ROMEINSCHE GESCHIEDENISSEN. VIERDE DEEL.   ROMEINSCHE GESCHIEDENISSEN DOOR M& S T U A R r. met kaarten en plaat en» VIERDE DEEL, BEHELZENDE DE GESCHIEDENIS VAN HET GE M EENEBEST, VAN DEN INVAL DER GALLIËRS TOT AAN HET TWEEDE VREDE VERBOND MET DE SAMNITEN. te AMSTERDAM, bij jiOHANNSS ALLA&Ï, MDCCXCIV.   NAAMLIJST d E r INTEEKENAAREN. A. Angelkot (H.) rt. d. Heere van den Hegge & Canunnik van St. Marie te Utrecht. Amerongen (G. G. Baron Taets van) Heere van Oud Amelifwaerd &c. &c. te Utrecht. (G. A. Baron Taets van) Heere van Schalkwijk, befchreven in de Ridderichap der Provincie Utrecht. &c. &c. te Utrecht. — (J. A. Baron Taets van) Heere van Woudenberg, befchreven in de Ridderfchap der Provincie Utr. &c. &c. te Utrecht. Achterbergh (G.) te Utrecht. Alphen. (ƒ. W. van) Procureur, &c. in 's Hage. Adams (L.) Architect te Amfterdan. Aken (A. van) boekverkoper te Amfterdara. Abrahams. (Wed. W.) boekverkooplter te Middelburg 4 Exempl. (Wed. J.) boekver- koopfter te Middelburg. Arrenberg (G. A.) Boekverkoper te Rotterdam. Agé (!• F- Jacobs d') Boekverkoper in's Hage aExempI. Arntzenius ( ) t' Amfterd. Asfchen (...) te Amfterdara. Alewyn (Fredrik) Burgemeester en Raad der Stad Amfterdasn. Arrenberg (R.) Courantier te Rotterdam. B. Burgh (J. van der) en zoon Boekverkopers te Amfterd. 41 Exemplaren. Barchman Wuytiers. (S. J. B.) Raad en Rentmr. der Domeinen &c. &c, te Utrecht. Blydenfteyn (Jan) Junr.te Utr. (lfaac) Koopman te Utrecht. Bye (Mr. P. ]. de) A. L. M. Phil. Dr. Raad in den Ed. Hove van Vianen &c. &c. te Utrecht Boonebacker ( ) Stud. te Utrecht. Bosch (J. de) Eerde Ciercb ter Secretarij der ftadAmlfterd te Amfterdam, BickerCaarten, te Rotterdam. * 3 i$ue-  VI NAAMLIJST DER Buerefl ^Mr. P van) Secreta ris van f f E Gr Mog. de Heeren Staaten van Holland &c. &c. in 's Hag«. Bruyn (G.) Gecommitteerde in de Provinciale Reekenkam?r , en Borgermr. derftad Monnekendam &c. &c. in 's Hage. Broes (B.) S S. Th. Dr. & Profesfor te Leyden Bnët 'P E ) Boekverkoper t' Amftcdara 2 Ex -mpl. Bruyn (M. de; Boekverkoper t' Amfterdam 2 Exempl. Brave ) Boekverkoper te Amfterdam H Exempl Brengers (H) Junr. Boekverkoper t' Amfterdam 4 Kxempl. Bom (G.) Boekverkoper t' Amfterdam 1 Ex bakpapier. Bartholoman lu.iior (J. O ) Lilt. Hum-Stud. te Leyden. Breggen Paauw (P V.) Leeraar der Remonltranten t' Amfterdam Burg (Air M D. v. d.) te Amfterdam. Brender a Brandis (G.) te Arnfterdam. Brune J. de) te Amfterdam. Bosfé te Amfterdam. Barnevelt (W. van) Apotbecar ie Amfterdam. Blyeuburgh (Nicol. van) te Amfterdam. B--rg(Mr Ouo Willem Johan.) te AmllerJam. Bronkhorst, (Hendk.) te Am fter.lam B^'er |ai) Willem) te Amfler dam. Blaaupot fM.) te Amfterdam Brink :j. t-n) Litt. fium ? gtud, te Leyden. Beeldfnyder (Mr. J.) Advocaat en Notaris te Amfterdam Bosch (Un de) Jeronimusz. te Amft_-rdam. Bodisco (} A.) Muntmeester van Holland te Dordrecht. Bh'Sfé (A.) eu zoon boekverkopers te Dordrecht 12 Exemplaren. Broek (J. T.) boekverkoper te Campen 5 Exemplaren. Br uwer ^P.) V. D. M. te Blya. Bofchaerd 'Mn J. C.) Burgemeefter te Schiedam, en Gecomm. in 's Hajeopbestpap, Beest E. J. van) boekverkoper te Zutphen 4 Exempl. ; Brauw ' tVlr. W. M. de) Raad der ftad Zierckzee, I Breekpot ( Mr. F.) Praaifee| rend Advocaat te Zierckzee. Blaauw (J. G.^l Notaris & Pro' cureur te Zierckzee. j Bohn (F ) boekverkoper te Haarlem 2 Exempl. ! Brouwer (G.) boekverkoper te Deventer. Bode (L.) Predikant te Westbroek. Builingen (J. van) Heel- en vroedmeester van Portugal. Broek (|. J. Le Sage ten) A. L M. S. S Th. & Phil. Dr. Profesfor in de Philofophie &c. Beverman Notaris te Rotterdam. Baalde (Adriaan Jan) te Rotterdam. Blom (A.) Junior te Rotterd. Brakel CN.) boekverkoper te Rotterdam 3 Exemplaren. Bal (J.) boekverkoper te Rotterdam.  INTEEKENAAREN. ra Bothal (A.) boekverkoper te Rotterdam 4 Exemplaren. Brem (C.) voor het Leesge- zelfchap te Rotterdam. Beets (J. J.) boekverkoper te Haarlem. Barrels (Joh.) te Rotterdam. Braam (P. van) boekverkoper te Dordrecht: 2 Exempl. Breggen (C. van der) te Leyd. Breebaarc (J.) boekverkoper te Hoorn a Exempl. Bosch (M. van der Meersch) Med. Stud. te Leyden. Bode Jur. Utr. Stud. te Leyden. Berg f van den) Clercq ter Do-1 meinraad van zyn Door!. Hoogh. &c. &c. in 's Hage. Bakhuy^en (H.) Boekverkoper in 's Hage. , — (G.) boekverkoper in 'sHage. Bouvink (J.A.) boekverkoper in 'sHage. Boers & Merkenburg boekverkopers te Brielle 5 Exempl. Berk (David) t' Amfterdam. Borgftede ( ) te Amfterd.' Braunsbei g (A.) te Amfterdam. j Bierbaum ( F. ) t'Amfterdam. Beuren (A. W. van) Secretaris te Delft, best papier. Brakel, (P.van) Procureur in 1 's Hage. Busfching (A.) Predikant te < Gouda. Baarzel (J. van) te Amfterdam. ( Buis (Mr. Martini) te Amfterdam.Beer Portugaei ( Mr. J. C. den) te Amfterdam best papier. J C Bnrski fNathanaè'1) te U;r.jcht. Bo«' 00 Junior in 's Hage. C Bosch (J C. ten) boekverkoper ie Uirecht 6 Ex. 1C Bergen (A. van) Boekverkoper te Breda. C. Craeyenfchot (J. A.) Boekverkoper 1' Amfterdam. 20 ! Exempl. Cooth (Albertus van) Apothe. kar t' Amfterdam. Crayvanger (Eljas) bewindhebber der O. J. Comp. &c. &c. te Amfterdam. Cramer (H.) te Amfterdam. Cats (Pieter) te Leeuwaarden. Chatelain (J. H.) Predikant der waalfche Gemeente te Breda. Ciane (J. W. de) hift. & Eloq. Profesfor te Franeker. Coopmans (J.) te Franeker. Canter Camerling (Mr. D. J.) Oud Raad in de Vroedfchap &c. te Haarlem. Clarisfe fj) Predikant te Doom. Correvont (T. H.) Med.Dott. te 's Heeren Arendskerke. -hanguiom (Mr. P.) Secreta- u's der ftad Middelburg, "aan (Mevr. den) te Rotterd. -ornel (N.) boekverkoper te Rotterdam 8 Exempl. -harante (N. H. van) voor het Leesgezelfchap te Rotterd. :ramerus (E. W.) boekverkoper te Haarlem 2 Exempl. :iement (S.) boekverkoper te Zwoll. 2 Ex. (F.) boekverkoper te Zwoll. a Ex. leef (]. van) boekverkoper in 's Hage 3 Exempl ampen (De Wed. f.van) Eoek. verkooplter te Nj aie^en, «n (de Hr. & Mr.) Gedept*. * 4 teer-  Tra NAAMLIJST DER teerde in H. H. Mog. &c. &c. in 's Hage. Carter (R.) Commis ter Thefaurie van Z. D. Hoogh. in 's Hage. Changuion CL.) t' Amfterdam. Calkoen (Ns.) Scheepen en Raad der Stad Amfterdam. CyftVeer (M.) Boekveikoper te Leiden. D. Duiken (A. van) te Utrecht. Doedes (G.) Apothecar, te Utrecht. Does (Mr. W. J. van der"\ Raad in deVroedfchap en Regee- rend Burgermeefter &c&c. te Utrecht. Doll. (De Wed. L") boekver- koopfter t' Amfterdam. 27 Exempl. ■ Timman (R.) Boekver koper t'Amfterdam. a Hx. Deiman (Dr. J. R.) te Amft. (J. D.) te Amfterd. Donker (W.) Konstfchilder te Leeuwaarden. Doorflag (J. H. van den) Pre. dikant te Dordrecht. Dugteren (Gysb.) Th. Stud. te Harderwyk. Dykrhoorn (J. van) Fransch : en Duytsch Schoolhouder en Mathematicus der ftad Schie- ' dam. Duytsch (G. A.) Student te Utrecht. Dorsman (C. J.) te Leyden. Dam , Predikant derMennoniten 5 te Rotterdam. Dreux ^H.) te Rotterdam. I Danferweg (A.) boekverkoper Gróe-  NAAMLYST DER Groeneveld (C.) Scheepen der Stad Rotterdam. Geevers (Gebroeders) te Rotterdam, bestpapr. . (P.) Oudraad in de Vroedfchap te Rotterrfam. Glavemans ( P.) te Rotterdam. — (J.) te Rotterdam. Gevers (Mr. D. C.) Secretaris der Stad Rotterdam. Gram (J. M ) te Rotterdam Goor CA. van) boekverkoper te Nymegen. 5 Exempl. Groenenberg (J. van) boekverkoper te Groningen. 4 Exempl. Groenewold (A.) boekverko per te Groningen. 1 Exempl. Goetzee (C.) te Gorinchem. Gertner Solliciteur Militair in 's Hage. Groot (J. de) P. Z. boekverkoper te Delft. 3 Exempl. Gravenweerd ( S. ) t' Amfterdam. Glimmer (Mr. de) Adv. te Amfterdam. Goes (van der) Scheepen en Raad der Stad Amfterdam best papier. . (Meerman van der)Pen- fionaris der Stad Amfterdam. Gouwelus (J.) te Amfterdam. Ginkel, (A. van) boekverkoper te Rotterdam. Granuenhaan ( C. v.) Boekverkoper te Delft. Gutteling (H. C.) boekverkoper in 's Hage. H. Heurn (Nicolaas van) t' Amft. Hondewinkel (Abr.) , t' Am fterdain. Halmael (van) t' Amfterdam. Havenaar (Adrianus) t' Amfterdam, best papier. -Hengst (P. den) boekhandelaar te Amfterdam. 3 Exemplaren. Hooft (Mr. D) Oudfchepen en Raad &c. &c. te Amfterdam.Hermelink (G.) te Amfterdam. Heimbach (P.) Jan Pietersz. te Amfterdam. Hemert (van) te Amfterdam. Hammius (G. J.) te Amfterdam. Heyst. (David van) te Amfterdam. Hagendoorn (Hendrik) Junior, te Amfterdam. Haverkamp (Ben]. Gerhard) te Amfterdam. (lehners (J. F.) te Amfterdam. Heus (A. H. de) te Amfterdam. Hooglandt (J. D.) te Amfterdam. Havers (Joh.) Roomsen Pa- ftoor te Amfterdam. Horst (G. J. van der) te Am» fterdam. Holtrop (W.) boekverkoper te Auifterdain 6 Exempl. Hayman (P.) boekverkoper te Amfterdam 4 Exempl. Harrevelt Soetens (A. van) boekverkoper te Amfterdam 2 Exempl. Huis (D.) boekverkoper te Amfterdam. a Exempl. Hanegraaf Koopman te Dordr. Hinlopen (Mr. J.) Secretaris van den Ed. Achtb. Gerechte te Utrecht. He-  INTEEKENAAREN. xï Hemert(A. K. van) J.U.Scud. ie Leyden. Hinlopen (D. van) Mede •• Hoofdbeftuurder en algemeen Penningmr. der Maatfchap py tot nut van 't algemeen te Amfterdam. Hoeven (G. G. van der) te Breda. Hana (H.) Reftor der Latyn fche Schooie te Amersfoort. Harsfevoort (A.; te Antwerpen. Heringa (Volkert) te Leeuwaarden. Ham (Fr. van den) Theol. Stud. te Harderwyk. Heydendaal. (A.) Med. Stud. te Harderwyk. Hoekemi (P.) te Workum. Haarsma (Heftor Livius van) J. Utr. Doét. te Buitenpost. Hiefjen (A.) Landman te Rilland in Zeeland. Heereman (C.) Bailluw & Schout der Stad Schiedam. Heuvell (A. van Linden van den) te Zierikzee 2 Exempl. 1 voorzig zelfs en een voor het Lees - colegie. Hartman van Groningen (B.) Leeraar der Doopsgezonden te Haarlem. Hake (J. H.) Predikant te Nymegen. Hicken (J. A.) Notaris te Mid delburg 2 Exemplaren een voor zig zelfs, en een voor het Leesgezelfchap tot nut en vermaak te Middelburg. Hurgronje (Mr. P.) Raad ter Admiraliteit te Amfterdam. Hemelt (P. van^ Profesfor bii de Remonftranten teAmlter(Urn. Hamelsvelt te Rotterdam. Helderfon te Rotterdam. Hoogendorp (Graaf van) te Rotterdam. Hoeven (Mejuff. M. v. D.) Wed. H. v. D. Walle te Rotterdam. Hake (C. R.) boekhandelaar te Rotterdam. Hendrikfen (J.) boekhandelaar te K otterdam 2 Exempl. Hexton (G>.orge) te Rotter. dam. lieusden (J. van) Med. Doctor te Rotterdam. (lollteyn (J.) boekverkoper te Rotterdam 4 Exempl. liubert (J.) Junior. Oud Scheepen der Stad Rotterdam. Hemeren (P. van) te Leyden. Herdingh (L.) boekverkoper te Leyden 5 Exempl. Honkoop (A. en J.) boekhandelaars te Leyden 8 Ex. emplaren. Hoving (L. S.) boekverkoper te Groningen 12 Exempl. Haas (H. de) boekverkoper te Dordrecht 13 Exemplaren. Huysman (J.) boekverkoper te Goes. Hulst (L. van) boekverkoper t' Amfterdam 30 Exempl. Hegeman ( ) Roomsen Paftoor. Haart (de) te Amfterdam. Horst (V. der) t' Amfterdam. Hartfinck (Mr. P. C.) Our> fcheepen der Stad Amfterdam. Hsgeman (R.) t' Amfterdam. Heemskerk (Mr. R. van) Kerkmeefter te Amfterdam. Hall  NAAMLYST DER Hall (Teyler van) te Amfterd Huidekoper van Maarfeveen, Burgemeefter & Raad der Siad Amfterdam. Huidekoper ( ) te Am fterdam. Hope CH. P.) te Amfterdam. Hope (Henry) te Amfterdam. Hazeu (J.) boekverkoper te Amfterdam. Heel (J. P. van) boekverkoper te Rotterdam. I. Jong (de) van Zon , Heere van Raamsdonk te Dordrecht. Jacob. (B. F. *s) Litt. Hum. Stud. te Rotterdam. Ideraa (M. Bouricius van) J Utr. Studiolus te Franeker. Jeune fj. O. Ie) Oudfchepen en Raad, te Bergen op Zoom. Jones (J. M ) te Rotterdam. Jacobs (J. G.) t' Amfterdam. K. Kerkhoven (Anna Catharina) t* Amfterdam. Kuypers (J. C ) boekverkoper te Amfterdam 4. Exemplaren. Ketwich (Abr. van) te Amfterd Kroe (_A. van der) boekhandelaar te Amfterdam 12 Exempl. König (H. N.) boekhandelaar te Amfterdam. Kramp (F.) te Amfterdam. Kamp (Wabe) te Amfterdam. Kol (Jan) Oud ontfanger van 't anderdeel der Generale Middelen te Utrecht. Karsfeboom (Mr. C.) Oud Fiscaal der Colonie Surinamen &c. te Utrecht. Kluit (Mr. H.) Heere van Rhvnfaterswoude &c. &c. te Utrecht. Konynenberg (J.) Profesforby de R^monltranten te Amft. Kaldennach (Mr. P. C.) Conrector. &c. &c. te Rotterd. Kreet (Mr. H. A ) te Arnhem. Koopman ( ) te Utrecht. Koek (Mr. Y. de) Jansz. teUtrecht Kraanepoofk (Mr, H. J.) te Utrecht. Kuyzer (Joh. de) Litt. Hum ? Stud. te Thiel. Klomp (P.) Leeraar der Doopsgezinden te Stavoren, Kempenaar (R. L. van A. de) Grietman van Lemfterland fcc. &c. . Knipfchaer (C. J.) te Arnhem. Kantelasr (J.) te Campen. Kops. (Willem Philips) te Haarlem. (P.) Godfcbalkze Koopman te Haarlem. Kruysfe (JohanDirk) Apothecar & Chimist. te Middelb. Keel (W. A ) boekverkoper te Middelburg 3 Exempi. Kun (A. van der) te Rotterd. Kiemenaar (G,) te Rotterd. Kemp. (A. de) te Rotterdam. Kloppenburg (J.) Koopman in Papieren te Rotterdam. Kampman (A ) boekverkoper te Haarlem. 4, Exempl. Keefel (j. v. d,) J. U. Dr. & Prof. te Leyden. Koet (T.) boekverkoper te Leyden a Exempl. Karsfenbergh (L. A.) boekverkoper te Deventer 12 Ex. Karsfeboom (J. M.) Jur. Utr. Stud. te Leyden. Kloot  INTEEKENAAREN. Kloot (], van dery Junr. in's flage. K. (B. v.) in 's Hage. Kruiderfcheer (f.) t* Amfterd. Kroon ( ) Notaris te Amfterdam. Kroon CTymen"; t' Amfterd. Kuipers (J. Martinet) Predikant te VVestzaandain. Kingsbergen (J. H. van) Lieut. Admiraal van Holland & Westvriesland. Ketel (B.) Koning (A) te Amfterdam. Krap (j. G.) Boekverkoper te Rotterdam. ——— (10 Boekverkoper te Dordrecht. 2 Ex. Kneppelhout, (J.) Predikant te Gorinchem. Keyzer (H.) boekverkoper te Amfterdam. L. Leesgezelfchap: onder de zinfpreuk tot bevordering vau wezenlyk Nut en vermeer dering van zedelijk genoegen, te Buikfloot. ——— — Onder de Zin- fpreukrhet Leezen ftrekt tot nut en vermaak, bevordert en verfynt defmaak. te Amfterd. ■' te Nieuwend. ——— te Muyden. • Tot Nut en vermaak, te Amfterdam. ■ Onderzoek teelt wetenfchap, te Amfterdam. "■ Totnutenver- maak, te Amfterdam. ' Studio Creecit Sapientia, te Amfterdam. XIII Leesgezelfchap van «'Gravendeel. -— — (Eerfte) te Dordrecht. Moderata du- rant, te Leeuwaarden, Onder de Zin- fpreuk: onderzoekt alle dingen en behoudt het goede, te Delft. Leeslust te Arnhem. Tot nut en vriendfchap te Breda. Te Bergen op Zoom. Te Rofendaal. Te Tholen. Onder de fpreuk: Zoo lang er Leeslust word gevonden, blyft ons gezelfchap faam verbonden te Gouda. Concordia, te Gouda. " Tot opfcher- ping van het verftand, te Moordregt. Discendo Dis- cimus,te Utrecht. - Te Middelb. " Door onder¬ zoek leert men, te Middelb. Lodewyks (lfaac) te Amfterd. Langeveld (D. M.) boekverkoper te Amfterdam. 2 Ex. Laer Mahuet (J. L. v.) boekverkoper te Amfterd. 4 Ex. Lugt (Mejuftr. de Wed. Dirk.) Linklaan (Jan) Anthonysz te Amfterdam. Lugt (J.) DZ. te Amfterdam. Lange ( J, W.) te Amfterdam. Loots (C.) te Amfterdam. Labberthoon. (P.) s. S* Th. Stud.  Stud. bij de Remonftrante te Amfterdam. Lagerwerf (Mr vander Zeegen Schout te Krimpen. Leeuw (J. de) boekrerkope te Dordrecht. ' Leysfius (Mr. VV A.) te Utr Liesveld (Mr. C. van) tt Utr. y Luchtraans CP ) M. Dr. & Pro fe (Leesgezelfchap Onderzoekt af- , Je dingen te Rotterdam. ~~ R- te Rotterd^ . ~ T- H. te Rot¬ terdam. ~~Zr~7~Z— D°or vriendfchap befïendig te Rotterd. ~Im7 -E«alitóteSchie. ~~~ — Tot nut en ver- maak, te Leyden. LagendaalCAryj voor het Leesgezelfchap ten onzen Nutte, te Berkel. ' Loosjes (A.) PZ boekverkoPer te Haarlem. 6 Exempl. i Luchtmans ( ix. . hoofd st. [. voor C. 388. f. voor R. 364. Clufium zoekt bulp Jij Rome.  IL BOEK V. HOOFDST. J. voor. C. 3*8. J. van Ri 364. Rome biedi deszelfs voorfpraal aan. Onvoor zichtig g drag der Romeinfcbe afge zanten bi de Gal- 3 ROMEINSCHE genooten, de Vejers tegen hun, niet hadden bijgeftaan, zogten zij echter bij deze nabuuren hulp of ten minsten voorfpraak voor zich bij de Galliërs. De Raad vond wel niet goed, zich in eenen hachlijken krijg voor de Clufiërs in te wikkelen, maar was nogthands gereed tot alle goede diensten ter weering van alle vijandlijkheden, en vaardigde daarom drie zoonen van M. Fabius ambustus als afgezanten ter onderhandeling met de Galliërs af. Derzelver last was: „ om de vreemdelingen af te doen zien van alle verdere ontrusting en verongelijking der vrienden en bondgenooten van de Romeinen, wijl dezen hun des noods tegen alle geweld met geweld zouden moeten befchermen, fchoon zij gaarne buiten den oorlog wilden blijven, en liever met de Galliërs in vrede, dan in den krijg bekend worden." . Deze last zou zeker gemaatigd genoeg :"geweest zijn, indien maar tot derzelver uitvoering de ongefchiktfte perzoonen niet [ benoemd waren geweest. Bij den vijandlijken Veldheer,brennds, toegelaten, droegen zij denzelven terftond met eene ftoute  GESCHIEDENISSEN. t> ftoutheid voor, welke niet geëvenredigd was aan de omzichtigheid van den Raad. Het Opperhoofd der Galliërs gaf hun ten andwoord : „ dat zij voor het eerst van Romeinen hoorden fpreken, maar wel wilden gelooven, dat dezelve dappere luiden waren, om dat de Clufiërs hun in den nood te hulp geroepen hadden: dat zij ook, daar de Romeinen hunne bondgenooten liever door onderhandelingen, dan door wapenen , wilden bijftaan, derzelver aangebodene vriendfchap niet gezind waren te verachten, indien maar de Clufiërs, die meerdere landerijen hadden, dan zij zeiven bebouwden, aan de Galliërs wien het aan grond ontbrak, een gedeelte van den hunnen wilden afftaan: dat men op geene andere voorwaarde om vrede denken kon : dat, zij in de tegenwoordigheid der afgezanten, hierop andwoord wilden hebben, en, bij weigering, in die zelfde tegenwoordigheid, den ilag zouden leveren, op dat de afgezanten den hunnen zouden kunnen berichten, dat 'er geen dapperer volk, dan de Galliërs, was." — De Romeinen vroegen hierop ftoutelijk: „ ;velke foortvan recht het ware, den eiA 5 ge¬ il. BOEK JX. HOOFDST. ]. voor C. 388. J. van R. 364.  10 romeinsche II. BOEK IX. HOOFDST. J. voor C 388. J. van R 364. De afgezanten gedragenzictals vijanden. genaar zijn land af te eisfchen, of den oorlog te dreigen, en wat toch de Galliërs in geheel Etrurie te doen hadden ?" Het befcheid van bkennus was:,, dat zij het recht in de fchede van hun zwaard droegen, en geen ander, dan dat van den fterkften, kenden." Hier mede fcheidde de onderhandeling, in wederzijdfche verbittering. (1) Bij de afgezanten ging de wrevel over dezen hoon zoo verre, dat zij hun charakter zoo wel, als hunnen last vergetende, tot Clufium binnen gelaten, de burgers aanvuurden tot eenen dapperen uitval, en zich zeiven voegden onder de eerste beftrijders der vijanden. In de hitte des gevechts onderfcheidde zich welhaast de Romeinfche heldenmoed. De drie Fabiën drongen der flagorde uit en koozen elk hunnen man onder de vijanden. Quinto Liv. L.V. c. 35. Plutarchus (in Cam. p. 136.) laat den Galiiër alle de eigene veroveringen der Romeinen aan de afgezanten verwijten: doch wij vertrouwden, met livius , dien vreemdeling zoo veel kennis aan alle de overwinningen der Romeinen niec toe.  geschiedénisse n. ii QutNTus inzonderheid, zag een Gallifchen Bevelhebber op de Etrurifche vaandelen aanrennen, en ihelde hem als een blikzem tegen. De Galliër, hoe reusachtig van geftalte ook, ftortte voor het geweld van zijnen aanval neder; doch daar quintus bezig was met hem zijne wapenrusting uit te fchudden, herkende brennus zelf den Romein, en verfpreidde zich terftond door het vijandlijke leger het gerucht, dat de afgezanten mede vochten. Eensklaps blies de vijand den aftogt, en bezwoer bij de Goden de wraak van deze fchending van het heilige recht der volken. De Galliërs dagten nu om Clufium niet meer, maar vloekten en dreigden de Ro f. meinen. In hunnen krijgsraad wilden zom-B migen terftond op Rome af, doch het gevoelen der ouden kreeg de overhand, het geen eerst een beklag bij den Raad ingebragt, en de drie afgezanten als fchenders van het recht der volken opgeëischt wilde hebben. De Raad keurde het gedrag der Fabi e cn ten vollen af, en erkende de billijk-£ lieid der Galli/ehe klagten, maar kon uitvc eige- n. boek IX. uoofdst. (. voor C. 38«. ƒ. van R. 364. Klagten ;r Galli•j bij dea aad. erzelver nach ing or het lk.  II. boek IX. hoofdst. J. voor C 388. J, van R 364. J. voor C 387. J. van I 365- 13, ROMEINSCHE eigene eerzucht niet komen tot de uitlevering van drie mannen uit zoo een beroemd geflacht. Om echter allen verwijt 'van de mogelijke nadeelen van eenen .oorlog met de Galliërs te ontgaan, liet dezelve de uitfpraak over hunne eisfchen aan het Volk over, wiens oordeel dooide verdiensten hunner voorvaderen en de onvertzaagdheid van hun eigen hart in zoo verre bedwelmd werd, dat het zelve om geene ftraf der Fabiën kon denken , maar de Galliërs in tegendeel op het hevigfte verbitterde door die drie misdaadige afgezanten tot Krijgstribunen voor het aanftaande jaar te benoemen. (1) !. De overmaat van voorig geluk fcheen indedaad de Romeinen thands verblind te hebben in het buitengewoone gevaar, het geen (1) Plut. in Cam. p. 136, 137. Liv. L. v. c. 36. Diod. Sic. L. XIV. 113. De laatfte Schrijver verhaalt echter, dat de Raad, de eisfchen der Galliërs te vergeefsch hebbende willen afkopen, gezind was, om de Fabiën uit te leveren, doch dat hun vader op 's volks uitfpraak aandrong —— Behalven de drie Fabiën werden tevens tot Krijgstribunen benoemd q. Sulp. Longus, q. Serv. IV, en Serv. Cornelius malugi;nensis.  geschiedenissen. ï3 geen hunnen ganfchen ondergang dreigde. De verdiensten van camilltjï hadden hun dien waardigen man op geenen prijs doen Hellen; de inval der talrijke , woeste en ftoute Gallifche benden had hun tot geen nadenken gebragt; en daar men menige maaien tegen nabuurige vijanden , wier krachten men vaak beproefd had, buitengewoone hulpmiddelen gezogt, en in alle andere duistere dagen 's Lands behoud aan eenen Diëlator toevertrouwd had; zag men thands een ongewoon en vreeslijk onweder ftormachtig aanrukken, zonder eenige buitengewoone pooging tei redding in het werk te Hellen. De drie Fabiën, wier onbezonnenheid den tegenwoordigen oorlog aan den Staat berokkend had, behandelden denzclven, fchpon het ganfehe beleid daar van aan hun was toevertrouwd, met geen meerderen ernst, dan men zelfs bij geringe vijandlijkheden in acht nam. Van denzelven, als van eene beuzeling fprekende, hielden zij de legerwerving zonder drift en onoplettend. Intusfchen trokken de Galliërs, op het bericht hunner afgezanten aangaande de eer, wel- II. BOES IX. HOOFDST. J. voor C. 387. J. vau R. 365. De Galliërs rukken op Rome aan.  14 ROMEINSCHE »• BOES JX. HOOFDST. J.voor C. J. van R. 365. Veertig duizend Romeinen trekken hun tegen.' 1 welke men aan de fchenders van het recht der volken beweezen had, en van de openlijke befpotting hunner billijke eisfchen, in de hevigfte woede op Rome aan met eene krijgsmagt van meer dan zeventig duizend mannen. De fnelheid hunner beweging en hunne ganfche dreigende houding bragt de fteden, welken zij naderden in angst, en deed de landluiden vluchten van hunne onbefchermde akkers: maar overal, waar zij heenen trokken, verzekerden zij, met een woest gefchreeuw, dat het hun alleen om Rome te doen was. Het gerucht, het welk hun vooruit vloog, de ontrustende tijdingen der Clufiërs en voords van andere volken, en de vaart, waarmede zij, geheele landftreeken met hunne breed uitgebreide benden vervullende, op Rome aanftroomden, bragt eindelijk eene verlegenheid in de Stad, welke nu geheel overftond tegen de voorige ligtzinnigheid. Met veertigduizend in der ijl bij een gebragte mannen trok men de vijanden te gemoed, daar zij reeds tot aan den elfden mijlfteen, en dus tot op irie uuren gaans, Rome waren genaderd. Het geheele land was vol van vijanden, dfe  geschiedenissen. 15 die zich door hunne woeste krijgsliederen en verward gefchreeuw op eenen verren afftand hoorbaar en verfchrikkelijk maakten. Het Romeinfche leger hield bij de rivier! Allia ftand, en breidde zich terftond in breede vleugelen uit, zonder om eene le- ( gerplaats of verfchanzing, wanneer zij' eens moesten wijken, om te zien, ja zelfs/ zonder de minsten dier godsdienstige plegtigheden te verrichten , welken men anders zoo bijgeloovig gewoon was in acht te nemen. De uitgebreidheid hunner flagorde was echter niet groot genoeg om ze voor eene vijandlijke omcingeling te beveiligen, en verzwakte tevens haar midden zoodanig, dat het zelve naauwlijks geflooten bleef. De Bevelhebbers, wier meerderheid alzins ondienstig in het veld was, plaatften omtrend vierentwintig duizend mannen, die hunne beste benden uitmaakten, tusfchen de rivier en de heuvels, die aan de rechter zijde der flagorde waren, en bragten de overige zwakkere manfchap , als bloote hulptroepen, op die hoogten. Brennus, die het vermoeden opvatte, II. BOES IX. HOOFDST. \, voor C. 387. [• van R. 365. Slagorde Ier Ramden bij de ivier^f/'a.  II. BOEK IX. HOOFDST. J. voor C 387. J. van R. 365. Nederlaag der Romeinen. l6 ROMEINSCHE te, dat deze benden hem in de zijde zöiiden vallen, zoo dra hij aan den flag geraakte met het overige gedeelte, 't welk in de vlakte ftond, en welks geringheid hem waarlijk verdacht voorkwam, wendde zijne flagorde tegen die hoogten aan, in de hoop, van met weinig moeite op de overigen neder te zullen ftorten, wanneer hij eerst op de heuvelen overwonnen had. — Zoo zeer vereenigde zich het gezond beleid met het goed geluk der GaU licrs* Bij het andere heir in tegendeel zag men niets, het geen Romeinsch geleek. Bevelhebbers en krijgsknechten lieten zich beiden door den fchrik van den eersten en onverwachten aanval op de vlucht drijven; in plaatze van hunne zwakke fpitsbroeders bij te ftaan, vergaten zij zich zeiven zoo verre, dat het grootfte gedeelte van hun liever verkoos naar Veji te vluchten, fchoon zij daartoe den liber over moesten, dan naar Rome, alwaar hunne vrouwen en kinderen waren. De rechtervleugel trok ook weinig dienst van de gefchiktheid van deszelfs ftandplaats; eer het tot een treffen kwam, verlieten deze benden op het bloote ge- fchreeuw  geschiedenissen. 1/ fchreeuw der vijanden, die hun omrim den, lafhartig hunne post, zonder hu eens door eenig krijgsgefchreeuw te bi andwoorden. De geheele nederlaag w; dus meer fchandelijk, dan bloedig. L bloodaards bragten zich zeiven onderlin de grootfte fchaade toe, door elkandere ongeregeld te verdringen en te vertrat. pen. In den Tibcr lieten 'er nog al vee len het leeven, door het gewigt hunne wapenen en onder de beftendige hs gelbui der vijandiijke pijlen; de meeste; bereikten echter Feji, maar dachten zo< weinig om Rome te hulp te komen, da zij zelfs hunne nederlaag niet lieten bood fchappen. Het grootfte gedeelte van det rechtervleugel, die op deszelfs vlucht d( heuvelen nog agter den rug had, kwan behouden binnen Rome, en nam aldaai terftond het Capitolium in bezit, zondei eens de poorten der ftad agter zich te fluiten. De Romeinen kreegen deze fchandelijke nederlaag juist op den zelfden dag, waarop weleer de drie honderd Fabiën waren omgekomen, en ftelden denzelven voords onder de ongelukkige dagen voor den IV. deel. B Staat, r. ir. BOEK n IX. HOOFDST. J. voorC. lS 387. ej. van R. 365. g tl 1- r 1 ) c Deze dag onder de ongelukkigen geteld.  II. boek IX. hoofdst. J. voor C, 387. J. van R 365Brennusmaak: terftond geen gebruik van zijne overwinning. CO Ltv. L. v. c. 37 , 38. Plut. in CAM.p. 137» 138. Diod. Sic L. XIV. c. 114, "5. l3 ROMEINSCHE Staat, onder den naam van den dag van Allia. Cr) Na zulk eene volflagene overwinning behoefden de Galliërs flechts voord te rukken , om Rome, in de eerste en ijslijkfte ver warring, bij het inkomen van het vluchtende overfchot des geheelen legers, zonder ilag of floot te overrompelen. Maar deze ganfche overwinning had hun zoo weinig gekost, dat brennus dezelve voor zoo groot niet hield, als zij in de daad was, en misfchien wel vreesde, dat de geheele vlucht der Romeinen flechts eene krijgslist zijn zou. Zonder eenige verdere beweging te maaken, liet hij daarom zijn krijgsvolk al het genot der overwinning. Het zelve gaf zich nu aan brasferij en dronkenfchap over en bragt den eersten dag door met de lijken der gefneuvelde vijanden naar hunnes lands wijze het hoofd afteflaan. Den volgenden dag trok brennus eerst tot aan Rome voord, maar waagde het niet, eene flad in te nemen, welke hij zonder de minste ver-  GESCHIEDENISSEN. I< verdeediging vond. Hinderlaagen vree zende bleef hij twee geheele dagen vooi de wallen liggen, waardoor de burgers nog eenigen tijd ter berging hunner beste goederen hadden, (i) Het geringe overfchot des legers, het welk naar Rome gevlucht was, had aldaar den geheelen fchrik en verwarring overgebragt, waardoor hetzelve uit het veld verjaagd was. Onkundig van de vlucht der overigen naar Ve'fi, dacht elk, dat zij allen gefneuveld waren, en ging 'er een geween en gekerm onder de vrouwen en na- CO Diod. Sic. L. XIV. c. 115. VolgendsPLVtarchus (<«cam.p. 139) trok brennus eerst drie dagen na zijne overwinning op Rome aan, waar hij de poorten open vond, en na eene korte aarfeling de Stad introk. livius (L.v.c.30.) laat den Galliër, onmiddellijk na den flag, voordrukken, en tegen den avond reeds voor Rome komen: waarvan de ongeflootene poorten hem aflchrikten, en de verovering tot den volgenden dag deeden uitftel- len. Het belangrijke van Rome 's overgang, voor de bewonderaars van deszelfs opkomst en fnel gereezene grootheid, verfchoont de opgave zeker van dit gering verfchil der Ouden in eenige omftaadighedea dier gebeurenis. £ 2 II. boek ' IX. hoofdst. J. voor C. 387. J. van R. 36"5« Mannelijk gedrag der Romeinen buiten Rome.  IÏ. BOCK IX. HOOFDST. J. voor C 387. J. van F 365. 20 ROMEINSCHE nabeftaanden over hun op, het geen de ganfche ftad met een jammerend gegil vervulde. . Deze eigene klagten verftom'den nogthands fchierlijk voor het dreigende gevaar van den geheelen Staat. Gansch reddeloos wachtte men elk oogenblik de woeste overwinnaars voor de onverweerbaare wallen, en bragt men alzoo eenen geheelen nacht in den doodelijkften angst door. In deze onrust gedroeg men zich echter geheel anders, dan de lafhartige benden bij Allia zich betoond hadden. Zich buiten ftaat ziende, om de ganfche ftad met eene geringe bezetting tegen de talrijke en onverfchrokkene benden der Galliërs te verdeedigen, befloot men :„ de weerbaare manfchap met vrouwen en kinderen en met de jongfte leden van den Raad het Capitolium te laten beklimmen, op het zelve al den voorraad van leeftogt en wapenen te brengen, en van daar alleen Rome's Goden, burgers, en aanzijn te verdeedigen. De Priesters en Festaalfche Priesteresfen, zouden 's Lands heiligdommen op eenen verren afftand van den aanftaanden nioord en brand gaan bergen, en derzelver dienst niet onwaar- geno-  GESCHIEDENISSEN. fil genomen laten, zoo lang 'er nog één van hun daar toe overig was. Mogt alzoo het kafteel, en het Capitolium, dat verblijf der Goden , de Raad, als het hoofd des algemeenen beftuurs, en de weerbaare manfchap den dreigenden val des Vaderlands overleeven, zoo zou men zich ligt het verlies der ouden en afgeleefden kunnen getroosten, dien men als eene op zich zelve veege fchaar aan het lot der ftad moest overlaten.,, Dit befluit, het geen de uiterfte nood wettigde, werd eenftemim'g in den Raad genomen, en op dat de menigte uit ontijdigen eerbied voor den ouderdom zich tegen deszelfs hardheid niet verzetten mogt, verklaarden de grijze Raadsheeren, die wel eer Confuls en zegepraalende Veldheeren geweest waren, openlijk, dat zij met hunne afgeleefde medeburgers gaarne wilden fterven, om met hunne bouwvallige rompen, die geene wapenen meer dragen noch het vaderland befchermen konden, de behoeften der ftrijderen niet te bezwaaren. Met zulk eene taal zich zeiven en hun- A ne tijdgenooten tegen den weerloozenn'e* dood verhardende, riepen deze grijsaardsde B 3 dede' IJ. B O EK IX. HOOFDST. ƒ. voor C. 387. f. van R. 3°5. andoen. too1 bij afzoning der  2 2 ROMEINSCHE n. BOEK IX HOOFDST. J. voor C. 387. J. van R, 365. weerbaare manfchap op den burg. de jonge manfchap * die het kafteel optrok, ernftig toe : „ dat aan deszelfs dapperheid en jeugd het lot eener ftad, hoedanig het zelve dan ook zijn mogt, was toebetrouwd, welke zederd drie honderd en zestig jaaren in alle oorlogen overwonnen had." Het affcheid echter tusfchen hun, die alle hoop en hulp met zich namen, en hun, die vast beflooten hadden , de verovering der ftad niet te zullen overleeven, was een tooneel, het geen op zich zelf niet flechts de deerniswaardigfte vertooning maakte, maar het welk tevens het hoogste toppunt der menfchelijke fmart teekende door het bittere geween der vrouwen, welke raadeloos heen en weder liepen, dan dezen, dan genen^ volgende, en nu hunne echtgenooten, dan hunne kinderen vragende, welk lot zij zouden kiezen. Het grootfte gedeelte der vrouwen volgde echter haare mannen naar den berg: men liet zulks toe, zonder haar te noodigen : haare weerlooze menigte was wel belemmerend voor de bezetting, maar niemand was onmenfchelijk genoeg, om de lieve wederhelft van zijn geflacht aftevvijzen. Eene  GESCHIEDENISSEN. fig Eene andere menigte, vooral van het gemeen, welke het bekrompen Capitolium niet bevatten, en de bereekende leef" togt fohaars voeden kon, liep troepsgewijze ter ftad uit naar den berg Janiculus, en verfpreidde zich van daar, zonder eenig algemeen overleg of geleide, naar de nabuurige deden, (ij De Priester van romulus en de Vestaalfche maagden, fielden grootmoedig alle eigene belangen aan eene zijde, om gezamenlijk te overleggen, waar zij hunne heiligdommen, tot wier vervoering het hun aan magt ontbrak, zouden verbergen , en verdeelden voords, het geen zij mede konden nemen, onder eikanderen. Een zeker Plebejer L. albinius, die met zijne vrouw en kinderen onder de overige weerlooze menigte ter ftad uitreed, deze gewijde fchaar den Janiculus ziende opklimmen, kon het niet van zijn godsdienftig hart verkrijgen, dat 's Lands Priesters te voet de heiligdommen van den Staat zouden torfchen, terwijl hij met de zijnen in eenen wagen reed, en liet (l) Liv. L. v. c. 30, 40. B 4 II. BOEK IX. HOOFDST. J voor C. 387. J. van R, 365. Het gemeen ontvlucht Rome. Zorg voor ien Godsdienst,  II. boek IX. hoofdst. J. voor C 387. J. van R, 365De grijs aards wachten moedig den dood af. (1) Liv. L. v. c. 40. Plut. in Cam. p. 135. VAt. Max. L. I. c 1. ex. 10. 24 ROMEINSCHE liet zijne vrouw en kinderen aftreeden, om plaatfe voor dezelven te maaken, welken hij voords naar Caere in veiligheid bragt. (O Rome dus genoegzaam ontruimd en de bezetting van het Capitolium van alle noodwendigheden voorzien zijnde, gingen de grijsaards, die den ondergang van hun vaderland niet hadden willen ontwijken of overleeven, weder naar hunne doodfche verblijven. Die genen onder hun, die wel eer op den ijvoiren ftoel als hooge Overheden gezeten hadden, wilden den dood afwachten in den vollen luister van hunnen voorigen rang, en plaatften zich aldus met ftaatfieklederen omhangen en op elpenbeenen ftoelen gezeten midden voor hunne wooningen. Men zegt zelfs, dat zij zich door den ouden opperpriester in een plegtig feestgezang als offers voor hun vaderland en medeburgers lieten heiligen in het vertrouwen, dat zulks Rome dienen , en onder de vijanden verwarring brengen zou. Na  geschiede nissen. 25 Na dat brennus twee dagen lang eenen uitval had afgewacht, zonder zich in eene ftad te durven waagen, wiei poorten open ftonden, wier wallen onbezet waren , en waar binnen eene diepe ftilte heerschte, trok hij ten laatfte het onverdeedigde Rome in. Zijne benden mogten minder, dan hij, bedacht op eenige hinderlaage zijn, zij hadden echter met hunnen Veldheer eene volkomen bedaardheid gemeen. Het uitrusten van den laatften flag, die hun meer vermoeid, dan verbitterd had, en het zonder flag of ftoot intrekken in deze vijandlijke ftad kon geene dier driften bij de Galliërs in werking brengen, wier woede den krijgsman anders zoo vreeslijk maakt. Door de Collijnfche poort tot op de markt voord getrokken, zagen zij met verbaasde oogen, hoe de tempels en het kafteel de eenige krijgshaftige vertooning maakten. Eene maatige bezetting nam de wacht bij het Capitolium, op dat de Romeinen van daar niet onverhoeds de plunderaars overvallen zouden. Voords liepen de vijanden uit een, zonder eenigen anderen mensch, behalven hunne eigene fpitsbroeders, in de B 5 dood- ir. BOEK IX. HOOFDST. J. voor C. 387. J. van R. 365. Inrukking ier Galli'■n in Ro* 'tie.  II. BOER IX. HOOFDST. J. voor C. 387. J. van R 365. S.6 ROMEINSCHE doodfche ftraaten te ontmoeten: welke eenzaamheid hun waarlijk angstvallig maakte. Elk vreesde voor krijgslisten, en de meesten liepen weder te zamen naar de markt: dus vereenigd zelfs nog fchroomvalliger zijnde, om de openflaande huizen der Grooten in te gaan, dan om in de digtgeflootene verblijven der gemeenen in te breken. Eindelijk vertoonden zich aan hunne oogen de eerwaardige grijsaards , die hunnen dood aan het vaderland hadden toegewijd, en denzei ven nu onverfchrokken in hunne voorportaalen zaten aftewachten. Derzelver prachtig feestgewaad, onbeweeglijke houding bij de aannadering der vijanden, diepe ftilte, grijfe baard, en hoogsteerwaardig aangezicht, waarop het edel heldenhart deszelfs verhevene trekken had gevestigd, en het welk thands door het gevoel der eigene opoffering den hoogften toon der geestdrift teekende, — dit alles deed hun in de oogen der Galliërs meer naar Goden dan naar menfchen, gelijken. Eerbiedig ftaarden zij hun eene wijl aan in twijfel, of zij gewijde beelden, dan wel leevendige wezens voor zich hadden; ten  geschiedenissen. 2? ten laatften waagde het een Galliër nade toe te treden tot deze grijfe vaders, e: een van hun zagtelijk bij den baard t ftrijken. M. Papirius, wien dit ge fchiedde, kon echter deze gemeenzaamheii niet verdragen, maar floeg den krijgsmai met zijnen ijvoiren Overheidsftaf op he hoofd, en gaf daar door het noodlottij teeken tot den rampzaligen moord vai zijne Mederaadsheeren. Deze allen wer den nu in één oogenblik van kant ge maakt op de plaats, daar zij zaten, er daarmede nam de plundering en de moorc van allen, die nog in Rome gebleever waren, en de brandftichting der ledig ge roofde huizen, eenen rechten aanvang. Het oogmerk der Galliërs fcheen echter niet, om Rome geheel in de asch te leggen , maar meer om door den brand van eenige huizen de bezetting des Capitoliums tot de overgaaf te dwingen, wijl het befpaarde overfchot der ftad dezelve nog immer dierbaar zou maaken bij haare burgers. 'Er ging dus van alle kanten geen rook en vlam te gelijk op, zoo als men anders gewoon was, veroverde fteden in het vuur te zetten. De Romeinen konden van r n. BOEK i IX. i HOOFDST. J. voor C. 387. IJ van R. j 365. t 1 l l i I Akelig tooneel van plundering en moord voor de Romein- ' fcbe bezetting.  2§ ROMEINS CHE H. BOEK IX. HOOFDST. J. voor C, 387. J. van R 3Ö5. Manmoe' digheid de bezetting. van hunne fterkte de- ftad vol vijanden zien lopen en derzelver rondzwerven door alle de ftraaten oplettend naaroogen; nu zagen zij hier, dan daar, eene nieuwe wolk van rook opgaan, en verlooren door dit martelend gezicht fchier alle eigene bewustheid en zelfsbeftuur. Werwaards het gefchreeuw der vijanden, het gejammer van vrouwen en van kinderen, het geloei der vlammen en het gekraak der inftortende huizen zich het fterkfte hooren lieten, floegen zij de wanhoopende oogen heenen, en zagen en gevoelden allen leed, even als of het ongeval hun daar gefteld had, om aanfchouwers van den ondergang van hun vaderland te zijn , en om niets meer, dan hun eigen lijf, te verweeren. Op zulk eenen rampzaligen dag volgde geen geruster nacht, en het aanbrekende morgenlicht maakte op nieuw den gehee. len gruwel der verwoesting zichtbaar. Zoo veel bitter hartenleed benam echter den moed niet aan de droeve bezetting: fchoon alles voor derzelver oogen eene prooi der plundering en vlammen werd, befloot zij nogthands, den kleenen heuvel, waarop de vrijheid haare wijkplaats gekoozen had, tot  GESCHIEDENISSEN. 29 tot den laatften man te verdeedigen; eer lang gewende zij zelfs aan die fchriklijk toneelen, en opzettelijk voor dezelvei allen gevoel verdoovende, floeg zij d< oogen flechts op haar fchild en zwaard als op de eenige overblijfzels haarer hoop De Galliërs, die nu eenige dagen alleer met huizen te doen hadden, en tusfcher de puinhoopen der brandende ftad niet* overig zagen, dan deze krijgshafte benden, welke zich door geene ijslijkheden tot de overgave lieten dwingen, beflooten eindelijk het kafteel zelve te beftormen. Al vroeg in den morgen fchaarden zij zich hier toe op de markt, en onderftonden hetzelve onder een woest krijgsgefchreeuw te beklimmen. Kundig in alle de krijgsverrichtingen van dien tijd, flooten zij hunne fmalle gelederen digt in een, overdekten hunne hoofden met fchilden, die vast aan elkander fluitende als het waare een dak uitmaakten, waaronder zij zoo veilig, als een fchildpad onder deszelfs huis, de digtfte pijlen en zwaarfte fteenen, die de beftormden op hun nederwierpen, ongehinderd konden verduuren. Onder zulk een wapendak, het - ir. BOEK 5 IX. j HOOFDST. J. voor C. • 387. J. van R. ! Mislukte aanval der Galliërs op het Capitolium.  3o romeinsche n. BOEK IX. HOOFDST. J, voor C 387. J. van R. 3ó5. t Teftudo, Belegerin des Capih liums. het geen deszelfs naamf van deze overeenkomst met den fchildpad ontleende, poogden de Galliërs, met {leeds elkander opfluitende gelederen, het Capitolium te beklimmen. De Romeinen hielden zich bij dezen aanval bedaard en onverfchrokken. Na het bezetten van alle toegangen, plaatften zij de fterkfte manfchap overal, waar de vijanden zich het meeste opdrongen, doch lieten hun onverhinderd opklimmen tot op de helft der hoogte, wanneer zij hun, die zich nu veel bezwaarlijker bij het toenemen der fteilte konden ophouden, met een vereenigd geweld zoodanig van boven af overvielen, dat zij allen ter neder tuimelden , en noch gezamenlijk noch gedeeltelijk het beklimmen des Capitoliums weder ondernamen. g Na het mislukken van dezen ftorm, '"gaf brennus den moed op, om de Romeinen, die het voordeel van hunnen grond zoo wel gebruikten, met geweld te overmeesteren, en vergenoegde hij zich met het vooruitzicht van hun eerlang voor den honger te zullen doen bezwijken. Intusfchen had hij zelf voor dezen nood meer  GESCHIEDENISSEN. 31 meer te vreezen, dan de bezetting. Niei denkende om zulke langdraalende middelen , had de vijand met de huizen al den voorraad van leeftogt verbrand, die 'er nog in de ftad overig geweest was, terwijl men intusfchen alles van de landerijen naar Veji in veiligheid gebragt had. Brennus was dus verplicht, zijnekrijgsmagt te verdeelen, en de helft ter ftrooping bij de nabuurige volken uittezenden. (1) Het geval bragt deze ftroopende benden bij Jrdea, alwaar camillus in' ballingfchap was, en, zich meer kwellen-1 de over de rampen van zijn vaderland,' dan van zich zelf, grijs werd onder zijne klagten over Goden en menfchen. Niet kunnende begrijpen , waar toch die Helden gebleeven waren, die met hem Veji en Falerii hadden ingenomen, en alle oorlogen ruim zoo dapper, als gelukkig gevoerd hadden, hoorde hij van den aantogt der Galliërs tegen Jrdea niet, of hij befloot hun eene proef te geven van den ou- (0 Liv. L. v. c. 41-43. Plut. in Cam. p. »3P» 740'Diod. sio. L. XIV. c. 115. ir. boek IX. hoofdst. J. voor C 387. J. van R 3«5. DeC*///rs bij Ar. ka door :amillc» reflagen.  II. BOEK IX. HOOFDST. J. voor C 387. J. van V 32 ROMEINSCHE ouden Romein/eken moed. De ArdeUrs liepen reeds angstvallig te zamen, om raad te pleegen in het dreigende gevaar, wan'neer hij, die zich nog nimmer met hun•ne vergaderingen bemoeid had, thands, als door een heilig vuur gedreeven, midden onder hun voortrad, en deze mannelijke aanfpraak hield: „ denkt niet, Ardeërs, mijne oude vrienden, en nieuwe medeburgers, dat ik mijnen rampzaligen toeftand vergete, door mij in uw midden te vertoonen, daar het algemeene belang eischt, dat elk het zijne ter befcherming van den Staat bijdrage. Wanneer toch zou ik uwe weldaaden aan mij vergelden, indien ik thands ftil bleef? En van welken dienst kan ik u anders zijn, dan in den krijg ? Door den zeiven hield ik mijnen roem op in mijn vaderland, en, van geenen vijand overwonnen, bezweek ik flechts voor de ondankbaarheid mijner medeburgers. Het geluk biedt u de gelegenheid aan, om uwe oude verpligtingen aan Rome, welken gij erkent, en ik daarom niet op wil haaien, te beandwoorden, en om aan uwe eigene ftad eenen eeuwigen roem te bezorgen over den algemee-  GESCHIEDENISSEN. 33 raeenen vijand. Het volk, welk u met zulk eene wijdverfpreidde krijgsmagt nadert , is van natuure meer grof en ftout1 dan fterk en heldhaftig, en overal meer^ verfchriklijk, dan vreeslijk. Dit leert] ons Rome 's rampfpoed. Na het veroveren van eene openftaande ftad, houdt eene handvol volks hun voor het Capitolium op. Het beleg verdriet hun reeds, en als zwervende landlopers overladen zij zich nu met fpijs en drank. Tegen den nacht lig* gen zij onverfchanst, onbewaakt, als de dieren des velds, zorgloos door hunnen voorfpoed, langs de oevers der beeken. Wilt gij nu voor uwe eigene ftad zorgen, en het ganfche land geen Gallie doen worden , grijpt dan gezamenlijk met de eerste nachtwacht de wapenen op, volgt mij niet ten ftrijde, maar ter flachting; en indien ik hun niet als weerloos vee, in hunnen flaap, door uwe zwaarder, om doe komen , onderwerp ik mij te Ardea aan een gelijk lot, als te Rome" Hoe de Ardeërs ook over camillus dachten, allen hielden zij hem voor den grootften krijgsman van zijnen tijd, en maakten zich gereed op den wenk, dien IV. DEEL. C hii n. BOEK IX. IOOFDST. ■ voor C«' 387. . van R. 365.  g4 romeinsche II. soes ix. HOOFDST. J. voor C. 387. J. van R. 365. De gevluchtteRomeinen doen van hij hun tot den uittogt geven zou. In den (tillen voornacht {tonden zij reeds gewapend onder zijn bevel, en trokken met hem, die door verfpieders van de ligging der vijanden onderricht was, in diepe ftilte tot aan derzelver leger voord, het geen niet verre van de ftad geheel onverfchanst en onbewaakt was. Op eenmaal hieven zij thands, op zijn bevel, een hevig krijgsgefchreeuw aan, en overrompelden tevens de geheele vijandlijke legerplaats. In dezelve werd niet gevochten, maar gemoord: de meesten, door den wijn bezwaard en in den flaap verzonken, kwamen gansch weerloos ten dood: zommigen, door de hevige wapenkreet gewekt, namen de vlucht, maar liepen verbijsterd den Jrdeërs in handen, en het overfchot, 't welk het nog vluchtende tot Antiwn bragt, werd van die ftedelingen vervolgd en afgemaakt. (1) Het gerucht dezer overwinning, door camillus behaald, deed den moed herleeven in alle de Romeinen, die thands als Ci) Liv. L. v. c. 43-45* Plut. in Cam. p. 140, 141.  GESCHIEDENISSEN. 35 als vluchtelingen rondom Rome verfpreid waren, inzonderheid in hun, die na de nederlaag bij de rivier Allia, in Veji eene wijkplaats gezogt hadden. De laatften gaven daarvan fchier gelijktijdig het blijk. De Etruriërs plunderden laaghartig de grenzen van het onweerbaare Rome en dreigden Veji, als deszelfs eenige toevlucht, met eenen vijandelijken aanval. De Romeinen konden uit Veji ditftroopen niet aanzien, zonder hunne rampzalige vernedering te gevoelen, en met geweld op deze onedelmoedige vijanden aan te vallen. Caedicius, dien zij zich tot hopman koozen, wederhield echter hunne drift tot den volgenden nacht, en fchoon deze op verre na geen camillus was, ging 'er echter alles op gelijken voet met de Etruriërs, als met de Galliërs, toe, zelfs behaalde hij des anderen daags nog eene nieuwe overwinning op deze vijanden, die zich ook elders verzameld hadden, en keerde dus met eene dubbelde zege naar Veji weder. (1) TerCO Liv. L. v. c. 45. Diod. Sic. L. XIV. c 116. C 2 n. boek IX. hoofdst. J. voor C. 387. ƒ. van R. 365. yèji eenen uitval op ftroopende Etruriërs»  36 ROMEINSCHE II. BOEK IX. HOOFDST. J. voor C 387. J. van R. 365. Mannelijke Godsdienstijvervan c. fa B1US DOR- 10. Terwijl het beleg te Rome zonder eenige vijandlijkheden traaglijk werd voordgezet , en de Galliërs alleen zorgden, dat niemand der belegerden den burg ontkomen kon, gebeurde'er een feit, hetwelk, hoe nietsbeduidend voor de gefchiedenis van dezen krijg, echter als een charaktertrek van de godsdienstige denkwijze van dien tijd, aanmerking verdient. Op zekeren vastgeflelden dag moest 'er door iemand uit het geflagt der Fabiën een familie-offer op den Quirinaal/eken heuvel gefchieden. Om het zelve te verrichten kwam c. fabius dorso, in een feestgewaad gekleed, en met de noodige heiligdommen beladen, dwars door de vijandlijke wacht van het Capitolium af, en begaf zich zonder vrees voor de Galliërs paar den anderen heuvel. Op denzelven alle plegtigheden behoorlijk verricht hebbende, keerde hij even onverfchrokken weder, zich volkomen verlatende op de befcherming der Goden, van wier dienst geen lijfsgevaar hem te rug gehouden had. De eerbied der vijanden voor den godsdienst liet hem een veiligen doortogt naar het Captolium, en volmaakte dus met hem een voor-  GESCHIEDENISSEN. 57 voorbeeld van heiden fche Gods vereering. het welk dikwijls verlichter volken doet bloozen. fi) In tusfchen bad de nederlaag der Galliërs bij Ardea de omliggende volken geleerd, dat zij niet zoo onverwinnelijk waren, als de fchrik hunner veroveringen hun eerst vertoond had. De Romeinfche vluchtelingen, die nu ook hunne krachten zoo gelukkig tegen de Etruriêrs hadden beproefd , begonnen thands in ernst te denken aan de ontzetting van hun vaderland. Met hunnen moed groeide tevens hunne fterkte, daar alle de landbewooners rondom Veji opkwamen, om zich bij hun te voegen, en 'er uit geheel Latium eene menigte van vrijwilligers zamenvloeide, om deel te hebben aan den buit, waarop men reeds reekening begon te maaken. Het ontbrak nu maar aan een hoofd, om dit geheele ligchaam te beftuureri ï Veji zelf pleitte terftond voor camhl u s , en de meeste krijgsknechten, die onder zijn bevel weleer gelukkig gediend hadCO Liv. L. V. c. 46. Val. Max. L. Lc i. ex. 11. C 3 11. boek IX. hoofdst. J. voor C. 387. J. van R, 365. Deuitge- weekene Romeinen verlangen CAM1LLUS tot hunnen Veldheer.  38 romeinsche (i) Volgend* Plutarchus (in CAM.p. 141.) weigerde camillus het bevel aan te nemen, buiten last en weten van den Raad. II. SOEK ix. hoofdst. "[.voor C J. van R 365. Bezwaa voor zijn aanftellin door der Raad. hadden, noemden hem tot hunnen Veldheer. Caedicius zelf, hoe verdienstlijk hij zich ook bij de vluchtelingen gemaakt had, legde gaarne zijn bevel voor dezen uitmuntenden krijgsman neder. Elk wilde dien roemrijken balling van Ardea terug haaien, maar niemand durfde hier aan denken • zonder voorkennis van den Raad, die nog te Rome op het Capitolium bij een was. (1) — Zoo hield men immer de ondergefchiktheid in het oog, fchoon de ganfche Staat reeds fchier ten gronde lag. — Het in acht nemen van deze welvoeglijkheid was echter met het grootfte gevaar gepaard: men moest zich midden door het beleg eenen weg naar het Capitolium baanen , en van daar met het Raadsbeiluit te rug keeren. Maar na het herleeven van den Romeinfchen moed kon het aan geenen Held tot deze hagchelijke onderneming ontbreken. Pon-  geschiedenis se n. 39 Pontius cominiüs, een jongeling van geringe afkomst, doch wiens hart van eene edele eerzucht brandde, bood zich hier toe vrijwillig aan. Uit vrees voor aanhouding liet men hem zonder eenige letteren onder de beste wenfchen naar Rome gaan. Op weg verraadde zijn gering gewaad geene belangrijke zending,1 en tegen den avond aan den Tiber gekomen , waagde hij zich op kurken, welke hij om het lijf bond, in het water, en bereikte gelukkig den anderen oever. Uit het ftads gedruisch wel merkende, dat men aldaar nog wakker was, liep hij naar de ftille Carmentaaljche poort, waar het Capitolium het fteilfte en rotsachtigfte was, en daarom het minste bewaakt werd. Hier klom hij met leevensgevaar en moeite op, maakte zich bij de Romeinfche wacht bekend, en liet zich aandienen bij de Regeering. In den bijeengekomen Raad opende hij terftond zijnen last, die een bericht der behaalde voordeden over de Galliërs en Etruriérs inhield, met het verzoek der afwa-zige burgers, om ca mielus herroepen en aan hun hoofd gefteld te zien. De Raad, door dit befcheid ver- C 4 rast, ir. BOEK IX. hoofdst. T. voor C. 387. f. van R. 365. Stoute en gelukkige >ndernening van 'ONTiUS :ominiüs.  - — II. BOEK IX. HOOFDST. T. voor C J. van R 3°5- CAMILLUS uic zijne ballingfcHap tot Dictator aangefteld Onderne ming der Galliërs t« gen het O pi tolt w 11. 40 ROMEINSCHE rast, benoemde camillus terftond tot Dictator, en pontius verzuimde geen oogenblik om op dezelfde wijze het Capitolium weder te verlaten, brengende hem Rome's goed geluk behouden te Veji te rug. Nu gingen 'eraanftonds afgezanten naar Ardea, om camillus te haaien , die hun echter geenzins wilde volgen, voor dat hem de fterkfte verzekering gegeven was, dat zijne herroepingen benoeming tot Dictator wettig was. f 1) . Terwijl camillus zich dus gereed .maakte, om het Capitolium te ontzetten, hadden de vijanden het zelve fchier overrompeld. Eenige Galliërs vonden des morgens de voetftappen van Cominius, en vertoonden ze aan brennus, die ftilzwijgend dit fpoor naaroogde, en in den volgenden nacht de rapfte knaapen langs het zelve op deed klimmen. r De (1) Liv. L. v. c. 46". Plut. *»cam. p. 141, 14a. val. Max. L. IV. c. 1 ex. 2, in wiens oogen deze weigering nog grooter eer aan camillus deed, dan deszelfs zegepraal over de Fejers en GaU iërs.  geschiedenissen. 41 De aanflag gelukte volkomen: de voorften bereikten den kruin des heuvels reeds, en waren in zulk eene diepe flilte voord-1 geklommen, dat de wacht, welke zich op de ongenaakbaarheid der plaatze en de werkeloosheid der belegeraars te zeer verliet, uit deszelfs zorgeloozen flaap niet gewekt werd, en dat de honden zelve, die anders op het minste gerucht aanfloegen, zich geheel ftil hielden. Gelukkig liet zich eene andere wacht niet verrasfen. Bij den tempel van juno waren eemV ge ganzen, welke men, hoe ichaars de leeftogt ook geworden was, niet had durven flachten, wijl zij aan die Godinne waren toegewijd, maar welken men echter niet meer voedzel gaf, dan zij volftrekt om" te leeven noodig hadden, — Aan beide deze bijzonderheden was Rome deszelfs behoud verfchuldigd. — Deze vogels, wier waakzaam gehoor buiten dien zeer fcherp is, lieten zich nu op de allerminste beweging hooren van den honger, en maakten door hun geweldig gefchreeuw en geklapwiek de wacht wakker, terwijl de Galliërs zelve, nu toch ontdekt zijnde, ook niet langer ontzagen, gerucht te maaken. C 5 De n. Bü F E IX. IOOFDST. [. voor C. 3«7f. van R. 365.  42 romeinsche II B O BK IX. HOOFDST. J. voor c 387. J. van R 35Het Capitoliumdoor M. MANLIUS behouden De Romeinen greepen in der haast naar de wapenen, dien elk van hun het eerst bij der hand vond, en boden zoo goeden we'derftand, als zij konden. M. manlius, • die voorheen Conful geweest was, en in moed en krachten uitftak, vocht hun voor. Met twee vijanden te doen krijgende , hieuw hij den eenen, die zijnen bijl tegen hem ophief, met het zwaard de rechterhand af, terwijl hij tevens met zijn fchild den anderen voor den kop ftootte, dat hij van de fteilte naar beneden tuimelde, en in zijnen val nog veelen mededingerde. • Voords op den muur post gevat hebbende met die genen, die zich in der haast bij hem hadden gevoegd, floeg hij alle de overigen af, die maar weinig in getal boven gekomen waren, en niets uitvoerden , het geen aan de ftoutheid hunner onderneming beandwoordde. — Dit gevaar ontkomen zijnde, fmeeten de Romeinen met het aanbreken van den dag, den Bevelhebber, die 'snachts de wacht had gehad, van boven neder onder de vijanden, en beloonden de dapperheid van manlius op eene wijze, welke, hoe gering ook op eenen anderen tijd, thands  geschiedenissen. A'J thands der erkentenis des krijgsvolks en den roem van manlius de hoogde eer aan deed. Elk, naamlijk, gaf hem, wat hem zeiven voor eenen dag aan leevensmiddelen werd toegedeeld, bedaande in een half pond meel en in het vierendeel van een pint wijn. CO De gevoeligheid der Romeinen voor dit ontkomen gevaar drekte zich zelfs tot het geflacht der ganzen en der honden uit. De eersten, aan wier wakkerheid het ganfche gemeenebest deszelfs aanzijn en vrijheid verfchuldigd was, werden immer door hun in eere gehouden. Een troep dier vogelen werd altijd Cl) Diod. sic. L. XIV. c. 116. lit, L. v. c. 47- Plut. /« cam, p. 142, 143. De laatfte fchrijver maakt de hoeveelheid van wijn eens zoo groot, dezelve eene Cotyla noemende, welke op zes maatige glazen of behoorlijke teugen gereekend kan worden. — Zie de aanmerking onder de voortreffelijke Nederduitfche vertaaling van de Leevens van Plutarcbus, waar van de ontaalkundigen onder onze landgenooten zich reeds met drie deelen, bij J. Allart uitgegeven, mogen verheugen. D. J. bi. 386. - De ganfche verdeeling der Romeinfcbe maat voor vloeijende waren is naauwkeurig opgegeven door nitsch Befcbreib, der Römer. Th. 1. S, 184. II. BOEK IX. 1OOFDST. J. voor C. 3*7. f. van R. 365.  II. boek IX. hoofdst. J. voor C. 387. J, van R. 3<55- Wederzijdfchenaau*rere toezicht, en gebrelt aan leeftogt. (1) Blut. ie Fort. Rem. p. 325- Plin« Hifl' Nat. L. X. c. 26, 44 ROMEINSCHE iltijdop'slands kosten gevoed, en de gouden beeldnis van een gans werd ter gedachtnis opgericht, 's Jaarlijks voerde men zulk eene vogel in een zagt leger liggende en prachtig opgefierd in zegepraal rond: tewijl men niet Hechts van de honden eenen doorgaanden afkeer behield, maar 'er 's jaarlijks ten zelfden tijde een aan eenen vliertak doorreegen met vervloekingen ronddroeg. (1) Na deze mislukte onderneming der vijanden werden de wachten wederzijdsch zorgvuldiger waargenomen. Het was brennus gebleeken, dat 'er tusfchen Rome en Veji onderhandelingen konden plaats hebben, en de Romeinen hadden hunne voorige onbezorgdheid fchier duur genoeg betaald. Het beleg werd dus nog ftrenger, dan te vooren: maar wijl het zelve reeds zes maanden geduurd had, ontftond 'er bij de belegeraars zoo wel, als bij de belegerden, een algemeen gebrek aan leefmiddelen. De voorraad van het Capitolium was ten einde, en na het verlies  GESCHIEDENISSEN. 45 lies bij Jrdea kon brennus maai kleene benden op ftroopen uitzenden . welke hoe lang zoo minder uit een afgeeten land weghaalden en eindelijk alle wegen, waar langs de behoefte hun drijven kon, door het leger van camillus bezet vonden. De honger mattede echter thands alleen de Galliërs niet af: de pest woedde reeds verfchriklijker in hun leger. Hunne ligging tusfchen de heuvelen van Rome , van waar de rook en asch der brandende gebouwen op hun was nedergeflagen, had al vroeg de ongezondheid verwekt onder een volk, het geen meer aan vocht en koude, dan aan hitte en benaauwdheid gewoon was. Hunne fteeds vermeerderende lijken hadden zij niet begraven , maar met geheele ftapels verbrand, en zich hier door eindelijk eene doorgaande ziekte op den hals gehaald, die hun met ernst om het einde van zulk een doodlijk beleg deed denken. Schoon de Romeinen den rampzaligen toeftand hunner vijanden zagen, liet hun echter de hongersnood niet toe, denzel- ven ir. BOEK IX. HOOFDST. J. voor C. J. voor R. 365. Pest onder de Galliërs. Korte wa- Jenftil- land.  46 ROMEIN S CHE ïï. BOEK IX. HOOFDST. J. voor C. 387. J. van R. 365» (1) Liv. L. v. c. 48. Lactantiüs (L. I, de falfi Relig. c. 20) zegt, dat men geloofde, datjupiter het den Romeinen in den droom had ingegeven, om van al het koorn, 't welk zij nog bij een kónden krijgen, dit brood te bakken, dat voordshet geduld der Galliërs hierdoor uitgeput zijnde het beleg was opgebroken, en dat men jupiter voor dien heilzaamen raad naderhand ook, onder den naam van pistor, den Broodbakker, gediend had. Van deze vertelling gewaagen degefchiedfchrijvers niet, ovrdius fchijnt op dezelve te zinfpelen, Faft. L. VI. vs 393, 394, uit welke plaats voorzeket blijkt, dat men ook een altaar voor jupiter pistor had. ven geheel te trotfeeren, vooral daar zij geheel onkundig waren van de magt, welke camillus tot ontzet bij een had kunnen brengen. Zij namen dus een wapenftilftand aan, dien de vijanden hun aanbooden, en met wederzijdsch verlof der Veldheeren hadden nu verfcheidene mondgefprekken tusfchen de belegeraars plaats. (1) De Galliërs fpraken telkens van den honger, dien de Romeinen moesten lijden, doch dezen ontveinsden denzelven eerst, en wierpen kwanswijs geheele brooden van het Capitolium af, om te toonen hoe wei-  GESCHIEDENISSEN. 47 weinig gebreks zij hadden, (i) maar het uitgehongerd gelaat wederfprak dezen fchijn van overvloed, en het gebrek zelf werd fchierlijk ondraaglijk. In het zelfde tijdfïip, waar in camil-! lus, allen geleeden onrecht grootmoe • dig vergetende, met een leger van veer-i tig duizend mannen op kwam dagen, om\ zijn ondankbaar vaderland te verlosfen,2 gaf de Raad, onkundig van deze nabij-' zijnde redding, den vernederenden last aan den Bevelhebber der bezetting, om rechtftreeks met de vijanden in onderhandeling te treden, die zich toch reeds hadden laten verluiden , als of zij tot een geringen prijs het beleg wel zouden willen opbreken. q. Sulpicius, een der Krijgstribunen, die het Bevel voerde, hield dus een mondgefprekmet brennus en verdroeg met hem voor duizend ponden gouds, na welker ontvangst de Galliërs terftond Rome ontruimen zouden. Zoo lang, als men het eerst had uit- ( gehouden, om tot deze diepe vernederingJJ niet Ci) Liv. L. v. c. 47, 48. Plut. in Cam. p. 143. ir. boek IX. loorosT. [• voor C. 387. '• van R. 365. Rome belingt haare ntruiming oor dui. end ponen gouds. tatrouvr over>ed der  48 ROMEINSCHE II. BOEK IX. HOOFDST. J. voor. C, 387. J. van R; 365. vijanden bij deze afkoping. Tijdig ontzet do< CAMILLUS, niet te komen, zoo groote haast maakte men thands, om den bedongen fchatbij een te brengen, en den vijand afte kopen. — De fchaamte, waarmede een heldhaftig volk, 't welk immer de wet aan hunne nabuuren had kunnen voorfchrijven, en zich nu weder zoo ftandvastig in het beleg gedragen had, tot het betaalen van dezen losprijs kwam, werd nog oneindig grievender door de trouwloosheid der vijanden, die zich het goud met valsch gewigt lieten toewegen, en wier Veldheer zijn zwaard op de fchaal wierp, wanneer men van deze oneerlijkheid durfde fpreken, onder het uitbrullen van deze ondraaglijke taal: wee hun, die overwonnen zijn! — Zommigen wilden om dit ongelijk en vooral om dezen hoon zich weder liever op het Capitolium laten opfluiten , maar anderen merkten aan, dat hunne fchande niet in een weinig minder of meerder losgeld belfond, maar in het geheele kopen van den vrede gelegen was. Terwijl dus Rome, welke eens de mees'rteresfe der aarde zou worden, thands gereed ftond, om zich als eene flaavinne vrij te kopen van eenen trotfchen en onrecht- vaar-    geschiedenissen. 45 vaardigen meester; terwijl brennus met eenen hoonenden glimlach de diepe vernedering zijner ftoute beftrijders aanfchouwde, en de overladene fchaal met den ganfchen roem der Romeinen reeds fnel ter aarde zonk: verfcheen gansch onverwacht de edelmoedige redder van zijn vaderland aan het hoofd van benden, wien de overwinning onder zijn geleide immer volgen moest. Camillus rukte met onverwacht en onbelemmerd geweld tot op de verachtlijke markt van Rome 's vrijheid voord. De eer van zijn vaderland, waar voor hem alle eigen gevoel verlaten had, aan den trouwloozen evenaar van Galliërs Eiende hangen, fchreeuwde hij met eene item, welke den vijand door het harte donderde en op eens alle zijne medeburgers weder in Romeinen dat is, in Helden, herfchiep: weg met dit goud, weg met dié Galliërs! De vijand beriep zich op het gemaakte verdrag, maar hetzelve was voor hem onverbindend en geheel onwettig: als Diëtator kon hij alleen, en niemand anders, verdragen aangaan, en hier van was hij zoo ver af, dat hij den Galliërs terftond den veldflag aanzeide met deze , IV. deel, D woor- ir. BOEK IX. HOOFDST. J. voor C. 387. J. van R* 365.  II. BOEK IX. HOOFDST. J. voor C. 387. J. van R. 365. De Galliërs uit Rome ge jaagd. Volkomene nederlaag der Galliërs, 50 romeinsche woorden: de Romeinen zijn gewoon, hun vaderland door Jlaal en niet door goud te redden. De moed der Romeinen, die van camillus aangevuurd werd door de herrinnering aan hunne vrouwen en kinderen en door het gezicht van hun rampzalig vaderland, vermogt thands meer, dan de woede der Galliërs, die zich hunnen buit niet ongewrooken wilden laten ontwringen. 'Er ontftond weldra een algemeen gevecht tusfchen de puinhoopen der Stad: maar de vijanden die in hunne dolle woede allen beleid vergaten, werden door camillus thands fchier even gemaklijk, uit Romegejaagd, als zij wel eer de Romeinen bij de rivier Allia verdreeven hadden. Brennus verzamelde zijn vluchtende leger op dQnGabijnfchen weg, en floeg 'er zich bij den agtften mijlfteen neder, doch des anderen daags vroeg viel camillus hem reeds met zoo veel nadruk aan, dat hij hem, hoe zeer nu ook alle bedrevenheid in den krijg te baat nemende, geheel en al verfloeg, zijn ganfche leger ontnam, en in het zelve zulk eene ijslijke ilachting aanrichtede, dat 'er geen  geschiedenissen. 51 geen Galliër overfchoot, om deze droe. ve tijding naar zijn land te brengen. Zulk eene roemrijke overwinning bevochten, en zijn geheele vaderland van de diepfte vernedering bewaard en uit der vijanden magt gerukt hebbende, keerde camillus in eenen dubbeld verdienden zegepraal Rome in, het welk hij nog zoo onlangs als een verftooten balling in eenzaamheid verlaten had. Alle de gevluchte burgers volgden met hunne vrouwen en kinderen zijnen zegewagen; de uitgehongerde bezetting van het Capitolium haalde hem met traanen van erkendnis binnen; en het ganfche krijgsvolk noemde hem met ongeveinsden lof, den tweeden romulus, den vader des Vaderlands, den tweeden Jlichter van Rome. De Priesters der Goden en de tempelbedienden, die de heiligdommen , welken zij bij hunne vlucht begraven of heimelijk met zich genomen hadden, thands behouden wederbragten, fcheenen den Staat deszelfs Befchermgoden weder te geven, en bevestigden in aller harten het godsdienstige gevoel der wonderbaare redding vaneenen ondergang, diende Voorzienigheid , ten bJijke van haar AJvermoD 2 gen ir. BOEK IX. HOOFDST. J. voor C. 387. J. van R. 365.  g2 ROMEINSCHE TL B O E K IX. HOOFDST. J. Voor C. 387J. van R Spoedig herftel vat al, wat to den godsdienst behoorde. gen, het overwinnende Rome zoo zichtbaar en eensklaps had willen doen naderen. (1) Na de verlosfing van Rome was het des Diclators eerfte werk, alles te herftellen, het geen tot den Godsdienst des Lands betrekking had. Op zijn voorftel befloot de Raad, om alle tempels, door de vijanden ontheiligd, te herbouwen en te zuiveren ; om eene onderlinge gastvrijheid aan te (1) Liv. L. v. c 48, 49. Plut. in Cam. p. 143, 145. Flor. L i. c. 13. Aur. vict. de wis ill. c. 23. en E utr op. L. I. c. 18. volgends wien echter de Galliërs met de duizend ponden gouds reeds afgetrokken, doch door camillus weder agterhaald zouden zijn. — Schoon wij op deze getuigenisfen afgegaan zijn in het boeken van de verlosfing van Rome, willen wij echter de gronden van bezwaar niet verbergen, welken 'er tegen derzelver geloofwaardigheid gevonden zijn. — Diodorus Sic. (L. XIV. c. 116) zegt ftellig, dat Rome zich vrij kost van de Galliërs, zonder een eenig woord van camillus te gewaagen. Volgends polvbius (L. I.c.5, eiL.II. c. 18,22.) wnRome verplicht,alle voorwaarden der Galliërs voor lief te nemen, en had het deszelfs vetlosfing daaraan te danken, dat deze vijanden te huis geroepen werden door eenen onverwachten inval in hun eigen land. Justinus {Hifi, ƒ>£///ƒ>/>. L.XXV11I. c 2 en L. XXXVIII. c 4. laa  geschiedenissen. £3 te gaan met de inwooners van Caere, die Rome 's heiligdommen ingenomen en geborgen hadden; en om Capitolijnfche fpelen te geven ter eere van jupiter, die zijnen tempel ongefchonden bewaard had. Ook werd ter plaatze, waar men wel eer die ftem, welke Rome van den aantogt der Galliërs had willen waaifchonwen, gehoord 4.) laat Rome elders van deszelfs vijanden het afkopen der Galliërs verwijten. — Eindelijk zegt Suetonius, dat een vleijend familie-gerucht lang naderhand aan drusus het heroveren van het wezenlijk betaalde goud toefchreef, het welk de algemeens overlevering aan camillus dank weet. — Daar wij in het verhaal van livius en de overigen geene onwaarfchijnlijkheid vinden, en daar de berichten der anderen, van jusTiNusen suETONius ten minften, ons zoo geheel afdoende niet voorkomen , willen wij welgelooven, dat livius en de zijnen Rome's vernedering door de fchitterende daaden van camillus wel getracht hebben op te luisteren, en daarom meer een tafereel gefchilderd, dan eene gefchiedenis gefchreeven hebben, maar durven echter tusfchen het gezag van alle deze oude Schrijvers geene zoo beflisfende uitfpraak doen , als beaufort gedaan heeft Lifert. fur Hncert, descinq premiers fiec. de V Hifi. Rom. ch. IX. D 3 ir. BOEK IX. SOOFDST. [. voor C. 387. ]. van R . 3Ó5-  54 romeinsche n. BOEK IX. HOOFDST. j. voor C 387. J. van R 36"5< Tegenzin "des volki tegen Roaie's herbouwing. CAMILIA1! in zijn Die tatorfcha} verlengd. hoord zou hebben, een tempel voor a 1 u S locutiüs opgericht. Deze eerfte zorgen aan den Godsdienst ' gewijd zijnde, moest Rome zelf nu weder •uit den puin en asfche ten voorfchijn gebragt worden, maar, wat men nu ook van de liefde der burgeren voor den vaderlandfchen grond had mogen verwachten, de Gemeensmannen, die terftond na Vtji 's verovering de helft der burgerij derwaards hadden willen overbrengen, kwamen weder met dit onftaatkundige voorftel op en vonden , meer dan te veel, aanhang. Camillus, die Rome aan deszelfs 1 burgers had wedergegeven, moest thands deze burgers wedergeven aan hun vaderland. — De Raad verzocht hem, dat hij toch zijn Opperbevel niet zou nederleggen binnen het jaar, en fchoon hij op nieuw de haatlijkfte verdenkingen hierover te gemoet kon zien, voldeed hij echter aan dit verzoek, en verzette zich openlijk tegen 's Volks dwaaze begeerte. Vergezeld van den ganfehen Raad hield hij in eene bijeengeroepene volksvergadering eene fcherpe redevoering tegen de aanraaders dier verhuizing,  geschiedenissen. 