ONTLEDENDE VERKLARINGEN VAN ENIGE PSALMEN, ALS Pf: II, XV, XXIV, LXVII', CIII, CXXXIII. DOOR PREDIKANT te UTRECHT. Te UTRECHT. f'G: T: van PADDENBURG. by en [J: van PADDENBURG, MDCCLXXXI.  Uitgegeven volgens Kerke - orde. Utrecht d. 14 van Oogfimaend. 17&2. JACOBUS HINLÓPEN. JOHANNES ROSIER. JACOBUS de VOS, Depp; Cl: Trajecl:  pag. lil O P D R A G T, AAN MYNE DIERBARE GEMEENTEN S VAN DRIEL. ALMELO. AMERSFOORT. MIDDELBURG, en UTRECHT, Gelievde in den Hevel 'gYrde uitgave van dit werk, vond ik enen by. B | ionderen aandrang, om hetfelve aan Uw toctewyen. Ik ben nu, door het vrymagtiV en> goedertieren beitel van den God mynes levens, en ffly ner goedertierenheid, tot in het LXXIV jaar mynes ouderaoms gekomen; en defeMaand is de laatfte van de L Jaren , in welke ikU, als Uwen gewonen Her der en Leraar, in het Evangelie gediend hebbe Als ik den 52 Dag van defe Maand mag bereiken lal ik de gedegtenis van mynen vyvtig - jarigen dienft kannen vieren. (*) Weinige fyn er onder des Heren j£l ?Zi?Juiy mi> hen ikalh"*rft, inmyne Cement, van * «  IV O P D R A G T. ren Dienftknegten, die, tot dien ouderdom, nog in het woord mogen arbeiden, .dat ik met nederige dankzeggingen mag erkennen. Myn werk onder U is vol van gebreken geweelt, dat ik, nu van agteren meerder herdenkende, met diepe fchaamte, en droevheid, verpligt ben, voor God, enmenfchen, te belyden. Myn grote Sender was oneindig meer eer en dienil waerdig te ontvangen, dan ik Hem ooit heb toegebragt. Nogtans beeft myn genadige en geduldige Weldoener my elendige aardeling, tot hier toe, met vele langmoedigheid gedragen; my •voor vele welverdiende kwaden genadig verlchoond; met het kwade, datmy foms bejegende, gemaakt, dat het niet te feer heeft mogen fmerten; my veel gefondheid en kragten tot myn werk vergund; my voor den fmaad van menfchen bewaard; my veel luft, en hulp, dikwils boven verwagting, in mynen gewigtigen arbeid gefchonken; myne geringe pogingen, m *velen opfigten tot inwinning van dierbare fielen, en tot meerder bevordering van de opregten van harten, gefegend: fodatik, op het einde van mynen weg, een Eben Ha'ëfer, een fieen derhulpe, met blyde dankfeggingen, mag oprigten. Ik vond my, om verfcheidene redenen verpligt, dit werk, hoe gering ook, aan U, myne iievwaerdige Gemeentens, tot welke myn heilig dienftwerk de naafte betrekking gehad heeft, eerbiedig optedragen: U oodmoedig dankfeggende voor alle die menigvuldige bewyfen van lievde en vriendfchap , van U , den tvd myner inwoninge onder U, met de mynen, ont- van-  o v dra g t. v vangen; voor alle die blykeu van ene harte Vee toê genegenheid, agting, en opwekkingen , h7 ^ vnendelyke samenwoning , genoten ? De Here Die enen beiter koud waters, in den nsani Ls I >V cipeis niet onvergolden laten wil, Jerge de ook rv" kelyk den arbeid Uwer iievde' Vwlbuae oo* ry- ge, dan dat ik U, door myne geringe pogingen ^een meerder vrugt heb mogen toebrenglnAs^mfneVS heid en aanklevende verkeerdheid, daarvanook £ oorfaak geweeft, de Here, Die goed is, doe eenadi Se* T"g 0VeVaIie de gebrek'n van S^8^ knegt. Gaerne, leer gaerne, had ik mynen lieveTs blydfchap iou ik in myn grav mogen treóJ TJ myne prediking, aan allen', enSXSn tn euwigen leven, had mogen fyn i ' De God aller genade neme U, en Uw faad or derSyne goedertierenebefcherming, en opfi ' ,' Hv wende, m defe duifrere dap-en aii0 , 7°P"St! , Hy den genadig af van ü^&^n befi ^n van my,fe wferdige ^ ^34^ dede.eny'in hunggtSgS^do^U me™geUA, met üWe Aderen, "^on geboren 3 den!  VI O P D • R A G T, den! of makeU, meer en meer, tot ene fpruite Synerplantinge! en geve U, door een fheds levendig geloov, dat werkfaam is inde lievde, tot m den.gpy* fen ouderdom vrugten te dragen! waarin al ons heil, en ware vertrooftinge gelegen is. Dit bid, en wenfcht, uit de innigfte innigheden van fyn hart, V.H> "serpligtt Dienaar in UTRRMT d™Hsr* den 7 July Jfox: %f€&9f*3i: VOO R-  Pag. vn VOORRE DE. fff" wy heY°™ het Prophenlche woord, dat feer vaft h: engydoedwel, dat gy dasrop agt hebt, als op een "gt ichynende in ene duiftere plaatfe, tot dat de da» aaohgte, ej. de morgenfter opga ln uwe harten. defe woJden/Md Apoftet Petrus de vaftigbeia van bei Propbesifche woord voor, en pryjd dieswegen betjelve „ader aan, om daar van een nuttig gtbrntk te maken: in fyneh tiveden britv, H l 10 Ten overgang, gebruikt de Apoftel het woordeke en, iy wy. fe van opklimming: wy (Apo/lele-0 fyn , (niet ai/een), aanfchouwers geweelt van Syne Majefteit, vs. 16-19. maar dat meer ti, wy hebben, nog daarenboven, het Prophetifche wóórd, dat feer vaft is. » T)e Apofelfpreekt vannzT Prophetische woord. EenProphetikh woord? 1. h ene openbaring van Gods raad, aangatnae toekomende dingen, van God onmiddelyk aan de Propbeten ontdekt : tot nuttige lering en beftiermg van andere. 2. Jfiter ter plaatje moeten wv verft aan, alle de fchnvten van het ïï Vfn ,f" en d! Pr°p!>eten, geboekt; in Jo verre die ene bekendmaking van toekomende dingen behelfen, die betrekking hebben op den Mesfias, en op Syn kerk. Dat werd nader beflempeld, als een woord, jmt sber vast is. Jo den grondtekft fiaat eigenlyk dat nog vafter is, (♦) en dtfe vertaling fouden wy hevft verkiefen: wand, Jchoon fulke vergelykende woorden meermalen in den hoogften nadruk voorkomen cis Mm. %k 11. De mindere in het Koningryk der Hemden cat tsJetmote in het Koningryk der Hemelen. En Jcboon heren] entwyfelbare waarheid is opfigfehen, dat het Prophaifche woord yJ %t@<*"'ri(at, in gradu Camparaïw.  VIII VOORREDE •woerd feer vaft is; fo is nogtans de eerfte vertaling van meerder nadruk* om dat betfelve, met bet vorige vergeleken, in derjelver ontwyjfelbare fekerbeid, nog meerder verheven Het Prophetijcoe ivoord is dan. i. Niet alleen vaft en ontwyf'elkaar op figfelven, gelyk alle andere fchnvten. door onmiddelyke ingevingen van den Geeft der waarheid, geboekt. 2. Maar fy hebben ook ene meerdere vaftigheid. I. Niet alleen, bh ven de konftelyk verdigte fabulen vs. 16. wand die hadden geen de minfte vaftigheid. II. Maar ook, boven het gene de Apifmen peP»n hadden vanjefus verheeriykmg op oen berg: m dat dat geRat, l'choon van defelvde fekerhtid voor de /fyoftei\cn; evenwel met fo feker was voor defe gelovigen , ale het Prophetijcbe woord, datfy, door Goddelyke ingeving, van den Here ontvangen hadden. ;v«y "•• i-'J En dat hebben wy, fegd Petrus, i. Wy hebben «te*, t. Wy, niet fo feer die gelovigen, aan welken hy Jcbryvd; maar voornamelyk wy Apoftelen gelyk Petrus w dien fin ge/proken had, vs 16 enz. 11. Wy hebbün dat, als een groot geftbenk van de'Goddelyke goedertierenheid, dat tot op oen butatgen dag onvervalfcht bewaard is, waarop ivy (leunen, ah een ivoora van dm waaragtigtn God. 2. En fo toonden de Apoftelen. 1. Dat fy gene waarheden, door eigen gefag aan den mcnjcaen jogten optednngen, maar dat fy hen , op ene redelyke wyfe uw het woord van God fogien te ovsrtmgen,. n. En dat fy aan bet woord van God de voorkeur gaven boven alle openbaringen en verfebymnien, omdat alle verfchyningen aan het ivoord van God moeten getoetft -worden, en om dat de finnen konncn bedi tegen , maar het woord niet. Hierom pryfd ook Petrus dit woord aan, En gy doed wel , dat gy daarop agt hebt enz: waarin wy merken: Op de daad die aaneeprejen word: Gy doed wee, dat gy daarop agt hebt, of fo als er eigenlyk ftaat: Gy doed wel, daarop agc gevende De faak is: duw* agt gevende. Wyvmden hier bet woord v^iwu dat betekend: fig ergens toe begeven Tft. I- ia e« fis aan ene faak vatlhouden, Hebr. II: 1. Agt te geven o'phet Propbetifche woord, wil dan feggen. Si$ m aatPro-  VOORREDE. w phelifche woordbegeven, om daaruit, in verlegenheden, enen retrouwen raad en bejlier te ontvangen; ten dien einde dat zvoord voor Jynenige rigtjnoer kiefende, dat onderjoekende, dat overpemjende, fchrivt met fchrivt vergelykende enz: om den waren Jm van dat woord te verftaan. En dien gevat hebbende aan dat woord vaf houdende: figwagtende, dat men niet door alle ivmd der lere worde omgedreven; en derjelver pligten gehoor lamende, derjelver belovten door den gelove inwagtende, tot mer dèjelve m de vervulling mag genieten. Dit fteld de Apod- met zvysheid, op deje wyfe voor: daarop agt gevende, er waren er die julks deden; er zvaren er, dieJulks niet deden; nogtans dat doende: Jouden sy wel poen : fy Jóuden ene daad doen, die j Niet alleen te pryfen was, en dat daarom ook hunne goedkeuring moeft wegdragen, a. Maar die ook [eer nuttig voor hun Jyn fou, om Jig Jelven regt te bef leren. De wyfe hoefy dat inoefen doen, word nader verklaard- als op eén ligt schynende op ene duistere plaats, tot dat de img aanligte, en de morgenster opga in uwe harten ÏVy. merken hier op ene fmbeeldige gelykenis , die de ApoM ontleend van het ligt. i. 't Zy in 't gemeen, van het ligt van een lamp, 0} kaar Ie, die, in den nagl, den voetganger op fynen weg verligt; Jo word het ivoor d van God vergeleken by een lamp voor den voet enz: Pf. CX1X: 105. 2. V Zy, in >t byfonder, volgens degedagte van feker geleerd Man (♦) van het aar dicht Heiligdom; dat inwendig duif er was, dat ook, des nagts, door den gouden kandelaar wierd verligt; en daar de zvagihoudende Leviten, des morgens, moefen uitfen, naar het aanbreken van den dag; en ivanneer de morgenfier boven de kimmen oprees, moesten uitroepen: "^'pTa. Althans het propbetifche woord word hier vergeleken by een ligt schynende op ene duistere plaats. i. De duistere plaats , is hier dan. fc In 't gemeen een finbeeld van den flaat van gelovigen hier op aarde, imvelke hen nog de duiflt/nis in velen (*) Lakimacher Obf. S:  x VOORREDE. len opfigten omringd; tenvylfy nog maar ten delen kennen; nog wandelen moeten door geloov; en in gevaar fyn, om overal aante floten, u. In V byfonder, was de ft dat van de gelovigen uit de Joden, in dien tydlevende, nog in velen opfigten ene duiftere plaats, daar fy nog fo gekleevd zvaren,. met hunne harten, aan den fchaduivdienft; nog weinig doorftgt hadden in den ftaat van dat geeüelyk koningryk , dat nu wierd opgerigt; en\ er ft) vele verleiders zvaren, die hen van het Evangelie fogten aftetrekken. s. In defe duiftere plaats scheen het Propetifche woord als een ligt. i. Waarin de Mesfias in alle Syne graveerfelen wierd voor gefield; de ft aal van dat koningryk bsfchreven word, dat nu ftond opgerigt te worden; en de wandel in geeft en in zvaarheidfeer duidelyk verklaard word. 2. De gelovige uit de "joden konden, hetfelve raadplegende, nu vele dingen in hare vervul* ling hefebouwen; de valjche leer van de verleiders wierd daardoor ontdekt; en er ging een aangenaam ligt van kennis, troojt en blydjcbap in de Jiel op: waarvan Paulus Jegd Rom. Alli: 12. De nagt is voorbygegaan, de dag is naby gekomen enz: Hierom"moeften fy 'dit h/lendig volgen: tot dat de dag aan. l1gte, en de morgenster opga in uwe harten. D.e JpOS- tel fteld hier een eindpaal: met opfigt tot de gantje kerk in t gemeen: tot dat de dag aanligt e. i. Door de dag, moet hier verftaan veorden een ftaat van volkomen ligt, daar alle duiftergheid ophoud, en daar men geruft, veilig en blymoedig kan wandelen: en is dan. 1. Voor de gelovigen uit de Joden, die ftaat der kerke, zvaarin alle belovten Gods in kragt Juilen vervuld Jyn, 11. En voor alle gelovigen, de ftaat van heerlykheid, tn welke alle gelovigen in het onmiddelyk ligt fuilen wandelen.. 1, Defe dagfal eens volkomen aanligten, en in vollen kragt zvorden daargefteld. Met opfigt tot ieder gelovige : tot de morgenster opga in uwe harten. i. De morgenster is de voorbode^ van den dag,, en de eerfie aankondiger van het morgenligt. En is dan hier een finbeeld van die eerfielingen, van kennis, blydfcbap en vrede, zvaaruit gelovige veilig konnen beftuiten. dat het koningryk van den Mesfias in vollen luifter fal doorbreken; of dat. de dag der  VOORREDE M derheerlykheidnabyis. 2. Die gaat op in het hart- waaneer gelovige» dit genoden: , als voorboden, en voor/maken van. die heerlykbeid, tot innige fielt verluftigtng, in het hart gevoelen •J? m:ffttr?0'™™jp<'*ig °i de/e/ve betrekkelyk moeten ge¬ maakt worden, tot het fchynen van bet ligt in de duiftere plaatJe ; of tot het agt geven op dat ligt. Maar ait lyd geen Jwarigbeia\, om dat het ene het andere modjakelyk inftuit: wand h% ligt fchynd Jo lang m de duiftere plaatje, tot dat de dag aan breekt; en . .t 0 lang moet men op het Propbetifche woord agt ged *jl t'ru S Trae" gdnv& vermoand, tot fo lang 0p bet Propbetifche woord agt te geven, tot deje dag, op degefegLwy. fe, beeft beginnen aanteligten. 5Jê ] Uit defe korte verklaring blykt, van wat geivigt de Goddeh ke Openbaring is in t gemeen. De Apoftel Pculus noemd dit «nderde menigvuldige voor r egt en, die de Joden genoten, dit het eerfte, dat hen de woorden Gods waren toebcirouwd Rrra JU: 12. die ter dtertyd, niet anders hadden, dan het Pro phetijche woord, waarin ben, uitgenomen denwegvan falmworden fulke J'aken verkondigd tvierden, die, in volgende %den ftonden geopenbaard te woraen: die wel, door het eejoov tmgenisle ghad, maar de belovte niet verkregen hebben, Hebr Al: 39. iVat is dan ons voorregt niet uitnemend groter? daar wy, hovende Movte, ook derjelver vervulling ontvangen mogen; m de beióe boeken van het oude, en van het nieuwe Teffa, ment, vervat. Ren wsord, dat onmiddelyk van Godlynen oor Jprong heejt, en waarin de hoogfte Majefteit, IFiens ftemme wV anderfins met Jouden komen verdragen , als van mond tot moni totom fpreekt - waarin Hy ons Synen gantfen raad, aangaande de Jahghad van fondaren, fo duidelyk openbaard; dat Jovaft enontwjjfehaaris in fyn getuigenis; dat den flegten wysheid geevd; enden Godfaligen op fynen gantfen weg beftierd, terwyl hy worigaat tot den vollen dag. ** IVat maakt fig bet Pausdom niet aan ene verf oefelyke ondank, laar beid febutdig ? r. Wanneer men, in hetfelve, den gemenen 4J[ fnan  xii VOORREDE. man verbied, de II Schrivt te lef en en te onder foeken? daar 'het onderfoek van defelve hier fo duidelyk word aang'prefen van den Apo ft el: Gy doed wel, dat gy daarop agt hebt. 2. la de boosheid van defe menfchen gaat mg verder: Wanneer fy de II: Scbrivd met la/leren bejivaren! om daardoor vhnojele menfchen nog meer van het lefen van de Jcbrivt aftefcbrikken. i. Men fegd; de openbaring is verdotven; daar Petrus getuigd, dat fe jföéc valt is. II. Menjegd: het is een duif er en onver ft aanhaar hoek, waardoor eenvoudigeligtelyk tot dwalingen konnen komen; daar, Petrus hetjelve een ligt noemd, dat fchynfel geevd, in e11e dinflere plaatfe. Wat behoorde dat woord niet by ons op enen hogen prys te ft aan'? en zvy, naar het voorbeeld van die van Renen, niet dagelyks de Schrivt en te onder foeken? Doed men wel, als men daarop agt geevd? fo doed men niet wel, als men ophetfelve niet merkt, en het onder/bek van hetjelve verwaarloosd. En hoe vele buifen fyn er niet, in welke de fchrivt niet dage/yks word ge lefen. Hoe vele belyders die dat -woord niet iagelykè onderfoeken? vele konnen niet eens lefen, Jyn afkerig van dat woord, de bybel ligd befloven in de hoeken. En die nogal onder foek doen. i. Wat is 't niet traag en lusteloos? hoe oneerbiedig word het woord behandeld? dat van enen Goddelyken oorfprsng is ? hoe vele die de fchrivtuur verdraajen ' tot hun eigen verderv, regelregt tegen de mening van den Geeft? 2. En wat vind men niet zueinige, die daarop agt hebben, als op een ligt, fchynende in ene duiftere plaatlë, om naar defelve, als ene lampe voor den voet, te Wandelen, en naar derfelver voorfchrivt fyns felvs faligheid uittewerken ? Als defe fchrivt het voorfchrivt niet word van onfen zuandel, waar fal men henen dzvalen? moet 'tniet fyn de buitenfte duifternis, daar het euwïg nagt fyn fal? Is er buiten defe Schrivt, een weg van joligheid geopenbaard? Hoe kan men dan faligheid by God vinden, indien defelve niet in agt genomen zvord ? Sal men 't ooit konnen verantwoorden , fuik een dierbaar ge/chenk niet beter te hebben gebruikt? Godvrugtige! by u ftaat Gods zvoord op veel prys : dit was het eerde middel van uzve kragtige verandering; de hamer die-  V Ö O R R E D E. XIII die bet/lenen hart vermorfelde, het vaar, dat u [iel in ene har. telyke lievde tot den God uwes hetls deed ontbranden. 11 „e aikwils was het u raadgever in duifterdis ? u verkwikking ftVrowu vents ? u fterkte in befvyking ? u vermaking in u verborgen leven? u kragtig/pnor, om den weg des beils-, waarop de voet flappen des Lams gevonden worden, m t tederheid te bewandelen? wat voorregt dat gy fuik een onbednegelyne leidsman hebt op uwen weg! dat als een ligt fchynd op duiftere plaatfen, aat va/L ontwyjfelbaar, onveranderlyk is. Gy luid weldoen, als gy voortaan daarop agt hebt: Laat de gantfe fchrivt onderfogt worden ; Verdgt de Prophetten met lragt meer geoefende finnen in het zvooid te ontvangen, door' gedurig onder foek van waarheden, in verband en oogmerk en overweging van de gangen Gods in Syn Heiligdom. >t Is met goed als men minder cverk van de kennis, dan van de Godvrugt maakt, daar de ware Godvrugt op de kennis gegrond is Het «Wfcbynd als een ligt op een duiltere plaats, fuld gy in het ligt konnen zvandele/i, maak werk van het zvocrd. i. Maar tragt dan ook het woord als eenleidfter te volgen i Bedenk toch veel. i. Dat gy felvs dui/ler fyt. u. Dat de 'opening der zooorden ligt geevd. m. Dat gy uw, ten dien einde, tn verlegenheden, tot dat zvoord te begeven heot. iv. Word el van de waarheid overreed, houd dat vaft,. en tragt dat in gehoorf aamheidoptevolgen. 2. En is dat u luft. i. So tragt de mening van den Geeft in het zvoord regt te verft aan. n. Smeek c en Geeft veel om Synligt en leiding in de waarheid, iu. En laat u hart met enen heiligen eerbiPd voor het woord vervuld fyn: op defe ff wil' de Here fien, die voor Syn woord beevd. Heè;Sy- i- So zvtinig tyd, om de waarheden te onder foeken? fo veel te meer moet men die tragteu uittekopen; en die gv ertoe vinden kond, ook met zvysheid daartoe te fcbikken: geen tyd kan nuttige, worden aangelegd dan die men tot het onderhoek van waarheden hefteed. Hebt gy fo weinig vermogens daartoe ontvangen ? laat daarom u luft met minder fyn, de Here Cal uwepogmgen fien en er een welgevallen in nemen. o. Hebtgv fo zvemig-ligt? f0 „crk tog defetzve dingen op. i. Dat het - 3 zvoord-  XIV VOORREDE. ■woord nog vafter is dan alle openbaringen en verfchyningcn. 11. Dat het woord ligt geevd in duiftere plaatfen, en dat men daarom heeft te volgen, tot de dag aanhgte enz: De dag derfuwtg. heid /dl eens aanbreken, daar gy in het onmiddelyk ligt Juld worden overgcbragt: heeft de mor gen fier hier wel eens tn u hart wogen opgaan, het is u tot een onderpand en voorbode van de aanbrekende dag van faligheid. In 't byfonder geevd de Apoftel aan het Propbetifche woord dit getuigenis: dat het feer vaft is, of vafter is, dan alle openbaringen "en verfchyningen. De Euw die wy thans beleven, word ene verliste Euw genoemd; en fe is het ook, met betrekking tot vele konften en zvetenjchappen, die nieuwlings worden uitgevonden, of uit de duifternis worden opgedolven: dan er is nimmer ene Euw geweeft, ah defe, warin de Goddelyke waaraeaea (byfonder de /ere der verfoening,j Jo geweldig, van Athej/ten, Deiflen, Vrygeeften, enfpotters, aangetaft, ™ beft reden ^~ moedfgefmekingen, om dei &idrZb^T1 Y7 ^ inde Goddelykekennis fe met I JL P *fi °Penha""g tegeevd, diS^^J^ff^H ***** van de wvarheid te komen ZJrtt', j r , , regte verftand in men, onder fovekTer^ ^ dmkere ™aar' tig beeft te vrage w^Öfe?^ ^l ^ h tere ^J.V^^^^^ »w» niet wel, wanneer men Z ƒ • ^W ^ begrippen ^ nergens in Gods woord f^tp^^^h gebruikt, die der RemoHflranlenfyn SS ^' ^ # ^m^kyum£ien^a^&X 'varM overledene verlorene menfehehke^lf' ^L ' ff , ™ beid uitverkoren \ G^d df hoon heeft t ^ '°l * * *«» ^-r uitverkoren SS %Wi dat h?aald &~ "noren, oyae lydelyke en dadelyke ge-  m VOORRED E. boorfaambeid, ah Borg, in Syne menfthdyke neluur, daargefield om ilat met den Vader, als Rigter te vetjoenen, en tn bet vrlorene regt lot het euiuige leven ziederom te haft ellen; God de II Oeeft heeft op fig genomen, om dat bepaald getal, van aen Vader uilverkoren, endoorden Soon verlof, tot die verordineer, de en verworvene faligheid te brengen. Ten dien einde, worden die uitverkorene, en met den Vader verfoende, door den H: Geeft in den tyd der minne, uit vrye genade aangejlagen, daar Jy afkerig van God op hunnen bofen weg henen gingen; Die hen, door de kragüge roeping, tot hetgelóov, en door de wedergeboor te- tot de bekering, bewerkt; waardoor fy, in byne kragt, ae belde voorwaarden, fifte vereifcbten, va, bet genade-vervond volbrengen, en al]o den Here, tot een euzvig verbond worden toegevoegd. Dit is de oude beproevde lere van onfe kerk , als een lfet fchynende in ene duiftere plaatfe, welkers opening ligt êevd- en alle lere, die daarmede niet overeenflemd, *i, h donker eil verward fe is in figfelven, ook voor een verdervlyk, engevdarhk dwaalhgt te houden. ' Defe fuivere genadeleer, zoaar onder de ff: Geeft, als Syn geooeéaarcle woord, kragtig werkt, gebruikt ook de goede Geeft, om de uitverkorene, verlofte, en toegebragte, op hetjpoor der gerenirheid te leiden, tor dat de dag aanligte, en de morgenlier oo-aÖin de harten; waardoor het pad der regtvaardigen is, ge« iyPéen fchynend ligt; voortgaande, en ligtende' tot den vollen dag toe. Spreuk. IV: 18. Dejulke, die door den ff. Geeft geleid zvor den, fien by Syn ligt het ligt, waarby jy bedagtjaam, en toegekeerd, tot den Here, en -tot figfelven, wandelen: men waakt forgvuldig over bet hart, en over alle jyne gedragingen; m saat biddende onder het oog van God henen: men ftet ge/lad/g op naar het ligt, en den invloed des Geeft es; men treur d overfyneongelykvormigheden; men ftaat naar vrede in het bloed dei Lams,over jyne dagelykjcbe ftruikeüngen; door een levendig en werk faam geloov, kleevd men aen over ft en Leidsman derjaUmd selladk ^an, om uit Syne volheid gumde voot genade te mon-n öV var gen, .tot het afJl erven van den ouden minfca der ■r.?j,„ m in nieuwigheid des levens te wandelen; men ftava J"■'•*' ■ > " 0 ' aan  VOORREDE. xvu aan de waereld, die in bet bofe ligt; door ene van de waereld afgefcheideneen onderfcheidene levenszvys, gaat men voort van kragt tot kragt; men jaagd naar de volmaaktheid^enz. Hoe veel verfchild hiervan niet het beflaan van de fuiken , die op een geloov, fonder zvezenlyke ontdekking, en f'onder heilfamevrugten, aandringen? waardoormenfchen, die enigerhande ontwaking in het geweten hebben, dat gene dat hun voorgcfegd word, fo goed als fy konnen, verrigteu, en daarop een grond van faligheid ftellen; zvaarop fy vervolgens zveder forgehos worden; en in een vervreemd beft aan van bet verborgen leven met Godin. Chrifus, dor en geeftekos,- op hunnen zveg henen gaan ; men neemd ruime begrippen omtrend het Chriftendom aan, leevd in blote befchouzvingen, voord tederloos van gemoed, los in den wandel, men •Oerbeeldfig, men kan wel een goed Cbrijfen fyn, al leezd men juift fo nauw gefet niet, men /preekt gaerne van geloov, maar niet van de lievde: daardoor word dat ligt, dat men nog foms ontvangd, uitgeblufcht; men foekt enen midden-zveg, die zvat gemakkelyker is voor het vleefch; ontdekkende en getrouwe behandelingen kan men niet verdragen; men voegd fig by defulken, die fo nauw niet fien; en daar het gemeenlyk blyvd by het /preken over een en andere waarheden. Dit fyn de oor faken, waarom de Geeft wykt, dat tot fyn gevolg hebben moet, dat zommige, die daaraan geloov geven, Jigmet valfcbe overleggingen bedriegen; en andere die een gedaante van Godjaligheid vertonen , de kragt der/elver verloochenen. Wat fal de verantwoording van defulke niet groot fyn , die daartoe gelegenheid fullen gegeven hebben? Omtrend dit werk, dat ik onder het oog van den Lefer brenge, heb ik niets by/bnders opternerken. Het is geboren, uit de korte verklaring van enige Pfalmen „ die ik, in de Gemeente van Middelburg, in de beur te myner dagordening, heb moeten behandelen, (de XV P/alm alleen uit ge/onder d) en die ik naderhand, ter myner verlujhging, in myne ledige uren, breder heb tiitgezuerkt. Ik heb zvel , tusfehen beide, meer Pfalmen voor die Gemeente moeten veekLaren, omtrend welke ik in beraad geflaan heb, om fe ook by dej'ea te voegen; dan ik heb, zvegens >** ■ de  xvnt VOORREDE. de grootte van het iverk , en wegens myne klimmende jaren , daarvan moeten af fien. My is wel naderhand, na dat i* reeds verre gevorderd was , het geleerde zuerk van N: W: Jbrinuh, over Pf: II. XV. en XXIV. in handen gekomen , dat ik toen met heb konnen gebruiken tot dit zverx , en weshalven ik ook , in velen, van dien Heer veifchille. Ook heb iHgefien, dat de Heer Schutte, myn oude Baefemvriend, jyne ge-a'agten , over de Traplicderen, in druk heeft uitgegeven, in Syne Intree-reden, in de Gornecnce te Dordrecht, tut H. CXXVl: 5, 6 en het heeft my J'eer verblyd, datwy, uitgenomen enige zvemige veranderingen, genoegfaam. m betjelvde befrip gevallen fyn. Myn oogmerk , dat ik hierin bedoele , is voornamelyk , om aan jonge Nazireërs ene proev te geven , dat men al verre vorderen kan , in de verklaring van de Propbetifche Schrivten, als men vlyt zvil aanzvenaen, om defelve te onderjoeken; en ten dien einde een matig gebruik van Taalkunde , en onderfcheids - tekenen maken zvil, en de zvoorden van den H: Schryver, in verband, en oogmerk , nauwkeurig wil onaerjoeken; waarin al, uit verfheidene onrfaken, een groot verval» in defe aagen, gekomen is. , 't Is wel goed, dat men behoorlyke omfigtigheid, m het verklaren van de Prophetijche jchrivten, gebruikt, en goede gronden legt, zvaarop men de verklaring paogd te bouwen , om niet in de ongenadige handen van de Ixdendaagfche jpotters te vallen: dan, als die gronden voorhanden Jyn, defelve ook metklaarheid opgeve; vooral wanneerje, op den Mesfias, en. de lotgevallen van Syn geefielyk koningryk, onder de dagen van het N: 1:, fien: om fig met met de losje en onbezvejene begrippenvanfulke te vergenoegen, die in de voet flappen van feker (jRoot Man van de voorgaande Euw tredende, aen. beloovden Mesfias 9 uit de Prophetien pogen te verbannen. Dit behoord almeae top dewaarjchouwing van Paulus, i Thesf. V: ao. Veragt de Propheuen niet. , Ik heb wel luft gehad , om de verhandelde waarheden , by; ivyfe van toepasfingen, telkens, op bet gemoed amtedrwgen^  VOORREDE XIX dat de fiel van het ware Cbriftendom uitmaakt; dan ik heb daarvan moeten af fien, om dat alsdan het we,k te verre fou uitgelopen Jyn: ik vond fulks ook fo modfakelyk met, om aat wy den Godvrugtigen arbeid, mee ft van oude, beproevde, en tn de praktyk des Ghriftendoms geoefende Godgeleerden , me~ mgvuldig tn handen hebben. Myn Jchryven is niet, in ftyl, en (pelding, naar de regeten van de hedendaagjche %oelff rekenheld gerigt. Ik bekenne datJulks wel veel geevd, tot zieraad van een zuerk: dog tk heb het met nodig geagt, om myne zvyfe van fchryven, die tkm myne y.ugd heb aangenomen, te veranderen; het fal my genoeg Jyn, als ik fal konnen verft aan worden. Een ieder heeft ook daarin Jyne'vryheid. Ik eindige mee de woorden van Paulus Ephes- JV- I wanneer fay de bwgf Z«« bemagugde, *^ daarutt verdreev, en dearke desverbonds daar henen b. Nogtans moeften wy, lrPn n -3' cd&a, niet den- w^^vfïïf ,wiS^T' °f J*u*iat> hec bedoelden S,fÖ hebben denfelven eenpa¬ rig op den A/«/x«, den Soon van God, gebrast: en seen 'nLd t./ytelen. i. Geen >W, om dat het Goddelvk SoonfchaD « io^d^7,mya?1en' * £ dC Goddelyke ^r, en diJL tf'ii Sufl" Koningen, moet worden toegebragt. loovd Z ,f jSbect dCn g£nen> die °P Hem betrouwen,, bei ; «Schappen fyn, die alleen in nadruk, op den % lïlm fGod'Paf"-.2. Geen Cbriften UitUgger, om dit defe Pfalm feer dikwils, m bet N: T:, als van Petrus Hond-IT %5 en van Paulus. Hand: XIII: 33. *Heh: ƒ• £35 word aa^' gehaald, en op de word toegepail 5'VVOrdaan* 2. Vooral moeten wy ook opmerken: AA. Dat'er, volgens enen digtkundigcnlwier, die A a  ! Ontledende VERKLARING I. B. 3. «. b. 2. AA. diedikwils in de Pfalmen word gevonden; ene gedurige verandering van [prekers in denfelve voorkomen: daar ene rei van Godvrugtigen, of van voorname voorgangers onder de Godvrugtige, deièn Pfalm opheffen, vs. i 6. daarna God de Vader fprekende word ingevoerd, vs. 6. vervolgens God de Soon, Die dat voorftel van den Vader bekragtigd. vs.?