D E HERVORMING, D E VOORRECHTEN VAN HET CHRISTENDOM, EN DE MIDDELEN TER. ZIJNER. OPR.IGT1NG GEBEZIGD: door A. DEKEN. Waarin men het ware geluk van den Christen vindt} en de voordelen in de verregtiandfle onheilen en tegenJpoeden; de Godsdienst in het ware daglicht gefield, daar men de oplosfing vindt: ware het de moeite wel waard, zoo veel te laten gebeuren ter vorming en vo$rtplanting van het Christendom , als er reeds gebeurd is ? — moest om zulk een volk te verwekken, als de tegenswoor~ dige bewoners van de Christenwereld zijn, zoo véél wonderen voorfpeld, gebeuren? en zoo véél onfchuliig bloed verguien worden? enz. Te AMSTERDAM, Bij C. GROENEWOUD.   •TOE-EI GE NI NO AAfi M'YNÊ GELIEFDE VRIENDIN, * ÈEKKËRJ JVed. A. PFOLFF, 6 Gy,,die, daar hetpiigt ,Gewect£llj Godsdie^ ^ * "let GSZaCh ' Mode o,ithcbt beraadJ, Die uw b^yze» voor de m:arheid n,ecgu jMo.. ^ Dia God ailèdn erkent, voor R7chter van ^ ^ j Gy , d,c iet Christendom, >t wdk gy oprecht beiydt N,t va„ m mm t ah by Erfn.^ ^ Maar als een vruc/lt geniet ^ . ^ % eigen onderzoek, e„ SAllerhoogften zeegm: Gy, fa het Bygdcnf, met Itaaren f^ ^ Bcbt opgerot, 0litdekt, ten toon gefield, béfireeden '  iv TOE-E IGENING. Gy, die het Ongeloof, hoe trotsch op haare kracht; Hoe /fout op looze list, hoe moeilyk te doorgronden, Hoe zich verschuilende in het holst der donkre nagt, Hoe met de duisternis , als met een kleed, omwonden ; Tot Haare J'chdda en fchande, het Mensdom hebt vertoond, Haar valsheid hebt ontdekt, haar ontrouw hebt bewezen. Doen zien hoe Wysgeerte in de Schriften word gehoond, Door 't waanwys Ongeloof als Wysgeerte aangeprcezen : Gy , die uw oordeel, uw vernuft, uw geest, uw tyd, Ja al de gaoven, van uw Schepper ooit ontvangen, Aan 't reed'lyk Christendom geheel hebt toegewyd, Zyne eer vsrdeedigd, in uw Staatelyke Zangen: Gy, met my reeds voor lang door Vnendfchapsbandver- (eend, 6 Gy , myn Lotgcnoote , een reeks van vlugge ja aren , Die my den toegang tot uw hart ftceds hebt verleend, En die ik deelen deed in al myn wedervaaren : Gy , myn yertrouwdfte, gy , myn waardig/ie Vriendin , Met wie-ik dikwyls , door uw waarheidsliefde ontflooken, Van cF Euangelie-Leer, en van den rechten zin Der duistre plaatzen in het Heilwoord, heb gefpreoken: Gy, die zo dikwyls, met den doolenden begaan, Aan mv hebt voor gepeld, hoe troostryk; en hoe veilig DeGodsdienst. ...maar, Vriendin,gaatdit deJFaerelrfaan, Neen, 't geen ons t'faam verbind, is voor haar viel te heilig. Dê  TOE-EIGENING. v DeWaereld! heeft die ft eed* deVriendfehap niet belaagd! Gepoogd, zo veel zy kon, dienvriendfchapsbandtefcheuren , Dan, wat zy onderpand, Godlof! ze is nooit gcflaagd, 'tGe™zyroorJpclde,enwcnscht,cnpoogt,zalnoo:t gebeuren. Gy, toegejuicht djor elk , die leest, die reedlyk deukt , Gy, die uw' JVerken hoort geroemd ,„ vreemde Ryken , D^ruookdEngelschman,hoetrots,zyneaehtingfchenkt, Daar 'tFranfche en Duitfche Ryk hun eerbied „ doen blyketf. Gy, groote Vrouw, zelf groot in 't oog der hclfchc Nyd! Zy leest uw Werk, om daar iets laakbaars in te zoek en, Maar moet, alsBileam, vol opgekropte fpyt, Uzeegnenjehoon haar mond zo gaarne u wens entte vloeken, Zy doopt haar pen in gal, aan dit bedryf gewoon, Durft op uw Schriften , zelf op uw Karakter , fmaale» • Zykan niet- huurt eenfchurk,die zich voorfchandlykloon, Tot zulk een werk verbind, 't geen fchurken hem betaalen. Gy , groote Vrouw , wel ligt te groot voor 't P'a der land j Ver boven uwe Sexe, en onzen Tyd verheeven : Zo weinig overtuigd van uw beproefd yerftand, Dat gy, op 'tgeen gy fchryft, u nooit hebt Airs gegeeven. Gy, die den mensen als mensch uwe achting waardig kent; Verdien/ten eert, waar gy vatdisnften weet te vinden. My in het ocffnen van myn geest Itelt opgebeurd; My aanzette , om iets groots, iets nuttigs te ondervinden. . / , *3 . ' Gy,  vï tOE-EÏGENlNG. Gy, die de Hartvriendin des zu'vren Godsdienst zyt, 't Verbasterd Christendom befch'Aiwt vol diep ontfermen , Gy moet myn Werkje , aan zyn yerbetring toegewyd, Door uwen invloed onderjieunen en befchermen. Zogy het, myn Vriendinne, uw aandt.cht waardig acht, Dan gaat het my niet aan, wat veelen moogcn praat en , Ik heb de laagheid fleeds met al myn hart veracht, Van hun, die haakten naar den lof van Meceneatcn. Prystgy 't, als waarlyk nut, uw Landgenooten aan, pan durf, dan zal ik het gerust ter Drukpers waagen, 't Geen aan 't gezond verftandvan e e k k e ft heeft voldaan, %al ieder, die wél denkt, dit 's my genoeg, behaagen. Intusfchen firekt het tot voldoening voor myn geest, Dat filets in ftaatis, o.oit dis yriendfehap te verbreken; Dat niemand ooit in uwe ofmyne Schriften leest, Of hyvinfy ££ KKg r's naam,gevoegd'by dien van d e kek. a. deken, tpMMERLUSÏj in de VOOR-  Vö VOORBERICHT. JVie leest 'er thans Theologie! is eene Vraag, die men, fchier daaglyks, hoort. Men fchynt 'er méde te kennen te geeven, dat onze Eeuw veel te verlicht is, om zich met zulke oude, afgezaagde, eenvoudige en laffe Onderwerpen, als de Godgeleerdheid aanbiedt, bezig te houden. Deeze Vraag wordt echter door zeer verfchillende Lieden gedaan, en koomt by allen niet uit een zelfde bedorven hart voort. Daar zyn 'er, die, door 't geen zy in deeze Vraage Theologie noemen, niet verdaan de waare Christelyke, maar de valfche Schöolfche Godgeleerdheid.' Voorlang, namenlyk, vond men reeds Eerlyke, Waarheid-Lievende en Denkende Christenen, die, vervuld met den wensch, om het Christendom tot zyne eerfte eenvoudigheid en zuiverheid te brengen, het zelve poog* 4 den  Vrrt VOORBERICHT. den te ontheffen van alle die Menfche- ke byvoegfels, geheel vreemd van, geheel ftrydig met de Christelykè Leere, die dezelve zo lange ontluisterd hadden, en, warsch van al die konftige Uitvindingen en fyngefponnene Sysftemata's, niets dan Geloof en Deugd, Genade en Zaligheid leerden. De Gefprekken, Redenvoeringen en Gefchriften, van deeze Lieden, hebben veel toegebragt tot die verlichting in het Godsdienftige , waarop onze Eeuw zich , met recht, beroemen mag, en veroorzaakt, dat men heden ten dage op de Predik ftoelen, en in Godgeleerde Schriften, meer woorden van waarheid en van gezond ver~ Jiand aantreft, waardig aan Bedienaars en Voorftanders van eenen Redelyken Godsdienst ± dan voorheen ; en men daaglyks een Gebouw van Leerilelfels ziet beftormen en ondermynen, 't we'k niet gegrond is op het fondament, gelegd door de Apostelen , waar van Jezus Christus de uiterfte Hoekfteen is. Wanneer  VOORBERICHT. IX neer nu zulke, waarlyk verlichte, Christenen zien, dat 'er nog een groot getal Lieden gevonden worden, wier zedelyke fmaak zo bedorven is , dat zy zich nog lïichten en vcrmaaken kunnen met het leezen van, met dit oude Schoolftof dik beltoovene, Boeken, die over onnutte, dorre, befpiegelende Leerltellingen handelen; Leeiltellingen, die den Mensch noch wyzer, noch beter maaken, en alleen {trekken tot twistinge en ydeleeere; is het niet vreemd, dat zy met bewondering vraagen: TVie leest 'er thans Theologie! Wie kan nu nog fmaak vinden in de winderige Gefchriften der opgeblaazene Godgeleerden van de vroegere Eeuwen! Dan, daar men hedendaagsch wys geworden is, zelf tot dwaasheid toe, en de groote geleerdheid de Menfchen tot razerny gebragt heeft ; daar men niet alleen al het Onkruid der Menfchelyke Uitvindingen, maar ook de goede Tarwe der zuivere Euangelifche Leer-BeS grip-  x VOORBERICHT. grippen, met cene zorgelooze en woeste hand, heeft uitgeroeid; daar men niet «lieert het hout, het hooi en de (toppeten, op het fondament, door Christus en zyhe Apostelen gebouwd, verbrand ; maar ook het Zilver, het Goud en deEdele Geiteentens; ja zelve niet fchroomt, het fundament behendig te ondermynen of openbaar te beltonnen; nu men de verdraa ' ^.vlv < in den Godsdienst tot onverfchilligheid toe dryit, en, onder fchyn van het Christendom te hervormen , Christus geheel onnut maakt ; houdt men zich vreemd , ' is men geftoord, vindt men het belachlyk, dat er nog Menfchen gevonden worden, die ver klaar en, met nut, met vermaak, met fmaaks in den Bybel, of eenig Boek, 't welk over de Leer- en Zeden - Kunde van den Christelyken Godsd:enst handelt, te kunnen leezen; en vraagt, met eene waanwyze bewondering: Wie leest 'er thans nog Theologie ! ! ! Nog een ander ibort van Menfchen, ge-  VOORBERICHT. Jtt geleerd, dat het Euangelium 70 klaar en eenvoudig is, dat de geringde Ambagtsynan, met een weinig oplettendheid, .daar uit fpoedig leeren kan, wat hem, om te gelooven en te bekeven, ter Zaligheid noodig is, denken, dat het dus ook onnut is, he.t zelve veel te beitudeeren. — Zy vinden 'er niets nieuws, niets raars in; niets, waar op zy hunnen geest kunnen oeffenen. Zy kennen het van buiten • weeten alles, wat 'er in geleerd wordt; dus vinden zy het overtollig, onnutte arbeid, en ydele vertoonins zich met de herhaalde lcezing van hetzelve te bemoeïjen. Daar is ook al zo lang, zo veel, en door zo veelen over gefchreeven, dat zy niet begrypen kunnen , wat 'er meer over gedacht en gezegd zou kunnen worden. Zy leezen daarom liever andere Werken, die nieuw , voor den tegenwoordigen tyd gefchikt, en in den fmaak zyn ; waar by wat te denken valt, die hen m'euwe denkbeelden yerfchafièn , nieuwe kundig-  xn VOORBERICHT. digheden mededeelen, hunnen geest uitfpannen en vermaaken, der Maatfchappye nuttig en voordeelig zyn. Deeze Lieden kunnen niet begrypen, wat men toch wint, wat vermaak men toch heeft in het leezen, over weegen, uitleggen en toepasfen van Schriften, die reeds duizendmaal geleezen, overwoogen , uitgelegd en toegepast zyn; en van welken men beweert, dat zy klaar en voor de eenvoudigflen verftaanbaar zyn: wie toch, vraagen zy, met de uiterfle bewondering, wie toch leest, in eene Eeuw, waarï'n zulk eene meenigte goede Boeken, over zo veele en onderfcheidene Onderwerpen, met fmaak, gefchreeven zyn, Wie leest nu toch nog Theologie ! Ongelooflyk groot is het getal der laatstgenoemden, en ongelooflyk groot' het nadeei. het welk het Christendom door hun lydt. Myn oogmerk is niet, dit, in deeze Voorreden, breedvoerig te  VOORBERICHT. xm te bewyzen. Ik zal 'er alleen dit van zeggen, dat men aan de zorgelooze redeneering van deeze Lieden toetefchryven hebbe, dat het dierbaar Euangelium byna niet geleezen wordt, dan in die jaaren , waarin men het nooit leezen moest, om dat men het dan nooit verftaat; niet geleezen wordt, zo men dit leezen noemen mag, dan van Kinderen, om dat de gewoonte nog wil, dat men zyne belydenis leert, en men oordeelt, dat dit best gefchieden kan in die jaaren, waarin men te weinig kind is, om zich met kinderfpel te vermaaken , en nog niet oud en gefchikt genoeg, om deel te neemen in de openbaare Vermaaken en Gezelfchappen, en dus den minften tyd voor de Waereld en deszelfs genietingen verliest. Wat vrucht nu zulk leezen en zulke Belydenisfen doen, leert de dagelykfche ondervinding. Wat my betreft, ik ben zeer ver af van te gelooven, dat men den Bybel alles moet doen beteekenen, wat hetfpee- lend  2ïv VOORBERICHT. lend en dartel vernuft meent $ dat dezelve beteekenen kan. Ik zie zeer ongaarne, dat het vernuft,- het allervroomlle vernuft zelf,- zich bemoeit met het uitleggen cn toepasfen der Heiligè Schriftuure: En echter geloove ik, dat 'er over de Heilige Schriften, altoos iets nieuws ,- iets waars j iets' gewichtigs kan gezegd worden; en ik durve den fchranderlteri Deïst vrymoedig, uirdaagen,- my aantetoonen , dat 'er over cenig Menfchelyk Schrift, van hoe hooge waardye ook »■ op zich zelf befchouwd zynde, door veritandige Lieden, door waare Wysgeeren, ooit zo veel nieuws,waars en belangryks gedacht, gezegd en gefchrceveh is; Zo1 veeie Eeuwen achter een, nog wordt, en nog kan worden; dan over het, in onze dagen, zo onverfchiilig, zo zorgeloos behandeld, ja zo veracht hiuangelium. Deeze overtuiging * en de gevoelige fmane over de algemeene kleinachting der Christelyke Leere, benevens alle zulke  VOORBERICHT. xv kt Schriften > die over dèft Christelyken Godsdienst handelen (niet de vrees, dat het Ongeloof over het Christendom zal ze epraalen ;~ dit zal God verhoeden!) hebb.n my gedrongen, opzettelyk, ten behoeve van het Christendom te fchryven, en eene van die zwaarigheden weg te neemen, die my de ondervinding geteerd heeft, dat het meest op zwakke Christen harten vermocht. * Menigvuldigmaalen toch heb ik, zugtende, hooren zeggen, inzonderheid in den tegenwoordigen tyd, en de menigvuldige onlusten en beroeringen van ons Vaderland. „ Ware het dan, om zulke Christenen, als onze tyd en ons Vaderland uitlevert, te vormen, de moeite uaar» dig, zo veel omflags tc ma;iken, zo s, vcel telaaten gebeuren ah 'er, ter voort» plantinge van lier Christendom , ge„ maakt en gebeurd \& :' Motöt, ontzülk m een \7olk te verwekken, als de tegen» j> woordige Bewooners van de Christen- ,y Wae-  xvi VOORBERICHT. n Waereld, en byzonder ook van ons Va„ derland, zich vertoonen, zo veele won„ deren veri'pild , zo veel onfchuldig „ bloed vergoten worden? Worden dee„ ze zwarigheden, reeds zo dikwyls door „ de Tegenilreevers van onzen Gods4 d:enst gemaakt, door de dagelykfche „ ondervinding geen kracht bygezet ? — „ Moer ons Geloove dus niet wankelen ?'» Zo nu deeze zwakgeloovigen, deeze nadenkende Christenen, die toch, over het geheel genoomen, de meeste eerlykheid van hart en tederheid van ge weeten bezitten, door myne Verhandeling, voornamenlyk gefchikt om deeze zwaarigheid optehefifen, voor het Christendom behouden blyven ; zal ik het my blymoedig getroosten , wanneer de waanwyze, zorgelooze en losbandige Verfmaader van on-. zen Godsdienst, de weinigeLeezers van dit kleine Werkje, opéene verachtelyke wyze, en met een fpottenden toon, toe-, voegt: Wie leest 'er thans nog Theologie ! DE  5DE V0O3131ECÏITEH VAN II £ T CHRISTENDOM] DE MIDDELEN, TER ZYNER OPRICHTING GEBEEZlGD^ OVERWAARDIG. anneer men het Karakter van hét Christendom, zedert deszelfs Oprichting tot op heden, in alle deszelfs betrekkingen en Oplichtingen, vcrgelykt met dat der Eelyders van den Joodfchen of Natüürlykèh Godsdienst, doet de vcrbaazende gelykheid , welke tusfchen deeze Karakters gevonden wordt, natunrlyk deeze vrraag in het nadenkend hart opkomen. „ Zyn de Voorrechten van het Christendom ii de verbaazerde efi ontzachlyke Middelen, ter 5, jner Oprichting gebeezigd , wel waardig? 0 Wat doch heeft de Christen boven den eerbieA ü df-  1 DE VOORRECHTEN VAN <, digen Belyder en Beleever van den Joodfchen M of Natuurlyken Godsdienst, vooruit? Deeze Vraage is van gewicht: zy werd ons door het Ongeloof te dikwyls tegengeworpen * om 'er geen acht op te Haan. Is de Christe- lyke Godsdienst van geen meerder kracht op onze Zedelykheid en Geluk, dan eenige andere Godsdienst, dan is hy overtollig; dan zyn alle de Middelen, om den zeiven intevoeren, ydel;ert de Godheid, in het veröorzaaken en fchenken van deeze Middelen, niet te verdeedigen; dan is het Geloof in Christus onnut; dan zyn alle deszelfs Verkondigers, alle de Martelaarerï voor het zelve, Dweepers en Zotten geweest. Dezugt, om mywe eenvoudige Mede-Chrisrenen, die, fchoon zo min als ik, gevat op afgetrokkene, diepzinnige en ingewikkelde Redeneeringen, echter leezen en denken, voor kwellende en knellende twyfelingen, omtrent eenen Godsdienst, wiens troostgronden zy zo zeer byzonder behoeven, te bewaaren, zet my aan om de gemelde Vraag, zo onpartydig, naauwkeurig en daidelyk als my mooglyk zyn zal, te beantwoorden. Eerst zal ik de Middelen, welken door God gebeezigd zyn, ter Oprichting van het Christendom, in derzelver gewicht en kracht voorftellen , en doen zien, dat dezelven inderdaad me-  mét t h r i s t e n d o M. 3 menigvuldig en ontzettend, groot cn veel beloovend zyn. Dan zal ik onderzoeken, of het voordeel, 'r, welk de Chrfsteïyke Godsdienst de Waereld heeft aangebragt, deeze Middelen waardig is. Tot de Middelen, welken ter Oprichting van het Christendom gebeezigd zyfi, breng ik de Volgende: Voör eerst. De Voorzeggingen. Tentweede. De Wondere Geboorte des InfUllérs vdn onzen Godsdienst. Ten derde. De Wonderen, by en na zy- ne Geboorte, ten zynen behoeve, door dé Almacht gewrocht. Tenvierde. De jfonderen 4 door Heni zelve, in zyne Omwandeling op Aarde4 verricht. Ten vyfde. Zynen Dood, benevens alle de Wonderwerken , na denzelve voorgevallen, by zonder zyne Opwekking en Hemelvaart. En eindelyk ten zesde. Alle de Wonderen, door zyne Apostelen en de eerjle Verkondigers zyner Leere verricht, na het ontvangen van den Heiligen Geest ^ op den Pinxterdagx Van alle deeze Middelen moet ik iets zeggefc A a Wa£  4 DE VOORRECHTEN VAflf # * * Wat de Voorzeggingen betreft, hier komt in' aanmerking: Voor Eerst. Den tyd, waarin de Mespas voorfpeld is. Ten Tweede. De toeneemende duidelykhi ii deezer Voorfpelling , naar de nadering van het tydjlip, waar op dezelve pond vervuld te worden. En dan. Den Inhoud der Voorfpelling zelve'. Wy zullen ons niet inlaaten met het onderZoek van betwiste Prophetiën, maar ons alleen vergenoegen met dezulken, die niet, of ten minfte maar zelden, en door' weinigen betwist zyn, als zynde deeze tot ons tegenwoordig oogmerk voldoende. Reeds zeer vroeg behaagde het Gode, zich. öp eene buitengewoone' wyze te openbaaren aan eenen ,Manv wiens gefchiktheid by kende, om een Zcdelyke Held te worden, in het ryk der Waarheid en Deugd'. Deeze Man wierd geroepen uit het midden van den dienst der Afgoden, waar van zyn hart zich, hoogstwaarfchynlyky vrygehouden had, in een voor hem vreemd Land. Zyne gehoorzaamheid aan —zyn vertrouwen op God*-  HET CHRISTENDOM, 5 God, wierd op veele cn zeer gewichtige proe.=. ven gciteld, en in die allen werd hy getrouw bevonden; hier voor ontving hy eene belooning, zyner getrouwheid dubbel waardig; hy wierd getroost met de belofte van eene ontallyke Nakomelingfchap, onder welke ééne zoude gevonden worden, die de Heiland der Natiën zoude zyn. — | In hem, in den geloovigen Abraham , van wien wy thans fpreeken, zouden alle Volkeren gezegend worden, en;deeze Belofte, die onbe» twistbanr op den jYlesfias ziet, wierd aan hem en zyne Zoonen, Ifaac en Jacob, met eene, geduurig toeneemende, flerkere verzeckering her-, haald. Het Kroost van zynen Klein - Zoon, Ja. cob, door Mofesr, uit de Egintifphe Slaaverny verlost, en tot ecu byzonder Volk van God ge, worden, ontving een duidelyker inzien, in deeze heilryke Belofte, aan hunne Vaderen gedaan; het wierd, door hunnen Leidsman Mofes, bekend gemaakt, dat God het cenen Propheet verwekken zoude, uit deszelfs Broederen, gelyk Mofes, die het verplicht zoude zyn te hoqren. —- David, Lsraëls tweede Koning, geheiligd door den tcgenfpoed, kon al zyn lyden' vergecten, es zich in dankbaaren vreugd verliezen, wanficer hy door zyn Jehovah, by heihauling, verA 3 ZCQ»  6 DE VOORRECHTEN VAN zeekerd wierd, dar Isracïs Verlosfer, de Heiland van alle Volkeren, uit zyn Huis zoude geboo; ren worden; en deeze hcuchelyke verwachting ftorte hy in het hart van alle zyne Onderdaanen. Jezaïas zag den Verlosfer der Waereld meerder van naby, en veel duidelyker, in den Geest, en andere Propheeten fpreeken van Hem , als kort aanilaande, en op eene meer aanduidende wyze. Dus is de InfteNer van onzen Godsdienst reeds ■ycele Eeuwen voor zyne intreede in deeze Waereld voorzegd, en dus is Hy, geduurig, al duidelyker aangeweezen; -—— 't geen wy , in de tweede plaats, met een enkel woord zullen aanfponen. Wie, die oplettend leest, vindt Jezus, onzen Hervormer en Zaligmaaker, by voorbeeld, niet veel duidelyker in alle zyne verrichtingen , in het oogmerk en einde van zyne Goddelyke zen-: ding aangeweezen door Jezaïas, dan door de Belofte aan Abraham en Mofes gedaan? en wederom nog veel klaarder en naauwkeuriger in de Voorzeggingen van de Engelen, aan Maria en de Bethlcmitifche Herders, dan in die van Jezaïas? Dit zal nog klaarder blyken, wanneer wy, iq de-tierde plaats, Den Inhoud der Voorzeggingen zelve ovcrwoogen zullen hebben.  HET CHRISTENDOM. pf De Geloovige Aards - Vaderen hadden alleen deeze algemeene Belofte, dat, uit hun gedacht, een Perfoon zoude voorkoomen, die een Zegen voor alle Volkeren zyn zoude: waarin Hy den Volkeren cigenlyk tot Heil zou gedyen, daar van hadden zy zelve maar een zeer duister begrip; of zo dit al, min of meer, duidelvk by hen was, hadden zy toch geen Goddclyken last, om zich, hieromtrent, aan hunne Tydgenooten duidelyker te verklaaren. David had van her heil, t geen deMesfias zoude aanbrengen, reeds uitgebreider begrippen, doch echter, naar myn "in. zien, nog zeer onzuivere en tc Aardschgezinde. Zyne vooruitzichten fcheenen zich voornaainenlyk te bepaalen by een Aardsch Koning, die op zyne, Davids Troon, zitten, alle Volkeren aan hetjoodlche Volk onderwerpen, en de Heidenen , met eenen yzeren (taf, regeeren zoude. De Zedelykheid fcheen, by hem, alleen in zo verre in aanmerking te komen, als zyn Godvruchtig hart begreep , dat de dienst van den eenen waaren God volftrekt noodzaaklyk was, om eenRyk, waar van die God voor den Opper. Regeerder erkend werd, te doen blocijen en beftendig zyn. 't Is waar, wy vinden eenige treffende plaatfen in de Pfalmen, die op de Vernedering, het Lyden, den Dood, de Opftanding en Hemelvaart van Christus, kunnen toegepast A 4 WOr-  S DE- VOORRE CH-T.EM . VAK worden: doch waar over her. echter de Uitleggers niet cc s zyn. Daar en boven, al wierd in. deeze plaatfen, op (Christus gezien, dan toch fchynt het einde yan dit ailes, in Davids begrip, nog niets anders geweest te zyn, dan eene zegepraal over alle , uitwendige, Vyanden van den, Vorst der jooden, eene herftclling van het Joodfcbe R.yk, den bloei en luister van het zelve, eciic ï;iilde van alle andere Koningen en Volkeren aan doezen grooten. Koning der Jooden, en eene vohlrekte heerfchappy van Hem over alle Ryken, zonder eenig bepaald denkbeeld van ecne,Geestei,yke regeering over de harten der Menfchen. , • • " . K£ De Voorzeggingen van Jezaïas zyn reeds meer. in den geest van het Euangelium; de vernederde en gedweeë geest van veeïen zyner Tydgenooten kon. zulke verwagtingen ook beeter draagen. fg& Hy zag '? Waerelds Verlosfer, in den geest, en fchilderie Hem den Jooden reeds af, in zyne, wonderbaare Geboorte , onbefmet en weldaadig. Leeven, in zyne fmarrelyke en. heilaanbrengende. Dood, in alle zyne Verrichtingen, en in de. eindens, waartoe die allen ftrekken zouden. En Daniël fchynt 'er zo, ver. af te. zyn, van eenen Mesfias te verwagten , die den luister yan het tyitWfttjdia en Aafüiche Koningryk der. Jooden he.fteilen zoude, dat hy de geheele en onherirel-  HET CHRISTEND O M. g baare verwoesting van den Joodfchen BurgerHaat, Stad en Tempel, volgens eene aan Hem gedaaneOpenbaarirg eens Hemelfchen Afgezants, van het Goddt;y;e Raadsbcfluit, voorzegt, mee de allerduidelykite en (terkfle bewoordingen. Andere Propheeten voorfpelden nog andere byzonderheden, welken voor.de geboorte, in bet leeven, onder het lydcn , by .en na het flerven van den Verlosfer /zouden voorvallen , en Hem byzonder kenmerken; die te algemeen bekend zyn, om. ze byzonder cptercllcn. Ziet daar, myne Vrienden ! met zo vee! wysheid, met zo veel goedheid, heeft de Vader der. Weezens zqrgp gedraagen , dat zyne zwakke Schepfelen den moed, ter hunner behoudenis, niet zouden opgeeven, en door wanhoop hunne henTelliug, voor zyne-Almacht zelve, niet zouden onmoogïyk maaken. Zo vroeg, heeft Hy reeds, aan zo veele Mannen, en op zo veelq onderfchcidene tyden,eene buitengewoone fterkte aan het oog hunner zie! gefchonken , waar. door zy in ftaat waren door eene reeks van volgende, donkve, Eeuwen heen te zien, wat God doen zoude, ter zyner tyd. Zo veelen van zyne getrouwfte Dienaaren heeft Hy, tot heil van ons geflacht, aan de boosheid gewaagd. Welke verwagtingen moest het Volk der Jooden sietvan ee.nen Heiland.hebben, die hen zo vroeg, zo. by A 5 her-  3 0 DE VOORRECHTEN VAN herhaaling, zo liaatig, zo plechtig, door de baftemming der Goddelyke Voorzienigheid, voorfpeld was? Daar iedere Voorzegging, naar hun inzien, der Godheid een Wonder, en byna elke Voorfpclling eene van haare getrouwite Dienstknechten, zo al niet het dierbaar Leeven, ten minlle veelen van deszelfs aangenaamfle genietingen kostede. Maar wat gebeurt er verder? De Jooden raakten aan Voorzeggingen gewoon, en zy verlooren hunne kracht; men verachte de Prppherien en doodde de Propheeten; de Zienders hielden op, en de <..