55 zing, en gebruikte hij in dezelve alle mogelijke drangredenen, welken het verregaande bijgeloof des Volks flechts aan de hand gaf en wettigde. Al zijne welfprekendheid, al zijn gezag, alle zijne verdiensten, vermogten echter bij het zelve minder, dan een eenig toevallig zeggen, het geen men terftond den fchijn eener hemelfche voorfpelling wist te geven. Terwijl men zijnen tegenftand aan eene hardnekkige eerzucht toefchreef, welke hem naarijverig op den naam van den tweeden romulus zou gemaakt hebben; terwijl men van het verwoeste Rome de lustlooze oogen geduurig floeg naar het wel bebouwde Veji, en terwijl de Raad door camillus andermaal bij een geroepen was, om over deze ftugheid des Volks raad te pleegen: trok bij geval een Hopman, die de dagwacht af ging losfen, met zijne manfchap het Raadhuis voorbij, en tusfchen alle de overige puinhoopen op de markt nog de meeste ruimte vindende, riep hij zijnen vaandrager toe: plant hier aw vaandel, wij zullen hier het beste kunnen blijven! — lucretiu s, die in den Raad nu juist zijn gevoeD 4 len ir. BOEK IX. HOOFDST. J. voor C. 387. f. van R. 365. Het Volk lan Romës ïerboumng door )ijgeloof jebragt.  II. BOEK IX. HOOFDST. J. voor C. 387J. van R 365- Overgroo te en ongeregeldeijver der burgers b de herbou wing. (1) Liv. L. v. c. 4p—55. Plüt. in Cam. m% H5» Vai. Max. L.I. c. 5.ex, 1. 56 ROMEINSCHE len over de verhuizing naar Veji zou uit* brengen, hoorde deze woorden, en deed dezelven terftond van de overige leden, als eene goede voorzegging, opmerken, waarvan zij allen met hem gebruik maakten. Onmiddelijk kondigde men af, datmen die woorden voor voorbeduidend hield, en het bijgeloovige Volk, het welk ze ook gedeeltelijk zelf gehoord had, juichte de godsdienstigheid der Raadsheeren toe, en dacht- nu niet meer aan de verhuizing naar Veji. (1) ■ Deze gewaande voorfpelling bragt zulk eene volflagene verandering in den geest .des Volks, dat het zelve thands met ee-ne overhaastende drift aan het opruimen en herbouwen der ftad ging, en zonder op ftraaten of wijken te letten of naar een algemeen geregeld ontwerp te werken , dwars over de ftadsrioolen heenbouwde , het geen aan Rome 's platte grond alle regelmaatigheid onthield, en denzelven ten tijde van augustus nog even ongeregeld deed zijn, als die oorfpronglijk on^  geschiedenissen. 5? onder romulus was. De Raad gaf den burgeren de noodige dakpannen en voords de vrijheid, om overal, waar zij zulks vonden, het noodige hout en fteenen weg te haaien, mids dat elk zijn huis binnen een jaar voltooid had. — CO Zij, die door den Dictator gelast waren, om den voorigen ftand der tempelen onder de puinhoopen op te fpooren, vonden onder den grond van den verwoesten tempel van mars den wigchelftaf van r omulus nog gaaf en ongefchonden, en vertoonden denzelven blijmoedig als een gelukkig voorteeken van het eeuwigduurende behoud van Rome. (2} AanM.Manlius,den moedigenverdeediger van het Capitolium, die reeds van deszelfs bezetting het hartlijkfte blijk van dankbaarheid had gezien, werd thands van ftadswegen ten blijke der algemeene erkendnis een huis op den burg toegedaan, en tevens de bijnaam van capiïolinus gegeven. Wan- CO Lïv. L. v. c. 55. Plut. in Cam. p. 145. (O Plut. in Cam. p. 145. D 5 ifi boek IX. hoofdst. . J voor C. 387. J van R. 365. De wigchelftafvan romulus gevonden. M. manlius ktijgt ien toeïaam van sapitolinus.  55 ROMEINSCHE 1% BOEK IX HOOFDST. Aanmerkingen over het afgelopentijdvak. Wanneer wij, na het aflopen van dit tweede tijdperk der Romeinfche gefchiedenisfen, een vluchtig oog laten gaan over de veelvuldige gebeurenisfen, welken 'er eikanderen, als het ware, in verdrongen hebben, dan doen zich verfcheidene bedenkingen aan onzen geest op, welken de doorgaande loop des gefchiedverhaals geene plaats kon vergunnen. Laat ons daarom even ftil ftaan om van dezelven een enkeld woord te zeggen. Hoe veelvuldige veranderingen Rome 's legeeringvorm in de honderd drieenveertig jaaren van dit tijdperk ook onderging en van welke hevige woelingen alle die veranderingen telkens vergezeld waren, de gefchiedkundige oprechtheid heeft ons echter nimmer vrijheid gelaten , om het Volk daarom van te groote lichtzinnigheid of toomelooze oproerigheid te verdenken. Alle die veranderingen waren oorfpronglijk uit de willekeurige en onnatuurlijke onderfcheidingen der leden van denzelfden burgerftaat, welke onverdraaglijk waren voor een Volk, 't welk dagelijks voor de onaf hanglijkheid ftreed, en in de fchool der mannelijke dapperheid, bij de toenmaali-  GESCHIEDENISSEN. g§ ge wijze van man tegen man te vechten, de volmaaktfte gelijkheid oefende. Zulk een Volk kon nog dulden, dat één alleen zich boven de overigen verhief, maar dat een ganfche reeks van onderfcheidene geflachten zich eenen bevoorrechten rang aanmaatigde en denzelven door alle de onderdrukkingen eener onmaatige adelregeering aan den geringen burgers deed gevoelen , dit kon een Romeinsch Volk zoo weinig verduuren, dat deszelfs gefchiedenis in ons oog een verdichtzel zijn zou, indien dezelve niet vol van rustelooze woelingen tegen deze verkrachting der burgerlijke gelijkheid geweest was. — De algemeene vooroordeelen dier tijden, het blinde bijgeloof en eene ftaatkunde, welke nimmer verlegen was in de keuze van haare middelen, waren de eenige oorzaaken, dat het ganfche zamenftel der onderdrukking en heerschzucht niet eensklaps om verre gerukt werd, maar van tijd tot tijd flechts, en telkens met hevig gewoel, door de tegenkanting ontftaan, een gedeelte verloor. Verfcheidene Hukken zagen wij van het zelve reeds afrukken, II. BOEK IX. HOOFDST.  ÓQ ROMEINSCHE n. BOEK IX. HOOFDST. Vorderin gen der Ro meinen in kundigheden,, ken, waardoor nu het overfchot alle onderfteuning en zamenhang mist. Het gebrek aan waare volksverlichting bij de Romeinen van den afgelopen tijdkring bepaalde zich evenwel het meeste tot den Godsdienst en den Staat, daar wij reeds blijken vonden van algemeene zorg voor dezelve in de openlijke fchoolen, welke door de ongelukkige virginia bezogt werden, en van de aanmerklijke vordering in zekere kunst, welke thands zelfs maar aan weinige ervarene meesters in dezelve wordt toebetrouwd. Ik bedoele het inzetten en vast maaken van tanden met goudene ftiften, waarmede ons eene der wetten van de twaalf tafelen heeft bekend gemaakt, en het geen wij als algemeen in zwang bij de huismoeders omtrend haare kinderen door oudheidkundigen opgegeven vinden, (i) Het begraven der lijken buiten de ftad zou zelfs in onze dagen een zeer fterk blijk hunner vergevorderde verlichting kunnen geven , doch zulks zou voor ons, die hier te (i) Terrassqn Hift. de la Jutïspr. Rom. p. 195»  GESCHIEDENISSEN. 6"l tegen geheel bijzondere vooroordeelen kennen, welken bij hun nimmer heerschten, misleidend zijn. Schoon wij nog geene blijken van bijzonderen fmaak voor fchoone kunsten ontdekten, moeten wij echter uit de wetten tegen de verkwistingen bij de lijkplegtigheden befluiten, dat de weelde, welke dezen meestal pleegt te verzeilen, reeds zekere hoogte in dit tijdperk moet bereikt hebben: en hoe fchaars het goud in Rome nog zijn mogt, zagen wij echter de voornaamfte bürgeresien reeds in ftaat, om uit haare eigene optooifelen den Staat in deze behoefte te hulp te komen, (i) Nog immer bleef de akkerbouw in deszelfs welverdiende waarde. De voornaamfte] burgers beoefenden dien, en de mindere clasfen leerden even zeer op haare kleene landhoeven, dat de mensch alleen van de Voorzienigheid en van zijnen eigen arbeid afhanglijk behoeft te wezen. De zelfde arm, die alle nabuuren aan Rome hielp onderwerpen, onderwierp ook den geërfden CO D. III. bi. 525, 525. II. BOEK IX. HOOFDST. Langzaams inkruiping der weelde. Aanzien an den andbouw.  6Z ROM. GESCHIED. ir. BOEK IX. HOOFDST. DER- den of gewonnen grond aan ploeg en fpade, en de legers die toen van tusfchen de koornakkers te veld trokken, om voor het vaderland te ftrijden, maaken nog den laster befchaamd, die den eerlijken boerenftand alleen gefchikt voor 't juk durft noemen.  DERDE BOEK. GESCHIEDENIS der ROMEINEN VAN de herbouwing van rome tot aan den eersten carthaagschen oorlog. EERSTE HOOFDSTUK. VAN DE HERBOUWING VAN ROME TOT AAN DE GE MEEN MAKING VAN HET CONSULSCHAB tusschen den raadsheerlijken en den burgerstand. M. n danke de Goden voor Rome Inieidinj, „ 's verwoesting door de Galliërs} derzel„ ver vuur verteerde flechts de oude her„ derlijke hutten, derzelver vlam bedek- „ te  III. BOEK L HOOFDST. Hetbe' langrijke der volgende gebeurenisfen. (O L» L c« '3' é*4 ROMEINSCHE „ te alleen de armoede van roMulusj „ en die geheele brand verdelgde noch „ vernielde, maar zuiverde en heiligde „ veel eer der Goden verblijf, der Hel„ den bakermat." Dus laat zich florus in zijnen zwellenden ftijl over den ondergang en de verrijzenis van Rome hooren. (i) Dat vrij deze overdreevene fchildering mishaage aan den ftrengen gefchiedkundigen ernst, zij wekt echter den weetlust naar de gefchiedenisfen van een Volk, het welk nog immer de aandacht aan deszelfs feiten geboeid hield. Van tijd tot tijd worden die feiten belangrijker. Tot nog toe verweerde Romt zich tegen den naarijver van nabuuren en de ontrouw van bondgenooten; nogmaals zal het zich moeten verzetten tegen den afval der laatften en de zamenfpanning der eerften: maar weldra zal deszelfs grootheid afgelegene benden in de wapenen brengen, terwijl alle aanval een nieuwe zuil voor deszelfs opgeworpene gezag zal uitleveren. Nog maar honderd en twintig jaaren en gansch Italië ontvangt Rome's wet-  GESCHIEDENISSEN. 65 wetten. Welk eenen rijkdom in groote gebeurenisfen belooft ons dit tijdperk dus, en hoe belangrijk zal de invloed dezer overwinningen niet op den geest van een Volk zijn, het geen bij het leevendigfte gevoel van deszelfs heldenkrachten zich nog fteeds moest fchaamen over eene ftaatsgefteldnis, welke de overhaasting der vernietiging van de koninglijke regeering even onvolmaakt gelaten had, als de overhaasting van Rome's herbouwing deszelfs onregelmaatigheid tot fchande verfirekken deed in de dagen van deszelfs fchitterenden luister. Dubbeld aangenaam is ons dus de verzekering van livius, (ij) dat de gefchiedenis thands een veel zekerer en helderer licht op haaren weg vindt. Behalven dat de opkomst van alle Volkeren duister en door (1) L. VI. c. 1. Schoon wij geenzins geiooven, dat de brand van Rome alle bronnen der gefchiedeni3 zoo geheel zou hebben opgedroogd, als beaufort en anderen beweeren, echter gevoelden wij tot dus verre maar al te zeer de onzekerheid van veele gebeurenisfen , ten minden van derzelver omdandigheden, om ons zelve met deze bemoediging van den Romeinfcben Schrijver geen geluk te wenfchen. IV. DEEL. E III. BOEK h lOOFDST.  66 ROMEINS CHS nr. BOF.K I. HOOFDST. P. COR- door veelerleie verdichtzelen en vergrootingen ichier onkenlijk is, verloor Rome zeer veele gedenkfchriften der voorige dagen bij deszelfs verwoesting, en nam de onzekere overlevering het gezag aan der vernielde gedenkftukken van den ouden tijd. Volgden wij nu met genoegen den flingerenden weg reeds, dien zich de gefchiedkunde bij 't fchemerlicht der vroegfte gebeurenisfen zogt, welk eene verlustiging belooft ons dan de heldere dag niet, waarin wij nu haare zekere en grootfche fchreden kunnen volgen, en tevens met meerdere gerustheid in de omliggende velden der ftaatkunde en der wijsbegeerte rondzien? —— Na dat camillus zijn opperbevel had afgelegd, het geen bij den vrijwilligen ijver des Volks aan de herbouwing der ftad niet meer noodzaaklijk was, konden de burgers geenzins dulden, dat die Krijgstribunen, onder wier beftuur Rome zoo na aan deszelfs geheelen ondergang geweest was, de verkiezing der Overheid voor het volgende jaar zouden regelen. Men verkoos liever eene tusfchenregeering van eenige dagen, welke eerst door  geschiedenissen. p. cornelius sc ip io en daarna door camillus waargenomen werd. CO Naauwlijks was het jaar der oude Krijgstribunen om, of een der Gemeensluiden, C. Maucius riep Q. Fabius ter verandvvoording over zijne fchending van het recht.der Volken, in zijn gezantfchap< bij de Galliërs; en fchoon het Volk hem \ reeds eenmaal van allen blaam daarover1 vrijgefproken en juist daarom tot de hooge i Overheid benoemd had, geloofde men echter, dat deze verandwoording hem thands zoo bezwaarlijk zou geweest zijn, dat men den dood, die hem van dezelve ontfloeg, vooreenen zelfmoord, om deszelfs tijdigheid, hield. De CO Wanneer men aanneemt, dat camillus een geheel jaar Diclator bleef, om dat de Raad hem zulks verzogt had, dan loopt onze tijdreekening in de war, maar dit verzoek was alleen gefchied, om met gezag 's Volks drift voor de verhuizing naar Veji te keer te gaan, en zulks was thands buiten alle verwachting door deszelfs bijgeloof onnoodig geworden, weshalven men geene reden heeft, om te (lellen, dat camillus een geheel jaar Diclator bleef, te meer, daar het nog immer in gebruik was geweest, dat een Dictator zijn gezag nederlegde op liet zelfde oogen. Wik, waarin het den bedoelden dienst gedaan had. E 3 HL boek i. hoofdst. f. voor C. 386. f. van R. 366. Q. FABIUS ioor den lood aan :ijne te echtftelingontkonen.  63 ROMEINSCHE iir. BOEK I. HOOFDST. J. VOOt G J. van R 366. Staatkun de derOverheid. Vreeslijk oorlog tf gen Rotm uitgebars ten. (1) Zij waren L. Valerius poplicola II, L. VlRGINlUS, P. cornelius, A. MaNLI. vs, L. Aemilius, en L. Postumius. De zes Krijgstribunen Q), die de tusfchenregeering aflosten, wendden al hunne zorg aan, om de verbonden van den Staat met vreemde Volken, en alle de wetten, zoo wel der Koningen als der twaalf tafelen weder bij een te zoeken Zommigen der wedergevondene ftukken maakten zij openlijk bij het Volk bekend, maar alles, wat betrekking tot 's Lands godsdienst had, werd zorgvuldig aan de geheimhouding der Priesteren toevertrouwd, om alzins te meerder dienst van 's Volks bijgeloof te kunnen trekken. : Een gemeenfchaplijke oorlog, die Ro'me met vereenigde krachten dreigde, belettede weldra het vreedzaame herflel van den geheelen Staat. De Volscers, Rome 's oude vijanden, namen de wapenen op, om de verdelging der Romeinen te voltooien ; de Etruriërs maakten eene gelijke zamenzwering tegen dezen geteisterden Staat; de Latynen en Hernicers, die na den flag bij het meir Regillus zich fchier eene  ■ geschiedenissen. 69 eene eeuw lang als trouwe bondgenootei hadden gedragen, werden afvallig; en dus bleek het alzins, dat niet flechts een oude wrok aan Rome deze vijanden berokkende, maar dat deszelfs jongfle vernedering het geheel verachtlijk in de oogen der nabuuren moest gemaakt hebben. Men befloot te recht, om de verdeediging van Rome 's eer aan hem toe te betrouwen, die dezelve gered had. M. Furius camillus zag zich voorde derde maal het hoogfte bevel opgedragen , en nam C. Servilius ahala tot zijnen Onderbevelhebber aan. Terftond eenen ftilftand van allen gerichtshandel afgekondigd hebbende, hield de Dictator eene zoo fcherpe legerwerving, dat hij niet flechts al de jonge manfchap, maar zelfs de oude, dien het nog maar niet aan alle krachten ontbrak, onder zijne vaandelen aannam. Zijne geheele krijgsmagt verdeelde hij in drie legers, waarvan hij 'er een onder bevel van A. Manlius ter dekking der ftad buiten dezelve liet nederflaan, en een ander onder L. Aemilius naar Veji tegen EtruE 3 He , m. BOEK I. , HOOFDST. J. voor C. 386. J. van R. 36ö. Camillus tot Dictator KW. aangefteld. Toerusting ten oorlog.  7° ROMEINSCHE III. BOEK I. HOOFDST. J. voor C. 38ö. J, van R 366. Camillus fteekt het leger der vijanden ir brand. rie uit deed trekken, terwijl hij zelf het derde tegen de Volscers aanvoerde. Voor zijne aanftelüng tot Diftator waren 'er reeds Krijgstribunen met eenige benden uitgetrokken, maar tevens bij den heuvel van mars, digt bij Lanuvium door de Volscers en Latijnen zoodanig ingeflooten, dat de tijdige komst van c amillus hen alleen redden kon. De fchrandere Veldheer trok bij nacht den geheelen heuvel om, om de vijanden onverwacht van hunne minst verdeedigde zijde aan te vallen, en gaf aan de ingeflootenen zijne komst door het licht van fakkelen te kennen. Dezen kreegen hier door moed, en waagden eenen uitval, maar de vijanden, wien de tegenwoordigheid van camillus reeds wanhoopig maakte, en die zich nu tusfchen twee vijandlijke legers bevonden, flooten zich in hun eigen leger op , en maakten het zelve door eene verdubbeling van palisfaden en eenen kring van boomen, dien zij in der haast afhieuwen, ongenaakbaar, terwijl zij alleen op nieuwen bijftand hunner landgenooten en ontzet der Etrnriürs hoop-  GESCHIEDENISSEN. ?i hoopten. Camillus zag deze verfchan zing niet, of hij bedacht terftond he middel om ze te verijdelen. Op den wind lettende, die des morgens met geweld var het gebergte woei, beval hij zijn krijgsvolk, den aanval des legers onder een groot gefchreeuw in fchijn te ondernemen , terwijl hij met eenige benden van de andere zijde het opeengepakte hout met gloeiende pijlen befchoot, en dus eenen brand verwekte, die met eenen fmeulenden en verftikkenden rook het vijandlijke leger zoodanig vervulde, dat veelen der vijanden in dien damp verfmoorden, en de overigen, het leger uitgejaagd, de gefchaarde benden des DiEèators in de handen vielen. Camillus gaf den buit, die nog aan de vlammen ontroofd kon worden, aan zijne krijgsknechten, en maakte zich door deze ongewoone milddaadigheid van hem bemind bij zijn leger, co De Dictator zette deze overwinning met drift (O Diod. Sic.L.XIV.c. 117. PtuT./«Cam. p. 146, 147. Fronti. Strateg. L. II. c. 4. ex. 15. L1 v. L. VI. c. i,a. E 4 . IIT. boek I. hoofdst. J. voor C 386. J. van R Z66. Brengt  m. BOEK I. HOOFDST. J. voor C, 386. T. van R, 366. de Vohcer. te onder. 72 romeinsche drift voord, vervolgde overal de uit een geflagene vijanden, ftroopte het ganfche Volscifche land af, en dwong de Volscers tot eene onderwerping aan het gemeenebest, het welk zij langer, dan eene eeuw, onophoudelijk beftreeden hadden. Voords ging hij op de Aequiërs af, die eensgelijks Rome met den oorlog dreigden, vond hun leger bij Bola, en veroverde het zelve te gelijk met die ftad in den eersten aanval. (1) Zonder tijdverzuim voerde camillus nu zijn overwinnend leger tegen de Etruriërs aan, om Sutrium te ontzetten, het geen hij meende, dat door hun nog belegerd werd: doch op weg kwam hem reeds de ongelukkige burgerij tegen, welke haare ftad bij verdrag had overgegeven zonder iet anders, dan het bloote lijfsbehoud , te hebben kunnen bedingen. Dezelve beweende met verdubbelde klagten haar rampzalig lot, daar haare redding buiten haar weten zoo nabij was geweest, en viel, van fchaamte en droefnis overftelpt, haaren ontijdigen verlosfer ten voet. Zulk (1) Liv, L. VI. e. s. curanot. Drakenb,  GESCHIEDENISSEN. 73 Zulk een hartbrekend tooneel behoefde camillus niet, om de vertwijfeling te vaagen van het gelaat der onderdrukten : „ fpaart uwe traanen, riep hij, ik zal ze den Etruriër doen ftorten: " en terftond liet hij zijn krijgsvolk deszelfs bagagie afleggen, gebood de weerlooze burgerij, door eene maatige bedekking verfterkt, daarbij de wacht te houden, terwijl hij zelf met zijne onvertzaagde benden Sutrium zou heroveren. Weldra was hij met zijn onbelemmerd krijgsvolk voor de verlatene ftad, en vond dezelve, gelijk hij verwacht had, onbewaakt en ongeflooten in de handen van vijanden, die zonder agterdocht hunne plunderzucht en onmaatigheid bot vierden. De ganfche herovering was fchierlijk volbragt: de moedige, wel vereende, en uitmuntend aangevoerde Romeinen waren onwederftaanbaar voor de verfchrokken en verfpreidde Etruriërr, wien het ontkomen even zeer door het fluiten der poorten belet was, als het vereenigen tot den geringften wederftand. De wanhoop alleen zou deze vijanden, die overal in het moordend ftaal der Romeinen liepen, nog vreesE 5 lijk nr. BOEK I. HOOFDST. [. voor C. 386. [. van R, 366.  74 romeinsche III. BOEK I. HOOFDST. J. voor C 386. J. van R 366. lijk hebben kunnen maaken, doch daar tegen liet camillus lijfsbehoud aan allen toezeggen, die zich weerloos overga■ven. De Etruriërs omhelsden dit aanbod, fmeeten de wapenen neder, en werden aan onderfcheidene benden tot krijgsgevangenen gemaakt: voor den avond hadden de Sutriërs hunne ftad geheel onbefchaadigd wederom, daar dezelve dus op éénen dag eenmaal bij verdrag, en eenmaal bij verrasfing, was overgegaan. Na zulk eene driedubbelde overwinning keerde camillus in welverdienden zegepraal te rug. (1) In (1) Plut. in Cam.p. 147- Liv. L. VI. c. 3, 4. Livius zegt, dat camillus de meeste Etrurifcbe krijgsgevangenen voor zijne zegekar heenen dreef, en dat van derzelver verkoping tot flaaven zoo veel gelds kwam, dat men daarvan aan de Romeinfcbe vrouwen, die haare kostbaarheden geleend hadden, om den losprijs van Rome door de Galliërs bij een te brengen, dezen onderltand kon voldoen, behalven, dat men daarvan nog drie goudene fchotelen zou hebben laten vervaardigen ter eere van jupiter en met den naam van camillus geteekend. In het voorige deel hebben wij van eene dergelijke edelmoedigheid van Romeinfcbe vrouwen gewag  GESCHIEDENISSEN. ?5 wag gemaakt (bl. 555.) en wij gelooven, dat dezelve toen en Hechts één maal heeft plaats gehad. (O Liv. L. VI. c. 4. (2) Zij waren T. Quintjus cincinnatus, Q. Serv. Fidenas. V. L. Julius julus, L. Aquilius corvus, T. Lucretius triciïitinus en Serv. Sulpicius rutus. In dit jaar verleende men het burgerrecht aan alle de Vejers, Capeners en Falifcers, die, in de laatfte oorlogen tegen die drie fteden, terftond tot de Romeinen waren overgelopen : daar en tegen daagde men onder bedreiging van den dood alle Romeinfche burgers in, die uit traagheid, om aan de herbouwing der ftad niet te arbeiden, dezelve hadden verlaten: en eer dit jaar ten einde was, zag men door de vlijt der bijzondere burgers en de bemoediging der Regeering, Rome als uit deszelfs asfche herreezen. (1) Camillus, die door zijn lofrijk beftuur alle zijne vijanden befchaamd had,' legde het zelve in de handen van zes < nieuwe Krijgstribunen neder. (2) Bezen bragten twee legers in het veld, waar van het eene de Fohcifche grenzen, zonder te¬ il r. boek I. hoofdst. [. voor C. 386. f. van R. 366. Cortuofa :n Conté\ebra verwerd en erwoesc.  ?6 ROMEINSCHE H. BOEK I. HOOFDST. J. voor C, 385. J. van R. 367. Verbetering van het Capita' Hum. Vergeef, fche poo» gingen dei Gemeensluiden ter landverdeeling. tegenftand te ontmoeten, plunderde, en het andere de twee Etrurifche fteden Cortuofa en Contenebra ftormenderhand veroverde en verwoesteden De Veldheeren wilden den gemaakten buit tot 'sLands voordeel verkopen , doch marden daarmede zoo lang, dat het krijgsvolk'er zich intusfchen meefter van maakte. Thands haalde men het Capitolium ook met vierkante fteenen op, die zulk eenen nieuwen luister en duurzaamheid aan dat gefticht gaven, dat men in Rome 's bloeiendften tijd dit werk nog der aandacht waardig keurde. De Gemeensmannen haalden hunne oude eisfchen over de verdeeling der veroverde landerijen weder op, bij gelegenheid dat de onderwerping der Volscers het bezit van het Pomptijnfche land in zekerheid gefteld had, het welk intusfchen de Raadsheerlijken immer onder zich hadden verdeeld gehouden. Maar de burgerij was te zeer afgetrokken van alle dergelijke gefchillen door de woeling, welke Rome's herbouwing veroorzaakte, om naar haare waakzaame voorftanders te luisteren. Zeker bijgeloovig bezwaar deed den Krijgs-  GESCHIEDENISSEN. ?r Krijgstribunen hun gezag ontijdig nederleggen, het geen door eene Tusfchenregeering werd opgenomen tot aan de gewoone verkiezing van zes nieuwe Overheidsperzoonen. (r) In dit jaar wijdde men eenen tempel aan mars in , dien men in den Gallifchen oorlog aan dien Krijgsgod beloofd had, en voegde men nog vier nieuwe wijken bij de eenentwintig ouden, waarin Rome was verdeeld geweest. (2) Thands had de gemeensman l. sicin 1 u s reeds meer gehoor gevonden voor zijne eisfchen op het Pomptijnfche land, en hoorde men ook van vijandlijkheden der Latijnen en Hernicers, welken zich te vreeslijker voordeeden, wijl geheel Etrurie tevens in de wapenen was, om welke redenen men camillus zorgvuldig tot Krijgstribuun voor het volgende jaar verkoos, met nog vijf ambtgenooten. (3) In (O Met naamen L. Papirius, C. Corne. liüs, C. Sergius, L. Aemilius II L. MeNENIUt, L. Valerius poplicola. III. (2) Deze wijken droegen den naam van Stellatina, Tromentina, Sabatina en Narnienfis. (O ZijneambtgenootenwarenSer.Corneliüs MAL v« IIT. boek t hoofdst. J. voor C. 384. J. van R. 368.  romeinsc HB III. BOEK I. HOOFDST. J. voor C. 383. J. van R 36P. In het begin van deze Regeering werd men geheel afgetrokken van den Etrurifchen krijg door de berichten, dat Antïum zich wapende en uit alle de Latijnfche fteden toevoer van jonge manfchap kreeg. Daar de pas herftelde Staat de minfte oorlogen nog moest duchten , deed de Raad dankzeggingen aan de Goden, van c amillus in het beftuur te hebben, dien men anders weder tot Ditlator zou hebben moeten benoemen, en betuigden zijne ambtgenooten tevens: „ dat zij gaarne allen krijgsbewind aan hem wilden overlaten, wijl niemand zich behoefde te fchaamen, van zich aan zulk eenen man te onderwerpen." Deze edelmoedigheid zijner ambtgenooten'droeg den lof weg, dien zij verdiende. Camillus betuigde voor dezelve zijne dankbaare gevoeligheid en verzekerde : „dat hij alle krachten en beleid te werk zou ftellen, om zich zoo veel vertrouwen waardig te betoonen." Hij verklaarde het gevaar van den MALUGINENSIS, Q. SERVILIUS FIDENAS VI. L. QuiNTIUS CINCINNATUS, L. HoRATIUS pulvillus en P. Valerius.  geschiedenissen. 29 eens- den dreigenden krijg gering, maar was 'er even ver af, om eenigen vijand te gering geacht, dan te zeer gevreesd te willen hebben. Hij nam p. valerius als zijnen Medebevelhebber tegen de Antiirs bij zich en hij liet q. servilius met een marschvaardig leger agter, om naar vereisch tegen Etrurie of tegen Latium gereed te zijn. Aan l. quintius liet hij de bewaaking der ftad over aan het hoofd der genen, die om hunnen ouderdom of om andere redenen vrij van den veldtogt waren. L. horatius zou de legers van noodigen toevoer voorzien, en serv. cornelius het inwendige Staatsbeftuur waarnemen. Elk was volmaakt te vreden met zijne aangeweezene post: valerius inzonderheid, die met camillus uit zou trekken, betuigde openlijk, dat hij hem, als zijnen Dictator, en zich zei ven ,als deszelfs Onderbevelhebber, befchouwde. De Raadsheeren hoopten het beste van zulk een eensgezind beftuur, en beweerden, dat den Staat nimmer een Dictator noodig zou zijn, wanneer dezelve immer zulke braave mannen in het bewind mogt hebben, die, zoo lil. BOEK I. HOOFDST. J. voor C. 383. ], van R. 360.  80 romeinsche Iïï. boek i. hoofdst. J. voor C 383- J. van R 369. Camillus overwin de Antiër eensgezind, en zoo vrij van alle laage eergierigheid, even gereed waren, om te gehoorzaamen, als om te gebieden. • Camillus en valerius vonden •bij Satricum het leger der Antiërs, waarin de prilfte jeugd der Volscers niet alleen bij een was, maar het geen een ontzaglijk aanzien had door de benden der Latijnen en Hernicers, welke na den langduurigen vrede dezer volken uit de weerbaarfte manfchap beftonden. Het Romeinfche krijgsvolk zag met zorg tegen dit leger aan, en verborg onder het in dagorde fchaaren deszelfs moedelooze vrees niet: doch camillus, die hierop terftond alle de gelederen door rende, deed zijne ftrijdbaare benden aan hem en aan zich zeiven denken, en, of zulks niet genoeg ware geweest, om haar den ouden, onder hem zoo onverwinlijken, moed te doen hernemen, fprong hij, bij het fein tot den aanval, van zijn paard af, nam den naasten vaandrager bij den arm en fcheurde hem met zich naar de vijandlijke llagorde voord. (1) Het krijgs- (1) Frontin. Stateg. L. II. c. 8. ex. 5.  GESCHIEDENISSEN. 8 ƒ krijgsvolk, deszelfs ouden Veldheer, wiens ligchaam den last der jaaren reeds gevoelde, dus los ziende gaan op de vijanden, fchreeuwde gezamenlijk: volg den Veldheer, en verdubbelde deszelfs drift, wanneer camillus de veldbanier midden onder de vijanden liet werpen. De aanval gefchiedde nu met een onwederftaanbaar geweld: de geestdrift der Romeinfche benden overweldigde de Antiërs en het gelaat van camillus was genoeg, óm de Volscers op de vlucht te jagen. Overal, waar deze held zich zien liet, eerbiedigde hem de overwinning. Men zag dit aan den linkervleugel van zijne flagorde , die, fchier te rug gedreeven, door zijne tegenwoordigheid herfteld werd en 'svijands nederlaag voltooide. Een opgekomen florm, die beiden de legers uit een joeg, maakte dezen flag min bloedig, dan dezelve zekerlijk voor de vijanden zou geweest zijn: dezelve was evenwel beflisfend. Terwijl de Romeinen zich met den nacht ter rust begaven, verlieten de Latijnen en Hernicers het veld, en zogten de verlatene Volscers in Satricum eene wijkplaats. Camillus vergunde IV, deel. F hun m. BOEK I. HOOFDST. J. voor C 383. f. van R 369.  22 ROMEINSCHE III. BOEK I. HOOFDST. J. voor C 383. J. van R 3«P. Vijandlijli heden der Etruriërs, hun dezelve niet, hij floot de ftad van alle zijden in, maar zich hierin door geenen den minsten uitval verhinderd ziende, maakte hij zoo geringe reekeningop den moed der vijanden, dat hij den ftormwaagde. Satricum bezweek voor zijnen hevigen aanval, en alle de Volscers gaven zich, na het afleggen hunner wapenen, gevangen. • Op nieuw bemoedigd door deze overwinning trok camillus op Antium zelfs aan, maar deze welbewalde hoofdftad der Volscers niet zonder een grooten toeftel te onder kunnende brengen, liet hij zijn leger, 't welk van het noodige ftormtuig onvoorzien was, onder het bevel van zijnen Ambtgenoot aldaar liggen, en ging zelf naar Rome om den Raad over zijn ontwerp te onderhouden. Maar van deze roemrijke onderneming werd hij afgetrokken : afgezondenen van Nepete en Sutrium verzogten eenen allerfpoedigften bijftand tegen de Etruriërs. Beide die fteden fcheenen de fleutels te zijn van het Romeinfche grondgebied: met derzelver overweldiging trachteden de Etruriërs immer hunne vijandlijkheden te beginnen, en derzelver be-  GESCHIEDENISSEN. 8* bewaaring was altijd de eerste zorg van Rome. De Raad deed camillus van deszelfs onderneming tegen Antium afzien , en ftelde terftond het leger, waarmede servilius bij de ftad gebleeven was, onder zijn bevel. Liever had camillus zijne eigene benden van Antium naar Etrurie aangevoerd, maar de noodzaaklijkheid van den fpoedigen b'jftand deed hem genoegen nemen met zijn nieuwe leger, midsdat valerius zijn Medebevelhebber met hem in dezen togt deelde. Dit gefchiedde, terwijl quintius en horatius beide deze Veldheeren bij het leger voor Antium vervongem Hoe onverwijld c a mil l u s tot ontzet was opgekomen, nogthands vond hij dej helft van Sutrium reeds in des vijandsv magt, terwijl de andere helft nog zeer" bezwaarlijk door de burgerij verdeedigd werd. De aankomst van Romeinsch ontzet, en de tegenwoordigheid van camillus, wiens naam alle bondgenooten met moed, alle vijanden met fchrik vervulde, waren echter genoeg, om die ftad in het hagchelijke oogenblik te redden, en om de Etruriërs met overhaasting in dé F » VlUcht BOCK I. HOOFDST. [. voor C. . 383. ].. van It6 3ÖP» Sbtriüm an de 'uriërs 'eder ontoinen*  84 romeinsche III. BOEK I. HOOFDST. J. voor C 383J.van R. Nepete eensgelijks heroverd. Dubbelhartigheid /lucht hun behoud te doen zoeken. Ook iit behoud vonden zij fchaars: camillus velde 'er veelen, eer zij de ftadontweeken,en valerius vervolgde hun met zijne ligtfte benden, tot dat de nacht deze vluchtelingen onzichtbaar maakte. Nepete was reeds geheel in 'svijands magt, en deszelfs herovering fcheen te bezwaarlijker, om dat verraad der eigene burgerij deel aan de overgaaf had genomen. Camillus eischte de ftad en den bijftand der burgers op, maar kreeg op beiden een weigerend andwoord, en nam daarom toevlucht tot geweld. De ftad ging ftormenderhand over : de burgerij , welke zich weerloos overgaf, leed geenen last: maar de aanftokers van het verraad werden onthoofd, en eene agtergela tene bezetting zorgde voor eenen nieuwen afval. De roemrijke verovering dezer twee bondgenootfchaplijke fteden eindigde de krijgsverrichtingen van camillus voor dit jaar met dubbelden luister. Men vroeg thands de Latijnen en Hernicers de reden af, waarom zij, zinds eenige  GESCHIEDENISSEN. 85 J ge jaaren, denplichtmaatigenonderftandi manfchap niet hadden opgebragt, doe men kreeg hierop het weinig beduiden andwoord: „ dat buiten hunne fchuld d meesten hunner jonge manfchap vrijwil lig onder de Volscers gediend, en teven; voor die roekeloosheid hun welverdien den loon hadden ontvangen, wijl zij 'e: geenen van hadden zien wederkeeren: er dat voords hunne eigene vrees voor de Vols cifche vijandlijkheden hun van het zender van onderftand had te rug gehouden.'1 De Raad zag de kaalheid dezer uitvlucht wel, maar meende, thands het getal der vijanden van den Staat geenzins te moe. ten vergrooten, en liet 'er zich dus kwanswijs mede bevredigen. (O Onder de zes volgende Krijgstributien (2) had Rome eenen hagchelijken oorlog en nog gevaarlijker burgertwist Uit te ftaan. De Volscers met de Latijnen en Hernicers vereenigd, die nu openlijk (O L'v. L. VI. c 4-ji, (2) Met naamen m. manlius II. p. corneli- us. II. t. & l. quint1us capitolinus, l. papirius cursor II. en c. ser gius II, F 3 1 Ui. boek 1 I. \ hoofdst. , J. voor C. ' 382. J. van R. . 37o. ' der Latij* ■ tien, >. i Inwendige onrust door manlius verwekt.  SS romeinsche nr. BOEK 1. HOOFDST. J. voor C, 38a. J. van R, 370. lijk ontrouw aan het gemeenebest wem den, begonnen den oorlog: en de burgerlijke oneenigheden hadden eenen oorfprong, van waar men denzelven nimmer zou hebben kunnen verwachten, van ee« nen beroemden Patriciër, van niemand anders, dan van m. manlius, den dapperen verdeediger en redder van het Ca* fitolium. Zijne eigene verdienften bij den Staat waren hem te wel bekend, om de fchijnbaare grootheid van de voornaamfte leden van den Raad niet te kunnen verdragen, de roem en de eer van camil* lus ftaken hem alleen in de eerzuchtige oogen, en deszelfs bijzondere onderfcheiding in de regecring en in het krijgsbe* wind benijdende, trachtede hij door wangunstige redenen hem deze meerderheid te betwisten. In dezelven verweet hij hem: „ dat hij zijne Ambtgenooten, als zijne dienaars , behandelde; dat het ontzetten van Rmiw hem hiertoe waarlijk geringe reden gaf, wijl camillus nimmer de ftad kon verlost hebben, indien capitoliNus den burg niet behouden had; dat een geheel leger deel had gehad aan zijne verd.rijvwg der QaViërs, toen dezelven alleen om,  GESCHIEDENISSEN. 37 om vrede en den losprijs dachten, ter wijl hij alléén derzelver vijandlijken arn flag tegen het Capitolium had afgeweerd.' Met zulke groote gedachten van zich zeiven vervuld, zag hij zich in geenen deele recht gedaan in den Raad, en in elke verheffing van camillus, welke thands aan de geheele burgerij aangenaam fcheen, eene wonde voor zijn ijverzuchtig hart gevoelende , ging hij tot de geringere partij des Volks over. De gemeensluiden werden zij ne vrienden, de Raadsheeren zijne vijanden, het gemeen kwam op zijne hand, en door verkeerde eerzucht meer tot eenen grooten, dan tot eenen goeden, naam genegen volgde hij thands des Volks geest boven zijne eigene inzichten. Niet te vreden met de oude befluiten ter Landverdeeling op te haaien, waarmede de Gemeensluiden het Volk altijd hadden kunnen opwinden , liet hij zich fterk hooren tegen de ftrenge rechten der fchuldeisfchers, „ die hunne fchuldenaars niet flechts geheel konden uitfchudden en met fchande overladen, maar zelfs vrije luiden gevangen houden en als flaaven aan ketenen F 4 klin- . nr. BOEK I 'HOOFDST. J. voor C. 382. J. van R, 370.  '33 romeinsche III. boes L HOOFDST. J. voor C J. vaa R 370. A, CoRNE LlUS COSSUS DiSla tor. De Di&t tor verkiest eer! het bu"ue lands geweld te keeren. klinken." Niets was gefchikter, om het gemeen in beweging te brengen, dan dergelijk een aanval op de rechten der fchuldeisfchers, wijl het herbouwen hunner huizen de meesten der geringe burgers geld van de rijken had doen opnemen. ■ De Raad, het gevaar dezer opftooking .volkomen bezeilende, befloottot de aan Helling van eenen. Dictator, en gebruikte den dreigenden oorlog hier in tot een voorwendzel tegen den agterdocht des Volks. A. cornelius cossus werd met dit Oppergezag bekleed, en benoemde t. quintius cAïiTOLiNus tot zijnen Onderbevelhebber. (1) Schoon de Dictator den burgertwist zeker moeilijker, dan den oorlog, befchouw>de, verkoos hij echter, eerst zijn gezag in het veld te doen gelden, het zij hem eene fpoedige krijgsverrichting noodig fcheen, het zij hij zich van de aanftaande overwinning en zegepraal zulk eene vermeerdering van aanzien en vermogen beloofde, (1) Liv. L. VI.c II. Plut. /«Cam. p. 147» 148.  geschiedenissen. 89 de, als hij noodig oordeelde tegen de zamenfpanning des Volks. Na het houden der legerwerving trok hij terftond in het Pomptijnfche land tegen de Volscers, die daar gelegerd waren, op. Hoe bevreemdend het ook fchijnen mag, van waar de Volscers, die zoo dikwijls geflagen en nog onlangs verflagen waren, geduurig op het oorlogstooneel ten voorfchijn kunnen komen, ten zij men aanneemt, dat zij telkens hunne weerbaare jongelingen weder in het veld zonden, of dat nimmer het ganfche Volk der Volscers , maar bij afwisfeling dan deze, dan weder gene ftad, haarekrijgsmagt gebruikte; — hoe verveelend het zelfs zij, geduurig dezelfde onbeflisfende veldflagen te zien herhaalen, echter betuigt livius, dat alle de oude Schrijvers, waaruit hij zijne gefchiedenisfen zamenftelde, verzekeren, dat de Volscers, fchoon nog onlangs dooE camillus zoo fchijnbaar geheel verflagen , weder een ontzaglijk leger hadden weten te veld te brengen, het geen nog geduchter was door de vereeniging der Latijnen en Hernicers, en door de F 5 trouw- HF. BOEK i. HOOFDST. ]. voor C. 38a. J. van R. 37°. Aanmerking over het geduurig weder opkomen der Volteen.  go ROMEINSCHE III. BOEK I. HOOFDST. J. voor C. 382. J. van R. 370. Overwinning door den Dictator bevochten. trouwloosheid van verfcheidene volkplantelingen van Circeii en Velitren. Eerde Dictator den veldflagwaagde, bediende hij zich van alles, wat het bijgeloof ter bemoediging zijner benden kon aan de hand geven. Voorteekenen genomen, plegtig geofferd en den Vredegod eruftig gebeden hebbende, verzekerde hij zijn krijgsvolk met een vrolijk gelaat: „ dat de overwinning in hunne handen was, indien de Goden flechts iet van de toekomst wisten, wijl alle voorteekenen de zege voorfpelden : dat de ganfche flagorde die der vijanden flechts rustig had aftewachten en zich veilig op de befcherming der Goden verlaten kon." Geen twijfel aan deze toezegging had plaats in der Romeinen hart. De vijanden, zich verlatende op hunne overmagt, ondernamen den ftrijd zonder overleg en lieten denzelven nog onberaadener fleken. Hun gefchreeuw en hunne fchichten bragten geene beweging in de Romeinfche benden : reeds hier van verbaasd deeden zij eenen ruwen aanval , maar konden het gelaat zelfs hunner tegenftanders, wien de hevigfte geestdrift van  GE SCHIEDENISSEN. 91 van het bijgeloof ten oogen uit vlamde, geenzins verdragen. De Romeinen, wien bevolen was, alleen hunne bloote zwaarden op den eersten wenk gereed te houden, vielen met dezelven nu woedend uit op de verbijfterde vijanden, die bij het neder zien vallen hunner voorfte gelederen terftond lafhartig de vlucht namen, Zoo lang zij nog geregeld vluchteden, werden zij door het Romeinjche voetvolk vervolgd, maar zoo haast zij ongeregeld de wapenen weg wierpen en alleen op eigen lijf behoud dachten, werden zij door de ruiterij omcingeld, en moest de nacht hun dienstbaar zijn, in het ontkomen van eene algemeene flagting. Het grootfte gedeelte der krijgsgevangenen beftond uit voornaame Latijnen en Hernicers, ten bewijze, dat die volkeren zich wel degelijk met de Volscers moesten verbonden hebben. Men herkende ook verfcheidene Circejers en Felitrers, en zond ze allen naar Rome, om aan den Raad, gelijk zij reeds aan den Dictator gedaan hadden, reekenfchap van hunne trouwloosheid te geven. De Dictator hield zijne benden in hetl veld, niet twijfelende, of de Raad zouj het ut BOEK I. HOOFDST. J. voor C. 382. J. van R. 37°. >e inwen- igc onrust eemt 10e.  02 romeinsche III. BOEK I. HOOFDST. J. voor C 382. J. van R 379. het voordzetten des oorlogs tegen deze volkeren bevelen: doch de toenemende onrust te Rome riep hem te huis. Gee' ne enkelde muitzieke gefprekken, maar •openlijke oproerige daaden beweezen thands het oogmerk van manlius. Eenen Hopman, die zich verdienstlijk in het veld gemaakt had, doch om zijne fchulden in de magt van zijnen fchuldeisfcher gefteld was, rukte hij midden op de markt uit deszelfs handen, hevig uitvarende 0ver de trotsheid der Raadsheeren, de wreedheid der woekeraars, de ellende des Volks, en het lot van dien man, wiens dappere daaden hij vermeldde. ,, Te vergeefsch, riep hij, had deze rechterhand het Capitolium en den burg behouden, wanneer ik eenen medeburger, mijnen fpitsbroeder, als ware hij een krijgsgevangen der Galliërs, in flaavernij en ketenen kon weg zien voeren." Voords voldeed hij openlijk den fchuldeisfcher, en ftelde den hopman op vrije voeten, die nu ,op zijne beurt, Goden en menfchen bezwoer , „om m. manlius, zijnen verlosfer en den Romeinfchen burgervader voor deze grootmoedigheid te beloonen." Eene op-  geschiedenissen. 93 oproerige menigte omringde aanftonds dezen man, die derzelver muiterij ver grootte, door het vertoonen der leed teekenen, welken hij in den Vejifchen, den Gallifchen en verfcheidene andere oorlogen gekreegen had, en nog meet door openlijk uit te roepen: „ dat de woeker hem, die zoo veel tot herftel van zijn vaderland had geftreeden, voor altijd zou bedorven hebben: dat hij aan m. manlius het zien van den dag, van de markt, van zijne medeburgeren, alleen had te danken , en daarom wederkeerig vooi hem zijn laatften droppel bloeds zou ïtorten." De fchijnbaare edelmoedigheid van manlius, en de uitbundige lof, dien de Hopman hem gaf, maakten gezaamenlijk zulk eenen leevendigen indruk op het gevoelige en dankbaare Volk, dat het zelve zich geheel aan hem verbond, om even als de Hopman zulks betuigd had, hem alleen ten dienst te fiaan. Manlius maakte deze gevaarlijke vooringenomenheid der menigte voor één mensch weldra van een nog zorgerlijker aard door eene nieuwe daad, welke het Volk nog meer bedwelmen moest. Hij nr. BOEK i. , HOOFDST. J. voor C. 38a. J. van R, 37o-  94 ROMEINSCHE m. BOEK I. HOOFDST. J. voor ( 3^2. J. van F 37°. Hij liet een landgoed, het welk bij Veji lag en het voornaamst gedeelte van zijn vaderlijk erfgoed uitmaakte, openlijk vei" len „ om dat hij, gelijk hij zeide, geen -eigendom wilde bezitten, zoo lang hij daarvoor zijne veroordeelde medeburgers uit de handen hunner fchuldeisfchers bevrijden kon." Na dit bedrijf ftond het gemeen gereed, om te vliegen op zijne wenken, werwaards die ook mogten heenen wijzen» Hij gaf dezelven ook geenzins onduidelijk : aan zijn huis hield hij, als het ware, redevoeringen voor zijnen aanhang, welke altijd vol befehuldigin* gen tegen de Raadsheeren, en zoo weinig van leugen en van laster vrij waren: „ dat zij alle de leden van den Raad verdacht maakten , van de fchatten, die den Galliërs nog gelukkig onthouden waren , onder zich verborgen te houden, als hadden zij niet genoeg aan het onrechtmaatige bezit der algemeene landgoede* ren, ten zij zij tevens meesters van 's lands fchatkist waren, waaruit de fchulden der burgers anders zoo gemaklijk zouden afgedaan kunnen worden." Niets was gefchikter, om het Volk te doen morren dan de ver*  geschiedenissen. 95 verwekte hoop, om eens van den last dei fchulden bevrijd te worden, en de verdachte eerlijkheid van den Raad in het verdonkeren van eenen fchat, die met zoo veel moeite, om den Staat te redden, was te zamen gebragt. Het gemeen hield niet op, manlius naar dien fchat te vragen, maar werd telkens door hem tot nadere gelegenheid verweezen, waar door 's Volks ingefpannenheid op dit ftuk zoo fterk werd, dat het gezag van manlius, bij de ontdekking daarvan, onbepaald, of 's Volks misnoegen tegen hem, bij het verkeerd uitkomen van dit bezwaar, even onmaatig worden moest, CO Intus- fchen had manlius flechts de overmagt van zijnen aanhang noodig, om zijnen laster den ontvvijfelbaaren fchijn der waarheid te geven, daar de Raad wezenlijk de duizend ponden gouds, waarmede de Galliërs zouden afgekogt zijn geworden, als noodpenningen bewaard, en onder het voetfluk van het beeld van jupiter. zorgvuldig verborgen had. (2) TerCO Liv. L. VI. c, ij-i4. CO Liv. L. I. c. 50. 81 boek i. hoofdst. ƒ• voor C. 38a. J. van R, 37*.  pfj RÖMËÏNSCHÈ III. BOEK I. HOOFDST. J. voor C. 38a. J. van R. 370. MANLIUS door den Diftatoru recht gefield en ge vangen ge Zet. Terwijl alles in zulk eenen hagchelijketi toeftand voor de vrijheid en het gemeenebest ftönd, werd de Diftator opontboden uit het Veld. Vergezeld van den geheelen Raad beklom hij des anderen daags openlijk zijnen rechterftoel, en liet m. manlius door eenen gerechtsdienaar voor denzei ven roepen. Manlius -gaf den wenk aan zijnen aanhang, dat "het thands ter zaake komen zou, en kwam van eene tallooze menigte omringd voor den rechterftoel. De ganfche markt had de gedaante van een flagveld, de Raadsheeren ftonden tegen over het volk en elk dezer partijen hield het oog onveranderlijk op derzelver aanvoerer gellagen. De DiSèator fprak manlius in dezer voege aan: ,, hoe gaarne wenschte ik, dat de Raad en het volk het in allen deelen zoo eens waren, als ik zeker vertrouw , dat zij het ten uwen opzichte zullen zijn. Gij hebt de burgerij doen hoopen op het afdoen haarer fchulden uit de Gallifche fchatten, dien de voornaamfte Raadsheeren onder zich verborgen houden. Die hoop gaf ik zelf zoo gaarne, dat ik u aanfpoore, om uwe medeburgers van  GESCHIEDENISSEN. 97 van den woeker te verlosfen, en de trouwlooze verdeelers van 'slands fchatten bi; naamen bekend te maaken : indien gij niet door mij, als deelgenoot van dien roof, of als een lasteraar van den Raad gevangen wilt gezet worden, wijl ik niet zal dulden, dat gij de menigte door valfche hooptrouwlooslijkvleijenzult. „ — Manlius andwoordde hierop:" dat het hem geenzins ontfchoot, dat de geheele oorlog flechts een voorwendzel geleend had, om eenen Dictator eigenlijk tegen hem en het Volk aan te ftellen: dat men immers den geveinsden krijg geftaakt had , om de woekeraars tegen de geringe burgers te verdeedigen , dat men's Volks genegenheid hem reeds tot eene misdaad aanduidde. Ergert het u, en den Raad, zeide hij tot den Dictator, mij omringd door deze menigte te zien? Onttrekt ze mij een voor een door uwe weldaaden, door uwe medeburgers van de gevangenis te bevrijden, en uit uwen eigen overvload in derzelver behoeften bij te flaan! Maar wat zegge ik, van uwen eigendom, — trekt flechts de onmaatige renten , welken zij reedsbetaald hebben van de hoofdfom hunner fchulIV. deel. G den Ut. BOEK I. HOOFDST. J. voor d ■J&2. J. van R* 3;o.  III. BOEK L HOOFDST. J. voor C. 382. J. van R. 37°. j3 ROMEINSCHE ien af, en men zal mij niet meer, dan ;lk uwer, van deze menigte omringd zien. Vraagt gij, waarom ik alleen het belang der burgers dus ter harte neem? Vraag dan tevens, waarom ik alleen het Capitolium bewaard heb. Toen reddede ik allen, naar mijn vermogen, thands zal ik elk, zoo veel ik kan, onderfteunen. Wat nu de Gallifche fchatten betreft: de eenvouwdigfte zaak maakt gij door uw vragen bezwaarlijk. Waarom gevraagd naar het geen gij weet ? Waarom wilt gij liever, het geen gij onder u hebt, u met geweld af laten dwingen, dan het zelve vrijwillig openleggen? Hier onder fchuilt bedrog, en hoe meer gij mij dringt, om u te overtuigen, te meer vreeze ik, dat gij alle mijne waakzaamheid op u reeds hebt te leur gefield. Ik moet dus niet gedwongen worden, om uwen roof aan te wijzen, maar men behoort u te noodzaaken, om denzelvenvoor den dag te brengen." De Dictator gebood hem hierop, zonder omwegen, zijne befchuldiging te bewijzen, of zijnen laster te bekennen ; maar hij weigerde te fpreken voor partijdige rechters en werd ter gevangenis vervveezen. Terwijl een JTÉJ-  geschiedenissen. 99 gerechtsdienaar hem aangreep, riep hij „ iaat gij, 0 jupiter, juno en minerva en overige Goden, die het Capitolium bewoont, uwen verdeediger in de handen zijner vijanden over? zal deze vuist, die de Galliërs uit uwe tempels hield, in boejen gekneld worden ? " Zoo weinig reden als het volk in de daad nog had, om de eerlijkheid van m a neius te verdenken, wijl het mooglijk was, dat de Raad het verborgene goud reeds aldus in veiligheid had doen brengen, — zoo bezwaarlijk kon hetzelve zijn lot aanfchouwen en zijne kïagten hooren, maar deszelfs volkomene lijdelijkheid onder een wettig beftuur hield hetzelve van allen tegenfland te rug, en deed geenen burger of Gemeensman kikken tegen de voltrekking van des Dictators uitfpraak. De fchamele burgers vergenoegden zich met het aantrekken van een treurgewaad, de mans lieten hun haair en baard groeien, en eene'droeve menigte fchoölde béftendig voor de deur der gevangenis van manlius te zamen. De Diëlator, die zijnen zegepraal over C de Volscers, om den dringenden nood van^ • G 2 den : M. BOEK I. HOOFDST. ƒ. voor C. 3' ■ f. van R. 37o. Oproerig misnoegen des Volks hierover. osivszéïpraalt o • :r d»  100 romeinsche III. BOEK I. HOOFDST. J. voor C 382. J. van R 370. Vol. cers doch onder veelvuldigeverwijten ces volks Het oproi wordt allervreeslijkst. den Staat, had uitgefteld, voltrok den-» zeiven thands, maar onder meerdere blijken van misnoegen, dan van vereering , der burgers. Men morde onder eikanderen: ■„ dat hij zijne overwinning eer te huis, dan in het veld, eer over eenen burger, dan over eenen vijand behaald] had, en manlius flechts voor zijne zegekar had moeten heenen drijven." ' Het misnoegen rees van dag tot dag, en fcheen in een volkomen oproer te zullen uitbarften, wanneer de Raad, ter flillingder gemoederen, tot eene volkplanting van twee duizend burgers naar Satricum befloot, en aan elk twee en eene halve bunder lands in eigendom gaf. Maar dit middel, het geen flechts bij een kleen gedeelte des Volks werkte, en meestal voor eene omkoping, om trouwloos tegen manlius te zijn, werd aangezien , had eene verkeerde uitwerking. Het misnoegen werd nog heviger, de aanhang des gevangenen maakte zich nog kennelijker door deszelfs rouwgewaad en houding van gedagvaarde fchuldenaars, en naauwlijks had de Dictator zijn gezag afgelegd, of men hoorde openlijk allerleie oproerige  geschiedenissen. TOT ge gefprekken. 'Er waren, die der menigte verweeten; „ dat zij immer haare voorftanders tot zekere hoogte verhief, om ze hulploos over te laten aan alle de gevaaren van dien ftand: dat sp. cass i u s, de eerde voorfteller der landverdeeling, en sp. maelius, die het volk op zijne eigene kosten gevoed had, alzoo door haar waren verlaten; dat nu manlius, die zijne ongelukkige medeburgers van het juk der woekeraars had willen verlosfen, op gelijke wijze de prooi zijner vijanden was; en dat dus het Volk deszelfs begunftigers alleen fcheen vet te mesten voor den bijl der gerechtsdienaars. Men moest niet kunnen gedoogen, zeiden zij, dat een Oud-Conful dus mishandeld werd, om dat hij terftond op den wenk des Dictators niet had geandwoord. Wie wierp immer zijnen Haaf om eene onwaarheid in de gevangenis, indien gij manlius al verdenken wilt, van niet te hebben kunnen and woorden ? Den!;t aan dien nacht, die fchier voor ecuwig de laatfte geweest was voor Rome 's naam, wanneer gij dezen manlius met zweet en bloed o.vertoogen, uwen jupiter G 3 zelfs IIE. BOEK I. HOOFDST. |. voor C. 38a. J. van R), 37°.  romeinsche III. BOEK I. HOOFDST. J. voor C 382. T. van R 37°- DeRaa pniflaac MANLIUS. zelfs uit de handen der vijanden zaagt verlosfen. Of zoudt gij denken dat een weinig kooren toen genoeg was geweest, om den dank te vergelden aan dien verlosfer ■des Vaderlands, en dat gij hem, dien gij eens met den zelfden bijnaam van den Capitolynfchen jupiter meende te moeten vereeren, nu zoudt mogen laten verfmachten in de gevangenis, om nu alleen voor den beul teleeven? Die ééne Held, die genoegzaam was, om u allen te verlosfen , zou dan in u allen volftrekt geenen bijftand vinden ?" I Nu verliet de menigte de deur des kerkers zelfs bij nacht niet, en dreigde meer en meer, om dezelve met geweld te zullen openen. De vrees hier voor deed den Raad befluiten tot het ontflag van manlius: doch aldus kreeg het oproer veel eer eenen geleider, dan dat hetzelve geftild werd. Intusfchen kwamen 'er afgevaardigden der Latynen, Herniccrs, Circejers en Velitrers in den Raad, om zich te ontfchuldigen, van deel aan den Volscifchen krijg te hebben gehad, en om hunne gevangene landgenooten te rug te eisfchen, dien  geschiedenissen. T02 dien zij als dan naar hunne wetten zouden ftraffen. Zij kreegen geen gunftig andwoord, voor al die van Circeji en Veluren. Men iloeg het verzoek van allen af, en raadde de afgevaardigden dier twee volkplantingen, zich terftond weg temaaken uit Rome, wijl men geene afgezanten van eigene medeburgers erkennen kon. (i) Bij het weder aanwakkeren der onrust zogt de Staat wederom deszelfs behoud in camillus, die thands voor de vijfdemaal tot Krijgstribuuu benoemd werd.(2} In het begin van dit jaar genoot Rome' eenen uitwendigen vrede, die aan beide de partijen in het gemeenebest aangenaam was. Het gemeen, door zulk eenen magtigen voorganger, als manlius, aangevoerd, vleide zich met eene onverhinderde ontworfteling der woekerende fchuldeisfchers, de Raad daar en tegen hoopte, (1) Liv. L. Vr, c. 15-17. (2) Zijne ambtgenooten waren s. cokn. malc- cinens1s, p. valerius potitus. II. ser. sulpicius rufus 11. c. papirius crassus en t. quintius cincinnatus. G 4 ri. boek i. hoofdst. J. voor C. 381. J. van R. 37fi Manlius :et zijne antu erpen ntt metier ftoutïeidroord.  104 ROMEINSCHE III. BOEK I. HOOFDST. T. voor C. 38i. J. van R, 371- te, zich nu met beter gevolg geheel te zullen kunnen toeleggen op de herftelling van het inwendige kwaad. Wederzijdsch verhief zich dus de burgertwist met verdubbelden ernst. Manlius, wien de jongst geleedene fchande verbitterd, en de omzichtigheid des Dictators jegens zijn perzoon zoo wel, als de zwakheid van den Raad in zijn ontflag, veel ftouter gemaakt had, hield nu openlijk bij nacht zoo wel, als bij dag aan zijn huis zamenkomften, om met de voornaamfte burgers het ontwerp tot eene omwenteling te beraamen. Zijne welfprekendheid fpaarde tevens niets, om het gemeen, het welk reeds zoo fterk aan het gisten was, nog verder op te zetten. ,, Hoe lang, zeide hij, zult gij onkundig blijven van uwe eigene krachten, welken de natuur niet wilde, dat den dieren onbekend zouden zijn? Vergelijkt uw aantal Hechts met dat uwer tegenftreevers. Wanneer gij man tegen man moest vechten, geloove ik echter, dat gij ernftiger voor uwe vrijheid , dan zij voor hunne overheerfching, ftrijden zoudt. Zoo veele afhangelingen als gij om elk uwer Befchermheeren tellen  geschiedenissen. 105 len kondt, zoo veele beftrijders zult gij nu tegen eenen vijand uitmaaken. Dreigt hun den oorlog, en gij hebt den vrede: toont u gewapend, en zij geven zich over. Gezamenlijk moet gij iet durven, of afzonderlijk moet gij alles lijden. Hoe lang zult gij op mij alleen het oog liaan ? Ik voor mij zal niemand uwer verlaten: zorgt gij maar, dat het geluk mij niet begeve. Op den wenk uwer vijanden werd uw redder u ontnomen, en gij allen zaagt de gevangenneming van hem aan, die u hoofd voor hoofd van de flaavernij verlost had. Wat zou ik dan hoopen, wanneer men meer tegen mij ondernam ? Wat had ik anders, dan het uiteinde van c a s s 1 u s en maelius te wachten ? Gij ijst op dit denkbeeld — het is wel — de Goden zullen het voorzien; maar zullen die om mijnent wil den Hemel verlaten ? Dat Zij u den moed geven, om zulk een lot te keeren, dien Zij mij gaven , om u tegen woeste vijanden en trotfche medeburgers te verdeedigen! — Hoe kleenmoedig is een Volk niet, het geen deszelfs uitwendige vijanden overwinnen kan, en echter aan geenen ft rijd G 5 te- VI. boes i. HOOFDST. j. voor C. 381. J. van R,, 37J.  I05 ROMEINSCHE ïlt. BOEK I, HOOFDST. J. voor C 381. J. van R 37'' tegen de Raadsheeren durft denken, ten zij om derzelver' overmoed tot zekeren peil, dien het verdragen wil, terug te brengen? De gewoonte alleen, en geenzins ,de natuur , vormde u dus. Gij overwint uwe vijanden, om dat gij gewoon zijt met hun te ftrijden om het oppergebied, maar tegen dezen beproeft gij veel eer uwe vrijheid, dan dat gij ze doet gelden : en wie uwe aanvoerers ook waren, wie gij zeiven ook zijn moogt, uwe magt of uw geluk deed u nogthands immer uwe eisfchen bekomen. Beproeft flechts uw geluk met mij, dien gij kent: en het zal u minder kosten, om den Raadsheeren door éénen perzoon de wet te doen Hellen, dan toen gij hun benoemde, die zich tegen derzelver bevelen verzetteden. (O Zal het Romeinfche volk deszelfs hoofd oprichten, dan moet men van Dictators noch Confuls meer weten. Komt flechts op den been, en verfloort alle rechtspleging over fchulden: ik verkiaare mij openlijk voor den befchermer der gemeente, (1) Manlius bedo;It de aanftelüng der Gemeensluiden.  GESCHIEDENISSEN. IOf te, en meen door mijne zorg en trouw dien naam niet onwaardig te zijn. Wilt gij echter uwen aanvoerer eenen meei ontzettenden en grootfcher titel ygeven, ongetwijfeld zal dezelve u alles, wat gij begeert, gemakkelijker doen bekomen." Zonder het bij deze genoegzaame wenken te laten, zou manlius met zommigen een daadlijk plan tot herftel der koninglijke regeering hebben ontworpen : maar mee wien, en tot welk eene volkomenheid hier over door hein gehandeld zij, is onbekend. Van den anderen kant was de Raad onrustig over deze zamenrottingen in het huis van een ambtloos man , het geen boven op den burg ftond, en de vrijheid door deszelfs ganfche gevaarte dreigde. Een groot gedeelte van den Raad riep ftoutelijk, dat men eenen servilius aha la hebben moest, die het Volk niet verbitteren door het gevangen zetten van een verklaarden vijand, maar die met het leeven van zulk eenen de ganfche onrust zou doen eindigen. Het befluitkreeg, in zagter woorden , die zelfde kracht: de Overheden zouden toezien, dat het ge- mee- ni. BOEK L HOOFDST. ƒ, voor C 3Si. J. van R 37'- Den K ygstribunenvolle magi ter beteu-i geiing des oproers verleend.  io8 romeinsche m. BOEK I. HOOFDST. J. voor C 381. J. van R 371Zamenfpanningder Gemeensluiden met d< Krygstribunen. meenebest geene fchaade leed bij de ver> derflijke raadflagen van manlius. De Gemeensluiden, die verre af waren, om de adelregeering ten kosten van het gemeenebest te beftrijden, en die zich nu weder, gelijk wel eer, bij de oogmerken van cassius, oprechte beminnaars der vrijheid betoonden, namen geen deel aan de aanflagen van manlius en werden thands, hoe veracht en gelasterd zij ook anders van de Grooten werden, door de Krygstribunen mede ernftig geraadpleegd over de noodige maatregelen. Men zag geen kans, om manlius anders, dan door geweld, te keeren, maar men vreesde, zonder burgerkrijg hem niet aan het leeven te kunnen komen. In die verlegenheid zeiden twee Gemeensluiden: ,, waar toe zou de Raad met het Volk in eenen ftrijd komen, dien de geheele burgerij tegen eenen verderflijken burger voeren moet9 waarom hem niet door het Volk aangetast , die niet beter, dan door het volk zelf, kan worden tegengegaan? Wij zijn voornemens, hem te dagvaarden voor het Volk : het denkbeeld van eenen Koning is het zelve toch onverdraaglijk. Wanneer da me-  GESCHIEDENISSEN. lop menigte zelve zich niet beftreeden ziet3 zal zij terftond uit rechters, in plaatze van zijne verdeedigers, beftaan, en in haare eigene Gemeensluiden zijne befchuldigers 3 in hem eenen aangeklaagden Raadsheer, en ten zijnen laste het ftaan naar de kroon ziende, zal dezelve ongetwijfeld alleen met haare zucht voor de vrijheid te raade gaan." Men keurde dezen wijzen raad volkomen goed, en wanlius werd door die beide Gemeensluiden, m. maenius en q. publilius voor het volk gedagvaard. Door hun van hoogverraad tegen het Gemeenebest befchuldigd, zag het Volk hem met verbaazing in een flordig gewaad rond gaan, zonder dat iemand uit den Raad, of van zijn eigen geflacht tot zijne voorfpraak opkwam, zonder dat zelfs een zijner broederen zich zijner aantrok. Zulks had nog nimmer plaats gehad, en men hield het daar voor, dat eenpaarig de ondergang van eenen man beflooten was, die het eerst den Raad voor het Volk verlaten had. De bewijzen door zijne aanklaagers tegen hem op den III. BOEK I. HOOFDST. J. voor C. 381. }. van Ri 37'. Manlius te vergeefsch.voor 's Volks rechtbank geroepen.  m. boek I. hoofdst. J. voor C. 381. J. van R. 37'. (1) A'jr. Victou vir. Ui. c. 24) zegt dat z jn borst drie en twintig leedteekenen droeg. IIO ROMEINSCHE den rechtdag ingebragt, waren echter zoo overtuigend voor het Volk zelf, dat manlius thands zijn behoud aan de plaats zijner rechtspleeging alleen verfchuldigd was. Hij liet bijna vierhonderd burgers , wier fchulden hij betaald, en die hij daar door van gevangenis en flaavermj bevrijd had, zijne voorfpraaken bij de tallooze en oproerige menigte zijn. Voords liet hij zijnen krijgsroem voor zich pleiten, dien hij zichtbaar maakte in de vertooning van dertig wapenrustingen , dien hij i/erflagene vijanden had uitgefchud, en van veertig Veldheers - belooningen, waaronder twee muurkroonen en agt burgerkroonen uitvlaken. Hierbij voegde hij die burgers, wier leeven hij uit vijandlijke landen gered had en ontblootte tevens zijne borst, welke vol van leedteekenen ivas. (O Zijne woordelijke verdeediging ivasniet min verbijfterend, dan deze zaaklijke. Van tijd tot tijd floeg hij de oogen naar het Capitolium, en riep jupiter. en  geschiedenissen. iii en de overige Goden ter zijner befcherming af, fmeekende , dat zij het Volk nu even dienstvaardig wilden maaken in zijn lijfsgevaar, als hij wel eer voor hun behoud, bij de verdeediging van het kafteel, geweest was. Eindelijk ftrekte hij beide zijne handen naar het Capitolium uit, het welke men uit het veld van mars, waar het Volk vergaderd was, zien kon, en bad het Volk, dat het zelve toch geene uitfpraak over zijne befchuldiging doen zou, zonder het oog op dien burg en op deszelfs Goden gevestigd te houden. Wat de Gemeensluiden ook verwacht hadden van de blijkbaarheid hunner aanklagte en den aard hunner befchuldiging, zagen zij echter duidlijk, dat dezelve geenen ingang zou vinden bij harten, door weldaaden vooringenomen, zoo lang zij ten minften 's Volks oogen niet konden aftrekken van de gedenkplaats zijner heldhaftigheid: weshalven zij de beflisfing van dit rechtsgeding tot eenen anderen dag uitftelden, en hem toen op eene andere plaats bij het Petelynfche bosch buiten de Nomentaanfche poort, van waar men nr. BOEK I. HOOFDST. J. voor C. 3«i. ƒ. van R4 371.  112 ROMEINS CHE III. boek I. hoofdst. J. voor C 381. J. van R 37». men het Capitolium niet zien kon, voor het volk riepen. (1) Nu vond de befchuldiging ingang, nu verdoofde het misdaadige oogmerk geheel en al den kwijnenden glans zijner voorige daaden; de dankbaarheid week in 's Volks hart voor de verontwaardiging en toorn, en de rechtvaardigheid fprak zoo ftreng haar vonnis uit, dat de rechters zeiven aangedaan waren over het lot van eenen man, wiens verdienften eens zoo uitftekend waren geweest. Hij werd veroordeeld, om van de Terpejifche rots op het Capitolium te worden afgeftort, en onderging dit doodvonnis zonder verwijl. — Dus werd het luisterrijk tooneel van de roemrijke dapperheid van manlius het fchandelijk fchavot zijner misdaadige oogmerken tegen den Staat. — Men ftrafte dezelven nog verder in zijne nagedachtnis. Men haalde zijn huis op het Capitolium omver, en befloot geenen Patriciër ooit weder op dert burg te laten woonen : zelfs verbood men aan zijn ganfche gedacht, dat niemand ooit (1) Plutarchus fchrijftde ganfche beftuuring van die rechtsgeding alleen aan camillus toe.  GESCHIEDENISSEN. 113 ooit na hem m. manlius zou genoemd worden. Dus liep het met eenen man af, wiens naam eene roemrijke vereeuwiging verdiend zou hebben, indien hij geen burger van een vrij gemeenebest was geweest, (i) Zijne verdienden bij het vaderland waren groot en gaven hem rechtop alle erkendnis zijner medeburgeren, maar geenzins op den aflland hunner vrijheid. Zijne milddaadigheid jegens de armen was edel, wanneer zij uit menfchenliefde voordkwam, maar hoogstmisdaadig, wanneer zij ten oogmerk had, de onderfteunde armoede af te trekken van de liefde des vaderlands tot eene blinde gehechtheid aan zijn perzoon; en zijne fchitterendfte daaden, als kunstgreepen eener gevaarlijke eergierigheid befchouwd, verdienden zelfs eer beftraffing, dan belooning. (2) Het (O Liv. L. Vr. c. 18-20. Plut in Cam. p. 148. Val. Max. L. VI. c. 3. ex. 1. (2) Fergus. Rom. Gefch B. 1. K, 3. S. 85. Wij hebben het gedrag en de rechtspleeging van Manlius voorgefteld, gelijk wij het zelve bij livius voornaamlijk hebben gevonden: naar dat beIV. DEEL. H richt III. boek I. hoofdst. [. voor C. 3«'. f. van R. 37*-  Hl. BOEK I. hoofdst. J. voor C 381. J. van R 37'- 114 ROMEINSCHE Het leed niet lang, of het Volk had berouw van zijnen dood. Niets meer te vreezen hebbende van zijne bijzondere •oogmerken , dachten zij enkeld om zijne fchit- richt belaagde hij de burgerlijke vrijheid, en verdiende alzins zijn ttrenge vonnis. - Ongetwijfeld wordt waare edelmoedigheid dikwijls door de zulken verdacht gehouden , die geen gevoel hebben van eens anders leed, en menigmaal fchrijft de heerschzucht zelve heerschznchtige oogmerken aan waare volksvrienden toe, om ze als nachtoffers van derzelver zucht ten algemeenen welzijn ter neder te vellen. — Het innemende eener waare volksgezindheid en de gewoonte, van de heerschzucht zelve het meest van heerschzucht te hooren fchreeuwen, maakte ons huiverig bij het boeken dezer gefchiedenis, om ons misfchien niet mede fchuldig te maaken aan den laster eener volksliefde, welker opofferingen het bekrompen hart van zelfzoekende Grooten zoo fchierlijk verdenkt en zoo zeker algemeen verdacht wil maaken. Misfchien fneuvelde manlius als een martelaar van zulk eene belangelooze burgerliefde, hooke ftelt zulks zeker (Rom. Hifi. Vol. IH. p. 118-138.) maar wij moeten gefchiedenisfen boeken, welken wij vinden, en durven ons vermoeden niet doen gelden tegen de ftellige berichten der Ouden. — Vorderde echter onze onpartijdigheid de gegevene voordragt, oni hart eischte ons deze aanmerking af. —  GESCHIEDENISSEN. 11$ fchitterende daaden; en, door het gevoe van zijn gemis eerlang hun eigen vonni veroordeelende > hielden zij de pest, wel ke toen, zonder andere kennelijke oorzaa ken, haare verwoeftingen in Rome hervat tede, voor een blijk van den toorn de: Goden overs de bezoedelingen van he Capitolium met het bloed van deszelfs ver losfer. (i) Onder de zes Krygstribunen voor het volgende jaar werd ook m. manlius, de broeder van den ten dood gebragten, aangefteld. (2) Thands maakte de pest en de fchaarsheid , welke Rome's inwoonen vernielde of verzwakte, haare vijanden weder wakker. Behalven de Volscers en de volkplantingen van Cïrceii en Velitren> dreigden Lanuvium, eene anders zoo trouwe bondgenootfchaplijke ftad, en geheel Latium, afval en opftand. De Raad, die dezen afval als een gevolg befchouwde der ftrafloosheid, welke de wederfpanni- ge CO Liv. L, VI. c. 20. CO Zijne Ambtgenooten waren, l. valerius IV. ser. sulpicius III. l. litcret1us, l. aemiliüs III, en m. tbeboniüs, H a [ III* boek 5 I. hoofdst. J. voor C. " 381. J. van R. . 371.  Hl. 20 EK I. HOOFDST. ]. voor C. 33i. J, van R. 371- n6 ROMEINSCHE ge Vclitms"tot nog toe genooten hadden, deed het voordel tot den oorlog tegen deze toomlooze medeburgers en bondgenooten , en trachtte het Volk tot dezen krijg vuurig te maaken door het benoemen van vijfmannen, om de Pomptynfche landen, waarom de Gemeensluiden zoo lang te vergeefsch hadden aangehouden, te verdeelen, en van drie anderen, om eene volkplanting naar Nepete te geleiden. In weerwil van den tegendand der Gemeensluiden ging het voorftel eenpaarig bij alle de wijken door: echter wérd dit jaar alleen aan toebereidzelen tot den oorlog bedeed, dien men om de algemeene ziekte nog niet voeren kon. Deze ernfl-ige en langwijlige toedel zou de ontrouwe volkplantingen tot inkeer gebragt, en hun den tijd, om Rome's gramfchap af te bidden, vergund hebben: maar de bijzondere aandookers van den afval weerden uit zelfsbelang deze vredelievendheid, en zorgden, om door drooperijen op den Romeinfchen grond de bevrediging onherftelbaar te maaken. — Men hoorde thands ook van den afval van Praenejle; maar men beandwoordde de waarfchouwingen hier  geschiedenissen. 117 hier van zoo flaauwlijk, dat men duidlijl toonde, liefst geene misdaaden te willei gelooven, welken men geene kans zag. om te ftraffen. In het volgende jaar trokken de twee Krygstribunen CO sp. en l. papirius tegen Velitren uit, terwijl hunne vier Ambtgenooten te huis bleeven, om Rome zelf te verdeedigen, en zich gereed te houden tegen eenen aanval der Etruriërs, van wien men weder een kwaad vermoeden had. Bij Velitren leverde men gelukkig flag tegen een vijandlijk leger, het welk flerker door Praenestynfchen bijftand, dan door eigene krachten, was. De wederfpannigen borgen zich tijdig binnen de trouwlooze ftad, van welker beftorming de Romeinen zich echter onthielden, zoo wel om de bezwaarlijkheid van derzelver verovering, als om geene eigene volkplanting te vernielen. De Raad was het met hun eens, dat men liever allen geweid des oorlogs tegen Praeneste wenden moest, CO Met naamen ïer. cornelius ma.ldgi- nens1s IV, q. SERV1LIUS, ser. sulpIC1UÏ, «tl l. AËM1L1US IV. H 3 : irr. boek ' i. hoofdst. j. voor C. 379ƒ. van R. 373- KrijgsverrichtHigeu.  