ROMEINSCHE GESCHIEDENISSEN. TWEEDE DEEL.   ROMEINSCHE GESCHIEDENISSEN door M. S T U A R T. MET KAARTEN EN PLAATEN. TWEEDE DEEL, BEHELZENDE DE GESCHIEDENIS VAN HET GE M EENEBEST, VAN DESZELFS VESTIGING TOT AAN DEN ONDERGANG DER FABIËN. Te UTRECHT, ByjB. WILD en J. ALTHEER, MDCCXCIII.   TWEEDE BOEK. GESCHIEDENIS der ROMEINEN van de VERNIETIGING DER KONINGLIJKE REGEERING tot aan de VEROVERING VAN ROME DOOR DE GALLIËRS. ? • EERSTE HOOFDSTUK. van de VERBANNING van TARQUINIUS tot aan deszelfs geheele nederlaag en dood. I hands opent de gefchiedenis van Inleiding. Rome een geheel nieuw tooneel voor deszelfs beoefenaar. Het gemaatigd koning- II. DEEL. A lijk  2 R O MEI N S C H E II. BOEK HOOFDST. lijk gezag, het welk langzaamerhand tot een eenhoofdig beftuur overging, en ten laatflen in de willekeurigfte overheerfching eenes dwinglands ontaardde , is vernietigd; Rome is in een gemeenebest hervormd. — Geene wijsgeerige volmaaktheid van regeeringvorm vond echter ooit een wezenlijk beftaan in' dezen Staat, hoe wel die, van dit tijdperk af, tot aan de vestiging des keizerlijken gezags, telkens van gemeenebdstbeftuur veranderde. ■—■ Nu zal zich Rome onder de gemaatigdfte Arijlocraüe vertoonen , welke 's Volks belangen zorgvuldig in het oog houdt, en trouwhartig bevordert. Welhaast zullen de Grootem zich alleen verheffen op de onderdrukking des Volks, en door'hun willekeurig , eigenbaatig, en ongevoelig ftaatsbeftuur de onderdrukte menigte nog tijdig genoeg wekken uit den gevaarlijkften flaap, waarin zij haare geheiligfte rechten als menfehen en burgers anders zoude verfluimerd hebben. Daarop vindt het Volk deszelfs voorfpraaken, bedingt de onfehendbaarheid hunner dierbaarfte belangen, en ftelt uit deszelfs midden de wachters, befchermers en voorvechters  geschiedenissen. 3 ters hunner rechten aan. Lang hangt daarna de balans tusfchen de Grooten en de menigte door dit billijk tegenvvigt in den evenaar,H zomtijds flaat hij tot deze of naar gene zijde over, doch meestal vindt hij het gelukkig evenwigt; tot dat eene overdreven volkszucht het zelve geheel verbreekt, en eene ongelukkige regeeringloosheid, het gevolg van de heerschzucht van allen , de teugels des bewinds, na verfcheiden gelukkige eeuwen, los laat hangen voor den eerften ftoutmoedigen verweldiger, die dezelven Hechts op durft vatten. Niet alléén binnen Rome , maar ook buiten deszelfs grondgebied, is alles van gedaante veranderd. Met de verbanning van tarquinius mogt de ftad zich van inwendige overheerfching verlost reekenen , zij zag zich tevens van haare bondgenooten verlaten en van haare oude vijanden omringd. Alle verbonden waren meer ten voordeele der Koningen en op derzelver naam dan voor den Staat aangegaan. De veelvuldige overwinningen der nabuurige Volken hadden meer den luister van een zegepraalend Vorst, dan de wezenlijke macht of het grondgeA 3 bied ir. EO K K I. OOFDST.  II. BOEK u HOOFDST, 4 ROMEINSCHE bied des Romeinfchen rijks vermeerderd. Met de vernietiging des koninglijken gezags fcheen Rome thands allen luister in het oog haarer nabuuren te verliezen , en alle bondgenootfchap verbroken , welke met anderen op 's Vorsten naam was aangegaan. Andermaal bevondt zich dus deze ftad, welke reeds geheele Volken voor haar uitgebreid gezag deed bukken, tot denzelfden hulploozen ftand van buiten gebragt, waar in zij bij haare eerfte grondvestiging geweest was. Haare inwendige vergrooting, en de vijftigvouwdige verdubbeling van haare eerfte talrijkheid ftelden haar echter nu beter in ftaat, om de aanvallen op haare onaf hanglijkheid af te weeren, en het verlies van haar vermogen onder haare nabuuren eerlang met verdubbelde vergoeding weder in te haaien. Zoo wel van buiten, als van binnen , belooft Romers gefchiedenis ons in dit Boek de allerbelangrijkfte tafereelen, waarin een oplettend oog de fprekendfte overeenkomften vinden zal met alle de ftaatkundige gebeurdnisfen van zijnen tegenwoordigen tijd. Dit eerfte Hoofdftuk zal ons een gedeelte derzelven vertoonen, tot  geschiedenissen. 5 tot zoo lang, als de Confuls (i) en de Raad de poogingen des verbannen dwinglands te beftrijden hadden. Van de vier eerfte grondleggers der Romeinfche vrijheid, waren l. junius brutus en l. tarquinius colla t i n u s door het geheele Volk , in het veld van mars vergaderd, tot Con-, fuls gekoozen. Sp. lucretius, de' vader der rampzalig omgekomen echtgenoote van collatinus had beiden als de verkieslijkfie voorgefteld, en het Volk kon deszelfs vrijheid niet veiliger achten, dan in de handen der twee hoogst beleedigde vijanden van den dwingland. (2) P* VA~ le- (1) De uitoefening van het geheele koninglijke gezag, doch in handen van twee perzoonen verdeeld , en alle jaaren door nieuwen afgewisleld, laat zich door geen eigenlijk woord in onze taal in ééns uitdrukken, maar verplicht ons, deze Overheidsper. zoonen bij derzelver Latynfcbe naamen te noemen, gelijk wij hetzelfde akijd voornemers zijn, wanneer de vertaalde naamen van Romeinfche Ambtenaaren ons verkeerde denkbeelden van derzelver waardigheden zouden kunnen inboezemen. Zie voords den aard van hun beftuur en benoeming in D.I. B. I. n. vu. bi. 221. (2) DlON. HAL. L. V. p. 277. A 3 11. BOEK I. rIOOFDST. ƒ. voor C. 508. f. van R. 244. Brutus ;n col .at1nus lenfult.  6 romein s c he IT. BOEK i. HOOFDST. J voor C< 508. J. van R. 244. leriüs alleen, de laatfte van dat edel viermanfchap, was ontevreden met deze keuze. Men veroordeele dit misnoegen niet als het fprekend blijk eener te leur gefielde eerzucht, men kenne valerius flechts, die zich naderhand den algemeenen naam van poplicola (volksvriend) waardig maakte , en dit misnoegen zelfs zal hem veredelen. Als naneef van den aanzienlijken Sabyn valerius, die zeer veel toegebragt had, om tatius met romulus te bevredigen en te vereenigen, zou zijne afkomst zelve hem wel in aanmerking hebben kunnen brengen bij een Volk , welk geen geringen prijs op geboorte ftelde; als een veelvermogend en welfprekend man zou hij den eerften rang in het gemeenebest niet onwaardig geweest zijn; en als een braaf burger, die zijne fchatten alzins tot onderfiand der behoeften befteed, en zijne geestvermogens ter verdeediging der onfchuld had aangewend, die rijk zonder trotsch, welfprekend zonder vleijend, en onder de willekeurigfte alleenheerfching de openlijke vooriiander van het recht zijner medcbur- ge-  geschiedenissen. 7 geren geweest was, had valerius ongetwijfeld deze voorkeuze wel verdiend. Hoe gevoelig voor zijne eigen waarde, misgunde1 hij b r u t u s de eerfte plaats niet, ja I zou hij zelf hem gaarne alléén het gemee- j nebest hebben zien beftuuren, indien het Volk eene éénhoofdige regeering verkoozen had. Het voortrekken van collatin us zelfs, hoe onverwacht ook, zou hem geen blijk van misnoegen gekost hebben. Dit alléén, dat men hem was voorbijgegaan , om dat hij geen perzooneelen haat tegen tarquinius had; dat men zijne eerlijkheid , en vrijheidsmin wantrouwde, om dat zij door geene bijzondere, eigen, beleedigingen werden aangevuurd en bevestigd ; dit alléén griefde zijn edel hart, en deed hem den Raad verlaten, waarin men hem als onverfchilliger jegens den vijand van zijn vaderland fcheen te befchouwen. (i) Eerlang keerde het leger, welk zich [ van het beleg van Ar&ea door eenen wa- * penftilftand ontdaan had , wederom naar d Rome, en herhaalde eenftemmig den eed,e waar- (i) Plut. in p o f l. p. 97. A4 IT. BOEK u IOOFDST. voor C. 508. . van R. 244. Iet weder- t k. erd leer doet en burger» ;d.  II. BOEK [. HOOFDST, J. voor C 508. J. van R 244. Eene gods dienftise bezwering van het ge meenebest beduur be paald. Ten genoegen vai allen voltrokken. 8 ROMEINSCHE waarmede zich de burgers in de flad reeds tot de verbanning van de tarquynen verbonden hadden. B r u t u s , wiens zorg voor de pas • aangenomen vrijheid hem rustloos maakte in zijn gewigtigen post, wilde een heilig en onfchendbaar voorkomen geven aan het onderling verbond der burgers, en •kon geen den minsten twijfel dulden aan de trouw van eenig lid des Raads: terwijl de eigen verwijdering van valerius uit deze vergadering hem verdacht maakte bij veelen, of zijne te leur gefielde eerzucht hem niet gevaarlijk mogt maaken voor het nieuwe gemeenebest. De Confuh bepaalden dus eenen dag, waarop men de ftad door zoenoffers tot eene woonplaats der vrijheid zuiveren, en den eed van derzelver burgers eenpaarig door flachtoffers heiligen zou. Dit werd volvoerd met alle godsdienflige plegtigheid. De Confuls zeiven gingen het eerst flaan over de ingewanden van het geflachte offervee, en herhaalden den eed, dat zij den verbannen tarquinius, deszelfs zoons, of hunne nakomelingen nimmer wederminnen Rome bren-  geschiedenissen. 9 brengen; dat zij zeiven nooit eenen Koning aanftellen; of dulden zouden, dat dit door anderen gefchiedde; en dat zij dezen eed, zoo wel voor hunne kinderen en nakomelingen, als voor hun zeiven deeden. (i) Brutus liet denzelven door het geheele Volk herhaalen: (2) en daar valerius de eerfte was, die zich nu weder met vreugde onder de Raadsheeren zien liet, om openlijk voor het ganfche Volk dezen heiligen eed ernftig en blijmoedig af te leggen, verdween alle wantrouwen aan zijne gevoelens, en beloofden zich Conjuls, Raad en menigte alles goeds van zijne veelvermogende denkwijze. (3) Om het Volk eenen naam te laten be-1 houden , waaraan het vooroordeel mis-' fchien nog eenige waarde gehecht had ,n of om den fchijn te ontgaan, van in der Goden rechten te treden, wijl die altijd eenen Koning aan het hoofd van zekere offerplegtigheden hadden gehad , ging men bij die gelegenheid tevens over, om ee- Ci) Dion. hal. L. v. p. 277, 278. (2) Liv. L. II. c. 1. (3) Plut. in popl. p. 98. A 5 11. boek i. 100fdst. f. voor C. 50s. f. van R. 244. ianftelling an eenen ifFerkoing.  io romeins che II. BOEK I. HOOFDST. J. yoor C 508. J. van R 344. eenen OrTerkoning te benoemen. Men gelastte den Priesters en Wigchelaars, om uit de oudften van hun den waardigften op te geven tot dit ambt, waar toe manius papyri us gekoozen werd, een vredelievend man van het raadsheerlijke geflacht, waarfchijnlijk dezelfde, die alle de wetten , door de onderfcheiden Koningen gemaakt, bij een verzameld had. Dit ambt had niets benijdenswaardig behalven den naam. De Offerkoning deed zijne echtgenoote tevens den naam van Koningin dragen, doch ftond met haar geheel onder het gezag van den Opperpriester, en was geheel en al gebonden aan den engen kring van zijne eigen ambtsbediening. Hij had alléén den fchijn der koninglijke waardigheid te vertoonen bij die plegtigheden, welken de Koningen zelve gewoon geweest waren te verrichten. De voorrechten van zijn ambt waren juist gefchikt, om hetzelve ongevaarlijk te maaken, daar hij vrij was van, of liever geflooten buiten, alle andere diensten aan den Staat, het zij in het veld of in den Raad. Welke wezenlijke onbeduidendheid van dit ambt waarfchijnlijk de reden geweest is»  GESCHIEDENISSEN. II is, dat men de raadsheerlijke geflachten in deszelfs bezit tot aan het einde van het gemeenebest ongeftoord gelaten heeft, (i)' Zoo noodzaaklijk voor de Confuls de ver-' zekering was, dat eene eenpaarige en hevige geestdrift voor de vrijheid het Volk be. zielde, even onontbeerlijk was voor hun deszelfs onbepaald vertrouwen wederkee-, rigop hunne gemeenebestgezinde gevoelens. Angstvallig, om door den minsten fchijn van willekeurige meerderheid 's Volks gevoeligheid niet te kwetzen, waren zij terftond werkzaam, om al, wat aanftootlijk in hun gezag zijn kon, weg te nemen, en alles , wat het Volk ooit aangenaam was, te herftellen. Op dat dus het Volk zich niet verbeelden zou, in plaats van éénen, twee ] Koningen, gekrecgen te hebben, wanneer < zich elk der Confuls door twaalf bijldia- { gers voor liet gaan , maakten zij dezefchik-1 king, dat flechts één van hun door dit teeken van het hoogfte aanzien en vermogen onderfcheiden zou zijn , terwijl de an- (0 Dion. hal. L. V. p. 2;8. Liv. L. II. c. 2. Macbob. Saturn. L. I. c. 15. II. boek t. i00fdst. [. voor C. 508. f. van R. 244. Volkbe- ïaagend ;edrag der lenfuh. De twaalf lijlbundels lechts loor één \t\Confuls, nn de laand, geoerd.  II. soek I. HOOFDST. J. voor C 508. J. van K 244. Herfteliin; van alle verouderde en vei waarloosd Volksvoorrechten. (1) Dion. hal. L. V. p. 278. Liv. L. II. C I. 12 romeinsche ander alleen de twaalf bundels roeden zonder bijlen hebben zou, en dat zij onderling om de maand deze uiterlijke eere'teekenen zouden verwisfelen. Brutus • voerde het eerst, met goedvinden van zijnen ambtgenoot, deze blijken van macht over leeven en dood. ("O 5 Om die zelfde reden herftelde men terftond alle die v olkbehaagende inrichtingen, welken servius tullius ingevoerd , doch deszelfs opvolger afgefchafd had. De billijke wetten over de fchuldverbindnisfen werden hernieuwd. De algemeene offerfeesten, waar bij het Volk zich op het land en in de ftad zoo broederlijk vereenigen kon, werden weder ingevoerd, en zorgvuldig gevierd. Het geheiligd ftemrecht, over de gewigtigfte aangelegenheden van den Staat, door t a r Q u y n geheel verwaarloosd , werd als een onfchendbaar onderpand der vrijheid wederom aan het Volk toegekend. Alles werd openlijk ingericht op den ouden voet, waarop de besten hunner Ko- nin-  geschiedenissen. 13 ningen den Staat hadden gebragt. De gelukkige dagen van nu ma, van ancus en servius keerden weder, en deeden het Volk over het algemeen de nieuwe ftaatsomwenteling zegenen. (1) Om te meerder klem aan de befluiten van den Raad te geven, en zich tevens van dit gedeelte van den Staat ten vollen te verzekeren, vulden de Confuls alle de open plaatsen in denzei ven aan, brengende het getal der Raadsheeren weder op driehonderd. De Raad was, naamlijk, voor meer dan de helft onvoltallig geworden, daar tarquinius de plaatsen der overleedenennooit aangevuld, veelen buiten Rome verbannen, of om hals gebragt, en deze geheele vergadering, welke den fchijn zelfs van haaren voorigen luister onder zijne overheerfching verloor, zelden bij een geroepen had. Thands nam men de nieuwe leden aan uit den Ridderfiand, die eigenlijk een middenftand tusfchen de Patriciërs en Plebejers uitmaakte. Men noemde vervolgends deze Raadsheeren Confcripti (befchreevene, aangenomen) daar CO D'ON. HAL. L. V. p. 278. ir. BOEK I. HOOFDST. J. voor C« 5«>8. J. van R. 244. Aanvulling van den Raad onder de voo■ige Regeering zoo onvoltallig geworden. De nieuwe Raadsheeren Patres  II. boek L ' hoofdst J voor C 508. J. van R 244. Confcripti genoemd. Algemee ne een?ge zindheij. De klagtei van ta r QUINIUS in Etrurii gunltig »angeboord (O Zie D. II. B. I. H. V. bl. 120. Liv. L. II. c. 1. 14 ROMEINSCHE daar de overigen, gelijk wij weten, in patres majorum en minorum gentium, (Raadsheeren van den eersten en tweeden rang) reeds onderfcheiden waren. (1) ■ De Confuls bereikten hun oogmerk. Alle de rangen des Volks juichten hun ge* meenebestgezind beftuur toe, en de algemeene eensgezindheid der geheele burgerij Helde hun in ftaat, om nadruklijk alles te keer te gaan, wat ooit tegen hun be • ftuur of tegen de vrijheid van den ftaat van den een of ander misnoegden mogt ondernomen worden. Weinig intusfchen dacht brutus, dat hij al dat gezag het eerst tegen zijne eigen kinderen behoeven zou. , Terwijl alles binnen Rome in vrede en eendragt het ftil genot der vrijheid fmaak- ■ te, fmeedde de verbannen dwingland de listigfte ontwerpen, om de ftad van buiten met geweld aan te vallen en van binnen door verdeeldheden en verraaderijen onverdeedigbaar te maaken. Zich in zijne ballingfchap van Caere naar Tarquinie ne-  GESCHIEDENISSEN. 15 nedergezet hebbende, gelukte het hem in deze geboorteIIad van zijnen grootvader gehoor te vinden voor zijne aanzoeken tegen Rome. Zijne prachtige hofhouding maakte hem welJra de Grooten dezer ftad tot vrienden , bij wien zijne afkomst hem reeds als een ouden medeburger had aanbevolen. Zijne aanfpraak op den bijftand van deze bloeiende en aanzienlijke ftad van Etrurie fcheen zich met recht te gronden op de verbonden, welken zijn voorvader met dit land had aangegaan. Het verhaal zijner rampen, en de befchrijving van den ongelukkigen toeftand , waarin hij door de muiterij zijner onderdaanen gebragt was , maakte diepen indruk op een Volk, met wiens naam de Romeinfche throon in twee regeeringen was vereerd geweest. Men leende gehoor aan zijne voorflagen, en ftond hem toe , om een gezantfchap, uit naam van de ftad Tarquinie, ten zijnen voordeele naar Rome te zenden. Hij zelf koos deze afgezanten, gaf hun zijnen last, benevens eenen brief aan den Raad en het Volk , en voords eene aanzienlijke hoeveelheid gouds, om daar- II. B O EK I. HOOFDST. ]. voor C. 508. J. van R. *44«  II. BOEK 1 H00FD5T. J. voor C 5°8. J. van R 244. Afgezanten van Tarquinie ten voordeele des verbannen dwinglands. (O DlON. HAL. L. V. p. 97P. l6 romeinsche daarvan het noodige gebruik ter omkoping te maaken. (1) Men liet hun te Rome in den Raad toe; 'men las den eigenhandigen brief van tarquinius, die in eenen gansch anderen toon was gefchreeven , dan waarin de dwingland gewoon was geweest zich te laten hooren en gelden, en wachtte het voorAd der afgezanten met waardigheid af.—Zij eisfchen voor tarquinius , dat men van hem, ondereen vrij geleide ,de verdeediging van zijn gehouden beftuur voor den Raad en voor het Volk aanhoore; verzekeren van zijne bereidwilligheid , om op die voorwaarden , welken het Volk hem voor zou willen fchrijven, het rijk weder te aanvaarden , wanneer men, na zijne verdeediging , hem hetzelve niet onwaardig bleef oordeelen; ja, betuigen zijne geneigdheid, om zelfs dan als burger in hun gem eenebest ambtloos te leeven, wanneer zij bij hunne affchaffing van het koninglijk gezag wilden blijven; en dragen alléén deze bede van hem voor, dat men hem niet als ee-  GESCHIEDENISSEN. 17 eenen balling rond laat zwerven. Zelve onderfteunen de afgezanten dit voorftel, door zich te beroepen op het algemeene recht der Volken, hetwelk niemand eene verdeediging en rechterlijke beoordeeling weigeren kan ; door de verzoeken van tarquyn ook uit naam van hunne ftad te vorderen ; en het eene onvoorzichtige hardnekkigheid te noemen, wanneer men de vriendfchap dér nabuurige Volken op wilde offeren aan zulk eene onrechtmaatige vooringenomenheid. (1) Het dreigend flot van dit voorftel deed de Confuls aarfelen, of men de uitfpraak op het zelve niet over diende te laten aan het Volk: doch hier tegen bragt valerius in, dat men dwaas zou doen met aldus onder eene behoeftige menigte, welke nog meer voor het oorlog dan voor eenen Koning vreesde , de zaaden van oneenigheid te brengen; (2) en nu was het manlijk andwoord van den Raad, door den mond van brutus: dat men de verbanning van tarquyn onfchend- baar (O DlON. hal L. V. p. 279, 280. (3) Plut. in popl. p. 93. II. DEEL. B II. boer I. hoofdst. f voor C. 508. ] van r. 244. De voordellen der ifgezanten door den Raad afge(lagen.  ii. boek i. hoofdst. J. voor C. 508. J. van R. Een tweede gezantfchap om de uitlevering van tarquyn's eigen goederen. 1 Door het Volk toegeltaan. l8 romeinsche baar bezwooren had; dat men dus dit voorftel af moest flaan, doch niet ongenegen was, naar eenig ander billijken voorflag te luisteren, wanneer hunne eeden of wetten dit niet verboden. Het eerfte ontwerp van tarquinius mislukt zijnde , bedacht hij fpoedig een ander , om met nog minder fchijn van zijn waare oogmerk den Raad te misleiden , en zich door omkopingen en verraaderijen de poorten van Rome eerlang te openen. Weldra vervoegden zich andere gezanten van Tarquinie in den Raad, en eischten uit naam van hunne ftad het rechtmaatig eigendom op van tarquinius, het geen zijn grootvader reeds bezeten had, hem door geene eeden of wet:en kon onthouden worden, en thands, in zijne ballingfchap, onontbeerlijk was; met bijvoeging van de belofte des Konings, van zich, op die voorwaarde, van alle gewapende poogingen te zullen onthouien, om zijnen throon te heroveren. Deze eisch fcheen niet onbillijk; men doorzag het waare oogmerk niet, welk geenzins was, om deze bezittingen te herkrijgen, maar alleen, om door het toe- ftaan  geschiedenissen. 19 flaan van dien eisch gelegenheid te hebben , zijne werktuigen binnen Rome bezig te kunnen houden ter bevordering van zijne geheele herftelling. De Confuls en de Raad waren echter verdeeld, of men dien eisch al of niet zou toeftitan. B r ut u s, wiens bruifchende ijver tegen den dwingland en voor het gemeenebest aan zijn charakter1 eene harde ftrengheid gaf. wilde tarquyns bezittingen verbeurd verklaaren , als eene rechtmaatige boete voor zijne willekeurige overheerfching en om eenen afgezetten dwingland niet te gen het Vaderland te wapenen: colla tinus drong op de overgave aan, oj dat men niet mogt fchijnen de tarquï n e n verdreeven te hebben, om zich me hunne fchatten te verrijken, en om doo zulk eene weigering hun geen recht t geven, om gewapend hunne bezittinge wederom te komen haaien. Elk vond zi; nen aanhang in den Raad, en dit verooi zaakte eene befluiteloosheid , waar va men zich alleen fcheen te kunnen om doen, door de uitfpraak hier over aan h< geheele Volk over te laten. Het zelv hoorde het voorftel en de beweering d< Ba 01 li. BOEK I. HOOFDST. }. voor C, 508. ]. van R 244. ( t r ft ï tl t e :r 1-  20 romeinsche II. boes i. hoofdst. J. voor C. 508. J. van R. 244. De afgezamenbleeven in de ftad. Mooglijk heid voor anderfcheiden gevoelens aan; brutus onthield zich in zijnen ijver van geene zijdelingfche verwijten en befchuldigingen tegen zijnen ambtgenoot; c. minutius, een ambtloos man, onderwond zich in deze vergadering openlijk op het gevoelen van brutus aan te dringen, men ging wijksgewijze ter ftemming over, en de meerderheid van ééne wijk, het gevoelen vancollatinus bevestigende, befloot tot de overgave aan de tarquynen van al hun eigendom. De afgezanten vernamen dit befluit met vreugde en preefen het hemelhoog als een blijk der Romeinfche rechtvaardigheid. Zij gaven door brieven kennis van den goeden uitflag aan tarquinius, doch bleeven zelve binnen Rome, in fchijn om zorg te dragen over de vervoering der losfe goederen, en om de overigen te verkopen, doch met oogmerk, om nu hun fnood ontwerp in werking te brengen. (1) Het zelve liet zich zoo geheel moeilijk niet aanzien: want, hoewel de dwinglan- dij (1) Dion. hal. L. V. p. 280, 281. Plut. in ïopl. p. 98.  ges ch iedenissen. 21 dij van tarquinius jegens alle rangen van burgers hem bijna geene aanhangers had overgelaten , die zich nu vooi hem in de bres zouden willen ftellen, nogthands hadden zijne zoonen verfcheiden vrienden onder de aanzienlijkfte Ro. meinfche jeugd, wier ongebonden leevenswijze, van de befcherming van het hof beroofd en met de ftrengheid der wetten gedreigd , hun de ftaatsomwenteling beklaagen en naar de herflelling des Konings verlangen deed. Geene denkbeelden van vrijheid maar alleen van losbandigheid hebbende, was de gehoorzaaming aan onverbidlijke wetten in hun oog flaavernij. Gewoon aan alle de onderfcheidingen van het hof, zagen zij zich nu gelijk gefield met eiken anderen burger van het Raadsheerlijke gedacht. De zachtheid en toegevendheid der koninglijke regeering jegens de gebreken der gunftelingen van den Vorst, vergeleeken met de onherroepelijke uitfpraak van ongevoelige wetten tegen eiken' overtreder , zonder eenig onderfcheid van rang of jaaren, maakte hun duldloos voor het enkel gezag der wetten ; en den ganfchen burB 3 ger- II. BOEK I. HOOFDST. J. voor C. 508. J. van R. 244. omkoping en verraad.  22 ROMEINSCHE IT. BOEK I. HOOFDST. J voor G 508. J. van R 244. Verraaderlijke aan(logen der atgezancen gerfteat naar hun eigen bedurven, onbeteugeld hart bereekenende fcheen hun zulk een gezag alleen voor volmaakte ftervelingen, doch het koninglijk befluur ■ vooralle zwakke menfchen het wenfchelijkst. (O Geene voorwerpen waren gefchikter tot de oogmerken van tarquinius dan ■deze misnoegde deelgenooten van de ongebondenheden van het hof. Hij had ook voornaamlijk op hun gereekend en zijne afgezanten met zijne eigenhandige brieven aan hun belast. Naauwlijks was dezen het verblijf binnen Rome toegeftaan, om de vervoering van 'sKonings goederen te verzorgen, of zij vervoegden zich onder alle ftanden des Volks , lokten ieder in geheime gefprekken uit, en waren overal met beloften en gefchenken gereed, waar zij flechts de minfle mooglijkheid tot omkoping gewaar werden. Zij, die met de ftaatsomwenteling ontevreden waren, lieten zich gemaklijk onderfcheiden. Onder dezelven bevonden zich de twee zoonen van brutus, die nog naauwlijks ee- (0 ï-iv, L. II. c. 3.  geschiedenissen. 23 eenen manbaaren ouderdom bereikt hadden ; twee Vitelliërs, zusters zoonen van collatinus en zwagers van zijnen ambtgenoot; twee Jquiliërs, die eensgelijks neeven van collatinus waren, Bij deze twee laatften kwamen de overigen meermaalen te zamen, om zich niel flechts over de omwenteling te beklaagen. maar zelfs om met eikanderen op fchikkingen tot eene tegenomwenteling te denken. Aan hun huis hadden ook de afgezanten hun verblijf. (1) Het verraad fcheen hier door zoo gemaklijk en zoo zeker, dat dionysiuj aan de bijzondere Voorzienigheid alleet de ontdekking dezer zamenzwering toefchrijft. De afgezanten vorderden een ei genhandig andwoord der zamengezwoorer op den brief, dien zij hun van tarquinius hadden overgegeven, en waarin hi. betuigd had, gaarne vooraf te willen weten, aan wien hij zijn herflel zou verfchuldigd zijn. Zij wachtten met hun ver- (1) Dion. hal. L. V. p. 281, 282, die even. wel, in plaats van twee Vitelliërs, twee Celliërs op. geeft. Liv. L. II. c. 4. B 4 II. boek I. hoofdst. j. voor c. 508. j. van R. 244. Zamenzwering tegen Jiet gemeenebesc.  IT. boer L hoofdst. J. voor < 508. J. van I 244. Ontdek- 54 ROMEINSCHE vertrek naar die volledige verzekering, en de hoofden der zamenzwering waren ^ onvoorzichtig, ja verblind genoeg, om hun 'dezelve te geven. Van te vooren ech^•ter verbond men zich onderling op het plegtigfte en onder de duurfte -verwenfchingen tot eene volkomen en getrouwe zamenfpanning. Men nam den nacht te baat, om hier toe in het afgelegen huis van de dquiliërs, wier ouders reeds dood waren, te zamen te komen. Vooraf hield men een vrolijk vriendenmaal in de manskamer , welke geheel afgezonderd was van de vertrekken der vrouwen. Voords verwijderde men alle bedienden van zich, om nu het volle beflag aan het fnoode vloekgefpan te geven. Een ijslijk menfchenoffer zou het zelve bevestigd hebben. Zij zwoeren gezamenlijk den dood der Confuls en de herftelling van tarquinius; en zetteden 'er zich nu toe, om den dwingland eigenhandig te verwittigen op wien hij ftaat te maaken en wanneer hij zijn herftel te wachten had. (1) Het verwijderen der bedienden kwam éé- (0 Plut. /* popl. p. 98.  geschiedenissen. 25 éénen {laaf verdacht voor. Vindicius, een inboorling van Ccenina, had reeds eenigen tijd een kwaad vermoeden gehad op' de geheime onderhandelingen van zijne meesters. Hij was fchenker in het huis der Jquiliërs, en werd nu agterdochtiger dan ooit gemaakt op derzelver ontwer-] pen. Hij ging dus wel uit het vertrek," maar bleef buiten hetzelve aan de deur Haan, en kon door eene reet in dezelve alles onderfcheidenlijk zien , wat 'er van binnen omging. Hier was hij een aanfchouwer hunner bloedige plegtigheden hoorde hij hunne geheele zamenzvvering, en zag hij de brieven voor tarquinius gereed maaken en aan deszelfs afgezanten overgeven. (1) Volmaakt verzekerd van den geheelen aanflag verliet de flaaf zijnen fchuilhoek, en begaf zich met zijn belangrijk geheim zwanger terftond ten huis uit. Hij durfde hetzelve echter geenzins aan de Confuls het eerst ontdekken, wijl beiden zoo naauw aan het eedgefpan waren vermaagfchapt, dat hij vreesde als de eenige ge- tui- CO Dion. hal. L V. p. a3a. B 5 n. boek ]. ioofdst. f. voor C. 508. . van R. 244. ting van iet verraad loor vin. >icius.  2,6 romeinsche H. tuigen van zulk eene^ fchanddaad door BOj#EK hun om hals gebragt te zullen worden, terhoofdst. wiji zij (jen aanllag in liilte zouden kunj.voorCnen afwenden. Hoe veel belang hij in 500» . J. van R.het behoud van Rome ftelde , wilde hij 24+' hetzelve nogthands het liefst met zijn eigen behoud behartigen , en begaf zich daarom naar het huis van p. valerius, op wiens edelmoedig hart, het welk geene betrekking tot de zamenzwering had, hij zich veiliger durfde verlaten. Het huis van dezen Volksvriend ftond ook bij nacht voor deszelfs afhangelingen en alle andere menfchen open, die, van welk eenen ftand ook, zijnen raad of bijftand noodig hadden. Vindicius maakte gebruik van dezen toegang, vond valerius nog in den huislijken kring van zijne vrouw en broeder zitten, kreeg van hem de plegtigfte verzekering, van geen kwaad over zijne ontdekking te vreezen te hebben, en gaf daarop een getrouw bericht van al het geen hij gehoord en gezien had. (O VaCO Dion. hal. L. V. p. 28a. Plut. in rosu p. ?p.  geschiedenissen. 2? Valerius verwijlde geen oogen- H. blik met de vrijheid van zijn vaderland, B0^K het leeven der Confuls, van zich zeivenH00FDST- en van de overige Raadsheeren te redden *' ™°r C' van den gedreigden ondergang. Hij hield J. van r. den flaaf in eene kamer opeellooten, waar- IT244' , .. . . , . . . U'er van over hij het toezicht aan niemand , dan valerius aan zijne vrouw toevertrouwde. Zdf^ondwriep hij alle zijne afhangelingen, flaavenfcheppen. en bedienden bij een, wapende allen en verdeelde hun in twee troepen, waarvan het eene onder geleide van zijnen broeder marcus zich naar's Konings paleis begeven zou, om hetzelve te bezetten, ieder , die 'er uit mogt komen gevangen te nemen, en alle brieven, dien men mogt willen verzenden, te onderfcheppen. Hij zelf voerde zijnen aanhang naar het huis der Jquiliè'rs aan, om zich, was het mooglijk, van het geheele eedgefpan te verzekeren, (i) Voor dat de dageraad den nacht had Gevangenverdreeven was alles reeds onderfchept. he™ReheeU Marcus had aan 's Konings paleis ver- eedgefpan. fcheiden flaaven opgevangen, die onder het (O Plut. in posl. p, pp.  28 romeinsche II. het uitdragen van huisraad ook brieven Bwilden wegbrengen. Publius was tot hoofdst. jn dg kamer der afgezanten doorgedronJ* C' gen en zoo wel van de deelgenooten der j. van R-zamenzwering, als van de fchriftlijke bewijzen hunner verraaderij meester geworden. Perfoonen en brieven bewaarde hij zorgvuldig voor den volgenden dag. (i) Omtrend de afgezanten durfde hij het recht der Volken niet fchenden en liet hun onverhinderd hunne vrijheid. Volksver- De Confuls, van al het voorgevallene ovefdeze verwittiê'd» riepen reeds vroeg op den dag misdaaden het geheele Volk bij een, en verfcheenen van ftaat. w£i(jra van geheelen Raad vergezeld op de hooge gerechtsplaats. Op hun last werden de gevangenen voor hun geftoelte gebragt, en met de handen op den rug aan paaien gebonden. Valerius liet tevens derzelver aanklaager vindicius haaien , en ftelde alle de onderfchepte brieven in handen van brutus, den voorzittenden Conful. Het Volk floeg de oogen met verbaazing en verontwaardiging op het eedgefpan. De zoonen van brutus (O Plut. in popl. p. pp.  geschiedenissen. 29 t u s trokken inzonderheid aller aandacht. H. Hun aanziende vergat men bijna hunne B0[* medepligtigen. De eigen kinderen vanHO0FDST' den grondlegger der vrijheid onder der- J' ™gr c" zeiver verraaders te aanfchouwen; hunj- van R. reeds in het eerfte jaar van het gemeene- 2+*' best, het geen hun eigen Vader beftuurde, fnood genoeg te vinden, om hem, den Raad, het Volk en al wat heilig binnen Rome was, over te leveren aan tarquyn, wel eer den onverdraaglijkften dwingland, thands den bitterften vijand van eene ftad, welke hem verbannen had — wekte eene gemengde aandoening van medelijden met hunne jeugd en afgrijzen van hunne misdaaden bij de menigte. Het rampzalige lot voor zulk eenen vader, van zoo ontaarde kinderen te hebben, griefde nog het meeste 's Volks gevoelig hart, en nu hield elk het medelijdend oog op den ongelukkigen brutus gevestigd. (1) De rechtspleeging begon. — Brutus Rechtsopende het eerst de brieven van zijne zoo-j^j^l nen, dien hij aan hetzegel en opfchriftzoonenvan BRUTUS. van (1) Liv. L. II. c. 5. DlON, HAL. L. V. p. 283.  3> l- L ATlNUf.  ir. BOEK I. HOOFDST J. voor C. 508. J. v?.n R. 244. 34 romeinsche verleiding niet hadden kunnen wederftaan, met even veel ongeduld verwachtte het nu het ftrengfte vonnis over de dquiliërs, derzelver verleiders en de hoofden der zamenzwering. Doch collatinus aarzelde met zijne uitfpraak , toonde zichtbaar , hoe genegen hij zijn zou, om zijne neeven te verfchoonen, en gaf hun daar door moed, om te verzoeken, dat men hun een anderen dag vergunnen mogt, om zich van de befchuldiging te zuiveren, en dat men hunnen flaaf vindicius, uit de handen hunner befchuldigers, weder in hunne macht zou Hellen. De Conful was zwak genoeg, zijnen neeven dit verzoek toe te ftaan, en wilde het hoogst verontwaardigd Volk doen uit een gaan, wanneer valerius, die den flaaf zijne befcherming beloofd had, zich openlijk tegen deze fchandlijke handelwijze verzettede. Te vergeefsch gebood collatinus de bijldragers , zich van den flaaf meester te maaken: valerius verdeedigde hem met alle zijne afhangelingen, de Volksvergadering geraakte in eene gevaarlijke woeling, en elk riep met ongeduld  geschiedenissen. 35 duld brutus te rug, om het kwaalijl* toevertrouwd gezag uit handen van zijner lafhartigen ambtgenoot te rug te nemen. Brutus kwam weder op de gerechtsplaats, en eene oogenbliklijke ftilte was het zichtbaar getuigen der diepe achting, waar in hij bij het Volk ftond. Zijn hart was echter te vol van eigen leed; men had hem te fchierlijk geftoord in de afzondering, welke hij als vader ter ontlasting der natuur behoefde, dan dat hij terflond geheel als rechter fpreken kon. Zijne taal was: ,, ik had recht, om mijne kinderen te veroordeelen, dat het vrije Volk de overige vonnisfe. Hij, die kan, verdeedige zich." Het Volk liet zich hierop door geene redenen ophouden, fpliste zich in wijken, en veroordeelde eenftemmig het overige eedgefpan. (i) Nu beval valerius den flaaf, die de zamenzwering ontdekt had , als den redder des vaderlands aan de erkentelijkheid des Volks , het welk hem de vrijheid en het Romeinfche burgerrecht waardig keurde, en daar bij nog eene aan- merk- (1} Plut. in popl. p. ioo. C 2 ii. boek hoofdst. J. voor C. 508. J. van R. 244. Brutus te rug geroepen. Belooning van vin- dic1us.  36 romeinsche II. BOEK l HOOFDST. J. voor C 508. J. van E 244. Tegenz: van b k \ tus teg' zijnen ambtgenoot. merklijke fomme gelds ter belooning van zijn gewigtigen dienst fchonk. ("1) Aldus liep deze rechtspleeging af, wel'ker afbeelding nog in menig eene vier-fchaarvan onzen tijd het onpartijdigst recht aan de uitvoerers der wetten leert. Brutus droeg de hoogfte vereering en het volmaaktfte vertrouwen des Volks weg: zijn ambtgenoot kon niet zonder eene zichtbaare vernedering zijn geftoelte verlaten, daar de menigte maar al te veel blijken liet, hoezeer zij zich beklaagde, valerius niet voor hem tot Conful gekoozen te hebben. n Het misnoegen des Volks over het [ngedrag van collatinus was echter niet grooter, dan de tegenzin van brutus tegen hem. Een man, die zijne eigen kinderen aan het recht en aan den Staat opofferde, kon geenen ambtgenoot hebben , die zijne neeven aan de uit- (1) Dion. hal. L. V. p. 287. Plut. in ïoh. p. 100. Liv. L. II. c. 5. Wanneer, ia vervolg van tijd, een flaaf door het Volk vrij gemaakt en als burger aangenomen werd, noemde men dit naar den naam van dezen vin dicius Vindicarc.  geschiedenissen. 3? uitfpraak der wet wilde ontrekken. Zijr bloedverwantfchap aan den dwingland, zijne infchiklijkheid voor verraaders der vrijheid maakten hem zelfs gehaat en verdacht bij brutus, die, — misfchien al te zorgvuldig voor de vrijheid, indien men dit ooit zijn kan, —ook om deze redenen het Volk kort hier op weder bij een riep, en bij hetzelve op de afzetting van zijnen ambtgenoot aandrong. De vergaderde menigte hoorde tegen collatinus eene redevoering, welke volmaakt overeenftemde met haare eigen denkwijze en uitgefproken werd met al de kunst en drift van eenen redenaar , die haar uit eene flaaffche fluimering reeds op had kunnen wekken tot de vuurigfte verdeediging der vrijheid , wiens woorden door zijne eigen opoffering een alles overweldigend gezag hadden verkreegen, en nu eenen wantrouwenden agterdocht inboezemden omtrend de wezenlijke grondbeginzelen van het hart van hem , aan wien het Volk deszelfs dierbaarfte pand had toevertrouwd. Naauwlijks was die redevoering ten einde gebragt, of de geheele VolksvergadeC 3 ring ir. boek 1. hoofdst. J. voor C. 508, J. van R. 244. CoVlati. nus voor het Volk befchuldigd.  38 romeinsche ir. boek I. hoofdst, J. voor C 508. J. van R 244. Kon ziet niet \^rdeedigen. Aanfpraal van sp. LU CaETiüï. ring gaf de zichtbaarfte blijken van haar eigen misnoegen, beandwoordde alle verwijten en verdenkingen door een algemeen gemor tegen den Conful, en betoonde zich gereed, om hem eene hoedanigheid te ontnemen, welke den zwakken collatinus, al had hij ook anders het beste hart bezeten , in het toenmaalig tijdperk van het gemeenebest kwaalijk voegde. Collatinus wilde zich tegen dezen onverwachten aanval , die hem met de uiterfte verontwaardiging en toorn vervulde , met geweld verzetten. Hij noemde zijnen ambtgenoot eenen lasteraar; beriep zich op de oprechtheid van zijn hart; bezwoer zijne zuivere oogmerken; doch verbitterde zelfs hier door het opgeruide Volk zoo fterk, dat hetzelve zich reeds met onftuimige drift ter ftemming affcheidde, waarvan het gevolg zeker zijne afzetting zou geweest zijn. : Nu beklom 'sp. lucretius, met •verlof der Confuls, de fpreekplaats, en de achting voor zijn perzoon , als den vader van de deugdzaame lucretia, bedaarde het Volk. Hij fprak alleen zijnen fchoonzoon aan , doch elk luisterde even  geschiedenissen. 3$ even oplettend naar zijne woorden. Hij raadde collatinus, zich niet vruchtloos te verzetten tegen een verbitterd Volk, noch tegen deszelfs zin zijne post te willen behouden : dat hij liever vrijwillig, dan gedwongen, zijn ambt had neder te leggen, en meer door daaden dan door woorden zich van den laster zuiveren moest: dat hij Rome zelfs moest ontwijken , wanneer het Volk dit tot deszelfs gerustftelling noodig oordeelde, en ter verfchooning zijner medeburgers bedenken moest, dat in 's lands zaaken het enkel vermoeden van verraad fterker indrukken maaken moet, dan de wezenlijke overtuiging van eene andere foort van misdaaden , wijl het algemeene welzijn meer lijdt bij eenmaal bedrogen te worden in het goed vertrouwen, dan bij ernlïig op de hoede te zijn omtrend eene ongegronde vrees. Vervolgends bragt hij brutus de onvoeglijkheid onder het oog, welke^er in zijn zou, om eenen ambtgenoot , met wien hij het eerst de heilzaamfte befluiten tot de geheele flaatsomwenteling genomen had, verachtlijk af te doen zetten en weg te jagen; en iïeide C 4 het ir. BOEK I. HOOFDST. J. voor C. 508. J. van R. 244.  40 romeinsche ii. boek L hoofdst. j voor C. 508. j. van r. 244. Collatinus doet afïtand van zijn ambt en verlaat Rome. het als veel edeler voor, om collatinus, wanneer hij zijn ambt vrijwillig nederleide, van ftadswegen eene vergoeding te bezorgen voor zijne opoffering, en hem met zijn eigendom vrij te laten vertrekken. Dit voorftel hoorde de vergadering met de grootfte goedkeuring aan. Collatinus zag 'er de wijsheid van in en leide zijn ambt neder, evenwel niet zonder de hartlijkfte betuigingen van zijne eerlijkheid en van zijne bitterfte grieven. Nu was brutus de eerfte lofredenaar van zijn wijs gedrag; hij verzocht ten ernftigfle om de aanhoudendheid van zijne openlijk betuigde goede gezindheid voor het gemeenebest; hij deed het Volk voor hem befluiten tot een gefchenk van twintig talenten (zes en dertig duizend Guldens) uit 's lands fchatkist te betaalen, en voegde 'er van zijne eigen bezitting een gefchenk van vijf talenten (negen duizend Guldens) bij, om hem te toonen, dat hij geene bijzondere vijandfchap tegen zijn perzoon voedde. Collatinus verliet Rome, verkoos Lavinium tot deszelfs verblijf, en beleefde aldaar een hoogen en gerusten ouderdom. Met  geschiedenissen. 4 Met hem was Rome van alle betrekkinge der TARQUYNENen tevens van haare misfchien ongegronde , vrees voor vei raad ontflagen. (i) Brutus, die nu alleen aan het hoof» van het gemeenebest met alle koninglijk ver mogen bekleed was, wilde zijnen mede burgers geenen grond ter verdenking ge ven , als of hij daarom alléén zich var eenen ambtgenoot ontflagen had, en be riep weldra het geheele Volk in het vele van mars te zamen , om door eeni nieuwe keuze de ledige Confuls - plaats aai te vullen. Ronie's burgers vergaderdei en ftemden, volgends de inrichting var Koning servius, bij Centuriën. Dé algemeene keuze verhief p. valerius tot den rang, die zijner vermogens, bekwaamheden en deugden waardig waj. Schoon men weleer beflooten had, om den verbannen dwingeland alle zijne eigen bezittingen onverminderd te laten behouden, had echter zijn verraaderlijk ontwerp het Volk deszelfs edelmoedigheid bij- (O Plut. in POPL. p. IOO. DlON. HAL. L. V. p. 284-287. C 5 i n ir. b o ek » l. >_ hoofdst. ]. voor C. 508. IJ. van R. 244. P. vale. ■rius inde plaats van 'collaii- [ n u s tot Confulaan' gefield. I l I l Verbeurd verklaaring van 's Konings goederen ten voordeele des Volks.  Uk BOEK , 1. HOOFDST. J. voor C. 508. J. van R. 244. j.2 romeinsche Dijna onherftelbaar doen beklaagen. — De Confuls befiooten daarom, 's Konings goederen nu ten voordeele der burgers verbeurd te verklaaren. Het paleis van tarquinius werd ten gronde toe geflecht; deszelfs landerijen werden verdeeld onder arme burgers, wien het aan eigen land ontbrak; het huisraad en de overige kostbaarheden kon het Volk onderling weghaalen; de Staat zelf behield niets anders voor zich, dan een gedeelte van het veld van mars, het geen tarquinius der ftad willekeurig ontvreemd en tot zijn eigen gebruik met graanen had laten bebouwen. Het was thands oogsttijd, doch men maakte'er eene gewetenszaak van, zich te voeden met de vrucht der ongerechtigheid. Men maaide dit bouwland af, en rukte de boomen, waarmede het omcingeld was, uit den grond, doch niemand mogt zich daar van bedienen. Boomen en fchooven werden gezamenlijk geworpen in den Tiber. Het water van deze rivier was nu laag; de zomerhitte had dezelve op zommige plaatfen opgedroogd, en op eene dier droogten was het, dat zich het weggeworpen ftroo en  GESCHIEDENISSEN. 43 en graan tusfchen de takken der omgehouwen boomen in den grond vast hechtte. Dit maakte een dam, die hoe langs zoo vaster werd door het ilib, welk 'er van boven van den Ttber tegen aanfpoelde, en eindlijk groeide deze dam tot een kleen eilandjen aan, het geen men aan iEscrjLApius toewijdde, en door een weinig hulp tot dat fchoone Tiber eiland vormde, het welk vervolgends de bevallige voorftad van Rome was. Men heiligde het ontruimde land weder aan den Krijgsgod toe, en de Romeinfche jeugd verkoos hetzelve beflendig als het oefenperk haarer krachten, (i) Hoe kleen de aanhang des dwingelands ook geweest mogt zijn, die hem in zijne' ballingfchap gevolgd was, fielden de Con-\ fuls 'er echter belang in, hunnen vijand; ook dezen fleun te ontrukken. Hier toe< beloofden zij eene veilige wederkomst aan allen, die Rome ontweeken waren, doch bedreigden tevens de goederen van hun verbeurd te zullen verklaaren , die van dit (O Plut. in popl. p. ioo. Dion. hal. L. V. p. 288. Lit. L. II. c. 5. U. BOEK L koofdst. |. voor C, 508. ƒ. van R. 244. vene algeneen e Amnestie voor 'ARQUYNS anhangen fgekon- ligd.  44 romeinsche II. dit grootmoedig aanbod binnen twintig BOi^K dagen geen gebruikmaakten, (i) hoofdst. Zoo zeer beiden deze befluiten het Volk J- y.°°r c" behaagden, even zeer waren zij gefchikt, j. van R-om den dwingland voor altijd den weg °44' van onderhandeling of verraad af te fnijden. Die genen, die zich met een gedeelte van deszelfs goederen verrijkt hadden , zouden nu wel zorgen, om hem uit Rome te houden, en zij, die deszelfs zijde verlieten, om weder in het veilig bezit van hun eigendom door de algemeene vergifnis der Confuls te geraaken, waren zeker voordaan voor zijne wederkomst het meest bevreesd. De dwing- Tar'quinius zelf zag zoo wel, land tracht h onmooglijk het hem geworden was, zich nu ° J . door ge- om zich ooit door list of verraad weder hertellen, binmn Rome te dringen, dat hij nu openlijk den ee.nig overgelaten weg infloeg, om met geweld van wapenen zich in zijn voorigen ftaat te herftellen. Hier toe vervoegde hij zich met de fchoonfchijnendfte redenen bij de onderfcheiden Volken van Etrurie, en het gelukte hem, eindlijk, de twee (i) Dion. HAL. L. V. p. 288.  GESCHIEDENISSEN. 45 twee machtigfte fteden Tarquinie en Feji II. over te haaien tot zijn oogmerk. De eer- B i.EK zucht der eerfte en de oude wrok derH00FDST' laatfte deed deze fteden al hun krijgsver-J' ™°r C' mogen leenen aan den verdreeven Vorst, J» van R« van wiens beproefden moed en krijgsbe- 245* leid zij zich de rijklijkfte vergoeding voor dezen bijftand beloofden, (i) De Romeinen, die zulk eenen aanval wel verwacht hadden, waren van hunnen kant reeds werkzaam geweest , om zich hier tegen van al het noodige te voorzien, en om dagelijks hunne troepen digt bij de ftad in den wapenhandel te oefenen. Nu trokken zij op het gerucht van den aantogt eenes vijandlijken legers zonder verwijl den Tiber over, en floegen zich, onder geleide van hunne Confuls, niet verre van de vijanden , in de JEfuvifche velden bij het Arfifche bosch neder. (a) Beiden de legers waren gelijk in krach- Vddflag ten, gelijk in bloeddorst, gelijk in krijgs-g^e kunst. Hun treffen dreigde de bloedigfte niêrs en flachting, en ftelde de vrijheid van RomeFejf"' in CO Liv. l. ii. c. 6. (2) Dion. hal. L. V. p. 280.  46 ROMEINSCHE H. in de hagchelijkfte waagfchaal. Men bleef B°EK niet lang in eene werklooze houding. hoofbst. Terftond werden de voorposten en afge^ 507 C' zon(len verfpiedbenden (laags , waarop j. van R.zich de legers zelve onmiddellijk in flag**s' orde fchaarden. Valerius had het bevel over den rechtervleugel, tegen over de Fcjers ftaande. Brutus voerde den linkervleugel aan tegen de Tarquiniërs , aan wier hoofd 's Konings zoonen wareh. Tweege- Eer de algemeene aanval gefchiedde, ^.„^enkwam aruns, 's Konings moedigde en ARUNsTAK-fterkife zoon, alleen op brutus af, waarm bei en daagde hem, onder de hevigfte fcheldveTden^" woor^en en verachtlijkfte verwijten, tot eenen bijzonderen tweeflrijd uit. — De zeden dier tijden billijkten zulke afzonderlijke gevechten , terwijl de geheele wijze van aanvallen elk in ftaat ftelde, zijnen man uit te kiezen. — Brutus wordt verwoed op het hooren derbeleedigende uitdaaging; geen vriendenraad houdt hem tegen; met losfen teugel rent hij den dood te gemoed. Gelijke woede ontvlamt a r u n s. Beiden vliegen met gevelde wapenen op eikanderen uit, denken om geen eigen lijfsverdeediging en jagen zich onderling de fpee-  GESCHIEDENISSEN. 47- fpeeren door het ligchaam. De paarden II. ftootenmet de borst tegen elkander, dat B°EK zij agter over ftuiven, en hunne zieltoo- hoofdst. gende ruiters van zich werpen, (i) J. voor C. Op dit gezicht vielen de wederzijdfche J. van' R. legers eikanderen aan, en was in een 24S* oogenblik het woedendst gevecht, dedoKbe- bloedigfte flachting algemeen. De rech-fl,isfchend 1 ,1 n . , „ algemeen ter vleugel der Romeinen dreef de Vejers gevecht. tot aan hunne legerplaats te rug en bezaaide het veld met lijken. De rechter vleugel der Etrufcers maakte het even eens met hunne vijanden, doch werd van de agtergelaten bezetting der Romeinfche legerplaats met bebloede koppen te rug geflagen. — Zulk eene bezetting beftond uit oude doch gelauerde krijgers , wier krachten men nooit, dan in den uiterften nood beproefde. Met zonne ondergang betrok elk zijne legerplaats meer aangedaan van fmart over het getal der gefneuvelden, dan van eenige vreugde over eene overwinning, welke zich nog volmaakt onzijdig gehouden had. (2) InCO Dion. hal. L. V. p. 289. Plut. in ïopl. p. ior. (2) Dion* hal. L. V. p. 289, 290. Liv. L. ir.  /j.8 romeinsche II. Inzonderheid trof de dood van bru- b0,ek tus de Romeinen zoo fterk, dat veelen hoofdst. bij nacht het leger wanhoopig verlaten J-voor c"wilden. Valerius fchroomde voor 507. J. van R. zulk een befluit, waar aan de ondergang *4.5 . der pas gevestigde vrijheid gehecht fcheen, Krijgslist r ö 0 J 0 van vale- en wist hetzelve gelukkig door s Volks dooVce^ö1-^,iige^00V^e^ te vool-komen. In de eerwe;»tf»ver-fte nachtwacht, terwijl veelen zich wanworderu hoopend over den voorigen dag uitlieten, hoorde men algemeen eene fterke ftem uit het Arfifche bosch voordkomen, welke den Romeinen moed infprak en verzekerde , dat de vijand nog één man meer, dan zij hadden verlooren. Deze ftem voor die van eenen Boschgod of van een gefneuvelden Held gehouden, ontvonkte met een nieuw vuur het geheele leger. Hier van bediende zich valerius: hij viel in het holfte van den nacht met alle zijne macht op den legerwal der Etrufcers aan; overmeesterde denzei ven ; joeg de verwoesting en dood onder de pas ontwaakte vijanden ; en veroverde der- zel- II. c. 6. Deze flag viel voor op deu Iaatften dag van Sprokkelmaand volgends plut. in popl. 1. c.  geschiedenissen. 49^ zeiver legerplaats, waaruit het rampzalig H. overfchot der Etrufcers angstvallig de B°.ES vlucht nam. (i) hoofdst. Na deze overwinning fchudden de Ro- v°°* c' meinen de gefneuvelde vijanden uit, be-J. van R. groeven de lijken der hunnen, en trok- 245" ken zegevierend naar Rome te rug. Het lijk van brutus, met eene krans vercierd, werd door de zwaarfte ruiterij in eerbiedwekkenden ernst voorop gevoerd, en door een weenend leger gevolgd, het geen in deszelfs lof en lot alle eigen overwinning vergat. De Raad trad iïaatig het naderend leger te gemoed , en wees deszelfs Veldheer de eer eener luistervolle zegepraal toe. In de ftad wachtte men de voorvechters der vrijheid met ftroomende bekers en aangevulde tafelen op. Valerius liet zich deze eer welse- „ . n .. b Zegepraal vallen, en vierde zijne zegepraal met den over deze zelfden luister der weleer overwinnende 1ïng.wia: Koningen. Na het geleiden en verrichten der geheele plegtigheid , onthaalde hij de aanzienlijkfte burgers aan zijn huis, en CO DlON. hal. L. V. p. 290. II. deel. D  5<5 romeinsche ii. en befloot dezen dag met een prachtig B°.EK gastmaal, (i) hoofdst. j)en daarop volgenden dag liet valej. voor C. R i u s het 1^ van brutus op eene j. van R. treurig vercierde lijkbaar op de markt ten T ,2,45" toon {tellen , en beklom hij, in treurgeLijkreden ' over bru-waad gekleed, de lpreekplaats, om voor •rus, door j bJ. gen geroepen Volk eene lijkreden de vrou- J & i wen ais te houden ter eere van den geineuvelden dermeT" grondlegger der vrijheid. aigemee- 2ulk eene lijkreden hoorden de Romei- beueurdT nen nu het eerst; waarvan het houden bij de Grieken zelfs weleer niet in gebruik fchijnt geweest te zijn. Haare nieuwheid, haar onderwerp, en de waardigheid des redenaars maakten den diepften indruk op het geheele Volk. Elk beweende den dood van den vader des vaderlands. De Romeinfche vrouwen inzonderheid gaven het uitftekendfte blijk van haare erkentenis voor den wreeker der gefchondene l uc r e t i a , door zijn verlies, als dat van eenen vader, met openlijk rouwgewaad te betreuren. Na brutus genoot elk bur- (i) DlON. HAL L. V. p. 2q«,  geschiedenissen. 51 burger , het zij hij als een held gefneuveld, het zij hij als een nuttig lid van den B0" Staat in vrede geflorven was , de eerH00FDSTeener openlijke lofreden, (i) J* voor c- Brutus had in weinige maanden J- van R. meer gedaan, dan de grootfte mannen ge- *45' 6 Charakter duurende geheel hun Ieeven. Hij had van Bauzijn vaderland vrij gemaakt, van het flaaf-TÜS* fche juk; hij had deszelfs vrijheid vast gelegd in het bloed zijner zoonen; en was zelf gefneuveld in den ftrijd tegen een der dwingelanden. In het beftuur van één jaar had zijn veriTand en hart zijne nagedachtnis den eerften rang waardig gemaakt onder de burgerhelden van vroege en laatere eeuwen. Zijn charakter was ongetwijfeld hevig, onftuimig, alles verweldigend, doch juist daardoor was hij ten hervormer gefchikt van den Romewfchen Staat. Rome hield nimmer op, ook in de tijden eener flaaffche onderwerping, zijne nagedachtenis heilig te houden, welke in deze dagen nog door alle de beminnaars der vrijheid en voorftanders van de rechten 0$ Dion. hal. L. V. p. api. pLUT. ,a popl. p. 101, 10a. Liv. L. II. c. 7. D a  52 romeinsche II. BOEK [. HOOFDST. J. voor C J. van R 245. 's Volks a^ierdoch lig wantrouwent.gen valh mus. ten van den burger dankbaar geëerbiedigd wordt. Hij ftierf zonder kinderen. (O De vrees van weder onder een juk gebragt te worden , waarvan de fchouders de fmartende wonden nog gevoelen, kan niet nalaten het agterdochtigst wantrouwen te wekken tegen elk , die zich van den minften fchijn van overheerfching niet weet te onthouden. Welke blijken valerius ook van zijnen haat tegen tarquinius, van zijne achting voor brutus, en van zijne algemeene volksgezindheid mogt gegeven hebben, nogthands wekte zijn gedrag eerlang het wantrouwen des Volks, en liep hij, die alles voor de Romeinfche vrijheid veil had, gevaar van als derzelver belaager verbannen te worden. Hij draalde, naamlijk, eenigen tijd , met zich eenen ambtgenoot in de plaats van brutus te doen geven. Om welke reden hij hier ook mede toeven mogt, het Volk vreesde , dat hij alléén aan het hoofd des ftaatsbeftuurs zou willen blijven. Brutus, de vader der vrij- (0 DlON. HAL. L. V. p. 292.  geschiedenissen. 53 vrijheid, had niet alléén willen regeeren; h. valerius fcheen hierop gefteld: re- B°^K den genoeg om deze vergelijking ten erg- hoofdst. ften voor den Iaatften uitteleggen. — HetJ" c* wantrouwen eens gaande gemaakt zoekt]- van R. en vindt altijd nieuwe gronden , om 24S' zich zelve te rechtvaardigen. — Valerius liet zich op den kruin van den Palatynfchen berg een huis bouwen, welks pracht, grootheid, en ftand het Volk in het oog liep. De agterdocht zag het aan voor een kafteel, waaruit de alleenheer- < fcher van Rome de markt en vergaderplaats des Volks in zijn bedwang houden en zijnen medeburgers de wet zou kunnen Hellen. Eerlang twijfelde het gros des Volks niet, of dit was het waare oogmerk van den geheelen aanleg van dit gebouw, (i) Gelukkig kwam dit gemor nog tijdig ge- Grootnoeg ter oore van den man zelf, wien ™r°gdd|sge" het aanging, om niet ongehoord als een Confuls. belaager der vrijheid verbannen te worden. Eenige waare vrienden van valerius gaven hem kennis van 's Volks denk- (i) DlON, hal. L. V. p. 202. PLUT. ttt fopl. p. ioa. Liv. L. II. c. 7. D 3  54 romeinsche boek denlcwiize over ziin perioon, en maakten I. openhartig hunne aanmerkingen over de hoofdst. aanleiding, welke zijn gedrag tot zulk I. voor C. . . 5o7> een wantrouwen gegeven had. Hoe overj. van r. tuigd van de fchuldeloosheid zijner edele oogmerken, hoe verontwaardigd over het vernederend wantrouwen zijner medeburgeren , leende hij echter dankbaar het oor aan zijne oprechte vrienden , wier openhartigheid hem eenen dienst bewee6, dien hij nimmer van laage vleijers had kunnen erlangen. Denzelfden nacht reeds liet hij zijn nog onvoltooid gebouw om ver haaien, (i) en liet des morgens vroeg het Volk bij een roepen, het welk hij in dezer voege aanfprak: „ dat hij het lot van brutus benijden moest, als die, in het bezit der eerfte waardigheid, door zijnen roemrijken dood voor het vaderland den agterdocht van het laage wantrouwen nog tijdig ontkomen was; daar hij zijnen roem reeds overleefd had , en zich van eenen verlosfer onder de verraaders des vaderlands geteld zag. Of dan de beproefdJfte deugd bij hun nooit boven verden- . king (O Plut. in popl. p. 102.    geschiedenissen. 55 king zou zijn ? Hoe men toch in den ge- H. zworen vijand der Koningen den belaager * der vrijheid kon vreezen? Ik voor mij "h°ofdst. was zijne taal „ kon niet gelooven vrees-^' ™°r C' lijk voor mijne medeburgers te zijn al had ]• van ik een kafteel, al had ik het Capitool bewoond. Zou uwe achting, uw vertrouwen dan zoo lichtzinnig zijn , dat mijn verblijf bedenklijker voor u zou wezen dan mijn perfoon? Wel nu, de wooning van p. valerius zal uwe vrijheid niet belemmeren. Ik zal ze van de verdachte hoogte niet Hechts in de vlakte , maar zelfs in de laagte overbrengen, zoo kunt gij het oog op uwen mistrouwden medeburger houden, (i) en hem van boven neer fteenigen, wanneer gij zijne misdrijven ziet." (2) De aanfpraak van valerius trofHertelling het Volk niet dieper, dan het gezicht der der eervan • 1 1 ™ VALERIUS. puinhoopen van deszelfs gebouw. Elk gevoelde zijne eigen onrechtvaardigheid tegen den grootmoedigften burgervriend, die zijn eigen genoegen oogenbliklijk op- ge- (1) Liv. L. II. c. 7. (2) DlON. HAL. L. V. p. 202. D4  56 romein sc he H. boek I. hoofdst. J. voor C 5o7. J. van R 245. Het gebruik dooi den Confu hier van gemaakt. geofferd had aan de gerustflelling zijner medeburgers. Nu beklaagde men zelfs de verwoesting van een gebouw , welk Rome tot luister zou geftrekt hebben. Nu fchaamde zich elk, dat de waardige ConJul geen eigen verblijf bezat, maar zich door hun onbillijken agterdocht genoodzaakt zag, bij zijne goede vrienden in te woonen. Men fchonk hem den grond, waarop hij op nieuw zou willen bouwen., en vereerde hem met de ondubbelzinnigfle blijken van de eenpaarigfte achting en het algemeenfle vertrouwen. (1) Van dit herwonnen en verdubbeld vertrouwen, het welk valerius niet gedacht had zoo fpoedig te kunnen verliezen, maakte hij weldra het edelfte gebruik: altijd met de volksgezindfte gevoelens bezield, had hij naar het oogenblik verlangd, om dezelven, zonder een onverwinbaaren tegenftand van anderen, aan den dag te leggen en in werking te brengen. Hij had zich hierom geluk gewenfcht met de eerfte waardigheid in het gemeenebest, en na den ontijdigen dood van CO Plut. in po pi,, p. 101.  GESCHIEDENISSEN. 57, van brutus gedraald met zich eenen IL ambtgenoot toe te doen voegen, uit B|#EK vrees , van in denzelven geenen mede- hoofdst. werker maar mooglijk een tegenftander I* voor c' van zijne volksgezinde ontwerpen te zul-J. van'R. len vinden. Thands was het wantrou- 24S' wen over dit draalen bij het Volk weggenomen , en nu fcheen hem de tijd en zijn gezag de vereischte rijpheid te hebben , om, eer men weder op een tweeden Conful begon aan te dringen , zijne bedoelde inrichtingen tot ftand te brengen. Zijn oogmerk was, door het beveiligen Voikbevan eenige wetten 's Volks vrijheid en -^Sgea de veiligheid van bijzondere burgers eenenvan valewaarborg te verfchaffen tegen het mis-R'US' bruik, waarvoor het Confulaat zoo wel vatbaar was, als .weleer het Koningfchap. Verplicht zijne wetten aan het Volk voor te Hellen, beval zijne houding in de volksvergaderingen alleen alle zijne voorftellen ten fterkften aan. Het voeren der bijlbundels , die zichtbaare kenteekenen van de onbepaaldfte macht over leeven en dood, fcheen hem min voeglijk voor Confuls, die als burgervaders geene vertooning van ftrenge meesters moesten maaD 5 ken.  53 ROMEIN SCHE II. ken. Hij nam de bijlen van de roedenBOIEK bundels af, en bewaarden dezelven voor hoofdst. het noodzaaklijk ftrenger oppergezag aan J,voor C,het hoofd der Romeinfche legers. —Naar J. van R. zijn voorbeeld voerden de volgende Con2+5# fuls die flrenge blijken der oppermacht mede alleen in het veld. (i) Niet Hechts deed hij het vaderlijk beftuur der Confuls dus bevallig affleken bij het meesterlijk gezag der Koningen, maar Helde tevens de zichtbaare blijken in van de erkenning en eerbiediging van 's Volks onfchendbaar oppergezag. Wanneer het Volk zich als één ligchaam in de vergaderingen vertoonde , liet valerius de roedenbundels zakken, en bragt ook dit blijk van hulde voor 's Volks oppermacht door zijn voorbeeld in trein. (2) — Daar niets ftreelender voor den mensch is, dan de erkenning van deszelfs rechten door anderen, wien het aan geene macht zou ontbreken, om dezelven te verachten, was het geheele Volk met de uiterlijke eerbie- di- O) Dion. hal. L. V. p. 202. Plut. in ■•i, popl. p. 103. (9) lbid.  geschiedenissen. 59 diging van deszelfs oppergezag reeds zoo lh ingenomen, dat het zich gewillig alle voor- B0rE * ftellen van hunnen Conful zou hebben la-H0OFDsT. ten welgevallen. J- voor C. De voorgeftelde wetten van valerius J. Sn R. bevestigden zoo wezenlijk 's Volks hoog- 345' fte macht, als de verandering omtrend de zïïewe'tbijlbundels dezelve uiterlijk eerbiedigde. —ten van Een Romeinsch burger door de O verheidVALER1ÜS" ter boete, geesfeling of doodftraf verweefen, kreeg door zulk eene wet het recht, om zich op het geheele Volk te beroepen, naar welks uitfpraak de uitvoering van het vonnis wachten moest, (i) Zonder de ftem des Volks een Overheidsambt te aanvaarden , was zich aan de doodftraf onderhevig maaken. (2) — Hij, die aanflagen op de vrijheid en de overweldiging van den Staat maakte, zou alle zijne goederen verbeuren en vogelvrij voor elk zijn, die deszelfs fnoode oogmerken voldoende bewijzen kon. (3) Op het weiCO Dion. hal. L. V. p. spa. Liv. L. II. C. 8. (2) Plut. in popl. p. 103. bion. hal. I. e. (3) Plut.!. c. Liv. L. II. c. 8.  60 romeinsche ii. weigeren van gehoorzaamheid aan de Cok- BO" fok werd voor den overtreder eene boete hoofdst. gefteld van vijf osfen en twee fchaapen. j. voor C. Schaarsheid van gemunt geld deed het 507. j. van R.vee als nog in alle onderhandeling eene a45' gevestigde waarde behouden, welke bereekend werd voor een os op honderd oboli (ftuivers) en voor een fchaap op tien oboli, bedragende dus de geheele boete op deze misdaad gefteld zes en twintig Guldens. (1) Handwerksluiden en behoeftigen, die zich zeiven in het geheel niet, of ten minften niet zonder zeer veel bezwaar konden onderfteunen, werden ontheven van het betaalen van belastingen. (2) Aanfteiiing Behalven deze volkbehaagende wetten, van fi«^-van wier voorftelling en aanneming va- ftores tra- „ , , , T. rii. lerius alleen de eer genoot, had Rome nog de inftelling eener gewigtige Overheidsplaats aan zijne gemaatigde regeering te danken. Op zijn voorftel, naamlijk, befloot men tot de benoeming van twee Quceflores (penningmeesters) die met (1) Plut. in popl. p. 103. (3) Plut. 1. c.  ■ geschiedenissen. 6*1 met den ontvangst, de uitgave, zorge en II. verandwoordig van's lands penningen zou- B0IEK den belast zijn, en werd de fchatkist vanH00FDST' het gemeenebest, uit het bijzonder huis** ™°rC' van den Conful overgebragt in den tempel J- van R. van saturnüs. Het Volk, de wijs- 345' heid dezer inrichting en de onbaatzuchtigheid van derzelver voorfteller toejuichende benoemde tot deze Overheden publ. veturius en m. minutius. (i) Deze wetten en inrichtingen, door va- Valeriu» lerius tot ftand gebragt, bragten dej™^6" klem (O Plut. in popl. p. 103. Het ambt van Quaftor was zeer ondetfcheiden, men had ftedelijke penningmeesters, provinciaale en ye\&-thefauriers, en rechters over hoofdmisdaaden, die allen den naam van Quajlores droegen, en door hunne bijvoeglijke naamen alleen onderfcheiden waren. Van de halsrechters over hoofdmisdaaden hebben wij reeds de Uitwerking gezien tegen horatius onder tullus hostilius; derzelver aanftelling was dus van de allervroeglte tijden van Rome reeds in zwang,- daar deze ftedelijke rentmeesters nu aangefteld , en de penningmeesters der wingewesten eerst lang nader, hand in wezen kwamen. Door deze onderfchelding fchijnt men de tegenftrijdigheid van het bericht van tacitus Ann. L. XI. c. 2a, met het opgegeven uit plutarchus weg te kunnen nemen.  62 romeinsche ii. klem der regeering in veele opzichten BOiEK in andere handen. Daar wel eer 's Volks hoofdst. befluiten de bevestiging van den Raad en v5°°r C den Koning behoefden , om kracht van J. van r. wetten te hebben, zag zich nu het Volk lingerfpo tot °PPerrecriter aangefteld boven de uitplicola fpraak der Confuls. Daar de Koningen en genoemd. Qonjuis over 's lands inkomflen wel eer konden befchikken naar hun eigen oordeel, werden thands alle de uitgaven bekend bij eene afzonderlijke Overheid, en de weg tot allen baatzuchtigen handel, die het algemeene welzijn niet bedoelde, grootendeels afgefneeden. Het Volk erkende zeer wel, hoe aanmerklijk deszelfs gezag hierdoor fteeg , en betoonde den hartlijkflen dank daarvoor, door de toevoeging van den loflijken naam van poplicola,Volksvriend,, bij dien van valerius. (O Grootsch op dezen verdienstlijken titel liet zich nu de waardige Conful bij geenen anderen naam noemen, en onder denzelven zullen wij voords de overige loflijke verrichtingen van zijn al- ge- O) Dion. hal. L. V. p. 293. Liv. L. II. c. 8. Plut. in popl. p. 102,  geschiedenissen. 63 gemeen nuttig leeven met een eerbiedig aandenken boeken. Nu draalde poplicola geen oogenblik langer, om zich eenen ambtgenoot in de plaats van brutus te doen toevoegen. Het Volk achtte sp. lucretius, den vader der kuifche lucretia, en den medegrondlegger van het gemeenebest, deze eer waardig. Poplicola eerbiedigde zijnen ouderdom en droeg in deszelfs handen de roedenbundels over. Na hem hield men dezen eerbied der jaaren fteeds in het oog. Rome had geen lang genot van den wijzen raad des ouden; door deszelfs dood kwam de pas aangevulde plaats fpoedig open, en werd tot dezelve benoemd m. horatius pulvillus. (1) Het geringe overfchot van het eerfte jaar van het gemeenebest, hetwelk de twee Confuls vreedzaam ten einde bragten, was aanmerklijk door de plegtige inwijding van het Capitotiitm. Eindlijk was dit gebouw, door tarquinius den ouden reeds (1) Plut. dn popl. p. 103. Dion. hal. L. V. p. 293. Liv. L. II. c. 8. II. boek I. hoofdst. J. voor C. 507. J. van R, 245. Sp. lucretius tot ambtgenoot van poplicola benoemd, doch eerlang door m. hora* r 1 u s opgevolgd. Inwijding van het c«ïitolium.  64 ROMEINSCHE II. BOEK 1. HOOFDST. J. voor C. 507. J. van R, J245- reeds ontworpen, voltooid; thands moest het plegtig aan de Goden worden toegewijd , ter wier eere het opgetrokken was. De Romeinen, die alzins een hoogen prijs op allerleie plegtigheden fielden , telden de inwijdingen der tempelen onder de vereerendfte verrichtingen van 'smenfchen leeven. Dezelven vielen na de Koningen den Confuls ten deel. Het lot wees thands deze eer aan horatius toe. Schoon poplicola, wiens daaden hem reeds eene eeuwige eerzuil in het hart van een dankbaar Volk hadden opgericht, te grootmoedig was, om zijnen ambtgenoot de eer te misgunnen, van deszelfs naam in den gevel des tempels vereeuwigd te zien, waren echter zijne vrienden nijdig op het wangunftig lot, en wilden door eene laage kunstgreep deszelfs uitfpraak afwenden. Poplicola was in het veld, om eenige ftroopende Fejers te rug te drijven, wanneer de tijd der viering van dit feest te Rome daar was. De zoon van zijnen ambtgenoot diende onder zijn opperbevel. Hier van maakten zijne vrienden misbruik. Terwijl horatius de luistervolle plegtigheid voltrekken, en de eerwaardige woor-  geschiedenissen. 65 woorden der inwijding, door den Opperpriester voorgezegd , na zou fpreken; daar hij den flijl des ingangs reeds ter heiliging in de hand hield, en het geheele Volk met den diepften eerbied zijne ver richting gadefloeg; boodfchapte men hen: ter kwaader trouwe, dat zijn zoon in hel veld gefneuveld is. Doch, het zij ho' ratius de list vermoedde en geen geloof aan dit bericht floeg, het zij hij fterkte van geest genoeg bezat, om allen eigen leed bij het algemeene feest en t€ midden zijner plegtige verrichting te vergeten : laat hem begraven, was zijn eenig andvvoord, zonder zich een oogenblik op té laten houden in het volbrengen van zijn werk. (1) Alleraanmerklijkst is het, dat wij op dit jaar elders gewag gemaakt vinden van eene bijzonderheid, welke voor de gefchiedenis van Rome van zeer veel belang is, en echter bij geen ouden gefchiedfchrijvei van dit tijdvak geboekt ftaat. Polybius , naamlijk, fpreekt in zijne gefchiedenis- fen (O Liv. L. II. c. 8. val. max. L. V. c. ia ex. 1. plut. in popl. p. 104, II. DEEL. E II. boek I. hoofdst. J. voor C. 507. J. van R. 345- Vrede en handelsverdrag tusfchen Cartbago en Rome.  66 ROMEINSCHE U. Boek i. HOOFDST. J. voor C 507. J. van R, 245. ( t ] ] « ] i fen, van een verdrag, het geen in dit jaar zou geflooten zijn tusfchen Rome en Carthago; geeft den oorfpronglijken inhoud van dat verdrag op, zoo als hij hetzelve uit het oud Latynsch, welk in zijnen tijd bijna onverftaanbaar geworden was, in het Grieksch woordelijk had overgebragt; en houdt zich zelfs nog nader bezig, om den geest van dat eerfte verbond tusfchen die twee Volken te ontwikkelen. Het zelve was van dezen aard: dat de Romeinen en derzelver bondgenooten hunne oorlogsvaartuigen niet zouden laten kruisfen voorbij het fchoone voorgebergte, het welk ! op den afftand van agt of tien mijlen ten noordoosten voor Carthago lag: dat zij ;chter, door ftorm of vijandlijke vervolging iien Caap onwillekeurig voorbij gedreeven, üles konden krijgen, wat tot herftel hunner vaartuigen of ter volbrenging hunner )fferanden noodig zou zijn, zonder iet anjers te mogen kopen, eisfchen of aannenen, en onder de verplichting, van niet anger dan vijf dagen te blijven liggen: le koophandel echter zou eene vrije vaart lebben en aan geene tollen onderhevig ;ijn, uitgenomen de daggelden van omroe-  GESCHIEDENISSEN. c7 roepers en fchrijvers bij het verkopen der waaren. Voor de veiligheid van dezen handel op Carthago, op de geheele kust van Africa y Sardinië, en dat gedeelte van Sicilië , het geen aan Carthago onderworpen was, bleef het goed vertrouwen des geheelen Carthaagfchen Volks borg: — de Carthagers en derzelver bondgenooten zouden, van hunne zijde, geen het minfte nadeel toebrengen aan de Ardeaters, Antiaten, Laurentinen, Circejenfers, Tarracinenfers (allen kustbewooners van Italië langs de Tyrrheenfche zee) of aan eenig ander Volk, hetwelk aan de Romeinen onderworpen was. De aan zee gelegen fteden, die aan Rome niet onderworpen waren, zouden zij zelfs niet wegnemen, zonder dezelven terftond afteftaan aan de Romeinen: in geheel Latium zouden zij geene fterkte mogen bouwen, noch gewapend aan land overnachtend*ï) Dit verdrag, waaraan het gezag van den Griekjehen gefchiedfehrijver en de voor hem zoo zichtbaare blijken van echtheid ons geen twijfel toelaten, ftelt Rome voor ons (O POLYB. L. III. C. 31, 23. E 2, II. BOEK L HOOFDST. J. voor C 5°7J. van R 245» Aanmer Ifingen over dit verdrag.  