ANNA. EERSTE DEEL.   A N N A9 Naar het Engelsch * VAN MEJUF VROUWE M TT JU W JE O?. EERSTE DEEL. Te UTRECHT, BU B. WILD en J. ALTHEER, mdcclxxxix.   A N N A. HOOFDSTUK I. 'Welk een toneel van Jlerfiykbeid opleevert. Jufvrouw Clarke was.eene Weduwe, die door hare bekrompen omftandigheden genoodzaakt werd, om kamers te huur te hangen, en, omtrend het einde van September, het geluk had, zo als zy zich uitdrukte, om dezelven, voor den gevraagden prijs, aan een Man te verhuuren, die, by eenen middelbaaren ouderdom, een ongemeen gunftig voorkomen had. Ten einde haar alle vermoedens te benemen, welke zij fomtijds tegens hem, als een Vreemdeling, mogt opvatten, zo betaalde hij aanftonds één maand vooruit, en verwittigde haar van de aanftaande komst eener zieke Vrouw met een Kind; haar te gelijk verzoekende, om de eerfte van een Baaker te willen voorzien, en de zorg over het laatfte, beneffèns de noodige oppasfing van zijn perfoon, op zich te nemen. Hij gaf haar vervolgends een paar Gutnies, om daarvoor de eerfte noodwendigheden, welken 'er mogteu ontbreken, te koopen, waarna hij haar verliet, /. Deel. A ten  s ANNA. ten einde de zo even genoemde Vrouw en Kind te haaien. De Vreemdeling had 'er zich niet over uitgelaten, of de perfoon, die de kamers zoude betrekken, al of niet zijn Vrouw ware; 't geen bij Jufvrouw Clarkk, uit hoofde harer ftrenge grondbeginzels, eenige ongerustheid baarde. Ondertuflchen waren hare kamers ledig, en hadden al den geheelen zomer geene bewooners genad; terwijl nu de winter naaderde, gedtiurende welken 'er zich zelden huurders voor opdeden. Bovendien maakte haar bekrompen toeftand haar thans minder nieuwsgierig, dan zij in voordeeliger omftandigheden misfchien zou geweest zijn; gelijk zij zich dan ook van alle vraagen had weêrhouden, uit vrees, dat zij zulk een antwoord mogt bekomen, waar door «ij een voordeel zou moeten laten varen, welk zij thans zo hoog noodig had. Twee uuren, na dat de Vreemdeling van haar vertrokken was, hield een Huur-koets voor haar huis ftil, waarin hij zich, beneffèns een Vrouw, die alle teekenen van teering op haar gelaat had, en 'er daardoor zeer vervallen uitzag, een kleen aardig Meisje, van drie of vier jaaren oud, een valies en een kleen koffertje bevond. Gelukkig was Jufvrouw Clarke een Vrouw, die 'er eer in ftelde, om hare beloften te vervullen; zo als zij dan ook, met den meeften fpoed, de kamers in gereedheid gebragt, en een Baaker gehuurd had; welk volftrekt ooodzaaklyk was, uit  ANNA. 3 tit hoofde van den ongemeen zwaklijken toeftand der arme Zieke, die aanftonds naar bed gebragt werd. Men zond vervolgends om een nabuurig Apotheker, die ook onmiddellijk kwam, en van oordeel was, dat 'er een Geneesheer moest geroepen worden. De Vreemdeling (lelde een blijkbaar belang bij de Zieke, en verzogt, vermits hij, volgens zijn voorgeven, niemand ken je, dat men hem den beroemdflen en kundigften Arts wilde aanwijzen; 'er bijvoegende, dat hij hem alsdan in perfoon zoude opzoeken. De Apotheker hielp hem aanftonds te regt, en bood zich aan, om hem te vergezellen, waarna zij beiden,in alleryl, vertrokken. Intusfchen had Jufvrouw Clarke de Zieke aan de zorg der Baaker aanbevolen, en was pas begonnen, om met het kleene Meisje kennis te maaken, toen zij door een hard geklop op de deur geftoord werd. Zij deed onmiddellijk open, wanneer zij, met zo veel ontzetiing als droefheid, ontwaarde, dat het de Heer Linton, dus is de naam van den Apotheker was; dragende, door eenige voorbijgangers onderfteund, den Man, aan vvien zij hare kamers verhuurd had, en die door eene beroerte was overvallen geworden. Men deed hem aanftonds aderlaten, doch vruchteloos; hebbende dit onvoorzien toeval reeds een einde aan zijn leeven gemaakt. De Zieke bemerkte welras de ontfleldtenls en verwarring , welke 'er in huis plaat» had ; terwijl da A 3 Vrouw,  4 ANNA. Vrouw, die haar oppaste, bovendien, onvoorzichtig genoeg was, om haar de oorzaak daarvan te vertellen. Zij verviel hierdoor in gcduurige flaauwten, uit welke men haar niet, dan met zeer veel moeite, konde bijbrengen, en lag, geduurende drie dagen, welke zij nog leefde, geheel fpraakeloos. Onder andere perfoonen, die zich uit medelijden of uit nieuwsgierigheid in dit zonderling, doch ongelukkig , toeval gemengd hadden, bevond zich ook de eerwaarde Jan Dalton, Predikant bij de vergadering der Methodisten, in de nabuurfchap Jufvrouw Clarke, zo wel als de Oppasfler, waren, bij aanhoudendheid, zijne toehoorers, en verzogtenhem om zijne voorbidding voor de ftervende Vrouw,die, weinige oogenblikken voor haren dood, duidelijke blijken gaf, dat de heilige verrichting van den Gee« ilelijken en haar gevaarlyke toeftand, een gevoeligen indruk op haar hart maakten. Zij verzaamelde alle hare nog overige krachten, en gaf door teekenen te kennen , dat men het Kind en het koffertje bij haar zoude brengen, welk zij beiden aan Dalton ter hand ftelde. Hierna, meer bedaard en gerust fchijnende, hief zij hare oogen hemelwaards, en gaf, kort daarop, den geest. Het koffertje was zwaar genoeg, om den eerwaarden Predikant gerust te kunnen ftellen, die ook anders over het aan hem toevertrouwde pand, zo wel al» over de wijze, waarop het hem ter hand gefield was,  ANNA. 5 was, niet wel te vreden zoude geweest zijn. De ongelukkige Jufvrouw Clarke, ziende, dat zij nu de ftervende Vrouw, door haare traanen, niet konde ontrusten, begon zich, luidkeels fchreijende, te beklaagen, dat zij twee lijken ter aarde moest laten beftellen, waarvan zij de naamen, betrekkingen, noch zelfs hun Vaderland kende, en welker geheele nalatenfchap van al te weinig beteekenis was, om 'er de kosten der begraafenis uit te kunnen goedmaaken. Ondertusfchen zoude 'er de helft van haar inkomen mede gemoeid zijn geweest, wanneer zij dezelvenhad moeten betaalen, naardien zij flegts van eene zeer kleine jaarwedde , welke haar als Weduwe van eenen Oorlogs-fcheeps-timmerman was toegelegd, en van de huur harer kamers, met hare Dochter, die in een Galanterie -winkel ftond, moest leeven. Deze bedenking deed haar op de gedachten vallen, om de zakken der beide geflorvenen te doorfnuffelen, en men vond in die van den Man een goud zak - horologie en ketting, waaraan drie Signetten hingen; naamenlijk het een met een wapenfchild, het ander met den pluim van een helm, en het derde met de letters H T; vervolgends zeven Guinies, eenig zilvergeld,en een kleinen fleutel, welke tot het koffertje behoorde, en die Dalton zich weldra toeeigende. Hij opende hetzelve eventjes, doch floot het aanftonds weder digt, en verklaarde, dat 'er niets anders dan oude papieren in waren, welken hij wel eens, aan zijn huis, A 3 op  * ANNA. op zijn gemak zonde nazien; 'er met een zweem van aandoening bijvoegende: „dat hij, daar het de Heere behaagd had, om dit onnozel Kind van zijne naafte Bloedverwanten te berooven, de tegenwoordige zorg over hetzelve op zich zou nemen." „ Het was wel waar, dat hij een talrijk Huisgezin had, welk hij niet, dan met veel moeite, van het dagelijks onderhoud konde voorzien, doch dit zoude hem niet wêerhouden, om aan de inboezemingen van eenen heiligen ijver gehoor te geven, daar werken van liefdaadigheid, zo wel als van deugd, hare eigen vergelding met zich bragten. Hij wilde dus nog meer doen: hij wilde alles, wat 'er was, naar zich nemen, en de onkosten van de begraafenis der beide lijken, gelijk ook die, welken 'er reeds gemaakt waren, betaalen: wanneer 'er dan genoeg was, om hem fchadeloos te Hellen, dan zou het wel wezen; zo niet, dan zou hij de voldoening daarvoor bij God vinden"! De beide Vrouwen ftonden in verwondering zijner vroomheid en liefdaadigheid opgetogen, toen hij, om kwahjkgezinden den mond te Hoppen, bij hen aandrong, om de goederen der overleedenen optefchrijven: eene voorzorg, welke, hoe voorzichtig ook anders, echter in dit geval niet volftrekt noodzaaklijk was, naardien de getuigen alles zeer wel bekeeken hadden, en 'er juist geen groot geheugen toe vereischt werd, om het aantal goederen te kunnen ont. •ouden. Van 't geen in het koffertje was, waren zij echter  ANNA. 7 •chter mindér onderrecht; gelijk ook Dalton niet begeerde, dat hetzelve op de lijft gefteld werd, noch het uit zijne handen wilde geven. Hij gaf vervolgends zodanige bevelen,als hij noodig oordeelde, en zond hierop om een koets, waarmede hij, met het Kind en het koffertje bij zich, naar huis reed. De Geeftelijke had de waarheid gefproken welk hem juist niet altoos gebeurde, toen hij zeide, dat hij zelf een talrijk Huisgezin had. In de daad, hij had een zwaarlijvige, doch fchoone, Vrouw, vijf Dochters, en twee Zoons, die allen van een gering inkomen moesten leeven: zo dat men Iigtelijk kan begrijpen, dat Jufvrouw Dalton, bij de te huis komst van haren Man, over deze zijne liefdaadigheid niet zeer gefticht was. En om de waarheid te zeggen, fchoon niemand deze deugd met meer ijver preedlkte of Merker aandrong, zo bezat echter de Doiïor, zo als men hem noemde, 'er zeer weinig van. Men behoeft zich dus niet te verwonderen, dat Jufvrouw Dalton op het eerfte voorbeeld, welk haar Man van deze beminnelijke deugd gaf, niet alleen knorrig werd, maar 'er zich zelfs over verbaasde. Ondertusfchen vond hij weldra een middel, om haar ten aanzien van de moeite en kosten, welke deze geringe vermeerdering van het Huisgezin zoude veroorzaaken, gerustteftellen; 't geen van dat gevolg was, dat zij, naar een gehouden afzonderlijk gefprek met haren Man, het lieve onnoïele Kind, welk toen fliep, met een gunftiger oog A 4 be-  I ANNA. befchouwde; het was zo aanvallig, had zo iets beminnelijks over zich, en zo veel vooruit boven het gewoone flag van kinderen, dat het volftrekt onmogelijk was, om ongevoelig over deszelfs ongeluk te wezen: Zij had Kinderen van zichzelve, en het was God bekend, hoe fpoedig Hij haar uit de waereld zou haaien; zij zoude derhalven de lieve ongelukkige tot eene Moeder verftrekken. Men kwam met elkan. der overeen, om het Kind naar bed te brengen, waarna de eerwaarde Geeftelijke, 't zij uit hoofde van ee- I ne inwendige bewustheid van wel gehandeld te hebben , of om dat hem dien dag iets aangenaams was overgekomen, het overige van den avond, vrolijk en wel, met zijne Vrouw doorbragt; terwijl zij, behalven hunnen gewoonen drank van zwaar bier, nog met I elkander een "kompunch leedigden,en eindelijk in een beter humeur naar bed gingen, dan zij ooit te vooren gedaan hadden. Den volgenden morgen werd onze kleene Heldin, in een allergunfligst licht, aan haare nieuwe bekenden voorgeteld; hebbende men haar tot hiertoe in een kamer opgefloten gehouden, in welke zij noch ruimte, noch Speelmakkers had, om zich mede te kunnen vermaaken. Onder de Kinderen van Dalton waren 'er drie, die met haar genoegzaam in jaaren gelijk ftonden, en een grooten tuin tot hunnen wil hadden. Vermaak vindende in zulk eene aangenaame verandering, fnapte zij nu eens met den een', en ftreelde dan eens  ANNA. p • eens een ander; terwijl zij, van tijd tot tijd, eene leevendigheid en bevallige vrolijkheid aan den dag legde, en zichtbaare blijken gaf, dat zij de eerde indrukken daarvan door befchaafde opvoeding ontfangeu had. Onbewust van het verlies, welk haar had getroffen, en ten eenemaal ingenomen met poppen en allerleij kinderlijk fpeelgoed, waarvan de Kinderen van Dalton rijklijk voorzien waren, dagt zij aan niers voor dat zij naar bed ging,wanneer een hard gefchreeuw, om Papa en de Meid, haar voor een poos een weinig verdrietig maakte, alhoewel de flaap welras hare droefheid deed ophouden. Dit duurde eenige dagen achter elkander, doch van langzaamerhand geraakte het denkbeeld van het voorleedene geheelenal bij haar verloren. De Predikant en zijn Huisvrouw konden zelfs, hoe veele poogingen zij ook daartoe mogten aanwenden, uit haar den naam harer Ouders niet ontdekken. Alles, wat zij te weten kwamen, was, dat zij zich Anna noemde; want als zij iets wilde hebben, dan was het altijd: geef bet aan Anna, of mag Anna dat hebben: ook waren hare denkbeelden zo kinderagtig, dat zij uit haar onnozel gefnap niet het minde konden opmaaken, welk eenige aanleiding zou kunnen geven, om te ontdekken, van waar zij kwam, of aan wien zij toebehoorde. En vermits zij nooit van een Moeder fprak, zo belloot men hieruit, dat de geflorvcn Vrouw haar opkweekfter, en de Man haar Vader was. Beiden waren nu A 5 or-  io ANNA. ordentlijk begraven, en de eerwaarde Heer Dalton liet, een week daarna, in één dagfchrift, het volgende bericht plaatfen: „ Naardien, op den 29 September dezes jaars, een „ Man en Vrouw een kamer in de Hampftead-üxnM „ gehuurd hebben, alwaar de Man nog dien eigen dag „ aan eene beroerte, en de Vrouw van den fchrik, ,. daardoor veroorzaakt, is komen te overlijden, na„ latende een jong Meisje: zo wordt hiermede be„ kend gemaakt, dat al wie op voornoemde Man „ of Vrouw eenige betrekking mogt hebben, en ge,, negen zijn, om het Kind na zich te nemen, zich vervoegen kan bij den eerwaarden Jan Dalton, „ in de korte Tottenbam-ÜT&&t. Misfehien zullen mijne Lezers denken, dat de papieren, waarmede het koffertje, volgens het voorgeven van den Predikant, gevuld was, voor hem een zekerer middel zouden geweest zijn, om te kunnen ontdekken, aan wien het Wees-meisje toebehoorde; dan men bedriegt zich: want het koffertje bevattegeene papieren, hoe genaamd, of iets, welk eenige de minde naricht ten aanzien van het Kind konde opleeveren. Er lag geheel iets, anders in verborgen, doch welk hij vast befloten had , ten uiterften geheim te houden, te weten: de nette fom van veertien honderd Guinies, verdeeld in veertien kleene linnen zakj-s, welke allen even eens met 100 gemerkt waren; doch waar onder 'er één was, in welk, behalven het geld,  ANNA. ,, geld, nog drie kostbaare diamanten ringen gevonden werden, beneffèns een hair lok, welke in een papier gewikkeld was, en waarop: van mijne altoos waarde Anna H. T.; gefchreeven ftond. Ik wenschte wel, naar waarheid, te kunnen zeggen, dat Dalton alle deze dingen met geen ander oogmerk verborgen hield, dan om die eenmaal aan haar weder terug te geven, of dat zijn onderzoek naar de afkomst van het Kind met dien ernst en ijver gepaard ging, als zekerlijk zoude gefchied zijn, wanneer deze fchat juist niet in zijne handen gevallen ware Ondertusfchen vreeze ik, dat het tegendeel welras zal blijken! De verzoeking was flerk, terwijl de perfoon, die verzogt werd, zwak was! Gierigheid is een gevaarlijke, is een overweldigende ondeugd! Dalton had geen onmiddellijk oogmerk, om het geld voor zich zelf te gebruiken; doch zodra hij dit bekoorlijk lokaas eens zeker in zijn bezit had, en geen getuige of iemand anders,behalven een onnozel Kind, (die niet weten konde.dat zij het misfte) hem hetzelve konde afeisfchen, wist hij de ftem der rechtvaardigheid thans te fmooren, zo al de billijkheid hem naderhand 'er van mogt berooven. Het haaperde hem aan geene redenen, om zich zeiven in zijne oogen, en in die van zijne Vrouw, te rechtvaardigen; terwijl dit paar zich overreedde,, dat zij niemand er mede te kort deden, wanneer zij het geld behielden, naderhand terug gaven, en intusfchen het  12 ANNA. het belang van hun eigen huisgezin ,'daarmede bevorderden. HOOFDSTUK II. Waarin de Lezers met den Predikant der Methodisten nader bekend werden. D r Heer Jan Dalton , die reeds zo vroeg hier op het toneel verfchijnt, zal nog zulk een aanmerkelijk deel in het vervolg dezer gefchiedenis hebben, dat ik het noodig oordeele, om mijne Lezers meer onmiddellijk met dezen perfoon te moeten bekend maaken. Hij was de zoon van een Timmermans knegt, in een aanzienlijke (tad van Zuid-Wallis, en werd, omdat in hem een wcikzaainen aard zat, bij den Praceptor van een Iatijnsch Stads-fchool als fchoen-jonge, en fchool-veeger aangenomen. Hier kreeg hij welras eenige weinige kennis van de griekfche enlatijnfchetaaien , en verwierf, door zijne (laafïche dienstbaarheid, zo geheel en al de gunst van den Zoon eens aanzienlijken Geeftelijken, die naderhand zelf Bisfchop van dit Stift werd, dat hij, door zijne medewerking, tot verwondering van allen, die hem kenden, tot Predikant bevestigd werd. 'Er  ANNA. ,3 'Er bevond zich toen een vermaard Leeraar onder de Methodisten, die, zo als bekend was, 'er zich bijzonder op toelegde, om voor zijn gezandfchap Mannen te werven, die de predik-orde aanvaard hadden. Dalton nu, misfchien begrijpende, dat een propheet in zijn eigen Vaderland niet geëerd wordt alwaar hij ook trouwens geen het minde vooruitzicht op de geringde dandplaats had — wendde eene roeping van den Heiligen Geed voor, werd onder zijne bannier opgefchreeven, en vervolgens naar eene Stad, in het westen van Engeland,gezonden,waar de fortuin hem zo wel diende.dat hij rijkelijk de kost konde winnen. Bovendien wist hij zo zeer de gunst eener rijke Weduwe te verwerven, dat zij, na herhaalde overwegingen, van haar eerde oogmerk, om den goeden Man zo wel tot haren lichaamlijken als geedelijken leidsman te nemen, ten voordeele van hare Dochter afzag; zijnde een aardig, onnozel Meisje van zestien jaaren, die duizend Ponden Sterlings, haar door haren Vader nagelaten, mede ten huuwlijk bragt. In de daad, fommigen verzeekeren, dat de Doöor, vermits het inkomen der oude Dame,bij haar hertrouwen verviel, alleen hierom zijne godsdiendige gevoelens onderdrukte, en een jong mensch tot zijn Vrouw nam, welk nog geene belijdenis van den Godsdienst gedaan had, waar van hij zulk een ijverig voordander was, naardien men wel wist, dat hij anders eene heilige, bedaagde Matroone tot zijne wederhelft zou genomen heb-  »4 A N N A. hebben, die zich 's morgends, 'savonds, ja zelfi middernacht, aan den heiligen dienst der Kerke toewijdde. Dan, welke beweegredenen hij ook moge gehad hebben; de zaak droeg zich eenvouwig zodanig toe, als ik dezelve verhaald hebbe; gelijk hij dan ook de jonge Vrouw, met goedkeuring harer Moeder, ten huuwlijk nam. Ondertuflchen vond dit gedrag bij de weinige inwooners der plaats, die niet van de Metbodiflifcbe gevoelens waren, weinig goedkeuring. Men fchroomde niet, om zijn misnoegen openlijk aan den dag te leggen over de wijze, waarop de oude Dame over hare bevallige Dochter befchikt hadde, door in haar huis fommige vrijheden te dulden, welke haar, volgens de letter der wet, niet vrijflonden. Met den Botïor maakte men even weinig complimenten: hij had het verdriet, dat hij zijn Kapel zag onder den voet haaien, en moest,onder de begunftiging van den nacht, zijne Vrienden en drukgenooten vaarwel zeggen. Intusfchen was duizend Ponden Sterlings, in de zak, en een fchoone Vrouw aan zijne zijde, in de oogen van zijn Opperhoofd te Londen, zulk een fchreeuwende misdaad niet, als waarvoor zulks bij de onkundige bewooners van het westelijk gedeelte van Engeland gehouden werd. Zijne geleeden vervolging was van geenen verderen nadeeligen invloed op zijnen toeftand; integendeel had hij eenige reden, om zich over  ANNA. I5 over eene gebeurdrenis te verblijden, waardoor hij in een der aanzieniijkrte Gemeenten van Londen tot Predikant beroepen werd. Hier konden zich nu de vermogens van Dalton ten vollen ontwikkelen Bij eene zwaare fle-m, een fchijnheilig gezicht, een dun, maager portuur,en een groote paruik, voegde hij de konflenarijen en preveltaal van een zwervend Prediker, en door deze bekwaamheden werd hij weldra de gunfteling van alle oude Vrouwen en bejaarde Vrij fiers, die bij hem ter kerk kwamen. — Zijne Vrouw, die onkundig en zonder opvoeding was, en op welke de vooroordeelen, zo wel als de zeden van hen, met welken zij omgmg, meer invloed, dan op iemand anders had den, dagt, dat haar Man waarlijk zo vroom was als hu zich voordeed. Zij bragt ieder jaar een Kind'ter waereld, werd langs hoe zwaarlijviger en onkundiger en verachtte met hare lippen de pracht en ijdelheden' dezer godlooze waereld, naardien een fraaije tabberd of een hooge muts, nu en dan, hare aandacht onder het btdden ftoorde; terwijl zij haar grootfte vermaak ,n lekker eten en drinken ftelde, waaraan zij haar hart zeer dikwijl,, bij de geduurige fmulpartijen, ophaalde, tot welke zij door de aanhangers van haren Man genoodigd werd. Met dit alles was zij eene goede Moeder,eene getrouwe Echtgenoot, en, wanneer men den kring „a k«r gezelfchap in aanmerking neemt, eene oprecht" Vrien-  16 ANNA. Vriendin. Van natuure onnozel en onbekwaam zijnde , om iemand te kunnen beleedigen, hield zij het voor plicht, om haren Man de linker wang ook toe te keeren, wanneer zij door hem op de regter gedagen werd. De wil van Dalton was voor haar de hoogfte wet; en daar geldzucht bij hem de meest geliefkoosde neiging was, en hij haar onophoudelijk het gevaar voor oogen hield, waaraan zij met hare Kinderen zoude blootgefteld wezen, wanneer hij voor haar mogt derven, zo floeg zij weldra ongemerkt tot gierigheid over: eene ondeugd, welke niet haar karakter, maar dat van haren Man, zo zeer kenfchetrte. De duizend Ponden Sterlings, welke hij met haar behuuwd had, hadden geene andere verandering ondergaan, dan dat zij van den naam harer Voogden op den zijnen waren overgeteekend geworden; terwijt hij het de meefte jaaren 'er na had aangelegd, om met de liefdegaaven en gefchenken te kunnen rondfchieten, zonder dat hij de renten aanroerde. In de daad, men kan niet ontveinzen, dat hij alle bekwaamheid en doorfleepenheid bezat, om met alles zijn meeste voordeel te doen: en daar zijne toehoorers zich inbeeldden, dat zij hunne eigen gelukzaligheid bevorderden, door de plicht van milddaadigheid omtrend derzelver Leeraar uitteöefenen, zo deed hij bij aanhoudendheid zijn best, om zodanige gezindheden in hunne gemoederen te verwekken of aan te kweeken, als het meest met zijn eigen belang overeen-  ANNA. t? eenkwamen. Wanneer hij, bij voorbeeld, een Kleermaaker in een godsdienflige luim aantrof, dan deed hij hem welras begrijpen, welk eene fchandehet voor de Gemeente was, dat haar Leeraar zulk een verfleeten rok aan had: als hij bij een Kousfenkooper ter maaltijd verzogt werd, dan was het tien tegen één, of de eerwaarde Gast had kousfen aan zijne voeten, welke vol groote gaten waren; en een Linnenkooper kon altijd verzekerd zijn, dat hij hem in een morsfig hembd zou vinden, naardien zijn voorraad van linnen te gering was, om 'er een weeklijkfche wasch mede te kunnen rondkomen; terwijl zijn uitgebreid Huisgezin, beneffens zijn gering inkomen,bij dergelijke gelegenheden, fleeds het onderwerp zijner bittere klaagliederen uitmaakten. Menigvuldig en verfchillende waren de middelen en konflenarijen, welken hij in 't werk ftelde, om zijne kudde onder fcharting te Hellen, en hij Haagde hier zo wel In, dat het weldra bekend werd , dat hij aan den eenen hoek der Had dat geen verkogt, welk hij aan een anderen gebeedeld had; zich fteeds van deze uitdrukking bedienende, „ dat hij, die den armen geeft, leent den „ Heere!" Alhoewel hij dezen Godlijken regel fteeds in zijn mond had, was het 'er echter zeer verre af, dat zijn gedrag met zijne preediking overèenflemde. Toen onze kleene Heldin in zijne handen viel, waren 'er twee zaaken van aanbelang, waarover hij in twijfel Hond, /. Deel. B w  !« ANNA. en welke beiden één en hetzelfde ten doel hadden, naamenlijk geld. Een Timmerman, die een groot ftuk land had ontvangen , om daarop verfcheiden huizen te bouwen, had, onder anderen, de grondflagen van een Kapél gelegd, welke hij Dalton, met de helft der voordeelen, die dezelve zoude opbrengen, aanbood, mits hij één duizend Ponden Sterlings opfchoot, om dit gebouw te kunnen voltooijen. Het ontwerp was uitmuntend, terwijl de winst, indien het opnam, verbaazend groot zou wezen. Hij bereekende het getal der perfoonen, welk de Kapél zoude kunnen bevatten, den prijs der onderfcheiden geftoelten en banken, beneffens de voordeelen van het begraven en andere kerkelijke dienden, en hij ftond verfteld over de fom, welke dit alles zoude opbrengen. Doch zo hij, van den anderen kant, in zijne verwachting eens werd te leur gefield, waar zoude hij dan zijne duizend Ponden, welken hij aan het gebouw had ten koste gelegd, wedervinden? In zulk een geval, als dit was,zou leder verftandig Man de voorzichtigheid hebben geraadpleegd; doch Dalton floeg een' anderen weg in, en berokkende 2ijn eigen ongeluk. Bezield met de hoop op aanflaande rijkdommen, konde hij, echter, uit vrees van zijn geld te zullen verliezen, nog zo fpoedigniet tot de aangeboden compagniefchap overgaan; en op het oogenblik, waarop hij, onder deze angftige bekom-  ANNA. ip kommering, het befluit nam, om het geld ter plaatfe te laten, waar het nu zeker was, vertoonde zich de Kapél, in order voltooijd, behoorlijk ingewijd, en vol Mentenen, aan zijne ontflelde verbeelding. Juist in dithagchel.jk tijdftip, geraakte hij, dooreen louter toeval, waaraan hij den verkeerden naam van Voorzienigheid gaf, in de gelegenheid, om zijne wenfchen te vervullen, zonder dat hij zijn eigendom behoefde aanteroeren. Er was maar ééne enkele zwaarigheid, naamenlijk, dat het Kind zoude bekend, en het geld alsdan te rug geè'ischt worden. Maar, wanneer dit al mogt gebeuren, hoe zoude men dan nog kunnen bewijzen, dat hij het in handen had, daar de perfoon, die hem hetzelve had aanbetrouwd, niet meer in (laat was, om een ftellig getuigenis, dienaangaande, te kunnen geven, en de gelukkige twijfelachtigheid der wet, in geld-zaaken, geen ander voor duchtig hield. Het flond dus geheel aan hem, om het geld op dien tijd weder te rug te geven, als hij mogt goedvinden, en hij verzekerde zijne Vrouwe, dat hij hetzelve, des noods,zoude betaalen,zonder daartoe gedwongen te worden. Dit punt dus vastgefteld zijn. de, werd de duizend Ponden Sterlings aan den aannemer van 't werk ter hand gefield, en het overfchot in de bank gelegd; terwijl Dalton zich verheugde, van meer te bezitten, dan hij had durven wenfehen. B a HOOFD-  20 ANNA. HOOFDSTUK III. Behelzende bet vervolg wegens den Methodistifchen Predikant, on had verfcheïden redenen, waarom hij den Timmerman om geheimhouding verzogt. Ondertusfchen (telde Jufvrouw Clarke zo veel belang bij het lot van ons Wees-meisje, dat zij geen dag liet voorbijgaan , zonder haar te bezoeken, en altoos eenige lekkernij of fpeelgoed voor het Kind medebragt. Ten einde nu alle lastige onderzoekers, waarvan zij 'er één was, te ontwijken, befloot hij, om van woonplaats te veranderen, en daardoor de gedachtenis uittewis» fchen van eene gebeurdtenis, welke voor hem, in hare gevolgen, zo aangenaam en voordeelig geweest was. Hij konde Jufvrouw Clarke zijn huis niet weigeren, om dat zij meer aanfpraak, dan iemand, op zijne beleefdheid had. Hoe bekrompen en behoeftig ook hare omflandigheden waren,was zij echter jegens hem altoos ongemeen' milddaadig; en wanneer haar beurs de eene of andere buitengewoone lekkernij konde bekostigen, dan kreeg Dalton 'er altijd zijn deel van. Alhoewel zij ongemeen godsdienflïg was, nogthans was  was het 'er ver af, dat zij in hare woorden en daaden door eene ergerlijke naauwgezetheid beftuurd werdterwijl Dalton zich zo wel van hare geneigdheid ver! zekerd hield, dat hij niet fchroomde, om zich ten haren huize aan een vermaak overtegeven, welk hij uit vrees van ontdekt te worden, aan het zijne niet' konde genieten. Alle zijne gebeden en zelfverloochen.ngen waren niet in ftaat geweest, om eene neiging te overwinnen, welke hij.in zijne vroege jeugd voor het /Ftó-fpe, had opgevat. Nog em ^ jongen z.jnde, had hij zich reeds daaraan overgeven, ten einde langs dien weg aan zakgeld te komen; terwijl zijne zucht voor hetzelve, daar hij vrij gelukkig fpeelde, door eene geringe winst, van eenige weinige fhnvers,langs hoe meer,toenam. Ten einde nu aan deze drift te voldoen, maakte hij nu en dan een partijtje met zijne bijzondere Vriendin, Jufvrouw Clarke, die, het kaartfpel voor onzondig houdende geene de minfte zwaarigheid maakte, om dit vermaak met hem te deelen. Hoe onfchuldig ook deze uitbanning ware, bekroop hem echter, aan de eene zijde, bij aanhoudendheid de vrees, dat men *er achter mogt komen, en waren zijne gedachten, aan den anderen kant, geftaadig vol van zijne zo geliefkoosde Kapél. Dit deed hem befluiten, om digt bij dezelve een hu.s te zoeken, en, langs dien weg, zijneVriendm heunüjk te verlaten, ten einde zelf een ooggetuiB 3 ge  sa ANNA. ge te wezen van de fpoed, welke men met het werk maakte. Ondertusfchen gebeurde 'er» kort daarna, een zo onaangenaam als onverwacht geval, welk alle zijne ontwerpen veriedelde. Hoe zorgvuldig hij het plan met de Kapel had zoeken geheim te houden, was 'er echter het een of ander van uitgelekt, en aan het Opperhoofd van zijnen aanhang ter ooren gekomen, wiens goedgunftigheid omtrend zijne Zendelingen, wel verre van, naar maate zij opgang maakten, toetene. men, integendeel altijd verminderde, hoe meer zij de achting hunner Gemeenten verwierven. Hij befchouwde, met een jaloers oog, de menigte, welke Dalton volgde; en den aangroeijenden hoop van eenen mededinger vreezende,zogunflig gL-plaatfl, als hij in de nieuwe Kapél zou wezen, zogt hij met onzen Avanturier een' godsdienftigen twist. Hij toonde voor eene bijzondere Kerk-vergadering aan, dat de eerwaarde Jan Dalton zich den rang had onwaardig gemaakt, welken hij onder hen bekleedde, vermits hij ongodsdienftig genoeg geweest was, om driemaal, aan het huis van Martha Clarke, op de kaart te fpeelen. Hij werd ver volgends verklaard van zijne bediening vervallen te zijn, en als een onwaardig lid weggejaagd; terwijl dit vonnis, gelijk ook dat van zijne mede-plichtige, die tot hare uitterile droefheid in den ban gedaan werd, in alle vroome vergaderingen  ANNA. 93 gen des Rijks , openlijk, werd afgekondigd. Deze vreeslijke flag werd door een' nog verfchrik- lijker gevolgd. De Timmerman, aan wien hij de duizend Ponden opgefchoten had, pakte zijne biezen, zonder in het minfte aan zijne verbindtenis te voldoen. Hij had de Kapél onvoltooijd gelaten, en den armen Geeflelijken niet eens een duchtig bewijs van den ontfangst der opgenoemde penningen gegeven, waar door hij dus buiten ftaat gefield was, om, zo hij 'er genegen toe mogt geweest zijn, zich van een ander Man te bedienen,ter voltooijïng van het werk, welk de eerde zo ongelukkig begonnen had. Men heeft aangemerkt, dat men, onder den drukkendften last der tegenfpoeden , altijd den een' of anderen troost zal vinden, wanneer men zijne toevlucht tot de rede neemt. Zo wist ook Dalton, en dus ook zijne Vrouw, zich optebeuren door de overweging, dat het niet hun eigen geld was, welk zij verloren hadden, en dat zij bovendien nog vierhonderd Guinies overhielden. Dit was echter nog alles niet: een vrolijk en gegoed Geeftelijke der Engelfche Kerk, die meer goedhartig dan naauwgezet, en meer medelijdend dan vroom was, had naauwlijks het ongeluk van Dalton vernomen, en gehoord, dat hij bij zijne Vrouw verfcheiden Kinderen had, die in den rampfpoed hunnes Vaders deelden, of hij deed aanftonds eenig onderzoek naar zijn gedrag en bekwaamheden , en nam hem voor zijn Kapellaan in een volk* B 4 rijk  24 ANNA. rijk gedeelte der Stad, voor eene jaarwedde van zestig Ponden; terwijl hij zijn' oudften Zoon in het Cèri/f.'s Hospitaal plaatile. Deze gebeurdtenis werd door Dalton en de zijnen aangemerkt als een zichtbaar blijk, dat de Fortuin hen gunflig was; en daar zij thans in een' aanzienlijker kring leefden, befteedden zij meer dan honderd Ponden aan Huisraad, Kleederen en andere noodwendigheden , zo dat de trekken van den armen Methodist, voor het uitterlijke, niet langer zichtbaar waren. Hij werd dan ook diensvolgends, over 't algemeen, met meer achting behandeld ,■ terwijl hij zich bij zijne gewoone manier van preediken hield, en daardoor eene verbaazende menigte Menfchen naar de kerk lokte , in welke hij den dienst waarnam. Het geen hij in geleerdheid en uiterlijke bekwaamheden te kort fchoot, fcheen ten vollen door zijnen godsdienitigen ijver vergoed te worden, waardoor hij zich bij de Leden der Gemeente ten krachtigften aanprees, en welken hij zijne armoede en talrijk Huisgezin behaaglijker, en te gelijk met een even gelukkig gevolg, voorftelde, dan hij onder de meer ftrenge Sefte, die hem met zulke blijken van heilige verontwaardiging zija afïcheid gegeven had, was gewoon geweest. HOOFD-  ANNA. 25 HOOFDSTUK IV. Waarin onze Heldin een ongeluk ontmoet. Toen Jufvrouw Dalton hare nieuwe wooning betrokken had, en naar een fchool voor hare Dochters rondzag, viel haar oog op een groot bord, welk boven de deur van een Komenijs-winkel geplaatst was, en waarop, in vergulden letters, het volgende te lezen ftond: Hier worden jonge Juffers opgevoed; en dan een NB.; in Dansfen en alles. De Dochters van Dalton, die nu, buiten tegenfpraak, onder de jonge Jufvrouwen moesten gefield worden, werden dan ook, met Anna, naar dit fchool van opvoeding gezonden, welke grootendeels in het fpellen van flegte woorden, van twee lettergreepen, en in het borduuren, dat naar evenredigheid was, beftond. Wat het dansfen betrof, het paste niet aan de bediening van haren Vader, en kwam noch minder met zijn beurs overeen, om zijne Kinderen deze konst te laten leeren, fchoon Anna, door haar geduurig nijgen, en herhaalde liefkoozingen, hem daartoe poogde te bewegen. Haar vlugge geest leeverde al vroeg blijken op van hare toekomende vatbaarheid. Op het fchool maakte zij in alles, wat aldaar geleerd werd, zulke fpoedige vorderingen, dat men 'er van verbaasd ftond. Zij was altijd de eerfte, die haar boek of naaldwerk B 5 in  a<5 ANNA. in handen nam, doch was ook, op gelijke wijze, het eerst weder bij haar fpeeltuig. En hier moet ik ten voordeele van den Heer Dalton en zijne Vrouw aanmerken waartoe zich anders zelden eene gepaste gelegeaheid zal opdoen dat zij hunne eigen Kinderen niet in het minfte voortrokken, maar het kleene Wees-meisje met dezelfde vriendelijkheid, zorg en liefde behandelden;'! geen dan ook door haar met even veel toegenegenheid vergolden werd, als zij van hunne Kinderen konden verwachten. Dus verliepen 'er drie jaaren, geduurende welken 'er, ten aanzien van een van allen, niets van belang voorviel; terwijl Anna, dagelijks, meer en meer in kennis en waschdom vorderde. Toen Dalton haat allereerst tot zich nam, was zij een aardig, dik, kleen Meisje, welk toen al veel beloofde. De trekken van haar gelaat waren geregeld en fchoon, haar vel was blank en zuiver, en hare geheele houding zo uitnemend bevallig, dat zij, fchoon een wilde Meid zijnde, de gunftelinge van een ieder was, en wel inzonderheid van ^Gouvernante,zo als men de fchoolmatres noemde, die alle maandag haren fchelling voor ieder Kind ontfing. Haar borduurlap werd aan anderen tot een ftaal van goed werk voorgehouden, en ondanks het armhartig onderwijs, welk de goede (loof haar geven konde, las zij met zulk eene vaardigheid en zo verftaanbaar, dat Dalton en zijn Vrouw 'er zich beiden over verwonderden» Op  ANNA. a;- Op dezen tijd gebeurde 'er een ongeluk, waardoor de Fortuin onzer Heldin eene andere keer nam. Op zekeren dag, alleen uit fchool komende, zo als meermaal gebeurde, liep zij met meer fnelheid, dan oplettendheid, dwars over de ftraat heen, toen haar voet uitflipte, en 'er een eigen Koets, in zulk een vollen draf, kwam aanrijden, dat de Koetfier zijne Paarden niet fchielijk genoeg konde ophouden, waardoor zij op den grond viel, en verfcheiden zwaare wonden ontfing. De Dame, die in het rijdtuig zat, was van eene ongemeen zagte en vriendelijke geaardheid, en toonde zich zo bezorgd voor het Kind, dat zij het naar huis bragt,en zo lang,onder de blijken der tederfte bekommering, bij hetzelve bleef tot dat zij uit den mond van den Heelmeester, dien men onmiddelijk had laten roepen, de verzekering ontfing, dat het Kind buiten gevaar was. Zij gaf vervolgends een gefchenk van vijf Guintes, en vertrok, onder de belofte, dat zij den volgenden dag haar kleene Engel, zo als zij Anna noemde', weder zou komen bezoeken, waarin zij ook alle morgen haar woord hield, tot zo lang, dat zij van de kwaade gevolgen van haren val ten vollen herfteld was. Mevrouw Melmoth dus was de naam der Dame vond in de uitflekende bevalligheid onzer Heldin iets aantreklijks, welk, al hadde de menfchelijkheid hieraan geen deel gehad, echter hare oplettendheid gaande hield; terwijl de drift, waarmedtf zij bij aan-  28 ANNA. aanhoudenheid van dit beminnelijk Kind fprak, de nieuwsgierigheid van haren Echtgenoot opwekte; gelijk zij dan ook, op zijn verzoek, naar den Heer Dalton toeging, en hem verzogt, dat zij 's middags ten haren huize mogt eten, onder belofte, van haar, tegen den avond, weder te rug te zulle n brengen. Dit bezoek was voor onze Heldin van een gunftig gevolg. Hare treffende onfchuld, gevoegd bij dat iets, welk een ieder, op het zien van eene bevallige fchoonheid, gevoelt, maar niet kan uitdrukken, beneffens hare zeer juiffe antwoorden op elke vraag, welke haar gedaan werd dit alles deed haar zo zeer in liefde en achting bij hare nieuwe Vrienden rijzen , dat Mevrouw Melmoth haar niet, dan met weerzin, volgens haar gegeven woord, naar het huis van Dalton terugbragt. Anna werd vervolgends herhaalde maaien verzogt, en kwam altijd met zo veel fraaijheden van fpeelgoed en andere fnuisterijen te huis, dat de Kinderen van Dalton van haren overvloed uitgerust werden. Men zag nu ook, op aandrang van hare weldoenfler, naar een beter fchool om, waarvan zij de kosten geheel voor hare rekening nam. Toen het Parlement fcheidde, verklaarde Mevrouw Melmoth, hoe zeer ook anders met de vermaaken der Hoofdflad ingenomen, dat haar niets meer fmartte, dan dat zij, met Londen, ook Anna moest verlaten. Zij omhelsde haar hartelijk, en verzogt, onder het  ANNA. as> het (lonen der tederfle traanen, dat zij haar zou komen bezoeken. Dalton zag met een onuitfpreeklijk genoegen de vriendfchap, welke deze Dame zijner Pupil bewees, daar dezelve voor hem een vooruitzicht opleeverde, om van haar wel ontflagen te worden; terwijl hij, zo Mevrouw Melmoth het in 't hoofd mogt krijgen, om haar geheelenai onder hare befcherming te nemen, niet alleen de kosten van haar onderhoud zoude befpaaren , maar zich ook bovendien gerust van haar geld konde bedienen, vermits zij toch in dit geval hieraan nimmer gebrek zou hebben. Hij bediende zich derhalven van het oogenblik, waarop het goedwillig hart van Mevrouw Meimoth van liefde jegens Anna overvloeijde, en roemde de goedheid der Voorzienigheid, die voor ouderen hulpeloozen weldaadig zorgde, en haar zulk eene toegenegenheid voor een ongelukkig Wees-meisje had ingeboezemd. De Dame, die Anna altijd voor zijne Dochter gehouden had, verwonderde zich niet weinig over deze taal, en verzogt hem, zo als hij wel verwachtte, om zich nader te willen verklaaren. Hij verhaalde haar dan ook zeer greetig het geval, verzweeg alles, wat voor zijn belang noodig was, en voegde 'er zodanige zaaken bij, welke zijn eigen liefdaadigheid het meest konden doen aftteken, en te gelijk het krach, tigft op hare aandoeningen moesten werken. Me-  3o ANNA. Mevrouw Melmoth nam ongemeen veel deel in het lot onzer jonge Heldin, en zou haar onmiddellijk in hare befcherming genomen hebben, zo zij de eerfte aandrift van haar hart gevolgd ware; doch, na eene korte overweging, achte zij het noodig, om haar voorneemen te ftaaken, tot dat zij haar Man zoude geraadpleegd hebben. Zij had alle redenen, om te mogen verwachten, dat hij door zijne toegeeflijkheid aan hare verlangens zoude voldoen, dan zij deed nooit een ftap van eenig gewicht buiten zijne goedkeuring. Haar ftilzwijgen en vertrek uit Londen, zonder het geringde van haar oogmerk te laten blijken, bragt Dalton dus op het denkbeeld, dat zijn vlieger niet was opgegaan. Ondertusfchen was de Heer Melmoth, twee dagen voor dat zijn Vrouw Anna het laatst gezien had, naar zijn'Landgoed in IVeltfhire vertrokken, met oogmerk, om te gelijk een zijner Bloedverwanten, te Bath, te bezoeken. Zodra Mevrouw Mel- moth haar Man fprak, verhaaldde zij hem de ongelukkige gefchiedenis van Anna, aan welke zij door hare traanen en wijze van voordragt zulk een kracht en nadruk bijzette, dat zulks het hart van haren Echtgenoot geheelenal innam; gelijk hij dan ook, vermits zij met geene Kinderen gezegend waren, hare wenfchen voorkwam, en den voorflag deed, om hetkleene Wees-Huisje, uit de handen van den armen Geeftelijken, tot zich te nemen, De  ANNA. 3I De Heer Melmoth was een teder, gedienflig en welleevend Echtgenoot,die'nooit bij zijne Vrouw eenige begeerte naar vermaak of genoegens ontdekte, of 'er altijd op uit was, om dezelven, zo het in zijn macht flond, te vervullen. Zoras zij hem verliet, om zich te kleeden, nam hij een pen,en fchreef in allerijl aan Dalton den volgenden Brieft ,, Myn Heer! „ Mevrouw Melmoth is zo zeer ingenomen met «we Anna, en neemt zo veel deel in hare gefchiedenis, welke gij zo goed geweest zijt, haar te verhaa. len, dat zij zich niet eerder gelukkig zal reekenen, voor dat wij haar bij ons hebben. Van de herberg, het Saracen's-Hoofd, in de Friday-Hiaat, rijdt een Postkoets, welke ons huis voorbij moet. Indien zich onder de reizigers geene Vrouw mogt bevinden, welke in de herberg bekend is, en die de zorg over het Kind op zich wil nemen; wees dan zo goed,om haar door een Meid herwaards te laten brengen. Hoe eerder zij op reis gaat, hoe meer gij verplichten zult, Myn Heer! Uw ootmoedige Dienaar, MelmotVs Huis, Wm. Melmoth." Deze Brief werd aanftonds verzeegeld en afgezonden,  3» ANNA. den, zonder dat hij Mevrouw Melmoth 'er eenige kennis van gaf; willende hij het genoegen hebben, om haar op eene aangenaame wijze, met het gezicht van hare gunftelinge, te verrasfchen, voor dat zij wist, dat hij om hare komst verzogt had. De Heer Dalton was al te zeer met dezen, thans zo onverwachtten,brief in zijn fchik,dan dat hij een oogenblik zou in twijfel hebben geftaan, om aan deszelfs inhoud te voldoen. Hij liep aanftonds, zo hard als hij kon, naar de herberg, waar hij gelukkig juist op hetzelfde oogenblik kwam, waarop een lustig, oudagtig Vrouwsperfoou, wier aangezicht zo rood was als fcharlaken, binnentrad, en voor zich een plaats in de Postkoets nam, om daarmede naar de naafteftad te reizen , buiten welke het Landgoed van den Schildknaap Melmoth gelegen was, die niemand, volgens haar voorgeven, beter kende dan Jufvrouw Plunket. Deze inleiding van haar zelve werd door den Commis- faris bevestigd, waarna Dalton die al te veel haast had, om zich van zijnen last te kwijten, om zeer keurig aangaande haar gezelfchap te kunnen wezen, —— haar met korte woorden vertelde, dat hij een Kind had, dat hij naar Mevrouw Melmoth moest zenden, en welk de Schildknaap hem belast had, om aan het opzicht van een vrouwlijk Reiziger toetevertrouwen. Zodra zij dit hoorde, nam zij zeer gereedelijk op zich, om het Meisje op het Landgoed te brengen; ter-  ANNA. 33 terwij! Dalton , vermits de Post-koets nog dien eigen avond vertrok, in grooten haast naar huis keerde, om Anna tot de reis gereed te maaken In welk een behaaglijk licht men ook dit Kind haar goed geluk voorftelde; welke mogelijke verzekeringen men haar ook gaf, ten aanzien van het verkrijgen van allerleije kostbaarheden, gelijk mede van de vermaaken,-welken zij bij Mevrouw Melmoth zoude genieten, die haar reeds zó veele blijken van goedheid gegeven had vervulde echter het denkbeeld, dat zij Jufvrouw Dalton, aan welke zij zo teder gehecht was, beneffèns hare fpeelgenooten en gezellinnen, zoude moeten vaarwel zeggen, haar hart met eene onuicfprekeüjke droefheid. De tri apen biggelden langs hare jeugdige wangen, en zij (hikte zo geweldig, dat zij niet kon (preken; terwijl alle aanmoedigende beloften, welken^ haar door het geheele Huisgezin gedaan werden, niet in (iaat waren, om de fmartelijke gedachte, dar zij hen allen moest verlaten, uit haar toegenegen en aandoenelijk hart te kunnen weeren. Jufvrouw Dalton zelve was ten diepften getroffen, fmeeltte haren Man, om het Kind niet te willen weg! zenden, en merkte aan, dat de kosten, welken tot het onderhoud van zulk een kleen, lief, Meisje vereischt werden, zó gering waren, dat zij die niet eens zouden voelen: ja, zij waagde het zelfs, om 'er bijtevoegen, dat het confcientiewerk was, zo hij zijn beflu.t volvoerde. — Dan ik heb te vooren gezegd, 7-Deel- C dat  34 ANNA.. dat zijn wil haar een wet was: en niet gewoon zijnde, om de minfte achting voor hare gevoelens te hebben, behalven wanneer dezelven -— zo als indedaad meestal het geval was in alle opzichten, met de zijnen overeenkwamen, was het ook niet waarfchijnlijk, dat hij haar nu zulk een noodloos blijk van verplichtende gedienftigheid zoude geven, en dat wel in een geval, in welk zijne oogmerken en belangen regtftreeks tegen die beginzels van vriendelijkheid en goedwilligheid aanliepen, welken zijne Vrouw tot het verzoek bewogen hadden, om het Kind bij zich te mogen houden. Zij ontving hierop met korte woorden, op een koelen toon, ten andwoord: „ dat zij een loutere Vrouw en eene groote zottin was, die haar eigen belang niet kende, en" —— 't geen zeker over genoeg was, om alles aftedoen „ dat hij het beter, ja het best van allen wist, en dat Anna derhalven vertrekken moest." HOOFDSTUK V. Een aangenaam Gezelfchap in de Post-koets. Jufvrouw Plunket was een groote bemoeijal van een Vrouw, die de regels van welvoeglijkheid zo ver was te buiten gegaan, dat zij reeds voor haar huuw- lijk  ANNA. 3S lijk, met haren Jaatften of eenig ander Man, Moeder van verfcheiden Kinderen was, en nu de waardij van haar eigen, tegenwoordig, vroom gedrag naar de fouten van anderen poogde aftemeten. Zij was zó onvermoeid in hare navorfchingen omtrend de geringe feilen harer Medemenfchen, dat het gezicht dezer Kinderen niet eens in ftaat was, om haar de fchande te kunnen herinneren, welke zij zich zelve had op den hals gehaald; terwijl zij haar eigen misdrijven geheel eniil vergat, en die van anderen naauwkeurig in haar geheugen bewaarde. Zij bezat eene onverzadelijkenieuwsgierigheid, had in 't algemeen een' afkeer van een onbefproken gedrag, en hield het voor een zonderling vermaak, om alle de fchandelijke bedrijven, welken in hare buurt voorvielen, overal rondtebabbelen. Zij had in de keuken van den overleedenen Heer Melmoth gediend, die kort voor zijn' dood zijne Vrouw verloor, ongemeen toegeeflijk omtrend zijne Dienstboden was, en dit Vrouwsperfoon in zijn' dienst hield,fchoon haar ergerlijk gedrag bij hem maar al te zeer in 't oog liep. De jonge Schildknaap, die in verre na zo infchiklijk niet was, kreeg naauwlijks, na den dood van zijn' Vader, het beduur in handen, of hij joeg haar het huis uit; terwijl zij,onmiddellijk na het overlijden van Plunket's eerde Vrouw, door hem verè'erlijkt werd, daar hij als Vader harer Kinderen bekend dond. Deze nam haar ten huuwlijk, en bad insgelijks op het Landgoed ge* C a diend,  3<5 ANNA. diend, waar hij geld genoeg had bijeenverzaameld, om een' grooten Winkel in de nabuurfchap te kunnen opzetten. Ondertusfchen kon zij den hoon , welken men haar door haar ontflag had aangedaan, niet wel verkroppen, alhoewel aan het misdrijf, 't geen daartoe aanleiding had gegeven , niet meer gedacht werd. Zij greep dan ook elke voorkomende gelegenheid aan, zo dikwijls als zij dit buiten gevaar van haar zelve doen konde, om haren afkeer van den jongen Schildknaap, bij wiens Vader zij en haar Man zich verrijkt hadden, aan den dag te leggen: zo dat het niet alleen eene gewoone , maar zeffs eene kwaadaardige, nieuwsgierigheid was, welke haar, met eene gemaakte vriendelijkheid, naar alle de bijzonderheden, tot Anna betreklijk, deed onderzoeken. ,, Hemel 1" riep zij, „wat een allerliefst Kind is dit! Hoe kun- ,, nen de Ouders van zulk een Engel fcheiden! „ Maar ik vooronderftel, dat zij 'er nog meer zullen ,, hebben." Jufvrouw Dalton, die Anna naar de herberg vergezeld had , onderrichtte haar, dat het niet haar eigen Kind was. „ Zeker!" gaf zij ten andwoord. ,, Wat is het dan? Waarfchijnlijk ie„ mand uwer Bloedverwanten ?" „ Neen" her¬ nam Jufvrouw Dalton, „ het is een Wees-meisje. „ Mevrouw Melmoth heeft van haar' Man weten te „ verkrijgen, om hetzelve uit mijne handen, en in „ haar huis, te nemen." Deze nieuwsgierige Jufvrouw ftond op het punt, om  ANNA. 37 om eene nadere pooging te doen, ten einde met de gefchiedenis van hare reisgenoote verder bekend te worden, toen de Koetfier haar kwam zeggen, dat'er geen tijd meer was. Zij klom dus, onder zijnen bijftand, in de Post-koets, waarna de kleine Anna van den hals van Jufvrouw Dalton losgerukt, en insgelijks in het rijdtuig geholpen werd. Toen het portier toegefloten was, en de Koetfier voordreed, werd Jufvrouw Plunket niet weinig over het gefchreeuw van het onnozel Kind verftoord, en belastte haar, op een'gebiedenden toon, om met haar gebalk, zo als zij het noemde, optehouden, het geen Anna alhoewel zij door twee andere Vrouwen, die mede in de Post-koets waren, werd opgebeurd zo zeer uit het veld floeg, dat zij in 't vervolg alleen in ftilte fchreide. Ondertusfchen geraakte zij, daar het al vrij Iaat was, door het hosfen van het rijdtuig, in een' diepen flaap, uit welken zij niet ontwaakte , dan voor dat de Koetfier ftilhield, om te ontbijten. Zij at zeer fmaaklijk; en fchoon zij nog een leevendig gevoel van de fcheiding van Jufvrouw Dalton had, werd nogthans haar hart niet weinig opgebeurd door het treffend fchouwfpel, welk de Natuur thands overal in de velden en bosfchen opleeverde,beneffens door alle andere geheel nieuwe toneelen, welken zij nimmer te vooren befchouwd had. De gezagvoerende Item van Jufvrouw Plunket, aan welke zij met C 3 fchrik  38 ANNA. fchrik en afkeer dacht, klonk haar echter nog geduu. rig in de ooren. Zodra als men weder in het rijdtuig geflapt was, ging deze drokke Vrouw aan 't werk, en deed Anna wel vijftig vraagen, als: waar zij gewoond had? Hoe oud zij wel was? Of zij aan Mevrouw Melmoth en den Schildknaap kennis had? Hoe lang of het wel geleeden was, dat zij hen het laatst had gezien? En al zulke vraagen meen Onder- tusfchen bewaarde het Kind of uit misnoegen op deze Vrouw, of uit een beginzel van achterhoudendheid, of uit list tot hare grievendfte fmart, het diepfte flilzwijgen, en andwoordde haar niet. Welke eerlijke of oneerlijke middelen zij ook in 't werk ftelde, om de zo zeer gewenschte kondfchap te erlangen , het was alles vruchteloos: zij kon maar niets uit haar krijgen. Eindelijk gaf zij het op, en voer in gramfchap dus uit: „ O ik vevzeeker u, dat „ 'er een diep geheim achter fchuilt 1 Zó fraaij „ en netjes gekleed, zó wel opgevoed! Maar „ wat kan 't helpen, zij wil toch niet andwoorden op „ het geen men haar vraagt! Het volk mag zijn „ oogen wel fluiten! Niemand is tog zo blind, „ dat hij dit niet zien zou. Mevrouw Melmoth „ mag zulk een hoog kapzel dragen, als zij wil, en „ nog zulk een front flaan, het zal haar liegt beko- „ men! Een Weeskind waarlijk! —— Ja, ik ,, geloof, dat 'er zulken genoeg onder hare Familie  ANNA. 39 ,, zijn, >— zo dit 'er al geen van is — en die zó veel „ en misfchien meer noodig hebben, dan de Schild- ,, knaap kan onderhouden! Wat haar betreft,zij is „ een trots wijf! Maar geen wonder, zij is van „ een zeer laage afkomst, en is van niet opgekomen". In deze verklaaring werd zij door hare reisgenooten onderfteund, die te gelijk aanmerkten, dat dit foort van kleene adel zich altijd de meefte airs gaf. „ Ja ,, wel airs!" andwoordde Jufvrouw Plunket, die wonder wel over de oplettendheid van haar reisgezelfchap voldaan was, en, om aan deszelfs nieuwsgierigheid te voldoen, de gefchiedenis van den Schildknaap Melmoth en diens Familie verhaalde, welke wij in het volgende Hoofdftuk kunnen vinden. HOOFDSTUK VI. Waarin door eene afgedankte Dienstmeid eene Familie-fcbets gegeven wordt. » (jij moet dan weten" dus begon zij, „ dat mij„ ne Ouders bij den Vader en Groot-vader van den „ tegenwoordigen Schildknaap gewoond hebben: ja ,, ik ben 'er zelve, dat meer is, in huis geboren en M opgevoed, en Plunket bleef 'er woouen, zo „ als men dat noemt, van ouder tot ouder; maar „ nieuwe Heeren, nieuwe wetten, en zo ging het C 4 „ook  40 ANNA. „ ook nu! Mijn oude Meester liet zijn' Jon- „ gen een vrij jaarlijks inkomen na van drie duizend Ponden, en een onbezwaard Land-goed , zo fchoon ,, als 'er hieromftreeks is, en al de jonge Juffers wa„ ren Stee-kind, en Meester Billij kwam te fter- „ ven! En de Lord'. wel, hij moest Par- „ lements-lid zijn! Maar God help me! Hij ziet 'er ,, uit, of hij al half dood is, en heeft het altijd zo „ druk met het fchrijven van boeken en vaerfen, en ,, ik weet niet, welke zotte dingen al meer, dat het ,, 'er over heen gaat: en dan moest hij waarlijk nog, ,, in plaats dat mijn Heer de gerechtszaaken zou „ waarnemen, en de vergaderingen bijwoonen, zo „ als de Schildknaap zaliger deed, naar Bedhemfted „ het bad gaan gebruiken, waar hij op deze fchoone ,, Madam , die geen oortje in de waereld had, fmoor- ,, lijk verliefd raakte! Maar waar zou zij het „ geld ook hebben van daan gehaald? Haar Moeder „ was geen hair beter dan zij; ja zij is nog erger, want, „ volgens de wet, is zij een ftuk van een hoerekind: „ en fchoon zij geen enkelen fchelling mede ten huuw„ lijk bragt, wist zij echter het geld van den Schild„ knaap fpoedig genoeg door de billen te lappen. 'Er „ is al een gedeelte van na de maan; al het hout is „ reeds weggekapt het Landgoed is geheelenal ,, met fchulden bezwaard zo wel op het Land „ als in de Stad, wordt het eene huis afgebroken en „ het ander wêer opgebouwd! —— Het gamfche  ANNA. 41 „ Rijk heeft 'er den mond vol van! De Vrouw „ verpronkt en verzwiert alles, en heeft meer voor „ haar lijf alleen noodig, dan een ordenlijk Huisge„ zin, in zeven jaaren tijds, zou verteeren! Zodra „ is zij niet haar fraaije, nieuwe, huis moede, of het „ moet maar wêer verkogt worden, terwijl haar arms „ nikkel van een Man maar op alles ja en amen zegt. „ Als die maar op zijn kamer zit, en zo wat fprook,, jes van het rooije kousje leest, dan bekommert hij „ zich over niets, en laat alles maar lopen zo als het „ kan. En nu krijgt zijn grillig Wijf wêer een an„ dere kuur in 't hoofd, en moet nog al meer volk „ in huis haaien, even als of 'er geen arme Kinderen „ genoeg in Somerfetfhire waren I" „ Ik verzeeker U, dat Mevrouw Asijbij, de Zuster ,, van den Schildknaap, mij meer dan eens over het flegt ,, gedrag van haren Broeder geklaagd heeft. Ik kwam „ zeer dikwijls bij haar, wanneer wij met elkander ,, een kopje thee dronken, en zij mij veel, zeer veel, „ vertelde; fchoon ik voorondernel, dat zij nog ver„ fcheiden zaaken voor zulk een arme Hoof, als ik „ ben, zal verzvveegen hebben. Arm I" voegde zij 'er bij, terwijl zij eene trotfe houding aannam: ,, neen! ik ben nog zo arm niet! Ik kan, God dank! „ nog een ieder het zijne geven, en dit is aleengroo,, te troost!" „ Dat is het zeker!" andwoordden de beide Vrouwen, die mede in de Post-koets, en wonder wel in C 5 haar  4- ANNA. haar fchik waren, dat zij de Familie-gefchiedenis van een Lid van het Parlement hadden mogen hooren: welke, fchoon hier en daar een weinig verzwaard, doch in het hoofdzaakelijke met de waarheid overeenkomende, ik mijnen Lezeren in de eigen woorden van de alles overbrievende Jufvrouw Plunket heb medegedeeld. De Heer Melmoth had, volgens haar zeggen, zijn vermogen, vrij en onbezwaard, van zijnen Vader geërfd ; terwijl zijne Echtgenoote het dubbel ongeluk had, van beiden zeer fchoon en zeer arm te wezen. Zij was jong, leevendig en aanvallig, en opgevoed in eene bad - plaats, waardoor zij al vroeg de zucht voor allerleije kostbaare vermaaken had ingezogen, welke door haren Man, wel verre van dezelve te beteugelen, integendeel, meer en meer werd aangemoedigd. Hij hield het zelfs voor noodloos, om den ftaat zijner inkomften voor haar openteleggen ; zo dat het,daar hij nog onbedachtzaamer, dan zij, was, te verwonderen zou geweest zijn, wanneer hunne zaaken, naar verloop van weinige jaaren, door hare verkwistende leevenswijze, niet achter uit gegaan waren. Daar zij echter geene Kinderen hadden, en de denkbeelden van den Schildknaap, volgends het zeggen van Jufvrouw Plunket, werkelijk,in de ftrikken van Pamas verward waren, verfpilden zij hun geld, en bezwaarden, van tijd tot tijd , hunne goederen. 'Er waren weinigen, zeer weinigen, die zich minder over  ANNA. 43 over hunnen fpoedigen ondergang bekommerden, fchoon hunne buitenrpoorigheid het aanhoudend onderwerp der gefprekken van het Publiek uitmaakte. Jufvrouw Plunket, gelijk men ligtelijk kan naargaan, was aan het huis van den Heer Melmoth niet zeer gezien. Men was daar al te goedaardig, om in lastertaal vermaak te fcheppen, en had 'er ook te veel om handen, dan dat zij zulke armhartige hulpmiddelen zouden hebben behoeven aantegrijpen, om den tijd te verfpillen. Zij was echter altijd welkom aan de huizen der andere takken van de Familie van Melmoth. Deze lieden, in geene der ongelukken van Mevrouw deelende, vermits zij allen rijk, mismaakt, en kwaadaardig waren, konden haar dus niet van harten genegen zijn. Met één woord, zij droegen haar eenen onverzoenlijken haat toe, fchimpten op hare kleeding, fmaak, rijdtuig en de liverei harer Bedienden ; terwijl hare fchoonheid, bovtlnal, haar in eens het voorwerp van jaloezij en verachting maakte. Zij waren te wel bij Jufvrouw Plunket bekend, om te twijfelen, of een nieuw bewijs van de dwaas, heid en verkwisting van Mevrouw Melmoth hier aangenaam zoude wezen; en hierom flapte zij, twee mijlen van het Landgoed, bij Mevrouw Ashbij af, om haar dit nieuws te vertellen; gevende aan Anna een papier, waarop het adres van Mevrouw Melmoth gefchreeven ftond. Of zij dezen flap uit onkunde , of uit onbefchaamdheid, deed, kan ik niet wel be-  44 ANNA. bepaalen: zo veel is zeker, dat dezelve, onder de Huisgenooten van den Schildknaap, eene aanmerkelijke beweging veroorzaakte, toen de Post-koets aldaar flilhield. De Heer Melmoth en zijn Vrouw waren niet te huis. De laatfte had dien dag naar Londen gefchreeven, en verzogt, om Anna te willen zenden; terwijl de eerfte, die haar zo fpoedig niet verwacht had, zich verheugde met het denkbeeld der aanftaande verrasfing, welke hij voor haar bereid had. De altoos voorzichtige en bedachtzaame Dalton had zijner Vrouwe onder 't oog gebragt, dat het noodloos was, om Anna eenig geld, of iets anders, medete- geven, naardien zij bij adelijk volk kwam eene foort van wezens, die 'er zich weinig lieten aan gelegen liggen, waar hun geld bleef, en die hare zakken al fpoedig, naar hun welgevallen, zouden vul- Ien- Bovendien kon een pakje gemaklijk onder weg verloren raaken, of verlegd worden, en de kleederen, welken zij niet medenam, zouden hun kleene Meisje, Polly, wel pasfen ; terwijl zulk eene rijkelijke Dame, als Mevrouw Melmoth, hen de uitzuiniging van haar geld geen dank zoude wijten. Jufvrouw Dalton durfde het nietwaagen, of, liever, had geen lust, om haar Man tegentefpreken, vermits zij nu in het bezit bleef van alle de fraaije kleederen en verdere kostbaarheden, welken haar gewezen Pupil, van tijd tot tijd, gekreegen had. Het Kind  ANNA. 45 Kind werd derhalven heengezonden, zo als ik reeds bericht hebbe, zonder eenige andere kleederen medetekrijgen , dan zij aan het lijf had. De Lakeij, die op het aanfchellen van den Koetfier, aanflonds, voor den dag kwam, om het portier van de Post-koets te openen , en geene boodfchap van zijn Heer of Mevrouw ontvangen had, ftond op het zien van Anna te kijken, als of hij van een' donderfiag was getroffen, te meer toen de Koetfier haar aandeel in 't gelag, welk hij, volgens gebruik, verfcho- ten had, van hem vorderde. Een Kind, waarvan hij nooit één enkel woord gehoord had, op zodanige wijze, en met een eeuvouwig adres, overtezenden, was zulk een zonderling geval, en baarde bij hem zo veel bedenking, dat hij eerst de Huühoudfter, die door alle de Dienst-meiden, endezen wederom door de Knechts, gevolgd werd, ging roepen, voor dat hij befluiten konde, om onze Heldin in huis te nemen, en den Koetfier te betaalen; terwijl hij van gedachten was, dat de een of ander zijn Heer met dit Kind een trek wilde fpeelen. De Kok riep: „ Het is vrij waarfehijrilijk, dat het een van zijn eigen 11 is!" „ Ja, dat geloof ik vast 1" antwoordde wederom een nieuwe Lakeij, die een landsman van Mevrouw was. ,, Jij Kleuter" hier keerde hij zich naar een der Dienst-meiden, met een veelbeduidenden wenk,— „ zult misfehien best weten, wie ,, 'er de Moeder van is, want je hebt al bij mijn ., Heer  4' muntte. De verliefde Kolonel was uitbundig in zijne loffpraaken, en Mevrouw Melmoth, ten uiterften voldaan over Anna, en geheeknai ingenomen met het genoegen van haren Gast, bevond zich in het beste humeur der waereld. Zij verhaalde hem de gefchiedenis van dit beminlijk Meisje, met oogmerk, om hem op eene aangenaame wijze te onderhouden, en mogelijk ook wel,om hem te gelijk een gunftlg denkbeeld aangaande hare eigen menschlievendheid inteboezemen. De lotgevallen onzer Heldin maakten eenen diepen indruk op zijn hart, en hij konde, hoe zeer hij ook de konst van veinzen verftond, naauwlijks zijne blijdfchap verbergen, toen hij hoorde, dat zij een Wees-meisje was. Hij begaf zich, onder voorwendzel van vermoeidheid, reeds vroeg naar zijne kamer, ten einde de meest gepaste middelen te beraamen, om zich van het bezit der bekoorlijke Anna te verzekeren. Hij veranderde nu weldra van plan; kunnende hi] onmogelijk, in zulk een' korten tijd, als hij tot dit bezoek bepaald had, zijne wenfchen bereiken. Hij verachtte de gevoelloosheid van Mevrouw Melmoth, had eenen afkeer van haren Echtgenoot, en hare Kinderen, en .vervloekte alle oogenblikken de noodïaakliikheid, om nog langer bij hen te moeten blij- ven.  