Il3 ROMEINSCHE Hl. moest, aan welker opftand men niet lan*°LK ger twijfelen mogt. (i) hoofdst. jn dezen hagchelijken toeftand, waarin J* w°°lC'Rome zich door den agtereenvolgenden j. van R.afval van zoo veele bondgenooten en Camillus volkplantingen gebragtvond, wendde zich gedron- het uitzicht van den Staat wederom naar voor de" camillus, dien men voor de zesde zesde maalmaal tot Krygstribuun aanftelde. (2) Te faafte" vergeefsch vroeg hij, die de zwakheid worden. vatl ^en ouderdom reeds gevoelde, en voor de wisfelvalligheid van het geluk vreesde, zijn ontflag van deze keuze, en beriep zich hier toe op zijne tegenwoordige ongefteldheid: het Volk verklaarde eenftemmig, dat men thands zijne perzoonlijke dapperheid niet vorderde, maar alleen zijnen wijzen Raad en krijgsbeleid eischte. (3) Uïttogtte- De Praenejliners, met de Volscers ver? Tum. " " eenigd, hadden reeds Satricum, welke volk- plan- (1) Liv. L. VI. c ai, 23. (3) Zijne Ambtgenooten waren, A. & L. Pos- tumius regillensi.s, l. furius, l. lu? (z re Tl us en m. faeius ambustus, (3) Plut. in Cam. p. 148.  GESCHIEDENISSEN. IIO, planting getrouw aan Rome gebleeven was, Ut en zich dapperlijk verdeedigd had, over- B0^K weldigd en deszelfs inwooners fchande-lI00FDST' lijk mishandeld. Tegen deze vijanden1' v3°7°8r.C* wilde het verbitterde Romeinfche Volk het J. van R. eerfte worden aangevoerd. De Raad droeg 374' aan camillus het beleid van dezen oorlog op, en het lot gaf hem l. furius tot zijnen Medebevelhebber. De beide Veldheeren trokken terftond Camillus door zijmet vier keurbenden, elk van vier duinen Medezend mannen, naar Satricumuk, om het!5evelheb" * ber van zelve den vijanden weder te ontnemen. werkeloosDezen , die op de overmagt hunner ben fchuidTgd. den fteunden, toonden zich bereid, om hunne prooi even moedig te verdeedigen, als zij dezelve ftoutlijk overweldigd hadden, en wachteden de Romeinen in flagorde voor de Stad op. In het leger der Krygstribunen heerschte geene mindere drift, om terftond eene beilisfende kans te beproeven, voor al daar l. furius dezelve in het krijgsvolk opzetlijk ontvonkte. Camillus alleen hield door zijnen raad en gezag den hagchelijken ftrijd op, wijl hij hoopte, bij een langer verwijl gelegenheid te vinden, om de minH 4 der-  120 romeinsche IH. derheid van krachten der Romeinen door B°lliK goed beleid te vergoeden. Dit draalen HoofosT. maaide de vijanden nog ftouter: zij fchaarj. voor c.^en zjcj1 nu nje). janger voor jlun ejgen ie_ j. van R. ger 9 maar trokken tot aan het Romein374' /c/;e voord. De jonge en driftige f Timus kon dit farren zoo min verdragen, als zijn krijgsvolk, wiens vuurige moed hem van de overwinning fcheen te verzekeren. Hij fchreef de traagheid van zijnen Ambtgenoot aan deszelfs ouderdom toe, als had die reeds zijn bloed van allen vuur beroofd, en liet zich hierover in veelvuldige gefprekken onder zijne benden uit. Eindelijk fprak hij camillus zelf aan, beweerde, dat de moed des legers niet langer kon beteugeld worden, en eischte, dat hij alleen dezen veldtogt niet langer op zou houden. Deze grijze Krijgsheld andwoordde hem met zoo groot eene meerderheid, als gemaatigdheid: „ dat Rome zoo min, als hij zelf, nog nimmer onvoldaan geweest was over zijn krijgsbeleid en goed geluk, zoo dikwijls hij alleen het opperbevel der legers gevoerd had; dat hij thands ondervond eenen jeugdigen Medebevelhebber te hebben ;  geschiedenissen. 121 ben; dat hij niet gewoon was, zich in m. het veld te laten dwingen , maar ook geen- B °* K zins het gelijke gezag van zijnen Ambt-H00FDSTgenoot wilde wederftreeven; en hem daar-ï* v°°g c* om het beste toewenschte op zijne on-J- van R. derneming, terwijl hij zelf, als een oud m' krijgsman , zich bij de noodhulp - troepen zou houden." Furius bekreunde zich geenzins aan Zijnebedeze aanmerking. Hij fchaarde terftond zijne benden in flagorde, terwijl camil-seliee'e lus de zijnen tot eenen waarborg bijeen8*' , hield, de geheele legerplaats in den besten ftaat van tegenweer bragt, en zelf, daar hij nog onpasfelijk was, zich op een rustbed op eene hoogte liet plaatzen, om de wendingen van den flag gade te flaan. Terftond na den eerften aanval weeken de vijanden reeds, doch geenzins uit vrees: zij hadden agter zich eenen glooienden heuvel, die hun leger voor de Romeinen verborg, daar hunne overmagt aan volk hun had in ftaat gefield, eenige cohorten gewapend en flagvaardig agter te laten, om bij het naderen der vijandlijke keurbenden onverhoeds uit te vallen. Be Romeinen, door hunne geveinsde vlucht H 5 nus-  122 romeinsche III. BOEK I. HOOFDST. J. voor C. 378. J. van R. 374- misleid, vervolgden hun ongeregeld en lieten zich onbedacht tot over den heuvel lokken, alwaar zij eene nieuwe flagorde in de wapenen vonden. Eensklaps werd het gevecht ook door hun hervat, die listig terug geweeken waren : doch het Romeinfche krijgsvolk was niet bij een te brengen of (taande te houden. Ongedachtig aan deszelfs pas geuitte ftoutheid en ouden roem , nam het ongeregeld de vlucht naar deszelfs eigen leger. Camillus, die van zijne hoogte een aanfchouwer van de onbedachtheid zijner landgenooten geweest was, wilde thands derzelver fchande niet zien voltooien, maar liet zich van zijn draagbed op een paard zetten, en rukte terftond met zijne manfchap tegen de vluchtelingen aan. „ Is dit de ftrijd, waarom gij dwongt? riep hij. Welk een mensch, welk een God zult gij nu uwe fchande wijten? Uwe roekeloosheid heeft dezen flag begonnen, uwe lafhartigheid heeft dien verlooren. Volgdet gij een anderen Veldheer, volgt nu camillus weder, en overwint met hem, gelijk gij altijd deedt. Ziet naar wal noch legerplaatsom, welke niemand uwer zal  geschiedenissen. I23 zal inlaten, ten zij hij overwinnaar zij." (O Eerst hield de fchaamte hun tegen , en daarna den roemrijken en ouden camillus aan het hoofd eener verfche flagorde ziende, verweet de een den anderen zijne blooheid, en fchaarden zij zich allen op nieuw onder een hevig veldgefchreeuw in hunne gelederen. Furius gedroeg zich thands ook braaf: door camillus gelast, om de ruiterij te herftellen, onthield hij zich van verwijten, welke hem zelf zouden hebben getroffen, maar bad veeleer zijne benden, om haare fchande uit te wisfen, en dezelve, door een moedig hervatten van den flag, alleen voor hem overtelaten. — Bij de hernieuwing van het gevecht kreeg het Romeinfche voetvolk het kwaad, maar de ruiterij, welke affteeg, wijl zij van geringen dienst op den heuvelachtigen grond was, onderfteunde de noodlijdende gedeelten der ganfche flagorde zoo tijdig en dapper , dat zij de overwinning befliste, en dat de Volscers thands in goeden ernst de vlucht zoo ongeregeld namen, dat de- zel- (0 Frontin. Sirateg. L. II. c. 8. ex, 6. nu boek I. hoofdst. ]. voor C 378. ]. van R 374«  124 ROMEINSCHE III. BOEK I. hoofdst. T. voor C, 378. J. van R. 374- Grootmoedig gedrag van camillus. zelve hun fchier meer, dan de ganfche veldflag, kostede. Bij het veroveren des irijandlijken legers viel het overfchot hunner benden den Romeinen in handen, wier buit aan krijgsgevangenen groot was. (1) Onder het natellen derzelven vond men eenige inwooners van Tusculum, die bij de Veldheeren gebragt zijnde, bekenden, den Volscers op last hunner Regeering gediend te hebben. Deze ontdekking der vijandlijkheden van zulk eene nabuurige en naauwverbondene ftad fcheen camillus belangrijk genoeg, om 'er in perzoon met den Raad over te handelen. Zelf het geleiden dezer gevangenen naar Rome op zich nemende, liet hij het ganfche krijgsbevel aan zijnen Ambtgenoot over. u F uriu s en alle zijne krijgsknechten, die met hem het ganfche leger van den Staat door hunne onvoorzichtigheid in het grootfte gevaar gebragt hadden, twijfelden geenzins, of camillus gebruikte dit geleiden der gevangenen Hechts als een (O Liv. L. VI. c. 23-24. Plut. in Cam p. 148» H9-  geschiedenissen. 125 een voorwendzel, om door de aanklagi van hun bij den Raad zich rechtmaatuj wraak te verfchaffen van den hoon , die men zijnen ouderdom had aangedaan. T Rome zelfs, waar de tijding van het g( beurde fchierlijk werd overgebragt, vei wachtte men niet anders, dan dat camii lus zich over de roekeloosheid en halifei righeid van zijnen Ambtgenoot zou kome beklaagen. Maar door de eene en and< re verdenking deed men het hart van ee nen man te kort, wiens beginzelen zo groot, als zijne daaden, waren. Hi bragt de krijgsgevangenen in den Raai en hield denzelven alleen bezig over d ontrouw van Tusculum: ja, het was 'e zoo ver af, dat een onedele wrok ove eenige losfe uitdrukkingen van een jeug dig hart hem zou bezield hebben, da hij in tegendeel dien zelfden furius to zijnen Medebevelhebber verkoos, wannee; men het beleid van dezen nieuwen krij^ tegen de Tusculaanen aan hem opdroet met de vrije keuze van eenen deelgenoot dezer onderneming. Het kwam echter tot geenen oorlog met de Tusculaanen: buiten ftaat, om den drei- e HL BOEK e 1. n HOOFDST. }. voor C. e 378. . J. van R. 374- 1 5 j 1 r r Tusculmm verwerft zich gena-  116 romeinsche ra» BOEK I. HOOFDST. J. voor C 378. J. van R, 374' de door volkomene onderwerping. dreigenden aanval door geweld te keeren, ontwapenden zij de Romeinen door eene volflagene weerloosheid. Bij het overtrekken hunner grenzen bleef de landman onbekommerd in zijne velden, fchoon het Romeinjche leger ze voorbij moest trekken. Bij het naderen der ftad, hield dezelve haare poorten open en kwamen de burgers in het gewaad des vredes, in tabbaarden gekleed, den Veldheeren minzaam te gemoet. Rondom uit de ftad en van de landerijen kreeg men allen noodigen toevoer in gullen overvloed, en dus fcheen men veel eer op eigen, dan op vijandlijken', bodem gekomen te zijn. C am 1 l l u s floeg het leger voor de ftad neder, wijl hij in deze vredelievende vertooning eene krijgslist vreesde, en ging flechts in perzoon de proeve nemen , of alles van binnen even weerloos, als van buiten, ware. Ook hier van overtuigd door de opene winkels, waarin de handwerksluiden hun gewoonen arbeid verrichteden, door de fchoolen, welke zich reeds op eenen afftand door het geraas der kinderen lieten hooren, en door de algemeene onbezorgdheid, waarmede vrouwen en kin-  GESCHIEDENISSEN. 12? kinderen op de ftraaten hunnes wegs gingen , ontdekte hij het waare oogmerk dezer burgerij, en riep daarop derzelver Raad bij een. „ Gij Tusculaanen, zeide hij, hebt de waare wapenen ontdekt, om] der Romeinen toorn tegen u te ontwapenen. Gaat naar Rome: de Raad aldaar beilisfe, of uw voorig gedrag meer ftraf, dan uwe tegenwoordige houding verfchooning, verdiend hebbe." De afgevaardigden dezer ftad gingen naar Rome, en wekten door hunne treurige houding medelijden bij den Raad, die te vooren altijd voldaan geweest was over de trouw dezer bondgenooten. De aanfpraak, welke de Diftator dier ftad zelf aan de Raadsheeren deed, was zoo ootmoedig en tevens zoo vleiend voor Rome , dat de Tusculaanen thands den vrede erlangden, en kort daarna tot het Romeinfche burgerrecht verheven wierden. CO Na het terug brengen des legers van Tusculum ging camillus op den gewoonen tijd uit zijne hooge bediening af, weICO Liv. L. VI. c. 25, 26. Plut. in Cam. P. 149. Val. Max. L. Vil. c. 3. ex. ext. 9. III. boek I. 3o0fdst. ]. voor C. 378. . van R. 374»  128 ROMEINSCHE ÏII. ' BOEK I. ^ HOOFDST. i 1. voor C.. 37»j. van R. 374- j. voor C. 377], van R. 375- welke hem door het bekwaam en moedig moeren van den Volscifchen krijg, door het reluk zijner onderneming tegen Tusculum, :n boven al door zijne edelmoedigheid egens zijnen Ambtgenoot en door zijne gemaatigdheid jegens in tijds bekeerde muitelingen, op nieuw met welverdienden roem overlaadde. Zes Krygstribunen namen de teugels des bewinds over, wier beduur thands weder eene groote maate van beleid en moed vorderde, (i) De klagten der geringe burgers over den last der fchulden, waaronder de noodzaaklijkheid hun gebragt had, en van welken manlius hun de mooglijkheid der verlosfing had ingeboezemd, werden thands zoo algemeen en door den bijftand der Gemeensluiden zoo nadruklijk, dat de Schatmeefters niet konden nalaten, op dezelven acht te Haan, en haare rechtmaatigheid te onderzoeken. C. suli'icius camerinus en sp. postümius regillensis, die thands tot (0 ZiJ WSren h' VALERIUS V' P' VALERIUS III, L. MENE.NIUS II. C. SERG1US UI. SP. P APIRIUSeUSEH. CORNELIUS MALVftlf SF!SlsV«  geschiedenissen. I29 tot dit vijfjaarige ambt verkoozen waren fcheenen ook in de daad gezind, om hie van eenmaal werk te maaken. — Di rijken, die van het bloed en zweet dei armen leefden en zeer wel wisten, da; de billijkheid bij een nader onderzoek hun' nen fchandelijken woeker, die den behoeftigen uitzoog, zou moeten veroordeelen, zagen deze bereidvaardigheid dier Overheden met misnoegen en onrust aan , en hadden, of bezorgden zich misfchien wel, het verachtlijke genoegen, dat een der Schatmeesteren zeer kort na zijne aanftelling ftierf. Het bijgeloof had 'er eens eene gewetenszaak van gemaakt, om zulk eene opengevallene plaats weder aan te vullen, en daar de ander waarfchijnlijk zich alleen aan de ongunst der Grooten niet zou durven waagen, beloofden dezen zich, nog eenige jaaren ten minften, het genot hunner onmaatige renten. Maar c. sulpicius was even ongezind, om geduurende zijne pasbegonnene bediening alleen bloot te ftaan aan den haat der fchamele menigte, of dacht misfchien te edel, om door zijn werkloos aanblijven den ongelukkigen toefiand der behoeftiIV. deel. I een , Hl. BOEK r 1. . HOOFDST. , ƒ. voor C. m- :}. van R. 375-  jn0 ROMEINSCHE III. BOEK I. HOOFDST. J, voor C, 37'. J. van R 375- Misbruik van 's Volks bijgeloof. Door i Gemeen luiden i keer gegaan. gen te willen verlengen. Hij leide zijné bediening neder, en drong den Raad daar door, om nieuwe Schatmeesters aan te doen ftellen. Ongaarne lieten de Grooten zich dringen tot deze nieuwe aanftelling, maar bedachten weldra een middel, om dezelve krachtloos te maaken. Het fchandelijkfte misbruik van de Godsdienftigheid der onnozele menigte maakende, gaf men eerlang voor, dat 'er een Godsdienftig gebrek bij de jongfte verkiezing had plaats gehad, en maakte men 'er voords zonde van, om in dit jaar voor de derde maal zulk eene aanftelling te doen. e De Gemeensluiden, die het oogmerk e der Grooten zoogemaklijk doorgrondden, en, als waare voorftanders des Volks, thands voor deszelfs belangen in de bres fprongen, beweerden openlijk: „ dat zulk een fpelen met den Godsdienst onverdraaglijk was; dat de Raad opzetlijk de fchatting wilde ontwijken, om de ellenden des Volks niet bloot te zien liggen; dat men de zuchtende burgers flechts in het veld joeg, om hun van de magt en den bijftand der Gemeensluiden te verwijderen; en dat het • thands  GESCHIEDENISSEN. I 3 i thands de zaak der menigte was, om, gedachtig aan der vaderen moed, niemand om fchulden meer te laten veroordeelen, noch eenige legerwerving toe te ftaan, voor dat eene algemeene lijst der fchulden opgemaakt en de alles weg vretende woeker binnen behoorlijke perken te rug ware gebragt." Deze Hem der Gemeensluiden, welke gezweegen had bij de bedoelingen van] manlius, om dat dezelven gevaarlijk' fcheenen voor de burgerlijke vrijheid,! waarvan zij de waare voorvechters wa-'* ren, klonk nu naauwlijksin de ooren der' behoeftige menigte, of zij vergaderde zich rondom haare voorftanders, en vond terftond veelvuldige gelegenheid, om derzelver opwekking te volgen , wijl 'er dagelijks onvermogende fchuldenaars veroordeeld werden, en de Raad nieuwe keurbenden tegen Praeneste verzamelen Wilde. Het belemmeren der uitoefening van de wettige magt der fchuldeisfchers bekommerde den Raad thands minder, dan het ftremmen der noodige legerwerving 4 wijl men reeds berichten had, dat de vij1 « M* Tij. BOEK I. HOOFDST. I- voor C. 377. [. van Ri 375- De G eneenslui!en (tellen ;ich voor !e arme chuldeaars té /eer.  I«>2 ROMEINSCHE Hf, BOEK I. ÖOOFDST. J. voor C. 7.77J, van R 37.->- T. QUIN' T1US CINCliVNATUS Diilator. Roemri be 'verwinningbij de ri vier Alh anden uit Praeneste zich op den Sübyn* fchen grond gelegerd hadden. De Gemeensluiden hielden echter vol met hunnen tegenftand, tot dat het vijandlijke leger Rome zelf naderde. Het gerucht der nieuwe oneenigheden 'binnen Rome had deze vijanden in allerijl te zamen gebragt, en hun, na het plunderen der omliggende landerijen, ftoutelijk tot aan de Collynfche poort doen naderen. De verwarring binnen Rome was hier door groot, het Volk vergat deszelfs bezwaaren voor het gevaar van den Staat, en de Krygstribunen fielden eenen Dictator aan, om de tegenfpraak der Gemeensluiden te doen zwijgen, en den verwaaten vijand te keer te gaan. T. quintius cincinnatuS aanvaardde de Oppermagtennam a. sempronius atratinus tot zijnen Onderbevelhebber aan. i- Deze aanflelling was genoeg om de vijanden terug te doen trekken. Nu floegen - zij zich bij de rivier Allia neder ter plaac'ze, waar onlangs de Romeinen door de Galliërs verflagen waren. Van daar plunderden zij het omliggende land, en maak ten elkanderen wijs, dat hunne ligging alleen  GESCHIEDENISSEN. 133 alleen genoeg zou zijn, om den bijgeloovi gen Romeinen fchrik in het hart te jagen Be Diëtator, die onverhinderd al de jon ge manfchap te wapen riep, trok hur moedig tegen , en gebruikte alle welfprekendheid, om den ongunfligen indruk van de vijandlijke legerplaats op den geest zijner benden weg te nemen, „ Overal, zeidehij, waar men met de Latynen, als vijanden, te doen heeft, denkemen flechts aan derzelver nederlaag bij het meir Re. gilhis, welke hun langer, dan eene eeuw in bedwang heeft gehouden : en, ter plaatze, waar men eens ongelukkig vogt, moet men een dubbelden prikkel gevoelen, om voorige fchande uit te wisien, Zouden wij dulden, dat eenige plek gronds. den Romein aan de overwinning deed wanhoopen ? Wanneer de Galliërs zelve hier weder lagen, wij zouden hun Gabii aan den oever der Allia doen wedervinden, ea, geenen bode zelfs hunner nederlaag agterlaten." . Dus gezind geraakten .de legers aan elkander. De Diëtator verzekerde de zij-. Hen, dat de vijanden zich eeniglijk op welken de Dictator nu een voor een met,  geschiedenissen. 135 met weinig moeite wegnam ; voords moes Vilitren bukken voor zijnen ftorm; en daarna tastede hij Praeneste zelve aan, welke ftad hem nu bij verdrag in handen viel, Na het winnen van eenen veldflag, het veroveren van twee legers, het innemen van negen fteden, en het te onderbrengen van Praeneste keerde de Dföator zegepraalend weder. Het ftandbeeld van jupiter. den gebieder, het geen hij uit Praeneste had medegevoerd, en met een bijfchrift zijner daaden tusfchen den altaar van jupiter en minerva op het Capitolium plaatste , vereeuwigde den roemen de fnelheid zijner overwinningen. Twintig dagen na zijne aanftelling legde hij zijn oppergezag neder. De .regeering voor het volgende jaarj kwam weder in handen van zes Krijgstri-^ bunen, doch waarvan 'er drie uit den burgerftand waren gekoozen. Daar de rijke Plebejers hetzelfde eigen belang hadden bij het voordduuren der onmaatige renten, als de vermogende Patriciërs, fchijnen de laatften hunne verkiezing tot de hooge Overheid opzetlijk bevorderd te hebben, om het gemeen van eene anI 4 dere : "L boek 1. hoofdst. J. voor C. 37/. J. van R. 375Welverdiende zegepraalvan cin- CINA'ATUS». . voor C. 376. . van R» 37>  136* romeinsche IH. BOEK l. HOOFDST. J. voor C J. van R 376. dere zijde te bevredigen, en de aanvallen der Gemeensluiden tegen Overheden uit hunnen eigen rang gekoozen meer krach'teloos te maaken. v. en c. manlius • waren benevens l. julius uit den Raadsheerlijken rang: c. sextilius, m. albinus enL. antistius waren uit het Volk gekoozen. De beide manlien, diemeerin gunst, dan julius, en meer in aanzien, dan hunne drie overige Ambtgenooten waren, kreegen bij voorkeur de voordzetting van den krijg tegen de Volscers tot hunne taak, doch kweeten zich van dezelve zoo liegt, dat men eerlang berouw over deze partijdigheid had. Eenige cohorten ter voerageering op den vijandlijken grond uitgezonden hebbende, zonder vooraf denzelven wel befpied te hebben, werd hun ter kwaader trouw geboodfchapt, dat deze benden door den vijand waren ingeflooten. Aan dit bericht geenen twijfel llaande braken zij met hunne geheele krijgsmagt op, om deze benden te ontzetten, maar vielen onbedacht in hinderlaagen, waarin de vijanden hun door deze vallche tijding flechts hadden willen lokken. In zulk eenen  GESCHIEDENISSEN. 137 eenen neteligen toeftand bleeven zij alleen door de dapperheid hunner krijgsknechten ftaande, maar verlooren intusfchen hun geheele leger, het geen van den anderen kant aangevallen en vero-. verd werd. De onbedachtheid en de onkunde van beide de Veldheeren waren de eenige oorzaaken van dit verlies, terwijl het overfchot der geheele krijgsmagt alleen behouden was door den moed van benden, welke zich, fchier zonder aanvoerers, heldhaftig gedroegen. Op de eerfle berichten van dezen tegenfpoed was men te Rome gezind eenen Dictator aan te ftellen: maar weldra hoorende, dat de Volscers de grootheid hunner overwinning niet kenden noch wisten te gebruiken, riep men alleen het leger en de Bevelhebbers te rug. Men had voords dit jaar met de Volscers geenen krijg. Op het laatfte van het zelve werden de Praenejiynen ontrouw aan hun gemaakte verdrag, en joegen de Latynfche volkeren in de wapenen. De volkplanting Setia, welke over gebrek aan manfchap geklaagd had, kreeg op haar verzoek eenen nieuwen toevoer van inwooners. I 5 De HL BOEK I. HOOFDST. ƒ. voor C. 376. f. van 37ó.  138 ROMEINSCHE ML De inwendige rust, welke men ongetwijBI.EK feld aan de verdeeling der Overheden in hoofdst. Deide de rangen verfchuldigd was, vergoedJ' C' de in dit jaar den tegenfpoed des oor- J. van R.logS. Schat ^an ^ beproefde en zoo wel bevonmeesters den middel bij de verkiezing van nieuwe zoek "der"" Overheden, welken men allen uit de Raadsfchuiden heeren benoemde, (1) afgaande, zag men gerSt het begin des volgenden jaars reeds door zeer hevige volksbewegingen ontrust. Derzelver oorzaak was de ondraaglijke last der fchulden des gemeenen volks, het geen thands eenige hoop op herflel begon te fcheppen door de aanflelling van twee Schatmeelfers, die dit bezwaar zouden onderzoeken, maar tevens in die hoop. weder te leur gefield werd door de op nieuw rijzende oorlogsgeruchten. Men zag den verfchrokken landman de flroopende keurbenden der Volscers ontvluchten, en diende den plunderenden vijand van de grenzen te verdrijven, doch men (1) Zij waren sp. furius, q. servilius LI, C. licinius, p. cloelivs, m. hq-rat1uï Éli, l. gccaniuï,  GESCHIEDENISSEN. ion men vond zulk eenen hardnekkigen te genftand bij de Gemeensluiden, dat mer. verplicht was, zich eerst aan deze voorwaarden te onderwerpen: dat 'er geduurende den oorlog geene fchattingen opgebragt en geene vonnisfen in fchuldzaaken zouden geweezen worden. Dit aan het gemeen toegegeven zijnde ging de noodige legerwerving onbelemmerd voord. Men fplitfte de bijeen gebragte krijgsmagt, en zond de eene helft den zeekant langs naar Antium, de andere langs het gebergte naar Ecetra, Nergens een vijandlijk leger vindende, haalde men de geleedene fchaade op gelijke wijze in; evenwel met dit groote onderfcheid, dat de Volscers, zich alleen op Rome's oneenigheden verlatende, üeels* gewijze aan de uiterfte grenzen alle hunne plunderingen hadden aangeregt, terwijl de Romeinen de verwoesting van den ganfchen vijandlijken bodem volgends een geregeld ontwerp voordzetteden, zonder den vijand, dien zij te vergeefsch tot een treffen uitdaagden, éénen vruchtbaaren boom in zijne velden, eenig vee in zijne wei- - Hf. BOEK I. HOOFDST. J. voor C. 375. J. van R. 377. Krijgsverrichtingen,  140 ROMEINSCHE (0 Liv. L. VI, c. 3/-3S- III. BOEK I. HOOFDST. J. voor C 375J. van R 377. Ontoegevendheidder Sehatmeefters. Aanmerking over het tegenwoordigegedrag dei Volks. weiden of eenig koorn voor den volgen-, den zaaitijd agter te laten. Naauwlijks waren de beide legers te'rug gekeerd, of men hervattede terftond ■alle hangende rechtsgedingen over fchuldzaaken, en bekommerde zich zoo weinig over de ondraaglijke lasten der geringe burgers, dat de Schatmeesters eene nieuwe fchatting invorderden, tot het optrekken van eenen muur van vierkante fteenen ; terwijl de Gemeensluiden thands hun krachtdaadigfte middel van tegenftand misten, door het zwijgen van de buitenlandfche onrust, welke nu geene legerwerving noodig maakte. CO De inwendige verdeeldheden van Rome hadden thands zoo zeer geene plaats tusfchen de twee onderfcheidene rangen des Volks, als wel tusfchen de veel vermogende en de onvermogende burgers. In alle de voorige burgertwisten had 'er voornaamlijk een ftrijd tusfchen de twee ran-. gen plaats gehad, en hadden de Gemeensluiden meestal hunne bedoelingen ten uitvoer kunnen brengen, om dat zij alleen da  GESCHIEDENISSEN. 141 de Patriciërs te beftrijden hadden, en hier in door het geheele overige Volk werden bijgedaan. Maar nu tusfchen armen en rijken gefchil zijnde, vond de eerzucht der Gemeensluiden thands den prikkel der verheffing van hunnen rang niet, en kreeg hunne edelmoedige voorfpraak voor den nood der geringe burgers geene andere onderfteuning, dan van dezen, terwijl zeer veele Plebejers in vermogen reeds gelijk waren aan de Patriciërs, en met dezelven thands eene lijn trokken. Wilden zij, die edelmoedig genoeg waren, om voor de armoede in de bres te fpringen, om zich den haat der rijken te getrooiten, en om voor derzelver omkoping ter verraading der belangen van de armen onge« voelig te blijven, nu eenig nut van hun belangeloos poogen zien, dan fchoot 'er voor hun geen ander middel over, dan de kunstgreep, om de bezwaaren der geringe burgers te vermengen onder die van den ganfchen burgerlijken rang, en zich alzoo weder van deszelfs geheelen bijftand te verzekeren. De gefchiedenis van dit jaar zal ons de ] waarheid dezer geheele aanmerking, enri de Hf. BOES I. HOOFDST. J. voor C. 375]. van R, 277' Wigsver:hr.ingen.  lii. BOEK f. HOOFDST. J. voor C, 374J. van R 378. Romeinfche over Ï42 ROMEINSCHE de fchranderheid der Gemeensluiden toonen. — Zes Raadsheerlijke Krygstribuneri kreegen het gezag in handen, (1) en bragten ongeftoord eene jeugdige krijgsmagt op den been tegen de Latynen en Volscers, die zich te zamen vereenigd bij Satricum gelegerd hadden. — De Gemeensluiden hadden thands de armen wel weder voor eenen tijd kunnen ontheffen van alle vervolging, maar fcheenen te begrijpen , dat de Staat op zulk eene wijze aan onophoudelijke onrust zou bloot gefield zijn, zonder de minfte redding der fchuldenaars, die na het eindigen van den krijg maar weder zoo veel te flrenger zouden vervolgd worden, en tot een grondig herftel van deze onderdrukking ontbrak het waarfchijnlijk zoo wel onder hun aan belangelooze en edelmoedige eensgezindheid, als van buiten aan genoegzaamen bijfland. — De bijeen gebragte krijgsmagt werd in drie Cl) L. AEMILIÜS V. F. VALERIUS IV. C. VETURIUS. SERV. SULPICIUS II. L. QUINTIUS CINCINNATU» 11. en C. QUINTIUS CINCINNüTUS.  GESCHIEDENISSEN. 143 drie legers verdeeld, waarvan 'er een voor de rust der ftad zou zorgen, een ander gereed zou blijven om elders, waar zulks noodig mogt worden, heen te trekken, terwijl het derde naar Latium toog. Men vond hier den vijand reeds in flagorde ftaande, en begon terftond een treffen, het geen echter niet kon voordgezet worden om eenen hevigen ftorm, die de ftrijders uit een rukte. Den volgenden dag werd de flag hervat, en lang met gelijke kanzen geleverd. De Latynfche keurbenden inzonderheid, welke door zulk een lang bondgenootfchap in allerleie oorlogen volkomen bedreven waren in de Romeinfche krijgskunde, maakten de overwinning lang twijfelachtig, doch werden eindelijk in wanorde gebragt door de ruiterij. Deze wanorde werd weldra door een algemeen deinzen en voords door een ongeregeld vluchten gevolgd. In plaatze van in hun leger te rug te trekken vlooden de vijanden naar Satricum, omtrend twee duizend fchreden van het flagveld afgelegen, en lieten, door de Romeinfche ruiterij vervolgd , eene menigte van lijken op dezen weg agter. Intusfchen nam het III. BOEK I. HOOFDST. J. voor C. 374J. van R. 378. winning bij Satri'  144- ROMEINSCHE III. BOEK I, HOOFDST. J. voor C. 374J. van R. 378. Antium geeft zich aan Rome ever. < J ] < j 1 j ] 1 i 1 ] het voetvolk het verlatene leger in bézit, en plunderde het zelve ledig. Des nachts na deze nederlaag verlieten de vijanden Satricum, om zich in Antium, het geen veel fterker was, te werpen. De Romeinen volgden hun op de hielen, maar werden zoo fnel niet voordgedreeven door hunnen bloeddorst, dan de vijanden door hunne vrees. Zij bereikten daar door veilig deze Had, tegen welke het Romeinfche leger van het noodige Itormtuig onvoorzien was. Terwijl het zelve geduurende eenige lagen voor Antium plunderde, ontftond 'er )neenigheid tusfchen de Antiërs en Latylen. De eerllen hadden tegenzin gekree;en in eenen onophoudelijken en nadeeigen krijg, en waren op eene redenlijke >vergaaf aan de Romeinen bedacht; de laatlen, die nog maar onlangs tegen Rome varen opgeftaan en nog geheel versch n moed en , krachten waren, drongen ïardnekkig op het voordzetten van den :rijgaan. Dit gefchil, voor geen bijleggen vatbaar, deed den Latynen Antium veriaen , waarna zich deze ftad met alle haae landerijen aan Rome overgaf. De  geschiedenissen. 14$ De woede der Latynen over deze ontrouw was zoo groot, dat zij terug trokken naar de Volscifche ftad Satricum en dezelve in brand ftaken, zonder eenig huis of gewijd gefticht te fpaaren, behalven dat der Godinne mat ut a. Van daar rukten zij in dezelfde woede op eene hunner eigene fteden, Tusculum, aan, wijl dezelve zich niet flechts aan hun bondgenootfchap onttrokken, maar zelfs aan Rome onderworpen had. Hunne onverwachte overrompeling ftelde echter de ftad alleen in hunne magt, terwijl hun de burg met veel dapperheid door de burgers betwist werd. De eerfte berichten, die van Tusculum hier over in den Raad kwamen, deeden terftond het leger, 't welk bereidvaardig agter gelaten was, uittrekken. Deszelfs ontzet kwam nog ten rechten tijd. De manmoedige verdeedigers -van den burg hieven op het gezicht hunner verlosfers eene vreugdekreet aan, welke terftond door het Romeinfchc leger beandwoord werd: en terwijl zij eenen hevigen uitval van hunne fterkte deeden, berenden de Romeinen de wallen der ftad, en bragten IV. deel. K de IIL BOEK £ HOOFDST. J. voor C* 374. J. van R. 378. Tusculum door de vijanden aangevallen, doch tijdig ge-; red.  nr. BOEK I. HOOFDST. J. voor C. 374. J. van R. 378. Vermeerdering der . inwendige onlusten. : 1 1 I46 ROMEINSCHE de ingeflootene Latynen daardoor in zulk eene engte, dat zij 'er allen, tot den laatflen man, het leeven bij infchooten. CO De vrede met de Antiërs en de nederlaag der Latynen gaven Rome nu uitwendig eenige rust, maar verdomeden tevens de rijke woekeraars, om hunne vervolgingen te wreeder tegen de armen voord te zetten. Hun geweld en de ellende der behoeftige burgers was thands gereezen tot den hoogflen trap. De ongelukkigen, een voor een voor het recht gedaagd, en bij onvermogen ter betaaling in de magt hunner fchuldeisfchers gefield, wier huizen zoo veele gijzelingen der Dehoeftigen waren, konden eikanderen niet krachtig genoeg bijftaan tegen zulk :en geweld. Hunne edelmoedige voorfpraaken hadden hun lot geenzins kunnen verzachten, en de ijver onder hunne vernogender medeburgers, om Volksoverteden te worden, fcheen algemeen verBaauwd. In dezen toefland van zaaken ge>eurde 'er iets, het geen op zich zelve jeuzelachtig fchijnt, doch het geen zulke CO Llv- L' vi. c. 32,33.  GESCHIEDENISSEN. Ï47 ke gevolgen had, als *er juist noodig waren, om de zaak der armen met die van den ganfchen rang der Plebejers eene te maaken. M.fabius ambustüs, een man van Raadsheerlijken geïlacht, maar tevens van eenen algemeenen volklievenden geest, had twee dogters, van welken de oudfte gehuwd was aan den Raadsheer serv. sulpicius, die thands Krijgstribuun was, en de andere aan eenen vermogenden volkeling, c.licinius sxoLo:welke laatfte uithuwlijking pabius inzonderheid bemind bij den burgerftand gemaakt had. Op eenen tijd, wanneer de vrouw van l r* c 1 n 1 u s haare zuster een bezoek gaf, en beiden in drukkegefprekken waren, kwam sulpicius van zijne ambtsbediening te huis, zijne komst werd, gelijk zulks gewoonlijk was, kenbaar gemaakt door de bundeldragers, die hem vooruit gingen en zich aan de deur van zijn verblijf door geftamp en geklop deeden hooren. Dit geraas, het welk iet vreemds was voor de vrouw van licinius, deed haar fchrikken, doch haare zuster lagchen over haare ijdele verlegenheid. Dezen lach voor K 2 eene irr. BOEK I. HOOFDST. J. voor C. 374. f. van R, 378. Geval van VI. FABIUS IMBUSTUS»  148 ROMEINSCHE III. BOEK I. HOOFDST. J. voor C 374J. van R 378. eene vernederende befchimping van haar burgerlijke huwlijk opvattende, en voords wangunftig wordende op het gezicht van 'den grooten ftoet van afhangelingen, die ■ haaren zwager vergezelde en op zijne bevelen wachtede, verliet zij haare zuster met zeer veel misnoegen. Haar vader ontmoetede haar in deze geestgefteldheid, welke kennelijk genoeg op haar gelaat was, en drong haar met zijne ganfche vaderlijke liefde, om hem de reden van haar misnoegen te ontdekken. Schoon huiverig, om voor haare gevoelens uit te komen, welke geenzins liefderijk jegens haare zuster noch vereerend voor haaren echtgenoot waren, kon zij echter bij zijne deelnemende liefde niet verzwijgen, dat zij zich beklaagde over haare ongelijke echtverbindnis aan een burgerlijk geflacht, het geen buiten alle groote eerambten geflooten was. De oude man, die zeer veel van haar hield, en zijne zucht voor de burgerlijke gelijkheid door de uithuwlijking zijner dogters reeds aan den dag gelegd had, deed zijn best, om haar hartzeer te verzachten, en beval haar goed moeds te zijn, haar tevens verzekerende,  GESCHIEDENISSEN. 14c. de, dat zij aan haar huis eerlang dezelfde eerbewijzen zien zou. Fabius, die zijne dogter met geene ijdele beloften gepaaid had, ging terftond tot derzelver vervulling onderhandelingen met zijnen fchoonzoon aan, bij welke hij nog eenen anderen plebejer, l. sextius, toeliet, eenen jonkman van zulke uitmuntende bekwaamheden, dat de geboorte alleen hem ontbroken zou hebben , om de gewigtigfte eerambten in het gemeenebest met roem waar te nemen. Rome, welks grootfte Staatsomwentelingen nog immer aan vrouwen verfchuldigd waren, fcheen dus thands weder de wezenlijkfte verandering in deszelfs Staatbeftuur toe te zullen moeten fchrijven aan die kunne, welke anders zoo geheel van alle Staatsbewind verwijderd was. De woelingen over de fchulden der geringe burgers fcheen en thands de gefchiktfte gelegenheid tot eene Staatsverandering te geven, en de vorderingen, welken weleer de Gemeensluiden reeds gemaakt hadden , in het openen van den toegang tot veele eerambten voor de burgers, maakten nog maar eenen geringen fchok nooK 3 dig, nr. BOEK I. HOOFDST. J. voor C. 374. }. van R. 378.  III. BOEK I. HOOFDST. J. voor C. 374J. van R. 378. I50 romeinsche dig, om de volkomenfte gelijkheid tusfchen de rechten van alle de burgers tot de hooge ambtsbedieningen algemeen te maaken, en dus den Raadsheerlijken alleen hunnen nietsbeduidenden onderfcheidingnaam te laten behouden. Tot dit oogmerk vonden de zaamverbondenen geenen zekerer weg, dan het Gemeensmanfchap, en weinig moeite kostte het licinius en sextius, om thands tot deze Volksoverheid te geraaken. Beiden fielden terftond na hunne aanflelling drie wetten voor. De eerfle was ten voordeele der fchuldenaars, die op geene andere wijze flerker in hunne belangen konden overgehaald worden, daar dezelve voorflelde, om alle reeds betaalde renten aftetrekken van de hoofdzom der fchulden, en het overfchotdaar van in drie gelijke deelen binnen drie jaaren te laten betaalen. Het tweede voorftel was gefchikt, om den ganfchen middenftand der burgerij, die zich toch met de hoogfte eerambten nimmer zou durven vleijen, mede deel te doen nemen aan de bedoelde verandering, daar het zelve eene wet voordroeg, waardoor elk burger  GESCHIEDENISSEN. I£] ger niet meerder, dan vijf honderd bur deren lands (i), zou mogen bezitten. He derde voorftel bevatte eigenlijk het waa re oogmerk, daar het zelve alle aanftei ling van Krygstribunen voor het vervol; afgefchaft, en 's jaarlijks een der twei Confuh uit den burgerftand gekoozen wil de hebben. Deze drie voordellen, welke den gan fchen talrijken burgerftand in beweging bragten, klonken den Raadsheeren fchroom lijk in de ooren. De opzetlijke vereeni ging dezer verregaande eisfchen liet gee ne plaats bij eenig gedeelte des Volks a ver voor omkopingen of opftookerijer der Grooten, en de onwederftaanbaarheic van 'sVolks wil, wanneer dezelve zich eenpaarig doet hooren, was door een< veelvuldige ondervinding den Raadsheerlijken zoo wel bekend, dat zij geene andere toevlucht voor hunne aangevallene voor- CO Volgends plinius (Hifi. Nat. L. XVIII. C. 3.) was een bunder lands zulk eene uitgeftrektheid van grond, als een paar osfen op eenen dag konden afploegen. Men bereekende dezelve op 240 voeten in de lengte en 120 voeten in de breedte. K 4 . in. BOES t 1. . HOOFDST. _J. voor C. 374. rj. vaa R, . 373. . Pooginvan den [ Raad tegen deze * voorftel- ■ len. 1 l  152 romeinsche irr. BOEK i. HOOFDST. J.voor C 374' J. van R 378. De Gemeensluiden op di hand der Raadshee ren gebragt. Gemaatigdheiddes Volk voorrechten zagen , dan bij de Gemeens» luiden zelve, wanneer het hun maar gelukken mogt, om eenigen vandatgenootfchap op de hand te krijgen. . De Raad Haagde hier in, en wanneer de volksvergadering door licinius en sextius bij een geroepen , gereed dond, 'om over de drie gewigtige voordellen een • befluit uit te brengen, riepen hunne Ambtgenooten, van eene menigte Raadsheerlijke luiden omringd, openlijk hun Veto uit, en moest de vergadering onverrichter zaake fcheiden. Dit zelfde bedrijf was reeds een en andermaal herhaald, wanneer sextius eindelijk verklaarde: „ dat hij zijnen Ambtgenooten al de kracht van hun Veto gunde, maar dat hij ook op zijne beurt het zelve zou doen gelden, en den Raadsheeren thands verzekerde, van geene volksvergadering ter verkiezing van nieuwe Krijgstribunen te zullen toelaten, maar bij de eerde gelegenheid te zullen zien, hoe aangenaam hun dan zijn Veto in de ooren zou klinken." Hoe groote reden van misnoegen de . geheele burgerfland ook had over het fchandelijke misbruik, 't welk de omge- koch-  geschiedenissen. 153 kochte Gemeensluiden van hunne magi van tusfchenkomst maakten, en hoe on weder iïaanbaar de vereeniging van alle d« Clasfen des volks ook ware, wanneer hel zelve tegen de omkoping en trouwloosheid geweld had willen gebruiken, nogtbands gaven de Romeinfche burgers weder het voorbeeld eener zeldzaame gemaatigdheid, door het ganfche beleid in deze zaak aan licinius en sextius geheel alleen over te laten. Beide deze Gemeensluiden hielden op hunne beurt de verkiezing van nieuwe Krijgstribunen tegen, en daar men wederzijds het gezag van dit Veto eerbiedigde , verviel het Staatsbeftuur tot eene regeeringloosheid van vijf agtereenvolgende jaaren, in welke die beide Gemeensluiden aanbleeven in hunne posten, en dus, in zekeren zin, het geheele Staatsbewind voerden. Geduurendedeze regeeringloosheid werd Rome door geene vijanden van buiten aangevallen , maar heerschte 'er eene uitwendige rust, welke den Staat gelukkig fpaarde voor alle de rampzalige gevolgen van deszelfs tegenwoordigen toeftand. (i) Na (O Deze lange ftilta in omftandigheden, welke K 5 dw irr. BOEK I. , HOOFDST. ƒ. voor C. 374J. van R, 378.  154 ROMEINSCHE III. boek I. hoofdst. J. voor C 374T. van R, 378. J. voor C 3«7J. van R 385. den nabuuren niet onbekend konden blijven, brengt ons van zelfs op eene aanmerking, welke reeds lang bij ons moest opkomen, dat naaralijk alle die veelvuldige oorlogen, welken Rome met deszelfs nabuuren voerde, niet altijd die gronden van billijkheid zullen gehad hebben, welken de oude Schrijvers voor dezelven opgaven: maar dat Rome zelf zeer dikwijls aanvallender wijze moet gevochten hebben, Zie beaufort fur les guerres des Romains en geveral. Republ. Rom. T. I. p. 83. Na het verloop van dit tijdperk werd de volkplanting van Velitren trouwloos, waagde eenige ftrooperijen op den moe- derlijken grond, en ondernam zelfs eenen ftorm op Tusculum. De inwooners dezer ftad, die thands burgers van Rome waren, kwamen den bijftand fmeeken van het gemeenebest, en maakten daardoor een einde aan de nog voordduurende regeeringloosheid. De Gemeensluiden wilden de uitwendige eer van den Staat niet opofferen aan inwendige verdeeldheden , en ftonden nu grootmoedig van hun Veto tegen de verkiezing van Krygstribunen af. Een Tusfchenkoning .hield deze volksvergadering, en de keuze van zes Overheden uit het Raadsheerlijke  geschiedenissen. 155 lijke geflacht gefchiedde nu zonder den Hl. minften tegenftand. (1) B°^K Bij de noodige legerwerving betoonde H00FDST* het Volk zich thands zoo infchiklijk niet,ï" ™°r C' als zich deszelfs Voorftanders hadden ge-J. van R. dragen. Met moeite kwam 'er een leger 386' op den been, het geen Tusculum ontzettede en de Velitrers binnen hunne eigene muuren terugjoeg. Men ondernam, maar Haagde geenzins in het beleg dier trouwlooze ftad, en kwam dus weder, daar dit jaar reeds ten einde was, tot de verkiezing van nieuwe Krygstribunen. (2) Het beleg van Velitren werd zeer traag- Toenelijk voordgezet. De Gemeensluiden, die™^0"het oogmerk hier van zeer ligt konden Volks, bevroeden, vernieuwden daarom met te leevendiger vuur hunne onafgedaane voorftellen. Sextius en licinius waren nogmaals in hunne bediening aange- blee- (0 z'i waren l. furius H, a. manlius IV. ser. sulpicius III. ser. cornelius VI. p. valerius V. en c. valerius. (2) Met naamen q. servilius II. c. valerius II. a. cornelius. m. cornelius. q. «juintiüs en m. fabius. II.  I5Ö ROMEINSCHE Hl. bleeven. Thands hadden zij flechts met den tegenfland van vijf hunner Ambtge- hoofdst. rjooten te doen, die ook alleen maar aan- J* C'drongen op de verplichting, om met de j. van R. hangende zaak te wachten tot dat het le386. , ger zou terug gekomen zijn: en fabi- us ambustus zelf, van wien het volk alles goeds verwachten moest, was nu ook in de hooge bediening van den Staat. Ongetwijfeld had de Raad zich bij deszelfs aanftelling verbeeld, hem gemaklijk terug te zullen brengen van zijne volksgezinde denkbeelden, wanneer de grootheid van dezen rang hem andermaal verhief boven de laage en ambtelooze menigte : maar deze ftaatkunde was gevangen in haare eigene ftrikken. Deze Krygstribuun bleef getrouw aan zijne zamenfpanning met sextius en zijnen fchoonzoon, die met hem en met drie hunner Ambtgenooten niet ophielden de voornaamfte Raadsheeren openlijk over de onbefliste voorftellen lastig te vallen door herhaalde vragen: „ of men zich niet fchaamde, onvergenoegd te zijn met vijfhonderd bunderen lands, daar een gering burger zich met twee moest te vrede ftellen ? Of men nog  GESCHIEDENISSEN. 157 nog meer, dan het eigendom van drie honderd burgers, kon begeeren, daar de gemeene man naauwlijks gronds genoeg tot zijn verblijf of tot zijn graf bezat ? Of men den burger liever om onbetaalden woeker in ketenen gekluisterd zag, dan zich met de enkelde betaaling der hoofdzommen voldaan te .houden? En of men liever van elk Raadsheerlijk huis eene gevangenis wilde maaken?" Dan weder keerden zij zich naar het Volk, wiens verbittering bij het halfterrig blijven der Grooten op zulk eene wijze natuurlijk moest vermeerderd worden, en verzekerden het zelve: „ dat een Conful uit den burgerftand gekoozen, alleen een einde zou maaken aan de inhaaligheid en wreedheid der rijken ; dat de Gemeensluiden door den onderlingen tegenftand niet langer de befchermers der burgers konden zijn; dat 'er nimmer burgerlijke gelijkheid plaats kon grijpen , zoo lang het Staatsbeftuur een partijdig voorrecht van geboorte was; dat de verkiesbaarheid der burgers tot het Cohfulaat zelfs niet voldoende zijn zou, indien 'er geene wet ge¬ ur. BOEK I. HOOFDST. f, voor C. 366. \. van R. 385.  153 ROMEINSCHE UT. BOEK I. HOOFDST. J. voor C 366. J. van R 386. gemaakt werd, om altijd den eenen uit het Volk te moeten nemen; dat men zulks gezien had aan de bloote verkiesbaarheid der burgers tot Krygstribunen ; dat men niet langer voor kon wenden, als of de burgerftand geene bekwaame mannen voor de hoogfte bediening op zou leveren; dat men zulks beter gezien had in dat gedeelte van het Staatsbeftuur, het welk men reeds aan den burgerftand had afgeftaan; dat 'er thands flechts één ftap overig was, om eene volkomene gelijkheid in den Staat te doen heerfchen en de waare vrijheid op dezelve te vestigen, en dat men na dien ftap zich eerst in waarheid zou kunnen beroemen de koninglijke overheerfching met een vrij gemeenebestbeftuur verwisfeld te hebben." Eindelijk waagden het de voordzetters dezer ftaatsverandering, daar zij zagen, dat hunne redenen met een zeer groot genoegen door den ganfchen burgerftand werden aangehoord, om bij hunne drie onafgedaane voorftellen nog een vierde te voegen. Het zelve eischte in plaatze van twee, tien opzichters over de heiligdommen van den  GESCHIEDENISSEN. KO CO Inzonderheid over de Sibyllynfche Godfpraaken, welke wij reeds weten, dat de Staatkunde geheel en al dienstbaar gemaakt had aan haare bedoelingen. Zie D. i. bl. 459. Ca) Zij warent. quintius, ser. sulpicius IV«sbr. cornelius VII. sp. servilius, l. papirius en l, veturius. den Staat, (1) en wilde, dat de helft van hun uit den burgerftand genomen zou worden , terwijl zij beiden tot nog toe alleen uit den Raadsheerlijken waren. ■— Het afdoen van dit zoo wel, als van de andere voorftellen bleef echter uitgefteld tot de terugkomst van het leger, welks Veldheeren zorge droegen, van niet voor het einde des jaars te huis te komen. Naauwlijks waren 'er zes nieuwe Krijgstribunen in het bewind gefteld, C2) of de Gemeensluiden, die in hun beftuur door het Volk verlengd waren, en vooral licinius en sextius hervatteden de langwijlige gefchillen met eene beflisfende ftoutheid. Zij riepen het Volk bij wijken bij een, en hadden geene verhindering van hunne Ambtgenooten te wachten. Alle omkoping der Gemeens- lui- III. BOES L hoofdst. J. voor C. 366. J. van R. 38Ö. J. voorC. 365ƒ. van R, 3 «7'  Ir50 romeinsche III. BOEK 1. HOOFDST. j. voor c 365- t. van r 387. Camilh voor de vierdema ' Dictator. Een zwaare geldboi luiden had een einde; het bevoorrechte gezag van den Raadsheerlijken rang miste deszelfs gewoone hulpmiddelen om zich {taande te houden; de volkftem zou zich doen hooren, en zeer zeker doen gelden. In dezen uiterlten nood kende de Raad geene andere toevlucht, dan het Diclatorfchap, en tevens geenen man, wiens gezag grooter was, dan camillus, den tweeden romulus.- Maar de eenpaarige wil des Volks laat. zich door geene magtfpreuken overbluffen, en de grootfte Krijgsheld is maar zelden de -sgefchiktfle Staatsman. Camillus alaanvaardde dit Oppergezag niet zonder eigen wederzin, maar vooral met den uiterflen tegenzin des Volks. Hij benoemde l. aemilius tot zijnen Onderbevelhebber, maar zag geenzins de Volksoverheden hunne bediening bij zijne aanftelling nederleggen: in tegendeel zetteden de voornaame drijvers der voorflellen hunne aangekondigde volksvergadering voord, zonder naar de tegenfpraak hunner Ambtgenooten hier in te luisteren. . Alles hing thands af van den invloed tP eener ontzaglijke vertooning op de mete nigte.  GESCHIEDENISSEN. ïf5l higte. De Dicïator verfcheen daartoe in de houding der uiterfte verontwaardiging én der hevigfte gramfchap, vergezeld van een talrijk gevolg van Raadsheerlijken, op de vergaderplaats. Eommige Gemeensluiden herhaalden, bij dezefchrikverwekkendekomst, derzelver tegenfpraak; maar de! anderen, zich ftoutelijk op de erkende1 waardij hunner voordellen bij het Volki verlatende i bekreunden zich aan deze tegenfpraak niet, en hoorden zich reeds eenpaarig door de voorftemmende wijken toejuichen in hun gedrag: wanneer camillus het Volk toeriep; „ dat hij deszelfs voorrechten handhaven, endaar om niet gedoogen wilde, dat het eene gedeelte der Gemeensluiden het andere Van hun recht van tegenftand berooven zou." Maar het Volk begeerde thands zulk eenen dienst niet, en deszelfs Voorftanders gingen niet te min met de ftemopneming voord. Dit bragt den Dictator wezenlijk tot zulk eene gramfchap, als hij eerst flechts uiterlijk vertoond had, en, niet denkende 4 hoe weinig zijne magtfpreuken zouden afdoen, daar men zelfs zijne uiterlijke volksgezindheid veracht IV, deel, l had* iir. BOEK I. HOOFDST» f. voor C 365. J. van R. 387. egen elke laad van ;e weid des 'JicJators [eëischt.  JÖ2 ROMEINSCHE III. BOEK I. HOOFDST. J. voor C. 355J. van R 387. Camillu lege zijn ambt neder. had, gaf hij zijnen bijldragers bevel orrf de vergadering uit een te drijven, terwijl hij 'er op eenen dreigenden toon bijvoegde, terftond de ganfche jonge manfchap tot het doen van den krijgseed te zullen dwingen en in het veld te voeren, indien de Gemeensluiden hardnekkig durfden voordvaren. Het Volk geraakte door den fchrik voor de bijldragers in verwarring, en de Gemeensluiden moesten de ftem'opnemingftaaken , maar wisten tevens zoo weinig van wijken voor de fchaduw eener magt, waarvoor de onnozele menigte beefde, dat zij eene geldboete van vijfmaal honderd duizend ponden kopers (O tegen camillus eischten voor elke daad van geweld, welke hij als Diclator pleegen zou. , Camillus deed geene verdere poogingen, van welken hij, na de vruchteloosheid der door hem reeds gebruikte middelen, geene uitwerking verwachten kon, maar legde terftond zijne hooge bediening neder. — Livius meent, dat hij zulks deed uit bewustheid van niet fj) Vijftien duizend Guldens.  GESCHIEDENISSEN. 16*3 niet volkomen wettig te zijn aangefteld; hutarchus fchrijft dien afffandvan zijn ambt toe aan zijne vrees voor 's Volks veroordeeling, welke hem nog van zijne ballingfchap in het geheugen lag: ons is het waarfchijnlijker, dat hij, die zich reeds met tegenzin had laten gebruiken in eene zaak, welke hem den haat des Volks op den hals moest haaien, wanneer hij dezelve volgends zijne ftaatkundige beginzelen wilde afdoen, zijn ambt nederlegde uit een volkomen bezef van onvermogen, om het gefchil tot genoegen der Grooten ten einde te brengen, daar hij de vruchteloosheid van zijn gezag, van zijne ftaatkunde, van zijne uiterfte magt zelfs met eigene oogen gezien had. (1) De Raad, die nogthands geen vermo- • gender middel kende, om het gezag derp Gemeensluiden te keer te gaan, nam we-c der toevlucht tot eenen anderen DiStator en wel tot p. manlius. Maar de Raad en de Gemeensluiden beiden ondervonden (O Plut. in Cam. p. 149, 150. Liv. L. Vil c 34-3». L a nr. boek I. hoofdst. J. voor C. 365f. van R. 387. ?. MANOS iu de aats van VMILLUS moerad.  164 ROMEINSCHE III. den thands , hoe weinig ftaat 'er in al80 " gemeene volksverdeeldheden te maaken zij hoofdst. op de ftandvastigheid van bijzondere perj. voor Czoonen 0f 0p de eensgezindheid van ge- 3<5s. , , j. van R.heele partijen. De aandringers der onbefliste voorftellen riepen, terftond na het aftreden van camillus, eene nieuwe volksvergadering te zamen, in de vleijende verwachting, van thands volkomen te zullen zegevieren in hunne oogmerken: maar hoe groot was hunne verbaazing niet, wanneer zij het Volk wel gezind vonden, om de voorftellen over den woeker en de bepaaling der landbezitting tot wetten te maaken, maar niet om de anderen aan te nemen. Ongetwijfeld ware het gedaan geweest met de bedoelde gelijkheid in het Staatsbeftuur, wanneer de Gemeensluiden dezelve thands aan de ftemming gewaagd hadden : maar deze geestgefteldheid der meerderheid van de wijken ziende, welke de. Befchermheeren ongetwijfeld bij hunne afhangelingen hadden verwekt, waren zij fchrander genoeg, om terftond'te verklaaren, van alle de belangen des Volks gezamenlijk te willen behartigen, en geene af-  geschiedenissen. 16*5 afzonderlijke ftemming over elk derzei- ril. ven toe te zullen laten. 80 De Dictator integendeel, wien de Raad hoo™st. ongetwijfeld gehouden had voor eenen wel-]' v°°*croeenenden verdeediger van de voorrechten J- van R. der Grooten, vertoonde zich door de be- 387# noeming van eenen Plebejer tot zijnen nol™ Onderbevelhebber terftond in een geheelnen PUi* „. .. , êAul-cV' tot On- ander licht. Nog nooit was iemand uitderbeveiden burgerftand tot deze waardigheid ver-hebber* heven geweest, en zulks ergerde de Raadsheeren natuurlijk zoo veel te meer, daar deze c. licinius, een nabeftaande van licinius stolo, den geweldigften drijver der voorftellen, was. Manlius verdeedigde zijn gedrag hierin, door den Raad te herinneren, dat deze licinius reeds eenmaal Krygstribuun geweest was, en alzoo eene waardigheid bekleed had, welke ongetwijfeld hooger, dan zijne tegenwoordige ondergefchikte, geweest was. Hoe ftootend deze aanneming den Raad De Ge. zijn mogt, fchijnt echter de uitkomst aanmeenslui' te toonen, dat manlius zich door de-echter"S zelve meer ingang bij het Volk wilde be-e1nendai3gnaf zorgen, dan wel, dat hij daardoor zijneh™'"" ° gezindheid zou te kennen gegeven heb- L3 ben,voord-  i66 ROMEINSCHE |H' ben, om alle de begeerten der Gemeens*°\.K luiden in te volgen. Dezen ten minften hoofdst. vonfjen niet goed, hunne bediening onder v30c°5.C'zulk eenen volksgezinden Dictator neder j. van R.te leggen, maar riepen, daar hun regee38?' ringjaar verlopen was, het Volk bij een, pm op nieuw aangefteld of door anderen ppgevolgd te worden. Manlius verzettede zich tegen deze vergadering niet, enLiciNiusen sextius deeden, door hunne fchijnbaare weigering van eene wederaanftelling, dezelve dienen, om het reeds verflaauwende Volk tot een nieuw vuur aan teblaazen. „ Zij beklaagden zich over het vruchtloos verflijten van het beste hunnes leevens in eenen ftrijd tegen de Grooten, die hun aan het uiterfte gevaar zonder de minfte vergelding bloot ftelde. Zij betuigden, thands allen tegenftand van Ambtgenooten, veldtogten, ja van de opperfte magt zelve te boven gekomen te zijn, en met volkomene gerustheid het burgerlijke Cgnfulfchap van eepen Dictator te kunnen verwachten, die pit zich zelfs reeds eenen Plebejer tot de tweede plaats naast hem in het gemeenebest verheven had. Zij beweerden, dat  geschiedenissen. l6? de menigte thands flechts te begeeren had, Hr. om vrij van den woeker te zijn, en de B°r.EK onrechtmaatige bezitters van hunne land-II00PDSTgoederen te jagen: maar vertoonden te-3-™^0, vens hoe onedelmoedig, hoe fchandelijk ,!• hoe inhaalig het haar fiaan zou, alleen 3%7' haare bijzondere belangen te drijven en de verheffing van den geheelen burgerftand te verwaarloozen. Eindelijk verklaarden zij, niet weder aangefteld te willen worden in hunne netelige ambtsbediening , ten zij het Volk gezind was alle de hangende voorftellen gezamenlijk aan te nemen." / Alle de Raadsheeren, die bij deze re- Vruchrdevoering tegenwoordig waren, ftondengin%enPva°ri' verftomd over de ftoute taal, welke zijden Raad aanhoorden. App. claudius cras-*"" tege"' sus, een kleenzoon van den beruchten Tienman, kon alleen dezelve niet onbeandwoord laten, en liet zich hier in meer wegfleepen door zijne hoog gereezene woede bij het vooruitzicht van het zeker verlies der voorrechten van zijnen rang, dan door de hoop, van het volk waarlijk tot andere gedachten te zullen brengen. Hij deed L 4 ee-  If53 KQMEINSCHB III. eene lange en hevige aanfpraak, welka B°I.^ vol van fcheldwoorden en lastertaal op hocfdst. (je Gemeensluiden en den ganfchen burl' v3°605r C,gerftand was, genen de heerschzuchtig': j. van r.fte oogmerken ten last leggende, en deffl* zen deszelfs afzondering van de heiligfte Godsdienstplegtigheden verwijtende.,, Van het opmerken der gewijde voorteekenen uit de vlucht der vogelen, de graagte der hoenderen , en waarvan verder het bijgeloof zich van de vroegfte tijden af bediend had, hing alleen , naar zijne taal, 's Lands welzijn af, en het hooge beftuur pp menfchen over te brengen, wier onedele geboorte hun het recht op de heilige wigchelaarij ontzeide, was, in zijne oogen, het gemeenebest, 't welk door den dienst der Goden groot geworden en door derzelver verwaarloozing in het uiterfte gevaar gekomen was, moedwillig in deszelfs verderf ftorten." Zijne redenen waren echter niet in ftaat, om licinius en sextius van het Gemeensmanfchap af te houden. Het Volk, het welk geene verwijten minder verdragen kon, dan die van zekere onreinheid voor der Go-  geschiedenissen. ifjp Goden dienst (O, ftelde beide deze Ge- III. meensluiden niet flechts voor de tiende *°.z* reis aan, maar bekrachtigde onmiddelijkHOOFDST. hun eene voorftel, omvoordaan tien man-J* voor Gnen, uit beide de rangen der burgersJ. van4'fc, voor de helft gekoozen, tot opzichters te 388, * benoemen over de heiligdommen van den Staat, die tot nog toe alleen aan twee Raadsheeren waren toevertrouwd geweest. Licinius en sextius, die wel aangedrongen hadden, om alle hunne voorftellen gezamenlijk te doen doorgaan, lieten echter het ijverige Volk nu gaarne deze afzonderlijke vastftelling maaken, wijl dezelve in hunne oogen den gereedften toegang opende tot het burgerlijke Confulfchap, waar tegen appius en de zijnen hun voornaamfte verwijt van ongodsdienftigheid nu zouden moeten opgeven. Zoo onverwacht zulk eene wezenlijke vordering ter verheffing van den burgerftand gedaan hebbende, hielden zich de beide Gemeensluiden daarmede en met hunne wederaanftelling voor het tegen- woor- (i) Men herinnere zich hier van het voorbeeld ¥• 1H« W. 3S3 te vinden. L5  IfO ROMEINSCHE Hl. woordlge te vreden, en lieten op hunne *°EK beurt, wanneer de tijd hiertoe daar hoofdst. was, de benoeming van zes Krygstribunen J.voorC.toe# j. van'R. Het gemeenebest had thands geenen bui388, tenlandfchen krijg: het beleg van Velitren (i) Zij waren A. & M. Cornelius beiden II, m. geganius, p.manl1üs, l.vetorius, p. valerius IV. Liv. L. VI. c. 38-42. Men vindt geen bericht van eenige daad, welke manlius als Ditïatar uitvoerde, en men fchijnt dus te moeten denken, dat hij blootlijk eenen Plehejifchen Onderbevelhebber aannam, om 's Volks ongunst te ontwijken, zondereenig bepaald oogmerk, om deszelfs belangen te bevorderen of tegen te ftaan. Dat zijn gezag ook weinig, zoo wel van den eenen, als van den anderen kant, ontzien of vertrouwd moet geweest zijn, blijkt uit het aanblijven der Gemeensluiden, uit het woord voeren van appius, en uit het vermelde benuit des Volks. Plutarchus, die een der Gemeensluiden, licinius stolo zeiven, voor den Onderbevelhebber van manlius opgeeft, zegt, dat onder dit Ditïatorfcbap die wet doorging, welke de hoogftelandbezitting van bijzondere perzoonen op 500 morgen lands bepaalde: doch de veelvuldige onwaarfchijnlijkheid van dit bericht valt ongetwijfeld zonder onze aanwijzing van zelfs in het oog. Yit. Cam. p. 150.  GESCHIEDENISSEN. Ifl pen duurde nog wel voord, maar het HL was te zichtbaar, welk oogmerk men bij B0TEK deze traage voordzetting had opgevat, "oofdst. om het zelve eenen ernftieen oorlog teJ,V0°rC* Kunnen noemen, dien anders een der laat-J- van R. fte Dictators ongetwijfeld wel zou hebben s88, ten einde gebragt. Gansch onverwacht hoorde men reeds Nieuwe vroeg in dit jaar eene andere oorlogs- "0n0vra,de kreet, welke den onverzaagdften {chnk Galliërs. in het harte joeg. — De Galliërs trokken weder met eene ontzaglijke krijgsmagt van de zijde der Adriatifche zee rechtsreeks op Rome aan. Met de tijding hier van vertoonden zich te gelijk de akeligfte voorboden van den vreeslijkften oorlog. Het platte land werd wijd en zijd door de aanrukkende benden verwoest, en de weerlooze landbewooners, die met den doodfchrik op het gelaat Rome's wallen niet konden bereiken, verfpreidden zich in wanhoopigen angst over het gebergte heen. Weldra vergat men binnen Rome allen huislijk gefchil. Het ganfche gemeenebest vond geenen anderen fteun tegen deze woeste overftrooming dan jn den grijzen Held, die eenmaal derzei-  174 romeinsche HL zei ver vaart gefluit en in lillend fchuim *°l* te rug had doen fpringen. hoofdst. Camillus, die toen fchier eenen J' ™°r c,tagtigjaarigen ouderdom bereikt, en reeds j. van'R.iangen tijd geleeden den last der jaaren $ZS' gevoeld had, zag de algemeene hoop, Camillus6 ,7 nu j tot Difta-welke op hem alleen gefield werd, en noemd" vergat ziine zwakke grijsheid. Rome riep hem eenflemmig voor Dictator uit, en waagde gerustelijk het ganfche aanzijn van haaren opkomenden Staat aan het geringe overfchot zijner krachten. Voor de vijfde maal dit Oppergezag in handen hebbende, benoemde camillus tot zijnen Onderbevelhebber t. quintius pennus, en bereidde hij zijn vaderland eene roemrijke overwinning, eer 'er nog een leger was in het veld gebragt. Bij ondervinding wetende, dat de voornaamfte fterkte der vijanden in hunne zwaarden gelegen was, en dat zij daarmede vreeslijke wonden aan hoofd en fchouders toebragten, liet hij ijzeren gepolijste helmen vervaardigen, en de houten fchilden met plaaten van het zelfde metaal beflaan. Voords leerde hij zijn krijgsvolk met langere fpiefen omgaan, waar-  GESCHIEDENISSEN. Ir? g waarmede zij onder de zwaarden der vij- Uh anden inlopen, en derzelver flagen kon- B°i* den afweeren. hoofdst. De Galliërs waren intusfchen reedsv Liv. L. VL c. 42. De laatfte fchrijver is min omflagtig in dit verhaal, plaatst het krijgstooneel in het Albaanfché land, en meent, dat het gevecht, door plutarchus op gezag van claudius alhier geplaatst* «erst tien jaaren laater voorgevallen is.  geschiedenissen. ïf? hierin met grooter drift, dan nog ooi te vooren, onderfteund. Reeds eenmaa had camillus, die zich in het vele altijd geëerbiedigd zag, 's Volks verach. ting van zijn Opperbeftuur in den burgerftrijd ondervonden, en bewust, van min bekwaam te zijn in eene netelige ftaat> kunde, dan in den hagchelijkfïen krijg, vreesde hij andermaal voor zulke eene vernedering, welke hem, na zijnen luisterrijken zegepraal, als onoverleef baar voorkwam. Maar de Raad, die zijne gevoelens over de voorrechten des Adels kende, en van zijnen nieüwen roem eenen nieuwen invloed op het Volk verwachtte, wilde niet toelaten, dat hij afftand deed van zijne hooge waardigheid, voor dat derzelver uiterfte tijd verlopen was. Licinius en sextius, die zeiven in camillus den Held zeer wel van den Staatsman onderfcheidden en al den eerbied des Volks voor hem alleen tot de eerfte dezer betrekkingen wisten te bepaalen, fchroomden zoo weinig voor zijn voordduurend gezag, dat zij het zelve op zekeren dag met eene voorbeeldelooze ftoutheid aanvielen. Camillus zat IV; DEEL. M in IH. , BOEK [ I. HOOFDST» J. voor. C. 3 tigfte fpelen en door de invoering van geheele nieuwe volksvermaaken ganfchelijk doen vergeten ; de dankbaarheid voor de bevrediging der burgerij maakte zelfs van deze volksvreugde eenen heiligen Godsdienstplicht, wiens uitvoering door den Raad ernftig bevolen werd. De burger Bouvvheeren f, die oorfpronglijk te gelijk met de Gemeensluiden als derzelver bedienden waren aangefteld, en voords altijd het opzicht over de volksfeesten hadden gehouden, fcheenen de eenige misnoegden in het Gemeenebest te zijn. Misfchien waren zij te eerlijk, om de flinkfche werking eener in het naauw gebragte Staatkunde als een gunftig beftuur der Goden te vereeren. Zij weigerden ten minften, uit welk eene oorzaak dan ook, de bedoelde fpelen te geven. De Adel, die bij het geleeden verlies van zulk een groot gedeelte van deszelfs voorrechten, terftond uitzag naar de verkrijging van anderen, hoorde deze weigering niet, of deszelfs jongfte leden betuigden zich genegen, om ter eere der Goden zich  geschiedenissen. Itif zich de uitvoering van dit gedeelte van het ambt der Burgerbouwheeren te laten welgevallen, waarom men bij deze'gelegenheid het Volk voorftelde, om 'sjaarlijks nog twee Bouwheeren uit den Adel te kiezen, het geen door het Volk werd aangenomen, vallende de keuze tot deze nieuwe Overheden op cn. qüintius capitolinus en p. cornelius s c i pi o. (1} ■* Schoon (O Liv. L. VI. c. 43 & L. VII. c. 1. Deze Bouwheeren, door den naam van /lediles Cumlesonderfcheiden van de voorigen, hadden alle kenmerken dcrhoöge Overheid, alleen uitgezonderd het voorgaan van bijldragers. Hunne verkiezing uit den Adel had echter fchierlijk een einde; in het zelfde jaar, waar in zulks beflooten werd, vond men reeds goed, alleen om het andere jaar dit voorrecht aan den Adel te vergunnen, en weldra werd dit ganfche ambt, zonder onderfebeid of bepaaling, onder beide de rangen gemeen gemaakt. De oorfpronglijke Burgerbouwheeren bleeven intusfchen beftendig in bediening en lieten nimmer onder zich eenen Patriciër toe. Het is bezwaarlijk het eigenlijke vetfehil te onderfcheiden van de bedieningen der Aediles plebis en der Aediles cw rules, maar gemaklijk is het, te zien, welk een gewigtig ambt het Boumeesterfchap in het algemeen geweest zij, en dat deze Nederduitfcbe vertolking dier waar III. BOEK II. HOOFDST. J. voor c. 363. J. van R. 38p.  i88 ROMEINSCHE ut BOEK II. HOOFDST. J. voor C. 363. J, van R. 389. Schoon men thands verfcheidene vij\ mdlijke geruchten hoorde van eene nieuwe verzameling der onlangs uit een ge* flagene Galliërs en van eenen afval der Hernicers, fcheen men zich opzetlijk met geenen oorlog te willen bemoeijen, om den eerwaardigheid weder zeer gebrekig aan derzelver uitgeftrektheid voldoet. De Aediles waren niet Hechts ftads Bouwmeesters, maar waren tevens Brandmeesters , Opzichters der lijkftaatzien, Wachters tegen alle nieuwigheden in 's Lands Godsdienst, Verzorgers der magazijnen, Marktmeefters, Eikers van maaten en gewigten , Opzichters der feestrpelen en tooneelftukken, der algemeene plaatzen van verlustiging en ongebondenheid , van het gedrag der vrouwen in het algemeen, en over den woeker der renteniers. Zij cellisten alle kleene zaaken , welken uit de ongeregeldheden in deze betrekkingen ontftonden, en waren dus in één woord en in den uitgeftrektften zin waare Politiemeesters. — De Aediles plebis fchijnen alleen voor zich te hebben behouden de zorgvuldige bewaaring der Volksbefluiten (plebiscita). — Het geheele ambt der Aediles ging niet flechts met veelvuldige zorgen vergezeld, maar vorderde zelfs aanmerkelijke onkosten bij de viering van groote fpelen , en werd daarom door de rijkfte burgers alleen aangedaan, om dat het zelve de zekerfte trap ter verdere bevordering in het gemeenebest was, vooral wanneer de mildheid en het vermogen der Aediles die Volksfeesten recht prach»  geschiedenissen. l8o eerften Burger - Conful terftond geene gelegenheid te geven, van iet groots in zijn charakter uit te voeren. Van binnen heerschte eensgelijks eene ongevvoone rust: dezelve werd echter, fchoon niet luidruchtig, afgebroken door het ftil gemor der Gemeensluiden, die met misnoegen zagen, dat 'er thands drie nieuwe Overheden op de markt voorzaten , in de plaatze van eenen Conful uit hun midden gekoozen. Om de verdere uitbarfting van dit gemor te voorkomen * befloot de Raad, dat voordaan om het andere jaar de Aediles Curules uit den burgerftand zouden verkoozen worden. Naauwlijks waren. q. servilius uit den Adel en l. genucius uit den burgerprachtig gemaakt hadden. Zie j. t. w. van alphen disf. de diferentid int er Aediles plebis & Curules. Traj. 1789. Beaufort Rep. Rom. Tom. iii. Liv. L. iv. c. 6. en adam Rom.Ant. p. 142, J43. vergeleeken met j. binder (Commentatio de politici veteris urbis Romae. Gottingae 1791) uit welke vergelijking dan ook blijken zal, dat deze Overheden eene menigte van onderbedienden hadden, om de onderfcheidene deelen van hun ambt zorgvuldig waar te nemen. Ut boek ii. hoofdst. J. voor C. 363- J. van R4 389.  lil. BOEK II. hoofdst. J. voor C, 362. J. van R, 390. Q. SERVF lius en l GEKUCIUS Cosfi Öoodvai CAMILLUS. iqó romeinsche gerftand tot Confuls voor het volgende jaar aangefteld, het geen de gunlligfte uitzichten, op inwendige rust ten minften , had, of 'er ontftond weder eene hevige pest, welke onder een ontzaglijk aantal van burgers ook verfcheidene voornaame Overheden wegfleepte. Nimmer vergat Rome deze pest, welke haar haaren tweeden {lichter, camillus , ontrukte. Zijn dood viel den ganfchen Staat fmartelijker, dan de geheele flerfte, en dezelve werd nog algemeen ontijdig genoemd, fchoon hij een meer dan tagtig jaarig leeven eindigde. (1) 1 Hij was, zegt livius, waarlijk een éénig man in alle lotverwisfelingen des leevens* Hij was voor zijne ballingfchap de grootfte man in vrede en in oorlog, en deze ballingfchap vergrootte zijnen roem, het zij men om zijn gemis in Rome denkt, het welk, zonder hem veroverd, hem ootmoedig om redding fmeekte, het zij men om zijn weêrgaloos geluk denkt, Van met zijne herftelling in zijn vaderland tevens zijn ganfche vaderland herfteld te heb- (1) Plut. in Cam. p. 152. L*v. L. VII. c. ti  geschiedenissen. ïqï hebben. Zulk eene bedwelmende eer hield hij vijfentwintig jaaren ftaande, en maakte zich nimmer den naam van den tweeden rokulus onwaardig, (i) Gaarne brengen wij ook iet ten offer aan de nagedachtnis van eenen Held. — Zulk een wezen is toch nog geheel iet anders, dan een dapper en kundig krijgsman. Wenfchelijk zelfs ware het, dat de een met den anderen niets behoefde gemeen te hebben. — Het krijgsbeleid van camillus, het welk hem nietéénen veldflag deed verliezen, maar veelen herftellen, en fchoon ze reeds hooploos voor Rome fcheenen, deed winnen, zij grootsch * zij fchitterend in de oogen van hun, die vaak der menfchen grootheid bereekenen naar de grootheid van derzelver vernieling hunner medebroederen, — ons hart ijst van bebloeddelaauweren, wanneer zij den fchedel omringen van kunstmaatige moordenaars , en dezelfde hand, waarmede wij onze geringe gaven thands offeren op het dankaltaar voor de nagedachtnis van c amillus, zou dan de klem van alle haare CO Liv. L. VII, c. i. Hf. BOEK II. HOOFDST. J. voor C. 362. J. van R. 390. Charaktef van CAMILLUS.  