63 romeinsche II. BOEK I. HOOFDST. ]. voor C. 507. J. van R, 245. ons in een geheel nieuw, onverwacht en luistervol lichi:. — Het aanleggen eener zeehaven en het bouwen van de ftad Qstia, als derzelver fterkte, door Koning ancus (1), deed wel zien, dat men al vroeg gebruik wilde maaken van de natuurlijke gefchiktheid van Rome voor de vaart en handel: maar de geduurige onrust , waarin Rome van rondom door haare nabuuren gehouden werd, en het diep ftilzwijgen der oude gefchiedfchrijvers, die tot nog toe geen woord van haar vermogen ter zee gewaagden, lieten geenzins vermoeden, dat dit vermogen der Romeinen zich in ééne eeuw zoo ver zou uitgeftrekt hebben, dat Carthago, het welk tegen over Italië aan de Africaanfche kust lag, en buiten de Tyriërs nog geene mededingers in den handel gekend had, zich verwaardigde met hun een vrede- en handel-verdrag aan te gaan. Terwijl Rome 's ftaatsgeftel en rustlooze krijgsverrichtingen te land het opmerkend oog geheel bezig hielden, heeft dus die zonderlinge ftad, dat zeldzaame Volk, wiens grootheid reu- zen- (0 Zie boven D. I. bl. 242.  GESCHIEDENISSEN. Co zenllappen deed, zich reeds weten te verheffen tot eene zeemogendheid, welke haare kruisfcheepen op de Tyrrheenfche en Africaanfche zee hield, om haaren handel te befchermen, en waarmede het machtig Carthago, waarvan onze gefchiedenisfen nog met ontzetting gewaagen zullen, het oneenzijdigfte verdrag diende aan te gaan. (i) Het eerfte tijdperk der hooge Overheid was thands afgelopen , en 's Volks keuze had nu wederom over de aanvulling van derzelver plaatfen te befchikken. (ji) De toefland van het gemeenebest was nog hag- O) Wij zien de Carthaagfche meerderheid in dit verdrag zoo (lerk boven de Romeinen niet uitfteken, als of dezen flechts als zeeroovers van hun befchouwd waren geweest,(gelijkMonfr.Z)/««/"/f'«zulks vóórwil Hellen. Hiftoite de la Rivalitè de Cartbage 2? de Rome. Tom. II. p, i, 2, 3. (2) Daar dit eerfte tijdperk veel langer dan een jaar duurde, en de Confuls tot jaarlijkfchc Overheden waren aangefteld, heerscht hier eene duisterheid, welke wij niet weten op te losfen, ten zij door deze algemeene aanmerking, dat terftond alles in dit opzicht nog niet volkomen geregeld was in het nieuwe gemeenebest. Het getalmerk agter de naamen der Confuls geplaatst zal voordaan aanwijzen, Moe dikwijls zij deze post bekleedden. E 3 11. BOEK I. IOOFDST. |. voor C. 507I. van R. 245- Poplicola II. ei>T. 1UCRET1US Cosf.  II. BOEK I. HOOFDST. j. voor C. 506. J. van R 246. Een vreedzaam jaar. De fchatting des Volks herhaald. 70 ROMEINSCHE hagchelijk genoeg, om de uiterfte omzichtigheid in deze keuze in acht te nemen. Geheel Rome had geenen burger, aan wien de geheele Staat meerder, of aan wien het Volk zoo veele verplichtingen had, dan aan poplicola. Dankbaarheid, onbepaald vertrouwen, en gegronde verwachting van deszelfsalgemeenebekwaamheden vereenigden zich dus, om hem ten tweedemaal tot Conful te benoemen. Zijn ambtgenoot was t.ltjcretius, waarfchijnlijk de broeder der ongelukkige l u- cretia. Cl) Schoon tarquinius zichtbaar genoeg allerleie middelen te werk ftelde, om aan de onderfcheiden hoven van Etrurie en Latium bijftand te zoeken tegen het nieuwe gemeenebest, liep echter dit jaar nog geheel vreedzaam af. Van deze kalmte maakten de Confuls gebruik, om de uitmuntende infielling van servius tullius weder in trein te brengen, welke men zinds deszelfs rampzaligen dood verwaarloosd had: de fchatting, naamlijk, van Rome 's burgers. Bij deze (ï) DlON. HAL. L. V. p. 2P3.  geschiedenissen. 71 deze opneming van het vermogen van den Staat bevond men het getal van deszelfs weêrbaare mannen honderd en dertig duizend te zijn. Men bepaalde naar derzelver vermogen de belastingen des lands, en befloot de fchatting met een plegtig zuiveringfeest. (1) Om niet geheel onledig de werkingen van Rome 's vijand aan te zien, en om tevens een blijk te geven, hoe weinig men gezind was, voor deszelfs geweldigfte aanvallen te wijken, maakte men de ftad Sigliuria, tot eene vesting, en leide men 'er eene aanzienlijke bezetting in. (V) Uit deze fterkte kon men de Hernicen en Volscen den gefchiktften tegenftand bieden. Het onweder, het welk den ondergang van Romers vrijheid dreigde, kwam echter van eenen anderen kant. Lars porsena de Koning van Clufium in Etrurie leende een (1) Dion. hal. L. v. p. 293. (2} Plut. in popl, p. 105. Sigliuria, ook wel Sinquirius genoemd, is op de kaart onder den naam van Signia te vinden, daar dezelve waarfchijnlijk die Volkplanting is, welke tarquinius (zie D.l.bl. 450) reeds aanleide, en welke nu Hechts met aanmerkSijke kosten verfterkt werd. E4 11. BOEK 1. lOOFDST- ] voor C. 506 f. van R. 246. Sigliuria /ertterkc. Eisfchen van porsena ten voordeele van tarquinius.  II. BOEK L HOOFDST. J. voor c. 506. J. van R, 246". Door de Romeinen aigeflagen. 7* ROMEINSCHE een gunftig gehoor aan de vooriïellen van tarquinius,en beloofde hem denbijftand van geheel zijn vermogen, om hem zijne verboren kroon of goederen weder te bezorgen. Steunende op zijne aanzienlijke macht, en in de verbeelding, dat zijn naam alleen Rome doen beeven zou, zond hij zijne afgezanten in den Raad, om op een dreigenden toon het herftel van tarquinius te eisfehen op deszelfs throon en in deszelfs goederen. Doch de moedige vrijheidszoonen, die éénen dwingland van zijnen throon gefchopt hadden, lieten zich door het dreigen van geenen ander verbluffen. Zij hadden het koningfchap afgezwooren, en mogten niet meineedig zijn; het goed van tarquinius was, na deszelfs verraaderlijken aanflag, onder hunne behoeftige burgers verdeeld, en dus was het buiten hun vermogen hetzelve weder te geven. Wat ook de afgezanten over deze hoonende weigering dreigden, p 0 r s e n a had zijne macht tegen een Volk te beproeven, het geen zich door geen gezag veriïommen liet.(i) De (r) Dion. hal. L. V. p. 203.  geschiedenissen. 73 De tijd der verandering van Overheid l£ daar zijnde, vervong m. horatius b°iek pulvillus, voor de tweede maalCon-hoofdst. ful wordende, de plaats van t. LucRE-J,v_°°r c' tius, doch werd poplicola ander-J. van R. maal in zijn ambt bevestigd, daar zijn be- H<5' * ' J Poplicola leid, zijn moed, zijne vrijheidsmin en ui. en m. burgerliefde hem onontbeerlijk voor den™**™^ Staat, en de voordduuring zijner hoogeli. Cofi, waardigheid ongevaarlijk voor het gemeenebest maakten. De zaak van tarquinius fcheen al Wapenil,g te zeer de zaak der Koningen te zijn, dan van P0RSEdat por'sena zich dus enkel zou heb-fo/»?6.26" ben af laten wijzen door eenen Raad, wiens grondbeginzelen het geheele koninglijke gezag bedreigden , en eiken Vorst op eenen wankelen throon zetteden. Eigen eerzucht, eigen veiligheid werkten dieshalven niet minder, dan de genegenheid voor of het medelijden met een verdreeven Vorst, om den Koning van Clufium al zijn vermogen, het geen zoo alleraanmerklijkst was, te doen opzetten, om de trotfche taal van de belhamels eenér wederfpannige bende ophetnadruklijkfte te ftraffen. O ct. mamilius, defchoonE 5 zoon  II. boek I. hoofdst. J. voor C. 505. J. van R. 247» Verdeedi. gings middelen der Rtmeinen. 74 romeinsche zoon van tarquinius (1) voegde hierbij alle zijne macht, en ftelde geheel zijn invloed bij de Latynen te werk, om hun deel te doen nemen in den veelbeloovenden aanval van Rome. De Cameriners en Antemnaten namen openlijk deel in den oorlog: uit de overige Latynfche fteden kon mamilius Hechts een groot aantal vrijwilligers trekken. (2) Terwijl zulk een machtig leger zich verzamelde, en door deszelfs nadering den Romein/eken Raad den diepften fchrik in het harte joeg , kwam het 'er voor de Confuls op aan , om de ondubbelzinnigfte proeven van hun beleid en moed te geven. De landlieden , wier bezittingen voor den eerften inval der vijandlijke benden bloot lagen, kreegen bevel, om hunne goederen , vee en flaaven op de naastgelegen bergen te brengen , waarop men fchanstorens ter verdeediging op deed flaan. Den berg Janiculus inzonderheid voor Rome's besten burg befchouwende , verfterkte men denzelven door nieu- (1) Zie D. I. bl, 417. (s) Dion. hal. L. V. p. soj.  geschiedenissen. 75 nieuwe vesten, en floeg men aldaar het ir. voornaamfte magazijn der ftad op, waar B°EK van men de verdeediging aan eene zwaare hoofdst. bezetting toevertrouwde, (i) h voor c« Bij deze noodige voorzorgen konden J- van' R. het de Confuls niet laten berusten, daar 247' zij misfchien inwendig zulk een geduchten clnfuh om vijand te vreezen zouden hebben, dan van ?lzin,s, ,fn , . hst Volli buiten, wanneer der vijanden overmacht genoegen Rome in het naauw bragt, en het gros desteêeven' Volks den vrede misfchien voor deszelfs vrijheid zou willen kopen. Om zich hier tegen van het noodige vertrouwen en den bijftand des Volks te verzekeren, liet derhalven de ftaatkunde geen middel onbeproefd. Gelukkig deed het volkbelievend charakter van poplicola de grintten niet verdenken, waarmede men nu het Volk overlaadde. Men betoonde de uiterfte zorg, om de burgerij van leeftocht te voorzien, en liet daartoe eene menigte koorn bij de Volfcen en te Cuma opkopen. Men ontnam het voorrecht van zout te verkopen aan bijzondere burgers, die voor hetzelve eenen hoogen prijs vorderden, en CO Dion. hal. L. V. p. 294.  II. BOEK I. HOOFDST. J. voor C 505. J. van R *A7- Het Ro meinfche leger trol ter Had uil Optocht (O L'V. L. II. C. 9. & not. DRAKENB. SlON. HAL. L. V. p. S94. 76 ROMEINSCHE en trok dien handel geheel aan den Staat, denzelven ontheffende van alle tollen en belastingen. Men onthief het behoeftige 'gemeen van alle lasten en ongelden, de opvoeding hunner kinderen als jonge burgers en verdeedigers van den Staat hun als een genoegzaamen last toereekenende : en nam over het algemeen zulk een toegevend en volkbehaagend beduur aan, dat de laagfte menigte evenzeer gehecht wierd aan de tegenwoordige Regeering, als de aanzienlijkften, en dat het fcherpfnijdend zwaard des hongers geduurende de belegering van Rome onvermogend was de minfte verdeeldheid te verwekken tusfchen alle de leden van het geheele gemeenebest. (O . Van dezen kant gerust gefield bragten ,de Confuls hun welgeoefend leger buiten .Rome en floegen het voor de muuren der ftad neder, wachtende nu met geene minder zorg dan moed den aanval hunner machtige vijanden af. Het woest gefchreeuw, het welk den over-  geschiedenissen. 77 overmoed der vijanden bij derzelver aannadering deed hooren, vervulde elk binnen Rome met een fchrikvollen doch heiligen ernst, om niet dan vrij te willen leeven. De eerfte aanval was ingericht tegen den burg Janiculus. Tarquinius kende al het voordeel dier fterkte: dezelve kon den geweldigen fchok van het machtig vereenigd leger niet wederftaan; de bezetting verloor allen moed op het gezicht der talrijke aanvallers en verliet haare belangrijke post. Porsena wilde aanftonds zijne overwinning volkomen maaken , en trok rechtftreeks op Rome aan. Het verlies van den burg. boezemde het Romeinfche leger meer wanhoop dan moed in. Het zelve wachtte den overwinnenden vijand in flagorde op voor de brug, welke over den Tiber de eenige gemeenfchap tusfchen Rome en Janiculus uitmaakte. P 0 r s e n a zag de houding des legers en trok'er met eene ftoutheiden verachting op aan, als zou zijne overmacht hetzelve in eens verpletteren. Mamil 1 u s , de fchoonzoon van tarquinius voerde den rechter vleugel tegen m. valerius, den broeder van po- pli- II. BOEK I. HOOFDST. J. voor C, 505. J. van R, 047. en voorleden der vijanden jij derzelver eerften aanval.  78 romeinsche II BOEK I. HOOFDST. J. voor C. 505}. van R. 247. plicola en t. lucretius, den Oud - conful aan. Aan den linkervleugel {tonden de tarquynen tegen sp. lartius en t. herminius. In het midden der beide flagorden booden de twee Confuls aan porsena zelf het hoofd. De aanval was hevig , het- gevecht bleef woedend. Beloofde de overmacht de overwinning aan Rome's vijanden : wanhoopende moed, krijgskunde en ligchaams fterkte befprak dezelve voor Rome's burgers. Eindlijk werden m. valerius en t. lucretius zwaar gewond weggedragen, en ontzonk hier op de moed aan den linkervleugel der Romeinen , dien zij aangevoerd hadden. Dezelve geraakte in wanorde; de fchrik daarvan drong door tot in den rechtervleugel, die reeds voordeden op de tarquynen behaalde; welhaast was de vlucht van het Romeinfche leger algemeen. Ongeregeld vlood het naar de brug en verdrong en vertrapte de een den ander, om de overzijde van den Tiber te bereiken. Het was onmooglijk, het Volk weder tot {laan te brengen; de vijand drong met geweld op de vluchtende aan en zou te gelijk  geschiede nissen. 79 lijk met hun in de, aan deze' zijde onverwerkte, ftad gevallen zijn, had niet één Held, wiens naam de gefchiedenis met recht vereeuwigd heeft, door een wonder van dapperheid de vrijheid van zijn vaderland gered, (i) P. horatius, de waardige naneef van den moedigen drieling, die Rome over Alba deed zegepraalen (2), horatius , bijgenaamd cocles (éénoog) wijl een vroeger ftrijd voor het vaderland hem reeds de helft van zijn gezicht benomen had, was de Held, aan wien Rome thands haar behoud te danken had. — Zijne vertzaagde fpitsbroeders in hun lafhartige vlucht niet kunnende fluiten, ftelt hij alleen zijne borst ten fchild voor Romers vrijheid. — Op het midden der bruig keert hij zich om, en biedt den aandringenden vijand geduurig het punt van zijn zwaard. Twee Romeinen, de beide Bevelhebbers sp. lartius en t. herminius blijven hem meer uit fchaamte dan uit moed bij, en onderfteunen zijne lendenen. De (O DlON. HAL. L. V. p. 294, 205. (.2) Zie D. ï. bi. 187 eu ver/. ir. BOEK I. 3O0FDST. f. voor C. 505. J. van R. 547. Heldendaad van P. HORAnus COCLES.  8o romeinsche II. BOEK I. HOOFDST. J. voor C. 5°5J. van R. 247. De arm van horatius velt eiken vijand , dien hij treft. Welhaast heeft hij voor zich een borstweer van lijken : doch zijne medeftrijders verliezen den moed, hun machtlooze arm geeft geene nadruk meer aan hunne flagen, zij zien geen eind aan hun tegenpartij, en vinden geene veiligheid agter hunne doorfchooten fchilden. Horatius mist hunnen bijftand. Bergt uw lijf, roept hij hun toe, doet de brug agter mij afbreken , en waarfchuuwt mij! Beiden redden zich door de vlucht, en daar co cl es na geen gefchreeuw van binnen luistert, breekt men agter hem terRond de houte brug af. Intusfchen flaat hij pal als een rots; vergroot met eiken flag den flapel der verflagen lijken; maakt zich ongenaakbaar door dien bloedigen fchans; en fpringt, zoo ras hij het teeken hoort, dat de brug is afgebroken, met volle wapenen in den Tiber. — Het goed geluk beveiligt zijn leeven onder eene hagelbui van pijlen, terwijl hij het overfchot zijner krachten noodig heeft, om de rivier over te zwemmen. Met een veelvuldig en zwaargewond ligchaam bereikt hij den gindfchen oever. De dankbaare bur-  geschiedenissen. 8l burgers bekransfen zijn hoofd, en dragen hem als eenen halven God met heiligen eerbied de ftad in. Elk haast zich, om den zonderlingen Held te zien, op wiens leeven men na zulk een ftrijd niet reekenen durft, terwijl niemand zich behoeft te fchaamen, aan zulk een wonder van dapperheid, waar aan de volgende eeuwen naauwlijks zouden kunnen gelooven, niet gelijk te zijn. De erkentnis van Rome was den heldenmoed van deszelfs burger niet geheel onwaardig. Men richtte hem een koperen ftandbeeld op in den tempel van vulcaan; fchonk hem zoo veel lands, als hij op éénen dag rond kon ploegen; elk burger deelde hem leeftogt voor éénen dag mede , het geen in eene belegerde ftad geene der geringfte dankbewijzen was, en deze blijk van erkentnis werd hem door drie maal honderd duizend menfchen gegeven. Eerlang van zijne gevaarlijke wonden herfteld, genoot hij nog lang het edelfte loon zijner heldendaad in de dankbaarheid zijns vaderlands, doch zag zich door de ontheuping, welke hem eene pijl veroorzaakt II. deel. F had, ir. BOEK I. HOOFDST. J. voor C. 5°5. J. van r. 247. Openlijke vereering van dezen rleld.  romeinsche IT. BOEK L HOOFDST. J. voor C. 505. J. van R. 247. Belegering van Remc, (1) Dion. hal. L. V. p. 295, 295. Plut. in pofl< p. 105. Liv. L. II. c. 10. had, buiten ftaat, om hetzelve langer te dienen. (1) Het heldhaftig bedrijf van horatius redde Rome wel voor één oogenblik van deszelfs ondergang, maar verloste het geenzins van eenen machtigen vijand, die door de eerfte mislukking zijner onderneming alleen zoo ver van ontwerp veranderde, dat hij nu de ftad wilde influiten, en door den honger tot de overgave dwingen, welke hij, na deze proef van wanhoopigen tegenftand, geenzins ftormerderhand durfde aanvallen. Van den berg Janiculus beftreek hij de geheele vlakte aan gene zijne van den Tiber, en liet mamilius en de tarquynen met hunne troepen in booten de rivier overfteken, om alles tusfchen dezelve en de ftad te dwingen. Daar de vijanden dus van beiden de oevers meester waren, werd de toevoer van koorn voor de belegerden allermoeilijkst. Eerlang was 'er hongersnood in de ftad. De flaaven en het  geschiedenissen. 83 het laagfte gemeen liepen tot de vijanden over. De Confuls zonden vruchtloos afgezanten naar de Latijnen af, die geen deel in den oorlog hadden genomen, doch derzelver onzijdigheid weigerde allen bijftand. Beter Haagden sp. lartius en t. herminius bij de Pometiners ; zij laadden bij hun verfcheiden fchepen met koorn, en het gelukte, dezelven des nachts bij donkere maan in ftilte binnen te krijgen. Deze voorraad was echter fchierlijk op, en Rome bevond zich weder in denzelfden hulploozen ftaat. Thans liet porsena de ftad opeisfchen, en op het herftel van tarquinius aandringen, doch de uiterfte hongersnood was niet in ftaat, den Raad en braave burgerij de verachtlijke kluisters der beproefde flaavernij weder aan te doen nemen, (i) Men wachtte binnen Rome tevens niet werkloos het uiterfte af, maar betoonde1 temidden van het drukkendfte leed nog beleid en moed genoeg , om de eene of andere onderneming te waagen. De plun-' dering van het platte land had den land-' be- (O DlON. HAL. L. V. p, 297. F % S' II. BOEK I. HOOFIKT J. voor C. 5°SJ. van II. *47- foordeelije doch jeenzins jeflischendeuitval der >elegerlen.  84 romeinsche ii» bewooners veiligheid voor hun vee zqo [. wel als voor zich zeiven binnen Rome hoofdst. doen zoeken. Tot nog toe had popliJ' ™°rc'cola deze flrooperijen der vijanden onJ. van R. verhinderd toegelaten, om hun te onverhoedfcher te kunnen overvallen, wanneer zij zich meerder van eikanderen verwijderden. Om hun in zulk eene hinderlaag te lokken, liet hij aanzeggen, dat men des anderen daags al het vee de Esquilynfche poort uit zou drijven, om het vrij te laten weiden. Hij twijfelde niet, of de flaaven, die telkens overliepen, zouden dit den vijand berichten. Dit gebeurde, eene zeer talrijke bende vijanden verliet het leger, trok naar de andere zijde van de ftad, om het vee op te ligten, en vond zich door de afgerechte Romeinfche benden rondom ingefloten. Deze list kostte den vijand vijf duizend mannen, (i) Zulk een voordeel was nogthands veel te gering, om den machtigen vijand genoegzaamen afbreuk te doen, en zeer zeker zou het welhaast gedaan zijn geweest met O) Liv. L. II. c. li. Plut. in popl. p. lod.  geschiedenissen. 85 met het Romtinfche gemeenebest, indien H- niet andermaal een bijna ongelooflijk hel- B°.EK denftuk hetzelve gered en tevens vanH00FDS'^• deszelfs machtigften vijand verlost had.J' ™°\C' C. mucius cordus, een jong aan-J- van R- zienlijk Romein, wiens fchranderheid ge- CM?'. .. & Stout be» lijk flond met zijne braafheid, kon den luit van c. vernederden ftaat van zijn vaderland, hetco^iui. welk onder de Koningen nooit zoo benaauwd werd, niet dulden, en werd door zijne vrijheidsmin tot een befluit vervoerd, het welk zijn edel hart om alle andere redenen zou verfoeid hebben. Zich zeker voorftellende, het leeven in te zullen fchieten bij de gewaagde pooging, om zijn vaderland te redden , wilde hij niet dat zijn vertrek uit Rome of zijn dood van 's vijands hand zijnen naam onteeren zou, en deelde daarom zijn ftout ontwerp mede aan den Raad, die even weinig kiesch in de middelen om den ftaat te redden, zijn befluit bewonderde en bemoedigde. In ftilte de ftad ontweeken, trekt hij Begeeft een Etruriesch gewaad aan, houdt onder ?j^annds hetzelve zijn zwaard bedekt, en begeeftieger en zich naar het leger van porsena. In^Kontog» F 3 Etru-  26 romeinsche II. Etrurie opgevoed, misleidt zijne uitfpraak B0|ER de wachten der legerplaats. Onopgeiioofdst. merkt nadert hij des Konings tent, welke hij J voor c. van ^ overjgen gemaklijk genoeg onderj- van r. fcheidde, en voegt zich onder de menig°heun te van krijgsvolk, het welk ze omringde, fchrijver. Het was betaaldag voor de huurtroepen; de Koning en deszelfs geheimfchrijver hielden het oog op de uitdeeling der foldij. Mucius, wiens oogmerk was, den Koning van kant te maaken, doch die deszelfs perfoon niet kende , kon den Vorst van den dienaar, die even prachtig gekleed was, niet onderfcheiden. Zijne onkunde zou zijn oogmerk ontdekt hebben. Zich alleen op zijn geluk verlatende , dringt hij door het krijgsvolk heen , befpringt met het zwaard in de vuist het vorstlijk geftoelte , doch treft den geheimfchrijver, die terftond dood voor 's Konings voeten rolt. Wordt ter- Zijn druipend zwaard baande hem nu vangen ge-wel een we§ door de ontfl:elde menigte, nomen, doch 's Konings lijfwacht agterhaalde hem fchierlijk, en bragt hem weder bij den throon. Naauwlijks had porsena , hoogst ontfteld over het gelukkig ont-  geschiedenissen. 2? ontkomen lijfsgevaar, hem toe kunnen H- r t , n boek roepen: wie zijt gij Jchelm f wat was uw j# oogmerk ? waar is uw moordgefpan ? of mü- hoofdst. cius andwoordt met een gelaat, hetJ'™°rC' geen meer dreigde dan vreesde: „ Ik ben J- van R. 24-7* „ een Romein ; heet mucius; wilde „ Romers vijand ombrengen ; heb even veel moeds tot mijnen dood als tot u„ wen moord, en zal toonen , dat het „ een Romein waardig is , zoo wel het „ uiterfle kloekmoedig te lijden, als on„ verfchrokken te waagen." (O Deze floute taal verbitterde den Ko- Verbaast ning, die vol onrust over het misfchiend^SRz^*e nog dreigend lijfsgevaar het vuur doet°ngevoeaanfteken op den altaar, het zij om denvoor'de moordenaar bii de Goden te bezweren ,wilJelSeu" rigltefmarr, deszelfs eedgefpan te ontdekken, het zij en heeft om hem door pijniging dat geheim te ont-Jj",""en wringen. Doch mucius wacht geen en Romers van beiden af; met een fleren tred nadert danken. hij den altaar, fteekt zijne rechte hand in de vlammen van het offervuur; en zegt: zoo weinig telt de Held zijn ligchaam, dit voor (i) Dion. hal. L. V. p. 198, 599. Plut. in popi» p. ao6. Liv. L. II. c. 12. F4  38 romeinsche H vóór zijne eer leeft. Terwijl de Romein ge BOEK J ö [. voelloos de hand, welke haare prooi mis- j°voorC tC' in hCtVUUr la3t braaden' en met woe" 505. 'dende oogen den Koning aangrimt, ver- ] van R. bleekt de Vorst fidderend op zijnen throon, bezeft en bewondert tevens de grootheid van zijn vijand, en roept hem, daar hij het gelaat van zulk een ijslijk fchouwfpel af moet wenden, toe: „ ga heen gij, die „ meer tegen u zelf dan tegen mij woedt. „ Ik zou uwe heldendeugd bemoedigen, ,, wanneer zij mijn land ten dienst ftond: „ zijt vrij, en vertrek ongeiïrafd, onbe„ lemmerd." Ten blijke zijner achting en bewondering reikte porsena hem het zwaard weder over, het geen zijn eigen leeven gedreigd had. Mucius nam het deftig met de linke hand aan, waarvan hij voords altijd den bijnaam van scmvola (linkerd) droeg, en den fchijn eener dankbaare openhartigheid aannemende , trok hij door eene list al het voordeel van zijne mislukte onderneming, het geen hij zich ooit van zijn wel geflaagd oogmerk had kunnen voorftellen. „ Uw „ eerbied voor de deugd," andwoordt hij, „ zal nu van mijne dankbaarheid we- „ ten,  geschiedenissen. 89 „ ten, het geen uw dreigen nooit zou ge- II. „ noord hebben. Driehonderd edele Ro- Bj#EK „ meinfche jongelingen hebben met mij uwen hoofdst. „ dood gez wooren. Het lot viel mij het eerst 1' v00r c* „ te beurt; tot den laatften toe zullen zijj. van*R. „ allen uwen dood zoeken, tot dat een 247' „ van hun het geluk meer dan mij dient „ tegen een man, wiens edelmoedigheid „ hem waardig maakt een vriend van Rome te zijn." (1) Naauwlijks had m u c 1 u s het leger van Porsena por se na verlaten, om den Raad van o^ziff zijn bedrijf kennis te geven, of de Ko-te houden ning riep zijne vertrouwfte Raadsliedengen^fuik" bij een, om met hun ten fpoedigften teeen heU , , . . „ denvolk. beraamen, wat hier in zulk een drie maal honderdvouwd leevensgevaar , het geen hem door een Volk gedreigd werd, welk tot wonderen bekwaam was, te doen Hond. Geenerhanderaad kon den Koning gerust ftellen, de voorflag zijns zoons verdiende alleen goedkeuring. Zijns vaders leeven duur beminnende en Reme's heldenmoed eerbiedigende, raadde hij den Koning, naar geene middelen om te zien, om (O Liv. L. II. c. 12. Plut. in popl. p. iod. F 5  go romeinsche II. om zijn lijfsgevaar te ontwijken , maar *°^K een befluit te nemen, om het aanftonds te hoofdst. doen ophouden: door zijn eigen leeven J* c' boven de herftelling der gebanne tarJ. van R.quynen te ftellen , en zich vrienden 2*7* te maaken van zulke heldhaftige vijanden. CO — -D£ Koning luisterde naar dezen raad en vaardigde welhaast afgezanten af, om den Raad van Rome veel gemaatigder eisfchen voor te Haan. Men fteide Men mogt zich nog welftaanshalven bij nu veeige-jen om de herftelling van tarquieisfcten" niüs houden , men liet denzelven bij voor* de eerfte weigering flippen, en vorderde nu alleen eene fchaadeloosftelling voor deszelfs geplunderde goederen, eene teruggave der gemaakte krijgsgevangenen, een afftand van zeven dorpen, weleer aan Etrurie ontnomen, en eene uitlevering van tien jongelingen en tien meisjens uit de aanzienlijkfte huizen tot gijsfelaars der aangenomen onderhandeling , waarna porsena terftond den Janiculus verlaten zou. Rome liet Poplicola, wien 's Volks kommer- de u,u'. liike toeftand te zeer ter harte ging, om fpraak daar 1 , het CO.Dion. hal. L. V. p. 30°» i  geschiedenissen. j>i hetzelve aan eene wanhoopige hardnekkigheid te willen opofferen, fcheen gezind. 's Konings voorflagen gaaf weg aan te nemen , doch 's Volks haat tegen tarquinius wilde van geene fchaavergoeding aan hem hooren, en liet zich door deszelfi eigen hooploozen toeftand alleen zoo vei brengen, dat hetzelve aan de billijkheid van den edelmoedigen porsena zelf de uitfpraak wilde overlaten over dit gedeelte zijner eigen vorderingen, (i) Na dat de Koning deze uitfpraak aangenomen had, werden de bedongen gijsfelaars naar deszelfs leger gezonden. Nu ontruimde porsena den Janiculus en floeg zich langs den oever des Tibers neder. De tarquynen raasden van fpijt, dat de Vorst van hunne herftelling afgezien had, en hun nu tegen hunne rebellige onderdaanen wilde doen pleiten; hunne verontwaardiging wilde porsena hierin ter naauwernood als rechter erkennen. De Koning bekreunde zich niet aan hun machtloos misnoegen en bepaalde den dag tot dit belangrijk geding. De (i) DlON. HAL. L. V. p. 301. n. BOEK 1. HOOFDST. J. voor C. 505. J. van R. 347. van aan 's Konings eigen onpartijdigheid over. Porsena nam deze uufpraak op zich.  92 ROMEINSCHE II. boek I. hoofdst. J. voor C, 505J. van R 347. Tijding der ontvluchtingvan tien gijsfelaaresfen. Stoute on derneming van cloe LU. De oudften uit den Raad kwamen nu van hunne redenaars vergezeld, en werden minzaam in het leger ontvangen, 's Konings zoon, aan wiens denkwijze Rome den vrede te danken had, zat naast zijnen vader op den rechterftoel, en gaf door zijne tegenwoordigheid aan de afgezanten nieuwen moed. Doch naauwlijks hadden zij hun voorftel begonnen, of men bragt den Koning tijding, dat de tien gijsfelaaresfen het leger ontweeken waren door een misbruik der aan haar vergunde vrijheid. Terftond bediende tarquinius zich hier van, om den Koning op te zetten tegen de Romeinen, wier trouwloosheid uit deze fchending des verdrags zoo zichtbaar was. Het hoofd des Romeinfchen gezantfchaps verzekerde , dat dit eene bijzondere onderneming der gijsfelaaresfen zijn moest, waarmede de Raad niets gemeens had, en kreeg op zijn verzoek verlof, om haar allen wederom te haaien, (i) Spoedig bleek het, hoe onfchuldig Rome aan deze ontrouw was. De tien gijsfe'laaresfen, meer beducht voor haare maagd- lij- (i) DlON. HAL, L. V. p. 301, 303,  geschiedenissen. 93 lijke eer in het midden van een dartel leger, dan pp laaghartige verraaderije bedacht , waren den raad en het voorbeeld van de moedigfte uit haar midden alleen gevolgd. Vrijheid verkreegen hebbende,! om zich op een afftand van het leger, aan het wellustig oog der krijgsknechten onttrokken, te gaan baaden in den Tiber, ging cloelie haare gezellinnen moedig voor, qm zwemmende den anderen oever te bereiken en in de armen haarer ouders haare eer te beveiligen. De daaden van eenen cocles en scvevola ontiïaken dus een heldenvuur zelfs in het bloode maagden-hart. — De effen vlakte des kabbelenden waters droeg den lieven en bevalligen last behoude n over. Cloelie geleidde haare togtgenootjens zegevierend het verbaasde Rome binnen, en elke vader heette zijne lieveling welkom aan zijn kloppend hart. (1) Poplicola alléén prees zijne dogter niet. De fchending der goede trouw1 verdoofde in zijn vaderhart de vreugde over (O Dion. ha 1» L. V. p. 301, 302. Liv. L. II. c. 13. II. boek I. ioofdst. f. voor C. 505. |. van R. 247. popmco- a's eerlijk edrag.  romein s c HE II. BOEK 1. HOOFDST. J. voor C SO5. J. van R 247. Verraader lijke aanflagvan d< Tarquynen over het welgelukt, doch hagchelijk, beftaan zijner valeria. Niet willende, dat deze ontrouw geheel Rome verlaagen zou in de oogen des edelmoedigen Etruriërs, liet hij terftond de negen overige maagden van haare ouders te rug eisfchen en onder een fterk geleide van welgewapend volk weder naar het leger brengen. Deze voorzorg was geenzins overtollig: want naauwlijks had tarquinius ge.hoord, dat men de gijsfelaaresfen zou wederom haaien, of terftond was hij met zijnen fchoonzoon mamilius eene hinderlaage gaan betrekken, om deze dogters te onderfcheppen, in de hoop van door derzelver bemachtiging voorwaarden te zullen kunnen bedingen, welken hem nu het weifelend gedrag van porsena geheel ftond af te fnijden. — Doch ook deze aanflag mislukte den verlaten dwingeland. Het gewapend geleide wederftond den onverhoedfchen aanval moedig, en zou tot den laatften man toe hem dien bevalligen en dierbaaren buit betwist hebben : maar valeria, volmaakt gehoorzaam aan haar vaders wil, ontliep het bloedig gevecht, kwam van drie flaaven ver-  geschiedenissen. 95 vergezeld bijna ademloos uiporsena's leger de tijding brengen van dien fchelmfchen aanval, waarop 's Konings zoon oogenbliklijk met eene ruiterbende de overige lastlijdende meisjens te hulp vloog, en dezelve behouden bij zijnen vader bragt. (i) Verwijderde deze verraaderlijke aanflag het edelmoedige hart van porsena geheel en al van de tarquynen en derzelver zaak, de Romeinfche eerlijkheid van poplicola, die met de overige maagden zijne eigen dogter naar haare gijsfeling te rug had gezonden , nam dezen Vorst geheel en al in voor een Volk, het welk hij te hoog achtte, om het willekeurig de wet te ftellen, daar hij het zelve zijne vriend- en bondgenoot-fchap waardig keurde. Men handelde nu niet meer over de teruggave van 's dwingelands goederen , men liet tarquinius over aan deszelfs eigen lot. Twee voorbeeldelooze Helden gezien hebbende, wilde porsena nu ook die Heldinne zien, welke met haare gezellinnen de eer boven lijfsgevaar gefteld had, en dezelven voorgezwommen was (i) Plut. in popl. p. 107. II boek i. hoofdst. J. voor C. 505. J. van R. 247. Edelmoedigheidvan porsena.  II. boek I. HOOFDST. J. voor C. 5°5J. van R. 247. Beand' *' woord door den R.sd. Vereeren» de beloo- Ci) Dion. hal. L. V. p. 302, 303. Plut. in vopl. p. 107. 96 romeinsche was naar den overzijdfchen oever. Men bood hem cloelia aan. Naauwlijks geloofden zijne oogen, in de bevalligfte ontluikende fchoonheid het beminlijk verblijf van het moedigst heldenhart te lezen. Hij vergat haare ontrouw, en erkende haaren moed door het mannelijk gefchenk van één zijner beste paarden. Geen gijsfelaars van een Volk behoevende, wiens goede trouw hij had ondervonden, ont(loeg hij ze allen, en gaf voords ten blijke zijner vriendfchap voor Rome alle de krijgsgevangenen los , brak terftond met zijn Volk op, doch liet zijn leger, zoo voorzien als het was van allen voorraad, ten voordeele der Romeinen agter. Zoo veel edelmoedigheid van eenen vijmd beandwoordde de Raad door hem een ijvoiren ftoel, fcepter, gouden kroon en kostbaar zegekleed ten dank aan te bieden, en zijne beeldnis, van grof koper gegooten, binnen Rome op te richten. (1) De uitmuntende dienst van sc^evola lan zijn Vaderland zoo grootmoedig be- wee-  geschiedenissen. qj weezen werd nu ook beloond, door hen zoo veel lands aan gene zijde des Tibers ten gefchenke te geven, als hij op éénen dag rond ploegen kon. Dit ftuk lands bragt zijnen naam bij de laate nakomelingfchap over, daar het altijd de prata Mucia (het land van mucius) genoemd werd. (i) Cloelie zag ook haaren moed vereerd en vereeuwigd, wijl haar beeld, op een paard gezeten, van koper binnen Rome werd opgericht, waarvan de vaders van haare lotgenooten gezamenlijk de kosten droegen. (2) De goederen in het leger van p 0 r s e n a gevonden werden openlijk ten voordeele des lands geveild. Het aanzienlijk magazijn van graanen en anderen leeftogt kwam1 der fchaarfe ftad uitmuntend te pas, en de dank voor dit gefchenk bragt het duurzaam gebruik in zwang, om bij alle verkopingen van 's lands goederen te doen uit- (0 Dion. hal. L. V. p. 303. Liv. L. N. c 13. (2) Dion. hal. L. V. p. 304. Plvt. in fopl. p. 107. Liv. L. II. c. 13. II. deel. G ii» BOEK I. hoofdst. j. voor c. 505. j. van r. 247. ning voor mucius. Ook voor cloelia. Porsec'a's leger, door ïein edelnoedig neergelaten , voordeelig verkocht.  9% romeinsche Ba uitroepen: het zijn porsena's goederen; i. het zij men daarmede wilde te kennen ge- HOOFDST. j ■ « , . 0 J voorc VCn' eigendom van den Staat 5o5. eens in p o r s e n a's handen was, of wel, 247'.R'dat dit eene belofte fcWjnen moest, van voor een geringen prijs, gelijk toen plaats had, den koop te zullen doen doorgaan. (1) Aanmer- Zoo gunftig eindigde een oorlog, die .*ergedeze°nden ondergang der vrijheid en de herftelooriog. üng eener verdubbelde flaavernij gedreigd had. Porsena's hart was edelmoedig, echter fchijnt mucius den zekerden weg gekoozen te hebben, om trotfche Vorften van den toeleg op de vrijheid van andere volken af te fchrikken. De ftrenge rechtvaardigheid van Rome veroordeelde nimmer den Hap van sc^evola, en hoe zeer ons hart van de prediking des koningsmoord gruuwt, kunnen wij nogthands niet nalaten, Rome 's dank te billijken aan de gedachtenis van hem, wiens ftoute daad de volgende eeuwen leerde, dat alle de helfche kunflen der dwingelandije machtloos zijn tegen de leeuwenkrachten van den vrijen mensen, die zijne vrijheid (O Liv. I"II. c. 14. Plut. in popl. p. 107.  geschiedenissen. 99 heid boven alles bemint. De Raad W. had echter te veel verplichting aan BOlk porsena, om openlijk niet aan des-H00FDSTzelfs edelmoedigheid toe te willen fchrij- J' C' ven, waar aan een onherftelbaare fchrik J» van R» 3147 misfchien zeer veel deel had. Men richtte ook hem een grof koperen ftandbeeld binnen Rome op (i), en zag zich daarvoor alzins als vriend en bondgenoot behandelen, hoewel de Etrurifche Vorst macht genoeg had, om de beweezen onderwerping drukkende te maaken. (2) De erkentenis desRaads, die alle dien-j. voorC. ften aan den Staat beweezen zoo edel-T 5°4' ,. , J. van R. moedig vereerde, en daardoor het helden- 248. vuur in den boezem der burgers alzins insp'LARTiUS ■,, , . , , en t. her- volle vlam wist te houden, zag de tweemNiusC^ medeftrijders van horatius cocles niet voorbij, fchoon hunne dapperheid den graad van deszelfs roekeloosheid al niet beklommen had. Sp. lartius en t. herCO Plut. tn popl. p. 107. (2) Volgends plinius L. >XXlV. c. 14. had. den de Romeinen zich verbonden, geen ander ijzer, dan tot den landbouw noodzaaklijk, te gebruiken; terwijl tacitus Hifl.L. III c. 7». uitdmklijk van de overgave der ftad aan porsena fpreekt. G a  IOO romeinsche ii- herminius zagen zich nu met het i. Confulaat vereerd, doch hunne regeering hoofdst. nad den fl.outen iuister der voorjoe njet, ]. voor C. ■• 11 . » 504. z1j olonk alleen met den bevalligen glans J. van r.yan dankbaare deugden. Erkentlijk -Porsena fcheen al den toeftel tot gedrag der zijnen veldtogt niet geheel vergeefsch te Romeinen , ... omtrek de nebben willen maaken, en zond daarom iÏrSben-a'Zijnen Z°°n met de helft deslegeJ"S Op A- den van ricia af. De Vorst had op deze Latynfche porsewa. ftad geene andere eisfcnen dan de ejjjjgjg begeerte, om zijnen zoon eene eigen heerfchappij en zich door hem eenen invloed in hetZtftyH/Jzebondgenootfchap te bezorgen. Voor dezen onverwachten aanval was Aricia fchier bezweeken, doch een tijdige onderfland van verfcheiden Latynfche fteden ftelde haar in ftaat, den willekeurigen aanvaller af te weeren, deszelfs benden te verflaan, en hem zelf den dood in plaatfe van den fcepter te doen vinden. • Zonder Veldheer vluchtte het overfchot des Etrurifchen legers wanhoopend naar den Romeinfchen grond, en vond op denzelven al den bijftand, dien hun toeftand van erkentlijke menfchenliefde verwachten kon. Men bragt de gewonden, die hun ver-  GESCHIEDENISSEN. Iól verzwakt ligchaam niet verder konden ir. voordfleepen, op wagens en lastdieren B4. m« wien vergeleeken moeten worden plin. L. XV. c. 29 en aul. gell. NtS. Att. L. V. c. 6, bij welken laatftenwij tevens vinden, dat men, in vervolg, deze eer toewees aan hun , wier overwinning meer voordeelig dan roemrijk geweest was; wanneer dezelve weinigbloed gekost had, of door onderhandelingen verkreegen was; wanneer zij op verachtlijke vijanden, als ilaaven of zeeroovers, behaald, of het gevolg niet geweest was van eenen wettig aangevangen oorlog.  geschiedenissen. I23 verboren eer dus openlijk herfteld te zien, gaf den derden van Grasmaand het eerfte voorbeeld van zulk eene plegtigheid. Daags daarna zegepraalde zijn ambtgenoot met al den luister der overwinning. In een pracfuigen ftaatfiewagen , door een vierfpan witte paarden getrokken, en op een ijvoiren ftoel gezeten; met een ijvoiren fcepter in de eene en een lauertak in de andere hand; bekransd met laurieren; bekleed met een gebloemden tabbaard; voorgegaan door den Raad; gevolgd door het leger; trok menenius onder het ftaatig trompetten - gefchal het Capitolium op, om aldaar zijne offers van witte runderen den Goden te flachten. Deze overwinning was echter nog zoo beflisfchend niet, of de Sabynen bragten in het volgende jaar, terwijl sp. c assius uscelinus en op. virginius TRicosTüs Confuls waren, weder een nieuw leger te veld, welks nederlaag hunne volkomen onderwerping eerst te wege bragt. Sp. cassius overwonI hun bij Cures, liet tien duizend en drie' hon- (l) Fasti Triumpb. n. boek 1. hoofdst. J. voor C. 501. J. van R. 851. Vierde aanval der Sabynen onder sp. cassius USCEMNUf ;n op.viR- JINIUS rRlCOSTU» ?of. en lerzelver >eflisfcbenle nederaag.  124 ROMEINSCHE IT. BOES L hoofdst. J. voor G 500. ]. van R, 252. Verovering en verwoesting van Cameria. honderd lijken van hun op het flachtveld liggen, en maakte vier duizend krijgsgevangen. Na dezen volkvernielenden flag kwamen de Sabynen den Conful om den vrede fmeeken. C a s s 1 u s verwees hun naar den Raad, die hun denzelven deed kopen met zoo veel koorn, als hun overwinnaar af zou eisfchen, en met de betaaling eener brandfchatting in geld en bouwlanden. — Deze eerfte overwinning van een geheel Volk was het gemeenebest eenen zegepraal waardig, te meer daar men nieuwe vijanden zag zamenfpannen, om de vrijheid voor de dwingelandij plaats te doen ruimen. (1) Intusfchen was de andere Conful geenzins onledig. De Latynfche ftad Cameria, had zich bij de vijanden van Rome gevoegd , en moest dezen afval ten duurften betaalen. Eer haare trouvvlooze burgers iets van hun dreigend lot wisten, was virginius voor haare vesten , en terwijl men van binnen nog oneens was, of men zich verdeedigen dan overgeven wilde, beukte men van buiten de muuren reeds (O Dion. hal. L. V. p. 315.  GESCHIEDENISSEN. 125 reeds met ftormrammen (1) en drong men li. met het zwaard in de vuist door de bresfe B°^1£ ter ftad in. Een ganfchen dag ea nacht H00FDST« werd Cameria ter plundering aan de krijgs- v°°* C' knechten overgelaten; daarna ftrafte men J. van R. de aanftookers van den afval; verkogt B5a* men de overige burgers tot flaaven; en verwoestede men de geheele ftad. (2) Wei- fj) ftormram was een zwaare balk, van vooren met ijzer en wel met een ramskop van dat metaal beflagen. Met dit ftormtuig rammeiden de ouden de muuren. De Cartbagers waren 'er de uitvinders van. Eerst liep men met dezen balk,door verfcheide mannen op den arm gedragen, tegen de vijandlijke fterkte aan. Daarna vond een Tyriescb timmerman eene andere wijze uit, om denzelven met minder moeite meerder kracht te geven, door hem in evenwigt met eene ijzere ketting aan eenen dwarsbalk op te hangen. Een Cbalcedoniër maakte van dezen balk een geheel ftormgevaane, waar onder deszelfs aanvoerers veilig voor den tegenweer der vijanden waren. Nu hing men denzelven in evenwigt binnen een hout kafteel, van buiten met natre huiden voor het in brand raaken bekleed, van binnen met aanvoerers van den ftormram door eene daartoe gelaten opening, en van boven met gewapend krijgsvolk voorzien, het geen even hoog en zomtijds hooger dan de vijand' lijke wallen ftond. (2) Diow. hal. L. V. p. 316.  125 romeinsche II. Weinig fcheelde het, of de vrede met B0^K de Sabynen was onder het volgende Confit- hoofdst. \aax van post. cominius en t. l a r- j. voor c. g weder verbroken geweest. Men 499. j. van R- vierde te Rome zekere fpelen; de Sabyn2S3' fche jeugd, daarbij broederlijk toegelaten, mink» en nam baldaadig eenige gerieflijke meisci»/.ARTIUSiens mede ' we^en aldaar tegenwoordig Nieuw waren ; de Romeinfche jongelingsfchap misnoegen was woedend over dit onrecht, en wilde tusfchen de . Romeinen hetzelve, ook als eene geringe wederwraak %oe&\g"''voor de SabynfcJie maagdenroof, welke onbijgelegd. der romulus gefchied was, geenzins ongewrooken verdragen; het gezag van de oudften des Volks was 'er noodig, om den hoog noodigen vrede niet ligtzinnig op te offeren aan het bezit van eenige verachtlijke hoeren. (1) Vijandüjk- Veel ernftiger zaak hield thands den heden van eerwaarden Raad kommervol bezig. Het fcbe^oni-Latynfche bondgenootfchap had wel Rome genoot- geenen bijftand gebooden tegen de Etrurifche en Sabynfche aanvallen, doch had tevens tot nog toe eene onzijdigheid betoond, welke de ftaatkunde billijken moest. Hoe (O Liv. L. II. c. 12,  geschiedenissen. 12? Hoe vruchtloos de poogingen van oct. mamilius ten voordeele van zijnen fchoonvader tot dus verre geweest waren, fcheenen dezelven nu echter een grooter invloed bij de Latynen te verkrijgen, daar zommige fteden de vijandlijke ftrooperijen hunner burgers reeds ongeftrafd toelieten. M. valerius werd in dezen gevaarlijken toeftand door het gemeenebest als afgezant gebruikt, om deze fteden tot vredelievendheid aan te maanen, en om over het algemeen door minzaame onderhandelingen met deze belangrijke bondgenooten den kwaaden indruk van mamilius te keer te gaan. De invloed van dezen vijand verijdelde echter alle onderhandeling : hij wist een algemeene vergadering der bondgenooten te Ferentinum te beleggen, om aldaar een vijandlijk befluit te doen nemen tegen Rome, welke men niet eens tot deze bijeenkomst befchreeven had. Hier van onderricht, liet valerius zijne bijzondere onderhandelingen fteken ; verfcheen als afgezant van Rome in deze vergadering, betuigde zijne verbaasdheid over het voorbijgaan der eerst II. BOEK I. HOOFDST. J. voor C. 499J. van R. 353.  is3 romeinsche h. BOEK 1. HOOFDST. J. voor C 499. J. van R 253' eerst Hemmende ftad; eischte herftel voor de fchaaden, welken eenige fteden reeds aan dezelve hadden toegebragt; en beriep ' zich op de geheiligde en door Rome nooit .gefchonden verbonden , welken 'er tusfchen hun zoo gelukkig plaats hadden. — Hierop andwoordde men, dat de Romeinen het eerst dit verbond hadden gefchonden; de Ariciers weeten hun den aanval van den gefneuvelden zoon van porsena; tarquinius beweerde, dat de verbonden alleen op zijnen naam waren aangegaan; de 'Cameriè'rs en Fideners bragten fchreeuwende klagten in; terwijl mamilius de drift der Latynen aanvuurde door de hevigfte fcheldredenen op de trotfche muitelingen tegen het wettige Ko- ninglijk gezag. De verdeediging en wederlegging van alle deze befchuldigingen door valerius werkten niets anders uit, dan dat zij dezen dag befluitloos deeden aflopen. — Daags daar aan liet men hem niet in de vergadering toe; men befloot, dat Rome het onderling verbond had gefchonden; en gaf hier van aan den afgezant kennis, met de verzekering, dat men  GESCHIEDENISSEN. 12g men zich ernftig over eene wettige wederwraak zou beraden, (i) Rome zag zich niet ilechts van zoo een machtig bondgenootfchap afgefneeden en met deszelfs vijandlijken aanval gedreigd, maar werd ook inwendig door oneenigheden ontrust. Behalven dat het gerucht van een aanmaanden oorlog, dien men zoo gaarne had willen vermijden, een vrij algemeen gemor verwekte onder het Volk, ontftond 'er zelfs onder de flaaven, waarvan een groot gedeelte door het ongunftig oorlogslot uit een vrijen en gelukkigen ftaat tot dezen ramp gekomen waren, eene zamenzwering, om zich meester van de fterkter te maaken, de ftad in den brand te fteken3 en zich aldus vrijheid en wraak te bezorgen. Omkopingen der tarquynen hadden misfchien hier in niet zondei vrucht mede gewerkt. Dit ijslijk voornemen werd ontdekt, en terwijl de Ridders alle de fterkten bewaakten, werden de rampzalige vloekgenooten uit de huizen hunner heeren gehaald, of op de ftraaten geCO Dion. hal. L. V. p. 316, 317. II. deel. I N. boek 1. hoofdst. J. voor C. 42,. J, van R. 253. Verraader* lijke ar,nflag der flaaven te Rome.  n. BOEK I HOOFDST. j. voor C 493. J. van R 354- Serv. sui picius ca MERINUS en ïvMNiu tüluus longui Of. Listige aanflagen van t AR' quiNiu tegen R me. 130 romeinsche gegreepen, en allen tot één "toe gekruicigd. (1) De nieuwe Confuls serv. sul picius 'camerinus en manius tullius 'Longus aanvaardden hun ambt waarlijk ondergeenegunltigevoorteekerien. Scheen ■ de algemeene werkzaamheid des Latyn- , fchen bondgenootfchaps nog traag en oneenftemmig genoeg, om zich in tijds tot noodigen tegenweer te bereiden: een nieuwe afval der Fideners eischte een onrnidlijken krijg. De voornaamfte burgers dier ftad hadden, van tarquinius onderfteund, de Romeinfche bezetting verdreeven, en allen, die het met dezelve hield, ter ftad uit gebannen of om het leeven gebragt. Te vergeefsch kwamen afgezanten hun aanfpreken over dezen opftand: men had hun omgebragt, zo de oudften der ftad hun niet ongehoord en onbeandwoord hadden doen vertrekken. Schoon de Raad wel zag, hoe deze afval met de hoofden des Latynfchen Volks sbefproken was, wilde men hetzelve ech- '■ ter I-. . (i) Dion. hai» L. V. p.ai7»  geschiedenissen., 131 ter nog niet eenpaarig den oorlog aan doen , daar men tevens wist, dat niei Hechts de laagere Handen onder de Latynen, maar zelfs eenige fteden , het genomen rijksbefluit afkeurden, en daar het juist hel oogmerk der Grooten fcheen, om door dil ongelijk Rome tot zulk een eerften ftap te brengen. Manius trok dus alléén tegen Fidence bp, verwoestte onverhinderd het omliggend land, en floot verder de ftad in. Nu beriepen zich de Fideners op den beloofden bijftand der Latynen, die daarop andermaal bij een kwamen over het voorflel: of men den Romeinen rechtftreeks den oorlog zou aandoen ? Na lange en uit elkander lopende gevoelens der grooten, rijken, en gemaatigden, wist tarquinius het zoo ver te brengen , dat men hun door gezanten zou doen afvorderen de herftelling van tarquinius, onder deszelfs belofte van het vergeven en vergeten van alle misdaaden tegen den throon gepleegd , en het te rug trekken van hun leger voor Fidtnae. Men zou hun één jaar vergunnen, era zich hierop te bedenken , en de I a Wei~ 11. BOEK 1. HOOFDST. J. voor C. 498. J. van r. , 354'  II BOEK l. HOOFDST. J. voor C 498. ]. van R 254' Omkopir onder de geringe burgers 1 flaaven. I32 romeinsche weigering voor eene oorlogsverklaring houden. (1) Tarquinius, die den Raad te wel kende, om in ernst op deze voorftellen .iet anders dan een trotsch andwoord te verwachten , had door dit befluit alleen gelegenheid gezocht, om zijne voorige omkopingen weder in het werk te ftellen; terwijl de Grooten hetzelve hadden doen door gaan, om door het verfchuiven eener beflisfching, welke thands niet naar hun genoegen zou uitgevallen zijn , de zaak zelve gaande te houden, en tijd te winnen , om de overige leden der algemeene vergadering tot hunne gevoelens over te brengen. g Bij de afgezanten, die dit ongerijmde voorftel zouden voordragen , wist tar- « quinius eenigen van zijnen aanhang te voegen, dien hij door aanzienlijke geldfommen in ftaat flelde, eenen opftand ten zijnen voordeele te Rome te verwekken. De gelegenheid fcheen zich hier toe van zelfs aan te bieden. De geheele flaavenftand was (1) Dion. hal. L. V. p. 318.  geschiedenissen. T33 was, na de voorige zamenzwering , in wantrouwen, en van deszelfs wraak over die wreede rechtspleeging had de Raad alles te duchten. Weinig was 'er behalven de hoop op vrijheid noodig, om deze menfchen tot allerleie oogmerken om te kopen. Het laagfte gemeen der burgerij was even zeer voor omkoping vatbaar, te meer daar het onder den last van fchulden zuchtte, en bij wanbetaaling met hun lijf, ja met hunne vrijheid dezelven voldoen moest. Een weinig gelds, doch groote beloften van vrijheid en fchuldontheffing, deeden eene menigte van beide deze rangen zich tot het fnoodfte ontwerp verbinden. De omgekochte burgers zouden, op een vooraf bepaalden nacht, zich van alle de fterkten meester maaken, en door een algemeen gefchreeuw den flaaven het teeken geven, om hunne heeren om te brengen, en de poorten voor de tarquynen open te zetten. De maatregelen der zaamgezworenen waren zoo wel genomen, dat Rome het deerlijkfl-e bloedbad der aanzienlijkfte burgers i en den ondergang der gemeenebestregee-* ring niet zou ontkomen zijn , zo niet I 3 twee rr. BOEK 1. HOOFDST. J. voor C. 498. J. van R. 254- Ontdek» ring van lerzelver ■loikgepan.  134 ROMEINSCHE II. BOEK I. HOOFDST. J. voor C 498. J. van R 254- De behan delinghier van ann SULPICIUS oveïgela- twee hoofden van het vloekgefpan door de wroegingen en verfchrikkingen van hun fchuldig hart van zelfs tot de ontdekking gekomen waren van het geheele ontwerp. Hun geweten liet hun nimmer rust; de ijslijkfte droomen dreigden hun het fchrikkelijkfte leed; en de Raafernijen, waar van zij zich vervolgd waanden , lieten zich door geene offers bevredigen. Buiten Haat, deze folteringen te verdragen, pleegden zij met eenen Waarzegger raad, voor wien zij te vergeefsch hun oogmerk verborgen, daar de angst van hun fchuldig hart zichtbaar op hun gelaat geteekend ftond. Door hem gewaarfchuuwd voor het verderflijk pad, waarop zij zich bevonden , joeg hunne vertwijfeling hun naar den Conful sulpicius, aan wien zij de geheele zamenzwering openbaarden. . . De Conful hoorde hun bericht met ont'zetting aan; prees hun inkeer; beloofde hun eene aanzienlijke vergelding; en hield hun bij zich in zijn huis, zonder aan iemand dit belangrijk geheim mede te deelen. Op ftaande voet riep hij den Raad bij een, om het voorftel der afgezanten te foooxen. Het andwoord op hunne onbil- lij-  geschiedenissen. 135 lijke eisfchen beftond in eene fchimpachtige verwondering, hoe hunne goede vrienden, de Latynen, het herftel van1 tarquinius vorderen of den oorlog durfden dreigen bij een Volk, het geen, zij wisten, dat de geheele macht van Etrurie reeds om zulk een voorftel getrotfeerd had. Met dit befcheid de afgezanten de ftad hebbende doen uitleiden, gaf sulpi cius den Raad kennis van de gewigtige ontdekking, welke aan hem gedaan was. Daar men aan de waarheid hiervan niet kon twijfelen, kwam alleen de wijze in aanmerking, waarop men deze zamenzwering veriedelen en ftraffen zou. De Raadsheeren , die te wel wisten , dat het gemor des gemeens niet geheel zonder grond, of buiten hunne eigen fchuld ontftaan was, waren huiverig, zich hier over ftellig te verklaaren, en droegen liever de geheele behandeling van dit geval aan sulpicius op, die naar gelang van zaaken altijd zijne maatregelen in kon richten. Daar het hagchelijk was, alle de fchuldigen op te haaien en te recht te ftellen, \ zonder den opftand te vervroegen; daar' I 4 men ir. BOEK /. IOOFDST. J. voor C. 498. f. van R. 254. 3mzichtig n (chranIer geurag \tiConfuls,  II. BOEK I. HOOFDST. J. voor C 498. J. van R 254. 135 ROMEINSCHE men geene genoegzaame bewijzen ter overtuiging tegen burgers hebben zou, wijl de ontdekkers inwooners van Laurenturn waren; en de overtuigden zelfs zich tegen hun vonnis zouden kunnen beroepen op het geheele Volk, bij wien een verkeerd medelijden eene kwaade uitwerking zou kunnen doen; was het den Conful moeilijk, de rust van den Staat niet in het uiterfte gevaar te brengen door dezelve op eene ongefchikte wijze te willen beveiligen. Zijn gedrag in deze netelige zaak vereerde zijn fchrander oordeel. Hij belaste die Raadsheeren, wier jaaren en krachten hun hier toe de gefchiktften maakten, om met hunne vertrouwdfte bloedverwanten, vrienden en afhangelingen, op een gegeven teeken, defterkten, welke het naast bij hunne wooning waren, te bezetten. De ruiterij kreeg bevel, om zich gereed te houden, ter influiting van de markt. Den afwezigen Conful gaf hij kennis van den toeftand, en last, om met een gedeelte van zijn leger voor Fidence op te breken en bij nacht voor Rome halte te houden, om in geval van algemeenen opfland bij de hand te zijn. Zulke zorg- vul-  geschiedenissen. 137 vuldige maatregelen genomen hebbende, iiliet hij de twee aanbrengers los, om den B°|EK voornaamfte hoofden der zamenzweringHO0FDST' aan te zeggen, dat zij zich dien nacht opJ' ™°[ C* de markt vereenigen moesten, om aldaarJ. van'R. de laatfte bevelen ter oogenbliklijke uit- 2H' voering van hun ontwerp te ontvangen. — Op geitelden tijd en plaats kwamen de zamenzwerers te zamen ; het afgefproken teeken werd gegeven; de gewapende Ridders flooten hun allen in; de benoemde Raadsheeren verzekerden zich van alle de fterkten; en gelijktijdig hield manius met zijne troepen halte in het veld van mars. Zoo haast de dag aanbrak waren beide de Confuls reeds met eene gewapende lijfwacht op de gerechtsplaats; de burgerij terftond bij een geroepen hebbende, gaven zij dezelve kennis van het heilloos ontwerp; vertoonden de bewijzen der misdaad, en daagden de ingeflooten zamenzwerers uit, zich te ontfchuldigen. Daar niemand het klaar beweezen ontwerp ontkende, gingen de Confuls ter raadzaal in, en droegen kort daarna de uitfpraak van den Raad voor, om aan de twee redders van den Staat, die het verraad ontI 5 dekt  I38 K.OMEINSCHE It dekt hadden, eene belooning van tien dui,0IEK zend drachmen (drie duizend Guldens) en hoofdst. van twintig bunderen lands te fchenken, J. voor C jJq^ de zamenzwerers met den dood te J. v»n*R.ftraffen. Het geheele Volk nam genoe*54' gen in deze uitfpraak, en maakte plaats voor de volvoering der ftraf aan de vloekgenooten, die allen onthoofd werden. In plaats van een verder rechterlijk onderzoek naar de overige zaamgezworenen te doen, werd 'er eene algemeene vrijfpraak afgekondigd voor allen, die zich mede fchuldig mogten bevinden , en door dit gemaatigd gedrag met algemeen genoegen de rust herfteld hebbende, kondigde men een zuiveringoffer aan voor het burgerbloed , waarvan het zwaard der gerechtigheid droop. Bij de dankoffers en feestfpelen, welken drie dagen agter een deze ernftige plegtigheid volgden, werd de algemeene vreugden aanmerklijk geftremd door het ongeluk van den Conful manius, die bij den ftaatigen trein uit zijnen wagen gevallen zijnde, na drie dagen ftierf. (O Het (1) Dion. hal. L. V. p. 3i°-3*3»  geschiedenissen. 139 Het geringe overfchot des jaars alléén geregeerd hebbende, droeg sulpicius de teugels des bewinds over in de handen van p. veturius en t. ^ebutius, Schoon het fnood verraad, welk Rome dreigde , wel gelukkig was afgekeerd, was echter de oorzaak, waar uit zoo veeIe burgers aan hetzelve hadden deel genomen , nog niet weg genomen-. De last der fchulden en de ftrengheid der fchuldeisfchers was nog dezelfde, en zo al niet voor het verraad der vrijheid, had men ten minsten voor nieuw gemor en den opftand van de misnoegde menigte te vreezen. Men beval daarom de zorg voor de rust der ftad ^BBUTiusaan, terwijl veturius het bevel over het leger voor Fidence op zich nam. De Romeinfche wapenen behaalden thands geene beflisfchende voordeden. Van de ' tarquynen onderfteund deeden de Fideners eenen uitval, waarbij zij echteX1 te rug werden gedreeven. Na dezen flag, waarvan de tarquynen zich eene geheele opheffing van het beleg beloofd laadden, trokken de hulptroepen weder¬ om ii. BOEK 1. HOOFDST. j. voor c. 49*. J- van R. =5?. Het ftads. beltuur aan ■ffiBUTWS , het krijgsbevel aan VETÜRIL'S opgedragen. Werd lietsbeflig. chend in Jit jaar uitjevoerd.  140 romeinsche II. boek L hoofdst. J. voor C 497J. van R »55. Q. CLffi l i u s en t LA RTIU Ccfi Lartiu vermees tert Fidena. om af, zonder dat de Conful hier van een afdoenend gebruik maakte. Een van tarquyn's zoonen trachtte de Romeinfche vesting Signia te vermeesteren, doch moest weder te rug trekken, na dat de bezetting , wier dapperheid hem lang had opgehouden, nieuwe verfterking gekreegen had. (i) In de keuze der Confuls voor het volgende jaar zorgde men bij een bekwaam krijgsman eenen vriend des Volks te voegen. q. cl^lius zou de inwendige rust met de helft der krijgsmacht bewaaken, — zoo fterk verhief zich het gemor der menigte reeds tegen de onderdrukkingen der Grooten; t. lartius nam het krijgsbevel op zich. ! Deez' Conful een verveelend beleg willende eindigen , het geen de helft van Romers macht werkloos hield, liet niet af de ftad dag en nacht te ontrusten. De Latynen, wier bondgenootfchaplijk leger nog niet bij een was, lieten de belegerden aan hun lot over. In de hoop op ontzet ver- (0 DI0N- hal. L. V. p. 324.  geschiedenissen. 141 verduurden dezen den geweldigften aanval der vijanden, zelfs het fcherpfnijdend zwaard des hongers. Hun verzoek om eenen ftilftand van weinige dagen, om intusfchen bijftand te verzoeken en af te wachten, werd afgeflagen. Lartius, die hun oogmerk raadde, eischte het nederleggen der wapenen, het openen hunner poorten, en dreigde anders het ergfte. Het gelukte hem, hunne afgezanten naar de Latynen te onderfcheppen, en hun alzoo te dwingen , zich op zijne genade over te geven. Zich meester der ftad ziende, wilde hij over derzelver lot niet eigendunklijk befchikken; haare burgers ontwapend hebbende, ging hij zelf hierin de bevelen van den Raad te Rome haaien en ftrafte, overeenkomftig daarmede , Hechts weinige hoofden van den afval met den dood en de verbeurdverklaaring hunner goederen; aan de overige burgers ontnam hij de helft hunner landerijen, welken hij bij het lot onder de Romeinfche bezetting verdeelde, (1) DeCO Dion. hal. L. V. p. 325. ir. BOEK I. HOOFDST. J. voor C. 496. ƒ. van R. 256.  142 romeins che IL BOEK i. HOOFDST. J. voor C 496. J. van R 256. Zamenfpanningvan derti Latynkhe fteden te gen Romt Deze overgave van Fidence bragt eene algemeene verflagenheid onder de Latynen , die zich te laat beklaagden, deze al' lerbelangrijkfte plaats voor geheel hun •bondgenootfchap niet tijdig genoeg ontzet te hebben. Tarquinius, mamilius en de overige vijanden van Rome haakten greetig van deze geestgefteldheid gebruik, om het geheele bondgenootfchap 'tot hunne oogmerken te brengen. Het verwijt, dat het te lang draalen met een algemeen leger op de been te brengen reeds met het verlies van den fleutel van geheel Latium geboet werd, en de vrees dat men eerlang één voor één zich op den zelfden voet zou moeten onderwerpen, bragt eene algemeene vergadering der Latynen bij een, waarin zich dertig van de zeven en veertig fteden, welken het Latynfche bondgenootfchap uitmaakten, tot eenen algemeenen oorlog tegen Rome verbonden, en eikanderen bezwoeren, geen bijzonderen vrede met den algemeenen vijand aan te zullen gaan. Het krijgsbevel droeg men aan tarquinius en mamilius op, met de macht, om uit de zaam-  GESCHIEDENISEN. I43 zaamverbondene fteden zoo veel raanfchap te werven, als zij ter vernedering van Rome noodig zouden oordeelen. (i) Intusfchen zond men , om den fchijn ten minsten van een wettigen oorlog te hebben, afgezanten naar Rome, om voldoening te vorderen over de fchending der verbonden, in het laten doortrekken van porsena's leger tegen Aricia, en om, in geval van weigering, den algemeenen oorlog aan te zeggen. De Romeinfche Raad geen vrucht van voorige onderhandelingen getrokken hebbende, en het bepaald befluit der trouwlooze Latynen te wel kennende, trachtte zich niet te ontfchuldigen over het toelaten van eene vijandelijkheid , welke de Romeinen van hunne eigen muuren niet hadden kunnen afwenden , en waar tegen hunne bondgenooten hun geenen bijftand hadden willen bieden; noch wilde zich hier over tegen de Ariciërs te recht (1) Dion. hal. L. V. p. 356. Hoewel deze fchrijver Hechts vier en twintig fteden bij derzelver naamen optelt, bepaalt hij elders echter derzelver getal op dertig. L. Vi. p. 398 & 309. Gelijk ook liv. L. II, c. 18. II. boek I. hoofdst. J. voor C. 496. J. van R. 956. Derzelver afgezanten door den Raad afgeweezen.  144 ROMEINS CHE H. BOEK L HOOFDST. | J. voor C] 496. J. van R 256. De Romei tien maak ten te vergeefsch bij hunne na buuren en bondge nooten aanfpraak op bij (tand. •echt laten {lellen voor den partijdigen rechtbank der Latynen, die hun den vrede }p geene mindere voorwaarde, dan de ïerftelling van tarquinius, zouden :oegeftaan hebben; en nam derhalven met ille waardigheid en uiterlijke onverfchrokkenheid de oorlogsverklaaring aan. Verre was het 'er nogthands af, dat nen wezenlijk met zooveel onbefchroomdïeid den aanval van dertig fteden zou afgewacht hebben. Hoe veel men zich ook yan eigen krijgskunde en dapperheid boven de Latynen belooven kon, was echter het aantal van vijanden al te groot, en vreesde men, alléén voor hetzelve te zullen moeten bezwijken. Men zocht dus in den bijftand van nabuuren, met wien men nog in vriendfchap was , een tegenwigt tegen de anders te groote overmacht. Maar ook deze pooging mislukte. De Hernicen wendden voor, een jaar noodig te hebben, om het gefchil zelve te onderzoeken , eer zij van eene onzijdigheid afgingen , welke zij ftipt zouden in acht nemen. Schoon de Rutulers zich voor de Latynen verklaarden, booden zij zich echter tot middelaars tusfchen de partijen aan. De  geschiedenissen. 145 De Vohcers weezen de afgezanten met verwijt en fmaad af. De Etrurièrs beriepen zich tegen de Latynen op hun bondge nootfchap met Rome, en tegen de Romeinen op hunne bloed verwan tfchap met de tarquynen. Dus zag zich weder het gemeenebest in de hagchelijkfte omftandigheden aan zich zelve overgelaten. Zoo min, als bij porsena 's aanval, zou evenwel de vijandlijke overmacht het Romeinfche heldenhart thands moedeloos gemaakt hebben. De Raad maakte reeds de ernftigfte fchikkingen; de aanvoerers der nog fteeds overwinnende benden ftreelden zich al met het vooruitzicht der lauren, dien geene vreemde hand hun zou helpen om de fchedel vlechten: doch een nieuwe ramp, veel vreeslijker dan eenig ander leed, dreigde het gemeenebest gelijktijdig van binnen te verfcheuren, terwijl driemaal tien fteden deszelfs ondergang van buiten bezwooren hadden, (i) Het gemor der behoeftigen, die onder i den last hunner fchulden zuchteden, was° wel voor tweejaaren, wanneer het in eene d za-b (O Dion. hal. L. V. p. 396, 327, II. deel. K II. BOEK HOOFDST. f. voor C. 495. J. van li. 256. nwendige tirusten te ome, en ïrzelver ronnen.  TL BOEK I. HOOFDST. ƒ. voor C, 496. ]. van R, I46 ROMEINSCHE zamenzwering uitbrak , gefmoord , maar niet weggenomen. Hetzelve verhief zich thands weder op eene nog veel dreigender wijze. Verlaten van alle bondgenooten moest de Raad zeer zeker veel meer Volks tot den krijgsdienst aannemen, dan wanneer men met minder macht tegen geringer vijand volflaan kon, en waren tevens de lasten des oorlogs veel zwaarder, dan gewoonlijk. Intusfchen was 'er eene ongelijkmaatigheid van bezittingen in den Staat ingefloopen , welke denzelven in eenige rijken en veele armen verdeelde. De koophandel, die alleen den omloop des gelds in trein houdt en zekere gelijkheid onder de leden eener maatfchappij bewaart, was nog niet bloeiend of algemeen genoeg, om die ongelijkheid weg te nemen , welke 'er uit de inrichting van den Romeinfchen Staat van zelfs volgde. Na de uitmuntende verdeeling van servius tulliüs, bleef 'er altijd toch een groot gedeelte, het geen de oorlogslasten niet gevoelde, en een ander waar op dezelven drukten. Elk Romein was een landbouwer en leefde van den grond. Maar als nu het vaderland deszelfs burgers  GESCHIEDENISSEN. t^f gers in de wapenen riep, moesten zij den tL akker voor het flachtveld verlaten. De B°" leden der eerfte clasfen van den Staat lie- hoofdst. ten intusfchen den landarbeid geregeld aan1' ™" C hunne flaaven over, en verboren in denj. van R oogst niets, al duurde de krijg meer dan 25<5' een jaar; doch de leden der laagere clasfen , die geene flaaven in dienst hadden, vonden bij hunne wederkomst uit het veld hun land onbebouwd, mischten deszelfs voordeelen, en waren verplicht, daar zij hun beftaan nu terftond niet uit den grond konden haaien, hun gelukkiger medeburgers aan te fpreken, om leevensmiddelen van hun ter leen te ontvangen. De gemeener burger geraakte hier door niet flechts agteruit, maar daar deze leening wel verre van edelmoedig, tegen de woekerende renten van twaalf ten honderd gefchiedde, kwam hij tevens onder eenen last van fchulden, die hem onbetaalbaar werden, wanneer het meer dan eens zijn lot werd den krijg te volgen. -— De buit op den vijand bevochten flond zelden voor hem gelijk met deze nadeden van den krijg, daar de meeste overwinningen meer fchitterend dan voordeelig waren, Ka en  148 ROMEINSCHE li- en zulke voordeden! nog meer den Staat BOtEK dan de bijzondere burgers verrijkten. — hoofdst. jje verre gaamie rechten der fchuldeisJ' C' fchers op hunne fchuldenaaren maakten j. vai R-dien toeftand, die voor een eerlijk hart 25<5' ook buiten alle vervolging zoo lastig is, volilrekt ondraaglijk, 's Lands wetten gaven den fchuldeisfchers het recht op de goederen , den arbeid, ja de geheele vrijheid van hem, die zijne fchulden niet voldoen kon; door die wetten kon de Held, die zijn leeven voor de algemeene vrijheid gewaagd had, zich onder de flaaven aan het verachtlijkfte werk geplaatst zien, terwijl de rijken en inzonderheid de Raadsheeren, die geene veldtogten bijwoonden, allen voordeel van hunnen landbouw en overleg konden trekken, en in zulke woekerende geldleeningen eene nieuwe bron van hun ongelijkmaatig vermogen vonden. Het Volk Het rechtmaatig misnoegen over zulk zich op teeenen toeftand en de vrees voor nieuwe latenfchrij verzwaaring van denzelven hield den geden kdjgs-ringen burgerftand te rug, om zich bij de dieast. aanwerving der vermeerderde keurbenden thands op te laten fchrijven. Eenpaarig weigerden zij allen deel aan eenen oorlog te  geschiedenissen. 149 te nemen, die voor hun niet dan nadee- H. lig zijn kon, ten zij men door een raads- Bi.ES befluit hun van alle oude fchulden wildeH0CFDST* ontflaan; en dreigden zelfs, een vaderland v°°£ C' te verlaten , bij welks verdeediging, ook ten J- v^ kosten van hun bloed, zij toch niets kon- 25<*' den winnen. (1) Te vergeefsch trachtte men dit gemor VerfcMi. te bedaaren, en door goede woorden del^imt" misnoegdften onder de hand te bevredigen ;-van ósn de tegenftand werd hoe lang zoo heviger, de wijzeT en drong den Raad, om de klagten desomd'"ze tt ii 1 , onrust te ' Volks ten onderwerp hunner ernftigiteftnienof te overwegingen te maaken. De gevoelens j^j tó der Raadsheeren liepen hier over ver uit een. M. valerius, even Volksgezind, als wel eer zijn broeder poplicola, beweerde: „ dat men aan het verzoek des Volks behoorde te voldoen, voor het welk de armoede tot geene fchande ftrekte, daar dezelve alleen het gevolg hunner onvergolden dienften voor het vaderland was; dat men van zelfs reeds hierin had moeten voorzien, eer de nood hun gedrongen had, deze ernftige en dreigende klag- <0 Dion. hal. L. V. p. 328. K 3  II. BOEK I. HOOFDST. J. voor C 496. J. van R 25 $• I50 ROMEINSCHE klagten te uiten ; dat men door weigering den geheelen geest zou uitblusfchen van een Volk, het welk onder de Koningen, ' en reeds meer dan eens onder het nieuwe • beftuur eene heldhaftige zucht voor de eer des vaderlands betoond had; dat men reden had, om te vreezen, dat de wanhoop hun de zaak des dwingelands zou doen omhelzen, en dus de geheele Raad eerlang allen gezag zou verliezen , het geen dezelve nu misfchien te ftreng zou willen bewaaren". Verfcheide leden, inzonderheid dezulken, die weinig bij zoo eene kwijtfchelding te verliezen hadden, traden in deze gemaatigde gevoelens; rijke woekeraars verklaarden zich voor het tegendeel; hunne eigenbaatige bedoelingen zouden nogthands de ftem van valerius niet krachtloos gemaakt hebr ben , zo niet app. claudius zich op andere gronden tegen dezelve doen hooren had. Zijn gevoelen was: „ dat men door zulk eene toegevendheid den opftand niet wegnemen , maar verplaatfen zou, wijl men, om de armen te bevredigen, den rijken onrecht zou moeten doen; dat men de laatften nog meer te ontzien hadj  GESCHIEDENISSEN. 