— io. en dan eindelyk de eerfte fprekers delen Pfalm befluiten. vs. 10, ii } 12. Dat uit de verklaring felvs nader fal blyken. BB. Ook moet men agt geven op den tyd, in welke de fprekers, hier, fprekende worden voorgelteld: die feer duidelyk aangewefen word, te fyn, in het begin van het N: T:, na de hemelvaard van Gods Soon. vs. 4. wanneer hy gefeten was, aan 's Vaders regtehand. vs. 6. wanneer het Evangelie des Soons Gods, onder den Joden, vs.5,7,12. en onder den Heidenen, vs. 10, 11, 12. wierd verkondigd, en, fo'tfchynt, voor den ondergang van het Joodfche Gemene-belt. vs. 12., dat nader moet worden opgemaakt uit de fpreekwyfen felvs, fo als die, na den grondtekst, in den voorledenen, of toekomenden tyd, wor. den voorgefteld. j6. Uit dit gefegde, a. Sullen wy den Inhoud van defen Pfalm konnen ontdekken: waarin de gelovige uit de Joden, in 't begin van het N: T:, fprekende worden ingevoerd; die, uit aanmerking van de vergeevfche pogingen, en woelingen, hunner vyanden, malkanderen opwekken, tot ene ftandvallige belydenis, en vrymoedige verdediging, van de faak van hunnen gefalvden Middelaar, en Koning; te gelyk hunne vyanden, met veel ontferming, verma- . nende, dat fy lig, nogtydig, aan den Koning der ere, in gehoorzaamheid des geloovs, willen onderwerpen, om Synen nakenden regtvaerdigen toorn te ontvlieden. b. En alfo begrypt defe Pfaim twe voorname hoofddelen in fig. 1. Ene onderlinge opwekking van de ware onderdanen van Mesfias Koningryk onder de Joden, om pal teftaan, in devrymoedige belydenis, en onverfchrokkene verdediging, van i>yn faak; uit aanmerking van de vergeevfche woelingen hunner zyanden. vs. 1 —10. Waarin wy lien  van den II Psalm, * j ' f.. B. 2. fi. b. i. AA. Zk opwekking felvs. vs. i 6". die be- nelld, ,. , Een voor (lel van de vergeevfche woe- itngen hunner vyanden. vs. i, a. die „7 , ,, , »*• Voorgedragen worden, vs, i. ■^«rfl« Mm Syneneifch, van den Vader feilen worden toegebragt. vs. 8. Eifch van My, en Ik fal geven de Heidenen [tot] U ervdeel: en [tot] U-we befittinge de einde der aarde. bb- En de regering, die^ Hy over defelve foti oefenen, vs. 9. Gy fuldje zvcidcn met enen sferen Scepter : als het vat van een pottehakker fait Gyfe in/lukken /laan. 2. Dan volgd: ene vermaning, aan hunne vyanden gedaan, om fig aan defen Koning der ere te onderwerpen, op dat fy den toekomenden toorn mogten ontvlieden, vs. 10 , 11, 12. Waarin enepligt gevorderd word, die geöeffend moet worden: AA. Omtrend den Vader, en defe is voornamelyk de bekering, vs. 10, 11. Diegeëifcht word, NK. Van de Koningen en Rtgters. vs. 10. En gy Koningen handel verfiandig: laat u tugtigen gy Rigters der aarde. ' . , , 22. Van de Onderdanen, vs. 11. Uiendden Here met vrefe: en verheug u met bevinge. BB. Omtrent den Soen, en dele is voornamelyk het geloov, die byfonder gevorderd word van de Joden. vs. 1*. Ku.fi den Soon, dap Hy niet toorne, en gy vergaan fult op den weg; wand ontbranden fal in 't kort Syntnorn: welgelukzalig, fyn alle, die den toevlugt nemen tot Hem. II. So is de grond gelegd, A. Ter verklaring van defen voortxeffelyken Halm. K. Welkers eerfte deel behelid: ene onderlinge opwekking van de ware onderdanen van Me/ftas Koningryk, "M ptjl te Haan, in de vrymoedige belyienifje, tn onbevreesde verdediging, van Synfaak, uit aanmerking van de vergeevfche woeltn- gen hunner vyanden. vs. 1 10. Wy noemen dit, ene onderlinge opwekking van de Onderdanen van Mesfias Koningryk; welke fy aan malkan- de-  vim den II Psalm. vs. ï: ? fJÏ3J?**" derendoöi, om % feiven, en andere, te flert™ aden Here, tegen al de woelingen van hunne vyanden Wand dat is k aar genoeg, uit het gantfe beloop van defen Pfalm dt 1 fprekers Godvrugrige fyn, die nauwe in den gleft v eni£d L Konfnln en vf£ ]y V°Ikeretl' aan vvelicers h^fd, Koningen, en Vorften, gevonden worden, die hen alle vvandia fyn en hen vervolgen; om dat fy ook vyanden fyn van, den He? re, en van Synen Gefalvden, die alle hunne ydele woelLenme veragungaanfchouwen, en fig feiven, en hïnne ge?ovKed tly, dat fyOswgangtresi m de Kerk, aangemerkt worden! tUet vs t a'/Fe^£"' l' ^kandertn op tot enen gepasten delheid vn* nl j. *' ÏL* 0P?e**inë' AA- Befchouwén fy de # netbetd van al de woelingen hunner vyanden. vs. i, 2. BB En t^Z^ltT ****omftgugen *u vyenden. vs. 1, 3. aa' ^ de ™oeli"ë™ hunner -* ^rgejleld. vs. , En $ «..^ j 1 n . . 2a- I^et eerfte lid word in riPn grondtekft, u.tgebragt, inden voorledenen tyd: ,ï ben »e Heidenen gewoed? daarom heb- dat de Heidenen gewoed hebben.5 Endaari»w^onderfield, noemd, fyn Heidenen. *' de ^onea> hier foi, betekend, in enen gemenen fin, fodarig^ 1' ■teung nauwe verenigd is, of in afkomft, ofln ^CorTnt des  8 Ontledende Verklamnö II. A. K. 0. a. i. AA. m- ««. aa. §. I. -. den, of in verdrag enz. het word in de fchrivten van het O: T:, doorgaans gebruikt, om de Heidenen te beiekenen, in onderfcheiding van de Joden, die dan met liet woord D X, oom, worden uitgedrukt; nogtans word het woord -M, gooi, ook wel van de Joden gebetigd, voor al op fulke plaatfen, daar fy in fulke bofe feden worden befchouwd, in welke fy den Heidenen, gelyk geworden waren. 5 Boek van Muf. XXXII: 28. Jef: I: 4. enz. ~. Oudstyds *. Wielden alle volkeren der aarde in Joden, en Heidenen onderfcheiden. P/' CXLVII: 19 20. enz. 1. Maar ik kan geen reden fien, waarom wy, hier ter plaarfe, alleen de Heidenen, met uitfiuiting van de Joden, fouden moeten verftaaan; vooral wanneer dele Pialm het oogheetc ot> een tyd, waarin, 1. üe Joden, den Heidenen, in feden gelyk geworden waren. 11. En waarin ook de Joden van de Heidenen overheerd, en aan de Heidenen onderdanig geworden waren. a. 't Is wel fo, dat ook van de Volken, in het twede lid van dit vu gelnroken word, waardoor de Joden, in onderfcheiding van de Heidenen, konnen verftaanworde.]. Maar 't is niet ongereimd te denken, dat eerft van alle de volkeren in t' gemeen, dan van de Joden in 't byzonder gefproken word: ten minften, de woorden konnen fodanig worden opgevat; en dan konnenfe klarer in de vervulling aangeweièn worden. *♦. De Heidenen fy» dan, onfes bedunkens, hier alle Volkeren, fonder onderfcheid. 1. Die tn 't meervoud worden genoemd, om dat fy in fpraak, Godsdienften, gewoontens, feer verfchillende waren. 2. Maar die, nogtans, voorkomen als zamen verenigd. 1. Om dat fy alle, Joden en Heidenen, in dien tyd, waarop defe Pfalm fier, onder de magt van ene éénhoofdige Regering, namelyk van de Romeinen, ltonden. n. En om datfy, in alle eendragtigheid, in een en hetfelvde werk, in vervolging van den Gefalvden des Heren, en van Syn volk, befig waren;To dat'èr, tusfchen de Heideaen, en de Joden, geen onderfcheid was. 2. Sy hebben gewoed. *. Het woord raa,gafcb,  vvn den II. Psalm. vs. i. 9 II. A. W. /3 a 1. AA. KK. «*. aa. $.n.-. gafch, word nergens, dan alleen ter deferplaatfe, gevonden: maar van hetfelve is een ander woord zm regefcb, dat een gefelfcbap, Pf LV: 15. en np:H r^^? dat,een oproer Pj. LXIV 3. betekend, afkomftig. laaikundigen hebben opgemerkt, dat hetfelve, of van een verlchrikkehjk onweder, of van het fnuiven en briefchen van een paard, of van hetfieden, en fterk opborrelen, van een pot, ontleend, en daarom re regt door woeden vertaald is. Het geevt dan te kennen, fuik ene beweging, waarin vele menfchen, of volkeren, op ene oproerige wyfe zamenrotten, en dooreen geweldige ftormwind, of vuur van drivt, en boosheid, bewogen met een verfchrikkelyk geweld, rafen en tieren. . , r TT ... „ =• Sulk een woeden wierd hier in defe Heidenen gefien. *. Waarin fy, 1 Wel L Onder de Goddelyke toelating, Die Sijnen raad, door defe menfchen uitvoerde, n. Maar voornamelyk door den Duivel aangehttft, om den Here, Syn faak, en volk, te onderdrukken a. Nogtans vry willig zamenfpanden, om, met een vereende macl7i X^KlJI: I3' XLI: 8' 9- ^ waaraan fig °^ de Joden fouden fchuldig maken. 5 Boek van Mof. XXXII: 15- Je/- VIII: 14. Mal. II: n, j , , , „ **. En wanneer dat in den voorledenen tyd, fy hebben gewoed, word uitgedrukt: fo wyfd ons fulks op een tyd, in welke de gelovige Kerk, te voren, al vele woelingen, van de vyanden der waarheid, had gefien, en vele geweldige verdrukkingen had moeten uitfhan; waarin V den en Heidenen, met vereende kragten, als een woedende See, op den Gefalvden des Heren, en het geringe overblyvfel van Svn tedelgeT'" aangevallen' om hunne ^agtenis van der aarde uic voorgefteld: Waarom hebben de gewoed B 1. Ene  Ontledende Verklaring II. A. 1*. $. a. i. AA. <*<*• aa. §§. i. Ene vrage, die defe Godvru-gtige doen, niet uit onwetenheid: geenfms; fy wiften feer wel, uit wat begin fel al dat woeden fproot, namelyk, uit een bitter gemoed, tegen den Mesfias, dat met hun befiaan, begeerte, verwagting, niet overeenitemde; fy willen ook feer wel het oogmerk, dat fy in al dat woeden bedoelden, om den Mesfias, en de gedagtenis van Syn naam, uit te roejen. ii. Maar de fprekers geven daar mede. r. Te kennen, i. De onbetamelykheid, febandelykheid, en verfoejelykheid, van dit hun beftaan. n. En hun* ne verwondering, over luik enen doldrivtigen handel, a. Maar voornamelyk, drukken fy daarmede uit, dat al dat woeden van defe vyanden te vergeevs geweeft. was: niet aan de fyde van God ; Die, onder dat alles, Synen raad had uitgevoerd; maar aan de fyde van defe vyanden; die hadden alle hunne vermogens te werk gefield; en wat hadden fy daardoor uitgewerkt ? daar fy met fchaamte moeften fien, dat de Mesfias verheerlykt, en Syn Koningryk uitgebreid wierd. bb. Het twede lid word in den toekomenden tyd, vootgefteld: En [waarom] sullen de volken ydelheid bedenken. %. En daarin word wederom onderfteld: dat de volken ydelheld souden bedenken. i. Wy horen hier gewa» gen van volken. —. Het grondwoord OW? oom, geevd, na de betekenis van het wortelwoord, fuik een volk te kennen, dat uit éne moeder gefproten, en daardoor van éne maagfehap is. Met dit woord worden doorgaans de Joden, in onderfcheiding van de 011J, gooiim, de Heidenen, benoemd. 4 Boek van Mof XXIH: 9. enz. Hier ter plaatfe, *. Verdaan wy alleende Joden: defe waren, niet alleen uit éne moeder, Sarab gefproten; maar fy waren ook, met den Mesfias, tegen Wien fy woededen, uit éne moeder. Niet uit énen Vader: de Mesfias was de. Eniggeboome Soon van God, vs. 7. Sy daarentegen uit den Va»  van den II Psalm. vs. i. n Jol %%t \£ AA- £* bb' Aifa ^ , 44' maar Ulténe «w^«a*. X//.-3. AndenTnshet/Jöwew/ff^iC^r.^. y noemd Koningen der aarde. , Niet van m^tZtt de, (*.) ^??.'f n articulo. B 3  I+ Ontledende Verklaring II. A. K. 0, a. t. AA. «tf. /S/3, aa. §. i. -. **• de, van het Jood fcheland, of enig ander geweft; maar van de gaatje aarde, die op alle plaatfen fig vyandig tegen de Kerk fouden vedetten, en defelve, met vereende kragten, fouden pogen te onderdrukken. 2 Ook Koningen van de aarde, tegen den Here, en Synen Ge* falvden, ltraks te noemen, Die in den hemel ivoond, vs.^overgefield- en dus arme aardelingen, die, op defe beneden aarde, aan den keten van de Goddelyke voorfienigheid gebonden lyn, en fig fonder Synen wil, niet roeren, nog bewegen konnen. °' c Die sullen sig op¬ werpen. ' - TTT " j v.' *. Wy vinden hier het woord 2V, jaazab, dat paan betekend; en dat in fuik ene zamenvoeging of buiging, voorgefteld word, dat het fig feiven (tellen, betekend. (*) ditgebragt tothetwooraeken ^, gnal, in het twede lid van ons textvers, duid het aan, fig tegen iemand feilen ten kwade, i Sam. XVII: i&. J *♦. Dit fullen de Ko¬ ningen der aarde doen. ° j. Sig opwer¬ pen, ï. Die derbalven den opftand, onder hun volk verwekt, v-l i niet foude dempen; neen, maar die denlèlven fouden bevorderlyklyn: en alle lift, en geweld, in het werk ftellen, om de ware Kerk te onderdrukken. z. Die dit doen fouden. 1. Met een vereenigd overleg, en met vereende kragten. 11. En dat niet op ene bedekte wyfe, in 't heimelyke; maar met ene openbare Vyandfchap' tt. En dat sul- len fy doen, in den toekomenden tyd. 1. De Heidenen, over welke fy regeerden, hadden te voren gewoed vs. J. waarin fig defe Koningen niet vermengd hadden: dat was een oproer onder het volk geweeft, toen de Gefalvde des Heren fig allereerft openbaar maakte, s. Maar naderhand, wanneer het Koningryk van den Gefalvden, onder de Heidenen, wierd uitgebreid, gingen de ogen van dciè Koningen open, en fy voegden lig by het volk, ö om (*) In Conjvgatiene hiihpcM.  van den II Psalm. vs. a. l$ ffi^tf^ tf* dien op. lyker hand, tegen den aanwas van dit Kon^fte de Vorsten te zamen beraadslaagd.0ndertasli:ha» haar feiven, ~ In de woorden op van Vorsten. * Word geroken eWTn, Mi betekend fnlke perfonen die van S maar die nogtans, zamen vereenigd. ene wetgevende ™„ ÏÏ' ben en het oppergebied voeren f waaromKeSaS^ ^ « het N: T:, den naam van Owyfe» dragen, i t ^ J ^hoogte TOgt hadden, e„ £»^M ^'^1' zamen beraadslaagd. " ^ hadden te verrigteden, was: f* De &ak die fy slagen. *• BlRAAD- herwoord- nD;, dat wV daar van vinden eee^d \ ? eerfte betekenis, te kennen, een faak gronden^ XXxhfr^ van ie f antfe faal', °d?e men iïJËÊgT** de is> alfo namen fy, in ftike, met veel overleg, Mkc beflS, wf ke (*) ifl Conjugctiont Nlphed.  j6 Ontledende Verklaring II. A. tf. 0. a. i. AA. m. 00- aa. §. n. **. t-' • BBB. ke fy meenden, dat gagrond waren, en hen niet konden te zamen. x. Sy waren als een énig man, uit één beginfel, in veel vertronwenheid, tot één einde, daarin werkfaam: iy hielden raads-vergaderingen, waarin fy hunne faken, met veel lilt, en fchranderheid, overleiden. a. En dat beeld ons nadrukkelykuit, de algemene, en hooggaande boosheid, van defe Overften der Joden, die, roet veeleendragtigheid;uitene heerfchende vyandfehap, tegen den Mesfias, enSvn Koningryk; door allerly hftiemtgedaate, en verfonnene wegen; door rcgten onregt; op ene ichaamtelofe wyfe; de faak van den Gefalvden des Heren poogden te onderdrukken. Defe worden nadrukkelyk befchreven. Jer, V. $• Als fulke Groten, die ivel den weg des Heren, het regt hunnes Gods, wijlen; maar die, zamen, het jok verbrfe"'XVnu landen verfcheurd hadden. Men vergelyke hier mede PJ. LArilJ. 22. Jef.I: lo. Zeph. III: 3,4. Si' J; r 3 -ft. En wanneer ge- fe2d word, datfy fulks in den voorledenen tyd, gedaan hadden: /v hebben te zamen beraadjlaagd, geevd het te kennen: dat fy fulks in vroegere tyden gedaan hadden, fo dra het werk Gods onder den Joden, openbaar wierd, in de eerfte opngting van het Koningryk van den Mesfias. & ^ ^ Doof ^ woordeken en, zamen gevoegd, met het eerfte lid: De Koningen der aarde fullenjig%pwerpen, en de M^aa* jlaagd te zamen. En dat leerd ons. 1. Het onderfcheid tus ken het doen van At Koningen, er1 dat van AtVorjl en.. de Koningen onder de Heidenen louden, door onverftand , neer» dolle drivt, openbare vervolgingen aanregten; maar de Vorften der loden fouden, met meer lift, en ene doorüepene ftaatkunde, verborgene raadflagen nemen, en die met een Schrander over eg uitvoeren 2. Dat ook de Overften der Joden, de eerjle fouden fyn , in de boosheid: die bedriegelyke wegen uitdagten, om de ware Kerk, by de Koningen onlet de Heidenen, verdagt, en gehaat . £ maken* en hetRoorofche Ryk tegen defelve-OP*^* ~ door die Heideniche Koningen bewogen wierden, om de Kerk  van den II Psalm, vs 2. 17. II. A. \\ 0. 0. 1. AA. $fl. aa. §§. re vervolgen. 2. Rn wil men het woordske zy^w» uit üf. 1., ook hier wederom herhalen,'gelyk zommige doen, fulks mag wel gefchiedenj en dat is «an van defelvde nadruk, in dit 2 vs. als by dï verklaring van het 1 vers is opgemerkt. ... bb. De boosheid van defe bei¬ de was fo veel te graivelyker, om dat fe in 't werk gefteld wierd- TEGEN DEN HttRB, EN TEGEN SYNEN CtESALVDEN. r , . . r , §• -tn defe woorden word ondericheiden gewroken : 1. Van den Here. , . w - • Wy vinden hier den gedenknaam van God mrv, Jehoovaah, Die van enen ongemenen nadruk is, waarvan wy niet in \ brede fullen fpreken, om datfe elders breder word amgewefèn. (*) Ik fegge maar met weinigen : dat Jehovah, een God betekend, Die, wegens Syne hoosde Volmaaktheid, de Opperwefenaar is in lig feiven: en dusem God, Die is, en dan geevd dat te kennen, dat Mij van Sis fa ven Euwig, en Algenoegfaam is; Die is, die Ily is, én dat wysd ons aan, Syne Enkelvoudigheid, en Onver anderlykheid; en Z)/tf W, #y «j en dat verklaard ons, Syne Genade en Getrouwigheid waarin Hy het Hoogde Goed is, de God van 'het Genade Verbond. " tx/i . , Hi'-r ter plaatfe, 1. ^loeten wy noodwendig ter onderfcheiding van Synen Gefalvden, God den Vader, den eerften Perfoon van de aanbiddclyke Drie-eenheid, verdaan, Die beide fprekende worden ingevoerdvs. 6 7 2. Die met defen naam, hier benoemd word, om aanteduiden dat Hy al die deugden, in de betekenis van defen mam opgefloten, fou aanleggen, ter verdediging van Synen Gefalvden, van Syn laak, en volk. *" .V? j- j o - n« Dan word ook mel¬ ding gedaan van Synen Gesalvden. -. Defe is dan de twede <*) SU K. Die Hase, in SyneVerkl: over defen Pf; U: 9. «fj£  *z8 Ontledende Ver.klaring II. %% 'iS.fl. i. AA. K«- 'Bb. \. ir. -. de Perfoon, van- cTé hoog geloovda'Drie eenheid, de Soon van God, Die, als het ware tegenbeeld van alle gefilvde perfoaen, onder'het O: T:, van God den 'Vader, tot-een Here en Chriftus gemaakt, en met den H. Geelt, en .met kragt, gefalvd is. vs. 6. waarom Hy ook 'Syn Gefüvde genoemd word; waarvan wy .breder lullen Ipreken, als Wy aan de verklaring van vs. 6. lullen gekomen fyn, -. Die hier ter pfaatlè met defen imam word'benoemd, i. Om aan te wyfen, dat God de Vader Synen Soon verordend, en aangefteld had, tot Middelaar,, cn Koning, van Syn Volk; Die, in den ftaat Synër vernedering, Hat Koningryk, na.ir het Goddéljffce reet, f.m verwerven; en., in den ftaat Syttér verhoging, dat Koningryk, na het welbehagen, en onder de befchertning van den Vader, fou beheertc-hen. a. Én dus bleek daaruit met enen de ootlaak., van dele hunne 'boosheid, om dat Hy de-'Gelalvdedes Heren was. Jcf: VIII: 14. en te gelyk, de dwaasheid, en ydelheid, van al uie woelingen 'Syriër vyanden, die hen nimmer konden gelukken. Luk: X: 16. '§§ Het wasderha 1 ven, ene dl* lernffchiKceiykfe daad, Z& tegen defen Here, enItÉgendefen Synen Gefalvden, te verletten, i'. Het was ene verfchrikkely'ke 'boosheid, tegen Jehovah, en Synen-Gefalv'den, op te ftaan: al de deugden yanJehoVah, die Hy, in de verhoging van Synen Soon, wilde verheerlyken, wierden hier ver'oochend., en regelregt beftreden; en de Gefüvde Middelaar wierd openbaar vervólgd, en in 'Syne xegtmatigc regering, tegengefhan. 2. Eu daardoor moeften fy lig feiven, noodwendig, .hst verderv, en den ondergang, berokkenen; wand fo God, met Synen Gefalvden, en met Syn volk, is, wie fal tegen hen fyn.?. Kom: VIII: 31. En de Gcfclvde des Hüren -moet alle die vervolgingen aanmerken, als tegen Hem. gefchied, 'Die alle Syne vervolgers, met 'Soulas, tegen de aaide1 kan werpen. Hand: IX: 4. 22- So hen wy ««.Enen algemenen opftand, tegen"den Here en Synen Gefalvden. vs. 1, 2. Heidenen, Joden, Edomiten, fouden, in openbare vervolgingen losbreken, de Koningen de* darde, en 'de Overfie der Joden, fouoen hen"daarin de hand bie»  van den 11. Psalm; vt. i. |£ Jl'A' *ï£ AA- **• bie^en, die andcriins fo fecr, in V hd^n T^gn^n, van malkand'ere ve icmldui, !, Waarvan de oorfaak niet anders fvn kon, dan, om dat-de Mesfias, en die Hem aankleevden, felké waarheden ve" defeJve beleden, gerigt waren. 2. En in welke vyandêlyke woebogen wy ook enige trappen konnen opmerken. JitiN^gS. t! V°lken' nm een ^enbaar fi^eld, den Mê; '< ; V} ' verve^ i. Maar vervolgens fouden gftjg vu de Vorfien, met hen verenigen f en die vS volgingen, met beraad overleg, en magt, onderdennen, rf. Ei dooi vadtae belchtiidigiogeir, daartoe aanhirfen,. en opruven. " inifln o»w»iii. En defc dinSen hebben obk hare jnute vervulling ontvangen. (*) r.i 11»^ aa- Wanneer de Here Tefus. Sfe feiven, als (te Afoyfc,, deétfr^,, de OesfSM^&h «| daarvoor^: n'/1? 1Ö°P Van orenbaarde' en c.aarvoor, van de Synen, erkend wierd. Job: £ 42, 4Ö. FL 60. bb. OntlTond'er tegen Hem, en Syne Discipelen, ^^S§ giy, —elyk in het laatde van S^?£^£ brak Gants Jerufalem was in rep en roer, om den Wand in enedolle dnvt, van kant te helpen. Jodel en He^n, b&£. der de Romeinen, ter dier tyd de■magtigfle, en pedugfe onden waren, en met de Heidenen, m regermgswyiè, en leden, één volk nen^l£Ud^ ™l * vervullinf v™ defen gantftn Pfalm lebben konF alnf Ve Lr r Wy> "P ''et dnde van de verklaring van defen Harr)iSZr^l: "W" P deuken 5 act de faken aal denLÏJer ^Z^£^Jm,!eerwy *^ dat rerhanaeldi, C a  B© Ontledende Verklaring 11. A. K. 0.&.