tit. BOEK II. fcÖOFDST. j. voor C. 362. J. van R. 39C I92 ROMEINSCHE re fpieren te zamen trekken, om het helligfchennige altaar van den bekwaameri moordenaar omverre te rukken. — Camillus, die voor zijnen eigen voorfpoed beefde en ootmoedig aan de Goden dacht, eer hij Veji veroverde; — camillus , die Falerii niet begeerde ten kosten der ouderlijke tederheid, maar den doemwaardigen verraader het rechte loon zijner fchelmachtige daad gaf; — camillus, wiens hart allen wrok vergaf, toen hij zijn vaderland kon redden; — camillus, die geen druppel menfchenbloed vergoot, dan om meerder menfchenbloed te fpaaren. _ dien camillus komt alleen de hulde van ons hart toe. — Aan zulke deugden vergeven wij gaarne andere zwakheden. — Een wraakzuchtig gebed in het 00genblik der hevigfte drift maakt hem in ons oog niet verachtlijk, die om geene wraake denkt, wanneer de nood zijns vaderlands hem hier toe de gelegenheid aanbiedt, wanneer zijne eigene herftelling hem hier toe de magt in handen geeft: die weinige woorden, welken hij bij zijn vertrek in ballingfchap uitfprak, zijn ons flechts blijken zijner menfchelijke zwakheid, welke zijne'  GESCHIEDENISSEN, log zijne volgende grootmoedigheid des te meer veredelen, — Meer {tuitte ons zijne gehechtheid aan alle de voorrechten des Adels: en zijne gemaatigdheid in dezelven, zoo lang mooglijk, te verweeren, zou niet genoegzaam geweest zijn , om ons van deze zijde in camillus den Held, den Grooten man niet te doen verliezen, indien wij ons niet uit ftrenge rechtvaardigheid verplicht gevonden hadden, om de denkbeelden der menfchelijke gelijkheid van dien tijd geenzins te vergelijken met dien van den onzen, en nog minder om daar naar eenen man te beoordeelen, wiens geboorte en opvoeding hem onvrijwillig met eenen geest bezielde, die in onze dagen met alle waare grootheid van hart onvereenigbaar is* Maar ook dien dwaazen geest van onderfcheiding overwon camillus: de verdeeldheid van den Staat griefde zijn welwillend hart te fterk, om op de vooroordeelen van zijne geboorte te blijven ftaan; hij wenschte ten laatften de burgermin herfteld; hij deed plegtige beloften voor zulk eene vereeniging, fchoon zij IV. deel. N den lil. BOEK ii. HOOFDST. J. voor d 36a. J. van R. 390.  KL i BOEK , ii. 1 hoofdst. ' J. voor C. 362. ; J. van R. 393« J. voor C, 361. J. van R. 39'- C. sulpj ciüs en c LICINIUS Co»f. [04 ROMEINSCHE 3en Adel kostbaar viel; hij zelf eindelijk lad en erkende het geluk, van zijne openijke loopbaan te üuiten met de vereeninng van beide de rangen in de wezenl'ijkfte betrekking , en heeft dus, ook in dit opzicht, rechtop het offer, aan waare verdienften verfchuldigd. De pest duurde dat ganfche jaar en zettede haare verwoestingen nog in het volgende voord. De hoogfte waardigheid werd toen bekleed door c. sulpicius PAETicusuitdenAdelendoor c. licinius stolo den fchoonzoon van M fabius aubustus, die dus eindelijk de belofte, aan zijne eerzuchtige dogter gedaan, vervulde, en aan haar huis alle de eerbewijzingen gaf, welken zij zoo wangunflig bij haare zuster gezien had. Het bijgeloof liet geene middelen onbeproefd , om den toorn der Goden, waaraan de pest toegefchreeven werd, te bevredigen : en de Staatkunde koos daartoe inzonderheid de zulken uit , welke aan het Volk de aangenaamften konden zijn. Men vierde nu andermaal eene bedfprei- ding  GESCHIEDENISSEN. 195 dingf 9 welke men fchier eene halve eeuw geleeden voor heteerfte gebruikt had; (i) en men voerde zelfs in Rome eene geheele nieuwe foort van volksverlustiging, kwanswijs ter bevrediging der Goden, in. Etrwie, het welk tot nog toe aan Rome zoo wel alles, wat ter verfijning der zeden en ter bevordering van den goeden fmaak kon dienen, als het geen de Godsdienst en het bijgeloof vorderde, had medegedeeld, gaf thands aan dit krijgshaftig Volk, het welk zich nog altijd alleen met lopen en worstelen vermaakt had, den eerften fmaak voor eenige tooneeloefening. Dezelve was echter nog zeer ruw in vergelijking der vorderingen, welken de ouden naderhand in die wetenfchap maakten, en zou dus naauwlijks onze opmerking verdienen, daar wij de ouden weder oneindig verre in den fmaak der tooneeloefeningen overtreffen, indien de gefchiedenis der kunften en wetenfchappen voor den wijsgeerigen opmerker niet veel belangrijker was, dan het eentoonig verhaal van eindelooze veldllagen. Deze CO Zie D. lil. bl. 497, 498. N 2 11 r. BOEK II. HOOFDST. J, voor C. 361. J. van R. 39'. | Leiïijlerlium.Invoering van tooneeupelen.  I96* ROMEINSCHE ni. BOEK II. HOOFDST» J. voor C. 36». J. van R. 391Gefchiedenis van de Ro. meinfche tooneelliefhebberij. 1 : 1 ( ■\ 1 Deze eerde tooneelvertooningen betonden meer in ballet - danzen, dan in tooneelfpelen. Etrurie leverde deze danzers op, die hunne bewegingen, houdingen en gebaarden naar het maatgeluid eener fluite vormden, doch die meer afzonderlijk, dan wel naar een geregeld ontwerp met eikanderen, de aanfchouwers poogden te vermaaken. Eerlang volgde de Romeinfche jeugd deze tooneelfpelers naar, maar voegde tevens allerleie fchertzende en ongebondene gefprekken, zoo ils dezelven hun voor den mond kwamen , bij de poetzierlijke gebaarden, welien eerst geheel zwijgende gemaakt werien. De bedurven fmaak van een ander [lag van Etrurifche tooneelfpelers, die elkanderen de befchimpendde, onguurde, ;n dartelde woorden, onder het naarbootsen van de daar onder begreepene denkjeelden, toevoegden, gaf hiertoe het onjetaamlijke voorbeeld. Voords ontwierp nen geregelde fchimpdichten, om naar 3e maat der fpeekuigen opgezongen en loor gevoeglijker gebaarden vertoond te vorden. Eindelijk kwam men tot het zanengedelder denkbeeld om geheel aaneen-  geschiedenissen. eengefchakelde blijfpelen, volgends een algemeen ontwerp en ter bereiking van een zeker voorgefteld doel, te vervaardigen en te vertoonen. Livius andronicus was de eerfte blijfpeldichter: (i) bij voerde zelf zijne ftukken ten tooneele uit, en werd altijd door de toonen van de fluit geleid. De onverzadelijke greetigheid des Volks naar zulke vertooningen liet dezen Dichter geene rust, en deed hem eerlang, die hunne begeerte te vaak ten dienst ftond, zijne ganfche ftem verliezen. Hij ging echter voord met blijfpelen zamenteftellen, maar liet nu dezelven door anderen opzingen, zich alleen vergenoegende, met de vereischte gebaarden te maaken, waarin hij zijne voorige ftemmelijke uitvoering in 's Volks oogen nog verre fcheen te overtreffen. Van dien tijd af liet men den tooneelfpeler flechts gebaarden maaken, terwijl een ander de verfen van het blijfpel op de maat der fluite zong. Alzoo kreeg het tooneelvermaak der Ro- mei- (i) Hij voerde dezelven in het jaar van Rente 512 of 514 in. N 3 irr. BOEK II. HOOFDST. ƒ. voor C. 361. J. van R. 391.  m. BOEK II. HOOFDST. J. voor C 361. J. van R 3Pi« I98 ROMEINSCHE meinen langzaamerhand eene kunstmaatige gedaante, welke dan ook geoefende tooheelfpeelers vorderde, wien men den naam van Hijlrionen bleef geven , fchoon zij niet meer, gelijk de oorfpronglijke Etrurifche hijïri, bloote danzers waren. Intusfchen behield de Romeinfche jeugd haare ongeregelder kluchten, welken zij, onder den naam van exodia, als nafpelen, op den ouden en wanvoeglijken voet vertoonden, na dat de bezoldigde tooneelfpelers hunne ftukken geëindigd hadden. Hoe groot de liefhebberij der Romeinen voor deze verlustigingen werd, nimmer echter kwam bij hun een handwerk in achting, het geen zij gelijk ftelden met de fchandelijke kostwinning van vrouvvsperzoonen, welke haare bekoorlijkheden veil hebben. Een toneelfpeelfter was aan dezelfde wetten van gemeene hoeren onderworpen, en een tooneclfpeler van beroep werd in geene burgerwijk toegelaten, bezat dus geene ftem in volksvergaderingen, mogt onder geene keurbende worden aangenomen, kon geen burgerlijk ambt bekleeden, en moest zich, op 's Volks wil, terftond het masker  GESCHIEDENISSEN. 199 ker voor het gelaat •wegnemen, waaronder men altijd fpeelde, zoo ras hij zijne rol kwaalijk uitvoerde. Wanneer een Raads heer zich maar eens op zulk een tooneel had laten zien , werd hij afgezet; een Ridder verbeurde daardoor alle zijne voorrechten , en elk ander burger maakte zich door zulk eene daad terflond voor altijd eerloos. De jongelingen daar en tegen , die zich vrijwillig aan een veel losfer, fchandelijker en zedenbedervende! tooneelvermaak overgaven , krenkten hunne eer in 's Volks oogen geenzins dooi de onguurfte kluchten en laffte fpotternijen, en waren ook geenzins verplicht, om zich te ontmaskeren en zich daar door. als het ware, verandvvoordlijk voor hun fpelen te Hellen. (1) Daar bij de eerfte invoering dezei volks- (1) Liv. L. Vil. e. a. Val. max. L. If. c, 4. ex. 4. Adam Rem. Ant, p. 351—354. mitsck Befchr. des Zuflandes der kunfie &c. Th. t. S. £9;399- Men zie in corn, nepot. Vit. Jmp Prj&fat, de tegenftrijdigheid, welke 'er len dezen opzichte rusfehen de denkwijze der Grieken en der Rameé ten plaats had» K 4 in. BOEK 11. noorDST. J. voor C. 361. J. van R. sc,i. Bijgiloof  200 romeinsche III. boek II. hoofdst. J. voor C. 36l. J. van R, 391tegen de tooneelvermaaken J. voor C 360. J. van R 392. Cn. ge- Nuciusen l. aemili us mamer C'tiVt II. Cof volksverlustiging dezelve op eene plaats in het renperk digt bij den oever van den Tiber gegeven werd, en deze rivier geduurende dat fpelen toevallig tot eene ongewoone hoogte rees, zag het bijgeloof dier tijden zulks voor een teeken van het misnoegen der Goden aan over een 'feest, het geen men fchijnbaar ter hunner bevrediging had ingefteld, en nam tevens het voordduuren der ziekte onder de burgers grootendeels den lust voor dit nieuwe vermaak weg. Onder de volgende Confuls, cn. genucius en l. aemilius mamercinus was men dus waarlijk meer bezorgd over het ongenoegen der Goden, ■dan wel over het woeden der ziekte. Ter'wijl men met angstvallig bijgeloof naar eenig nieuw middel ter hunner bevrediging omzag , nam men greetig de herinnering van eenen ouden Raadsheer aan, wien het te binnen fchoot, dat de pest eenmaal geweeken was voor het inflaan van eenen fpijker door de hand van eenen Dictator. De Raad, die, wanneer hij zelf het bijgeloof niet ten werktuig gebruikte, even bijgeloovig, als het volk, was, Helde  geschiedenissen. 201 de in de daad eenen Dictator tot zulk eene verrichting aan. Evenwel was dezelve nog al van meer belang, dan zij ons in den eerften opflag fchijnen moet. Eer men naamlijk nog gemeenzaam met letters en getalmerken was, gebruikte men groote nagels, om de jaargetallen.te onthouden. Dezelven werden, gelijk zulks ook bij andere volken was gebruiklijk geweest, op een zekeren bepaalden dag (1} en door de hoogfte Overheid in de wanden van eenen tempel geilagen. Na het inflaan van zulk eenen nagel door eenen Dictator had men eenmaal de pest zien ophouden, en dit was reden genoeg, om zulks thands , niet door eenen der Confuls, maar weder door eenen Dictator, al zou dezelve daarom alleen worden aangefteld, te laten verrichten. L.Manlius, de heerschzuchtige bijgenaamd , nam met allen ernst dit Difta- ] torfchap aan, benoemdel.pinarius tot1 zijnen Onderbevelhebber, en verrichtte de bedoelde plegtigheid: maar tevens eenigen anderen roem van deze hoogfte waar- dig- (0 Den i3den van Herfstmaand. N 5 Hl. BOEK II. HOOFDST. I voor C 360. j. van R, 3P2. L. MANTOS 1MPB* UOSUS  ut. boek ii. HOOFDST. j. voor C 360. j. van r. 392. j. voor C 359j. van r 393. Q. SERVl L1US aha- ia en l. GEtiUCIUS ii Cojf. MaNUü: door pos PON1US 102 romeinsche digheid willende wegdragen, wendde hij de noodzaaklijkheid van eenen veldtogt tegen de Hernicers voor, en hield eene fcherpe legerwerving onder de jonge manfchap. Alle de Gemeensluiden kwamen echter tegen deze bedoeling op, en drongen hem, het zij uit vrees, het zij uit fchaamte, zijn oppergezag neder te leggen. (O De neiging om zulk eene onbepaalde magt, als een Dictator bezat, en welke altijd op zich zelve zoo gevaarlijk voor ■de burgerlijke vrijheid bleef, te misbruiken , verdiende ongetwijfeld de ernftige opmerking der waakzaame Gemeensluiden. Naauwlijks waren ook de Confuh voor het volgende jaar in hunne bediening getreden, of een derzelven, m. pomponius, daagde l. manlius voor de vierfchaar des Volks. ; Deze Gemeensman viel echter meer op 'de wijze van het misbruik, dan wel op het (1) Ltv. L. VIL c. 3. Hetfehijns, dat de pest in de daad na dit fpljkeiflaan ophield, en waarosa zou men dan in dien tijd niet geloofd hébben, daiaij eas hetzelve een einde nam?  GESC HIEDE NISSEN. 203 het misbruik zelf van het Ligatorfchap aan, en legde hem de ftrengheid zijner mislukte legerwerving ten last, waarbij hij elk, die zijnen naam niet op bad willen geven, beboet, gegeesfeld of in de gevangenis geworpen had; voords verweet hij hem zijn ondraaglijk Charakter, het geen hem reeds eenen toenaam bezorgd had, die naauwlijks in eenen vrijen Staat gehoord kon worden, en het welk hem zoo wel tegen zijn eigen bloed, als tegen vreemden, gruwzaam maakte; de mishandeling van zijnen zoon, op wien men niets te zeggen vond, en dien hij echter tot eenen ilaaffchen arbeid op het hnd verweezen had alleen, om dat hij bezwaard van fpraak was, was eindelijk het voornaamfte ftuk zijner befchuldiging, waardoor hij hem in te zekerer haat bij het medelijdende en kinderminnende Volk trachtte te brengen. Deze aanklagt verbitterde elks hart tegen manlius, uitgezonderd alleen dat! van den mishandelden zoon, wien het1 gevaar van zijnen onredenlijken vader ter ooren kwam. T1 t us bezat een kinderlijk hart, aan welks aanprijzing ten voorbeeld llt BOEK li. HOOFDST. f. voorC. 359. f. van R, 393- /oor het Volk gelag vaard. Door zl]- i°n zoon 'ÜUS go ed.  204 romein s che in. BOEK II. HOOFDST. J. voor C 359. J. van R. 393- beeld van allen, die nog in zulk eene betrekking ftaan, wij ons verplicht vinden , om al het gezag onzer gefchiedenisfen te leenen. — Zijns vaders gevaar doet hem allen eigen leed vergeten; te vergeefsch tracht de wraakzucht de kinderlijke gevoelens van zijn hart te verdooven; de nooit voldaane verplichtingen aan de oorzaak van zijn leeven roepen hem op, om zijnen vader te redden; hij ontkomt met moeite zijne gevangenis; ontdekt zijn oogmerk aan niemand; wapent zich met een mes; rent in den vroegen morgen naar de ftad, en meldt zich aan het huis van pomponius aan. — De Gemeensman hoort de komst van den mishandelden zoon van l. manlius met blijdfchap, daar hij van hem nieuwe bezwaaren tegen zijnen vader verwacht, en ontvangt hem allerminzaamst. De jongeling zegt, dat hij hem geheel alleen moet fpreken. Alle bedienden vertrekken , en nu haalt hij zijn mes voor den dag, houdt het den Gemeensman toe, en dreigt hem te doorbooren, indien hij niet aanftonds wilde zweren, van geene volksvergadering tegen zijnen vader weder op te    GESCHIEDENISSEN. £0$ te zullen roepen.— De verbaasde endoodlijk ontfïelde pomponius, wien het ftaal in de oogen glinfteroe, en die zich alleen, ongewapend, op zijn rustbed liggende, met eenen fterken en Houten jongeling vond opgefloten, deed den gedwongen eed, en verklaarde voords openlijk, van zijne onderneming tegen manlius af te zien uit hoofde van dezen dwang. Het Volk, het welk gaarne een ongunftig vonnis over den heerschzuchtigen manlius zou uitgefproken hebben, was zoo getroffen door deze ftoute en edele, fchoon ruwe en onwettige, pooging des jongelings voor zulk eenen vader, dat het zelve den ouden zijne verandwoording kwijtfchold, en den zoon zijne daad ter eere reekende, en hem de Bevelhebbers plaats in eene keurbende opdroeg, fchoon hij anders door zijne onvrijwillige verwijdering van de menfchen zich nog geenzins die onderfcheiding had waardig kunnen maaken. CO De (O Llv» I" VII.c. 4, 5. aur. vict. de viris UI. c. 38. Val. Max. L. v. c. 4. ex. 3. Cic. de Ofte. L. III. g. 31. — Elke keurbende had zes Tri- IIT. BOEK II. HOOFDST. J. voor C. 359. J. van R, 393. Volksverseringvoor deze :dele ouderliefdenn t. UANL1US.  nr. boek It. hoofdst. J. voor C 359J. van R, 393. Een kloove midden op de markt. <2CÖ ROMEINSCHE De Hermeen, die misfchien 's Volks onwilligheid, om onder L. Manlius tegen hun te veld - te trekken , hadden aangezien voor zekere fchroomvalligheid, onderftonden thands wezenlijk eenige vijandliikheden, waarover de Raad hun door Verbondsprieifers voldoening afvorderde. Geduurende deze onderhandeling, welke vruchtloos afliep , had 'er in Rome, het welk thands door allerleie rampen ontrust werd, dien het bijgeloof voor kenmerken van den toorn der Coden hield, een verfchijnzel plaats, het welk, hoe natuurlijk ontftaan en herfteld, echter in de gefchiedenis den fchijn van een wonder in beide opzichten gekreegen heeft. Schier Tribum Legionares, waar van 'er telkens twee te gelijk het bevel voerden. Tot nog toe hadden de Veldheeren deze bedieningen begeven, maar in dit jaar oordeelde het Volk het gevoeglijk, daar over zelf te befchikken. Daar men echter meestal vier keurbenden te gelijk in de wapenen b.agt, en'er dus vier en twintig zulke bedieningen te beltellen waren, vergenoegde zich het Volk, met 'er zelf flechts zes te begeven, en onder dezen kwam r, manlius in de tweede plaats in aanmerking.  GESCHIEDENISSEN. ZO? Schier midden op de markt was de grond tot eene aanmerklijke diepte van een gefcheurd. De een en ander wilde dezelve met aarde weder aanvullen, doch te vergeefsch. Men dacht niet om de ontzettende uitwerkzelen en ontlastingen der heilzaame aardbevingen , maar men liep de wigcheJaars raadpleegen over den wil' der Goden. De wigchelkunst, welke altijd gebrekig bleef, waar zij wezenlijk haar vermogen had moeten doen zien, gaf een zeer duister andwoord. Wilde men Rome's gemeenebest vereeuwigen , dan moest men thands in deze klove werpen dat gene, waar in de meeste kracht des Romeinfchen Volks belfond , en dan eerst zou men dezen afgrond kunnen dempen. Aldus luidde de gewaande Godfpraak, over welker waare bedoeling elk natuurlijk in den angstvalligften twijfel bleef. M. curtius , een jonge Ridder, wiens dapperheid en braafheid hem waarlijk veredelden, gaf eene uitlegging aan dit gewijde raadzel, tegen welker fchijnbaarheid niets, maar tegen welker uitvoering alles, in te brengen was, Hij verweet IH. BOEK II. HOOFDST. ]. voor C. 359}. van R. 393Edel bedrijf van m. :urtius.  G08 ROMEINSCHÊ III. boek II. hoofdst. J. voor C. 359J. van R. 393. weet zijne medeburgers hunne twijfeling en vroeg, of de kracht des Romeinfcheti Volks in iet anders, dan in deszelfs wapenen — en dapperheid belfond ? Zonder voords hun andwoord af te wachten , fteeg hij in volle wapenrusting te paard, floeg de oogen in eene heilige verrukking van zuivere vaderlandsliefde naar de Tempels der Goden , ftrekte zijne handen ten hemel en dreef zijn cierlijk opgetuigde paard door de fpooren met zich in vollen ren ten afgrond in. Het Volk Hond verbaasd over deze heldhaftige eigenopoffering des jongelings voor het vaderland, en fchoon misfchien zeer weinigen zich tot zulk een offer in {laat gevoelden , was 'er echter niemand, die het verhevene dezer daad niet leevendig gevoelde. Mans en vrouwen begroeven hem onder koorn en vruchten en andere gefchenken. Dezelven verzonken niet meer weg in de diepten, maar van dat oogenblik af, kon de ganfche kloove gedempt worden. ( i} Daar CO Liv. L. VII. c. 6. Val. Max. L. V. c. 6. ex. a. De eerfte dezer Sclirijveren verklaart, geënt    GESCHIEDENISSEN. 20 Daar de Hernkers alle voldoening ove hunne ftrooperijen op den Romeinfche, grond hadden geweigerd, {telde de Raat thands den oorlog tegen hun aan het Voll voor, hetwelk denzelven eenpaarig goed keurde. Des gejne andere gronden van gefcbiedltundige zekerheid voor dit geval te hebben, dan alleen eene algemeene overleveringi fchoon wij ons evenwel zullen wachten, als waarheden voor te dragen, het geen de oudheid zelve reeds fabelachtig befchouwde, vinden wij echter in hetgaval zelf geene inwendige onwaarfchijnlijkheid, daartoe is toch, van den eenen kant, de aard der uitwerkingen van deaardbeeving te zeer bekend, en is deze opoffering uit vaderlands liefde, vandeandere zijde, veel te overeenkomflïg mee dien edelen geest der ouden, die eenen Atheenfcben codrus, Thebaanfchen menaeceus enz. hun leeven deed opofferen ter redding van den Staat, van hunne onderdaanen of medeburgers, - Menbeklaage nu de onkunde dier tijden vrijelijk, welke aan vertoornde Goden en aan de noodzaaklijkheid van Jtulke bloedige bevredigingen deed gelooven', doch men fmaale nimmer op dergelijke Heidenfche deugden, welke luistertijk en vaak befchaamend zouden uitgeblonken hebben onder eenen zuiveren Godsdienst, die eene redenlijke zelfverloochening tot de' ëdelfte deugd verheft. Rom. Convcrf. T. i. p. i2e~ IV, deel. O ? r itr„ boek » ii. [ hoofdst. . J. voor C. ' 359J. van R. 393«  2io ROMEINS CHS. IIT. BOCK II. HOOFDST. J. voor C 359J. va» R :93- De Plehejifche Conful trekt te gen rle Hernicers te veld. Onvoor- zichtigtigbeid dei Confuls. Appius claudius Diüator. Deszelfs beleid viel den Conful genucius ten deel, en dit wekte eene zonderlinge onrust bij het ganfche gemeenebest omtrend deszelfs lütflag, wijl nu voor het eerst een Piebejifche Conful te veld zou trekken, en deszelfs goed of kwaad geluk het zegel op de gemeenmaaking van het Confulfchap fcheen te zullen drukken. De drift, waarmede de Conful den vijand tegentrok, deed hem in eene hinderlaag vallen, waarin hij door zijn eigen volk, het welk door den fchrik in verwarring geraakt was, in onkunde, gelijk livius zegt, werd omgebragt. De- tijding van dezen tegenfpoed bragt te Rome den Raadsheeren geenzins zoo groot eene fmart aan, als het ongelukkige krijgsbeftuur van den Plebejifclun Conful hun wel genoegen gaf. Overal riepen zij den neêrflagtigen burgers toe: ,, dat zij flechts voord zouden gaan, met Confuls uit het Volk te verkiezen, en de voorrechten der gewijde voorteekenen te ontheiligen; dat de Raadsheeren wel verftooten konden worden uit hunne Eerambten door volksbefluiten, maar dat ongeheiligde wetten krachteloos bij de Goden waren, en dat  GESCHIEDENISSEN. 211 dat dezen hun gezag door het laten om komen van een gansch leger met deszelfi Veldheer reeds hadden doen geiden tegen de gemeenmaaking der gewijde familievoorrechten." Het raadhuis en de marki wedergalmde van deze haatlijke en enkeld op fchandelijk bijgeloof gegronde verwijten. Appius claudius, die zich het hevigfle tegen de gemeenmaaking van het Confulfchap verzet had, Het zich thands inzonderheid hooren en werd met algemeene toeïfemming der Raadsheerlijken door den Conful servilius tot Dictator aangefteld. Eer appius met zijne nieuwe keurbenden opdaagde, was de toelfand des Romeinfchen legers onder het beleid van den Onderbevelhebber bij het zelve, c. sulpicius, reeds gelukkig gefchikt. Hij had eenen gelukkigen uitval op de vijanden gedaan, die op het gezicht van des Confuls dood al te achteloos hun voordeel vervolgden, en had hun daarmede tevens den moed benomen, om een nieuwen aanval op de Romeinen te waagen. De verfterking des Dictators, en deszelfs uitbundige toejuiching van het O 2 ge¬ ur. BOEK II. HOOFDST. J. voor C. 359J. van R, 393* Herftel des Ro- weinfcheit legers.  SIS ROMEINSCHE III. BOEK 11. HOOFDST. J. voor C. 359T. van R, 3-93. Verdubbelde poo gingen dei vijanden. Moeilijke overwinning. gedrag des Onderbevelhebbers en deskrijgsvolks verdubbelden tevens den moed en de magt des legers. Hoop op nieuwe voordeden, en te gelijk de vrees voor de vergrootte krijgsmagt, deeden de vijanden van hunne zijde alle krachten bij een brengen. Zij namen de bloem hunner jongelingfchap in dienst, onder belofte van dubbelde bezoldiging, zij onthieven dezelve van allen anderen legerarbeid, om hun geheel frisch tegen den flag te houden, en plaatHen haar bij het fchaaren hunner flagorde voor dezelve, om de Romeinen door haar voorkomen en haaren moed te verbaazen. 'Er was eene vlakte van twee duizend fchreeden tusfchen de beide legers. Bij den eerften aanval, die door de Romeinen gefchiedde , booden de vijanden eenen dapperen tegenftand. Te vergeefsch had de Romeinfche flagorde reeds getracht, door hun heen te dringen, de jonge manfchap der vijanden weerde zich hier tegen uitmuntend. Ten laatften fteegen de Ridders af en vielen, door een gelijken moed bezield, alzoo op de jonge Hernicers aan ; doch dezen wederftonden hun andermaal. Van  GESCHIEDENISSEN. 21; Van beide kanten fneuvelde 'er meni^ een, zonder dat een voet gronds gewon nen of verlooren werd. Voor de derde maal werd de ftrijd hervat, nu geraakter de Hermeen aan het waggelen, deinzen, en vluchten, terwijl men echter aan hun nen moed of beleid niets kon wijten, maai ook deze overwinning in eene zoo volkomen gelijkfhande kans toe moest fchrijven aan het goed geluk der Romeinjche wapenen. De vijanden werden tot aan hun leger vervolgd, welks beftorming om den haten avond werd uitgefteld. Het gevecht was eerst na den middag begonnen , wijl de Dictator den ganfehen morgen ongunftige voorteekenen gezien had. Daags daar aan vond men het leger der Hernicers verlaten met agterlating der gekwetften. Men agterhaalde nog eene bende vluchtelingen, dien men ter neder hieuw. Intusfchen kwam deze overwinning zeer duur te ftaan, daar zij een vierde gedeelte des geheelen krijgsvolks en verfcheidene Ridders het leeven gekost had. (i; De CO Liv. L. Vil. c. cV?. ; ; Irr- BOEK II. HOOFDST. J. voor C. 359J. van R. 393-  & 14- romeinsche Hl. boek II. hoofdst. T. voor C 35*. J. van R 394- L. licinius II. en C. sulpiciUS II. Q»/ T. QUU TIUS PB kus Dié tor. De Dictator had ongetwijfeld de eer, van de zege behaald te hebben, doch dezelve was niet fchitterend genoeg, om het Volk te doen gelooven, dat het geluk in den oorlog alleen verbonden zou zijn aan den geboorterang van den Veldheer. Het zelve benoemde dus voor het volgende jaar wederom eenen Plebejer, en wel c licinius stolo tot Conful nevens c, sulpicius paeticus. Beiden trokken tegen de Hemicers uit, maar vonden geene vijanden in het veld, doch namen derzelver ftad Ferentinum ftormenderhand in. Na deze verovering te rug trekkende zagen zij, dat de ftad Tibur voor hun de poorten floot, Men had reeds lang reden van misnoegen over deze nabuuren gehad, en men zag deze daad thands voor eene volkomene vredebreuk aan. Na het vruchtloos zenden van Verbondspriesteren zeide men hun den oorlog aan, dien men echter weldra gewigtig genoeg oordeelde, om tot deszelfs voering eenen Dictator aan te ftellen, j- T. q ui n tius pennus werd tot de£_ze hoogfte waardigheid verheven, en serv. cornelius maluginen- SIS  GESCHIEDENISSEN. 215 sis van hem tot Onderbevelhebber aangefteld. Men hoorde, naamlijk, dat de Galliërs weder in optogt waren en reedj met hun leger bij den derden mijlfteen op den Salarifchen weg aan den oever van de Anio lagen, en men vermoedde tevens, dat de inwooners van Tibur met hun in zekere verftandhouding Honden. De Diëtator kundigde, op dit ontrustende gerucht, eenen ftilftand van gerichtshandel af, en nam alle jonge manfchap in den krijgseed. Hier door een ontzaglijk leger bij een gekreegen hebbende floeg hij zich aan den anderen oever der rivier neder, terwijl tusfchen zijn leger en dat der vijanden eene brug lag, welke de een voor den'anderen niet wilde wegbreken, om geenen fchijn van vrees te geven. Menig gevecht viel 'er voor, om meester van deze brug te worden, die immer onbeflisfend waren, wijl men eikanderen flechts met geringe magt aan kon vallen. De geheele brug werd hier door meer een ftrijdperk voor ftoute kampvechters, dan dat zij een tooneel des oorlogs zijn kon. Op zekeren dag trad een Galliër van O 4 eene rrr. BOEK li. HOOFDST. ƒ. voor C. 353. J. van R, 39*. De Dictator trekt tegen da Galliërs uit.  boek II. hoofdst. J. voor C 358. J. van R 394Moedigetweeftrijd van t. MANLIUS ïjiet eenei Galliër. 2l6 romeinsche eene reusachtige geftalte midden op d§ brug, en daagde met luider itemmeden dapperften man van het Romeinfche leger, 'uit, om met hem eenen tweeftrijd aan te ■gaan, wiens uitflag beflisfen zou, welk volk het dapperfte was. Lang heerschte 'er eene diepe ftilte bij de jonge Romeinen , die zich zoo wel fchaamdcn, om 'deze uitdaaging afteflaan, als zij het gevaar van zulk eenen hagchelijken tweeftrijd vreesden; tot dat t. manlius, die zich onlangs door zijn kinderlijk gedrag roemwaardig gemaakt had, den Dictator aldus aanfprak: „ zonder uw beyel zou ik nimmer een afzonderlijken ftrijd aangaan, fchoon de overwinning zeker ware: maar, met uw verlof, zal ik dezen onverlaat toonen, dat ik een afftammeling van een gedacht ben, het geen de Galliërs van het Capitolium ter neder fmeet." — „ Blijf uw vaderland zoo trouw, als uwen vader, andwoordde pen,nus : ga, en bewijs de Romeinfche onverwinlijkheid, de hulp der Goden zij met u!" Terftond hielpen hem zijne jonge fpits.broeders in de wapenen. In plaatze van zijn  geschiedenissen. 21* zijn ronde ridderfchild nam hij den langwerpigen beukelaar van eenen voetknecht, en gordde hij een kort zwaard aan, het geen best gefchikt was voor een tweegevecht te voet. Met zulk een overleg gewapend werd hij door zijne medemakkers uitgeleid tegen den fnorkenden Galliër, die, op het gezicht van zijnen tegenftreever, tegen hem verachtlijk de tong uitftak. De geleiders van manlius keerden nu terug en lieten de beide ftrijders alleen midden op de brug, wel naar gewoonte, maar geenzins naar de regelen der kampvechters, wijl zij beiden aan elkanderen in geftalte noch in wapenen den aanfchouweren eenigzins gelijk fcheenen. De een had eene reusachtige lengte en viel in elks oogen door zijn veelverwig gewaad en gefchilderde en vergulde wapenrusting, de ander was van eene middelmaatige geftalte en maakte eene geringe vertooning met zijne welgekoozene doch onopgefierde wapenen. Van hem hoorde men geen gezang, gefnork, of ijdel geklank zijner wapenen, maar zijn hart, 'twelk vol van moed en ftillenwrok 0 5 was, ui. BOEK II. HOOFDST. J. voor C. 358. J. van R.. 394»  III. BOEK II. HOOFDST. J. voor C. 358. J, van R. 394' 2l8 romeinsche was, befpaarde deszelfs onvertzaagde woede voor den eigenlijken tweeftrijd. Aldus tusfchen twee legers ftaande, die vol hoop en vrees naar den uitflag reikhalsden , viel de Galliër het eerst op den Romein uit, even als een overhangend gevaarte , het geen alles door deszelfs nederftorting dreigt te verpletteren; de ontzaglijke flag, of liever de verfchriklijke val van zijn zwaard werd echter door hetfchild van manlius afgekeerd, en maakte flechts een groot, doch niets beduidend , gerucht. De Romein hield tevens bij dezen uitval zijn eigen zwaard geftrekt, onderliep den Galliër, rukte hem den buik op, en deed hem, onder het uitftorten zijner ingewanden, met zijnen val een groot gedeelte van de brug beflaan. Manlius mishandelde het lijk van zijnen vijand niet, maar ontdeed het zelve alleen van eene halsketen, welke hij zich, zoo bebloed als zij was, om den hals hing. Verbaazing en fchrik verftomde de Galliërs: de Romeinen in tegendeel vloogen uit het leger hunnen fpitsbroeder te gemoet,  geschiedenissen. 2IQ moet, en geleidden hem in blijde zege naar den Dictator: boertende noemden zij hem naar zijne halsketen, welke in het Latyn Torques heet, torquatus, en gaven hem alzoo eenen bijnaam, die voords de eernaam van zijn geflacht uitmaakte. De Dictator fchonk hem eene goudene kroon, en hield voor het ganfche leger eene lofrede over dezen tweeftrijd. (i) Dezelve verdiende zulks ook in eene andere betrekking, wijl de Galliërs, door deszelfs geheel onverwachten en onwaarfchijnlijken uitflag moedeloos geworden, in den volgenden nacht hun leger verlieten, en over het grondgebied van Tibur, waaruit hun alle toevoer medegedeeld werd , naar Campanie aftrokken. Terwijl de Conful, m. fabius am-, bustus in het volgende jaar tegen de Hemiurs te veld trok, viel zijn Ambtge-' noot c poetilius libo op Tibur y aan, om deszelfs inwooners over hunnen1 bijftand aan de Galliërs te ftraffen. Daar! ech-( (O Liv. L.VII. c. 9. 10. Val. Max. L. III. c. 2. ex.ö.Auir. Vict. dt vir.il/, c.a8. eutrop, U II. c. %. III. boek II. 300fdst. \. voor C. 358. f. van R. 394» f. voorC. 357' . van R. 395- C. POETI.ius libo :n m. fa- ilUI AMIUSTÜS ïosf.  220 romeinsche III. BOEK II. HOOFDST. J. voor C 357J, van R. 395. ' De Galliërs op de vlucht gedreeven. De Hernicers 0- echter de Galliërs, na de verwoesting van het Lavicaanfche, Tusculaanjche en Albaanfche land, weldra wederkeerden, om de Tiburters bij te ftaan, werd q. servilius ahala tot Dictator benoemd, die r. quintius tot zijnen Onderbevelhebber aanftelde. De Diëtator liet den Conful met zijn legger voor Tibur liggen, en verzamelde eene nieuwe krijgsmagt, waartoe zich niemand onttrekken mogt. Niet ver van de Collynfche poort kwam het reeds tot een treffen in het gezicht der vrouwen, ouders en kinderen der Romeinen, die door lun nabijzijn den krijgsknechten dubbelden moed en krachten gaven. Na eene welerzijdfche flachting werden de Galliërs 3p de vlucht gedreeven, en namen zij de wijk naar Tibur, als naar hunne eigene [terkte. De Conful poetilius wilde hunwelaffnijden, maar de Tiburters maakten het den vluchtelingen door eenen uitval gemaklijk, om met hun binnen de muuren te komen. Intusfchen behaalde de Conful eabius, over de Hernicers, na verfcheidene onbe- duj-  GESCHlEfiENÏSSEN. 221 duidende • fchermutzelingen, eene bellisfende overwinning. De Dictator gaf aan beide de Confuls bii den Raad en het Volk hunnen verdienden lof, en legde daarmede zijn Oppergezag neder: Poetilius keerde k eenen zegepraal te rug, waarmede die van Tibur den fpot dreeven; en fabius genoot de eer eener Ovatio. In het volgende jaar toonden de Tiburters met de daad hunne verachting voor het zegevierende Rome. Midden in den nacht vertoonden zij zich met een geheel leger voor Rome's wallen, en bragten daar dooreenen doodlijken fchrik en weerlooze verwarring in de ftad. Weldra echter riep men de burgers geregeld in de wapenen en wachtede men bedaard het daglicht af, om te zien door welke vijanden men aangetast werd. Nu ontdekte zich veel eer eene bende, dan een leger der Tiburters, die nogthands ftout genoeg waren, om het beklimmen der muuren te ondernemen. Beide de Confuls trokken daarop twee onderfcheidene poorten uit en vielen de vijanden , die* wei- nr. boek II. hoofdst. J. voor ö. 35r 11. j_ HOOFDST. , J. voor Ci 355>tj. van Ra n 59T' n 1e r i De Dictator geeft gehoor aan het krijgsvolk.  2ü6 romeinsche l\\é BOEK if. HOOFDST. j. voor c. 355' J. vaa R. 397- Gebrui te onderhonden. De Hopman fmeekte den Diëlator nu, om zijne krijgsonderwerping en eerbiediging des oppergezags geenzins in twijfel te trekken; maar betuigde, zich tot dezen ftap te hebben laten brengen door eene menigte, welke ongetwijfeld eenen anderen en misfchien min befcheiden fpreker zou verkoozen hebben, en, terwijl hij, aan den eenen kant, beloofde, om niets tegen 'sVeldheers bevelen te zullen verrichten, raadde hij hem, van de andere zijde, om geene ongelukkige proef van het geëindigde geduld der menigte te nemen. Onder dit gefprek viel 'er reeds eene fchermutzeling voor, welke het zeggen van tullius alzins bevestigde. Twee paarden waren 'er toevallig buiten het leger gaan graazen; dezelven wilde een Galliër zich ten buit maaken, doch het Romeinfche: krijgsvolk ontnam ze hem weder , waarop de Galliërs uit hun leger met fteenen naar de Romeinen wierpen, die op hunne beurt fchierlijk handgemeen zouden geworden zijn, indien de Hopluiden niet tusfchen beiden waren gekomen, kt Sulpicius zag dus wel, dat de drift zij-  GESCHIEDENISSEN. S.2f zijner krijgsknechten niet langer te beteu gelen was, en liet daarom tegen den vol genden dag het treffen in zijn leger aanzeggen : maar tevens wetende, dat zijn goed geluk meer van den moed, dan van de krachten, zijner benden zou moeten afhangen, was hij bedacht op eenig middel, om den vijanden een ijdelen fchrikaan te jagen. Zijne fchranderheid vond hier toe eene krijgslist uit, welke na hem door veele andere, en ook wel door vreemde Veldheeren, zelfs ten tijde van livius nog, gebruikt werd. Hij liet fchier alle de muilezels ten getale van duizend als ruiterpaarden tuigen en door de legerjongens, met de wapenen der krijgsgevangenen en der zieken uitgerust, beklimmen. Bij deze bende voegde hij honderd Ridders, en zond ze gezamenlijk in den nacht naar het bijgelegen gebergte, met bevel, om zich in de bosfchen verftoken te houden tot op het zien van een afgefproken teken. Met het aanbreken van den dag bragt hij zijn leger fpoedig in flagorde aan denf voet van het gebergte, zoo dat de vijand zich volftrekt tegen over het zelve P 2 fchaa- . iïr. BOEK II. HOOFDST. J. voor Ci 355[. van R. 397echter eene Krijgslist. Oe daté'rs verfia-ii.  2*8 ro'meinscke in. BOEK II. ÏI03FDST. J« Voor C. 355' J. van R. 397- rchaaren moest. Deze twijfelde eerst op het uittrekken der Romeinen, of zij wei in de vlakte zouden durven komen, maar vloog op het zien van derzelver flagorde met zulk eene woede in het veld, dat het wederzijds tot een treffen kwam, eer de Veldheeren het teeken tot den aanval hadden gegeven. De Galliërs vielen het hevigfte op den rechtervleugel der Romeinen aan en zouden door denzelven heen gebroken zijn , had de Diclator zich niet aldaar bevonden eil sex. tulliu s inzonderheid verwijtend toegebeeten: 3, Of hij voor zulk een vechten borg gebleeven was? Of men daarom met zoo veel drift om de wapenen gedwongen had ? Dat hij, als Veldheer, hem thands met luider ftemme ten ftrijd riep, en gewapend voorging; dat hij nu zien zou, of de grootfte fchreeuwers in het leger ook de grootfte bloodaards in het veld zouden zijn." Deze verwijten bragten het volk uit fchaamte tot eene wanhoopige woede. Zonder om eenig lijfsgevaar te denken, renden zij op de vijandelijke wapenen in, en deeden dezelve deinzen: de tijdige onderftand eener ruiterbende, wel-  geschiedenissen. 229 ke de waggelende Galliërs uit een joeg, voltooide aan deze zijde de overwinning. Nu vervoegde sulpicius zich bij den linkervleugel, waartegen de Galliërs thands het meeste zamentrokken, en gaf tevens, het afgefproken teeken aan de verfchoqlene ezeldrijvers. Dezen kwamen met een hevig gefchreeuw ten voorfchijn , en reeden langs de fchuinte der bergen op het vijandlijke leger aan. Op dit gezicht o^ verviel den Galliërs een bedwelmende fchrik; zij vreesden afgeflooten.. van hun leger te zullen worden., verlieten den ft"jd, en namen, aanftonds de vluch;. M. valerius, de Onderbevelhebber, was, na de overwinning van den rechtervleugel, reeds ongemerkt de vijandlijke. fchanzen omgetrokken, en dreef nu de ongeregeld vluchtende Galliërs van hun leger terug naar het gebergte en de, bosfchen, alwaar zij door de gewaande ruiterij ontvangen werden. De hagchelijke ftrijd wer-d alzoo door het gelukkig weiken der krijgslist vervangen van eene ge-, heel eenzijdige en bloedige flachting. Niemand vierde, na camillus, eer neji meer Lverdienden zegepraal over óp P 9. IH. BOES II. 300FDST. [. voor C, 355. f. van Tl, cS'Z-  Q30 romeinsche III. boek II. hoofdst. J. voor C. 355J. van R 397' Galliërs, dan c. sulpicius. De vijandlijke buit leverde een groot gewigt gouds aan halskeetenen en armbanden op, het geen op het Capitolium als een gewijde "fchat binnen vier fteene muuren bewaard werd. (i) De beide Confuls , die , na deze nederlaag der Galliërs, hunne legers weder tot derzelver voorige grootte konden brengen, zetteden, in dit jaar, hunne oorlogen met zeer onderfcheiden uitflag voord. Plautius bragt de Hernicers geheel en al te onder: fabius in tegendeel verloor een onberaden flag tegen de Tar- qui' (O Liv. L. VII. c n-15. Front. Strateg. L II c* ex. 5. Eutrop. L. II. C a. App.aKüs alex. gewaagt (in Celtic, fub. tofV.) van deze overwinning, maar als verkreegen door eene andere krijgslist, en wel door deze: dat de Dictator alle de gelederen van zijne flagorde, een voor een, derzelver werpfpiezen zou hebben doen heeneu werpen, en daarna op den grond laten nedervallen, waardoor zij de vijandlijke pijlen ontweeken, en de Galliërs door een onophoudelijk werpen van lp.ezen verbaasden , terwijl zij gezamenlijk na dit wegwerpen weder opflonden en de verfchrikte vijanden overrompelden.  GESCHIEDENISSEN. 23Ï quiniërs, die evenwel de Romeinen daai door het duurfte te liaan kwam, dat de vijanden drie honderd en zeven Romeinfche krijgsgevangenen als flachtoffers om hals bragten. De inwooners van Privernum en Velitren hadden in dit jaar ook wel eens geftroopt op den Romeinfchen grond, doch de overwinning der Galliërs, de onderbrenging der Henkers, en het bondgenootfchap der Latynen maakten het zelve tot een zeer gelukkig jaar voor het Gemeenebest, het welk door dat bondgenootfchap inzonderheid haare oude krachten , welken het voor den eerden Galli. fchen aanval bezat, herkreegen had. Men voegde thands weder twee nieuwe wijken bij de vijf en twintig ouden (O; men gaf de feestfpelen, welken C A" (i) Deze twee nieuwe wijken, welke Fmftwx* en PublUitt genaamd werden, bragten thands het gelal derlandwijken op drie en twintig, welke met de? vier ftadwijken thands een getal van zeven en twinr ɧ uitmaakten. Men verbetere uit deze aames.,. kening de kennelijke drukfout van bl, 77 en sis. vaoïdj», D- t. fcd. 3,34-3,27,. 4, III, boes' 11. HOOFDST. J. voor C. 355J. van Ft. 3^7-  romeinsche III. boek II. hoofdst. J. voor C, 355jj. van R, 397. J. voor C ' 354J. van R 398. C. mar- cius en cf camillus als Dictatornog beloofd had, en men befloot dit jaar met eene wet , welke, op voorftel van c. poetilius, eenen Gemeensman , de onbehoorlijke kuiperijen in de mededinging naar de hooge eerambten bepaalde. De onbepaalde eerzucht dier nieuwe tnenfchen, die, door de gemeenmaaking van het Confulfchap, zjnds kort eerst naar deze waardigheid rnogten ftaan, had zulk eene bepaaling noodzaaklijk gemaakt, ( 1 ) gelijk dezelfde onmaatige eerzucht bij de Raadsheerlijken reeds lang te vooren aan zekere bepaaling onderworpen geworden was. (2). • Onder de volgende Confuls drongen de Gemeensmannen , m. duilius en l. maenius een ander voorftel door, het geen den Raadsheeren geenzins zoo aan- ge- (1) Men ziet hier de eigenlijke beteekenis van de uitdrukking novi hornines. De wet zelve, waar door hunne onrnaaiige eerzucht bepaald zou zijn, vinden \vij niet, doch, daar livius zegt, dat zij op marktdagen en bij allerleie zamenkomtlen des volks ftem= Uien zogten te winnen, zoo maakt al. adam hiec uit op, dat de wet zelve in het verbod daar van zal Ibeftaan hebben. Rom. Ant. p 213. (2) Zie D. III. bi. 400,  GESCHIEDENISSEN. 233 genaamwas, maar het welk door het Volk met groote drift onderfteund werd. Het zelve betrof den woeker, die door eene wet der twaaf tafelen wel bepaald, maai waarfchijnlijk reeds door de hebzucht dei rijken verwaarloosd was , even gelijk dezen in het vervolg alle andere wetten tegen denzelven wisten te verijdelen. De Gemeensluiden riepen die wet weder in, en dezelve werd, op hunnen aandrang, op nieuw in werking gebragt. (i) Bij de vijanden, dien men zich irj dit jaar voorgefteld had, om te beftrijden, waren ook de Faliscers gekomen, eensdeels, om dat zij de Tarquiniërs met jonge manfchap hadden bijgedaan, ten anderen, om dat zij de Romeinen, die bij hunne nederlaag voor Tatquinii naar Falerii gevlucht waren , geweigerd hadden uit te leveren aan Romeinfche Verbondspriefters, die dezelven opgeë'ischt hadden. De Conful MANCO Wij moeten hier weder onze aanmerking onder D. III. bi. 300 gefield herhaalen. Hooke durft hier ter plaatfe (Rom. Hifi. T. III. p. 185 in not.) met onsrechtftreeks verfchiüen van het geëerbiedigde gezag van gronovius, de pecunia, veterum. P 5 ra. boek II. hoofdst. J. voor C. 354J. van K>. S9S'. MAM.R'S II. Caf,  234 romeinsche III, BOEK II. HOOFDST. J. voor C 354J. van R 393. De Priverners 0 verwonnen. manlius zou de Faliscers en mar. cius de Priyemers beftrijden. Het leger van marcius, in lande*' rijen gebragt, welke geduurende eenen •langen vrede nimmer ontrust werden, vond op dezelven eenen zeer rijken buit, ■dien de Veldheer edelmoedig geheel voor zijne benden liet. Voords de Priverners in een welverfchanst leger onder de wallen hunner ftad ziende liggen, wees hij zijn krijgsvolk ftad en leger beiden ten buit aan, wanneer hetzelve flechts wilde belooven, van niet min vuurig naar de overwinning, dan naar de plundering, te zullen zijn. Op deze toezegging" liet zijn ganfche leger zich ongeduldig om wapenen hooren. Het kwam terftond tot een treffen. Die zelfde sex. tullius, van wien wij een weinig vroeger gewaagden, riep den Veldheer toe: „ zie eens, hoe uw krijgsvolk zijn woord houdt!" Te gelijk ftakhij zijn werpfpies in den grond, trok zijn zwaard, viel alzoo op de vijanden uit, en werd hier in zoo algemeen en moedig door al het voetvolk gevolgd, dat deszelfs woedende aanval den Priverners onwederftaanbaar was. Zonder zich in  geschiedenissen. 235 in hun eigen leger te waagen, vluchre den de vijanden ter ftad in, welke ziel: reeds aan de Rom.inen overgaf, eer zi hunne ftormladders hadden opgericht. Na deze volflagene overwinning keer de marcius zegepraalend te rug. Zijn Ambtgenoot kenmerkte deszelf veldtogt alleen door eene geheel niéuw» wet, welke hij, in zijn leger voor Sutri um, bij wijken door het krijgsvolk vas; liet ftellen: om, naamüjk, voordaan, ht\ twintigfte gedeelte der waarde van eikei Jlaaf, dien men zijne vrijheid wilde fchenken, aan 's Lands fchatkist te betaalen. — De geldmiddelen van den Staat hadden eene of andere belasting noodig; en ongetwijfeld had manlius, volgends affpraak met den Raad , dezelve buiten Rome, uit vrees voor opfchuddingen van binnen, doen aannemen. De Gemeensluiden echter, die de behoeften van den Staat wel kenden, maar de wijze der in^ voering dezer belasting hoogstgevaarlijk voor de burgerlijke vrijheid hielden , fielden de doodftraf vast tegen elk, die ooit na dezen het Volk buiten Rome zou leiden, om het alzoo wetten te doen aan- 11e- iiï. bog8 II, j hoofdst, J. voor C 35* J. vin EU 3SS-  III. boek II. hoofdst. J. voor C. 353. J, van R. 39S»? 436 ROMEINSCHK nemen, daar de krijgseed aan den Veld» heer het zelve alle vrije ftemming benemen moest. (O C. licinius stolo, die zelf voor zeventien jaaren, eene wet gemaakt had , dat (1) Men ziet uit de gefchiedenis, dat deze belasting in de oogen der Romeinen geenzins zulk een ongerijmd voorkomen had, als dezelve ongetwijfeld in de onzen hebben moet. De vrijmaaking der fiaaven is naar onze begrippen over de rechten van den mensch volftrekt plichtmaatig, en moest naar de toenmaalige begrippen zelve voorzeker edelmoedig zijn: eene wet, welke zulks door eene belasting belemmerde, komt ons derhalven als hoogst redenloos en allerfchandelijkst voor. Om deze reden hebben rollin, hooke, catrou en RouiLLE deze belasting opgegeven, als op den verkoop der flaaven gefteld. Livius fpreekt hier echter zeer duid- tijk, en naderhand zal men meer dergelijke wetten in de Rora. Gefchiedenisfen vinden. De reden- lijkheid is in ons oog eene veel te onzekere proef ifoor het beftaan van de eene of andere belasting, e» het misbruik, 't welk 'er van de vrijmaaking der fiaairen gemaakt werd, ook ten nsdeele der fehuldeis=, rchers, neemt een groot gedeelte der onbillijkheid dezer belemmeringen weg. Maar wij zullen nader gelegenheid krijgen, om uitvoerig over den flaaven {land bijj Je Romeinen te fpreken. Zie over deze be- lasting b-urmann. de veftrg. Pap- R&'»> c. X. p, 153. en in het algemeen kitsch, Th. 1. &» 154..  geschiedenissen. 237 fat niemand meer, dan vijfhonderd bunderen lands in eigendom bezitten mogt, werd thands door m. popillius laenas befchuldigd, duizend bunderen in eigendom te hebben, waarvan de helft op den naam van zijnen zoon ifond, dien hij daar toe ter kwaader trouw uit zijne vaderlijke magt ontflagen had. Hij was misfchien de eenige man, dien de Raad wilde fchuldig vinden, en werd met tienduizend ponden kopers (300 Guldens) beboet. (1) De nieuwe Conful, m. fabius abibus tus en deze m. popillius lae-' nas vonden weder elk eenen bijzonde-1 ren krijg te voeren. Popillius trok! tegen de Tiburters uit, dien hij in hunne ftad te rug joeg en wier landerijen hij op zijn gemak afliep. Fabius werd eerst door eenen ijdelen fchrik van de Faliscers en Tarqumërs terug gedreeven, daar deze vijanden hunne priefters met toortzen in de hand en met fchijnbaare flangen omilingerd, hadden voorop laten trek- 0) Plut. in Caji. T. i. p. 150. Val. Max. L. VIII. c. 6 ex. 3. Aur. Vier. de vir. UI. c. XX. III. BOEK II. HOOFDST. J. voor C. 353f. van R. 399- M. FAurtjs lMBUSTUS '[ en m. '0PILL1US .AENAS IL losf.  g§8 romeinsche ih. trekken. Maar na dat het krijgsvolk vaü Bj^'K deszelfs kinderachtige bangheid overtuigd boofdst. waSi kreeg het door de fchaamte eenen ™°r C*nieuwen nloed en joeg het door denzelJ. van R.ven niet Hechts de zoo gevreesde bullei99' bakken voor de vijandlijke flagorde weg, maar floeg tevens het heir der bondgenooten op de vlucht. De plundering van het vijandlijke leger verrijkte de krijgsknechten , die den mond nu vol hadden over de kinderachtige krijgslist der vijanden en over hunne eigene bangheid, (i) C. marci- Thands voegde zich geheel Etrurte bij de Faliscers tn Tarquiniërs, en trok get wapend b\]dt Zoutputten f te zamen. Te¬ gen zulk eenen dreigenden aanval fteldé - men het bewind in de meer klemmende handen van eenen Dictator. C. marcius rutilüs, een man uit den burgerftand, werd tot deze waardigheid benoemd, die voords c.plautius, van gelijken rang, tot zijnen Onderbevelhebber aannam. Was de Adel mazende over deze benoeming, en liet dezelve niets onbeproefd , om den burgerlijken Dictator allen krijgsbedrijf on- (0 Liv. L. Vil. c. 15-17.  GESCHIEDENISSEN. £39 onmooglijk te maaken: het Volk juichte iir. dezelve luidruchtig toe, en vloog op de wenken des Opperbevelhebbers, om doorhoofdst. zijnen roem hunnen rang te verheffen. J* voor cMarcius liet zijne benden, doorj. SnR. behulp van vaartuigen, dan aan dezen 399" dan aan genen oever van den Tiber de vïïK"1 ftroopende vijanden vervolgen, en tastte]^*™ ~ eindelijk gansch onverwacht hun leger aan, het welk hij veroverde. Schoon de Raad zulks weigerde uit laaghartige wangunst, ftond het Volk eenen welverdienden zegepraal aan den plebejifchen Diftator toe, die na het verflaan of verjagen der overige vijanden met agt duizend krijgsgevangenen overwinnend te rug keerde. In dezen zelfden tijd, waarin de bur- Het hou. gerftand zich tot de hoogfte waardigheid en eer in het Gemeenebest verheven zag,Radering, toonde het Volk in de daad, dat het zicheeSmeer liet gelegen liggen aan de verkies>r voor baarheid der leden uit den gemeenen rang,doorïï' dan aan derzelver yerkiezing zelve. DeJ£er^r Adel zwol van fpijt over het openlijke blijk, dat de geboorte niets toebrengt, om het land met min of meerder nut te die-  240 romeinsche Itt. dienen. Het eenige overfchot hunner *°II.K onnatuurlijke voorrechten, en het welk hoofdst. tevens nog eenig wezen aan het ganfche J' ™°r c'fchijnbeeld hunner onderfcheidingliet, beJ. van R. ftond in het bijgeloof, het welk nog alZ99' tijd beweerde, dat de Edelen alleen vrijheid van de Goden hadden, om derzelver wil door voorteekenen raad te pleegen. Zich hierop grondende gedoogden de Raadsheeren niet, dat de Dictator of de thands te Rome zijnde Conful, wijl zij beiden plebejers waren, eene volksvergadering zouden beroepen ter verkiezing van nieuwe Confuls, om dat zulk eene vergadering alleen onder gunftige voorteekenen mogt gehouden worden, dien het aan geen van beiden vrijftond te nemen. Overtre- De Gemeensluiden durfden zich als nog ding van , . . „ de LcxL(.nisr tegen niet verzetten, maar zagen ftudnta. zwijgend aan, hoe men daarom verfcheidene Tusfchenregeeringen hield. Intusfchen wist de doorlleëpen Adel deszelfs invloed bij het Volk, het welk zich met de eer van marcius geheel vergenoegde , zoodanig te gebruiken, dat 'er bij de verkiezing van nieuwe Overheden twee Patriciërs door het Volk tot Confuls ver- koo-  geschiedenissen. 241 koozen werden, volftrekt ftrijdig met de Ifr. letterlijke wet hier tegen, welke eerst elf jaaren oud was. hoofdst. Hier tegen kwamen de Gemeensman-J* v3°5°2r d' nen met het hoogfte recht op, doch deJ- van'a. doortrapte ftaatkunde wist het zelve te c 4°°* ontduiken. De Tusfchenkoning m. fa-ch^pceI" bius beriep zich op eene wet dér .twaalf ^ tafelen, welke 's Volks jongften wil tot"5""» ™* eene wet maakt, (i) en beweerde uit^T* dien hoofde , dat de,algemeene ftemming en verkiezing van twee Patriciërs door het Volk eene vroegere wet krachtloos maakte. De Gemeensluiden vonden geen weder andwoord hier op, en alzoo werden c. sulpicius poeticus en m. valerius poplicola Confuls. (V) De Stad Etnpulum werd thands met weinig moeite aan de Tiburters ontnomen, en het ganfche uitwendige Staatsbeftuur ' viel den tegenwoordigen Confuls zeer gemaklijk. Maar inwendig ftelde de heerschzucht van den Adel hun op eene moeilijker proef. (i) Zie d. nr. bi. 314. (<0 Liv. L. Vli. c. 17. iv. deel. q  24£ romeinsche UT. proef. Was het eenmaal, bij hunne et*U. K gene aanftelling, gelukt, om de wet over «QOFDST, (-je gemeenmaaking van het Confulfchap te ^ C'verijdelen, noch hunne neiging, noch J. van R.hunne eigene eer gedoogde thands, dat 4°°* zij aan anderen, dan aan Patriciërs hunne waardigheden overdroegen. De Gemeensluiden maakten zich hier tegen eenen aanhang onder het Volk, en hielden daardoor eenige maaien de verkiezing zelve op, maar de ganfche burgerftand nam geen deel in hunnen rechtmaatigen ijver, en toen een aanmerklijk gedeelte der burgers eindelijk op aanfpooring der Gemeensluiden uitriep, dat men Rome weder, als wel eer, verlaten moest, en tevens het veld van mars uit misnoegen verliet, namen de Confuls hunnen flag * waar, om tot hunne opvolgers twee Patriciërs benoemd te krijgen. J. voorC. M. fabius en t. quintius voerJ. v/n'R.^en elk hunnen krijg, als Confuls voor 4°'- het volgende jaar, met goed geluk. De M. ^-Xiburters werden tot onderwerping geus l! i ein. quintius dwongen, de Stad Sasfula werd hun ontCo^' nomen , en alle hunne overige Heden zouden het zelfde lot ondergaan hebben, in- dien  GESCHIEDENISSEN. 243 dien zij de wapenen niet nedergelegd had- "r. den. Men zegepraalde over de Tiburters, *\™ maar behandelde hun met zachtheid. hoofdst. Met de Tarquini'érs ging het wreeder1'voor C* toe. Zij verlooren eenen flag, die hunJ- va" Rzeer veel volks kostte, en van het over- „f groot aantal van hunne krijgsgevangenen verdek werden 'er drie honderd agtenvijftig vaneen, de alleraanzienlijkften naar Rome gezonden, doch de overigen in het veld omgebragt. Het Romeinfche Volk, 't welk nog verbitterd was over den moord van drie honderd en zeven hunner eigene krijgsgevangenen te Tarquinii fi), liet deze gevangene vijanden tot wederwraak een voor een op de markt geesfelen en onthoofden. Deze voorfpoed der Romeinfche wape- Bond^ nen deed den Samniten naar de vriend-S5ïP fchap der Romeinen ftaan. De Raad ont-de Samnim vong hunne afgezanten minzaam, en namS»".**" dit volk, het welk naderhand zulk een geduchte vijand werd, in bondgenootfchap aan. Met het toenemen van Rome 's groot- Nieuwe heid,ftreneheid (O Zie boven bl. 330, 231. Q «  244 romeinsche ïH- heid, verminderde de ellende der geringe B°n.K burgers niet, die, na de laatfte beperking hoofdst. van cjen woeker? door hunne fchuldeisJ' 2°.°r C'fchers gedwongen werden, om de hoofd- J. van R. zom te betaalen, en bij onvermogen hier 402. . , van in de Gevangenis geworpen weraen. tegen ö 0 0 r fchulde- Deze mismoedigende toeftand van een mars' exoot aantal burgers deed hun, bij de C sulpi- cios pok- tegenwoordige nieuwe verkiezing van Con- ticus iv. ruis njet denken aan de handhaving der en m. va- j 7 ^ leriuspo-rechten van hunnen rang. C. sulpici- PL1COLA ii. Cos/, us poeticus en m. valerius poplicola, beide Patriciërs, namen onverhinderd deze waardigheid aan. In het begin van dit jaar trok de Etrurifche krijg alle oplettendheid naar zich, wijl het gerucht liep, dat Caere zich het lot der Tarquiniërs had aangetrokken : doch eerlang kwamen Latynfche afgezanten bericht geven, dat de Volscers weder zamen trokken en het Romeinfche grondgebied dreigden te plunderen. De Raad begreep, aan beide zijden werkzaam te moeten zijn : en elke Conful trok met zijne keurbenden afzonderlijk te veld. De Etrurifche krijg trok echter weder fpoedig de meeste oplettendheid. Sul- pici- 1  geschiedenissen. 24-5 prcius, die tegen Tarquinü was uitge- III. Mokken, gaf den Raad fchriftlijk kennis van de plundering der Romeinfche lande- Hoororr-. rijen omftreeks de zoutputten, en van hetJ,voor-C; wegvoeren des buits naar Caere, wiensJ. Ü°R. jonge manfchap waarfchijnlijk aan deze 4°2' firooperijen deel had genomen. De Conful valerius, die met zijn leger aan de grenzen van Tusculum hg, werd op dit bericht opontboden, om ia dezen belangrijken krijg eenen Dföato* te benoemen. T. manlius, die a. corneliusT. „uw* coss us tot zijnen Onderbevelhebber be-üs t 1 wA u** tot' tCHetl noemd had, hield als Dictator geene nieu- de we legerwerving, maar zeide, aan het'*'* hoofd van het leger des Confuls, Caere dm oorlog aan. Deze Etmrifche ftad , welke niet ge- Caere 0fc lchroomd had, om Rome door vijandlijk dervverp< heden te verbitteren, fchrikte echter op2"*' de aanzegging des moedwillig veroorzaakten oorlogs zoodanig, dat zij, in plaatze van zich tot tegenweer te wapenen, haare afgezanten naar Rome zond, 0^1 deszelfs gramfchap af te bidden doer de herinnering haarer dienften aan het GeQ 3 mee,-  246 ROMEINSCHE Hl. meenebest in den eerften Gallifchen krijg 18 il* gedaan, en door de betuiging van zich hoofdst. thands roekeloos vergreepen te hebI-oor C.ben> j.-van R. Het Romeinfche Volk fchonk meer uit 4°2' dankbaarheid voor die oude beweezene dienden, dan uit medelijden met dit tegenwoordige befpottelijke gedrag, aan Caere den verzochten vrede, en wel voor eene eeuw. De krijgsmagt, welke thands aan deze zijde in het veld ftond, werd nu tegen de Faliscers aangewend, die met de Tarquinicrs rechtftreeks ééne zaak gemaakt hadden. Deze vijanden bleeven echter binnen hunne muuren, en lieten hunne landerijen aan de plundering over. Tegen het einde van dit jaar lieten zich de Gemeensluiden met nieuwen nadruk tegen de aanftelling van twee Raadsheerlijke Confuls hooren. De Dictator mengde zich in dezen twist, en fcheen liever het ganfche Confulfchap afgefchaft, dan deszelfs gemeenmaaking op nieuw ingevoerd, te zien. Deze geweldige tegenftand was intusfchen meer gefchikt, om den ganfchen burgerftand weder deel te doen  geschiedenissen. 24? doen nemen in de eisfchen der Gemeens- MT. luiden, dan weker de min openhartige B°,K!C Staatkunde der Grooten. T. m a n l i u s "00FDST' moest zijn ambt nederleggen zonder tot**voor C' eene kiesvergadering te hebben durven]■ »«i R, overgaan. Elf Tusfchenkoningen namen 4°J' agtereenvolgend na hem het.hooge gezag op zich , maar moesten eindelijk, daar het geringlfe gemeen door de leevendigheid van den tegenwoordigen twist in denzelven deel nam en deszelfs drukkenden last van fchulden tevens ter onderdenning van den eisch der Gemeensluiden deed gelden, volgends de wet van licinius, de helft van het Conjulfchap aan de Plebejers overlaten. P. vale- p. valerius poplicola had tot zijnen,ms po_ , „ „ J"l'"i'uCüLAeri ambtgenoot als Conful, den Plebejer c.c- maro marcius rutilus. us 'WJ''r LUS Cos/. Wijl hiermede Hechts in een gedeelte Vijf Ban* aan de burgers genoegen gegeven was en de klagten der behoeftige fchuldenaarsweg<-,nai"i* met des te grooter luidruchtigheid zichgeUi;!ü" openlijk lieten hooren, namen de tegenwoordige Confuls deze zaak emflig ter harte, en fielden vijf mannen onder den naam vzn bankiers f aan, om van \LAt\ó&%Meofyri Q 4 we-  243 ROMEINSCHE in. wegen onderzoek naar de fchulden der BOEK - , li. burgers te doen. eoofdst. Deze mannen (i) volvoerden hunne J" ™°rC"zeer moeilijke taak, om eene billijke uitJ. van R fpraak tusfchen de ftrengheid der fchuld-T4°3' eisfchers en de onwilligheid der fchulde- Uitmun- ° tend ge naars te doen, zoo onzijdig en loflijk, VijLan- r^at bunne naamen in Rome's jaarboeken nen. vereeuwigd werden. Den genen, die meer door ilofheid, dan door onvermogen , met fchulden bezwaard waren, werd het noodige geld uit de fchatkist van den Staat, onder genoegzaame verzekering, voorgefchaoten, zoo dat zij daardoor fchuldenaars van het gemeenebest wierden ; of een gedeelte hunner goederen, op eenen billijken prijs door deze vijf mannen gewaardeerd, werd den fchuldeisfcheren in voldoening toegeweezen, en alzoo werd op eenmaal met vrij algemeen genoegen en met gering verlies de ont-* zaglijke fchuld van bijzondere burgers afgedaan. Een valsch gerucht, dat de twaalf volkeren (i) Zij heeteden c. dui lius,p. deciüs' mus, $1. PAPIR1UI, q. publilius, enT. AEHMüb  geschiedenissen. 249 keren van Etrurie ten oorlog tegen Rome Hl. zamenfpanden, bragt de Confuls in het Bijes veld, doch de Raad, die waarfchijn]ijkH00FDsT. dit gerucht zelf had uitgedacht, eischtevoor c- 349' van hun de aanftelling van eenen Diëlaj. van r. tor af, die daarop in het leger onder den 4°3' c. R1LIUS perzoon van c. julius benoemd werd,tot zva», en door zijn fpoedig terug trekken uaar^,daanse' de Stad en fterk aandringen op eene nieuwe verkrachting der wet over de gemeenmaaking van het Confulfchap toonde, wat het waare oogmerk van dit valfche gerucht en van zijne aanftelling geweest was. Het mislukte den Dictator echter, de verkiezing van twee Patriciërs tot Confuls te bewerken. Het Staatsbeftuur verviel in eene Tusfchenregeering en nu liet het Volk, het geen ingenomen was door de gunftige fchikkingen omtrend de fchulden gemaakt, onverhinderd toe, waar toe het zich door geen willekeurig gezag had willen laten dwingen. C.sulpicius poeticus enr, voorC< t. QUfNTius pennus werden beiden 34?. uit den Raadsheerlijken ftand tot Confuls*' jj.*" benoemd. De eerfte trok terftond tegen Falerii, Q 5 de  25° romeinsche III. de laatfte tegen Tarquinii uit, maar dé een noc^ de ander kon derzelver inwoohoofdst. ners tot een treffen lokken. Beiden ftroopJ" g°gr C'ten het platte land af, en drongen door j. van r-dit herhaalen der oude en vernielende ge4°4" woonte deze twee fteden, om eerst bij. C. sulpi- * ciusVen hun en daarna bij den Raad een befland PFNiNü"TlUSte veszoeken, het geen hun voor den tijd Cosf. van veertig jaaren vergund werd. Het Schat- Men nam de tegenwoordige oogenblik* fchapaan ken van uit-en ïn-wendige rust waar, het Volk om de fchatting des Volks te houden, toeSeftaan'maar men ondervond bij de verkiezing van twee nieuwe Schatmeesters eenen onvermoeden tegenftand. C. marcius rutilus, die, uit den burgerfland, reeds tweemaal Conful en eens zelfs Dictator geweest was, dong openlijk mede naar deze waardigheid: zijne eerzucht was onverzetlijk, de waardigheid van zijn uiterlijk vooikomen had hem reeds gefchikt gemaakt tot het hoogst moogelijke eerambt, de Gemeensluiden onderfleunden zijnen eisch met te meer drift, naar maate hun hetvvederontvallen des Confulfchap minder verdraaglijk was, en het Volk, het welk in marcius den eerften burger - Dida- tox  geschiedenissen. 251 tor gezien had, wilde in hem ook den HL eerden Burgerfchatmeefter hebben. B \l* Zonder nu eens eenig oorlogsgéruchtHOOFom voor te wenden, ftelde de Raad op hetJ v0°' ^ . , 347- einde varf dit jaar eenen Dictator aan van alleen om voor te komen, dat de Ge-4°5" meensluiden zich, bij de verkiezing derDiaatar. nieuwe Confuls, niet op de wet van licinius zouden kunnen beroepen. Maar enkeld gezag fcheen het middel niet meer te kunnen zijn , om het Volk tot afiland van deszelfs rechten te brengen. M. po- M. ront,. pillius la en as werd uit den burger- "a7ih« fband bij l. cornelius scipio totu corn*Conful benoemd. (1) ££iaM0 Het goed geluk was thands den Plebejer gunftiger, dan den Patriciër. Op de zekere tijding, dat de Galliërs zich met een ontzaglijk leger op den Latynfchen grond hadden nedergeflagen, werd het krijgsbeleid tegen hun aan popillius alleen opgedragen, wijl zijn Ambtgenoot aan eene gevaarlijke ziekte krank lag. Het vooruitzicht, van alle krijgseer thands onverdeeld te kunnen genieten, maak- CO Liv. L. VII. c. 18-23.  Z$2, ROMEINSCHE Ifmaakte popillius ongemeen werkzaam) BOEK . .. ii. in zijnen post. Uit eene ftrenge legervverHo.oFDsr. v^ng nam jjjj v-£r keurbenden voor zich, ^' 347. C'en ^et ^iet over^chot onder bevel van j. van r-den Praetor, p. valerius poplico405. l a , agter, waarbij hij den Raad nog ernftig aanbeval, om nog een ander leger te verzamelen, in geval van onverwachten, nood. Voor- Zijne drift benam hem echter de noohdd'van ^e voorz^chtigheid geenzins. Hij trok m. popil- den vijand wel met verfnelde fchredea. tegen, maar waagde zich aan geene onzekere kans, zoo lang hij deszelfs fterkte niet wist, en floeg daarom op den digtften heuvel bij het vijandlijke leger het zijne neder. Nederlaag De woeste en krijgszuchtige Galliërs,. der Gal. belden z^ca terftond op het zien aanrukken der Romeinfche benden in flagorde ge-, fchaard, en dat dezen zich onttrokken aan den ftrijd en op eene hoogte legerden, voor een teeken van bange vreeze houdende % vielen zij met een luid krijgsgefchreeuw terftond op de Romeinen aan, om hun het; verfchanfen op den heuvel onmooglijk te maaken. Dezen gingen echter met hunnen.  'GESCHIEDENISSEN. S53 nen arbeid onverhinderd voord: de oude Nï. en bestgeoefende krijgsknechten dekten B°h.k hun tegen den aanval der Galliërs, die hoofdst. bij hunne beftorming des heuvels zoo ze-J' 3°°'°' ker en zoo zwaar door de nedergefchoo- J* van tene pijlen en werpfpiezen getroffen wer- 4°S' den, dat zij niet flechts bloedig afgekeerd werden, maar met doodeh'jke wonden onder eikanderen en in elkanders wapenen naar beneden tuimelden. Hier mede was echter nog geene volkomene overwinning voor de Romeinen bevogten: een nieuw heir van vijanden ftond beneden al gereed, om hunne afgeflagene fpitsbroeders te vervangen. Hunne talrijkheid deed hun zelfs dit verlies niet gevoelen. Op nieuw renden zij met verfche benden tegen den heuvel op, en vonden nu minderen tegenftand. Dezelfde Romeinen moesten zich andermaal verweeren, de Conful waagde zich te veel voor aan en werd in den fchouder gewond, hij moest de fpits verlaten , en met hem verliet de moed zijne benden. Het draalen van zijn krijgsvolk had hem fchier de geheele overwinning benomen, maar, zijne wond met der haast aan een hebbende doen hechten, kwam  254 romein s c he III. kwam hij weder vooraan en hernieuwde B°EK door eene mannelijke aanfpraak den moed hoofdst. zijner benden zoo zeer, dat zij in kegelJ. voor C vormige (i) Colonnen op de vijanden uitJ. van R.vielen, en dezelven wijd en zijd tot over de Albaanfche heuvelen deeden vluchten. De Conful, die toch zwaar gekwetst was, vergenoegde zich met de inneming van het vijandlijke leger, en wilde zelfs niet, dat zijne benden zich door verdere vervolging der Galliërs, die de hoogten reeds bereikt hadden, in gevaar zouden brengen. Popillius geleidde zijn overwinnende leger, het welk met den ganfchen buit der vijanden door hem verrijkt was, weder naar Rome, maar werd door zijne wonden verhinderd, de eer van zijnen welverdienden zegepraal te genieten. Om (O Da Romeinen veranderden hunne flagorde naar vereisch van omftandigheden, Meestal Honden zij in eene rechte lijn, zomtijds kwamen de beide vleugele". uit voor het midden, zomtijds kwam het middenpunt verder voor, dan de vleugelen, en dikwijls rukten zij in gedaante van eene A of A gefcbaard op de vijanden in, het geen bij bun de Cimeus was, waarvan wij fpreken. Adam Roih Ant. p. 383.  geschiedenissen. 255 Om kwanswijs de plaats der beide on- nr. pasfelijke Confuls te vervullen, benoemde B0ILK de Raad l. furius camillus totHOOFDST« Diëiator, die p. cornelius scipio^* voor c* tot zijnen Onderbevelhebber aannam. HetJ. van R. voorwendzel zijner aanftelling deed hem^05' het groote oogmerk van den Raad berei-zv&»™.U* ken; hij hield den kiesdag der nieuwe Confuls, en deed de keuze van twee Pa-J-V00T c. trkiërs doorgaan. Zelf genoot hij diej. vatf'r. waardigheid door de dankbaare eenftem- 4°5' migheid van den Raad, en had app.cl^™üs claudius crassus tot zijnen Ambt-en App- ë^oot. co SÏÏS- Eer de nieuwe Confuls hunne bedieningenaanvaardden, vierde popillius zijne zege over de Galliërs onder eene ongemeene toejuiching des Volks, het welk onder elkander fpottende vroeg, of men zich nu ook beklaagen kon over eenen Burger-Conful, en het welk tevens den Dictator verweet, dat hij het Confuljchap als een fchandelijk loon voor de verkrachting der wet van licinius voeren zou. Dit CO Liv. L, Vli. c. 23, 24.  256 ROMEINSCHE "I. Dit geheel Jaar onderfcheidde zich door li. veelerleie bewegingen. De Galliërs, die Hoofdst. den winter qp he(. gebergte nkt konden J. voor C j ... 34Ö. verduuren, waar zij de wijk hadden geI- van R.nom2n, verfpreidden zich over het platte QMifcbe land' en ftrooPten inzonderheid langs den en Griek- zeekant alles weg. Tevens werd de zee mrjen.° de ftranden van Antium, de kust van Laurentum en de mond van den Tiber door Griekfche zeefchuimers onveilig gemaakt. Deze tweederleie roovers geraakten eens handgemeen op het ftrand en vogten zoo Jiardnekkig met eikanderen, dat dezen naar hunne fchepen en genen naar hunne bergen te rugtrokken, zonder overwonnen of verwinnaars te zijn. Gelukkig voor Rome hadden beiden niet begreepen, om zich tegen het zelve te vereenigen, en zetteden zij flechts afzonderlijkhunne plunderingen voord. Trouw- Een veel zwaarer onweder dreigde het la- gemeenebest. De onderfcheidene Volketium. ren van Latium hielden eene algemeene vergadering bij het Ferentynfche bosch, en gaven den Romeinen, die hun het aandeel aan krijgsvolk oplegden , het ftoute andwoord; „dat zij, wier hulp men noo-  geschiedenissen. 257 noodig had, geene bevelen verdroegen, NI. en liever als Latynen voor hunne eigene B,°IfK vrijheid , dan voor eens anders gebied, "°ofdst. de wapenen wilden voeren. J- vo°r c* De vijandlijkheden der Galliërs en Grie l- van R. ken, en de afvalligheid van Rome's raag- 4°ó' tigfte bondgenooten, maakten den Raad zeer verlegen. De laatften , die om geen verbond fcheenen te geven, moesten door vrees in trouw gehouden worden: en de roofzuchtige vijanden dienden door enkelde burgerwapenen gekeerd te moeten worden, wijl men zich op geene gevaarlijke bondgenooten verlaten kon. De Confuls kreegen dus last, om eene ongemeen ftrenge legerwerving te houden, welke tien keurbenden opbragt, elk van vierduizend en tweehonderd voetknechten en van driehonderd ruiters. Tot overmaat van rampfpoed voor den Dood van Staatifierf de eene Conful, appius, mid-den Conful den onder deze krijgstoerustingen. Zïyx*™' Ambtgenoot kreeg alleen den Jast van het geheele belluur op zich. Zijn bijnaam fcheen een goed voorteeken, wanneer het op een vechten met de Galliërs aan zou komen, en de Raad wilde hem, die nog IV. deel. R kort  258 romeinsche UT. kort geleeden zelf Dictator geweest was, II. niet aan dit Oppergezag onderwerpen , hoofdst. daar tocn fje reetis gehoudene en talrijke *U6. °'legerwerving zulk een beflisfend gezag, J, van R.onnoodig gemaakt had. 4" ' Camillus liet twee keurbenden ter bezetting in de Stad, deelde de agt overigen met den Praetor l. pinarius, en nam, indachtig aan zijne vaderlijke bedrijven , de Galliërs voor zijne reekening, terwijl de Praetor de zeekusten tegen de Grieken dekken zou. De Conful legerde zich op eene gefchikte plaats in het Pomptynfche land met het voornemen, om buiten noodzaaklijkheid tot geen treffen met eenen vijand te komen, die van den roof leeven moest, en dus genoeg te ondergebragt werd, wanneer zijne ftrooperijen flechts verhinderd werden, CO Bijzonder Terwijl de Romeinen dus bedrijveloos vecnuus- in hun leger lagen, vertoonde zich een fchen m. Galliër van eene reusachtige geftalte en va luk il's ° ° en eenen met bijzondere in het oog vallende watlr' penen, om den ftoutften Romein tot een tweeCO Liv. L. VII. c. 25.  