-odfpraaken zvvecgen, eenen geruimen tyd. Gods uitverkooren Volk zugte onder het droevig , doch welverdiend, gemis eener byzondcre Goddelyke invloed. Eenflagts verfcheen God blinkende, in zynen dienstvaardigen Afgezant. Een Godvruchtig Priester, bezig met offeren, ziet zich met eene Heniclfche Openbaaring verwaardigd; Een Engel kondigt hem aan, dat zyne Godvruchtige Huisvrouwe, in haaren ouden dag, de Moeder zal worden van Hem, die de Ryen der Propheeten, van de Mofaïfcho Bedeeling, zoude iluiten, en de voorzegde, groote, Wegbereider van Isracls Verlosfer zyn zoude, om wien Hy, met hcilbegeerigen ernst, zo dikwyls gebeeden had. De vroome Priester twyfelt; intusfchen was het tyditip naby, waarin de hoofdver-r eisch-  HET CHRISTENDOM, II piscine van alle Godbchaagelyken Dienst, ineen waar Geloof in, en levendig benouwen op God, bcftaan zoude. Het Ongeloof des, 't geen nij de eenige bron der rampzaligheid zoude worden, moest Vaderlyk geirraft; de Priester wierd dom: dan deeze itraffc had, als alle Goddelyke (haffen, eene weidaadige bedoeling; zy zoude met een, een teeken der waarheid van 's Engels Voorzcgr ging in zich vervatten, en opgeheeyen worden zodra de vervulling daar was. Dit alles gebeurde. Zeer rasch onderfchcidde zich deeze Wonder-Zoon van Eüfabeth, als den Afgezant van God, als den grooten Wegbereider van den Meslias, als zyn Engel, die voor zyn aangezichta becnen ging, door zyne krachtige Boet-Prediking, door zyne ftrenge Zeedenleer en door zynen naauwgezetten wandel. Zeer rasch betoon, de hy zich de grootfte der Propheetcn te zyn, tot op Christus, door de duidelyke aanwyzing van Israëls Verlosfer. Het Koningryk van God, leerde hy, was naby gekoomen ; die na hem koomen zoude, was voor hem geworden en was meerder dan hy. Ja, zo diep was deeze groote Propheet, deeze Voorlooper van den Mesfms, reeds in den geest van den Christelyken Godsdienst ingedrongen, dat hy blyken gaf deszelfs gewichiigen en voornaamen inhoud, Genade van Gods, en Bekeering van 's Menfchen zy- de,  DE VOORRECHTEN VAN de, te kennen. Ziet het Lam Gods, dat de zo?h den der IVaereld wegneemt; bekeert «, want het Koningryke Gods is naby gekoomen; brengt dan vruchten voort der Bekeeringe waardig, is de Leere van Johannes den Dooper, Dus verscheen Hy in den geest en kracht van Elia, om ie bekeer ei de harten der Vaderen tot de Kinderen, en de On gehoor zaamen tot de voorzichtigheid der Rechtvaardigen, om den Heer en te.bereiden een toegerust Volk. En die aileskoste tifior, gelyk vcelen zyner Voorgangeren, de vryheid en het dierbaar leeven. Zo veel heeft de Schepper der Waereld, zo veel beeft Is raps Bond - God gedaan, zo vroeg, zo by herhaaling, op zulk eene zonderlinge wyze, zo, als by trappen, en, aan het tydftipder vervulling, zo allerduidelykst, de Verwachting, zyns Volks, op eene groote Zaligheid, die allen den Volkren weezen zoude, opgewekt. —i Zó veel onrechtvaerdigheid,. zo veel wreedheid heeft Hy, in de Boosheid gedoogd en gedraagen; zo veel verdriet, hoon, fmait en lyden over de Onfchuld gehengd, om de hoope ©p eene algemeene Vcilosiing, Verlichting en Gelukzaligheid aantckweeken. Indien 'net de grootile Wysheid te kénnen geeft, veele en groote zaaken door weinige en geringe middelen te veroorzaaken; indien deeze Wyah.id ia alle Gods. Wer-  HÉT CHRISTENDOM* 1$ Werken doorftraalt ; wat moet men dan niet wel van zo veelé en zulke Verbaazefid gi iote Middelen, door de Eeuwige Wysheid zelve noodig geoordeeld, om denChrisrelyken Godsdienst" aanneemlyk te Diaaken, verwachten? Dan de opgenoemde Middelen, in de Voor-« zegging van 'sWaerclds Verlosfer opgeflooterii zyn de eenigfte, zyn op verre na de voornaam-, fie niet, wélken, door de Godheid, gebeezigd zyn ter invoering van het Christendom. De Wondere Geboorte van deszelfs InJIeller moet, In de Tweede plaats, Onzen aandacht beczig houden.- Eene Godvruchtige Maagd, door flille'n ootmoed , vatbaar voor 's Hoogftens dierbaarileZegehingen, zit,' in haare aandachtvoedende eenzaamheid, hoogstwaarfchynlyk, de wegen der Goddelyke Voorzienigheid, inbaar eencnGödvrticbtigen Echtgenoot te befchikken, met diepe bewondering, te aanbidden. Een Goddelyke Boode verfchynt haar, en vindt haar geheel ontvangbaar voor Goddelyke Genade. By zyne intreede, in haare nederige Wocning, vloeiden reeds Genade en Waarheid van zyne lippen. Hv verzekert haar, men de inneemeade vriendelykheid van  14 DE VOORRECHTEN VAN van eencn Engel, dat zy geen reden om te vreezen heefb Hy kondigt haar de onbezefbaafe' éere aan, Waar toe zy verwaardigd zoude worden. Zy zoude een Zoone baaren , dié de Zoone des Allerhoogfte zoude genaamd worden, die op den Troon van zyn Vader David ziften, over het Huis van Jacob, in der Eeuwigheid ^ Koning zou zyn, en wiens Koningryk geen einde zoude hebben; dat dit Heil haar niet langs den Natuurlyken weg zou toekomen, maar geheel het werk der Almacht zyn: waarom ook haar Vrucht, als het onmiddelyk gewrocht des Eeuwigen Scheppers zynde, geheel vlekkeloos zou verfchynen, en het Heiligej 't welk uit haar gebooren zoude worden , Gods Zoon zyn, op eene wyze, als zulks nog hooit aan de Kinderen desitofs tebeurte viel. De Gezegendfte onder alle Vfoüweft% de Godvruchtige Maria, naar flegts verzogt te hebben eene zwaarigheid, die een' vrucht van haar teder geweeten , en geenzins van mistrouwen in God was, uit den weg te neemen, ziet haar wensch vervuld. Zy zwygt, aan den kant des tvvyfels, en aanbid, aan die des vertrouwens. Het oogenblik der Vervulling is daar; de Heilige Geest was over Maria gekoomen ; de Kracht des Allerhoogften had haar overfchaaduuwd; zy brengt het Heilig Kind te Bethle« hem,  H. E T CHRlSTE NDOlil'. I$ hem, de Stad van David, ter wacreld. Wat zullen wy, van deeze Geboorte, zeggen? Vaii den.lleere is dit gefchied, en het is vonderlyk in onze oogen ! Eene Maagd word zwanger en baart een Zoone ! Dit is het werk van den Eeuwigen ! Wat kunnen wy minder van deezen Zoone des Aüerhoogltcn verwachten, dan dat Hyzyn Volk zalig zal maaken van hunne zonden ? Laat ons nu In de Derde plaats, "DeWonderen bcfchouwen, welken, by en na Zyne Geboorte, ten zynen behoeve, door de Almacht gewrocht zyn, als zo veele Middelen, ter grondvesting van den Christelyken Godsdienst, door de Godheid gebeezigd. Naauw ziet de nederige Maria het heil der Waereld, met eene verdommende blydfchap, als haarenZoon, in de Kribbe liggen, of een Bewooner van een veel verhevener Gewest als onze Aarde, vliegt, op den wenk der Godheid, alle, de onder Hem zich bevindende, Waerelden door, en flrykt neder op Bethlehems Velden. Eenvoudige Herders, die hunne Kudden bewaaken, zien huivrend opwaards en ontroeren. —• De Engel ziet, met eene medelydende en blyde ontroering, ons zwak Gedacht, en gevoelt eene tot hiertoe, aan Hem onbekende, betrekking toÊ  i6 DE VOORRECHTEN VAfi tot de Kinderen der Sterflykheid: 'tGelük, het Welk ons ce beurt gevallen is, is een rein toevoegfel tot zyne Gelukzaligheid. Vreest, zegt Hy, met eene deelneemende vreugde 4 vreest niet; ziet ik verkondige u groote blydfchap, die allen den Volkeren wezen' zal, namentlyk, dat u heden gehoor en is Christin de Heere; in de Stad van Ddvid, en dit zal u het teken zyn, gy zult het Kindeken vinden in doeken gewonden , en liggende in de Kribbe.. Naauw fluit deeze Boode des Vreedes zyne zegenende lippen, of de ganfche Schepping juicht j öf'er is blydfchap in alle de Waerelden Gods. Eene ganfche meenigte van f^emelfche Leegerfchaaren verlaaten hunne gelukzalige Wooningen, geheel doordrongen en overloopende van den Lof dés Eeuwigen Wezens, zyne nederdaalende goedheid omtrent ons broos Gcflacht van Straffchuldigen , wenfeheri ons geluk, als hunne Broeders , met het wclbehaagen 't welk God in ons genoomen heeft, met den Vreede die in Onze harten zal uitgeltort worden, met ons Heinelsch- Burgerfchap, met onze aanneeming tot hunne Maatfchanpy. Zv vaaren weder op naar hunne Zalige Gewesten, en achten de belangen der jVIenschheid niet te laa£ voor Onderwerpen van hunne deelneemende gefprekken, met hunne Zalige Mede-Broederen. ~ 's Waerelds Heiland, ge-?  HET CHRISTENDOM, ij gebooren onder de Weth, wordt, na deszelfs Voorfchrifc, ten agtften dage, Befneeden, en door zyne Godvruchtige Moeder, na de dagen haarer reiniging, te Jeruzalem, in den Tempel, Jehovah toegewyd. Een eerwaardige Grysaard* die den last der jaaren, met eene ftille blydfchap ■ tortste, opgebeurd door eene inwendige verzekering, dat hy den dood niet fmaaken zoude ± nor hy Christus, den Heere, zoude gezien hebben, ziet Hem, in den Tempel, en in Hem Gods aangebragte zaligheid, de Vertroostingen Israëls, en toont een diep inzien te hebben in het einde van Mesflas komst in de Waereld. Hy toch fpreekt van Hem zo wel als een Licht tot verlichtinge der Heidenen, dan als de Heerlyk, heid van zyn Volk Israël. Hierop fmeekt Hy, met eene bedaarde losheid van al het Aardfche] óm zyne ontbinding, als hier niets meer te wen' fchen hebbende; dan flaat nog een medelydend oog op dé Moeder des Heere, wier treurig lot Hy leenfpreukig voorfpeldt, gaat eindelyk', opden wenk zyns Vaders, wel voldaan en volkoomen té vreede, van het toneel deezér Waereld. 'Eene bedaagde Weduwe , eerwaardig door haare jaaren, en ftille Godsvrucht, wyd haare laatfte oogenbJikken en Jaatfte krachten, met eeheri voorbeeldiger! yver, nog aan haaren VerÊónds- God toe, en wordt, nog voor haar ver5 /chef-  ,8 DE VOORRECHTEN VA ft fcheiden uit deeze Waereld, beloond, met de gevoelige bewustheid, dat Maria's Zoon, dé Mesfias der Volkeren, de Verwachting van Je* ruzalemwas. Een klein getal wysheidlievende Oosterlingen, heilbegeerig naar verlichting en deugd, zien, dooreen aan hun verleend Goddelyk teeken, dat den Jooden een Koning gebooren is, van wien hunne Wysbcgeerte nieuw licht, hunne Menfchenliefde, ook voor hun,verlosfing en heil verwachtende was. Eene edeIe nieuwsgierigheid maakt hen ipoedig reisvaardig; eene Ster wyst hen de nederige Wooning van'israëls Vorst. Hun geloof wordt niet aan 't wankelen gebragt door den, in 't oog der Waereld, onaanzienelyken ftaat, waarin zy Hem aantreffen, Zy bieden Hem ootmoedig hulde, en offeren Hem de beste Voorbrengfels van hun Land. De Godheid toont aan hen hunne zorge voor dit, door hun aangebeden Kind: door hen eenen weg te wyzen, waar door zy de navraaging van den bloeddorftigen Herodes, naar deezen nieuwgebooren Koning der Jooden, ontweeken. Zy keeren naar hun Land , met de blyde boodfehap, dat op Israëls Vorst, het voorwerp hunner aanbidding, ook de Heidenen hoopen kunnen, Debraave ert goedhartige Jozeph was, door een Hemelsch-Gezichte, omtrent de onbevlektheid  HÉT CHRISTENDOM. 19 heid zyner Bruid gerust gefteid ; terwyl eene tweede verfchynïng, aan denzelfde Lieveling des Hemels, zyn Wonder-Zoon, door de vlÜgt, het leeven fpaart; doch ten koste van hetleeven ■ eener menigte onnoozele Kinderen, en van al het aardsch genoegen van zeer veele Bethléhemïtifebe Moeders. / . Ziet daar, myneteezers, zo veele Wonderen hebben de Geboorte des Inftellers van den Christelyken Godsdienst vergezeld: Geheel aan ons onbekende Waereideh, Wezens, oneindig boven ons verheven, ftonden den' Stichter van onzen Godsdienst, reeds by zyne Intrede onder de Kinderen der Sterflykheid, ten dienfte; Engelen en Aardsch-Engelen, weezen aan Jooden en Heidenen den Verlosfer der Waereld aan, in net Eerstgebooren Kind van de nederige Maria. De Geest der Prophetie fprak, inde harten der heilbegeerigen, en wenkte hen haar Bethlehem, naar Jeruzalem , naar den Tempel, en, met de vervulling hunner liefdewenfchen, naar het ftille Graf. Welk een verheeven einde moesten zulke groote , zulke verbaazende Middelen hebben/ Daar de eeuwige Wysheid zelve die Middelen befaamd had! Welke verwachtingen, zalige verwachtingen, moest men van dat Kind niet voeden,' by wiens verfchyning in het vleesch, de  £0 * DE VOORRECHTEN VAN gcheele weldaadïge Schepping, en deszelfs weïdaadige Schepper, werkzaam was l Kan men uit deezen geduchten, Goddelyken , toeftel iets minder verwachten, dan 'er voorfpeld was; dat, namentlyk , dit Kind groot zoude zyn, een Propheet, ja Zoon des Allerhoogften genaamd worden, dat het groote blydfchap over alle Volkeren brengen zoude, dat het de Zaligmaaker der Waereld zoude zyn, dat het Vreed'e op Aarde zoude brengen, en het Welbehaagen Gods, in het Menfchelyk gedacht,, verzeekeren zoude.- Tot biertoe fpraken wy echter nog maar van de vroege, en menigvuldige herhaalde, Voorzeggingen, aangaande den Grondlegger van het Christendom, en van de Wonderen, die zyne Geboorte en Kindsheid verzelderi. In HemZeh ve, zagen wy nog niets dan een zwak, teder en hulpeloos Kind, volmaakt gelyk aan allen, die van Vrouwen gebooren zyn. Daar was nog geen gedaante, noch heerlykheid aan Hem , om Hem, boven anderen, te begeeren; en van zyne opvoeding had men eerder de flïlle Vroomheid van een Burger, die, in zyne eenvoudigheid, naar' 't voorfchrift der Goddelyke Wetten leeft, dan de Wysbegeerte van een Hervormer der Natie, en het vernuft eens Uitvinders van eenen nieuwen Godsdienst , te verwachten.' Wy  HET CHRISTENDOM; g| Wy moeten Hem zelve nu zien, als krachtig in woorden en in werken; en dit leidt ons tot pnze Vierde Afdeeling: Waarin wy de Wonderen, door Hem zelve, in zyne Omwandeling op Aarde , verricht, zullen nagaan ; als behoorende dezelven wel desgelyk onder die geduchte Middelen, welken door God gebeezigd zyn, om den Christelyken Godsdienst te vestigen. Maar even is de Zoon van Maria der vroege Kindsheid ontwastenen, nog pas een Jongeling, maar twaalf jaaren oud, of Hy verfterkt,'in zyne Tydgenooten, door zyne eigene uitmuntendheid, alle de opgenoemde, groote, en verbaazende verrichtingen. In die tedere jaaren is Hy reeds los genoeg van alles, wat geene betrekking had op het groote oogmerk zyner Zending in de Waereld, om de naauwfte betrekkingen* waarin Hy ftondt, opteöfFeren aan het werk&zyner Bediening. Nog maar twaalf jaaren oud zynde, betoont Hy zich reeds meer den Zoon van, God, dan van Maria te zyn; toen reeds ftond Hy, in het midden der Joodfche Leeraaren ? vervulde hen met eene beevende verwondering, deed hen veritommen door zyne voor hun onger Woone Vraagen en bondige Antwoorden. Zo B 3 wiesch  il BE VOORRECHTEN VAN wiesch Hy op in genade by God en by de Menjfchen; zo wierd Hy , in het School der Godheid, toegerust tot zyne gewichtige Ampten; terwyl zyn Wegbereider Hem eenen Vrycn toegang opende, in de harten der Menfchen. " Nu is Hy tot zynen Mannelyken ouderdom gekoomen; zyn Lichaam heeft zyne volkoomehe' groei en vastheid, alle de vermoogens van zynen geest hunne Merkteenvolkoomenheid. Hy is dertig jaar, en treedt, met eene heldere Rede, door geen één vooroordeel verblind, met een Zuiver verftand, door geen ééne dwaaling beneevel4, met onverzwakte vermoogens, door geen éénen drift gefchokt, met eenen volmaakt zuiveren wil, door geen ééne verzoeking gezwaait, met eenen onbevlekten geest, door geen enkele fmet bezoetcld, geheel doordrongen yan het gewicht zyner Bediening, met al den moed van, een eerlyk Man, met al de bereidwilligheid van eenen gehoorzaamen Zoon, des wysten en bes'ten Vaders, met al het vertrouwen van eenen byzondere Guniteling des Hemels, met al de blaakende liefde eens warmen Menfchen Vriends , de voor Hem nu groote Waereld in. De trekken yan zyn gelaat, de gang zynes voets, hec vuur zyner oogen reekenen deeze grootmoedige êaal des harren : U Ziet, ik koome om uwen wille -te, doen, 6 " " "' '' ' ; God,  HET CHRISTENDOM, 2 3 God; in de Kolk des Boeks is van my gefchreeyen, uwen wille doe ik gaarne f Dan, Hy wil zich als Mensch, als Jood vertoonen, eer Hy zich, als Propheet, als Mesfias openbaart, Zyne eerfte Hulde bewyst Hy aan de betaamelykheid. Hy liet zich Doopen door Hem, die noodig fcheen te hebben door Hem gedoopt te worden, Het betaamt my , fprakHy, alle gerechtigheid te vervullen. God fprak, uit zyne hoogwaardige Heerlykheid, en verklaarde Hem voor zyn geliefden Zoone, in wien Hy een wclbehaagen had , en wien men voortaan hooren moest. Deeze Zoon ontving zulk een toevoegfel van Wysheid en Macht, als geen Propheet immer ontvangen had, fïy ontving den Geest zonder maat en \ dezelve daalde op Hem neder, zo als een Duive nederdaalt, en Hy wierd met den Heiligen Geest gezalfd, boven zyne Medegenooten, Nu was Hy Alwys, in Gods Wysheid, en Almachtig, in Gods Macht; de Volheid der Godheid woonde nu in Hem, lichaamlyk. God openbaarde zich nu, in het Vleesch; die Hem nu zag, zag den Vader; het waren nu niet meer zyne Werken, die Hy verrichtede , maar de Werken van Hem, door wien Hy gezonden was. Geen wonder des, dat, op zyn bevel, het B 4 wa-  1% DE VOORRECHTEN VAN water in veryrolykende wyn veranderde. Geen wonder, dat, op zyn wenk, de ontftooken Lugt bedaarde, de bulderende Winden zweegen, de hollende Baaren efFen en glad wierden. Geen wonder, dat vyf Brooden en twéé Viskens, door zynen zeegenenden invloed, duizenden yerzaa? digden, en eenen genoegzaamen voorraad voor, duizenden overlieten. Geen. wonder, dat, op het aanraaken van zyn Kleed, eene kracht van Hem uitging, om ingewortelde Ziektens en verouderde Kwaaien te doen wyken. Geen wonder, dat het vertrouwen in Hem, den Dooven het gehoor, den Blinden het gezicht, den Kreupelen den gang, weder gaf» Geen wonder,' dat de óntflaakte Geest, op bevel van Hem, ih wien de Schepper der Waerelden werkte , in het lichaam, 't welk hy reeds verlaaten had, we* derkeerde. Geen wonder, dat alle die ontzet- i i • ' . • - - tende Werken, die Jezus yerrichtede, en die wy, om dat zy alle Menfchelyke vermoogens te boven gaan, Wonderen noemen, weldaa- dige Werken , Heilaanbrengende Wonderen waren. Ja, Christenen, 't is nu byna agttien Eeuwen geleeden, dat hier op deeze onze Waereld, qp deeze ongeziene ftip, welke wy bewoonen, Goddelyke Wysheid, Goddelyke Almacht , Goddelyke Godheid, heeft rond gezworven,  ?ÏET CHRISTENDOM. *g in den Perfoon van Hem, naar wiens naam wy genoemd zyn, die het Land doorging', goeddoende,-en dien Godsdienst initeide, dien wy rm belyden. Wat moet des, dit is hier weder de gepaste Vraage , wat moet des die Godsdienst ,der Waereld al heils hebben aaoKebrngt J Spant nu alle uwe krachten in , verzaamelt id.uwen aandacht, en brengt dezelven tot één punt. Valt neder in het hof, en aanbid deQ keuwig.n; wam Hy heeft nog oneindig meer gedaan, om de Leer van zynen grootflen Afgezant te bevestigen, en op onwankelbaare gronden te doen rusten. Wy moeten, M de Vyfde plaats, Jezus Dood, benevens alle de Wonderwerken na denzelven voorgevallen, byzonder zyne Opwekking en Hemelvaard, befehouwen. Zulk een uitmuntend Mensch, als de Menfche Jezus Christus, was er nooit op onzen Bol verfcheenen. Zyne Wysheid maakte alle de wysheid der toen leevende Wyzen tot dwaasheid. Zyn Vermand ving de Schranderen in hunne arglistigheid. Zyne Heiligheid maakte alle de naauwgezetheden der ftrenge Pharifeeuwen tot lpmre huichelary, Zyne weldaadige 1 B 5 Om-  a6 D»E VOORRECHTEN VAN Omgang verwierf Hem de toegenegenheid van alle eenvoudige gevoelige harten. Dan deeze geneegenheid des Volks maakte Hem , wel rasch, een voorwerp der nyd van trotfche Overften, van heerschzuchtige en fchynheilige Geestelyken. Deeze nyd groeide, in hunne verharde gemoederen, tot de hoogte van ingekankerde haat, en dolle woede. Men zogt Hem van kant te maaken. Zoude Hy, die wist, wat in den geest des Menfchen was, dit niet geweeten hebben? Zoude Hy, in wien de wysheid des Vaders woonde, dit niet voorzien hebben? Ja! Hy wist het, Hy voorzag het, Hy voorfpeïde het zelf! Zou Hy dan, in wien de Almacht werkte, dit niet hebben kunnen verhoeden? Niets was gemakkelyker voor deeze wonderdoende Almacht. Maar niets was ook onmoogelyker voor deeze wonderdoende Goedheid; niets was onmoogelyker voor die diepe onderworpenheid aan Gode, die deezen Drinkbeker niet wijde laaten voorby gaan, om dat de Vader wilde, dat Hy dien, tot den laatften wrangen druppel toe, zoude uitdrinken. Wat zou er van onzen ganfchen dierbaaren Godsdienst geworden zyn, indien deszelfs Inileller deszelfs tegenftanders verflonden had? Zou Hy dan een vrucht van redelyke overtuiging, of van geweldige opdrinPing geweest zyn? Geen Godsdienst, die door  HET CHRISTENDOM. en, als een aan Mem waardig Zoon, Hem het Recht en de Macht te fchenken, om allen, die Hem navolgen, niet alleen optewekken, ten uiterften dage, maar Ook te brengen, daar Hy is. Nu kon God Hem eerst tot een Uitdeeler maaken van dien wonderdoenden Geest, die naderhand, zo ontzettend, in de Apostelen en eerlte Verkondigers van zynen Godsdienst wrocht. Toen konden alle die verbaazende Wonderen gefchieden, die Jezus dood verzelden, en na denzelven gebeurden. ■ Toen toonde de Godheid, welk een prys Hy ftelde op de Leer, door Jezus verkondigd; daar Hy, om het Geloof in Hem niet te doen wankelen, maar hetzelve te verfterken en voortteplanten, by en na zyn dood, nog de zichtbaarile getuigenisfen van de Waarheid zyner Goddelyke zending gaf. Terwyl de lydende Heiland, meteen weergaloos geduld, degr^vendltefmaad en ysfelykfte pyn doorwprfteld had , verbergt de zon haar glans, en er wordt, op den vollen mid-  het christendom; a£ middag, een donkre nagt verfpreid over het geheele Joodfche Land. ——- De lydende On- fchuld geeft den geest. Jehovah verklaart; op eene ontzagverwekkende wyze, dat de Schaduw-Dienst geëindigd, de Wet der Plechtigheden afgefch'aft was; vermids zyn Zoon, die het einde der Wet was, zyn werk volbracht had. — Het Vöorhangfel van den Tempel fcheurt aad tweên, van boven tot beneden; waaruit bleek, dat dit Gods vinger was. De Aarde beefde; dé Steenrotfchen fcheurden ; de Graaven openen zich; de reeds voorlang rustende Heiligen voelen hunne ontwaakte geesten weder met Lichaam toen omkleed, wandelen door Jeruzalem, en verbaazen veelen van deszelfs Inwoonérs, door hunne Verfchyning. Een Heidens Hoofdman, én eenigen, die, niet Hem , den aan 't kruisgeftorvene Jezus bewaarden, min verlrokt dan het hardnekkig Joodendom, erkennen, met eenen beevenden ootmoed, dat dé géfïorvene Jezus een Zoon der Goden is, De Heiland wordt by den Ryken in zyn graf getild , en rust zalig in het graf. Dit graf wordt, door de bleeke vrees; die haare (tem in't fchuldig hart, waarin dé Overtuiging zo lang, en met zo veel kracht or^ derdrukt was , nog * s verhe met eenen Zwaaren Steen verzeegeld, en door een iïerken Wacht bewaakt. De nimmer fluimerende Voorzie-  gO I>E VOORRECHTEN VAN Zienigheid waakt, by dit zelfde graf, met meerder vrucht, tot nutter eindens. 