon als eene hemelfche Bevalligheid, en alles wat ik met haar fpreeken wilde, was reeds, door het gevoel van myn toekoomend geluk , uit myne ziel verdweenen. Het ergerde my intusfehen, dat zy op dien toon gevallen was, die ik nu niet geheel voorby kon. Ik nam wel voor, om de zaak een andere keer te geeven , en te beproeven , om dit ganfche Artikel achter de bank te werpen: doch zy gunde my den tyd tot fpreeken niet. Toen ik haar verzekerde, dat ik niet wist, of zy dat vooroordeel by my nog tegenwoordig dagt te zyn, 't welk zy voor zig zelve overwonnen had, antwoordde zy, dat dit de zaak niet meer was. Doch dit konde ik niet ontkennen, dat dit befluit my eene vry lange overweeging gekost had. Zy bekende, dat dit haare opmerking had naar zig getrokken. Zy begeerde in 't minst niet, dat iemand door haar ongelukkig zou worden; en alhoewel zy my niet genoeg kon danken daar voor , dat ik haar Vader het vermaak van zyn leeven niet bedorven had., was zy echter verpligt my te zeggen, dat, zo wanneer ik eenige bedenklykheid omtrent deezen Egt voedde, zy zig H S ge-  C ) genoodzaakt zou vinden, om allengskens haar Vader daarvan aftebrengen. Met alle openhartigheid echter moest zy belyden , dat het haar doel geweest ware , om aan de wenfchen, die ik weleer had doen blyken, te beantwoord den, en dat het haar oogmerk was, om my door dit Huuwlyk, met al haar vermoogen, gelukkig te maaken. Had my het eerfte gedeelte haarer reden oplettender en befchroomd gemaakt, het laatftc klonk des te aangenaamer in myne ooren. Met deeze belofte ftond het ganfche Plan van gelukzaligheid voor my , en, zo als ik het ontworpen had , moest het nu ook uitgevoerd worden , ingevalle Louiza haar woord hield. Geheel verrukt antwoordde ik haar: Deeze bekentenis, myne Waardfle! is zo edel, zo bekoorlyk als gy zelve zyt. Gy overtreft alle myne verwagtingei). Aan de hand van'het beminnenswaardigst Meisje; door haar gelukkig gemaakt, zal ik myne dagen als in een Paradys verflyten. Geestdry very! gaf zy my ten antwoord. Laat toch deeze brommende begrippen agterwege! Het Paradys is niet meer op aarde. Gy weet immers dat men zyne gedagten niet te boog moet  ( 123 ) moet laaten vliegen. Onze verbeelding, die Voorzegfter van zekere toekomftigheden , fpeelt ons gemeenlyk kwaade parten, wanneer zy het bet best met ons fchynt voor te hebben. Gy zyt echter een weinigje te ichroomvallig, Louiza! antwoordde ik haar. Wanneer men by bevinding fpreekt, hernam zy daarop, dan ^preekt men waarheid, en heeft men zig fraa'ïe voordellen gemaakt, en bevindt men er zig door bedroogen, dan fchynt het bedrog niet groot te weezen , wanneer men weer nieuwe Voordellen vormt. Het bedrog , viel ik in , is echter zo ligt niet te vreezen, wanneer de eerde Voordellen gelukt zyn. Ik wil, zei zy, u niet uit dien vermaaklyken droom wekken; maar wel, zo ik er iets toe doen kan, u altoos in denzelven houden. De oude Heer weder binnen komende, verheugde zig zeer , ons zo eensgezind te zien , en fpandealle zyne kragten in, om de toeneemendeopgehelderdheid van geest by Louiza aantewakkeren. Ik kan haar niet k-watyk neemen, dat zy tot nog toe.gelyk weleer, dat vrolyke, aartige Meisje niet is; ik begeer ook niet dat zy zulks zy, alvoorens dien dag daar zal wec- zen,  ( I24 ) zen, die haar voor altoos de verpligting oplegt, om het voorleedene te vergeeten, en ons beider geluk te bevorderen. Binnen agt dagen is zy en ik. volkomen gelukkig. Deeze Liefde en dit Huuwlyk hoop ik teffens, dat myne duiftere bmen , die vry dikwiis komen, zul'cn doen overdryven, en my geheel van de aanvallen der zwaarmoedigheid geneezen. Ten minden bevincrik my nu reeds opgeklaarder en leevendiger dan te vooren. Voor 't overige , goede Ritmeester! doe eveneens als ik, zoek een Wyf, en zet u daar mede in een dille rust neder. Bedenk dat uwe Ligtmisfery nooit een goed einde neemen kan. Gy kunt.door my onderdeund worden, tot dat uw Proces geëindigd zal weczen. Voor uwe huislyke omdandigheeden was dit ook zeer goed: Want ook de grootde rykdom kan men doorbrengen. Ik ben, enz. WURM. NE-  1125) NEGEN EN TWINTIGSTE BRIEF Louiza aan Henriette. Lieve ongelukkige! J-j[ef. vergenoegt my, dat ik ten minden een deel van uw lyden verzagten kan. Hier zyn twee Brieven van Ferdinand. Beiden zullen ze u welkom zyn, en, in uwe treurige omflandigheeden, balzem op uwe gewonde ziele gieten. By het leezen van uwen Brief heb ik niet weinig traanen geftort. Zy, die door elk een bemind, door elk een vereerd wordt,moest dan een Egtgenoot krygen, die geheel gevoelloos was! die u niet beminde, en op wien gy, met uw ganfche goede hart niets ter waereld vermogt ! Uw Brief, myne Waardfte ! heeft veel toegebragt tot myn befluit, om myn hand aan een Man te geeven, die ik ten minften voor rechtfchapen kenne, en die er my ongetwyffeld dank voor zal weeten, 4at ik hem verkoos. Het is  ( .126 ) is de Advokaat Wurm , die voor my Procedeerde , en reeds, ter geleegenheid van deeze kennis, dikmaals zyn wensch aan my deed blyken, waaraan ik toen ter tyd niet beantwoorden kon, vermits de Man, buiten de hoogSchting die ik voor hem heb, niets belangryks voor my heeft, noch hebben kan, om dat Ferdinand, even als by u, nog altoos in myn hart is. En van deezen Ferdinand wilt gy niet meer met my fpreeken? Henriette! welk een denkbeeld moet gy u van het hart van Louiza vormen , wanneer gy gelooven kunt, dat zy minnenydig omtrent u zyn kan ! Zo waarlyk als myn hart zuiver is; Zo waarlyk als het nimmer valschheid voedde, zo waarlyk, Henriette ! heb ik u den Man gegunt, zelf op dat tydftip, toen ik nog hoop had, dat hy de myne kon worden. Het geval is hier niet, dat ik geloof, dat gy hem tederder beminde dan ik; ook niet, dat ik eene zonderlinge onbaatzugtigheid voorwende; maar het is, dat ik weet, dat uwe aandoeningen veel (terker zyn ; oneindig vatbaarder voor alles wat op u werkt, en dat gy meer door zyn verlies geleeden hebt, dan ik , en zie den grond, waarop ik fprcek. Laa-  ( 127 ) Laaten wy derhalven beftendig van het gediefde Onderwerp blyven fpreeken, daar het ons van zo veel waardy is! Laaten wy er el•kander mede vertroosten, dat wy hem niet bezitten kunnen. Geloof my, myne Waardfte! ik heb eenigermaate het menschlyk hart leeren kennen, en zo als ik den tegenwoordigen Brief van Ferdinand beöordeele, vrees ik de waarheid getroffen te hebben, wanneer ik zeg, dat wy hem en zyne Egtgenoote, eerlang ten hoogften beklaagen zullen, want wat kan er van een Huuwlyk worden , dat niet op de Liefde fteunt! Ik beken, dat ik, by die gedagten, hartlyk zugt, en byaldien ik niet geloofde, dat werkzaamheid en een ernftig voorneemen, iets op den mensch vermogt, ik zou voor my zelf Adderen. Myn Vader ftelt my waarlyk thans fchade* loos voor al myn lyden; toen hy my het verlof gegee ven had, om Ferdinand het geld ter hand te Hellen, zei hy tegens my: En nu r myn Dogter! zag ik gaarne, indien gy my geheel van zorgen wilt ontheffen, dat gy u een waardig Man verkoost. Ik geloof niet, Henriette! dat er op den aard-  ( 123 ) aardbodem eeri warmer hart van eene Dogter voor een Vader flaan kan dan het myne. Toen hy nog zo liefderyk tegen my niet ware, als hy heden is, Waardfte Vriendin ! was ik opgehelderd, wanneer ik hem flegts zag. O hy beminde my altoos, doch deeze geneegenheid ging ook altoos met eenige hardigheid vergezeld. Thans is hy zagt tegen my; thans maak ik zyn ganfche ry;doin uit, en derhalven was ik ernftig bedagt, o:n zyne begeerte optevolgen. Ik vreesde echter nog altoo?,dat die oude zugt weder den baas over hem fpeelen , en hy my fcheel aanzien mogt, wanneer ik hem eene onvermogende Party voorfloeg: ik waagde het dierhalven, om met de zagtfte mine, en een biddende ftcm hem te zeggen : dat byaldien hy niet moeilyk zou worden , wanneer ik hem iemand noemde , die weinig middelen, maar een braaf eerlyk hart en eene onbeperkte edelhartigheid bezat, ik hem als dan den Man, dien ik myne hand voorneemens was te fchenken, zou voordraagen. Hy bekeek my met een doordringend oog, en zei: Ik deed wel zeer kwalyk, myn Kind! dat ik u zo dikwils geleegenheid gegeeven heb, om  ( 120 ) óm zulks van my te gelooven. Doch laat nu alle wantrouwen vaaren! Myne Liefde moet U overtuigen, dat .ik allen eigenbaat verzaakt heb. Zo goed, Henriette ! had ik hem niet verwagt. Ik zei hem dat ook met de vuurigfte hartlykeid. Hy deed nog meer, en berstte in deeze woorden uit. Ach ! hoe weinig heb ik u gekend , myn Dogter! My hebt gy uw edel hart niet te danken ! neen ! enkel u .zelve 1 Gy hebt het gevormd ! ik heb er niets aan toegebragt. o Hy heeft er zeer veel aan toegebragt, lieve Henriette ! heeft hy eene niet zeer glansrykè zyde ! hy bezit daarentegen honderd andere Voorrechten , die ik maar al te wel kende: zelf in zyne Liefde tot het geld, fchitterde zomwylen eene edelmoedigheid, die men niet ontkennen kan. Toen ik hem den Advokaat Wurm voorfterde, nam hy zulks met zeer veel blydfchap aan: betuigende dat die Man hem zeer aangenaam was: Hy had, zei hy, reeds lang het uitzigt gehad, om hem, die hem zo veele dienden, en dat zo redenlyk en onbaatzugtig beweezen had, I nog  ( 130 ) nog éénmaal, op eene uitfleekende wyze tebeIoonen. Maar wat zult gy er van zeggen, Henriette. dat ik my zelve, met alle mooglyke formaliteiten , aan den Man opdroeg ? Heet dat niet de kieschheid van een Meisje te verzaaken? Doch ik geloof, wy zullen ook over dit ftuk zo eenpaarig denken, als wy over zo veel anderen doen. 't Verminderde immers myne innerlyke my bekende waardy niet, dat Ferdinand myne hand affloeg. Vernederende was het voor my: ik ontken ook niet, dat het gevoel daarvan blyven zal; maar het ontneemt my niets. Daarenboven Wurm was myn Minnaar, eer ik aan Ferdinand dagt, of hem gezien had. Ik had den Man reeds eens alle hoop ontzegd, en wist met zekerheid , dat hy het niet zou waagen, om er weder van te fpreeken. Myn opdragtkwam hem zelf zo onverwagt voor, dat ik op zyn gelaat meende te kunnen leezen, dat hy er gansch niet mede te vreeden ware, Mooglyk, en zulks komt my zeer waarfchynlyk voor, verbeeldde zig.de Man eene geest dryvende tederheid in den Egt, Dit kan ik hem zekerlyk niet toezeggen, hoewel ik geene moei-  C r3r ) moeite zal fpaaren, om hem aan my te verbinden. En nu nog een woord van Ferdinand. Hy lydt ongetwyffeld zo onuitfpreeklyk als gy: verzuim derhalven geen tyd , om hem zelve te doen weeten , dat gy rustiger zyt. Alles wat gy hem wilt te kennen geeven, kan door myne hand gcfchieden, want de briefwisfeling met eene Vriendin zal de Heer Hasten niet weeren, en ik ben overtuigd, dat myn Man my dit niet ontzeggen zal met Ferdinand, vooral niet, wanneer ik hem dereden bekend maak, waarom zulks gefchied. Leef gelukkig, myne Waardfte! eerlang kryge ik de beste berigten van u, hoop ik. Ik ben, enz. LOUIZA. I a DER-  ^F^^r— DERTIGSTE BRIEF. De Heer van Fett dan den Heer Hasten. hebt my, in de daad, uit een zwymcling gewekt, in welken ik u geheel vergeeten had. Te vreeden met myn Lotje, bekreun ik my de geheele Waereld niet, en indien flegts myne genadige Vrouw Mama derwyze aan den Hemel geviel, dat by haar van de aarde tot zig naame, ik geloof, ik trouwde Lotje, en zettede my op het goed neder. Dat Meisje heeft, in de jaaren, dat ik.kennis aan haar had, alle 'Proeven doorgeftaan, en alle valftrikken, die ik haar gelegd heb, ontweeken. Ik wil al de Vrouwsperzoonen, tien mylen in de rondte van myn adelyk Goed, neemen, en myn ganfche adelyke Bezitting tegen een Neutendop verwedden, dat geen een derzelver het tiende deel dier proeven doorftaa! Waartoe zou ik my dan de ftrop om de keel doen, zo als myne genadige Mama begeert. Om  C 133 ) Om dat ik wat overvloed van geld heb, wil elk in myn net. En kreeg myne Moeder eenmaal vat aan my , dan liet ze my, nolens vokns koppelen : doch ik wagt my; crediet heb ik, en het goedhartige Mamaatje betaalt toch alle Wisfels der jonge Heeren. Gy hebt dan een Wyf! dat voldoet my, Borstje! maar dat gy u zo zonderling daarby aanftelt, zulks voldoet my in 't geheel niet. Wanneer zy hubs, leevendig en vernuftig is, Jongenlief! leef dan xvel met haar, want anders geeft het zomtyds leclyk fpeh Nooit moet gy zat van haar worden. Ik zweer u heiliglyk, nooit van myn leeven zal ik Lotje zat worden! en moet het ongeluk my vervolgen, zo dat ik zal moeten trouwen, want ingevalle myne Moeder nog lang leeft, zou zy het wel doorzetten, dat, wegens eene zekere Familjeprcdikatie, er een regel uit myn Plan gewischt wierd, dan beding ik by myne toekomende Genadige Vrouw vooruit, dat Lotje de myne moet blyven. Verftaa my recht, Borstje! ik trouw dan niet uit geneegenheid, maar uit dwang. Gy echter hebt, uit neiging tot het Meisje, een Huuwlyk aangegaan, en dan moet men niet met alle winden omdraaien. I 3 Dat  ( 134 ) Dat gy, des noods, voortreflyk den Zedenkundigen weet te fpeelen, weet ik by ondervinding, en voor uwe vermomming kan de eerfte Gezant van Beëlzebub zig niet hoeden. Maar hernieuw toch uw oude ftreeken niet, anders mogten zy allen nog eens aan den dag komen, en u zuur opbreeken, Gy vraagt my, wat de kleine Maria maakt? — Zy is weg, en niemand weet waarheen. De Ritmeester heeft die goedhartige Ziel verflonden. Hy ligtmistte te fterk. Tusfchen die kleine , welke zy in haare plaatfe ftelde, en den Graaf B"***, is een ernftige Liefdehandel begonnen. Huuwen mag hy haar niet. Of het Meisje dit nu van zyn eigen openhartigheid te weeten is gekomen, dan of een ander zo vriendlyk geweest zy, h.aar zulks te berigten, weet ik niet. Genoeg is het, het Meisje weet het, en zy is te deugdzaam, om op een andere wys eene verbintenis met hem aantegaan. Des niettegenftaande is hy verfchriklyk op haar verflingerd , en biedt haar zo veel geld aan, als zy benoodigd heeft: zy maakt er gebruik van, doch zo, dat het hem weinig of niets kost. -Zy bemint hem uitfteekende, en vergunt geen Mansperzoon buiten hem, den toegang tot haar. Dec,  ( 135 ) Deeze ganfche Zaak is zo uitgemaakt waereldkundig, dat men haar' even als een wonder in de Natuur befchouwt. Want wie flaat er langer geloof aan maagdelyke Deugd ? Kan ik u ergens in van dienst weezen, — zeg het flegts , en met blydfchap volvoer ik uwen wil. Ik ben, enz. van FETT. EEN EN DERTIGSTE BRIEF. De Heer Hasten aan den Heer Van Fett, G , Boezemvriendje ! behoort onder die daagiykfche Menfchen, die met de jaaren in koelbloedigheid toenecmen , en vermits gy by uw Lotje alles hebt, wat gy wenscht, en zy ti onthaalt, zo als gy zelf verlangt, behoeft gy u waarlyk om de geheele Waereld niet te bekommeren. — Maar neem eens een Meisje, dat gy bepaald voorgenomen hebt te zullen genieten , en dat gy door niets anders dan I 4 door  ( 136 ) door een Huuwlyk kunt meester worden ! Wanneer gy haar dan tot uw Vrouw hebt, laat haar dan uw ooren vol huilen ! hoor haar dan altoos van den ouden Minnaar reutelen I Zie fteeds haare oogen vol traanen, en weet, dat dit Meisje voor geen penningswaardy Liefde voor u heeft! - en wees dan te vreeden. Wees zoo goed, lieve Fett! en ruim eens al die duiveldery van myn pad ! Deeze Vrouw heeft reeds tweemaalen aan den Boekwurm gefchreeven, en vermits ik hem het fchryven verbooden heb, heeft hy my twee waarachtig, zeer onhoflyke Brieven gezonden, die ik hier neffens voege. Reis tog eens naar hem toe: Hel hem de zaak verrtandig voor, en zeg hem, dat hy myn Vrouw eens onder 't oog brenge: dat het'haar pligt zy, niet verder aan hem te denken, en dat zy de drift, welke zy voor hem voedde, aan my verfchuldigd is. Wanneer hy dit doet, dan zal de zaak allengskens veranderen! en in dat geval zal ik mooglyk van uwe verftandige erinneringen gebruik kunnen maaken, en ik des te eerder met myn Noodlot te vree'den kunnen weezen, Zeg hem ook, dat hy zo ver- kwis-  C 137 ) kwistende niet met Schurken om zig heen moet fmyten. Anders loopt hy waarachtig gevaar,da£ ik my zelve vergeete, en eens meteen Geleerden een Krygsmansproces maake ! Ik heb, wel is waar, reeds myn affcheid van deeze foort van Rechtsgeleerdheid genomen, en den Degen opgeftooken; maar hy verlaate zig.hier niet te zeer op, of ik haal hem-weder voor den dag. Vorsch ook eens uit, of de Karei een Harnasch heeft, en heeft hy het niet,dan kunt gy hem gemaklyk zo veel vrees op 't lyf jaagen, dat hy wel vergeeten zal, om verder aan de zaak te denken. Gy verftaat my genoeg, en zult ook alles ten besten volvoeren. Hy heet Profesfor WahIer en woont te M * *. Ik ben enz. HASTEN. 1 5 TWEE  C 138 ) TWEE EN DERTIGSTE BRIEF. De Ritmeester Slrundel aan den Heer Fan Fett. Ik heb, voor eenige dagen, een bezoek by uwe Moeder afgelegd, myn lieve Fett! Zy heeft my de inliggende gegeeven , en teffens my mondling opgedraagen , u te willen verzoeken, dat gy u toch niet langer tegen de goede voorneemens, die zy met u heeft, zoudt aankanten. Zy begeerde van my te weeten, hoe gy leefde ? Gy begrypt natuurlyk, dat ik haar de waarheid niet zei, doch zy wist alles reeds veel beter, dan ik het haar zou hebben kunnen zeggen. ' „ Ik neem u niet kwalyk, zei ze tegens my, dat gy het woord ten behoeve van myn Zoon voert, dewyl hy uw Vriend is; integendeel ik verheug my.dat hy nog Vrienden heeft: maar gy zult my moeten toeftaan , dat zyne leevenswyze ten uicerfte aanftootlyk zy! en dat het zeer flegt is, een Moeder, die hem zo teder bemint als ik, zo veel verdriet te veroorzaa- ken!  C 139 ) ken ! Ook denk ik, dat hy juist nu deeze Jeevenswyze, die men eindlyk moede moet worden , moede mag zyn." „ Ik heb omdeFamilje en haare eere tefpaaren een ftap gedaan, die hem tot my brengen moet! ik deed denzelven echter zo geheim als mooglyk was. Slegts in 't Kabinet van den Landsheer weet men er iets van. 't Zal nu alleen aan myn Zoon ftaan , of hy de openbaarmaaking van deezen ftap wil voorkomen. Keert hy op deezen Briefte rug, dan vervalt al het overige, en elk een is in het denkbeeld, dat hy.vrywillig komr. Doch bëantwoordt hy niet aan myn verzoek, dan moet ik my van het Landsheerlyk bevel bedienen. Ik kon haar bedryf niet laaken. In tegendeel , ik had alle mooglyke voorzigtigheid, met eene beleedigde en vertoornde Moeder, noodig te gebruiken. Ik ftelde alleenlyk aan haar voor, dat zy wel weeten zou, in welk eene betrekking gy tot Lotje ftondt, en wat zy deswegens, ten haarcn opzigten, beflooten bad ! „ 't Is my dubbel aangenaam, antwoordde zy, dat ik daarover met u fpreeken kan. Het valt altoos hart voor eene Moeder, over dietse-  ( 14° ) gclyke zaaken met een Zoon te moeten fpreeken. Gy kunt derhalven myne meening op dat ftuk, aan hem overbrengen; hem verzoeken, de zaak in der flilte aftemaakcn, zo dat wy zelfs niet noodig zullen hebben, er verder een woord over te wisfelen." „ Ik hoor, vervolgde zy , dat het Meisje zo geheel flegt niet zyn moet, ■ ten minden, zy heeft myn Zoon van andere uitfpattingen afgehouden. Zy mag hem ten fterkften beminnen. Schoon ik van gevoelen ben, dat zulk eene toevallige Liefde niet zeer hartlyk is, —- Zy moet echter weeten, dat zy nooit zyne Vrouw worden kan. Ten einde zy nu niet ten eenigen tyde zig genoodzaakt vinde, myn Zoon te verwyten, dat zy door hem gedwongen is om nadeelige flappen te doen, kan zy van een deezer twee voorflaagen kiezen !" „ Leevenslang kan zy een genoegzaam jaargeld trekken, en dat verteeren waar zy wil, mits niet binnen den pmtrek van twaalf mylen rondom dit Landgoed; ofzykan, begeert zy te trouwen, in eens duizend Pistoolen van my ontvangen. Zie daar de voorflagen van uwe Moeder, die ik  ( Hi ) ik uit haar naam u te doen hebbe! Ik begryp, dat Lotje er mede te vreeden zou kunnen zyn, en gy niet langer u weigcragtig behoeft te gedraagen. Te rug derhalven, myn lieve Fett ! wanï de Opfpraak moet gy in alle gevallen vermyden. En ten einde gy u weder eénigzins by uw Moeder aangenaam zoudt maaken, dat noodig zal zyn, begryp ik, dat ge u fpoedigop reis moet begeeven. Ten minften behoort gy uwe Moeder daadlyk te antwoorden, en zo veel mooglyk te bevreedigen: want zo gy talmagtig zyt, vrees ik, dat zy van de bedreiging, die haar zuiver ernst is, gebruik zal maaken. Ik ben, enz. STRUNDEL. DRIg  ( ) DRIE EN DERTIGSTE BRIEF. Aan dan Heer Van Fett van zyne Moeder. Ontaarte, echter my nog dieibaare Zoon ! .Zekerlyk moest het my te verdrietig vallen, om op den toon eener Moeder aan u te fchryven , evenwel zal ik het nog eens doen 1 nog eens zal ik u verzoeken, alvoorens ik my als Rechter over uwe bedryven Helle. Bedenk zelf, myn Zoon I of het uwer Afkomst en Begaafdheeden waardig zy, dat gy alles wat de milddaadige Natuur u fchonk, alles waarmede een hooge Geboorte u bevoorrechtte , verwaarloost en verkwist, en eene leevenswyze houdt,die geheel het tegenövergeftelde uwer beftemming is. Zyt gy dan ongevoelig voor den algemeenen Lof, of de veragting der geheele Waereld? ten minften behoort gy dan gevoel te hebben, voor de gevoelens van hen, die iets over u te zeggen hebben. Uw  C 143 ) Uw Vaderland beloofde zig van u de in'*' fteekendfte dienften : het had Recht om dezelven van u te eisfchen. Vrienden, welken gy affchrikt, roemden openlyk op uwe bekwaam- heeden, en nu , nu moeten deezen ten fpot verflrekken van hen. die openlyk hen tegenwerpen , dat gy de kragten uwer Jeugd verfpilt, in buitenfpoorigheeden, welker benaamingen ik my fchaam te noemen. Gy bezat weleer een edelen Hoogmoed , waar is dezelve gebleeven ? heeft uwe teugellooze lee- venswandel denzelven geknakt, dien Stam op welken uw geheel Geflagt zig verliet ? Uw Vader had twee Broeders. Beiden onthielden zy zig van de vermaaken des Huuwlyks, ten einde de Zoon van hunnen oudften Broeder eens des te heerlyker praaien' mogt. Indien zy eens mogten opzien , waar toe gy het geene gebruikt, dat zy u naarlieten, en dat Ilrekken moest, om uw Adel te verheffen! — Wat zouden zy zeggen ? Wat zou uw Vader zeggen, wien zyn Vorst zo dikwils vleiende toeriep : Wat zal ik beginnen , wanneer gy dood zyt ? Waarop uw Vader dan antwoordde: Ik voed eenen Zoon voor u op, die edelmoediger zal denken dan ikl  ( H4 ) ik'! — Wat zou hy zeggen : wanneer hy Beden, dien Zoon verre zag van zyn voetfpoof te drukken. Overdenk dit alles eens recht, myn lieve Zoon ! Herinner u den tyd, dien gy in myn Huis doorbragt, toen gy my betuigde, — dat gy hoogstgelukkig waart, dewyl gy een Moeder hadt, die gy niet dan zeer ongaarne ver-, liet, en toen gy het Plan formeerde , om op het pad der Eere uwen Vader naar te ftreeven. Komt er geen enkele gedagten van berouw in uw hart op? Kunt gy'dit alles zo ganschlyk vergeeten ? Is de tederheid eener Moeder dan niets meer in uwe oogen ? en voedt gy geen de geringfte zugt in uwen boezem, om die tederhartige Moeder weder te zien ? o Myn Zoon ! op deeze gedagten kan ik myne traanen niet wederhouden ! Zy vlieten tegen myn dank! Zy voeren myne hartlyke vergiffenis u te gemoete! Keer weder! keer weder in de liefdevolle armen van uwe Moeder; gy zult er nog even vuurig ontvangen worden , als of gy niet gedwaald hadt! Gy behoeft-geene ontvangst te dugten, dat u van uw moederlyk Huis zou affchrikken! Er zal geen  C 145 ) geen enkel woord van het voorleedene gerepi worden. Ik en alle uwe Vrienden zullen on vermoeid bezig zyn; om u ryklyk,ja veel overvloediger dat gene te vergoeden, 't welk gy zult moeten agterlaaten, by uw overkomst. ***** Maar,myn Zoon! ik heb moeten afbreeken,' dewyl ik eenige rust en verzaameling van kragten noodig had, om u dat gene te zeggen,'t welk ik u, in den naam van uwen Staat en van uwe Beftemming zeggen moet. Hier zal de Moeder zwygen , en in die betrekking haar hart (luiten. Gehoorzaamt gy heden niet; is deéze laatfte Vermaaning,- deeze jongde imeek-, bede , is alles te vergeefsch ? Wilt gy aan dezelven geen gehoor geeven ? welaan ! dan zult' gy hen moeten hooren , die meerder recht op u hebben dan ik! Dan zult gy het Vaderland en deri Vorst moeten hooren, en hen gedwongen moeten volgen, zo gy niet verkiest het vrywillig te doen! De Vorst begeert niet, dat uwe ïnkomften in vreemde Landen verdaan , noch minder dat uw vermogen aldaar verkwist worde; hy begeert ook den ondergang van uw Huis niet, 't welk K hem  C 146 ) ïiera zo veele dienften bewees. Hy hoopt, dat, indien gy u niet verbetert, uw Zoon ten miniten, even als gy van uw Vader ten kwaaden ontaart, hy ook ten goeden van u ooiaarten mag! Hy begeert derhalven, dat gy te rug zult keeren, en eene Egtgenoote voor u zult zoeken ? Gy weet, dat hy het middel in handen heeft em u herwaards te doen brengen! Volg daarom liever de vriendlyke noodiging eener Moeder ! Kom, en laat zy wederom blydfchap aan haaren Zoon hebben, dien zy altoos zo teder beminde! Doet gy dit, dan zal ik tederder omtrent u zyn, dan immer te vooren! dan zult gy belooningen in ftede van verwytingen erlangen, en gy zult my als op nieuw doen herleeven. Ik ben enz. KAS.OLINA. VIER  C 147 ) VIER EN DERTIGSTE BRIEF. Henriette Hasten aan Ferdinand Wakier. Qr ^ . tó*^^: deling myns Mans te dugten hebbe ! offchoon er ook den dood van de hand myns Mans op Hond, ik moet echter aan'u fchryven , ik kan, ik mag het niet laaten. Ik hen overtuigd, dat ik niet tegen hem zondig? want ik zei, ik beloofde hem, in het uur der plegtigfte Verbindtenis, met de grootftc plegtighcid, -— dat gy altoos de eerfte Vriend van myn hart zoudt weezen! en als zodanig een Vriend blyf ik u boven hem Hellen. Het voldeed my zelf, dat hy het nooit zyn zou, het nooit zyn kon ! deswegens maakte ik die Verbindtenis zo vast, op dat myn Geweeten my niet eens, in myn jongfle uur,iets te verwyten zou hebben! Heden, al verfcheen dit groot oogenblik, deeze ontzaglyke uure, ik beefde niet! In dat oogenblik kan ik zeggen; Ferdinand is alleen de myne!dit getingeld 2 nis  C H3 } nis kan door het ruim der lugt tot voor den' troon des Onflerflyken doordringen', alle redenlyke Weezens mogen het hooren! Alles zal moeten getuigen , dat myn hart nimmer wankelde in de trouw voor Ferdinand, in weerwil 'van het geen myne lippen anders zeggen mogten. O er ligt zo véél troost voor my opgefloo- ten, in het denkbeeld, Wanneer heden die Barbaar, dién ik verpligt ben Man te noemen, my het hart doorboort,dat toen ter tyd, met eene kruipende vriendlykheid, die ik voor grootmoedigheid aanzag, hy op alle myne voorflellen, Ja ! zeide; Ja, zeide, om aan u te moogen fchryven! Ja , zeide, om u te moogeu zien'. Dat tweede Ja, heeft hy verbrooken, misfehien verbrooken voor al myn leeven! Het eerfte begeerde hy ook te breeken , doch' zulks gelukte hem niet, noch zal hem gelukken , in weerwil zyner yverigfte poogingen 1 Hoe kan ik Louiza er genoeg voor danken, Ferdinand ! dat zy my uit de dwaaling, die ter vertwyffeling geleidde, getrokken heeft. Zy heeft my het leeven weder gegeeven! Ik heb uwen brief geleezen! ik heb gezien, dat Ferdinand nog dezelfde is, die hy altoos was; dat  ( 149 ) c'at niets hem heeft kunnen doen veranderen;- niets hem erger doen worden! erger ■ moest ik niet geweeten hebben, dat dit woord op hem niet toepaslyk is ? Was het niet altoos uw bepaald en onverzetlyk voorneemen, om my altoos getrouw te blyven? En gy zyt het,Ferdinand! en wy zyn het beiden voor elkander. Onze fcheiding is eene beproeving, wy zullen zekerlyk weder, om veréénigd worden. Ik ben zo vrolyk,Ferdinand! Zo vrolyk, ze* dert ik den Brief van Louiza ontving, dat myn Man zelf opmerkzaam geworden is. Hy vroeg my, waarom ik het ware ? Om dat, antwoordde ik hem, er-een Licht in myne ziel is opgegaan, dat my verlichtte even als de liefde van Ferdinand, en my zo vrolyk aanlachte als den opflag zyner oogen. En nu hadt gy eens moeten zien, hoe woedende hy myn Kamer verliet! Het berouwde my zulks gezegd te hebben, myn voorneemen was geenzins hem te beleedigen; ik zei hem zulks in een zoetvoerigen Droom van opgetoogen Liefde. Gevoelde de Man flegts het minfte medelyden met my, behandelde hy my flegts draag.K 3 tyk!  ( 150 3 lyk! O hy Zou ten minften ontwaaren, dat de Mensch fterk is, dat hy veel vermag, wanneer hy wil! Ik zou myn hartzeer derwyzen voor hem verbergen, dat hy deaelve over 't hoofd zou zien, en de Lyderes vergenoegd zou gelooven te weezen. Doch, elk oogenblik fchier, doeti hy er my aan gedenken! Geloof my, Ferdinand! Ik had uuren , waar in de gedagten aan u, geheel rus • tig in my waren ; waarin ik my vergenoegde myn pligt vervuld te hebben, en waarin de hoop, van u nog eenmaal zonder dwang te zullen beminnen, zekerheid wierd. In die oogenblikkenbemoeide ik my, om my by myn Man aangenaam te maaken. Ik poogde hem aan my te verbinden en zyne knorrige buïen te doen overdryven. DeMenschlievenheid fpoorde my aan, om hem woorden te geeven, die ik, by de erinnering aan uwe Liefde, hem niet gezegd zou hebben. Maar , gelyk gezegd is, myn goede Befchermëngel,liet deeze Liefde in de ftille fchaduw der ftreelendlte hoop rusten, om my eenmaal eens een zorgvryën dag in deeze aard- fche Hel te bezorgen! doch ftraks wekte de ruuwe Man my, door deeze bittere aan-  C 151 ) .aanmerking : Of ik dan eindlyk eens begon intezien, dat hy deeze tederheid verdiende, die weleer aan Ferdinand beweezen was ? Dit deed my van hem agterwaards deinzen , en een ttaanenvloed was myn antwoord. Dan ftiet hy my van zig weg, en fehold my met naamen, die ik niet herzeggen wil, die ik echter nooit, nboit verdiende! Dan dagt ik dikwils, kwalyk gedaan te hebben , met hem myne hand te geeven; doch aan myne Ouders denkende, troostede ik my daarmede, dat ik hunne oude dagen een ftillen vreede had toegebragt. 't Is waar, hun Hemel is ook niet geheel zonder wolleen ! Dikwils zien zy myne traanen, en weenen met niy. Zy weeten wel niet dat myn Man alleen er de oorzaak van zy, ook beu ik te edelhartig, om zyn Aanklaager by hen te weezen, en iets op zyne rekening te zetten! doch niet enkel om zynen wil, want ik vrees, dat, wisten zy hoe hy met my leeft, zy zig zelf zouden befchuldigc-n, als de oorzaaken van myn Lyden , dewyl zy my overgehaald hebben, om hem tot myn Man te neemen. Ik wenschte zekerlyk ook dikwils om den K 4. dood,  ( 152 ) dood, indien zy er niet waren, en het leeven, om haaren wil my niet dierbaar ware, want hunne droefheid zou onuitfpreeklyk weezen. Gy kost het nooit verdraagen, Ferdinand! dat ik van de zaligheeden van een vroegen dood fprak! Gy wilde my zulks altoos voor eene kleinmoedigheid van ziel aanrekenen, en ik was geneegen u te gelooven : doch de ftille wensch myner ziele is echter altoos, dat ik geftorven mogt zyn , alvoorens ik Hasten leerde kennen! Met eene volkomen, onafgebroken liefde voor u, ware ik dan geftorven ! dan zoude ik myn Graf op het Kerkhof, waar wy zo dikwils zaamen waren, befteld hebben; op dat plekje, waarvan wy zeiden , dat het best ter rufte gefchikt was. Weet gy nog wel, onder die vier Olmenboomen ,waar die kleine heuvel is ? Ik was altoos begeerig, om myn Vader te verzoeken, dat plekje te koopen, en er een Familjegraf aanteleggen. Deeze gedagte is nu verdweenen. Zonder u mag men my begraaven, waar men wil. Dat plekje had altoos iets ftreelends voor my in. Ik zou cr heden zekerlyk heengaan • wan-  ( 153 ) wanneer het weder zulks veroorloofde, en da tyd, om aan u te fchryven, my niet te kostbaar ware! Want Hasten is op reis, anders zou ik aan u niet durven fchryven, vermits hy alle myne handelingen befpiedc. Maar zo dra het mooglyk is zal ik er gaan! Dan zal ik aan u denken, myn Waardfte!aan u denken! Och! mogten wy beiden reeds rusten , daar, waar geene andere Item ons wekt, dan die ter eeuwige Verééniging! wanneer er geene fcheiding meer plaats zal hebben ! Heden , myn Ferdinand! zult gy u minder dan voorheen, om deezen mynen wensch vertoornen, want waartoe ben ik nut in de Waereld? My en anderen tot een last,is het beter in 't graf te rusten. Ferdinand .'zal ik u, of zult gy my roepen?— Die het eerst ten jongden dage ontwaakt, zal door eene eeuwige kragt, zig de plaats zien aanwyzen waar de andere flaapt! of ontwaaken wy heiden gelyk , dan zullen wy elkander te gemoete fnellen, omhelzen en onfeheidbaar met elkander voortwandelen, van Waereld tot Waereld, door alle die zalige Oorden, die de goede Schepper ten onëindigcn verblyf van het lydende Meuschdom fchiep'; K 5 waar  ( 154 l Waar wy ontallyke gelukkigen, die op aarde ongelukkig waren , zullen aanfchouwen, en onder welken, Wy evenwel de gelukkigftenzullen weezen ! Wanneer ik my die hemel fche Vreugden voorilelle 1 wanneer ik my verbeelde, hoe wy dan geen het minfte gevoel van eenige onrust zullen hebben ; hoe dan myne Ouders vrolyk, vergenoegd, en zalig zullen zyn 1 hoe wy hen zullen beminnen, gelyk zy ons! dan komt het my gemaklyk voor ,om deeze zorgen nog eenige jaaren te draagen. Nog eene dankbetuiging, myn Ferdinand! heb ik u te doen. Gy hebt Louiza uwe vriend' fchap gefchonken : Zulks heb ik gewenseht! had het uwe hand mogen zyn , 't was my zekeriyk vcël aangenaamer geweest ! Doch ik zal 'uwe Gade niet beleedigen; zy zal uwer ook waardig zyn '. Kunt gy, Ferdinand! deezen Briefen myne Liefdevoof haar niet verbergen, zeg haar dan, dat ik eene Dweepfter ben , dat zy medelyden met my hebbel Ik bemin haar, . dewyl zy uwe Egtgenoote is, doch ik fiddere, wanneer ik denk, dat gyhaar meer zoudt kunnen beminnen dan uwe HENRIETTE. VYF  C 155) VYF EN DERTIGSTE BRIEF. De Heer Van Fat aan den Heer Hasten. ' Van vier zaaken , myn lieve Hasten! heb ik u berigten medetedeelcn. Ik wil van my zeiven beginnen, en daarvan;U maar weinig woorden zeggen. Myne Moeder heeft het daarheen weeten te brengen , dat ik te rug moest keeren, wilde ik niet befpot zyn. Ik zal het haar niet kwalyk neemen, want zy heeft my lief. Zy heeft my'een Brief gefchreeven, onder 't leezen van welks eerfte gedeelte my de traanen in de oogen fchooten. 't Was waarachtig nooit myn voorneemen, om haar te beleedigen: doch zy moet my ook zo niet aan banden leggen , even geiyk men een Kind zou doen. Gy begrypr, dat die Brief, hoe tederhartig hy anders ook ware, met dat alles verdoemd zedckundig was ingerigt ! Myn Vader en Oomen werden uit het Ryk der dooden opgeroepen , om myn bloed in bewceging te brengen. Ik zal die goe-  C is« ) goede zielen laaten rusten, want zy lieten my een goede ftuiver geld. Maar de Raadgeevers van myne genadige Mama heb ik een neus aangedraaid, die zy waarachtig wel ongeklouwd zullen laaten, en waardoor hunne Plannen wel eenigzins geftoord zullen worden: doch om myne Moeder niet te bedroeven, zal ik van dit alles geen enkel woord aan een eenige leevendige ziel zeggen, voor dat zy geftorveu zal weezen, en tot dien tyd toe, my te vreeden houden, met in ftilte myn fpel met hen te ipeelen. Doch om met myne Gefchiedenis voorttevaaren; Ik fchreef aan myne Moeder, dat ik ko» men zou, en flegts den Ritmeester te N** een bezoek geeven , want deeze is onze Onderhandelaar, 't Is een bliks Karei, en offchoon hy geen rooden duit bezit, mag men hem overal zeer wel lyden, en is overal wellekom. Toen ik te N** kwam, waar ik uw voorftel.als de Hoofdzaak van myn reis derwaards. in myn hoofd had, en den Ritmeester zei, dat ik naar den Profesfor Wahler wilde gaan, begeerde deeze zulks volftrekt niet te hebben. Ik wist niet wat dit te beduiden had ; deed yverig onderzoek naar de reden, doch kon er de waa-  ( *57 ) waare niet uit krygen, tot dat ik den hoed afnam en hem toevoegde: Dan ga ik er daadlyk heen ! Toen kwam het geheim voor den dag! en begryp nu eens, hoe uw Medeminnaar, dien arme Duivel van een Profesfor er aan toe is ! Hy is met de kleine Maria getrouwd, en houdt haar voor een fpiegel van alle deugden. In den beginne , Hasten 1 moest ik lacchen," maar toen de Ritmeester, die, de drommel haalme, zeer zedig geworden is, my betoogde, dat er niets belachlyks in was, want Wahlgr was een achtingswaardig Man, en bad, in de eerfte drift, toen hy Henriette verloor, het Meisje genomen, die, by me ziel, een Heiligen bedriegen zou, begreep ik, dat de Mart veeleer tc beklaagen was. Nadat ik den Ritmeester verklaard had, over dit ftuk zo billyk te denken als hy, moest ik hem belooven, van dit alles geen woord tegen iemand te zullen reppen. Ik beloofde dit daadlyk , en offchoon de Ritmeester veel tegen u intebrengen had, en vdoronderftelde, dat gy ten minften die geHen waart, die hier iets van weeten zoudt, koos ik echter uwe Tarty, en beweerde, gyt waart  C 158 5 waaït zo flegt niet, als hy u geloofde te zynj gy hadt wraak genoeg aan uw Medeminnaar, en zoudt u van zulk een laaghartig middel niet bedienen, om hem te beleedigen. En dit alle liet hy toen gelden. Ik verhaalde hem daarop, wat last gy my gegeeven hadt ; waarop hy zig aanbood, my by den Profesfor in te leiden. Toen moest ik hem vervolgens alle groote en kleine verzekeringen geeven, waaraan hetlighaamlyk deel van den Eed flegts ontbrak, dat ik my gelaat-en zou, als of ik Maria niet kende. Wy gingen vervolgens derwaards, doch zy was er niet tegenwoordig. Wahler is een fchoon Mansperzoon; hy heeft eene vastigheid in denopflag zyner oogen, en in zyne houdingen, die hem daadlyk voor een braaf Man doet kennen. Men behoeft flegts twintig woorden met hem te wisfelen, om met hem ingenomen te zyn. Om u te toonen hoe verftandig hy denkt, en wat ongelyk gy , ten zynen opzigte, hebt; zal ik ons gansch gefprek , zo veel u aangaat-, hier by voegen. Behalven het genoegen, waarde Heer Profesfor I van kennis met u te maaken, heb ik nog  C 159 5 nog een Voorftêl van een myner Vrienden aan U , waartoe ik de vryheid zou verzoeken , om het te moogen voordraagen. „ Spreek, Heer Baron! en wees verzekerd ,, van alles waarmede ik u dienen kan, de„ wyl ik de onderlinge verpligiingen van den „ mensch te wel ken, om ze niet volvaardig „ te betragten." Het Voorftêl is van den Heer Hasten, die reeds eenige brieven met u gewisfeld heeft, en zig beklaagt, dat gy hem beleedigd hebt, door harde uitdrukkingen , die hy geenzins verdiende. 7 ,, Het doet my leed, Heer Baron ! dat de „ Heer Hasten uw Vriend is, dewyl ik my „ verpligt vind, om als nu aan zynen Vriend „ te moeten zeggen, dat hy deeze behande„ ling in allen opzigten verdiend heeft. Vcr>> geef my, dat ik u dit zeg, gy vorderde het ,, van my; van den Heer Hasten en onze ken* „ nis, zwyg ik anders veel liever." Ik wil u gaarne gelooven, Heer Profesfor! antwoordde ik een weinig heeti' De beste weg intusfehen, om hier van te zwygen , ware deeze uitdrukkingen te vermyden. ' „ Ik zal dit doen, zo dra-; hy 'blyken » geeft »'  ,\ geeft , dat hy een rechtfchap'en Man » is-" En waarin , vervolgde ik nog heeter, betoont hy, dat hy zulks niet is? Hy en gy beminde een Voorwerp ! is dit onedelmoedig? ■ Hy ilond naar de hand van het Meisje, gelyk gy! is het zyn fchuld, dat de omftandigheeden hem gunftiger waren dan u ? Heeft zy hem niet vrywillig de hand gegeeven? Is het heden haar pligt niet,' den Man te beminnen, waaraan zy zig zelve overgaf? is het zelfs de uwe niet, om haar te erinneren , dat zy niemand anders beminnen moet, dat hem ? Gebiedt de Menschlykheid, die gy zo yverig met den mond predikt, u zulks niet? Laat dit de dienst weezen , die gy my aanbiedt,en gy zult alle de wenfchen van mynen Vriend vervullen. „ Indien gy my verpligten wilt, Heer BaV, ron! en de achting die ik voor u voede, , en die ik niet gaarne wilde verliezen, be,, geert te behouden, laaten wy dan hier van „ afftappen ! Zeg tegen uw Vriend, dat hy „ uwe vriendfchap moet verdienen, door u „ de waarheid te ontdekken , en hy zal my i, het verdriet befpaaren, om. meermaalen aan „ hem  ( I5i ) >, hem te gedenken, dan myn hart uit zig'zei„ vegeneegen is te doen." O myn lieve Vriend! dat is niet braaf. Uw hartstögt verblindt u derwyzen , dat gy vergeet, wat gy aan eene egtlyke Verbintenis fchuldig zyt! Is het pligtmaatig, dat gy inbreuk doet, op de rechten van eenen Egtgenoot, en dat gy zyne Gade in het denkbeeld onderhoudt , dat deeze onwettige liefde goed zy. Stond zy u niet af, toen zy aan Hem haare hand fchonk! Bedenkt gy niet, dat gy het leeven van den Man bitter maakt? Dat gy den Hemel, dien hy zig aan de zyde van Henriette voorftelde, hem in een Hel herfchept ? Weet gy wel j dat de Man hier op vuur vatten, en eene vergoeding van u vorderen kan, die eene van uw beider Egtgenooten onfeilbaar ongelukkig moet maaken? Zoudt gy , in dat geval, met een goed gewisfen hem durven ftaan? „ Gy zyt te heet, Heer Baron! en byaldien „ gy niet verkiest bedaarder te weezen, dan „ moet ik u verzoeken, dit gefprek te willen „ af breeken , en uitteftellen, tot wy gelaate>> ner zullen weezen. Aan uw Vriend of zyn ,', Voorftêl ben ik geene rekenfehap verfchulL „ digd, •  C 162 ) „ digd, en zal ze ook niet geeven. Maar san „ u en aan deezen waardigen Vriend ben ik verdccdiging fchuldig, en ik zal my ook ver„ deedigen, byaldien gy my belooft, dat gy ,, my niet in de reden zult vallen 1" Uit 'oen ik u verfchuldigd, antwoordde ik, want ik befpeurde daadlyk, dat ik te driftig geworden was. Gaarne zag ik, dat gy u kost verdeedigen, en nog aangenaamer ware het my, wanneer ik een middel kon uitvinden, om u met mynen Vriend te verzoenen. „ Hoor dan, (dus vervolgde hy;) de Heer „ Hasten heeft met eene huichelagtige vermom.„ ming, by Henriette en haare Ouders, een zagt Character voorgewend. Henriette heeft „ hem nooit bemind, doch zy eerde dit zyn bedrieglyk Character. Zy gaf hem haare hand, onder de uitdruklykfte verzekering en toe„ zegging , dat ik haar Vriend zou blyven. „ Daarenboven veroorloofde hy gemeenfehap „ en briefwisfeling. Het was hem enkel om „ haar perzoon te doen. Toen hy haar in zyn „ bezit had, verbrak hy zyne belofte, en kwam „ er niets van na. My befpottede hy, in ftede „ van my vriendlyk te bejegenen, daar hy my „ voor zyne rust van nooden dagt te hebben, „ Dit  ( i<53 ) „ Dit alles vergaf ik hem. Ik ver2ogt béin „ echter, (enzulks in de daad, zo nadruklyk j, en hard, als opwellend bloed niet wel an„ ders kan,) hy zou Henriette ontdekken, „ dat Ik niet fchry ven kon, dewyl hy my zulks „ verbooden had. Dit deed hy niet. Hy wil„ de my by haar, die ik meer dan hy bemind had,in een flegt licht doen voorkomen. Hy „ wilde dat ze my voor ondankbaar, voor on- „ edelmoedig zou houden, en dit geluk- „ te hem niet. Door zyne handelwyze deed ,. hy de goede ziel flegts te meerder aan my en „ myne betere behandeling gedenken. Hy han,, delde haar onmenschlyk hard. Hier hebt gy „ de bewyzen." Hierop haalde hy drie Brieven, door uw Vrouw gefchreeven, voor den dag. Uit ieder derzelven bleek, 't is waar, hoe onuitfpreeklyk zy hem bemind had, doch in elk dier Brieven waren ook de bewyzen, dat gy haar zeer mishandelde! er was zonneklaar en onwederfpreeklyk uit te leezen, dat gy gelukkig met haar zoudt hebben kunnen leeven, byaldien gy haar anders behandeld hadt. Na deeze Brieven geleezen te hebben, vervolgde de Profesfor aldus; La „ He-  ( 164 ) ,, Heden moet ik u het punt beantwoorden, dat gy my voorlegt. Er is maar ééne waare „ Heldenmoed, en deeze beftaat daarin, om ,, grootmoedig zyncn Vyand, de beleedigingen, ,, te vergeeven. De bedreiging van een Tweegevégt,van dezyde van uwen Vriend,komt ,, my niet onverwagt voor. Ik heb my meer in ioortgelyke gevallen bevonden. Ik vrees dezelve niet. Alhoewel uw Vriend niet waardig is, om myn leeven tegen het zyne „ te zetten, verzeker ik u evenwel.dat er één „ geval is, waar in ik het doen kan; en dat „ is, wanneer hy Henriette derwyzcn wreed „ behandelt, dat ik my verpligt rekene, het te moeten wreeken. Doch ook dat geval „ maaralleen, kan my daartoe beweegen: in „ alle anderen zou ik hem poogen te ont,, wyken, dewyl ik my verpligt ken, 'het lee„ ven te behouden, zo lang ik er mede nuttig ,, kan weezen." „ En dit kunt gy uwen Vriend zeggen : dat ,, ikgewislyk voorzie, dewyl ik in dit geval dag,, te, dat, flegts met het geluk, en niet met „ hem te kampen hebbe, en dat ook niets an„ ders dan het geluk hem behoeden kan! " Hier zweeg hy, en ik vatte het woord. Gy  ( 165 ) Gy breekt een gedagte af, lieve Heef Profesfor ! die gy begon te uiten , en die ik wel wenschte , dat gy hadt voortgezet. Het was deeze : dat gy het voor den grootften Heldenmoed hieldt, zynen Vyand grootmoedig, de beleedigingen, te vergeeven; waarfchynlyk houdt gy het dan ook voor grootmoediger, om een zaak in verfchil, in der minne byteleggen j'dah omze met den degen te beflegten ! Ten opzigte , dat alle uwe goede voordellen geen meer vrugtgevolg by hem hadden, geef ik u gclyk daarin, dat hy niet wel deed, en zig aan u vergreep, en ik beloof u, bet zo verre by hem te zullen brengen, dat hyzyne Vrouw menschlykcr bejegent. Waarachtig, ik heb in myn ganfehen leeftyd nog geen mensch vrolyker gezien dan hem. Kunt gy dat doem, zeide hy, terwyl hy my om den hals viel: dan zal ik zeggen, dat gy myn befte Vriend zyt! Niets op de Waereld, Myn heer de Baron! ligt my nader aan 'thart, dan de welvaart van dit Meisje, of als gy het aldus wilt, van deeze Gade van uwen Vriend. Hy, die iets tot haarwclzyn bydraagt, maakt my zalig, en hy, die ftegts iets tot haar welzyn bydraagen wil, is reeds myn Vriend. L 3 Met  ( 166 ) Met vermaak en innerlyken eerbied voor u, neem ik dit aanbod aan. Zeg den Heer Has. ten* dat hy van myn Vyand myn Vriend kan worden, wanneer hy myne Henriette beminnen en waardeeren wil. Ik zal er hem voor bedanken , even als had hy my de grootfte weldaad beweezen, en elk oogenblik zal my dierbaar zyn, waarin ik hoor, dat hy haar dierbaarder geworden is. 't Is waarfchynlyk, dat geen eigenbaat in dit geval plaats kan hebben; want ik ben niet by haar, en kan ook niet by haar zyn, en zal het ook niet waagen, dewyl ik getrouw aan myn pligt wil blyven, en de kragt der Liefde te wel kenne ! Ik begeer ook zelfs niet eens de voortzetting der Briefwisfcfeling van haare zyde. Wanneer de Heer Hasten my eigenhandig fchryft, dat hy hier mede genoegen neemt, dan zal ik haar voor de eerfte en teffens voor de laatftemaal fchryven , en haar beduiden; niet, dat zy die tederheid aan haar Man verfchuldigd is, die zy voor my gehad heeft, want zulks is zy niet, en zou ook myne begeerte niet weezen ; > maar dat zy zig beyvere, om myner zo weinig te gedenken als mooglyk zy, en zig haar Man met alle haar vermoogens aangenaam te maaken. Hier  ( 167 ) Hier zweeg de Heer Wahler, en ik moest beneffens den Ritmeester toeftaan , dat deeze verklaaring de edelmoedigfte was, die een Man, ui zyne omftandigheeden, immer geeven kon. Ik heb, hier mede, u getrouwlyk van alles verflag gedaan , en wensch verder, dat gy u tegen den Man zelf nader verklaart, en het verfcbjl uit de Waereld helpt. Gy zoudt best doen, met hem te laaten fchryven. Ware ik in uwe plaats, ik liet hen beiden daartoe de vryheid. Zulk eene hartstogt verfterkt men» door er zig tegen te kanten; en zy verzwakt, gaat tc niet, wanneer men dezelve den vryen loop laat. Wat hebt gy daarenboven te vreezen , daar zy zo veele mylen van elkander verwyderd zyn, en hy u belooft, van haar niet te zullen zien. Over uwe behandeling ten opzigte van hem, ben ik op verre na zo gram niet, als over die; van uw arm Wyf! Daar gy van te vooren gsweeten hebt, dat zy beminde, en daar gy deswegens een Verdrag met haar hebt aangegaan, behoorde gy ook billyker met haar te handelen. Dit is gansch niet fraai van u, myn lieve Hasten! en bevestigt my in myn gevoelen, dati L 4 uw  ( 168 ) uw Character het beste niet is. Ik zei u immers altoos, men kan wel genieten wat zig van zelf aanbiedt, maar dwingen moet men niemand. Intusfchen hoop ik, dat gy den goeden raad van uwen Vriend ter harte zult neemen. Ik ben, enz. van FETT. ZES EN DERTIGSTE BRIEF. De Advokaat, Wurm aan den Ritmeester Strundel. M yn Huuwlyk , lieve Ritmeester! is voltrokken, en is nu niet meer te verbreeken. Ten bewyze daarvan zend ik u de rest van de vyfduizend Ryksdaalders; als gy eens wist, met welk eene blydfchap Louiza ze my gaf, gy zoudt ze nog wel eens zo gaarne aanneemen. Van myn geluk kan ik u, tot nog toe , niets zekers zeggen. Ik moet het zelf eeist formecren, om het recht te verkrygen. Reeds  (. 169 ) Reeds is myne Louiza even gelyk het Morgenrood ! Zy is zagt als een Engel. Medely" dende bemint zy alles wat lydt. Nu zal ik zien, of zy ook gereed is, of zy ook vergeeten kan, dat zy elders beminde ; want, myn waarde Vriend! dit behoort tot myn geluk,anders verkwyn ik. Moet ik uiets der vermaaken van myn Feestdag mededeelen ? hy was even als een fchoone Herfstdag. Men verblydt zig , dat hy zo is, doch evenwel gebreekt er "iets aan, 't geen men zelf niet recht uitdrukken kan. Het is althans geen Lentedag, die de lieflyke Zomer te gemoete lacht! Het treurige, door de verwelking der vrolykgroenende Natuur veroorzaakt, hangt ons derwyzen aan, dat wy het niet van ons werpen kunnen. Ik had aan Louiza de ganfche bezorging van het Feest overgelaaten. Haar Vader had my zulks verzogt, en ik had bepaald voorgenoomen, alvoorens zy de myne zou weezen, my in 't geheel niet tegen haaren wil te verzetten , zelf niet in kleinigheeden. Ik ondervind, »u zy de myne is, ook wel, dat ik het niet zal kunnen doen! want wie kan haar aanzien en niet alles doen wat zy begeert? L 5 In-  ( 170 ) Intusfchen was het met my niet zo als 't behoorde, vermits er by het Feest niet alles was, wat ik rekene dat er by moet zyn. Een Feest zonder Muziek heet by my geen Feest, 't Moest het echter voor my zyn , evenwel kan ik niet ontkennen , dat zulks voor eenige oogenblikkeneene zekere teonvredenheid in mydeed gebooren worden. Na de Middagmaaltyd kwamen de Gasten by elkander. Vermits ik my te vooren op alles voorbereid had, verwonderde het my geenzins, dat ik flegts eene gedwongen opgehelderdheid in dc oogen van Louiza befpeurde. Intusfchen was ook deeze my aangenaam, en ik al vry we! te vrceden, dat zy maar niet weende. By de Trouwplegtigheeden liep het zo droog niet af: vermits echter de geheele waereld de Bruidstraanen als een weezenlyk vci'ëischtederHuuwl/ksfluiting befchouwt, deed dit niet veel uit. Doch had zy buiten deezen tyd geweend, dan had men openlyk kunnen zeggen, dat zy my tegen haar zin nam; ik keek ook elk een vast in de oogen, o;n te zien, was 't mooglyk.wat men er van dagt,: want tot de kinderen toe, weeten haare Gefchiedenis met Ferdinand. Toen het Gezclfehap daarna wat vrolyker werd,  ( 171 ) werd , begon zy het ook te worden, vooral was de oude Heer zeer opgeruimd, en dit brast veel toe, dat ik het ook werd. Den volgenden dag, zynde gifteren, telde de oude Heer my veertigduizend Ryksdaalders toe; er by voegende, dat ik ten minften nog eens zo veel te wagten had, wanneer hy te overlyden kwam; en, indien ik zulks wilde, kon ik de Praktyk laaten vaaren, en by hem op zyn Goed leeven. Doch hy begeerde my hierin vry te laaten, dewyl ik behoorde te weeten , wat het best voor my was. Ik verzogt verfchoond te zyn van deezen Voorflag, en verlof om in de Stad temoogen blyven. De Vacantietyden wilde ik zeer gaarne by hem komen doorbrengen. Hy kon ook dikwerf by ons zyn, en dus genootcn wy elkanders Gezelfchap, enz. 't Was my, zei ik hem verder, niet enkel te doen, om een hand vol Geld te verdienen, want zulks had ik door zyne goedheid, nu in overvloed; doch het was uit hoofde van de gewoonte om te werken, waarvan ik bezwaarlyk zou kunnen afgaan : Dus kon men ook menigen armen drommel dienen, die niet veel geld befteeden kon, en menig een recht ver- fchaf-  ( 172 ) fchaffen, die het anders nooit zou gekreegen hebben ! dit zo maar te laaten vaaren, was ongetwyffeld tegen onze verpligting handelen. De oude Heer prees my desweegens. 't Was braaf en eerlyk gehandeld; 't zou my zegen aanbrengen, en myn Huuwlyk zou wel gaan. , Dit trof my derwyzen het hart, lieve Ritmeester! dat ik byna geweend zou hebben. Louiza kwam ter rechter tyd in 't vertrek, en de oude Heer ging heen. Ik vroeg haar , wat zy met al dit geld doen wilde? Zy zag my teder en vertrouwende aan, en antwoordde: Dat is uwe zorg, Man lief T daar bekommer ik my niet mede.' : Had ik een Vrouw van een ander flag moeten neemen, dan myne Louiza is, ik had geen aanfpraak op deeze vertrouwlykheid gemaakt, jaï ik had ze gepoogd tc verhinderen. In de omftandigheid echter waarin ik my bevinde, is 't een blyk, dat die gemeenzaamheid, welke in de wyze haarer uitdrukkingen lag opgeflooten, myn vertrouwen poogt te verzekeren , en zy zig by my verdiend wil maaken. Uit hoofde myner dweepende Liefde, beantwoord ik haar met die zelfde tedere vertrouw- lyk-  C 173) lykheid , dewyl wy daardoor den naaffen en belten weg naar elkanders hart vinden. Ik bedankte haar daar voor, en vroeg vervolgens , of zy my wel veroorloofde, aan een Boezemvriend die ik had, en het behoefde, iets van deeze Som te verfchietcn; dat te veiliger gefchieden kon, om dat ik zyne zaaken in handen had, waardoor de wederbetaaling ten vollen zeker ware. Zy zag my andermaal tederlyk aan, en zei: Hoe ik toch zulk een wantrouwen kon voeden ten opzigte van haare deelneeming in het Noodlot van anderen? Ik moest alles ten goede beiteeden. Zy had, met betrekking tot haar geld, geen beter keus kunnen doen, dewyl ik het zekerfte wist, wie er leed en gebrek had. Met betrekking tot u, was dit antwoord recht, doch voor my was het zulks niet geheel: eenigzins zwaarmoediger dan te vooren, pakte ik het geld by elkander. Ik weet zeer wel, dat zy gelooft, dat zy ten aanzien, van de Perzoon, beter keuze zou hebben kunnen doen, doch wat kan ik helpen, dat ik zo aandoenlyk ben, en dat myn hart er tegen opkomt. Thans zyn wy in de Stad,'en Louiza houdt zig  ( 174 ) -zig bezig met haare Huishouding in order te brengen. Ik zal u getrouwlyk alle nieuws , ten opzigte van myn Huuwlyk, mededeelen : doch Ik verWagt ook eens een Brief van u. WURM. ZEVEN EN DERTIGSTE BRIEF. Maria aan Lotje. Heden, Lotje ! ben ik weder taamlyk met u Verzoend, anders zou ik ook zo helder niet aan li fchry ven. Gy echter zyt daar de oorzaak niet van, maar het vernuft van myn Karei. Myn voomeemen om deugdzaam en myn Ferdinand getrouw te leeven,is waarlyk ondermynd en vervallen 1 en hoe kon dit ook anders zyn? hoe kan my zulks geweeten worden? daar de vuurige en tederfte Minnaar zig in de plaats van den kouden, en altoos om zyne Henriette denkendenen zugtenden ftelt? Ik  ( »?S ) Ik had tegen Karei gezegd: dat wy onzegemeenfchap op geene andere wyze vernieuwen konden , dan door de vriendfchap , die hy met myn Man moeste tragten te maaken ; deeze Affpraak berouwde my echter welhaast. Toen ik den volgenden avond op zyn Kamer kwam, en als een Heldin , my in ftaat geloofde tc zyn, myn Man dit Offer te kunnen brengen, vond ik hem ueerflagtig en zwaarmoedig. Hy rustte met zyn hoofd op de eene hand , en las iets. Ik wenschte hem een goeden avond. Hy hoorde myniet. Ik trad nader by, om te beproe- ven, of ik hem kon opbeuren ! Hy had een Brief van Henriette voor zig liggen ; zyne traanen waren op denzelven geftort. Het trof my. Ik zugtte en wilde vertrekken. Hy bemerkte my eindelyk. Hy fprong op ; lei den Brief weg; bragt my van de deur te rug en verzogt.