151 had, dan de eerften; dat men den grond van allen vertrouwen wegnemende, door den fchuldeisfchers hunne rechten te ontzeggen , een allerwezenlijkst nadeel aan behoeftigen zou doen, die nimmer eenigen bijftand van de rijken op dien voet zouden kunnen erlangen ; dat niets gevaarlijker voor den Staat was, dan zich door bedreigingen ter ontzenuwing der heilzaamfle wetten te laten overhaalen, wijl de geringde toegevendheid het Volk verftoutte, om geduurig met nieuwe eisfehen op de baan te komen , welken men naderhand niet meer kon of durfde weigeren; dat men het aan de edelmoedigheid der fchuldeisfchers zeiven moest overlaten , om in dezen ftaat van zaaken van hunne rechten af te zien , te meer daar dezen het beste in ftaat waren, om te onderfcheiden , in hoe verre de armoede van den een onfchuldig, van den ander moedwillig was, en dat het gemeenebest bij de laatften niets zou verliezen ; dat men deze edelmoedigheid ernftig had aan te prijzen, en met eigen voorbeelden aan te moedigen, zullende hier door het gezag van den Raad bewaard, en de algemeene rust herK 4 fteld 11. BOEK 1. HOOFDST. ƒ. voor C. 40Ö. [. van R. 256.  15* ROMEINSCHE It. BOEK I. HOOFDST. J. voor C. 496. J. van R Het Voll iaat zich door geeni fchijnbelot'ten afzetten. field worden." Ook dit gevoelen vond veele toeftemming. Anderen fielden voor, om den fchuldeisfchers wel het recht over de goederen, maar niet over de perzoonen der fchuldenaars, te laten behouden. Zommigen meenden,een middel te vinden, om rijken en behoeftigen beiden te bevredigen , wanneer men de fchulden van hun , die waarlijk buiten ftaat ter betaaling waren, uit's lands penningen voldeed. Eindlijk ging dat gevoelen door, het geen de ftaatkunde als eene fchrandere ontwijking befchouwde van klagten, waar omtrend het uitwendig gevaar des vaderlands eene vrije uitfpraak belemmerde. Men zou, naamlijk, alle vervolgingen om fchulden opheffen tot na den oorlog, wanneer men de klagten des Volks ernftig in nadere overweging nemen zou. (i_) De misnoegden lieten zich door dit raadsbefluit niet misleiden; de een en ander , die deszelfs oogmerk doorzag, maakte zulks den overigen bekend, die nu openlijk verklaarden, zich aldus niet van de hand te willen doen wijzen, noch deel aan (1) Dion. hu. L.V. p. 328-333.  geschiedenissen. 153 aan eenen veldtogt te nemen, na welks voleinding men op nieuw hun in de voorige ellende ftorten zou. Men drong daarom met nadruk op eene tegenwoordige afdoening aan. Het getal dier misnoegden groeide dagelijks aan ; welgegoede burgers trokken zelfs de partij hunner geringer medeburgers tegen deze handelwijze van den Raad, die door dezen zoo algemeen wordenden tegenftand zich in de allerneteligfte omftandigheden bevond , terwijl de Latynen van buiten hunne macht reeds zamen trokken tegen het gemeenebest. (O De denkwijze van appius kreeg nu in den Raad in zoo verre de overhand, dat men het noodzaaklijk voor deszelfs gezag begon te befchouwen, om den een of ander der voornaamfte tegenftreevers als oproerigen te ftraffen. Doch ook hierin was de wet van poplicola hun hinderlijk , daar zij eiken veroordeelden recht gaf, zich op het Volk te beroepen, en men duidlijk vooruit zag, dat hetzelve deze muiters aan het zwaard der wetten ont- trek- (1) Dion. hal. L. V. p. 333. K5 ' II. BOEK I. HOOFDST. J. voor C, 49 vocationc.  II. boek I. hoofdst. J. voor C 496. J. van R, 256. Raadsbe (luit hier toe. 154 ROMEINSCHE trekken zou. Om het gezag van den Raad {taande te houden was 'er dus eene macht noodig, welke boven deze wet, ja boven de ftem des geheelen Volks verheven was ; wist men zulk eene macht uit te denken en in werking te brengen, als dan kon het vaderland gered worden, het welk niet minder door de verdeeldheid der rijken en armen, en door het wagchelend gezag van den Raad in gevaar was, dan door den algemeenen vijand, wiens vereenigde macht vereenigden tegenftand onontbeerlijk maakte. (1) . Het gevaar, van het ganfche gemeenebest in de handen van een willekeurigen op- (1) Dion. hal. L. V. p. 334» Livius be« weert, dat men de aanftelling des eerften Diiïators niet recht wist, doch meldt, dat men reedsjin het jaar van Rome 353 om zulk een Overheidsperzoon begon te denken. (L. II. c. 18.) Wij zijn hier in, even als reeds in onze verhaalen van den Sabynfchen oorlog enz. den veel naauwkeuriger Griekfcben gefchiedfchrijver gevolgd, en in het tegenwoordige geval wel voornaamlijk daarom , om dat de waarfchijnlijkheid der reden door hem bijgebragt voor de aanftelling van zulk eene macht een ieder in het oog valt.  GESCHIEDENISSEN. 155 opperbevelhebber te Hellen, woog niet op tegen den nood, waar in hetzelve zich thands reeds bevond, en hier van overtuigd bragt de Raad dit befluit uit: dat de tegenwoordige Confuls en alle andere Overheidsperzoonen hunne ambten gezamenlijk zouden nedeiieggen , om met den Raad eenen Regent te kiezen, wien men voor zes maanden het volftrektfte oppergezag zou in handen geven, wanneer het Volk deze keuze met deszelfs toeftemming bekrachtigde. Het Volk, welk het oogmerk van dit befluit niet wel doorzag, liet zich door deszelfs wrevel tegen het toemaalig beftuur onnadenkend overhaalen, om hetzelve te bekrachtigen. De omfchrijving van het gezag van zulk een Regent, die in vrede en in oorlog, in de ftad en buiten dezelve, eene onbepaalde macht zou bezitten , zonder aan wetten, aan raadsbefluiten, of volksuitfpraaken of eenige verandwoording onderworpen te zijn, en deszelfs benaaming van Diclator, lieten zich nu gemaklijker door den Raad opmaaken , dan zich de keuge van den perzoon liet doen, wien men deze hoogfte waardigheid, waarbij geen koning. 11. BOEK I. HOOFDST. J. voor C. 496. J. van R. 256. Men liet de keuze des Dictators aan de Confuls aver.  156 romeinsche II. BOEK I. HOOFDST. J. voor C, 496. J. van R. 256. Na vee edelaioedi gen tegen Hand werc T LART1UI Diüator. ninglijk gezag kon haaien , zou toevertrouwen. Men had eenen man noodig, die zich wist te doen gelden bij het Volk[; die den ftoutften muiter, hoe vermogend ook door eigen gezag of talrijken aanhang, bij den kop durfde vatten; maar die ook te gelijk door beleid en moed den gedreigden vijandlijken fchok van buiten afwenden of breken kon. Men zag deze zoo noodzaaklijke als groote vereischten wel vereenigd in den Conful t. lartius maar men vreesde door deszelfs keuze zijnen ambtgenoot te beleedigen, wiens volkbelievend charakter deszelfs misnoegen hoogstgevaarlijk zou kunnen maaken. Uit deze moeilijkheid redde men zich, door aan beide de Confuls de keuze van elkander over te laten, in de verwachting , dat cLiELlus de meerdere gefchiktheid van zijnen ambtgenoot voor zulk eene hagchelijke post erkennende , zich met de eer van deszelfs benoeming zou voldaan houden. 1 Zulks gebeurde ook , doch de edelmoe■ digheid van lartius vertraagde op , nieuw de aanflelling des Diclators. Beiden de Confuls wilden elkander benoemen. Den  geschiedenissen. 157 Den geheelen dag, tot deze keuze bepaald , verliep, terwijl elk zijnen ambtgenoot gefchikter voor die post, dan zich zelf reekende. De Raad , die getuigen van dazen edelmoedigen twist geweest was, fcheidde onverrichter zaaken. Vruchtloos waren de poogingen der wederzijdfche vrienden en bloedverwanten, om een van beiden tot aanvaarding van dit ambt te bewegen. Daags daaraan vergaderde de Raad wederom, en nu verraschte cL/ELIus zijnen ambtgenoot, door op te ftaan, met de waardigheid van tusfchenkoning lartius voor Diclator uit te roepen, en terftond zijne eigen waardigheid aan deszelfs voeten neder te leggen. (1) Dus nam eene foort van volftrekte alleenheerfching deszelfs begin in een ge- ] meenebest, het welk de gemaatigdfte Ko-t ninglijke regeering niet meer zou willen1 verdragen hebben. Zoo lang zulk een onbepaald bewind met zoo veel zedigheid geweigerd en zoo edelmoedig aanvaard werd , als thands door lartius, had de vrijheid niet te beeven voor het misbruik (O Dion. hal. L. V. p. 334-33°". ir. BOEK I. IOOFDST. f. voor C. 496. f. van R. 256. Aanmer:ing over tic nood. evelheberfchap.  II. BOE K I. hoofdst. J. voor C. 495. J. van R. 356- Strenge houding des Di£la tors. I^ö4 ROMEINSCHE bruik dezer macht, en trok de Staat in de hagchelijkfte tijden de onbereekenbaare voordeelen der éénhoofdige Regeering boven de traage werkzaamheid , welke het verfchil van gevoelens en de onderge* fchiktheid aan langwijlige raadsbefluiten en onzekere volksbekrachtigingen, in een gemeenebest onvermijdelijk maaken. Doch zoo ras dit kortftondig oppergezag in de handen van eenen sylla kwam, die hetzelve tot zijne verfoeilijkfte oogmerken misbruikte, kon Rome de aanftelling dezer Overheid als de eerfte ondermijning van deszelfs vrijheid befchouwen. (1) Zoo haast lartius met deze nieuwe waardigheid bekleed was, benoemde hij tot Bevelhebber over de ruiterij (magister equitum) sp. cassius, den roemrijk (1) Dion. hal. L. V. 339, 340. Machiav. disc. polit. L. I. ch. 34. Zou het alleen aan de grilligheid van 'smenfchen geest toe te fchrijven geweest zijn, dat het zulk een alleenheerfcher wel uitdruklijk verbooden was, zich te paard te vertoonen« zelfs dan niet wanneer hij aan het hoofd der krijgsmacht tegen den vijand te veld trok? Fabiusmaximus moest hier toe van den Raad verlof vragen. Plut. in fabio p. 175.  geschiedenissen. 159 rijken overwinnaar der Sabynen. (i) Om al de volheid van zijn gezag en macht over het leeven en den dood der burgers openlijk te vertoonen, liet hij de bundeldragers hunne bijlen weder tusfchen de roeden binden , en zich door vier en twintig van hun overal vooruitgaan. Het Volk beefde voor zulk een fchrikverwekkend gezag, het geen het zelf zijn beftaan had gegeven, en waagde het niet, zich langer morrend te laten hooren : elk vreesde, door zijn ongelukkig voorbeeld van onherroeplijke flraf het eerst dit nieuw gezag te bevestigen, en koos de voorzichtigfte partij van ftille onderwerping. Meer had lartius niet noodig, om zijne macht tot een zegen voor den Staat te maaken. Zonder eenige ifrafoefening van voorige muiterij riep hij het geheele Volk bij een, om zich aan de billijke fchatting, door s e r v 1 u s ingevoerd, te onderwerpen , en (O Daar de DiBator, te voet zijnde, zich aan het hoofd des voetvolks alleen plaatfen kon, had hij altijd eenen magister equitum noodig om de ruiterij aan te voeren. Deze Onderbevelhebber bezat na en onder den Diclator de eerfte waardigheid in het gemeenebest. ii. BOEK i. HOOFDST. J. voor C. 40Ö. J. van R. 356.  ii. BOEK i. HOOFDST. j. voor C, 496. van R 256. Een fti ftand van wapenen met de L tynen vo< één jaar g«flooten lÓO romeinsche en zich daarna voor den krijgsdienst te laten oplchrijven. Verlies van goed en burgerrecht werd op de misleiding of onttrekking hier aan ter ftraf gefteld. 's Volks gehoorzaamheid echter vorderde geen voorbeeld dier flrengheid. Het getal der burgers , die boven de zestien jaaren oud waren bedroeg honderd en vijftig duizend en zeven honderd. Na de afgeleefde grijzaards van de weerbaare manfchap te hebben afgefcheiden, verdeelde hij dit groot aantal burgers in vier legers, waarvan hij voor zich de voorkeus van één nam; een ander ter keuze van cl^lius overliet; het derde onder bevel van c a ss 1 u s ftelde; en het vierde aan zijnen broeder sp. lartius gaf, om daar mede de ftad te bewaaken. Aldus zonder den minsten tegenftand de geheele macht van Rome in de wapenen , gebragt hebbende, trok de Diftator met ,rdrie legers ter ftad uit, welken hij deed , nederflaan ter plaatfe, van waar men den aanval der vijanden het meest te verwachten had. Zoo gereed lartius nu was, om allen aanval dapper af te keeren, zoo gezind was hij tevens om denzei-  GESCHIEDENISSEN. zeiven door allerleie onderhandelingen te verhinderen of te verzwakken. Zijne afgezanten bij de vijandlijke fteden waren niet geheel zonder nut, daar zij veelen ongezind tot den oorlog maakten, en een wantrouwen tegen de aanvoerers hunner troepen inboezemden. Het gevolg hier van was, dat het Latynfche leger, welk zich bij Tufculum nedergeflagen had, en te vergeefsch op meerderen bijftand der bondgenooten wachtte, werkloos bleef liggen. Een kleen vijandlijk gedeelte , het welk op het Romeinfche grondgebied eenige plunderingen ondernam, werd door cljel i u s met goed geluk overvallen , en voor een gedeelte gevangen genomen. De Diclator liet alle deze gevangenen allerminzaamst behandelen ; zorgde voor het herftel hunner wonden; en zond hun, van eenige aanzienlijke Romeinen vergezeld, den vijand weder toe , die, zich geene overwinning van een leger beloovende, het welk zich reeds door dezen fchijn van edelmoedigheid had laten voorinnemen, een wapenftilftand aanbood van één jaar. Zich meer met de heilzaame gevolgen zijner ftaatkunde vleijende, dan de fchit- II. DEEL. L te¬ il. BOEK I. HOOFDST. J. voor C. 496. J. van R. 256.  l6z romeinsche II. BOEK I. HOOFDST J. voor C 496. J. van R 256. A. semprc niüs en m M'NUCIUS Cof De vei dienften van r. lag tius. terendfte overwinning ten kosten van zoo veel dierbaar burgerbloed hem zou kunnen geflreeld hebben, keerde de Dittator met zijne legers te rug: en Rome uit des. zelfs dringend gevaar gered oordeelende, lei hij, eer de zes maanden, tot zijn ambt bepaald, verftreeken waren, hetzelve neder , na dat hij a. sempronius •atratinus en m. minucius tot Confuls benoemd had. . De muiterijen des Volks gefluit te hebben , zonder dat zulks éénen burger des- "zelfs burgerrecht of leeven gekost had; den Staat het verhaal van een geheel jaar tegen eenen machtigen vijand te hebben bezorgd zonder de minfle bloedflorting; even gereed geweest te zijn, om de hoogde macht in den fchoot des Volks neder te leggen, als huiverig , om dezelve te aanvaarden, en bekwaam, om ze het vereischte ontzag te bezorgen: — zie daar de verdienflen van den eerften Diftator, welken, zo zij min fchitterend , echter niet min heilzaam voor het gemeenebest waren. (O De (1) Dion. hal. L. V. p. 338, 339.  GESCHIEDENISSEN. l6$ De nieuwe Confuls vonden alzins een vreedzaam beftuur: van binnen , noch van buiten , ontrust, kenmerkte flechts één raadsbefluit hunne geheele regeering. Door de voormaalige vereeniging der Latynen. met de Romeinen waren 'er menigvuldige onderlinge huuwlijksverbindnisfen ont-1 ftaan, welken, door de tegenwoordige' oneenigheden, ongelukkig voor de weder-« zijdfche echtgenooten fcheenen te zullen! worden. Men beflootdus, waarfchijnlijke met overeen/temming der Latynen, dat al-" le Latynfche vrouwen, welke aan Romeinen gehuuwd waren, vrijheid hadden, haare echtgenooten en aangenomen vaderland te verlaten , mids haare dogtertjens met zich nemende, terwijl de zoontjens bij hunnen vader zouden blijven, en dat de Romein/^vrouwen, welke aan Latynen gehuuwd waren, wederkeerig in den fchoot hunner bloedverwanten zouden worden terug verwacht. De onderfcheiden uitwerking van dit raadsbefluit was aanmerklijk. Terwijl bijna alle de Romeinfche vrouwen Latiutn voor haar oude vaderland verlieten , bleeven alle de Latynfche op twee na haare echtgenooten bij, alle betrekkingen tot haare L 2 bloed- ir. BüFK f. TOOFDST. J. v:.or C. 495. - van R. 257Ruadsbeluit omend Je emengde uuwlijen van '.smtincn 1 Laty. °n.  II. BOEK I. BOOFDST. J. voor C 495. J. van R 257. Inflellin) der Satur nalia, ()) DlON. HAL. L. VI. p. 341. 1^2) Ibid. (3) Zie boven D. I. bl. 223. 164 ROMEINSCHE bloedverwanten en landgenooten zeer verre {tellende beneden haare huuwlijksvereeniging met de braave Romeinen , wier hart geheel haar eigendom was. (1) . Dit vreedzaam jaar fchijnt de Raad tevens gebruikt te hebben, om geregeld de'.feesten ter eere van saturnus in trein te brengen, als willende zich door deze volkbehaagende inftelling bij hetzelve weder bemind maaken. (2) Schoon de eerdienst aan saturnus reeds ouder dan Rome was, beloofde echter tullus hostilius het eerst dien God eenen tempel bij de Romeinen te {lichten. (3) Doch daar deze ongodsdienftige Vorst zich weinig met de Goden bemoeide, ten zij hij zich in nood bevond, fchijnt zijne belofte onvervuld gebleeven te zijn, tot dat de laatfle Koning onder de verfraajingen der ftad, ook dezen tempel oprichtte. Dezelve was toch al aanwezig, wanneer poplicola 's lands fchatkist in deszelfs heiligdom wilde geplaatst hebben. Nu ech-  geschiedenissen. Ifj* echter gefchiedde de inwijding eerst, en kreegen de jaarlijkfche feestdagen voor dien gewaanden God eenen bepaalden tijd (i) Daar men geloofde, dat saturnus, van zijnen zoon jupiter van den throon geftooten, in overoude tijden als balling in Italië aankwam, en door janus, die aldaar vreedzaam en gelukkig regeerde , als deelgenoot des rijks werd aangenomen; en dat een beftendige vrede, onderlinge liefde, en algemeene welvaart dit vereenigd beft uur zegende, wijl hetzelve geene bloedige kenmerken in de gefchiedenis had agtergelaten, was men gewoon, zich dien alouden tijd , als de gouden eeuw voor te ftellen , en bleef deszelfs denkbeeld het geliefkoosde voorwerp der ftreelendfte verbeelding. De mijmeringen der verbeelding, hoe aangenaam zij ook zweefden over die tijdperken van onfchuld en vreugde, voldeeden echter het dweepzieke hart niet: men wilde zich die gelukkige dagen zinnelijk vertegenwoordigen, ja, al was het (O Dion, hal. L.vr.p.341. Liv.L.II.c. 21. L 3 if. boek i. TOOFDST. }. voor C. 495J. van R. 257»  i66 romeinsche II. BOEK I. HOOFDST. J. voor C, 495' J. van R. 257- het maar voor een oogenblik, zelf de genoegens fmaaken van dat ongeftoorde menfchengeluk. Welke feesten men tot hier toe nu onder den kring van eenige goede vrienden tot dit oogmerk mogt gevierd hebben , thands gaf Romers Raad gezag aan die plegtigheden, en heiligde door een volkbehaagend befluit de handvol menfchenvreugde, welke ten minften eens in het jaar de ellende des leevens deed vergeten. — Den negentienden van wintermaand , werd des morgens vroeg de tempel van saturnus door eene menigte waschkaarsfen verlicht. Het beeld van den Afgod werd tevens van den wollen band ontdaan, waarmede deszelfs voeten het geheele jaar door omwonden waren, en hiermede waren te gelijk alle banden der maatfchappij ontbonden. Nu had het feest der gulden eeuw een aanvang; nu wist men van geene onderfcheiden rangen; nu waren alle menfchen vrij, gelijk, en in het bezit van alle rechten der natuur herfteld. De flaaven, van den dwang hunner heeren ontflagen, gingen nu in dezelfde kleeding als hunne meesters, en pronkten openlijk met  GESCHIEDENISSEN. l6? met den hoed der dierbaare vrijheid. De heeren bedienden thands hunne dienstboden aan de tafel; overal heerschte vrolijke fcherts en geestige boert. De Raad kwam niet te zarnen; het recht ftond ftil; de pleitzaal rustte; de fchoolen waren geflooten; men verfchoof allen vijandlijken aanval ; dacht om geen oorlog; men gaf elkander gulle gefchenken ; en wenschte zich overal een vrolijk Saturnus - feest toe. Niet zelden fchonk men eenige gevangenen hunne vrijheid, die dan dankbaar hunne boejen aan dien God toeheiligden. — Schoon dit feest eerst Hechts éénen dag duurde, was hetzelve al te zeer naar den fmaak der menigte, om in het vervolg niet verlengd te worden : eindlijk duurde het zeven agter één volgende dagen. Bij het eindigen van dit feest vervong zekere néérflagtigheid de uitgelaten volksvreugde, daar men nu moest wederkeerden tot het dagelijkfche leeven. — Nu fcheen de flaaf flechts een aangenaamen droom van de vrijheid gehad te hebben; de gelijkheid van rangen hield op; alles hernam zijn voorigen loop; en die zich nu niet weder onderwierp aan de maatfchapL 4 lij- II. BOEK I. HOOFDST J vcor C. f. van R, 25"'  i68 romeinsche II. BOEK i. hoofdst. J. voor C. 494. J. van R. 253. A. post- HUMIÜS en t. viR- ginius Cof. lijke ondergefchiktheid en wetten werd als misdaadig door het gerecht geftraft. (1) A. posthumius en t. v i r g 1n 1 u s konden zich , bij de aanvaarding van hun Confulaat, zulk een vreedzaam jaar, als het jongst verlopene, niet voorftellen. De wapenftilftand met de Latynen was ten einde. Romers vijanden hadden alles in het werk gefteld, om den indruk, dien de edelmoedige handelwijze van t. lartius op dezelven gemaakt had, weg te nemen, en zagen zich in ftaat gefteld, een zeer talrijk leger te veld te brengen. Daar men zich hier toe echter van meer dan overreding, zelfs van dwang, bediend had, mischten de Latynfche troepen over het algemeen dat edel heldenvuur, het geen de grootfte legers eerst wezenlijk ontzaglijk maakt, en liepen 'er zelfs veelen tot de Romeinen over, die hun (1) K. p. morit2 Roms Alterthümer. Beil* 1791. S. 220-252. Bij dezen bevalügen fchrijver vindt men de vergelijking der Carnevah-vermaaklijkheden van het tegenwoordige Rome met de Saturna* liën van het oude. Het gezag voor de hier op gegeven befchrijving van dit feest kan men aange» naald vinden bij nieupoort Antiq, Rom.  geschiedenissen. j^c. hun minzaam ontvingen; onder de fladstroepen plaatflen; of wel, onder een waakzaam oog, onder de bezettingen der burgten en volkplantingen ftaken. Hoe wel te vreden thands het Volk met den Raad ook fcheen; met hoe veel vuurs hetzelve nu naar de beflisfching des oorlogs tegen Latium verlangde; kwam echter Rome's toeftand netelig genoeg aan den: Raad voor, om andermaal van de gewoone wijze van beftuur af te wijken, en het zelve in de meer geëerbiedigde en klemmende handen van eenen DiSator te (lellen. A. posthumius werd als zoodanig door zijnen ambtgenoot, hoewel dezelve den voorrang der jaaren had, benoemd, en koos tot zijnen Onderbevelhebber t. ^butius el tja. Even als zijn voorganger, Rome's krijgsmacht in vieren verdeeld hebbende, gaf hij aan ^butius en virginius het bevel over twee vierde deelen; liet het derde onder bevel van sempronius in Rome agter; enplaatfle zich zelf aan het hoofd des vierden legers. Eerlang hoorde men, dat de vijandeno eene ilerkte ingenomen, de bezetting ge-de 5 dood, H. boek 1. hoofdst. J. voor C. 494. J. van R. 258. a. post- 3ÜSJIUJ tot Diila. tor aangeleid. ntrustenberich1 wegens  II. boek 1. hoofdst. j. voor C. 494. T. van R. 258. de vijanden. Gefteld. heid der wederzijd fche legers bij het mei Regillus. I70 ROMEINSCHE dood, en de plaats zelve tot een magazijn voor den veldtogt gemaakt hadden. De landlieden waren gelukkig de vijanden ontvlucht , doch derzelver hoeven waren in brand geftoken en verwoest. Te gelijk bragtendebefpiedersaan,datzich drie honderd man van Antium bij het vijandlijk leger gevoegd hadden, dat hetzelve rijken toevoer ontvangen, en de toezegging gekreegen had van den bijftand der overige Volscers. (1) Na deze tijding trok de Diclator terftond met zijn leger uit, en floeg zich des nachts op een fteilen heuvel bij het meir Regillus 'neder. (2) Virginius betrok met, geen minder fpoed een naastgelegen even fteilen heuvel. De vijand lag in de vlakte tegen over die twee heuvels, en bevond zich dus terftond in veel ongunftiger gefteldheid, dan de Romeinen, die denzelven gemaklijk van boven konden bedwingen. De Latynfche Veldheeren, die vrij verfpreid van (1) Dion. hal. L. VI. p. 342, 344. (2) Dit meir lag, volgends livius L. II. c. 19, in het Tufculaanfche land, en wordt door cel» larius Not. Orb. Ant. T. I p. 642, geplaatst tusfchen Tufculum en GaUi.  GESCHIEDENISSEN. 171 van eikanderen lagen, trokken hierop nader bij een, en beraadflaagden ernftig of zij terftond eenen aanval ondernemen ,] dan wel den beloofden onderftand der Volteen zouden afwachten, en beflooten: tot het laatfte. T. ^butius nam op last van den Diclator bij nacht bezit van een derden heuvel , die den vijand allen toevoer uit Latium, en allen onderftand der Volscen affneed. — De Latynen befpeurden fchierlijk genoeg hunne ongunftige ligging , en wilden zich wel van het belemmerende leger van den Onderbevelhebber des Dittaton ontdaan , doch hun aanval werd moedig te rug geflagen, en dus zagen zij zich gedrongen, om zonder hoop op verderen bijftand den beflisfehenden flag te waagen. Behalven den nood, moedigde hun het ver overhaalend getal hunner troepen hier toe aan : daar der Romeinen macht Hechts vier en twintig duizend man voetvolk en duizend ruiters fterk was, bevonden zich in het Latynfche leger veertig duizend voetknechten en drie duizend ruiters. De Diclator kende van den anderen kant zijne minderheid in manfehap wel, doch ree- ken- ir. BOEK I. IOOFDST. r. voor C. 494' • van R. 25 8.  IL 1 BOEK I. 1 HOOFDST. J. voor C 494. J. van R. 358. Roemruchtige en bloedige (lag tus fchen de Romeinen en Latynen bij het meir Re gil lus. [7a ROMEINSCHE cende te recht op den alles overwinnenden noed van burgers, die voor hunne vrijheid zouden ftrijden, boven den gedwongen bijftand aan ontthroonde dwingelan3en , en onttrok zich daarom aan geen :reffen, het welk hij, was het min noodzaaklijk geweest, om het onherftelbaar burgeraloed gaarne zou onfcweeken hebben. Na dat men zich van wederzijde in flagorde gericht had, deed posthtjmius eene aanfpraak aan zijne troepen, welke derzelver vuur tegen de verdeedigers der reerschzucht een nieuw voedzel gaf. „ Hij wees hun op de Raadsheeren , die hun bevoorrecht geftoelte verlaten hadden, om hun bloed als een vrijwillig offer aan het vaderland te brengen. Hij ftelde hun de woede voor, waarmede de herftelde dwingeland zijne beftrijders ftraffen zou , en deed hun de lauren zien , waarmede de vrijheid de fchedels haarer voorvechters zou vercieren. Den lafaard dreigde hij een fchandvollen dood; deszelfs lijk zou geen ander graf dan in de maag van het verachtlijkst roofgevogelte vinden: doch elken krijgsman , die de bewijzen zijner dapperheid toonen kon, zou niet Hechts in  geschiedenissen. 173 " in de eer der overwinning deelen, maar, H. wanneer hij behoeftig was, zijne armoede *°i*K herfteld zien, door het gefchenk van een ho°™t. eigen akker en een verder geëvenredigd *' voor c* loon aan zijne verdiensten. Zelf riep deJ- ^n' R. Veldheer openlijk der Goden bijftand 258' aan, en bezwoer hun, na de overwinning, de plegtigfte beloften." Hierop nam de ftrijd een aanvang. Eerst werden de ligt gewapende benden en de ruiterij handgemeen, doch welhaast was het gevecht algemeen door beide de legers. Het vijandlijke had den zoon van tarquinius op den linker, deszelfs fchoonzoon mamilius op den rechtervleugel, en den grijzen tarquinius zei ven in het midden. Tegen over den dwingeland gebood de Diftator; deszelfs Onderbevelhebber ftond over mamilius; en virginius voerde zijne benden tegen titus aan. Van wederzijde was de fchok hevig: de Latynen hadden denzelven beflisfchend door hunne overmacht, de Romeinen door hunnen moed verwacht. Beiden hadden mis gereekend. De woede der vrijheidszoonen op het gezicht van hun afgeleefden dwingeland maakte op zijn hoogst  1^4 romeinsche ii. hoogst hunne minderheid gelijk met de B0" macht hunner vijanden, die door afgericht hoofdst. te Bevelhebbers werden aangevoerd. — j. voor C. De nerhaalde aanval hield de kans weif494' J. van r.felende. De Legerhoofden zeiven meng258' den zich in het gevecht, en vielen op elkanderen met woede uit. Tarquinius, die negentig - jaarige grijzaard, zich niet vergenoegende met het gezag zijner tegenwoordigheid en 'fchrandere bevelen, dreef het eerfte zijn paard op den Diütator aan, die den machtloozen dwingeland in de zijde trof, waarna hij weerloos door de zijnen van het flachtveld werd weggevoerd. JIbütius en mamilius vielen eensgelijks op eikanderen aan, en bragten zich onderling bloedige wonden toe. Marcus valerius, de broeder van poplicola, vervong de plaats van ^ebutius, doch ten kwaaden tijd, daar hem m a m 1 l 1 u s, die zich fpoedig herfteld had, met eigen handen afmaakte. Deszelfs neeven bewaarden zijn lijk voor de uitfchudding der vijanden , doch beiden ten kosten van hun eigen leeven. De zoon van tarquinius vocht moedig tegen virginius : maar zag zich door eenen nieuwen  geschiedenissen. 175 wen aanval van des Dictators hulptroepen n. overmand, en vond wanhoopend den dood B°rEC in den drom der Romeinen, op wien hij "oofdst. woedend inviel. T. herminius, dieJ,voorC' 4P4» nu het Onderbevelhebberfchap in de plaats]» van r. van ^ebutius had opgenomen, wreek- 25** te den dood van valerius door dien van 's Konings fchoonzoon. Dus zag zich het Latynfche leger van alle deszelfs aanvoerers beroofd, en vond overal het wel aangevoerde zwaard van vijanden , die met de geestdrift der vrijheid bezield den dood door alle hunne gelederen joegen. De ziel hunner vereeniging misfchende koozen zij ongeregeld de vlucht, en lieten hun leger ten rijken buit der Romeinen agter. (r) Hoe hagchelijk deze overwinning den KrijgsiisRomeinen echter geftaan had, bleek uit?1' door , . de Romei- de kunstgreepen , waartoe de uiterftew» gebenood den Dictator gedrongen had. Omzlgd' den moed zijner benden tot nog hooger trap van woede op te winden , had hij zelfs een Romeinsch veldteeken midden onder (1) Dion. hal. L. VI. p. 345-350. Liv. L. II. c. 19, 20.  II. boek i. hoofdst. J. voor C 494. J. van R. 358. I^ó ROMEINSCHE derde vijanden geworpen, om het welk te herwinnen zijne krijgsknechten het uiterfte waagden. (1) Om de ruiterij hollend door de vijandlijke benden te doen heenen rennen, had hij de teugels van de paarden afgenomen. (2) Om der Latynen overmacht door moed gelijk te komen, had hij het gerucht bij zijne troepen verfpreid , dat de twee halve Goden castor en pollux te paard het flachtveld doorkruisten en zoo wel de getuigen, als de medehelpers hunner overwinninger wil den zijn. (2) Het getal der verflagenen bewees Ci) Florus. L. I. c. 11. Frontin. Stra» teg. L. IV. c. 5. ex. 3. (2) Florus 1. c. (3) Ibld. Dion. hal. L. VI. p. 351. Frontin. Strateg. L. I. c. ii. ex. 8. Volgends de fabelleer der ouden waren castor en pollux tweelingen, bij leda, de geniaal in van tyn dar us , door ju pit er onder de gedaante van een zwaan verwekt. De een dezer tweelingen minde de wedrennen te paard; de ander het kampgevecht. Beiden maakten zich beroemd in de ondernemingen van perïeus lang voor den Trojaanfchen krijg. Castor ftierf, doch zijn broeder, wien door jupiter de onfterflijkheid gefchonken was, deelde uit liefde met hem dit heil, daar zijn vader hun vergunde, om den an-  GESCHIEDENISSEN. 177 wees niet minder de hardnekkigheid des gevechts: naauwlijks konden de Latynen het vierde gedeelte van hun talrijk leger te huis brengen. (i) Daags na dezen bloedigen flag, terwijl de Diëtator zijne dappere krijgsknechten beloonde en elk met eene overwinnings-1 krans befchonk; terwijl hij zijne fchik- \ kingen omtrend de krijgsgevangenen maak-' te, en dankbaar de beloofde offers aan de Goden flachtte : kwamen de wachters, dien hij op verfcheide hoogten had uitgezet, het bericht brengen, dat de vijanden weder optrokken, die een weinig laater bleeken Vohcers te zijn, die nog niets van den anderen dag, of andere week, weder leevend, om de andere weder dood te zijn. Beiden tot halve Goden verheven kreegen twee fterren tot hun eeuwig verblijf. Men beeldde ze af als twee fchoone jongelingen naast elkander te paard rijdende, elk met een lans in de rechte hand en een Her boven den helm. Men riep hun om bijftand aan inftormen op zee, en in de hitte van een bloedig gevecht. De Romeinfche vrouwen zwoeren meestal bij castor, evenals de mannen bij hercules, beiden zwoeren ook wel bij pollux. Nieup. Ant. Rom. p. itfo. (O Dion. hal. L. VI. p. 350. II. DEEL. M II. boek I. 300FDST. f. voor C. 49*. f. van R. 258. Aankomst m behanleling van ■en Fohiscb leger.  I?8 ROMEINSCHE den nederlaag der Latynen wisten , en hun volgends beloften onderftand kwamen bieden. Op deze tijding, welke niet zeer 'aangenaam voor een afgeftreeden leger • zijn kon , liet posthumius al zijn volk de wapenen terftond opvatten, doch gebood hetzelve tevens met de uiterfte bedaardheid en ftilte zijne nadere bevelen binnen de wallen hunnes legers af te wachten. Weldra zagen de Vohcers, zoo ras zij het flachtveld naderden, het geen met lijken bedekt was, dat hunne komst ontijdig was , en de onzekerheid, voor wien zich de overwinning na zoo veel bloeds mogt verklaard hebben, verdween ook welhaast bij het gezicht van de duizende dooden hunner bondgenooten. Nader bevestigd in dit begrip, hielden zij twijfelmoedig ftand , en beraadflaagden onderling, —- of zij de vermoeide en verzwakte overwinnaars terftond zouden aanvallen, — of zij op de herftelling en bijftand der bondgenooten zouden wachten ,— dan of zij den fchijn zouden aannemen, van tot bijftand der Romeinen gekomen te zijn, en ten blijke daarvan hun met derzelver overwinning door afgezanten zouden li. b o e k l. hoofdst. J. voor C 49\' _ J. van F 258.  geschiedenissen. 1^0 den geluk doen wenfchen, die dan tevens den ftaat van het vijandlijke leger konden befpieden, waarna zij te zekerer hunne maatregelen zouden kunnen nemen. Eene verraaderlijke lafhartigheid deed hun het laatfte gevoelen aannemen. Weinig dachten zij, dat men reeds zoo wel van hunne beloften aan de Latynen was onderricht geweest, dat de Dictator hun door een leger dien pas reeds had willen affnijden. Posthumius ontvong de afgezanten der Vohcers met fierheid % noemde hun verfpieders; en overtuigde hun door onderfchepte brieven van het verraaderlijk oogmerk hunner zenders. De woede der Romeinen over een gedrag, het welk zoo zeer met hun eerlijk heldenhart ftreed, was zoo groot, dat hun Bevelhebber al zijn gezag als Dictator noodig had, om dezelve zoo te bedwingen, dat men ze niet aan de afgezanten, wier perzoonen altijd onfchendbaar bleeven, maar aan derzelver zenders zou laten gevoelen. Hij liet hun te rug geleiden naar het vijandlijke leger: doch verbood hun, zo zij hun leeven minden , om te zien, of weder te keeren. In zijn eigen leger gaf hij bevelen, om zich tegen M 2 den ii. BOES i. HOOFDST. j. voor c. 494}. van r. 358.  i8o romeinsche TI. BOEK I. HOOFDST. J. voor C. 49 V J. van R, 253. Zegepraal. feesten er inwijdingen na de> ze overwinning. Befchrij ving der den volgenden dag tot den aanval dier trouwloozen te bereiden. Maar de aftogt der lafhartige vijanden , die den nacht te baat namen, om in ftilte weg te fluipen, maakte eene nieuwe bloedftorting onnoodig. (1) Na zulk eene volflagen overwinning, welke aan posthumius den bijnaam van regillensis gaf, trok hij in luisterrijken zegepraal Rome binnen; eene menigte van wagens met buit en wapenen gevuld verlengden den ftaatigen trein; vijf duizend en vijf honderd gevangenen volgden de zegekoets. De tiende van den buit, welk gedeelte alleen veertig talenten (zeventig duizend Guldens) bedroeg, werd aan plegtige feesten , vrolijke fpeelen, en het bouwen van een tempel voor ceres en bacchus befteed. De beloften des Dictators, en de rijke vruchtbaarheid van dat jaar na een zeer fchraalen tijd, maakten deze Godsdienftige dankbaarheid plichtmaatig. (2) Nu bouwde men ook een tempel ter eere (O Dion. hal L. VI. p. 35a-354» (2) Ibid. p. 354.  geschiedenissen. l8] eere van castor en pollux, var wien men elkander verhaalde de eerfte tij ding der overwinning in de ftad gehoorc te hebben, als hadden zij zich na den flag terftond des avonds te Rome vertoond , en hunne paarden in een beekjen , welk bij den tempel van vesta ftroomde, gedrenkt. Men ftelde tevens den vijftienden van Ilooijmaand tot eenen feestdag ter hunner eere in, welke jaarlijks met de grootfte plegtigheid gevierd werd. Als dan hielden de Romeinfche Ridders een prachtigen optogt, die van den tempel van mars, welke buiten Rome ftond, eenen aanvang en op de markt bij den tempel der tweelingen een einde nam. Vooraf offerde men deze Goden; daarna moesten alle de Ridders zich naar hunne ftammen en verdeelingen rangfchikken , en in volle wapenrusting te paard zetten, als kwamen zij zoo uit den flag. Elk droeg een purperftreepig kleed (trabea) een olijfkrans om het hoofd, en alle die eereteekenen, waarmede ooit eenig Veldheer deszelfs dapperheid befchonken had. Deze trein, die in het vervolg niet zelden uit vijf duizend Ridders beftond, maakte M 3 al- 'Ti BOEK I. HOOIDST. J. voor C. 494J. van R. 25»feesten ter eere van castor en POLLUX.  iSa ROMEINSCHE II. alzins eeneluisterijke vertooning, welke de B°|EK grootheid des Romeinfchen rijks nooit onhoofdst. waardig was. (i) j. voor C. Het iee(i njet lang, of de Latynen, die 494- j. van R. zich door hunne algemeene nederlaag bui2584 ten ftaat bevonden, eene nieuwe pooging Afgezan . ten der z,« tegen het gemeenebest aan te wenden, tyncn om zon(jen hunne afgezanten, om den vrede den vrede ö . te fmee- van de Romeinen af te fmeeken. Uit die ken' fteden gekoozen, die zich het langde tegen den oorlog hadden aangekant, verfcheenen zij in eene geheel fmeekende houding met omwonde olijftakken in de hand voor den Raad ; beklaagden zich over hunne ongelukkige misleiding door eenige weinige grooten van hun Volk ; betuigden , hoe duur hunne dwaaling aan alle de fteden van hun rampzalig bondgenootfchap was komen te ftaan, waarin geen huisgezin vrij gebleeven was van den bitterften rouw over vader, zoon of echtgenoot ; vielen weenend op hunne knieën en fmeekten, om als onderdaanige bondgenooten weder aangenomen te worden, die nimmer om gelijk recht met het overwinnend (1) Dion. hal. L. VI. p. 35»-  geschiedenissen. 183 nend Rome, veel minder om eenig opper- U» gezag over hetzelve, zouden denken. B°*K Dit tooneel trof het hart der Raadshee- hoofdst. ren. Men verwijderde de afgezanten, J ™°r c* en nam derzelver voordragt in ernftigeï- van R. overweging. ïitus lartius, die 258' , Raadplee- het eerst de Diclature bekleed had, was ging over te zeer gehecht aan de algemeene ftaat-!^kver" kunde der Romeinen, in overwonne Volken gemaatigd te behandelen , om niet alles voor vergeven en vergeten te willen houden , en het oude bondgenootfchap met de Latynen weder (land te doen grijpen. Schoon dit gevoelen het algemeenst aangenomen werd, ontbrak het echter aan geene leden, wier hart de rampen niet zoo geheel vergeven kon, die door der Latynen toedoen den Raad en het geheele Volk getroffen, en het vaderland gedreigd hadden. Serv. sulpicius wilde hun ten minsten hunne ontrouw doen boeten met het verlies van de helft hunner landerijen en eene onderwerping aan Romeinfche bezettingen in hunne fteden. Sp. cass 1 u s week geheel van den geest der Romeinfche ftaatkunde af, en wilde de LaM 4 tyn-  184 romeinsche H. tynfche fteden verwoest, de aanftookers BOi^K van den oorlog onthoofd, en het gemeehoofdst. ne yqUj voor flaaven verkocht hebben. J' ™°r c'Posthumius omhelsde het gevoelen J. van R.van zijnen voorganger , waar door het 258, raadsbefluit zoodanig was: „ dat de Laty. nen alle Romeinfche krijgsgevangenen en overlopers uitleveren, alle de Romeinfche ballingen uit hunne fteden verdrijven, en daarna, in onderhandelingen over vriendfchap en bondgenootfchap, Romers welbehaagen zouden komen hooren." De vrede Dit befluit den afgezanten door den Dicaan de La tator zulk eene wijze bekend gemaakt tynen toe- r . geftaan. zijnde, dat zij hunne ftrafwaardigheid en der Romeinen genade leevendig konden gevoelen, vertrokken dezen vol blijdfchap en verwondering over de grootmoedige gemaatigdheid hunner overwinnaars. Terftond voldeeden de Latynen aan de voorwaarden van alle verdere onderhandeling, en werden daarop in de voorige vriend- en bondgenoot-fchap door de Romeinen weder aangenomen, wier uitftekende gemaatigdheid in hunne overwinningen niets minder; dan hunne uitmuntende dapperheid, tot de on-  GESCHIEDENISSEN. 185 onderwerping van alle Volkeren aan hun rr. immer ftijgend gezag heeft toegebragt. (i) B°EK Tarquinius, die negentig - jaarige hoofdst. grijzaard, die den ondergang van geheelvoor c« zijn heerschzuchtig geflachtoverleefd hadj. lïn r. overleefde de hoop niet, om zich nog *sS' eens in Rome te herftellen. Verlaten doorJiu^"1" de Etruriërs, ongeholpen van de Sabynen en verbannen van de Latynen en agtervolgdCW. door derzelver vloek over het voor hem geftorte bloed hunner landgenooten, kon de afgeleefde, kinderlooze, dwingeland op geen herftel of genot zijner voorige waarde meer reekenen: ter naauwernood vond hij eene fchuilplaats voor zijn eigen perzoon in Campanie te Cunue, bij aristodemus, en eindigde aldaar een leeven, welks nagedachtnis voor eeuwig in Rome's jaarboeken gebrandmerkt is. (2) Wij, die tarquinius in zijnen Charakter voorfpoed zoo wel, als in zijnen tegen-van TAR" fpoed, onpartijdiger befchouwd hebben,svVmws* dan de Romeinen, bij wien zijn naam alleen CO Dion. hal. L. VI. p. 354-358. (2; Ibid. Liv. L. II. c. 21. M 5  i86 ROMEINSCHE H. leen gehaat was, ooit wilden of konden B0^K doen, kunnen niet nalaten, bij het opH00FD9T. maaken van zijn charakter, deszelfs uit^' v.«°/ C' ftekende bekwaamheden , fchrander be- 494* 7 j. van R. leid en onvermoeid eeduld tot het berei358. ken zijner oogmerken met verwondering te erkennen. In zijnen voorfpoed bedacht , voorzag en wapende hij zich reeds tegen zijnen val. Zijn tegenfpoed benam hem zijnen moed geenzins, en deed zijne bekwaamheden, zo al min gelukkig, zeker niet zonder lof uitfchitteren. Een man toch, die beroofd van kroon en van vermogen, overal aan zijne machtige tegenftreevers vijanden kan verwekken ; die de banden van het naauwfte bondgenootfchap kan doen breken, om zijne verlooren zaak bijftand te bieden; die zich aan het hoofd van talrijke legers weet te dringen, en met dezelven zijne vijanden meer dan eens tot het uiterfte brengen kan; die in eenen afgeleefden ouderdom nog geheele Volken , zelfs tegen hunnen zin, tot zijne oogmerken in onderhandelingen weet te dringen; en in het veld met onverfchrokken moed den dood voor hem te gemoet doet  geschiedenissen. 187 doet gaan; wiens beleid geheele legers be- ii. ftuurt; wiens tegenwoordigheid de flag- B0tEK orden aanvuurt; wiens zwakke hand den hoofdst. bekwaamften vijand durft aanvallen ; enJ*voorC' wiens geest tot aan deszelfs jongden fnikj. vJJ'r. vreeslijk voor zijne overwinnaars is; fl58, zulk een man bezat toch vermogens, welken men bejammeren moet, het deel van eenen Vorst geweest te zijn, die dezelven alleen tot zijne eigen grootheid en willekeurig gezag dienstbaar hield. — Zulke bekwaamheden , tot heil des Volks aangelegd, hadden zijne alleenheerfching tot een zegen des lands gemaakt, daar zij nu alleen den zegepraal der vrijheid vergrootten over den bekwaamden dwingeland. — De uitgelaten vreugde van den Raad over de tijding van den dood van tarquinius ftaat borg voor het recht, welk wij hier aan zijne vermogens gedaan hebben. Eer de zes maanden van de DiStature * nP. CLAU- van posthumius waren afgelopen , ™s en p. leide hij zijn oppergezag neder , toege- T^m' juichd door elk in het wijs en gelukkig CoJJbeduur der aan hem zoo wel toevertrouwde macht. — Ap. claudius en p. ser-  l88 rom. geschied. H. servilius priscus namen als Con*ï." /«/j de teugels des gewoonen bewinds wehoofdst. der in handen, (i) J. voor C. t 494*w (O Dion. hal. L. VI. p. 359j. van R. v ' 358. TWEE-  TWEEDE HOOFDSTUK. VAN DEN DOOD van TARQUINIUS, tot aan de AANSTELLING der GEME ENSM ANNE N. dood van tarquinius, die inleiding, zoo veel vreugde binnen Rome verwekte, toonde eerlang, hoe wenfchelijk het immer leeven des gebannen dwingelands voor de burgerlijke vrijheid geweest zou zijn. De vrees voor zijne fchrandere en veel vermogende poogingen tot zijn eigen herftel werkte, geduurende zijn leeven, het zelfde uit, het geen wel eer het gemaatigd koninglijk gezag had te weeg gebragt. Daar door waren de tegenftrijdige belangen  II. BOEK II. HOOFDST. J. voor C 493J. van R 259- Bezwa; der onve mogende fchuldenaars. ipO ROMEINSCHE gen van den Raad en van het Volk vereenigd, en derzelver onderfcheiden machten in evenwigt gehouden. Doch in deaffchaffing der koninglijke regeering en in den dood van tarquinius het tegenwigt mislenende, het geen 's Volks invloed tegen het gezag van den Raad op deed wegen , lloeg welhaast de balans der Regeering met eenen geweldigen fchok over naar het willekeurig gebied van een onafhanglijken Raad. Die fchok echter deed defchaalder te openlijkeArifiocratie terug ftuiten en gaf aan het mishandelde Volk gelegenheid, om door eene nieuwe pooging het gezag der Regeering binnen den evenaar van een gemaatigd gemeenebestbeltuur te rug te trekken, it Zij, die onder den last hunner fchulden r"zuchtten, en zich, op de herhaalde beloften van den Raad, vleiden na het eindigen van den hagchelijken Latynfchen krijg, zo niet een geheel ontflag, ten minften eene maatiging van hunnen druk te zullen verkrijgen, zagen zich op eene fchandlijke wijze te leur gefteld in deze verwachtingen. Hunne fchuldeisfchers vervolgden op nieuw hun onmaatig recht, en wilden hun,  geschiedenissen. ïqi hun, die zoo onlangs nog zegepraalend over Rotne's vijanden waren te rug gekeerd , naar flaaffche werkplaatfen fleepen, om aldaar in boejen door geesfelflagen tot den laagfien arbeid gedreeven te worden: terwijl de Raad om de klagten der behoeftigcn niet meer fcheen te denken. Hier uit reefen de oproerigfte oneenigheden. De fchamele menigte fchoolde te zamen en verzette zich met geweld tegen derzelver onbarmhartige vervolgers. Wilden dezen de onmaatige renten niet laten vallen, om ongelukkigen te gemoet te komen , die door den oorlog op nieuw geleeden hadden; nu wilden de fchuldenaars, op hunne beurt, zelfs niets van de hoofd fomme betaalen, en waren even afkeerig van eenige minzaame fchikking. De markt was het gewoon tooneel dier oneenigheden , welken zeer dikwijls tot daaden van wederkeerig geweld kwamen, en de geheele ftad in rep en roer fielden, (i) De eene Conful, servilius, wiens hart gevoelig was voor de rampen des be-[ hoeftigen Volks, fpoorde te vergeefsch e den/ CO Dion. hal. L. VI. p. 25?, 250. IL boek II. hoofdst. J. voor C. 493. f. van R. 259. Onderleidenharakter n gedrag er Cohils.  II. BOEK II. HOOFDST. J. voor C 493J. van R 359« jp2 romeinsche denRaad aan: „om aan derzelver lot eenige verzachting toe te brengen, en over het algemeen de betrekkingen tusfchen fchuldeisfchers en fchuldenaars op zulk .een gemaatigden en tevens gevestigden voet te brengen, dat de Staat voor eens en voor altijd ontflagen wierd van dergelijke ontrustende bewegingen." Zijn ambtgenoot appius, wiens ftreng charakter reeds uit voorige raadpleegingen kenhjk was, bleef bij zijn gevoelen: „ dat men noch de renten verminderen , noch de hoofdfom kwijtfchelden kon ten voordeele der armen, zonder onrecht aan de rijken te doen; dat men den fchuldeisfcheren even min in de macht over hunne fchuldenaars mogt belemmeren; en dat men door zulk eene dwaaze toegevendheid het Volk flechts den weg zou wijzen, om het geheele gezag van den Raad naar hun welgevallen om te zetten, terwijl men thands in ftaat Was om zich met het aanzienlijkfte gedeelte der burgerij te doen gelden tegen alle dergelijke oproerige poogingen." — Door zulk een ver uiteenlopend gevoelen der Confuls, die beiden hunne aanhangers in den Raad vonden , heerschte 'er eene wer-  geschiedenissen. ig^ werkeloosleid in derzelver vergaderingen. welke tot niets anders ftrekte, dan om hel Volk op nieuw in partijfchappen te verdeden ten opzichte der verfchillend denkende Confuls en Raadsheeren. (1) Ser vilius, zich onmagtig ziende , om den Raad tot eene gunftige uitfpraak over 's Volks klagten te bewegen, meende een middel gevonden te hebben, om de woelingen des Volks eene afleiding te bezorgen , en het zelve tevens, voor eenigen tijd, van de vervolgingen der Grooten te ontflaan , door het verwekken van een buitenlandfchen oorlog, wiens duurzaamheid ten minsten eene ongunftige uitfpraak Van den Raad eenigen tijd zou kannen ophouden. (2) Het gedrag door de Volscers in den Laiynfchen krijg gehouden fcheen de verontwaardiging van Rome te moeten gevoelen , en derzelver tegenwoordige oorlogzuchtige bewegingen eenen vijandlijken aanval der Romeinen te billijken. — Het gerucht, naamlijk, van de verregaan- CO Dion. hal. L. VI. p. 350, 360. (2) Ibid. p. 350. II. deel. N H. boek II. hocfdst. }. voor C. 493J. van R. 259- Oorlogs beweging van en teïen de beheers.  jp4 ROMEINSCHE II. BOEK II. HOOFDST. ]. voor C 493J. van R *59- de verdeeldheden van Rme's burgers bemoedigde dit Volk, om een gemeenebest aan te vallen, het welk het door oneenigheid geheel en al ontzenuwd reekende. — ■ De Raad billijkte den oorlog tegen deze nabuuren , en droeg aan servilius het beleid van den krijg op. De werving des legers was echter zeer bezwaarlijk, en de Conful behoefde al de genegenheid des Volks voor zijn perzoon, om een aantal vrijwilligers bij een te krijgen , die zich volftrekt aan geene geregelde opfchrijving zouden onderworpen hebben. Met zulk een leger de Folscers overvallende, die nog met hunne toerustingen bezig waren, en om geenen aanmerklijken tegenftand, veel min nog, om den eerften aanval der Romeinen gedacht hadden , zag de Conful zich welhaast door een gezantfchap der oudften uit de Volfcifche fteden, om vergeving voor den bijftand, dien zij*den Latynen in den voorigen krijg hadden willen bewijzen , en een gunstigen vrede fmeeken. Servilius fchonk hun beiden , nam alleen drie honderd aanzienlijke gijzelaars tot borgen hunner goede trouw me-  öèschiedenissèn. 1q£ mede en liet zijn geheele leger door hun lh van kleederen en leeftocht voorzien, (i) B0ILK Daar deze vijanden echter meer ver-H00FDSTrascht en overrompeld dan overwonnen J* voor C' tvaren, verbitterde deze overweldiging J. van R. flechts hunnen ouden wrok, en eens mis- 25p' gereekend hebbende op Rome's inwendigefpaïnTng' onlusten, trachtten zij nu door eenen bond-der Fo/s' r i cers, Her- genootlchaphjken aanval met andere Vol- en ken zich eene trouwlooze wraak te ver-£2'^ fchaffen. Hunne afgezanten waren hhrLat3ne>t toe met vrucht werkzaam geweest bij deGntdeku Hernicen en de Sabynen, die openlijk deel in hunne onderneming namen, en bij andere nabuuren, die hun in het geheim allen onderftand beloofden : doch bij de Latynen was hun een gansch ander lot ontmoet. Dezen lag de bloedige nederlaag bij het meir Regillus nog te versch in het geheugen, om het fchenden hunner verbonden met het gemeenebest in gedachten te durven nemen. Hun ijver voor Rome\ belangen ging in tegendeel thands zoo verre , dat zij, met fchending van het geheiligd (O Dion. kal. L. VI. p. 360, 35i. Liv. I" II. c. as. N 2  II. BOEK. II. HOOFDST. J. voor C. 493J. van R. =59Belooningvan de trouw dei Latynen. Vernie wing da naauwfte vereeniging tuS' (eben ('e Homeint cn Laty nen. [Qr5 ROMEINSCHE igd recht der Volken, de Volscifche afgezanten gevangen hielden, en naar Rome bragten, tevens allen noodigen bijftand van hun pas herfteld bondgenootfchap aanbiedende. Deze trouw der Latynen was den Raad zoo aangenaam, dat men dezelve erkentlijk beloonde met het ontflag van zes duizend gevangenen uit den voorigen krijg, dien men uit hunnen flaaaffchen dienst in vrijheid ftelde, en als vrije lieden gekleed aan hunne landgenooten wedergaf. Men bedankte echter voor den aangeboden bijftand, daar men eigen krachten genoeg meende te bezitten, om eene bende trouwlooze rebellen te ftraffen. 1. De vreugde der Latynen op het zien ' wederkeeren hunner landgenooten was buiten maate; nu eerst waren zij volkomen in het oude bondgenootfchap hern fteld. nu eerst konden zij weder op eenen gelijkeren voet met de Romeinen handelen. Dankbaar zonden zij een nieuw gezandfchap naar Rome, om eene goude kroon aan (1) Dion. hal. L. VI. p. 361. Liv. L. II. c. 22.  geschiedenissen. Ï97 aan den Capitolynfchen jupiter aan te bieden. Alle de vrijgelatenen vergezelden deze gezanten; gingen overal hunne oude meesters, uit wier dienst zij zoo edelmoedig waren ontflagen, bedanken; en ver-, bonden zich nu onderling met hun door de hartlijkfte banden van gastvrijheid en vriendfchap. Nooit te vooren was de vereeniging tusfchen de bijzondere perzoonen zoo wei, als tusfchen de Volken van Rome en Latium, zoo naauw of zoo hartlijk, dan tegenwoordig, (i) Van de trouwlooze onderhandelingen c der Volscers verwittigd, was de oorlog0 tegen hun weldra in den Raad beflooten, v maar ook even fchierlijk ondervond men, dat men voorbaarig genoeg der Latynen bijftand afgeweezen had. Terwijl men nog raadpleegde over het aantal troepen, welken men in dezen oorlog te veld zou brengen , ontftond 'er op de markt voor het Raadhuis eene oproerige beweging, welke de fchriklijkfté gevolgen dreigde. Een ongelukkig fchuldenaar was zijnen i wreeden fchuldeisfcher ontworfteld endo' ver- eer (1} Liv. L. II. c. 22. N 3 11. BOEK II. HOOFDST. ] voor c. 493f. van R, 259- 'eduurige ïrust on» ;r het olk. 3proer >r eenen fen, lijken,  n. BOEK II. HOOFDST. J. voor C. 493J. van R 25 9- doch mis handelden fchuldenaar verwekt. [98 ROMEINSCHE vertoonde zich met alle de teekenen zijner diepe ellende op de markt voor het zamenftroomende Volk, wiens bijftand hij in zijne onderdrukking affmeekte. Al wat aan hem was boezemde medelijden in : hij was reeds hoog bejaard. Een lange baard gaf achtbaarheid aan zijn gelaat, waarin de tegenfpoed de ftoute trekken van voorigen heldenmoed nog niet had kunnen uitgroeven. Het overfchot zijner grijze haairen hing ongehavend om het eerwaardig hoofd. Zijne gelapte en gefcheurde lompen lieten hier en daar een eerlijk leedteeken op de borst, maar ook bloedige ftriemen op den rug, zien. Om zijne magere handen rammelden de keetenen der ilaaffche dienstbaarheid. Hoe misvormd, hoe verbleekt, hoe uitgeteerd, menig een erkende echter in hem den ouden hopman, wien hij wel eer met beleid en heldenmoed zijne toevertrouwde benden had aan zien voeren. Zelf maakte hij zich nader bekend , en boeide door het bericht van zijn rampzalig lot aller deelnemende aandacht: „ na het helpen bevechten van agt en twintig overwinningen, na het behaalen van yerfcheide eereteekcnen van zijnen helden-    GESCHIEDENISSEN. 199 denmoed, was hem , daar hij tegen de H. Sabynen het laatfte te veld was, niet Hechts B0,| * een geheele oogst verwoest, maar zelfs hoofdst. zijn landgoed in brand gedoken , zijn ™°r c* goed geroofd, zijn vee weggevoerd; omj- van R. evenwel zijne fchatting op te brengen, 25P' had hij geld geleend, doch deszelfs woekerende renten hadden hem eerst zijn vaderlijk erf, daarna zijn overige eigendom voor zijne fchulden doen verkopen; die invretende kanker had eindlijk zijn ligchaam zelfs aangetast; een ongevoelig woekeraar had hem, met zijne twee zoonen, gevangen naar eene ilaaffche werkplaats heenen gefleept; aan vernederende boejen geflooten; en om eene geringe tegenfpraak tegen de harde bevelen van zijne ontmenschte vervolging met een aantal geesfelflagen tot zwijgen gedwongen." Dit verhaaiende rukte hij het gefcheurde kleed van zijne fchouderen, en vertoonde eenen rug, waar langs het bloed nog uit de verfche wonden drong, terwijl zijn borst met de teekenen van zijnen voorigen heldenmoed pronkte. Op dit gezicht hief het medelijdende Volk een verontwaardigd muitgefchreeuvv aan , het geen fpoedig N 4 door  200 romeinsche n. door alle de ftraaten van Rome zich Het 'i," hooren. Overal kwamen ongelukkigen te hoofdst. voorfchijn , die in dit tijdftip zich aan J*v40903r.C' hunne beulen hadden weten te ontwrinj, van R.gen, en door het vertoon hunner keete259* nen de wraak billijkten, welke zij over de woekeraars en den Raad uitgilden. Overal vond het oproer nieuwen aanhang; oploop bij oploop vervulde de geheele markt en dreigde den Raad in deszelfs vergaderzaal te beftormen. Hier gold geen Overheidsgezag. Appius, op wiens hoofd zich alle de vloeken der raazende menigte vereenigden , borg zijn leeven door de vlucht. Servilius, de lieveling des Volks, waagde het niet, zich in zijne waardigheid te vertoonen; hij wierp zijne overheidstabbaard af; begaf zich moedig onder de menigte; en overreedde de voornaamfte aanvoerers van het Volk met traanen in de oogen, om thands uit een te gaan, doch des anderen daags geregeld wederom te komen, daar hij plegtig verzekerde, hunne belangen in den Raad te zullen behartigen. Te naauwernood liet zich de menigte in dezer voege gezeggen : doch ging niet uit een, voor dat servilius,  GESCHIEDENISSEN. 201 lius door een omroeper had laten af- II. kondigen, dat geen fchuldeisfcher zijnen "ij" fchuldenaar aan mogt tasten, voor dat de hoofdst. Raad deze zaak had afgedaan , en dat in-J- voor c* tusfchen elk vrij en veilig heen kon gaan, J. t*n R. werwaards het hem gelusten zou. (i) 259* Des anderen daags kwam niet flechts de strengheid menigte der ftedelingen, maar tevens derRa"dden landbewooners bij een , en reeds vroeg was de markt opgepropt van Volk. De Raad vergaderde, doch kon geenszins tot zulke befluiten komen, als servilius van den hagchelijken toedragt der zaake verwacht, en waarmede hij op dien grond, daags te vooren, de oproerige menigte getrild had. De hardnekkige appius durfde zelfs zijnen ambtgenoot eenen laffen volksvleijer, en het hoofd der fchamelefacïie noemen. Servilius weet aan deszelfs ongevoelige ftrengheid in tegendeel de hoog gefteegen onrust des Volks. (i) Dion. hal. L. VI. p. 3S1, 362. Liv. L. II. c. 23. Men heeft evenwel den eerst aangehaalden Schrijver, om de grooter waarichijnlijkheid van deszelfs verhaal, boven de laatften in de bijpmftandighedeu gevolgd. N5  £02 ROMEINSCHE !L Volks. Men Heet de dierbaare oogenblikï0" ken ter raadpleeging, welke het onzeker hoofbst geaL1ld der menigte vergunde, in onderJ.voorClinge haatlijke twisten en verwijten, tot j. van' R.dat eenige Latynfche ruiters, in vliegende 259 haast, de tijding bragten, dat de Volscers reeds met een groot leger opgebroken, en over de grenzen van Latium getrokken waren. CO Verwar- De verdeeldheid van Rome's burgen] ring in den was ZQ0 gr00t? dat het gemeen met eene ïptnddesuitgelaten vreugde deze maare aanhoorde; Volks' in 's lands vijanden hunne Befchermgoden en de wreekers van der Grooten dwinglandije blij te gemoed zag; en elkander opzette: „ om vooral niet tegen de Volscers te veld te trekken, wijl het liever met geheel Rome één lot wilde onder, gaan, dan alléén het flachtoffer der onderdrukking worden; de Raadsheeren mogten nu zelve den krijg voeren, daar niets billijker was, dan dat zij alleen deszelfs lasten droegen, die tot nog toe alleen deszelfs voordeden genooten hadden." In de raadzaal in tegendeel heerschte fchrik en ver- O) Dion. hal. L. VI. p. Z6i.  geschiedenissen. 203 verwarring op deze onverhoopte tijding, n. Men wist niet, wien men meer te vreezen B"* had, den aanrukkenden vijand, of de te hoofdst. leur gefielde mgnigte. Nu fmeekte menJ'voorC' den Conful servilius, om door zijnl- van*R, invloed en vertrouwen bij het Volk den *59' Staat te redden. Hij vergat den pas geleden fmaad, en liet aanftonds op zijn naam het Volk ter wapening oproepen. De Raadsheeren, Ridders, en meestvermogende of aanzienlijke burgers vatteden terftond de wapenen op, doch de minvermogende en voor al zij, die onder de fchulden zuchtten, weigerden allen dienst. Noodigde men hun ter verdeediging des vaderlands , zij vertoonden alleen de boeijen der ongelukkigen, en vroegen ftout, of men voor het behoud van zulke kleenoodien niet wel het leeven waagen zou. In deze algemeene verwarring, welke Aanfpmk niets minder dan Rme's ondergang dreio-.van ,ER" oe, beklom servilius de openlijke fpreekplaats. „ Hij beweerde de onmoog- . lijk- CO Liv. L, II. c. 24. Dion. hal. L. VL p. 362.  204 romeinsche ii. lijkheid voor den Raad, om zich bezig te B0EK houden met de belangen van een gedeelïioofdst. te des Volks, terwijl de geheele Staat in j. voor c. jiet Eerfte gevaar was, of om aan iet J. van r. anders dan aan eene algemeene verdeedia59' ging te denken , daar de vijand reeds bijna voor de poort was; dat het even fchandelijk zou wezen voor het Volk, het vaderland niet te willen bijftaan, ten zij men eerst deszelfs eigen belangen ingewilligd had, als het voor den Raad zijn zou, door vrees genoodzaakt fchikkingen te maaken, welken dezelve uit gevoel over 's Volks billijke klagten vrijwillig zou geregeld hebben. Hij befloot en bekrachtigde zijne aanfpraak, waarin hij zijne bijzondere volksgezindheid niet weinig had doen hooren, met dit wettig verbod: dat niemand een Romeinsch burger, die zich bij den Conful ten ftrijd wilde aangeven, ge boeid of opgeflooten zou mogen houden, en even min deszelfs goederen in beflag houden of verkopen, of deszelfs kinderen en] kindskinderen gevangen zou mogen houden, zoo lang de krijg duurde." Bevredi Zoo zeer als de minzaame redevoering y5s %a nn servilius 's Volks onftuimige drift  geschiedenissen. dó§ drift had gemaatigd, zulk eene meer dan It. verwachte uitwerking had de daarbij ge- B°rEIt voegde afkondiging op de verzameling «oofmt. des legers. Allen, die met hunne boe-*' voor cjen op de markt tegenwoordig waren,J. Z\. heten terftond hunne naamen opfchrij- *59ven; van alle kanten liepen de fchul-dTSr, denaars te zamen, die van hunne fchuldeisfchers los gelaten werden , om den krijgseed van trouw aan hunnen Veldheer af te leggen; weldra was het leger talrijk, en de moed van deszelfs benden ontwijfelachtig. Dit alleen fcheen twijfelachtig, of de liefde voor servilius dan of de vrees voor appius ,die het ftads-' beftuur waarnemen, en tegen de onwilligen den fchuldeisfchers een volkomen recht vergunnen zou, deze algemeene dienstvaardigheid voor den Staat het meeste bevorderde, (i) De Conful draalde geen oogenblik, om UUtogt met zijn leger, zoo ras hetzelve voltallig™ ««. en geregeld was, tegen den vijand uit te IÜS' trekken, en dien, was het mooglijk, het hoofd CO Dion. hal. L. VI. d ?' dankbaar zijn geleide volgden tegen Suesfd Pometia zelve, de aanzienlijkfte, volkrijkfte en meest vermogende ftad der Vilscers. Te vergeefsch bood de vijand hier een manmoedigen tegenftand , de Conful hield niet op bij nacht, zoo wel als bij dag, de vesten te beftormen, de belegerden af te matten en uit te putten, en hun van rondsom binnen de van lijftogt onvoorziene muuren opgeflooten te houden, waardoor deze hoöfdftad der Volscers binnen weinige dagen in zijne handen viel. Het bloed der burgers , die onder dé manbaare jaaren moesten zijn , om het moordend zwaard van zijn krijgsvolk te ontgaan, bevlekte zijne lauren. De ftad zelve werd ter plundering dier bloeddorftige benden overgelaten * die , hoe arm ook, zich na zulk een voorbeeldeloozen buit niet weinig konden herftellen. Nu had servilius zich Hechts voor de overige fteden der vijanden te vertoonen, om  geschiedenissen; go£ ötn derzelver demoedigfte onderwerping tl te ontvangen. Afgezanten van Ecetra B°J^t kwamen zelfs den reeds te rug trekken-H00FDST« den Veldheer om den vrede fmeeken, die1'™010' hun vervolgends door een Raadsbefluit J- v!n*R« vergund werd, doch met opoffering van 259' alle hunne landerijen. Intusfchen liet de ftrenge appius binnen Rome, ten eeu\vigen affchrik voor alle fehenders der geheiligde trouw, de drie honderd jongelingen, dien de Volscers wel eer als gijzelaars hunner gehoorzaamheid gegeven hadden * openlijk geesfelen en onthoofden, (i) Overlaaden met den lof en dank zijner Een zeg* overwinnende krijgsbenden trok s e r v i- praai san lius vol zelfsvoldoening tot voor Ro-ToJ^dZ mc's wallen te rug , alwaar hij met zijn wejirf" vrolijk leger het raadsbefluit tot zijnen ze- d°ch op\ gepraal afwachtte, dien hij meende, datief4 hem na zulk eene volflagen overwinning z.e,f toes8* niet ontgaan kon. (2) Doch appius, e'send' wiens CO Dion, hal. L. VI. p. 3Ö4, 365. Liv. L. II. c. 24, 25. C2) Een Veldhetr, die na de eer van een zege. praal ftond, was verplicht, dooreen brief aan den Raad kennis te geven van zijne verrichtingen, en derzelver befluit buiten Remit muurenaf te wachten, H. DEEL. O  2io ROMEINSCHE If. wiens trotfche ftrengheid alzins de infchik- B' den Raad, en verklaarde, zoo wel door zijne bedrijven, als door zijn dankbaar leger , gerechtigd en gezind te zijn, om eigener gezag zich al den luister van eenen zegepraal toé te leggen. De luidruchtige toejuiching des Volks moedigde hem tot alles aan, wat den Raad vernederen kon j en verzelde de zegepraalende ftoet, waarmede hij Rome binnen trok. Zoo zeer als servilius hier door meer en meer de lieveling des Volks werd, werd hij tevens meer het algemeen gehaat voorwerp bij den Raad, weins gemaatigdfte leden zelve zijn onftaatkundig gedrag fterker afkeurden, dan zij zijne oorlogsverdienften preezen. (i) Terwijl de luisteren het voordeel derAanvaIdei behaalde overwinning het Volk nog opge- Sabynen afgekeerd, too- (i) Dion. hal. L. VI. p. 365. Deze onwec tige zegepraal worde niet gevonden inde FasiïTriutnpkales, noch door livius vermeld. O a  212 ROMEINSCHE II. BOP.Ï II. HOOFDST. J. voor C. 493' J. van R *59- toogen hield, en vrolijke feesten, welketl men bij die gelegenheid tevens vierde , hetzelve nog om geene oude klagten deeden denken, overvielen de Sabynen gansch onverwacht Romers grondgebied, en zouden, daar zij bij nacht waren uitgetrokken , misfchien de ftad hebben kunnen overrompelen , indien hunne plunderingen en brandftichtingen op het platte land hunne verraaderlijke komst niet ontdekt hadden. Zoo ras de vluchtende landman deze tijding binnen Rome gebragt had, trok a. posthumius, de overwinnaar der Latynen, aan het hoofd der ruiterij op den baldaadigen vijand uit, en servilius volgde hem weldra met eene bende voetvolk, in der haast bij een gebragt, zoo vercierd en bekransd hetzelve nog van de algemeene feestfpelen was. De plunderzieke vijanden zagen zich nu even onverwacht door de ruiterij befprongen , en konden derzelver vaardige bewegingen even min ontkomen, als aan de manfehap des Confuls geregelden wederftand bieden ; vermoeid van hunnen marsch, verbijfterd door den aanval, veelal door hunne zwelgerijen op de geplunderde land-  GESCHIEDENISSEN. 213 landgoederen bezwaard, bezaten zij naauwlijks krachten genoeg, om lafhartig te vluchten. Veelen lieten 'er het leeven, eene menigte werd gevangen Rome binnen gebragt , alwaar men het geheele ontwerp ontdekte, en zich van hun verzekerde, die, onder den fchijn van als nabuuren de feesten bij te woonen , in affpraak geweest waren, om van binnen de fterkten der ftad te vermeesteren, terwijl de anderen van buiten dezelven overvallen zouden, (i) Na dezen oorlog van éénen nacht hervatte men met verdubbeld vermaak de even geftaakte vrolijkheden. De Raad zag met genoegen de afleiding, welke het gemor des Volks in deze feesten vond, en kondigde derzelver eens zoo langen duur en grooter luister af. Maar welke hoop op rust men thands van buiten vestigde , eer de feestdagen waren afgelopen kwamen 'er gezanten van de Arunciè'rs, een volk van Campanie, met den eisch: om den inwooners van Ecetra het hun ontnomen land weder te geven, en de in die ftad (1) Liv, L. II. c. 26. Dion. hal. L. VI. P- 365s 3.65, O 3 11. boek 11. hoofdst. J. voor C. 493. J. van R. 259. Aanval der Arunciërs afgeflagen.  £14 romeinsche II BOEK 11. HOOFDST. J. voor Ci 493J. van R. Voordduurendeürengheid ftad gelegde Romeinfche bezetting te rug te trekken. De Raad fpotte met het dreigen dier afgezanten, en zond tevens eene genoegzaame magt tegen deze nieuwe vijanden onder het bevel van servilius af, die hun reeds bij Aricia ontmoette , en, hoe reusachtig van geftalte, barsch van uitzicht, en krijgshaftig van houding zij ook waren, na een hevig gevecht, het geen verfcheide uuren duurde , in één treffen te onder bragt. Daar een ongelijke hobbelige grond het flachtveld uitmaakte, had posthumius zijne ruiters af doen klimmen, om over al de noodlijdende voetknechten bij te fpringen. De verovering van het vijandlijk leger was niet rijk, men vond 'er niet dan krijgstuig en paarden; het geen deze bloedige overwinning, op een volk behaald, het welk nog nooit door Rome ontrust was, of hetzelve aangevallen had, meer roemrijk dan wel voordeelig maakte. Qi) Zoo veele agtereenvolgende overwinningen , welke Rome grootendeels aan de dap- (i) Dion. hal. L. VI. p. 3Ö>6\ 367. Liv. L. H. c. 26.  geschiedenissen. 215 •dapperheid van hun te danken had, die onder den last van hunne fchulden zuchtten , gaven het gemeen een rechtmaatig gevoel van deszelfs verdienften bij den Staat, en deeden het nu dagelijks eene uitfpraak over hunne voorige klagten te gemoed zien , welke servilius hun beloofd en de Raad hun verzekerd had. Maar wel verre van eenige gemaatigdheid te ondervinden, zag het den onverzetlijken appius met alle voorige ftrengheid tegen de ongelukkige fchuldenaars vonnisfen, en hun, die hun bloed zoo moedig voor hun vaderland geftort hadden, op nieuw aan de vervolging hunner woekeraars overgeven. Vergeefsch nam de vervolgde zijne toevlucht tot servilius ; deszelfs aanfpraak op zijne plegtige beloften , en het vertoon der versch ontvangen leed- en eere - teekenen van deszelfs dapperheid trof den Conful Hechts het hart, zonder hem tot mannelijke poogingen aan te zetten, om eenen ambtgenoot wederftand te bieden, die hem door deze hardnekkigheid bij zijne oude gevoelens zichtbaar wilde vernederen. Niet alleen appius, maar de geheele adel verO 4 klaar- lh BOEK II. HOOFDST. J. voor C. 493J. van R. 259. van den Raad.  Êltf ROMEINSCHE b^Êk klaarde zich teSen de zaak des Volks; en II. de dappere Veldheer, die zoo veele vijan- poofdst. den on(jer de 0q durv£n zien b J. voor C. 493. zat §een moeds genoeg, om zich alléén h jj.r,in den Raad tegen de ongevoelige heerschr zucht der Grooten te verheffen. Zoo braaf als zwak van hart, nam hij even min deel in de flrengheid des Raads, als hij zijne beloften geftand deed : doch maakte zich daardoor bij de Grooten als een lafhartigen volkbeliever, bij het gemeen als een trouwloos misleider veracht. De inwij. Eerlang zelfs bleek het, hoe zeer het fènStempeiVolk hem niet minder dan zijnen ambtgeaan m er. noot haatte. Een tempel, ter eere van pur1u5, mercurius gefticht , moest worden ingewijd. Behalven de gewoone eer der " inwijding zou hij, wien dit geluk te beurt viel,opzichter over den leeftogt en het hoofd eener aanteleggen handelmaatfchappij zijn, als mede den rang van Priester in dezen tempel bekleeden. (i) Daar de Confuls elkander deze eer betwisteden, liet de Raad (O Hoe fter'* bewijst dit geval de waarheid van het bericht van polybius niet, en van onze aaugerking daarover ? hier boven bi. 65-69 te vinden?  geschiedenissen. 