Ï. AA. 22- /3/S. bb. §. i. volk geworden, vervolgden den Heiland ter dood toe; en bragten het, in weerwil van den Pvoomfchen Stadhouder, Pilatus, fo verre, dat Hy, door enen openbaren oproer, aan ene fchandelyke kruisdood, wierd overgegeven. Dat bekend genoeg is, uit de vier Evangeliflen. ii. Maar met Synen dood was dit vuur van raferny, en vervolging, niet geblulcht: de volken, de Joden, en de Edomiten, ter dier tyd, den Joden ingelyvd, fetteden hunne vervolgingen voort, tegen de Apoftelen-. Hand: IV: 1-29. bedenkende, en fprekende, lafterlyke dingen, tegen de Apoftelen, om hen voor de Hoofdmannen, en Stadhouderen, te befwaren; die nogtans alle, op ydelheid uitliepen. Men lefe alleen maar, Hand: XIII: 45. XIV: 15. XVII: 5,13. XVIII: 12. XXI: 27. XVVIII: 19. §§. Het Chriftendom nogtars, onder alle defe vervolgingen, van dag tot dag, onder Joden, en Heidenen, doorbrekende, begondenook de Koningen der aarde, en de Voiflen, zamen tc fprmnen, om den Chriften naam op den aardbodem uittedelgen. vu 2. i. Hoe de Koningen der aarde fig tegen het Evangelie, en de uitbreiding van Jefus Koningryk verjetteden, blykt niet alleen, uit de vervolgingen, web ke van Herodes, fyn aangerigt. Hand: XII: 1. Maar ook uit alle die wrede verdrukkingen, van de Roomfche Kyzers, die uit de Kerkelyke gefchiedenisièn, van de 111 eerfte Eu wen, genoeg, faam bekend fyn. (*) n. De Vorflen der Joden, de Overpriejfers, Schrif(geleerden, Pharijeen, enz. waren daarvan de eerfte aanleggers, die, zamen beraadjlaagden, om den ioop van het Evangelie te fluiten. Hand. IV: 15,17- ^33. VI: 11. VII: 56. VIII: i.enz. En die de Romeinen lèlvs aanhitften, 'om de Chriftenen te vervolgen.. Ook uit de Kerkelyke gefchiedeuisfen bekend. (j) BB. Maar (*) Min kan uit het Werkje Van W: Cave, genoemd,, het eerfte ■Cl>r'flendom, daar omtrend een overvloedig berigt ontvangen.' (fj Minkan, tegen dit gefegde, defebtdenking inbrengen: dat immers:  van den II Psalm. vs. 2. tl II. A. £. a. 1. BB. Maar dit aMes was olie in 'tvmir! de eerfteChnftenen fogten fig, fo veel temeer, tegen al die woelina™, n den Here tellerken, en malkanderen, tofene heüigeverafml van «Idjen tegenfiand, en getrouwe verdediging van & II val bun Heer, en koning, op te wekken., vs. 3 -6? K"*. Wy merken'vooraf aan, dat defe woorden, 1. Niet, als woorden van de Vyanden der Ke^e, moeten worden aangemerkt, gelyk fe doorgaans als fodanig be' greepen worden van de uitleggeren; en waartoe fy gelegenheid gekregen heoben nu het woord /eggende, dat, op het einde van vs. 2 tusfchen tvve haakjes ftaat; maar waaraan wy niet «bonden fyn om dar het in den grondtekft niet word ge vonden. Dat de Vyanden van de kerk vs. 3. niet fprekende worden ingevoerd, blykt hieruit klaar, om dat niemand kangefegd worden, de banden te verlcheuren fohy niet vooraf in defelve beflot n word; nu is het feker, dar nog de Joodlehe Raad, nog veel minder de Koningen der aarde, y* 2. gemeld, aan het jcfk van Jehovah, en óyns Gefalvden, onderworpen wierden.' 2. Maar het lyn woorden van de gelovige kerk: fo blyven de fprekers van w. 1 o ook de fprekers in het 3, 4, 5. Wf fo beh(/even hjer ^;' - ne andere fprekers te denken, en fo hebben wy de invulling van het woord /eggende niet nodig. b 22. So fien wy dan v,ugtige aan ^anderen do£ mfitffi&tiïgt aa. ife voorflellmd dus o/. 3.. ttï>, maar & L - * tt- «. AAA. ontferi1 ^0,ldaa^POt, wat is 'er dan anders, dun een onvermydelyk verderv te dugten? tans word God ook, in den zveg Syner Foorfienkhfid%£\te darenbefpottdyken veragtelyk voordek!: en dat gefchied dan. 1. Wanneer Hy Syne dienaren, en Syn volk, vrymoedisheid geevd, om den fuiken, hunnen dwafen handel voor ogen e° bien waardoor fy by hg feiven befchaamd gemaakt worden. 2. £n3eK nyfÜlk^ WCgen h0l,d' waardoor hra»e ^fe aantikHv Z rfn f m\alr,Tfdon' dat hicr Sefchiede- Wanneer Wde tt F ^adelaar tegen alle hunne woelingen ver- - J EnwanneerHy Koningryk, onder alle tegenftand en vervolgingen, nog meerder uitbreidde en bevorderde nog een bewys, Vf Gods onbegrypelyË dele vyanden van Syn Koningryk; dat Hy niet, aanl ond he welverdiende verderv over hen bragt; maai-hen nog V0Óraf' be fchaamd maakte, om hen van hunne dwaasheid telvenukcn of fy nog wysmogten worden, op hun einde merken, envan hun nen verkeerden handel affland doen. ' vende fnn A» h«™ „ 1 o En fulks fonder vrugt bly- DTfll Z L^ f }, &1™h«li&» "eer/in betonen. %s. 5. vs. 5. IJanJa Hy [preken tot hen tn Synen toorn: en in Syne zrimmL heid Cal Hy hen verjchrikken. 3 b S -. Dit voorftel begin d dele vyanden van Syn Kerk, te biilyken: wanneer fv fchoon S'emaakt' ™Kd * >, door toorn vertaald, betekend eigenlyk de neus: van daar word het overgebragt, om den toorn te betekenen, om dat men, in enen hevigen toorn, gemeenlyk, met den neus pleegd te fnuiven. BBB.Hetgee.vt dan in God enen hevigen toorn te kennen, i. Dat nogtans niet in enen eigenlyken fin kan worden opgevat, door dien fulke beroerende gemoedsbewegingen, in God, als een allcrlaliglt Opperwefen, geen plaats konnen hebben, i. Maar de toorn geevd, in God, te kennen, die heilige daad van Godswil, waardoor Hy, van den fondaar grotelyks beledigd fynde, voorneemd, dat ongelyk, na verdiende, te ftraH'en. n. welke toorn fcer hevig is, uit aanmerking van den Perfoon , die toornd: het is God,_ Die een oneindig overwigt van Goddelyke deugden befit; en Dien God tot fyn wederparty te hebben, kondigd den Sondaar een vrecflyk oordeel aan. Hehr. X: 31. Daarom word 'er gevraagd. Pf.XC: 11. Wie kendde jlerkte Uivs toornst en Uive verbolgenheid, na dat Gy te vrefen fyt ? ... In fuik een toorn fou God de Vader tot defe Vorflen der Joden spreken. AAA. God 1. Spreekt tot den menfchen in Syn woord, wanneer Hy hen daarin Syn wil, en raad, bekendmaakt. 2. Hy fpreekt tot Sou* daren in Synen toorn, wanneer Hy, in dat woord, fware bedreigingen doed, van tydelyke, eneuwige, gerigten: Befedinr gen doed g\, fpreekt de fiere, en Ik fwyge: gy meend, dat Ik i' enemaal ben gelyk gy : Ik fal u /haffen, en fal het ordent elyk voor uive ogen dellen. Ps. L: 21. BBB. So fprak de Here tot defe Vorflen der Joden in Synen toorn, wanneer Hy hen, door den dienli van Syne Gelanten, hunne ongeregtigheden, aan den Gefalvden des Heren, en aan Syn volk, gepleegd, liet voor ogen Hellen; en die vrelélyke gerigten verkon-  van den II Psalm, vs 5. 31 II. A. W. B. a. 1. BB. 33. ««. bb. § n. -. **; f BBB tnn «Jgen die fy d*s*ègens te dugten hadden, die &0v?oórhe°n t^ÉTl ^eigdwarengeworden; om 5 ^ft^ |&h^ * te Brfngen. pende fou Hy Syn ongenoegen doordaden openbaar^'naken^ En ÓYNE GRIMMiè«ÉÏÓ SAL Hï hen verschrikken. ' gewagen hier van 's Vaders grimmigheid. '* de ^réssa het woord p-n, is ontleend van een heef 'brandend vuur, dat alles verteerd, en verflind. Pf: tVlïl: fo. Skt'meld Y!rftT,7' "-"^feheiding van Go£'u^ •Etf ff j de ?e%ke gevolgen van Gods toorn, welke de feS / Lr°°r ^ngten, van den hemel olZLd- iV?A- £ è 2\mensArmmtgbfid uitgefiort zvord als vuur IVah. I. 6. ook werkelyk ten gerigte komt, om de oneereSK. heden van een fondig Volk t'htds te foeken : Waardoor Sv dafdfn vure m jpyfe ,üorde„. Ezecb: XXI: 3*. 2 Sbordelen fullen ook den Joden overkomen, die als voorboden, van hun" fi n gantfeiyken ondergang, moeiten worden aangemerkt So was er een vuur aangefteke* in Synen toorn, dat ternfn/óu tot tn de onderfle helle: dat het land n et fyne \nkon/e^r7er'n ifxÏÏi? m^ff^ inr!amme-fetten- 5 Boek van Ml XXXII. 22. Du is die dag, die brandende komen fou aP een i ve„ m w.lke alle hoogmoedige, en die Godloosheid doen een WM t 3 M *>^*4«< * vb,nme%Z fou hen de Heer verschrïkken. daarmede grondw: ^rp baahal, betékend fuikene onverwagte^eftS **, en verbeiitenug van den Geeft, waarin men fig nièf weet tó red-  ag Ontledende Verklaring II. A. KL /S. a. i. AA. 22. *<*• bb. §. n. -. **. tt-... AAA. reddert, maar radeloos befwijkt, en kragteloos tegen de aarde vald. i Sam: XXVIII: 23. BBB. So fcu.de Here den joden, byzonder hunne Vorflen, verfchrikken. Wanneer fy, in de grootfte forgeloosheid fouden nederfitten, en uitroepen : waar is de God des Oordeels! Mal: II: i 7. dm fouden fy in een ogenblik tot verwoefinge worden, een einae nemen, en te niet worden van verfchnkkinge Pf. LXXlll: 19. 23-, Nogtans fou 't nog maar een verfchrikken fyn, dat, voor hunnen gantfelyken ondergang, vs. 12. bedreigd, fou voorafgaan, en dat, als ene voorbode van hun verderv, moed worden aangemerkt, Joè'l: II: 30, 31. ~. So fou de Here trapswyfe voortgaan, in Synen heiligen weeriin, aan de joden, te 0pc:nbaren. 1. Waarin Hy Syne langmoedigheid, door vele middelen, en wegen, aan hen lou betonen. 2. Maar defelve lang genoeg veragt fynde fou het van woorden, tot daden, komen, waarin defe bedreigingen dan ook fouden worden uitgevoerd. §§. Dit voorltel vs. 4, 5. gebruiken hier de Godvrugtige Sprekers als een reden, waarom fy de banden van detè hunne vervolgers edelmoedig vjilden verfcheuren, en hunne touwen van fig werpen, vs 3. De Heer Mesfias, hun verheerlykt hoofd, was m den hemel, boven alle Syne vyanden verhoogd, daar Hij ruitte van Synen arbeid, en de vrugten van Syne overwinning blydelyk genoot: God de Vader fou, met veragting, de vyanden van Synen Gefalvden, behandelen, Syn toom hen bedreigen, en hen met Syne Ooïdden verfchrikken. Waardoor dan defe Sprekers in dat vertrouwen moeften worden gederkt, dat hunne vervolgers niets fouden konnen uitrigten; dat de Here Mesfias hunne laak, die ook Syne laak was, fou verdedigen; en de Vader alle dele vyanden £011 te ichande maken, tegealtaan, en verderven. & • BB. So  van den II Psalm. vs. 5. ,3 11 A. K. £,«. 1. BB. 22. /0/8. So fagen wy indefe Godvrugtige belyder, hartelyk opwekken; om, met verfmading van alle drela iSen moedig te beletden. vs. 3 a. Sig Herkende in den Here , Die trapswyfe fou voortgaan, in het bedwingen van hunne Sgers! tT ipmfr^ nfrmaken va» alle h»™e ventervelyke aanflag-n, die tot foiheid fouden gemaakt worden. w. 4. n En fv m hunne boosheid volhardende, vooraf met Gods toorn bedreigd ■ en daarop met merkende, metfwaregerigten befogt worden, die mèrkïnrr5 " hUnnün gehdeU onderSailg, konden aan1,1 „. bb. Saken, die, na deletter, ftln e>erV gC 0ntvan§en hebben> tei1 ^^van de Apo' ,,„a 1 $• He Handelingen der A- lT^TVm °nS ef overvloedig bcrigt. 1. Hoe dl Apoftelen alle banden van menfchelyke infettingen, tegen de lere van het Evangelie ftrydig, verfcheurden: men lefe Hand: IV: 33. het Wt&riI Hoofdft. voornamelyk vs. 51, 5ft, VIII- I enz En de eerfte Chriftenen tot de\rym£dige belydenisfe vat den Here Jefus, opwekten. Hand:XIV: 22. XVIII: 24, jU, ,6W- ïhi& • 'T™* Vatl bedreiginëen> en vervolgingen, met ver^ achting van fig werpen: met betuigingen; dat fy God meer geboorjamen wilden, dan den menfchen. Hand. IV: 19 ,q y. 29. enz. Verblydzynde, dat fy zvaerdig zvaren geagt gizveefi' om den naam van Jefus fmaadhetd te lyden. Hand; V. 40, 4I. ' • , §§• Waartoe fy nadrukkelvk wierden aangemoedigd, om dat God met hen was: Die, 1. Alle ondernemingen van (*) Ik zal maar een en ander bewys, uit de Handelingen der Jpofl bybrengen: wy dienden wel anderfins dat gehele bttk byna uittefciry- E  3+ Ontledende Verklaring- II. A. tf. /3. a. r. AA. 21-00. aa. bb. §§. ï. van hunne vyanden verdivaasde Hand. V: dï, enz. XII: 7. enz. en de Kerk onder allen tegenftand, nog meer deed bloejcn. Hand: IX: 31. 11. Die den Joden, x /« Sy«i?« toorn bedreigde Hand: XIII: 4K. j&öjw.' ƒƒ.' 4, 5. //^/v IV: i.enz. 2. En fy, na defelve niet horende, met Syne grimmigheid verfchtikte, wanneer'er ontüiggelyke gerigten, van oorlogen, bloedftortmgen, verwoeftingen, verwekt, felvs vreemde verfchynfelen, in de lugt, en op den tempelberg, gefietl Wierden; die als verfchrikkelyke voortekenen van hunnen ondergang moeiten aangemerkt worden. (*). 2. Tot fuik ene heeflyke opwekking, vonden fy ook nadrukkelyke gronden. Vs. 6-— 10. AA. 'T is feer klaar, 1. Dat wy in defe vier verfen, ene verandefingvan fprekers ontdekken : wand daar vs. 3. in 't meervoud gefproken was, en van God den Vader, en van God den Soon, in den derden perfoon, melding gefchied; daar komen hier twe perfonen Inrekende voor, in het enkelvoud, en Wel, onderfcheiden, God de Vader vs. 6. en God de Soon vs. 7. 8,9. '2. Maar dan is de vraag. 1. Hoe wy die vuandeti'nghier moeten opvatten ? dat wy of op defe wyfe begrypen konnen: dat de gelovige fprekers vs. 1 — 6. ook hier vs. 6— 10 [gelyk ook tot het einde van defen Pfalm,] de fprekers blyven, die hier de gronden opgeven, van hunne gemoedigdheid, vs. 1—6". voorge'fteld : maar die dit doen, als met de woorden van den Vader, en van den Soon, felve; om daar door, fo veel te meer, hun vertrouwen op defe twe Goddelyke Perfonen uittedrnkken; als, die van defe waarheden fig fo kranig verfekerd houden, als of fy die Uit den mond vali dele twe Perfonen felvs hoorden. Of dat wy als woorden van God den Vader, en van God den 6'oon, felvs konnen aanmerken, Die hier onmiddelyk, dit voOrftel, van Hun gelovig volk, vs. 1—6. gedaan, beveiligen; fo als die, in defen Pfalm, door den H. Geeft, aan den H. Digter, tottroofi: van f») Men tie-iner overhel voortrepïyk irèïk van myn" gewefen Amhlgedoot, den 'Here Plevier , over de Hand: der Apofi. I: Deel bl. \%. sni. die daarvan uit 'Jofephus velt ïewyzen aanhaald.  wn dm II. Psalm. tv. 6. 35 II. A. M ƒ.« n. AA. van Gods volk, in die tyden, wierden voorgefteld Doe men dit ftuk ook begrype, 't maakt in de faak gene verandering: nogtans is ons de laatlte gedagre wel de waarmmmm en dan word daarmede aangewe'fen, "dat God de Vader, en God de Soon, den inhoud van dit voorftel,' door de prediking van het Evangelie, fo duidelyk fouden laten voordragen, en, onder die prediking, 15 kragtig fouden uitvoeren, alsofly ielvs die woorden van den hemel verkondigden. 11. Dat dan, met de woorden van den Vader, en van den Soon, word voorgeteld om het gelovige Gods volk, fo veel tenadrukkelyker, van de waarheid derfelye te verfekeren. BB. 'Er worden dan tiue gronden ondeifchdden voorgedragen. m. De eerfte liet op de Zalving van den Middelaar tot Koning- en beheifi een voorjlel van God den Fader. vs. 6. 3J. Het twede liet op 't bejluit tusfihen den Vader, vs. _io ' m behclfd» uWrfid van God den Soon. vs. , „, . ■ T Het eerfte voorftel gefchied van God den Vader vs. 6. En Ik heb ge/alvd Mymn Koning: over Zién ■den berg Myner heiligheid. , Tr , *». Dat dit woorden fyn van God S^V'/T^1*^^^' 001 dat Hy Van Synen Koning, Dien Hyg^/y heelt, gnDte hier Goddci'oon is, onderfchfiden word: H lens hujslwndejyk werk is, den Soon, naden volbragten arbeid Syner hde, te verhogen aan Syne regteband. 13/3. Beichouwen wy dan. aa. De woorden van vs. 6. §• Op fig lèlven. ve V0Qr? l- So komt ons in defel- -. Onderfcheiden, a a« \ 7 js t *• De daad, van God oen Vader: Ik heb gesalvd Mynen Koning. hier allereerfi op de werkende oorfaak, met het wo^rdekeSS^ jn deu grondtekft, met het woord anti, uitge'l,y *oudm * *«< dat fyvan G°d tot iulke ambten, ingeheid waren, op dat fy, ^an een ieder Sven^ltTr ëfmTr \ E/°m een onderpand e' afeebeeld trft dP l^" H Geeft' Die do0r den w Gw»w«: adPf: • E 3  g3 Ontledende Verklaring II. A. 0. a. 2. BB. KK. 00. aa. §. i. * ft- BBB. 222- 000> aaa. BBBB. fcf*f*K. CXXXII. 19, 17. Die ook daarom de naam van il-toy?^ draagd. Dan. IX: 25, 26. die een Gefalvde betekend. 2222- En dan word, in dele £alvi"g, „,, Onderfteld, dat de Mesfias, van God den Vader, ten nutte van Syn volk, lot liet bedienen van fekere ambten, is ingefteld. 1. Welke aanftetHngwel: ten aaulien van Syne Goddelyke natuur, gefchied is, van euwigheid, wanneer Hy in den euwigen Vrede - raad, tot MddelaarSyneruitverkorene, verordineerd is geworden. Spreuk. VIII: 23. En, ten aaulien van Syne menfchelyke natuur, wanneer Hy van den Vader inde waereld gcfonden wierd; toen rustte op Hem de Geeft der ivysheid, en des verftands enz. Je/: XI; 2. Dan defe ialving word hier ter plaatfe niet bedoeld, om dat hier gefproken word, van een werk van God den Vader, omtrend Synen Soon, wanner Hy Hem, in den hemel vs. 4. heeft opgenomen, en Hem ten Koning vs. 6, aan Syne regtehand heeft gelét. 2. God de Vader heeft voornarnelyk Synen Soon, bySy-^ ne hemelvaard, tot het bekleden van heerlyke ampten, tot de toe-' pasfingderlidigheidgerigt, ingefteld, wanneer Hy Hem met eer, ?■ ■ 0000. Dit onderfteld fvnde, fal dan de falving van God den Vader, in den Mesfias, •J aaaa. Defe twe faken te kennen geven. 1. Dat God de Vader, defen Synen vSoon, by Syne verhoging, in het openbaar verklaard en voorgemeld heelt, als de Gefalvde Middelaar. 2. En Hein den H. Geeft in ene overvloedigere mate gefchonken heeft, waardoor Hy de kiagt van Syne heerlyke ambten, in Syn Kerk fou openbaar maken: welke Geeft ook, met betrekking tot den Mesfias, onder het finbeeld van faJvolie, word voorgefteld. Pf: XLV 8. jej: LXI- 1. Die, als een koftelykedie s nederdaalde, op den baard, den baard Aar om : en die nederdaalde op den foum fyner klederen.  van den II Psalm. vs. 6. 3p II. A. u i g. BB. /s/3, aa. §. t. * ff. cxyxw m3:aaa-BBBB- m*: pr- S ' 6211 °nderpaBd van 's Vaders welbehagen in r. Is van God den Vader felv* opMtIbA tt .bbbb. Dir. van aüeSynevyanden tee^ *e.H"?! in weerwil *fp,r Yf- ir, * n-» • j v tlenteaen Jouden vragen enz «fe * verhop ffifi" °d JS^^cwd' '» der joden, en Heidenen, wiêrd verkondigd! 0n- gedrnk,, d« „w^„„, iSSteSt*TlTl^ * abin den olie worf .„gedo^d/S SS^S als een S° WOtd da" de Go* -» voorgeMd, Utttf. Een Koning, «*W heeft, en^rd, ÏS^SRSSlS "Ml /S/3/3. 5 f is fèer bekend: aaa. Dat ue Here Mesfias SrhrUrt -r r- z- • AA AA. Dikwils in de H Pf Tffr l E% 0flf'ff genoemi word. i. Die Kont g der ere' ene  4Q. Ontledende Ver kl a f. i n g 31. A. tf. 0. a. a. BB. Ng. /S/3, aa. §. i. -. *. tt- r AAA. KKK. /3/3/S. aaa. AA AA. ene befittin^e (ouden gegeven worden, vs. 8. aan Wien de Koningen , en Mieters der narde, fouden onderworpen fyn. vs 10. a. Aan Wien een Koningryk word toegeëigend. Dan: PU. 14. m net welke Hy vryroagtig regeerd , fFiens heerfchappy ts op Synen Schouder, fes. IX. 6. ' „ BBBB. Hy gedraagd fig ook, als een Koning, die aan Syn volk wetten geevd. Jes. XXXIII. 22. hen, door den Hl Geeft, als de Scepter der ferkte, beftterd. P/. CA. 2. tegen hunne heilsvyanden befchermd. Pf.XLVI. a, 3.^ hen uitnemende voorregten ichenkt. iJA LXXII. 7. lJat bekende waarheden fyn , waarom wy delelve met verder nitbrei- den' bbb. In 't byfonder, moeten wy den Here Mesfias befchouwen als Koning, na den aart van dat Koningryk, dat nu, by Syne Verhoging, wierd opeerigt 1 Onder de Oude huishouding was het Koningryk meer des Vaders, nu fou de Vader dat Koningryk aan den Soon overgeven. Pf. LXXII. 1. Wanneer Hy Hern/o» (etten aan Syne regtehand. Pf. CX. l. En Hem de kroon op het hoofd Jet ten. PL XXI4 2. De aart van dit Koningryk fou ook, m enige onhandigheden, van het vorige verfchillen: De Koning fou, nkt Synen throon, in een aardfeh heilig lom, maar inden. Hemel, hebben. Jes LXVI. I. Syn Koningryk fou niet binnen de grenspalen van Kanaan, befloten fyn, maar van fee_ tot fee en van de rivier e tot aan de einden der aarde, worden uitgebreid Pf- LXXII. 8. Hy fou niet alleen heerfchen, over de Toden, maar ook over de Heidenen. Pf. XXII. 29. De Goederen van Syn Koningryk fouden niet fyn fpys of drank, maar geregtigheid, vrede, en blydfchap , door den H. Geef. Kom. XIV. 11. yyi. Wy moeten nog aanmerken. 1 Dat de Sone Gods hier voorkomt, als gefalvd ten Koning, daar Hy nogtans ook, tot andereambten, van den Vader verordineerd is geworden; dat met dat Oogmerk gefchied, om .dat het Koninglyk ambt van den .Mesfias, in die tyden, waarop  van den ii Psalm. vs. 6. 4I ii. A. k. 0. a. 2. bb. k«. /S/3, aa. 5.1. % ff.... r tt * 1 AAAl 232. defe Pfalm fier, van Heidenen en Volken, van Koningen, en Vorften, meeft beteden fou worden. 2. Ook heeft 't fyn reden, waarom de Vader niet fegd: Ik hebbe Mynen Soon gefdlvdten Koning, neen maar, Ik hebbegefalvd Mynen Koning. 1. Om te leren, dat defe Pfam gebragt moet worden, op enen tyd, waarin de Soon van L»od reeds ten Koning verhoogd was geworden. 11 En om te tonen , dat de Vader dien Koning had gefalvd, dat is niet alleen mgelteld , maar ook in 't openbaar verklaard, en bevefiimj had* ais de oorfprong van Syne Koninglyke heerfchappy. Luk XXII29. Die delen Koning onder Syne befchermingram, Die reeeren fou, naar her welbehagen, en met de goedkeuring van den Vader. Je/, uil: 10. tot troofi van Syn vok, en tot verfchnkkina' van Syne vyanden. " TT T, BBB. Dat ook de reden is, waarom Hy Myn Koning genoemd word : Die de eigene Soon des Vaders was; door de hard des Vaders alleen verhoogd, en tlu fj00^^}yU}f VOninS' bovcn Koningen uitnemend 5SS Vad£ al/° beraamd^ ooköregerenfou in den naam des Vaders • Die Synen raad fou uitvoeren f en Die de eer des Vaders, m Syne gantlè regering, fou bedoelen. HtuGHEIDd°0k nader2en0emd: «ver ZlO» J^JoTSlÏ fpreken: vanZion den berg van Gods heiligheid^ ^r<"^ hier ter is: - Na de let* LtSné £t0ÜWi w?S\wdkwoo*dee» ^"^«betekendi SJddS?^^?1'18"8' diei«, d&enjebufitcn,had omTefe %l fPnW^&hy enefterke bur§thad ^«gelegd, waarWlII: l Sen°emd Wierd' £ Sam: ® 7- 1 K% BBB. Dat F Zion  4 * Ontledende VïUKLARIIfG II A.*. 0. é a. BB. m- BB- aa. §. i. -. **. '% .. BBB. Zhrt word nader omichreven, als ren bi rg Syner heiugkrid. £, V:ïi dat David, op defen B rg Zion, (die de hoogfte berg wat van het gehele land Kanaan.) den Tabernakel had ovcrgebragt % Sam: FL t 5, \f. 2. En om. dar die'berg twe fpitfen had, op welkershooglle, het Koninglyk pileis, en op welkers laaglle, die Mor lab g 'noemd wierd, de Tempel gebouwd wierd: welke twe gieten, door Salomo, met ene voortrelTelyke brug, aanmalkanderen gevoegd wierden, waardoor fy fchenen, enen berg uit te maken. Waarom de Here 'gefegd word, tot Zion fyn vuur te hebben. Jef: XXXI: 9. alwaar den Here de gelovi&n betaaldwierden. Pf. LXV: 2. Dit Zion ii Is daarom, by de Propheten, menigmaal, als een voorbeeld aangemerkt, van de Kerk van het N. Tcftamenr. Pf. CII: 14. Jef XL1X: 14. LH: 1,7. enz dat ligtelyk, uit vele overeenkomften, fou konnen worden opgehelderd. {*) waarom fe ook, van Paulus, tegen den berg Sinaf, word overgeheld. Hebr: XIII: 18, 2,2. 2. Die een berg van Gods heiligheid kan genoemd worden, ï. Een berg, om de voortrefl'elykheid, vaftigheid, heraelfchgefindheid, uitnemende heerlykheid,. van de Kerk uit t? beelden: dit is die berg des huifes des Heren, die vaftgefleld fou worden , ep den top der bergen,, en verheven zuorden boven de heuvelen, jef. II: 2. M En een'berg van Gods heiligheid, omdat de Hére daar, niet alleen Synen throon, maar ook Synen Tempel heelt; daar van Syn'volk, ingeeft, en waarheid, word gediend; en al£0 de heiligheid', de zieraad is van Syn huis. Pf: XCIII: 5. waarom ook de leden van detèlve, heilige, en heerlyke op aarde, genoemd worden. Pf. XVI: 3.. ff. Wanneer na de Mesfias gefegd wordgefalvd te fyn over Zioii, den berg van Gods heiligheid-: So konnen wy dit wel, met betrekking, tor het eigenfyke. Zion, opvatten en f*) Lampe , GenadeverL. IIL Deel, Hoofd.fi XXVI. % 31. em Gejhlte der Bruid van Chrijius. bh k?„  van dm II. Psalm. vs. 6. 4§ tt; A. tf. fl. a. 2. BB. kj*. fl0. aa. $. i. *♦ ff... en fulks oo defe wyfe verdaan dat de Here Mesfias, alsde JU, endeErvgl So^^ I3' CDie°PZi0«' abKoning regeerde, » 5^; # 9. waar0p hier de toefpeling gefchied,) ook ah Havids tegenbeeld, op den throon van David fou fitten JerXXIII5. en, ten dien einde, na de letter, ook op defen berg, de grondt flag van Syn Koningryk fou leggen; en, door deruimere uitftortu g yan de gaven des H. Ceelles, van den Vader, als Koning! » dit Zion, onder Syn volk, in 't openbaar fou worden uitgeroepen. Ut Zion ,de volkomenheid derfchoonheid, jou Cad.blinkendevcrfcbynen pj: L: * uit Zion fou de -:vet uitgaan, pf. Mi i. en uit éfpn de Scepter der flerkle gcfinden worden. Pf. CX: 2. Mesfias aldaar Syne regering aanvaard hebbende; fou ify vooraf ais Koning, over het geeftelyke Zion, de Evangelie-kerk, heer' lenen tot aan de voleindinge der euwen. . Bvfonderduid het dm aan, noe Hy, als het ware tegenbeeld \-mMelchifedek Pf: Q Vt Ij.fraU ' en als , fou ft ten op Svien tbroln. Z,ach. p *3i üie öyne heerlykheid onder Syn volk fou opeuba- Sn'w b% ma^JT Tempel' vvordt»; eb dTkïagt van Syne verdiende, doorbyne altyddurende voorbidding by den Vader, fou openbaren : Sofag Jefajas den Here fittende' op enen bogen en verhevenen throon, en Syne fomen vervullende den tempel. Jef. Vu 1. • , ,, , . Hit.voorftel van vs. 6. dekeDo?" nadmkkelyk verband met het vorige, door het woor- den grondtekft de voorfetfel % die by de Éfe^aSSS betekend; maar dieookfeer dikwils/ in den fin vanTaafclldo, gebruikt word. Jef X: 20. XXIX: 13. enz. maar^gy &»Wt.&«; **• Behouden wy de oetekems r yan en, dan word daarmede het gelegde van vs. 4, 5- nadrukkelyk beveiligd. Die in den hemel woond fal lachen m>mm wm%mm is niet ongegrond, om dat God de Va- ï£ft H- Sf! heCfK S ^en'Koning gefalvd ïnl. Heelt Hy 6yoea bv. Sym verhoging aan. Syne regtek.nd, F a als  44 Ontledende Verklaring II. A. & n. 2. BB.. KK- /S/3, na. §. i. - **. als Koning in rt openbaar verklaard: en voorgellehi, Hy fal dan ook wel we,ren, Syne vyanden te befchamen, en te fehande te maken. 