geschiedenissen. 259 tweegevecht uit te dagen. M. valerius, Hl. een jong Onderbevelhebber, die zich de eer van zulk een tweegevecht niet minderH00FDST' waardig hield, dan weleer t. manlius,1'™'0' verzogt en kreeg terftond verlof van denj- ™'r, Conful, om zich aan den Galliër te waa- *°6' gen. Der Goden tusfchenkomst fcheen zijnen ftrijd echter min roemrijk voor hem te maaken, want in het begin des gevechts zou 'er reeds een raaf op zijnen helm hebben gaan zitten, (i) die door valerius voor eene zendeling des hemels zou gehouden zijn, en die telkens, wanneer het tot een uitvallen kwam, den Galliër in (O Liv. L. VII. c. ao*. Val. Max. L. III. c. 2. ex. 6. Flor. L. i. c. 13. Aur. V1CT. c. 29 Aül. Gul. No£i. Att. L. IX. c. 11. De Iaatfte" dezer fchrijveren zegt tevens, dat augustus nog een fhndbeeld ten gedenkteeken van dit wonderbaare geval heeft laten oprichten: — en wie zou na al dit gezag aan het opgegevene volksvertelzel twijfelen? - Schoon Clericus den gefchiedfchrijver livius over het verhaal van dergelijke fabelen gispt, vinden wij in het verhaal van foortgelijke welbevestigde vertellingen eene zekere fchaal, om in dezelve het gewigt van veele andere wonderbaarlijke gebeurenisfen in deze en in andere gefchiedenisfcn af te wegen, R 2  2(5o romein s c hé ii'. in het gezicht gevloogen, gepikt en gëB°iE(K krabd zou hebben. Het ombrengen van hoofdst. den Galliër was alzoo den Romein geen. J' v3°™ c werk, die ook op het oogenblik zijner J. v«n R, overwinning de raaf zou hebben weg zien 4°6' vliegen, en daarna altijd om die reden den toenaam van corvus zou gedragen hebben. Tien osfen en eene goudene kroon zouden voords tot loon dezer overwinning aan hem door den Conful gefchonken zijn. Vcrdrij- Het kwam nü fchierlijk tot een algeCaiue". meen treft'en met de Galliërs. Het gebrek aan leefmiddelen drong hun natuurlijk tot eene pooging tegen het belemmerende leger der Romeinen, en het geduld van dezen, wanneer zij in het veld lagen, heeft nog nimmer onze verwondering gewekt. — Maar, volgends het verhaal der Ouden , wilden de Galliërs het lijk van hunnen landgenoot en voorvechter beveiligen tegen de baldaadigheden der Romeinen, die hunne overwinning aan eenen vogel te danken hadden. — De eerfte aanval der Galliërs was ruw en hevig, maar naauwlijks was dezelve afgekeerd, of de overige vijandlijke krijgs- magt,  GESCHIEDENISSEN. GfSl magt, welke dien aanval had behooren NIte onderfteunen, nam lafhartig de vlucht B°rGK en verfpreidde zich over het Folscifc/iemo?0'ren Falernifche land naar Apulie tot aan de J' vo°; c* Adriatifche ftranden. J, van R. Deze vijanden alzoo van de eene kust *c6' van Italië geheel en af naar de tegen overgelegene verjaagd hebbende, kreeg de Conful last van den Raad, om nu de zeerooverijen te keer te gaan. Hij vereenigde dus zijn leger met dat van den Praetor, maar wijl zich de Grieken geenzins aan land waagden, en, zoo lang zij op haare fchepen waren, tot geenen flag konden gedwongen worden, naderde al vast de tijd ter verkiezing van nieuwe Overheden. Camillus, die zijn leger t. mam. niet wilde verlaten, benoemde op gezagUusT0R" van den Raad t. manlius t orqua-Diciatar* t u s als Dictator, om de noodige VolkSr vergadering te regelen. Wanneer het oogmerk dezer aanftelling J. voor C. van een oppergezag, het welk boven alle j. ItnR. wetten verheven was, weder eigenlijk ge- *°7weestis, om de wet van licinius buiten M' VAÏ,E' RH'S COR- werking te houden, dan werd het zelve gatv v< * ™ M» fchelijk verijdeldj 's Volks keuze viel op'"™5 R als men in de hagchelijkfte omftandigheden gewoon was. Furius trok fchierlijk met in der haast bijeen gebragte benden de Aurunciërs tegen, die zich meer als ftruikroovers, dan als krijgsmannen, gedroegen en na den eerften aanval terftond op de vlucht liepen. De Dictator was echter bezorgd genoeg over deze vijanden geweest, om den bijftand van juno moneta geduurende het kort gevecht aan te roepen met belofte van eenen tempel ter haarer eer. De Raad ftelde na zijne terugkomst tweemannen aan, om voor de vervulling dezer belofte te zorgen, en ter plaatze, waar wel eer het huis van manlius op het Capitolium ftond, werd nu deze tempel gefticht. (i) De Confuls gebruikten het leger des Dictators, die zijne waardigheid terftond had nedergelegd , om den Volscers bij verrasfing de ftad Sora te ontnemen. In CO Juno heeft, volgends cicero de divin. E. I. c. 45, dezen bijnaam ontleend van eenen heilzaamen rsad, dien zij eenmaal gaf. Naderhand werd deze tempel van juno de algemeene mint, welke naar haaren naam moneta zou genoemd zijn. HL BOEK II. rlOOFDST. J. voor C. 342. [. van R, 410.  III. • oes II. hoofdst. J.voor C. 341J, van R. 411. C. marcius ruth lus III. en t. manlius torquatus II. Cof. : (0 Liv. L. VIL c. 27, 28. DER- l6& ROM. GESCHIED^ In het volgende jaar, onder het beftuur van c. marcius rutilus en t, manlius torquatus, werd de beloofde tempel reeds ingewijd : doch deze inwijding werd gevolgd door het verfchijnzel van eenen fteenregen, waarfchijnlijk door :ene hoos ontftaan, dien echter het bijgeloof aanmerklijk genoeg hield, om daarover de geëerbiedigde Godfpraaken raad te pleegen. Men ftelde kwanswijs op lerzelver voorfchrift eenen Dictator aan Dm de aanftaande Latynfche vierdagen te regelen. P. valerius poplicola iverd met deze waardigheid bekleed, en 3. fabius ambustus was zijn Onierbevelhebber. Men zegt, dat het volk in dit jaar meer 3an één zeer ftreng vonnis tegen woekeraars uitbragt, die door de Bouwheeren jij het zelve waren aangeklaagd, maar nen vindt hier van geene juiste aanteekeling, even min weet men, waarom het Staatsbeftuur tot eene Tusfchenregeering /erviel, maar wel, dat men voor het volgende jaar twee Patriciërs tot Confuls benoemde. (1)  DERDE HOOFDSTUK. VAN HET BEGIN VAN DEN OORLOG MET DE SAMNITEN TOT AAN HET TWEEDE VREDEVERBOND MET DIT VOLK. j. hands zijn wij tot het tijdperk genaderd, van het welk Rome's grootheid met recht mag afgereekend worden. De menigvuldige, eenzelvige en verveelende oorlogen met zwakke of onftaatkundige nabuuren en met trouwlooze of wederfpannige bondgenooten zullen onze nieuwsgierigheid naar de belangrijke gefchiedenisfen van dit gemeenebest niet langer pijnigend rekken. Het gezag van den Staat, door de Galliërs eenmaal op den oever des ondergangs gebragt, is her- Inlejding.  lil. BOEK III. HOOFDST. Befdiri ving der Samnite 27O ROMEINSCHE herfteld; de herhaalde aanvallen dier woeste vijanden zijn mannelijk afgellagen; de bondgenooten zijn weder tot gehoorzaamheid of trouw gedwongen; eene algemeener- eerzucht, door de verkiesbaarheid van eiken burger tot de hoogfte waardigheden verwekt, prikkelt met gelijke drift alle de ftanden der burgermaatfchappij; het oude Latium, het land der Volscers , der Aequiêrs, der Rutuier s, der Hernicers, der Aurunciers, en een gedeelte van dat der Etruriërs en Sabynen maaken den kleenen kring wel uit van Rome's tegenwoordige gebied, maar de wortelen der Romeinfche heerfchappij hebben, geduurende vier eeuwen, ook zoo veel in diepte aangewonnen, als zij in uitgebreidheid nog fchijnen te misfen. i- De Samniten zijn de eerften , met wien ». het gemeenebest eenen langduuriger en belangrijker oorlog, dan alle de voorigen, voerde, en wier eindelijke overwinning den eerften trap dier gevaarlijke hoogte legde, waarop het Romeinfche rijk zich met veel meer moeite moest ftaande houden , dan waarmede het eerst tot dezelve gefteigerd was. Zij waren afkomftig van  geschiedenissen. Zfl van de Sabynen, naar wien zij zomtijds Sabelli genoemd zijn, en befloegen, omtrend dertig uuren ten oosten van Rome , eenen uitgeftrekten grond. De Picentiners, Vefiiners, Marucciners, Frentaners, Peligners, Marfers en Herpiners waren allen afhanglijke volken van Samnium, tot wien de Samniten fchier in dezelfde betrekking ftonden, als oud en nieuw Latium tot Rome. ("O De geest van dit Volk had ook eene groote overeenkomst met dien der Romeinen in krijgzuchtigheid en heldhaftigheid, en maakte de voordduuring van den vrede, die tot nog toe tusfchen hun had plaats gehad, onmooglijk, zoo dra beiden, door de uitbreiding van hun gebied, elkanders grond begonden te naderen. Terwijl m. valerius corvus en; m. cornelius cossus, beiden uit den Raadsheerlijken rang gekoozen, Confuls waren, ontftond 'er tusfchen de Ro-} meinenen Samniten de eerfte oneenigheid,' welke echter niet door eenige rechtftreek- ] fche vijandlijkheden van dezen of van ge-; nen (i) Cellar. Ceogr, Ant. T. i. p. 6po feqq. III. boek III. hoofdst. [. voor C 3-ic. . van R. 4TS. M. valeiius COR'üs III, :n a. cor- (eliuj :ossui 7osf.  III. 1 BOEK III. HOOFDST. J. voor C. 340. J. van R. 412. Aanval «Ier Samniten op Si(lidman, De Ca» paners n de Sidtct fiers gefli gen. (i) Liv. L. VII. c. 2p. Ifl ROMEINSCHE ien veroorzaakt waren, maar waartoe de verovering-geest der laatften tegen eene indere ftad aanleiding gaf. De Samniten vielen Sidicinum met eene overmagt aan, tegen welke deze ftad niet in ftaat was, zich te verweeren, maar den bijftand verzogt van de Campaners haare nabuuren. Dit volk had ongetwijfeld door de ligging van deszelfs land het grootfte belang bij de ftremming der Samnitifche veroveringen, en beloofde daarom gereedelijk den verzogten bijftand : maar, geheel en al door weelde verzwakt, was het zelve geenzins opgewasfen tegen eene natie, welke aan alle de ongemakken van onophoudlijke veldtogten gewend was.(i) .. De Campaners kreegen fchierlijk voor "'Sidicinum, het welk zij bij wilden fprin,-gen, de nederlaag en haalden zich zeiven het ganfche gevaarte van den oorlog op den hals. De Samniten, die de overwinning van een verwijfd volk even gemaklijk hielden, als de verovering van eene zwakke Stad, en zich bij het eerfte een veel grooter buit konden voor  GESCHIEDENISSEN. 2.J§ voordellen, daar Campanie het rijkfte gewest van geheel Italië was, verlieten Sidicinum en trokken rechtftreeks op de hoofdftad Capua aan. Zij legerden zich agter het zelve op den berg Tifata en Uoegen de Campaners in de vlakte tusfchen Capua en dit gebergte zoo geweldig,'dat zij, na het verlies hunner beste jonge manfchap, niet flechts zich binnen hunne eigene muuren moesten opfluiten, maar ook genoodzaakt werden, om nu zelve den bijftand der Romeinen te gaan vragen. Hunne afgezanten, in den Raad toegelaten, deeden eene aanfpraak, welke der onmaatige verlegenheid van een beftreedenj Volk aantoonde, het geen deszelfs gan-i fche zwakheid; geheel moedeloos gevoelde. „ Zij fielden den Romeinen het belang voor van een bondgenootschap met hun, die door den overgrooten rijkdom van hun ganfche land nieuwe klem aan alle de bedoelingen van het Gemeenebest konden geven; zij toonden, dat het den Samniten alleen maar om hunne fchatten te doen was ; en kwamen zoo openhartig voor hunne weerloosheid uit, dat zij verzeker- IV. deel. S den III. BO EK III. HOOFDST. J. voor C. 340. J. van R. 41a. De Campanersneeken im bij :and der lomeinen.  274 ROMEINSCHE III. BOEK III. HOOFDST» J, voor G 3+°J. van R 412. De Raad weigert zulks. den, thands volftrekt te moeten kiezen tusfchen eene onderwerping aan vrienden of aan vijanden." De voordragt dezer afgezanten verdiende alle opmerking van den Raad. De grootheid en volkrijkheid van Capua, de vruchtbaarheid van het geheele gewest, deszelfs ligging aan zee, en de uitgebreide handel, die dit Volk zoo rijk als zwak gemaakt had, fchitterden het grootfte gedeelte van den zeiven zoo bekoorlijk in de oogen, dat de ftaatkunde bezwaarlijk eene onverfchillige houding bij de afgevaardigden aan kon nemen. Na dat zij de vergadering verlaten hadden, en hun voorftel rijpelijk overwoogen was, werd hun, weder binnen geroepen zijnde, ten andwoord gegeven : „ dat men de Campaners geenzins de befcherming der Romeinen onwaardig hield, maar dat men geen bondgenootfchap ten kosten van een ander mogt aangaan; dat de Samniten zinds lange Rome's bondgenooten waren, en men huiverig voor wapenen was, welke de Goden zelve eerder, dan de menfchen, zouden beleedigen; doch dat men beloofde, hun door afgezanten aan te zullen  GESCHIEDENISSEN. Q?t> len maanen, om een einde hunner vijand lijkheden tegen Capua te maaken. CO Dit antwoord fcheen den afgezanten echter te onbeduidend toe, om zich met het zelve te vreden te houden; den ge heelen last, dien zij mede gekreegen hadden , uitende, zeide daarom de voornaamfte hunner: „ wilt gij onzen eigendom tegen onrecht en geweld met geen rechtvaardig geweld befchermen , ongetwijfeld zult gij uwen eigendom verdeedigen. — Wij geven daarom het Campaanfche Volk, de ftad Capua, derzelver landerijen, tempels, gewijde en ongewijde eigendommen , aan het Romeinfche Volk over, en zullen, van dit oogenblik af, alles wat ons treft, als uwe onderdaanen lijCO Liv.L.VlI.c. 59-31. „ Zoo werd de trouw der verbonden bij de Romeinen geacht, dat zij het voor een beftendig grondbeginzel hielden, om nooit nieuwe verbonden te maaken, die de ouden met andere volken verijdelden." Rollin. Hifi. Rom. T. III. p. 53. Of echter de Staatkunde in het gedrag der Romeinen geen meer deel had, dan hunne eerlijkheid, wordt door den Engelfcben hookk in twijfel getrokken. Rom. Hifi. T. HL p. 208. S 2 iir. boek III. hoofdst. J. voor C. 340. J. van R. 412. De Campaners geven zich geheel aan Rome over.  Sf6 ROMEINSCHE AL BOEK ui. HOOFDST. J. voor C 340. J. van B 412. lijden." Na dit aanbod vielen alle de af- gezanten den Raad ten voet, en hielden allen, roet nat betraande oogen, hunne •handen naar de Confuls uitgeftrekt. .. Zulk eene vertooning moest allertreffendst zijn. — Een rijk en magtig Volk, het geen zich altijd op deszelfs rijkdom en weelde verhief, bij wien anderen nog onlangs bijftand gezogt hadden, tot zulk eene verachtlijke laagte vernederd te zien, dat het alle vrijheid en eigendom om de befcherming van een heerschzuchtig Volk aan moest bieden , en kinderlijk de handen naar de vernederendfte hulp uitftak! — Dit tafereel treft ons te fterk, om 'er langer bij te vertoeven. De Raad zelf werd hier door diep getroffen, hij nam echter de geheele opdragt aan, en reekende het thands plicht te zijn, onderdaanen te befchermen, wier overheering hem geen verbond verbooden had. Terftond werden 'er afgezanten naar Samnium gezonden met den last: „ om aldaar van de onderhandelingen der Campaners , van het eerfte andwoord der Romeinen en van de geheele overgave der eer-  GESCHIEDENISSEN. 2?? eerften kennis te geven; om de Samniten eerst minzaam te verzoeken, om hunne vijandlijkheden te ftaaken op eenen grond, die thands den Romeinen, met wien zij in bondgenootfchap waren, toebehoorde; doch, wanneer zulks niet hielp, om als dan uit naam van het Volk en den Raad, de ontruiming van Campanie te eisfchen." De Samniten, die raazend op dit bericht werden, gaven echter zoo weinig om de bedreiging van het ganfche Romeinfche Volk, dat hunne Overheden in den vollen Raad niet flechts op de ruwfte wijze den afgezanten verzekerden, dat zij den begonnen oorlog zouden voordzetten , maar tevens in hunne tegenwoordigheid aan Krijgsbevelhebbers last gaven, om terftond Campanie te gaan verwoesten. Na dit wedervaren der Romeinfche afgezanten, ftelde de Raad alle andere zorgen ter zijde, en zond onmiddellijk deszelfs Verbondspriesters naar Samnium, om, bij weigering van voldoening voor den aangedaanen hoon en fchaade, den oorlog te verklaaren. Het Volk nam in dit ganfche bedrijf het hoogfte genoegen. S 3 '£r iir. BOEK III. HOOFDST. J. voor C. 340. J, van R. 412. Oorlog met de Samniten.  278 ROMEINSCHE Hl. boek III. hoofdst. J. voor C 34°« J. van R 412. Valer 'Er kwamen fchierlijk twee legers op den' been, waarvan de Conful valerius 'er een naar Campanie geleidde, terwijl cornelius met het andere tegen Sammum uittrok. De eerfte floeg zich bij den berg Gaurus, de ander bij de Stad Saticula neder, (i) De krijgsmagtder Samniten rukte hoofdzaaklijk tegen valerius aan, wijl zij dachten, dat Campanie het voornaame krijgstooneel worden zou, en zij uit wraakzucht het zelve met den ganfchen oorlogslast bezwaaren wilden. Toen zij het leger des Confuls zagen, fcheen het zelve in hunne oogen zoo gering, dat zij allen hunne Veldheeren dwongen, om ten ftrijd gevoerd te worden, vast verzekerende, van den Romeinen het te hulp komen van Capua even duur te zullen maaken, als wel eer den Campaners het bijfpringen van Sidicinum. us Valerius, die het voordeel der le- ger- (i) Schoon 'er veelmaalen door de Ouden van Saticula gewaagd wordt, weet men echter de ligging dier Stad niet meer aan te wijzen. Cell. Geegr. Jut. T. i. p. 6q6.  GESCHIEDENISSEN. 279 gerplaats had, liet eenige dagen verlopen, eer hij de vijandelijke uitdaaging aannam, en maakte intusfchen door geringe fchermutzelingen zich bekend met de wijze , waar op de Samniten het vechten gewoon waren. Hier van genoegzaam onderricht, gaf hij nu zelf het teeken des gevechts, en bemoedigde zijn krijgsvolk, met dergelijke redenen: „ vreest geene nieuwe vijanden, dien gij zwakker zult vinden, hoe verder gij u van Rome verwijdert : de nederlaag der Campaners heeft alleen hunne eigene zwakheid, maar geenzins de fterkte der Samniten, beweezen ; elk uwer kan, Hout op zijne oude overwinningen, te veld trekken, en behoeft anders alleen te zien naar zijnen Veldheer, die u allen toe kan roepen; volgt mij. Ik ben mijnen rang aan geene kuiperijen, maar aan mijne daaden verfchuldigd. Wel eer kon men zeggen, wat wonder, dat gij Conful zijt, die zen Patriciër waart, en afftamde van de grondleggers van het gemeenebest; thands is het Confulfchap gemeen en juist daardoor een loon van verdienden. Houdt het oog op dit loon, en maakt het u waardig. De nieuwe S 4 eer- in. BOEK HL HOOFDST. J. voor C. 34°J. van R, 412. verflaat de Samniten,  ÏH. , BOEK III. HOOFDST. J. voor C. J. van R, 413. iöO ROMEINSCHE :ernaam van corvus, dien gij mij gegeven hebt, heeft mij mijnen ouden gelachtnaam van poplicola niet doen vergeren, ik maakte mij dien altijd, in ille mijne ambten, waardig en zal dien blijven verdienen. Thands is het om een nieuwen en volkomen zegepraal over de Samniten te doen." Geen Veldheer was ooit gemeenzaamer, dan hij, met zijne krijgsknechten. Hij deelde nevens hun in alle de onge. makken van den veldtogt. In de krijgsoefenende fpelen , wanneer men man tegen man eenen wedftrijd liet voeren en een zekeren prijs op de vlugheid, behendigheid of fterkte ftelde, liet hij zich even gaarne van een bekwaamer mededinger overwinnen, als hij zelf eerzucht voor de overwinning had. Toegevend met verftand en gemeenzaam zonder zijne waardigheid te vergeten, was hij van elk bemind en geacht. In één woord, hij hield zijn verheven rang door het zelf. de gedrag ftaande, waardoor hij zich dien had waardig gemaakt. Gemaklijk verbeeldt men zich den invloed, dien de gehoudene aanfpraak van zulk  GESCHIEDENISSEN. 28l zulk eenen Veldheer op het ganfche leger hebben moest. Het zelve greep met vervoering de wapenen aan en volgde hem met de blijmoedigfte drift naar het flachtveld. De hoop, de moed en de krachten van beide de heiren Honden zoo volmaakt gelijk, als zulks immer zijn kon: wederzijds verliet men zich op zijne eigene fterkte, zonder zijnen vijand te gering te achten. De Samniten waren ftout op hunne jongst behaalde dubbele overwinning : de Romeinen op hunnen krijgsroem van vier eeuwen. Beiden echter hadden eikanderen nog nimmer beftreeden. Weldra toonde het treffen, met welk eenen geest de twee flagorden bezield waren, want lang duurde het, eer de eene voor de andere eenen voet terug week. Te vergeefsch had de Conful reeds getracht met zijne ruiterbenden door de vijanden heen te breken, eindelijk fprong hij van zijn paard en riep het voetvolk toe: „ nu is het onze zaak: volgt mij, ik zal met het zwaard in den vuist door de vijanden doorbreken." Te gelijk plaatfte zich, op zijn bevel, de ruiterij aan de beide vleugels. S 5 Hij UT. BOEK UI. HOOFDST. ƒ. voor C. 340. J. van R. 412.  282 ROMEINSCHE III. BOEK III. HOOFDST. J. voor C, 34°. J. van R, 413. Hij zelf viel het eerst den Samniten met het zwaard aan, velde elk ter neder, dien hij voor zich had, en fpoorde door zijn voorbeeld al het voetvolk tot den woedendifen aanval aan, terwijl de ruiters intusfchen de Romeinfche vleugelen dekten en de vijandlijken ontrusteden. De Samniten bleeven echter als een muur ftaan, fchoon hun verlies grooter was, dan dat der Romeinen. Het moorddaadigfte gevecht gaf aan de oorlogskans nog geene neiging: de dag liep reeds ten einde , en de krachten waren bijna uitgeput; dit alles echter bragt het heir van den Conful tot eenen nieuwen graad van raazende woede, welke eindelijk den Samniten onwederffaanbaar werd. Zij geraakten aan het deinzen, en namen nu met overhaafting de vlucht. De overwinnaars vervolgden hun met zoo veel drift, dat 'er weinigen zouden ontkomen zijn, indien de nacht aan de overwinning geen perk gezet had. De Romeinen bekenden , nog nooit hardnekkiger vijanden voor zich gehad te hebben, en de Samnitenb e tuigden, wanneer men hun naar de reden vroeg van zulk eene laf hartige vlucht na zulk  geschiedenissen. 283 zulk eenen langen en heldhaftigen tegenftand, dat het fonkelen van der Romeinen oogen en het gloeien van derzelver ganfche gelaat bij den laatften aanval hun onwederllaanbaar geweest was. Den volgenden dag nam de Conful bezit van het verlaten leger, werwaards alle Campaners nu te zamen vloeiden met de hartlijkife dankzegging en gclukwenfching. CO Maar terwijl valerius dezen roem in Campanie b.diaalde, bragt zijn ambtgenoot deszelfs ganfche leger in Samniunv in het uiterfte gevaar. Van Seticula, om] welke reden weet men niet, opgebroken1 geraakte hij met zijne benden in eene diepe vallei, welke rondom door bosfchen bezet was, waarin de vijanden lagen , en het geen hij eerst gewaar werd, toen hem de terugtogt reeds onmooglijk was. De Samniten hielden zich ftil, tot dat het ganfche heir der Romeinen in de vallei getrokken was: maar van dien tusfchen tijd maakte p. d e c i u s de Bevelhebber eener keurbende gebruik, om het ganfche leger te redden. Tusfchen het geCO Liv. L. VII. c. 3I-33. III. BOEK III. hoofdst. J. voor C. 34°|. van R. 412, Het leger ran den nderen Conful loor t. )ecius geed.  284 romeinsche III. BOEK III. HOOFDST. J. voor C. 340. J. van R. 412. i < i j ( ( C ] \ c I geboomte eenen heuvel ziende uitfteken, dien de vijanden onbezet gelaten hadden, wees hij denzelven corneltus aan met den voorflag, om zich van die post meester te maaken, welke den vijand in bedwang zou kunnen houden. De Conful gaf hem de bende, welke hij hier toe verzogt, en met dezelve in ftilte door de bosfchen voordgetrokken zijnde, werd hij niet eerder door de vijanden ontdekt, voor dat hij zijn oogmerk fchier bereikt had. Terwijl de Samniten vol verbaazing bet oog op zijne beweging hielden, en m niet wisten, waar zij hunnen aanval ;ouden beginnen, trok de Conful veiig de valei uit. De woede der vijanden vas zeer groot, toen zij hem behoulen buiten de engte zagen, en hem nu ;eenzins konden vervolgen, zonder zich n dezelfde engte te brengen, welke hij mtkomen was; maar nog veel grooter was Ie woede tegen decius, die het voorieel hunner geheele ligging verijdeld had. )aar zij intusfchen den tijd met een ver/ard overleg doorbragten, zonder deius aan te vallen, of hem te omcinelen en van het leger af te fnijden , maak-  GESCHIEDENISSEN. 2B§ maakte deze bekwaame krijgsman hier van gebruik, om alle toegangen tot den heuvel te bezetten en om zelf de ganfche gefteldheid zijner ftandplaats op te nemen. Aan alle zijne fchildwachten gaf hij orde, om met de tweede nachtwaak op den heuvel bij een te komen, waar hij hun met zijne overige manfchap opwachtte en toen de noodzaaklijkheid aantoonde , om zich in ftilte eenen weg dwars door de ilapende vijanden naar het leger van den Conful te baanen. Zijne moedige bende was gereed, om zijn geleide te volgen. Het goed geluk bragt hun ongemerkt fchier halver wegen midden door de vijanden heen, maar nu ftruikelde 'er een over het fchild van eenen Samniet, en maakte door dat gerucht eenen fchildwacht wakker, die zijn kwartier terftond in rep en roer bragt. Terwijl de Samniten in de uiterfte verwarring naar de wapenen greepen, zonder te weten, of zij door vrienden of door vijanden ontrust wierden, en of zij met de bende van decius, dan wel met het ganfche leger van den Conful te doen hadden, liet decius door de zijnen een hevig gefchreeuw aanhef- nr, BOEK nr. HOOFDST. J. voor C. 340. ]. van R, 412.  Öóö ROMEINSCHE Ut BOER III. HOOFDST. J. voor C 340J. van R, 412. Grootmoedig gedrag van DECIUS. < ] i j 1 ] heffen, het geen hun nog meer verbijfferde, en hem de gelegenheid gaf, om de vlakte bij het leger vanconNELius te bereiken. Zoo dra decius zich met de zijnen veilig achtede, hield hij ftand en zeide: „ Helden, wier uit - en terug - togt alle eeuwen zullen bewonderen, moeten niet bij nacht en in ftilte in hunne legerplaats [luipen: het daglicht moet uwen roem zichtbaar maaken; wacht het met mij hier ter plaatze af." Men gehoorzaamde hem. Met het aanbreken van den dag, zond hij een bode naar den Conful, die door zijne blijde tijding het ganfche leger in verrukking bragt: want naauwlijks was het bekend gemaakt, dat zij, die hun leeven voor het behoud van allen gewaagd nadien , gelukkig terug gekomen waren, of ganfche benden ftroomden de legerplaats .lit, om decius met de zijnen te genoet te gaan, en hun in zegepraal binnen te ïaalen. — Hij trok met zijne heldhaftige jende door al het overige krijgsvolk toe;ejuichd tot voor 's Veldheers tent voord : le Conful wilde over hem eene lofrede ïouden, maar hij zelf brak zulks af, wijl de  GESCHIEDENISSEN. 287 de oogenblikken hem te dierbaar fcheenen om ze aan lofuitingen te verfpillen, en zettede c o r n e l i u s aan, om terftond, de vijanden aan te tasten, terwijl zij nog niet bekomen zouden zijn van hunne verwarring en nog wijd en zijd rondom den verlaten heuvel aan benden verfpreid lagen of misfchien eenige gedeelten afgezonden hadden , om hem te vervolgen. Men volgde zijnen moedigen raad; alle de keurbenden greepen terftond de wapenen aan; overvielen de vijanden, die buiten ftaat waren, om zich fchierlijk genoeg te verzamelen; dreevenhun gedeeltlijk naar hunne legerplaats terug; namen dezelve ftormenderhand in; en hieuwen alles neder, het geen zich daar binnen bevond, en een getal van dertig duizend man zou bedragen hebben, (i) Na zulk een bedrijf riep de Conful zijn ganfche leger in eene vergadering bij een" en volvoerde nu zijne afgebroken lofrede over p.DEcius,bij wiens roem hij thands nieuwen lof kon voegen. Zijne verdiensten CO Liv. L. VIL c. 34.-36*. front in. Strateg. L.5. c. 5. ex. 14. Aür. vict. de vir. til. c. &6. nr. boek III. hoofdst. J. voor C. 340. L van R. 412. Vereering an decius.  flagen.  29O ROBIEINSCHE III. 1 BOEK III. < HOOFDST. ! ]. voor C. 340- i J. van R. +M. ; 1 c1 \ 1 I c 1 \ 1: r 2 r c \ c f] mnne onbevreesdheid te toonen, en zonlen , daar zij de Romeinen niet tegen hun ïit zagen komen, befpieders om de gelegenheid van derzelver leger op te nemen. Dezen brachten het bericht van den kleelen omtrek des Romeinfchen legers en 'ervulden de Samniten met eene hevige egeerte, om het zelve rechtftreeks te aan beltonnen. Hunne Veldheeren hielen hun van deze roekeloosheid terug, /elke hun zeer duur zou geftaan heb>en, maar begingen eene andere onvoor:ichtigheid. De voorraad hunner leefniddelen was fchier ten einde, en daar e Romeinen den flag niet aangenomen ladden, vreesden zij door het uitftellen ■an een treffen gebrek te zullen krijgen: ierom beflooten zij eene aanzienlijke voeageering op het platte land te doen, in e hoop, van het als dan ligtlijk uit te uilen kunnen houden tegen de Romeien, die geen meer leeftogt bij zich haden, dan elke krijgsknecht voor zich zelen tusfchen zijne wapenen op den fchouer dragen kon. Maar naauwlijks had ■ a l e r 1 u s gezien, dat de Samniten echts eene geringe bezetting in hun leger  GESCHIEDENISSEN. 291 ger hadden agtergelaten , of hij moedig de zijne benden met weinige woorder ter beftorming van het zelve aan. Dé verovering kostede weinig. Alle de Samniten, die in het leger gebleeven waren, fprongen over den kling. Daarna beval de Conful zijne benden, zich volftrekt van alle plundering te onthouden tot zijne terugkomst, terwijl hij met een gedeelte zijner krijgsmagt de voerageerende vijanden ging opzoeken, die, buiten ftaat, om zich fchierlijk genoeg te vereenigen, hem allen bijna in handen vielen. De Romeinen maakten zich veertig duizend fchilden buit, waar onder eene zeer groote menigte van dezulken was, die hunne wapenen afgeworpen hadden, om te fteUer te kunnen vluchten. Honderd en zeventig veldteekenen aan de Samniten bij deze gelegenheid ontnomen verzekerden derzelver volkomene nederlaag. De Romeinfche krijgsknechten kreegen nu het ganfche vijandlijke leger tot hunnen buit. (i) De zeer gelukkige uitflag van dezen veld- CO Liv. L. VIL c. 37. ï 2 HL boek III. hoofdst. ƒ voor C. 340. J. van R. 412. /Vlgemee"  ROMEINSCHE III. BOEK 11?. HOOFDST. J. voor C. 34°« J. van R. 412. ne achting voor Romt na dezen veldtogt. s/eldtogt deed verfcheidene nabuuren vafl Rome te rug keeren van vijandlijke oogmerken. De Faliscers, die flechts eenen wapenflilfland met de Romeinen hadden, verzogten nu den Raad om een bondgenootfchap. De Latynen, die met een ftaande leger de oorlogskans hadden afgewacht, vielen Pelignum, eene Samnitifche Stad, aan, om Rome te believen. Het gerucht der overwinningen van dit jaar verfpreidde zich zelf buiten Italië. Carthago wenschte Rome over dezelve door afgezanten geluk, die eene goudene kroon ten gefchenke medebragten, welke op het Capitolium in den tempel van jupiter werd nedergelegd. Beide de Confuls vierden eenen luisterrijken zegepraal over de Samniten, waarbij decius naast de Veldheeren uitmuntede door zijne vereerende gefchenken en door den algemeenen lof, dien het ganfche heir hem niet minder, dan den Legerhoofden zeiven, in kunstloos maatgezang toezwaaide. (O EerCO Liv. L. VII. c. 38. In dit jaar bleek hec bij eenefchatting, óuRome 160,000 weerbaare burgers had. Fast. Cap. eüseb. in cbron.  GESCHIEDENISSEN. 293 Eerlang kwamen 'er verzoeken van Ca pua en Suesfula in den Raad, om tocl den aanftaanden winter geheel Campanu door het agterlaten eener genoegzaam, bezetting te beveiligen voor de itroope rijen der Samniten: maar het toeftaan hiei van was Rome zoo wel, als Capua, fchiei even heilloos geweest. Het ongewoon genot van alle de gemakken eener ten top gefteegene weelde bedierf het Romeinfche krijgsvolk geduurende hun winterverblijf te Capua volkomen. De ftrengheid der Krijgstucht verflapte door de onbezorgdheid hunner lig. gmg, en de trek naar hun Vaderland werd uitgewischt door de nieuwheid van veelerleie vermaaken. Eindelijk kwam bet hun zelfs in den zin, om zich van Capua meester te maaken , en wel op zulk eene wijze, als waarop deze Stad reeds eenmaal, toen tagtig jaaren geleeden, door haare eigene bezetting overrompeld was. — Toenmaals was Capua eene Etrurifche ftad geweest en had den naam van Vulturmm gevoerd. Na eenen langen krijg tusfchen de Etruriërs en de Sam mten waren beide deze volken in dien tijd T 3 tot - nr. BOEK 1 Hl. . HOOFDST. , *• voor C. ' 340J- van R. 412. De Romeinen gaan den winter in bezetting in Campanie doorbrengen. Snood ontwerp Jer bezeting van "apua.  294 ROMEINSCHE ra. BOEK. nr. HOOFDST. J. voor C 34°J. van R 412. met (0 Liv. L. IV. c. 37. tot eenen vrede gekomen, die den Samniten recht gaf, om eene bezetting in Vulturnum te houden, en deze had op 'eenen feestdag alle de burgers, die zich ■zorgeloos aan het vermaak en den drank hadden overgegeven, omgebragt. (1) — Dit voorbeeld deed het Romeinfche krijgsvolk niet Hechts om zulk een beftaan denken, maar rechtvaardigde het zelfs in hunne oogen, wijl de tegenwoordige bewooners de naneeven dier oude overweldigers waren. Voords beweerden zij onderling: „ dat een moedig leger, het geen de Samniten ten kosten van zoo veel zweets en bloeds verdreeven had, veel meer rechts op dit gelukkigfte verblijf van geheel Italië bezat, dan deszelfs lafhartige bewooners, die niet in Haat geweest waren, om het te verdeedigen; en dat het tevens hoogst onbillijk zijn zou, dat de onderdaanen van het Gemeenebest deze gezegende oorden zouden bewoonen , terwijl de vrije burgers van den Staat op den dorren en pestzieken grond rondom de Had met den dood, en binnen dezelve  GESCHIEDENISSEN. 295 met den uitteerenden woeker zouden worftelen." CO C. marcius rutilus, die voor dit jaar nevens o. servilius Conful was geworden, en door het lot Campanie ter zijner beftuuring gekreegen had, vond bij zijne komst te Capua dit opzet nog in deszelfs geboorte. Van het ganfche gedrag des krijgsvolks en deszelfs tegenwoordige oogmerk door de Bevelhebbers der bezetting onderricht, begreep hij, als een man van rijpe ondervinding, dat het beter was, om aan de muitzuchtige menigte hoop te geven, van naar haar believen haar oogmerk te zullen kunnen volvoeren, en haar daar door buiten werking te houden , dan om dezelve rechtftreeks met geweld te keer te gaan. Hij liet opzettelijk een gerucht gaan, dat de- zelf- (1) Deze fchets van Rome\ ongunstigen' 'grond fteekt zeer fterk af bij den lof, dien camillus eens aan de heuvelen van Rome git, toen de burgers, na de verbranding der ftad, liever Feji wilden gaan' bewoonen. — Zoo veel verfebilt het of men iet prijzen of laaken wil. Liv. L. V.c. 54. & cler. ad fa. 1. L. VU. c. 38. IJL boek III. hoofdst. J. voor C. 339J, van R, 4'3- C. marcius IV en q. SEkVILIUS Cosf.  iii. boek III. hoofdst. J. voor C 339- J. van R 413. Knnstgreep van marcius , om zijn le ger te zui veren. 496 ROMEINSCHE zelfde bezetting overal in Campanie nog eenmaal zou overwinteren, en benam daar door de aanleiding aan het krijgsvolk, 'om zich met geweld van een verblijf ■meester te maaken, het geen hun van zelfs nog een jaar lang vergund werd. Zoo dra marcius de bezettingen uit de onderfcheidene fteden van Campa■nie, welke allen reeds befmet met de 'denkwijze waren, welke 'er onder haar te Capua geheerscht had, tegen den zomer in één leger in het veld bij een had getrokken, begon hij, daar de Samniten nog rustig bleeven, langzaamerhand het zelve te zuiveren van de muitzuchtigfte knaapen. Het ontbrak hem hier toe aan geene voorwendzels, en het krijgsvolk, het geen zijn fchrander oogmerk geenzins doorgrondde, verheugde zich te zeer over de toegevendheid des Veldheers, om op de bloote fchijnbaarheid zijner voorwendzelen te letten. De andere Conful en de Praetor hielden intusfchen de van de hand gezondene benden te Rome op. Dit fterk verminderen hunner fpitsbroederen, en wel inzonderheid het wegblijven van de voornaamfte hoofden hunner zamen- zwe-  GESCHIEDENISSEN. 297 zwering bragt evenwel de overigen eindelijk op het vermoeden van des Confuls oogmerk, alleen met dit verfchil, dat zr zich verbeeldden, dat hunne medemakkers nu een voor een te Rome te recht geftelc of gevangen genomen zouden worden. In dit begrip gevallen, bleef eene ganfche bende, door marcius naar Rome opgezonden, niet ver van Anxur, welke ftad, ook Terracina genoemd, bij de Pomp. tynfche moerasfen lag, in eene engte tusfchen de zee en het gebergte ftand houden, om aldaar hunne medemakkers op te wachten, die de een na den ander zouden opgezonden worden. Weldra maakten zij met eikanderen een geheel legertjen uit, waar aan flechts een Bevelhebber ontbrak. Tot zulk eene magt aangegroeid, liepen zij ongeregeld het AU baanfche land af, en floegen zich in eene verfterkte legerplaats bij Alba longa neder. Zij vertrouwden intusfchen eikanderen niet genoeg, om zich uit hun midden eenen aanvoerer te kiezen, en wisten niet, wien zij uit Rome zouden durven aanfpreken, of wie zich ook, het zij een Patriciër, het zij een Plebejer, met hunne T 5 zaak nr. BOEK III. HOOFOST. J. voor C. 339J. van R. 4'3- Geregelde muiterij des krijgsvolks.  III. BOEK III. HOOFDST. J. voor C. 339. J. van R. 413. T. QUINTIUS tegen wil en dank hun hoofd. M. VALE' RIUS COR vus trekt hun als 298 romeinsche zaak zou willen bemoejen. Eenen ganfchen dag met zulk een overleg doorgebragt hebbende, viel het des anderen daags zommigen in, dat t. quintius op het Tusculaanfche land woonde, zonder meer om Rome of deszelfs eerambten te denken, en dat die Patriciër, die zich altijd beroemd gemaakt had in den krijg, hun thands zeer wel dienen zou. Zij vleiden zich evenwel niet met de gereede toeftemming van dezen man, die, na het bekomen van eene wonde, welke hem verminkt had, de ftilte van het landleeven boven de eerzucht van de ftad gekoozen had, maar beflooten daarom tevens , om hem des nachts van zijn landgoed te gaan opligten, en geene keuze tusfchen eenen oogenbliklijken dood en het bevel over hunne benden over te laten. Dit gefchiedde. Quintius werd onvrijwillig naar hun leger gebragt, met alle de kenmerken van eenen Veldheer vereerd, en tevens door hun allen gelast, om hun tegen Rome aan te voeren. . Reeds waren zij tot den agtften mijl'fteen van Rome genaderd en zouden met vliegende vaandelen terftond tegen de ftad opge-  geschiedenissen. 299 opgetrokken zijn, maar alhier hoorende datM. valeriu s corvus tot Diftatoi tegen hun benoemd was , en met zijner Onderbevelhebber uümiliusmamej cus een leger tegen hun aanvoerde, hielden zij ftand , en wachteden den DiSa tor af. Het gezicht hunner aanrukkende landgenooten bragt echter onder de muitelingen eene fpoedige en groote verandering, De Romeinen kenden toen nog geene burgeroorlogen en waren nog niet ongevoelig genoeg, om aan het ftroomen van burgerbloed te kunnen denken : eene uitwij king was in hunne oogen het verste uiterfte, waartoe de partijfchap burgers brengen mogt. Het krijgsvolk zoo wel, als de beide Veldheeren , verlangden , op het zien van eikanderen, veel meer naar eene onderhandeling, dan naar een treffen. Quintius, wien de lust tot den krijg ten voordeele van zijn Vaderland reeds ontgaan was, en die thands gedwongen was, om tegen het zelve op te trekken; en c o r v u s, die alle zijne medeburgers, inzonderheid alle krijgslieden, en bij uitftekendheid zijn eigen krijgsvolk, hartlijk be- , nr. BOEK ' iii. I HOOFDST. J- voor C. 339. , J. van R. 413. Dicltator tegen. Ontzettende ontmoeting.  300 romeinsche HL BOEK ut. HOOFDST. J. voor C 339J. van r 413. Aanfpraal des DiËta tors aan d< muiters. beminde, traden beide tot een mondgefprek voor. De Dictator, wien de muitelingen ter'ftond geenen minderen eerbied, dan zijne ■eigene benden hem ftille oplettendheid , .betoonden, verzekerde hun, „ dat hij de Goden bij zijnen uittogt gebeden had, om als bevrediger en niet als overwinnaar zijner medeburgers weder te keeren, en dat het thands aan hun ftond, om hem zijnen hartelijken wensch te doen verkrijgen. Daartoe hadden zij flechts te bedenken, op welken grond zij ftonden, tegen wien zij zich gewapend hadden, en welken Veldheer zij tegen zich over hadden. Hij toch mogt zich beroemen op zijne door hun erkende volksgezindheid, en betuigde thands het zwaard niet te zullen trekken , voor dat zij hem hier toe door geweld gedwongen zouden hebben. Eindelijk raadde hij den aanvoerer der muitelingen, om, hetzij hij vrijwillig, het zij gedwongen, aan hun hoofd ftond, het eerfte de vlucht te nemen, wanneer 'er moest gevochten worden, wijl de lafhartigfte vlucht voor medeburgers eerlijker dan de dapperfte overwinning was: doch noodig- de  geschiedenissen. 301 de hem tot eene openhartige voordragt van de bezwaaren der misnoegden, wanneer zij in onderhandeling wilden tre-1 den, beloovende, nietflechts alle billijke, maar zelfs nog liever eenige onredenlijkej eisfchen te zullen inwilligen, dan zijne handen met hun bloed te bezoedelen." Quintius voerde daarop tegen zijne; benden fchier dezelfde taal, welke, doorj eenen vloed van traanen vergezeld, den diepften en gewenschten indruk maakte op der muiteren vertederd hart. Allen betuigden zij openlijk hunnen afkeer van den burgerkrijg, en lieten zich gewillig door hunnen Veldheer in de magt van den-Dictator ftellen. Quintius verzogt hem, dat hij de zaak der ongelukkige burgeren met dezelfde trouw zou blijven behartigen waarmede hij den ganfchen Staat beftuurde: voords vroeg hij voor zich geene toezegging van vergeving, daar hij zich gerust op zijne eigene onfchuld in dit ganfche bedrijf verliet, maar bedong voor zijne benden, dat deze opftand haar tot geene misdaad zou gereekend worden. De Dictator prees quintius, beval 1 de t nr. boek " III. . hoofdst. J. voor C. ' 339;J. van R. , 413. : And wo ord van t. 'quintius. 1 \ Bevredl-  III. BOEK III. HOOFDST, J. voor C. 339. J. van R 4>3ging der muiters. 302 romeinsche de menigte goed moeds te zijn, en reed zelf terftond in vollen galop naar Rome, om van den Raad en het Volk dit beding te vorderen, het geen gereedelijk toegeftaan werd , en waarbij hij het ganfche volk nog nadruklijk vermaande , om niemand der wedergekeerde burgers hunnen opftand, het zijernftig, hetzij boer tende te verwijten. Schoon zulks uit de onderhandelingen tusfchen valerius en quintius niet gebleeken is, fchijnen echter de muitelingen nog verfcheidene eisfchen gedaan te hebben, want ten zelfden tijd werd 'er in de Volksvergadering, welke de Dictator bijeengeroepen had , als eene wet vastgefteld: dat de naam van eenen krijgsman zonder zijne bewilliging niet uitgewischt zou mogen worden; en dat niemand, die het iene jaar de bevelhebber eener keurbende geweest was , het volgende een hopman zou mogen zijn. Op deze laatfte wet zouden de muiters aangedrongen hebben uit nijd tegen p. salonius, die jaaren agter sen deze waardigheden in zijn perzoon had afgewisfeld, om dat hij geen deel had willen nemen aan hunnen opftand. Schoon de  geschiedenissen. 305 de Raad deszelfs toeftemming eerst weigerde tot zulk eene wangunftige wet, ftond hij dezelve echter toe op verzoek van salonius zelf, die liever eene vernedering leed, dan dat hij de rust van Rome onherfteld zag. — Uit hetzelfde beginzel van wraakzucht, om dat de ruiterij geen deel in den opftand had willen nemen, fchijnen de muiters ook gevraagd te hebben, om eene vermindering van de foldij der ruiterij, welke toen driemaal zoo hoog, als die van het voetvolk was, doch dezelve werd afgeflagen. Livius zegt, dat hij bij eenige fchrij. vers verfcheidene andere berichten van het voorgevallene in deze zaak gevonden heeft, wier geloofwaardigheid hij echter niet bepaalt. De Gemeensman l. genucius zou alzoo allen woeker hebben afgefchaft: een ander volksbefiuit zou het weder aannemen van eenig overheids ambt binnen tien jaaren, en het te gelijk voeren van twee onderfcheidene ambten, verbooden hebben: nog een ander zou de verkiezing van twee Burger - Confuls vrij gefteld hebben. Het welk alles ze- ker- Hf. BO EK III. HOOFDST. |. voor C. 339 ]. van R. 413.  III. 1 b O ek ' UI. hoofdst. i J. voor C 339J. van R. 413. 304 ROMEINSCHE :erlijk bewijzen zou den uitgebreiden nvloed van den opftand des krijgsvolks, jf de zwakheid des beftuurs van den Romeinfchen Raad. (1) Het gerucht van de muiterij des krijgsvolks en van de infchiklijkheid der Overheden voor dezelve , bragt ook weldra verfcheidene volken, die afhanglijk van Rome waren, tot eenen opftand, van welken zij des te meer goeds verwachteden, daar zij zich voorftelden, dat het Gemeenebest alle deszelfs krachten tegen de Samniten behoefde. Behalven da Latynen, wier bondgenootfchap reeds lange geenzins te vertrouwen was geweest, vielen de Priverners openlijk af, door Norba en Setia, (O Liv. L. VII. c. 38-44' AüR Vict. ie •oir. Ui c. 29. De laatfte fchrijver geefc de fchulden der geringe burgers als de oorzaak van degeheele muiterij des legers op, en zegt dat dezelve geftild werd door derzelver kwijtfchelding. — Welk eene duisterheid over dit gedeelte onzer gefchiedenisfen ook mag verfpreid zijn, het Ichrandere beleid van den Conful marcius, om het uitbreken des oproers te voorkomen, en de huiverigheid des Dietaters van allen burgerbloed zijn kennelijk en u.tmuntend genoeg, om onze oplettendheid te vest.gen.  geschiedenissen. 305 Setia, twee volkplantingen van het Gemeenebest te verwoesten, (x) ' De inwooners dier twee fteden kwamen, onder het Confulfchap van C.ïlau- tius en l.^milius ma mer cinus de trouwloosheid der Priverners bekend maaken en tevens over derzelver overlast klaagen: waarbij nog kort daarop de tijding kwam, dat de Volscers, onder aanvoering der Antiërs, een leger bij Satricum nedergeflagen hadden. Het lot wees plautius het beleid van dezen dubbelden krijg toe. Hij trok eerst tegen Pnvernum en nam deze ontrouwe ftad, na eenen beflisfenden flag tegen het vijandlijke leger, in. Zij moest de helft haarer landerijen ter ftraffe misfen, kreeg eene aanzienlijke bezetting in, en werd alzoo weder aan haare bewooners overgegeven. Van daar trok het overwinnende leger naar Satricum , alwaar een veel fcherperj gevecht voorviel, het geen om het on-' gunftige weder een einde moest nemen, eer zich de overwinning nog voor een der par- CO Liv. L. VIL c. 42. IV. DEEL. V III. BOEK HL HOOFDST. f, voor C. 338. f. van R. 414. C pr.AUnus I!. en JEMILlUfl dAMERCi- ias, welke de moeder van alexande* den grooten was, om dezen tijd in Italië landde, en waarfchijnlijk de Romeinen zou aangetast hebben, in. V 4 dka llh boek 111. hoofdst. }. voor C. 338 J. van R. 4»4« f. voor C. 337f. van R. 4.15.  IIT. boek Hl. hoofdst. J. voor C 335J. van R. 415- T. manhui torquatus KI. en p, DECIUS Mus Cos/. dien het begin zijner onderneming gelukkiger geweest was. Hij werd molossus bijgenaamd en zou gezt-gd hebben, dat zijn neef een rijk van vrouwen veroverd had, — dat der Perfen naamlijk — maar dat hij een rijk van mannen beftrijden zou: zoo wijd beroemd was toen ieeds de Romein/che dapperheid' Aul. Gell. No3. Att. L. XVII. c. ai. gi2 romeinsche Hoewel de Romeinen zeer wel wisten, wat zij van het ganfche bondgenootfchap der Latynen thands te verwachten hadden , wilden zij echter den fchijn niet aannemen , van zich tegen het zelve te wapenen, maar gebruikten hierbij het voorwendzel, het geen eene fchrandere Staatkunde hun te recht aanprees, van alleen te willen zorgen voor hunne nieuwe bondgenooten de Samniten. Zij ontbooden dus tien voornaame Hoofden der Latynen teRome, als wilden zij aan dezelven hier omtrend hunne bevelen mededeelen: onder deze tien noemden zij inzonderheid, l. annius SETiNUs en l. numicius circ e i u s , die beide in Romeinfche volkplantingen te huis hoorden, en die, als Veldheeren der Latynen, Signia, Velitren, de Romeinfche volkplantingen zelve en voords alle  GESCHIEDENISSEN. 313 alle de Volscers tot den oorlog opgezet hadden. Deze beiden, die de reden van hun opontbod zeer ligt begreepen, belegden voor hun vertrek nog eene vergadering! der Latynen, in welke zij van hunne dagvaarding en derzelver waarfchijnlijke oogmerk kennis gaven en tevens vroegen, wat men door hun zou willen geandwoord hebben. Daar de gevoelens hierover wijd uiteen liepen, zeideANNius: „ fchoon ik zelf gevraagd heb , wat ik zou moeten andwoorden, fchijnt het mij echter veel belangrijker, te weten, wat'er gedaan, dan wat 'er gezegd moet worden. Wanneer wij eerst een goed befluit genomen hebben, vinden wij ligtelijk woorden genoeg, om het te bekleeden. Wanneer wij thands onder de fchaduw van een billijk verbond de flaavernij kunnen dulden, waarom zouden wij dan de Sidiciners niet verraaden, waarom den Romeinen en Samniten niet gehoorzaam zijn, en de eerften andwoorden, van op hunnen wenk de wapenen te zullen nederleggen ? Maar heeft ons hart eenig gevoel van het geV 5 mis nr.: BOEK III. 10OFDST. [. voor C. 337. van R, 4'5-  314 R0ME1NSCHB ifl BOEK IK HOOF'ST. J. voor C 337J. van R 415. mis der vrijheid ? Zijn wij bondgenooten, en hebben wij dus een gelijk recht met de Romeinen ? Mogen wij ons thands beroemen, waarover wij ons weleer fchaamden, van bloedverwanten methun te zijn ? Maakten wij weleer met hun een bondge nootfchaplijk leger uit, het welk eene dubbelde fterkte bezat, en wilden daarom de Confuls nimmer, dat wij voor ons zeiven zouden oorlog voeren ? Waarom is dan tusfchen ons niet alles gelijk? Waarom ftelt men dan ook geenen Latynfchen Conful aan ? Waarom is 'er geene gelijkheid van gezag, alwaar gelijkheid van magt is ? Zulks zou waarlijk niet te grootsch voor ons zijn, wanneer wij Romt de hoofdftad van Latium wilden laten; en indien het al te grootsch voor ons fchijnt, dan is onze langduurige onderwerping daarvan alleen de oorzaak. Maar verlangdet gij immer naar den tijd, waarin gij deel in hun gebied kondt krijgen en zelve uwe vrijheid hernemen, die tijd is tegenwoordig daar, uwe dapperheid en der Goden gunst heeft denzelven doengebooren worden. Gij hebt het geduld der Romeinen getergd, door uwen onderftand in manfchap  GESCHIEDENISSEN. 01* fchap te weigeren. Niemand twijfelde aan de woede hier over van hun, voor wien gij twee eeuwen lang altijd gereed ftondt: maar zij hebben hurme fmart verkropt. Gij hebt op eigen gezag Peligmtm beftreeden: en zij, die te vooren u het recht niet toeflonden, om uwe eigene grenzen te verdeedigen, hebben het aangezien. Zij wisten, dat de Sidiciners met ons een verbond flooten, dat de Campaners van hun tot ons overkwamen, dat wij legers tegen de Samniten, hunne bondgenooten op den been bragten, en zij hebben echter geen voet buiten Rome gezet. Van waar anders die tegenwoordige gemaatigdheid, dan van de overtuiging van hunne eigene en van onze kragten? Ik weet, dat men te Rome in den Raad op de klagten der Samniten over ons, op zulk eene wijze geandwoord heeft, dat het duidlijk bleek, dat men zich het gebied over Latium niet eens meer durfde toefchrijven. Herneemt dan flechts, het geen men u flilzwijgend toeftaat. Durft niemand zulks eisfchen, ziet daar, ik zelf verklaar, niet flechts voor het Romeinfche Volk en den Raad, maar in tegen¬ in. BOEK III. ÜOOFDST. [. voor C. 337f. van R. 4«S.  316 romeinsche UT. BOEK iii. HOOFDST. j. voor c. 337» ' j. van r.; 415. 1 I De afgezanten der Latynen dringen op, eenen Latynfchen \ Conful aan.( i I 1 genwoordigheid van den Capitolynfclien ruPiTER zelf, de helft van het Conrulfchap en de helft van den Raad te zul:en eisfchen, indien zij ons tot bondgeïooten willen houden." Deze ftoute taal droeg eene algemeene goedkeuring weg en eenpaarig werd \nnius gelast, om in Rome alles te loen en te zeggen, het gene hem het. jelang van Latium en zijne eigene eer na ïulke fterke verzekeringen zou fchijnen tftevorderen. De Raad gaf den Latynfchen afgezan:en op het Capitolium gehoor en liet hun ioor den C' nful t. manlius aanzegjen , dat hij niet begeerde, dat de Latynen len Samniten, die met de Romeinenin bondTenootfchap Honden, den oorlog zouden tandoen. Hierop begon annius eene :aal te voeren, welke eenen gewapenden )verweldiger van het Capitolium gevoegd sou hebben, maar geenzins eenen afgezant , wien het recht der volken alleen >eveiligde. „ Het was tijd geweest, zeiIe hij, dat gij t. m a n l 1 u s en gij Be? èhreevene Vaderen, eens eindelijk opÜeldt willekeurig met ons te handelen,, daar  GESCHIEDENISSEN. 3-7 tiaar gij den bloei van Latium hebt aangezien, het welk, groot in manfchap en in krijgsmagt, de Samniten overwonnen, de Sidiciners, Campaners en Volscers tot bond ■ genooten heeft , en wiens beflüur uwe eigene volkplantingen boven het uwe verkoozen hebben. Doch daar gij nog geen perk aan uw onmaatig gezag fchijnt te willen Hellen, hebben wij, hoe zeer ook in Haat, om geheel Latium vrij te vechten, uit betrekking onzer bloedverwantfchap , voorilagen van eenen vrede willen doen, die voor ons beiden billijk zijn. Wijl het den onfterflijken Goden behaagd heeft, onzer beiden magt tot eene gelijke hoogte te brengen, behoort Rome éénen Conful, Latium den tweeden, te geven; behoort de Raad uit even veel Latynen , als Romeinen te beilaan , en moeten wij gezamenlijk flechts één Volk, Hechts één Gemeenebest, uitmaaken : en, daar het noodig is, dat 'er flechts een rijkszetel van onzen vereenigden Staat zij en dat wij allen flechts éénen Volksnaam voeren, zoo willen wij, die de noodzaaklijkheid van de infchiklijkheid hierin voor eikanderen inzien, Rome voor ons nr. BOEK 11 r. HOOFDST. J. voor C 337J. van R 4>5-  3i3 romeinsche m. Soek III. hoofdst. J. voor C. 337* J. van R.i 415. Stout andwoord van manlius. Dns Vaderland en den naam van Romeinen voor onzen Volksnaam aannemen." De Conful manlius, die geen minier ftout charakter, dan a n n i u s , bezat, ïad naauwlijks dit voorftel gehoord, of 3e beleedigde Romeinfche heerschzucht iragt hem tot zulk eene woede, dat hij verklaarde, met het ftaal in den vuist elIcen Latyn in den Raad den hals te zullen breken, indien de befchreevene Vaders zinneloos genoeg mogten zijn, om zich i/an een Setynfchen kaerel CO de wet te hebben laten voorfchrijven : en daarop zijne handen naar het beeld van jupiter uitftrekkende riep hij: „ hoor deze gruwelen , jupiter! zult Gij vreemde Confuls en eenen Raad van buitenlanders in uwen gewijden tempel, als een zelf gevan" (1) Setia was eene Romeinfche volkplanting, welke altijd uit de geringfre Romeinfche burgers, gelijk alle andere volkplantingen beftond. Annius was van Setia en dus in de oogen van den trotfchen Adel een veracbtlijk voorwerp. -» De heerschzucht en het vooroordeel moesten ongetwijfeld raazen over zijn voorftel, het geen de natuurlijke gelijkheid en betgezond verband rechtfchapene mannen taal noemen,,  GESCHIEDENISSEN. 319 vangen genomen God, aanfchouwen ?" — Zich voords tot de afgezanten wendende .beet hij hun fmaadend toe:" heeft Koning tullus ooit met de Albctanen, uwe voorouderen? heeft l. tarquinius ooit met u zulk een verbond aangegaan ? Herdenkt gij den flag bij Regillus niet? zijt gij alle uwe nederlaagen, alle onze weldaaden vergeten?" (i) De Raadsheeren lieten zich na den Conful met geene mindere verontwaardiging hooren, en daar zij gezamenlijk zich op de Befchermgoden der verbonden beriepen , zegt men, dat annius openlijk zijne minachting voor den Romeinfche» jupiter betoonde. In den hevigften toorn ontfloken verliet hij het voorportaal des tempels met eenen overhaasten tred, en door zijne drift op de trappen ftruikelende, ftortede hij van boven neder met zijn hoofd op den onderften drempel, dat hij wezenloos liggen bleef. (2) TorCO Liv. L. VIII. c. 3-5. val. max. L. VI. c. 4. ex. 1. CO Zommige oude Schrijvers verhaalden, volgends livius, dat hij terftond den geest gaf, en inde- ar. boek iii. hoofdst. J, voor C. 337. j. van r. 4»5-  III. boek III. hoofdst. J. voor C. 337' J. vau R. 4>5- 320 romeinsche Torquatus, die door den Raad gelast werd, om den afgezanten hun af[cheid te geven, zag annius niet ligEren of fchreeuwde terftond luidkeels uit, dat de Raad en het Volk zulks hooren kon: „ recht zoo! Daar is eene voorzienigheid ! Gij beftaat, 0 jupiter; niet vruchtloos hebben wij u, den Vader der Goden en der menfchen, dezen zetel geheiligd. Wat tvvijffelt gij, Romeinen en Raadsheeren, de wapenen onder het geleide der Goden op te vatten ? Ik zal u de Latynfche keurbenden alzoo voor de voeten nederleggen, als gij hier hunnen afgezant ziet." Deze aanfpraak behaagde en verhitte het Volk zoo zeer, dat de veiligheid der afgezanten, bij hun vertrek, meer afhing van anderen lieten hem door een onweder van boven nederflaan, zoo dra de Confuls van verbondfchennis begonnen te ("preken, doch fchoon livius de waarheid van het laatfte niet volftrekt ontkennen kon of durfde, verklaart hij echter, dat het ook geestig uitgedacht kan zijn, om den toorn der Goden onraiddelijk te doen werken. - Wanneer het bijgeloof zelf in zulke gebeurenisfen huiverig wordt, kan de reden haare bedenkingen fpaaren,  geschiedenissen. 32r van de voorzorg der Overheid, dan van het recht der Volken, het geen de woede der menigte gefchonden zou hebben. Het Volk en de Raad befloot eenftemmig tot den Latynfchen oorlog: beide de Confuls wierven fchierlijk twee legers, trokken door het land der Marfers en Peligners, vereenigden zich met het leger der Samniten, en floegen zich bij Capua neder, alwaar de Latynen met derzelver bondgenooten reeds zamengetrokken waren. Den eerften nacht na de betrekking van hun leger hadden beide de Confuls, volgends het verhaal van livius, dieJ het zelve nog niet eens voor geheel echt op durfde geven, denzelfden zonderlingen droom. Een mensch van eene reusachtige geftalte fcheen hun te voorfpellen, dat de eene partij deszelfs leger, de andere deszelfs Veldheer verliezen zou; maar dat die partij de overwinning behaalen zou, wiens Veldheer zich met het leger zijner vijanden aan onderaardfche Goden durfde toewijden. Natuurlijk deelden de Confuls eikanderen des morgens IV. deel. X de¬ ur. Boek III. hoofdst. J. voor C. 337. J. van R' 4 '5. De oorlog tesen Latium vast gefteld. Vreemde Iroom iler >eide Conuk.  Ilt. boek III. HOOFDST. J. voor C 337J. van R 4'5Voorde $12 ROMEINSCHE dezen droom mede, wijl het bijgeloof de allergewoonfte droomen zelfs voor voorbeduidend aanzag. Beiden fchrikten op deze overeenftemming en lieten ter■ ftond offerdieren {lachten, om de gramfchap der Goden aftekeeren, en tevens om uit de ingewanden te zien, wie der Confuls het ftrenge noodlot vervullen zou. (i) Deze gereedheid tot zulk eene zelfsopoffering voor hun Vaderland veredelde ongetwijfeld hun hart, maar op dat de vrijwillige dood van een hunner het leger in deszelfs onkunde van dit ganfche geval niet zou ontftellen en mismoedigen, wilden zij openlijk de wigchelaarij raadpleegen. [. De Waarzeggers, die zoo veel belang had- (r) Is 'er niets onbe^riiplijks in, dat een bijgeloovig Veldheer daags voor eenen hagchelijken flag, zulk eenen droom nebbe: het gelijktijdig droomen van twee even bijgeloovige Veldheeren in denzelfden toeftand verdient naauwlijks den naam van iet zeer zonderlings. Maar waartoe verder het }téu van iet ontwikkeld, wanneer het ïr< zelfs nog onbevveezen is? Gelijk de fchrandere a. van dalen dit ergens in zijn werk de Oraculis zeer juist aanmerkt. Val. max. L. I. c. 7. ex. 3.  geschiedenissen. 32' hadden bij de voorbeduiding der droomei en tevens de uitkomst van dezen hagchelijken ftrijd niet beter konden bereekenen3 dan wanneer een der Confuls door zijne openlijke opoffering het ganfche leger ir heilige woede ontvonken en met een bijgeloovig vertrouwen bezielen wilde . verzekerden, dat de ingewanden der offerdieren volkomen overeenkwamen met den dubbelden droom. Na deze bevestiging beflooten de Confuls, dat die gene van hun, wiens vleugel het eerst tot wijken komen mogt, zich terftond voor het Romeinfche Volk zou opofferen. Men begreep tevens, dat, zo anders ooit, thands inzonderheid de ftrengfte krijgstucht zou te pas komen, daar men met Latynen te doen had, die in taal, houding, wapenen en krijgskunst volmaakt met de Romeinen overeen kwamen, en zelfs door allerleie betrekkingen van bloedverwantschap, van gemeenfchap in voorige veldtogten en dergelijke met eikanderen bekend en gemeenzaam waren. Om nu inzonderheid allen gevaar van verwarring , welke hier uit zeer ligt ontdaan kon, te voorkomen, lieten de Confuls afkondiX 2 gen, I i nr. BOEK III. HOOFDST. J. voor C. 337. J. van R. 415. ling der waarzeggers. Edelmoedig befluit derCö». fuh tot eigeneopoffering.  m. j BOEK UI. HOOFDST. j. voor c. 3?7' j. van r. 4iS- MflN'LlUi mo-t zijn éigen z >on veroordeelen. 324. romeinsche -en , dat niemand buiten zijn gelid tegen ;enigen vijand zou mogen vechten. Dit hoognoodige bevel zelf eischte weldra den eenen Conful een zeer groot offer af. De zoon van manlius, met eene ruiterbende afgevaardigd, om het vijandlijke leger te belpieden, was bij deszelfs voorposten tot op den afftand van eenen fpiesworp genaderd. Geminius metius , die bij de vijanden door zijne geboorte en bedrijven uitmuntte en daar ter plaatze zelf aan het hoofd van eenige Tusculaanfche ruiters was, kreeg de Romeinfche bende en 's Confuls zoon, dien hij zeer wel kende, bij dezelve niet in het oog, of hij riep hem fmaalende toe : „ zal deze ééne ruiterbende de Latynen en hunne bondgenooten beftrijden? Wat zullen de Confuls en derzelver leger terwijl uitvoeren?" Het andvvoord van manlius was: „ zij zullen zich op hunnen tijd laten vinden, en jupiter, de Almagtige,die uwe verbondfchennis weet, zal met hun zijn. Hebt gij bij het meir Regillus uw genoegen aan het vechten gekreegen, wij zullen u hier den lust, om met ons te ftrijden, ook wel doen vergaan!" Nu reed ge mi-  geschiedenissen. 325 geminius met zijne ruiters een weinig vooruit, en daagde manlius tot een tweegevecht: „ opdat de overwinning van eenen Latynfchen of'Romein/enen Ridder een voorteeken zijn mogt, wat men van zulk eene grootfpraak te verwachten had." — Het zij door drift, het zij uit fchaamte, de moedige jongeling vergat het vaderlijk bevel, het veldheerlijk verbod, en nam eenen ftrijd aan, waarin het overwinnen of het overwonnen worden hem even duurte ftaan moest komen. De overige wederzijdfche ruiters reeden te rug, om ruimte aan het ftrijdperk te geven; beide de kampvechters renden met losfe teugels en gevelde fpeeren op eikanderen aan; metius ftootte bij den hals van zijn mededingers paard langs, en manlius ftak boven den helm van zijnen vijand heen. Na deze mislukte rit rukten zij beide te gelijk hunne paarden om, maar manlius, die het eerst zijne fpeer weder gericht had, trof nu den kop van het paard van metius tusfchen de ooren, het geen op het gevoel van deze wonde fteigerde en met zijnen ruiter agterover ftortte. Manlius maakte van X 3 zijns nr. BOEK UI. HOOFDST. J. voor C 337Jh van R 415.  romeinsche HL zijns vijands val gebruik, en ilootte hem, Bin.K daar hiJ °P ziJn fcllild en *Peer leunende hoofdst. zich weder wilde oprichten, de lans bij j. voor c. den houder in, dat zij hem weder bij de j. van R. ribben uit kwam en in den grond vastnagel4'5* de. Nu fchudde hij zijnen ontzielden mededinger de wapenrusting uit, en rende met de zelve zegevierend en toegejuicht door zijne ruiterbende het Romeinfche leger in tot voor 's Veldheers tent. Onbewust, of zijn bedrijf hem loon-of ftraf-baar maaken zou, fprak hij zijnen vader blijmoedig toe: „ op dat elk zien mag dat ik van uwen bloede was, drage ik, tot een tweegevecht van eenen vijand uitgedaagd, dezen ridderlijken roof." Naauwlijks had manlius deze woorden van zijnen zoon gehoord, of hij keerde het gezicht van hem af en liet eene vergadering te zamen roepen. De zelve kwam voltallig op, en nu liet zich de Conful, als een andere erutus, jn dezer voege hooren: daar gij, t. manlius, zonder het Confulaire gezag of de ouderlijke majesteit te ontzien, u tegen ons bevel in een bijzonder gevecht met eenen vijand ingelaten, daar door de krijgstucht, welke tot  GESCHIEDENISSEN. 32; tot heden het behoud der Romeinen was , gefchonden en mij hierdoor in de noodzaaklijkheid gebragt hebt, om thands hel gemeenebest, of mij zelf en de mijnen te vergeten: zoo laat ons liever onze eigene misdaad boeten, dan den Staat onze roekeloosheid tot nadeel doen ftrekken. Ons voorbeeld zal droevig, maar, in het vervolg, heilzaam voor de jeugd zijn. De ingefchapene liefde voor mijne kinderen , en de gelukkige proef uwer dapperheid, welke mij door de fchaduw der eer bedwelmen wil, fpreken wel zeer luid voor u in mijn hart: maar wijl het gezag der Confuls of door uwen dood gevestigd, of door uwe ftrafloosheid voor altijd gefchonden moet worden, geloove ik, dat gij , indien mijn bloed door uwe aderen ftroomt, zelf niet weigeren zult, om de krijgstucht, door uwe ongehoorzaamheid gefchonden, door uwe ftraf te herftellen. — Ga, bijldrager, bind hem aan den paal!" Dit ftrenge vonnis deed alle de aanwezigen als dooden verbleeken: allen ijsden zij op het gezicht van den bijl, als of die tegen elk hunner uit den bundel gehaald X 4 werd. Hl. BOEK 111. HOOFDST. J. voor C. 337J. van R. 4'5-  323 romeinsche ITT. BOEK lil. hoofdst. . J. voor C t 337. ' J. van R | 4'5- ( 1 ] i i Aanmerking over hét gedrag1 van man- ( l-ius. i i » 1 i ] werd. Een doodlijkefchrik verltomde hun meer, dan het gewoon ontzag: maar ïaauwlijks zagen zij het jeugdige bloed den ifgellagen hals uitftorten, of zij ontwaak:en uit hunne fpraaklooze verbijftering, en mthielden zich nu noch van bittere klagen noch van openhartige verfoeijingen. Zij bedekten het lijk van den jongeling net deszelfs doodlijken buit, hielden over rem de plegtigfte uitvaart, welke de ïartlijkfte liefde zijner fpitsbroederen voor Icon fchrijven, en verbrandden zijn overfchot op eenen houtmijt, dien zij buiten Jen legerwal oprichteden. Zoo ifreng was l. manlius als valer , die zelf als zoon het gevoel der telerfte betrekking tusfchen kinderen en onwaardige ouders zelve op het fchitterendfte getoond had. Deze ftrengheid zij n ons oog eene woeste wreedheid, daar le Romeinen zelve zijn vonnis tot een preekwoord van wreede tucht maakten, welke zij Manliana imperia noemden, dezelve bevestigde toch waarlijk de krijgstucht , waardoor duizenden moeten beïouden worden, en, fchoon wij ver af lijn, om de traanen des medelijdens, wel-    GESCHIEDENISSEN. 329 welke misfchien der gevoeligheid bij hef aanfchouwen van dit ontzettende tafereel ontrolden, te veroordeelen, vinden wij ons nogthands verplicht, om met huivering de grootheid van ziel te eerbiedigen van eenen vader, die, eens allen eigen leed uit kindermin vergeten hebbende, thands uit inzicht van de belangen zijns Vaderlands de ftem des bloeds, welke hij hoorde, overwon, (i) De krijgstucht der Romeinen had al de firengheid van zulk een ongelukkig voorbeeld dubbeld noodig, want reeds meer dan eens waren de legerbenden tegen haare Veldheeren opgeftaan, en thands moest men fchier eenen burgerkrijg voeren, daar de geheele inrichting van de beide legers CO Liv. L. VUL c. 6,7. Val. max. L. IL c. 7. ex. 6. Aür, vict. de vir. UI. c. 28. flor. L. I. c. 14. Volgends zona ras (L. 7.) zou manlius zijnen zoon eerst als overwinnaar gekroond hebben Mercier heeft st. franc, den vader van zijnen Deferteur, fchier dezelfde woorden van manlius in den mond gelegd: en wieh eeft ooit het charaktervan dien ouden, braaven en gevoeligen krijgsman zonder de medelijdendrte hoogachting in werking gezien ? Bedr. IV. Toon. 4. X5 hl BOEK III. hoofdst. J. voor C 337J. van R» 415. Het nut Ier itrengw leid van «anliui.  AL BOEK HL HOOFDST. J. voor C. 337j. van R, 415. Krijgsinrichtingenbij de Romeinen. 33O ROMEINSCHE legers der Romeinen en der Latynen volkomen gelijk was, en de moed der eerften misfchien het eenige zijn zou, om hun van de laatften te onderfcheiden. Eene befchvi]vmg der Romeinfche krijgsinrichtingen, welke zederd de oprichting van dezen Staat reeds verfcheidene veranderingen ondergaan hadden, en vervolgends nog veele anderen ondergingen, zal ons, zoo als dezelve zich thands bevonden, van ien wezenlijkften dienst zijn, om de waare toedragt van den veldflag, dien wij weldra zullen bij woon en , ons duidlijk voor oogen te ftellen. De Romeinen fchaarden hun ganfche reir in drie liniën, alle van verfcheidene gelederen diep en door de naamen van hajïati, principes en triarii onderfcheiden. De eerften droegen hunnen naam van ie fpies (hafla ), met welke .zij gewapend waren. De tweeden werden principes genoemd , om dat zij wel eer de eerfte linie uitmaakten: daar zij uit de aanzienijkfte Romeinfche jongelingen beftonden, bleeven zij den naam der voorflen of voornaamflen behouden. Hun geweer was iet zwaard. — De derden ontleenden hun-  GESCHIEDENISSEN. 331 hunnen naam van de derde linie, waarii zij geplaatst waren, Zij waren meesta oude en welbedreevene krijgsknechten en maakten den {leun en de hoop der gan fche flagorde uit. Eene werpfpies (pi lum) was hun geweer. Weleer was elk dezer drie liniën dig in een geflooten , en flonden zij agter el kanderen zonder de minfte tusfchenruim te: maar thands liet men eene ruimte vat vijftig voeten tusfchen de eerfte en df tweede, en van honderd voeten tusfcher de tweede en de derde linie; en elke lini< zelve was weder in rotten (manipuli) ver deeld , die op eenen afftand van dertig voeten van eikanderen afftonden. De tusfchenruimten tusfchen de linier maakten doorgaande gangen (via') uit. maar de rotten der onderfcheidene linien waren zoodanig geplaatst, dat 'er agter elke opening in de eerfte een rot van de tweede linie ftond. Deze tusfchenruimten dienden, om aan de eerfte linie gelegenheid te geven van terug te deinzen naaide tweede , en van de tweede naar de derde, zonder den rug naar den vijand te keeren, wanneer de volgende linie de plaats 1 ra. . BOEK 1 HL HOOFDST. > _L voorC. 337. ■J. van R. 4'5. t 1 1 1  33*- ROMEIN S C HE III. BOEK nr. HOOFDST. J. voor C. 337J. van R. 415. j ( 1 3 J ( i f s e \ d fa Sk plaats betrok van die, welke het te kwaad gekreegen had. Wanneer beide de eerfen reeds terug gedeinsd waren, kwam ie derde voor, maar geheel digt in een *eflooten, zonder de minfte opening voor :enen veiligen aftogt, en dus met het :ichtbaare oogmerk, om te fterven of te >verwinnen. Te recht heeft men deze inrichting der lomeinfche flagorde gehouden voor het xootfte geheim hunner ganfche krijgskunle, wijl zij alzoo driemaalen agter een de :ans van eenen aanval konden afwachten ;onder de minfte wanorde in hunne ganfche flagorde, terwijl hunne meeste vijanlen, door het digt in een fluiten hunner ;anfche krijgsmagt, dezelve aan den beflisenden uitflag van eenen ongelukkigen anval bloot ftelden. In het tegenwoordige gevecht beftond lke linie van het Romeinfche leger uit ijftien rotten, (i) en waren'ertusfchen elk (1) Daar meest altijd elke linie in tien rotten ver:eld was, heeft men de opgave van livius al. er van eene misftelling verdacht, Vide draeekorch in b. /.  