ANNA. 9S ven. Ondertusfchen bekommerde hij zich het meest van allen over de wijze, op welke hij zijnen jeugdigen buit zoude vermeesteren, in gevalle zijn oogmerk ontdekt, en hij daarin mogt gedwarsboomd worden. Zijn geval met den Generaal Summers was hij nog niet vergeten; het had hem tot eene waarfchuuwing gediend, om in 't vervolg voorzichtiger te handelen: maar dit Meisje behoorde aan niemand, en had geene natuurlijke Bloedverwanten. Hij behoefde dus ■ noch voor een' misnoegden Vader, noch voor een' wraakzuchtigen Broeder, noch voor een' gehoondeti Echtgenoot, te vreezen. Wat de Heer Melmoth beI trof; deze vleijde zich immers met de hoop, dat hij I zijn erfgenaam zoude wezen! En had hij hem zelf nier in dit denkbeeld gebragt? Zoude hij het dus durven I waagen om hem, zo hij de zaak mogt ontdekken, na dat hij Anna in zijne macht had, den voet dwars te zetten? Neen! Dit konde hij niet verwachten; terI wijl hij het befluit nam, om vóór dien tijd zó omi zichtig te handelen, dat hij voor geene de minne ont1 dekking behoefde te vreezen. Hij gaf zich nu geheelenal aan zijne vuurige verlangens over, wilde zich zelf aan deze lieve onfchuldige ] toewijden, en alles, wat hij in de waereld had, aan haar opofferen! Zelfs befchuldigde hij zich, dat hij : zo voorbarig geweest was in de keuze zijner Maitreshfen; doch dezen zoude hij met een jaargeld wel te | vreden ftellen! — Hoe zoude men hem zijn geluk be.  96 ANNA. benijden! Zij was, weliswaar, nog jong; maar dit was een gebrek, welk ieder dag zoude verminderen! Het was dwaasheid, zijn geluk in vee\e Maitres- fen te «ellen! Eéne was daar toe genoeg, en deze zoude Anna zijn! Dus dacht hij, en zijne ziel was zo vol van deze en foortgelijke aangenaame denkbeelden, dat hij den gantfchen nagtgeen oog kon Hui. ten. Den volgenden morgen, bij het ontbijt, was zijne vriendfchap voor den Heer Melmoth, zijne achting voor zijne Echtgenoote, en zijne liefde jegens hunne Kinderen, zo aanmerkelijk toegenomen, dat hij hen met geene mogelijkheid zo fpoedig konde verlaten,als hij eerst ten oogmerk had. Hij verklaarde, dat hij twee weeken, in plaats van twee dagen,bij hen zoude blijven. Men was over dit zijn befluit wonder wel te vreden, en poogde het verblijf van hunnen Gast, door eene verdubbelde oplettendheid,meer en meer te veraangenaamen. Ondertusfchen waren de morgens en de middagmaaltijden voor den Kolonel ten uitterften verveelend en lastig. Het eenig voorwerp, welk zijn oog konde bekooren,kwam,geduurende dien tijd, niet eens ten voorfchijn;doch ieder nadenmiddag verfchafte hem nieuwe genoegens, vermits hij telkens, als hij zijne aanftaande Mat tres befchouwde, meerder betoverende fchoonheid en bevalligheid, dan te vooren, in haar meende te ontdekken. Dus verliep den eenen  ANNA. 9? eenen dag na den anderen, tot dat eindelijk de vastgefielde veertien dagen van zijn verblijf waren voorbijgefneld. Hij was nu nog naauwer aan zijne Vrien» den gehecht, en konde niet befluiten, om het Landgoed van den Heer Melmoth nog zo fpoedig te verlaten. Ondertusfchen was hij met zijn groot ontwerp nog geen enkelen flap gevorderd, zodat hij eindelijk het befluit nam, om te beproeven, of hij bij deCo»vernante, ter bereiking van zijn oogmerk, ook iets konde uitrechten. Hij bediende zich van elke voorkomende gelegenheid, om haar over de opvoeding te prijzen, welke zij aan het Dochtertje van den Heer Melmoth gaf; terwijl hij de Ouders met zulk eenen uitmuntenden zegen, als Eliza was, gelukwenschte, doch wel zorg droeg, dat hij geen enkel woord van Anna repte. HOOFDSTUK XIII. Het geen een voorbeeld van een ouderwets Huuwlijk bevat. Kolonel vernam eindelijk, door middel van zijn' Knecht, dat Anna, zo wel als hare Gouvernante, des morgens vroeg opftond,en dat zij doorgaands één uur, voor dat het Huisgezin gewekt werd, met elkander aan het Klavier doorbragten. Hij deed met dit bericht zijn voordeel, en trad den volgenden mor-  98 ANNA. gen, toevallig, zo als hij het noemde, doch tot niet weinige verwonderingen ontzetting der beide Ladys, in de kamer, in welke zij zich bevonden. Een diepe blos van fchroomvallige zedigheid bedekte de wangen onzer Heldinne, terwijl de kaaken van Jufvrouw Barlow van eene edele fchaamte gloeijden. Zi] wilden heengaan, — maar de Kolonel verzogt, op een' zagten en vriendlijken toon, waarnaar hij zijn gelaat wonder wel wist te plooijen, dat men hem het verruküjk genoegen niet zoude weigeren, om eene bloeijende roos het ontluikend knopje te zien onderrichten. Jufvrouw Barlow had een deftig voorkomen, en reeds den ouderdom van ruim veertig jaaren bereikt. Naar de befchrijving, welke ik reeds te vooren van haar karakter gegeven heb, twijfele ik niet, of mijne Lezers zullen haar wel het recht willen doen, van te g»looven, dat de Kolonel, die tot alles in ftaat was,met zijn walglijk compliment,bij haar niets konde uitrechten, en 'er zijn zaak eerder door verergerde- fchoon hij hetzelve deed vergezéld gaan van eene beurs van tien Guinies, welke hij haar op eene zeer beleefde wijze ter hand ftelde. Daar hij echter befpeurde, dat de verwondering, welke op haar gebaat te lezen was, niets gunftigs ten aanzien van zijne oogmerken voorfpelde, en dat integendeel de koelheid en weinig dankbaare beleefdheid, met welke zij zijn gefchenk aannam, een zeer duidelijk bewijs opkeverde,hoe weinig hij haar verplicht had voeg-  ANNA. pp de hij 'er, op een' meer ernfiigen toon, bij: Mé* „ jufvrouw ! ik biede ü deze kleenigheid flechts aart, „ als een bewijs mijner dankbaarheid voor de zorge, ,, welke gij voor mijne Eliza draagt." Op dit oogenblik kwam 'er een Bediende in de kamer, om Jufvrouw Barlow te fpreken; en nu vervoegde hij zich bij Anna, en verzogt haar, in ttilte, om hem flechts met ééne aria te willen verëeren. Het onfchuldig Meisje, geen list of bedrog vermoedende, was gereed, om aan het verzoek van den Kolonel te voldoen, toen hare Gouvernante haar zeide j dat Mevrouw Melmoth reeds bij de hand was. Hij bad, dat zij flechts nog vijf minuuten mogt blijven —maar de halftarrige Jufvrouw Barlow wilde haar geen ééne enkele vrijheid geven. „ Het is hare gewoon- ,, te," zeide zij, „om hare opwachting bij Mevrouw „ Melmoth te maaken, zodra als zij opflaat." — „ Ik verzeker U," gaf hij ten andwoord, „ dat Me„ vrouw haar deez' keer van dien plicht wel zal „ verfchoonen, wanneer gij maar zegt, dat het op „ mijn verzoek is." „ Mijn Heer!" hernam Jufvrouw Barlow , met een gelaat en ftem, welke aan den eenen kant haar genomen befluit, en, aan den anderen, haar kwaad vermoeden, ten zijnen opzichte, niet onduidelijk te kennen gaven, „wanneer „ gij dit verzoek in perfoon aan Mevrouw Melmoth „ doet, en zij U hetzelve inwilligt, dan moet ik 'er „ ook genoegen in nemen; maar voor het tegenwoorG a dige  ,00 ANNA. „ dige moet gij mijne Pupil verfchoonen, om langer „ te blijven." ' ' Het geheele gedrag der Gouvernante overtuigde hem, dat hij van batterij zoude moeten veranderen, en wat meer op zijne hoede wezen. Het bleek duidelijk, dat deze oude Vrijster meer fchranderheid bezat, dan hij wel wenschte, en, tot zijne groote verwondering, tegen het goud beftand was; terwijl Mj niet twijfelde, of zijn kleene, infchikkelijke, Engel zoude bij hem gebleeven zijn, indien het van haar had afgehangen. 'Deze gedachte zoude hem bijkans eene onbefcheiden taal tegen Jufvrouw Barlow hebben doen voeren, doch hij bedwong zich, nam eenlagchend wezen aan, en geleidde haar tot aan de deur; waarna hij beiden, onder eene beleefde buiging, en toewenfching van een' goeden morgen, het vertrekken. IT . Jufvrouw Barlow had, in de otlderfcheiden Huisgezinnen, waarin zij den post van Gouvernante bekleed had, door eene aanhoudende ondervinding,een goed deel van dat geen, welk men waereld noemt, leeren kennen. Zij was zeer door de Kinder - pokjes gefchonden,door welken de fchoone trekken van haar gelaat niet weinig waren verflaauwd geworden: en, indedaad, zij had, buiten hare oogen en tanden , niets van hare voorige fchoonheid behouden. Ondertusfchen had zij de zuiverheid harer zeden, naar het gevoelen van verre de meesten, onbefmet bewaard. Het ver  ANNA. ioi verlies harer bekoorlijkheden had haar wel voor menigerleije verzoekingen bevrijd, maar zij had ook, uit dien hoofde, meer tijd, om de daaden van andederen met opmerking te kunnen gadeflaan; terwijl de belangiooze gelijkvormigheid van haar eigen gedrag de wispeltuurigheid van hen, tot welken zij in eenige betrekking fiond, zo veel te meer deed in'toog lopen. Het karakter van den Kolonel, en de fchoonheid van Anna,die zij een recht moederlijk hart toedroeg, baarde haar niet weinige bekommering. Zij had de beteugelde driften, de fnelle blikken en de weinige goedkeuring van den eerden ontdekt, en beefde voor het lot der laatde, welker dappen zij zo bedektelijk gadefloeg, dat'er op nieuw veertien dagen verliepen, zonder dat de Kolonel het minde met zijn roemrijk ontwerp vorderde. Ziende, dat hij verdacht werd gehouden, wenschte hij van harten, dat hij deez' Argus flechts voor één uur naar die gelukkige landen mogt overvoeren waar hem alles vrijftond; of dat hij zich van de zelfde middelen, om haar te bedriegen, mogt bedienen, welken men in de Indien, zonder eenig gevaar, konde in 't werk dellen. Maar de wetten de haat- lijke en belemmerende Engelfche wetten dwarsboomden zijne oogmerken, en deden hem voorde gevolgen, welken de fchending derzelve na zich fleept, vreezen. Zijn geduld was bijkans ten einde, toen 'er een geval gebeurde, welk zijne wenfchen op nieuw verleevendigde. Dit was het huuwlijk van Juf. vrouw Barlow, die, toen zij met haar negentiende G 3 jaar  ,o» A N N A. jaar aan eene Lady te Oxfort een bezoek gaf, door den Heer Mansel, een Wattiscb Predikant, daartoe was aangezogt geworden, wiens genegenheid het verlies van hare fchoonheid niet alleen verduurd had, maar die ook bovendien, geduurende den tijd van drie en twintig jaaren, met eene onwankelbaare ftandvastigheid, dezelve meer en meer had aangekweekt; wachtende met geduld en verlangen het oogenblik af, waarop hij van het een of ander middel van beftaan zoude verzekerd zijn. ' Tot dat einde had hij in Wallis verfcheiden maaien den dienst voor deze en geene Predikanten waargenomen, te gelijk met een vooruitzicht op eene plaats, welke de Baronet William Edwin die hem bij bijzondere gelegenheden met den naam van zijn' Neef verëerde had toegezegd. Eindelijk kwam 'er een Predikant te nerven, en nu begaf zich Mansel, met plle fpoed, naar Londen, waar zich op dien tijd zijn Patroon bevond,ten einde hem aan zijne gedaane belofte te herinneren. Sir William was een man van zijn woord, en de gelukkige Mansel, nu de opengevallen Predikants-plaats bekomen hebbende, keerde naar Wallis te rug, en nam zijnen weg door het Graaffchap Somerfet, ten einde zijne lang aan hem verloofde en geliefde Bruid met zich naar huis te voeren. Mevrouw Melmoth vernam met eene blijkbaare aandoening van droefheid, dat zij van zulk eene achtingswaardige Vrouw zoude moeten fcheiden; terwijl h»ar Echte, noot verklaarde, dat hij in haar ontflag ninv i  ANNA. 103 nimmer zoude bewilligen. Ondertusfchen vond hun goede Vriend, de Kolonel, welras een middel, om Mevrouw Melmoth, ten aanzien van deze gebeurdtenis, eenigermaate, te troosten en optebeuren. Hij merkte aan, „ dat hij, fchoon Jufvrouw Barlow al eene vrij gefchikte en fatfoenlijke Vrouw mogt wezen, echter geloofde, dat zij wat al te naauwgezet was; dat het weinig beteekende, of zij al bekwaam genoeg was, om aan Anna Dalton eene opvoeding te geven, welke met haren Maat en omflandigheden overeen. kwam;doch waarlijk,Mevrouw Melmoth moest het hem niet kwaalijk nemen, zo hij hier eenige onder- fcheiding maakte haar Dochtertje Eliza was, zo zij zich wel gedroeg, beflemd , om op deze waereld in een' meer aanzienlijken kring te leeven, en hiertoe behoorde zij gevolglijk opge/oed te worden. Wat hem betrof hier vroeg hij al wederom om ver- fchooning hij was gewoon, om met de voor- naamflen des Rijks te verkeeren, en 'er waren verfcheiden dingen, zo als bij voorbeeld het Franfch, welken eene jonge Dame van fatfoen behoorde te leeren, doch waarömtrend Jufvrouw Barlow geheel onkundig was Niemand had het ooit gehoord, datmeu zich van eene Engelfche Gouvernante bediende, wanneer 'er nog eene Franfche was te krijgen!" Deze taal was van eenen oumiddelijken invloed op het hart der tedere Moeder, die zich niet weinig verheugde in het vooruitzicht, dat Euza de erfgenaame van den Kolonel Gorget, en dus, ten eenigen tijde, G 4 een  Ï04 A N N A. een goed portuur vonr den een' of anderen Hertog zoude wezen. Van dit oogenblik af aan, werden de nuttige en noodzaaklijke deelen der opvoeding van dit Kind geheel verwaarloosd. Het denkbeeld der rijkdommen . welken hare Dochter zoude erven, had het hart van Mevrouw Melmoth zogeheelenai ingenomen, dat alle hare droefheid over het aanflaande vertrek der beminlijke, gevoelige en zedige Jufvrouw Barlow ten eenenmaale geweeken was. Haar vertrouwen in den Kolonel werd nu langs hoe grooter; terwijl men ook aanftonds naar eene Franfche Gouvernante rondzag. Jufvrouw Barlow, ziende, dat hare dienften niet alleen zeer wel konden gemist worden, maar ook indedaad niet langer noodig waren, had dus eene gepaste gelegenheid, om de hand van den Heer Mansel te kunnen aanvaarden, en aan zijn vuurig verlangen, om met hem naar IVallis te rug te keeren, te voldoen. De dag van hun huuwlijk werd dan bepaald, en deze plechtigheid in de Parochie-kerk verricht; terwijl de Heer Melmoth de goedheid had, om bij die gelegenheid de plaats van den Vader der Bruid te beklecden, en, na het voltrekken van het huuwlijk, eene pragtige maaltijd te geven. Tot op het oogenblik, waarop Jufvrouw Barlow het huis van den Heer Melmoth verliet, befteedde zij al haren ledigen tijd, ter herhaaling der lesfen, welken haar hart aan Anna voorfchreef, die bij de feheiding van hare Gouvernante het eerfte wezenlijk verdriet gevoelde, welk zij tot nog toe gekend had. Zij  ANNA. 105 Zij beminde Jufvrouw Barlow, die haar ook zulk eene hartlijke liefde toedroeg , als meest gefchikt was, om den tijd en de verandering van omftandigheden te kunnen verduuren, vermits dezelve rustte op de onderlinge goedkeuring van, en achting voor, elkanders beginzels. De moederlijke liefde en tederheid, welke de uitmuntende lesfen der waardige Gouvernante (leeds vergezéld hadden, waren door hare beminlijke Pupil met de dankbaarfte hoogachting, en bereidwilligfte gehoorzaamheid vergolden geworden. Niets was voor Anna moeilijk, en nimmer verrichtte zij de haar opgelegde taak met eenigen weerzin, naardien zij ten vollen overtuigd was, dat men niets dan haar eigen welzijn beoogde. Zedert het Huisgezin harer weldoeners was toegenomen, had Jufvrouw Barlow , die vooruitzag, dat nu de zon van Anna's geluk zoude daalen, reeds voor lang hare ziel tot mogelijke, zoal niet waarfchijnlijke, gebeurdtenisfen voorbereid, haar geduid ingeboezemd , en haar ten krachtigflen vermaand , om nimmer van de paden der deugd en onfchuld aftewijken. Ondertusfchen moest zij haar nu den volgenden dag vaarwel zeggen, en te gelijk in eenen toeftand laten, van welken het haar, hoe gevaarlijk haar denzelven ook toefcheen, niet vrijftond te fpreken, vermits hare eigen vermoedens het eenige bewijs waren, welk zij tot (laaving van haar gevoelen zoude kunnen bijbrengen. Het kon zeer wel mogelijk zijn , dat zij G 5 had  ioó" A N N A. had misgetast en in dit geval zoude zij den Kolonel beleedigen doch hare liefde voor Anna vervulde haar hare met eene angftige bekommering. En, indedaad,het oogenblik der fcheiding deed haar eerst gevoelen, hoe noodzaaklijk dit lieve Meisje vóórhaar geluk was. Zii zoude haar gaarne met zich, en geheel onder haar opzicht, genomen hebben, maarzij wist, dat men het haar ten kwaade zoude duiden, zo zij hier flechts één enkel woord van repte; terwijl zij een al te verheven gevoel van dankbaarheid had, dan dat zij hare verplichting aan den Heer Mklmoth en zijne Echtgenoote met ondankbaarheid zoude kunnen vergelden. Alles, wat zij dus nog.doen konde, was, dat zij op de ftandvastige betrachting der deugd , tot welke zij Anna, geduurende den tijd van agt jaaren, bij aanhoudendheid, had aangefpoord, nogmaals ten fterkften bij haar aandrong: en nu gingen deze hare laatfle lesfen gepaard met vuurige traanen van liefde! Zij verzogt onzer jeugdige Heldinne, om eene geregelde en openhartige briefwisfeling met haar te willen onderhouden, en verklaarde haar met eenen ernst , waarin eene blijkbaare oprechtheid en liefde doordraaide, dat zij altijd bij haar eene veilige verblijfplaats zoude vinden. Anna, moest haar beloo- ven , wanneer het een of ander onverwacht voorval, het zij dan uit verkiezing of noodzaaklijkheid, haar mogt dringen, om het Landgoed van den Heer Melmoth te verlaten dat zij alsdan den weg over  ANNA. 107 overBriftol zoude nemen, en ten haren huize haar verblijf houden; 't geen bij Dalton zo gevoeglijk niet konde gefchieden, vermits die Geeftlijke een talrijk Huisgezin had, en zij zich daar flechts onder nieuwe verplichting zoude leggen; terwijl zij daartegen, wanneer zij haar en haren Man met haar gezelfchap geliefde te begunfligen, niet alleen hun genoegen op eene aanmerklijke wijze zoude vergrooten, maar zij zich daarvoor aan haar verplicht zouden reekenen. Het arme Meisje was ten eeiienmaale van droefheid overftelpt; de traanen flroomden als beeken langs hare wangen; terwijl haar zulk een' doodlijken angst beklemde, dat zij niet dan met moeite konde adem haaien. Zij beloofde harer geliefde Gouvernan¬ te, dat zij de geringde harer bevelen, ten flipfteu, zonde in achtnemen , en hare uitmuntende lesfen, welken zij van haar had ontvangen, beftendig in haar geheugen bewaaren. Het vertrek dezer voortreflijke Vrouw was ten uitterften aandoenlijk, en haar toegenegen, hartlijk, vaarwel deed het gantfche Huisgezin in traanen wegfmelten. Anna oogde het rijdtuig harer Vriendinne onophoudelijk na; en toen hetzelve niet langer onder het bereik van haar gezicht was, viel zij, in de armen van één der Kameniers, in flaauwte neder. Deze, beneftens alle de overige Bedienden, waren, onder het uitboezemen hunner goede wenfchen en heilbeden, tot aan de deur, eene Vrouw gevolgd, die door haar uit-  lo8 ANNA. uitmuntend karakter, geduurende den langen tijd van haar verblijf op het Landgoed, eene algemeene achting verworven, en zich door hare rechtvaardigheid, oprechtheid en vriendlijkheid verfcheiden Vrienden gemaakt had. HOOFDSTUK XIV. Welk een zonderling contrast opleevert. jVIevrouw Melmoth flaagde in hare poogingen, ter verkrijging eener Franfche Gouvernante, fpoediger, dan zij verwacht had. Zij had 'er reeds over naar Londen gefchreeven, en twee dagen voor het vertrek van Jufvrouw Barlow deed zich daartoe eene perfoon op, die zich toevallig twaalf mijlen van het Landgoed bevond. Eene aanzienlijke Lady , van hoogen rang , ten dezen tijde, bij eene oude Vriendin in Somerfetfhire een bezoek afleggende, had eene Franfche Kamenier bij zich, die lang genoeg bij haar gewoond had, om van eenige weinige,buiten twijfel,onfchuldige Anecdotes van haar onderricht te kunnen worden;doch die zich hierdoor eene grootere gemeenzaamheid aanmaatigde, dan hare Mevrouw wel aangenaam was;terwijl deze niet konde befluiteu, om hare Kamenier hierover te  ANNA. I00 te berispen, of wel haar omflag te geven, fchoon zij gaarne beiden van elkander wenscheen ontflagen te zijn. Het is waarfchijnlijk, dat de Mademoifelle, zo als men haar noemde, die het niet aan die laage ureeken mangelde, welke fommigen met den naam van vernuft verkiezen te verwaardigen begrijpende, dat zij minder geacht dan gevreesd werd,zicli hierom van deze gelegenheid zal bediend hebben, om haar dienst bij een aanzienlijk Huisgezin op het land aantebieden. Mogelijk bekroop haar ook wel de vrees, dat Mevrouw, die niet veel met haar karakter ophad, hare trotsheid zou moede worden, en haar eindelijk de deur van 't huis wijzen. Welke beweeg, redenen zij ook moge gehad hebben, zij verzogt ten ernfligften aan Mevrouw Waldron, om-eene fchriftelijke aanbeveling voor Mevrouw Melmoth; terwijl hare onpasfelijkheid,volgends haar voorgeven,de éénige reden was, om welke zij het huis van zulk eene braave en beminlijke Dame wenschte te verlaten. De lugt en levenswijze van Londen was voor haar geitel niet gefchikt, en zij hoopte, dat het land meer gunftig voor hare gezondheid, zoude wezen. Ondertusfchen zoude het haar onmogelijk zijn, om immer, waar zij zien dan ook mogt bevinden, de liefde en achting voor hare waarde Mevrouw te kunnen vergeten; gelijk deze ook, van haren kant, verklaarde, dat niets op aarde in (laat was, om haar van zulk eene uitmuntende Kamenier te fcheiden, dan alleen de o- ver-  , io A N N A. verweging van haren zieklijken toeftand, en de hartelijke wensch, om haar belang te bevorderen. ■ Mademoifelk werd dan , met de koets van Lord Burij, naar het Landgoed van den Heer Melmoth gezonden; hebbende men haar den volgenden brief van aanbeveling medegegeven. Mevrouw Waldron verzekerd Mevrouw Melmoth van hare achting. Zij zoude ongetwijfeld in eigen perfoon haar compliment op het Landgoed hebben komen afleggen,zo zij niet doorzwaare pijn in't hoofd was verhinderd geworden." „ Mevrouw Waldron, gehoord hebbende,dat Mevrouw Melmoth eene Franfche Gouvernante voor hare Dochters zoekt, neemt de vrijheid, om haar daartoe Mademoi felle Frajan, als een zeer gefchikt voorwerp , aanteprijzen ; terwijl zij zich tellens voor haar karakter en bekwaamheden verantwoordlijk ftelt." De Kolonel Gorget zat met zijn beide Vrienden in de Zaal thee te drinken, toen deze gewichtige boodfchap gebragt werd. „ Hemel!" riep de Kolonel, „ de bekoorlijke Me„ vrouw Waldron is in de nabuurfchap , en ik heb „ haar nog niet verwelkomt! Voor weinige jaa- „ ren zoude zulk een verzuim voor haar eene gevoe- M lige belediging geweest zijn. Deze Vrouw „ was toen, bij mijn ziel! op mij fmoorlijk verliefd! L Maar laten wij eens zien, wat zij fchrijfc. " Ha' Het is nog dezelfde fraaije hand! En haar nm— "Die  ANNA. 111 „ Die is buiten twijfel zeer fchoon en bevallig," zeide de lieer Melmoth , „maar, „zich hier tot zij„ ne Echtgenoote keerende, „ik kan, op mijn eer, nog „ niet zien, mijne Waarde, dat de aanbeveling van „ Mevrouw Waldron in allen opzichte voldoende is „ ten aanzien van zulk een perfoon, als gij zoekt." „ Gij verbaast mij, mijn Heer Melmoth," hernam de Kolonel met drift. „ Zijt gij waarlijk zo onkun. ,, dig aangaande het geen lieden van aanzien toekomt, „ dat gij, niettegenftaande eenige weinige vrijerijt„ jes van haar leven, kunt twijfelen, dat'er iemand ,, zoude gevonden worden, die tegen hare aanbeve,, ling het een of ander zoude durven, of zelfs kunnen, „ inbrengen? Mevrouw Melmoth, gij moet ,, toch voor alle dingen de Jufvrouw eens binnen laten „ komen, want gij moet haar volflrekt eens zien!" De Heer Melmoth zoude zulk eene handelwijze niet gedoogd, noch toegedaan hebben, dat men zich in eenige onderhandeling met deze Franfche Madam inliet; maar zijne zaaken donden zo flegt, en hij had zulke groote verwachtingen van zijnen edelmoedi-eu Vriend, dat hij, tegen zijn eigen oordeel aan het geen ten alien tijde, en in alle opzichten goed was " een dil, afkeurend aanfchouwer bleef van alles, wat hieromtrend verder gebeurde; terwijl de Mademoifelle binnengeleid, ondervraagd, gehuurd, 'en met den volgenden brief te rug gezonden Werdt „ De Kolonel Gorget maakt zijne beste compli- men-  ,12 A N N A. inenten aan Mevrouw Waldron, en verzoekt duizend en duizend dankbetuigingen te willen aannemen voor de eer, welke zij aan zijne Vriendinne, Mevrouw Melmoth, beweezen heeft, die zich ten uitterften gelukkig reekend, eene perfoon in haar huis te zullen hebben, welke bij de bekoorlijke Mevrouw Waldron heeft gediend." De Kolonel zal de eer hebben,in perfoon, zijne opwachting bij Mevrouw Waldron en haren Gemaal te maaken, zodra men hem daartoe flechts vrijheid zal gelieven te vergunnen." Men zal hier, dunkt mij, vragen, waarom de brief van Mevrouw Waldron door Mevrouw Melmoth zelve niet werd beandwoord Ikhebbemijne Leze- ren reeds bericht, dat de Kolonel Gorget , naar zijn eigen zeggen, met de aanzienlijkfte Mannen, en de fchoonlte Vrouwen des Rijks bekend was; dan ik ben voor de waarheid van dit zijn voorgeven geen borg gebleeven. Indedaad hij was genoegzaam bij niemand bekend of geacht als bij die Familie, aan welker Vader hij zijn gantfche Fortuin te danken had, en bij die hongerige en losbandige Edellieden, die zijn geld van hem leenden, en aan welken hij het gaarne, zo als ik te vooren heb aangemerkt, ter leen opfchoot; terwijl hij Mevrouw Waldron nooit anders, als in het Publiek, gezien had. Met dit alles ftelde hij in de vriendfchap der grooten zijn' hoogften roem; en daar hem geene zedige fchaamte weerhield, welke door hare verdienden f>p een'  ANNA. i,3 een" afftand gehouden, of, zo zij al moge naderen, Verhinderd wordt, hare aanfpraak op befcherming te doen gelden, greep hij met zijne gewoone onbefchaamdheid deze gelegenheid aan , om zich in de gunst van Mevrouw Waldron intedringen. Ondertusfchen oordeelde hij het ongeraden, om den inhoud van zijnen brief aan deze Lady aan het gevoelen zijner Vrienden te onderwerpen. Hij wist maar al te wel, dat het oordeel en verfland van den Heer Melmoth te verre boven het zijne verheven was, om niet te, vreezen, dat hij, bij het lezen van dezen brief, zijne laage konflenaarij zoude ontdekken. Gewoonte en welleevendheid kwamen hier in 't geheel niet te pas. Zij waren immers arm en hij was rijk? En waren niet hunne omflandigheden al te belemmerend, om een Man te durven beleedigen, die het volfirekt in zijne magt had, om hen uit den verwarden toeftand, waarin zij zich bevonden, te redden? De Heer Melmoth had indedaad een diep gevoel van den, hem aangedaanen, hoon; en het was niet, dan nadat zijne Vrouw hem de noodzaaklijkheid had onder het oog gebragt, om uit hoofde van hunnen toeftand geduld te oefenen en infchiklijkheid te gebruiken, dat hij befluiten konde, om zijne gewoone vriendlijkheid weder aantenemen. Den volgenden dag kwam de Gouvernante op- daagen. De vertrekken ondergingen nu eena volflagen verandering. —- Het kleene boek-vertrek, /. Deel. H waarin  H+ ANNA. waarin alle de denkbeelden van Anna gevormd waren , was niet meer te vinden, en Mademoifelle moest eene kamer voor zich alleen hebben. Anna doorde zich in 't eerst weinig aan alle deze veranderingen, vermits zij nu bij hare lieve Eliza Hiep; maar het leed niet lang, of zij had overvloedige reden, om het verlies harer Vriendinne, de geachte gezellinne hares leevens, te betreuren. Ieder uur van den dag had tot hier toe zijne bezigheden en vermaaken opgeleeverd; dezen hadden allen gediend, om zo wel hare ligchaamlijke gezondheid, als hare zedenlijke volmaaking, te bevorderen. De uuren, welken tot het huislijk naaiwerk en het vervaardigen van galantert] - goederen , voorheen, gefcnikt waren, werden nu in enkele beuzelaarijen , geheel nutteloos, en ,fomtijds zelfs in eene volftrekte ledigheid, doorgebragt; terwijl de vermaaklijkfte uuren van allen, welken te voren tot het lezen der beste Engelfche fchrij- vers bedeed werden, in welke genoeglijke oo- genblikken de lieer Melmoth haar met zijn gezelfchap vereerde, en teffens zo vriendlijk was, om haar oordeel te leiden , en haren fmaak te regelen thands aan een armhartig onderwijs in de Franfche taaie, welke Anna niet konde leeren, en op welke zij geen de minde acht floeg, werden toegewijd. Met één woord, zij had eenen afkeer van hare onderwijseer, en konde dus noch nut, noch voordeel, uit hare lesfen trekken. Zij was onkundig, verwaand en van  ANNA. ITJ van eene zeer flegte opvoeding, en hare bevelen aan Anna gingen van zulk eene onbefchaamde trotsheid verzeid, dat deze, aan zulke zeden ongewoon, niet dan met weerzin tot gehoorzaamheid befluiten konde. Mademoi felle werd, reeds van den eeriten dag harer komst in het hüis van den Heer Melmoth,door alle deszelfsbewooners, veracht en gehaat, behalven door den Kolonel, die, indedaad, met haar was ingenomen. Wat de Kinderen aanbelangt; voor dezen was het genoeg, om hun vrees en angst aantejagen, wanneer men flechts zeide, „ daar komt Mademoifeli> le aan!" Deze ontzag verwekkende perfoon, voor welker karakter eene fatfoenlijke Dame, van eene aanzienlijke geboorte, zich aanfpraaklijk gefield had, was in haar dertigfte jaar. Zij had hare fchoonheid verloren, was ongemeen flordig in hare kleeding, los en ongebonden in hare gefprekken, onkundig aangaande de wezenlijke beginzels harer eigen taaie, en te wuft, om die van het land te leeren, waarin zij verkoos te leeven. Hare fpraak was een mengzel van gebrekkig Engelsch en gemeen Fransch; zij beftreek haar gelaat met een goed deel rood blanketzel, fnoof zeer fterk, beminde heimlijke konftenaarijen, en had eenen afkeer van den arbeid. Dusdanig was het karakter van Mademoifelle Frajan , die gefchikt moest wezen, om, onder het opzicht van den Kolonel Gorget, H i li,  116 A N N A. in het huis van den fleer Melmoth , de plaats van Jufvrouw Barlow te vervullen. HOOFDSTUK XV. Behelzende Familie-Anecdotes. De verliefde Kolonel was nu eerst recht in zijn' fchik. Hij verwachtte eene uitnoodiglng van Mevrouw Waldron, bragt zijnen tijd met de Franfche Gouvernante door, en gevoelde zijne begeerte naar het onrchuldig flagtoffer, met welks bezit hij zich vleijde, alle oogenblikken aangroeijen. Hij had zich voorgefteld, om flechts twee dagen op het Landgoed te blijven; en nu waren 'er reeds verfcheiden maanden verlopen, en hij fprak nog van geen vertrek. Mevrouw Ashwj en Mevrouw Mandeville, belden Zusters van den Heer Melmoth, verwachtten met ongeduld, dat hij haar insgelijks met een bezoek zoude verëeren. Zij waren ten uitterften jaloers over de blijkbaare voorkeur, welke hij aan haren Broeder gaf, en hadden half berouw, dat zij de vriendfchap met Mevrouw Melmoth hadden afgefneeden, vermits zij zich zelve daardoor den weg gefloten hadden, om bij den Kolonel haar hof te kunnen maaken. Zij  ANNA. „., Zij vielen hem ten uirterften lastig met hare aanhoudende noodigingen, aan weiken hij niet wel konde befloiten, te voldoen, vermits hij het Landgoed niet wilde verlaten, voor dat hij Mevrouw Waldron bexogt, eene overwinning op Mademoifelk behaald en zich van Anna verzekerd hadde. Ten laatllen echter begreep hij, dat de afftand zo gering was, dat hij geinaklijk deze beide Dames konde bezoeken, zonder de voordzetting van zijne gewichtige ontwerpen daardoor op eenigerhande wijze te verhinderen In dedaad^hij hield het voor zeer zonderling, dat geene der Zusters van den Heer Melmoth, geduurendezijn verblijf op diens Landgoed, hare opwachting bij haren Broeder gemaakt hadden. Noch hij, „och de Heer en Mevrouw Melmoth konden de reden van zulk een gedrag bevroeden, en noch minder naargaan waarom de Familie-betrekking was afgefneeden en er van den kant duet Lady's zo weinig beleefdheid en vnendlijkheid plaats had. Wanneer het gebeurde, dat zij elkander, toevallig, ontmoetten, dan befpeurde men aan de eene zijde zulk eene gemaakte verachtmg, en aan de andere zulk eene koele onverschilligheid, dat alle poogingen, om partijen tot elkander te brengen, vergeefsch zouden geweest zijn. De neer Melmoth konde zich niet weêrhouden, toen z.jn Vr.end hem naar de oorzaak dezer verwijde' rmg vroeg, om zich, ten einde zich zelf en zijne Echtgenoote te rechtvaardigen, op een fcherpen toon H 3 uit-  Ii« A N N A. uittelaten over de grilligheid zijner Bloedverwanten, tot welke hij geene de minlte aanleiding gegeven had. De Kolonel gaf zijn leedwezen en verwondering te kennen, toen hij hoorde, dat zijne bekoorlijke en beminlijke Vriendin , Mevrouw Melmoth , zo onvriendlijk was behandeld geworden, en verklaarde, „ dat hij van oordeel was, dat de oorzaak, om welke de Familie van haren Man haar zo weinig achting toedroeg, gezogt moest worden in zijn huuwlijk met haar, waarin hij zo edelmoedig geweest was, om geluk en genoegen boven rijkdommen te kiezen." Mevrouw Melmoth bloosde op dit compliment, het geen zeker meer beleedigend dan vleijend voor haar was. Ondertusfchen andwoordde zij koeltjes: „ dat zij van gedachten was, zo de plaats hebbende onmin daaraan moest worden toegefchreeven, dat de Familie van den Heer Melmoth haar alsdan, reeds bij haar huuwlijk, derzelver misnoegen zoude hebben doen blijken; maar dat zij integendeel vier jaaren met' haar in de beste vriendfchap geleefd had." De Kolonel Mond, op dit zeggen, ten uitterften verbaasd, en wist niet, wat hij 'er nu van moest denken. Ondertusfchen zeide hij, „ dat hij een toertje naar Mevrouw Ashbij zoude doen, ten einde de eigenlijke oorzaak der verwijdering optefpooren5" 'er de verzekering bijvoegende, „ dat de Zusters, wanneer zij zich niet behoorlijk van verdenking zuiverden, of zich genegen toonden, om de eensgezindheid  ANNA. IIp beid in de Familie te hertellen, zo wei van zijne vriendfchap, als van zijne gunst, zouden verftoken zijn." De Heer en Mevrouw Melmoth zouden hem gaarne van deze moeite verfchoond hebben, vermits zij zich weinig «oorden aan het gezelfchap van Bloedverwanten, tusfchen welken en hun nimmer eene oprechte achting of toegenegenheid had plaats gehad j maar de blijkbaare eerlijkheid en oprechtheid, welke de Kolonel in dezen bezielde, vorderden hunne dankbaarheid en erkendtenisi fchoon zij de vriendlijke tusfchenkomst van hunnen gedienfligen Vriend in eene zaak, omtrend welke zij ten eenenmaale onverfchillig waren, noch verzogten, noch van de hand weezen. Ondertusfchen zond de Kolonel den volgenden morgen een' Bediende naar Mevrouw Ashbij, met de blijde boodfchap, dat hij de vrijheid zoude gebruiken, om den anderen dag bij haar het middagmaal te komen houden; waartoe hij teffens liet verzoeken, dat Mevrouw Mandeville insgelijks mogt genoodigd wor. den. De Dames waren opgetogen van vreugde, toen zij haren waarden en geachten Vriend zagen; en waarlijk zij zouden bijkans van verdriet vergaan hebben, wanneer zij bij den Kolonel, die zedert een' geruimen tijd zo digt bij haar in de buurt was, hare coinPhmenten niet hadden kunnen afleggen; terwijl CaRolina Ashbij zich zeer geraakt toonde, dat hare jonge Nichten, door zijn verblijf op het Landgoed van 11 4 den  HO A N N A. den Heer Mslmoth, niet alleen een grooter geluk dan zij genoten, maar ook bovendien de beste gelegenheid hadden, om de eer zijner opmerking tot zich te trekken. De Kolonel was van zijnen kant ten uitterften minzaam en beleefd; hij had zeer veel geleeden door zich zelf zo lang van dat genoegen te berooven, welk hem thands te beurt viel, was verliefd op de beide Lady's, verlustigde zich met de jonge Jufvrouw Carolina, en was, niettegenüaande alles, wat ik reeds aangaande zijn gemengd karakter gezegd hebbe, zo oprecht in zijne betuigingen van vriendfchap en hoogachting, als de Vrouwen, die hij met dezelve vereerde, konden wezen. Na de maaltijd werd de jonge Jufvrouw Ashb j bij haar Klavier geroepen. —— Zij had den ouderdom van zestien jaaren bereikt, was van een lang en grof poftuur, en de lievelinge der Moeder, die met alle hare verrichtingen zo zeer was ingenomen, dat zij niet ophield, om de bekwaamheden en goede hoedanigheden harer Dochter ten breedften uittemeten, zodra dit haar geliefkoosd onderwerp maar op het tapijt kwam. „ Kom hier Carolina ," zeide zij, „ laat den Ko„ lonel de aria eens hooren, welke mijn bijzonder „ lijffluk is. Speel dan uwe nieuwe les, en vervol„ gends, mijne Waarde, het rondeau" Carolina gehoorzaamde, met eene trotfe houding en  ANNA. lai en zonder de minfte verlegenheid, aan dit bevel. Noch eenigen fmaak, noch gehoor, noch item, noch oordeel, noch de minste fchroomvallige zedigheid bezittende, onthaalde zij den Heer Gorget op haar gezang. De dwaaze en vooringenomen Moeder was bij aanhoudendheid zo uitbundig in hare loffpraaken omtrend hare Dochter, dat 'er waarlijk voor den Kolonel daartoe geen tijd overfchoot; terwijl zij zich niet konde verbeelden, dat de perfoon, wien zij zo zeer wenschte te behaagen, in plaats van in haar en hare Dochter welgevallen te fcheppen, haar beiden integendeel heimlijk verachtte. Het contrast, tusfchen de zeden, zo wel als uitterlijke gedaante, van de rijke Carolina Ashbij en de arme ouderlooze Anna, liep te zeer in het oog, om de laatfle niet in waarde en achting bij hem te doen rijzen, en hem met afkeer omtrend de eerfte te vervullen. Hij zogt te vergeefsch naar eene gepane gelegenheid, om over de verwijdering, welke'er onder de Familie plaats had, te fpreken. De jonge Jufvrouw Ashbij wist hem altijd met het een of ander te vermaaken , tot dat hij eindelijk, na zich herhaalde maaien op zijnen ftoel verzet, en alle blijken van een rustloos ongeduld gegeven te hebben, zich verplicht vond, om dat geen optehaalen, welk hij begreep, dat de eensgezindheid van gevoelens vorderde , • en verzocht, om flechts één uur aan een ernftig gefprek H 5 toe-  ia* A N N A. toetewijden. Men was hiertoe niet ongenegen; doch de jonge Jufvrouw moest bij haar Klavier blijven, vermits Mevrouw Ashbij zich verzekerd hield, dat de Kolonel Gorget, voor zijn vertrek, nog wel gaarne eene andere aria van hare Dochter zoude willen hooren. Hij vroeg dan, met de blijkbaarfte deelneming, naar de reden der openlijke tweefpalt, welke tot zijn leedwezen onder zulk eene aanzienlijke Familie plaats had. Eene algemeene lagch verfpreide zich over het gelaat der Lady's, die weinig lust fcheenen te hebben, om zich over dit onderwerp uittelaten. Zij toonden 'er zich af keerig van, doch haar Gast was flim genoeg, om te begrijpen, dat dit maar enkel gemaaktheid was, en dat zij heimlijk hoopten, dat hij op dit onderwerp nog (lerker mogt aandringen. Nadat men, ondertusfchen, verfcheiden uitvluchten gezogt en voorgewend had, dat men niet gaarne iets zoude zeggen, welk iemand der Familie in achting bij haren Vriend zoude kunnen doen daalen, nam Mevrouw Ashbij het woord op, en liet het aan zijn eigen oordeel over, of het niet, in den eerflen opflag, zeer fmartlijk en vernederend voor haar moest wezen, haren eenigen Broeder, een jongmensch, met zulk een aanzienlijk, en geheel onbezwaard, vermogen, en den damhouder der Familie, aan eene Vrouw te zien trouwen, die van geene geboorte was, noch eenige middelen had, en de Dochter was van lieden van  ANNA. I2. van een twijfelagtigkarakter; welk een en ander zij vooronderftelde, dat hem niet onbekend zoude wezen. De Kolonel gaf met eene buiging hierop zijne toeftemming te kennen, terwijl zij dus vervolgde: „ Ondertusfchen, daar de zaak toch niet konde her„ roepen worden, oordeelden wij het best, om met „ hen op een' betaamlijken voet te leeven; maar, „ onbefchaamd genoeg te zijn, om, voor het oog „ van het geheele Graaffchap, hare natuurlijke Doch,, ter herwaards te brengen, haar in een' veel verhe„ vener trant te kleeden en optevoeden, dan onze „ eigen Kinderen gekleed en opgevoed worden, en „ het aanzienlijk vermogen van onzen waarden Va- „ der aan een onwettig Kind te verfpillen dit „ ging al te ver! De eer onzer Familie, zo wel als „ onze eigen afzonderlijke belangen , maakten het „ voor ons nu noodzaaklijk, om alle gemeenfehap „ met hen aftefnijden." „ Wat zegt gij Mevrouw?" andwoordde de Kolonel met de uitterfle verbaasdheid; „heb ik U wel ver„ ftaan hare natuurlijke Dochter!" „ Ja," hernam Mevrouw Ashbij. „ Deze Anna, „ dat kleene Wees-meisje, is haar eigen Kind. Zij „ is van Lénden herwaards gebragt door eene oude „ Dienstmeid van mijn' Vader, die haar uit de han„ den ontvangen heeft van hen, die haar hebben op,, gekweekt, en welke haar verteld hebben, dat Me„ vrouw Melmoth eindelijk van haren Man had we- » ten  124 A N N A. „ ten te verkrijgen, om dit onegte Kind in huis te „ nemen. Alle de oude Dienstboden, van welken „ fommigen op het Landgoed geboren waren, zijn „ voordgejaagd, om dat zij hun gevoelen over deze „ fchandelijke daad gezegd hadden. Het geval is nu „ geen geheim langer: ieder een in dit Graaffchap „ weet het, en zij zelve kan ook niet onkundig zijn, „ dat hare fchande ontdekt, en alom bekend is. Met ,, dit alles verwondert het ons niet, dat zij dezelve „ voor U wenscht te verbergen." Dit was waarlijk voor den Kolonel Gorget een nieuws, fchoon hij geen enkel woord van de zaak geloofde , zo als die door Mevrouw Ashbij werd voorgedragen. In de eerlte dagen van zijn verblijf op het Landgoed, had Mevrouw Melmoth hem op zulk eene natuurlijke en eenvouwige wijze de toevallige ontmoeting verhaald van het Wees-meisje, welk zij in hare befcherming had genomen, en 'er teffens den naam en de woonplaats bijgevoegd van den perfoon, uit wiens handen zij haar tot zich ontvangen had, dat de eerwaarde bediening van dezen Geestlijken,zo wel als het gezag van den Heer Melmoth , en de eenvouwigheid van het verhaal zelve, hem aan de waarheid dezer gefchiedenis geen oogenblik deden twijfelen; terwijl de Heer Melmoth bovendien, alhoewel, naar het zeggen van Jufvrouw Plunket, Hechts weinig waereld-kennis bezittende, te veel eer en verfland had, om zijner Echtgenoote tot zulk een wreed bedrog de  ANNA. ,25 de behulpzaame hand te bieden. De valschheid van het verhaal van Mevrouw Ashbij was zo duidlijk, en de waarheid van dat van Mevrouw Melmoth, daartegen, zo overtuigend, dat de Kolonel geen oogenblik in twijfel ftond, om de laatfte, bij zich zei ven, geheel onfchuldig te verklaaren. Hij kende de waereld, fndedaad, door en door, en hield zich ten vollen verzekerd , dat het enkel lastering was, welke haren eerflen oorfprong aan nieuwsgierigheid verfchuldigd was, en naderhand door kwaadaardigheid was verflerkt en bevestigd geworden. Dan het was nu inzonderheid de vraag, welk gebruik van dit gefprek met Mevrouw Ashbij behoorde gemaakt te worden, en of hetzelve niet zoude kunnen dienen, om zijn groot en verheven doel te bevorderen? De gunst van Mevrouw Melmoth was,juist nu, voor hem van het uitterfte belang: en konde hij het dus als eene wezenlijke verdiende aanmerken, wanneer hij haren goeden naam van alle verdenkingen, en haar karakter van de onrechtvaardig- fte aantijgingen zuiverde? Of zoude het beter zijn, om deze daad van rechtvaardigheid tot eene volgende , gepaste, gelegenheid uitteftellen? Zoude hij aan Mevrouw Melmoth de zaak niet aanftonds op zodanige wijze kunnen voordragen, welke haar in eene angflige verlegenheid bragt? En was het niet, in dat geval, waarfchijnlijk, dat zich voor hem het een of ander gunftig oogenblik zoude opdoen, waarin hij haar konde overreeden, om de onfchuldige oorzaak  125 ANNA. zaak harer onrust niet langer in haar huis te houden? In alle gevallen konde hij deze gebeurdtenis, ten eenigen tijde, als eene daad van vriendfchap, van zijnen kant, doen voorkomen, of, zo dit beter in zijne kraam te pas kwam ,zich van dezelve bedienen, om twist te verwekken, ten einde daardoor een gepast voorwendzel te hebben, om, zodra het niet langer noodig was, zo ingenomen met haar, en zo mal met hare Kinderen te wezen, alle vriendfchap te kunnen af- fnijden. Voor het tegenwoordige echter befloot hij, om de huik naar den wind te hangen. Na een diep flilzwijgen van eenige oogenblikken, geduurende welken de voorige aanmerkingen zijn hart bezig, en de Lady's een oplettend oog op hem gevestigd hielden, hief hij zijne oogen op naar den Hemel, en floeg dezelven aanftonds, onder eene diepe zugt, weêr nederwaards. Eene andere tusfchenpoozing verleevendigde de verwachting van het gezelfchap, het geen zo bereidvaardig was, om zich bij zijn verftandig gevoelen te voegen, dat men, wanneer hij de verdediging van de eer van Mevrouw Melmoth had op zich genomen, zo als men vooronderftelde, dat hij gedaan zoude hebben, liever de zaak zoude hebben gewonnen gegeven, dan zich aan een verfchil van gevoelens met hem blootteftellen: niettegenftaande heure diep gewortelde vooroordeelen, en heuren vuurigen ijver voor da eer en den goeden naam harer Familie. Dan  ANNA. i2/ Dan de Kolonel vorderde zo veel toegeeflijkheid niet, en vergenoegde zich voor het tegenwoordige, om de Dames op deze wijze aantefpreken : ■ . „ Laten wij, mijne waarde Vriendinnen, zo lang het „ met de regels van billijkheid en rechtvaardigheid „ beflaanbaar is, oprecht handelen I Laten wij in„ fchiklijkheid gebruiken, en gelooven, dat het mo„ gelijk is, dat gij kwaalijk onderricht zijt." In derzelver verwachting meer en meer verfterkt wordende, verzekerden zij hem, dat dit onmogelijk was, en dat zij de zaak maar al te zeker wisten. „ Wel nu, laten wij dan in dit geval," vervolgde de toegeeflijke en goedhartige man, „ handelen, als „ of wij het niet wisten; of, zo wij het moeten „ weten, hoopen, dat de ongelukkige Vrouw ha„ re dwaaling moge zien, en, intusfchen, uit mede„ lijden voor de Kinderen, welken zij bij uwenBroe,, der heeft, door ons gedrag, der waereld een voor„ beeld van belanglooze liefde en vergeving aanbie„ den." Wanneer mijne Lezers gewoon waren, om met lieden, van den ftempel van Gorget zo als 'er, helaas! nog veelen op het tooneel der groote waereld gevonden worden te verkeeren, dan zoude het hen niet onbekend wezen, dat 'er twee middelen en wegen zijn, om zijne bewijzen te flaaven, en dat dezelfde woorden, letterlijk herhaald, voor beiden kunnen gebeezigd worden. Dus  128 A N N A. ■ Dus poogde ook de Kolonel, in zijne zo even gemelde aanfpraak,zich zelf te doen voorkomen als den bevreediger der Familie, en den vriend van Mevrouw Melmoth; fchoon men uit zijne manier van voordragt vrij duidelijk konde opmaaken, dat hij geen het minde oogmerk had, om een van beiden te wezen. Hij behoefde in geenen deele te vreezen, dat de heimlijke oorzaak van zijn langduurig verblijf op het Landgoed van den Heer Melmoth zoude ontdekt worden. Zijne Echtgenoote was eene goedaardige, openhartige en onbedachtzaame Vrouw, in welker boezem geen wantrouwen, hoegenoemd, huisvestte, en die geen ander oogmerk had, dan om, voor het belang van hare Kinderen , haar hof bij den Nabob te masken. De Schildknaap zat, zodra hij maar eenige oogenblikken tot zijne oefeningen konde afzonderen, tot over de ooren toe in zijne verheven vaerfen, en was dikwerf bijkans tot in den derden Hemel opgetogen. Wat de Franfche Gouvernante betrof, deze was het met den Kolonel genoegzaam eens. Trots op zijne verliefde aanbiedingen, had zij bij zich zelve een plan van verdediging en verdrag beraamd, en reed reeds met hare koets de flraat van ■St. James op en nêer, zo goed als Mevrouw Waldron durfde denken. Anna, de fchat, tot welker verkrijging alle zijne ontwerpen dienden de onfchuldige, zorgeloo- ze,en geen kwaad vermoedende Anna — was nu bij aan-  ANNA, ,sj aanhoudendheid bezig, om eene mof voor Mevrouw1 Melmoth te vervaardigen, fpeelde met de Kinderen, of vermaakte zich op het Klavier, en kende geen grooter vermaak, dan door den Heer Melmoth in zijn boekvertrek geroepen te worden, of aan Jufvrouw Mansel te fchrijven, met welke zij drokké briefwisfeling hield, en die zij niet verzuimde, örri van alles, wat 'er voorviel, een naauwkeurig bericht te geven. Het belang van den Kolonel vorderde niet* om dezen kleenen kring, waarin men hem van geen het minne kwaad oogmerk verdacht hield, met deti eenen of anderen perfoon te vermeerderen. Mevrouw Ashbij, eene ligtvaardige Weduwe, Mevrouw Mandevillej eene gemaakte, fijne kwezel, en Carolina Ashby, eene lompe, vrijpostige, nieuwsgierige Meid, waren voor Gorget in het geheel geene* lieden, aan welken hij gelegenheid verkoos te gever!, om zijne handelingen te kunnen opmerken. Hij oordeelde het derhalven * voor het tegenwoordige, voor hem niet raadzaam, om de Familie met elkander té bevteedigen; fchoon hij zich voor het uitterlijke gedroeg, als of eene verzoening, met de daad* zijn ernftig doel was. Toen hij van de Dames affcheid nam, verklaarde hij, „ dat hij haar met het uitterfte leedwezen Verliet; en hoe gaarne hij haar op het Landgoed van n'4ren Broeder wensehte te zien, moest hij echter bekennen , dat de zaak in gefchü van eenen neteliggn aard L Dteh t m^  l3o A NNA. was, omtrend welke hij niets konde beflisfen, naardien het hem toefcheen, dat het, zo als de zaak nu ftond, al even eens was, of den twist met hare Fa. milie bleef voordduuren, dan of zij, ten aanzien van haren Broeder, denzelven aaneen kant (lelden; doch hij zoude haar zijn nader gevoelen over dit punt zeggen, zodra hij de eer zoude hebben, om bij Mevrouw Mandeville zijne opwachting te maaken; tot welke hij de volgende week bepaalde. Bij zijne terugkomst op het Landgoed van den Heer Melmoth , beklaagde hij zich over het onverzoenlijk karakter der beide Lady's, die hij bezogt had; maakte , van ter zijden , eene vergelijking tusfchen de zagtmoedige en vriendlijke geaardheid zijner beminlijke Vriendin, en de oploopendheid en trotsheid der beide Zusters; en wilde, in overeenkomst van zijne zeer ongunftige aanmerkingen omtrend dezen, 'er niet verder aan denken, om haar eenig nader bezoek te geven, maar,zo lang hij zich in dit gedeelte van het Graaffchap ophield, befteudig op het Landgoed blijven. Ik behoeve niet te zeggen, dat de Heer en Mevrouw Melmoth wonder wet te vreden waren over den voorrang, welken de Kolonel hen in dezen boven de overige Familie gaf, of dat zij zich hierdoor niet even zeer vereerd als verpligt vonden , naardien , hoe verward ook hunne omflandigheden waren, de dwaasheid der eeuwe, in welke zij leefden, ert geen-  AN N A. i3f gëenszins derzelver ondeugden, hunne harten had ingenomen; terwijl zij, door zijne belanglooze vriehdlijkheid getroffen, dezelve met de meeste dankbaarheid erkenden. HOOFDSTUK XVI. Hét geen den Lezer een flaaltje van verregadndè verrukking aan de hand geeft. D e Kolonel Gorget, die nu van niémand iets had : te vreezen, begon thands met ernst op middelen bédacht te zijn > om zich van onze joege Heldin te Verzekeren. Jufvrouw Barlow was, zo als ik i mijnen Lezeren bericht hebbe , gewoon, zédeft dat de Mufiek-meester was afgefchaft, om ieder morgen : met Anna een bepaald uur aan de herhaaling der lesifente betleeden. De verhindering, welke aandeGbezögt nog bij aanhouI 2 déntf.  