't Gemarteld* lichaam van haaien Liefling ondergaat geen verderving. Naauw klimt de zon in haare kimmen, én kondigt den derden dag der Bsgraaffenisfe van onzen Verlosfer aan, of de geheel onbéfmetten ën altoos in het goede werkzaame Geest, van den gröotften Martelaar voor waarheid en deugd, keert weder iri zyn gemarteld lichaam. God verwekt zyn heilig Kind, Jezus. Deeze Maat, zegcpraalend, uit hei graf, na dat het door twéé glinftercnde Hemelbooden ontzegeld was. De zwaare fteen is' afgewenteld, en Jezus treed , met zagtmoeuige Majesteit, tusfehen de zidderendê Wachters door, wandelt naar Galilea, en verbeid aldaar 2ynê zWakgéloovïge Jongeren, om troost en blydfchap in hunne harten uitteftorten. Zyn wonderdaadig vermoogen had My niet afgeleidt, maar gaf hier van nog meeriig verbaazend blyk, in diè Veertig dagen, waar in Hy," met zyne Lievelingen, tot hun onderwys en hut, met hen verkeerde. Eindelyk, klimt Hy den Oiyfberg* óp, geeft zyne Apostelen zyn laatlïe bevel, zyn laatfte affcheidsgroet, zyn laatften," allen heil bevattende, zegen. Hier mede bcezig, voert Hem de Almacht om hoog. Een wolk ftuit hen, die zyn vaarwel betreuren, in hun vernioeijend ftaareu naar hunnen trouwden Vriend.'  ÜËT CHRISTENDOM. 3 I Vriend. Twee Hemelgeesten ontmoeten Hem ,< In zynen gloriryken opvaard, ftryken Hem,= met eene nederigen eerbied, voorby, en berichten de bedroefde Schaar der Geloovigen, dat Hun Meester reeds aangeland is ter plaatze zyner Heerlykheid, in de hoogfre Hemelen; dat Zy geen reden van droefheid of vreeze hebben, termids Hy nü zyne beloften zoude vervullen ,• en hen dien Trooster, dien Geest der waarheid, zenden, om welken hun te doen ontvangen, Hy deeze Aarde verlaaten had, en zy zich naar Jeruzalem keeren moesten. Ziet daar, Christenen! De Steen, die door de Bouwlieden verworpen was, tot een Hoofd des Hoeks geworden / Zulke ontzettende ^ zulke'onwederfpreekelyke bewyzen heeft de Schepper des Geheelals gegeven van de waarheid en het gewicht der Leere tan zynen Gezalfden Zoon. Zo ontegenzeggelyk heeft Hy beweezerf, dat deeze Zoon de zyne, by uitneemendheid, was; vermids Hy Hem' uit den doode heeft opgewekt, en geplaatst aan zyne Rechterhand; en deeze Zoon, heeft zich zulk een fmaadelyken, fmertelyken en gewisfen dood getroost, op dat wy het allerkrachtigst betvys voor de waarheid zyner Leere, uit zyneOpftanding ontleend, niet ontbeeren zouden. Van welk eene noodzaakelykheid moet dan we-  g2, Ti É VOORRECHTEN VAN Wederom • Jezus Godsdienst, van welk eerl gewicht de door Hem aangebrachte zaligheid zyn! Nog houd de Goddelyke zorge niet op ; noch laat Hy de uitkomst der zaake niet, alleen, over aan den Mcnfchelykert wil, aan de Menfchelyke poogingen, aan de Menfchelyke Natuurkrachten. De verheerlykte Zaligmaaker Wordt nu met eert onbelemmerd lichaam omkleed, in onbelemmerende omlhlndigheden geplaatst, van alle moedbeneemende tegenkantingen ontheeven , de vryë Uitdeeler der Goederen van Gods Wysheid ert Almacht. En' hiér van moet alles, wat zich binnen Jeruzalem kan vergaderen, getuige zyn. Dit brengt ons tot onze Zesde of laatfte Aanmerking. Óver de Middelen, door God gebeezigd, om' net Christendom voortteplanten en té bevestigen: naamentiyk tot De Wonderen, door de Apostelen en eerfis Verkondigers vdn het Euangelium verricht , éid het ontvangen van dek Heiligen Geest, op den Pinxterdag: ■ De dag des Pinxterfeests was vervuld. 'sHeilands Apostelen en andere Geloovigen waren allen eendrachtelyk, in den Tempel, te Jeruzalem,  HET CHRISTENDOM. '3$ hm by een. Onverwacht koomt 'er, uit den Hémel, een verbaazend gedruis, gelyk aan dat vaii eenen geweldig gedrecvenen wind, en vervulde het geheele Huis, daar zy zaten. Oogenblikkel.yk voelen zy zich aangedaan met kracht u;É der hoogte. Gods Geest, de Heilige Geest, fust op hen, in de uitwendige gedaante van vuurige tongen, en Zy fpreeken eene taal, die door alle de onderscheidene, daar zynde, Natien verftaan wordt. Geen minder verandering viel 'er in hun binnenfie voor: zy wierden veranderd in den geest van hun gemoed; hen wierct alles indachtig gemaakt, wat Christus hun gezegd had: alles geleerd, wat zy, in hunne verkeering met Hem, nog niet draagen konden, eft daarom nog voor hen verborgen ivierd. Van. alle hunne vooröordeelen, omtrent een AardscÜ Koningryk van den Mesfias, wierden zy, een, flags, geneezen. Geen enkele wensch, om dè eerfte te zyn in dat Koningryk» beroerde hunnen geest. Jezus, hunnen Meester, te doeri heerfchen, m de harten der Menfchen, was hunne eenigfte gloriezugt; Christus, en dien gekruist, al hun roem. Gods vrymoedige Geest onderrteunde hen, en zy waren bereid, om (niet Voor hunne, diepingeworteide, vooröordeelenj gelyk men, doorgaans, doch zeer ten onrechte, meent, want dan mocfien zy geleerd hebben,  34 D E VOORRECHTEN VAN da: Jezus nu een Aardsch Koningryk zoude oprichten, de Jooden uit de magt der Romeinen; vcrlosfen, en in luister, en heerfchüppy, boven alle Volkeren verheffen zouden, want dit waren eigenlyk hunne vooröordeelen, dn was zelf kun Godsdienst, nog voor_dat zy , doof den Heiligen Geest, in hunne harten verlicht,' en in hunne neigingen omgezet waren,) maar/ om, met verzaaking van alle die voordeden, en vooröordeelen, met verlochening van hunne zo zeer geliefkoosde gevoelens, juist voor het tegendeel te lyden, gelyk zy het tegendeel Predikten. Zy leerden, door deezen Geest verlicht, verzaaking van alle Goddeloosheid en Waereldfche -beseerlykheden , een maadg, rechtvaardig en Godzalig leeven in deeze tegenwoordige Waereld, onder verwachting van de zalige verfchyning van Jezus Christus, niet aan deeze zy-, de van het graf, niet op deeze waereld, maar ineen ver verfchiet, onder fmaad en fchande,' kruis en lyden, naar het wentelen van nog veele eeuwen, in eene duistere voor hun nog duistere Eeuwigheid. Van zulk eene Leer, zo rechtftreeks aanloopende tegen hunne verouderde vooröordeelen , tegen de ftcrkfte neigingen hunner natuur, tegen de algemeene denkwyze, tegen hun Aardsch geluk , van zulk eene Leer, wierden zy blymoedige Belyders en juichende Mavtelaarcn.  HÉT CHRISTENDOM. §5 Bedenkt dit, en vergunt my deeze uitwyding* om het gewicht der zaake! Bedenkt dit, gy Verachters van onzen dierbaaren Godsdienst! In alle andere Martelaaren* zelf Martelaaren om den Godsdienst, konden hardnekkigheid en glorizucht, in hun verborgene, en aan hun zelf onbekende krachten, oproepen. Hier , in de Apostelen, werkte alleert de kragt der. waarheid, en deeze kragt ónderdrukte-, ja vernietigde zelve, in hen, die anders zo fterk helpende fpringveeren tot moed, groots heid van ziel, en ontzettende bedryven, hardnekkigheid en gloriezucht. De Apostelen toon; den, dat zy moed genoeg bezaten, om hunné eigene denkbeelden, hoe zeer zy ook met dezelven waren ingenoomen, los te laaten , eri voor nieuwe, aan hun geheel vreemde, zo dra zy derzelver waarheid zagen, te ftervem Dan God deed, na de Verheerlyking vati -Christus, niet alleen Wonderen/»— maar ook door de Apostelen en eerde Verkondigers Vari den Christelyken Godsdienst, en veele Wonderen, ten hunnen gevalle. Kwaaien, Ziekténs en Rampen weeken zo fpoedig, op hun bevel, als zy geweeken waren, op het bevel van hunnen Goddelyken Meesten De rampzaligftè ert cngeneesfelykfre waren hier van niet üïfgëwoo» ten. Krankzinnigheid , Razerny, Vallende Ziek£ a tens'j  g5 DE VOORRECHTEN VAN tens, Dolheid, (alle Duivelen, in de denkbeelden der Jooden,) wierden door hen uitgedreven; op Slangen en Schorpioenen konden zy treeden, zonder befchaadigd te worden, en de Dood zelf moest, op hunne begeerte, zyn prooi • te rug geeveh. Dit wonderdaadig vermoogen werkte zo lang, in de Verkondigers van het Eu* angelium s als nodig wass om het Christendom die fterkte en vastheid te geeven, dat het zich zelf, dcor middelen van redeneering, Gefchiedverhaalen, en Onzichtbaare onderfleuning van Gods waakzaame Voorzienigheid , kon ftaande houden, Ziet daar, myrie dierbaare Medegeloovigen in den Christclyken Godsdienst! Ziet daar, zo veele Eeuwen beeft het Weezen der Weezens zich met ons, zyne minst zedelyke Schepfelen, bemoeid , op eene zeer zonderlinge wyze bemoeid; zo diep heeft de Schepper der Waerelden zich, als het ware, tot ons vernederd! —* door onder ons, een Mensch te laaten gebooren worden, aan wien Hy, Menfchelyker wys gefprooken, zich zo verre heeft medegedeeld, als Hy, de Eeuwige Geest, zich aan Menfchen mededeelen kan. Dus heeft Hy ons van Hem zoveel laaten begrypen, als, door Menfchen, Van Hem begrecpen kan worden! En dat alles, om das wy eene Leer zouden aanneemen , die Hy,  het christendom, g>r Hy, door deezen Afgezant, heeft laaten verkondigen; en dit alles, om den Christelyken Godsdienst onder het gedacht van Adam voort» teplanten en te bevestigen, Hoe hoog moet dan onze roeping —welk een heilig Volk moeten wy niet zyn, vermids wy zulk een uitverkooren Geflachte , zulk een dmirverkregen Volk zyn! Hoe toereikend koomen ons de overvvoogcne, gewichtige middelen niet voor, om onze uitzichten tot die hoogte te verheffen, waar toe ons de Christelyke Openbaaring opvoert, als Hy het in onze magt Helt, om volmaakt te zyn, gelyk onze Hcmelfche Vader volmaakt is , en der Goddelyke Natuura deelachtig te worden. Maar nu koomt de groote Vraage: Zyn de Voorrechten van het Christendom ah le de overwoogene, verbaazende en ontzachly* ke Middelen, ter zyner oprichting gebeezigd, wel waardig? Wat doch heeft de Christen, boven den eer-, biedigen Bclyder en Beleever van den Jood* fihen of Natuur ly ken Godsdienst, vooruit? Dit zullen wy zien; door, In de eerste plaats: De noodzaak* tykheid deezer Middelen , tot derzelver C 3  $S be voorrechten va» bedoelde eindens, uit de Gefchicdenis dotMenschheid, en dus van voren, aantetoonen.. Ten tweede: Van achterenuit dégevolgen , die de Christelyke Godsdienst op der Menfchen zedelykheid en geluk gehad heeft. En eindelyk ten derde: Uit eene zeergewichtige byzonderheid, die den Chris-. ttelyken Godsdienst caracterifeert. De eeuwige Wysheid, beflooten hebbende MilHoenen Scbtpfelen in haare gelukzaligheid te doen deelen, fchiep, door den wenk van haaren Almagtigen wil, Waerelden; vervulde dieniet Schepfclcn, en deelde aan dezelven oneindig onderfcheidene, en (leeds opklimmende vatbaarheden tot geluk mede. Deeze Waerelden fchoon , in vergelyking met eikanderen befchouwd, zeer verfchillend, maakten te fainen Cen. volmaakt geheel, haaren Schepper waardig, uit.. De volkoomenfte van dezelven is die, waar, de Godheid zelve de uitmuntendfte blyken van haare tegenwoordigheid vertoont. ■—. Het volmaaktst gefchapene Weezen in deeze volmaaktfbe Wsereid is Hy, die ons omfchreven wordt^ als het affcbynwl van Gods Heerlykheid, en het uitgedrukte Beeld zyner Zelfilandigheid, als het be--  HET CHRISTENDOM. 39 begin der Scheppingen van God, en de Eerstgeboorene aller Creatuuren. In het weldaadig Pian der Godheid, 0» Waerelden te vormen, en geluk naar buiten te vcrfpreidén, was ook onze Waereld begiet pen, die, met opzicht op haare Bewooners , en met betrekking tot hec groot Geheel, de beste was, die door de volmaaktfte Wysheid kon uitge*agt worden, om zo veel geluk te verfpreiden, als 'er voorwerpen voor geluk en vatbaarheden tot geluk, in die voorwerpen, mooglyk waren. ■ Deeze Waereld, hoe volmaakt op zich zelve, en met betrekking tot het einde, waar toe zy gefchikt was, moest echter, ais ondeigefchikt aan andere Waerelden, en in vergelyking met dezelven, zeer veele onvolmaaktheden bezitten; onvolmaaktheden, die zelf door volmaakte Wysheid en Almagt niet konden opgeheeven worden, zonder eene Waereld minder in hec groote Al te plaatfen, vermids zy, van deeze onvolmaaktheden gezuiverd., niet meer 'die Waereld zoude zyn, die zy nu is, maar met eene, aan wien zy, in volkomenheid, het naaste koomt,. zoude famenvloeijen; doch dan zou 'er een ganfche fchaakel uit den grooten keeren des geheels gemist worden, de fchoone orde zou gebrooken alles zou wanorde, en de geheele Schepping gebrekkig zyn. C 4 fa  49 DE VOORRECHTEN VAN In het Goddelyk Plan der Schepping, waren alle moogelyke Weezens —■ onder alle moogelyke Weezens, was ook de Mensch begrecpen. In het Goddelyk Plan der Schepping, waren alle moogelyke Waerelden ; onder alle moogelyke Waerelden, was ook onze Waereld ver* vat; en deeze onze Waereld is volmaakt voor den Mensch gefchikt, de Mensch volmaakt voor deeze Waereld bereekend. Verre is het 'er van daan, dat dit gevoelen onze Waereld zoude ver? laagen, of den Mensch vernederen; neen: de veiheevenfte Planeet erkent zyne onvolmaaktheid buiten den ftip, dien wy bewoonen, en de Aards-Engel beiydt, in diepen ootmoed, voor zynen Schepper, dat hy, zonder den Mensch, «iet vol kou men zyn zoude. Waarin beltaat nu eigenlyk de onvolkoomen-t heid van onze Waereld, in vergelyking met- an? dere Waerelden; van den Mensch, met andere redelyke Weezens? Dit zullen wy, voor zo yerre zulks tot ons tegenwoordig oogmerk dien-? ftig is, onderzoeken.- Hoe gering onze kennis ook zyn mooge van de natuur dier andere Waerelden, en van der-. zeiver redelyke Bewooneren, hoe weinig ons van, derzerver- eigenlyken toeltand bekend is -% kunnen wy echter, vry zeker, veronderilellen, \n de andere bewoonde Planeeten, minder  HET christendom, £g rampen , minder elcnde, minder aanleidingen en verlokfelen tot zedclyk kwaad , gevonden worden; datzy, die op dezelven geplaatst zyn, zo zy al niet geheel onftoffelyk zyn, echter zeer veel dunner, fyner en zuiverer Lichaamen om» draagen, dan wy ontvangen hebben; datzy, zq al niet geheel anhartstoehtelyk, echter bedaarder en zuiverer driften bezitten dan wy; dat hunne Rede oneindig klaarer, hun verftand bellerder, hun zedelyke kragt iterker is, dan onze R?de, dan ons verftand;, dan onze kragt; dat zy, voor de uitoefening hunner plichten, in ongelyk veel gunftiger onhandigheden geplaatst zyn danvyy; datzy minder tegenlland biedende kragten ontmoeten en zelve meerder wederftandbiedende kragten bezitten , dan ons in onzen proefilaat gegeeven wierden; datzy dus minder eigenlyk deugdzaam, dan wel zedelyk goed zyn; daar onze grootfte voorcreffelykheid, hier op' Aarde, in het uitoefenen der deugd, tcrvoorbereidinge tot zedelyke goedheid, beftaat. De Mensch toch, de nietige Eewooner van deeze Beneden - Waereld, is gedeeitelyk ftoilyk, gedeeltlyk Geestlyk, begaafd met Rede en Drif! ten, zeer vatbaar vóór en omringd van het zinnelyke. Hy is vry. Hy moest vry zyn, of hy was geen redelyk Weezen, geen Mensch; en deeze vryheid is yoor hem, in den ftaat waar^ 5 ifl  DE VOORRECHTEN VAN' in hy zich bevind, en mee betrekking tot zyne overige uitrusting, een geduchtgefchenk derüodheid, omdat zyne vryheidzodaanig bepaald is, als zy, om ühMensch vry te zyn, weezen moet.— Want, indien her Geestelyke zo fterk op des Menfchen geest werkte, als het Zinnelykc; wanneer zyne Rede zo vroeg ryp was als zyne-Driften; indien de kragt oer Rede volmaakt gelyk Hond aan de kragr der Driften; zou hy niet vry Zyn. Hy zou riet kiezen kunnen; de E/ennaar zoude naar geen kant overhellen,, maar ftil liaan. Maakte het Geestelyke Merker indruk op zyn hart, dan het Zinnelyke ; was zyne Rede eerder ryp dan zyne Driften; was de kragt, aan de zyde der ee"lte, fterker dan aan die der laatfte, dan had hy geen keur meer. Dar vermoogen, 't welk, buiten zyn toedoen, dien indruk cp zyn hart maakte, niet Hy, zou dan de Kiezer zyn. Die hand, welke aan zyne Rede die vroegere rypheid, voor zyne Driften die Kerkte aan de eerfie boven de laatfle, gegeevcn had niet de Mensch zelve, was dan de bedryver van het beste. In beide geuallcn was dus des Menfchen vryheid, en dus de Mensch zelve, verrJetigd (*). Om f*j Ter voorkooming van allen misverfhnd, merk ik bier het volgende aan : Men moet het denkbeeld, riy-  HET CHRISTENDOM?. 4,3 Om den Mensch pa zo veel vryheid te fchen» ken, als toe de Natuur van een Zedelyk Weezen, 't welk aanjpraaklyk voor zyne daaden, en een voorwerp van belooning en ftrafien zyti kan, behoort en noodzaaklyk is , moest een derde geval plaats hebben , dit namenlyk : zyne volkomenheid, als Mensch, beftaat in zeer onvolkoomen te zyn , met betrekking op andere Re- nrywerkend , in ' bod , niet verwarren met het denk-' beeld , vrywerkend, in den Mensch. Dit ware zo veel als eene oorfpror.gdyh eigenfehap gelyk ftellen met eene mededeelde eigenfehap. God is ooifprongelyk vry. Om dat Hy, oorfprongclyk, volmaakt Wys is, moét Hy altyd het beste zien: om dat Hy oorfpongelyk Almagtig is, kan Hy altyd het beste volgen. Zyne vryheid ontmoet geene be'etzels. Nu : zulk eene oorfprongelyke, volmaakte vryheid kan even min medegedeeld worden, als volmaakte Wysheid en Aimagt, waar inde. grond van deeze volmaakte vryheid gevonden wordt. — God moet het beste zien, of Hy is geen God. De M.ensch moet het beste zo.eken , opfpooren, en met moeite, door vergelykingen , ja, meest al, door menigvuldige te leurileUingen, vinden , of hy was geen Mensch; en hy is genoeg,, als Mensch , vry , zo hymaar in de moogelykheidblyft, om het beste, hoe veel moeite en vlyt hem zulks ook kosce, te" kunnen vinden. — Ik verbeelde my, datwanneer men deeze onde.rfcheiding meer had in acht genoomen , men zich den weg tot veele en gewichtige zwaarigheden zoude afgefnecden Rebben.  44 *>E VOORRECHTEN VAN Redelyke en Zedelyke Weezens, in een weinig minder dan de Engelen gemaakt te zyn. Het Zinnelyke moet Iterker op hem werken, dan het Geestelyke; zyne Driften moeten eerder haare rypheid bekoomen , dan zyne Rede ; de eerite moeten reeds in haare volle kragt zyn, ja zelf reeds bedorven kunnen zyn, eer de laatfte zich ontwikkelen. De Mensch moest alleen door zoeken, dwaalen en afzwerven, den besten weg vinden kunnen; en , dien gevonden hebbende, denzelven met agteruirgaan , terugkeeren , ftruikelen , vallen , opftaan , met zondigen , berouw hebben, weder zondigen, en boete doen, bewandelen; en door dit jaagen, kampen, worilelen en lïryden, zich zelve tot die volkomenheid trachten te brengen, welkers aanleg zeer diep in zyn weezen verborgen ligt, doch waartoe echter by hem een aanleg gevonden wordt. Wat nu zou een redelyk verltandig Weezen, ~*t welk eenig doorzicht bezat, van zulk een zo ten uirterfte zwak en gebrekkig Schepzel als den Mensch, in eene Waereld geplaatst, waarin alle zyne Natuurgenooten even boos en even gebrekkig zyn , in eene Waereld, waarin hy, aan den kant der verlcidmg, zo veel te vreezen, aan de zyde der aanmoediging tot het beste, zo weinig te verwachten heeft; wat zoude een denkend Schep fel toch van zulk een Weezen ver- waeh»  HET CHRISTENDOM. ^ Wachten? Wat anders dan dat het, hoogstwaarfchynlyk, dwaalen en vallen zal; en wat moet de Schepper van den Mensch, die zyn Maakfel zo volkomen kent, het juist getal en de nette kragt van alle de verzoekingen, die het omringen, weet, die het bekend is dat wy leeme Hutten bewoonen, en onzen grondflag in het ftof is; wat moet de Schepper van den Mensch noodzaakelyk voorzien? Dit: dat de Mensch,. niet alleen hoogsiwaarfchynlyk, vmx zeer zeeker, dwaalen en vallen zal. Daar nu iedere dwaaling noodwendig de Rede in ons verduisteren moet, en ieder val de Zedelyke kragt verzwakt, zo wierd de Rede met eene Nagtaakelige duisterheid, de Zedelyke Mensch met eene volfirekte onmagt ten goede gedreigd; en wat moest het einde van dit alles voor den Mensch zyn? Hy zoude, ofdefmartelyke gewaarwordingen der gevolgen van zyne, zobezwaarlyk te vermyden zynde, blindheden! dwaasheden en gebreken, tot in het oneindige hebben moeten ontwaaren, of uit den kectender Weezens moeten uitgedelgd worden. De Almagt voorzag dit, moest dit voorzien. De Aigoedheid kon niet dulden, dat ons broos genacht, 't welk zo broos en dus ook zo gebrekkig moest zyn, daar het dienstbaar gemaakt was aan de volmaaktheid van het Geheel, de rampai-  46 DE VOORRECHTEN VAN zalige Marcelaars van haar noodlot worden zoude. De Eeuwige Wysheid crad tusfchen beide, en ftelde een middel daar, waar door onze Wae* reld, mee deszelfs brooze Bewooners, in weezen , en aan de volmaaktheid van het Geheel dienstbaar blyven zouden; de gaaping die 'er, zonder die, in den rei der Zedelyke Weezens veroorzaakt zoude worden, blyven aanvullen, en echter alle de nadeelige en voor ons zo rampzalige gevolgen onzer broosheid , en daar uit voortvloeiende dwaasheden , niet alleen verhoed worden, maar waar door wy zelfs, hoewel met langzaame fchreeden, ter beftemder tyd, tot.de bevoegdheid zouden koomen, tot het genot dier zaligheden, welken door Weezens van uitmuntender Gewesten genooten worden, en waar toe wy, noch door aanleg onzer Natuur, noch door onze Standplaats, gefchikt fcheenen. De Algoedheid wilde, dac ook de Mensch tot kennisfe der Waarheid zoude koomen, en dus behouden worden., De Al wysheid fchikte hier toe een geheel nieuw, een veel heiderer licht, dan dat der Rede, 't welk, door ons verduisterd en bedorven, niet meer in ftaac was, ons voor dwaalen te behoeden. De verhevenfte Bewooner van de verhevenfle Planeet, wiens ftand door de Almagt'gebezigd was, om_( Waerelden, om. ook onze Waereld te fchep*  HET CHRISTEN" DO M. 47 fcheppen, om Zedelyke Weezens, om ook Menfchen te formeeren, die dus de onvolkomenheidvan onzen Bol, en de zwakheid zyner Bewooners zeer wel kende, bood zich gewillig aan, öm op den ftip, dien wy bewoonen, rond te zwerven, onze zwakke Natuur aanteneemen, en, in deeze Natuur, naauwkeurig.afremeeten, welk eene maate van licht en kragt wy, by hec licht onzer Rede en de fterkte onzer Natuurkragten, zouden benoodigd zyn, om het einde onzer Schepping te kunnen bereiken, om ons met dit Hemeisch licht en deeze Zedelyke fterkte uitterusten, opdat wy, zwakke Sterffelingon, in llaat zouden zyn, den wil der Godheid hierop Aarde te volgen, gelyk zy door de Bevvooners der Hemelen volbragc wordt. Dit groote werk zoude Hy verrichten, wanneer onze° Waereld in het booze zou liggen, en de Bewooners van dezelve Lyfëigenen zouden zyn van hunne fuoode begeerlykheden, wanneer ons Geflachc verbysterd zoude zyn in het verfiand, dood in zonde, en verlamd in de veerkragt hunner Zedelyke vermoogens ten goede. Maar wat was nu anders te verwagten, dan dat deeze groote Hervormer van ons €5eflaeht veel tegenuand zoude ontmoeten ; dat het bedorvenlle gedeelte van het Menschdom Hem, die ** hunner verlichting en verloog verfcheen, niet  4" DE VOORRECHTEN VA1* niet zou aanneemen ; dat het door de trrengheid* zyner Leer verfchrikc, Hem zoude haaten: door' den glans zyner deugden bellraft, Hem zou vervolden; en door den invloed, welke zyn geneel vleluclooze en zegenende wandel op het minstbedorven gedeelte der Menfchen had, verbitterd Hem aan hunne wraak en woede zoude opofferen. „Ja, met fmaad en febande , van deeze j, Aarde verdelgen ? " Dit alles lag bloot voor het oog der Alweetenheid; dit alles fcheen dus den raad des Eeuwigen te zullen befchaamen, en de weldaadige oogmerken der Algoedheid te zullen verydelem Dan, de Godheid zoude ook uit deeze duisterheid licht fcheppen. Zy zou den Uitvoerer van haar weldaadig plan belooncn met eene vergel' ding, welke de dierbaarile zyn moest voor de ziel van den grootllen Menfchen - Vriend : zy zou de vergeeving der zonden, de herftelling in haare gunst, en de eindelyke zaligheid van het geheele Menfchelyk geflacht vast hechten aan den dood van deszelfs verlichter, hervormer en verlosfer. Hy zou de Heer worden van hen, wier Wetgeevcr, de Zaligmaaker van hen, wier Hervormer Hy vrywillig geworden was. De Middenmuur des Affcbcidfels tusfehen de Bewoners van verhevener Planceten, zo wel als tusfehen de Jooden en Heidenen, zou verbrooken en  HET CHRISTENDOM. 49 ëhwy, geringe Aard-Bewooners , zouden Mede-Burgers dér Heiligen en Huisgenooten van God worden. Iedere Bewooner van eiken Planeet zou oris, op het voorbeeld van den EerstgebobrnevanGod, die zich niet fchaamde onzen Broeder genaamd te worden, de hand van Broederfchap wclmeenend en liefdenryk toereiken,. Het Weezen der Weezens zou hier. over zyn welbehaagen betuigen. De Befchikker van al dit heil zou dè Koning der Volkren, .