-dat ik hem verfchooncn wilde, dewyl hy in diepe gedagten gezeten had. Ik weet niet, of het aandoening dan mismoedigheid ware, die een traan , in myn oog bragt. Gy weent! Maria ! zei hy tegens my. Waarom doet gy dat ? Kan eene treurige bui van uw Gade u zo ontmoedigen ? Beur u zei-  C 176 ) zelve op, ik zal het ook tragten te_ doen! Wy zullen ten minften , ons het leeven niet verbitteren, wanneer wy het niet verzoeten kunnen. Had Karei my zulks gezegd, ik ware hem om den hals gevloogen , doch dan zou het zckcrlyk met meer vuur zyn gezegd geworden, en de inhoud was ook anders geweest. Intusfchen werd ik vriendlyker, en liefkoosde hem, niet van harten, maar gedwongen , omtrent zo als men een ryken Grysaart doet, die door niets anders dan zyn geld ons hart kan roeren. En ik verzeker u, Lotje! dat de koude minnekozeryen van een Man, dien men kan beminnen, oneindig aandoenlyker zyn, dan de warmfte aanvallen van eenen uitgedienden Ouden. Ik weet niet, of hy het bemerkte, dan of het zyne natuurlyke afkeer voor my was, die by zyne raazende Liefde zeer wel plaats kan hebben! althans, hy verliet my; en ik geloof, met een foort van ve-ragting. Zeer naauw heb ik er geen acht op geflagen , want ik had myn Karei in 't hoofd ; doch my dagt, dat hy my een weinig van zig (lootte. Ten minften, het gevoel by my, was naderhand even  ( 177 ) even als of zulks gefchied ware, ook verbeeldde ik my, dat my zulks te meermaalen reeds gebeurd wes. Myne geraaktheid hier over was onbefchryflyk, en ik vormde teffens het befluit, om de verkeering met Karei weder te vernieuwen, al ware het dan ook op geene andere wyze mooglyk, dan door op de fcheiding van myn Man, (uit hoofde van zyn gedrag tegen my,) aantedringen. Dien zelfden avond fchreef hy my nog een Briefje, waarin hy my, duizendmaalen om vergiffenis, wegens het voorgevallene, bad: doch er. by voegende, dat hy zyn natuurgeftel niet veranderen kon. Hy had eene dwaasheid begaan, dat hy, zonder Liefde, my zyne hand had gegeeven, doch dit was nu zo, en het leed geen verandering : alleenlyk verzogt hy te moogen weeten, waarmede hy my het leeven kon veranngenaamen. Ik had flegts over zyn geld te beveelen. Hier door gaf hy my, natuurlyk, de Wapenen tegen hem, zeifin handen. Ik overtuigde my zelve wel dra, — (want hoe ligt overtuigt men zig zeiven niet, dat men gelyk heeft, wanneer men bemint,) dat ik er geen M kwaad  ( 178 ) kwaad aan zou doen, wanneer ik aan Karei den toegang tot my vry gaf. Maar hy maakte my dit alles nog veel gemaklyker. Na dat er vyf dagen verloopen. waren , kwam hy by my, verzoekende, om een zyner Vrienden , - den Ritmeester van Strundel naamlyk, — de kennismaaking met my te veroorlooven, daar ik toch geene andere kennis fcheen te willen maaken. Hy voegde er by, dat hy wist, dat ik genoegen in openlyke vermaakenvond; dat ik dezelve echter tot nog had opgeofferd, dewyl ik zyne .begeleiding by dezelven niet genieten kon. Dat de Ritmeester een rechtfchapen Man, en een zeer goede kennis van hem was, en dat derhalven niemand, op deeze kennismaaking iets te berispen zou weeten. Ik verbaasde my over deeze list,en ik ftond op 't punt om ze door myne houding te verydelen- Doch de Liefde kwam my,. met al haar vermoogen te hulp- — De erinnering aan de voorleedene.dierbaare en wellustige tyden.en het drukkend gewigt der tegenwoordige bittere dagen , deeden het overige. Ik gedroeg my als eene verftandige Vrouw; verzekerde hem; dat ik,zonder deeze luidrug- tige  ( 179 ) tige verftrooijing , zeer wel leeven kon: ik wilde my echter geenzins onttrekken, wanneer hy dagt, dat het my genoegen zou verfchaffen, of wanneer het ten gevalle van zyn Vriend' gefchiedde. Hy fcheen zeer te vreeden met myn befluit te zyn. Dien middag at de Ritmeester met ons. Wy waren ten uiterften hoflyk, doch teffens zeer koel tegen elkander. Hy verzogt my eene Wandeling met hem te willen doen. Wy verkoozen daartoe eenen niet geheel eenzaamen Oord, doch ook geenen, waar wy veel beluisterd konden worden. Ik wilde van Karei weeten, hoe hy dit ganfche werk had aangevangen, doch hy begeerde niet my.zulks te zeggen. Ik vroeg hem, of hy geld noodig had; hy antwoordde van neen. Den volgenden Dag veffcheen hy in een kostbaar Gewaad. Ik vroeg hem, of hy zyn Proces gewonnen had. 't Was al wederom. Neen ! Ik verzogt hem daarop , toch geene fchulden te willen maaken-, hy.verzekerde my, dat dit zyn geval niet was; dat ik hem flegts behoefde te laaten zorgen. Ik viel op de gedagten van Ontrouw; gisfende dat hy ergens een' ryke kennis had , zo als te meermaalen M 2 ■ ■ Lui.  ( i8o ) Luiden van zyn beroep en fchoonheid gebeurt; doch ook ten deezen opzigte ftelde hy my volkomen gerust. Spoedig wist hy het Gefprek over andera Onderwerpen te doen loopen. Myn Man , zeide hy, was gmeegen my elk genoegen toeteftaan; en vermits hy een volleedig vertrouwen in hem ftelde, konden wy onze verkeering openlyk en veilig voortzetten , zonder deswegens ietsin 't minst te vreezen te hebben. Ik deed hem echter dit alles uit een ander oogpunt befchouwen. Ik beduidde hem; dat het vertrouwen, 't welk myn Man in hem ftelde, flegts zo lang duuren zou , tot dat men hem verdagt maakte. Ik ftelde hem voor, dat een zeker foort van kleine verdenking aan myn Man een niet verwerplyk Recht zou aan de hand geeven , voor zyne onrechtvaardigheeden, ten mynsn opzigte , en dat, zo dra myn goeden naam in 't minst werd aangetast, ik oneindig gemaklykcr te ontdekken ware, als dan, wanneer ik fteeds een iegelyk, die voorgaf my te kennen, onder het gezigt treeden, en my er op beroepen kon. Dat er wel ge-: lykheid tusfchen twee Menfchen ware, die bej drieglyk was. Om  ( I8i ) Om derhalven tot een bepaald oogmerk met hem te geraaken , vroeg ik hem, naar de gronden van zyne verbindtenis met myn Man ? Deeze my beweezen hebbende, liet ik er verder alles op nederkomen/ Wy fpraaken dan met elkander af; dat wy veele geheime by. eenkomften zouden houden; echter weinig openbaare plaatzen bezoeken ; dat wy ons nooit in eenzaame Oorden, alleen, zouden laaten vinden; dat wy een zeker foort van agterhoudende Hofiykheid tegen elkander zouden in acht neemen, en onze geheime faamenkomflen evenwel zo inrigten , dat buiten ons geen Mensch daar iets in 't minst van weeten ofvermoeden zou. Dit alles nu is zo goed ter uitvoer jebragt, als wy ons voorgefteld hadden. Wy hebben verfcheiden geheime kenmsfen gemaakt, die my in 't byzonder veel vermaak verfchaffen. Myn leevendig geftel, en vrolyke .geest, hebben my Vriendinnen bezorgd, die ik nimmer had durven hoopen te zullen vinden. Ik ben in een kring gekomen, die geheel voor my geflooten was , en thans een onuitputbaare Bron van de grootfte vreugden voor my oplevert. Ik bemin myn Karei onuitfpreeklyk, doch ik M 3 beu  ( 182 ) ben fiim genoeg, om zulks voor de .Waereld te verbergen. Slegts ik en hy, (en gynuook,) weeten het.' ■■ Myn Man fchynt zeer, met myn fmaak in deeze genoegens, te vreeden te. weezen : hy voedt geen argwaan. Ik kan ook thans veel gemaklyker zyne Mifantropifche buïen over 't hoofd zien. • • ■ ■ ■Evenwel Lotje! moet ik bekennen, dat met zelden de gedagte in myn binnenfte opryst, dat ik hem onrecht doe. Hy is my immers niet ontrouw, en doet my weldaaden genieten, welken ik geenzins verdien ! Deeze gedagte kost my mer.igwerven traanen , en Karei is zo onbillyk niet, dat hy er geen deel in zou neemen. Hy betuigt, dat,, byaldien hy voordeezen my zo wel gekend had, als nu, ik nimmer aan Ferdinand zou geraakt Zyn! Wanneer ik nu bedenke, Lotje' dat Karei myn Man zou hebben kunnen zyn, dan komt het my voor, dat het Noodlot beflooten heeft, op het fchriklykst dien ftap te willen wreeken , waarmede ik myne Ouders beleedigd heb ! Te midden in myne vennaaken doen er zig ook verfchieten op , die een bitter lyden aan- kon  ( 183 ) kondigen. Er verfchynen van tyd tot kennisfen van oude dagen, en voor deezen kan Karel waarlyk niet verbergen , wie ik ben. Uw Minnaar bevindt zig heden alhier : Ik heb hem nog niet gezien, doeh ik verzeker u, dat ik voor den opflag zyner oogen fchrikken zal. Doe my dit eene vermaak, en fchryf hem ten mynen opzigte; verzoek hem om ftiltezwygen. Hier mede verpligt gy uwe MARIA. AGT EN DERTIGSTE BRIEF. Henriette Hasten aan Louiza. Wa armede, met wat woorden, zal ik u myne ellende fchilderen, Louiza! Hoe kan ik'u uitdrukken;hoewreedlyk ik lyde? Myneblydfchap over uwen Brief, en de verklaaring van Ferdinand , is fpoedig in verdriet verkeert! en had ik niet heden den troost van Ferdinands Liefde; wist ik niet dat de Dood dit verdriet eens eindigen, enmy weder feheiden zou , van M 4 hem,  ( I84 ) hem, aan wien ik onlosmaaklyk gehegt ben, ik zou in vertwyffeling vallen. Den laatften Brief dien ik, voor Feninand, u toefchikte, kon ik door gcenen aan u vergezeld doen gaan : de verftoorder van myn rust was my te fpoedig op handen. Ik geloof evenwel niet, dat hy lust noch veimoogen genpeg bezit, om geheimen uittevorfchen. Gisteren vroeg, na dat wy rustig ontbeeten hadden, kwam hy, als een woedend mensch, de Kamer inftuiven. Mevrouw ! zei hy , ik had gedagt, dat gy uw woord zoudt gehouden hebben. Dat was het beding, waarop myne vriendlykc handelwys jegens u, gegrond was. Zulks hebt gy niet gedaan. Gy hebt driemaal aan Ferdinand gefchreeven. Zeg my hoe dat dit is bygekomen. Ik weet dat gy anders uw woord niet verbreekt. Gy moet derhalven op uw tweeden Brief antwoord van Ferdinand ontvangen hebben, anders hadt gy den derden niet gefchreeven. Hoe is het daarmede? en wat durft hy pnderftaan, met aan een Vrouw , tegen den wil van haar Man, te fchryven? ■ Ik fidderde van 't hoofd tot de voeten; ik wierp my in een ftoel en weende. Ant-  ( 185 ) Antwoord ! Mevrouw ! antwoord ! fchreeuw_ de hy, en geene traanen. Ja! antwoordde ik, ik weet dat het tegen uwen wil zou geweest zyn, wanneer ik hem gefchreeven had. Ik weet, dat gy zo onbarmhartig geweest zyt, om my deezen troost te ontzeggen,- en teffens weet ik. dat gy my uw woord niet gehouden hebt. Maar hy heeft niet gefchreeven. Ik zal u alles verklaaren. Ik heb eene Vriendin. Zy was myne vertrouwde eer gy kennis aan my hadt, en zy is het weder, zedert ik uwen naam heb aangenomen. Aan deeze heeft Ferdinand gefchreeven , en door middel van Louiza heb ik berigten , en geene Brieven van hem, -— en op deeze berigten , die voor my zo goed waren als Brieven , heb ik hem weder gefchreeven. Louiza? vroeg hy: Wat is dat voor eene Louiza ? Louiza Wedeme'er! antwoordde ik. Ha ! Louiza Wedemeïer , antwoordde hy heftig.cn met eene zekere verbaasdheid in zy. ne houdingen. Een fchoon Complot!vervolgde hy, na eenige tusfehenpoozing. Eene aartige Koppelaarfter! Maar ik zal het M s Nest  ( 135 ) Nest, -dat ,aan myncn ondergang arbeidt, ver- ftooren! Myne ernftige. begeerte is, dat gy alle Briefwisfding, - alles waj naar eenige gemeenCchap zweemt., reet deeze Louiza Wedermier afbreekt! Dat ik cr voortaan niets meerder van merke! Gy ziet, ik ontdek alleSi En ontdek ik in 't vervolg eene Letter van die natuur, dan zal ik u,naar verdiensten weeten te behandelen.. Ik geraakte, in eene hevige gisting: doch het was goed , dat ik te weinig kjsgi en moed had, om myne ganfche hevigheid tegen hem uittelaaten, Zy verwandelde in traanen, doch demitberftLng myner jaminerklagccn was echter hevig genoeg. Wie, Myn heer! vroeg ik , geeft u het recht,, om uhet meesterfchap over myne onfchuldigfte handelingen aantemaatigen ? Wie kan u de magt geeven, ommy vair al het vermaak myns leevens te berooven ? Ik ben uwe Gevangene niet, die gy beveelen kunt, wat zy doen en laaten moet. Zo dra ik myn pligt tegen uniet fchende , houdt uw geweld op! Myne Vriendin zult gy myiaiet ontneemen. Dat Recht op haar zal ik beweeren , al moest ik het voor de Vierfchaar zoeken. Uwe laage befchuldingen tegen  ( 187 ) gen haar, zal ik te fchande maaken j' en'nog meer. Ik bêgeer, om in 't vervolg aan Ferdinand te mogen fchryven. Belet gy my dit 1 dan zyt gy myn Gemaal niet 1 dan zyt gy myn Tyran ! en dan zal ik een afgsyzen van u hebben. Helaas ! Louiza ! naauwlyks had ik deeze vroorden geuit,of hy kwam op my af,en floeg my in 't gezigt. Dat is voor uwe verwaatenheid 1 zei hy : Ik zal uwe ongehoorzaamheid v/el weeten te bedwingen. Het laatfte hoorde ik nog, doch bezweek vervolgens. Toen ik weder bykwam , vond ik my vol bloed, en nat van traanen. Daar ik zeer dikwils alleen ben , en ongeroepen niemand by my hebben wil, kon men den' toeftand, in welken ik my bevond, geenzins vermoeden; intusfchen had ik een geheel uur lang, my zelf onbewust, geweend en uit de' neus gebloed. Ik riep myn Kamenier, welke zeer verfchrikte, en daadlyk de waare oorzaak bezefte, niettegenstaande ik eene andere voorwendde. Toerizy my uitkleedde , befpeurde ik, dat zy weende. Dit trof my fterk, en ik kon, voor ditmaal, deeze deelneeming niet ongemerkt laaten voor-' by-  t 188 ) bygaan. Ik bedank u, Meisje! zei ik, voor uwe geneegenheid te mywaards.en ik wensch, dat het u, om deezer traanen wil, eens recht wel moge gaan! Lieve Mevrouw! zei zy hierop. Ik zal by u blyven, dan 2yt ge in een ie grooter veiligheid. Laat ik eenig werk op uw Kamer verrigten. Ik zie het toch altoos, wanneer gy geweend hebt, en ik weet, dat gy reden hebt om te weenen. Ach! God! de Heer Wahler was een gansch ander Man. Deeze evinnering perste my andermaal traanen en zugten af. Ik Hond haar toe, het geen zy my verzogt had. Ik waarfchuuwde haar echter , dat zy niet veel vermaak te wagten had, vermits ik altoos weenen zou. Heb ik dan, vroeg ze my, reeds vermaak gehad, zedert gy getrouwd zyt? Ik heb u zo lief, dat ik door niets in de Waereld, vermaakt kan worden, wanneer gy geen vermaak hebt. Ik heb myn Man niet weder gezien. Heden morgen vroeg is hy uitgereeden. Lizette heb ik, ten opzigte van uwen Brief, tot myne vertrouwde gemaakt: zy zalze in het toekoomende bezorgen, 't Is droevig voor my, dat ik my  ( i*9 ) my van deeze list bedienen moet, maar noodzaakt myn Man my er niet toe? Het leeven zou my onverdraaglyk zyn, wanneer ik niet, nu en dan eens, myn vol hart aan uwen Boezem kon uitftortën. Louiza! leefden myne Ouders niet, ik geloof, dat ik op eene fcheiding zou aandringen; want wanneer deeze handelwyze daartoe geen genoegzaamen grond opleevert, dan zal er weldra eene wreeder behandeling opvolgen. Ik bemerk uit alle omftandigheeden , dat zyne boosheid zonder paaien is, en echter, ik weet niet waarom! —- Bemind heeft hy my nooit, en myn genot, waarom het den Huichelaar te doen was, heeft hy verkreegen. Verbeeld u zulk een lyden , van dus te moeten leeven, zonder te klaagen. Ik zou myne Ouders ongelukkig maaken, wanneer ik er hen iets van liet blyken. Myn God! —- op deeze wyze Hasten te moeten leeren kennen, dien ik u, in myn eerften Brief, als een edel en rechtfchapen Man befchreef! Wanneer gy aan Ferdinand fchryft, verhaal hem dan myn ongeluk, Hy mogt in rechtvaardige woede tegen den veroorzaaker ontbranden. Zeg, dat ik hem betreur, en zal blyven betreu-  ( 190 ) treuren, tot het einde van myn leeven toe. Elk oogenblik gedenk ik aan Hem, met vöorneemen aan Hem te fchryven. ■ En dit zal ik ook doen, Louiza! alleenlyk zal ik het eerst nog eens aan myn Man 2eggen, op dat hy namaals niet opkome, en my van bedrog befchuldige! ■ Er kome van wat er van wil, opgecven doe ik niet; want erger dan het nu gegaan is, kan het my niet meer gaan. Ik ben enz. HENRIETTE. NEGEN EN DERTIGSTE BRIEF. Lotje aan Maria. Uwe inrigting met den Ritmeester ! lieve Maria! is waarachtig voortreflyk; ik wensch er u van harte geluk mede. Evenwel heb ik het met myn Minnaar nog beter gemaakt dan gy. Ik flond op het punt om hem geheel te verliezen. Zyne Moeder heeft alle .kunstjes in 't werk  ■ r 191 ) 'c werk weeten te ftellen, om' hem' weder by zig te krygen. Hy is ook om die reden op reis gegaan, en zulks met myn wil, echter niet zonder geketend te zyn. Hy'bragt my den Brief zyner Moeder; ftelde my voor; hoe veel genee. genheid zy voor hem betoonde ,• en of ik zelve niet billyken moest, dat hy vertrok; en dat hy haar, met alle haare Medeftanders,in flaap poogde te wiegen, t;n einde zy hem, door een Vorstlyk bevel, niet noodzaakte, om te rug te keeren 1 Natuurlyker wys moest ik dit alles billyken. Ik zei hem, dat het ook myn pligt was, om voor zyn geluk te zorgen; dat ik my, in dit geval, aan geen oogenblik verzuim begeerde fchuldig te maaken. Deeze myns bereidvaardigheid fcheen hy niet verwagt te hebben; hy ftapte van dit Onderwerp af, en begon van andere dingen te fpreeken. Ik antwoordde hem wel vrymoedig, evenwel korter dan ik gewoon was; liet zo nu en dan eenige bekommering in myn gefprek blyken ; en vergat niet , zo nu en dan, eenige Zugten te loozen , die zyn aandagt niet ontfnapten. Wel- I  ( 192 ) Weldra werd hy zelf bekommerd en vroeg my, wat my deerde ? Ik poogde hem te misleiden, en antwoordde, dat ik een verkouwdheid had, en den ganfchen dag reeds niet wel geweest ware. Ik had er ook niets tegen, toen hy fprak van my te willen verlaaten; en omhelsde zyne aanbieding greetig , om my den ganfchen dag, myne vryheid te laaten behouden. Dien gcheelen dag had ik noodig, om het Plan, dat my in 't hoofd gekomen was, en dat ik voorgenomen had ter uitvoer te brengen, door te denken. Had een ander in myn plaats geweest, deeze zou geweend en zig de hairen uit den kop geplukt hebben , wegens zulk een verlies. Gy hadt hem onvermydlyk verlooren gerekend, doch ik niet. Gy weet, dat ik, zo dra ik den Heer Van Fett leerde kennen , en hy my zyne oprechte Liefde betuigde, teffens my de genoegzaame verzekering geevende, dat deeze Liefde niet zo fpoedig zou eindigen, dat ik, zeg ik, befloot, om myne losbandige leevenswys vaarwel te zeggen, 't Was indedaad uit overdaad. Ik had te veel genooten, om er langer vermaak in te vinden. Men zegt dikwils, dat wy on-  C193) onverzaadiyk zyn, doch dit bewees ik het tegendeel , Maria ! Het was my om niets anders te doen, dan om voor myn toekomend fortuin te zorgen, en de Rykdom was zo zeer aan zynen Naam verbonden , dat ik by hem de befte geleegenheid, ter bereiking van myn oogmerk vond. Ik maakte gebruik van al die kunstgreepen, die het zekerfte konden dienen, om hem vast te ketenen. Ik bezat al de verëischten ,om de fmoorlyke verliefde te kunnen fpeelen, en hy allen, om fmoorlyk verliefd te kunnen worden. Hy was in goeden ernst weldra de getrouwfte Minnaar; ik nam my voor hem getrouw te zyn, doch bemind heb ik hem nooit. Ons Geflagt is altoos vleiende, en kan geen vaste neiging vestigen; Was ik niet tot een zekere trap van Stoïfche ongevoeligheid geIteegen , de minfte zyner proeven had ik niet kunnen doorftaan , ik zwyg van die ganfche reeks, die hy my liet doorgaan. Van het tydftip af, dat ik zyn zwak omtrent my leerde kennen, nam ik my daadlyk voor, om hem niet te laaten ontfnappen, fchoon ik er teffens weinig van blyken liet. Van dat uur af begeerde ik genadige Vrouw en. Erfge* N naa-  ( 194 > naame van den Man te weezen , die Zulk een fchoon Goed bezat. Ik hoopte zekerlyk op den dood zyner Moeder, die ons nu die verduivelde trek fpeelt, van in 't leeven te blyven, en hem daarenboven my poogt te onttrekken. Ik voorzag, dat wanneer ik eenmaal los liet, ik my met een Penfioen, of een duk Geld zou moeten laaten te vreeden (tellen. Ik had echter zo weinig daarop gerekend, dat ik, om niet inhaalig te fchynen, flegts weinig van hem aangertoomen had, en ook daar mede, als eene verftandige Huishoudfter, in gevalle hy kwame te fterven, fpaarzaam was omgegaan. Ik had hem ook voor uitfpattingen behoed, en flegts, ten einde hy niet te zuinig voor de Vrouw mogt zyn, als Minnaar, hem hier en daar eene kleine verkwisting toegegeeven. • 'Eenigermaaten had ik dus eene weezenlyke verdienden aan hem! en dat alles zoude ik om niet gedaan hebben ? — uwe gehoorzaame Diénaares, myn lieve genadige Mama'. Myne zaakjes waren nu in order, en den volgenden Morgen kwam myn fchoone jongen Heer al vroeg voor myn bed, om te verneemen,  ( 195 ) hieri, hoe ik voer. Jk had gezorgd om een zeer zieklyk voorkomen te hebben. De verwardheid van myn fpraak; het beeven myner handen, en alles wat ik hem, als ylende, voor. prevelde, maakte hem zo verward en ongerust, dat ik my reeds taamlyk verzekerd hield van de zegepraal over hem. Na veel bidden s en aandringens , om hem toch te willen zeggen , wat de oorzaak van deeze myne geweldige verandering ware, liet ik my overhaalen; verzogt hem zig te willen nederzetten, en my aantehooren! ' Ik gevoel, myn Waardfte ! zei ik tegen hem, dat ik u te veel bemin, om uw verlies te kunnen verdraagen. Het ligtzinnige Meisje heeft zig nooit iets anders voorgefteld, dan aan uwe bevreediging, uw bezit , en de zoete dagen met u, te denken. Dat dit een einde zou neemen, dat gy zelf er een einde aan maaken zoudt, viel haar nimmer in. Ik kan zekerlyk u geene verwyten doen. Gy hebt met een Meisje, dat, als ik, van 't geluk verlaaten was, en zig ge« noodzaakt vond, om haar .toevlugt tot eene verachtlyke leevenswys te moeten neemen, zeer edelmoedig gehandeld ! Met recht is het niet te vorderen, dat gy zulk een Meisje met die N 2 tc- •  ( 195 ) tederheid zult befchouwen, waarmede gy eefi ander Onfchuldïg en verleii Meisje befchouwen zult. Ik moet derhalven my te vreeden Hellen, wanneer gy my verlaat, en ik zie, dat gy my verlaaten moet. Daar het nu niet anders zyn kan .vervolgde ik, bitterlyk fchrcïcnde; en het Noodlot my in eens alle vermaaken ontrukt, wensch ik flegts, dat gy fpoedig weg reist, téh-einde gy niet in de droevige noodzaake gebragt wordt, om den ondergang van uwe Charlottè te aanfchouwcn! Ik maakte het den goeden Jongen zo benaauwd,' dat hy voor myn bed weende. Lotje! Lotje ! riep hy, gy fpreekt in de hitte Van de Koorts. Wie zegt het, dat gy my verliezen zult? Neen! neen! ik zweer u by den Hemel! zweer u by alles, ■—- Zweer niet! viel ik hem fchielykin: want het geen gy zweert zult gy niet kunnen naarkomen. Gy wilt my altoos beminnen , dit weet ik, hier van ben ik overtuigd. Met deeze verzekering wil ik u ook laaten vertrekken; maar gy hebt eene Moeder, die de grootfte geneegenheid voor u voedt. Hetoverwigtdermoederlyke Liefde is op verre na zo groot niet, zo  ( 197 ) zo lang gy by my zyt, als wanneer gy-van my verwyderd zult weczen. Haare traanen , haare gebeden, de opgewekte hoogmoed, de glansryke uitzigten der groote Waereld, de zugt tot roem ! — dit alles zyn de klippen, op ieder van welken een ftuk van uw hart, voor my ■ verbryzeld wordt, tot dat er niets meer van overig is. En,myn Waardfte! wanneer u daarenboven een Meis'e, met een zagten oogöpflag, en voorgeloogen onfchuld, voorgefteld wordt, in een geleenden opfchik , -—. dan ftaat uw arme Lotje daar , van alle Liefde beroofd en verlaaten! zonder een eenigen Voorfpraak! Want uw hart zal haar ontnomen weezen! En offchoon de Minnares, die het niet meer ware, zedert zy u beminde, duizendmaalen tedercr lief had, dan die Echtgenoote, zal zy evenwel flegts in een haatlyk licht geplaatst en gedagt worden, en duizend haarer goede eigenfehappen verdwyncn voor de koele omhelzingen. Lotje 1 zei hy, gy fchildert my een verfchriklyk Tafereel van het toekoomende! Ik g;voel evenwel, dat het waarheid zou kunnen worden! gcloovcn kan ik het niet, vermits ik my N 3 ' zelf  ( 198 ) ^jelf alle wel kenne, en u te hartlyk beminnc! Doch om allen fchyn van verdenking, als of ik u niet met het zelfde vuur als te vooren beminde, op te ruimen, zal ik er u een bewys van geeven, dat u in alle zekerheid zal Hellen. Ik zal u trouwen. Maria! Maria ! hier had ik hem daar hy weezen moest!— maar myn vernuft verliet my niet. — Ik voer in verrukking uit :Ha ! dat is edel!dat is fchoon ! die gedagte is hemefsch ! o Voor deeze Liefde zal ik u omarmen! zal ik u derwyzen bedanken, als of gy my uit het vuur gegreepen hadt ! Doch ik week fchielyk agter uit, toen hy' my omarmen wilde. Droom ik, of waak ik ? Is het verbeelding? —^ Neen! laat my alleen ! laat my alleen! Gy zegt, gy wilt my trouwen! — Ja ! gy zegt zulks, en ik geloof het! — Maar ik doe het niet! — Hoe! ik zou de verftoorfter van uwe rust, van uw geluk weezen? — Ik zou my den vloek uwer Familje, en eens den uwen my op den hals haaien? Gy hebt dit niet wel overwoogen ! Vertrek, vertrek , myn Waardfte! en laat uw arme Lotje ten minften in rust omkomen! — Gelooft 67  C 199 ) gy. dat men dit Huuwlyk zou goedkeuren ! — Men lachte my uit! men zou den fpot met my dry ven! Om 'sHemels wil, Lotje! hoormy! — Gy hebt voor niets te vreezen! —- Er zyn middelen genoeg , om dit Huuwlyk zo vast te maaken, dat geen geweld in Haat zal. zyn, om het te verbreeken. Zo lang myne Moeder leeft zal ik het geheim houden, ten einde haar het verdriet te befpaaren, dat ik u getrouwd heb. Maar dan , Lotje! dan verklaar ik U, voor het oog der geheele Waereld, voor myne Vrouw! Dan voer ik u ten toppunt van alle roem en eer, en leef alleen met en voor u. Zult gy dat doen ? Zal u dit niet ten eenigen dage berouwen ? Welaan dan! — op deeze wys zoudt gy weder in 't leeven te rug kunnen roepen ! Wanneer gy my, aldus van uwe Liefde verzekeren wilt, dan zal ik het my getroosten, om nog eenige jaaren in ftilte op dit heil te wagten. Doch overweeg wel, wat gy doet en wat gy belooft! Heden valt het u mooglyk ligt, doch het berouw zou u zwaarder kun-:en vallen, dan ge u misfehien verbeeldt! En ik wil niet, dat men eens zou zeggen; dat gy zelf eens N /]. zes-  ( 200 ) zeggen zoudt, dat ik u tot deezen ftap verleid heb! Nog eens, ik zie af van alles, wat gy my beloofd hebt. Ik zal fterven, en uw geluk u geheel overlaaten, indien er flegts de minlte bedcnklykheid in u opryst! Neen ! myn Lotje ! geene bcdenklykheid ! — in het allerminst niet. Nog heden zal ik u bewyzen, dat het my ernst is. Stel u volkomen gerust ! Deezen Nademiddag ben ik weder by u. : Hy hield zyn woord. Hy kwam en bragt een behoorlyk Huuwlykscontract met >zig mede. Hy had ook Getuigen by zig, en verklaarde plegtig: Dat ik hem nimmer de geringde aanleiding tot dit Hnuwlyk gegecven had; dat hy vry willig de myne werd; dat er nimmer eene fcheiding tusfehen ons zou plaats vinden, wanneer het niet volkomen myn eigen wil en begeerte ware 1 Alles werd dus op het zekerde vast gedeld, ën wy werden nog dien zelfden avond getrouwd. Wat zegt gy hier van, Maria ? Behaagt u dat dukje niet? Is het niet meederlyk uitgedagt, en heb ik er geen eer van ? Den volgenden dag reisde myn Gemaal voprt, de-  ( 201 ) dewyl ik zelfs hem niet langer begeerde optehouden. Gy kunt begrypen, dat ik te zyner tyd , van deeze myne Rechten gebruik zal maaken, en my dan, zo my tegenfporlingen gemaakt worden van eeneganfeh andere zydq zal laaten zien , dan nu. Schryft my nu fpoedig wat nieuws van u I * * * * * Zo als ik deezen zal fluiten, bekom ik ecu tyding, die voor u van het uiterfte gewigt is. De Gefchiedenis van Mariane begint openbaar te worden. De Graaf B*** is fmoorlyk verliefd. Daar zy zegt, dat zy enkel de Gedogter van den Prediker was, by wien ze zig heeft opgehouden , haalt hy zig groote dingen in 't hoofd , en poogt op allerlei wyzen uittevorfchen , wie zy wel weezen kon. Hy heeft zig openlyk voor haar Befchermer verklaard. Zyne Moeder, dus noemt men het, zal haar by zig neemen, en haar als een Dogter aanmerken. Ik zou die goedaartige ziel, want dat is zy, gaarne het waarfchynlyk geluk gunnen, van Gravin te worden, zo gy flegts niet mede in 't fpel betrokken waart. Doch komt het uit, dat ge u voor haar hebt uitgegeeveu, N S dan  ( 202 )' dan kan het gevolgen hebben. Ik heb immers altoos gezegd, toen de kennis met haar enden Graaf op 't getouw gezet werd, dat het niet goed zou afioopen , maar toen geloofde 't niemand. Hy is een verliefde Dweeper, en dat zagte gezigt, en die deugdzaame 'bedenklykheeden van dat quafi Nonnetje moeten zyne verbeet, dingskragt in beweeging brengen. ■ Wanneer flegts uw Man, uit hoofde uwer vertellingen, niet eenige berigteirheeft ingewonnen , dan wil dit verder niets zeggen: doch is dat zo, dan moet gy op middelen bedagt zyn, om hem voortekomen. 't Zou best zyn, dat de Ritmeester op reis ging, om te beletten, dat er van u niet meer gefproken wordt. Dat Meisje maakt haar fortuin! Zy is het Onderwerp der algemeene Gefprekken gcworden. Luiden, die niet weeten, wat deugden zyn , roemen haar en haare Heldinnemoed zeer hoog: en Dames, die by uitftek voor wellustig te boek (laan, laaten haar by zig komen; befchenken haar, en vereeren haar, om dat zy den nedergeploften roem des Vrouwlyken Geflagts weder ter been geholpen heeft. Deeze allen klesven haar aan, om, by de alge- mee-  ( 203 ) meene beöordeeling over haar, mede in aanmerking te komen, waar men van deugd en vereering fpreekt. Het grootfte- Gros pryst haar, dat zy zig eener Onderdrukten aantrekken, doch die 't recht weeten, lacchen haar uit. • Dus gaat het in de Waereld , myn lieve Maria ! en wy zullen niet eerder ontdekken, wie er, in den ganfchen reeks zyner handelingen , gelyk heeft , voor dat wy in ecu andere Waereld komen , die nu nog zo onzigtbaar is, dat het bezwaarlyk valt er aan te gelooven. Ik ben, enz, LOTJE. VEER'  ( 204 ) VEERTIGSTE BRIEF. Henriette aan Louizi. Bezorg den inleggenden aan Ferdinand .beste Louiza! 't Is waar.hy is buiten myn Mans wil en weeten afgevaardigd ; doch aan een Tyran ben ik geene gehoorzaamheid yerfchutdigd. Naauwlyks was uw laatfte Brief afgezonden toen hy te rug kwam. Hy trad in de Kamer, terwyl ik juist bezig was, met warmen wyn te leggen op de buil, welke hy my geflagen had. Gevolgen , zei hy, die gy u zelve te wyten nebt! De Vrouw, die haar Man tot dien graad verbitteren kan, kan of mag hem niets van dat alles te last leggen, 't welk daar uit ontftaat. Gy hebt aan u zelve alleen alle de werkingen van zynen yver toetefchryven. Ik antwoordde hem zeer bedaard: Uwe handelwys, Myn heer! behoeft geene verontfchuldiging, want zy laat zig niet verontfchuldigen. Gy  C 2ÓS ) Gy hebt den Band verfcheurd, die nog tusfchetï ons beiden was, den Band öaamlyk van wederzydfche achting ! Gy zult dien zekerlyk van dag tot dag, hoe langer hoe meer uit het oog verliezen ! Ik weet, dat my een fchriklyk keven voor de deur ftaat. Gy hebt my tyd gelaaten, om te overleggen, wat my te doen ftaat, en myn befluit is, om, ter liefde van myne Ouders , het alles te verdraagen. Doe nu verder wat u behaagt! Uwe Stoifcheongevoeligheid, antwoordde hy my, betoont gy zeer ten ontyde. Gy kunt de uitberstingmyner gramfchap vergeeten, en voor derzelver verdere uitgieting u in zekerheid rekenen! Ik begeer niet veel van u. Alleenlyk moet gy de kennis met Ferdinand en Louiza afbreeken; voor het overige zult gy meesteres uwer handelingen blyven. Dat wil zeggen, ik moet my zelve van den «enigen troost verfteeken , die my nog is overgebleeven? Neen! Mynheer ! Ik bewillig in alle eifchen.die uw Roem en myne Onfchuld vorderen ! Ik beloof en verzeker u, dat ik Ferdinand, en zo gy zulks wilt, dat ik nooit Louiza zien zal; maar de Briefwisfeling tasfchen my en hen moet ftand blyven houden; dat  ( 205 ) dat verklaar ik u by deezen, rond uit; en tivé verder Verbod doet, in dit geval, niets af. By elke geleegenheid zal ik fchry ven , en .wanneer gy my ftruikelfteenen op den weg fmyt, zal ik my van al de kunstgreepen bedienen, die aan het oogmerk van myne begeerte voldoen kunnen. Op dit gezegde ftampvoetede hy, dat er de ganfche Kamer van dreunde. Myne Moeder was voor deeze keer myne Redfter. Zy kwam my bezoeken. Hy moest zyne woede beteugelen, dewyl hy vreesde, dat ik anders zyn gedrag tegen my voor haar mogt blootleggen. Toen myne Moeder binnentrad ging hyhaar met eene valfche vriendlykheid te gemoete; kuschte haare hand en zei : Gy komt recht van pas, Moeder lief! onze Jetje bevindt zig zedert gifteren niet al te wel, en ik moet haar voor eenige uuren verlaaten. Houd haar gezelfchap, tot dat ik wederkome. Dit zeggende vertrok hy, en liet myne Moederjin deuiterfte verwondering ftaan. Gy weet,Louiza! dat zy met een goed doorzigt begaafd is. 't Is hier niet, Jetje! zeizy, zo als het behoort: dat is duidlyk te zien. Ik weet wel, dat Egtgenooten niet altoos als Enge-  ( 207 ) gelen leeven kunnen: maar wanneer èr zo iets voorgevallen is, als waarvan ik my vastlyk overtuigd houde, en uw Man kan het zo in een oogenblik ontveinzen, gelyk hy by zyn heengaan deed, dan zyt gy er flegt aan toe. Spreek derhalven, Jetje! en verheel niets voor my! Ik had vastlyk voorgenomen haar niets te zeggen. Doch het veinzen is my zo onëigen als het hem eigen is. Ik zogt myne Moeder te overpraaten; wendde Hoofdpyn en ongefteldheid voor, en weende toen ik gebrek aan voorwendzels kreeg. Ik zie, myne Dogter! dus vervolgde zy, dat gy er niet gaarne van fpreeken wilt. 't Is wel! ik be geer ook geen gedwongen belydenis. Mooglyk denkt gy, dat deeze Zomerbui wel Weer zal overdryven ; en gy doet wel, dat dit wilt- afwagten. Misfehien , 1 doch dit hoop ik niet, Meisje ! hebt gy er zelve fchuld ■aan. In dat geval, bid ik u, dat gy het poogt te verbeteren. Geef alles toe wat mooglyk is. Zo u echter meer opgelegd mogt worden, dan gy draagen kunt, bedenk dan, dat uwe Moeder uwe- befte Vriendin zy I Doch uw Man zal ik gadeflaan. Ik  C 203 ) Ik was blyde, dat dit zo afliep. Ik bewonderde de liefderyke Goedheid van myne Moeder, en nam voor óm myn Man voor haare icherpziende oogen te waarfchuuwen. Ik bragt eenige uuren, taamlyk gerust, door, en hoopte dat alles nog wel fchikken zou. Myn Man bleef voor myne Moeder te lang weg. Zy zei, dat zy den Ouden Heer niet langer dorst laaten wagten! en verzogt my, by 't heengaan , om toch alles aantewenden , ten einde ons Huuwlyk vreedzaam bleeve ! By deeze woorden vloeiden er wederom , tegen myn dank, eenige traanen uit myne oogen. Myn God! zei zy.myne Dogtcr! ik verlaat u heden, met eene verfchriklyke onrust. Gave de Hemel, dat deeze aandoening niets kwaads voorfpelde! Eenige uuren daarna kwam myn Man eerst te huis. Wy aten te faamen, en over tafel viel er geen woord van het gebeurde. Na de maaltyd zei hy : Ik wilde uwe Moeder niet tegenfpreeken, daarom ging ik heen. ■ Ik wilde, antwoordde ik, dat gy haar zo weinig fpraakt, als mooglyk zy. Zy vermoedde, dat er iets tusfehen ons beiden moest voorge-  ( 200 ) gevallen zyn; verder zeggende, dat zy u gade flaan zou. Dat zou recht goed zyn, duuwde hy my hevig toe» wanneer de Schoonmoeder met de Dogter zig tegen my veréénigden! In dat geval zou ik haar myn huis verbieden. Ik had niets tegen hem aantevoeren, dan de Wapenen eener Vrouw, traanen naamlyk. Beleedig die waardige Vrouw niet! riep ik. De Hemel zou zulks geftrenger ftaffen, dan het geen ge aan my doet 1 Ik ftond op, cn wilde in myn Kamer gaan. Hebt gy uw befluit genomen ? vroeg hy; Zult gy het fchry ven naarlaaten? Neen ! Myn heer Hasten ! myn befluit is vast en onverbreeklyk ! niets kan het veranderen , en de Hemel het niet mispryzen. 't Is wel! zei hy, de tafel van welke wy gegeeten hadden, met alles wat er op ftond, om ver fmytehde , zo dat het licht my van de fchrik uit dê hand viel. ■ 't Is wel! Ik zal er myne maatregelen naar weeten te neemen. Ik ontftak, beevende , myn licht aan een armblaker, en ging naar bed , waar ik den ganfchen nagt geweend heb. O Zeg  ( 210 ) Zeg van dit alles toch niets tegen Ferdinand' bezorg hem flegts mynen Brief. Ik ben, enz. HENRIETTE. P. S. Ik moet deezen Brief wederom openen', en een ander Opfchrift opzetten. Myn Man heeft order aan de Post gegeeven, om geene Brieven van myne hand en zegel aanteneemen. Als myn Vader dit maar niet flegts ter ooren komt, die deezen hoon, niet ongevoelig zal aanzien. Lizettenam den Brief, en zei, dat ik de zorg voor haar moest overlaaten. Ik heb echter den Brief aan Ferdinand weder te rug genomen , om eerst te zien, hoe het met den uwen gaat. EEN  C 211 ) EEN EN VEERTIGSTE BRIEF. De Heer Fan Fett aan Lotje. Lieve, dierbaare Vrouw ! Wanneer de belydenis , dat myn Befluit, van u volkomen te vreeden gefteld te hebben, my nog niet berouwt, iets tot uw grootst genoegen, kan toebrengen, dan erlangt gy hier dezelve uit de volheid van myn hart. Thans ben ik by myne Moeder; ik heb alles in behoorlyke order gebragt; alle voorige verfchillen zyn bygelegd. Ik heb my duizend Pistoolen door haar laaten toetellen, die ik u hier neffens, als een klein bewys, van myn aandenken , toezend. Myne Moeder gelooft waarlyk dat zy befteed zyn geworden, om u aftekoopen; evenwel heeft zy er nog geen een woord van gefprooken. De blykbaare opgehelderdheid van geest, waarmede ik by haar kwam, geloof ik, heeft haar, in het eerfte oogenblik overtuigd, dat ik niet meer aan het voorige gedagt. Zy vleide O 2 mv  ( 212 ) my zeer, en ik denk thy in korten tyd zo vast te zetten, dat ik fpoedig Heer en Voogd zal weezen, o;n te doen en te laaten, het geen ik wil. Ik tragt het naamlyk daar heen te brengen, dat zy allengskens van het Oppergezag, dat myn Vader, by testament, haar over my verleent, zal afzien, en my het beduur over my en het myne zal in handen geeven. Als dan, lieve Lotje! zal ik mooglyk kunnen bewerken, dat wy zaamen leeven zullen, zonder door haar geftoord tc worden; alhoewel ik zeer wel voorzie, dat de openbaarmaaking van ons Huuwlyk niet eerder zal kunnen plaats hebben, dan na haaren dood. De reden , waarom ik my dit verbeelde, is, dat zy my daaglyks met Voorwerpen bekend maakt, die door haar beftemd zyn, om my te kluisteren. De Hemel weet, waar die drom van Vrouwen van daan komt, die my eiken dag bezoekt. Altoos nieuwe! de eene fchoondcr dan de andere , Nota bene ! dooide Lunst gemaakt! - Want weezenlyke fchoonheeden zie ik hier of byna geheel niet.ofderwyzcu onder de bloemen, blanketzel en poeder begraaven , dat men er geen bchoorlyk oordeel over vellen kan. In-  C "3 ) Intusfchen vermaak ik my niet weinig met dit fpel. Myne nederige verbeelding fchildert my dikwerf zeer zoetvoerig , hoe dit alles om mynentwil gefchiedt , en menigmaal , dryf ik met deeze en geene den heimlyken fpot. Op dien tyd echter, wanneer myne Moeder denkt, dat ik in haar net gevangen ben, zeg ik haar zeer droogjes: dat zy er my nog geen Eene gebragt heeft, die het derde gedeelte uwer be. gaafdheeden bezit. Nooit kryg ik hier antwoord op. Zy fchynt vöorgenoomen te hebben nimmer van Lotje te fpreeken; misfehien is zybedugt, dat ik u te zeer verheffen zou. Maar zou er geen mooglykheid weezen, om u een Geflagtboom aan te fmeeren? ten einde gy als eene Freule zoudt kunnen te voorfchyn treeden! Dan was de zaak gevonden , en men zou u voor myne Vrouw moeten erkennen. Er zyn voorbeelden genoeg, dat men, ter bevordering van de een of andere zaak, vooral van Huuwlyken , ergens een ouden verfleeten Adel uit een hoek gehaald , en er vecle voortreflyke dienften mede gedaan heeft. Pleeg hier over eens met den een of anderen Koppelaar raad. Mooglyk dat duizend Piftolen hier O 3 zeer  zeer veel toe zouden doen. Welk geluk, zo ge u kost doen Adelen ! Wy vertrekken voor eenige weeken naar de Stad. Ik kan u verzekeren , Wyf lief! dat ik met fmart hier aan denke'. Den toon en den leeftrant van het Hof ben ik geheel ontwend , en vleien of kruipen kan ik niet. De Liefde mis ik hier ook, dus zal my den tyd ontzaglyk lang vallen. Indien gy my niet door uwe Brieven opbeurt, zal ik er erg aan toe weezen. Intusfchen ben ik blyde, dat alles in zo vefre goed is. Ik wagt reikhalzend naar berigt van uwe vergenoegdheid, dat gy zekerlyk niet ontzeggen zult aan uwen FRITZ. ÏWEB  { 215 ) TWEE EN VEERTIGSTE BRIEF. Ferdinand Wahler aan den Advokaat Stokberg. Ik moet echter aan u fchry ven, Stokberg ! offchoon ik reeds drie Brieven aan u begonnen en verfcheurd heb; dewyl ik er zonde van maak, om u met onaangenaame Brieven lastig te vallen : deezen zuit gy echter bekomen , vermits by, ten minften voor eenige regels, lydlyke Berigten behelst. Over 't geheel, myn lieve Vriend ! word ik verfchriklyk zwaarmoedig. De noodzaaklykheid, waarin ik my bevind, om zo dikwils den huislyken vreede te moeten verftooren, maakt de verftandigfte overweeging tot dwaasheid; en wanneer ik myne openlyke Lesfen met myne handelingen vergelyk, dan vind ik my verpligt,om myn Leeraarsambt nederteïeggen; 't welk ik buiten dat reeds vastlyk voorneemens ben. Ik geloof het best voor my te zullen zyn, om den overigen tyd myns kommervollen leevens in de eenzaamheid door te brengen. Ik O 4 zal  ( 216 ) zal een klein Landgoed zien te koopen; en beeft myne Vrouw geen vermaak in het Landleeven, dan kan zy in de Stad blyven. De Advokaat Wurm, die met Louiza gehuuwd is, heeft my dc andere vyftienduizend Ryksdaalders overgemaakt , die ik, volgens zyne ftelling, ook aanneemen moest. Hy zegt: Zyne Vrouw kan rust noch duur hebben, alvoorcns zy dit geld kwyt is. Zy is óp de grillige gedagten gevallen, dat het den vloek op haare overige bezitting brengen zou. Een zekere Weiftad heeft er tienduizend bekomen, om haar afteftaan. Welk eene laage ziel moet dat zyn, die voor geld van een Meisje kan afzien l Vooral daar zy nimmer hem eenig recht op haar Pcrzoon gegeeven heeft, en zy door haar Vader alleen aan hem is toegezegd geworden ! Doch mooglyk oordeel ik hier te menschhaatende I De arme Drommel mag het noodig gehad hebben! Heden kan ik myn Plan ter uitvoer brengen , en myne Vrouw nog geld genoeg, ter haarer onderhouding in de Stad, overlaaten. 't Strekte my tot geen geringe blydfchap, om een Vriend in den pragtigleevenden Rit- mces-  ( 217 ) meester Strundel te vinden, die my ook heden, in myne huishoudlyke omftandigheeden zeer te ftade komt. Hy maakte zig by my bekend; verzogt om myne Vriendfchap , en dat hy, geduurende zyn verblyf alhier, my dikwils bezoeken mogt, vermits hy anders geene kennisfen had. Ik antwoordde hem, dat ik zeer weinig gezelligheid aan hem kon bezorgen , doch wanneer hy kennis met myne Vrouw wilde maaken, die by gebrek van een Geleider, niet veel uit kwam, zulks zou myaange. naam weezen. Dit gelukte. Ik had het vermaak te zien, dat zy beiden zeer wel overeen Memmen , en daar zy beiden edel denken, zo als de ganfche Stad hen dat getuigenis geeft, Melt het my ten minften daarin gerust, dat myne Vrouw geen treurig leeven behoeft te leiden: Want ik begin haar hoe langer hoe meer tegen te worden. Zo dikwerf ik haar zie, erinncr ik my al de zaligheeden , die ik zou hebben kunnen genieten , en als dan verwensch ik niet flegts myn Huuwlyk, maar ook de geheele mrigting der Waereld, met alle haare overéénkomften, waardoor de voortreflyke Henriette voor my verlooren ging! 0 5 'tls  ( 218 ) 't Is my echter , met behulp van Louiza, gelukt, om haar geruster te maaken. Gy weet, dat ik niet aan haar fchryven mag , en my heeft zy weder gefchreeven! O een zo hartlyken Brief! Treurig is dezelve ! • Ik lees hem alle dagen , om my met haar bezig te houden. Alle haare Brieven heb ik beant\voord,en die antwoorden by elkander gelegd: want wie weet het'. - mooglyk komt er nog een tydftip , dat ik ze haar ter hand kan ftellen. Deeze Hasten, vrees ik, is een Duivel voor haar, en zulks kan niet bedekt voor my blyven ! en is hy dit! dan breek ik myn woord,dan heb ik recht om het te breeken! Er was een Vriend van hem by my; een verftandig, eerlyk Man; geen van zyn' foort, maar een, die veel te goed is, om zyn Vriend te weezen. Hy kwam my eenige Voor [lagen doen, en fprak zeer wel: doch men had hem de zaak geheel anders verteld, dan ze in de daad was, dus moest hy wel in de verbeelding weezen, dat ik ongelyk had. Hy fprak met zeer veel deelneeming van het geval van zynen Vriend. Dit behaagde my, en daarom liet ik my met hem in. Ik overtuigde hem echter weldra, en nu was hy geheel in myn belang.  ( 210 ) lang. Ik leerde hier uit, dat er nog edele en weldenkende Luiden in de Waereld zyn. Myn Hypochondrifche toeftand is reeds allerwegen bekend. Myne Toehoorders beklaa. gen my: daar ik haar dikwils in 't midden der les verlaat, en haar verzoek my aan myne zwaargeestige buien overtelaaten Dit gebeurt niet zelden, en wanneer ik een Text heb, waarin flegts van Huuwlyken gerept wordt, dan zou ik zelf myne Lofreden op den Egtenftaat niet gaarne gedrukt zien. Ik maakte my zeiven tot eene gewoonte, om op de Liefde te fchimpen, niettegenftaande zy de grootfte zoetigheid myns levens pleeg te zyn. Ik doe zulks, om de Jeugd te waarfchuuwen , op dat zy niet, als ik, zig aan eene hartstogt overgeeve, die haar ten fpeelbal van het Noodlot maakt, en waardoor de verftandigfte Man, die zigboven alles verheven dunkt te zyn, een dwaas wordt. En dit, dit zou de befte Waereld weezen ! Doch ftil.Myn heer de Wysgeer ! Gy wordt itekeligen lastig, en ik dagt alleen op my zelf te fchelden. Ik zal een weinigje gaan wandelen , misfehien verzet dit het kwaade humeur, dat my thans befpringt. 't Heeft  ( 220 ) ***** •t Heeft niets geholpen; ik kom zelfgeemly ker terug, dan ik uitgegaan ben. Ik heb een ftil plaatsje, waar ik dikwils heenga, en kort Ba myn Huuwlyk dikwils heen ging, en myne Vrouw veele dingen gezegd heb , die ik had behooren te zwygen. Ik ging weder derwaards; in diepe gedagten verzonken. Door eene Allée gaande, zag ik myne Vrouw; op een bank zittende. Ik aarzelde een weinig, en ging naar haar toe. Ik zag dat de traanen haar in de oogen ftonden. Traanen hebben bymy eene magnetifche kragt. Ik zette my naast haar, en zag den Ritmeester op een anderen bank, in een boek Zitten leezen. Ik riep hem , en vroeg :of 't hem mooglyk ware, om geduurende deeze diepe treurigheid te kunnen leezen ? Zy begeert het 20 ! antwoordde hy. Wanneer wy hier zyn, zyn wy nimmer vergenoegd. En waarom niet, Maria? vroeg ik met eene zigtbaare deelneeming Thans vloeiden haare traanen. Hoe zou ik hier vrolyk kunnen weezen, zei zy, waar gy my zo menigwerven uwe treurige Gefchiedenis verhaald hebt! waai- ik my telkens erin-  C 221 ) ncre, dat ik een Man heb, die door my niet gelukkig kan worden ! AI uw Geld en Goed ftelt my niet fchadeloos wegens het verlies dat ik leed, daar gy myne Liefde niet beantwoordt ! Dat is Waarachtig om.raazcndc te worden. Ik kon niets antwoorden. Vergeef het my, Maria ! zei ik, ten uiterfte bewoogen; wendde my daarop naar den Ritmeester , en verzogt hem, haar aan een vermaaklyker oord te willen geleiden. Daadlyk keerde ik weder herwaards , om myne droefheid voor de ganfche Waereld te verbergen, uitgezonderd voor my zeiven en voor u, waarde Stokberg! die zo edel, zo vriendlyk aan my denkt. Heb voor 't overige medelyden met uwen FERDINAND. DRIE  ( 221 ) DRIE EN VEERTIGSTE BRIEF, Henriette aan Ferdinand Waklef. .Gy wenscht dan, myn Waardfte! aan my te mogen fchry ven? O dit woord, deeze gedagte is zo troostryk voor uwe Henriette, in die eenzaame uuren , waarin zy aan u ge ■ denkt! Mogt zy maar alleen en geheel aan u den^ ken, dan zou zydit verdrietige leeven nog Hever leeven , dan zy het heden werklyk doet. Evenwel kan ik meer aan u denken dan te vooren. Hy verlaat my heden menigvuldiger maalen, Hy.die elk eene myner Gedagten befpiedt, even als las hy duidlyk op myn Voorhoofd, dat Ferdinand geheel myn hart beheerscht. Doch hy kan nu doen wat hem behaagt, ik zeg het hem zo dikwils hy zulks begeert , dat het niet anders is, en dat ik, het geen in my zy, niet verbergen kan. Dat ik echter veeltyds droevig ben, kunt gy ligtlyk denken, en vermits ik niet altoos alleen kan wee-  ( 223 ) wcezcn, vraagt men my veelmaalen : Waarom ik droevig ben ? Dan legt my op de tong om te zeggen : Ik ben het om Ferdinands wil! Docli ik houde zulks binnen. Ik moet echter toeftemmen , 't geen ik voor my zelve niet ontveinzen kan. Een inwendige ftem roept my toe, om het der ganfche Waereld toch eenmaal te verkondigen ! Wat zegt het, of zy u voor zinloos houde? Breng Ferdinand het Offer , dat hem toekomt! ***** Wagt eens! Ik zou u gaarne iet vertellen! — Doch het is niet om te vertellen! — maar ik heb geweend, bitterlyk geweend! Ja ! myn lieve Ferdinand! onder die vier groote Olmenboomen heb ik geweend. Ik wilde het in 't eerfte u niet verhaalen, om u niet bedroefd te maaken! maar nu zal ik het u verhaaien , want zulks is my zo aangenaam, als u het hooren. 't Was gisteren een zeer fchoone dag. Zuiver vervrolykende, zo als wy geweest zyn. De Hemel zo opgehelderd als onze zielen. Myn Vader en Moeder waren met Hasten naar het Landgoed vertrokken : ik was niet mede gegaan  ( 3-H ) gaan, om dat ik gaarne de geleegenheid vermyde, om, in hunne tegenwoordigheid, te zaamen met hem te zyn, op dat zy niet zouden merken, hoe.weinig ik hem lyden mag. Ik doe u deeze belydenis met alle openhartigheid, myn lieve Ferdinand! Zo de Hemel het my kwalyk neeme, dat ik hem niet beminne, zulks komt voor uwe rekening, want gy zit te diep in myn hart. Daadlyk befloot ik, om een Wandeling op het Kerkhof te gaan doen. Weet gy wat ik deed ? Ik trok het witte gewaad aan, dat gy my op een zekeren Kersnagt gefchonken hebt. Ik nam uw waeïer, en hing het kleinen .gouden kruis om. O ik heb dat alles zo zorgvuldig bewaard. Hasten kreeg er niets van te zien. Dit verdient hy niet. Ik had Lizette voorafgezonden , om het Kerkhof te doen ont- fluiten! en nu ging ik, —• gezwind, ■ haastig door alle ftraaten heen, — op dat niemand my zou ophouden, en teffens, op dat niemand my zien, en het myn Man overzeggen mogt. Toen ik by 't Kerkhof was, in eens, -- was ik er op ; Lizette liet ik er buiten blyven , om acht te geeven, dat er niemand op kwa-  C'225 ) Wame. Toen liep ik onder de Olmen; zeetede my op den Heuvel en weende zeer lang. ■Als myne oogen weder droog waren geworden , ftond ik op. Toen was myne ziel opgeklaarder, even als of ik alle kommer had weggeweend. Uw Beeld ftond my zo leevendig voor den Geest; dat ik my verbeeldde, met u omtegaan. Wy fpraakeu : Hoe wy eens elkander beminnen wilden! en hoe kort de tyd geweest ware» die Hasten ons van elkander gefcheiden had gehouden! 't Was eveneens met my, alsof wy hier dikwils by elkander konden re zaamen komen en fpreeken; Dit was alles zo natuurlyk in myne verbeelding, dat ik het van blydfchap uitfchreeuwde, en u wilde omarmen ! Eensklaps verdween deerze verfchyning uit myne ziel, want gy waart er niet, en ik treurde! Ik riep myne traanen te rug, — en zy kwamen! Ik erinnerde my aldaar een zwaarmoedig gefprek , dat wy eens gehad haddei», waar by ik een voorgevoel ontwaarde, hoe het ons gaan zou! Heugt het u nog wel, Ferdinand! toen ik u zeide: Dat de Dag zo treurig wierdt, en ik dagt, dat het onze Liefde eveneens zo verP gaan  ( 226 ) gaan zoude? Dat het een Voorteken ware, dat ik altoos de treurigfte plekken zogt? Gy wilde my toen dit uit het hoofd praaten: Gy begeerde ook niet weder derwaards te gaan, en ging er ook in lange niet, tot dat ik er u ten ernftigfte om verzogt. Ziet gy nu wel, myn Waardfte! dat ik gelyk had , en dat myn Voorgevoel niet ydel geweest is? Toen ik nu wederom hartlyk weende, ftond, onverwagt, iemand recht voor my I Ik verfchrikte en kende hem in 't eerst niet, doch hem recht befchouwende, was het uw voormaalige Lieveling, Vader Eduard. Ik wilde myne traanen afwisfchen, doch hy zeide, ween vrylyk, Vriendin! ik weet immers waarom gy weent:" Gy weent om Ferdinand , en hy verdient het. Myn God! hoe hartlyk verheugde my dit! Er was dan nog iemand, die aan u dagt, en beneffens my, om u weende. Hoe bedankte ik dien waardigen Vader I Toen ik hem vroeg, hoe hy op 't Kerkhof gekomen was, antwoordde hy: Ik ftond op den Wal, van waar men hier heen kan zien. Wegens de Olmen kon hy er geen recht be- fcheid  ( 217 ) fcheid van krygen, doch aan myn kleed had hy my herkend: want dat was het zelfde, waarin hy my nog eens met Fcrdnfand alhier gezien had. Hy was de Wal afgegaan, om op het Kerkhof te komen. Lizette had er hem echter' niet opgelaaten : toen was hy aan de andere zyde over den muur geklommen. Indien ik iets aan Ferdinand te heitellen had, zou hy het voor my wel bezorgen. Andermaal bedankte ik den goeden Vader, die het zo wel met my meende. Ik dankte ook den goeden God, die my in hem de tweede deugdzaame ziel bezorgde, om my zelve met u te onderhouden. Ik fprak met dien vriendlyken Vader nog veel over u, en hy fcheen zig te verheugen, dat ik u nog niet vergeeten had. Hy verhaalde waarlyk veel goeds van u, en zei, dat hy myn Vader en Moeder dikwils gezegd had, dat ik met u veel gelukkiger geweest zou zyn. Ikontftclde cn verzogt hem, zulks niet weder te doen. Ik liet hem my ook belooven, dat hy in het toekomende alle goed van Hasten fpreeken zou. Was dit niet wel gedaan van my, Ferdinand? De Vader moest my naar huis geleiden. Ik F 2 ' was  ( "8 ) was recht in myn fchik iemand te hebben, waar mede ik wederom van u fpreeken konde! maar er ook wederom fiegter aan toe, Ferdinand ! toen hy vertrok, en my geheel alleen ].etj en gy waart zo verre, zo verre van my! Schielyk ontkleedde ik my, cn weende andermaal, toen ik myne kleederen wegfchikte; en kort daarop kwam myn Man; en maar, ach! laat ik een Gordyn voor het To- neel van dien avond laaten vallen, want ik had nog grootere reden om te weenen. ***** O dat de Zon altoos zo helder mogt opgaan, als zy deezen Morgen deed! Dit is hoogtyd voor Louiza ! ö Mogt haar ganfehe leeven zyn, gclyk my dit oogenblik is! Goede, goede God ! Gy hebt zekerlyk alle uwe Schepzelen niet tot zulk een lyden gedoemd! Laat haar onder dat getal behooren, 't welk gy hier aanvanglyk de zaligheid toefchikt! Gy gunt het haar immers ook, niet waar, Ferdinand ? - Doch ik hoor myn Man ! - Schielyk myne Papieren weg, op dat hy niet bemerke, dat gy het onderwerp myner gedagten zyt! Een  ( 229 ) $f iff 3fc 5fP ^ Een fchriklyke, fchriklyke droom! Ferdinand! indien gy ook aldus droomt, ontwaak dan uit elke fluimering , of flaap hard ! hard ! dat de droom voorby- ga ! Ha! ik ontwaak weder. Zie, Ferdinand! wanneer iet diergelyks my waakende bejegende, zou ik ook denken i Ik droom; ik zal ontwaaken! — dat is — ik zou denken : — weg droom! — de dood verfchaft een diepen flaap! zonder droom! zonder droom ! — Ferdinand ! Maar moet ik dien droom u wel vernaaien? — Ja! ik zal het doen! — Gy moet alles weeten. Nimmer had ik zulk een droom! myn Ferdinand! 't Was of ik ontwaakte en bloedde, ■ of ik geheel met bloed ware! Onder het bloed waren traanen vermengd,en deezen hadden myn Gewaad van onderen tot boven befmet. By het ontwaaken was ik eveneens, als iemand die verdoofd is door een flag in den flaap ontvangen ! • eveneens als of Hasten my dien flag gegeeven had, en my dien gegeeven had, om dat ik aan u fchry ven wilde. Was dat niet een benaauwde Droom ? P 3 maar  ( 230 ) maar ook een {treelende ? — Want ik had hem oin uwen wil I Myn hoofd, — Ferdinand'. myn hoofd doet my wee. Zulke droomen doen geen goed aan myn zwak geitel. Ik moet uitfeheiden met fchryven. De Brief moet voort. Ik heb er geleegenheid toe. o Ferdinand: bemin toch uwe HENRIETTE. De Brief is nog niet weg. Een booze Geest fcheen tc gevaarlyk voor hem ! toen nam ik hem weder te rug; borg hem aan mynen boezem, tot dat het gevaar voorby was. Heden is dit voorby. Ik heb den Brief menigvuldigmaalen gekuscht. —— Waar gy hem ook kusfehen zult, zult gy een kusch van my aantreffen. • Zuiver, Ferdinand! alles zuiver, gelyk myne ziel. VIER  C 231 ) VIER EN VEERTIGSTE BRIEF. De Advokaat Stokberg aan Ferdinand Wahler. Waardfte, Befte Vriend.' Jk heb verfcheiden van uwe Brieven niet kunnen beantwoorden, dewyl er my volftrekt de tyd toe ontbroken heeft, en, gaarne wil ik u myne flof heid bekennen, ik zou hem nog heden niet hebben beantwoord, zo ik u niet om eenige Berigtente verzoeken had, om welken mede te deelen gy in ftaat zyt. ■ Geloof echter niet, dat dit minder Vriendfchap zou aanduiden, dan ik voordeezen voor u voedde I By elke mooglyke geleegenheid, zult gy de blyken ontvangen, dat ik u gaarne en oprechtlyk diene. Doch in de omftandigheeden, in welke gy u bevindt, kan myne dienstvaardigheid u weinig helpen, en in anderen zou ik my moeten onttrekken, Ik beklaag u van ganfcher harte. P 4 ik  ( 232 ) Jk zou u uw overyld Huuwlyk afgeraaden hebben , doch het was te laat. Elke Brief, dien ik van u ontving, maakt my eenige uuren dieppeinzende, en het is flegts de beftendige geleegenheid , welke ik heb, om menfchen te kunnen bedienen, die er de treurige indrukken van kan uitwisfchen. Gy fchryft zo zwaarmoedig , myn Vriend! dat ik u aanraade, om uw ambt niet geheel neder te leggen; want gansch zonder arbeid te zyn is ftrydïg met uw geestgeftel; doch neem voor eenigen tyd oorlof, en poog op het land nieuwe kragtcn in te faamelen. Laat onder-, wy! uwe Egtgenoote in de Stad blyven, opdat haar te zien u geene onaangenaame oogenblikkcn berokkene ! 