GESCHIEDENISSEN. 333 elk rot twintig ligtgewapende krijgsknechten geplaatst. In de doorgaande ruimte tusfchen de tweede en derde linie Honden de Confuls en hunne Onderbevelheb' bers, elk bij den vleugel, waarover hij bevel voerde, en met zijnen arendftander bij zich. De overige veldteekenen waren midden in de rotten. — De triarii lagen , terwijl de eerfte en tweede linie flag leverden , met de rechter knie op den grond, en met de punt hunner fpiezen in den grond, waaragter zij met hunne groote vierkante fchilden aan den fchouder, als agter veldftaaken veilig waren. De ruiterij was meestal aan de beide vleugels der flagorde geplaatst, en vocht dikwijls, even als onze dragonders, zoo wel te voet als te paard. Zomtijds ftond de ruiterij agter de eerfte linie en kwam dan onverwacht tusfchen de rotten ten voorfchijn. Tot nog toe had men flechts drie honderd ruiters bij eene keurbende van vijfduizend voetknechten. Het ganfche heir der Romeinen beftond thands uit vier zulke keurbenden. De hulptroepen der bondgenooten maakten meestal de vleugels en de Romein- f'he nr. BOEK III. HOOFDST. J. voor C. 337' ƒ. van R. 415.  334 romeinsche III. boek III. hoofdst* J. voor C 337J. van R + •5- Opoffering van decius na den eerftei aanval. fche benden het midden hunner ilagorderi uit. (i) Thands echter werden de Samniten afzonderlijk als een obfervations corps ' geplaatst. * • Voor dat de beide Confuls hun vereenigd leger in het veld bragten, offerden zij aan de Goden. De Waarzegger vond (eenig gebrek in de lever van het offerdier van decius, maar verzekerde tevens dat zijn offer den Goden aangenaam was: in het offer van manlius zag hij geen het minfte gebrek. Decius dit hoorende riep met een hart, het welk vrij van alle wangunst was: „ gelukkig, dat mijn Ambtgenoot zoo wel geofferd heeft." Hierna werden de keurbenden naar het flachtveld gevoerd, het welk aan den voet van den berg Vefuvius was. Manlius nam het. bevel van den rechter en decius dat van den linkervleu* gel op zich. De eerfte aanval gefchiedde met gelijke magt en gelijke drift, maar de (i) Liv. L. VIII. c. 8. Adam Rom. Ant. p. 378, 379- In het vervolg zullen wij van zelfs nog nader met den geest der Romeinfche krijgskunde bekend worden.  geschiedenissen. 335 de linkervleugel der Romeinen kon dei aandrang der Latynen niet verduuren, des. zelfs eerfte linie deinsde tot de tweede terug. Naauwlijks zag d e c i u s dit, of, gedachtig aan zijne affpraak, riep hij met luider ftemme den Opperpriefter des Romeinfehen volks, m. valerius, toe: ,, der Goden hulp is hier noodig: zeg mij de woorden voor, waarmede ik mij vooi mijne keurbenden aan den dood moet wijden. " Valerius beval hem, zijn krijgsgewaad met den tabbaard te verwisfelen; bedekte hem het hoofd; deed hem de eene hand aan zijne kin houden, met beide de voeten boven op eenen liggenden pijl ftaan, en in deze houding hem de volgende woorden naarzeggen: „ö janus, jupiter, vader mars, quirinus, bellona, Huisgoden en novensiles (O ö alle Gij Helden, die in (O Deze waren negen Godheden, welken de Sabynen, volgends varro, te Rome ingevoerd hadden: te weten, lara, vesta, feronia, de eendbagt, de goede trouw, het geluk, het geval, de gezondheid. Anderen houden ze voor de negen zanggodinnen. Catr. &Rouille Hifi. Rom. T. IV. p. 458. 1 nr. BOEK III. HOOFDST. J. voor C. 337. J. van R. 4'5.  s«r5 ROMEINSCHE III. boek III. , hoofdst. J. voor C 337' J. van R [4«5- in den Hemel woont; en alle Gij Goden, die over ons en onze vijanden regeert; bijzonderlijk Gij Goden der Helle; ikeere TJ, ik aanbidde U en fmeeke U ootmoedig, om de wapenen der Romeinen te zegenen en alle vrees en fchrik van hun tot hunne vijanden over te brengen: en ter behoudenisfe van het Romeinfche Volk wijde ik mij zelf en met mij het leger en de hulpbenden der vijanden ten dood toe aan de Helfche Goden en aan de Godin'ne der Aarde." (i) Na (O Liv. L. VIII. c. p. In cicero (de Nat. Beor, L. III. c. 6) lezen wij over deze en dergelijke zelfvervloeking deze bedenking:,, maar gelooft gij, dat de Goden daardoor bevredigd zijn? Zouden zij zoo kwaadaardig geweest zijn, dat zij den dood van zulke helden ter hunner bevrediging met het Romeinfche volk zouden gevorderd hebben? Zulk eene zelfs vervloeking was niet meer, dan een krijgslist van braave Veldheeren, die hun leeven gaarne wilden geven tot behoud van hun vaderland, en wel wisten, dat eene flagorde in bijgeloovige woedenet voorbeeld van zulk eenen aanvoerer volgen moest." Hoe verlicht was de Heiden niet, die deze bedenking nmkte: misfchien dacht hij echter te gunftig over het gezond veiftand zijner voorvaderen.  geschiedenissen. 33^ Na deze zelfsvervloeking zond de. cius terftond zijne gerechtsdienaars hee. nen , om daarvan zijnen Ambtgenoot te verwittigen; voords zijnen tabbaard rondom zich opfchortende en om den middel vast maakende, fprong hij te paard, en wierp zich midden onder de vijanden. Zijn ganfche gelaat gloeide van geestdrift, en beide de flagorden zagen hem voor het flachtoffer aan, het geen , met der Goden wil, den rampfpoed van zijn eigen volk op dat der vijanden overbragt. Schrik en verbijftering fcheenen hem ook overal vooruit te vliegen. Hij fbelde als een onwederflaanbaare blikzemftraal midden door de Latynen heen en was, in hunne eerfte verbaazing, een vliegende Engel des doods dwars door hunne gelederen. Ten laatften van hunne ontzetting bekomen begroeven zij hem, als het ware, onder eene hagelbui van pijlen. De Romeinen, die zijnen dood van verre aanfchouwden en door den zeiven der Goden wil voldaan waanden, rukten nu met zulk eene hevige woede tegen de Latynen aan, als of hun op dit oogenblik het teeIV. deel. y ken nr. BOEK II'. HOOFDST. J. voor C. J. van R. 415. Geestdrift van decius.  338 ROMEINSCHE m. BOEK nr. HOOFDST. J. voor C 337J. van R 4«5Overwinning door MAiNUUS. : 4 c < ken des aanvals voor het eerst gegeven werd. Manlius, van het lot zijns Ambtge'noots verwittigd en echter de vijanden ■ aan verfcheidene plaatzen nog voordeel ziende behaalen , liet de ligtgewapende benden , welken hij nog bij de derde linie had, aanrukken. De Latynen zagen zulks, en meenden, dat de Conful reeds de triariërs ten flrijd voerde. Zij ondernamen daarop van hunne zijde den laatften en beflisfenden aanval. Zich hier in eenigen tijd afgemat hebbende, liet de Conful nu eerst zijne derde linie oprijzen en floeg de vermoeide vijanden met deze frisfche manfchap zoo woedend , dat 'er naauwlijks een vierde gedeelte van hun op de beenen bleef. De eer dezer overwinning kwam, onverminderd de dapperheid der krijgsknech:en, onbetwistbaar den beiden Confuls ïoofdzaaklijk toe: waarvan de een door r-ijne opoffering hetheirin geestdrift bragt, :n de ander overal door zijne tegenwoorligheid en uitmuntend beleid zich zoolanig van de overwinning had meester ge-  GESCHIEDENISSEN. 339 gemaakt, dat de Latynen zoo wel, als d Romeinen erkenden, dat hij, over welk flagorde hij ook het bevel gevoerd had dezelve zou hebban doen zegepraalen. De Latynen vluchteden naar Minturnce de Romeinen namen hun leger in, en maak ten 'er nog zeer veele krijgsgevangenen meest alle Campaners. Het vallen van der avond belettede het zoeken naar het lijk van decius : des anderen dags vond men het onder eenen ftapel van pijlen en midden tusfchen eene fchans van vijandlijke lijken. Manlius vereerde hem met eene uitvaart, welke zulk een edelen dood voor het vaderland waardig was. (i) Het (O Liv. L. VIII. c. 9, 10. Val. Max. L. v. c 6. ex. 5. Aur. Vict. de vir. UI. c. 26. Flor; L. 1. c. 14. „ lk moetin de daad erkennen, dat bet » beidenfche bijgeloof, het geen aan deze charakierj „ eigen is, mijn hart verdooft, hetwelk anders door „ derzelver deugden geheel ontvlammen zou; maar „ ik moet 'er bij voegen, dat derzelver edele oog» merken, wanneer zij door eene betere kennisge„ regeld en door het geloof geheiligd geweest wa. », ren, hun den eerden rang onder de heiligen der „ kerk zouden waardig gemaakt hebben." Rem. Ce*, ^rf. T. 1. P. ijf. Y 2 2 nr. boek ! III. hoofdst. J. voor C. 337. jj. van R. 416. 1  34Q romeinsche III. bosk Hl. hoofdst. J. voor C. 337J, van R, 4«5- De Latynen op nieuw door numisius ten ftrijd gewekt. Nieuwe zamen- fpanning der Latynen. De Latynen geheel verflagen. Het overfchot des wijdverfpreiden leggers der Latynen verzamelde zich weder in de Stad Vescia. Numisius, hun Veldheer , bemoedigde het zelve op nieuw , door ftaande te houden: ,, dat den Romeinen de bloote naam der overwinning flechts toekwam ; dat ook hun leger allerdeerlijkst geleeden had; dat de Latynen, door de nabijheid van Latium en van de Volscers zich weder gemaklijker konden herftellen , dan derzelver overwinnaars door hun verafzijn van Rome; en dat de Romeinen , die niets minder, dan eenen nieuwen aanval zouden verwachten, ge^ maklijk te overrompelen waren, wanneer men metfchierlijkbijeengebragte manfchap hun terftond weder bij Capua overviel." Men luisterde naar deeze taal en zond rondgaande brieven naar de Latynfche en Volscifche fteden af, welke, ligtgeloovig omtrend derzelver misleidenden inhoud, met de grootfte overhaasting nieuwen onderftand in manfchap opzonden. Manlius van deze nieuwe beweging der vijanden onderricht, trok hun terftond tegen , ontmoetede hun leger tusfchen Sinuesfa en Minturna, leverde het zelve °P  GESCHIEDENISSEN. 341 opitaancten voet flag, en verfloeg het zoo volkomen, dat hij zijn overwinnend heit gerustelijk kon laten plunderen op den vijandlijken bodem , ja, dat geheel Latium en Campanie zich geheel aan zijne befcheidenheid onderwierp, en hier in door Privernum gevolgd wierd. Men ontnam hun alle hunne landerijen en verdeelde ze onder het Romeinfche volk. De Laurenters en de Campaanfche Ridders, die geen deel in dezen ganfchen krijg genomen hadden leeden niets bij de onderwerping en ftraf hunner landgenooten. Met de eerften werd een nieuw vredeverbond geflooten , den laatften werd het Romeinfche burgerrecht toegeftaan, welke vergunning op eene koperen plaat gefneeden ter gedachtenis in den tempel van c a s t o r bewaard werd. Eindelijk werd den Campaners opgelegd , eene jaarlijkfche lijfrente voor elk dezer ridders, die zestien honderd en vijftig in getal waren, op te brengen ter waarde van vier honderd en vijftig denariën voor elk. (i) Na CO Volgends gronovius kwamen de dtnariün in waardi met onze fchellingen overeen, en bedroeg deze fbtn dus 135 Guldens. De pecunia vetere L. III. c. 9. - Liv. L. VUL c. 11. Y 3 nr, BOEK III. hoofdst. }. voor C. 337. J. van R. 415-  342 romeinsche (O Fafti Capitolini, (2; Val, max. L. IX. c. 3. ex 4. III. BOEK iu. HOOFDST. J. voor C 337J. van R 4I5. Onvolledige zege praal van manlius. L. papi- mus craS' sus Diéïa tor. Na zulk eene roemrijke overwinning keerde m a n l i u s in welverdienden zegepraal naar Rome (1), maar dezelve werd geenzins zoo algemeen toegejuichd , als •zijne dienden aan den Staat waardig waren : de oude luiden haalden hem met ■dankbaaren lof in ; maar de jeugd, welke hij door zijne ftrengheid jegens zijnen zoon en toen, en voor altijd, af keerig van zich gemaakt had, verfoeide hem te zeer, om eenen voet bij zijnen zegepraal te verzetten. (2) Eene ziekte belettede voords den Conful, _om eenen nieuwen aanval der Antïërs op den Romeinfchen grond bij Ostia , Ardtck en Solon te keer te gaan, tot welk einde hij den toenmaaligen Praetor, l. papirius c ras sus als Dictator aanftelde. Deze nam tot zijnen Onderbevelhebber l, papirius cursor aan, maar voerde niets aanmerklijks in zijne hooge waardigheid uit, fchoon hij eenige maanden in het veld bleef. Na het eindigen van dit jaar, het welk zich door zulke luisterrijke overwinningen onder-  geschiedenissen. 34 onderfcheiden, en door de opoffering de eenen Confuls , en door de bevestiging de krijgstucht van den anderen vereeuwig! had, werden 'er twee Confuls benoemd die meer om hunne eigene belangen, o ten minften om dien hunner partijen dach ten, dan om den roem en het heil van hun vaderland. T. ^milius hamercinus en q. publilius philo waren alzoo de onwaardige opvolgers dei twee edelfïe voorgangers. De Latynen, die van fpijt raasden ovei het wegnemen hunner landerijen moesten op nieuw bedwongen worden. Beide de Confuls trokken hier toe te veld. Publilius, die uit den burgerftand was, behaalde het eerst zulke voordeden op de vijanden, dat de Raad hem eenen zege. praal toezeide. Zijn Ambtgenoot, die een ander gedeelte van Latium voor zijne reekening had, en reeds verfcheidene overwinningen behaald , maar nog de hoofdplaats der misnoegden, de Stad Pedum, en hun groote leger, het geen voor voor dezelve lag, te vermeesteren had, hoorde van den aanftaanden zegepraal des Y 4 Ple- 3 , s m. boek r III. [hoofdst. J. voor C. • 336. ?J. van R. 416. T. lem- lius mamercinus en q. publiliusphilo Cojf, Schandelijke eergierigheidvan /EMU lius.  344 romeinsche III. boek III. hoofdst. J. voor C. 33ijftering, welke hun nu nog werkeloos ïun lot doet afwachten, moet het zij loor uwe goedertierenheid — het zij door ïwe ftrengheid- overrompeld worden. — iet was onze plicht, u in ftaat te Helen, om naar welgevallen te beiluiten: hands is het uwe zaak, het heil van den ïtaat te beoordeelen." De wijze ftaatkunde van den welfpreenden camillus werd over het alemeen naar verdienften toegejuichd, echïr meenden de voorftemmende leden van en Raad, dat men zulk een algemeen eflisfend befluit over de Latynfche fteden iet behoefde te nemen, wijl zij zich alïq niet op dezelfde wijze gedragen haden. Dit gevoelen vond ingang en nu ing men over ter raadpleeging over het 3t van elk derzelver afzonderlijk. Da '.anuviërs kreegen het burgerrecht, en de rijheid van hunne eigene godsdienstoeïning, met beding alleen, dat de tempel n het bosch, door hun aan juno toege-  GESCHIEDENISSEN. 351 gewijd, gemeen met de Romeinen blijven zou. — Aricinum, Nomentum en Pedum werden op dezelfde wijze behandeld. — Die van Tusculum kreegen het burgerrecht weder, het geen zij van te vooren bezeten hadden, eenige weinige opperhoofden ondergingen alleenlijk de ftraf van hunnen algemeenen opftand. — De inwooners van Velitren ondergingen een veel ftrenger lot, wijl zij zeer dikwijls tot opftand gekomen waren: de muuren hunner ftad werden geilecht; hunne Raadsheeren werden weggevoerd en over den Tiber gebannen op eene boete van duizend ponden kopers, voor elk van hun, die eenen voet aan de verboodene zijde der rivier zetteden; hunne landerijen werden onder Romeinfche volkplantelingen verdeeld, wier aantal de voorige volkrijkheid der ftad herftelde. — Naar Antium zond men eene nieuwe volkplanting, met verlof voor de oude bewooners dier ftad, om zich mede onder dezelve te laten aanfchrijven en alzoo als Romeinfche burgers gereekend te worden: men ontnam echter deze ftad haare galeijen en het recht der geheele zeevaart — Die van Tibur en Praeneste III. BOEK III. HOOFDST. J- voor C. , 335h van R. 417.  352 ROMEINSCHE III. BOEK III. HOOFDST. J. voor C. 335J< van R, 417. neste verlooren alle hunne landerijen .> niet om hun jongfte deel in den algemeenen opftand, maar om hunne voorige zamenfpanning met de Galliërs. — Aan de overige Latynfche fteden werd het recht tot onderlinge huwelijken, handel, en raadsvergaderingen ontnomen. — Den Campaners , Fundaners en Formianers werd het burgerrecht zonder eenige bedenking toegeftaan: aan de eerften, om de verdienstlijkheid hunner Ridderen, die geen deel aan den Latynfchen krijg genomen hadden , en aan de twee laatften, om dat zij altijd eenen onbelemmerden doortogt aan de Romeinfche legers vergund hadden. — Die van Cuma en Suesfula genooten dezelfde voorrechten —De fchepen,uit de haven van Antium te Rome opgebragt, werden gedeeltelijk naar de havens van het gemeenebest gevoerd en gedeeltelijk verbrand: met de koperen voorftevens , in het Latyn Rojlra genoemd, om dat zij meestal de gedaante van vogelbekken hadden, werd het fpreekgeftoelte vercierd, van waar de Overheden op de markt gewoon waren het volk aan te fpreken, en het geen van daar den naam van Res-  geschiedenissen. g^g Rostra gekreegen en altijd behouden heeft, (i) Onder de volgende Confuls zou Rome eenen vreede genooten hebben, die niet minder door de zachte behandeling der overwonnene volken, dan door het tegenwoordige aanzien van het Gemeenebest bewaard zou gebleeven zijn, indien de Aurunciërs, die zich aan den Conful manlius voor drie jaaren reeds onderworpen hadden , den bijftand der Romeinen nietverzogt hadden tegen de Sidiciners. De Raad befloot terftond tot hunne verdeediging, maar voor dat de Confuls uitgetrokken waren , hoorde men de tijding reeds, dat de Aurunciërs met vrouwen en kinderen de bedreigde Stad verlaten en zich naar Suesfa begeven hadden, en dat de Sidiciners de verlatene Stad ingenomen en tot den grond geflegt hadden. De Raad, die zulks aan het draalen der Confuls weet, eischte eenen Diëtator. C. claudius regillensis nam dit oppergezag aan, en ftelde c. cl au* (O Liv. L. III. c. 12-14. FLORu8 zegt (L. I. c. 11.) dat de ganfche vloot der Antiën uit zes galeijen beftond. IV. DEEL. Z m. boek III. hoofdst. f voor C. r 334)- van R, 418. C. sulpicius en p. «lius pae« rus Cof.  354 romeinsche ITT. BOEK UI. HOOFDST. ]. voor C. 333j. van R 4ip. 1 Eerde Burger» Praetor. 1 I claudius hor ta tor tot zijnen Onderbevelhebber aan: maar het bijgeloof deed hem het zelve weldra weder nederleggen , wijl de Wigchelaars voorgaven, ongunftige voorteekenen van zijne aanftelling gezien te hebben. De Confuls hervatteden hun beftuur en bragten het werkeloos ten einde. Hun regeeringjaar verd alleen gekenmerkt door het ramp:alige ilachtoffer, het welk de gefchondeïe dienst van vesta weder vorderde (i), en door de aanftelling van eenen BurgerPraetor, (ji) dien de Conful sulpicius wel zeide niet te erkennen, maar wien ie Raad echter zonder tegenfpraak verdroeg, na dat toch alle Overheidsambten reeds met den burgerftand waren gemeen gemaakt. Het volgende jaar maakte meer gerucht loor den nieuwen oorlog met de Aufoners, fchoon dezelve anders van minder aanbelang was. Cales was de hoofdftad van dit Volk, het (O De Priesteres minucia was deze ongelukkige, haare vrolijke opfchik en voords de aanklage van eenen flaaf bragten haar ten dood. (2) q. publilius philo.  geschiedenissen. 355 het "geen deszelfs wapenen bij dien de; Sidiciners gevoegd had doch met ééner flag door de Confuls uit het veld gejaagd werd. — De Raad, die zich echter niei te vrede hield met de verjaging dezer vijanden, vooral, daar de Sidiciners telkens onrust baarden door eigene vijandlijkhedenof door vijandlijken bijftand aan anderen tegen Rome, - 0f liever, die na de vereeniging van Campanie en Latium tot een eenig gebied met den Romeinfchen Staat, de prikkels van den veroveringgeest begon te gevoelen, zorgde, dat 'er tegen het volgende jaar een bekwaam Veldheer tot Conful aangefteld werd. M. valerius corvus verdiendej alzins dien naam: hij werd voor de vier-T demaal Conful en had m. atilius regul us tot zijnen Ambtgenoot. DaarR] het lot anders den Confuls het krijgsbeleid* of ftaatsbeftuur toewees, verzogt de Raad"! thands,dat valerius, zonder loting,° den veldtogt ondernemen zou. Hij nam bet leger der voorige Confuls, het geen den vijand reeds uit het veld geflagenhad, over en trok met hetzelve rechtftreeks op Ms aan, De drift van zijn krijgsvolk Z s werd • nr, boek III. hoofdst. J. voor G. 333J- van Rf 410- L. papi-I r1us cras. sus en cae? 80 nuiur;» Cof. . voor G. 332. van R, 420. ►T. va leus cor- js IV en ■ ati lius :gulus  356' romeinsche III. BOEK Ut. HOOFDST. J. voor C 33'- . J. von R 420. Uitvindin: van nieuv belegering tuig. Verovering van Cales. werd door den zichtbaaren angst der vijanden zoo vergroot , dat hetzelve terftond deze ftad met ftormladderen wilde 'beklimmen: doch valerius, die al•tijd het gevaarlijke van dergelijk eene krijgsverrichting met weerzin gezien had, oordeelde het beter, zich van de overgave eener Stad ten kosten van het zweet, dan van het bloed zijner benden te verzekeren. Hij liet hun daarom de muuren der Stad ondermijnen onder bedekte galerijen , van hout fchierlijk opgeflagen, die hun beveiligden tegen het nederwerpen van fteenen en pijlen, en liet hun tevens beweegbaare houtene toorens oprichten, om daaruit van boven neder op de belegerden pijlen te fchieten. Een gunstig toeval maakte echter het gebruik van dezen toeftel,die in de gebrekige krijgskunde van dien tijd eene zeer aanmerklijke verbetering was, onnoodig. Een-van zijn krijgsvolk, die in handen der vijanden geraakt , doch dezelven weder ontkomen was, raadde den Conful, om de belegerden , die zich bij de fchijnbaare werkeloosheid der Romeinen op zekeren Feestdag aan den drank en daarna aan den zor- ge-  geschiedenissen. 357 geloozen flaap hadden overgegeeven, t< overrompelen : het geen thands ook even gemaklijk gefchiedde, als zij zich eers! lafhartig hadden laten uit het veld flaan. De buit dezer verovering was zeer groot: er bleef eene Romeinfche bezetting in de Stad ; met de overige benden trok valerius naar Rome af, om den zegepraal , dien de Raad hem toegeweezen had, te gaan vieren. Wijl dit regeeringsjaar nog niet ten einde was en de Sidiciners nog onbeftreeden waren , zond de Raad de beide Confuls tegen deze vijanden uit, met oogmerk tevens , om a t 1 l iu s ook in eenige krijgseer te doen deelen. Onzeker van den fpoed hunner onderneming, ftelden de Confuls l. /emiliusl mamercinus tot Dictator aan, om in £ hunne plaats de verkiezing van nieuwe Overheden te regelen , wanneer zij op dien tijd nog in het veld mogten zijn. Daar zulks plaats had, werden t. ve - r. turius en sp. postumius tot ConJuls benoemd, die eer dat zij het krijgs-S' bewind van hunne voorgangers overna- ^ men, ter believing des Volks het voorftel ró' Z 3 dez-Co. • w. BOEK UI. hoofdst. J. voor C. 322. J. van R, 420. l. AF.MIiüs maER CINUS iclator. van R. 43i. voor C. 321. '. VBTU- js en sp. iTUMiUB r.  35^ romeinsche IIL boek Ilf. hoofdst. J. voor C 331. J. van R 42 x» deeden, om eene volkplanting naar CaleS te zenden. De Raad beiloot op dit voorftel , dat vijf - en - twintig honderd burgers 'zich tot deze verhuizing konden aanmeldden bij ca es o duilius, t. quintius en m. fabius, die tot Geleiders dezer volkplanting benoemd werden. (O De vruchtbaare grond en vooral de heerlijke wijnbergen dezer ftad, welke daar bij van geen gering aanzien was, maakten deze verhuizing voor de volkplanters hoogst aangenaam. (2) De nieuwe Confuls bragten den krijg tegen de Sidiciners niet verder, dan de voorigen denzelven gelaten hadden. De vijanden, die wel zagen, dat het om hun* ne geheele onderwerping te doen was, hadden door de uiterfte infpanning hunner krachten een zeer groot leger bij een gebragt, en bekreunden zich niet aan de plun* dering hunner grenzen. Hun nadruklijk aan (1) Liv. L. VIII. c. 15, ió\ (a) Ceixar. Ceogr. Ant. T. i, p. 682. Meest felle de Latynfche Dichters hebben den lof des Caltnifchen wijns bezongen. Ho rat. L. i. Od. 20, ea ai, martial, & juvenal. pasfiai,  geschiedenissen. 3^ aan te tasten zou evenwel zoo bezwaarlijk nietgefcheenen hebben, wanneer men geene ontrustende berichten van den kant der Samniten gehoord had. De Raad eischte van de Confuls de be-! noeming van eenen Diëtator af, en p. cornelius rufinus nam uit hunne handen het Oppergezag over: maar de Wigchelaarij was den Confuls gunftig ge-' noeg, om den Diëtator uit hoofde van kwaade voorteekenen te doen aftreden. Eene befmetlijke ziekte werd echter van de partijen der Confuls voor een bewijs hunner eigene onvolledige aanftelling opgegeven, en zoo keerde het flaatsbeftuur tot eene korte Tusfchenregeering. A. cornelius en cn. domi-J. tius namen de teugels des bewinds inT handen, maar veel eer, om dezelven wettig over te geven aan eenen Diclator, A dan om ze zelve te voeren. Een onge-cl grond gerucht, dat de Galliërs weder inTJ vijandlijken optogt waren, deed M. papirius crassus tot zulk eenen Op- i perbevelhebber benoemen, die voords p. f11 valerius poplicola onder zich'» aanftelde. Maar eer de Diëtator zijne fcherpe Z 4 leger- nr. BOEK III. HOOFDST. f. voor C. 33«[. van R. 421. P CORNEJUS RDF1- nus Diéla'or. voor C. S3C van R. 422. . COR NEUS 11 en i. DOMI71 Cosf. 1. PAPIJS CRAS- 1 Diüa.  360 romeinsche III. bo ek III. HOOFDST. J. voor C. 330. J. van R 422. Vredes verdrag met al exander van Epi- legerwerving volbragt had, kreeg men reeds van uitgezondene befpieders bericht, dat men van dien kant niets te vreezen had. Het vermoeden van vijandlijke oogmerken der Samniten hield intusfchen het Romeinfche leger nog al op den grond van Sidicinum. De krijgstoerustingen der Samniten hadden echter alleen geftrekt, om alexand e r van Efirus, die andermaal in Italië geland was en de Lucaniërs aangetast had, uit het zelve te helpen verdrijven, maar fchoon deze vorst beide die volkeren in eenen veldflag overwon, maakte hij evenwel liever een vreedesverdrag met de Romeinen , dan dat hij een geluk, het welk hem te weinig fcheen te dienen, wilde vervolgen. (O Ontflagen van de vrees der Galliërs, en gerust gefield omtrend de Samniten, befteedde men het einde van dit jaar, om eene fchatting van de Romeinfche burgers op (1) Liv. L. VIII. c. 17. Het ontwerp van de>en Vorst, om met zijnen neef het gebied over de geheele aarde te verdeelen, mislukte wederom. JusÏIW, Hifi. PkJlipp. L.XU. Q. 2, Zie boven bl. 3»,  geschiedenissen. 361 op te maaken, welke na de ontzaglijke HL vermeerdering van derzelver aantal, door B i," de vergunning van het burgerrecht aan zoo H00FD8T' veele volken, die wel eer flechts bond-J' voor C' genooten waren, ten hoogften noodig J- van R. was. Men voegde nu ook bij de zeven 422" en twintig wijken, welke reeds in wezen waren , twee nieuwe, de Meciaanfche, welke zich naar Lanuvium uitftrekte en de Scaptiaanfche, welke tusfchen den Tiber en Praeneste doorliep. De Praetor l. pa.pir.ius deed het Burgervoorftel, om aan de inwooners der ftad 1ecIVon- a 7 . a"der Item Acerrah&t burgerrechttoeteftaan, en zulkswAcerra werd hun vergund, zonder echter hettoegeftaan' recht te hebben van mede in de volksvergaderingen te ftemmen. (i) De Confuls,u. claudius marcel-j. voor c lus en c. valerius hadden in hun 329. regeeringjaar geene uitwendige vijanden/' 4^3.r' noch onrustige burgers te beftrijden, maar m. clauzagen het Gemeenebest van de aanzien-?™^" lijkfte mannen berooven op eene wijze c- VALEwelke livius liefst aan de voordduuren'™' ^ de befmetlijke ziekte toefchrijft, maar wel» (O Liv. L. VIII. c. 17. 2 5  302 ROMEINSCHE IH. welke door andere oude Schrijvers aan III. eene wandaad geweeten wordt, welker voor- hoofdst. beeld nog geheel eenig in Rome 's gefchie- J' v°°r C,denisfen was. Na dat 'er reeds zeer veele 329- J. van R.voornaame mannen aan dezelfde ziekte Aanzien en *"c^er a^en °P dezelfde wijze geftorlijke vrou-ven waren, bood zich eene dienstmaagd gifmengeL ^ ^en ^e^s cum^s Q- e a bi u s m atij veroor-xiMUS aan, om de oorzaak dier algedeeld meene fterfte op te geven, onder afvordering der belofte, van zich door deze ontdekking in geen gevaar te brengen. Fabius gaf den Confuls en dezen den Raad hier van kennis, en eenpaarig gaf men der dienstmaagd alle verzekering van veiligheid. Hierop verklaarde zij , dat het leed der burgerij te wijten was aan vrouwelijke gruwelen, want dat de aanzienlijke vrouwen vergiftigde dranken kookten, en hierin, wanneer men haar wilde volgen, op de daad betrapt konden worden. Men volgde de aanbrengfter en vond verfcheidene voornaame vrouwen bezig met het kooken van kruiden en ander vreemd tuig. Men bragt deze mengzels • op de markt en daagde terftond twintig vrou-  geschiedenissen. 36*3 Vrouwen, bij welken men zulks bevon- Hf. den had, voor de rechtbank. Twee dezer B n j" gifmengfters, cornelia en sergia,h°°fdst. beide van Raadsheerlijken geflachtebeweer-7* voor °' den, dat deze dranken heilzaame genees-J- vanR, middelen waren, en gaven haare overige 4234 medepligtigen, toen de dienstmaagd aandrong, dat zij dezelven dan maar drinken zouden, openlijk den wenk, om ze zelve ledig te drinken. Allen verzwolgen zij hier op het doodlijke gif, en ftierven ten aanzien des ganfchen volks. Bij een nader onderzoek der medepligtigen aan deze guwelen vondt men nog een zeer groot aantal verdachte vrouwen, waarvan tot honderd en zeventig toe ten dood veroordeeld werden. De Romeinen, die tot op dien tijd toe nog nooit van gifmengfters gehoord hadden, hielden deze ijslijke gebeurenis, bij welke hun het heldenhart zelfs ontzonk, voor een bovennatuurlijk voorval: zij befchouwden dezen gruwel meer als het geVolg van ontftelde harfenen, dan van moordzuchtige harten, en zich herinnerende , dat men wel eer na de uitwijking des Volks, welke altijd als het hoogst- moog*  364 ROMEINSCHE ML mooglijke leed was aangezien, met goeden bi°ii.k uitflag eenen fpijker door een Dictator hoofdst. haci iaten flaan, befloot men eenpaarig, J' v°°rC'om tot dit werk cn. quintilius als J. van ^ Dictator te benoemen, die met zijnen On„ derbevelhebber, l. valerius, het c QUINTIUS Die- zelve verricht hebbende, zijn ambt neder- legde. (1) J. voor C. Na het vreedzaame verloop van een j vanRiaar» waarvan livius niets gewaagt, ge424- lijk de gefchiedenisfen meest altijd zwijgen L. papi- van (jje gelukkige tijdperken, die door RIUS CUR- ö O j r sor en c. geen oorlog noch burgerkrijg ontrust wer- POKTILIUS j libo Of. "en ' CO Liv. L. VUL c. 17. Val. Max. L. II c. 5. ex. 3. Zonder de minfte reden voor deze heillooze zamenzwering te vinden en na de twijfelachtige opgave van livius, die duidlijk genoeg zegt, aan deze vertelling van anderen niet volkomen te ge. looven, moeten wij fchier verfchooning vragen voor het boeken van zulk eene gebeurenis, welke de anders algemeen erkende braafheid en huwlijkstrouw der Romeinfche vrouwen van dien tijd nog ongelooflijker maakt. — Wie durft echter feiten, hoe onwaarfchijnlijk dan ook, verzwijgen, welken men altijd befchouwd heeft, als het tijdvak des zedenbederfs eener naiie te openen ? — Wanneer evenwel de daad zelve waar is, dan fmart ons de doodftraf van vrouwen» welken men voor zinneloos hield.  geschiedenissen. 365 den, als of het menfchen moorden alleen Itt. vereeuwiging waardig was! (i) - na het B°nu verloop van dat jaar, in het welk l. pa_ hoofdst. pirius cursor en c. poetilius1' voorc* libo Confuls waren, (2) kwamen de bun- J- ™*R. delsin handen van l. papirius cras- l425' sus en l. plau!tius venno. riu'scras. De Lucaners en de inwooners van Fa IZvwï brateria, eene Volscifche ftad, kwamen inV£N*° het begin van dit jaar den bijftand der^" Romeinen tegen de vijandlijkheden der Samniten vragen, met aanbod hunner onderwerping aan het gemeenebest. De Raad nam hunne onderwerping aan, en liet den Samniten aanzeggen, zich van alle vijandlijkheden tegen deze volken te ont- hou- COBarthelemy Foyage du jeune Anacharfis en Creee T. I. p. 75 & ?6, of bL ?? m ?g yan D. I. der vertaaling, welke ik mijnen Landgenooten eerlang van dat uitmuntende werk zal aanbieden. (2) Volgends de Fafti Capitolini heeft liviu deze twee Confuls overgeflagen, dien henr.dod! well (Dif. x. de Cyclis n, 78 & 79.) alhier ingevoegd heeft, het geen doorcATRou en rou,UIE T. V. P. 40, 41.) driejaaren vroeger gefchied is.  366 ROMEINSCHE in. houden : waar aan zij gehoorzaamden, Bi7|F]K niet zoo zeer uit zucht, om met Rome in hoofdst. vrede te blijven , als wel uit onverrao- ™°7rC'gen, om voor als nog den oorlog tegen j. van R.het zelve te kunnen voeren. ** \ De Priverners waagden het nu, met de Vijand- , lijkheid inwooners van Fundi vereenigd , onder lüwmèa het geleide Van VI T R U VIU S V A C C U S , fundi, den Romeinfchen grond door ftrooperijen te tcnenden. Hun Aanvoerer was even zeer te Rome, als in zijne eigene geboorteplaats bekend, daar hij zelfs, na de mededeeling van het burgerrecht aan zijne Stad , eene wooning binnen Rome genomen had. De ijdele eerzucht, om eenmaal aan het hoofd van eenig leger te liaan, had hem waarfchijnlijk alleen aangefpoord, om de inwooners der twee genoemde Steden tot eenen opftand te bewegen. De Confuls trokken tegen hem te veld en floegen hun leger digt, bij het zijne neder. Het ontbrak hem even zeer aan beleid , als aan moed. Bevreesd, om in zijn leger te worden opgeflooten, en tevens, oni zich te ver buiten het zelve te waagen, fchaarde hij zijn krijgsvolk zoo nabij het zelve , als hem flechts mogelijk was. Hetge-, zjcht  geschiedenissen. 367 zicht der Romeinen was genoeg, om deze iii. benden te verfchrikken, echter wist hij ze BjJrElt nog aan den flag te brengen, doch met«>o*i5r. den eerften aanval vlooden zij lafhartig J*voor cnaar hun leger, welks nabijheid haarej. JÏ'r. nederlaag niet bloedig maakte. Al vroeg 42S* in den nacht begaven zij zich naar Priyernum, om meer veiligheid binnen deszelfs fterke wallen te zoeken. De Confuls verdeelden nu hunne krijgs- /w/o«; magt: plautius rukte met zijne ben-d.erwerPt den op Fundi aan , maar werd terftond ^ door den Raad dier Stad ontmoet, die hem' opreohthjk betuigde, geen deel genomen te hebben aan den opftand van v 1 t r u vi u s of van de Prherners, maar , dankbaar voor het vergunde burgerrecht \ nog hartelijk alles aan te bieden tot wel' zijn van den Romeinfchen Staat. De Conful nam genoegen in deze verklaaring, en fchreef naar Rome, dat Fundi zich pli'chtïnaatig gedroeg, (i) BeiCO Liv. L. VIII. c. 18. Volgends den Gerehiedfehrijver claudius, bij livihs aangc Iwald, zou plautiu*- de belhamels geftraften drla honderd en vijftig muiter, geboeid naar Rome gezon»  368 romeinsche IIï. Beide de Confuls vereenigden zich nu B°iEftK weder , om Privernum te belegeren: een hoofdst. van hun werd kort daarna terug geroe- j. voor C. om verkiezing van nieuwe Over327' r J. van R.heden te regelen, en eer Privernum ver425' overd was,hoorde men weder het gerucht van den optogt der Galliërs, die den Romeinen nog even vreeslijk bleeven, als de Romeinen thands bij hunne nabuuren waren. J.voor C. L. /emilius mamercintjs en c. j. van R.PL autius verdeelden terftond, op den 4a(S' ■ eerften dag der aanvaarding hunner amb- MAMERci-Sten» den duöbelden krijg onder zichnüsII. en Mamercinus , wien de Gallifche T'ivTcof krijg ten deel viel, hield eene buitengewoone legerwerving, waarbij hij eene menigte van handwerksluiden aannam , die door hun zittende leeven voor den krijg anders het minste gefchikt geoordeeld werden. Met zulk een talrijk leger trok hij tot aan Veji voord , maar tot daar toe gee- zonden hebban, en zou tevens de Raad geen genoegen genomen hebben in de laage onderwerping van Fundi, wijl die alleen gefchiedde, om welver, diende itraiTen te ontgaan.  geschiedenissen. 369 geene vijanden ontdekt hebbende, durfde nr, hij zich niet verder van Rome begeven, °°Eï uit vrees van het zelve bloot te laten voor hoofdst. eenen vijandlijken aanval langs eenen ande-J* v0°r c» ren weg. Na verloop van weinige dagen j. van' R. zag hij echter, dat men zich weder door *i6' een ijdel gerucht had laten verfchrikken, en trok daarop met zijne ganfche krijgsmagt naar zijnen Ambtgenoot toe, die het beleg van Privernum voordzettede. De verovering dezer Stad wordt op Privernum tweederleie wijze befchreeven. Volgends^"ag" de eene zou zij iformerderhand ingenomen, en vitruvius leevendig gevangen gemaakt zijn; maar volgends de andere zouden de burgers vitruvius in de handen der Romeinen gefield, en zich zeiven op genade aan hun overgegeven hebben. — De Raad beflischte het lot van vitruvius en vzw Privernum. De Stad werd ontmanteld en kreeg eene fterke bezetting in, de overwonnen muiter werd gevangen bewaard voor den zegepraal over deze verovering en toen, na eene geesfeling, onthoofd; zijn huis te Rome werd omvergehaald en zijne goederen verbeurd verklaard. Omtrend den IV. deel. A a Raad  37° romeinsche HL Raad van Privernum werd hetzelfde ben[. flooten , als wel eer omtrend dien van hoofdst. yeiitren, eene ballingfchap naaralijk aan v^C'gene zijde van den Tiber. J. van R. "Wijl 'er dus nog niets ten opzichte der 42 ö. Raad mwooners van Privernum bepaald was, pleeging droeg de Conful plautius derzelver vonnis cler10t aan de overweging van den Raad voor, Pi-her. en ^oos hier toe den tijd, wanneer hij ners. meende, dat het Volk door de doodftraf van vitruvius en van nog verfcheidene andere belhamels reeds verzadigd van het gezicht der flachtofferen zijn zou. Hij noemde de verleide burgerij onfchuldig , en gaf in bedenking, of men de Priverners, de naaste buuren der Samniten, met wien de vrede op eenen bouwvalligen voet ftond, niet liever door eene zachte behandeling tot vrienden wilde maaken, dan door eene ftrenge verbitteren. Fier ge- Terwijl men hier over het reeds beeen^afge- zwaarlijk eens kon worden, wijl elk naar zant der maate zijner eigene gefteldheid infchiklij- Priver- 0 0 1 ners. ker of ftrenger over deze burgerij dacht, maakte een afgezant, uit derzelver naam in den Raad verfcheenen, de overleggingen hier over nog moeilijker, wijl hij zich  GESCHIEDENISSEN. 37* zich in eene houding vertoonde, welke irr. meer met zijnen voorigen ftaat, dan met "f* zijne tegenwoordige vernedering overeen, hoofdst. kwam. Een der Raadsheeren, die van de'- voor c' ftrengfte partij was, vroeg hem: „ wel-J. van'R. ke ftraf dunkt u, dat de Privernen ver- 42<5, diend hebben?" Zijn andwoord was: „ die ftraf, welke men elk waardig reekent , die ijverzuchtig voor zijne vrijheid is." Dit vrijmoedig befcheid verbitterde hun op nieuw, die reeds ongunftig over de Privernen dachten. De Conful wil* de dezen nadeeligen indruk wegnemen, door den afgezant gelegenheid te geven,' om zich meer overeenkomftig zijnen toeftand te laten hooren, en vroeg hem daarom : „ wel nu, wanneer wij u eens alle ftraf kwijt fcholden, welk eenen vrede zouden wij ons dan van uwen kant kunnen belooven?" „ Eenen eerlijken en duurzaamen, andvvoordde hij, wanneer gij ons eenen goeden vrede fchonkt, maar eenen kortftondigen, wanneer dezelve onredelijk zijn mogt." Dit tweede andwoord bragt zommige Raadsheeren buiten zich zeiven van gramfchap, zij hielden het zelve voor de eigenlijke opAi s roer-  372 romeinschë in. roerkreet van vreedzaame volken, en Bm.K dreigden den Priverner met hunne volle hoofdst. orJgenade. Maar het weldenkender geJ' v°°$mC deelte van den Raad werd door deze fieJ. van R.re taal tot geheele andere gedachten ge4t en fcaoon men algemeen dacht, dat j. van R.hij door deze milddaadigheid eerder zijne 4t*7' erkentlijkheid voor het volk betoonde, het welk hem van eene befchuldiging van overfpel had vrijgefproken, (O dan wel dat dezelve tot eene bloote vereering zijner overleedene moeder geftrekt zou hebben , echter had deze uitdeeling terftond die uitwerking, dat hij, in zijn afzijn zelfs, tot Gemeensman voor het volgende jaar verkoozen werd. Dit jaar eindigde wel zonder in - en uit- wen- 0) Bij valerius Max. (L. VIII. c. i. ex, f) vinden wij dit geval aldus verhaald: „ q. flavius, de Wigchelaar werd van c. valerius bij het Volk aangeklaagd. Veertien wijken hadden reeds in zijne veroordeeling geftemd, wanneer hij uitriep; ik worde onfchuldig veroordeeld. C. valerius andwoordde hier op met even luider ftemme: fchuldig of onfchuldig raakt mij niet, wanneer gij maar veroordeeld wordt, Doch dit fchaamtelooze gezegde deed alle de overige wijken tegen den eisch Hemmen, en dus werd f l, a v i y s door de meerderheid vrij gefprQ'  GESCHIEDENISSEN. 375 wendige onrust, maar geenzins zonder nr. uitzichten op eenen nieuwen oorlog voor "J" het volgende. De Stad Palaepolis WasH00FD'T' het voorwerp van den aanftaanden krijg.J" voor;c« Dezelve lag digt bij Napels en werd metj- vaa die ftad door één volk bewoond, het geen W' afkomftig van Cumae was. Gelijk dit volk van Griekjehen ooriprong en uit Euboea naar Italië verhuisd was, zoo lagen ook beide deze fteden in dat gedeelte van Italië, het welk Groot - Griekenland genoemd werd. — De grootheid van Rome had het zelve dus reeds tot over de grenzen van eigenlijk Italië (i) benijd gemaakt. — De Palaepohtaanen fteunden op hun eigen vermogen, reekenden op den bijftand der Samniten, wier onwelmeenendheid jegens de Romeinen zichtbaar genoeg was, en hielden de laatften geheel verzwakt door de jongstgeleedene pest, welke het gerucht bij hun naar evenredigheid van den afftand vergroot had. In deze begrippen ftaande pleegden zij veele vijandlijkheden tegen de Romeinen, die het Campaanfche en Falernifche land bewoonden. De O) Zie boven D. I. bl. 2, 3. Aa 4  376 romeinsche iii. De nieuwe Confuls l. cornelius Bin.K lentulus en q. publilius phi- hoofdst. L0 Zonden bij den aanvang hunner re- ï* j°2" C' geering verbondspriesters naar Palaepolis, j. van R. om voldoening hier voor af te eisfchen : T4aS' maar het ftoute andvvoord der Grieken, L. cornelius wier dapperheid men minder reekende, enQT.Upu- naar maate hun gezwets grooter was , elilius deed den Raad en het Volk hun den oor- PHILO n. Cof. log aanzeggen. Terwijl publilius tegen Palaepolis uittrok, nam cornelius opzich, om een waakend oog op de Samniten te houden en legerde zich hier toe bij Capua, wijl het gerucht wilde, dat de Campaners zich reeds door de Samniten tegen de Romeinen hadden laten overhaalen. Beide de Confuls bevestigden den Raad in het denkbeeld, dat men weinig hoop op den duurzaamen vrede der Samniten Hellen kon. Publilius zond bericht naar Rome, dat Palaepolis eene verfterking bekomen had van twee duizend inwooners van Nola en van vier duizend Samniten: cornelius gaf kennis van eene algemeene wapening der Samniten en van derzelver aanzoek tot ontrouw bij ver- fchei-  GESCHIEDENISSEN. 377 fcheidene bevoorrechte fteden der Romei- HL nen. B0[" De Raad, die den weg van onderhan- H0OFDS,r« deling eerst nog wilde beproeven, zond',Y°3°4r C afgezanten naar Samnium, maar deze kree-J- van R, gen een trotsch befcheid. „ Men beweer- rT428* 1 Hcrvat- cle, dat de bijftand der Grieken het werktïng van van bijzondere burgers was: en dat mènJü^J" zich niet had opgehouden met de verlei- krik« ding van Romeinfche fteden, wijl men zelf vermogend genoeg was , om , wanneer men wilde, den oorlog te voeren. In tegendeel ontveinsde men geenzins, geërgerd te zijn, over de herbouwing en bevolking van Fregellae, op den Samni. tifchen grond gelegen, en verklaarde men tevens, gezind te wezen, om die volkplanting met allen geweld te verdrijven, indien dezelve niet weggenomen werd." Op het voorftel van een der afgezanten, om de uitfpraak over dit gefchil aan de gemeene vrienden en bondgenooten van de Romeinen en Samniten over te laten , andwoordden zij: „ waar toe dien omflag ? onze wapenen, Romeinen , en niet uwe woorden , — de velden van Campanie, waarin wij eikanderen zullen vinden , — dekrijgsAa 5 g0Ci  3?8 romeinsche ni. god zelf en geene andere fcheidsluiden, H£, moeten ons gefchil beflechten. Laat ons hoofdst. tusfchen Capua en Suesfula elkander flag v3°2°4rf C'leveren, en zien of Samnium dan of Ro1' v»n R-»i£ Italië beheerfchen zal." De afgezan42 ' ten, die zich eerst infchiklijk betoond hadden, namen hierop de geheele waardigheid van het gemeenebest aan, en zeiden: „ wij ontvangen geen bevel van eenen vijand, maar zullen te veld trekken, werwaards onze Veldheeren ons geleiden zullen." Intusfchen had publilius zich zoo gunftig tusfchen Palaepolis en Napels gelegerd, dat alle onderlinge bijftand dier twee fteden geheel afgefneeden was. De tijd der verkiezing van nieuwe Confuls naderde, maar men durfde geen der tegenwoordigen van zijn leger afroepen, om dezelve te Rome te komen regelen. Men verzogt cornelius daarom in eenen brief, hier toe eenen Dictator te willen benoemen, terwijl men door de Gemeensmannen bij het Volk een voorftel liet doen, om publilius de waardigheid van Proconful te laten behouden, tot dat de oorlog met de Grieken ten einde was. Daar  geschiedenissen. 379 Daar dergelijke Dictatorfchappen zeer III. gemaklijk door elk konden waargenomen BjILK worden, verwekte de eer, welke zulkf!00FDS'r« eene hooge waardigheid aan eene ganfche f* voor c* familie gaf, thands eene bijzondere wan- h w R. gunst, waarom nooit gedacht werd, wan- 4a8: neer de Diëtator tot het voeren van eenen te^d? hagchelijken oorlog benoemd werd. Zulksaanftelling had voornaamhjk plaats bij de aanftelling metator. van M. claudius marcellus, wijl hij flechts een Plebejer was. Eerzuchtige en wangunftige mededingers hadden de Wigchelaars in den arm genomen, en hun doen verklaaren, dat zijne benoeming gebrekig was. De Gemeensluiden zagen dit guichelfpel te duidlijk in, om niet openlijk te beweeren : „ dat niemand van zulk een gebrek iets kon weten, wijl de Conful hem geheel alleen in den nacht benoemd had; dat de Conful zelf hier van niets in het bijzonder of openlijk gemeld had; dat 'er ook niemand was, die verklaaren kon, het voorgewende gebrek gehoord of gezien te hebben; dat Wigchelaars te Rome niet konden raaden, wat 'er in het leger des Confuls gebrekigs gebeurd ware; maar dat elk een zeer duidlijk  38o ROMEINSCHE nr. lijk zag, dat de burgerftand van den Dienl tator het eenige gebrek zijner aanftelling hoofdst. zou moeten zijn." Het gezag der Wigï* ^ ^'chelaarij was echter al te groot in het J. van R.gemeenebest en voor de Staatkunde alte 4a8, onontbeerlijk, om het zelve, door gehoor aan deze bedenkingen te geven, eenigzins te fchenden. Claudius moest zijne waardigheid nederleggen, en veertien Tusfchenkoningen volgden eikanderen J. voorC.°P» vo°rdat c. poetilius en l. pa3?3-RPiRius mugillanus tot Confuls be^ 429^'noemd werden, (i) C. poeti- Na dat den Samniten de oorlog aangel.UpAPi-en zeSd was» plaatften de beide nieuwe Conkiüs mu- fuis zich aan het hoofd der kriigsmagt, gi1.lanus ° Of. waarover cornelius bij Capua het bevel gevoerd had, en kreegen aldaar eene aanmerklijke verfterking, waarop zij niet hadden kunnen reekenen. De Lucaners en Apuliërs, met wien de Romeinen nog nimmer iet uitftaande hadden, booden zich als bondgenooten aan met beloften van wapenen en manfchap, en werden gereediijk in vriendfehap aangenomen. Dit (O Liv. L. VIII. c. 22. 23.  GESCHIEDENISSEN. 381 Dit gaf den Romeinen eene overmagt, wel- NI. ke hun dezen veldtogt tegen de Samniten zoo gemaklijk , als voordeelig maakte. H00FDST"« Eene uitgeftrekte plundering van den vij-J' 3°or C' andlijken grond , en de verovering vanJ- va'n'R. drie Steden (i) was het gevolg dezer ver- 42p* eeniging. De belegering van Palaepolis werd met Palaepolis geen minder geluk door den Proconful^^gt voordgezet. Door het wegnemen vannomenalle gemeenfchap tusfchen de belegerden en de Napolitaanen, ontbrak het binnen de Stad weldra aan allerleie noodwendigheden , waarbij nog kwam, dat de vier duizend Samniten en twee duizend inwooners van Nola in dezelve zoo allerfchandelijkst huishielden, dat de vrouwen en dogters der burgers niets erger van overwinnende vijanden, dan van deze hulptroepen konden geleeden hebben. Eenigen tijd te vergeefsch op ontzet van de zijde van Ta. rentum gehoopt hebbende, fcheen den belegerden de overgave aan de Romeinen nog het geringfte van twee kvvaaden. Charilaus en nymphius , de twee (1) Allifae, Callifae en Rufrium.  3ö2 romeinsche III. twee Overheden der Stad,zulks mede inUi, ziende , overlegden met eikanderen het hoofdst. ontwerp tot deze overgave, welke zeer '* v3°°3rtC'bedekt gefchieden moest om den tegenJ. van R ftand, dien zij van hunne eigene bezetting te vreezen hadden. Schrander Charilaus wist uit de Stad te gevan cHgARi-raalcen en begaf zich naar het leger van laus en publilius. Hij bood hem Palaepolis kymphius. .... aan, maakte hem zijn ontwerp tot de overgave bekend, en verzekerde hem : „ geen bijzonder voordeel te beoogen, maar hier voor alleen dit ten algemeene nutte van zijne burgerij te eisfchen , dat het Romeinfche Volk meer gedachtig zou willen zijn aan de hagchelijkheid dezer overgave , dan aan de roekeloosheid der vijandlijheden van Palaepolis, dewijl hij het voords aan de Romeinfche edelmoedigheid over* liet, om hem door de gevolgen zijner onderhandeling tot eenen redder of tot eenen verraader van zijn vaderland te maaken." Publilius, die zijn gedrag prees, nam genoegen in zijn ontwerp , en gaf hem eene bende van drie duizend mannen onder bevel van l. quintius, om op zijn  GESCHIEDENISSEN. 383 zijn tijd, dat gedeelte der Stad te beitor- lil men, het geen de Samniten bezet hielden, "f* Nymphius had gelijktijdig van zij.hoofdst. nen kant den Bevelhebber der Samniten^' voor c* door looze redenen overgehaald, om metj. van-R. de vloot, welke in de haven van Palae- 429* polis lag , eene landing op den Romeinfchen bodem te doen, terwijl al de krijgsmagt der Romeinen thands voor de Stad of bij Samnium in het Veld was. Hij overreedde hem, dat zulk eene landing hem eene vrije ftrooping geven zou tot onder de wallen van Rome, maar raadde hem tevens aan, om in ffilte bij nacht uit te lopen. Terwijl men , naar zijnen misleidenden raad luisterende, fchier al het Samnitifche volk, flechts eene geringe bezetting uitgezonderd, op het flrand bragt, werd charil aus, volgends affpraak, met zijne drie duizend mannen binnen gelaten. Op het geweldige gefchreeuw, het geen de Romeinen in de Stad aanhieven, hielden de burgers, die van alles fpoedig onderricht werden, zich ftil en liepen de krijgsknechten van Nola, op de ontdekking van het verraad, terftond aan de andere zijde der Stad de poort uit. De Samniten, die bui-  384 ROMEINSCHE lil. buitengeflooten waren , hadden wel een Bii£K gemaklijker, maar tevens een veel fchanhoofdst. delijker, heenkomen, daar zij met agterlaj. voor C. tjng van ajjes zonder wapenen of reistuig j. van" R. te huis kwamen en de befpotting van al42p' le hunne nabuuren over hunne uitrusting van de Palaepolitaanfche vloot moesten verdragen. Zegepraal Schoon deze Griekfche ftad door haare van eenen jnwooners veei eer overgeleverd, dan wel Proconfuh ^ Proconful veroverd was, werd hem echter de eer van eenen zegepraal toegelegd, dien hij alzoo in eene waardigheid vierde , welke tot nog toe in het gemeenebest onbekend geweest was. (1) Vijand- Deze overgave van Pfl/t Tarentyners, die eerst deze Stad met ijdele beloften gevleid hadden en thands dezelve over haare onderwerping aan Rome verfoeiden , waren niet flechts hierover, maar ook over de afvalligheid der Lucaners en Apuliërs zoodanig verbitterd op de Romeinen , dat zij tegen hun alle vijandlijke poogingen in het werk ftelden. De dood van (O Liv. L, VIII. c. 25, 26",  geschiedenissen. 385 van alexander van Epirus, die in Hf. dit jaar geftorven was, (1) had hun van Bm.K hunnen ftevigiten fteun beroofd, en daar H00FDST» door waren zij verplicht, om thands door1" ™" c* fchelmerijen tegen Rome uittewerken ,J« van'lt. waartoe hun rechtftreeksch geweld onmag- 4*9' tig zou geweest zijn. Zij zogten Rome deszelfs nieuwe bond- Afval dee genooten te onttrekken en vonden, m]lLuca"en' het nooit aan luiden ontbreekt, die naar ftaatsveranderingen wenfchen, eenige Lucaniërs, met wien zij hier over konden handelen. Onder andere kunftenaarijen, door hun tot dit oogmerk in het werk gefield , kochten zij eenige Lucaanfche jongelingen om, die eikanderen den rug aan Huk geesfelden en hunne landgenooten wijs maakten, dat zij van de Romeinen alzoo mishandeld en fchier om hals gebragt waren , alleen, om dat zij eenen voet in derzelver bijzondere leger hadden durven zetten. Door deze vertooning en eene dwaaze ligtgeloovigheid misleid, beklaagden zich de Lucaners over hun verbond met Rome en begeerden zij dwaaslijk, op nieuw met (O Lit. l. vin. c. a4. IV. deel. Bb  386* ROMEINSCHE III. met de Samniten vereenigd te worden. Bil^.K Zulk eene fchierlijke verandering zonder hoofdst. eenige reden , zelfs zonder eenigen fchijn J' ™°r cvan reden, maakte de Samniten huiverig J. van R.voor deze vereeniging: zij eischten den *29' Lucaners borgen voor hunne welmeenendheid af en vorderden van hun het innemen van aanzienlijke bezettingen in hunne fterkfte fteden. Dezen bewilligden zulks en ontdekten het fchandelijk bedrog van Tarentum niet, voor dat het hun onmooglijk was, zich tegen eene magt te verzetten, welke zij zelve in hun land hadden gehaald. (1) Den in dit jaar, het welk zulke groote gefchershet beurenisfen buiten Rome opleverde, had recht op Djnnen het zelve mede eene plaats, wel- den per- zoon der kede onvermogende fchuldenaars ontfloeg n™™de\ van den wezenlijkften last hunner fchulnomeu. den, door den fchuldeisfchers het recht te benemen, om de behoeftigen in hunne huizen gekluisterd te houden. Tot deze aanmerklijke verandering in de derde Tafel der wetten, (2) gaf de fchande- lijke (1) Liv. L. VUL c. 27. (3) Zie boven D. III. bl. 301, 302.  geschiedenissen.' 387 lijke wellust en onmenfchelijke wreedheid nr. van eenen woekeraar aanleiding. C. pu- bnek blilius, een jongeling uit den burger-hoofdst. ftand, maar evenwel van goeden huize,voorC« had zich, voor de fchulden van zijnenh S'r. vader, in de magt en dienst begeven van **9' t. papirius. Zijne edelmoedigheid, zijne jeugd, zijne fchoone geftalte, het welk alles medelijden in het hart zijns meefters moest verwekt hebben, bragten in het zelve de fchandelijkfte lusten voord. Het onnatuurlijke genot zijner bloeiende jeugd als de toevallige renten van zijns vaders fchulden befchouwende, trachtede hij eerst den jongeling door fchandelijke dartelheden tot zijn verfoeilijk oogmerk te brengen, maar, geenen ingang voor zijne gruwelijke taal of doemwaardige beloften in het deugdzaame hart van dezen braaven jongeling vindende, beproefde hij den weg van bedreiging en liet hem ftrenglijk geesfelen. De jongeling, die, bloot gefteld aan de onbefchoftheden van den fnoodilen booswicht, in zijn rampzalig lot de ellende van alle zijne behoeftige medeburgers reeds fmartlijk gevoeld had, kon na Bb 2 deze  338 ROMEINSCHE UT» deze mishandeling zijne gevangenis niet "i* langer verdragen. Zich aan de vervloekte hoofdst. kiaauwen van het ondier, het welk hem * ™2°r.°"dus fchandelijk en gruwzaam geteisterd J. van R. had, ontrukkende, rende hij naar de markt 420. en riep openlijk der burgeren bijftand in zijnen nood te hulp. Schierlijk was de markt vol van menfchen, die niet Hechts aangedaan over zijne jongheid en verontwaardigd over zijne mishandeling waren, maar die tevens om het lot dachten, waaraan zij en hunne kinderen eens konden blootgefteld zijn. De Confuls, van dezen oploop verwittigd, belegden terftond den Raad, wiens leden, in het te zamen komen , aangefproken werden door de behoeftige burgers, die voor hun op hunne knieën vielen en hun den gegeesfelden rug van den jongeling vertoonden. Ten - fterkften getroffen over deze wandaad maakte de Raad een befluit op, het geen door de Confuls aan het Volk voorgefteld en door het zelve bekrachtigd werd : dat niemand geboeid of gevangen zou gehouden worden, ten zij hij eene misdaad begaan had , ■ waarvoor hij geftraft moest worden, maar dat de fchuldeisfehers alleen de goederen  geschiedenissen. 389 ren en nooit den -perzoon der fchuldenaars lil. zouden mogen aantasten. (1) *°*K Onder de volgende Confuls l. furilt shoofdst« camillus en j. brutus scaeva1'voor c* had het gemeenebest niet flechts met den J. vmT'r. oorlog der Samniten, met de trouwloos- 43°' heid der Lucaniërs en met de vijandlijk-cLS" heid der Tarentiners te doen, maar hoor-11* en J' de men bij dat alles nog, dat de Vesti-scaeva ners, die aan de kust der Adriatifche zeQCof' woonden, met de Samniten een bondgenootfchap hadden aangegaan, en ftond het te vreezen, dat de overige omliggende volken van Samnium, de Marfers, de Peligners en Marucciners gelijkerharid de wa- CO Llv- VIII. c. 28. Het is niet denkelijk, dat deze u papirius, wiens bijnaam niet gemeld is, l. papirius cursor zal geweest zijn, die in het volgende jaar Diftator werd. Men heeft ook reeds van drie u p a p i r i , gewag gemaakc gevonden, waarvan de een cursor, de ander cr as. svs , de derde mugillanus bijgenaamd was : en waarfchijnlijk was deze wel een geheel andere dan een van deze drie voornaame perzöonen, wijl men anders wel eene naauwkeuriger opgave van l i. v 1 us mogt verwacht hebben.fïde drakenborca, in h. L Bb 3  39° ROMEINSCHE III. wapenen tegen Rome zouden opvatten, iii. zoo dra het zelve zich tegen deze nieuwe hoofdst. vijanden zou durven verzetten. ^' C" De raadpleegingen in dezen toeftand J. van R.Waren ernftig, doch de befluiten waren Oorlog ftout» en de uitkomst bevestigde, dat het tegende geluk de ftoutmoedigheidhelpt. De Raad en Samn'i-en Volk beflooten den oorlog tegen de ten. Vestiners. Brutus zou hun gaan beftrijden , terwijl de Samnitifche krijg camillus bij het lot ten deel viel. Over- Brutus legerde zich terftond zoovaTÈRif-" ^ani§ » dat h'j de ganzen van den Staat tus. dekte, en tevens de vereeniging tusfchen de Samniten en Vestiners affneed ; voords plunderde en verwoestede hij het vijandlijke land zoodanig , dat de Vestiners genoodzaakt werden zich aan eenen algemeenen flag te waagen, die, hoe moedig ook van hunne zijde geleverd, echter zoo ongelukkig voor hun uitviel, dat zij het veld moesten ruimen, en zich binnen hunne Steden opfluiten. De Conful liet hun binnen dezelven geene rust; zonder aan zijn krijgsvolk den tijd te vergunnen van hunne wonden te verbinden, viel hij Cutina gan, en veroverde die Stad  geschiedenissen. 391 Stad ftormenderhand met benden, wien iti. de fmart hunner verfche kwetzuuren woe- Bj°ii * dend maakte. Eene andere Stad Cingilia hoofdst. moest even fpoedig voor zijne wapenen J' vo2°ar c* bukken. Hij gaf ze beiden ter plunderingï« van r. aan zijne krijgsknechten , wier vuurige 43°" dapperheid zulk eenen buit in zijne oogen wel verdiend had. Camillus had zijne taak, welke zeker l. paveel bezwaarlijker was, naauwlijks onder-R1US ?t j sor jjiSla- nomen , of het toeval eener ziekte dreef tor. hem van zijne post. Hij benoemde l. papirius cursor tot Dictator in zijne plaats, die voor den beroemdften Veldheer van zijnen tijd te boek ftond, en tot zijnen onderbevelhebber q. fabius maximus rullianus aanftelde , wiens groote bedrijven geduurende eene lange reeks van jaaren in ons gefchiedverhaal zullen uitfchitteren. Het krijgsbevel kon dus in geene be- ,? . , , 0 rout in tere handen toevertrouwd zijn, evenwelz'jne aandrong de Opzichter der gewijde hoende-"611^* ren, welken de Romeinen altijd bij zich in het veld hielden ter raadpleeging over den uitflag van eenig voorgenomen treffen, den Dictator,, naar Rome te rug te Bb 4 kee-  39* ROMEINSCHE Hl. keeren, en op nieuw andere voorteeke- * iiL nen voor zijne aanftelling te laten nemen, hoofdst. wjji de Wigchelaarij bij zijne benoeming ''v°°2C'niet zeer gunftig moest geweest zijn. — J. van R. Papirius geloofde en gehoorzaam- **°'el de aan deze bedenking van het bijgeloof, van papi- Of liever durfde zich niet tegen het zel- rius, om ... niet te ve verzetten, maar wilde tevens zorgen , vechten in dat van zijn afzijn geen misbruik ter zijn afzijn. . .. - , , . verkorting zijner eer of ter krenking van den Staat zou gemaakt worden. Als had hij waarlijk ingezien, dat het bezwaar van den Hoenderoppasfer Hechts een voorwendzel was, om hem van de hand te krijgen en intusfchen den Onderbevelhebber de eer eener overwinning verkrijglijk te maaken, beval hij voor zijn vertrek , dat fabius tot zijne wederkomst, het leger op dezelfde plaats te laten liggen, en zich in geen gevecht met den vijand in te wikkelen had. Het zei- Dit bevel, waar aan eigene eerzucht overtredenmisrchien evenveel deel had, als de zorg door den voor 's Lands welzijn, werd weldra overveihebber. treden. De Onderbevelhebber liet het vijandlijke leger befpieden, en vernam, dat alles in het zelve zoo onachtzaam toeging >  geschiedenissen. 393 ging, als of 'er geen Romein op den Sam- Iir. nitifchen grond geweest was. De eerzucht 35 {jj* eener moedige jeugd, welke zich misfchien hoofdst. waarlijk gevleid had met de eerfte proeve L v°orC* van haar krijgsgeluk, wanneer de Ditta- J. van' R, tor eens afwezig was ; de gevoeligheid 43°' over het wantrouwen of wel de wangunst des Opperbevelhebbers jegens haar in zijn nadruklijk bevel zoo zichtbaar ; en de gunstige gelegenheid, om achtlooze vijanden te overrompelen, bragten fabius tot den ftouten ftap, om de ondergefchiktheid in den krijgsdienst te overtreden, en, in weerwil van 's Dictators vei bod, eene kans met de Samniten te waagen. De jonge Onderbevelhebber beftuurde overwiaden ganfchen flag zoo uitmuntend, datni"gvan papirius zelf hier in niets zou heb-FAB'US' ben kunnen verbeteren. Het krijgsvolk had alles aan deszelfs aanvoerer, en deze wederkeerig alles aan zijne benden, wat men wederzijds verlangen kon. De ruiterij liet de teugels haarer paarden geheel los en rende alzoo met dezelven regelrecht op de vijanden in, na dat zij reeds menig eenen geregelden aanval op derzelver flagorde vruchtloos gedaan had. Bb 5 Het  394 romeinsche III. Het voetvolk fnelde voords met verdub* lil* belde fchreden tusfchen de openingen in, ■oofdst, Welken de ruiters gemaakt hadden, en J. voor c het vijandlijke heir lag al zoo fchierlijk J. van r.over hoop. De flachting was nu algemeen 43°' en ijslijk, en de verovering van vijandlijke wapenen zeer groot. Twintig duizend lijken der Samniten zouden het flachtveld bedekt hebben, al het veroverde krijgstuig werd op een geftapeld en verbrand, het zij, uithoofde van eenige beloften door fabius daartoe voor het aangaan van den flag gedaan, het zij om den Dictator de eer te onthouden, van met zijnen buit in deszelfs zegepraal te pronken. Schrifte- Had de ftoutheid des eerzuchtigen jon- lijk bericht _ejjn hem reeds bij de onzekerheid van daarvan o o * aan den zijne onderneming tot de overtreding der Raad# ondergefchiktheid gebragt, zijne roemrijke overwinning en de lof zijns ganfchen legers vervoerden hem thands natuurlijk tot eenen beleedigenden hoogmoed jegens zijnen Bevelhebber. In plaats van denzelven het eerfte bericht zijner welgelukte onderneming mede te deelen, en dit tevens tot eenige verfchooning voor zijne onge-  geschiedenissen. 395 ongehoorzaamheid te doen dienen, zond H7« hij den Raad een fchriftlijk bericht zijner B°\u^ overwinning. hoofdst. Deze blijde tijding verheugde alle de™°r C' Raadsleden, maar bragt den Dictator tot ]• van R. misnoegen en gramfchap. Hij verliet oo- j^30' genbliklijk den Raad, en, het daar voor gen des houdende, dat de Dictatoriale majesteit enj^^* de Romeinfche krijgstucht zoo wel, als de Samnitifche keurbenden, door den Onderbevelhebber over hoop geworpen waren, indien deze fchennis van een wettig opperbevel ongeil raft bleef, begaf hij zich terftond, en met den allergrootften fpoed vol van dreigenden toorn naar het leger. Het gerucht zijner aankomst was nog- Fabios thands zijne fchreden voor uit gevloogen, vdeJz°tj?t en had tevens door het ganfche leger ftand dei verfpreid, dat hij kwam om te ftraffen,legers' en fchier om het andere woord de ftrengheid van t. manlius prees. Op dit gerucht riep fabius het ganfche leger bijeen en bezwoer het zelve: ,, om hem met den zelfden moed te befchermen voor de onmaatige wreedheid des Dictators, waarmede zij het Gemeenebest te. gen  romeinsche IW« gen de vijanden verdeedigd hadden. Hit boek f , , .., in. beweerde, dat wangunst en nijd over eens hoofdst. arKjers dapperheid en krijgsgeluk, hem V°°J.C* alleen deeden woeden; dat het hem meer J. van r.genoegen zou geweest zijn, wanneer de '*3°* Romeinen de nederlaag gekreegen hadden , dan nu de Samniten overwonnen waren; dat zijn verbod, om in zijn afzijn te vechten, uit dezelfde wangunst oorfpronglijk was, waaruit hij het zelve thands wilde doen gelden. Hij gaf in bedenken, wat men niet van hem zou te vreezen gehad hebben, wanneer de uitflag eens ongunftig geweest was: hoe hij dan tegen het ganfche leger niet zou gewoed hebben. Hij eischte daarom thands hunnen eendragtigen bijftand, daar hij aan hunne trouw en hunnen moed geheel zijn lot, geheel zijn leeven toevertrouwde." Na deze aanfpraak liet zich het ganfche leger door een eenftemmig gefchreeuw hooren, dat niemand hem, zoo lang 'ev Romeinfche keurbenden waren, eenig leed zou doen. Fabius Kort daarop kwam de Dictator aan, e» D°mator riep terft°nd het krijgsvolk tot eene verte recht- gadering bij een. Fabius werd voor sefteld' Weid-  geschiedenissen; Z9? 'sVeldheers rechterftoel gedaagd en ver- nr. fcheen. Papirius deed hem, terwijl *ï" de geheele vergadering in diepe ftilte opH00FDs'r' elk zijner woorden lettede, alleen deze ^ v°or c* twee vraagen: ,, of hij niet oordeelde,]- van R. dat een Onderbevelhebber het opperge- *3°* zag van eenen Dictator eerbiedigen moest ? Of hem niet door den Dictator verbooden was, zich met den vijand in te laten, en hoe hij ftrijdig met dat verbod flag had durven leveren? Andwoord mij op deze vraagen, voegde hij 'er bij, wacht u, van iet anders te fpreken: en gij, bijldrager, maak u gereed." Fabius, wien het zeer bezwaarlijk Door het was, om op deze vraagen rechtftreeks tebeffhennd andwoorden, zonder zelf zijn gedrag te veroordeelen, beklaagde zich nu eens, dat zijn befchuldiger tevens zijn rechter was; riep dan weder, dat men hem wel het leeven, maar geenzins zijnen krijgsroem zou kunnen benemen; ontfchuldigde en befchuldigde zich zelf in zijne verwarring; maar bragt door het eene zoo wel, als door het andere den Dictator tot zulk eene hooggaande gramfchap, dat hij den bijldrager gebood, den Onderbevelheb-  393 ROMEINSCHE in. hebber uit te fchudden, en hem door roeHl, de en bijl van kant te maaken. hoofdst. Op hetzelfde oogenblik riep fabius j. vwCal het krijgsvolk te jjyjp^ ont.worftei(je j. van R.de handen der gerechtsdienaars, die hem 430. de kleederen reeds van het ligchaam fcheurden, en borg zich in het midden der menigte, welke haare diepe ftilte nu met een verward en hevig gefchreeuw verwisfelde. Hier hoorde men beden voor den veroordeelden, daar bedreigingen tegen den veroordeelaar. Die het digtfte bij den rechterftoel in het gezicht van den Dictator ftonden, fmeekten, dat men hem wilde fpaaren, om met hem het geheele leger niet te veroordeelen: de verst afftaande menigte, en vooral die bende, welke fabius omringde, verfoeide de wreedheid van papirius. De voornaamfte Officieren, die den rechterftoel omringden, verzogten den Dictator, de rechtspleeging tot den anderen dag uit te ftellen, om zijne drift te laten bekoelen, en intusfchen te bedenken, dat de hoogmoed des jongelings reeds genoeg vernedering geleeden had, en dat zulk eene fchande voor zijnen vader, die dan kin-  GESCHIEDENISSEN. 399 kinderloos zijn zou, en voor zijn gan- nr. fcbe wijdberoemde gedacht onverdraaglijk "jij* zou weren: eindelij?diende, da$sijdoorHOOFDsThu-:ne voorfpraak"nk-r> vorderde!, cisch-*' voor C' ten zij, dat papirius hctooi* «ouflaanJ- van R» op de oproerige woede der geheele ver- 4S°* gadering, welke door zulk eene onverbidlijkheid tot volflagen opftand zou gebragt worden, hetgeen ongecnv|,%!d den Dictator meer kwaahjk zou afg6»É!j:ih worden, dan zijne vergifnis jegens den jongeling , te meer, daar zij verzekerden: „ altijd gereed te zullen zijn , om met eenen eed te bevestigen, dat zijne ftraf in dit oogenblik ten verderve van den Staat zou geftrekt hebben." De Dictator bleef onbuigzaam, en beval deze Officieren met een grimmig gelaat , den rechterftoel te verlaten. Dit vermeerderde het oproer; alle de omroepers konden de vergadering in geene ftilte brengen ; men hoorde hun zoo min, als den Dictator; eindelijk maakte de nacht, even als van een onvoldongen gevecht, een einde aan dit oproer, en werd fabius op nieuw gedagvaard tegen den volgenden dag. Van  40O romeinsche III. Van dezen tusfchentijd maakte de OnBm.K derbevelhebber , wien men verzekerde, hoofdst. (jat de Dictator nog veel meer verbitterd v3°„°2rC'was geworden door den tegenftand van j. van R.zijne bevelen, gebruik, om het leger te 43°" r ontvluchten. Bij zijne te huis komst riep Begeeft zich naar zijn Vader m. fabius, die driemaalCenmm' ful en eens Di£tator geweest was, terftond wordt al- den Raad bij een, om bij den zei ven zich daar agter- , ,, haaid. over onrecht en geweld van papirius te beklaagen: maar eer zijn beklag geheel was voorgedragen, hoorde men reeds de vergaderde menigte des Volks door gerechtsdienaars voor het Raadhuis wegdrijven. Papirius was zelf reeds op de markt; van de vlucht des Onderbevelhebbers verwittigd, was hij hem terftond met eene ruiterbende agtervolgd, en nu begon de twist op nieuw, daar hij zijne plaats in den Raad nemende, bevel gaf, om fabius te grijpen. Vrucht- Xe vergeefsch poogden nu de voorzoek "an naamfte Raadsheeren, ja de ganfche Raad, doetnz^»*d hem van zijn ftreng opzet af te trekken , verfchoo- eindelijk zeide de oude fabius: „ wijl nms' bij u het gezag van den Raad, mijn ouderdom, mijne aanftaande kinderloosheid 5  geschiedenissen. 4ot heid, het aanzien en den roem van den On- M. derbevelhebber, dien gij zelfbenoemde, "jij* en het bidden en fmeeken, waardoor ver- h°°*dst. toornde Goden zelve zich laten bevredigen,J- vo°2r G' niets geldt , zoo beroepe ik mij op de J- van R. Gemeensluiden en het Volk, het welk ik *3°' als Rechter tegen u ftelle, die het oordeel van uw leger en van den Raad te leur fielt, en wiens gezag ongetwijfeld grooter, dan dat van eenen Di&ator is. Ik wil nu wel eens zien , of gij ook naar deze beroeping hooren zult, welke de Koning tullus hostilius Ci) eerbiedigde." In gevolge van deze beroeping begaf Fabius zich de ganfche Raad buiten de versader- ^~ . v b nen vader zaal. üen gering gevolg van Raadshee- voor het ren vergezelde den Dictator, meest alle deSeldijd!" overige aanzienlijkfte leden bleeven bij den jongen fabius. Papirius, die zijnen Onderbevelhebber als aangeklaagden wilde behandeld hebben, liet hem van de verhevene rechtplaats naar beneden geleiden. Zijn vader volgde hem der waards, en zeide: „ gij doet wel, ons derwaards te laten brengen , van waar wij ons als » amb- (0 Zie D. I. bi. 20a. en verv. IV. DEEL. Cc  402 romeinsche JU- ambtelooze burgers zelve zouden kunnen BOES , , „ IH. doen hooren. hooi dst. ]\ja net onrustige der eerfte oogenblik- ^'W3a°a.C'ken van zulIi eene volksreclltbank, verj. van r.wierf zich de ftem van den ouden fa43°' b i u s, die tegen de trotschheid en wreedheid van papirius uitvoer, gehoor: „ ik ben ook Dictator geweest, hoorde men hem uitroepen, maar heb nooit den gcringften Plebejer, geenen Hopman, geen gemeen foldaat mishandeld, terwijl papirius met geene mindere drift over een Romeinsch Bevelhebber wil zegepraalen , dan over vijandlijke Veldheeren. Hoe veel verfchilt de oude gemaatigdheid van zulk eene nieuwe wreedheid ? De Dictator quintius cincinnatus ftrafte den onvoorzichtigen Conful minucius alleen door hem tot Onderbevelhebber te vernederen. M. furius camillus bezwaarde den befpotter van zijnen ouderdom en gezag geenzins bij den Raad of het Volk, fchoon hij eenen allerfchandelijkften flag had geleverd, maar verkoor hem opzettelijk tot Ambtgenoot in zijn nieuwe krijgsbeleid. Het Volk zelf, bij wien het opperfte gezag berust, heeft nooit  GESCHIEDENISSEN. 