—- dit alles uit Gode — Hy zelve alles in allen zyn. Dit waren de gedachten der Godheid, in .dat voor ons zo ontzettend, tydpunt, waarin haare Almacht Waerelden vormde; maar deeze gedachten Gods konden' niet in der Menfchen gedachten vallen; hooger, dan de Hemelen zyn boven de Aarde, waren .deeze gedachten Gods boven der Menfchen gedachten verheeven. In dit plan konden de Engelen, hoe' begeerig zy 'er <6ok naar waren,; niet' inzien. Dit was die Ver* borgenheid, die voor alle Eeuwen verborgen was, en mi geopenbaard is. Deeze Verborgenheid kon de Mensch ook niet op eenmaal ontvangen ; hy moest 'er toe voorbereid en ontvangbaar voor gemaakt worden; hy moest, voöraf de noödzaaklykheid van iets diergelyks gevoelen» 'er naar Uitzien, het niet kunnen vinden, zich Ir óver' ontrusten, en 'er als naar een oncönbeer- ö lyk/  gO ÖE VOORRECHTEN VA» lyk, fchoon onbekend, goed naar uitzien., verlangen en heigen. Het ganfche Schepfel moest f als met opgefleekenen hoofde , verwachten da Openbaaring van de Kinderen Gods; het moest hoop en vry gemaakt te worden van de dienstbaarheid der Verderffenisfe, tot de vryheid der Heerlykheid van Gods Kinderen. Hec moest Zyne beftemming tot deugd en gelukzaligheid ^ in zich zelve, zeer duïdelyk ontwaaren; de oi> mooglykheid, om zich uit die diepe laagheid, waarin het gezonken was, tot die hoogte optebeuren, met kwelling en fmart ondervinden. —*» Het moest- verleegen dn twyffehnoedig worden, onder de fmartelyke bewustheid van den vervallen en kwynenden toeuand, waarin zich zyn inwendige Mensch bevond, en zich dan geheel f met al zyn vertrouwen, aan zynen Maaker vasthechten. Dit nu is juist de Gefchiedenis der Menschheid; zo heeft het zich, in waarheid, met ons Gedacht toegedraagen. Onze Stam-Vader, fchoon omringd van alle, voor Hem begeerlyke dingen, welker ruim genot zyn Schepper hem goedgunftig toeftond, vond, in zyne nog onverwrikte kracht, geen middel van tegenftand, ter overwinning van é% ne enkele lusc, zo dra dezelve door de vleijende? aanfpraak van zyne geliefde Huisvrouwe krachs .ons*.  HET CHRISTENDOM; 5£ ontving. Zyn Kroost zag zich wel dra, met minder fterkte, door meerdere verzoekingen omringd. Iedere zonde had zedelyke zwakheid ten gevolge; ieder Zondaar bragt zedelyke verleiding mede. Nog in 's Wacrelds Kindsheid, had het zedclyk kwaad reeds zulk eene geweldige overmacht over het zedelyk goed bekoomen, dat 'er zedelyke kracht tot hcriTel zoude ontbrooken hebben, indien de Schepper zelve de kracht van het zedelyk kwaad nier gebrooken had, door een Waereld vol Boosdoeuders in een Zondvloed te verïmooren, waar door de zaaden der deugd in agt eerbiedigere der Godheid nog overbleeven, voor het gevaar van verflikken bevryd bleeven , eri hoope gaven op een beter Nageflacht. Dan j hoe ipoedig moest een Hemelsch vuur tweè groote Steeden tot puin en asfche verdelgen, vermids zy geen tien Rechtvaardigen konden uitleeveren , om tot een tegenwicht te kunnen dienen aan de alles cverhëerfchende macht der Boosheid! Het Menfchelyk hart verharde zich tégen de ftraiTen zelve , en de Schepper-der Waereld zoude eeüwiglyk hebben moeten twisten met de Kinderen des ftofs, zo Hy geduurig opkoomende en aangroeijende zedenloosheid door ftraffen had willen beteugelen. De Vader vari ons zwak Genacht betuigde plechtig , dat dit «Hem niet van 't harte mogt, vermids Hy dé O 2 broos-  $Z DÉ VOORRECHTEN VAN broosheid zyner Schepfelèn zo wel kende. Hy" gebruikte des, ter voorkooming van eene algerneene verbastering, een ander, een genadiger middel, Openbaarde zich op eëne buitengewoohe wyze aan èenen Man, dien Hy bekwaam kende om, ten' minne voor eenigeri tyd, den Herken Aroom der Boosheid in zynen loop te fluiten, nam zyne JNakomeJingen onder zyn meer önmiddelyk opzicht, om ten minfle den grondflag van allen waaren Godsdienst , het eenigè middel tegen het aanwasfchend gèwdd der ondeugd , het geloof in Hem, als den eenen waaren God, den Schepper en Regeerder van het Heelal, nog onder zyne redelyke Schepfelèn te bewaaren; terwyl Hy de overige Kinderen der Menfchen alleen door zyn' verborgene hand vast hield, en, buiten hun eigen kennis, voor een; ónherflelbaar verval behoede. Dus wierd 'er, in de geheele béwoonde Waereld , een vonk van. zedelykheid, en onder het üitverkooren Volk, een beginfeï van Godsdienst onderhouden; een vonkje hoe gering, een beginfeï hoe klein, waar van alles afhing, zonder welke alles moest verfooren gaan, en waardoor nog eens, ter zyner tyd, alles kon te recht koomen; wanneer het, door meerder hette aangevuurd, door meerder kracht onderfteund, trapsgewyze onze Waereld «ene beetere gedaante zou doen verkrygeny en ons  HET CHRISTENDOM. $g ons Gedacht eene waarde byzetten, 't welk het tot de gemeenfchap met andere uitmuntender Waerelden niet geheel ongefchikt zoude laaten. Het gekrookte Riet niet te yerbreeken r ■ het rooiende Vlaswiekje niet uitteblusfchen, maar het veeleer te onderfteunen en voedfel te verfchaffen, was de geduurige zorg der Voorzienigheid van Adam tot op Christus. Hoe diep de Mensch ook verviel, fchoon de zedelyke Mensch, voor 'toog van dep doorzichtigften Vroomen, die zich had weeten onbefmet te houden, ja voor 't oog yan alle Engelen Gods , reeds gefbrven was; God zorgde voor het eerfte ongeziene beginfeï Van zyn zedelyk leeven, voor hec onzichtbaar kiemptje van den nieuwen Mensch: want dit moest blyven, zou 'er Christus naderhand een geftalte in krygen, zo dat het nog eens naar zyn Beeld zou kunnen herfchaapen worden in waare Gerechtigheid en Heiligheid. De verdere befchouwing van de Gefchiedenis der Menschheid zal ons doen zien, dat het waarlyk met den Mensch tot zulk een yslyk uiterfle, met betrekking toe'zyne zedelykheid, gekoomen is, zodat hec mee Hem volftrekt verlooren zoude geweest zyn, indien God zelve zynen onherftelbaaren val niet krachtdaadig verhoed had. De geduurige natuurlyke rampzalige gevolgen van een uiefpoorigen zedenloos gedrag moesD 3 ten  54 DE VOORRECHTEN VAPI ten noodwendig, in de harten van hen, waarin het denkbeeld der Godheid geheel verlooren was ^ eene verwilderende angst, eene woeste wanhoop, verwekken, die zicjrdoor een opeenvolgend genot der luidruchtiglte vermaaken niet lieten verftrooijen. Deeze wanhoop fchilderde in het verwilderd brein ysfelyke Godheden , alleen te verzoenen door wrecde offerhanden; de inwendig gefolterde Misdaadige liet zyn onnozel Kroosfc doo(r 't vuur gaan, om den Afgod Moloch te bevredigen, die al zyne ftrafoeffenende macht alleen in hunne krankzinnige verbeelding bezat. Ieder verzoenmiddel, 't welk zy uitdachten , was een kenmerk van hunne verbastering; iedere offerhande eene nieuwe misdaad ; iedere zogenaamde Godsdienstigheid verraadde het teisterend gevoel van hunne elende, en van hunne onmacht om zich te redden. liet niet :minder zondig, fchoon meer begenadigd Volk , onder het meer byzonder befHer van zynen Schepper kevendc, was by denatuurlyko gevolgen zyner euveldaaden, ook nog aan vry ftrenge kastydingen onderworpen. Deeze, wel verre van het te verbeeteren, maakcen het wreeVeiig; het wierd verbitterd tegen zyn Ko« Uil a Richter ; het wierd zyn opzicht moede, zocht zich zyner heerfchappye te onttrekken , üünd op tegen zynen Verbonds■ God, viel van Hem  HET CHRISTENDOM. 55 Hem af; ja, trachte zich op Hem te wreeken, door zich met zyne Vyanden te verbinden, de Afgoden der Heidenen te eeren, en om den God der Goden te tergen, zyne éere aan anderen te geeven. Ziet daar, de zedelyke ziekte op zyn hoogst, de Menfchen vyanden Gods, onmachtig om zyne hand te ontgaan, en zyn hand niet kunnende draagen; nooit aan Hem kunnende denken, dan met angst en fiddering, en het aandenken aan Hem nergens kunnende ontwyken, aan den uiterfie eindpaal, op den weg des verderfs gekoomen; geen enkele treede te kannen voortzetten , zonder in het onherftelbaar verderf neder te ftorten, en zich volftrckt onmachtig bevindende, om éénen flap te rug te gaan ! De Mensch ftond ftil, moest hier ftil ftaan; alle poogingen, om zich tegen God te verzetten, waren vruchteloos geweest. Het Schepfel moest het, willig of onwillig , opgeeven voor zynen Schepper. Onmacht brak de Woede, en deezs uitgeraasd hebbende, verloor zich in eene naare, ftille, doodfclïe weemoedigheid ; de ftörm der hartstochten was gaan leggen , en de uitgeputte driften weigerden zelf den Zondaar , in het bedryven van ongerechtigheden, hunnen dienst. De Mensch 'koomc toe ftaan; de trotfche, die zich verbeeld had, he? D ^ van  §Ö DE VOORRECHTER VAN Tan zyn IVIaaker te winnen, voelt zich tot die engte gebracht van te moeten erkennen , dat hy geen macht meer bezit, om den wil van God, geen macht, om den wil ook van zich zelve té doen. De hoogmoed' Iaat los; de Mensch belydt, dat tjy zonder God verlooren is, Zyn verzwakt geheugen, nu niet meer door de ydeiheden verftrooid, erinnert.hem, nog fcheemerachtig, de dagen van ouds. Flaauw (laan hem nog eenige betuigingen der Godheid van haare barmhartigheden voor. Zonder haare langmoedigheidbezeft hy, zoude hy niet meer beftaan.' — Zou 'er nog genade voor hem zyn? Hy wenscht te moogen hoopen. Gevoel van dwaaljng, elende en onmacht drukken dus het nadenkendfle gedeelte der Natiën; d§ fchranderfte onder de Heidenen zugten na; de Godsdienftigfte onder de Jooden' fmeeken om verlichting, verlosfing, uitkoomst en herftel. Ziet daar het tydpunt der begeerte haar heil, en dit tydpunt was juist gefchikt, om het tydpunt der voorzegging te zyn, betreffende eene algemeene verlichting en hervorming. Om dezelve te ontvangen, was nog geene de minfte gefchiktheid ; daar toe was nog eene groote voorbereiding noodig. Doch was men van allen grond, om dezelve te verwachten, verfteeken gebleeven, dan zou de wanhoop den laat- ■' ' ; ften  HET CHRISTENDOM. §j ikn dag aan de zedelykheid gegeeven hebben; dan zou het gekrookte Riet verbrooken , het rookende Vlaswiekje uitgebJuscht zyn ; dan was dat zedelyke beginfeï des nieuwen leevens, zonder het welke de Almacht zelve niet herfchep£ep kan, verdorven; dan zou de Christelyke Openbaaring geheel onnut geweest zyn. . De hooP °P herftel moest derhalven leevendig gehouden, de moed moest aangekweekt worden ; die hoop moest voedfel aan de afgedeetene krachten ter verbetering fchenken; die hoop |noest poogingen ten goede opwekken ; die hoop poèst die poogingen onderfteurjen; dit vermeerderen der zedelyke krachten, door dit poogen yerder verderkt, en door oeffcmng vermeerderd moest het Menschdom langzamerhand gefchikt maaken tot die Hervorming, welke het, jn d? yolhcid des tyds, verwagtte. Deeze hoop wierd hen gefchonken; deeze hoop wierd in de Kinderen der Menfchen gevoed; deeze hoop wierd in hen Jeevendig gehouden ; deeze hoop wierd in hen hoe langer hoe fterker gemaakt, door de vroege herhaalde en geduurig duidelyker wordende Voorzeggingen. Deeze hoop was de olie des leevens voor den kwynenden zedelyken Mensch; deeze hoop riep iangzaamer hand, de weggeweekene zedelyke D 5 krach-  58 DE VOORRECHTEN VAN krachten te rug, en bereidde den Geest, om dat geneezend, groeizaam en verfterkend voedfel te ontvangen, en tc kunnen verdraagen, *t welk hy noodig had, om op te wasfchen tot eenen volkoomen Man, naar maate der gaaven, die hem 4 uit de volheid van den beloofden Mesfias, zouden gefchonken worden. God, die zo wel een God der Heidenen als der Jooden was, wilde ook den eerften niet geheel die zedelyk lecven onderhoudend middel onthouden. Zyne Voorzienigheid verwekte in het 'verborgene, onder hen eenige Mannen , die hunnen Schepper zogten , of zy Hem ook te eeniger tyd tasten en vinden mochten, vermids Hy toch ook niet verre van een iegelyk hunner was, maar ook zy allen in Hem leefden, bewoogen en waren. Naarmaaten zy de kennis van den eenen waaren God nader kwamen, ontltond Ook in hen een vry duidciyk voorgevoel , van eens meerder licht en zedelyke kracht te zullen ontvangen; en veelen van hen gaven niet alleen hunnen we'nsch, maar ook hunne hoope te kenner, op eene Baven-Natuurlyke ontdekking van een hooger Weczen, eene verlösftnge uit hun-, nen ftaat van onkunde en rampzaligheid, en eene vervulling van hunne fcheemerende vooruitzichten in eenen beteren ftaat, En ziet daar, de nuttigheid, de noo&zaaklyk- fccid.  HET CHRISTENDOM. 59 Tieid en hec groot gewicht der vroege, herhaalde en plechtige Voorzeggingen van 's Verlosfers komst in deeze Waereld, als middelen gebezigd, om den Christelyken Godsdienst voortteplanten en te bevestigen, uit de Gefchiedenis der Mensch-. keid, en dus van vooren beweezen. Daar nu de wonderbaare Geboorte van deezen Verlosfer, al hec wonderdaadige by, en na dezelve gebeurd, zyn onbefmet Leeven, zyn onfchuldige Dood, alle de wonderen, door Hem cn zyne Volgeren verricht, alle de Wonderen, door God ten zynen behoeven, en een behoeven van zyne Aposcelcn gedaan, hèt zelfde einde als de Voorzeggingen bedoelden ; de hoop naamentlyk, op verlichting, verl-osfihg en herftel te veriterken, en het Menschdom door alle mooglykc bewyzen te verzeekeren., dat het God waarlyk ernsc was, hetzelve met zich re verzoenen, het te zoeken en zalig te maaken; zo b'ykc het duidelyk, zo fpreekt het van zelve, dat de Jaatstgemelde middelen, even nuttig, evennoodzaaklyk, even gewichtig waren, dan de Voorzeggingen, en door dezelfde redenen zich verdeedigd moogen achten. Laat ons nu onderzoeken , of het nut, de rioodzaaklykheid en het gewicht der middelen, welken God gebruikt heeft ter oprechting van fcet Christendom, ook van achteren, cn uit de  60 DE VOORRECHTEN VAN de gevolgen kan beweezen worden. ■ ■ ■ De Yraag: Is het voordeel, V welk de Christen Godsdienst op der Menfchen zedelykheid en geluk gehad heeft, de overwoogene middelen wel waardig? zullen wy nu beantwoorden, door ' De gevolgen te befchouwen, welken de Christelyke Godsdienst met 'er daad op der Menfchen zedelykheid en geluk gehad heeft. ■—• Indien den Mensch, zo zwak, zp broos, zo rampzalig, zo zugtende onder gevoel van fchuld en elende, en van onmacht om zich zelve te redden , als wy gezjen hebben, dat hy geworden js, en die de verlosfmg in Israël was verwachtende, eens gevraagd was: wat voor heil hy wel door den Mesfias, aan hem voorzegd, zoude verlangen, zou hy in zyne bedaardfte en nadenkendfte oogenbljkken , waarfchynlyk , het volgende geantwoord hebben : ,, Myn toeftand is zo reddeloos; daar word^ „ zo verbaazend veel verëjscht, zal alles te „ recht koomen, dat ik eene volkoomene her„ Helling, zelf van eene onëindige en almach„ tigeGoedheid, niet zou durven hoopen; daar „ ik echter zo lang, door God zo langmoedig ,, gedraagcn ben; daar ik nog zo veele zegenin- » gen  HET CHRISTENDOM. 6*1 £ 5en van Hem geniet; daar Hy zich zo zeer „ aan my Iaat geleegen liggen; daar Hy my ,', door zulke herhaalde heucheJyke beloften , „ van nog eens gelukkig te zullen worden , heeft opgebeurd ; daar Hy het Menfchelyk ., Geflacht zulke herhaalde menigvuldige Voor» zeggingen van een Heilaanbrenger, op zulk » eene ftaatige wyze, heeft laaten doen'; daar „ durve ik eenigermaate raynen wensch uitzet» ten naar de uitgeftrektheid mynèr behoefte; '„ en zyne onmeetelyke goedheid; temeer, daar J, Hy, van deezen Heilaanbrenger, zulke groo„ te en voor den Mensch belangrykë za'akeri heeft laaten afkondigen." „ Ik zoude verlange/i, ernftig verlangen, dat ,;, alle myhe gemaakte fchulden wierden uitgeh delgd , dat ik van derzei ver ondraagelyken' ü Iasc oncflaagen wierd, en dus zonder confeienh tïe der zonden, zonder flaaffche vreeze, voor i, mynen Maaker wandelen kon. Ik wenschtè „ nog wel eens by ondervinding te weeten, wat heil myhe eerfte Ouderen, in hunnen ftaat van „ onfchuld, ondervonden hebben : dan, daar „ ik toch een ten uiterfte zwak Schepïel ben; „ daar ik, door eigen fchuld', myne zwakheid „ zo zeer vermeerderd hebbe; daar ik, van het 4, zinnelyke omringd leeve , en dit zinneiyké g zulk' eenen verbaasd Herken indruk op my ,, maakt;  6l DE VOORRECHTEN VAN maakt; daar ik aan mynen wil zelfs eene byï „ na onverzetbre richting ten kwaade gegceven heb; daar alle myne vermoogens ten goede, „ door eenen verkeerden aanleg, zo ontzachlyk „ veel geleeden hebben, en zo ontkracht zyn* „ dat zy my weigeren te dienen in dat werk* „ waartoe zy my eigentlyk van dienst moesten „ zyn ; daar ik myne driften , ontvangen om ,, myne traagheid in het uitöeffenen mynerplichJ5 ten tegenftand te bieden, zelve heb omgej5 fmeed tot wapenen der ongerechtigheid; daar j, de verleidingen my van alle kanten omringen; daar zie ik wel, dat het niet lang zal dtmren , Js of ik zal my weder even fchuldig, en dus j, even' elendig bevinden ! Want heeft myne res, den, toen dezelve, hoe zwak ook, nog zui3, ver en genoegzaam was, het tegen myne drifSj ten niet kunnen uithouden; hebben myne ze55 delyke krachten, toen zy nog onverwrikt j w nog niet misbruikt waren , niet beftand gej, weest tegen dwaaze begeerlykheden en zinne„ lyke verloklcls; hoe zal dan nu die zelfde reJ5 den, door zo veel dwaalingen verblind, door' ,5 zo veele vooröordeelen verbysterd, zo bedor5, ven en verdonkerd, my behoeden voor dwaai5 len ; hoe de menigvuldige vonden van bet, 55 meer looze dan fchrandcre vernuft, uitge- dacht om bedekfelen der fchande te vinden,- ons*  HET CHRISTENDOM. 6"$ 0 ontduiken ! daar ik met een, wel flaauw, doch echter genoegzaam en zuiver licht, op „ zo veele bywegen geraakt ben; hoe zal ik, „ nu dit licht zelve een dwaallicht voor my ge„ worden is, beftendig kunnen voortgaan op »i den rechten weg! Hoe toch zullen myne zedelyke krachten , die byna den naam van s, krachten niec meer verdienen, vermids zy al„ len verminkt cn ontzenuwd zyn, zich nu ver„ zetten , met vrucht verzetten kunnen tegen „ zo veele uit- en inwendige Vyanden, die ik zo zeer in de hand gewerkt heb, wier getal 5, en krachten, door my zelf, zo zeer verme,, nigvuldigd zyn, cn met wien ik zo lang heb „ zaamengefpannen! Ik moet des als iets voïj, ftrekt onöntbeerlyks wenfchcn, dat myne reV> de« wederom tot haare voorige zuiverheid gebragt mooge worden, en zulk een van buiten » aankomend toevoegfel van helderheid en fterkj, re ontvangen mag; dat ik niet weder zo veel *> gevaar mag loopen van dwaalen , maar my, «* indien ik op het zelve wil afgaan, beftendig op den rechten weg der deugd mag geleid S5 zien? Ik zoude wel wenfehen, dat myne, zo a jammerlyk geknakte, zo uitgeputte vermoogens ten goede , weder tot haaren voorigen „ ftaat van gezondheid en fterkte herfteld wier« den, en zulk eenen krachtdaadigen, Hemel- fchen  é>4 DE VOORRÈCHTEN VAN „ fchen onderftand ontvingen j* dat my dë üit> ,, oefFening mynef plichten niet al te bezwaarlyk 5, viel, en de kans, om beftendig een Gunfte„ ling van mynen Schepper te blyven, niet al te si hachlyk bleef!" Oridertüsfchcn weet ik, dat ik Mensch ben, 55 dat .ik aanfpaakclyk moet blyven voor myn 5, eigen gedrag, dat ik des myne Vryheid moet 5, behouden. Ik wéét, dat ik zinnelyk bïyf, j, van verzoekingen en gevaaren omringd moet 5, lë'even , zal myn leéven den haam van een ,5 ftryd, zuilen myne daaden den naam van deug» ,5 den verdienen, zal ik beloon- en ftrafbaar kun-; nen zyn; en derhalven durvé fk my,' met al ,5 dit nieuwe licht, met alle die genoegzaams 5, uitrusting tot deugd en Godzaligheid, nog 55 geen gehéél onberispelyk leevèn belooven. 5, Ik zal, in weerwil van dat grootefë licht, irt 35 weerwil van die meerdere1 vermoogens , en 3, met allen dien Goddelyken byftand, nieuwe 35 fchulden maaken; fchulden, die m5' noodwens;, dig zwaarer drukken zullen, alzo ik 'er min,3 der verfchooning vfior zal kunnen vinden, en ,5 dezelven, tegen beter inzien en meerder kracht om dezelven te vermyden , begaan hebbe;' 5, fchulden, die noodwendig grievender fmarten; 5, moeten agterlaaten, daar het eigenlyke fc'hul53 den zyn tegen Goddelyke goedheid, en'onr-  Het christendom. 65 a fermende te gemoetkoomende Genade. „ Mógt de Mesfias my nu ook nog de vcrzeeke„ ring geeven, dat 'er voor deeze fchulden, hoe fmartelyk dan ook de Voorwaardens weezen moogen , nog vergeeving zoude te bekoo}, men zyn!" » Ondertusfchen kan ik niet ontveinzen, dat », een geheel onfchuldig Jeeven, eene volkoo,, mene voldaanheid over zich zei ven, eene be„ wustheid van aan zynen Schepper te behaaft gen, en door Hem goedgekeurd te worden, „ eene zeer Zalige toefland moet zyn; dat de », verkeering met Menfchen, welken zich inden ,, zelfden gelukkigen ftaat bevinden, eene zaliï5 ge eenftemmigheid en Broederlyke omgang „ met hen, het met hun fpreeken over Gods „ Werken en Wegen, een duidelyker inzien in „ dezelven, eene onbelemmerder uitoefening p van alles, wat braaf, nuttig, loflyk, edel is", * een allerwenfchelykst lot moet zyn, en deeze M Aarde tot een veel gelukkiger verblyf, gelyk » aan dac> welk onze eerfte Ouders, in deii „ tyd hunner onfchuld, bewoonden , maaken „ zoude. Het is toch moeijeïyk te dorsten naaf „ volmaaktheid, en zich altoos zo ver van dien „ ftaat verwyderd te zien! het, ten goede geW neiSd' gemoed wordt dikwyls door ftille-weete moedigheid beftreeden, door de treurige onE „ der-  66 DE VOORRECHTÊN V"Aft „ dervinding, dat het met zyne beste voortlee,, mens, met zyne vuurigfte poogingen, nieï £ verder vordert op den weg der Rechtmaatig,, heid, dat het zo meenigmaalen in zyne goede „ verwachtingen omtrent zyne eigen vorderinge „ wordt te leur gefield, dat het naauwlyks zich „ bemoedigd vindt door het heuchelyk gezicht, 3, welk een goeden ftreek wegs het nu evenwel 5, gevorderd is op den weg der deugd, of het 5, ziet zich eensflags, door eene onverwagte opgej-, koomene orkaan van woedende driften , op dien 5, zelfden weg zo ver te rug gevoerd, dat het, 3, met eene treurige moedeloosheid, nederziec 53 op al die menigvuldige zuure flappen, die het 35)vruchteloos gedaan heeft. Dan, ik weet, dat ,5 ik my dit zal moeten getroosten, zo lang ik ,5 met zulk een broos en floffelyk Lichaam om5, kleed ben,- zo"lang ik in eene onvolmaakte „ en verleidende Waereld omzwerve , zo lang 55 ik zo zeer, als nu, voor den indruk der zin3, nen bloot ligge." ,, Ik, elendig Menfche, wie zal my verlos3, fen uit hec lichaam deezes doods! Wie zal my 5, voeren in een vaste Stad ! " Indien men nu eens kón aantoonen, dat aar* alle deeze wenichen door den Christelyken Godsdienst voldaan was, zou men dan nog kunnen, nog durven vraagen , of alle die verbaazende  BET CHRISTENDOM;, £> Middelen , door God gebeezigd om denzelveii Voorcteplanten en te bevestigen, derzei ver ei ndë wel waardig waren ? Deeze wenfehen fluiten niets minder in zich, dan de volmaaking van der Menfchen zedelykheid en geluk. Hy, die deeze wenfehen vervuld ziet, en dan nog meentj dat het einde aan de Middelen niét beantwoordt* moet geheel onvatbaar zyn voor het edele eri fehoone van zedelyke volkoomenheid en zedelyi ke Gelukzaligheid; die moet geheel vergrofd; geheel dierelyk geworden zyn, en reeds voorlang afftand gedaan hebben van zyn recht op de Menfchelyke Natuure. Dan, eeuwig lof zy Gode! Wy zyn ten vol-' len in ftaat gefteid, om te bewyzen, dat God, in Christus, oneindig meer gedaan'heeft, dari alle deeze wenfehen vervuld; dat Hy meer gedaan heeft, dan eenig Mensch bidden of wenfehen, ja eenig Engel denken kon; en dat God dus, door het daar ftellen van zulke ontzachelyke Middelen, als wy befchouwd hebben, geeri ééne verwachting heeft opgewekt, waar aan Hy friet, meer dan ten vollen, voldaan heeft; Dit nu zal, uit het vervolg, duidelyk blykeri. Christen Leezers.' kent gy uwe voorrechten < $tn weet gy zeeker, dat, op uw geloof in JeE i zus  63 DE VOORRECHTEN VAN zus van Nazaretb, u eene algemeene vergiffenis van alle uwe zonden, die gy ooit of ooit, in wat ftaat, ftand of jaaren, tegen welk eene maate van licht en kracht van overtuiging, en tegen welke betrekkingen begaan hebt, hoe zwaar dezelven ook zyn mogen, gefchonken is; dan weet gy zeker, dat Jezus, wien gy belydt, u de volkoomenfte verzeekering van deeze, zo alle bevatting te bovengaande, barmhartigheid Gods gegeeven heeft, door deeze Leere van uitgebreide en algemeene Genade, met zyn Bloed te verzeegclen. Dan weet gy zeker, dat Gods Heilig ongenoegen tegen uwe ongerechtigheid, een tegenwicht gevonden heeft, in dat volkoomen welbehaagen, 't welk Hy nam in de volmaakte gehoorzaamheid van zynen Zoon , tot den Dood, ja tot den Dood des Kruisfes. Dan weet gy zeker, dat God , ten uwen behoeve, deeze volmaakte gehoorzaamheid beloond heeft, door deezen gchoorzaamen Zoon u ten Zaligmaaker van alle uwe zonden te fchenken. Eene algemeener vergiffenis kond gy niet wenfehen. Wat wilt gy meer dan alles? Zulk een krachtige verzeekering van zulk eene vol- koomene gerustftelling omtrent zulk eene algemeene vergeeflykheid, als gy in en door Christus ontvangen hebt, kost gy niet uitdenken. Dezelve ging, na dat gy alle de middelen, door God  HET CHRISTENDOM. 