't Geen ik van u verlang te weeten, betreft den Ritmeester Strundel. In alles wat gy my zegt, kan ik my zelf niet vinden. Ik wenschte te wecten, of het de zelfde zy, voor wien de Advokaat Wurm procedeert, en welks Tegenparty ik bediene? Wanneer hy dezelfde zy , dan moeten er byzondere Herfcheppingen omtrent hem, plaats gehad hebben. Deeze Man is in 't geheel niet vermoogend. Zyn ganfche Rykdom bellaat iu dit  ( 233 ) dit groot Proces, en hy kan er niet eens de onkosten van betaalen, die er de eerlyke Wurm voor hem om doet. Deeze heeft my meer dan eens verweeten, dat ik eene ten uicerfte onrechtvaardige zaak verdeedigdc, en hy heeft grond om zulks te gelooven, vermits hy niet weet, het geen my er van bekend is. De Party van den Ritmeester bezit een Document, ingevolge 't welk, de helft van het irj verfchil zynde Goed, dat op de Zuster verviel, na haaren dood, wanneer zy zonder Erfgenaamen overlydt, niet aan den Broeder,maar aan die Party komt. Dit Document heb ik nog niet ten voorfchyn durven brengen , vermits ik met zekerheid geloof, dat de Ritmeester het Goed in handen zou krygen, tot zo lang, dat er bewys van den dood der Zuster ware! nu is hy bekend voor een doorbrenger; en dus zouden wy gevaar loopen, om ons Geld te verliezen. Wy hebben ons derhalven tot nu toe, met fchraale uitvlugten moeten behelpen, eer wy met de groote zaak voor den dag durven komen, 't welk Wurm ons voor MuggezifeetJ en draaïery aanrekent. P S 't Gaat  ( 234 ) . 't Gaat dikwils met de Rechtsgeleerden zo, dat wy dulden moeten, dat de fchyn tegen ons is: menige Schurk daarentegen verfchuilt zig achter den fchyn-des Rechts, terwyl hy de grootfte boosheid uitfpeelt! Doch onder wat rangen van Menfchen gebeurt dit niet'. Indien dit nu dezelfde Ritmeester zy, dien ik bedoel, dan-kan ik u, myn befte Vriend ! eene andere Anecdote niet verheelen; hier in beftaande : dat hy in Berlyn een zeer wild leeven geleid heeft, en onder anderen het Goed van een publiek Meisje verteerd; welk Meisje naderhand verdweenen is. Ik weet by ondervinding , dat Menfchen fpoedigvan gevoelens veranderen kunnen ;ook vooröndcrftelt eene afwyking van die natuur, geen verlies van eerlykheid en rechtfchapenheid. Het kan dus, betreklyk'zyn goed hart en eerlyke inzigten, zeer rigtig weezen , doch het enkele Artikel van 't Geld wenschte ik nader onderzogt te hebben. Tot verkwistingen ontziet men gemeenlyk den Altaar der Vriendfchap niet, en veelligt is uwe Gade gereed genoeg, om daartoe alles te befteeden, wat zy . beeft. Ook hier tegen zou ik niet veel hebben, in- te-  C 235 ) tebrengen , vermits de Ritmeester ongetwyffeld tot grooten Rykdom ftaat te komen, maar hy kan ook groote fchuldcn hebben, en ik zou niet gaarne zien, dat by het leed en de onheilen, die gy thans te draagen hebt, ook dat van gebrek kwamc! Doch voor het tegenwoordige genoeg van , deeze omftandigheeden , als eene vriendlyke waarfchuwing. Wanneer gy u derhalven met zekerheid overtuigd vindt, dat uw Ritmeester Strundel myn Tegenparty is, vraag hem dan , uit myn naam., of hy zig niets van eene Zuster erinnert.die in haar jeugd, door een zeker toeval, uit haar Ouders huis gefcheiden is? Geef er my als dan daadlyk berigt van, en verwagt alle vriendfchaplyke tegen dien ften van uwen STOKBERG. VYF  C 236) VYF EN VEERTIGSTE BRIEF. Maria Wahlcr aan Lotje, D oor het laatfte Berigt van uwen Brief, lieve Lotje! hebt gy myn bloed in eene beweeging gebragt, die ik nog niet ftillen kan. Wat zal er van my worden, zo deeze Gefchiedenis ook invloed op my hebben moet? Hoe zal ik de fchande, die op my wagt, kunnen ontloopen? En dat juist nu, daar ik in het burgerlyk zaamenleeven fmaak begin te vinden? In plaats van den goeden naam, dien ik heb , te behouden , zal ik, voor 't oog der ganfche Waereld, als een veragtlyk Schepzel bekend worden 1 en ik mag my zelve zo veel verwyten als ik wil , myn hart getuigt echter nog altoos, dat ik dit niet verdiend heb. Ik vervloek den onëdelen Verleider, die my uit myner Ouderen huis troonde, en temeer moet ik hem vloeken, daar ik heden inzie, dat er zaligheeden in een deugdzaam leeven te vinden zyn. Zou  ( 237 3 Zou ik wel ooit in deezen Doolhof geraakÊ zyn, indien ik niet van het eene kwaad tot het andere was < urtgegaan ? Immers heb ik door myn Verleider, de vaste grondflagen der deugd, die ik gelegd had, aan 't wankelen laaten brengen ! Dit trok myn Val, en deeze wederom de vlugt uit myner Ouderen huis naar zig. Gewoon aan ds vrugten der Wellust, zogt ik het verlooren Onderwerp myner Liefde in anderen weder. Myn verderf was myn rechtmaatig loon. Ja! Lotje! Ik heb ongelyk. Ik heb dit alles verdiend. Zyn ook myne tegenwoordige omdandigheeden niet overéénkomftig myne verdienden ? Heb ik mynen Man niet dubbel bedroogen ? Speelde ik niet de onfchuldige Hulchlaares ? Daar ik hem nam? en fpeel ik heden de getrouwe Gade niet, daar ik hem ontrouw ben? Alles overkomt my, Lotje! volgens verdienden ! -— ik onderga geene onrechtvaardigheid ! Reeds zedcrt een geruimen tyd befpeurde ik, dat de fmart van een boos geweeten my drukt. Dit was nog zo niet, toen ik u myn laatden Brief fchreef. Toen verheugde ik my over he: Ut-  ( 238 ) bezit van mynenKarei, — en nog verheug ik er my over. Ik gevoel, dat ik zonder hem niet zyn kan: maar juist die gedagte, dat ik met hem alleen gelukkig kan weezen , kwelt my zo ontzaglyk. Ik heb een begrip van het bedrog gekreegen, 't welk. ik nog niet had; en 't komt my afgryslyk voor, dat ik niet ander? gelukkig kan weezen , dan terwyl ik mynen Man misleide'. Ik verval geheel in de buien van myn Man, wanneer ik alleen ben. Er behooren reeds vrolyke Menfchen, ten minfte vrolyke opbeuringen toe, wil ik zo opgehelderd van ziel weezenfals ik anders in myne eenzaamheid op myn Kamer zyn kon. De Ritmeester moet menigwerven het Offer myner droevige uuren worden ; en niet zelden doe ik hem den last draagen van het gene, waaraan hy eigenlyk geen fchuld heeft. Ik zoek niet meer de woelige Oorden ! ik zoek eenzaame. Ik vlied de tegenwoordigheid van myn Man, om dat ik my verbeelde, dat hy de ontrouw op myn Voorhoofd leest. Voor eenige dagen ging ik met den Ritmeester wandelen. Ferdinand ontmoetede ons. Wy zagen hem van verre komen. Ik ontftel- de  ( 239 ) de toen ik hem zag. , Myn God! zei ik, wat zal hy denken? De Ritmeester fchrikte van my, doch her> ftelde zig fpoedig en antwoordde:' Wees gerust, Maria! hy weet nergens van, en kan er ook niets van weetcn. Wy zullen hem aanfpreeken, en onze blydfchap betuigen, van hem hier eens te mogen zien. Neen ! neen! zei ik vol angst, ik zou my zelve verraaden. Ik zie er te verward uit. Het wroegend Geweeten liegt niet. Ik wilde een zypad inflaan, doch Karei belettede het my: Wanneer hy zulks ziet, zei hy, dan zal hy zekerlyk denken, dat wy hem poogen te ontwyken, en dan verraaden we ons zelve nog veel meer. Niet verre van ons was een bank. ik zettede my op denzelven. Karei wilde zig naast my zetten. Karei! zei ik zagjes, om 's Hemels wil, zet u aan de overzyde! Karei deed het , en haalde een boek voor den dag. Ferdinand naderde , in diepe gedagten verzonken, zo dat ik hoopte, dat hy ons ongemerkt zou voorbygaan. Toen hy digte by ons was, keek hy op en zag ons. Ik dagtin de aarde te zullen zinken. Nooit van myn leeven  ( 240 3 ven was ik 20 fterk aangedaan. De traanen fchooten my in de oogen , die ik evenwel nog te rügge hield. Hy zette zig naast my: zag my met een veelbeduidend oog aan ; doeg vervolgens het gezigt op den Ritmeester: riep hem en vroeg hem zagtlyk : Hoe het hem mooglyk was te kunnen leezen, terwyl ik treurde. De Ritmeester leide de fchuld geheel op my, zeggende, dat ik het aldus begeerde 1 en dac ik nooit vergenoegd ware, wanneer wy herwaards heen gingen* Ferdinand bloosde, en vroeg daadlyk: En waarom dat, Maria? Ik moest my redden zo goed ik kon , en myn vernuft, om by diergelyke voorvallen fchiêtyk een uitvlugt te vinden, gaf er my een aan de hand, waardoor ik hem zelf ten Onderwerp van 't geval maaken kon. Zonder weemoedigheid echter gelukte dit niet: de traanen, wel* ken ik zo lang opgehouden had, vloeiden nu in eens langs myne wangen. Hoe, zei ik, hoe kan ik vergenoegd weezen op eene plaats, waar gy my zo dikwils uwe treurigs Gefchiedenis veihaald hebt ; waar ik met .zekerheid overtuigd ben geworden, dat ik een Man heb, dien ik niet gelukkig kan maaken; waar ik my altoos voor den geest breng , dat al uw geld my  ( 241 ) my niet voor myn verlies, en al myne aan^ doening u niet voor het uwe Fchadeloos houden kan. Het laatfte, en de drukking myner handen waren myn volkomen ernst. Hoe veel was hy my in dat tydftip- niet waardig. Ik zou hem alles beloofd hebben, wat hy flegts begeerd had! Hy vertrok. Wathy nog gezegd heeft, hoorde ik niet. Karei heeft het my ook niet gezegd, want hy fcheen yverzugtig ten opzigte van myne Gezegden tegen myn Man te weezen. Ik ben wel ongelukkig Maria! zei hy, dat ik niet in ftaat ben, om den Man uit uw hart te ftooten, dien gy toch niet bemint, of nooit beminnen kunt. Doch dit is doorgaands der Vrouwen aart, dat zy niet achten het gene zy bezitten, en dat zy gaarne hadden, het gene zy niet hebben. Ik heb in. de daad altoos gedagt, dat myne Maria eene uitzondering op deezen regel maakte, en dat myne Liefde my van haare wedermin verzekerde. Dan, helaas! ik zie dat het zo niet is! - Gy treurt om Ferdinand, dewyl gy hem bemint! en myne Liefde bezit gy, - en, zy h niets in uwe oogen! Q ik  ( 242 ) Ik moest nog fterker weenen. — Deeze beleediging van Karei verfcheurde my het hart. Ik treur niet om Ferdinand , antwoordde ik hem, om dat ik hem bemin, maar ik treur, om dat hy myn Man is. Behaagde het God, dat ik my nimmer aan hem verbonden had, dan zoude ik beden niet behoeven te zugten. Ware ik aan u verbonden, gy zoudt zien,hoe vast zulks weezen zou! Maar zoudt gy eene Egtgenoote, indien zy u al niet beminde, ook dan niet fchelden , wanneer zy u ontrouw ware? en rekent gy het my tot fchuld, dat ik myn Noodlot verwenfche, dat my dwingt om zulks te weezen? Karei deed daarop alles, wat in zyn vermoogen was, om my weder te bevreedigen, doch ik bleef te onvreeden , vooral toen ik bemerkte, dat zyn minyver in de daad nog dezelfde was, en hy dit alles flegts gezegd had, om my te vreeden te Hellen. Na dien tyd had hy het zo goed niet dan weleer; niet om dat ik hem minder lief had, dan te vooren , maar wel, om dat my myn Noodlot, en de gevolgen , die het naar myn inzien gewislyk hebben moet, zwaar op het hart liggen. Uw voorftêl, om te beletten, dat men op die  ( 243 ) die zekere plaats niet meer van u fpreeke , heb ik in overweeging genomen, en zat het mooglyk ter uitvoer brengen, ***** Vermits deeze Brief twee dagen is blyven liggen, om dat ik hem in de uiterfte onrust in welke ik my bevond , niet afzenden wilde, kan ik er nog iets byvoegen. Geduurende deeze twee dagen was Karei niet by my geweest. Myn Man ontving eergisteren vroeg een Brief, onder 't leezen van" den welken , hy my zeer bedenklyk aankeek, en de Kamer verliet. Hy zond om Karei, die daadlyk kwam; een half uur met hem fprak, en toen weder vertrok. Des nademiddags kwam hy weder ; gifteren nademiddag insgelyks; beiden die keeren echter kwam hy niet in myn Kamer. Ik ftond grooten angst uit. Om hem zenden wilde ik niet, dewyl het nog nooit gebeurd was, ten einde geene verdenking te baaren, en voor 't oog van myn Man moest ik my evenwel vrolyk aanftellen. Eindlyk echter is hy er heden geweest. Hy zei, dat myn Man hem een gewigtigen last had epgedraagen , die hem deezer dagen zo veel te Q 2 doen  ( 244 ) doen had gegeeven, dat hy ze zonder afwending had moeten doorbrengen, en dit was de reden geweest, waarom hy my niet had komen zien. Ik wilde zulks wel niet gelooven, echter ik moest. Hy voegde er nog by, dat hy, uit hoofde van dienzelfden last, een reis moest doen. By deeze geleegenheid ontdekte ik hem, wat gy my van Marianne gefchreeven hebt, en verzogt hem teffens, in de plaats waar zy zig ophield, een bezoek te willen afleggen; uittevorfchen of er verder-naar haar gevraagd werd, en te.beletten, dat men iets in 't minst van my verneemen mogt. Dit heeft hy my beloofd. Het gene hy, ten opzigte van myn Man voorgaf, zou ik nog niet geloofd hebben, indien ik niet by myn Man, toen ik hem wederzag_, eene opgehelderdheid befpeurd had , die in geen twee dagen , aan hem te befpeuren geweest was. Deeze kondigde my teffens aan, dat hy een reis van twee maanden, buiten 'sLands .ftond te onderneemen , ter herftelling zyner kragten, door te groote ingefpannenheid verzwakt. Ik bood aan hem te vergezellen ,' doch hy floeg dit af, en ik drong er niet verder op aan. üw Minnaar en tegenwoordige Gemaal, is ge-  ( 245 ) gelukkig voort: van deezen derhalven heb ik niets meer te vreezen. Gy hebt uwe zaakjes meesterlyk uitgevoerd : ik hoop flegts, dat uw Huuwlyk betere gevolgen mag hebben dan het myne : wanneer het lighaamsgeftel er echter iets toe doet, dan zult gy het nog wel klaaren, want gy zyt zo zwak niet als ik. MARIA. gelukkigfte Schepzel op Gods aardbodem , en hy is het daarom, om dat hy verftand heeft, 't Is waar, hy zelf is de onmidlyke oorzaak van deeze zyne Ellenden , wyl het ontegcnzeglyk van hem afhangt, om een beter gebruik van zyn verftand te maaken, dan hy doet. Maar dat hy altoos de neiging heeft , dit verftand ten ergften aantewenden • dat hy Q 3 al- - ZES EN VEERTIGSTE BRIEF. De Advokaat Wurm aan den Ritmeester Strundel. Mensch, myn lieve Vriend! is het on-  (246 ) -altoos het flegtfte voor beter houdt dan het goede ! dit is ook een bedroefd voorrecht! — . Doch wat helpt het murmureeren! De grootfte Ezel van Europa had niet Dimmer rondgeleid kunnen worden, dap ik ben! Laat eens zien, Ritmeester! Ik geloof dat ik nog de Copie van myn laatften Brief aan u liggen heb. ***** Juist,! juist! ik heb alle myne voorige Brieven nog eens overgeleezen. Ik zie , dat ik veel, zeer veel hoop had, om van myne zwaarmoedigheid geneezen te worden, zo die Louiza de myne zou weezen ! Dan, myn lieve Ritmeester ! dit is fout! geheel bezyden het Doel'. Ik ben zwaarmoediger , dan ooit te voorcn. Ik ftelde my waarlyk een zo fraai Tafereel van den Egtenftaat voor den Geest, dat er myne oogen op fcheemerden. Louiza was, naar myne gedagten , de eenige perzocn, die er de Hoofdrol in fpeelen kon. Van die gedagten ben ik nog. Doch zy rekende zonder den Waard ! ik vergat, dat zy alrcede verliefd was. Ik verklaar u, dat er niets kwellender, niets-  ( =47 ) niets pynigender is ,'dan wanneer eene Vrouw, die men bemint, zugtende en treurende zy,als men haar gaarne vrolyk zag, en vooral, wanneer het een Minnaar betreft. Zy wisfelt ook Brieven met hem. De verftandige Man moet zig dit nu wel laaten welgevallen, te meer, daar hy geene aanfpraak op haar hart te maaken heeft. Doch dit begeerde ik wel, dat myne in alles haar voorkomende vriendlykheid haar fpoedig voor my mogt gewonnen gehad hebben ! -— Zy is echter vriendlyk en vleiende, en indien ik wist, dat zulks, ten mynen opzigte, volkomen ernst ware, zou bet my gerust Hellen ; maar immers weet ik, dat het flegts voorgewend is! en de gedagte, dit alles ware ernst, zo Ferdinand haar Man was,is in ftaat, om my tot razerny te brengen. Dus heb ik my in een Doolhof van Huichlaary begeeven , waar ik my zei ven onverdraaglyk word, en ik evenwel genoodzaakt ben, vol te moeten houden 1 Wat wat Drommel kon zig verbeelden de Vrouw het leeven te zullen bitter maaken! — Buiten myn weeten zelfs veroorzaak ik haar menig knyzend oogenblik; want wanneer zy my fmeekt, om myn neus.uit Q 4 de  ( 248 ) de rechtsgeleerdheid optefteeken , en de vermufte acten voor een tyd te verhaten, om eens eenige oogenblikken met haar doortebrengen, dan doe ik zulks wel, 't is waar, maar dan zit ik ganfche half uuren zonder fpreeken, tot dat zy my weder uit den afgro.-d myner diepe gedagten trekt. Dan ben ik over my zeiven geërgerd, dat ik zo dom ben van haar te bedroeven Wanneer wy by haar Vader zyn, dan moet het veinzen al weder beginnen, vermits ik niet in 't minst durf toonen.dat ik met zyne Dogter niet te vreeden ben! Stond het my niet vry, Neen! te zeggen, en heeft zy my wel in 't allerminst beleedigd? Komt zy my niet in alles voor ? Heb ik het niet my zelf te wyten, dat ik my zulk een raazend Tafereel van den Huuwlyken ftaat gemaakt heb? Dat zulk een kostlyk Plan voor myn ganfchen leeftyd, op dit Huuwlyk gegrond , overhoop geworpen is, dat ik dat Plan heden niet meer volgen, en dus myne voorgeftelde gelukzaligheid niet meer beoogen kan, om dat zy ganschlyk uit myn gezigt verdweenen is! — dit is het droevigfte van allen! Vreemde Luiden gevoelen myne mismoedig. . heid  ( 249 ) heid, meer dan myne eigen Huisgenooten. Dit zei my laatst een Boer, een myner Cliënten, vlak in 't gezigt. Hy kwam, juist toen ik in diepe gedagten over myn Noodlot te peinzen zat, en demooglykheid om het te verbeteren, met al de behulpzels der wiskunst poogde urtterekenen. De Karei is my anders zeer aangenaam, want hy redeneert, naar zyn Hand, zeer vernuftig. Ik heb hem eenige reizen uit zaaken gered, waar anderen hem hunne hulp ontzeiden , vermits het eenige Grooten betrof. Thans had hy wederom iets van die natuurden begon uittekraamen,juist toen ik de fchoon fte hersfénfchimmen kweekte, om Louiza geheel de myne te maaken. Loop naar den Duivel! zei ik in myn drift;en Iaat my met vreeden ! Ja, antwoordde hy, daar zal het eindlyk nog heen moeten, Mynheer de Advokaat! Want zedert gy een Wyf genomen hebt, rydt u de bolwurm ! — Ba ! die gortige Wyven ! Zy brengen allerlei ongelukken in de Waereld; Ik heb ook zulk een Serpent. Anders Heer Advokaat Uioorde en hielpt gy elk een,— nu komt elk mensch u over de hand! - vaarwel! Q 5 Gy  ( 2J0 ) ' Gy begrypt, dat ik hem niet gaan liet, alvoorens hem de kwaade gedagten te beneemen, die hy van myne Vrouw had , en wy raakten niet weinig aan 't fchertzen, toen ik bemerkte , dat ik ongelyk had. Ik brak het gefprek af; hoorde naar zyn zaak , en zal die met allen y ver behartigen. Door zyn boerschheid hielp hy my ten minften aan 't nadenken, om myn pligt niet te moeten verzuimen. Teffens, myn lieve Ritmeester I fchiet my ook uw Proces te binnen. De Advokaat Stokberg is anders een braaf Karei. Ik kan my niet begrypen , waarom hy. juist voor u een Hondsvot worden wil! Ik heb hem deswegens een gevoeligen Brief gefchreeven. Het baat hem toch niets; eindlyk toch moet hy het gewonnen geeven, en dan maakt hy flegts daarenboven nuttelooze onkosten. Ik verzeker u, dat iemand die geene vafte grondbeginzelen heeft, een zeer liegt Advokaat weezen moet; want vermits zy zig allen toeleggen, om het Recht te verdraaien, ten einde hunne Partyen te redden, is men er op verdagt en op uit, om zig tegen hunne listen en laagen te hoeden, en ongevoelig wordt men _ . , daar-  ( 2Sr ) daardoor verleid , om insgelyks zig van draaïeryen, ter afwending, te bedienen. ***** Zo even ontvang ik uwen Brief, en het berigt in denzclven. Myn lieve Ritmeester ! dat is niet braaf! dat kan ik niet pryzen ! gy moogt zo veel ter uwer ontfchuldiging zeggen als gy wilt. Byna ben ik geneigd, de hand van uw Proces aftetrekken, want voor een Man, die het met de Vrouw vaneen ander houdt, wil ik het recht niet verdeedigen. 't Kan er even door, dat het voorheen uwe Maitresfe was , dit is erg genoeg voor den Man, die er mede gefopt is geworden, maar thans evenwel is het zyne Egtgenoote ! Gy moet u haarer onttrekken , of gy handelt tegen uw pligr. • Ik wenschte wel, dat gy er my niets van gefchreven hadt. Gy hebt my ten uiterfte verdrietig gemaakt. Nooit heb ik kunnen denken , dat er zulke monfters van Vrouwen waren. Dit heeft by my daadlyk een invloed, ten opzigte van het ganfche Vrouwlyk gedagt,' gehad. Of fchoon ik, dit verzeker ik u, van de deugd myner Louiza derwyzen overtuigd ben, dat  ( 252 ) dat ik er niet de minfte twyffel omtrent heb. be, ben ik echter blyde , dat ik en Wabler niet op eene plaats woonen; want de Liefde zegepraalt zeer dikwils over de deugd! Ba! ik moet den Brief wegleggen, en verfche lugt fcheppen ; of ik zou in de war geraaken! Het heeft eene verfchriklyke uitwerking op my gedaan ! * * * * * Ik ben weder rustiger. Myn Vrouw heeft my in een beter humeur gebragt. Ik ging in den Tuin, want ik verbeeldde my, dat uw Brief vergiftigd ware, zo benaauwd kreeg ik het. Toen ik tweemaal op en nedergegaan was , trad Louiza de tuindeur in. Op dat tydftip kwam niets my ongeleegener dan het gezigt van een Vrouwlyk Schepzel. Ik vergat, my zeiven in zo verre, dat ik een zypad infloeg, om haar te ontwyken ,• doch zy kwam my van den anderen kant te gemoete. Ik zou my geheel hebben moeten omkeeren, en de Tuin uitgegaan zyn , wanneer ik het onderhoud met haar had willen ontwyken , en zulks kon ik niet van myn hart verkrygen. Waarom ontwykt ge my? vroeg ze, toen ze — na-  ( 253 ) nader by my kwam. Wat heb ik u gedaan, myn Waarde? Geloof my.het doet my leed, dat ik uwen wensch niet ganschlyk vervullen "kan ! — Niet kan, dit blykt uit uwe veelvuldige mismoedigbeeden. Kan men liefderyker fpreeken ? Ik moest er door getroffen worden. Ik werd er ook door aangedaan. Ik ging met haar den Tuin door. Ik ■betuigde haar, dat niet zy, maar wel een gansch andere-zaak my bezig hield en bekommering baarde. Zy drong zeer fterk by my aan , om haar die medetedeelen , zeggende, dat het vertrouwen onder ons merklyken aanwinst zou doen, wanneer wy geene geheimen voor elkander hadden. In den beginne ftond ik in bedenking, of ik het haar zeggen zou. Haar ftërk aanhouden bewoog ermy eindlyktoe; hoewel ik niet kan ontkennen , nog eene andere beweegoorzaak daartoe gebad te hebben , die naamlyk , om te zien , hoe zy, op dit berigt, betreklyk Wahler, zig gedraagen zou. Ik treur, zei ik haar, over het Noodlot van uwen voormaaligen Minnaar, en vertelde vervolgens haar, doch zo glimpend als 't mooglyk ware, de ganfche Gefchiedenis, zonder even-  ( 254 ) évenwei dat punt, dat'ge uop nieuw met WahIers Vrouw hadt ingelaaten , aanteroeren. Zy geraakte in diepe gedagten : zeggende een weinig naderhand. Dat is een zeer harde ftraf, voor eene overyling van één oogenblik! De Ritmeester heeft u zulks gefchreeven ? voer zy voort. En waar is hy ? Immers niet op de. zelfde plaats ? 'Alles wat zy, dit zeg¬ gende vreesde , ftond in hare oogen te leezen! Uwe vrees is gegrond! zei ik. Ferdinand is , ten deezen opzigten , de ongelukkigfte Man. Bemint hy haar niet, gelyk hy dan ook geene reden heeft om haar te beminnen, want zy bedroog hem van den beginne af, zo behoorde zy echter zo geweetenloos niet met hem te handelen. - Maar uw Vriend, voerde zy my daarop te gemoete, kunt gy een Vriend hebben, die zo onedelmoedig denkt ? Hier over traden wy in een wydloopig gefprek. Ik wenschte en poogde u wel te verdeedigen , doch daar dit , tusfchen Man en Vrouw, een zeer teder verfchilftuk was, en ik , volgens myne Grondbeginzels, dergelyk een Handel niet verdeedigen mag, waart gy welhaast de onderliggende Party. En-  ( 255 ) Enkel de verzekering, dat ik u, in andere opzigten als een edeldenkend Man kende, wrogt zo veel by haar uit, dat zy u niet geheel verachtede. Zy verzogt my teffens, dat ik, als uw Vriend zynde,u uit deezen Afgrond zou poogen te trekken. Gy werkt zo fferk, zei zy onder anderen , ter bevordering van Recht en Billykheid, en zoudt gy niet eene der Hoofdongerechtighee- den poogen te verhinderen ? Moeten dan Ferdinand alle onheilen treffen? — Verdient de goedheid, die hy zyne Gade betoont, en ongetwyffeld groot is, dan niet, dat zv hem getrouw blyve? Zyn dan de Godlyke en menschlyke Wetten zo weinig het Onderwerp der gedagten van deeze Vrouw? Eene verftandige vermaaning zou haar mooglyk verbeteren. Ik zal aan haar fchry ven. Ik zal zien., of ik geenvonkje van edelaartigheid in haar hart kan opwekken. Gy, myn Waarde! Schry'f aan den Ritmeester. Zoek hem flegts van daar te krygen. Zeg hem, dat hy hier kome, en hier zo lang blyve , tot dat zyne ftrafbaare minnegloed zal verkoeld weezen ! — Ik beloofde haar zulks , en houd ook myn woord, en bid u derhalven, om voor eenigeu tyd  ( 256 ) tyd dien Oord te verlaaten , dan zult gy ook die Vrouw vergeeten. 't Is onmooglyk, dat gy niet wenfchen zoudt, om allengskens deeze ongerechtigheid uit uw hart weg te doen. Bedenk zelf, wat de M ;n, wanneer hy agter de gefchiedenis van zyne Vrouw ko'iie, dat ligtlyk gebeuren kan, denken moet, dat haar voorige'Minnaar zo digte by haar is' H 't eerfte kan hy niet veranderen , het gepleegd bedrog moet hy zig getrooften, doch het Iaatfte moet verdenking baaren,en hem tot wraak aanfpooren. . Kom derhalven tot ons! Wy zullen u als een Vriend ontvangen, en gy zult zien, dat gy met welmeenende harten te doen hebt. Myne Louiza belooft, u geene verwyten te zullen doen, over het .voorleedene, en u te zullen danken daarvoor, dat gy tot de deugd en derzelver zegeningen wederkeert. Ik ben, enz. WURM. ZEVEN-  ( 257 ) ZEVEN EN VEERTIGSTE BRIEF Lotje aan Maria. 't Is waar, uw Brief is een ganfche klaagzang. Ik heb het u immers altoos aangezien, dat gy iets zwaarmoedigs in uw geitel hebt, en zulke Luiden zyn niet zeer gefchikt, voor den kring in welken gy u geplaatst vindt. De ftroom der vermaaken heeft u flegts te fterk medegefleept, anders waart gy reeds voor lange op dezelfde gedagten gekomen , waarmede gy nu ronddwaalt. De ftilte in welke gy leeft, de geduurjge eenzaamheid , het herdenken uwer om- ftandigheeden ! Ziedaar de oorzaaken van uwe verandering. Dat deeze verandering niet daadlyk ftand greep , hebt gy San uwe dweepende denkbeel- \ den te wyten. Gy wilde nu deugdzaam worden. Deeze gedagte hield u niet flegts bezig, ° maar, vermits gy de vermaaken tot walgens toe genooten hebt behaagde zy u, en gy hieldt uwe verbetering zo lang voor weezenlyk, tot R dat 2l  ( 258 ) dat uwe oude aandoeningen weder terug keerden. Heden zyt gy het, doch vermits gy geene ge> noegzaame afwending hebt, en nog altoos de ingebeelde begrippen van deugd aankleeft, die gy echter zo fpoedig in ftaat zyt te overtreeden, zo dra het waar gevoel weder zyne voorige plaats inneemt, kunt gy de vreugd niet geheel genieten. Voeg hier by de angftige verwagting van ontdekt te zullen worden, die niet weinig medewerkt, om u alles droevig af te fcbil- deren! en gy zult bevinden, dat het niet te verwonderen zy, dat gy zulke buijen hebt. Beur u derhalven óp, lief Wyf! die duiftere Wolken zullen overdryven, en de helderfte Hemel zal, als voordeezen, u weder met alle zyne vefliefde zaligheeden toelacchen. Het is zeer goed, dat uw Man u, in deeze critique oogenblikken, voor eenigen tyd verlaat, des te naauwer kunt gy acht geeven , op alles wat aan hem gezonden word. Laat geen Brief of Briefje onopgebrooken of ongelee, zen f dan kan het niet misfen , of gy moet alles te weeten komen. Mooglyk hebt gy zulks in 't geheel niet noodig. Be Moeder van den Graaf heeft Marianne werk-  ( 259 ) werklyk by zig genoomen. Men wil dat zy een Brief gefchreeven zou hebben , die dit befluit der Gravin te wege gébragt heeft. Wy zullen zekerlyk in denzelven niet al te fraai afgefchilderd zyn geworden. Ik heb moeiten gedaan om den Brief te bekomen. Ik hoop het en zal hem u dan toezenden. De Gravin merkt haar in de daad aan als haar Dogter ; zy neemt ze mede op alle Gezelfchappen. Men beweert, dat zy eene Freule zy. Zie eens, wat men met gezonde Kinderen niet al doen kan! — Frederik fchryft my ook, om hier of daar een adelyken Stamboom op te fcharrelen, of zo het niet anders weezen kan, my te laaten Adelen, doch ik zal .zulks wel laaten. Ik heb my vastlyk voorgenomen, om, i zo als ik ben, als de Egfgenoote van Fett te* verfchynen, in fpyt van al die Adelyke kop. pen! De Graaf B**; de Held van Marianne,heeft intusfchen zig op reis moeten begeeven, en zal zo lang uitblyven, tot dat de ouderdom van haar geflagt beweezen zal zyn. Zyne Vrouw Moeder heeft hem te teder lief, dan dat zy hem het deugdzaam Voorwerp zyner Liefde ontzeggen zou! Waarom denkt de Mama van R 2 myn  ( 260 ) -myn Frederik niet eveneens zo ? Ik heb my immers ook meesterlyk in een Engel des Lichts weeteu te herfchcppep? Myn verblyf hier te Berlyn zal niet lang meer zyir. Ik heb voorgenomen om den Heer Frederik te. befpieden. Ik reis naar de Vorstlyke Rcfidentieplaats, en zal my aldaar, als ■een Edelman, onder een bedekten Naam,geduurende den Winter „ophouden. Ter geleege.nheid van het Huuwlyk van den jongen Prins, zullen er veele vreugdbedryven plaats hebben, waarby men den Vreemdeling den toegang niet ontzeggen zal. Ik zal myn Frederik aldaar in 't oog houden, en zyn ganfche bedryf gade flaan. Ik heb.van een Ameiïkaansch Officier, voor een klein gunstbewys, waarvan myn Frederik niets te weeten komt, de vryheid en Patent -gekreegen, om my van zyn Naam te mogen bedienen. Niemand kent hem daar, dus heb ik er niets te vreezen. De zorgvuldigheid der Moeder , om denjongen Heer de eene fchoonheid ha de andere toetevoeren, maakt ten minfte de vrees in my wakker , dat hy mooglyk my ontfutzeld zou kunnen warden: doch zo ik daarvan iets in 't minst  C 261 ) minst gewaar worde, zal ik zekerlyk" te voorfchyn treeden, en geen klein gerugt maaken] Ik verbeeld het my nog altoos, dat my nog eene groote omwending voor de deur ftaat! — ik zie dezelve met genoegen te gemoete , want zulk een Heroïque rol te fpeelen valt recht in myn fmaak. Wanneer dit Plan my niet voor den Geest zweefde, kwam ik zekerlyk by u, Maria! en hielp uwe zaak ten einde brengen. Gy zyt my zo na, als ik my zelve ben. Door langduurige kennis, en innerlyke vriendfchap zyn wy meer Zusters geworden, dan men het door bloedverwantfchap immer zyn kan. Dit beloof ik u. Gaat uw.zaak kwalyk; fcheidt uw Man zig van u; zyt gy verhaten , en ben ik Rezitfter van myn Naam en Rechten , dan zal ik u tot my neemen, en allen, die in mynen huize uit en ingaan , zullen u , in weerwil uwer Gefchiedenis, vcreerengelyk als my, — en,— wanneer zulks mooglyk zy, -—- dan zult gy een gelukkig leeven leiden. Verlaat u op deeze beloften ! Ik ben enz. LOTJE. R 3 AGT  C 252 ) AG T EN VEERTIGSTE BRIEF. Marianne aan de Gravin van B**, Genadige Gravin I G y hebt tot my gezonden, en my verfcheiden vraagen laaten doen , waarop ik u niet dan fcbriftlykkan antwoorden. Mondling den Brenger het een en ander te zeggen, was , zo als nader uit myn Brief zal blyken, onmooglyk. Gy verlangt te weeten, hoe ik kennis aan uw Zoon gekreegen heb? Of ik hem beminne? of hy my bemint? en of, het gene hy van my zegt, de waarheid zy? Of ik deugdzaam ben ? en of ik niet tot dat foort van weezens behoore, onder welken men my,zonder eenig bedenken, gelieft te plaatzen ? Om u op alle deeze vraagen, ingevolge myne oprechtheid, te kunnen antwoorden, moet ik u myne geheele ongelukkige Gefchiedenis vernaaien. Ik bid u, genadige Gravin ! Lees dezelve met geduld, en zonder verbittering tegen  C 263 ) gen derzei ver Schryffter, en gy zult ontwaaren , dat zy onfchuldig is, en geenzins den naam verdient, dien men haar nageeft. Wilt gy echter myne Lotgevallen niet dan met partydigheid leezen, en geen geloof flaan aan het gene de onöpgefmukte Waarheid u onder het oog* zal brengen ! leg dan liever dee. zen Brief uit uw hand ! Veroordeel my liever ongehoord, dan dat gy myne verdeediging voor een verdigtzel zoudt houden ! Vergeet dan eene Ongelukkige, die uwen Zoon nietgezogt heeft, maar die, door hem gezogt zynde, hem beminlyk vond; hem beminde, en, ingevalle zy van hem mogt worden afgefcheiden, hem evenwel zal blyven beminnen. Maar hoe kan ik zulks van de Moeder des ïdelften Jongelings gelooven, die zo grootmoedig my behandelde, en als even zo grootmoedig my de Moeder afmaalde? De Naam van Moeder, genadige Gravin ! is ahoos dierbaar aan myn hart geweest, offchoon ik geene kennis draag van haar, die my het leeven gefchonken heeft; doch zy betoonde my eene zuivere moederlyke Liefde , zy, die my , eene arme verlaatene Wees, opnam, opvoedde, en my ten moeder werd ! R 4 Ja!  ( 2Ö4 ) Ja ! eerbiedwaardige Moeder van eenen edelen Zoon ! Ik had nimmer het geluk, van myne Ouders te kennen: die myner aangenomen hebben, hield ik er voor, en beminde ze als de zodaanigen. Eerst toen ik wist , wat de naamen Vader en Moeder betekenden,verftond ik van hen , dat zy het van my niet warend Ik gaf myne traanen den vryen loop ! niet zo zeer, om dat ik myne natuurlyke Ouders verlooren had, als wel, om dat ik er hen niet meer voor houden kon, die ik zo gaarne, met zo veel liefde en eerbied er tot dus verre voor gehouden had. Toen zy my verzekerden , dat ik hen zo waardig was als eene Dogter, en zy my in 't vervolg wilden blyven beminnen, ftelde ik my te vreeden, en fleet by hen nog eenige jaaren, in eene ongeftoorde rust! — Jaaren, die ik nooit, des ben ik maar al te wel verzekerd, weder beleeven zal, al ware het, dat myn Lot my zo gunftig aanlachte, als in den beginne. Ik was by deeze myne aangenomen Ouders ge. bragt geworden , door een Soldaat, die my weenende en alleen in een wieg liggende vond, na het leveren van een bloedigen flag; deeze Man, medelyden met my krygende en vreezende'  ( 265 ) de, dat ik het Offer der barbaarfche woede mogt worden, redde my uit de kaaken des dreigenden gevaars. Myn Gevader was Prediker van een klein Dorp : het lag niet verre van het Slagveld. Na dien tyd heeft hy my dikwils derwaards gevoerd en aldaar my dan erinnerende, dat myne Ouders naar alle waarfchynlykheid alhier het einde haares Ieevens gevonden hadden ! . eene erinnering, die my zekerlyk zeer fmartlyk viel, doch die hy echter noodzaaklyk keurde; dewyl, zei hy , dezelve my aan den dood zou doen ge. denken, wanneer ik gevaar liep, om van het Pad der Deugd afted waaien. Vergeef het my, genadige Gravin ! indien ik te breedvoerig worde! ik'moet zulks zyn, ten einde my onkunstig en onöpgefmukt aan u voor te Hellen. Deeze waarfchuuwing is niet te vergeefsch geweest! Zy heeft my menigmaal .behouden, wanneer ik gevaar liep van te wankelen. De goede Grysaart en zyne Gade ftierven op eenen dag. Zyne müddaadigbeid, vooral omtrent my, had hem, in het laatst zyns Ieevens, eenige kleine fchulden doen maaken, die ter naauwernood uit zyne nalaatenfchap konden R 5 • be-  ( 266 ) betaald worden. Ik gaf alles wat ik had, op eenig linnen na , om de kosten voor hunne begraaffenis goed te maaken; ik Hortte kinderlyke traanen, traanen van liefde en dankbaarheid op hun graf, en toog,my op God en myn goed hart verlaatende, naar Berlyn op weg; wyl ik dikwils had hooren zeggen , dat men, met het geen ik geleerd had, door de gehecle Waereld kon te regt geraaken. Van dit middel moest ik my wel bedienen , want op 'tganfcheDorp was niemand, die myner zig zou aangetrokken hebben , vermits myn Gevader, door zyne geftrengheid , waarmede hy dezeden in teugel hield, er algemeen gehaat was. i Ik kwam dus, zonder aan iemand kennis te hebben, herwaards: myne eerfte zorg was te verneemen, of er geene diensten open waren. Ik verftond zeer veele handwerken, fprak Fransch, en fpeelde de Klavier ;'denkende dat men my overal ,waar menmy noodig had ,met open armen ontvangen zou. Men wees my naar eene ongehuuwde Dame, die naar een Kamermeisje zogt. Ik ging erheen. Men liet my zitten;,vroeg naar myne Gcfchiedenis; en toen ik deeze verhaald, en • al-  ( 26"7 ) alles fchoon uitgefprooken had, zei men my, dat ik te veel wist voor een Kamermeisje, en dat men my op dien voet niet gebruiken kon. Ik ftond op 't punt om te weenen, want nimmer had ik gedagt, dat men tot het een of aneer te veel kon weeten. Men voorkwam echter myne mismoedigheid. De Dame zei vervolgens, dat zy van haar gering vermogen , op een burgerlyken voet leefde; zy moest evenvel , om dit vol te houden, zelf met haarer handen arbeid het een en ander er by verdienen : Indien ik nu by haar en haar Zuster blyven en haar helpen wilde, dan kon ik verzekerd weezen van geen gebrek te zullen lyden; want handwerken van allerlei foort waren fterk by haar gezogt. Deezen Voorflag nam ik met veel blydfchap aan. Ik wilde de hand van deezen myn Befchermëngei kusfchen; doch zykwam my voor; omarmde my met de grootfte vertrouwlykheid, en greep my by de hand, om my by haar Zuster , zo ze zei, te geleiden. Zy bood my haar aan, zeggende, dat zy eene medearbeidfter bekomen had, die zeer bekwaam was, en zekerlyk haar fortuin hier maaken zou. Ik geloofde haar op haar woord. Wat wist ik,  (■268 ) ik, arm fchaap , waarheen ik gevoerd was, of welk handwerk deeze Vrouwen dreeven. Ik had even weinig argdenken, toen er des nademiddags twee Heeren, den een van welken men Ritmeester, en den anderen Baron noemden , tot ons kwamen. De plaats van waar ik kwam, was alleen door Boeren bewoond, dus kwamen er ook niet anders in ons huis : hier vond ik een Stad, en in een Stad, had ik nog nooit geweest. De Heeren gedroegen zig zeer zedig: de Ritmeester, die een geruimen tyd in flilte met Maria, dat is de eerfte Dame waar mede ik fprak, gefproken had, was zeer treurig , en Maria zag ik in 't heimlyk traanen Horten. Men verzogt my op de Klavier te willen fpeelen; ik deed zulks, en zong erby,— en men prees my daar over zo zeer., dat ik befchaamd wierd. Den volgenden dag ontving ik van myne twee Heeren, want daarvoor hield ik hengelere kleederen dan de mynen waren,welken my by uitftek wel (tonden. Des nademiddags kwamen die twee Heeren andermaal weder, en bragten uwen Zoon met zig. Ik beken gaarne, genadige Gravin ! den eerften oogopilag, die ik op hem deed, joeg my een  ( 269 ) een blos op 't aangezigt, en een vuur door alle myne aderen. Allen , die er by tegenwoordig warén , fcheenen zulks optemerken, en dit maakte my nog verwarder, dan ik reeds was. Ik moest fpeelen. Ik fpeelde, doch flegt;en zong nog flegter. Uw Zoon fprak veel met my; de byzondere aandoening, die ik in my ontwaarde, verhinderde my niet, om hem taamlyk goed te befcheiden. Myn Gevader had my een weinig in de menschkunde onderweezen. 'Wy waren in een vry ernftig Gefprek,toen ik bemerkte, dat wy ons alleen bevonden. Ik gaf hierover myne verwondering te kennen. Is het my geoorloofd, vroeg de Graaf, om u , op myn beurt, myne verwondering over iets anders te kennen te geeven ? ik verzogt hem te willen fpreeken. Dan verwondert het my zeer, antwoordde hy , dat ik, by de Grondbeginzels, welken ik by u ontdek, u in dit huis vindeL In dit Huis? Hoe meent gy dat? . Ik ben in de noodzaake, om met myne handen te arbeiden , vermits ik geene middelen bezitte! Gy weet dus nietwaar ge zyt!arm fchepzel! Ik  1270') Ik weet anders niet, Heer Graaf! dan dat ik In Berlyn ben. Ik gevoelde een zekeren angst, wat dit doch weezen mogt, zonder het echter te kunnen gisfen. Ik bad hem, my nader verklaaring te willen geeven, Zulks is my thans onmooglyk, antwoordde hy , doch ik zal het gewislyk eens doen : maar wilt gy my wel iets Jbelooven, Marianne? Zeer gaarne, indien ik het volbrengen kan. Het beftaat hierin , dat gy tegen niemand iets van ons Gefprek laat blyken! Ik daarentegen beloof u , morgen zo veel te zullen zeggen, dat gy te vreeden zult Weezen. Ik had reeds zo veel vertrouwen in hem gefteld , dat ik hem ten tweedemaale myn verzoek niet dorst voordraagen. Hy vertrok. Des avonds weende Maria zeer: haar zogenaamde Zuster Lotje poogde haar wel op te beuren, doch te vergeefsch. De oorzaak daarvan kon ik echter niet ontdekken.' Slegts eenmaal zei Lotje : Wanneer gy die grillen niet uit het hoofd wilt zetten, Maria! dan is er geen raaden aan u. De andere verzogt haar, om er geen woord meer van te reppen; dus vernam ik er eerder niets van, dan den volgenden morgen, toen Lotje my te kennen gaf,'  ( 271 ) gaf, dat Maria zig op reis begeeven had, eri misfehien nooit weder zou komen. Dit deed zodaanig eene uitwerking op my, dat ik weende, want deeze Maria had my met zo veel goedhartigheid aangenomen, en was over 't algemeen veel zagter van humeur dan Lotje. Ik geloof tot op dit oogenblik, dat, hoe flegt haar gedrag ook ware, zy evenwel een goed hart bezat, dat mooglyk niet onvatbaar voor verbetering was. Lotje prees my, dat ik zo medegaande ware, en ik verzogt haar, die goedheid my te willen blyven betoonen, welke Maria my beweezen had. Dwaas Meisje ! antwoordde ze my, gy zyt myne Zuster, in de plaats van Maria, en eerlang zult gy my niet meer noodig hebben. Dit maakte my ten eerften niet weinig opmerkzaam. Uw beminlyke Zoon kwam met de twee andere Heeren te rug. De Ritmeester, die, naar Maria vraagende, haar vertrek vernam, ging weenende weg. De Baron gaf zig bezigheid met Lotje, en uw Zoon vervoegde zig tot my. Indien ik, zei hy, den uitleg van zyn Raadzei van gilleren wilde hooren , dan moest ik hem in het Kabinetje volgen. Daadlyk ftond ik  ( 272 ) ik op ; bood hem myne hand eri ging met hem. Kind! zei hy tegen my, bereid u, om iets te hooren, 't geen u zekerlyk niet aangenaam zal zyn! Beloof my, bedaard te zullen blyven, en uwe aandoening te maatigen. Ik beloofde hem dit, doch zidderde teffens. Gy zyt by Vrouwluiden , vervolgde hy, die zig openlyk der wellust hebben toegewyd: 't is waar, wel niet van de gemeende flag, evenwel zo openbaar, dat elk, die by haar woont, voor haar's gelyken gegroet word,en haar goeden naam verliest. In dit oogenblik verfpreiddé zig een Licht over alles, wat ik gezien en gehoord had. Heden verftond ik de meening van myns Vaders waarfchuuwingen, waarmede hy my op het hart drukte: Dat een Meisje bloot ftond voor duizenderlei verleidingen, en nimmer genoeg op haare hoede kon weezen. Ik had met dat alles het hart niet, om den Graaf op het eerfte woord te gelooven, dat Maria en Lotje foortgelyke Schepzels waren. Ik gaf hem myne twyffel deswegens te kennen. En wat zou ik er aan hebben, antwoordde hy, dat ik u bedroog, Marianne? Men heeft  ( 273 ) heeft my voor u opgezogt. Van uwe Gefchiedenis had men my niets gemeld, maar men heeft u aan my voorgefteld, als een Perzoon, die geen andere leevenswys overfchoot dan deezen. Elk ander dan ik, lief Meisje! zou gebruikt gemaakt hebben van uwe onnozelheid en u verleid hebben. Nimmer, hoe zeer ook daar toe aangezogt! heb ik dergelyke wegen ingeflagen. Ik ben tegen myn genoegen medegegaan , met de Heeren, welken my by u gebragt hebben : doch toen ik u zag, ontwaarde ik, dat ik u beminnen kon, en ik beklaagde uwe beftemming. Ik befchouwde u niet als onfchuldig, en poogde u te rug te brengen van het pad 't welk gy infloegt.. Ik vond v. echter onfchuldig, en begeerde uw Verleider niet te weezen. Houd u derhalven, vermits het onmooglyk is, om , zonder opfpraak, van hier te geraaken , gerust en lydelyk : en, indien u 'zulks mooglyk zy, fpreek het niet tegen, wanneer men u eene geheime verftandhonding met my poogt optedringen. Dit is de eenige weg, om u uwe twyffdingen te beneemen ! Eerlang zult gy ten vollen overtuigd weezen. Een traanenvloed was myn eerfte antwoord. S Ik  ( 274 ) Ik geloofde dat zyn gezegden de waarheid waren, want ik was overtuigd van de braafheid van den Graaf. Ik wierp my aan .zyne voeten, biddendé: Om Gods wil, Graaf 1 breng my toch ten eerften uit dit huis! Dat kan niet zyn! antwoordde hy, gy moet heden een Masker aanneemen, indien gy het ontkomen wilt. De eerfte pooging om u van hier te vervoeren, moet het voorwendzel zyn, als of ik u wilde onderhouden. Doe ik dat niet, dan' zal Lotje zig alle moeiten getroosten , om u ongelukkig te maaken; want zy kan geene deugdzaame neffens zig dulden ! en wat zult gy, zwak Meisje! tegen uwe meerdere vermogen ? Verlaat u op myn woord van eer! ik zoek een woonplaats voor u > waar gy zeker en buiten allen opfpraak leeven kunt. Ik moest my aan hem overgeeven; want wat kon ik doen ? Elke gedagte deed my, in dit huis, voor myn Noodlot fidderen. Ook had 'uw beminnenswaardige Zoon zig reeds in myn hart gevestigd. Ik kon hem al niet meer aanzien , zonder dat myn bloed te fneller werd rondgevoerd. Ik keerde met hem tot het gezelfchap te rug, 't welk  ( 275 ) 't welk door den Heer Ritmeester was vermeerderd geworden. Lotje vroeg my , eenigzins onbefchoft, of de Graaf niet een beminlyk Mansperzoon was? Dit perste my de trainen uit de oogen, ik be floot er uit, dat de gehouden onderhandeling my reeds verdagt gemaakt had. Zy voer op den zelfden trant voort: ik kon het niet langer verdraagen , maar ging fchreiende naar myn Kamer, en was nu volkomen overtuigd. Den ganfchen nagt had ik al weenende doorgebragt, en zag er zeer onpaslyk uit. Uw Zoon kwam en verfchrikte. Wat fcheelt u, Marianne? vroeg hy. Ik heb een flegten nagt gehad, antwoordde ik hem, en zo ik er nog eenen onder dit dak moet doorbrengen , dan geloof ik, het niet te zullen kunnen uithouden. Red my, Edelmoedige ziel! en ik zal u dankbaar zyn ! Hy deelde my daarop de verheugende tyding mede, dat hy, in een onbefproken huis, een Kamer gehuurd, en Lotje reeds gezegd had, dat hy my medeneemen zou. 't Was een mocilyk oogenblik voor my , toen ik van Lotje affcheid neemen moest. Ik bedankte haar voor de verleende Huisvesting, S 2 doch  ■( 276 ) doch kon niet naarlaaten er by te voegen , dat ik haar gedrag tegen my, op gisteren gehouden met goed kon keuren. Dwaazinnetje! zei zy, voor het Gezelfchap had gy niet behoeven te veinzen. Ik wensch u van ganfcher harte, dat gy met den Graaf ge" lukkig moogt zyn! Ik werd zo rood als bloed, en ftond vaardig om te antwoordden, toen de Graaf my de hand drukte. Ik begreep, wat hy zeggen wilde, en zweeg. Hy geleidde my naar een Rytuig, en bragt my in myne tegenwoordige wooning. Ik verbaasde toen ik er binnentrad. Is dat myne wooning? vroeg ik. Ja! Mejufvrouw! O! dan handelt gy niet.'oprechtlyk met my: antwoordde ik weenende. Waarvan zal ik zulk eene kostlyke wooning betaalen. Een arm Meisje , dat van den arbeid haarer handen leeven moet, kan zo veel niet opbrengen. Heb ik niet beloofd, viel hy my in , voor u te zullen zorgen ? Houdt gy my van een liegt oogmerk verdagt? Gy zult myn Zuster weezen , zo lang gy zelf begeert. Ik ontken niet, dat ik u vuuriglyk beminne! maar ik begeer myn  C 277 ) myn goede daad, door geen flegte handeling te verduideren. Ik ben ryk, Marianne! en gy zyt arm. Wat kan ik nu beter doen, dan het evenwigt bewaaren , dat de Hemel onder de Menfchen hebben wil ; en daardoor de onrechtvaardigheeden van het Noodlot vergoeden ? Het eerfte woord, Marianne! dat de paaien der eerbaarheid zal te buiten gaan, en gy van my hooren zult, geeft u het recht, om my voor altoos uwe tegenwoordigheid te ontzeggen, O Marianne! bemint gy my ten minften zo veel niet, om myner eerlykheids wil, dat gymy vergunt, de zorg voor uwe noodwendigheeden op my te neemen? • Helaas ! genadige Gravin ! ik was deeze zoete woorden, dit verzoeken geheel ongewoon. Het doorfneed my het hart, en ik zou hem dit hebben toegedaan, al ware het, dat ik hem niet bemind had. Hy lag aan myne Voeten, en was de fchoonde Jongeling, dien ik immer aanfchouwde. Hy beminde my, zei hy! en ik gevoelde maar al te wel, dat ik in 't zelfde geval was, fchoon ik toen de Liefde nog niet kende. Ik verzogt hem op te daan , en deeze befchaamdmaakende houding, tegen een verlaaten, arm, ouderloos Meisje, niet weder S 3 aan  (•278 ) aan teneemen. Ik verzogt hem vervolgens naast my neder te zitten, en my te hooren, Ik geloof, zei ik tegen hem, dat gy my bemint; uw openhartig gelaat en edel bedryfbewyst iny, dat gy geene onedele inzigten hebt. Ik beken u insgelyks , dat ik u beminne I dat ik een gevoel in my ontwaare, 't welk ik nog nimmer ondervond. Maar de Afftand tusfehen ons beiden is te groot, dan dat we immer durven denken , om die Liefde aantekweeken. En in deeze geftalte van zaaken , Heer Graaf! mag ik niets van u aanneemen; want in dieomftandigheeden zou het geene verbetering veroorzaaken, uit welken gy my gered hebt. Indien gy my niet uit myner handen arbeid myn beftaan doet vinden , dan zal ikzelf er een weg toe opfpooren; want wy zyn flegts in een zeker opzigt zwak; maar dan hebben wy moeds genoeg, om onze eere en deugd te verdeedigen. De Graaf werd eenigzins verleegen. Gy doet my ongelyk, Marianne!! en ik wil er u op ftaande voet van overtuigen. Hy belde , en er verfcheen eene Adelyke Dame. Mevrouw Dammer! zei hy, verklaar deeze Jufvrouw myne Verbindtenis en oogmerken,en verdeedig my! Me-  ( 279 ) Mevrouw Dummer nam my vriendlyk by de hand. Geloof niet, zei zy; met eene eerlykhcid , die haar geheele ziel voor my openleide; dat myn Huis gelyk is aan dat, hetwelk gy verlaaten hebt? De Graaf heeft my uwe treurige omftandigheeden toevertrouwd. Hy heeft my ter liefde van alle Onfchuld, gebeden, u aan teneemen en te redden. Ik deed zulks, met deeze hoop, dat gy u aan myne leiding zoiidt overgeeven , en flegts dit eene Onderhoud, buiten myne tegenwoordigheid, heb ik hem toegeftaan. In 't toekomende zal hy u niet, dan in myn byzyn , zien. Ik vertrouw dat hy zyn woord houden, en u naar vcreisch verzorgen zal. Ik heb geen mistrouwen in 't minst in alles wat gy my zegt, Mevrouw! Uwe aanbieding is te edelmoedig, dan dat ik dezelve zou afflaan. Ik maakte gebruik van de goede geneigdheid van den Graaf, om dat ik byftand noodig had. Ik bedankte hem deswegens als een Zuster. Zyn onderhoud neem ik niet aan, vermits ik arbeiden kan ; arbeiden moet, en den arbeid ontwennen zou, ingevalle ik een tyd lang ledig was. Wilt gy my in uw dienst, of als gezelfchapsjufvrouw by u neemen, dan S 4 is  ( 28o ) . is 't wel; ik zal by u blyven, en myn arbeid zal my ligt zo veel opleveren, als ik noodig heb tot myn leevensönderhoud. Kan dit niet weezen, dan moet ik u verlaaten, en my elders zien een dienst te bezorgen. Gy zyt wreed! viel de Graaf my hier in de reden, maar vergun my ten minften deeze uwe wreedheid paaien te zetten. Ik ben te vreeden , dat gy u van uwen arbeid geneert. Mevrouw Dummer zal zorg draagen, dat het u aan geen werk ontbreekt: beloof my flegts, dat gy deeze wooning een jaar lang zult behouden, vermits ik dezelve gehuurd heb: dan zal alles verder aan uwen wil verbleeven worden. O genadige Gravin '. uw Zoon verzogt dit met zo veel aandrang en minzaamheid, dat het my onmooglyk ware, hem zulks te weigeren. Ik beloofde hem dan dit, en beloofde hem teffens myn ongeluk: want hoe konde ik hem, in wiens huis ik my bevond, den toegang tot my ontzeggen? ■ Ik zag hem daaglyks, en ik bevond my niet in ftaat, om hem te zeggen, dat hy niet meer komen moest, fchoon ik de noodzaaklykheid gevoelde, van dit'te moeten doen. ■ Ik zag of fprak hem nooit, dan in de tegen- "woor-  ( 281 ) woordigbeid van Mevrouw Dummer; doch zy werd eerlang er aan gewoon ons van- de Liefde te hooren fpreeken, en dikwils wanneer zy in 't heimlyk zugtte, en ik haar naar de reden vroeg, andwoorddef zy: Dat ik er de oorzaak van ware; dat zy onze zuiyere Liefde beklaagde, om dat dezelve nimmer beloond kon worden. Myn God! hoefmartlyk viel my zulk eene aanmerking! ik was reeds niet meer beltand! ik bad haar dezelve niet verder uittebreiden! Ik had geen moeds genoeg om aan verlies te denken. Eens naast hem zittende; dronken van Lief. de en geen arg vermoedende; fchilderde hy my de toekomftige zaligheeden , met al de kleuren der Liefde! O hy fprak zo zielbeto- verende ! en myn hoofd lag op zynen Boezem gedrukt. Op eenmaal begon Mevrouw Dummer, vraagende: Maar, Heer Graaf! wat zal uw Moe. der zeggen, wanneer zy de zaak ontdekt? Dit was of er een zwaard door myn hart geftooken werd. Ik fprong op en zei: Gy hebt dan eene Moeder, Graaf? 0 my ongelukkige ! Dat  ( 282 ) Dat moet gy niet zeggen ! voerde uw beminde Zoon my zeer ernftig te gemoet, wanneer gy aan myne Moeder gedenkt! —- Om haaren wil word geen Mensch ongelukkig. Kende gy die voortreflyke Vrouw, gy zoudt om haar geene zugten loozen ! Ik weet niet hoe het bykwam, doch zyne woorden boezemden my op nieuw vertrouwen in ! Hoe zou ik anders heden ook zo vrymoe- dig aan u durven fchry ven ! Elk woord ligt my nog versch in het geheugen. Die voortreflyke Vrouw , denk ik, zal my niet verftooten ! Zal veelligt de onbezonnenheid van het Meisje vergeeven; zal voor 't minst haar niet haaten , want zy beminde fteeds uwen Zoon zuiver en onfchuldig. Aldus genadige Gravin ! is de Gefchiedenis myner Liefde. Gy ziet er uit, hoe zy in myn hart zig vestigde , zonder dat ik het byna wist. Deeze Liefde zal beftendig blyven, doch derzei ver voortduuring in myn binncnfte, is het eenigfte recht, dat ik begeer te doen gelden. Dat ik u, uwen Zoon ontroofde, is zonder opzet gefchied, en zonder te weeten, dat ik hem en u daardoor benadeelde. Ben ik  ( «83 ) ik derhalven uwe Liefde onwaardig, vereer my voor 't minst dan met uw medelyden! Befchik gy zelve myn Lot! zegmy, wat ik doen moet! Bezorg my een ander verblyf. Ik zal den Man, dien ik onfchuldig beminde, en oneindig beminnenswaardig vond, zekerlyk nimmer vergeeten. — De gedagten echter van hem afteftaan; en de zorg voor myn toekomftig beftaan, zullen voor my ten minften bezigheeden opleveren, die het hartzeer niet volkomen zullen toelaaten my te verteeren. Ik bid u enkel nog, de vryheid te hebben, om uw Zoon eene Moeder te moogen benyden, die voor hem zorgt; dat hy, doch myne traanen overweldigen my by deeze gedagten. Ik befluit, en beveel my u aan, als de ongelukkige doch onfchuldige MARIANNE. Einde des Eersten Deels.   EN DEEZE HUUWLYKEN?- ZYN ZEKERLYK NIET IN DEN HEMEL GESLOOTEN,  WÊkmt   Ut viel in ojfljma^fl,en niyn "Mi'oedeT' difcje^' my we^.  EN DEEZE HUUWLYKEN?- ZYN ZEKERLYK NIET IN dek H E M E L GESLOOTEN. TWEEDE DEEL. Eene origineele ROMAN. Uit het Hoogduitsdi. Met Platen. 's G R AVENHA&E, % ISAAC VAN CLEEF, MDCCLXXXYlir,  Ö1  EERSTE BRIEF. Ferdinand Wahler aan den A.lvokaat Stokberg. U w Brief heeft my geweldig aangedaan. Ik wist niet waar ik was, — wat ik doen moest,, toen ik hein geleezen had. By ongeluk was myn Vrouw er tegenwoordig: ik had echter nog bedaardheid genoeg, om my in te houden, en zulks was zeer wel van my gedaan. Ik gaf zeer naauwkeurig acht op haar, doch ik befpeurde niets anders aan haar, dan de gewoone droefgeestigheid. Ik ging de Kamer uit, en liet den Ritmeester haaien. Ik riep al myne koelbloedigheid te hulp, ten einde geene on« gegronde verdenking aan den dag te leggen. Hy kwam ; Mk ontving hem gelyk anders, verzogt hem zig nedertezetten , en fprak gelyk een Vriend tegen zyn Vriend. Vriendlief! zei ik tegen hem, gy hebt, gelyk gy weet, door uwe verkeering, my zeer veel vermaak doen A 3 ge-  C 5 ) genieten. Zelfs hebt gy eenigermaaten myne Ziel eene rust bezorgd , die my hoognoodig was, en waaraan ik fteeds wanhoopte, van ze te zullen erlangen; ik bedoel die, van myne Vrouw een Gezelfchap te hebben toegevoegd, dat haar voor myne koelheid enbuijen, door een vriendlyken omgang, fchadeloos Hallen kan. Gy hebt gezien, dat ik deswegens niet ondankbaar was: by elke voegzaame geleegenheid heb ik u myne erkentenis en vriendfchap betoond. De Ritmeester had tot dus verre met zeer veel opmerkzaamheid toegeluifterd. Heden viel hy my in de reden. Waartoe deeze wydloopige Inleiding! myn Vriend! zei hy met eene openhartige gulheid, die my teffens van zyne onfehuld overtuigde: Gy geeft zelf te kennen, dat wy eikanderen niet vréémd zyn, en echter flaat gy een magtigen omweg in, om my te zeggen, 't geen u op het hart ligt! Recht zo', recht zo! myn Waarde Vriend ! en dus helder voor de vuist. Ik heb van de band van een goed Vriend', dat gy alles behalven ryk zyt, doch, dat gy het zoudt kunnen zyn. Uwe uitgaaven flemmen hier mede - nie-t  ( 7 ) niet overeen! denk niet, dan ik zulks om mynen wil zegge! neen! het is meer om uw zelfs wil. Zou myne Vrouw u ook dat Geld geleend hebben , waarover ik haar de vrye befchikking gelaaten heb ? niet dat ik h aar gedrag des wegens berispe, otn dat zy een Vriend hefpe, maar ik ben van gevoelen, dat gy behoort te begrypen, dat deeze Bron niet onuitpirtlyk zy, en uw Proces nog van zeer langen duur kan weezen! De Ritmeester haalde zeer bedaard zyn Brieventas voor den dag. Ik heb , zei hy, niets van uwe Vrouw geleend, alhoewel Zy het my heeft aangeboede». Zie hier de Brieven van myn Advokaat Wurm, die my het geld gegeeven heeft. Uwe waarfchuuwing zal echter niet vrugtloos weezen. Ik zal gedagtig zyn, dat ook deeze Bron van mynen Vriend niet onuitputlyk is. "t Is waar, dat ik een onmaatige zugt tot Verkwisting heb, doch van dit oogenblik af, zal ik die zugt poogen te onderdrukken. Was dit niet edel van den Man gehandeld? Met des te grooter vrymoedrgheid ging ik nu tot het tweede, en veel tederer punt over. 