217 Raad de uitfpraak hier in aan het Volk n. over, het welk met een verachtlijk voor- Bi£*K - bijgaan van beiden de Confuls en alle de le- hoofdst. den van den Raad ter hunner fpiit hierI-voora . * j 493. toe m. l^etorius den eersten hop-J- van R. man eener keurbende benoemde , voor 259# wiens rang, fchoon al niet geheel onaanzienlijk in het leger, deze eer ongetwijfeld te groot was. Dit blijk van minachting verbitterde •« Volks teservilius ruim zoo veel als ziinengenftand 1 tC£Cn dt?n amotgenoot, die nu beiden met den evenRudep zeer beleedigden Raad de ftrengfte maat-CW"/s' regelen tegen het Volk in het werk fielden. Dan, het Volk, welk deszelfs waarde had leeren gevoelen, liet zich niet langer onderdrukken. Op geen medelijden of billijkheid van den Raad en de Confuls meer kunnende reekenen, vereenigde het zich in betzelfde oogenblik, waarin men eenen fchuldenaar voor de vierfchaar bragt. Alle achting en ontzag voor hunne onderdrukkers verbannende, maakte hun onftuimig gemor 's Confuls uitfpraak onhoorbaar, en hunne openlijke weigering Van alle onderwerping het geheele vonnis v 5 kracht?  si8 ROMEINSCHE H boek II. hoofdst. J. voor C. 493. J. van R. 25P' Verkeerd gevolg der geweldige maatrege len van a p« PJUS. vrachtloos. Weleer vruchtloos gefmeekt lebbende gebruikte het thands geweld, ;n daar men niet ontzag, eiken woekeraar ten aanzien des Confuls met elkander geweldaadig aan te vallen, liepen de onbarmhartige fchuldeisfchers op hunne beurt het grootfte gevaar hunner vrijheid en veiligheid. Bij zulk eene hoog gefteegen onrust van binnen kwam nog de vrees voor een nieuwen aanval der Sabynen. Vergeefsch bepaalde de Raad de werving van een leger , elk onttrok zich aan den dienst. „ Appius raasde van woede en lasterde zijnen ambtgenoot, wiens volkvleiend ftilzwijgen den Staat op den rand des verderfs gebragt had, daar hij eerst naar de wetten niet had durven fpreken of ftraffen , en thands de werving des legers, door den Raad beflooten , aan 's Volks vrije keuze overliet; zelf verklaarde hij, de klem der regeering en het gezag van zijn ambt nog zoo verzwakt niet te willen befchouwen, maar des noods alléén al de majefteit van zich en van den Raad te zullen doen gelden." Hij waagde het ook  geschiedenissen. 2Ic ook eenen belhamel der menigte openlijl bij den kop te doen vatten; dezelve be riep zich op het Volk, terwijl de gerechtsdienaars hem weg fleepten , doch appius zou zich niet bekreund hebben aan dit appel, hoe zeer het Volk zich in een dreigend gefchreeuvv tegen hem liet hooren; indien hetzelve in dit geval niet onderfteund was, door den Raad en het gezag van zijne eigen medeleden. In weerwil zijner hardnekkige ftandvastigheid groeide het kwaad met den dag aan, en vertoonde zich niet Hechts in een openlijk gemor, maar wortelde, het geen veel erger was , door allerleie geheime bijeenkomsten nog veel dieper in. Zoo rampzalig zag het 'er met Rome's gemeenebest uit, wanneer de beide C0«-k fuls afgingen, waarvan de een het Volkc te weinig gevierd had, de ander te weinig fchranderheid en fterkte van geest bezeten had, om van den eenen kant het geheele gezag van den Raad buiten gevaar te houden, of van de andere zijde de burgerlijke vrijheid tegen de onderdrukking der Grooten te verdeedigen. Appius Weef : ir. BOEK II. HOOFDST. ƒ. voor O. 493. J. van R. Ongelukig beduur er beide on/uls.  S2Q romeinsche II. boek II. hoofdst. J. voor C. 492. J. van R. 260. A. virgin1us C/ELlmointanus en t. vetu- SIUS GEMI' KUS Cof. bleef nogthands de lieveling der Raadsheeren, terwijl servilius nergens gunst of achting vond. (1) A. virginius c^limon tanus en t. vetusius geminus zagen zich nu met de eerfte doch hagchelijkfte waardigheid in het onrustige gemeenebest bekleed. Het Volk verwisfelde thands deszelfs oproerige houding met het ernftig vertoon van een eenpaarig en wel overlegd ontwerp ter herftelling hunner bezwaaren. Onzeker, wat zij van de nieuwe Confuls te wachten had, bezefte de onderdrukte menigte de noodzaaklijkheid, om zich een bepaald oogmerk voor te fteilen, en daarna eendrachtig en geregeld te handelen, wilde zij niet telkens op de markt door verhaaste en onoverlegde maatregelen haare zaak meer aan het toeval dan aan het beleid overlaten. Men hield dus bij nacht algemeene bijeenkomften, zoo wel op den Esquilynfchen als op den Avcntynfchen berg, om over de gemeene belangen raad te pleegen. Pe (1) Liv. L. II. c. 37,  geschiedenissen. 22t De Confuls bragten dit ter kennisfe van den Raad, doch het misnoegen der Raadsheeren was zoo groot, om dat men hun aldus mede betrok in het ge vaar des Volks, daar het aan de Confuls zeiven Hond, om zulk eene zamenrotting te keer te gaan. dat men, zonder over dit gevvigtige onderwerp zelve raad te pleegen, hun verweet : „ dat Rome van geene zamenrottingen weten zou, indien hetzelve waare regenten aan het hoofd had; dat men nu den Staat in duizende (lukken verdeelen en vergruizen liet; dat één man, — het geen iets meer dan enkel Conful zeide, — dat één man als appius claudius, in één oogenblik alle die zamenkomften zou uit een gejaagd hebben." De Confuls , die alleen aan den haat en de wraak der menigte niet wilden bloot (laan, bleeven niet te min op een befluit van den Raad aandringen, en wel onder den fchijn, als wilden zij vooral geene zachter maatregelen in het werk (lellen, dan die volkomen naar der Vaderen genoegen zouden zijn. De Raad begreep, dat de vrede het Volk losbandig maakte , en befloot daar- il BOEK II. HOOFDST. j. voor C, 592. j. van R. 260. Raadpleeging over 's Volks bijeenkom,ften.  222 ROMEINSCHE tl. boek II. hoofdst. J. voor CS 492. J. van R. 360. Het Volk verzet zich tegen eene werving. (1) Liv. L. II. c. «8. («) Dion. hal. L. VI. p. 367. laarom, de reeds bepaalde werving dés legers op het ftrengfte door te zetten , (1) :e meer daar zulks door de zamentrekking van eene aanzienlijke macht der Sabynen en ier Medulliërs, die eene Romeinfche volkplanting bewoonden, en nu met deze vijanden van den Staat zamenfpanden, noodzaaklijk gemaakt werd. (2) De Confuls draalden niet, dit raadsbefluit in werking te brengen, zij beklommen [ïunne verheven rechtplaats, en riepen de jonge manfchap bij derzelver naamen op, om den krijgseed in hunne handen af te leggen. Maar wel verre, dat een eenige op het lezen van zijnen naam andwoordde , verklaarde het gemeen, welk zich nu even geregeld, als in eene wettige volksvergadering , had bij een gevoegd: „ dat men hetzelve niet langer misleiden kon; dat men onder hun niet éénen krijgsman aan zou werven, ten zij men de voorige plegtige beloften naarkwam ; dat men eenen ieder eerst de vrijheid, daarna de wa-  GESCHIEDENISSEN. Zlé§ wapenen, geven moest, om voor zijn vaderland en zijne medeburgers , maar niet voor zijne meesters, te ftrijden." Met hoe veel ftrengheid de Raad ook gelast had, om deze werving door te zetten, wilden de Confuls zich echter alleen niet waagen aan 's Volks eenftemmige hardnekkigheid, welke een ijslijken burgerkrijg dreigde, wanneer men het raadsbefluit met geweld wilde doorzetten. Zij riepen den Raad weder bij een, en gaven verflag van den algemeenen onverzetlijken tegenitand. Dit bericht verbitterde den Raad; deszelfs jongfte leden drongen met onftuimig geweld op de geftoelten der Confuls aan en eischten' dat zij een gezag zouden neder leggen, het geen zulke lafhartige bloodaards niet konden ftaande houden. De Confuls verdroegen dezen hoon en gaven alleen ten andwoord: „ be„ fchreeven vaders, wij waarfchuwen u, „ dat 'er reeeds een hevige opftand plaats „ heeft. Wij eisfchen, dat zij, die het ,, meeste tegen onze blooheid uitvaren, „ ons bijftaan in de werving, en verklaa„ ren derzelver oordeel ten krachtigften „ door iï. BOEK II. HOOFDST. J. voor C. 492. J. van R. 260. De Confuls brengen zulks ter kennis van den Raad.  BOEK II. HOOFDST. J. voor C. 492. J. van R. 260. Oproer tegen eenige Raadsheeren. >24 ROMEINSCHË „ door te zullen zetten, wanneer dit tiW „ welbehaagen is." Hierop begaven zij zich weder tot het Volk, vergezeld van een genoegzaam aantal Raadsheeren, om hun het hoogstmoog* lijke gezag bij te zetten. Men riep inzonderheid een perzoon bij naam op , die voor aan onder de menigte Hond. Deez' gaf geen andwoord, bleef ftilftaan , en werd terftond van eene troep Volks om^ ringd, op dat hem geen geweld gefchieden mogt» Niet te min gelasteden de Conful eenen gerechtsdienaar , zich van hem te bemagtigen» doch het Volk verzettede zich tegen den dienaar en toonde , hoe weinig het gezag zonder magt vermogt* De jonge Raadsheeren, die den Confuls op zijde ftonden, fprongen hierop woedend van de rechtplaats af en vloogen den bundeldrager te hulp; doch het gemeen ontzag hunne perzoonen zoo min, als hunne dienaars. Nu heerschte 'er het hevigfte oproer ; de tusfchenkomst der Confuls ftilde het onftuimig geweld , het geen echter meer luidruchtig en dreigend, dan wel daadlijk geweest was,  GESCHIEDENISSEN. 225 was, wijl het Volk van pijl noch Heen gebruik gemaakt had , om deszelfs aanvallers af te weeren, en den gerechtsdienaar zonder de minste mishandeling Hechts tegen gehouden had in de uitvoering van derzelver bevelen, (i) Om de rampen van den Staat te vermeerderen , waarin het Volk tegen den Raad opflond; de Raad tegen de Confuls verbitterd was; en dezen bij de eersten evenmin als bij de laatften eenige achting bezaten; dreigde alles van buiten eenen hevigen oorlog. Volscers en Mquïërs fpanden zamen tot eenen afval. De Latynen eischten bijftand tegen de ftroopende benden van deze vijanden , die alles verwoesteden , wat hun in den weg naar Rome voorkwam. De bezetting van Cruflumeria gaf kennis, dat de Sabynen het op deze fterkte gemunt hadden. Geduurig kwamen 'er onderfcheide berichten in van flagen, dien men vreesde, dien men voelde, of dien men fpoedig had af te weeren. De komst van afgezanten der Volscers vorderde inzonderheid eene fpoedige bijeenkomst Ci) Liv. L. II. c. 2%,-29» II. DEEL. P II. BOEK II. HOOFDST. j voor C. 402. J. van R. 260. OnderCcheidenaanvallen van buiten.  226 romein sche II. komst [van den Raad. T. lartius, ,0jj weleer Dictator, thands het voorflemmend hoofdst lid der vergadering; bragt dit wijs gevoel'*°°r len uit: „ dat hem de inwendige toeJ. yah r. Hand van het gemeenebest veel gevaarliji6°' ker, dan deszelfs uitwendige, voorkwam; dat men de eisfchen der Volscers om de teruggave hunner landerijen had af te liaan , en de Latynen eenen fpoedigen bijHand te belooven; doch dat het herHel der inwendige rust van zelfs allen vijandlijken overmoed van buiten zou beteugelen; en men daarom niet langer, dan tot den volgenden dag, uit moest Hellen, om over de inlandfche verdeeldheid ernflig raad te pleegen." Daar men eenpaarig in dit gevoelen trad, werden de afgezanten der Volscers met de gewoone waardigheid van den Romein/eken Raad afgeweezen. (i) De Pasd Dcs anderen daags kwam de Raad bij overdein een. deszelfs onderwerp voi derde de be- wennige onlusten daardfte overlegging eener rijpe ftaatkunvergaderd. de. ^och de drift, waarmede de jongere Raadsheeren, wier gezag door het Volk niet ontzien was, meer fchreeuwden dan raad- (i) Dion. hal. L. VI. p. 368, 369.  GESCHIEDENISSEN» 22? raadpleegden, maakte het den Confuls nood- H. zaaklijk aan te merken, dat men oproeri- Bj^8 ger in deze vergadering, dan het gemeen hoofdst. op de markt, te werk ging , en na de ™°[ c* fchande van dit verwijt, was het eerst J. van r. mooglijk, de gevoelens in orde op te ne- 2<5°' nien. (i) Drie onderfcheiden gevoelens kwamen Drieonhet meeste in aanmerking, naamlijk van derfchd 07 J den pevoe- p. virginius, T. lartius, dl ap. lens daar claudius. De eerfte fcheen een raiddel- oimre!ld' weg aan te willen wijzen tusfchen de ftrengheid van den Raad en de eisfchen des Volks» „ Naar zijn denkbeeld, behoorde men alleen die genen, die op de toezegging van servilius in den voorigen veldtogt gediend, en alzins blijken van trouw en moed betoond hadden, te ontflaan van alle vervolgingen der fchuld» eisfcheren tegen hun lijf en goed, en dit zelfde voorrecht te vergunnen aan hunne Vaders en grootvaders, gelijk ook aan hunne eigen kinderen en kleenkinderen s tegen de overige kwaade betaalers, wilde hij de ftrengheid der wetten in kracht la- O; Liv. L. II. c. ao.  228 ROMEINSCHE laten." (i) T. lartius meende: dat het thands geen tijd was, om alleen hoofdst. vercJiensten te beloonen, daar de geheele ^'492. C'mindere clasfe des Volks onder onbetaalj. van R.baare fchulden door den woeker begraven 2 °' was; dat men allen uit derzelver ellende redden moest, wijl men door zulk eene partijdigheid de onrust eerder vermeerderen dan bedaaren zou." Appius verwierp beider gevoelen; flroef en onverzetlijk van aard, en door den haat des Volks even zeer als door de toejuiching der Grooten in zijne denkwijze verhard, beweerde hij: „ dat al die onrust niet aan de behoeften, maar aan de oproerige losbandigheid des gemeens was toe te fchrijven : dat het Volk nog meer baldaadig, dan verbitterd, was : dat men zulk een kwaad alleen aan de wet van poplicola over het beroepen op 's Volks uitfpraak te wijten had, waardoor de Confuls Hechts machtloos konden dreigen, wanneer de eene medepligtige zich op de overigen beriep: men had daarom eenen Dictator te benoemen, die boven zulk eene (1) Dion. hal. L. VI. p. 37«  geschiedenissen. 229 eene wet verheven was, en terftond zou het IL oproer zwijgen, het geen nu alles in vuur B jj11 en vlam bragt; men zou dan geenen ge- hoofdst. rechtsdienaar tegenhouden, of het gezag1 voor cvan een perzoon fchenden, in wiens han-j. »«'R. den men wist, dat lijf en leeven gefield .2éo' waren." (i) Kwam het gevoelen van appius vee- Hetgeyoe. len onbarmhartig en affchuuwlijk voor;le v,n APde gevoelens van virginius en la r- geZZZ tius fcheenen hun van den anderen kanten M>' VA" een gevaarlijk voorbeeld te zullen geven; SXr°C doch daar dat van lartius op een-aangelleld' maal de goede trouw zou verbreken, kwam de raad van virginius, als' nog eenig midden tusfchen beiden meeriten houdende, hun het aanneemlijkfte voor. (2) Partijzucht en eigenbelang, wier heillooze invloed altijd de beste raadflagen bederft, deeden echter het gevoelen van appius overhaalen; en had het aan de jongde leden van den Raad ge- flaan, (O Liv. L. II. „. 20. (2) Ibid. c. 30. Over de vertaaling van welke plaats men de uitvoerige aanmerking van draken» 0 r c n kan nalezen. P 3  230 ROMEINSCHE II. ftaan, wier pas in werking gebragte B°" heerschzucht van geene maatiging wist, hoofdst. appius zelf zou de Diftator geweest J. voor Czijn> T30Ch ^ Confuls en oudfte Raadsj. van R. heeren zagen te wel het gevaar in, om s6°' het Volk in eenen tijd te verbitteren, waarin de Volscers , Mquiè'rs en Sabynen reeds in vijandlijken aantogt waren, dan dat zij een oppergebied, zoo ftreng uit deszelfs aard, niet zouden willen gefteld hebben in handen van een gemaatigd en volkbehaagend man. Men benoemde dus MANius valerius, (i) een broeder van poplicola tot die post, fchoon deszelfs jaaren reeds tot eenen hoogen ouderdom waren gefteegen. Genoegen Schoon het Volk thands zeer wel bedes Volks reep dat men zu]]j een oppergezag weinet dezen0 r ' ,■ , . Dmator. der alleen tegen hetzelve in werking bragt, vreesde het nogthands geene onderdrukking of vernedering van den bemin- (l) Men lata zicn niet door de groote gelijkheid van naam vooral wanneer die met eene enkele M', wordt opgegeven , verwarren , om dezen broeder van poplicola voor denzelfden perzaon te houden, die in den flag van Regilfas reeds gefneuveld. 'n, 2ie boven bi. 174.  geschiedenissen. 231 minden broeder eens mans, aan wien het V* deszelfs dierbaarfte voorrechten te dan- B0ILK ken had. De afkondiging, welke deHO0FDS,r' Dictator aanftonds liet doen , bevestigde]' voor c' tevens 's Volks vertrouwen, daar hij nietsJ- van'ii. minder, dan weleer de Conful servi- 2ó°" lius, beloofde. Zelf fprak hij het Volk met zoo veele blijken van achting als van genegenheid aan: ,, hij verzekerde hetzelve op zijn woord van het herftel hunner rampen; ontfloeg hun, zoo lang de oorlog duurde, van alle vervolgingen hunner fchuldeisfchers; en moedigde hun, op die voorwaarden, tot den dienst voor het behoud des vaderlands aan." Na zulk eene aanfpraak, welke het Volk met het ftreelendfte genoegen had aangehoord, weigerde niemand zijnen naam, wijl elk zich even zeer op het charakter van den redenaar als op de oppermagt van deszelfs gezag, veel veiliger dan weleer op de beloften van servilius, meende te kunnen verlaten. Nog nimmer werd zoo groot een leger geworven. Valerius beloonde dien ijver terftond, door meer dan vier honderd wel gegoede plebejers tot den Ridderftand te verheffen: hoe P 4 wei-  Ö3~ü ROMEINSCHE II. weinig dit den Patriciërs ook behaagen B0(EK mogt, die zich hier tegen echter thands hoofdst. niet durfden verzetten, (i) Tien volle j. voor c. keurbenden van vier duizend voetknechj. v^n R. ten namen de wapenen op. Elk der Con26°- fuls kreeg hier van drie onder zijn bevel; de Diclator hield 'er vier voor zich. Deszelfs Onderbevelhebber over de ruiterij was q. servilius, de broeder van den Conful des voorigen jaars. (2) Overwin- Men had na deze werving geen tijd te È"„derverzuimen. Terwijl t. lartius met jcbe legers, de oude en eenige jonge lieden voor de verdeediging en rust der ftad zou zorgen, rukte de Dictator terftond met drie legers uit. Vetusius trok tegen de Mquiërs op, en maakte fchierlijk een eind aan derzelver plunderingen. Virginius zou de Volscers ftraffen, en noodzaakte hun, door het verwoesten van hunne landerijen, tot een treffen, waarin zij te kort fchooten, en vluchtende hun leger benevens de ftad Velitrce in handen hunner overwinnaars agter lieten. De Diclator zelf viel de (i) Dion. hal L, VI, p. 375 (s) Liv. L. U. c. 30.  geschiedenissen. 233 de Sabynen aan, en overwon hun in eenen ir. veldflag, waar bij zij, behalven hun le- B<^#K ger, verfcheide fteden verlooren , wel- hoofdst. ken zich of gewillig overgaven of na den vo°r c* geringften tegenftand bezweeken. — DenJ. van R. gemaakten buit liet hij geheel en al voor l6°' den behoeftigen krijgsknecht over. (i) Daar naden flag bi] Regillus geene roem- Zegepraal ruchtiger overwinning dan deze bevochtenen onder" ij . fchtiden was, weid den Dictator met Hechts de eer vereering van een prachtigen zegepraal toegeftaan,,d" Di£la' maar zelfs eene onderfcheiden plaats voor hem en zijne nakomelingen in het renperk aangeweezen, en op dezelve ter zijner vereering een ijvoiren ftoel gefteld. (2) Hoe vleijend deze onderfcheidingen, door De DiSm, het Volk, op voorftelling van den Raad,tor drinst , . , , 'op herfkl bevestigd, ook waren voor valerius,der Voiksnoch zijn fchitterend krijgsgeluk, nochJ"waaien zijne uitftekende vereering door den Raad, deed hem echter de zaak der behoeftigen veigeten of verlaten. Hij ontfloeg terftond zijn leger van den krijgseed, wijl het hem onbillijk fcheen zulk een aantal bur- (0 Dion. hal. L. VI. p. 373. CO Liv« LiIL c. 31. P 5  234 ROMEINSCHE 1L burgers, waarvan de meesten van den ar- BCJiK beid hunner handen moesten leeven, bui- hoofdst. ten nood in dienst te houden; hoe zeer J. voorC.^g Raad 00k wilde, dat men door den 492. J. van R. krijg de menigte van het oproer af zou i6°' leiden en hierom den Confuls gelastte, hunne manfchap in den eed te houden. — Om de grootfte onfluimigheid van het laagfte gemeen voor te komen, ontlastte hij den Staat wel van een groot aantal der behoeftigfte ingezetenen, dien hij, als volkplantingen in de veroverde landen der Volscers plaatfte; doch tevens waren zijne eerste voordellen in den Raad de belangen des ongelukkigen Volks , wiens trouw en moed aan het vaderland beweezen hij naar verdiensten roemde, en op het herftel van wiens billijke klagten hij, overeenkomftig zijne beloften uit naam van den Raad gedaan , mannelijk aandrong. Kwaadaar- Maar hoe Sroot was de verontwaardidige tegen ging van den Dictator niet, wanneer hij In3 vaneen terftond op zijn voorftel allerleie blijken Raad. van onwilligheid en misnoegen in het gelaat der Raadsheeren, vooral der jongften en der rijkften, zag. Men had hem na  geschiedenissen. 235 na zijne overwinning met geen ander oog- IL merk zoo uitftekend vereerd, dan om B^K hem van de laage volkspartij af te trek- hoofdst. ken, en uit erkentnis deel te doen nemen J' voor C* in de maatregelen eener andere , welke ƒ• van R, hem eer en aanzien toe kon deelen; men i6°' had zich hier van het zekerfte gevolg voorgefteld bij eenen man, die nog nimmer eene hooge Overheidspost bekleed had; en vond zich nogthands ten fterkften bedroogen. Dus had men dan eene benijdenswaardige eer aan een onverzetlijken tegenftreever verkwist, en daardoor zelfs de partij gefterkt , aan wier hoofd zich zijn ganfche geilacht gefteld had. — De jongften der Raadsheeren bedwongen het minfte hunnen kwaadaardigen fpijt tegen valerius; zij ontzagen noch zij» ne jaaren, noch zijnen rang, noch zijne verdienden ; maar verwierpen met een fmaadend gefchreeuw zijn rechtmaatig voorftel; lasterden woedend zijn eerwaardig gedacht, als enkel zamengefteld uit laaghartige volksvleijers; en ontrusteden 4e heilige asfche van den vereeuwigden p oplicola, door hem den doordringer van hejllooze wetten te heeten, welken al-  236 ROMEINSCHE bJek alIe" geZag V3n hun en hunne medeleden I(> verlamden. (1) hoofdst. Het ongeregeld gefchreeuw, het welk j.voorC.de raadzaal vervuldej benan] den gehoon. j. van R.den Diclator den lust zoo wel als de ge- M\ vALE.legenheid, om zich °P 200 veele lasterinrzus ver- gen te verdeedigen, of om zijn voorftel Raad!2" ter bevrediging van het inwendig gemeenebest tegen den ftroom der hevigfte partijfchap door te drijven. Hij verliet den Raad, wiens kwaalijk beraaden leden hij alleen deze ernftige waarfchuwing deed: „ dat zij eerlang wenfchen zouden, zulke bemiddelaars tusfchen hun en het Volk te hebben, als zij thands in hem, die niet anders dan de eendragt in de burgermaatfchappij wilde bevorderen , verwierpen; dat hij zelf zijne medeburgers niet langer door valfche beloften misleiden, of in zijne bediening tot een masker der heerschzucht en der onderdrukking ftrekken wilde : hadden de burgerlijke onlusten en buitenlandfche aanvallen hem tot dit oppergebied geroepen, de laatften waren afgeweerd, in de eerften werd hem het nut doen CO Dion. hal. L. VI. p. 373.  geschiedenissen. 237 doen onmooglijk gemaakt; weshalven hij II. liever een ambtloos aanfchouwer der ver- B0nEK deeldheden wilde zijn, dan denzelven aan hoofdst. het hoofd der regeering ten doelitaan."("01, voorC* Na aldus zijn affcheid in den Raad geno-J- van' r. men te hebben, riep hij eene volksverga- 2<5°" dering bij een. In die vergadering vertoonde v a l e- Legt voor Rius zich nog met alle de teekenen zij het Vo,k nerhoogfte waardigheid. „ Hij bedank, El/%, te het Volk plegtig voor den ijver, waar-der' mede het, onder zijn geleide, de wapenen had opgevat, en prees hetzelve openlijk voor de dienften, dien hunne dapperheid aan den Staat had beweezen; maar verklaarde tevens zoo onmagtig te zijn om dezelven te beloonen , als om zijne gedaane beloften aan hun te vervullen; daar men zich tegen zijn gezag in den Raad verzette, zoo ras hij hetzelve ter verligting des Volks wilde aanwenden, en hem van ontrouw en misbruik zijner magt befchuldigde , zoo dikwijls hij de verdienstlijke menigte bevoordeeld , vereerd of van lasten ontheven had. In de- kracht CO LIV. L. 11. c. 31.  2g8 ROMEINSCHE II. kracht zijner jaaren zou men dus zijne B°" trouw niet ongewrooken gelasterd heb- hoofost. ben; nu kon een zeventigjaarige grijsaard j. voor C. evenmin zich Zelf tegen een zoo veelvul491- j, van R. digen haatlijken aanval verweeren, als zij* a6°' ne medeburgers tegen derzelver onderdrukkers verdeedigen. Gewillig leidde hij daarom het oppergebied in den fchoot des Volks neder, het welk hij tot deszelfs heil aanvaard, maar met zoo weinig nuts voor hun gevoerd had ; terwijl hij zijn eigen perfoon en leeven geduldig in de handen der menigte geven wilde ten zoenoffer voor die misleiding, welke zij mee* nen mogt aan hem te wijten te hebben." (O Met toe- Niets waagde de volksvriend , wiens juiching hooge ouderdom hem van het verwijt bevolk naarvrijdde, van zich niet van de geheele uithuis ge- gen.rektheid van zijn gezag tot herftel des bragt. o 7. j u iL 1 •• gemeenen welzijns bediend te hebben, bij dit vrijwillig aanbod. Het Volk had zijne aanfpraak met eerbied voor zijne jaaren , met liefde en achting voor zijne gevoelens aangehoord; het beklaagde den zwakken grijfaard; en verzelde hem met zoo O) Dion. hal. L. VI. p. 374> 375*  GESCHIEDENISSEN. 239 zoo veele openlijke toejuiching naar zijne ir. wooning, als had men van hem het befluit B °" der geheele vernietiging van alle fchulden hoofdst. gehoord. — Zelfs dit eerbewijs des Volks J' voor c' verbitterde den Raad, het geen het voor-J. tan' R. werp van hunnen haat zoo gaarne, als wel- a<5°' eer servilius, tevens dat van 's Volks verachting gezien had. (1) Na zulk eene hoogstbeleedigende on- Openlijke trouw van den Raad, welke aan het Volk"™™dê, maar al te duidlijk toonde, hoe het nim- Volks, mer ernst geweest was, om de klagten der behoeftigen te verhooren, maar alleen om dezelven door goede doch trouwlooze woorden te misleiden, zoo lang men derzelver hulp ter in ftand houding van eigen gezag niet ontbeeren kon; — na eene zoo openlijke verachting der plegtigfte beloften , liet zich het Volk niet langer in teugel houden door dat ontzag voor deszelfs Regenten, het geen hetzelve anders zoo loffelijk onderfcheide. Het bepaaldde zich nu bij geen ftil gemor, bij geene geheime bijeenkomflen des nachts, maar liep thands openCr) Dion. hal. L. VI. p. m. Liv. L. n. c. 31.  24O ROMEINSCHE II. openlijk te zamen , en maakte geen het B UEK minfte geheim van hun onderling overleg, hoofdst. om zich aan hunne trotfche onderdrukj. voor C.kers te onttrekken : evenwel geenzins door j. taaK.een oproerigen tegenftand te bieden aan a6°' het wettig, fchoon misbruikt, gezag hunner Overheden, maar alleen door eenen Staat te verlaten , wiens gefteldnis niet dan ten hunnen nadeele werkzaam was. (1) De Raad Dit geheiliSd recht' welk §een mensch houdt de kan betwist worden O), kon en durfde Kz/Ynde Raad den ingezetenen niet ontwringen, dienst. mzzv trachtte alleen op alle mooglijke wijze deszelfs gebruik te voorkomen. Dienftig was hun hier toe het godsdienftige charakter der geringfte burgeren zelfs. Schoon de Diclator zijn leger had afgedankt , waren de zes overige keurbenden f welke onder de Confuls gediend hadden, nog niet van den krijgseed ontflagen, dien zij, bij hunne aanwerving, in handen haa- (O Dion. hal. L. VI. p. 375. (q) h. c. c r a s over de gelijkheid der menfchen benevens haare rechten en plichten. D. II. H. II. n. 1. in het XIII. Deel der verhandel, van Teijlers Godgel. Gen. bi. 11?. en verv.  GESCHIEDENISSEN, g^f haarer Opperbevelhebbers hadden afge- Ü. legd. Daar nu de Raad al vroeger befloo- B if* ten had, om deze twee legers ir den eed H00FDSTte houden ter voorkoming van nieuwe J * p°r C* onrust, kreegen thands de Confuls lastjJ. van*R. om hunne manfchap geenzins te ontflaan, 2<5°' terwijl zij zeker wisten, dat geen Romein , hoe gering, hoe gedrongen door den nood, zijnen eed verbreken zou. Men wendde voor, dat de Mquiërs en Sabynen weder op nieuw tegen Rome zamenfpanden, en liet de Confuls met hunne legers de ftad uit trekken, om, als het ware* die vijanden te gaan bedwingen, (i) Deze valfche ftaatkunde wapende het Overlég Volk Hechts tegen den Raad. De legers volgden getrouw hunne Veldheeren, die van den dezelven niet verre van Rome en van el- SSkan, kander in het veld deeden nederflaan:en fchranmaar al het krijgsvolk, welk met tegen- van sicizin reeds aan deszelfs eed getrouw wasNIUSBEL* gebleeven, zag hier uit niet zoo ras het waare oogmerk van den Raad, of het werd woedend van gramfchap , en wilde zich van hunnen eed ontflaan, door de Confuls, voor (1) Dion. hal. L. VI. p. 375. Ui DEEL. Q  Ik BOEK II. HOOFDST. J. voor C 492. J. van R 260. 242 romeinsche voor wien zij denzelven gedaan hadden, om het leeven te brengen. Van deze daad van openlijk geweld werden zij echter te rug gehouden door de braafïten onder ,hun, die hun de dwaasheid onder het oog bragten , in zich van eenige godsdienftige verbindnis door eene misdaad te willen ontdoen. (1) Deze welgegronde aanmerking wederhicld hun te meer van zulk een befluit, daar de fchrandere sicinius bellutus hun een ander middel aan de hand gaf, om getrouw aan hunnen eed te blijven, en het listige oogmerk van den Raad op het zekerde te verijdelen. Hij beweerde, dat alles, wat zij gezwooren hadden , alleen hierop nederkwam, dat zij nimmer hunne veldbanieren zouden verlaten; dat zij dus hunne ftandaards en legervaanen flechts godsdienftig hadden te bewaaren en voords daarmede vertrekken konden, werwaards zij wilden. Deze raad behaagde hun volkomen, die niet anders dan eene uitvlucht zogten, om hun naauw gezet geweten te bevredigen: te meer daar die raad volmaakt inftemde met den (1) Liv. L. II. c. 32.  geschiedenissen. £43 den bijgeloovigen eerbied, waarmede de Romeinen gewoon waren, hunne veldteekenen te befchouwen en niet min heilig dan de beelden hunner Goden te houden, ("i) De kleerie afftand van beiden de legers maakte de zamenfpanning hier toe te ge-l maklijker. Op éénen tijd maakten alle de] krijgsbenden zich meester van hunne veld-l banieren; fielden nieuwe hoplieden aan;< en namen sicinius tot hunnen gelei-1 der , met wien zij hunne legerplaatzend verlieten, èn zich aan de overzijde van de rivier de ^Kw,flechts een uur gaans van de ftad , op eenen berg nederfloegen, dié daarna altijd den naam van gewijden berg droeg. (2) Te vergeefsch riepen hun de Con- CO Dion wal L. VI. p. 375. CO Jhid. Liv. L. II. 0 33. Daar men bij dë Romeinen perzoonen en zaaken zoo wel aan ondefaardfche als hemelfche Goden toewijdde, is het bij» Voeglijk woord Sacer dubbelzinnig, en kan even zeer vervloekt als geheiligd beteekenen. Ongetwijfeld bleef deze berg bij den heerschzuchtigen Ariftocraat *\. tijd gevlcekt, doch bij dén braaven Republikein alzins gezegend, wijl op denzelven de billijke rechten des Volks geftaafd en geheiligd werden. Volgends O 3, Fgi- II. BOEK II. joofdst. [. voor C. 492. [. van R. 260. Beide dë egers veraten hunte Veldteeren erl aan zich ip den gé' vijden erg neer;  244 romeinsche II. boek II. hoofdst. J. voor C ]. van R n6o. Algemeen bekommering te Ro me. Confuls en Onderbevelhebbers te rug % derzelver fmeekende voorftellen waren even vruchtloos als hunne vleijenfte beloften. Sicinius andwoordde voor allen: „ wat hebt gij, o Patriciërs ! met „ ons van nooden, dien gij het land uit„ drijft of tot flaaven maakt ? of wat geloof verdienen uwe woorden, waarme,, de gij ons zoo dikwijls reeds bedroogt ? „ Gij wildet alleen in Rome van belang „ zijn : wel nu, onze armoede zal u daarin niet meer hinderen; elke grond is ons wel, waarop de vrijheid bloeit; „ overal, waar wij die vinden, zal ons „ vaderland zijn." . ■ De tijding hier van bragt Rome in de hevigfte onrust. De Raad, die dezen afval voor het begin van eenen burgeroorlog hield en de drift zag, waarmede het overige gemeen ter ftad uitging, om zich met de uitgeweekenen te vereenigen, gebruikte nu middelen van geweld , om zulks festus zou echter deze berg daarom mom /beer genoemd zijn, om dat het Volk denzelven aan jupiter toeheiligde, wanneer het wederom naa? Rome keerde. Festus in voce.  GESCHIEDENISSEN. 245 zulks te keeren. Sterke wachten bezetteden alle de poorten; maar noch het verbod van den Raad, noch de tegenftand van deze bezetting, hield het behoeftigfte gemeen inzonderheid tegen, het welk ftroomsgewijze de poorten uitdrong, en Rome met een ontzaglijk leger van eigen burgers dreigde. Vrouwen, kinderen, grijzaards, en die weinigen, wien de uittogt met moeite belet was, vervulden de ftad met hun jammerend gekerm even eens, als of dezelve door eenen vijand was ingenomen, wiens wraakzwaard zij niet hadden kunnen ontkomen. Het wederkeerig wantrouwen der Patriciërs en nog overgebleeven Plebejers maakte elk binnen Rome angstvallig. De Raad bragt meestal de geduurige vergaderingen in onderlinge befchuldiging en zelfsverwijten door. Rome,s vijandige nabuuren zetteden ftout derzelver ftrooperijen tot onder de muuren der ftad voord. Elk beefde op het denkbeeld, dat de uitgeweekenen zich met deze vijanden tegen hun vaderland zouden vereenigen. De Raadsheeren zelve fielden zich aan het hoofd hunner agtergebleeven cliënten, en hielden dag en nacht Q 3 de li. BOEK II. HOOFDST. J. voor C 491. J. van R. 2É0.  II. boek II. hoofdst. J. voor C 492. J. van R 260, Braaf gedrag der uitgeweejcenen. £46 ROMEINSCHE de wacht tegen zoo een gevreesden aanval, en tegen alle inwendige muiterij. Zommigen onder hun trokken uit, om de kafteelen op het platte land, anderen, om de toegangen tot de ftad te bezetten; een gedeelte floeg zich voor de muuren neder; en de oudften namen binnen de ftad de bewaaring der fterkten op zich. (1) Intusfchen was het leger der uitgeweekenen in de volkomenfte rust; hetzelve had zich verfchanst op den gewijden berg; dagelijksch groeide het aan door nieuwe verfterking uit de ftad en uit de burgten van het platte land. Zij, die onder den last der fchulden zuchtten, en de vervolgingen hunner fchuldeisfchers hadden ondervonden of vreesden, maakten nu niet enkel het ontzaglijk aantal der uitgeweekenen uit; maar allerleie nieuwigheidzoekers , lediglopers en kwaalijkgezinden voegden zich tevens bij hun, om bij zulk eene (O Dion. hal. L. V. p. 375, 367. Voordaan gebruik ik de Francfurter uitgave van dien Schrijver van 1586, wijl dezelve veel correcler is, dan de Leipziger van 1691 , welke ik tot dus verre aanhaalde. Het getal der bladzijden komt in beide die uitgaven gelukkig over een.  GESCHIEDENISSEN. 247 eene algemeene verwarring voedzel voor hunne eigen ongeregelde zucht tot overheerfching en losbandigheid te vinden. Derzelver invloed was echter niet in ftaat, het braave Romeinfche Volk tot oproerige vijandlijkheden aan te lpooren, waar voor de Raad, die hetzelve miskende , al te beducht was. Geene plunderzucht onteerde deze menigte, hoe veel aanleiding de landerijen hunner onderdrukkers tot zulk eene natuurlijke wraak gaven. Niets meer, dan het geen hun tot leevensonderhoud volftrekt noodig was, weg ftroopende, zagen zij onverfchillig de plunderingen der vijanden van Rome aan, zonder de aanvallen tegen een vaderland, waaraan zij geene verplichting hadden, of te onderfteunen of af te weeren. fi) Dit onverwacht gedrag deed den Raad bekomen van deszelfs angstvalligfte vrees, en met meerder bedaardheid op maatregelen denken, om zich weder met de uitgeweekenen te bevredigen. Hoe verfchillend de gevoelens hier over ook mogten zijn, (1) Dion. hal. L. VI. p. 376. Liv. L. II. c. 32. Q4 II. boek II. hoofdst. J. voor C. 492J. van R. 260. Befluit van ien Raad ot alle nooglijke nfchikijkheden.  II. BOEK II. HQOFDST. J. voor C. 492. J. van R. 2(J0, liet Volk Wantrouwt $en Raad. 24" ROMEINSCHE zijn, veel te eenpaarig gevoelden de Raadsr heeren nu, dat het Volk niet om de O verheid, maar de Overheid om het Volk was, dan dat het voorftel van de oudfte leden des Raads geen ingang zou gevonden hebben, om, naamlijk, door het aanbod van algemeene vergiffenis en de hoogst mogelijke infchikhjkheid jegens de misnoegden, dezelven te rug te doen keeren, eer de verwijdering door langduurigheid grooter, en deze voorkomendheid van den Raad uit noodzaaklijkheid als dan tevens krachtloozer zijn zou. Men zond terftond de daar :oe geichiktfte afgezanten naar de uitgeiveekenen af, om hunne bezwaaren af te vragen , allen billijk wenfchelijk herftel daar van uit naam van den Raad te belooven, en , bij voorraad, een algemeene anneslie aan te bieden , wanneer zij de wapenen wilden nederleggen, en vreedzaam ;e rug keeren. Maar de geringe burgers hadden reeds :e dikwijls geleerd, wat ftaat 'er op onbepaalde, door den nood voordgebragte, seloften van den Raad te maaken.was, Jan daf dezelven hun nog zouden hebben umnen vleijen. In tegendeel belgde hun het  geschiedenissen. 2 49 het aanbod van vergiffenis, en verbitterde hun de valschheid , waarmede men naar hunne welbekende klagten vroeg. Zij ontveinsden hunne verontwaardiging hier over aan de afgezanten geenzins, maar zonden dezelven met deze bedreiging te rug, dat men eerlang in den Raad zien zou, met wien men te doen had. Dit andwoord bragt de ftad in veel grooter onrust, dan waarin dezelve te vooren nog geweest was. De Raad fleet befluitloos den tijd in onnutte twisten en onderlinge haatlijke verwijten; en dat gedeelte des Volks, welk tot nog toe binnen Rome gebleeven of gehouden was, wist van dag tot dag wegen te vinden, om zich bij de uitgeweekenen te voegen. Eerlang was het jaar der tegenwoordige Confuls verftreeken; doch in de bij een ge-1 roepen volksvergadering, om nieuwe Over-; heden te benoemen, vertoonde zich nie-1 mand, die naar dit ambt ftond of die het zelfs aangeboden zou willen aannemen, De vergadering benoemde dus zelve haare Confuls en wel post. cominiüs en sp. cassius, twee mannen, die deze hooge bediening reeds eenmaal roemrijk 9 5 g* iï. boek II. hoofdst. J. voor C. 491. J. van R, 261, Post. co- ■iinius If, :n sp. casius II. "kt  250 ROMEINSCHE 11 gemaakt hadden door hunne overwinning *°u.K °P de Sabynen, en wier gemaatigd chahoofdst. rakter hun even bemind bij het Volk als J' 49K C'geacht bij den Raad maakte. (1) J. van R. De nieuwe Confuls aanvaardden hun 2<51' ambt eenigen tijd vroeger, dan naar gewoonte, om dat men zich wilde haasten met de hereeniging der burgerij, waartoe de afgaande Confuls geen ver- trou- (1) Dion. hal. L. VI. p. 377, 373. Daar wij hier het eerfte gewag gemaakt vinden van eene gewoonte, om openlijk naar de Confulaire waardigheid te ftaan, achten wij noodig, daar van iet algemeens aan te teekenen. Zij, die naar eecig ambt ftonden en hier voor binnen vastgeftelden tijd uitkwamen, werden Candidati genoemd, om dat zij een blinkend wit kleed droegen, het geen hun van alle andere burgers, wier kleederen dof waren, onderfcheidde. Zij gaven hunne naamen bij de Overheid op, op dat dezelve hunne bevoegdheid tot het verzochte ambt zou onderzoeken. Voords liepen zij drie marktdagen rond, om zich in 's Volks gunst te dringen, door de geringde burgers zelfs bij de hand te vatten, bij derzelver naam vriendlijk aan te fpreken, en vleijende beloften te doen. Op den kiesdag ftonden zij omringd van alle hunne vriendenen afhangelingen op den/»/«beuvel in het oog des Volks, om deszelfs gunftige uit. fbiaak af te4 wachten. Nieup. Ant. Rom. p.41,42.  geschiede nissen. 251 trouwen genoeg bezaten, (i) ir, Terftond na deze aanvaarding, rie- B01LK pen zij den Raad bij een, om over deH0OFDST' zaak der uitgeweekenen beflisfchend teI-v00rC' handelen. Menenitjs agrippa bragt het J- van' R. eerfte zijn gevoelen uit. Hij was een 26'* j- i . Gevoelen man, die grijs geworden was in den dienst van mene- van het gemeenebest, en die zijne alge-N,USAGRIB- meene hoogachting nog meer verfchuldigd was aanzijn verftandig, braaf en gemaatigd Charakter, dan aan den eerften rang, dien hij reeds in den Staat bekleed had. Hij wilde: „ dat men op nieuw gezanten naar de uitgeweeken zenden zou, met volle magt, om de rampzalige gefchillen op de best mooglijke wijze bij te leggen. Hij gevoelde het vernederende wel, om na de mislukking der eerfte, deze tweede voorkomende pooging van de zijde des Raads te doen, doch hield tevens ftaande, dat men zich altijd zonder fchande aan eene CO Deze Confuls aanvaardden hun ambt den eerflen van Herfstmaand, daar men anders meent, dat deze Overheid gewoonlijk op den eerften van Wijn? paand verwisfelde.  IL BOEK II. HOOFDST. J. voor C 491. J. van R 261. Verfchillende begrippenover dat gevoelen. S52 ROMEINSCHE eene volftrekte noodzaaklijkheid kon onderwerpen , waar aan zich,— naar de denkbeelden van dat Volk, — de Goden zel've niet onttrokken, en wilde deze noodzaaklijkheid toonen uit het tafereel, welk hij fchetfle, wanneer de uitgeweekenen den Staat met geweld van wapenen wilden aantasten, of Rome\ wangunftige nabuuren verfterken, door zich als burgers in derzelver maatfchappijen aan te bieden." Dit gevoelen, met zeer veel kracht van redenen uitgebragt , verwekte een algemeen gemompel onder de leden der vergadering. Zij, die zich min hardnekkig tegen de behoeftigen wilden verzetten, zetteden eikanderen op, om nu met alle magt op de terugroeping des Volks aan te dringen , daar zij zulk een waardig man, als menenius, aan het hoofd hunner partij zagen. De andere partij, welke niets had willen toegeven, wilde even min van ftrenge denkwijze veranderen, als zij in den dringenden nood eenen goeden raad wist te geven. Enkelde onpartijdige Raadsheeren, die zich tot nog |oe voor het eene noch voor het andere fterk  geschiedenissen. fl^g fterk hadden uitgelaten, wilden ten min- If. ften dit, dat men Rome voor eene bele- B0I^ gering van eigen burgers bewaaren zou. hoofdst. De voorzittende Conful roemde en prees J' voor c* de rondborftigheid van meneniusJ. van R. de overige leden aan; waarop m'. va- fltfr* , , Gevoelen lerius het woord vatte. „ Nog zoo van m'. onlangs op de heerschzuchtige leden vanVALER1ÜÏ' den Raad door eigen beleedigingen verbitterd, verweet hij hun, hoe weinig zij zijne waarfchuwingen tegen al het leed, welk hun thands dreigde, geteld hadden; voords meende hij, dat men nu om geene bemiddelende fchikkingen te denken had, na dat men het misnoegen der burgers niet had willen voorkomen of terftond herftellen ; dat men veel eer befluiten moest, om het Volk hoe eer zoo liever alles in de willigen; dat hetzelve zich nu reeds niet voldaan zou houden met hunne voorige eisfchen om eene geheele uitwisfching van oude fchulden , maar waarfchijnlijk op een duurzaamen waarborg aan zou dringen tegen alle toekomftige onderdrukking ; dat het Diiïatorfchap het Volk deszelfs dierbaarfte voorrecht van beroeping ontnomen had; dat men deszelfs gezag  254 romeinsche If. zag reeds minder gemaakt had, dan het? jL onder de Koningen was, daar men in hoofdst. weerwil van deszelfs algemeenen wil een J'y^0, zegepraal geweigerd had aan p. serj. van Lvilius; en dat hetzelve meer dan te veel reden had, om voor allen invloed, gezag en vrijheid te vreezen, daar deszelfs vrienden in den Raad gehaat waren, en het hoogfte gezag van Conful of zelfs van Diclator ongenoegzaam was, om deszelfs belangen voor te ftaan; tevens raadde hij zulk eene tijdige toegevendheid t als m e ne ni u s had voorgefteld, daarom te meer aan, wijl dat overheerfchend flelzel, welk het Volk met zoo veel reden van den Raad verwijderd had, alleen het Werk was van een kleenen doch zamenftemmenden aanhang van inhaalige woekeraars, die zich met app. claudius vereenigd hadden, om het ftaatsbeftuur in de handen van eenige weinigen te bren1 gen, en die door deze poogingen het Volk verbitterd hadden, en het geheele gemeenebest ten ondergang brengen zouden.'* Gevoelen App» claudius, een man, die de oAunui. hooSe gevoelens, welken hij van zich zelf had, niet geheel onwaardig was, daar zijn  geschiedenissen» 255 zijn burgerlijk leeven maatig en deftig, en Hzijne ftaatkundige denkwijze voor zich Bi°.EK zelf onbaatzuchtig was, — hoorde zich hoofdst. niet in perzoon aanvallen door de rede- J' vo°r C* voering van v a l e r i tj s , of hij begon J- van' R. van daar zijne redenen, welken zoo over- z6lm eenkomftig waren aan de heftigheid van zijn charakter als aan de eenvormigheid zijner ftaatkunde. „ Hij daagde valerius uit, om hem één éénig perzoon te wijzen, dien hij door woeker uitgemergeld , om fchuld voor den rechtbank geroepen of om wanbetaaling gevangen gehouden had, en durfde zich in tegendeel beroemen op zijne onbaatzuchtige weldaadigheid jegens de behoeftigen. Nogthands wilde hij niet, dat deze betuiging tot cenig verwijt zou ftrekken voor anderen, die de ftrengheid der wetten rechtvaardig ten hunnen behoeve hadden doen dienen. — Het was lastertaal in zijne ooren, de handhavening van een wettig herbragt gezag eene heerschzucht van weinigen te noemen; met veel meer recht meende hij hetgunstbejag des Volks in valerius eene pooging der eenhoofdige overheerfching te mogen heeten, wijl volksvleierij  25° ROMËINSCHÈ 1L rij het beproefdfte middel der dwinelandiié boek . ° j II. was; en weet ten minsten aan deszelfs hoofdst. gezag en invloed den geheelen opftand ^ C'des Volks > daar nÜ de waarfchuwing voor J. van R.de nog ftouter eisfchen der menigte ten 261. bewijze eener verraaderlijke verftandhoUding met dezelve wilde doen dienen. —■ Voords bleef hij bij zijn oude gevoelen, dat men de ftaatsgefteldnis ongefchonden bewaaren, bij de gebruiken der voorouderen blijven, de algemeene goede trouw in ftand houden, en een dwingend Volk niets toegeven moest. Hiervan was hij door geert gezag van anderen af te brengen , maar voelde zich veel eer verbitterd door zulke poogingen. — Hij noemde het dwaaze lafhartigheid aan eene dreigende menigte toe te Maan, het geen men aan eene fmeekende geweigerd had; en fehetfle een affchrikkend tafereel der volksregeering, waartoe het gemeenebest door flapheid van beftuur vervallen zou. — Volgends hem had men weinig te vreezen van eene menigte zonder orde en ondergefchiktheid, zonder geld, dien zenuw des oorlogs,en eerlang in den winter zonderl eevensnoodwendigheden, terwijl men hunnen ei-  geschiedenissen. ±tf êigerl aanval genoegzaam af kon weeren, U. en voor alle mooglijke doch onwaarfchijn- B i,ek lijke vereeniging met andere Volken tegen hoofdst. Rome, hunne ouders, vrouwen en kinde-j' voord' deren tot gijzelaars houden kon, metj. r. welke betrekkingen de hevigfte woede der 26u uitgeweekenen altijd zou kunnen bedwongen worden. Tegen eenigen anderen buitenlandfchen aanval had men de flaaven te wapenen, het overgebieeven Volk door ontheffing van alle fchulden aan te moedigen, de bezettingen uit de kafteelen en volkplantingen te rug te roepen, en aan het bereidvaardige Latynfche bondgenootfchap het Romeinfche burgerrecht toe te ftaan. Met zoo veel wezenlijk vermogen, had men geene afgezanten aan de uitgeweekenen te zenden, of eenig blijk van vrees te toonen, maar rustig het oogenblik af te wachten, waarin zij zelve, met aflegging der wapenen te rug gekeerd, den Raad vrijheid zouden willen gunnen om over hunne klagten ongedwongen raad te pleegen, in welk geval hij eerst voor dë toegevendfte maatregelen ftemmen zou." De partij van appius, en inzender-Hetgevoeheid de jongfte leden van den Raad, ver-len van II. deel. R ge/"1"  258 romeinsche lt genoegden zich niet enkel met deszelfs ge'u!* voelen luidruchtig te omhelzen, maar hoofdst. dreigden zelfs de Confuls , zich met alle J. voor C. t£ derzelver befluiten te zullen j. van R. verzetten, indien zij niet in het oog hiel'6 '* den en met de daad betoonden, vervangers overhand, der koninglijke waardigheid en geenzins vertegenwoordigers des gemeens te zijn.— De vrees voor een burgerlijken oorlog deed wel veelen het voorftel van menenius en valerius aannemen, en de oudften der Raadsheeren bleeven wel eenftemmig op de bevrediging des Volks aandringen , doch het onftuimig geweld der andere partij overfchreeuwde alle bezaadigde gevoelens, en niet, dan na emftige beden van de eerwaardigfte leden van den Raad was het, dat'er eene genoegzaame ftilte voor de Confuls kwam , om onderling raad te pleegen, en zich daarna te laten hooren. DeConfuh Zij verzweegen hun eigen gevoelen, wisten het-en betuigden alleen: „hoe wenfchelijk ontwijken.het ware, dat men eenftemmig dacht, wanneer men over het algemeene welzijn handelde, of dat de jongften uit den Raad ten minsten die achting voor den ouderdom betoonden , welke zij zeiven eens  GESCHIEDENISSEN. 25p eens met zoo veel recht zouden vorderen H* van anderen. Zij lieten daarom de ver- 80nK." gadering thands uit een gaan, met de ern- hoofdst. %fte waarfchuwing voor de jongfte leden J' V00rC* van zich voordaan befcheidener te gedra-j. vS'r. gen, of door eene wet, welke een be- *61' hoorlijk getal van jaaren bepaalen zou, zich uit den Raad gezet te zullen zien (i)- en wat de overige oneenigheid tusfchen de leden betrof, bragten zij denzelven onder het oog, dat het aan het Volk alleenftond over regeeringsposten, wetgeving en oorlogs- of vredes-handeling te beflisfchen; verklaarende tevens eene volksvergadering te zullen bijeenroepen, om over de onder- r > r.- , fcheïCO Bij de infielling van den Romeinfehen Raad zorgde men , om geene andere dan mannen van' eenen rijpen ouderdom toe deszelfs leden te verkie zen, die zich door hunne jaaren den naam van Oudfien en Van Paden gevoeglijk konden toëeigenen In het vervolg fchijnt men deze aanmerking der iaa' ren in zoo verre verwaarloosd te hebben, dat het den *** thands „oodig fcheen, den een of anderen «Idmerm eene ftellige bepaaling te maaken. Men ~, dat de vereischte ouderdom naderhand op R 2  2ÓO ROMEINSCHE H. fcheide voorftellen van den Raad, welke B°u K niets minder dan oorlog of vrede bedoelden, hoofdst. uitfpraak te doen." j. voor c. De Conjuis bepaalden den dag tot eene ]. van'R volksvergadering, lieten alle burgers bij 2Ó1' een roepen, die op het land of in de kaJd°èrkingr'fteelen verfpreid waren , en belegden tebij een ge-gen dien zelfden dag den Raad. Alle de r°ePen' burgers, die zich bij de misnoegden niet gevoegd hadden, kwamen reeds vroeg op den geftelden dag bij een. In tusfchen lieten de nabeftaanden der uitgeweekenen niet af, van de Raadsheeren op de harttreffendfte wijze te bidden tot gemaatigde befluiten jegens hunne vaders, zoons of echtgenooten. Minzaame Eer de Confuls zich in den Raad begaVi°°ridCderven' fPraken ziï het bijeengekomen Volk 0«M. "minzaam aan, preczen deszelfs belangneming in het algemeene welzijn, als bleek zulks uit de voltalligheid der vergadering, eischten, dat de menigte ftil en vreedzaam het te nemen raadsbefluit zoude afwachten, en vleiden de bloedverwanten der uitgeweekenen met eenen gunftigen afloop van zaaken. MchikUj- De ftaatkundige wending, door de Confuls  geschiedenissen. Z6ï fuh aan de raadpleeging over de misnoeg- n. den gegeven, maakte dezelve thands van een geheel anderen aard, dan de voori-h°°™t. gen. Elk vreesde voor het verder mis-j'voorcnoegen van het overfchot des Volks, enj. l»nK. nadat me neni us andermaal zijn gevoe- a6ï' len had voorgedragen, werd hetzelve j£ S"'' eenpaarig door allen omhelsd. AppiusRaad* alleen bleef bij zijn voorig gevoelen; beklaagde zich over de lafhartigheid van hun, die zijne zijde verlieten; voorfpelde de akeligfte gevolgen van zulk eene bloohartige toegevendheid ; en betuigde bij de Goden geen derzelver voor zijne verandwoording te willen hebben. — S p. nautius, een van de jongfte Raadsheeren , had dezelven door een befcheidcu vertoog over hun voorig gedrag ontfchuldigd , en betuigde thands zijne en hunne onderwerping aan het eerwaardig gezag van de oudften des Pvaads. Aldus beflooten zijnde tot een gezantfchap naar de uitgeweekenen, werden hier toe tien Raadsheeren benoemd, die allen, behalven dezen sp. nautius, reeds Confuls geweest waren, en aan wier rijp ppr& 3 deel  C&2 ROMEINSPHE boek deel men de bevrediging der misnoegden li. overliet, (i) j°°™T^ Na het eindigen dezer raadpleeging ' 491. 'bragten de Confuls het genomen raadsbe- J. vjn^R. fluit voor de volksvergadering uit, en Tien af- vertoonden tevens aan dezelve het tiental gezanten afgezanten, door wier hoogen rang in het naar de uit 0 ° geweeke- gemeenebest het Volk zich ongetwijfeld nengezon-vereerd zag> Ten hoe aangenaam dit befluit aan de vergaderde menigte was, ftrekte de blijde boodfchap, welke den uitgeweekenen reeds hier van gebragt werd, eer de afgezanten, fchoon zij terftond in hunne zending vertrokken, aan den gewijden berg gekomen waren. Voorzien- Op deze tijding trok al het Volk uit 5e?rSuSdeszelfs verfchanzing den afgezanten te weekenen. gemoet. Evenwel was hetzelve gewaarfchuwd tegen alle voorbaarigheid en vooringenomenheid met deze bezending. —Zekere lucius j ünius,een naamgenoot van (O Deze afgezanten waren t. lartius , agr. menenius, m'. valerius, p. servilius, posth. tubertus, t. ^butius, ser. sulpic1us, a. p08thuU«JSt a» virginius, en sp. nautius.  geschiedenissen. 263 van den grondlegger van het gemeene- II. best, ftelde zich niets minder voor, dan Bj°,EK de Arifiocratit even zeer uit Rome te ver- hoogst. bannen , als de andere het Defpotisme ver-J' vocjr c' nietigd had. Hij eigende zich uit dien j. van'r. hoofde ook den bijnaam van brutus 2öi' toe, dien het Volk hem, uit aanmerking zijner ruuwe zeden, fpotsgewijze dragen liet; nogthands was het een man, wiens fchrandere geest verre in her. toekomende zag en deszelfs denkbeelden door eene innemende fpraakzaamheid gelukkig en aanneemlijk wist te uiten. Hij vervoegde zich bij sicinius, den aanvoerer der uitgeweekenen, en bragt denzelven onder het oog, hoe beklagenswaardig het zijn zou, wanneer het Volk door te fchierlijke toegevendheid zich de gelegenheid benemen mogt, om nu de wezenlijkfte en duurzaamfte voorrechten te bedingen, waarvoor hij hetzelve inflond, wanneer men deszelfs zaak aan zijne verdeediging toebetrouwde. Zoo dra de gezanten op den berg ge- Aanfpnsk komen waren, vroeg hun sicinius invanM'-VAde volle vergadering der uitgeweekenenLtRlüS' hunnen last af, M'. valerius, de R 4 oud-  II. fcOEK II. HOOFDST. j. voor C 49'. J. van R 261. Andwoord van siciKius. EÖ4 ROMEINSCHE oudfte des gezantfchaps trad nu voor, om het woord te voeren, en een algemeen gejuich des Volks verzekerde hem, dat hij als nog deszelfs lieveling was. „ Hij verzekerde de menigte, dat het aan haar thands ftond weder te keeren tot de hunnen en in de gunst van den Raad, wijl dezelve béflooten had tot eene algemeene vergifnis van alle voorgaande beleedigingen, en nevens hem zulke perzoonen, die aan de uitgeweekenen de aangenaamfte zijn konden, gelast had, om alle oneenigheden te vereffenen, en alle billijke eisfchen van het Volk, zonder eenige verdere onderhandeling met den Raad, naar hun genoegen af te doen. Met welke tegenwoordige toegevendheid van den Raad, die anders van geene gedwongen infchiklijkheden immer wist, hij hun van harte geluk wenschte." Sicinius andwoordde hierop: „ dat eene zaak van zoo veel belang de ernftigfte overweging van beide partijen vorderde, weshalven hij het Volk aanmoe-. digde, om een van allen, met aflegging van allen fchroomvallig ontzag, op het '/porftel van valerius te andwoorden  geschiedenissen. 265 den, en de bezwaarendes geheelen Volks in te brengen." Natuurlijk heerschte 'er nu eene ftille verwarring onder eene menigte, welke nimmer gewoon was openlijke redevoeringen te houden; en was sicinius zulks niet afgefproken geweest met junrus. ongetwijfeld had deze verbijftering eene verkeerde uitwerking voor de uitgeweekenen gehad. Doch nut na dat de een den ander reeds eenigen tijd'1 verlegen had aangezien, vatte deze l. j u- ' nius het woord op, en hield eene weioverdachte en kunftige redevoering, waar van de zaaklijke inhoud hierop neder kwam: „ dat hij zijnen medeuitgeweekenen derzelver fchroom verweet, en dien ongegrond noemde, daar de vleiende aanfpraak der afgezanten hun verzekerde, hoe zeer zij met het behoud hunner wapenen in het bezit hunner onafhanglijke vrijheid gebleeven waren; dat hij hoopte, dat zijn voorbeeld hun zou bemoedigen, en hij alleen gaarne den haat der Grooten wilde op zichlaaden, daar hij rondborftig voor zijne medeburgers het woord zou doenZich hierna tot de afgezanten wendende betuigde hij, om drie redenen het Volk ^ 5 bui- ir. BOEK II. HOOFDST. J. voor C. I van R. 261. Redevoer ing van l. . brutus.  B. BOEK II. HOOFDST. J. voor C. 491. J. van R. 2,66 ROMEINSCHE buiten ftaat te houden, om met afleggingder wapenen weder te keeren^ vooreerst, om dat men het zelve door een algemeene vergifnis misdaadig verklaarde; ten anderen , wijl men geen werklijk aanbod deed, waarop het Volk te rug zou kunnen keeren; eindlijk, om dat het Volk volftrekt geen ftaat op alle de beloften van den Raad kon maaken. De uitgeweekenen wilden geene vergifnis, maar veel eer eene erkentenis van de mishandelingen, welken zij van den Raad hadden ondergaan. Zij konden veelvuldige voordeden opnoemen, welken de koninglijke regeering,inzonderheid die, welke naar de dwinglandije overhelde , hun in tegenftelling van den Raad beweezen had; evenwel waren zij derzelver tegenftreevers en beftrijders geworden, en, niettegenftaande de vleijendfte beloften des dwinglands, gebleeven, terwijl zij overal hun bloed hadden veil gehad ter verdeedigingvan het gezag der Grooten. Maar welk was hun loon geweest? Men had opzetlijk krijg gezogt, en vrije burgers, die flechts ongelukkig waren, als flaaven behandeld. In algemeenen nood hadden zij weder hunnen bijftand niet onttrokken, op de goe^  geschiedenissen. 2ö> goede beloften hunner onderdrukkers, doch men had hun misleid, het woord zelfs van een Diclator was niet ongefchonden gebleeven, om de plegtigfte verzekeringen op de bedrieglijkfte wijze te verbreken. Daar echter de uitgeweekenen dit alles wel wilden vergeten, bragt j unius zulks alleen bij, om te toonen, hoe haatlijk het aanbod van algemeene vergifnis door den Raad gedaan hun in de ooren klinken moest. Nu echter beloofde men niets; in plaatze van te berichten , welke fchikkingen men reeds tot herftel en voordeel der uitgeweekenen gemaakt had, en waaruit men op verdere infchiklijkheden van den kant der regenten zou kunnen reekenen; kon men alleen zeggen, dat men volle magt had mede gekreegen, om alle billijke eisfchen des Volks toeteftaan: maar wie toch zou borg kunnen blijven voor de volbrenging dezer beloften, voor de bevestiging dezer fchikkingen ? De bezweringen der Goden zelve waren nu niet genoegzaam meer bij een Volk, het geen reeds zoo dikwijls en zoo fchandlijk misleid was. Of zag men zich nu al gedwongen, een door nood afgeperst woord, H. BOEK II. HOOFDST. J. voor C. 491. f. van R. 261.  268 ro meinsche II. BOEK II. HOOFBST. J. voor C 491. J. van R s6i. Wederand woord vai T. L AR* Tius. woord te houden, altijd toch zouden zij, die hunne heerschzucht zoo zichtbaar verraaden hadden, en zij, die geene onderdrukking hunner vrijheid wilden lijden, verklaarde partijen in den Staat blijven, die denzelven door geduurige burgertwisten zouden ontrusten. Het ware dus best, van elkander gefcheiden te blijven, vooral ware zulks het verkieslijkst voor hun, die reeds de bitterde proeven van de heerschzucht der Grooten ondervonden hadden, en wilde men dus den eisch der uitgeweekenen weten, dezelve beftond alleen daar in: dat men hun hunne agtergebleeven vrouwen en kinderen terug gaf, met wien zij een nieuw en gelukkiger vaderland zoeken en zeer zeker vinden zouden." ■ Deze ftoute taal van brutus maakte 'een algemeenen indruk. De uitgeweekenen gevoelden daardoor op nieuw al het geleeden leed, en de afgezanten konden even min hunne aandoening verbergen, op het vooruitzicht der rampen, welken het vaderland, na zulk eene rechtmaatige verbittering des Volks, dreigden. T. lartius, die tweemaal Conful en met zoo yeel waardigheid de eerfte Dictator geweest was,  geschiedenissen. 2Ói was, ondernam niet, de redenen van bru t u s te wederleggen , wier waarheid geen zins ontveinsd kon worden, maar het ver wijt, tegen den Raad ingebragt, over t< brengen op de ftrengheid der woekeraars „ Die hadden de behoeftigen onderdrukt, en welke klagten zij ook daar voor billijk mogten inbrengen, hadden zij dezelven nogthands ongeichikt aan den Raad voorgedragen , en van denzelven eene gunftigei uitfpraak willen afdwingen, dan zij met geduldige ondergefchiktheid billijk hadden kunnen verwachten. Verre was het 'er ook af, dat allen onder eene eerlijke armoede gezucht hadden; luiheid, weelde en overdaad hadden zich ook bot willen vieren ten kosten van rechtmaatige fchuldeisfchers, en eene toomlooze losbandigheid, welke allen wettig gezag wederftreefde, had in zijn oog geen minder deel aan dezen opftand des Volks, dan deszelfs onderdrukking." Hoe veel waarheid ook in deze aanmerkingen van lartius zijn mogt, dezelve was echter veel te onaangenaam en' thands veel te ontijdig, om het algemeen' misnoegen niet op nieuw gaande te maaken. i - ir. BOEK II. . HOOFDST. ( J. voor C. ! 491' J. van R. 261. Misnoeren der uitjeweekelen hier >ver.  ii. BOEK ii. HOOFBST. J. voor G 40l. J. van R. 462. Redevoering van MENENIUS AGRIPPA, i^o romeinsche ken. Was hier en daar al een eerlijk Plebejer die hem gelijk wilde geven, de overigen verbitterden Hechts op deze taal, en sicinius, wiens oogmerk met brutus alleen was, om het Volk {beng të houden bij deszelfs bevrediging, vroeg hierop terftond aan de uitgeweekenen: „ wat zij nu toch wel meenden te moeten verwachten van zulke hooghartige Grooten, die zich thands zelfs van geenë bittere verwijten konden onthouden ? Wilde men op nieuw de handen uitfteken naaf de verachtlijke boeijen der onverdraaglijkfte flaavernij, dan had men Hechts deze trotfche meesters te volgen, wien men niet langer moest kunnen zien noch hooren, indien men den minfteh trek naar waare vrijheid gevoelde. — De afgezanten hadden derzelver voorftellen onbewimpeld open te leggen, of terftond te vertrekken." Een algemeen gemompel bevestigde dezen eisch. Meneniusagrippa voorzag duidlijk de verdere verwijdering, welke 'er door wederzijdfche beleedigingen ontftaan zou, en wilde daarom een geheel anderen weg inflaan, eer het Volk geheel onhan- del-  GESCHIEDENISSEN. 2?i delbaar wierd. Te kennen gegeven hebbende , ook iets te willen zeggen, werd hij daartoe door een groot gejuich der uitgeweekenen aangemoedigd , het geen wel dra vervangen werd door zulk eene diepe luisterende ftilte, als had hij in het eenzaamfte dal gefproken. Hij merkte te rechtaan: „dat de last van hem en van zijne medeafgezanten geenzins was, om den Raad te verdeedigen, of het Volk te befchuldigen, maar om als middelaars tusfchen beiden te treden. Daar nu de eenige bron der tegenwoordige verdeeldheden in de vervolging om onbetaalde fchulden lag, wilden zij dezelve ten eenenmaale Hoppen. Hier toe zouden de onvermogenden ontheven zijn van betaaling, de gevangene fchuldenaars vrij gegeven, en alle rechterlijke uitfpraaken over deze zaak vernietigd worden. Het tegenwoordige kwaad dus herfteld zijnde, kon het Volk zelf mede zorgen voor het toekomende, wanneer de Raad en het Volk te zamen nieuwe wetten over dit onderwerp zouden bepaalen. Daar nu de uitgeweekenen niets meerder dan dit konden verlangd hebben, ilond het thands aan ir. BOEK II. HOOFDST. J. voor d 491. J. van R. 261.  a?2 romeinsche «• aan hun, in vriendfchap wedertekeereh 4 11. wijl men voor de volvoering van dit alles hoofdst. de piegtigfte verzekering geven wilde, ^49u C'door deze voorftellen fchriftiijk en onderJ. van R-geteekend in hunne handen te fteilen, voor derzelver naarkoming hunne ziel en ligchaam en huisgezinnen te verbinden, en na de wederkeering des Volks dit voorgefteld verdrag door wederzijdfche eeden onverbreeklijk te bevestigen." Door deze verzekeringen zich geheel meefter ziende van 's Volks hart, waagde de fchrandere m e n e n i u s het nu, over de noodzaaklijkheid eener algemeene ondergefchiktheid in de burgermaatfchappij te fpreken* evenwel niet zonder een allerkunftigst gebruik te maaken van die leerwijze, welke deMfopïjche genoemd wordt, en onder het bevallige en misleidende kleed der verdichting, aan de onaangenaamfte waarheden een ongemerkten toegang tot het hart verfchaft. „ Wanneer in oude tijden" dus fprak hij, „ elk lid van 'smenfchen lig„ chaam voor zich zelf dacht, en niet, „ gelijk thands, met de overigen veree„ nigd, een eigen wil had, beflooten alle „ de leden eens eenpaarig, zich tegen de „ maag  geschiedenissen. 273 j, hiaag te verzetten. Zij wisten niet, IC „ waarom zij van den ochtend tot den 8 „ avond zouden werken, om de maag,hoofdst. „ welke lui en ledig in hun midden rustte,J" JJ™ C' „ te mesten van hunnen arbeid. Hierom J- van*R. „ zeiden zij eens voor al dezelve allen 2&U >, dienst op. De voeten wilden haar niet langer dragen; de handen niet langer „ voeden ; de tanden haare fpijs niet lan- ger maaien. Zij hielden dit eenigen „ tijd uit, maar niet heel lang, wantin „ plaatze van de maag alleen te kwellen, „ werden zij zeiven mat en krachtloos, „ en ondervonden te laat, dat de maag ,, niet werkeloos was, maar dat zij haar „ voedzel alleen ontvong, öm door het 3i bloed, uit deszelfs fappen bereid, we„ der het geheele ligchaam te voeden, „ leevend en krachtig te houden." Deze fabel, wier toepasfing elk van Gelukkige zelfs in het oog viel, en door den bekvvaa uitwerking men redenaar zoo voorzichtig als nadruk-hlervan* lijk aangedrongen werd, had terftond de gewenschte uitwerking op het Volk. Alle de uitgeweekenen riepen eenpaarig, met de zichtbaarfte blijken hunner aandoening op het gelaat: ,, gelei ons, zonder verII. deel. S „ wijl,  •274 romeinsche ÏI. „ wijl, de ftad in." En dus zou het U, Volk, welk zoo gemaklijk door den ftaathoofdst. kundigen menfchenkenner te leiden is, v°™t C' zonder eenig voorbeding zich weder onJ. van R. derworpen hebben aan hetzelfde juk der Arijlocratie, na dat men de moeite Hechts had willen nemen, om hetzelve met eenen zagten band te omwoelen en daar door zelfs te verfterken. De eisch Maar brutus was te wel op zijn van BRu-00gmer], gevat, om het zich dus onver- tus om ° Volksver- hoeds te laten ontglippen; hij trad voor, woordi. om z^ n°gmaals te doen hooren, en dit gers. wederhield de menigte, welke reeds bereid was, om den ge wijden berg te verlaten. „ Hij betuigde zijnen dank voor het gunftig aanbod van den Raad, maar verklaarde, zich hier door nog niet gerust gefteld te zien voor het toekomende; wijl de eenige veiligheid van den zwakken alleen beftond in de verzekering, dat een magtiger, ook als hij wilde, hem geen kwaad zou kunnen doen. Wilde men het Volk deze verzekering geven, zoo had hetzelve niets meer te begeeren." Op de vraag van menenius, welke verzekering het Volk hier voor verlangde:  öèschiedenissen. 275 de: eischte brutus „ eenige jaarlijk- h. fche Overheden uit de Plebejers gekoozen, B0,E* wier ambt alleen beftaan zou in voor de"00FDS^ rechten des Volks te waaken, en allen on-J' voorC derdrukten te hulp te komen: welken j' van" r. billijken eisch men niet zou kunnen afflaan, 26u indien men waarlijk eene duurzaame bevrediging bedoeld had." Dit andwoord werd door het geheele Volk toegejuichd; allen eischten eenpaarig dezen waarborg hunner veiligheid. Doch de afgezanten ftonden verbaasd over dezen ovenvachten voorflag, wiens hagchelijke gevolgen hun terftond reeds fchemerachtig voor den geest kwameji. Zij verlieten voor eenige oogenblikken de vergadering, om met eikanderen in dit onvoorziene geval nader raad te pleegen. Wanneer zij wederkeerden, zeide menenius : voorzïch- dat zij, hoe huiverig ook, van aldus andeene dubbelde regeering in den Staat teZ™! brengen, evenwel dezen eisch voor zich zeiven niet wilden afflaan: maar dat zijhunnen last, hoe onbepaald dezelve ook gegeven was, niet durfden uitftrekken, om over zulk eene bedenkelijke zaak, waarop men niet had kunnen reekenen, S a ci-  II. BOEK II. HOOFDST. J. voor C. 491. J. van R. 261. Da helft der afgezantenbrengt dit voorftel naar den Raad over. die hetzelve aannam. I De Raad hierop door de hoofden der uitgeweekener l?6 ROMEINSCHE ïigener gezag hunne toeftemming te geven i weshalven zij van de uitgeweekenen verzogten, om valerius met de helft der afgezanten naar Rome weder te laten keeren, om hierin met den Raad te overleggen, terwijl hij zelf met de overigen bij hun blijven zou." Hierin nam men algemeen genoegen, en de afgevaardigden renden terftond in vollen galop te paard naar Rome. De Raad kwam fpoedig bijeen; valerius deed het voorftel en drong op de toeftemming aan; appius bleef onverzetlijk tegen alle diergelijke bevrediging, en voorfpelde alle de rampen, waarvan men thands het zaad in den grond wierp; maar zijne tegenverklaring had geen invloed; het grootfte gedeelte van den Raad wilde de herftelling der rust, tot welk een prijs ook. Het raadsbefluit bevestigde dus alle de reeds gegeven beloften der afgezanten , en ftond dezen eisch der uitgeweekenen volkomen toe. Des anderen daags bragten de afgezanten den uitgeweekenen deze boodfehap des vredes. Op raad van meneniüs, gingen nU L. JUNIUS BRUTUS, M. de- CIUS  geschiedenissen. 27; cius en sp. iciLius,van de helft dei afgezanten vergezeld, xveder naar Rome, om den Raad op dit onderling verdrag in den eed te nemen. Intusfchen bleef menenius bij het Volk, om op deszelfs verzoek eene wet te ontwerpen voor deze nieuwe Overheid. ' Den volgenden dag, wanneer bru tus bij zijne terugkomst uit Rome verzekerd had, dat alles op de plegtigfte wijze in den Raad door Verbondspriesters bekrachtigd was, fcheidde zich het Volk naar hunne wijken (curia) af, om terftond vijf voorftanders hunner rechten en belangen , — dien zij Tribuni plebis noemden, en wier naam wij zeer eigenlijk door dien van Gemeemmannen kunnen vertolken, — te verkiezen. l. j. brutus, c. si'cx- ] nius bellutus, c. en p. liciniustt en sp. icilius ruga werden tot dit™ ambt verkoozen, het geen,thands op den£n tienden van Wintermaand in trein gebragt, 'ci 'sjaarlijks om dien zelfden tijd, door™ nieuwe Gemeensluiden vervangen werd. ner Thands meenden de afgezanten alles af- m gedaan te hebben: doch brutus, dietre' zeerwel de haatlijkheid inzag, welke ditS s 3 ambt ii. BOEK ic HOOFDST. f. voor C. 4Pi. !• van r. 2öf. 11 den eed ;enomen. • j. bruis» c.sicius bkl- tus , c. p. LICI- Js en sp. uus RuGeensman- 'et om- d de :hendrheid •  II. BOEK II. ÏJOOFDST. J. voor C. 491. J. van R, 261. hunner perzoonen. Een alta ter eere van jui |ERF A' 278 ROMEINSCHE ambt alzins in het oog der Grooten, als het wezenlijkfte ftruikelblok van hun onmaatig gezag, hebben zou, overreedde hun en de uitgeweekenen, dat men met plegtigen eede dit ambt heilig en deszelfs bedienaars onfchendbaar verklaaren moest. Hiertoe ftelde hij met zijne ambtgenooten deze wet voor: Niemand zal_ eenen Gemeensman tegen zijnen wil tot het een of ander dwingen, als ware hij Jlechts een gemeen ■perzoon: niemand zal hem Jlaan of door een ander doen Jlaan: niemand zal hem aan het leeven komen of door een ander doen ombrengen: die zich hier aan vergrijpt zij vervloekt; dat zijne goederen aan c ere s toegewijd, ten heiligen gebruike verbeurd worden verklaard, en zijn leeven ongewroken in de hand van een ieder Jlaa, die het hem zal willen benemen. En om deze wet onveranderlijk te maaken, liet men het geheele Volk voor zich en deszelfs nakomelingen dezelve bezweren, met eene zegening voor derzelver onderhouders en met de ijslijkfte vervloekingen tegen haare verbrekers, ir Eer nu de uitgeweekenen den berg, ,.dien zij eenpaarig heiligden, verlieten, >richteden zij op denzelven eenen altaar op, aan,  GESCHIEDENISSEN. 