5p God gebezigd, om den Christelyken Godsdienst onder u Voortteplanten , aandachtig overwoogen had, nog alle uwe verwachtingen verre te booven. Christenen, zo gy u immer verledigd hebt, om u door uwen Hemelfchen Leermeester te laaten onderwyzen; zo gy u ooit zo veel tyd vergunde, om zyne Volks • Leerrede te hooren, te leezen, te overdenken; zo gy geen Vreemdelingen zyt in 't zedekundig gedeelte der Brieven van zyne Apostelen; dan moet gy verbaasd liaan over — en getroffen zyn door de wysheid en fchoonheid van deeze voor u bereekende zedenkunde, bereekend voor uw begrip, bereekend voor uwe krachten, bereekend voor uwe ftandplaats, bereekend voor uw geluk; dan kunt gy niet nalaaten, uwen Hemelfchen Leermeeser, in den uitgehreidilen zin, het licht der Waereld te noemen ; dan moet gy, op eene edele wyze, grootsch zyn op de hoogte, waar toeHy uwe natuure heeft weeten te verheffen, uwe eigene waarde, met blyde aandoeningen, gevoelen, en verzet Haan over de heldere flraalen van licht, welken zich in uwe zielen hadden fchuil gehouden, en door Hem hervoortgebracht —over de zedelyke krachten, die in uw Weezen verborgen waren, en door Hem opgeroepen zyn, E 3 Zoud  D-E VOORRECHTEN VAH Zoud gy, op dit licht afgaande, dwaalen kunnen ! daar het zich zo duidelyk kenmerkt, als afkoomende van den Vader der Lichten, en naar Hem toeleidende; daar het u niet alleen op den algemeencn weg der betrachtingen voorlicht , maar zelfs zyne ftraalen verfpreidt op alle de verafgeleegene donkere kronkelpaaden van uw hart,, en dus even genoegzaam is ter geleide uwer overleggingen , gedachten , oogmerken en roerfels uwer bedry ven, als uiterly ke daaden. Ziet daar dan uwen wensch vervuld ! uwe Rede herfteld! Ziet daar u weder geplaatst in den ftaat der rechtheid. Ja, ziet daar de oogen van uw verftand verlicht, om alle die gewichtige voorwerpen, welken u de Rede aanbied, in hunnen waaren aart en natuur , en van naby te befchouwen ? Dan, gy hebt niet alleen vernieuwd zedelyk licht, maar ook vernieuwde zedelyke vermoogens, door den Christelyken Godsdienst, ontvangen. Door de uitdelging van alle uwe zonden zyt gy ontheeven van dien ysfelyken zwaaren last, die uwe zedelyke krachten zo lang belemmerd, te ondergehouden en onderdrukt had. Door de beloften van een hoogcr byftand, in het uitöeffenen uwer plichten, zyt gy opgewekt en aangemoedigd, om de in u diep verhoolcne Natuurkrachten , door dit nieuw Hemelsch licht ontdekt, met den grootften vlyt en yver, ter  HET CHRISTENDOM. 71 deugdsbetrachting, ce beproeven. Door den invloed van Gods indachcigmaakenden Geest, ziet gy uwe natuurlyke verftrooidheid voorgekoomen. Door den invloed van Gods medewer. kenden Geest, voelt gy uwe natuurkrachten «pgeheeven, verfterkt en onderfteund; zo dat gy nu fterk kunt zyn in den Heere, en in de * ilerkte zyner macht, — Door den invloed van Gods vertroostenden Geest, voelt gy u gewaapend tegen alle, werkzaamheid uitdoovende, kleinmoedigheid, en opgebeurd in alle rampen, tegenfpoeden , ziektens , verongelykingen der Menfchen, en haat der Waereld, zo dat gy zelf roemen kunt in de verdrukkingen. Door den Christelyken Godsdienst verlicht, kunt, ja (zo gy uwe oogen niet willens fluit,) moet gy het beste zien; zo dra gy het beste ziet, kunt gy piet nalaaten het te kiezen, het te willen. Wat zoude u dan beletten kunnen, het te volgen? — Wat anders dan vermoogen, dan hier toe, ter verkryging van genoegzaame vermoogens, van den Algenoegzaamen te begeeren, en zy zullen U gegeeven worden. Dus kunt gy nu uw eigen Zaligheld werken met vreezen en beeven; dat is met de uiterfle naauwkeurigheid en naauwgezetheid, want het is God, die het willen en het werken in u werken wil, naar zyne goedgunfligheïd, E 4 Zoud  ggjfe DE VOORRECHTEN VAN Zoud gy nu, na de ernflïge overweeging van al de middelen, door God gebruikt, ter voorbereiding van den Christelyken Godsdienst, meer hebben kunnen verwachten? Ja, zoud gy zelf wel, uit alle deeze middelen, tot een lot, zo voordeelig voor u, als u, in Christus, te beurt gevallen is, hebben durven befluiten? Dan, uwe Voorrechten zyn noggrooter, nog uitgebreider. Uwe overige wenfehen zyn ook, meer dan overvloedig, bevreedigd ; aan alle uwe behoeftens is ten vollen voldaan. Gy zyt Mensch gebleeven; gy zyt als Mensch beweldaadigd; gy hebt dus uwe vryheid behouden. Ën waarlyk, eene weldaad, u ten koste uwer vryheid gefchonken, zou voor u, geen weldaad zyn, vermids zy uw Wcezcn zou vernietigen. — Als een vrywerkend Weezen, is het u dus nog mooglyk, is het zelf zeer waarfchynlyk, dat gy niet geheel vry van nieuwe overtreedingen blyven zult, dat uw leeven niet altyd gelykvormig zyn zal aan die zuivere, ftrikte en verheevene zedekunde, waar toe gy geroepen zyt. De boosheid kan echter niet weder zo algemeen worden, de M'. nseh niet ligt zo diep vervallen, als wy hem befebouwd hebben, onder min gunftige oinliandigheden, vervallen te zyn. Maar een Waereld Van volmaakte Heiligen zal de onze nooit zyn} gy zal zelf nimmer een geheel vlekkeloos Mensch op-  HET CHRISTENDOM. -73 ópleeveren. Dit fchynt moed beneemend; dan het is maar fchyn. Waar toe, denkt men, zulk eene zuivere Zedenleer, die men toch nooit zuiver volbrengen kan, en die dus niets dan onrust en kwellingen des geweetens kan te weege brengen? Neen, Christenen! de Christelyke Godsdienst bedoelt uwen troost, UWe blydfchap. geenzms uw kwelling, uw verdriet. Deeze ufcmuntende Zedenleer werd u voorgefchreeven op dat gy naar de volmaaktheid ftreeven zoud' op dat gy nooit rusten , altyd waaken, altvd werken zoud; op dat gy niet zoud achten, dat gy het aireede gegreepen had, waar toe gy ook Van Jezus Christus gegreepen zyt; maar op dat gy zoud jaagen naar den prys der roeping van God, die van boven is. De Christelyke Godsdienst is u gegeeven, op dat gy niet zondigen zoud; dat is, niet eerder zoud ophouden met waaken en ftryden, tot gy alle zonden overwonnen hebt, en dus uw geheel leeven dóór; maar met om u, over ieder mitsgegaane ftap, angstvalhg te kwellen. Neen: daar voor heeft de Goddelyke Goedheid , in Christus, ge2örgd aoor dien Jezus, aan zyne rechterhand, tot eenen voorfpraak, byHem, voor u, te plaatfen en op deeze Voorfpraak, zyne goedwilligheid' ter vergeving van alle uwe gebreeken , duideJyk te bevestigen. Gebreeken, die wy uk zwafe^ 5 heid.  ^4 *>E VOORRECHTEN VAM heid , ovcryling , en by verrasfching begaan i zullen nu niet meer ten onzen nadeelen gedacht .worden; alleen op deeze allernoodzaakelykite en allergenadigfle voorwaarde, dat wy over dezelve een alleroprechtst en allerhartelykst berouw betoonen; geen angstvallig, maar recht kinderlyk berouw; een berouw, 't welk, en in waardye, en in zalige gewaarwordingen , het naast koomt aaneen geheel onfchuldig leeven. Zal nu elk, die by ondervinding weet, hoe welgelukzalig de Menfche is, wien God de overtreedingen bedekt en de zonden vergeeft, niet moeten toe* liaan, dat de Allerhoogtle, in Christus, meer gedaan heeft, dan Hy, in de Voorzeggingen, beloofde, en door de verbaazende middelen, ter voorbereiding tot den Christelyken Godsdienst t deed verwachren ? Dan, ik merkte zo even aan, dat de waardige en zalige aandoeningen van het Christeiyk berouw, het naaste kwamen aan die van eeno volmaakte onzondigheid. — De Haat van volkoomene onfchuld blyft dus nog altyd , voor den volmaaktbaaren Mensch, een recht begeer-* lyk goed, en hoe meer hy deezen Haat nadert, des te meer moet de verbeelding zich verlustigen in de befchouwing der reine geneugtens van een geheel onfchuldig leeven. Hoe vreemder hem de zonde wordt, hoe lastiger zy hem moeten vallen J  HET CHRISTENDON?, Jen; hoe zuiverder zyn zedelyke fmaak voor het waarachtige fchoone geworden is, des te grooter moet zyn verlangen zyn naar deszelfs volle genot. Hy ziet echter duidelyk, dat zyne, fteeds toeneemende, verheevene en geduurig zich wy* der uittrekkende wenfehen naar volkoomene rechtfehaapenheid hier niet kunnen vervuld worden. Hy voelt in zich een zaadje van volmaakt* heid, 't welk hier wel kan wortel fchieten, uit* botten, ontwikkelen, groeijen en opwasfehen; maar, om tot zyne volkoomene rypheid te geraaken, noodig heeft, in eene gefchikter plaats, dan waarin het gezaaid is, overgeplant te wor* den. Hy erkent, dat God machtig is dit te kun nen doen; hy zoude het, daar hy reeds zo veel ontvangen heeft, van Gods Vaderlyke goedheid durven verwachten. Maar hy is onzeeker, of dit beflooten is,'in het weldaadig Plan, doorZyne .wysheid gevormd. Ook uit deeze, voor hem zo gewichtige onzekerheid, wordt hy, geheel en al, door de Christelyke Openbaaring gered. Deeze verzeekert hem, dat derzelver Infteller alle zyne Bclyders en Navolgers eens aan Gode, zynen Vader, zal vóórhellen, als eene Gemeente, die-vlek noch rimpel heeft, noch iets diergelyks, maar heilig en rtraffeloos; dac deeze Gemeente Hem, hunnen Heer, eens zonder zonden zal zien tot zaligheid; dat der Chris* te-  DE VOORRECHTEN VAN tenen geheele oprechte geesten , zielen en lighaamen, onberispelyk , bewaard zullen worden tot de toekomfte van hunnen Heer en Zaligmaaker ; dat in die hun grof, Stoffelyk en Aardsch Lichaam, eenfyn, Geestelyk en Hemelsch Lich, aam ligt opgellooten; dat het eerde wel gezaaid is in onëerc, maar dat het tweede, als heteerfte verdurven en afgevallen is, zal opgewekt worden in heerlykheid; dat de Christenen, met dit verheerlykt Lichaam , in eene andere volmaaktere Waereld zuilen geplaatst worden, in eene nieuwe Waereld, waarin gerechtigheid woonen zal, en niets in zal koomen, 't welke onrein is; dat zy daar eeuwig veilig zullen zyn voor die uit- en inwendige verleidingen, voor die verzoekingen van binnen en van buiten, die hunne fchreeden, op den weg der deugd, hier zo wankelend , en de uitöeffening van alle hunne plichten zo bezwaarlyk maakten; en dus, na het hunne in alle oprechtheid en naar hun vermoogen, toegebracht te hebben , tot de volmaaktheid van het groot geheel, ook deelen zullen in het zalige van die volmaaktheid, en dat wel by geduurige toeneeming en geduurige opklimming, tot in der Eeuwen Eeuwigheid. Waar is nu de Sterveling, ja waar is de AardsEngel, zo iïerk van geest, dat Hy zich alle de middelen, door den Eeuwigen gebruikt, om den Chirs-  HET CHRISTENDOM. 77 Christelyken Godsdienst op onze Aarde voortteplanten en ingang te doen vinden, zich te gelyk , in al hun gewicht, kan voor den Geest hrengen; dat Hy hier verfchyne, en ons zegge, ofhetlaatiteuiterfie einde, van alle deeze middelen, ooit door eenig oor gehoord, dooreenig oog gezien is, of het in het hart van eenig Mensch is opgekoomen; ja zelf, de verheel! ding, de vlugge verbeelding van eenigenHemelfchen Geest, heeft werkzaam gehouden! En dat wy, zo hoogbegenadigde Christenen, erkennen, en tegen het ongeloof, manmoedig, ftaande houden, dat, indien 'er nog meerder, nog grooter, nog gewichtiger middelen, ter voortplanting van onzen Godsdienstj mooglyk of dienuig geweest waren, zy het bedoeld» heerelyke einde dubbel waardig zouden geweestzyn. Onze Godsdienst heeft aan alle de behoeften van den Mensch — van den afgevallen Mensch voldaan; de Rechtvaardige niet alleen, maar de fnoodfte verhardite Zondaar, kan niet meer wenfehen ; de Mensch kan niet meer ontvangen j de Algenoeszaame Almacht kan aan den Mensch niet meer fchenken. „ Dan, (zal men mooglyk zeggen,) in al„ les, wat gy zo voordeelig hebt weeren voor„ tortellen, en met zo veele redenen hebr trach„ ten te onderfteunen, moet toch iets haaperen, iets  ?8 DE VOORRECHTEN VAÏ* „ iets niet richtig zyn, 't wélk gy, of zelf niet ziet r of looslyk voor u zelve en voor ons zoekt te verbergen; vermids toch al dit fraaije, door }!l de dagelykfche ondervinding , tegengefproo„ ken wordt. Waar zyn toch die braave, die ,5 vroome, die uitmuntende Menfchen, in het 5, ganfche Christendom, te vinden? Wy hooren „ wel veel zwetfen van een uitverkooren Volk $ 5, van een verkreegen Volk, 't geen een zeer 55 heilig Volk zou moeten zyn; maar dit heilig 5, Volk vinden wy nergens, fchoon wy 'er ook ,5 als Diogenes naar Menfchen, met Lantaar,5 nen, naar zoeken. Is het dan ook wysheid, „ za veele middelen te verfpillen, zo veele braa„ ve onfchuldige Menfchen opteölferen, ter be,5 reiking van een einde , 't welk men vooraf „ weet, dat nooit bereikt zal worden, en geen ander gevolg zal hebben , dan de fchuld en „ elende van hen, om wien deeze middelen ge* ,5 beezigd wierden, te vergrooten?" Dan zy , die deeze tegenwerping maaken* fchynenons (trouwens, dit is hunne behendige ge* woonte) van het onderwerp, waar over wy handelen, behendig aftewillen brengen, en ons iri een ander, waar over wy niet handelen, niet minder loos te willen inwikkelen. Wy zyn thans niet bezig met de gewichtigë yraage; of — en hoe — * Gods voorweeten- fehajè  HËT CHRISTENDOM. f$ fchap met's Menfchen vryheid is over een te bren* gen? maar, of de vrye Mensch, in Christus, en door zynen Godsdienst, niet alles ontvangen heeft, wat hy zelve zoude wenfehen, om tot Zedelyke volkoomenheid en tot zedelyk geluk te geraaken? en of 'er, ter bereiking van deeze eindens, door God te veel toeftels gemaakt is, of kon gemaakt worden? En tegen ons antwoord op deeze Vraage is de voorgemelde tegenwerping van geen kracht altoos, en zelf zeer te onpasfe bygebracht. Dan , wat wilt gy, myne Vrienden? Wilt gy der Menfchen vryheid vernietigen? Der Menfchen vryheid! daar gy zo moedig op zyt! daar gy zo zeer op pocht, mee de welke gy zo veel uitvoert, of meent te kunnen uitvoeren ? Immers neen ! Nu, de Mensch blyve dan vry. Maar moet hy dan de Goddelyke Genade niet zo wel kunnen verfmaaden, dan aanneemen? Moet hy zo wel geene Goddelyke hulpmiddelen kunnen-misbruiken , als gebruiken? Of ziet gy kans, om dwang, Bovennatuurlyke inftorting, onwederhaanbaare inwerking van heiligheid, beter met 's Menfchen vryheid overeen te brengen, dan Goddelyke voorweetenfehap? Hoe! Christenen, die foortgelyke begrippen in hun GodsdienftigLeerftelfel hebben ingevlochten, zyn immers om deeze begrippen, (inderdaad ongerymd en onfchriftuurlyk, naar  8o DE VOORRECHTEN VAN naa- ons inzien,) de beilendige voorwerpen van / uw fchertsfend en dikwyls beleedigend vernuft! Zyt gy dan altoos ongelyk aan u zei ven? ■ Dan, is het inderdaad wel zo flecht met het Christendom geleegen, als door u zo ftout beweerd wordt? Kent gy de Christenen genoeg, om zo beflisfchend te oordeelen? Wy zyn aan uwe bcflisfchende uitfpfaaken reeds zo gewoon, dat zy by ons alle vertrouwen verlooren hebben. Welke Menfchen noemt gy Christenen? Zulken, die van het Christendom zo weinig weeten als gy; die voor hun voorgewend Geloof zo veel reedenen weeten by te brengen, als gy voor uw voorgewend Ongeloof,' die zich nooit bemoeid hebben met het onderzoek van één eenig bewys voor of tegen het Christendom; die op loutre klanken aangenoomen, op loutre klanken ge* doopt zyn; die geen een Leerftuk van den Christelyken Godsdienst zouden kunnen verdeedigen; niet eens weeten, wat hy leert; geen denkbeeld hebben van een Christelyken Zedenplicht; ja, die verleegen ftaan, wanneer men hen maar een enkel eenvoudig Historiesch Bericht uithetNieu- ■ we Testament vraagt? En zyn onze Kerken niet opgevuld met zulke domme, en voor alle gewichtige Waarheid geheel onverfchillige Beuzelaars? Worden dezelve niet, voornaamentlyk, gevonden onder onze Ryke, zogenaamde Fat- foeiv  HET CHRISTENDOM. 8l foendelyké Families? Wordt zelf eene volflrekte onkunde' van 'alle Godsdienstige waarheid niet voor een punt van fatfoen, onder de Lieden van de groote Waereld gehouden ? Wordt zyn Godsdienst, den Christelyken Godsdienst, te kennen, en zyn Waereld te kennen, niet gehouden voor twee :zulke tegenftrydige zaaken, dat de kennis van den eenen de kennis van de andere uitfluit? Is.onder hun, het leezen in den Bybel niet eene der kenmerken van eene gemeene Opvoeding', en eene veel'zekerer kenmerk, dan de onbetamelykfle manieren en de flordigfte daadcn; en-zou niet zelf een Meisje, wier Sexe geheel voor den zagten Godsdienst van Jezus bereekend is, maanden lang een voorwerp van fpot voor haare, geestige en fenrimenteele Vriendinnen zyn, -indien het bleek, dat zy, na haare Sehooljaaren, nog in de Heilige Schriften geleezen had? Wordt iets door haar geleezen, indien zy leezen kunnen , dan Schriften , door uwe Voornanders opgefleld, volmaakt gefchlkt, om haar hart te bederven, en haar geluk voor altoos 'te verwoesten ? Kunt gy nu vergen, dat de Christelyke Godsdienst zyn werking doen zal op Menfchen, die riiets van den zeiven kennen, niets van den zelvcn willen kennen? Zult gy de krachteloosheid; het onnutte van de Kina tegen Koortfen bewyf ' zen,'  82 D ft VOORRECHTEN VAN zen, do r de menigvu'd;i_ë vóórhelden, die er voor linden zyn, dat de Kina in de Koortfen geen nut gedaan heeft aan Lieden, die dezelve weigefden te gebruiken ? Zoud gy wel zo onrechtvaerdig z;n, van ftaande re houden, dat alle die Schriften, waar door üw Voltaire de verdraagzaamheid heeft zoeken te verdeedigen en te be-' vorderen-, laf en van alle gronden van overtuiging en overreeding ontbloot waren , om dac Mannen, die dezelven nooit wilden overweegen, inzien of leezen, hunnen vervolgzieken geest behouden hebben ? Waarom dan de Leer van onzen Jezus als onvoldoende ter bevo:denng van Deugden Geluk uicgekreeten, op geenen anderen grond, dan datzy, die dezelve nooit, onderzochten', zich nooit met dezelve wilden bezig houden, nier deugdzaamer en gelukkiger zyn, dan zy, die deeze Leer voor de vuist verwerper? s. . Maar verftaat gy door Christenen, die edele zielen, welken de waarheid van den Christelyken Godsdienst met allen yver, naauivkeurigheid en waarheids-liefde onderzochten, die uit volkoomenovertuiging her Christendom omhelsden, die in (iaat zyn, om te allen, uure, des gevergd, rekenfehap re geeven van de hoopé, die in hun is ? dan durve ik, vrijmoedig, beweeren, dat zy, in Deugd en Geiuk, alle (zelfde beste) Na- tu-  HKT CHRISTENDOM. furahsten , en alJe Bdyders van eenen anderen Godsdienst, verre overtreffen. Dit zou de ganfche Waereld in het oog vallen, .indien zy nier, door andere Menfchen , verfpreid.-.leefden, maar eenRyk, Gemenebest, Stad, of Genoodfehap, op zich zelve, uitmaakten. En dit kan, dit moet nu elk opmerkzaame zien, in elk Huisgezin, 't welk alleen een getal van zulke Christenen uitmaakt. Het is in de Natuur der zaake zelve onmooglyk, dat hy, die een Christen uit overtuiging is, het zo ver in het kwaade zoude kunnen brengen, als een Ongeloovige; gelyk hy her, aart den anderen kant, .volftrekt noodzaaklyk , in dé üitöeffening der Deugd, veel verder moet brengen, dan de braaffte Belyder van den Natuurlyken, of eenigen anderen Godsdienst; fchoon; buiten verfchil van Godsdienst, alles volmaakt gelyk ftaat. De waarheid hier van is zo zeker op den aart der dingen gegrond , als het natuurlyk en zeker is, dat hy, die vast gelooft, zich den dood aan eenige verbödene fpyze te zullen eeten, zich gemakkelyker en ftandvasriger van die fpyze wachten zal, danhy, die met dit verbod den fpot dryft, en in het geheel niets vari de bedreiging pelooft ; fchoon-'de natuurlyke trek tot die fpyze in beiden even fterk en volpakt gelyk is. Dit is even zo zeker op dë ha; * 2 tuur"  &4 DE i VOORRECHTEN VAN tuur der dingen gegrond, ais dat hy, die vast ■overtuigd is, dat het gebruik van de aan hem verordonneerde Medicynen, hem van zyne ziekte" geneezen en tot voorige gezondheid herftellen zal, die Medicynen gewilliger, vaardiger en getrouwer gebruiken zal, dan hy, die deezen raad veracht, en alleen als een middel beproeft, het welk noch baaten, noch fchaaden kan; genoomen, dat, en de begeerte tot herftel, en de afkeer, van het Geneesmiddel , in beiden even fterk is.