13- A N N A. dendheid, des morgens, dezen tempel. Een oui Bediende, die even listig was, als zijn Meester, en de eenige,welke het zo lang in zijnen dienst had kunnen houden, gaf den Kolonel hiervan bericht, die dan ook niet verzuimde, om, daags nadat hij deze tijding ontvangen had, onder voorwendzel van de tuinen te zuilen doorwandelen, onze jonge Heldin te gaan opzoeken. Hij overviel haar in het midden van een Mufiek-fluk, welk hare aandacht zo geheel bezig hield, dat hij overvloedigen tijd had, om de verfchillende bekoorlijkheden van een jong fchepzel te kunnen befchouwen en bewonderen, welk het zinnebeeld der jeugd, onfchuld en fchoouheid was. Dan zijne aandoeningen werden door dit verruklijk gezicht zo zeer gaande gemaakt, dat hij niet lang een ftil aanfchouwer van dit treffend tooneel konde blijven. Toen Anna hem allereerst ontwaarde, werd zij door fchrik en ontroering bevangen; doch hij zettede weldra zijn gelaat in eene vriendlijke plooij, verzogt haar, op eenen ongemeen beleefden en minzaamen toon, duizend en duizendmaal verfchooning wegens zijne vrijpostigheid, en fmeekte, met allen mogelijken ernst, dat hij haar niet mogt ftooren; 'er bijvoegende, „ dat hij, wanneer zij het vorderde, deze plaats aanftonds zoude verlaten; doch dat hij zich aan haar ten uitterften verpligt zoude rekenen, indien zij hem flechts met ééne aria geliefde te begunftigen." Dit verzoek was voor haar zo goed als een bevel: zij  ANNA. 133 zij wist, hoe zeer Mevrouw Melmoth 'er op gefteld was, om hem m allen opzichte te vermaaken; en daar zij, van geen kwaad bewust, noch gevaar vreezende, in den aanvang door niets, dan door hare natuurlijke fchroomvalligheid, konde worden teruggehouden, zong en fpeelde zij, overeenkomftig het verzoek van den Vriend harer weldoeners. Het was een der heetfle morgens van de maand Au. gustus; de lugt was uil; de welluidendheid harer item werd door niets geftoord, en de echo van een nabuurig bosch volgde haar lieflijk gezang. Zij verbaasde en bekoorde den, reeds in verrukking opgetogen, Kolonel door de aria: „ Fair Aurora ," uit de Opera van Artaxerxes. Als de eene geëindigd was, verzogt hij telkens,nog eene andere te willen zingen, waaraan door Anna voldaan werd, die, zich eensklaps herinnerende, dat hare waarde Vriendin, Jufvrouw Barlow, welëer in deze aangenaame oogenblikken met haar gedeeld had, onmiddellijk uit de luch¬ tige aria: „ Non duèita," vanSESTiNi, over ging tot den fchoonen en verruklijken lierzang van L1 n l e y , beginnende: „ / fmg of the days, that „ are gone.n Gorget konde de hevige aandoeningen eener drift, in welker voldoening hij heimlijk befloten had, dat hij door niemand zoude worden verhinderd, nu niet langer bedwingen. Onze jeugdige Heldin in zijne armen fluitende, zwoer hij haar, dat zij meer dan . I 3 ecne  ?34 A N N A. eene menfchelijke eene Godlijke fchoonheid bezat! Hij drukte op hare tot hiertoe onbefmet- te lippen verfcheiden kuschjes, welken, uit hoofde van zijn onbehaaglijk voorkomen en zijne (terke drift, piet minder haatlijk dan verfchriklijk waren; terwijl hij haar voor eene poos van alle magt beroofde, om hem weêrftand te kunnen bieden. Geheel doordrongen van fchrik en verbaasdheid , over zulk een onbetaamlijk geweld, deed Anna het bosch weldra van haar gefcfireeuw weergalmen; doch de fnoode Kolonel dacht nu aan niets anders, dan aan de involging zijner affchuuwlijke drift, en herinnerde zich niet eens, hoe verre hij van die gewesten verwijderd was, waar Vrpuwen-fchennis, moord en doodflag onder de ge- oarlofde daaden geteld worden! Doof voor haar geroep, ongevoelig voor hare klagten en jeugdige traanen, zoude hij zijn fchandelijk opzet volvoerd hebben, zo de fpoedige komst der Mademoifelle zulks niet verhinderd had. De beevende Anna verliet nu aanftonds den tempel, en liep, met eene onbegriiplijke fnelheid, naar de kinder-kamer, waar zij onmiddellijk op eenen floel in flaauwte nederviel. Mijne zwakke pen is niet in liaat, om eene behoorlijke befchrijving te geven van het geen 'er tusfchen den Kolonel Gorget en Frajan voorviel. De laatfte was door hare eigen aangenaame verbeelding YT8?eer, dan. gewoonlijk, opgeftaan. De verliefde Kola-  ANNA. 135 Kolonel had haar, des avonds te vooren, gezegd, ,, dat hare bekoorlijkheden alleen oorzaak van zijn verblijf op het Landgoad waren; hij had haar de derkfte betuigingen gegeven, dat zijne liefde voor haar hem zoude verduiden; dat zulk een leeven, als het zijne, geen leeven konde genoemd worden; dat het flechts een langzaame dood was, en dat het gemis zijner aanbidlijke Fkajan hem ongetwijfeld ten grave zoude fleepen! ,, hier nog zo veele fraaije dingen bijvoegende , als de tijd van twee minuuten, geduurende welken hij de zaal op en neder wandelde, had toegelaten. Zij fchepte in zijne hulde aan hare fchoonheid, welke, om de waarheid te zeggen, vrij wel verfleeten was, zo veel vermaak, dat het zeer Iaat werd, voor dat zij naar bed ging; terwijl hare aangenaame verbeeldingen, haar vroeger dan naar gewoonte, hadden doen oprijzen. Ten einde zich nu aan het bekoorlijk denkbeeld van haar aandaande geluk onverhinderd te kunnen overgeven, begaf zij zich naar den tuin, en rigtte hare fchreden naar den eenzaamen tempel; bij haar zelve overwegende, of zij, door eene gemaakte ftuurschheid , deez' oude gek niet in een huuwlijk met haar konde inwikkelen. Menig eeu, die de helft van hare bekoorlijkheden niet bezaten, hadden op zulk eene wijze haar fortuin gemaakt. Bi] nadere overweging deed zich, wel is waar, eene geringe zwaarigheid op , naamlijk dat zij reeds getrouwd was; doch deze 1 + be-  A N N A, beteekenrJe weinig. Mijn Heer Frajan had de eer, tot 'sKonings lijfwacht te behooren; was te minzaam en te beleefd , om gefireng te wezen, pn te arm, dan dat hij niet tot alles, wat men wilde, zoude te brengen zijn. Bovendien had hij het ongeluk, dat hij niet in ftaat was, om zijne Vrouw, overëenkomftig hare trotfe verbeelding, te kunnen onderhouden, doch was,daartegen,gelukkig een te groot Wijsgeer, om zich hieraan juist veel te bekreunen. Maar, vooronderftellende, dat de zwaarigheid, van den kant van haren Man, was uit den weg geruimd, dan zoude zij met dezen affchuuwlijkeq booswigt ook alle hare dagen moeten flijten.daar Zij, in de hoedanigheid van Maitres, op eene af. wonderlijke beurs, en afzonderlijke vermaaken, een ontwijfelbaar recht had, terwijl de belangen., indien toeftand, indedaad, zelden zich verëenjgden, en de wederzijdfche invloed in verre na niet gelijk ftond. Deze overwegingen, door eene leevendige verbeelding, in wezenlijke zaaken veranderd zijnde,kan men ügtelijk naargaau, hoe groot hare verbaasdheid was, toen zjj den Man, die voor haar wilde fterven, dien zij reeds als haren volftrekten flaaf befchouwde, op het punt zag, Qm , in hetzelfde huis, eene jonge fchoonheid, een louter nufje, een Meisje, welk zij verachtte, tot fchande te brengen. -— Zij konde yan gramfchap geen enkel woord fpreken; terwijl de £qlo.ne| zo beteuterd was, dat hij niet wist, wat hij  ANNA. I37 zoude aanvangen Dan de gramfchap der Franfche Vrouw, hoe zeer ook door zulk eene wreede te leur Helling aangevuurd, was niet in Haat, om die gelukkige vrolijkheid en luchthartigheid te onderdrukken , welke het karakter harer natie kenfchetst. Zij moest, hares ondanks, lagchen, dat zij fchaaterde, over het voorwerp, welk zij voor zich had. De Kolonel zag 'er waarlijk al vrij kluchtig uit. - Verbeeld U een klein perfoon van een gemeen voorkomen, die van zijne verbaasdheid nog niet beko- ! men is, en de fchaamte over zijne ontdekking poogt : te verbergen; — zijne fraaije kanten lubben, han- ! gende aan flarden tot op zijne handen 5 het wou- : derlijk contrast, tusfchen de fneeuw-witte poeier en ! zijn olijf,koleurig aangezicht; zijn hoofd, dat : genoegzaam geheel kaal was, en waarop zijn paruiI kemaaker, alle morgen, de weinige nog overgeblee1 ven hairen, met konst en vliegwerk, moest bij elkan; der fchraapen, om over het Bourlet, welke hij droeg, : heen te kammen, en dat zo net van pas gemaakt was I dat Mademoi felle niet, voor dat zij het op den grond' : zag liggen, gelooven konde, dat hij immer zulk een misfelijk ding gedragen had; zijne lokken, wel- : ke geheelenal in wanorde waren, en langs zijn breed | voorhoofd hingen : met één woord; verbeeld ü j zijne geheele wonderlijke gedaante, flordige klee- 1 ding, en kluchtige houding en men zal zich niet 1 behoeven te verwonderen, dat Jufvrouw Frajan hare 1 5 def-  13» ANNA. deftigheid niet langer bewaaren konde. „ Ach, goe„ Hemel!" riep zij uit, „wat zoudt gij, die zulk „ een fraaij figuur zijt, met het Kind uitgevoerd heb„ ben?" terwijl zij, luidkeels lagchende, zijn fmeerig Bourlet opraapte, en hem verzogt, de eer te mogen hebben, om zijn hoofdftel weêr in orde te brengen. De vergramde blikken van den Kolonel deden haar aanftonds den misflag ontdekken, welken zij begaan had. Zij herinnerde zich nu op dit oogenblik, dat zij zich over de gedaane ontdekking ten uitterften gevoelig had moeten toonen; daar zij integendeel den Kolonel gelegenheid had gegeven tot het doen eener andere. In hare driftige uitroeping, haar luid gelagen , en hare haatlijke fpotternij, lag eene taal opgefloten, welke de Kolonel, ondanks alle zijne trotsheid, verftaan moest, of hij wilde of niet. Hij konde uit dit alles genoeg opmaaken,dat de overwinning, welke hij zich had voorgefteld, hare rust even weinig, dan de zijne, verfbord had. Zij was dus, ten aanzien van haar perfoon of beginzels, geen voorwerp, welk eenige de minfte achting of toegenegenheid voor hem had; behalven, dat ook deze onwillige blijken van minachting omtrend hem, ongetwijfeld, van een onmiddellijk nadeelig gevolg voor haar zouden geweest zijn, zo hij niet ware terug gehouden door eene te genwoordigheid van geest, welke hem echter nimmer zo geheel verlaten had, als in dit oogenblik en door de overweging, hoe zeer zij het in  ANNA. 139 in hare magt had, om zijn groot ontwerp, op welks bereiking zijn hart nu meer dan ooit gefield was, te begunfligen of te dwarsboomen.. Hij vervloekte, op eene allerijzelijkfle wijze, zijne onbezonnen dwaasheid, welke het Meisje, zekerlijk, een1 affchrik voor hem zoude inboezemen, en den bijfland der Gouvernante voor haar van gewigt maaken. Zijn oogmerk was, om Anna met eene te« dere zachtzinnigheid te behandelen, hare achtingen liefde te verdienen, zich haar vertrouwen waardig te maaken, en langs dien weg hare dankbaarheid optewekken; maar geenszins, om de wankelende deugd, welke hij wist, dat in haar hart geprent flond, op eenigerhande wijze, te ontrusten. Van de jammerlijke opklimming van onbefmette zuiverheid tot de vermetelfle ondeugd, had hij zich meer dan eens bediend, om onfchuldige harten te verleiden. Deez' uitgediende krijgsheld , doorfleepen in allerleije ondeugden, wist zich zeer wel overal uitteredden , en verflond door en door alle heimlijke konflenaarijen, welke ter bereiking zijner fchandelijke oogmerken konden dienen. Ondertusfchen veroorzaakte het hem niet weinig verdriet, dat hij zich door zijne drift had laten vervoeren, en daardoor zijne gewoone voorzichtigheid verwaarloosd. Het Meisje konde nu welligt, op dit oogenblik, bezig zijn, om aan Mevrouw Meljiotii, van ftukje tot beetje, te verhaalen, wat 'er gebeurdt was; het  -4° ANNA. liet was mogelijk, dat zij thands het hart van den Heer Melmoth, door hare natuurlijke welfprekendheid, met verontwaardiging vervulde over den hoon, zijner vriendfchap en gastvrijheid aangedaan; of zo hij niet mogt verkiezen, om met zulk eenen waar- den Vriend te breken hij konde haar het huis ontzeggen; misfchien konde zij ook wel zelve de vlucht nemen; welligt zoude hij haar nooit wederzien! Dit denkbeeld was voor hem ondraaglijk! — Er moest geen enkel oogenblik verzuimd worden, om de vijand, welken hij verachtte, in den arm te nemen, en in zijn belang overtehaalen: van welk middel hij zich, in dergelijke gevallen, altijd bediend had. Ondertusfchen was hij niet dikwijls in zulk een geval geweest met eene Vrouw, op welker hart hij een' tederen indruk poogde te maaken, doch die, na hem alle blijken van aangroeijende toegenegenheid gegeven te hebben, in een onverwacht oogenblik, hem ten vollen overtuigd had, dat zij hem in haar hart verfoeijde. Hoe hard het hem ook viel, om Frajan hare onbefchaamde uitdrukkingen en befpottelijken Iagch te vergeven, was het echter hier volftrekt noodzaaklijk, om op zijn minst voor het uitterlijke te toonen, dat bij hem aan deze hoonende behandeling in het geheel niet meer gedacht werd. Aanftonds dus ter zaake tredende, nam hij de Gouvernante bij de hand, die, deze daad ten onrechte aanmerkende, als eene inleiding tot een minlijk ver. ge-  ANNA. i4l gelijk, dezelve zagtjes, met eene gemaakte vriendlijkheid en droefgeeftigheid, terugtrok; doch in welker onbefchaamde oogen weldra een blijkbaar ver* langen te lezen was naar de wijze, op welke hij haar zoude aanfpreken. Hij bediende zich noch van beloften, noch van tede» re betuigingen,noch van fmeekingen of verzekeringen van toekomende getrouwheid en fiandvastigheid, ter afwending harer gramfchap; maar van een meer aan- neemlijk offer van eene welgevulde goudbeurs, welke hij haar in de terugtrekkende hand duuwde. Welke andere drangredenen zo 'er nog eenige verdere noodig waren de Kolonel gebruikte, om hare gramfchap te (lillen, is mij onbekend; doch dit is zeker, dat zij in de beste vriendfchap fcheidden. De toeftand, in welken wij onze Heldin gelaten hebben , baarde niet weinig beweging onder de vrouwelijke Dienstboden. Mevrouw Melmoth, van hare onpasfelijkheid onderricht, was aanftonds ter harer hulpe toegefchoten, en gaf, zodra zij weder bijkwam, eene angflige nieuwsgierigheid te kennen naar de oorzaak, welke zulke geweldige aandoeningen van fchrik en ontfteldtenis in haar verwekt had. De kieschheid van Anna , hare natuurlijke zedigheid, en onfchuldig hart deeden haar zwijgen; de enkele herdenking der mishandeling, haar door den fnooden Kolonel aangedaan, maakte haar geheel verbij-  144 A N N A. bijfterd; zij fchaamde zich, om, zelfs aan Mevröuw Melmoth , de fchande te vernaaien, aan welke zij was blootgeftelJ geweest, en durfde den perfoon niet noemen, die haar zo zeer gehoond had: haar geheele andwoord beflond in een' vloed van traanen; terwijl hare weldoenfter , ziende, dat hare benaauwdheid door de pooging, welke zij tot fpreken deed, meer en meer toenam, haar, onder de minzaamfte betuigingen van toegenegenheid, verliet, en zich naar de zaal begaf, waar het ontbijt gereed ftond. De Kolonel trad op hetzelfde oogenblik binnen + waarop Mevrouw Melmoth haren Echtgenoot verhaalde, dat Anna zeer fchielijk was onpasfelijk geworden. Hoe hij zich thands bevoelde, wat hij zeide, en hoe hij 'er uitzag, zijn drie zaaken van eenen verfchillenden aard. Hij luifterde naauwkeurig, met een gemaakt medelijden, of 'er ook iets van het gebeurde in den tempel was uitgelekt, en, tot zijne groote blijdfchap, befpeurende, dat hiervan niets gefproken werd, konde hij gerustlijk zo veel leedwezen over den toeftand van het arme Meisje aan den dag leggen, als hij noodig oordeelde. Anna was blijde, dat zij hare onpasfelijkheid tot een voorwendzel konde gebruiken, waarom zij dien dag niet met de Kinderen in de eetzaal verfcheen; en indedaad hare ongefteldheid was meer dan een voorwendzel: zij was eene genoegzaame verfchooning, Vermits zij zich wezenlijk nog gantsch niet wel bevond.  ANNA. 143 vond, Ondertusfchen,fchoon zij aan Mevrouw Melmoth de haar aangedaane mishandeling niet had durven toevertrouwen, was zij echter minder agterhoudend ten aanzien van Jufvrouw Mansel, aan wel- Ike zij een verhaal zond van alles, wat 'er gebeurd was; en teffens haren raad verzogt, hoe zij zich in dit geval omtrend hare weldoenfter zoude gedragen, vermits zij niet van zich konde verkrijgen, om haar het ondeugend gedrag te verhaalen van een' Man, die bij haar en de overige Familie zo zeer in achting < ftond; alhoewel zij deze eerfte geheimhouding voor ! deze Lady niet wel konde goedkeuren. Daar Frajan door hare nieuwsgierigheid al eens zo I ver was vervoerd geworden, dat zij, tegen alle reI gels van welvoeglijkheid en goede trouw, één der brie; ven van Jufvrouw Mansel aan onze Heldin had dur:i ven openen, zo verzogt Anna, door de ondervinI ding geleerd, aan hare Vriendin, om haar antwoord 1 te willen fluiten in een' omflag aan Jenny Stedman, ; de Kindermeid; ten einde langs dien weg aan hare teI genwoordige Gouvernante de gelegenheid te benemen , om hare nieuwsgierigheid ten tweedenmaale te I voldoen. HOOFD-  144 A N N A. HOOFDSTUK XVII. Waarin onze Lezers een veorbeeld van woedend* gramfchap kunnen vinden. A nna hield zich, zo veel als zij konde, in de Kin* der-kamer; terwijl de Gouvernante, van haren kant, een afzonderlijk gefprek met onze Heldin, zeer zorgvuldig fcheen te vermijden, en niet eens den naam van den Kolonel noemde, of flechts één enkel woord repte van het geen in den tempel gebeurd was. Weinige dagen daarna, toen Anna weder ten vollen van hare onpasfelijkheid herfleld was , vertelde zij, zo als zij meermaalen uit de volheid van haar kart deed, hoe gelukkig, en met hoe veel genoegen, zij den tijd met hare waarde Jufvrouw Mansel had doorgebragt. Frajan , die het arm fchepzel '■ zo als zij de voorige Gouvernante geliefde te noemen in hare ziel verachtte, bediende zich van deze gelegen* heid, om eenige fcherpe en haatlijke aanmerkingen te maaken over hare opvoeding van jonge Jufvrouwen. Anna gaf haar op eenen driftigen, en misfchién eenigzins vinnigen, toon ten andwoord, 5jdat de jonge Jufvrouwen Melmoth al haar leeven reden zouden hebben, om zich over de verandering van Gouvernante te beklaagen, naardien Jufvrouw Mansel, geduw-  ANNA. ,45 duurende agt jaaren, welken zij op het Landgoed geweest was, in handel en wandel, een ftandvastig voorbeeld had gegeven van die deugden, op welker betrachting zij met zo veel ernst aandrong." Deze loffpraak, welke mogelijk, hier en daar,met eenen bijzonderen nadruk werd uitgefproken, maakte de gramfchap der Mademoi felle gaande, die wij, daar zij gehuuwd is zo als wij onzen Lezeren bericht hebben , niet langer met dezen titel zullen verwaardigen. Madam Frajan dan, beandwoordde het gemelde zeggen met zo veel fpijtigheid en kwaadaardigheid als zij konde. Onze Heldin, daartegen die hare zaak zo zeker had, dat zij voor de waarheid derzelve zoude hebben willen derven verzaakte ook, op hare beurt geen troef; terwijl de Gouvernante, die even weinig verdraagzaam als voorzichtig was, zo woedend werd, dat Anna hare biezen moest pakken, om zich voor de uitwerkzels van de dolle razernij der getergde Frajan te beveiligen. Zich dus in hare wraak te leur gefield ziende, vloog zij naar Mevrouw Melmoth , en klaagde luidkeels over het onbefchaamd gedrag van Anna ; zeggende, „ dat zij tot hiertoe de eer had gehad, om bij Dames van den eerden rang te dienen, die, God dank, nog nooit zo veele vrijheden omtrend haar gebruikt hadden, als de vermetele Anna; dat zij in geenerleije opzichten met haar gelijk; ftond dat zij niet langer met dit ondank- /. Deel. K ' baar  ï4<$ A N N A. baar fehepzel wilde te doen hebben; en dat zij das Mevrouw Melmoth moest verzoeken, om een van haar beiden wegtezenden." De Lady was niet weinig verlegen over dit verzoek der Gouvernante; terwijl hetzelve bovendien op zulk een' toon gefchiedde,alsin geenendeele hare goedkeuring wegdroeg. Zij beminde Anna het was de eerfte maal, dat men over haar geklaagd had en zij twijfelde zeer aan het onbefchaamd gedrag, waarvan men een Kind befchuldigde, welk zich altijd door eene zagtzinnige geaardheid zo blijkbaar onderfcheiden had. Ondertusfchen werd de aanklaagfter uit de kamer gezonden, en onze Heldin geroepen, om bij Mevrouw Melmoth te komen, die ten uitterften verbaasd was, toen zij, in plaats van het zagtaardig Meisje, welk nimmer, voor zo ver zij wist, één enkel fehepzel gehoond had, eene kleene furie aanfchouwde, die van woedende gramfchap trilde en gloeide. Hare weldoenlter beflrafte haar ten ernftigften over haar gehouden, onbetaamlijk, gedrag omtrend Frajan; doch deze beftraffing, welke zij als onverdiend befchouwde, maakte hare driften zo zeer gaande, dat zij van gramfchap en droefheid geen enkel verltaanbaar woord,ter harer verontfchuldiging, konde voordbrengen; zodat zij, onder de blijken van het grootfte misnoegen, werd heengezonden. To:  ANNA; Tot in hare ziel getroffen ,• over deze eerfte belediging, welke zij Mevrouw Melmoth ooit had aangedaan, zond Anna, een uur daarna, aan haar eene boodfchap, bij welke zij ernftig liet verzoeken, dat het haar vergund mogt worden, om haar te fprekens dan de hoon was te groot, om dit verzoek te kunnen inwilligen. De Heer Melmoth was ongelukkig naar de Craaffchaps-vergadering vertrokken, tot welker bijwooning hij doorgaands drie dagen van huis bleef* terwijl de Kolonel, die eindelijk de met ongeduld verwachtte uitnoodiging van Lord Bury had ontvangen, zich ten huize van dien Heer bevond. Mevrouw Waldron was zo Wonder wel in haar fchik met het gezelfchap van dezen beminlijken perfoon, dat zij hem overhaalde, om na den maaltijd met haar een partijtje piket te fpelen, met heimlijk oogmerk , om hem een honderd Guinies uit zijn zak te kloppen; het geen ook indedaad gebeurde. Ondertusfchan betaalde hij zijn verlies, tegen zijne gewoonte aan, met zo veel heusch- als vriendlijkheid;fchoon ik niet kan ontveinzen, dat fommige flinkfche ftreeken, van welke zich de Lady onder het fpelen bediende, aan de trekken van een ander gelaat, als dat van den Kolonel, eene ongunflige plooi zouden gegeven hebben. Dan hij had bij Lord Bury en Mevrouw Waldrom gegeten, en het paste niet, om in K 2 zulk  i48 A N N A. zulk een gezelfchap onvriendelijk te zijn; terwijl de Lady bovendien hem beloofd had , dat zij op een pragtig feftijn zoude verfchijnen, welk hij ten oogmerk had, om bij zijne terugkomst te Londen aante- regten. Deze omflandigheden, zo zeer overeen- koinftig met zijne wenfchen, konden niet misfen, of moesten van eenen zeer gelukkigen invloed op zijn geitel wezen; gelijk ook de uitwerksels daarvan, nog den volgenden morgen, toen hij bij het ontbijt zijne opwachting bij Mevrouw Melmoth maakte , blijkbaar waren. Zij verhaalde hem, met hare gewoone openhartigheid, den hevigen twist, welken tusfchen Anna en Frajan had plaats gehad, alsmede hoe verwonderd en misnoegd zij geweest was over de drift, of halftarrigheid zij wist niet eens, welk een' naam zij 'er aan zoude geven van haar, die zij onder hare befcherming genomen had. Mevrouw Melmoth was eenvouwig en oprecht van aard; dacht nimmer kwaad van een' ander, en was zo ingenomen met den Kolonel, dat alle zijne woorden en daaden bij haar het kenmerk van wijsheid en rechtvaardigheid droegen. Haar Echtgenoot boezemde, door zijn aanzien en zijne deugd, eenen ieder achting in; doch was thands van huis; terwijl Frajan , daartegen, gereed was, om alle ondeugende ontwerpen te helpen uitvoeren. Het oogenblik was ou gunftig; het gelukkig tijdftip was nu ge- bo-  ANNA. ,49 boren, waarop hij zich van het bekoorlijk voorwerp het doel van alle zijne wenfchen moest verzekeren. Hij grimlagchte; doch het was geen Iagch van goedkeuring, noch van blijdfchap, noch ook van verachting; maar de Kolonel konde lagchen, wanneer, en op welk eene wiize, hij wilde. Hij bezat de konst, om door middel van de trekken van zijn gelaat dat geen te kennen te kunnen geven, welk *ijn mona, met zeer veel deftigheid, zoude heten | liegen. Ondertusfchen verfpreide deze grimlagch eene blos 1 over de kaaken van Mevrouw Melmoth, en het was I of hij daarmede wilde zeggen: „ hoe, Mevrouw! I „Weetgij nu eerst,dat ditMeisje een kwaad hart be1 zit." 'Er lag zelfs nog meer dan dit -— 'er lag voor I haar eene verdediging in opgeflooteti wegens die I daad, welke haar hart altijd voor de meest verdienstI lijke van haar geheele leeven gehouden had; terwijl !izij daardoor teffens werd genoodzaakt, om den ouI derloozen toeftand van Anna , zo wel als haren kinIderloozen ftaat, op dien tijd, tot eene verfchooning ite doen dienen voor dat geen, waarin zij haren roem gefteld had. Een tweede grimlagch beroofde haar van het verimogen, om iets verders, ter rechtvaardiging harer ei- :;gen liefdaadigheid te kunnen aanvoeren. . . Het hardnekkig ftilzwijgen van haren Gast, geduurende K 3 het  ,S9 A N N A. het geheele ontbijt, verwekte in haar eensklaps een« ontroering, van welke zij geene reden wist te geven. De Kolonel echter was 'er zo verlegen niet over: hij kende derzelver oorzaak, zo wel als de middelen, om dit verfchijnzel ten zijnen voordeele te doen dienen. Hij wandelde de zaal, in een diep gepeins, één of tweemaal op en neêr, en aanftonds was zijn gelaat in eene deftige plooij; waarna hij een paar groote oogen opfpalkte, en Mevrouw Melmoth, op eenen flaatigen toon, en op hare eer, afvroeg, „ hoe lang zij dit Meisje gekend had?" Hoe zeer deze vraag, en de wijze, op welke dezelve gedaan werd, haar ontzettede, andwoordde zij echter, „ dat het haar onmogelijk was, om van het verhaal, welk hij reeds uit haren mond gehoord had, iets te kunnen afdoen, vermits het in allen opzichte met de waarheid overeenkwam." Hier geraakte hij andermaal in eene diepe ftilte; doch, toen deze voorbij was, verhaalde hij haar, zonder eenigen verderen omflag, de redenen, welke hare Schoon - zusters bewoogen, om haar niet te bezoeken; 'er bijvoegende, „ dat het geheele Graaffchap het voor zeker hield, dat Anna hare eigen, natuurlijke Dochter was; dat men, door de onverdraaglijke trotsheid en onbefchaamdheid van dit Meisje, in dit algemeen gevoelen bevestigd werd; en dat het hierom was, en uit vrees, om haar te hoonen, dat zij  ANNA. tst i zij het Iaatfle van allen aangaande eene zaak onderj richt werd, van welke het geheele Graafïchap den i mond vol had." Alle mijne poogingen zouden hier oneindig verre te kort fchieten, wanneer ik eene befchrijving wilde • geven van den vreeslijken fchok,en het grievend verdriet, welk het hart van Mevrouw Melmoth, op dit i fmartlijk bericht, gevoelde. Ik moet dus mijnen Le- i zeren verzoeken, om zich voor weinige oogenblik- ^ ken in hare plaats te Hellen. Het was niet dan > met veel moeite, dat zij zó lang bij zich zelve bleef, 1 tot dat de Kamenier haar vlug zout en water bragt. • Men fneed hare rijgfnoeren aan Hukken; terwijl zij, i i door een' vloed van traanen eenige verlichting ontvangen hebbende, aanftonds, zodra zij hare fpraak we- ;: der te rug gekreegen had, last gaf, dat 'er onmiddel- ; lijk eene bode aan den Heer Melmoth moest gezon- 1 den worden. 1 Dit kwam echter in den Kolonel zijn' kraam niet i te pas. Hij ontweek fteeds allen twist met Mannen, ï en wel inzonderheid met zulken, die verftand had- j den; waarom hij derhal ven de vrijheid nam, om het & gegeven bevel van Mevrouw Melmoth heimlijk te 51 herroepen. Hij verzogt haar vervolgends,dat zij zich | naar hare kamer zoude begeven, ten einde wat te be- ;| daaren, en hem, wanneer zij herfteld was, te willen j vergunnen, om haar te mogen opwachten. Zodra de onpasfelijkheid harer weldoenfter aan AnK 4 na  152 A N N A. na ter ooren kwam, fnelde zij in groote benaauwdheid naar de zaal, en bleef bij aanhoudendheid bij haar, zonder zich in het minfte te bekreunen aan de tegenwoordigheid van den Kolonel, die zij, in hare bezorgdheid over hare Vriendin, geheel over het hoofd zag. Zij volgde Mevrouw Melmoth naar hare kamer, fchreide zo hartelijk over haren toeftand, en gaf haar zo veele blijken van oprechte liefde en achting, dat de Lady niet van zich konde verkrijgen, om langer misnoegd op haar te wezen: niettegenftaande zij zo ftraks gehoord had, aan welke fchandelijke beweegredenen hare Vriendfchap omtrend dit arme Meisje werd toegefchreeven. De leevendige en dankbaare aandoeningen onzer Heldinne ontflipten geenszins de opmerking van den Kolonel, die, vreezende, dat dezelve op het gevoelig hart van Mevrouw Melmoth eenen, voor hem nadeeligen, invloed mogten hebben, niet verkoos, om haar langer bij elkander te laten; maar, zodra de welvoeglijkheid het eenigzins gedoogde, zich bij haar liet aanmelden. De Lady omhelsde hierop Anna, en gelastte haar om te vertrekken; waarna de Kolonel binnentrad. Hij begon op een' aandoenlijken toon uittevaren tegen de kwaadaardigheid en lasterzucht der waereld; en dat gedeelte derzelve, welk zulk eene prijslijke daad in zulk een fchandelijk daglicht durfde ftellen,verdiende, naar zijn gevoelen, van de aarde te worden uitgerooid. De  ANNA. 153 De Lady zeide, „ dat zij zijn oordeel grootlijks zoude te kort doen, wanneer zij in eene breedvoerige verdediging van hare onfchuld wilde treden; fchoon zij zich anders verzekerd hield, dat dezelve zo ontegenzeglijk zoude blijken, dat de fchenders van hare eer en haren goeden naam van fchaamte zouden moeten bloozen." Hij liet harer afwisfelende aandoeningen van droefheid en' gramfchap eenen vrijen loop, tot dat zich haar geprangde boezem op nieuw in een' vloed van traanen ontlastte: en nu tot de groote zaak overgaande deed hij haar de fterkfte betuigingen van vriendfchap en hoogachting; verzekerde, „dat hij geen oogenblik twijfelde, of zij was zo onfchuldig als beminlijk ; fmeekte haar, te willen overwegen, dat het veel gemaklijker was, iemand met fchande te bedekken, dan om lasteraars den mond te fnoeren; dat men op gelijke wijze den laster beter konde wêerleggen, dan tot zwijgen brengen;en dat hij derhalven van oordeel was, dat de zaak, aan welke men zulk een algemeen geloof floeg, niet vergeten zonde worden , zo lang dit Meisje onder hare befcherming bleef." „ En wat, mijn Heer!" zeide Mevrouw Mfxmoth, die hem zeer driftig in de reden viel, „ wat moet 'er dan van het arme fehepzel worden?" ,, Wat zal 'er Mevrouw," andwoordde hij op een' ernfligen toon, „ van haar worden, wanneer gij K 5 „ haar  154 A N N A. „ haar langer in uw huis houdt? Gij weet het best: „ maar ik raad U, toch te willen overwegen, of uwe „ omflandigheden toereikende zijn, om een Meisje, „ welk gij zo ver boven haren flaat hebt opgevoed, „ op den duur, van al het noodige te kunnen voor„ zien: en, vooronderfteld zijnde, dat het U daartoe ,, aan geene middelen mangelt, zoudt gij dan nog, voor,, bedachtlijk, zulk eene onuitwischbaare vlek op de . „ Familie van uwen Echtgenoot willen leggen, en ,, toelaten, dat eene zwakke neiging de fchandelijke ,, geruchten verfterke, welken zich reeds wijd en zijd „ verfpreid hebben ? Kom, kom, Mevrouw ,, Melmoth, neem mij niet kwaalijk, dat ik, voor „ uw belang en dat van uwe Kinderen, voor het be- ,, lang der aanzienlijke Familie, ik fpreek hier ,, met gene minachting van de uwe aan welke ,, gij door uw huuwlijk vermaagfchapt zijt, bij U „ met allen ernst moet aandringen op het eenig mid„ del, welk uw karakter, voor het oog der gehee- „ Ie waereld, van allen blaam kan zuiveren. Wat ,, mij betreft, ik kom 'er openlijk voor uit, dat ik „ mij zelf, fchoon niet uit het bloed der Melmoth's „ gefprooten, aan hunne eer verbonden reekene. „ In waarheid, gij moet dit Meisje niet langer in uw „ huis houden." „ Ach!" zeide Mevrouw Melmoth, terwijl de traanen haar langs de wangen biggelden, „ zij is het „ beste fehepzel der waereld! Wat zal 'er van haar „ — van  ANNA. m „ van de arme, ongelukkige Anna worden! „ Mijn hart ontzinkt mij op het denkbeeld van haar „ aanftaande lot!" -— „ó Bekommer U hier niet over ;" hernam de Kolonel; „ dat zal zich beter „ fchikken dan gij denkt. Zij zoude zeer wel doen, „ zo zij maar weer naar den Predikant te rug keerde, „ uit wiens handen gij haar ontvangen hebt; deze zal „ wel zorgen, dat zij bij de eene of andere Lady „ eenen dienst krijgt; en dit zal meer overeenkom,, (lig zijn met haren (laat, dan de tegenwoordig lui„ derrijke omliandigheden, in welken zij toch, naar „ alle waarfchijnlijkheid, niet altijd zoude kunnen „ blijven." Mee één woord; dille bedreigingen, dat zij zijne gunst voor altijd zoude verbeurd hebben, wanneer zij zijnen raad niet volgde, aan den eenen, en Heilige verzekeringen aan den anderen kant en dat nog wel op zijne eer dat het Meisje hare vriendfchap en liefde geheel onwaardig was, waarvoor haar gedrag omtrend de beminlijke Frajan eene perfoon, die indedaad bij lieden van den eerden rang, ; zeer geacht en gezien was één van de menigvul- • dige bewijzen, welken hij daarvan zoude kunnen aanvoeren, opleeverde, doch die hij thands niet ver- I koos optetellen: dit alles kreeg, eindlijk,op het zagtmoedigde vrouwelijke hart zo zeer de overhand, dat zij zich fchuldig maakte aan eene daad van voorbedachte onmenschlijkheid. Zij omzeide aan een onr fchul*  I55 A N N A. fchuldig, onbeleedïgend jong fehepzel, welk zij als haar eigen Kind had aangenomen, buiten alle reden, hare gunst en befcherming, zonder dat zij vooraf onderzogt had, wie dat haar nu zoude willen aannemen. Begeerig, om zijn heimlijk plan ten fpoedigften ten uitvoer te brengen , en alle vertraaging of tegenkanting te vermij den, zeide de Kolonel: „A propos,Me„ vrouw! Ik herinner mij, dat de Londenfche Post„ koets, morgen ochtend, hier voorbijrijdt; ——„ laat ik de eer genieten, om uw befluit te mogen „ uitvoeren: aanvaard dit gering gefchenk, voor „ Anna , en zend haar daarmede weg," hier bood hij haar eene bank-noot aan van twintig Ponden „ doch zo gij uwe eigen rust lief hebt, en aan mijne „ vriendfchap eenige waarde hecht, dan moet gij „ haar nooit wederzien." Maar," vervolgde de edelmoedige Gorget, „ ik geloof niet, dat ik „ nog iets voor mijne Eliza gedaan heb. Ik moet „ mij echter de gunst van dit beininlijk Meisje waar„ dig maaken: wees dus zo goed," hier overhandigde hij aan Mevrouw Melmoth eene andere bank-noot van honderd Ponden „ om haar hier- „ voor het een of ander te koopen, en haar het gekog„ te uit mijnen naam voor een gefchenk aantebieden." Dankbaarheid, voorzichtigheid, en het alles overwinnend eigenbelang werkten nu te krachtig op haar hart,om derzelver aandrang te kunnen weêrftaan: alle  ANNA. ,57 alle verdere zwaarigheden waren nu hiermede geheel uit den weg geruimd: Frajan werd aanftonds geroepen. Zij ontving last, om Anna , den volgenden morgen, met de Londenfcbe Post-koets, te laten vertrekken; en dus werd het ongelukkig Weesmeisje, eindelijk, uit het huis harer weldoeners, buiten hare fchuld, verdreeven, en, zonder befcherming, aan haar eigen lot overgelaten! HOOFDSTUK XVIII. Bebeizende bet verhaal eener ontmoeting in de Londenfche Post-koets. Frajan gaf onzer Heldinne, met een vergenoegd hart, en een blijmoedig gelaat, onmiddellijk kennis van haren ontvangen last. „ Het is onmogelijk," zeide Anna; „het is de geaardheid niet mijner waar„ de weldoenfter, om op zulk eene onmenfchelijke * „ wijze te handelen. Hoe! mij haar huis te ontzeg„ gen, zonder te gedoogen , dat het arme Kind, „ welk zij zo dikwijls aan haren boezem drukte, „ hare dierbaare hand moge kusfchen, om haar vaar„ wel te zeggen, en haar voor hare goedheid te ze- „ genen! Gij, Madam, Helt 'er ongetwij. „ feld uw vermaak in, om met mijne rampen dea » fpot te drijven." De  t58 A N N A. De gevoellooze Gouvernante verzekerde haar teö vollen van de waarheid harer boodfchap. Zij raadde haar, als Vriendin, om zich bereidwillig aan haar lo: te onderwerpen, hare plunjes bij elkander te pakken, en , daar zij toch gaan moést, om in het vriendelijke te vertrekken, ten einde de Dienstboden den mond niet te openen.. „ Ach!" andwoorde Anna, „welk „ een hart zoude het moeten wezen, dat zich, in „ zulk een oogenblik, met dergelijke nietige en laa„ ge gedachten zoude kunnen bezig houden! He„ laas! mijne ziel is alleen vervuld van het fmartelijk „ denkbeeld, dat ik mijne waarde Mevrouw Mel- „ moth nimmer zal wederzien dat ik voor altijd „ zal gefcheiden zijn van mijne beminlijke Eliza „ dat het mij nooit meer zal vergund worden, om uit „ den mond van den dierbaaren Heer Melmoth de j, uitmuntende lesfen van wijsheid en deugd te hoo„ ren, of om hem te danken voor diegeenen, wel„ ken ik tot hiertoe reeds van hem mogt ont- „ vangen. Ga, mijne Waarde, en fpreek ,, ten mijnen beste; of verwerf, ten minften, door „ uwe fmeekingen, voor mij flechts die gunst, dat „ ik hen moge vaarwel zeggen! Helaas! ik heb mij „ al zedert lang voorgefteld, dat ik dit huis ten eeni„ gen tijde zoude moeten verlaten; maar nimmer kun„ nen denken, dat dit op zulk eene overhaastte, en M voor mij fchandelijke, wijze zoude gefchieden." „ Ik ook niet," was het andwoord van Fr ajan; „ maar  ANNA. ,59 „ maar geloof mij, dat gij Mevrouw Met.moth, „ door uwe traanen, niet van befluit zult kunnen „ doen veranderen; terwijl de Kolonel, bovendien, „ ook wel zorg zal weten te? dragen, dat het niet „ gebeurdt." „ Het is dan aan uwe en zijne poogingen," hernam Anna, met drift, „dat ik het verlies van de gunst „ mijner weldoenfter te danken hebbe. Ik wil U, „ derhalven, ook niet met eenige de minde bood„ fchap aan haar lastig vallen; maar zeg aan uwen „ medeplichtigen, dat het niet alleen elendig zot, „ maar teu uitterften fchandelijk, voor zulk een oud' „ Man is, om een jong Meisje te vervolgen, wel„ ker beleedigend gedrag, ten zijnen opzichte, haar ,, het grootfte recht geeft op de gunflige befchenning „ des Hemels. God zal Ü beiden wel loon naar „ werk verfchaffen. Mijne fmartelijke droefheid, „ over het verlaten van dit huis, fpruit uit geene ei„ genbaat voord; neen; maar uit dankbaare liefde „ voor deszelfs bezitters. Dierbaare plaats!" vervolgde zij; hare treurige oogen naar alle kanten heenwendende. „ Gij waart weleer de gelukkige „ verblijfplaats van ruft, genoegen en eeiisgezincï» heid, de ftille wooning der deugd, de zetel der ,, wijsheid! Maar nu," met een oog van verachting op de de gevoellooze Frajan nederziende i, uu gij, Madam, en de Kolonel Gorget, hier „ zijn  itfo A N N A. „ zijn . . . doch het is niet noodig, dat ik hier iets „ meer bijvoege!" Men kan niet wel vooronderftellen, dat Frajan, die geene de minfte verdraagzaamheid bezat, dit bits verwijt welk Anna haar met alle mogelijke bitterheid en kwaadaardigheid toeduuwde, en welk men niet- kan ontkennen, dat al vrij fcherp was, on- beandwoord zoude gelaten hebben. Ondertusfchen gaf onze Heldin, die van het fmartelijk gevoel van hare eigen omflandigheden geheel doordrongen was, hier volflrekt geen acht op, en Hoorde zich niet aan hare hoonende uitdrukkingen. Zij pakte hare vodden bijeen, zo als Frajan niet ten onrechte hare kleederen geliefde te noemen; want zij was zo verbazend fchielijk gegroeid, en het geld was op het Landgoed zo fchaars, dat zij, in de laatfle drie of vier jaaren, geduurig een oud kleed had moeten afleggen,om 'er een ander mede te lappen, zonder dat zij, in al dien tijd, een nieuw had in de plaats gekreegen. Men zoude, 'waarlijk, fchoon zij eene uitmuntende fchoonheid en behaaglijke zeden het waare uitterlijk kenmerk van den rechten Adel —bezat, uit hare kleeding niet gezegd hebben, dat dit Meisje in zulke aanzienlijke omflandigheden was opgevoed geworden. Dan hoe flegt ook hare kleederen , en van hoe weinig nut en waarde de meesten derzei ven waren, pakte zij ze echter in een kleen kof-  ANNA. i6"r koffertje, welk Jufvrouw Mansel haar gelaten had, en in een bundeltje, dat nog kleener was. Hierop vernieuwde zij hare poogingen, om Mevrouw Mei moth flechts nog eens te mogen zien, en vaarwel te zeggen ; gelijk zich dan de Lijfknegt, na herhaalde en dringende aanzoeken, eindelijk liet overhaalen, om der Lady, uit haren naam, op het ootmoedigst, doch vuurigst, te verzoeken, dat haar, na het thee-drinken, voor eenige weinige oogenblikken, gehoor mogt verleend worden; doch de Kolonel, die Mevrouw Melmoth den gantfchen dag niet verlaten had, gaf, zodra deze boodfchap gedaan werd, aanftonds een weigerend andwoord,en veriedelde dus hare wenfchen. Men vergunde haar zelfs niet, om de Kinderen te mogen zien; willende de Franfche Madam niet gedoogen, dat zij door haar bedrieglijk gejammer ontrust werden. Hoe onmededoogend en fmartelijk deze behandeling ook moge wezen, was dezelve echter, in hare gevolgen,indedaad, de beste dienst, welken men Anna , in hare tegenwoordige omftandigheden, konde bewijzen; want zij was zo zeer aan Eliza gehecht, dat de droefheid, om van haar te moeten fcheiden, haar hart genoegzaam zoude overftelpt, en zij zich zelve daardoor geheel buiten ftaat gefield hebben, om hare lange reis te kunnen volvoeren. Zulk eene fpoedige keer van zaaken moest, natuurlijker wijze, onder de Dienstboden opziens baaren; /. Deel. L doch,  l«a A N N A. doch, toen alle de Hui.'genooten, behalven diegeenen, welken in het geval het meest betrokken waren, het zo lang verfpreid gerucht, dat Anna de natuurlijke Dochter van Mevrouw Melmoth was, ter ooren kwam, en zij 'er een algemeen geloof aan (loegen, hield hunne verwondering weldra op; te meer, toen de oude Knecht van den Kolonel, op zijnen last, hen bericht gaf van den hoon, hunner Mevrouw aangedaan,en dit gedrag onzer Heldinne als de reden deed voorkomen, om welke zij het Landgoed moest verlaten, ten einde te gelijk, langs dien weg, het karakter der Lady, welk zulk eene valfche fmet was aangewreeven, te zuiveren. Ondertusfchen waren zij allen, bij haar vertrek, van medelijden en droefheid vervuld, en ieder huislijke Bediende volgde haar met de hartlijkfte wenfchen voor hare gezondheid en welvaart. Jen.ny, de Kindermeid, aan welker toevoorzicht zij, toen zij allereerst op het Landgoed kwam, werd aanbetrouwd, ftortte bittere traanen , en beloofde haar, dat zij haar getrouwlijk de brieven van Jufvrouw Mansel zoude toezenden, zodra als dezelven haar ter hand kwamen. Men had haar geene keuze gegeven, anders zoude zij den weg, overeenkorafiig hare belofte, naar Wallis genomen hebben; doch Mevrouw Melmoth had bevolen, dat zij naar Londen moest vertrekken, en, daar zij nimmer aan eenig bevel dezer Lady was ongehoorzaam geweest, wilde zij ook dit laatfie niet overtreden. 's Mor-  Anna. t#3 S Morgens, ten vier uuren, hield de Post-koets, volgends gegeven order, voor het Landgoed ftil. Mevrouw Melmoth , nu door harén loozen Gast niet verhinderd wordende, flapte uit haar bed, ten einde in de morgenfchemering eene ooggetuige te wezen van het vertrek harer geliefde Pupil. Zij begaf zich naar het venster, en zag haar fchoorvoetende, in diepe droefheid, naar de Post-koets treden; gevolgd wordende door alle de Dienst - meiden, en fommige Knegts van het huis. Zij droogde hare traanen, welke als beeken langs haar jeugdig aaugezigt Aroomden, bij herhaaling af, en zag, toen zij het rijdtuig bereikt had, met een treurig oog, naar hare kamer, eu die der Kinderen om. Hierop flond zij eenige weinige oogenblikken in diep gepeins, ftrekte vervolgends, onder het gevoel eener ftüle fmart, doch teffens op eene zo bevallige als aandoenlijke wijze, hare open armen naar allen uit, omhelsde de Dienstmeiden met eenen zegenenden kusch , bedankte de Knechts, onder eene vriendlijke nijging, voor hunne goede wenfchen, en klom, na dit alles, met een verbroken hart, in de Post-koets. De aandoeningen van Mevrouw Melmoth warett zo hevig,toen zij voor het laatst een Kindbefchouwde, welk zij had opgevoed, dat hare liefde voor hetzelve zich op nieuw verleevendigde, en hare ziel met zulk een fmartelijk berouw over het vertrek van Anna vervulde, dat zij, in hare eerfle ontroering, La o«  l64 ANNA. om hare Kamenier fchelde, ten einde hare beminlijke Pupil te weerhouden, en bij haar terug te brengen. Kitty, die met de Dienstboden buiten de deur was, had het fchellen van de Lady niet recht gehoord, zo dat de Post-koets reeds verre buiten het gezicht was, voor dat zij bij Mevrouw Melmoth kwam, welker geitel, door hare hevige aandoeningen, zo geheel in wanorde gebragt was, dat zij met geene mogelijkheid in de zaal konde komen, om te ontbijten. Ondertusfchen was zij de eenige niet, die, door de begeerte, om onze Heldin te zien vertrekken, van den flaap was beroofd geworden. Madam Frajan was al te verheugd over deze gebeurdtenis, om hare oogen niet te verlustigen met zulk een aangenaam fchouwfpel; doch zij had hiervoor nog andere redenen. Zij had goedgevonden, om de banknoot van twintig Ponden, die haar voor Anna gegeven was, in tien Guinies te veranderen, welke fom zij oordeelde, dat voor zulk een basterd - kind al rijklijk genoeg was; terwijl zij het overig geld behendig in haar eigen zak ftak; ongetwijfeld van gedachten zijnde, dat zij die penningen vrij wat beter zoude kunnen belteeden, dan zulk eene onwetende zottin, als Anna was. Dan, fchoon zij hare ziel wegens dit •ondeugend bedrijf wist gerust te ftellen, bekroop haar echter de vrees, dat het ontdekt zoude worden; gelijk dan ook hare blijdfchap over haar gepleegd bedrog niet volkomen was, voor dat zich onze Heldin  ANNA. 165 din buiten het bereik van het gezicht bevond, toen. zij wederom naar bed ging, en, volgends gewoonte, niet voor tien uur in den morgen voor den dag kwam. Ook de Kolonel Gorget maar laat ik mij niet vergisfen I Hij werd door zijne nieuwsgierigheid van zijne nachtrust niet beroofd, want zijne blijdichap was zo groot, dat hij geenen voet op het bed gezet had. Hij telde, met eene waakende angstvalligheid, de langzaam voorbijgaande uuren, tot dat eindelijk het gewenschte oogenblik daar was, waarop Anna het Landgoed moest verlaten, en naar die wooning ftond gevoerd worden, welke zijne goedheid voor haar beftemd had. Het was niet zonder aandoening,fchoon van eenen zeer verfchillenden aard , dat hij heimlijk alle de bekoorlijkheden zijner bedrukte Schoone befchouwde: hij was geheelenal verrukt; en toen de Post-koets voordreed, noemde hij zich de gelukkigfte der Menfchen. De traanen, welke onze jongeZwerfder uit de oogen droomden, verhinderden haar in 't eerst, om hare Reisgenooten te kunnen befchouwen. Zij beflonden in een' bejaarden en rijken Landman, een aardig jong Meisje, die zijne Dochter was met welke hij, na een bezoek aan eenige Naastbedaanden, dertig mijlen boven het Landgoed van den Heer Melmoth, gegeven te hebben, naar Epfom, waar zij woonagtig waren, te rug keerde en in Jufvrouw Plunket: dezelfde , van welke wij voorheen geL 3 fpro.  166 A N N A. fproken hebben. De laatfte was wel eenige jaaren ouder, vrij wat dikker, en ook iets rijker, dan toen zij het laatst in gezelfchap onzer Heldinne reisde; maar zij was nog even kwaadaardig, bemoeiziek en bedilzuchtig, als te vooren. Haar onverzoenlijke haat tegen het Huisgezin van den Schildknaap Melmoth werd nu, door den flegten ftaat. zijner zaaken, op nieuw aangehitst; en zij waren naauwlijks buiten het gezicht van het Landgoed, of zij begon op zulk een' lompen en beleedigenden toon over hun uitteweiden, en maakte zulke zotte , doch niet min haatlijke, aanmerkingen omtrend de Lady die tot hare groote blijdfchap tot haren oorfpronglijken ftaat van armoede was te rug gekeerd,en welke,volgends haar bericht, indedaad, al vrij liegt was dat Anna met verbaasdheid naar haar luisterde» niet wetende, dat zij tegen haar fprak. Toen zij echter merkte, dat deze laage brabbeltaal aan haar gericht was, en zich herinnerde, dat dezelve door het Vrouwsperfoon gevoerd werd, welker voorig wanvoeglijk gedrag zij nog niet vergeten was, maakte dezelve op haar eenen geheel anderen indruk, dan deze beruchtte Madam verwacht had. In plaats, dat zij Anna geheel uit het veld zoude geflagen hebben, zo als haar vriendlijk oogmerk was, diende haar gedrag veeleer, om den moed van onze Heldin'opte- wakkeren; haar hoogmoed waarvan zij nog al vrij wat bezat -— was gekwetst; en, aangemoedigd door  ANNA. i$? door beleedigingen , tot welke zij geene aanleiding had kunnen geven, verbande zij alle hare gewoone bloóhartigheid, ten einde harer ondeugende Reisgenoote niet den minden voet te geven. De buitengemeene fchoonheid van haar perfoon, gepaard met de zagtheid harer zeden, hadden den ouden Man en zijne Dochter reeds een gunltig denkbeeld van haar doen krijgen. Zij bediende zich hiervan met alle mogelijke zorgvuldigheid; terwijl zij de kwaadaardige Winkelierller met alle blijken van onverfchilligheid cn verachting behandelde. Woedende over de mislukking van haar oogmerk, wenschte Jufvrouw Plunket haar, met een fpottend gelaat, geluk, dat Mevrouw Melmoth eenen Vriend had, die haar de waarheid durfde zeggen. ,, Het is ,, aan een ieder bekend," zeide zij, „ dat het bezoek ,, van den Kolonel Gorget, bij Mevrouw Ashby, al,, leen gediend heeft, om jou van het Landgoed te ja« „ gen, het geen ook raadzaam, en niet meer dan bil„ lijk was! Carolina Ashbij is eene jonge Jufvrouw „ van geboorte, en het zou voor haar al zeer hard „ wezen, dat zij, God weet het door wie, zoude „ moeten getrotfeerd worden! Och! zo de ou- ,, de Schildknaap zijne oogen nog eens konde op„ flaan, en zien, wat voor volk'er al op het Land„ goed gebragt is, ik verzeker jou, dat hij geen' „ rust in zijn graf zou hebben! De arme, dierbaa„ re Men heeft weinig gedacht, dat zijn aanzienlijk L 4 „ver-  1(58 A N N A. „ vermogen aan het onderhoud van ligtekooijen en „ hoerekinderen zoude verfpild worden!" Anna konde uit deze fraaije aanfpraak niets anders opmaaken , dan dat de Kolonel haar vijand was, en dat Jufvrouw Plunket geene andere Vriendin, dan haar zelve, had; dan daar onze Heldtn de eerfte eenen inwendigen haat toedroeg > en zij de laatfte tot in hare ziel verachtte, ftoorde zij zich aan dit alles zeer weinig. Men kwam, eindelijk, zonder eenig ongeluk, den tweeden avond, te Brentford, waar Anna, tot hare groote droef heid, vernam, dat zij hare vriendlijkeReisgenooten, den volgenden dag, zoude verliezen, en zij dus geen ander gezelfchap zoude hebben, dan Plunket. Haar onverwinnelijke afkeer van dit beruchtte Vrouwsperfoon, maakte haar ten uitterilen verdrietig: de Dochter van den ouden Landman merkte zulks, en drong tem uerkfltn, doch met ongemeen veel minzaamheid, bij baar aan, om met haren Vader, te Kew - bridge, afteOappeo, waar zij hunne chais met dén paard zouden vinden, om met dezelve mar Epfom te rpgtekeweit.van waar da$elljks rijdtuigen naar Londen vWlfokk It. Anna poogde hare vooroordeeleo, omwend Jufvrouw Plunket, te vergeefsch tc onderdrukken: hoe meer zij 'er aan dacht, boe meer zij «evoelde, dat haar hart afkeerig was, om hare reize naar l.6*4iood- i , zaaktijk, doch hij konde niet befluiten,omzich, door fpaarzaamheid, op deherftellingderlaatften toeteleggen. Hij keerde, alhoewel flechts voor een' tijd, naar 1 Llandore te rug. — Het gemis van gezelfchap is alleen niet in ftaat, om ondeugende hebbelijkheden te over[ winnen. — De Heer Herbert, die eersteen Galant onI der de grooten geweest was, fchaamde zich niet, om I het nu met lieden van lagerenrang aanteleggen, en een j verleider der onfchuld te worden, De Dienstmeiden ! op het Kasteel triompheerden, beurtelings , over hare gehoonde Meestres. Deez' trouwlooze en ondankbaare Echtgenoot keerde, wel is waar, nu en dan, tot 21  206" A N N A. tot een bezef vanpligt terug, en beloofde, zijn gedrag te zullen verbeteren; doch deze vlaagen van berouw werden altijd zeer zeker opgevolgd door meer aanhoudende en nogaffchuuwlijker misdrijven, en hielden weldra geheelenal op; terwijl zijne Vrouw nog in tijds haar hart van hem aftrok, en eindelijk, na een langduurig verdriet, toen hij eene Kamenier van de jonge Jufvrouw Herbert deed verhuizen, en haar openlijk op fraaije kamers onderhield, zo zeer van eene edele verontwaardiging vervuld werd, dat zij befloot, om zich van alle bijzondere gemeenfchap met hem te onthouden. De Heer Herbert, geheel vol van zijne nieuwe liefde, bekreunde zich weinig over dit gedrag van zijne Vrouw; terwijl zijne Maitres, die listig, fchoon enbuitenfpoorigwas, haren invloed, ten koste van zijne rust, en met het volflagen verlies van zijnen rijkdom, op hem behield. Hij was zo zeer verzot op dit Vrouwsperfoon, dat hij genoegzaam altijd bij haarwas, en haar afzijn naauwiijks, voor eene korte poos, konde ontbeeren. In dit tijdperk van mijne gefchiedenis, hield hij haar in een gehuurd huis opgefloten, welk flechts zes mijlen vanhet Kasteel was gelegen. Hier bezogt hij haar bij aanhoudendheid, zonder dat de kwaalijk vergolden liefde, of beleedigde eer van eene der beminlijkfte Vrouwen, welker uitmuntend verftand en treffende fchoonheid hij verachte en verwaarloosde, hem hier-  ANNA. sc7 hiervan konde weerhouden. Ondertusfchen boezemde de bewustheid harer verdienden en gehoonde onfchuld haar moed en fhmdvastigheid in, en deed haar derzelverrampen, waarover alle harten', beha!ven dat van hem, die 'er de grootfle oorzaak van was getroffen waren, met eene waare grootmoedigheid dragen. Wanneer de tegenwoordigheid van den Heer Herbekt te Londen vereischt werd, verzelde Nichols hem alleen derwaards; terwijl zijne Echtgenoote en hare Dochter hem alleen naar Batb volgden, alwaar zij zes maanden jaarlijks doorbragten. Mevrouw Herbert, zich dus genoodzaakt ziende , om in hare eigen ziel eene vertrooliing te zoeken, welke zij in de tederheid van haren Man niet konde vinden, bepaalde nu hare liefde tot hare Kinderen. Zij beminde' haren Zoon en hare Dochter hartelijk. De jonge Jufvrouw Herbert was een beminlijk Meisje, die eene bevallige fchoonheid en een hart bezat, welk vervuld was van alle gevoelens van edelmoedigheid, zagtmoedigheid en medelijden: zij befchouwde met eene onuitfprekelijke droefheid de fmarten harer waarde Moeder, die zij tederbeminde; alle hare poogingen waren gericht, om haar grievend verdriet, door eene volleedige betrachting van haren pligt, en eene geduurige oplettendheid, te verzagten; zij was zagtzinnigen vergeeflijk van aard, zo oprecht als de duiven,en hare ziel was vrij van alle bedrog en oneerlijke handelingen. HOOFD-  2o8 ANNA HOOFDSTUK XXII. Behelzende bezoeken en Familie -fchetfen. ]Vf en kan ligtelijk naargaan, hoe aangenaam het gezelfchap eener verfhndige en wel opgevoedde Vrouw, in de nabuurfchap, voorde bewoondfters van het Kasteel van Llandore moet geweest zijn. - -Mevrouw Herbert, reeds voorlangafkeerigvan de beuzelachtige gezelfchappen, waarvan de waereld vol is, ontving de waardige Jufvrouw Mansel, in welker vriendfchap en vertrouwen zij haar hoogde genoegen ftelde, met alleblijken van vriendlijkheid. De Heer Mansel was niet minder een gunfteling van den Heer Herbert , die op zondag, zonder hem, niet zoude gegeten hebben; doch hem belaste, om zich van zijne beftraffingen te weerhouden: een bevel, welk de Heer Mansel, uit hoofde van zijne wezenlijke deugd en godsvrucht, niet altijd even naauwkeuriginachtnam; fchoon hij met leedwezen zag, dat alle zijne vermaaningen en drangredenen geheel vruchtloos waren , en zijne ernftige vertoogen door eenen Man veracht werden , die zo geheel bedorven was, dat hij zich zelfs niet fchaamde, om zijne ondeugd openlijk aan den dag te leggen. Indedaad, het gedrag van den Heer Herbert was zo geheel en al ftrijdig met de ver-  ANNA. 20p verheven beUnzels'van den Heer Mansel , dat niets dan de achting en het medelijden, welke hij voorde Lady gevoelde, hem konde overhaalen, omaanderzelver tafel te verfchijuen. Jufvrouw Mansel was nu, te Llandorê, uithoofde harer jonge Vriendin, dubbel welkom. Zij (telde haar voor als eene bloedverwante van haren Man, wiens naam zij, op hun verzoek, had aangenomen. Geen natuurlijk recht op den naam van Dalton hebbende, dien zij meer uit noodzaaklijkheid, dan wel uit verkiezing voerde , had Anna denzelven gereedelijk veranderd, fchoon niet zonder toeftemming van den Heer Dalton, om welke Jufvrouw Mansel bij eenen brief verzogt had. Op dezen tijd bevond zich, op het Kasteel te Llandorê, eene Dochter van den Baronet William Edwin, Cecilia geheten, die de jonge Jufvrouw Herbert een bezoek gaf. Onze Heldin fchepte niet aanftonds zo veel behaagen in haar gezelfchap, als in dat van hare Nicht; doch het leed niet lang, of zij leerden elkander meer van nabij kennen en 'er ontftoud zulk eene onderlinge liefde en achting, dat de jonga Ladfs en Anna genoegzaam niet van elkander te fcheiden waren. Toen Jufvrouw Edwin, weinig tijds daarna, Llandorê verliet, werd het gezelfchap van Anna , die nu de eenige gezellin van de jonge Jufvrouw Herbert was, uit hoofde harer bekwaamheden, niet minder nuttig, dan aangenaam; /. Deel. O tep  ïlo ANNA. terwijl zij, door haar voortreflijk hart en hare uiterlijke bevalligheid, zo wel de toegenegenheid van Mevrouw Herbert, als de vriendfchap van hare Dochter, verwierf. De zomer fnelde ongemerkt voorbij onder het aanhoudend genot van een ongeftoord geluk, het geen, in de maand November, door de fmart,welke Anna bij het vertrek harer nieuwe Vriendinnen gevoelde, die toen Llandorê verlieten, een weinig ontrust werd. Dan, fchoon de gezuiverde genoegens eener aangenaame en befchaafde verkeering zich enkel tot het huis van den Heer Mansel bepaalden, keverden echter de maaltijden, welken hier geduurende het Kers-feest plaats hadden, hunne vermaaken op. Men ging hier en daar te gast, ennoodigde de Vrienden wederkeerig aan zijn huis; terwijl de Dorpelingen door hunne vriendfchap, gulhartigheid, en de zucht, om hun alle genoegens te verfchaffen, derzelver gebrek aan befchaafdheid vergoedden: zoal niet de hartlijke wensch, om dezulken, met welken wij verkeeren, alle vriendlijke dienden te bewijzen, in den eigenlijklten zin, befchaafdheid moet genoemd worden. — In den winter, wanneer de guure winden, de diepe fneeuw, of de nog onaangenaamer koude regen, haar het uitgaan beletteden, en zij dus hare warme en vrolijke kamer hield, welke zij verzogt was, hare eigen te noemen ,dan verfchafte het huis van den Heer Maksel haar weder nieuwe genoegens.» Hetlezen, naaien  ANNA. 2„ enen borduuren werd door de Mufiek afgewisfe!d;de Predikant verzelde dikwijls met zijne fluit haar lieflijk gezang; hare dagen waren dagen van vrede en geluk, terwijl de nachten, onder het genot van eene aangenaarae rust, welke door geene zorgen geitoord werd, ongevoelig voor haar voorbijfhelden. In de lente kwamen de geachtte bewooners van het Kafleel van Llandorê weder te rug. De zes verloopen maanden waren niet minder gunflig geweest voor de Iigchaamlijke, dan voor de zedenlijke, volmaaking van Anna: hare begeerte naar kennis werd hoe langer hoe fterker, naar maate de gelegenheden, ter verkrijging derzelve, vermenigvuldigden; en Mevrouw Herbert was te zeer overtuigd van het wezenlijk nut, welk voor hare Dochter uit den omgang met zulk eene Vriendin moest voordvioeijen , om niet onze Heldin, zo lang als mogelijk was, op het Kafleel te houden. Geduurende den zomer werd de jonge Jufvrouw Herbert door hare Nicht, Cecïua Edwin, op het dringendst genoodigd, om met de jonge Jufvrouw Mansel eenigen tijd op Z)«»»/i-plaats te komen doorbrengen , onder verzekering, dat Mevrouw Edwin hare Vriendin niet alleen met alle liefde en vriendfchap zoude ontvangen, maar zich door beiden ten hoogften beleedigd achten, wanneer zij hare uitnoodiging van de hand weezen. De Predikant en zijne Echtgenoote konden beiden niet wel befluicen, om O a van  en A N N A. van hare Nicht > zo noemden zij Anna te fcheiden; gelijk ook Mevrouw Herbert 'er niet wel toe konde overgaan, om hare Dochter te laten vertrekken. Ondertusfchen wilde zij nog minder aan Cecilia eenige reden tot misnoegen geven; zodat zij zich eindelijk, door hare herhaalde aanzoeken, liet overhaalen, en hare Dochter Vrijheid vergunde, om van de uitnoodiging gebruik te mogen maaken; gelijk dan ook de Heer en Jufvrouw Mansel , op haren aandrang, insgelijks daartoe beflooten, terwijl de laatfte tellens aan Mevrouw Herbert haar woord gaf, om, geduurende de afwezigheid der beide jonge Lady's den tijd met haar te Llandorê te zullen doorbrengen. Na heur ten fterkften de zorge over zich zeiven te hebben aanbevolen, en gelast, om dikwijls te fchrijven, vertrokken de jonge Jufvrouw Herbert en onze Heldin, in eene koets, met een' Knecht bij zich, naar Dennis alwaar zij op den middag-maaltijd, welke aldaar niet voor zes uuren gehouden •werd, aankwamen. Zij werden door Cecilia met open armen, en door de overigen van het Huisgezin beftaande uit Sir William , Mevrouw Edwin , en Jufvrouw Winifred Edwin, eene bejaarde, ongehuuwde Zuster van den Baronet met alle beleefdheid en vriendlijkheid ontvangen; zijnde de Zoon en erfgenaam van Dennis - plaats ten dien tijde opreis. De gulle gastvrijheid, welke in dit aanzienlijk huis heerschte, waar de geregelde orde, en alles overtreffende  ANNA. 2,j fende zindelijkheid en pragt alleen konde geëvenaard worden door den overvloed en de goedhartigheid, welke zich tot alle menfchen uitftrekte, die hen bel zogten, leeverde voor Anna een geheel nieuw tooneel op. De louter gouden en zilveren Serviefen, de groote trein der fchoonfte Paarden, het aantal Dienstboden , gepaard met de pragt der ouderwetfche meubilen , de treffende fchilderijen en het kostbaare der maaltijden dit alles verwekte in haar denkbeelden van rijkdom en grootheid, waaraan zij tot hier toe geene de minde kennis had , en vervulde te gelijk hare ziel met eenen eerbied en eene verwondering , welke alle oogenblikken aangroeiden. Der beide Lady's werden afzonderlijke vertrekken aangeweezen, en hadden elk eenen Kamer-dienaar, om heure bevelen uittevoeren. 