't Moet my, zei ik, tot een byzowcfer verA 4 maak  ( e 3 maak (trekken, dusdaanig een befluit by u te hebben doen gebooren worden, en in dat geval, ben ik ganschlyk tot uwen dienst. Maar nu iets anders, waar omtrent ik dezelfde openhartige verklaaring van u yerwagte! Gy hebt in Berlyn eene buitenfpoorige leevenswyze geleid , hoofdzaaklyk met betrekking tot het Vrouwlyk geflagt. Wy ftaan hier beiden als Mannen van eere , maar ook te gelyk als zwakke Menfchen. Ik weet hoe moeilyk het val? diergelyke hartstogten te onderdrukken. Indien uw wensch zig verder uitftrekt dan tot den blooten omgang, vermyd dan liever eene Egtgenopte, die buiten twyffel deugdzaam is, doch echter, uit hoofde van de buijen haars Mans, eerder dan eene andere, zwakke oogenblikken Zfiu kunnen hebben 1 De zigtbaare verleegenheid van den Man veroorzaakte , dat ik ophield, Ik las duidelyk op zyn gelaat,dat deezebefchuldiging hem te zeer in zyne eere beleedigde. Houd u itil, zei ik; ik ben overtuigd, dat gy op zulk eene wyze niet denkt. Alles is wel en afgedaan. Er is geen grooter genoegen, myn lieve Stokberg ! dan te ervaaren, dat een Man, die men, door hem pngelyk te doen, in verleegenheid ge-  C 9 ) gebragt heeft, ons vertrouwen weder gewint, dat men te vooren verlooren had. Ik verzogt hem verder nu nergens meer aan te willen denken. Ik zag, dat hy de Rechten van een Egtgenoot volleedig kende , en dat hy bedagt was, my klaar te doen begrypen dat hy niet in ftaat ware, iets dergelyks van my te kunnen denken. Ik brak derhalven ter rechter tyd dit Gefprek af. Ik vroeg hem vervolgens, of hy zig niet erinneren kon, in zyne jeu^d een Zuster verlooren te hebben ? Hy begeerde daadlyk te weeten , hoe ik op deeze vraag kwam ! Ik fprak hem van uw Document, en dat hy misfehien , wanneer hy de helft van 't geld in vertrouwde handen ter bewaaring ftelde,hy de andere helft daadlyk bekomen kon. Dit fcheen hem bedenklyk, en befloot daadlyk naar u toetereiaen. Hy zei my ook, dat hy eenige Papieren had liggen, die betreklyk zyne vermiste Zuster waren. Binnen twee dagen vertoonde hy my alles, wat hy er van bezat, en hier uit bragten wy het volgende by een : ,, Dat zyn Vader, aan de verlooren gegaan „ zynde Zuster, de helft van zyn Goed maakA 5 „te,  ( lo ) „ te, ingevalle zy wederge vonden mogt wöt,, den: doch dat, wanneer zy niet te voor„ fchyn mogt komen , de helft van deeze „ helft, na verïoop van dertig jaaren, aart „ die Erfgenaamen moest komen, weiken er „ recht op zouden hebben." Hier van heeft de Ritmeester dugtige bewyzen , die hy n vertoonen zal, en denk, dat hy daadlyk met deeze vierdepart zig zal laaten vergenoegen. Myn volgenden Brief zult gy van het land bekomen. Ik heb een klein Landgoed gekogt, en zal er my eenigen tyd ophouden. Ik ben, enz. FERDINAND. TWEE-  C » ) TWEEDE BRIEF. Be Ritmeester Strundel aan den AdvokaatWum'. Even zo als ik my in de Wagen wilde zetten, waarde Wurm! ontving ik uwen Brief. Ik moet u zeggen, dat ik hem in zulk eene eenftemmigbeid van mynen geest met den uwen ontving, dat by eene dubbele uitwerking op my deed. Ik zegge u daarom van te vooren ; ik zal by u komen. Wanneer ik my geheel inde omftandigheeden van Wahler plaatfe, dan kome ik my zelf als een fchriklyk flegt Karei voor, in vergelyking van hem. Iemand moet hem zekerlyk beligt van myne voorige leevenswyze gegeeven hebben, en ongetwyffeld had ik u voor den Man gehouden, wanneer de omftandigheid van den flegten toelland myner geldmiddelen er niet bygevoegd geweest ware! waar van gy, milddaadige Geever! waarlyk beter onderrigt waart. Maar toen ik hem in dit ftuk te vieeden gefteld  (12) field had, gaf hy my zyne verdenking , ten opzigte van zyne Vrouw te kennen. Ik raakte verward, wist niet wat te andwoorden, en kon ook niet. Reeds kwam het denkbeeld in my op, om my aan zyne voeten te werpen, hem alles te bekennen, en my aan hem overtegeeven,. — doch zyne voorkomende goedheid befpaarde my deeze en alle verdere hefchaaming. Deeze Man is zo geheel zuiver; zo gansch vry van eenig kwaad vermoeden tegen zyn Evenmensch, dat hy myne verleegenheid voor gevoeligheid over zyne verdenking nam. Hy verzogt my vergiffenis, om dat hy zulks van my bad kunnen verwagten, Intusfchen werd myne verleegenheid en verr warring daardoor merklyk vermeerderd. Ik ftond volkomen als den armften Zondaar voor hem ! Myn hart, dat nog altoos eene heimlyke achting voor den naam van een rechtfchapen Man voedde, ontroerde geweldig, toen hymy befchouwde als volftrekt het tegendeel van het geen ik waarlyk was. 11; zou my zelf wel voor den Kop geflagen hebben , lieve Wurm! ■ maar nu, nu zweer ik by al wat heilig is, zo dra myn reis ge-  C *5 ) gedaan zal weezen, zal ik by a komen , en zal haar nooit weder zien. Na deeze kwellende Onderhandeling met Wabler gehouden te hebben, waagde ik het niet, om haar te bezoeken: ik bragt ook nog twee andere dagen by hem door, zonder by haar te komen. Zedert dien tyd heb ik haar flegts eens gefproken. Ik was vastlyk voorneemens deeze Onderhandeling met haaren Man aan haar te ontdekken, doch zulks was my onmooglyk: Zy was te vleiende, te lièftaallig tegens my. Toen ik het woord op de lippen had , verdween het van dezelve als fneeuw voor 't vuur ! Ik moest my zelf met geweld losrukken , ten einde geene zwakheeden te begaan , waartoe haare bekoorlykheeden my verleid zouden hebben. Met dit alles, bemin ik haar zeer,-en zy my., Zy heeft zeker een braaf, edel hart bezeeten, alvoorens zy verleid werd, en ik kan het den Schurk Hasten nimmer vergeeven ! : Zo dikwils ik er aan gedenk, zou ik hem wel in 't gezigt willen vliegen, om hem al de onheilen te verwyten, die hy zo veel goede Luiden berokkend heeft ? Mooglyk weet gy nog niet, dat hy het is, die»'  ( 14') idie , onder den Naam van Blancheville, het goede Meisje verleid heeft. Van Fett heeft my dit ontdekt. Tegen Maria heb ik er echter nog niets van laaten blyken. Indien Wahler wist, dat Hasten dus, in allen opzigten, zyn Duivel ware, zyne voortreflyke VVysgëerte zou geen Meester blyven! maar ongetwyffeld zou hy zig op hem wreeken. Geloof niet, myn lieve Wurm! dat wy zo gelukkig zyn , als wy in het begin waren-! Maria gevoelt niet minder dan ik, de knaagingen van het ontwaakende Gewisfe! Zy ftort mcnigen bitteren traan , en zy zal er nogmeer Horten , zo dra zy verneemt, dat ik haar verlaat. Dikwils heeft zy my verhaald, dat zy de treurigfte Voorgevoelens deswegens in zig ontwaarde ! en helaas ! de vervulling van dezelven ftaat haar voor de deur! Myn reis gefchied uit hoofde van myn Proces. Ik zal u daarover fchry ven, zo dra ik Stokberg zal gefproken hebben, en moet het tot een vergelyk komen, dan zal ik het n eerst mededeelen, en tot dien tyd toe, vaar wel! Bedank uwe Louiza voor het belang dat zy in myn Lot ftelt. Zeg haar, dat hy, die zig bc-  ( *5 ) beteren kan, in iet geheel geen flegt Karei zyi en zulks jkan en wil ik ! Tot dat ik ,u monding (preek blyf ik, enz. STRUNDEL. DERDE BRIEF. Henriette aan Ferdinand. Wee! wee! driewerf, wee myner! Ferdinand! dat ik u kou laaten vaaren ! — dat Vader en Moeder zo veel oP my v«nrog««, dat ik, verbyfterd door het Noodlot, Ja ! - gezegd heb, waar ik met eeuwige eeuwige wederitreeving, Meen: - hadbeh'ooren te zeggen! Dtóvreeslyke, die doodiyke „ure is geko«en, waar in de gedagte, van u ontrouw te l^' op myn hart drukt, dan of het onder een Molenrteen verpletterd werd ! Alle de kwellingen, die myae Ziel afmat. tevfia? voor myi laccfeen any in * aarjge. zigt!  ( 16 ) £;gt! befchimpen my! luid, — luidkeels fchreeuwen zy het uit! Zy lacchen ten trotsch van myn geweetcn, dat my toeroept dit alles verdiend te hebben, — verdiend, dewyl ik u vcrlaaten heb! O Ferdinand ! in welke jammeren zyt gy ge- fl.ort j geftort om mynen wil! Slaapt gy? Ontwaak, zorglooze Slaa- per! Al fluimerde gy den doodflaap, Ferdinand '. gy moet ontwaaken , wanneer ik u toc- roepe, dat ik u toeroepen zal, zal? 1 neen; moet! —■ moet, om uwe wraak tegen my te ontvlammen ! Waarom doorttoot gy my het hart niet, Ferdinand ! om op eenmaal myn lyden te voleinden? maar neen! gy moet my naar ver- dienften martelen! Neem eene gloeïende naaide, en prikkel er my langzaam mede , tot dat de brand eerst myne beenderen verteere, en dan pas myn hart aangrype! Hoor, myn Vriend!' waaraan ik my fchul- dig maakte! hoor zulks, maar recht zo als het is! Vergader al uwe ftandvas- ügbeid, maar wat zeg ik? Neenï laat deeze aan haare plaats! Vergader al de woede, die gy in uw Ziel kunt oproepen! gy  k 17 ) gy hebt ze noodig! kat uw lydzaam en zagtmocdig hau, u in deezen toch geen trek fpeelcn! Uwe Vrouw, Ferdinand ! uwe Vrouw is een Hoer! Eene openlyke Hoer is zy, die gy in piaats van uwe Henriette, omhelst, en de Satan die haar verleidde, haar die zo onfchuldig was als ik, en zagtmoedig en bekoor- lyk ware, deeze Satan is even dezelfde, die uwe Henriette ten verderve fleept! • Ja! die ook haar verleidde, want die Satan is myn Man niet! Neen ! ook ik, - ik ben zyne Byzit! ^— Ik fcheide my van hem af, ten aanzien der Waereld en van den Almagtigen. De ftraf eener Byzit zal ik verdraagen, maar zyne Vrouw begeer ik niet geweest te zyn. Arme, arme ferdinand! U U is dit overkomen, U,den edélften onder de Her- velingen ! U, die nooit het voorneemen vormde , om iemand te bedriegen, U heeft men derwyzen bedroogen, dat er een Engel over weenen , en een Duivel over grynzen en fchateren moet! En gelooft gy Ferdinand ! dat ik deeze Henriette , die de Bron van alle uwe Ongelukken is, nog bekkagen kan, daar haare veinzeryen U II. Deel. B mis-  ( i8 ) misleidden , want zekerlyk waren haafe deugden loutere Voorwendzels, anders had zy nooit uw hart verraeesterd? - Ja! ik kan haar be' klaagen, doch alleenlyk daarom, vermits Hasten haar bedroog. Hasten! hoe doet deeze Naam my Adderen > en evenwel moet ik hem fchry- ven' - Eene inwendige ftem beveelt my, dat ik hem fchry ven moet! ik moet hem dan aanzien, en hem als eene omvatting van alle Boosheeden.aanmerken! Ik word woedende als ik hem aanfehouwe 1 Ferdinand! Ferdinand! het is niet rigtïg met het verftand van uwe Henriette. Van uwe Henriette! o Neen! van die ByZit» waar voor gy my ook houdt, Vergeef, edel, grootmoedig Man! vergeef my, wanneer ik, door fmart gedreeven, u zomwylen nog myn Trooster noem! Het verftand ! O dat is verdweenen, en was het dit niet, ik zou van fchaamte vergen ! — Ik vertrouw echter, dat gy een arm , lydend , beleedigd en verward Schepzel wel iets ten goede zult houden! Li-  ( 19 ) ***** Lizette heeft my van myne fchryftafel weggefleurd! want ik zat, — fchreef — en weende ! en zy zei dat zulks niet goed voor my was! Ach God ! zy weet niet wat goed voor my is. O dat myne traanen vergif mogten weezen, dat zy invreeten en myn bloed aanfteekerj mogten ! dat zy my den dood naar het berftende hart voerden ! Lizette echter ftond er op ! Zy bad en vleidde my al te aandoenlyk. Ik voldeed haar; hield met fchryven op , en begaf my ter rust.Ik gcliet my als of ik fliep, toen Ieide zy zig ook neder. Merkende dat zy in flaap was gevallen ftond ik wederom op, en vervolgde myn fchryven.' Ik fchryf u dit by 't flaauwe fchynzcl van een Nagtlicht, want ander licht durf ik niet ontfteeken; ik vrees dat het Meisje er door ontwaaken , en zy het fchryven my wederom verbieden mogt! Ik gevoel my ook des te beter, door de naare fchemering, die my omringt. Menig oogenblik overvalt my, in 't welk ik my verbeelde, dat het myn laatfte Nagt zy! in andere oogenblikken echter, doet deeze verbeelB 2 ding  ( 20 ) ding my fchrikken. O Ik heb nog zulk een groot Register aftedoen! ik zou niet gaarne plotsling fterven. Wat is dit?. Zie ik aan 't venfter met een fchynzcl, — een licht? — denkt gy dan nog aan my,.lieve Ferdinand? 't Is mv eveneens of gy het zelf zyt ! of gy my wenkt, om gerust en ftil te weezen! Of, zo gy het zelf niet zyt, gy zelf niet? Is het dan uw fchim? Byzit! Furie! hebt gy hem omgebragt ? hebt gy hem vermoord? — Wyf ! dan flinger ik u, met deeze zwakke hand, ten afgrond. Neen ! hy is bet niet. O Ferdinand. wreek u! - Bloed, bloed moet u wreêkcn! myn bloed, Ferdinand! het myne ? - Neen!- dat „iet! Ook hy verdient het niet, want van uwe hand te fterven ware belooning en geen'ftraf! O gy goede Ferdinand ! wistr gy eens, met welk eene helfche blydfchap hy my verhaalde. ***** Lizette rigt zig op! — Slaap wel Ferdinand! ■ Ik leg my neder , wanneer deeze Brief ver-  ( 21 ) verzegeld is; O ware het om eeuwig te fhapen, hoe getroost was dan uwe HENRIETTE. VIERDE BRIEF. Louiza aan Maria, V JL^ene onbekende, eene vreemde fchryft. u, doch zy fchryft u, uit een inncrlyk en zuiver gevoel des harten, 't welk zy buiten Haat is te kunnen ontveinzen. . Ik heb gevoel voor Deugd en Rechtfchapenheid, en dit wensch ik aan elk eene onzer Sexe. Ik zugt en fidder waar ik dezelve niet ontdekke! — Doch by eene moet ik dezelven voorat vinden ! hier om zwoegt myne ziel! en myne bekommeringen worden echter pynigende, als ik in nader onderzoek wil treeden. Er is een tyd geweest, in weiken ik u tot myne Vriendin wenschte! doch heden kan ik B 3 dit  ( aa ) dit niet meer doen. Gy hebt eene Gade, die ik beminde en gaarne gelukkig zou gemaakt hebben ! Gy, Vrouw ! gy hebt eenen Man, die hooglyk te waardeeren is, die u, dit weet ik, uit een diepen Poel van onheilen getrokken heeft,- die, zo lief als hem het leeven is, u gelukkig wil maaken, doch dien gy,ik moet het met den rechten Naam benoemen, fchandlyk bedriegt. — Zeg my, gy ontiiarte van het Vrouwlyk Geflagt! draagt gy geene kennis van alles wat hy voor u deed ! Bezeft gy niet, dat gy er hem dankbaarheid voor verfchuldigd zyt? Dunkt het u niet lyden genoeg te weezen, voor een rechtfchapen Man , wanneer hy de verleide voor onfchuldig houd ? Kunt gy hem, ten deezen opzigten , in 't aangezigt zien , zonder fchaamrood te worden? O laat ik toch al het overige niet herdenken! Laat ik u alleenlyk dit zeggen, dat de eere van een Egtgenoot tekwetfen, de onedelfte daad in de geheele natuur zy! Dat zulk eene bedricgery alle bedrog overtreft, dat immer verzonnen kan worden. Verbeeld u den tederhartigen Man, wiens vuu-  C 23 ) vuurigfte wensch is, om zyne Gade gelukkig te maaken ; voeg hier by, gelyk het geval by u is, dat hy zulks wenscht, niet, om dat hy u zo uitermaaten bemint, maar om dat hy aan zyne verpligtingen zoekt te beantwoorden : bezeft gy niet,dat zyne verdienden daardoor te groo. ter, en uwe verpligting des te O-erker word? Liefde voorliefde is gevoel van het hart, maar pligt voor pligt, is het gevoel der rechtfchapenhcid. 't Gene eenmaal gefchied is kunt gy niet veranderen, doch gy kunt echter uwen Man ten minften de ontdekking befpaaren, dat hy tot zulk een hoogen graad/ ongelukkig is. Heden kunt gy van uwe afwyking wederkeeren; kunt gy eene deugdzaame Gade worden ! en in dat geval verdient gy niet minder lof, dan of gy het van den beginne af geweest waart. Ik ken de grootheid van zulk eene overwinning; het bewys dat gy er my van geeven zult, door de verzekering, dat het uw ernftig voorneemen is, zal my met blydfchap vervullen. Zekerlyk bezit gy, (of gy zoudt Ferdinand niet hebben kunnen behaagen,) van natuur, eenzagten goedaartig hart! Erinncrt u zomwylen dat hart niet, dat gy onrechtvaardigheid " B \ pleegt?  ( u ) pleegt ? Maant het u niet aan tot eene gelukkige verandering ? Om een Man het recht te doenwedervaaren.dat hy verdient, en gy hem verfchaffen kunt? Sta ftil by de eerfte dier deugdzaame ingeevingen I Hoor de ftem van uw hart! Volg die op, en gy zult bevinden, dat de verbetering in uw vermogen zy ! Bemint hy u ook niet, in die maate, als gy begrypt van een Egtgenoot te kunnen verlangen , zyne Vriendfchap immers bezorgt u daar eene genoegzaame vergoeding voor! en indien uwe ziel woor de Vriendfchap gevormd is, en gy geneegen zyt om tot het pad der Deugd wedertekeeren; dan ftaat myn hart geheel voor u open ; dan zal ik u met de warmfte toegenecgenheid in het zelve ontvangen, en alles vergeeten , wat te vooren gefchied mogt zyn ! Ik zal u in uw voorneemen bevestigen, ten einde het ftandvastig blyve, en zal poogen uwe ziel de myne gelykvormig te maaken 1 Uwe ziel, myne Vriendin', (aldus noem ik u, om dat ik my verzekerd houde , dat gy my niet zult tegenftreeven, ) die door een wreed lyden beproefd geworden is, en nog beproefd word, en die enkel met de deugdzaame gedagten,en het  ( *5 ) het vooruitzigt op de belooning in de eeuwigheid, zig vertroosten kan. Met reikhalzend verlangen zie ik uw antwoord te gemoete. Ik ben, enz. LOUIZA VYFDE BRIEF. Louiza aan Henriette. In langen tyd, myne Waardfte! heb ik niets van u te leezen gehad: ik weet echter, dat gy my niet kunt vergeeten hebben. Zouden.ook uwe omftandigheeden wel erger geworden zyn, zo dat gy in 't geheel niet meer aan my zoudt moogen fchryven ? Ik beef wanneer ik hier aan denke 1 Deeze gedagten treffen my thans te gevoeliger , lieve Henriette! om dat ik zelve, wel in geene ongelukkige, echter in eene zeer treurige Egtverbintenis my begeeven heb. Al de leevendigheid van myn Man is in zwaarmoeB 5 dig-  ( 26 ) digheid verkeerd, en hoe meer ik er op uit ben, om hem te doorgronden, hoe minder hy naar my hooren wil; hy verzoekt my zelf, er niet van te fpreeken; fchynt onvergenoegd over myne lief koozingen te zyn; fpreekt van ziekte; van liefde voor de eenzaamheid, en van misnoegdheid, die hy tegen zyn dank in zig gevoelt. Ik befpeur wel, dat dit alles fterker word, wanneer hy my eens fchreïende vind, waarom ik dit ook zo veel mooglyk tragt voortekomen, evenwel kan ik het niet geheel beletten , daar hy altoos den vryen toegang in myn Kamer heeft, en my dikwils verrast.. De traanen persfen my de oogen uit, zo dikwerf ik de geheele reeks onzer Noodlottigheeden overdenk 1 zo dikwerf ik my u,of den nog veel ongelukkiger Ferdinand te binnen breng ! Heeft hy geen Tyran over zyn hart, hy heeft er een over zyne eere, xvaarvan het geheim, wanneer hy het eenmaal ontdekt, hem zekerlyk geheel ten verderve fleept. Zoudt gy bet gelooven, Henriette 1 dat Ferdinands Gade niet deugdzaam is ? dat hy zig bedroog, toen hy haar nam? dat zy toen zelf niet deugdzaam was ? Ik heb aan die Ongeluk-  ( 27 ) Iukklge gefchreeven, vermits ik het myne wil toebrengen, om haar uit dien afgrond te rukken, en voor 't minst Ferdinand het onaangenaame van dergelyk eene ontdekking te befpaaren. Maar zoudt gy kunnen denken, dat de ontdekking hiervan eene nadeelige uitwerking op° het zwaarmoedig geitel van myn Man gedaan heeft? Hyis echter zorgvuldig genoeg, om er my niets van te laaten blyken, want hy ruimt alles uit den weg, wat hy begrypt, dat in 't minst myne kieschbeid beleedigen of ergeren kan. Doch hy heeft een geitel, waarvan de hoedaanigheeden hem niet juist bekend zyn. Hy gaat my voorby, zonder my te zien; of ziet elders heen, zo dat ik zyn aandagt niet op my geveftigd kankrygen, en befchouwt myne liefkozingen , met een foort van eerbiedigheid Dit verfcheurt dikwils de banden, die dooreen foort van liefde tusfehen ons beiden gelegd werden, en voert ons weder tot eene ft andplaats te rug, waar wy ons reeds over verfoeiden maanden bevonden, in ftede van door de mterfte hoogachting nieuwe banden van Liefde tc leggen. Hy  ( 28 ) Hy bezit ook geene voorzigtigheid genoeg, om in zekere gevallen zyne gedagten voor my te verbergen. Hy zegt ze my wel niet, maar by is gewoon , alle zyne invallen op het papier, te ftellen, en dit laat hy onagtzaam over .al liggen. In den beginne vond ik eenige voortreflyke gedagten, of bedenkingen van het hart over 't menschlyk leeven;ik gewende my daar door dezelve op te neemen en te leezen: dit doe ik heden nog. Dikwerf vind ik fteekelige aanmerkingen op ons Geflagt. Eene derzelven vond ik onlangs zeer merkwaardig, vermits ze my eene minyver fchynt aanteduiden, waar voor ik geen grond ontdekken kan. Ik heb dezelve opgenomen, en zal by geleegenheid, wanneer" hy eens in een goed humeur is, met hem daarover fpreeken. Ze luidt als volgt. „ Vrouw ! uw beftaan is loutere zwak- », held. Gy leevert het klaarde bewys op , dat „ het fchoonfte teffens altoos hetonvolkoomcn„ fte zy! Gy fchynt fterker dan den Man! Gy „ fchynt het jaaren lang! - en — één oogen„ blik herfchept u wederom in eene Vrouw ! „ Louiza, fluiftert eene ftemme my in 't oor : „ wanneer gy my gelooven wilde, zou al„ hier eene uitzondering kunnen zyn. Gaarne ,, wensch-  ( 29 3 „ wenschte ik zulks te gelooven , doch dit-1» ,, zo niet. - O goede Geest! die dit my toe?> roept,gy zult zien, dat er een tyd komt,dat ,, ik fidderen zai! —- en ik ben niet „ fterk genoeg, om deezen tyd te kunnen af,, weeren !" Deezen tyd begryp ik niet, Henriette! echter bemerkt gy duideiyk , dat , achter deeze gedagten kwaade verdenkingen verborgen lig. gen, die in zyn hart gevormd, en zeer gemaklyk den Duivel van ons Huuwlyk zouden kunnen worden. ***** Terwyl ik dit fchreef, overviel hy my, vraage-nde : aan wie ik fchreef? en uw naam genoemd hebbende; zei hy: My niet te. willen ftooren ! en ging, in weerwil myner verzoeken, de Kamer uit. Ik werd zo rood als bloed, toen hy my dit vroeg. Zekerlyk zal hy het bemerkt hebben! en is dit waar, dan verdenkt hy my gewis van bedrog, en fchryft myne verwarring mooglyk toe, aaneen leugen, die ik hem op den mouw fpelde, daar zy evenwel niets anders was, dan de treurige aandoening, dat ik in de noodzaake ware, dergelyke waarheedea van hem te moeten fchryven. Maar  ( 3o ) Maar ik heb voorgenomen, om hem , nog deezen dag, uit den droom te helpen, en zat daarom deezen Brief nog niet afzenden, om, ingeval van noodzaaklykheid, hem cfenzelven te kunnen vertoonen. Ongetwyffeld is hy een edelmoedig Mensch, en zal derhalven zig gaarne van de waarheid laaten overtuigen. Het geen my hem het waardigile maaikt, is dat hy, zo dikwils myn Vader komt, alle zyne grilligheeden ter zydeftelt, en zig zo vrolyk en opgeruimd vertoont, als zyne omftandigheeden flegts toelaaten. Hierdoor is de oude Man in het denkbeeld, dat zyne Kindexen een Hemel op aarde hebben, en zulks is voor Ouders zekerlyk reeds een trap van zaligheid, en hen dit te misgunnen ware duivelsch. * * * $ * Helaas ! Henriette ! traanen van verdriet, druppen op den Brief, dien ik met blydfchap en verzoening dagt te befluitcn. Veeltyds verbeeldt men de uitkomst van zyn Plan zig geheer anders, dan men ze naderhand in de daad bevindt. Ook dat had ik behooren te bedenken. In ftede van eene verdenking uit zyne ziel  ( 31 ) ziel te wisfchên, die my önuirfpreeklyk verfchriklyk was, heb ik er eene doen . gebooreu worden. Vol van de gedagten , dat myn voornoemen my gelukken zou, zette ik my aan de avondmaaltyd. Ik dagt, dat het best zou zyn met hem in een goed humeur te brengen, en fprak dus zeer veel met hem. Na den eeten plaatste ik my naast hem op eene Sopha, en keuvelde al voort. In langen wilde het er niet uit, 't geen ik hem te zeggen had, eindlyk begon ik : My dunkt, ik heb opgemerkt, dat gy myn „ Brief aan Henriette niet voor goeden munt „ heb t opgenomen ? " Hy wagtte een weinig, en zei vervolgens met de uiterfte bedaardheid: Laat ons daar niets van zeggen , lieve Vrouw ! Immers weet gy Louiza ! dat ik uwe Correspondentie geene paaien zette ! Myne vraag werd met geen ander oogmerk gedaan, dan om te weeten, of myn Gezelfchap den Voorrang boven den Brief by u hebben zou. Het bleek my echter, dat de Vriendin waaraan gy fchreeft, my voorgetrokken werd. In deeze woorden, hervatte ik, ligt of een ver-  ( 3* ) verwyt opgeflooten, myn Waai de'. of gy poogt iets voor my te verbergen , dat gy zo openhartig zyn moet, van het my te zeggen. Dit gebrek aan oprechtheid moet onder ons niet inkruipen, anders gaat het onderling vertrouwen allengskens geheel en al verlooren. Ik zal oprechter zyn , dan gy vermoedt. Ik werd rood, toen gy my van den Brief vroegt; maar heeft deeze kleur u niet de verdenking ingeboezemd, als of ik u te misleiden poogde? en vermydds gy het niet om by my te vertoeven, ten einde . deeze verdenking door my niet opgemerkt mogt worden ? Gy gevoelde derhalven zelve , dat gy rood werdt, Louiza? vroeg hy, een weinig driftig. Volkomen gevoelde ik zulks! was myn antwoord. Zou ik niet elke aandoening myner ziel bewust zyn, en gevoelen hoedaanig zy op my werkt? Myn bloozen was de uitwerking der gedagten , dat ik Henriette wegens u fchreef, — veelligt niet zeer voordeelig I — voor 't minst, fchreef om haar myne verdenking van uwe waarfchynlyke jalouzie bekend te maaken. Hoe zyt gy in die verdenking gevallen ? Doch,  ( 33 ) Doch , Louiza ! Iaaten wy zo min hierover als over uwen Brief eenig verfchil maaken. Wy moeten ons het leeven door geene hersfenfchimmen verönaangenaamen.' er 2yn buiten 'lat bezigheeden genoeg in de onvolmaakte Waereld, die ons kommer veroorzaaken kunnen. Hy zei dit echter zo betrokken, ten minden zo onwaarfchynlyk geloofbaar dat hy het waarlyk meende , dat ik my niet gerust kon dellen. Neen , myn Waardfte ! vervolgde ik: Gy moet my vry fpreeken .' vry fpreeken van de fchuld; dat ik iets anders zou gefchreeven hebben; want het ongeloof ftaat op uw voorhoofd te leezen. ik zal u den Brief aan Henriette haaien! Ik heb hem nog niet afgezonden. Gy moet alles leezen ! Gy moet de Periode zien, waarby gy my verraschtte; waar by ik bloosde ! Gy moet my licht geeven , genoegzaam licht geeven , over 't gene gy gezegd en gefchreeven hebt. Louiza! antwoordde bymy, met een zigt baarder onrust. Ik bid u voor % laatst, laat ons van dit alles.zwygen ! Gy weet, ik ben achterdogtig. TJw aanhouden, uw fterk aanII- Deel. C hou.  ( 34 ) Houden, ift dit geval, zou vermoedingen in ■my doen gebooren worden , welken ik niet hebben moet. En vooronderftel eens, ik geloofde, dat gy niet aan Henriette gefchreeven hadt, zou dan uw Brief, het leezen van dcnzelven en die Periode my wel van myn argwaan kunnen geneezen ? Zou die Brief niet den arbeid van een voorgaanden of volgenden tyd kunnen weezen ? Vooronderftel verder, datik van begrip was, dat de Onfchuld zig niet verdeedigde, ten zy ze aangevallen mogt worden ! Wat zou dan uit dit alles moeten voortfpruiten ? Deeze nadere verklaaring deed my van fchrik verdommen. Myne traanen alleen waren myn loevlugt. Wanneer gy weent, vervolgde hy, dan moet ik zwygen. Gy weet, dar Vrouwentraanen ons in een oogenblik ontwapenen. Gy tast ons daarmede op de zwakfte zyde aan. Myn God! riep ik uit, welk eene verfchriklyke wending heeft ons Gefprek genomen 1 Hoe is 't mooglyk, dat alle myne gezegden , in zulk een valsch licht geplaatst zyn geworden ? Neen! myn Waardfte! myne traanen zullen u geenzins ontwapenen. Gy neemt alleen de Vrouw-  C 3S ) Vrouwlyke zwakheid in aanmerking, en ziet myne overige handelingen over 't hoofd. Zeg my alles wat gy denkt! ten einde ik in ftaat zy, om de zwaarfte last van myn hart te Werpen l Wanneer gy niet leezen wilt, het gene ik aan Henriette gefchreeven heb ; my geene vryheid wilt vergunnen, om den Brief te haaien, waar mede ik u zou tragten te overtuigen, zeg my dan voor 't minst, hoe die wreede gedagten in uwe ziel heeft kunnen opryzen; dat er naamlyk een tyd zou komen , waarin gy reden zoudt hebben , om voor myne zwakheid te fidderen ? hoe gy deeze gedagten derwyzen hebt kunnen aankweeken , dat gy ze uiten moest ! O deeze vreeslyke verdehking heb ik, doOr uwe hand gefchreeven, gevonden, en heeft my reeds menigen traan gekost ! En zie daar! dit was het, dat ik aan Henriette gefchreeven heb. Wanneer gy een weinigje meer menfcbenkennis bezat, lieve Louiza! dan behoorde gy dit punt niet aan te roeren , daar gy weet, dat myne ziel geneigd is, om van het eene zwaarmoedige uuerfte tot het andere over te flaan. En gefteld zynde, dat zelve deeze myne zwaarmoedigheid enkel en alleen op de inbeelding gegrond was, dan evenwel is deszelfs uitwer■ C 2 king  ( 36 ) king daar, die my by aanhoudenheid achterdogtigeren mismoediger maakt: behoef ik u te zeggen, welk eenen indruk de Gefchiedenis van den Ritmeester op my gemaakt hebbe? en welke dermaaten diep ingeworteld is, dat ik aan elke verdenking, die in my opryst, gehoor geef. Doch die achterdogt, poog ik te onderdrukken , ik beloof u zulks,Louiza! alleenlyk vertoorn u niet, wanneer ik u bidde, dat gy my uit den weg wilt gaan, als gy my in foortgelyken gemoedsgeftalten aantreft. Wanneer ik u te veel gezegd heb, dan doe ik my zelf naderhand de bitterfte verwytingen , en echter myn humeur dwingt er my toe. Deeze verdenking trof my ongemeen hard. Ik wist hoe verre zyn wantrouwen ging, echter had ik nooit durven vermoeden, dat hyze my, in die maate zou hebben doen gevoelen. — My, met eene Byzit, met eene Ontrouwe in eenen rang te plaatfen !! Ik kon myne gevoeligheid niet geheel verbergen. Nooit, zei ik hein, kwam het in myne ziel op, toen ik u de hand van vriendfchap bood, dat gy immer diergelyke gedagten van my zoudt durven voeden !! Had een Engel uit den Hemel myne Deugd verdagt gehou. den,  C 37 ) den , ik zou hem voldoening gevergd hebben , doch van u verg ik die niet! Ik zal in ftilte over u weenen, en — het u vergeeven. Hier mede verliet ik hem, en hy riep my niet te rug, om my in myn lyden te vertroosten, 't Is onuitfpreeklyk, wat ik gevoele. De verdenking is wreed, en echter waag ik het, om den Man te veröntfchuldigen, die dezelve durft koesteren, want zulks is tegen zyn 1 wil. Ons Huuwlyk vrees ik, dat de ganfche grond zyner mismoedigheid is, en in dat geval , zou ik zekerlyk ongelyk hebben , vermits ik hem myne hand aanbood. Hy had zig een te hoog denkbeeld van den Egt gevormd; en nog heden, wanneer hy my, met het ftreelendfte Enthufiasmus, daarvan voorpraat, kan ik, dunkt my, ontwaaren, dat ik er eveneens, ten opzigte van Ferdinand, mede zou geftaan hebben, en wanneer ik dan bedenk, dat Ferdinand my niet bemind zou hebben, maar dat uwe zielen zouden hebben blyven Sympathifeeren, dan befpeur ik duidlyk, dat het Lot my niets beters zou toegelegd hebben, en dat myne beftemming ongelukkig is. Met heeter traanen heb ik my nog niet neC 3 der-  C 38 ) dergelegd, dan heden ! — de vuurigfte wensch' myner ziele is, omuooit weder op te ryzen! Ik ben, enz, LOUIZA. ZESDE BRIEF. Henriette aan Louiza. .A.fgematenkragtloos, myne Waardfte! fchryf ik u deezen, om u te verzoeken,een onheil te willen afwenden , dat ik zekerlyk berokkend , in een vlaag van Raazerny over myn ongeluk, berokkend heb! Ik h-b aan Ferdinand de ganfche Gefchiedenis zyner verfchriklyke omftandigheeden bekend gemaakt, waarvan gy, in uw Brief, flegts met een enkel woord gewag maakt. Ik heb dezelve, in allehaare afgryslykheeden,uit den mond myns Mans, (myns Duivels moest ik zeggen, ) vernoemen, Hy is het zelf, die te Bevlyn, bader- den naam  ( 39 ) naam van Blancheville, haar verleidde 5 Hy beveiligde my dit met eer?Satanfche glimlach, en befpottede Ferdinand, die zo oneindig edeler is dan hy! zeggende. „ Dat Ferdinand, in „ ftede van eene deugdzaame Non,(dus noem„ de hy my, hoonender wyze,) eene openlyke „ Hoer van hem had moeten neemen ! " Dit zetlede my in woede. Ik zei hem alles, wat beleedigde fierheid in ftaat is te kunnen zeggen! Dit uitfchot dei Mannen beantwoordde my dit alles hier mede: Dat hy eigenlyk niet voornecmens geweest ware my té FIuuwlyken; dat hy loutere wellust bedoeld had, en alleenlyk om myner zotte vooröordeelen wil, zig die burgerlyke Ceremonie had moeten onderwerpen. Dat hy my niet anders dan als een Byzit befchouwde, en, zonder dien verdoemden band, my ook als zodanig eene verhaten zou. Natuurlyk voerde dit gedrag myne woede ten top, die wel dra tot een foort van Raazcrny overfloeg, zo dat ik naauwlyks my zelve meer bewust was. In het hevigfte van dezelve, wegfmeltende in traanen en jammerklagten, fchreef ik aan Ferdinand een Brief, die hem de ongelukkigfte van alle menfchen moet maaken. c 4 Li-  C 40) Lizette vond, den volgenden morgen, deezen Brief verzegeld liggen, nam hem op en bedelde hem, zonder er my te vooren iets van te zeggen. Toen ik uit den benaauwdften droom ontwaakte , viel den Brief my in, en teffens zweefden alle de omftandigheeden vanFerdinand my voor den geest. Ik gevoelde voor hem en de ongelukkige Vrouw een innig medelyden. Myn voorneemen dagt my eene te fchriklyke wraak over het Noodlot te weezen , en ik begeerde den ongelukkigen Ferdinand liever in de onzekerheid van zyne droevige bcftemming te laaten. * * * * * Vermits hy befpeurt dat zyn byzynmy lastig valt, is hy meer by my, dan te vooren. Hy kan my echter niet meer verrasfchen, om dat ik hem gewaar word in de gang, waartegen over ik my, met dat oogmerk, geplaatst heb. Men moet alle loosheid te hulp roepen, om de valftrikken van zulk een Man te ontwyken. Ik zou my deeze kleine kunstgreep nimmer vergeeven kunnen, wanneer hy my niet ondraaglyk barbaarsch behandelde. Myn berouw over het afzenden van den Brief werd  C 4r ) werd niet weinig vermeerderd , toen hy my zeide, dat Fcrdinands Egtgenoote, in haar Ouders huis, een zeer deugdzaam Meisje geweest was; dat hy zeer veel moeite gehad had, om die vooröordeelen ujtteroeTen, welken my ook nog aankleefden. Zy was derhalven goed, en zou waarfchynlyk gemaklyk te verbeteren zyn geweest. Uw Brief, Waardfte Louiza ! had mooglyk dit uitgewerkt. O gy zyt zo veel goeder dan ik 1 Haast u derhalven, befte Vrouw! en verhoed het dreigende Onheil. Tragt Ferdinand alles wederom uit het hoofd te praaten. Zeg hem, dat ik loutere wartaal gefchreeven heb ! dat het in een droom gefchied zy ! Moest ik dan nog ganschlyk de verwocsteres van het tydlyk vermaak van myn Ferdinand worden ? Myn God ! hoe hard is deeze myne voorbeftemming! Louiza! Ik vrees, dat myn leeven in een ftikdonkeren nagt zal eindigen ! — Wanneer ik my zomwylen voor den geest breng, hoe ik veelligt nog de bron van veeier ongeluk kan worden, en dan bedenke, hoe goed het zou zyn, dat ik ophield te leeven , dan draait my het hoofd van zwarte gedagten en fchrikbaarende voorneemens ! ■—■ C 5 dan  C 42 > dan moet ik my met geweld uit dien maalftroom van eigen verderf rukken ! Ik ben er 't best aan toe, wanneer ik in een duifteren droom van zwaarmoedigheid daar heen dwaale. Dan dunkt my dat ik merklyk gelukkiger ben. Ik ftel my allerlei hersfenbeeL den voor: Geniet het byzyn van het gene ik boven alles bemin, en leef in de verrukkende hoop, dat myne droomen vervuld zullen worden. Antwoord my toch ten fpoedigften, lieve Louiza ! Ik zal, geduurende ik uw befcheid ïnwagt, in eene vreeslyke onrust zyn, tot dat ik weet of gy iets uitgerigt zult hebben. Wanneer ik my voorftêl, dat het mooglyk is, dat Ferdinand zyne rechtvaardige woede op zyne Gade reeds uitgeftort hebbel dat de fchynbaare rust van dit Huuwlyk, zyn eenig valsch geluk , dat van alle genoegens hem overfchoot, door my gefioord is geworden, — dan zou ik, Ach! ik kan het niet uit¬ drukken ! —- Myne ziel, Louiza ! is krank?— aan eene doodlyke krankheid ! Zy heet vertwyffeling, en neemt doorgaans een verfchrikJyk einde. Ik ben ellendig, verhaten , bejammerens- waar-  ( 43 ) waardig ! Louiza! voor 't minst ver- laat gy my niet ! Ik ben, enz. HENRIETTE. ZEVENDE BRIEF. Lotje aan Miria. M LVXyne onderneeming , Waarde Maria i relukt my by uitflek. Ik begin te ontwaren, dat ik het alleen my zelve zal te danken hebben , wanneer ik de Vrouw van Van Fett blyve. Wy Vrouwen zyn er waarachtig zeer flegt aa« toe, indien wy niet zelve een weinig door den geest van onderneeming aangevuurd worden, en alles op andere Luiden moeten laaten berusten en aankomen. En wy, die men met den naam van gevallene beftcmpeld zyn er altoos nog erger mede gefchooren, dan andere , die men ten minften nog met eenige opmerkzaamheid behandeld, welke men zegt het Vrouw.  ( 44 ) Vrouwlyk Geflagt verfchuldigd te weezen, daar wy integendeel niets anders dan verachting te verwagten hebben. Myne veinzery is my, zo verre het mooglyk ware, gelukt. Ik had zelve niet gedagt, dat ze zo wel zou afgeloopen zyn. Ik ben reeds drie a viermaalen myn Frederik voorbygegaan, en wy hebben elkander fterk aangezien, zonder dat hy de geringfte agterdogt voedde. Ik heb nog niet met hem in Gezelfchap geweest, en daarvoor denk ik my ook te wagten, om dat by naauwer onderzoek, en een langer onderhoud, dat ik niet gemaklyk zou kunnen ontwyken , eene ontdekking van myn perzoon zeer mooglyk zou zyn. Zo dra echter de opcnlyke vermaaklykheeden eenen aanvang neemen, zal ik my in alles mengen, en dan heb ik de fchoonfte gelegenheid, om de treden van myn Frederik gade te liaan, en te zien wat men met hem voorheeft. Hy was altoos een wilde, lecvendige Jongen, en ik zou het hem geenzins kwalyk kunnen neemen, wanneer hy . onder zulk een drom van fchoonheeden, (allen zekerlyk naar het lighaam, en denklyk ook naar de ziel gefchilderde fchoonheeden, ) eene kleine ontrouw te-  ( 45 ) tegen my begaat. Tot op ditoogenblik evenwel heb ik niets ten zynen laste. Ik ben hem zo digt op zyde als mooglyk is, en heb hem nog nimmer met eene andere Dame dan zyne Moeder zien uitgaan. Ja ! het geen my boven alles behaagt, is, dat hy den naam heeft van een zeer ongalant Heer te weezen: men fchryfi. dit openlyk aan zyne leevenswyze te Berlyn, en zyn omgang met my, toe, want van zyne Gefchiedenis met betrekking tot my, is elk een zorgvuldig onderrigt. Wist men eens , hoe galant hy zyn kan, wanneer hy wil, men zou geheel anders fpreeken. In een ander opzigt echter, is zulks voor my gevaarlyk. Want vermits de Dames de Ieevenstrant des jongen Heers kennen, gaan zy altoos een ftap verder, dan zy anders doen zouden, om dat zy weeten, dat het by zulk eenen, zo flegt niet uitvalt, dan wel by anderen. De Moeder van Frederik heb ik eenige reizen gezien, maar nog niet gefproken. Zy is eene Dame van groot fatzoen ; zy fchynt echter ten uiterften trotsch te weezen, en zou my, als Schoonmoeder, dikwils de handen vol werk gee-  C 46 ) geeven. De Familje is groot, aanzienlyk en zeer ryk. Gy kunt denken , dat ik hier ook eenige Vrouwlyke kennisfen gemaakt heb. Ik heb er een aangetroffen , die een geruimen tyd, als Kamerjuffer, by de Barones gediend heeft. By haar begon ik my de praatzugt van ons geflagt een weinig tefchaamen, alhoewel myne nieuwsgierigheid er zeer wel by voer, wantik vernam van haar alles tot de kleinfle bcrigten van myn huis toe. Zy was, zo als gemeenlyk de KamerjufFerties zyn, de beluisteraarfter van alle de geheimen van haaren Heer geweest, en wist my dus veel te vernaaien van het geen mynenwegen gefproken was. — Heel veel Lof van my hoorde ik in de daad niet. Geheel in den fatzoenlyken toon, liet zy zig fterk tegen de verleiding uit, en echter fcheen zy my gene vesting der deugden te weczen. Onder anderen verhaalde zy my, dat de Dame menigwerven bittere traanen over de verleiding van haaren Zoon gefchreid, en veel.e Geloften gedaan had , wanneer hy weder tot haar te rug keerde. Gedeeltlyk had zy dezelven ook reeds vervuld:: Zy geloofde dat onder an-  • (47) anderen een haarcr gelofte ook deeze was, van haar .(Kamerjuffer) wegtezenden ; want naauwlyks was de jonge Heer op de terugreis, of zy had haar affcheid gekreegen, en de Dame had een oud Moederde, (aldus noemde zy een bejaard Meisje,. dat by de Barones was,) ter haarer oppasfing by zig genomen. ■ Ik deed verder onderzoek, welk een Vonnis zy toch over de Beminde van haaren Zoon mogt geveld hebben. In den beginne, dit verhaalde ze my.was zy buiten zig zelve geweest van hartzeer ; zo dikwerf zy vernam , dat die verkeering nog voortduurde; en zy liet zig verluiden, dat, zo die Perzoon nog in 't Land ware, zy ze in het Tugthuis zou laaten brengen. Een fchoon verblyf, lieve Maria! voor my, die naar haare goederen en bezittingen reikhalze ! Naderhand evenwel, toen men veel goeds van my gezegd had, als onder anderen, dat ik niet poogde om myn Frederik de beurs te Iigten, maar hem zelf eenigermaaten binnen de paaien hield, vernederde zy zig, door my eenige Loffpraaken toetevoegen, en teffens te verzekeren, dat indien haar Zoon van my wilde afzien, zy my myn leevenlang wilde verzorgen. Dit  C 48') Dit goed voomeemen echter, edele Vrouw! zyn wy weeten voortekomen. Ik verhaakte my met aan het Kamerjuffertie te vraagen , of zy niet eveneens zou handelen, wanneer er zig een jong Heer van dat flag opdeed ? Zy ftoof my, met al de wapenen haarer welfpreekenheid, hier magtig tegen in! — maar naauwlyks waagde ik, kort daarop, een Voorftêl van die natuur, of ik vond dat kuifche fchaapje ten uiterfle bereidvaardig, om een , Contract met my aantegaan ! — 't Is eene droevige bezigheid, aldus de zwakheeden van zyn eigen Geflagt te moeten uitvorfchen; en te ontdekken, dat wy in 't ft uk der driften en neigingen elkander zo gelyk zyn ! ten ware, dat ik pog nimmer die gene mogt hebben aangetroffen, welke beter zyn dan wy ! Ik twyffel echter van tc vooren , of ik wel immer dat gene zal vinden, waarnaar ik in dit geval, tragt te zoeken. Morgen is er onverwagt Gezelfchap : ik zal derhalven deezen Brief niet afzenden, voor dat dit eerfte Toneel myner Onderneeming uitgefpeeld zal zyn. Vermits ik reeds hier en daar bekend ben, valt my den toegang, tot de genen, die ik fpreeken wil, niet moeilyk: ik weet zelfs,  ( 40 ) zelfs, dat verfcheiden zig toeleggen, om , i nader te leeren kennen. Natuurlyk beho. J myn Vrouwlyk gelaat zyn indruk, en ik heb vooruitzigt op menige aartige klugt. ***** Ik keer van 't Gezelfchap weder te rug, eri ik weet niet, of ik my meer over de Moeder ergeren, dan over mynen Frederik verheugen moet. Toen ik verfcheen werd ik aan allen zyden omfingeld,en Frederik bevond zig midden onder hen , die my ten yverigften hunnen dienst aanbooden. Vermits ik echter niet naauw met hem bekend tragt te weezen, gedroeg ik my tegen anderen veel vriendlyker dan tegen hem, 't welk hy fpoedig fcheen te bemerken, en my verliet, en nu vervolgde ik hem, zo veel het ongemerkt gefchieden kon, op alle wegen. Gy weet, dat hy by uitneemenheid fraai danst, en thans fcheen hy zig dubbel te bemoe'en. 't Kwam my voor als of by behaagen wilde; dit begon my te verdrieten en mismoedig te maaken; ik geraakte echter fpoedig weder in een goed humeur, toen ik befpeurde, dat hy elke Danzeres ftaan liet, zonder er zig verder. II. Deel. D me-  C sa ) mede in te laaten. Slegts met Eene, die hy een wenk gaf, en waardoor myn bloed aan 't kooken geraakte, ging hy na het eindigen van den Dans , in een zykamer. Ik volgde hem met de oogen. Mede in te gaan dorst ik niet waagen. Ik werd echter gewaar, dat zy op eene Sofa zaten, die voor een deur geplaatst was. Ik ging naar buiten , om deeze deur, zo 't mooglyk ware , te ontdekken. Ik vond een kleinen gang, die ik zagtlyk in floop, en waar binnen ik my op floot. Ik ontdekte ook de begeerde deur, en in dezelve een fpleetje, waar door ik, zonder gezien te worden, alles zien en hooren kon. Weldra werd ik van myne dwaaling overtuigd. Frederik fprak ten behoeven van eenen Vriend : hy poogde de fchoonheid aantezetten, om haar Minnaar toch niet langer in het lange pak te houden, dat hem eindlyk verveelen,en waardoor zyhem ganschlyk verliezen kon. Hy fprak zeer vrymoedig, van de onaangenaame gewoonte eeniger Dames , om den toegang tot haar voor haare Minnaars bezwaarlyk te maaken , en beweerde, dat zulks in de Huuwlyken kleine haatlykheeden ten gevolge had, waaruit veel hartzeer gebooren werd. De  ( 5i ) De Dame fcheen onder dit alles zo onaandoenlyk niet te weezen, als Frederik in de daad was. Zy vroeg eenige reizen zeer angftig, of hy dan niet zig in 't Huuwlyk te begeeven dagt? Na dat zy zulks tot driewerf toe gedaan had, antwoordde Frederik , zeer koeltjes; hy had éénmaal bemind,en was vangevoelen.dat men maar éénmaal beminnen kon. Ik had voor het tegenwoordige genoeg; verliet myne fchuilplaats , en vermengde my weder onder het Gezelfchap. Een'kleine wyl daarna kwam Frederik met de Dame uit het Zy vertrek. Zyne Moeder ftond juist niet verre van my af, toen hy haar yoorbyging. Frederik! zei Zy tegen hem , het zou my leed doen, wanneer uwe verkiezing op deeze Perfoon vallen mogt. Zy is zo goed als verloofd, en ik begeer niet, dat myn Zoon im-. mer eene Verbindtenis verbreeke. Mama! antwoordde hy, gy behoeft niet bang te weezen : tot nog toe heeft niemand de geringde aanfpraak op myn hart, en ik hoop niet dat zulks ook gebeuren mag, want alles wat ik tot nog toe zag, zyn geene hartveroveraarfters. - Met dit gezegde fprong hy van haar af, en de Dame zugtte. Ik keerde my fchieD 1 lyk.  C sO lyk om, even als had deeze zugt my opmerkzaam gemaakt, en zag de Barones aan. Gy fchynt u te verwonderen Mynheer'. zei ze tegen my, dat men aan een plaats, waar men niets dan vreugde verwagten kan , ook zugten hoort! maar geloof my, het hart eener bedrukte Moeder, die onlangs haaren Zoon uit de handen derRoovers rukte, en elk oogenblik te dugten heeft, dat hy er weder in valle, kan in deeze of diergelyke vermaaken geen deel neemen. Tot dit oogmerk ben ik ook geenzins hier gekomen; neen! maar ik zoek myn Zoon te bewaaken. Verfchoon my, Mynheer! ging zy voort, dat ik u van uw genoegen afhoude, ik bedoelde zulks niet. Gy zelf gaaft er my geleegenheid toe. Zy wilde van my afgaan, doch ik verzogt haar te blyven: haar verzekerende, dat ik te diep in het lyden eener Moeder deelde, dan dat ik bezigheid in de algemcene blydfchap kon vinden. Ik had ook eene Moeder, die zekerlyk zo bezorgd voor my zou zyn, als zy voor hem was. Zy fcheen door deeze myne verklaaring verrukt. O ! Riep zy, hoe^benycfe ik deeze Moeder, om zulk eenen Zoon ! Kom, vervolgde zy, en vertel my iets van haar! Ik moe t  C 53 ) moest my neffens haar zetter., en ik wist myne Roman zo geloofwaardig te maak en,dat zy myne Moeder hoe langer hoe liever kreeg ! doch deeze vreugd duurde niet lang; het Gefprek liep welhaast waar ik het hebben wilde. Zy verhaalde my de uitfpattingen van haaren Zoon, en befchreef zyne alles tebover.ftrecvende Liefde voor een Meisje , dat niet veel beteekencn moest, dewyl het zig gansch aan hem overgegecven had, en waar van hy , zo zy vreesde, nog niet geneezen was. Ik nam de vryheid hier tegen intebrengen, dat zy weezenlyk naar vooröordeelen het Vonnis ftreek: dat de Liefde een hartstogt ware, die zig niet bedwingen liet,' en dat men uit deeze opoffering van het Meisje in 't geheel haar Charafter niet kon opmaaken , wyl dit blootlyk de uitwerking der Liefde was, die zeer wel met edele gevoelens en eene eeiivke denkenswyze gepaard kon gaan. In 't kort, ik ondernam myne eigen verdcediging, zo hartlyk en ernftig, dat zy my zeide, dat myn Enthufiasmus haar de gedagten inboezemde, dat ik ook beminde. Zy wilde my in 't geheel niet tegenfpreeken , alleen gaf zy my in overweeging, dat diergelyk eene Liefde, in allen pp. D 3 zig-  ( 54) zigten, haar Zoon ongelukkig gemaakt had „• dat zy hem van 't Pad had afgerukt, 't welk hem door zyn ftand en beflemming was aangeweezcn geworden; dat zy hem in allen gevallen van de zoetigheeden des Iluuwlyks beroofde, en dat hy, in gevalle hy, om reden van ftaat, eenmaal huuwen moest, niet meer vatbaar voor de Liefde zyri zou, vermits zyn gevoel verftompt ware. Ik nam andermaal de vryheid van haar tegen te fpreeken. Ik zei te gelooven,dat de kennis der Liefde eene genoegzaame waarborg voor derzelver genot was. Dat ingevalle haar Zoon op mogt houden . die Perzoon te beminnen , waarvoor hy tot dus verre geleefd had, en die hy als dan zekerlyk zyner Liefde niet meer waardig zou achte:i, hy dan ongetwyffeld eene keus zou doen, die tot eere van zyn verftand en hart zou ftrekken ! Bleef hy echter beminnen , en was de Gebiedfter van zyn hart zyner waardig, en had zy onuitwischlyke indrukken op zyn hart gemaakt, dan zou hy nimmer een ander verkiezen, maar haar, die hy eenmaal zyn min wydde , getrouw blyven , en zulks kon hem niet anders dan tot Lof verftrekken. Ik  ( SS ) HÉ ben niet in ftaat it eene befchryving te leveren , van de verandering, die op deeze woorden , op het gelaat en in de houdingen van de Darones ftand greep. Myn heer I zei zy, gy verwondert my ten J oogften. By alle de Grondbeginzelen, die gy ny hebt opengelegd,by alle de Liefde voor uwe Moeder ; by alle de achting die gy betuigt my toe te draagen , en de meewaarigheid met myn verdriet, wangt gy het echter de Voorfpraak eener ftrafbaare Liefde te worden ! Vergun my genadige Vrouw 1 vervolgde ik, cat ik de Menfchen van de wetten afzondere! zonder die maakt deeze Liefde hem niet ftrafbaar. De Liefde is het werk der natuur. De m'.sdaad van uw Zoon beftsat, op zyn ergst genomen, daarin, dat hy, alvoorens hy het Meisje verleidde, niet op een Huuwlyk bedagt v/are; en zy handelde onvoorzigtig, door haar drift den teugel te vieren, eer zy op eene wettige wyze verbonden was. Stil, ftil: viel zy my fchielyk in dereden. Geen woord meer van dat alles ! Het zou verfchriklyk weezen, wanneer hy zulks gedaan had! dan was zyn gansch geluk den bodem ingeflagen! dan waren alle zyne uitzigten veryD 4 deld!  ( 56 ) deld! dan had hy zyne Familje en zig zei ven de grootfte fchande aangedaan, en my in het graf geholpen ! Hoe kunt gy, Mynheer 1 die van adel zyt,- en eene Moeder hebt, die gewis voer uw geluk zorgt, hoe kunt gy flegts denken, dat- zulk een onwettig Huuwlyk verantwoord kan worden ? Genadige Vrouw 1 antwoordde ik haar , toen de Liefde onder dè*Menfchen plaats verkreeg, toen aan de beiden Geflagten deeze Godlyke Eigenfchap gefchonken werd, toen beftondea er nog geene overeenkomften of verbintenisfen, waardoor de eene Mensch zig boven dc:i anderen verheeven oordeelde , en op zyne medefterflingen met verachting neder zag. Een Mensch was een Mensch, en is en blyft nog Mensch: wy beminnen derhalven eikanderen als Menfchen, zonder opzigtop de willekeurige Verbindtenisfen. Deezen moeten allen ophouden zo dra de neiging in 't fpel komt. En geloof my, de zogenaamde ongelyke Huuwlyken, zyn veelmaalen veel gelukkiger, dan die, waar men de volmaaktfte gelykhcid aantreft. Myn heer ! voegde de Dame my hierop toe, wy zyn in eene onderhandeling gewikkeld, waar in ik waarachtig nimmer gedagt had my in  C 57 ) fntclaaten. Om derhalven voor de v het ik my alles welgevallen, en waag ik nog heden alles. Laat de Moeder zo vernederend van my fpreeken als zy wil, zy zal my evenwel moeten erkennen ! moeten erkennen voor haare Dogter, al zou ik het te vuur en te 'zwaard doorzetten. Na dat ik dit gezegd had, ftond de Dame op. Ik moet, dus fprak zy, dit gefprek afbreekem. lk zie, dat gy in 't ftuk der Eere, ruim zo groot een Vrygeest zyt als myn Zoon is. Mooglyk zyt gy wel zyn Afgezant, om een zaak te verdeedigen, die door niemand verdeedigd kan worden. Die eens met myn Zoon gevallen is, is  ( 59 ) is niet waardig zyne Egtgenoote te worden, offchoon ik ook al het andere over 't hoofd zou kunnen zien. Begrypt gy dit? Aldus denkt eene Moeder, en indien gy een geweeten bezit, maak dan uwe Moeder niet nog eenmaal ongelukkiger dan ik ben! geef haar niet eenmaal meerder reden tot klaagen , dan ik over myn Zoon heb, die nog myner waardig is. Hier mede verliet zy my. Myne gedagten waren wraak, en vergift ftroomde door myne aderen! doch ik had ongelyk. Waarom vertoornde ik my, en waarom doe ik zulks nog op heden ? Immers heb ik alle magt in handen! Myne bewyzen zyn zo bondig, zo on- wederleglyk, dat ik alles trotfeeren kan ! . Moeder! Moeder! zekerlyk zult gy door my ongelukkiger worden, dan door uw Zoon. Maar neen! ik zal haar nooit Moeder kunnen noemen, die my zo regelrecht in 't aan-\ gezigt zei, dat ik haars Zoons niet waardig ben! Dat wil zeggen, myn hart zal het met zyn ! — Maar hoe zeer zal ik my verheugen , wanneer zy. genoodzaakt is my haare Dogter te moeten noemen! O hoe zoet zal dit «fgeperfte woord my in de ooren klinken! Zal  ( 6o ) Zal flË u verder nog iets van myne aanmerkingen mededeelen ? Noem het ydelheid, of zo als gy het begeert, Maria ! genoeg, dat ik geloof, dat' er op 't ganfche Gezelfcbap geene Vrouw was,die by my haaien kon. Allen als Poppen gefchilderd, als Poppen gekleed, en als Foppen zo ftyf, tot in de geringde haarer houdingen en bewcegingen. Geene natuur, geene waare bekoorlykheeden, geen lachje zonder afgemceten plooien ! —- Ha, Maria! gy had onze Engeltjes er vry tegen kunnen monfteren, geen een van allen die hier waren,kon er mede vergeleeken worden. Gy moest eens gezien hebben, hoe men my aanlokte 1 hoe alles my zig aanbood en zig bevlytigde, om myn aandagt te trekken, van die, waar tegen' ik my flegts een vriendlyk woord omvallen liet! Aldus gingen wy immers niet tc werk. Men kwam waarachtig ons meer te gemoete, dan ik deezen. . En wanneer zy fpraken, hoe langdraadig, hoe eentoonig, hoe onbehaaglyk, kwam elk woord er uit! 't Kan zyn, dat het inbeelding van  ( 61 ) van my is; maar ik begeerde my zelve niet te bedriegen. Ik zogt een praatje met de Dame, waarmede Frederik in gefprek geweest was. Wy fpraaken over de Liefde. In onzen ftand, zei zy onder anderen, is het zeet droevig, dat wy naar bevelen moeten leeven ! Met een floeg zy een oog op my, dat my meer ontdekte dan alle haare woorden. Ik kon niet lang by haar' duuren. 