- Maar laaten wy, uit toegeévëndhcid voor u, niet langer, redeneeren; laaten wy de ondervinding, dewyl gy dit verkiest, alleenlyk raadpleegen. Leert deeze niet, dat'er, niet den Geest van het Euangelium, ook een geest van meerder befchaafdheid , welvoegelykheid, menschlykheid, gezejligbeid en vriendelykheid over dë Waereld Verfpreid is>? Zyn de., tegenwoordige Oorlogen fjiej minder wreed, de behandelingen der overwinnaars.omtrend de overwonnenen bilJyker, recbtvaerdiget , zagter, menfcbelyker ? Wordt het recht der Volkeren niet heiliger gehouden? Heerscht 'er, over het algemeen genoomen* niet meerder vertrouwen en geneegenheid tusfchen Volkeren en Volkeren ? Is 'er geen grooter veiligheid in de Maatfchappyen, geen meerder befchejdenheid, beleefdheid, vriende-  HET CHRISTENDOM, 85 lykheiden openhartigheid in de Gezelfchappen? Is de verkeerjng niet aangenaamer, gulhartiger en nuttiger dan vóór Christus? Bloeijen niet de Kunsten en Weetenfchappen? Zyn de uufpanningen niet minder woest ? Zyn zelf de Vermaaken van het Graauw, van de heffe des. Volks,, niet minder uitfpoorig, niet minder wreed? Gelykt dus de Christen,- Waereld niet meer naar een Waereld van God, een Woonplaats van redely.ke Schepfelèn, dan vóór de komst van 'sWac,relds Hervormer, dan andere gedeeltens van onze Aarde, waar bet Licht des Christendoms nog niet is doorgedrongen ? „ Ja maar, mooglyk is dit flegts een natuur, 5? ïyk gevolg van de meerderjaarigheid der Wae» „ reld. Zy moest, door ondervinding en. oeffe-; 55 mngi noodwendig befchaafder, wyzer, ver^ „ lichter en dus beter worden." —— Maar de Gefchiedenis der. Menschheid heeft ons geleerd % dat zy, door de verwaarloozing haarer vermoogens, en door eene hebbelykheid in het kwaa-. de, veel eer dommer, ruuwer, bedorvener en, flechter wierd ; en de ondervinding leert ons, nog, dat zy, op zulke plaatfen, alwaar men. geene kennis heeft aan den Christelyken Godsdienst, of van den zeiven zeer vaifche en Hem. geheel onwaardige begrippen vormt, nog even. onkundig, bygeloovig,, ruuw en barbaarsch is, F l 4*  26 DE VOORRECHTEN VAN als te vooren :■ „ Maar misfchien heeft de Chris„ ten-Waereld haare vorderingen in Kennis en „ Deugd te danken aan de Schriften dier Hei„ denfche Wysgeeren, die zo fchoon over de ,j Deugd gefchreeven hebben, dat men nobd„ wendig op dezelve verlieven moest," ^— Wy ontkennen het nut niet, 't welk zy gedaan hebben, en nog kunnen doen. Dan, hunne Zedenkunde kan onmoogelyk haaien by die van Christus; zy is nimmer door Goddelyk gezach geftaaft, nimmer door zulke krachtige drangredenen onderfleund, als de Zedenleer van onzen Goddclyken Meester; en de meesten onder ons, die de waardigheid hunner Natuure,eere aandoen, door hun verheeven caracter, hebben nimmer ééne letter van een Heidensch Wysgeer gelee» zen. —— „ Dan, zou ook een louter toeval oorzaak „ van aile deeze gewichtige veranderingen en „ verbeeteringen in de Christen - Waereld zyn?"Wy kunnen begrypen, dat deeze bedenking in, u kan opköomen ! Want waarom zou een blind , geval niet. zo wel eene Waereld tot Orde en. Deugd kunnen hervormen , dan eene WTaereld van. Orde en Deugd fcheppen? Deeeneongerymdheid is flegts zo goed als de andere. Doch, wy merken, dat veelen uwer. een veel gemakkelyker weg inllaan om u te redden, en onbe- fchaamd  HET CHRISTENDOM. .87 fcMamd gtnoe >- z\ n, om deeze ieder in 't oogloopjnde Wei vorming der vVaereld door Christus Itouc te loochenen; V)lgens hunne verzeekering, is de Waereld nog even dom, boos, woest en barbaarsch, als in deszelfs nieuwfteTydperk, en de Christen - Waereld is wel de onkundiglte en flechtlte. De Christen Oorlogen zyn, volgens hunne opgaaf, nog even onmenfchelyk, ja nog veel wreeder, dan die der voorige tyden, en andere Volkeren. Zy behandelen elkanders Krygsgevangenen veel woester en harder, dan in de Gefchiedenis van de trotfche en woestte Vorsten getuigd wordt; De Wetten der Christenen kunnen, in voortrcflykheid , en in gegrondheid op waare Menfchen - kunde, niethaaien by de Wetten der Spartaanen enChineezen. Confucius was oneindig vvyzer en beter dan Christus, en by de meest Afgodifche Volkeren wordt minder Bygeloof en dwaasheid gevonden , dan by de Belyders van den Christelyken Godsdienst. Ondertusfchen begrypt men zelf wel, dat zulke onbefchaamde loogens niet gemakkelyk ingang kunnen vinden by Menfchen,. die niet zo wel hunne zintuigen als hun gezond verliand verlooren hebben. Men zag des, dat men om zulke, ieder in 'toog loopende, ongerymdheden ingang te doen vinden , berichten moest verzinnen van zo ver afgeleegene PlaatF 4 feu,,  88 1)E VOORRECHTEN VAN, ftn, daar zy door de minften onderzocht konden worden. Van daar die verzonnen en fraai opgefmukre Verhaalen, die wy van de rechtvaardigheid , trouw, goedaardigheid , menschlievendheid , edelmoedigheid, ja van alle Deugden, die men maar uitdenken kan, der Chineezen, der Wilden, der Bosch-Be wöoners, ja zelf der Dier-Menfchen ontvangt, en die zulke ryke ftoften aan onze fyngevoelige Schryvers, voor hunne lichaam en hartbedervende fentimenteele Romans verfchafc Van daar die zotte Sprookjes, die, wanneer zy door Christenen verteld wierden, heneden de eer zouden gereekend worden , van dezelve onder de Oiidwyffche Fabelen eene plaats te vergunnen. Van daar dat voordeel doen van der Menfchen. trek tot het vreemde , het wonderbaare, waarmede men de Christenen zo dikwyls en zo onrechtvaardig beticht. Wat kan toch vreemder, ongerymder, ja doller bedacht worden, dan een Mensch, die, in een letterlyken zin, niet alleen als het Veulen eenes Woud-Ezels gebooren, maar ook opgevoed is, die in Bosfchen, Wildernisfen, in Hooien en Spelonken omzwerft., van zyn pyl en boog leeft, naauwlyks het vermoogen derfpraak bezit, door weinig zinneiyke voorwerpen omringd, weinig denkbeelden door de zinnen kan verkrygen. niet yergelyken kan, om dat, hy niet? 'V ' MM  HET C H R I S T E N D O M; 89 te vergelyken vind, weinig behoeften heeft, en dus zyn. verftand niet Jeen fcherpen, om dezelven te vervuilen, die. dus noch door infpanning, noch door redenkaveling, noch door ondervinding, noch door onderwys, zyne natuurelyke vermoogens kan ontwikkelen; wat kan uitzinniger bedacht worden, dan zulk een Mensch, by wien men niet dan flaauwe trekken der Menschheid ontdekken kan , by de eerftc ontmoeting van een befchaafd redelyk Schepfel,, die, door Schipbreuk geftrand, by hem troost zoekt, redenen te doen voortbrengen, die eenen Newton,, eenen Leibnitz, eenen Lecke, eer zouden gedaan hebben, en naar eene Zeedekunde zien handelen, waar over Socrates zich zou moogen beroemen, indien hy 'er de Uitvinder van geweest ware. — En zulke onbefchaamde Vcrdichtfels worden ons echter, met zo veel ernst, met zo veel welfpreekendheid, overreedings - kracht, aandoening, ja met zo veel traanen, en wel traanen van een Menfchen-Vriend, verhaald, dat wy den Vrydenkeren den lof niet befwisten kunnen, dat zy het in de kunst, om met der Menfchen hartstochten te fpeelen, onze bekwaamfte Dweepers hebben afgewonnen, fchoon het ons, in hun, onyergeeflyk voorkoomt, dat zy hunne Kinderen niet ter School beftellen in de Bosfchen en Wildernisfen, by de Indiaanen, by de F 5 Groen-  §0 DE VOORRECHTEN VAN Groenlanders, of andere, nog minder befchaafde, en daarom juist nog fchranderer Volkeren, om hen als rechtfchaapen Wysgeeren en waare Menfchen-Vrienden, weder in hunne armen te ontvangen. Behoorden de Apostelen des Ungeloofs, die toonen zulk een blaakende zucht tot bekeeren te hebben, als immer door het Bygeloof wierd voorgegeeven, uit deeze Wysgeerige Bosch - Bewooneren geen Wysgeeren tot ons aftezenden, om de Chiiscenen tot den ouden, nog veel ouder dan den Aard.-ch Vaderlyken Godsdienst, den Godsdienst der ruuwe ontluikende Natuur te brengen, gelyk de Christenen hun vlyt betoonen, om, door hunne Zendelingen„ de Wilden tot hun geloof te-brengen? Wy verkiezen des, om uit de ondervinding bewyzen te ontle nen voor de meerdere rechtfchaapenheid van d.-n \ aaren Christen, dan van hem, die den Christelyken Godsdienst loochent, niet zo ver van huis te dwaalen, noch voorbeelden by te brengen, die, om hunnen verbaazende afftand van hun, die zy zouden moeten overtuigen, niet onderzocht kunnen worden; Wy doch zyn 'er, niet minder dan onze party, opgeheld, om onze eigene oogen te gebruiken; de Item desGezags verbystert ons niet. Wy woonen in het midden van Christenen en Onchristenen; kat ons het caracter van beide parryen, on-  HET CHRISTE ND O M. Gj onpartydig, met eikander vergelyken, en dan zien, welke party de zuiverde zeeden, het beste hart bezit, en het nuttigde voor de Maat-, ichappy is. Veronderftel twee Menfchen , die beide in één God , Schepper en Onderhouder van het Heelal, en in eene algemeene Voorzienigheid gèlooven. Wanneer nu deeze twee Menfchen hun geloof getrouw beleeven , daan zy eikanderen in zedelyke waarde gelyk ; ieder yan hen heeft één talent ontvangen, en met het zelve één gewonnen; hetzelfde Zaad is in den zelfden Akker gertrooit, heeft denzelfden invloed van zonnefchyn en regen ontvangen, dezelfde groeibelettende en groei-bevorderende toevallen ondervonden ; dus moeten zy ook dezelfde foort en I getal van vruchten draagen. — Maar nu wordt hun beide nog een talent, of meerder aangebooden; hen wordt verzeekerd, dat dit van onüitfpreekelyke waarde is. Dan, de eene is volkomen voldaan met het geen hy heeft. Waartoe zoude hem, dus denkt hy, dit talent toch dienen? Hy kent God, hy leeft als een gefchikt en nuttig Burger, doet zo veel goed als hy kan, is het vermaak van den kring, in welke hy zich bevind, helpt meenig verleegen Huisgezin uit bekommering en elende, kweekt nutte Kunden en Weetenfchappen aan, noch zyne Huis vrouwe, noch  DE VOORRECHTEN VAN noch zyne Kinderen, noch zyne Bloedverwanten , noch zyne Vrienden, noch zyne Onderhorigen hebben reden zich van hem te beklaagen; bemoeit de Godheid zich met zyne. bedryven, dan moetenze haare goedkeuring ontvangen, en heeft zy der Deugd eenige byzondere belooning toegedacht, dan kan ze hem ook niet ontgaan,; is 'er aan de andere zyde van het graf wat goeds te wagten, hy zal 'er zyn deel van ontvangen,, 't zy hy hier op hoopt of niet, fchoon hy in het denkbeeld van vernietiging geen meerder aker ligheid ontwaart, dan in dat van eene vaste flaap , en hy zich niet bewust is, voor zyn beftaan een enkel onaangenaam oogenblik gehad te hebben. Waartoe ook zou hem meerder licht, in het Geestelyke dienen ? Op zyn best zou het overtollig, zo al niet vruchtbaar zyn in zulke over-, dreevene Deugden, die aan niemand, dan aan de Dweepery, zouden behaagen. Hy oordeelt des zyn tyd veel beter aan andere Weetenfchappen te kunnen befteeden, waarin de Maatfchappy meer voordeel, en hy zelve meer vermaak heeft. Hy bemoeit zich des niet met den Aanbieder van dit nieuwe talent, even zo min als met het aangeboodene. „ 'tKan zyn, (zegt. „ hy,) dat de Aanbieder een welmeenend braaf „ Man zy; 't kan zyn, dat hy wel denkt, en. wel leeft ; 't kan zyn, dat hy veele nutteLes-  HET CHRISTENDOM. 93 „ fcn geeven kan. Maar dat God hem zou ge» zonden hebben, om de Menfchen te leeren 't geen de Natuur hen al lang geleerd heeft, » en iets belooven, hetwelk zy, na duizende „ afgeloopene Eeuwen, wanneer zy reeds dui,, zendmaal duizende veranderingen zullen ondergaan hebben, eerst zullen genieten, verdient sj geen geloof altoos. Indien men alle deVoor,, geevers van welmeenende Geestdryvers wil» den onderzoeken, had men eindeloos werk, zonder eenige vrucht, dan die, van te zien, » dat men bedroogen wierd." Maar de andere, die uit de kennis, die hy reeds bezit, de volle waarde van den Mensch gevoelt; die recht leevendig bezeft, tot welk éene hoogte de Menfchelyke natuure kan opgeheurd worden; die, uit zyne fteeds aangroeijende begeertens, naar licht en deugd, naar kennis en volmaaktheid, befluit, dat 'er vermoogens in zynen Geest opgeflooten zyn, die, wanneer zy eens door den vinger der Almacht aangeraakt wierden, zich zouden oplosfen in zulke verwortderlyk fterke zedelyke krachten, datzy den Mensch bekwaam zouden maaken tot bedryven, welke de fchranderfle Sterfveling voor deri Mensch onmooglyk had gekeurd; die fpringveederen in zich onwaart, die eens los gegaan zynde, hem over zyn eige zedelyk vermoogen zouden  $\ DE VOORRECHTEN VAN den doen verbaasd daan,- dat zyn vertrouwen op den Almachtigtn zou kunnen opgewonden worden, tot zulk eene hoogte, dat by bergen van zwaarigheden , in de uitöeffenuig der verheeveirfte deugden , deugden, welken den kring der dagelyks geöeftende ■ deugdzaame .bedryven verre zouden overfchreeden, met gemak zoude kun», ïien verzetten. . Deeze verlangt, ziet uit, reikhalst naar meerder ondervvys in aiks, wat hem waardiger, zuiverer en volkomeuer denkbeelden van God, vari zyn wtlbehagendetr wil, en van zynbefluit, omtrent hem kan geeven. Geen moeite is hem te veel; geen arbeid te moeijejyk. Hy weet, dat hy ook met de d.vaaling zyn voordeel kan doen, dat veele mislukte . proeven hem dikwyls tot de kennis gebracht hebben van het geen hy niet' zocht; d^ch, gevonden hebbende, hem dierbaar was. . Hy kenczichzelve;-hy is overtuigd, dat zyne kermis meerder zekerheid zou'kunnen ontvangen., dat zyne deugd uit edeler bronnen zou kunnen voortvioeijen, tot edeler bedoelingen leiden, grooter en uitgebreider zou kunnen zyn, en dus nader, in natuur, aan de Goddelyke Heiligheid-koomen; dat zyne hoop leevendiger zou kunnen, zyn, en op vaster gronden deunen; dat zulk een zuiverer en meer volkopmene deugd, noouzaakdyk, ook zyne geneugtens zui-  HET CHRISTENDOM. 95 zuiverer en edeler moest maaken en meer van die Gelukzaligheden doen genieten, die door God, het volmaakt Heilig Weezen, gefmaakt worden. Wanneer hy derhal yen hoort van eene Goddelyke Openbaaring, die door Goddelyke kracht, als van Hem afkomftig, bevestigd is, waarin hy in zyne, hem langer hoe klaarder gewordene, vermoedens, dat zyn Schepper ook de Beftuurer zyner Lotgevallen is, bevestigd wordt, waarin hem verzeekerd wordt, dat hy waarlyk in betrekking ftaat met en in aanmerking koomt by zyn Maaker; dat de goedheid van zyn hart en wandel niet onverschillig wordt aangezien door de Godheid; dat zyn geluk niet bepaald is binnen den engen kring van dit onzeekre en raschvoorbygaande Leeven * dat alle zyne gisfingen, over voortduuring, toeneeming in volkoomenheid, onfterflykheid en wat daar mede, verbonden zy, waarlyk in het Goddelyk befluit gegrond, en zyne begeertens daar na onfeilbaare wyzingen van dit befluit zyns Scheppers zyn; wanneer hy van eene Openbaaring hoort, waarin God den Mensch alles, wat ten leeven, ter God — en Gelukzaligheid nodig is, gefchonken heeft; ontbrandt zyn yver om te onderzoeken, of dit inderdaad 20 is; hy geeft zich geene rust, voor dat hy van de echt- of onechtheid deezer Openbaaring ten vollen overtuigd  f)fj DE VOORRECHTEN VAN tuigd' 'is. Hoe oneindig verre is hier reeds de Onderzoeker der waarheid, boven den Verfmaader van dit onderzoek, in zedelyke waarde ver-' he'even! De eerrte bezit warme Waarheids -liefde, yver, werkzaamheid, waare, edele grootheid van ziel; vormt zieh veel bevattende Plannen , heeft verre en bèlangryke uitzichten; hy bezit, mag ik niy eens 2o uitdrukken, een alles groots, en alles goeds beloovende Ambitie: Hy zal , hy moet verbaazende happen op den weg der waarheid doen, fchoon hy fomwyi Reuzenilappen op den weg der dwaaling zet. Hy moet, als de wyzé Koopman in het Euangelitim, de echte onwaardéerba'arc paerel der waarheid vinden, fchoon hy ook duizende van valfche, die hy voor echte had gehouden, heeft wegge-' fmeeterï. • En wat is de ander? Wat anders, dan ëen traage, vatzige, Rfljë Dienstknetht,' die een laagen kruipenden geest bezit,~ op eene' veriichtèlyke wyze te'vreede, met zyne Geestelyke bezittingen, nu hy-zo veel heeft,' dat hy1 vo8r de knellende nood eener nypende armoede' bewaard is, en zich niet bekommert, om zich" zelve eenige zedelyke uitfpanningen en vermaaken te bezorgen, of anderen, hierin, van nut te zyn; op eene laage wyze trotsch op de ydele toejuiching van het zedelyk Graauw, zónder een enkel greintje waare eerzucht te bezitten; maas  HET CHRISTENDOM ff maar op eene koele wyze önverfchillig voor de achting der Verftandigen en Braaven ; in eene dröomènde gerustheid voortleevende; zich wys en gelukkig genoeg rekenende, nu hy weet, dat 'er een God is, die alles gefchaapen heeft; en de Menfchen laat woelen en wemelen, en zich zelf zo gelukkig maaken, als zy kunnen, zonder zich met hen te bemoeijen; dat hy bewust is van zich zelf niemand kwaad te doen, en zo veel geluk verfpreid, als zyne neiging hem doet gevoelen, dat hy, om op zyne wys gelukkig te zyn, noodig heeft; even gelyk die logge weinig beloovende Kinderen, die maar fchielyk hun les uitrabbelen * om met alle drift aan het fpeelen te gaan, fchoon zy zien, dat hunne Speelmakkers geduurig al meer en meer wat nieuws trachten te leeren; zynde het hen genoeg, geenltrafte vreezen te hebben, zonder eenige nayver te gevoelen , op het zien, dat anderen meer weeten dan zy, en met Eerehpryzen beloond worden* Maar, zal men mooglyk tegenwerpen: gy »> handelt partydig; gy waart verplicht in uwe beide voorbeelden, gelyke waarheidliefde, gei, lyke lust en vlyt in het nafpooren der echtheid „ van den Christelyken Godsdienst te verönders, Hellen, terwyl dit waarheidlievend en yverig „ onderzoek by den eene overtuiging, by den ?5 ander twyfel of ontkenning, en ongeloof ten  pS DE VOORRECHTEN VAN „ gevolge moest gehad hebben ; dit is zeer mo« „ gelyk, en in dit geval, bleeven zy eikanderen „ in Zedelyke waarde volkoomen gelyk." Hierop amwoorde ik, dat ik geen den minften voldoenden grond tot zulk eene verönder,ftelling kan vinden, fchoon ik de mooglykheid, in een enkel geval, omtrent een enkel Perfoon, niet geneigd ben te ontkennen. De kundigfte Ontkenners van eene Voorzienigheid, zo als de Christenen erkennen, dat-over hen waakt, van ^ de betrekkingen, waarin het Schepfel omtrent zynen Schepper ftaat, van de waardye der deugd by God, en van 's Menfchen toekoomende verwachtingen ; ja zelf de redelykfte Deïsten, welken het Goddelyk bellier over zyne Schepfelèn, zyn welbehaagen in de deugd, en zyne geneigdheid om dezelve hier en hier namaals te beloonen, betuigen te erkennen, maar zich voor vyanden van de Christelyke Openbaaring verklaaren, toonen duidelyk, dat zucht naar waarheid hunne hoofdneiging, in hun onderzoek naar de waarheid en Goddelykheid van het Euangelium , niet geweest zy. Zy verraaden allen, of eenen hairkloovigen, Sofistifchen, dwarsdryvenden geest, of hoogmoed, of wellust, of wrok, of overdreevene en beleedigcnde fpotzucht, of ten minfte iets, dat niet richtig is. Men betrapt hen op zo veele ontrouwheden, op zo veele verlee- gen-  HïT CHRISTENDOM, 99 genheden, op zo veele listen, om zich zelve uit die verleegenheden te redden, op zo veele valfche aanhaalingen, en uit hun verband gerukte redenen , of zulk eene meenigte van draaijeryen, dat de Christelyke liefde zelve hun geene echte en hartelyke waarheidliefde durft toefchryven.—. Dan, om alles toetegeeven, wat ik kan, zal ik voor . een oogenblik, eens toeftaan, dat myne •voorgeftelde voorbeelden tot hier toe eikanderen ■volmaakt gelyk itaan; echter alleen op deeze eene billyke voorwaarde , dat zulk een, veronderftelde, eerlyke en waarheidlievende Loochenaar van de waarheid der Christelyke Openbaaring, de grootfle achting en liefde aankweekt voorden Infteller van onzen Godsdienst, en dat hy zyne Zedekunde, over het geheel, voortreffelyk vindt en bewondert; dat hy Jezus kent en eerbiedigt, als hy van Rousfeau gekend en geëerbiedigd is. En wat volgt dan hier uit? Dit: dat, by aldien zyn Zedelyke wandel al gelyk is aan den wandel van den verlichten en oprechten Christen, zulks alleen een gevolg kan zyn van dat duidelyk inzicht, in de waare Natuur en uitgebreidheid der Deugd, 't welk hy alleen aan Christus en zyne Zedenleer te danke hebbe, en van een heimelyk gevoel der waarheden, van de gewichtige drangredenen ter deugd, in hun hart, 't welk geduurig met hun vernuft overhoop ligt. Ga Dan,  I0O DE VOORRECHTEN VAN .Dan, ik ben nog, voor my zelve, ten vollen overtuigd, dat de oorzaak, waarom zy, die de waarheid zelf met vlyt en yver onderzocht hebben , zonder dezelve te vinden, altoos in hun bartfchuilt, fchoon zy het zelf, mooglyk, niet weeten. Wanneer wy zelf eene Zedekunde voor ons uitdenken, dan gaan wy altyd te raade met onze neigingen , met onzen fmaak, met onze wenfehen : onze begrippen vormen 'er zich onmerkbaar naar; wy weeten altoos iets te geeven en te neemen; hier zyn wy wat te ftreng, daar wat te infchikkelyk ; moeijelyke deugden plaatfen wy onder de onmogelyke, en het onmogelyke, begrypen wy, dat God niet van ons vergen wil, noch kan; voor ons gemakkelyke deugden, die met onze neigingen, geaardheden en wenfehen ftrooken, brengen wy tot eene overdreevene hoogte, en verkrygen dus een ftelfel van plichten, dat 'er voor een oppervlakkig Befchouwer niet ongevallig uitziet, vry wat vertooning maakt, en, door de voordeelige plaatfing der fchitferendfte en meest in 't oog loopende deugden , het zwakke en onvolkoomene van dit ftelfel geheel in de fcha luw laat. Een van God zelve herkomftig Zedekundïg ftelfel kat zich zo niet vouwen en plooijen; laat zich zo niet, naar onze zinlykheden, buigen. —■ Hier  HET CHRISTENDOM. Jol Hier kan men niet van den eenen plicht wat aftrekken, by den andren wat toevoegen. Hier zyn alle de plichten van een gelyk gezag; die aan de overtreeding van één fchuldig is, heeftze allen overtreeden; om dat, door het overtreeden van eene, gekende, Goddelyke wet, het Goddelyk gezag zo wel gefchonden wordt, als door de overtreeding van alle de Goddelyke wetten. Hoe wy deeze Voorfchriften ook fchikken, in waf rang wy dezelve ook plaatfen, zy daan overal in een gelyk licht. Wy kunnen 'er geen eene ontwyken; noch, door de eene te overdryven, ons van de andere ontflaan. Dus zyn 'er, in het tafereel onzer plichten, eigenlyk, hoogtens noch dieptens, licht noch fchaduw; geen punt, dat alle onze aandacht trekt, en al het andere doet voorby zien; het is volkoomen vjak, het eene wordt door het andere niet overfcheenen. Dit maakt het wel min behaaglyk voor het oog, maar het leevert ons ook een menigvuldiger getal van waardige Voorwerpen, waar tusfchen wy niet kiezen kunnen, maar die wy verplicht zyn alle uittedrukken, om eenpaarig, en in alles, naar het Goddelyk oordeel, goed te zyn, Daar - en - boven is 'er in het tafereel der Zeeden, het welk men door Christus afgeteekend vindt, nog iets byzonders uitmuntend boven het G 3 ta-  10% DE VOORRECHTEN VAN tafereel van den Natuurlyken Godsdienst; ïets^ dat zich alleen van fyrte Kenners laat ontdekken. Het tafereel der Zeeden van den Natunrlyken Godsdienst moet wel algemeener behaagen, vermids de meeste Menfchen door het uitwendige verlokt worden, om dat de minfte Menfchen recht zien kunnen, wat eigenlyk fchoon is; zy bewonderen de verfcheidenheid, de fchoóne koleuren der bekleedfels, waar meede hunne Beelden in het tafereel behangen zyn , de fraaije verwe, het fchoone uitwendige der Beelden zelf: hadden zy een zuiver fcherp keurig zielsoog, zy. zouden ontdekken , dat aan hunne bewonderde» Beelden het voornaamlre ontbrak; dat het eigenlyk tekenachtige 'er niet in gevonden wierd; dat zy niets zeiden, niets uitdrukten, geen caracter, ten minfte geen hun byzonder eigen caracter hadden. In het tafereel van de Christelyke Zedekunde tekent ieder Beeld fterk, en is volkoomen caracteristiek. Men kan zien, dat het uitwendige een getrouwe afbeelding van het inwendige is. Men ziet, in ieder trek, eene echte zuivere zielswerkzaamheid. Dit veroorzaakt, dat, fchoon de voorfchriften, die men uit den Natuurlyken Godsdienst afleidt, uitwendig zo' veel gelykheid fchynen te hebben met die van den Christelyken Godsdienst, zy, in innerlyke waarde, zo verbaazend veel verfchelen; zo dat  HET C II RISTE ND O 8TEÏ 10$ dat de eerfte, voor hec oog eens fynen kenners, by den laatften in geen aanmerking koomc. (Ik heb met voordacht gezegd: Voarfchriften, die de Menfchen uit den Natuurlyken Godsdienst afleiden. Want de Zedekunde van den Natuurlyken Godsdienst is inderdaad dezelfde, als die van den Christelyken Godsdienst. Wanneer men juist dacht en juist fprak , zou men nooit eene vergelyking tusfchen deeze beide Godsdiensten maaken, maaralleen tusfchen eene Zedekunde, die door de Menfchen, en eene Zedekunde , die door Christus uit den Natuurlyken Godsdienst afgeleid is.) Nu, het zelfde zeer gewichtig onderfcheid, 't welk 'er in beide deeze Zedekunden is, is 'er ook juist in de caracters van hen, die zich door dezelve laaten bellieren; hoe onmerkbaar dit ook wederom weezen mooge voor enkele oppervlakkige Befchouwers. Beide zyn zy goede Mannen , tederhartige Vaders , onderdaan ige gehoorzaame Kinderen, eerlyke Kooplieden, yverige Ambagtslieden , zachtmoedige Meesters , getrouwe Dienstboden; beiden leeven zy maatig, deftig en ingetoogen, vrie.idelyk, infchikkelyk en mededeelzaam; beiden denken zy aan, en fpreeken zy van God, met eerbied; beiden zyn zy in ziekte en rampfpoed geduldig; beiden zyn zy nuttig aan de Maatfchappy, en in hunnen G 4 by-  ï©4 PE VOORRECHTEN VAM byzonderen kring. Maar hoe ftaat het met hunne beginfels, met de bronnen, waaruit — met de oogmerken, waar mede »* met de eindens, waar toe —- met de wyze, waar op — zy werken, en met hunnen doorgaanden frandvastigen wandel? Hier over kan weder geen oppervlak-t kig Befchouwer oordcelen, en hier van hangt echter de ganfche zedelyke waarde van den Mensch af. Ik weet het: een goede Boom kan geen hvaade, —— een kwaade. Boom geen goede vruchten voortbrengen; aan de vrucht wordt de Boom gekend. Dan, wat vindt men weinig keurige Kenners van Vruchten ? De meesten zien vruchten aan eenen Boom; zy zyn groot, fchoon van kleur; zy bekooren hen, zy plukken, zy eeten, zy fmaaken hen goed, en zy befluiten 'er uit, dat de Boom goed is. Dan hun fmaak is ver van kiesch, gelyk aan die de? Kinderen, en van de heife des Volks, welken alles, ruuw, raauw, onryp, waterachtig, grof, aangelïooken, met fmaak naar binnen ilingeren, en verzeekeren, dat iets lekker is, waar van hy, wiens fmaak onbedorven en zuiver is, uit afkeer van grilt en te rug deinst. —, Hun oordeel over den zedelyken Boom is des zo. valsch, als hun zedelyke fmaak. Zy kunnen geen kostbaare, fy«. ne, zeldzaame vruchten onderfcheiden van ligt. te bekooinene, groove, fteen.achr.ige en laffe.