'Er werd insgelijks aan eenen Stalknecht last gegeven, om eenige Paarden gereed te houden, ingevalle de Lady's verkiezen mogten, te rijden; en 'er was geen uur na heure aankomst verloopen, of het was, als of zij te huis waren. Toen men des avonds naar bed zoude gaan, vroeg de jonge Jufvrouw Herbert aan hare Reisgenoote, „ hoe Dennis-plaats haar geviel?" Het andwoord van Anna is ligtelijk naartegaan; zijnde het niet mogelijk, dat haar dat gene konde mishaageu, welk hare denkbeelden van fchoonheid en pragt overtrof. O 3 „ Wan-  a,+ ANNA. „ Wanneer gïj nog geen lust tot flaapen hebt," zeide de jonge Jufvrouw Herbert , ,, dan zal ik U eenige „ anecdotes van deze Familie vertellen, welke U de „ reden van hare meerderheid boven mijne Mama zul„ len aan de hand geven." Onze Heldin nam in deze aanbieding genoegen,en beloofde haar, dat zij naar haar verpligtend verhaal naauwkeurig zoude luisteren, al duurde het den geheelen nacht: en, indedaad het groot verfchil van omflandigheden, tusfchen den Broeder en de Zuster, had hare nieuwsgierigheid niet weinig opgewekt. „ Het huuwlijk mijner Mama" vervolgde de jonge Jufvrouw Herbert, „was niet beneden haren „ (iaat, of de eer van hare Familie; maar dat van „ mijnen Oom, was zo ver boven dezelven verhe„ ven, dat daardoor den onmeetlijken affland werd „ veroorzaakt, welken 'er thands ten aanzien van rijk„ dom plaats heeft. Cecilia Edwin was eene der „ rijkfteLWv's in het Prinsdom. Zij had mijnen Oom „ in de Mufiek-zaal te Worcester ontmoet, en werd ,, door hem tot een huuwlijk aangezogt. De oude „ Graaf, haar Vader, zeer veel verdriet van haren „ Tweeling-broeder gehad hebbende, gaf 'er zijne „ toeftemming toe, zodra als hij ontdekte, dat mijn „ Oom uit het beste adelijk bloed van ons land „ gefprooten was; terwijl zijn aanzienlijk vermogen, „ met alles wat daar aan vast was, na zijnen dood „ op de Familie van Mevrouw Edwin verviel. Mijn „Neef  ANNA. ai5 „ Neef, Huig, is zo fchoon en bevallig als zijn Va„ der, maar ik geloof niet, in alle opzichten, zo „ goed. Hij is een jaar ouder, dan mijn Broeder ,, Charles. Cecilia, weet gij, is een zeer berain„ lijk Meisje, en verdient de rijkdommen, waartoe „ zij gerechtigd is. Mama heeft mij wel gezegd, dat „ Lady Edwin eene uitmuntende Vrouw is: dit is al„ thands zeker, dat zij een goed hart bezit; maar ik weet ,, niet, waaraan ik het moet toerchrijven, dat ik mij „ altijd meer genegen gevoel, om voor haar te vree„ zen, dan om haar te beminnen. Ik hoop niet, dat „ het een inbreuk is op de gehoorzaamheid, welke „ ik mijnen Vader verfchuldigd ben, fchoon ik waar„ lijk geloof, dat ik mijn Oom eene grootere liefde, „ dan hem, toedrage. ó Zo gij eens wist, hoe „ vriendlijk hij tegen mijne Mama is, dan zoudt gij „ U niet verwonderen, dat ik hem zo liefheb. „ Nooit was'er, indedaad, ten dezen aanziene, ee„ ne gelukkiger Vrouw! Haar belang is ook dat van „ Sir William en zijne Echtgenoote beiden: en niet„ tegenftaande het onvoorzichtig gedrag van Papa „ hebben zij Cecilia voor mijnen Broeder beltemd; „ doch dit is een groot geheim. Waarlijk" „ hier fluisterde zij zeer zagtjes Mevrouw Ed- „ win is even Familieziek, als haar Vader was, „ en de enkele gedachte, dat één harer Kinderen „ aan lieden kunnen trouwen, wier geflachtlijst niet O 4 „ van  216 A N N A. „ van hier tot Llandor* kan reiken, zoude haar van „ hartzeer doen fterven." Anna konde niet nalaaten hartlijk te lagchen over dezen onnozelen inval harer Vriendin, die 'er nog bijvoegde: ,, ondertusfchen zegt Mama, dat de fchoon,, fte Jongman der waereld door deze dwaasheid dik„ wijls in zijn bederf is geloopen." Na eenige aanmerkingen op haar medegedeeld verhaal,fcheidden zij van elkander, naardien de jonge Jufvrouw Herbert bij Cecilia (liep. Toen zij 's morgens wêer bij een kwamen, vervulde de trotse houding van Mevrouw Edwin, het gevoel van haren hoogen rang, en de waarde, welke zij aan het adelijk bloed hechtte, in welk alles Anna zeer verre te kort fchoot, haar met dezelfde denkbeelden, welken Patty Herbert koesterde. Zij helde meer over, om eene perfoon te vreezen , dan te beminnen, die met de rest der waereld niets anders fcheen gemeen te hebben, dan hare uiterlijke gedaante, welke, hoe bevallig ook, eerder diende, om ontzag te verwekken, dan om iutenemen. Op een (lil, plechtig ontbijt volgde een niets beduidend gofprek, tusfchen Lady Cecilia en Jufvrouw Winifred, over eenen perfoon, die den naam van Trevannion voerde, een verre nabeftaande harer Familie beweerde te zijn, en, ongelukkig geworden zijnde, om onderfteuning verzogt. De geflachc- lijst  ANNA. ai7 lijst werd aanftonds voor den dag gehaald , en de Man, die een doortrapte bedelaar was, ondervraagt, dan zijn verhaal, aangaande zijne afkomst, ging zo mank, en hij was 'er zo ver af, dat hij de taal van 't land fprak, dat hij op het punt ftond, om aan de genade der Dienstboden te worden overgegeven, toen Lady Cecilia, zich herdellende , hem plechtig afvroeg, „of zijn naam met de daadTrevannion was?" De Man, die als een riet ftond te beeven, verzekerde haar dit ten delligden; waarop zij op eenen trotsen toon, terwijl zij zich omkeerde, andwoorde: „ welaan, laat hem heengaan, laat zijn naam hem be- „ fchermen!" Deze zaak ten naatiwften uitge- pluist, en met zeer veel plechtigheid afgelopen zijnde, begaven zich de jonge Lady's uit de zaal, en lagchten over de vooroordeelen van het adelijk bloed; terwijl Jufvrouw Winifred, met de gedachtlijst in hare hand, Mevrouw Edwin naar hare kamer verzélde. Ik vreeze, dat mijne Lezers, op dit oogenblik, een zeer ongundig oordeel over Mevrouw Cecilia Edwin zullen vellen, en ik moet derhalven, om haar recht te doen, over een karakter uitweiden, welk ik moet toedemmen, dat door mij tot dus verre in een beklaaglijk licht is voorgedeld geworden; doch waarin zich zo veele uitmuntende trekken opdoen, in vergelijking van den enkelen donkeren nevel, welke hetzelve tot hier toe ontluiderde, dat ik waarlijk verlegen O 5 ben,  ai8 A N N A. ben , waarmede ik het eerst zal aanvangen. Mevrouw Cecilia Edwin was, zo als de jonge Jufvrouw Herbert aan Anna verhaalde, de éénige Dochter van den Graaf van Trevannion; een Man, die zo zeer aan zijn Vaderland gehecht was, dat hij hetzelve flechts ééns van zijn leeven verlaten had, om, bij gelegenheid van het huuwlijk van den toenmaaligen Prins van Wallis, het hof van Londen te bezoeken. Hij was in eene regte linie een af- ftammeling van Llewellin, Prins van Zuid-Wallis, en ieder openbaar en afzonderlijk huuwlijk, in zijne geflacht-linie, was altijd met den eenen of anderen der oude helden van Cambria gefloten geworden. Deze Familie-trotsheid was op zijne Dochter afgedaald; dan dit was het eenige niet, welk zij van haren Vader had overgeërfd. Een ftandvastig en onver- fchrokken gemoed , welk voor zijn eigen rampen niet bezweek; maar zelfs aan anderen in hunnen tegenfpoed tot troost en bijftand verftrekte: een goedwillig hart; eene ziel, welke boven alle zwakheden verheven was; een rijkelijk vergelder van waare verdienften; een algemeen weldoener van noodlijdenden; in alle opzichten belangeloos en edelmoedig: zie daar het zedenlijk karakter van den Graaf van Trevannion en te gelijk dat van zijne Dochter Zijn Zoon, die van de Familie-trotsheid was afgeweeken, had alle zijne toegenegenheid verloren; doch de Graaf liet zich, in zijne befchikking over zijne goede-  ANNA. deren , geenszins door zijne gramfchap beduuren, zo dat Lord Trevannion, wanneer hij geleefd had fchoon hij van de liefde van zijnen Vader verdoken was, zijne rechtvaardige handelwijs omtrend hem zoude ondervonden hebben. Sir William Edwin, zo gelukkig door deze adelijke oedorven Dochter onderfcheiden, was van zulk eene oude en bijna even aanzienlijke Familie, als de Trevannions. Wat waren rijkdommen, beiden in de oogen van Vader en Dochter, op deze enkele overweging? Zijne luisterrijke afkomst deed hem den voorrang boven Hertogen verkrijgen, die Cecilia om hare liefde fmeekten; terwijl een fchoon Man, in hare oogen, misfchien, niet weinig diende, om de achting, zijner afkomst verfchuldigd, aanmerklijk te vermeerderen. Mevrouw Edwin was zo zeer ingenomen met den adel harer Familie, van welke zij zig als de eenige deun aanmerkte, zo lang haar Zoon ongehuuwd was, dat de waarde, welke zij aan hare hooge geboorte hechtte, bij dezulken, die haar niet door en door kenden, voor trotsheid en ijdele eere gehouden werd , terwijl hare liefdaadigheid veel meer een uitwerkzel van dien hoogmoed,dan van die voortreflijkegeneigdheid, fcheen te wezen, welke haar met de daad bezielde, en haar medelijden met de rampen van anderen inboezemde. Geen ongelukkige vervoegde zich bij haar te vergeefsch; noodlijdenden en rampfpoedi- gen  220 ANNA. gen vonden bij haar fleeds een rijken bron van troost en opbeuring, en nimmer weigerde zij denzulken , van wat landaard zij dan ook waren, haren bijftanden ondertleuning! In alle andere zaaken echter had haar Vaderland bij haar den voorrang: hare Dienstboden en Werklieden moesten ingeborenen van Wallis, en zelfs haar Vee moest op JVallifchen grond geteeld zijn, Nog meer: zij -was zo fterk op haar eigen adelijk bloed gefteld, welk door hare aderen ftroomde, dat zij meermaalen verklaarde, hare Kinderen liever te willen zien huuwen aan de arme en onbefchaafde bewooneren der woeste Wallifche gebergten, dan aan Edellieden van eenig ander land. Uit dit beginzel was het, dat zij in Hemde, om hare Dochter aan Charles Herbert te geven; en uit dit zelfde beginzel waren Sir William en zij met elkander overeengekomen, om hunnen Zoon aan eene eè'nige Dochter van wijlen hunnen digten nabuur, Türbville genoemd , uittehuuwen, fchoon deze Lady, buiten hare geboorte, indedaad, nog andere voorrechten bezat; zijnde naamlijk eene bedorven Dochter, die van hare ouders welken, voor dat zij tien jaaren bereikt had.overleeden waren een vrij jaarlijks inkomen van twaalf honderd Ponden, beneffens aanzienlijke goederen geërfd had. Haar Voogd, die in Dorfetfbire woonde, van het beraamde huuwlijk bewust, beitelde zijne Pupil, op haar eigen verzoek, op hetzelfde fchool, waarop zich de jonge Jufvrouw Edwin  ANNA. win bevond, tusfchen welke en haar weldra eene vuurige vriendfchap en hartelijke toegenegenheid Handgreep. Voor ik de karakter-fchets van Mevrouw Edwin eindige, moetik 'er nog bijvoegen, dat zij eene tedere Echtgenoote en braave Moeder was: hare Vriendfchap droeg het kenmerk van oprechtheid, doch zij was onverzetlijk in hare gramfchap, welke niet gemaklijk door iets anders konde worden gaande gemaakt, dan door eene beleediging van de eer harer Familie. Sir William was, zo als ik gezegd heb, een zeer fchoon Man, Hij was ongemeen goedhartig en vriendlijk, beminde de jagt boven alles, daarna zijne Kinderen, vervolgends zijne fles, en eindelijk het is met leedwezen, dat ik haar, na zo veele mededingers, moet noemen. zijne Echtgenoote, voor welke hij, indedaad, weinige genegenheid had, fchoon hij haar fteeds alle achting bewees, en bij elke gelegenheid zich ten uiterften oplettend omtrend haar gedroeg. Hij liet het beftuur van haren rijkdom en zij. ne middelen geheelenal aan haar over, en vroeg haar om eenig geld, wanneer hij het noodig had; zijnde hij van oordeel, dat het niet meer dan billijk was, daar zij zulk een aanzienlijk vermogen had ten huuwlijk gebragt, dat zij ook daarover naar welgevallen befchikte. Hare edelmoedigheid was eene gepaste vergelding voor zijn vertrouwen, zijn wil was de hare; terwijl zij de Familie van Herbert als hare eigen  S2a A N N A. eigen aanmerkte, Sir William hield zeer veel van zijne Zuster, uit welker aanhoudende aanzoeken om geld hij genoeg konde opmaaken, dat het gedrag van haren Man ten uitterften onbedachtzaam moest wezen, fchoon hij in geenen deele vermoedde, dat hetzelve door hem tot zulke fnoode oogmerken verfpild werd. Door opvolging van zijn Vader was hij gevolmagtigde van het Graaffchap in het Parlement, en zo algemeen geacht en bemind, dat zijne item voor de Stad en het Graaffchap onder welke !>«««/;-plaats behoorde, altijd de overhand had. —-Hoe dikwijls men ook bij hem had aangedrongen, om niet langer wegens zijne eigen Provintie in het Parlementte verfchijnen, maar zijne bediening nederteleggen, wilde hij echter hiertoe niet befluiten: zijn menschlievend hart klopte fteeds voor het belang van zijne Landgenooten. Schoon 'er niemand leefde behalven de eerfte Minilier in der tijd die in Sir William Edwin ooit eenen vijand vond, verzettede hij zich echter bij aanhoudendheid tegen de belastingen; niet, omdat hij, maar omdat zijne vrienden, dezelven moesten betaalen: deVaderlandfche partij vond in hem altijd een' zekeren fteun. — Terwijl de eigenaars van alle de Landerijen, welke de zijnen omringden , van tijd tot tijd de huur derzelven vermeerderden , bleeven de zijnen op den ouden prijs, waardoor zijne Pachters meer en meer in rijkdom toenamen. Van hier, dat dezulken, die Lan<  ANNA. ft23 Landerijen in huur hadden, uit dankbaarheid, en zij welken eenigen in eigendom bezaten, uit belang werden aangefpoort, om hunne onderfcheidea bezittingen in de beste orde te houden, of te verbeteren. Niet genoodzaakt, om op last van eenen kaaien en onmededoogenden Landheer van hun Vee te moeten afftaan , vermeenigvuldigde hetzelve hand over hand, terwijl op elke landhoeve en in elke ftulp vergenoegheid en blijmoedige nijverheid heerschte. Mevrouw Edwin betaalde weeklijks de uitfchotten van haren Rentmeefler, geen werk of ambagtsman mogt het huis verlaten, zonder eene promp. te betaaling voor zijne rekening te hebben ontvangen: zij oefenden eene niet minder gepafte, dan algemeene, liefdaadigheid; fchoon de fatzoenlijke omflandigheden , in welken zich allen, die in den omtrek van zulk een huis woonden, bevinden moesten , oorzaak waren, dat de item der noodlijdenden zich zelden deed horen. Jufvrouw Winifred Edwin was, tot haar leedweezen, eene Vrijster van veertig jaar; en fchoon zij zich in een heimlijk gefmeed ontwerp tot een huuwlijk, door dat van den Heer Mansel, zag te leur ge- fteld die met zeer vee! eerbied hare aangeboden hand had afgeflagen, onder voorwendzel dat hij reeds aan een ander verloofd was was zij echter het be- daardfle fehepzel, welk 'er op voeten gaan kondes terwijl deze mislukking noch hare natuurlijke goedhartig-  224 A N N A. tigheid verminderd, noch haar de hoop benomen had, om op een' anderen tijd beter te flaagen. Zij was,zo als indedaad alle deEdwiks waren,van eene allervriendelijkde geaardheid, en nimmer zo wel te vreden, dan wanneer zij tot over de ooren toe inde drokte zat; zodat Jufvrouw Winifred tot alles,wat het ook mogt wezen, gebruikt werd. Zij was de bemiddelaarder van alle liefde -gefchillen in het huis; de vertrouwelinge der Dienstboden , en een fchrik voor allen, die zich aan ontrouw of meineedigheid fchuldig maakten. —— Wanneer Mevrouw Edwin zich in de ftad bevond, dan rustte het geheele huislijk beduur op haar alleen, terwijl deze Lady, wanneer zij op het land was, buiten haar niets verrichtte. Zij verdond op haar, duim elke fraet, welke 'er in de afkomst van alle de oude Familien des Prinsdoms was, en befchouwde dezulken, wier geflachtlijst zij niet verder, dan drie of vier eeuwen, konde nafpooren, met de uiterde verachting, en als lieden van eene geringe afkomst; terwijl de naamen van hun, die hier eigendommen gekogt hadden, of toevallig waren komen woonen, bij haar in geene de minde aanmerking kwamen, en zij hen zelfs niet eens zien wilde, al moest zij 'er eenen anderen weg om inflaan. Ten einde Mevrouw Edwin genoegen te geven, had zij zich inzonderheid op de gedachtkunde toegelegd, in welke zij aanmerkelijke vorderingen gemaakt, en daardoor deze Lady niet weinig met  ANNA. S95 inet haar had ingenomen. Men behoeft zich dus tiieÊ te verwonderen, dat een onderwerp, waarin zij beiden zo veel vermaak vonden, een aanmerklijk gedeelte van heuren tijd wegnam; gelijk zij ook altijd des morgens bij het ontbijt over hetzelve fpraken. De jonge Juffrouw Cecilia Edwin was eene fchoone, lange bruinet, opgevoed op een der aanzienlijkfle kostfchoolen in Londen, waar nimmer eenigen wensch naar iets, welk voor geld konde gekogt worden, in haar hart oprees, zonder door eene daadelijke vervulling gevolgd te worden. Het was dus niet mogelijk, dat zij de waarde van hetzelve immer konde 1eeren kennen. Zij had veel in Romans gelezen. De Gouvernatt. te, wel is waar, keurde deze boeken, welken dikwijls eenen al te leevendigen indruk op jonge harten maaken, wel niet goed, althands niet, om dezelven aan hare jonge Lady's, die onder haar opzicht waren, in handen te geven; doch men ontmoet, helaas! onder de opvoedfters onzer aanzienlijke jonge Jufvrouwen, een groot aantal Gouvernantes, welke omtrend dit ftuk gansch niet naauwgezet zijn. Behalven dit was het onmogelijk, om eenige toegeeflijkheid te weigeren aan jonge Ladfs, die aan heur geduurig gefchenken uitreikten, en welke de beide aanftaande Schoon-zusters in ftaat waren, om haar te kunnen aanbieden. De zuivere aandoeningen en gevoelens derhalven LDeel. p vaö  g?g A N N A. van die Heldinnen, welke doorgaands, in den ouderdom van vijftien of zestien jaaren, alle de wendingen van de zagte drift der liefde kennerj,en die het genot dezer godlijke neiging boven alle aardfche genoegens (tellen, werden door Cecilia het meest begundigd; terwijl zij eene reis naar Schotland, met zekeren dierbaaren ongelukkige, voor eene groote eer rekende, en het, om hare achting bij zich zelve te bewaaren, noodzaakÜjk was, dat zij ongelukkig werd: uit hare fchoone, zwarte, leevendige oogen draalde een kwijnend vuur; haar boezem ontflipte nu en dan een' tederen zucht, en hpe ?eer haar gedel in zich zelf tot eenedunbloedigheid neigde, welke haar bloozend van kleur maakte, moest echter, integendeel, een bleek gelaat, een neergeflagen oog en eene zagte droefgeestigheid worden aangenomen. Indedaad, 'er was ééne zwaarigheid, naamlijk, dat zij ongelukkig nog niet één minnaar gehad had; en hoe kan eene jonge Schoone afleert ongelukkig zijn? Zij moet in den jamnier der liefde niet zonder deelgenoot wezen. In den kring harer Bekenden wist zij niemand, die flechts half zo beminlijk, oplettend, of welgemanierd Was, dan haar Neef Charles; en niet het minde vermoeden hebbende van het oogmerk harer Moeder, om haar aan hem te huuwen naardien het be- flujt harer Ouderen genoeg zoude geweest zijn, om de geheele zaak te bederven befloot zij, dat hjj fa H?ld h?reï avqiituuren zoude wezen, I" hare d.rpk,-  ANNA. 227 drokke briefwisfeling, welke zij met eenige weinige van hare vertrouwde jonge Vriendinnen hield , was zij ongemeen openhartig en mededeelzaam; zij berichtte heur den oorfprong en voordgang dezer liefde, verhaalde rampen, welken zij niet kende, omflandigheden, die nimmer gebeurd waren, en fprak van beloften van liefde, welke alleen in hare eigen verhitte verbeelding door al haar lezen van Romans gaande gemaakt, beftonden. Weinige jonge Heeren bezogten Dtnnis-plaats of zij keerden als ongelukkige minnaars te rug. Zij wa ren beminlijk; zij konde hun als Vrienden behandelen; maar, helaa,] haar hart was reeds aan een dierbaar voorwerp verbonden doorbanden, welken de dood alleen konde losrukken. Onze Heldin werd weldra eene der vertrouwde Vriendinnen van Cecilia; terwijl de jonge Jt fvrouw Herbert, die zulk eene luisterrijke opvoeding „iet genoten had, met geene mogelijkheid konde begrijpen, dat eene zo wel uitgedrukte neiging louter in ■geheeld ware. Zij geloofde, dat Cecil.a haren Broeder hartlijk beminde, doch zij twijfelde fomtijds he.mlijk, of zij zich niet wat al te veel met eene gelijke tedere wederliefde vleide. Haar Broeder was met de vacantie hier, zodat zij befloot, om op zijn gedrag, ten aanzien van Cecilia, heimlijk te letten ; fchoon hare kiefche oplettendheid omtrend de trotsheid van hare Nicht haar weerhield, ora de, P 3 z <3  228 A, N N A. ze twijfel zelfs aan Anna te ontdekken, die van haren kant befloot, dat Charrles Herbert en Cecilia Edwin een paar getrouwe en ftandvastige Gelieven waren. Einde van het Eerste Deel." J- Ter Drukker ij e van ALTHEER.  ANNA. TWEEDE DEEL.   ANNA, Naar het Engelsch VAN MEJUF VROUWE B 17 JR W JE 27. TWEEDE DEEL. Te UTRECHT, Bij B. WILD en J. ALTHEER. md c o h x x x i x.   ANNA. HOOFDSTUK L Dankhaare hooggevoeligheid. P | 'v j. oen Anna allereerst op Dennis-plaats kwairi, werd zij door Mevrouw Edwin als een lief, aardig Landmeisje ontvangen, welke door Mevrouw Herbert j bij mangel aan meer verkieslijk gezelfchap, met haare opmerking was verwaardigd geworden; terwijl haare Dochter, de jonge Jufvrouw Edwin, niet gewoon, om de bekoorlijkheden of verdienden van haare Vriendinnen optevijzelen, haar ook in dat licht aan haare Mama had voorgedragen, met bijvoeging, dat zij goedaardig, en zulk eene groote gunftelinge van haare Nicht Patty was, dat het onmededogend zoude wezen, zo men de een van de andere fcheidde. Eené dergelijke aanmerking was altijd genoeg, om Mevrouw Edwin op zulk eene wijze te doen handelen, als met haare eigendenkbeelden van welvoeglijkheid overeenkwam, en door welke zij teifens het genoegen van een ander, inzonderheid wanneer deze de geliefde Nicht van haaren Echtgenoot was, konde bevorderen; zo //. Deel. A al.  , ANNA. als zij dan ook hierom in de uitnoodiging had toegeftemd. Dan hoe weinig bekend en geacht Anna ook in andere opzichten was, toen zij op D«»»/s-plaats kwam, werd zij echter door Sir William en Mevrouw Edwin aangemerkt, als ten vollen gerechtigd tot alle die achting en beleefdheid, van welke men haar bij aanhoudendheid blijken gaf. Ondertusfchen verliepen 'er eenige dagen, voor en aleer deze Lady, die zich noch uit nieuwsgierigheid, noch uit goedhartigheid, noch uit trotsheid aan haar liet gelegen liggen, met de trekken van haar bevallig gelaat bekend geraakte. De Natuur had dit bekoorlijk af beeldzel eener zu> vere, verhevene ziel,niet gevormd,om lang over het hoofd gezien te worden. De innemende zagtheid en bevallige fchoonheid van haar gelaat maakte eindelijk de verwondering van Mevrouw Edwin gaande; terwijl de ontelbaare bekoorlijkheden van haare perfoon en zeden, door de weinige oplettendheid, met welke men dezelven befchouwd had, nog meerder luister ontvingen. Zij werd nu door haare uiterlijke fchoonheid en haare inwendige uitmuntende hoedanigheden ten fterkften getroffen, en zij was niet wein.g verbaasd, toen zij befpeurde, dat haare opvoeding en voortreflijke begaafdheden, fchoon jong en ten eenenmaale onkundig van de waereld, gevoegd bij haar uitmuntend verltand en behaaglijke zeden, gelijkftond aan alles, wat zij immer onder lieden van den eerlten rang ontmoet had. Indedaad zij waren van dien aard, dat  ANNA. 3 dat zij op alle teekenen van de vleiendfte onderfcheiding een volkomen recht hadden, en met dezelven vereerd werden; gelijk zij dan ook, uit dien hoofde, binnen weinig tijds, de meest begunfligde Gezellin werd van Mevrouw Edwin. Anna, fteeds dankbaar en verplichtend, beijverde zich omtrend alles, waarmede zij eene Lady konde behaagen,die haare achting niet minder, dan haare genegenheid, verdiende; terwijl zij, na de ontdekking der menigvuldige verhevene en goede hodanigheden, welke den aanzienlijken rang van Mevrouw Edwin tot een edel iieraad verftrekten, in haar gezelfchap ongemeen veel vermaak vond. De jonge Jufvrouw Edwin dreef met dit plomp gedrag zo als zij het verkoos te noemen den fpot; doch Anna, meer belang in de liefde der Moeder, dan in de achting der Dochter Keilende, maakte geene zwaarigheid, te gelooven, dat zij het wel degelijk aan het rechte einde had, wanneer de jonge Cecilia het mooglijk anders begreep, en dat zij niet konde üitgelagchen worden over een gedrag, welk haar genoegen en voordeel verfchafte. Op een der plaifier-togtjes, waarop Mevrouw Edwin onze Heldin met eene plaats in haare Cabriolet vereerde, deed zij Anna de fchoonheid der heestergewasfen en bloemen opmerken, welken in zulk eene menigte op de toppen der woeste bergen groeiden; 'er bijvoegende, dat zij 'er de waereld wel om zoude A 2 ge-  4 ANNA. geven, wanneer zij een volkomen ftaatfij-kleed had, welk naar dit model vervaardigd was. Het borduuren verftond onze Heldin in den grond. Jufvrouw Mansel was zelve een der beste borduurfters in Engeland, en eene groote lief hebfter van deze konst; terwijl haare Pupil, door haar onderwijs, 'er genoegzaam zo ver in gevorderd was, als zij zelve. Begeerig, om de goedwilligheid der Lady meer en meer aantekweeken, bood Anna zich aanftonds aan, om zulk een kleed, tegen den geboortedag derKoninginne, op welken de jonge Cecilia Edwin aan het Hof zoude voorgefteld worden, te vervaardigen. Mevrouw Edwin grimlagchte over haarenijver,om eene taak te ondernemen, welke zij niet geloofde, dat zij zoude kunnen volvoeren, voor dat haare jeugdige Gezellin haar eene tekening der heefters en bloemen, welken zij bewonderde, naar het leeven, en op eene meesterlijke wijze gefchetst, ter hand ftelde. — Aanftonds werd 'er een ftuk kostbaar wit fatijn ontbooden, waarop door onze Heldin in eenen tempel zittende, welke op den top van eenen nabijliggenden heuvel ftond, en haar tot een ftandpunt diende met zo veel fmaak het patroon getrokken, en vervolgends met de gepaste koleuren geborduurd werd, dat men van de fchoone konftenaares als een wonder begon te fpreken; terwijl allen, die Dennisplaats bezogten, haar voor het beminlijkst Meisje van het geheele Graaffchap hielden. De  ANNA. 5 De maand, welke aan de beide jonge Lady's vergund was, liep bijkans ten einde, en men verzogt op het dringendst, dat zij nog eenigen tijd mogten blijven; dan dezelfde brief, welke daartoe de toeflemming behelsde, vervulde Anna met de tederfle droefheid. Jufvrouw Mansel had eene fchielijke duizeling in haar hoofd gekreegen, welke door den val van een' fleenen trap was veroorzaakt geworden, waardoor zij eene wond had ontvangen, aan welke zij zich zo onpasfelijk bevond, dat zij het Kafleel van Llandorê had moeten verlaten, en naar huis keeren. Dennis-plaats, deszelfs fchoonheid, pragt en luifter, de vleiende onderfcheiding, met welke Mevrouw Edwin onze Heldin behandelde, de gulle vriendfchap en verkeering van Sir William, het gezelfchap haarer jonge Vriendinnen; dit alles had voor haar nu geene de minfle bekoorlijkheid: alle poogingen , om haar nog eenigen tijd te houden, waren vruchteloos; Jufvrouw Mansel, haare waarde moederlijke Vriendin , die haar meer dan eene Moeder was, bevond zich onpasfelijk, en Mevrouw Edwin zag zich, tot haar leedwezen, genoodzaakt, om Anna naar huis te laten vertrekken, fchoon haare achting voor dit Meisje, door de aangevoerde beweegreden, 1 vermeerderde. Zij vond Jufvrouw Mansel veel erger, dan zij zich [ uit den brief van Mevrouw Herbert had voorgefleld, en de braave, waardige Predikant bijna wanhoopig; A 3 doch  6 ANNA. doch haare tegenwoordigheid deed de vreugd in de harten haarer beide Vrienden herleeven. Jufvrouw Mansel konde haare traanen over dit leevendig blijk haarer toegenegenheid niet weerhouden, en verklaarde , dat zij nu geenen anderen Geneesheer noodig had'; terwijl haar Echtgenoot, wiens geheele gelukzaligheid in zijne Vrouw als in één middelpunt zaamen liep, in eene dankbaare verrukking was opgewogen over het gelukkig uitwerkzel, welk het gezicht van Anna bij haar te weeg bragt. De herdelling dezer uitmuntende Vrouw ging langzaam en onzeker voord; haar gezwollen en ontdoken been deed haar het huis houden; terwijl haare overige pijnen haar zelden toelieten, om van eenigen der vriendelijke Buuren een bezoek te ontvangen. Deze korte afwezigheid, welke voor Anna, als het ware, eene nieuwe waereld had geopend, en haar tooheelen doen befchouwen, die zo ver in pragt en luider boven alles, wat zij op het Landgoed van den Heer Melmoth had gezien, uitmuntten, als dit Landgoed de wooning van den Predikant Mansel over-. trof; deze korte afwezigheid, zeg ik, was van geen ander gevolg, dan dat deze Vrienden haar daardoor nog dierbaarer waren geworden, en zij in het ftille leeven, waarvan zij eenigen tijd was verdoken geweest, een nieuw genoegen vond. Zij had nu eenen ouderdom bereikt, waarin devoordeelen, welken zij uit het vriendelijk onderwijs van den  ANNA. r den Heer Melmoth getrokken had, blijkbaar werden: haar verfiand en oordeel, de befluurers van alle haare daaden, hadden zulk eenen trap van volkomenheid bereikt, als haare jaaren verre overtrof; de lesfen, welken zij van hem had ontvangen, waren die van eer en deugd: zij had al vroeg geleerd, om de ondeugd, onder welke gedaante zij zich ook mogt vertoonen, met een oog van de uiterfle verachting te befchouwen; terwijl alle deze beginzels haar van jongs af door haare Gouvernante ten diepften ingeprent, en door de natuurlijke vroomheid van haar eigen hart waren bevestigd geworden. Onkundig van allen bedrog, hield zij ook anderen van die ondeugden niet verdacht, tot welken zij zelve niet in ftaat was: zij bezat eene groote maate van edele trotsheid, welke dikwijls bij haar een fmartlijk gevoel van haaren behoeftigen toeftand en haare afhanglijkheid van de liefdaadigheid van vreemden, verwekte; en het was deze trotsheid, welke haar allereerst de noodzaaklijkheid had doen bczeffen, om die vermogens, welken God haar gefchonken had, ten haaren voordeele te befteeden. Zij kende het grootmoedig hart van Mevrouw Edwin, en vleide zich, wanneer haar borduurwerk, welk zij mede naar huis had genomen, naar genoegen was, dat zij alsdan zulk eene belooning voor haaren arbeid zoude ontvangen, als haar in ftaat zoude Hellen, om niet langer geheel te behoeven aftehangen van de edelmoedigheid haarer Vrienden, A 4 wier  % ANNA. wier inkomen zij vreesde, dat, bij zulk eene kost; baare ziekte, gering genoeg voor derzelver eigen onderhoud zoude wezen. Zij begon hierom met blijdfchap eene taak, van welke zo veel afhing; terwijl zij, naast het bed, of den leuningftoel haarer waarde Vriendin gezeten, het aanhoudend voordeel van haaren raad en haar onderwijs, ten aanzien van het fchakeeren en fehaduwen der bloemen, genoot. Zodra als zij ééne baan voltooid had, zond zij dezelve naar Dennis-plaats. Mevrouw Edwin was in verrukking over de fchoonheid, en den fmaak, welke zich allerwege in het borduurwerk onzer jonge Heldin vertoonde, en zond haar voor een gefchenk eene beurs van twintig Ponden, met verzoek, oin dezelve te willen aannemen, en 'er zodanig iets, zo het mooglijk was, voor te koopen, welk haar zo aangenaam zoude wezen, als haar arbeid aan Mevrouw Edwin was. Vervuld van blijdfchap en een edel zelfgenoegen, overhandigde Anna deze beurs aan haare onwaardeerbaare Vrienden. „ Hoe gelukkig zou ik wezen," zeide zij, „ wanneer ik mijne oogen zonder fchaam„ te op U kon vestigen, of wanneer ik in ftaat wa„ re, om U mijne dankbaarheid, van welke mijn hart „ doordrongen is, onaffcheidelijk van mijne ver- plichting, te kunnen toonen! Mogt het" vervolgde het dankbaar Meisje; terwijl zij zich voor haare weldoeners op haare kniën nederwierp, en haar met de  ANNA. o de eene hand de beurs aanbood „ Mogt het een- „ maal mijn gelukkig lot worden, om U te trooften „ en optebeuren, dan zoudt gij nimmer, zo ik ver„ trouwe, eenig gebrek hebben I Uwe Anna zai nooit „ de dankbaarheid vergeten , welke zij aan U ver„ fchuldigd is!" Wanneer mijne Lezers immer ooggetuigen zijn geweest van de erkendtenis van edelmoedige harten, dan zullen zij zich mooglijk eenig denkbeeld kunnen vormen van de aandoeningen, welken onzeWaïïifche Predikant en zijne Vrouw, op de dankbaare uitboezemingen van een onbedorven hart, gevoelden; terwijl , daartegen, wanneer zij nimmer zulk een treffend tooneel befchouwd hebben , eene befchrijving daarvan hun niets zal baaten. Jufvrouw Mansel rustte niet, voor dat zij om linnen, een Amazoone kleed en andere verdere Iand-tooifels welk alles, het geen niemand haast zal kunnen begrijpen, niet meer dan de volle twintig Ponden bedroeg ten behoeve van onze Heldin gezonden hadj A s HOOFD,-  io ANNA. HOOFDSTUK II. Waarin onze Heldin tot een Huuwlijk wordt aangezogt. \V"elke haast Anna ook had, om haare taak te volvoeren, en boe pijnlijk ook nog Jufvrouw Man. sel bleef, waren zij echter niet geheelenal van gezelfchap verftoken. Mevrouw Herbert kwam heur bij aanhoudendheid bezoeken, en liet fomtijds door haar' kok wildbraad, of de eene of andere geringe lekkernij, welke zij vooronderftelde, dat de zieke mogt gebruiken, naar de Pastoorij brengen; wanneer zij aldaar het middagmaal hield, om Jufvrouw Mansel tot het eeten aantemoedigen. Bij een dezer bezoeken, werd zij door den jongen Heer Wilkinson verzeld,die den Predikant en zijne Vrouw, te Llandorê dikwijls ontmoet,doch daar hij eenigen tijd om zijne zaaken in Engeland geweest had Anna nog nooit gezien had. De Heer Wilkinson was in de Yzer-werken gebruikt geworden, welken, zo als ik te vooren bericht heb , een gedeelte van den rijkdom van den Heer Herbert uitmaakten, die hem van Londen ontbooden, en het opzicht en befluur over deze werken had toevertrouwd; terwijl hij, door zijne kunde,nijver-  ANNA. „ verheid en verdienften, zich zo nuttig en noodzaaklijk voor de Maatfchappij gemaakt had,dat hij als deelgenoot derzelve aangenomen, en hem, in plaats van eene jaarwedde, zijn aandeel in de voordeelen werd toegeftaan, onder voorbeding, dat hij op de plaats, waar de Yzer-werken waren, moest woonen, en het opzicht en belluur over dezelven op zich nemen. Mevrouw Herbert droeg den Heer Wilkïnsow, en wel inzonderheid Anna , zeer veel achting toe. Zijne vooruitzichten waren groot, doch die van onze Heldin zeer gering; maar de beminlijkehoedanigheden van haar hart, en de bekoorlijkheden van haare perfoon, leverden in haar oog een genoegzaam evenwigt op; zodat zij bij zich zelve reeds een huuwlijk tusfchen dit verdienftelijk paar had vastgefteld. Zonder hem iets van haar oogmerk te zeggen, noodigde zij hem, om haar naar de Pastoorij te verzeilen, ten einde een keurig ftuk werks te befchouwen, waarvan zij echter den naam der beminlijke maakfler zorgvuldig verzweeg. Het gene zij voorzien had, gebeurde ook ten aanzien van den Heer Wilkinson. Hij werd fmoorlijk verliefd op Anna, welker fchoonheid op zijn hart een' gevoeligen indruk maakte, en werd ge. heel in verrukking opgetogen, toen zij, in een gefprek met Mevrouw Herbert, met zo veel befcheidenheid als gepastheid, de redenlijke en zuivere gevoelens van haar hart, met de bevalligfle leevendigheid , voordroeg, en hij haar, op verzoek der genoemde La.  ia ANNA. Lady, hoorde fpelen en zingen. Mevrouw Herbert was eene alleruittnuntendlte Vrouw, niet alleen ongemeen behaaglijk van zeden, maar ook oprecht en vriendlijk van aard, en de wensch, om zulk eenen vriendelijken geleider, op eene, voor haar meest, aangenaame wijze, te onderhouden, deed de verrichtingen van Anna, in de oogen van die Vrienden, in welker vleiende lofïpraak zij altijd haaren meeften roem ftelde, niet weinig waarde verkrijgen. De Heer Wilkinson, wiens opvoeding in vewe na niet gelijkliond met zijne uitmuntende natuurlijke begaafdheden, met welken hij gezegend was, gevoelde zijne liefde voor Anna alle oogenblikken aangroeien, doch vreesde, dat zulk e.en beminnelijk en voortreflijk Meisje voor hem niet beftemd was; terwijl het voorwerp zijner bewondering, geheel onkundig aangaande het oogmerk van Mevrouw Herbert, en den invloed van haare eigen bekoorlijkheden, noch het eerfte verdacht hield, noch aan het uitwerkzel der laatften eenig deel had. Toen Mevrouw Herbert en de Heer Wilkinson het Dorp verlieten, en naar huis te rug keerden, wist deze Lady weldra hem zo ver te brengen, dat hij, die indedaad verliefd was, den ftaat van zijn hart voor haar openlegde; gelijk zij hem dan ook wederkeerig van alles bericht gaf, wat Anna betrof. Zij geide, „dat zij een Wees-meisje, en eene Naastbeftaaude van de Mansels was; dat zij niets dan haare fchoon-  ANNA. .3 fchoonheid en uitmuntende hoedanigheden bezat, en dat zij geloofde, dat haare Vrienden haar gaarne aan een braaf Man, die eene ordenlijke kostwinning had, zouden willen huuwen;" 'er bijvoegende, „ dat zij van gedachten was, dat hij daartoe een gefchikt voorwerp zoude zijn, en dat zij niet anders konde zien, of hun huuwlijk zoude gelukkig wezen." Dit gefprek had ten gevolge, dat de Heer Wilkinson zijne bezoeken geduurig herhaalde, en kort daarna de gevoelens van zijn hart aan den Predikant openbaarde, die, volgens eene dwaaze gewoonte, hem geen het minfte andwoord wilde geven, voor dat hij zijne Vrouw geraadpleegd had: dan Jufvrouw Mansel verkoos, van haaren kant, om Anna de zaak eerst voor te Hellen, ten einde haar gevoelen over dezelve te hooren,voor en aleer zij haare eigen gedachten aan beiden mededeelde. De verbaasdheid en verlegenheid van onze Heldin, over het gedaane aanzoek van den Heer Wilkinson, was een louter uitwerkzel van haare natuurlijke zedigheid. Geene de minfte genegenheid voor hem, of iemand anders, gevoelende, konde zij zich niet verbeelden, dat zij het voorwerp zijner liefde konde wezen; te meer, daar zij hem met geen greintje meer oplettendheid befchouwd had, dan zij zijn GrootVader zoude gedaan hebben; en zij was 'er zo vef af, om hem, of iemand anders van zijne Sexe, mee «en gunftig oog te befchouwen, dat het denkbeeld, van  I4 ANNA. van in bijzondere aanmerking te kwnen, haar meet fmart dan genoegen veroorzaakte; gelijk zij dan ook, zeer koeltjes, aan haare Vrienden verklaarde, „dat zij, in het genot van derzelver vriendfchap en befcherming, zo gelukkig was, dat zij niet van ftaat wensente te veranderen." Zodanig eene vrouwelijke afwijzing, van zulk eenen voordeeligen voorflag, behaagde den Heer Mansel; hij wenschte haar geluk met de toegenegenheid van een' Man, op wiens cbarakter.zo wel als omftandigheden, niets te zeggen viel, en zeide, „dat hij hoopte het genoegen te zullen hebben, om zijn dierbaar Ki'nd aan een waardig Jongeling te uittehuuwen, die de geheele waarde van zulk eenen uitmuntenden zegen gevoelde." Anna verwonderde zich niet weinig over deze taai, en was zo eenvouwig en oprecht in haare grondbeginzels,dat zij met geene mooglijkheid konde begrijpen, hoe men dat gene, welk zij voor eene wezenlijke weigering hield, als eene toeftemming konde aanmerken. Getroffen en zichtbaar ontroerd over de verkeerde uitlegging van den Heer Mansel, fmeekte zij, dat 'er niet verder op dit onderwerp mogt worden aangedrongen; indedaad, zij hield zich verzekerd, dat zij voor den Heer Wilkinson nimmer zo veel achting konde gevoelen, als zij wist, dat Jufvrouw Mansel voor hem had. Zij borst uit in traanen, en gaf niet onduidelijk te kennen, dat zij vrees-  ANNA. I5 vreesde, dat deze haare Vriendin en haar Echtgenoot haar moede waren. Zij omhelsden haar hierop beiden met alle tederheid, en baden haar, dat zij haare droefheid zoude maatigen, en zich zelve toch niet kwellen; terwijl Jufvrouw Mansel'er met veel nadruk bijvoegde: „ al was Wilkinson een Keizer, „ dan zou ik mijne Anna nog tot geen huuwlijk wil„ len dringen, waartoe zij niet uit eigen volle ver„ kiezing haare item had gegeven. „ Haare jeugd en weinige ondervinding waren bij deze waardige luiden eene genoegzaame reden, waarom Anna den voorflag van Wilkinson van de hand wees; doch daar zij verzekerd waren, dat haar hart nog geheel vrij was, vleiden zij zich met de hoop, dat de tijd zijne wenfchen met eenen goeden uitflag mogtbekroonen. Zij raadden hem derhal ven, dat hij eerst zoude trachten, haare achting te verdienen, voor en aleer hij bij haar op haare hand aandrong;ten welken einde zij hem den vrijen toegang tot hun huis verleenden. Hij werd met alle teekenen van achting en vriendfchap door den Predikant en zijne Echtgenoote behandeld; terwijl zijn gezelfchap, inzonderheid voor de laatfte, aangenaam en vermaaklijk was, vermits de jonge Jufvrouw Herbert het overig gedeelte van dien zomer op ZW-pIaats doorbragt, alwaar zich ook thands haare Moeder bevond. Toen de winter-avonden naderden, nam de Heer Wilkinson zijn intrek op het Kasteel te Llandorê-, zijn-  iS ANNA zijnde de Yzer-werken, waarbij hij een huis had, tS ver van de Pastoorij gelegen, omiederen avond want hij floeg geen enkelen over, zonder zijne geliefde Anna te bezoeken — derwaards te rug te keeren. Hij las voor onze Heldin, terwijl zij aan haar borduurraam zat; fpeelde het een of ander onzondig fpel met den Heer Mansel en zijrte Vrouw, en was altijd mede van de partij, wanneer zij, fchoon dit zelden gebeurde, aan de vermaaken der onfchuldige Dorp-bewooneren deel namen, welke alleen gerigt waren, om den tijd te genieten, maar niet om dien te verkwisten: wanneer zij dansten, dan was hij de dansgenoot van Anna 5 wanneer zij elders naar toeging, dan was hij haar geleider, en wanneer zij eene wandeling deed, dan was hij fteeds aan haare zijde. Ondertusfchen dienden deze herhaalde bijeenkomften en veelvuldige gelegenheden enkel en alleen, om haar ten vollen te overtuigen van den indruk, welken zij op zijn hart gemaakt had, zonder dat dezelve van eenig gunflig gevolg ten zijnen opzichte waren. Hoe meer zij zijn gezelfchap genoot, hoe minder zij zich geneigd gevoel* de, om aan zijne aanzoeken een gunflig oorteleenen. De Heer Wilkinson Was, buiten alle tegenfpraak, een fchoon, bevallig Man; hij had in zijne rtera en manier van voordragt iets bijzonder zagts; was Van een behaaglijk voorkomen, en ongemeen welieevend ; bezat een meer dan gemeen verftand, *n had op dezen tijd omtrend den ouderdom van  ANNA. 1? vanatrt of negenentwintig jaaren bereikt. Er viel dus op zijn uiterlijk perfoon en zijne charakter niets aa'ntemerken; terwijl hij zich bovendien niet alleen reeds in gunftige omflandigheden bevond, maar zijne middelen zelfs, door zijne voorbeeldige zorg en naarfligheid, dagelijks zag toenemen : doch een hart, gelijk dat van Anna , die de waereld niet bij ondervinding kende, vorderde iets meer, naardien haare eigen gevoelens de zuivere uitvloeizels waren van godsvruchten deugd. Al waren nu die van Wilkinson dezelfden geweest, dan ontbrak het hem nog aan die tederheid en bevalligheid, om ze uittcdrukken, welke tot haar geluk zo nood' zaaklijk fcheen. Na duizend vruchtloofe poogingen, om te (preken een tijdflip, waarin een op¬ recht en ftandvastig minnaar, die niet weet, of zijne liefde met wedermin zal vergolden worden, zich altijd in een zeer ongunflig licht vertoont openbaarde hij haar eindelijk, met eene ftamelende tong, de vuurigeen oprechte liefde, welke hij haar toedroeg, en had het verdriet, dat hij door haar, die nimmer de waarheid verloogchende, en ten eenenmaale onkundig was van alle die konftenaarijen, welke doorliet bedrog van de eene Sexe bij de andere eene noodzaakIijkheid zijn geworden, op eene koele wijze geheel werd afgeweezen. Zijne fmart was onuitfprekeüjk. Met een vol hart en een bedrukt gelaat, begaf hij zich naar het boekIL Oiel. B ver-  l8 'A N N A. vertrek van den Heer Mansel, die, uit hoofde va» zijne toegenegenheid voor Anna, over haare ftandvastige volharding bij haare eerfte verklaaring, bijna even zeer verwonderd was, als de ongelukkige Wilkinson konde wezen. Ondertusfchen wilde Jufvrouw Mansel zich bulten.het geval houden, en verzogt aan haaren Man, om zich insgelijks niet met eene zaak te bemoeien, van welke het geluk van haare waardige jonge Vriendin zo geheelenal afhing. Het was dus vergeefsch ,of de verliefde Wilkinson om haare voorfpraak verzogt: alles, wat hij konde verkrijgen, was, dat hij den vrijen toegang tot het huis van den Predikant behield: eene vrijheid, van welke hij zo getrouwlijk gebruik maakte, dat hij met zijne bezoeken zelden één dag overfloeg, terwijl hij te gelijk zorg droeg, om het gerucht, dat hij aan de jonge Jufvrouw Mansel reeds werkelijk verloofd was, meer en meer te begunftigen; gelijk hetzelve, naardien zij altijd bij eikanderen waren, genoegzaam een algemeen geloof vond. HOOFD-  anna. ï9 HOOFDSTUK III. Waarin de Lezers eene nieuwe kennis ontmoeten. kleed van Mevrouw Edwin geraakte, op den Jaatften dag van het jaar, voltooid, en werd naar Londen gezonden, alwaar de arbeid van Anna door de beste kenners van finaak enkonst algemeen bewonderd en gepreezen werd. De uitbundige lofspraaken, welken zij daarover ontving, waren voor haar ongemeen vleiend, terwijl het gefchenk, welk de dankbetuigingen van Mevrouw Edwin verzelde, haar erkendtelijk hart van dankbaarheid deed overvloeien. Jufvrouw Mansel aanvaarde, op verzoek van onze Heldin, het befluur over haar geld, en 'er werd aanftonds weêr aan een nieuw kleed voor de jonge Jufvrouw Edwin begonnen. Reeds vroeg in de Lente kwam het Huisgezin van Mevrouw Herbert naar Wallis te rug. Anna was nu in haar agtiende, en de jonge Jufvrouw Herbert in haar twintigfte jaar, en 'er ontftond tusfchen deze beide jonge Lady's eene vriendfchap, die niet minder oprecht dan ftandvastig was. De kinderlijke vermaaken, waaraan zij zich tot dus verre haddenovergegeB 2 ven,  so A N N A.' ven, werden nu door edeler geneugten en nuttiger bezigheden vervangen. De denkbeelden van gezond verfland en goeden fmaak, waarvan Anna door den Heer Melmoth de eerfte indrukken ontvangen had, en die naderhand door Jufvrouw Mansel zorgvuldig waren aangekweekt geworden, hadden toen reeds in het hart van onze Heldin een der hoogde trappen van menfchelijke volmaaktheid bereikt, en deze jonge Vriendinnen, beiden door de beste geneigdheden bezield, waren voor eikanderen van een onderling nut. De jonge Jufvrouw Herbert had eene deftige, alhoewel geene kostbaare, opvoeding genoten, en te Bath, waar zij zich met haare Ouders zulk een aanmerklijk gedeelte van het jaar ophield, de groote waereld, van welke Anna geen het minde denkbeeld had, leeren ken- nen Onze Heldin, daartegen, bezat een groot deel letterkunde: alle haare denkbeelden waren hunnenoirfprong verfchuldigdaandie indrukken, welken haar hart in haare vroege jeugd, in gundiger omHandigheden, ontvangen had: door het aanhoudend lezen had zij, gelukkig, veel fmaak en een goed oordeel verkreegen: zij had een derk geheugen, en die zaaken, over welken zij haare Vriendin, uit erkendtenis voor haar onderwijs aangaande de befchaafde waereld, verkoos te onderhouden, waren van dien aard, dat zij bij een jong gevoelig Meisje niet anders dan een goed onthaal konden ontmoeten. Met  A N N A. ai Met één woord, zij waren zo voImaakt ^ kanderen te vreden, en zo ingenomen met elkander, ge' zelfchap, dat Mevrouw Herbert aan haare Do Z vnjhe.d gaf, om de éene wegk ^ ^ J e vrouW Mansel te mogen doorbrengen , mits deze da t ook aan Anna vergunde, om de volgende op he Kasteel te ZW^temogenbI.Ven S °P het De maanden Malj, JmiJ en JuKj „ Ze harte,ijke vriendfchap en gn.le verLerlng f 0 d g voorb.j zonder dat ééne enkele kommerh ke gedah te hutten den toeüand van Jufvrouw Mansel, beii v ^0e" SUnfl,'ger WCrd' het voegen de beide Vriendinnen floorde. Op dezen tijd kwam een jong vreemdeling, dien Anna nog nimmer gezien had, te LlanJe. D" Heer Charles Herbert en onze Heldin kenden vol! maakt: hunne onderlinge charakters, en waren, door debefchrtjving, welke men hun van dezelve„ gege ven had, reeds met e.kanderen ingenomen. Dan foe' groot ook de verwachting van den jongen Hpkbert ware, konde hij echter zijne verwondering nie ver- bergen,roen zijne Zuster hem bij haare Vriendin rlgl Inded ad,z,j vertoonde zichinzijn oog cneindigveg; « verheven boven alles, wat een zwak penfeel ka„ fchetfen, of zich een jeugdig Dichter kan verbeeld wanneer zijn hart van liefde gloeit. Gelukkig had zijne Moeder hem het nieuws — welk zn voor zeker hield — verhaaId, dat zjj aan B 3 WlL.  as ANNA. Wilkinson verloofd was, en dat zijne denkbeelden van eer overeenkwamen met die der oude Helden van Cambria, volgends wier gevoelen, het aan niemand vrij ftond, om de geheiligde rechten van eenen ander aanteranden. De Heer Herbert was,op dezen tijd, in zijnvierëntwintigfte jaar en van eene zeer fchoone houding; hij had een gulhartig, blijmoedig en manlijk gelaat; zijne oogen waren doordringend en fpraken de taal van zijn hart; zijne tanden waren fchoon, en zijne manier van voordragt was behaaglijk. —— Hij was een bij uitftek braaf en medelijdend mensch, en gevoelde naauwlijks, over eene ontvangen beleediging, zijnen boezem van gramfchap en verontwaardiging gloeien, of de ftem der droefheid deed hem in traanen wegfmelten. Zijn hart en zijne hand waren fteeds geneigd tot den bijftand derongelukkigen; — hij was te edelmoedig, om rijk te wezen , en te oprecht, om te kunnen veinzen Eenige weinige ongeregeldheden in zijn vroeger gedrag omtrend de fchoone Sexe hadden, wel is waar. Mevrouw Herbïrt doen vreezen, dat haar Zoon de voetftappen van zijnen Vader zoude volgen; doch thands hadden alle bekommeringen daaromtrend bij haar opgehouden. Hij was de tederfte en gehoor, zaamfte Zoon, dien zij konde wenfchen, en hij hield zijne Moeder voor de beste en braaffte Vrouw der  ANNA. a3 der waereld. Hij was driftig welligt een uitwerkzel van zijn jeugdig bioed doch teffens vergeeflijk, en zo gulhartig, dat zoramigen hem van onvoorzichtigheid befchuldigden; fchoon dit zijn gedrag enkel was toetefchrijven aan de oprechtheid van een eerlijk hart, welk, daar het geene geheimen had te verbergen, zich ook weinig bekommerde, wie tot deszelfs diepfle fchuilhoeken doordrong. Iets te zeggen, welk niet met de waarheid overeenkwam, was in zijn oogde verachtelijkfte misdaad, en geveinsdheid de moeilijkfle taak van allen; want het was hem onmoog. lijk, om zich anders te toonen, dan hij indedaad was' Het beroep, waartoe hij beflemd was, verplichtte hem, om zich geheel en al op de ftudie toeteleggen, doch hij bezat geene de minfte verwaandheid op zijne verkreegen kundigheden. Hij was het geliefde Kind zijner Moeder; de Heer Herbert was trots op zijnen Zoon, en zijne Zuster en hij leefden zo wel en eensgezind met eikanderen, als of zij, met hun beiden, maar één hart hadden. Zulk een Man, als hij was, overtuigde Anna , toen zij hem de eerftemaal zag, dat'er Mannen waren waarvan hij'er een was —> die veel nader aan haaren trap van volmaaktheid kwamen , dan Wilkiisson , welke bij deze eerfte bijeenkomst tegenwoordig was, en zich, in haare heimlijke vergelijking, tusfchen hem en den jongen Herbert, aan haar niet iuzulk een voordeelig icht vertoonde, als hij buiten twijfel wel wenschte. B 4 Niets  S4 ANNA. Niets ontfhapt het oog van eenen Minnaar. De verwondering, met welke Herbert de voortreflijke fchoonheid van de jonge Jufvrouw MANSELbefchouwde; de oplettendheid, met welke hij alle haare handelingen gadefloeg; de blijkbaare goedkeuring, welke ;n zijné oogen te lezen was, wanneer zij fprak dit alles verwekte in den boezem van den ongelukkigen Wilkinson duizend bekommeringen. De jaloezij vervulde,voor deeerftemaal, zijne ziel: trouwens, wat had hij ook te wachten, daar de geliefde van zijn hart, wanneer hij met haar alleen was, of wanneer zij door niemand, behalven door hem, met de minfte onderfcheiding behandeld werd, zich onverfchillig omtrend hem toonde, en zijne liefde van de hand wees? Wat moest hij niet vreezen, daar een beminlijk en uitmuntend mededinger misfchien gereed ftond, om zich van alle voordeden te bedienen, welken haare koele onverfchilligheid, ten zijnen opzichte, hem konde aan de hand geeven. 'Er was maar één enkel middel, om den gevreesden flag te keeren: hij kende de edele en oprechte beginzels van den jongen Herbert; hij hield zich verzekerd, dat hij niet in ftaat was, om hem te beleedigen, zodra hij maar eens begreep, dat Anna aan hem verloofd was; hij wist, dat hij zich, door hem in dit denkbeeld te brengen, tegen alle poogingen zoude beveiligen .welken hij anders welligt zoude aanwenden , om haar hart van hem aftetrekken; en deze lis t,  ANNA. a5 list, de eerde, aan welke zij zich ooit had fchuldig gemaakt, delde hij onmiddellijk in het werk, zo ras zich daartoe eene gelegenheid aanbood. Hij beweerde derhalven ten ftelligden, dat zij onderling aan elkanderen verloofd waren; gelijk dan ook Charles Herbert , inzonderheid toen deze zaak door zijne Moeder, in haare onnozelheid, bekrachtigd, en bij allen in de nabuurfchap geloofd werd, aan de waarheid derzelve in geenen deele twijfelde. Hij wenschte Wilkinson met zijne behaalde overwinning gel uk; veklaarde, dat zijne keuze op het beminnelijkde Meisje gevallen was, welke hij ooit gezien had, en voegde 'er, met zijne natuurlijke openhartigheid bij, dat hij haar daaf zoude hebben moeten zijn, indien haar hart nog vrij ware g?weest. De nabuurige kleene Adel zo als de Ridders hier genoemd worden kwam van twintig mijlen in den omtrek, om den jongen Herbirt te bezoeken, waardoor onze beide jonge Vriendinnen van de gelukkige uuren, welken zij aan de gezuiverdde vriendfchap toewijdden, voor eene poos, beroofd werden. Anna werd, op haar erndig verzoek, vergund, om zo lang naar huis te mogen keeren, tot dat de drokte voorbij was; terwijl de jonge Jufvrouw Herbert, wanneer het gezelfchap enkel uit Heeren bedond, altijd bij haar kwam ontbijten. Zomtijds werd zij door haaren Broeder, wiens liefde niet wilde gedoogen, dat zijne Zuster zo ver B 5 al-  ,5 ANNA. alleen ging, verzeld; doch daar Anna, aan welke ' gezelfchap min of meer hinderlijk was, hem niet noodigde,om te blij ven, zo keerde hij telkens, na hettoewenfchenvan eenen goeden morgen, weder naar huis te rug. De beide jonge Lady's begonnen echter, tot groot leedwezen van Wilkinson, weldra haare voorige leevenswijs weder .aantenemen; terwijl hij, wanneer hij het eenigzins konde uitbreken, zijne bezoeken bij Anna herhaalde. De Heer Herbert was een liefhebber van de Mufiek, fbeelde op verfcheiden fpeeltuigen, was een uitmuntend zanger, en had eene bevallige en welluidende ftem. Wilkinson hoorde Anna met vermaak zingen en fpeelen, maar van de Mufiek verflond hij weinig, en zelfs geene jota van de-beste «ukken van Handel. Zijn gezelfchap, welk te vooien aangenaam was geweest, werd nu lastig en verveelend; zijn gedrag omtrend haar was onbeleefd, en beroofde haar van het gezelfchap van een verflandig Man, in wiens fchoone oogen, wanneer hij haar over het een of ander onderwerp onderhield, het genoegen te lezen was. Indedaad, het itrookte zeer weinig met de regels eener befchaafde opvoeding, om maar zo aanftonds, wanneer Herbert naast onze Heldin zat zo als dikwijls gebeurde op de eerfte aanbieding, zijne plaats intenemen, en naast haar te gaan zitten; terwijl Anna niet konde begrijpen, om welke reden Herbert, die, wanneer zij wan-  ANNA. 37 wandelden, of eens hier of daar naartoe reeden, altijd het eerst aan haare zijde was, aan Wilkinson zijne plaats overgaf, zodra als hij hem zag aan komen. Ondertusfchen zagen de Heer en Jufvrouw Mansel dit met genoegen; terwijl Mevrouw Herbert de oogmerken van Wilkinson blijkbaar begunftigde. Anna, dit befpeurende, fprak 'er derhalven met de eerften geen enkel woord over, en had geene gelegenheid, om de laatfte over zijn gedrag ten haaren opzichte te kunnen onderhouden , vermits hij nooit van zijne liefde repte, dan wanneer zij alleen waren, fchoon hij in gezelfchap al den fchijn van een begunfligd Minnaar aannam. Dit gebeurde echter maar tweemaal in de week. Onze Heldin was, in den tijd, welken'er tusfchen beiden verliep, daarzij noch 's morgens in haare wandelingen door eenen jaj loerfchen Minnaar ontrust, noch 'savonds in haaren omgang met den jongen Herbert geftoord werd, het eenige voorwerp van zijne oplettende aandacht, en alle zijne gefprekken waren geheel aan haar gericht. Door geenen enkelen wensch bezield, welken eer en deugd niet wettigde, en aangemoedigd door zijne zedigheid, met welke hij zijne meerdere kundigheid en verhevener zielsvermogens ten toon fpreide , hield alle agterhoudendheid op. Zij zong en fpeelde zijne meest geliefkoosde aria 5, wandelde dikwijls met hem, en luifterde met een onuitfpreeklijk genoegen, wan. neer hij zijner Moeder, Zuster en haar uit Mil- ton  28 ANNA. ton —— zijn meest begunfligde fchrijver het een of ander voorlas. In dezen gelukkigen toefland verliepen de maanden Augustus en September, doch een brief, welken men op dien tijd ontving, en waarbij de jonge Jufvrouw Edwin haar oogmerk te kennen gaf, om Mevrouw Herbert een bezoek te geven , floorde het genoegen dezer aangenaame verkeering. Twee maanden vroeger zoude Anna zich over de komst van Cecilia verheugd hebben;doch thands beroofde dezelve haar van allen vermaak. De jonge Jufvrouw Edwin Beminde bovendien den jongen Herbert,diehaar ongetwijfeld eene wederkeerige liefde toedroeg, en zulk eene omflandigheid konde de onderlinge verkeering zekerlijk niet veraangenaamen, zo als aan Wilkinson bleek, wiens gezelfchap altijd haar genoegen floorde. Jndedaad zij was zo weinig op zulk eene verkeering gefield, dat zij naar huis wilde te rug keeren, en aldaar blijven, zo lang als Cecilia op het Kafleel was. Daarteboven had haar borduurwerk een geruimen tijd genoegzaam geheel agter de bank gelegen; de Heer Herbert zoude nu onmogelijk geenen tijd hebben, om haar uit Milton voor te lezen; trouwens, de jonge Jufvrouw Edwin zoude ook haare oplettendheid, ter naauwer nood, aan de fchoonfle plaatfen van dezen uitmuntenden fchrijver willen toewijden, en zij wilde, door haare tegenwoordigheid, volflrekt zijn genoegen niet fiooren, terwijl Cecilia bij hem was. Zij  ANNA. 30 Zij beraamde dit plan, terwijl zij door de valei wandelde, toen Charles Herbert uit een flingerboschje, langs een pad, welk op den grooten weg uitliep, ten Ivoorfcbijn kwam. Of zij door deze verrasfing buiten baar humeur gebragt, dan of zij door verbaasdheid, of door iets anders, getroffen was, kan ik hier niet wel bepaalen; doch, hoe 't ook hiermede gelegen zij, zij werd zo rood als fcharlaken, en onmiddellijk hierop zo bleek als de dood. De Heer Herbert was, zo als ik aan mijne Lezers bericht heb, een goedaardig Man, en vol van medelijden. Hij vloog naar haar toe, en verzogt met eene ongeveinsde deelneming, de reden harer ontroering te mogen weten: hij verontfchuldigde zich, dat hij haar door zijne onverwachtte en fchielijke aannadering zo zeer ontrust had, welk gedrag hij bekende, da: zo veel te onverfchoonlijker was, daar het korte hout, waaruit hij ten voorfchijn kwam, en welk aan den voet van den berg ftond, hem niet alleen voor : haar gezicht verborgen had fchoon hij haar van het oogenblik af, waarop zij de rivier was overgevaren, had gezien maar hij bovendien, met het opzet¬ telijk, ftraf baar, oogmerk, om haar te verrasfen, naar haar was toegelopen: 'er bijvoegende, dat de fchrik, weiken hij haar had aangejaagd, hem op het gevoeligft griefde, en hij dus niet zoude rusten, voor dat zij hem zulk een fchuldig"gedrag had veri geven. An-  3o ANNA. Anna had zich, intusfchen, van hare voorige ontroering herfteld,en verfchoonde zich,op haare beurt, wegens de bekommering, welke zij hem had veroorzaakt. „ Maar vergeeft gij mij mijne onbedacht„ zaamheid ?"zeide hij tegen dejongeJufvrouw Mansel, die hij zijne hand aanbood: „zijn wij weêr „ goede Vrienden?" blijvende zijne hand haar nog toereiken , ten einde haar daartoe insgelijks uittenoodigen; gelijk zij dan ook, na eene korte twijfeling, de haare naar hem uitflrekte. Met eene blijkbaare aandoening, door welke zijn natuurlijke blos, welke zich over zijn gelaat verfpreidde, nog meerder luister ontving, wierp hij zich op zijne eene knie Yoor haar neder, drukte al trillende haare hand aan zijne beevende lippen, van welke nooit eenige andere taal, dan die van onbefmette zuiverheid vloeide, en zeide, terwijl zij dezelve, in volle ontroering, te rug trok: „hoe gelukkig is de Man, die door deze „ oogen, boven alle anderen, met goedkeuring be„ fchouwd wordt! Ach, Anna! ik zie Uw bekoor„ lijk aangezicht nog bloofen; ik zie uwen boezem „ nog van ontrustende aandoeningen hijgen! Maar „ vrees niet, mijne lieve Vriendin! Wees verzekerd, „ dat in mijne ziel geene enkele gedachte zal oprij„ zen, welke U zoude kunnen ontrusten. Ik zon „ de befchermer uwer eere wezen, en mijn bloed „ voor U willen doen ftroomen, mijn leven aan U „ willen opofferen, maar mijne ziel eerbiedigt „ de  ANNA. 3, „ de vereeniging van harten! Ik zou mijn geweren „ zelfs niet willen bezoedelen met den wensch, om „ de rust en het genoegen der onderlinge liefde te „ Itooren. Dan, van waar dit ffilzwijgen? Waartoe „ deze agterhoudendheid?" Ach! „riep onze Heldin uit, „ nu weet ik de reden!" Op dit oogendlik kwam Wilkinson, tot verbaazing van Anna , met verhaastte fchreeden, en een ontroerd gelaat, langs een ander pad, uit het bosch. Een dieper blos zo het al mogelijk is, dat zij fterker konde bloofen dan te vooren, verfpreide zich nu over haar gelaat; terwijl hij, zonder haare groete te beandwoorden, hen driftig voorbij liep. Niet wetende, wat hem deerde, werd haare ontfleldtenis nog grooter. Zij keerde zich om, ten einde hem natekijken, en ontmoette de oogen van Herbert, die haar bedrukt, alhoewel met oplettendheid, aanzag. „ Ik zie nu," zeide hij, terwijl eene bange zugt zijnen geprangden boezem ontflipte „ Ik zie „ nu de geheele onvoorzichtigheid van mijn ge„ drag! Gelukkig, gelukkig Man! Maar laat ik hem „ recht doen." Met deze woorden liep hij hem agter op, zonder dat Anna hem konde te rug houden, fchoon zij hem gaarne van de onwaarheid van eene zaak zoude hebben willen overtuigen, welke zij ontdekt had, dat bij hem buiten alle twijfel was. Hij kwam kort hierop met Wilkinson gearmd te rug, die haar nederig om vergeving verzogt; doch van onze Hel-  32 ANNA. Heldin, koeltjes, ten antwoord ontving, „ dat zij eigenlijk niet beleedigd was , en hij haar dus orn geene verfchooningbehioefdete vraagen." Hij wilde haarbij de hand nemen; maar, Hemel! welk een hoon ! Wat zoude Charles' Herbert wel denken? Zij gloeide van verontwaardiging. Ik heb te vooren aangemerkt, dat onze Heldin zeer driftig was. Haar gelaat, de aandoeningen van haar hart aan den dag leggende , ging de Heer Herbert ftil heen; latende Wilkinson zijne eigen zaak bepleiten, op wiens driest gelaat, welk hij met zo veel moeite had aangenomeu, zodra toen hij vertrokken was, neerflagtigheid en wanhoop te lezen ftond. Ten vollen overtuigd, dat hem geene andere hoop over bleef, dan die op de misvatting van Herbert gegrond was, beefde hij op het louter denkbeeld, dat zijne misleiding zoude ontdekt worden. Ondertusfchen zag hij duidelijk, dat zijn gedrag, verre van hem de genegenheid van Anna te doen verwerven, door haar integendeel met een oog van misnoegen en verachting befchouwd werd. Dan, hij had nog eenige hoop; en zo lang hem nog deze niet benomen was, koude hij niet befluiten, om een gedrag te veranderen , welk hij als het eenige middel befchouwde, om zijne oogmerken te bereiken; doch, daar zij de valschheid van het gerucht kende, welk hij alom verfpreid, of op zijn minst begunfligd had, wat zoude hij i  ANNA. 33 hij nu, terwijl zij onder vier oogen waren, ter verfchooning van eene handelwijs inbrengen, welke door haar voor eene der verachtelijkfte foort gehouden werd! Hij wierp zich voor haar op de kniën neder, en fmeekte om haar medelijden. Het bedrog, waartoe de liefde hem vervoerd had, was het eenige, welk hij ooit had gekend; hij verdiende haare gramfchap , doch bad haar om vergeving, en verklaarde, dat eene onweerdaanbare aandoening der oprechtlle en flandvastigfle liefde zijne ziel geheelenal vermeesterde: met één woord, hij fchreide en knielde beurtelings, en het bleek duidelijk, dat hij maar alleen aan zijne aandoeningen eenen vrijen loop behoefde te geven, om zo welfprekend te worden, als de vuurigfte Minnaar konde wezen. Het hart van Anna , welk van natuure teder en medelijdend was, en anders op de geringfle aandoening van anderen van een meêwaarig gevoel klopte, was nu volftrekt niet te vermurwen. Zij ontdekte in hefn, voor de eerfte maal, eene dubbelhartigheid, welke haar misnoegen zo veel te meer gaande maakte, omdat dezelve een uitwerkzel was van een vooraf beraamd ontwerp: en toen zij overwoog, dat de Heer Herbert fchoon zij in zijn gevoelen geen belang ftelde daarvan het flagtoffer was, daalde al de gramfchap en verontwaardiging, met welke haar hart vervuld was , op het hoofd van den ongelukkigen Wir