403 nooit meer, dan eene geldboete, gevorderd m. van eenen onkundigen of roekeloozen Veld- "jj* heer, die de legers van het Gemeenebest hoofdst. in gevaar had gebragt, en heeft nog nimmerJ' voor c* een doodvonnis tegen eenen Bevelhebber J- van R, uitgefproken. Nu maakt men roeden en 43°' bijlen gereed tegen overwinnende Veldheeren, die zegepraalen verdiend hadden. Wat zou mijn zoon toch te vreezen gehad hebben, wanneer hij zijn leger verlooren had ? Kon de ftraf dan wel hooger , dan totdegeesfeling en den dood, gegaan zijn ? Hoe welvoeglijk kan het fchijnen, dat hij, om wiens overwinning de ganfche Stad in vreugde is en dealtaarenvan dank» baaren wierook branden, in de oogen van het blijde en dankbaare volk ontbloot en gegeesfeld worde, en te vergeefsch naar het Capitolium om bijftand uitzie, vanwaar de Goden hem eerst de roemrijkfte zege vergunden? Hoe zal het leger, hetwelk onder zijn bevel lauren plukte, zulks verdragen ? Welk eene vreugde zal zulks den vijand baaren ? " - Dus liet zich de oude fabius hooren, nu eens in eenen vertoornden , dan weder in eenen klaagenden, zomtijds in eenen fmeekenden toon, om Cc 3 den  4 maar ^em geduurig aan het teder J. van R vaderhart geklemd hield en met eenen 43°' traanenvloed bevochtigde. Nadruk- Behalven den trouwen bijftand van zijvai^pTpi- nen welfprekenden vader, had fabius Eiusvoor VOor zich het gevoelen van den Raad, de vergade- gunst des Volks, den dienst der Gemeensrills' luiden en de begeerte van het leger. P apirius in tegendeel deed de onfchendbaarheid des opperbevels, de Romeinfche krijgstucht, het hoogfte en altijd geëerbiedigde gezag des Dictators en de ftrengheid van manli.us tegen deszelfs eigen zoon gelden. Het zelfde deed wel eer, zeide hij, brutus met zijne twee zoonen ; maar thands zijn de ouders zwakker en is de grijsheid infchiklijker, om de fchending van eens anders gezag en van de geheele krijgstucht, als ware zulks van weinig aanbelang, aan de jeugd toe te geven. Ik voor mij blijve echter bij mijn geweezen vonnis en zal den wederfpannigen fchender der Godsdienftige voorteekenen niet het minfte van de toegelegde ftraf  geschiedenissen. 405 ftraf kwijt fchelden. Is het papirius onmogelijk de onfchendbaarheid des op- Bi°if.K pergezags te vereeuwigen, hij zal tenHO0FDSTminften zorgen, om hetzelve in geenenJ' ™°l C deele te krenken. Ik hoop niet, dat deJ« van R Gemeensluiden of het Volk in des DiSta- 43°' tors rechten zullen treden, maar heeft zulks plaats, dan zal de nakomelingfchap zich niet tegen mij, maar tegen de Gemeensluiden en het Volk vruchtloos beklaagen over de verbreking der krijgstucht, wanneer het oorlogsveld alle ondergefchiktheid zal misfen, wanneer de Godsdienst allen ontzag zal verliezen, en wanneer de legers de gedaante van ongeregelde rooverbenden zullen verkrijgen. — Voor alle deze wanbedrijven zult gij, ö Gemeensluiden, door alle eeuwen heen aanfpraaklijk blijven: om den wederfpannigen q. fabius te redden, zullen uwe hoofden verandwoordlijk zijn." Deze nadruklijke taal verbaasde elk, oP inzonderheid de Gemeensluiden, door der-*'J0^ zeiver ontzettende waarheid: de laatftende rtraf vonden zich bezwaard over de voorfpraakj^™-'* van fabius, doch de eenftemmige toonfcholden« des Volks ontnam hun deze verlegenheid, Cc 3 daar  406 romeinsche W. daar het zelve eenpaang den Dictator BOER , , . . iiï. bad, om den jongeling om 's Volks wil boofdst,^ zi]-ne ftraf kwij-t te fchejden. De Ge- * C' meensluiden vervongen terftond dezen j. van R-toon en fmeekten vergifnis voor het jeugdige vergrijp van eenen braaven jongeling, die reeds genoeg geftraft was. Fabius zelf en zijn vader ftonden nu van alle gezagbetwisting des Dictators af, maar vielen ootmoedig voor zijne voeten neder. Op het gezicht van deze vernedering veranderde ook papirius van houding, hij gebood algemeene ftilte en zeide: „ nu is het wel, ó Romeinen, de krijgstucht zegepraalt, het oppergezag is ongefchonden. Q. fabius, die tegen het verbod zijns Opperveldheers flag geleverd heeft, wordt niet onfchuldig verklaard, maar om 's Volks wil en om den wil der Gemeensluiden van zijn welverdiende vonnis ontheven. Leef, q. F a b i u s en reeken u dit, daar de ganfche burgerij voor uw leeven opkwam, tot grooter eer, dan uwe behaalde overwinning. Leef na een feit, het geen uw eigen vader, wanneer hij de plaats van I* papirius bekleed had, u niet zou ver-  gesc hied enis se n. 407 vergeven hebben. Zijt mijn vriend, in- Hldien gij dit verkiest; maar denk, dat uw "hl* grootfte dank aan het^ Romeinfche Volk, H00fDST« het welk uw leeven gefpaard heeft, be-J> JJ£C' ftaan moet, in heden te leeren, dat alleJ* van wettig gezag in den oorlog zoo wel, als 43°' in den vrede, moet geëerbiedigd worden." Deze gunftige en beflisfende uitfpraak Aigemeewerd onmiddellijk vervangen door een al-K?" gemeen vreugdegejuich. De geheele ver-over de gadering ging vrolijk uit een. De Raad vïis. en het volk beide fcheidden zich in twee partijen af, waarvan de eene fabius geluk wenschte met zijn ontkomen lijfsgevaar, de andere papirius met eerbiedigen dank voor zijne bellisfing agtervolgde. Eenpaarig gevoelde elk, dat de Romeinfche krijgstucht even zeer bevestigd was door het lijfsgevaar van q. fabius, als wel eer door den wreeden dood van den jongen manlius. (i) Terwijl papirius te Rome aldus het gezag (1) Liv. L. VIII. c. 29-36. Aub. Vict. de UI. c. 31. E utr op. L. 11. c. 4. Val. Max. L. II. c. 7. ex. 8. L. III. c. 2. es. 0. Cc 4  4o8 R o mein s c he nr. gezag van het Opperkrijgsbevel in ftand III. hield, en het voorbeeld van fabius den hoofdst. geen, die thands het bevel in het leger ° voerde, affchrikte, om zich in eenig ge- J. van r.vecht in te laten, bedienden zich de viianden van deze gelegenheid, om den Romeinen allerleie nadeel toe te brengen. Aldus namen zij eene voerageerende bende weg, welke het Romeinfche krijgsvolk ligt had kunnen ontzetten, wanneer het zelve den ftrengen Diëtator niet meer gevreesd had, dan de vijandlijke wapenen. Intusfchen ging hier mede alle genegenheid der legerbenden voor haaren Opperveldheer weg; zijne infchiklijkheid zelfs voor !s Volks verlangens in het fpaaren van fabius verbitterde hun , om dat hij zulk eene toegevendheid aan haare beden geweigerd had. Papihius Na dat papirius te Rome eenen an- penêon- deren Onderbevelhebber benoemd, en q. voikomenefabius verbooden had, om iet meer in pverwin- ning op de deze hoedanigheid, welke hij hem hier $m.niien. ontnam, te verrichten, keerde hij met l. papirius crassus, dien hij in zijne plaats had aangefteld, naar het Jeger? maar zijne komst was den vijand J5Q9  geschiedenissen. 409 zoo min fchriklijk, als zijn eigen krijgs- III. volk aangenaam. Des anderen dags trok- BnEI>K ken de Samniten, het zij onkundig van hoofdst. zijne tegenwoordigheid, het zij dezelve J' V002r c* weinig tellende, in gefchaarde flagordeJ. vanR, tegen het Romeinfche leger op. P a- 43°' v 1 r 1 u s was echter een krijgsman , die ongetwijfeld den vijand zou verbrijzeld hebben, indien zijn krijgsvolk flechts den minften ijver voor zijne eer bezeten had. De keuze zijner ftandplaats, de fchaaring zijner flagorde, de zichtbaare volledigheid zijner krijgskunde waren borg voor deze verzekering. Maar de onwillige benden, welke hunnen Veldheer allen krijgsroem misgunden, hielden opzetlijk met vechten, op, om de overwinning onvolkomen te laten. — De Samniten hadden de meeste dooden, de Romeinen de meeste gekwetften. De ervaren Veldheer, die zeer duidlijkDe Dm*. merkte, waar het haperde, begreep zijnetor se-. natuurlijke gevoeligheid over de flaauw- kfchiktC heid en trouwloosheid zijner benden te!i-]1^omde J liefde van moeten verbergen, en een wrevelig leger zijn krijgsdoor minzaamheid weder te moeten win-wi'^nen^e^, nen, Met dit oogmerk ging hij zelf van Cc 5 zijne  410 ROMEINSCHE III. zijne Onderofficieren vergezeld de gekwetften in hunne tenten bezoeken, naar hunhoofdst. ne wonden zien, en ze, bij hunne naa- * V3«r.C men noemende» aan de zorg der OnderJ. van R.officieren aanbevelen. Deze minzaame 43°* zorgvuldigheid, welke zoo hoogst vleijend voor het gemeen was, vertoonde hij met zulk eene fchijnbaare ongemaaktheid, dat hjj weldra aller harten won, en dat de dankbaare vreugde der gekwetften zei* ve zeer veel fcheen tóe te brengen tot den fpoed hunner genezing. Volko- Deze verftandige zelfsoverwinning van wfnninger"PAPIRIUS gaf hem niet flechts de o verover de winning over den wrevel zijner benden, JSamniten. _, . . maar fchonk hem ook weldra eene vol- komene zege over de vijanden. Een enkelde flag, dien hij leverde, zoo dra zijn krijgsvolk herfteld was, verfloeg de Samniten uit het veld, en liet den Romeinen het ganfche vijandlijke land geheel weerloos ter plundering over. De verwoefting verfpreidde zich nu over geheel Samnium met den fnelften fpoed, wijl papirius al den buit aan zijn krijgsvolk had toegezegd. De vijanden konden de vernieling niet uitftaan, maar kwamen den  geschiedenissen. 41I den Diclator om den vrede fmeeken. Na nr. hun de kleeding zijner benden en der- ^l.*1 zeiver foldij voor een geheel jaar opge-H00FDST* legd te hebben, verzond hij hun naar den*' g°°' C' Raad. Zij beloofden hem derwaards te J* van R. zullen volgen en Helden hun ganfche lot 43°* in zijne handen. Na zulk eenen merkwaardigen en roem- J* vocf c» rijken veldtogt keerde papirius zege-j. van*R, praaiend in Rome te rug: hij wilde nu ter- 43'• ftond zijn oppergezag nederleggen , maar Cljs SJjf werd door den Raad gelast, om met hetGUS 11 en zelve de verkiezing der nieuwe Confuls te cbrretaregelen. De keus viel op c. sulpicius lon-nus co^' gus en q. aulius cerb.etanus. (i) Daar men het met de Samniten nog wapenniet eens kon worden over de vredes ftilftïn<* voorwaarden, keerden derzelver afgezan-Samniten ten met eenen wapenftilftand voor ééngchon" jaar naar huis: doch het aftreden van papirius als Diclator bemoedigde dit Volk zoodanig, dat het weldra dezen wapenftilftand fchond. Bij deze trouwloosheid kwamen de Jpuliërs ook met eenen nieuwen krijg ter baan. CO Liv. L. VUl. c. 33-37.  412 romeinsche HE. baan. Beide de Confuls trokken te veld. lil. SulpiciiUS zoude Samniten, aulius hoofdst. de jpunên beftrijden: maar noch de een , ^' ^321. C'noch de ander vond eenig geregeld vijJ, van R.andlijk leger , en beiden keerden dus, na de plundering der vijandlijke landerijen, zonder iet anders aanmerklijks verricht te hebben, terug. Rome door In dit jaar werd Rome eens bii nacht een ijdel , 1 alarm 0nt-ontrust door eene opfchudding, als ware tot. de ganfche ftad bij verrasfing ingenomen geweest: de geheele burgerij kwam op den been, maar vond nergens eenige reden voor zulk een alarm, waarvan men ook de werktuigen geenzins heeft kunnen ontdekken. Twist tus- Een bijzondere haat tusfchen Rome 's lenen Ro- , me 'S Bur-burgerwijken bragt een wezenlijker ongerwijken. rust jn jiet gemeenebest voord. De Gemeensman m. flavius klaagde de Tusculaanen, die reeds als burgers in de wijk Papiria waren ingelijfd, voor de rechtbank des Volks aan, over oude, ongeftrafte vijandlijkheden tegen den Staat. Op deze aanklagt kwamen alle de inwooners van Tusculum, die zich zekerlijk nog wel bezwaard gevoelden met die oude fchuld, in  geschiedenissen. 413 in treurklederen te Rome de vergifnis der Iir. overige burgeren fmeeken. Alle de ove- BnES rige wijken fcholden hun ook dat oudeH0OFDST« vergrijp gereedlijk vrij, de wijk PolliJ' vo°r c' alleen drong op het ftrengfte vonnis aanJ- van*R, en eischte, dat alle Tusculaanen, die van 43 manbaaren ouderdom waren, gedood en hunne vrouwen en kinderen als flaavinnen verkogt zouden worden. Deze ftrenge uitfpraak bleef den Tusculaanen altijd zoo leevendig in het geheugen, dat na dien tijd geen mededinger naar eenig ambt, die tot de wijk Papiria behoorde, ooit de item der wijk Pollia voor zich had. (i) Onder de volgende Confuls q. FA.J. voorC. bius en l. fulvius betoonden dej. Samniten meer moeds. De legerwervino- 432. werd daarom tegen hun met ongewoonee?'j™ ftrengheid gehouden, en beide de Con- vivsCos/l fuls trokken gezamenlijk te veld. De legerplaats, door de Romeinen gekoozen , was niet zeer gunstig; men verbeeldde zich, dat men ver genoeg van het vijandlijke leger aflag, om zich behoorlijk te kunnen verfterken , maar men mis- reeco Liv, L. VIII. c. 37.  414 ROMEINSCHE bopk reekende hier in z0° ver» dat de SamnitilU, fche keurbenden eensklaps op het onver- hoofost. fterkte ieger aanvielen, en alleen door den 3:0! 'nacht wederhouden wierden in deszelfs J. vau R. volkomene beftorming. De Bevelhebbers hunnen misllag inziende, wilden van dien zelfden nacht reeds gebruik maaken, om eene gefchikter plaats te gaan betrekken, en poogden, door het laten branden der vuuren, de vijanden hier mede te misleiden : maar ook dit mislukte door de nabijheid des Samnitifchen legers. De vijandlijke ruiterij vervolgde en ontrustede beifendig het aftrekkende Romeinfche heir, en naauwlijks brak het dagligt aan, of de Confuls zagen zich door de ganfche vijandlijke krijgsmagt tot het leveren van eenen veldilag genoodzaakt. De Samniten, die het verlaten van eenen ongunftigen grond voor bloohartig wijken in de Romeinen aanzagen, begonnen den aanval met eene ongemeene ftoutheid; en hielden hethevigfte treffen, van s'morgens ten negen uuren af tot twee uuren na den middag toe, met eene onvermoeide hardnekkigheid uit. De overwinning bleef intusfchen zeer twijfelachtig. Einde-  GESCHIEDENISSEN. 415 delijk hadden de Romeinen de zege te dan- Iir. ken aan de ontijdige roofzucht hunner vij- "J" anden. — De Confuls hadden al de bagagieH00FI)sT. agter hunne flagorde in het openveld moe-J' V00rC' ten laten: de vijandlijke ruiterij, wat ver J. van'n, voorwaards rukkende kreeg dezelve in 43a* het oog, en rende het Romeinfche heir ter zijde om, om zich van dezelve meester te maaken. De Confuls zagen zulks, maar vielen haar niet aan, voor dat zij met het geroofde goed beladen was. Nu was haare vernieling gemaklijk, en de verwarring daar door in de vijandlijke flagorde.ontdaan zeer groot. De Romeinen vernieuwden hun veldgefchreeuw en met het zelve hunne flagen, als of zij nu eerst hunne zwaarden ontbloot hadden, en weldra was de nederlaag der Samniten voltooid. Deze flag, die hun hunne beste manfchap Poogóv gekost had, benam hun allen moed: degcen , Samntten een verweet den ander in hunne raadsver-om devregaderingen, dat men zich niet verwonde-S^1.6 ren kon over den rampzaligen uitflag van eenen krijg, die met verbreking der gemaakte verbonden hervat was, en dus de Goden tot erger vijanden, dan de menfchen zelve, gevonden had. Men hield het  4l6 romeinsche III. het noodzaaklijk, om s'Hemels toorn hief B liu over te bevredigen en om alleen raad te hoofdst. pleegen, of men hier toe flechts de hoofJ* v°°j c'den van eenige weinige aanftookers van J. van R dien krijg, dan wel het ganfche Volk aan 432. de Romeinen ter verzoening aan zou bieden. Zommigen noemden deze aanftookers bij naam : inzonderheid fprak men van eenen brutulus papius, een veel vermogend man, die voor de eigen* lijke fchenner van den wapenftilftand gehouden werd. Eindelijk namen de Samniten het befluit, om dezen man aan de Romeinen uit te leveren en met hem allen gemaakten buit, krijgsgevangenen en gevorderde fchaavergoeding aan te bieden. Door Dit befluit werd ook ten uitvoer geden Raad bragt doch daar brutulus zich zelf trotschlijk & ' tfgeflagen. intusfchen van kant gemaakt had , bood men den Romeinen met zijn lijk tevens alle zijne bezittingen aan. De Raad nam alleen de Romeinfche krijgsgevangenen en den wel herkenden buit te rug, majtrzond de afgezanten met hun overige aanbod onaangenomen terug. Na deze overwinning deed de Conful fabius nog eenen inval in Jpulië, en flaag-  geschiedenissen. 417 flaagde met deze onderneming zoo wel, III. dat de Raad hem liet zegepraalen over de Apuliè'rs en Samniten, terwijl f ul viusH00FDST* in die eer over de laatften alleen deel- ^ voor c' de. (1) J. van R. Deze roemrijke veldtogt werd onmid- T433' ^ dellijk gevolgd door den fchandelijkften , rius caldien de Romeinfche Staat nog: immer had VINUS en 0 sp. postu- uitgeftaan. T. veturius c al vi-mius Coff. nus en sp. postumius waren de ongelukkige Overheden, onder wier beftuur de Romeinfche fierheid de diepfte vernedering onderging. De trotfche behandeling der Samnitifche afgezanten , die in het voorige jaar zoo ootmoedig om den vrede waren komen fmeeken, vernieuwde eensklaps al den moed , die dat krijgshaftige Volk door desCO Liv. L. VIII. c. 38, 39. In dit jaar werd a. cornelius tot Diclator aangefteld, om de groote feestfpelen teregelen. Livius verkiest, aan hem het beleid van den veldtogt toe te fchrijven, fchoon de Fafti Capitolini beweeren, dat de beide Confuls gezegepraald hebben. Wij hebben de laatlr«n gevolgd en dat te geruster, daar livius zelf Cc 39» 4°0 van de onzekerheid der berichten omtrend dit jaar gewaagt. IV. deel. Dd  Al3 romeinsche deszelfs jongfte nederlaag verlooren had, ui. en dat eerfte blijk van vernederende trotschhoofdst. bgj^ ^ het Welk Rome aan overwonnene J' C'en onderwerpelijke vijanden gegeven had, j. van R.]jWam haar thands zoo duur te ftaan, dat zij naderhand zulke lesfen der ondervinding fchaars behoefde. Cajus pontius voerde thands het hoogfte bevel over de Samniten, toen derzelver afgezanten onverrichter zaaken van Rome wederkeerden. Hij, zelf een dapper krijgsman en bekwaam Veldheer, was de zoon van den ouden Krijgsbevelhebber van dat Volk, herennxus genaamd, wiens fchrandere raad in deszelfs ambtelooze leeven thands nog als eene godfpraak vereerd werd. (i) Pontius Pontius, wien de vernederende ftap nieuw de zyner mismoedige landgenooten ongetwijSamniten feld te meer geftuithad, naar maate hun op' bijgeloof toen dweepzuchtige oogen op de aan- fi) Van dezen man gewaagt cicero (de Senect. c. 12) als hebbende archytas en plato met hem, onder het Confulfchap van l. camillus en app. claudius, te Tarentum, gefprekken over de uadeelen van den wellust gehouden.  GESCHIEDENISSEN. 419 aanraaders des ongelukkig uitgevallen oor- Hl. logs floeg, hoorde der Rominen trotsch "S" befcheid uit den mondder afgezanten niet, HO0FDST' of riep terftond der Samniten volksverga-J' g0"0, dering bi] een, en voerde in dezelve del* van*R« ze fchrandere en mannelijke taal. „ Denkt 433* niet, dat uw gezantfchap geheel vruchtloos is wedergekeerd : s'Hemels toorn over onze bondbreuk is door hetzelve verzoend. Wien der Goden het ook moge behaagd hebben, ons tot zulk eenen ftaat van onderwerplijkheid te brengen, geen hunner, dit weet ik zeker, kan een welgevallen hebben in de trotfche verachting der Romeinen van onze aangebodene herftelling. Het geen wij gedaan hebben, heeft de Onfterflijken bevredigd, en gaarne laat ik elk ander Volk, ja elk mensch beoordeelen , of de Romeinen iet meer van ons konden vorderen. Kan zich echter een vernederd Volk op geene menfchelijke rechten beroepen, dan zal ik den bijftand der Goden affmeeken tegen eenen bloeddorstigen hoogmoed, die zich met geene fchaavergoeding, met geene uitlevering, met geene lijken noch bezittingen der wederfpannigen laat bevrediDd 2 gen#  420 ROMEINSCHE IU. gen , maar die ons aller vleeseh en bloed Bi°ii.'1 ter verzadiging der heerschzuchtigfte hoofdst. wreedheid vorderen zou. Een noodJ' ™°JC'zaaklijke oorlog is altijd rechtvaardig: en J. van R hebt gij ooit gedacht, dat gij de Goden 4j3" in uwe vroegere ondernemingen tegen had, zijt thands verzekerd, dat zij zelve u ten ftrijd zullen voeren." De Sam- De taal van pontius vond algemee- niten bij . . r, , ■ , Caudium "en lngang: °P nieuw fchaarde zich een gelegerd. ieger onder zijn bevel, het geen hij naar Caudium geleidde en aldaar zoo bedektlijk, als hem flechts mogelijk was, nederfloeg. De Ro- De beide Confuls hadden ook reeds een bij'c / *e^er *n ^et Velc* Se^ragt» wjl de Raadde tia. geheele onderwerping van het afgeflagene Samnium wilde voltooijen. Dit leger lag bij Calatia en was dus door het gebergte Tifata van het Samnitifche afgefcheiden , het geen zich agter het zelve verborgen had. Krijgslist Van de onkunde der Romeinen aangaantegen de de zjjne ligging zich verzekerd houdende, Romeinen ..... gebruikt, gebruikte pontius eene krijgslist, om hun in eene gevaarlijke engte te lokken. Hij liet tien krijgsknechten in het gewaad van  GESCHIEDENISSEN. 421 van herders eenig vee op onderfcheid ne afifanden tot digt bij de voorposten d( Romeinfche legers weiden, en beval hun wanneer zij opgeligt werden, te vertellen dat het leger der Samniten in Apulig lag e aldaar de Stad Luceria zoo zwaar bele gerd hield, dat dezelve zich eerlang zo moeten overgeven. Met zelfde geruch had pontius reeds weten te verfpreidei tot in het Romeinfche leger, en daar he zelve nu, door tien onderfcheidene her ders eenpaarig bevestigd werd, iloeget de Confuls, die geen bedrog vermoedden, daaraan een volkomen geloof. Het kwam bij hun in geen bedenking, om de goede en trouwe Luceriërs te gaan ontzetten, en daar door tevens geheel Apulië voor den afval van Rome te bevvaaren; de weg alleen, dien men derwaards had in te Haan, vorderde eenig overleg. De een wilde, dat men den langften maar tevens den veiligften weg zou inflaan, en eerst een weinig terug zou trekken, om zich vrijelijk naar de Adriatifche zee te bewegen, en alzoo langs derzelver ftrand van agteren Luceria bij te fpringen. De ander vond den kortften weg raadzaamer, Dd 3 die 3- nr. BOEK s UI. HOOFDST. J. voor C. ' 319. tij. va» R. 433. I 1 t De R0. incitien vallen in eene hin. ierlaag.  422 ROMEINSCHE Elf. BOEK III. HOOFDST. J. voor C 3«9J. van R. 433- Het Rotneinfcheleger geheel inge flooteu. die dwars door het gebergte rechtftreeks op de belegerde Stad aanliep. De onveiligheid van dezen togt kwam minder in aanmerking, daar men geen vijandlijk leger in de nabijheid vermoedde, en de gelegenheid van een dwarspad tusfchen het gebergte Tifata prees terftond dezen doortogt aan. Dit dwarspad, het welk zeer eng was, en tusfchen digt bewasfene hoogten heenen liep, kwam in eene vlakte uit, welke rondom door boschachtig gebergte ingeflooten was, en aan de overzijde naar Caudium toe, flechts eene even fmalle opening tusfchen hooge en digtbewasfene heuvelen had. De gedaante dezer plaats had haar de natuurlijke benaaming van de Caudynfche vorken gegeven. De Romeinen ondernamen dezen doortogt en kwamen onverhinderd door de - eerfte engte heen, maar naauwlijks bevond zich hunne agterhoede binnen de grasrijke vlakte, wanneer de voorhoede den anderen doortogt geheel verhakt en verfpreid vond. Nu gingen de oogen open voor 's vijands bedrog, maar nu zag men zich ook tevens volkomen ingefloo- ten,  GESCHIEDENISSEN. 423 ten, daar al het gebergte rondom me Samnitifche benden bezet was. Men wild eensklaps te rug keeren, maar de ingan was ook reeds verftopt en met krijgsvoli bezet. Het ganfche heir hield hierop vai zelfs ftand, geheel wezenloos van ver baazing en verftijfd van fchrik : de eei zag den ander aan, als of hij hem mir raadeloos, dan zich zelf, befchouwde, maar allen bleeven zij onbeweeglijk ir eene diepe ftilte. De Confuls lieten hunne Veldheers-tenten opflaan, als wilden zij den fchijn aan het krijgsvolk geven , van deze plaats ter legering uitgekoozen te hebben, en gaven aan zommigen last, om voords het noodige daartoe te verrichten. Schoon nu de overige benden het befpottelijke dezer nuttelooze voorzorg wel inzagen, wilden zij echter den tegenwoordigen rampzaligen toeftand door geene onwilligheid verzwaaren, maar tijgden ongedwongen mede aan het werk, onder hunna eigene klagten over den nutteloozen arbeid en onder den fchimp der vijanden, die hun van boven op de handen keeken. Dd 4 Zo t nr. BOEI ï III. y HOOFDST. ' T. voor C. ^ 319J. van R. 433. Raade- loosheid derCö«fuls.  424 ROMEINS C HE Hl. BOEK III. HOOFDST. J. voor C. 319J. van R. 433Gefteldheid des legers. Wijze raad van HERF.NNIUS aan de Samniten. Zo ras het leger nedergeflagen was, kwamen alle de Onderbevelhebbers en Officieren uit eigene beweging bij de Confuls , die om geenen krijgsraad noch oproeping des krijgsvolks durfden denken, en verzamelden zich tevens het ganfche heir bij 's Veldheers-tenten, als wilde het alhier eene redding zoeken, welke haar de Goden naauwlijks, naar hunne eigene denkbeelden, bezorgen konden. Deze onopgeroepene vergadering liep meer in klagten, dan in overleg, af. De nacht deed haar nog geheel befluiteloos uit een gaan, maar bragt het krijgsvolk in geene rust. De een wilde door de bezette engte heenbreken; de ander wilde met de wapenen in den vuist het gebergte beklimmen; een derde beweerde de onmogelijkheid van beide deze ondernemingen. In zulke onderlinge gefprekken liep de nacht ten einde, zonder dat 'er om llapen of om eten en drinken gedacht werd. Intusfchen waren de Samniten, fchoon zij hun oogmerk volkomen bereikt hadden, niet minder befluiteloos, welk gebruik zij van hun ongemeene voordeel zou-  geschiedenissen. 425 zouden maaken. Allen waren zij het al- W. leen hierin eens, om den wijzen raad van "/n.* 's Veldheers vader, iierennius doorhoofdst. eenen brief in dit geval in te nemen.J' *°°rCl Deze man, wiens hooge ouderdom hemJ' van r* wel van allen (taats- en krijgs-beftuur 433' ontftagen had, bezat echter eenen opgeklaarden geest. Van den toeftand des Romein/eken legers zich naauwkeurig hebbende doen onderrichten, was hij van gevoelen, dat men de vijanden hoe eer, zoo beter, onverhinderd moest laten aftrekken. — Hoe veel achting men anders ook voor zijnen raad had, verachtte men dezen echter algemeen, en goed gevonden hebbende, om hem op nieuw raad te pleegen, kreeg men het befcheid, dat zijn begrip dan was, dat men alle de Romeinen tot den laatften man toe om moest brengen. Deze tegenftrijdige andwoorden, die al de duisterheid eener dubbelzinnige Godfpraak hadden, deeden de Samniten bij hunnen Veldheer aanhouden, om zijnen vader zelf in het leger te doen komen, fchoon pontius zijne gedachten Bd 5 geen-  420 ROMEINSCHE HL geenzins verborg, dat het zijnen ouden boek , . - , , m. man reeds in de harfenen haperen zou. hoofdst. jje gnjzaard maakte geene zwaarigheid, C' om zich naar het leger te laten voeren j. van R. en aldaar in den krijgsraad dezelfde geDe raad voe^ens voor te dragen , 'er nu alleen van he- deze zeer grondige redenen voor opgevenvervvor- de: •>■> dat men door net volgen van zijpen. nen eerften raad, dien hij als nog voor den besten hield, een veel vermogend volk voor altijd op het fterkfte tot vrede en vriendfchap verplichten zou; en dat men door gebruik te maaken van den tweeden, zich voor verfcheidene leeftijden van den oorlog met Rome ontllaan zou, wijl het zelve, na het verlies van twee zulke legers, zich niet zoo fchierlijk zou kunnen herftellen; maar dat hij, behalven deze twee, geen derden raad wist." Zijn zoon en de overige Bevelhebbers vroegen hem: ,, of 'er dan deze middelweg niet was, om de Romeinen heelshuids af te laten trekken en hun echter aan de oorlogsrechten van overwinnaars te onderwerpen? —" Zulk een gedrag, andwoordde herennius, maakt u geene vrien-  geschiedenissen. tyxy vrienden, en vermindert u geene vijan- IH. den. Gij behoudt hun alzoo, dien gij B°,ï" door befchimping tegen u verbittert. HetHoofsT. Romeinfche volk weet van geen flil zijn, J' v00r c* wanneer het eens overwonnen is. Def. ™ R. indruk van hunnen tegenwoordigen nood 433' zal hun altijd in het hart blijven en u geene rust laten, voor dat zij u alle geledene fchande veelvuldig zullen hebben doen boeten." De wijze raad van heren n i u s werd evenwel verworpen , en de fchijnbaare middelweg, die niets meer, dan eenen ijdelen hoogmoed ftreelen kon, door de Samnitifche Legerhoofden ingeflagen. De Romeinen, die reeds verfcheidene De Rovruchtelooze poogingen om te ontkomen boeken hadden aangewend, en een algemeen ge~denvrede. brek begonden te gevoelen, zonden,den door den nood gedwongen, afgezantenweezen* naar de Samniten, om den vrede op billijke voorwaarden te vragen, of hun anders tot een treffen uit te daagen. Pontius gaf hun trotfchelijk ten andwoord : „ dat de Samniten niet meer te vechten hadden; dat hij de Romeinen, om dat zij, fchoon overwonnen en krijgsgevangen, hun-  428 ROMEINSCHE IIL hunne nederlaag niet wilden erkennen, een boek ' Hf. voor een ongewapend en in het bloote hoofdst. onderkleed onder het juk zou doen door- 3°i9. C'gaan; dat hij voords deze billijke voor- J. van R.waarden afvorderde, dat zij Samnium zou433* den verlaten , hunne aangelegde volkplantingen te rug^ trekken , en de Samniten naar hun eigen goedvinden laten handelen, even gelijk zij dit den Romeinen zouden toeftaan. Op deze voorwaarden alleen hadden de Confuls op vrede te hoopen : maar indien een van allen hun tegenftond, hadden zij geene afgezanten weder te ftuuren." De onder- Dit befcheid wekte bij de Romeinen Plegers zu^ een hartbrekend gezucht en bittere aan de droefheid, als of hun allen de dood was noodzaak- , , , ïijkheid. aangezegd. Na dat men lang gezweegen had en de Confuls vóór zulk een fchandelijk of tegen zulk een noodzaaklijk verdrag geen woord durfden uiten, vattede l. lentulus, die aan het hoofd des gezantfchaps geweest, en door zijne braafheid en rang in het leger in groot aanzien was, het woord op. ,, Ik heb dikwijls, zeide hij, mijnen vader hooren zeggen, dat hij alleen op het Capitolium te-  GESCHIEDENISSEN. 429 tegen de afkoping der Galliërs geweest Iir. was, om dat de onachtzaame belegering Yi" van den burg nog eene uitkomst overliet,hoofdst. welke wel niet zonder gevaar, maar ech-L V00rC« ter van geen gewis verderf vergezeld was.J» vanR. Die zelfde geest van mijnen vader zou 433> in mij fpreken, wanneer wij in gelijken toeftand waren en flechts aan den flag met onze vijanden konden komen, gelijk de bezetting des Capitoüums altijd nog op de belegeraars uitvallen kon. Ik voor mij houde den dood voor het vaderland zoo loflijk, dat ik even gereed ben, om mij voor het Romeinfche Volk en deszelfs krijgsmagt op te offeren, als om midden op derzelver vijanden in te ftorten. Maar hier zie ik mijn vaderland, hier zie ik de Romeinfche krijgsmagt bij een. Zal het zelve zich nu voor zich zelve opofferen? Deze opoffering, zegt misfchien iemand, zal de ftad, haare wallen, haare huizen, haare weerlooze inwooners behouden: maar is de vernieling haarer krijgsbenden haare onmiddellijke overlevering aan de vijanden niet? — of zal die ongewapende en onkrijgshaftige menigte, welke nooit te veld trekt, haar be.  43° ROMEINSCHE lir' befchermen? wel te weten, even als zij Ui. haar tegen de Galliërs verdeedigde. Van hoofdst. yeji zou nu geen jeger kunnen opdaa- j' v°°* C' gen, geen camillus kon haar nu ontj. van R zetten. Hier is al haar vermogen , al haare 433' hoop: die behoudende, behouden wij het vaderland, die doende fneeven, verraaden, verderven wij het vaderland. Het is waar, de geeischte onderwerping is fchandelijk, maar de liefde tot het vaderland vordert, dat wij het zelve even gewillig ten kosten van onze eer, als van ons leeven, redden. Men ondergaa dan de vernedering, hoe groot zij ook zij, en men wijke voor den nood, dien de Goden zelve niet wederftreeven. Gaat, Confuls, koopt uwe burgers voor hunne wapenen vrij, dien uwe voorouders voor goud hebben vrijgekocht." Verdrag £)e nood, die zelfs wetten breekt, Samniten. overheerschte alle fchaamte. De Confuls traden zelve met pontius in onderhandeling en namen alle voorwaarden aan, alleen met deze uitzondering, dat zij beweerden, geen volledig verbond te kunnen aangaan, als daar toe ongelast en tevens van alle noodwendigheden ter pleg- tige  GESCHIEDENISSEN. 431 tige bekrachtiging daarvan verftoken: doch IIL daar tegen betuigden zij zich gereed, de plegtigfte beloften ter naarkoming der hoofdst. voorwaarden te doen en daarvoor gij.J-voorC' felaars te verpanden. Pontius liet J. van\. deze beloften niet flechts door de Con- 433* fuls, maar ook door alle de Onderbevelhebbers, Penningmeefters, en overige Officieren afleggen en nam zeshonderd Ridders tot gijfelaars, die hun leeven verpandden voor de naarkoming van het verdrag. Op de wederkomst der Confuls na het Droef fluiten van dit verdrag vernieuwde zichmisnoegen de droefheid des krijgsvolks met zulk eene *"1<ï8erS' hevigheid, dat het zelve ter naauwernood de handen terug hield van hunne Veldheeren, wier onbedachtheid hun in dezen ftaat gebragt had, en wier lafhartigheid hun nog veel fchandelijker zou doen aftrekken , na dat zij als eene kudde beesten zonder geleider blindelings in eenen kuil gelopen waren. De een zag den ander aan, en floeg dan weder de oogen op zijne wapenen, welken hij haast af moest leggen, op zijne rechterhand, die weerloos zijn zou, op zijn geheele lig- chaam,  432 ROMEINSCHE MI. chaam, waarmede de vijand naar welge"w* vallen handelen kon. Elk Helde zich hoofdst. reeds leevendig voor oogen het juk van J' v°™ C den vijand, en den fchimp des overvvinJ. van R.naars, en de trotfche houding der Sam- 433. niten, en den weerloozen doortogt tusfchen een gewapend heir, voords den fchandelijken aftogt van hun verachtlijk leger naar hun Vaderland en ouders over den bodem der bondgenooten, die hun en hunne voorouderen zoo vaakzegepraalende hadden zien wederkeeren. Zij alleen zouden overwonnen zijn zonder wonden, zonder wapenen, zonder treffen; zij hadden het zwaard niet mogen trekken, en den vijand geen flag toebrengen; zij hadden hunne wapenen, hunne krachten,- hunnen moed dan te vergeefsch I Dus klaagende en morrende overviel hun het noodlottige uur hunner fchande, om hun hunne diepe vernedering nog veel grievender te doen gevoelen , dan hunne verbeelding hun dezelve had voorgefteld. Een voor een werd hun nu gebooden de wapenen af te leggen en in het bloote onderkleed het leger uit te komen j daarna wer-  GESCHIEDENISSEN. 433 werden de zes honderd gijsfelaars uitge- nr. leverd, en door de Samniten in hechtenis gebragt; voords werd den gerechtsdienaa- ho°™st. ren bevolen hunne Confuls te verlaten *' I00r c' en werd dezen tevens de Veldheersklee-J. vm'r. ding uitgetrokken, het geen den krijgs- 4334 knechten, die, kort te vooren, de Confuls verfoeid en vervloekt hadden, zoodanig trof, dat zij, hun eigen leed vergetende, de oogen af moesten wenden van deze mishandeling des Oppergezags. De Confuls zelve gingen het eerst, De Ra. fchier halfnaakt, onder het juk door*';2"v" de naaften aan hun in rang volgden hun 5 voords het naafte in de fchande; einde^1^00'* lijk ondergingen alle de keurbenden agter eikanderen dezelfde vernedering. De Samniten ftonden, aan wederzijde van het juk, onder de wapenen en gaven zich niet flechts toe in allerleie fpot en flhimp, maar dreigden zelfs meestal met hunne' zwaarden, bragten 'erveelen wonden toe, ja hieuwen 'er zommigen neder, wier verontwaardiging en woede teekenend gelaat den overwinnaar mishaagd had. Na dus allen onder het juk, en, het Wrevel geen nog veel fmartlijker viel, tusfchenfen^2im" IV. deel. Ee dete  434 ROMEINSCHE lfI. de oogen der vijanden doorgegaan te ziin, noes .... .. , in. kwamen zij uit het digtbewasfen voetpad hoofdst ln je vlakte, even als, naar hunne be- T. voor C n ,. . 319. griPPen> zoramige ftervehngen uit den J. van R.afgrond waren opgekomen, om weder krijgs- ' **et daglicht te aanfchou wen: maar dat dagknechten, licht zelf, het geen hun hunnen fchandlijken aftogt flechts zooveel duidelijker vertoonde, was hun veel gehaater, dan de dikke nacht des doods. Schoon zij dus ook voor den avond nog te Capua konden komen, bleeven zij niet verre van die flad, op den grond, onder den blooten hemel, liggen, wijl de onzekerheid, of haare inwooners zich nu wel als trouwe bondgenooten zouden gedragen, en nog meer hunne eigene fchaamte hun op den weg te rug hield. Eraaf Het bericht van dezen toeftand der C^V3nRomeinfche legers wekte te Capua zulk een algemeen medelijden , dat zich de Campaners , hoe genegen anders tot trotschheid, geene befchimping over hunne bondgenooten veroorlofden. In tegendeel zonden zij den Confuls terftond nieuwe kenmerken van hunnen rang, bijlbundels en gerechtsdienaars, en voords wapenen, paar-  geschiedenissen. 435 paarden, klederen en leeftogt voor al nr. het krijgsvolk. Zij veredelden deze goede diensten zelfs door eene ongeveinsde hoofdst. beleefdheid. Hun ganfche Raad gingJ> voor czoo wel, als alle de inwooners van Ca- J- ™r. pita, den Romeinen te gemoet en geza- 433' menlijk booden zij hun verder alle bijzondere en algemeene goede dienden van gastvrijheid aan. Maar al die vriendfchap en goedwilligheid, hoe onverwacht en hoe treifend zij dus was, kon den Romeinen geen enkeld woord uit den hals haaien, kon hun zelfs de oogen, dien zij beftendig op den grond gevestigd hielden, niet eens op doen Haan naar hunne welmeenende weldoeners. De fmart en nog veel meer de fchaamte deeden hun alle aanfpraak, allen omgang met menfchen fchuwen. Des anderen dags vervorderden zij reeds hunnen weg. Eenige jonge Edelen van Capua hadden hun tot aan de grenzen uit. geleid, en gaven, hier naar door den, Raad gevraagd zijnde, bij hunne wederkomst het bericht, dat de Romeinen hun nu nog veel droeviger en neerflachtiger waren voorgekomen; dat zij zonder het minfte geSe a rUcht  43°" ROMEINSCHE J'1- rucht waren voordgetrokken; dat, met ut. hunne wapenen hun tevens alle moed hoofdst. oritnorrjen fcheen; dat zij tegen elkandeJ. voor c.ren zelfs njet had(jen durven fpreken, J. van R.iriaar even gebukt waren blijven gaan, als of zij geduurig onder het juk nog doorgingen. Zij voegden 'er deze aanmerking bij: „ dat zij vast geloofden, dat de Samniten niet flechts eene fchitterende, maar tevens eene duurzaame, overwinning behaald hadden; want dat de Galliërs wel eer wel Rome, maar dat zij den Romeinfchen moed veroverd hadden." Op deze aanmerking, welke een vrij algemeenen ingang in de Raadsvergadering der Campaners vond, en welke de naam der Romeinen reeds geheel vernederde in derzelver oogen, zou zekere ofilius calavius, een man zoo achtbaar om zijne bedrijven, als om zijnen ouderdom, geandvvoordhebben : „ datdit hardnekkig zwijgen en beftendig naar den grond zien, — dat die weigering van allen troost, en fchaamte voor het daglicht, een bewijs van een hart was, hetgeen den allerkwaadaardigften wrok uit deszelfs diepften grond ophaalde; dat hij de Romeinen niet  GESCHIEDENISSEN. 43^ niet kende, of dat dit ftilzwijgen den nr. Samniten eerlang doen jammeren en doen gillen zou: en dat het geheugen des Cau- hoofdst. dynfchen verdrags den Samniten nog eens J'voor fmartelijker, dan den Romeinen thands,J. van9'R. vallen zou , wijl de laatften overal, waar 433" zij hun zouden aantasten, dien wrok zouden medebrengen, doch de eerften nergens eene Caudynfche engte zouden wedervinden." Te Rome was de nederlaag der legers Gedrag voor derzelver aankomst reeds bekend. d5 burseEerst had men daar gehoord, dat zij in-2."** geflooten waren, en daarna was de nog droeviger tijding van hun fchandelijk verdrag gekomen. Op het eerfte gerucht hunner influiting was men terftond op hun ontzet bedacht geweest, maar, op het bericht der overgave, had men eensklaps alle werving geftaakt. Die tijding had alle burgers in eene geheel vrijwillige rouw gedompeld. Alle winkels rondom de markt werden geflooten, alle rechtshandel hield op, eer het eene of het andere nog was afgekondigd; alle ftaatfieklederen en alle goudeneringen werden afgelegd; de droefheid der burgerij was Ee 3 bij-  438 ROMEINSCHE boek bijna êr00ter' datl V3n het klijglS- iii. volk , en de verontwaardiging bepaalde hoofdst. zich niet flechts t0£ de veldheeren en T. voot C. , t, J 3,Q- de Borgen van zulk een verfoeilijk verJ. van R.drag, maar zelfs tot de onfchuldige krijgs*" knechten, wien men niet in de ftad, veel min nog in huis, fcheen te zullen aannemen. De terug komst van het leger, wiens deerniswaarde houding den verbitterdften het harte brak, bragt echter de burgerij weldra tot andere gedachten. Zij verhaasteden geenzins hunne fchreden naar de ftad als burgers, die buiten verwachting 'erhetleeven hadden afgebragt, maar floopen dezelve tegen den avond in, als waren zij in dezelve krijgsgevangen ingevoerd. Elk hunner begaf zich terftond naar zijn huis, en verfcheidene dagen daarna liet zich niemand van hun buiten 's huis of op de markt zien. De Confuls zelve hielden zich als ambtlooze burgers verfchoolen, en deeden niets anders in hunne waardigheid, behalven dat zij, op Jast van den Raad, eenen Di&ator benoemden, om de verkiezing hunner opV9Ïger§ $ regelen. Q. FA*  geschiedenissen. 439 Q. fabius ambustus tot deze Hl. waardigheid benoemd zijnde en reeds p. b,u" aelius paetus tot zijnen Onderbe-HOOFDST* velhebber aangeifeld hebbende, moestJ" v°or C' echter zijne waardigheid aan m, aemi-J- vanR. lius papus afftaan, die l. vale-^4^ Rius flaccus onder zich benoemde.ambustus Eenig bijgeloovig gebrek in de aanftelling™ tT des eerften was de reden dezer verande-LIUS PAPL'« ring. DiSator. Ook nu kon het tot geene benoemingj. voor c. van nieuwe Confuls komen, het Volk, ^l8,R fcheen geheel wars te zijn van Overhe- ' 4*34. den, onder welken het zulk eene verne- PUBLI" dering had ondergaan. 'Er nam eene tus-nTeTu fchenregeering plaats, welke ten laat-PAPIRIU\T „ cursor ii ften vervangen werd door q. publi-Cö/. lius en l. papirius cursor, die als de bekwaamfte Veldheeren van hunnen tijd ongetwijfeld 's Volks goedkeuring wegdroegen. (1) Op CO Llv. L. IX. c. 1-7. wiens befchrijving dezer ganfche gebeurenis als eene der fchoonfte modellen van Hiftorifcbe fchilderijen door den oordeelkundigen en fmaakvoilen blair wordt opgegeven in deszelfs lesfen over de Redekunst. D. UI. Ee 4 bl.45.  44° romeinsche M. Op denzelfden dag, waarop de Over- boek UI. heden waren aangefteld, traden zij, op hoofdst. last van den Raad. terfl.ond in hunne beJ. voor c-dienjng. en hun eerfte voorfl.el was de J. van R. Caudynfche vrede. Dit terftond aanvaar- 43 4 • Loflljk den van hun ambt en bet eerfte onderwerp gedrag van hunner raadpleeging was den afgetreden postuaiius. „ ,. , . . . ° Conjuls eene nieuwe vernedering. Dezelve werd nog verbitterd door de wijze , waarop publilius de Voorzitter het gevoelen van postumius over dat onderwerp het eerst van allen afvioeg. Het andwoord echter van dezen man was zoo edel, dat het de fchande van zijn voorig gedrag uitwischte. Bedaardelijk opftaande, zeide hij met het zelfde neerflachtige gelaat, als waarmede hij onder het juk was doorgegaan: „ ik gevoel zeer wel, dat men mij niet eerst laat fpreken, om mij eer aan te doen, maar dat men mij eer als den bewerker van eenen heilloo- zen bl. 45, 46. - Flor. L. II. c. 16. Aur. Vict. a'e Vir. UI. c. 30. Val. Max. L. VII. c. 2. ex. ext. 17. BI. 343 van dit Deel, is publi¬ lius door livius ongunfliger beoordeeld, eveiv Wel in eene andere betrekking.  GESCHIEDENISSEN. 441 zen veldtogt en fchandelijken vrede, dan m. als eenen Raadsheer oproept: doch, daar B0EI men mij niet rechtsftreeks befchuldigt, zal hooJdw. ik geene moeite tot eene verdeediging !• voor c. doen, — hoe gemaklijk dezelve ook zijnj. JIJ'r. moest bij menfchen, die de wisfelvalligheid 43<" van al het menfchelijke en de ffrengheid eener noodzaaklijkheid kennen, — maar met weinige woorden mijn gevoelen over het voorgeftelde onderwerp voordragen: en dat gevoelen zal tevens ten blijk verftrekken , of ik mij zelf dan wel mijne keurbenden heb willen fpaaren, en of ik mij tot eene fchandelijke, dan wel tot eene noodzaaklijke belofte heb laten brengen. -— Eene belofte, welke zonder last van het Romeinfche Volk gedaan, ook voor het zelve onverbindend is, en welke dus den Samniten geen ander recht, dan over onze bijzondere perzoonen, geeft. Laten de Verbondspriesters ons ontkleed en geboeid aan de vijanden overleveren, zoo zullen wij het Volk van alle verbindnis ontilaan, indien wij het zelve onder eenige gebragt hebben. Laten intusfchen de Confuls een leger werven, en alles ten krijg toerusten, maar met alle vijandlijkEe 5 he-  442 romeinsche III. heden wachten, tot dat wij plegtig en Bj0lUK rechtmaatig overgeleverd zijn." Ditedelhoofdst. moedige voorftel befloot hij met een heilig }• v°°r c- gebed, dat de Hemel zich met hunne verJ, van R.nedering mogt vergenoegen, en al de 434' woede der vijanden op hunne hoofden alleen wilde doen nederkomen. Tegenbe- Deze taal verwekte zulk eene bewonvan wee" derin§ en medelijden bij alle de leden van Gemeens- den Raad, dat zij naauwlijks konden gelooven in sp. postumius dien zelfden man voor zich te hebben, die zulk een fchandlijk verdrag had kunnen aangaan, en dan weder niet konden denken aan de ijslijke ftraf, welke zulk een aanzienlijk en edeldenkend man bij de woedende vijanden over het gefchonden verdrag ondergaan zou. Wanneer echter allen onder de grootfte lofbetuigingen het voorftel van postumius omhelsden, maakten de beide Gemeensluiden l. livius en q. maelius deze tegenbedenkingen : „ dat zulk eene overlevering het Romeinfche Volk van deszelfs verplichting jegens de Samniten niet ontflaan kon, ten zij alles in den zelfden Staat herfteld was, zoo als zich alles bij Caudi- um  geschiedenissen. 443 urn had bevonden ; en daar zij beiden , nr. in het voorige jaar mede dien ongeluk- BniK kigen veldtogt hadden bijgewoond, \ya- «OOFDST. ren zij onedelmoedig genoeg, om te be- voor c* weeren , dat zij geene de minfte ftraf J. van R. verdiend hadden , door het leger met 434' hunne beloften te hebben helpen behouden, ja, dat zij, eindelijk, als onfchendbaare perzoonen aan den vijand niet overgegeven of door den zeiven mishandeld mogten worden, (i)** Op deze bedenking andwoordde pos- door tumius: „ geeft ons dan intusfchenP0STUM1U» over, die niet onfchendbaar zijn, enwederlesdfpaart hun, tot dat zij van hunne bediening afgaan, maar geesfelt hun dan eerst ter vergoeding van het uitftel hunner ftraf. Want het geen zij van de krachteloosheid onzer uitlevering zeggen, toont elk, die niet (1) Beide de Gemeensluiden moeten hunne tegenwoordige bediening na dien ongelukkigen veldtogt eerst gekreegen hebben, want in het legerkwa- men geene Gemeensmannen te pas. Ondertus- fchen is het vreemd, dat het Volk twee tnedebewerkers van de fchande van den Staat tot deszelfs vertegenwoordigers zoo fpoedig verkoozen nebbe.  444 romeinsche boek niet &eneel onkundig van de rechten der in. verbonden is,dat het zelve meer ter hunhoofdst. ner eigene beveiliging, dan uit overtuiging ï. voor C. , i ., - 318. van de waarheid is tegengewend. GeenJ. van R. zins ontkenne ik hier mede de kracht 434* van beloften zoo wel als van verbonden bij menfchen, wien de goede trouw en de Godsdienst ter harte gaan: maar dit beweere ik, dat een Volk aan geen verbond kan gehouden worden, tot welks fluiting het zelve geenen last heeft gegeven." Dit gevoelen drongp os tümius verder met zulke bondige redenen aan, dat niet flechts de Raadsheeren hem alzins gelijk gaven, maar dat de Gemeensluiden zelve zich openhartig gevangen gaven en aan het goedvinden van den Raad onderwierpen, waartoe zij onmiddellijk hunne bediening nederlegden. Gedrag Het raadsbefluit, het welk dus hier in van postumius door genomen werd , fcheen de ganfche bur* «LloegT^j een nieuw leven te Seven' Elk fPrak juichd. nu met lof van postumius en vergeleek zijn aanbod bij de zelfsopoffering van eenen decius en bij alle andere lofwaardige bedrijven. Hij toch had thands den Staat van eenen fchandelijken vre*  GESCHIEDENISSEN. 445 vrede ontflagen , en hij zou zich groot- nr. moedig als een zoenoffer aan de woede Y" der vijanden overgeven. hoofdst. Alles zag nu naar de wapenen om. MenJ' vo°jj C* zou dan weder tegen de Samniten mogen J- va" R. vechten ? — De legerwerving werd in 434* deze geestdrift des Volks door bloote toïuSg" vrijwilligers voltallig. De krijgsknecht/™*; ten van den laatften veldtogt lieten zich onder nieuwe keurbenden opfchrijven , en het ganfche leger trok rechtftreeks op Caudium aan. De Verbondspriesters gingen vooruit Optogt en lieten, toen zij bij die Stad waren ge-J^™' naderd , hun allen, die hun woord op het verdrag met de Samniten gegeven hadden, ontkleeden en de handen op den rug binden. De gerechtsdienaar, die postumius de handen bond, haalde, uit eerbied voor zulk een waardig man, de banden niet zeer ftijf aan, maar hij zelf vroeg hem, op een beftraffenden toon: „ waarom haalt gij de riemen niet fterker aan: moet de vijand aan de welmeenendheid mijner uitlevering twijfelen?" In de vergadering der Samniten tot Aanfprnk voor den rechterftoel van pontius ge-£rD£r" na- priesters.  446 romèinsché boe'k naderd> zeide de Verbondspriester a. Hl. cornelius arvina. „ Wijl deze T°voorTc menfchen zonder Iast van het Romeinfche 3°i°8. "Volk de bekrachtiging van een verbond J- ™^ R beloofd en zich daar door ftrafwaardig gemaakt hebben daarom geeft het Romeinfche Volk, het welk van alle godloosheid zuiver wil zijn, hun aan ulieden over." Naauwlijks had de Verbondspriester dit gezegd, of postumius, die zich daarover gebelgd vertoonde, gaf hem met de knie eenen zeer harden floot aan de dije, 'er bijvoegende : „ dat hij, die dus thands een Samniet was, in hem, als afgezant en Verbondspriester, het recht der volkeren gefchonden had ; en dat alzoo de Romeinen de wettigfle reden tot den oorlog hadden." Andwoord Dit kinderachtige gedrag, het geen ver* Samniten. wonderlijk flrijdt met die grootheid van hart, welke postumius in den Raad had laten blijken, en het geen ten duidlijkften toont, hoe de Godsdienst der Romeinen meestal louter bijgeloof was, het geen zich door de onnozelste voorwendzeis liet bevredigen, — dit kinderachtige gedrag mishaagde pontius zoo zeer, dat  geschiedenissen. 447 dat hij met het zelve te gelijk den gan- nr. fchen handel der Romeinen in dit geval "f* voor eerloos en trouwloos verklaarde. HOOFDST. „ Hij verklaarde, deze overlevering nietaan]' voor c* te nemen, en verzekerde dat de Samniten]. vln\. dezelve voor onwettig zouden houden ; 434* hij eischte van postumius zijn woord geheel en al te houden, of ten eenemaal trouwloos te zijn; hij vorderde van de Romeinen, indien zij geen genoegen in het gemaakte verdrag namen, hunne keurbenden op nieuw in de Caudynfche engte te laten influiten, en'alles alzoo op den ouden voet te herftellen; hij verweet hun eene doorgaande eerloosheid, wanneer zij overwonnen geweest waren, en noemde het gedrag van postumius tegen den Verbondspriester een laf kunftjen , 't welk kinderen voegen zou, maar bejaarde luiden en wel achtbaare Confuls tot fchande verftrekte ; hun eindelijk der Goden toorn toegewenscht hebbende beval hij zijnen gerechtsdienaar, de gebondeneflomeinen te ontbinden en elk hunner oogenbliklijk te laten vertrekken " Postumius bekreunde zich met de zijnen weinig aan de wezenlijk klemmende *  448 romeinsche III. de taal van pontius: indien aan de algé* B ni. meene trouw al niet volkomen mogt vol* hoofdst. daan ? zjj ten minften hadden hun woord ï* g0," C*gehouden, het geen zij voor de naarkoj. van R.raing van het gedrag hadden gegeven, en *34' kwamen dus vrolijk zonder eenig letzel weder in het Romeinfche leger, (i) Het (O Liv. L, IX. c. 8-M. Flor. L. I. c. 16. Livius fchijnt zwaarigheid te maaken, of de Romeinen wel volkomen eerlijk handelden, door blootelijk de bewerkers van een verdrag, het welk zij niet wilden houden, terug te zenden, en fchijnt te vooronderftellen, dat de eisch van pontius zoo wel, als de aanmerking der twee Gemeensluiden, in zoo verre gegrond was, dat het geheele Romeinfche leger zich dan weder op nieuw en op dezelfde wijze zou hebben moeten laten influiten. De redenen, door postumius in den Raad over de ongebondenheid des Romeinfchen Volks ingebragt, zijn evenwel van geen gering gewigt, en zouden ons eer doen denken, dat den Raad, na de uitlevering vooral van de bewerkers des verdrags, geene oneerlijkheid te wijten was. —— Zou een rechtsgeleerd onderzoek hier van niet even belangrijk zijn , als van het Madritfche verbond tusfchen den gevangen franc ois I en karel V waarover b. p. van wesele scholten eens met zoo groote toejuichinggedisiareera heeft? QDif. Jurid. de foed. Madrit Amft. 1784). Rollin. Hifi. Rom. T. lil. p. 175-177. nieupoort Hifi. Rom. T. I p. 203.  GESCHIEDENISSEN. 449 Het vertrouwen der Samniten op hunne goede zaak was niet groot genoeg om hun gerust te nellen tegen den vrees' lijken oorlog, dien het wrokkende Rome hun dreigde. Zij beklaagden zich nu terftond, den wijzen raad van herennitjs niet te hebben opgevolgd, daar zij thands met een verbitterd volk te doen hadden, het geen zij zich ten vriend, of anders geduurende langen tijd ten min gevaarlijken vijand konden {gemaakt hebben. Dit mismoedigend herdenken gaf pontius bij de Samniten veel minder roem van zijne behaalde overwinning, dan postumius bij de Romeinen van zijne aangeboodene opoffering genoot. Ja, het gelaat der zaaken was thands bij beide deze volkeren, eer dat het nog tot eenig treffen gekomen was, zoodanig veranderd, dat het eerfte reeds geloofde van het wederfpannige Rome overwonnen te zijn , en het laatfte het verkreegen verlof, om den oorlog tegen hun te voeren , voor de volflagene overwinning zelve hielden. Intusfchen werd Satricum aan Rome ontrouw en vereenigde zich met de Sam-y niten ter overrompeling van de volkplan-" IV. DEEL. F f ting nr. BOEK lii. HOOFDST. J. voor C. 318. ]. van R. 434Geestge- [teldnisder Romeinen ;n Samnt; 'en. Ontrouw in Satrh m.  45° RO MEINSCHÏ ia. BOEK III. HOOFDST. J. voor c. 3'8. J. van R. 434- Verovering van Fregellae door de vijanden. c. mae- nius als Diüator aangefteld tot onderzoek van trouwloosheden. ting Fregellae. Zij maakten zich wel bij nacht geheel onverwacht meefter van deze ftad, maar vonden met het aanbreken van den dag eenen hevigen tegenftand van derzelver inwooners, die allen, de vrouwen zelve niet uitgezonderd, voor haardfteden en altaaren wanhoopig ftreeden. De vijanden lieten eindelijk eenen veiligen aftogt der inwooneren aanbieden, die hunne wapenen zouden willen nederIeggen. Op deze toezegging wierpen zommigen de wapenen af, en baanden anderen met het zwaard in de hand zich zelf eenen veiliger uittogt, wijl de vijanden trouwloos genoeg waren, om allen, die zich op hun woord verlaten hadden, onmenfchelijk te verbranden, (i) De ontrouw tegen Rome fcheen zich thands nog verder te zullen uitftrekken. [n Capua werden zamenzweringen ontdekt, welke den Raad belangrijk genoeg fcheenen, om tot derzelver onderzoek eenen Ditlator aan te ftellen. C. maenius nam dit netelige Oppergezag aan, en benoemde m. f os lius tot zijnen On- (0 Liv. L. IX. c. u.  GESCHIEDENISSEN. 451 Onderbevelhebber. De voornaame hoofden dier zamenzwering vreesden de gevolgen van zulk een volmagtig onderzoek zoo zeer, dat zij zich door den zelfsmoord daar aan onttrokken. De Diflator wilde nu zijne aanftelling, welke alleen tegen hun was ingericht geweest, ook doen gelden tegen alle andere zamenfpanners van verderflijke oogmerken, en wilde zelfs de kuiperijen, welke bij de verkiezing van Overheden gewoonlijk plaats hadden, tot de verraaderijen van den Staat brengen. - Verfcheidene Edelen werden door hem ter verandwoording opgeroepen, die, zich eerst vruchtloos op den bijftand der Gemeensluiden beroepen hebbende, openlijk beweerden: „ dat zulk eene fchandelijke mededinging naar eerambten veel eer kon geweeten worden aan dien nieuwen Adel, die onlangs eerst tot zulke waardigheden verheven was dan aan hun, wien hunne geboorte altijd rechtmaatige aanfpraak op dezelve gegeven had, en dat de Diëtator zelf met zijnen Onderbevelhebber thands veel eer als fchuldigen, dan als rechters in dit geval moesten befchouwd worden, het geen Ffa zij nr. BOEK III. HOOFDST. J. voor C. 318. f. van R. 434.  452 romeinsche III. BOEK III. HOOFDST. J. voor C. 3*8. J. van R. 434Maeniüslegt zijn ambt neder , om zich zelf aan zulk een onderzoek te onderwerpen. De Conful PUBÜLiUS legt ook zijn ambt neder tot zulk een onderzoek. 1 zij hun wel zouden leeren, zoo dra zij hun gezag hadden nedergelegd." Deze openlijke befchuldiging tegen den Dictator zelf bragt bij hem het edelmoedigfte befluit voord, het geen door hem kon genomen worden. Hij beriep zich openlijk bij het Volk op zijn voorige gedrag, en legde zijn oppergezag vrijwillig neder, om zich aan het flrengfte onderzoek hier in te onderwerpen, met uitdruklijk verzoek, dat de Confuls gelast mogten worden , om het gfdrag van hem en van zijnen Onderbevelhebber, die tevens zijnen rang aflegde, ten ftrengften te beproeven. Dit gefchiedde: de Confuls werden van hun leger terug geroepen, en fpraken maenius en foslius vrij. Maar nu viel de eene Conful publilius zelf in verdenking, van zich op eene oneerlijke wijze zijn aanzien bezorgd te hebben. Hij volgde het voorbeeld van maenius en werd, even als hij, vrijgefproken. (i) Door (i) Ltv. L, IX. c. 25. 'Er heeft een aanmerkIjk verfchil tusfchen de gefchiedenis van dit jaar, door  geschiedenissen. 453 Door het edelmoedig nederleggen zij ner waardigheid, om zich aan het be fchreeven onderzoek te onderwerpen had publilius zijnen Ambtgenoot al léén overig gelaten voor eenen oorlog, die wel degelijk een dubbeld krijgsbeleid vorderde. (1) Papirius, die ongetwijfeld als Dictator dezen krijg zeer wel alléén zou ten einde gebragt hebben, wilde echter als Conful, en dus met een gezag, het geen aan veel meer tegenfpraak onderhevig was , dien door livius opgegeven, en tusfchen de Fa/li Capitolini plaats De gefchiedfchrijver gewaagt van dit gerechtelijk onderzoek eerst zes jaaren laater, fpreekt van geenen DiBator in dit jaar, behalven op het laatst, wanneer hij zelf bekent, dat andere berichten de' overwinningen, welken wij nog te befchrijven hebben, aan eenen Diëtator l. cornelius toefchrijven: de Fafli Capitolim in tegendeel gewaa?en van drie Dictators in dit jaar en verplichten ons, die hier meer gezag aan het Capitolynfche manner, dan aan het oordeel van livius meenentoe te moeten fchrijven , om in ons verhaal van dat des Latynfdnn gefchiedfchrijvers afte wijken. P1 g h 11 Annal. T. 1, P- 349-351. Catrou & Rouillie Hifi. Rom. T. V. p. i9S & Suiy- (O ld. ibid. p. i£p Ff 3 . nr. bof k III. hoofdst. J. voor C. J. van R. 434» L corne- lius Dictator tot den krijg.  454 romeinsche in. boek nr. hoofdst. J. voor C. 3'8. J. van R 434- Papirius trekt tegen Luceria. De Santniten bij Caudium door den Dictator geüagen. dien ganfchen last niet op zijne fchouderen hebben. Hij benoemde hier om den l. cornelius tot Dictator, die hem wederkeerig tot zijnen Onderbevelhebber aanftelde. (1) Terwijl de Ditlator met een leger voor Caudium bleef liggen, trok papirius naar Luceria op, het geen thands in de handen der Samniten was, en werwaards zij de Romeinfche Ridders, die als gijsfelaars van het Caudynfche verdrag agtergebleeven waren, gevangen hielden. Deze verdeeling der Romeinfche krijgs» magt hield de Samniten in verlegenheid, wijl zij Luceria niet durfden te hulp trekken en een vijandlijk leger in den rug laten, en wijl zij tevens die ftad zich niet gaarne wilden laten ontnemen. In deze twijfelmoedigheid beflooten zij, Luceria aan het geval over te laten, en eerst met den Dictator een treffen aan te gaan. Zoodra pontius de vijandlijke benden in flagorde gefchaard had, riep de Romeinfche Veldheer zijn krijgsvolk bij een, om het zelve door eene aanfpraak tot (1) Fafti Capitolini.  GESCHIEDENISSEN. 455 tot den ftrijd aan te moedigen: maar de hitte dezer benden, dezelfden, die onlangs onder het juk hadden moeten doorgaan , was zoo groot, dat hungefchreeuw om wapenen de geheele aanfpraak des Veldheers onnoodig maakte. Elk vond den bekwaamften redenaar in zijn eigen geheugen aan de jongstgeleedene fchande. Allen vloogen zij ten ftrijd, en fmeeten hunne pijlen en werpfpiezen weg, om terftond met het zwaard in den vuist den Samniten op het lijf te vallen. Geen Veldheerlijk beleid of krijgskunde kon hier werkzaam zijn : der foldaten woede deed alles met eenen woeften aanval af. De vijanden werden door zulk eenen aanval niet flechts te rug gedreeven, verjaagd en verftrooid, maar durfden zelfs hun eigen leger tot geene wijkplaats nemen ; allen namen zij, wijd en zijd verfpreid, de vlucht naar Apulie, alwaar zij zich echter tot ontzet van Luceria weder vereenigden. De Romeinen veroverden in die zelfde hitte het agtergelatene leger, en deeden 'er alles in omkomen, het geen 'er leevendig in gevonden werd: hunne raazenFf 4 de rif. BOES III. HOOFDST. ƒ. voor C. 318. J. van R, 434.  456* ROMEINSCHE III. BOEK III. HOOFDST, J, voor C 318 J. van R ; 434- l 1 1 i l ] < ( t t t a t z v d fa n k de gramfchap verdorf zelf het grootfte gedeelte van den buit. Intusfchen had papirius het andere eger langs de kusten der Adriatifche zee ïaar Apulie geleid, en was reeds met het jelve tot de ftad Arpi genaderd, welke ;ven als alle de overige tusfchen gelegene 3laatzen den Romeinen alle goede dienften jeweezen, meer echter uit haat tegen de Samniten, die , op de omringende bergen voonende, geduurig kwamen ftroopen in le vlakten, dan wel uit bijzondere genegenheid voor Rome. Deze goede gezindïeid intusfchen verfchafte papirius enen onbelemmerden doortogt naar Lu. eria, en voorzag hem tevens van allen oevoer voor zijn leger, hetgeen anders usfchen Arpi en Luceria van allen leefogt zou afgefneeden geweest zijn. Eene Igemeene fchaarsheid maakte het nogiiands den belegeraars fchier even bewaarlijk als den belegerden. Terwijl het oetvolk het beleg voordzettede, ging e ruiterij voerageeren, en fchoon Arpi aar alles gereedlijk aanbood , kwalen de ruiters echter meestal met eenen leenen voorraad terug, dien zij nog dik-  geschiedenissen. 457 dikwijls moesten agterlaten, om de rond zwervende benden van bet verflagen 3e ger van pontius tegenftand te bieden Daar het zelve zich gedeeltlijk in Lu ceria geworpen had, gedeeltelijk den be legerden van voorraad voorzag, was de komst des Dictators van zeer grooten dienst, Hij liet de voordzetting van het beleg geheel en al aan zijnen Onderbevelhebber over; maar gebruikte zijne benden, om den belegerden allen verderen toevoer af te fnijden en den zijnen van al het noodige van wijd en zijd te voorzien. De Samniten, die Luceria op dezen voet niet langer konden behouden, trokken' nu al hun vermogen te zamen, om door! eenen beflisfenden uitval, die flad van' haar naauw beleg te ontflaan. Papirius maakte zich wederkeerig tot een treffen gereed, wanneer 'er eensklaps afgezanten van Tarentum kwamen, die aan de beide in flagorde ftaande legers aankondigden , zich van den oorlog te moeten onthouden, met verzekering: „ dat die ftad terftond de partij tegen die genen kiezen zou, wier fchuld de voordzetting van den krijg zijn mogt." Ff 5 Op . nr. BOEï - IH. t HOOFDST. ƒ. voor C. 3-8. ■ J. van R. 434» tor voegt zich bij PAPIRIUS voor Luct' ria. De Tavenyiiers bieien zich ls iniddeaars aan.  458 ROMEINSC HE III. BOEK III. HOOFDST. I. voor C. 318. J. van R. 434. Worden door de Romeinen met verachting af geweezen. 1 Op deze aanzegging andwoordde papirius, even als of hij zich wezenlijk aan dezelve bekreunde, dat hij zijnen Dictator daar over raadpleegen zou. De beide Veldheeren hadden ook waarlijk een tnondgefprek over de bedreiging der Tarentynen, maar geduurende het zelve werd alles nog verder tot den flag gereed gemaakt, en voords gaf papirius bet teeken tot den aanval. Terwijl de Romeinen de gebruikelijke plegtigheden voor het aangaan van een treffen verrichteden, kwamen de afgezanten het andwoord van papirius vragen." De opzichter der hoenderen, zeide hij, geeft ons eene goede voorfpelling, onze wigchelaarij is uitmuntend uitgevallen, en ius zijn wij, gelijk gij ziet, gereed, om met der Goden hulp den flag te beginnen." Met dit befcheid voerde hij zijne benden aan, zonder zich van fpotternij te onthouden over de verwaandheid van een volk, het welk zich zelf naauwlijks uit hoofde van onderlinge verdeeldheden kon verdeedigen, en nogthands aan anderen le wetten van vrede en oorlog wilde voorfchrijven. De  GESCHIEDENISSEN. Ata De Samniten in tegendeel, die terfton van het treffen hadden afgezien, het z om dat zij waarlijk naar den vrede verlag den, hetzij omdat zij goedvonden, zulk te veinzen, om zich van den bijftan van Tarentum te kunnen bedienen, zage de Romeinen niet aanrukken, of fchreeuw den hun toe : „ dat zij zich aan het voor ftel van Tarentum hielden, en zich ii geen gevecht wilden inlaten, maar lieve alle vijandlijkheden verdragen, dan ge hoor aan de afgezanten weigeren." De twee Romeinfche Bevelhebbers, die zich nu te zamen vereenigd hadden, beandwoordden dit zeggen daarmede, dai zij het zelve voor een zeer gunflig voorteeken voor zich hielden, en gaarne zouden zien, dat de vijanden zelfs hunne legerwal niet eens verdeedigden. Beiden vielen zij te gelijk op de vijandlijke verfchanzingen aan, hunne doldriftige benden beftormden de Samnitifche legerplaats van alle kanten, de eene riep de andere toe: „ hier zijn geene verraaderlijke engten noch ongebaande bosfehen, hier kan de Romeinfche moed gelden, die zich door graft noch legerwal beperken laat." Met het d m .. BOEK y ui. r. HOOFDST. J. voor C. S 3<8. IJ. van R. 434' Doch - door de Samniten ' vruchtloos 1 aangenomen. r ! De Samniten uit hun leger ;geflagen.  460 ROMEINSCHE ui. BOEK III. HOOFDST. J. voor C. 3i8. J. van R. 434. j ] ] j 1 1 1 1 ] liet zwaard in den vuist van rondom in het vijandlijke leger gedrongen, deeden zij het zelve fchierlijk ftroomen van weerbaar en weerloos bloed, fpaarende noch mannen, noch kinderen, noch flaaven, ja zelfs geene lastdieren. Hadden de Bevelhebbers het teeken tot den aftogt niet gegeven en de bloeddorftige krijgsknechten met bedreigingen uit het veroverde eger gedreeven, zoo zou 'er geen leevendig fchepfel aan hunne raazernije ontiomen zijn. Om zelfs de kwaadaardigïeid der benden over het beperken haater wraakzucht te voorkomen, riep men haar toe : ,, dat de Bevelhebbers haar niets toegaven of wilden toegeven in wraakzucht tegen de vijanden, maar dat mn de zeshonderd Ridders, die nog als jijsfelaars in Luceria waren, op het hart agen, uit vreeze, dat de vijanden dezen n wanhoopige woede zouden om hals jrengen." Dit behaagde het krijgsvolk, m verheugde het zich nieuwe voorwer)en hunner wraake te zullen vinden, en >etuigde het tevens, liever alles te zulen lijden, dan de zaak van zoo veele Sdele Romeinen te zullen verraaden. Daar  geschiedenissen. 46"! Daar men het evenwel onnoodig achtede om thands Luceria met de ganfche krijgsmagt van Rome aan te vallen, fcheidde zich de Dictator van zijnen Onderbevelhebber af, wien hij de eer der voltooijing van dezen krijg, dien hij zelf het eerst geopend had, zeer edelmoedig overliet, terwijl hij intusfchen geheel Apulie,' van wier gezindheid jegens Rome men weinig goede verzekering had, door zou trekken, om in het zelve het gezag van den Staat te gaan bevestigen. Hij bereikte zijn oogmerk volkomen, door verfcheidene fteden door geweld tot onderwerping te dwingen en anderen op zekere voorwaarden in bondgenootschap van het Gemeenebest aan te nemen. Papirius volvoerde ook op het uitmuntendst den aan hem toevertrouwden \ last. De honger drong weldra de Samni-o ten, die in Luceria in bezetting lagen, tot het aanbod der gevangene Ridders, mids de Romeinen als dan het beleg opbraken. Maar het andwoord van papirius was: „ dat zij vooraf p o n t i u s , den zoon van h e r e n ni u s, die de Romeinen onder het nr. boek III. hoofdst. J. voor C, 318. f. van R. 434' De Diêla* tor onderwerpt zich ipulie. Luceria oor papiius ver» irerd.  III. BOEK III. HOOFDST. J. voor C. 318. J. van R. 434» 1 Zeven duizend Samniten gaan onder het juk door. 1 1 : i 46a romeinsche het juk had doen doorgaan, moesten gevraagd hebben, wat hun lot als overwonnenen zijn zou, doch dat hij hun nu kon laten boodfchappen , dat zijn volftrekte wil ivas, dat zij alle hunne wapenen, bagage , lastdieren, en de ganfche weerlooze jurgerij in Luceria zouden laten, en met il het krijgsvolk in deszelfs bloote onlerklederen eensgelijks onder het juk zouden doorgaan, zullende hij alzoo flechts ïene geleedene fchande wreeken, zonder hun eene nieuwe aan te doen." De Samniten onderwierpen zich aan deze wedervergelding. Zeven duizend manlen trokken Luceria op zulk eene fchanlelijke wijze uit; pontius zelf ging ïun hier in voor. De Romeinen namen jezit der Stad, welke den rijkften buit Dpleverde, en vonden hunne edele gijsfeaars weder,wier ontmoeting de grootfte /reugde der ganfche overwinning nog verre in blijdfchap te boven ging. Papirius genoot den zegepraal, lien zijne luisterrijke herftelling van Rene 's eer volkomen verdiend had, en dien lem de Diëtator, die zelf zijne aanftelling en  geschiedenissen. 46*'! en zijnen roem aan p a p i r i u s te danken had, edelmoedig overliet, (i) Na dat l. cornelius zijn opperbevel had nedergelegd, benoemde mee nogmaal eenen Dictator, en wel t. manlius, om de verkiezing van nieuwe Con fuh voor het volgende jaar te regelen, (2j Bij de hevige verbittering tusfchen Ra. me en Samnium, welke noodzaaklijk nieuwe moordtooneelen moest openen, erkende het Volk alle de verdienften van l. p apirius cursor, als krijgsman, te wel, om hem niet wederom tot Conful voor het volgende jaar te benoemen, benevens Q. aulius cerretanus. Aulius trok tegen de inwooners van Tarentum te veld, verfloeg hun en veroverde deze Stad. Papirius deed Satricum deszelfs afval van Rome tot de Samniten ftreng boeten. Afgevaardigden van deze burgerij kwamen ootmoedig om den vrede fmeeken, maar kreegen dit harde andCO Liv. L. ix. c. 12-15. Eutrop. l. ir. c. 4. De Fafii Capitolini fpreken evenwel van zijnen zegepraal niet. (2) Fafii Capitolini. in. boek HL hoofdst. [. voor C. 318. J. van R. 434- J. voor C. J. van R. 435L. Papirius cursor III. en q. aulius cerretanus II Cof. Tarentum ingenomen, en de afval van Satrl"um ftr«ig jeftraft.  