—. 2y  HET CHRISTENDOM. %0§ %y zyn dus even als de Kinderen in 'c NatuurlyJce licht te voldoen; en eene Zedekunde, door de bedorven Rede van Aardsgezinde Menfchen, «it den Godsdienst der Natuur afgeleid, is by hun ten minfte zo fchoon, en zeeker gemakkelyker te bekoomen, dan de uitmuntende Voor-» fchriften des Euangeliums, Zy, die zich toegelegd hebben op eene grondige kennis van het Menfchelyk hart; zy, die de juiste waarde van eene zedelyke daad kun-t pen bereekenen; zy alleen zyn in ftaat en be-r voegd, om uit de vrucht van den Boom te oor-, deelen; want zy alleen zyn rechte fyne Kenners: en zy zullen eenpaarig getiiigen, dat de Deïst, met het voorbeeldig betrachten van alle Burgerlyke, Gezellige en Huisfelyke Plichten, toch eeuwig een Vreemdeling blyft in de gemoedelyke beöeffeningen der tedere en reine Godsvrucht. Kent hy dezalige Honden des Huisfelyken geluks, van met zyne lieve Vrouw en dierbaar Kroost, in het aan God geheiligd Bidvertrek, hunne fchulden zondrouwig voor den Vader derWeezens te belyden, en weg te fine]ten in die zagte traanen , welke Huuwlyks - Kinder- en Deugdliefde, by zulke treffer de gelegenheden, doen Horten? Kent de Deïst die roerende oogenblikken, waarin de getroffe ziel, geheel vervuld met de Goddelyke goedheid, over den geheeien G 5 Aard-  306 DE VOORRECHTEN VAN Aardbodem verfpreid, en doordrongen van het wyze en goede van zyne Voorzienigheid, met de verwonderlyke en liefdevolle wegen , waar langs hy en de zynen geleid zyn , zich in harte]yke en vuurige dankzeggingen ontlast ? Kent de Deïst die zielswellust, welke' gefmaakt wordt in die gulle, hartelyke en vrye Huisfelyke gefprekken, over de allergewichtigfte en belangrykfte onderwerpen, over het vallen en opitaan op den weg der deugd, over de verborgene afdwaalingen, over de heimelyke ontrouwheden, over 's Menfchen geduchte beftcmming , over het fcheiden 'van lieve Bloedverwanten en dierbaare Vrienden , over Dood en Eeuwigheid? Kent de Deïst dat zacht vertroostende van het ernftig, vertrouwend, biddend aanbeveelen' der belangens van de ganfche Schepping, van hec opkoomende Gedacht, van zyne waarde Huisgenooten, aan het onfeilbaar geleide des Vaders van allen? Kent de Deïst het moeijelyke, ja maar, ook het onüitfpreeklyk zalig zelfvoldoende, van eene zegepraal op de aanvechting tot eene onrechtvaardige cn veel tydelyk voordeel' aanbrengende daad, die of niet dan door een wonderwerk kan openbaar worden, of zodanig door de gewoonte gewettigd is, dat hy niet alleen niet llrafbaar gereekend wordt, maar men hem zelf niet weigeren kan te verrichten, zonder  HET CHRISTENDOM. I07 der. zich als eïgenwys, verwaand, grilziek, bizar, ja geveinsd, veracht en gehoond te zien? Is den Deïst, hoe zeer hy op zyne ede ^engrootmoedigheid ook roemen mooge, de bewustheid van welgedaan te hebben , met verloochening zyner lieffte lust, ten koste van veele, hemdierbaare genietingen, genoeg, zonder dat van dit weldoen ooit iemand getuigen kan, dan zyn eigen hart en de Ove~altegenwoordige ? Kan de Deïst zyn geweeten tot die fynheid vertederen, dat het kloppen zoude van zelf'befchuldiging, als of hy overfpel gepleegd had, wanneer hy, getrouwd zynde, eens anderens Vrouwe had aan* gezien, om haar te begeeren ? Kan de Deïsc de mooglykheid begrypen van eenen verharden vyand herhaalde beledigingen, tergingen, benadeelingen en hoon, niet alleen grootmoedig te vergeeven, maar zelf, in het verborgene, om genade, heil en zaligheid, met geheel het harte , van den Vader der barmhartigheid , voor dien vyand te fineeken? Kan de Deïst zich zelve een denkbeeld vormen, van eene zelfverloochening, die gemak, goed, eer, ja leeven opoffert, aan de zedelyke en eeuwige behoudenis van ééne ziele; daar hy vooraf weet, dat nooit de Waereld naar de beweegoorzaak van deeze verzaaking zal kunnen gisfen, naar eenige waarfchynlykheid, en dus meest al fchuldige en  108 DE VOORRECHTEN VAN en hem ontéerende befluitèn hier over msaketi zal? Verdaat de Deïst, wat het zeggen wil, voor de Broeders het leeven te Hellen, niet roemruchtig, op een Schavot, maar door ftille werkzaamheden , aanhoudend vermaanen , vermoeijend waaken, afmattend geduld, onder het lasteren van zynen goeden naam, en de verteeren^ de kwelling, dat men hem onder de Boosdoenners rekent? Kent de Deïst ook, by ondervinding, wat het zeggen wil, zyn leeven te verliezen om het te behouden? Zou hy dit by ondervinding kennen? Neen: het is hem dwaasheid; hy kan het niet verdaan; 't is by hem loutere dweepery en eigenwillige Godsdienst, En inderdaad, de meeste Deïsten munten nooit uit in eenig.bedryf, dan 't geen Schitterend is. Die, in eenige opoffering van belang, den deun dep hoope niet heeft op eene genadige en zalige belooning aan de andere zyde des grafs, heeft altoos den deun des fynen hoogmoeds noodig; zonder de toejuiching der menigte, zyn alle zyne deugdsbetraehtingen koud, geestelobs, afgebrooken en onnaauwkeurig. Een Deïst zal, mooglyk, eens in zyn leeven, een daad verrichten, zo vcrbysterend door haare grootheid, dat een Christen 'er, zonder opzien op den Goddelyken bydand, voor zou te rug beeven ; eene daad, die de ganfche Waereld doet verbaasd daan,  HET CHRISTENDOM. IÓ$ Ihan, eh die, nog eeuwen lang, na dar dezelve gebeurd is, in de Jaarboeken, hier, ontzetting, zal geleezen worden. Dan deeze verwondering der geheele Waereld; deeze verwachting, van na veele eeuwen, nog, als een wonder, te zullen geroemd worden < deeze zucht tot onfterf* lykheid, welke men, als ydel, belacht; is alleen het roerfel zyns Heldendaads, en de zedelyke dommekrachc, die hem tot zulk eene verbaazende hoogte , heeft opgevyzeld. Daarom fpreekt hy ook van geette deugden met zo veel geestverrukking, dan die in 't oog loopen, fraai klinkend, veel gerucht maaken; als Menschlievendheid, weldaadighëid, opoffering voor het Vaderland. Het woord Menfchen - Vriend regeert hem zelf in dat oogenblik , wanneer hy dooreen, in zyn oog, geoorloofd kunstje zyn Vriend een voordeeltje afziet. De Christen alleen heeft het vermoogen, óm eenparig, overal, in alle om Handigheden, zonder eenig inmengfel van ydele eere, groot te handelen. De Christen in waarheid, niet zodaanlge, als 'er hedendaags eene menigte gevonden worden, die, met het onkruid van menfchelyke, ongerymde en nuttelooze Leerftellingen, ook de goede tarwe der eeuwig onveranderlyke Zedertlesfen van het Euahgelium, roekeloos, hebben uitgerukt; — de waare Christen kent alle de bo-  XIV DE VOORRECHTEN VAN bovengenoemde edele verrichtingen, by onder» vinding. In zyne iiille, en nooit bekend wor. dende Deugden,, is riy allerverheevenst; hy behaalt dagelyks overwinningen, die de Engelen verbaazen, en waar over hy de goedkeuring der Godheid, in zyn binnenfie, op de zaligde wyze, gevoelt. Verloochenaars van onzen dierbaaren Godsdienst! zyn u zulke Christenen onbekend? Het verwondert ons niet. Zy laaten hun licht Wel fchynen voor de Menfchen, teneinde deeze, hunne goede werken ziende, hunnen Vader, die in de Hemelen is, verheerlykenzouden; maar hunne goede Werken zyn by u niet, onder dien naam, bekend. Hoe is het mooglyk u tot haan te brengen ? Leeven de Christenen zo als andere braave, deugdzaame Menfchen ; dan vraagt gy : wat doen zy boven anderen ? Leeven zy byzonder naauwgezet ; is hunne gerechtigheid waarlyk overvloediger dan die van hen, die de waarheid der Christelyke Openbaaring loochenen ; dan worden zy zelf, door dat geen, waarin zy uitmunten, by u verdacht gehouden. Die plichten, die zy boven u betrachten, vind gy in uw ftelzel van zedekunde niet, en daarom zyn zy overtollig. Zo fchroomvallig dient gy God niet, en daarom is hunne dienst overdreeven. Die daad  HET CHRISTENDOM. UI daad zoud gy niet van de Menfchelyke krachten durven vergen; God heeftze dus ook niet van der Menfchen handen ge'éischt. Zulk een enrst, zodanige aandoeningen hebt gy nooit gevoeld; bewys genoeg voor u, dat zy Geestdryvery zyn. Zo naauw kan geen Mensch het, naar uwe gedachten , in de betrachtinge der Godzaligheid uithouden; daarom zyn allen, die hier naar ftaan, Enthufiasten, Geveinsden en Huichelaars. —— Dus loopt men altoos by u in een cirkel om; en uwe ontrouwheid, uwe draaijeryen, uwe hardnekkigheid in het vasthouden van iets, waar van gy de ongerymdheid moet gevoelen , in hec verwerpen van het geen, klaarder als den dag, in uwe eigene oogen, u als waarheid moet voorkoomen-, doet ons met ontzetting zien, hoe gemaklyk, hoe byna onvermydelyk de overgang is van het, zogenaamde, eerlyk Deïsmus tot de ontkenning der Voorzienigheid, der betrekking van het Schcpzel tot den Schepper,* en van eenen ftaat van rechtvaardige vergelding, na dit leeven. Want, van deeze gewichtige waarheeden doortrokken, ware het u onmooglyk, zo ontrouw, zo vyandig, zo verraderlyk met het Christendom te handelen. Gy kent zulke Christenen niet, als wy omfchreeven hebben. Maar hoe toch, door welk een middel, langs welke wegen, zoud gy zulke  11% DE VOORRECHTEN VAN ke Christenen kunnen kennen? Waar door hebi gy immer hun vertrouwen zoeken te winnen? Waar door hun uitgelokt * om u getuigen té maaken van hunne edelfte bedryven? Gy, die ben befpot, verguist en lastert, met den zo zeer gehaaten, als misbruikte naam van Fynen (*j beftempelt, eri, onder dien naam * by alle verHandige en eerlyke Lieden , poogt verdacht», veracht en gehaat te maaken. Zullen zy dan het Heiligen den honden geven, en de Paarlen voof de zwynen werpen, om door hen met voeten getreeden te worden ? Hoe toch zoud gy zulke Christenen kennen? daar hunne waare voortreffelykheid beitaat in het iiitöeffenen Van ftilie deugd; daar de grootheid van ziel, die hun byzonder kenmerkt, gelegen is, in $ met eene verborgen hand, deugd en geluk te verfpreiden op alle plaatlen* die onder hun bereik Haan. Is het u inderdaad ernst; wenscht gy eens zulke Christenen te ontmoeten? Zy zyn'er,God zy gedankt! nog in deeze zo zeer verwilderde als (*) Wat ïyft de ftéUingen der Fyrien? is thans een Prysvraag, door zeeker Genoodfehap, onder de Zinfpreuk : Ten mtu van het Christendim, opgegeeven. Zoude men de volgende Vraag niet vooia'r' hebben moeten laaten gaan: Hebben dl Fynen flellmgen, dis hen Caidc* trifetren ?  HET CHRISTENDOM, "3 als Wysgeerige Eeuw; zy zyn'er nog, in weerwil van al het vergif, door uwe gefprekken etl gefchriften in de Menfchelyke harten verfpreid; zy zyn 'er nog, en dat wel in alle Itandert. Maakt u bekend met die ede'e Ryken en Machtigen, die in het midden der groote, en door dwaaze weelde naar haar verderf hellende Steeden, zich grootmoedig den fmaad en befpot» ting van dien kring getroosten, waarin zy, door hunne Geboorte en Opvoeding, geplaatst zyn, en ftandvastig weigeren deel te neemen aan die zotte en beuzelachtige vermaaken en tydyerdryven, geheel onwaardig aan redelyke Menfchen, waarin thans het leeven du ton bellaar. Ryken en Machtigen, die onder eene talryke, veelvermoogende en tydwegdartelende Famielje , hun geest durven befchaaven , hun fmaak verbeeteren, hun hare verëdelen; die werken van gewicht durven leezen, werken over den Godsdienst; en, welk een moed wordt hiertoe niet verëischt! zelf werken ten voordecle van den Christelyken Godsdienst, in hunne eigen Moedertaal. Ja, dit is onze roem, dit is de roem van het eeuwig Euangelium. Zulke Ryken, zulke Machtigen, worden 'er nog te midden onder ons gevonden. Wenscht gy waare Christenen te ontmoeten, zoekt dezelve onder ons opkoomend Geilacht. H Daar  '114 DE VOORRECHTEN VAN Daar zult gy wakkere veelbeloovende Jongelingen aantreffen, die, fchoon reeds de groote Waereld ingerreeden, fchoon dagelyks de Beurs en andere openbaare Plaatfen bezoekende, fchoon omringd van ligczinnige , dartele, verweekte, ontzenuwde Metgezellen , die alleen voor de Pracht, het Spel, de Muziek en de Wellust, fchynen gebooren te zyn, eene hooger beftemming gevoelen, zich der Maatfchappy toewyden, en een fchat van kundigheden vergaderen, die hen in ftaat itellen, terbekwaamer tyd,waardige Mannen, eerbiedöpwekkende Vaders, getrouwe Kerkbeftierders en wyze Regenten te worden. Vraagt hen, waar door zy, in zulk eenen gevaarlyken leeftyd, hun pad zo zuiver hebben weeten "te houden? Zy zullen u antwoorden, om dat wy bet hielden naar het Woord van God; om dat wy ons hebben laaten bellieren door de Leere van Christus. Wilt gy de kracht van onzen dierbaaren Godsdienst in de tedere Sexe aanfchouwen! Vestigt uwe oogen op die zagte, vriendelyke, voor alle edele en deugzaame indrukken vatbaare Meisjes , die , fchoon onder de 'dwingelandy der Mode gebooren, in zedenbedervende Franfche Schooien opgevoed, door Kinderachtige , en tot alle nutte bezigheeden volmaakt ongefchikte Gezellinnen omringd, haar verftand en hart poo- gen  HET CHRISTENDOM. lij gen te vormen ter beantwoording van haare gewichtige bellemming, zich riet fchaamen verrascht te worden in ernilige bezigheden; zich niet fchaamen, de taai van haar land zuiver te fpreeken, te fchryven, en nuttige Werken in die taal te leezen; die neen durven zegden op ieder Voordel, ftrydig met haaren plicht; die *er voor uit durven koomen, dat de vreeze des Heere het beginfeï der Wysheid is; die de verachting der onverilandigen verachten, den fmaad derdommen, onverfchilligen en ongodsdienftigen voor eere rekenen, en in de lente haars leevens den moed hebben, om, daar het op het geweeten aankoomt, byzonder te durven zyn: Meisjes , die haare voornaamfte bekoorlykheid te danken hebben aan den zagten, vriendelyken en beminlyken Godsdienst van Jezus. Bezoekt en bewondert die weinig opgemerkte, zagte, inneemende, Huisfelyke Vrouwen, vercierd met dien zagtmoedigen en (tillen geest, die haar niet minder kostejyk voor haare Mannen, dan voor haaren God maakt; Vrouwen , volmaakt gefchikt, om den ftugflen Manneiyken geest teleenigen, hunne geweldigfte driften te maaturen, cn, door haar voorzichtig beleid, aan de edelile bedry ven dienstbaar te maaken; Moeders, die haare eer (lellen in haare heiligde plichten, die reeds nuttige Mannen voor den Staat gevormd H * Heb-  Il6 DE VOORRECHTEN VAN hebben, in eenen ouderdom, waarin haare Tydgenooten nog Kinderen zyn in het verftand, en, door haare laffe Coquettery, voorwerpen van verachting en befpotting, zelf voor die geenen , welken haar fchynen te bewonderen en te aanbidden. Is hetute doen, om Christenen te vinden, die fpreekende bewyzen zyn, en die door fpreekende bewyzen toonen, dat alle de middelen, door de Godheid gebeezigd , om den Christelyken Godsdienst onder dè Menfchen ingang te doen vinden en te bevestigen, het einde, waartoe zy dienden, dubbeld waardig zyn ! Vervoegt u dikwyls in den gezeegenden middelmaat, by uwe Neeringdoende en Werkende Mede - Burgers. Daar zult gy 'eene verlichting des verflands, eene juistheid van oordeel, eene edelheid van hart, eene goedheid van ziel, eene kracht van geest , eene verheevenheid van deugd, en eene braafheid van wandel ontdekken, die alleen gevolgen kunnen zyn van eene Zedeleer, zo eenvoudig, zo verllaanbaar, zo uitgebreid, zo overreedend, en zo voortreflyk, als die der Christenen, in de beöeffening, onderfteund door de helpende hand der Almacht, en de zekere hoope, op onfeilbaare toezeggingen gegrond, van eene zalige belooning, om haare duurzaamheid en geduurige toeneeming, der moeijelykfte poogingen overwaardig. Wenschc  HET CHRISTENDOM. 117 Wenscht gy de kracht van God, in het Euangelium, tot zaligheid voor eenen iegelyken, die in hetzelve gelooft, te ontdekken! Vernedert u, hec doorgaande leeven van veelen dier Lieden te kennen, die men, zeer ten onrechte, gemeen Volk noemt; en onder hen zult gy veele wyzen , veele edelen, veele machtigen, in het ryk der Zeeden vinden. Lieden, die de, aan hun maar fchaars gegunde, geneugcens van dit leeven met genoegen nog opofferen aan het opfpoorén van kundigheden , die hunnen geest verderen, en hun hart verbeteren. Lieden, die Waarlyk den tyd uitkoopen, vermids hunne dagen boos, — zeer bezwaarlyk gefchikt zyn, om hun natuur te volmaaken. Lieden, die zulk een klaar, onderfcheiden en diep inzien in hunne plichten hebben, en het gewicht derzelve met zo veel overtuiging gevoelen , dat zy in ftaat zyn, hunnen moeijelykften arbeid, met de ftrikfte eerlykheid, met de grootfte getrouwheid, en met de Godsdienftigfte bedoeling te verrichten. Lieden, zo gemeenzaam bekend met de waare natuur van den troostvollen Godsdienst der Christenen, dat zy in ftaat zyn het fobere Brood, in het zweet van hun aanfchyn, met dankbaarheid en blydfchap te eeten. Lieden, die Godsdienstige kundigheden bezitten, die hun in ziekten?, pynen en rampfpoeden, een vertrouwen op God H 3 in-  Il3 DE VOORRECHTEN VAN inboezemen, 'twelk hun geduld voor afmatting, hunne zielsrust voor ftoorenis, bun vergenoegen voor bezwyken bewaart. Daar zult gy Mannen, Helden in de waare Godsvrucht vinden , die het niet verdriet dag en nagt te flooven voor eene zieke, fukkelende, en dagelyks verzwakkende Huisvrouwe; wiens voornaame uitfpanning beitaat, in de kleine oogenblikkcn van rust, die zyn beroep hem vergunt, die Vrouw te troosten en te helpen , wier ellende al de vruchten van zyn zwaaren arbeid verteert. Daar zult gy Vrouwen vinden, die, alleen uit een beginfeï van gemoedelyke Godsvrucht, haar ganfche leeven in zorgen, kwelling, angst en afmattend flooven verteeren, om de buitenfpoorige leevenswyze hunner ontaarte Mannen, voor het oog der Waereld, te verbergen, het bederf, waarin hun Huis, do->r zulk eene roekclooze leevens wys, noodzaaklyk koomen moer, zolang mooglyk te voprkoomen, en om de eer haarer Mannen, onder wier tiraftny zy wegkwynen, te bewaaren; in het midden der felfte (manen en klemmendfle angfien, een vrolyk aangezicht vertoonen by ieder, die haar ontmoet; die moeds genoeg bezitten, om zich door onbekend lyden te laaten heiligen, en met (rille lydzaamheid,vol vertrouwen op God, in het gericht der roekoomende vergelding, zich den laster der Waereld, die  HET CHRISTENDOM. ÏI£ die haar de gevolgen der losbandigheden haarer Mannen wyt, getroosten. Zulke MartelaresLn van de kiesfche Huwelyks-Plichten, kan de koele Rede, kan' de oaverzettelykile en veelvermoogende hardnekkigheid der hoogmoed zelf, niet vormen. De Christelyke Godsdienst heeft alleen dit wonderdoende vermoogen in eigendom, en hy heeft inderdaad zulke wonderen gewrrocht. Zulke Heldinnen, door Hem gevormd', zyn op alle Plaatfen, in alle Landen en Steeden , te vinden. —— Wilt gy uwe nieuwsgierigheid (zo gy waarlyk zulk eene nieuwsgierigheid bezit,) om de uitwerking van het, door u zo verfmaad, Euangelium op de harten der Menfchen, eens op eene ontzettende wyze, voldoen; vermengt u dan, voor eenige oogenbiikken, onder de heffe des Volks. In hunne ruuwe, woeste harten zult gy nog vruchten vinden, zo gezond, zo goed in haar foort, dat wy zelf niet kunnen begrypen, hoe het mooglyk zy, die daar aantetreffen. Deeze vruchten nu zyneeniglyk haaren oorfpong verfchuldigd aan die losfe zaaden van Chrisrelyke Zeedenleer , die niet in hunne harten gezaaid, maar alleen van elders daarin overgewaaid zyn. Een enkel takje , van den natuurlyken Olyfboom afgefneeden, en op deezen wilden OlyfH 4 boom  110 DE VOORRECHTEN VAN boom geënr, brengt nog zulke goede Vruchten voort. I Als gy, onder dien woesten hoop, een Man, die; gisteren nog met zyn Buurman, onder yslyk radzen en vloeken, vogt, dien Buurman nu in nood en etende ziet helpen; als gy eene Vrouw, die onlangs haare Buurvrouw als een helfche furie aanvloog, dreigde, en in dolle woede floeg, nu de wyk rond ziet gaan, om zo veel geld te bedelen, als de door haar mishandelde Vrouw behoeft, om nu, krank geworden, eene plaats in 't Gasthuis te bekoomen, onder het uitboezemen van diepe, en wel deegelyk van 't hart afftroomende zugten, uitroepende: 6 God, wy zyn toch alle arme zondaaren ! de Man hier -boven zy ons alle genadig, of wy hoornen V piet f Dan is dit wel zo verre 'er van daan, dat di: aan de bloote aandryving der meewarige natuur moet toegefchreeven worden, als het voor elk opmerkende zeker is, dat 'er, in de har,ten deezer Menfchen, eenige, wel oppervlakkige, duistere, onvoltooide, doch echter zuivere denkbeelden, van Christelyke waarheden verftrooid liggen , die niet geheel onvruchtbaar zyn. Hier is Euangelisch gevoel van fchuld; 6 God, wy zyn alle arme Zondaar en f EuangeJiesch gevoel van noodzaaklykheid der vergeeViog; de Man hier boven zy ons allen genadig,  HET CHRISTENDOM. 121 of wy hoornen 'er niet.' Gevoel van plicht, uit gevoel van fchuld en van Gods genade afgeleid , waaruit hunne vergeeftykheid en weldadigheid omtrent hen, met wien zy verfchïl hadden, is voortgevloeid; en eindelyk verwagting van eene rechtvaardige vergelding hunner werken: de Man hier boven zy ons genadig, of wy koomen 'er nietI Nooit, dit durven wy met zekerheid verönderftellen , zou deeze ruuwe hoop zulke uitdrukkingen gebruikt , zulke daaden verricht hebben, indien zy niet in een land gebooren waren, waar de Christelyke Godsdienst de heerfchende is: waar door zy, door het Goddelyk beftuur, eenige, wei vcrafgeleegene en zeer onvolkoomene, doch echter zuivere denkbeelden ontvangen hebben , van de vier voornaame grond waarheden van onzen Godsdienst, mooglyk toereikend genoeg, om hen die maate van geluk re bezorgen , waar toe zy gcvoorfchikt zyn, en vatbaarheden ontvangen hebben. Voldoet u dit alles nog niet; meent gy zulke voorbeelden van deugd, ook onder de Lochenaars van onzen Godsdienst, onder de Ontkenners eener Voorzienigheid, onder de Ontkenner? der betrekking van hetSchepfel tot zynen Schepper, en van eenen ftaat van toekoomendc vergelding, te kunnen aanwyzen. Dan zeeker zyn zulke Vrygeesten, hoe zeer zy de Rede ook verH 5 hef-  112 DE VOORRECHTEN VAN heffen moogen, de allerönredelykfte, met zich zelve onbeftaanbaarfte Weezens ; grooterDweepers, dan immer het Bygeloof verwekt heeft; üweepers, door niets aangevuurd; Dweepers, zonder eenige bedoeling. Kan 'er wel grooter uitzirnigheid bedacht worden, dan zich toeteleggen op eene naauwgezette betrachting van alle de geboden des Christendoms, met opoffering van zeer veele gemakken en aangenaamheden deezes leevens, met onderweiping aan alle, gemaklyk vermyd kunnende worden, fmaad, hoon en lyden, zonder eenige betrekking op God, zonder geloof, dat God 'er acht op geeft, en met de verwachting, dat men uit een leeven, waarin men zich, buiten eenige noodzaakelykheid, gepynigd heeft, in een eeuwig Niet weg zal zmken? Neen, zo onrechtvaardig is de God niet, dien 'Wy eerbiedigen. Zo wreed is de, door u verwerpen, Zeeden-Meester der Christenen niet! Nooit wren de, door u op eene verachtelyke ■wyze beklaagde, Christenen zo zot onverfchiliig omtrent hun waar belang en weezenlyk geluk! Laat de Schepper het werk zyner handen vaaTen; bemoeit de Godheid zich niet met der Menfchen verrichtingen; is het met dit leeven afgedaan ; dan verklaar ik den raad der losbandigheid voor  HET CHRISTENDOM. 