kinson neder. Dan, wat zoude zij nu //. Deel. C aan-  3t ANNA. aanvangen? Zoude zij niet, wanneer zij met hem den weg naar het Kafleel vervolgde, haare Vrienden, door haar eigen gedrag, in het valfche gerucht verfterken, en daardoor zelve aan het gepleegd bedrog de hand leenen? Het denkbeeld, dat zij hem hierdoor welligt gelegenheid zoude geven, om op nieuw in zijne poogingen te flaagen, deed haar onmiddellijk befluiten, om naar het Dorp te rug keeren. Zij verliet hem, zonder hem met eenig andwoord te verwaardigen; terwijl de Heer en Jufvrouw Mansel zich niet weinig verwonderden, dat zij zo fpoedig weder te huis kwam. HOOFDSTUK IV. Behelzende eenige krachtdaadige befluiten, waarvan het eene al beter is dan het ander. "Wilkinson volgde onze Heldin, fchoon hij, ondanks alle zijne poogingen , geen andwoord konde verkrijgen. Zij bediende zich van het voorwendzel van hoofdpijn, om zich wegens haare fpoedige te rug komst te verontfchuldigen, en begaf zich aanftonds naar haare kamer, werwaards zij door Jufvrouw Mansel gevolgd werd, die ten fterkflen bij haar aandrong, dat zij het een of ander zoude gebruiken. Anna bedankte voor alles, zeide, dat een weinig rust haar  ANNA. a5 haar buiten twijfel wel zoude herttellen, en verzogt dat men haar geheel alleen wilde laten. Haare overwegingen van het gene 'er 's morgens ge» beurd was, verwekte bij haar een onaangenaam gevoel, uit'hoofde van de gemoedsgefteldheid, in wélke Charles Herbert haar verlaten had. Zij bragt zich, op nieuw, alles voor den geest, wat 'er was voorgevallen: haare eigen ontroering, het beeven van zijne hand, toen hij de haare aan zijne lippen drukte, maakten nog eenen diepen indruk op haar hart, zij hoorde nog zijne fteeds behaaglijke fteth.in welke op dien tijd eene tederheid was, die tot in de ziel doordrong, en zag nog de aandoeningen, welke de betuigingen van vriendfchap van dezen beminlijken Man verzélden! Waarom zoude zij hem misleiden? Waarom zoude zij voor Mevrouw Herbert en Patty veinzen? Want hoe groot ook haare vriendfchap met de laatlle geweest ware, en door welke gulhartigheid dezelve zich ook onderfcheideh had, was de liefde echter nimmer het onderwerp van heure onderlinge, gemeenzaame, gefbrekken geweest. Zo de jonge Tufvrouw Herbert insopfüU || Minnaar had, zoude zij Anna echter zulk een geheim met toevertrouwd hebben. Zij wist — en wie had het in de nabuurfchao niet p-phrmM? . i op welken voet haare Vriendin met Wilkinson ftond» en ontdekte in het gedrag van beiden niéts, waardoor het algemeerie zeggen tenkrachtigftenwerd tegen-  36- ANNA. gefproken: 'dan, daar onze Heldin nimmer zelve van dit onderwerp ophaalde, en Patty, in plaats van zich in haar vertrouwen intedringen, hetzelve veeleer ontweek, zo was 'er tot dus verre van deze zaak, tusfchen de beide jonge Ladfs, geen enkel woord gerept geworden. Wilkinson was, buiten alle tegenfpraak, de tederfte en oplettendfte Minnaar, en Anna ten zijnen aanziene ,het onverlchilligfte Meisje; doch, haare omflandigheden kennende, moest men natuurlijk befluiten, dat het, van haaren kant, een huuwlijk van welftaanshalve was; te meer, daar het nog niet lang was 0-eleden fchoon de jonge Jufvrouw Her- BERTdit niet had opgemerkt dat het beleefd en minzaam gedrag van Wilkinson door haar, die hij zijne liefde wijdde, veracht werd, en hij zich haar misnoegen al zeer ligtelijk op den hals haalde. Welke redenen Patty, ondertusfchen, ook moge gehad hebben, zij had een diep ftilzwijgen omtrend dit onderwerp gehouden; doch haar ftilzwijgen werd door Anna, nu zij alles overwoog, wat 'er ten aanzien van Wilkinson was voorgevallen, als een ge-, volg van zijne loofe ftreeken befchouwd, en zij befloot, om niet langer onder deze misleidende en verkeerde denkbeelden ftil te zitten. Haare Vrienden dus van de valschheid der verfbreidde geruchten te overtuigen, was nu eene zaak van het uiterfte belang. Zij wilde Jufvrouw Mansel fmeeken, om de haatlijke bezoeken van Wilkinson-  ANNA. 3? te weeren; zij wilde Mevrouw Herbert haaren afkeer van het huuwlijk te kennen geven , en haare waarde Patty ernftïg verzoeken, om haar in haare poogingen te onderfteunen, door een ieder van de billijkheid van haar befluit, om nimmermeer van eene neiging te hooren fpreken, welke haar nooit bezield had, en die zij nimmer zoude kunnen goedkeuren, te overreeden. Op dit befluit was alle haare hoofdpijn geweeken; en naauwlijks was hetzelve genomen, of zij begaf zich, vol ongeduld, naar beneden, om hetzelve ter uitvoer te brengen. De Heer Mansel was in zijne ftudeer-kamer. De ernftige en oplettende houding, in welke zij hem vond, terwijl hij naar Wilkinson luisterde, die een aandoenlijk gefprek tegen hem voerde, gevoegd bij de traanen, welken langs de bleeke kaa- ken van Jufvrouw Mansel rolden dit alles trof haar gevoelig hart, en verbaasde haar niet weinig; terwijl haare komst, door welke het gefprek een fpoedig einde nam, haare Vrienden in geene mindere verlegenheid bragt. Geheel van haar oogmerk doordrongen, om zich van eenen Minnaar te ontdoen, wier aanzoeken zij zo zeer verachtte, befloot zij, om, zonder uitflel,tot de goedheid van Jufvrouw Mansel haare toevlucht te nemen. Haare ontroering konde flechts voor weinige oogenblikken de uitvoering van dit befluit vertraagen. Haar hoofd was vol van het gene zij voornemens was, om aan haare Vriendin te C 3 zeg-  38 ANNA. zeggen, en aan welke zij verzogt, dat zij haar eenige oogenblikken met haar gezelfchap in den tuin geliefde te begunftigen. Indedaad, onze Heldin moet haar hoofd ook al zeer vol gehad hebben, om zulk een verzoek te kunnen doen; want 'er waren maanden verloopen, geduurende welke deze Lady geenen voet op den grond gezet had, en zij zelfs door haare verlamming was genoodzaakt geworden, om haar bed waarop zij gebeurd werd, al dien tijd beneden te houden, omdat zij volftrekt buiten ftaat was, om de trappen te kunnen opklimmen. Jufvrouw Mansel was dan ook niet weinig verwonderd over dit verzoek. Zij zag de ontfteldtenis van haare jonge Vriendin, en wees haar alleen, zonder te andwoorden, op het verminkte been, welk zij toen op eenen ftoel had liggen. Anna gevoelde aanftonds de dwaasheid van haar onbezonnen gedrag, en, nu nog meer onthutst, fmeekte zij de braave Vrouw, om het haar te willen vergevenf dat zij één oogenblik een onheil had kunnen vergeten, welk zij zo hartelijk betreurde; paarende met de ze verontfchnldiging zulke traanen van oprecht berouw en ongeveinsde dankbaarheid,als niet konden misfen, om haar de volle vergeving van haare moederlijke Vriendin te doen verwerven. Wilkinson bleef, tot haar grievend verdriet, op den middag-maaltijd; terwijl een Bediende, die uit paam van de jonge Jufvrouw Herdert kwam vraagen, waar-  ANNA. s$ waarom Anna, volgends belofte, niet bij haar gekomen was, met de boodfchap werd te rug gezonden , dat zij onpasfelijk was geweest. De Heer Mansel was gewoon, wanneer het goed weder was, om des agtermiddags met zijne geliefde Echtgenoote een toertje te doen, ten einde haar eenige beweging te bezorgen, en verfche lucht te doen fcheppen. Jufvrouw Mansel, nu Anna bij zich hebbende, wilde deze keer te huis blijven; doch onze Heldin, die altijd haar eigen belang aan dat van haare Vrienden opofferde, drong fterk bij haar aan, dat zij met haaren man zoude uitgaan; niet bedenkende, dat zij of met Wilkinson alleen, in huis, den tijd op eene onaangenaame wijze zoude moeten doorbrengen, of zich getrooflen, wanneer zij mede uitging, dat hij haar wederom verzelde. Zij koos van deze twee kwaaden het laatfte; doch deez' dag moest voor onze Heldin een dag van fmart en droefheid wezen! Zij waren naauwlijks een vierde gedeelte' eener mijl van huis, of zij ontmoetten den Heer Herbert met zijne Zuster, die ten oogmerk hadden , om hunne zieke Vriendin een bezoek te geven. De fpotternij van Patty, zo wel als het ffaatig gezicht van Charles, bragt onze Heldin in verlegenheid, en zij maakte zig nu zelve fchuldig aan dat gene, welk zij juist beflooten had, te vermijden. Wilkinson plaatfle zich digt aan haare zijde, en nam in weerwil van alle haare befluiten, wederom de vertooning aan C 4 van  +o ANNA. van een begunfligd Minnaar. Patty . niets wetende van het gene 'er gebeurd was, bleef met baare Vriendin in het vriendelijke den fpot drijven, en beknorde haar tusfchen beiden, dat zij haar van het genoegen van haar gezelfchap beroofd hadt, het gene Anna, tot groote verwondering van allen,die 'ertegenwoordig waren,eenen vloed van traanen deed Horten. De jonge Jufvrouw Herbert, getroffen door dit uitwerkzel haarer fchuldelooze vrolijkheid, verontfchuldigde zich op de best mooglijke wijze. De oogen van den Heer Mansel fpraken meer dan zijn mond zeide, en uit die van zijne Echtgenoote ftraalde een teder medelijden. Wilkinson was ongemeen vriendelijk en beleefd; het gelaat van den Heer Herbert onderging eene volflagen verandering; de ernflige trekken van hetzelve maakten plaats voor die van mededoogen; hij fprak, geduurende het kleene toertje, welk zij deeden, zeer weinig, en fcheen zelfs in zijnen fchik te wezen, toen het op een einde liep. Jufvrouw Herbert bleef bij haare Vrienden thee drinken, doch haar Broeder was reeds, voor dat zij aan het Dorp kwamen, op eenen vollen galop naar huis gereeden , onder voorwendzel, dat zijne Moeder hem wachtte; terwijl Wilkinson, eer hij Jufvrouw Herbert naar het Kasteel geleidde, met den Predikant een afzonderlijk gefprek hield, welk een halfuur duurde. Zodra zij vertrokken waren, verhaalde Anna wilker hart geheelenaï van haar genomen befluit vervuld  ANNA. 4I vuld was, en die onuitsprekelijk veel geleeden had door de vertraaging van eenige weinige uuren, welke door de komst van haare Vrienden, in de uitvoering daarvan, was veroorzaakt alles, wat haar des morgens was overgekomen;fchetfle haare verontwaardiging over het gedrag van Wilkinson , welke nog grooter was geworden door de overtuiging, dat hij een ieder in den waan poogde te brengen, dat zij aan hem verloofd was, en befloot, met Jufvrouw Mansel ernflig te verzoeken, haar de vriendfchap te willen bewijzen , om zijne aanhoudende bezoeken te weeren, of haar ten minflen te vergunnen, om zijne bijzondere opwachtingen bij haar van de hand te mogen wijzen. Beiden haare Vrienden hoorden met droefheid, op welken beflisfenden toon zij haaren afkeer van eenen Man uitdrukte, wiens belangeloofe toegenegenheid zij gehoopt hadden, dat alle haare zwaarigheden zoude overwonnen hebben. Jufvrouw Mansel andwoordde, dat zij nu vermoeid was van het rijden, maar morgen met haar nader over de zaak zoude fpreken; 'er bijvoegende, dat zij, wanneer zij onverzettelijk bij haar befluit bleef, niet verder op eene zaak zoude aandringen, welke, volgends haar gevoelen, voor haar van het alleruiterfle gewigt was. Anna ,die altijd gedacht had, dat alles, wat haare Gouvernante zeide , met het gezondst verfland, de llrengfte deugd,en alle regels van billijkheid overeenkwam, befpeurde tot haare groote droefheid,dat haare VrienC 5 den  42 ANNA, den in haar verzoek, wanneer het al werd toegeItemd, alleen uit infchiklijkheid omtrend haar, en niet uit eigen overtuiging, of omdat het met hunne wenfchen ftrookte, zouden bewilligen. Dit denkbeeld verdubbelde alle haare verplichtingen aan hun: zij drongen haar niet tot een huuwlijk, waardoor zij van de kosten van haar onderhoud zouden ontheven worden: kosten, welke zij vreesde, dat zij niet konden goed maaken , vermits de oi:pasfelijkheid van Jufvrouw Mansel van dien aard geweest was, en nog was, dat haare herftelling den raad en bijftand der aanzienlijkfte Geneesheeren vereischte, welken haar niet dan 'met groote kosten , uit hoofde van den afftand, op welken Doftoren van eenig aanzien woonden, konden bezorgd worden. De edelmoedigheid van Mevrouw Edwin, wel is waar, had hun ten dezen aanziene wel aanmerkelijk verligt; maar deze bron konde niet altijd duuren; terwijl het denkbeeld, om al haar leeven van de weldaadigheid van haare Vrienden te moeten afhangen, voor haar ondraaglijk was. Van den anderen kant, handelde zij nog erger, wanneer zij alleen uit belang trouwde, ten einde haar, langs dien weg, van het noodig onderhoud te verzekeren,naardien zij,op deze wijze, liefde met de fnoodfte ondankbaarheid zoude vergelden. Deze en foortgelijke gedachten beroofden haar, genoegzaam den geheelen nacht,van den flaap, en in den morgenltond rees zij op, om zich,  ANNA. 43 zich, met een bleek gelaat en gezwollen oogen , bij haare Vrienden te vervoegen. Jufvrouw Mansel had weinig beter gerust. Haare zorg voor het geluk van haar, die zij zo teder beminde, en over welker welvaart zij zich recht moe. derlijk bekommerde, was niet weinig vermeerderd geworden door haar eigen voorgevoel van eerlang uit eene waereld te zullen worden gerukt, aan welke zij, ondanks haare christelijke onderwerping aan den wil des Hemels, door zulke tedere banden gehecht was. Zij voorzag, dat Anna, wanneer zij voor dien tijd niet elders gevestigd was, ontelbaare zwaarigheden en hindernisfen moest ontmoeten ; terwijl haar Echtgenoot, zo hij insgelijks uit dit leeven werd opgeroepen, niets had, welk hij haar konde nalaten. i Waartoe zouden haar haare voortreflijke begin- zels, haare oprechtheid en zuivere zeden dienen, wanneer zij alleen, zonder Vrienden, in eene waereld was, in welke eer en onfchuld een algemeeneprooij zijn van zulke monfters, die heur van alle kanten poo. gen aanteranden ? Wat zouden haar dezelven baaten in eene waereld, in welke de ondeugd over de deugd zegeviert, en zedige verdienllen heimlijk met verachting befchouwt? Haare fchoonheid, verre van haar tot voordeel te verftrekken, zoude veeleer in de Mannen den geest van vervolging, en in de Vrouwen jaloezij en haat verwekken! wie zoude haar befchermen? — Hoe zoude het haar, in welker  44 ANNA. ker hart de zuiverfle deugd huisvestte, en die nooit eenige andere vriendfchap, dan die der braaven, kende, mooglijk wezen, om zich voor listen te kunnen wachten, van welke zij geen denkbeeld had? Hoe zoude zij, eindelijk, de groote waereld intredende, bij haare verfchrikkelijke te leur Helling kunnen ftandvastig blijven, wanneer zij ten vollen zoude overtuigd worden, dat de deugden, welke zij eerbiedigde, en de goedwilligheid, welke haar hart zo hoog waardeerde, zo fchaars onder de Kinderen der Menfchen worden gevonden ? De Heer Wilkinson had haar niet weinig ontrust door het verhaal van het gene in het bosch wasvoorgevallen : hij had ontdekt althands hij verbeeldde het zich, dat 'er tusfehen den jongen Herbert en Anna eene aangroeiende genegenheid plaats had; het eerfte hield hij, in zo verre hij 'er zelfwas in betrokken geweest, zorgvuldig bedekt, doch droeg wel zorg, om de laatfte, met alles, wat hij daaromtrend had opgemerkt, en met al de vrees en jaloezij zijner ontflelde verbeelding, in de haatlijkfle koleuren voor den Heer en Jufvrouw Mansel aftefchetfen : hij beflempelde de jeugdige vrolijkheid van Herbert met den naam van ongebondenheid, en bediende zich van het ondeugend gedrag des Vaders, de afhangelijkheid van den Zoon van de Edwins , en de bekende trotsheid van die Familie, om zijne befchuldiging, dat hij geene  ANNA. 45 geene eerlijke oogmerken omtrend Anna konde hebben , te ftaaven. Jufvrouw Mans--l kende de kuischheid en eerbaar* heid haarer jonge Vriendin te wel, om te kunnen gelooven, dat men haar op de eene of andere berispelijke of onvoorzichtige daad zoude betrapt hebben; doch zij was zo zeker niet ten aanzien van haare rust: zij bezat eene groote maate van gevoel, en was zo geheel natuur, dat in haare ziel geene het minfle kwaad vermoeden oprees, en zij liep dus meer gevaar, dan een ander, om het flachtoffer van de eerfte indrukken der ligtgeloovigheid te worden. De kennis, welke Jufvrouw Mansel van de belangen der Familie van Herbert had, bevestigde het zeggen van Wilkinson, die het, onder zulk eene agtingswaardige bekrachtiging , waagde , om haar te waarfchuuwen tegen eene naauwe vriendfchap van Anna met zulk een gevaarlijk, innemend, jong Man, welke zo wel het verlies van haare rust, als de ontluistering van haar charakter,konde ten gevolge hebben, 'er bijvoegende,dat, zo zij en haar Echtgenoot de eer haarer Vriendin wilden befchermen, 'er geen ander middel was, dan om zijne poogingen door hunnen veel vermogenden invloed te onderfteunen, ten einde haar daardoor overtehaalen, om aan hem haare hand te geven. De Heer Mansel was aanftonds gereed, om dezen raad te volgen, en de bekommering, door het bericht van den jaloerfchen Minnaar verwekt, endoor hetge- drag  4« ANNA. drag van Anna verfterkt, deed Jufvrouw Mansel be* looven, om zich van haaren invloed op haare Pipil te zullen bedienen; doch zij kwam gelijktijdig met haaren Man overeen, om van alle verdere poogingen, ten behoeve van Wilkinson , voor altijd aftezien» wanneer zij zagen, dat de rust en het genoegen van haare Vriendin, bij de involging van hun verzoek, zoude lijden; en verklaarde teffens, dat zij haar, in dit geval, daar haar het gebruik van het zee-bad was aangeraaden, naar Swansea, waar haar Man een' naastbeftaanden had woonen, door wien zij op het dringendst genoodigd was, zoude medenemen, en haar zo lang bij zich houden, tot dat de Heer Herbert Llandorê had verlaten; weigerende echter vollirekt, hoe zeer 'er ook op werd aangedrongen, om Anna in haare genegenheid te dwingen. Toen onze Heldin zich met Jufvrouw Mansel alleen bevond,maakte het gevoel der verplichting, gepaard met het vooruitzicht der fterkfte poogingeu, welke deze haare moederlijke Vriendin bij haar zoude aanwenden ten voordeele van eenen Man, dien zij in het licht, waarin hij zich zelf vertoonde, teneenemaale verachtte, op haar zulk eenen krachtigen indruk , dat zij van kommer en droefheid geen enkel woord konde fpreeken. Zij ftond voor Jufvrouw Mansel in de uiterfte neêrflachtigheid: de traanen rolden uit haare fchoone oogen langs de jeugdige wangen , doch de minzaamheid dezer braave Vrouw ver- ftrekse  ANNA. 47 ftrekte haar tot troost en opbeuring: haare voorttellen waren zo vriendelijk als befcheiden, en haare bedaarde, fchoon krachtige,poogingen ten voordeelevan Wilkinson werden door rede en billijkheid onderfteund: zij bediende zich van zijne onbepaalde liefde, zijne voordeelige vooruitzichten, zijne tegenwoordige verkieslijke omflandigheden en van zijn onberisplijk charakter, ten einde den afkeer van Anna te overwinnen, die, verlegen, dat zij geene andere bewijzen, dan juist dezen afkeer, wist intebrengen, daar de drangredenen van Jufvrouw Mansel zo krachtig en ten eenemaale belangloos waren, onder een diep ftilzwijgen de vriendfchap voor de liefde hoorde pleiten, zonder dat haare moederlijke Vriendin op eenigerhande wijze haar doel konde bereiken, of haar zelfs een flilzwijgen doen afbreken, dat allerbeflisfendst ten nadeele was van een punt, weike zij getracht had, te winnen. Eindelijk zeide Jufvrouw Mansel tegen haar, „ dat zij niet verder op eene zaak wilde aandringen, van welke haare eigen rust,in een ontzaglijk oogenblik, welk zij wist, dat nabij was, afhing;dat zij op dezelve alle haare hoop gevestigd en zich gevleid had met het blijde vooruitzicht, dat haare waarde Anna , wanneer zij, in den vollen bloeij van fchoonheid en voortreflijkheid, beiden van ziel en lichaam, het droevig verfchiet van haaren hulpeloozen toefland, als zij, inzonderheid als de Heer Manjel niet meer in wezen waren, genaderd zag, alsdan in  48 ANNA. in de zekerheid van haare rust en welvaard troost en onderfteuning zoude zoeken en vinden in de befeherming van een braaf Man , door wiens beginzels en vermogen haare wenfchen konden vervuld worden. Dan, daar zij dit gunflig vooruitzicht moest laten varen, verzogt zij, dat Anna haar alleen dit wilde belooven, dat zij met den Heer Mansel over de befchikking van haar hart zoude raadpleegen, voor dat het te laat was." Deze treffende taal, plechtig uitgefproken door de perfoon, die zij boven alles achtte en beminde, wat op aarde was, en welker doodlijke gelaatstrekken, door haare langduurige ziekte veroorzaakt, de droevige voorfpelling, welke van haare lippen vloeide, maar al te zeer bevestigde, deed Anna in traanen wegfmelten. Zij was geheel overflelpt van angstige droefheid, en wierp zich aan haare voeten neder; terwijl zij met een gebroken flem, en al fnikkende, uitriep: „ach! mijne dierbaare Moeder, die mij „ meer dan eene Moeder geweest zijt! Waarde, ge„ zegende Leidsvrouw mijner jeugd! Liefhebbende "„ en fteeds waardige Vriendin van mijn hart! Spaar, „ ach! fpaar uwe Anna ! Zou ik ooit één enkel oo" genblik uw geluk ftooren! Zou ik, die mijn leeven " voor U zou opofferen, uw fterfbed ontrusten, en „ U deze laatfle oogenblikken uwes dierbaaren lee', vens kwellen? Zou ik den dolk der grievendfte fmar- !, ten tegenü wetten? O Neen! Befchik over  ANNA. 4y „ over mij naar uw welgevallen! Ik ftel mijn lot „ geheel in uwe handen! Zeg mij, hoe ik de teder- heid, mijner hulpeloofe jeugd beweezen, zal ver,, gelden; hoe ik de verdrietige uuren uwer ziekte „ zal vervrolijken, en zijt verzekerd, wat mij dit „ offer ook moge kosten, hoe groot mijn afkeer, „ hoe onverwinnelijk mijne verachting van Wilkin- son ook zij, dat ik mij nooit, nooit, tegen uwe ,, wenfchen zal verzetten; integendeel, zal ik mor- „ gen" hier borst zij op nieuw uit in vuurige traanen „zo gij het verkiest, aan hein mijne ,, hand geven!" „ Ach Anna!" andwoordde Jufvrouw Mansel; „ mijn waardfle Kind! Deze toeftemming tot zulk „ eene plechtige verbindtenis behoord niet te worden „ aangenomen. Ik twijfelde niet, of mijne ernfiige „ poogingen zouden dit uitwerkzel op uw gevoelig „ hart hebben; maar ik zal mij niet bedienen van uwe „ dankbaare droefheid: hierdoor zoude het aanden„ ken aan eene Vriendin, die gereed ftaat, om U te „ verlaten, voor U ten uiterften fmartelijk worden, „ en haare nagedachtenis zoude fteeds gepaard gaan „ met het verfchriklijk denkbeeld van een onherftel„ baar ongeluk,zonder eenig vooruitzicht,om eerder „ van uwe rampen te zullen bevrijd worden, dan in „ dat ontzaglijk oogenblik , welk ons beiden zal „ vereenigen. Ik zal U niet verder dringen," vervolgde Jufvrouw Mansel : „ zijt maar wel te vreden, U' Deel. D „ mijn  5"o ANNA. „ mijn Kind! Het zij verre van mij, dat ik mijne ,, Anna zou willen bedroeven , of den moed bene„ men, door haar het denkbeeld inteboezemen, dat „ de booze waereld geene achting voor onfchuld „ en deugd heeft, zonder dat zich dezelven te„ gen onze neigingen vereenigen. Dan, ach mijn „ Kind!" hier omhelsde zij Anna „ fchoon ik U de woelige tooneelen, waaraan „ gij tot dus verre nog geene kennis hebt, zon„ der de minde bekommering voor uwe eer, konde „ zien optreden, dan zou ik nog hier, ja hier, voor „ uwe rust beeven! Wees dus op uwe hoede! Gij „ verdient wel alles; maar, helaas! het valt hun, „ die het grootfle geluk waardig zijn , niet altijd, en „ dikwijls zelden, ten deel.". Hierop verzogt zij aan het fchreiend Wees-meisje, om Wilkinson op dezelfde wijze, als voorheen, te behandelen, tot zo lang, als zij heure voorgenomen reis zouden aanvaarden, onder belofte, dat zij na heure te rug komst de bezoeken zoude affnijden, welken haar zo onaangenaam waren; latende niets vanhaare gegeven voorkeur aan een ander blijken, met welke men onze Heldin had befchuldigd. Jufvrouw Mansel befloot te recht, zo deze befchuldiging enkel en alleen aan de jaloezij van Wilkinson was toetefchrijven, dat alsdan tijd, afwezigheid, en haar eigen gezond verfland, daar het geheim in haaren eigen boezem huisvestte, waarfchijnlijk krachtiger op haar zouden  ANNA. jf den werken, dan wanneer zij de minfte reden had, om te vermoeden, dat hetzelve was ontdekt geworden. HOOFDSTUK V. De Vriendfchap uit welftaanshalve. De toebereidzels, welke Jufvrouw Mansel en Anna nu tot heure voorgenomen, korte, reis maakten, verhinderden de laatfte, om zo veel tijd op het Kafteel van Llandorê te kunnen doorbrengen, als zij anders gewoon was. Bovendien was'er nog eene andere reden, om haar van haare bezoeken zo zij derzel- ver befluiten uitvoerde — te rug te houden. Deze was, naamlijk, de aankomst van Cecilia Edwin, die haar met haaren Neef en haare Nicht kwam overvallen, terwijl zij in eene diepe mijmering, uit het glas van haare kamer, de valei en de witte fchoorfteeuen van Llandore befchouwde. Was het jaar, welk 'er verlopen was, zedert Cecilia en onze Heldin elkander gezien hadden, voor de laatfte, zo wel ter volmaaking haarer ligchaamlijke fchoonheid, als ter uitbreiding van haare zielsvermogens , ongemeen gunftig geweest, hetzelve had niet minder verandering in die der eerfte veroorzaakt* Zij had den winter, in Londen doorgebragt, alD s waar  5a ANNA. waar zij aan het Hof was voorgefteld geworden, en waar haar groote rijkdom en aanzienlijke afkomst als de grootfte bekoorlijkheden befchouwd werden. Dit had haar zulk een diep gevoel van haare eigen perfoonlijke waarde ingeboezemd, dat hetzelve in alle haare daaden en verrichtingen ten duidelijkften doordraaide ; terwijl deze omflandigheden gediend hadden, om die denkbeelden van galanterie uittebreiden, welken in haare vroege jeugd op haar gedrag van invloed geweest waren, fchoon de indrukken, die de liefde en heldhaftigheid op haar hart gemaakt hadden, daardoor niet waren uitgewischt geworden. Zij had thands eene foort van midden-charaéter, en ftond ten dezen aanziene tusfchen eene hedendaagfche fentimenteele en eene ftedelijke coquette. Zij kleedde zich zo geheelenal naar den nieuwflen fmaak, dat zij niet alleen in den afgelegen oord van Llandorê het voorwerp van een ieders verwondering en nieuwsgierigheid was, maar ook bovendien het genoegen had, van in de Hoofdftad de oogen van allen tot zich te trekken. Haar helder bruin gelaat, waarover zich te vooren, bij de minde gelegenheid, aanftonds eenen blos verfpreidde , was thands met een rood blanketzel bedekt, en haar fchoon, glansrijk, zwart hair was onder eene korst van welriekende poeier enpomade verborgen. Anna was het beminlijkfte fehepzel der waereld, en haare vertrouwde Vriendin, met welke zij eene  ANNA. S3 ne geregelde briefwisfeling hield. Met dit alles was zij zeer verwonderd , hoe haare Nicht Patty in zulk eenen afgezonderden oord konde woonen , zonder eenig ander gezelfchap, dan dat van zulk een bedaard en (lil Meisje. Ondertusfchen werd zij op het gezicht van onze Heldin niet weinig getroffen, fchoon zij, tot haar leedwezen, in haar eene groote verandering befpeurde, welke zij zeide, tot haare fmart, te moeten verklaaren.dat niet ten haaren voordeele was. Dit oordeel van de jonge Jufvrouw Edwin lïrookt niet alleen niet met onze gevoelens, maar was zelfs (trijdig met haare eigen gedachten; hoe eenzijdig zij ook over haar zelve vonniste, gevoelde zij echter, dat de voordeelen haarer lieve Vriendin voor de oprechtheid van zulk eene fchoone Lady te groot waren. Intus. fchen was Charles Herbert, welke veranderingen 'er ook geduurende den winter waren voorgevallen, nog (leeds haar groote gunfteling, fchoon het aan Cec.l.a niet te wijten was, dat zij haaren naam voor dien van eenen beminlijken Echtgenoot nog niet had verwisfeld; zijnde een Pair des Rijks, dieniet veel ouder, dan haar Vader, Sir William, was, en die haar op het dringendst tot een huuwlijk had aangezogt, door haare Moeder afgeflagen, omdat de afkomst zijner Ouders niet duidelijk genoeg konde worden nagefpoord. Cecilia Edwin, uit haare verzameling van nieuwe Romans ontdekkende, dat de beminnelijke Heldinnen D 3 van  S4 ANNA van de meeften derzelven trouwden, en hunne oude Minnaars niet alleen behielden, maar zelfs, niettegenftaande heur huuwlijk, nog nieuwen lokten, was geheel verzot op den titel en de rijkdommen van Lord Sütton, en had reeds, daar zij de tegenwerpingen haarer Moeder niet voorzien had, haare gemeenzaame Vriendinnen een bericht gegeven van de geflrengheid van haar noodlot, en zich beklaagd, dat zij, in gehoorzaamheid aan de bevelen haarer Ouders, verplicht was, om haare hand aan een rijk, haatlijk, oud Man te geven, terwijl haar hart aan den beminnelijkften en bekoorlijkften Jongeling der waereld verbonden was. Deez' Jongeling was Herbert, dien zij thands in den vollen bloei zijner jeugd aanfchouwde. Zijne wezenlijke achting voor zulk eene Nabeflaande,zijn eerbied, aan haaren hoogen rang verfchuldigd, en de overweging van de verplichting, welke zijne Ouders aan die Familie hadden dit alles werkte krach¬ tig op zijn jeugdig hart, en fpoorde hem aan, om Cecilia zo wel alle blijken van liefde, als van vriendfchap te geven. Wanneer zij wandelden, dan hield zij zijnen arm vast; reed zij eens te paard, dan was hij haar beftendige geleider, en fchoon hij voorgaf, dat hij niet gaarne meer danste, maakte hij met Cecilia echter een paar uit, zo dikwijls als hij 'er toe gedrongen werd; terwijl hij, bij alle gelegenheden, en op alle gezelfchappen, haar verzelde, en aan haare  ANNA. re zijde was. Indedaad zij twijfelde geen oogenblik aan haar volftrekt gebied over zijn hart; doch hoe aangenaam zulk een Minnaar op het land was, waren echter de pragt, zo in kleeding als rijdtuigen, en de bekoorlijke en dierbaare gezelfchappen van nieuwerwetfche vermaaken , welken Londen opleverde, in haare oogen, oneindig aangenaamer: zodat zij, in weerwil van haare veiklaarde genegenheid, welke zij voor haaren Neef Charles gevoelde, in geenen deele ten oogmerk had, om traare hand en haaren rijkdom aan hem afteflaan. Het denkbeeld , welk Cecilia zich van de aangroeiende liefde van den Heer Herbert vormde, werd eenigermaate bevestigd door eene verandering in zijn geitel; zij fchreef het aan zijne eerbiedige fchroomvalligheid toe, welke zij hem inboezemde, dat hij thands zo weinig fprak. Deze verandering was, ik beken het, niet voordeelig. Hij werd van de goedaardiglte en vrolijklte Man, dien 'er immer beltond, het knorrigfte, zwaarmoedigfte en eigenzinnigftefehepzel , dat 'er ooit bekend was: noch Mannen, noch Vrouwen, konden hem vervrolijken; hij ontweek zelfs dikwijls Cecilia , en gaf aan eene eenzaame en mijmerende wandeling de voorkeur boven haarleevendig gezelfchap; hij had zijne eetlust verlooren, en geraakte geheel aan het kwijnen, waardoor zijne lig. chaamskrachten en zielsvermogens aanmerklijk verminderden. Mevrouw Herbert, met de grievendfte D 4 fmart  56 ANNA. frnart eene verandering aanfchouwende, welke haar voor zijne gezondheid deed vreezen, gelijk ook haar Echtgenoot, die van Llandorê eenen afkeer had, fchreeven de ongefteldheid van haaren Zoon, éénig en alleen, toe aan deze bekoorlijke en eenzaame verblijfplaats. Toen de Lady's, zo als ik bericht heb, onze Heldin in de Pastoorij overvielen, was zij diep in gedachten verzonken over het wisfelvallige van alle menfchelijke gelukzaligheid. Zij had van de komst van de jonge Jufvrouw Edwin, te Llandorê, gehoord, en bragt zich dezelfde gelukkige oogenblikken, waarin zij dikwerf gedeeld had,leevendigvoor den geest: haare aangenaame plaats in het bosch; haare item in de Trio; haar toegejuicht oordeel, en goedgekeurde aanmerkingen over het gene door Herbert gelezen werd dit alles was nu voor Cecilia. Eene diepe zugt ontflipte op deze herdenking haaren boezem , en de traanen waren gereed, om uit haare oogen te vloeien, toen zij hen aanfchouwde, die 'er de oorzaaken van waren. De jonge Jufvrouw Herbert beknorde onze Heldin over haare lange en geduurige afwezigheid van het Kafleel; terwijl Cecilia 'er flerk op aandrong, dat haar toch niets van haare bezoeken moest afhouden. Het bleek en uitgeteerd gelaat, beneffens den veegen toeftand, waarin zij Jufvrouw Mansel aantroffen, leverden aan Anna de beste verfchooning op wegens haar  ANNA. 57 haar fchijnbaar verzuim omtrend haare Vriendinnen. Zij gaf haar te gelijk bericht van haare aanflaande reis naar Swanfea, en verklaarde, dat het haar leed was, door dezelve nog langer van de eer van heur gezelfchap te moeten verdoken zijn. Ondertusfchen lieten de Lady's haar geene rust, voor dat zij beloofd had, om ieder dag, tot den tijd van haar vertrek, eenige uuren bij heur doortebrengen. Schoon Jufvrouw Mansel , behalven in het gezelfchap van haaren Echtgenoot, in geen ander, dan in dat van onze Heldin, eenig vermaak vond, deed echter de overweging van het voordeel, welk haar jonge Wees-meisje uit den omgang met luiden van rang konde trekken, haar gereedelijk in het verzoek der beide Lady's bewilligen; zodat Anna beloofde, om den volgenden dag op het Kafleel den tijd met heur te zullen doorbrengen. Deze toeflemming was een dolk in het hart van Wilkinson, die hierbij tegenwoordig was. Ondertusfchen konde hij dit bezoek niet verhinderen, noch haar, het gene het ergfle was, naar het Kafleel verzéllen, naardien hij met den Heer Herbert, de Vader van Charles, over zaaken, de Yzer-werken betreffende, naar Briftol moest reizen, en aldaar eenige dagen blijven. Hij was geheelenal van zijne eigene angstvallige overwegingen doordrongen, toen de Lady s van het Kadeel van Llandorê de Pafloorij verlieten; terwijl Anna, mede in haare gedachten verD 5 ' zon-  53 ANNA. zonken, aan het venfter zat, en hunne flappen, toen zij in het fchuitje klommen, naoogde. Het leed niet lang, of zij werd door haare aandoeningen overweldigd. Zij wendde haare oogen af van de vrolijke en thands zo gelukkige Cecilia, die met haaren Neef Charles gearmd ging; en, zodra ontmoette zij niet het treurig oog van haaren neerflagtigen Minnaar, of alle haare verachting veranderde onmiddellijk in een teder mededoogen. Zij werd door eene vlaag van kleinmoedigheid,aan welke zij zedert eenigen tijd dikwerf onderhevig was, overvallen: traanen rolden uit haare oogen, en zugten or.tflipten haaren boezem; doch Wilkinson zag noch de eerflen, noch hoorde de Iaatflen. Zijn hart was te vol van zijne eigen fmarten, om op iets anders te kunnen acht geven, en zijne gedachten hielden zich alleen bezig, om een middel te beraamen, waardoor hij het vernieuwen eener naauwe vriendfchap, met de bewooners van het Kafteel, zoude kunnen verhinderen. Anna had reeds lang de kamer verlaten, voor hij wist, dat hij alleen was. Geen middel of uitvlucht kunnende bedenken, om zijne wenfchen te vervullen, zag hij zich genoodzaakt, om zijn affcheid te nemen, en het huis van den Heer Mansel te verlaten met een hart, welk beurtelings de folteringen Van fmart, jaloezij en argwaan gevoelde. HOOFD-  ANNA. 55) HOOFDSTUK VI. Behelzende nog al meer minnaarijen. X^Jadat Anna, den volgenden morgen, alle haare kleederen, mutzen en hoeden voor den dag gehaald, gepast, en langer dan gewoonlijk met den fpiegel had geraadpleegd, wat haar het best van allen Mond, befloot zij eindelijk, om eenen geborduurden, neteldoekfchen, tabberd, met roofen rood lint opgeftrikt, aantetrekken, eenen hoed, met lint van dezelfde koleur, optezetten, en haar fchoone hair met eenen kam vasttemaaken. Dus uitgedost, en zo fchoon en fris, als de bloeiende Myrtus, welke haaren boezem verfierde, begaf zij zich naar het Kafteel, langs hetzelfde pad, waar zij, voor eenigen tijd, den Heer Herbert ontmoet, en het bewuste gefprek met hem gehouden had. Dit geval had zulk eenen diepen indruk op haar hart gemaakt, dat, toen zij op de plaats kwam, waar hetzelve was voorgevallen, eenen onfchuldigen blos haare kaaken bedekte, en eene onwillige zugt haaren boezem ontflipte. Zij bleef hier ftil flaan, en hoorde eene beweging in het bosch, welke haar de komst van iemand aankondigde, dien zij van verre voor den Heer Herbert hield. Aanftonds ftond hij voor haar, verontfchuldigde zich, dat  6o ANNA. dat hij ten tweedenmaale haare eenzaamheid floorde, en vroeg met eenen grimlagch: „loop ik nu ook gevaar, „ om eene vriendelijke bijeenkomst te verhinderen?" Anna, geraakt over deze vraag, maakte voor hem eene kleene nijging, en vervolgde haaren weg; terwijl zij nog meer beleedigd werd, toen Herbert haar vroeg; „ wie is de gelukkigfte onder alle gelukkige ftervelingen, die U hier in eenzaamheid mag verzeilen, of verrasfen? „ Wanneer gij duidelijk fpreekt," zeide onze Heldin, „ dan zal ik U andwoorden." „ Ik zie," hernam hij, „ dat gij misnoegd zijt; „ maar knorrige humeuren,door eene te verregaande „ toegeeflijkheid bedorven, zijn onverwinlijk." „ Meent gij mij, mijn Heer?" vroeg Anna. „ O neen!" hernam hij zugtende. „ Bedoelt gij dan Wilkinson."' vervolgde onze Heldin. „ Hem ook niet!" gaf hij ten andwoord. „ Wie dan?" vroeg Anna grimlagchende: „ of „ oogt gij op uw zei ven?" „ Ach!" vervolgde Herbert, „ deez'lagch, dit „ gezicht ... ja, Jufvrouw, ik beken het, dat het „ mijn knorrig en onvergenoegd humeur is, dat, „ door uwe toegeeflijkheid in den grond bedorven, door niets kan verwonnen worden." Onze Heldin verbaasde op dit zeggen niet weinig. „ Gij verwondert U." vervolgde hij, „maar, weet „ gij, wat het te zeggen is, iii uw gezelfchap geluk- » kig  ANNA. 61 „ kig te wezen; de Godlijke toonen uit uwen mond „ te hooren; geenen anderen wensch te bezitten, „ dan dien, van U te mogen aanfchouwen; verzaa„ digd te worden door uwe vriendelijke lagchjes; bezield door de ftreelende hoop op uwe vriend,, fchap; en dan van alle deze genoegens, van alle de- „ ze gelukzaligheden, die de flemel is mijne „ getuige! mij dierbaarer dan mijn leeven zijn, „ op eenmaal beroofd te worden; uw bijzijn te moe„ ten derven , en eene koele onverrchilligheid de ,, plaats dér vriendfchap en toegeeflijkheid te zien „ innemen! Ach Anna! mogt gij nimmer de grieven. „ de fmart eener onvergolden vriendfchap gevoelen! » Doch ik moet U verlaten; en hoedanig mij- „ ne eigen aandoeningen mogen wezen, wil ik U „ echter niet ten tweedenmaale beleedigen." Met deze woorden vertrok de wonderlijke Herbert; latende Anna in eene gemoedsgelïeldheid, welke haar zoude hebben doen befluiten , om naar huis te rug te keeren, wanneer zij niet gevreesd had, dat haare Vriendinnen zich over haar ongerust zouden gemaakt hebben. Zij vervolgde met wankelende fchreeden haaren weg naar het Kafleel, en ontmoette, op eenen kleenen afftand van hetzelve, Cecilia en Patty Herbert; komende Charles kort daarna, met eenige jonge Heeren en Jufvrouwen , die op het iKafleel ten maaltijd genoodigd waren, mede bij dit gezelfchap. Me-  6» ANNA. Mevrouw Herbert zond, in de nabuurfchap, om I eene harp en fiool, en des nademiddags was 'er een I kleen Bal, welk aan de jonge Jufvrouw Edwin ge- | legénheid gaf, om zich, in eene Menuet met den I Heer Herbert, in een voordeelig licht te vertoonen. j Zij werden beiden, te recht, door het gezelfchap toe- [ gejuigcht; terwijl eene jonge Lady, naast Anna zit- | tende, haar in 't oor fluifterde: „ waarlijk, dit paar | „ fchijnt voor eikanderen gebooren te zijn, en het 1 ,, zoude jammer wezen, wanneer zij ooit gefcheiden | „ werden. Zijt gij met mij niet van dezelfde gedach- I „ ten?" Onze Heldin gaf door eene buiging hier- | aan haare toeflemming, want zij konde niet fpreken. [ Gelukkig," werd zij tot eene Conterdans gevraagd, door eenen der aanwezende Heeren, en had dus eene gepaste gelegenheid, om een gefprek te ontwijken, welk zij niet in (laat was, om gaande te kunnen houden. Toen het gezelfchap gereed ftond, om te fcheiden, en de koets van Mevrouw Herbert op Anna wachtte, om haar naar huis te brengen, ontdekte de laatfte, dat zij den ftrik, welken voor haare borst had gezeten, verloren had. Zij wist zeer wel, dat zij den zeiven nog gehad had, voor dat zij den dans was begonnen ; het gene door Patty ook bevestigd werd. Ondertusfchen had men in alle hoeken van dezaalgezogt, maar'er was nergends eenen ftrik, of iets, dat'er na geleek, te vinden: eene onzichibaare magt moest denzei» I  ANNA. 63 zeiven ongetwijfeld verborgen hebben; terwijl onze Heldin zig genoodzaakt zag, om zonder dit tooifel naar huis te moeten keeren. Den volgenden dag werd 'er wederom, fchoon even vruchteloos, naar den verloren ftrik gezogt; doch niemand had 'er iets meer van gehoord. Anna bezogt, dagelijks, haare Vrienden op het Kafleel, waar zij zich nu en dan met kleene concer. ten vermaakten, bij welke gelegenheden de jonge Herbert op de fluit op welke hij een meester was Cecilia op de harp, Patty op de citer, en Anna op het orgel fpeelde: men zong, wandelde of fnapte met eikanderen, en leefde in zulk eene volmaakte eensgezindheid, als of zij allen één hart hadden: zelfs Cecilia vergat haare denkbeelden van de groote waereld, en genoot de vreedzaame vermaaken der vriendfchap, en de ftille genoegens van het afgezonderde buitenleeven. Ondertusfchen werd onze jonge Heldin door eenen droevigen en rampfpoedigen (lag gedreigd, waarvan het denkbeeld alleen genoeg was, om haare vreugd te verminderen. Jufvrouw Mansel werd, van dag tot dag erger. Haare afnemende gezondheid vervulde Anna met droefheid en bekommering: de dag van heur vertrek was reeds vastgefteld, en zij ging voor de laatfte maal naar het Kafleel, waar zij, daar het een affcheidsbezoek was, den nacht overbleef. De ftaatige fomberheid, welke zich over de gemeenzaame gefprek- ken  64 ANNA. ken van Vrienden verfpreidt, die op het punt (laan, om elkander vaarwel te zeggen, was nimmer zichtbaarer, dan dezen avond op het Kafleel van Llandorê: men was allen even verdrietig, en begaf zich al vroeg ter rust. Anna konde dien nacht geen oog luiken, en was den volgenden morgen, waarop zij dit verblijf der gelukzaligheid moest verlaten, geheel mistroostig. Zij ftond reeds vroeg in den morgenflond op, en begaf zich naar buiten, in hoop, dat de lugt aan haaren geprangden boezem eenige verlichting zoude verfchaffen. De dierbaare plaats, welke zij, binnen weinige oogenblikken, zoude verlaaten, befloot alle de voorwerpen haarer vuurigfle wenfchen en oprechtfle toegenegenheid. De jonge Jufvrouw Herbert zoude welligt, voor haare te rug komst, naar Bath vertrokken zijn; de toeftand van Jufvrouw Mansel was hoopeloos; zij voorzag de vreeslijkfte veranderingen; zij vreesde, dat zij voor altijd van eene moederlijke Vriendin zoude gefcheiden worden, die zij zo hartlijk beminde, en hield het voor onbetwistbaar zeker, dat de Heer Herbert en Cecilia weldra zich door een huuwlijk zouden vereenigen. „ God zegen hen!" riep zij met luider ftemme, uit; terwijl zij juist op het eigen oogenblik denzelfden Bruidegom ontmoette , dien haare verbeelding gefchetst had. „ En wie is de gelukkige fterveling," zeide hij, „ die het voorwerp is uwer morgen - gebeden ? Zo mijn  ANNA. 65 „ mijn Vriend Wilkinson hier ware geweest, hij ,, zoude met een onuitfprekelijk genoegen uw na„ drukiijk gebed gehoord hebben. Zulk een zegen, „ met zo veel kracht al was het zelfs over ie- „ mand van uwe eigen Sexe uitgefproken, moet „ altijd benijdenswaardig wezen." „ Is het niet natuurlijk, mijn Heer!" gaf zij ten andwoord, „dat ik, die zo veele verplichtingen heb „ aan de bewooneren van dezen oord, welken ik „ eerlang moet verlaten, mijne vuurige wenfchen „ voor hun geluk uitboezeme ?" „ O Mejufvrouw! hernam Herbert, "zij waren „ dan de voorwerpen, welken uwe gedachten be„ zig hielden! Maar mag ik vraagen, waren de man„ nelijke bewooners van denzelven mede in uwen ,, zegen opgeflooten ?" „ Zeer zeker, mijn Heer!" zeide Anna, met allen erust en nadruk. „ God zegene U dan insgelijks, beminlijkfle en „ dierbaarfle der Vrouwen!" andwoorde Herbert. „ Ik zou U, Jufvrouw Mansel, in veelerleie opzich„ ten, om vergeving moeten fmeeken, maar ik ken „ de goedheid van uw hart zó wel, dat ik geen „ oogenblik twijfel, of het mijne, wanneer ik het„ zelve hier voor uwe voeten uitflortte, zoude „ veeleer het voorwerp van uw medelijden , dan „ van uw misnoegen, wezen. Zo ik U ongelukkig „ eenige fmart veroorzaakt hebbe, geloof mij, dat //. Deel. E „ her  66 ANNA. „ het zonder oogmerk gefchied is; en fchoon al de „ kracht der rede, de overweging van het billijke en „ betaamlijke, en mijne achting voor U, in eenige „ weinige oogenblikken, zedert ik U gekend heb, „ te zwak mogen geweest zijn, om aandoeningen te „ onderdrukken, welke door bijkomende omflandig„ heden vermeerderden, of om wenfchen te verber„ gen, met uwe en mijne rust onbeftaanbaar, zo „ neemt echter mijn hart, in mijne opgeruimde „ oogenblikken die ik mij vleie, dat menigvul- „ dig zijn ten vollen deel in uwe eer en uwge- „ luk. Vaar wel jufvrouw! Zo gij U mijn onbefchei„ den gedrag herinnert, herdenk dan teffens, dat ik „ op het eigen oogenblik, waarop de grievendfte „ fmarten mijn hart van een fcheurden, mijne gebe„ den voor uw geluk hemelwaard zond, en mij met „ geweld van U losrukte." „ Herdenk!" herhaalde de ontroerde Anna : „ach , dat ik het voor eeuwig mogt leeren vergeten!" volgende met haare oogen, waaruit de traanen, als beekeu, vloeiden, zijne rasfe fchreeden, toen hij haar verliet. Het was niet mooglijk,om nu langer aan zijne meening te twijfelen; hij had zich thands te duidelijk daartoe verklaard. De hoop, welke zij tot dus verre onderdrukt had, vervulde nu haare geheele ziel: zijne hevige aandoeningen,zijne blijkbaare ontfteldtenis,konden maar ééne oorzaak hebben. „He-  ANNA. 6? i, Hemel!" riep zij in blijde verrukking uit; „zoü „ ik het wezen, die door Charles Herbert bemind i, \vordt! Wie weet het, of zijne keuze, wanneer ik „ van eene hooge geboorte, en met aanzienlijke rijk,, dommen gezegend ware, niet op mij zoude geval„ len zijn. Benijdenswaardige voorrechten! Nooit, „ nooit,heb ik uw gemis zo zeer betreurd! —Dan, „ daar ik ongehuuwd ben, kan en mag ik zijne deug„ den bewonderen, zijne beginzels eerbiedigen, ja, „ de onbefmette zuiverheid zijner neiging beminnen, m zonder hem, zonder mij zelve, daardoor te bena„ deelen: en wat is'er aan deze zijde des grafs, welk „ zulk een rampzalig genoegen zelfs kan evenaaren?" Dit gefprek bezielde Anna met nieuwen moed. Zij keerde naar het Kafleel te rug, en werd, nadat zij aldaar den dag had doorgebragt, tegen den avond, door den Predikant afgehaald, die toen van de jonge Lady's affcheid nam; hebbende Mevrouw Herberï , des middags, bij de waardige Jufvrouw Mansel thee gedronken, van welke zij, onder de tederfle wenfchen voor haare herflelling , fcheidde. De jonge Herbert kwam niet ten voorfchijn s hij was dien dag uitgereeden, en keerde niet terug, dan nadat Anna reeds van het Kafleel vertrokken was. E a HOOFD-  63 ANNA. HOOFDSTUK VII. Schets van een Sterf-huis. Den volgenden morgen vertrokken de Heer en Jufvrouw Mansel, met Anna, naar Swanfea. Noch de heilzaame zee-koeltjes, noch eenige zout- of ftaal -middelen konden Jufvrouw Mansel iets baaten. Haare ziekte werd onder alle menfchelijke hulp, hand over hand, wanhoopiger, en zij was fomtijds zo zwak, dat zij de beweeging van een rijdtuig niet konde verdragen. Daar zij echter alle middelen tot herftel wilde beproeven, werd zij te water, naar de warme baden te Briftol gevoerd. Hier bleef zij tot na kerstijd, zonder dat zich eenige de minfte hoop van beterfchap opdeed. De droefheid van den Heer Mansel was niet te befchrijven. Zijne beminnelijke Echtgenoote, die alleen om zijnent wille zo lang aldaar gebleeven was, ziende, dat alleaangewendde middelen vruchtloos waren, verzogt eindelijk, dat zij naar Llandorê mogt te rug gevoerd worden, ten einde, In haar eigen huis, den naderenden dood aftewachten; en haare begeerte daartoe was zo fterk, dat zij de lange reis, niettegeuftaande haare zwakheid, veel beter goed maakte, dan men had kunnen verwachten. Van de laatfte vier wisfelplaatfen werd zij in eenen draag- fto»l  ANNA. 6"p ftoel gedragen, en in het Dorp, door deszelfs bewooneren, onder traanen en gebeden, naar haar huis gevolgd, waar zij, met een bedaard gemoed en een gerust geweeten, de eeuwigheid afwachtte. De angfiige bekommering van haar' Echtgenoot en haare jonge Vriendin, van den tijd af, dat men alle hoop op herftel had opgegeven, tot het ontzaglijk oogenblik haarer ontbinding, kan men zich beter verbeelden, dan men dezelve kan befchrijven. De aandoenlijke en plechtige bezoeken der Buuren, de jammerklagten der ongelukkigen en noodlijdenden, de traanen der Dienstboden waren flechts fiaauwe fchetfen van de grievende fmarten, welken de troostlooze Echtgenoot, en het teder Wees-meisje gevoelden. De Paftoorij, nog onlangs het verblijf van volkomen geluk, beminnelijke vergenoeging, en ongeftoorde rust, was nu geheelenal in een klaaghuis veranderd. Bij dit tooneel van bittere droefheid konde Anna haare traanen niet weerhouden: zij begaf zich alle oogenblikken buiten de kamer der ftervende Vrouw, om haaren geprangden boezem te ontlasten, doch hield zich vrolijk en welgemoed, wanneer zij het bed haarer geliefde Vriendin naderde, die zij geftaadig oppaste, en het een of ander tot opbeuring en ftichting voorlas. Wanneer de troostlooze Echtgenoot zich in ftaat bevond, om zijne krachtige gebeden voor het fterf bed zijner dierbaare Vrouw te kunnen uitftorten, dan verëenigde zich Anna met deze heilige en aanE 3 doen»  70 ANNA. doenlijke verrichting, paarde haare vuurige fmeekingen met de zijnen, en fpande, terwijl Jufvrouw Mansel lag te ziekoogen, met eene kinderlijke liefde, alle haare poogingen in, om den bedroefden Predikant te trooflen en optebeuren, niettegenftaande zij zelve door haare fmartlijke aandoeningen geheel overftelpt iverd. Op den agtentwintigjien January, nadat Jufvrouw Mansel, in wederwil van haare zwakheid, door eene langduurige ziekte veroorzaakt, zeer fterk met den dood had geworfleld, behaagde het Gode, om deze Vrouw, die al haar leeven aan Zijnen dienst gewijd had, dit tijdelijke met het eeuwige te doen verwisfelen. Haare chriftelijke onderwerping en kloekmoedigheid, geduurende haare langduurige fmarten, dienden Anna, in welker armen zij den geest gaf, tot eene laatfte en niet minder dierbaare les. Het troostloos Meisje bleef, tegen het algemeen gebruik volgends welk de ligqhaamen onzer afgeftorven, beste, Vrienden in een afzonderlijk vertrek geplaatst worden —• dag en nacht in de kamer, in welke haare Vriendin overleeden was. Nadat, op den agtften dag, het dierbaar lijk , gevolgd door den Heer Mansel en de leden zijner Gemeente, ouder de vuurigfte traanen, naar het choor der Kerk, gebragt was, begaf zij zich naar haare, en de Predikant naar zijne kamer; beiden niet in ftaat zijnde, om aan eene tafel te verfcbjjnen, aan welke de beminlijke en onderrichtende  ANNA. 71 tende (tem nu niet langer gehoord werd. De laatfte vermaaning, welke zij uit den mond haarer moederlijke Vriendin ontvangen had, was, om fteeds den raad van den Heer Mansel te volgen; en haar laatfte verzoek aan dezen haaren Echtgenoot behelsde eene bede, om nimmer het dierbaar Kind van haar hart te vergeten, of aan haare geliefde Pupil de vaderlijke zorg te weigeren. De Predikant had eene ongehuuwde Zuster, die door zijne Vrouw verzogt was geworden, om haare huishouding te Llandorê, geduurende haar verblijf te Swanfea, welk zij dacht, dat van langen duur zoude wezen, waartenemen, en welke, na haare te rug komst, op verzoek van Anna, aan het huis van den Heer Mansel gebleeven was. Na den dood zijner Echtgenoote was haar verblijf nog noodzaaklijk; en al had men haar kunnen misfen, dan zoude zij echter zeer ongaarne een warm huis, waar zij van alles vol op had, voor haare eigen, kleene, koude en flegte wooning, in welke zij van een zeer gering inkomen moest leeven, verwisfeld hebben. Jane Mansel was eene Vrijster van omtrend vijftig jaar, die zich zeer veel op haare fchoonheid liet voorftaan, door welke zij zo algemeen bekend was; weinige Vrouwen konden haar, zo zij meende, in dit opzicht eramren. Intusfchen was zij 'er voor bewaard, om op de tong te komen, en bleef dus buiten alle aanmerking: haar humeur was E 4 on-  72 ANNA. ondraaglijk: zij had rood hair en was blank van vel; had de hoop op een huuwlijk nog niet opgegeven, en zich, ten einde aan eenen Man te geraaken, geduurende haar verblijf aan het huis van haaren Broeder, • van eenen voorraad van allerieie kleederen en tooifels voorzien,om daardoor de vrijers te lokken, zo haare vermeende bekoorlijkheden hiertoe niet toereikende rnogten wezen. Deze opvolgfter in het huislijk bewind van deoverleedene, braave, Jufvrouw Mansel veroorzaakte weldra aanmerkelijke veranderingen in het huisgezin van den Predikant. De Meid en de Knecht, die de gelukkige Dienstboden van den besten Meester, en de goedaardigfle Vrouw waren, verlieten het huis; terwijl derzelver plaatzen onmiddellijk door anderen vervuld werden, die niets meer wisten, dan het gene tot den dienst van eenen gemeenen boer volftrekt noodzaaklijkwas, en welke, door eene overeenkomst van hart en zeden, de gunst van Jufvrouw Jane verwierven. Wanneer de Heer Mansel 'er tegenwoordig was, dan konde niets bij de vleiende onderfcheiding haaien, met welke zij onze Heldin behandelde; doch naauwlijks had haar Broeder zijnen rug gewend, of zij begon weder aan haar geliefkoosd onderwerp, en beweerde de nodzaaklijkheid der arbeidzaamheid voor jonge luiden; terwijl deze lesfen, fchoon zij dezelven aan haare Meid gaf, eigenlijk aan Anna gericht  ANNA. 73 richt waaren. „ Zij verachtte zodanige jonge luiden," zeide zij, „die tot den arbeid bekwaam en , niets van zich zeiven bezittende, te luij waren, om te werken, even als of zij niets anders op de waereld te doen hadden, dan uit de beurs van eeu' ander te leeven." Deze beftraffende taal, altijd in tegenwoordigheid van anderen gevoerd, gevoegd bij haar eigen gebrek aan verdand, het gene met den donkerden nevel van onkunde bedekt was, deeden Anna weldra minder belang in de Paftoorij dellen, en plaatden haar in eenen toedand, die niet zeer verkieslijk was. Zij wilde den Heer Mansel het gedrag zijner Zuster niet onder het oog brengen, ten einde hem in geenen Familie-twist te wikkelen, en verkoos noch minder, zich aan de beleedigingen van eene Vrouw te onderwerpen, met welke zij onmooglijk, al was zij al van een draaglijk humeur geweest, uit hoofde van haare verregaande onkunde en degte opvoeding, eenige de minde gemeenfchap konde houden. De droefheid van den Heer Mansel, over het verlies zijner beminlijke Echtgenoote, bleef nog deeds voordduuren: zij ontlastte zich niet in woorden, noch vertoonde zich in bittere traanen, of uiterlijke gebaarden ; maar huisvestte in het binnende zijner oprechte en vroome ziel. Daar was het, waar het aandenken aan zijne Maria zich in alle zijne aandoeningen , in alle zijne gedachten, verleevendigde: zijne E 5 ver-  7* ANNA. verbeelding vertoonde aan hem geene enkele deugd, zonder dat hij zich aan haar herinnerde, in welke zich alle deugden vereenigden. Indedaad, niets konde zijne fmartelijke droefheid maatigen, dan de overweging, dat zij hem flechts voorgegaan was. om de rijke vergelding der deugd te ontvangen. Wanneer hij zich echter in eenzaamheid bevond, en zich ongeftoord haare lieflijke ftem, haar uitmuntend gedrag, en haare verftandige gefprekken konde herinneren, dan verbeeldde hij zich, dat zij nog bij hem was. Men zag hem derhalven zelden, dan bij de waarneming zijner beroeps-bezigheden ca bij den maaltijd» bij welke laatfle hij zelfs niet altijd tegenwoordig was: zijne voorige genoegens waren ook hier niet meer te vinden. —Anna, hierdoor bij aanhoudendheid tot nadenken opgewekt, begon te begrijpen, dat het fchande en niet noodzaaklijk was, om eerlijke en oppasfende luiden langer tot last te verflrekken. Ondertusfchen wilde zij den Heer Mansel, op geenerhande wijze, grieven of beleedigen; en het was met zeer veel weer« zin, en niet voor en aleer zijne Zuster haar perfoonlijk en rechtftreeks gehoond had, dat zij konde befluiten, en moed genoeg bezat, orn den braaven Predikant den voorflag te doen, om zijn huis te verlaten. De Heer Mansel hoorde haar met droefheid en verwondering; verzogt haar, met allen ernst den flap te willen overwegen, welken zij doen zoude; deed haar  ANNA. 75 haar verfcheiden vraagen aangaande zijn Huisgezin; fmeekte, dat zij hetzelve, naar haar welgevallen, mogt beftuuren, en verklaarde, dat Wilkinson, fchoon hij hem nu en dan nog wel eens een bezoek gaf, zijn beflisfend andwoord had ontvangen, en zij dus van zijnen kant geenen verderen overlast te vreezen had; vraagende eindelijk, welke redenen haar toch tot dit befluit bewogen hadden ? Vastelijk beflooten hebbende, om de waare oorzaak daarvan te verbergen, en te zeer getergd, om langer het voorwerp te blijven van de dwaaze grilligheid van Jufvrouw Jane, andwoordde zij, dat het voor haar noodzaaklijk was, om op middelen bedacht te zijn, welken haar, in haar volgende leeven, het noodig onderhoud zouden kunnen verfchaffen. Dienstbaarheid zoude haare laatfte verkiezing wezen; maar zij had gehoord, dat 'er in Londen middelen waren, waardoor Meisjes van eene goede opvoeding, op eene fatfoenliike wijze, en zonder zich te vernederen, ordentelijk de kost konden verdienen. Eene tweede krachtige drangreden, om het huis van den Heer Mansel te verlaten, was haare fterke begeerte, om alle de bijzonderheden van haare afkomst optefpooren, en te beproeven, of zij lang? dien weg niet eenige naricht aangaande haare Familie zoude kunnen bekomen. De Predikant, overtuigd, dat hij niet in ftaat was, om langer, dan geduurende zijn leeven, voor haar te kunnen zorgen, moest haar befluit, en aangevoerde rede*  76 ANNA. redenen billijken, fchoon hij heimlijk wenschte; dat zij minder afkeerig van dienstbaarheid geweest ware, naardien hij van gedachten was, dat de Edwins haar wel zouden voordgehoipen hebben. Hij drong derhaiven niet verder bij haar aan, om van haare oogmerken aftezien, maar nam alle mooglijke maatregels, om haar de reis aangenaam en gemaklijk te maaken. Schoon al het geld, welk Jufvrouw Mansel befpaard had, was hefteed, en 'er eenige onvermijdelijke fchulden waren gemaakt geworden , had men echter de vijftig Ponden, welken Mevrouw Edwin onzer Heldin gefchonken had, onaangeroerd gelaten. De Predikant ftond 'er op, dat zij deze penningen, beneffèns de kleederen zijner Echtgenoote, zoude rnedeiiemen. Alles, wat tot haare afgeftorven Vriendin behoorde, was voor Anna dierbaar; gelijk zij dan ook de kleederen met dankbaarheid aannam, maar volftrekt weigerde, wat de Heer Mansel 'er ook tegen mogt inbrengen, om van de vijftig Ponden meer dan twintig voor zich te behouden. De braave Man fcheidde, met dit alles, zeer ongaarne van onze beminlijke Heldin; doch ziende, dat zij tot haar vertrek beflooten had, zo verzelde hij haar in perfoon naar Brccknock, alwaar zij hem moest belooven, dat zij, wanneer zij ha3r doel niet mogt bereiken, naar hem, als naar haar eigen huis, zoude te rug keeren. Zij fcheidden onder bittere traanen van beide kanten; terwijl de Heer Mansel, nadat hij  ANNA. 77 hij haar in de koets had geholpen, nog deze laatfte woorden uitboezemde: „ zijt indachtig, dat gij een te huis komen hebt, en dat ik uw Vader ben." HOOFDSTUK VIII. Onze Heldin reist naar Londen. jA.nna nam haare reis over Batb, en werd door Mevrouw Herbert en haare Dochter met dezelfde minzaamheid en vriendfchap ontvangen, als zij te Llandorê gewoon was. Zij drongen haarfterk, om te blijven; doch zij was al te zeer op haare reis naar Londen gefield, om heure noodiging aantenemen. Mevrouw Herbert verzogt haar, of zij haar met eenen brief aan Mevrouw Edwin mogt belasten. Cecilia en de jonge Jufvrouw Turbville waren in Bed' fordfhire, en Patty vertelde met zeer veele blijdfchap aan Anna, dat haar Neef Hüigh, die dagelijks verwacht werd, onmiddellijk na zijne aankomst, zoude