'Zy wil de ganfche Waereld hebben, dagt ik', want, kort te vooren, hadden haare oogen het zelfde aan Frederik gezegd. In 't kort, Maria! ik geloof dat Frederik hier veilig is, en ten zynen opzigten zullen er geene veroveringen vallen. In myn volgenden zult gy er meer van hooren. Ik ben, enz. LOTJE. AGT-  ( 62 ) A G T S T E BRIEF. Louiza aan Profesfor Wahler. Lieve, Beste Ferdinand ! Ikfchryf u in der haast, en betreklyk eene zaak, waar op gy uw aandagt reeds gevestigd moet hebben, en in welke gy gewislyk reeds een befluit genomen hebt, doch waarvan gy nu eerst de rechte geleegenheid verneemt. Is uwe Wysgeerte zo vermoogende geweest, om te zegevieren over het kookende bloed en de beleedigde eere; dan is het wel, waardige Man! maar heeft de drift getriumfeerd, dan zult gy heden door my uit uwe Dooling te rug gebragt worden. Hasten, die alles opzoekt, wat zyne Vrouw ongelukkig kan maaken, heeft het fpreukje,ten opzigte van uwe Gade, verzonnen , en zy, in de eerfte verrasfching, fchryft, onder* een aanval van krankzinnigheid, nog meer dan hy haar gezegd heeft, en in deeze onbewustheid van zig  C 63 ) zig zelve, zend zy den Brief weg. Zy heeftaan my gefchreeven en my verzogt, de vreeslyke onheilen te willen afwenden, die deeze Brief zou kunnen naar zig fkepen Komt derhalven deeze myn Brieft, nog te«hg genoeg ter hand, bedenk dan, dat de vertelling van een Booswigt en de droomende voordellen van een krank vernuft onmoog,yk toereikende kunnen weezen, om ons iemand «do» veroordeel»! Onderneem derhalven mets tegen de Ongelukkige. ***** Myn Man verrascht my, terwyl ik dee2en !f *fhiede™ ve^l . zegt hy, dat de Menschhevenheid hier werkzaam moet wee! zen Hy za! zelf naar u toe reizen; deezen Brief u overbrengen, en, zo veel mooglyk zy, l2jTsen'dat er geene onselukke" & Geef aan zyn raad gehoor, waarde Ferdinand! en bedenk dat de waereldfch/ 7 nimmer kunnen zyn, zo a Tu " en H,, rrr ^ ^ "^feilen, en dat, wanneer gy u zeJven ^ mogt bedroo- gen  C 64 ) gen hebben, het beter is, te vergeevcii, dan kwaad met kwaad te vergelden. Ik ben, enz. LOUIZA. NEGENDE BRIEF. De Ritmeester Strundel aan den Advokaat JVum. Ik blyf myn voorneemen getrouw, lieve Wurm! Ik heb aan Maria gefchreeven , dat ik haar niet weder zien zal : met een bezwaard hart zekerlyk; maar zy is goed, en zal er in berusten, ten minften ik hoop Ferdinand voor het toekomende te verzekeren. Wat myn Proces betreft, dit zal wel ten einde loopen. Ik zend u hier neffens de Copie van het vergelyk , dat wy gemaakt hebben , doch 't geen ik niet eerder ondertekenen zal, voor dat ik daar toe uwe goedkeurig ontvangen heb. Intusfchen zal ik een Reisje doen, naar dat Oord , van waar de Gefchiedenis van Maria haar  ( 65 ) haar herkomen heeft, en poogen deeze te onderdrukken. Als ik binnen agt dagen uw andwoord bekome , beu ik vast binnen veertien dagen by «, en tot dien tyd toe blyve ik, enz. STRUNDEL. TIENDE BRIEF. De Ritmeester aan Maria. In het oogenblik dat ik affcheid van u nam, waarde Maria ! was het my onmoogiyk u te kunnen zeggen, dat dit de laatfte reize was, dat wy eikanderen zagen. Ik'zou uw hart gebroken hebben, en veelligt had uw lyden myn voorncemen verzwakt, zo, niet verydeld. Ik zeg het u, uit het binnenfte myner ziele, ik kon dit niet op my zelven verkrygen ! en nog heden, terwyl ik aan u fchryf, moet ik, by elk woord, de pen uit de hand leggen. Zy ontzegt my haar dienst, om dat ik u, en II. Deel. E met  ( 66 ) mei u. alles vat r,:y lief en dierbaar is, vaat wel moet zeggen ! Maria! ik geloof meer dan ooit, dat wy een Hemel op aarde zouden gehad hebben, wanneer gy myne Vrouw geworden waart, en het is eene byzondere beftuuring van het Noodlot,' dat ik aan niets van dat alles moest denken, toen my er den weg voor open ftond, en dat my deeze Egtverbindterris, en de hulp , die ik van Wurm te verwagten had, niet te binnen fchoot. Ik zou onwaarheid fpreeken, indien ik beweeren wilde, dat myn omgang met u, zedert ik wist dat gy gehuuwd waart, my berouwde. Ik zie wel, dat er ongerechtigheid in is, en daar van ftrekt myne fcheiding ten bewyze, maar dat is het ook alles. Met genoegen denk ik aan onze overéénfteinrning. en het doet my leed, dat ik aan ryp overleg en den raad myner Vrienden gehoor moet geeven. Ik gewen my aan de gedagten, waarby ik my uwen Man, veel ongelukkiger voornel, dan ik zelf ben, wanneer hy uwe geheele Gefchiedenis te weetim kome; en zulks verfterkt my in myn voomecmen. Ik geloof deeze opoffering aan hem verfchuidigd te wcezen; eu over het ge-  C 67 ) geheel genomen, waarde Maria! doet gy er ook winst by. Thans herinner ik my ten leevendigfte de veelvuldige oogenblikken, uuren , ja dagen, in welken gyihde diepite.nagedagten uw Noodlot te bepeinzen zat! waarin het u onbegryplyk voorkwam, dat uwe bedryven altoos der verwytingen onderhevig moeiten zyn , en waarin gy, met eene vuurige, hartlyke Liefde voor my, wenschte, dat ik niet by u gekomen ware, ten einde gy, volgens uw voorneemen, uwen Egt deugdzaam zoudt hebben kunnen beleeven. Myne tegenwoordigheid zou altoos een hinderpaal in de uitvoering van dit uw voorneemen geweest zyn. Myne .verwydering geneest u en my van zwakheeden , die te diep in onze overeenftemmende denkwyze geworteld zyn, dan dat een ander Middel als onze fcheiding daarvoor zou kunnen worden uitgedagt. Laat derhalven, Maria! van dit oogenblik af, den Vreede zig.in uwe Ziel herftellen, dien .ik er uit verdreef, toen hy er reeds taamlyk geveftigd was. Van deezen dagaf, zullen wyel•kanderenals Vrienden Vriendin beminnen,en alle andere denkbeelden moeten verbannen zyn! E 2 En  ( 68 ) Ën ik zweer u,myné Waarde! dat er nimmer een vonkje van tederheid in myne ziel zal blaaken , anders dan voor u! Nooit zal eene andere Liefde my on'leedig houden , of myn hart van u aftrekken ! Indien u zulks mooglyk zy, en ik u te recht kenne, welaan 1 laat dan uW hart zig in 't bezit van 't myne te vreeden ftcllen ! Uw Man is allen eerbied waardig. Zyn byzyn was my dierbaar, en fteeds zal hy my dierbaar blyven. 't Zal my altoos berouwen, dat ik niet van den beginne af het befluit nam, om myn pligt omtrent hem, de overhand boven myne Liefde te bezorgen. Hem heb ik het te danken, dat ik van myne dwaaling te rug gekeerd ben. Myn Vriend Wurm heeft niet kunnen doen, 't gene hy in myn hart te wege bragt! hy kon er de deugd niet doen ontvonken even als uw Man, wat . moeiten hy daartoe ook aanwenden mogt. De Liefde, of ten minften, die zigtbaare , daadlyke achting,welke hyubetoont, verdient alle uwe opmerking. Geloof my, Maria! had iemand, toen gy nog geheel de myne waart, my deezen Man als uwen toekomftigen Egt genoot voorgefteld, ik zou alles aangewend , en  C 69 ) en uit alle magt gepoogd hebben, om hem uit den weg te ruimen. Toen ik by u kwam, en het gene gefchied was, niet meer te veranderen viel, toen haatte ik hem! —■ en heden bemin ik hem ! Konden wy allen Menfchen, waarmede wy te doen hebben , zo grondig leeren kennen, veelen, die thans door ons gehaat worden , zouden wy beminnen. Ik zend deezen brief niet eerder af, voor dat ik uw last zal uitgevoerd hebben , ter plaatfe waarheen ik reize. ***** Ongelukkige Vrouw I en nog ongelukkiger ik, wanneer my de troost niet bybleef , dat myne Zuster, door haare voortreflyke opvoeding , uit den poel des verderfs zig gerukt had ! Ja ! zy is myne Zuster,zy wier naam gy aangenomen hebt, en welker Noodlot gy voor het uwe verklaart. Ik moest juist toen zulke drukke bezigheeden met u hebben, toen die Onfchuldige in uwe handen verviel, anders had ik haar met meerder opmerking befchouwt ! Het broederlyk hart had voor haar geklopt, en my geE 3 noopt,  ( 7o) noopt, haar uit de ftrikken der verleiding te rukken. Maria ! Maria ! u fpreek ik vry, wanneer zy niet meer is het gene zy was! Myn God! hóe zeer word zy hier geroemd '. Hoe beminde haar alles! Hoe is alles hier van haare voortreflyke denkwyze overtuigd, en ech- . ter heeft geen Barbaar zo veel menschlievenheid bezeten, zig haarer in zo verre aantetrekken , dat haare onfchuld veilig voor de verleiding is gebleeven, en haare zuiverheid geen gevaar geloopen heeft. Ik voed echter nog hoop, dat zy haare Moeder , die eene edele Vrouw was, waardig zal aantreffen ! Is* dit echter zo niet, dan draagt ' Lotje de fchuld van haaren ganschlyken ondergang. Die looze Feeks wist alle kunstjes in 't werk te ftellen, om een zo jeudighart te verleiden! hield niet op alvoorens zy haarer gelyk was !en byaldien niet de edelmoedigheid van den Graaf, welke ik ken, haar wederhouden heeft, dan ging zy om haaren wil verlooren. Welk eene vreeslyke ftraf ware dit dan voor myne vergrypingen,en evenwel, Marïa! zyn deezen zo groot niet. Ik beminde geene an- de-  < 71 ) dere buiten u! en u beminde ik met de Liefde eens Egtgenootsl getrouw beminde ik u ! Ik liet myne bezittingen in de handen ovar van anderen, die ik altoos geloofde het ooodigst te hebben dan ik. Is dit zo ftrafbaar ? Verdient dit, O Maria ! - (ach ! geloof toch niet, dat ik om die Zuster uwer vergeeten kan ! -) verdiendit, dat ik u in lyden gedompeld moet zien ? Gy zulc lyden , Maria ! Gy zult heden on- uitfpreeklyk lyden ! Verwagtte ik van de edele Wysgeerte uws Mans geene bedaardheid, ik zou voor uw"Noodlot fidderèn! Doch laat ik u de ganfche zaak vernaaien, en oordcel dan zelve. Toen ik op reis ging, na dat ik tot de affnede deezen Brief aan u voleindigd had, kwam my op eenige mylen, een Bode van den Advokaat Stokberg achter op, die my berigtte, dat er Brieven waren gekomen, waarin de afkomst en het aanweezen van myne Zuster beweezen werden, cn waar uit bleek, dat deeze Zuster niemand anders ware, dan de Vrouw van Profesfor Wabler, met wien ik reeds bekend was. Hy verzogt «iy weder te rug te villen keeren, om met deeze blyde nieuwsyding myne Zuster te verrasfehen. E 4 Ik  ( 7* ) • Ik keerde daadlyk tot Stokberg te rug, doch niet in die zielsgeftalte als hy my verwagt had. Ik overzag het geheel, en zyn ontdekkend oog ontwaarde met een , dat ik met deeze ontdekking maar gansch niet in myn fchik was Hy vroeg er my de reden van. Ik wist hem niet anders te antwoorden, dan dat my nopens deeze ontdekking nog eenigen twyffel overfchoot. Hy hield my voor een zwaarhoofdj zeggende, dat ik ergens eene ongelukkige Liefde moest hebben, die ik my nu by deeze zaak te binnen bragt. Ik was zooivoorzigtig my te laaten ontvallen, dat ik om alles wat in de Waereld was niet wenschte , dat myne twyffeüngen niet gegrond waren. Dit viel hem geweldig tegen. Ik hoop niet, zei hy, met eene zeer bedenklyke houding , dat gy , ten kosten der Vriendfchap een flegte ftap gedaan hebt ? In dat geval zou ik u geheel verkeerd verfleeten hebben. De waarheid dorst ik: hem niet belyden ; ik poogde deeze verderèking, hem zo zeer uit het hoofd te praaten als ik kon, doch het gelukte my niet zeer. De zorg die ik om u en om myn) Zu-  ( 73 ) Zuster had, belemmerde my te Merk, en ik antwoordde hem niet, dan verwarden afgebrooken. Ik maakte aauftonds toeftel tot myn vertrek, en Stokberg had den mond vol van beklag en medelyden ; voegende er echter by , dat hy myn gebrek aan kieschheid in 't.ftuk van Vriendfchap in 't geheel niet begrypen kon Zyn laatfte woord was; dat hy my voor het ongelukkigfte mensch op den ganfchen aardbo. dem hield. God dank! dat ik het niet Was, zo als hy het dagt; evenwel ben ik het nog maar al te veel. De gedagte aan myne ongelukkige, veelligt verloorene Zuster maakte het my: Want uw lyden was my toen onbewust. Stokberg heeft my beloofd, dat hy niets aan uw Man zou fchryven. Toen ik herwaards kwam, vervoegde ik my by den Schout van het Dorp , die den Brief aan Stokberg gefchreeven had, dewyl hy wist, dat deeze het Proces in handen had voor eene vermiste Jufvrouw van Strundel en haare Wettige Erfgenaamen. De Schout verhaalde my daadlyk, toen "ik hem naar eenige nadere byzohderheedep van de zaak vroeg, dat de Opvolger van den PreE 5 di-  ( 74 ) diker, in ee» verborgen Kasje in de muur, zekere Papieren gevonden had, die ten tyde van zyn Voorganger niet open geweest waren, vermits hy ze tot dien tyd toe zorgvuldig verzegeld vond. Hy had aan den Overften van bet Dorp er kennis van gegeeven : men had de Papieren in de Vergadering geleezen, en bevonden, dat ze myne Zuster betrofFen. Ik liet my de Papieren aantoonen. Zy beftonden in eenige blaadjes fchrift, waarvan de nhoud was. „ Dat ingevalle dit Kind, geduurende den „ Oorlog ergens heen geraaken mogt, en zo „ wel van hem als van de Moeder afgefcheiden „ worden *iam er voor wilde zorg draagcn , en het van de byliggende penningen zo lang groot brengen, tot dat er geleegenheid kwa" „ roe, om aan eene zekere plaats, die door myn „ Vader werd aangeweezen, navraag naar „ hem te doen." De Bylage was eene aanwyzing van duizend Ryksdaalders. Vervolgens had men een Papier van den Prediker geopend, 't welk er by geleegen had, en waarvan de inhoud was: De redenen, die hem- bewoogen hadden, om het voorgaande Pa-  C 75 ) Papier niet te openen. Onder anderen geeft hy deeze reden : Dat hy en zyne Vrouw, kinderloos zynde, langen tyd gewenscht hadden, een Kind aanteneemen , en als het hunne groot te brengen. Dat zy deeze geleegenheid aanmerkten , als door den Hemel gunftig verleend, ten einde hunne begeerte te kunnen vervullen. Dat zy uit dien hoofde beflooten hadden,in "t geheel geen onderzoek te doen , wiens Kind het ware, maar het te erkennen, aanteneemen, te willen en te zullen onderhouden, als hun eigen Kind. Hy, (de Prediker, was overtuigd, dat de waare Gelukzaligheid van den Mensch niet in hoogen ftaat, rang of goederen , maar in de vergenoegdheid des harten beftond, en dat dit geluk alleenlyk door eene goede opvoeding, deugd en rechtfehapenheid te verkrygen was. Hy vermeende, naar zyn vermogen en ingevolge dit Plan, het Kind gelukkiger te zullen maaken , dan het by rykdom of rang immer tc worden ftond, en had dus zig zelfs niets te verwyten, wanneer het iets van dit alles miste. Hy had zo veel ondervinding in de Waereld gehad , dat hy zig ten vollen overtuigd hield, dat meh in gerin¬ ge»  ( 76 ) gen ftaat ongelyk gelukkiger, (gelukkiger volgens zyne grondbeginzels,) leefde, dan in een hoogen en aanzienlyken. Hy hoopte verder > dat hy nog eens, wanneer hy rekenfchap van alle zyne bedryven zou geeven, niet alleen dank van dit Kind zoude erlangen , maar dat het ook erkend zou worden door de Ouders, vooral door de Eeuwige Goedheid en Rechtvaardigheid, die alle de bedryven der ftervelingen weegt, met'de weegfchaal der Gerechtigheid, volgens de Liefde, die hy ons voor onzen Naasten had ingeboezemd. Zyne Gade, eene waardige en braave Vrouw, was met hem overeengekomen, dat, even gelyk hy zig ten Vader van dit Kind ftelde, zy etde Moeder van wilde zyn, en er alle de verpligtingen van vervullen. Vermits hy echter niet weeten kon, wat de Voorzienigheid over zyn aangenomen Kind beflootcn had, wilde hy de Papieren niet weg doen, die waarfchynlyk haare Afkomst behelsden , maar dezelven bcwaaren op eene plaats, waar ze zekerlyk niet gemaklyk te vinden zouden zyn, doch waar echter de Voorzienigheid zeer ligt een middel aan de hand zou kunnen  ^ 77 ) geeven, om ze aan den tfag te brengen, wanneer de ontdekking daarvan iets tot welzyn van het Kind kon toebrengen. Ik wil gaarne bekennen, Maria ! dat de edelaardigheid van deezen Man my de traanen van blydfchap uit de oogen perste. Ik was geheel doordrongen van die edele grootmoedigheid, waarmede hy myne Zuster aangenomen , en als zyn Kind opgevoed had. Het kan hem we! te binnen gefchooten zyn, dat by de bewyzen haarer geboorte, ook de middelen ter haarer verzorging te vinden zouden kunnen weezen, doch ik vertrouw van hem, dat hy, om alles voor haar te doen, zelfs in den uiterften nood, niet tot het openen der Papieren zou beflootea hebben. O mogt de Voorzienigheid hem nog eenige jaaren Ieevens vergund hebben, om alles te kunnen voltooien, wat hy zo grootmoedig had aangevangen ! God weet het, ik zou niet morren , indien ik haar ergens als de Vrouw van een eerlyk Handwerksman had aangetroffen'! Haar flegts deugdzaam te moogen vinden, is de wensch van myn hart. Maar ik wil voor als nog niet oordeelen, mooglyk is zy beter dan ik verwagt. Ik  C 73 ) Ik zei tegen den Schout en de overigen die ■ er zig tegenwoordig bevonden, dat het myne Zuster ware, en verweet ben, dat zy niet daad'yk, op 't Voorbeeld van hunnen voortreflyi'en Leeraar, dit verlaaten Meisje naar zig genomen hadden. Zy bragten hier tegen in, dat de Prediker haar te deftig had opgevoed, zo dat niemand het zig toevertrouwde om haar naar zig te neemen. Deeze reden was my niet gansch verwerplyk , en ik vergeef het waarlyk aan deeze Luiden : evenwel kon ik my niet weerhouden te zeggen, dat zy het Meisje geleegenheid gegeeven hadden, om van het pad ■der deugd te wyken, en in haar verderf te ■loopen. Zy geloofden my vervolgens volkomen gerust te ftellen, en my eene blyde tyding medetedeelen , toen zy my verhaalden : dat myne Zuster gelukkig gehuuwd ware, dat zulks gefchiedde, daadlyk na haare verwydering; dat men .zig by hen vervoegd had, en zy getuigenis der waarheid hadden gegeeven. Men had, wel is waar.zedert eenjgen tyd daaromtrent in twytTel geftaan, want zy hadden een Brief uit iBerlyn ontvangen, waarby gemeld werd, dat iemand aldaar zig voor haar uitgaf, doch dit moest  C 79 ) moest zekerlyk eene Bedrieg** weezen , m zulks hadden zy op gisteren ook weder te rug gefchreeven. Ik fchrikte op dit berigt. Ik vroeg hen , hoe het mooglyk ware, dat zy zo overvld en' valsch te werk konden gaan : teifeus er Invoegende: dat juist die myne Zuster was, en dat er ten opzigte van de andere een misverftand plaats vond. Myne hevigheid joeg hen ook in 't harnasch; ?y vroegen my zeer koelties: Hoe in dit geval een misverftand plaats kon vinden, zonder een openbaar bedrog ?Doch ik trek een Sluier over het vervolg varj dit Getprek! - het mogt te beleedigend voor u worden. Zo veel vernam ik nog, dat zy ook aan uwen Man gefchreeven hebben; hem meldende, dat er elders, om voordeel te behaalen, iemand zig voor uw Perzoon had uitgegeeven, waarfchynlyk.om de Êrffedïs, die door deeze ontdekking op u verviel, magtig te worden. Ik twyffel zeer, of uw Man dit voor waarheid zal aanneemen, vermits hy tegen my reeds eenige maaien, zyne verdenking heeft doen merken, dat verfcheiden uitdrukkingen van u hem niet toefcheenen te ftrookenmet de opvoeding, die  ( 8o ) die gy voorwendt gehad te hebben. In dat geVal, dunkt my, zult gy. lyden, en wel hevig lyden ! Neemt hy echter de zaak anders op, en gelooft hy, dat gy myne Zuster zyt! laat hem in dat geloof! Gelaat u , als of gy er u over verheugt, en wagt het tydftip , dat ik by u kome, en hem tot die voorzeker treurigen afftand voorbereide. Ik hoop het door myne hulp, en kragt van redeneeren, daar heen te brengen , dat alles vreedig afloopt. Heden moet ik op de vleugelen der broederlyke Liefde naar Berlyn tot de Gravin B** ihellen; zy is het, die herwaards gefchreeven heeft, en van haar moet ik, ten aanzien van myne Zuster, leeven of dood verwagten! maar wee! wee den genen , die aan haar verderf fchuldig is! Van Berlyn zultgy meer verneemen van uwen gefcheiden , doch altoos beminnenden, STRUNDEL. ELF-  ( 8r ) ELFDE BRIEF. De Advokaat Wurm aan Louiza. Vol gedagten, waar van ik « niets kan melden , dewy! zy de Menschheid in 't geheel niet vereerden, vertrok ik van u, om, met allen mooglyken fpoed, by Wahler te geraaken. Toen ik aankwam vond ik hem niet tehuis. Hy was op reis gegaan. Men wilde my daadlyk by zyne Vrouw brengen, doch dit ftootte my geweldig; ik kon het niet van my verkrygen haar te fpreeken; want zy was verachtlyk in myne oogen. Vermits ik echter medelyden met haar gevoelde, en gaarne weeten wilde, of de Man reeds iets in de zaak gedaan had ; liet ik my eindlyk beweegen, om my by haar te laaten aandienen. Ik had my geweldig vergist. Ik dagt, op de eerfte aanfehouwing de Byzit te zullen erkennen, en ik ontwaarde een zagt Engelengelaat. Ik las teffens op het zelve eene diepe zwaar- II. Deel. F 1 moe-  («O moedigheid, en hoe zeer ik al het vermoogen myner inbeelding te hulp riep, om haar my , als door de kunst vermscht, voorteftellen , zy bleef natuuilyk behaaglyk, gelyk zy was. Zy verzogt my te willen nederzitten , er teffens by voegende, dat zy, daar ik waarfchynlyk haar Man wilde fpreeken , my iemand wilde mede geeven ,die my op zyn Landgoed zou brengen. Ik bedankte haar voor deeze bereidwilligheid en zeide, dat ik wel gewenscht had haar Man in haare tegenwoordigheid te moogcn fpreeken. Zy fcheen zeer opmerkzaam te worden, terwyl de traanen haar in de oogen fchoo- ten. Maar, voer ik voort, dat zal niet wel kunnen gefchieden, vermits myn gevoel en uw voorkomen , my fchynt aantekondigen, dat gy geen vergenoegd Huuwlyk hebt. Zy zag my met een doordringend oog aan; ftond, fterk aangedaan, op ; nam myne hand en zei: Wanneer gy, gelyk ik vermoede, de Vriend van mynen Man zyt, dan ben ik verpligt u te moeten zeggen , dat ik zyner niet waardig ben. Ontfchuldig hem derhalven geheel en al! Heb medelyden met iemand, die ten uiterften ellendig  (33 ) dïg is! en wanneer gy hem ziet, zeg hem dan3 dat gy myne traanen gezien hebt ! Zy wilde opftaan en vertrekken. Blyf, Mevrouw ! zei ik met zeer veel openhartigheid : Hebt gy niet een Brief van Louiza ontvangen ? Smart en angst vertoonden zig op haar gelaat. Ik ontving hem, antwoordde zy, met nedergeflagen oogen. „ En deeze Louiza is myne Egtgenoote!" Myn God ! riep zy uit, dan is myne Ontrouw u bekend? — maar, Mynheer! ter liefde van uw eigen gedagt•, bid ik u, heb me- delyden metmy! Verleid, ten fchandlyk- fte verleid door een gevloekten Verraader, werd ik het flagtoffer myner onwederftandlyke drift, en thans, thans zie ik eerst,hoe ten uiterfte rampzalig ik ben ! Gy begeert myn Gemaal te fpreeken, en dit alles is u bekend ? Ik wil u niet te rug houden, om hem de oogen te openen ! Myne bedryven verdienen ontdekking en ftraf! maar, om hem zelfs wil, wensch ik, dat hy niet alles ervaare ! Ik weet, dat het verdriet van bedroogen te zyn, hem heftiger zal martelen, dan hy in ftaat is te kunnen verdraagen, Ik ben niet gekomen, Mevrouw! met oogF 2- merk  ( 84 ) * merk om u by hem te ontdekken. Integendeel, ik kwam met een tegenovergeftdd inzigt, om naamlyk, ongelyk en ongeluk te verhoeden ! Hebt gy nog geene berigten van uw Man, betreklyk uw vergryp en voorigen ftand ? ,, O Neen ! geen één 1 '* Wel nu, weet dan , dat alles hem bekend is! Hy weet, hoe gy te vooren geleefd hebt.en hoe gy naderhand met den Ritmeester leefde. Nu heeft hy, of goede gedagten van u, en gelooft h£t niet, of, hy is, uit hoofde van alle deeze beleedigingen, op wraak bedagt. In het eerfte geval , zal ik hem in zyne gedagten laaten, doch in het laatfte , zal ik hem tot bedaaren poogen te brengen. „ O! dan zyt gy een Engel; gezonden om my „ te vertroosten, ter wyl de Ritmeester my ver„ laaten heeft." Ook om zynen wil doe ik het. Ik ben de Advokaat Wurm , en kan my beroemen, de befte Vriend van den Ritmeester te weczen. Ik ben ook eenigzins , en zulks fmart my, de oorzaak van uwe vernieuwde kennis met hem; want zonder myn geld zou hem dit bezwaarlyk gelukt zyn. „ Hier in vergist gy u Myn heer! myne on- „ be-  ( 85 ) „ begryplyke verblinding, en het koel gedrag „ van myn Man tegen my , deed zulk eene „ fterke werking op my, dat ik alle dankbaar„ heid vergat! - zo dat, al had de Ritmees„ ter geen geld gehad, ik echter, met den „ goeden naam myns Mans, ook zyne bezit,, ting er aan opgeofferd zou hebben. Als nog ,, heb ik den Ritmeester onuitfpreeklyk Hef.— ,, maar gezond verftand en zuiver gevoel van ,, eere, dat door myne hartstogt wel verflikt, „ doch niet geheel vernietigd is, is wakker ,, geworden ! en ik begeer hem nooit wc- ,, der te zien , hoe ondraaglyk my dit ook ,, vallen moge!" Het was ernst al wat zy my zeide, en dit verzoende my volkomen met haar. Blyf by uw voorneemen ! voerde ik haar hartlyk te gemoet, dan kunt gy andermaal de achting dier menfchen gewinnen, welken bezeffen , dat deeze drift, hoe ftrafbaar dan ook, echter vergeef! yk zy, en dat het veel moeilyker is, om zig uit den fchootder Ondeugd te rukken, dan om er zig onbefmet voor te bewaaren! Ik dorst myniet langer ophouden, om geen tyd by haar Man te verzuimen. Ik beloofde, haar op de terug reis weder een bezoek te F 3 ZUl:  ( 86 ) zullen komen geeven, en haar te berigten , hoe het met haare zaak gefchapcn ftond. Op myne verdere reis dagt ik niet anders dan c>p haar. Wnaneer zy niet verleid ware geweest, had zy voorzeker de braaffte en voortreflykfte Vrouw kunnen worden. Zy heeft een week, geleidlyk hart, en nog geloof ik, dat indien Wahler .haar meer bemind had, de Ritmeester geen vermoogen meer op haar gehad zou hebben. Doch het is verfchriklyk voor my, te bedenken , welke gevolgen een Huuwlyk kan hebben , waar geene overéénftemming plaats heeft. Ik word kwaad op my zeiven , Waarde Louiza! dat ik zomtyds zo MiiSrrig tegen u ben. Gy begrypt hoe weinig ik zulks begeer te zyn, doch ook my overvalt de drift. Ik bidu, laat van dit gedrag geene gevolgen in uwe ziel agterblyven , of gy maakt my den ongelukkigften van alle menfchen. Is de Ritmeester reeds by u, of heeft hy u gefchreeven? ■ Toen ik by Wahler aan huis kwam, wilde men my niet by hem laaten. Hy had vcrboo. den , zei men , dat er iemand by hem kwame. Jk wist er niet anders op, dan hem te laaten zeg-  C «7 ) zeggen, dat ik van wegen zyne Vrouw kwam; en hier mede verkreeg ik den toegang tot hem. Toen ik binnen trad, zei hy: vermoedlyk, Myn heer! zyt gy door myne Vrouw afgezonden, om haar te verdeedigen en te rechtvaardigen. Gy zult zekerlyk langs een anderen weg reeds weeten, het gene ik ook te weeten gekomen ben, en uw last zal daarin beftaan, dat gy my zegt, wat waar, en wat niet waar is. Ik verzeker u, dat ik onder dat alles bedaard zal blyven, want ik heb myne hevigheid en woede voor een ander Voorwerp te befpaaren, die ze ook beiden genoegzaam zal moeten ondervinden. Na dat hymy verzogt had te gaan zitten,zei ik tegen hem: Dat ik het Voorwendzel, van door zyne Vrouw gezonden te zyn, flegts gebruikt had, om binnen gelaaten te worden. Dat ik zyne Vrouw wel gefproken had, doch flegts by geleegenheid, dat ik hem poogde te fpreeken. Ik had dus van haaren weegen niets voorteftellen; dat ik te verrigten had, beftond hier in, om hem een Brief van Louiza,myne Egtgenoote, ter hand te Hellen. Ik week achter uit, zo als de Man naar my toefprong, om my te omhelzen. Gy, de AdF 4 vo-  ( 88 ) vokaat Wurm?riep hy: Gy de Man van Louiza ? Welkom in myne eenzaamheid! Nu bemerkte ik dat de Paroxismus blydfchap was, en betoonde dieshalven ook myne vreugde, om dien Man als een Vriend te mogen aanfchouwen, wien ik zyne bezitting en de befte Vrouw ontroofd had. Hy omhelsde my zo hartlyk, als ik het van myn beften Vriend zou durven verwagten. Weldra verviel hy wederom in een zwaarmoedige!] toon. En wat is verder uw boodfchap van Louiza? en welke is de inhoud van haaren Brief ? Is het een droevig berigt ? Mooglyk is de ongelukkige, zinnelooze Henriette niet meer ? Heeft zy het rampzalige leeven,dat de grootfteder Booswigten haar berokkende, geëindigd? O myn Vriend ! de wegen der Voorzienigheid zyn verwonderlyk! Wy hadden te faamen gelukkig kunnen weezen? • dit is eene waarheid die onbetwistbaar is! — Hasten moest haar tot de ongeluk- kigfte Vrouw maaken ! En wie durft er twisten met de hand des Heeren ? Onder dit zeggen had hy den Brief opengebrooken en las hem nu. O! riep hy, na hem gsleezen te hebben, zy  ( 89 ) zy is eene uitmuntende Vrouw! Gy moet ge. lukkig met haar weezen. Hoe fneed deeze uitdrukking my door de ziel ! Ik gevoel het! en gevoel maar al te wel, dat ik u niet gelukkig maaken kan ! Er is een wreed befluit over ons Huuwlyk. En ik geloof, dat er een Vloek rust op alles, wat kennis aan. de ongelukkige Henriette heeft. Ik betoomde intusfchen myne gevoelige aandoening, en antwoordde er niets op. Dank uwe goede Vrouw , vervolgde hy, dat zy ook my tot zagtheid aanmaant ! Zy verfterkt my in myn voorneemen , om allen , zelfs de hardfte beproevingen, met geduld te verdraagen. Zedert drie dagen heb ik my hier opgehouden , bedenkende en overléggende, my in duizende gedagten verliezende, en hoe langer hoe meer in verwarring geraakende, zonder tot een waarlyk vast en bepaald befluit te kunnen komen. Hier is de droevige Brief van Henriette,-die zelf fteenen tot fchreïen beweegenden een yskoud hart in vuur zetten zou ! Ik heb hem met fiddering gcleezcn. Dan werd ik heet en dan koud. Ik zag de wanzin in elke regel, en echter moet hy op de waarheid geE 5 grond  (90) grond weezen. Verbeeldde ik my.in menig oogenblik, dat het de waarheid was, dan gevoelde ik eene doodkille huivering over myn ganfche lighaam! dan verftomde ik van fchrik, over het afgryslyk bedrog, waarmede men my bedroogen had ! dan ontwaarde ik eene woede in myn binnenfte, om haar het flagtöffer myner wraak te doen worden, die my zo fchandlyk om den tuin geleid, en de fchoonfte deugden voorgeloogen had. Intusfchen deed ik wyslyk, met niet overyld te werk te gaan. Ik kreeg kort daarop berigten, die haar nader betroffen , en waar uit bleek, dat zy de Zuster van den Ritmeester Strundel is, indien niet, (waaraan ik met recht twyffel,) haare ganfche Gefchiedenis,zo als zy my dezelve verhaald heeft, beneffens de bewyzen daar voor, bedrog en een doorgeIloken werk is. Ik heb derhalven goedgevonden , haar dit alles te fchryven, en omftreeks een uur geleeden een Boodfchap aan haar afgevaardigd. Ik wagt op haar befcheid, om er myn verder gedrag naar in te rigten. Zodanig een befluit was zekerlyk het befte, §n ik was blyde , dat ik in 't verfchiet een ge-  ( 91 ) gelukkig einde aan deeze zaak zag. Evenwel wenschte ik wel dezelve haar volkomen beilag te zien krygen , en verzogt hem, my te vergunnen, haar antwoord alhier te mogen inwagcen .-zulks ftond hy my niet alleen zeer gaarne, maar ook met de leveiXdigfte betuigingen van vriendfchap toe. Zo dra het antwoord op den Brief, waar van hier een Affchrift neffens gaat, aankomt, zal ik u verdere berigten van het een en ander mededeelen. Ik ben, enz. WURM. T W A A LvF D E BRIE F. Ferdinand Wahler aan Maria. Eene der treurigfte Onderwerpen, diemyira myne eenzaamheid onleedig houden, Mevrouw! zyt gy. Ik heb altoos een hoogen graad van achting voor u gevoeld, deels ontftaande,uit den aart onzer kennismaaking, die ons waarlyk  C 92 ) lyk geheel andere Verbindtenisfen voorfpelde, en deels uit de infchiklykheid, waarmede gy myne dikwils ondraaglyke hartstogt verdroegt; maar, zaaken, die my van u ter ooren gekomen zyn , moeten noodwendig deeze achting verzwakken, en my, wanneer de waarfchynlykheid in waarheid verkeert, tegen u in 't harnasch jaagen , en tot wraak aanzetten. Het is myn gebrek niet ongehoord te veroordeelen. Hier neffens de bewyzen van het gene men u te lasten legt, en teffens de middelen , waarmede gy u mooglyk zult kunnen verdeedigen. Is de Gefchicdenis, die gy my van uwe Afkomst verhaald hebt, waarachtig en gegrond, dan zyt gy onfchuldig : dan zyt gy des Ritmeesters Zuster, en kunt u, voor het verlies van eenen tederen Egtgenoot, die ik voor u niet wcezen kan , door de aanwinst van een Broeder, dien gy bemint, zien vergoeden. Doch is uwe geheele Gefchijedenis een Ver'digtzel, dan is het een afgrysiyk bedrog! Dan is myn lyden aan dat van Henriette gelyk !dan is alles waar, en gy zyt een diepbedorvcn Schepzel Hoe ondraaglyk uw Huuwlyk met my ookwezcnmooge,diteci)terhadik niet verdiend. In  ( 93 ) In dat geval heb ik grootlyks medelyden met li» want het is onmooglyk , dat gy niet den ganfchen lastgevoelen zoudt, die u op de ziel ligt, daar ik blyken befpeurd meen te hebben, dat gy een gevoelig hart bezit, en ik my van de Huichlaary nog zulk een fterk Tafereel niet kan maaken , dat ik ze my onder uwe gedaante durf voordellen. 't Zou fchandiykzyn , wanneer gy en de Ritmeester my zoudt hebben kunnen bedriegen. Onder den naam van eenen Vriend drong hy zig by my in^- Om uwen wil heb ik hem aangenomen. Het gebrek myner verkeering met ü, wilde ik door een Vriend aanvullen. Doe my niet op misbruik denken! dit zou my ganschlyk vernederen. Hoe zeer ik nu van het tegendeel overtuigd wensch te weezen, om nog eenige verzagting in myn Noodlot te ontdekken, wilde ik echter gaarne de waarheid weeten, want op nieuw wil ik niet bedroogen worden 1 ■ Is echter myne vrees de waarheid, dan weet ik , dat het Noodlotmy tot den ellendigften van alle fterfiingen voorbefchikte, en my noodperst, om alle gedagten op toegecvenheid te iaatcn vaaren. Antwoord my ten fpoedigfte, want hier van hangt  (n) hangt myn gansch befluit af! Gy hebt In geen der beiden gevallen iets van my te vreezen; want in het eene, ben ik u de grootfte vergoeding fchuldig, en in het andere, verdient gy zo veel medelyden , dat het zonde zou zyn, wraak over u te neemen. FERDINAND. DERTIENDE BRIEF. Ds A.lvokaat Wurm aan Louiza. "V^"an Maria kan ik u verder niets melden , maar,Louiza !des temeer van my zeiven. Deeze reis fchynt beftemd te weezen, om dat ge' ne te voleindigen, 't welk de zwaarmoedigheid in my ontgonnen heeft. Eiken dag word ik te meer verfterkt in de verzekering die myne ziel heeft, dat ik u ongelukkig zal maaken, inge- valle ik langer by u blyve, 'en dan komt het befluit my in 't hoofd, om my van u te fcheiden. Men  (95 ) "Men word de geringheid van zig zelvetrnfer eerder gewaar, voordat men aan anderen ziet, hoe verre zy boven deezen of genen verheeven zyn. Welk een afftand tusfchen Ferdinand en my! Geloof my Louiza ! Wanneer ik bedenk, hoe zeer uw beider geitellen by elkander voegen, dan word ik gedwongen, om my zei ven te verachten, want nooit ben ik in ftaat, om dat gene voor u te weezen, 't gene hy voor u zou hebben kunnen zyn! In die oogenblikken kan ik het u ook geheel niet ten kwaade duiden, dat gy geene liefde voor my voedde, of nog voedt! De erinnerifig aan den zagten, toegeevenden en tederen Man moet niet flegts den ftootenden, onhandelbaaren en grilligen Man uit zyne plaats dringen, maar hem ook geheel en al gehaat maaken. Was het niet om uw Vader, gy zoudt my nooit weder zien. Ik zou hem aan uwe oogen onttrekken, die u nimmer blydfchap kan ver. oorzaaken, en die, by elke gedagten aan u, zig zelfverwyt, dat hy u ongelukkig maakt. Nimmer, Louiza .'heeft deeze bui my zo verfchriklyk overvallen als heden. Ik hoop echter dat ze ten minften iets tot bedaaren zal komen , want zo als ik thans gefteid ben, waag  waag ik het niet, om tot u weder te keercn. Ik geloof de reden hiervan in een gefprek tc moeten zoeken, dat ik nog gifteren avond met Wahler had. Wy fpraken van zyne Vrouw. Hy verhaalde my, hoe hy alles in 't werk gefteldbad, om haar het leeven draaglyk te maaken, vermits hy zig niet in ftaat bevind, van met haar te kunnen verkeeren. Zyne leevendige verbeelding.had hem menigwerven , in oogenblikken waarin hy meer geneegenheid voor haar ontwaarde, Henriette's Beeldtenis voorgefteld,. en, zyne misdag befpeurende, had hy ze met afkeer van zig weggeftooten. Dit had hem behoedzaamer doen worden , en om zig niet verder aan haar te vergrypen , had hy zig haar byzyn onttrokken. By dit gezegde kon ik my zekere ontmoetingen, die ik met u had, niet uit de gedagten brengen,waarby ik u dikwils afwees , wanneer gy met uwe vriendlykhceden , myzogt te vervrolyken ! — en bedenk ik dan, dat ik aan een Engel doe, 't gene Wahler aan eene Duivelin deed, dan moet myn vuistflag on- gelyk grooter weezen, en het ergfte van allen is, dat ik niet zou kunnen nalaaten het zelfde tc doen, wanneer ik my weder in 't geval bevond. Ik  ( 97 ) Ik vroeg Wahler, hoe hy zig gedraagen zou, wanneer hy bevond.dat zyne Vrouw onfchuldig was. De.ganfche fchadevergoeding, antwoordde hy my, beftond in zyne bezitting. Ik poogde van hem teverneemen, of er alsdan niet een foort van nadere verééniging tusfehen hen kon ftand grypen, en of het niet mooglyk ware, dat dit geval eene Liefde kon doen gebooren worden , die voorheen niet beftaan had ? Het was in de daad dwaasheid van my, in deeze omftandigheeden, hem 'diergelyk eene vraag te doen , doch ik deed ze, om zyne ftandvastigheid, waarvan ik reeds overtuigd was, des te meer te bewonderen ! 0f om rond uit de waarheid te zeggen, om nog fterker bewyzen voor myne vernedering in te zaamelen. De Liefde, antwoordde Wahler, laat zig door niets bedwingen. Van Vooroordeelen kan men door redeneeren en ondervinding te rug gebragt worden , maar eene hevige minnedrift laat zig niet onderdrukken; offchoon men haar den zwaarften last oplegge ! — Hoe het ook gaan moge, ik zie myne Vrouw nooit weder ! j II. Deel. q haar  C 98 ) Haar nóóit weder zien? en zal dat fchadevergoeding weezen P vroeg ik. Volkomen! gaf hy my ten antwoord: want ik moet bekennen , dat ik my, in dat geval, onwaardig zou keuren, haar weder te zien. Zeg my toch eens, met welk eên gelaat zou ik haar ónder de oogen durven treeden, - haar, die aan my, zo als dan het geval zou wcezcn, haar gansch geluk heeft Opgeofferd, en die ik daarenboven nog in haare eere zogt aantetasten? Het zou myn pligt weezen, my van haar verwyderd te houden. In het ander geval moet ik haar byzyn nog meer vermyden. De bedaarde Wysgeer zou mooglyk voor den opftuivenden Egtgenoot moeten onderdoen! ■ en zy, die ik myn groótfte medelyden waardig keurde, indien ik haar uit een ander oogpunt befchouwde, Zou mooglyk myn toom ten hevigften doen ontbranden , en my in een Barbaar tegen haar herfcheppen. Dit Character, vervolgde hy meer gevoelig, feezit ik, en heb gevoeld het te bezitten ! Ik zal het hem ook doen gevoelen 1 Ja ! myn Vriend ! ik heb my zulks vastlyk voorgenomen. Stel u in myne plaats! Verbeeld u Hasten,  C 99 ) ten, en dat alles waar zy, 't gene van hem gezegd word ! verbeeld u Henriette ! verbeeld u myne Vrouw, en hoe ellendig zy beide zyn, de onfchuldige met de fchuldige ! Verbeeld u dan verder dien Satan, die de eene verdierf, en de andere van den top des geluks in een jammerpoel nederftortte! en laat de ftraf van deezen Booswigt my bevolen! Aldus denk ik, myn Vriend ! Ik geloof, Louiza! dat deeze Gefchiedenis een treurig uiteinde zal hebben, en het moet alzo beflooten weezen! Indien Wahlers Vrouw zig al van de kunst der veinzery bedient, en het gewaad der fchynheiligheid omhangt, dan geloof ik nog, dat de ontdekking van de Zuster des Ritmeesters de zaak eene geheel andere wending geeven kan en moet. Ik wensch flegts, dat de Ritmeester fpoedig tot ons mag overkomen, dewyl hy mooglyk nog middelen aan de hand zou kunnen geeven, om het fterkgroeiende Onheil aftewenden. Ferdinand fprak vervolgens weder van u, en vloeide over van Loftuitingen. Ik befpeurde maar al te duidlyk, dat zyne ziel de uwe aankleefde! dat gy die ganfche reeks van innerlyke Onrusten van hem zoudt hebben G 2 af-  ( 100 ) afgewend , byaldien gy zyne Vrouw geworden waart! dat dat zagte, welwillende van zyn hart, die mcnfchenliefde, die in elk eene zyner trekken doörittaalt, over dat thans zegepralende hartstochtlyke gewislyk de overhand zou hebben moeten bekomen'. —, ©y zoudt hem bemind , en uwe tederheid hem openlyk betoond hebben! Gy hadt hem buiten zig zeiven en alle rampen ontvoerd , gelyk gy my gedaan zoudt hebben, wanneer gy my met uwe Liefde en tederheid verwaardigd hadt'. — Doch waarom maak ik hier deeze vergelykingen ? Lief, best Wijf! Ach! laat my treuren! treuren, om dat ik geloof meer te verdienen, dan v. srlang | treuren, om dat ik veelligt onrechtvaardig ben. ***** De Brief van Maria is er, en alles, alles is verlooren — Ha! — andermaal heb ■lk my zelf bedroogen! andermaal te fchielyk geoordeeld! en op rekening van den Mensch gezet wat op rekening der omftandigheeden gefield moet worden ! Hasten is de eerfte Schurk, die Gods aardbodem draagt. Hy is de vervloektfte Verleider der Onfchuld, die van Maria, naam-  ( ioi ) naamlyk ; want in haar heeft hy der Deugd het belle hart ontroofd! Ik laat het aan u over! Lees haar Brief ! Ferdinand vergunde my er een affchrift van te maaken 1 Oordeel zelfs, of zy niet al uw Medelyden en dat van de geheele Waereld verdient. Ferdinand zal ook zo zagtlyk met haar te werk gaan, als men van zyne grootmoedigheid verwagtén kan, hoe gevoelig hy anders ook zy, van derwyzen zig in zyne eere getast te zien! Doch tegen haar Verleider is hy onbedaarbaar vergramd! De reeks van fchanddaaden, diehy op zyne rekening ilelt, vordert zelfs van den verdraagzaamilen en geduldigften Man nadenken ! — en men kan het hem niet ten kwaade duiden, wanneer hy het voor geoorloofd,, ja! voor edel houd , om dat Ondier uit de menschlyke faamenleeving te verdelgen. Ik kan zyn Plan niet geheel doorgronden, maar Ffastens verderf flikkert er aan alle zyden uit. Indien hy, by de uitvoering , flegts voorzigtigheid genoeg gebruikt, om er zelf niet het Offer van te worden. Hy heeft het eerfte aan Henriette gefchreeven, en hoe zeer ik hem ook verzogt zulks naartelaaten, was G 3 hce  ( 102 ) het my onmooglyk hem daarvan te wederhouden. Ik bragt hem 't gevaar onder 't oog, dat er voor de arme Vrouw uit ontftaan kon , ingevalle Hasten den Brief onderfchepte. Hy gaf my daar op zeer droogjes ten antwoord : Dat zy niet meer lyden kon, dan zy reeds leed, en zyne fpoedige tegenwoordigheid zou haar ongetwyffeld van alle dwinglandy haars Mans verlosfen. Dus verre zyn de zaaken gevorderd; en nu fpoede ik my weder tot u te rug. Ik zal echter, op myn terug reis, de Ongelukkige een bezoek geeven, om haar te zeggen, dat haar Noodlot draaglyker is dan zy gelooft. Dan kom ik wederom tof u, Louiza! om nog eenmaal te beproeven , of myn Geest myne hartstochten meester kan worden ! Doch ik zeg u vooraf, dat ik opgemerkt heb, dat ik knorrigcr ben geworden, dan ik geweest ben, èn dat ik derhalven, voor u mooglyk nog onverdrraglyker zou weezen ! en in dat geval, weet ik niet, wat er van ons te worden ftaat. Doch ik zwyg hiervan, om u niet in voorraad te bedroeven. Misfehien zyn het grillen, die noodwendig met myne tegenwoordige denkbeelden , ( uit de ongelukkige Huuwlyken, die ik  ( 103 ) ik voor my zie, gebooren,) gepaard moeten gaan, en die ophouden zullen , wanneer de indruk, die dezelven veroorzaakte, zal uitgewischt zyn. Spoedig zal by u zyn uwen VEERTIENDE BRIEF. Maria aan Ferdinand. Myn heer! w anneerlku zegge, dat fchaamteen droefheid my beurtlings martelen, geloof dan niet, dat zulks eerst heden , toen ik uwen Brief bekwam, een aanvang genomen heeft. Reeds zedcrt langen tyd, waren myne traanen de bewyzen myner fmart over myne onrechtvaardigheid. Ik waag het niet, om myn leeven en myne bedryven te verdeedigen! maar ik waag I.-t, van u te durven vergen,dat gy het voor G 4 my WURM.  ( i°4 ) my doet! — Gy zult my oordeelen, en aan uw oordeel onderwerp ik my. Gy zyt de eenigfte onder de Leevenden dien ik beleedigd heb. Myne Ouders, die wraak over my roepen, ruiten in het Graf, dat zy, om mynen wil, te vroeg bevvoonen. Ik ben de fpeelbal van het Ongeluk geworden , zonder dat ik zulks begeerde te zyn. De eerfle fchrede daartoe, vcrraschte my derwyzen, dat ik er geene de minfte gedagten op had, en toen ik gevangen was, kon ik niet weder te rug. Lees den Brief eens, die ik, in de dagen myner ondeugenheid, aan eene myner Vriendinnen fchreef, en gy zult overtuigd worden, dat ik niet zo gansch flegt dagt. Myn Verleider is dezelfde, die u, en uwe Henriette ongelukkig gemaakt heeft! Hadt gy, toen gy de eerftemaal zyn Naam op uwe lippen naamt, myn gelaat in aanfchouw genomen , gy hadt er uit kunnen ontwaar worden, dat er tusfchen my en Hem iets gebeurd moest weezen ! Want eene gloeiende fchaamte overdekte het zelve, en een vuur doordroomde alle myne aderen. Heden kom ik op een Hoofdpoint van myn leeven. Ik ben de Zuster van den Ritmeester niet, en  ( 105 ) en ik heb reden, om den Hemel te danken, dat ik het niet ben. Ten tyde, dat deeze Ongelukkige tot mykwam, was hy myn Geliefde, en was zo weinig als ik verdagt, dat door haar ons Noodlot zulke verwonderlyke wendingen zou hebben kunnen neemen. Het waren niet blootlyk de omftandigheeden van den Ritmeester, die my noodzaakten, dien Oord te verlaaten, want aan Minnaars kon het my in dien tyd niet ontbreeken : maar die getrouwe, onbaatzugtige Liefde van eenen Egtgenoot, had my een afkeer ingeboezemd, tegen alle die vlugtige vermaaken, die op my te wagten Honden. Een onfchuldig Meisje in de Zuster des Ritmeesters te aanfchouwen, herriep voor mynen geest de tydcn en omftandigheeden van myn ouderlyk Huis. Ik befloot my voor haar uit te geeven , en te zien of ik eerlyk en braaf door de Waereld zou kunnen komen. Dit was myn vast voorneemen. Zo weinig ik voor myne Gezellinnen het aanzien wilde hebben, als of een deugdzaam gevoel myne fchrcden beftuurde, zo zeker wa#e het echter, dat er geene gedagte, dan van onwrikbaare ftandvastigheid , in myn binnenfte opkwam. G S In-  ( IQÖ ) Indien de Brief aan Lotje u eenige twyffeüngen baart, bedenk dan, dat ik aan een Meisje fchreef, die met elke deugdzaame aandoening den fpot dreef, en dat de befte voorneemens niet vry zyn van zwakke oogenblikken, waarjn de herdenking der ondeugd, een zweem van genoegen over 'de ziel en haare daaden verfpreid. Toen gy my te kennen gaaft, dat gy my wel als Vrouw kost fchatten en hoogachten , doch my niet met de tederheid van eenen Egtgenoot beminnen, toen nam ik er waarlyk genoegen mede, niet, om dat ik wederom voorneemens ware uittefpatten, deeze gedagten waren verre van my! maar ik was misleid geworden ! Ik had bemind en beminde nog, en •wist derhalven.dat ik niet aan uwe Liefde zou hebben kunnen beandwoordden, offchoon gy rn/ dezelve geheel gefchonken hadt. Ik had echter geen voorneemen u ongelukkig te maaken , had ik zulks kunnen voorzien, ik had ftand.vastig eene Verbindtenis met u afgeflagcn! Neen ! ik wilde myn eigen geluk bevorderen, en vermeende het geval niet genoeg toekunnen • danken , voor den wenk, dien ik heden zo zeer betreuren moet. Her-  ( io7 ) Herinner u gunftig, hoe er naderhand verfcheidene niet zeer aangenaame onderhandelingen tusfchen ons plaats vonden ! hoe uwe grootmoedigheid en gedraagingen tegcns my, my eindlyk noodpersten u te waardeeren en te beminnen ? Er was een tyd, waarin myne Liefde den grootften graad van fterkte bereikte ; waarin geene Vrouwlyke fierheid my wederhield,en ik u met geweld begeerde te veroveren ! 't Kan zyn, dat ik te veel ondervin. ding voor een onfchuldig en onnozel Meisje liet blyken ! Toen noemde gy my eene Byzit! ik was zulks niet, maar ik was het geweest, en ik verfchrikte. Van dat tydftip af, heb ik my ingehouden, en, in eene der ongelukkigfte oogenblikken, daar ik reeds dikwils geweend had, en ik onvertroostlyk treurde, dat ik niet beminnen moest of mogt, vertoonde zig de Ritmeester voor my! D.e Ritmeester! dien ik zo tederlyk beminde, die ook my zo tederlyk bemind had! ea ' , myne ftandvastigheid verdween! 't Was echter niet zonder gevoel te hebben, dat ik onrechtvaardig handelde. Aanftonds, na myn vergryp, ontwaarde ik het alreede'. Doch ik had met eene hartstocht te kampen, aan  ( io8 ) aan welke het geene moeite kostte my ter neder te werpen, en hoe was het derhalven mooglyk voor my, te kunnen zegepraalen ? Ik gaf my ■alle moeiten van de Waereld, om myne misdaad te verkleinen ! Het gemis uwer Liefde; de oudere Rechten van den Ritmeester; de ' leevendigheid van myn Natuurgertel, — alles werd in de fchaal gelegd, om het ongelyk,u aangedaan, op te weegen, maar alles werd te ligt bevonden '. Eindlyk kwelde my myn Geweeten onöphoudlyk met zyne verwytingen > en hoe onuitfpreeklyk ik den Ritmeester ook beminde, zo moest hy echter myn Deelgenoot in alle deeze Folteringen weezen. Onze Gefprekken beitonden grootendeels uit verwytingen , en wanneer de Liefde ten toneele kwam, dan ftrekte het enkel, om ons te beklaagen, dat wy niet bevoegd waren, om ze onderling elkander te bewyzen. Kan het iets ter verzoening van uwe rechtvaardige Gramfchap toebrengen, wanneer ik u zeg , dat onze laatfle verkeering geheel onfchuldig ware! neem het dan voor eene plegtige belydenis van my aan ! Wy hebben treuriger dagen gefleeten, dan ik van de hand des eevals verwagtede, engy, Myn heer! Gy zyt dik-  ( iog ) ' dikwerf het Onderwerp onzer gefprekken geweest. Wy hebben geweend, om dat wy « misleiden moesten. Wy hebben ons zelve,in vergelyking van uwe grootmoedigheid en edel Character, zo gering bevonden, dat wy met verachting op ons zelve nederzagen. Veroorlooft gy eene Ongelukkige, die da ganschlyke uitgieting ven uwen toorn verdient, iets te zeggen ter vetdeediging van Hem, die haar medcpligtige is! weet dan, dat hy my beminde ! — vuuriger en oprechter mooglyk beminde, dan een Man zyne Vrouw ! dat hy u hoogachtte , en menigmaalen zig zelf vervloekte, om dat hy bedrieglyk omtrent u te werk moest gaan. De inleggende Brief ftrekt ten fpreekende bewyze, hoehyheeden denkt, en of hy geen medelyden verdient! Zie daar, Myn heer! de openhartige belydenis, welke gy van my begeert. ]k heb geene reden, om de waarheid te verdonkeren. Verbeeld u Maria als het ellendigfte en ongelukkigfte Schepfel! verfcheurd door het gevoel myner fchande! nedergedrukt door de overtuiging van myne wanbedryven ! onwaardig den oogöpflag van elk fterfling, die edelaartig denkt ! Tot in de ziel belaadcn met de wroeging»  C «o ) ging, van myne Ouders,ten ontyde, ten graVe te hebben doen daalen ! Gemarteld door de erinnering van u , die reeds zo ongelukkig waart, nog ongelukkiger gemaakt te hebben! verzekerd , dat ik zelve, door den vernieuwden omgang met den Ritmeester, de oorzaak der onheilen was, dewyl ik hem had kunnen afflaan ! en eindlyk, gepynigd door de gedagten, by elk eene myner handelingen, dat niets in de Waereld in ftaat zy, om dit alles te herftellen en goed te maaken , al ware het, dat ik er eene ganfche eeuw boete voor deed! dus is myn toeftand! Neem dit alles te faamen, en zeg my , of gy een ellendiger Voorwerp weet, dan ik ben ! En nu, Myn heer! indien het in uw vermogen is, voor dit alles my te doen boeten, öp eene wyze, die my hier namaals op eenige rust kan doen hoopen , ftel het dan in 't werk!— Straf my ten ftrengfte! mooglyk zal zulks myn beangftigd hart verligten. Geene fchande, geene befpotting, geene beleediging, geene vernedering zullen my te zwaar te verdraagen vallen ! Grootmoedige Weldoender! aan wien ik eenmaal de wederkeering tot myne onfchuld te dan-  ( m ) danken had, verwek gy het gevoel ifl myne ziel, om voor myne vergrypingen te kunnen lyden. Hoe vuurig wensen ik nog eens te kunnen wederkeeren, tot die jaaren , waarin ik goed én onfchuldig, aan de zyde myner Ouders, als in een Paradys, nederzat, v/aaruit dë Verleider my wegrukte I Kon zulk eene wensch vervuld Worden, ik zou beproeven, of ik door ftandvastigheid , door verloocheningen van alle genoegens, de eeuwige Folteringen van myne arme Ziel zou kunnen afwenden,en het gene gebeurd was,ia eene eeuwige vergetelheid dompelen! Geest myner Moeder! zalige Schim van mynen Vader 1 indien het u vryftaat een oogöpflag op uwe ongelukkige Dogter te werpen ! o ziet dan heden nederwaards! ziet op haar, waar zy weeklaagt , en vol naberouw onder haaren last zig kromt! waar zy elke onrechtvaardigheid , waar zy alles wat gy haar deedt, by verdubbeling befchouwt! waar zy u fmeekt, voor haar te willen bidden, dat de toorn der eeuwige Gerechtigheid over haar verzagt worde! Vergram u niet, Myn heer ! om dat myne wee-  ( It* ) weemoedigheid u met klagten verdooft! Ik zal tegen u zwygen, want zulk eene Overtreedfter voegt het fpreeken niet! Maar myn Gevoel is zo teder, dat ik het niet verbergen kan ! Myne klagten zullen u ook geen medelyden vergen , zy moeten u alleenlyk overtuigen , dat ik niet geheel verhard, niet geheel verwerplyk ben! Verhaast uw befluit ten mynen opzigte! Ik dugt veel meer uw medelyden dan uwe gcftrengheid ! de laatfte zal my welkom weezen ! doe dezelve in volle kragt gevoelen aan haar, die zig niet meer noemen durft: uwe MARIA. •VYF-  (.113 )• VYF TIENDE BRIEF. Ferdinand aan Maria. Ongelukkige Vrouw I Ik ben zeer bedroogen geworden. Gy hebt het weinigje geluk , 'f geen ik droomde op deeze Waereld nog te bezitten, naamlyk het voorneemen om u gelukkig te maaken, geheel verwoest. Gy hebt my in twyffel ge bragt, of er nog wel Onfchuld in de Waereld" te vinden is! Gy hebt my in myne eere getast, en een Schurk het middel in de hand gegeeven , om my ganschlyk te vernederen. Indien ik niet alle myne menschlyke Wysgeerte te hulp riep, zou ik zekerlyk op wraak bedagt weezen. Maar hoe kan ik my op u wreeken , daar ik in het einde van onze Egtverbindtenis meer onheilen voor u dan voor my befchouwe ! daar ik in uwe Gefchiedenis en denkwyze veele verontfchuldigingen ten uwen voordeele vinde ,' welken ik niet vewagtte ! daar uw Brief my.die teleedigd ben geworden' H. Deel. H da  ( H4) de traanen uit de oogen perste'. Hoe zou ik by dit alles wreed kunnen zyn ? Wy moeten fcheiden 1 dit is eene uitgemaakte zaak! alleenlyk moet onze fcheiding zo geheim blyven als maar mooglyk zy! Ik zou u niet geftreng kunnen behandelen, al hadt gy my zelfs nog meer beleedigd. Gy waart onfchuldig in 't gene gy deedt! Uw Verleider draagt alleen de fchuld! Hy, die u uit de liefdearmen uwer Ouders rukte, en uleerde van het pad der deugd te wyken, hy moet er de ftraf voor lyden ! Heden begryp ik het gedrag van den Ritmeester, toen ik hem, even voor onze fcheiding, myne verdenking omtrent u te kennen gaf. Zyn nedergeflagen oog, zyne ontfteldheid, was derhalven geene onfchuld, maar een bewys van fchuld. Ik vergeeve het ook hem; want opzetlyk beleedigde hy my niet. Ik befchouw dit als eene befchikking van den He. •mël, ten einde my te wreek en aan dien .Booswigt, die de bron van alle deeze Ongelukken is. Ik zal bezorgen , dat onze fcheiding in flilte gefchiede. De Advokaat Wurm neemt daar .toe de noodige Maatregelen, en zal ook de zaak  ( U5 ) zaak voor u ter uitvoer brengen. Gy behoudt ■fct flegts alles, wat gy van my hebt, maar ik geef u nog een gedeelte van het myne, want ik behoef niet veel meer. Het doet my leed,Maria j dat ik eene waare Liefde die tusfehen u en den Ritmeester fcheen plaats te hebben, inbreuk gedaan heb en ,k wenschte, dat het niet gefchied ware' Gy weet echter, dat ik onfchuldig ben en' volgens uwe eigene belydenis , geloof ik, dat gy toe„;fl de gedagten waart, dat gy met my gelukitig kost zyn! Intusfchen blyft een fout altoos een fout hoe veel er ook by mag komen, om dezelve te verminderen. ïk laat het aan u over hoe gy het begeert aantevangen, om deeze vlek " 'eeVen' derwvze" 'e bedek¬ ken, dat dezelve niet in al haar Grootheid gezien Worde. 6 Indien de raad van eenen Vriend by u geId (want uw Vriend zal ik blyven, offchoon het gros der ftervelingen my het recht toekent, van uw Vyand te moeten weezen,) - verkies dan de eenzaamheid! Zy is meer dan eenige andere leevenswyze in ftaat om ons te overtuigen, in hoe verre wy wel of kwalyk handelH 2 den,  ( tt6 ) den, en in 't weezen der zaak,maakt deeze enkele overtuiging ons berouw en onze bekeering uit, want zy brengt ons zo verre, om nooit weder dat gene te doen , dat wy eenmaal als kwaad befchouwden. En indien , waaraan ik niet twyffel, eene zuivere, hartlyke en ongevergde vergeeving.iets toebrengt om eene zaak te vergeeten,en als 't ware ongedaan te maaken, wees dan van de myne verzekerd. Bekommer u verder niet over myn Lot. Het mag, in 't oog der Waereld, zo zwart en bloedig gefchreeven zyn als 't wil, ik weet echter, dat er een Rechter is, wiens vierfchaar rechtvaardig is, en ongetwyffeld is de rechtvaardigheid op myne zyde. Leef gelukkiger dan uwen Vriend WAHLER. ZES  C "7 ) ZESTIENDE BRIEF. Ferdinand aan Henriette. Vreede, vreede, vreede over u.myne befte Henriette ! wanneer uwe omftandigheeden voor eenigen vreede vatbaar zyn. Ik heb den bit" terften Kelk myns lydens gedronken ! Siddering en fchrik heb ik er by ondervonden! Tienwerven rilde de dood door alle myne aderen ! ftremde tienwerven den loop myns bloeds, en deed het tienwerven wederom vlieten, om my van vooren af aan te pynigen ! Alles, alles wat gy my gemeld hebt, is de waarheid ! Ik ben gevallen! zo diep gevallen , dat ik niet weder kan opgerigt worden ! wraak! flegts volkomen wraak! — zy is hier een weldaad! en na dezelve ben ik mooglyk een der grootfte Weldoenders van 't menschlyk Geflagt! De Engel des Verderfs ftond dikwerf naast my, wanneer ik myne beftemming overdagt. In een aangenaam licht ftelde hy zig over my, H 3 my  C "8 ) my vle'ende, met eene vernietiging, (zo veel mooglyk te verbeelden was) van al het gebeurde ! doch ik wederftond hem ! en nu ben ik ruftiger. Ik heb my al myn lyden als noodzaaklyk voorgefteld. Ik overzie een- reeks myner toekomllige handelingen, in het Boek des Noodlots aangetekend. Ik zal myn gemaakt Ontwerp volgen, en alles doen, waartoe eene verborgen, onverlambaare, doch van my onafhanglyke dryfveer my aanfpoort. En uit deezen hoofde is het een weldaad wanneer wy elkander zien ! — Ja! Henriette! ik kom tot u, ik kom, gelyk voortyds! met de zuiverfte en oprechtlle liefde! Ik kom openlyk en bekend ! Ik kom als uw Vriend, wien geen mensch den toegang weeren kan ! — zelfs, uw Egtgenoot niet. Egtgenoot? — neen! zulks is hyniet. Deeze Naam , met betrekking tot u, maakt my woedende; doet my dikwerf aan de Voorzie, nigheid twyffelen, en flegts het allereruiligst nadenken brengt my te rug. Weg, weg met deeze zwarte Tafereelen! Ik zie u, Henriette! Ja! gewislyk zal ik u zien. Ik weet, dat ik dat bloeiende, leevendige Meisje niet zien zal, 't welk ik agterliet, dat Even-  C na ) Evenbeeld der hemelfche Schoonheid! die Bevalligheid zonder wedergade! die my buiten my zeiven voerde! ik ftel my voor kommer en zwaarmoedigheid uit elk eene van uwe trekken te zullen leezen, eene uitgeteerde gedaante, te zullen aanfehouwen, die door boosheid eu onderdrukking haaren bloei verloor! maar is dat alles niet om mynen wil gefchied ? Heb: gy niet om mynen wil geleeden ? En moet ik niet, in weerwil van alle uwe ongelukken, bevreediging voor my zeiven vinden! 