123 voor wys: laat ons dan eet en en drinken, want worgen jlerven wy / Voor u hebben wy dan te vergeefschgefchreeven, en echter beklaagen wy ons onzen arbeid niet. Wy bedoelden eigenlyk te ïchryven voor zwakke Christenen ; niet zo zeer voor ftoute Vrygeesten. Mogt onze wensch worden voldaan, dan zou de donkere wolk van angstvallige twyfeüngen zyn opgehelderd in die oprechte en eenvoudige zielen, die, den wil van God willende doen, zeer geredelyk zullen erkennen', dat het Euangelium , zo vermoogend om de Menfchen wys te maaken tot zaligheid, eene Leere van God is, en deszelfs Inileller niet uit of van zich zelve gefprooken heeft; niettegene ftaande allejistige poogingen, door het Ongeloofaangewend, om hen aftetrekken van hunne vastigheid. Ten hunnen voordeele, en, zo ik hoope, volkoomene gerustftelling, zal ik, by het tot dus verre overwoogene, nog eene ge* wichtige aanmerking voegen, die, naar myn inzien, de zaak volkoomen voldingen zal, en onwederleggelyk bewyzen, dat het der hoofde Wysheid voegde, en de natuur vak den Christelyken Godsdienst het vorderde, zo veele en zulke verbaazende middelen ter zyner voonplanting te gebruiken; en dat wel, Uit  124 DE VOORRECHTEN VAN Uit eene zeer gewichtige inzonderheid', die den Christelyken Godsdienst Caracterifeert. Naar maare eenig middel ter geneezing, verlosfing en geluk, meer gewichtig, belangryk en volkoomen is, naar die zeilde maate is het noodzaaklyk , dat hy, die dit middel behoeft, van deszelfs gewicht en noodzaaklykheid overtuigd wordt. IVlen kan eenen Kranken niet ernftig genoeg van de kundigheid en ervarenis van zynen Arts verzeekeren , niet te veel voorbeelden bybrengen van Lieden, die, door weigering van den Geneesheer en zyne Geneesmiddelen, verlooren zyn geraakt, niet te veel voorbeelden van Menfchen, die in dezelfde of foongelyke ziektens, door dien Arts, en het gebruiken zyner Voorfchriften, volkoomen herfteld zyn, om hem, langs dien weg, voortebereiden en te overreeden, tot het aanneemen van den Geneesheer, en het vertrouwend gebruiken zyner verordonneerde middelen. Zo lang echter deeze Arts niet de eenigfte, zelf niet de voornaamile is, zo lang het Hulpmiddel, door hem verordonneerd, nog door veele andere nuttige kan agtervolgd worden, is zulk eene ernflige voorbereiding en plechtige aandrang by den Zieken minder noodzaaklyk, en kan, met minder gevaar, verzuimd worden.  HET CHRISTENDOM. 11$ den." Maar, wanneer nu de Kranke reeds den allerkundigften , bekwaamden, en ervaarenften Geneesheer heeft, die 'er bekend is; wanneer deeze verzeekerc, dat het Middel, 't welk hy nu voorfchryft, volftrekt het laatfte uicterfte hulpmiddel voor den Kranken is, dat 'er voor hem in de ganfche wyde Waereld niets te vinden is, dat hem helpen kan; dat, zo hy dit verzuimt te gebruiken, zyn doodonvermydelyk is; dan kunnen, noch zyn Doctor, noch zyne Vrienden, dan kan geen Mensch, die het wel met hem meent, te veel, te vroeg, te aanhoudend, te ernftig, te duidelyk fpreeken van de bekwaamheid des Geneesheers, van de dierbaarheid en het gewicht des voorgefchreeven middels; vermids van het gebruik of verwerpen van deezen Arts, en deszelfs Voorfchrift, niets minder dan zyn dierbaar leeven afhangt. Laat ons dit nu toepasfen op het geval, waar van wy thans handelen. Men kan zich, met geene mooglykheid, in het gansch Heelal een treuriger, beklaagelyker en rampzaliger geval te binnen brennen, of zich zelf in zyne verbeelding fchilderen, dan de zedelyke krankte van de geheele Menschheid, den ftaat van onkunde, ondeugd en rampzaligheid, waarin het gansch Geflacht van Adam is gedompeld  iaö DE VOORRECHTEN VAN peld geweest. Hec grootfïe gedeelte voo^ het geheel genoomen, had alle vleesch zyn wea verdorven. De.Rede, die toereikende Arts, ons door de Voorzienigheid gegeeven, was zjJve zedelyk krank; het licht, 't geen in den Mensch ■was, was duisternis geworden. God zond van tyd tot tyd, gelyk wy gezien hebben, zedelyke Geneesmeesters; z >danigen warenNoach, Abraham, IVlozes, en zo veele Propheeten en Heilige Mannen, als 'er bekeering gepredikc hebben, Gods welbehaagen bekend maakten, zyne gunften toezeiden, en ïtrafFen dreigden. Dan alles te vergeefsch. Men verwierp de Geneesmiddelen; men verfmaadde, haatte, ja doodde de Geneesmeesters.. De zedelyke ziekte wierd dus natuurlyk hoe langer hoe heviger, en de Zieke hoogst gevaarlyk. Echter was alles nog niet „ volkoomen hoopeloos. De wyste, de bekwaam» fte, de onfeilbaare Zielen-Arts, was nog niet verfcheenen; daar was nog een volmaakt, toereikend Geneesmiddel over. Deeze Arts was geen minder Perfoon, dan de "Wysheid des Vaders, de Menfche Jezus Christus, in wien de volheid der Godheid woonde, die den Mensch, hec Menfchelyk zwak, de Menfchelyke Natuur, volkoomen kende, die de Zedelyke krachten, in haare eerfte beginfelen, vroegfte afgeleegenfte oorzaaken, en naaste bronnen befchouwde, en  HET CHRISTENDOM. 11? in die alle de toevallen, welken de nuttige uit* werkingen der hulpmiddelen konden verhinderen, of de geneezing vertraagen, vooraf kon bereekenen; die het gepaste middel voor iedere zedelyke ongelteldhcid grondig kende , die de bekwaamheid en het vermoogen bezat, om de krankheid, hoe hoog geklommen, hoe diepgeworteld, hoe verouderd, in den grond te geneezen, en den zedelyken Lyder tot volkoomen zedelyken wehland en kracht te herftellen. Volmaakter Arts was 'er, in de Natuur, niet mogelyk ; beter, tóereikender, onfeilbaarer middelen , beftonden niet , konden niet beiïaan, door geene Goddelyke wysheid uitgedacht, door geene Almacht gefchaapen worden. Want het waren reeds de iaatfte middelen, die de Goddelyke Wysheid, voor vrywerkende Schepfelèn, had uitgedacht, en door zyne Almacht daar gefteld. Die deezen Geneesmeester verwierp, die zyne aangeboodene Geneesmiddelen verfmaadde , was geheel reddeloos, by zich zclvcn veroordeeld , verlooren, en wel voor eeuwig. Wie den Zoon verwierp , verwierp den Vader; en van wien zou de arme Mensch geholpen kunnen worden , die de hulp van zynen Schepper zelve verfmaadde? Die in den Zoon geloofde, zoude het Eeuwige Leeven hebben, maar  tlB DE VOORRECHTEN VAN maar die den Zoon ongehoorzaam was, op dien zouden de Goddelyke ftraffen rusten. Voor hen, die het Bloed des Eeuwigen Testaments onrein achten; voor hen , die eene Goddelyke Leer vei achten, waarin de Eeuwige Wetten van recht en billykheid vervat waren, en welker waarheid de Leeraar met zyn Dood bekrachtigd, met zyn Bloed verzeegeld had, bleef geen Shgt-Offer meer over voor zyne zonden, kon op geene nieuwe Openbaaring , waarin vergeeving van zonden, op voorwaarde van bekeering, wierd aangebooden, en welker Goddelykheid de lnfteller weder met zyn Bloed bevestigen zoude, verwachten; want 'er was in den ganfchen Hemel geen andere Naam, waar door de Menfchen zalig konden worden, dan de Naam van Jezus; vermids God geen duidelyker voorfchrifc van Leeven, geen krachtiger verzeekering van Genade, geen klaarer toezegging van Hulp, geen krachtdaatüjer onderüeuning in het Goede, geene zekerer verwachting van eeuwige Belooning, aan vry werkende Weezens kon geeven, danHy, in Christus, der Waereld gefchonken had. Zy, aan wien de Leer van Christus niet gepredikt was, die door deeze opgang uit der hoogte niet bezocht waren, waren ook nog niet veroordeeld. Zy hadden nog niet alles ontvangen ; alle hulpmiddelen waren nog aan hun niet be-  HET CHRISTENDOM. I29 beproefd; fchoon zy bok andere minder volkopmen middelen verwaarloosd hadden. God kon aan hunnen Wyngaard nog iets meer doen. Na dat zy alle mindere en meerdere Dienstknechten des Allérhoogiten verfmaad , vervolgd , en gedood hadden , was 'er nog mooglykheid, nog hoop zelf, datzy, ten minfte, zynen Zoon ontzien, mooglyk hooren, mooglyk gehoorzaamen zouden. Het grootfie, laatlte, üitterfte middel bleef hen nog overig. Maar die harten,, in ivelkenhet zaad des Euangeliums geftropid is; waarin al de vruchtbaarmaakendè regen der.Euangelifche drangredenen, meenigvuldigmaal, is ingedrongen , doch gelyk zyn aan eene aarde, dieniets dan Doornen eh Distelen draagt, zyn onherflelbaar bedorven, zyn verwerpelyk , na by de vervloeking, en hun verderf nadert. —Daar nu, van het aanneemen; of verwerpen van Jezus en zyn Euangelium, het volmaakte ge: luk ën üitterfte verderf van redelyke, gevoelige en tot oniterflykheid gefchikte Weezens afhing; daar het belang, het allergewichtigst belang van zo veèle duizende, voor eene onöverzienbaare Eeuwigheid, gevormde redelyke Bewooners vari onze Waereld, als door de Christelyke Openbaring verlicht zouden worden , eéniglyk afi ^g van het Geloof in Christus, als Gods Zoon, bun Hervormer en Zaligmaaker, eri het gehoorJ t A zaa-  130 D £ VOORRECHTEN VAN zaamen van zyne Wetten, kon daar de Goedertierene Vader van alle zyne redelyke Schepfelèn wel ooit te vroeg deezen grooten Medicynmeester der zielen aanwyzen ; wel ooit te duidelyk aanwyzen? Kon Hy wel te veel voorbereidingen maaken, om deezen Zielarts te ontvangen ? Zyn niet alle middelen, die de Vader der Weezens gebruikt heeft, tot de koomst van'sWaerelds laatften Profeet, grootften Afgezanten Za-. ligmaaker, door deeze gewichtige befchouwingvolkoomen gerechtvaardigd? Wat zegge ik? gerechtvaardigd! Ieder, die geenen lust gevoelt, om, door hoogmoed opgeblaazen, met zynen Maaker te twisten, moet deeze middelen bewonderen , en met de hartelykfte gevoelens van eerbied , dankbaarheid en liefde , aanbidden ; eu met aandoening erkennen, dat ook deeze wegen der Godheid , wegen van Wysheid en Liefde zyn. ■ En nu meen ik aan het oogmerk, 't welk ik my voorftelde, beantwoord, aan myne belofte voldaan te hebben 5 nu meen ik, dat ik eene der gewichtigfte aanmerkingen des Ongeloofs, tegen onzen ailerheijgitenGodsdienst, krachteloos gemaakt heb. Nu meen ik, der Godheid, in het daar ftellen van zo veele en ontzachelyke middelen, ter voorbereiding van de afkondiging der Christelyke Openbaaring, verdedigd te zyn. Zou-  HËT CHRISTENDOM; J3 f Zoude ik den Deïst overtuigd hebben ? Hier mede durve ik my niet vleijën ! Hoe veelen, by , wien ik my, in beleezenheidj Oordeel — en Menfchenkunde, niet kan vergelyken, niet noemen durve, hebben dit niet vruchteloos onderlioomen! Genoeg eer, genoeg voldoening voor myri hart, genoeg belooning, zo ik u, myhe lieve Broederen en Zusteren j die geenë geleegénheid hebt, om zwaare Boekdoelen te koop™, orri diepzinnige, ingewikkelde, en afgetrokkcne redeneeringen te bevatten , door myne eenvoudige aanmerkingeh, voor wankelen in üw allerheiligst Geloof behoed hebbe; Genoeg, zógyj na het leezen deezer weinige Blaaden , rhét minder twyfeU minder dübbing, meerder ge.ust —3 en blymoedigheid, uwen Leevensweg bewandelt, cn dusj in uwe byzondere Lotgevallen ^ meer gebruik kunt maaken Van die zalige troostgronden, welken val!een in het Euangelium des Zaligen Gods te vinden zyn. Zyt gy 'er overtuigd van. Zyt gy gerustheid omtrent de waarheid en het gewicht van dien Godsdienst, waarin gy onderweezen zyt, en van welken gy dé goede Belydenis beleeden hebt, voor God cri Veele Getmgen; zyr gy Van harten bekeerd 'r>6 de gehoorzaamheid der waarheid, verPerkt dari ba uwe Broederen. —- Nu is het uwe zaa'k'„ I i om.;  IgS RE VOORRECHTEN VAN om, door eene emftige, naauwgezette , alge^ meeiie j blymocdige en ilandvastige deugdsbetrachting^ aan de Waereld te toonen, dat het Geloof in Christus een kracht van God is tot Gcd en Gelukzaligheid; dat dit de overwinning is, die de Waereld overwint, ons Geloove, dat Christus waarlyk, door zyne Leer, God een eigen, een byzonder, een uitmuntend Volk heeft toebereid, yvcrig in goede werken; dat de Goddelyke kracht u, in Christus, inderdaad alles gefchonken heeft, wat tot een Godzalig leeven noodig is. Houd dan uwen wandel eerlyk onder de Ongeloovigen, op dat, in het geene zy van uwen Godsdienst k walyk fpreeken, als niet beantwoordende aan den verbaazenden toeftel, ter zyner afkondiging gemaakt, zy, uit de goede werken, die zy zien, dat deeze Godsdienst in u werkt, God, den grooten Infteller van deezen Godsdienst, verheerlyken moogen. Gy zyt een Uitverkooren Gedachte , een Koninglyk Priesterdom, een Heilig,' een Verkreegen Volk, op dat gy zoud verkondigen de deugden des geenen, die u uit de duisrerenisfe geroepen heeft j tot zyn wonderbaar licht; Hoe ! zou de Algenoegzaame Schepper van kt Geheel-Al, de Volzalige God, het Weezen der Weezens, tot wien der Menfchen goedheid  HET CHRISTENDOM. 13 } heid niet raakt, dien gy, dien alle zyne WaereJr den en Schepfelèn niet profytelyk zyn kunnen, die geen belang heeft by u w geluk, zou dat Weezen Hemel en Aarde bewoogen , Heiligen en Engelen aan uwe Verlichting, aan uwe Verlosfing, aan uwe Hervorming, aan uwe Gelukza? ligheid opgeofferd hebben , en dienstbaar ge-: maakt aan de voorbereiding van u, ter aanneeming van het katfte middel ter uwer Ver-losfiog en eeuwige Behoudenis! En zoud gy zo laag, zo uitzinnig onvcrfchillig zyn, omtrent uwe ek ge, allergevvichciglte en eeuwige belangens, van deeze voor u volitrekt onöntbecrelyke gunst te yerfmaaden en ec verwaarloozen i Ach ï dat gy dan niet mede onder de reije det* redelyke Weezens behoord had, welken in het Goddelyk Plan begreepen waren, toen Hy Wae-. relden vormde, toen Hy Menfchen fchiep!: Ach! dat gy 'er waart uitgevallen, eer gy over uwe geduchte beftemming deuken kost! Ach! of gy gebooren waart in een land van zedelyke duisternis en fchaduwe des doods!— Want, in-, dien zylieden het verderf nier ontvlooden zyn* die den geenen verwierpen, welke op Aarde Goddelyke antwoorden gaf, veel meer zullen* wy niet ontvlieden, zo wy ons van dien, af kee-i jren, die van de Hemelen is! God geeve, dat wy. niet moogen zyn van die I 3 gec-  BE VOORRECHTEN VAN geeren , die zich ontrekken ten Verderve, maat van hen , die gelooven ter behoudenis der zielen! gjr', beminde Jeugd, dierbaar aankoomend Geflacht van Burgers en Burgeresfen, voor het dierbaar Vaderland en voor de Qnfterflykheid ? Gy zvt onder ons opgedaan in eene zeer duister re en kommervolle Eetiwe, met betrekking tot de Zeeden en tot den Godsdienst. De Weelde, de Gewoonte, de Moode, hebben veele onërvaarenen, op den Leevensweg, aan haare keetenen gekluisterd, veele goede Caracters bedorven, veele eenvoudige harten verleid. Verre het grootfre gedeelte uwer Tydgenooten , van wien gy met reden zoud moeten verwachten , dat zy uwe Voorgangers zouden zyn, op den weg der Deugd en des. Geluks, zyn op gevaarlyke Bypaden , jammerlyk, verdwaald , en wandelen op den rand des Verderfs , met eene zorge^ looze blymoedigheid. Verre het grootlle gedeelte van hen, van wier gezelfchap gy u het meeste nut, het grootfte voordeel belooven moest, zyn voor u geheel onbruikbaar, ja ten uitertle nadeelig geworden, veele van uwe jonge Tydgenooten, afgemat, uitgeput, gemarteld door eene aanëenfchaakeling van zinnelyke vermaaken , en onafgebrookene woelige verftrouijingcn. leggen krank aan eene allergevaarlykfre Slaapziekte, en zyn, is te duchten, ingeflui- merdA  HET CHRISTENDOM^ I35 merd, om niet te ontwaaken dan in den gedachten dag der Eeuwigheid, om rekenfchap te geeven van zo veel verzuimden en verbeuzelden tyd, als hen gefchonken — van zo veele misbruikte talenten, als hen toevertrouwd waren. Veelen uwer Tydgenooten, wier jaaren en ondervinding hen een recht fchynen te geeven, om u op hun voorbeeld te wyzen, zyn grys geworden in de belachelykfte bedryven der Kindsheid; zy zyn oud, zonder ervaarenis, en bukken naar het graf, om te derven, zonder geleefd te hebben. Daar heerschc in verre de meeste Bewooners van onze Aarde, van ons Land, van de Steeden en Dorpen, waarin gy uwe intreede ftaat te doen, waaronder gy uwe Gezellen en Vriendinnen zult moeren zoeken, een geest van onverfchilligheid omtrent hunne hoogfte, hunne eeuwige belangens; eene onverfchilligheid omtrent de allergewichtigfte woorden van hunnen besten Vriend; woorden, die hen zullen oordeelen ten Uiterften dage; eene onverfchilligheid, ja eene heerfchende afkeer omtrent dien Godsdienst, welken, om aan hen bekend te maaken , zich het Weezen der Weezens zo fterk bemoeid heeft, zo veel om gedaan, zelf zynen eenigen Zoon niet gefpaard heeft; omtrent dien Godsdienst, wiens omhelzing en beleeving, of verwerping en verfmaading, hun I 4 lot,  ï?5 DE VOORRECHTEN VA tejU b'imen weinige, zeervluchtige oogenblikken, voor eeuwig, tot hun onüitfpreeklyk Heil,, of rampzaligheid, bellisfchen zal. Met welk eene angstvolle bekommering zie ik u uwe eerde treede in zulk eene Waereld doen.! Met welk eene te rug beevende nieuwsgierigheid zie ik u, uwe Gezclfchappm, uwe Vrienden ep Vriendinnen verkiezen! Met welk eene belanghebbende kommer, die gy lieden naauwlyks begrypen kunt, befchouw ik de Boeken., die gy voor u verzamelt ! Ach, dat de Wysheid zelve uwe keuze mooge bedieren, dat de waare fmaak uwe Bibliotheek reegele, dat over dezelve het opzicht aan den Godsdienst, bevoolen worde! — Nooit ftoppe, ter duik, eene onwaardige Coefieur u Zedenvergifrigende Lectuure in handen. Dat, ljeve, tedere zwakke Sexe, hec betoverende van eene geestige dubbelzinnigheid u nimmer eenen glimlach waardig zy, u nook.het bloozen dpe afleggen. Dierbaare , onërvaarne, pnbedorvene, zeer Jeidel.yke Jeugd!, Bemint gy u zelve, zoekt gy geluk, waar, bedendig geluk? Geloof my; die uwe zwakheid, uwe neigingen, uwe. gevaaren kent, die u ongeveinsd_ bemint, die een alleroprechtst deel neemt in uwe onderifeiyke belangens; geloof my, en beproef mynen raad! ^ Lees, zo dra gy het gebruik uwer Rede hebt, zo  HET CHRISTENDOM- 13,7. zp dra gy verftaan en beöofdeelen kunt, hetgeen tgy leest, lees het eenvoudig Euangeliura. — Lees , wat God , wat Christus voor u gedaan .hebben. Lees, wat daar, op last van den Eeuwigen God, van u gevorderd wordt; wat men u, daar belooft ; waar. voor men u daar waar.fchouwt.. Lees uwe ontzachlyke beilemming! Zeg dan tegen u zelve: ., is het Euangelium, „ is dit Boek, van God herkoornfiig? Is het „ geen 's Menfchen., maar Gods woord ; Gods laatfte, goede, welbehaagelyke en volmaakte „ wil ?. Dan heb ik 'er een eeuwig belang by, „ dat ik dit Boek ombelze, met al de drift my„ ner ziele; dan ligt 'er een ontzachlyk werk „ voor myne reekening; dan kan ik, zonder het „ grootst gevaar, geen oogenblik verbeuzelen; „ dan is myn leeven de ernftigfte zaak der Wae7 „ reld; dan. moet. ik, van dit oogenblik af aan, 5; yverig en met alle oprechtheid werken aan „ myne zedelyke volkoomenheid; dan moet op „ heden het befluit vast. ftaan, naar den Heigen „ Regel en het onbefmette voorbeeld van dee„ zen Godsdienst en deszelfs Infteller te wande„ len; dan is nq myne keuze voor altoos be„ paald, om een Christen te zyn, en als een „ Christen te leeven ! " GH, met. zulke gevoelens vervuld, aan het. onderzoek van de. Waarheid en Goddelykheid. I 5 des  Ï3S DE VOORRECHTEN VAN des Christelyken Godsdienst; want dan zult gy ■eerst, als belanghebbende, onderzoeken ; dan zult gy niet rusten, voor dat gy, op goede en vaste gronden , overtuigd zyt! Dan zal het u onmoogelyk zyn, in dit onderzoek eenige vooröordeelen te mengen, eenige laauwheid te gevoelen, eenige lusteloosheid te ontwaaren. Gy zult de waarheid vinden, uwe overtuiging tot dien trap van zekerheid brengen , waertoe, uit de natuur der zaaken, zulke waarheden vatbaar zyn, die niet onder de zinnen vallen, die zich niet onmiddelyk aan ons vertoonen, en voor geene Wiskundige bewyzen gefchikt zyn. —■ Gy zult, met de blymoedigfte gerustheid, zeggen: Ik geloove, dat Jezus is de Christus, de „ Zoon van den leevenden God! Alle zyne ü Lesfen zyn Beveelen der Godheid; alle zy„ ne Beloften en Bedreigingen waarachtig, en „ Hy is volkoomen in ftaat, alle die geenen „ zalig te maaken, die door Hem tot God » gaan!" Dan, myne jonge Vrienden en Vriendinnen! dan, doch ook niet eerder, zyt gy veilig. — Dit gelukkig tydftip zien al'e waare Deugdzaamen, alle Oprechte Menfchen - Vrienden, met fchroomachtig verlangen te gemoet. VóJr dit tydftip zien alle ongeveinsd Godvruchtigen, met bid-  HET CHRISTENDOM. I39 biddenden angst, op iedere treede, die gy in de groote Waereld doet. Tot op dit tydftip beeven. de Engelen, die u zo gaarne eens in hun gezelfchap wilden aanneemen, voor de ontzachlykite gaaf, die de Godheid u immer fchcnken kan, voor uwen Fryen Wil. Tot op dit, voor u, beilbeflisfehend oogenblik , zyn de oogen der Deugd, der Godsvrucht, der Menfchen-licfde, der Engelen, ja zelf die van uwen Verlosfer, op is gevestigd; iidderende van liefdenvolle bekommering, waarop toch eindclyk uw wil zich bepaalen zal, wat hy kiezjn, wat hy verwerpen zal. Zo dra hebt gy den Christelyken Godsdienst niet met volle overtuiging omhelsd, of zy wenfehen -allen eikanderen,. met opgeruimde harten, met vreugdetraanen in de oogen, mee blyde dankzeggingen aan God, geluk met uwe zalige keuze. „ God lof, zeggen zy, het „ gevaar is voorby! Deeze Jongeling, deeze ,5 jonge Dogter, hebben met hunne handen ge» „ fchreeven: ik ben des ileere, en de Heere „ zalze bevestigen; niemand zal hen uit de hand „ des Vaders rukken, en zy zullen niet verloo„ ren gaan , maar behouden worden voor de „ Eeuwigheid." Ja, myne Geliefden, nicLs dan de Godsdienst kan neen vast caracter geeven; door Hem zult gy moed hebben, om te durven weigeren, ©m te  140 BE VOORRECHTEN VAN te durven byzonder zyn, in alle die gevallen, daar de byzonderheid een deugd is. De Godsdienst zal u, in ieder gevaarlyk gezelfchap, mee overreeding, toeroepen: „ Word „ geen Dienaars van Menfchen! In het midden „ van eene algemeene zedenloosheid, word dee,, zer Waereld niet gelykvormig. By iedere. „ opkoomende zondige begeerlykheid , wanv dek naar den Geest, en volbrengt de begcer„ lykheden des Vlee^fches niet!" De Godsdienst zal u het recht genot van allen Aardfchen voorfpoed, volkoomen vergoeding. Voor allen Aardfchen teegenfpoed, kracht en troost in lyden fchenken, en altoos in alle gevallen , zaligmaaken in de hoope des Eeuwigen Leevens. Daar kunnen, daar zullen hoogstwaarfchyn-. lyk, dagen koomen, daar kunnen omftandigheden in uw leeven voorvallen, waarin gy, zon-, derden Godsdienst, alles reddeloos zult vinden; waarin gy, zonder den Godsdienst, de aller- rampzaligfte van Gods Schepfelèn zyn zult. Doch, door Hem onderfteund, door Hem aangevuurd, zult gy, in die dagen, en door die, omftandigheden , uwen geheelen aanleg zien ontwikkelen, alle de in u gelegde vermoogens zien opgeroepen, en de gchecle voortreflykheid der Menfchelyke natuur, van uwe natuur, tot ver- baa-  HET CHRISTENDOM. f^t baazing van allen, die u kennen, ja tot uw eigen ontzetting, in u zelve ontdekken. Dan zult gy de zaliglïe van alle moogelyke gewaarwordingen fmaaken, de gewaarwording van uwe eigene volkoomenheid. En wanneer het geduchte oogenblik daar is; waarin, voor u, de Waereld voorby gaat met haare begeerlykheden; waarin alle misleidingen; alle zelfbedrog ophoudt; waarin alles zich vertoont, zo als het waarlyk is; waarin alles alleen aankoomt op het welftaan der ziele met haaren Schepper; dan zal de Christelyke Godsdienst^ alle zyne kracht, zyn gewicht, troost en zaligheid, óp de overtuigendfte wyze, openbaarmaaken; zyn hand zal den waaren Christen vatten; en in vreede geleiden door het dal der fchaduwe des doods, in de plaatfe van zagte rust, of zalig voorgevoel zyner aanfraande Gelukzaligheid; en by zyne gewichtige overgang in de duistre Ecuwigheid, de volle kracht van zyn Verlosfers woorden doen ondervinden : die in my gelooft, zal leeven, al ware hy ook geflorven! Mocht deeze Verhandeling , waarin ik eene der gewichtigfte zwaarigheden, tegen onzen alIerheiliglten Godsdienst heb poogen uit den weg te ruimen , zwakke Christenen in hun Geloof verlterken ! Mocht hy der Jeugd voor de verleidingen van hec heerfehende Ongeloof, en, daar uit-  de Voorrechten van enz* uit voortvloeijende, losbandigheid van Zeeden» bewaaren, en meedewerken , om een minder beuzelachtig en meer ernftig Gedacht, van re* delyke en ter oniïerflykheid gefchikte Weezens» te doen opdaan; dan zoude ik my verheugen in de gegronde lioope op een Vaderland van waare Christenen, 't welk, zyn fchynbelang aan het waare — zyn eigen aan het algemeen belang, verftandig en edelmoedig opofferende, vry zou blyven van alle beroeringen, en door reine deugd en waar geluk, den Ongeloovigen onbetwist» baar betoogen, dat De Foorrechten van het Christendom d& Middelen , ter zyner oprichting gebeezigd^ cverwaardig zyn> EINDE»