275 aanjupiTERFAUNus (denSchnkgod^ toegewijd, waarop zij een algemeen zoenoffer ontftaken. Na deze godsdienftige plegtigheid keerden zij allen, door hunne Gemeensmannen voorgegaan, en van de afgezanten vergezeld, vergenoegd naar Rome weder, welk met open poorten deszelfs burgers opwachtte. (1) Noch het getal noch het gezag der Gemeensmannen bleef lang binnen de grenzen van de eerfte inftelling dezer Overheid, 's Jaarlijks werden zij door het gemeen CO Dion. hal. L. VI. p. 378-411. Daar wij dezen naauwkeurigen Schrijver geregeld over dit belangrijke onderwerp gevolgd zijn, hebben wij denzelven hier flechts eens willen aannaaien. Zijne uitmuntende redevoeringen, wier meefterlijke welfprekendheid ons deze opoffering zwaar maakte, hebben wij, om derzelver uitvoerigheid, niet kunnen overnemen, maar meenen nogthands te mogen verzekeren, van derzelver geraamte geen deeltjen veriooren te hebben L.vius (L. II. c.32, 33,") verfchilt in zijn kort verhsal dezer geheele gebeurdnis aanmerklijk, wij hebben het zamenbangendfte en waar. fchijnlijkfte verfiag van den Griek overgenomen. Wegens het getal der eerfte Gemeensmannen heerscht bij de oude Schrijvers wel het grootfte verfchd. PL. shii Annal. T. I, p. po, 91. S 4 II. boek II. hoofdst. J. voor C. 4*i. J. van R. 261. nus opgericht. Hoedanigïeid der Semeensnannen.  sbo romeinsche TL meen uit het gemeen gekoozen. Zij had?iiE,K den de magt, om zulke raadsbefluiten, flooFDST. -welken nun drukkend voor het Volk fchee^ 49T C'nen, voor krachtloos te verklaaren. HunJ. van R.ne huizen ftonden nacht en dag open voor de klagten van hunne medeburgers. Zij hadden hunne zitplaats aan den ingang van de raadzaal, en werden bij elk raadsbefluit ingeroepen, het geen zij door hun veto, ik verbiede het, vernietigden of door de onderteekening van eene ï. bekrachtigden. Zij bezaten geene teekenen eener hooge Overheid. Zonder elpenbeenen ftoel, omzoomden tabbaard of bundeldragers, had elk flechts eenen Viator ('bedienden) die hem op ftraat vooruitging. Buiten de ftads muuren bezaten zij geen gezag, en, behalven op de Latynfche vierdagen, was het hun ongeoorlofd, eenen dag uit de ftad te gaan. Het geen hun gezag wel het meeste beperkte, was, dat een van hun alle de poogingen zijner overige ambtgenooten verijdelen kon, en hier van kon de Raad zich nog het langfte met vrucht bedienen , wanneer dezelve flechts een der vijf, en naderhand tien, Gemeensmannen op de hand wist te krijgen.  GESCHIEDENISSEN. s8l Aldus werd eene verdeeldheid bijgelegd, !F. welke Rome reeds meer dan eens op den B°iL' oever van deszelfs ondergang gebragt had.HO0FDST- Met de aanftelling der Gemeensmannen wasT' voor c* echter niet enkel de rust in den burger-J- fm\ ftaat herfteld, maar kreeg tevens het ge- 2Ö1' heele regeeringbeftmir van Rome eene ge-kmgTvér heel andere gedaante. Eene, zich meerde Ge" meensman- en meer toeeigenende en altijd onverzaad-nea lijke Arifiocratie, werd door deze nieuwe Democraten getemperd, wier tusfchenkomend gezag te hoognoodiger was, daar Rome's burgers tot nog toe volgends geen algemeen beflisfchend wetboek geregeerd, maar, in de meeste gevallen, naar het goed! vinden van eenen heerschzuchtigen Raad beftuurd werden. Hun aanzijn leide een band van vereeniging tusfchen den Raad en de Burgerij, zonder welken Rome eerlang moest ten gronde gaan , en waardoor thands een maatfchaplijk beftuur en algemeen belang bij het welzijn van den Staat gebooren werd, het geen denzelven in verfcheiden volgende eeuwen, de wetgeeffter der geheele waereld maakte, (i) tot aan C?) Beaüf. Rep. Rom. Ton)( IIIf p§ 358> 25p# s 5 cJ?,  a8s ROMEINSCHE II. aan dien tijd toe, dat menigvuldige befnoeiB°II.K jinSen van bet raadsheerlijke gezag de hoofdst. balans der regeering deeden overflaan tot J' ™°r c eene volttagen Democratie, welke een groot, j. van R.rijk, en befchaafd gemeenebest altijd be26'* derven moet; (O en waaronder het den braafften Gemeensman zoo moeilijk werd, den Staat eenig nut te doen, als thands de oproerigfte zelfs dien noodzaaklijk bevoordeelen moest. (2) De Raad had deze krenking aan deszelfs eigen onllaatkundige handelwijze jegens CiC. de Leg. L. III. c. 10. Conceffa plebi a Patribus iftd poteftate , arma ceciderunt: reftinSta feditio eft: inventum eft temperamentum, quo tenuiores cum principibus aquari fe put ar ent: in quo uno fuit civitatis falus. (O Rousseau Contr. Soc. L. III. ch. 4. (a) Pilati Traité des Loix Politiques des Ramains. T. II. p. 10, Conjiderations fur C origine £? les Revolutions du Gouvernement des Romains, Paris 1778. T. II. p. 105. de toeftemming van welken laatften Schrijves hierin te gewigtiger is, daar dezelve, even gelijk vertot en deszelfs nafchrijver in dit gedeelte hooke, met meer vuur de Ariftocra~ tie der Grooten voorfpreken, dan de Ouden dezel« ve ooit hebben durven verdeedigen.  geschiedenissen. 283 gens een Volk te wijten, het geen, onder ir. de wapenen opgebragt, met de vereerende B°jK leedteekenen van de verdeediging der vrij- hoofdst. heid pronkte. Zulk een Volk door bloe- j- voor cdige wetten , alleen ten nadeele des ge-j. vm'r. meens gemaakt, te onderdrukken; door z6i< het fchenden der heiligfte beloften te misleiden ; en als bezoldigde huurlingen willekeurig in dienst te houden; was niet anders , dan hetzelve de gerechtfte wapenen in handen te geven , om het ileigerend gezag der Grooten hoe eer, zoo liever, te neder te vellen. Tegen zulk een Volk, wien de burgerlijke vrijheid even dierbaar als de ftaatkundige was, zou zelfs de eenvormige Maatkunde van den ftrengen a ppius, fchoon eenpaarig door allen omhelsd en doorgezet, magtloos geweest zijn. En waar aan anders, dan aan de braafheid, aan het eenvouwdig, doch gezond , verftand, en aan de voorbeeldelooze bedaardheid en gemaatigheid van dit Volk had de Raad het te danken, dat het deszelfs gezag niet ten eenenmaal verloor, en dat alle onderfcheid van rang, en allenoodsaaklijke ondergefchiktheid in den burger- ftaar.  fiS4 ROM, GESCHIED. 11 ftaat thands niet ten eenemaal omgekeerd li. en vernietigd werden ? (i) hoofdst. J. voor C. CO Beauf. Rep. Rom. T. VI. Confideratiom J van*R ^Ur l" Di^eretlds * Senat & du pMple, p. 263— ' aói. 20a' Bij deze gelegenheid neme de Lezer eens voor altijd in aanmerking de dubbelzinnigheid, welke 'er Is in den benaaming van het Romeinfche volk, daar hetzelve door populus in het Latyn uitgedrukt den gebeelen Romeinjchen Staat te kennen geeft, uit, den Raad en de geheele burgerij zamen gefteld, doch door plebs beteekend, alleen het gemeen beduidt, doch ook daar onder allen bevat, die niet van b,et Raadsheerlijke geflacht waren. PER-  DERDE HOOFDSTUK. VAN DE AANSTELLING DER GEMEENSMANNEN, TOT AAN DE EERSTE VOORSTELLING VAN EENE VERDEELING DER L A N D E R IJ E N. JL^eevendiger fchetst zich de verbeelding, dan eene pen, of penceel, dat tooneelvan algemeene vreugde, welk 's Volks wederkomst in Rome verwekte. Tederminnende echtgenooten vloogen elkander! ui de klemmende armen. Jonge kinderen' huppelden hunne vaders tegen en omhels-' den derzelver knieën, terwijl grijze ouders hunne zoonen van verre reeds de verwelkomende hand toereikten. Heerschzuchtige Grooten leerden het waare menfchengeluk inde geringfteHanden kennen, en f. voor C. 491. ]. van R. 3ÓI. Mgemeene rreugde )ver deteugkomscles Volks,  2.Üê ROMEINSCHE II. en gevoelden hun hart door de vreugdetraaBni.K nen van duizenden van dankbaare burgers hoofdst. vertederen. De ongevoelige woekeraar J' C mogt zelfs alleen niet uitgeflooten zijn J. vaa R.van de algemeene verrukking; de vrees ontkomen, dat een burgerleger den Staat verweldigen, en hem zijne fchatten ontrooven zou, telde hij het verlies zijner eisfchen niet, daar hij zijn fchraapzuchtig hart met het behoud van het overige geluk kon wenfchen. Alle de altaaren der Goden ontvongen de blijde fchatting van der Burgeren dankbaar hart. Appius zelf gevoelde geen anderen fpijt, dan dat zijne ftaatkunde het hem onmooglijk maakte , deel te nemen in het algemeen gejuich. Aanft^'ng Terwijl deze algemeene aandoeningen les Plebis.ïiog leevendig waren, ontvongen de Gemeensluiden de bekrachtiging van den Raad in hunne geheiligde posten, en waagden zij het tevens, bij denzelven een verzoek te doen, om zich 's jaarlijks nog twee perzoonen uit de Plebejers, door het Volk gekoozen, te mogen doen toevoegen , om als noodhulpen in hun uitgeftrekt ambt te dienen, en wel om de geringere burgergefchillen j door de Gemeens- lui-  geschiedenissen. 28? luiden aan hun overgelaten, bij te leggen. II. De Raad willigde dit verzoek in; en B,°E* zij, die eerst noodhulpen en bediendenH00™T' der Gemeensluiden genoemd werden , J" voor ckreegen naderhand den naam van JEdiles J. 4vm R. of Bouwmeesters, wijl hun vervolgends z6ï' het opzicht over den aanbouw en het onderhoud van openlijke gebouwen en geftichten, en over den voorraad, aankoop en prijsftelling der leevensmiddelen werd toebetrouwd. (1) Daar nu alles in de ftad in vreedzaame :innemi„g rust was, haastte men zich, met een Iep-er van Lon' 1 , , o gula en op den been te brengen tegen de vijanden »M die Rome van buiten hadden aangevallen. Het Volk nam gewillig de wapenen op, en terwijl sp. cassius het ftadsbeftuur zou waarnemen, trok post. comini us met eene aanzienlijke krijgsmacht te veld, waarvan de Latynfche hulptroepen geen gering gedeelte uitmaakten. Op de Volscers aanrukkende, ontmoette de Conful derzelver leger digt bij de ftad Longula, welke zich, na dat hetzelve geflagen en op de vlucht gedreeven was, bijna zon- (0 Dion. hal, L. VI. p. 411.  S88 s.öméinschè tf. zbnder flag of floot overgaf. CominiüS Hl. liet den buit geheel voor de krijgsknechten hoofdst. over> waarvan hij een genoegzaam aantal 49N C'tot eene bezetting agterliet. Van daar trok J* van R.hij op Polufca onbelemmerd aan, en veroverderde ook deze plaats op éénen dag. Weinige hoofden van den opftand werden geftraft; den overigen burgers werd eene boete van wapenen en geld opgelegd en mede eene bezetting agtergelaten. (i) Belegering Corioli, de hoofdftad der Folscen, zoo m' welbemand als welbemuurd , beloofde zulk eene fpoedige of gemaklijke onderwerping niet, terwijl derzelver volle magazijnen geen langduurig beleg vreesden; De eerfte ftorm, die tot den avond duurde , werd moedig afgeflagen. Des anderen daags zou de geheele krijgsmagt van den Conful met al het ftormtuig, welk de krijgskunde toen nog kende , op nieuw derzelver uiterfte vermogen beproeven : doch de tijding, dat de Antïaten in optogt waren, om Corioli te ontzetten, verijdelde dit ontwerp. Terwijl de Conful met de helft (O Dion. hal. L. VI. p. 411. Liv. Li II. c. 33,  GESCHIEDENISSEN. 289 helft van zijn leger tegen deze vijanden lï optrok, liet hij het enkel beleg der ftad B^K aan t. lartius met de andere helft hoofdst. over, en had dien dag eene dubbelde j voor c* overwinning te danken aan éénen jongen j. ™r. Krijgsheld, die bij de belegeraars geblee- *6u ven was. (1) Deze was c. marcius, een naneef Verhaat van Rome's deugdzaamen vierden Koning,van den wiens geflacht, ook na hem, altijd in achting "oïtSiJ gebleeven is. In de eerfte kindsheid zijnen 1™*' MAR* vader verlooren hebbende was hij van eene tederminnende moeder opgebragt, wier groote toegevendheid voor haaren lieveling een fprekend bewijs opleverde, dat de uitmuntendfte vermogens, door geene verftandige opvoeding geleid, zoo wel groote ondeugden als uitftekende verdienften doen gebooren worden , even als een vruchtbaare, doch ongehavende, akker met de gewenschte vruchten tevens veel onkruid voordbrengt. Opvliegende driften en een onverzetlijk hoofd maakten hem ongefchikt voor de zamenleeving, en zoo zeer als men al vroeg zijne maatig- heid, CO Dion. hal. L. VI. p. 412. II. DEEL. T  290 romeinsche ii. heid , rechtvaardigheid en dapperheid boek , . . . m moest erkennen, zoo weinig ontveinsde hoofdst. mQn echter den afkeer van zijne dwingen^ 49T Ceigenzinnigheid. De fraaje kunsten, j van r. welke de woeste zeden befchaaven, waren 2 l' nog onbekend bij een Volk, het geen de krijgshaftigheid alleen deugd noemde, en hierdoor herwon marcius dubbeld de achting, welke men hem bij een befchaafder Volk zou geweigerd hebben. Reeds vroeg leerde hij de wapenoefening , en het worftelperk gaf vlugheid, behendigheid en krachten aan zijn welgefpierd ligchaam. De Latynfche krijg bragt hem het eerst in het veld, en het geredde leeven van eenen zwaargewonden Romein tegen de vervolging van meer dan eenen vijand fchonk hem de eiken burgerkrans. Deze vroege eer, welke zoo gevaarlijk is voor den jongeling, die dikwijls zijne verdienften hier door reeds voor geheel zijn leeven gevestigd waant, was flechts een prikkel voor het hart van marcius, om dezelve toch nooit te overleeven. Elke veldflag gaf hem nieuwe eereteekenen, en was bij anderen de roem het doelwit der deugd, bij hem was de vreugde zijner  geschiedenissen. 2QI ner moeder het doelwit zijner eerzucht. If. Volumnia was en bleef hem dierbaar; haa- B SJ* re wenken waren bevelen voor zijn moeder- h°o™t. minnend hart. Zij wenschte hem voor haai en J> voor C' dood gehuuwd te zien; hij nam eene echt- J. tïï" R. genoote, maar verliet met haar, of met 2ÓU zijn vermeerderend gezin geenzins het moederlijke huis. Thands zogt hij, die in dezelfde gevoelens van appius tegen het Volk geftaan had, en zich nu weder te vergeefsch tegen de aanwerving van gemeene burgers verklaard had , bij de Romeinfche legervaanen de gelegenheid, om openlijk te toonen, hoe zeer hij het gemeen nog meer in krijgsdeugd dan in rijkdom overtrof, (i) • De Coriolaners, op den bijftand der An- Verove tiaten reekenende, en het getal der bele- rins van geraars tot op de helft verminderd zien-door'1 de , deeden onverwacht een algemeenen M4RClUfc uitval, dien de Romeinen wel moedig ontvongen , doch voor wiens overmagt zij welhaast moesten zwichten. Marcius alléén wilde liever fneuvelen dan wijken. Hij hield met de bende, welke onder zijn be- CO Plut. in coriol. p. 213-215. T 2  £pa ROMEINSCHE It. bevel ftond, Hand; verfchanste zich ras "l" agter de liike!1 der ongeregelde uitvallers, hoofdst. die door zijne welgemikte Hagen vielen; j. voor C. en riep met eene flem f welke den verj. van' R. tzaagden moed infprak , en den vijand 2Ö1, weinig minder fchriklijk dan zijn arm was, het wijkend leger tot den ftrijd te rug. Hetzelve ftond ; wederhield den ftroom der vijanden, die geduurig met nieuwe manfchap ter poort uitbrak; bragt den fchrik en vlucht onder derzelver benden over; en vervolgde zeer fchierlijk zelf eenen vijand, die nu ongeregeld zijne wijkplaats binnen de muuren wilde bereiken. Marcius dreef hem derwaards, maar drong tevens met hem gelijk ter ftad in. Nu opende zich het fchriklijkfte tooneel, waar voor de menschheid beeft. In alle de ftraaten ftroomde het bloed der overrompelde burgers, het geen nogthands vermengd werd met dat van menigen Romein , daar de vrouwen van boven van de huizen fteenen op de hoofden der beftormers wierpen. Doch zulks was Hechts eene magtlooze woede. Schierlijk waren de Romeinen van alles meester, en was de geheele ftad de prooi der fchraapzuchtig- fte  geschiedenissen. 293 fie plundering. Niet voldaan met deze ii. roemrijke overwinning, wilde marcius ^f* terftond andere lauwerbladen aan dezen ™ofmt. hechten, welken nog van het bloed derJ-voorCvijanden rookten. „ Geen braaf Romein], Z\. kan plunderen, wiens arm misfchien de 20 Conful hoognoodig heeft." Dus fprak hij, en zag zich weder van eene kleene bende omringd, die zijn geleide op nieuw tegen de Antiaten wilde volgen. Spoedig was hij bij het leger van den Helden Conful, welk zich tegen over dat van dendaadenvan vijandin flagorde fchaarde, en waar wn^i?' het krijgsvolk, volgends gebruik, thands bezig was, deszelfs uiterften wil aan drie of vier hunner fpitsbroeders bekend te maaken. Elk fchrikte eerst op het gezicht van hem en zijne handvol volks, wien het bloed en ftof bijna onkenbaar maakte, en in wien men het rampzalig overfchot van het andere leger meende te zien vluchten. Doch marcius had flechts naar de rook en vlam te wijzen, die uit het brandend Corioli opging. Nu vatte het leger een CO Plut. in coriol. p. 9Itff a,7. Dl0N. hal. L. VI. p. 4i2, 4I3. Liv< L u c> 33> T q  294 romeinsche ii.. een dubbelden moed, en fchreeuwde onbiii.K geduldig om het teeken ten aanval. C ohoofdst. M1NIUS omhelsde marcius en wees J'In0. C* hem, op deszelfs eisch, de plaats in de J. van r.flagorde, waar hij den meesten dienst kon 26'* doen. — Naauwlijks had de Conful den aanval gebooden, of de onvermoeide overwinnaars van Corioli vloogen met eene onwederftaanbaare drift op de Antiaten en floegen zich, als hadden zij flaaven voor zich gehad, onder wien hun zwaard onbelemmerd kon maajen, dwars door de flagorde der vijanden heenen. Doch daar het overige leger dit fpoor niet volgen kon, zag zich mar cius met zijne bende tevens afgefneeden, en aan de overmagt van vijanden bloot gefteld, die hunne krachten woedend tegen hem vereenigden. Cominius liet hem echter niet lang in dezen hagchelijken ftand. Eene fterke en in een gedrongen bende brak, op zijn bevel, door de vijanden heen, en ontzette hem, daar hij als een leeuw in eenen kring van lijken en ftervende vocht. Zwaar gewond op veele plaatfen, raadde men hem, zich weg te laten voeren uit het flachtveld; — geen verwin-  geschiedenissen. zgi winnende arm wordt machtloos, was zijn andwoord. — Het tweemaal doorgebroken leger floeg op de vlucht; marcius bleef onder de eerften van deszelfs vervolgers, en keerde niet voor den avond met eene menigte krijgsgevangenen te rug. Dus behaalde cominius op éénen dag eene dubbelde overwinning, en had beiden, aan éénen Held te danken, wiens voorbeeldlooze dapperheid bijna allen geloof overtrof. Niemand erkende dit gewilliger en meer openlijk dan de Conful zelf. Daags daar aan wenschte hij het krijgsvolk geluk, met de beflisfchende voordeden hunner wapenen , doch zijne ganfche aanfpraak liep op eene lofrede van marcius uit. Der Goden bijftand dankbaar vereerd hebbende, fchreef hij aan marcius alléén al den roem der overwinning toe; en om deze openlijke toejuiching van den wangunftigen lof te onderfcheiden, dien men aan fchitterende verdienften niet weigeren durft, bekranste hij met eigen handen den weergaloozen Krijgsheld ; fchonk hem een prachtig opgetuigd en fchoon paard; vereerde hem met alle de onderfcheiden veldT 4 heers- » ii. BOEK iii. HOOFDST. J. voor C, 491. J. van R. 261. Vereering /an C. AARCIUS.  2$6 ROMEINSCHE H. heersteekenen; wees hem het tiende geBin.K deelte van al den veroverden buit toe; hoofdst. ijet tien krijgsgevangenen ter zijner eigen J' ™°r# C keuze over; en bood hem zoo veel zilJ. van R.Ver aan, als hij zelf dragen kon. Edeltnoe- ^aS deS ^onIu^ l°frede door een digheid gemeen gejuich des geheelen legers toegeciuïT*8 ftemd » de wangunftigfte naarijver zelve durfde zich geen zins tegen zulk eene fchitterende en kostlijke belooning laten hooren, maar hield de jaloerfche oogen ftijf gevestigd op de houding van marcius onder zulk eene onmaatige vereering: en hierbij moest de nijd zelf bloozen. Wel bewust van zijne diensten aan den Staat, ontveinsde marcius dezelven met geene gemaakte, dat is hoogmoedige , nedrigheid: maar, ftrijdende voor de eer, dulde zijne dapperheid geene betaaling, hoe rijk ook. Dankbaar voor den lof en de eereteekenen des Confuls, nam hij van deszelfs hand het moedig ros aan, het geen den trotfchen nek onder den heldhaftigen meester kromde; al het overige wees hij met eene edele fierheid af; doch verzogt en verkreeg de vrijheid voor éénen krijgs- ge-  GESCHIEDENISSEN. SQjr gevangen burger van Antium, met wien H. hij tot nu toe een wederzijdsch gastrecht B0EK onderhouden had. Zulk een onbaatzuchtig en edel gedrag J*voor c- verdreef alle wangunst en nijd. Elk eer-J. Z'r. biedigde nu onpartijdig den Held, wiens 26'* gevoelens zoo edelmoedig als zijne krijg* «£ £t" deugden voorbeeldeloos waren. Naauw den toe" lijk vergunde het loftuitend gejuich descoi? legers zoo veel ftilte, dat de Conful zichNüSweder kon doen hooren, of c o m i n i u s riep den naam van coriolanus als den vereerenden toenaam van marcius uit, en het ganfche leger riep hem marcius coriolanus na. Qi) De CO Dion. hal. L. VI. p.4I3, 4,4. PLüT< coriol. p. 2i7, ai8. Jn naarvolging van dezen laatflen Schrijver, maaken wij van deze gelegenheid gebruik, om onze Lezers kortlijk eenig bericht te geven van de drie en dikwijls vier naamen, dien de Romeinen droegen. Zij hadden naamlijk een voornaam, gnomen), waardoor de broeders en neeven van hetzelfde gedacht waren onderfcheiden, een gefachtnaam {nomen) waardoor zich de genachten onderkenlijk maakten; een bijnaam (cognomen) die van allerleie toevalligheden van geboorte, van lig. chaamsbijzonderheden en diergelijken ontleend was, T 5  II. 10ek iii. hoofdst. J. voor C 491. J. van R 261. Edeltnoe digheid des Confuls. Inwijding van een tempel aar cerus en bacchus. 298 ROMEINSCHE De Conful vroeg niet om eenen zegepraal , dien hij erkende, dat coriolanus alleen zou verdiend hebben, en was ■ zulks uit eene koperen zuil niet gebleeken, .welke de Romeinen ter gedachtenis van eene nadere vereeniging met de Latynen lieten oprichten, de nakomelingfchap zou naauwlijks geweten hebben, dat cominius ooit de Volscers had te ondergebragt: zoo onijverzuchtig zag de edelmoedige Conful zijnen welverdienden roem als Veldheer door de fchitterende heldendaaden van marcius overfchijnen. (1) Intusfchen had Rome inwendig eene volmaakte rust genooten. Sp. c a s s i u s had den tempel, dien de Dictator post- hu- en die zoo weinig tot eenen fcheldnaam ftrekte, dat de onderfcheiden takken van één gedacht daarna niec zelden genoemd werden; waarbij dikwijls nog een of meerder toenaamen (agnomina) gevoegd werden, die alzins vereerend waren, daar zij uit verdienden ontleend werden. In publius cornelius scipio africanus onderfcheidt men deze naamen ligtelijk. Aan ca]üs marcius fcheen nog een bijnaam (cognomen) ontbroken te hebben, toen hij den toenaam (agnomen) van coriolanus ontvong. Nieup. Ant. Rom. p. 306, 3°7» (1) Liv. L. II. c. 33»  geschiedenissen. 299 humius aan ceres en bacchus IC beloofd had, plegtig ingewijd: dezelve "jj." was aan het eind van het groote renperk ho°fdst. opgericht en verduurde veele eeuwen, (i) J' voor cNu bragten de heldhaftige overwinnaars J- tan R. der Volscers weder nieuwe vreugde in de 3nder hun ettuit.  BOEK ' III. HOOFDST. J. voor C 490, J. van R 262. De Raad wildevolkplantingenuitzenden. $0§ ROMEINSCHE dreigde weder, als het natuurlijk gevolg van den hongersnood, zich te openbaaren. De Volscers, wier haat tegen Rome wel door overwinnende wapenen kon bedwonr gen, maar nooit uitgerooid worden, vleiden zich reeds met een gelukkiger aanval, dan hunne voorigen geweest waren, tegen uitgemergelde, zieklijke vijanden. Deze wraakzuchtige en lafhartige aanval werd echter van hooger hand gekeerd. Eene volkvernielende pest begon wijd en zijd in hun eigen land te woeden en bragt hun zeiven in den allerweerloosten eii rampzaligften toeftand. Het volkrijke Velitrce verloor negen tiende deelen van deszelfs inwooners, en verzogt door afgezanten, die de voorteekenen des doods reeds op de kaaken droegen , dat de Romeinen de volkplantelingen, dien zij in die ftad weleer gelaten hadden , met nieuwe wilden vermeerderen. Het erbarmlijke lot dier ftad trof den Raad, en daar eene bezending van nieuwe bevolkers een dubbeld voordeel beloofde, werd dit verzoek zonder eenige voorwaarde greetig aangenomen. Door Velitrce te bevolken kon men zich de beste fterkte tegen  GESCHIEDENISSEN. 30; gen allen opftand der Volscers bezorgen door een groot aantal inwooners uit Rome dervvaards te zenden kon men eene behoeftige en onrustige menigte aanmerklijk verminderen; zulks zou het algemeen gebrek minder maaken en tevens den opHand ondermijnen, die zich weder in het gemeenebest verhief. Met dit oogmerk beflootmen ook de inwooners van Norba, eene Romeinfche fterkte nabij Pometia, door eene nieuwe volkplanting te verdubbeien, en, was het mooglijk, een leger in het veld te brengen, het geen voor zich zelf in ftrooperijen genoegzaamen onderhoud vinden , en door den vereenigden dienst van Patriciërs en Plebejers eene algemeener bevrediging bevorderen zou. Het gemeen, naamlijk, welks voorige op- f ftand wel de eerfte oorzaak der tegenwoor-^ dige fchaarsheid was, maar tevens recht« had, om de zorgeloosheid van den Raadd omtrend zulk een gebrek te befchuldigen, geraakte in het denkbeeld, dat het den Grooten niet aan leeftogt ontbrak, maar dat dezen hetzelve opkochten en ophielden, om zich wraakte verfchaffen over derzelver voorige vernedering voor het v * Volk. r ; ÏJ. BOEK III. HOOFDST. J. voor C. 490. J. van R. 26a. "waadver- loeden es Volk» mtrend :n Raad.  ir. bork ui. hoofdst. J. voor C 490. J. van R 462. Ci) Dion. hal. L» VII. p. 427, 428 & 432. Liv. L. II. c. 34. 308 ROMEINSCHE Volk. Van welk eenen dreigenden aard dit wantrouwend gemor ook was, onthield zich het rechtfchapen Volk echter van alle daaden van geweld. Het floeg geene plunderende hand aan de huizen der rijken, waarin men verborgen giaanen waande; het vermeesterde den geringen toevoer niet, die uit Etrurie den Tiber af was komen zakken; het dwong niet omtrend den prijs, dien de Raad op den geringen voorraad ftelde; maar betaalde den hoogften prijs, zoo lang het eenig geld bezat; en vergenoegde zich, bij gebrek hier van, met het voedzel, welk het in wortelen en kruiden vond. Alleen zij, die het gebrek niet langer konden uitftaan, maakten gebruik van de uitnoodiging van nabuurige fteden, welken haare poorten voor hun openzetteden, en hun het burgerrecht aanbooden, om aldus Rome te ontvolken. Veelen verlieten vreedzaam hun verblijf, doch daarvan kwamen ook weder verfcheiden huisgezinnen te rug, na dat de hongersnood geftild was. (1) Eerst  GESCHIEDENISSEN. 309 Eerst verheugde zich het gemeen over de uitzending van volkplantingen, daar het overvloed van voedzel in de aangeweezen fteden te gemoet zag; doch de pest nog meer dan den honger vreezende,werd het weldra fchroomvallig tegen zulk eene verhuizing. De een maakte den ander, huiverig, om zich hiertoe aan te bieden;] en zij,die zulks eerst onnadenkend gedaan hadden, wilden hun woord ten kosten van leeven geen geftand doen. Deze tegenftand verbitterde den Raad, daar die deszelfs ontwerp verijdelde. MenJ befloot,door geweld het Volk te dwingen,1 waartoe het zich niet vrijwillig wilde fchikken. Men bepaalde het getal der inwooners , dien men van de hand wilde zenden; liet dezelven bij het lot uit de behoeftigfte clasfe des Volks opfchrijven; ftelde driemannen aan, om deze verhuizing te geleiden en te regelen; en leide eene zwaare en onverbidlijke boete op alle weigering of tegenkanting. Zulke ftrenge middelen tegen een Volk, ) in het werk gefteld, welks gedrag waarlijk™ alle maatiging verdiende, konden niet, dan eene verkeerde uitwerking doen. Het V 3 bleef N. B OEI II!. HOOFDST. ]. voor C. 490. f. van R. 262. Ongenoe;en over ie Volk•lanting. Strenge ïaatrege:n van den 'erbitteg des ilks.  II. BOEK HL HOOFDST. J. voor C. 490. J. van R. 20" 2. Opltoo- kende taal der Gemeensmannen. 31° ROMEINSCHE bleef nu niet langer bij het mismoedig gemor van enkelde perzoonen; het gemeen kwam troepsgewijze bij elkander, om zich met vereenigde krachten tegen allen daadlijk geweld te verzetten; en beriep zich eindelijk op den bijftand van deszelfs vertegenwoordigers en verdeedigers. De Gemeensmannen verlangden dezen wenk en traden nu openlijk voor het Volk in de bres. Sicinius en brutus lieten zich inzonderheid in eene volksvergadering tegen den Raad hooren. „ Zij fchroomden niet, met ronde woorden het tegenwoordige gebrek aan den Raad te wijten, die tegen hetzelve tijdig behoorden gezorgd te hebben. Zij ontveinsden geenzins, hierin een listigen aanflag der Grooten te verdenken, om 's Volks burgerlijke vrijheid weder aan hun gezag te kluisteren , wijl het hun aan koorn van hun eigen land, of aan geld om van elders te kopen, niet ontbreken kon. Het volk naar een land te verzenden, waar elk met de lucht de pest in zou ademen, was in hun oog het wreedaardigfte offer,hetgeen zich eene overheerfchende ftaatzucht brengen kon; en moedwillig oorlog te zoeken, door  geschiedenissen. 31] Hoor de nabuuren met een vijandlijk lege: te ontrusten, terwijl de magtlooze arn naauwlijks de wapenen dragen kon,fcheer de uiterfte proef, om zich van burgers te ontdoen, wier gevoel van hunne pas herftelde waarde den Raad eene ergernis was. Doch brutus beloofde aan het Volk het herftel van zoo veel leeds door die Zelfde Grooten, wier ongevoelig hart hun hii ten prooi van honger, pest en zwaard wilde laten, indien men flechts hem begaan liet." Deze taal der Gemeensmannen zette het Volk allerhevigst op, en ontrustede de Confuls zoodanig, dat zij des anderendaags' den Raad bij een riepen, om het nieuwe' misnoegen der menigte in overweging te nemen. Het was 'er verre af, dat de Raadsheeren eensgezind waren in deze zaak. Zommigen wilden het Volk met goede woorden en beloften tot reden brengen , en de oogmerken van den Raad ten beste van den Staat zonder agterhoudendheid openleggen. Maar anderen wildert niet, dat men een onkundig Volk hierin toegeven, of deszelfs ftoutheid door vleijerij nog ondraaglijker maaken zou; maar V 4 dat • li. BOEK ' , Hl. HOOFDST. J. voor C. 490. J. van R, 262. Raads- jergadeing over s Volks lisnoegen.  312 romeinsche dat men flechts openlijk had aftekondigen, dat de tegenwoordige rampen van den Staat buiten fchuld van den Raad waren; dat dezelve vaderlijk zorgen zou, zoo veel zulks mooglijk was, voor de behoeften der burgers; doch tevens dergelijke oproerige taal der Gemeensmannen door ftrenge ftraffen zou weten te doen ophouden. Dit was inzonderheid het gevoelen van appius, hetwelk met zoo veel onftuimigheid in de vergadering werd doorgedrongen, dat het Volk op de markt nieuwsgierig naar de raadzaal ftroomde. • Tegen den avond riepen de Confuls het Volk nog bijeen, om dit raadsbefluit uit te brengen: maar de Gemeensmannen vielen hun geduurig in, waardoor eene verwarring ontftond, waarin alle Overheidsgezag gefchonden werd. De Confuls wil^den uit kracht van hun hoog gezag het woord blijven voeren: de Gemeensmannen beweerden dat derzelver opperfte rechtsgebied in den Raad, doch het hunne in de Volksvergaderingen, was. Het gemeen hield het met deszelfs vertegenwoordigers: de Patriciërs met de Confuls. Noch de eene, noch de andere partij wilde in dezen II. B O tï K m. HOOFDST. J. voor c 490. J. van R 262. Volksvei gadering, jnet oproe TigVicid gt houden, e door de Gemeens mannen li tig tegen de Cotiju gebruikt.  geschiedenissen. 313 zen oproerigen twist onderdoen. Van tijd IL tot tijd ftroomde 'er eene nieuwe menigte "£* Volks naar de marktaf, wijl met het vallen H00FD'STvan den avond de handwerken ftil hielden :J' voor c* en nu kon de Raad zich alleen vleijenj. van*R. dat de duisternis fpoedig allen geweld voor- 2Ó2, komen, en hun gekrenkt gezag nog redden zou. Brutus een bedaard oogenblik waarnemende vroeg met behoorlijk ontzag van de Confuls verlof, om te fpreken, beloovende , het Volk zeer ras tot bedaaren te zullen brengen. Deze beleefde onderfcheiding ftreelde de Confuls, en gaarne ftonden zij hem eene vrijheid toe, welken hun gezag hem thands niet onthouden kon. Die fchrandere Volksverweerder vroeg nu de Confuls: of men niet herdacht, onder de voorwaarden van de vereeniging der burgerij, ook het recht te hebben afgeflaan, om eenige vergadering, door de Gemeensmannen bijeengeroepen, te belemmeren ofte flooren? , ge ga nius hierop ja andwoordende, vroeg hij verder: waarommen hun dan nu belette het woord te voeren? — Om dat niet zij, maar de Confuls deze vergadering hadden zamengeroepen, was het and woord, V 5 ter-  314 romeinsche iï. terwijl men niet eens voornemens was, zich Ui. < met hunne onderhandelingen met het gemeen hoofdst. te jjemoeien f wanneer hetzelve door hun was ^' 490.c'te zamengebragt. Na dit onoverdacht andj . van r. woord van den Conful riep brutus ze- 262» gevierend uit: „ wij hebben het gewon;, nen, o Burgers: gaat nu vreedzaam ^, naar uw huis, morgen zal ik u uwe ei,, gen krachten, en mijne ambtgenooten 3, de onzen, leeren kennen." De volksvergadering ging hierop ftil uit een; het gemeen wist niet, met welke verWachtingen het zich nu al vleijen zoude; dë raadsheerlijke leden van den Staat telden het Zeggen van brutus weinig, welk zij voor een windrig gezwets hielden; de oudften derzelven alléén meenden te recht j dat men op zijn hoede behoorde te zijn. De Ge- In dien zelfden nacht; ftelde brutus meensman- t zjjnen ambtgenoot en de Gemeensnen maa- J 0 ken de eer mannen, het ontwerp van eene wet op; fte^ Volks-wej]{e men verrasfchender wijze door het Volk wilde bekrachtigd hebben; Eer dé dageraad nog geheel was aangebroken, begaven zij zich reeds naar de markt, eri plaatfte icilius zich in den tempel van vulcaan, waaruit men toen nog ge- woori  gèschiè de nissen. 3^ woon was, openlijke redevoeringen te hou- If. den. In den nacht hadden zij al zeer veel BHIK Volk bijeen weten te brengen,en de aan-"ooFDST. kundiging dezer vergadering door hetzelve J' voor Cs bragt fchierlijk eene zoo talrijke menigte te J. tE"* zamen, als men maar zelden in volksbijeen- 262i komftenzag. „ Nu hield iciliuseene redevoering, welken den Raad in 't haathjkfte licht voorftelde, en de onmagt der Gemeensmannen beklaagde, om voor 's Volks belangen van eenig nut te zijn, zoo lang men hun, gelijk dit daags te vooren gefchied was, beletten kon, hetzelve ongeftoord aan te fpreken: waarom hij van het Volk eene wet vorderde, waardoor zulk eene belemmering onmooglijk zou worden, of anders zich met zijne ambtgenooten gereed verklaarde, om eene post neder te leggen, waarvan de naam alleen eenige magt verbeelden zou." Daar deze vergadering voornaamlijk uit de geringfte leden der burgerij belfond, werd dit voorftel met algemeene toejuiching goedgekeurd; waarna het overlegd ontwerp voorgefteld en eenpaarig tot eene wet gemaakt werd, in deze woorden: Memand zal eenen Gemeensman, die tot het Folk /preekt, tegen/preken of in J de  glO ROMEINSCHE II. de rede vallen; maar zulks doende jlelle hij B°I* eenen borg voor de boete, welke hem de Gehoofdst. meensman op zal leggen, en bij weigering hier J' v°°* C' van worde hij met den dood gefiraft en zijne J. van ^-bezitting verbeurd verklaard. Alle gefchil2<Ï2' len over diergelijke boete zullen aan de uitfpraak van het Volk Jlaan. Onder- Deze wet, op voorftelling van eenen Ge- fchendWet-meensman' a^een door net Volk gemaakt, ten,Raads wilden de Confuls en de Raad wel niet been Volk", krachtigen, maar wederkeerig weigerde befluiten. het Volk deszelfs toeftemming aan veele befluiten, die door den Raad genomen en aan hetzelve werden voorgefteld: waar uit het onderfcheid ontftond tusfchen *Plebifti- Volksbejluiten * , Raadsbejluiten * en Wet*a'senatus ten- * Wetten moesten door een hoogen coniuita. Overheidsperzoon in den Raad voorgafteld, en aldaar goedgekeurd zijn; voords moest het geheele Volk, in centuriën bij een geroepen, dezelven hebben aangenomen ; waarna zij dan nog door den Raad bekrachtigd behoorden te worden, eer zij de volle kracht van eene wet hadden. Aan Raadsbejluiten ontbrak de toeftemming des Volks, het zij dezelve niet gevraagd, het zij ze geweigerd was. Volksbejluiten waren voor-  GESCHIEDENISSEN. 3 IJ voorftellen van de Gemeensmannen, in vergaderingen gedaan , welken zij hadden bij een geroepen, en aldaar door het gemeen aangenomen, doch door den Raad niet bekrachtigd. Deze laatften kreegen echter eerlang mede de kracht van wetten, waaraan zich elk moest onderwerpen, (i) De CO Dl0N' HAL- L. VII. p. 428-431. SEAUF. Rep. Rom. T. IV. p. u-I8. Wij zien niet wel, waar het voordeel, het geen de Gemeensmannen thands op den Raad behaald hadden, anders in beftond, dan daar in, dat zij hunne volksvergaderingen konden houden, zonder met de raadsheerlijken te doen te hebben, van wien de Conful geganius te onvoorzichtig uit minachting voor de Plebejers gezegd had, dat zij zich met zulke vergaderingen niet eens zouden willen bemoeien. En dit voordeel fchijnt ons wezenlijk genoeg, om de uitroeping van brutus; wij hebben bet gewonnen, te billijken. Van allen gezag des Raads, en van alle meerderheid der raadsheerlijke gedachten in hunne volksvergaderingen bevrijd, was het immers nu den Gemeensluiden gemaklijk, alle beduiten bij de menigte door te drijven, welken aan dezelve behaagden, en waar tegen zich de Grooten zouden verzet hebben: en of zulke Folksbefluiten al niet terftond de kracht van volledige wetten hadden, moest het echter den Raad alzins moeilijk zijn, tegen den uitgedrukten wil der Plebejers, die de Patriciërs 200 onvergelijklijk in getal te boven n. boek Hl. hoofdst. J. voor C. 490. J. van R, 26a.  3i8 romeinsche II. boek lil. HOOFDST. j. voor C 490. j. van r 262. Gelukkige ftroope rijen van coriola. De nieuwe gefchillen tusfchen den Raad en het Volk bleeven buiten alle daadlijkheden. Wilde het Volk geen dienst nemen in het leger, welk de Raad gaarne in het veld had gezien, dezelve onthield zich nogthands van alle dwangmiddelen. Coriolanus alleen, wilde door zijn voorbeeld toonen, hoe verkeerd het Volk de inzichten van den Raad hier mede befchouwde, en trok aan het hoofd van eenige vrijwilligers uit de Patriciërs,van derzelver afhangelingen vergezeld, uit Rome. Deze bende zettede haare ftrooperijen voord tot aan Antium toe, en keerde met zeer veele leevensmiddelen, gevangenen en anderen buit te rug, waarvan marcius yen gingen, eenige andere befluiten te nemen. Wij hebben deze aanmerking hier bijgevoegd, wijl de aangehaalde plaats uit dionysius de meeste Schrijvers over ons onderwerp gekweld en aanleiding gegeven heeft, om 'er geheel verkeerde gevolgen ait af te willen leiden: doch durven den Lezer met derzelver wederlegging niet ophouden. Men vergelijke flechts dionysius met hooke Rom. Hifi. T.II. p. 13-16. beauf. Rep. Rom. T, IIL p.264, 265. Confider. fur les Rom. T. II. p. m, na. f 0 ld Smit h Gefcb, der Römer, Th. II. f. iai,  geschiedenissen. 319 pius niets voor zich behield, maar alles aan hun fchonk, die zijnen moed en goed geluk gevolgd waren. Deze voordéelen vervulden de Plebejers met wangunst, en met eenigen wrevel tegen hunne Gemeensmannen , wier raad hun dezelven onthouden had; doch het wantrouwen in het groeiend gezag van coriolanus, Wiens partijdigheid tegen het Volk reeds bekend was, gaf aan dat misnoegen dien invloed niet, die 'er zich marcius wel van had voorgefteld. (i) Intusfchen was het jaar der tegenwoordige Confuls, die het gemeenebest met meer voorzichtigheid, dan geluks, beftuurdi hadden, haast verlopen, en onder de me-1 dedingers naar die waardigheid vertoonde zich ook coriolanus. Zijne diensten, aan den Staat in den krijg beweezen , pleiteden bij elk ten zijnen voordeele, en de veelvuldige leedteekenen, welken hij aan het Volk op zijne borst vertoonde, fcheenen hem bij ieder van de hoogfte waardigheid te verzekeren. De dag CO Dion. hal. L. VU. p. 433. plut. sa gORIOL. p. aip. ii. boek iii. hoofdst. J. voor G. 490. J. van R. 262. Coriolanus ftaat te rergeefsch ïaar het Zonfulaat.  320 romeinsche II. boek HL hoofdst. J. voor C 489. J. van R 363. m. minu' cius augu rinus II ei a. sempr.0 nius atr/ tinus II. Of. Het ooj merk der nieuwe Confuls. (0 Dion. hal. L. VIL p. 43*» 433- PI• geweld. Het gemeen, in  GESCHIEDENISSEN. 327 tegendeel, zag deszelfs vertegenwoordi- W.1 gers niet ongewrooken mishandelen, maar m. vereenigde zich, geduurig met nieuwen H00FDST* toevloed, om zulk een geweld met geweld^' v°%* C' te keeren. De vleijende beden der Confuls]- van R» deeden eindlijk meer, dan hun gezag af, om de Gemeensmannen en het Volk te overreeden , om de voordzetting dezer zaak tot den volgenden dag uit te fteilen, terwijl de vallende avond van zelfs een einde aan dit oproer maakte, (i) Vroeg in den morgen van den hierop Opzet- i 3 j • j tende aan- volgenden dag riepen de Gemeensmannen fpraaken het Volk bii een, en hielden voor hetzel-woor het J Volk door ve aanfpraaken, welken alleen ftrekten, om de Ge de Patriciërs in het haatlijkfte licht te ftel-°enensman" len van nimmer rustende onderdrukkers, die 'er zich enkel op toeleiden, om aan de burgerij alle die voorrechten weder te ontdraajen of te ontweldigen, welken hun de nood had afgedrongen, en waarvoor hunne eeden flechts geveinsde borgen waren. EvenCO Dion. hal. L. VII. p. 437, 438. plut. in COBioL. p. 221. livius (L. II. c. 35.) verfchilt in de opgave der bijzonderheden dezer geheele Volksrechtpleeging van de twes aangehaalde Schrijvers. X 4  328 romeinsche boek Evenwel voeren zij voornaamlijk tegen ui. marcius uit, wiens lasterlijke taal in J.°voor c dSn Raad Sevoei'd, zij herhaalden, en ' 48o. * wiens tegenftand tegen hunne dienaars * IT3. R'en JKdiles ziJ als eene openlijke fchending ♦W™ de majefteit des Volks voorftelden. Nogthands wilden zij hunne partijen niet onverhoord veroordeelen, en hielden daarom het Volk zoo lang bij een, tot dat de Raad,dieintusfchen vergaderd was, fcheidde, op dat deszelfs leden zich als dan zouden kunnen verand woorden. Raadplee- De Confuls, die zoo vroeg het verbit- vrediging terde Volk reeds bij een hadden zien kodes Volks.men, hadden, uit vrees voor kwaade gevolgen, den Raad fpoedig te zamen geroepen over het voorftel: of en hoe men het Vilk te woord zou Jlaan. Het gemaatigdfte gevoelen was gelukkig in deze vergadering doorgegaan, het geen minucius, de oudfte der Confuls, aan het Volk voor zou dragen. Redevoe- Omringd van veele Raadsheeren het CiUS tot 'fpreekgeftoelte beklommen hebbende, beha Volk. weerde minucius: „dat het algemeene gebrek alleen was te wijten geweest aan de uitwijking des Volks geduurende den zaai-  GESCHIEDENISSEN. 329 zaaitijd, en dus niet ten laste van den Raad ir. kon komen; dat de verzending van Volk- Bx°" plantingen niets anders dan eene vermin-HG0FDSTdering van fpijsverteerende leden in de J,Vg0rCalgemeene behoeften bedoeld had, en dat J- van'R. de Patriciërs zich zei ven niet onttrokken 2ÓZ' hadden, wanneer het lot hun dervvaards wees; dat men voords alle andere befchuldigingen der Gemeensmannen meer met daaden, dan wel met woorden, uit zou wisfchen; dat men zulks had behooren af te wachten, eer men den Raad veroordeelde; en dat deze hier over veel grooter reden van klagten tegen het Volk had in te brengen , wijl hetzelve al te zeer het oor leende naar de lastertaal der oproerige Gemeensmannen. Voords verdeedigde hij marcius, als had die wezenlijke reden gehad, om zich tegen een nieuw gezag in den Staat te verzetten, het welk met geene enkelde verdeediging van de ongelijken aan het Volk aangedaan te vreden, eene volilagen omwenteling in het gemeenebest bedoelde, en daar van ten blijke geenen Raadsheer eene vrije ftem in den Raad vergunde, of hem zonder eenige wet of magt in ballingfchap of ten dood X 5 durf-  330 ROMEINSCHE II. durfde verwijzen; wat men ook van vrijb jijE heid voor mogt wenden, zulk een geweld hoofdst. was waare dwinglandij; weshalven men J* ™°r c' het Volk tot andere gedachten wilde brenJ. van R. gen, inzonderheid omtrend eenen Held, a<53' wiens ijdele woorden men om zijne edele heldendaaden moest vergeten, of wiens perzoon men ten minsten om des Raads wil, die zulks eenpaarig verzogt, behoorde ongefchonden te laten. Zoo zou de rust herfteld worden in den Staat, wien anders de ijslijkfte burgerkrijg dreigde." (i) Andwoord Deze aanfpraak des Confuls maakte een ™usSICI"zichtbaaren indruk op het Volk, bij wien het gezag der hoogfte Overheid klem aan alle woorden gaf. De Gemeensmannen, die den rang reeds wisten af te zonderen van den fpreker, en zich in hunne post, vermetel genoeg , met de Confuls gelijk ftelden, befpeurden met misnoegen den invloed, die zoo zeer tegen hun oogmerk aanliep. Na dat zij reeds op bedekte wijzen dien invloed waren te keer gegaan, en zich onderling op hun andwoord beraa- den (O Dion. hal. L. VII. p. 438-442» P^t. ttt coriol. p. 221.  geschiedenissen. 331 den hadden, fprak sicinius, die thands II4 voor de tweede keer Gemeensman was, met een geveinsden eerbied den Confullioo™W' toe; „ en betuigde hem, ook uit naam ™°T c^ zijner ambtgenooten , den gevoeligften J. van' R. dank voor de goedheid , waar door de 2Ó3, Raad zich wel had willen vernederen, om reekenfchap van deszelfs befluiten aan het gemeen te geven, en voor de toezegging van eene vaderlijke verzorging van deszelfs behoeften, voor welker vervulling hij echter met zijne ambtgenooten zorgvuldig waaken zou. Maar zich nu tot marcius wendende, die naastbij minucius ftond, vroeg hij op eenen fchimpenden toon: waarom hij thands zijn moedig voorftel van den voorigen dag niet verdeedigde? Of liever, waarom hij zelf geene vergiffenis van de hoogstbeleedigde burgers vroeg, wijl het hem toch even onmooglijk zijn zou, dat gevoelen te ver- ' deedigen, als te ontkennen ? — Of, het geen de Confuls en de Raad zich-geene fchande gereekend hadden, om het gemeen aan te fpreken, moest misfchien te laag Voor zijn hoogmoedig hart zijn." f>e listige Gemeensman kende het hoog- moe-  33* romeinsche II. BOEK II u HOOFDST J. voor C 489. J. van R 5263. Stoute taal van CORIOLANUS. Nieuw op roer over dezebelee digende taal. moedig charakter van marcius al te wel, om hem waarlijk in ftaat te reekenen tot de minste nederige toegevendheid en verontfchuldiging voor het Volk, hij verwachtte van hem een andwoord, het welk hetzelve op nieuw tegen hem verbitteren zou, en had hem hiertoe door zijne vraagen willen uitlokken. Het Volk luisterde oplettend naar het geen coriolanus in zou brengen, en fcheen reeds ten zachtften tegen zijn perzoon gezind te zijn. Doch deze was 'er zoo ver af, dat hij zijne gevoelens, in den Raad geüit, ontveinfen, intrekken of ontfchuldigen wilde, dat hij op eenen trotfchen toon verklaarde: „ geene andere rechtbank, dan die der Confuls, te erkennen; dat hij, aldaar aangeklaagd , zich op alles zou doen hooren; en dat hij thands deze weinige woorden, alléén op het gezag der Confuls voerde, om de Plebejers derzelver vermetele losbandigheid voor te houden, en hun ernftig te vermaanen tot een onderwerplijker gedrag." Deze denkbeelden werden door hem in de beleedigendfte woorden voor het Volk en inzonderheid voor deszelfs vertegen- woor-  geschiedenissen. 333 woordigers voorgedragen. Zonder eenig ontzag, zonder de minste omzichtigheid ftootte hij daar bij alles kwaadaardig uit, het geen hem zijn hoogmoedig hart tegen de, in zijn oog zoo verachtlijke, burgers ingaf. Het gevolg hier van was, dat alles, terwijl hij deze taal voerde, reeds in beweging geraakte, en, na dat hij zweeg , in het hevigfte oproer uitbrak. Noemden de Patriciërs hem eenen braaven verdeediger van de rechten hunner geboorte; roemden hem inzonderheid de jongfte leden van den Raad als den waardigften Held, die even min voor een dreigend gemeen, als voor eenvijandlijk leger, onderdeed: de Plebejers, in tegendeel, erkenden thands in hem den hevigften vijand hunner geheiligde rechten, tegen wien de verontwaardiging en woede bij zommigen reeds moorddaadige beiluiten inboezemden. De Gemeensmannen vuurden deze drift nog fterker aan, doch wilden door den fchijn van rechtpleeging het verwijt van moord ontgaan. Te zamen raadgepleegd hebbende , bragt sicinius, die voor af het VolkJ doorzijn uitvaren tegen coriolanus" nog 11. BOEK HL' HOOFDST. J. voor C. 489J. van R. 263. De Geleenstnanen verordeelen  334 romeinsche II. boek III. hoofdst. j. voor C, 480. J. van R. 263. CORIOLA- nus ten dood. De uitvoering van dit vonnis met geweld gekeerd. 1 ; nog algemeener in vuur en vlam gebragf had, dit vonnis uit naam zijner ambtgenooten uit: dat c. m a r c 1 u s, daags te vooren de Mdiles, en in hun de Gemeensmannen , wier last zij hadden willen uitvoe. ren, mishandeld en geflagen hebbende * ter doodftraf verweezen werd. Te gelijk beval hij, dat dit vonnis terftond zou uitgevoerd worden, door hem van de Tar■pejifche rots te werpen. De JEdiles met de overige bedienden der Gemeensmannen gingen aanftonds op marcius af, om hem aan te grijpen: doch dit was de leus van het hevigfte oproer. Alle de Patriciërs vielen met geWeid op hun aan, om coriolanüs té befchermen: de Plebejers, van hunne zijdej, wilden het gezag hunner vertegenwoordigers geëerbiedigd hebben , fchoon derzelver vonnis veelen te ftreng voorkwami Gelukkig droegen de Romeinen nog geene wapenen, dan wanneer zij tegen den vijand werden aangevoerd, anders had welhaast 3e markt van burgerbloed geftroomd. Nu i-varen de Confuls nog in ftaat, door hunne jundeldragers, en nog veel meer door hunïe vertegenwoordiging des koninglijken ge-  geschiedenissen. 33^ gezags, het Volk uit een te brengen en den woedenden aanval der beide partijen te fluiten. Sicinius zag wel, dat het niet gelukken zoude, hetuitgefproken vonnis ten uitvoer te brengen, dan met den dood van een groot gedeelte des Adels, en echter wilde hij niet gaarne, na zulk eene aangenomen meerderheid voor derzelver tegenftand onderdoen. In dien twijfel , gaf brutus, wiens fchranderheid uit den ongunftigften toeftand nog voordeel wist te trekken, hem den raad: „ van thands deze zaak niet tot het uiterfte te drijven, daar de Patriciërs eenpaarig verbitterd waren ; daar zij zich met recht op de wet beriepen, welke geen Romeinsch burger onverhoord, en onveroordeeld wilde ten dood gebragt hebben; daar de Gemeensmannen thands waarlijk befchuldigers en rechters tevens waren; en men op het Volk, bij wien het medelijden zoo ligt met den toorn afwisfelde, geen ftaat kon maaken: het beste in zijn oog was daarom, marcius eenen dag te fteilen, om zich op denzelven voor het wettig bijeengeroepen Volk te hooren aanklaagen, te kunnen verdee- di- Iti BOEK III. HOOFDST. J. voor d 489. ]> van R. 263. Schrandere raad van BRUTUS.  n. BOEK III. HOOFDST. J. voor C 489. J. van R 263. Listige aanfpraak van siciN us, die CORIOLANUS eenei dag ftelde om zich t( verweeren 336 ROMEINSCHE digen, en door hetzelve geoordeeld te worden; zulk eene vertooning van gemaa. tigdheid zou den Gemeensmannen eer aandoen , terwijl het den fchuldigen onmooglijk ■ zijn zou, hunne rechtbank te ontkomen." Sicinius volgde den Raad van brutus en fprak het Volk in dier voege aan: „ dat hij hetzelve de verregaande woede der Raadsheeren toonde, om door geweld en moord eenen vermetelen trots'aard te befchermen, dien zij meer telden, dan het geheele Volk, welks majefteit hij gefchonden had; dat hij wilde, dat dit Volk thands een voorbeeld van gemaatigdheid geven zou, het geen de drift der Grooten befchaamen moest; wilden zij zich met het voorwendzel van de boven, genoemde wet behelpen; men had hun dit te vergunnen, fchoon zij in hunne onderdrukkingen om recht of reden gaven ; en het ware dus best, dat het Volk thands vreedzaam uit een ging, om eerlang als rechters over marcius weder te keeren, dien zij eenen dag ter zijner verweering zouden fteilen; intusfchen wel zorgende, dat de uitdeeling en prijszetting van het koorn fpoedig geregeld wierd, zo  geschiedenissen» 33 j Ho de Confuls en de Raad daar in al na* latig mogten zijn." Hier mede fcheidde sicinius deze onftuimige vergadering» (O Nu beraadflaagde men in den Raad mei minder onrust over de middelen, om dez( hevige woelingen des Volks te ftillen, er het algemeene gevoelen was : dat men d( gunst des Volks door een laagen prijs ot het koorn te fteilen zou herwinnen; da men met de Gemeensmannen in vriendlij ke onderhandeling treden moest, om co riolanus te fpaaren; en, kon met hierin al niet flaagen, dat men deszelf zaak dan Hechts op de lange baan brengei moest» Het raadsbefluit over het graan wen afgekundigd en met algemeene toejuichin; ontvangen, daar de prijs van hetzelvi zoo laag gefteld werd , als dezelve ooi geweest was in tijden van overvloed Maar de onderhandeling met de Gemeens mannen viel zoo wel niet uit; het hoog fte, welk men van deze ftrenge beftrijder de (i) Dion. hal. L. VU. p. 442*44$. Plü1 Sn CORIOU p. 22£ , S22. . II. deel. Y It. boek III. hoofdst. j. voor C. 489. ; j. van r. [ 263. ' Poogingefi ivan den Raad om het Volk te 1 bevredigen. t 5 l iUititel der rechispleeïging van , CORIOLA- 'nus. t i f  338 ROMEINSCHE boek der Grooten> met alle toegeeflijkheid III. verkrijgen kon, was een uitftel der rechts- J.°voor c.pleeging van coriolanus, het geen 489. "voords door een ander toeval nog eenigen J' aS.R'tijd Ianger §erekt werd- Oorlog te- De dmiaten misnoegd over de plunde- gen^«. ring, welken de Romeinen onder corittum fpoe- . 111 digteneia-0LA Nus in hunne landerijen hadden aandegebragt.gerecht) wreekten zulks op hun, die Rome van eene andere zijde gefpijsd hadden. Wanneer de Skilifche afgezanten, die het gefchenk van gelon den Raad hadden aangebooden, met hunne ledige fchepen naar hun eiland wederkeerden, werden zij op de hoogte van Antium, daar zij ten anker waren gaan liggen, door een fchip genomen en opgebragt, het geen de inwooners dier ftad met dit oogmerk ter kaapvaart uitgerust hadden. Wanneer deze tijding te Rome kwam, liet de Raad terftond door afgezanten op de vrijftelling hunner vrienden en de voldoening van zulk een ongelijk aandringen; en, daar men beiden ftoutelijk weigerde., befloot dezelve , zich deze voldoening door de wapenen te bezorgen. De Confuls, verheugd, onder den fchijn van dankbaarheid jegens hunne Si-  GÉSfcHIEDENÏSSEN. 339 Sicili/che weldoeners, uitftel voor cori- !!• ölanus te winnen, trokken beide met 'ui. de jongfte manfchap uit, alvoorens eenH00pDST' ftilftand van alle rechtspleeging afgekundigd J' C' hebbende, zoo lang deze veldtogt duur-J- van . 263. de. Dezelve was echter fpoediger geëindigd, dan men gedachten gewenscht had. De Antiaten zich onbeftand tegen de geheele magt der Romeinen gevoelende, gaven terftond lijf en goed der Siciliaanen vrij; fmeekten ootmoedig om een vredeverdrag , het geen hun voor twee jaaren vergund werd; en noodzaakten hunne overwinnaars daardoor weder te rug te trekken. Zoo ras de troepen uit den dienst ont-Dedag van (lagen waren, bepaalde sicinius inderecotseene volksvergadering den dag, waar- tegen coop coriolanus zou te recht gefteld£e0La^düs worden; hij noodigde tegen denzelven al het landvolk bij een, als zou 'er dan niets minder dan de vrijheid des Volks in de waagfchaal ftaart; den befchuldigden gaf hij hier van kennis, en vermaande hem tevens, om op zijne verweering te denken en zich aan geene rechtspleeging te onttrekken, waarin hem alle wettig recht zou wedervaren. Y 2 Schoon  340 romeinsche boe*k Schoon de zaak tot dit Sterfte gekomen III. was, waren echter de Confuls nog geen- Tvoor c ZinS g6Zind ' °m het VoIk zulk ee"e 48P. 'magt toeteftaan, daar zij een wettig midJ. van R.del meenden gevonden te hebben, om Onderhan.aIlede ontwerpen der Gemeensmannen te delingen verijdelen. De Raad hunnen voorflag goed- der Confuls , , , , ë & u mee deGe.&eKeurct nebbende, kwamen zij met de Gemeensman meensmannen in eene minzaame onderhandeling , waarin minucius inzonderheid verklaarde: „ dat zij gezind waren alle tweedragt te voorkomen , en wel daarom, wijl zij met genoegen zagen, dat de dezelven thands eene rechtmaatige boven eene geweldige handelwijze verkoozen; doch dat zij hun daarom ook moesten te binnen brengen, hoe een overoud gebruik den Raad altijd de eer vergund had, om alle voortellen , welken aan het Volk zouden gefchieden, door deszelfs befluiten vooraf te bekrachtigen, en welke eer de Koningen zelve nimmer aan den Raad onthouden hadden; overeenkomftig dit gebruik raadden zij den Gemeensmannen, alle hunne voorftellen eerst den Raad aan te bieden, hun tevens verzekerende, dat de Raadsheeren zich nimmer  geschiedenissen. 341 mer tegen eenigen billijken voorflag zou- 1L den verzetten, wanneer men hun zulk een Bjji#k oud en ongefchonden gezag niet met ge-H00FDST' weid wilde ontnemen." J' Jj£ c Sicinius, de heethoofdigfte der Ge-J- va« R meensmannen, nam geen genoegen in de listige taal des Confuls, daar hij den fchijn flechts van het gezag en de vrijheid des Volks bewaard achtte, wanneer hetzelve altijd afhanglijk van de Raadsbefluiten blijven moest. Zijne overige ambtgenooten meenden echter, dat men op een gemaatigder en langzaamer voet 's Volks rechten uit moest breiden, zonder door eene oogenbliklijke geheele omkeering der ftaatsgefteldnis de burgerlijke vrijheid in losbandigheid te doen overgaan, of bij het Volk zelve vooroordeelen voor de oude inftellingen te kwetzen, welken alle hunne poogingen ten hunnen eigen verderve zouden verijdelen. Op raad van decius gaven de overigen dus ten andwoord: ,, dat de Gemeensmannen toeftonden, dat de Raad eerst een befluit over hun voorftel nam, eer zij hetzelve aan het Volk voordroegen; doch dat zij wederkeerig «ischten, dat de Raadsheeren hun en elk Y 3 an- I  S42 B-pmeinsche lh ander in den Raad recht vergunden, om boek Ui. zulk een voorftel te beweeren of tegen te hoofdst. fpreken, eer men over hetzelve tot een 489! 'befluit kwam, het welk tevens niet zou J. van R.mogen gefchieden, voor dat alle de leden van den Raad met plegtigen eede gezworen hadden, naar waarheid te zullen ftemmen, waarna de meerderheid van ftemmen beflisfchende zijn moest." Dit wederkeerig toegeftaan zijnde, had deze pnderhandeling een einde. Aanfpraak Daags daar aan, wanneer de Raad, op vanDEauShetbericht van den goeden uitflag dezer £aad. onderhandeling, zeer talrijk vergaderd was, riepen de Confuls de Gemeensmannen in de vergadering, om nu hunne eisfchen voor te dragen. De c 1 u s was derzelver fpreker, en toonde door zijne kunftige, en vlugge welfprekendheid, deze eer alzins waardig te zijn. „ Gij weet het zoo wel, als wij, befehreeven Vaders", dus was zij? ne taal, „ dat onze tegenwoordige toegevendheid bij het Volk voorgefteld zal worden als eene lafhartige verraaderije van deszelfs rechten, wijl één uit ons midden geenzins als eene weldaad wil aannemen, PP het geen wij een onfchendbaar recht heb-  geschiedenissen. 343 hebben. Op dat recht en op u lieder eed ii. fteunende waagen wij het echter ? den weg ""n * der infchiklijkheid in te Haan. Onze ge- hoofdst. ringheid voegt wel niet bij de grootheid ^g°rC des onderwerps uwer raadpleegingen, hetj- van R belangrijke daarvan pleit echter voor uwe 2Ö3' oplettende aandacht; dat voords het recht, het belang, en de noodzaaklijkheid van ons voorftel uwe beëedigde ftemmen leiden. — Gij zeiven hebt, na de verbanning der Koningen, terftond bij de tegenwoordige ftaatsinrichting, welke wij geenzins beftrijden, op voorftel van valerius deze wet vastgefteld, dat het eiken Plebejer van de Patriciërs onderdrukt vrij zou liaan, zich op het Volk te beroepen, wijl gij te recht inzaagt, dat, zonder dit voorrecht, de geringe burger weerloos tegen het geweld des Adelswas. Die wet maakte eenen band van vereeniging in den Staat, waardoor de onrustige ballingen te vergeefsch trachtten heen te breken. Op grond van deze wet is het, dat wij dien marcius, die ons allen onrecht en geweld aangedaan heeft, voor het Volk ter verandwoording van zulk een gedrag roepen. Daar zulk eene wet beftaat, is 'er geen Y 4 raads-  S44 ROMEINSCHE bo"'k raadsbefluit noodig, om dezelve op te III. volgen: en wie zou toch durven bewee- hqofdst. ^ deze wef. ejken piehg-r VQ |. voor Ci J 489. recnt vergunnen zou, het geen ons geza- J' ^ R'menliJk» als derzelver vertegenwoordigers, zou geweigerd zijn ? Het recht der natuur pleit niet minder, dan de befchreeven wetten, voor een gelijk recht in de burgerlijke maatfchappij. De noodzaaklijke ondergefchiktheid laat wel aan uwen rang en geboorte de eerambten van den Staat over , maar de gelijkheid van den burger eischt, dat elk voor het geweld van eenen ander onfchendbaar zij, en een gelijk recht met alle zijne medeburgers tegen zijne onderdrukkers hebbe. Zoo gaarne als wij u dien onderfcheidenden rang vergunnen , zoo hardnekkig zullen wij deze gelijkheid met u verdeedigen. —- Het belang van den Staat vordert hetzelfde, het geen het recht ons toeftaat, Wat kan rampzaliger voor het gemeene welzijn, en wat moet echter een noodzaaklijker gevolg van de ontwringing onzer rechten, en van den aanval op de vrijheid wezen, dan een burgertwist, wiens eerste vonken u nog onlangs zoo verleegen maakten, dat gij de-  GESCHIEDENISSEN. 345 zeiven, het kostte wat het wilde, terftond n. wildet uitblusfchen. Toen ftondt gij veel B,°fK tegen uwen zin toe, het geen noch voor-hoofdst. deelig noch vereerend voor u zijn kon J,V0o0rC* 489. om dit vuur te fmooren, en nu zoudt gij J. van R,. iets, waar bij uw geluk, uwe eer, het a63" ganfche gemeenebest niets te lijden heeft, halstarrig weigeren, en de felfte vlam van den hevigften burgerkrijg op een oogenblik zien uitbarsten. —- Maar ik weet, gij zult wijzer zijn. Indien gij de afgeëischte voorwaarden , bij 's Volks wederkomst, welmeenend toeftond, als heilzaam voor het gemeenebest, waarom zoudt gij nu te rug willen treden ? Doch drong u toen de nood, die leere u wederom voorzichtig zijn, om door te rug te nemen het geen gij reeds toeftondt, het Volk niet woedende te maaken. — En wat ons betreft: geen list noch geweld zal hem aan onze vervolging ontrukken, die zich niet ontzien heeft, openlijk de verbonden los te willen fcheuren, dien gij nog zoo onlangs met ons aangingt, en met zulke duure eeden bevestigdet. Gij allen weet, hoe hij ons gezag heeft willen vernietigen; 's Volks vrijheid losbandigheid noemde; eene ge, Y 5 lijk-  S46" ROMEINSCHE boek Iijkheid van rechten dwingelandij heette $ ui. en de ongelukkige burgers door den honhoofdst. ger tQt de flaaverni- wiIde dwingen: hoe j. voor C., .- .. . , . .,, ° 489. niJ zlJn vaderland op wilde offeren aan rij. J* ™3 R'ne heerschzucht, wijl het burgerbloed langs de ftraaten zou geftroomd hebben, eer wij onze bezworen rechten afgeftaan en ons onder het haatlijke juk gekromd hadden; hoe hij met de daad zoo wel, als met woorden, ons gezag heeft aan gevallen, on^ ze bedienden geflagen, en in hun onze perzoonen gefchonden; en zouden wij zulk eenen fnoodaard niet te recht mogen fteilen ? Dat hij zich vernedere voor het Volk, daar zoo veele aanzienlijke mannen uit uw midden, wien de eer van meer dan eenen zegepraal onfterflijk maakt, zich niet gefchaamd hebben, het eerst toe te geven aan hunne misnoegde medeburgers; dat hij , die uwe voorfpraak onwaardig is , zich voor onze rechtbank verweere, en na nedrige verfchooning misfchien nog genade ontvange voor de uitbarsting eener heerschzucht, welk u allen eens te laat zou leeren, dat de onderdrukker des Volks eerlang de onderdrukker van het geheele gemeenebest zal zijn." Na  geschiedenissen. 347 Na dat de overige Gemeensmannen nog If. het een en ander bij deze redevoering van B Jfjf DE c 1 u s gevoegd hadden , het geen hun™°r»sT. voorkwam door hem nog vergeten of niet J' ™°r c? krachtig genoeg voorgefteld te zijn, werdj. van R. het gevoelen der Raadsheeren over dit i6$' voorftel door de Confuls afgevraagd, die fchefien" thands, gelijk men in lijfftraflijke vonnis-gev°eIenï r J van den ien gewoon was, aan elk, voor hij des-Raad. zelfs gevoelen uitbragt, den eed, van naar Waarheid te zullen fpreken, afnam. — In dien tijd waagden het de jongfte leden van den Raad nog niet, hunne gevoelens in redevoeringen voor te dragen: zij hoorden dien van de oudfte Raadsheeren, en waren gewoon, ten blijke van hun gevoelen op te ftaan, en zich bij den genen te voegen, Wiens gedachten zij omhelsden. Het gevoelen van appius, wiens cha-Hetgevae. rakter zich zelf alzins gelijk bleef, wekteiep".vcanAu. het meeste aller oplettendheid. „ Hij Ver-Dlus. klaarde zich ftellig tegen eenig raadsbefluit tot de te rechtftelling van coriolanus ; betuigde, de Goden dikwijls gebeden te hebben, dat toch zijne vermoedens en voorfpellingen van de rampzalige gevolgen eener laffe toegevendheid voor het  348 ROMEINSCHE II. Volk valsch mogten bevonden worden; 'm* dock daar a^es ten ergften uitgevallen was, hoofdst. zou hij geene nuttelooze verwijten doen; ï" * g°r c' maar andermaal ongeveinsd het beste raaJ. van R.den, welk hem voorkwam, hoe zeer hij a6s' ook in het voorbeeld van coriolanus zag, dat men, met openhartig zijne gevoelens voor te dragen, thands niets minder dan zijn leeven waagde. Volgends hem wilde het Volk niets minder dan eene omwenteling van den Staat, en waren alle voorige klagten over fchuldeisfchers en behoeften niets anders dan voorwendzels geweest, om van trap tot trap het tegenwoordig ftaatsbeftuur te ontzenuwen en in deszelfs plaats eene losbandige volksregeering te fteilen; hier van waren de telkens nieuwe vorderingen van het Volk en van deszelfs Overheden blijken; nu maakte men reeds wetten zonder voorkennis van den Raad; nu bekreunde men zich al niet meer aan deszelfs bekrachtiging of befluiten; nu riep men de Confuls reeds ter verandwoording, terwijl men opzetlijk aan booze oogmerken van anderen toefchreef, het geen het gevolg van eigen hardnekkigheid was; en, het geen den laat-  GESCHIEDENISSEN. 349 laatften flag aan alles toe zou brengen, II. nu eischte men den aanzienlijken, edelen, B°jjf dapperen, verdienstlijken coriolanus,h°ofdst. die zijn leeven reeds kwijt zou geweestJ,™8°r c* zijn, alleen om zijn vrijmoedig fpreken,J- van*R, indien de geheele Adel hem niet befchermd 2Ö3* had, in een zoo genaamd rechtsgeding, waarin de oproermaaker, die hem al eenmaal ten dood verweezen had, en aanklaager en getuigen en rechter en vastfteller tevens van de ftraf zijn zou. Durfden de Gemeensmannen het nog niet waagen, om zulk een rechtsgeding zonder het gezag van den Raad te voltrekken, waar van hunne tegenwoordige aanfpraak in zijn oog het duidlijkfte bewijs was, men had dan te zorgen, zich ook dit gezag niet lafhartig te laten ontglippen. De wet van valerius was, naar zijn inzien , ter kwaader trouwe aangehaald. Dezelve was den Plebejer alleen gegeven, om zich van het vonnis, welk de Confuls over hem mogten uitfpreken, op het Volk te kunnen beroepen, maar geenzins, om leden van den Raad voor eene vierfchaar te fleepen, welke door geene verbonden noch door eenige oorfpronglijke na-  350 ROMÉINSCliÉ. H- natuurrechten, waarop men zich everi Hl, valsch beriep, gewettigd was: geen nahoofdst. tuurrecht kon toch ooit iemand voor eene C'partijdige rechtbank roepen: het dreigen j. van R.yan oproer en burgerkrijg verdiende geene aanmerking, daarna luisterende ftond men op eens allen gezag af, hetzelve verachtende zou men 'er het minste voor te vreezen hebben: en wanneer zulk dreigen tot daaden kwam, bezat men het geheele Latynfche bondgenootfchap, alle de volkplantingen van den Staat, en des noods het ontzaglijk aantal van flaaven, die voorliet loon der vrijheid een oproerig. Volk gaarne zouden te onder brengen, het geen echter jupiter en alle de Befchermgoden van Rome mogten verhoeden." Gevoelen M'. valerius, die grijze volks- valerius. vriend» wiens zucnt ter vereeniging der beide partijen in den Staat alzins zoo ijverig als loflijk geweest was, nam het woord na appius op, en liet zich in een gansch anderen toon hooren. „ In eene wel overdachte redevoering zich tegen hun geuit hebbende, die alzins de haatlijke onderfcheidingen vin Patriciërs en Plebejers in het oog hielden, die daar door den Staat  GESCHIEDENISSEN. 351 Staat verdeelden, en uit beuzelingen de H. bitterfte burgertwisten deeden gebooren *m* worden; onthield hij zijnen lof geenzinsH00FD". aan die genen , die uit zucht voor hetJ,™8°r c' algemeene welzijn alle tweedragt ver-J« nn'lL foeiden. In het tegenwoordige geval, aö3' had men, naar zijn gedachten, het oordeel over den befchuldigden Raadsheer flechts toe te ftaan aan het Volk; hetzelve zou zich ongetwijfeld hier mede voldaan hou. den, den befchuldigden niet eens te recht fteilen, of ten minsten deszelfs vonnis veel eer met gemaatigdheid dan ftrengheid uitbrengen; vooral, wanneer de Confuls en Raadsheeren zijne voorfpraaken wilden zijn, en zich hier toe tevens van hunne afhangelingen en vrienden op den rechtsdag bedienden, het geen hij ten voordee- le van marcius ernftig verzogt. Hier na ftelde hij alle zijne welfprekendheid te werk, om dezen hoogmoedigen Raadsheer tot eene zelfsverdeediging voor het Volk over te haaien. Hij gaf klem aan zijnen welmeenenden raad door ernftige beden, en maakte deze beden onwederftaanbaar door de voorftelling der dringendfte noodzaaklijkheid, om zich voor het Volk  35» romeinsche H. Volk te vernederen. Coriolanus "in. was toch de oorzaak der tegenwoordige hoofdst. tweedragt, zijn eigen charakter had hem 489. C'onder verdenking van heerschzuchtige oog- J. van R. merken gebragt, en om hem alleen zag men t6s' reeds met ziddering een rampzaligen burgerkrijg te gemoet: door zijn hardnekkig trotsch gedrag zouden alle vermoedens bevestigd worden; daar eene ondervverplijke houding bij hun, wien men geërgerd had, en eene zedige verandwoording van alle aangerichte befchuldigingen, zijn perzoon beveiligen, zijnen roem waardig zijn, en den geheelen Raad van het dringendfte gevaar bevrijden zou." Bij het tafereel der rampzalige gevolgen van den burgertwist ontrolden valerius de ongeveinsdfte traanen, en deze traanen van eenen grijsaard , wiens deugden zijnen ouderdom eerwaardig maakten, waren nog welfprekender dan zijne hartlijke woorden. Het grootfte gedeelte van den Raad, wien dit gezicht het hart trof, gaf openlijke blijken van deszelfs aandoening. Valerius zag den indruk, dien zijne aanfpraak op zijne medeleden maakte, niet, of een nieuw vuur ontvlamde alle zijne vermogens, om hier  GESCHIEDENISSEN. 