trouwen, op welken tijd zij zich allen in Londen zouden bevinden. Deze beide Vriendinnen kwamen met eikanderen overeen, om heure onderlinge briefwisfeling voordtezetten; terwijl Anna, na een verblijf van twee dagen, haare reis vervolgde. Aan de Herberg te Londen, werd zij door den Heer Dalton opgewacht, dia door eenen brief van den Heer  78 ANNA. Heer Mansel van haare komst was verwittigd geworden. De tijd, welke voor onze Heldin zo gelukkig was voorbij gefneld, had in den toeftand van Dalton menigerleie veranderingen veroorzaakt. De Geeftelijke, aan wiens menschlievendheid hij zijne Kapellaan-plaats te danken had, wasgeftorven, en zijn opvolger vond goed, om dezelve aan eenen zijner eigen Bloedverwanten te geven. Er was een rond jaar verlopen, zonder dat 'er zich eenig vooruitzicht voor hem had opgedaan, om weder in eene bediening geplaatst te worden, door welke hij zijn Huisgezin van het noodige konde voorzien. Alle zijne poogingen, ter verkrijging eener Predikants-plaats, mislukt ziende, vervoegde hij zich eindelijk bij zijne oude Vrienden, de Methodisten, wier gunst hij poogde te winnen,en werd door eenen dezer luiden bij een'Heer aangepreezen, die het hoofd en de begunftiger der Sefte, en, in waarheid, een goed Samaritaan was. Een aanzienlijk en onbezwaard vermogen bezittende, en op alle de deelen der waereld handel drijvende, had de Heer Thornhill het in zijne magt, om de beminlijke deugden van liefdaadigheid en goedwilligheid zo algemeen te kunnen uitoefenen, als zijn Godlij ke Meester had voorgefchreeven. Alle zijne poogingen waren gericht, om zijne Natuurgenooten weltedoen: de hongerigen te fpijzen, de naakten te kleeden, en in de wonden zijner Vijanden, zo wel als Vrienden, balfem van troost en verkwikking te ftor-  ANNA. 79 florten, was zijn hoogfle wellust; en zo hij al in het uitreiken zijner liefdegaaven aan foramigen de voorkeur gaf, dan was het aan de flipte belijderen van zijnen eigen Godsdienst: eene eenzijdigheid, welke des te verfchoonlijker was, naardien behoeftigen en rampfpoedigen, van beiderleie Sexen, nimmer, zonder troost of onderfteuning, van zijne deur werden heengezonden. In zijnen blaakenden ijver had hij onlangs, in een Dorp, omtrend zes mijlen van Londen gelegen, eene kleene Kapel doen bouwen; terwijl het aantal werklieden, welken in deszelfs nabuurfchap gebruikt werden, hem bewoogen had, om hun dezelve te fchenken, en 'er eenen Predikant in te plaatfen, die zijn eerwaardig beroep met ijver en oplettendheid zoude waarnemen. Het was op dittijdftip, dat Dalton, in de hoedanigheid van een Predikant, die een talrijk Huisgezin had, behoeftig, en van alle middelen tot deszelfs onderhoud beroofd was, den Heer Tiiornhill om zijnen bijftand verzogt, wiens medelijden met alle bijzondere perfoonen, door zijne algemeene goedwilligheid omtrend zijne Natuurgenooten, ten wiens behoeve de Kapel gefticht was, meer en meer werd gaande gemaakt. Hij voorzag in de behoeften van Dalton, welke door dezen in een allerfterkst licht aan hem waren vertoond geworden, plaatfte hem in de nieuwe Kapel, en gaf hem eene vrije wooning, beneffèns een jaarlijks inkomen van vijftig Ponden Ster-  So ANNA. Sterlings, geduurende zijn leeven. In dezen toeftand bevond zich de Metbodistifche Predikant, toen hij da onaangenaarae tijding ontving, dat Anna onder zijne befcherming weder zoude te rug keeren. Alhoewel hij gaarne van haare komst bevrijd zoude zijn gebleven, begaf hij zich echter, opraadvan zijne Vrouw, naar Londen, ten einde onze Heldin aan de herberg, waar zij moest aankomen, optewachten, en naar zijn huis te geleiden. Jufvrouw Dalton ontving haar zeer minzaam, en haare vriendelijkheid vermeerderde niet weinig door het gefchenk van een' bruinen, fatijnen tabbert voor haar zelve, en van alle overgebleeven fieraaden, welken zij van den Heer Melmoth hadmedegebragt, zo wel als de kleederen, waaruitzij zedert gegroeid was, voor haare Kinderen, waarover zij op onderfcheidene wijzen befchikt hadden, behalven over de oudfte Dochter, die, haare leerjaaren bij eene Wollennaaifter uitgediend hebbende, nu haare eigen zaaken deed, en haaren Vader voor kost en huisvesting eene jaarlijkfche fom betaalde. Den volgenden morgen zeide Dalton met ronde woorden tegen Anna , dat het voor haar tijd werd , om op middelen bedacht te wezen, welken haar van een behoorlijk beftaan konden verzekeren, zonder dat zij van den een of anderen zoude behoeven aftehangen. Zij was van dezelfde gedachten; doch had zijn gevoelen hierotntrend, welk hij haar met zo wei-  ANNA. weinig befcheidenheid en kiescheid mededeelde, zeer wel kunnen misfen. Het contrast, tusfchen deze zijne manier van voordragt en het gedrag, welk haare laatfte Vrienden omtrend haar gewoon waren, te houden, trof, haar zo geweldig, dat zij een' poos buiten flaat was, om te kunnen andwoorden. Ondertusfchen nam Dalton, door wien dit ftilzwijgen werd aangemerkt als een blijk, dat zij haar anker bij hem wildenederleggen,het hoogwijs befluit, om haar onder het oog te orengen, dat zij 'er niet op reekenen moest, om bij hem te blijven woonen 5 terwijl hij op het punt ftond, om de rechten der welvoeglijkheid en gastvrijheid nogmeer tefchenden, toen eeneenkele vraagvan haar hem en zijne Vrouw van fchaamte deed bloozen. Zij vroeg naar de bijzonderheden> welken'er plaats hadden gehad, toen hij haar het eerst had leeren kennen, naar den tijd, wanneer, en de plaats, waar hij haar ontmoet had, en eindelijk, waarin de goederen beftaan hadden, welken de overleedenen op de gehuurde kamer gebragt hadden, en waar dezelven gebleeven waren? Na een ftilzwijgen van weinige oogenblikken • welk in onze Heldin, zo zij flechts het geringfte van de misdaad zelve geweten had, vermoedens had moeten doen rijzen, welken niet zeer gunftig omtrend haaren eerwaarden Vriend waren verhaalde hij haar, waar dat zij door haaren Vader was gebragt geworden 5 doch voegde 'er bij', dat niet alleen //. Deel. F de  82 ANNA. de Vrouw, die met haar was gekomen, overleeden was, maar dat ook hetzelfde huis, waar zij gewoond had hier fprak hij de waarheid was afge¬ broken , en een ander in de plaats gebouwd geworden; dat de goederen der overleedenen in eenige weinige prullen beftaan hadden, welke allen, totéénftuk toe, verkogt waren, om de onkosten der begraafnis goed te maaken; dat hij vruchtloos door eene bekendmaaking in de nieuwspapieren, en door alle andere mooglijke middelen,getracht had,te ontdekken, wie haare Familie was, en dat hij uit het verbrandde vel beiden van de Man en Vrouw befloot, dat zij van buiten 's Lands kwamen. Dit verhaal benam onze Heldin alle hoop, om iets aangaande haare afkomst te vernemen, en het was zeer onwaarfchijnlijk, dat zij, die geene de minfte kennis van de waereld had, in haare naarvorfchingen beter zoude (lagen, dan Dalton , welke 'er zo veel belang bij had, om iemand optefpooren, aan wien hij een kind konde ter hand (lellen, dat op hem geene andere eisfchen had , dan die van liefdaadigheid. Deze overwegingen deeden haar befluiten, om den brief van Mevrouw Herbert onmiddellijk aan Mevrouw Edwin te bezorgen, in hoop, dat'zij door de voorfpraa ken befcherming dezer Lady in ftaat zoude zijn , om een middel van befl.aan voor haar volgende leeven te vinden. Ingevolge hiervan begaf zij zich, des morgens, met  ANNA. «3 met de Post-koets mar Londen, alwaar zij aan de IVhiiecbapel aftrapte. De ftraaten waren zeer morsfig, en Anna, zo in Londen, als ten aanzien van de gebruiken aldaar, geheel onbekend zijnde, had geen denkbeeld, om eene Huur - koets te nemen. Zij wandelde dus door den flijk, en vroeg op ieder hoek van eene ftraat naar den weg na Grosvenor - fquare, waar zij na verloop van drie uuren aankwam; hebbende men haar fomtijds den regten, en dikwijls, tot groot vermaak van hun, die met haare onkunde den fpot dreeven, den verkeerden weg geweezen. Vermoeid van deze lange wandeling, en van onderen tot boven beklonterd, kwam zij eindelijk aan het huis van Mevrouw Edwin, waarvoor twee of drie draagftoelen en een douzijn wit gepoederde, en in livrei gekleedde hofnarren ftonden, door welken ftoet zij moest heendringen. De onbefchaamdheid, de ondeugden en dwaasheden van hunne Meesters worden, over het algemeen, door zulke kakelbonte Heeren zo naauwkeurig nagebootst, dat het, wanneer ik zegge, dat dezen bij zommigen der aanzienlijkfte, en meestverkwistende Familiêndes Rijks dienden, noodeloos zal zijn , om'er bijtevoegen, dat het gezicht van een zedig, jong Meisje, in hunne oogen, een al te nieuw fchouwfpel was, om hetzelve ongemerkt of onbeleedigd te laten voorbijgaan. Met groote moeite en met niet weinig verlegenheid —— want zij keeken haar allen onbeF 2 fchaamd  ANNA. fchaamd in het aangezicht bereikte zij eindelijk de deur, waar zij door eenen Lakei, die tegen zijne makkers meesmuilde, en haar met een norsch gelaat befchouwde, werd opgewacht. Zij ontving op haare befcheiden vraag, „is Mevrouw Edwin te huis?,, op eenen lompen toon, em met een trots gelaat, neen ten andwoord; terwijl zij, toen het oog der onbefchofte en losbandige Bedienden op haar bemorst gewaad viel, door dezelven, onder een luid gefchater, gegroet werd. Verbaasd over zulk eene lompe behandeling, moedwilligheid en onvoorziene trotsheid, en vreezende voor verdere beleedigingen, keerde zij in allerijl wéér te rug, toen een Lijfknecht, tot het huis behoorende, op de herinnering, dat Mevrouw Edwin juist haare Kamenier had laten vertrekken, haar verzogt, om binnen te komen ; terwijl hij haar te gelijk, op eenen vriendlijken en befcheidenen toon, vroeg, wat 'er van haaren dienst was; zich ongetwijfeld vleiende want hij was zeer galant—<■ dat dit zijn gedrag omtrend onze Heldin met toekomende gunstbewijzen zoude vergolden worden. Op het hooren van den blooten naam van Mevrouw Herbert werd al dit gefpuis, als van eenen donderdag, getroffen. Zij, die bij de draagftoelen behoorden, droopen flilletjes af, en de Lakeij, welke Anna aan de deur had opgewacht, nam den brief en bragt denzelven fpoedig naar den Lijfknecht van Mevrouw Edwin, die  ANNA. g5 die aanftonds de deur van eene fraaie, ruime zijdkamer opende, en zeide, dat zijne Mevrouw gezelfchap bij zich had, doch dar hij den brief, zodra hetzelve vertrokken was, aan haar zoude ter hand Hellen. Iri dit vertrek vond zij, tot haare groote blijdfchap' een goed vuur, waarbij zij haare voeten droogde, en haare kleederen een weinig in orde fchikte; tot welk alles zij overvloedigen tijd had, vermits 'er twee volle uuren verliepen, voor dat zij bij Mevrouw Edwin werd binnen geleid. De gulhartige vriendlijkheid, met welke men haar ontving, was voor Anna eene volkomen vergoeding voor de fmaadheden, welken zij voor de deur geleeden had. De Lady omhelsde haar met volle tederheid, beklaagde haar, dat haar kleed zo bedorven was, en verklaarde, dat Mevrouw Herbert haar grootlijks verplicht had, door haar na Grosvenor-fquare te zenden. Deze vriendfchap, welke onze Heldin niet verwacht had, trof haar gevoelig hart, en persten haar de traanen uit de oogen; terwijl de medelijden, de goedheid van Mevrouw Edwin, door dit blijk van erkendtenis, vermeerderde. Zij had voor onze Heldin eene wezenlijke achting, en was van oordeel, toen zij van Mevrouw Herbert het overlijden van Jufvrouw Mansel vernomen had, dat het gezelfchap van zulk een jong Meisje, als Anna, voor haar zo wel gemaklijk, als aangenaam,zoude wezen. Aan het gezelfchap van de jonge Jufvrouw Edwin F 3 had  t6 ANNA. had zij zeer weinig; deze verkeerde met Ladtfsxvn haaren ouderdom. Zij zelve begon vadzig en ongevoelig te worden , en verfcheen ongaarne op openbaare plaatfen of in openlijke gezelfchappen, vermits zij zich daar meer verveelde, dan vermaakte. Mevrouw Edwin had behaagen in het fpel, en haare partij werd door lieden van den eerften rang met graagte gezogu'er waren echter nog verfcheiden uuren, welken door een beminlijk jong Meisje, op eene aangenaame wijze, konden vervuld worden. Zij deed derhalven aan Anna aanftonds den voorflag, of zij bij haar tot gezelfchap wilde blijven woonen, onder bijvoeging, dat zij haar jaarlijks, voor kleeding, vijftig Ponden zoude fchenken. Men kan niet twijfelen, of deze aanbieding werd met dankbaarheid aangenomen. De Lady was zo begeerig, om onze Heldin ten eerften in haar huis te hebben, dat zij last gaf, om dien middag vroeger dan naar gewoonte te eten, en haar, na den maaltijd, met de koets naar Dalton liet brengen, met order aan den Koetfier, om aldaar op haar te wachten, en met haar weder te rug te keeren. Toen Dalton zulk een fraai rijdtuig voor zijne deur zag ftil houden, en Anna uit hetzelve ten voorfchijn kwam , konde hij zijne oogen naauwlijks gelooven. Hij hoorde haar, met eene ongeveinsde blijdfchap, verhaalen het gunfiig lot, welk haar was ten deel gevallen, wenschte haar met hetzelve geluk, en  ANNA. 87 en zijn eigen belang nimmer uit het oog verliezende verzogt hij haar emftig, oin bij Mevrouw Edwin, welker arme landsman hij was, voor hem een goed woord te willen doen, wanneer zich daartoe eene goede gelegenheid aanbood. Naardien het goed van Anna nog niet was ontpakt geweest, was zij aanftonds gereed, om weder te vertrekken, en Dalton had dus op nieuw het genoegen, dat hij zich van de zorg voor haar en haar onderhoud ontflagen zag; terwijl zij reeds vroeg in den avond naar Grosvenor-fquare te rug keerde. Mevrouw Edwin, ingenomen met haare erkendtenis, en ongemeen voldaan over de fpoed, met welke zij haaren wensch vervuld had, zond aanftonds om een ftuk zwarte zijde, waarvan zij haar een kleed liet maaken, om tegen dat gene, welk zij reeds had, te dragen, engelastte aan haare eigene winkelierfters en naaifters daar zij, den derden dag na haare komst, gezelfchap aan haar huis wachtte om haar naar den fmaak te kleeden. Ondertusfchen verzuimde Anna niet, om den Heer Mansel van haaren toeftand te berichten, of om Mevrouw Herbert te bedanken voor de vriendlijke aanbeveeling, door welke zij met de gunst van Mevrouw Edwin was vereerd geworden. Nadat het fchoone hair van onze Heldin, door eenen Kapper gefneeden, gebrand en in orde gebragt, en zij in een nieuwerwetsch rouwgewaad gekleed was, begaf zij zich F 4 met  88 A N N A. met Mevrouw Edwin naar de zaal, om het gezelfchap optewachten. HOOFDSTUK IX. Waarin den leeftrant der Grooten gefchetst wordt. D es avonds ten negen uuren begon zich het gezelfchap ten huize van Mevrouw Edwin te verzamelen, doch het was bijna elf, eer alle de fpeeltafels bezet waren. Dit tooneel was voor onze Heldin geheel nieuw, en'maakte haare nieuwsgierigheid, niet minder dan haare verwondering, gaande. Zij, die tot dus verre de bezoeken als een middel befchouwd had, om de banden van bloedverwandfchap en vriendfchap naauwer toetehaalen , konde niet begrijpen, welk vermaak 'er in zulk een talrijk gezelfchap gelegen was, waarmede men zich niet verder moeide, dan dat men een ieder, bij het intreden in de zaal, beleefdlijk groette, en vervolgends onmiddellijk aan den fpeeltafel plaatfte. Het flrookte even weinig met haare denkbeelden van beleefdheid, dat men, zelfs zonder deze geringe plichtpleeging, en zonder eenige de minfte acht op Mevrouw Edwin te ftaan, heenenging; terwijl, inzonderheid, de geduurige opvolging van gepluimde Lady's en geblankette Salet-jonkers, die  ANNA. 89 die flechts voor een oogenblik eens kwamen kijken, en dan weder vertrokken, in de oogen van haar een allerdroevigst middel was, om den tijd te belteeden. Ondertusfchen werd haare verwondering op nieuw gaande gemaakt, toen zij hoorde, dat een der Heeren, op eene zeer beleefde en vleiende wijze, tegen Mevrouw Edwjn over haar fprak, aan welke hij op het dringendst verzogt, om hem aan de beminlijke Vreemdelinge te willen voorftellen. De bereidwilligheid , met welke de Lady aan dit verzoek voldeed, overtuigde Anna, dat hij een lieer van aanzien was, waaraan iemand, die niet wist, dat niets van dien aard voor onzen hedendaagfchen adel te laag was, uit hoofde van zijn belagchelijk voorkomen, in den eetflen opflag anders zoude getwijfeld hebben. Hij was een bejaard, lang Man, wiens rood fatijn kamifool en broek wonder wel met het rood blanketzel van zijne wangen overeenftemden,en tusfchen de. zen en de bleeke koleur van het overig gedeelte van zijn aangezicht een fraai contrast vormde. Hij had een' wijden mond, welken door de konst van zijnen tandmeester met eene dubbele rij valfche tanden gevuld was: hij was ongemeen met zijn pofluur ingenomen , en bleef altijd over eind flaan, ten einde te toonen, dat hij nog jong en flerk was: hij was van zulk eene verliefde gefleldheid, dat het gezicht der fchoonheid zijn hart aanflonds van liefde deed blaaF 5 ken,  po ANNA. ken; terwijl de pragt en verfcheidenheid zijner Maitresfen alleen door zijne menigte fchoone paarden geëvenaard konden worden: zijn hair was aan weerskanten, in navolging van den koninglijken Adonis, keurig netjes opgekruld: hij droeg een blaauw lint, en konde bij geene mooglijkheid nalaten, om te beminnen. Hij naderde Anna met een beangst gelaat, welk door hem verkeerdlijk voor een kwijnend oog gehouden werd,en het gene haar ongetwijfeld overluid zoude hebben doen Iagchen, zo Mevrouw Edwin hem niet als den Hertog van . . . had voorgelleld. Om eenen Hertog te Iagchen, zoude aanltootlijk geweest zijn, en hem te achten was onmooglijk. — Hij noemde haar een' Engel , eene Godin, en de uitmuntendfte Schoone der geheele waereld , zonder dat dit alles haaren hoogmoed konde opwekken; terwijl zijne Lordfchap tot in zijne ziel gegriefd, ten uiterften rampzalig was, en van liefde zieltoogde, zonder haar medelijden te kunnen gaande maaken. Zij had te veel gezond verftand, om iets anders, dan verachting, voor eenen Man te gevoelen, die 'er zijnen roem in ftelde, om in dwaasheden en ongebondenheden, boven anderen, uittemunten; fchoon niet alleen zijne jaaren, maar ook zijn geitel ,hem de verbetering van zijn gedrag, en eene warme kleeding voorfchreeven. Zij konde haaren afkeer niet langer verbergen. De Hertoglijke titel vervuld* haar met ont-  ANNA. 01 ontzag, doch het arme fehepzel, welk denzelven voerde, beroofde zich zelf weldra van alle achting; zodat zij genoodzaakt was,om hem den rug toetekeeren ; willende met de laffe vleierij en verwondering van dit adelijk figuur niet langer te doen hebben. De blijkbaare onderfcheiding, met welke zijne Lordfchap onze Heldin behandelde, trok de oplettendheid der Salet-jonkers tot zig.die over de fchoonheid van Anna geheel in verrukking (tonden opgetogen, en haar telkens toelonkten; terwijl de Lady's, hun niets willende toegeven, de goedheid hadden, om eikanderen, al fluifterende, te vraagen: „ wie zij was, en waar zij van daan kwam?" Deze algemeene opmerkingen maakten haar waarlijk belagchelijk : zij werd indedaad verlegen; een blos verfpreidde zich over haare kaaken, en zij wendde haare zedige oogen van haare nieuwsgierige bekijkers af, het gene men vooreen duidlijk blijk hield, dat zij haare waereld niet verftond,naardien geene hedendaagfche Schoone over zodanig iets zoude bloozen. Ondertusfchen hield het arme lompe Meisje weldra op, het voorwerp van algemeene bewondering te wezen; behalven van eenige weinige getrouwde en ongebonden Mannen, die haar nu en dan wel met hunne oplettendheid geliefden te verwaardigen; want de Lady's hadden genoeg, en de Salet-jonkers waren voldaan, toen de een den anderen in het oor fluifterde, dat zij de Dochter van eenen Wallifden Predikant  po ANNA. kant was, die Mevrouw Edwin, tot gezelfchap voor haare Dochter, had in huis genomen. Dit, welverre van Anna te vernederen, of aan haar eenige fmart te veroorzaaken, verftrekte haar integendeel tot genoegen, vermits zij nu haare eigen befchouwingen onverhinderd konde voordzetten; terwijl zij in anderen hoedanigheden opmerkte, welke minder verkieslijk, dan armoede en afhangelijkheid waren. Den avond liep onder zulke laffe tijdverdrijven voorbij, en het gezelfchap fcheidde des nachts ten één uur. Sir William, Mevrouw Edwin en Anna begaven zich, vervolgends, aan den maaltijd, en gingen ten twee uuren naar bed. Eén avond was voor de jonge Jufvrouw Mansel genoeg, om haar eene les te geven, naar welke zij zich in alle gezelfchappen, welken zij ontvingen, en bij alle bezoeken, welken zij gaven, moest gedragen; en het leed niet lang, of zij verltond de etiquette , bij zulke gelegenheden gebruiklijk, zó wel, dat zij alle moeite op zich nam, en Mevrouw Edwin, die aan den eerften fpeeltafel zat, het ceremonieele gedeelte geheelenal aan haar overliet. Toen zij volkomen aan dezen leeftrant gewoon was, haarer gedachten eenen vrijen loop gaf, en niets meer wenschte, dan om zich de gunst van Mevrouw Edwin op den duur waardig te maaken , vertoonden zich de voorige tooneelen, dikwijls,aan haare verbeelding; . en, daar zij zich in het huis van Mevrouw Edwin be-  ANNA. 03 bevond, hield zij het voor waarfchijnlijk, dat zij Charles Herbert zoude wederzien, en met hem gemeenzaam verkeeren; ja, zij herinnerde zich zelfs de woorden, welken hij tegen haar, bij het jongst vaarwel gefproken had. Beter,oneindig beter, dacht zij, zoude het wezen, zijn aandenken te vergeten. Hij had immers zijn hart reeds weg gefchonken, en dat wel aan haare Vriendin, de Dochter van haare weldoender ? Zoude het dus niet onrechtvaardig en ondankbaar zijn, te wenfchen, dat zij eene perfoon den voet mogt ligten, die met zo veel recht een tegengefteld gedrag van haar konde verwachten ? En, waarlijk, zo dit al niet het geval, en Herbert nog vrij was, konde zij dan nog, met eenige waarfchijnlijkheid, vooronderftellen, dat zij bij hem zoude in aanmerking komen? Zoude zijne Familie-trotsheid zich vernederen, om bij haar, in haaren afhanglijken (laat, aanzoek te doen ? Zoude hij een Meisje zijne liefde waardig keuren, die van de gemeene voordeelen van de Iaagfte foort van menfchen in de maatfchappij verfleken was , en in de liefdaadigheid van Vrienden haar geheele onderhoud moest zoeken? Gewis- felijk neen! Zij wilde dus befluiten, om niet meer aan hem te denken: dan, onderdrukte gedachten en gefinoorde neigingen verwekken flechts nieuwe fmarten, eii doen ons dezelven, in eene dubbele maate, gevoelen. Een brief van den Heer Mansel, waarin de braa- ve  P4 ANNA. ve man haar met haaren tegenwoordigen toeftand geluk wenschte, en haar zijnen vriendelijken raad daaromtrend mededeelde, bragt niet weinig toe, om in haare ziel een denkbeeld te vestigen, welk haar, in waarheid altijd bij bleef. „ Hij waarfchuuwde haar tegen de misleidingen van haar eigen hart, en inzonderheid tegen haare eenzijdigheid omtrend den jongen Herbert, van welke men haar verdacht hield; bragt haar gelijktijdig de onmooglijkheid onder het oog, dat haare wenfchen in dezen konden vervuld worden; berichtte haar, dat hij Zó afhanglijk van zijne Familie was, dat een louter vermoeden van dien aard zijnen onvermijdelijken ondergang moest ten gevolge hebben, naardien hij wist, dat men vast beflooten had, om hem aan zijne Nicht te huuwen: hij verzogt haar derhalven ten ernftigften, dat zij voor haare rust zoude zorgdraagen; verklaarde, dat hij zich verzekerd hield, dat haare eigen beginzels haare eer en deugd zouden béfchermen; deed haar, uit naam van Wilkinson, de beste wenfchen, en eindigde met de herinnering, dat zijn huis altijd voor haar open ftond." De traanen biggelden Anna , op het lezen van dezen brief, langs de wangen:zij befchuldigde zich zelve aangaande haar eigen gedrag, waardoor zij, op de eene of andere wijze, dit vermoeden in haaren Vriend moest verwekt hebben, en befloot, dat zij zich daar door, zo dit de Heer Mansel in dezen waan mogt ge-  ANNA. pS gebragt hebben, ook bij anderen op gelijke wijze onder verdenking gelegd had. Door de overweging hiervan getroffen, nam zij het befluit, om voordaan meer op haare hoede te wezen. Hoe meer Mevrouw Edwin haar leerde kennen, hoe meer behaagen zij In haar fchepte. Bij Sir William was zij in geene mindere achting: hij gaf haar geduurig blijken van edelmoedigheid, door haar de eene of andere kleinigheid te verëeren ; terwijl zij den tijd, zo al niet onder het genot vaneen volkomen geluk, ten minflen, op eene vermaaklijke wijze, doorbragt. HOOFDSTUK X. Waarin een Vreemdeling van zijne reize te rug komt. Illene maand na de komst van Anna,opGrosvenor* fquare, kwam de Heer Hlhgii Edwin van zijne reize, buitenlands, te rug. Deze gebeurdtenis vervulde het huis van Sir William met blijdfchap. Hij was de geliefde zoon zijner Ouderen, en de erfgenaam hunner adelijke goederen, en van hunnen geheelen aanzienlijken rijkdom: hij was vier jaaren uitlandig geweest;geene moeite noch kosten waren 'ergefpaard, om hem tot den Imndigften en befchaafdften Man der wae-  95 ANNA. waereld te maaken; terwijl zijne uitmuntende, natuur4 lijke bekwaamheden het ftreelendst vooruitzicht opleverden , dat hij in het vervolg zulk eenen rang in de waereld zoude bekleeden, als waartoe zijne hooge geboorte en aanzienlijke middelen hem gerechtigden. Dan het hoog gevoelen , welk zijne Ouders van zijne vermogens koesterden, en hunne blinde involging van de dwaasheden zijner jongheid, had de eerften bedorven, en de laatften tot volflagen ondeugd doen overflaan. Hij was een fchoon, aardig Man, die door zijne verkeering met de grooten veele waereldkennis verkreegenj een beminlijk voorkomen had, en ongemeen vriendelijk en beleefd was; Zijne behaaglijke manier van voordragt verftrekte zijn vprifand tot fieraad; en wanneer hij zich zelf verkoos te toonen, dan gaf hij blijken van groote welfprekenheid, welke, gevoegd bij de volkomenfte kennis van de wetten zijnes Vaderlands, zijnen Vader, die op hem verzot was, op alles deed hoopen, wat roem-en ftaatzucht konde fchenken. Dan de onbepaalde vrijheid, welke zijne tedere Ouders hem, ten aanzien van zijn gedrag, gaven, en de aanzienlijke fommen geld, welken zij hem geduurig toevoegden, wikkelden hem genoegzaam in alle ondeugden , welken in de gefteldheid der menfchelijke natuure kunnen vallen; en hoe jong hij ook in jaaren was, keerde hij als een Man, die in ongerechtigheden grijs geworden is, in zijn vaderland te rug. -— Voor dat  ANNA. # dat hij op reis ging, had hij eene jonge Weduwe van geboorte en middelen, Mevrouw Mitford geheten onder eene plechtige belofte van haar te zullen trouwen, fchandelijk bedrogen, terwijl haare liefdevoorhem zo ver alle andere overwegingen overtrof, dat zij hem, fchoon hij haar misleid en tot fchande gebragt had, op zijne reizen verzelde, op welken hij het 'er op toelegde,om haaren geheelenrijkdom, ondanks de groote fommen, welken hij van zijnen Vader ontving, te verkwisten. Zij bragt een kind ter waereld, waarvan hij Vader was; dan daar 'er geene waare vriendfchap tusfchen ondeugende fielten kan ftand grijpen , zo kan 'er ook geene de minde achting, noch eenig wezenlijk geluk, in eene fnoode verbindtenis plaats hebben. De Minnaar was ontlandvastig, de Lady jaloers, en bij hunne terugkomst in Enge/and waren zij beiden , die zich gevleid hadden, dat zij al hun leeven onderling gelukkig zouden zijn geweest, voor eikanderen een bron van fmart en duurzaame rampfpoedgeworden. De ongelukkige Weduwe bleef op haaren verleider nog even verzot; doch eene liefde, enkel en alleen uit vuile driften voordfpruitende, moet zeer zeker weldra in verachting veranderen. Edwin, van de toegeeflijkheid van zijnen Vader ten vollen overtuigd, gaf hem aanftonds van zijnen toeftand kennis, en vond zich ook In zijne verwach. ting niet bedrogen. Sir William had een zeer op- //• Dttl. G recht  98 ANNA. recht en menschlievend hart; en toen de jonge ligtmis zijn leedwezen over zijn voorig dwaas en onbezonnen gedrag betuigde, en beterfchap beloofde,floeg hij niet alleen daaraan geloof, maar nam zelfs de zorg op zich, om in het onderhoud der Lady te voorzien, het gene hij edelmoediglijk, en wel op zulk eene wijze deed, dat hij haare aanneming van vijfhonderd Ponden'sjaars veeleer als eenen wezenlijken dienst befchouwde, welken zij hem bewees, dan als eene gunst, welke zij van hem ontving. HOOFDSTUK XI. TVelk ons een voorbeeld van kinderlijke liefde, in het hedendaagfche leeven , aan de hand geeft. 1_)e )on§e Edwin, nu van zijne Minnaares ontflagen, was thands weer een vrij man. Heimelijke minnehandel was zijne fpeelpop, en ondeugd zijn vermaak. . De beminlijke Anna, in den vollen bloei van fchoonheid en onfchuld, was een al te wenfchelijk voorwerp, om over het hoofd te kunnen worden gezien : de befcherming zijner Moeder was niet in ftaat, om haar tegen zijne aanflagen te beveiligen: aan de belofte, welke hij zijnen Vader gedaan had, werd, van het oogenblik of aan, waar op hij zijn doel had bereikt ,  Anna. $ reikt, niet meer gedacht: hij wist, dat tusfchen hefa en de jonge Jufvrouw Tuubville een huuwlijk beraamd was, doch hij had nimmer ten oogmerk om zijne neigingen aan banden te leggen: hoe meer hij Anna, zag, hoe meer hij op haar verliefd Werd 5 èn zijne genegenheid groeide zo fpoedig aan , dat hij zijne vervoeringen, zelfs in het bijzijn zijner Ouderenj haauwlijks konde verbergen. Zo dikwijls als hij haar alleen vond, waartoe hij alle gelegenheden zorgvuldig opfpoorde, fprak hij haar over zijne liefde met al die drift, welke zijn geitel natuurlijk eigen was. Hoe gemaklijk valt het, verzoekingen teweêritaan^ tegen welken onze neigingen zich aankanten! Zonder haare bedaardheid te verliezen, konde Anna voor Edwin zijn onplichtmaatig gedrag omtrend de braaffté Ouderen affchetfen, en hem verzekeren,.dat, fchoori fer geene andere zwaarigheden waren, haare verplicH. ting aan zijne Moeder alleen genoeg zoude wezen 4 om haar hart van eene neiging te vervreemden, welke zij buiten twijfel zoude afkeuren. Welk eeri overgegeven deugniet deez' Jongeling ook was, was echter het zedig en verdienftelijk gedrag van Anna van dien aard , dat hij daardoor op niets minder bedacht werd, dan het gene aan eene eerlijke liefde voegde, fchoon hij wel wist, dat hij niet in ftaat en het everi Weinig met zijne neiging overeenkomftig was,- brd aan zulk eene zuivere verbindtenis,2ohij haar daartoe konde overhaalen, te beandwoorden. O a Ö»t-  100 ANNA. Ondertusfchen behoefde hij hiervoor niet het minfte ïe vreezen; want, fchoon Anna niets meer van zijn charakter kende, dan het gene Mevrouw Edwin goedgevonden had, daaromtrend te zeggen, was echter de verplichting, welke zij aan deze Lady had, voor haar eene drangreden, om hem aftewijzen : en al had deze de eenige geweest, dan houde ik mij nog verzekerd, dat dezelve geheel overbodig was. Dan'er was indedaad nog eene andere: haar hart was zo geheelenal ingenomen met de zediger bevalligheden van zijnen Neef, dat zij de hand van den jongen Edwin, al had hij haar eene kroon aangeboden, zoude afgeflagen hebben. Op denzelfden tijd, waarop zij geene de minfte hoop had, dat zij ooit in het voorwerp haarer keuze gelukkig zoude worden, leefde zij alleen voor Herbert; doch vleide zich, van den anderen kant, terwijl zij zich het laatfte tooneel te Llandorê onophoudelijk voor den geest bragt, dat zij hem met de jonge Jufvrouw Edwin zoude kunnen vereenigd zien, zonder eenige andere aandoening te gevoelen, dan die de belangloosfte vriendfchap haar zoude voorfchrijven; behoudende alleen het behaaglijk denkbeeld voor zich,dat zij, daar zij ongehuuwdwas en zijbefloot vooraf, om nimmer te trouwen hem die heimlijke voorkeur konde blijven geven , welke haar hart hem nu reeds toekende, zonder daardoor of zijne, of haare, eer te beleedigen. Zich op deze gevaarlijke wijze gerust gefield hebbende, poogde zij de  ANNA. io, de goedkeuring niet langer te onderdrukken, welke,in weérwil van haar zelve, de herdenking van alle zijne handelingen zoude verzeilen. Haar hart maakte onophoudelijk vergelijkingen tusfchen hem en de Jongelingen, die aan het huis van Sir William verfcheenen; en wanneer haare gevoelens met die van eenigen anderen perfoon overeenitemden, dan hield zij zich verzekerd, dat de voordragt van Herbert aan dezelven eene meerdere behaaglijkheid zoude bijgezet hebben; doch wanneer zij met minachting werd befchouwd, dan was altijd haare eerfte gedachte: „ goede Hemel! hoe veel ver„ fchilt dit van Herbert! " Dus dan, de heimlijke neiging van haar hart aankwekende, woonde zij bij Mevrouw Edwin, zonder eenig ander verdriet te gevoelen, dan het gene de herhaalde aanzoeken van haaren Zoon, geduurende eenige weeken, haar veroorzaakten; bevindende zich de jonge Jufvrouw Edwin in Bcdfordfhire , alwaar zij zo lang zoude blijven tot dat haare Familie haar zoude komen af haaien, ten einde daardoor te gelijk aan haaren Broeder gelegenheid te geven, om de jonge Jufvrouw Turbville zijne hand en zijn hart aantebieden. De jonge Edwin oordeelde het niet dienftig, om met den voordgang van dit huuwlijk zeer veel haast te maaken: zijn har; geraakte, indedaad, meer *n meer aan Anna gehecht, inzonderheid, nadat G 3 twee  ?oi A N N A. twee Heeren van aanzienlijke middelen, waarvan de pen van rang was, in weerwil van haare onvoordeelige omflandigheden, haar tot een huuwlijk hadder» aangezogt; zijnde de een een rijk Baronet van eene luisterrijke afkomst, en bijna veertig jaaren oud, en de andere een jong Heer, Mordant geheeten: een man, pp wiens perfoon en gedrag niets te zeggen viel, en die de Zoon was van een' vermogend' Planter in de West-Indien. Sir William, die zijne Familie kende, was hem zeer genegen; gelijk hij dan ook in zijn huis,op den voet van eenen Nabeflaanden, ontvangen werd. Zijn Vader had het aan hem zeiven overgelaten, om eene Vrouw te kiezen, die hem ms.r Jamaica moest verzeilen; terwijl zijn hart der bekoorlijkheden van onze Heldin hulde bewees. De onverfchilligheid, met welke zij deze voorflagen ontving, en de duidelijke wijze, op welke zij dezelven van de hand wees, baarden aan Sir William en zijne Echtgenoote niet minder bevreemding, dan dit gedrag van onze Heldin voor hunnen Zoon vleiend was. Hij was tot hiertoe zo gelukkig geweest in zijne minnaarijen, dat hij ook nu aan den goeden uitflag niet konde wanhoopen, en zijne heimlijke vooringenomenheid met zich zeiven deed hem befluiten, dat deze weigeringen van Anna aan haare liefde voor hem moesten worden toegefchreeven. Vervuld van de fchitterende hoop, van welke zo yeel afhing, vreesde bij, dat dezelve in haare geboorte zou,"  A N N *A. 103 zoude fmooren. Hij voorzag, dat hij zich de ongunst van Anna zoude op den hals haaien, zo 'er het minfte van zijne toeflemming tot een huuwlijk met de jonge Jufvrouw Turbville uitlekte. Aan Sir William had hij beloofd, toen deez' hem van de Weduwe had afgeholpen, om zich, ten aanzien van eene ecbtverbindtenis, aan zijne wenfchen te zullen onderwerpen, en naar zijn goedvinden gedragen: en, waarlijk, een onafhanglijke toeftand, waarin hij aan niemand eenige rekenfchap van zijne daaden behoefde geven, was eene al te wenfchlijke zaak voor een jong Man, die niets anders wenschte. Ondertusfchen konde hij niet befluiten, om van de beminlijke Anna aftezien: dit offer was zelfs hiervoor te groot; zodat hij zich van het eene voorwendzel na het andere bediende, om tijd te winnen. De Heer Herbert was, met zijne Echtgenoote en hunnen Zoon genoodigd, om hen naar Bedfordfhire te verzeilen; doch de jonge Edwin had heimlijk aan Charles gefchreeven, en hem verzogt, om de reis van week tot week uitteflellen, tot dat eindelijk Sir William verklaarde, dat hij zonder hun wilde vertrekken. Hunne afwezigheid hem dus niet langer ter bereiking van zijn oogmerk kunnende dienen, wendde hij het op eenen anderen boeg, en hield zich, daags voor hunne aankomst, zeer onpasfelijk. Hij had heimlijk een braakmiddel ingenomen, waardoor het fcheen, als of hij door eene hevige ziekte was overvallen geworG 4 den.  104 A N N A. den. Zijne Ouders waren zeer ongerust, en wilden de hulp van verfcheiden Geneesheeren inroepen;doch hun Zoon ftelde een bijzonder vertrouwen in eenen enkelen, die dan ook, fchoon hij geen Doctor van hgt Huisgezin was, gebruikt werd, en wiens berichten , aangaande den voordgang zijner ongefleldheid, juist zodanig waren, als de zieke begeerde. Mevrouw Edwin drong te vergeefsch bij haaren Zoon aan, om nog andere Geneesheeren over zijnen toeftand te raadpleegen: hij zeide, dat alle tegenkanting voor hem nadeelig was, en flechts zijne koorts verergerde; dat hij in de handen van den Heer De- puis —— deez' was de naam van den Doftor volkomen veilig was, en verklaarde, buiten hem,geenen anderen te willen zien. Anna , die voor alle menfchelijke aandoeningen vatbaar was, en Mevrouw Edwin beminde en hoogachtte, was, even zeer als'deze Lady, bekommerd over haaren Zoon, en liet geduurig naar zijnen toeftand vernemen, ten einde de tedere Moeder gerust te ftellen. De knecht van den jongen Edwin verzuimde niet, om zijnen Meefter hiervan te berichten, wiens blijdfchap over iedcren blijk van oplettendheid van haare zijde naauwlijks paaien kende. Hij was altijd beter, wanneer zij naar hem liet vraagen, maar fteeds erger, wanneer dit door anderen gefchiedde; zodat Mevrouw Edwin de berichten van Anna , welken haar trooften en opbeurden, met  ANNA. 105 met ongemeen veel genoegen uit haaren mond hoorde; terwijl onze Heldin hierdoor werd aangemoe. digd, om bij een gedrag te blijven volharden, welk haarer befchermfler zo aangenaam was. In dezen ftaat van zaaken kwamen de Heer en Mevrouw Herbert, met hunnen Zoon, te Londen. De jonge Edwin en Charles hadden hunne jonge jaaren met eikanderen doorgebragt, en het eerfte onderwijs te zaamen ontvangen. Zij waren, tot den tijd, waarop de Heer Edwin zijne reizen aanvaard had, altijd bij eikanderen geweest; zodat 'er, hoe zeer ook ten aanzien van hunne beginzels verfchillende, tusfehen deze beide Bloedverwanten, eene allernaauwfte vriendfchap plaats had. Herbert zat naauwlijks voor het bed van zijnen Vriend, die voorwendde, niet te kunnen opzitten, of Edwin openbaarde hem zijne gewaande ziekte, verklaarde zijnen beftendigen afkeer van het huuwlijk, en zeide, dat dezelve thans nog ftetker was, daar men van hem verwachtte, dat hij op eene Vrouw zoude verlieven, terwijl zijn geheele hart aan eene andere gewijd was; gevende ;dit op als de reden, waarom hij zijne Ouders dus misleidde. Hij verhaalde vervolgends aan zijnen Vriend het middel, waarvan hij zich tot dat einde had bediend, doch betuigde te gelijk, dat hij door den fchijnvanonpalfelijkheidaantenemen^ met de daad, ongefteld was geworden. Dit geval gaf aanleiding tot een vermaaklijk G 5 ge-  10S A N N A. gefprek, in het midden van welk zij geftoord werden door de komst van den vertrouwden knecht van Edwin, die hem bericht bragt, dat de jonge Jufvrouw Mansel, in het laatfte half uur, twee maaien naar den welftand van zijnen Meefter gevraagd had. ,, Bekoorlijke, voortreflijke en beminlijke Anna!" riep Edwin; terwijl alle de vrolijke gelaatstrekken van Herbert, in één oogenblik, verdweenen. ,, Wat," zeide hij, zich naauwlijks eene zugt durvende veroorloven: „ Hoe? Spreekt gij niet van Juf„ vrouw Mansel? Is Anna hier?" „ Ach! gij kent haar dan ?" hernam Edwin. „Ja, „ dit beminlijk Meisje woont hier in huis; en wie „ anders, als zij, zoude mijn hart zo geheelenal kun„ nen bezitten?" „ Ik meende," zeide Charles, ,, dat zij getrouwd „ was?" ,, Dit verhoede de Hemel ,"andwoordde zijn Vriend, „ dat iemand, buiten mij, op haare hand zoudemo„ gen hoopen! Neen; zij heeft de aanzoeken van „ William Mordant en Sir Charles Stanley van „ de hand gewezen; zij heeft beiden, waardeChar„ les, om mijnent wille, afgeflagen: ik heb haar „ jeugdig hart overmeefterd, en zij moet de mijne „ zijn." ,, Wat zegt gij? Wilt gij dan van Jufvrouw Turbm ville afzien?" „ Neen;  ANNA. io7 „ Neen; van geen van beiden." „ Hoe zult gij het dan met Anna aanleggen? —* „ Gij kunt niet denken " „ Denken? Ik weet het zeker, dat zij mij bemint, „ Charles, en uw Vriend, geloof mij, aanbidt haar; ' ,, maar ik vooronderftel, dat geen van ons beiden „ het noodig zal oordeelen, om de toevlucht tot het „ flaaffche en verdrietige huuwlijk te nemen. De „ liefde, mijn Vriend, is vrij gelijk de lucht; zij „ fpreit, op het gezicht van menfchelijke banden, haa,, re fnelle wieken uit, en neemt in een oogenblik „ de vlucht." De Heer Edwin fprak , in de vervoering zijner yerruklijke denkbeelden, nog eenigen tijd op dezen toon voord , en zoude , ongefloord , nog langer op dit onderwerp fli! hebben kunnen ftaan; want Herbert had zo veel met zijne eigene gedachten welke niet van de aangenaamfte foort wa- |f-ren te doen, dat hij op zijnen Vriend geen i acht konde geven. Hij gevoelde eerst op dit qogenl blik, hoe groot zijne liefde voor onze Heldin was. E Zijne meening, dat zij aan eenen ander was verloofd, t en zelfs op dezen tijd aan eenen Man van haare verI kiezing gehuuwd, had hem, het is waar, eenig en = alleen, van alle poogingen te rug gehouden, welken | hij anders zoude aangewend hebben, om in zijne eer' Re, oprechte liefde, die hij ooit gevoeld had, naar | wensen te (hagen; doch nu, daar hij hoorde, dat zij nicï  Io8 A N N A. niet alleen ongehuuwd, maar zelfs verliefd was op eenen Man, die haar in het verderf zoude ftorten, nu was zijn geheele hart in rep en roer. > Behoordehij niet, dacht hij, zijn best tedoen, om de beminlijkfte onfchuld , de voonreflijkfle deugd te befchermen? Of waren haar die bevallige zeden, die bekoorlijkheden van haare perfoon gefchonken, oin een prooi der ondeugd te worden • Maar hoe zoude hij haar van het verderf kunnen redden? Zoude eene Vrouw, die haar zelve met eenen openlijken ligtmis konde in- laaten, hem zijne vriendelijke tusfchenkomst veeleer ftrijdig, dan overeenkomftig, met zulke denkbeelden dank wijten? En zo ja; wat zoude 'er dan het gevolg van wezen ? Zoude 'er niet eenen Familie-twist uit voordfpruiten, waarover zijne Moeder zich zoude bedroeven, en waardoor hij zich zeiven onder de befchuldiging van ondankbaarheid zoude leggen? Hij gevoelde alle de verplichtingen, welken hij aan zijnen Oom had, liet de zaak, derhalven, voor eenige weinige oogenblikken fteeken, en verliet, onder voorwendzel van vermoeidheid, zijnen Vriend;bedienende zich te gelijk van deze verfchooning, om op de te huis komst van Sir William , die uitgegaan was, niet te kunnen wachten. Ondertusfchen konde hij Grosvenor - fquare niet verlaten, zonder zijn compliment bij Mevrouw Edwin afteleggen, bij welke hij zich dan ook liet aanmelden. HOOFD-  ANNA. iop HOOFDSTUK XII. Waarin de jonge Herbert zich vrij onverfchillig gedraagt omtrend onze Heldin, het gene zij als eene beleediging aanmerkt. D e blos, welken zich over de kaaken van Anna verfpreidde, toen zij Herbert zag, zoude hera van het tegendeel, van het gene hij zo even gehoord had, overtuigd hebben, wanneer hij haar met opmerking had gade geflagen; doch een zeker inwendig gevoel, gelijkende naar eene edele verontwaardiging, gepaard niet zijn pas genomen befluit, verhinderden, inzon. derheid daar hij zich tegen deze bijeenkomst vooraf gewapend had, deze of eenige andere, befchouwingen. Nadat hij zijn compliment voor Mevrouw Edwin had afgelegd, boog hij zich met de koele onverfchilligheid vaii eenen gemeenen bekenden voor onze Heldin. Goede Hemel! welke aandoeningen gevoelde Anna op dit verfchriklijk oogenblik ! Haar hart had zich reeds verheugd in het blijde vooruitzicht van het onuitfprekelijk genoegen, welk deze ontmoeting aaa Charles en haar zelve zoude verfehaffen. Zijn geheele voorig gedrag in aanmerking neewende, konde zij niet nalaten, zich met de hoop te vleien, van aan hem  iio ANNA. hem dierbaar te wezen. Het tooneel hunner fcheiding vertoonde zich fteeds aan haaren geest; zijné kiaagende ftem op dat tijdftip klonk nog in haare ooren, en, na dit alles, moesten zij eikanderen op deze wijze wederzien ! Zijne blijkbaare koele onverfchilligheid vervulde haar met droefheid en verbaazing. Te zeer ontroerd, om naar den welftand zijner Moeder en Zuster te vraagen, en naauwlijks in ftaat, om zich zelve intehouden, begaf zij zich, terwijl Mevrouw Edwin naar haare Familie vroeg, na haare kamer, alwaar zij haaren geprangden boezem door eenen vloed van traanen ontlastte. „ Ach!" riep zij uit, terwijl zij bitter fchreidei „ het is dan niet alleen de Heer Mansel, die mijne „ zwakheid en vermetele gedachten, door mijne ei,, gen dwaasheid te veel, al te veel, begunftigd, ,, heeft ontdekt; maar Herbert heeft dezelven ook „ opgemerkt en veracht mij : hij ziet, dat het voorbaarig Meisje met den fchijn van vriendfchap ,, niet te vreeden is: zijne oogen , ja zijn ge„ heele gedrag, leveren blijken op van eene verach„ ting, welke ik op geene andere wijze kan verdiend i, hebben. Maar," vervolgde de bedroefde Anna, ,, mooglijk heeft dé verandering in mijnen toeftand „ dit uitwerkzel veroorzaakt; maar kan, en moet Herbert dan de eerfte zijn, die mij door zijn gei, drag aan mijne afhangelijkhéid van zijne Familie i, herinnert? Is dit zijn uitgebreid hart, zijne edel- ,i moe-  ANNA. in ,, moedige en uitmuntende gefteldheid, welken ik zo „ zeer in hem bewonderde? Ontmenschte Hereert! „ Rampzalige Anna! Mijne eigen verbeelding fchiep „ eenen afgod van manlijke fchoonheid en deugd, „ welke elke gedachte mij leerde te eerbiedigen; „ maar Herbert heeft zijne beminlijke gedaante, op „ eene wreede wijze, ontluifierd, en deszelfs plaats „ door een allerijzelijkst fchrikbeeld doen vervangen: „ dan ik wil niet langer aan hem denken, of ten min„ tien niet zonder die verachting, welke zulk eene „ eigenzinnigheid verdient. Ik zal hem toonen, dat „ de waare trotsheid op kennelijke verdienden en „ oprechte vroomheid geen Familie-zwak is, en dat „ dezelve bedaan kan, zonder dat men uit adelijk „ bloed gefprooten, of door de gaven der fortuin be„ hoefd gezegend te wezen." Indedaad, het was voor onze Heldin niet moeilijk, om haare onbedachtzaame liefde, zo Herbert dezeN ve al mogt ontdekt hebben, in verachting te veranderen omtrend eenen Man, die eene Vrouw konde hoonen; want zulk eene verandering van gedrag werd, daar zij 'er van haaren kant geene de minde aanleiding toe had gegeven, thans door haar als eene wezenlijke beleediging'befchouwd.' De vriendfchap van Mevrouw Edwin jegens haar verloor nu, in haare oogen, veel van derzelver waarde. Zij befchuldigde zich zelve, dat zij den raad van Dalton niet gevolgd was, en zich op een handwerk  ! 12 ANNA. werk had toegelegd, waardoor zij de kost konde winnen, zonder zo volftrekt van anderen af hanglijk te wezen. Van het oogenblik af aan, waarop zij vooronderftelde, dat Herbert bij haar geen belang meer ftelde, hield ook alle haare eigenliefde op. Haar hart leed de diepfte fmart bij de befchouwing van het verfchiet, welk zij voor zich had: zij had in den gewoonen trant aan de jonge Jufvrouw Edwin gefchreeven, maar geen andwoord ontvangen: de aangenaa. me briefwisfeling, en de vereeniging van harten, welken al heur leeven zouden duuren, hadden reeds opgehouden, en deze Lady dacht zo weinig aan onze Heldin, als of zij haar nimmer gekend had. De jonge Jufvrouw Edwin was, van eene hedendaagfche fentimenteele van zeventien, in eene dartele coquette van twintig jaaren veranderd geworden, en de held, die haare romanesque verbeelding zich in vroegere jaaren gevormd had, beftond nu alleen in de wispeltuurigheid haarer gedachten. Charles Herbert was beminlijk, toen haar hart van verliefde denkbeelden overvloeide: zij was op dien tijd genoegzaam van alle andere dingen onkundig; en nu, daar haar rijkdom een lokaas was voor alle uilskuikens, die haar leerden kennen, en haare zucht naar bewondering alle zotskappen aanmoedigde, om haar aantezoeken nu was haar Neef nog verre verkieslijk boven alle andere Minnaars; terwijl haare trotsheid niet weinig beleedigd werd,toen zij ontdekte, dat zijne  ANNA. n3 zijne liefde voor haar in geenerleie opzichten van dien aard was, als zij zich dezelve had voorgefteld. De jonge Jufvrouw Turbville , thands haare Boezem-vriendin, was het waare tegenbeeld van Cecilia: zij waren beiden met eikanderen opgevoed, en de vorming van derzelver harten had men toevertrouwd aan Vrouwen, die het alleen om het loon, welk zij ontvingen, te doen was, en bovendien onkundig waren van dat gene, welk een jong Meisje van geboorte bij de waereld in 't algemeen, en bij haare Bloedverwanten in het bijzonder, eene wezenlijke waarde kan bijzetten: aan Vrouwen dus, die heur flechts in die geringe en oppervlakkige kundigheden onderweezen, welken zij zelve bezaten. Tot aanzienlijke rijkdommen geboren; opgevoed, om den luifterrijkftenrang in de waereld tebekleeden, en nimmer eenige tegenfpraak ontmoet hebbende, behoeft men zich in geenen deele te verwonderen, dat de charakters en zeden dezer beide Lady's niet zeer beminlijk waren. Zij hadden beflooten, om fenttmenteele Heldinnen te worden; doch heure pragtige kleeding, kostbaare juweelen, het bezoeken der aanzienlijkfte gezelfchappen, en de verrukkelijke gefprekken van eenige weinige bevallige Saletjonkers dit alles wierp heur eerfte, geliefkoosde ftelzel geheel in duigen, en vervulde deszelfs plaats met eene buitenfpoorige Zucht naar opfchik, vermaaken en de bewondering der Mannen. De //. Deel, II aan-  Ii4 A N N A. aandoeningen hielden op, en het fijner gevoel geraakte verloren; zodat 'er voor onze Heldin, in de herinnering der vriendfchap van de jonge Jufvrouw Edwin , geenen troost te vinden was. Mevrouw Herbert ontbrak het aan moed, en Patty, de beminlijke Patty, aan magt, om haar van dienst te wezen. Dalton had haar ronduit gezegd, dat zij 'er geen' ftaat op moest maaken, om bij hem intewoonen: de befclierming van Mevrouw Edwin was derhal ven haar eenige toevlucht; en hier moes1 zij onophoudelijk den Man zien, dien zij boven alle anderen wenschte te fchuuwen: de aannaderende Lente voorfpelde ook geene verandering, vermits 'er nog niet van gefproken was, om naar Dennis-plaats te vertrekken. Op dit oogenblik liet Mevrouw Edwin haar roepen , ten einde haar twee zaaken te berichten; zijnde de eene, die haar ten hoogden aangenaam was, deze, dat de Heer en Mevrouw Herbert, met hunne Dochter, waren aangekomen, en zich in hun huis in de 2?or en aleer zij insgelijks zouden gaan zitten. Zij gehoorzaamden; terwijl hij hun nu aanftonds, op eene listige wijze, verzogt, om aan hem hunnen raad te wiljen raededeelen, aangaande de meest gepaste middelen, waardoor hij Anna van dienst konde zijn ; weigerende i hun- I  ANNA, ttt hunne eerfte aanbieding, om haar beneden te roepefi» Dalton, die nimmer, flechts niet voor één oogenblik * Zijn eigen belang uit het oog verloor, vertoonde aari zijne Lordfchap haaren tegenwoordigen toeftand, en verhaalde hem het plan , welk hij ten haaren opzicht te met zijne Dochter gemaakt had; 'er bijvoegende, dat zijne Lordfchap, die zo goed en liefdaadig was} beiden eenen ongemeenen dienst zoude bewijzen , wanneer hij heur in de gunst der aanzienlijke Ladfs van zijne kennis wilde aanbeveelen. Sutton konde zich, met alle zijne voorzichtig* heid,bij dezen voorflag, naauwlijks inhouden. InheE geval van Frajan had hij onbedenklijk veele moei.' te gehad, om eene Franfche Kamenier, van eerlooze beginzels, bij eene jonge Lady van aanzien geplaatst te krijgen; maar het op zich te nemen, om tweebraave, jonge Meisjes als Wollen-naaifters aanteprijzen. . . Wat konde de Predikant hiermede bedoelen? ■ Ondertusfchen hield hij zich, als of hij den voorflag toeftemde: 'er was maar ééne enkele zwaarigheid; hij twijfelde, naamlijk, of Anna niet meer gefchikt was voor den ftaat, welken zij onlangs had Verlaten, en vreesde, dat zulk een zittend leeven niet met haare ontvangen opvoeding zoude ftrooken, Wat dö Dochter van Dalton betrof, hij zoude 'er zich op toëleggen, om van zijne achting voor de Ouders, door zijne Vriendfchap voor hun Kind, alle mooglijke blij-* ken te geven, en haar bij alle de Lady's van zij* //. Deel. L ut  l6i A N N A. ne kennis aanprijzen, het zij dan Anna al, of niet, bij haar bleef. Dit veranderde de zaak geheelenal. Zijne Lordfchap meer oordeel, dan zij, bezittende, moest hun dus maar alleen zeggen, hoe hij het wilde hebben, wanneer zij, zo veel mooglijk, met alle bereidwilligheid, zijne bevelen zouden opvolgen. Jufvrouw Dalton deed nu wederom den voorflag, of zij Anna zoude roepen, het gene door Sutton met eene buiging werd toegeftemd. Zij bragt dit blijde nieuws aanftonds aan onze Heldin, niet twijfelende of zij zoude 'er zich hattlijk over verheugen; dan de koele onverfchilligheid en verachting, met welke zij het bericht der aangeboden vriendfchap ontving, gevoegd bij haare volftrekte weigering, om naar beneden te gaan, deeden de arme Vrouw bijna van fchrik verftijven. „ Hoe, " zeide zij, „ niet bij den Lord te „ willen komen? Zijne aangeboden dienften van „ de hand te wijzen? Wat zal'er nog van de- '„ ze waereld worden? Waarlijk, Anna, " vervolgde zij, „ ik heb tot nog toe nooit kunnen gelooven, „ het gene Dalton meer dan eens omtrend U heeft „ aangemerkt: uwe trotsheid, zegt hij en, in- „ dedaad, ik ben 'er voor bevreesd zal U nog „ in armoede dompelen." Anna, geraakt over dit zeggen, zat aan haar naaiwerk, zonder één woord te fpreken, doch, toen Jufvrouw Dalton bij haar bleef aandringen, om naar zij  Anna. zijne Lordfchap te gaan, wierp zij hetzelveaanftottda neder en zeide , dat zij haar zoude volgen. Zij deed zulks, met oogmerk, om Lord Sutton te doen zien, dat zij het flachtoffer zijner konstenaarijen niet was, en hem teffens te overtuigen, dat zij het waarfchijnlijk op zulk eene wijze nimmer zoude worden. Schoon Lord Sutton haar, op het gezelfchap aan Ket huis van Mevrouw Edwin , flechts voor een oogenblik gezien had j was haar beeldtenis echter diep In zijrt hart geprent: hjj had nimmer opgehouden, om zich over het verlies van het fchoone Meisje van veertien jaaren te beklaagen, en zijne heerfchende ondeugd had hem haare onfchuld en bloeiende fchoonheid altijd in een licht doen plaatfen, welk al te flreelend voor zijne fnoode beginzels was; doch toen diezelfde fchoonheid en onfchuld zich wederom, in alle haare voortreflijkheid, aan zijn oog vertoonden; toen hij de zagte bekoorlijkheden van haar gelaat nu treffender dan ooit in volle verrukking befchouwde, gevoelde hij iets, dat hij nooit gevoeld had, naamlijk, eene oprechte neiging, welke hij befloot, het koste wat het wilde, te voldoen: Toen het fchoone flachtoffer, welk hij nu had voorgenomen, nimmer uit het gezicht te verliezen, voor hem verfcheen, en hij haar wedervond, werd zijn fchuldig hart geweldig getroffen; terwijl alle zijne leden trilden. Hij aarzelde en bragt niet dan Hameiende woorden voord, doch poogde, door eene diepe.  