2. Maar de twede betekenis van dng is van meerder nadruk, en dienddan, tot bekragtiging van al het vorige gefegde: de gelovige onderdanen van den Mesfias, fiende alle die woelingen van de Heidenen, Volken, Koningen, enVorften, tegen den Here, en Synen Gefalvden, befchouwtn defelve met veragting. v's.i, 2; en fy verfterken fig tegen defelve in den Here. vs. 3,4, 5. als willen iy feggen: laten alle defe vervolgers op 't heftigfle woeden, en alle hunne kragten zamen fpannen, fy tullen dog met defelve niets koi nen uitvoeren, om dat de Vader felvs Synen Soon, ten Koning, heeft gefalvd, enz. n. Dit voorftel word met de woorden van God den Vader voorgedragen: Ik heb Mynen Koning gefalvd, enz. dat van een fonderlinge nadruk is, om te tonen, dat God de Vader, dit werk, fo figtbaar had uitgevoerd, als of Hy dele woorden felvs gefproken had. t> En diende allo kragtig tot trooft van Gods volk: God de Vader had, na de be* lovte aan den vaderen gedaan, Synen Soon, op ene figtbare wyfe, verhoogd, en, door de ruimere uitftorting, van gewone, en buitengewone gaven des Geeftes, openbaar gemaakt, dat Hy Synen Soon, ten Koning, in Zion, over de eerftelingen van de Kerk, had aangefteld; waaraan fo weinig kon worden getwyfeld, als of de Vader die woorden, van den Hemel felvs, gefproken had. 2. En was met enen gerigt tot befchaming- van defe woedende vyanden: door dien God de Vader, wanneer Hy tot hen fpreken fou in Synen toom enz. vs. 5. hen als dan, als met fprkende daden, fou wyfen, op die heerlyke openbaring van A'ynen Soon; waaruit fy als dan, met verfchrikkinge, fouden vernemen, dat God de Vader Synen Soon, tot Koning, had aangefteld. §5. Dit gebruiken de gelovige uk de Joden ter hunner bemoediging.. Wand had God de Va*der Synen Soon, tot Koning, gelid vd-, en verklaard Hy 16a dan ook wel middel weten, om Hem in dat Koningryk tc handhaven; Men mogt dan billyk vragen: Is dan de ihre niet te Zion ? is bun Koning niet by hen? Jer. FIH: 19. en dus konden fy billyk. VÊEp- f  van den II Psalm vs. 7. 45 . d. ft d£ Xü^ïï' Ptomla * «"S'v'cll «kenen |„ wonderen, geaivd, » 50 b Kl'K™Z ^ C«y? mametmau, heeft ontvangen. ?eb # Een fekere «, r en nh J^ï/T V00FëefteId ™rd. aa. in defe woorden, vs 7 Ik M Z'Pf Sr°"d ?M. de Movte le& §. Wy merken hier wederom 1. Op-de woorden felvs: voor,, ~ Eu daarin kom: ons  46 Ontledende Verlkaring II. A. tf. &. a. 2. BB. nn. **. aa. §. i. -. *. Ene inleiding: Ik sal verhalen van het besluit. f. Er word gefproken, «. Van het besluit. AAA. Het Hebr. woord epp chook, geevd, in fyue eerfte betekenis, te kennen, ene faak^ die vaft bepaald is, tb word het gebruikt van bet gefètte tverk, dat Pharaos aandryvtrs, over de kinderen Israëls, gedold hadden, a Boek van Mof es V: 14. Van daar word het overgebragt, om te betekenen. 1. De Goddelyke Raadsbejluiten, welke bod, van euwigheid, by lig t'dven valt bepaald heelt. Pf. XXXIH; ii. JefXLVl: 10. enz. 2. En de Goddelyke bevelen, die God aau den menlch, tot een onveranderlyk voorfchrivt vün Syne daden, gefteid heeft. 2 Bock van MofesXII: 24. XXI"II: si. XXJX: 9. enz. BBB. T naa- fte moeten wy, met onlè over letteren, denken 1. Aan de Raadsbdiuiten van God; en wel byfonder, (na onfe menfchelyke wyie van bevatting;) aan dat deel van Gods beüuiten, aangaande de wyié» hoe de uitverkorene, op ene Gode betamelyke wyte, te fahgen; en de gangen, welke de Here in Syn Heiligdom, voorel onder de dagen van het Mi T;, lbu houden, vs. ü, 9. tusfehen den Vader en den Soon gemaakt: dat anderlins de Raad des vredes. Zach: VI: 13. en bet euwige Teflament. Hebt: XIII: 20. genoemd word. 2. Maar fo als hetlüve nu reeds, in de beginfelen , was uitgevoerd, mitsdien de Soon, nu, Syne liele tot een fchuldofier geiïeld had; weshalven de Vader Hem nu ook een deel moefl geven van vele. JeJ. LUI: 12. en Hem doen beerfeben over de ■werken Syner banden. Pf. VIII: 7. welkers inhoud voorgelleïd word./1/.' CX: i.enz. Toen was de Raad des vredes tuifchen Jebovab, en den Man, Wiens naam was Spruite, wanneer Hy den Tempel des Heren lbu bouwen—en als Koning, en alsPriefler, op Synen Throon luu liiten. Zacb.VI: 13. ... Van dat ba. fluit wil de Soon verhalen. AAA- Ik  van den II Psalm vs. 7. a? 11. A. & ff. a. 2. BB. 22. ««. aa. §. r. -. f.... . He/, cp-ctr,ok, dat zoraraige vertalen van het be fluit ande de Soon verhalen. . -BBB. Daar vans-al **S ^rl'^^^' d«vvdeigentK^^L dan. 1. Vand,fen nadruk b, datbet te kennen geeSf ferffiak' die van veel gewrgt is, in enegefchikteorde veoïïn V En ft* ^SVJv/ °°d V°°r' a,S ^ Vaders" ^./. ///. 1. Dieüitlegger een uit duifend. lob. XXXIII- eé fr£e »ï • \ ' 23- AZ: 10. Wanneer HySvne Diena- Soon zri Gv; Jk heb heden u oeüenekeerb. ' worden ons hier opgegeven, * 7"'"£ Tolgende belovte w. 8. er, j. berall; ~ Op welke dt AAA. de ff*- {*) ^Plevier over de Hand: der Apofc uiBeel bi. I34.  4$ Ontledende Verklaring II. A. «. B. a. 2. BB. 33. ««. §. j. **. t- - tt AAA. ft eis: De Kere heeft tot My gesegd , Myn Soon syt Gy. tëKK. De Mesfias laat wederom voorafgaan: De Here heeft gesegd, tot My. olx*. Defe woorden fyn klaar op haarfel ven: de Here, God de Vader, de Algenoegfame, en Getrouwe Waarmaker van alle Syne belovten: Die heeft gesego tot My ; niet met een hootbare fiem geiproken, dat ongereimd is ce denken: maar, na ene menfdielyke wyfe van fpreken. De tyd is nu gekomen, in welke dit deel van Gods raad hare vervullinge ontvangen fal; even als menfchen, die malkanderen belovten doen, van Laken, die fy nu voornemens fyn uittevoeren, en te vervuilen. /3/S,3.Endan valdlner van felvs defe vraag, wanneer heeft God de Vader dit aan den Suon gefegd? of van euwigheid, wanneer defe raad genomen is? of in de volheid des tyds, wanneer defe raad is uitgevoerd? aaa. Dit fal ons de Apoftel Paulus duidelyk leren, Hein: I: 4, 5- So veel treffely ker geworden dan de Engelen, als By uitnemender naam, boven hen geërvd heeft. Wand tot wien van de Engelen heeft Hy ooit gefegd, Gy fyt Myn Soon, heden hebbe Ik U gegenereerd? Al wie defe woorden onbevooroordeeld leefd, fal moeten erkennen, dat hier de woorden van Pf H: 7. worden aangehaald; en dat die hier worden bygebragt, als een naam, waarin de Soon overtrcff lykeris, dan de Engelen. En wanneer gefegd word: dat de Soon daarin veel trefelyker GEWORDEN is, lo fpreekt 'l van felvs, dat hier gefproken word van ene voortreffelykheid, niet die de Soon reeds befat, maar die Hy, als een voorregt boven de Engelen, heeft, ontvangen. En wanneer er by gedaan word: dat Hy dien uilnemender naam beeft Geërvd, fo word die naam aangemerkt als ene ervenisfe, welke de Soon, uit kragt van het euwige tefiament des Vaders, verkregen heeft: en wanneer heeft Hy dien naam geërvd? dat blykt, uit het verband met vs. 3. Wanneer Hy gefeten is aan de regte (hand) der Majefeit tn de bcogfte (hemelen) vergeleken met het 6. vs. van onsen Piahn.  van den II Psalm, vs ?. ^ II. A. tf. /3. a. 2. BB. 22. aa. i. -. **. f.... ïrtr , . AAA. ^XK.£/3/3.aaa. Dat nog na- «ter kan worden opgemaakt, uit het gantie redenbeleid van den Apoltel, tot aan het einde v;;n dit Hoofdftuk: dat wij nu met verder uitbreiden, omdat het op ficli feiven klaar is. Voeg hier by Hebr-.F: l2. Chrifus heeft fig feiven niet verheerlykt, om Mvgeprtefer te worden maar Die tot Hem gefproken heeft, Gy Jyt Myn Soon heden heb Ik Ugegenereerd. Wat wil dit anders leggen: dan dat God de Vader, den Soon, met defen naam verheer ly kt heeft wanneer Hy tot Hem gefegd heeft: Gy fyt PnePer^ euzvrgheid) na de orden in ge ven Melchtfedek. Pf: CX: r i t. r. bbb. En dan Ipreekt het van felvs: dat de Vader dit tot den Soon gefegd heeft, wanneer Hy Hem, tot Koning, en Hogepriefter, gelalvd heeft, na de ordenmge van Melchifedek; fo als wy, bv de verklaring van vs. 6. hebben aangewefèn. En dit is niet genoeg van de uitleggeren opgemerkt, om dat wy daarin enen duidelyken Ueutel vinden , tot verklaring van delè woorden van onsen Pfalm. VVy louaen defe laak nog klarer konnen maken, wanneer wy deielve m het verband befchouwen wilden, waarin fe met het 6 8 ? n J- le{ï; d™rWy Willen fulks overlaten» tot wy aan dat betoog lallen gekomen fyn. ö j c /. , , 2 2 2' Toen heeft de Vader tot den Soon gefegd: Myn Soon syt Gy. f- i_ r i , „ etx». In delè woorden op haar feiven befchouwd, legd een kragtig bewys, voor het eu? -wige, natuurlyke Soonfchap, van den tweden Perfoon des Goddelyken VVelens. Soon fes menfchen is een menfch uit den meSL^nLSoot ook felvs een menfch; allo is de Soon van God, «dyte wyfe, God uit God, uit de lèlvsflaiidiglieid^vJdL ge. (*) Menfie ie aanmerkingen vanonfe Geleerde Kastekenaar*. G  5° Ontledende Verklaring II. A. 0. a. 2. BB. 23. **. aa. §. i. -. * ). ... AAA. 232. AAA^. gebo¬ ren, en daardoor ook God, gelyk de Vader. Dei hal ven word hier gelien, op ene ware, eigenlyk gelegde, euwige, natmirlyke, inwendige, noodfakelyke geboorte, van den tweden Perfoon uit den Eerften; niet vioejende uit de wil, maar uit de felvftandigheid des Vaders. BBBB. Na- drukkelyk legd dit in defe woorden des Vaders rot den Soon,. Myn Soon fyt Gy, of[fo als 'er eigenlyk ftaat,] Myn Soon Gy: het woordeke/jtf, word in den grondtekft niet gevonden; en dat met veel nadruk gefchied, om aan te duiden, dat de euwige geboorte van Gods Soon in geen tyd belloten is, maar als ene inblyvende werking van God den Vader, altyddurende is: en dus Gy! inU wefenlyk beftaan, waardoor aan den Soon gegeven is, het leven te hebben in Jigjelven. Joh: V: 26. waarom Hy de eigene Soon van God genoemd word. Ro/n: VIII: 32. Niet door aanneming, of ambtsbediening; niet op ene finbetldige, of overdragtige wyfe; maar in Syne perfoneli voorwelènheid, voor alle wegen, en werken Gods: waarom de Opperfte Wysheid van Sig Selven fegd. Spreuk: VIII: 22. De Here befat My 't beginfel Syns zvegs,, voor Syne zverken. bbb. Dit word nog te meer daar uit beveiligd, om dat fulks de Vader tot Hem gelegd heeft, met nitfluiting van alle andere, die Sonen Gods, op ene oneigenlyke wyfe, fouden konnen genoemd worden; weshalven Paulus, daaruit, de voortreffelykheid van den Sone Gods afleid, boven de Engelen. Hebr: I: 4, 5. (*). 000. En C*) konnen hier niet voorby, ene fwarighsid ts opperen, die tegen defe verklaring fou konnen gemaakt worden, uit 't gene wy fo even uk Hebr: I: 4, j. hebben aangemerkt: daar hebben wy gefegd: dat Hy éefenvoorlreffelyken naam lieeft geërvd, boven de Engelen; heejt Hy, dien naam geërvd, hoe kan men dan defe woorden: Gy syt Myn Soon.' met betrekking tot het euwig, en natwurlyk, Soonfchap van den tweden Perfoon, uit den Eerften, verklaren? Wj.nd dat Suonfihép, heeft Hy rr'et geërvd, maar dut beri: Hy als Godr door Syns  van den II Psalm. vs. y. 5I A. te. 0. a. 2. BB. 22. ««. aa. $. r. _. f. ... fi*««lt^ « 1 . , AAA- 222. /3/S/3. En dan word wtdt f V0,ginde ^ VS- 8> 9' aangemerkt: Ed mir L5 eni^eborc!f óoon d"s Vaders, is Hy ook all«n, met mdluiting van alle anderen, de ervgenaam des Vaders. Vad^r/^W.™ , ^ B"BB' De tlvede grond is: dat de UtN HEBBE ik U GEGENEREERD. WtK. Defe woorden «gifinnige Uitleggeren, op twëerlei wyfe opgeTat.^' tisré. !oordeHn a!s ene ^tóï om dat de V ider^^J*7 &0OT " ™d«> Vader: name yk, dan bv die rli *f" ë'gwreerd had. Het b S^lT1' £2?***' in welkehetbefluitgef^^rlTf^V^^ ^yd. durend heden is:ln namelvt f ^ fien>.°1! waardoor Hy Soon is namelyk, door geboorte uit den Vader. fl 't Ts feker £,5!' If6» « van alle regtfmnige Ür^JSg gemaakt h bben iV?!Tf ^S-** °P de"e indien deie woorden niet in hf»-N- t. . VU1UCU opgevat, worden. ' " ■ waren aangehaald ge- bbb. Dan, de voortreff-xtkeh-frivkhpgejegd ; maar kennen gegeven. "e r°lleVut voerden te C 2  5- Ontledende Verklaring II. A. N. 0. a. a. BB. 33. »». aa. §. 1. -. **.. f...." BBB. am. bbb. Dan, AAAA. Om dat. 1. Defe woorden, van Paulus. Hand: XIII: 32, 33. als ene belovte worden aangemerkt, die aan de Vaderen gefchied is, ivelke God vervuld heeft, aan ons, hunne kinderen, als Hy Jefus verwekt heeft: welk verwekken van Jefus, als Jefus, nergens anders op Oen kan, dan opfyne opwekking uit den dood. vs. 30.(*). En,, omdat diefclvde Apoltel. Hebr. ï:4, 5, en V: 5. defe lelvde woorden gebruikt, als een bewys van die voortreffelykheid, welke de Soon van God, boven de Engelen, heeft ontvangen, wanneer Hy gefeten is aan de regte [hand] der Majefeit Gods in de hoogfte [hemelen.'] fo als wy te voren hebben aangelnerkt. 2. So beeft dit andere bewogen, om defe woorden: heden hebbe ik U gegenereerd, wat nader, in derfelver betekenis , intelien : waarby ly hebben opgemerkr. 1. Dat het woord heden [o,,n, hajoom, defe dag, fo als er eigenlyk itezt,'] gene volftrekte euwigheid, maar enen bepaalden tyd, betekend, die een voorleden, en toekomende, uitfluit, en dus tegen euwigheid is overgefleld: waarom het ook nergens in de fchrivten van het O: T:, voorkomt, om de volftrekte euwigheid te.kennen te geven: en felvs, in defen felvden fin, tegen de euwigheid word overgefield. Jef. XLIII: 13. daar de iSone Gods (vs. 11.) van fig feiven getuigd: Ook eer de dagwas, majoorn^ ben ik. 11. En, wanneer de Vader fegd. Ik hebbe Ugegenereerd. Waaruit fy befluiten, dat defe woorden, gebragt wordende tot de euwigheid, louden aanlopen. *. En tegen het ware begrip van de euzvigheid; als ook tegen het ware begrip van de Goddelyke befluiten , waarin niets voorledens kan worden aangemerkt. **.. En tegen het ware begrip van ene euwige generatie, die niet behoord, tot de voorbygaande, maar tot de inblyvende werken Gods, die nimmer ophouden, BBBB. Hierom ver- (*) Het woord cLviMpr, aniflemi, dal vs. 32. gebruikt word, bete» kend eigenlyk de opwekking uit den dood. Mark: XII: 23, 2j. Luk: XVI:. 31. Joh: XI: 24-, ens. en word, van de opwekking van. den Soon uit; een dood, gehefigd, ook van onfen.felvden Schryver.. Hand: II: 24, 30., 51. JU: 26. en%..  van den II Psalm. vs. ?. ^ II. A. X. 0, a. a. BB. 22- **. aa. §. r. **. f.... ir» ^ a- B?B.' ""*' bbb- BBBB- 'verftaanfy, door dit fafe», dien tyd in welke God de Vader, Synen Soon, ten Koning heeft ge/alvd, vs. 6. in welke de Soon, door de prediking van het Evangelie, van het bejluit verhaalde, en in welke de VaderdittotdenSoon^/^^. En dan verdaan ly, door dit genereren ene openbare bekendmaking van die generatie, waar door God de Vader nadrukkelyk vertoonde, by delpwekkingvan den Here Jefus uit den dood, en Syne daarop gevolgde Heerlykheid, dat Hy den Soon gegenereerd had. ö } , j ,. „ Wat ons betreft, wv oorde¬ len , dat wy hier voorfigtig fpreken moeten. y af, moeten vallen, dat hier de Gods uit den Vader met word uitgefloten, fo dat wy die Set uit het oog moeten verliefen. i. Om dat het woord gie eren fe op ene geboorte, die altyd natuurlyk is. a Om dat dé t'w r;i„oi i r ë °T in liet lan'd Kanan wma J$££?i3 fe^SL* W* 3 ttws.-  54 Ontkdcndt VeR-KLARINO II. A. K. B. a. 2. BB. 22- §. *■ -■ **• t« *• BBB. ftKK. /3/(2/3. bbb. AAAA- KtftfN- worden hen over Israël: dat is, dat ik beden in myn Koningryk weder ben beveftigd geworden. En, in lidk «en fin, word het woord jaalad, genereren , of baren, dik wils genomen, voor ene openbaring, vanene laak: fo icgd Salomo. Spreuk: XVII: 17. Een broeder word in de benauwdheid geboren: en Hoofdft. XXVII: 1. Gyweet met ,ivat de dag fal buren. **j En dan vinden wj de ware reden, waarom in den vooriedenen tyd gefegd word: Ik hebbe U gegenereerd. Om dac de cpfianding van den Sone Gods uit den dood, waarin God de Vader defe verklaring, voor Engelen, en raenichen, deed, dat Hy Hem had gegenereerd, voor Syne falving ten Konmg, vs. 6. moed voorafgaan; waarin God de Vader defe belovte aan den Soon vervolde. Pj'. IXXXlX: 28. Ook fal Ik Hem ten eerjigeboot enen Sone feiten, ten hoog f en over de Koningen der aarde. 2. He faak dan, op defe wyie, opgevat, worden daarmede defe twe waarheden nadrukkelyk te kennen aegeven. 1. Dat God de Vader Synen Soon vaneuwipheid, als Soon, heeft gegenereerd»• waud ene faalt, dienietaanweiigis, kan ook onmogelyk geopenbaard worden, n. En dat God de Vader van delè waarheid, by de opwekking van Synen .Soon, een heerlyk getuigenis heeft gegeven. 2222- Hefe ver-' klaring Hemd ten vollen overeen. 1. Met het woord van God: daareaï verklaard Paulus Rom. I: 4. Dat Jefus Chnftuskragug lewefen is te fyn de Sone Gods, na den Geeft der hetligmakinge, uit de opftandinge der doden: foals wy dat, uit Hand. XIII: 32, 33. betoogd hebben. 2. En met de aangenomere lere v..n onle Kerk: fo als blyken kan, uit de aantekeningen van onfe Randschryvers, qp de aangehaalde plaatien, gelyk ook op Hebr. li 4., X, en V: 5. H 0 BBBB. En dan legt 'er wederom een kraptig bewvs, in delè woorden, voor Syn euwig, en Goddelyk Socnilchap:'wand die te voren leerd, dat hy de eigene Soon van God is; die beloovd, dat Hy dit by Syceopftandtris uit den dood, ten derden da«;e, tfiÖ openbaar maken, en d'ie üfip oukdadefyk öewyia, enbc-vei dgd.; die moet dan ook nood-  van Ben II. P's a r, m. vs. 7. &jj II. A. k. 0. a. 2. BB. 23. ««.' aa. §; r. -. f... ja . i j o BBB. fi/3/3. bbb. BBBB. fal-el k de natuurlyke Soon van God fyn. w.ei.K j , , , 332. En fo was dit een twede grond, van de belovte des Vaders, vs. 8,9. Wand, on daTde Vader bv de verhoging van defen Soon, bewees, teg^de ladennge der Joden, dat Hy den Soon gegenereerd had,&fo wa Hy ook alleen a s een gegenereerde des Vaders, bekwaam en wae? dig, dat alle knien fig voor Hem nederbogen. vkf'Ê ït'kf™ ? den Soon ^ïbw^dt I„ Za r ynen Soon van ««Wfhfe» teelde, ook voor den eerften oorfprong van die openbaring van den Soon, als de /ooorf, Z);e Hem raad gegeven heeft. Pf XVI: 7. Ittto^ ^ Sf W> e" % ^/vanTcldde- lyke belovte. vs. 8, 9. In dat beflint wierd ook den weg bepaald diende Here, In het laligen van Syn volk, ftond te hofj^k Zt%^C3rIi Godf bcta^elykheid overeenfiemdê, op iret welen van God gegrond, tegen welke, alle woelingen van de vyanden van Gods raad, niet konden gelukken. klaard, leggen in een keurig verband, Se^feS^ de woorden en fien, met defelve, op een en fl^&lS rpt. £>e /«/riffg van den Middelaar tfc 6. was gelegen in dé openbare verkondiging vati Denfelven, dat Hyvan den Vader ten Koning over Zion, was aangefteld, 4*^.Wj&XS2 ryk befehreyen en het volk, dat Hem daarin fou wo irtSn 2. fehreven.. dit alles is huishoudenlyk: en vermits t* £38ft beiden1 inkomende, de gronden voorfteld, waarop dén ei ch iï den Meslias tot dat Koningryk vs. 8 , 9. beruft, £ volgd W de faken vs 7. vermeld, ook op de huishouding der genade bmekkmg hebben. Nogtans fo, dut defelve wederomChet'GoS fe^V^t?^ * 'tware, in betrag ie van Gou den vaeer, en m het aar.^figte van Synen Soon, de be-  56 Ontledende Verklaring II. A. s?. &. a. 2. BB. 33- *». aa. §. i. =. betamelykheid van dit genadewerk kan ontdekken. Was dan de Soon ten Koning van den Vader geopenbaard, ingehuldigd, openbaar uitgeroepen, vs. 6. Dit fteunde op een onwiikbaar Goddelyk regt: deels op het £uwigeSoonfchap, uit den Vader, en uit Hem, gegenereerd, en daardoor hetielvde wefen met Hem deelachtig; en alfo had Hy een Goddelyk regt op de erveriisfe vs. 8, 9. Deels ook op de o« benpanné van dat Soonfchap, in de volheid des tyds, bySyne opwekking uit den dood, waardoor God de Vader bewelèn had, dat Syn Soon ook volkomen aan het Goddelyke regt had genoeg gedaan, en daardoor dit volk Syns eigendoms had verworven. Gronden, die niet tot waggelen konden gebragt worden. < 11. Defe waarheden uit den mond van den Sone Gods, Die felvs een lid van den raad des vredns was, voorgelteld, dienden kragtig, tot bemoediging, van het ware volk des Heren, tegen al het woeden van de vyanden van den Mesiias. vs. 1, 1. en om hen op te wekken, dat fy hunne banden verfcheurden, vs. 3. in die verwagting, dat Hy, Die in dm Hemel woome, fou lachen enz. - §§. Defe woorden hebben ook feer duidelyk hare vervulling, in het begin van de Evangeliekerk, gevonden. 1. Dat de Here Jefus, na Syne Goddelyke natuur, de Soon van God is, van euwigheid uit den Vader geboren, is ene waarheid, die, op andere tyden, uit het woord van God, overvloedig betoogd, en tegen de vyanden van die waarbeid verdedigd word: de Here Jefus felvs heeft fulks openlyk Job.V: ViU; enz. en felvs in Syne banden, voor den Joodfen Raad, Matt. XXVI: 63, 64. beleden. 2. Dan, daar het hier voornamelyk op aan komt, heeft de Heiland, na Syne verhoging, door den dienlt der Apoftelen, verhaal gedaan, van het befluit, waarin de Vader fulks tot Hem heeft gelegd: De Apoftel Paulus, die alle aen raad Gods verkondigde. Hand. XX: 27. predikte terjlond Chriftüs in de Synagogen, dat Hy de Sone Gods was Hand: JA: &o. En daardoor wierd vervuld, 't gene de Heiland, aan de joden voorfegd had. Job. VIII: 28. Dat de Joden, wanneer Jy Hem romen verhoogd hebben, dan verft aan Jouden, dat Hy die was. 'ï vy-elk ook God de Vader kragtig, by Syne opftandmge uit den  van den II Psalm. vs. 8. ^ ' II. A K #. a. 2. BB. 33. ««. aa. §§. « beeft. Rom. i: 4. io als wy te voren, uit Hand. XIII: oa. /: a k V5. betoogd hebben. ; *» o» • v . . . W . : ' bb. Op defe gronden fteunde de èelovte des Vaders aan den Soon, in dat befluit gedaan, vs. 8, 9. c _ rr §• Waarin God de Vader aan &ynen 6oon1 beloovd. 1. Het regt op vele Volkeren, die Hem, •p Synen ei/cb, van den Vader fullen worden toegebragt vs 8 tt. ». 2. en als Pr ie/Ier, fou fitten op Synen tbroon, en de raad des Vredes, aangaande den geefteJykea Tempelbouw, tus- fche&  van den II Psalm vs. 8. ^ II. a. k. 0. i a. bb. 22. ««. bb. $. i. - * + AAA Ar a, den Soon fin}™' Z%^*?B-&**- ^ Soon van den Vader 3M3, A,sdmlóu dê eifchen dan. i. Gele^n k- in .. * Welk w„d= «cnenken dat h/S^*] ook die Uitverkorenen in ei^dom b., 3 1 Hy dan des Vaders, de Soon volkmnnnTi >f Mn Weike" ei£'!l vangdHydWkK Voldaai': en daardoor ont- derf uitW^d^^^S^' V3nden Vfen eifch doed de Soon t r>OQio • 0/300. De- Hy, als de 3S^M££?i5 W7 ^'V TWé< den Vader begeerd dat iZ\ Z Vaders reêtehand, van bragten arbeidI Svner fiell n verworven loon, op den vo*S ^^S^%^f^f^' f0 al* wy ^arvan Gods Soon ene ftemme ^J^^&%f^£ van Deels ook, in Svne Knegten e S ^ebr XII: Za. a. Geelt vervrymoedigde,f2'e vekr t^"*** fy d°°r denR ment des Vaders, én de! betow-H °m' °P het tefta' de toebrenging van 'st^n^ctrTl^ ^ S^ den Vader gelovig afteHreken \v?P '/ Synen naam> van UnuB; u fiS^Ë* M*7.^?^ een oorbeeld. £/«* «g,** ai*; k bld- 0 G^-' Koning den Soon fegd: ^ van ^BS* de Vader tot jg ^an llët daarin opgefloten. 3 i. Dat  6o Ontledende Verklaring II. A. K. 0. a. 2. BB. 32- ««. bb. §. i. •=. *. f. .• AAA. . 000. bbb. i. Dat God de Vaderde eerfte oorfprong is van het ganfche genadewerk, Dieaanden Soondenvoorflag doed en aan Hem vryheid geevd, om, aan Synen eifch voldaan hebbende, wederom te vorderen: weshalven de Soon den Vader dankt, dat Hy Hem dien raad gegeven had. Pf: XVI: 7. 2. Dat de Soon dan ook, met de wil, en goedkeuring van den Vader, dat Volk Syns eürendoms ontvangd, en hetfelve, onder de befcherming van den Vader, aan Wiens regtehand Hy fit, regeerd. Pf: CX: i, 2, 3. 000. De belovte des Vaders, hier op gegrond, is: Ik sal geven de Heidenen [tot] U ervdeel. aaa. Wy merken onderfcheiden , AAAA. Op de daad des Vaders: Ik sal geven de Heioenen. NNKK. De perfonen hier vermeld, fyn de Heidenen. 0000. Wy hebben, aaaa. Byde verklaring van vs. 1. opgemerkt, dat door het woord '•u, gooii, datwy hiervinden, in onderfcheiding van een ander woord c^K, torn, gemeenlyk door Folk vertaald, alle Volkeren van denaardbodem, buiten en behalven de Joden, in de H. Schrift verdaan worden. 1 Boek van Mof: XLIX: 10. Pf: CXLVH: 19, 20. bbbb. Alle die Volkeren heeft ook de Godfpraak hier op 't oog. De bekende waereld was, ter dier tyd, in Joden, en Heidenen, onderfcheiden: de Heidenen, eertyds van Gods verbond, gemeenfchap en Volk afgefcheiden, en, omdat het hen niet goed dagt, Godin erkentenis te houden, ook overgegeven in enen verkeerden fin; fchoon, in fpraak, en feden, grotelyks onderfcheiden; waren alle van de kennisfe van den waren God vervreemd, en dienden den Afgoden: afgebeeld door den verlorenen Soon. Luc. XV\ die, onder den tyd der belovte, uit fyn 's vaders huis, de ware Kerk, uitging, en fig met iwynendraf verfadigde. 0000. Wanneer nu defe Volkeren hier inkomen, als het ervdeel van den Soon van Goi  van den II Psalm vs. 8, - tfr, II. A. N. fl. a. 2. BB. 23- ««. bb. §. t. - f.... AAA. N<*tt, /3/3/3. aaa. AAAA. KXXtf. 0000. God , fal de vraag fyn: of wy dan alle die Heidenen, en Volkeren, fonder uitfondering , in 'tgemeen; dan of wy alleen, de uitverkorenen, onder de Volkeren, verdaan moeten? Wat ons betreft, i. 't Is feker, dat de uitverkorene Gods, van euwigheid, van den Vader aan den Soon gegeven, inden volden nadruk, ah het ervdeel van Gods Soon, konnen aangemerkt worden: defe fyn, die door het bloed des Lams, Gode gekogt fyn, uit allen gejlagte, en tale, en volke, en natie. Open: V: 9. Die voor den 'tbr00n Gods ftonden. Open: VIL 9. 2. Nogtans fchynd 't my toe, dat de eerlle opvatting hier voornamelyk word bedoeld. 1. Om dat het woord, van Heidenen, hier fonder enige bepaling voorkomt. 11. Om dat alles onder de voeten van den Meslias moed; gefet worden. Pp. VIII: 7. ui. En om dat er ook vyanden van den Mesfias onder begrepen fyn, die in /lukken /uilen ge/lagen worden, vs. 9. 't Is waar de Meslias komt vs. 6. voor, als gefalvd over Zion, den berg van Gods heiligheid, en dus over de Kerk; dan die Kerk moed: de Mesfias ook uit de Heidenen, vergaderen , onder de Heidenen planten enz: Waar toe ook alle Heidenen aan Hem dienftbaar moeiten gemaakt worden. 3322- En ten dien einde fou- fe de Vader aan Hem geven. etxct». In dit geven, liggen volgende faken opgeQoten. 