01 ik zal deeze bleeke , vermaagerde, jammervolle gedaante vereeren , even als men een Heilig vereert, die ons uit de kaaken des doods redde! Konde ik u wreeken! . deeze verwoestingwreeken ! totdat uwe fchoon- heid zig weder herftelde.cn ik alle myne rechten op u wederkreeg! — Maar deeze gedagten zyn onuitvoerbaar! De hoop is; verdweenen, even gelyk de tyd, die niet wederkeert! Ik misleid my zeiven met ydele hersfenfehimmen , en verhit myn bloed met voortellingen van zaaken , die geen- weezen " hebben, of kunnen hebben! j_k ben ongelukkig te midden in de gelukkigtte gedagten. H 4 En  C f*° ) En gy fpreekt van wraak tegen u, gy droomt, gy waant en gelooft, dat gy u aan myn ongeluk fchuldig gemaakt hebt? — Ach! zwyg! arme Bedroogene! die de Voorfchriften van uwen pligt opvolgde, daarin uw geluk zogt, en het niet vondt! die uw eigen welzyn voor dat uwer Ouders hebt opgeofferd, .en toen hebt moeten zien, dat zy het geworden zyn! Laat ons nu onze onheilen , onze noodlottigheeden tegen elkander in de fchaal leggen, en gy zult zien, dat zy elkander opweegen ! Zy zullen elkander gelyk ftaan ! en zouden wy, vereenigd door de rampfpoeden, niet eenmaal het recht hebben, om onderling ons te verbinden? om daar, waar geen ongeluk meer is,met elkander gelukkig te weezen? Gy beklaagt Maria, en ik, zou ik u hierin niet naarvolgen ? Zou ik haar ook niet beklaagen ? O ik zal nog meer doen, lieve Jette! Ik zal voor haar zorgen , en dat moet ik doen , vermits zy berouw betoont, vermits zy verbetering belooft; vermits zy, — doch lees zelve haaren Brief! — Deelneemende traanen zal hy u uit de oogen persfen, en gy zult haar, als eene Ongelukkige, als i eene  ( 121 ) eene veel Ongelukkiger dan wy zyn, — zelve uwe Vriendfchap niet ontzeggen. Ik h.b beloofd haar Vriend te zullen weezen, en ik heb haar zo veel toegelegd, dat zy niet noodig zal hebben, op de genade van anderen te leeven. Tusfchen my en het overige Menschdom, behalven u, is alle gemeenfchap opgeheevenZedert drie dagen heb ik met zulke dringende reden, om ontflag van myn beroep aangehouden , dat men het my niet weigeren kan : en deed men zulks, ik zou evenwel gaan, want myn hoofd en hart deugen nergens meer toe, dan om u de weinige dagen uwes Leevens vergenoegder te maaken , en om u over uw nydig Noodlot te wreeken ! Waar ik een Mensch ontmoet, beklaag ik hem, om dat hy een Mensch is, en wil hem doen bezeffen, hoe ongelukkig hy er aan toe zy, dat hy zulks is; en enkel de gewoonte,om alles wat in de waereld is van de befte zyde te befchouwen, plaatst mydan weder in dien verftandigen kring, waar ik liever buiten was. Dus wankel ik, en zal ik blyven wankelen, tot dat ik u zien zal! dan mooglyk, ten minften, hiermede vertroost ik my, zal het beter met my zyn. H s Alle  C ) * AITe verpfigtingen aan uwen Man hoifderr op, uit hoofde zyner behandeling. Hier neffens zend ik u de Brieven , welke ten antwoord op de uwen ftrekten. Thans zend ik u, die vrylyk toe , en weldra worden dezelven gevolgd, door uwen FERDINAND. ANTWOORD op den EERSTEN. Verfchrikt, Ja! verfchrikt ben ik door uwe letteren geworden ! Ik moet het u zeggen , al zoudt gyer de ongel ukkigfte Vrouw om worden , want die aandoening kan ik niet verzaaken, zonder de menschheid uittcfchudden. Zo iets te verliezen, in een oogenblik te verliezen, waarin ik alles, wat het Geluk m/ toewierp, aan uwe voeten wilde nederleg- gen, en niet te verfchrikken ? ■ ■ dat kan niet weezen Henriette ! 't Is my even als of ik wel gedaan had, dat ik u niet antwoorden mag, dat eere en pligt,— Ha! die woorden wekken my uit eene bedwelming; want ik fliep ! —— Eere en Pligt, tegen een Schurk, die my u ontroofde? — Stil! ilil! driftig bloed. Gy, Henriette! zegt: Ja!  ( "3 ) Ja ! hy was edelmoedig { _ en zie daar, hy is geen Schurk meer. Kom dan , gy Troost der Ongelukkiger! ! gy hervatte moed ! Kom verfchanfching, waar achter de zwaarmoedigheid zig verbergt, om zig nog vaster te neftele». Kom ook, gy, ftreelend Bedrog van alles wat gy my fchryft! üw hart heeft geen deel, dat befte IK blyft het myne! Kom bekoorlyke verbeelding van het geluk, 't weik wy, in betere dagen, beleeven zullen! Maar, O Henriette! Henriette! ik roep te vergeefsch! Niets van dit alles komt! - Gy zyt voor my verlooren , - verlooien voor altoos ! Schryf nimmer dien haatlyken Naam, onder uwe Brieven!- Ik weet hem! Ja! goede God! met gloeiende letters treft hy myn gehoor! Evenwel evenwel zal ik u beminnen, - Ja! Henriette! eeuwig zal ik u beminnen, beminnen zonder hoop, en in fmart vergaan ! Louiza ! Spreekt gy van haar myne hand tc geeven ? Eer fperre de aarde zig open, eer deeze Verftoorfter van onze rust myne hand erlange, - en - Ik heb haar even als een Vrek de handen met goud volgeftopt. In  ( "4 ) In vertrouwen gezegd ! uw Man is evenwel een Schurk ! uw Man? Hy uw Man, en niet ik? Wat mensch onder Gods Zon zou my dat hebben durven zeggen ? ***** Ik ben geweest als een Raazende, Henriette! die dolle vlaag is thans weder voorby. — O God ! wat is de Mensch! uw Man zal u zeggen, dat ik niet fchryven mag ! Myne denkbeelden raaken in de war, zo dikwils ik aan u gedenk. Ik fchryf zaaken, die gy noodwendig weeten moet, en zie, gy ontvangt myne Brieven niet. Maar ik zal vöortvaaren. Kan ik my wel beter onderhouden, dan van u en met u? 4fF 4f? 4ff 4fF Jff ANTWOORD op den TWEEDEN. Z. d. isden. Ja! Vrouw! Neen! Meisje! — myne, myne Henriette ! Ik zie die Naam zo op het Papier, als gy dien uit uwe ziel opfchreeft. Drie-  ( f*5 ) Driewerf brandende ftaat by daar, en fpoore my ten fchriklykfte aan, tot wraak tegen den Booswigt.die tegen u huichelde; tegen u loog, en met u den fpot dreef! Snellyk gryp ik de pen, maar ach! Zy ontzinkt myne vingeren, — want gy zult deezen Brief niet leezen. Ongelukkig gehuuwd! 't is waar, gy zegt my zulks thans voor het eerst, Henriette! maar ik wist het reeds voor lang, zonder dat gy my het gezegd hebt! en ik weet zelf nog meer ! Gy hebt den grootften Boef tot uw Man bekomen, een koud , onaan- doenlyk Schepzel, een vermomd Serpent, dat u zyne fchoone zyde Vertoonde, en het doodlyk vergift voor uw oog verborg ! Hy vertreed de rechten der menschlykheid onder zyne voeten! Dat Monfter, 't welk geene liefde kent, ftelt zyn vermaak er in, om met de Liefde den fpot te dryven ! Hy heeft een werk gewrogt, waarom de Duivels hem zegenen ,en de Engelen hem vloeken, wanneer het deeze Weezens mooglyk zy, zig aldus uittedrukken. Hy heeft een band der ziele verfcheurd, die door niets op aarde, dit gevoel ik » weder veréénigd kan worden ! Hy heeft twee  ( 126 ) -twee menfchen ongelukkig gemaakt, die doof de Voorzienigheid tot eene zaligheid van 't Paradys op aarde beftemd waren. O Goede, goede, —- driewerf goede Henriette ! Wat is er van de wenfchen, die gy voor my en myne Gade uitboezemde? Gy befchouwt haar als zalig! 1 Ach! zy is het niet. Hoe zou zy het kunnen zyn , daar ik haar niet beminne ? daar ik, (en gy gelooft dat ze u uit myn hart kan verdringen,) haar dikwerf haat, dikwerf van my verwyderd wensch ! Zy is my verveelende en lastig, want zy is Gy niet! Zyis eene ongelukkige Vrouw!— maar is zy het door my ? Neen ! — maar door den Booswigt, uw Man; want een ander zou haar, wanneer ik u bezeten had, gelukkig hebben kunnen maaken. O Uwe hartlyke aanfpraaken op my zyn rechtvaardig. Gy getrouw, teder Meisje! gy zult die Rechten eens doen gelden ! Ik gevoel het, de Mensch moet eenmaal in een toeftand gefteld worden, die alles vergoed , wat voor zo veelen, op deeze aarde, is verdorven geworden ! Hoe zou het mooglyk kunnen weezen , dat er geene Vergelding plaats zou vinden, voor alle de lydc.ns die wy ondergaan? — dan,  ( 127 ) dan, dan zoude Eeuwige onrechtvaardig zyn, en dat is hy zekerlyk niet. De blyken zyner Gerechtigheid zyn te menigvuldig en te zigtbaar, dan dat wy ze een oogenblik in twyifel zouden trekken. Doch eene plaats in uwen Brief heeft my traanen van berouw uit de oogen geperst. Ik hield Louiza verdagt, en uwe verwyten hebben my duidlyk gezegd en beweezen , dat ik zulks deed ! Ja ! myne Waardfte ! ik had haar myne hand moeten geeven ! Zy had het niet kwalyk genomen, wanneer ik met haar over u gefprooken had! Ik zou eene Vriendin gehad hebben, op wier boezem ik al myn hartfeer had kunnen uitftorten. Dit immers ware een weezenlyk geluk te midden in myn ongeluk geweest! maar zulks is my door de rechtvaardige Albeftuuring ontzegd! die wilde, dat ik uw verlies in alle deszelfs kragt zou gevoelen ! deszelfs gewigt moet ook niet verminderd worden , op dat ik eens des te beter ondervinde, het goede dat ik herkryge! Herkryge! Zie, met zulke droomen kitr- ■telt zig myne verbeeldingskragt, even gelyk gy ook doet! — O dat het niet enkel droomen mogten blyven! ANT-  C 123 ) ANTWOORD op den DERDEN. Z. d. 3iften. Blydfchap en Droefheid bezielden mybeurtlings, onder het leezen van uwen Brief. Blydfchap, vermits gy weet, dat ik u nog hartlyk bemin, en Droefheid, om dat gy zo neerflagtig zyt. In myne omftandigheeden , lieve Henriette'. zyn er oogenblikken, waarin ik, om uw zelfs wil, wensch, dat gy uw Man met zo veel toegeeflykheid behandelen moogt , als mooglyk zy, ten einde gy u geen Hel op aarde moogt bouwen. Er zweeft ook dikwils een denkbeeld van toekomftige gelukzaligheid voor mynen geest, die plaats zal vinden, wanneer men hier de wederwaardigheeden met bedaardheid verdraagt. Alles wat gy my van uwe Ouders, die ik hoogacht, fchryft,komt er daarenboven by, en doet zyne uitwerking. De betrekkingen waar in wy tot deeze Waereld leeven, dwingen ons veeltyds anders te handelen, dan wy naar het gevoel van ons hart handelen zouden. Ingevolge hiervan, Henriette! zou ik alles moeten aanwenden, om u uit  C "9 ) uit de handen van dien Tyran te redden, weiken zo wreed met u omfpringtjdoch dan moet de verdienfte vervallen, en gy kunt de Kroon des gedulds er niet van wegdraagen. 't Valt in de daad hard, onfchuldig te moeten lyden! Doch is dit het lot van alle Stervelingen niet ? De maat des lydens alleen maakt het onderfcheid uit. Veelen ondervinden dit flegts op zommige tyden! Gy echter, dierbaar Schepzel , en ik ondervinden zulks alle oogenblikken. Het verdriet verlaat ons niet, maar daar voor zal ook onze belooning, Ik ben gedwongen hier uit te fcheiden. In ditoogenblik verwisfeit myn humeur en ook myne denkwyze. Dit is ook eene zwakheid, die ik voordéezen niet kende, en welke ik enkei aan myn ongelukkig Noodlot te wyten heb. De zwaarmoedigheid drukt myganschlyk ter neder, wanneer ik de uuren my te binnen breng, die wy ondergindfche boomen doorbragten ! — O mogten zy nog éénmaal wederkeeren! Eén, flegts één Gefprek met ui - Eéne aanfchouwing van uw Engelachtig oog, van uw fchoon gelaat, zo vol Liefde, zo on- II. Deel, I „~,  ( I3« ) geveinsd, hartlyk fpreekende! O dat zou my de voortmaak van -, zo niet de zaligheid zelve weezen! Dergelyke gedagten zyn mybyna te dierbaar in de plaatfen en tyden der verganklykheid ! Ik' neein ook elk oogenblik waar, dat my iets van 't voorige erinnert; ik rek het zelve ;verIieze er, als t ware, my in,terwyl ik te midden in den ge vreesden dood fchyn te leeven. Hiermede fchep ik my zomtyds de vrolykfte oogenblikken ! Uw tafereel van eenen toekomenden tyd, waarin vergenoegdheid ons lot zal weezen, heeft my ganschlyk, - ganschlyk betooverd ! Jammer is het flegts, dat deeze fchaduuwzo fchielyk verdwynt, en het lyden , in alle deszelfs gevoeligheid en grootte de plaats daarvan vervangt! daar ik u, in de ar¬ men van den onvriendlykften Man, my verbeelde, te aanfchouwen , en door kommer verfcheurd, myne aandoening door dwaasheeden uitdrukke! Gy zegt Liefde voor myne Gade te voeden, ■om dat zy myne Gade is! Ik bedank er u voor, uit haar naam. Ik heb haar zulks gezegd, en *y fcheen er zig over te verheugen; ik zeg, zy fcheen, want zo dikwils ik van u of van Loui-  ( i3i 3 Louiza fpreek, betoont zy een foort van onverfchilligheid, die ik weet dat haar niet eigen is, en welke my verhindert haar hart te doorgronden! en zyn er heimlyke hartfeeren, dan kan haare blydfchap flegts voorgewend zyn ! ANTWOORD or den VIERDEN. Z. d. 43ften. Ik ontwaar allengskens, Henriette ! dat dee„ ze Brief u fpoedig geworden zal. Ik ben overtuigd , dat ik niet langer voor de vergetelheid fchryve. Alles wat op aarde is komt tot ryp. heid. De Boosheid groeit dus ook; wordt groot en magtig, gelyk het onkruid,doch word ook, even gelyk dit, daardoor te ryper voor het vuur! Vuur en bloed is dat niet het zelfde? Ja! weezenlyk is het dikwils zo met my gefteld ! Dikwils is het zo, wanneer ik aan uwen Tyran gedenk. Hy is öok hoog opgegroeid en ryp! Het Onkruid ten vuure! en hy ten bloedigen wraake! Dat immers komt op één uit? Dus is ook de Droom, denk ik, en de weeI 2 zen-  ( 132 ) aenlykheid veeltyds het zelfde. - Hoe fcbrifc lyk zou het echter zyn , indien dit ten opzigte van uwen Droom plaats vond ! In het oogenblik echter toen ik hem las, bersteden de traanen my uit de oogen, en hy ftond als Waarheid voor roy! Als eene Waarheid, die fteenen moest beweegen, wanneer dezelve flegts voor eenig gevoel vatbaar was. Zie, Henriette! op deeze Waarheid bouw ik myne zekerheid, dat gy deezen Brief bekomen zult, en dat ik u zien z»l! Doch is dit zo niet, dan wil ik ze gaarne beiden laaten vaaren! dan was ook uw lyden minder; en myn vergroot Ongeluk zal te ligter door my gedragen worden ! Want ik mag myn geluk niet op uwen ondergang bouwen. Is het niet erg genoeg Meisje! dat ik zelf belyden moet, dat de wraak thans myn geluk uitmaakt? Zulk een gevoel vereert den mensch niet. Gy bieldt u met iets anders bezig! Ik heb u benyd; u benyd, om het uur, dat gy op het Kerkhof doorbragt! Welk eene zaligheid , welk eene belooning zou dit niet voor veelen geweest zyn, zulk een uur aldaar met u te flyten! In dat oogenblik murmureerde ik, dat onze  C 133 ) onze Befchermgeesc de magt niet bezat, om iets diergelyks ons te kunnen voorzeggen ! Hoe had ik daarheen gefneld , om by u te zyn, en de zaligheid van zulk een uur te fmaaken ! Weldra echter herftelde zig myn vernuft, en beduidde my, dat het niet goed geweest zou zyn. Het vertoonde my u in de beftendige betragting van uwen pligt, en ik werd overtuigd , dat gy, wel verre van my by u te dulden, my gebeden zoudt hebben, van u te willen weg ihellen, ten einde uwe ziel met geene heimlyke verwyten te bezwaaren , waar door de fnoodheid van uwen Man een zweem van gerechtigheid ftond te verkrygen ! Ik begeer ook op zulk eene wyze niet by u te komen. Wanneer ik kom, zal ik komen, vergezeld door myn Recht, dat zegevieren zal over den genen, die de Onfchuld met voeten vertrad ! Lang kan het niet meer duuren ,goed, lydzaam Schepzel! dit ftaat vast by my ! — u wreek ik, al moest ik met u omkomen 1 Ik ben, enz. FERDINAND. I S ZE.  , ( 134 ) ZEVENTIENDE BRIEF. Lotje aan Maria. In myn laatften Brief meldde ik u, ik geloofde, dat Ferdinand zeker ware. Ik althans was zeker, zo. als men zulks denkt te zyn , wanneer het gevaar verwyderd is. Maar,Hemel! had ik my ooit kunnen verbeelden , dat een flegt Landmeisje, die hier de eenvoudigfle Figuur fpeelt, my op de eerfte aanfchouwing belangryk zou worden ; by de tweede my yverzugtig maaken, en fpoedig daarop my tot vertwyffeling brengen zou I Drie dagen na de voorige onderhandeling met de Moeder van myn Frederik was het groot Bal. Mevrouw van N*** verfcheen er onder de eerften,met haare Dogter: Zy was pragtig, doch het Meisje zeer eenvoudig gekleed; gansch in 't wit, flegts met eenige roozen opgefierd, zonder diamanten, of eenigen anderen toeftel der overige zwaar bevragte Zaletëzelinnen. Zy bezat alles behalven een be-  ( 135 ) betooverend gelaat: Want zy was bleek, onregelmaatig, en een klein ftompneusje , maar blaauwe oogen, fchoon haair, eene fraaie geftalte.een voortreflyke voet en eene fyne hand gaven, voor het overigen, haar een zeer belangryk voorkomen : eene verteederende zwakheid, die alles bekoorde, wat zy naderde,zegepraalde boven alle haare andere bevalligheeden. Natuurlyk geraakte het Gezelfchap in beweeging. De Schoonen fluisterden , en elk fprak met haaren Oppasfer een zagt woordje dat zekerlyk het bevel inhield, om dit Wonderdier niet te naderen. Geen een der Zaletjonkers liet zig met haar in : het Bal werd geopend , en zy bleef alleen op haar ftoel zitten. Dit oogenblik nam ik waar, om my naast haar te zetten, zonder haar ten Dans te noodigen , want ik dagt om 't geheele Bal niet meer, maar was enkel er op bedagt, uit hoofde van een zeker inwendig gevoel , my zo na mooglyk aan haar te verbinden, om daar door, kon het zyn , Frederik van haar verwyderd te houden. Zy antwoordde op alle myne Vraagen met de uiterfte gepastheid. Ik ondervond daadlyk, dat zy niet alleen met gezond verftand begaafd was, I 4 maar  ( 136 ) maar dat zy zig ook voortreflyk'wist uit té drukken. Ik zei haar, dat zy door haaren natuurlyken en bekoorlyken opfchik en intreede, in deezen Vriendenkring een nieuw tydgewrigt gemaakt had. Zy antwoordde my hierop, dat zy geweeten had, een Onderwerp van befpotting te zullen worden, doch dat zy de gewoonte had, om zig boven deeze vooröordeelen te verheffen. Zy kon noch wilde haare grondftellingen verzaaken, ten welgevallen van de grilligheeden der Waereld. Natuur was haar Lieveling, en deezen Lieveling ontrouw te worden, was, volgens haare meening, denzelven ten hoogften onteeren. Haare Moeder had de goedheid,o:n in dit ftuk haar genoegen te geeven, en maakte haar door dit te doen volkomen gelukkig. Dit bragt ons Gefprek op het Landleeven , waaromtrent zy my zeide, dat zy zig maar weinige weeken in de Stad ophield, die haar dan nog zeer bezwaarlyk vielen. Ik gaf haar deswegens myne verwondering te kennen: onder anderen voerde ik haar te gemoete: Dat de Liefde, in haare jaaren , eene Hoofdbezigheid van haare Kunne uitmaakte; en dat zy op 't Land met geene mooglykheid,diegeleegenheid kon  ( 137 ) kon vinden, om de Liefde van alle zyderi te leeren kennen, welke in de Stad overvloedig en daaglyks voorkwam. Wanneer ik my voorgenoomen had , antwoordde ze my, de Liefde te leeren kennen, om er voor te vreezen, dan moest ik zekerlyk kennis in de Stad maaken, en ik zou er my by uitftek wel by bevinden; maar vermits ik belust ben om de waare fchoonheeden der Liefde te leeren kennen, ben ik genoodzaakt de Stad te moeten ontwyken; ik moet haar by de eenvoudige Natuur zoeken, waar ik haar zo zuiver denk aan te treffen als de Natuur zelve is! en waar ik volkomen genoegen zal hebben , daar ik hier niet dan hartfeer verwagte. Ik weet maar al te wel, van veele myner Vriendinnen, hoe gemaklyk het valt veroveringen te maaken, maar teffens hoe moeilyk het zy, die te behouden. Indien ik er ooit eene maakte, die myn hart welgevallig ware, en ik bevond my buiten ftaat, om ze te kunnen bewaa. ren ! Ik was verlooren. . • In 't zelfde oogenbljk kwam Frederik by ons, en vroeg of ik eenige betrekking tot de Dame had? Ik weet zelf de reden niet, waarom ik, neen! zeide ! Ik voegde er in dien zelfden I 5 drift  ( 138 ) drift by, dat ik den ganfchen avond niet zou danzen. Dan verzoek ik, om uwe hand, Freule Netje ! — Ik keek; het Meisje keek! Myn naam, Myn heer ! zeizy, verfchoon my, viel hy haar in de reden , uwe goede Moeder beval my, u aldus te noemen. Haar gelaat werd zeer vriendlyk. Ik doorgrondde het oog dat zy op Frederik wierp; het fcheen my veel te zeggen, en myn yverzugt welde niet weinig op. Met zo veel natuurlyke bevalligheid heb ik nog nimmer een Meisje zien danzen Aller oogen waren op haar gevestigd: Paar by Paar voegden zig byeen , om er greetige Aanfchouwers van te weezen. Netje bloosde hoe lan. ger hoe fterker ; geraakte echter niet buiten poftuur. Frederik fcheen gaarne met haar te danzen , maar ftelde het uit zo lang hem mooglyk was. Intusfchen was er iemand , die hem iets in 't oor luifterde. Daadlyk geleidde hy Netje aan 't hoogerëinde van de Zaal, om een Engelfchen Dans met haar te beginnen. Nu werd ik byna woedend. Op elke tour fcheen het vuur byhem toeteneemen. Na het eindigen van den Dans plaatsten zyzig weder naast my. Gy  ( 139 ) Gy hebt my een kleinen trek gefpeeld ! Myn heer Van Fett! zei Netje ! maar ik zal ze u. voorzeker betaald weeten te zetten. Moogt gy een Nieuwling dus aan een gansch Gezelfchap prys geeven ? Ten koste der algemeene bewondering, konde ik zulks doen, antwoordde hy. Gy hoopt de fchuld op, Myn heer! 't zal u gewislyk bezwaarlyk vallen , die te voldoen; en wanneer ik recht heb, ben ik geftreng,om ze intevorderen. Wil ik uwe Moeder ter fcheidsvrouw tusfchen ons roepen, Netje! Om 's Hemels wil, neen ! want die is ruim zo partydig als gy zelf zyt. Thans was het beweezen, dat dit eene afgefprokene zaak met de Moeder , en dat Netje voor myn Frederik beftemd was. Het kwam er nu flegts op aan te weeten, of zy eenigen indruk op het hart van myn Frederik gemaakt had. In myne tegenwoordigheid zou-hy, in dit geval, zig niet uitgelaaten hebben , ik moest my derhalven van deeze Twee verwyderen, en hen van verre befpieden. Ik ging, naar dé genadige Vrouw Moeder. Waar-  C 140 ) Waarom zo fHl, Myn heer ? vroeg zy. Kan u heden de Dans niet behaagen ? Men heeft my de lust doen vergaan , genar dige Vrouw! Is het van uitwerking geweest? Zie, Myn heer! dat is regt een Meisje voor myn Zoon! Ik heb het ook voor hem gefchikt, en hy moest van alle gevoel ontbloot weezen, by aldien hy onverfchillig voor haar bieef. Dat bleef hy ook niet. Zulks hebt gy duidlyk kunnen bemerken; maar elk gevoel word daarom geen Liefde, en nog veel minder kan het eene gevestigde Liefde aan 't wankelen helpen. Gy fchynt uw vermaak te vinden, met my alle hoop op de beterfchap van myn Zoon te willen beneemen, en my te doen gelooven, dat een vernuftig Meisje geen indruk op hem maaken kan. Zulks heb ik nooit ontkend, genadige Vrouw! ook wenschte ik wel, uit hoofde der bedugtheid zyner Moeder, dat uw Zoon vry ware, dan zoudt gy deezen dag nog uwen wensch zien bekroonen. Ik dagt niet op het gene ik fprak. Ik vrees, ' ~ de  ( Ui ) 'de dat het zonder dat, wel gebeuren kon. Ik, ontwaarde reeds van verre, dat Frederik in een diep Gefprek met Netje was ingewikkeld, en dat zyn hart ongetwyffeld mede in 't fpel betrokken was. Ik befpeurde dat zyne Moeder haare oogen van hem niet aftrok. Alles fcheen met my rond te draaïen.en ik werd geheel verbyfterd. Myn bloed ziedde vai wraakzugtj en de eerfte uitwerking daarvan was, dat ik tegens zyne Moeder zei : Gy kunt derhalven, ongeacht uwe voortreflyke denkwyze.in eens, twee Meisjes ongelukkig maaken ! „ Gy bedriegt u, Myn heer! de eene maakt „ zig ongelukkig door haare buitenfpoorighee„ den, de andere kan met myn Zoon gelukkig „ worden, en hy met haar." Gy zelve dwaalt, Mevrouw! Ffyzal de eene blyven beminnen, zo dra de beguicheling, die hem flegts voor een korten tyd, aan de andere verbind , voorby zal zyn ! — en een korte tyd zal het zekerlyk maar weezen. Het eenvoudige Landmeisje zal hem, die aan de Hofdames gewoon is, wel dra daaglyks worden en verveelen, en hy zal naar de verkeering van de voorige Beminde reikhalzen. ■ Het reeds eenmaal bedroogen Landmeisje, (want  C 142) (want hoe is 't mooglyk dat zy uwen Frederik zou kunnen beminnen, wanneer zy zyne Gefchiedenis wist,) zal zig ten tweedenmaale bedroogen zien, wanneer hy haar verlaat, en de Moeder de fchuld geeven, die haar bedroog. Vertwyffeling zal haar lot weezen-, gelyk het lot van die genen was, die haar misleidde en haar verliet. Myn heer! antwoordde my de Moeder, gy fpreekt met zulk een Enthufiasmus van 't geval , dat ik vrees, dat het u nader betreft, dan ik vermoede. Ongetwyffeld zyt gy met myn Zoon te Berlyn bekénd geweest ? Zo als nu, genadige Vrouw ! heb ik uw Zoon nergens anders dan hier gezien; . maar, Maar ! wat maar ? fpoedig verlos my van myne ongerustheid ! Maar zyn Lotje zag ik, dat Meisje kende ik. O! er zyn er zo veelen die haar kennen,en niemand die my de waarheid zegt.' Gy zult ze my ook niet zeggen, en fpreek my derhalven van haar niet meer! ,Ik poog haar zo wel uit myne gedagten, als uit het hart van mynen Zoon te verbannen. Zy zullen allen u de waarheid gezegd hebben,  ( 143 ) ben, Mevrouw! doch gy zult die niet hebben wiilen hooren, gelyk men ze doorgaands niet gaarne hooren wil. De waarheid is, dat Lotje uw Zoon onuitfpreeklyk bemint; dat hy nimmer eene betere keuze voor zig zou hebben kunnen doen; dat betreklykde voorrechten des Vrouwlyken Geflagts haar niets anders dan Geboorte en Rang ontbreeken; dat zy hem zo zeer aanhangt, dat zy hem nimmer verlaaten zal, en dat zy veelligt door onverbreeklykc banden, Houd op Myn heer! fpaar eene Moeder, die, wanneer gy meer zegt, mooglyk niet in ftaat zou zyn te kunnen beletten , om het Onderwerp der algemeene befpotting te worden. Het gene gy gezegd hebt, is, mag niet waar zyn. Het zyn loopjes om eene Moeder te verfchalken ! Gy hebt een ontëerend Verbond met myn Zoon aangegaan ! Gy hebt my de oogen ook ten zynen opzigte geopend ! Thans ontdek ik zyne veinzery ! Tot tweemaaien toe heeft hy my verzekerd, dat hy haar nooit voor deezen gekend heeft. Ik befpeurde , dat ik te veel gezegd had. Gaarne ware ik te rug gegaan, doch zulks was nu te fpade. Zy had zig reeds van my ver- wy-  ( 144 ) wyderd. Ik ging de Kamer treurig op en neder , want die twee bleeven nog fteeds in een diep Gefprek.en ik begeerde hen niet te ftooren, om my niet verdagt te maaken. Eindlykwerd Netje door een ander ten dans verzogt, en Frederik vry. Ik begaf my met hem in Gefprek. ■ Een lang, ernftig onderhoud, Myn heer Van Fett! zei ik. - Ernftig en hartlyk , antwoordde hy. Ik ben geen Vriend van veinzery. Het Meisje is een Engel. Ik heb nooit zo veel rechtfehapen gevoel, zo veele verruklyke deugden, en bekoorlyke belangvcroorzaaking by elkander gezien. Hemel! welk een afftand tusfehen haar en een Stadmeisje 1 • Gy zult derhalven, Myn heer! om haar Berlyn wel kunnen vergeeten. Maak myne aandoening niet meer gaande, dan zy reeds is. Ik heb reden, om over Berlyn te zugten. Deeze aandoening dagt ik nooit in my te zullen ontwaaren. Netje wist dezelve , in my te doen gebooren worden. Voor de eerftemaal heb ik één -uur, en ééne daad in piyn leeftyd betreurd. Jk wist ter naauwernood meer waar ik was. My-  ( 145) Myne hoop was nu ganschlyk verdweenen. Ik uit zyn hart! Het geen hy gedaan had berouwde hem,! Zo fpoedig ! En voor wie werd ik opgeofferd ? Voor een Landmeisje , die hy eens gefprooken, en die hem zo wat van de Liefde in haar natuurlyken tooi, van verrukking en deugd voorgepraat had. Ik maakte my zo fpoedig van hem weg, als mooglyk was, en fnelde naar huis. Hier leide ik my ten uiterften zwaarmoedig neder: doch de ongerustheid liet my niet (kapen. Ik ftond weder op; kleedde my andermaal aan, en ging weder op het Bal. Het eerst dat ik zag waren Frederik en Netje. Ik dagt van woede buiten my zelve te geraaken. Zy dansten wederom te zaamen, en wel'met eene zigbaarder aandoening dan de eerftemaal. De blydfchap blonk het Meisje ten oogen uit,en hy zweefde altoos vol vervoering recht tegen haar over. Ik poogde my te bedaaren. Ik begreep, dat ik liever onverfchillig moest blyven, ten einde op middelen te kunnen denken, om het groeiende kwaad by tyds voortekomen. Ik ging weder naar huis, en heb nu overlegd wat ik doen zal. Wanneer ik het Meis- II. Deel. k ;a  ( U6 ) je onder 't oog kan brengen , *t gene meft hier van zyne voorigi leevenswyze verhaald, dan geloof ik bezwaarlyk, dat zy hem haare hand zal geeven, en aldus kon ik het kwaad fluiten, zonder verder gerugt te maaken. Wanneer ik hem deeze eens uit het hart gebragt heb ,dan fluipt er niemand meer in, daarvan houd ik my overtuigd. Met myn volgende meer. Laat ik intusfchen iets van u hooren, myne lieve Maria ï Ik beu, enz. LOTJE. AGTTIENDE BRIEF. Louiza aan Henriette. Vermits Ferdinand nog niet by u weezen kan, myne lieve Henriette ! Zal iku voorbereiden tegen dat hy komt. Van zyn bezoek by u, verhoopt hy uwe en zyne rust. Ik wensch zulks, en hoop dat, voor het tegenwoordige ten minften, uw Man hem geene zwaarighee- den  C Hl ) den meer berokkenen zal kunnen. Hy heeft te veel bewyzen van zyn fchandlyk gedrag in handen, en ik kan er u daarenboven nog een ander van zyne helfche Boosheid leveren. Omtrent agt dagen geleeden zogt ik onder de nagelaaten papieren en zaaken van mynBroeder, die ik, uit hoofde derftnart,die zyn dood my veroorzaakt, nog weinig doorzien heb, en vond er een klein Pakje onder, waarvan het Opfchrift aan my luidde. Ik opende hec zelve, en onder meer andere kleinigheeden van waardy, valt my een Brief in handen. Ik breek hem open j lees hem en fta verwonderd ! Een geheelen dag heb ik geweend. Ik deel u den geheelen Brief mede. Wanneer gy verkiezen mogt het Origineel zelf te hebben, om er gebruik van te maaken, zal ik het u zenden. Gy hebt in een onzalig uur deezen Eereloozen uwe hand gegeeven, en u zeiveen zo veeleanderen ongelukkig gemaakt. Zie hier den Brief zeiven ; * % UB.  ( H8' ) LIEVE ZUSTER! Wanneer men den flap te doen heeft, dien ik doen moet, dan gaat men gemeenlyk met de Waarheid te rade ! doch de Ongelukkige ziet gemeenlyk de Waarheid niet eerder in , voor dat hy buiten ftaat is, om zyn ongeluk voor te komen! Zo gaat het met my! Heden , op den rand van myn Graf, herroep ik het voorleedene in myne gedagten te rug, en befchouw, helaas ! my zeiven als een Verworpenen ! befchouw het grootfte gedeelte myner bedryven met fchrik en afgryzen! Ik was zoniet toen ik vanuen mynen verftandigen Vader affcheid nam ! toen was myne ziel nog met edele denkwyzen vervuld ! Ik geloofde en poogde ook, om een nuttig Lid der menschlyke faamenleeving te worden! — dan dit ben ik nu niet geworden! en ik ontwaar eene treurige verzekering in my zeiven, dat de Waereld niets aan my verliest. Ik ben verleid ! weggevoerd door eene Slang, die ik in mynen boezem koesterde; die ik in alles 'volgde en daar door op het Pad geraakte, waar de menschlykheid beleedigd en onteerd word. Gy kent Weiftad! - Weiftad, dien ik eens by  C H9 ) by u bragt, dien ik u als bruidegom voorfloeg; aan wien myn Vader zyn woord gaf, dat Gy de zyne zoudt weezen. Hy koestert fchandlyke oogmerken ten uwen opzigte. Weldra befpeurde hy, dat hy uwe deugd niet zou kunnen doen wankelen , daarom nam hy het befluit , om ten minden myn Vader te bedriegen. Deeze heeft hem, voor het ontflag van zyn woord, eene groote fomme gelds moeten betaalen. Waarfchuuw hem derhalven des wegens, en zeg hem, dat hy onder myne papieren zaaken zal vinden, die hem van deeze Verbintenis ontdaan. Het is deeze Booswigt, die zig meester van myn hart maakte, om het te bederven. Hy leerde my de ondeugden in eene verleidlyke en bekoorlykegeftalte kennen,en ik verbeeldde my, in het zuiver genot der genoegens van dit leeven te zyn ! Hy verdoofde myn verftand en zedelyk gevoel. Hy bragt de eene fchuld voor en de andere na op myne ziel, die my thans iot vertwyffeling brengen. Te Berlyn maakte hy, onder den Naam van Blancheville, een deugdzaam Meisje ongelukkig. Op die zelfde vervloekte wys ondermynde hy haare edele deugden, en bedierf grondK 3 be-  ( 150) ieginzels, waarop zy het geluk van haar leeven gebouwd zou kunnen hebben. Hy bragt haare Ouders ten grave, en haar tot de noodzaaklykheid, om het aantal dier Ongelukkigen te vermeerderen, die door den nood gedwongen worden, om zig aan ieder een ten beften te geeven. De toeftand waarin hy my gedompeld heeft js onuitfpreeklyk ellendig ! Ik heb een fterk, gezond lighaam derwyzen verdorven, dat my, by vollen verftande en het leevendigst gevoel, geene hoop ten leeven meer overfchiet. Myne ziel word er niet minder door gefolterd! Elk uur is eene gedugte fchrede naar die eeuwigheid , waar ik zekerlyk de bitterfte verwytingen over myn verkwist Talent te verwagten heb. Heden ontvlied die Ondankbaare myne verwyten, en laat my geheel ten prooi myner vertwyffeling ! Niemand kan my ook den minften troost bezorgen, want alles veracht my! en op niemand ftel ik ook zo veel vertrouwen, dat ik my aan hem zou.ontdekken. Myn eenige troost is, dat myn goede, braave Vader niet weet, hoe ongelukkig zyn Zoon is! en wat ik bidden mag, Louiza! meld hem zulks niet, op dat  ( *5i ) dat hy in vreede ten grave daale ! In een ander leeven zal ik hem zeggen: Vader ik heb gezondigd ! en daar, daar zal ik hem om vergiffenis fmeeken ! Myn dood zal u traanen kosten, doch verberg ze voor hem ! Maar wagt u voor dien Verleider, dat hy u niet medefleepe ! Hy zou niet flegts uw Moorder, maar ook de Moorder van uw goed hart en van uwe deugden worden! Deeze Satan houd zig niet voldaan met ons hier in den tyd te verderven , zyn verderfiyk oogmerk ftrekt zig ook tot de eeuwigheid uit. Ontmasker hem ! Stel hem bloot voor het doordringend oog der onpartydige Waereld, en herftel ten minften eenigzins den flegten Naam, welken uw Broeder agterlaat , daardoor, dat gy een gedeelte der fchuld op zynen Verleider doet wederkeeren ! U doe ik deeze belydenis! Ik leefde fchandlyk, en fchandlyk is myn fterven! — Maar het berouwt my tot in het binnenite myner ziele, dat ik my heb laaten verleiden ! en vermits God den berouwhebbenden Zondaar niet verwerpt, hoop ik , dat myn . Vonnis zagter, genadiger zal weezen, dan ik verdiend heb. Deezen Brief verberg ik onder verfcheiden K 4 faam-  ( 152 ) faamgepakte zaaken. Hasten heeft zig van myn gansch Noodlot weeten meefter te maaken ! Hy zal derhalven alles poogen te verdonkeren, wat ter zyner ontmaskering zou kunnen dienenVond hy deezen Brief, gy zoudt hem nimmer in handen krygen. En nu, Louiza! neem ikaffcheid van-u. Aan gene zyde van het graf hoop ik u weder te zien. Uwe verwyten zullen ten minften zo bitter niet zyn, wanneer gy deezen geleezen zult hebben. O hoe gelukkig zou ik my rekenen, indien ik flegts nog eenmaal u zien,en vergiffenis van u verwerven mogt! Maar neen! zulks heb ik niet verdiend, zo gelukkig mag ik niet zyn ! en ook gy,gy moet dien Affchuuwlyken niet naderen, die de fmerten zyner fchuld draagt, en zyn eigen lighaam ter marteling doemde! Ik fcheide my van u, even gelyk de fchuldige zig van den onfchuldL gen fcheurt. Vergeef het uwen ' ftervenden Broeder WEDEMEIILR. O  ( 153 ) ***** O Henriette ! Henriette ! gy weent ongetwyffeld , wanneer gy deezen gelcezen zult hebben ! Traanen van deelneeming zie ik over uwe wangen ilroomen. Ik voel uw brandend hart kloppen ! het klopt louter medelyden. O Monfter! dat my eenen Broeder roofde, welke heden myn Trooster zou kunnen zyn, waarmede zult gy deezen uwen roof goed maaken? Moet dan elk eene uwer handelingen een geheel Geflagt in ongeluk dompelen , en het ongeluk, even als de pest, doen over. gaan tot allen, die er flegts de geringfte betrekking op hebben ? Gewislyk, Henriette 1 zou ik heden deezen Broeder hebben kunnen gebruiken ! Heden zou hy my ten Raadsman en ten Vriend hebben kunnen verflrekken I Ik ween meer dan ik immer in myn ganfchen leeftyd geweend heb. Myn Huis is een Huis der diepe treurigheid .' — Geen de minfte ftraal van vreugd flikkert er, in een eenig oogenblik,door deeze Egyptifche nevel van zwaarmoedigheid! Myn Man is zo droefgeestig weder te rug K s ge-  ( J54 ) gekomen, dat ik niet weet, boe hy immer weder gefchikt worde voor de menschlyke faamenleeving. Ik dagt hem door myne hand gelukkig te zullen maaken , maar dit heilzaam oogmerk is my gemist. Onophoudlyk zegt hy, dat hy my niet gelukkig kan maaken ; dat ik hem niet beminnen kan, en dat hy ook geenzins verdiend van my bemind te worden. God weet, dat ik hem thans meer dan ooit beminne; dat myne Liefde by het uur groeit; dat ik in het geringfte dat hem bejegent aandeel neeme, zo ook in alles wat hem het hart drukt; en dat ik hem nooit fterker had kunnen beminnen, al ware het dat ik hem uit Liefde myne hand gegeeven had. Dit alles houde ik hem voor. Ik geef hem de duidlykfte bewyzen myner toegeneegenheid. Ik tragt den wensch van zyn hart hem uit de oogen te leezen 1 doch ik mag al doen wat ik begeer, hy beweert, dat het dwang zy ! dathy ongelukkig is, om dat ik ten zynen gevalle veinzen moet! — Dit valt my hard, en ikbezwyk er voorzeker onder! Een ander ongeval, 't welk my doet Adderen, is, dat myn Vader zeer krank ligt. Wanneer ik hem verlies, dan ben ik van allen verlas-  ( 15?) laaten. Jt ïs waar, dikwils ben ik blyde, dat hy niet by ons komen kan. De treurige huislyke omitandigheid waarin wy ons bevinden, zouzyne ziel den laatften fchok geeven, en zyn leeven fpoedig doen eindigen. Aldus verdeel ik den tyd tusfchen hem en myn Man; vertroost beiden, zo goed ik kan, en denk, het is aldus myne beflemming. Ferdinand is in ftilte van zyne Vrouw g» fcheiden. Myn Man heeft de zaak in dier voegen befchikt, dat niemand weet waarom. Maria was ten uiterfte neerflagtig. Myn Man zegt, dat hy nimmer dergelyk eene droefheid gezien heeft. Zy heeft eens gezegd, dat dit en alles wat zy reeds in haar leeven ondergaan had, de ftraf was voor.de zwakheid van dat oogenblik, waarin zy van haare Grondbeginzelen afweek,' want wanneer Blancheville zig niet van dat oogenblik- bediend had , zou zy voorzeker ftandvastig gebleeven zyn. Dit is zeer droevig! — Myn God! indien de Feilen hier derwyze reeds gefirafd worden, hoe zullen wy dan in de toekomende Waereld befiaan ! Zy heeft nog geen befluit genomen, wat nu verder te doen. Zy heeft my echter beloofd na-  ( 156 ) harigt van haar voorneemen te zullen geeven. Ik heb een troostryken Brief aan haar gefchreeven , en haar gezegd, dat ik haare Vriendin zal weezen, of fchoon de ganfche Waereld haar begaf. —•— Hemel! — op het oogenblik komt een Bode van myn Vader. Hy is zeer liegt. Ik moet daadlyk voort. Wurm kan niet medegaan , hy is zelf zeer ziek ! Myn God ! xvat ftaat my voor de deur! Ik zal deezen Brief niet voor myne terugkomst fluiten. ,Hy heeft my verbooden te klaagen, en echter moet ik klaagen ! Echter zal hy uit de hoogte de oogen nederflaan, om te zien,hoe zyne beangftigde Dogter te moede is, en daar zal hy het haar gewislyk vergeeven ! Hy zal zien, dat zy het uit Liefde voor hem doet; dat haare fmert grooter is, dan.hy zig verbeeldde'. Henriette! befte, lieffte Gezellinne myner Jeugd! help gy my weenen! help gy my klaagen ! Ik heb hem nu niet meer, die alleen in ftaat was my te kunnen vertroosten! Voor wien ik leefde, leeven moest! en ach! dat ik het zeg-  C 157 ) zeggen moet, ik heb niemand meer! Zedert den dood van myn Vader is Wurm de myne niet meer! Koeltjes heeft hy my gezegd, dat hy my verhaten zou. — Is dan de Gramfchap des Hemels over ons allen uitgeftort ? Is de voleinding van het lyden onmooglyk geworden ? Toen ik voor het bed van mynen ftervenden Vader kwam, vroeg hy my, waar myn Man was ? Ik antwoordde hem, dat hy zig niet wel bevond. O myne Dogter ! vervolgde hy, Ik weet zyne ziekte, Hy bemint u niet ! Hy heeft u niet bemind! Ik laat in u,de ongelukkigfte Vrouw agter. Ik ben onvertroostlyk daarover, dat ik uit de Waereld moet gaan, zon. der, (in weerwil myner wenfchen en poogingen,) u gelukkig gemaakt te hebben. Wat baat my al myn Geld! waar toe heb ik het vergaard ! wat is het anders dan een doode klomp, die geen aasje rust aan ons leeven bezorgen kan! En dat hield ik voor gelukzaligheid! Voor een weldaad! O wat heb ik my bedroogen ! Vergeef het my Dogter! vergeef het my, Louiza! Ik weet het, ik had meer voor u kunnen doen; maar ik was ver. blind ! Had ik den Mammon niet aangekleefd, Fer-  C 158 ) Ferdinand had gewislyk geen afkeer tegen ü opgevat, en zou zekerlyk uw Man geworden zyn. Hy weende ! Myn God ! zulke traanen in de Iaatfte oogenblikken des Ieevens zyn brandende. Houd op , myn Vader ! riep ik , met u zeiven vrugtloos te martelen ! Gy deedt alles aan my, wat gy hebt kunnen doen. Hebt gy meer vermaak gehad dan ik ? Doorloop uwen ganfchen leeftyd ! Zorgen , kommer en moeiten waren uw deel! en met dat alles evenwel hadt gy gewislyk het oogmerk, om uwe Kinderen gelukkig te maaken, en dit oogmerk döet in de Waereld alles af, en richt ons in de toekoomende. Gyhadt uw geheel geluk op uwen Zoon gebouwd, en gy hebt hem verlooren! — O myn Vader ! in de eeuwigheid treft gy hem aan! onthaal hem als uwen Zoon! Reken hem de Feilen niet toe, die hy in zyne onbezonnenheid beging. Weet gy dezelven ? Vroeg hy haastig: —weet gy dat hy zelf de oorzaak van zyn dood was. Ik ben alles na zyn dood ontwaar geworden, en wilde het u niet zeggen, om u niet te bedroeven ; daarom fprak ik nooit iets van hem ! daarom verheugde ik  ( 159) ik my niet met hem weder te zien ! Zyn Vriend Weiftad heeft my alles gezegd ! Hy kon hem niet van het pad des Verderfs te rug houden. Hy? die Booswigt! — O myn Vader] dan heb ik u nog een troostlyk berigt mede* tedeelen. Uw Zoon was verleid! ! Ja_ maar die Booswigt, deeze Weiftad was het, die hem ten verderve fleepte ! Hy heeft dui- zende fchulden op zyne ziel! . Hy heeft ons allen ongelukkig gemaakt. Hy is die Hasten, die Henriette bezit. Hy heeft haar fchandlyk om haar Geld bedroogen. De ftervende fpreekt waarheid , en myn Broeder heeft ze my medegedeeld. Dan was hy onfchuldig, riep myn Vader verheugd uit; dan was hy verleid, en in den grond van zyn hart niet boos ? Ik bedank u, Louiza ! voor deezen troost, Ik fterf nu vergenoegder, en gy moet my niet beklaagen; niet om my treuren! Wees gerust, en draag uw lyden, tot dat wy weder veréénigd worden. Hy werd hoe langs hoe zwakker, en ftierf in myne armen. Ik wist niet wat my overkwam ! Ik ftond daar, even als of ik buiten de Schepping geflooten was, alleen, — en  ( löo ) en verlasten ! Ik vatte zyne koude hand, ik drukte dezelve, en maakte zyn aangezigt nat met myne traanen. Eensklaps fcheen hy my toetewenken, om weg te gaan , en myn Man ftond voor myne ziele. Met eene ftomme droefheid befchikte ik alles, wat nog te befchikken was , en ging heen om deezen te vertroosten. Ik had niet gedagt, dat dit toneel op my wagtte. Toen ik binnen trad, moest hy befpeuren, dat ik goweend had, want myne oogen waren dik en rood. Uw Vader is dan dood? zei hy, arm Wyf! met hem hebt gy alles verlooren , wat gy hadt. Bereid u tot meerder ongeluk ! Gy zyt er toe beitemd! Gy zult ook uwen Man verliezen ! Myne traanen vloeiden andermaal. Om's Hemels wil, Wurm! viel ik hem in de reden, verzwaar myn lyden niet! Maak myn leed niet ondraaglyk ! zeg my, dat gy de myne zyt, en de myne blyven zult. Laat die zwaarmoedigheid vaaren , en laaten wy elkander ten Trooster en niet ten Beul verftrekken! O dat ik zulks weezen mogt! antwoordde hy zeer getroffen. Maar geloof my, om den dood  ( 161 ) dood uws Vaders heb ik geen enkele traan kunnen vergieten. Voel myne oogen ! zy zyn droog', en myn hart is yskoud! Zou my dit niet aandoen ? Zou ik my niet bevlytigen, om zulk eenen ondankbaaren van u te verwy- deren ? Wat hebt gy niet al voor my gedaan, en waarmede beloonde ik u? hoe heb ik u bejegend ? Neen! Louiza! ik blyf by u niet.' - Ik kan niet by u blyven, want ik ben uwer niet waardig. Is het de ziekte van bet lighaam, of is het de ziekte der ziel? — genoeg, dat de verbeelding my martelt, dat gy jny zo niet beminnen kunt, gelyk ik het begeerde, en zo als ik my een denkbeeld van Liefde gevormd had! Dit maakt my in- diervoegen ellendig, dat ik de gedagten niet verdraagen kan , om u langer te kwellen. Zekerlyk zult gy gelukkig zyn, wanneer ik niet meer by u zal weezen. Ik waagde de laatfte bede. Ik wierp my aan zyne voeten, en weende zo als ik nog nimmer geweend had. By den asch myns Vaders ! riep ik, by de hand, die gy my eenmaal gegeeven hebt, met oogmerk, om my gelukkig te maaken! by uwe rust! by myn leeven J by alles, myn WaardH..DML L fte!  fte ! wat flegts eenige waarde by u hebben kan, bezweer ik u! laat toch deeze gedagten vaaren! Nimmer beminde ik u zo zeer als op dit oogenblik! Nimmer was uw bezit my zo on- öntbeerlyk als heden, God weet het, ik weet het niet, of men meer kan beminnen, dan ik u bemin. Geloof my, Ferdinand is geheel uit myn hart verbannen! Gy alleen zyt ei. in > ik begeer u echter uwen pligt niet voortehouden ! Ik zal de jammerende Vrouw u niet voorftellen, welke gy aan haar zelve overlaat, en, ter heft-himping der menfchen, verlaaten wilt! Ik wil die wreedheid niet fchilderen, waarvan de Wilden gruuwen, en die, helaas! door de befchaafde Volken verdeedigd word. Ik roep flegts uw medelyden in! Verander, uit enkele barmhartigheid, uw befluit! Doe het om myner traanen wil! Ik zal in 't ftof kruipen, tot dat gy my verhoort, en elk eene uwer wenken zal my ten bevel verftrekken '. Hy deed my opitaan. Myn lyden deed hem traanen Horten. Wist gy, zei hy, hoe grievend uwe taal voor my was,gy zoudt ze niet voeren. Verkwist geene vleiende woorden meer, waar van elk een derzei ven een nieuw vergif in myne  ( 163 ) myne ziel verfpreid!— Ik zal evenwel zien, wat ik doen kan. Kan ik my zei ven overwinnen, dan zult gy ongelukkig genoeg zyn, om een grillig en buyig Man by u te moeten dulden. Hoe gaarne zal ik hem dulden! hoe gaarne zal ik alles met hem verduuren! Mooglyk zal de tyd hem geneezen, en hy beter worden ! alles wat ik kan zal ik er zekerlyk aan toebrengen ! Schryf my toch, of Ferdinand by u is, en of Hasten hem verdraagt! Mooglyk zou het iets ter vervrolyking van myn Man toebrengen, wanneer wy naar u reisden. Zo wy weeten, dat wy u welkom zullen zyn, zullen wy komen: vermeent gy echter er het minfte verdriet over te zullen hebben, wees dan openhartig en fchryf zulks! Op gisteren bragten wy het overfchot van onzen Vader ten grave. Myn Man was zeer ftil en zwaarmoedig, maar goed, vriendlyk en zeer liefderyk tegen my. Ik heb hem gansch hartlyk bedankt daarvoor, dat hy den dag, dien ik zo gaarne in ftil hartzeer wilde doorbrenL 2 gen,  C 164 ) gen, my niet verdorven had. Al myns Vaders goedheid kwam my weder te binnen, en er verfpreidde zig een troostryk Licht over myne ziel, wanneer ik bedagt, dat hy in zyn laatften leeftyd geheel anders dan te vooren was geweest; dat hy zyne geliefdkoosde neigingen verloochend had, en weldaadig en medelydende geworden was. Deeze gedagte maakte, dat ik hem met meer bedaardheid in den grafkuil zag zinken, dan ik anders gedaan zou hebben, en als ik my immer heb voorgemeld. Eens zal 'hy wederom opltaan, en als dan zal zyne Dogter ook dat Lyden niet meer ondervinden, dat thans haare ziele kwelt. Dit wenscht gy zekerlyk met uwe LOUIZA. NE-  C 165 ) NEGENTIENDE BRIEF. Henriette aan Louiza. Beste Louiza ! R ■ , X J.y is er! Ik heb hem gezien! gefprokcn ! zal hem weder zien ! hem andermaal fpreeken! Deeze week heb ik ten uiterfte ellendig doorgebragt. Beftendig blyfik op myne Kamer, en. buiten myn Kamermeisje, van alle Gezelfchap verwyderd. Altoos in de hoop om iets van Ferdinand te hooren, en er altoos in te leur gefteld. Daarenboven het veelmaalig bezoek van hem, die my altoos ondraaglyk is, altoos kwelt, die by my komende my vroeg; of ik den Minnaar fpoedig vergeeten zou.en alle poogingen te werk ileIde,om myne Gezondheid te krenken, zo dikwils ik hem bad, dezelve te willen verfchoo- ' nes. O ik ontwaarde het zo dikwils hy by my kwam, dat ik hem te lang leef, dat hy gaarne van my ontflagen was! In >t weezen dcr zaak moet het hem onverfchillig zyn, want wat L 3 heeft  C 166 ) heeft hy aan my ? Hy laat my jammeren en klaagen, en jaagt zyne vermaaken na! maar hy vreest het oordeel der Waereld. Hy ■wil nog in een zeker gunftig licht befchouwd worden, hy wil den rechtvaardigen zyn, die hy niet meer is, dan alleen in zyne eigene verbeelding. Myn dood zóu alle zyne fchandc bedekken, en uitwisfchen het gene de Waereld er van weet. Daar myne gezondheid zedert zo geweldig was afgenomen; ik flegts een Geraamte geleek, en ik, uit hoofde van den toefiand myner ziel, gansch verflrooid en als in vertwyffeling vervallen ware, ontdekte myn Vader er de waare oorzaaji van. Op een dag, dat hy wist, dat Hasten niet te huis was, kwam hy by my. Ik wil niet onderzoeken, zei hy, in hoe verre ik zelf, aan uwe ongelukkige Egtver. bintenïs fchuldig fta; dit zou veel grievender voor my zyn, dan gy denkt. Ook is het kwaad daar ! maar ik acht my verpligt, u te vraagen : wat ik voor u doen kan ? Ik geloof, eene fcheiding van uw Man,zou u ten minsten van zyne tegenwoordigheid ontdaan , en u daar door voor veele mishandelingen bevryden. — Spaar uw leeven! dit zyt gy aan uwe Ouders ver-  ( «7 ) verfchuldigd, die, vermits gy geene kinderen hebt, alles in u verliezen zouden. Geef my flegts uwe toeftemming, en ik zal „ fpoedig van hem verlosfen, want ik heb bewyzen genoeg in handen, om hem van u te doen fcheidcn. Myn voorneemen echter was zulks niet te doen: met dat al trof het my zeer, dat myn Vader dus bezorgd voor myn leeven was, en het vleidde my, dat hy wenschte, dat ik'het, om Zyn en myner Moeder wil fpaaren wilde. Ik bedankte hem zo voor zyn Voorftêl als voor zyne geneegenheid. Ik bragt ;hem onder't oog, dat de korte tyd, dien ik"nog met fmarten zou hebben te leeven, voor Hem en myne Moeder grievende genoeg zou weezen, en dat myn lyden zelf, hen eerlang den wensch, dat ik mogt ophouden te leeven, zou inboezemen. Wat myn Man betreft, vervolgde ik, ik heb vastlyk beflooten, zyne behandelingen zo lang te verdraagen als ik kan. Ik gevoel er my fterk genoeg toe. Ik zal my niet tegen hem verzetten. Eene fcheiding, die van myn kant veroorzaakt word, zou zyne fchuld een ge- maatigder aanzien byzetten! niet dat ik zo 4 wraak-  i ) wraakzugtig ben, om hem dit te misgunnen,— neen ! maar omdat ik my zelve, ten zy" nen opzigte, niets te verwyten wil hebben, zal ik geene de minfte pooging aanwenden, om hem van my te fcheiden. Dit maakte myn Vader bedroefd, Hy ftond my echter toe, dat ik gelyk had, en hy myn gedrag niet berispen kon. Hy verhaalde my vervolgens, dat hy Hasten eenige reizen over my gefproken had: dat deeze de ganfche fchuld op my wierp, zeggende, dat hy geene Vrouw kon lief hebben, die meer haaren ouden Minnaar, dan haaren Egtgenoot aankleefde. Hy had zig evenwel niet veel met hem willen inlaaten, om dat hy een ruuw mensch was, en hem en myne Moeder reeds verfcheiden maaien, op eene onverantwoordlyke wys beleedigdhad: en dat enkel ten mynen gevalle, hy zig onthouden had, om hem de deur te wyzer. Ik bedankte hem voor deeze gemaatigdheid. Ik wenschte, zei ik, dat hy er verder mede mogt voortvaaren, ten einde my daardoor menige mishandeling te befpaaren: want in de daad, Louiza! het geringfte dat hem,zelfs in zaaken ,die my niet aangaan, in den weg komt moet  C 169 ) moetik ontgelden. Alle de gramfchap,die anderen hem aanzetten, moet hy op my verhaaIen, en zulks ben ik reeds zo gewoon, dat wanneer ik hem zie binnen komen, ik my tot een ïreurfpel bereide. Eergisteren was het de dag, waarop Lizette my den lieven, lieven Brief van Ferdinand bragt. Zy wekte my met dit aangenaam Gefchenk. In den beginne, toen ik den Brief in haare hand zag , verfchrikte ik, en had het byna luidskeels uitgefchreeuwd ,• maar Hasten was niet verre van ons af, en dit fruitte tegen wil en dank den uitroep. Van waar hebt gy dien? van waar ? vroeg ik fidderen- de. Ik heb een list gebruikt, antwoordde zy, en in 't vervolg, zal ik alle Brieven bekomen, die aan u behooren. Zy wilde my niet zeggen hoe, en ik liet haar ook gaan, zonder verder onderzoek te doen. Nu had ik, het gene my zo lang ontbroken had. Ik kon naauwlyks gelooven dat het waarheid was. Ik was zo bevreesd dat het anders mogt weezen, dat ik in lang niet befluiten kon , om het Couvert opente-'' breeken. Eindlyk deed ik het; zag de hand van myn lieven Ferdinand; zag nog meer; zag dat hy zelf komen wilde 1 myne aandoening L s was  ( ITO) was boven alle befchryving aangenaam! —■ Hem weder te zien, en dan de laatfte ademhaaling te doen, fcheen my eene hemelfche wellust te weezen. Weldra echter, na een bedaarder overweeging reezen er verfchrikkende gedagten in myn binnenfte op, wanneer ik aan Hasten dagt. In dien eerften drift wilde ik aan Ferdinand fchryven, dat hy toch niet zou komen. Ik vreesde voor hem, en hy was my veel te dierbaar, dan dat ik hem aan de ruuwe behandeling van myn Man wilde blootftellen. Het volgende oogenblik wierp dit alles echter weder om verre. Ik zou hem niet zien ? ach! zulk een zwak Schepzel als ik ben, kon deeze gedagten niet verdraagen. Dus wankelde ik den geheelen dag, waar van het grootfte gedeelte in eene dweepende vreugde gefleeten werd, en het was zeer goed , dat' het, juist op dien dag , Hasten niet in het hoofd kwam, om my te bezoeken. Hy verontruste derhalven , die aangenaame zielsgcfteldheid niet , in welke ik my bevond , en behoefde zyne helfche boosheid niet te bewerkftelligen , om te ontdekken wat de reden myner vrolykheid ware, want  < I7i ) want in die vervloekte kunst is hy een meester. Gisteren toen ik reeds het befluit gevormd had, om alles aan het geval over te laaten, kwam myn Vader by my, en zei, dat Wahler er was; en er op ftond, om my te fpreeken. Ik viel myn Vader om den hals, en verzogt hem, hem daadlyk binnen te willen leiden. Zo fpoedig gaat dat niet, myn Kind! zei hy.Ik moet deswegens eerst met Hasten fpreeken. Ik heb Ferdinand het Voorftêl gedaan , om on(zebyëenkomst in hetheimlyk te houden. Zulks heeft hy my afgeflagen. Hy behoefde niets in het geheim te doen ! zei hy ,• Hy kwam als Vriend en Bekenden. Hy wilde openlyk in huis gaan; en niet anders dan in Hastens tegenwoordigheid met u fpreeken, en dat kan hem ook geen mensch beletten. Hy verzogt my, zulks aan uw Man te willen zeggen. Om grooter ongeluk voor te komen zal ik het doen,' en u daadlyk befcheid van ons onderhoud brengen. Myn Vader ging. Ik wist niet of hy weg, dan of hy nog tegenwoordig was, zo zeer verheugde my de nabyheid van Ferdinand. ik wist wel,dat hy den weg naar my toe wel vinden  ( 172 ) den zou, het mogt dan gaan zo als het wilde, en hem als Vriend te zien bleef my geoorloofd. Ik nam my ook voor, om, in den itrengften zin, alle myne pligten tegen myn Man waarteneemen. Myn Vader keerde fpoedig weder te rug. Hy zag er zeer wel te vreeden uit; fchudde echter het hoofd by het binnentreeden. Hy is een boosaartige Fielt, zei hy. Hy is flim genoeg, daar hy ziet, dat hy niet anders kan, om zig in te houden, en er zig eene verdien, fte van te maaken. Gy zult uwen Ferdinand zien, maar houd moed, myne Dogter! By deeze erinnering kon ik myne traanen niet terug houden. Ik gevoelde, dat myne ziel zo nedergedrukt was, dat ik het wel zyn moest. O hoe veel zou ik er niet om gegeeven hebben, dat ik nog zo veel leevendig bloed had gehad, om deeze erinnering in den wind te kunnen flaan. Op 't zelve oogenblik trad Hasten binnen. Ik dagt, zei hy, dat uwe traanen ,'thans overtollig waren. Maar, ik wil u geene Voorfchriften geeven, en derhalven ter zaak. Uw Heer Vader heeft de goedheid gehad , my te berigten, dat uwgeweezen Minnaar is aangekomen, en  ( 173 ) en dat het hem behaagt, om my wreed tegen n te vinden; dat hy tot uw troost en redding zynen dienst heeft nedergelegd en overgekomen is. Hy ftaat er op, om als een Vriend van u den toegang in myn huis te hebben, Hy wil voor de geheele Waereld dit zyn gedrag verdeedigen, en zuurzien met zuurzicn beantwoorden. Ik vind my genoodzaakt om, . ( vermits ik aan de eene zyde niet als een Tyran wil verfchynen, en aan den anderen kant geen Onderwerp des algemeenen gefpreks wil worden , en ook myne eigene veiligheid te lief heb, —) deezen Dolleman toetegeeven. Ik maak derhalven plaats voor hem. Ik ga voor vier weeken op reis. Oordeel zelf of iemand infchiklyker weezen kan. Ik hoop, dat zulks my in de oogen van u, van uwe Ouders en der Waereld zal rechtvaardigen. Ik verwagt nut ook van uwe zyde dezelfde infchiklykheid en befcheidenheid. Met deeze woorden ging hy de deur uit, en dus was myn voorneemen verydeld. Ik wilde hem bidden, bidden wilde ik hem, dat hy de zaak niet uit dit oogpunt zou befchouwen ! dat hy blyven mogt; dat hy de Vriend van myn Vriend wilde worden, en my den  ( 174) den troost der verzoening in 