IÓ4 ANNA. eerbiedige buiging, de ontroering van zijn gelaat te verbergen. Hij maakte haar veele complimenten over haare toegenomen bevalligheden, welken, mooglijk, zo hij een ander Man was geweest, de trotsheid van een jong Meisje zouden gevleid hebben: dan de verontwaardiging onzer Heldin over de ongevraagde, ilegte dienden, en haare herdenking van het fchandelijk voordeel, welk hij, op het Landgoed van den Heer Melmoth, uit haaren hulpeloozen ftaat getrokken had dit een en ander had op haar hart eenen te diepen indruk gemaakt, dan dat een behaaglijk voorkomen en fchoone praatjes denzelven konden uitwisfchen; terwijl de geringe en onaanzienlijke omflandigheden, in welke hij haar vond, verre van haar verlegen te maaken, of te vernederen, in tegendeel alleen dienden , om haaren hoogmoed optewekken. Zij vroeg dus,met eene trotfe houding, „wat 'er van zijnen dienst was?" Zulk een onthaal had de laaddunkende, doch laagzielige, Lord niet verwacht, en zijne bewondering van het beminlijk voorwerp, welk hij voor zich had, beroofde hem op nieuw van alle zijne voorzichtigheid en kloekmoedigheid. Ondertusfchen poogde hij aanhaar het oogmerk van zijnen brief en zijn bezoek te verklaaren: h;j fchreef beiden toe aan zijne aandoeningen van medelijden en menschlievendheid , en offerde dus, helaas! deze godlijke bronnen van troost en opbeuring voor ongelukkigen, aan de fnoodfte oogmerken op. An-  ANNA. lCs Anna bedankte hem voor zijne goedwilligheid; doch weigerde hardnekkig, daar zij buiten zijnen aangeboden bijftand konde leeven, om deze of eenige andere gunst van hem aantenemen. „ Uwe jeugd „ Mejufvrouw, " zeide hij, „ en uwe weinige on„ dervinding van de waereld, in welke gij leeft, zijn „ bij mij eene genoegzaame verfchooning voor'uwe „ weigering van de aanbiedingmijner oprechte vriend„ fchap en goedwilligheid. Het is waar, ik was eens „ zo ongelukkig , om uwe zuivere grondbeginzels te ,, hoonen; maar, geloof mij, Jufvrouw Mansel, „ ik had toen, zo min als nu, een oogmerk, om ü „ te beleedigen. Gij moet de nadeelen der opvoe„ ding infchikken, en in eenen Man de vrije leevenSwijze toegeven, welke de waereld niet alleen toe„ laat, maar zelfs goedkeurt. Ik wil niet ontken„ nen, dat ik mij, in vroeger jaaren , ten aanzien „ van uwe Sexe, wat al te veel vrijheid veroorlof„ de:o neen; ik kom *er voor uit,dat ik, wanneer ik „ flechts een fchoon Meisje ontmoette, wel eens, zon„ der echter iets meerder te wenfchen, in verzoeking „ geraakte, om haar eenige kuschjes te ontfteelen." De verontwaardiging, welke, op deze fchoonfehijnende verontschuldiging, het hart van Anna vervulde, en defchaamte, die haar aangezicht bedekte, waren te zichtbaar, om hem niet te overtuigen, dat zij aan alle zijne praatjes geen het minfte geloof floeg; L 3 doch  KS6- A N W A. doch hij had andere oogmerken, waarom hij dus tegen haar fprak: zijne aanfpraak was inzonderheid voor de Daltons ingericht; hij zag met genoegen, dat zij aan zijne betuigingen volkomen geloof floegen, en het gedrag van hunne Pupil, omtrend zulk een aanzienlijk Man, ten fterkften afkeurden. Hij wist zeer wel, dat zijne genomen vrijheden en de haar aangedaane hoon, in geenen deele, door zijne gemaakte verfchooningen zouden uitgewischt worden; maar hij fteunde op haare zedigheid en diepe ftilzwijgenheid, en niet zonder reden; want de beleedigde onfchuld was nu, op haare beurt, ontfteld en verlegen. Ondertusfchen herftelde onze Heldin zich in weinige oogenblikken: haare natuurlijke hooggevoeligheid en braafheid, opgewekt door de herinnering der rampen, welken deez' Man haar berokkend had, Helden haar in ftaat, om te kunnen and woorden, en hem , onder de zichtbaarfte blijken van verachting, te zeggen, " dat de waereld, wanneer zij zo infchiklijk was ten aanzien van zulke daaden ,als aan welke hij zich had fchuldig gemaakt, en omtrend zodanige beginzels als hij bezat, als dan voor hem de meest gefchikte, doch vóórhaarde verachtlijkste plaats was, om'er zich in te verwonen. Zij verzogt hem derhalven, om in dezelve te rug te keeren; 'erbijvoegende, dat zij te gevoelig was voorde verplichtingen, en bijzonderlijk voor de/WA, ander welken hij haar reeds gelegd had, om te wenfchen, " dat  ANNA. ,6> dat dezelven nog grooter mogten worden: waarna zij eene nijging maakte , en onder alle blijken van verontwaardiging vertrok. Alle haare woorden en gebaarden vermeerderden de gramfchap en verbaazing der Daltons , die zich van het oogenblik af aan, dat hij zich als eenen Lord had bekend gemaakt, zeer laag hadden aangefteld. De Predikant verbeeldde zich zelf, dat hij zich reeds in een voordeelig ambt geplaatst zag; terwijl zijne Vrouw zich in het vooruitzicht verheugde van de meer aanzienlijke omflandigheden, in welken haar Huisgezin door zijne aanbeveeling zoude gefield worden. Geen denkbeeld van gehoonde onfchuld, of beleedigde eer bezittende, en nog minder vermoedende, dat de openhartige en vriendelijke perfoon, die zij voor zich zagen, de onfchuld in haar verderf zoude zoeken te ftorten, konden zij niet begrijpen, hoe Anna zo uitzinnig of dwaas was, om op zulk eene wijze zijne edelmoedige, belanglooze en voordeelige aanbiedingen van vriendfchap van de hand te wijzen. De trotfche en onbeleefde and woorden, welken zij hem gaf, vernietigden alle fchoone vooruitzichten, die hunne dwaaze verbeelding gefchetst had, en verwekten in hen een fmartlijk gevoel van te leur ftelling, welk op hun beider gelaat duidelijker, dan op dat van den Lord, te lezen was. Wetende, op welk eene wijze hij met deze hunne gefteldheid zijn voordeel L 4 kon-  A N N A. konde doen, beklaagde hij zich, met eenen zweem van de bitterde droefheid en het grievendst verdriet, over de hardnekkigheid van Anna , door welke hij buiten ftaat geftetd was, om haar, oyereenkomftig zijne eigen wenfchen, te verplichten , „ Hoe hard j „ het ook valt," zeide hij, zich tot Jufvrouw Dalton keerende, „om ondankbaar behandeld te worden, I „ wanneer men weet, dat men dankbaarheid verdient, 9, zo vergun mij echter, om dit ongelukkig, kwaad- | „ denkend Meisje aan uwe verdere zorg aantebeve„ len, en U teffens te verzoeken, daar zij van mij- ; „ ne goedwilligheid geen gebruik wil maaken, om j 8, deze kleenigheid aantenemen voor de onkosten, I „ welken zij U noodwendig moet veroorzaaken; doch f „ gij moet mij belooven, dat gij haar hiervan niets „ zult zeggen." Hierop drukte hij den Predi- ; kant de hand, met den fchijn der grootfte hartelijkheid, en flapte in het rijdtuig. Naauwlijks was hij voordgereeden, of Dalton, I begeerig, om te weten, hoe veel 'er in eene beurs f was, welke vrij zwaar voelde, begaf zich met zijne i Vrouw in een kleen binnenvertrek. Twintig guinies '■ so veel bedroeg de fom waren genoegzaam, om aan zwakker drangredenen, dan die van Ifird Sutton , kracht bijtezetten: zij hielden de zijnen nu voor onwederlegbaar, en werden in hunne grQOtfche denkbeelden van zijne edelmoedigheid be- ve>  ANNA. i69 vestigd; terwijl de verwachtingen, welken zij zich van zijne vriendfchap gevormd hadden, zich op nieuw in hun verleevendigden. Nadat men lang met eikanderen geraadpleegd had, kwamen zij eindelijk overeen, om hunne poogingen te vereenigen, ten einde Anna overtehaalen, om aan zulk eenen edelmoedigen Vriend te fchrijven, vergeving voor haare ondankbaarheid te vraagen, en hem te fineeken, om haar weder in zijne voorige gunst aantenemen. Ingevolge van dit befluit, begaven zij zich naar onze Heldin; roemden zijne goedheid, zo wel jegens hun als haar, hemelhoog; bedienden zich van de onderfteuning hunner Dochter, en allen vereenigden zij hunne poogingen, ten einde haar te overreeden om aan Lord Sutton te fchrijven ; doch alle drangredenen en fmeekingen , alle beloften en bedreigingen , alle eerlijke en oneerlijke middelen waren vruchteloos. Zij was te wel overtuigd van het gene billijk was, en haare beginzels van rechtvaardigheid en waare vroomheid waren al te wel gevestigd, dan dat zij van gevoelen zoude kunnen veranderen in eene zaak, in welke haare eer betrokken was. Zij zag met leedweezen, dat Lord Sutton de zwakke zijde van Jufvrouw Dalton, en de flegte van haaren Echtgenoot ontdekt had, en dat zij diensvolgends voor verdere vervolgingen had te vreezen. Dan, daar het fchenden en wegvoeren van Vrouwen, door geweld in hedeudaagfche Romans, L 5 wel-  i;o A N N A. welken zij niet las, doorgaands voorkomende zaaken zijn,die niet dikwijls in het daadelijk leeven gebeuren, vreesde zij geene andere gevaaren, dan zijne vervolgingen: en, indedaad, zijne jaaren en zwakke ligchaams gefteldheid waren zekere waarborgen voor deze onheilen. Zij vleide zich derhalven met de hoop, dat zij, buiten de Daltons, door niemand meer van eenen Man zoude hooren (preken, voor wien zij en hij was ook de éénige eenen wezenlijken haat gevoelde, en bleef dus, in weêrwil van alle hunne drangredenen, bij baare weigering volharden , zonder de redenen hiervan voos hun openteleggen. Mooglijk zal men haar hier befchnldigen van eene berispelijke agterhoudendheid; maar waare kieschheid en zuivere deugd gevoelen den fterkden afkeer, om zelfs te denken aan, ik laat daan te fpreken van daaden, welke met haare denkbeelden drijden; en het is voor hun, die waarlijk zulk een characïer bezitten, eene foort van vernedering, te moeten toedemraen, dat zij ten eenigen tijde zijn gehoond geweest. Dan het oogenblik naderde, waarop Lord Sutton de groote rekening van een leeven, welk hij geheelenal bedeed had, om de onfchuld en zwakheid te beleedigen en te misleiden, met zijn hart zoude moeten vereffenen. Het beminlijk gedrag, de bekoorlijkheden onzer Heldin vertoonden zich zonder ophouden aan zijnen geest, en waren zo veel te onweerdaanbaarer, uit hoof-  ANNA. 171 hoofde van de zwaarigheden, welke zijne poogingen, ter bereiking van zijn oogmerk, verzelden. Zijne ziel, reeds lang verfteend door eene aanhoudende oplettendheid op zich zeiven, en de involging van genoegzaam alle neigingen, aan welke hij zich zeiven had overgegeven; zijne verminderde zielsvermogens, beneffens zijn perfoon, zo zeer uitgemergeld en verzwakt, dat hij een tegengift was geworden voor die Sexe, welke te vooren ten prooij van zijne fnoode driften ftond dit alles maakte op hem zulk ee¬ nen krachtigen indruk, dat hij daardoor van alle rust en genoegen beroofd werd. Hoe meer hij hier over nadacht, hoe vuuriger zijne neiging werd; hij vervloekte zijne voorbaarigheid op het Landgoed van den Heer Melmoth , en nam het vast befluit, om zorgvuldig elke gedachte te weeren, en iederen trek van zijn gelaat te verdrijven» welke haar misnoegen op hem zoude kunnen gaande maaken, of vermeerderen. Alle zijne gedachten bepaalden zich tot de middelen, waardoor hij zich van het bezit van haar zoude kunnen verzekeren, die voor hem zo ontbeerlijk fcheen te wezen. Ondertusfchen befpeurde hij, dat de bereiking van dit wenfchelijk doel niet zo gemaklijk was, als hij gaarne zoude gezien hebben; en om echter een eens beraamd ontwerp te laten varen, en niet de eene of andere listige flreek van bedrog of geveinsdheid te beproeven , dit zoude een even vreemd verfchijnzel geweest zijn, als de neiging was, welke  jra ANNA. welke thands het hart van Lord Sutton bezielde. Onze Heldin had, door de verëenigde konftenaarijen van hem en Frajan, alle haare Vrienden, behalven die zo zij dezen naam verdienen bij welken zij in huis was, verloren. Hij twijfelde niet, of het vermogen van zijnen rijkdom,gevoegd bij zijne looze ftreeken, op welken hij door en door was afgeregt, zouden al dien invloed op Dalton en zijne Vrouw hebben, welken hij Wenschte ; maar hij was het meest van allen in 't naauw over de wijze, op welke hij Anna zoude overreeden, om zijne wenfchen te vervullen, Het was noodzaakelijk, om haare trotsheid , zo wel als haare deugd, te onder te brengen, en hiertoe moest zij van hem afhanglijk, en zijne vriendfchap volftrekt onontbeerlijk voor haar onderhoud worden. Het denkbeeld, om zijn beminlijk perfoon aan haar geheelenal toetewijden, herleefde op nieuw, en hij nam aanftonds het befluit, om twist te zoeken met eene Weduwe, die een behaaglijk voorkomen en veele Kinderen had, en door haaren behoeftigen toeftand was gedrongen geworden, om naar zijne voorflagen te luifteren , en den post van Maitres in zijn huis te Londen aantenemen, in plaats van eene Lady van eene aanzienlijke opvoeding, die hem met eenen afgedankten Bedienden verlaten had. Zijne eigen trotsheid had deze Weduwe op het pragtigfte doen kleeden; dan, daar 'er zo wel list als bekoorlijkheid ver-  ANNA. ,7J vereischt werd, om flechts den fchijn van liefde Inden edelen Pair leevendig te houden, en deze Lady hierin onkundig was, zo ftelde hij ook geen het minfte belang in haar of haare Kinderen ; terwijl zij zichhet meefte konde beroemen op eene foort van pragtig uitgedoschte armoede. HOOFDSTUK XVIH. Waarin een zonderling oud Man ver fchijn f. .Anna paste, intusfchen, op haare zaaken, enbleef aan haar naaiwerk, fchoon Dalton niet één woord met haar over het contract fprak. Het was niet wel mooglijk, dat een Meisje, zo als onze Heldin, buiten alle opmerking konde blijven in een kleen Dorp, welk zo digt bij de Hoofdftad lag, en waarin de voornaamfte bewooners uit de Vrouwen en Dochters van Kooplieden beftonden, die niet buiten een Landgoed konden leeven, en vanwelke foort 'er verfcheiden te Layton waren. Anna werd dus weldra het voorwerp van nieuwsgierigheid, verwondering en verachting. „ Wie is zij, en wie kan zij wezen?" vroeg de een aan den ander. „ Zij is zeer fchoon; haare kleeding is te kostbaar, zij is te welleevend en te behaaglijk van zeden voor eene  ,74 A N N A. aene Wollen-naaifter, en moet dus zeker deMaitres van den eenen of anderen geweest zijn." Dus werd 'er hier, bij verre de meeften, over onze Heldin gefproken en gedacht; terwijl het ftil houden van eene koets, met wapens befchilderd, en door een aanzienijk gevolg van Bedienden verzeld, voor het huis van den Predikant;het aldaar vertoeven derzelve van meer dan een uur, en het verblij f van den Heer, die 'er mede gekomen was, geduurende dien tijd, aan het huis van Dalton, niet weinig diende, om hen iri dit gevoelen te bevestigen, en te gelijk aanleiding tot verder onderzoek gaf. Denzelfden avond, bevond zich op het gezelfchap, ten huize van Jufvrouw Bibbtns , een zeer fchoon ert aardig Jongeling, die voor eenen Galanterie- kramer was in de wieg gelegd, doch waarvan toevallig een Brandewijn-verkooper, zo als men hem noemde, geworden was: hij verzekerde der Ladys, op zulk eenen zagt-lispenden toon, als men zich met mooglijkheid kan verbeelden, dat hij het zeer wel wist, dat zij onder de Grooten verkeerd had , Want dat hij haar in de Opera in eene loge had gezien, terwijl hij en zijne Zuster eene jonge Lady, die hierbij tegenwoordig was op de galderij hadden gezeten; het gene bevestigd werd door de bijvoeging van deze Lady, dat zij eene van die onbefchaamde Vrouwen was, die men gekamerde Juffers noemde, en dat zij haar aanftonds had herkend, zodra haar oog op haar gevallen was. De'  ANNA. i75 Dit dus vast gefield zijnde, was 'er niemand in het gezelfchap, behalven ééne perfoon, dieniet fchrander genoeg was, om optemerken, dat het onfchuldigst pronkftuk, welk immer de natuur verfierde, gevormd was, om een der verlaten Xchepzels te wezen; — en deze was eene Frouw. Jufvrouw Wellers was de Echtgenoote van een* Koopman, die van den handel afgeflaan, en zo veel voor zich zeiven behouden had, als genoegzaam was, om ordentlijk van te kunnen leeven; latende eenen eenigen en verdienffelijken Zoon in het bezit van al het overige, het gene bedeed werd, om hem in eene aanzienlijke bank deel te doen erlangen, in welke hij het eerst als Kasfier geplaatst werd. Zijne fpaarzaamheid en oplettendheid verzekerden hem van het gelukkigst gevolg, en ftelden hem te gelijk in daat, om aan zijne Ouders die blijken van dankbaarheid te kunnen geven, welken hun vertrouwen in hem verdiende. Hij huuwde aan eene Vrouw van zuivere zeden, die een uitmuntend hart en aanzienlijke middelen bezat. Zij hadden verfcheiden Kinderen, en Jufvrouw Wellers zag de goedheid van haar eigen hart, en haare algemeene goedwilligheid omtrend alle menfchen, rijkelijk vergolden in den bijzonderen voorfpoed van haaren Zoon. Volkomen te vreden met zich zeiven, en voldaan over de oprechtheid van haar eigen hart, en de vroomheid van haaren wandel, was zij de laatfte van allen gereed, om aan eeni„ ge  i76 ANNA. ge verhaalen geloof te (laan, welken een' bijzondef perfoon konden beleedigen of grieven, en de eerfte, die volijverig alle gelegenheden aangreep, om den af« wezigen te verdedigen. De Heer Wellers was onlangs zeer dikwijls onder het gehoor van den Predikant Dalton geweest; en fchoon hij gene misdaaden had te betreuren, buiten de doorgaande zwakheden der menfchelijke natuure, gedroeg hij zich echter, als of hij voor veele overtredingen moest boeten: hij was een groot voorftander van godsdienftige verrichtingen, op welker waarneming hij bij de zulken zijner Mede-broeders, die niet geheel vrij van groove feilen waren, ten krachtigften aandrong: de Predikant zelf maakte indedaad geen meerder werk van zijne toehoorers, dan de Heer Wellers, die dikwijls zijne geeftelijke Vrienden aan zijn huis noodigde, het gene niet zeer naar genoegen van zijne Vrouw was; fchoon zij dezelven door haare natuurlijke zagtaardigheid zeer minzaam ontving, en de goedheid van haar hart haar deze kleene grilligheden deeden infchikken in eenen Man, dien zij, geduurende den tijd van vier en dertig jaaren, eene zuivere liefde en achting had toegedragen ; terwijl zij zich fomtijds zelfs liet overreeden, om met hem naar de Kapel van Dalton te gaan. Het was hier, dat zij onze Heldiiïgezien had: zij had haar echter niet in dat licht befchouwd, als de overigen van het gezelfchap; zij gevoelde zich zelve inga-  ANNA. 177 ingenomen met de fchoonheid en oprechtheid, welken zij meende, in haar gelaat te ontdekken; terwijl zij bovendien,daar Peggy Dalton haare Wollen-naaifter was, meer dan ééns in haar gezelfchap was geweest. Zij verdedigde aanftonds, en met niet weinig drift, de veroordeelde Anna; en ik wenschte te kunnen zeggen met een goed gevolg: dan het vonnis was geveld; zich door drangredenen, alleen onderfteunddoor oprechtheid en goedwilligheid, te laten overtuigen, in vveêrwil van de zo zeer in het oog lopende mis- daaden van jeugd, fchoonheid en armoede dit zoude een blijk van eene zwakheid van ziel opleveren, van welke flechts weinig menfchen gaarne willen befchuldigd worden; gelijk ook het intrekken van een gevoelen, op zulke vaste grondflagen rustende, eene infchikkelijkheid zoude aanduiden, welke men niet kan verwachten. De braave Jufvrouw Wellers liet zich niet affchrikken door deeze mislukte poogingen: haare doorgaande kennis van de waereld, en haare on^emeene vriendlijkheid en beleefdheid, hadden haar den meeften invloed doen verkrijgen op alle andere zaaken in het Dorp; maar zij konde haare eigen, zuivere en edelmoedige beginzels niet aan anderen opdringen. Daar zij, ondertusfchen, wanneer iemand, in zijne afwezenheid, in zijn charakter werd aangerand, de zaak niet opgaf, zo lang 'er nog mooglijkheid was, //. Deel. M om  t78 A N N A. om den befchuldigden te verdedigden, had zij ook doorgaands het genoegen, dat haare flandvastigheid vergolden werd ; ziende eindelijk, met behulp van een weinig tijd en geduld, alle twijfelingen opgeheven, en de onfchuld in een helder daglicht ten voorfchijn treden. Het is zeer te bejammeren, dat, fchoon men de onfchuld dagelijks ziet lasteren, derzelver verdediging dikwijls, door het een of ander ongelukkig toeval, zo lang vertraagd wordt, tot dat de lasteraars of naar eene andere plaats verhuisd, of zeiven in den kuil gevallen zijn, waarin zij anderen meenden nederteftorten. Was dit zo niet, dan zoude de fchender van iemands eer en goeden naam met fchaamtc bedekt worden , en het menschdom, uit de handhaving der onfchuld, een algemeen voordeel trekken. Toen deze uitmuntende Vrouw Jufvrouw Bibbins verliet,begon zij bij zich zeiven de verfchillende omflandigheden te overwegen, aan welke zij tot hier toe geweigerd had, eenig geloof te flaan. Er was zekerlijk in het voorkomen van Anna iets, dat gemeenlijk in Meisjes van haare omflandigheden geen' plaats had: haare kleeding, zo zeer die van de Dochters van Dalton overtreffende, wederfpraken of geheelenal zijne verzekering, dat hij haar uit liefdaadigheid had onderhouden, of 'er moest, isdien dit zo niet was, een geheim agter fchuilen, bij welks out-  ANNA. t79 ontdekking zij zo veel belang (lelde , dat zij befloot, om hetzelve bij de eerfle gelegenheid uittevorfchen, Anna , wel overtuigd, dat zij over niets behoéfde te bloozen, zag, dat zij een voorwerp van algemeene opmerking was: dan, daar zij dit altijd was geweest , fchoon uit verfchillende beweegredenen , had dit op haar geen ander uitwerkzel, dan dat zij zich van het uitgaan weêrhield, wanneer haare bezigheden deze uitfpanning veroorlofden. Den volgenden morgen, na de partij aan het huis van Jufvrouw Bibbins, ontving onze Heldin vaneenen anderen perfoon, niet zo volflrckt haatlijk, als Lord Sutton, een zo wel onverwacht als weinig verlangd bezoek. Het was de Heer Edwin, die in de kamer gebragt werd, of liever ongevraagd kwam binnen treden , op hetzelfde oogenblik, waarop zij met Jufvrouw Wellers in gefprek was. Dediepeblos, welkezich over haare kaaken verfpreidde, deed deze verdienftelijke Vrouw aanftonds een oplettend oog op EdwiN vestigen, op wiens gelaat zich het grootlle genoegen vertoonde, en wiens geduurige lonken tegen onze Heldin zeer weinig ftrookten met zijn toeflemmend andwoord, welk hij haar op de vraag gaf, of zij hem met zijn huuwlijk mogt geluk wenfchen. Jufvrouw Wellers maakte beweging, om heen te gaan; doch Anna, die buiten haar niemand bij zich had, en niet met hem verkoos alleen te zijn, verzogt M a haar  180 A N N A. haar, te blijven, onder voorweudzel, dat zij Peggy Dalton aanftonds verwachtte; fchoon zij zeer wel wist, dat zij naar de ftad was gegaan, en niet voor den avond zoude te rug komen. Nieuwsgierigheid maakte haar verzoek van gewigt, en de Lady ging wederom, tot blijkbaar leedwezen van Edwin, zitten. Hij vertelde aan Anna, dat hij met zijne Familie eerst onlangs van Bedfordshire was te rug gekomen; dat hij ongemeen veel geleeden had onder alle de omflandigheden, welke hem van het genoegen hadden beroofd, om bij haar zijne opwachting te maaken; hij verzekerde haar, dat hij gevoelig getroffen was door het verdriet, welk zijne Familie haar had veroorzaakt, en dat zij over alles, wat in zijne magt was, naar welgevallen konde befchikken." Deze openlijke verklaaring van een' Man, die zelf bekende,dat hij gehuuwdwas, deed Jufvrouw Wellers in het gunflig gevoelen, welk zij van onze Heldin had, wankelen, inzonderheid, daar zij dezelve met ftilzwijgen aanhoorde. Na eene korte flilte, vroeg Anna naar den welftand van Mevrouw Edwin en haare Dochter. Beiden waren zij, volgends zijn zeggen, naar /-^//«vertrokken. „ Verzeld, voor„ onderftel ik," hernam zij, „van Mevrouw Heu„ bert en haare Dochter?" waarop hij door eene buiging zijne toeftemming te kennen gaf, 't gene onze Heldin voor de tweedemaal deed bloozen; terwijl Jufvrouw  ANNA. lg| vrouw Wellers de zaak van de ongelukkige Anna genoegzaam had opgegeven, toen zij,na eene tweede ftilte, oP eene zeer aangenaame wijze verrascht werd door de ongemeen deftige wijze, op welke onze Heldm den Heer Edwin aan fora k. Zij zeide hem, „ dat zij, hoe vereerd zij ook ware door z.jne vriendlijkheid, om eene perfoon' met znne opmerking te verwaardigen, die op zulk eene verachtelijke wijze door zijne Familie was weegezonden, hem echter moest herinneren, dat het haar betaamde, om, „aar maate zij behoeftiger was en minder Vrienden had, zo veel te meer zorg te dra gen voor dat éénig goed, welk zij haar eigen konde' noemen; naamlijk, voor haaren goeden naam. Het „ zi, verre van mij, ^>/" vervolgde zij, „dat Ik hier„ mede zou willen te kennen geven, dat de Zoon „ van mijne Weldoeners, een getrouwd Man, opzet„ hik iets zoude verrichten, 't gene konde ftrek„ ken, om mij van dezen, nooit genoeg te waar„ deeren, fohat te berooven: maar gij moet het mij „ ten goede houden, wanneer ik U indachtig a„. -» ke, hoe weinig het aan een Meisje van mijnen ftaat „ voegt om, in den toeftand, waarin ik mij thands „ bevinde, van een' perfoon van uwen rang bezoeken „ te ontvangen. Zoude het niet van mijnen kant als „ eenen wezenlijken hoon worden aangemerkt, wel„ ken ,k Laay, aandeed, die ik zulk eene oprechte » achting toedrage, wanneer het door den eenen of M 3 ande.  ,6a ANNA. „ anderen gedienftigen verklikker flechts werd over„ gebriefd, dat gij dezen morgen waart hier geweest. t Vergeef het mij Sir'? want hij wilde haar hier in de reden vallen „ het gevolg, 't welk „ hieruit zoude getrokken worden, zoude niet min„ der fchaadelijk voor uwe rust, dan beleedigend „ voor mijn charakter wezen. Ik moetU, derhal„ ven, verzoeken, om mij van uwe opwachtingen „ te verfchoonen, zo gij in het vervolg van tijd we„ derom te Layton mogt komen." Deze rondborftige taal was in geenen deele aangenaam aan den Heer Edwin, die Jufvrouw Wellers met een oog van misnoegen befchouwde, en Anna fmeekte, om hem met een afzonderlijk gefprek van flechts vijf minuuten te willen begunftigen: dan dit verzoek werd met even veel nadruk afgeflagen, als waarmede hetzelve gedaan werd. Hij bleef 'er ten fterkften op aandringen, doch Anna bleef onverbiddelijk. Hoe groot ook zijn verdriet over zijne te leur Helling was, liet bij 'er echter de helft niet van blijken: hij rees van zijnen ftoel op, en zeide, „ dat hij op eene gunftiger gelegenheid zoude wachten, om haar de boodfchap van de jonge Jufvrouw Herbert te doen." „ Hebt gij dan eenige boodfchap van haar, &>!" 'vroeg Anna, „en kunt gij zo wreed wezen, „ om dezelve zolang te rug te houden? Helaas! „ ik vrees, dat zij mij zal vergeten hebben!" Da  ANNA. 183 De traanen, welken, op dit zeggen, uit haare oogen rolden, waren een dolk in het hart van Edwin, die zich alleen van den naam van Jufvrouw Herbert bediend had, om zijn oogmerk te bereiken, en haar tot een afzonderlijk gefprek te doen befluiten. Dan, 'er rees nu eene nieuwe gedachte in hem op; naamlijk, dat hij haar, onder dit voorwendzel, geheelenal in zijne magt zoude kunnen krijgen. Hij wenschte baar, derhalven, met een koele onverfchilligheid, een' goeden morgen, en zeide, „dat hij zag, dat zij nu verhinderd .,was, doch hoopte, dat hij het gelukkiger zoude treffen bij een volgend bezoek, welk hij de eer zoude hebben, haar eerlang te geven." Anna wenschte nu wel, dat hij was gebleeven, doch konde niet van zich verkrijgen, eenige pooging te doen, om hem van zijn vertrek te weerhouden. Toen hij aan de deur kwam, waren zijne Bedienden in een' nabuurige bier-kroeg gegaan, aan welke, uit hoofde van eenen nabijliggenden flal, den naam van eene herberg werd gegeven. Edwin, die nimmer een zagt Meester over zijne Bedienden, en nu zeer verdrietig was, omdat hij zijne hoop, op den toefland van Anna gegrond, geheelena'1 zag veriedeld, was 'er niet na gefleld,om hun deze heimlijk genomen ververfching te vergeven. Hij zwoer, dat hij de fchurken de beenen zoude breken, en vroeg aan een oud, fatzoenlijk Man, die hij aan de andere zijde van den weg in het oog had gekreegen,met een M 4 ftuursch  184 A N N A. ftuursch gelaat, ,, of hij zijne fchelmfche Bedienden ook gezien had?" De Man, niet gewoon zijnde aan zulke laconique vraagen, andwoordde hem op eenen barfchen toon, „ dat het zijne gewoonte niet was, om zich met fchelrnen optehouden." Gehoond door deze woorden, en nog meer over de wijze, op welke dezelven werden gefproken, dreigde Edwin hem, met zeer veel drift, dat hij hem met zijne zweep wel andere modes zoude leeren, zo hij geen beter en meer befcheiden and woord gaf. De andere, voor geen kleen gerucht vervaard, kwam aanftonds naar hem toe, en Edwin, trots op zijnen rang en rijkdommen, vergat, dat zelfs een Man van het eerfte aanzien, door de openbaare rust en veiligheid te ftooren, in aanmerkelijke ongelegenheid konde geraaken, en bediende zich behendig van zijne zweep. De buurt, in rep en roer gebragt, door zulk eenen hoon, aangedaan aan eenen Man, die ongelukkig niet weinig bij de armen van het Dorp gezien was, kwam aanftonds ter zijner hulpe toefchieten, en onze jonge Man was weldra in de zekere bewaaring van den Schout en zijnen Dienaar; zijnde de eerfte een Smid, en de laatfte een Zadelmaaker van zijn ambacht. Edwin ontdekte,nadat hij gevat, eu van zijne drift bedaard was, tot zijne groote verbaasdheid, dat de perfoon, dien hij had beleedigd, een der rijkfte be. wooners van dat gedeelte des Graaffchaps was: een Man  ANNA. 185 Man dus, die zich met geene vergoeding in geld zou. de vergenoegen, en wiens gramfchap over den ontvangen hoon, naar geene de minfte verfchooningen zoude luisteren. De oude Man wist zeer wel, dat een gerechtlijk Proces een middel zoude wezen, om den vervólgden op onkosten te jaagen, welken hij niet konde vooronderftellen , dat met de beurs van den jongen Edelman zouden overeenkomen. Hij befloot, derhalven, zeer voorzichtig, om hem alleen voor den Vrede-rechter te roepen, en hem over den hoon, welken hij hem had aangedaan, aanteklaagen. Edwin, die een zeer goed verftand bezat, en de kennis van de wetten en gewoonten zijnes Vaderlands, zelfs op zijne reizen,niet had verwaarloosd, zag den onaangenaamen toeftand, waarin zijne driften hem gebragt hadden, en ftelde, alhoewel vruchtloos, alle zijne poogingen in het werk, om het misnoegen van den Heer Bently deez' was de naam van den ouden man — te doen bedaaren, die. volftrektelijk begeerde, dat hij voor den Vrede-rechter zoude verfchijnen , en hem verzekering geven, dat hij op den volgendin rechtdag op de befchuldigingen zoude andwoorden, welken hij alsdan ten oogmerk had , tegen hem intebrengen. Hoe onaangenaam deez' toeftand ook voor een'fatzoenlijk Man was, wist hij echter geen middel van uitkomst te bedenken: hij haalde eenigen der omftanders door gefchenken over, om zijne Bedienden opM 5 te  I8Ö A N N A. tqzoeken;niet verkiezende, om onder zulk een fchandelijk geleide naar het huis van Dalton te rug tekeeren. Zij werden weldra gevonden, en het was voor hen gelukkig, dat de gramfchap van hunnen Meefter door dit geval niet weinig bekoeld was. Hij verzogt hun, om hem te willen volgen; terwijl hij binnensmonds eenen vloek uitfprak, welke aanleiding tot eene nieuwe befchuldiging gaf, vermits zijne wraakzuchtige tegenpartij onmiddellijk eenigen der omftanders tot getuigen nam, ten einde hem langs dien weg tot het betaalen der geldboete te noodzaaken, welke op het ligtvaardig zweeren gefield is. Nimmer werd de arme galante man met minder achting of beleefdheid behandeld, dan geduurende hunne wandeling naar het huis van den Vrede-rechter Strap. Het ijzeren hek werd door eenen Livrei-bedienden geopend, die eenTweeling-broeder van dien Heerwas, en zo veelebezigheden had, dat dezelven indedaad, niet wel konden vermeerderd worden, of van een verfchillender aard wezen, vermits 'er, bij die van een' tuinier, koetzier lijf- en (lal-knecht ■ nog die van een klerken klikker van zijnen Meefter gevoegd waren, fchoon hij van dit laatfte ambt geene voordeelen trok: iets, waarmede hij, om verfcheidene redenen, moest te vreden zijn, van welken de voornaamfte deze was, dat hij in het Dorp een koopman was geweest, op denzelfden tijd , waarop zijn Meefter aldaar als knecht bij een' baardfehrabber diende. Door eene aan-  ANNA. 187 aaueenfchakeling van ongelukken, welken hij noch voorzien, noch verhoeden konde, waren zijne omflandigheden trapswijze in gelijke maate verminderd, als die van den gelukkigen Strap waren verbeterd geworden, en in dezen tijd, eene Vrouwen Kinderen hebbende, had de edelmoedige Vrede-rechter hem, in de genoemde, onderfcheidene hoedanigheden, uit liefdaadigheid in zijnen dienst genomen, en hem weeklijks agt fchellingen toegelegd. Door dezen ouden knecht of klerk dan, werd ons gezelfchap bij den Vrede-rechter gebragt. Zijne Achtbaarheid en de Heer Bently groetten eikanderen, iudedaad niet zeer vriendelijk. De laatfle gaf een naauwkeurig verhaal van het geval,en bragt getuigen bij, om zijne befchuldiging te ftaaven. De Heer Strap had dus niets meer te doen, dan den Delinquant te vragen, of hij ook eenige borg konde ftellen, en daar hij 'er geen' had, aan Arnold eene fchriftlijke order te geven, om hem in hechtenis te brengen. Edwin kende de magt van eenen Vrede-rechter veel beter, dan de Heer Strap zelf, en, zijne drift, zedert het begaane feit, genoegzaam bekoeld zijnde, verzogt hij, om met de beide Heeren, zonder getuigen, te mogen fpreken. Het kostte hem veele moeite , voor en aleer men konde goedvinden, om hem dit verzoek toetefteramen. De Vrede-rechter was een zeer toegeeflijk Man, die in geenen deele iemand konde  138 A N N A. de hoonen, fchoon men hem al mogt beleedigen; maar de Heer Bently bleef nog ten fterkflen aandringen op het (haften van zijne vermetele fchending van de wetten der maatfchappij. Ten laatlTen echter werd zijn verzoek toegedaan, nadat de Vrede-rechter alvoorens de voorzorg gebruikt had, om Arnold in het oor te fluisteren, dat hij bij de hand moest blijven. Nadat Edwin zijne Familie en betrekkingen had opgenoemd, bekende hij zo veel fchuld, als het charakter van eenen Edelman gedoogde, en bood te gelijk alle vergoeding aan voor den hoon, welken hij zijner partij had aangedaan. Deze opheldering was van een zeer verfchillend uitwerkzel op de beide toehoorers. De Vrede-rechter vergat, op de noodzaakiijkheid van de fchriftelijke order aantedringen, uit hoofde van de groote achting, weike hij verklaarde voor den perfoon te hebben, die'er het voorwerp van moest zijn: hij betuigde, dat hij, in de plaats van Bently zijnde, veel liever den kleenen, driftigen flap van zulk een Man als een flaaltje van goed geluk, dan als iets anders, zoude befchouwen,vermits dit een middel was, om hem daar onder eene verplichting te leggen, waar men het voor de grootfte eer moest houden, verplicht te worden; terwijl hij niet twijfelde, of de Heer Bently zoude met hem van hetzelfde gevoelen zijn. „ Zagt wat,mijn goede Heer Vrede-rechter;" andwoordde Bently; „zo fchielijk niet; fpreek voor ü „ zelveu: gij en ik denken zeer verfchillend over de „ zaak.  ANNA. lSp „ zaak. Naar ik begrijp, zoudt gij genegen zijn „ om aan den Heer Edwin eene daad te vergeven „ welken eenen van zijne Bedienden in het verderf „ zoude geflort hebben. Wat het goed geluk betreft, ,, om van een man van aanzien zweepflagen te o;it- „ vangen; , wel, ik gun U dat fortuin van gan- a, fcher harten: maar dit is niet de eerde maal, dat „ gij en ik in gevoelens verfchild hebben. Wanneer „ deez' Man want ik wil hem geenen Edelman „ noemen van minder aanzien geweest was, „ dan zoude zijn gedrag ook meer te verfchoonen zijn „ geweest; en indien het niet in zijne magt ware, ,, om de tnaatfchappij, zo wel door zijn voorbeeld „ als door zijne beginzels, te beleedigen, dan zou„ de den bijzonderen hoon, mij aangedaan, ligtelijk „ te vergeven zijn." ,, Maar hier komt een groot Man, die, zo als „ uwe Edelheid —- zich voor Edwin buigende „ door eene kleuter van een' Meid, een' haas, het „ kaartfpel , een' ongelukkigen gooi van dobbel„ iteenen, of zoortgelijke gewigtige zaaken, buiten „ zijn humeur is gebragt, en hij ontmoet toevallig „ eenen niets beduidenden Vent, een' ouden nikkel, „ wiens hoofd gelukkig van dergelijke zotternijen „ niet vol is, en die op den koninglijken weg rustig „ voord wandelt; geene de minfte gedachten hebben„ de, om éénig Ieevendig fehepzel kwaad te doen. „ Slapprement, zegt de groote Man, gij zult den- „ zelf-  ipo ANNA. „ zelfden grond niet betreden, dezelfde lugt niet in„ ademen, noch uwe oogen opflaan, of uwen baard ,, dragen, zo als ik:maar waarom niet zo wel als uwe „ Edelheid? zich wederom voor Edwin buigen- „ de Wel! niet, omdat ik beter, ouder, of „ wijzer, maar om dat ik rijker ben; dan gij zijt." „ Dit mag voorU, mijn Heer de Vrede-rechter, „ eene onbetwistbaare reden zijn; maar ik ben, ge„ lijk ik durf zeggen , dat gij van mij denkt, al een „ zonderlinge, koppige, oude Vent, en thands eens „ wonder wel m mijn' fchik, dat ik mij in het „ midden, tusfchen de onderdrukking der rijken en „ de rechten der armen, geplaatst zie. Wanneer „, mijn Knecht, als het uwer Achtbaarheid gelieft, ,, die een luaige jonge kwant is, een' oud Man ge„ flagen had, ik zou hem wel deugdelijk geftraft, of ,, als eenen krankzinnigen hebben laten opfluiten. „ Aan het uiterlijk voorkomen van den Heer Edwin ,, ontbreekt, geloof mij, niets; maar ik kan'er ech„ ter niets in zien, dat mijn medelijden omtrend hem „ fterker zoude moeten gaande maaken, dan omtrend „ Dick Grovers." „ Medelijden," andwoordde Edwin, op eenen verachtlijken toon; ,, uwe jaaren " „ Ach ! grootmoedig Jongeling," hernam Bentl? met niet minder verachting; „ dit had gij wat eerder „ moeten bedenken." „ Ik zie," zeide Edwin, „dat alle mijne infchik■tas „ lijk-  ANNA. I0I „ Itjkheid uwe onbefchaamdheid flechts nog tot hoo„ ger toppunt doet rijzen;" en zich hierop tot den Vrede-rechter wendende, verklaarde hij, dat het hem ten utterften moeilijk zoude vallen , om borgen te krijgen, naardien hij in het GraafTchap Esfex was, waar hij zich niet konde herinneren,één ééuigmensch te kennen. De beleefde Heer Strap nam op zich, om voor alles van dien aard te zullen zorg draagen, en gelastte aan Arnold en den Schout, om borgen te blijven. Dit dan in orde gebragt zijnde, vertrok de Heer Bently; terwijl Edwin, na den Vrede-rechter voor zijne vriendlijkheid bedankt, en hem aan zijn huis genoodigd te hebben, door den Heer Strap tot aan de buitenfte deur werd uitgeleid. Hij verliet Layton onder de grievendfte overdenkingen: zijn eigen hart veroordeelde, in den uitetflen graad, de drift, door welke hij zich zelf in de magt van zulk eenen flegten knaap zo als hij Bently noemde gefield had, en hij vervloekte, op eene allerijzelijkfle wijze, de trotsheid van haar, die 'er de oorzaak van was; terwijl hij minder de vervolging van Bently vreesde, dan hij wel beducht was, dat het geval ruchtbaar zoude worden. Waarmede zoude .hij zich, wegens zijn gegeven bezoek aan Anna, verontfchuldigen? Het was noodzaaklijk, dat hij min of meer met zijne Familie in vriendfchap bleef, en de weinige achting, welke hij zijner Ouderen toedroeg, die  IC2 ANNA. die hij wist, dat zelfs door het denkbeeld ten hoogden zouden beleedigd worden, dat hij als eenen mis- daadiger voor eenen Vrede-rechter geleid was, baarde hem veel bekommering. Nu alle deze overwegingen begon hij op zijne Bedienden te denken, waarvan hij 'er twee onmiddellijk deed vertrekken, zodra als hij in de ftad kwam. Dezen, door geen belang, noch vrees te rug gehouden, vertelden aanftonds het geheele geval aan hunne kameraads, en voor zes uuren des avonds was het onder de Dienstboden van den Heer Edwin eene uitgemaakte zaak, dat hun Meefter Jufvrouw Mansel onderhield. De Heer Dalton, met zijne Vrouw en Dochter, waren, zo als ik gezegd heb , niet te huis, toen Edwin zich in het Dorp bevond; zij waren ter maaltijd genoodigd op eene plaats, waar mijne Lezers misfchien niet verwachten, dat zij hen zullen vinden; naamlijk, bij geen' minder perfoonaadje, dan Lord Sutton. De pragt van het huis, de kostbaare gouden en zilveren Serviëfen, het groot aantal Bedienden, en de rijke livreien openden voor hen eene nieuwe waereld, welke zij te vooren nimmer gezien, of waarvan zij nooit eenig denkbeeld gehad hadden. Zij werden, bij hunne komst, aanftonds in eene kamer geleid, waar zij, onder het befchouwen der kostbaarheden en rijkdommen, waaraan geen einde fcheen,zo lang op den Lord wachtten , tot dat zij met een diep ontzag voor den eigenaar vervuld werden, het gene door het gezicht van elke nieu- wig-  ANNA. 153 wigheid vermeerderde, welke zich aan hun oog vertoonde; en daar dit hun toeven alleen was verlengd geworden, ten einde daardoor zulke indrukken op hunne harten te maaken, als met het oogmerk van Sutton overeenkwamen, geraakten zij, toen zijne Lordfchap in de kamer kwam, hen met een vriendlijk lagchend wezen naderde, Dalton minzaam de hand drukte, en zijne Vrouw en Dochter beleefdelijk groette, bijna geheel buiten zich zeiven. Hij trad aanftonds met hun in een zeer gemeenzaam gefprek, nam hunne manier van redeneeren aan, en hield hen ten maaltijd. De tafel was vol van alle lekkernijen, die het jaarfaizoen opleverde, en van alle die verfchillende overtolligheden, door welken men ten dienfte der rijken die hunne tafels in den winter met Lentebloemen verfieren, en zich in den zomer met ys verfrisfen de vastgeftelde orde in de natuur tracht omtekeeren. De keurigile geregten, waarvan de onaanzienlijke Gasten zelfs de naamen niet kenden, werden in menigte, en van ieder derzelven meer dan overvloedig, opgedist en rondgediend, en gevolgd door een desfert, waarop men eenen koninglijken gast zoude hebben durven onthaalen; terwijl hun teffens over tafel, dooreenen Bedienden, met den meeften eerbied,fchoon te vergeefsch, water werd aangeboden; zijnde Dalton en zijn Huisgezin onkundig aangaande de gewoonte, om hetzelve bij den maaltijd te gebruiken. II Deel. N Ver- Él  ,94 A N N A. Verbaasdheid en verwondering hielden hen, voor welken zo veel omflag gemaakt was, in dille verrukking opgetogen, en het eten zoude van tafel zijn gebragt geworden, zonder dat zij 'er iets van gebruikt hadden, zo de groote oplettendheid en de herhaalde noodigingen van den adelijken Lord, beneffens zijne vriendelijke aanprijzing van alle de onderfcheiden vruchten en konfituuren, hen niet uit derzelver verwondering getrokken en tot een wezenlijk genot van het gene voor hen dond hadden overgehaald. Toen de Bedienden uit de kamer vertrokken waren, en hij aan zijne gasten zo wel hooge denkbeelden van zijne rijkdommen, als van zijne beleefdheid en edelmoedigheid had ingeboezemd, vroeg hij naar hunne inkomden, verwonderde zich over hunne bekrompen omflandigheden ten hoogden, en gaf hun listiglijk verfcheiden middelen en wegen aan de hand, om dezelven te kunnen verbeteren, en zijne jaarwedde te vermeerderen. Vooronderftellende, dat Dalton geene zwaarigheid zoude maaken , om tot de Engelfche Kerk terug te keeren, onder welker leden hij groote betrekkingen, en, zo als hij zich indedaad vleide, eenen aanmerklijken invloed had op lieden van den eerften rang, van wien de begeving der aanzienlijkfte kerklijke bedieningen afhing, drong de Lord'bij Dalton en zijrte Huisvrouw ten fterkften aan, om, tot zo lang, dat het e*n of ander ten hunnen voordeele kou-  ANNA. jp5 konde gedaan worden, een jaargeld van hem aantenemen. Hij wilde niet dulden , dat zulk eene beminlijke Vrouw, als jufvrouw Dalton, zich in eenige de minlte ongelegenheid zoude bevinden .welke hij konde voorkomen, of dat het zulk een waardig Man, als haar Echtgenoot was, aan eenige vriendfchap zoude mangelen, welke hij hem konde bewijzen. Na zich dus eenen zekeren weg gebaand te hebben, Waagde hij het, om van hunne Pupil te fpreken: hij beklaagde zich, dat haare trotsheid en hardnekkigheid hem van het genoegen beroofde, om hun eenen dubbeien dienst te doen, naamlijk, om hen zeiven te onderfleunen, en hen te gelijk van den last van haar onderhoud te ontheffen ; vraagende hun vervolgends, of zij hem ook konden zeggen, om welke reden, en bij welke gelegenheid zij het huis van Mevrouw Edwin had moeten ruimen. Het andwoord van Jufvrouw Dalton was met de waarheid overeenkomftig. Zij beklaagde zich over de halflarrigheid, met welke Anna zijne gunstbewijzen van de hand wees.' eene weigering, bij welke de Lord mat leedwezen zag, dat zij bleef volharden, fchoon zij geene andere Vrienden in de waereld had; en alhoewel zij voorwendde, onkundig te wezen aangaande de oorzaak, door welke zïj de gunst en befcherming der Familie van Edwin had verloren, konde toen echter met zekerheid vooroilderflellen* N 2 dat'  ,06 A N N A. dat de Heer Mansel zijne geneigdheden omtrend haar naar die van de Edwins zoude regelen, en zijne handen van haar aftrekken. Dalton , zo als ik mijnen Lezeren heb bericht, mangelde het geenzins aan list of fchranderheid. De verbastering zijner eigen beginzels was oorzaak, dat hij een doordringender verftand had dan zijne Vrouw, die altijd op de uiterlijke vertooning van oprechtheid vertrouwde, en aan alle betuigingen geloof floeg, welken haar met de meest geloofbaare eenvouwigheid en gulhartigheid gedaan werden - Sutton was, met zulke hoedanigheden . en zodanig eene geneigdheid, om afzonder¬ lijke perfoonen van dienst te wezen, in haar oog meer dan een fterveling: zó weinig trotsheid, en zó veel menschlievendheid, in één charakter, waren zo onderfcheiden van alles, wat zij zich tot hiertoe van een' groot' Man verbeeld had, dat 'er geen ongunftig vermoeden ten zijnen opzichte, met eenige mooglijkheid, in haare ziel konde oprijzen. Met haaren Mau was het geheel anders gelegen. De zo aanhoudende en onaangezogte oplettende toegenegenheid van Sutton ; zijne alles overtreffende edelmoedigheid; de fchoonheid van Anna, en het charakter van den Lord, welk te kenbaar was, om voor eenen onderzoeklievenden verborgen te blijven dit alles was voor Dalton eene krachtige drangreden tot heimlijke vermoedens, en hij twijfelde geen oogenblik , of de oogmerken van zijne Lordfchap omtrend An-  ANNA. ip7 Anna hadden meer betrekking op haare perfoon, dan hij voorgaf, of wenschte, dat ontdekt werd. Hij hield zich zelf voor 't gene 'er gebeuren mogt onverand woordlijk, en wenschte van ganfcher harten, zich van een Meisje te ontdoen, welke hij nimmer, dan met een zeker heimlijk gevoel van fchaamte en zelfsverwijt, konde befchouweu., het gene door eene langduurige gewoonte in eenen haat veranderd was tegen het voorwerp, welk zulkeonaangenaame gewaarwordingen in hem veroorzaakte; terwijl het nu onmooglijk was, om haar recht te doen, zonder zijn eigen Huisgezin van alles te berooven. Lord Sutton konde derhalven niet vuuriger naar het bezit van Anna wenfchen , dan Dalton verlangde, van haar ontflagen te zijn. Ondertusfchen vloeide deze gedachte uit eenen al te flegten bron voord, om dezelve aan zijne Vrouw medetedeelen. Hij had haar wel eene lijdelijke en gewillige gehoorzaamheid geleerd; maar haare deugd was nog onbefmet: alleen had de gierigheid, door zijn aanhoudend preeken aangaande de noodzaaklijkheid vanhetgeld, voor het onderhoud van Kinderen, welken zy hartlijkbeminden, in haare ziel veld gewonnen. Hij had., indedaad, bij¬ zonderlijk zorg gedragen, om alle gedachten, welke haar vertrouwen in zijne godsdienflige beginzels en praktijken zouden kunnen verminderen, voor haar, zo wel als voor de rest der waereld, bedekt te houden; 't gene hem, uit hoofde van haare gefteldheid, zeer geW 3 mak-  ,98 A N N A. maklijk viel. Het was derhalven hierom, dat hij haar in haare loffpraaken op Lord Sutton aanmoedigde, en zelf niet agterlijk was, om hem zijne dankërkendtenis te betoonen; befluitende met eene verklaaring, welke zijner Lordfchap ten hoogflen aangenaam was, naamlijk, ,, dat hij Anna, wanneer zij bij haare fnoode ondankbaarheid bleef volharden, niet alleen zijn huis zoude doen ruimen, maar van haar ook het geld te rug vorderen, welk zij aan hem gekost had." Dit chriftelijk belluit vervrolijkte het gelaat van Sutton, en vervulde zijn hart met blijdfchap; terwijl hetzelve de door hem gewenschte opheldering behelsde van de beginzels van den fchijnheiligen Leeraar van godsdienst. Zij fcheidden in de beste vriendfchap en eensgezindheid van eikanderen, en de Lord gaf aan Peggv een gefchenk van vijf guinies, voer de gemaakte onkosten van dien dag. HOOFDSTUK XIX. Eene nieuwe Vriendin. W^'i hebben Anna in de beste handen gelaten; naamlijk in die van Jufvrouw Wellers , die, door haare nieuwsgierigheid naar het huis van Dalton gelokt , minder voldaan was over het gene aldaar, ge- duu-  ANNA. ipj dmirende het bezoek van Edwin, was voorgevallen, dan zij 'er belang in ftelde, om te weten , wat 'ereigenlijk van deze zaak was.Onze Heldin was, bij zijn vertrek, zo geheelenal inde naargeestigfte en fmartelijkfte gedachten verzonken, dat Jufvrouw Wellers haar tweemaal eenen goeden morgen had toegewenscht, voor dat zij van iets anders, dan van haare fombere denkbeelden , eenig gevoel had. Na verloop vaneenigen tijd, echter, ontmoetten haare oogen die der Ladij, die haar met verwondering, en te gelijk met medelijden ,oplettend befchouwde, waardoor zij op eenmaal verlegen en niet welgetroffen werd: de ftille traanen rolden langs haare gloeiende wangen; zij herinnerde zich op nieuw aan voorige gebeurdtenisfeu; haare ontroering vermeerderde; zij werd bleek, en haar toeftand, waarin zij geraakte, maakte haar een voorwerp van wezenlijk mededogen bij de vriendlijke Jufvrouw Wellers, die zich beijverde , om haar door de tederfte oplettendheid te onderfteunen en optebeuren; vermijdende zelfs zorgvuldig, om haar naar de oorzaak van zulk eene hevige ontroering te vraagen. Toen Anna haare verftrooide gedachten weder konde bij een verzamelen, verontfchuldigde zij zich, met allen eerbied ,wegens de moeite en bekommering, welken zij der Z^y had ver. oorzaakt, en bedankte haar, onder het Horten van bittere traanen, voor de aan haar beweezen vriendlijkheid. Jufvrouw Wellers, meer en meer in het lot van N 4 onze  soo A N N A. onze Heldin deel nemende, wilde haar volftrekt niet aan haare droefheid overlaten-, maar drong 'er ten fterkflen op aan, dat zij met haar naar huis zoude gaan, en zo lang bij haar blijven, tot dat haare Huisgenooten uit de flad te rug kwamen. Anna zoude zich gaarne verfchoond hebben, om deze noodiging aantenemen: zich aan haare droefheid en fmartelijke gedachten overtegeven, was juist hetgene zij wenschte; doch Jufvrouw Wellers drong haar al te fterk, om haar verzoek te kunnen van de hand wijzen: en daar zij wist, dat de Daltons, niet alleen om het werk, waarmede deze Lady hunne Dochter begunltigde, maar ook uit hoofde van haaren bijzonderen invloed, veel met haar op hadden, zo befloot zij, dat het onbetaamlijk zoude wezen, haar door eene weigering te hoonen. Bovendien was haar geheele I gedrag zo teder en vriendlijk geweest, dat het met de dankbaare gevoelens van onze Heldin ten eenenmaa- i le ftrijdig was, om op zulk eene wijze te handelen; om welke redenen zij dan ook de noodiging aannam, en Jufvrouw Wellers naar haar huis, ruim ééne mijl i van het Dorp gelegen, verzelde. De Heer Wellers was niet te huis, zodat zij den dag onder haar beiden, buiten eenig gezelfchap, doorbragten. De fchoonheid en zagtheid onzer Heldin maakten de minften haarer voortreflijkheden uit: haare ontvangen opvoeding, van welke bij de Daltons aaauwlijks eenige fpooren kenbaar waren, vertoonde zich  ANNA. 2oi zich nu, in het gezelfchap eenerwei opgevoedde, ver. ftandige en gevoelige Vrouw, met eenen luister, welke des te meer in het oog viel, om dat men dezelve niet verwacht had. Haar behaaglijk gedrag en befchaafde omgang; de zedigheid, met welke zij haare bekwaamheden aan den dag legde ; de voortrefiijkheid van haare gevoelens • dit alles verwierf zowel goedkeuring als verwondering bij haare nieuwe Vriendin, die zich van alle vraagen onthield, fchoon zij verlangde, te weten, door welk toeval zulk een beminlijk en voortreflijk Meisje eene Huisgenoote was geworden van lieden, die in alle opzichten zeer verre beneden haar waren; gelijk Dalton en de zijnen,bij wien zij woonde. Jufvrouw Wellers had zich, indedaad, met geen ander oogmerk naar het huis van den Predikant begeven , dan om haare nieuwsgierigheid ten dezen aanziene te voldoen; niet vreezende, dat zij daardoor eenige ergernis zoude geven, naardien de aanbieding van haaren dienst eene rijke vergelding zoude wezen voor eenig voorbijgaand verdriet, welk zij hierdoor mogt veroorzaaken. Daarenboven konde zij niet denken, dat een Dagmeisje van eene Wollennaaifier haar veel erkendlijkheid zoude bewijzen ; doch, toen zij éénen dag met Anna had doorgebragt, vermeerderde haare achting, met haare vriendfchap, en zij verzogt onze Heldin, bij haar vertrek, op het vriendN 5 Iijkst»  20Ï ANNA. lijksc, om haar dikwijls met haar gezelfchap te begunflïgen. Geduurende haare wandeling naar huis, keerden de gedachten, in welken zij des morgends gedoord was, weder in haare ziel te rug. Tot op het oogenblik, waar op het bericht van Edwin, dat hij eene boodfchap van haare Vriendin Herbert had, eene hoop in haar had doen rijzen, welke al te vleijend was, om te onderdrukken tot op dit oogenblik, had zij gevreesd, dat Patty haar geheel ver* geten had. Zij beklaagde zich onophoudelijk, dat zij hem het verlangde mondgefprek niet had toegedaan. Ondertusfchen was de ontvangen brief, welken zij zich verzekerd hield, dat van hem kwam, ongetwijfeld eene onwederlegbaare reden, om hem hetzelve te weigeren: maar zoude dén oogenblik voor haar van nadeelige gevolgen geweest zijn ? O ja: één oogenblik zoude haar aan de verwijten van haar eigen hart hebben blootgefteld. Hoe konde dan dit teder hart hierna verlangen? < Men had immers aan de jonge Jufvrouw Herbert verboden, om eenige brieven van haar te ontvangen , of haar met eenig bericht te verwaardigen; en had zij niet geweigerd, om van deze jonge Lady de minde gunst, door middel van den Heer Edwin, te ontvangen? Konde'er nu eene verfchoonlij- ke reden zijn, om hieromtrend van gevoelen te ver- aii-  ANNA. 2o3 anderen! < ÓNeen! Zij wenschte de heim- lijke oorzaak van haar onwillig verdriet voor haar zei- vente verbergen. Zij bevonden zich nu met de geheele Familie in Wallis: en wat zoude de Heer Mansel denken, wanneer het hem ter ooren kwam, dat zij in de ongenade van eene Familie was gevallen, van welker natuurlijke rechtvaardigheid en goedwilligheid zich allen verzekerd hielden, die dezelve kenden? Zij had nog niet aan dezen braaven Man gefchreeven: zij konde niet van zich verkrijgen, om zijn hart te grieven door een verhaal van eene rampfpoedige gebeurdienis, welke bij niet konde veranderen: zij had gehoopt, dat Mevrouw Edwin haar zoude bericht hebben, aan welk onheil zij het verlies van haare gunst en befcherming had toetefchrijven; en 'er waren zelfs oogenblikken, waarin zij befloot, om aan deze Lady te fchrijven dan, zij werd hiervan door eene zekere trotsheid, uit dé volle bewustheid haarer zuivere onfchuld voordvloeiende, wedcrhouden. „ Hoe, " zeide zij, „ zou „ ik nog laager zinken, dan ik nu alreeds ben? - „ Zou ik mij nog dieper vernederen, dan mijne ramp- „ fpoeden mij reeds vernederd hebben? . Wan- „ neer ik Mevrouw Edwin beleedigd had ; wanneer „ ik mij van éehe enkele gedachte of handeling, ten „ haaren opzichte, kon befchuldigen, welke niet met „ de oprechtite achting en zuiverfle toegenegenheid „ gepaard ging, dan zoude geene vernedering, voor zul-  ao4 A N N A. „ zulken hoon, voor mij te groot wezen; maar nu, „ daar dit zo niet is, zal ik wel zorg draagen, om der Familie-trotsheid van haar en haare Dochter „ eenig het minfte voedzel te geven." Ondertusfchen befloot zij, om aan den Heer Mansel te fchrijven; niet twijfelende, of hij zoude haar wel eenig bericht geven aangaande die perfoonen, aan welke haar hart, haares ondanks, gehecht was. ( Zij had zich tot hier toe getroost met het denkbeeld , dat haar tegenwoordige toeftand aan den jongen Herbert onbekend was; maar, nu zij zich verbeeldde, dat het huuwlijk met al den luifter en die pragt voltrokken was, waarmede Mevrouw Edwin reeds van den beginne af had beflooten, hetzelve te doen verzeilen nu konde zij niet twijfe- len, of hij bevond zich in Londen, en was door zijne Familie onderricht geworden aangaande de ongenade, in welke zij bij dezelve geraakt was. Indedaad, wanneer hij zich niet bij zijneFamiliebevond, dan was echter de briefwisfeling tusfchen hem en zijne Zuster geregeld en naauwkeurig, en zij hield het niet voor waarfchijnlijk, dat Patty zulk eene aanmerklijke gebeurdtenis, als haar fpoedig ontflag .door de Familie was, aan haaren Broeder niet zoude gemeld hebben, inzonderheid, wanneer zij de goedheid had, om zich aan haar lot te laten gelegen liggen. „Helaas!" riep zij fchreijende uit; „hij denkt „. niet langer aan de rampzalige Anna, of, roooglijk, „ denkt  ANNA. 305 „ denkt hij aan haar met verachting! Maar, wat „ heb ik gedaan ? Waardoor heb ik deze wreède behandeling, dit geftrenge vonnis, verdiend? - „ Waardfte Patty! hebt gij uwe Vriendin vergeten? Moet ik dan alleen in het hart mijner vijan- „ den en vervolgers leeven? Is 'er op aarde wel zulk „ een verlaten fehepzel , zulk een uitvaagzei des „ Menschdoms? Ach! wanneer mijne Ouders op de „ fmarten en fchande hunner rampzalige Dochter kon„ den nederzien, zouden zij zich dan niet over het „ noodlot beklaagen, welk mij het leeven fpaarde ,ze„ dert zich hetzelve door geduurige rampfpoeden on„ derfcheidde; zedert alle mijne Vrienden, wier mede„ lijden ik in mijnen ouderloozen ftaat met recht kon„ de verwachten,of tegen mij in het harnas gejaagd, ,, of mij door de wreede hand des doods ontrukt ,, zijn." Zij gaf aan haare traanen, welken deze aanmerkingen verzelden, geduurende haare wandeling, eenen vrijen loop, en kwam, met een bleek gelaat,gezwollen oogen, en een hart, geheelenal van vertwijfeling vervuld, aan het huis van Dalton te rug. HOOFD-  so6 A N N A. HOOFDSTUK XX. Waaruit blijkt, boe ligt een Meisje haaren goeden naam kan verliezen. (3nze Heldin werd, bij haare te huis koinst, tot haare groote verwondering, zeer onvriendelijk ontvangen. Jufvrouw Dalton en haar Man zagen haar met gramfchap en verontwaardiging aan; terwijl Peggy, die, zo als zij zich verbeeldde, door de ontvangen complimenten van dien dag , wel een voet hooger gereezen was, haar met een oog van verachting befchouwde; Geheel onfchuldig, en 'er zelfs niet eens aan gedacht hebbende, om iemand van hun te beleedigen, konde zij dit misnoegen aan geene andere oorzaak toefchtijven, dan dat zij den dag bij Jufvrouw Wellers had doorgebragt. Zij verhaalde het bezoek van deze Lady, en haare dringende noodiging, om haar naar huis te verzeilen; doch zij werd weldra uit den droom geholpen, en het verdriet, waarmede haar geheele hart vervuld was, maakte plaats voor verbaasdheid en verontwaardiging, toen zij door Dalton, op de hoonendfte wijze, befchuldigd werd, „ dat zij bezoeken van een getrouwd Man ontving, die haar in de hitte van eenen twist verlaten , en zijne gramfchap aan den ouden Heer Bently gekoeld had, welke hem in handen van de Gerechts-  ANNA. 20? rechtsdienaars had overgegeven; dat de reden, om welke Mevrouw Edwin haar weggejaagd, en zij de gunst dezer Familie had verlooren , nu ten vollen blijkbaar was; dat zij door haar onvoorzichtig gedrag door het geheele Dorp op de tong was geraakt, en hem en zijn Huisgezin, waarvan zij alle blijken van liefde had ontvaneng en, mede in haare ongenade gewikkeld had." De arme ongelukkige Anna kende haare onfchuld, en was trots op haare zedenlijke verdienden. Zulk eene befchuldiging, door eenen Man gedaan, die haar voor hoon en fmaad had behooren te beveiligen, ging te ver, om onder dezelve onverfchillig te kunnen blijven. Haar hart, welk door haare tedere aandoeningen was overdelpt geweest, werd nu Hout door de bewustheid van haare onbeflnette deugd, en verhief zich kloekmoedig tegen de fnoode en onrechtvaardige aantijgin. gen Zij vroeg met eene bedaarde, vaste Item, fchoon haare inwendige ontroering duidelijk op haar gelaat en in haare geheele houding te lezen was „ te mogen weten, wie haar van zulke vreeslijke dingen had durven befchuldigen, als zij uit zijn'onbefchaamden mond zo even gehoord had." „ Onnozel fehepzel," andwoordde hij, terwijl hij van Ipijt meende te barden, omdat zijne gramfchap een Meisje niet had doen verdommen, die zo afhang* lijk van hem was: „gij zijt dan , in het geheele „ Dorp, alleen onkundig van het gene 'er gebeurd is? Durft  a08 A N N A. , Durft gij onbefchaamd genoeg wezen, om te out» kennen, dat de Heer Edwin ü een bezoek heeft „ gegeven, terwijl wij uit waren; bij toeval „ zekerlijk, niet waar? Dan wij zullen hier „ zo veel van gelooven, als wij kunnen." , Mijn Heer!" andwoorde Anna, „ik kan even , min uwe taal verdaan, als uwe meening begrijpen. " De Heer Edwin heeft mij zekerlijk, zo als gij " zegt, van de morgen bezogt; maar hoe mij dit •' aan zulk eene lompe en onvriendelijke behandeling ", kan blootftellen, dit zult gij alleen het best kunnen „ verklaaren." „ Wat heeft hij bij U gedaan?" vroeg haar hierop Jufvrouw Dalton: „zegt gij niet, dat hij met voor„ kennis van de Lady's der Familie kwam?" „ Dit heb ik niet gezegd," andwoordde onze Heldin, „even weinig als ik iets aangaande den aard „ en het oogmerk van zijn bezoek gefproken heb. „ Zijne komst was voor mij zo wel onverwacht, als onaangenaam. Jufvrouw Wellers was juist hier, „ toen hij kwam, en had de goedheid, om zo lang , bij mij te blijven, tot dat hij weder vertrokken was# . Ik weet niets van eenigen twist, waar- ■ van gij gewag maakt, en heb den dag ten hui„ ze van gemelde Lady doorgebragt. Dan, ai had „ ik niet eens zulk eene duchtige en eerlijke getuige „ van mijn gedrag, zoude dit echter voor mij geene „ reden geweest zijn, om mij te ontrusten, vermits „ ik  A N N Ai 3, ik niets minder verwacht had* dan befchüldigd té ,, worden door hen, die, uit aanmerking van hunne eigen eer en achting, verplicht waren, om mij van „ de opgelegde blaam te zuiveren:" en hier, zich het gedrag voor den geest brengende, welk de Heer Mansel in zulk een geval zoude gehouden hebben, zeide zij tegen Dalton, met eene leevendigheid, welke doorgaands de daaden van zulke menfchen verzelt, die fterke driften hebben, „ dat zij; naardien hij haar zo weinig kende, de liefdaadigheid, welke haar tot verwijt verftrekte, niet langer wilde misbruiken; maar aanftonds naar den Heer Mansel te rug keeren, al was het dan maar alleen, om zelve de beweegredenen te onderzoeken, welke Mevrouw Edwin bewoogeri hadden, om van haar te fcheiden." Deze verklaaring ftrookte in geenén deeie met dé oogmerken der Daltons. — Wanneer Anna haar verliet, wat zoude 'er dan worden van alle de voordeden , welken zij zich van Lord Sutton beloofden, en waarnaar zij zó driftig haakten,dat zij zich van dezeiven bijna ten vollen verzekerd hielden, en bijkans waanden, dat ze hun niet meer ontgaan konden. Peögy, indedaad, fchoon flechts een gewoon Meisje was zo uitermaate gevleid geworden door de complimenten, welken hij haar gemaakt had, dat zij, voor haar Heilig gevoelen, verklaarde, „ dat zijne Vriendfchap jegens hen gevestigd was:" en, waarlijk, waarom zoude dezelve niet zodanig wezen? Wat wa^ If.Dett. O m  aio ANNA. 