1. Dat de Heidenen het eigendom van God den Vader waren, als hun God, eq Heer: fo uit kragt van Schepping, en onderhouding; als ook, uit kragt van Syn vrymagtig Oppergebied; aan het welk de Heidenen onderworpen iyn, en waarin Hy met hun doen kan, na Syn welbehagen, gelyk een pottebakker met fyn leem, om daar uit, een vat ter ere, of ter onere, te bereiden. 2. Dat de Vader die Heidenen, na Syn vrye welbehagen, aan den Soon heeft overgegeven, waarvan de Soon kon leggen : Sy waren Uwe, en Gy hebtfe My gegeven : gelyk fo de Here jefus van Syne Difcipulen feide. Joh: XVII: 6. 3. üatfe de Vader, als ene voortreffelijke givte, aan den Soon geichonken heelt, waarmede de Vader Syne licvde, tot den Soon, fonuerling heeft betoond; wcshalven fig ook de H 3 Soon  62 Ontledende Verklaring Tl A. tf. fl. a. 2. BB. 33. ««. bb. §. r. r. *. f.... AAA. tf&K BBB- aaa. AAAA. 2223- Soon daarin met blydfchap beroemd. BBBB. Dit gewe» van den Vader, aan den Soon, heeft verfcheidene trappen: fó als dat gefchied is, van euwigheid; en in der tyd, om fig dat volk te verwerven, en om hetfelve te aanvaarden waarmede wy ons tikt. ophouden, 't Blykt klaar, wanneer de Vader fegd, in den toekomenden tyd: Ik sal se geven, dat hier gefien word, op de dadelyke toebrenging, waarin de Vader alle die volkeren, aan den Soon, fou onderwerpen, door alle de tydeh der Kerke heen, tot aan de voleindinge der euwen. BBBB. Het einde waartoe, word nader uitgedrukt, tot U ervdeel. Een ervdeel is fuik een goed, dat, aan enen anderen, by uiterften wille, gemaakt word, om het, als fyn eigendom, te befrten, welke ervmaking, door den dood des tefiamentmakers, word vaftgemaakt; fo als er Paulus van fpreekt. Hebr. IX: 16, 17. 333 \ En dan leid ons dit woord op, tot ene erveniffè, welke de Vader, aan den Soon, van euwigheid, in den raad des vredes, verfproken heeft: wanneer Hy Hem, tot een Ei vgenaarn ven alles, heeft aangefteld. Hebr. 1: a: bylonder ook over de Heidenen, die daarom de fieriyke erveniffe van de hijeifcharen der Heidenen genoemd word. Jer. 111: 19. op dat de Soon fig daaruit een Koningryk futi vergaderen, dat de Vader Hem beeft verordineerd. Luk. XXII: 29. Wel» ke ervmaking de Soon, door Synen dood, moeft beveiligen. bbb. De Soon, door Synen dood, die ervmaking beveiligd hebbende, ontvangd dan ook, by Syne falving vs. 6, dit ervdeel, als Syn eigen goed, dat Hy aanvaard, voor het welke Hy forgd. enz. Dat wy nogtans,' wat meer onderfcheiden, begrypen moeten. 1. Op alle Heidenen, en Volkeren, in't gemeen, heeft Hy een ervregt, als Soon van God: want is Hy de Soon des Vaders, dan is Hy ook de Ervgcnaam des Vaders. Hebr. I: 2. II: 8. Hy is een Ervgenaam geboien, en bedt daarom alk Natiën. Pf LXXXII: 8. En dat Ervregt behoud Hy  van den II. Psalm. vs. g. $3 II. A. . 0. a. 2. BB. 22. aa. bb. §. i. =. * f.... AAA . . KKtf. 000. bbb. Hy, fo lange Hy Soon is dat is tot in euwigheid : daar andere Koningen wel eens van' hun ervregt worden beroovd, en hun ervdeel aan anderemoeten inruimen; daar fal dit Koningryk van den Mesfias in euwigheid met worden verftoord, en genen anderen Volke overgelaten worden. Dan: II: 44. Syne heerfchappy is ene uzmge heerfchappy, die niet vergaan fal, en Syn Koningryk fal met verdorven-worden. Dan: VII: 14. 2. Maar op de uitverkorene gelovigen heeft Hy een byfonder ervregt, uit krait van den euwigcn Vrederaad, waarin de Vader, aan den Soon by teltament, dat Volk Syns eigendoms heeft gemaakt, welk testament Hy, met Synen dood, moeit beveiligen, waarin de Soon fig, als het Volk van Syn lult, en welbehagen, verblyd, en verhïftigd: de fnoeren Syn My in Ucvelyke plaatfen gevallen, ia enejchone ervenis/e is My geworden. Pf: XVI: 6. 222. Ja defe belovte rles Vaders breid fig noxr verder tut, in de volgende woorden: en [tot] uwe besittincJ de einden der aarde. ma.». In de woorden op haarfelven, word aaa. Door de Spreekwyfe van einden der aarde, 3 j- r, , . , AAAA. Dan eens verdaan, die menfchen, die de einden der aarde bewonen; fo komtfe voor fes: ALV: 22. Als er vermaand word Wend u na my toe, en word behouden, alk gy einden der aarde: dan eens, die landen die de uiterfte boorden, en fomen, van de bewoonde aarde tot m derfelver argelegenfie geiweften, uitmaken; foo fegd God de Vader, tot den Mes,m. >: XLIX: 6. Ik heb u ook ïe7eVen tejijigtder Hetaenen, om Myn heil te Jyn. tot aan bet emae der BBBB. Hier ter plaatfe ruige de woorden vertaald: tot Uwe beftT^ h^TZ lands, en dan verdaan fy door het land, het land Kan an; dan menen ly dat hier ene belovte van den Vader, aan den Soon gelchied, dat alle du dammen Maéls, tot Hem den Here S iias  é4 Ontledende Verlkaring II A K, B. a. 2. BB. 23- *<*>■ bb. §. i. S. *. t-•• AAA- , < * Xj aaa. BBBB. KKKK- lias, lullen bekeerd,, en Hem ren eigendom afgefonderd worden: waartoe fy de belovS brengen, Jes: XLIIh7. Ik Jdlfeggen tot het Noorden, geev. Z> toi let lilden, houd met te ruggej ^eng Myne So^n verre- en Myne Dogters van het einde der aarde Dan, behaiven dat defe woorden meer het oog fchijnen te hebben, op de beker"navan de Heidenen, die in de Kerk fouden geboren worde^ën dus hier niets bewyfen; fo blykt klaar, dat God de Vade in defe woorden, de belovte doed, aan den Soon, dat Hy aan Hem, met verwerping van de Joden, de Heidenen, tot da gemeenfchap van de Kerk, fou vergaderen.^ ^ fe woorden insgelyks met betrekking op de Heidenen En om da7 te voren,&van de Heidenen gefproken was, en daar onder, ,li 'Volkeren der aarde begrepen wierden die, ter dier tyd den bekenden aardbodem bewoonden; fo fouden wy gevoeglykft, door dTetden der aarde [de Spreekwyfe, in de twede betekenis opgevat,] verdaan konnen, die Landen die van de Heide5Sn bewoond, tot in derfelver afgeiegenfte geweften; nnk die ter dier tyd, nog onbeken.1 waren, maar, naderhand, ftonden'ontdelteUrden, tot aan het uiterfte der aarde, en tot SSriX^ï-****14' mnnw de Here fou Jenden tot de %£eT[mi] Tharju, Pul, enLud, deboogchutters [na] PuïfeTjaLi, tot Je vergelegene Eilanden die g»f0<«% treboord, en Syne heerlykheid met gefien hebben Jes. LXFI. 19. geaoora, y ^ D^ ^ d£ Vader aan den Soon üeven TOT SYNE BESITTINGR. o i ■ geven 101 AA AA. Men heeft ene Saak m Svne befittinge, wanneer men defelve, als fyn eigen, geniet, en Kikt En dan gefchied de belovte van God den Vader, aan tenSoon , dat Hy ook de landen der Heidenen in eigendom fal bèta, tót aan derfelver uiterfte grenfen, om in defelve Syne Kerke te olanten, en uittebreiden. xe te pwiuc , BBBB. Dat fal voornamelyk ge- fehieden in 't laatfte der dagen. 1. Te voren waren die landen, van Verfoeijelyke Afgodendienaars, bewoond; daar de wilde die-  van den II. Psalm. vs. 8. 6II. A. x. fl. a. 2. BB. aa. x*. bb. §. i. =. •. f... AAA. „ . , , , 222. *<**. bbb. BBBB ren der woeftetne nederlagen, de huifen vervuld waren met fchrikkehke f i/tfr'WiV^*>^Awyê« monden, en de Duivelen hup. pelden. fef. XIII: 21. 2. En die landen lullen aan den Mesfias onderworpen worden: Morenland fal fig haaflen, fwe handen tot God uitte/lrekken. Pf LXFIII: 3^ De IIer\{% tot Roti5 7Z%gTPJe aardefy'f-^ Here fal één Jyn, enSynnaam tl'J f 9' fn ïïen 61 fe^en: deKoningryken der waereld fyn geworden onjes Heren, en Synes Chrifus: en Hy fal als Koning beerfchen, tn alle euwigheid. Üpenb. XI: 15. nnV .„ ,, , , , , 0013. Dit voorfiel moet ook betrekkelyk gemaaakt worden, tot de eerfte woorden van dit 8 vs. dat vereifeht de aart van de ontleedtekenen. Dan moeten ie dus worden opgevat: Eifch van my, en ik Jdl geven, ÏIaZ f'TgP o anten der aarde- En dan dit verband aanduiden, dac de Here Mesfias fal blyven vorderen, aan 's Vaders regtehand, dat Hy ook die einden der aarde, na den afloop teutte hl? 2 ?f df inh°Ud T Svnen raad' in eiSe"dom beiitte. Die altyd Uevd, om — te bidden. Hebr. VII: 25 den op defe wyfe verklaard, BBB' De W00r" wy dan de reden waarom de Heidenen, aan den So^*£«5! deel maar de einden der aarde, aan Hem ter befittingl, fouden gegeven worden: om dat de Heidenen, de menlchen* byfonder de uitverkorene onder hun, aan den Soon, uit kragt van het eu. wige teftament, door Synen dood beveiligd, tohnTerVentfe fouden gegeven; maar de einden der aarde, de landen van die volkeren ook van den Soon fouden befeten 'worden, om daterv! deel, in delelve, intelamelen. v de Vader dit ervdeel, dele befittinge, aan den Soon fchenkenU dan wierd noodfakelyk vereifcfit, dat de Soon fulks van S Va üveijchte en dus met Syne hogepriefterlyke voorbiddingen in den Hemel, tusfchen beidekwame; waarin Hy den loo van Sv neu arbeid invorderde; en de Vader Hem, na het Goddelyke 1 regt,  66 . Ontledende Verklaring II. A. tf./3. a. 2. BB. 33. ««. bb. §. f. * *.f... BBB 33*. regt Synen billyken eifch toeftemde. En dan fien wy ene volmaakte overeenflemming tu?fchen den Vader, en den Soon, ook in dehuishouding der genade. ♦.. En dit ligd in een keurig verban:! met het vorige 7. vs. Had de Vader, Synen Soon , by Syne verwekking uk den dood, geopenbaard Syn Soon te fyn, fo moeft dan ook de Vader, aan Hein, als Syn Soon, en Ervgenaam, die aan het Goddelyke regt volkomen had genoeg gedaan, een deel geven van velen, en den magtigsn, ah enen roov, delen. Jef. LUI: 12. ff. Dit voorftel diende kragtig, tot bemoediging van de gelovigen, in dien tyd, waarop defe Pfalm liet: daar fy, uit den mond van hun verheerlykt Hoofd, ene verklaring van den raad Gods ontvangen; na welkers inhoud, de Soon, de belangens van Syne Kerk, by den Vader, fou waarnemen, Dienae Vader altyd boord. Joh. XI: 42. en waarop fy vaften ftaat konnen maken, dat al wat fy van den Vader fouden bidden in Syn naam, Hy hen dat geven fou. Joh. XVI.-23. **. En de vervulling van defe Godfpraak wyfd ons de Apoftel Paulus duidelyk aan. Hebr. V: 5. wanneer hy fegd: dat Chri/lus fig feiven niet verheerlykt heeft, om Hogepriefler te fyn , maar die tot Hem gefproken heeft: Gy'fyt Myn Soon, heden heb Ik Ugegenereerd: daar Hem de Vader het regt gav, om te eifchen. En waarop Hy ook de Heidenen Hem ten ervdeel, heeft gefchonken, die voor defen Here, als de Ervgenaam van alles, wierden ingefameld. Hebr.I: 2. So als ons de Handelingen der Apoftelen overvloedig verklaren : men doe hier by, Rom. XV: 16. Gal. IIP. 14. Ttt. II. i\. Dat van geflagte tot geflagte, word voortgeplant, tot de volheid der Heidenen fal ingegaan fyn. Rom. XI: 25 _ 11. Over defen fal de Soon «• & regeren in regtmatigheid. vs. 9. Gy fuldfe weiden met enen yferen Scepter: als het vat van een pttebakker, fuld Gy fe in ft ukken flaan. _. Wanneer wy aanmerken, dat' de Heidenen aan den Soon tot een ervdeel fullen worden ge.-  van den II Psalm. vt. 9. $T «ulktód^^^^^ Hem »™ euwigheid, m het tetfament der genade, als het volk Svns eiaen- fenS°kZ' datHyd«>rfyn blóed en dood aïïeen fosï Han i! ' 1 vT.yk°Pen' en vervolgens ook verloffen, vt. 'Lr gryPr" Wy hgr' dat de woorde» van vs. 9. geenllns ten acrv van die Heidenen gengt. Sou dan de regering van d*n Meslus ten doe hebben, om alle die Heidenen te verderiif? en k oSomfniS ^ gemide? d3t in geen gefondVSLL 5 opKomen. dcrhalvcn moet, ten minden, een deel, ten o-oeden vanzon,raige verklaard worde die'ond^1^. m ïftoS fol,de? ^^r'ï" WOrden' En dan d-£» nend Veldhee ^J°°rden gepeeld word, op een overwinI i r ■? die een en ander volk aan lig onderworpen hebbende den fuiken, die hem hulde doen, in lievde vo?r fvne onderdanen aanneemd, en onder fyne veribiE^n^fcK Sb&k2^fiVrrtó^' direV", vo^rfyneoppe nf5t « DUKken, en lig aan hem te onderwerpen, te onderbrenwd en yerdervd: even 1b lbu de Mesiias met defe Heidenen ïïf over wonnene vyanden, handelen; den nedrigen, die*Z'aan Svni heerfchappy wilden onderwerpen, fou Hy feinen ên vSdÏJ maar den halftarrigen en üouten/fou Hy vSeren^ ' fien de twe delen van vs. 9. =- °P ^ mè ftukken' ken: * Waarin wy opmer* de regtmatige regering des Soons, ov,r degoeA ■ Gvsm ï SÉ? DEN MET ENEN YSEREN SCEETEll. f " ' Ü»WS»M' die van den Afafc, f„» verrigt worfen> ^J|r 1 2 KKK, Het  6Z Ontledende Ves.klab.in» II. A. K. 0. a. 2. BB. 33- **• bb. §. n. =. K f. AAA. KKtt. Het grondw: Cjnn, teroo- gneem. 1. word billyk afgeleid, vaneen wortelwoord rm, raa* 'gnaab, dat -weiden betekend, en van het herderlyk werk van een fehaapherder, omtrend fyne fchapen, ontleend is: hierom hebben 't de Griekfcheovericttersniet alleen, maar ook Johannes in fyne Openbaringen, driemaal, Openb. II: 27. XII: 5. XIX: 15. door weiden vertaald. 2. Onfe overiètteren hebben 't door verpletteren overgefet: vvaarfchynelyk, omdat 't, met enen sferen /iepter, word zamengevoegd, dat hen tot die gedagten gebragt heeft, dat 't ene ftraffe daad moet betekenen; te meer, omdat in 't vervolg, van een in ftukken flaan word gefproken : en dan hebben ly het woord, van ene andere wortel yjn, raagnang. willen afleiden, dit verbreken, verpletteren, betekend. 333. Om redenen ftraksbygebragt, vatten wy het woord lievft, in de eerfte betekenis, voor weiden. xxx. Hier fyn dan Heidenen, ps. 8. defulke, die van den Vader ten ervdeel, aan den Soon, gegeven fyn, welken Hy, door Synlyden, en dood, ten eigendom hadgekogt, en verworven, en welke Hy aan Sig fou onderwerpen. , , , 8/30. Al dat werk, dat tot dat onderwerpen behoord, word een weiden genoemd. aaa. Dan AA AA. Komen.. 1. De uitverkorene uit de Heidenen voor, als fchapen, die nog buiten de fchaapskooje omfwerven, en die nog moeiten toegebragt worden. 1 Petr. F: 1, 2. De Soon van God, als Koning verhoogd, vs. 6. is de Herder, Die menigmaal met defen naam word benoemd. Pf. XXIII: 1. Ezecb. XXXIV: 23.. enz. om te betekenen, dat Syne regering, over dit volk Syns eigendoms, altoos, fagt, en goedertieren, fyn fou; vermits ene herderlykeregering terftond een fagt denkbeeld verwekt; weshalven ook de Koningen, oudstyds, herders genoemd wierden, om dat hunne regering over de onderdanen fagt fyn moet. -^g-g £n dan verffaan wy door dit weiden, al dat werk, da: de Soon van God,  •éan den II Psalm. vs. ff. II. A. K. fl. a. 2. BB. 22. **. bb. §. n. * f... te Koning, verri^l ^ BBBB.aIsdeverheerlyk- uitverkorenen uit de Heidenen, by den aanvangende genadé tot Syne fchaapskoaje te vergaderen: door hen regt te ontdekken • m ware boetvaardigheidbrengen; tot geloovf 5 teÊSïï' wo^IeionS001 *' T *y»« =JB namelyk om de kudde Syner erveniiTe, by ^£^2^ de genade, goedertieren te leiden: door hen ene goede w ide te befchikken en hunne Reien daarmede te verkwikken. Pf' XX/ll 2 3. door hen , als de Son van verdrukkinge heet fchynd, ene verberging te verforgen doorhen, tegenroovfieke dwaaCften te bewaken; hen op 't fpoor dergeregugheid te geleiden;genz „n„ a~ c bbb. Dit beloovd de Vader . • Het middel, waardoor de .Soon fulks fn.t vemgten, was, met enen yseren Scepter NKK. Wy horen hier gewagen «<*<*. Van enen Scepter tó, betekend £ eigenlyk ene SifM^S YYTTi. * \Pl r/rj v die ecn herder, a s een //«u P/filïnitli1'^:^? «* eenkrygsnun, als 4^" bbb. Defe drie betekenisfen ^ Scep>  f$ Ontledende Verklarin© II. A. /S. a. 2. SB- 33- «*. bb. §. n. =. *. f... BBB. WHK. **«. bbb. AAAA. .Scepter genoemd word, daar gene Scepters van ylèr gemaakt worden. Derha! ven komen de twe laatfte opvattingen meer in aanmerking: als die van een herdersfav, die oudstyds wel van houd was, maar die met ylèr beflagen wierd; of van emjpiefe, of pyl, die ook wel van hout gemaakt wierd, maar die enen fpitfen yferen punt had, om te konnen doorwonden. BBBB. Dan komt de ftieffias, de verheerlykte Koning, NftKK. Hier voor in een tweérly werk, dat Hy, ter onderwerping van de uitverkore Heidenen, fou verrigten. i. Wanneer Hyals een overwinnend Veldheer, fou voorttrekken in Syne kragt: Wiens fyten Jcherp jyn, [waardoor'] volken onder Hem fouden vallen; die [treffen] Jouden tn 't hart van 's Konings vyanden. PJ'. XLV: 5, 6. om hen, door ware boetvaardigheid, te verbryfelen, dat fy, met verwonde harten, voor Hem mogten invallen, en Hem, oodmoedig, om genade fmeken. 2. En hen, aan lig onderdanig gemaakt hebbende, nu voortaan, met den doklievlykeid, fou leiden , en allerlei voorfpoed, onder Syne herdeilyke opfigt, beichikken. 3333- En dan is die fpies, of herdersftav, een finbeeld van het woord Gods, fat levendigis, enkragtig, en fcberpfnydender dan enig twefnydend/waard. Hebr. IV: 12. dat uit Synen mond, als een twe/ny dende Jcherp lwaard, uitgaat. Openb. I: io. XIX: 15. vooral, wanneer het door den arm des Heren, Jef. LUI: i.beftierd word. En waarom fou men ook daardoor niet de verdrukkingen, tegenIpoeden, verdaan kunnen ? die een sferen oven, 5 Boek van Mof. IV: 20. een yj'erenjok, 5 Boek van Mof. XXVIII: 48. genoemd worden. /S/3/3. Dit is van yser. aaa. Het yfer is een van de geringde metalen, dat hard is in fyn natuur, en met welke men het groottte geweld kan gebruiken. ^ b & bbb. En duid dan aan, die kragt,  van den II Psalm, vs 9. 7l n. A. x. 0. a. £ BB. 3n. ««. bb. 5. i£ ~ *. f. iétawj j ■, . •• BBB- tfNK. bbb. krast, die het woord onder de inwerkende genade van den Geeft heeft mn teS weïoën6 T" f M " te ? all6n «dier S oer te werpen, het hart, met de Goddelyke bedreidn vergeleken word. 'jerem: XXIII- 00 Pn dat fel,e doen ook de verdrukkingen aan die genen, die 4,^ van Mesfias weide gewoon fynf die daardoor^ tothun befte getugmgd, vernederd, heiliger, bM^^,1^^ Scepter fou Gods Soon de HeSSef IZnlïZ woord Syns Komngryks, door Syrië Ryksgefanten onder Sn fnn ¥£l£**gi datalseenVapentui vTor fffiSS ênf^V^I^ d£ t£genhfden ten werregering ook fyn * Jgffig tibakker, süld gvse in stukken slaan. p°t* AAA. Letten wy een pottebakker: 1 ****** °p een vat van SgCrk/' d3t Va" ^ waerde fe^^^^ figfèlven heeft, en daarom ligt kan verbroken worden ê hierin als een ficbeeld van alle Volkeren, en H^b^lS Heren ? 7 DatUUrlvken ^4-ng, doo "de hand d s' Heren als de opperde pottebakker, ZZ>- n u;t her ftnf der aarde fyn geformeerd, die feggen moeten,£ f &y fyt onje pottebakker. Jes: LXIF' 8 Fn ' een geringe waerde; die den t^hL^ÏZ*^^* fe km ömJM bossen, welker grond/lag in IF: 19.  *r2 Ontledende Verklaring 31 A. K. 0. a. fl. BB. 33. «». bb. §. H. =. *. t- - i L AAA. 19- met welke de H*re doen kan, als een pottebakket met fyn leem. 2. En die in hun fedelyk beftaan belchouwd, hier inkomen, als verdorvene vaten, die, wegens de hardigheid van hun onbekeerlyk hart, üg tegen den Here verfetten, en daardoor vaten ter oneer e. s,Jtm. II: 20. vaten des toorns Jyn, tot het verderv toebereid. Rom. IX: 23. 222. Waarom hen de Here lal in stukken slaan. tt , , ..„. Het grondwoord f£3, naapbats, betekend ene geweldige en gantfeiyke verbreking van een laak, waardoor derfelver delen van een gelcheiden vyorden, en fodanig verftroojt, datfe niet weder tot malkauderen konnen gebrast worden. , . _, . c * & 0/3 f3. Sodanig fal de Sone Gods, de Heidenen, die Hem en Syn volk vyandig waren, in /lukken Jlaan. . , ' aar. Dit gefchied, 1. Wel eigenlyk door den tydelyken dood, in de icheiding van fiel en lichaam, gelegen, waarby het lichaam tot de aarde wederkeerd, uit welke hetjelve genomen is. 1 Boek van MoJ.iU: 19. En dit doet ook de Soon van God, als een Goddelyk lerloon, van Wien het den menfchen gej'et is, eenmaal te Jlerven. Hebr. IX' 27 2. Dan defe tydelyke dood [offchoon het lichaam ook daarby in nukkan gebroken word, en dit ook het einde is van alle verdervende gerigten van God, hier op aarde,] word hier niet reo-elre;s. 2. Derhalven is 't feer wel door Nu dan, tenvyldefe dingen alfo fyn: terwyl de Vader den Soon ten Koning heeft gejalvd; den Soon als den Soon Syner lievde, in 't openbaar heeft verklaard; Hem tot een Ervgenaam van alles heeft aan gefield; de gantje regering aan Hem heeft opgedragen; fo raden wy u, tot u felvs behoudenis, handel toch verftandigj gy luid met al u tegenftand niet anders konnen uitrigten, dan de verfen tegen den prikkel agter uit te daan. En dan duid 't aan, dat de fprekers, met een bewogen gemoed, over defe Koningen fyn aangedaan, en hen, biddende, vermanen, fy wdlen lig aan defen Koning der ere onderwerpen. 11. De fprekers wenden fig dan tot de Koningen, en fpreken hen , in den tweden perfoon, aan, met het woordeken Gy, dat in den grondtekft ftaat uitgedrukt; waarmede fy dan hunne onverfchrokkene vrymoedigheid te kennen geven, mee welke fy die doorlugtige peribnenonder de ogen durven fien. §§. De vermaning is: Gy Koningen handel verstandig. 1. De Geeft der voorfegging had hen geleerd, dat de Koningen felvs fig aan den Mesfias onderwerpen fouden: Dat de Koningen van Tharfts, en de Eilanden gejebsnken fulfen aanbrengen: De Koningen van Scheba, en Seba, vereringenfullen toevoeren. Ja alle Koningen fg voor Hem fullen nederbuigen. PJ. LXXH: 10. Dat Koningen hunne voedferheren fyn fullen, en hunne Vorjlinnen, derjelver foogvrou ■ zven: enz. Jef. XL1X: 23. u. Op defen grond -. Spreken fy de Koningen aan. *. Wy hebben, by de verklaring van vs. z. gefien, dat daar, door die Koningen, de Koningen der Heidenen, voornamelyk, moeiten ver. ftaan worden, om dat fy daar, Koningen der aarde, genoemd worden: en die fölvde Koningen * denken wy, worden hier aangelproken. K 3 «* De-  78 Ontledende Verklaring II. A. 3. et. a. 1. AA. kk. x*. aa. §§. 11. -. **. Defe Koningen komen hier dan in, als vyandige Koningen, om dat fy fig tegen den Here, en Synen Gefalvden, opwierpen. Die fig onderling verenigden , waarom Sy, in 't meervoud , worden aangefproReu; en alle hunne magt zamenfpanden, om het Koningryk van den Mesfias te onderdrukken; fo als wy daar gefien hebben. Dese worden vermaand Handel verstandig. . *. Het grondw: 73f# faakal, (in die buiging, waarin het hier voorkomt} (*) geevd , in fyn vollen nadruk, te kennen: mer een ryp oordeel, niet alleen een faak overleggen, maar ook uitvoeren, en daardellen; en vermits fulke faken, die met een ryp oordeel word< n in 't werk gedeld, doorgaans ook wel gelukken, en haar voorgeftelde einde' bereiken, fo word het woord ook, voor vcorjpoedig Jyn, gebefigd. Jer: XXUL 5- (O- **. Wanneer dan f. De Koningen vermaand worden om verjlandig tt handelen. .. So word ben onder het oog gebragt; 1. Darfy. ï. Onverftandig gehandeld hadden, door lig te verfetten tegen den Here, en de uitbreiding van Syn Koningrijk. 11, Dat dit onverftand by hen voortkwam, deels uit onwetenheid, in den weg des Heren, in de eigenfehappen van den Koning, en den aart van Syn Koningryk; deels ook, uit ene inwendige boosheid, en vyandlchap, tegen defelven: die hen verhinderden, om regtmatig te oordeelen. 2. En, bleven fy daarin verder voortgaan, dat al hun doen (hoe liftig in 't werk gedeld, hoe geweldig ook ondernomen,) niet fou gelukken: dat fy befchaamd fullen worden, met alle hunne ondernemingen te Ichan.de gemaakt, en ongelukkig fullen omkomen. ... Hen word vertoond, AAA. Dat sy (*) In Cory'ugatione HlphiU (f) SctiuLTENS in Prev: p: 2.  van den II Psalm. vs. jq. 79 II. A. 2. *.a. ï. AA. KX- **. aa. n. =. **. f. . AAA. Sy, aan den Soon van God, met alle hunne grootheid, majefteit, en heerfchappy, onderworpen fyn, door Wien de Koningen regeren. Spreuk: VIII: 15'. Die de boog/ie is, over de Koningen der aarde. Pf: LXXXIX: 28. Aan Wien de Vader heerfchappy, en ere, en het Koningryke gegeven heeft: dat Hem alle Volkeren, en Natiën, en tongen, eren fouden. Dan: Vit. 14. vooral onder de Nieuwe Huishouding, wanneer Hy het jok har es laf, enden fok har er Schouderen, en den ftav des genen, die haar dreev, Jou verbreken. Jes: IX: 3. Dien Syn Volk in heerlykheid fou toejuichen : De here is onje Rigter, de Here is onfe Wetgever, de Here is onfe Koning'. Hy Jal ons behouden. Jes: XXXIII: 22: BBB. Dit behoorden KXK- Defe Koningen optemerken: w*. Toeteficn, met Wien fy te doen hadden, en fig by tyds aan Hem, den Koning der Koningen, te onderwerpen. Eigenaartig Iteldt dit de Heilandvoor, onder de gelykenis van enen Koning, gaande na den kryg, om tegen enen anderen Koning te flaan, die eer ft nederfit, en beraadftaagd, of hymagtig is, met tien duifend te ontmoeten, den genen, die met twintig duifend tegen hem komt; anderfins fend hy gejdnten uit, terwyl die gene nog verre is, en begeerd, 't gene tot vrede (diend.) Luk: XIV: 31, 32. 0/3/3. En hunne gantfe regering, met wysheid, fodanig interigten, als fy het meede aan de eer van defen Koning, en aan de belangen van Syn Koningryk, konden vorderlyk fyn: en alfo, uit vyanden, en vervolgers, tot verdedigers, en bevorderaars van Syne laak, konden worden. 222- Waaruit fy dan ook, alleen, roet grond verwagten konden, dat hunne regeiing gelukkig, en voorfpoedig fou fyn: door dien dan hunne pogingen, met Syne goedgunltigheid, fouden bekroond woiden: Die eerd den genen, aie Htm eren. 1 Sam: II: 30. -jf. Met wysheid word dese pligt, van  g0 Ontledende Verlkaring II. a. 2. *. a. i. AA. n& ««. aa. §§. n. « **. tt- di% handelen, van den Koningen gevorderd, i. Alle menlchen moeten, als redenmagrige JSchcpfelen, door kragt van redenen overruigd, en cotgehüorfaamhsid aan de waarheid, gebragt worden; veel meer onder een Evangelie, dat enen redelyken Godsdienft verkondigd: maar vooral Koningen, die het opperde bewind in handen hebben, konnen niet anders, dan dooi fulke middelen, bewogen worden, tot gehoörfoamheid desgeloovs. 