't graf laaten medeneemen. Hoe veel bitterheid zyne aanfpraak ook infloot, zo was ik echter te vreeden, en zou hem bedankt hebben, daarvoor dat hy my, hoe ongaarne dan ook, toeftond, om met Ferdinand te fpreeken. In allen gevallen zou hy zig hier tegen hebben kunnen aankanten, en my onaangenaamheeden berokkend hebben, die, voor de Vierfchaar der meeste menfchen, ten mynen nadeele, zouden uitgevallen zyn. Ik zond naar hem toe, maar hy kwam niet, doch hy liet my weeten; dat hy my niets meer te zeggen had , en een half uur daarna vertrok hy. ***** Maar hoe,myne beste Louiza! zal ik u het gevoel uitdrukken, dat my ganschlyk aandeed, toen ik myn Ferdinand weder zag. Myn Vader bragt hem by my! Myn God ! wat zyn wy Vrouwen in vergel yking der veel fterker Mannen! Hy was wel een weinigje bleek, vervallen, en had niet meer dat lagchende rood, dat hem weleer zo bekoorlyk maakte, evenWel had hy nog dien leevendigen opflag van oog, die vastheid van voorhoofd, die hem teffens  ( 175 ) fens edelheid en beminlykheidbyzette! Ik daarentegen was van alle kragten beroofd, ftegts de fchaaduuw van het gene ik voor deezen geweest ben; geheel door kommer verteerd;en zonder de magt van een fpreekend oog! . Hy kwam naar my toe, om my in zyne armen te fluiten ! doch ik weerde hem zagtlyk af: Niet, zei ik hem, als of ik de ganschlyke wellust die er in deeze omhelzing ligt opgeflooten, niet gevoelde! niet als of ik niet altoos de zelfde- was, die gy verlooren hebt.' Maar Ferdinand! ik heb verpligtingen, welke gy niet hebt. Wy willen geene derzelven krenken. Ik begeer niet dat gy meer met deeze leeme hut te doen zult hebben. Myne ziel alleen zal zig met u onderhouden, in het vooruitzigt van een volmaakter onderhoud in het toekomende leeven. Ik vergeet lyden en treuren , daar ik u aanfchouwe. Kom, geefmy uwe hand! die.mag de Vriendin van haaren Vriend drukken; en zulks zou ik doen in het byzyn van den genen, die er alleen het voorhoofd over zou kunnen rimpelen. . Neen! dat zal hy niet! viel Ferdinand my in de reden. Ik zal hem toonen; ik zal hem bewyzen , dat hy geen recht op uw hart heeftien  070 en dat gy my alles kunt zeggen, wat gy begeert! dat geene Vriendfchapsbetuigingen hem in 't allerminst aangaan, en dat ik bevoegd en gerechtigd ben, om den kusch der Vriendfchap op uwe lippen te moogen drukken! Ware hy flegts hier tegenwoordig, ten einde ik myne Rechten mogt kunnen doen gelden, en hem bewyzen, dat hy alle zyne Rechten op u verlooren heeft! . Hy weet, dat ik hem zulks bewyzen kan, en hy fiddcrt voor myne tegenwoordigheid, daarom is hy weggegaan. Hy bedekt zyne verfaagdheid met het Masker deigrootmoedigheid, en fchynt het veld geheel aan ons overtelaaten, dewyl hem bekend is, dat befchaamdheid en fchande op hem wagten. Hy werd vuuriger, en ging met vervoering voort. , Waar is de Roover van alles wat ik beminde? Is dit de bloeiende Henriette, die ik agter gelaaten heb ? Ik vorder ze van hem ! die bekoorlyke geftalte, die doordringende oogen, die lieflykbloozen- de wangen, die mond , waarby geen Pur- perroozen haaien konden! Laat hy weder geeven, 't gene hy genomen heeft! Hal  C177) Ha! kan hy dit doen ? - Befchaamd aal hy daar voor my ftaan, en moeten bekennen: ik ben , onder Gods Zon, de eerfte Schurk, dat ik eene bloem vertrad, die in alle haare Jieerlykheid bloeide. Hy greep my by de hand en bragt ze aan zyne mond. Hy kuschte dezelve hartlyk. Maar gy, goedaartig Schepzel! zei hy, gy zult er niet by,lyden. Ook in deeze gedaante blyft gy myn Engel. Verflenschte dit alles niet, om mynen wil ? Was ik de Bron niet van het hartfecr dat u verteerde ? " Ik bedank u, bedank u van ganfeher harte! Dit hart is nog zo geheel voor u, dat gy even zo zeer als ooit te vooren, oP my rekenen kunt! Laat hem dan te voorfchyu komen, die u verder iets zou willen doen ! Ik ben gekomen,om u vreedig te laaten fterven ! Ik zal alles van^u verwyderd houden, wat u tegen is; en dan zal ik poogen , om weder met u te veréénigen. Hemel! antwoordde ik hem. Hoe goed zyt gy! Gy bereikt reeds werklyk uw oogmerk. Gy bezorgt my eenen gelukkigen dood. Laat ons dan den tyd, dien wy nog by elkander zyn, aanwenden, om al het geleedene leed uif onze gedagten te verbannen ! Laat ons er hem II. Deel. m ook  ( 178 ) ook uit verbannen, die ons dit lyden berokkende ! Wy zullen hem aan zyn eigen noodlot overlaaten; of zo wy aan hem denken , met medelyden hem verbetering toewenfchen. Ik kan u niet zeggen Louiza, hoe vergenoegd wy waren. De traanen rolden van blydfchap over myns Vaders wangen, hy betuigde dat hy zig nu een denkbeeld kon vormen, wat ik geworden zou zyn, ware ik gelukkig gehuuwd geweest. Het was zeer goed , dat Hasten er niet tegenwoordig was; want dan zou eene doodlyke ergernis ons vermaak geffcoord.en zekerlyk gansch verflonden hebben. Ik las ook het hart van Ferdinand op zyn voorhoofd , en befpeurde duidlyk, dat het van wraak en woede gloeide ! - Myne vervallene gedaante, myn hevig hoesten, en andere kenmerken eener ongeneeslyke krankheid bragten hem telkens op de gedagten te rug, dat hy deezen roof mynen Tyran niet vergeeven kon , en dat het onverzetlyk befluit van zyn hart bleef, zig te wreeken. Heden wil ik er niets van fpreeken, want dit mogt zyn drift aanwakkeren. Allengskens zal ik hem eene belofte zien aftepersfen, dat hy zig nietwreeke 1 De zagtmoedigheid toch is  C 179 ) is de kroon van ons leeven, en het fchuldver. geeven was een der eerfte Voorrechten, door den Verloffer voor ons en alle onze Medemenfchen verworven. En na de vreugde, welke ik heden geniet, zou ik niet vergeeven? - Hasten ! Hasten! Gy moogt nog van geluk fpreeken, want zonder dit, ware ik voor myn dood niet met u verzoend geworden. Ik vergeef u thans alles, en fterf als uwe Vriendin! Ferdinand fcheidde vervolgens. Dit is de eerfte dag van blydfchap, (zei hy, by zyn affcheid,) welke my gebeurt zedert ik u verlaaten heb! Ik deed hem, met het oprechtfte hart de zelfde betuiging. Heden verwagt ik hem weder, Doch ik móet fluiten. Het veel fchry ven heeft my eene verkoudheid veroorzaakt, die my erinnert, dat ik, in weerwil van alle myne blydfchap, den dood naby ben. Gy zult, denk ik, echter nog eenen Brief ontvangen van Uwe HENRIETTE, M 2 TWIN-  ( i8o ) TWINTIGSTE BRIEF. De Ritmeester Strundel aan den Advokaat Wurm. Lieve Wurm! Hoe zeer ik verlang, om reeds by u te zyn, Word ik echter door eene zonderlinge Gefchiedenis daarin verhinderd. Ik moet zekerlyk tot een Avanturier gebooren zyn. N-auwlyks hervind ik eene Zuster; geloof van haar bezit verzekerd te weezen , reis naar de Gravin B * * * die haar Befchermëngel is, om ze aldaar te omhelzen, en zie ! - zy verdvvynt onder myne handen. ■ uit myn laatften Brief zult gy alles weeten, tot ik van het laatfte Dorp vertrok. Ik kwam laat te Berlyn, en deed my den volgenden morden by de Gravin aandienen. Zy ontving my ze-r aartig. Ik verhaalde haar het oogmerk van myne reis'; ontdekte my ook aan haar als den Broeder van Marianne, en befpeurde, dat ik ten hoogden welkom was. Zedert gisteren ben ik in de uiterfte ongerustheid, zei ze. Het be- fcheid,  ( I8i ) fcheid, dat ik uit het Dorp van wegens uwe Zuster ontving , was my, hoe weinig geloof ik er ook: aan floeg, ten hoogften aangenaam. Marianne, die ik tot dus verre in alle gezelfehappen heb medegenomen , was deswegens zo fterk aangedaan, dat zy my verzogt, haar zo lang naar myn Landgoed te laaten vertrekken, tot de omftandigheeden zig nader zouden ontwikkeld hebben: zo als ik ook gedaan heb. Wel nu, genadige Vrouw ! antwoordde ik, deeze zyn ontwikkeld! zo Marianne u haare Gefchiedenis verhaald heeft, zal zy u zekerlyk gezegd hebben, dat zy het eerst tc Berlyn by twee zogenaamde Galanteriekraamfters kwam, waar van er .een, na verloop van eenige dagen wegtrok. Ja ! zulks heeft zy my zeer omftandig gefchreeven ! De Ritmeester, vervolgde ik,die zig aldaar bevond, was ik, en het Meisje, dat doorging, nam de Naam aan van Marianne, paste'derzelver omWidigheeden op zig toe, en bezorgde zig langs dien weg een Man. Vermits zy nu het eerst als zodanig in 't openbaar zig aankondigde, moest men die haar volgde, noodwendig, als eene bedriegfter aanmerken. Doch heM 3 den  ( 182 ) den ontwikkelt zig dat kluwen! en nu, Gravin! bid ik u, my eene Ontdekking te willen doen, waarnaar myne ziele reikhalst! En welke is die , Myn heer ? Zeg my dan, genadige Vrouw! vind ik myne Zuster rein, onfchuldig, deugdzaam? Of hebt gy, uit mededoogenheid, een perzoon tot u genomen , die zig door uwen Zoon heeft laaten verleiden, en die gy, volgens uwe bekende grootmoedigheid, niet aan de gewoonly- ke Ellende wilde prys geeven ? Myn heer Ritmeester ! antwoordde de Dame op een toon, die my aan haare voeten zou gebragt hebben. Indien myn Zoon iemand als Marianne had kunnen verleiden, zoudt gy my hier zo gerust niet zien zitten. Ik zou zekerlyk weenen. Maarhy denkt edelmoedig,gelyk ik. Hy vereerde de deugd van Marianne, en befchermde dezelve. Ik heb er hem voor beloond. Hy bemint het Meisje onuitfpreeklyk. Ik moest echter voor zyn goeden naam zorg draagen. Ik liet hem reizen, beloovende het intusfchen zo te zullen fchikken, dat zy de zyne kon worden. Ik wist haaren ftand niet, maar ik heb haar hem gegeeven, zo als ze is. Nu is er verder niets noodig. Ik zal hem fchryven,  ( 183 ) ven, dat zy hem, ten opzigte van geboorte > gelyk ftaat, en laaten hem weder komen. Ik wierp my,op dit gezegde, aan haare voeten, en bedankte haar voor dit berigt: voor haare deelneeming en liefde voor Marianne. Ik verzogt haar , om my myne voortreflyke Zuster te laaten zien. Zy beloofde my, aanflonds naar haar Landgoed te zullen zenden, en befprak my tegen den volgenden morgen. Toen ik wederkwam vond ik haar in traanen. Uwe Zuster is er niet meer, Myn heer! zei zy, en, wat het droevigfte is , ik moet vooronderftcllen , dat zy , met haar eigen vryën wil, vertrokken is. Zy is met iemand op reis gegaan, maar met wie, weet niemand. Ik zit hier, en verteer my zelve van hartfcer. Ik ween onöphoudelyk, en wanneer men haar niet wedervind, is al myn troost en vermaak verdweenen. Hoe zal ik my by myn Zoon verantwoordden , wanneer hy komt, en haar vari my afvordert ? Help my, Myn heer! en ftel my gerust! Ik verftomdc. Eindlyk evenwel moest ik fpreeken, en zei. Ik moet bekennen, dat ik zo bezorgd was, als zy immer zyn kan. Dat, zo wanneer de nedergeflagene hoop iets op myne M 4 Zus-  ( 184 ) Zuster gewerkt had, en zy tot Melancholie geneigd is, het ligt ten gevolge byhaar zou hebben, dat zig van alle Bekenden ontdoet, een anderen naam aanneemt, en nooit weder te voor- fchyn komt. Ik kon de Gravin geene verwytingen doen ; want zy jammerde zelve , even als of het haar eigen Zuster ware. Vermits zy my verzekerde dat zy haar reeds op alle wegen had agter' naa gezonden, deed ik flegts dit eenige, dat ik het in de Nieuwspapieren liet zetten. Wie zy was, en dat zy zig wederom by de Grit. vin wilde laaten vinden 1 ' Zeedert dien tyd bevind ik my daaglyks by deeze waardige Vrouw, en ik heb er een voomeflyk onderhoud. Ik kan ook geene oplettenheid genoeg voor haar hebben.want door de afweezigheid van Marianne is zy zeer ongelukkig, en deswegens moet ik haar verhgting bezorgen. ***** Zo op 't oogenblik bekom ik uwen Brief Maria is dan van haar Man gefcheiden, en alles, voor het overigen, in ftilte afgeloopen! zulks heeft my verheugd.  ( 185 ) Ik heb altyd voor iets ergers gevreesd want wanneer Ferdinand eenmaal driftig word, is er geen fpotten met hem. Gaarne zou ik met hem wenfchen verzoend te weezen ,en dat gy dien taak op u wilde neemen ! Gy kunt hem verzekeren, dat myne overyling my het hart verfcheurt, en dat ik zyne vergiffenis voor myne rust volftrekt noodig heb. Wil hy mjr niet wederzien, dan zal ik hem op allerlei wyzen vermyden. Aan Maria zal ik fchryven. Ik zal haar verzoeken, zig ftil te houden, tot ik de zaak met myne Zuster gefchikt heb. Ik zou gaarne haare hand hebben, doch ik durf het nog niet waagen, om haar dien voorflag te doen. De wond haarer ziele .is nog te versch; zy moet eerst een weinig tot bedaaren komen. Ik kan niet dulden, dat die Vrouw eene verlaatene zou blyven. Ongetwyffeid was zy het beste Lot waardig. Het geluk liep haar tegen, en van daar haaren diepen val. Zo dra ik iets- meer weet, zal ik meer fchryven. Het vergelyk, ten opzigte van myn Pipces , zult gy wel eens doorzien en my met uwe aanmerkingen op het zelve verëeren, en het dan te rug zenden. Ik ben, enz. STRUNDEL. M 5 EEN  ( i8< ) EEN EN TWINTIGSTE BRIEF. Lutje aan Maria. D e Verklaaring is gefchieden alles is in beweeging. De drie dagen, waarop ik , zedert het laatRe Bal, geene openbaare vermaaken kon bywoonen, waren my als zo veele weeken. Ik bad de knorrigfte bui van de Waereld, en daarenboven moest ik , tot tweemaalen toe, Frederik en zyne jonge Dame in de Wagen, zien voorbyryden. Gedeeltlyk myne voorzigtigheid, om niet verraaden te worden, en gedeeltlyk de vrees van my niet behoorlyk te kunnen inbinden, waren de redenen, waarom ik eenige byzondere Gezelfchappen niet bywoonde, waarop ik verzogt was. Gisteren was het eindlyk de langgewenschte dag der Maskerade. Ik had myn Spion zorgvuldig uitgezonden , en vernam, dat zy beiden, in nieuw rood Dominos, met Zilver belegd, verfchyncn zouden. Ik liet my een-foort- ge-  C 187 ) gelyke maaken. Doch tot myn groote fpyt herkende men my fpoedig, en ik moest geduldig het Compliment hooren, dat ik den Galant wilde fpeelen. Met niet weinig afgunst zag ik) dat zy beiden onvergelyklyk fraai en met on~ uitfpreeklyke aandoening dansten; waarom ik, onder voorgeeven van onpaslykheid , my van daar wegmaakte. Ik ging de Zaal op en neder. Verfcheiden Gemaskerden fpraaken met my , en allen kwamen zy op die verwonderingswaardige nieuwigheid, dat de Heer Van Fett verliefd was geworden, en de Berlynfche fmaak voor een Landmeisje verruild bad ! dat zyne keuze echter zeer fraai was, en zo wel zyne Familje als het Vorstlyk Huis veel blydfchap veroorzaakte. Ik was by dit Gefprek eveneens te moede, als ofmy elkeen der Redenaars een oorvyg gegeeven had, om my te overtuigen! Hadden"zy eens geweeten, wie ik was, zy zouden 't nog erger met my gemaakt hebben. Ik kon geen myn laaten fpringen : alvoorens ik eerst van de denkwyze van Frederik was overtuigd geworden. Ik verkleedde my derhalven, om hem aldus te befpieden. Gelukkig trof  ( 188 ) trof ik hen beiden in zulk een diep Gefprek aan , dat ze my niet eens gewaar wierden: Ik zal u een gedeelte van hun Gefprek mededeelen, ten einde u ten vollen te overtuigen,dat ik geen ongelyk heb. Gy zyt, zei zy tegens hem , nog even ontevreeden als te vooren. Gy betuigt my , dat gy my bemint, en evenwel klaagt gy altoos over uw Noodlot. Onze Ouders bewilligen in onze Egtverbintenis. Gy ftelt er uw geluk in, en ik betuig u, van ganfcher harte, dat niemand ooit dien indruk op myn hart gemaakt heeft of maaken zal, welken gy er op maakte! en geloof my,ik ruim daarom zo veel ik kan , alle ■uwe bezwaarnisfen uit den weg: Dat gelooft gy! antwoordde hy, Jonkvrouw! dat gelooft gy engelagtig Netje ! maar ik verzeker u van het tegendeel. Het vleit my by uitneemenheid, dat gy dit alles van my denkt en het my zegt. Ik vind eene wellust in deeze omftandigheid.die alles, wat ik my immer verbeeldde, overtreft, ■—■ maar dit alles ben ik onwaardig. Zie zou ik tegen u moeten zeggen, zo als ik hier voor u fta, heb ik myn geluk met -voeten getrapt, heb ik het weggewor¬ pen, liedcrlyk weggeworpen! —■ e Ha!  ( 189 ) Ha! dit fneed my door het hart! dit dronjf my door het gebeente! dit doofde elke vonk die nog voor hem in my glimde, uit ! deed elke aandoening, die nog in myne ziel overig ge- bleeven was, verdwyncn. Maar zulks zal by my boeten! Ik zal een vuur in zyne Familie ontfteeken*, tot deeze fmaad zal uitgewischt weezen. En echter talm ik gaarne met zulks te doen. Ik wil, zo lang het mooglyk is, de wellust genieten, die deeze zoete droom my verfchaft.— Ik kon my niet langer inhouden. Dit zal niet lang zyn! zei ik taamlyk luide; ftond op, verwyderde my en hoorde alleen nog dat Netje zei: Ha! wat beduid zulks? Frederik! verklaar het my. Hoe dit verder afliep, weet ik niet, althans toen ik binnen kwam, dansten zy weder. Ik zogt vervolgens de Moeder op. Zy had my den dag te vooren laaten verzoeken , en ik maakte haar een Compliment van verontfchul. diging. Gy hebt zulks niet noodig ! antwoordde zy. Het was niet aangelegd op een Compliment, maar op een weezenlyk bezoek. Ik had u te zeggen, dat myn Zoon my op nieuw verzekerd heeft,  ( 19° ) heeft, nimmer naauwe kennis met u gehad te hebben, en evenwel hebt gy my zomtyds zo veel gezegd, dat ik u nog nader wensch te leeren kennen. Indien flegts die kennis, genadige Vrouw! voor u niet onaangenaamer uitvalt, dan gy u verbeeldt ! Hoe! zal ik hier geene nadere verklaaring van hebben? Indien het u gelieft, laaten wy dan in eene Zykamer gaan, want hier mogt ons Gefprek, de oplettenheid naar zig trekken. Ik geleidde haar binnen. En nu, zei zy, hebt gy my in de daad bekommerd gemaakt. Gy hebt ook reden om het te zyn. Ik befpeur, genadige Vrouw! dat het u ernst zy, om uwen Zoon te willen uithuuwlyken ! Ja zekerlyk, Myn heer! Ik zie met genoegen, dat myn Zoon gansch niet onverfchillig omtrent Netje is. Ik had niet durven verwagten.dat hyfmaak in een eenvoudig Landmeisje zou gekreegen hebben; doch ik zie dat verftand en deugd invloed op hem hebben, en zulks is een bewys van een niet geheel verdorven hart. Ik  ( 191 ) Ik zal uwe opmerking niet tegenftreeven, Mevrouw ! Ik geloof dat dezelve juist is; ik geloof dat uw Zoon fmaak in het Meisje vind, en het Meisje nog veel meer in hem. In dit geval echter moet ik u bekJaagen, en het Meisje nog oneindig meer! Zy zal het meeste aan hem verliezen, want van het Huuwlyk kan niets worden! De Dame fprong op. Stel u gerust! vervolgde ik. Ik voorzag uwe aandoening, en om die reden bragt ik u in dit vertrek. Ik heb u iefs te zeggen , waarop gy ftaat kunt maaken. Uw Zoon is met Lotje gehuuwd. Ikverwagttedat dit gezegde eene geheel andere uitwerking op haar gehad zou hebben, dan het waarlyk had, want zy begon luidkeels te Iagchen. Nu ging ik verder. Neem de zaak zo ligt niet, genadige Vrouw! 't Is geen Huuwlyk, zo als doorgaans in dat geval plaats heeft, dat zo gemaklyk te verbreeken valt. 't Is zelfs tegen de magt van den Landheer verzekerd, en het zal gehandhaafd worden! Dit fcheen eene geheel andere werking op haaren geest te doen. Myn  ( 192 ) Myn heer', zei zy, my by de hand vattende, hoe weet gy dat?' Gy moet zekerlyk nadere berigten van de zaak hebben. Die heb ik ! antwoordde ik, en ftond op. Weet dan! Ik ben de Broeder van het Meisje, en ik zal haar tegen elke beleediging, die men haar zal willen aandoen , verdeedigen I Doch myne Zuster zal zelve komen en haar Recht doen gelden. Met een vertrok ik, en liet haar geheel bedremmeld ftaan. Ik bekommerde my verder niet om Frederik, noch zyne Moeder. Ik ging naar myn Logiment; maakte alle fchikkingen tot myn vertrek, en binnen 't uur was ik de Stad uit. Ik had alles, wat tot myne Vtouwlyke equipagie noodig was, in een Dorp laaten liggen, waar ik het daadlyk wederkrygen kon. Ik had een Kamermeisje en een.Knegt gereed , en nam ten eerften myn intrek, doch in een ander Logement, onder den naam van genadige Vrouw Van Fett. Myn eerfte werk was, dat ik naar myn zogenaamden Broeder zond. Het befcheid was, dat hy vertrokken ware. Vermits er echter reeds vroeg in den morgen naar hem gevraagd was geworden, gaf men hem dit berigt, en, in  C 193 ) in. minder dan een kwartier üttts, ftond myh goede Patroon voor myne oogen. Om 'S Hemels wil! Lotje! zei hy, wat begint gy toch ? Hebt gy my niet belooft u ftil te zullen houden ; tot dat gy tvding van my hadt ? Dit heb ik u beloofd, myn lieve Frederik ! tot zo lange gy geene nieuwe Verbindtenis aangaat. Eene nieuwe Liefde- is tegen onze affpraak, en ik hoop , dat gy nu uw woord zult houden , en my niet dwingen , om met geweld tc zoeken, het gene ik zekerlyk vinden zal eri moet. Lotje! zei hy, terwylhy ih zyne houdingen alle de tederheid veinsde , die hy anders weezenlyk bezat : Wie heeft ooit er aan gedagt, of er van gcfprooken, dat ik niet houden zal het gene ik u beloofd heb ? Gy hebt volkomen zekerheid. By den eerften ernftigen ftap, die ik doe, kunt gy opkomen en uw recht doen gelden! .—- maar wanneer het eenvoudig daar by blyft, dat ik, ter liefde van myne Moeder, en om haare tederheid te blinddoeken, met Dames omga; Frederik ! vie! ik hem in, waarom my bedroegen? Hy, die ti en alle uwe handelingen II. Deel. n . . .  ( f94 ) befpiedde, was ik zelve. In die Officiers kleeding , waarin gy my niet kende , onderhield ik u, toen hebt ge tl aan my ontdekt, toen vernam ik , uit uw eigen mond , dat gy wankelde. Ik was die Gemaskeerde, welke u zei; dat het niet lang duuren zou. Ontken nu, Frederik ! indien gykunt, dat gy uwe geneegenheid my hier ontroofd , en uwe Liefde aan eene andere wegfmyt'. Ik begeer, ik eisch niet flegts uwe hand, maar ook uw hart. Frederik ftond een ganfche poos zeer ftil. Ik kan myn hart niet verbieden, antwoordde hy , om dat gene bemiulyk te vinden , wat ïn de daad bemirilyk is. 't Is waar, ik kan u niet verdagt houden, dat gy minnenyd zoudt voeden, maar dat weet ik ook, dat Netje dit nooit gedaan zou hebben. Gy deedt niet wel met my van deeze zyde aantcvallen. Geloof my, in korten tyd ware deeze Droom uit geweest, en ik tot u te rug gekomen: maar nu, nu zal ik altoos op de vergelyking denken; en wenfehen, dat gy zulks niet gedaan hadt. Ik was vol gal. Dit was eene openlyke afzetting. Ik voegde hem toe, dat ik door alle deeze kunstgreepen heen zag , en zeer wel wist, dat hy zig toeleide om my te misleiden, ten min-  ( ros ) minften fct 'h> moede was, en berouw had van het gene hy gedaan had. Zyn antwoord hierop diende geheel om my te beleedigen. Had hy deeze behandeling kun »en vermoeden, zei hy, dan zou hy zekerlyk ummer eezen ftap gedaan hebben. Zyne Moederhadhywilienfpaaren^n zo wanneer ook £ deeze niet wilde fpaaren, dan zou hy myn ontdek en, en haar de onmooglykheid van een Huuwlyk met haar te betoogen. Hy zou haar, in dit geval, om haaren 5vftjnJ y* hebben, en zy zouden te faamen de Moede°r 20 l3"S hebben opgehouden, tot zy geftorven ware of tot er eene andere bekwaame geleegenherd ter ontdekking zig opgedaan had. JlTüsfchen'voerde ik heni dnfeg te gem0et, ware ik oud geworde , en b«dnIet svanane die Voorrechten genoot en , kornet HUUWlyk Rechtvaardig toeOogenbliklyk antwoordde hy daarop. Dus enkel e!j alleen deeze Voorrechten, welke gy joekt ?— Dan heb ik eene voortreflyke *£ ze gedaan J Lotje; Lotje! deeze denk. ^ 2 wyze  ( I9<5 ) wyze had ik by u niet gezogt! Wilt gy dan de Moeder van Hem, die alles voor u deed, in den beginne reeds, aan den dood opofferen? Wilt gy deezen onzaligen Last den Zoon opdraagen? - Laat af!- Ik beloof u, ik zal alles aan Netje ontdekken, en haar volftrcke. vermyden. Myne Moeder, die ik reeds in 't begrip gebragt heb, dat er niets van ons Huuwlyk waar is, zal ik in dat begrip laaten. Alles zal wel fchikken en ten goede uitvallen , en wy zullen eene onéénigheid voorkomen , die anders tusfchen ons onvermydlyk is. Ik zou my wel tot water weenen Lotje! om dat gy myn Elan verydeld, en myne arme Moeder zo veel lyden berokkend hebt. Ik zou my echter niet hebben laaten beweegeh, offchoon hy de bitterfte traanen geftort had. Myne fierheid was beleedigd. Ik maak geene Voorwaarden! zei ik. Ik zal cn moet erkend worden voor de gene, die ik waarlyk ben, — en als dan zal ik uwe Moeder toonen,dat ik eene even zo goede Dogt^r ben, als zy zelve zou hebben kunnen verkiezen ■ en zo dra als ik volkomen zeker van u zal weezen, zal ik ook in allen opzigten> wederom die gene zyn, die ik te vooren was. Maar  C 197 ) Maar heden zal ik in fpyt van alles, myne Rechten handhaven. Ha, Tyrannin! riep hy, nu ken ik u! -— Ik weet wat ik doen zal! Ik zal myne Moeder te voet vallen; haar bidden, dat zy het haaren onberaadenen Zoon vergeeve ! dat zy dtilde, het gene niet te veranderen is, en dat zy medelyden met den Berouwhebbenden oeffen» ! Kunt gy gelooven, Maria! dat dit alles geveinsdheid zou zyn ! Had ik maar eenvoudig .vertrouwd, men had my misleid en zekerlyk geheel yerfchalkt. Het Landmeisje zou zig \n zyn hart zo vast bebolwerkt hebben , dat ik ze er niet gemaklyk noch fpoedig had kunnen uitkrygen- Gelukkig derhalven, dat ik alles deed wat ik deed! Ik zou daar eeuwig op befcheid hebben kunnen wagten ! Morgen geef ik bezoek aan de oude Dame.. * * * * * Zo als ik deezen fluiten wil, komt een haarer Afgezanten by my; my twintigduizend Ryksdaalders aanbiedende, wanneer ik afftend wil dacn en my laaten fcheiden. Ik heb daadlyk N 3 SC-  ( 198 ) geantwoord , dat het my niet om het Geld, maar om myn recht te doen was. Ik had dit Voorftêl van afftand voorzien, en my daarom zo vast gezet. Nooit had ik gedagt, dat Frederik in eene fcheiding bewilligd zou hebben. Met den volgenden meer. Ik ben, enz. LOTJE, TWEE EN TWINTIGSTE BRIEF. Henriette aan Louiza. I*c midden in myne blydfchap heeft uw Brief my traanen afgeperst. Ik had nimmer kunnen gelooven , dat uw Huuwlyk zoo ongelukkig zou weezen ! Het liet zig zo bekoorlyk, zo goed aanzien. God in den Hemel 1 Waar zal dit heen ? Gy zyt beiden zulke braave Lieden, en gy verftaat elkander niet. O Beste Louiza! had Hasten flegts een fchaduuw van het gocJe hart van uwen Man bezeten, neen ! ik  C 199 ) ik zou zo ongelukkig niet geworden zyn ! — en gy, gy zoudt het worden ? - Neen Louiza! hervat den moed ! Het is eene Iighaamlyke ziekte ! Het zal zig wel herfteHen ! Gy zult eensgezind en andermaal gelukkig worden. Ik leef thans by -uitnecmenbeid wel. Al" toos, 't is waar, met rasfchc, rasfche fcbrederi myn Graf naderende, maar evenwel in het gezelfchap van myn Ferdinand. Hy bevind ziehier door veel geruster, en dit is eene weldaad, die ik hem bewys, die my het overige myns Ieevens eene zekere wellust doet genieten. Hy heeft my de geheele Géfchiedenis van zyn lyden. verhaald. Hy heeft magtig veel uitgedaan. Hasten is een rechten Booswigt. Ik heb Maria hartlyk beklaagd. Ik vergeef het haar alles volkomen, en wensch dat zy nog eens waarlyk recht gelukkig mag worden. Gaarne zou ik haar willen fpreeken, om haar te zeggen, dat ik geenen wrok tegen haar vosde. Het moet de Vrouw, die door de ganfche Waereld verlaaten is, aangenaam weezen, van ' nog eenige Vriendinnen te vinden. Ik heb de ganfche woede van Ferdinand tegen Hasten gedempt. Hy heefc my beloofd , N 4 ' he.n  ( 200 ) hem aan zyn Noodlot te zullen overlaaten, en myn dood niet op hem te wreeken; deeze belofte evenwel is gefchied onder voorwaarde, wanneer hy my in vreede laat fterven, en onze byéénkomften geene verdere hinderpaalen in den weg ftelt. Dit heeft te wege gebragt, dat ik om de verhaasting van mynen dood gewenscht heb, want Jaar door zal ik ten minften eenig goed doen, alhoewel my elk uur, dat ik met Ferdinand doorbrengen mag, zo waardig is, dat ik het met de grootfte fmarten koopen wil. Ik kan my echter niet verbeelden, dat Hasten, zo ftil en zonder eenige flinkfche poogingen ons Geluk zal aanzien, want hy is te vooren zelfs nydig geweest op elke gedagten , die ik van Ferdinand had ! hoe moet hy het dan niet op dceuc weezenlyke b.lydfchap zyn! $ * * * * Ferdinand was daar zo even wederom hy my. Wanneer hy my zag, zei hy, boezemus elke op flag van myn oog hem zagtmoedigheid in, doch wanneer hy zig van my verwyderde , dan hield deeze aandoening daadlyk wederom op. Dat  C 201 ) Uat is wel bedroefd , antwoordde ik hem daarop. Wat is er dan van te wagten, wanneer ik geftorven zal zyn ? Doè deeze gedagten niet in my opkomen! gaf by my tot befcheid. Dit is verre, . verre van my verwyderd. Zy moet echter u zeer naby weezen. Men moet zig nooit . laaten verrasfchen, door het gene men met zekerheid te verwagten heeft. Voorzigtigheid is de moeder der rust. Ik zie met eene zagte ftreelende gewaarwording den dood tegemoete, en verhoop er myne verlosfing van. Uwe rust zal er ook door daargefteld worden ; want dan, weet gy, ben ik ver. lost van alle die kwellingen , die my thans ter nederdrukken, en hoe ligt is de tyd des wagtens te overzien. Hoe kort is het oogenblik niet, dat gy nog hier vertoeft; en gy .bereiken zult het gene ik nu fpoedig bereiken zal! -Stel derhalven uw vermogen te werk, om uwen Evenmensen te dienen en weltedocn, en dan zult gy des te geruster fterven, en ik te gelukkiger uwe komst kunnen inwagten. Indien ik echter wist, dat gy met het opzet in de Waereld zoudt blyven om my te wreeken, dan zo.u ik beeven voor uwen overigen leeftyd; onrusN 5 tig  C 202 ) tïg en ongaarne fterven , en my verbeelden, dat eene zekere gevoelige wectenfchap uwer handelingen, den tyd onzer afweezigheid zou rekken , en eene verééniging vertraagen , waar Daar ik zo hartlyk verlange. Gy fpreekt zo fchoon als overtuigend, Henriette ! antwoordde hy my. Wie is in ftaat om u te kunnen tcgenftreeven ! gelief alleenlyk te bedenken, dat dit alles zig gemaklyker laat zeggen dan doen ! Dat de voorneemens van den Mensch altoos 'veel verhevener zyn dan zyne daaden ! Dat de overgang van willen tot doen, hoe fnel die dikwils ook zy, iomwylcn ten uiterften langzaam is ! dat de wil aan fchielyke verandering onderhevig is, en zig meer fchikt naar de oogenbliklyke om. ftandigheeden , dan naar eene rype overweeging, 't Is ook flegts gewaagd, wanneer men de drift poogt te wederftaan. Dan , dit beloof ik u nogmaals, dat, zo wanneer Hasten zig ftil houd, en myne gramfchap niet door nieuwe beleedigingen tergt, hy niets van my te vreezen heeft. Maar gaat hy voort met u te kwellen , dan zal hy my voor elke .gevoelige beleediging moeten boeten ! want de ongevoelige en niet uw Minnaar kan u zien fterven. Gy  C 203.) Gy kunt u niet verbeelden, hoe onrustig dit alles my maakt? Ik weeg myne kragten, of zy niet minder worden; ik luister naar mynepolsflagen of zy niet verzwakken, en ik houde myu adem te rug om hem korter te maaken. Konde ik de kloppingen van myn hart fmooren, ik zou er niet mede vertoeven, want ik ben des Ieevens zat 1 Ik ben te vreeden dat ik Ferdinand gezien heb, en zou hem gaarne met rust achterlaaten. Ik wil Hasten niet weder zien. De fmart myner Ouders over myn lyden zal verzagc, zal geheeld worden, en zy zullen my zegenen., om dat ik niet meer ben. ***** Dei Nagts ten twaalf uuren. Waarfchynlyk, Waardfte Louiza ! is dit de laatfte Brief, welken gy van my ontvangt, en' dit zult gy aan myn fidderend fchrift wel gewaar worden. Ik ben genaderd aan dat oogenblik, dat ik te naderen wenschte, — doch ik ben het niet genaderd op die wyze als ik heV' wenschte. Myn Gebed is niet verhoord ge- wor-  ( 204 ) worden. Ik heb hem wedergezien! ik heb hem moeten hooren ! De fchandlykfte fmaadredenen, die hem nooit, nooit kunnen vergeeven worden, heeft hy tegen my uitgebraakt. Zo lang ik flegts de pen kan voeren, al valt het my nog zo bitter, zult gy, van my zelve, myn geheele Noodlot hooren. Het was omtrent vyf uuren in deezen nademiddag. Ik had myne hand in Ferdinands handen, en myn hoofd, uit zwakheid, tegen zyn borst gelegd. Wy fpraaken van vergiffenis,. Eensklaps ging de deur open, en Hasten trad binnen. Ik verfchrikte; fprqng op en fchretde. Ferdinand was bezig met my te helpen, want ik ftond op 't punt van bezwyken. Hasten ging weder de deur uit, niet anders zeggende dan : Ik vergeef het u Mevrouw ! Toen ik weder eenigermaaten herfteld was, zond ik tot hem, met verzoek om by my te komen. •Hy liet my weeten; dat hy my niet ftooxen wilde : hy had gedagt my geheel alleen te hebben zullen vinden, anders zou hy niet gekomen zyn. Ik moest hem by geleegenheid maar eens laaten weeten, wanneer ik alleen ware. »ik voorfpelde my daaruit niet veel goeds. Ferdinand ook niet. Hy was in eene gemoeds,-  ( 205 ) geftalte, die recht voor dit bezoek gefchikt was, bedaard en zagtmoedig. Hy ftond er fterk cp om hem te fpreeken, Hy zond zelf uit zyn naam naar hem toe, verzoekende, om in eene korte onderhandeling te willen treeden. Was het Poltronnerie of Boosheid ? Hasten floeg dit verzoek af. Hy geloofde, was zyn antwoord, dat zy beter van, dan by elkander waren. Ook wist hy eigenlyk niet, wat hy hem te zeggen , of wat hy met hem te maaken had. Verklaaringen van hun gedrag waren gevaarlyk. Ferdinand begon hier op eënigzins vuur te vatten. Ik verzogt hem my te willen verhaten , ten einde ik zou kunnen verneemen , wat myn Man begeerde. Hierop deed hy my den •Voorflag, om zig, geduurende onze onderhandeling, in de Kamer verborgen te houden'.dit wees ik glad van de hand. Ik bragt hem onder 't oog, dat zulks gcheellyk ftreed met myn eer en pligt, en dat ik de gevolgen van zulk eene heimlyke verberging, die door zyne hevigheid en de beleedigingen van Hasten, zeer ligt ontdekt zou kunnen worden en tot daadlykheeden uitberften, niet voor myne rekening wilde noch konde neemen. Hl  ( 205 ) Hy gaf my hier in volkomen gelyk; doch des te meer had ik met een andere Gril te ftryden, die daarin beftond, dat hy openlyk by onze onderhandeling wilde tegenwoordig zyn. De tot'hiertoe gehouden handel wyze van Hasten gaaven hem bevoegdheid om my tegen zyne verdere mishandelingen te befchermen. Nooit zag ik hem in zulk eenen Enthufiastifchen yver,en ik moest eene ganfche poos zyne uitroepen hooren, eer ik aan 't fpreeken kon komen. Ferdinand ! zei ik daarop. Gy zoudt dus kunnen fpreeken, wanneer gy Rechter tus'fchen ons waart, doch nu zyt gy zelf niet eens Scheidsman, gy zyt Party. Gy hebt geen ander Recht, dan het gene de Vriendfchap en myn Hart u geeft. Hasten heeft het recht eens Egtgenoots. Zo lang ik de befchuldigingen tegen hem niet aanvoere, kunt en moogt gy het niet doen. Zal hy daarenboven wel een Gefprek in uwe tegenwoordigheid onderneemen? Kan hy het niet uitftellen , of wel ganschlyk nalaaten ? Heeft hy hierna niet het bewys in handen, dat ik tegen myne verpligting gehandeld hebt ? Moet ik heden fchuld bekennen, voor het oog der geheele Waereld, die tot dus ver-  C 207 ) verre van myn Onfchuld eri onverdiend Ly. den overtuigd was. Dit deed hem het befluit neemen, om my te verlaaten, doch met de uiterfte bekommernis. He zal u zo rustig niet wéder zien ! zei hy,en zyn voorgevoel was juist. . . Naauwtyks was hy weg , of Hasten, die zorgvuldig op alles acht gegeeven had , liet my vraagen, of ik hem fpreeken wilde. Tegen zyne gewoonte kwam hyzeer bedaard binnen. Mevrouw! zei hy , ik verraschte u, 't is waar, tegen myn dank, maar gelyk gy weet, niet geheel ten ontyde. Ik geloof dat het dé rechte tyd was, om een dwang te vernietigen, die onder ons plaats vind. Uwe verwarring,' uw fchrik, uw geween, de toeftand, waarin . ik u verliet, ftrekken ten bewyze, hoe haatlyk ik in uwe oogen ben. Gy geeft myn Medeboel, die niet bevoegd is om myne Rechten te vertreeden, openlyk een Voorrecht, waar door gy my vernedert. Gy brengt geheere dagen met hem door; daar één uur verkeerens met my , u doodlyk verveelt. Elk een ziet het; eik een weet het ! Ik moet ten onderwerp der befpottinge dienen. Aan deeze onbetaamlykheid wil ik een einde gemaakt hebben.  C 208 ) ben. Ik ben hier gekomen, om u tot onze fcheiding voor te bereiden , en uwe bewilliging daartoe aftevergen. Onze wederzydfche afkeer, en uwe genecgenheid voor Ferdinand geeven daar toe het befte voorwcndzel aan de hand. Ik verwagt uw antwoord. Myn ganfche lighaam fidderde, en myn bloed wasin eene vreeslyke gisting. Dit is dan, zei ik , de laatfte beleediging , waardoor gy my ganschlyk ten verderven wilt brengen, en ook myn goeden naam opofferen '. - maar dit oogmerk, Myn heer Hasten I zult gy niet bereiken ! Had ik my van u willen laaten fcheiden, dan had ik my vroeger van die gelccgcnheid bediend, toen myne gezondheid door u nog niet bedorven was. Zulks echter wilde ik nooit, en wil het ook nu nog niet! Ik begeer met Beden noch betuigingen te fpeelen! Voor onzen ganfchen leeftyd zyn en blyven wy verbonden ! Wagt nog maar een korten tyd en gy zyt los van my. 't Ware my aangenaam geweest, nimmer den naam van Hasten gevoerd te hebben'! Vermits ik hem echter eenmaal heb aangenomen, zal ik hem zo lang draagen, als myn pligt vordert. Sterf ik, dan geef ik hem u gaarne te rug, want ïkheb hem niet gaarne ge-  ( 209 ) gehad. Wilt gy als een rechtfchapen Man handelen , laat my dan de weinige dagen, die my in dit leven nog overfchieten, in ruste flyten! Laat ze my doorbrengen met den Vriend, die gy van my hebt afgefcheurd, om my niet gelukkig te maaken. Ik zeg u ook, Ferdinand is uw Vriend, ik heb er hem toegeftemd. Sta hem eene onderhandeling toe ! Fly heeft u niet beleedigd ; maar hy bemint my, en wanneer gy voortvaart metmy te mishandelen, zou zyne wraak zeer ligt tegen u kunnen ontwaaken. Bedreigingen? Ei, ei, Mevrouw ! Gy zyt trotscb geworden , zedert gy een. Befchermer gekreegen hebt: maar verhef er u niet te zeer op. Een Man ftaat een Man ! gy zegt my bitterheeden , die gy in andere omftandighecden my niet gezegd zoudt hebben I 't is niet moeilyk te raaden door welken Geest gy gedreeven wordt!Verberg u niet agter èene Oi> fchuld, die men niet meer gclooven zal, zo dra ik den waaren toeftand der zaaken ontdek. In 't kort, Mevrouw ! myne eere is beleedigd. Ik heb u het onderhoud met Ferdinand toegcftaan, maar niet voor geheele dagen lang! Ik vorder voldoening ; ik begeer fcheiding ! Wagt u voor openiyke opfpraak en onderzoekingen, II. Deel. O die  C 2IO ) die misfehien nadeeliger voor uwe eer zouden kunnen weezen, dan gy gelooft. Uwe beleediging raakt myniet, Myn heerl zei ik in volle drift, 't Is eene laage, fchandlyke wyze van beleedigen ! Ik zag Ferdinand , maar ik zag hem niet dan met getuigen. Ik kan my zelve verwinnen , om, wanneer gy het begeert, hem niet weder te zien ! De twee dagen zult gy my dan nog fmartlyker maaken, maar de hoop van eerlang vry te zullen weezen, kan my alles te boven doen komen. Ik wil uwe Predikatiën niet hooren. Ik verlaat u. Ik zie ook uw Vader met Ferdinand naderen. Ik zou dwaas weezen , wanneer ik my onder uw Complot begaf. Overleg met hen, wat gy doen wilt. Morgen , om agt uuren, verwagt ik uw befluit en toeftemming, of, Verwagt niets l riep ik hem na, want hy was reeds weg. Myn Vader en Ferdinand kwamen, en vonden my weenende en fidderende. Heb ik het u niet gezegd, riep Ferdinand, dat ik u niet weder in dien gerusten toeftand vinden zou ? O dat ik dat Monfter verdelgen mogt! Ik had moeiten om hem ter neder te zetten,.  ( 2ÏI ) ten, en het was zeer goed geweest, dat ik er niet in bewilligd had, dat hy zig by my verborg. Ik verhaalde hen den Voorflag van Hasten, en ik verfchrikte, toen ik hen beiden zo ge' neegen vond, om denzelven inwilligen. In . 't byzonder was ik zeer ontfteld van dc uitfpraak myns Vaders, toen hymyzei, dat hy het voor een pligt hield, en dat ik my zelve deeze rust verfchuldigd was. De grootfte lighaamlyke ziekten worden dikwils door de rust der ziel geneezen, ook kon ik nog gelukkig worden. Ferdinand helderde zulks op. Hy fternde gaarne met myn Vader in, zeggende, dat hy, door deeze hoop, de gelukkigfte der Menfchen werd En gy, zei hy vervolgens, gy beste Henriette .' zult gy zulk een uitzigt, Het doet my leed, Ferdinand ! viel ik hem in de reden, dat ik u in uwe reden fluiten, en uw uitzigt en hoop telfens moet doen ein- • digen. Zie my flegts aan. .Gy leest den dood in elk eene myner weezenstrekken ! Befchouw dituitgernergeldlighaam! deeze gebroken oogen! deeze trillende zenuwen ! Geen eene gc- 0 2 dag-  ( 212 ) dagte is er, die my in 't leeven te rug roept* Er is niets dat my eenen dag Ieevens kan doen wenfchen ! Dit is geene Geestvervoering, geene Inbeelding! Het is overtuiging , het is gevoel, dat dit Werktuig gedoopt word ! Myri geest beyvert zig, om haaren kerker te ontwyken ! Ik weet ook niet langs wat weg my . 'de zugt voor dit leeven zou ingeboezemd kunnen worden, daar ik deszelfs nietigheid zo wel inzie, en de zekerheid van een veel beter toekomende heb leeren kennen. En dan, myn Vader en Vriend ! vervolgde ik, en reikte aan beiden myne handen ; Indien er weezenlyk al eenige uitzigten voor my mogtcn zyn, dan nog kon ik in deezen Voorflag niet bewilligen. Ik heb het my eenmaal vastlyk ingeprent, dat geene fcheiding dien band kan verbrceken , welke voor ons geheele leeven gelegd is. En heeden , daar het myn troost is, dat het Noodlot, dat elk ter zyner tyd tot geluk roept, dien band eerlang ontbinden zal, waarom zal ik hem dan, tot myn eindeloos verwyt, thans poogen te ontbinden? Zoudt gy, omeenen enkelen dag Ieevens wil, myne ziel nu nog onder eenen gedugten last willen doen krommen, die er, by haar ver-  C 213 ) verfcheiden uit de Waereld, op blyven liggen zou ? ■ Zouden wy beiden zo veel ftand- vasdgheid niet hebben , Ferdinand ! om ons niet met geweld aan een Lot te willen onttrekken, dat eenmaal over ons geworpen is? Indien ook de Voorzienigheid een oneindig beter loon voor. onze Overwinning beftemd heeft, waarom zullen wy haar dan willen vooruitloopen, en de ftoutc hand uitftecken, om ons zelve, te beloonen ? Waarom zouden wy ftrafbaar worden door iets te neemen, daar ons alles gegeeven word ? Doe my toch niet in het denkbeeld vallen , dat Ferdinand dit zou willen, dit zou kunnen doen, en dat hy ook my daar toe zou willen overhaalen. Ach! Henriette! waartoe zoudt gy my niet beweegen ! wat kunt gy niet van my maaken ! — Ik wil alles wat gy wilt. Konde ik flegts het gene gy kunt! Gy kunt fterven ! - en zulks kan ik niet! . Ik vertroostte hem zo goed ik kon : maar myne kragten waren zeer uitgeput. Ik rustte eenige .uuren. Toen ik ontwaakte zat hy beneffens myn Vader, nog voor myn bed. Ik verzogt hem te willen vertrekken, en du gramschap van Hasten, door zyn lang vertoeven , O 3 niet  ( 2H ) niet te willen aanvuuren. Met myn Vader fprak ik af, dat hy de Overbrenger van myn weigerend antwoord by Hasten weezen zou. Zy vertrokken, en ik zette my neder,' om dit aan u te fchryven. Dan, nu moet ik fluiten. Myne hand beeft derwyzen , dat zy naauwlyks de pen meer houden kan ! — De dood fluipt in myne aderen ! Hy komt en ik vrees hem niet. Hy vind my veel gelukkiger, dan hy my voor eenige weeken zou gevonden hebben! — Ik neem affcheid van u, Louiza! op deeze Waereld! een fmartlyk affcheid, want gy zyt myne éénigfte Vriendin!— Eene doodlyke ftilte, eene ftil te des grafs, omringt my! Ik zie u voor my, en met eene edele lach my moed inboezemen! O mogt de Hemel ook u moed geeven ! Mogt hy u dat vermaak fchenken , om met hem, dien gy bemint, gelukkig te leeven! Thans kan ik u niets meer zeggen ! Ik zal u ook niets meer zeggen , voor dat gy in een volmaakter leeven, in de zalige eeuwigheid wedervindt, zeker wedcrvindt Uwe fterven.'e HENRmTE. DRIE ■  ( 215 ) DRIE EN TWINTIGSTE BRIEF. Ferdinand aan Louiza. w anneer gy myn fchrift ziet , Waardfte Louiza! zult gy vermoeden, dat het voorgevoel van Henriette bewaarheid is geworden, dat die Waardige niet meer aan u fchryven kan! Nog leeft zy, indien men den overgang van het leeven tot den dood, een leeven noemen kan. De verwelkte bloem laat het hoofd hangen, zy is van alle haare fchoonheid en kleuren beroofd! eerlang zal het geheel zinken, om nooit weder opgebeurd te worden. Ik ware buiten ftaat om aan u te kunnen fchry ven, by aldien het niet het uitdruklyk bevel van Henriette was. Zy gelooft gedeeltlyk myne gedagten daardoor te zullen verftroo'ïen, gedeeltlyk begeert zy, dat gy, voor haaren dood volkoomen zult weeten, wie haar Moorder is. Ik behoef het u niet te zeggen, Louiza! gy weet het zelve wel! —- Wie anders" is het, O 4 dan  C 216 ) dan de Tyran van haar leeven ? Toen Henriette's Vader hem het berigt bragt, dat zyne Dogter niet in de fcheiding bewilligde, maar tot haar dood toe het begeerde uittehouden, is hy woedende geworden. Hy heeft den ouden Man door de fchandlykfte redenen ten hoogften mishandeld. Hy heeft hem een Koppelaar genaamd , die zyne Dogter den Minnaar toevoerde, maar die onvermoogende was, om haar de verpligtingen omtrent haaren Man voortehouden. De oude beleedigde Vader heeft daarop geantwoord; dat hy deezen fmaad by alle de overige flegte behandelingen zou fchryven, waar mede hy hem van zyne Dogter, en zyne Dogter van het leeven beroofd had. Hy liet het voor 't overige aan den Rechter van Hemel en aarde over, om zyne ohfchuld in het helderst daglicht te Hellen. Hasten echter is hoe langs boe woedender geworden ; heeft hem bevolen uit zyn gezigt te gaan, en hem gezegd, dat hy er zig flegts niet tegen verzetten zou, want hy wilde met geweld beproeven, 'tgene hy met goedheid niet verkrygen kon. Hy had daarop hoed en ftok genomen,en was, in weerwil van het verzoek des  ( 217 ) des ouden Mans, om hem ten minften te willen hooren, heengegaan. In 't voorbygaan heeft hy Henriette's {kapkamer opengeftooten; haar uit een verkwiklyken flaap gewekt en haar in de ooren gedonderd : Dat hy heden naar den Kerkenraad zou gaan, en om de fcheiding aanhouden, dat men fpoedig haare meening zou komen afvraagen, en dat zy zig vooral te wagtcn had, om een weigerend antwoord te geeven, anders zou hy dingen ontdekken, die hem en my in degrootfte fchande zouden dompelen. Dergelyk eene wekking was de arme Henriette niet gewoon; echter verzogt zy haaren Man al fidderende, dat hy zyn voorneemen wilde flaaken; hy geliefde in overweeging te neemen, hoe zwak zy was, en hoe fpoedig de dood hem van haar verlosfen zou. Het woedende'Mensch gaf geen ander antwoord dan: Dat hy zig aan haare gemaakte ziekte niet bekreunen, noch op haaren dood wagten kon. Hy wilde en moest van haar gefcheiden weezen. Geduurende zyn vertrek, wagtte ik met ongeduld op de wederkomst van den ouden Heer. Eindlyk kwam hy en zei met fchre'ende oogen, G 5 wan-  C 213 ) wanneer ik Henriette nog eens zien wilde, dan moest ik komen, want zy was ten uiterften zwak. Dit berigt floeg my derwyzcn neder, dat ik naauwlyks kragten genoeg had, om met hem te kunnen gaan. Deeze fchok had haar ganschlyk den adem benomen , liggende zy daar bleek en met den dood woritelende. Na een klein half uurtje kwam zy echter weder een weinig by. Thans werd ik beneffens haar Vader buiten geroepen. Tot onze uiterfte bevreemding bevonden wy, dat Hasten zyn voorneemen in 't werk gefteld had, en een der goede Vrienden Van Henriette's Vader, zynde een Byzitter in den Kerkenraad, aldaar gekomen was, om met hem over de zaak te fpreeken. Tot een grond van zyn verzoek voerde hy aan, myne beflendige tegenwoordigheid, en de bedrieglyke wy* ze, oo welke men my aan hem had opgedrongen. Men had hem wel eenige voorflagen gedaan, doch hy was er op blyven ftaan, dat men haar flegts op dit ft uk onder vraagen zou, en ingevalle zy een weigerend antwoord gaf, hy zig dan van zyn huisiyk recht bedienen; my de deur uitzetten , en den Vader alle verdere bezoeken by zyne Dogter verbieden zou. Ik  ( 219 ) Ik ging daarop by haar, om te vraagen, oF zy zig in ftaat bevond, om met den Man te fpreeken. Ik vond haar met haare Moeder, die zeer bedroefd was, en luidkeels weende. Zy antwoordde my, dat ik hem binnen zou leiden, zo als ik deed. Gy ziet, Myn heer! zei zy, in welk een toeftand ik my bevind. Elk oogenblik bereid ik my, om opgeroepen te worden voor die Vierfchaar , waar wy allen rekenfehap zullen moeten geeven van alle onze verrigtingen. In deezen ftaat, op den oever des doods, zeg ik u, dat ik op eene hemeltergende wyze, door myn Man ben beleedigd geworden. Hy heeft geen het minfte recht,om op eene fcheiding te dringen : lk heb er recht toe, doch myn Gewectcn vergunt my niet, om er flegts aan te denken. Zeg hem; dat ik, ftervende, hem nog deezen hoon vergeef, die hy my op den rand des' grafs aandoet. Myn Vriend zal hy in de laatfte oogenblikken van myn leeven, niet van myne zyde kunnen of willen fcheiden, ten zy hy geheel verkieze een Monfter te weven De Man fchreide traanen van medelyden. Hy vertrok en kwam fpoedig weder. Gy hebt niets  ( 220 ) niets meer te vreezen, zei hy. He! onmcn?chlyk verzoek van uw Man is ftcrk afgekeurd en van de hand gewéezeo, en men heeft hem verklaard, dat hy geen magt had, om den Profesfor Wahler te kunnen weeren, of uw byzyn te ontzeggen. Dan zal ik, in de hoop, dat zy fpoedig fterven zal, haar en haaren aanhang ook nooit wederzien 1 was zyn antwoord geweest, waarmede hy vertrokken was. Zo even hoor ik, dat hy andermaal op reis gegaan is, en ik begin te vermoeden, dat de ganfche zaak wederom eenig bedrog ten grondslag heeft. Doch dit kome voor zyne rekening! Wy zyn blyde van hem niet weder te zien. Hy zal zyne flrafniet ontloopen , al ware ook myne hand niet beftemd, om ze hem te doen gevoelen. ***** Treurige berigten , waarde Louiza ! Op 't oogenblik zegt my de Geneesheer, dat Henriette geen vierentwintig uuren meer leeven kan! O de Ongelukkige, die een leeven, gelyk het haare, op zyne ziel heeft, en wicn het  ( 221 ) het nog wel gaat! Welk eene Graf moet op zulk iemand wagten! Vergeef my, Louiza! dat ik van u fcheide. Ik mag geene deezer oogenblikken meer verzuimen , om die Waardige tc zien, ten einde my haare beeldtenis diep in de -ziel te drukken. Heb medelyden met uwen ongel ukkigen WAHLER. VIER EN TWINTIGSTE BRIEF. Maria aan Lotje. Dof en zwaarmoedig gryp ik de pen , Lotje! om den Iaatften Brief te fchryven , dien gy van my bekomt, want eigenlyk begeer ik in 't geheel niet meer aan u te fchryven. Enkel de gedagte, dat deeze Brief u nog ter rechter tyd zal aantreffen, om u te waarfchuuwen; van niet verwaand in uwe zaak te werk te gaan, is de reden van myn fchryven. Ik heb uwen Brief  < 222 ) Brief geleezen. Uwe onderneeming vind ik kloekmoedig, doch gy hebt ongelyk eene Moeder aldtis te beleedigen. Lotje! wanneer men bet geluk gehad heeft, om eene Moeder te kennen, gelyk ik haar gekend heb! wanneer men zo ongelukkig geweest is haar te beleedigen, gelyk ik haar beleedigd heb! ■ dan kan men met waarheid tot eene Medegezellin. nc, zo als ik tot u, zeggen: Wagt u, dat gy geen gclyken last op uwen hals laadt ! Teffens heb ik u te zeggen, Lotje! dat de herinnering aan de kennis en omgang met u, my zeer bitter valt, en my hoe langs hoe bitterder word. Ee ige reizen ben ik op den weg geweest, om van de levenswyze, die wy geleid hebben, aftezien, en telkens waart gy de oorzaak, dat zulks niet gefchied is. Doch het gene my boven alles knaagt, is uwe laatile weldaad, toen gy my den Ritmeester wederom toefchikte. Gy hebt daardoor myne rust,myn geweeten en myn geluk in den grond bedorven, 't Gene ikmy zelve, als een Meisje, vergeeven kon, had ik als eene Vrouw behooren te vermyden en aftekeuren. Ik heb my echter met den ftroom der driften vrywillig laaten medcfleepen i Het berouw volgde fpoedig. Ik bragt  ( 223 ) bragt myne dagen met zwaarmoedigheid, en myne nagtcn met weenen door. Zelfs de tegenwoordigheid van den Ritmeester kon my niet opgeruimder van ziel maaken ! integendeel zy vermeerderde myn hartfecr, hoe heftig ik hem ook beminde! En nu de gevolgen ? - Ze zyn deezen ï De zaak moest een uitkomst hebben. Aan den eenen kant deed zy zig op, wier naam ik aangenomen heb, Marianne naamlyk, die by ons was; welke deugdzaam gebleeven is, en die thans belooning tot haar deel ftaat te ontvangen. Niet flegts dat ik als eene Bedriegfter bekend worde,maar zy is daarenboven de Zuster van den Ritmeester. Myne geheele verkeering en uitfpattingen met hem , werden aan myn Man overgebriefd. Eene edelmoedige Vrouw , even dezelve , die zo grootmoedig haar vermogen voor myn Man opofferde, fchreef aan my; hield my myne vergrypen voor oorden, en verzogt my, om myns Mans wil, die"gemoenfehap te doen ophouden. Dus, befchaamd voor my zelve en voor alle eerlyke Luiden , ftond ik eene hclfche pyniginuit, zo dikwerf ik bezefte, dat elk oogenblik: myne febande openbaar kon maaken, en my in een  C «24 ) een daglicht plaatzen, waardoor ik noodzaaklyk het vèracbtlykfte Schepzel zou moeten worden. Ik hield zulks nog een tyd lang uit. Myn Man liet alles op myne belydenis berusten , en ik vond vriendlyke menfchen genoeg, die my wilden helpen, en my aanraadden om te liegen. Doch myn hart kwam hier tegen op. Ik zei hem de waarheid. O hy was grootmoedig en edel. Hy vergaf het my, maar zyne vergiffenis was veel gevoeliger, dan zyne ftraf my kon weezen. Hy befchaamde my. Hy heeft zig van my. laaten fcheiden, zonder de reden daarvan bekend te maaken. Hy heeft my het grootfte gedeelte van zyn goed gefchonken. ■ De Voorzienigheid is in allen opzigten my gimftiger geweest dan ik verdiende. Ik heb over niets te klaagen. Zelfs heb ik in haar, die myne Vyandinnen zouden moeten zyn .myne Vriendinnen geworden '. doch des te grooter fchuld ligt er op myne ziel. Ieder die my aanziet verbeeld ik my dat myn wangedrag weet en my veragt. Het boos gewisfe vervolgt myl lk ontvlugt my zelve even gelyk de Dief de alom vervolgende hand der Gerechtigheid. Ik (trek  C 225 ) ftrek my zelve ten last, wanneer ik het anderen niet doe. De Ritmeester heeft my verlaaten en ik bemin er hem. te meer om, hoe zeer ik ook zyn gemis gevoel e! Zyn laatften Brief nam ik ridderende in de hand. Ik dagt er zyn affcheid in te zullen vinden. Hy bemint my; hy is niet trouwloos. Hy wil flegts niet meer by rr.y komen. Hy weet nog niet dat ik gefcheiden ben, en ik wensch, dat hy zulks nooit te weeten kome, op dat bet hem niet invalle, my weder te komen zien ! Ik kan noch mag hem niet wederzien. Dus, Lotje! is het met my gefteld. Ik ben het ongelukkigfte Schepzel, dat gy u verbeelden kunt. De fchande der geheele Waereld fchynt op my alleen te rusten. Het gevoel der fchande is een allerverfchriklykst gevoel. Het verdringt alles uit ons hart, wat naat rechtfchapenheid zweemt. De gevallene Abbadonna kan niet anders te moede geweest zyn. Wanneer ik u zeg, datgy mede fchuldigzyt v aan mynen ongelukkigen toeftand , moet gy het niet zo begrypen, als of ik de fchuld van mynen hals op den uwen wilde fchuiven INiets II. Deel. P mi„.  ( 226 ) minder dan dat ! Maar ik bedoel enkelyk u te waarfchuuwen. Ik wil een Voorbeeld aan my zelve geeven. Ik verbeeldde my.het gel uk in myne armen gekneld te houden, ik dagt my op eene hoogte geveftigd te hebben, waar niets my kon doen wankelen ! waar ik ook onwankelbaar zou gevestigd gebleeven zyn, zo ik niet flegts op nieuw! Ach! thans zie ik, dat ik al het voorleedene zou hebben kunnen trotfeeren ! dat ik, in weerwil van myn veinzen, en ondanks myne voorige aanftoottyke leevenswyze, nimmermeer door myn Man verftooten zou zyn geworden, had ik flegis den laatften misftap niet begaan ! En van deeze hoogte van zelfgerustheid, van deezen top der ontluikende rechtfchapenheid heb ik my nedergeftort! Doe niet, Lotje! gelyk ik deed! Hoor naar het verzoek van den Zoon, dieu haatenmoet, wanneer gy zyne Moeder niet verfchoont. Als Egtgenoote zal hy u beminnen, wanneer gy eene Dogter kunt weezen, doch kunt gy dit niet zyn, dan zal hy u als een Byzit haaten. En hoe kunt gy de Moeder verdagt houden, om dat zy u niet op het eerfte gezigt beminde, omdat zy niet zo teffens aan u gewennen kan, aan  C 227 ) aan u, die haar zo bedrieglyk haaren Zoon ontvoerde, met welken zy zulke groote uitzigten had! Begeert gy,dat zy u het bedrog, dat gy pleegde, vergeeven zal; zonder dat zy u kent, zonder dat zy weef, of gy in ftaat zyt, om haar een genoeglyk oogenblik te kunnen verfchaffen ? Zoudt gy haar niet tot bewilliging van uw Huuwlyk gedwongen hebben , indien het in uwe magt geweest ware, even gelyk gy den Zoon gedwongen hebt? Zulks weet zy! en zy zou geneegenheid voor u moeten hebben ? Of waant gy dat de Verbintenis van een Byzit fterker is, dan de Verbintenis tusfchen Moeder en Kind ? En Lotje ! Gy begint de Furie te fpeelen , wier aanfchouwen reeds haat. lyk is, en het Voorwerp van uwen haat is in lyden, en lokt aller mededoogen. Doet dit alles echter geene uitwerking op uw gemoed, dan moet ik u, even als my zelve, als het flagtöifer van het Noodlot beklaagen ! Van alle uwe moeiten, van al uwe bedrog zult gy geene de minfte vrugten inzaamelen ! En nu verder niets meer, dan den wensch, dat gy myn raad niet in den wind moogt flaan! Nog een woord van my zelve! Vergeet my! Vergeet dat gy eene Vriendin, . p 2 ach!  ( 3,28 ) ach! treurige Vriendfchap! vergeet dat gy haar had ! vergeet my» gelyk ik wensch, dat de Waereld my vergeeten moge '. Ik begeer niets meer van uw Noodlot te weeten. Is het gelukkig, dan gun ik het u, en, is het ongelukkig, dan zou het myn hartzeer verzwaaren! Ik treur eeuwig! Eeuwig zal het gevoel der fchande my vergezellen , indien niet eene hoogere Magt, door eene zuiverende ftraf, iets van deeze fchande uitwischt. En dan, dan eerst kan ik my wederom gelukkig noemen. V Y F EN TWINTIGSTE BRIEF. crwyl ik geloof onder uwe befcherming te ftaan ; terwyl ik met u beklaage, dat ik by u niet weezen kan; terwyl myn hart bloedt, dat ik uwen Zoon nooit weder zien zal, en dat omr MARIA. Marianne aan de Gravin B**, Dierbaare Weldoenfter !  C 229 ) omltandigheedenen betrekkingen een band verbreeken, die door hartlyke en innige liefde onlosraaaklyk gelegd is geworden, valt my de twyffel in , dat gy mooglyk niets van dat alles weet, dat ik bedroogen ben geworden ! En echter, wanneer ik my wel bedenk, dan is het ten uitenten 011 waarfchynlyk , en het is eene domme twyfFeling! vermits de Heer Hasten alle uwe omftandigheeden weet, alles wathy doet, in uwen naam doet, en ik daarenboven uwe eigen hand, ten waarborg van dit alles, in handen heb. Maar de Hemel weet hoe het komt, maar zeden eenigen tyd is zelve uwe hand my verdagt geworden. En daar ik heeden ge!eegenhci°d had een Arbeidsman te ontmoeten, welks aangezigt my nog onbekend ware, kwam ik op de gedagten, om hem te vraagen, of hy, zonder dat het iemand wist, geen Brief voor my,aan U beftellen wilde? Een klein drinkgeld maakte hem gewillig, en hy beloofde my, om ■ des avonds, na het eindigen van zyn arbeid, die boodfehap daadlyk te zullen doen. Is het de hoop, die in myn hart huisvest, welke myn geloof vcrlterkt , of is de zaak weezenlyk zo? — genoeg ! ik word hoelanP 3 gcr  ( 230 ) ger hoe meer in myne gedagten verfterkt, en tot dat einde fchryf ik u alles wat my overgekomen is. Hoe meer ik uwen Brief inzie, hoe meer hy my als ondergedoken voorkomt. 't Was des morgens toen ik uw Goed verliet, dat de Heer Hasten bymykwam; uit uw naam my een Compliment maakte; het volgende Briefje my overhandigde, en my om befcheid daarop verzogt. Dit Briefje luidde aldus: Beste MARIANNE '. ,, Het doet my leed, dat ik u geene betere „ berigten kan mededeelen. Uwe zaak word „ hoe langer hoe ingewikkelder. Ik geloof, „ dat gy die gene zyt waarvoor gy u zelve „ uitgeeft, maar de geheele Waereld ontkent' „ zulks. Ik heb verfcheiden verwytingen en „ onaangenaamheeden desaangaande te verduu,, ren, waarvan ik gaarne verlost wenschte te „ zyn. Zulks kunt gy te wege brengen,door „ u voor eenigen tyd aan een ander Oord te „ gaan ophouden, en het dus het voorkomen „ te geeven, als of gy geheel van my verwy„ derd waart. Zo dra het mooglyk is zal ik » u  C 231 ) „ u weder by my neemen. De Brenger van „ deezen Brief, die een rechtfchapen Man en „ myn Vriend is, heefc my beloofd, u zo lang „ op eene zyner Goederen te ondeihouden, „ tot dat ik ten uwen opzigte een befluit zal „ genomen hebben. Van al het overige zult „ gy eerlang meer weeten. Thans verzoek ik „ u alleen, om den raad uwer liefhebbende „„ Gemoeder te volgen , en u voor eens van „ myne Goedheid te verwyderen." Ik ben, enz. Gravin, B***. Toen ik dit geleezen had , berfteden de traanen my uit de oogen. De Heer Hasten befchouwde my met medelyden. Ik beklaag u, myn Kind! zei hy, het fchynt dat gy den wil uwer Gemoeder ongaarne vervullen wilt. Ik" kan het u ook flegts verzoeken, want dwingen wil ik u niet. Zy heeft my verkooren om u onder 't oog te brengen hoe noodzaaklyk uw vertrek van hier is. By my zal het u aan niets ontbreeken. Gy zult alle gemak hebben, 't welk gy begeeren kunt. Ik bleef by aanhoudenheid weenen. Indien p 4 gy  ( 232 ) 'gy niet kunt befluiten, vervolgde hy daarop, dan ben ik bereid, om haar ditberigt weder te rug te brengen. Myn befluit is genomen! antwoordde ik. Ik ween meer over de droevige verleegenheid, waarin ik die goede Vrouw breng , dan wel óver myn eigen toeftand. 't Zou de grootfte ondankbaarheid voor zo veele weldaaden zyn, wanneer ik haar dit verzoek affloeg. Ik laat my geheel aan u over, Myn heer! want liy, die my door zulk eene voortreflyke Vrouw word aanbevolen , is myn vertrouwen waardig. Ik pakte myne weinige zaaken by elkander, en zettede my in het rytuig. Wy reeden wel twaalf uuren verre, eer wy aan het Landgoed kwamen, waar ik my heden bevind. De Heer Hasten wees my eene aartige kamer aan, welke ik tot nog toe bewoon, en waarin ik alles vind, wat ik begeeren kan. Hy veroorloofde my het Huis en den Tuin naar myn welgevallen te mogen gebruiken, alleen verzogt hy my, buiten dien omtrek my niet te willen laaten zien. In het rytuig had ik zeer veel geweend, en hy had my zo veel van myne kennis met u, en de omftandigheeden, die tusfchen ons voor af  ( 233 ) afgegaan waren, verhaald, dat ik toen geene de minfte twyffel voedde , aan dat gene 't welk my nu verdagt word. Tot dus verre was ik enkel onvergenoegd over het gemis van uw gezelfchap, en over de onmooglykheid van u Myken te kunnen geeven, hoe fmartlyk het my viel, de Verftoorfter van uwe rust te weezen. Welhaast werd myne droefheid fmartlyker. Want weinige dagen daarna las de Heer Hasten my een Brief van u voor , in welken gy my verzogt, my allengskens te gewennen, om myne Liefde als ongelukkig aan te zien. Zy betuigde my haare Onfcbuld aan alles, wat zy my heden zeggen zou. De ganfche Familie had zig der zaak aangetrokken ; was naar den Landsheer gegaan, en had haar van haar moederlyk recht ontzet. Waarfchynlyk zou er een bevel komen, ingevolge 't welk het Huuwlyk tusfchenmyen haarenZoon verbooden zou worden. Thans leed ik onuitfpreeklyk. Op deeze Liefde was myne ganfche hoop gebouwd, en altoos , als ik er van fprak, had ik in uwe oogen eene vertróoftende deelneeming gezogten ook gevonden , en nu, nu waren alle myne wenfehen te leur gefteld. P' 5 De  ( 234 ) De Heer Hasten ontwaarde de diepe treurigheid myner ziel, en ftelde alles te werk, om myn verflagen geest optebeuren. Ik kan u betuigen, dat ik my in dat tydftip over hem verwonderde, en indien de hevigheid myner hartstogt niet te veel dier lydzaame ftandv.astigheid gemist had, welke myne Gemoeder my onöphoudlyk inboezemde, ik zou aan zyne grondbcginzelen gehoor hebben kunnen geeven. Maar myne droefheid had den hoogften top bereikt. Zy ontaartte geheel in zwaarmoedigheid, toen ik kort daarna uit uwen Brief zelve vernam, dat het bevel werklyk reeds daar was, dat ik niet flegts geene gedagten te maaken had , van immer de Egtgenoote van uwen Zoon te zullen worden,maar dat het daarenboven zeer noodzaaklyk was, dat ik my , zo lang ik tot geene andere Verbintenis befloot, verborgen hield. Gy voegde er by, hoe fmartlyk het u viel, dat gy, om my zelfs wil, niet eens myne Befchermfter kost zyn;echter deedt gy my de grootmoedige belofte, dat het my, zo lang gy leefde, aan niets ontbreeken zou. En intusfchen ontbrak het my San alles, want de Liefde was alles voor my. Ter vermeer-  ( 235 ) meerdering myner kwaal vielen my de woor. den van myn Voedftervader telkens in : Dat ik, naamlyk, in-het ongeluk, nooit tegen de Voorzienigheid munnureeren moest; vermits het kwaad altoos aanleiding tot iet goeds gaf. Npg nimmer had ik iet tegen ft rydigs in zyne Stellingen ontdekt, heeden dagt ik er het in te ontdeicken. Ik kon my onmooglyk verbeelden, dat er iet goeds uit gebooren kon worden, dat ik van alle myne hoop , alle myn fcermaaken van het gansch geluk van myn leeven beroofd was geworden ! De herdenking der vermaaningen, intusfchen, die hy nooit gefpaard had, om my te overtuigen, dat ik, er mogt my overkomen wat er ook wilde, geduldig zyn moest, werkte zo fterk, dat ik myne zwaarmoedigheid begon ter zyde te ftellen , die nu in een duiftere Sluier fcheen te veranderen, welke zig over alle myne denkbeelden verfpreidde. De Heer Hasten inmiddels verliet myne zyde niet. Een Vader zou zig niet meer moeite hebben kunnen geeven. Hy betoogde my, dat de onaangenaamfte om'ftandigheeden van ons leeven ons allengskens draaglyk worden, -jat de reden daarvan in de gewoonte te zoeken was,  C 236 ) was , die ons gemeenzaam met da rampen maakte, waardoor derzelver hevigheid merklyk verzagt wierd. Hy hichj my den afltand van myn gansch onzekere afkomst, beneffens de hooge geboorte van uwen Zoon voor,en dat het eene dweepzieke gedagte van my en eene kwalyk overlegde handeling van u geweest is, de hoop in my te voeden, dat ik nog eens zyne Egtgenoote zou kunnen worden. Hy leide de ganfche fchuld op uwe overgedreevene Liefde te mywaards, en indien ik het geluk van uwen Zoon niet verfto'oren wilde , dan moest ik zelve die hoop paaien zetten. Welk een indruk zyne reden, ook op my' maakte, kon ik het'echter niet van my zelve verkrygen ; om vrywillig myn eigen gevoel dat my overtuigde , dat ik hem eeuwig zou beminnen, te verzaaken ! neen, zulks kon ik niet doen. Wanneer ik hem misfen moet, zei ik tegen den Heer Hasten , dan zal ik hem misfen, maar ik zal er niets toe doen 1 Men zal hem van my af moeten fcheuren , anders laat ik hem niet los. . Hy is reeds van u afgefcheurd! antwoordde hy my, want dit bevel verbied u voor altoos aan  ( 237 ) aan hem te denken, en ongehuwd durft gy u niet openlyk vertoonen, zonder gevaar van befchimping te loopen. Ik antwoordde hem met traanen. Ik kon niets anders doen, dan die Magt beweenen, welke de Grooten zig aanmaatigden of bezaten, om eene Liefde te verftooren, die heilig voor alle Menfchen behoorde te zyn. Weinige dagen daarna kwam hy op eenen fchoonen morgen, bymy, wanneer ik in een beter humeur was dan anders. Ik vond altoos in de fchoonheeden der natuur myn vermaak, en deeze dag was byzonder bekoorlyk, naar gelange van het jaargetyde. Vergeef het my, lieve Marianne! zei hy, dat ik voor een Brief, dien ik zo even van dé Gravin B*** ontvangen heb, eene inleiding moet maaken. Alle . uwe begaafdheeden , beneffens de edelheid van uw Character hebben eenen indruk op my gemaakt, die ik niet in ftaat was, om voor eene zo deelneemende Vriendin, als de Gravin myis, te kunnen verbergen. U echter kon ik er onmooglyk iet van ontdekken, Het zou my zelf als een fpotten met uw lyden zyn voorgekomen. Maar thans , daar ik u eene ze-  ( 238 ) zekere periode uit den Brief der Gravin met verzwygen mag , vermits ze my uitdruk'.yk beveelt, dezelve aan u voorteleezen , zo vergeef my eene belydenis, welke ik gedwongen aan u doe. Ik bemin u, Marianne ! zedert een zeker oogenblik, onuitfpreeklyk. - Bet vuur, 't welk uwe zwaarmoedigheid in myn boezem ontvonkte, was mooglyk eerst medelyden, doch veranderde zeer fpoedig in eene hevige liefdedrift. Ik heb zulks aan de Gravin beleeden, en haar gezegd, dat er nimmer een hartlyker wensch in myn binnenfte oprees,dan die, om u te bezitten; dat ik gaarne alles wilde opofferen voor het geluk, om u myne Gade te kunnen noemen, en dat ik niet wist, of zy my, door my kennis aan u te bezorgen, niet tot den ongelukkigften mensch gemaakt had. Hoor nu, wat zy my daarop antwoord: „ Het zou my leed doen , myn goede Heer „ Hasten! wanneer ik iets tot uw ongeluk toe„ gebragthad, alleenlyk zie ik het niet. —" Hier viel de Heer Hasten zig zelf in de reden, om my voortebereiden, dat ik het hem niet als verwaandheid moest aanrekenen', wanneer hy de Loffpraak, die gy hem toezwaait, niet overfloeg, vermits ze tot de zaak behoorde. „ Een  ( 239 ) „ Een Man van uw edel Character en be„ gaafdheeden zal gewislyk door Maria haare „ hand niet ontzegd worden. Lees haar dee- „ zen eens voor, zeg haar, dat ik haar, . „ daar ik zo ongelukkig ben van haar 'myne „ Dogtcr niet te kunnen noemen, geen „ beteren raad weet te geeven, dan u te ver„ kiezen. Ik ben verzekerd, dat zy met u gelukkig zou zyn. Dat gy voor 't overige ., Marianne uwe liefde waardig bevonden hebt, „ valt my niet tegen, vermits ik haar ten Egt„ genoote voor myn Zoon heftemd had. Zeg „ haar verder, det ik haar met blydfchap, als „ uwe Gade weder in myne armen zal zien, en » als myne Dogter behandelen." Hy gaf my den Brief over, ten einde zelve te zien 't gene hy my voorgeleezen had. Ik las het, en toen kwam het my voor, dat het uwe hand was, en heeden, dwaas Meisje! twyftel ik er aan. Nu wat zegt gy er van, Kind ? voerdeH»er Hasten voo.t. Vergeef gy het my, dat ik de aandoeningen van myn hart voor u niet verberge ? en wilt gy 0p dat gedeelte van den Brief antwoorden, 't welk u betreft? In 't eerft wist ik niet wat ik antwoorden zou. Ik  ( 240 ) Ik gevoelde hoogachting voor den Man, doch meerder ook niet. Hy heeft my alles ten gevalle gedaan, doch niet om mynen, maar 'om uwen wil. Uw verzoek, en niet het zyne, kon van éénig gewigt by my zyn. Het geluk van uwe Dogter te weezen ; kon ook zo fpoedig niet uit myn hart gewischt worden. Ik herltelde my eindlyk,om hem te zeggen: Gy ziet my aangedaan , Myn heer Hasten! — Doch u heb ik niets te vergeeven. 't Zou vle'ende voor my weezen, dooV een Man, dien ik hoogfehat, bemind te worden: doch myn hart is voor alle andere Liefde geflooten, eenmaal kan ik flegts verliefd zyn. 't Is waar, de wil myner Gemoeder zal myne Wet weezen, maar ik kan my nog niet gewennen, bevelen te gehoorzaamen, die myne neigingen dwingen. Schryf haar, dat ik, zo lang ik kan, in de gelukkige Overtuiging wil blyven, dat ik de mooglykheid van uwe Dogter te kunnen worden , geene ftruikcliteenen in den weg gelegd hebbe. Geraak ik echter ooit in het geval, om myne hand aan iemand te geeven, dan zal ik niemand anders verkiezen, dan die zy my voorgefk.gen heeft. De Heer Hasten fehecn met myn antwoord vol-  ( 24i ) volkomen voldaan te weezen, en zei, het te zullen fchryven. In de eerfte dagen liet hy er niets van blyken, doch in 't vervolg begon hy duidlyker van zyne Liefde te fpreeken; fchilderde my zyne kwellingen en poogde,' (want of fchoon ik hem beklaagde, gaf ik hem evenwel geene boop,)my in 't hoofd te brengen , dat dergelyk een Huuwlyk noodzaaklyk ware! Hy zei my, dat men myn verblyf befpied had, en zig daaglyks by u vervoegde, om te verneemen, of ik niet fpoedig eene keus doen zou. Men had zig zelfs reeds laaten verluiden.dat men in een tegengefteld geval, my opzoeken en tot het Huuwlyk noodzaaken zou. Dit berigt verfchrikte my niet weinig. Ik vond het onrechtvaardig, doch ik kon er de mooglykheid van begrypen, om dat ik van dergelyke gevallen meer gehoord had. De Heer Hasten bemerkte myn angst, en bragt zyne geneegenheid daadlyk weder in ''t Gefprek. Hy ftelde my voor, dat eene Verbindtenis met hem, my uit alle verleegenheid redden kon, en dat hy voorzeker zou zorg draagen, dat jk geene reden zou vinden, om my over myn Noodlot te beklaagen. II. Deel. q i]s  ( ) Ik bedankte hem voor zyne grootmoedigheid; bragt er echter tegen in, dat ik nog altoos, ten uwen opzigte, in twyffel ftond; dat ik het my tot ondankbaarheid zou rekenen, om na zulk een verlies, zo fpoedig eene andere keus te doen. Na veel zeggens en wederzeggens verzogt ik hem eindlyk aan u te mogen fchryven. Dit ftond hy my daadlyk toe; verzekerende my echter, dat ik geen antwoord van u bckoomen zou, vermits de Briefwifleling met u volftrekt verbooden was ! *— Ik weende '. myn gewoone toevlugt , wanneer my een onverwagte ramp bejegent. Toen ik dit niet verder aandrong, wilde ik hem echter niet eerder myn Woord geeven, voor dat ik u gezien zou hebben. Eene byéénkomst, zei ik, offchoon die dan ook al verbooden mogt weezen, kon in 't heimlyk gehouden worden, en zou volftrekt onfchadelyk weezen, zo dra ik myn Woord gave, om u aanftonds na het houden derzelve myne hand te geeven! De Heer Hasten haalde hierover de fchouders op, en dit was het eerfte oogenblik , dat ik twyffel begon te voeden. Hy zei vervolgen»  ( 243 ) gens wel, dat hy de moeite zou neemen, om zulks by u te bewerkftelligen, doch hy twyf. felde geen oogenblik, of het zou geweigerd worden. Hier roede verliet hy my, met een foort van verleegenheid. Wanneer dit alles zo zy, dagt ik, en men flegts verlangt my gehuuwd te zien; wanneer myne geheele herftelling in uw huis daarop berust, dan kan men my immers gemaklykdeeze byéénkomst toeftaan, Hy kwam vervolgens wederom by my, zeggende, dat hy heden naar u toe wilde reizen, en beproeven of hy u bepraaten kon , om hem gehoor te geeven; voegende er al wederom by, dat hy zig geen gewenschten uitflag beloofde. Thans werd ik bang. Ik nam uwen Brief; bekeek denzei ven , en de trekken fcheenen my toe niet geheel en al de uwe te weezen Myn angst vermeerderde. Ik deed het gene ft u reeds gefchreeven heb. Thans moet ik fluiten om den Man den Brief ter hand te (tellen. Ach! mooglyk is dit alles u reeds bekend! fö ik, ik, Ongelukkige, ik vlei my met eene ralfche hoop. Maar, myne Moeder! ip Q 2 zulk  ( 244 ) zulk een geval, fchryf dan myne verwar- Ting toe aan myne Liefde voor uwen Zoon! Ik kan hem niet uit myn hart verbannen! daarenboven wilt gy dat ik deezen Man myne hand geeve! dat ik anders niet zou doen! Slegts uw bevel kan deeze ontrouw wegneemen, en Moeder! evenwel zal ik ongelukkig weez'en> doch uwe onrust zal ik niet vermeerderen. Indien echter de benaauwde Man waarheid gefprooken heeft! wanneer er geen antwoord op deezen Brief komt, of wanneer gy my in 't geheel niet meer beminde, dan, dan ben ik evenwel voor eeuwig uwe ongelukkige maar dankbaare Dogter, MARIANNE, ZES  ( 24S ) ZES EN TWINTIGSTE BRIEF, De Ritmeester Strundel aan den Advokaat Wurm. G isteren kwam ik van een kleinen uitflap te I rug, die ik te vergeefsch ten behoeve van myne Zuster gedaan had, en vind eene fraaTe beftelling, Ue Duivel moet perzoonlyk in deezen Hasten huisvesten, en hem de eene wanI daad na de andere inboezemen. En tot myn grootfle ongeluk mogt ik er niet tegenwoordig zyn Lees flegts den Brief van myne Zuster, en zeg my, of men fyner bedrog kan uitdenken. De Karei kan geen goed doen. Ik kan my in 't geheel geen begrip vormen, hoe hy het met zyne Vrouw zou gemaakt hebben , want zo fpoedig gaat het dubbeld Huuwlyken niet in zyn werk. Had ik er tegenwoordig geweest, dan had ik er zelf op los gegaan , en dan zou hy zo veele kromme fprongen niet gemaakt hebben. Doch de geëerbiedigde Vrouw Gravin heeft eene domme pas begaan, en den Boodfchapper Q 3 wel  ( 246 ) wal met een zeer aartig Antwoord afgezonden, doch geen onderzoek gedaan , hoe eigenlyk de naam van het Landgoed is, waar zy zig onthoud; en dus is het mooglyk, dat de Heer Hasten kloeker is dan wy; doch dit zal hem niet veel baaten. Want zo als ik deezen Brief zal geflooten hebben, zal ik zelf naar hem toe reizen, en dan zal hy my wel, 't zy met goedheid of met kwaadheid, Marianne weder te rug moeten geeven. Met de Gravin fprak ik eenigzins hard over dit Voorval, en haare onvoorzigtigheid daaromtrent. Doch de goede Vrouw begon te weenen. Vergeef het my, zei zy, indien ik een misflag beging, het gefchiedde in de overmaat van blydfchap van myne Dogter weder gevonden te hebben. Immers beminde ik haar gelyk myne Dogter? Wil ik haar ook myne Dogter niet noemen, en haar al de rechten van eene Dogter bezorgen ? Hoe kunt gy der. halven gelooven , dat er een ander inzigt by geweest is? of hoe u, verbeelden, dat het my zo fmertlyk niet zou vallen als u, dat de zaaken zo zyn? Wat zou ik doen? zy bemint haar waarlyk, en had haar liever ten eerften by zig gehad. En  ( 247 ) En in de daad, ik heb niet veel te vreezen » vermits het Meisje fchry ft, dat zy niets doen zal , voor datzy de zekere toeftemming der Gravin heeft. Ik heb het eigenlyk ook aan haar dank te wyten, dat Marianne weder de myne is, want zonder haare verzorging, had zy, al ware zy ook der deugd getrouw gebleeven , zig in een vergeeten hoek moeten verbergen , waar ik haar mooglyk nooit zou gevonden hebben,;. Ik voeg het antwoord der Gravin aan Marianne hier neffens, het zelve is treffende, edel en fchoon. Zo dra ik verder iet weet, zal ik het u fchryven,en zo dra myne Zuster weder in veiligheid is, kom ik by u, zo om myn woord geftand te doen, als om wegens Maria met u te fpreeken. Uwe aantekeningen op myn Vergelyk heb ik aan den Advokaat Stokberg gezonden. Zo dra ik myne Zuster haare wettige Portie zal gegeeven hebben , hoop ik, dat het verder geen tegenfland zal ontmoeten. Welk een ordenlyk mensch ik echter geworden ben , kunt gy u naauwlyks verbeelden. Hier te Berlyn, waar het overvloeiende GeQ 4 not  ( 248 ) not my verrukken kon , valt het my niet eens in, om eene enkele buiten fpoorigheid te begaan. Dus blykt het door myn Voorbeeld, dat de luiheid den mensch verderft, en de bezigheid hem nader aan zyne beftemming brengt. Uwe lieve Vrouw myn beste groet. Ik ben, enz. STRUNDEL. ZEVEN EN TWINTIGSTE BRIEF. De Gravin 25***, aan Henriette. Lief, ongelukkig Kind! U w voorgevoel was niet ongegrond Gy zyt bedroogen, fchandlyk bedroogen geworden! Ik ken den Heer Hasten niet; weet niets van hem , en heb nooit of nooit Briefwisfeling met hem gehouden. Hy moet een liftige doorfleepen Bedrieger zyn, die alle onze geheimen van den een of den ander verno-„ men heeft. Gelukkig dat uwe Onfchuld en Lief-  ( 249 ) Liefde voor my u zo lang byblyven, en myn yverige wensch en bede is, dat gy flegts ftand-. vastig moogt zyn. Hoe ongelukkig was ik in den tyd , dat gy weg waart! en hoe ongelukkig ware ik niet geweest, wanneer gy u zo verre had laaten misleiden van den Booswigt geloof te geeven, en u door hem te laaten medefleepen ; wanneer gy,- wie ik tot myne Dogter beftemd had, en die door myn Zoon zo teder bemind wordt; ten vernederenden buit geworden waart. Ik verzeker u, Marianne! de wellust van alle myne toekomende dagen heeft, zonder dat ik het wist, in 't grootfte gevaar geftaan. Dat gy ongelukkig , verhaten , en mooglyk ook verleid waart, verbeeldde ik my, maar dat men li op eene zo bedrieglyke wyze van my affcheu. ren wilde, kon niet in myne gedagten opkomen ! Stel u in myne plaats, wanneer myn Zoon eens wedergekomen ware, ftel u in de zyne ! Toen hy wegging waren zyn laatrte woorden : Moeder ! Ik beveel Marianne aan uwe zorg, als myn eenigfte Goed. Zonder haar is er vermaak noch leven voor my. Vind ik Q_ s haar  ( 25° ) haar niet, dan kunt gy ftaat maaken, dat gy geen Zoon meer hebt. Ik durf my niet voordellen de fchrik, die hem bevangen zou hebben, wanneer hy u in de armen van een ander, als de Vrouw van een ander, had aangetroffen! Ik knielde voor den Almagtigen , ik dankte zyne Goedheid , dat hy u aan my wedergegeeven heeft ! dat hy den Booswigt geene magt liet, om over u te zegevieren. God was het, die u aan de oprechtheid van dien Eereloozen deed twyffelen, en die u ook verder bewaaren zal. Juist alles wat die Deugniet u verhaald beeft, is valsch. Van dat alles betuig ik, het tegendeel waarheid tc zyn ! Uwe afkomst is beweezen, en is-zo, dat myns Zoons Huuwlyk nooit door iemand berispt kan worden. Gy damt af van eene der eerfte Familien. De Ritmeester Stundel is uw Broeder. Doch Marianne! geloof niet, dat ik daarom myn Zoon te liever aan u afda ! Gy zoudt hem gehad hebben, al was er niets van dit alles aan den dag gekomen. Geen geweld kan my het moederlyk recht, of aan myn Zoon het  C 25r ) bet natuurlyk recht beneemen. Geene Magt had ons kunnen dwingen, om diegene ongelukkig te maaken, die zo voortreflyk in onzen kring uitmuntte, zo eenftemmig met ons dagt en wier edel gevoel van het onze niet verfchilde. Deeze Brief derhalven zal u zekerlyk overtuigen , dat ik nog dezelfde Moeder, als te vooren voort, ben! dat geene Verbindt»!., fen noch omflandigheeden iet over my ver mogten al hadden zy,(dat echter het geval met is,)plaats gevonden! dat ik u met open armen verwagte! — nogmeer) w J zekerlyk * aangenaamft, - dat ik aan myn Zoon reeds gefchreeven, en hem verzogt heb , wedertekeeren. Uw Broeder is opreis, zo dra hy weder komt zal hyu af haaien, en u der Moeder wedergeeven , welke naar „ reikhalst. Ik ben, enz. Gravin B*** AGT  ( 252 ) AGT EN TWINTIGSTE BRIEF. De Advokaat Wurm aan Louiza. Weinige Mylen van u verwyderd, Louiza! fchryf ik u eenen Affcheidsbrief. Na alles wat tot dus verre onder ons is voorgevallen , na alles wat ik u zo dikwils gezegd heb, kan het u in 't geheel niet onverwagt voorkomen, dat ik my van u verwydere ! Het is geene onberedeneerde , overhaaste flap, geen gevolg eener opbruifchende hartstogt!- Het is eene koele, bedaarde, rype, manlyke overweeging. Hoor alles, en ik ben verzekerd, dat gy my ten minften geen ongelyk zult geeven. Van myne vroegfte jeugd af werd ik in alle myne handelingen en in elk eene myner gedagten, door een fterk Enthufiasmus gedreeven. Al wat my onder 't oog kwam ftrekte my ten Onderwerp , waaruit ik meer fcheppen kon, dan een ander, en men behoefde my flegts de flaauwfte Schets voortehouden, en myn Geest fchildcrde my dezelve met duizend fchoonheeden  C 253 ) den, zelf met de zulken die er niet by weezen konden. Des ging het met alle de voortellingen ,die ik my van de Lotgevallen myns toekomenden Ieevens maakte; ik fchil derde dezelve met zulke verfchietende Verwen, dat zy gemeenlyk verbleekt waren , eer ik er by kwam. Vermits ik, in de dingen die my verraschten, veel meer vond dan er in was, en my altoos zeldzaam, maar gelukkig bedroog, terwyl ik alles voor loutere waarheid nam *t gene eenmaal een diepen indruk op myne zinnen maakte, ging het my in tegendeel veel erger met die zaaken, waarvan ikmy te vooren een denkbeeld geformeerd had; vooral wanneer het geval plaats vond, dat er iet in den weg kwam, 't gene my oogenfchynlyk als een hinderpaal der gewenschte volkomenheid voorkwam, 't welk by my dan ook zulk eene reuzengeftalte aannam, dat ik het als onöverkoombaar befchouwde en bevond. Dus ging het met myn Huuwlyk. Ik zag u, Louiza !en myn ganfche bloed geraakte in beweeging, met alle de kragt van hetvolfte Enthufiasmus. O, dagt ik,zulk eene Vrouw, myne Vrouw.'— en alle de zaligheeden der aarde zyn er niets by! Met  ( 254 ) Met eiken dag groeide myne Verbeelding van het Huuwlyks geluk. Ik leerde u kennen. Elk eene uwer hoedaanigheeden maakte myne denk beelden ftouter. Uwe zagtmoedigheid, uwe zedigheid, uweonfchuld, uwe onkundige,geheel aan de natuur overgelaatene, en door geen geleenden Opfchik bedorvenebekoorlykheeden maakten u in myne oogen zo begeerlyk,dat ik niet weinig gromde, toen ik den ftaat uwer goederen , en nog meer toen ik uwe Verbindtenisfen met Ferdinand hoorde. Het eerfte dat ik deed, was de gedagten op te geeven, die ik op uw bezit gemaakt had, doch het was my volftrekt onmooglyk, om de overtuiging van uwe volmaaktheeden , en van het gejuk , dat ik met u genooten zou hebben, te verzaaken. Gy waart enbleeft het Ideaal myner ziele, en uit dien hoofde poogde ik,zelfs zonder de hoop van u ooit te zullen bezitten, u te dienen. Ik was daarom uwen Vader aan, om voor u te mogen procedeeren, en myne blydfchap was boven alle paaien, toen ik uwe zaak zo gelukkig ten einde gebragt zag. 't Was onbegryplyk voor my , dat Ferdinand u vergeeten en opofferen kon ! Om u niet te be-  ( 255 ) bezitten, een grooten rykdom weg re fmyten, fcheen my iet enkels in zyn foort te zyn! u. Ik vermoedde.dat zulks zekerlyk zyne reden zou hebben, doch ik kon dezelve niet doorgronden. Zy maakte, ten uwen opzigte,geen den minften indruk" op myn hart. Gy ble'eft in myne oogen, die gy waart; hem befchouw. de ik als een dwaas, misfehien uit grondbeginzelen. Met dat alles bleef het denkbeeld van een Huuwlyk met u, het toppunt der volkomenheid; maar in het oogenblik, dat gy u aan iny verklaarde, begon het te wankelen. Ik antwoordde het gene ik reeds lang had kunnen vermoeden, dat gy naamlyk Ferdinand beminde. Ik kon u niet verdagt houden, om dat gy hem eerder dan my gekend hadt, doch nu was hy my een fteen des aanftoots geworden. Nog ftond eene zekere heimlyke trotschheid, dat hygevaarlyk voor myn geluk zou kunnen worden ,- deeze gedagten in den weg. Mooglyk verbeeldde ik my door myne Liefde te uwaarts, my zyne veragting op den hals te zullen haaien! Doch aHengskens verkreeg dit beeld eene Colosfus grootte. Ik ftelde my zei ven voor dat gy in de daad hem meer kost aankleeven, om dat hy  ( 256 ) hy u afflaan kon. Het fcheen my toe, dat zyne handeling een zoort van grootmoedigheid ware, waarmede men de aangeboodene zalig, heeden van de hand wyst; en wanneer ik in overweeging nam, dat ik niet in ftaat ware hem zulks naar te doen , werd ik zo gering, dat ik voor hem in 't ftof zonk. Heden maakte ik het valfche, doch voor my zeer ligt bedrieglyk befluit, om alles op uw eerfte gedrag tegen my te laaten aankomen; dit moest my bedriegen, vermits ik dit gedrag reeds by my zeiven beftemd had, zonder het meer op u te laaten aankomen. Ik ben overtuigd, dat ik my een Ideaal gevormd heb, welks uitvoering geen beftaan kan hebben: doch dit lag zo in my, dat ik er de gevolgen myner grillen aan waagde. Geloof my, Louiza! ik moet my in dit oogenblik al vry zeer bedwingen, dat ik niet van den toon raake, dien ik aangenomen heb. Ik moet my wagten voor elke gedagte, die niet regelregt tot de zaak behoort, op dat dezelve geen meefter worde van de bui waar in ik my juist bevind, om het geval van de rechte zyde te befchouwen. Ik deed zekerlyk te.veel. Ik dagt, dafelk oog-  C 257 ) oogöpflag, elk woord, elke handeling van u gedwongen was. ■£ Kwam my altyd voor, als of gy ontcvreeden waart, en over wien konde gy ontevreeden zyn, anders dan over my en over uwe keus. Ik verbeeldde my telkens den, naam van Ferdinand uit uwen mond te hooren. Elke liefkoozing van u fcheen my toe Ferdinand te gelden, van welk geliefd Onderwerp ik flegts het beeldtenis was. Uit hoofde van dit alles , Louiza ! haatte ik u echter niet, maar ik haatte my zeiven, om dat ik met in ftaat was, my meer by u te kunnen doen gelden. Daardoor werd ik geemlyk en grillig in alles wat ik deed. Dewyl ik my nu het Huuwlyk als den gelukkigften ftaat had voorgefteld, en ik ontdekte, dat het zelve my van al myn geluk beroofd had , haatte ik dien ftand, en tot op dat oogenblik kan ik het denkbeeld niet uit myne Ziel verbannen, dat het de ongelukkigfte ftand zy! In uuren gelyk de tegenwoordige zyn, zie ik, dat ik ongelyk kan hebben, doch deeze duuren niet lang, en myne verbeelding-is dikwils derwyzen ontfteld, dat ik my zelf niet toefchyn te weezen , die ik ben; en dat ik waan, anders te kunnen handelen, dan ik in II, Deel. r de  ( 258 ) de daad handelen zou. Ik wenschte elk mensch te kunnen waarfchuuwen, van zig niet in .dweepzieke Voorftellen in te laaten, noch de werkzaamheeden der verbeeldingskragt te volgen , en zig de volkomenheid te verbeelden van zaaken, die met de menschlyke onvolkomenheid in verband ftaan. Gy moogt gelooven, Louiza! dat myn toeftand zo is, dat dezelve uw medelyden en niet uwe gramfchap verdient. En daar ik dikwerf tegen my zeiven woeden kan; daar ik, wanneer ik u en uw kind zie, dan my zei ven en dan weder ufchuldigoordeel te weezen, en een hartstogt koefter , die gevaarlyk is , acht ik het best te zyn, dat ik my van u verwyder, ten einde niet tot daaden vervoerd te worden, die my verwytingen, en ook een onfchuldig, onverdiend lyden op den hals zouden kunnen haaien. Ik heb een reis voorgewend, die my verpligt een jaar uithuizig te blyven, ten einde den mond te floppen aan elk, die eenigebitze aanmerkingen op u zou begeeren te maaken. Ik heb u van alle zyden in veiligheid poogen te Hellen, en ik hoop dat gy met alle myne befchikkingen te vreden zult weezen. Ik  C 259 ) Ik acht en waardeer u; erken zo dikwils ik by my zeiven ben, dat iku te veel aandeed, — en mooglyk heb ik my van- u verwyderd, oni 'er door geneezen te worden. Zie hier myne openhartige bekentenis. Gy hebt my nooit beleedigd. Ik beloof u ook, dat, zo myne zwaarmoedige bui my ooit verlaat, en kome ik immer tot overtuiging, dat ik u beter behandelen kan,dan kome ik weder te rug, en anders niet. Denk dan, Louiza.' dat gy eenen Man verlooren hebt, doch bedenk teffens, dat het beter is er een verlooren te hebben, dan er een te bezitten, die u-elken dag een nieuw lyden berokkent. Heden moet ik van deezen Brief wegfnellen. Eene ongelukkige woede valt my aan. Ik geloof gelyk te hebben. Heb medelyden en beklaag Uwen ten hoogften ongelukkigen WURM. R t NE-  ( 260 ) NEGEN EN TWINTIGSTE BRIEF. Louiza am Henriette. M ooglyk , Waardfte Henriette! vind myn Brief u nog leevendig, en komt hy tydig genoeg om u te kunnen melden, dat gy uwe Vriendin ten hoogften ongelukkig in deeze Waereld agterlaat. De ingeflooten Brief zal u myn ganfche Noodlot verklaaren. Ik ben troostloos, en heb niemand die my vertroost dan de kleine Henriette, die om my heen fpeelt, even als poogde zy myn verflagen geest optebeuren ; terwyl zy zo wel om haar eigen als om myn lyden lacht, vermits zy er niets van gevoelt. O mogt haar Lot zo zwart niet gefchreeven ftaan als het myne! of liever, mogt zy ongevoeliger weezen dan ik, om zig, met eene bedaardere ziel,boven de flagen des Noodlots te kunnen verheffen. Toen ik den Brief ontving, verfchrikte ik daadlyk. De Bode, die hem bragt, zei my tef-  C 261 ) teffens, dat myn Man op reis gegaan was. Ik dorst het niet waagen den Brief te openen. Ik riep myn Kamermeisje en vroeg haar, wanneer myn Man vertrokken was ? Zy antwoordde , dat de Bediende haar gezegd had, dat hy tot twee uuren werkzaam geweest was, en toen bevolen had intefpannen. Tegen den Bedienden had by gezegd, dat hy te huis moest blyven , vermits hy, eene verre reis Hond te on'demcemen, en zyne Vrouw hem noodig aou hebben. Ik zond het Meisje weder heen. Ik was ten uiterften beklemd. Had de Bode my niet gezegd , dat hy hem zelf van daar had zien vertrekken, ik zou argwaan gekreegen hebben, dat zyn befluit doodlyk zou geweest zyn; want uit zyne zwaarmoedigheid, en verfcheidene redenen op dat punt uitloopende , kon ik opmaaken, dat dit geval mooglyk ware. Ik opende den Brief dus eenigzins geruster. Ik heb in myn leeftyd weinig oogenblikken gehad, in welken ik zo onverwagt bemoedigd wierd, als in die, waarin ik zyn Brief las. Eerst aan het einde van denzelven, waar hy om myn medelyden verzoekt, begon ik te fchreïen. O Hy is te beklaagen , maar R 3 ben  ( 262 ) ten ik het minder ? Kan men verfchriklyker lyden, dan wanneer men verlaaten zyndejhet zeggen noch klaagen durft, dat men verlaaten is ? En dan te beminnen die ons verlaat, gélyk ik hem beminne ? Ach! zelf de troost van hem dit te kunnen zeggen mag my niet gebeuren. Ik ging op zyne Kamer, in de hoop van al. daar zyn adres te zullen vinden; heilig voorneemende, alle verzoeking om hem te volgen, te wederftaan, wanneer hy het my verbooden mogt hebben. Doch hier voor had hy zorg gedrasgen. In het gene hy my had nagelaaten vond ik de volgende woorden : „ Myn verblyf, Louiza! zult gy niet te wee„ ten komen, wanneer ik niet wederkeer. Gy „ kunt by myne Maagfchap eene noodzaaklyke reis naar Oostindien voorwenden. De „ Waereld weet niets van myne ontevreeden„ heid met my zeiven. Ik heb ook nimmer l over u geklaagd. Men kan derhalven niets „ kwaads zeggen. Myne zaaken zult gy alle in de beste order aantreffen." Myn oog viel teffens op een Pourtrait in miniatuur, dat hem zeer fterk geleek. Ik kuschte het zelve hartlyk. God weet het, zei ik, dat  f 2S3 ) dat ik aan dit toeval onfchuldig ben ! al ware hy geftorven, had ik niet droeviger kunnen zyn. Hy had verfcheidene, befchikkingen met eenige perzoonen gemaakt. Ik liet dezelven roepen. Met droefheid in het hart en op het gelaat, zei ik hen : uw Heer is op reis gegaan. Hy doet eene verre en gevaarlyke reis. Mooglyk komt hy niet dan na eenigejaaren weder te rug. Hy fielt het in uwe keus, of gy elders eep dienst zoeken , dan by my blyven wilt. Hoe gy ook wilt, in beide gevallen, heeft hy u een gefchenk toegelegd. Zy weenden allen, en geen een onder hen, die niet wenschte by my te blyven. Ik heb ze ook allen by my gehouden; en zal ze goed doen en verzorgen. Ik benyd u, waardfte Henriette! dat gy het einde van uw lyden zo naby zyt. Ik durf den zelfden wensch niet uitboezemen, om myns kinds wil, want ik ben het myn leeven verfchuldigd. De naam dien het draagt, zal my dikwils aan u erinneren; zal het aandenken van uw lyden telkens in my hernieuwen. Ik zal myn Kind uw beeldtenis voorftellen; zal het uwe Gefchiedcnis vernaaien, en er haar opK 4 merk-  ( 264 ) merkzaafn op doen worden, om haar te verfterken , tegen dat zy ook eens in lyden komt. Myn voorneemen is bedaard, ftil en ftandvastig te weezen. Hier toe hoop ik kragten te ontvangen , en hier hoop ik, dat de Voor. zienigheid my niet verlaaten zal. Het gene my het meeste treft is, dat Wurm niet alleen niets van myn goed heeft medegenomen, maar my ook nog een gedeelte van het zyne heeft agtergelaaten, zo dat hy flegts weinig , zeer weinig kan medegenomen hebben. Hy had behooren te bedenken, dat hem onder vreemde Menfchen duizend toevallen kunnen bejegenen , die men niet voorzien kan, en waar voor men zo weinig hulp vind. ***** Op 't oogenblik ontvang ik den Brief van Ferdinand. Waarfchynlyk, myne Waardfte! zyt gy dan airede eene Waereld ontweeken , waar niet dan lyden uw deel was! Gy zult derhalven deezen niet leezen ! Gy zult mynen toeftand eerst ervaaren daar, waar gy mooglyk het toekoomende overzien, en myne vertroosting in 't verfchiet ontdekken kunt. Waar-  C 2(5? ) ***** Waarde FERDINAND ! Gy zult myne treurige omftandigheeden te weeten komen , en medelyden met my hebben. Indien gy ergens myn Man moogt aantreffen, wees dan zyn Vriend ! Ik zal u niet verzoek ken, om hem weder tot my te brengen, zulks mogt hy voor een ongeluk houden, maar frel ten minden hem de zuiverheid van myn hart en myne Liefde voor oogen. Meld my toch iet van Hcnriette's verfcheide-ni Zy ftrekte my ten Zuster, en myn Lot was zo zeer met het haare doorweeven , dat ik weeten moet, hoe zy geftorven is. Voor deeze moeite zult gy den Zustcrlyken dank ontvangen van LOUIZA. K 5 DER-  ( 166 ) DERTIGSTE BRI EF. Of fchoon gy my fchryft, dat gy niets meer van myne Gefchiedenis begeert te weeten, moet ik zulks echter aanmerken als eene opwelling van uw zwaarmoedig geestgeltel. Wie zou zig ook daadlyk door een weinigje Ongeluk in de Waereld over hoop laaten fmyten ? En in waarheid gezegd, Maria ! ik kan niet zien , wat reden gy hebt om te klaagen. Uw geval heeft een keer genomen, zo als gy niet beter zoudt hebben kunnen wenfchen of verwagten. Thans zyt gy eene ryke Weduwe; kunt u verkiezen dien gy wilt; kunt het mederom met den Ritmeester aanleggen, en zo vergenoegd cn zorgeloos met hem leeven als gy zelve wilt. Hebt gy immer zulk eene fchoone kans gehad ? Laat die hoofdbreekende grillen vaaren , die u van uwe opvoeding noch aankleeven, en leef vrolyk en vergenoegd. Ik heb altoos gezegd, dat men er verkeerd mede uit- Lutje aan Marh.  ( 2«7 ) uitkomt, wanneer men een Geleerden , en vooral een Filozoof ten Man neemt. Gy filozofeert het geluk des Ieevens zo geheel en al weg, dat men eindlyk in den waan zou vervallek, dat deeze Waereld de befte niet is. Uw Brief behelst zulk eene klaagende zedenkunde, dat ik reden heb , om uwen toeftand te beweenen. Gy maakt u daar door ongefchikt voor het genot van het geringfte vermaak. Alles echter wat ik van myne zyde kan toebrengen , om uuit deezen doolhof van naargeeftigheid te trekken, zal ik niet nalaaten. Myne Gefchiedenis rolt lustig genoeg voort. Ik zet alles met geweld door, en ftreel mji zelve niet weinig. Lyken zullen er ongetwyffe*ld komen, doch deeze komen op myne rekening niet , vermits ik overvloedig genoeg den weg der zagtheid heb poogen inteflaan. Mama ligt te zieltoogen , de Gal is haar in 't bloed geflagen. En dat verliefde Aapje, dac Netje heeft reeds alle kentekenen van de teering. Nu geluk op haar reis I Armzalige Minnares! wanneer gy hier niet tegen beftand zyt, dan ziet het er flegt met u uit! Dan moet gy u eene natuur zien aantefchaffen, gelyk ik heb. Ge-  ( 268 ) : Gelyk gezegd is, de voorflagen, die my, gedaan werden , verwierp ik met de uiterfte verachting. Ik voIgde myn eigen hoofd; reed, den volgenden morgen naar de Moeder van Frederik, en liet my als Barones van Fett aandienen. Ik begreep wel , dat ik een weigerend antwoord krygen zou, doch zulks had ik my voorgefteld, en was den Bedienden onïnidlyk gevolgd. Toen zy deezen het befcheid gaf, dat zy pcene Dame van deezen naam kende, en zig derhalven van dit bezoek verontfchuldigen wilde, trad ik reeds de kamer in. Dan moet gy my leeren kennen, genadige Vrouw ! men veroordeelt niet ongehoord ! Dat moet ook niemand van my kunnen zegden ! Kom derhalven hier, Mejufvrouw! en 3:et u neder! (Het ftöotte my verfchriklyk , dat zy my Mejufvrouw noemde.) Onder deeze benaaming , duuwde ik haar toe, kan ik uwe aanbieding niet aanneemen. Dan zultgy u niet nederzetten, want onder eepe andere benaaming kan ik u niet erkennen. Gy zult het moeten doen, genadige Vrouw! Ik  ( 269 ) Ik ben den weg der zagtheid ingeflagen! Ik heb u gewaarfchuuwd ! Ik was het zelve,die, onder eene andere kleeding,'alle die onderhandelingen met u gehad, heb, waarover gy zo zeer geraakt waart ! Oordeel nu zelve of ik geen recht had u te waarfchuuwen, of ik geen recht had my zelve tebewaaren, en myn wettig Huuwlyk te verdeedigen ! Byaldien, antwoordde zy, gy een fluikhuuwlyk wettig moogt heeten, kunt gy ook dat recht hebben. Maar ^vie gaf u het recht, om Je Moeder van den Zoon bars en fmaadlyk te bejegenen, daar die Zoon zyn Huuwlyk voor haar geheim hield, en zekerlyk gewigtige-redenen moest hebben, om het geheim te houden ; en die nu heeden te voorfchyn treed, en openlyk en ongedwongen bekent, dat hy wenschte het nimmer gedaan te hebben. Door uwe hoeragtige bekoorlykheeden geketend wist hy niet wat waare Liefde was, kende hy den fchat niet, die eene onfchuldige en deugdzaame Vrouw bezit! Maar thans heeft hy die leeren kennen , en verlangt ontflagen te weezen van de boeien, welker afgryslykhcid hem onbekend was. Tegen dit alles, genadige Vrouw' (antwoordde  C 270 ) <3e ik zeer fpytig,) kan ik niets inbrengen, anders , dan dat gy my niet kent. Dat myne Liefde voor uw Zoon zo groot is, als een Schepzel, al ware het.ook het zwaarmoedigfte, weekhartigfle en zwakfte onder de Zon, voor hem zou kunnen voeden; en dat gy zeer kwalyk doet, met die gene te befchaamen en te vernederen, die gy evenwel voor uwe Dogtcr zult móeten erkennen! Laat af! Onbezonnene! riep zy. Bedenk dat gy in myn huis zyt, en dat ik iet diergelyks van myn Zoon zelf niet dulden zou 1 Frederik trad intusfchen binnen. Vergeet, zei hy,den eerbied niet, dien gy aan eene Dame .van deezen Stand en Waardigheid verfchuldigd zyt , al ware zy dan ook myne Moeder niet. Had ik my niet op alles wat hier gebeuren kon te vooren bereid, zo ware ik hierdoor gewis buiten postuur geraakt, dat nu het geva,l niet was. Ik keerde my tot hem en zei. En gy, hofiyke Vriend! hebt gy u dan met uwe Moeder veréénigd om my zo onhoflyk te behandelen ? Is dit ingevolgen van uwen eed, en duure betuigingen ? Is dit het uitwerkzel uwer Liefde ? Ha! dan heb ik wyslyk gedaan, met  ( W ) met my in tyds hier tegen te wapenen,en met u zo fpoedig niet uit myn gaaren te laaten ontfnappen. Ik heb een voortreflyk Huuwlyk met u te verwagten, daar gy het begin zo voortreflyk inftelt! Ik dagt wel dat de eerfte vertooning u den kop op hol zou helpen. Ik bid u, Lotje ! u zeivete willen inbinden! Nooit was ik voorneemens, myne geloften noch' mynen eed te breeken, zo min als u myne Liefde te onttrekken. — Maar geloof my, ik kan geene Furie beminnen ! Dat myne Familie met dit Huuwlyk niet te vreeden zou zyn, wist gy; om derhalven eene geheele Familie ongelukkig te maaken, komt gy opzetlyk en openlyk hier. Dat ik myne aandoeningen niet wederftaan kon, daar voor kon ik niet. 't Gene ik voor Netje gevoelde, was geen ontrouw omtrent u. Ik wilde myne begaane zwakheeden aan haar ontdekken, en zy zou my geholpen hebben, om myne Moeder te bevreedigen. Maar zo als ik' u heden, op dit oogenblik leer kennen, Lotje! moet ik waarlyk wenfchen, dat gy nimmer myne Egtgenöote geworden mogt zyn ! Deeze wensch brengt natuurlyk weder een anderen wensch voort, naamlyk, dat ik van  ( 272 ) van u gefcheiden moge weezen. Myne Moeder herhaalt haare aanbiedingen , waarmede gy u te vreeden kunt ftellen ! Gy zult zonder my veel gelukkiger leeven, want myne Liefde hebt gy verbeurd. Ik werd woedende. Neen ! riep ik in de hevigfte gramfchap. Ik wil liever in de Hel met u leeven, dan u in het bezit van eene andere Gade zien ! Kwelt gy my, op myn beurt zal ik het u ook weeten te doen. O daar zyt gy recht toe gefchikt, antwoordde zyne Moeder. Dit oogenblik levert er ons een bewys van op. Doch overyver u niet, Mejufvrouw ! Indien ik weezenlyk, wegens de dwaasheid van myn Zoon, te bevreedigen geweest ware, zo zoude ik, na de befchouwing van dit toneel en het voorbeduidzel van zyn toekomftig Lot, alles te werk ftellen, om hem van zulk eene gevaarlyke Begeleidfter te bevryden. Wy zullen derhalven zien , in hoe verre uwe vorderingen op myn Zoon gegrond zyn. Kom morgen wederom hier, en breng een Advokaat ter uwer hulpe mede, om des te zekerder van uwe zaak te zyn. Dit was zo 't weezen moest, want niets wenschte ik Iterker dan haat te overtuigen. Zy ver-  C 273 ) verbeeld zig, dat ik my op dit geval niet ge"oeg voorbereid heb, en ik zal het vermaak hebben te zien , hoe befchaamd en bedremmeld zy op haar neus zal ftaan kyken. De Dame mag er mooglyk eenige lugt van gehad hebben; want deezen Namiddag werd my gezegd, dat zy doodlyk ziek was; zy ftaat echter op onze byéénkomst tegen morgen. Even dezelfde Tydingbrenger berigtte my , dat Netje onvertroostlyk was, en Frederik niet van haare zyde kwam. ik zal deezen Brief niet eerder fluiten alvoo- rens gy alles weeten zult. ***** My is evenwel een kleine hinderpaal in den weg gekomen, dien ik echter gelukkig te boven hoop tegeraaken. Toen wy by eikanderen kwamen lag de Dame te bed. Ik had een der gefchiktfte Advokaaten medegenomen. Deeze ftelde myne zaak in zulk een treferrd daglicht, dat zyn Tegenparty, die de Dame bediende' haar daadlyk verklaarde, dat in dit geval, buiten een vrugtloos en kort te beflisfehen Proces, niets te doen viel, vermits ik my op alles zeer wel voorzien had. II. Deel. s frg_  ( 274 ) Frederik trad naar het bed van zyne Moeder en bad haar om vergiffenis, wegens het verdriet, dat hy haar veroorzaakte. Ik zal u zulks met een ander hartzeer betaald moeten zetten, antwoordde zy, doch begryp in dat geval, dat ik er de oorzaak niet van ben. Zy wenkte hierop haaren Advokaat, en deeze bragt toen het Testament van den ouden Heer Van Fett te voorfchyn ; ingevolge 't welk de Dame zo onbepaald in het volle bezit van het grootfle gedeelte der goederen gefteld werd, dat zy , uitgezonderd over eenige weinige Leengoederen , vrylyk over alles disponeren kon, ingevalle haar Zoon zig ongehoorzaam tegens haar gedroeg. Dit Testament had het Confent van den Landheer en was zo wettig, dat er al zo weinig tegen in te brengen was, als tegen myn Huuwlyk. Ik kan, zei de Dame vervolgens, onmooglyk dulden, dat zy, die u zo geheel in het ongeluk dompelt, deeze goederen met u in onéénigheid genieten zou! Indien er geenefcheiding tusCchen u beiden mooglyk zy, dan vind ik my verpligt u te onterven. Doch, vervolgde zy, zig tot my keerende, op dat gy niet zoudt  ( 275 ) Zoudt denken , dat het my meer om my ze've, dan om de rust myns Zoons te doen zy, zal ik u, wanneer gy afftand doen wilt, al dat gene doen geworden, *t welk ik anders aan myn Zoon had moeten geeven. Ik dagt door de aarde te zinken! Of afftand te doen, of niet die gene te zyn, welke ik gedroomd had te zullen weezen ! — Aan de eene zyde befchouwd, kon ik er zeer ruim van leeven', en zulks ftond my byzonder wel aan, doch aan den anderen kant kwam myne trotschheid mede in 't fpel, en behaalde de zegepraal. Daarenboven geraakte myne Wraakzugt geheel in beweeging, om dat deeze Vrouw in ftaat geweest was,my tcgenftand • te kunnen bieden. Ik begeer niets! ■ antwoordde ik, niets anders dan het recht eener Egtgenoote, Ik veragt uw geld ! Ontneem uwen Zoon alles, indien gy eene onrechtvaardige Moeder kunt zyn ! Hy moet er voor boeten , dat hy liefde en trouwe zwoer, en dezelve niet houden wil. — Fnom'u, Frederik! geheel tc overtuigen , in hoe verre ik u in list overtreffe, en wat gy te verwagten hebt van de Wraak eener Vrouw, die, de Hemel weet wat S 2 niet  ( 276 ) niet al, voor u gedaan heeft, zo weet, dat rnyrie ganfche ziekte waarmede ik u verfchalkt heb, loutere veinzery was ! Ik wilde my volkomen van uw perfoon verzekeren, en zulks is my gelukt. Doet nu wat gy.wilt, Moeder en Zoon ! ik zal myne zaak volhouden. De Dame fidderde van ontfteltenis. O myn Zoon! riep zy uit, welk eene duivelin hebt ge in den arm genomen! Heb ik u niet, in alle myne Brieven, vobrfpeld, dat gy uwe Moeder en uwe Vrienden ongelukkig zoudt maaken ! Met welk eene onrust doet gy my ten grave daalen! Frederik wierp zig voor het bed van zyne Moeder, bitterlyk fchreiende. Ik ben ongelukkig, myne Moeder! berstte hy uit. .Ik, ik breng u in 't graf. Ik wist niet, dat deeze banden zo vast hielden. O dat ik te rug gekeerd ware, eer ik dien onzaligen ftap deed ! Myn God ! hoe veel vermag. het oog eener ftervende Moeder ! Hoe zwart ftaat myn leeven voor my ! hoe onherroeplyk is de verkwiste tyd'. My dunkt ik gevoel, dat hyniet geheel ongelyk heeft, en dat om reden, vermits ik niets ge-  C 277 ) gevoelde. Ik had hem immers niet uit liefde getrouwd, maar alleen uit hoogmoed, en nu, nu zag ik den Wurm aan myne voeten kruipen I Ik had za min medelyden met hem als met zyne Moeder, waarom zou hy het dan met my hebben! Afftand te doen kwam my echter beleedigende voor. Ik zei, dat ik vertrekken wilde, en afwagten, wat zy doen en befluiten zouden. Men liet my gaan zonder my te antwoorden. Ik ben zeker genoeg, dat de Moeder den Zoon niet onterven zal om mynen wil. Doch ik weet teffens met zekerheid, dat ik het vergenoegdfie leeven» met hem niet hebben zal. Maar wat behoef ik my daarover te bekommeren ! ***** De Dame is dood, en Frederik zou geheel buiten zig zelve weezen. Netje zou doodlyk krank zyn, en haare Moeder zou tegen Frederik gezegd hebben .dathy zig zelf een verfchriklyk onheil op den'hals gehaald had, want dat, of fchoon zy hem gaarne van den ondergang 'van haare Dogter wilde vryfprecken , zyn gewisfe echter zulks niet doen zou. S 3 Zy  ( 278 ) Zy zullen hem den kop nog wel indiervoegen op hol helpen , dat ik moeite zal hebben, om hem weder te recht te brengen. Myn Advokaat intusfchen heeft my den raad gegeeven, om een Request aan den Vorst te prefenteeren , ten einde de handhaving van myn Recht te verzoeken. Zulks heb ik gedaan , en ten antwoord ontvangen, dat men my, na de opening van het Testament der Dame, befcheid zou doen toekomen, vermits ik nu den tyd daarvan nieC weet, zal ik deezen Brief fluiten. Ik ben, enz. « LOTJE, EEN  ( 279 ) EEN EN DERTIGSTE BRIEF. Ferdinand aan Louiza. JVTyne Henriette is niet meer! De Geneesheer had gelyk, Louiza ! Ik weet niet of ik wel reden heb, om haar te beklaagen. Myne ftandvastigheid is grooter dan ik verwagt had. De overtuiging van haar rustloos lyden op deeze aarde, geloof ik, is het; waardoor ik dat zagte , wel te vreeden doodsgelaat met meer bedaardheid befchouwe, dan ik het in haar leeven deed. De Dood kwam gelyk een Vriend ! Vriendlyk ontfnapte haar den adem. Zy gevoelde den fchrik niet, die anders doorgaands hut fterven vergezeld. Ik ben met den dood verzoend , om dat hy zo liefderyk met haar omging. Telkens denk ik, ik heb veel verlooren ! doch myn inwendig gevoel roept my alsdan toe, dat ik weinig verlooren heb , en weldra fchynt het my toe gewonnen te hebben. S 4 Ge-  C *8o ) Gewonnen heb ik zekerlyk daarin, dat haare Verbindtenis met Hasten ophoud; want nu is zy de myne ! de myne voor Hemel en Aarde! en ik voorzie, dat ik het oogenblik niet zal kunnen afwagten, in 't welk ik weder met haar vcréénigd zal worden. Zy bezat een voortreflyk hart. Niemand vergaf de felfte beleediging met meerder oprechtheid, in de uure des doods, dan zy ze aan Hasten vergaf. Zy heeft het zo verre weeten te brengen , dat ik haar heb moeten belooven, haar dood niet op hem te zullen wreeken, en ook des wegens niets te doen, dat ter verkorting van myn eigen leeven zou kunnen ftrekken. Wi. zou haare overtuigende Redenen , in die oogenblikken hebben kunnen wederftaan? ■—. En hoe zou ik zulks gedaan hebben', voorwien reeds Voor lange, elk een haarer woorden ten bevel vcrftrekte ? Toen haar Vader en Moeder aan haar bed Ronden en weenden, en ik haare hand vasthield, en met geweld de traanen verkropte, die c!k oogenblik my uit de oogen dreigden te berften , befchouwde zy ons met eene engelSgtige vricndlykheid en zei : Gy weent, myne lieve Ouders! en gy, Fer- di-  ( 2ür ) dinand ! gy poogt uwe traanen te verbergen ! Ik wil weeten, waarom gy zulks doet? Doet gy het by de erinnering , hoe gelukkig wy zouden hebben kunnen zyn, en hoe veel langer wy te zaamen zouden hebben kunnen leeven, indien gy, Ferdinand! u in de plaats van Hasten bevonden hadt? dan vergeef ik het u. En met dat alles weetcn wy niet, of wy alle deeze beproevingen niet noodig hadden, alvoorens ryp genoeg te weezen voor dat volmaaktst gelukkig leeven, dat, ftervende word ik er van overtuigd , — zekerlyk op ons wagt. •Doch weent gy, om dat ik fterven moet! dan heb ik u verwytingen te doen, want waarlyk gy behoorde den Hemel te danken, dat hy my uit een leeven oproept , waarin lyden en niets anders myn deel is. Belooft my allen, dat gy u bevlytigen zult, om de eerfte opwelling uwer driften tegen te gaan , wantin 't vervolg zou dit zo wel niet gelukken. Wistgy hoe zeer ik om ditoogenblik gefmeekt.hoe reikhalzende ik er op gewagt heb ! dit oogenblik, dat eerlang ten fpoediglte verfchynen zal! Dat gewenschte oogenblik was het zaligfte in 't voornitzigt, zedert ik Ferdinand verlaaten moest. S 5 Ge-  ( 282 ) Geloof my , Louiza ! de goede Henriette fprak zo overéénkomftig met myn geestgeftel, dat myn verdriet voor 't grootfte gedeelte verdween. Met myne Ouders was het aldus niet; Zy verlooren de Stut van haaren ouderdom. Hun leeven hing om zo te fpreeken nog aan dit Kind. Toen ik bemerkte, dat haar leeven ten einde liep, poogde ik haare Ouders van haar bed te verwyderen. Ik beduidde den Geneesheer, dat hy hen zeggen moest, dat de tegenwoordigheid van zo veele menfchen haar verontrustte , en dat van de rust mooglyk nog haare herftelling te hoopen was. Waarin zoekt men de hoop niet al, wanneer alles hooploos fchynt te weezen ! Haare Ouders geloofden zulks en verwyderden zig, in de gedagten , dat Henriette rusten zou. Zy rustte ook in de daad, want zy viel in een eeuwigen fluimcr. Een half uur naderhand, draaide zy het hoofd zagtlyk naar my toe, en zei: Ferdinand! vergeet niet 't gene ik u verzogt heb! Deeze woorden zullen my eeuwig in de gedagten blyven. Zy leide het hoofd weder neêr, en ademde flegts voor nog eene keer. Zy kreeg nog  C 283 ) uog eene fterke blos op het gelaat, en deeze behield zy tot den volgenden dag, offchoon haare ziel toen reeds in volle vryheid op ons nederzag. Toen ik haareOuders de tyding van haaren dood bragt, zette haar Vader zig daadlyk in het rytuig en reed naar huis. Haare Moeder echter ftond er fterk op, om baar nog eenmaal te zien. Zy kon zelfs niet gelooven dat zy dood wa«, vermits zy er nog