'er in Anna zo bijzonder aantrekkend of belangrijk, waarom zij, voor zich zeiven, niet even veel recht zouden kunnen voorwenden? Jufvrouw Dalton was met haare Dochter van één gevoelen, en zeide van oordeel te zijn, „ dat Lord Sutton een te braaf Man was, om, uit hoofde van den misdag van Anna, ten hunnen aanzien kwaad te denken," doch voegde'er te gelijk bij, „ dat haar ouderlooze daat en het gemis van Vrienden en Bloedverwanten haar een recht gaven op liefdaadigheid en befcherming, welk zij niet hadden." Dalton liet zich hier over niet uit: hij verzweeg zijn gevoelen; maar nam het heimlijk befluit, om zijne Lordfchap den volgenden dag kennis te geven van het gene 'er was voorgevallen; terwijl hij te gelijk van zijne Vrouw begeerde , dat zij Anna , die naar boven was gegaan, zoude volgen, en omtrend het gebeurde trachten neertezetten; hebbende echter bij zich zeiven beflooten, daar hij niet wenschte, dat onze Heldin van haar voornemen zoude worden te rug gehouden, om den hoon op nieuw te herhaalen, ten einde haar daardoor wezenlijk in toorn te ontfleken, en zich voor altijd van het voorwerp van zijnen eeuwigduurenden haat te ontdoen. Jufvrouw Dalton vond Anna in eenen toedand, welke alle aandoeningen van gramfchap, door het bericht van haaren Man in haar verwekt, deed ophouden ; want het was aan hem, dat de voorvallen-  Anna. ui ién van den dag waren verhaald geworderi, eri till Wiens mond zij dezelven vernomen had, Haare koffer ontfluitende, om haare kleederén té pakken, vertoonde zich het allereerst aan het oog" onzer Heldin eenen brief, welken door haare overleeden Vriendin gefchreeveh was. De voortreflijke eri edelmoedige beginzels, welken in denzelven wareii uitgedrukt, de volle goedkeuring van haar gedrag eri de moederlijke lesfen, die'er in vervat waren, maakten nu eenen gevoeligen indruk op haar hart. „ Ach'j „ mijne dierbaare en éénige Vriendin!" riep zij met volle droefheid uit: „ waarom, waarom zijt gij „ voor altijd voor eeuwig voor mij verlo- ,, ren? Hoe weinig baat het mij nu, uwe gezegende j, lesfen gevolgd, en uwen voortreflijken ieevenswani, del tot een richtfnoer van mijne daaden gefield té „ hebben! Ik heb in de wijde waereld geenen enke„ len Vriend, die flechts de plichten der algemeené ,, rechtvaardigheid omtrend mij uitoefend! Zoudt gij ,, wel ooit hebben kunnen denken, dat uwe Anna „ leeven zoude, om met eene dergelijke fchande té ,, worden överlaaden ?" Terwijl zij deeze woorden , op haare kniën liggende, uitriep, den geopenden brief in haare hand hield, en de traanen haar, Als beeken, langs de wangen rolden, kwam Jufvrouw Dalton op haare kamer. Haare goedaardigheid, aanftonds de wenfchen van haaren Echtgenoot begunftigende, bewoog haar, om het Meisje, welke zij, wei" O % big*  fiia A N N A. nige minuuten geleeden, insgelijks als de ergfte misdaadige behandeld had, te trooften en tot bedaaren te brengen. Anna liet zich weldra neerzetten, maar zij was niet gelukkig. De overweging, dat men door het ganfche Dorp van haar fprak als een Meisje, welke onbetaamlijke bezoeken ontving, was een dolk in haar hart, en zij ontdekte, toen zij naar de bijzonderheden van het geval onderzogt, dat de aanmerkingen , ten aanzien van haar gedrag, haaren oirTprong verfchuldigd waren aan het gebrek, welk de Bedienden van Edwin, onder hun glaasje, in den kroeg gehouden, en die geene zwaarigheid gemaakt hadden, om het aan eene ongeoorlofde gemeeufchap met hunnen Meester toetefchrijven, dat zij de gunst van zijne Familie had verloren; terwijl zij vooronderrtelden, dat zij, nu zijn huuwlijk voltrokken was, door hem zoude worden onderhouden. Een laster, zo geheel van allen grond ontbloot, verwekte in haar zo veel te meer verdriet, omdat zij niet in ftaat was, om zeker gedeelte van denzelven thands te kunnen wederleggen. Niet wetende, wat zij in dit geval doen moest, en geheel door haare aandoeningen van droefheid overftelpt, konde zij zich alleen beklaagen over haar rampzalig lot; vertrouwende, dat de rechtvaardige Voorzienigheid haare onfchuld in een helder daglicht zoude Hellen , en haare eer en goeden naam handhaaven. Ondertusfchen nam zij het vast befluit, om den Heer Ed-  ANNA. 213 Edwin,onder welk voorwendzel ook — zelfs niet,om van hem eene boodfchap van de jonge Jufvrouw Herbert te ontvangen nooit weder te zien, en de eerfte gelegenheid de beste aantegrijpen, om het huis van Dalton te verlaten. Haar verlangen, om naar den Heer Mansel te rug te keeren, was echter zo groot niet. Hoe konde zij 'er met mooglijkheid aan denken, om dezen braaven Man tot last te verflrekken, en hem door haare fmarten te ontrusten ? Konde zij wenfchen dat hij door haar in de ongunst zijner Vrienden werd gewikkeld , en daardoor in rampen gedompeld? Wanneer zij, zo als de Bedienden van Edwin voorgaven, om zijnent wille, op het bericht van haare ongeoorloofde verrtandhouding met hem, in de ongenade van zijne Familie gevallen was, dan zoude dit logenachtig vertelzel, zó beleedigend voor haare eer, niet het laatst ter ooren van Charles Herbert zijn gekomen. Zijne Zuster had haar ongetwijfeld verlaten; waarover zij zich, indedaad, niet langer verwonderde, toen zij overwoog, dat zij waarfchijnlijk te veel geloof zoude hebben geflagen aan eene gebeurdtenis, welke zo volmaakt gefchikt was, om alle liefde en achting, voor de befchuldigde, uit een onbedorven hart te verbannen. Bewust, dat hij haar werkelijk (lerk had aangezogr, op hetzelfde oogenblik , waarop hij aan Jufvrouw Turbville verloofd was, merkte zij met droefheid haar eigen gebrek aan verltand op, vermits het uit O 3 deze  .14 A N N A. dezé laatfte omftandïgheid blijkbaar was, dat zijne pograerken, hoe zeer ook onder de uiterlijke vertooning van liefde en achting bedekt, het heilloos doel hadden, welk hij in zijnen brief had aan den dag gelegd. Zij beklaagde zich, dat zij Mevrouw Edwin niet in tijds had kennis gegeven van alles, wat *er was voorgevallen; doch haar berouw kwam nu te laat: haar goede naam , dit onwaardeerbaar klein- poodeener Vrouw, was bezwalkt; haare onfchuld konde haar charakter van de opgelegde blaam uM }ééa niet zuiveren, en zij had geene andere wapenen, waarmede zij zich tegen den laster konde verdedigen, welke nog onlangs, door het dwaas en onvoorzichtig gedrag van den Heer Edwin, was aangevuurd. Hoe grievend ook deze overwegingen voor onze Hel, dip waren, vervulden dezelven echter, bij aanhoudendheid, boven alle andere gedachten, haare ziel. Zij konde niet van zich verkrijgen, om naar den .Heer Mansel te rug te keeren, en bij Dalton langeri $e blijven, was haar onmooglijk; maar hoe konde zij hoapen.daar zij niemand kende,om een gelukkiger vriendfchap te zullen vestigen, dan die, welke haar go, duur was te ftaan gekomen ? Met dit alles befioof. zij, om 'er de proef van te nemen, ten welken einde ^ij met allen ernst op eene leidsvrouw begon te denken, PW haar door eene zee van zwaarigheden te Voeren, welke zij voor zich zag. Jufvrouw WEL.Ws was de eenige perfoon, met  ANNA. 215 welke zij, buiten het huis van Dalton, zints haare komst te Layton, eene gemeenzaame verkeering hield. Zij befloot, om tot haar de toevlucht te nemen, en, des noods, haar geheele hart voor haar uitteiTorten. Met dit oogmerk, begaf zij zich, den volgenden morgen, naar haar huis, doch haar ongelukkig niet te huis vindende, beloofde zij des anderen daags te zullen wederkomen. HOOFDSTUK XXI. Behelzende zaaken van het uiterfle gewigt. "Dalton ging, zo als hij had voorgenomen, naar Portland- plaats: zo hij in zijne vermoedens vooraf had moeten bevestigd worden, dan had de verandering in het gelaat van Lord Sltton daartoe genoegzaam geweest. Woede, jaloezij en droefheid vertoonden zich, beurtelings, ten duidelijkften op een aangezicht, welk nooit draaglijk fchoon en nu volftrekt afzichtig was. Eene zee van vervloekingen, welken hij uitbraakte, deed Dalton van angst beeven als een riet, en de woedende Lord konde zich naauwlijks weêrhouden, om den Predikant voor zijn gegeven bericht met een helder pak flagen te vergelden. De ontftelde Dalton kreeg het hier O 4 zó  ?i<§ A N N A. zo kwaad, dat hij maar wenschte, dat hij uit het huls was, en, uit vrees voor zijne perfoonlijke veiligheid, alle hoop op toekomende voordeelen liet vaaren: dan, een weinig nadenken aan den eenen, en eenig geduld aan den anderen kant, fielden beiden in ftaat, om zich over hunne gevoelens te verklaaren. Lord Sutton maakte eene verfchooning wegens zijne drift, welke bij Dalton gereedlijk werd aangenomen: zij fpraken vervolgens over het geval met eenen gelijken ijver, en men befloot, dat de Lord bij toeval, den volgenden morgen, aan het huis van den Predikant zoude komen, ten einde te beproeven, of hij, door den raad van haare Vrienden onderfteund , Anna konde bewegen, om van haar (legt gedrag te rug tekeeren, of, zo het hiertoe te laat was, om haar voor de verdere rampzalige gevolgen van zulk een affchuuwlijk misdrijf te hoeden. Lord Sutton ging met alle zijne vriendelijkheid nog verder. De jonge Mevrouw Edwin was eene bekoorlijke Vrouw en verdiende eenbeter lot ^hij had voor haar veel achting: haar voor de grievendefmart, voor de ontdekking van de trouwloosheid van haaren Echtgenoot, te hoeden, en dezen te gelijk de gelegenheid aftefnijden, om zuïk een uitmuntend fehepzel verder te hoonen, was, zo als hij Dalton verzekerde , zijn voornaamfte doel. De loffpraak, wel. ka hij dezer Lady gaf, werd door den Predikant met die flaafiche onderwerping herhaald, welke behoefti- «9  ANNA. fi,7 ge zondaars altijd aan ondeugende Grooten bewijzen? terwijl deze oogmerken van den Lord, welken hunnen oirfprong aan de fchandelijkiTe beweegredenen verfchuldigd waren, door hem aan de godlijke deugden van christelijke liefde en goedwilligheid werden toegefchreeven, omtrend de perfoon, die hij in het verderf poogde te Horten. Toen Dalton zijn affcheid had genomen, begaf zig Lord Sutton naar zijne kamer. Hier, geheel aan zich zeiven overgelaten, en bevrijd van alle onbefcheiden aanmerkingen, welke Dalton of iemand anders zoude kunnen maaken , begon hij te begrijpen, hoe zeer hem ook dit denkbeeld bekommerde, dat de beminlijke prijs, op welken hij reeds zo lang gehoopt had, hem nu zeer waarfchijnlijk voor altijd ontrukt was. De angliige bekommering der jaloezij, door deze gedachten in hem verwekt, overtuigde hem van iets, waaraan hij tot dus verre vermoedelijk geen geloof floeg; naamlijk, dat zijn hart nu wezenlijk verliefd was, en dat hij, ondanks alles, wat zijne trotsheid hem voor het tegendeel mogt inboezemen, geene de minde hoop had, dat zijne liefde door wedermin zoude vergolden worden. Hij aanbad Anna zó zeer, dat hij zich nu beklaagde, haar zijne hand niet te hebben aangeboden: dan zij was zo lang aan het huis van Mevrouw Edwin geweest, na de te huis komst van haaren Zoon, en voor dat hij haar gezien was, dat hec misfehien, toen, al te Iaat zoude ge9 5 weest  2i8 A N N A. weest zijn, om haar tot een huuwlijk met hem te overreeden. Hoe fnood ook het leeven van een ligtmis geweest is al had hij de wetten van eer, dankbaarheid en menschlievendheid gefchonden; al had hij alle de heiligen in den Hemel tot getuigen bij zijne valfche eeden aangeroepen , al had hij fchoonheid, onfchuld en deugd aan zijne laage driften opgeofferd dan nog zal een Man van zulken charakter, fchoon hij befmet was door alle ondeugden, voor welken de menfchelijke natuure, in haaren meest verbasterden ftaat, vatbaar is, zich verbeelden, gerechtigd te zijn tot de belanglooze liefde van het zuiver en onbezoedeld hart van elke Vrouw, die zijnen bedorven fmaak mogt treffen< . Wanneer de vuurige wenfchen, welken wij in de hitte onzer verbeelding gevormd hebben, ons begeven, dan zijn wij gereed, terwijl de hoop en liefde onze zinnen ftreelt, om ons van dat geluk te verzekeren, welk het naafte komt aan dat gene, waarnaar wij eerst haakten. Anna, aangezogt door Edwin, een der fchoonlte Mannen van zijnen tijd, zoude dus, zo het al mooglijk was, dat zij haare deugd nog had behouden, zich ongetwijfeld niet aan hem aan Lord Sutton naamlijk overgeven. Haare oude vooroor- deelen waren nog leevendig, en mooglijk vermoedde 2jj wei _ en naar waarheid dat hij had medegewerkt , om haar van de gunst en befcherming van  ANNA. 210 van haare Vrienden op Grosvenar••fquare, zo wel als in Somerfetfhire, te berooven. Maar, de zaak in den grond befchouwd zijnde , zoude zij dan wel kunnen weigeren , om eene aanzienlijke Lady, en debefchikder van hem, zijn lot, en zijnen geheelen rijkdom te worden? En fchoon alle zijne konftenaarijen, wanneer hij zijne perfoon en aanzienlijke goederen aan een onbekend Wees-meisje opofferde, door zulk een verachtlijk huuwlijk, een einde namen, verbande echter het denkbeeld van de bekoorlijke Anna, met juweelen omhangen, kostlijk gekleed, in eene pragtige koets, met Livrei]-bedienden , zittende, gevoegd bij dat van de jaloezij van alle de jonge Minnaars van zijnen tijd over dit zijn geluk, alle fmartelijke gedachten van 't gene voorbij was; terwijl hij zich met de betoverende hoop vlefde, van 't gene nog zoude kunnen gebeuren, en het befluit nam, om haar, wanneer het bleek, dat zij onfchuldig, vrij en zulk een groot geluk waardig was, zijne hand aantebieden. Op dit oogenblik liet zig Jufvrouw Frajan aanmelden. Schoon dit bezoek van de deelgenoote in zijne ongerechtigheid, welk hem den voorigen dag ten hoogden aangenaam zoude geweest zijn, hem thands zeer ongelegen kwam, wist zij echter te veel van zijne geheimen, om heengezonden te worden. Zij werd diensvolgends binnengeleid. Haar grim- lagchend gelaat en doordringend oog overtuigden hem.  2E0 A N N A. hem, dat zij iets te zeggen had; doch nieuwsgierig, heid had nu weinig plaats in een hart, welk van het bekoorlijk denkbeeld, van eerlang de beminlijkile der Vrouwen te zullen bezitten, ten eenenmaale doordrongen was. Frajan , te vol van haare boodfchap, om deze verandering in hem optemerken, begon haar verhaal met eene voorrede, in welke zij hem poogde te herinneren aan 't gene zij meer dan eens beweerd had, naamlijk, dat, fchoon de Engelfche Lady's die beminlijke openhartigheid niet bezaten, welke de galanterie der Franfche Vrouwen meer in het oog deed loopen, zij echter geen van allen van heimlijkenminnehandel afkeerig waren. " De ftemmige, kleene „ Anna, bij voorbeeld, „ zeide zij, „fchoon zij, „ bij mangel aan fmaak en een doordringend verftand, „ aan uwe Lordfchap niet wil vergunnen , om haar „ over de tedere liefde te onderhouden, is zo on„ barmhartig niet geweest jegens den Heer Edwin, die haar nu wezenlijk gekamerd houdt" Dit bericht, op eenen beftraffenden en fpijtigen toon gegeven, vond niet zulk een geloof bij Lord Sutton, als waarmede fommige anderen, door deze Lady verzonnen, door zijn toedoen, bij die Familie werden aangenomen, bij welke zij diende. Hij wist, dat het laatfte gedeelte van haare vertelling valsch was, zo wel als verfcheiden andere zaaken, welken Anna werden te last gelegd; maar het ge-  ANNA. 22I geval was nu veranderd: _de fmet, het charakter van een verlaten Wees-meisje aangewreeven, zoude niet voegen aan Mevrouw Sutton; terwijl de vlekken, welken de eene in het verderf zouden geliort en van de middelen beroofd hebben, om zich een eerlijk bedaan te bezorgen, in den overvloed en grootheid der andere zouden verdwijnen. Ondertusfchen had onze Heldin aan de uitvinding van hem en zijne deelgenoote, Frajan, nog eenige weinige verplichting, doch welke voor haar volftrekt geheim moest blijven, ten minflen zo lang het buiten haare magt was, om dezelve naar behooren te erkennen. Zonder eene aanmerking van dit gewigt, zoude de verbindtenis, tusfchen deze beide waarde Vrienden, aanftonds verbroken zijn ge. weest, naardien het nog nooit gebeurd was, dat de achting van den Lord voor eenige perfoonen langer duurde, dan zij hem op de eene of andere wijze, ter bereiking van zijne oogmerken, van nut konden zijn;latende fteeds, zonder den minden weêrzim wanneer hij hen niet langer noodighad, de zulken' drijven, die hem de best mooglijke dienden hadden beweezen. Zijne Lordfchap dacht nu zo zeer niet aan zijne eerlijke verfpiederes, als wel op de middelen, om de fchuld van al den hoon, welken zij Anna gezamentlijk hadden aangedaan, op hen te doen nederdaalen. Hij verzekerde haar dus, op eenen koelen toon, „ dat  2a2 A N W A. „ dat zij kwaalijk onderricht was; dat hij het gedrag en de beginzels van Anna beier kende, en geloofdei dat het eerfte roemwaardig was, en de laatften zuiver en onbefmet waren." De houding, welke deze verklaaring verzelde, deed de arme Frajan verftommeni Lord Sutton werd de Vriend van Anna, en moest dus noodzaaklijk haar vijand worden, naardien hij, wanneer hij tot den omgang met onze Heldin werd toegelaten, haar ontdekkingen zoude moeten doen, tegen welken zij niet beftand was. 'Er bleef echter voor haar nog één' troost over: zij had insgelijks geheimen, te vertéllen, waarvan zij befloot, zich, bij gelegenheid, te bedienen. Vrouwelijke jaloezij vorderde dit blijk van rechtvaardigheid jegens een Man, die haar zelve van den beginne af bedrogen had; terwijl de gramfchap, met welke zij hem verliet,niet weinig werd aangevuurd, toen hij haar liet vertrekken, zonder haar het gewoone gefchenk, waarop zij altijd reekende, aantebieden. Lord Sutton, geheel vervuld van zijn gefmeed ontwerp, en den gelukkigen uitüag, welke hij daarvan verwachtte, floeg weinig acht op haar fpoedig vertrek. Ondertusfchen deed zich nu bij hem de zwaarigheid op, hoe hij van zijne beide Maitresfen zoude ont- flagen geraaken. De eene Villers geheten, en bij hem in zijn huis in de ftad woonende —was eene arme, Zagtzinnige Vrouw van weinig verftand, welker geheele vermaak in de Kinderen gelegen was, die zij bij een tedev  ANNA. 223 tederen en waardigen Echtgenoot, haar door den dood ontrukt, had ter waereld gebragt. Sutton werd door haar in zijne genoegens of naarjaagingen niet ge(loord: zelfs was zij, naar zijn gevoelen,'er niet ver af van zot te wezen, en hij hoopte, dat hij, zonder de minde moeite of kosten zich van haar zoude kunnen ontdoen. De braafheid en oprechtheid van hart, en de Huishoudkunde, op welke zij zich —. fchoon dezelve door veel beloovende vooruitzichten was verminderd — bij aanhoudendheid had toegelegd, hadden haar den roem van eene zeer waardige beftuurdfrer zijner huishouding doen verwerven. — Verkwisting en gierigheid zijn twee ondeugden, welken aan elkander naauw zijn vermaagfchapt: — niets, welk zijne dwaaze trotsheid konde ftreelen, of flechts diende, om zijne lusten, van welken aard ook, te bevreedigen, was voor hem te kostbaar; maar in andere opzichten was hij zeer karig. Jufvrouw Villers had, voor verkwisting en verwarring, geregelde orde cn fpaarzaamheid in zijne huishouding ingevoerd: hij had dus gevolglijk nu wel de helft minder tot derzelver onderhoud noodig, dan voorheen; en echter maakte hij altijd duizend aanmerkingen op haare gedaane uitfchotten, welken hij nooit betaalde, zonder haar de waarde van het geld te herinneren; haar den behoeftigen ftaat onder het oog te brengen, waaruit hij haar had opgebeurd , en haar de armoede aftefchetzen, tot welke zij weêr  £*f A N N A. weêr zoude moeten te rug keeren, indien hij de handen van haar aftrok. De bedaardheid, met welke zij deze lesfen en aanmerkingen fteeds aanhoorde, bragt niet weinig toe, om hem in zijne denkbeelden aangaande haare ongevoeligheid te bevestigen, en hij konde, derhalven, van haat ontflagen geraaken, wanneer hij wilde, en het noodig oordeelde. Maar, hoe zoude hij met zijne Mat- tres handelen,die hij te Bath hield?Deze Char- lotteMadden genoemd Was nog dezelfde, welke hij zich bij zijne terugkomst uit delndien hadaangefchaft, om den luider van zijnen rijkdom en Oosterfchen doet te vergrooten. Zij was in allen opzichte eene coqiiette, die alles durfde doen, wat maar in haar hoofd kwam, en door list en bedreigingen het zo ver had weten te brengen, dat een Man, die haar niet de minde liefde toedroeg, en haar, indedaad, nooit bemind had, genoodzaakt was, om haar van ailes te voorzien, wat tot eene pragtige en kostbaare leevenswijs noodig was. Een zeker verdriet, welk oude ligtmisfen en coqtiettes, bij elke befchouwing hunner toenemende jaaren,gevoelen, is voor hen eene zekere draf, welke zij niet ontgaan kunnen; en het was dit verdriet, welk Sutton inzonderheid griefde. Men trof zijne zwakde zijde, wanneer men hem aan zijnen klimraenden ouderdom deed denken. Charloite Maüden kende zijne'  ANNA. *aj ïijné zwakheden, en wist 'er haar voordeel méde te doen, waartoe het haar aan list noch fchranderheid ontbrak. Onze Held had zo veel ontzag voor haarj dat hij genoegzaam nooit te Bath bij haar kwam* fchoon zijn huis zeer vermaaklijk gelegen, en, zo wel als de leevenswijs aldaar, zeer pragtig was, en de baden aan dien aangenaamen oord bekend ftonden, ten uiterften heilzaam te wezen voor zulke perfoonen, wier ligchaams-geitellen, door een lang verblijf in een heet climaat, verzwakt warens Voor dit blijk van zelfsverloogchening had hij twee verfchooningen, naamlijk bezigheden in den winter, en onpasfelijkheid in den zomer; en, waarlijk, hij zoude zijn huis, met alles wat 'er aan behoorde, zd hij maar een' kooper had kunnen vinden, voor eert prijsje hebben gegeven, mits zijne bekoorlijke Charlotte onder den koop begreepen was. Zijn hart floot zich toe, zo dikwijls als hij aan haar dacht: wanneer hij zich in het huuwlijk tidd moeten begeven met eene hedendaagfche Vrouw naar de waereld, dan zoude een rijklijk Wediiw-goed nit zijner! dood, en een dubbeld fpeldegeld bij zijn leeven, alle de zwaarigheden bij zulk eene Schoone uit dén wég geruimd hebben * die, te vreden met haar eigen zin te volgen, het mooglijk voor geene beleediging zoude houden, zo de Maitres van haaren Echtgenoot dezelfde voordeden en voorrechten, als zijs vorderde. Dan* hij hield zich verzekerd, dat het zul- //. Deel. P nït  22« ANNA. vere hart van Anna, en de ouderwetfche denkbeelden , welken zij van Jufvrouw Mansel had overgeërfd, geheelenal ftrijdig waren met zulk een gedrag. Het was derhalven volftrekt noodzaaklijk, zich van Charlotte te ontdoen; doch dit was eene zaak, welke te moeilijk was, om maar zo onmiddellijk te kunnen befluiten , hoe hij dezelve zoude ter uitvoer brengen. Hij verbande dus alle gedachten over dit onaangenaame onderwerp, en gaf zich aan de verruklijke befchouwing van de bekoorlijkheden zijner aanftaande Bruid over, fchetfle bij zich zeiven de gelukkige en genoeglijke dagen, welken zulk eene Echtgenoote hem zoude verfchaSën, en bediende zich van allerleie drangredenen, om zijne vrees, ten aanzien van Edwin, te verdrijven. HOOFDSTUK XXII. De te leur/telling. Lord Sutton kwam, volgends afspraak, den volgenden morgen te Layton. Dalton en zijne Vrouw en Dochter hadden zich, m het vooruitzicht van de eer, welke hij hun zoude aandoen, in orde gekleed, en ontvingen hunnen waarden Vriend met alle minzaamheid; doch Anna was hierbij niet tegenwoor- dig,  ANNA. 22^ dig, waarover de Lord zich weinig bekommerdêj naardien hij zich verheugde over de gelegenheid j welke hij door haare afwezigheid had, om te kunI nen onderzoeken, of 'er ook iets verders, aangaan» de haare vermeende verftandhouding met Edwin 4 was uitgelekt. Hij was fchier uitgelaten vari blijdfchap, toen hij van Jufvrouw DAlton hoorde , dat zij overtuigd was, dat deze geruchten, in zo verre dezelveri AnnA betroffen, van allen grond ontbloot waren. Deze ftellige verklaaring was alleen genoeg, om hem tot het bekend maaken van zijne oogmerken te doen befluiten. Hij legde dezelven voor Dalton en zijné Vrouw met alle die trotfche fnorkerij open, vari welke zijn hart overvloeide, eri weidde, gelijktijd dig, breedvoerig uit over dé alles overtreffende edelmoedigheid zijner beweegredenen, welke hem allé aanmerkingen van geboorte of fortuin deeden over het hoofd zien, om de wettige befchermer te worderi van een jong hulploos Meisje, die, zonder dezelve * een prooi moest worden van den een of andereri fnooden ligtmis van dien tijd. Men kan met geene mooglijkheid de verwondering fchetzen, met welke de Daltons op deze verklad r ring vervuld werden, noch zich een denkbeeld vor1 men van hunne blijdfchap over de aanzienlijke beI trekking4 in welke zij, door zulk een aanneemlijk ;! huuwlijk voor hunne Pupil, zouden geplaatst worP a deflj  22ï ANNA. den; terwijl zij zich verzekerd hielden, dat AniSa haar nu eene rijklijke vergelding zoude verfchaffen voor alle de vriendfchap, welke zij waanden, dat zij van hun had ontvangen. In de volheid hunner hanen, wenfchten zij de Lord en eikanderen geluk ï zij verhieven zijne goedheid hemelhoog, en de uitboezemingen van hunne eigen verwachtingen fcheenen zijne blijde verrukkingen te volgen. Nadat men twee volle uuren, met wederzijdsch genoegen, had doorgebragt, gaf zijne Lordfchap zijn verlangen te kennen, om zijne, zo hij meende,aanfiaande Bruid te zien. Hij kreeg ten andwoord, „ dat zij reeds voor het ontbijt was uitgegaan, en tot nog toe niet te huis gekomen; maar dat zij zo weinig kennisfen op het Dorp had, dat men haar gemaklijk zoude kunnen opfpooren." De Meid werd diensvolgends naar Jufvrouw Wellers gezonden, met de boodfchap van Jufvrouw Dalton, of Anna zich aldaar bevond, en, zo ja, of zij dan aanftonds geliefde te huis te komen; doch, zij ontving ten andwoord, ,, dat de jonge Jufvrouw Mansel bij Jufvrouw Wellers had ontbeeten, die haar in haare koets mede naar de ftad had genomen, van waar zij tegen den middag werden te rug verwacht." Sutton zag zich in zijne verwachting te leur gefteld, en was zeer misnoegd. „ Wie d. ... 1 is deze Wel„ lers," vroeg hij, ,, en waarom laat gij haar alleen gaan f" Dalton ftelde hem echter weldra gerust aan-  ANNA. 229 j aangaande haare verkeering met deze Lady, en hij, ! zo wel als zijne Vrouw, beloofden hem, „ dat zij t nooit wéér buiten hen zoude uitgaan, tot zo lang zij | de eer zouden hebben; om haar in zijne handen te IHellen." Deze belofte deed zijne gramfchap naauwlijks bedaaren: hij had zich in volle orde gekleed, en van eene pragtige equipage voorzien, ten einde aller oogen tot zich te trekken: dus volkomen toegerust, had hij zich gevleid, dat hem niets konde mislukken, en het was, derhalven, met het uiterfle verdriet, dat hij de hoop liet varen, om haar dien dag te zien; want op haare te huis komst te wachten, en nog eens om haar te zenden dit zoude zo veel wezen, als zijn oogmerk aan den dag te leggen, over welks goeden uitflag hij zich echter, ondanks zijne groote verwaandheid, min of meer, ernftig bekommerde. Hij was dus genoodzaakt, om deze ij gewigtige zaak, voor het tegenwoordige, te laten \ iieken, en zeide tegen Dalton, na hem met zijI ne complimenten enz. belast te hebben, „ dat hij c| aan Anna zoude fchrijven, zodra als hij te Londen Ikwam." Hierop werd den Koetzier gelast, om met de koets welke door eene menigte nieuwsgierige kijkers, allen met ongedekte hoofden, omringd was voor het huis te komen, waarna de ! Lord eene gemeenzaame en vriendlijke houding aannam, de omflanders beleefdlijkgraette, en vervolgends ver trok, P 3 Ter-  93© A N N A. Terwijl het rijdtuig op de komst van Sutton wacht? te, ging de jonge Brandewijn-verkooper, waarvan ik te vooren gefproken heb, voorbij het huis. Aldaar een' Buurman ontmoetende, die de eer had, om Dokter van dit en de omleggende Dorpen te wezen, deed hij, fchoon vol van zijne eigen denkbeelden, dezen de pragt van het een en ander opmerken, en zeide, met een' valfchen Iagch, te vooronderftellen, dat de jonge Jufvrouw, die bij Dalton woonde, regt gefchikt zoude wezen, om zulk een groote front te flaan, als een Paradijs - vogel. De Dokter was een Man van gezond verftand, die in zijn beroep vrij kundig was; maar, daar hij in zijnen huisfelijken kring met eenige onaangenaamheden had te worftelen, aan welker uit den weg ruiming hij al zijnen vlijt moest ten koste leggen, zeer weinig kennis van de waereld had, welke de Heer Bibbins deez' was de naam van den Koopman in Bran- dewijn hem verzekerde, door en door te ken¬ nen. De Dokter konde zich dus volftrekt nietbegrij? pen, wat zijn Buurman meende,toen hij van een Pa*; radijs-vogel fprak. De jonge Heer, met zijne onkunde medelijden' hebbende,zeide hem, „dat het in de groote waereld eene Hofpop of Coquette beteekende; dat het Meisje, bij den Predikant in huis woonende, eene van dien ftempel was, en dat hij haar dikwijls, met zijne eigen gogen., op plaatzen had gezien, waar hij en lieden' van  ANNA. 231 ▼an de aanzienlijkfte foort verfcbeenen: plaatzen, zekerlijk, welke men niet zondergeld, en zonder dat men prachtig was uitgedoscht, konde bezoeken; befchouwende, met niet weinig goedkeuring van zich zeiven, zijne geheele galante kleeding, en wel inzonderheid de nette fchoentjes, welken, hij aan zijne voeten had. ,, En hoe komt het dan," vroeg de Dokter. „ „ dat deze Lady, in den bloei haarer jaaren en fchoon„ heid, nu niet langer op deze vrolijke partijen ver„ fchijnt ? " ,, Lieve Hemel! " hernam Bibbins; „ wat zijt gij „ toch onkundig aangaande de waereld: wel, ,, deze foort van volk heeft allerhande flag aan haar' „ fnoer, zo wel van laagen als van hoogeren ftand. „ Deze koets, nu, is van den Hertog van I...; „ hij bezoekt haar alleen in 't geheim, zedert haar „ door een' rijken Wallifchen fchildknaap, die on„ langs getrouwd is, en van haar niet konde outfla- gen worden, een jaargeld is toegelegd." Een jongeling, van een eenvouwig,doch bevallig, voorkomen, wiens aandacht op hetzelfde voorwerp fcheen gevestigd te zijn, vroeg aan den Heer Bibbins , of „ hij het zeker wist, dat hij in zijn gevoelen niet mistastte , vermits het geen kroon van eenen Hertog was." Dit gaf hem nu eene nieuwe gelegenheid aan de hand om zijne uitgebreidde kennis aan groote lieden aan den dag te leggen, door te zeggen, wie P 4 deez'  fl3* A N N A. deez' aanzienlijke Vreemdeling was. Hij andwoordde met de Heiligde verzekering, „ dat hij zijne Genade zeer wel kende; dat hij drokke verkeering met de Ministers en dergelijk foort van volk hield; dat de eerde Minister hem, en zijn' Vader dikwijls liet noodigen,om over zaaken van Staat te raadpleegen, en dat het onmooglijk was, dat hij zich in eenigen der Hertogen en Edellieden van het Hof konde vergisfen, naardien hij ontelbaare maaien aan hetzelve geweest en zijn volle Oom, Sir Gilbert Mushroom, tot Ridgeflagen was." Tegen zulke krachtige bewijzen, als dezen, viel niets intebrengen: zij waren, indedaad, ontegenzeglijk, ten minden bij den jongen Vreemdeling, wiens pnwillige zuchten de oplettendheid van den Dokter en Bibbins gaande maakten, die hunne aandacht van de koets en het bijzijnde gevolg aftrokken, en dezelve op den perioon vestigden, die 'er zo blijkbaar door getroffen was. De jonge Vreemdeling had iets over zich, welk eene goedhartige nieuwsgierigheid in den Dokter opwekte. Jn'het oog van Bibbins verdiende hij geene de minde aanmerking 5 hij was een rechte zotskap,en, daar hij door zijne aanmerking van de Hertoglijke kroon eene meerdere kundigheid boven den Salet-jonker had aan den dag gelegd, befloot deze hieruit onmiddellijk, dat hij een Wapen - fchilder en een' gemeene Vent was. Ondertusfchen moest hij door de beoefening van de- ?§  ANNA. 233 ze konscof door eenige andere middelen, zijn fortuin hebben weten te bevorderen, want hij was zó welgekleed , als de Heer Bibbins durfde denken, enhad niets in zich, waarover hij zich konde of behoorde te ergeren: zijneenvouwig voorkomen, zijn fombergelaat, en ingevallen kaaken waren zaaken, zo geheel en al ftiijdig met de tegengeftelde hoedanigheden van Bibbins, dat hij uit dien hoofde met de uiterlte verachting omtrend hem vervuld werd. Zich derhalven fpoedig omdraaiende, ging hij heen, zonder te groeten; latende de Dokter en Vreemdeling voor het huis van Dalton, terwijl de eerde hem onbeweeglijk naoogde, en de laatfte zich met zijne eigen befchouvvingen bezig hield. Collet—deez' was de naam van den Dokter, had, zo als ik heb aangemerkt, te veel in zijn huis en met zijne zieken te doen, om zich zeer veel met de groote waereld te kunnen ophouden. Bovendien werd 'er door de goedgunftige lediggangen van het Dorp zo als het gemeenlijk op kleene plaatsjes gaat zo zeer ten nadeele van hem en zijn huis- felijk beftuur gefproken, dat de eene helft zich niet ontzag, om hem voor den wezenlijken moordenaar van zijne Echtgenoote die aan de teering was geftor- ven te houden, en de andere zijne Vrouw, wel¬ ker natuurlijke, knorrige en onbuigzaame geaardheid niet alleen de rust uit haar eigen hart, maar ook uit haar ? 5 huis,  234 A N N A. huis verbannen had, als het beste fehepzel der waereld aanmerkten. De trotsheid van den Dokter aan de eene en zijn zonderling humeur aan de andere ,zrj3e, waren altijd oorzaak, dat hij zich zeiven niet rechtvaardigde, zo als hij anders konde gedaan hebben; en hij had genoegzaam alle zijne vrouwelijke zieken, zo wel als zijnen goeden naam verloren, voor hij 'er aandacht, dat één van allen in gevaar was. Toen hij echter ontdekte, in welk kwaad gerucht hij ftond, fchoten hem alleen twee middelen over; het eene was, om bij de huisgezinnen rond te gaan, welken tegen hem waren ingenomen geweest; hun de dwaasheden en o»deugden der overleedenen onder het oog te brengen, en te trachten, om zijne verloren achting weder te krijgen; en het andere, om de uitgaven van zijne huishouding te befnoeien; te vertrouwen, dat zijne onberispelijke kundigheid hem weder zo veel praktijk zoude doen verkrijgen, als hij tot zijn onderhoud noodig had, en voor het overige de buurt over hem te laten denken en praaien, zo als zij zoude goedvinden. Hij koos het laatfte middel, als het gemaklijkfte; wijdde gevolglijk zijne ledige uuren aan eigen oefening en het nemen van fcheidkundige proeven, welke niets om het lijf hadden','en werd langs hoe af keeriger van de menfchen. Dan, daar deze gefteldheid van hart veeleer het gevolg was van gewoonte en noodzaak-  ANNA, ?3S zaaklijkheid, dan van beginzel of keuze, zag men zijne natuurlijke goedheid en menschlievendheid, fomtijds, bovendrijven, en op'zulk een tijdftip klop? te zijn hart van goedwilligheid omtrend zijne natuurgenooten. Schoon hij zich volftrekt niet ftoorde aan de nieuwsgierigheid zijner buuren met betrekking tot zijne eigen zaaken, leefde'er echter niemand, die meer belang ftelde in die van anderen, of zich grooter moeite gaf, om de oorzaaken, zo wel als gevolgen, van ieder voorval, in en omftreeks zijn eigen Dorp, uitte vor- fchen: ook was hij om hem dat recht te doen, welk hem toekomt gansch niet geheim met de kondfchap, welke hij op deze wijze bekomen had; want hij vertelde gulhartig aan het eene huis alles, wat 'er in een ander was voorgevallen, en voegde 'er fomtijds de eene of andere fcherpe aanmerking van zich zelf bij; doch altijd zonder het minfte oogmerk, om eenig bijzonder perfoon te beleedigen, maar enkel en alleen, om zijne bekwaamheden, met welke hij gelukkig zeer was ingenomen , te doen fchitteren. Schoon hij wezenlijk onbewust was hoe veel hij ook in zijn eigen naam moest lijden —> van het verdriet en nadeel, welk zijn onophoudelijk gebabbel veroorzaakte, was hij echter de eerfte, die zijne aangenomen gewoonte veroordeelde, en altijd even gereed, om het een of ander gerucht, al was het door hem zeiven verfpreid, tegentefpreken, wanneer  236 A N N A. neer hij van de valschheid van hetzelve overtuigd was, als om 'er geloof aan te flaan, wanneer hij zich van deszelfs waarheid verzekerd hield. Waarover zugtte toch de jonge Vreemdeling? Welk belang konde hij bij het Meisje (lellen? Hij zoude 'er wel alles omwillen gegeven hebben, om dit te weten; maar, welk een invloed de nieuwsgierigheid ook op het hart van Dokter Collet had, werd dezelve echter altijd door de overweging van het onbetaamlijke derzelve overwonnen. Het fpoedig bleek worden van het gelaat desVreemdelings, deblijkbaare angst, welke op hetzelve te lezen was, gevoegd bij zijn innemend voorkomen , dit een en ander maakte de oplettendheid van den Dokter gaande, en boezemde hem achting in. Hij verzogt hem, om mede naar zijn huis te gaan, 't gene niet ver van dat van Dalton gelegen was: de noodiging werd met eene be¬ leefde vrijmoedigheid aangenomen, en'er waren flechts weinige oogenblikken noodig, om eene naauwe verflandhouding tusfchen den Dokter en zijnen nieuwen Bekenden te vestigen; terwijl de Vreemdeling ronduit verklaarde, datJiet voor hem van het uiterfle belang was, om alle bijzonderheden te weten, welke tot Anna Mansel betrekking hadden. Collet gaf hem van zijnen kant de Heilige belofte, dat hij zijn best ^oude doen, om hem van alles een naauwkeurig belicht te geven, wat hij aangaande haar zoude vernemen. Zich dus in de gelegenheid bevindende, om zijt»  ANNA. 237 zijne beide geliefkoosde, fchoon tegenftrijdige, neigingen nieuwsgierigheid en goedwilligheid naam* lijk te gelijk te kunnen bevredigen, verzuimde hij ook geen oogenblik, maar ging onmiddellijk de deur uit, om een naauwkeurig onderzoek naar onze Heldin te doen. HOOFDSTUK XXIII. Waarin bet voorgevallen, bij gelegenheid van een Morgen-bezoek verhaald wordt. Collet had geene kennis aan Dalton , die eenen aanhoudenden afkeer had van rekeningen van Dokters, ennaauwlijks wilde gedoogen, dat 'er een Geneesheer in zijn huis gebruikt werd. De zaak van Bently was Collet echter ter ooren gekomen, en het verhaal van Bibbins , aangaande Anna , diende tot eene bevestiging, dat het toen verfpreid gerucht maaf al te waar was. Ondertusfchen had hij befloten, om, ware het mooglijk, dienaangaande een meer naauwkeurig onderzoek te doen, en, daar hij de eer had, om het Huisgezin van den Vrede-rechter Strap als Dokter te bedienen, zo begaf hij zich derwaards, onder voorwendzel, dat hij kwam, om naar den weiHand zijner Echtgenoote te vernemen. Hij ontmoette aldaar de jonge Jufvrouw Bibbins , die met hetzelfde oogmerk de Dochter van den Vrede- rech-  S38 A N N A. rechter kwam bezoeken, en welke ik te vooren heb voorgedragen als iemand, die het flegt charakter van onze Heldin door en door kende. De Dokter was weinig in tel, zodat zijne tegenwoordigheid dezejongeLady'm haargefnapnietkonde verhinderen, die haar verhaal van een kleed vervolgde, welk haar in haare denkbeelden niet weinig fcheen ontrust te hebben. „ Geloof mij mijne Waardfle!" Zeide zij, „ het ,, garneerzel was omtrend een half el hoog, van het „ fijnfte neteldoek, en lag 'er zo dik op als mooglijk it Was: de fleep, fchoon met koorden opge- „ ftrikt, verzeker ik U, was van eene verfchriklij„ ke lengte. Mijne Mama zegt mij ook, dat zulk }, een zwier handen vol geld kost; enikwilhetwaar„ lijk ook wel gelooven,want haar linnengoed is keu„ rig fijn, en het is fchande, zulke kostbaare kan„ ten te draagen, als zij doet; behalven, dat zij „ zich ongetwijfeld ook nog blanket." „ Dat is klaar," andwoordde de oudfte jonge Juf„ vrouw Strap. „ Ik kan mij niet begrijpen, hoe „ Jufvrouw Wellers zich met zulk foort kan ophou», den." „ O!" andwoordde Mevrouw Strap; „ menkari s, hiervan de reden gemaklijk gisfen. Gij weet im„ mers, dat Jufvrouw Wellers haar best doet, om „ ons allen den loef aftefteken; zij wil ons de wet f, (lellen, en hoopt mooglijk dit trotfche ding, door « haa-  ANNA. ü3p „ haaren invloed, in onze gezelfchappen inte„ voeren. Sommige menfchen, die op zich zei„ ven vrij draaglijk zijn, mogen zich inbeelden, „ wat zij willen, maar zij blijven met al dat draag„ lijke onder verdenking." „ Dat is ook zo, Mevrouw!" zeide de jonge Jufvrouw Bibbins. „ Mijne Mama is ook van dit ge„ voelen, en zegt daarenboven, dat de zaak buiten „ allen redelijken twijfel is: want van waar zoude „ zulk een Meisje, als dit, wanneer zij zich kuisch „ en eerbaar gedroeg, zulke kostbaare kleederen op „ den duur van daan haaien, die haar in haaren ftaat „ in het geheel niet voegen. Wanneer men, bovendien, op haare gemaakte zedigheid acht geeft, en „ oplet, hoe zij kwanswijs haare oogen van de Man„ nen afwendt, als haar dezen befchouwen, dan „ is niets gemaküjker, dan te ontdekken, dat dit alles „ een doorgeftoken kaart is. Ik kan zulk „ volk niet dulden: . het zijn onverdraaglijke „ fchepzels." „ Dit is dan, " hernam Mevrouw Strap, „ een „ der gezegende gevolgen, welken de Heer Thorn„ hill door het ftichten eener Kapel alhier, heeft „ te weeg gebragt. Ik moet, in waarheid, be- „ kennen, dat het mijne Dochters en U, Jufvrouw Bib-* „ eins, en alle de overige jonge Lady's van het „ Dorp zeer hart moet vallen, niet te kunnen wan- „ de-'  S4o A N N A. 4, delen, zonder door het gezicht van eene gekainèri,, de Juffer geërgerd te worden." Collet zat op eenen ftoel, wachtende met ongeduld het oogenblik af, om mede een woord te kunnen fpreken, ten einde daar door de begeerde kondfchap te erlangen. Uit het laatfte gedeelte van het gefprek tusfchen de Lady's ontdekkende — het gene hij in het eerst niet vermoed had dat de jonge Jufvrouw Mansel het onderwerp 'er van was, werd hij niet alleen oplettend, maar vernam, door nu en dan de eene of andere vraag te doen, wanneer de fchoone fnaptiers hem daartoe tijd vergunden, dat Anna Mansel een flegt, jong Meisje was; dat zij den Zoon eener Lady, bij welke zij diende, had verleid, niettegenftaande zij toen wist, dat hij aan eene beflorven, aanzienlijke Dochter verloofd was, en met haar op het punt ftond , om te trouwen; dat hij zich van haar had ontflagen, en zij nu allerleie iaage ftreeken gebruikte, ten' einde hem te noodzaaken, om haar een vast jaargeld toeteleggen; dat zij hem dreigde, de geheele zaak, ingevalle van weigering , aan Zijne Echthenoote te zullen bekend maaken, en, eindelijk, dat zij tegenwoordig van meer dan één aanzienlijk Heer heimlijke bezoeken ontving, fchoon men zich niet konde begrijpen, waarin eigenlijk haare bekoorlijkheden beftonden: dan, de Mannen hadden, volgends de aanmerking van de jon. g*  Anna. s4f gë Jufvrouw Bibbins, eenen zeer Zonderlinger! fmaak. Zodanig was het bericht, 't welk de Öokteraangaand'é Onze Heldin ontving, en 't gene door den achtbaareri Heer Strap bevestigd werd, door, op zijne wijze, het geval van dezweepflagen te verhalen; maakende zelfs geene zwaarigheid, om den naam van den Edelman te noemen, fchoon hij hem op zijn woord beloofd had j denzelven te zullen geheim houden. Collet, dus boven zijne verwachting geflaagd zijnde , nam zijn affcheid en vertrok. De Lady's, welken hij verliet, verzekerden heiü Van de waarheid van alles, wat hij gehoört had ; doch 'er was ééne zaak, welke tegen alles opwoog, wat zij ten nadeele.van onze Heldin konden inbrengen; haamlijk de vriendfchap, welke Jufvrouw Wellers haar bewees. Deze Lady had, door de oprecht* heid van haar eigen charakter en de goedwilligheid van haar hart, wezenlijk dien gelukkigen trap van volmaaktheid bereikt, dat haare Vijanden haar even zeer eerbiedigden , als haare Vrienden haar beminden; terwijl zij algemeen geacht werd bij allen, wier achting, uil hoofde van hun verftand en hunne beginzels, van eenige waarde was. Collet konde volftrekt nietgelooveri* dat Jufvrouw Wellers zich met eerlooze Meisjes zoude ophouden: hij kende en achtte haar, en noch de Vrede-rechter Strap, noch zijne beminlijkeÈcht-< //. Deel. Q g«r  24a A N N A. genoote, iioch zijne bekoorlijke Dochters, of heure goede Vriendin, Jufvrouw. Bibbins, waren in ftaat, I om hem, toen men 'er op het laatst bijvoegde, dat Anna zich op het Landgoed van Jufvrouw Wellers bevond, te overtuigen, dat onze Heldin een (legt Meisje was. Toen hij uit het huis van den Vrederechter kwam, ftond hij in twijfel, of hij naar zijnen nieuwen Vriend zoude te rug keeren, dan of hij naar Jufvrouw Wellers zoude wandelen, laat ik liever zeggen hinken, want hij was zeer fterk methet voeteuvel gekweld bij welke hij met reden verwachtte, dat de zaaken, zo ronduit aan het huis van den Heer Strap ftaande gehouden, met minder verzwaaring zouden worden opgegeven. Wanneer Collet het een of ander, zonder zich vooraf te bedenken, verrichtte, fcheen het - en misfchien was dit ook fomtijds wel het geval —■ als of hij door een' vlaag van gemeligheid, welke zeer veel overeenkomst had met kwaadaartigheid, werd overvallen; maar wanneer hij zich flechts één oogenblik bedacht, of wanneer hij in twijfel ftond, dan dreef zijne goedaardigdeid, het bezef van billijkheid. en zijne vriendlijke geneigdheid, om anderen dienst te doen, al was 'er ook dan nog zo veel' moeite, kosten of verdriet aan vast, altijd boven: mits echter de zaak hem niet in eigen perfoon betrof. Hij begaf zich diensvolgends naar Jufvrouw Wellers, zon-  A N N A. MS. ionder zich met eenige verdere, dan alleen met die aangenaame, gedachten bezig te houden, welken de liefde tot de waarheid hem inboezemden. Deez' dag was voor Anna niet gelukkig. Jufvrouw Wellers had haar, zo als ik te vooren mijnen Lezeren bericht heb, mede naar de ftad genomen. De Dokter deed dus eene vergeefsche reis, welke te leur ftelling hem aan zijn voeteuvel herinnerde, 't gene hij tot hiertoe vergeten had: hij moest den ganfchen weg weêr te rug wandelen, en was bovendien zeer vermoeid; zodat hem de wandeling naar huis ten uiterften moeilijk en verdrietig viel. De Vreemdeling zat met ongeduld op hem te wachten, en Collet verhaalde hem, bij zijne te rug komst, kortlijk,alles, wat hij gehoord had; zonder dat echter de knorrige luim, in welken hij zich op dat oogenblik bevond, hem verhinderde, om zijne meer gunftige^gedachten over Anna, op gelijke wijze, aan zijnen Vriend medetedeelen. Mijne Lezers zullen, misfchien, reeds bij voorraad ontdekt hebben, wie deez' nieuwsgierige Vreemdeling was. Hij was indedaad Charles Herbert, die, na ontelbaare maaien befloten te hebben, om de eigenaares van den ftrik te vergeten,aan niets anders, dan aan Anna konde denken; die, op zijne reis naar Layton, alle de menigvuldige beloften, welken hij gedaan had , om nooit eenig onderzoek naar haar te doen, ten eenenmaale vergat, en nu gevoelde, dat hij niet konde ophouden, Anna te beminnen, q 3 fchoo»  i44 A N N A. fchoon hij alle reden had, om te gelooven, dat zij een onwaardig,ja zelfs een volflagen bedorven,Meisje was. Collet, hoe podagreus, behoeftig en eigenzinnig ook, was op dien zelfden tijd een Minnaar; doch geen wanhoopige, want het voorwerp zijner liefde was verre binnen het bereik zijner poogingen; noch ook een gelukkige,naardien zijn wantrouwen omtrend zijne eigen verdienden onverwinnelijk was. Hij hield zijliefde voor haar, die dezelve in hem verwekt had, even zorgvuldig verborgen, als voor zijne Bekenden, wier fpotternij hij vreesde. Met dit alles was hij een Minnaar, en konde dus gemaklijk naargaan, in welken toeftand zich Herbert bevond. Verheugd over deze ontdekking, en wonder wei in zijn fchik met zijnen nieuwen Vriend, beloofde hij hem gereedelijk, om fteeds met een waakzaam oog op de daaden en verrichtingen van Anna te zullen letten, en hem een naauwkeurig bericht te geven van alles, wat 'er ten haaren opzichte voorviel. Zij fcheidden onder de wederzijdfche verzekeringen eener aanhoudende vriendfchap; terwijl Herbert, hoe vol ook zijn hart was van wanhoopige liefde, toen hij Layton verliet, door de beloofde briefwisfeling van Collet, eenigermaate getroost werd. HOOFD-  ANNA. 245 HOOFDSTUK XXIV. Behelzende een tweede ontwerp tot vrouzve/ijke Opvoeding. D e hartelijke toegenegenheid der uitmuntende Jufvrouw Wellers omtrend onze Heldin,die wijslijkbefloten had, zich aan haaren raad te onderwerpen, vermeerderde alle oogenblikken. Zij was door deze Lady met die gulle vriendfchap ontvangen geworden, welke ons niet alleen aanmoedigt, maar ook te gelijk vordert , dat wij door ons vertrouwen aan dezelve beandwoorden. Anna, op zulk eene vriendelijke wijze bemoedigd, vond derhalven in haare natuurlijke zedigheid geenen hinderpaal, maar verhaalde aan haare Vriendin, zonder de minfle agterhoudendheid, haare geheele gefchiedenis, en verzweeg niet eene enkele omHandigheid, welke zich aan haaren geest vertoonde, behalven haare heimlijke liefde voor den jongen Herbert. De menigvuldige veranderingen in het leeven van zulk een jong Meisje; haare rampen en vijanden, welken zij, zo onverdiend, ontmoet had; haare hulpelooze kindsheid, en haar tegenwoordige troostlooze toeftand, waren zo veele drangredenen, om Jufvrouw Wellers in haare gunftige gevoelens, ten haaQ 3 rea  H6 A N N A. ren opzichte, te bevestigen, en zij beloofde haar, „ om niet alleen haare omflandigheden in overweging te zullen nemen, maar, om haar te gelijk, zo veel mooglijk, met raad en daad te onderfleunen; 'er bijvoegende, dat zij dien morgen naar de flad ging, om haare Dochter te bezoeken, en haar derwaards zour de medenemen, ten einde met elkander te kunnen raadpleegen, wat 'er voor zulk een beminlijk Meisje konde gedaan worden." De dankbaare aandoeningen van Anna waren met geene woorden uittedrukken: haare traanen, welken Jufvrouw Wellers liefderijk afdroogde, getuigden van haar erkendtelijk hart, en beiden vertrokken zij met de koets van deze voortrejlijke Lady naar Londen. Dè aangehuuwde Dochter van Jufvrouw Wellers was, zo als ik heb aangemerkt, eene braave Vrouw; de aanzienlijke middelen, welken zij mede had ten huuwlijk gebragt, gaven haar recht tot alle infchiklijkheid, welke eene verflandige Vrouw konde verlangen. Zij had zich aan de opvoeding haarer Kinderen toegewijd, en ftelde 'er haaren roem in, om heur — het waren alle Meisjes ——"tot de volmaaktlle Vrouwen , en de beminlijkfle Echtgenooten te maa ken. Zij was zelve de eenige Dochter van een zeer inhaalig, rijk, oud Man, aan wiens gierigheid het was toetefchrijven, dat zijne Dochter zich zonder ophouden over haare bekrompen opvoeding beklaagde. Zij was in niet eene van die fraaie konflen en weten  ANNA. 24; tenfchappen onderweezen geworden, in welken zij zag, dat andere Lady's van haaren rang zo zeer uitmuntten; doch befloot van het oogenblik af, dat zij Moeder werd, dat haare Kinderen bij haar ongeluk geen nadeel zouden lijden; gelijk zij dan ook al haaren tijd aan de zqrge over de opvoeding haarer Dochters toewijdde. Onbelézen en onervaaren zijnde , is het niet te verwonderen, dat deze geneigdheid, hoe beminlijk zij ook was, haar tot het tegengeftelde uiterfte deed overflaan. Men zag in haar huisraad, en alle haare vertrekken, duidelijk, haaren blaakenden ijver voor haar onderwijs doordraaien. Globes, boeken, borduur raamen, muficaale fpeeltuigen, landkaarten, tekengereedfchap enz. waren niet flechts bepaald aan één' of twee kamers; maar haar geheele huis was een kweekfchool van vrouwlijke geleerdheid; terwijl een zagt geklop op de deur, iederen morgen, de komst der onderfcheiden Meefters aankondigde. Men begon fomtijds reeds eenige dans-pasfen te maaken, voor dat de Taalmeefter vertrokken was, en zij verftonden het Franfche Alphabeth lang, voor dat zij eenen enkelen letter van het Engelfche wisten. Noch een goed gehoor,noch eene behaaglijke ftem bezittende, befloot Jufvrouw Wellers, dat haare Dochters meestresfen in de Mufiek zouden worden; terwijl men, in weerwil van de geringe vatbaarheid, dezer Meisjes, welke het voor heur moeilijk maakte, Q 4 om  S4S ANNA. om een denkbeeld van de vier waereld-deelen te verkrijgen, verwachtte, dat zij in de aardrijkskunde zouden uitmunten. Het werken viel, indedaad, niet in het plan van Jufvrouw Wellers. Het borduuren, het kaartfpel, het knippen van allerhande bloemen en jiguuren van papier, en andere niets beduidende verrichtingen , waren in waarheid de eenige bezigheden, tof welke zij oordeelde, dat zich de oplettende aandacht haarer Dochters moest bepaalen, fchoon zij zich zelve met geen van allen ophield. Haare Schoon-moeder befchouwde onder oogluiking, het uiterfte, waartoe haare Dochter door deze neiging gebragt werd. In alle andere opzichten luifterde zij met alle oplettendheid naar haaren raad, Welken zij getrouwelijk opvolgde; maar zij nam haare vertoogen ten dezen aanziene zo euvel op, dat zij het geraaden oordeelde, om niet verder over dit pnderwerp te fpreken, en liever dat gene in een be? haaglijk licht verkoos te plaatzen, welk haar, in haar re eigen oogen, toefcheen, eene zwakheid in haare aangehuuwde Dochter te wezen. De uitmuntende vermogens en bekwaamheden van Anna, welke haar op eene bijzondere wijze troffen, hadden haar op het denkbeeld gebragt, dat zij in ftaat Was, om voor haare Kleen - kinderen van een meer ■wezenlijk nut te wezen, dan de moeilijke en kostfiaare lesfen, welken zij van de onderfcheiden MeesWA Omvingen \ ten minftf n was zij van oordeel, dat  ANNA. a4p zij de manieren van eene Jufvrouw beter zouden leeren van haar die door haare natuurlijke bevalligheid en befchaafdheid bevoegd was, om den een' of anderen aanzienlijken rang in de waereld te bekleeden - dan van de gehuurde, vreemde Gouvernantes, aan welker opzicht zij waren aanbetrouwd. Er was echter ééne zwaarigheid, welke zij voorzag, dat moeilijk zoude uit den weg te ruimen zijn; naamlijk, dat onze Heldin zo weinig van de Franfche taal verltond, en het was om deze reden, dat zij haar niets van haar oogmerk liet blijken, met welke zij haar mede naar de Had had genomen. . Toen zij op Charter-houfe-fquare kwamen, klom de oude Jufvrouw Wellers aanftonds naar de derde verdieping, welke geheel ten gebruike der jonge LaJfs was afgezonderd. De Meesters en Bedienden, Moeder en Dochters, waren allen toen drok bezig. In de eene kamer gaf de Mufiek-meester les; in de andere onderwees men in de Aardrijks-kunde; in eene derde werd een aardig kleen Meisje in het dansfen geoefend; terwijl zich,in een groot afgezonderd vertrek, weder eene andere Dochter bevond, die onder het opzicht der Moeder, en in het bijzijn eener Franfche Gouvernante en twee Kameniers van die Natie, een landfchap poogde te teekenen. De komst der Groot-moeder deed elk onmiddellijk haare bezigheden, voor weinige oogenblikken, ftaaken. Re Kinderen omringden haar van alle kanten, 9 I te?«  a5o A N N A. terwijl heure Moeder, van haaren kant,haar genoegen over dit bezoek te kennen gaf. De oude Juffrouw Wellers en haare Schoon-dochter begaven zich weldra in een ander vertrek, en lieten Anna bij de Kinderen; genoeg te doen hebbende met dit voor haar zo geheel nieuw tooneel te befchouwen en te bewonderen. Zij plaatfte zich met die drift en dat blijkbaar genoegen aan het Klavier, waarvan zich een beminnaar van de Mufiek, die langen tijd van zijn fpeeltuig is beroofd geweest, alleen een behoorlijk denkbeeld kan vormen. Haar' uitvoering en fmaak waren, zo als ik te vooren heb aangemerkt, boven haar ontvangen onderwijs. De Meester, die nog niet vertrokken was, maakte haar deswegens verfcheiden complimenten, en zij vond zo veel vermaak in deze hervatting haarer meest geliefde bezigheid, dat de Lady's, die geduurende een uur afwezig waren geweest, haar nog aan het Klavier, in volle verrukking, vonden, toen zij wêer te rug kwamen; hebbende de goedhartige Jufvrouw Wellers , in den tusfchentijd, het Wees-meisje, welke zij haare vriendfchap beloofd had, aan haar' Zoon en Dochter in het voardeeligst en beininlijkst licht voorgedragen. De Heer Wellers, haar Zoon, was een eenvouwig, oprecht, deugdzaam Man , wiens beginzels naar zijne denkbeelden van vroomheid geregeld waren: de braafheid van zijn gedrag was algemeen bekend, en hij was even naauwkeurig ten aanzien van zijne boeken  ANNA. 251 ken en rekeningen, als geregeld in zijne neigingen: hij gedroeg zich jegens zijne Vrouw met vriendfchap en liefde; wijdde al zimen tijd en vlijt aan het belang van zijn Huisgezin, en rekende, dat hij alle de plichten van eenen Vader vervulde, wanneer hij zijne tijdelijke middelen, ten voordeele van zijne Kinderen, vermeerderde. Hij blaakte, inzonderheid, van liefde voor zijne Ouders , wier edelmoedigheid, in alles aan hem afteftaan, om hem daardoor een beflaan te bezorgen, door hem met den naam, van vertrouwen inzijn(vW/fj?,beftem- peld werd: en dit is eene foort van verplichting, welke menfchen van bedrijf nooit vergeten. Hij hield het ganfehe jaar door eene geregelde lecvenswijs: men konde hem ieder' dag, op dezelfde uuren, aan het ontbijt, in de bank, op de beurs en aan den maaltijd vinden. Den avond bragt hij bij zijne Echtgenoote, en den Zondag, met haar en zijne Kinderen,in gezelfchap zijner Ouderen door. Hem tot eene daad van goedwilligheid te bewegen,of hem te willen overreeden, om zich aan onderdrukkingfchuldig te maaken, was één en het zelfde. Hij bleef zich zei ven altijd gelijk, en zijne aandoenlijkheid floorde noch zijne eigen rust, noch die van anderen. 1jet voorbeeld zijner Moeder maakte op hem indruk,in zo ver hetzelve naar zijn gevoelen, met de ftrikfle deugd overeenkwam; maar zij had thands het genoegen niet, om haare minzaamheid, haare vuurige vriendfchap en oprechte liefde voor de deugd, van  *5» A N N A. van welke haare geheele ziel doordrongen was, op het hart van haaren Zoon te zien werken. Hij luisterde met eene oplettendheid, welke zijne achting voor haar hem voorfchreef, naar haare aanbeveeling van Anna; maar toen zijne Vrouw,ingenomen met de fchets, welke zijne Moeder van haare bekwaamheden en uitmuntende hoedanigheden gegeven had fchoon het haar inwendig leed deed, dat zij zo weinig van eene taal verftond, welke zij zo hoog noodig voor haare Dochters hield zijne toeftemming vroeg, om haar als Gouvernante in huis te nemen, verfchilde hij van de gevoelens beiden van zijne Moeder en Vrouw. Hij wederlegde dezelven op zijne gewoone wijze, door kortlijk aantemerken, „dat hij vooronderftelde, daar de waereld zo bedrieglijk was, dat Jufvrouw Wellers vooraf onderzoek zoude doen naar de waarheid der gebeurdtenis, welke men haar verhaald had". Zij zeide, „dat zij dezelve geen oogenblik in twijfel trok; maar zich ook verzekerd hield, naardien een goede naam zekerlijk de beste aanbeveling behoorde te wezen tot den post, waarin zij haare jonge Vriendin gaarne wenschte geplaatst te zien, dat Anna 'er niets tegen zoude hebben , wanneer men bij Mevrouw Edwin een behoorlijk onderzoek naar haar gedrag deed". De zaaken bevonden zich, voor onze Heldin, in dezen gelukkigen ftaat, toen zij met Jufvrouw Welkers naar Layton te rug keerde. Deze Lady zeide haaf  ANNA. j253 haar echter niets van haar oogmerk, voor dat zij met de koets buiten de flad waren, en toen eerst gaf zij haar eene fchets van den aard der vriendfchap, welke zij haar meende te bewijzen: verklaarende haar ten gelijken tijde, dat de verplichting, wanneer de Kinderen gelukkig genoeg waren, om zo wel haare liefde te winnen, als haare oplettende zorg te verdienen, geheel en alleen aan hunne zijde zoude wezen, naardien zij zich verzekerd hield, dat haar voorbeeld en haare verkeering voor hun van een allerwezenlijkst nut en voordeel zouden zijn. Anna was ten eenenmaale doordrongen van de leevendigfle erkendtenls; doch haar twijfel, of haare bekwaamheden wel toereikend waren, om een taak op zich te nemen, welke bij haar van zulk een gewigt was, fmoorden de vuurige, dankbaare aandoeningen, welke haar edel hart vervulden. Zij bekende rondborstig haare twijfelingen; doch deze waren de zekerde bewijzen voor haare bekwaamheid , en leverden aan de goedhartige Jufvrouw Wellers flechts eene reden te meer op, om zich zelve met zulk eene uitmuntende Vriendin geluk te wenfchen. Onze Heldin, de zuiverheid van haar gedrag kennende, verheugde zich over het onderzoek, welk men bij Mevrouw Edwin , ten haaren opzichte, meende te moeten in 't werk Hellen, en had geene redenen, om iets te vreezen, toen zij haarer Vriendin alle omflandigheden, betreklijk den jongen Edwin, be-  «54 A N N A. beneffèns de gevolgen, door de Daltons , uit dezelve, getrokken, verhaald had; integendeel zoude dit onderzoek, waarfchijnlijk, eene zaak ophelderen, welke tot hiertoe voor haar een diep geheim was geweest, en aan haar misfchien, den een of anderen tijd, gelegenheid geven, om haare waarde Patty Herbert te zien, en te vernemen, hoedanig het lot van haaren Broeder was. Zij gaf derhalven niet alleen haare onmiddellijke toeftemming, maar drong zelfs bij Jufvrouw Wellers aan, om zich den volgenden dag naar Londen te begeven; welk verlangen te wel overeenkwam met de wenfchen dezer Lady, dan dat zij 'er niet aan voldaan zoude hebben. Toen zij te huis kwamen, werden zij onderricht van de boodfchap van Jufvrouw Dalton , en Anna, vreezende, dat zij onpasfelijk mogt wezen, verzogt, dat zij aanftonds mogt naar huis gaan, 't gene haar, echter,niet voor des avonds vergund werd. —— Einde van het Tweede Deel.