2. Sy tonen ook daarmede, dat fy genen oproer in den fin hebben; maar dat fy den Koningen, met ontferming, door kragt van redenen, van de betameiykheid der faak willen overreden. bb. Dit word met ene twede pligt agtervolgd, omtrend Rigters: Laat u tugtigen , gy rigters der aarde! §. DePerfonen, die aange- fproken worden, fyn de Rigters der aarde. 1. Een Rigter - Is luik een Perfoon : die aan ene oppermagtige regering ondergefchikt, in een ftaat van aanfien, en gesag, boven het gemeen, is verheven; waarin hy aan het Volk wetten geevd, en, na derfelver voorfchrivt, degereybehoorden dan . ookregtmatig, rim^G^^^^f?^^^ aan nee % van hun geweten getrouw fyn, desfelvs bedradingen opvolgen; en fodanig, als regtvaerdigeRigters met figfeven handeden, als fy anderen, volgens hun ambt, behandelen m°eften' RB. Defe Koningen, en Rigters der aar-  van den II Psalm. vs. io. 83 II. A. 5, *. a. r. aa. kx. aarde, worden hier zamengevoegd, en tot onderwerping aan den Koning der Koningen, aangemaand: deels, om dat fy beide, min of meer, het werk van Overheden verrigteden; deels ook, om dat fy beide fig, tegen den GefaJvden des Heren, verfetteden, vs, a. en alle hunne magt MmenCpanden, om Syn Koningryk te onderdrukken: en fo was de Forjl, en de Rigter, verdorven. Mich: F 11: 3. , 2H- H^le opwekking aan de Koningen en Rigters der aarde word billyk afgeleid uir het vorige gefegde, met de woordekens nu dan: wand had God de Vader" den Soon, tot Koning, gefield, vs. 6. Hem alle dingen onderworpen, vs. 8. Om vrymagtig over defelve te regeren, vs. 10 en volgde daaruit onwederfprekelyk, datgene, van de ondernemingen der vyanden, konden gelukken, vs. 1—6. So was 'er dan geen heilfimer raad, voor defe vyandige Koningen, en Rijers dan hg aan den Here Mesfias te onderwerpen. De overweging' van defe dingen, vervulde de harten van dtfc fprekers, met moed en gloed, om de woelingen van defe wanden, fehoon eeweldi°> te veragten, en hen, met vrijmoedigheid, en ontferming, aantelporen, tot betragtmg van ene noodfakelyke , en heilfame pligt, ionder welke fy noodwendig moeden omkomen op hun- opwèlslhen" V°°r d£" HtrC' Cn lSynen betamelyken dienft, . , , BB- 'c Gunt hier Ka de letter voorfegd is, wierd ook ten klaarden vervuld, wanneer de Apoftelen, en eerfte Chrittenen het woord van God Jpraken met veel vrymoedigheid Mand; IV: $1. De Apoftel Paulus, die een uitverkoren vat was, om s Heren naam te droge», voor de Heidenen, en de Koningen, en de Kinderen JJraèls. Hand: IX: i5. gav daarvan nadrukkelyke blyken voor Felix, die [eer bevreesd wierd, wanneer hy. handelde, van regtvaerdigheid, en matigheid, en het toekomende qordtel. Hand: XXIF: a5. voor Fe/lus, dien Hv vrymoedigwederfprak. Hand: XXF1: 25. voox jgrippa, dien hy byna bewoog. een Chri/len te worden. Hand: XXFb 28 die leerde, catChnfus, de Overheden, en Maaien, uitgetogen hebbende, die m 7 openbaar ten toon gefield helft, en over ben gepegenpraald. Loll: Ir. 15. Die verheven is boven alle Over- L a beid  04 Ontledende Verklaring vs tl. II. A. 2. «. a. i. BB. beid, en Magt, en Kragt, en Heer- jchappy, en alle naam, die genoemd word, niet alleen in defe •waereld, maar ook in de toekomende. Epbes: I: zi. En dat daar* om de Overfte, deser waereld, fou te niet worden. 2 Kor: 11: 6. Gelyk ook Petrus en de Apoftelen, vjanneer hen ernjleiyk van den Raad wierd aangefegd, dat Sy in den naam van Jejus niet fouden leren; antwoorden, dat men Gode meer gehoorfaam jyn moet, dan den menfchen. Hand: V: 29. 2. Delè Koningen en Rigters hunnen regten pligt voor ogen gedeld hebbende, na welkers voorbeeld de onderdanen fig doorgaans fchikkcn; wenden fig de fprekers ook tot de Heidenen en Volken, vs. 11. Diend 'Hen Here met vrcj'e: en verheugd u met bevingen. AA. Wy denken, dat het voordel van vs. rr. meer gerigt is tot de onderdanen, voornamelyk uit de Heidenen, om dat het volgende 12. vs. meer ichynd gengt te lyn tot de Joden, fo als wy daar fien fullen; nogtans fo, dat de Koningen, en Rigters der aarde, niet worden uitgefloten. 1. Omdat vs. 2. 1. Niet alleen Koningen, en Vorjien, maar ook Heidenen, en Volken, onder de vyanden van den Gefalvden des Heren, waren opgeteld: en dan fou 't vreemd voorkomen , dat alleen maat Koningen en Rigters aangefproken worden. 11. Te meer, om dar, door het Evangelie, dat nu onder de Heidenen wierd verkondigd, niet alleen Koningen en Rigters, maar ook hunne onderdanen, tot het Koningryk van den Sone Gods geroepen wierden. nii Doe hier nog by, dat in myn tekft-vers, ene pligt gevorderd word, die den gantfen inhoud uitmaakt van het Evangelie, die fo wel geld, tot de onderdanen, als tot de Overheden. 2. Dat de Heidenen hier niet worden genoemd, is, buhen twyffel, om dat het voordel fo wel betrekking heeft, tot de Koningen en Rigters, als tot de Heidenen, en Volken. over welke fy regeerden. BB. Dit vooraf gefegd hebbende, KN. Word in defe woorden et». Ene tweiedige pligt gevorderd: aa. Als. §. Ene voorafgaande hoofdpligt: Diend den Here met vrefe. §§. En ene volgende ondergefcbikte pligt: En verheugd u met b&vinge.  van den II Psalm, vs ft. 8^ II. A. 2. et. «. 2. BB. tfy. ««. aa. $. De voorafgaande hoofd* pligt is: Diend den Here met vrese. i. Waarin wy letten . -• Op de daad en werk* Jaamhetd, hier gevorderd: Diend den Here. . . TT *. Het voorwei p hier genoemd, is de Here. , . , t-Wy vinden hier wederom, m den grondtekft, de Verbonds-naam van God Dn; Jehoovaah. i. Die, gelyk meermalen is opgemerkt, vs. 2, 7. een God betekend 1. Die na de Kragt van het woord Jehovah, de a leen Selvdandige, Opperwefige, Algenoegfame Here is. ir. ün Lhe, met betrekking tot het genade-verbond, de Goedertisrene is, in t beloven; de Getrouwe, in 't vervullen van alleSvnebelovten. 2. t Is klaar, dat God de Vader hier byfonder, in ondericheid.ng van den Soon vs. 12. word bedoeld; Die, defen gantfen Pf: door , in onderfcheiding van den Gefalvden des Beien, vs. 2. en, in onderfcheiding van den Soon, vs. 7. beoogd word. 0 > 1 defen naam word benoemd. 1. Niet, om datTiyf te/ondeï Ti "vT' £ er^ewaaragtige God is; geenfins, dat van God den Vader gefegd word. Joh: XVII: 3. word ook van den Soon getuigd 1 Joh: V: 20. Maar om dat Hy, als de eerde Perfoon van het Goddelyke Wefen , ook het opperde Rigter ambt bekleed, inde huishouding der genade, Die de eerfte oorfprong is, van het gantfe genadewerk, en da rom ook het Wi n ZT7 1 f'" rCdei-vken dlCKft van Syn volk; tot W«;n men door het geloov in den Soon, naderd!vs, 12. 2 Die komt hier voor met den naam Jehovah. Wand. 1. fs Hy de Alleen opperwefige Heer, fo is Hy ook, alleen, het waerdfoe voorwerp vati den redelyken dienft van Syn vólk ; met uitduiting van alle afgoden der Heidenen, Die met Syn Zm l 12 vJ /\ U;.En-1S ^ de Getroiwe ^onds God v n &yn volk, foo hgd hierin de grond, wa \ Merken wy ■}•. Op de vrese,.  van den II. Psalm. vu ui g0 *?*" an' BB' aa- §" L =• * t- in h gemeen be- fchouwd i Dan is defelve gelegen, in ene angdvallige forg, om enig kwaad, dat ons over het hoofd hangd, te ontwyken e. Vermits men nu in een tweërly kwaad, in een kwaad der Sonae, en ineen kwaad der Strafïe, kan onderfcheiden: So kan men ook/ in ene tweërley vrefè ondcrfcheid maken, i In ene vrefe voor hét kwaad der Sonde : welk kwaad der Sonde een fedelyk kwaad «, dat de menfch elendig maakt, en hem beroovd van ene goede gedeldheid, die er noodfakelyk in hem vereifcht word, om fedelyk goed te konnen werken: en dan word defe vrefe daar omtrend, doorgaans, ene kinderlyke vrefe genoemd n. Maar de wede is gelegen in, ene vrefe voor het Kwaad der ótra/fe: welk kwaad der Straffe een natuurlyk Kwaad is, dat den menfch ongelukkig maakt, en dan word defe vrefe ene (laavfebe vrefe genoemd. J J ff. 't Spreekt van felvs Dat de vrefe. hier bedoeld, * 9 / • • n r AAA. Niet ge¬ legen is tn ene faavfche vrefe. i. Waarin men alleen voor de ftraffeder Sonden bedugt is, en uit dat beginfel, enige pligten van den Godsdienft gedwongen verrigt: ondertusfcheu defievt0. ?e jonden behoud; van de heilige gemeenfchap van God -afkerig is; Hem in het harte haat, om dat Hy fo volmaakt heilig is, en geheiligd worden wil, van diegenen, die tot Hem naderen fullen; en fig voor Hem verbergd. a. Sulk ene flaavagrige vrefe had ook, in enigen opfigten, plaats, onder de Oude Huisnoudmge: daar men bedugt was, voor de draffe des Doods wanneer men fig, aan overtreding van een of ander fchaduwagtig gebod, fchu'dig maakte; gelyk fo van den Joden gefegd, word Hebr II:15. Dat fy met vrefe des Doods, voor al (hun) leven, der dienflbaarhetd onderzuorpen zvaren: waarvan de gelovige onder de Nieuwe Huishouding, door Chriftus, fyn vrygemaakr! Rom: VIII: 15. J° r , , . , BBB. Maar de ■vrefe hier gevorderd, is dan gelegen in ene kinderlyke vrefe. M **  pc* Ontledende Ver.lkar.ing II. A. 3- et. a. 2. BB. »x. aa. §. i. *. fj> BBB. y«N». Synde dieheilige gemoeds-gettalte van een' Godfilige, waardoor hy onder de indrukken, van Godsgedugtehoogheid, en iievenswaerdigheid, en van fyns felvs lage nietigheid, endwaalagdgheid, niet ene geftadi> ge forg is aangedaan, dit men niet tegen Hem moge fondigen, maar Hem veel meer in alles welbehaaglyk wandelen; op dat men Syner heilige gemeenfchap bedendig moge genieten. 222. En dan aa.00. Spruit de kinderlyke vrefe, wanneer fe wel gedeld is, vourt, uit de befeffen: deels van Gods hoogheid, heiligheid, goedertierenheid, lievenswaerdigheid; deels van Syns felvs lage nietigheid, en gedurige gereedheid tot hinken. ,8/3/3. Wanneer defe indrukken het gemoed vervullen: word daaruit de kinderlyke vrefe geboren. aaa. Waar door men i. Dan i. Met het verdand: Gods heilige geboden regt poogd te verdaan, fo als fy een voorfchrivt fyn, van alle gedagten, woorden, en werken; ten dien einde de wet van God, dagen nagt, onderfoekt; onder gedmige fmekingen tot God-: ontdek myne ogen, dat ik aanfchouwe de wonderen van uwe wet; en't gene men daar uit ontvangen, en geleerd heeft, dat tot de enige rigtfnoer van alle in - en uitwendige daden, mee verloochening van alle eigen goeddunken, en menfchelyke infettingen, tragt voor ogen te houden: dan ontvangd men de zvet uit Sy,' nen mond: en men legd Syne redenen in het harte. Job: XXIL: 22. ii. Met de wil: poogt men, in ene heilige omfigiigheid, na defen regel te wandelen: met ene gedadige wagthouding overliet hart, en alle verrigtingen, om niet iet te bedryven, dat den Here mishagen kan; en met ernfeige en gefette pogingen, om alle kragten in Synen bemiunelyken lievde-dienft te bellieren. 2. En het betamelyke einde in delen, is, dat men Gode, dac waerdige lievde- Weien, gene billyke oorfaken van misnoegen geve; maar Hem veel meer in alles welbehaaglyk wandele: op dat men grond van vrymoedigheid moge hebben, om onder Syne vleugelen  van den VI Psalm vs. ii. or ii. A.3. *. a. ft. BB. kk. *«. aa. §. i. - * ff. - .. BBB. 222. 0/30. aaa. Ien te vertrouwen; het goede van Hem te verwagten; en de blyken van Syn verborgen gunft te genieten, die beter fyn dan het leven. Uit die gefegde, volgd van felvs: dat , daar de bewyfen van 's Heren goedheid, en genade groter en memgvuldiger fyn , ook daar de vrefe des Heten nadrukkelyker behoord gevonden te worden. Pf CXXY: a en derhaiven is defe kinderlyke vrefe ene pligt, die, vooral' in het Evangelie, gevorderd, en van gelovigen onder het N- T boven al, betragt moet worden : waarom dan ook in het Evangelie daarop, gedurig, word aangedrongen. Phtl: II- i2 z Kor. FII: i. j Pet: I: 17. enz. , r r , **. En dit is de reden, waarom defe vrefe, met den diend des Heren, onaffcheidelvk verknogt is: Diend den Here met vrefe. t- De Here fou an- dersins t regt hebben, om te vragen, gelyk Hy aan het weder horige Jodendom doed. Mal: I: 6. Ben Ik een Here, zvaar is Myne vrefe? Sonder de vrelè des Heren kan men Syne heboden met kennen: wand de vrefe des Heren is het begin fel %r Tuetenfcbap Spreuk: 1: 7. Sonder defelve kan men niet na Gods geboden wandelen: wand door de vrefe des Heren wyk't men M van het Jtvtade. Spreuk: XVI: 6. Sonder defelve kan men Syn gunft met genieten: wand de verborgenheid des Heren ts voor de genen, die Hem vrefen, Pf XXV: 24. n, j„ u ii- », ff. En al'fo is de vre¬ fe des Heren die regtgeaarde gemoeds- geftalte, waaruit de ware dienft des Heren moet voortvloeien: is het hart tot de vrefe van Gods naam verenigd geworden, dan is defelve het bellier van alte inwendige en uitwendige daden: dan leevd men onder de indrukken van Gods heilige jegenwoordigheid; en men omfiet h> voor Hem, om met tegen Hem te fondigen ; dan behoed met fyn hart boven af dat te bewaren is: dan doed men de verkeerdheia des monds van fig zveg: dan zveegd men den gmg fynts vaets- dxn zvykt men met ter regte of ter linke hand; en men wend Jy nen voet af van hit kwade. Spreuk: IV: 23. enz. M 2 ' 11. In  sta Ontledende Verklaring II. A. 3. «. a. a.BB. Ntf. ««.aa. §. n. In dengrondtekft worden defe woorden: diend den Here met vrefe; feer nauwe, door de ontleed-tekenen, aan malkanderen verbonden: om te leren, dat alle defe laken, in een nauw verband, aan malkandere» verknogt fyn. Sal men den Here welbehaaglyk konnen wandelen, men moet Hem dienen; en wel fodanig, dat men den fiere, als Jehovah, den God des verbonds, belchouwd; en al fyn daden in de vrefe des Heren bedierd. §§. Dit moet met ene ondergefchikt e pligt agtervolgd worden: En verheug u met bevinge. i. In de woorden op haar fel- ven, -. Merken wy, *. Op de daad, of werk' f aamheid, hier gevorderd: Verheug u. f. Het grondw: » goul, is (in onderfcheiding van andere woorden, die fig verheugen, verblyd en vrolyk fyn, betekenen) van die nadruk, dat het ene overgrote vreugde betekend, waarin men fig verheugd tot. opfpringens toe. Job: IH: 22. ■fj:. Vteugde, weten wy, „Is. 1. Sulk ene gemoeds-beweging, waardoormen, uit aanmerking van leker dierbaar goed, dat men, of voor het jegenwoordige geniet, of voor bet toekomende,' op goede gronden, verwagt, alle droevheid,, forg, en vrefe, aan een fyde fet, en lig, in hetfelve, met ene aangename verwydering van het gemoed, verludigd. 2. Hier uic volgd, dat, hoe groter het goed is, dat men geniet, of hoe vaster de gronden fyn , waarop men hetfelve verwagt, ook defe blydfchap, in trap, fo veel te groter fyn moet. «. 't Spreekt van felvs, AAA.. Dat hier fuik ene blydlchap van Gods Volk moet verdaan worden,-die enkel geefielyk is, voortvloeiende uit het verbond der genade: niet.  van den II Psalm. vs. tt. 93 II. A. 2- *-a. 3. BB. aa. §§. i. -. *. ff. ». AAA. nietalleen, om datfe, met den diend des Heren, nauwe verknogt is, en daaruic voortvloejd; maar ook, om datfe gepaard gaat, met ene heilige bevinee. BBB. En dan XNK. Verdaan wy daardoor: die heilige gemoedsbeweging in een' Godfalige, door den H: Geelt in hemgewrogt: waardoor hy, uit een levendig geligt, v-m fyne fklige gemeenfchap aan God; en uit overreding van de grootheid van dat goed, dat hy daaruit, beftendig, met grond, kan verwagten; van alle droevheid, twyfeling, forg, en vrefe ontlaft word, en fig, met ene aangename kalmte, in God verluftigd. 222. Defe vreugde, «««. Wanneer wy defelve, aaa. In't gemeen befchou- wen, AAAA. Is een voornaam goed van het Koningryk der genade. Rom: XIV: i jr. dat voor den opregten van harten gefaajd'is. Pf. XCVI1: tl. Waarom fy ook tot defelve dikwils vermaand, en opgewekt worden. vs. 12. Phil:. IV: 4. enz. BBBB. Die blydfchap, NNKN. Ont- ftaat dan. r. By een' Godvrugtige, uit die inwendige overreding van het gemoed, dut men in de gemeenfchap van Goddaat, Die nu niet meer vertoornd is over de fonden; neen maar, Die allen toorn, en misnoegen, voor etiwig. heeft afgelegd, en nu Syn ontfermende Vader, in den Here Jefus, géwordén is. 2. Waar door hy fig. 1. Voor het jegenwoordige, in alle Syne deugden, belovten, en weldaden, die alle ten goede van gelovigen fyn gerigt, als in fyn eigen goed, kan verblyden.. Dat ene blydfchap des geloovs genoemd word.. Phih. I: 25. 11. En,, voor het toekomende, daaruit verwagten kan, dat hy nimmer, uit Syn verbond, en gemeenfchap, lal worden uitgeworpen: als Die hem gefvore/i heeft, dat Hy niet Qneer) op Hem toornen, nog hem fchehkn. fal: So dat, al is 't dat bergen wyken, en heuvelen: M 3 VJM!i*~  94 Ontledende Verklaring II. A. 2. «. a. 2. BB. KK- »*. aa.§§. i.-. *.\\. . » ... BBB. 233. ?-ia. BBBB. NKv:tf. wankelen, Syne goedertierenheid van hem niet ivyken, en het verbond Synes vredes met wankelen Jat. 'les: L1V: o, io. Dat ene blydfchap der hope genoemd word. Rom: XII: 12. 2222- Daardoor Word dan alle droevheid over de Sonden uit den weg geruimd, welke hy nu als verloend kan aanmerken: hy word niet meer, over de verbergingen van Gods aangefigte, verfchrikt, omdat de Here Syne iampe over de Siel doed ligten: de rwyffelingen over het falige kindfchap houden op, wyl hy nu in die heuglyke bewuftheid leevd, dat hy een kind van God, een ervgenaam des euvyigeu levens geworden is: hy word van alle forg ontlaft, vermits hy Uien gevonden heeft, Dien fyneTiele liev heeft: hy vreesd niet meer voor de vyanden des heils, om dat hy die alle liet gelegd tot een voetbank van fyne voeten. /3/3&S.Hykevd vu in ene verfoende gedalte met God; hy geniet die vrede met God, die alle ver/land te boven gaat. Phil: IV: 7. hy vertosftigd fig in den Almagtigen. Hy mag nu op 's Heren goedertierenheid hopen, Die hem een God van völkomene faligheid geworden is, in die. verwagting, dat hem niets van de lievde Gods f;d konnen fcheiden. 'Dat doed hem juichen met de Keik: lk ben [eer vrolyk in den Here, myne fiele verheugd fig in mynen God, wand Hy heeft my bekleed met de klederen des heils, denmantdl der geregtigheid heeft Hy my omgedaan. Jes: LXI: 10. en met den Digter. Pf IV: 8,9. Gy hebt vreugde in myn harte gegeven, meer dan ter tyd, als hun koor n, en hunne mof, vermenigvuldigd word. Ik fal in vrede 't zamen neder liggen, en kapen: wand Gy, O Here! alleen, fild my doen feker wonen. bbb. Dit word te regt. i. Meteen woord uitgedrukt, dat een verheugen te kennen geevd, tot opfpringens toe: om dat er .geen vreugde, in de wyde waereld, te begrypen is, die met dele vreugde enigfins kan evenaren; hoe Kan er groter vreugde immer bedagt worden, dan dele' is, wanneer men, op goede gronden, mag geloven, dat men een verlos-  van- den II Ps'a lm vs. ir. 95 II. A. 2. *. a. ». BB. m. »». aa. §§. u -. % 1f. ... BBB. nn.3 *««. bbb. Iofte des Heren, een kind van God, een ervgenaam van den hemel, gewor* den is? Daarom ene onuii/prekelyke en heerlyke van den Apoftel genoemd, i Pet: I: 8. 2. Nog moeten wy opmerken, dat het voorwerp hier niet genoemd word, waarin men fig moet ver. heugen: te voren was er vermaand: diend den Hem$ hier heet 't: verheug u. Om te leren, dat een gelovige fig niet alleen in den Here, maar ook in alle andere dingen, uitgenomen alleen de fonden, felvs ook in de verdrukkingen, mag verblyden. Jak: I: 2. 13,8/3. Defe vreugde is te groter, wanneer wy aanmerken, dat het een goed is, dat nu, met. het Evangelie, wierd verkondigd, i. Dat deunde op de volkomene genoegdoening, door den Middelaar daargefteld, en verworven: waardoor nu de toom van God volkomen geblufcht was; alle tekenen van ongenoegen uit den weg geruimd waren,; een volmaakte vrede met God was te weeg gebragt; en alle vyanden onder de voeten, van de gelovigen gelegd waren. So was de Mesfias ge/bnden. om den treurigen Zions te bejchikken, dat hun gegeven wierd zieraad voor ajjche , vreugdenolie , voor treurigheid, het gewaad des levs voor enen benauwden geeft. Jes: LXI: 1,3. 2. Dat hier aan den Heidenen word verkondigd, om hen, door dat lievelyk uitbod, tot gehoorfaamheid des geloovs, aan dat Evangelie, te bewegen* Waren hunne fchandelyke afgoderyen, met ene iedele waereld - vreugde, en vleefchelyke welluften vermengd, tot verfadiging van het vleefch : hier wierd hun eneredelyke, en heilige blydfchap lutgeboden, die den geeft een vvefènlyk vergenoegen in God kon aanbrengen, en die ade andere vreugde, iu trap, oneindig te boven ging. **. USalig verbonds- goed! dat allen druk voor euwig. wegneemd, en allen fak in gejuich veranderd! de Here heeft mynen berg door Syne goedgunstigheid vaftgefteld! al ging ik Ook door een dal der föhadu* we des doods, fo fal ik nogtans geen kwaad vrcfen! Dog men bedenke hier, dac het moet gepaard gaan met' islvjngb,0 \. De bevinge, .. Als  t)Ö Ontledende Verklaring II. A. n- *• a- 2. BB. xn. xx. aa. §§. i. **. | f... Als fe enkel natuurlyk is. i. Word veroorfaakt, uit overgrote droevheid, ar.gft, en verfchrikkinge, waardoor de aderen en fenuwen, worden zamengerrokken, en alfo het bloed, en levens-geeden, in haren vryen loop, geftremd worden; waaruit dan allerly fchuddingen, en zitttringen, in het lichaam veroorlaakt worden, s. Dan, fuik ene bevinge kan hier geenfins verdaan worden, om datfe meed dierlyk is , ene dremminge, in de evengemelde blydfchap, te weeg brengd, en, tegen een effenbaar gemoedsbettaan van een kind van God, drydig is. ... Hierom word hier meer op ene bevinge van den geeft gefien AAA. Die .gelegen is : in een levendigen indruk van de hoogfte Majefteit van God, voor welke de Siel, met een diep ontfag, is aangedaan, met ene oodnioedige verihgenheid is vervuld; waardoor fy lig, als in het ftof, voor Syn aangeligt, vernederd , Syn heilig misnoegen vreefd, en in kleinheid des harten voor Hem wandeld. BBB. Sulk ene bevinge, NKX- Is. i. Ene ware eicenfchap van een' Godvrugtige, vooral ook onder de huishouding van het N: T: is men, door de grootheid Syner goedertierenheid, in Gods huis ingegaan, menhuigd ftg naar 'tpaleis Syner heiligheid, in Syne vrefe. Pf V: 8. Die daarom meermalen in de heiligen wierd gevonden : So fegd de Digter. Pf: CX1X: 120. ([Het baajr) mynes vleefches is te berge gerefen van verfchrikkinge voor U, en ik heb gevreefd voor Uwe ooi delen. Aan denfulken doed de Here belovten van genade. Jes: LXVI: 2. Op defen fal Ik fien, die voor Myn -woord beevd. 2. By fonder word dit beven, als een goed, aan de Heidenen beloovd. Hag: II: 8. Ik Jdl alle de Pleidenen doen beven. 222. Dan word dit beven, ( «xx. Veroor¬ faakt, uit een diep befef van de ontfaggelyke hoogheid van God, Die bekleed is, met Majefieit, en Heerlykheid. PJ: CLV: i. Die  van den II. Psalm. vs. u. 9' II. A. 2- <*. a. 2. BB. KK. <**. aa. i. -. «*. f. ... BBB. 223. «««. grotelyks gedugt is, in den raad der heiligen: en vrefelyk boven alle, die rondom Hem fyn. Ps: LXXXIX: 8. /3/SS. Defe indrukken, aaa. Maken het harte klein voor God : Waar door men fig, voor Syne vrefelyke Majefteit, als een walgelyk Sondaar, in ftofenasfche vernederd; en voor Syne gerigten vreesd, welke de Here, als een grimmige wreker, over Syne vyanden uitftort; tegen alle hoogheid des harten, en vleefchelyke geruftheid, overgefteld. bbb. En heeft defe nuttige uitwerking, dat het de fiel. i. In voorfpoed, nedrig en dankbaar houd; en forgvuldig, om de ontvangene weldaden van God, in Synen dienft, eerbiedig te bellieren, 2. En defelve, in tegenfpoed, Gode doed fwygen, en Synen raad, met lydfaamheid, in ene heilige fel vsverloochening, doed volgen. Daarom heelt ook de Here, aan fuik ene geftalte, een heilig welgevallen : Hy is nabij de gebroken e van harten : en Hy behoud de verflagene van geefte. PJ: XXXIV: 19. Een gebroken en verjlagen harte fal God niet veragten. Pf LI: 19. IVand alfo figd de Hoge en Verhevene, Die in de euwigheid woond, en IViens naam heilig is: Ik zvone (in) de hoogte en (in) het heilige: en by dien, aie eens verbryfelden en nedrigen geeftes is, enz. 7es: LVII: 15. ff. Met fuik ene heilige bevinge moet de vreugde verknogt fyn. 1. Welke twè hoedanigheden, hoe verfchillende ook van aart, wel meer in Godvrugt ige, gelyktydig, gevonden worden. Sie dit in de vrouwen, by het grav van den Here Jefus: Sv gingen uit, van het grav, met vrefe, en grote blydfchap. Matt. XXVIII: 8t En dit heeft plaats, naar de verfcheidenheid van voorwerpen, waaromtrend delelve verkeren. 1. Wanneer een Godvrugtige merkt op het grote voorregt, waartoe hy geroepen is, verwekt fulks in hem ene uitnemende blydfchap. n. Maar, wanneer hy agt geevd op de Grootheid van God, tot Wiens gemeenfchap hy is geroepen; N Wan-  9$ Óritlcdtnde Verklaring IL A. 2. *• a. 2. BB. kk. cca. aa. t -. **. |f. Wanneer hy fyns felvs nietigheid, en fondelykhcid befchouwd; wanneer hy ïët op den ftryd, in welke hy, tegen de fonden, begrepen is; fo veroorfaakt fulks in hem ene eerbiedige bevinge. 2. En defe beide moeten noodwendig, ineen Godvrugtige, plaatshebben, fal hy fynen weg wel kunnen aanftellen: op dat de blydfchap niet in forgloosheid eindigen moge, moetfe met bevinge vermengd fyn; en op dat de bevinge niet al teneerdagtig make, moetfe met de blydfchap gematigd worden. 2'. De faak word vermanender wyfè, als ene pligt, voorgedeld. Verheug u met bevinge: i. Niet, als of een gelovige, door eigen krast, defelve fou konnen betragten; enen verflagenen geeft wie fal dien op' heffen? Spreuk: XVIII: 14. Ah de Here, het aangeftgte verbetgd, wie fal Hem dan aanfcbouwen? Job: XXXIX: 29. De fel van een gelovige is lèlvs genegen, om den trooft te weigeren Pf: LXXVII: 3. 