353 hier van gebruik te maaken ten besten van n. zijn dierbaar vaderland. „ Men had, B,ï" naar zijn gevoelen, voor het welzijn van hoofdst. den Staat niet te vreezen bij de vergroo-*' Vg0r C' ting van het gezag des Volks: de vrijheid,!, va-fft. het vermogen en de eendragt van het ge- 2Ö3' mecnebest vorderde in tegendeel een- beftüur, waarin het Volk eenig wezenlijk deel had, — een beftuur even ver verwijderd van eene volilagen volksregeering als van een enkel adelbeftuur. — Eene gemengde regeeringsvorm, waarin de onderfcheiden ftanden op eikanderen een ijverzuchtig oog konden houden was, in zijn oog, de gelukkigft-e. — Zoo had wel eer de Raad het koninglijke gezag, het Volk den Raad, en de beide eersten het Volk wederom in eenen wijzen teugel gehouden. Thands had men voor de onmaatigheid van het koninglijke gezag genoegzaam gezorgd, door hetzelve onder twee * 's jaarlijks afwisfelende, Overheden te verdeden , op wien een Raad van drie honderd leden het oplettend oog hield; maar deze Raad zelf was tot nog toe zonder teugel. In het nieuwlings opgerichte gemeenebest geloofde hij wel niet, dat eenig II. DEEL. Z lid  354 ROMEINSCHE ■ï. lid van den Raad heerschzuchtige wenfchen koesterde, noch dat zij allen geza- höofdst. menlijk een onderdrukkend gezag beoog™8°r C" den: maar niemand kon borg blijven J, van R. voor het toekomende. Voor zulke verbastenngen zou men waaken, door aan het Volk het recht toe te ftaan, van een ieder ter verandwoording te roepen, wiens gedrag gevaarlijk voor de burgerlijke vrijheid fchijnen zou. Zulk eene aanfpraaklijkheid voor de vierfchaar der geringfte burgers zelve zou den hoogmoedigften in toom houden: en wilde het Volk zoo een gezag nu al misbruiken, en deszelfs vrijheid tot losbandigheid overdrijven, of liet het zich blindelings door fnoode leidslieden tot kwaade oogmerken dienstbaar maaken, dan weder ftond het aan den Raad, eenen Diclator aan te fteilen, die den Staat zuiveren en het misbruik herftellen kon, zonder dat deszelfs kortftondig oppergezag hem gevaarlijk voor de vrijheid maakte. Op deze gronden wilde hij, dat men het tegenwoordige rechtsgeding en voords het oordeel over alle misdaaden van Staat voor het toekomende aan 's Volks uitfpraak over zou laten." De  geschiedenissen. 355 De overige Raadsheeren, die na va- n. lerius gevraagd werden, omhelsden m". allen, flechts eenige weinigen uitgezon-HOOFDSTderd, zijn gevoelen; het welk derhalven1' *g°' bij meerderheid van ftemmen doorging. J. van R. Eer men het raadsbefluit ftelde, verzogt He^oe. coriolanus vrijheid van (preken , len van m\ i r i VALERIUS en zeide: „ Gij weet, befchreeven Va-gaat door> ders, hoe ik mij alzins gedroeg; hoe ik coriolaom uwent wil mij aan den haat des Volks ^^ bloot gaf; het gevoelen van valerius ge befchuigaat echter door; daarvan kome, wat 'er l6ln8' wille; dit alleen eisfche ik, dat de Gemeensluiden zich verklaaren, eer het raadsbefluit gefchreeven wordt , onder wat naam zij de misdaad opgeven, waarover men mij voor het Vulk te recht wil laten fteilen." Beoogde coriolanus met deze wordt bevraag, de Gemeensmannen te dringen, ^°la*dj om hem over zijn gevoelen in den Raadaiieenheeruitgebragt te befchuldigen, het geen tochftaan te de waare grond van allen rechtshandel hebben, was, en echter eiken Raadsheer in zijn belang trekken moest, die eenigen prijs op eene vrije ftemming ftelde: de Gemeensmannen waren van hunne zijde wel Z % be-  356 ROMEINSCHE II. bedacht, om hem eenige andere misdaad boek Ui. te last te leggen, welke geen Raadsheer zou hoofdst. durven verdeedigen, en zeiden daarom, na ^g™ C" een onderling overleg, dat zij hem befchulJ' ^an R-digen zouden van naar dwinglandij geftaan * Affeaatt^ hebben. * Coriolanus deze beregni. fchuldiging, waarvan hij ongetwijfeld vrij was, hoorende, riep moedig uit: hierover onderwerp ik mij gerust aan 's Volks uitfpraak." De Raadsheeren verheugden zich even zeer over deze opgave; nu toch zouden zij geene navraag naar hunne onderfcheiden gevoelens lijden, en hun ambtgenoot zou zich van deze befchuldiging gemakkelijk kunnen zuiveren. Het raadsbefluit werd alzoo opgefchreeven, en de befchuldigde tegen den derden marktdag, die elkander om de negen dagen opvolgden , voor 's Volks rechtbank gedagvaard, (i) Het Volk Coriolanus, en zijne ambtgenoo- degrdenden ten» wisten noS niet» wt net zeide, in marktdag een ftaat van befchuldiging voor 's Volks roepen.82 rechtbank gefteld te zijn: de Gemeens- man- O) D ion. hal. L. VII. p, 445—463, Plut, m coriol. p. s22, 223.  geschiedeniss en. 35? mannen kenden veel beter den aard en in- H. vloed van hun eigen gezag. Wel te vreden B j/if over het bereiken van hun oogmerk rie-hoofdst. pen zij fpoedig het Volk bij een, pree- J" c zen openlijk het wijs en infchiklijk gedrag J. van R* van den Raad, lazen deszelfs fchriftlijk 2J- va" R. fpraakente duchten had. Coriolanus 2<53' had toch zijnen wreeden raad, om het Volk door honger tot den aflland van des* zelfs dierbaarfte rechten te dwingen, geenzins ontveinsd, maar hetzelve op nieuw gehoond en beleedigd; de geheele Raad trok toch zichtbaar deszelfs partij en verdeedigde zijn perzoon door openlijk geweld; zonder dat het Volk het geheele Raadsheerlijke gezag met voeten trad, den Raad verftrooide of om hals bragt, of ten minften coriolanus vermoorddei integendeel wachtte het geduldig de langwijlige onderhandelingen van deszelfs Vertegenwoordigers af, en kwam 'er toen nog naauwlijks toe, om den befchuldigden in ballingfchap te verwijzen. — Van den anderen kant gaf de Raad in deze zaak een blijk, hoe zeldzaam zulke rechtspleegingen zouden blijven, zoo lang in deszelfs vergadering de tegenwoordige gernaatigd* heid bleef heerfchen. Aangevallen in een Aa 3 al-  $72 romeinsche M- allervvezenlijkst punt van deszelfs voorin', rechten; verandwoordlijk geëischt voor hoofdst. deszejfs gevoelens en daaden, en de ver^' 4°gpr.C'mindering van een nog onbeteugeld gezag J. van R.duidlijk te gemoet ziende, floeg echter deze eerwaardige Raad geenen anderen weg, dan dien van onderhandeling, in, zonder eens in overweging te nemen, veel min te befluiten, om, bij gebrek van eigen, door vreemde magt en buitenlandfche wapenen den ingezetenen den mond te floppen. — De bewerking van zulk eene allergewigtigfle verandering in Romt's flaatsgeflel, alleen door vertoogen en aanfpraaken, verdiende haare naauwkeurige vereeuwiging in de gefchiedboeken der Volken, waar in elke Staatsomwenteling anders aan het dierbaar burgerbloed kenbaar is. (i) q. sulpi- Weinige dagen na de verbanning van c1us came- , rinus en coriolanus werden q. sulpicius casp. lar- MERiNus en sp. lartius flavus tot tius flavus il Confuls verkoozen. Co^' Het jaar dezer Overheden verliep vreed¬ zaam , en was in Rome 's gefchiedboeken al- (i) Dion. hal. L. VII. p. 469, 470. bij welken Schrijver men deze geheele aanmerking vindt.  geschiedenissen. 373 alleen gekenmerkt door de veelvuldige bij- II. geloovigheden, waarmede de twistende Bnjf partijen in den Staat elkander trachtten te H0°fi,st. ontrusten. Men zag fpooken, hoorde ™™ C' dreigende ftemmen, 'er kwamen wanfchep-J. van R. zeis ter waereld, en een voorzeggende, al- 2 len onheil fpellende, geest bezielde menig eene vrouw. Bij zoo veele looslijk verzonnen of dwaaslijk ingebeelde verfchrikkingen, ontftond 'er een veel wezenlijker ramp. Eene befmetlijke ziekte greep menfchen en vee aan, evenwel bleef het Onder de eerften hierbij, zonder dat eene aanmerklijke fterfte dezelve Volkvernielend maakte. Deze rampen waren zichtbaare ftraffen des Hemels over het onrechtvaardige vonnis van coriolanus, indien men de Patriciërs geloofde, doch menig een zag in dezelven niets anders, dan de natuurlijke ongevallen des menfchelijken leevens. (O De Plebejers fcheenen ook op hunne Vertelling beurt, den Raad door eene biigeloovige van T,B- jö ö atinius. vrees te willen ontrusten, t. latinus of (i) Dion. hal. L. VII. p. 472. plut. in cq. r 10l. p. 225. Aa 3  374 romeinsche u' of tib. atinius, een oud en vermo* BOEK ia gend Plebejer, liet zich, ten minden, op hoofdst. een draagbed, waarvan hem de hevigfte ^ 4°8°«i. C frnart *n alle de iedemaaten niet Vergunde J. van R. op te ftaan , bij den Raad aanmelden. Ge204,. hoor bekomen hebbende, vertelde hij: „ voor eenigen tijd , in den droom j u p 1ter gezien te hebben, hem bevelende, om den Confuls te gaan zeggen, dat de voordanzer van de laatstgevierde feestfpelen hem mishaagd had, en dat een zwaar onheil de ftad dreigde, indien men dezelven niet prachtig herhaalde. Wakker geworden, had hij dezen droom niet geteld, doch kort daarna, had zich hetzelfde verfchijnzel aan hem in den flaap vertoond, maar nu met een dreigend gelaat hem waarfchuwende, hem het verachten van der Goden bevel af te zullen leeren. Die herhaalde droom, had toen wel dieper indruk op zijn hart gemaakt, maar zijn eerbied voor den Raad had hem terug gehouden , om denzelven met zijne droomerijen te durven voorkomen, — De onverwachte dood van zijnen zoon was hem voords op nieuw door eene derde verfchijmng ter ftraffe zijner ongehoorzaamheid toe-  GESCHIEDENISSEN. 375 toegereekend, en hem zelf nog zwaarder lf- leed gedreigd. Na zulk een verlies had B°\l* hij het leeven wel willen derven, maar deH00FD;T- ijslijkfte fmart in alle zijne leden en de ^ *gg[C* raad zijner goede vrienden hadden hem ge-L van R. 264. drongen, zijne valfche fchaamte af te leggen , en deze ontdekking aan den Raad te doen." — Een fchijnbaar nieuw wonder gaf gezag aan zijn vertelling: onder dezelve verlieten de pijnlijke trekken reeds langzaam zijn gelaat, en na dezelve was hij terftond in ftaat, zich op te richten, van het draagbed af te flappen, en te voet naar huis te gaan. Dit geval verbaasde en ontrustte den RaadsbeRaad. Men deed het zorgvuldigfte on-^ue'gngf derzoek naar den voordanzer, die bij deling yan jongfte fpelen de Goden mishaagd moest noegen der hebben. Eindlijk vond men, dat bij die ^engelegenheid een flaaf door deszelfs meester openlijk geftraft ./as; dat die ongelukkige, met de armen aan een juk gebonden (i) naakt gedreeven was over de markt en (1) Het was in laater tijd eene gewoone ftraf der flaaven, naakt uitgekleed, een hout in de gedaante van een juk van vooren om den hals te krijgen, waar Aa 4 »»n  $7^ ROMEINSCHE b"'k en IatlgS alle die PIaatfen> waardegodsIII. dienstige trein der feestgenooten heen hoofdst- moest trekken . jgj»! de fa . { J. voorC.,, , , b & 488. llaSen hem in eene krimpende en fprin- J' ^ R-gende houding voordzweepten. Dit akelige voorfpel van het gewijde feest zou dan jupiter moeten mishaagd hebben: waarom men den onbarmhartigen eigenaar eene boete opleide, en het befluit nam, om het feest eerlang veel prachtiger, dan naar gewoonte, te herhaalen. (O Ter- 4an de uitgeftrekte armen werden vastgebonden, en aldus gegeesfeld te worden. Zulk een geftrafte noem-* de men fub furcd cafus. Tot nog toe behandelde men anders de flaaven menfchelijker. (O Dion. hal. L. VII. p. 472-474, 480. ïlut. in coriol. p. 225. val. max. L. I. c. VII. ex. 4. liv. L. II, c. 36. waarbij clericus deze aanmerking voegt: „ Stel, dat het verhaal van dezen droom waarachtig is, hoegemaklijk kon'smans verbeelding niet ontrust worden, om dat hij naar denzelven niet gehandeld had, en kon zulks bij hem eene ligchaamsongefteldheid veroorzaaken, welke ophield, zoo ras hij aan den eisch zijner ontftelde herfenen voldaan had. Naderhand zal men, gelijk gemeenlijk, deze vertelling opgefchikt en 'er een wonder van gemaakt hebben, om 's Volks hoogmoed te (treelen met het denkbeeld, dat jupiter het gemeenebest  GESCHIEDENISSEN. 377 Terwijl men zich dus ontrustte, om n. harfenfchimmige Goden te bevredigen, BnIEK dreigde een onverwachte vijand zijns va- hoofb'st. derlands Rome met een veel wezenlijker h voor c« flag. Coriolanus was in ballingfchapJ. van8'R. gegaan met een hart, het geen van toorn a$4' en wraakzucht blaakte. Geene de minfte zuYhti?" grootheid van ziel had deel gehad aan de °°smerk i«... , , ." ° van corio- lchijnbaare verachting van zijn vonnis, lanus. Dagen lang hield hij zich eenzaam op zijne landgoederen bezig met de heillooze ontwerpen, om zich de geduchtfte wraak te verfchaffen, in zijn oog, over een laf. hartigen, ontrouwen Raad, en een ondankbaar, onrechtvaardig Volk. Nog onlangs mogt hij zich beroemd hebben, zijn leeven vaak te hebben gewaagd voor de eer van zijn vaderland, thands fchroomde hij geenzins, dat geheele vaderland te waagen aan zijne best met deszelfs bijzondere voorzienigheid verwaardigde." In ons oog ftaat die droom veel te naauw in betrekking met de oogmerken van coriolanus, gelijk onmiddellijk blijken zal, om aan dit voorgewende wonder nog niet eene andere oplosfching te geven, dan deze, en die, welke wij reeds boven aan de hand gaven, Aa 5  3?8 ROMEINSCHE n. zijne eigen eer, zonder te bedenken, dat IK. zulk een voornemen alleen al zijnen voo- hoofdst. rigen roem onder de vervloeking zijner ^* 488^C" tijdgenooten en onder de verachting der J. van R.nakomelingfchap voor immer begraven zou. 254. Het oog op alle de nabuuren van Rome flaande, wien een oude wrok tegen dat gemeenebest bezielde, vond hij 'er geen, bij wien de volkshaat heviger, en het vermogen aanmerklijker tegen de Romeinen was, dan bij de Volscers. Deze natie maakte een bondgenootfchaplijk gemeenebest uit van verfcheiden fteden. Naarijverig cp Rome's klimmende grootheid, had het verlies van landerijen, van geheele fteden zelfs, dit Volk den lust niet benomen, om, bij het geringde herftel van krachten, telkens nieuwe aanvallen te waagen. De laatfte vrede was flechts een tweejaarig beftand geweest, waarvan zij zich tegenwoordig bedienden, om zich weder te herftellen en met anderen op nieuw tegen Rome te vereenigen. Tot nog toe had het hun in alle hunne ondernenungen aan het goed beleid van een bekwaamen Veldheer ontbroken: wel aan. ge-  geschiedenissen. 379 gevoerd zouden hunne eigen krachten ge- ii. noegzaam geweest zijn, om zich tegen Rome te doen gelden. hoofdst, Hoe gemaklijk dit Volk nu al in hetJ,voor charnas was te jagen, en welk eene zeke-ï, til'TL re wraak coriolanus zich ook kon 2Ó4' belooven, wanneer hetzelve zijn fchrander en dapper geleide wilde volgen, fcheen hij echter, die meer dan eenig ander Romeinsch Veldheer, hunne benden verflagen fteden verwoest, en landen geplunderd had, de ongefchiktfte perzoon, omeenigen invloed bij eene natie te krijgen, bij wien zijn naam niet min gehaat dan gevreesd was. Het kon zelfs hoogst gevaarlijk fchijnen, zijne veiligheid in de magt te fteilen van vijanden, aan wier hoofd een Bevelhebber was, die, behalve» den algemeenen haat, nog een bijzonderen wrok tegen hem voeden kon. Attius tullus, de vermogendfte inwooner van Antlum, bezat, niet flechts in die ftad, maar m het geheele bondgenootfchap, welks troepen hij geleidde, een bijna koninglijk gezag. Menigmaal hadden hij en c o r i olanus elkander door perzoonlijke uitdagingen en beleedigingen, waar voor de toen-  38o ROMEINS CHE n. toenmaalige veldflagen gelegenheid lieten, *IH. verbitterd, en, het geen de gewonde eer- hpofdst. zucht zoo zelden vergeet, altijd had a t- ^'^°grC tius onder moeten doen voor den Ro- j. van R-mein. Deze zwaarigheden kwamen mar264» cius wel voor den geest, maar een hart, welk nimmer vreesde en wiens wraakzucht geen offer ontzag, gevoelde den tegenftand eener zwaarmoedige verbeelding niet. Wel verre van attiüs te ontwijken, befloot hij, zich het eerst bij hem te vervoegen , om door hem of zijn oogmerk te bereiken of zelf te fneuvelen. Coriola- Zich door eene vreemde kleeding onvoegtVzich kenlijk gemaakt hebbende, verliet hij zijn bij de Fok- landgoed, en kwam tegen den avond in cers en be- 0 geeft zich Antium. Aldaar begaf hij zich rechtflreeks Hum 'bij* naar de wooning van tullus; trad deattius zelve onbefchroomd, doch met een bedekt tullus • gelaat, in; en plaatste zich bij den haard onder de befcherming der Huisgoden, die bij denzelven oudtijds hun heiligdom hadden. De bedienden van tullus bewonderden dezen vrijmoedigen vreemdeling, maar durfden hem, wiens houding een groot man kenmerkte, niet gemeenzaam aanfpreken. Zij liepen naar hunnen Heer  geschiedenissen. 38/ 1 Heer, die zich in een ander vertrek aan ir. den avondmaaltijd vervoegd had, en ga- B,°IfK ven hem kennis van de ongevraagde komst h°°fdst. des zonderlingen vreemden. j- voor c« Aanftonds ging tullus zijn onbe- j- van 'r. kenden gast zien, en vroeg hem naar zijn a64' naam en oogmerk. Coriolanus ont- ting 7°n' blootte zijn gelaat; wachtte eenige oogen-™j;j"us ™ blikken, eer hij andwoordde; zag de ver-wus. bijftering van tullus, die zijne oogen niet fcheen te willen gelooven; en fprak eindlijk: „ Zo gij mij niet herkent, en „ mijn gelaat u in twijfel laten kan naar „ mijn perzoon, zal ik den nood gehoor„ zaamen, die mij aan u wil openbaaren : „ Ik ben c. marcius, wel eer de „ fchrik der Volscers, die naar het ver„ lies van alle eer en waarde in mijn va„ derland, alleen den bijnaam van co„ Riolanus behouden heb. Door „ den haat des Volks en de lafhartigheid „ der Grooten uit Rome verbannen, ben „ ik aan uwe haardftede geene veiligheid, „ maar wraak, komen zoeken. Indien „ ik voor mijn leeven vreesde, ik had „ het geenzins in uwe magt gefteld. Mijn „ lot lee're u wel, aan de waereldfche on- „ be:  3^2 ROMEINSCHE II. „ beftendigheid voor u zelf denken, maaf "lil. gij u van mijn zwaard, het geen hoofdst. 5> van wraak en Woede gloeit, niet bedie- J' Ig^0'" nen te§en uwe> te§en mij"e vijanden; J. van R.?J wil uw Volk, welk ik veel grooter dienst a64" „ kan doen, dan ik het immer benadeelde, mijn aanbod verwerpen, haast u dan ,, een vijand te vermoorden, die u misfchien ,, elders weder gevaarlijk worden kon." Tullus bedacht zich op dit voorftel niet; verheugd bood hij zijnen gast de rechte hand; richtte hem minzaam op; betuigde zijnen dank voor het vereerend ver* trouwen, welk m a r c i u s op zijne edelmoedigheid gefield had; en verzekerde hem, dat alle de Volscers eenen krijgsheld zouden weten op prijs te flellen, wiens overkomst hun meer fchonk, dan zijne vijandlijke dapperheid hun immer ontnam. Voords vereenigde een gelijke haat tegen Rome deze vijanden op het naauvvfle ', die nu als de hartlijkfle vrienden elkander onderhielden over de gefchiktfle middelen, om hun eenftemmig oogmerk te bereiken. (O De (O Plut. in coriol. p. 334, 225. dion. hal. L. Vilt. p. 481, 48a.  GESCHIEDENISSEN. 383 De perzoonen, die bij de verwisfeling II. der hooge Overheid te Rome Confuls waren 'f" geworden, bemoedigden alle vijandlijke hoofdst. onderneming. Het wantrouwen der Ge-J'voor c* 487. meensmannen, dat groote oorlogshelden dej. van R. gevaarlijkite waren voor de burgerlijke 2Ó5' vrijheid, had hunnen invloed werkzaam ge- jSm en* maakt, om de eerfte ambten van den StaatP' P,NA* • , , - ,, L RIUS RUFt'l in handen te fteilen, welken min bekwaamd waren, om het oorlogszwaard, dan om de rollen desRaads, te voeren, c. julius julus en p. pinarius rupüs walen hierom tot Confuls aangefteld. (i) De gevoelens van marcius en tullus Overleg verfchilden nu alleen maaromtrend de wii-van MAR* c 1 u s cn ze, waarop men den aanval van Rome on-tol lui. dernemen zou. Tullus wilde, in weerwil van het tweejaarige vredeverdrag, welk thands tusfchen de beide Volken plaats had, met al het vermogen der Volscers Rome aanvallen, daar deszelfs inwendige onlusten, en gebrek aan bekwaame Veldheeren de bereiking van hun oogmerk thands buiten twijfel ftelde. Doch marcius, wiens oogmerk, om zijn eigen vaderland' te CO Dion. hal. L.V1II. p. 480.  3^4 romeinsche te gaan bevechten veel doemwaardiger was, BOEK . ui. durfde dit vredeverdrag niet fchenden, om hoofdst. ,je Goden niet te vertoornen, wier genegen^'v4°8°7r.C'heid in de hagchelijke oorlogskans hem J. van R.altijd onontbeerlijk fcheen. Naar zijn gevoelen, behoorde men eene gelegenheid te wachten of te zoeken, om zich met den fchijn van recht van de banden der goede trouw te ontflaan. Ontwerp Welhaast viel marcius het ontwerp van mar»- j 1-, • j CIUS> in, om de geheele natie aan den eenen kant tot de vredebreuk te brengen, cn Rome van de andere zijde daar van de geheele fchuld te laten. De feestfpelen, wier herhaaling onder de voorige Confuls beflooten was, zouden eerlang door de nieuwe Confuls gevierd worden; derzelver pracht en luister zou al het gebrekige der voorigen herftellen; tot derzelver bijwooning zouden alle vrienden en bondgenooten van Rome zamenvloeijen; en van deze gelegenheid was het zekerfte gebruik te maaken. Men had de Volscers aan te fpooren, om die feesten te gaan bijwoonen, en door den een of ander den Confuls een kwaad vermoeden tegen derzelver aantal in te boezemen, als wilden zij zich des nachts  geschiedenissen. 385 nachts van de ftad meester maaken; waar ii. op ongetwijfeld de eene of andere daad Bih. van den kant der Romeinen volgen zou, hoofdst. ■waardoor men de geheele natie tegen hun ^ C* in de wapens zou kunnen brengen. DitJ* van R« ontwerp droeg de volkomen goedkeuring 2Ó5' van tullus weg, die zich al vast in ftilte ten oorlog zou toebereiden. De tijd der fpelen kwam. De ophef, Vaiseh waar mede men van dezelven fprak, ennen™oro om meer ^cn^n aan zijn bericht j. van r. te geven, verplicht had, zijnen naam gea65' heim te houden en zijne landgenooten geen leeds te doen. De Confuls lieten terftond den Raad, man voor man, bijeenroepen, en hun het bericht van den bedrieger zelve hooren; waarop eenpaarig bellooten werd, om alle de Volscers op doodftraffe voor den avond de ftad te ontzeggen, doch om tevens te zorgen voor hun veilig vertrek. De mis- De openlijke aanzegging van dit raadsyTutn befluit bragt algemeene verbaazing in de door tul-ftad en verfchrikte de onfchuidige Volscers, ftouiu.^'die zich haasteden, om met verontwaardiging en toorn Rome te verlaten, waar uit men hun dus openlijk en fchandelijk allen door ééne poort wegjoeg. Vol fchaamte en wraakzucht wederkeerende, en eikanderen over deze algemeene vernedering opzettende, ontmoeteden zij op hunnen weg tullus, die zich daar, als bij geval, bevond, de reden van hun misnoegen vroeg, en hetzelve doorj eene weloverv . dach-  geschiedenissen. 387 dachte aanfpraak tot nog hooger trap wist te voeren. „ Is het moogh'jk, riep hij, „ dat men u van een algemeen feest, uit „ de bijeenkomst van Goden en menfchen „ heeft ddrven verbannen als godlooze „ en fnoodaards ? Hoe bitter, hoe verne„ derend is de haat der Romeinen niet, „ die u dus fchandlijk voor de overige „ volkeren ten toon ftelt? Zoudt gij nu „ nog denken, in vrede en vriendfchap „ met eene ftad te zijn, waarin een lan„ ger verblijf u het leeven gekost zou „ hebben? Deze daad is eene openlijke „ oorlogsverklaaring, welke hun echter „ berouwen zal, zo gij anders mannen zijt. „ Gaat naar huis, maar rust niet in uwe „ onderfcheiden fteden, voor gij u de „ billijkfte wraak over de fnoodfte mis„ handeling bezorgd hebt." (T) Het ontwerp van marcius kreeg eerlang deszelfs volle beflag. De berichten van deze verachtlijke behandeling, welke ieder met vergrooting aan anderen mededeelde, wekten zulk een algemeen mis- Oj Dion. fAl. L. VUL p. 482, 483. plut. »'« coriol. p. 286. liv. L. II. C. 37, 38. Bb 2 ir. bock III. HOOFDST. J. voor C. 487. J van R, 265. Vergadering van het geheele verontwaardigdebondgenootfchap.  II. BOEK III. HOOtDST. J. voor C. 4V. J. v.m R. 065. 1 1 Befluit om met MARCIUS raad te 1 pleegen. j ( 3 ï 1 r ■\ 1 c l t c \ 8 V 383 romeinsche misnoegen, verontwaardiging en wraakzucht bij alle de Volscers, dat zij eerlang ïene algemeene vergadering van hun bondgenootfchap te Ecetra zamenriepen, om n dezelve over het voorftel te handelen, )f men den Romeinen den oorlog aan zou ioen. Na dat alle de afgevaardigden ter dezer vergadering zich hadden doen hooren, teren de onredenlijke en hoogstbeleedigende ïandelwijze der Romeinen, viel het befluit Ier vergadering, dat men hun den oorlog ;ou aanzeggen, wijl zij de eerfte het tweejarig vredeverdrag op de fmaadendfte wije gefchonden hadden. Voords liepen de aadpleegingen over de wijze, waarop aen dezen oorlog zou voeren, welken 'üllus raadde, dat men nietbeflisfchend ast zou fteilen, voor dat men zich van den aad van marcius bediend had, wien e zwakfte zijde van den Romeinfchen Staat et beste bekend was, en van wiens wraak :gen zijne ondankbaare medeburgers men e openhartigfte aanwijzing daarvan vervachten kon. Allen keurden dit voorftel oed, en coriolanus werd geroeen. Hij  GESCHIEDENISSEN. 385 Hij trad in eene fmartvolle en ernftige houding voor,vestigde aller oogen opzijn perzoon, en fprak, na eene kleene tusfchenpoozing, hun met zoo veel waarde als eerbied aan. „ Een eenzijdig verhaal zijner lotgevallen gegeven hebbende, het geen hem alzins als een onfchuldig flachtolfer van 's Volks ondankbaarheid en onrechtvaardigheid voorftelde, betuigde hij, niet ongewrooken te kunnen leeven; bij de Latynen, of in de eene of andere Romeinfche volkplanting had hij ligt eene veilige fchuilplaats voor de rust van zijne volgende dagen kunnen vinden; maar een beftaan, hetwelk van geenen dienst voor vrienden, en voor vijanden niet vreeslijk was, had in zijn oog, geene bekooring; hij was bij de Volscers gekomen, om zijn ongelijk met het hunne te vereenigen, en beiden met woorden en daaden te helpen wreeken; dankbaar voor de edelmoedige vergeting zijner voorige vijandlijkheden tegen hunne natie, zou hij ijverig vechten voor vijanden , in wien hij vrienden, en tegen landgenooten , in wien hij vijanden gevonden had; dat land voor zijn vaderland aannemende , het geen hem met zoo veel achBb 3 ting II. boek III. hoofdst. J. voor C. 487. J. van R, 265. Aanfpra-ik van marcius.  39° ROMEINSCHE ff. BOEK Hl. HOuVUST. J. voor C. 487. J. van R. 265. 1 3 i 1 3 ] < 3 3 i x 1 z ting ontvangen had, hoopte hij eerlang de ontzaglijkfte omwenteling te bewerken in den Staat, die hem onrechtvaardig verbannen had. En nu verzekerde hij de Volscers, dat de Romeinen geenen vijand meerder, dan hun, vreesden; dat zij hun daarom alzins hadden getracht te verdeelen en te verzwakken; doch ongetwijfeld voor eene vaste en welbeftuurde bondgelootfchaplijke vereeniging zouden moeten onderdoen. Nogmaals de vergadering belankt hebbende, voor het blijk van verTouwen op zijne ervarenheid en welmeelendheid, in het vragen van zijnen raad , deelde hij hun dezen mede: dat zij, hoe •echtmaatig ook op de Romeinen verbitterd, roe wettig ook hun de eerfte verbrekers les verdrags kunnende noemen, echter ïaar eene andere reden voor hunne oorugsverklaaring behoorden om te zien, om loor dezelve ook andere Volken meerder n hunne belangen over te haaien. Deze eden meende hij aan te kunnen wijzen, n de onrechtvaardige toeè'igeningen van Reie over de landerijen van deszelfs nabuuen: het eerst zoo behoeftige Rome was aan ulke toeëigeningen deszelfs tegenwoordig  GESCHIEDENISSEN. 391 dig grondgebied alleen verfchuldigd; en II. elk Volk had zijn oud eigendom flechts B{\" op te eisfchen, wanneer Rome weder doodHOOFDST' arm zijn zou; hier van behoorde men door^ V^°T c afgezanten te beginnen; men had alle weg-J. van R genomen fteden en land op te eisfchen; 2Ó5' hun uit de fterkten te jagen, dien zij op den Vohcijchen grond wijd en zijd hadden opgeworpen ; en werkzaam tot^den oorlog het andwoord van den Raad aftewachten; hetzelve zou ongetwijfeld weigerend zijn en zou dus hunne wapenen billijken; Rome 's inwendige verdeeldheid, en de onbekwaamheid der tegenwoordige Confuls verzekerden den voorfpoed hunner wapenen , waarin zeer fchierlijk alle de nabuurige Volken het wezenlijkfte belang zouden nemen. Dusdanig eene wijze had hij gemeend , hun te moeten aanraaden: het geen 'er verder te doen ftond, was de zaak der Bevelhebbers, onder wien hij het bondgenootfchap al. dien dienst, het zij als foldaat, het zij als hopman, bewijzen zou, dien men van hem zou willen vorderen , hun allen dit gerust durvende verzekeren, dat zij meer voordeel van hem als vriend konden verwachten, dan zij ooit Bb 4 na-  n. BOF.K III. HOOFDST. J. voor C 487. J. van R 065. Goedkeuringen ver eerend befluit op het voerftel van MAR Cl'J S. I ( < Eisfchen der yolsciJche alge- ' zanten te ( Rome. t 1 e c d 302 romeinsche nadeel van hem, als vijand, te vreezen hadden." Eene luidruchtige en algemeene toejuiching vervong de redevoering van coriolanus, wiens gevoelen men eenpaarig met de volkomenfte goedkeuring omhelsde , en om hem geen dubbelzinnig blijk van hunne achting en genegenheid te betoonen, bekleedden zij hem terftond met de Raadsheerlijke waardigheid, en ftelden hem verkiesbaar tot de aanzienlijkfte Overheidsposten in alle de fteden van hun bondgenootfchap. Tevens zond elke ftad terftond deszelfs afgezanten naar Rome om ien goedgekeurden eisch te doen, terwijl le vergadering, zonder afwachting van lerzelver andwoord, zich bezig bleef houlen met allerleie fchikkingen, welken de tanftaande oorlog vorderen zou. De afgezanten betuigden in den Raad: , dat de Volscers gaarne de oprechte vrien[en en bondgenooten van Rome wilden n wenschten te zijn, doch dat zulks onooglijk was, zoo lang men hun die fteden n landen niet te rug gaf, welken eens hun orfpronglijk eigendom waren, waarom zij ie thands weder eischten, en waarvoor zij  GESCHIEDENISSEN. 393 zij gereed waren des noods de wapener op te vatten." Deze afgezanten behoefden niet lang naar het andvvoord van den Raad te wachten. Geen dreigen verfchrikte Rome, welk nog nooit eenen vijand te voet viel, Na een kort overleg, kreegen zij dit befcheid: „ dat de vrees nimmer eenen Romein zou doen wedergeven, het geen zijne dapperheid eens gewonnen had; dat het wettige oorlogsrecht hun allen eigendom en aanfpraak op die goederen ontnomen had; dat men hun echter om zulk eene ongehoorde aanfpraak den oorlog niet zou aandoen, indien zij 'er niet om wilden vechten, doch dat men anders hunne aanvallen af zou wachten; maar dan ook wilden zij de Volscers hiervan gewaarfchuwd hebben, dat, indien zij de eerften waren, om de wapenen op te vatten, de Romeinen de laatften zouden zijn, om dezelven neder te leggen." Deze grootfpraak had geen anderen invloed op de befluiten der Volscers, dan' dat zij met te meerder drift den oorlog I verklaarden, en terflond in eene algemee-' ne vergadering tot Bevelhebbers hunner Bb 5 troe- II. boek III. hoofdst. J. voor C. 488. J. van JA. 265. Trots andwoord der Romeinen. (Vttius en :oriolaius öevelebberser Fok' cers  !L boek ia. hoofdst. J. voor C. 487. ]. vin R. 265. Beiden trekken met eene bende Vrijwilligers 1 op ftrooperijen uit. 1 1 \ Tullus trekt tegen de Laty- 1 nen, mar-^ cius op de Romein- c fche lande- . rijen. c f a d v z 394 romeinsche troepen tullus en coriolanus met eenpaarige ftemmen benoemden. Hoe zeer men zich nu ook fpoëden mogt, om alles tot den veldtogt in gereedheid 'te brengen, kon echter het fchrander beleid zoo min, als de brandende toorn van marcius het werkloos tijdverloop verluuren, welk 'er tot de wapening van :ene geregelde legermagt noodig was: vaarom hij terftond verklaarde, met zijlen medebevelhebber aan het hoofd van sulk eene groote bende van vrijwilligers, Is hun terftond zoude volgen, den vijand Hen afbreuk te willen doen, waarvan hij :ich goeden buit beloofde, daar men te lome op zulk een aanval nog onbereid ns. Eer men te Rome iets van deze vijandjke oogmerken wist, waren 'en-eeds twee anzienlijke benden in aantogt, waarvan e eene, onder het bevel van tullus, e Latynen alle gemeenfchap met Rome afreed, en de andere, door marcius ingevoerd, op de ftad zelve aantrok, en e grootfte verwoestingen onder den onsrdeedigden landman aanrichtte, die met ijne flaaven en vee gevanglijk weggevoerd werd,  geschiedenissen. 395 werd, na dat zijne landhoeven in brand IL gefloken, en het gereedfchap tot den landbouw vernield was. hoofdst. In deze fchroomelijke plunderingen, ™°r c* wier buit den Vohcer bemoedigde, hieldJ- ™n R. marcius deze fnoode Maatkunde in het 265" n , , Panijdig- oog, dat hij zijne doemwaardige driftheid in de voornaamlijk bot vierde tegen de landgoe-plunderin" ° b gen van co¬ deren der Plebejers, terwijl hij al zijn ge-molanus. zag gebruikte, om die ter Patriciërs te beveiligen, met oogmerk, om aldus den rampzaligen burgertwist binnen Rome op nieuw aan te fteken, en te gemaklijker een verdeeld vaderland aan zijne wraakzucht op te kunnen offeren. Coriolanus bereikte dit oogmerk Werkemaar al te wel. Het Volk, welk deze^S,. eenzijdige aanvallen vernam, verdacht en befchuldigde den Raad van eene verraaderlijke verflandhouding met den vijand, om hun nu door buitenlandsch geweld de voorrechten te ontnemen, welken hun het huislijk gezag der Grooten niet had kunnen onthouden. De Raadsheeren , in tegendeel , verweeten het Volk deszelfs ondankbaare behandeling, waardoor zij Rome's besten krijgsman tot den wanhoopigen flap ge-  396" romeinsche n. gebragt hadden, om zich bij de vijanden boek , _ Ui. van den btaat te vervoegen, en zagen in hoofdst. zijne haatlijke onderfcheidingen niet anders, ^' 487! C'dan <*e rechtvaardigheid, waarmede hijzijJ. van r.ne wraak beftnurde. Dit genoegen ineens 26s' anders leed ftremde intusfchen niet minder, dan het agterdochtig wantrouwen, alle werkzaamheid tegen den vijand, die zijne ftoute benden overlaaden van buit, en rijk van den roof, zonder een man verlooren te hebben, naar huis geleidde. Voordee- Tüllüs keerde even gelukkig van lcn van , . . _ , tullus. zljne onderneming tegen de Latynen weder, die zich, onvoorbeid tegen zulk eenen onverwachten aanval, niet hadden durven verzetten. TteFoh- De voordeden, door de "vrijwilligers ca's ver* deelen behaald, vuurden den moed der Volscers krijgsmagt 200 rievi§ aan » ^at ^e werving, eer men in twee zulks dacht, voltallig, en het geheele lelegers. ^ yan alj£ noodwendigheden rijklijk voorzien was. De twee Bevelhebbers nu een overflag maakende van hunne onderlinge krijgsverrichtingen, ftelde marcius aan zijnen ambtgenoot voor, om de krijgsmagt in twee legers te verdeelen, waar van het eene uit zou trekken, om den vijand üag te  geschiedenissen. 397 te leveren, of, wanneer deze zich niet in h. het veld vertoonde, deszelfs land af te lo- B°iLK pen, volkplantingen aan te vallen, bond-H0OFDSTgenooten af te fnijden,en allerleien vijand-^ ™s°tC' lijken afbreuk te doen; terwijl het andereJ- van R, ter bezetting en dekking der fteden en lan- 2Ó5' derijen zou agterblijven, en deszelfs Bevelhebber voor allen noodigen toevoer tot den veldtogt zou zorgen. Tullus keurde dit voorzichtig ontwerp goed, en deed recht aan de bekwaamheden van coriolanus, door aan zijn bevel het beftuur van den geheelen veldtogt op te dragen, openlijk betuigende, nimmer den Romein in dapperheid overtroffen, maar altijd in goed geluk voor hem geweeken te hebben, (i) Coriolanus, even zeer door dit Veroveblijk van achting als van vertrouwen ver- y*n eerd, draalde geen oogenblik,om met zijn moedig leger uit te trekken tegen Circeii, eene Folscifche ftad, waarin de Romeinen eene volkplanting hielden. De ftedelingen, aan zich zeiven overgelaten, wach- te- (0 Dion. hal. L. VIII. p. 483-4P0. tl ut. in co riol. p. 926.  393 ROMEINSCHE boek teden den aanval niet af' niaar kwar"e" den III. vijand reeds met het aanbod hunner onder- hoofdst. Werping te gemoet. Hier mede was co- J. voor c. ,, 487. Riolanus voldaan; niemand derimvoo- J. van R.ners werd gebannen of gedood; hun werd alleen de kleeding van het leger, deszelfs onderhoud voor ééne maand en eene geringe brandfchatting opgelegd. Eene maatige bezetting zou voor eenen nieuwen afval of overgave van deze belangrijke zeeftad zorgen. dfnïwer- DeZC Ü^dir]S braSf Rome in de grootfte keioosheid verwarring. Vermoedde het Volk nog al, der/W.dat de Raad in verftandhouding met den vijand ftond: de Grooten zagen thands wel, dat het coriolanus niet enkel om de plundering der gemeenelandbewooners te doen was. In plaatze van langer werkloos het dreigend gevaar te zien naderen , gaf elk hunner zich de moeite, om de burgerij door afzonderlijke gefprekkcn te overreeden, dat het vaderland aan een algemeen gevaar bloot ftond, en dat men oprecht van hunne zijde gereed was, om den vijand met alle magt te keer te gaan.— Zoo werd de algemeene nood de band der algemeene vereeniging. — Schoon Rome's magt  GESCHIEDENISSEN. 399 magt altijd veel meer in de bekwaamheid II. der Veldheeren, dan in de talrijkheid der B°Ii'*• zuchtige plundering van verfcheiden dagen zijne verrijkte benden weder af, om door derzelver voordeden eiken Volscer ten ftrijd te noopen. Met langzaame iriarfchen keerden zijne rijk bekaden krijgsknechten tot de hunnen weder, dien zij allen onverduldig maakten, om het goed geluk van den Veldheer te volgen, wiens naam reeds door het geheele land in vrolijke dank- en feest-ftonden gezongen en gezegend werd. Al, wat de wapenen voeren kon, dien. Verovede nu onder marcius, die met zooS™ eene ontzaglijke krijgsmagt, niets minder ondernam, dan Rome alle deszelfs veroveringen of nog getrouwe bondgenooten te ontnemen. Toleria bukte het eerst voor II. deel. Cc den  402 ROMEINSCHE- II- den overweldigenden ftorm, en behuld na ui. net gevangelijlc wegvoeren haarer ongewa- hocfdst. pende burgers, en het uitplunderen van \°°6. C a*Ie 'iaare bezittingen, niets over dan de J. van R lijken haarer omgebragte verdeedigers.— De 266. . „ , verovering van Bola ging zoo gemaklijk niet. De moedige burgerij van alle noodwendigheden rijkelijk voorzien, viel woedend op de aanvallers uit, die, in het afzijn van hunnen Opperveldheer, te onvoorzichtig de ftad van alle zijden te gelijk beftormd hadden, en, zonder den uitval te wedcrftaan lafhartig, gevlucht waren. Op de tijding hier van fnelde marcius zijne vluchtende benden tegen, en voerde ze nu zelf tegen Bola aan. Andermaal vielen de burgers uit; de listige Veldheer' fcheen voor hun te wijken; zij vervolgden hem driftig ; tot dat hij zijn legeï wendde ; de burgers die zich te verre van hunne wallen verwijderd hadden, aanviel , verfloeg, vervolgde, en met hun te gelijk ter ftad indrong. Bola werd, na de plundering, in brand geftoken, en alle haare inwooners tot flaaven verkocht. — Labicum liet zich wel niet door den brand verfchrikken, die uit deszelfs omliggende lan-  geschiedenissen. 4.03 landerijen 'svijands magt en woede kenmerkte, doch de dapperfte verdeediging BJi|E>K bezweek eindlijk voor de overmagt van hooigst. rustelooze beftormers. De onmenfchelijke J' v00r c« plunderzucht vond ook hier rijken buit en J. wn R, *eele krijgsgevangenen. Pedum viel 2Ó6, voor den eersten flag, doch ontmoette geene betere behandeling. — Corbio voorkwam door eene ootmoedige overgave deszelfs ondergang, evenwel niet zonder eene brandfehatting in geld en leevensmiddelen voor het leger. — Corioli was even onderwerplijk en zag het leger vreedzaam door deszelfs landerijen trekken. — Mar c 1 u s, die alle bondgenooten aan Rome onttrekken of ontnemen wilde, was ftaatkundig genoeg, om hun , die geenen tegenftand booden, geenen overlast aan te doen, en hield zelfs zijne troepen in het veld gelegerd, op dat zij in zulke fteden hunne reeds verkreegen heblijkheid van rooven en fteelen niet zouden oefenen. Het aanzienlijke en rijke Bovilla dreigde een ftouter tegenweer, en de uitval van deszelfs burgers bragt veele Volscers om hals: het beleid, de moed en de perzoonlijke bekwaamheden van coaioCc a la-  404 romeinsche ïfc lanus waren echter zoo genoegzaam, Uj. als hoognoodig, om dezen tegenftand te hoofdst. overwinnen. De ftad werd ingenomen , ï. voor c. , , . , , , , ' • 48ó> de bezetting gedood, de burgerij gevangen J. van r, gemaakt, en de rijkdom, welke dien der 200. voorige veroveringen verre overtrof, roofzuchtig weggefleept. — Na deze overwin- ■. ning, veroverde de vijand alles, wat hem op zijnen overweldigenden togt ontmoette. Lavinium alleen bood van voor en op de wallen een dapperen wederftand, die een langwijlig beleg ten gevolge had. Ci) Het Volk Hadden de eerste voordeelen van c o- wil de her . . roeping Riolanus eene vereemging tusfchen v:.n co™■ Rome's burgers verwekt, waarvan de laf- lanus: de, . ' , , Kaad wei- Hartige Lonjuls des voongen jaars geen gegert zulks, faufc maakten; de ftroom zijner talrijke overwinningen joeg nu den Romeinen een angstvalligen fchrik in 't hart, waaraan de bekwaamfte Veldheer den verlooren moed niet had kunnen wedergeven. Men meende marcius reeds voor de poorten te zien, en beefde vertzaagd voor zulk een aanval. Niemand twijfelde aan zijne wraakzucht, en het eenige middel, het Ci} Dion. hal. L. VIII. p. 400-405.  geschiedeniss en. 405 het geen der tegenwoordige bloohartigheid H. overfchoot, om derzelver woéde af te Bi°nE.K weeren, beftond in het vonnis te vernie- hoofdst. tigen , het geen hem verbannen had, env^ C' hem als vriend en burger weder binnen te !• van r. roepen, wien men als vijand niet durfde 1 afwachten. Het Volk, welk bij gebrek van dappere aanvoerers deszelfs ouden moed in zoo verre verlooren had, dat het beefde voor de Volscers, die zoo vaak onder deszelfs wapenen bezweeken waren, fchaamde zich dit vernederende middel niet, en wilde, dat deszelfs Vertegenwoordigers het voorftel hier toe in den Raad zouden doen. De Gemeensmannen zouden zich tot dezen laagen ftap hebben laten brengen, maar de Raadsheeren weigerden halstarrig naar zulk een voorftel te luisteren. Het zij eene edele fchaamte en natuurlijke fierheid hun te rug hield, het zij eene min loflijke reden hun gedrag beftuurde, zij, die eerst marcius tegen het Volk verdeedigd hadden, weigerden nu de eisfchen des Volks ten zijnen voordeele in te willigen. Ongelukkig kon de Raad de waardige houding niet bewaaren, welke dezelve thands zoo lofrijk aannam. Cc 2 Co-  4°6" romeinsche boek c°RIolanus, wien in de tegenin, woordige ongelukkige ftaatsgefteldnis van J.°voorTc ni2tS onbskend bleef» wat 'er in die ' +S6. "ftad omging, hoorde dit flout befluit van ). ™ R-den Raad niet, of brak woedend het beCoRioLA.leS van Lavïmum op, liet 'er flechts een S ander gen0egZ3am tr°ePe"' 0m hetzelVe half uur geblokkeerd te houden; en trok met al KJ zfe overiSe magt op i^omff aan, waarvan der. hij zich , op den affïand van anderhalf uur gaans, bij de graft van c l u i l i u s neder floeg. Bijna alle de Volscers bevonden zich nu onder zijne veldbanieren; tullus zag de troepen, die aan zijn bevel ter dekking des lands waren agtergelaten, bij geheele benden met alle hunne wapenen overlopen tot zijnen medebevelhebber, wien zij alleen voor hunnen Veldheer wilden erkennen; geheel Italië was vol van deszelfs roem, en hield het verbaasd gezicht onrusr tig op een krijgstooneel geflagen, waarin de overgang van een eenig man zulk eene volflagen verandering had te weeg gebragt. PiStnï; Met hem fdleen Rom alle vêrkracht verboren te hebben. Het gerucht van het  geschiedenissen. 407 het aanrukken des vijands, en het gezicht H« van deszelfs leger op dien afftand, bragt de ftad in geene mindere verwarring, dan"00FDST* of zij dus onverwacht reeds daadlijk be- *' v°%^ ftormd werd. Zonder de bevelen der J van R. Overheid af te wachten, greep alles wan- 1;innen'Rgt hoopend de wapenen op: hier zag menw<% eene ongeregelde menigte angstvallig ter wal opftuiven; ginds liepen groote benden , door geenen Veldheer geleid, naar de poort; anderen wapenden hunne flaaven, en bewaakten hun eigen huis; anderen weder namen, zonder orde, zonder overleg, de fterkten in bezetting; de vrouwen gingen weenende, met hangende haairen enonftuimigmisbaar, inde tempels der Goden bijftand en troost zoeken. Een geheelen nacht en den daarop volgenden dag duurde deze ongeregelde wanhoop, zonder dat men waarlijk in het leger van marcius nog eenige beweging ontdekte, welke dezen hooploozen angst billijkte. Van den eerften doodlijken fchik beko- HetV.Jk men, zag men nu, dat de afftand der vijand- dwin8« n« J om de lelijke vaanen, nog gelegenheid genoeg ter rugroeping verdeediging of ter onderhandeling overliet: ,!™ S>MART doch een lafhartige angst greep het laat- Cc 4 fte  4°8 ROMEINSCHE bo"k fte middeI aan- Het Volk, Uit Zich Hl. zelf op de markt te zamen gekomen , riep hoofdst. A0„ TJooJ l" "> 11CF J.voorc. blJ een' en eischte een raads- 48<5. 'befluit, om marcius als burger te rug J. v« R.te roepen) onder de hev.gfte bedrdging5 van anders zich zeifin dezen nood te zullen redden. Na zulk eene algemeene verflagenheid en vrees, was het thands den bekwaamften Bevelhebber onmooglijk geweest, eenen vijand wederftand te bieden, wiens menigvuldige overwinningen den ftoutften krijgsman mismoedig maakten. Dus zag zich de Raad, bij gebrek van vroegere heldhaftige befluiten en door eene fchandlijke werkloosheid van ongefchikte aanvoerers, in weerwil van deszelfs gewoone fierheid en kort geleeden weigering, genoodzaakt, vijf van deszelfs oudfte leden, wier perzoonen de aangenaamflen bij marcius konden zijn, af te zenden, om met hem in onderhandeling te treden. Bezending M. minucius, pos TH rnHT van vijf af- » fu»iH. COMI- genanten nius, sp. lartius, p. pinarius naar C0Rï-pn n x u * 'qunui. en q- sulpicius, alle mannen, die reeds de hoogfte waardigheid in den Staat bekleed hadden, vertrokken naar het vijand-  geschiedenissen. 409 andlijke leger met den vernederendften last liaan den hoogmoedigften beftrijder van "in* zijn vaderland. Het geheele leger door-HOOFDSTgeleid bragten de Volscers hun aan 's Veld J' v°°lC' heers tent, waar marcius, in eenl' van R« kring van de aanzienlijkften der Volscers 2Ó<5' en van derzelver bondgenooten, hun op een verheven geftoelte zittende afwachtte. (O De onverdraaglijke trotsheid van eenen Aanfpraak vijand, die de waardigfte leden van zijncTul!"° aanzienlijk vaderland als de afgezanten van een overwonnen Volk behandelde, belettede minucius, die wel eer deszelfs voorfpraak bij het Romeinfche Volk geweest was, geenzins, zijnen last op eene edele wijze voor te dragen. „ Hij erkende*, dat marcius ongelijk van een ondankbaar Volk geleeden had, en billijkte deszelfs natuurlijk misnoegen, maar betuigde tevens zijne verwondering, dat hij noch maat noch perk aan zijne wraakzucht ftelde; — het gemeen door deszelfs leiders opgezet, mogt hem ten dood (1) Dion. hal. L. VIII. p. 496, 497. Plut. in coRioL. p. 227, 228. Liv. L. II. c. 39. Cc 5  4IO ROMEINS CHE H. dood veroordeeld, en onverhoord verui. moord willen hebben, alle de leden van den hoofdst. Raad hadden toch zijn leeven beveiligd; — ^ 486.C de Gemeensmannen hadden hem om zijne J. van R openhartigheid willen aanklaagen, doch de Raad had zijne vrije {lemming beweerd ; — van heerschzucht befchuldigd, had hij zelf zijne verantwoording op zich genomen, en niet te min hunnen bijftand en voorfpraak gehad ; op welk eenen grond konden zij dus de voorwerpen zijner wraak zijn? — Het geheele Volk verdiende zelfs zulk een algemeenen aanval niet, wel verre van op zijnen dood te Haan, had hetzelve zijne verbanning niet eens algemeen gewild; negen wijken hadden zich openlijk voor hem verklaard; de helft der burgerij was hem dus voor . zijne verdiensten dankbaar gebleeven, en verdiende even min de woede zijner wraake. Omtrend de onfchuldige vrouwen en onnoozele kinderen, wier weerlooze menigte hij even wreed vervolgde, was ten minsten geen twijfel; dezen om perfoonlijk leed aan te vallen, de geheiligde graflieden der eerwaardige voorouders te ontrusten, de altaaren en tempels der  1 GESCHIEDENISSEN. 4II der Goden, wier befcherming hem groot gemaakt had, heiligfchennig ten roof aan plunderzieke benden aan te bieden, was niets minder, dan eene onrechtvaardige, eene godlooze, wraakzucht; en mogt zijne hartstogt het al billijk keuren, dat vrienden, onfchuldigen, kinderen, Goden, het geheele vaderland boeteden voor het ongelijk van vijf Gemeensmannen, dan immers had zijn toorn reeds lang en veel genoeg gewoed op Rome's eigen grond en derzelver getrouwe bondgenooten, wier beklaagenswaardig lot met zijn geleeden leed in geene evenredigheid ftond. — De eer zelf, die al te fcherpe prikkel zijner daaden, moest hem doen luisteren naar der afgezanten voorftel, indien de zucht tot wraak hem anders voor maat en perk van recht en plicht ongevoelig maakte. — De wisfelvalligheid van 't lot behoorde hem in zijn onmaatigen voorfpoed te doen vreezen. Thands tot eenhoogen trap van eer gefteegen, kon hij luisterrijk afklimmen, daar hij misfchien eerlang fchandelijk ter neder zou ftorten: de geheele Raad wenschte hem thands weder in hun midden, het gan- 11. BOEK III. HOOFDST. f. voor C. 4*6. J. van R. a66.  4i* ROMEINS CHE b"Êk* ganfche Volk zou hem plegtig als burger Ui inhaalen , wien eene kleene meerderheid hoofdst. flechts in eene ijlhoofdige bedwelming ver- J. voor C.i ij,. 486. banne" had; hier voor bleeven hem deze j- v*j R-afgezanten, zijne vrienden, borg; zoo lang hij als vijand de wapenen tegen zijn vaderland voerde, kon Rome hem niet gevoeglijk te rug roepen, doch de aflegging zijner wapenen en de hoogst vereerende te rugroeping van zijn perzoon zouden gelijktijdig zijn. —• Niet dan eene onvoorzichtige hardnekkigheid kon hem beletten, om weder zijn vaderland, zijne voorige eereposten, zijne vrienden, zijne moeder , zijne vrouw en telgen te komen genieten : eene hardnekkigheid, welke hem wel eens duur kon te ftaan komen. Noch de Vjlscers, noch eenig ander Volk van Italië, zou Rome, zoo wel vereenigd als thands, ooit te onder brengen; zijne benden , die zoo vaak voor de Romeinfche legers vluchteden, mogten ftout op zijne veroveringen zijn, geene der ingenomen fteden ftond met Rome gelijk. — Alle mooglijke uitkomsten te bereekenen, was alzins een kenmerk der wijsheid, wijl nie-  GESCHIEDENISSEN. 413 niemand immer gelukkig was. Wat H. kon hij nu wachten, wanneer het geluk *u\* hem eens den rug liet zien ? Zeer zeker hoofdst. den haat en vervolging van hun, die zij- J' y°s06T C' nen voorfpoed alleen beminden, die aan hem J. van R. den tegenfpoed zouden wijten; en zijn i66' leeven het eerst ten prijs des vredes zouden aanbieden. En welk heil kon hij zich voordellen wanneer hij zegevierde in zijne misdaaden? Zijne moeder, zijne vrouw, zijne kinderen zou hij op de muuren zien martelen en dooden, zoo ras hij dezelven nog verder durfde naderen : zijne overwinning zou dus de ondergang van zijnen roem wezen, ten zij de naam van moeder- vrouw- en kinder-moorder, van vijand en pest zijns vaderlands roemrijk in zijne ooren klonk, terwijl hem elk ander eerlijk mensch voor altijd als een vloek der Goden van zijne huisaltaaren en plegtigheden verbannen zou. Bij alle braavengehaat, zouden zijne eigen aanhangers hem benijden en zijne minderen hem mistrouwen; van elk befpied en belaagd zouden ten laatften de ijslijkfte wroegingen van zijn geweten hem hetleevenslicht doen vloeken  H. BOEK III HOOFDST. J. voor Ci 486. J. van R. Andwoord van mar-, cius. i ] I i c ï l t 4*4 romeinsche ken en tot het rampzaligfte einde brengen." (1) Alle deze'drangredenen, zoo welfprekend als ernftig voorgedragen had, coriolanus met eene ftroeve ongevoeligheid, doch oplettend aangehoord; na eene deene tusfchenpoozing andwoordde hij in :enen toon, wiens hoogheid zoo onverdraaglijk was, als de trotsheid zijner houHng. (2) „ Hij betuigde, den vriend /an minucius en van deszelfs medeifgezanten, maar een onverzoenlijken vijand van alle de overige Romeinen te zijn ; lij bood den afgezanten gaarne allen dienst an, dien zij voor zich van hem konden 'erlangen, maar verklaarde, geen woord 'an zijne wederkomst in Rome te willen looren: het verlangen, om weder te keeen naar de ondankbaarfte en onrechtvaarrgfte ftad was voor eeuwig verbannen uit ijn hart: na de Koningen beftreeden, iet roem voor het gemeenebest gevoch;n, Corioli veroverd, door het leger der Anti) Dion. hal. L. VIII. p. 497-503. (*) Plut. in popl. p. 228.  GESCHIEDENISSEN. 415 Antiërs heen gebroken , als een edelmoe- 14 dig, ingetoogen en eerlijk burger geleefd, BjrErK en de oude en gelukkige ftaatsgefteldnis HOOFDST' van Rome alleen verdeedigd te hebben ,T' °' was hij niet Hechts door het gemeen,J. van R. maar mede door den Raad verbannen, die a6<5' hem aan de woede eener ondankbaare menigte had overgelaten: en was het waar, dat dc Raad tot die lafhartigheid was gedwongen geweest, hoe kon het hem dan lusten, in eenen Stiat wedertekeeren , waar in het gemeen den baas fpeelde? Zou hij, eens dwaas genoeg tot zulk een flap zijnde , de weifelende gunst van een oproerig Volk bejagen , en vrijwillig tot eene laagte komen, waartoe het dreigen van eene opgeruide menigte hem niet had kunnen brengen ? Of zou hij dezelfde blijven, die hij immer in gevoelens en daaden was, en zich dus weder als een gevaarlijken burger uit het gemeenebest zien verbannen , zoo ras de een of ander Gemeensman het Volk wilde opzetten, en hier toe altijd ftofte genoeg in zijn tegenwoordig gedrag vinden zou? Hem weder te willen doen keeren, was niet anders dan hem ten flachtoffer eener dwaaze ligtgeloo- vig-  4l6" ROMEINSCHE boek vigheid heen te wiUen fleePen; misfchien ÖI. wel moedwillig, want na zijne mishande- j°voorTc Hng vertrouwde hlï ziJnen besten vriend ' 486. 'te Rome niet; maar misfchien ook uit eene J. van R. onkunde , welke hem echter van geen nut zou zijn, daar de Raadsheeren zoo min in ftaat waren, om eenen ander te befchermen , als om hun eigen verminkt gezag te bewaaren. — Wat de oneer van zijn tegenwoordig gedrag betrof, dan eerst zou hetzelve fchandlijk en doemwaardig zijn; wanneer hij de Volscers, die hem , weleer hunnen vreeslijkften vijand, met weldaaden hadden overlaaden, verriedvoor een vaderland, 't welk eens zijne uitftekendfte diensten met fmaad -en vervolging vergolden had: de Goden zegenden zichtbaar zijne ondernemingen en hunne gunst rechtvaardigde zijn gedrag: na zulk eene trouwloosheid zou hij eerst voor hunnen vloek en voor de raazernijen van zijn eigen hart beeven. — Ingebeelde gevoelens van vaderlandsliefde, bloedverwantschap en vriendfchap hadden geenen invloed op zijn hart: vriendfchap beftond in geene denkbeeldige betrekkingen, maar in wezenlijke daaden van onderlingen dienst,  geschiedenissen. 417 dienst; vaderlandsliefde grondde zich niet It op den onverfchilhgen grond, dien men "ï" bewoonde, maar op de voordeden dienH0OFDST' men daar op genoot; - en hoe moeilijk rX ° zijne onderneming tegen Rome ook zijnl-van'R mogt, met der Goden hulp bleef niets be- aW* zwaarlijk; - alle overige aanmaaningen, omzichgemaatigd tegen zijn voorig vaderland te gedragen, kwamen bij hem te onpas, daar hem niets meer, dan het opperfte krijgsbevel over de legermagt der bondgenooten was toevertrouwd, aan wier Edelen het ftond over den oorlog of den vrede te beflisfchen; duRme hun en niet hem om ftilftand van wapeneri of den vrede te fmeeken hadden; evenwel wilde hij om zijne vaderlandfche Goden, om de graven zijner voorouderen, om den grond zijner geboorte, uit medelijden voor de onfchuldige vrouwen en kinderen, en uit genegenheid voor de afgezanten, hun deze toezegging wel doen: dat men geene andere vredesvoorwaarden zou afvorderen, dan het voldoen aan de eisfchen, die' reeds door afgezanten om de terug gave van al het Volmfche eigendom gedaan waren, en eene aanneming in alle die zelfII. deel. Dd de  4ió* ROMEINSCHE boek de recbten van vriend- en bondgenoot, lil. fchap, welke de Latynen genooten; hij hoofdst. geiastte te beweeren, doch vooral op de noodzaaklijkheid van derzelver vervulling aan te dringen, wijl hij anders Rome eenen geheelen ondergang dreigde, dien hetzelve geenzins aan zijne wraakzucht, maar aan deszelfs eigen dwaaze hardnekkigheid en onrechtvaardigheid zou te wijten hebben ; op deze voorwaarden kon de Raad zich dertig dagen bedenken, intusfchen zou hij, ten blijk van vriendfchap voor de afgezanten, zijn leger opbreken, om met hetzelve op den dertigften dag voor Romers wallen een beflisfchend andwoord af te komen eisfchen." Dit befcheid gegeven hebbende ftond marcius van zijnen zetel op, en brak alle verdere onderhandeling af. ("O Agter- , Hoe weinig reden de Fohcifche Edelen, d-chdg^ die van deze onderhandeling getuigen wen der waren geweest, ook hadden, om aan het Vtlmn. onverzetlijk oogmerk van de wraakzucht van CO Dion. hal, L. VIII. p. 503-508.  geschiedenissen. 419 van marcius te twijfelen, kwam het n. echter anderen vreemd voor, dat hij, zoo na voor Rome gelegerd , weder te rug hoofdst. trok. — Voorfpoed en roem zijn nimmerJ" vo°r c* ... 400. onbenijd. — Menig een had reeds metj. van R. wangunstige oogen gezien, hoe hoog een *66' vreemdling in algemeene gunst fteeg, en dat de lof van alle overwinningen tenfchande der geheele natie aan hem alleen werd toegefchreeven. Tullus inzonderheid gevoelde een nieuwen prikkel zijner oude vijandfchap tegen marcius in deszelfs meerderheid en in den voorrang, dien hem allen waardig kenden. Naarijverige agterdocht befpiedde alle de daaden des Veldheers, en het wangunstige wantrouwen leide deze laatfte ten haatlijkften uit. Hij mogt al eerlijk in de voorige veroveringen van fteden of vestingen gehandeld hebben, thands had hij ten minften verraaderlijk met den kostbaaren tijd omgegaan, (i) In den volgenden nacht na de onderhandeling met de Romeinfche afgezanten, trok marcius reeds af, na het krijgsvolk, welks (O Plut. in popl. p. uj. Dd a  420 ROMEINSCHE b"- welks wantrouwen hij zelf fcheen te vreein. zen, wijs gemaakt te hebben, dat de ove- T°voQrTc lige ftedCn Van Latium> wier bondgenoot' 48 "eet de Romeinjche Raad den tijd in hRotii<1nln wei'^oozeoverleggingen. Schoonde traag'heid en flapheid van beduur den Staat thands onverdeedigbaar maakte, kon men evenwel geenzins tot beduiten komen, die het Romeinfche Volk onwaardig waren; en welke voorwaarden marcius ook aan zou willen nemen, zoo lang hij als vijand dezelven voordelde, wilde men niet afgaan van de lodijke gewoonte der voorouders , om zich geene wetten voor te laten fchrij- (0 Dion. hal. L. VIII. p. 508, 509.  geschiedenissen. 421 fchrijven, maar na den vrede eerst alle in- H. fchiklijkheid te betoonen. B0IEK Zoo ras de dertig dagen van beftandl100FDS'r' verlopen waren, vertoonde zich de ftout-J' Jg™0* moedige vijand andermaal met een nog tal-J. van' R. rijker leger op Rome's grondgebied, en 2<56, n t. 1 , CORIOI.A- noeg netzeive nu op den weg naar Tuscu nus legert lum, flechts één uur gaans van de ftad, ne_zicna,'der- maa' voor der. De Raad vaardigde terftond tien van Rome. deszelfs leden, die reeds de hoogfte waardigheid in het gemeenebest bekleed hadden, naar hem af, om hem hun mannelijk befluit op de befcheidenfte wijze voor te dragen. Bij coriolanus toegelaten, fmeek-Tien nieuten zij hem, zijne wraakzucht te maarteen,we n 0 'zanten uit en Rome geene voorftellen te doen, welken den Raad beneden deszelfs waardigheid waren; maartd°Ughge™ met zijn leger af te trekken, en de Volscers^^hunne vijandlijkheid te doen ftaaken; daar men als dan plegtig beloofde alles te zullen toegeven, wat op eenige gronden van billijkheid in onderhandelingen kon begeerd worden. Het andwoord van marcius was kortlijk: dat hij hun nog drie dagen tot een wijzer beraad vergunde. DeafgeDd 3 zan-  422 romeinsche boek zanten wiiden noS het een en ander zegHI. gen, maar werden niet gehoord: hij ge- jTvoofc. b°°d hU" terftond het leger te verlaten, in' 486. 'die" zij niet als verfpieders wilden behanj. van r.deld worden. Vermeer- Dit hoonend bericht der afgezondenen vfee"/^'j°eg den Raad grooter fchrik da" verontRome. waardiging aan. In plaatfe van klem te geven aan de voorige mannelijke befluiten, durfde men geen leger in het veld brengen , het zij uit wantrouwen op moedelooze benden of onervaren Bevelhebbers, het zij uit bijgeloof, waarvan lafhartige Confuls zich misfchien wisten te bedienen : althands men befloot om alleen verweerender wijze de ftad te verdeedigen. Vrucht- Evenwel gaf men nog alle hoop niet op, looze be- nm ^ ^ ™ , zending 0111 coriolanus te vermurwen; men van Pries. bezat nog een heilig plechtanker, welk men met een goed vooruitzicht meende uit te kunnen werpen. Rome's ganfche geestlijkheid, zoo eerwaardig om derzelver bediening en invloed op den Staat, als aanzienlijk door de voornaame geboorte der leden dezer orde, werd afgevaardigd, om door al haar gezag den hardnekkigen mar-  geschiedenissen. 423 marcius om te zetten, wien zij dezelf- h. de voorftellen, als de laatfte afgezanten, Vu* zoude doen. hoofdst. De ganfche gewijde orde, uit Opper-J' ™£m C' priester, Priesters, Wigchelaars, en andere J, van r« bedienaars van den godsdienst beftaande , 266' trok in plegtige feestgewaaden en met alle de kenmerken van derzelver geheiligden rang en dienst, in eenen langen prachtigen en eerwaardigen ftoet,naar 'svijands leger. Coriolanus vergunde dezen trein een eerbiedig gehoor, doch derzelver gewijd gezag had even min invloed op zijn onverbidlijk hart, dan de vleijende beden der voorige afgezanten: hij wees de geheele priesterfchaar in denzelfden toon af, waar mede hij de laatfte afgevaardigden had te rug gezonden, doch voegde hierbij, dat hij geen gezantfchap meer ontvangen zou. (O Daar thands alle hoop ter bevrediging Wanhoovan den wraakgierigen marcius fcheen pigebdlui' 0 0 ten ter ver- afgefneeden, maakte men zich wanhoopend deediging. met alle magt ter verdeediging gereed. De jon- Ci) Dion. hal. L. VUL p. 509, 510. plut. in cotioL. p. 228, 219. Pd 4  424 ROMEINS C HE boek J'°nge manfchaP nam de wacht bij de poorIII. ten op zich, de ouden bezetteden alle de TvoTc fchanfen en wa,Ien- Echter was de talrijke 486. 'en va" alïes zoo wel verzorgde bezetting J. v«n R.niet inftaatj oraRom den aanyal d£s aUes overwinnenden vijands rustig te doen afwacfaten. Alles was en bleef van binnen in den doodlijkften angst. Men fcheen om geenen horatius cocles, om geenen mucius sc^vola meer te denken, het voorbeeld der vrouwen, welken Rome gered hadden, bleef alleen werkzaam in de algemeene moedeloosheid. £vürk'ee TerwiJ'1 de weerlooze vrouwen haare vxuRu,n ftlIle hinnekamers verlieten, en jammerend de ftad doorliepen, om in alle de tempels der Goden haare vuurige doch hoopelooze beden voor het vaderland uit te ftorten , gedacht eene der zwakke kunne, ten goeden tijd, aan de onwederftaanbaare wapenen, waarvan de Natuur het gelaat, de tong en oogen haarer fexe voorzien had. Valeria, de waardige zuster van den vereeuwigden poplicola, viel het, als door eene hoogere ingeving, terwijl zij op het Capholium geknield lag, in, dat een gezantfchap van haare kunne on- we-  geschiedenissen. 445 wederftaanbaar voor marcius zijn zou. II. Dit denkbeeld richtte haar blijmoedig op, BniK en op den bovenden trap van den tempel ho°fi>st. van jupiter ftaande, riep zij alle deJ' yo™c' overige vrouwen, welken in diepe droef-j- van'r. heid haare gebeden wilden herhaalen, vol a66' vertrouwen toe: „ fpaart uwe nuttelooze klagten, gij alléén kunt uw vaderland redden !" Eene der vrouwen andwoordde: „ helaas! wat zullen wij zwakke vrouwen vermogen, daar onze heldhaftige mannen moedeloos zijn?" — „ Niets door wapenen en fterkte, maar alles door woorden en door tederheid:"herhaalde valeria. Nu verhief zich, in het vrouwelijke hart, reeds algemeen het gevoel van het vermogen der vrouwelijke bevalligheid: allen riepen, dat de braave valeria zich nader verklaaren zou. Hierop ftelde zij den overigen voor: „ gezamenlijk en ongetooid, met haare kinderen aan de hand naar het huis van de moeder des vijands te gaan, zich voor haar en voor deszelfs echtgenoote, op de knieën te werpen, weenend te fmeeken, dat zij uit medelijden met haar en met het weiffelende vaderland, zich beiden met zijne twee kinDd 5 de-  4«6 ROMEINSCHE II. deren, en gevolgd van alle de voornaame *H1.K vrouwen van Rome, naar het leger wilden hoofdst. begeven, om coriolanus te bidden, J' ^°g" C" van den ondergang van zijn vaderland af j. van r. te zien. Kon hier toe veturia, 'svijands moeder, (i) worden overgehaald, dan zou Romers redding ras bewerkt zijn, wijl coriolanus haar, welke hij zoo hoog vereerde, niet in traanen aan zijne voeten zou kunnen zien." Aanfpraak Alle de vrouwen namen het voorftel meinfrèê van valeria met verrukking aan; deevrouwen den de Goden de plegtigfte beloften voor Boedel en den goeden uitflag; namen alle de voorvrouw van naame vrouwen mede, welke haar ontmoe- coriola- , . . ... nus. teden; en gingen, zonder verwijl, op geleide van valeria naar het huis van veturia. Volumnia, de echtgenoote van coriolanus, zat met haare twee kinderen bij haare fchoonmoeder, zag het eerst den talrijken vrouwenftoet, en vroeg verwonderd: welke oorzaak haar allen naar dit klaaghuis dreef ? valeria andwoordde: „ wij en onze kinderen nemen (i) Op bl. 291. is op gezag van plutarchws Terkeerdlijk tolumnia gefteld.  geschiedenissen. 447 men tot u en uwe moeder de eenige toe- Ui vlucht, welke ons in het uiterfte gevaar B°" nog overig is, en bidden, dat gij den 0n-H00FDST* dergang van ons vaderland niet gedoogt,J- ™°r c* welks redding in uwer beiden handen is. J- van'R. Uw menfchelijk, uw vrouwen-hart heeft 266' zeker medelijden met onze vrouwen-traanen. Duld niet, veturia, dat Rome, dat onze eer , onze deugd, ons geluk een prooi der Volscers worden. Gaa naar het leger van uwen zoon, neem uwe braave dogter en uwe kleenkinderen mede, wij allen zullen u met ons kroost vergezellen. Smeek hem om den vrede voor zijn vaderland, om zijne wederkomst bij zijne ongelukkige medeburgers; ween aan zijnen boezem; val hem jammerend te voet; de zoon van zulk eene braave moeder zal haar niet onvermurwd in het ftof laten liggen. Uw naam zal hier door onfterflijk zijn; wij zullen hier door nog dierbaarer bij onze mannen worden; en onze nagedachtnis zal vereerd en vereeuwigd blijven als die der Sabynfche jonge vrouwen, wier traanen woedende vijanden in het midden hunner bloeddorftige flachting wel ontwapenden. Het behoud van uwen zoon, de  428 romeinsche H. de redding van uw vaderland, de verlosBiiï.K ^ng uwer medeburgers, en de onverganghoofdst. njke eer voor uw nageflacht is alles, wat gij j' ^ C"bij deze vernedering waagen zult, dubbeld j. van R.waardig. De nood duldt geen lang overleg , geef ons, bidden wij, uw woord." Weigerend Deze aanfpraak, op een hartstogtlijken vanTfiTu-10011 voordgebragt, en van eene geheele ria. fchaar weenende medeburgeresfen bevestigd, trof het harte der edele veturia, zij zelve verborg haare aandoeningen niet, maar andwoordde na een kort ftilzwijgen: ,, gij hebt een zwakken fteun aangegreepen, valeria, in uwe hoop op ons ongelukkige vrouwen te vestigen, wier hart van vaderlandsliefde en burgermin wel gloeit, doch wier vermogen op eenen zoon of echtgenoot, als coriolanus, van geenen invloed is. Zinds zijne veroordeeling zijn wij hem zoo vreemd, als alle zijne overige medeburgers. Hoe bitter gaf dit ons zijn jongst vaarwel te kennen. Van de volksvergadering wederkeerende, vond hij ons, met zijne ongelukkige kinderen op den fchoot, in de bitterde droefheid weggezonken : zonder eenen traan te ftorten, ons eenige oogenblikken op een af-  geschiedenissen. 429 afftand aangeftaard hebbende, zeide hij: H. „ voor u,mijne moeder,en voor u, beste Bj" ,, der vrouwen, is marcius niet meer: ik hoofdst. „ minde mijn vaderland en diende het trouw, j' V0o°J c 480. „ doch ben verbannen van mijne mede-j. van r, „ burgers: verdraagt uw lot als waardige en *66' ,, edele vrouwen : voedt mijne zoonen, uw ,, troost in mijn afzijn, overeenkomftig hun„ ne geboorte op, hunne deugd zij nimmer ,, geringer, maar hun lot fteeds gunftiger „ dan het mijne. Vaartwel! op dit oogen„ blik verlate ik eene ftad, waarin geen braaf „ man blijven kan." Dithoorende ftonden wij gillend op, om hem voor 't laatfte aan ons hart te drukken; ik had zijn oudfte kind aan de hand, zijne vrouw droeg het andere aan haare borst: maar, de wreede ftootte ons te rug, keerde zich om en zeide: ,, moeder, gij hebt geen zoon meer, „ het vaderland ontrukte u den fteun „ uwes ouderdoms; volumnia gij hebt „ geen echtgenoot, vind eenen anderen, ,, en zijt met hem gelukkiger; ook gij, „ lieve kinderen, verliest uwen vadpr, „ blijft bij haar beiden, als weeskens, tot s> dat gij groot zijt." Zoo fprak hij en vertrok zonder zich met iets, wat zijn huisge-  43° ROMEINSCHE boek §ezin raakte' te bemoeijen. Zinds blijft UIL hij ons vreemd. In al den tijd van zijne J.°voForTCbalIingfChaP' V£rnam Wi "iet naar onzen ' 485. 'toeftand, fchreef hij geen letter tot onzen J. van R. troostm Wat invjoed zuljen w.. heb_ ben op zulk een verfteend hart ? Wat zal hij toch om onzent wil doen, die ons zelfs geen affcheidskusch op de lippen drukte ? en wat zou ik zelve hem kunnen voordellen, van hem met reden kunnen eisfchen? Zal ik voor burgers fpreken, die hem verbanden? voor een Volk, welk geen medelijden voor zijn lot had? zal ik hem aanzetten, om zijne tegenwoordige weldoeners te verlaten, om vrienden te verraaden voor vijanden, die zijn verderf zwoeren ? Kan dit eene verftandige en braave moeder van haaren zoon — kan dit eene deugdzaame vrouw van haaren echtgenoot — vorderen? Verfchoont ons van zulke oneerlijke voorftellen, en laat ons rampzalig zijn, zonder tevens veracht te wezen!" Valeria Va l e ri a verwachtte nog te veel van haak even-.. , ° 11 wei vETi>naare onderneming, om zich dus te laten RiAover. afwijzen; zij herhaalde en verdubbelde haare poogingen, en de overige vrouwen voegden hierbij al den invloed, dien zij door  geschiedenissen. 431 door deze of gene betrekking op de moe- ii. der of dogter bezaten ; zelfs vielen zij bei- B den te voet. Voor zulk eenen aandrang H00FDSTonbeftand, gaf veturia ten laatfte haar* V00°JC' woord, om met haare dogter en kleenkin- J. van R, deren, gevolgd van de voornaamfte bur- a66' geresfen van Rome, alles ter redding des vaderlands te beproeven. Hierop verliet de blijde vrouwenfchaar haar huis, terwijl zij van der Goden bijftand het goed geluk haarer onderneming fmeekten. (1) Hoe edel der vrouwen oogmerk was, Bericht begreepen zij nu, echter, zonder voor-hier -™1 ... aan den kennis der Confuls met den vijand in geene Raad. onderhandeling te mogen treden. Zij gaven hun dus kennis van haar voornemen, en zagen haare vaderlandsliefde met derzelver goedkeuring bij voorraad beloond. Deze onderneming fcheen den Confuls Ra»dnogthands hagchelijk genoeg, om dezelvehSovT vooraf in den Raad te brengen. In deze vergadering vond het ontwerp der vrouwen zulk eene algemeene goedkeuring niet, als derzelver edel en heldhaftig oogmerk CO Dion. hal. L.VIII. p.510-514. plut./« coriol. p. 229.  