464 ROMEINSCHE nr. BOEK III. HOOFDST, J. voor C 317. J. van R 435. andwoord , dat zij eerst de Samnitifche bezetting, welke zij ingenomen had, ombrengen of uitleveren moest. Deze 'voorwaarde was den belegerden niet minder vreeslijk, dan de Romeinfche wapenen zelve: zij verklaarden zich, door andere afgevaardigden, onmagtig, om eene talrijke en gewapende bezetting ergens toe te dwingen. Maar ook dezen werden daarmede terug gezonden , dat zij hier over met die genen konden raadpleegen, die deze bezetting voornaamlijk ingenomen hadden. De Raad van Satricum , die zelf verdeeld was in twee partijen, waarvan de eene voor den afval en het innemen der Samnitifche bezetting, de andere tegen beiden geweest was , overlegde ernftig op welke wijze aan den eisch des Confuls het gevoeglijkfte zou kunnen voldaan worden; maar de eene, welke wel wist, dat de bezetting den eerstvolgenden nacht de Stad reeds verlaten zou, als niet genoeg voorbereid, om een ftreng beleg uit te ftaan , begreep , dat men den Romeinen alleenlijk hier van verwittigen moest, terwijl de andere partij in denzelfden nacht, toen  GESCHIEDENISSEN. 465 toen de Samniten uitgetrokken waren, de poorten voor de Romeinen openzettede. Papirius van het eene en andere gebruik maakende , viel de uittrekkende Samniten met een gedeelte van zijn krijgs volk aan, en nam met een ander gedeelte bezit van Satricum. De Samniten fprongen allen over den kling, en in Satriam moesten het de hoofden des afvals mei den hals boeten. Alle de overige inwooners dier ftad werden ontwapend en onder opzicht eener fterke Romeinfche bezet, ting gefteld. (i) Rome was zoo geheel verrukt over de volkomene herftelling haarer hoogstgefchondene eer, dat de bedwinger der Samniten in 's Volks oogen grootere verdiensten kreeg, dan alle vroegere Helden, en dat de krijgszuchtige geest der Romeinfche naCO Liv. L. IX. c. 16. De Fafii CapitoliniJaten in dit jaar eerst papirius zegepraalen, wan» neer de reden van het genot dier eere thands en niet in het voorleden jaar, waarin zijne overwinningen wezenlijk veel roemrijker waren , daarin zou moeten gevonden worden, dat hij toen onder het Opperbevel van eenen ander geftreedenhad. Pichiï Annal. T. I. p. 353. IV. D £ EL. Gg Hl. boek III. hoofdst. J. voor C. 317 J. van R. ♦3* Satricum veroverd. Papirius net alexander den grooten vergelee» ken.  466 ROMEINSCHE ITT. BOCK lil. HOOFDST. J. voor C 317- J. van R 435» Charaltter .trekken van l. pa* pirius CL'RIOR. ( 1 1 j natie in volgende eeuwen zelfs nog beweerd heeft, dat alexander van Macedonië, aan wien men mede al den 'edelen bijnaam van den grooten ontheiligd heeft, zijnen man aan dezen l. papirius zou gevonden hebben, indien hij flechts eenen veroverenden voet ten zijnen tijde in Italië gezet had. Livius, die zijne landgenooten ftreelt met eene vleijende bereekening van den hoogstwaarfchijnlijk nadeeligen uitllag , wanneer alexander eene pooging tegen Rome's vrijheid gewaagd mogt hebben, geeft ons bij die gelegenheid eenige trekken van papirius op , welke ons van meer belang zijn, dan die kansbereekening zijner nationaale eerzucht. Hij noemt p apirius eenen man, die dien krijgsroem verdiende, en zoo wel loor zijne ligchaamskrachten , als door rijne onverzaagdheid, uitmuntede. Zijne zonderlinge vlugheid' ter been gaf hem len bijnaam van cursor (den looper,~) :n deed hem in alle wedloopen den prijs jehaalen. Het zij door natuurlijke fterke, het zij door eene dagelijkfche oefeling, kon zijne maag eene verbaazende hoe-  geschiedenissen. 46*7 hoeveelheid van fpijs en wijn bergen. Zijn eigene onvermoeidheid maakte hem totdei Jastigften Veldheer zoo wel voor ruiters als voor voetknechten. Eens verzogi hem de ruiterij om een weinig ontipanmng van derzelver afmattingen, wanneer zij van eenen gelukkigen togt wederkeerde, maar zijn andwoord was: „ op dal g>j mij niet wijten zoudt, u nergens van ontflagen te hebben, zoo ontfla ik u, om uwe paarden , wanneer gij afgeffeegen ajt, den rug te ftrijken." - Zijn krijgsbevel was even geëerbiedigd bij de bondgenooten, als bij de Romeinen, en zomtijds vermaakte hij zich met den fchrik, dien de fchuldigen daarvoor lieten blijken. Een Praenestynfche Praetor, die onder de bondgenooten den veldtogt volgde , was eens in een gevegt zeer agterlijk geweest met het aanvoeren zijner benden. PapiriUS ging hem na den ilagaan zijne tent opzoeken, en liet hem roepen, terwijl hij te gelijk eenen gerechtsdienaar beval, zijnen bijl gereed te maaken. De Praenestyner ftierf fchier van fchrik op het hooren van dit bevel, maar papiGS * rius e nr. B O EK 1 III. HOOFDST. . J. voor C. 318. J' van R4 434-  Hf. j B'IEK til. 1 HÖOl'DST. ] J. voor C. 3 '6. { J. van R i 43«' M. fosijus flac-( cinator en l pi.au-3 TIUSVENNO' Cef. Theanum en Canu(ium geven 1 zich over,/ a 1 l63 romeinsche lius ging voord met den gerechtscfielaar te bevelen, eenen boomtronk weg te takken, die hem in het wandelen hinderle, en liet den doodlijk ontftelden Praeor met eene boete vrij. (i) Toen m. foslius flaccinator :h l. plautius venno Confuls we- en, kwamen 'er allernederigfte gezantschappen uit verfcheidene Steden van Samnium te Rome om het herltel des vreles fmeeken. De Raad liet zich door der:elver ootmoedige houding bewegen, maar vees ze naar het Volk, bij het welk zij :ulk een gunftig gehoor niet vonden. De ?rede werd hun geweigerd en alleen eene vapenfchorfing voor twee jaaren toegetaan. De Conful plautius bragt door zijlen blooten optogt naar Apulie'm die landtreek zulk een fchrik, dat de twee Helen Theanum en Canufium zich van zelfs an hem onderwierpen en gijsfelaars van aare goede trouw gaven. Inwendige oneenigheden te Capua hadden (O Liv. L. IX. c. 16.  GESCHIEDENISSEN. 46*0 den de burgers dier Stad om eenen Ro meinfchen Landvoogd f en nieuwe wetter doen vragen ; het geen hun Rome's gevleide grootheid gaarne toefïond. (i) In dit jaar nam Rome weder twee nieuwe wijken aan, de Falernifcke en Ufentynfche genaamd, waarvan de eene zich naar den berg Falernus uitftrekte, de andere tot aan de rivier Ufens, die zich aan het einde van Latium in zee ontla-stede. Een en dertig wijken konden dus thands in de Romeinfche volksvergaderingen haare ftemmen uitbrengen, (2) welke bij de tegenwoordige fchatting een geCO Dit was het eerfte voorbeeld eener landvoogdij (pracfeüura), welke in het vervolg zeer algemeen bij de Romeinen in gebruik kwam. Naar die fteden, welken men voords den naam van praefec* turae gaf, zond Rome 's jaarlijks Landvoogden af, gedeeltlijk door het Volk, gedeeltlijk door de Praetors gekoozen. De bijzondere rechten dezer fteden hingen af van de fchikkingen hunner Landvoogden , en haare algemeene rechten waren afhanglijk van den Raad, die naar willekeur haare lasten regelde. Adam Rom /int. p. 74. C-0 Liv. L. LX c. 20. D100. Sic. L. XIX. c. ip. Gg 3 - ra. boek 1 Hl. hoofdst. J. voor C. 316. J. van R. 436. t Praefee- tUS.i  470 romeinsche III. bosk III. hoofdst. J. voor C 315. J. van R 437. C. juniu! bub0xcus en q. aemi- LIOS BARBÜLA Cof. Tarentum en Nerulum veroverd. getal van tweemaal honderd duizend weerbaare mannen bevatteden. (1) Onder de volgende Confuls verzogten de inwooners van Theanum, die zich onder de voorige Overheden aan Rome hadden onderworpen, om eenen billijken vrede, dien zij, door hun best te doen ter bevrediging van geheel Apulie met het Romeinfche beftuur, wel meenden verdiend te hebben. Hun werd echter niet meer, dan eene geheel af hanglijke vriendfchap, toegedaan. Beide de Confuls trokken te veld. Brutus onderwierp zich met geweld Tarentum, welke ftad, fchoon onlangs door aulius cerretanus overwonnen, thands alleen in gansch Apulie wederfpannig was: (2) daarna vereenigde hij zijne krijgsmagt met die van zijnen Ambtgenoot en veroverde de Lucanifche ftad Nerulum. De lof van het Romeinfche beftuur te Capua fpoorde de inwooners van Antium aan, die CO Faft CapitoKni. CO Liv. L. IX, c. 20 inpr. Drakenborch td. b. I.  «eschiedenissen. 471 die mede onder eene regeeringloosheid zuchteden, om, op het voorbeeld dier ftad, hunne wetten en Overheden van Rome te verzoeken, het geen hun doorden Raad gereedlijk werd toegeftaan,! daar dezelve hier in met de ftreelendfte zelfsvoldoeningzag, dat het Romeinfche recht even zeer geëerbiedigd werd, als de Romeinfche wapenen. Naauwlijks waren de nieuwe Confuls] sp. nautius en m. popillius inj hunne bediening getreden, of de Raad, die waarfchijnlijk te geringe verwachting T van hunne krijgskunde had, gelastte hun, terftond eenen DiBator te noemen. L.C' aemilius nam alzoo als Opperbevelhebber de krijgsmagt der voorige Confuls over en benoemde l. fulvius tot zijnen Onderbevelhebber. De wapenfchorfing met de Samniten was s ten einde, en de DiStator tastede Sari-£ cula aan, welke ftad wel in Campanie lag,bei maar nog in bondgenootschap met Samnium ftond. De ftedelingen deeden eenen hevigen uitval en tevens trok 'er een groot heir der Samniten op, om hunne bondgenooten te befcherruen. Aemilius Gg 4 we- iir. BOEK III. HOOFDST. f. voor C, 315. . van R. 437» . voer C. 314. , van R. 438. >p. nau- us en m. IPILL1UÏ iticv!» \i\ de ncinen ■gerd.  I!L BOtt III. HOOFDST. J. voor C. 313- J. van R. 43P. L. PAPIRIUS IV en Q PUBLILIUS IV Cofi \ 1 I 1 I j i 1 i 472 ROMEINSCHE wederftond den uitval, en leverde voords eenen moeilijken, doch voordeeligen, flag tegen de vijanden, die de hoop om Saticula te ontzetten opgevende, in ftilte naar Pliflia aftrokken, en deze ftad, welke in bondgenootfchap met Rome ftond, op hunne beurt belegerden. Hoe dapper zich de Dictator geweerd had, en hoe vrij hem het beleg van Saticula nu ook gelaten werd, kon hij echter deze ftad niet bemagtigen, voor dat de tijd der verkiezing van nieuwe Overheden reeds aanwezig was. Ci) Rome kreeg thands de twee bekwaamde Veldheeren aan het bewind, die reeds beiden over die zelfde vijanden hadden gezegepraald, met wien men dit jaar weier zou te ftrijden hebben, en echter bereerde de Raad, dat een Dictator dezen ïernieuwden krijg zou voordzetten. De edenen van zulk eene grillige begeerte aten zich even min gisfen, als zeker uit le gefchiedenis van dien tijd opmaaken: naar welke die dan ook mogen geweest zijn, Cl) Liv. L. IX. c. ar. De oude landbefchrijers weten Pliflia niet te plaatzen.  geschiedenissen. 473 zijn, de krijgshaftige papirius moes de grieve ondergaan, dat q. fabiu rul li a n u s, wien hij eenmaal als zijnei Onderbevelhebber het overtreden zijne bevelen fchier met zijnen hals doen boe ten had, thands tot Dictator aangefteh werd, terwijl hij met zijnen Ambtgenoo zonder roem te Rome moest blijven. Fabius benoemde q. aulius cer. r e t a n u s tot zijnen Onderbevelhebber. en nam terftond het krijgsbevel van der Dictator aemilius over. De Samniten, met dezen nieuwen Bevelhebber andermaal eene kans willende waagen, verfterkten hunne krijgsmagt, verlieten Pliftia, en kwamen zich zeer digt bij het Romein, fche leger voor Saticula nederftaan, met het zichtbaare oogmerk, om den Dictator van het beleg dier ftad af te trekken, en tot eenen veldflag met hun te verlokken. Fabius, hun doel merkende, zettede het beleg des te fterker voord, en vergenoegde zich, met zijn leger naar den kant der Samniten flechts zorgvuldig te verfterken. De uitdaagingen der Samniten werden des te heviger, hunne ruiterij liet zich Gg 5 ge- t HL BOEK S III. j HOOFDST. J. voor C. 3'3> -ƒ. van R. t 43S. Q. FABIUS, Diclator , zet het beieg van Saticula voord.  III. BOEK iil BOOFDST. J. voor C 313. J« van R 43P. e 1 I d m \ 474 ROMEINSCHE geduurig voor de Romeinfche legerwal zien, en kwam eens. tot voor deszelfs ingang, wanneer de Onderbevelhebber, 'zonder eenigen last van den Dictator] met de ganfche ruiterij eenen uitval deed. Het gelukte den Romeinfchen Ridders, de Samniten te rug te drijven, maar niet, dan na een allerhevigst gevecht, waar in aulius cerretanus" zoo wel, als de vijandlijke Veldheer, fneuvelde. Deze beiden, eikanderen bijzonder in het oog krijgende, waren met gevelde fpeeren op ïlkanderen los gerend. Aunus had 3e zijne den Samniet door de ribben geJreeven, maar was terftond zelf door eene vijandlijke bende zoodaanig omcingeld gevorden, dat zijne eigene benden bezwaarijk zijn lijk uit de magt der Samniten konlen terug krijgen, en daar toe van haare aarden moeften afklimmen. De vijandijke ruiterij was daarop ook afgefteegen, n eindelijk had het ganfche gevecht zich ondom het lijk van aulius bepaald. )e Romeinen keerden met het zelve in roeve zege naar het leger, en de Sant. 'ten trokken, na het verlies van hunnen 'eldheer en de nederlaag hunner ruiterij we-  geschiedenis.<; w tv. ^p weder naar het beleg van Pliflia te rug, welke ftad zij ftormenderhand veroverden. terwijl Saticula zich binnen weinige dager aan den Dictator overgaf, (i) Thands werd het krijgstooneel nadei bij Rome gebragt, wijl de inboorelingen van Sora de Romeinfche volkplanting, welke zij wel eer hadden moeten aannemen , thands hadden omgebragt, en zich zeiven aan de Samniten overgegeven. De Dictator voerde zijn leger na de overgave van Saticula herwaards aan, maar tevens hoorende, dat de vijanden na de verovering van Pliflia met grooten fpoed optoogen, om Sora bij te ftaan, vond hij geraaden, niet verder voord te trekken', maar den aanrukkenden vijand tegenftand te bieden. Het kwam tot een treffen op de hoogte van Lautulae digt bij de Pomptynfche moerasfen, doch het zelve was onbeilisfend, daar de nacht den ftrijderen overviel, voor dat zich de een of de ander de overwinning durfde toefchrijven. De Dictator het nu even ongeraaden vindende , het Samnitifche leger zonder groo- tere CO Liv. L. IX. c. aa. irr. BOEK iii. HOOFDJT. J. voor Ok 313. J. van R» 439. Onbefli*. fend gevecht met de Samfifn ten.  nr. boek in. boofost. J. voor C, J. van R, 43°. Krijgslist van q. fabius. 475 romeinsche tere geestdrift bij het volk of zonder vermeerdering zijner krijgsmagt aan te tasten , als tegen Sora voord te trekken met een vijandlijk heir in den rug, hield Hand ter plaatze, waar hij zich bevond, en benoemde eenen Onderbevelhebber, dien hij in ftilte naar Rome zond, om verfterking te haaien, doch tevens last gaf, om met dezelve niet bij het leger te komen, voor dat hij hem daartoe een afgefprooken teeken zou gegeven hebben. C. Fabius, die in de plaats van den gefneuvelden aulius tot dezen rang benoemd was, volvoerde weldra zijne zending, en vernam door heimelijk gezondene boden naauwkeurig van den Dictator, waar hij zich te verbergen en wanneer hij op te daagen had. Van deze verfterking verzekerd belacht de Dictator tevens eene krijgslist ter vermeerdering van het vuur zijner benden. Zinds eenige dagen hadden dezen werkloos in het veld gelegen, meer gelijkende naar 2en ingeilooten leger, dan naar een heir, t geen de belegering van fteden voor had, :n nu kreegen zij eensklaps bevel om te vechten. De Dictator, die haar niets van den  GESCHIEDENISSEN. 477 den nieuwen Onderbevelhebber en nieuwi troepen gezegd had, fprak haar aan me deze wanhoopige taal: „ wij zijn inge flooten , wanneer de overwinning ons ge ne uitkomst baant; wij zijn veilig genoeg ir ons leger, maar lijden eerlang gebrek; wil moeten het verlaten; trekt dan uit; agtei u zal ik het leger, het geen onze overwinningen beperkt, in brand doen fteken j dien u de plundering der trouwlooze volkeren rijkelijk vergoeden zal." Het krijgsvolk, deze aanfpraak houdende als in goeden ernst gedaan en dooi den uiterflen nood voordgebragt, viel hevig op den vijand uit, en werd woedend onder het vechten, toen het omziende de vlam zag rijzen uit deszelfs verlaten leger. — Dit zelfde vuur was het afgefproken teeken voor den Onderbevelhebber, die daarop terftond aanrukte en wel den vijand onverhoeds in den rug viel. De flagorde der Samniten geraakte nu geheel in de war: een groot gedeelte nam wijd en zijd de vlucht, maar de overigen, die zich zeiven in den weg liepen, of opzetlijk ftand hielden, werden allen afgemaakt. Hun leger, het geen vol van geroofden buit ! III. BOEK III. , HOOFDST. J. voor C. 3'3J. van R, 439. Nederlaag der Samniien.  III. BOEK Hl. HOOFDST. J. voor C 3.3. J. van R 439* J. van R. 3'2. J. voor C. 440. M. FOE- telius en C. SULPICIUS Cojf. Sora bij verraad in-, genomen. 1 1 1 i ( i 1 1 478 ROMEINSCHE buit was, viel den Romeinen ten deel, die met deze voordeden belaaden en zich reeds rijkelijk fchaadeloos voor hun eigen verbrande leger gefield reekenende, met 'verrasfing en dus met verdubbeling van blijdfchap bevonden, dat het vuur alleen de voorfte tenten befchaadigd had, het geen de Dictator opzetlijk aldus had laten aanleggen, (t) Na deze fchrander behaalde overwinning floeg fabius het beleg om Sora, maar eer hem deze ftad in handen viel, kwamen de Confuls m. poetelius en c. sulpicius het krijgsbevel van hem avernemen. Terwijl beide deze nieuwe Veldheeren n overleg waren, hoe zij zouden werken egen deze ftad, welker beftorming zeer 'eel zou moeten kosten en welker belegering zeer langwijlig zou zijn, liet zich en overloper uit Sora bij de Confuls aannelden en beloofde, hun de ftad in landen te ftellen. Naar zulk een tijdig 'erraad luisterende, raadde hij hun, het ;ger, het welk nu al te kort onder de wal- (1} Liv. L. IX. c. 23.  GESCHIEDENISSEN. 479 wallen lag, op eenen affland van zesduizend fchreden te rug te leggen, wijl dit eene zorgeloosheid in het bewaaken der wallen veroorzaaken zou. Voords zou hi den volgenden nacht met tien Romeinen den burg aan deszelfs fteilfte zijde beklimmen en op denzelven eene menigte pijlen brengen, terwijl zich eenige Cohorten digt bij de ftad in de bosfchen verborgen zouden houden. 'Er was te weinig bij zijn voorftel voor de Confuls gewaagd, om hun, die toch reeds weinig moeds op de verovering van Sora hadden , het zelve niet te doen omhelzen. Zij trokken terftond met hun leger te rug, en des nachts geleidde de verraadex de tien Romeinen tegen den burg op. Deszelfs top zonder eenigen hinder bereikt hebbende, wees hij hun een zeer fteil voerpad aan, het geen uit de benedenftad tegen denzelven opliep, en het geen, naar zijn zeggen, door drie gewapende mannen verdeedigd kunnende worden, thands door tien Romeinen bezet onverwinnelijk was. Voords liep hij dat voetpad zelf af en bragt de ganfche ftad in rep en roer door zijn onophoudelijk ge- fchreeuw: HL BOEK IIL , HOOFDST. IJ. voor C 312. J. van R, 440.  480 ROMEINSCHE INBOEKIII. HOOFDST. J. voor C. 312. J. van R 440. 1 j { fchreeuw: „ te wapen, te wapen, burgers, de vijanden zijn op den burg!" Elk kwam verfchrikt voor deur en hief mede eenen benaauwden noodkreet aan. De Regeering kwam verbijfterd op den been en.zond menfchen af, om te zien, of de burg waarlijk beklommen was. Ja, men zag en hoorde krijgsvolk, maar de duisternis van den nacht maakte, dat men deszelfs menigte niet kon onderfcheiden, doch de vrees, welke aller verbeelding in werking bragt, deed het aanzijn eener ganfche keurbende gelooven. De nog halfflapende en ongewapende burgerij dacht om geene tegenweer, maar zogt alleen in de fpoedigfte vlucht haar behoud. Zij fcheurde de poorten open en ftroomde ter ftad uit. De verborgene , Romeinfche cohorten drongen nu tevens Sora in, en velden de weerlooze burgers ieder, die tegen hun indrongen, om te ontkomen. Geheel Sora was reeds veroverd, toen de Confuls met het aanbrecen van den dag het ganfche leger weier tegen het zelve aanvoerden. Het overèhot der burgers, die den dood ontdaan, doch de ftad niet hadden kunnen ont-  geschiedenissen. 481 ontkomen, gaven zich aan hun op genad over. Twee honderd en vijfentwintig die door de overigen eenpaarig werden op gegeven, als deaanleggers van den moorc der volkplanting en van den ganfcher afval, werden gebonden naar Rome mede gevoerd: de overige menigte leed geep last, maar kreeg eene fterke bezetting bij zich. Alle de medegevoerde belhamels werden te Rome op de markt gegeesfeld en onthoofd, het geen inzonderheid het gemeen het meeste behaagde, wijl het zelve het uiterfte belang had bij de veilig, heid der volkplantingen, die altijd uit de geringfte burgers beitonden. De eerfte onbeflisfende flag in het voorige jaar tegen de Samniten bij Lautulae geleverd had terftond verfcheidene andere fteden, welke alzins met wrevel het Romeinfche juk droegen, doen bedacht zijn, om zich van het zelve te ontflaan. Geheel Aufonie gevoelde op nieuw de aanprikkeling der vrijheid, en de Confuls, hier van verwittigd, vonden goed, het zelfde krijgsvolk, dat .Sora ingenomen had, tegen Aufona, Mintumae en Vescia aan te voeren: maar het ichandelijke verraad van IV, deee. Hh twaalf ; in. BOEK » III. .HOOFDST. 1J. voor C. J. van R. , 4*o. Aufona Minturnae en Pescia door ver* raad ingekomen.  4»2 ROMEINSCHE Hl. BOEK III. HOOFDST. J. voor C. 312. J. van R 440. 1 ] 1 1 J 1 I 1 c c e e fl g t< twaalf jongelingen uit den aanzienlijkften ftand deed deze edele zucht ter onafhanglijkheid op de gruwlijkfte wijze fmooren. Zij kwamen in het leger van de overheerfchers van hun vaderland, ontdekten den Confuls het oogmerk hunner mede>urgers, om zich met geweld tegen het nrukken van Romeinfche benden te verietten , en gaven den heilloozen raad, om 'erkleed en met verborgene zwaarden de soorten in te komen , welke door de burgers opzetlijk opengehouden werden, om lich niet vijandlijk tegen de Romeinen e betoonen, wanneer deze maar niet )innen hunne muuren wilden trekken. De Confuls, zich reeds eenmaal zoo wel >evonden hebbende bij het verraad, natiën het verfoeilijke ontwerp der twaalf andverraaders aan, en zonden een groot ;edeelte hunner benden naar de drie Helen af, waarvan zommigen zich buiten e poort gewapend fchuil zouden houden, n de overigen, met vredesklederen aan n daaronder verborgene zwaarden, de eden zouden iniluipen. Het ontwerp elukte. Na het ombrengen der wach:n, joegen de moordenaars het zwaard door  GESCHIEDENISSEN^ ofi* door de verraadene burgerijen. Op der zeiver algemeene noodkreet, trokken dt andere benden gewapend binnen en voltooiden den gruwelijkften moord. Zonder andere Bevelhebbers waren dolle woede en raazende bloeddorst de eenige geleiders der gevoellooze menfchenflachters, van wier zwaarden het menfchenbloed droop , zoo lang 'er in de drie fteden nog flachtoffers der onmenfchelijkheid overig waren. Ci) In dit zelfde jaar had Luceria haare Romeinfche bezetting aan de Samniten verraaden. De Confuls veroverden de trouwlooze ftad en lieten nu zelve eenen vrijen teugel aan de wraakzucht hunner benden. De algemeene haat tegen deze afvallige ftad ging in den Raad te Rome zelfs zoover, dat zommigen in haare geheele verwoesting ftemden, te meer daar zij te ver afgelegen fcheen, om 'er burgers als volkplantelingen in te kunnen waagen: evenwel nam men een gemaatigder befluit en liet men 'er op nieuw eene (O Liv. L. IX. c. 84, 35. Hh a iir. BOEK 111. HOOFDST. J. voor C. 312. J. van R. 440. Luceria leruomen»  484 ROMEINSCHE III. BOER III. HOOFDST, J. voor C 312. ]• vaa R 440. Nederlaag der Samni ten. Beleg voor Bo- vianum. eene volkplanting van vijfentwintig honderd burgers naar toe trekken. Daar Campanie zelve Rome met den af■ val dreigde, vond de Raad goed, eenen .Dictator te eisfchen; c maenius, tot die post benoemd, voorkwam de trouwloosheid dezer landftreek, door zich in het zelve te legeren, (i) i Intusfchen hielden de Confuls hunne ei"gene benden ook in het veld, en leverden bij Caudium flag tegen de Samniten, die op het eerde gerucht van den afval der Campaners waren opgekomen, om zich in zulk een geval van Capua meester te maaken. Dit treffen, het welk, door het beleid van sulpicius voornaamlijk, ten voordeele der Romeinen uitviel , kostede den Samniten dertig duizend mannen, dien zij als lijken of als krijgsgevangenen agterlieten: hun overfchot nam de vlucht naar Beneventum. Na deze overwinning trokken de Confuls naar Bovianum, .eene der voornaamfte fteden van Samnium, waarvoor zij een be- (i) Fafi, Capit. Zie de aanmerking boven bl. 465.  GESCHIEDENISSEN. 485 beleg floegen en voords overwinterden, tot dat hun in het volgende jaar het krijgsbevel afgenomen werd door eenen Dictator, dien de nieuwe Confuls onmiddellijk hadden aangefteld. (i) De keuze des Volks had wederom den beroemden l. papirius cursor tot Conful benoemd en nevens hem c. junius bubulcus, en echter zag men terftond na hunne aanvaarding dezer hooge Overheid, c. poe te lius tot DiUator en m. foslius tot Bevelhebber onder hem benoemd. De tijding, dat de Samniten Fregellae hadden ingenomen deed den Dictator het' beleg van Bovianum opbreken en ter herovering dier fterkte te rug trekken: zijne aankomst was echter genoeg, om den vijand deze post te doen verlaten, welke hij dus zonder flag of ftoot hernam en door eene aanzienlijke bezetting verzekerde. Van daar trok poetelius weder Campanie in, en wel op Nola aan, binnen welke ftad zich alle de Samniten, die in (O Liv. L. IX. c. 26-28. Hh 3 nr. BOEK III. HOOFDST. J. voor C. juj. van r, 441' l. papirius cursor v en c.JT KiUS BliBULCUS "of. F. egeiïae lernouien.  486* ROMEINSCHE III. BO EK lil. HOOFDST. J. voor C 311. J- van R 441. Verfchei dene volk plantingen uitgezonden. in Campanie waren, verzameld hadden. De Dictator Wet terftond de volkrijke voorlieden dezer ftad in brand {leken, om 'rechtftreeks tegen haare muuren te kunnen werken, dien hij eerlang overweldigde. Ateria en Calatia moesten eensgelijks bukken voor de Romeinfche wapenen. (1) ■ Terwijl de Dictator het gezag van het "gemeenebest van buiten herftelde, zorgde de Raad, om aan het zelve nieuwen fleur* in het vervolg te geven door het uitzenden van volkplantingen naar verfcheidene fteden: als, naar Suesfa Aurunca, welke digt bij Campanie lag; naar het eiland Pontia, het welk tot nog toe door Volscers bewoond was, die het zelve voor hun- (0 Liv. L. IX. c. 28. Evenwel zegt deze fchrijver, dat anderen den Conful poetelius deel Jn die overwinningen gegeven hebben, wijl eene pest te Rome den Dictator zou opgeeischt hebben, om eenen fpijker tegen dezelve te liaan. Diod. S icijlus (L. XIX. c. 101.) gewaagt in het geheel van geenen Dictator in. dit jaar, maar fchijnt tevens te weinig gezag te hebben, om hier in iet te beflisfen, daar hij in zijne algemeene gefchiedenisfen zelden zeei juist ten opzichte van Rome is.  geschiedenissen. 487 minne Kusten m net gezicht hadden; naa Interamna, het welk in Latium lag te plaatze, waar de rivieren Melpis en Liri zamenvloeijen; CO en naarjCa/mum, he geen na bij de grenzen van Samnium lag. Naar de twee laatstgemelde lieden wer den evenwel in het volgende jaar de volkplantingen, ten getale van vier duizend Romeinfche burgers, eerst heenen geleid. M. valerius en p. decius tot nieuwe Confuls aangebreid zijnde, fcheen Rome zich wel meer gerust te kunnen Hellen omtrend den Samnitifchen krijg, maar deed 'er zich een andere op, die van wegen de nabuurigheid en talrijkheid des CO Men gaf den naam van Tnteramna aan verfcheidene fteden,, welke tusfchen twee in een lopende rivieren lagen. Op de kaart agter het voorige deel, vindt men dus een Intcramna bi] de Praeiutiêrs en een ander boven Reatt bij de Umbriën, maar die ftad, waarvan hier gefproken wordt, legt beneden Fregellae , doch is even min als de kleene rivier Melpis op die nitgeftrekte kaart bijzonder aangeteekend. Hec bewijs, dat alhier van dit Interamna gefproken worde vindt men bij draken borch ad. b. I. Livn, en de eigenlijke ligging bij cellakius Ceogr. Jut. T.i.p. evestigd en uitgebreid. Twee Gemeensluiden, l. atilius en c. marcius, herriepen de aanftelling Ier Bevelhebbers - plaatzen in de keurbenlen , welke eene halve eeuw geleeden tan het Volk was toegeftaan, doch na dien ijd weder door de Confuls en Dictators aanjemaatigd was : en daar het Volk, in dien :ijd, alleen de begeving van zes dezer belieningen zich had toegeëigend, eisch:en en verkreegen zij thands voor het selve de aanftelling van zestien. (1) Een ander Gemeensman, M. decius renaamd, deed het voorftel ter benoeming /an twee Vlootvoogden, met last, om de leemagt van het gemeenebest in goeden ;n weerbaaren ftand te houden. (2) Nog (O Zie boven bl. 205, 206. Liv. L. IX. :. 3-- (2) Lir. L, IX. c. 30. Dus worden wij weder  geschiedenissen. 497 Nog eene huislijke fchikking, welke min belangrijk is, en alleen eenige melding verdient om den ophef, dien 'er het bijgeloof van maakte, had thands plaats. Onder de nieuwigheden door de Schatmeesters ingevoerd, was ook deze, dat de gewijde fluitenfpelers voordaan niet langer in den tempel van jupiter hunnen maaltijd zouden mogen vinden. Dit verbod, het geen hun waarfchijnlijk de vrije kost ontzeide, of ten miniten eenige vernedering toebragt, maakte deze tempeldienaars zoo misnoegd, dat zij allen Rome verlieten en zich naar Tibur begaven. Alle plegtigheden, welke fluitenfpelers vereischten, ftonden ftil, en hier door, of misfchien nog meer om de Schatmeesters te kwellen, vond zich de Raad genoodzaakt, om hun alle oude voorrechten weder toe te ff aan, en zelfs, daar zij hardnekkig op eene grootere herftelling van hunne eer ftonden, om hun met der geheel onverwacht herinnerd, dat R»me ook eene zeemogendheid was, gelijk wij reeds vroeg opmerkten. Zie boven d. ii. bl. 67, 68. IV. deel. Ii IN. BOEK iii. HOOFDST. J. voor C. 3°9J. van R. 443Onrustover de fluitenfpelers veroorzaakt.  493 ROMEINSCHE III. boek Hl. HOOI-DST. J. voor C 309. J. van R 443- Cluvia heroverd. 1 ■ i C 1 met rijdtuigen van Tibur weder af te doen haaien. (1) Schoon de Confuls, zich met deze befchikkingen onledig hielden, en de Schaftmeesters beide hunne ftoute ondernemingen voordzetteden, vergat men echter den oorlog niet, die zich van twee zijden met een grimmig gelaat voordeed. Junius trok weldra tegen de Samniten te veld, terwijl aemilius zich door het lot beroepen zag, om op de eerfte uitbarfting van de vijandlijkheden der Etruriërs te letten. De Samniten hadden Cluvia, (2) waarin eene Romeinfche bezetting lag belegerd, ;n door den honger gedwongen tot de avergave, waarna zij de ganfche bezet:ing wreedaardiglijk gegeesfeld en om het eeven hadden gebragt. — Deze plaats te ïeroveren en de wreedheid der Samniten :e ftraffen was het eerfte werk van ju^ 1 u s, het geen hem volkomen gelukte > daar (O L:v. L. IX. c. 30. (2) De Landbefchrijvers weten de ligging van 'luvia niet aan te wijzen. Cellar. Ceogr. /inu \ I. p. 169Ö.  GESCHIEDENISSEN. 499 daar deze ftad voor den eerften ftorm bezweek, en alle haare manbaare inwooners zonder eenig mededogen over den kling fprongen. Van daar voerde hij zijn overwinnend leger tegen Bovianum aan, welks rijke buit alle drift aan het beftormende Romeinfche krijgsvolk weder gaf, het geen hetzelve hier anders aan wraakzuchtige woede verlooren had. Deze fterke, welbemande en veelvermogende ftad, welke de hoofdftad der Pentrers was, bezweek voor Lowe's krijgsgeweld, en leverde het krijgsvolk eenen buit op, dien het zelve nog nimmer zoo rijk uit Samnium had weg gefleept. Noch in het open veld met dappere en talrijke benden, noch in fterkbewalde' en moedig verdeedigde fteden, de Ro-' meinfche overmagt in beleid en dapperheid hebbende kunnen wederftaan, trachteden de Samniten, hunne overmeesterende vijanden langs eenen anderen weg afbreuk te doen, en tevens hunne landerijen regens de fchraapzuchtigfte plunderingen te beveiligen. Zij verftaken zich in hinder!- 2 lagen nr. BOEK III. HOOFDST. J. voor C. J. van R. 443- Bovianum ingenomen. Krijgslist er Samitcn.  ITT. BOEK III. HOOFDST. J. voor C 309J. van R 443- i 1 ] 'a t k gOO ROMEINSCHE lagen en lokten 'er de onbedachte Romeinen in. Eenige overlopers van het Samnitifche 'land, en eenige anderen, die zich kwans• vvijs hadden laten gevangen nemen, verzekerden den Conful, dat een zeer groot aantal vee in een zeker bosch was bij een geborgen. Begeerig naar dezen nieuwen buit, volgde de Veldheer met zijne benden deze venaaderlijke geleiders, en zagen de Romeinen zich weldra van alle kanten bezet door een ontzaglijk vijandlijk leger, het geen zich in het hout verborgen had en nu door een geweldig krijgsgefchreeuw hun eensklaps eenen doodlijken fchrik op het lijf joeg. De Conful, die de neteligheid van zijnen toeftand door deszelfs onverwachtleid vergroot zag, herftelde echter fpoeïig zijne huiverige manfchap. Hij liet lun alle hunne bagagie in het midden jrengen; deed elk de wapenen aangrij)en; fprong zelf van zijn paard af; beiwoer hun bij de Goden, van alleen zije fpitsbroeders te hebben willen verrijen', en bragt hun de ongunftigheid hunner  GESCHIEDENISSEN. 501 lier {randplaats uit het hoofd, door hun, met nieuwe prikkeling hunner eerzucht, aan alle voorige ongunftige gelegenheden te doen denken, welken zij zich door eenen .verdubbelden moed dienstbaar hadden gemaakt, (i) De plaats, waar zich thands het Romeinfche krijgsvolk door de misleiding der overlopers bevond, was waarlijk voor het zelve eene nieuwe Cautynfche engte. Het bosch, Avemus genoemd, om dat hetzelve door geen gevogelte bewoond werd van wegen de pestzieke uitwaazemingen van eenen poel, die midden in het zelve was, en het geen naar den zeekant tusfchen Cumae en Puteoli in lag, was de hinderlaag, waar in het vijandlijke beleid de onvoorzichtige roofzucht gelokt had. O) De moed des Confuls beziSlde echter weldra alle zijne benden , welke met eene wanhoopige woede zich verdeedigden en den Samniten gansch onverwacht den ge- voe- (1) Liv. L. IX. c. 31. (2) Zonar. L. VI. Pigh. ad. b. a. T. 1. p. 367. ü 3 III. 60 EK III. HOOFDST. J. voor C. 309. J. van R, 443. '  502 romeinsche III. boek III. hoofdst. J. voor C. 309. J. van R. 443. Zegepraal vanjuiNius. KrijgsverrichtingenïaEtrurie. voeligften neep van dezen veldtogt toebragten, door hun twintig duizend mannen bij dezen poel te doen agterlaten, daar zij, van alle kanten moorddaadig ternedergehouwen , nu zelve in het digtbewasfen woud geen uitkomst vonden. (1) J u n 1 u s genoot na deze krijgsverrichtingen den zegepraal, dien hij ten vollen waardig was. (2) Intusfchen maakten de gezamenlijke volken van Etiwie, de Artti'êrs alleen uitgezonderd , eenen aanvang hunner lang gedreigde vijandlijkheden met de belegering van Sutrium, eene ftad, welke met Rome in bondgenootfchap ftond en de fleutel van deszelfs grondgebied voor de Etruriirs was. Derwaards trok aemil 1 u s met een aanzienlijk leger heen ter ontzetting der bondgenooten, die hem ook terftond allen noodigen toevoer voor zijn leger zonden. De vijand beraadde zich eenen dag lang, of hij het opgekomen leger zoude aantasten, dan wel den krijg (O Lïv. L. IX. c. 31. (?) Fafii Capitolini.  GESCHIEDENISSEN. 503 Kujg nctspenue vueren, maar aen volgenden dag gaf hij reeds bij het opgaan der zon door het aanbod van een treffen blijk, dat hij het fpoedigfte boven het veiligfte befluit gekoozen had. Aemilius nam de uitdaaging aan, maar liet zijn volk eerst volkomen hun genoegen eten, om des te vaster tegen den vijand te ftaan. Beide de legers bleeven nu in hunne flagorde werkeloos ftaan, om van eikanderen den eerften aanval af te wachten, tot dat de zon reeds naar den middag rees, en de Etruriërs, die den flag hadden aangebooden het eerst uit fchaamte een krijgsgefchreeuw aanhieven. Daar zij de Romeinen verre in magt overtroffen , gaf deze hunne aarzeling den grootften lof aan derzelver alom erkende dapperheid. Beiden woogen eikanderen echter zoo wel op, dat de overwinning eerst lang twijfelachtig bleef, tot dat de Romeinen hunne tweede linie CO deeden voordrukken, waar tegen de Etruriërs geene verfche benden konden aanvoeren. Nu werd de veldflag voor de Romeinen in (O z*e boven bl. 331, 332. ü 4 BOEK III. HOOFDST. J. voor C. 3°9J. van R. 443'  5©4 ROMElNSCHÈ (O Liv. L. IX. c. 32. (2) Fafii Capitolini. Hl. BO EK III. HOOFDST. J. voor C 309. J. van R 443- 1 1 ( 2 J. voor C. 3o3. J. van R c 444- r< Q- FABIUS p II en c. _ MARCIUS Ü RUTILUS 1 C«ff. Ü' in eene flachting veranderd. De vijanden bleeven hardnekkig allen mogelijken weerftand bieden en dachten om geen vluchten, maar lieten zich rondom hunne legervaanen, zonder eenen voet te wijken, neder vellen. De nacht maakte een einde aan dit moorddaadig vechten: de overwinnaars gaven zelve het eerst het teeken tot den aftogt, en de beide flagorden trokken geregeld in hun leger te rug. Het kwam echter niet weder tot een :reffen, het overfchot der Etruriërs kon laauwlijks de vijandlijke legerplaats beletten , en bij de Romeinen flierven 'er nog reel meer aan hunne wonden, dan 'er op iet flachtveld gebleeven waren. CO De Conful keerde naar Rome en vierde aldaar ijne bloedige zege. ("2) Onder het Confulfchap van q. fabius 1 c. marcius rutilus had's Volks ichtbank, na eene zeer lange rust, het leit te bellegten tusfchen eenen aanzienjken Patriciër en eenen Gemeensman , e hem openlijk van fchennis der wetten be-  GESCHIEDENISSEN. 50* befchuldigde. Appius CLAUDiuswas de aloude gehaatte naam, die op nieuw de markt en de ganfche burgerij beroerde. Thands echter was eene min haatlijke reden de oorzaak zijner te recht (telling, dan die meestal zijner voorouderen geweest was. Het Schatmeesterfchap, het welk oorfpronglijk voor eenen tijd van vijf jaaren was opgedragen , was reeds langer dan eene eeuw tot den tijd van anderhalfjaar verkort, (i) Dit tijdbellek, het welk alzins lang genoeg ter verrichting derfchatting van de burgerij en van derzelver ver, deeling in de onderfcheidene Clasfen geweest was, fchoot thands te kort, om 'er die twee groote ontwerpen in te volvoeren, welke die tegenwoordige Overheden ondernomen hadden. Plautius, die min beftand was tegen den haat der Grooten, dan zijn Ambtgenoot, wilde, hoe ongaarne misfchien anders ook, de voltooijing hunner onderneming wel voor hunne opvolgers overlaten, en legde, in de verwachting, dat appius het zelfde doen (O Zie D. III. bi. 397. ü 5 III. BOEK 111. hoofdst. J. voor C. 308. J. van R. 444- App.clau- dius VOOt het Volk jedag- uard.  m. BOEK III. HOOFDST. J. voor C 308. J. van R 444- 506 romeinsche doen zou, zijn Ambt met de agttienmaanden neder. Deze integendeel, die zich nu alleen de eer meende aan te maatigen van beide die grootfche werken, of mogelijk derzelver vervordering aan anderen niet durfde toebetrouwen , bleef zijne hooge bediening waarnemen na den wettig verlopenen tijd, en bekreunde zich even weinig aan de losfe aanmerkingen hier over, als aan de geheele verbittering des Raads tegen zijn gedrag. De Gemeensman p. sempronius riep hem hier over voor de rechtbank des Volks, en vroeg hem : „ hoe zij zich zou gedragen hebben , indien hij zijn ambt bekleed had, toen het gezag der Schatmeesters door den Dictator mamercüs^emilius befnoeid werd ? " A p p 1 u s beweerde te recht, dat hij op deze vraag niet behoefde te andwoorden, maar zogt ongelukkig eene uitvlucht, waar de openhartigheid ongetwijfeld het beste voor zijne zaak zou gepleit hebben, daar hij vervolgends voorgaf: ,, dat de wil des Volks dat ambt op vijf jaaren bepaald had; dat daarna het bevel eens Di&ators het zelve alleen verkort had voor die Schatmeesters, die  geschiedenissen. 507 die toen in dienst waren ; en dat hij gezind bleef, om 's Volks laatften wil, als de hoogfte wet, te eerbiedigen." Semprokius had deze al te fcherpzinnige uitvlucht niet gehoord en den irn druk, dien derzelver onwaarheid op het gelaat des eerlijken Volks gemaakt had, gezien, of hij vierde zijne ganfche kwaadwilligheid tegen appius bot en herinnerde het Volk aan het gedrag van alle zijne voorvaderen: ,, hij verweet hem de onbefchaamdfte trotschheid, in zich alleen een doorzicht aan te maatigen, het geen langer dan eene eeuw aan alle zijne voorgangers zou ontbroken hebben; hij ftelde zijn gedrag tegen dat van die Dictators over, die met twintig dagen het oppergezag hadden nedergelegd, het geen hun voor een half jaar was opgedragen, en dreigde hem eindelijk als eenen fchenner der wet van /emilius in de boeijen te zullen doe-n brengen, indien hij zich niet terftond aan dezelve onderwierp." Appius ftond dezen ftorm hardnekkig uit. Op het bevel van gevangenneming tegen hem, beriep hij zich op den bijftand der overige Gemeensmannen, waarvan 'er drie in. BOEK III. HOOFDST. J. voor C. 308. J. van R. 4W-  5ó3 romeinsche III. BOEK III. HOOFDST. J. voor C 3°8. J. van R 444- Rtrurifcbe krijg. 1 1 1 drie tot zijne hulp opkwamen, en hem, tegen de wet van /emilius aan, maar tevens waarfchijnlijk met de aanwijzing van den dienst , dien hij voor de burgerij voleinden zou , verdeedigden. Hij bleef in zijne bediening, fchoon hem alle de ftanden van het gemeenebest deze eer ten hoogften misgunden, en voltooide de werken, welken hij aangevangen had. (1) Deze inwendige opfchudding vertraagde echter den krijg geenzins, die met vernieuwden moed tegen de Etruriërs en Samniten werd voordgezet. De eerften hadden andermaal het beleg om Sutrium geflagen,en booden den Conful fabius, die langs den voet van het gebergte dezen bondgenooten te hulp trok, de fpits eener flagorde, welker ontzaglijke uitgeftrektleid den Romeinen met den eerften oplag in het oog viel, daar de Etruriërs zich :n de breede vallei gefchaard hadden. De "onful zag de minderheid zijner benden en rachtede zulks door eene voordeeliger ftand- (1) Liv. L. IX. c. 33, 34. Aur. Vict. dt nr. ill. c. 34. Frontin. de Aquacducï,  uissuiiiisiJENISSEN. 509 fiandplaats te voorkomen. Hij voerde uit dien hoofde zijn heir eerst een weinig op de hoogte van het gebergte, en keer de toen zijne veldteekenen tegen die de; vijanden. De Etruriërs, die omnietsan ders, dan hunne overmagt in manfchar. dachten, letteden zoo weinig op der Romeinen voordeeligen grond, dat zij terftond met drift den flag begonnen, en hunne werpfpiezen nederlegden, om aanftonds met het zwaard in den vuist op hun aan te vallen. De Romeinen integendeel maakten van alle hunne wapenen gebruik, en bedienden zich zelfs van dat geweer, het welk hun hunne ftandplaats in eene menigte van fteenenaanbood;hier mede fmeeten zij de vijanden, die niet in ftaat waren hun aan het lijf te komen en tevens hunne wapenen hadden afgelegd, om op eenen afftand te vechten, zoo geweldig op hunne fchilden en helmen, dat die genen zelve, die niet gewond werden , echter bedwelmd geraakten van derzelver gedreun en gefchok. Op het zien deinzen en wagchelen der Etrurifche flagorde, liet fabius ze eensklaps door de eerfte en tweede linie van zijn leger met nr. BOEK ; in. . HOOFDST. . ƒ. voor C. 308. J. van R, 444»  m. BOEK III. HOOFDST. J. voor C 308. J. van R 444- 510 romeinsche met het zwaard in den vuist aanvallen. De vijanden ftonden dezen fchok niet uit, maar namen ongeregeld de vlucht naar hunne legerplaats: de Romeinfche ruiterij, welke intusfchen reeds eenen omweg genomen had,fneed hun echter dezen terugtred af en dwong hun, naar het gebergte te wijken, alwaar zij, fchier ongewapend en met wonden overdekt, in het Ciminifche bosch eene fchuilplaats zogten. De Conful nam hun leger, het welk eenen rijken buit opleverde, weg, zag het {Jachtveld met veele duizenden van Jijken bedekt, en telde agt en dertig veroverde veldteekenen. Nu ging men aan het raadpleegen, om den gevluchten vijand te vervolgen. Het Ciminifche woud was zoo woest en ongebaand , als lang naderhand de Germanifche bosfchen : geen reizend koopman zelf had nog ooit tot op dien dag dat woud doorgegaan. Behalven den Veldheer alleen durfde fchier niemand zich in het zelve waagen, zoo heugde elk nog de Caudynfche engte, 's Veldheers broeder, m. fabius caeso, of, gelijk anderen wilden, C. claudius des Confuls halve broe-  GESCHIEDENISSEN. 511 broeder, bood zich aan, om alles vooraf te gaan befpiedenen fpoedig daarvan grondig bericht te geven. Buiten 's lands te Caere opgevoed en in de Etrurifche taal onderweezen, was hem het Etrurisch fpreken even gemaklijk, als den flaaf, dien hij bij zich had en die met hem in Etrurie groot gebragt was. (i) Beiden vertrokken zij zonder eenig gevolg, en vroegen onder weg alleenlijk naar den weg, dien zij moesten gaan, en tevens naar de naamen der voornaamfte opperhoofden van Etrurie, om in het vervolg door hunne onkunde hier in uit hunne gefprekken niet ontdekt te worden. Zij waren voords als herders gekleed, en hadden geen ander geweer bij zich, dan het geen de land- lui- (0 Men zegt wel, zegt livius, dat de Romeinen in dien tijd hunne zoonen even algemeen het Etrurisch lieten leeren, als in zijn tijd het Griekscb, echter begrijpt hij terecht, dat deze vreemde taalkennis bij des Confuls broeder iet meer, dan gemeen, moet geweest zijn, wijl hij zich verftoutte, om daarmede de Etruriërs zelve te misleiden. L1 v. L. IX. c. 35. _ Men zie voords de ligging van het Ciminifehe woud in les Environs de Rome aeter D. I. III. boek III. hoofdst. J. voor C. 308. J. van R. 444-  III. BOEK III. HOOFDST. J. voor C. 308. J. van R, 444. 512 romeinsche luiden droegen, eene feis, en twee werpfpiezen. Hunne vaardigheid in het fpreken en deze ganfche vermomming beveiligden hun echter niet half zoo goed voor alle ontdekking, als het vaste geloof, waar in elk, die hun ontmoetede, ftond, dat geen vreemdeling het ooit waagenzou, het Ciminifche bosch in te gaan. Zij gingen onverhinderd voord en vervolgden hunnen weg tot in Umbrie toe, alwaar zij te Camerinum zich ontdekten, en alwaar tevens 's Confuls broeder in deszelfs naam en in dien van den Romeinfchen Raad eene onderhandeling waagde. Dezelve gelukte zoo wel, dat de Camerters hem belasteden, den Romeinen te boodfchappen, dat zij eéne maand lang hun leger wilden onderhouden en het zelve tevens met eigen gewapende jonge manfchap verfterken, wanneer zij in flaat waren, hunne overwinnende wapenen zoo ver voord te zetten. (1) Op deze bekomene berichten nam fabius het ftoute befluit, om het Ciminifche (O Camerinum lag meer dan twee dagreizen van Sutrium af: zie de kaart van Italië agter D. III.  geschiedenissen. 515 fche bosch in te trekken, zich met dc Cameres te vereenigen, en alzoo tot in het hart van Etrurie door te dringen. Met het vallen van den avond liet hij alle de legerbagagie vooruit voeren, en door alle de keurbenden volgen, terwijl hij met de ruiterij in het leger agterbleef. Des anderen dags met het rijzen der zon 3 reed hij met haar tot voor den ingang van het bosch, het geen door vijandlijke buitenposten omzet was en lang genoeg den vijand van dien kant op den tuil gehouden hebbende, keerde hij naar zijn leger terug. Dit alles alleen om de Etruriërs te misleiden gedaan hebbende, verliet hij zijn leger andermaal langs eenen anderen weg, en haalde voor den avond zijn vooruitgezonden heir in. Hij floeg met het zelve nu eene gansch andere engte in, dan die was, waar hij de vijanden opmerkzaam op hun gemaakt had, en bereikte den volgenden dag met het doorbreken van het licht reeds den top van het gebergte Ciminus. Van deze hoogte vertoonde Etrurie een landfchap, het welk door de rijkheid van deszelfs rijpe koornlanden eene dubbelde IV. deel. Kk ver¬ in. BOEK III. HOOFDST. ƒ. voor C. 30S. }. van r, 444»  514 romeinsche III. BORK III. HOOFDST. J. voor C 3^8. J. van R 444' vergoeding voor alle te boven gekomen gevaar beloofde. Fabius zond terftond verfcheidene benden af, welke geduurig met overvloedigen buit beladen wederkeerden , tot dat de landluiden, door deze onverwachte flrooperijen ontrust, zich met der haast onder Opperhoofden vereenigden en den Romeinen eenen tegenftand booden, die echter zoo ongeregeld was , dat zij zelve, die hunnen eigendom aan de vijanden wilden ontrukken, in derzelver handen vielen. Met deze rijke plundering en boven al met de ontdekking van dezen doortogt in Etrurie zich voldaan houdende, keerde fabius weder naar zijne legerplaats te rug. In dezelve vond hij vijf afgezanten van den Raad, die twee Gemeensluiden bij zich hadden, om hem het uitdruklijk verbod van den Raad bekend te maaken, van vooral het Ciminifche bosch niet in te trekken: hartelijk verheugden zich deze afgezanten echter, dat zij te laat waren aangekomen, om dit te beletten, daar zij nu de blijde boodfchap eener voordeelige overwinning konden t' huis brengen. De plunderingen van fabius aan gene  GESCHIEDENISSEN. 515 pne zijae van den berg Ciminus haddei intusfchen geheel Etrurie en de grenzei van Umbrie in rep en roer gebragt. Eer nieuw en talrijk leger kwam thands tegen Sutrium op; zij, die in de bosfchen gevlucht waren, kwamen weder ftoutmoedig in het veld, en het ganfche vijandhjke heir fchaarde zich in de vlakte voor het Romeinfche leger, flechts eene genoegzaame tusfchenruimte voor het uittrekken der Romeinen overlatende. Fabius fcheen zich aan den flag te onttrekken en maakte de vijanden daar door flout genoeg , om zeer na onder zijne legerwallen te komen. Om hun in het vermoeden van zijne geveinsde vrees te bevestigen, trok de Conful zijne buitenposten in. De Etruriërs werden hierop nog veel ftouter, zoo dat zij hunne Veldheeren verzogten, om hun ter plaatze, daar zij nu ftonden, het eten te laten brengen, wijl zij beloofden onder de wapenen te zullen blijven, en de legerplaats der Romeinen heden of morgen te zullen beftormen. Intusfchen had fabius al zijn gezag noodig, om van den eenen kant zijne vuuKk a rig8 I IIT. £ O EtC 1 III. I HOOFDST. J. voorC. 308. J. van R» 444»  III. BOEK III. KOOFDST. J. voor C. ' 308. J. van R. 444. 1 516 ROMEINSCHE rige benden te bedwingen, en haar, van de andere zijde, tegen de overmagt der vijanden te bemoedigen. Hij gebood zijne manfchap beftendig onder de wapenen te blijven, om, het zij bij nacht of bij dag, op het eerfte teeken tot eenen uitval gereed te zijn; hij hield hun telkens voor, dat de Samniten andere mannen, dan de Etruriërs, waren , en dat'er daar te boven nog iet anders plaats had, het geen zij op zijnen tijd wel gewaar zouden worden. Hier door bragt hij zijn krijgsvolk in het vermoeden, dat hij eenige verftandhoüding ónder de vijanden had, wier zorgelooze ligging in het opene veld hun in dat vermoeden verfterkte. Na zich dus onbezorgd met fpijs verzadigd te hebben, begaf zich het Romeinfche leger ook gewapend ter rust: maar met de vierde nachtwacht, des morgens ten drie uuren , werd het zelve door den Veldheer ftil opgewekt en binnen de legerplaats in dagorde gefchaard, terwijl de legerjongens met bijlen de houtene verfchanzing om verre hakten en de graft aanvulden, ;n eenige uitgelezene benden intusfchen Je wacht bij de poorten hielden. Alzoo in  geschiedenissen. 517 in volle flagorde kunnende uitvallen, ir, overviel fabius eensklaps de in het o- "j^" pen veld flapende vijanden, wier neder-hoofdst. laag hem nu fchier geene moeite koste- vo£cde. Zij, die de algemeene flachting doorj. vw'r. de vlucht ontkwamen, begaven zich ge- 444* deeltlijknaarde bosfchen, gedeeltlijk naar hun leger, maar vonden in het zelve geene veilige fchuilplaats, daar de Conful het dien zelfden dag nog veroverde. De Etruriërs zouden bij deze nederlaag zestig duizend mannen verlooren hebben : dezelve was ten minften voor hun zoo groot, dat 'er afgezanten van Perufia, Cortona en Jretium, drie hoofdlieden van Etrurie, bij de Romeinen over den vrede kwamen handelen, en een beftand van dertig jaaren verkreegen. (i) Tegen de Samniten voerde intusfchen KrijSshet gemeenebest den krijg min gelukkig verrichcinHet leger, onder bevel van den ConfulTslZl marcius uitgezonden, behaalde eerst"*" eenige voordeden, maar vond weldra vijanden, die in den waan ftonden, dat de Romeinen in het Ciminifche bosch ingefloo- ten CO Liv. L. IX. c. 35-37. Kk 3  n BOEK III. HOOFDST. J. voor C 308. J. van R 444. SIS romeinsche ten en van de Etruriërs tot eene gelijke vernedering gedwongen waren, als waar toe zij eenmaal twee legers in de Caudynfche engte gebragt hadden. — Eene vloot, ■ welke het Gemeenebest onder bevel van p. cornelius te gelijk in zee gezonden had, om de Samnitifche kusten door landingen te ontrusten, had nog minder geluk. Cornelius had zijne benden bij Pompeji aan land laten gaan en vrijheid tot plundering gegeven , maar de roofzucht had haar zoo ver landwaards ingelokt, dat de vijanden zich tegen haar hadden kunnen verzamelen, en zij, met agterlating van allen gemaakten buit en van verfcheidene dooden ,naauwlijks haare fchepen weder konden bereiken. De laatfte flag, dien de Conful den Samniten geleverd had, was inzonderheid zoo twijfelachtig uitgevallen , dat de Romeinen met het verlies van zeer veelen hunner Officieren tevens grootendeels den moed verboren hadden, en dat de Raad, op de eerfle berichten aangaande dien flag, befloot , op de benoeming van eenen Diëtator aan te dringen. Alle de leden des Raads floegen de oogen op den beroem-  GESCHIEDENISSEN. 519 roemden l. papirius cursor,maa waren tevens in de grootfte.verlegenheid hoe zij dien ouden Krijgsheld thands be noemd zouden krijgen. Zij vreesden, da de Conful marcius misfchien aan zijn: bekomene wonden gefneuvéld was, ei wisten tevens, dat de Samniten alle toe gangen tot zijn leger bezet hielden: ei geen hunner durfde van den Conful fa mus verwachten, dat hij zijnen ouder wrok tegen papirius, die hem een. maal ter geesfeling en dood verweezer had, zoude afleggen , om hem thands zelj tot Opperbevelhebber te benoemen. Men zag echter l. pa pirius zoo zeker voor den eenigen redder aan van Romers eer aan deze zijde, dat men het waagde een gezantfchap naar fabius af te zenden met verzoek tot deze benoeming. De Conful hoorde alle hunne redenen zonder hét minste andwoord met nedergeflagene oogen aan ; liet hun in twijfel, welk befcheid zij te verwachten hadden ; benoemde des nachts , gelijk zulks de gewoonte was, l. papirius tot Dictator; gaf hun daarvan kennis, maar nam hier bij weder zulk een hardnekkig Kk 4 ftü- r m. BOEK » III. .HOOFDST. J. voor C. 1 3°8. ;J. van R. i 4*4* t l Papirius tot Dictator door fabius benoemd.  HL BOEK III. HOOFDST. J. voor C 308. J. van F 444' Nieuwe nederlaag 520 romeinsche ftilzwijgen in acht, dat het den afgezanten zeer zichtbaar was, hoe veel het hem gekost had, dezen ouden wrok te over'winnen. (1) • Papirius benoemde c. junius bubulcus tot zijnen Onderbevelhebber en trok terftond marcius te hulp met die keurbenden, welken men reeds uit. voorzorg geworven had, toen men te Rome vreesde, dat f a b 1 u s in het CimU nifche bosch zou ingeilooten raaken. Hij nam voords het legerbevel en de krijgsbenden des Confuls over, en fchaarde ze allen in flagorde. De vijanden deeden het zelfde zonder het minste blijk van bevreesdheid. Evenwel fcheen de een zoo min, als de ander dezen eerften aanval te willen doen, de nacht vond hun nog gefchaard ftaan. Wederzijds wantrouwde men zijne eigene krachten niet, maar verachtede men ook geenzins dien zijner vijanden, en betrok men dus in elkanders nabijheid een zomerleger. Geduurende dit ftil liggen in Samnium kwam het in Etrurie op nieuw tot eenen flag. (O Liv. L. IX. c. 38.  GESCHIEDENISSEN. 5 flag. Geheel Etrurie had geen deel geno men of goedkeuring gegeven aan de vredesonderhandelingen der drie opgenoemde fteden, en de grenshewoonende Urn briërs hadden zich andermaal tot een leger bij een gevoegd. Dit laatfte werd echter meer verjaagd, dan wel verflagen, daar deze vijanden den eerften aanval van fabius niet konden uitftaan. Geheel anders ging het met de Etruriërs. Derzelver wraakzucht over de geleedene nederlaag deed hun op nieuw de allerfcherpfte legerwerving houden : de een preste den anderen en allen zwoeren zij, tefterven of als overwinnaars weder te keeren. Nog nooit zonden zij zulk een talrijk en zoo een wanhoopend leger in het veld. Bij den eerften aanval, die bij het meir van Vadimon (i) gefchiedde, was wederzijds de woede zoo groot, dat 'er niet eene fpies geworpen, maar terftond het zwaard getrokken wierd, en dat de Romeinen met zulk eene infpanning vochten, als of zij geene vaak overwonnene Etruriërs, maar een geheel vreemd Volk hadden te beftrijden CO Zie Les Envirens de Rome agter D. I. Kk 5 nr. BOEK III. HOOFDsT. j. voor C. 308. j. van R. 444. der Etruriërs.  nr. BOEK III. HOOFDST. J. voor C 308. J. van R 444- Nederlaag der Samniten. 522 ROMEINSCHE den gehad. Men dacht van beide kanten aan geen vluchten, de voorfte gelederen der Romeinen vielen , maar de tweede linie herftelde aanftonds het front. De derde moest zelfs voorkomen , en nog was de overwinning niet bevochten. Eindelijk fteeg de ruiterij af, en Hapte over wapenen en lijken heenen, om den vijand met nog gansch onvermoeide armen te beftrijden. Zij brak het eerst de afgematte vijandlijke flagorde, en werd terftond door het overige krijgsvolk, hoedanig het zelve dan ook gefteld was , onderfteund. Nu bezweek de Etrurifche hardnekkigheid , eenigen hunner rotten keerden den Romeinen den rug toe, en weldra volgde hunne geheele vlucht. Deze dag vernielde de Etrurifche krijgsmagt , welke door eenen langen vrede uitermaate fterk was. Het vijandlijke leger werd veroverd en geplunderd. (1) In Samnium kwam het weldra tot een even hagchelijk en roemrijk gevecht. Den korten ftilftand van wapenen tusfchen de Samniten en de Romeinen, waarvan wij geCO Liv. L. IX. c. 39.  GESCHIEDENISSEN. 523 gewaagden , hadden de eerften hefteed , om eenige verandering in hunne wapenen te maaken , en aan dezelven meer cieraads bij te zetten. Zij hadden hun geheele heir verdeeld in twee legers, waarvan het eene met vergulde, het andere niet verzilverde fchilden gewapend was. Deze nieuwe fchilden waren van boven breed, om den fchouder en de borst te dekken, van onderen fpits, om ze handiger te maaken. Hun borst zelf was met eene fpons bedekt en hun linker been met een leder fcheenbord. Een vederbosch overfchaduwde hunne helmen en gaf aan hunne groote geftalte een nog grooter voorkomen. De kleeding van het eene leger was veelverwig, die van het andere, het welk de verzilverde fchilden had, was blinkend wit. Dezen maakten den rechter , genen den linker vleugel uit. De indruk dezer nieuwe en fchitterende vertooning was zeer gering bij de Romeinen , die reeds verwittigd waren van hun ne nieuwe krijgsinrichtingen, en die van hunne Veldheeren geleerd hadden: „ dat een krijgsman 'er barsch moet uitzien; dat hij niet verguld noch verzilverd , maar H. BOEK III. HOOFDST. J. voor C. 308. J. van R. 444-  5*4 ROMEINSCHE III. SOEK III. HOOFDST. J. voor C. 308. J. van R. 444. i maar met ftaal en heldenmoed moest ge* wapend zijn; dat die twee andere metaalen beter tot buit, dan tot wapenen gefchikt waren, en wel blonken voor het aangaan van den flag, maar allen luister in het bloedvergieten verlooren; dat dapperheid ;ens krijgsmans veldcieraad moest zijn, enlat de rijklle vijand altijd de prooi van den nmften overwinnaar werd." De Dictator moerde zijne benden, met zulk een denkaeeld bezield, gerust ten flag. Hij nam het jevel van den rechtervleugel op zich, en ;af den linker aan zijnen Onderbevelheb)er. Deze deed het eerst den vijand wijten : wetende, dat de Samniten zich zelden tot de overwinning of den dood met ede verbonden hadden, en juist tegen het vitte leger te vechten hebbende, riep hij tun toe: „ ik zal u den zwarten plu-o tot offers flachten !" — Papirius iet voordeel van junius ziende, wekte len naarijver zijner bende hier door op. let gevecht der Romeinen was overal even evig. De ruiterij deed niet voor het voetolk, de onderofficieren deeden niet voor unne Bevelhebbers onder. De ruiterij, ;r wederzijde van de Romeinfche flagorde ge-  GESCHIEDENISSEN. 512 5 geplaatst, en door m. valerius ei p. decius aangevoerd, viel gelijktijdig den Samniten in de zijde en voltooidi de vijandlijke terugdrijving. Lijken er wapenen bedekten het flagveld. De Samniten namen de vlucht in hun leger, maar vonden daarin geene fchuilplaats: vooi dat de nacht viel, hadden de Romeinen het zelve reeds veroverd, geplunderd en in brand geftoken. Papirius genoot den zegepraal, dien hij verdiend had, en die tevens eenen ongemeenen luister kreeg door de veroverde blinkende wapenen. Men vond de vergulde fchilden zoo fraai, dat men ze aan de zilverfmids, die hunne winkels rondom de markt hadden, ten gefchenk gaf, om 'er dezelven mede op te pronken: van waar de gewoonte het eerst ontflaan is, om de markt door de Bouwheeren te doen opfchikken, zoo dikwijls 'er een gewijde omgang plaats had. Voords maakten de Romeinen van deze fraaje wapenen gebruik in den eerdienst hunner Goden; terwijl de Campaners, om de Samniten te befpotten, hunne zwaardvechters, die alleen tot vermaak hunner gast- 1 nr. boek \ III. . hoofdst. ƒ. voor C. 308. J. van R. 444' Zegepraal van papirius.  52Ö romeinsche ITT. boek III. hoofdst. J. voor C 308. J. van R 444- 1 1 Zegepraal van fa- 1 BIUS. ] I ( J ( gastmaalen vochten , dergelijke wapenen gaven en alzoo Samnitifche zwaardvechters noemden. Eer fabius uit Etrurie kon terug keeren, had hij nog eenen flag te leveren ian het geringe overfchot der vijandlijken benden, welke zich bij Perufia nadien verzameld, terwijl deze ftad zelve blijken van trouwloosheid omtrend het derigjaarige beftand gaf. Deze flag viel len overwinnaar niet moeilijk: Perufia lelve gaf zich aan hem over op de eerfe opeisfching en nam eene talrijke bezetting in. Na deze nieuwe overwinning keerde lij ook uit het veld terug. Hij zond /erfcheidene gezantfchappen van Etrurie, iet welk den vrede verzogt, vooruit aan len Raad, en genoot eenen zegepraal, lie hem nog grooter eer aandeed, dan nen den Dictator had waardig gekend: vijl hij alleen Rome 's vijanden getemd had, laar papirius zijne overwinning aan üjnen Onderbevelhebber en aan de twee Eluiterofficieren, decius en valeiius verfchuldigd was, waarom het erkentelijke Volk den eerften tot Conful, den  GESCHIEDENISSEN. 527 den tweeden tot Praetor voor het volgende jaar aanftelde. (O Deze zegepraal van l. p a p 1 r 1 u s c u rsor was de laatfte openlijke eer, welke deze krijgsman genoot. — Wanneer hij een leeven eindigde, het welk voor 't gemeenebest zoo belangrijk geweest was, vinden wij bij onzen livius, die reeds in voorraad hem eene lofreden gefchonken had (a), noch bij iemand anders vermeld. Zeer zeker was hij een der bekwaamfte Veldheeren van zijnen tijd: en wanneer maar eigene eerzucht geen te groot deel gehad heeft aan zijn gedrag tegen fabius, toen die, als Onderbevelhebber onder hem, zich aan de ondergefchiktheid vergreepen had, dan heeft zich zijn overige charakter bij die gelegenheid in eene houding vertoond, welke men, hoe onwillig ook, verplicht is, te vereeren. Te weinig kwam hij anders, dan als krijgsman, ten tooneel, om hem in eenig ander licht te kunnen kenmerken, en (O Liv. L. IX. c. 40. Diod. Sic, L. XlX. c 35- (2) Zie boven bl.466. nr. BOEK ör. HOOFDST. J. voor C. 308. J. van R, 444- Aanmerking over het Charakter van papirius.  HL BO BK III. HOOFDST. J. voor C. 30?. J. van R 444- 528 romeinsche en de grieven, welke hem van tijd tot tijd door den Raad, in het aandringen op eens anders Diftatorfchap fchijnen aangedaan te zijn, kunnen uit zoo veele laage beginzelen der heerschzucht of der wangunst zijn voordgekomen, dat het allergevaarlijkst zijn zou, derzelver verdienften in hem te vooronderflellen en daar naar zijn hart te bereekenen. Met ontzag befchouwen wij denaftred dezes krijgsmans, die de loopbaan der oorlogseer thands overlaat voor fabius den anderen Conful des volgenden jaars, en wij onderfchrijven gaarne het oordeel der Franfche gefchiedfchrijveren catrou en rouille over beide deze perzoonen :,, dat, indien het waar is, het welk livius beweert, dat papirius eenen alexander uit Italië gekeerd zou hebben, fabius zelf een alexander zou geworden zijn, indien hij als Koning een geheel af hanglijk heir had te gebieden gehad; wijl de een gebooren fcheen ten fteun van zijn vaderland, de ander, om voor het zelve een fnel en onvermoeid veroveraar te worden." (1) De (1) Hifi. Rom, T. V. p. 315.  geschiedenissen. 521 De twee nieuwe Confuls q. fabius en p. decius verdeelden onder zich het verder bedwang van Etrurie en Sa?n■ nium. Het lot wees Etrurie aan decius, Samnium aan fabius toe. Fabius trok tegen de Stad Nuceria op, welke agter den berg Vefuvius in Campanieteg en Rome's wrok gewekt had, door zich tegen de plundering van het' Romeinfche fcheepsvolk, in het voorige jaar, met geweld verzet te hebben. Haare inwooners verzogten te vergeefsch den vrede: de Conful belegerde de ftad en dwong ze tot eene onvoorwaardelijke overgaaf. Het kwam tusfchen hun en de Samniten ook nog tot eenen flag, maar dezelve was van zoo weinig belang, dat 'er fchier geen gewag van zou gevonden worden, indien zich de Marfers toen niet voor het eerst tegen de Romeinen verzet hadden. De Peligners, die zich ook bij de Marfers gevoegd hadden, gevoelden mede het overwigt der Romeinfche wapenen. De veldtogt van d e c i u s was in Etrurie even voordeelig. Hij dwong Tarqui. mën koorn aan zijne troepen te leveren IV. de be. LI en } nr. BOEK III. hoofdst. J. voor C. 307. J. van R. 445- Q. FABR'f rullianus III en p. dec:uj mus II Cejf.  53» ILOMEÏNSCHE itr. BOEK Itt. HOOFDST. J. voor C, 307J. van R 445. Romedoot de Umbtïcrs bedreigd. en om een beft-and van veertig jaaren te verzoeken: hij nam eenige fterkten der Volfiniërs weg en llegtede 'er zommigen van, om afbreuk aan den vijand te doen. Geheel Etrurie was ten laatften zoo vol van den fchrik zijner wapenen, dat het nem om een vredeverbond fmeekte; hij ftond aan het zelve echter niet meer toe, dan eenen ftilftand van wapenen voor een jaar, en wel onder voorwaarde van de betaaling der krijgskosten van dat jaar en de levering van twee rokken voor elk zijner krijgsknechten. Deze ftrenge krijgswetten waren echter van korten duur. De Umbriërs, die nog weinig van dezen oorlog hadden geleeden , vatteden op nieuw de wapenen op, en deeden een groot gedeelte van het overige Etrurie het geringe overblijfzel der voorige groote krachten nogmaals verzamelen, om zich aan de overheerfching van Rome te onttrekken. De Umbriërs waren zelfs ftout en onbedacht genoeg, om openlijk voor te geven, van decius in Etrurie te zullen laten, om Rome rechtftreeks te gaan belegeren. Op dit nieuwe krijgsgerucht trok decius uit Etru-  GESCHIEDENISSEN. $3 fit te rug, en bleef met zijn leger b de rivier Anio in het Papinifche veld on trend derde half uur van Rome liggen om op alle vijandlijke bewegingen te letten Te Rome zelf verachtte men het dreiger der Umbriërs niet: het denkbeeld alleen eener belegering had de burgerij zinds de Verovering der Galliërs altijd vrees aangejaagd. — Uit dien hoofde had de Raad gezanten naar den Conful fabius gezonden, met last voor hem, om fpoedig tegen Umbrie op te trekken, wanneer de zaaken in Samnium hem zulks eenigzins Veroorlofden. Fabius was terftond gereed en kwam, gansch onverwacht voor de Ümhriërs, die: hem in Samnium waanden, met verdub-' belde marfcb.en voor de ftad Mevania, alwaar zij zich verzameld hadden. Dus onverhoeds overvallen wilden zommigen in hunne welbewalde fteden te rug trekken , en anderen geheel van den oorlog afzien. Een gedeelte hield echter de verzamelde krijgsbenden niet flechts bij een, maar wist ook door te drijven , dat zijden Conful, wiens leger nog bezig was, LI a om j nt boek ' Hl. hoofdst. J. voor C. V 3«7t J. van R, 445. Door faiiuï gefla-  53* ROMEINSCHE III. BOF. K III. HOOFDST. J. voor C 307. J. van R 445- om zich ter neder te ilaan, terftond zouden aanvallen. Dit mannelijk befluit werd kinderachtig uitgevoerd. Fabius zag zich door de vijanden niet ontrusten in den aanleg van zijn leger, of terftond gebood hij zijn krijgsvolk hun werk te ftaaken en, zonder aanzien van gelegenheid, alleen indachtig aan de voorige overwinningen 0ver de Etruriërs en de Samniten, dit bijvoegzel van den Etrurifchen krijg te voltooijen. Het Romeinfche krijgsvolk zag deszelfs aanvallers onder de oogen, greep de wapenen op, wachtte naauwlijks het nadere bevel des Veldheers af, viel op de vijanden uit en behaalde de overwinning op de zonderlingfte wijze, Zonder eenig ander geweer, dan de fpitze punten hunner fchilden te gebruiken, rukten zij eerst den vijandlijken vaandragers de veldteekenen uit de handenen fleeptenhun daarna zelve van voor hunne flagorde weg naar den Conful. Daar de Umbriërs zich dus weerloos gedroegen ,fneuvelden 'er vrij wat minder, dan 'er gevangen gemaakt werden , en de moedige aanraaders van het ftout  [geschiedenissen. 533 ftout genomene befluit waren zelve di eerften, die nu fchreeuwden , om de wape nen neder te leggen. Binnen weinige da gen onderwierpen zich alle de overigt volken van Umbrie. Fabius nam alk] onderwerping aan en beloofde alleen aar de Stad Ocriculm, die als de fleutel van Umbrie voor Rome kon aangemerkt worden, de vriendfchap van het gemeenebest. Alzoo krijgslauren op eens anders grond geplukt hebbende, keerde fabius met zijn leger weder naar Samnium, waarin hem, om zijne uitftekende dienften aan het gemeenebest, het Proconfulfchap voor het volgende jaar verleend werd. (i) Appius claudius, die met l. volumnius tot Conful benoemd was,: verzettede zich vruchteloos tegen de ver-'1 lenging van het krijgsbeftuur van fabius, misfchien om dat hij zich fterk tegen de verlenging van zijn Schatmeesterfchap geüit had. Met meer gevolg had zich echter een Gemeensman tegen de benoeming van appius zelf tot Conful verzet, zoo lang (O Liv. L. IX. c. 41, 4*. LI 3 ; nr. BOEK ut. . HOOFDIT. J. voorC. 307. J. van R. 445- J. voor C. 306. J. van R, 44ö. \Pf CLAV- >iui en l. rOLL'M- ttv» Cotf.  III. BOEK III. HOOFDST. J. voor C. 306. J. van R. 446. Oorlog met de SakntyKfrf. lVederlaag der Sam- mm» 534 romeinsche lang hij het andere zeer gewigtige ambt in het gemeenebest niet had nedergelegd. Terwijl zijn Ambtgenoot in de Salentyners, die aan den uithoek van Italië woonden, geheel nieuwe vijanden te beftrijden vond, bleef appius te Rome, om aldaar door eene volkbelievende ftaatkunde het gezag te herftellen, het geen hij in den Raad door zijne voorige nieuwigheden verlooren had. Welke aanleiding deze verafgelegene Jtaliaanfche volken den Romeinen tot den oorlog mogen gegeven hebben, waar van wij met bevreemding geen gewag gemaakt vinden, toont ons echtar deze veldtogt van volumnius, welk eene vlugt de Romeinfche adelaar reeds had. De overwinning verzelde alom zijne wapenen pn verfcheidene vijandlijke fteden bukten voor zijn geweld. De gemaakte buit was het loon zijner krijgsknechten, die door 's Veldheers mildheid en minzaamheid gevaar noch moeite voor zijne eer ontzagen, De Proconful geraakte met de Samniten bij de flati Allifae aan den flag, die voor hm  geschiedenissen. <