2. Maar't geevd te kennen, dat hy regt heeft tot defe geedelyke blydfchap, dat 't fyn pligt is, om fyn hart tot defelve optewekken, ook daartoe de middelen te gebruiken, 11. Nadrukkelyk worden de woorden, in den grondtekft, door de ontleed - tekenen, van malkanderen gefcheiden, fo, dat men byde eerde woorden: Verheug u: een weinig moet ftil daan; en dan de volgende woorden: met bevinge: ook aandagtig moet overwegen. Dat ons fal leren. 1. Ten aanfien van het eerde,- dat die geedelyke blydfchap een groot goed is, dat allerdierbaard is, dat gedurig moet worden onderhouden , en voortgefet. 2. Ten aanfien van hettwede^ dat ook die heilige bevinge voldrekt noodfakelyk is, die altyd,. met de geedelyke blydfchap, moet verknogt fyn. bb. De dienft des Heren met vrefe, en de vreugde met bevinge, worden hier nauwe verbonden, met het woordeke en: om aantetonen. 1. Dat defe twè pligten, de diend des Heren, en de geedelyke blydfchap, hand aan hand moeten zamen gaan, daarom word er vermaand: Diend den Here met blydfchap. Pf: C: 2. welke, zamen verenigd,, het regtgëaart beïtaan van ëen Godvrugtige uitmaken. Door het fcerfte word God verheerlykt: door het twede word een gelovige vet-  van den II Psalm. vs\ ii. ^ II. A. 2. «at. a. 2. BB. KH. *«. bb. vertrooft, en verkwikt, a. JNogtans fo! dit de dienft des Heren, als de hoofdpligt, moet voor afgaan; en dat de blydfchap, als een ondergefchikte pligt, daarop moet volgen, en daaruit moet voortfpruiten: om dat de ialigheid der fiele, aan de ere Gods, ondergefchikt, en in den dienft des Meren gelegen is, en alfo is, in hei houden van Gods geboden, groten loon. Pf: XIX: l2. r . . . Ene vermaning, die den gant¬ fen inhoud van het Evangelie uitmaakt, dat, allerwegen, op heiligheid, en blydfchap, aandringd. Hier, van de eerfte belyderen der waarheid, aan de Heidenen, die hunne vervolgeren waren, voorgefteld: waarmede fy te kennen gaven. i. Wat vermakinge ly in enen heiligen diend des Heren delden, dat hen de fwaarfte vervolgingen met blydfchap deed' ondergaan, a. En met wat ontferminge fy, jegens hunne vervolgeren, waren aangedaan, welken fy, uit hevde voor hunnen Here, en Synen diend, den regten weg des heils verkondigden; en gaerne allen fmaad, en druk, wilden ondergaan, als fy hunnefielen voor den Heremogten gewinnen. 'j a rr., „ ^3» ^ beftaao, dat wy, fofigtbaar, in de Apoftelen, en eerfte Chriftenen, vinden: het gantfè Evangelie geevd daarvan getuigenis, t, Gelyk de Here Jefus aan dc Samaritaanfche vrouwe voorfeide. Joh: IV. 23. De ure komt tn is nu, wanneer de ware aanbidders den Vader aanbidden [uilen m geeft, en m waarheid: alfo drongen ook de Apoftelen daarop nadrukkelyk aan, by de Heidenen, die, toen Jy God niet kenden, dienden aie gene, die van nature geen Goden Jyn. Gal: IVj 8- Sy verkondigden hen, dat Jy fig van alleiedele (dingen') bekeeren Jouden, tot den levendigen God. Hand: XIV: ik Paulus verklaarde aan die van Arhenen, die den onbekenden God dienden. Hand: XVII: 40. God dan de tyden der onzvetenheid over gefien beibende, verkondigd nu allen menfchen, alomme, dat Jy>.fig bekeren: hy vermaande hen, die eertyds verkeerd hadden, tndebegeerlykkeden hunnes vleejches, doende aen wille desvleelbhes en der gedagten. Eph.es: II: 3. Die menigerly beseerlykhedea f mlmn dienden. Tit: III: 3. Dat Jy hunne lichamen Jouden fielten, tot levende, heilige, Gode welbehagelyke offerhan- a den,  lOO Ontledende Verklaring II. A. 3. a. 2- BB. 22- den, (welke was)hun redelykeGodsdienft. Rom: XII: I , Dat fy God fouden verheer lyken, in li» chaam, en in Geeft, welke Godes waren, i Kor. VI: 20. Dit moeit gefchieden met vreje: daarom vermaand diefelvde Apostel. 'Rom: XI: 20. Syt niet hooggevoelende, maarvreeft. Dit is het voleindigen van de heiligmaking, in ae vrefe des Heren. 2 Kor: VII: 1. en het wandelen in vrefe, den tyd j'yner inwoninge, waarop Petrus aandringd. 1 Pet: 1: 17. 2. En dan fouden fy het voorregt hebben, dat fy fig verheugen mogfen, met bevinge: dit beloovd de Here Jefus aan Syne Discipulen, dat hun 'harte fig fou verblyden, en niemand hunne blydfchap van hen fou wegnemen. Joh: XVI: 20, at, 22. Om defe blydfchap der gelovigen te vervullen, werkten alle de Apollelen: Paulus. Phil: IV- 4. Petrus. 1 Pet. 1: 6. Johannes. ijob. I: 4. En dat defelve moeit gepaard gaan met bevinge, leerd Paulus. Phil'. II: 12. als hy vermaand: werk uws felvs faligheid, met vreje, en beven: en die nadrukkelyke waarichouvving doed. 1 Kor: X: 12. So dan, die meend te ft aan, fie toe, dat hy niet valle. b. Met de pligt van bekering, moet ook de pligt des geloovs verknogt fyn, die voornamelyk van den Joden gevorderd word, en omtrend God den Soon betragt moet worden. vs. 12. Kuft den Soon, dat Hy niet toorne, en gy vergaat op den weg; wand ontbranden fal in 't kort Syn toorn : welgelukfalig Jyn alle die den toevlugt nemen tot Hem. l. Dat hier. 1. Ene pligt des geloovs gevorderd' word, fal uit de verklaring van het woord kuff'en nader blyken ; te meer, om datfe van de pligt van bekering vs. 11. moet onderfcheiden worden. 2. Dat die gevorderd word van den Joden, fal uit de bygevoegde bedreiging gefien worden. 3. En dat defelve omtrend den Soon moet geöeffend worden, fpreekt van selvs. 2. Wy fien dan, AA. In de woorden Op haarfelven. Ene noodfakelyke, en nuttige pligt, vonrgefteld, en aangedrongen: kuft den Soon, dat Hy niet toorne, en gy vergaat op den weg; wand ontbranden Jdl in 't kort Jyn toom. Tot welkers betragting de  van den II Psalm. vs. 12. 101 II. A. 3. #s. b. 2. AA. de Joden worden uitgelokt, uit aanmerking van het groot geluk, daaraan vaftgemaakt: Welgelukfol'g* J'yn alle» die den toevlugt nemen tot Htm. «.o.. De pligt word, volgens de ontleed-tekenen, aa. Eerd voorgepeld: Kuft den Soon, dat Hy niet toorne, en gy vergaat op den zveg. bb. En nader aangedrongen: Wand ontbranden fal in 't kort Syn toorn, aa. Het voorftel van de pligt gefchied. §. Met ene bygeVoegoe gezvigtige r eden : Kuft den Soon, dat Hy niet toorne. Uit welken toorn een groot onheil te dugten was • En gy vergaat op den weg. §. In het Eerfte lid fien wy. 1. De pligt, op ftgfelvenbeCchouwd: Kuft den Soon. 11. En de ly gevoegde gezvigtige reien: Op dat Hy niet toorne. 1. Merken wy dan, op de pligt, op ftgfelven befchouwd; de vermaning is: Kust pf.n Soon. -. Wy houden ons niet opmetdeverfcheidene vertalingen, die van dele woorden gegeven worden; nog in 't byfonder, met de overfetting, vau de Griekfche Taaismannen, (*) en van den Chaldeuzvfchen uiibr:. . (f) die van de Latynfche overfetting is nagevolgd, (§) die defe woorden op defe wyfe gegeven hebben : ontvang heionderwys. Welke vertaling gretig van de Socinianen, vytoden ran tfe< 4heid des Soons, word aangenomen, 't ls, al voor lange, van geleerde taalkundigen opgemerkt, dat defe Wóonten, na den aart der tale, niet anders: dan op defe wyfe, konnen vertolkt worden : Kuft den Soon. (**) -. Letten wy dan op , , *. Het voorzverp, waaromtrend de pligt verkeren moet, 't is de Soon. f. Die met een ander (*) Af*Z«$e (f) fS^K V (§) Jdprehen- dne disciphndm. (**} Qui plurk de hac re cupit, adeat doStilTt Vjl&ssium 111 tlnlol: S: pi M ' "n 3  loa Ontledende Verklaring 1L A. 3. <*. b. 2. AA. aa. §. t ~. *. f. der woord Ta, bar, als in het 7 w. f], ben, benoemd word. Het is afkomItig van PlU, baaraah, verkiefen; en alfo betekend ons woord een uitverkorene, een uitgelejene, een gehevde. 1 Chron: VII: 40. Neb: V: i3. ff. Hier ter plaatfè .. Moet noodla kei yk. 1. De Soon van God, de twede Perfoon van de aanbiddelyke Drieëenheid, verdaan worden, om dat aan Hem, in dit vers, feer dikwils, ene Goddelyke ere, en magt, word toegeëigend. 2. Die ook meermalen, na de betekenis van het woord, des Vaders uitverkorene. Jes: XLlI: 1. Syn geUevde Soon. Matt: XVII: 5. genoemd word* ... 't Heeft fyn byfondere reden, warromHy, ter defer plaatfe, met delen naam word benoemd, 't Heet niet kujt den Koning vs. 6. maar kujl den Soon: Wand. 1. Was Hy de Soon van God den Vader. vs. 7. So was Hy, met den Vader, hedclvde Goddelyke wefen Üeelagtig, en daarom waerdig, dat alle knieën lig voor Hem bogen : te meer, om dat Hy rui kragtig bewefen was, de Soon van God te fy». vs. 7. tegen de laderingen van de Joden; fo was er nu niet anders voor hen op, dan defen Soon te huldigen. 2. Was Hy de uitverkorene, de gelievde Soon des Vaders, datmoeft. hen te meer, tot ene eerbiedige onderwerping aan Hem, bewegen; doordien fy anderfins het regtvaardig orgenoegen des Vaders te dugten hadden : dat de Heiland den Joden onder het oog bragt, in de gelykenisfe van den Here des huifes. Mait: XXI: 37. Die, ten laatfien, Synen Sone tot hen fond, /eggende: fy juiieu Mynen Soon ontfien. **. Hierom was 't betamelyk, en noodfakelyk, Hem te kussen. f. Wy fouden hier breed konnen fyn, indien wy wilden onderfoeken, in wat gevallen het kusfen, in vroegere, en latere tyden, gebruikelyk geweeltis; waarmede wy ous niet wilie-u ophouden: te meer, ora  van den II Psalm. vs. 12. 105 II- A. 2, u. b. 2. AA. xx, »». aa. $. t*=f. **. tó„ ■ , , , t- om dat die dingen alle hier niet regelregt bedoeld worden. (*) r , , tt- wy willen daarvan niet meer leggen, dan tot het oogmerk van delè Godfprake regelregt diend. .. En dan gefchiede het kus/en, i , AAA. Van de minderen, omtrend de meerderen, (gelyk het, in allen gevallen, een gebeerde van Wc is,) 1. Wanneer fy fig, in ene eerbiedige en onderdanige gehoorlaamheid, aan enen anderen, onderwierpenSoplagten onderdanen hunnen Koningen, en Vorften, met enen kus der hevdé, te huldigen: So ièide Pharaö tot Jofeph 1 hoek van Mof: XLI: 40. Gy fuld over myn huis fyn, en op U bevel fal al myn Folk (de hand) kusfen. Wanneer Samuel S'aul ten Koning falvde, fo kufle hy hem. 1 Sam: X: 1. M Daarvan is 't handen kuslen, aan de hoven der Koningen, en Vorden nog heden ten dage gebruikelyk. 2. In 't byfonder had het kusfen in den Godsdienltplaatsbyde ouden, om daarmede hunne Godsdiendige vereringen, aan de afgoden, te kennen te geven: So word er 1 KonXIX: 18. van fulke gefproken, welker mond den Baal niet ge~ kuft hadden; en Hof: XIII: 2. Van de Kalveren te kusfen. (f). » , , _ , BBB. Wanneer dan gefpro¬ ken word; van den Soon te kusfen: r, , . „ XN'tf- So fpreekt 't van lelvs, dat de fpreekwyfe, in enen oneigenlyken fin, moet worden opgevat: en dan druktfe uit, de regt-geaarde daad des geloovs, dat werkfaam is door de lievde. i. Waardoor men fioheilbegerig, tot den Soon van Gods lievde, henen wend H°m voor den waren Middelaar erkend, Syne geregtigheid, en fterkte, aangrypt, en lig nauwe in de lievde met Hem verenigd Waardoor men Hem, tot Koning, over het hartehuldigd, Hem* als (*) Men kan den Heer Doutrew, in fyn voortrefelyk werk over de Paraookn. bi, 15 , 75. daarover breder hafien ■ VV' Doc™N> ^ het aangehaalde boek. 'bh 86, enz Lydius mfl: Spars: ad hifi: paff: Cbrifii p: 22. ^tdii* ftiPnfWf f***" ' 1 ^ betrekkelyk. kan men vinden, by dm ü-er Doütrbi», over de Parabolen, bh 89: 90. -  104 Ontledende Verklaring ïl A. n. *. b. a. AA. XN\ »«. aa. §.i, ~ ..**. if. - BBB. KKX- als de Soon van God, eerbiedigd, fig in onderdanige gehoorfaamheid aan Hem onderwerpt, en in vollen eigendom' aan Hem opdraagd. „ ö nm. Dat dan een kusfen kan genoemd worden: om dat men hier den Heiland met de tederdè lievde omhelfd; aan Syne lippen, dat is, aan Syne belovten, op welke genade is uitgeftort, yaftkleevd; Hem, als de Koning van Syn hart, trouwe fweerd; en Hem, als de waaragtige God, aanbid. ... Wanneer dan de fprekers vermanen, kuft den Soon. i. So moeten wy begrypen, dat de Apoftelen hier voorkomen, als getrouwe Ryks-gefenten van den Sone Gods, den Koning der ere, die het weerbarftig jodendom, dat lig, aan verfmading van den Sone Gods, had ichiildig gemaakt, hier nodigen, dat fy defen Soon, voor den waren Middelaar , voor den gefalvden Koning van Zion, willen erkennen, tot Hem komen, om Hem hulde te doen, in Hem hunne faligheid te willen foeken, en lig aan Hem, m eerbiedige gehoorfaamheid, onderwerpen. 2. En dan is daarin de uitnemende rykdom van de Goddelyke genade te aanbidden, dat Hv aan dat wederhorig Volk, dat den Holteen des heils verworp-n had, Syne genade nog uitbied , en aan hetfelve enen weg voorhoud, langs weiken fy, op fuik ene aangename, en gemakkelvke wyfe, tot genade konden komen: Die Syne lievde nog nitbood, daar fy Synen regtvaerdigen toorn, tot in euwigheid, verdiend hadden. n. So veel te onverant- woordelyker fou 't dan ook voor hen fyn, indien fy op fo groten Saligheid geen agt gaven: dat word in de bygevoegde reden uitgedrukt: Op dat Hy nibt toorne. ë In de woorden op liaarfelven' Word gefproken van den toorn des Soons. f Het woord  van den II. Psalm. vs. \i. io« II. A. 2. «. b. 2. AA. kx. «*. aa. §. n. -. \ f. ^} ^/w^, n , , . .. Geevd in Syne eente betekenis te kennen met den neus Jnuiven; van daar word het overgebragt, om den toorn te kennen te geven; en dan fal 'tenen allerhevigften toorn aanduiden, waarin men, van fpyt, en boosheid, dis met den neus fnuwd. Wy hebben daarvan reeds gefproken, by de verklaring van het 5. vs. •.. God word, . , , „ r AAA. In enen oneigenlyken fin, (om dat fuik ene hevigegemoeds- beweging in Hem, als een allervolmaakll falig Opperwefen, geen plaats hebben kan,) gefegd te toornen. 1. Wanneer Hy, als een heilig en regtvaeraig God, voorneemd, de beledigende verfmading, die Hem , van den Sondaar, door de fonden , is aangedaan , door een regtvaeraig oordeel te drafFen : 't welk dan door de Goddelyke bedreigingen, in het woord, den Sondaar word aangekondigd, en voorgedeld. In delè betekenis moed het woord genomen worden, vs. 5. 2. Maar de Here toomd ook, wanneer Hy, die bedreigde oordelen, als een God der waarheid, na het geftrenge van Syne regtvaerdigheid, uitvoerd, en daarin den Sondaar vergeld, na Syne werken. In dat opfigt weeklaagd de Kerk. Pf: LX: 3. O God! Gy fyt toornig gezveeft: Sy vraagd. Pf: LXXXV: Sald Gy euzvig tegen ons toornen! En jy dankt den Here. Jes: XII: 6. dat Hy toornig op haar gewee/i is. In defen laaiden fin moet het woord, hier ter plaatlè. opgevat worden. 1 _ _ BBB. En dan verhaan wy. 1. Door dit toornen, de openbaring van 's Heilands ongenoegen, inde bewyfen van Syne drafoeffenende geregtigheid; waardoor Hy, het ongelyk, Hem van den Sondaar aangedaan, op ene gevoelige wyfe wreekt. 2. Dat uitge. drukt word, met een woord, dat een jnuiven met den neus betekend: om daarmede de verfchrikkelykheid van defen toorn aanteduiden. 1. Die op fig feiven vrefelyk is; wand onfe God is een verterend' vuur. Hebr: XII: 29. 2. En daarom ook allerbitterft voor den Sondaar, die denfelven ondervind; daar de Zondaren te Zion verfclmkken, bevinge de huichelaren aangrypt, O en  ïqjS, Ontledende Verklarï-n« II. A. 2. x. b. 2. AA. XX. cix. aa. §. n. *. f.... BBB. en fygo noodfaakt worden uitteroepen: Wie is er onder ons, die by een verterend vuur, en by, enen, ewwigen gloed wonen kan. Jes: XXXIIJ: 14, ff. Dit is een toornen van den Soon. .. En ieerd ons* dat God de Vader, aan Synen Soon, Dien Hy, als Koning gefaJvd bad. vs. 6. ook het oordeel had overgegeven: waarom de "Kerk bad. Pf LXXII: 2. En die het nu. in Syne hand heeft, om de vyanden van Syn' naam, met de wil, en na het regt des Vaders, te verderven. ... En dat H$ doen fou als Soon, de uitverkorene, en gelievde des Vaders: Die, fchoon fagtmoedig, en vriendelyk,. Die heillofe fondaren, ook de voornaamde, tot fig nodigd, fy willen Hem kiüTen, en vrede maken: evenwel moet toornen, tegen de wederhorigen, die weigeren, Hem gehoorfaam te fyn. Daarom een toorn des Lams genoemd» Open: VI: 16. **. Defe toorn fou/ den fuiken overkomen, die den Soon niet wilden kullen: alle menfchen leggen wel, van natuure, onder den toorn van God, maar voornamelyk, fulke, die den Soon van God, door ongeloov, ongehoorfaam fyn. Job: III: 36. Over de fulke fal dollere met vlammenden vure wrake doen. % Thef: I: 8. Om dat de fulke fig, aan ene meer moedwillige verfmadiug van den. Sone Gods;, fchnldig maken: temeer, omdat gene fonde fwarer is, djaa de verwerping- van,den Sone Gods,, Die gekomen is, oni fondaren te behouden: die den Ilerejejus Chri/lus niet liev heeft is ene vervloekinge, Maranatha. 1 Kor. XVI: 2,2, En daarop üsund de vrage van Paulus. Hebr: II:. 3. Hoe fullen wy ontr vlieden., indien wy. op fo groten jaligheid geen agt nemen '1 ~. En derhalven is der fe by gevoegde reden als een nadere aandrang aantemerken, om den Joden, tot het fpoedig kujfen van den Soon, te bewegen, te kennen gegeven, met de woordekens op dat. Te voren warende J.oden genodigd,, en gebeden, fy wilden fig met God laten ven-  war» den 11 Psalm* vs. 12. iof ÏI. A. 3. a. b. a. AA. ux. aa. §. n. ~. verfoenen: dit alles had niet mogen helpen; het jaar van het tvelbehagen des Heren, fou nu in een dag der wrake onfes Gods veranderen. Jes: LXI: 2. De Here fou hen lieden nu ten oordeel naderen. Mal: III: 5. Die hen bedreigd had: Ik fal u ft r aften, en 'i uordentelykvoof uive ogen feilen Pf: L: 21. En dit kusfen van den Soon was het eniglle middel, om dien nakenden, toorn te ontvlieden, waardoor fy, in ene nauwe lievdens- betrekking tot Hem, konden komen; en derhalven allerbetamelykft, allerheilfaamft, den Soon te kusfen, terwyl fy nog met Hem op den weg waren. §§. Bleven fy ongehoorfaam henen gaan, fo hadden fy een groot onheil té dugten: Sy souden op hunnen weg vergaan. i. Het woord, -. Door vergaan vertaald, *• ~DX , aavad, in 't hebr., word gebruikt van alle faken, die. 1. Haar voörgeftelde einde miden; gelyk fo gelegd word van de verwagt ing 'des huichelaars, datfe vergaan fal. Job: VIII: 13. 2. Of die geheel verdelgd worden, en te gronde gaan; fo word het genomen, van een huis, dat afgebroken word. Amos: III: 15. **. Dan is dit woord van ene feer ruime betekenis, t. Ontkennender wyfe duid 'taan, dat al hun voornemen, raaddagen, verrigtingen, hiet fullen gelukken, dat fy, in alle ondernemingen fullen te fehande gemaakt worden. 2. Stelliger wyfe, datfy, nadelen lichaam, tydelyk en euwig, fullen verdorven worden. =. Dit lal fyn op hunnen weg. *. De weg van. een menfch, is fyne levenswyfe, fyn handel en wandel, waarin hy bedryvig is, waarin hy, naar een feker voorfchrivt, een bedoeld einde tragt te bereiken. So word, er van een" weg der ■regtvaerdigen, en een'weg der Godlojen, gefproken. Pf. I: 6. **, Op Men weg fal hy vergaan. O 2 f. De-  ioS Ontledende Verklaring II. A. «. b. 2. AA. XX- ««.aa. §§. ï. r. **. f. Dewyl hy dp dien weg, in verkeerde raadflagen, en vyandige woelingen tegen den Here, en Synen Gefalvden, voorcwandeld: defe weg was tegen den weg des Heren gekant, daarom moed defelve, als een weg der godlofen, vergaan, Pf. h 5. En daarom moed hy ook op dien weg vergaan, als hy daarop bleev voonwandelen. ff. Maar de woorden konnen ook vertaald worden: van zvegen uzven weg. En dan geevd 'r met enen de oorfaak van hunnen ondergang te kennen: om dat fy dien bofen weg bewandelden, daarom, moeften fy ook, door een regtvaerdig oordeel, vergaan. 11. Dit vergaan op den weg, komt hier voor, als een gevolg, en uitzoërking, van den toorn des Soons, met het woordeke en. i. De Meslias wasgefonden, om uitteroepen, den dag der wrake onfes Gods. Jes: LXI. 2. LXI Ir. 4. en van den Vader aangedeld , om gerigt te houden over de Godlofen; was 't dan, dat defe den Soon tot toorn bleven verwekken, fo moeden fy dan ook door defen Synen toorn vergaan. _ Pf. XC: 7. -. Het voorwerp, waaromtrend defe werkfaamheid verkeren moet, wordaangewefen met het woordeke Hem. *. En is hier, buiten allen twyfel, de Soon, in 't begin van dit vers genoemd: Die dan inkomt, als de Soon van God den Vader, en dus, met Hem, hecièlvde Goddelyke Wefen deelagtig, waarom Hy ook bet waerdige voorwerp is, van het geloov, en vertrouwen, van Syn volk.. **. Maar Die dan eok aangemerkt moet worden, als de ware Middelaar Syner uitverkorenen, in Wien geregtigheden, en fterkte, gevonden worden; waar door Hy hen volkomen kan falig maken, i„ Die. in den ftaat der vernedering, door gehoorfaamheid, en lyden, het heil voor Syn: volk moeft verwerven., %. En Die, in den ftaat der verhoging, het verwoivene heil, door Syne drie ambten, moet toepaffen: waarin Hy ook het gepafte voorwerp is van het heilvatcende geloov; Lo als, ©p andere tyden, breder word aangewefen. , Tot Hem- moet men toevlugt neme»-, *. De daad, hies ge>-  lia Ontledende Verklaring II. A. 2. *. b. 2. AA. m- /0/S.aa-S. fc~. *. gevorderd, is toevlugt nemen. . f. Wy vinden twe woorden, in't Hebr:, rDH, chaajaah, en n&3', baatbacb, welke beide, getneenlyk, door vermuwen vertaald worden: defe twè woorden fyn hierin van malkanderen onderfcheiden: dat het eerde woord, fuik ene daad te kennen geevd, waardoor men, als een bekommerde, en voortgedrevene, fig feiven naar elders henen wend, alwaar men hoopt veilig te fyn: en dan word het ook door toevlugt nemen vertaald. Pf. XXXPI: 8. LVU: a. enz. het twede woord betekend fuik ene daad , waardoor men, in fuik ene veilige plaats aangekomen fynde, vertrouwd, dat men aldaar feker is; en dan word het door vertrouwen oveigefet: dit onderfcheid vinden wy duideiyk. Pf QXVIII: 8,9.'; h beter, tot den Here toevlugt te nemen, dan op menfchen te vertrouzven. 't> Is beter, tot den Here toevlugt te nemen, dan op Prinfen te vertrouwen. Het eerde woord word ter defer plaatlè gevonden, en kan daarom feer gevoegiyk door toevlugt nemen vertaald wor- den. ,. „ r ■fj. Defe twe woor- den' Sullen dan, feer bekwamelyk, de twe trappen van het heilvattende geioov uitdrukken* So. 1. Dat het eerde woord die werklaamheid van het geloov aanduid, waardoor men fig, als een elendige, engants outbloote, in diepe armoede des geeftes, naar den Soon van God henen wend, om in Hem gevonden, endoor Hem, geregtvaerdigd geheiligd, en gefaligd te worden. 2. Maar, dat het twede woord die daad van het geloov uitdrukt, waardoor men, uit ene volle bewudheid van Syne gemeenfchap aan den Sone Gods, als Middelaar, en Heiland, fig volkomen op Hem verlaat, en in Hem berud. De eerfte maakt de wefenlyke en volledige daad des geloovs uit, waaraan alle belovten van taligheid, in het woord, geichied fyn, maar de twede moet dan, als ene hogere trap van het geloov, aangemerkt worden; naar welke alle gelovigen wel moeten dreven, maar tut welke fy alle niet geraken. ... Bepalen wy dan  van den II. Psalm. vr. 12. ÏL A. 3 «. b 2. AA xx. aa. §. 1. ~. ff.... dan onfe aan- dagt tot de eerde daad, en weiklaamheid, hier bedoeld : • j „ r i- . , AAA. Dan is de toefpehng m dit woord, op een' elendigen, verdrukten, van vervolgers nage aagden, die fig naar ene fterke burgt henen wend ooi in defelve te fchuilen, en fig te verbergen: of op een' ongelukkigendoodllager, die, van den bloedwreker vervolgd wordende, tig naar ene Vrylladt begeevd, om in defelve veilig te fyn. jij ,. .. BBB. En drukt dan uit, die regtgeaarde wefkfaamheid van een heilfoekende: die fig. 1. In hglelven geheel verloren befchouwd, fig vind liggen onder fonden, vloek, en toorn, als een die den dood liev gehad heeft wiens geweten hem daarover beklaagd, fo dat hy geen rafl: heeft m fyne beenderen Pf XXXVIII: 4. 11 Diedaardooï in, nigft overreed word, van de volftrekte noodfakelijkheid, en volle a genoegfaamheid van den Sone Gods, om enen luiken te faligen als die enige Naam, onder den hemel, den menfchen gegeven" door welken men kan falig worden. 2. Waaruit dan. r. Een vurig verlangen naar den Heiland geboren word, om met Hem ou nauwfte verenigd te worden, en daardoor deel te ontvangen aan Syne fangheid: men fegd hier met de Kerk Pf LXIiï fOGod! Gyfyt myn God, ikfekeUin den dageraad\\m'e fiele dorft naar U, myn vleefb verlangd naar U: als een land dor, en mat fonder water, n. Men gaat, met het hart, uit al! watbuiten Hem is, uit, men wendfg tot-den naam des Heren tlTl l t0°Y%'rrm b" ff* in een Vertrekteivorden gefteld. Spreuk: XVIII: 10. Men kleevd Hem agteraan, tot nfen ware rufte in Hem heeft gevonden. **. Dit toevlust ne- men is tot hem: men heeft Hem alleen in het oog, men erkend hem alleen, volop algenoegfaam, men fiet af van allen vleefchelykenarm van alle geregtigheid, en waerdigheid in figfelven, men trouwd hg, geheel, en voor euwig, aan Hem toe, menon^ derlaat met, voor dat men van Hem is geholpen. j • • r 1 ■ Iu l^elè alle fyn liet, fon- der enige uitfondenng. 1. By den Here is geen aanneminge des perfoons: vooral onder de dagen van het N: ï:, daar geen on- ^ der-  Ontledende Verklaring ÏR A. 5. b. 2. AA. m. /S/3, aa. §. h. derfcheid is, msfchen lood, óf Griek, tusfchen dicnftbare, en vrye; de wegdesheds word hier aan allen verklaard, de faligheid aan allen uitgeboden. 