43* romeinsche ii. merk wel werd toegejuichd. Eenige Raads"m. heeren vreesden, dat m a r c i u s , de aan- hoofdst- zieniijkfte vrouwen vznRome in zijne magt C'hebbende, dezelven tot gijzelaaresfen hou- J. van R.den zou voor de voldoening aan zijne vermetele eisfchen, en wilden daarom het vertrek naar het leger alleen aan zijne bloedverwanten vergunnen. Anderen wilden in tegendeel dezen met alle zorgvuldigheid binnen de ftad bewaard hebben tot onderpanden zijner gemaatigder handelwijze. Evenwel willigde de meerderheid het voornemen der vrouwen gerust in, vertrouwende op de befcherming der Goden, die haar deze gedachten hadden ingegeven, en op de goede trouw van coriolanus, wiens eerlijk hart, hoe wraakzuchtig en onverbidlijk, nooit de rechten der Volken fchenden zou. Dit befluit, hetwelk het edelfte getuigen is voor de eerlijkheid van coriolanus, of het fchandlijkfte blijk van de onftaatkundigheid van den Raad oplevert, werd openlijk door de Confuls bekend gemaakt. De mans werden gelast, den volgenden morgen vroeg bij de poort te zijn, om de vrouwen uit te geleiden, en dezen werd te gelijk beloofd ,  Geschiedenissen. 433 loofd, dat men verder voor al het noodige rr. ter haarer onderneming zorgen zou. (i) E1°,''K Des anderen daags morgens kwamen de hoofdst. vrouwen met haare kinderen reeds vroeg j' ™°r cmet fakkels in de hand veturia en j. mb'r. vo l u m n i a af haaien, en gingen gezamen- 2 te van rijdtuigen op last der Confuls voor JJVl* zich gereed vonden. Deze hooge Overheden, een groot gedeelte van den Raad, en zeer veele burgers deëden haar voor een groot eind wegs uitgeleide, onder eene algemeene toejuiching en bemoediging. De buitenposten van het leger bragteh DefzMver den Veldheer het bericht van liet naderen ?"nfcomst bi] corio- van eene menigte van karren en wagens laniü. uit Rome, waarop'hij terftond eenige ruiters afzond, om hier van nader onderrichtte worden. Welhaast kreeg hij de tijding, dat allen vrouwen en kinderen waren, welke regelrecht op het leger aanreeden.> Derzelver ftoutmoedigheid , om zich, zonder eenige befcherming hunner echtgenooten , in een vijandlijk leger aan de onge- bon- CO Dion. hal. L. VJII. p. 514, 515. II. deel. Ee  434 ROMEINSCHE II. bondenheid van krijgsknechten te waagen, III. verbaasde hem ten hoogde. Gemaklijk hoofdst. raacide hij het oogmerk dezer bezending, J' ^85rC'en befchouvvde dezelve als de laatfte toeJ. van R. vlucht van een raadeloozenRaad: maar tevens befloot hij, zich door geene vrouwentraanen tot weekheid te laten brengen; haar,even als de priesterfchaar, meteenen eerbied, aan haare kunne verfchuldigd, te ontvangen en te behandelen; doch in de zaak zelve, zich door geene vleitaal om te laten zetten. Door eenige weinige krijgslieden vergezeld ging hij de vrouwen te gemoet, en liet zijne bijldragers, de bijlen uit hunne bundels nemen, en de bundels zelve verkeerd houden, om dit bevallig gezantfchap te vereeren, gelijk een minder Overheidsperzoon eenen hoogeren gewoon was zijne achting te bewijzen, co Aandoe- Dus verre volbragt hij zijn voornemen, coiuola" docn voords had hij op eene overmaat nus. van ongevoeligheid gereekend, welke hij geenzins bezat. Zijne moeder en echtgenoote vooraan onder de vrouwen ontdek- ken- (i) Dion. hal. L. VIII. p. 515, 516.  geschiedenissen. 435 kende, ontwapende de aandoening reeds H. voor een groot gedeelte zijn onverbidlijk B°irf hart. Het diepe rouwgewaad zijner aan-H00FDm gebeden moeder, derzelver dik gezwollenJ*™8°£ C' oogen, en uitgeteerd gelaat riepen alle de J- vanR. kinderlijke aandoeningen boven, die wel 2<56* eer zijn charakter zoo beminlijk onderfcheidden. Hij omhelsde haar met vervoering, fprak haar aan met de vleijendfte naamen, hield haar, daar zij van aandoening aan zijne borst bezwijmde, zorgvuldig in den arm, en bragt zelf haar gedienftig weder bij.— Nu drukte hij zijne eigen v0lumnia aan het hart, hetwelk weder voor haar klopte * en prees haare braafheid , van zijne moeder niet verlaten, en als nog voor hem alleen geleefd te hebben. — Toen kuschte hij zijne zoontjens met alle vaderlijke tederheid,en vroeg, na dit aandoenlijk bedrijf, zijne moeder eerst naar de reden haarer komst. — Haar andwoord was, dat zij niets oneerlijks van hem begeerde, en daarom haar verlangen ten aanhooren van elk wilde uiten; het geen zoo veel aangenaamer voor marcius was, om dat hij aldus den fchijn van geheime Ee 2 on.  43^ romeinsche H. onderhandelingen bij de agterdochtige Vo i- bo r k ... ixi. cers ontwijken zou. hoofdst. j-üj geleidde zijne moeder naar de Veld^' \°%6 C'heers-tent, doch liet zijne bijldragers verJ. van R.trekken, en leide zelf zijn Veldheers-flaf en mantel af, om met haar meer als zoon dan als Bevelhebber te kunnen fpreken. Eij dit mondgeiprek riep hij tevens de voornaanifle Edelen en Veldoverflen, en liet elk ander toe, die getuigen zijner onderhandelingen zijn wilde. Veturia flond met haare fchoondogter en kleenkinderen voor het gefloelte van haaren zoon, en de aanzienlijkflcn der Romeinfche vrou* wen omringden haar. Aanfpraak De braave moeder flond eerst een wijl van vetu- fpraakloos van aandoening, haare neder- iua aan L ° haaren geflagen oogen bevochtigden den grond met Zoon* veelc traanen, en dit welfprekend zwijgen brak eiken aanwezigen het hart. Voords herflelde zij zich en fprak: „ Deze vrouwen, marcius, mijn Zoon! beefden voor de rampen, die haar bij Rome 's verovering dreigden, en namen haare toevlucht tot ons, na dat gij haare mannen onverhoord gelaten had 'y die lieve gezellin-  geschiedenissen. 437 linnen, wier troost, in uw afzijn, zoo n. menigmaal ons hartenleed verligtede, kon- B1°^ K den wij de bede niet ontzeggen; om onsHOOFüSTnaar u te begeven en u voor het zuchtendf" ™8°r C' vaderland te verbidden." J. van R,. Marcius viel haar hier in de rede:. j66' , Andwoord „ het is mij onmooglijk, mijne vrienden van comoaan mijne vijanden opteofferen, en bij hetLANÜS' aanvaarden van mijn opperbevel zwoer ik met duuren eede, nimmer hunne belangen te verraaden , of mij, zonder hunne toeftemming, met den vijand te laten bevredigen. Dat Rome den Volscers het ontweldigd eigendom wedergeve, en hun een gelijk recht, als den Latynen, toekenne, en het zal vrede zijn, doch anders niet. Zegt dit, ö vrouwen, aan uwe echtgenooten , en wijt het niet aan marcius noch aan &q Volscers, maar alleen aan hunneeigen hardnekkige onredenlijkhcid, wanneer zij bij de herovering van het eigendom eenes anderen tevens het hunne verliezen. En gij, mijne moeder, verzoek uwen zoon tot geen laaghartig verraad ; erken in zijne weldoeners uwe vrienden; houd zijne vervolgers voor uwe vijanden ; blijf bij hem, en deel in al zijne eer, in al zijn Ee 3 ge.  43°* romeinsche ï[. genoegen; rouw niet langer om den ge- BOEK 0 o hl lukkigen marcius, wiens heil uw gemis hoofdst. alleen tot 0£ vergalde, en wien uw bii- J. voor C. .. , J 4ï6. ZIP e" het genoegen van daardoor ten fteun j. v™ R. uwer grijsheid te kunnen ftrekken, den allergelukkigften der ftervelingen maaken zal." Tèdltoe De Vols"fche Bevelhebbers gaven op dit r!ng van zeggen door eene algemeene toejuiching veturia.hun genoegen te kennen. Veturia wachtte, tot dat de luidruchtige goedkeuring ophield, en liet zich toen in deze waardige taal hooren. „ Maar ik eisfche niet, mijn zoon, dat gij een Volk zult verraaden, hetwelk u, eenen balling, met deszelfs genegenheid, achting en hoogst vertrouwen vereerd heeft; ik wil niet, dnt gij, met fchending uwer eeden en plegtige beloften eenen afzonderlijken vrede zonder deszelfs toeftemming zult maaken; geloof niet, dat uwe moeder haaren eenigen, beminden , zoon iet fnoods of fchandelijks aan zou kunnen raaden. Mijne bede i§ eenvouwdig deze, dat gij ons door uw gezag eenen gevestigden vrede, voor beide Volken even heilzaam, op eerlijke voorwaarden , helpt bewerken. Trek hiertoe met. üw leger af, en laat de wapenftilftand vgn  GESCHIEDENISSEN. 439 van een jaar de rijd der bedaarde en wel- B. meenende vredesonderhandelingen zijn : Rome zal zoo veel toegeven, als deszelfs hoofdst. waardigheid eenigzins lijden kan. DsFols-1' C cers zijn wel Hout op uwe overwinningen, !• van R maar uwe ftaatkunde kan het aan geene 2Ó dan eer>e gelijkmaatige vereenihoofdst. ging met de hoofdftad van Latium; om niet j. voor c. van den veelvuldigpn en kostbaaren buit j. van R. te fpreken, waardoor gij alleen hun alle a66- reden tot tevredenheid met uwe erkentnis gegeven hebt. Zouden de Fohcers aan deze uitftekende dienden geene waarde hechten, ten zij gij om hunnent wil ook uwe handen met het bloed uw.er medeburgers bezoedelde ? — Wederhoudt u uwe haat tegen Rome? Luister een oogenblik naar de reden, en indien de drift zoo lang in uw hart kan zwijgen, zult gij ook hierom mijne bede niet afflaan. Het ligchaam van den Staat was bij uwe veroordeeling in eene ijlende koorts : en toen nog waren alle deszelfs leden niet eens tegen u. Maar al had menu bedaard en eenftemmig veroordeeld, ook dan behoorde gij dit ongelijk onderwerplijk verdragen te hebben, gelijk een kind het onrecht zijner ouders in den boezem fmoort, gelijk alle braave burgers de ongelijken van hun vaderland verdroegen, waarvan een tarquinius collatinus in de eerfte dagen van het gemeenebest een edel voorbeeld gaf. — Doch de wraak tegen vrienden en vaderland zij eens gelijk met  GESCHIEDENISSEN. 442 met die van vijanden of vreemden, be- ir. hoort dezelve dan paal noch perk te ken- "f* nen ? heeft die rampzalige zucht dan geene hoofdst. flachtofFers genoeg reeds gevonden ? ofJ" voor c' heeft Rome dan geen verlies, geene verne-J- *j?' r, denng genoeg van uwen toorn geleeden ? — zb6' De wraak zij al eens een recht, welk u toekomt, zulk eene ftrenge, zulk eene trotfche invordering van het uiterfte, van meer dan het uiterfte recht, draagt geenzins mijne-goedkeuring weg.— I Jet vergeven moet menfehehjk zijn, want het vergeven is Godlijk. — Onverbidlijkheid trotzeert de Goden, wier toorn door onze gebeden en offers zoo vaak wordt afgekeerd.— Mjft gij nogthands onverzoenlijk op uw vaderland, fpaar het echter om mijnentwil, aan welke gij alles verfchuldigd zijt. Alle de weldaaden der Volscers, al waren zij hemelhoog op een geftapeld, kunnen de heihgfte verplichtingen niet wegnemen noch afdoen , waaronder u de eerfte wetten der natuur bij uwe moeder gebragt hebben. Op het gezag dier wetten eisfche ik, dat gij den heilloozen oorlog ftaakt, en verklaare ik mij tegen eenig ander vijandlijk befluit. Gij kunt mij als een offer uwer Ee 5 raa_  442 ROMEINSCHE II* raazernijen flachten, maar die geheiligde m. wetten, dat hemelsch recht laat ik mij geen- hoofdst. zjns ontglippen, en niet dan dwars over 486\ C net moederlijk zult gij Rome éénen ftap J. van R. kunnen naderen. Vreest gij ondankbaar 266. 0 te zijn, laat uwe moeder dan alleen u daar van niet mogen befchuldigen. U beminde ik als den appel mijner oogen; u bragt ik met de verdubbelde zorg eener weduwe op; om u dacht ik aan geen ander huuwlijk, en welk een dank erkende tot nog toe alle mijne liefde. Hoe veele angften kostte mij uwe jeugd, daar het bloedig oorlogsveld uw leeven aan onophoudelijke gevaaren bloot ftelde; hoe veel onrust wekte mij uw gevorderder ouderdom in 't barnen der hevigfte burgertwisten, en wat leed verduurde mijn tederminnend hart niet, na uwe verbanning? ó marcius, flaa mij de eerfte bede niet af, welke u nog ooit uwe moeder deed, de laatfte tevens, welke zij immer voor zal dragen. Blijf alleen tegen mij niet ondankbaar, en wij zullen beiden gelukkig zijn. — Vrij van het geweld der driften, welke thands uw hart verfcheuren,en van het rampzalige zelfverwijt , welk uw geheele leeven verpesten  GESCHIEDENISSEN. 443 ten zou, zal de bewustheid uwer deugden n. den bevalljgften glans verfpreiden over uwe B ^ * dagen: en mij wacht alzoo het heilrijkst hoofdst. lot; de heuchelijkfte eer zal het overfchotJ- v°°r c' mijner dagen zaligen en de oniterflijkfteJ. van"R. roem mijnen naam vereeuwigen. Is der ont- s<55* bondene ziel een verblijf van loon of ftraffe beftemd, dan zal die dienst aan het vaderland uwe moeder de verhevenfte gewesten der onfterflijkheid waardig maaken, alwaar ik de Goden uwe deugden, uwe moedermin meld'en, en nooit ophouden zal, om voor uwe verdienden het heilrijkfte loon af te bidden. - Hoe rampzalig zou ons integendeel uwe onverzetlijkheid maaken ; ik kan de rampen alle niet vooruitzien , die den verachter van de bede zijner moeder, die den vijand van zijn vaderland dreigen, en mijn hart laat niet toe, dat ik u allen, dien ik voorzie, voorfpelle; weet dit alleen, dat uw geweten u deszelfs fnerpenden geesfel fteeds zal doen gevoelen, en dat ik het uur niet overleeven zal, waar in gij uwe fmeekende moeder verftoot, maar mij, voor aller oogen, voor eeuwig van het licht berooven zal. — Breekt gij, Befchermgoden van Rome, het hart van mij-  444 romeinsche IE mijnen zoon, op dat zijn inkeer mij de geUi; lukkigfte der vrouwen maak e! Mier voor hoofdst. is mij geene opoffering te groot, geene \°°6. C vernedering te laag." Deze laatfte woorJ. van R. den uitende ftorte veturia voor haaren zoon neder, omhelsde met beide handen zijne knieën, en befproeide zijne voeten met haare traanen. Volumnia volgde met haare kinderen dit voorbeeld, en een algemeen gejammer der overige vrouwen, brak den Volscers zeiven het hart. Coriola- Coriolanus, zijne moeder aan zij - kus door ne voeÊen ziende, fchrikte voor zich zelf, zijne moe- ' der verte-fprong ijlings van zijnen zetel, richtte haar derd" op, kuschte haar, weende bitterlijk, en barstte na den hevigften tweeftrijd zijner hartstogten , in deze woorden uit: ,,ramp- „ zalige overwinning voor u, 6 moeder, „ gij behoudt Rome, maar verliest uwen „ zoon!" (i) Na CO Dion. hal. L. VIII. p. 516-523. In redding the movivg defcription given by dionysius of the words and a&ions of 'thefe Roman Ladies, a tear fometimcs dropt from mine eyes on the page: the filial piety of coriolanus was ftil moveaffccïing. — For the fake of this inflance of füial tendernejf, may all bit    GESCHIEDENISSEN. ^ Na de afwisfeling van dit aandoenlijk li. tooneel, waarop de kinderlijke tederheid 'ïff dc roemrijkfte overwinning over de hevig- hoöfdst. de driften van een vertoornd hart behaal-J' voor C' de, geleidde marcius zijne moeder vrouw en kinderen naar eene afgezonderde *66' tent alwaar hij den geheelen dag bij haar ^Z doorbragt in afzonderlijke gefprekken, derha,lde-i over het geen hem, ter vervulling van haa'""* re bede en van zijne plichten te doen flond Het gemaakte overleg kwam hier op uit : dat de Raad geene voordellen aan het Volk doen zou over zijne herroeping, noch dat het Volk daaromtrend iec vast zou dellen, voor dat de vrede volkomen gemaakt en geteekend was; van zijnen kant zou hij met zijn leger vreedzaam aftrekken, verdag zijner daaden aan de Vohcijche natie doen, op den verlangden wapendildand en den volkomen vrede met al zijn gezag aandringen , of anders zijn Opperbevel nederleggen, het geen hun van zelfs noodzaaken zou, bij gebrek van een bekwaamen, algemeenen Veldheer, naar billijke voor- bis farmer crimes bè forsten! Roma„ Convcrft.lon. »o'. I- p. ;6.  44-6 romeinsche b"f"k voorwaarden te luisteren, Niets oneeriii. lijks of ontrouws in dit gedrag vindende, hoofdst. befloot coriolanus, zich, ter liefde J. voor C .. . , 486. 2IJner moeder en der deugd, al den fmaad j. 2v68^R-en de beleedigingen te getroosten, welken hij gemaklijk voorzag, dat deze verandering van denkwijze hem bij de Volscers op den hals zou haaien. Weder- Met het vallen van den avond namen komst der ■• , vrouwen zijne moeder, vrouw en kinderen van hem te Rome. het tederfte affcheid, en keerde de geheele vrouwenftoet met de dankbaarfte vreugde over den gewenschten uitflag haarer on* derneming, en in het ftreelendfte voorgevoel der erkentlijke hoogachting van haare echtgenooten en van het geredde vaderland, blijmoedig naar Rome terug. Aigemee- I}e blijde maare dezer vrouwliike overne vreugde . . J te Rome. winning vloog de redfters van haar vader* land fpoedig vooruit. De verloste ftad wachtte haare waardige burgeresfen met open poorten op; alle de Romeinen liepen den wederkeerenden trein te gemoet, en haalden de bevallige overreedfters van den onverzetlijkften krijgsman met dankbaar gejuich, bijna zegepraalend, ter ftad in; daar alle de tempels der Goden geopend ftonden voor  geschiedenissen. 44^ voor de oprechte offers van den algemeen- ir. ften dank. Geheel Rome kreeg eene andere gedaante. Het angstvallig zuchten en bid-hoofdst. den werd afgewisield met de luidruchtigfte J* voor C' blijdfchap, en de lange reeks van akelige J. £t'R, nachten, waarin men voor een ftorm vrees- *66' de, werd vervangen door een feestnacht, dien men in gastmaalen en in onbezorgde' vrolijkheid doorbragt. Zoo weinig fchaamde men zich den angst te erkennen, waarin coriolanus zijn vaderland ge' bragt had. (i) _ Deze voldeed aan zijne beloften. In Aftogt dien zelfden nacht riep hij zijn krijgsvolkvan C0R1°" nog bij een, erkende openlijk de reden, waarom hij gezind was, de vijandlijkheden te flaaken; beval terftond het leger op te breken en vreedzaam af te trekken; en verzogt zijne krijgsbenden om verfchooning voor de zwakheid van zijn moederminnend hart. (2) Zommigen keurden dit gedrag ten hoogften af; eenigen verlangden naar den vrede en hoorden met genoegen dit be- CO Dion. hal. L. Vill.p. 533,5a4. PtüTi ia coriol. p. 231. (O Dion. hal, L. VUI. p. SH,  44^ romeinsche' böek beveI' anderen mispreezen wel den aftogt, Ui', maar verfchoonden den Veldheer, wiens hoofdst. hart v00i. zu]ke hevi ftormen bezweeken T. voor C. . 486. was : memand echter verzette zich tegen j- VJJ R,zijn bevel, en allen eerbiedigden de deugden van zijn moederminnend hart. (1) S™*"" DeS andefen daaSs riePen de Confuls den den RaadRaad bij een, om bij dezen onverhoopten voïr'S11'toeftand °P nieuwe maatregelen te denken: vrouwen, de algemeene vreugde fcheen riogthands zulke ernlïige overwegingen niet toe te laten, en daar men over marcius zelf, volgends zijn beding, nog niets befchikken kon * hield men zich alleen bezig met de wijze, waarop men den uitffckenden dienst der vrouwen aan het vaderland zou vereeren en vereeuwigen. Het befluit was, dat haar lieder daad door eenen gedenkfleen der onfterflijkheid zou worden toegewijd, en voords aan haar lieder eigen keuze het loon zou worden overgelaten voor haare voortreflijke diensten — Het Volk bekrachtigde gulhartig dit edelmoedig befluit van den Raad, en nu wachtte de erkentlijkheid ongeduldig de keuze af, waarop (O Plut. in coriol. p. 331*  Geschiedenissen. 449 öp der vrouwen wenfchen zich zouden ». Vereenigen. *p** Na een onderling overleg eischten deHO0FrsTi Verdienstlijkeburgeresfengeen ander loon ,J' vo°6r Cl dan dat de Raad het haar wilde vergunnen, J- van' 8» daar ter plaatze, waar zij over het hart D2ü6ï Van coriolanus gezegevierd hadden,behoorip eenen tempel ter eere van der Vrouwen Ge-ll*/0^' iuksgodin f op te richten, en 's jaarlijks in^Ar/MM denzelven door een plegtig offer dien he\ig^maUtó,iti lijken dag te vieren. Bereid, om zei ven alle de onkosten tot het bouwen van dien tempel bij te dragen, verzogten zij alleen, dat het offervee en het geen verder tot den gewijden dienst vereischt zou worden van 's lands wegen mogt worden betaald. —. Deze onbaatzuchtige edelmoedigheid maakte der vrouwen vaderlandlievend haft zöö beminlijk als achtingwaardig De Raad erkende met lof deze belangeloosheid, maar befloot niet te min, alle de onkosten tot den grond, den tempel en deszelfs dienst voor 's lands reekening te nemen» Va* l e r 1 a , de goede geleigeest der overige vrouwen , werd tot de eerfte Priestefesfe verkooren van dezen nieuwen dienst. Dö eerfte verjaaring van den gelukkigen dag 11 deel» Ff ' wëfd  450 ROMEINSCHE bok'k Werd nog op een enkel altaar gevierd, IUt doch op den zesden van Hooijmaand des hoofdst. tweeclen jaars werd de volbouwde tempel J. voor C. , f-, * 486. der Godinne toegewijd, wier beeld verj. van^ R. volgends van geene hertrouwde vrouwen of weduwen, maar alleen van jonge vrouwtjens, bekransd mogt worden. Ci) doodde5 TerwiJ'1 Rme alleen de vreugde haarer Folscers verlosfmg fmaakte, verliet marcius van"tol!" vl'eedzaam het Romeinfche grondgebieden voigd[er seleidde ziJne "oepen, zonder eenige nieuwe CO Dion. hal. L. Vl!I. p. 524-526 plut. in coriol. p. 231, 232. Beiden deze Schrijvers vertellen nog, dat de vrouwen, het geld, welk zij voor den tempel reeds bij een gebragt hadden, niet te rug willende nemen, daarvoor een beeld van de Geluksgodin hadden deen vervaardigen; maar dat de Raad, niet ten hal ven edelmoedig willende zijn, een ander beeld, op '4lands kosten vervaardigd, in den tempel geplaatst had. Tegen deze onbeleefdheid zou zich de Godesfe zelve verklaard hebben, latende het beeld der vrouwen zeggen: uwegod-dienjiigheid'heeft mij wettig gewijd; en hierop mede in den tempel geplaatst, zou men nog veel onderfcheidenlijker dezelfde woorden gehoord hebben, waarop der vrouwen offer den voorrang kreeg. De gegronde wederlegging van alle dergelijke verdichtfeten is bij plutarchus aanmerklijk.  geschiedenissen. 451 we vijandlijke pooging, naar hun land. Op IU deFolscifche grenzen fchonk hij den krijgs- B,°"* knechten al den buit, dien hij, in zijne hoofdst. Veelvuldige overwinningen , zich zelf had^v«? Ck 400. toegeëigend, en verzekerde zich door zooJ. van R. een aanmerklijk gefchenk voor ieder van *66' aller gunst en voorfpraak. Alle deze kunscgreepen konden hem echter tegen effenen vijand niet befchermen, die alleen om zijnen haat tegen Rome hem ten Vriend geworden was, en wiens ijverzuchtig oog zijne voorige veroveringen reeds wangünftig en agterdochtigbereekendhad» Tullus zag Coriolanus niet zoo ras te Antlum wederkeeren, als hij, uit ouden wrok, voorigen nijd, en tegenwoordige woede over het ftaaken van eenen aanval, die alles goeds beloofd had, het kwaadaardige voornemen opvatte, om hem, op welk eene wijze ook, te verdelgen.' Ook dan, wanneer marcius Rome gewonnen had, ftond deszelfs ondergang in zijn heerschzuchtig hart reeds vast, doch nu kon hij hem openlijk aanvallen, befchuldigen en doen veroordeelen. De mislukte verwachting der Volscers, van zich het hoogmoedig Rome eerlang onderwon Ff 2 pen  452 romeinsche bo"'k pen te zien' verbitterde van zelfs veelen, in. die de onwederftaanbaare verzoekingen j.°voorC.V00r ^ Veldheer niet bijgewoond had" 486. 'den> en zijnen ontijdigen aftogt aan eene J'X.11 fchelmachtise vemaderiJ toefchreeven. Men vergat welhaast alle zijne voorige diensten en liet zich gemaklijk, na deze daad, tegen coriolanus opzetten. Tullus inzonderheid maakte hiervan zijn werk, om door de kwaadaardigfte opftookerijen zijnen flag te zekerer te nemen. Eerlang befchuldigde hij hem openlijk voor de burgerij van Antium over trouwlooze verraaderij, eischte hem hierop ter verandwoording, en wilde hem doen noodzaaken zijn Bevelhebberfchap neder te leggen. Coriola- Coriolanus wilde zich wel geenzins m's wei- 0 gert zich aan een onpartijdig onderzoek van zijn geiiadrtée u " Ff $  458 romeinsche over het verlies van eenen vader, zoon of boek . 7 Hl. echtgenoot, tien maanden rouw te dragen. hoofdst. ^ijne nagedachtnis werd echter vereeuwigd ™£ C in de Romeinfche gefchiedenisfen; ten tijde J* ™ R- van dionysius, en dus vijf eeuwen na zijnen dood, fprak men nog van coriolanus, en de krijgshaftigheid van zijn charakter wischte bijna ten eenenmaale de fchand vlekken zijner heerschzucht en doemwaardige wraakgierigheid uit bij dat Volk, welks oorlogzuchtige geest dapperheid deugd noemde (O Wij, die het gebruik van natuurlijke vermogens en bekwaamheden zorgvuldig onderfcheiden van het enkel bezit dier voortreflijkheden , kunnen den lof niet toeftemmen, dien de bedwelmende luister van zijne fchitterende daaden den meesten ouden en laatere gefchiedfchrijvers van dit vak ontftreeken heeft. Charakter Ongetwijfeld had Rome nog geen groovan corio. ter Veldheer, dan coriolanus voord- L anus. gebragt. Het geluk volgde immer zijne heldhaftige ondernemingen, om dat hij dezelven altijd voorzichtig bereekende, dapper (O Plut. in popl. p.233-238. djow. hal. L. VÏII. p. 530. Liy. L. II. c. 40.  GESCHIEDENISSEN. 459 per ten uitvoer bragt, en zich door de II. ftrengheid zijner krijgstucht fteeds op zijne BJ£' bende verlaten kon. Op zijne wenken hoofdst. herftelde zich meer dan eens een terug1 voor c< deinzend, een op de vlucht geflagen, leger: f. van' R. tegen zijne bevelen waagde het niemand te a66, fpreken, fchoon zeer veelen zijn laatften aftogt veroordeelden. Zijne bekwaamheden als Veldheer waren hem min dienftig in den Raad. Onverzetlijke ftijfzinnigheid heeft niets met de ftaatkunde gemeen, en niets voegt den Regentin een vrij gemeene-. best minder dan de gezagvoerende geest van een ftreng Krijgsbevelhebber. — Eene natuurlijke eigenzinnigheid, uit eene toegevende opvoeding geboren, ftelde hem buiten ftaat, de infchiklijke houding van een volkbehaagend man aan te nemen, en zijne oorfpronglijke trotsheid wilde zich hier in niet tot de minfte pooging vernederen- De gemeenebestgezindfte denkwijze had hem met zulk een charakter de liefde des Volks nooit kunnen bezorgen; doch zijne gevoellooze heerschzucht maakte hem nu het rechtmaatig voorwerp van deszelfs haat. — Alle zijne burgerlijke deugden konden hem nooit meer dan geacht,  4fc> HOMEINSCHK bJek acht'nimmerbemind,maaken. Zijne ftroeIII. ve ingetoogenheid, welke geen deel nam J.°voorTc 8211 eenige ligtzlnniSe genoegens der jeugd; ' 'zijne ftrenge rechtvaardigheid, welke even J' Hl.R'mi" V°°r anderen>dan voor zich zelf, toegevend was; en de ernst van zijn voorbeeld , hetwelk altijd zeden voor anderen predikte; ontnamen allen bevalligenluister aan zijne onbaatzuchtigheid, weldaadigheid, en opofferingen voor zijne vrienden. De oninfchiklijkheid, onverzoenlijkheid, en wraakzuchtigheid van zijn ligt beleedigd hart maakten hem ongefchikt voor de minzaame zamenleeving. — Eerzucht en moedermin waren de alles overfpannende drijf, veeren zijner daaden. — In veelvuldige gevechten zijn leeven voor het vaderland gewaagd hebbende, fchroomde hij niet dat vaderland op te offeren aan zijne beleedigde eer; en de luisterrijkfte voldoeningen zijner eer van de hand geweezen hebbende uit trouw voor zijne aangenomen vrienden, onderwierp hij onbefchroomd derzei ver belangen aan de beden zijner moeder. De tederfte moederliefde moge nu de agterftelling van de zaak zijner weldoeners al eens bedekken: nimmer billijkt de allergevoelig- fte  GESCHIEDENISSEN. 46*1 fte eerzucht den vijandhjken aanval van tt eigen medeburgers en vaderland. Deze misdaad verduistert alle zijne ver-H0°™ dienden. Zij is de grootfte, waar aan1"™0/0zich een fterfling kan fchuldig maaken. J- van R. Alle andere misdaaden toch maaken of hem 266' alleen, die ze bedrijft, of flechts weinigen buiten hem, ongelukkig; maar de vijand zijns vaderlands dreigt den ondergang aan geheele maatfchappijen en offert duizenden aan zijne rampzalige woede op. Geene reden ter waereld kan ooit zulk eenen aanval rechtvaardigen, en hoe groot het charakter van c o r i o l a n u s in ons oog voor het overige ook zijn mogt, deze daad alleen zou ons hem met verfoeijing in deze gefchiedboeken doen brandmerken. fi) Naden dood van coriolanus waag. Lafh»rden het de Confuls, met twee aanzienlijke*'* «ed™« legers naar de grenzen te trekken, doch ' ' maakten hier door flechts het ijdele vertoon van krijgshaftigheid. Zij bleeven eenigen tijd CO Py tb, jogger; oftht traieenus Vo,Jd b, r,c,iv,din deed the due punifbnent of bis own tretfin to Rome. Rmgttm Craw/. ^ f cic. ad hsrenn. L. IV. n. 8.  462 ROMEINSCHE boek ^d werkloos °P twee welverfchanfle heuin. veis liggen, en keerden weder zonder iets T°voorTC te hebben uitgevoei"d, hoewel hun de '486. 'fchoonfte gelegenheid gegeven was, om ^26ó.R'eenen tweedragtI'gen vijand geheel te verliaan. De Volscers en Aequib'rs waren terftond na het verlies van hunnen Opperveldheer weder uitgetrokken, om Rome te overrompelen, eer hetzelve zich van den angst en de moedeloosheid, waarin het zich bevonden had, zou herfteld hebben. Doch de geest van coriolanus, die alle de onderfcheiden bondgenooten in den oorlog wist te vereenigen, ontbrak hun thands» Zij betwisteden eikanderen de eer des opperbevels, konden zich hierin niet verdragen, maar vielen eikanderen met eene ongeregelde en moordende woede aan, welke hun ganfche leger zou vernield hebben, indien de nacht geen einde aan het wederzijds bloedvergieten gemaakt had. Daags daar aan vonden zij zich buiten ftaat, om hunnen voorgenomen aanval door te zetten , en trokken dus met een gering overfchot van hun krijgsvolk af. De Confuls waren in tijds van deze verdeeldheid der vijanden verwittigd geworden, en niet verre  geschiedenissen. 463 re van dezelven verwijderd geweest, doch II. hunne lafhartigheid had zich te vredenge- BHlrf houden met de voordeden, welken hetH00FDsT' goed geluk hun gaf, zonder de minitepoo-1' ™°r cging te doen, om van hetzelve eenige be J. van'R. flisfchende partij te trekken. Het Volk i6?' ontvong de wederkomst der Confuls met al die verachting, welke zij verdienden. Gelukkig was het jaar der regeering dezer Overheden eerlang verlopen, en nam het gemeenebest deszelfs voorige waarde wederom aan onder c. aquilius en t. sicinius. De diepe vernedering, welke Rome door c aq_uicoriolanus had moeten dulden,deedLIÜS en Ts . ,r „ , , ,. . , 9 SICINIUS liet Volk, bij de keuze hunner nieuweo>f. Overheden te recht bezeffen, dat hun gemeenebest, door zoo vede vijanden omringd , fpoedig zou ten gronde gaan, wanneer bekwaame en dappere Veldheeren deszelfs gezag niet wisten fiaande te houden. Befchaamd over hunne voorige Confuls hadden zij nu een paar mannen verkooren, wier krijgshaftigheid reeds de ondubbelzinnigfte blijken gegeven had. Men had thands voornaamlijk twee vij- Oorlog anden te beftrijden; de Volscers die hunnetegen de krach-  4^4 ROMEINSCHE b»« krachten aan het beftuur van attiuS III. tullus weder toevertrouwden, en de hoofdst. flernicen9 jje zïch van geene ftrooperiien J. voor C. , .. ...... , , , J 485. en andere vnandhjkheden onthouden had- J* ™" R,den» fchoon zij van te vooren altijd den fo/j«r* en fchiin van vrienden e" bondgenooten van Hermeen. Rome hadden aangenomen. De Raad befloot, bij de laatften door afgezanten minzaam om fchaavergoeding en voldoening aan te dringen, maar te gelijk een talrijk leger op den been te brengen, om beiden des noods met nadruk te keer te gaan. Het andvvoord der Hernicen aan de afgezanten was: „datzij in geen verbond met het gemeenebest ftonden, maar bondgenooten van tarquinius waren geweest; dat de ftrooperijen niet van 's lands wegen, maar door bijzondere perzoonen gefchied waren; dat zij dezen geenzins wilden uitleveren, wijl zij zei ven zeer veele bezwaaren hadden , en daarom gerust den oorlog af zouden wachten." Verdee- De bij een gebragte krijgsmagt werd in lingdertfff. , . . , ,, 0 meinfche dne legers verdeeld, waarvan aquilius krijgsmagt.het eene tegen de Hernicen, sicinius het andere tegen de Volscers aan zou voeren ; het derde werd onder bevel van s p. lar-  GESCHIEDENISSEN. 465 r. a r t 1 u s gefteld ter dekking der lande- ir. rijen. De verdeediging der ftad bij een onverwachte» aanval werd aan a. sem-h°ofdst. ïRoniusatratinus toevertrouwd.]' voor c' Aqüieiüs ontmoette den vijand digtJ- wn'n. bij Praneste en floeg zich niet verre van %6?' deszelfs leger neder. Den derden d^JSSSST booden de Hermeen eenen algemeenen flagvan A(*vl' aan: dezelve werd aangenomen en gere-^' geld geleverd. De oorlogskans ftond lang gelijk: de Romeinen, die den krijg reeds min of meer ontwend waren, begonnen het eerst te verflappen. De Conful herftelde den moed door de verwisfeling van verfche manfchap. De vijand hield deze beweging voor een afdeinzen en waagde zich te ver met zaamgedrongen benden, doch kon zich ook weder herftellen door zijne hulptroepen. Tegen den avond floeg de Conful met zijne geheele ruiterij door's vijands rechtervleugel; vloog voords den zijnen, die aan den anderen vleugel het te kwaad kreegen, te hulp', en zag tevens de middelhoede der Hernicen op de vlucht flaan. Dit duur bevochten voordeel deed den ouden moed der Romeinfche benden herleeven, en had de Con- II. DEEL. Gg ful  466 romeinsche n. ƒ«/, die zulks onraadzaam vond, hun niet *liL wederhouden, zij zouden den vluchtenhoofdst. den vijand in zijn leger zelf hebben aan** V°^.C'getast« ~~~ Des nachts vernam men in J. van R, hetzelve veelvuldig fakkellicht en eene 267' zeer luidruchtige beweging. Eenige krijgsgevangenen hadden gezegd, dat de Hermeen nieuwen onderftand verwachteden, en daarom hield men. dit gerucht voor de aankomst dier verfterking. Voor een ontijdigen aanval bevreesd, liet aquilius zijne benden eenen kring om zijn ganfche leger fluiten, en beval hij hun, door een veelvuldig geraas zulk eene vijandlijke pooging verder te verbijsteren. Doch de opfchudding bij de Hernicen was van een gansch anderen aard: door hunne vlucht moedeloos gemaakt wilden zij het leger tegen den zin van hunnen Bevelhebber en in weerwil der beden van hunne gewonden makkers verlaten, en volbragten dit in de grootfte ongeregeldheid, zoo ras zij de beweging van het Romeinfche leger vernamen. — Des morgens vond aquilius in het verlaten leger zeer veele geIcwetften, en een rijken voorraad van aller-  fe Ë S C HIEDfe NlS S È Ni 46^ lêrleie noodwendigheden; terwijl de rui- It. ters nog verfcheiden van de wijd en zijd B jf* Vluchtende vijanden agterhaaldem hoofdst. De andere Conful behaalde nog roemrij- ï' VO0J ^ ker overwinning op de Volscers. Bij Fe- j. van" Rk litrae de vijanden onder het bevel van **7' attius gevonden hebbende, kwam hetdSden& fchierlijk tot een nadruklijken flag. HetSIClwIUSi flachtveld was eeh ongelijke rotsachtige heuvel, waarop de ruiterij, die fteun van Rd* me's legers, geen dienst kon doen; Gaarne vergunde sicinius haar te voet té dienen, doch hield ze als noodtroepen rondom zich. Het voetvolk was van wederzijde in getal en wapenen elkander gelijk, en de Romeinfche krijgskunde, welke coriolanus bij de Folscers had overgebragt, benam de wederzijdfehe benden alle vöordeelen op elkander. De te voet dienende ruiters gaven alleen den Romeinen het overwigt: door den vijand van ag^ teren en ter zijde met hunne langer wapenen aan te vallen, dwongen zij hem té rug te deinzen en deszelfs behoud binnert de legerwallen te gaan zoeken. Doch deze fchuilplaats werd hem niet vergund; Itien vulde de legergraft met takkebosfehen, Gg a ëri  463 rom. geschied. II. en beftormde de wal. Sicinius drong UI zelf het eerst in het vijandlijke leger door hoofdst. en voncj 'er a t t i u s, die hem dapper het *°°r# C' hoofd bood, doch 'er eindlijk na veelvulJ. van R. dige wonden het leeven bij in fchoot. Na een moorddaadig gevecht, waarin het grootfte gedeelte der Volscers fneuvelde, gaf zich het leger over, waar van 'er zeer weinigen ontkwamen. Zeirepraai Deze twee overwinningen deeden Rome er onjuis■jlerieeven# ^lle tempels der Goden wedergalmden op deze tijding van den erkentlijkften dank; en de Raad fchonk beide de Veldheeren de eer van eenen zegepraal. Die van sicinius was echter luisterrijker , dan men nog ooit zegevierde, doch aquilius, wiens overwinning minder beflisfchend en min roemrijk was, trok * Ovans flechts te voet * de ftad in. (i) (i) Dion. hal. L. VIII. p. 530-535. VIER-  VIERDE HOOFDSTUK. 'VAN DE EERSTE VOORSTELLING der LANDVER DEELING, TOT aan den ondergang der F A B I Ë R S. PrOCLUS virginius en spuriust. voorC. cassius viscellinus voerden in 4*4* dit jaar binnen Rome het opperfte gezag. ITs. R* De laatfte zag zich thands voor de derde- PRocu>s maal tot deze hoogheid verheven, en had "ca* reeds eens de eer van eenen zegepraal ge-s,L's nooten. Beider krijgshaftige bekwaamheden hadden hun de voorkeuze des Volks bezorgd, het geen nu de noodzaaklijkheid had leeren inzien, om altijd verdienstlijke Veldheeren aan het fpits hunner legers te hebben. Gg 3 De  II. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C 484. I. van r 268. VlRqiNlU! trekt tegei de Ae- q uiers, CAS sius teget de Herni (en en Vols cers. uit. Vo,ordee lige ftroo' perijen vai viaqipjiys, Krtigsven lichtingen \ »:i cas- 4fO romeinsche De jongfte nederlaagen der Hernicen, Volscers en Aequiè'rs hadden deze Volken nog geenzins tot zulk eenen ftaat van on-> derwerping gebragt, als de overheerfchende gronden van de Romeinfche ftaatkunde vorderden. Beiden de Confuls trokken alle eigen magt en bondgenootfchaplijke hulp te zamen, om de overwinning hunner voor-? gangers voord te zetten en te volmaaken, .Het lot wees aan virginius den opr togt tegen de Aeauiërs, aan c a s s 1 u s te^ gen de Hernicen en Volscers toe, Virginius vond geene vijanden: de tfchrik zijner wapenen had hun binnen hunr ne welverfchanfte fteden opgeflooten en liet hem de plundering van de verlaten lan^ derijen vrij. Zich hier mede vergenoe^ gende, bragt hij zijn leger, waarvan geen man gefneuveld was, weder te huis, • De Hernicen en Volscers gedroegen zich even lafhartig op het aanrukken van cassius, maar fcheenen zich minder op hunne bewalde fteden te durven verlaten, of min ongevoelig de verwoestingen hunner landerijen aan te kunnen zien, wijl zij weldra den wijd en zijd vernielenden vijand OOtfflOedig om den vrede kwamen fmeeken.  -GESCHIEDENISSEN. 471 De Volscers, die onlangs Rome's ondergang in hun vermogen hadden, waren de eerften gereed tot zulk eene laagheid, en kochten den vrede voor eene willekeurig opgelegde brandfchatting in geld en krijgsbehoeften en de nederigfte betuiging hunner onderwerping aan het Romeinfche gezag. De alleen gelaten Hernicen volgden fpoedig dit verachtlijk voorbeeld, doch werden, daar zij ook van vriend- en bondgenoot- fchap durfden fpreken, trotfchelijk afgeweezen met den last, om zich eerst als onderdaanen te gedragen, eer zij om vriendfchap moesten denken. Hunne afgezanten zich echter bereid verklaarende, om alle zijne bevelen te gehoorzaamen, leide cassius hun de foldij van eenige maanden en den leeftogt van ééne maand voor zijn leger ter betaaling op, hun den wapenftilftand van eenige dagen vergunnende, om beiden op te brengen. Zij bragten alles met de gedienftigfte vaardigheid op, en werden nu, daar zij weder van vriendfchap fpraken, door den Conful naar den Raad >verweezen. Dezelve befloot, het verzoek van dit Volk toe te ftaan, doch liet het ontwerpen en vastGg 4 ftel- II. BOEK iV. HOOFDST. J. voor C. 484. J. van R. 268.  472 ROMEINSCHE 1L BOEK IV. HOOFDST. J. voor C, 484. J. van R. 268. Afgedron gen zegepraal van CASSIVS, ] De te groote toegevendheid van j CASS1US voor de < Hernicen . verdacht. i ( ^ Hellen der voorwaarden, waarop deze vergunning gefchieden zou, aan cassius over. Des Confuls eerzucht vond zich door dit blijk van vertrouwen te recht geflreeld, maar misbruikte terftond de achting, welke de Raad voor zijne verdienden koesterde, door onbefchaamd op eenen zegepraal aan te dringen, die geenzins aan het te onderbrengen van een Volk toekwam, waarbij geene ftad veroverd, geen leger geflagen, geen bloed geftort was. Daar men den moed des Volks en deszelfs geestdrift voor den oorlog echter zoo gaarne aanvuurde en leevendighield, als de beste afleiding van alle huislijke onrust, vergunde nen den eerzuchtigen Conful zijnen fchraaen zegepraal. Men bevredigde zich minder in den Raad met den vrede, dien hij met de Heriken floot. Zonder zijnen ambtgenoot of len Raadsheeren iets van zijn oogmerk nede te deelen, maakte hij het ftoutfte jebruik van de magt, welke men hem te mvoorzichtig had toevertrouwd. Hij ïam, naamlijk, letterlijk de vleijendfte 'oorwaarden voor hun over, waarmede de Ro-  geschiedenissen. 473 Romeinen in het jongfte vredeverbond de Latynen, om derzelver trouw en bijftand, begunftigd hadden. Dit gelijkftelien van eene natie, welke lafhartig voor de overmagt bezweeken en den Staat van geenen! dienst geweest was, met bondgenooten, aan wien Rome reeds zoo veel verplichting als bloedverwantfchap had, mishaagde niet flechts allen, maar deed zommigen zelfs om oneerlijke oogmerken in cassius denken. Het doel van dezen Conful was ook waarlijk niets minder, dan zich zei ven,wiens ] gezag door een derde Conjulaat en een tweeden zegepraal tot den hoogften trap in het gemeenebest gefteegen was, als alleenheerfcher te verheffen boven de twee partijen in den Staat, die elkander door veelvuldige twisten en een verregaand wantrouwen ongefchikt fcheenen gemaakt te hebben voor eenen ecnpaarigen tegenftand van zulke heerschzuchtige bedoelingen. De uitflekende gunften aan de Hernicen betoond verzekerden hem reeds van derzelver bijzondere genegenheid voor zijn perzoon, en op gelijke wijze wilde hij zijGg 5 ne ir. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C. 4S4. [. van R. 268. Oogmerk an ca*. 1US.  II. boek IV. hoofdst. J. voor C 484, T. van R 268. Oud gebruik van de Romeinen omtrend veroverde landerijen, en het misbruik kier van. 1 j I l 1 474 ROMEINSCHE ne geringere medeburgers en overige bondgenooten door de vleijendfte onderfcheidingen en bevoordeelingen aan zijne zijde hechten. Met dit oogmerk deed hij daags na zijnen zegepraal reeds openlijk het voorftel eener gelijkmaatige verdeeling derlanderijen van den Staat onder de burgers en bondgenooten. (1) Wanneer de Romeinen eenige voordeelen op hunne nabuuren behaald hadden, waren zij altijd gewoon geweest, een gedeelte van derzelver landerijen voor den prijs des vredes te fteilen. Een gedeelte daar van werd verkocht ter goedmaaking van de oorlogskosten, een ander gedeelte werd meestal onder de behoeftige burgers, wien het nog aan eigen grond ontbrak, uitgedeeld, en het overige voor 's lands grond ;n der burgeren meente gehouden of wel :egen zekere jaarlijkfche renten verpacht. Deze inrichting, welke den moed der ge■ingere burgers zoo lang ten pfikkel vertrekt had, had tevens lang de armoede rit Rome geweerd. Maar inhaalige Groo:en hadden zich langzaamerhand van deze noodCO Dion. hal. L.VIII. p.536-538.  GESCHIEDENISSEN. 475 noodwendige voordeden der minderen meester gemaakt, en in den Staat geen zweemzel meer overgelaten van die oude loflijke gewoonte. 's Lands uitgeftrekt grondgebied, in plaatze van tot eenemeente voor alle de burgers te verflrekken, of de koornmagazijnen van den Staat te vullen , werd eerlang door het vee der Grooten alleen beflagen, en met den tijd voor een eigendomlijk erfgoed der Raadsheerlij, ke geflachten aangezien. Dat gedeelte van het buitgemaakte land, welk men voor de oorlogskosten veilde, kwam van zelfs in de magt van rijke Raadsheeren, of werd hun, daar zij elkander dezen dienst wederkeerig konden bewijzen, voor een zeer laagen prijs afgeftaan; en, op gelijke wijze andere landerijen pachtende, gaven zij zeiven dien weder tegen woekerende renten aan geringere burgeren, wier kleen erfgoed hierdoor dikwijls de prooi werd van hunne onbarmhartige inhaaligheid. Door zulke fchandelijke misbruiken hadden de aanzienlijken zich alle voordeden van de veroveringen van den Staat toegeëigend, en zich in deze oneerlijke bezitting door een lang gebruik, welk van voor- ou- n. BOEK IV. HOOFDST, J. voor C. 484. J. van R. 268,  4?6 ROMEINSCHE ouders op naneeven reeds overgegaan was, als in een wettig eigendom gevestigd, waar op zij hunne landhuizen bouwden, en flaaven hielden, om openlijk ten hunnen voorbede te arbeiden, (i) Zulk een fchandlijk misbruik van de billijkfte oorfpronglijke inrichting van den Romeinfchen Staat, verdiende ongetwijfeld het grondwettigfte herftel: maar gelijk 'er geen misbruik plaats heeft, waarbij niet zommigen hun voordeel vinden, en de algemeene belangen geene heviger vijanden hebben dan door de bijzondere belangen , wanneer zij onderling verfchillen, zoo hadden het tot nog toe de waardigfte volksvrienden niet gewaagd, het gemeeïebest bloot te fteilen aan den hevigften 'chok dier tegenftrijdige belangen, door len Grooten met geweld hunne overjaarde >ezittingen te onttrekken, welken hun :enig erflijk vermogen uitmaakten. Doch iassius, die zich het gemaklijkfte onier zulk eene onrust meende te zullen kunten verheffen, en aan 's Volks blinde gunst ;enoeg te zullen hebben, om zijn fchandlijk doel (i) Vertot Revo!. Rom. T. I. p. 339. II BOEK IV. hoofdst. J. voor C 484. J. van R 368. Men was als nog fchroomvallig geweest , om dit te her fteilen, 1 1 < < < 1 i  GESCHIEDENISSEN. ^7 doel te bereiken, maakte des te gretigei van deze gefteldheid in den Staat gebruik, Voorgetreden zijnde voor het Volk, om, volgends een oud gebruik, na zijnen zegepraal verllag te geven van zijne krijgsverrichtingen , haalde hij met eene winderige welfprekendheid op: „ welke overwinningen zijn beleid en moed in zijn eerfte Confulaat over de Sabynen behaald had, en hoe zijne volksgezinde ftaatkunde hem in zijne tweede Üverheidsbediening de eer verworven had, van zijne misnoegde en uitgeweeken burgers weder binnen Rome gebragt, en derzelver getrouwe bondgenooten de Latynen met het burgerrecht begiftigd te hebben; thands had hij Rome 's hevigfte vijanden, de Volscers, gedwongen, vrienden te worden van den Staat, en die magtige nabuuren, wier ligging het gemeenebest zoo veel voordeels als nadeels aan kon brengen, de Hernicen, tot eene vrijwillige onderwerping gebragt aan het Romeinfche gezag: evenwel zou zijne dapperheid of Staatsbeleid zijne medeburgers nog geenzins zoo voordeelig geweest zijn, als hij openlijk met den grootften ophef beloofde, dat zijne liefde welhaast voor hun zijn ir. BOBS IV. hoofdst. J. voor C. 484. J. van R. a6S. Vleiende aanfpraak van casnus aan iet Volk.  II. SOES IV. HOOFDST. J. voor C 484. T. van R, s68. '.Uitwerking zijnei redevoering. Zljnvoor flel in det Raad tot eene land verdeeling 475 ROMEINSCHE zijn zou, wijl hij door zijn weldaadig Staatsbeftuur eenen ieder, hoe geëerbiedigd reeds door 'sVolks dankbaar hart, den eernaam van Volksvriend, als hem alleen toekomende, betwisten zou." Had het Volk deze redevoering opgetoogen van de vleijendfte verwachtingen aangehoord, dezelve had den Raad in veeIe opzichten ontrust, zoo wel uit rechtmaatige vreeze voor de burgerlijke vrijheid van den Staat, als uit zorg voor een nieuw verlies van hun gezag over het Volk. Cassius liet den een noch den ander lang in eene onrustige of ongeduldige twijfeling. Den volgenden dag riep hij den 'Raad bij een, en kwam nu openlijk voor den dag met het geen hij daags te vooren het Volk duister beloofd had. „ Daar de dapperheid der Plebejers zoo wel de vrijheid als de uitgeftrektheid van het Romeinfche gebied verdeedigd en bevorderd h'ad, wilde hij, dat men wederkeerig toonen zou, derzelver belangen te behartigen, en eischte daartoe, dat men de landerijen van den Staat, ten kosten van hun bloed gewonnen , doch tegen recht en reden door de Patriciërs onder zich gehouden, onder de  GESCHIEDENISSIN. 479 de burgers verdeelen zou." Onder het doen van dit voorftel hoorde men reeds eene buitengewoone onrust in de vergadering, en naauwlijks had cassius uitgefproken, of virginius verweethem openlijk, oproer te willen ftooken onder het Volk, en den Staat tot eigen fchandelijke oogmerken te willen onrusten. De aanzienlijkfte en eerwaardigfte leden van den Raad lieten zich even fterk tegen den Conful hooren, inzonderheid viel hem a ppius claudius aan: en ging de geheele Vergadering, na uuren lang hevig getwist te hebben, onftuimig uit een. Deze tegenftand deed cassius van zijn oogmerk niet afzien: hij had denzei-1 ven zeer wel verwacht, en meende dien' juist te doen dienen ter bevordering van1 zijnen invloed bij het Volk. Dagelijks riep hij de menigte bij een en hield openlijk redevoeringen ter aanprijzing van de wet, welke hij omtrend de landverdeeling voorftelde, volgends welke, alle de bondgenooten van Rome, die in het Romeinfche burgerrecht deelden, en alle de oorfpronglijke burgers gelijklijk zouden deelen in alle de landerijen, welken de Staat van des- ir. BOEK IV. HOOFDJT. ƒ. voor C. 484. f. van R, 268. Zijne oorftellin;en daaroe bij h«t 'olk.  ir. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C 484. J. van R. 268. Genoegen van het Volk hier over, doch waardige ] tegenftand der fchran ! dere en braave Ge- '• meensmani oen. j i I ( ^ i i < 1 1 r c a t 480 ROMEINSCHE deszelfs opkomst af had aangewonnen, zoo dat, die grond in drie deelen verdeeld zijnde, een gedeelte voor Rome 's burgers, een ander voor de Latynen, en een derde voor ie Hernicen komen zou. Het Volk, wien elke gelegenheid, om ie onrechtvaardigheden der Grooten te befnoeien, dierbaar is, en welk zich door alerleie oogenbliklijke voordeden zoo genaklijk verblinden laat, betoonde zich reeds gezind,om het voorftel van cassius tot :ene wet te maaken, en de Conful zou al iet voordeel van zijne buitenfpoorige be;unftiging der bondgenooten hebben kunïen trekken, indien niet de Vertegenwoorligers des Volks getoond hadden, hunnen vereerenden naam waardig te zijn. Niet nin verdeedigers der burgerlijke vrijheid lan voorftanders van 's Volks eigen belan;en zijnde, weigerden zij, zich aan een mtwerp teleenen, waarin zijde vrijheid van iet gemeenebest gewaagd hielden. Wel:e voorwendzels cassius ook gebruiken logt, om de verplichting te beweeren van le Latynen en Hernicen ook deel te geven an 's lands akkers, als die daardoor tot de rouwhartigfte algemeene verdeediging alzins  GESCHIEDENISSEN. 481 zins zouden worden aangezet, — de Ge- II. meensmannen doorzagen zijn oogmerk te BjyK wel, en verklaarden zich openlijk tegen zijn "°°™st. geheele voorftel, met eene rondborftige'* voor c* opgave der redenen, waarom zij hetzelveJ- tin R. verwierpen. (1) 268, De manlijke denkwijze der Gemeens- Aanbod mannen gaf nu aan den Raad een aanzien-™1 0 *s' lijk tegenwigt tegen de neiging des Volks ,Sfm hetwelk hunne Vertegenwoordigers weCörngëij, gelijk moest geven, doch zich telkens door door de listige opftookingen van c a s s i u s en deszelfs fchoone beloften lieten verleiden, om de behartigers van hun waare welzijn te mistrouwen. Eindlijk zag het Volk zelf het oogmerk van den Conful zoo duidlijk in, dat hem eene tweede kunstgreep , om hetzelve weder te winnen, geheel mislukte. Hij eischte in den Raad en ftelde aan het Volk voor, dat men het geld, welk men op eene inhaalige wijze voor het edelmoedige koorngefchenk van gel o van de behoeftige burgers afgeperst had, uit 'slands fchatkist nemen en onder hun weder uitdeden zou. Doch dit aan- (0 Dion. hal. L. VIII. p. 538, 539. H. DEEL. Hh i  482 ROMEINSCHE BORK aanbod werd door het Volk» met geene IV, mindere verachting verworpen, als ware HioFBiT. het de uitgeloofde prijs voor de flaavernii J. voor C. , .., ., . 4?4t der vrijheid geweest, en de behoeftigfte ^ zeiven betoonden geen minderen afkeer van zulk eene fchandelijke omkoping, dan wanneer zij in hunnen toeftand aan geen ding gebrek hadden geleeden. (1) Schrander- Het ftond dus gefchapen, dat noch het neid van , den Ge- eene noch het andere voorftel, hoe voor- ^'^.deelig ook voor het Volk, eenigen invloed zou gehad hebben, wanneer niet zekere Gemeensman c. rabuleius getracht had, al het voordeel van de voorftelling der landverdeeling te , trekken , zonder het minfte gevaar daardoor van de oogmerken van cassius te lopen. Wanneer beide de Confuls eikanderen voor het Volk over die voorftelling hevig beftreeden, nam de fchrandere rabuleius de gelegenheid waar welke de drift van virginius hem gaf, en verftoutte zich, vrijheid van fpreken te verzoeken onder toezegging, van deze gefchillen gemaklijk en tot algemeen genoegen ten einde te zullen brengen. „ Komt Ci) Liv. L. II. c. 41.  GESCHIEDENISSEN. 483 „ Komt het betwiste voorftel, vroeg hij, II. niet op deze twee punten neder: of het aangewonnen land van den Staat verdeeldHOOIrDm zal worden onder deszelfs burgers, en ofJ- ™8°r C* men onder deze burgers ook de Latynen]- van*R. en Hernicen reekenen zal?" Dit door de *68> Confuls toegeftemd zijnde: vervolgde hij: „ Gij cassius zijt voor beiden die voorftellen en begeert hierop 's Volks uitfpraak; maar u, virginius, bezwere ik bij de Goden, rondborftig te verklaaren, of gijalleen het tweede gedeelte van het voorftel van uwen ambtgenoot afkeurt, dan of gij de verdeeling in het geheel weigert van den gemeenen eigendom!" Listig in deze engte gedrongen durfde virginius geenzins zeggen , dat hij tegen alle landverdeeüngvvas, en verklaarde hij zich daarom alleen tegen de gelijkftelling der Latynen en Hernicen met de Romeinen. Zich hierop tot het Volk wendende, zeide rabuleius? „ waarom zouden wij niet aannemen, het geen beide de Confuls ons voorftellen, daar wij dat eene, waarin zij beiden oneens zijn, flechts tot eenen anderen tijd hebben uitgefteld te laten." De geheele vergadering juichte den Gemeensman toe, en wilHh * &  484 romeinsche II- de, dat men dat gedeelte van het voorftel. BOEK „ , „ .7 * iv. welk dus alleen m gefchil ftond, weg zou HOOFDST. hten> ^ 484,C' Cassius gevoelde het ganfche gevolg J. van R.Van den trek, dien rabuleius hem en 200. zijnen ambtgenoot beiden gefpeeld had. Hij miste daardoor niet flechts zijn oogmerk bij de bondgenooten, maar kon zich zelfs geen bijzonder voorrecht op de gunst des Volks toeleggen, daar virginius zich nu even openlijk voor de landverdeeling verklaard had. Niet in ftaat zich uit zijne verwarring te redden, liet hij de vergadering uit een gaan. Pooging Wel verre van zijn ontwerp op te geven, J^gCAgmhield cassius zich nu dagelijks in zijn 2ijn oog huis, zonder in den Raad of op de markt te geweid" komen, bezig met het overleg, hoe hij door door te geweld de middelen zijner heerschzuchtige beginzelen zou kunnen werkzaam maaken. Hiertoe gaf hij den Latynen en Hernicen zijne edelmoedige voornemens ten hunnen opzichte te kennen, en verzogt hun vriendlijk in de volksvergadering tegenwoordig te komen, waarin hij eerstdaags zijn geheele voorftel andermaal ter baan zou brengen. De  GESCHIEDENISSEN. 485 De buitertgewoorre menigte dezer nabuu- IL ren, die zich eerlang binnen Rome op zulk eene uitnoodiging bevonden, ontdek-"oofdst. te ligt het oogmerk van cassius, waar*' ™°r c* op virginius aan elk, die geen in-J. van R. woonerwas, binnen een bepaalden doch *6S' i, . ... , _ , _ Onderlin- Korten tijd, de ftad ontzeide, doch waar ge tegen- tegen de ander eene andere afkundiging^a/der liet doen, om alle vreemden, wien Rome met het burgerrecht verwaardigd had, binnen de ftad te doen blijven, tot dat de wet over de landverdeeling bepaald zou zijn. (O Zul- CO Dion. hal. L. VHF. p. 539, 540. Het eigenlijke verbond, welke de Romeinen in het tweede Confulaat van cassius met de Latynen hadden aangegaan, was van dezen inhoud geweest: „dat'er tusfchen de beide Volken een vrede zou heerfchen zoo duurzaam, als de hemel en de aarde; dat de een den ander niet beoorloogen, geenen vijand berokkenen, of geen doortogt aan vijandlijke troepen vergunnen zou-, maar dat zij, een van beiden aangevallen, elkander met alle magt bijftaan, en den gemaakten buit op een gelijken voet zouden verdeelen. De gefchillen tusfchen bijzondere perzoonen der wederzijdfche Volken zouden binnen tien dagen afgedaan worden voor dat gerechtshof, alwaar de bron dier geH h 3 fchil. 1  485 JIOMEINSCHE Zulke tegenftrijdige bevelen van Overiv. heden, wier gezag volkomen gelijk was, hoofdst. dreigde den Staat met eene volftrekte werC'keloosheid in hetbeftuur, en eenen rampJ. van R.zaligen burgerkrijg. Om beiden te voor- 200. ko- fchillen zelve was. Voords zou 'er in dit verbond niets bijgevoegd of afgedaan mogen worden, zonder wederzijdfche voorkennis en toeftemming." Uit dit verbond, welk wij op deszelfs plaats (D. II. bl. 299.) flechts een verweerend vriendfcbgpsverbond genoemd hebben, blijkt*geenzins, dat die Latynen, die met hetzelve begunftigd werden, tevens het Romeinfche burgerrecht erlangden, veel min nog dat zij gelijk Honden met de oude of oorfpronglijke burgers van Rome. Coriolanus echter eischte reeds een gelijk burgerrecht voor de Volscers; en aan het recht der Latynen en Hernicen werd in het tegenwoordige geval niet getwijfeld, alleen was men daarover misnoegd , dat cassius aan de laatften zulk eene uitftekende gunst onnoodig verkwist had, welke het algemeen bondgenootfchaplijk belang weleer voor de dienstvaardige Latynen gevorderd had. Op welk eens wijze deze gefchiedkundige zwaarigheid ook weg te nemen zij, wij zullen alhier kortlijk den aard van dat burgerrecht opgeven, welk in de Romeinfche ge. fchiedenis onder den n.iam van het jus Latii bekend is. —- Geenzins ftonden de Latynen in alle opzich. ten jjjet de Romeinfche burgers gelijk. Zij hadden pen recht, om buuwlijkeo met Romeinen aan te gaan, Of  GESCHIEDENISSEN. 487 komen, nam de Raad, die eerst van IL geene landverdeeling had willen hoe-ren, "fy.* het voorftel hier over tot een onderwerp HO0FDST' van deszelfs bedaarde raadpleegingen , en '* c' wist op eene kunftige wijze, hetzelve inJ- van'a. r... a68. fchijn of om buiten hun eigen land zich in den echt te verbinden. Hunne vaderlijke magt was veel bepaalder. Hunne befchiksing bij uiterften wil was geenzins vrij, en tot erfgenaamen door Romeinen aangefteld of van hun met toegeweezen voordeden begunftigd, bezaten zij geen recht, om deze fchikkingen aan te nemen. Overgelaten aan hun eigen burgerlijk Staatsbeftuur, ftonci het hun vrij, de zeden, gewoonten en wetten der Romeinen over te nemen, en werden zij in zulk een geval populi fundi genoemd. Zij werden bij de algemeene fchattingen niet opgefchreeven teRome, maar in hunne eigen fteden. Zij hadden geen eigenlijk fbmrecht in de volksvergaderingen, maar moesten daartoe bijzonder van de Overheid worden genoodigd, aan welke het tevens ftond, hun de ftad te doen ruimen. Zij, die in hunne eigen fteden eene Overheidspost bekleed hadden, werden daar door als burgers van Rome befchouwd, maar bleeven onver, kieslijk tot alle eerambten tot na de lex Julia J. van R. 663. Hunne krijgskunde was alzins gelijk met de Romeinfche, djeh het ftond hun niet vrij, buiten last van Rome, wervingen te houden of een grooter leger op den b^ te brenSen» dan hun was voorgefchreeven. In hunne eigen keurbenden beflooten, Hh 4 wer-  4^8 romeinsche bobk fchijn t0C te ftemmen> doch door uitftel IV. wezenlijk te ontwijken. T.voorc appius claudius, wiens ftrenge ' 484. ^atkunde zich bezwaarlijk naar den drang J' 4ó8.R'der t'i^omftaodigheden fchikte, bleef zich Gevóélen°Penlijk tegen het voorftel van cassius v»n appius verzetten, beweerende: „ dat deze 011- CLAUDIUS. .,, .... , , ,. middeüjke bevoordeeling van het gemeen altijd deszelfs onrustigheid zou vermeerderen, en dat zulk eene verdeeling van allen buit eerlang den Staat ontblooten zou van allen eigen grond en geld, en dus van alle middelen, om deszelfs oppergezag uit zich zelf flaande te houden. Hij noemde het fchandlijk, het voorftel van eenen omkoper des Volks in beraad te nemen, en nog meer hetzelve door eenige goedkeuring werden zij nimmer met die der Romeinen vermengd, maar dienden zij altijd als hulptroepen, onderworpen aan eene veel ftrengcr krijgstucht, en wel aan de geesfeling, waarvan de lex Porcia in het vervolg de Romeinfche burgers onthief. Beauf. Rep. Rom. T.V. L. VII. ch. 1. des privileges des Latins, ou du droit de Latium. p. 119. fuiv. al. adam's Roman Antiquities. p. 67. Edinb. 179*. bij welke Schrijvers men voords bewijzen uit da Ouden vinden kan voor elk gedeelte dezer korte cd hoofdzaaklijke opgave.  geschiedenissen. 489 ring te bekrachtigen, waarvoor het ge- II. meen zich toch immer alleen aan c a s s i u s b ° " verplicht zou reekenen. Zijn eigen eer-H0OFDsT. lijk hart, het geen nooit baatzuchtige oog-1' voor c* merken koesterde, deed hem echter dit ge-J. tan*R. voelen uitbrengen: dar men de eerwaar- 2Ö8, digfte leden van den Raad zou gelasten, om overal de landerijen van den Staat op te nemen, af te meten , aan onrechtmaatige bezitters te ontnemen, in evenredige akkers te verdeelen, en van elkander door behoorlijke fcheidingen af te zonderen. Al de grond, waarover gefchil met derzelver bezitters zou kunnen rijzen, wilde hij verkocht hebben, en het den koper overlaten , het recht van eigendom aan den bezitter te betwisten. De overige akkers had men telkens, voor den tijd van vijf jaaren , te verhuuren of te verpachten, van derzelver huurgelden konden alle oorlogsbehoeften betaald, en den krijgsman, die tot nog toe voor eigen reekening diende, eene bepaalde foldij toegelegd worden. Hij gaf het gemeen volkomen gelijk in deszelfs misnoegen over de onbefchaamde toeëigeningen van veele Grooten, maar meende, dat hetzelve veel meer reden tot genoegen tt* 5 heb-  49° ROMEINSCHE n. hebben moest bij zijne voorgeflagen inrichiv. ring ■> dan bij het bezit van een kleen hoekhoofdst. jen ]anc}s ^ waarvan je bearbeiding hetzel^ 484. 've moeilljk vallen, de vrucht onzeker zijn, J- »j» R- en waarbij de gewoone last des oorlogs drukkend blijven zou." Gevoelen Hoe algemeen het gevoelen van appius van a. sem- , . " PRONius a °°k behaagde m den Raad, begreep echtratinus. ter a< sempronius al te wel, dat het Volk, welk wakker gemaakt was door de vleijende beloften van cassius, zich geenzins door een ingewikkelder voordeel, hoe wezenlijk anders ook, zou laten aftrekken van de opgevatte hoop op eene onmiddelijke en zichtbaare bevoordeeling. Het oogmerk van cassius te verijdelen, de pooging van den Gemeensman rabuleius af te wenden, het Volk te vreden te fteilen, en in de zaak zelve niets te doen, was het voornaame doel van dezen fchranderen Raadsheer. „ Het gezond oordeel, den wijzen raad en het manhaftig gedrag van appius op eene vleijende wijze gepreezen hebbende; betuigde hij met hem van één gevoelen te zijn, doch alleen het een en ander bij hetzelve te willen voegen. De Latynen en Hernicen, onlangs tot  geschiedenissen. 491 tot het burgerrecht toegelaten, hadden wel ir. geen het minfte recht van eigendom op den BOy K grond, die in vroegere dagen voor den Staat hoofdst. was aangewonnen, doch hun moest worden ^ voor c* toegezegd, dat beiden die Volken in hetj. tlnR. vervolg elk voor een derde gedeelte recht fl68, zouden hebben in de gemeenfchaplijke winften, door welke allerbillijkfte uitfpraak die bondgenooten ongetwijfeld zouden te vreden gefteld worden. — Het Volk, welk, na de gulle verklaaring van virginius, den Raad geheel was toegedaan geworden tegen cassius, kon men ook de zichtbaare uitwerking dier ftellige verklaaring van den Conful zoo niet geheel onthouden, weshalven men niet flechts tien of meerder Raadsheeren tot de opneming der landerijen behoorde te benoemen, maar dezelven tevens te gelasten, om rijpelijk te overwegen, welke landerijen het beste voor den Staat geheel en al te houden waren; welken men ter goedmaaking van krijgskosten tot den hoogften prijs zou kunnen verhuuren, en welken men terftond ten voordeele des Volks zou kunnen verdeden. Na deze onderfcheidingen zou het voords de vraag zijn, of men van  492 ROMEINSCHE boek van dien §rond' dien men wilden verdèeiv. len, eiken burger even veel zou toewii- HOOFDST j j. voor C ' ' °f bij' ZUlk eene ver" '484- "deeling alleen om hun zou denken, die j. van R.ZeiVen geen eigen grond bezaten; of, zonder dit onderfcheid, aan allen, die zich in de laagfte Clasfe des Volks bevonden. Doch daar zulk een werk een ftem migheid en tijd vorderde, fcheen het hem onraadzaam , daar mede een begin te maaken onder Confuls, die het onderling oneens waren , en wier Overheidsjaar eerlang verlopen was." ^Raadsbe- Dit gevoelen, welks kunftige voordrag m' de eerlijkfte en onbaatzuchtigfte leden van den Raad misleidde, en alzins met het oogmerk der overigen inftemde, vond eene eenpaarige goedkeuring, en werd terftond in het volgende raadsbefluit veranderd : „ dat tien der oudfte en eerwaardigfte Confulaire leden van den Raad zouden benoemd worden , om de landerijen van den Staat af te meten, en de gedeelten te bepaalen, welke daar van verpacht, of onder het Volk verdeeld zouden worden : dat de bondgenooten, die in het burgerrecht deelden, mede deelen zouden in alle toekomftige gemeen- fchap-  GESCHIEDENISSEN. 493 fchaplijke veroveringen; doch dat de keu- H. ze dier tien mannen en alles, wat verder de land verdeeling aanging, zou overgela-"00"5"'ten worden voorde eerstvolgende Confuls."^ voorC« De uitwerking van dit raadsbefluit vol-J- vfrt' R. deed alzins aan het oogmerk van den Raad. 26S' Hetzelve werd greetig door het Volk aan-kingS genomen, en zonder de minfte agter-van* docht met algemeen genoegen bevestigd. De Latynen en nieuwere bondgenooten ver. heugden zich met het deel, welk zij aan Rome's grootheid zouden hebben, en cassius hier door van geweld, zoo min als van list, eenig voordeel van zijne bedoelde middelen kunnende trekken, hield op, het Volk door zijne aanfpraaken te ontrusten , en bragt zijn Overheidsjaar ten einde zonder eenige nieuwe poogingen, om zijn heerschzuchtig oogmerk te bereiken. (O Naauwlijks hadden q. fabius en serv. q rm cornelius de eerfte waardigheid in heten SERV' gemeenebest aanvaard, of cassius werdc3.NEL1B' gedaagd voor de rechtbank des Volks. Die zelfde Raadsheeren, die weleer bij de te (O Dion. hal. L. VIII. p. 540-544.  494 ROMEINSCHE boek te rechtfteIlinS van coriolanus zich 1V. zoo hevig verklaard hadden tegen dit ge- TvoTc V3arlijk VolksSezaS> waren nu de eerften, v408™. om hun aa"zienlijkften ambtgenoot bij de J. van, r. menigte aan te klaagen. - Coriolanus, naamlijk, had alléén het Volk ten voordeele der Grooten willen onderdrukken: doch cassius was op het onrechtmaatige eigendom der Grooten aangevallen, om het Volk te behaagen, en zich boven allen gezag van den Raad te verheffen. — Reden genoeg, om zulk een fchijnftrijdig gedrag zijner ambtgenooten op te losfen. Cassius Caeso fabius, de broeder des doorcAES© / » "ca fabius en LonJuls en l. valerius een neef van ^sVb"jherP1°"LIC0LA CO. twee jongelingen, die Volk be als Penmngmeefters reeds den eerften trap fchuidigd. tot hoogere eerambten in den Staat beklommen, waren de werktuigen, waardoor de Raad CO Dion. hal. L. VIII. p.544. Men vindt aldaar l. valerius M^»., broeder van poplicola genoemd, doch dat zulks eene fout moet zijn loont de tijdreekening zeer gemaklijk Oeaumarchais Hifi. Rom. T. II. p. 436. in «„.) en dat hij de zoon van marcus en dus de broederszoon van poplicola was, blijkt uit denzellden dim. hal. L. VIM. p. 553.  geschiedenissen. 495 Raad cassius aanviel. Door hunne n. bediening het recht bezittende, om eene volksvergadering bijeen te roepen, klaag- hoofdst. den zij hem openlijk aan over hoog ver-J* vo8or °' raad tegen de burgerlijke vrijheid, en ftel- J. van'R. den hem eenen dag, waarop hij zich hier a69' over voor het Volk zou te verdeedigen hebben. Hunne geboorte, rang en betrekking gaven gewigts genoeg aan deze aanklagte bij eene menigte, welke eene onlangs verkreegene magt zeer gaarne in werking bragt. Cassius moest zich aan deze dagvaarding onderwerpen. Zijne aanklaagers hielden ftaande, dat Befchuidi. hij het toegelegd had op de overheerfching ^"oerin" van het gemeenebest, en fielden alle wel-bfjTet^ fprekendheid te werk, om zulks te bewij-c^uT" zen uit zijne openlijke daaden. „ Hiertoe flrekte, dat hij den Latynen niet flechts het burgerrecht had doen verkrijgen in zijn tweede Confulaat, maar hun ook een derde gedeelte van den oorlogsbuit had toegelegd; dat hij de Hernicen, die dankbaar zouden geweest zijn, wanneer men hun als onderdaanen flechts al hun eigendom niet ontnomen had, tot vrienden en bondgenooten verheven, en even eens een derde van allen  496 ROMEINS CHI boek len buit had toegeweezen. Op zulk eene IV. wijze de goede dienften van bondgenooten hoofdst. a]dj-d wfllende vergelden zqu ,er wdhaast J. voor c n , 483. voor Rome zelve mets overfchieten. De J. v^Ronwettigheid zoo wd aIs de onbillij-kheid van zijne voorgeftelde landverdeeling liet geen twijfel over aan zijne oogmerken. Derzelver voordragt was, zonder toeftemming van den Raad, op eigen gezag gefchied, om al de verdienden daarvan bij het Volk in zijn perzoon alléén te bezitten , en het voorftel zelve, om den burgers het loon hunner overwinningen voor een aanmerklijk gedeelte te ontnemen en aan vreemden weg te fchenken, was zoo onrechtvaardig, dat zich hetfnoodedoelwit van den voorfteller ontdekte, om zich ook van eenen aanhang buiten Rome te verzekeren. Wekten alle deze openlijke daaden het gegrond vermoeden van de poogingen eens dwingelands, zijne min bekende, maar even bewijsbaare verrichtingen openbaarden aan elk zijn fchandlijk oogmerk : want dat de Latynen en Hernicen hem van geld en wapenen voorzien hadden , en eene menigte van jong en flegt Volk uit beiden die natiën naar zijnen misdaadigen wenk  GESCHIEDENI S S EN. 49^ wenk wachttede, was door braave getui- m gen uit die bondgenooten zoo wel, als uit B^K Romeinfche burgers, dien zij'bij naamen «°°*««*. opgaven, bewijsbaar. "* Ci) J* voor C. Hoe onvoldoende deze fchijnbaare be-J. t« R. wijzen voor een onpartijdig rechterlijk oor- *69' deel ook mogten zijn, mij waren genoeg- vfrooT zaam, om een Volk in drift te brengen, tdeeneIJ0eond bij wien het gegrond vermoeden zich aanSr.g°«° geene volledige overtuiging bekreunt. Te vergeefschwilde cassius,in eene van te vooren uitgewerkte redevoering, de aanklagt wederleggen; te vergeefsch had hijmet zijne bloedverwanten en vrienden den witten tabbaard met het morzig en ongehavend kleed verwisfeld, waardoor befchuldigde perzoonen gewoon waren, het medelijden voor zich in te nemen; vruchtloos fpraken zijne voorige verdienden ook dan, wanneer hij zweeg; onnut waren de jammerklagten zijner drie kinderen, die telkens de verbitterde burgers weenend te voet vielen; — een vrij Volk, het geen den dood boven de flaavernije ftelde, en zich van zijne oogmerken overtuigd hield, was, CO Dion. KALt L. VIII. p. 544, 545< II. DEEL. Ij  49^ romeinsche Jf was, hoe teergevoelig anders, thands on- BOF.it iv. verbidlijk, en veroordeelde den belaager hoofdst. dei. burgerlijke vrijheid ten dood, op dat 433'. C hij niet, als een andere marcius, door j. van R.eene laffe toegevendheid gefpaard, als vijand tegen zijn vaderland uit eene ballingfchap mogt wcderkeeren. Dit vonnis werd terftond uitgevoerd. Men ftortte hem voor aller oogen van de Tarpcjifche rots neder. Voords werden zijne goederen verbeurd verklaard, en tot aanbouw van tempels en altaaren bedeed. De verbittering des Volks ging zelfs zoo ver, dat zij ook de kinderen van den vijand der burgerlijke vrijheid wilden om het leeven brengen, gelijk zulks de Grieken alzins gewoon waren : doch de Raadsheeren, die misfchien nog meer voor hunne bijzondere nadeden bij de voortellingen van c assi us,dan voor de vrijheid van den Staat, gevreesd hadden, verzekerden door een raadsbefluit aan zijne kinderen een veilig verblijf in Rome. En zinds, zegt dionysius, deed men nooit den kinderen de misdaaden der ouderen boeten : — alsof de verbeurdverklaaringen der ouderlijke goederen de kinderen niet op de allerwezenlijkfle en alleronredenlijkfte wij-  GESCHIEDENISSEN. 499 wijze in der ouderen ftraffe deeden dee- ir. len? (O BO™ Zoodanig was het lot van cassius,"oohst. die, na coriolanus, ongetwijfeld ™°r c' den eerflen rang onder de Veldheeren van J- va" R. zijnen tijd verdiende. Het gemeenebest *6)' .. , , . , Aanmer- was aan zijn beleid zoo wel, als aan zijnen king over moed, de grootfte dienften verfchuldigd,^/^18' en het Volk zou zeer zeker de wezenlijk-van "sfte verplichting aan zijne laatfte voordellenS'L gehad en erkend hebben, indien derzelver oogmerken haare waarde niet hadden omgekeerd. — Schoon de partijfchap en de haat der Grooten tegen eiken Volksvriend zeer gereed zijn, om eene onbaatzuchtigheid, waarvoor zij zelve dikwijls onvatbaar zijn, aan fiegte inzichten toe te fchrijven, en zij hun eigen doel nimmer beter bereiken, dan wanneer zij het onnozel Volk tegen deszelfs waare vrienden weten te verbitteren ; — hoe veel aandeel zulk eene verachtlijke denkwijze ook wezenlijk aan het ftren- CO Me» zie hier over de onlangs uitgekomen Verhandeling van de Heer j. meerman ever de burgerlijke en de Folks-vrijheid op bl. 15. li 2  5oo ROMEINSCHE H. ftrenge vonnis van den onverhoorden c a s- BOF. K IV. sius mag gehad hebben; — komt het ons hoofdst echter v0q dat het Jlominrche yo]k zoo T. voor C. , . . , , J 483> al niet wettig, na behoorlijke overtuiging, J. van R.echter naar verdienden in hem eenen 2 6p. man veroordeelde, die den omgeworpen throon in het gemeenebest voor zich zelf zogt te herftellen. (i) Schandiijk Welk eene achting de edelmoedige ver- gedragvanzaakjng des ^ desze]fs dgen be_ lan- CO Oe oude Schrijvers zijn geenzins eenftemmig omtrend den dood van cassius, noch de nieuwe omtrend zijn charakter. Dionysius (L. VUI. p. 545-5470 en Liviüs (L. II. c. 41 ) verkiezen het verhaal, welk wij hebben voorgedragen, boven een ander, volgends hetwelk cassius door zijnen eigen vader in deszelfs huis zou omgebragt zijn, het geen door florus (L. I c. 26.) en door plinius (L. XXXIV. c. 4.) wordt aangenomen, terwijl valerius max. op de eene plaats (L. V. c. VIII. ex. a.) het laatfte, en op eene andere (L. VI. c. Ui. ex. 1.) het eerfte gevoelen omhelst. AlJe de Ouden ftemmen echter daarin overeen, dat cassius, fchoon wel geftreng, nogthands naar verdienden veroordeeld is, waarover de nieuwere Schrijvers aanmerklijk verfchillen. Hooke Rom. Hiji. T. II. p. 160. vertot T. I. p. 234 & fuiV. ECHARD T. I. p. n€.  geschiedenissen. 501 langen voor de algemeene vrijheid ook ver- II. diende, en onder welk eene verplichting de B°v.K Raad zich zelf ook gebragt had door hetH0OFDST* wettig genomen en bekrachtigd befluit tot l' voor C* eene verdeeling der veroverde landerijen, J- van R. noch deze volftrekte, noch gene zedenlijke, de 2£*d verplichting werd beandwoord door hetheeren? ' onwaardig gedrag der Grooten, die nu voor geen verlies van eigen gezag meer vreezende, ook van geen verlies van eigen inkomflen wilden hooren, en onbefchaamd genoeg waren, om het Volk te befpotten en te verachten over deszelfs woede tegen den ijverigften voorftander van hunne onmiddellijke belangen. Die onverdraaglijke hoon en ontrouw der Raadsheeren bragten het gemeen , welks gevoelen altijd van de uitkomst der zaaken afhangt, in het denkbeeld, dat hunne Gemeensmannen, de tegenftreevers hunner vooringenomenheid met cassius, hunne belangen hadden verraaden. De tegenwoordige Gemeensmannen deeden echter alzins recht aan de braafheid hunner voorgangers, en drongen tevens met al den ernst van hun nadruklijk gezag bij den Raad op de uitvoering van deszelfs befluit aan. Ii 3 Het  502 ROMEINSCHE boek Het nog Seenzins willende laten aankoIV. men op die vertraaging, waarvoor het hoofdst. raadsbefluit omtrend delandverdeeling zelf J. voor C. , , 483. was vatbaar gemaakt, meende de Raad, j. ™^R-het best allen verderen aandrang te kunMen wii-nen ontwijken door de algemeene aandacht de in den elders heen te leiden, en wel door het Raad een buitenland voeren van eenen krijg tegen verfcheiden jbnen oor-nabuuren, die zich aan ftrooperijen zouden fchuldig gemaakt hebben. Dit vaak beproefde middel had intusfchen altijd dit gebrek, dat men bij hetzelve afhing van de willekeur des Volks in zich al of niet tot den krijgsdienst op te laten fchrijven: en thands verzette zich het gemeen eenpaarig tegen eene werving, van welker oogmerk hun de volksverweerders onderrichtten , terwijl de Confuls van geen geweld durfden gebruik maaken, daar de rechten des Volks thands even wel verdeedigd als bewaard zouden worden. Dewer- Het laatfte plechtanker van het sezaa- ving be- j vorderd der Grooten werd reeds klaar gemaakt; door de men fprak openlijk van hetaanftelleneenes vrees voor . een Di£ta-l)l"^ors, en gaf geene onduidlijke wenken, tor' dat men hiertoe het oog op appius had. Doch de naam van dezen Raadsheer was ge-  geschiedenissen. 503 genoeg, om het Volk eenen fchrik aan te jagen, dien de Gemeensmannen niet konden verdrijven, en waarvan zich de Confuls ter werving des legers uitmuntend bedienden. Cornelius trok opVe'fi aan;ftroopte alles in de rondte af; gaf zijne krijgsge-i vangenen aanVejifche afgezanten voor los-' geld vrij; en trof, na dezen voordeeligen uitval, een wapenftilftand van één jaar. Fabius viel de Aequiérs cn Volscers aan, en vond bij Antium een leger, welkj zich tegen zijne plunderingen vruchtloos > wilde verzetten. Maar hij verbitterde het' Volk niet weinig, door al den veroverden buit telkens te verkopen, en het geld daarvan, zonder eenige uitdeeling aan zijne troepen, terftond naar Rome te doen vervoeren. Tegen het einde van zijn beftuur keerde hij uit het veld weder, CO Tegen de aanftaande verkiezing der nieuwe Confuls, was de Raad bezorgd, dat het oppergezag niet in handen mogt komen (i) Dion. hal. L. VIII. p. 547, 548. liv L. II. c. 43, li 4 ir. boek IV. BOOFDST. f. voor C. 4«3. f. van R, 260. Voordee» en over de Voordeeen van faiius, doch ijn onunst bij et Volk .  II. BOEK IV. hoofdst. J. voor C, 483. J. van R, 269. J. voor C. 482. J. van R. 270. Caeso fabius en l. Of. 1 5°4 romeinsche men van volkbelievers, die aan de 'zoo gehaatte landverdeeling werkzaan zouden zijn. Hier voor vreesde men te meer, wijl deze belofte de gereedfte omkoping van 'sVolks gunsten ftem zou wezen. Daar evenwel deze vergaderingen tot nog toe naar de inftellingvan servius gehouden werden, en dus het talrijke gemeen in dezelven geen invloed genoeg had, was men in ftaat, twee perzoonen tot de eerfte waardigheid te verheffen, die thands het voorwerp van den haat der menigte waren. Caeso fabius, de broeder van quinrus, en aanklaager van cassius, wiens dood men thands betreurde, werd, op aanfpooren van den Raad, om naar dit ambt te ftaan, Conful benevens l. je m 1l 1 us een verklaard en ijverig tegenftreever van allen volksgezag. Deze verkiezing kreeg haar beflag, fchoon het gemeen , tot wiens ftem het niet kwam, ten blijke van misnoegen het veld van mars /erliet. Dit jaar fcheen den Raad naar wensch e zullen gaan; eene oorlogsverklaaring :}er Volscers riep de Confuls in het veld, en  GESCHIEDENISSEN. 50, en dus was men weder vrij van nieuwer aandrang op oude beloften, dien men mm mer meende te vervullen. De Volscers, altijd van den inwendigen toeftand van Rome wel onderricht, hadden zich weder op deszelfs huislijke verdeeldheden verlaten, en bragten twee legers te veld, waarvan zij het eene tegen de bondgenooten der Romeinen aanvoerden, en met het andere op het oude tooneel des oorlogs , bij Jntium, derzelver aanval afwachtten. Caesofabius voerde het bevel over een leger het geen ter verdeediging der bondgenooten werd afgezonden: l. jbmilius trok met een ander tegen den rustigen vijand op. ^Emilius verdroeg 's vijands uitdaaging niet, doch leverde een ongelukkigen flag.!) De Volscifche krijgskunst, onder corïo-l lanus geheel naar de Romeinfche inge-S richt, betwistte den Conful lang allen voordeel , eindelijk deinsden de vijanden terug om een gefchikter grond voor hunnen ftand te zoeken. De Romeinen hielden dezen kunftigen terugtred voor eene vlucht, en vervolgden hun eerst geregeld, doch zich u 5 wel- 1 11. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C. 4*2. J. van R. 370. Vijandlijkheden dei Vokeers. Ongelukge flag UI JE M I- ivs te- n de/'a/s-  5o6 ROMEINSCHE II. BOEK IV. HOOFDST. J voor C. 482. J. van R, «70. 4 weldra voor volflagen overwinnaars houdende verwarden zij hunne gelederen, en begaven zich veelen aan de plundering van landhuizen en de uitfchudding van gefneuvelde vijanden. Dit tijdiiip namen de Volscers waar; zij herftelden zich fpoedig; en richtten eene flachting onder de ongeregelde benden der Romeinen aan, waarbij het geheele leger zou gebleeven zijn, indien een hevig onweder en eene dikke duisternis geen einde aan het bloedvergieten gemaakt had. De vijand trok vrolijk naar Antium af, waar deze flag met openlijke dankfeesten gevierd werd : terwijl de Conful des nachts in ftilte aftrok, en het overfchot van zijn leger op eenen heuvel bij Longula post deed vatten. Niet te vreden met zulk eene halve overwinning trokken de Volscers hem fpoedig agter na, en werden begeleid door veelen hunner landgenooten, die ongewapend zich met het gezicht van de Romeinfche volflagen nederlaag wilden vermaaken en zich tevens een goeden buit soeken Men ontving hun echter hartlijker, dan zij verwacht hadden, de Romeinfche ruiterij en het geoefendfte krijgsvolk (trio-  geschiedenissen. 50? (triarii) ftortten met zulk eene drift van den heuvel op de ongeregelde benden af, dat zij zich verplicht vonden, met veel verlies terug te trekken. Thands liet de Conful zich niet misleiden door de uitdaaging van den vijand, die zich in de vlakte had uitgebreid, maar moest tevens zien, dat het Vilsctfche leger daaglijks door nieuwe troepen verfterkt werd, zonder den onwederftaanbaaren ftorm van zulk een talrijken aanval, of het gebrek aan leevensmiddelen, door eenen bedekten aftogt te kunnen ontwijken. Gelukkig zond zijn ambtgenoot hem de uitgelezenfte benden tot ontzet. Dezelven waren bij nacht ongemerkt binnen het leger gekomen. Den volgenden dag waagde de vijand den algemeenen ftorm, maar werd nu zoo nadruklijk ontvangen,dat hij na een aanmerklijk verlies binnen zijne legerwallen terug trok. Het ontbrak den Romeinen nu aan geen leeftogt, en ^ïmiuus zou thands onbelemmerd hebben kunnen aftrekken, om de algemeene volksvergadering ter ftemming van nieuwe Overheden bij te woonen, indien de fchaamte van zoo ongelukkig voor het gemeenebest geftreeden te heb- ii BOEK IV. HOOFDST. J. voor C. 481. J. van R. 271.  5°8 romeinsche II. boek IV. hoofdst. J. voor C. 481. J. van R. 271. M. FAB'US en l. VALE- p.ius Coff. 1 1 1 ] ( < < ] i hebben hem niet in het veld gehouden had. Zijn ambtgenoot liet het bevel over zijn leger aan zijne Onderbevelhebbers over, om op dien belangrijken dag te Rome te zijn. De Raadsheeren, eens verlegen gemaakt over hunne bezittingen, fielden weder alle Itunftenaarijen te werk, om te verhoeden, lat geene volkbelievende perzoonen tot ïenen rang wierden verheven, welks gezag 's Volks morringen wettigen kon. Thands gebruikten zij deze, dat zij nieriand voor verkieslijk tot de eerfte waarligheden in den Staat verklaarden, dan lie openlijk naar dezelven geftaan hadden, ;n wier bevoegdheid daartoe door de Overreid vooraf beoordeeld was. (1) Op de:e wijze bragt men tegen den zin des Volks le bijlbundels in de handen van m.faeius, len jongften broeder des eenen Confuls, en valerius den mede-aanklaager van iassius. (jï) DeCO Zie boven D. II. bl. 25c, de noot. (2) Dion. hal L. VIII. p. 549-553. Liv. II. c. 42. Volgends den laatften Schrijver zou ïen in het jaar 270. weder over de Iandverdeeling werk-  geschiedenissen. 501 Deze Conjuls wilden terftond het verlie, des legers bij Antium door eene nieuwe werving herftellen, doch het Volk verzette zich tegen dit raadsbefluit. De geringere burgers inzonderheid verweeten den Raad deszelfs ontrouw aan de gedaane beloften eener landverdeeling, en liepen de huizen der Gemeensmannen af, om hun op het nakomen van dat befluit te doen aandringen. De Gemeensmannen trachtten te vergeefsch de fchamele menigte te overreeden , dat het bij eenen buitenlandfchen krijg geen tijd tot zulk eene onderneming was: het gemeen liet zich niet afwijzen en vond in c. maenius den man, die alléén, zonder acht op de omftandigheden te flaan, 's Volks eisch openlijk aandrong, en zich tegen alle werving verklaarde, voor dat de Raad de Tienmannen ter landverdeeling benoemd zou hebben. Geene tegenredenen der Co»M vermogten iets op zijn onverzetlijk hoofd; waardoor hij hun noodzaakte tot middelen, om eenen tegenftand te ontduiken, die niet was te overwinnen. De werkzaam geweest zijn, hetwelk echter van wegen het afzijn der Confuls uit Rome onwaarfchijniijk is. ) BOEK IV. , HOOFDST. J. voor C. 481/ J. van R. 271. 's Volks aandrang op het raadsbefluit der landverdeeling.  51° romeinsche De fchrandere Overheden vonden hier toe een zeker middel. Het gezag der Gemeensmannen was binnen de ftads muuren bepaald, zelfs was het hun niet geoorloofd buiten Rome te gaan, dan eens in her jaar op de Latynfche vierdagen. Van deze beperkingen, met welker vastiielling men ongetwijfeld wederzijdsch geen oogmerk had, om het geheele gezag der Gemeensmannen , als men zulks wilde, te leur te Hellen , maakten zij listig gebruik. Zij begaven zich buiten Rome, en hielden in tenten de voorgenomen werving. Die zich aan deze werving onttrokken, leerden door hun voorbeeld aan anderen de gehoorzaamheid, daar de Confuls hun vee, landerijen, of ïkkergereedfehappen aanfloegen tot eene willekeurige boete hunner wederfpannigheid. Door zulk een ongewoon doch nadruklijk middel de voorgenomen werving fchierlijk volbragt hebbende, trokken de Confuls fpoedig met deze manfehap uit: fabius naar het leger, welk ter dekking der bondgenooten ftrekte, en valerius naar het ander, welk in hetVolscifche land lag. Doch daar men weinig ftaat kon maaken op II. BORK IV. HOOFDST. ]. voor C 48.. J. van R. 071. De werving door de Confuls in het veld gehouden.  geschiedenissen. 51 i op gedwongen krijgsvolk, wilden de Confuls flechts een verweerenden krijg voeren. Zulks bleef valerius echter niet lang mooglijk. Geduurige fchermutzelingen verminderden zijn leger, terwijl de Volscers telkens hun verlies aanvulden. Stout op deze meerderheid bood de Volscifchc Veldheer het eerst een algemeenen veldflag aan, dien valerius, voor verdere eigen verzwakking en vijandlijke verfterking vreezende, genoodzaakt was aan te nemen. Het treffen was algemeen, en door de wederzijdfche gelijke drift en krijgskunde onbeflisfchend. Elk vocht, als of van hem alleen de overwinning af hong. Nadat in beide de flagorden veelen op hunne plaats waren gefneuveld, nog meerdere zieltoogend op den grond lagen, eu flechts weinigen overig waren, om den flag voord te zetten, waartoe deze weinigen echter met hunne doorgefchooten fchilden, ftompe of halfgebroken zwaarden en matte krachtlooze armen nog buiten ftaat waren, trok het overfchot der beide legers, aamechtig van vermoeidheid en dorst, tegen den avond van een. Na dezen volkvernielenden en onbeflis- fchen- IT. BOEK IV. HOOFDST. J voor C. 481. J. van R. Onbeflisfchend e flag met de Volicers.  II BOEK IV. HOOFDST. j\ voor C 481. J. van R 371. Eene on kuifche Festaaifche pries leresfe ge ftrafc. 5Ï2 romeinsche fchenden flag bleeven de vijandlijke le* gers weder werkloos liggen, het geen men te Rome aan het opzet des Confuls ' toefchreef, om den oorlog fleepende te • houden, en onder het krijgsvolk aan de onbekwaamheid van hunnen Veldheer. Intusfchen werd Rome door gansch an-^ dere gevaaren ontrust. Eene der Prieste■ resfen van vesta had haare offers aan de 'Godinne der liefde gebragt. Deze ontrouw aan gewijde beloften en derzelver bijgeloovig verband met de welvaart van den Staat, fcheenen te vereisfchen, dat zich de hemel zelf verontwaardigd toonde over zulk eene misdaad. De fchrandere Geestlijkheid liet het daarom aan geene voorteekenen van onheil, fpooken en verfchrikkingen ontbreeken, welken allen te kennen gaven dat de eene of andere Godheid met haare offers onvoldaan was. Men zogt kwanswijs en vond de ongelukkige opimia. Van het altaar afgerukt, waar voor haare neiging zoo gansch ongefchikt was,begroef men haar leevendig, en bragt men twee haarer minnaars, na eene openlijke geesfeling, ten dood. Na deze fchrik-  geschiedenissen. 51 fchriklijke rechtspleeging beloofden al] voorteekenen weder een nieuw geluk aa den Staat, (i) Tegen de aanftaande verkiezing vai nieuwe Overheden kreeg alles in Rom eene zeer onrustige gedaante. De Raads heeren zagen het liefst jonge lieden aai het bewind, op wien hun gezag den mees ten invloed behouden kon , en waren voo al gefield op den zoon van appiuj claüdius, die zijnen vader in ftreng heid gelijk, in hoogmoed te boven , was Het Volk integendeel had het liefst man nen aan het roer van minzaamen aard er achtbaare jaaren. Beiden deze partijen el kanderen niets toe willende geven, beftreeden de Confuls en Gemeensmannen fcn/ vruchtloos elkanders gezag. Eindlijk befloot de Raad, dezelfde tusfehenregeerinf in trein te brengen, welke 'erbij het overlijden van een Koning weleer had plaat! gehad; en werd a. sempronius atrat, het eerst tot zulk een Tusfchenkoning bij het afzijn van Confuls benoemd. Sp. lar- tius; (O Dion. hal. L.VI1I. p. 553-55Ö. liv. L II. c.4a. De laatfte noemt deze Priesteresfe oppia, II. DEEL. Kk 3 e tl B O EK N IV. HOOFDST. ]. voor C. 1 480. »J> van R. 972. Oneenig. 1 heid over de benoe» "ming van [ Confuls. I ; Interregnum.  5H romeinsche II. ■ O !" I iv. boofdst. J. voor C. 480. J. van R, 272. c- juuus en q. fa BlCJS Cof. Vijandlijkheden der Aequi'érs eaVejers. Verovering van Ortona door de ( Aequi'èrs. Gorlog te- t 1 u s, die hem opvolgde, belegde de Volksvergadering en ftelde tot Confuls voor cr julius, een volksgezind man en q. fabius, die reeds eenmaal in het bekleeden van die waardigheid zijne tegenovergeftelde gevoelens had kennelijk gemaakt. De Raad vertrouwde, dat deze twee verfchillend denkende Confuls eikanderen ligt in een werkeloos evenwigt zouden houden omtrend 'sVolks verjaarde eisfchen; en het Volk verheugde zich al te zeer over het voorbijgaan van den gehaatten zoon van appius, om met deze benoeming niet wel te vreden te zijn. Strooperijen der Aequiërs op den Latynfchen grond en der Fejers op Rome's grondgebied gaven den Raad eene gewenschte aanleiding, om door buitenlandfchen krijg inwendige onrust afteleiden. Men beiloot evenwel, de Vejersvcmx alleen aan te vallen: en dit verftoutte de Ae\uiërs, om met een geregeld leger de La',ynfche ftad Ortona aan te tasten, en na ;en hevigen tegenftand te veroveren. Schoon deFejers de Romeinfche afgezanten CO Dion. hal. L. VIII. p, 55Ö, 557.  geschiedenissen. 51 ten met het onbefchaamde andwoord te rui zonden, dat zij geen deel aan de plunderinj hadden, welke door burgers van anden Etrurifche fteden zou aangericht zijn; ont moeteden de afgezanten nogthands op hun ne terugreis eene ftroopende bende, wel ke haaren roof naar Veji dreef. De Raad befloot hierop tot den Fejifchen krijg. — Men bragt veel tegen dit befluit in, ah ware het flechts een uitvlucht der Grooten, om de algemeen beflooten landverdeeling uit te fteilen , en allergevaarlijkst voor den Staat, om zich welligt in eenen algemeenen Etrurifchen oorlog in te wikkelen. Op aanraaden van sp. lartius kwam echter het Raadsbefluit in werking. Beiden de Confuls trokken tegen de rijers uit; legerden zich digt bij die ftad ; zagen geenen vijand in het veld; enbragten het grootfte gedeelte van hun Overheidsjaar met eene algemeene plundering van den vijandlijken grond ten einde. Bij eene nieuwe benoeming van Overheden , vreesde men weder voor dezelfde verdeeldheden als in het voorige jaar, en befloot men daarom gereedelijk, beiden de Kk 2 par- S ï Ir* ' boek iv. . hoofdst. J. voor C. 4H0. .J. van R. 272. gen de Fejers. ƒ. voor C. 479]. van R. 273. Caeso fa« biusII. en sp. fur1u» Cof.  II. BOEK !V. HOOFDST. J. voor C 479J. van R 273- SP. ICILIU! dringt or de Landverdeelingaan. Schrandere raad van appius. 5t6 romeinsche partijen eenen Conful naar derzelver zin te geven. Caeso fabius en sp. furius kreegen de bundels in handen.- Daar de Latynen bondge'nootfchaplijken •bijftand tegen den inval der Aequiërs kwamen eisfchen en geheel Etrurie op aanftooking van Ve'fi in beweging fcheen te geïaaken, was de oorlog thands geen uitvlucht van den Raad. Doch sp. i c i li u s-, de oude Gemeensman, die bij de uitwijking des Volks op den gewijden berg reeds gezien had, hoe men van den nood der Grooten flechts gebruik had te maaken, verklaarde zich openlijk tegen de aangekundigde werving, voor dat het oude raadsbefluit omtrend de landverdeeling ki werking was gebragt. Zoo overtuigd waren de Grooten in hun eigen hart van de billijkheid van het misnoegen des Volks, dat de ftroeve appius zijne medeleden aanraadde, van langs een anderen weg den geduurigen tegenftand der Gemeensmannen krachtloos te maaken, en wel door zich de meerderheid van hun door allerleie vleijerijen en infchiklijkheden tot vrienden te maaken. Deze listige ftaatkunde had fpoedig de be-  GESCHIEDENISSEN. £l bedoelde uitwerking: de vier overige Gf meensmannen lieten zich door die geveinsd minzaamheden innemen; raadden eerst hu ambtgenoot in vertrouwen zijne poogin af; en verklaarden zich eindlijk openlij tegen dezelve, als ware die thands alzin verderflijk voor den aangevallen of be dreigden Staat. Nu ging de werving fpoedig voord, ei eerlang trok sp. furius met een aan zienlijk leger tegen de Aequiërs, caesc fabius met een ander tegen de Etruriër: uit. Furius had goed geluk bij eenen lafhartigen vijand, die zijne landerijen ten prooi aan plunderende krijgsknechten liet, en deelde al den buit, dien hij maakte, aan zijne benden uit, het geen hem nog dieper in 's Volks gunst drong. Caeso fabius, gehaat bij het Volk om zijne aanklagte van cassius, wiensJ dood men nog dwaaslijk betreurde, wast met alle zijne uitmuntende krijgsbekwaam-'* heden niet in ftaat, iet uit te voeren met benden, welken hem alle blijken van minachting gaven en van gehoorzaamheid weiKk 3 ger- 7 !- II.. BOEK e iv. [j HOOFDST. T. voor C. 3 47S>. ij. van R, s V* l | Goed geluk van furius tegen de Aequiërs. Wederpannigleid van et leger anFAQiu»,  5i8 ROMEINSCHE boek Serden' -Deze °Pzetiijke wederfpannigIV. heid bragt eens het geheele leger, ja gansch hoofdst. Rome ^ in gevaar> Met de uitmuntendfte ^' \°79. C'krijgskunde zijne flagorde zoodanig inge- J. van R. richt hebbende, dat de vijanden door eenen 273. vliegenden aanval der ruiterij terftond in wanorde gebragt wierden, lustede het zijn voetvolk geenzins, hun in hunne vlucht te vervolgen, noch eene pooging te doen, om hun verlaten leger te veroveren. Noch het bevel van fabius, noch zijn verzoek, noch de eer van den Staat, noch het gevaar des legers, wanneer de vijanden zich eens herftelden, waren in ftaat, het wederfpannige krijgsvolk in hunne gelederen te houden, veel min éénen tred geregeld voorwaards te doen rukken. Tegen wil en dank des Bevelhebbers liepen zij naar hun eigen leger te rug, en maakten zich zelfs des nachts gereed, om ook van daar op te breken. De Conful ontdekte hun oogmerk, en wel bewust hun door geenen dwang te rug te zullen houden, gaf hij hun welftaanshalven het teeken van den aftogt. Maar ook deze aftogt geleek meer naar eene overijlde vlucht j ongeregeld  GESCHIEDENISSEN. 519 geld waren zij 's vijands bodem in den don- n. ker overgetrokken, en kwamen reeds met B jV* het aanbreken van den dag in het gezicht hoofdst. der ftad. De wachters op de muuren ^vao* **" 479- hoorden van verre met doodlijken fchrik J. van R, een fnel naderend leger, en hetzelve voor 373* een vijandlijk houdende, maakten zij fpoedig allarm door de geheele ftad. Elk liep te wapen, en beefde voor den onverhoeden aanval. Naauwlijks geloofde men zijne eigen oogen, wanneer zich de Romeinfche veldbanieren vertoonden; onuitdruklijke verbaazing greep eenen ieder aan op het gezicht van hunne eigen medeburgers; en men opende voor hun de poorten niet, voor dat de klaare dag en de onderlinge gefprekken geen twijfel aan deze onwaar- fchijnlijke vertooning overlieten. De wangunst, dat toch fabius, wien het Volk haatte, zich geenen zegepraal verdienen mogt, was de eenige reden van dit fchandlijk gedrag : die Veldheer leerde overtuigend in zijn eigen perzoon, dat het den bekwaamfte mannen veel eer aan de kunst ontbreekt, om burgers te beftuuren,dan om vijanden te verwinnen.— De Etrurie'rs plunderden intusfchen nog Kk 4 al-  ir. BOEK III. HOOFDST. J. voor C. 478. J. van R. 274. M. FABIUS II. en cn. ( MANLIUS Of. ] Veldtogt tegen de Fejers. \ i 1 t. i 1 I 1 i c 1 F 5^0 romeinsche alles wat in het leger agtergelaten was en keerden als overwinnaars te rug. (1) Hoe ongezien de Fabiërs ook bij het Volk waren, deed echter de Raad recht lan derzelver wezenlijke verdienlf en en bekwaamheden , en wist niet te min het oppergezag in den Staat weder in handen te irengen van m. fabius, den broeder les voorigen Confuls, bij wien cn. man.ius gevoegd werd. Beiden de Confuls kreegen bevel, om len oorlog tegen de Vejers met al de :rijgsmagt van den Staat voord te zetten, n lïelden daarop eenen algemeenen verfdag vast. Tib. pontificius vertraagde, als Gemeensman, deze werving enigen tijd, door aan te dringen op het fdoen dier zaake, welke reeds zes jaaren noedwillig fleepende gehouden was : doch iet trouw en fchrander opvolgen van den aad, dien appius in het voorige jaar ;egeven had, maakte dezen tegenfland weiTa vruchtloos. De werving ging door. )e Latynen en Hernicen zonden een dub- beld (O Dion. hal. L. Vin. p. 557, 558. L. • 559-5Ó2. liv. L. II. c. 43.  geschiedenissen. 5? beid getal der hulptroepen, welken va hun gevorderd waren, waarvan de helft ecl ter met hartlijke dankbetuiging voor de ijver dier bondgenooten werd te rug g( zonden. De Confuls namen twee lege] onder hun bevel; lieten een ander lege van twee keurbenden voor de wallen va Rome zich nederflaan, en droegen dewach en verdeediging der ftad van binnen aai hun op, wier hooge ouderdom vrij van den veldtogt was. ~ Fabius en man lius legerden zich op twee welgekoozer heuvels tegen over de Etruriërs, die ondei de wallen van Veji lagen. Ti) De vijand was geducht. * Geheel Etruru ,had zich met dezen krijg gemoeid, niet zoo zeer uit genegenheid voor de Fejers als wel in de hoop, dat het thands gemakhjk zijn zou, Rome, door inwendige verdeeldheden verfcheurd, ten grond te doen gaan. Alle de Vorften van dat land hadden zich in hunne vergaderingen dus laten hooren : „ fotRome's magt wel onverwinhjk zijn zou, indien dezelve van binnen door CO Dion. hal. L. IX. p. 5ö2. LIV. L. II. c. 44, Kk 5 I n ir. boek *■ IV. fi hoofdst. , J. voor C. " 478. Sj- van R. r *7*- 3 . * t 1 t i Algemeevijandlijkheid van geheel Etrurië.  II. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C. 478. J. van R, 274- Wantrouwen der Confuls op hun eigen Volk. * 522 ROMEINSCHE door tweedragt niet verzwakt wierd, doch dat dit inwendig'verderf haar, als alle andere groote Staaten, vernielen zou: dat de fchranderheid des Raads en het geduld des Volks dit kwaad nog al lang wederftaan hadden, doch dat hetzelve thands tot het uiterfte gekomen was: dat Rome reeds uit twee burgerijen beftond, waarvan elke haare eigen overheden, haare eigen wetten had. Eerst had men alleen tegen de wervingen gewoeld, doch in het veld met flipte gehoorzaamheid gediend: en deze krijgstucht had het rijk, hoe inwendig verdeeld dan ook, nogftaandekunnen houden: maar thands was de ongehoorzaamheid aan de Overheden reeds overgebragt in het veld. —— Nu zou 'Rome eerlang door deszelfs eigen magt verwonnen worden; nu had men den oorlog flechts aan te zeggen, om het overige door het noodlot en deGuden van zelfs te zien volbrengen. " Zulke gefprekken en vleijende gedachten hadden bijna geheel Etrurie' in de wapenen gebragtt De Confuls vreesden echter voor niets meer, dan voor hun eigen Volk: het versch geheugen van de wederfpannigheid der  geschiedenissen. $2'- der benden deed hun beeven voor eenen dubbelden vijand, waaraan zij den Staat ten prooie zouden geven, indien ook hunne legers eens te midden van den flag allen krijgsdienst weigerden. Alle vertrouwen op hun eigen oppergezag misfchende bleeven zij ftil liggen binnen hunne verfchanfingen, en beflooten zij geenen flag te waagen voor zij genoegzaame proeven van de trouw en ijver der troepen gezien hadden. (i) Dit fchroomvallig gedrag verftoutte de vijanden, die nog minder aan hunne overwinning twijfelden, na dat een natuurlijk toeval door de Romeinen zoo wel, als door de Etrurifche wigchelaars, voor een ongunftig voorteeken des hemels verklaard was. De veldheers - tent van manlius werd door het onweder in brand geflagen, waarbij eenige bedienden en het eigen rijdpaard van den Veldheer om het leeven kwamen. — Het bijgeloof deed hem hierom zijn leger midden in den nacht verlaten, en zich met dat van zijnen ambtgenoot verCO Dion, hal. L, IX. p. 56a. liv. L, II. c. 44. ir. boek IV. hoofdst. J. voor C. 478. J. van R. 274.  II. boek IV. hoofdst. j. voor C J, van R, 274. Overmoed der vijanden. Ongeduldigheidder Romeinen over zulk een . farren. 524 ROMEINSCHE vereenigen. De Etruriërs, die vast dachten , dat zulk eene ontwijking van der Goden ïtraffe vruchtloos of liever nu even nadeelig voor het andere leger zijn zou, namen greetig den verlaten heuvel voor zich zeiven in bezit, van waar zij den aftred naar Rome beftrijken en allen toevoer voor hunne vijanden belemmeren konden, Na meer dan eens een flag gebooden te hebben aan de werkelooze Confuls, ging hun overmoed zoo ver, dat zij hunne ruiters onder de legerwallen lieren langs rijden , om de Romeinen derzelver lafhartigheid op de fmaadendfte wijze te verwijten : eindlijk beflooten zij, eenen vijand, wien de angst voor zoo veel verachting ongevoelig gemaakt had, uit te hongeren, en begonnen daarop het Romeinfche leger met eene wijde grafc te omgraven. (1) De ondraaglijke fmaad en het vooruitzicht van het dringendfte gevaar had op ie Romeinfche benden die uitwerking, welce 'er de Confuls van gewacht hadden. Men werd in hun leger onverduldig over hunne werkeloosheid, en hegon meer en meer (?) Dion. hal. L. IX. p. 563, 564.  GESCHIEDENISSEN. 525 meer algemeen te morren tegen zulk een verachtlijk ftil liggen. Men vergat wel haast het fnood opzet, welk men weder had opgevat, om allen dienst in een leger te weigeren, waarin men tegen wil en dank was aangeworven, en men kwam reeds troepsgewijze aan de Veldheerstent, om het teeken tot eenen uitval vragen. De Confuls vuurden deze ontwaakende drift nog meer aan door eene opzetlijke onverfchilligheid voor dit verzoek en een fchijnbaare ongevoeligheid voor alle vijandlijke belpottingen. De benden, die om bevel tot vechten eischten, werden al grooter, en zeer fpoedig dreigde het geheele leger, den vijand op eigen gezag aan te zullen vallen, indien men het langer aan fpot en gevaar bloot wilde fteilen. Van deze algemeene geestdrift, welke tot raazende woede fcheen over te flaan,2, gebruik maakende, riepen de Confuls hetc Volk bijeen, en fprak fabius hetzelve™ op eenen ftouten toon aan. „ Hij verweet hun hunne trouwloosheid aan zijnen broeder; verklaarde openlijk zijn wantrouwen aan hunnen goeden wil; en vorderde voor af van elk den eed, dat zij niet dan als over- ir. BOEK iV. HOOFDST» J. voor C. 478. ]. van R. 274. Webruit er vaa )or de mjuls geaakc  520* romeinsche II. BOEK ilV. HOOFDST. J. voor C. 478. J. van R. 274. Bloedige veidflag te- overwinnaars uit den flag zouden wederkeeren. — Hadden zij eens hunnen Veldheer verraaden, zij zouden toch aan de Goden niet trouwloos durven zijn." Na deze forfche taal fprak flavolejus, een man, wiens laage geboorte, om zijne groote verdienden vergeten, hem niet had gehinderd in den hoogen rang dien hij in het leger bekleedde. „ Vrees voor geene trouwloosheid, fabius! het ganfche leger zal mij volgen." Dit zeggende trok hij zijn zwaard en zwoer zich daarop de verdoemenis van jupiter, mars en andere Goden toe, indien hij anders, dan als verwinnaar, uit den ftrijd wederkeerde. Dien zelfden eed herhaalde het geheele leger van de Confuls af tot den geringften krijgsman toe. Alles had nu een nieuw leeven; eensgezindheid vervong den voorigen onwil; elk wettede zijn zwaard en pijlen; alles vloog op de wenken der Bevelhebbers; en naauwlijks waren de offers voor een goeden uitflag verbrand , of de vereenigde legers trokken vol moed de verfchanfing uit. De Etruriërs, hoe verwonderd ook over dezen uitval, ontrokken zich niet aan den ftrijd:  geschiedenissen. 52J ftrijd. Naauwlijks konden zij zich in behoorlijke flagorde uitbreidden om de drift, waarmede de Romeinen hun terftond met kort geweer aanvielen, en weldra was de bloedigfte flachting algemeen. De rechtervleugel des Romeinjchen legers floeg, onder manlius, door den vijand heen; de linkervleugel in tegendeel zag zich door de Etruriè'rs omcingelen, zoo ras deszelfs aanvoerer q. fabius zwaar gewond ter aarde ftortte. Marcius en caeso den val huns broeders ziende, vloogen hem te hulp, floegen den vijand te rug, en konden nog één oogenblik aan den zieltoogenden quintus hunne liefde en trouwe bewijzen. Aan de andere zijde werd manlius gewond weggevoerd, en kreeg hier door de vijandlijke moed de overhand. Op dit bericht verlieten de Fabiërs het dierbaar broeder-lijk, en fnelden weder den noodlijdenden te hulp. De agter- gelaten bezetting van het Etrurifche leger viel intusfchen de Romeinfche legerplaats aan. Manlius wilde, hoe zwaar gewond , hetzelve ontzetten, doch viel met zijn paard op den grond en ftierf. De legerplaats kwam in de handen der vijanden: maar 11. BOEK iv. HOOFDST. J. voor C. 478. J. van R. «74- gen de Etruriërs.  528 romeinsche K boek IV. ÊOOFDST. J. voor C. 478. J. van R. 274. Aan m. fabius een zegepraal toegelegd. maar de Conful fabius fnelde terftond met eene uitgekooze bende om die te heroveren, en verdreef 'er de vijanden uit, wier onmaatigheid hun ten bederve ftrekte. Noch nimmer vochten de Romeinen zoo lang, zoo talrijk of zoo weifelend. Het bloedvergieten duurde van voor den middag tot den avond; 'er waren twintig duizend voetknechten en twaalfhonderd ruiters van de Romeinen en een even groot getal van hunne bondgenooten in het veld; en niets beflischte het voordeel , welk zij op de Etruriërs moesten behaald hebben, anders, dan dat dezen des nachts het veld verlieten. Daags na dezen bloedigen flag, plunderden de Romeinen het verlaten leger der vijanden, begroeven hunne gefneuvelds fpitsbroeders, en ontvongen uit huns Veldheers handen de kranzen en eereteekenen, welke hunne onderfcheiden dapperheid verdiend had. Schoon allen als leeuwen hadden gevochten, en het beleid van flavolejus en :enen sicciusde fchitterendfte vergelding waardig was, erkende echter elk de overwinning verfchuldigd te zijn aan de twee ik-  GESCHIEDENISSEN. 529 Fabik'rs, wier onverzaagde heldenmoed overal door de geheele flagorde werkzaam en onverwinlijk geweest was. Hunne uitmuntende krijgsbedrijven bevredigden het Romeinfche Volk met dit eerwaardig geilacht: en daar de Conful zich. nog eenigen tijd in het veld ophield, keurde hem de Raad eenen zegepraal waardig en billijkte het Volk die welverdiende eer. Fabius weigerde dezelve dankbaar; „ wilde zijn leger zonder Veldheer zegevieren , hij zou het geenzins deszelfs roem onthouden ;„ dus was zijn and woord", maar het verlies van zijnen broeder en van zijnen ambtgenoot verbood hem alle eigen of algemeene vreugde." Deze grootmoedigheid vereerde hem echter meer, dan de fchitterendfte zegepraal: want lof, op zijnen tijd geweigerd, keert altijd met woeker weder. — In plaatze van de bloedig behaalde zege vierde Rome de uitvaart van den Conful manlius en 's Confuls broeder QUINTUS FABIUS. MaRCIUS W3g de lijk- en lof-redenaar dezer Helden, wier lauren hij vlocht, zonder zich één blaadjen toeteëigenen. Hun lof moest H< D E E Ld %\ §fo II. boek IV. roof nsT, f. voor C. 478. f. van R. 374, Ëdelmoejiffe weigering danf van en verder gedrag des Ctnfuh.  53° romeinsche ir. boek IV. HOOFDST. J. voor C. 478. J. van R. 274. J. voor C. 477J. van R. 275- C/lESfl FA buis lil. en T. VIRGI mus Cojf. 1 Cn Dion. hal. L.IX. p.564-570. liv. L.II. c- 45-47' echter hem verheffen, en deed dit meer, naar maate hij minder aan zich zelf dacht. Het Volk met den Raad bevredigd wenfchende, verdeelde hij alle de gewonde krijgsknechten ter bezorging onder de Raadsheeren , doch nam zelf voor zijn geflacht het grootfte aantal, voor wier herftelling met vaderlijke trouw werd zorg gedragen. Om geen verwijt van vleijende volksgezindheid op zich te laaden, of zich aan haatlijker vermoedens bloot te Hellen, leide hij zijn ambt neder, welks waarneming zijne eigen veelvuldige wonden hem te gelijk zeer moeilijk maakten.— Zulk een edel gedrag maakte de Fabiërs 's Volks gunftelingen. (1) De Raad benoemde Tusfchenkoningen, am in het overige gedeelte van dit jaar de plaatzen der Confuls te bekleeden, welken voords vervuld werden door caeso fabius en t. virginius. Caeso was /oor de derde maal Conful, en zag zich :ot deze eerfte waardigheid in het gemee- ne-  GESCHIEDENISSEN. 531 nebestmet geene mindere goedkeuring des Volks, dan genegenheid van den Raad, verkoozen. Hoe onaangenaam alle vermindering van bezittingen, welken als eigendommen van vaders op kinderen waren overgegaan, den Grooten ook immer zijn moest, echter was het te vreezen, dat het Volk, welks hoop op eene landverdeeling door cassius gewekt en door een raadsbefluit gevestigd was, na eene veeljaarige misleiding over zou gaan tot middelen van openlijk geweld,en fcheen dus de voorzichtigheid te leeren, dat men zulke middelen voorkwam, door zichtbaare fchikkingen te maaken ter vervulling der plegtig gedaane verzekeringen. Om deze reden deed fabius thands een voorftel in den Raad, om aan eene gelijkmaatige landverdeeling te gaan arbeiden , eer dat de een of ander Gemeensman hierop weder aandrong. Doch dit voorftel werd afgeflagen, en fabius om hetzelve van den een befpot over zijne nieuwe volksgezindheid, van den anderen verdacht in de oprechtheid zijner bedoelingen. Gelukkig was het VoJk door de krijgsverrichtingen des voorigen LI a jaars II. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C. 477J. van R. •75'' Vergeeffche poogingen van den Conful fabius ter landverdeeling.  532 romeinsche n. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C, M7]. van R 275Lafhartig'heid der rfequi'ên. Tegenfpoed van VliWINlliS. jaars nog afgetrokken van alle huislijke twisten, en wilde de Conful, bij den tegenftand zijner medeleden, den Staat aan de fchroomlijkfte verdeeldheden niet bloot ■geven, (i) Zijne dapperheid had meer geluk dan zijne Staatkunde. De Aequiërs, die de Latynen door veelvuldige ftrooperijen ontrusteden , verlieten, op het bloote gerucht van den aantogt van fabius, ijlings den Latynfchen grond. Hun fchrik voor dezen Krijgsheld hield hun opgeflooten binnen hunne fteden, en liet den Conful het ganfche land ter plundering bloot. Virginius, die de overwinning op de Vtjers voord zou zetten, fcheen eefisgelijks tegen hun genoeg te hebben aan den fchrik der Romeinfche wapenen. Hij vond geene vijanden in het veld, en hierin geene list vermoedende, liet hij zijn krijgsvolk uit elkander gaan, om rijken buit op den weerloozen landman te maaken. Doch de vrees van deze vijanden was geveinsd, of verdween ten minfte bij de kans, welke hun 'ü Confuls onvoorzichtiger Liv. L. II. c. 48.  GESCHIEDENISSEN. 53; tïgheid gaf. Zij deedcn eenen onverwach ten uitval; vonden overal onvereenigdi vijanden; ontnamen hun den buit; ver floegen 'er veelen; en joegen de overiget op de vlucht. De verwarring der Romei nen was, bij dezen aanval, zoo groot, dat het geheele leger zou verflagen geweesi zijn, indien t. siccius, de onderbevelhebber f des Confuls geene bende va;: ruiterij en voetvolk had weten bij een te brengen, om den vijand tegen te houden, en het overfchot des legers in ftaat te fteilen, van zich te vereenigen. Nu vatteden zij weder post op eenen heuvel, doch zagen zich op denzelven van hunne vijanden ingeflooten en van allen toevoer afgefneeden. Van hunnen ongelukkigen toeftand verwittigd, trok fabius rechtftreeks tot hun ontzet aan, en kwam gelukkig nog tijdig genoeg, om ze aan de overmagt der Vejers te ontrukken. Door den honger en den dorst gedrongen hadden zij een wanhoopigen uitval van den heuvel gedaan, en waren thands in dien ongelijken flag, wanneer de vijanden, op het onverwacht gezicht van het leger van fabius, ijlings de vlucht namen. BeiLi 3 den \ - II. BOEK ; IV. .HOOFOST. J. voor C. 1 477,J. van R. 275. f Legatus.  II. Boek IV. HOOFÜST. J- voor C. 477J. van R S75- Geduurige plunderingen der Fejers. i 1 < ( a e e d 534 ROMEINSCHE den de Confuls mogten zich nu onder de wallen van Veji nederflaan, en dagen lang deszelfs landerijen aflopen, de Fejers waagden geenen uitval voor dat de Romeinen waren afgetrokken, wanneer zij weder fchaavergoeding op de nabuurige landen zogten, en zeer veele landlieden overvielen , die nog niets van den aftogt der Confuls wisten. Rome was te fpoedig in het afdanken der twee legers. Hetzelve had in de Ve\ers met vijanden te doen, die, op zich zeiven flaande, geen geheel leger tot te^enftand waardig waren, en die intusfchen ïenen beftendigen tegenftand noodigmaak:en, daar zij telkens hunne ftrooperijen vernieuwden, en thands ftout genoeg waen, om dezelven voordtezetten tot aan len berg Janiculus toe. De Raad, op ernftige maatregelen tegen leze plunderzieke nabuuren bedacht, wier anvallen veel meer ftruikrooverijen dan ijandlijkheden moesten heeten, oordeelde enpaarig, dat men tegen hun eene fterk? op de grenzen behoorde aan te leggen n in hetzelve eene vaste bezetting te houen: doch de onkosten van eene flaande krijgs-  GESCHIEDENISSEN. 535 krijgsmagt, hoe kleen die dan ook zijn mogt, en de waarfchijnlijke onwilligheid des Volks, om aldaar op den duur den kwaadaardiglien vijanden ter prooie te liaan, maakten de Raadsheeren huiverig, om tot dit middel te befluiten en om het in werking te brengen. < In deze verlegenheid, welke natuurlijk zeer groot moet geweest zijn voor een gemeenebest, welk tot nog toe geene flaande krijgsmagt had of geene bezoldigde troepen te veld bragt, nam het geflacht der Fabiërs het grootsch en edel befluit, om vrijwillig en voor eigen reekening den we, zenlijkften dienst aan den Staat te doen. CO Terwijl de Raad weder over dit ontwerp raadpleegt, en bij eene uitgeputte fchatkist en dikwijls onwillige burgers aan hun best geoordeeld middel niet meer durft denken, geleidt caeso zijn ganfche geflacht naar de markt; wekt overal eene verwonderde nieuwsgierigheid; laat zijne bloedverwanten na zijne wederkomst uit de Vergadering wachten; en treedt met een bloozend gelaat, waarop de edelmoedige Ci) Dion. hal. L. IX. p. 571-573. LI 4 II. boek IV. hoofdst. f. voor C. 477f. van R. 275. Edelmoedig befluit der Fa~ '?iërs. Voordel iran caeso aan den Raad uit laara van djn geheele geflacht.  1T. Boes IV. KfioFDST. j. voor c , 477J. van R S75« j 1 ( 1 l 1 i 530* romeinsche ge vaderlandsmin haaren zichtbaaren throon had gevestigd, de zwaarmoedige raadzaal binnen. Zijne komst, zijne houding, maaken elk oplettend; doch eer deze bevreemding zich in vraagen uitlaat, fpreekt de Conful zelf, uit naam van zijn ganfche gedacht, den Raad op dezen edelen toon aan i „ De Vtjifche krijg, dit weet gij, befchreeven Vaders, maakt eene langduurige bezetting noodiger dan eene talrijke. Andere oorlogen zijn uwe zorgen waardig ; laten de Fabiërs alleen de befcrij'ders der Vejers zijn. Wij blijven u borg voor Rome's eer, en zullen dezen krijg, als een familie-oorlog, op eigenkosten voeren. Zoo hebbe de Staat aan dien kant voor manfchap noch voor geld te zorgen," Dit lanbod verrukte elk;-eene dankbaare toejuiching verhief zich eenftemmig in den [laad; en fchierlijk verfpreidde zich het' jerucht door de geheele ftad, dat één ge* lacht den last van eene geheele burgerij )p zich genomen had. Fabius geleidde /oords zijne bloedverwanten naar zijn ver* ïlijf, terwijl de lucht wedergalmde van itmnen lof, en men telkens den wensch itthaalde, dat Rmt flechts nog twee zuL ki  GESCHIEDENISSEN. 53JT ke geflachten rijk mogt zijn, om bij het genot des vredes zich alle nabuuren te zien onderwerpen. (1} . Tegen den volgenden dag waren de Fak'rs reeds gereed, om uittetrekken. Allen kwamen zij gewapend voor' het verblijf van marcius, die hun als Veldheer in rangen fchikte. Nog nimmer zag men een leger zoo gering in manfchap, of zoo beroemd door aanzien en verdienden, uittrekken. — Drie honderd en zes krijgsknechten , allen van één Raadsheerlijk gedacht, waarvan elk den rang van Veldheer zou waardig geweest zijn, dreigden met hunne vereenigde bloedverwantfchaplijke krachten het geheele Vejifche Volk den ondergang. Zij werden gevolgd door alle hunne afhangelingen en vrienden, die met hun een leger uitmaakten van vier duizend mannen. Elk burger nam het hartlijkde deel in het geluk van dezen uittogt; en de goede verwachting was even algemeen en groot, als de verbaazing over zulk eene heldhaftige onderneming. „ Zijt zoo „ gelukkig als dapper; de hoogde eeramb- „ ten» (1) Liv. L. II, c. 4S. LI 5 II. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C. , 477. f. vair* R. 275UittogtJer Fabiërs.  53^ ROMEINSCHE II. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C 477J. van R *75- Het kasteel Crème ra aangelegd. „ ten, de luisterrijkfte zegepraalen, de „ rijkfte belooningen, wachten uwe we„ derkomst:" dus liet zich de geheele 'burgerij ter hunner bemoediging hooren. • Het Capitool voorbij trekkende, eenigen anderen tempel op weg ontmoetende, of flechts het geringfte voorwerp van heiligen eerdienst in het oog krijgende, hief dezelve voor hunnen gelukkigen uittogt en behouden wederkomst de hartlijkfte beden aan. (i) Tot aan den oever der rivier Cremera ' voordgetrokken hield het leger fland, en bouwde op eene fteile hoogte eene fterkte, wier grootte geëvenredigd was aan het getal der verdeedigers. Deze fterkte, met eene dubbelde graft omtrokken en met verfcheiden fchanstoorens voorzien, was zoodanig aangelegd, dat zij, den Fejifchen grond van alle kanten beftrijkende, even zeer gefchikt was, om de vijandlijke flrooperijen te beletten, als om een veiligen terugtred te bewaaren voor de eigen plunderende benden. Voor allen ontijdigen aanval bij het bou- Qj Liv. L. II. c. 49.  GESCHIEDENISSEN. 53< bouwen dezer fterkte werden zij door dei Conful caeso bewaakt, die hiertoe roe eene bende krijgsvolk uitgetrokken was en waarmede hij voords tot onder Vej ftroopte en eenen rijken voorraad van vei en leeftogt bijeenhaalde voor de nieuw< bezetting. Zijne benden lieten gaarne dez« prooi onverdeeld voor de Fabiërs agter. dien zij, door hunnen Veldheer wedei naar Rome gevoerd, met tederheid verlieten, De Vtjers zagen zich door deze fterkte zeer belemmerd in hunnen landbouw en handel. Drie vierde gedeelten van de Fabiërs waren altijd in het veld, plunderden wijd en wijd, en verfloegen menigmaalen de vijanden, die tegen hun uittrokken, het zij in eenen openlijken aanval, het zij uit veelvuldige hinderlaagen. Eindlijk durfde zich geen Fejer meer vertoonen en bleef dat geheele land onbebouwd liggen. Bij de verandering der Cnfuls, waarbij l. j©milius en c. servilius aan het beftuur kwamen, verzogt caeso fabius terftond verlof, om zich bij zijne bloed verwanten te gaan voegen, en verkreeg hij hetzelve onder eenen nieuwen titel, die naderhand in het gemeenebest veelvul¬ dig 1 H. boek : IV. hoofdst. 1 ■ f. voor C. 477;J. van R. , 275. Afbreuk hierdoor aan de Fejers gedaan. [. voor C. 476. f. van R. 276. l ;emiliu« ;n c. sep.- /1L1US Cojjf.  54© ROMEÏNSC HE II. boek IV. HOOFDST. j. voor C, 476. j. van R, 276. dig in gebruik kwam. Men liet hem, naamlijk, al het gezag, welk hij als Conful over zijn leger gevoerd had, behouden. (O De geruchten, welken van alle kanten vijandlijke oogmerken aankondigden, deeden voords den Raad befluiten, om in dit jaar drie legers in het veld te brengen, waarvan het eene, onder bevel van mili us, uit zou trekken tegen de Etruriërs, het tweede, onder servilius, tegen de Volscers en het derde tegen de Aequiè'rs onder furius, dien men hiertoe me- (1) Dion. hal L. IX p. 573,574. Liviui fpreekt het eerde van deze verlenging der Confulaire magt in het j. van R. 290. in den perzoon van Ti« rus QUiNCTius. De poteftas proconfularis bepaalde zich nu, en toen, nog flechts tot het enkel bevel over de legers in omftandigheden, waarinde tegenwoordigheid der Ctnfuh te Rome hoognoodig was, of waarin de veelvuldige aanvaüen van onder, fcheiden vijanden meer, dan twee, Veldheeren noodsaaklijk maakten. Met het einde van zulk een veld;ogt hield daarom ook het proconfulaat op; doch deze waardigheid veranderde geheel van aard eo gedaante, toen Rome, na de overwinning van geheel (talie, in het bezit van verfcheiden wingewesten kwam.  GESCHIEDENISSEN. 541 mede zijn geëindigd gezag als Conful verlengde. De twee laatstgenoemde Volken fcheenen een verdrag aangegaan te hebben, om Rome te overvallen , wanneer hetzelve alle vermogen aan zou wenden tegen de E0uriè'rs, die zich op eene algemeene vergadering door de Vejers hadden aan laten zetten, om van de belangen dier ftad eene gemeene zaak te maaken. De Proconful furius verijdelde fchierlijk de vijandlijke oogmerken der Aeauiërs. In éénen flag joeg hij hunne krijgsbenden, uit een, die lafhartig in hunne fteden de vlucht namen en het geheele land aan zijne ftroopende benden ter prooie lieten. Servilius was min gelukkig tegen de Volscers. Derzelver welbedreeven troepen booden eenen manlijken tegenftand, en noodzaakten den Conful, na eene ongelukkige proeve zijner magt, zich binnen zijn leger te houden. ^Emilius behaalde den grootften lof van dezen veldtogt. Hij vond het vijand-' lijk leger voor Veji liggen, werwaards zich veelvuldige hulptroepen uit de onderfcheiden fteden van Etrurie vereenigd hadden. II. BOEK IV. BOOFDST. f. voor C. 475. f. van R. 276. Overwin* ling van lenProcon» rul FURIUS, Tegenpoed van iERVIUUS. Overwin» ling van EMILIUS,  54* romeinsche IL boek IV. hoofdst- J. voor C. 476. J. van R. 376. Vrede met de Vejers door JEMi-' lius gemaakt. den. Hij floeg het zijne na bij het Vejifche neder, en leverde daags daar aan reeds eenen beflisfchenden flag. De Romeinfche ruiterij, welke, naar gelegenheid van den grond, ook even vlug te voet diende, behaalde de overwinning. De vijand floeg op de vlucht, en leed hierbij, door ^milius geregeld nagejaagd, nog een zeer groot verlies. De verovering van het vijandlijke leger ging echter niet gemaklijk, maar was ook de beftorming van dien dag en den volgenden nacht wel waardig, daar de weelde bij de Etruriè'rs zoo hoog gefteegen was, dat elk krijgsman van hun zich niet flechts van allerleie noodwendigheden , maar tevens van veelvuldige verkwikkingen en allerlei prachtig en kostbaar huisraad tegen den veldtogt voorzag. /E m 1 l 1 u s beloonde de dapperheid zijner benden met dezen geheelen buit, en befteedde een ganfehen dag, om elk, die bijzonder uitgemunt had in den flag, onderfcheiden vereeringen toe te deeleu. Kort na deze nederlaag zonden de Vejers de aanzienlijkften hunner burgers, om den Conful in de onderwerplijkfte houding om den vrede te fmeeken. ^Emilius be-  GESCHIEDENISSEN. beloofde hun eenen wapenftilftand tot zoc lange, dat zij op zulk een verzoek van der Raad zelf beandwoord waren, en deed ziel tevens dezen ftilftand, door hun den leef togt voor twee en de foldij voor zes maanden aan zijn leger te doen opbrengen, duui genoeg betaalen. — De Raad liet het voorfchrijven der voorwaarden en het fluiten van den vrede aan den Veldheer over, die denzelven nu zoo gemaklijk flelde, dat zijne fchijnftrijdigheid van gedrag elk in het oog liep. Zonder de toeëigening van eenigen grond, zonder het opleggen van de geringfte brandfehatting of fchaadeloosftelling der krijgskosten, zelfs zonder eenige gijzelaars voor de goede trouw eener ligtzinnige natie, fchonk/emilius, buiten eenige verdere voorkennis van den Raad, aan üzFejers den verzochten vrede. Deze buitengewoone toegevendheid voor verwonnen vijanden werd zeer kwaalijk opgenomen. Men hield zulks voor eene genoegzaame reden, om hem den zegepraal te onthouden, dien anders zijne dapperheid verdiend had. Om nogthands te toonen, dat men geenzins wangunftig was op » , ir. BOES IV. HOOFDST. J. voor C. 470. J. van R. 276.  544 ROMEINSCHE II boek iv. hoofdst. J. voor C 47 J» van R *77- 1 i i 2 t li e le 8 di een vlakte welke van rondsom door bosfchen en bergen was ingeflooten. Bij dit vee werd flechts eene kleene magt gelaten, doch, in het digtfte der bosf'chen en in verborgen bergklooven, had zich des nachts te vooren reeds een geheel Etruriesch leger verfchoolen, hetwelk flechts op het afgefproken teeken ten uitval lette, het geen hun van rondsom door verlpieders, die op de hoogten geplaatst waren, zou gegeven worden. — Naauwlijks hoor den de Fabiërs van hunne luiden, dat aan gene zijde van het gebergte in het Vejifche (and zulk een rijken buit was te haaien, )f drie vierde gedeelten der geheele bezet:ing trokken terftond uit. Op hunne komst ïamen de herders en wachters fchierlijk de ;eveinsde vlucht, en lieten al het vee 'oor de Fabiërs agter. Dezen gingen tertond uit een; zommigen, om de wijd en ijd loopende beesten op te haaien, en weg 2 drijven; anderen, om de vluchtende erders en wachters te vervolgen ; flechts ^n gering gedeelte bleef bijeen, om op aln onverwachten aanval te letten. — Nu iven de Etrurijche verfpieders het verraa:iiijke teeken, en op één oogenblik floot  GESCHIEDENISSEN. 549 een geheel vijandlijk leger, van rondom uit de bosfchen uitvallende, de Romeinen in. Zij, die van elkander verfpreid het vee bijeen dreeven, of de herders vervolg- ■ den, fneuvelden allen,voor dat zij zich kon- J den vereenigen. Dat gedeelte, welk geregeld bij een was gebleeven, bood alleen den verrasfchenden vijand wederftand, en trachtte al vechtende naar eene hoogte te wijken, om door een beteren ftand deszelfs onaanmerklijk getal tegen zulk eene overmagt te vergoeden. Aan den voet des heuvels fprong eene nieuwe menigte uit de hinderlagen, en viel hun van vooren en van ter zijde aan. De Romeinen vochten verwoed, en floegen zich met het zwaard in de vuist door den digten drom der vijanden heen : rondom hun lag de grond welhaast met Etrurijche lijken bev zaaid, terwijl de vijandlijke overmagt niet in ftaat was, hun het bezit nemen van den heuveltop lang te betwisten. Hier bragten de Fabiërs eenen ganfchen nacht door, onder den blooten hemel, zonder eenigen fpijs of drank, en van alle zijden door hunne vijanden omringd De geringe bezetting, welke in Cremera agtergebleeven Mm 3 was> ir. BOEK IV. IOOFDST. '■ voor C. 475. . van R. 277-  II. BO R(C IV. HOOFDST. j. voor C. 475J. van R. 377' 550 ROMEINSCHE was, vernam of vermoedde hunnen tegenfpoed, en kwam des anderen daags vroeg ter hunner ontzetting gedeeltlijk opdaagen : maar de vijand, in tijds van dezen aantogt verwittigd, fneed haar van de overigen af. Haare wederftand was wel moedig doch Vruchtloos, door de Etruriërs van alle zijden omcingeld en aangevallen , fneuvelde zij tot den laatften man. Weinige uuren na dezen moord drongen honger en dorst het rampzalig overfchot der Fabiërs, zich wanhoopend door hunne vijanden heen te (laan, of in den edelen heldendood het einde van hun leed te zoeken. Met de vaart en kracht van eenen affiortenden waterval, vielen zij van hunnen fteilen heuveltop op de Etruriërs uit, floegen ganfche drommen van vijanden met den ?erften fchok ter neder, en zagen zich welhaast alleen door derzelver opeengeftapelde lijken belemmerd in hunne voordrukkende vaart. Meer dan een derde van het Etruriesch leger lag reeds geveld door hunne onontwijkbaare en onwederftaanbaare Hagen, De vijand, fchoon nog meer dan viermaal zoofterk, wantrouwde, op 't gezicht /an zülk een zwaar verlies3 zijne verdere  GESCHIEDENISSEN. 55' re overmagt, en bood hun eenen veili gen aftogt, indien zij de wapenen wil den nederleggen en Cremera ontruimen Maar hun verhitte geest, die thands geënt keuze tusfchen een roemrijken dood oi volflagen overwinning kende , verachtte dit voorftel. Hierop vernieuwde zich de flag, doch op eene geheel andere wijze. De lafhartige Etruriërs waagden het niet, onder het bereik van de Romeinfche zwaarden te komen. Van verre wierpen zij op deze Helden eene hagelbui van pijlen, welke den Fabiërs wel het gezicht verblindde, maar geenzins den moed nederfloeg. Zij drongen zich kort in één, vloogen op de Etruriërs in, en dreeven hun met een talrijk verlies te rug. Doch daar de vijanden bij dezen aanval zagen, dat hunne zwaarden half gebrooken of omgekruld en hunne fchilden doorhakt en doorfchooten waren, waagden het nu die wreede bloodaards weder, van nabij tegen mannen te vechten, uit wier borst meestal het bloed door veele wonden ftroomde. De Fabiërs gevoelden zich den dienst door hunne wapenen weigeren; fmeeten dien onnutten last van zich; ftortten zich, als wilde dieren, in de Mm 4 wa- - ir. BOFK - IV. HOOFDST. J. voor C. ' 475'J. van R. 277.  552 ROMEINSCHE Tï. B, O E K IV. FQOFOST. j. voor C 475r Jt van R, wapenen hunner vijanden ; braken hun de lanfen in de vuist; greepen hunne zwaarden bij de fnede aan; ontwrongenze aan de Etruriërs; en bevochten hun op nieuw met hunne eigen wapenen. Zij zeiven die reed* magtloos op den grond lagen te ziekoogen, herftelden zich voor een oogenblik, om nog met zich de fchim van één hunner vijanden mede te rukken, De Etruriërs, zidderden voor zulk eene woede, en namen andermaal hunne toevlucht tot verder reikende wapenen. En nu fneuvejde het overfchot der Fabiërs ondex het vermorzelend geweld van fteenen en allerleie ander verachtlijk tuig, waaronder hunne vijanden hun op eenen afftand lafhartig begroeven. IXa deze fchandlijke overwinning hieuwen de Etruriërs de hoofden der gevallen Helden af, ftaaken ze op pieken, m trokken daar mede naar Cremera. Het Maanmerklijk kleen getal, welk deze fterk-te nog was blijven bewaaken, zag in deze jnmenfchelijke vertooning het rampzalig ot der overigen niet, of viel even woelend op de vijanden' uit, die geen bezit tön Cremera, konden nemen , voor dat alle te Mim tot één toe gefn.eu.veid waren  GESCHIEDENISSEN. 553 en hunnen dood op den duurden prijs gefteld hadden. (O Van de drie honderd en zes bloedverwanten , die het bedwang der Fejers voor hunne eigen reekening hadden genomen, kwam 'er dus niet één éénige terug; en, durfden wij hier de Latynfche gefchiedfchrijvers geloof geven, wij zouden 'er bij voegen, dat met hun het ganfche geflacht der Fabiërs was omgekomen, behalven één jongeling van nog geen veertien jaaren, die, te Rmne agtergelaten, den geflachtnaam in wezen hield. (2) Het geheele Volk CO Dion. hal. L. IX. p. 57^-580. Deze Schrijver, wiens uitvoerig verhaal wij boven dat van livius (L. II. c. 50.) verkoozen hebben, maakt nog van eene andere wijze gewag, waarop men den ondergang der Fabiërs verhaalde, doch verwerpt dezelve op voldoende gronden. (2) Liv. L. II. c. 50. aur. vict. de viris tl(u[ir. c. 14. eutr. L. I. c. 16. dionysius verwerpt dit bijvoegzel uit hoofde der onwaarfchijnlijkheid, dat in zulk een talrijk gellacht niet meer dan één onmanbaare jongeling zou gewee;t zijn, om welk te onderfteilen hij meent, dat men zou verplicht 2ijn aan te nemen, dat alle de Fabiërs ongetrouwd o/ Kinderloos geweest waren.. (L. 13C. p. 580.) Mm 5 11. b oe.k IV. rOOFDST, f. voor C. 475. f. van R. 277.  II. boek IV. hoofdst. J. voor C 475J. van R 277. SI egt gedrag van menen ius. : I ] 554 ROMEINSCHE Volk betreurde deze nederlaag. De dag waarop zoo veele Helden gefneuveld waren , werd voor altijd onder de ongeluk'kige dagen geteld , waarop het recht geen voordgang had, en geene onderneming mogt aangevangen worden. De poort, waaruit dat edel geflacht tegen de Vejers was uitgetrokken, werd de vervloekte poort genoemd, daar dezelve weleer de Carmentaalfche poort heette. Elk hield het eenige lootjen van dien geknotten ftam in waarde, onder wiens fchaduwe eens geheel Rome rusten kon; 'en de nakomelingfchap zag uit dit telgjen weder een nieuw geflacht verrijzen, hetwelk den roem van zulke voorouders met waarde flaande hield. (1) Zulk een zwaar en onherftelbaar verlies hidRove misfchien te wijten aan de fchanJelijke of wel misdaadige traagheid van ;en haarer Confuls. Menenius was net zijn leger niet verder, dan een kleen uur gaans, van het flachtveld af geweest, :n had dus de Fabiërs gemaklijk genoeg «innen ontzetten, indien zijne marfchen met CO Ovid. Fsftorum L. II. ^,103-242.  GESCHIEDENISSEN. 55, met geene traagheid waren voordgezet ge weest, welke een ieder in het oog viel, en door veelen aan eene laage wanguns in hem werd toegefchreeven, waardooi hij de eer van de overwinning der Etruriërs met de verdeedigers van Cremera niet zou hebben willen deelen. — Maar deze wangunftige eer viel hem geenzins ten deel. Hij had met vijanden te doen, wien hunne overwinning, hoe onedel ook door hun behaald , opgeblaazen maakte: en de keuze der plaats, waar hij zijn leger op hunnen grond nederfloeg, billijkte ten zijnen opzichte de verachting, waarmede hun overmoed de Romeinen wilde behandelen. Zich aan den voet van een gebergte nedergeflagen hebbende, zag hijden vijand van de andere zijde dien zelfden berg betrekken en zich boven op deszelfs kruin legeren. Zijne trotschheid wilde nogthands die groote fout zijner onkunde niet verbeteren, waarvan de Etruriërs zich bedienden, om hem geduurig nadeelige flagen toe te brengen, en allen toevoer af te fnijden. Eerlang lieten zij hem noch de plaats noch de keuze voor een beflisfehend treffen over, De domme ei- > n. BOEK IV. . HOOFDST. J. voor C. 475J. van R. 277. Nederlaag des Confuls.  II. boek IV. hoofdst. J. voor C. t 475" J. van R. i ] < i Ti h h A te bi di m 55$ ROMEINSCHE eigenzinnigheid des Confuls verachtte allen goeden raad, om een gefchikter leger te gaan betrekken, integendeel bood hij in zoo een ongunftigen ftand den vijand een treffen aan. Terftond overvielen de £truriërs, op dezen wenk, de in flagorde ZtkïmiteRomeinen;bragten dezelve door ien eerften fchok uit een; verfloegen de >este, doch kwaalijk geplaatfte, krijgslielen; joegen de overigen in het leger te 'ug; veroverden verfcheiden veldbanieren; n maakten eene groote menigte krijgsge'angen. Het leger zelve moest zich chierlijk overgeven: het overfchot van eszelfs verdeedigers liet alles, de wapeen zelfs, in den loop, om in de vlucht un behoud te zoeken. De tijding van deze nederlaag bragt ome in de angstvalligfte verlegenheid. Hes liep te wapen, om de ftad des noods verdeedigen, en den geheelen nacht andde overal op de wallen een veelvulg fakkellicht, om alle verrasfching onaoglijk te maaken. (1) Deze voorzorg wederhield echter den vij- vO Di«n. hal. L. IX. p. 58l, 532.  geschiedenissen. 557 vijand niet, om, na de plundering van 'sConfuls leger, voord te rukken, den berg janiculus te overweldigen, liet omgelegen land af te lopen en Rome zelfs met een zwaar beleg te dreigen. Men riep horatius uit het land der Volscers met zijne krijgsmagt te hulp, wiens fpoedige komst en dappere tegenweer de belegeraars wel niet verdreeven, maar hun evenwel dwongen,zich binnen hunne verfchanzing te houden. A. virginius en sp. servilius vervongen het Staatsbeftuur in dezen hag^ chelijken toeftand, die nog te neteliger* werd door het gebrek aan leeftogt, welk eerlang onder de burgers begon te heerfchen. De vijand had het geheele land verwoest, en allen toevoer weggenomen; de akkers waren onbebouwd gebleeven en de algemeene vlucht der landlieden had de ftad met menfchen opgevuld. De hongers- i nood wekte gemor. De Gemeensmannen ™ klaagden over de onbarmhartigheid derPatriciërs tegen de nooddruftigen, en het gemeen dreigde, de huizen der Grooten te plunderen, waarin nog eenige voorraad was. Om ir. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C. 474. J. van R. 278. At virgf- uus en sp. F.RVILIU* y*. Iongersod binn Rome.  553 ROMEINSCHE II. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C 474J. van R 278. Wijze fchikkingen der Confuls. Uitval de Romeinen op de E~ truriërs Overwin ninj; der Romeinen, Om alle de onheilen van eene gebreklijdende en tweedragtige burgerij in eene belegerde ftad te keeren, zonden de Con^ fuls, met veele kosten en gevaar, koornko- ■ pers uit, en gelastteden zij tevens een iegelijk , om eene juiste opgave van zijnen voorraad te doen, waarvan al het overtollige afgetrokken, in 'sftads magazijnen gebragt, en op eenen gemaatigden prijs voor ieder verkrijgbaar gefteld werd. ■ Dit billijk en verftandig beduur herftelde de inwendige rust, vervulde den dringendften nood , en vereenigde alle de harten der burgers tot het eenpaarig befluit, om liever met de wapens in de vuist te fterven, dan zich weder door de Etruriërs uit te laten hongeren. De Confuls maakten terftond van deze neiginggebruik, en trokken met Rome 's ganfche krijgsmagt, in een donkeren en onftuimigen nacht, den Tiber over. ■ De belegeraars zagen 's morgens met verwondering de Romeinfche flagorde, doch namen denaangebooden ftrijd greetig aan, daar dezelve beflisfchend zijn zou, en hunne voorige overwinningen hun verachtlijk op de Romeinen deeden nederzien. Doch  geschiedenissen. 559 Doch zij hadden thands niet met menenius te doen. Het gevecht werd van beide zijden met beleid en drift lang voordgezet. De Etruriërs verboren echter het meeste, en floegen eindlijk op de vlucht. Virginius verbood zijne manfchap, de vijanden te vervolgen. Servilius voerde in tegendeel den linkervleugel, waarover hij gebood, hiertoe aan, met dat ongelukkig en door zijn ambtgenoot wel voorzien gevolg, dat de vijanden zich digt bij hun leger berftelden, en, door de agtergeJaten bezetting onderfteund, hunne vervolgers met groot verlies tot wijken bragten. Hierop trok virginius met de andere helft der Romeinfche krijgsmagt den berg agterom en viel den Etruriërs in den rug, die, nu van vooren en van agteren hevig beftreeden wordende, meest allen ellendig omkwamen. Het rampzalige overfchot, welk nog op den berg gebleeven was, nam des nachts de vlucht. Deze overwinning kwam Rome zoo duur te ftaan, dat men om geenen zegepraal, hoe welverdiend anders ook, denken kon bij het gezicht van de menigte van ge- fneu- II. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C, 474» f. van R, «78.  II. boek IV. HOOFDST. J. voor C. J. van R 2?4- Befchuldiging en veroordeeling van MEMENIUS in eene geldboete. 5ÖÖ ROMEINSCHE !heuvelde medeburgers, wier lijken dé Dverwinnende krijgsknechten mede brag:en. (1) Na den aftogt der vijanden ontbrak het der burgerij aan geenen toevoer van leeheilsmiddelen, en daalde het koorn fpoedig tot op den gewoonen prijs: doch daar tegen verhief zich ook weder de burgerlijke oneenigheid. De Gemeensmannen drongen andermaal op het oude raadsbefluit ter landverdeeling aan, doch met even weinig gevolg, als wel eer, door den invloed, dien de Raad zich op zommigen van hunne ambtgenooten wist te bezorgen. — Minder bemoeiden zich de Grooten 0111 den bijzonderen aanval tegen eenig perzoon, dan den algemeenen tegen hunne bezittingen, af te weeren. Q. considius en t. GENUcius riepen menenius voor 's Volks rechtbank ter verandwoording van zijn gehouden gedrag alsi Conful des voorigen jaars. — Noch de voorfpraak der Grooten noch de nagedachtnis van den vader des befchuldigden, den Volks- CO Dion. hal. L. IX, p. 582-585.  geschiedenissen. 561 Volksvriend agrippa menenius. waren in ftaat, hem te onttrekken aan de hoogstbillijke verontwaardiging des Volks over zijn fchandlijk en lafhartig gedrag. Men weet hem den ondergang der Fabiën, het verlies van Cremera,Qn alle de verdere vijandlijkheden der Etruriërs, waarom hij zeer zeker ten dood zou veroordeeld zijn geworden, indien de Gemeensmannen hunnen eisch niet tegen hem verzacht hadden. Het Volk, bij wijken vergaderd, verwees hem nu eenpaarig in eene boete van tweeduizend ponden kopers, dat is, zestig guldens van ons geld; en hoe gering deze fomme ook fcheen in laatere tijden van hei gemeenebest, werd dezelve nogthandj toen zwaar genoeg geoordeeld voor eener Conful, en bevond zich menenius inzonderheid , die van zijnen Vader de armoede ten erfgoed verkreegen had, buiter ftaat, om ze te betaalen. Zijn eergierit hart weigerde het aanbod zijner vrienden, om voor hem 'sVolks eisch te voldoen, en echter was hij zoo weinig in ftaat, de diepe vernedering, waarin zijn vonnis hen gebragt had, te verdragen, dat hij kor II. deel. Nn daa II. BOEK IV. HOOFDST. j. voor C. 474 • J. van R. 378. ! : i r  56fc *0m. geschied. B";K daarna aan een kwijnende ziekte ftierf. — IV. Het medelijdende Volk vergat voor een T°voorC 00genblik den ondergang der Fabiën, om 4°4. 'zijnen dood te beklaagen. (i) J. van R. fl78. (i) Dion. hal. L. IX. p. 585, 58S. liv. L. II. c. 5a. Einde van het tweede deel. B E-  BERICHT VOOR DEN BINDER. DEEL I. Plaat I. te fteilen tegen over den Tijtel. Plaat II. (de Sabynfche Maagdenroof) tegen over . . . bladz 76 Plaat III. (het Gevecht van de Horatiën met de Curiatiën) tegen over . 195 Plaat IV. (de Verdeediging van Horatius door zijnen vader) tegen over . 203 De Kaart van Rome en derzelver omtrek te plaat zen aan het einde van het Deel, zoo dat die buiten het boek kan uitflaan. DEEL II. Plaat V. (de Rechtspleeging van Brutus) tegen over . . bladz. 31 Plaat VI. (Grootmoedige daad van Poplicola) tegen over . . 55 Plaat VII. (Een oud Krijgsman door zijnen fchuldeisfcher mishandeld) tegen over . . . 199 Plaat VIII. (de zege der Moederliefde op het hart van Coriolanus) tegen over 444