2. In 't byfonder word daarmede aangewefen. i. De volftrekte noodfakelykheid van dit toevlugt nemen tot Mem , fonder het welke niemand tot genade kan komen; gene waerdigheid, of verdiende, kan den fondaar, buiten defen Middelaar, aangenaam by God maken. n. Niet min word daarmede de volle algenoegfaamheid van dit middel verklaard: hoe elendig de fondaar fig ook moge kennen; hoe gering inde natuur, hoe fondig, verdorven, dóemfehuldig ook, in 't fedeiyke, al was hy de voornaamfte onder de fondaren; niemand word uitgefloten. §§. Defe alle, die fodanig toevlugt nemen, syn welgeluksalig. i. Wy vinden hier, -. Het Hebr: woord •>V*X - afcbreei, dat afkomftig is van een ander woord T^'NS ach fihar, Dat voortgaan, voorttreden, betekend, en geevd alfo fine fteeds voortgaande en toenemende gehtkjdligheid te kennen: ook ftaat het woord in den grondtekft, in 't meervouwig getal, en kan dus, door gelukzaligheden, vertaald worden. De ware gelukfo- ligheid, *• ll , 6 ' f. By een rede» Ivk Sehepfel, in de gemeenfchap met God, Die alleen het hoogfte Goed is; dat genoten word, ten aanfien van *t verftand, door de regte kennisfe van Hem; ten aanfien van de wil, door de ware lievde tot Hem, en daaruit voortvloejende verheerlyking van H^m; en ten aanfien van 't geweten, in *t genot van ene aangename vrede met Hem, uit die vorige wysheid, en heiligheid, voortvloejende. Wand het verftand word volmaakt door de kennisfe van de alleruitmuntendfte faken ; de wil word volmaakt, door de betragting van de allerloffelykfte daden; en het geweten word volmaakt, door de gunft en genieting van het alierbemmnelvkfte voorwerp: en vermits er geen waerdiger voorwerp is dan God' fo volgd, dat in de kennisfe, lievde en genieting van God, het hoogfte Goed, de ware gelukfaligheid van het redelyk^  van dtn II PsALta vs. 12. 115 JLar?" 2', *L h' u' £A' ^ aa' L 2 • * t- Schepfel bellaar, iraann ook het beeld van God gelegen is. imA*u.u:Ai f, ■, , - ff. Maar, by een Sly • fcWl!' rdat dü0r de fonden uit Gods gemeenfchap vervallen is, (fal hetfelve tot de faligheid komen) geliikfaligheid h twè ftukken gelegen. 1. In ene verlofikg^an tl dat kwaad, ïojcbandelyk, de Imette der fonden; als felad** fj*, de drafje der fonden, na (ielen lichaam, tydelyk en eüWis* dat door de fonde veroorfaakt is geworden. 2. En in ene we' derherdelhng in de gemeenfchap van God, op de evengefegde wyfe, waardoor hy wederom, tot een kind, gunftgenoot, en ervgenaam des Allerhoogften, gemaakt word. fchied Aanvangelyk, by de Wedergeboorte; wafrdoofh^' 2!rSl° uVerïeld Vernieuvvd' van tetfcbandelyk kwaad, iü derfelver heerfchappy, wordverlod: en by de genadige Regtvaerdiging; waardoor hy, met God den Vader verfoend, van het Jchadelyk kwaad, de fchuld en flraöë der fonden, wórd vrygemaakt, en tot een ervgenaam van het euwige leven verklaard word. 2. En doordien een gelovige, fo lange hy hier op aarde is, nog met de overblyvfelen der fonden heeft te wortelen! waardoor hy ye]en üruikeld, dat t-yne heili hdd »fo ' brekkig doed blyven, waardoor nog fo vel2 bittere vrugten van de fonde over hem veroorfaakt worden, die hem in delen tabernakel doen fugten. 1. So word hy, hier in dit leven, daar van v?fWT^Ve^0ft'od0^r de daar°P eigende Heiligmaking, en VertrooftingdesH: Geedes; waardoor hy, na datfelvde beeld, van gedaante veranderd wordende, van heerlykheid, tot heerlykbeid, ook de bewyfen van de Goddelyke gunde op fvnen weg mag ondervinden, n Tot hy eens, by den dood des lichaam * na den geeft, en, op den dag der opftandinge, na Hel en lichaam beide van alle gevolgen van de fonden, op eenmaal, voor euwig, fal worden beyiyd; en tot een gants feer uitnemend euwi» gewigte van Heerlykheid fal worden overgebragt, en lievelykheden aan1 Godsregtehand, ftoreloos, fal genieten, üat alle bekende waar" heden fyn, die gene verdere uitbreiding , of betoog nodig hebten. p 2 Defe  n6 . 1 Ontledende Verklaring II. A. 3. *. b. «. AA. /S/3, aa. §§. i. =. **. Defe gelukfaligheid word re regt vooi gedeld, met een woord- i. Dat ene deeds aanwalfende en voortgaande gelukfaligheid betekend: doordien een gelovige, allengskens, in herheuglyk genot van defe faligheid word bevorderd, fo als uit het evengefegde genoegfaam is optemaken; waardoor het pad der regtvaer digen is, gelyk een fchynend ligt ; voortgaande , en ligtende tot den vollen aag toe. Spreuk: IV: io. 2. En met een woord, dat in het meervoud word uitgebragt: welgelukjaligheden! om dat alle verioffingen, en taligheden, die er ooit konnen worden uitgedagt, hier enhier namaals overvloedig, op defen weg fullen worden gefchonken. ' 11. Alle die faligheden worden verlproken, aan die alle, die tot den Soon toevlugt nemen, li Dat ligtelyk kan worden betoogd, uit alle die plaarfen, waarin, aan het geloov, welkers eigen aart iri dit toevlogtnemen tot den Soon gelegen is, de faligheid word toegefegd. Joh: III: 36. Mark: XVI: 16. enz: 2. En dat, uit de natuur van de faak, van felvs volgd. 1. Wand. *. In Gods Soon, als Middelaar befchouwd, is alleen ene volkomene faligheid: Die, door Syne lydelyke gehoorfaamheid, al de drafteder fonden heeft gedragen, cn ene euwige verfoeninge heeft verworven; en, Die door Syne dadelyke gehoorfaamheid, het regt ten euwigen leven, in de aannemingetot kinderen, heeft te weeg gebragt; als een Rotft'een, Wiens werk volkomen is. 5 Boek van Mof: XXXII: 15. **. Enhet toevlugt nemen tot Hem is het enige genoegfame middel, waardoor men met Hem op het allernauwde verenigd word, en* deel ontvangd aan alle Syne fchatten, en gaven. 11. Waaruit dan van felvs volgd, dat men, fig tot Hem wendende, moet worden behouden. Jes: XLV: 22. bb. Defe faligfpreking gefchied hier. 1. Op het dot van dit vers. 1. Om. *. Den ongelovigen Jodtn nog voor het laatfte, door uitbieding van alle die faligheden, uitte 'lokken, en te bewegen tot het geloov.. **. Gelyk er ook uit blykt: deels, dat het kusfen, in 't begin van dit vers gevorderd, voornamelyk liet op de daad van het toevlugtnemend geloov, deels ook, dat er, voor den Joden anderiins, die wegens hun pngeioov onder den toorn des Soons regtvaerdig lagen, nog een" weg  van den II Psalm. vs. 12. 117 II. A. r. «. b. 2. AA. xx. ^/S. bb. weg geopend was, waardoor ly tot genade, en faligheid, konden komen. n. En dat hier volgd, op die Iware bedreiging van toorn, over de wederhoren, 111 het eerde lid voorgedeld: om te leren, dat het Eyangehe'toom en genade verkondigd; om, doot het voordel van toom den Sondaar van fynen bofen weg aftefchrikken, en door de uitbieding van genade, tot ene fpoedige gehoorfaamheid aan het Evangelie te bewegen. 2. Dele Gdigfpreking kan ook worden aangemerkt, als een dot op defen gantferi Pfalm, om, bv wyfe yan gevolgtrekking, uit al het vorige gefegde, te tonen dat deluke derhal ven, die 't tot den Here Mesfifs wendelen lig op riem gelovig verlaten, in euwigheid niet fullen wankelen. , , , ,. . . 22. Diti2w. waarin^/- geloov gevorderd word igd in een aangenaam verband met vs. 10 u Waarin op bekering was aangedrongen, om aantewyfen: da'r beel,00v> dei1 voornamen inhoud van het Evangelie uitmaak, Mark: J: lg Dat men, fo wel den Soon, door geloov als den Vader, door bekering, moet eren. Job: l: L Nogtans fo, dat het geloov iii den Soon het middel is, waardoor men, op de regte wyfe, tot de bekering kan komen. ,• n ■ °' ■Nu moeten wy nog kortelvk de vervulmg van faken,111 dit 12. W. voorgedragen, aanwyfen T Ge- glnedf rJeeUSwdpen Jtn' d-Jorn heeft aan- JolTIJ1? ;< hf^oov, over hen komen foude. i a f u 3, Marh Xn' l6- enz. So hebben ook de SonSn' lrdiegdef ffl °P het küSfen van d-Soonaan! gedrongen, met die vreielyke bedreiging, dat den on-ehooriamen toorn, en verbolgenheid, (al woS'en vergoldemS /: ib. Lu 3 - 9. 2 iheff: I: 8. Hebr. X: 28 - 2,1. aï volk rt' verttroojd is geworden ; waarin hetfelve, tot oP den huidi'ea dag tot een toonbeeld van de Goddelyke wrake! gefte d sT ÏÏÊuV" dtlk^fög b°üd UeWere Jesus&ÏÏ fo1Sv£ onda.nmg, de faligheid oir, aan allen, die tot Hem den toe- 3 vlugjt  Zi% Ontledende Verklaring II. A.?5."«. b. 2. BB. vlugt wilden nemen. Joh: X:\\6. Maft: XI-, 28. Gelyk ook de Apoftelen verkondigden, è^thet Evangelie ene kragt Gods was tot faligheid, enen iegelyken, die geioovde. Rom: I: ió. en bet einde des geloovs was. de falighctd derfele, 1 Pet: I: 9. /3. Nog met een kott woord fien wy, hoe de vermaning tot bekering en geloov. bv voorbeeld, de gelovige onder het O: 1: levende, door defen Pfalm, beneffens andere Godipraken der Propheten, te meerder gefterkt worden, in de waarheid van het gamfe verlosfings - werk. 1. Sv konden daaruit leren: dat de Verloffer, Die tot Zion komen fou, de Sone Gods, de Here der heerlykheid, fyn fou; dat Syn Koningryk nier van defe waereld lyn fou ; dac de oorfaak fou worden , waerorrt Hy van ene gantfe waereid , bvfonder van Syn eigen volk fou worden verworpen; dat Hy, in weerwil van alle hunne vyandige woelingen, ten Koning over Zion fou verhoogd, en met eer, en heerlykheid , gekroond worden. 2. Byfonder konden  Ia0 Ontledende Verkl'arino II. B. 3. /3. a. fy daaruit leren , dat de weg van bekering en gelóoV, de enige weg fou fyn, langs welken alle uitverkorene, tot aan de voleindinge dereuwen, in de toepasfing der genade, fouden gefaligd worden; die dan ook, door veel verdrukkingen, moeten ingaan, in't Koningryk der hemelen; 't welk defelvde weg was, die, van het paradys af aan, door alle tyden der euwen, was bekend gemaakl; en gav hun al ene fterke veriekering, dat ly de voetftapren der fchapen bewandelden , en allo ook tot de ?lgemene vergadering, en de gemeente der eerftgeborene, die in de hemelen opgefchreven fyn, fouden overgebragt worden. „, , b. Niet min is defe Pfalm van veel gewigt, voor de gelovigen onder het IS: T: i. Voornamelvk voor die, die, by de eerfte op. rigtina van de Evangelie Kerk, hebben geleevd, en die het bedoelde onderwerp fyn van defen Pfalm. i. Die konden hieruit leren • hoe iy van de vervolgingen van menigvuldige, magtige vyanden' niets te vreten hadden, om dat hen de Here belpotten foude; hoe fy malkanderen, in hunne onderlinge gemeenfchap, tot ene onverfchrokkene kloekmoedigheid in de verdrukkingen, en tot ene onbevreelde vrymoedigheid, in dc belydenis van hunnen God, en Koning, moeften opwekken, en met wat gronden fy fiofdven, en malkanderen, moeften bemoedigen, en hoe fy hg forgvutdig moeden wagten, om fig onder gene banden te laten brengen • maar veel meer met vrymoedigheid hunne vyanden, in vierfcharen, en by andere gelegenheden , mogten onderrigten, van hunnen bofen handel overreden, en vermanen, om fig aan den Koning der ere, door b'kering, en geloov, te onderwerpen 2. En dan wierd hen ook, door defe Godfprake verfekeringgedaan: dat, fogten fy defen weg te houden, ook dit hun doen wel fou gelukken; dat fy langs defen weg, in delen Plalm vermeld, door den Geeft der waarheid, in alle waarheid louden geleid worden; Die hen hunnen regten pligt fou indagtig maken; nodige wysheid en vrymoedigheid, ter betragting van delelye, inftorten; Die de duifternisfe tot ligt, het kromme tot regt, lou maken; de vyanden befchamen; hunne pogingen daarentegen, jnet Syne goedgunftigheid bekronen; en hen tot grote daden, ter  van den II Psalm. vs. ia. i*t II. B. 3. /3. b. i. onderwerping van het aardryk der Heidenen, aan den Koning der ere, fou gebruiken. Dat hen kragtig kan bemoedigen op hunnen weg, en in al den arbeid der lievde, welken fy aan Synen naam bewefen. 2. En dan is defe Pfalm ook voor gelovigen, in volgende tyden levende, van veel gebruik, i. Uit vergelyking van defe Godfpraak, met derfelver vervulling, fien fy de waarheid Gods nadrukkelyk doordralen, die alles, wat voorfegd is, allernauwkeurigit, tot het minde toe, heeft vervuld : en wat geevd dat gene vadigheid voor gelove en hope, op'ttoekomende? 2. Gelyk fy ook uit defen Pfalm onderwefen worden: hoe alle die Godfalig in defe waereld willen leven, veivolgd fullen worden; hoe fy laag op die vervolgingen mogen fien; hoe fy fig te wagten hebben, om met de vyanden van hunnen Here, over de waarheid, geen beding te maken; met wat troodgronden fy figfelven, en malkanderen, moeten bemoedigen; hoe fy den naam des Heren mogen belyden, felvs voor Koningen, en Vorften, en denfelven dragen moeten onder de menfchen; en hoe fy voorts hunnen weg hebben aanteftellen, door geloov en heiligmaking, om het heil des Heren te fien, en tot de beloovde gelukfaligheid, in de gemeenfchap van God, te geraken. EINDE. Q 0 N-  b&3 Ontledende Verlkarin© \ ONTLEDENDE VERKLARING VAN DEN XVden PSALM, Inleiding. fJiet die figfelven prysd, maar dien de Here pryfd, die is beproevd. Defe woorden behelfen ene nuttige leffe, welke Paulus, aan, figfelven, en aan anderen, voorfchreev, die in het roemen behoorde waargenomen te worden . 9 Kor: X: 18. D* Apodel doed een feker voorftel: Die is beproevd* Met ene fpreekwyfe, die ontleend is: of van de fynfte metallen, goud enfdver, die aan den toetfteen geftreken, en daardoor onderfogt worden, offe luiver fyn: of van de kampvegters by^e Grieken, die vooraf beproevd moeften worden, ol fy bekwaam waren, om de wedftryden te ondergaan, met hope, van den prys te behalen. En die dan léggen wil: Die is beproevd. Die is, als het fyne goud, op den proev, fuiver bevonden: of die is bekwaam, en daardoor waerdig geagt, om onder de helden Gods gerekend te worden, die den ftfyd gelukkig voortfétten, en de kroon der heerlykheid behalen. Defe namelyk: Niet die fig feiven pryfd, maar dien de Here pryfd. Ontkennender wyfe: Niet die figfelven pryfd. 1. Die figfelven verbeeld iet te lyn, daar hy niets is: of die fig by andere menfchen opgeevd en voordoed, als ware by gefchikt, tot iets* waas-  van den XV Psalm ji; waartoe hem de vereifchte bekwaamheid ontbreekt. %: Die itnie, beproevd: maar hy beroemd fig in ene ongegronde verbeelding: waarvan hy, of fmerte voor fig feiven, of fehande by anderen, fal behalen. Stelliger wyfe: Maar dien de Here pryfd. i. Dien de Here goedkeurd: t fy, dat Hy hem getuigenis geevd in Syn woord; en hem daarvanverfekering doed, door Synen Geeft, in het gemoed: 't fy, dat Hy hem, als fodanig, openbaar maakt, in fyn gedrag, voor andere menfchen. 2. Die is beproevd: omdat de Here, voor Wiens ogen alle dingen naakt en geopend fyn, na waarheid oordeeld; en Syn getuigenis daarom onfeilbaar waar' agtig is. Van de waarheid van dit gefegde, fyn de opregten Van harten ten klaarden overreed: waarom fy enen innigen afkeer hebben, om figfelven, tegen de waarheid der fake, goed te keuren; ot fig, als fodanig, voortedoen by anderen. Die fullen fig, veel meer, aan den Here, ter toetfe, voorftellen, en met den H- Dier. ter feggen. Pf CXXXIX: 23. Doorgrond my, O God/ bt proev my. So dikwils ly begerig fyn, om te weten, of fy tot het borgerfchap van het geedelyk Jfraél behoren, plegen fy met den Here raad, in het gebed, en vragen Hem: Heer! wie fal verkeren m uive tentet enz: Waarop fy dan ook het Goddelyk getuigenis ontvangen: Die opregt wandeld, enz: Dut den geh§len inhoud uitmaakt van delèn 'XPPfalm: dien wy ter verklaring voor ons nemen. j. Indien wy A. Den XIP, XP. en XVI. Pfalm met malkanderen vergelyken: fo ontdekt fig een ogenfchynelyk verband tusfehen defeiven. Wand, daar Pf. XIP. den ftaat van een londig volk word voorgefteld, dat het ware volk des Heren vervolgde, en verdrukte : word ons de ware geftalte van het opregte volk des Heren Pf: XP. feer duidelyk belchreven: dat fig dan, op dat Goddelyk antwoord vs, 2-5. verlaat, en tot de grond van dit fyn vertrouwen legd, het Hogepriefterlyk gebed, dat de Here Mesfias in den ftaat Syner vernedering, ten goede van Syn volk, voor den Vader, fou brengen. Pf. XPI: B. Merken wy Q a Na- I Voorbereid' felen.  i»4 Ontledende Verklaring ï. B. tf. Nader op het beloop van defen XV Pfalm, a. So lallen wy bevinden, dat defeive niet kan gebragt worden, a. Op den Perfoon van David, en den tyd, in welken hyleevde; omdat defelve dan moeit gedigt fyn, op enen tyd, in welken de Tabernakel van Mofes ilond een einde te nemen, en' in enen heerlyken Tempel, door Salomo, veranderd te worden; daar hier vs'. ). gevraagd word: Her e! ivie Jat verkeren in «we tenteP in den toekomenden tyd; met toefpeling op den Tabernakel. b. Nog ook op den gantfen tyd, waarin de oude huishouding ftand greep, i. Wyl, aan niemand van het eigenlyke Jfraèl, ene woning, op den berg van Gods heiligheid, wierd vergund: daar nogtans van een wonen op den berg van Gods heiligheid gefproken word. vs. i. 2. Om dat, in het Goddelyk antwoord, vs. 2-5. niet gefproken word van fulke pligten, en gebruikelykheden, die volgens de wet van Mofes, onder die huishouding, vereifeht wierden. By voorbeeld: er word niet gefegd: die na de wet is befneden; die de Sabbathen onderhoud; die brand-fchuld-fond-dank-en fpysoffer offerd; enz: dat noodwendig vereifeht wierd, indien vs. 1. op een eigenlyk verkeren in's Heren tente, en op een eigenlyk wonen op den berg Syner heiligheid, wierd gefien. 3. £n vermits die eigenfchappen, die er van een inwoner des huiles des Heren vs. 2 5. gevorderd worden, in de minde van die Jfraëlieten gevonden wierden, die in de voorhoven des Heren verkeerden. /3. De overweging van dele dingen doed ons denken, dat defe Pialm een verder uitfigt heeft, op de dagen van het N: Teftament. Is men nu beluft, om te weten, op welken tyd van die Huishouding defe Pialm, in 't byfonder, moet worden toegepad: men vedige fyne aandagt op den vorigen XIV. PJ: in welken fulke fpreekwyfen voorkomen, byfonder vs. 1, 2,3. die den ifaat van het vleefchelyk Jodendom, in 't begin van die huishouding, befchryven, vergeleken met Rom: IIP. 10, 11, ia. Men geve agt, op de kenmerken, die, in onfen XV Pf:, van enen inwoner des huifes des Heren, vs. 2-5. worden opgegeven; die fulke fyn, als er byfonder iouden plaats hebben, in de gelovigen uk  van den XV. Psalm. 125 I. B. V. 0. uit de Joden, ter dier tyd, tegen dat vleefchlyke Jodendom, overgedeld: dat dan met het Hogepriederlyk gebed van den Mesfias, in den XVI. Pf: agtervolgd word. En dan volgd hieruit van felvs: dat de feer elendige daat van het vleefchelyk Jodendom, in het begin van het N: T:, PJ: XIV: word voorgedeld, van welke de ware Godvrugtigen, onder hun levende, vervolgd en verdrukt wierden: en dat, daarentegen, de teetgearde toeftand van het geedelyk Jfraël, van dien tyd, Pf XV: befchreven word. 2. En fo komen wy van felvs x. Tot het regte begrip, van den inhoud, van defen Pfalm: waarin een Geedelyk Jfraëliet fprekende word ingevoerd, die onder die gevangenen van Gods volk behoorde, Pf. XIV: 7. en die, by de affchaffing van de O: H:, met het vleelchelyke Jodendom , defe twiltfaak hadde: Wie nu, als het ware volk des Heren, in Syne tente fou verkeren, en wonen op den berg Syner heiligheid; die fig in defen tot Jehovah wend, Synen mond raad vraagd; en daarop een Goddelyk antwoord ontvangd. /3. En dan verdeeld tig defe Pf: in twé voorname hoofddelen. a. In de verlegene vraag van een Godvrugtige aan God: wie nu, onder het N: T:, tot God, als Syn ware bondgenoot, fou naderen? vs. 1. Een Pfalm Davids: Here! wie fal verkeren in Uwe tentet Wie fal ivones op den bergUwer heiligheid? b. In het Goddelyk antwoord: waarin de ware vereifchtens van het opregte bond-volk des Heren worden voorgedragen, tegen de ondeugden van het vleefchelyke Jodendom overgedeld. vs. 2-5 ingejloten. 1. Die eigenfcbappen van het ware bondvolk des Heren, worden onderfcheiden voor gefield, vs. 2-5. twede deel. Die AA. Eerd algemeen Syn, fo alsfe in alle ware gelovigen ten allen tyden moeden gevonden worden, vs. 2. Die opregt wandeld? en geregtigheid werkt: en die met fyn hart de waarheid fpreekt. BB. Dan volgen fulke eigenfcbappen , die Q 3 meer  Verklaring, vt. i. 126 Ontledende Verklaring I. B. 3. /6. b. 1. BB. meer byfonder e fyn; en die voornamelyk fonden plaats hebben in die tyden, waarop defe Pfalmfiet. vs. 4. 5. eerfe gedeelte. Waarin dan aangewefen word: 4\IR. Hoedanig fig een medeborgerder heiligen gedrnagd, in de verkering onder de menfchen, in 't gemeen. vs. 3." Hy heeft niet getreden op fyne tonge, hy heeft geen kwaad gedaan aan fynen medgefel: en hy heeft geen Jmaadreden opgenomen tegen fynen naaften, 23. Hoedanig hy fig gedraagd, in het oeffenen van de gemeenfchap der heiligen in 't byfonder; met derfelver gronden, en bewyfen. vs. 4, 5 eerfte deel: Daar dan xot,. De ware eigenfchappen van een geedelyk Jfraëliet befchreven worden, in het oefenen van de gemeenfchap der heiligen, vs. 4. De verworpene is veragt in fyne ogen; en die genen die den Here vrefen fal hy eren : hy heeft gefworen tot verbintenis, en hy fal niet veranderen. fifi. En vervolgens de gronden enbewyfen hier van aangetoond worden, vs'. 5. eerfte deel. Die fyn flver niet geevd (cfbeeft gegeven") sp -woeker, en geen gefchenk nsemd (of heeft genomen j tegen den onfchuldigen. 2. Waarop dan de Here het fegel van Syne goedkeuring fteldvo fuiken, die defe eigenfchappen befitten. vs. 5twede deel. Defe dingen doende; fal niet wankelen m euwigheid. II. Dan komt ons, volgens defe afdeling, A. In de nadere Verklaring van defen Pfalm, vooj: &. Ene heilbegerige vraag van een' Godvrugtige. vs. i. Ben Pfalm Davids: Heer! wie fal verkeren in Uwe tenle? wie fal ivonen op den berg Uwer heiligheid! x. Wy geven a. in defe woorden, op haar feiven befchouwd, agt. 1. Op het o'pfchrivt: Een pfalm van David. 2. En op derfelver inhoud: Heer! wie fal verkeren in Uwe tente: enz: 1. In het opfchrift, word die hedig geehgt genoemd: Een Pfalm van David: Dat ons voordeld: AA. Den eigen aart van hetfelve, fynde een Psalm. Welk woord Pfalm, by de Grieken, van weiken  van den XV Psalm vu %. 127 II. A. *. a. f. AA. het ontleend is, fuik een faug-ftuk betekend, dat te gelyk, met menfchen - Item gefongen, en met mufikalifche werktuigen gefpeeld word. Meer fullen wy hier niet van feggen. (*) BB. Desfelvs Maker is David. Die lievelyke in Pfalmen JfraëIs: die hetfelve, door ingeving van den H: Geeft, heeft opgeheld, en aan de Kerk, tot nuttig gebruik v.in de heiligen, heeft overgegeven. Dat wy, op goede gronden, vooronderftellen. 2. Hy wend fig tot Jehovah, begerig fyn de te weten: wie nu, onder het N: T: by de verandering van Huishouding, tot God, als fyn ware Bondgenoot, fal naderen? en fteld, ten dien einde, ene tweledige vrage aan Hem voor, Heer! wie fal verkeren in Uwe tente ? Wie fal wonen op den berg Uwer heiligheid? AA. De eerfte heeft betrekking op het Jedelyk hef aan van een geefielyk Jfraëliet, tn gemeenjchap met anderen: Heer/ vjie fal verkeren in Uwe tente? BB. De twede heeft betrekking op derfelver beftendig verblyv: Wie fal wonen op den terg Uwer heiligheid? AA. Aangaande het eerfte; doed hy onderjbek, na het fedelyk beft aan van een geeftelyk Jfraëliet, in gemeenfchap met anderen: Heer wie sal verkeren in Uwe tente? KN- Hy rigt fyne aanfpraak tot God,- Heer? »». In den grond-tekft vinden wy den naam Jehovah. Die, volgens Synen oorfprong, een God betekend, Die de Selvswelige, Algenoeg&me, en Onveranderlyke God, de Goedertierene en Getrouwe Bonds-God is van Syn volk: Die lèer heeriyke en dierbare belovten aan Syn volk heeft gefchonken, die de gantfe Godheid tot haren inkoud, en de gantlê euwigheid tot hare uitgebreidheid hebben. fifi. Wy fouden hier aa. Byfonder, den Soon van God, den Middelaar des verbonds, de hoogfte Propheet e» Kt> (*) van til, S&ng.digt-mfpeel-konft. U. 177. mz%  Ia8 Ontledende Verki.art.no II. A. V. « a. 2. AA. Ktf. 0&. aa. Koning van Syn volk, verdaan konnen: Die, oudst yds, in het figtbare heiligdom woonde; dat daarom Syne tente, op den berg Syner heiligheid, genoemd word. Die, onder de N: Huishouding ook onder Syn volk fou wonen. bb. Defen Here merkt hy aan, §. Als Synen Leermeeder, en Bigter. i. Die Gefante en Uitlegger, een uit duifend, Die den menfche fynen regten pligt kan verkondigen, daar alle menfchen leugenaars fyn: Die nu de Overheden'en Magten uitgetogen hebbende, Syne heerfchappy op Synen fchouder draagd. • Waardoor nu niet meer de lippen der Priefteren, gelyk ouwlings, de wetenfchap fouden bewaren, maar alle Syne kinderen van Hem ièlvs fouden geleerd worden; die Hem in heerlykheid toejuichen: De Here h onfe Rigter; de Here is onfe Wetgever; de Here is onfe Koning. Jes: XXXIII: 22. ii. Dat hier van te meerder nadruk is, om dat de deutel der kennisfe, te dier tyd, verborgen, de fuivere genadeleer onder de Joden verdorven, en de ware heilweg onder hen geheel onbekend geworden was: fo dat de gelovige onder hen ene twilhake hadden, met die genen, die anderfins hunne Leraren fyn moeften. §§. Dien benoemd hy met den naam Jehovah. De alleen Algenoegfame en Getrouwe; Die aan Syn volk beloovd heeft. Ik fal u onderwyfen, en leren van den zveg, dien gy gaan fuld: Ik fal u raad geven. Pf. XXXII: 8. „ 33. Billyk wend hy fig tot defen Here, by Wien de woorden des euwigen levens fyn, en vraagd Hem: Wie sal verkeren in uwe tente ? »«.. In defe woorden aa. Word gefproken van Uwe tente. §. Het woord tente , of tabernakel, op andereplaatfèn vertaald, in 't Hebr: hm, ohel> (van  vm den XV Psalm. vi. r. 129 II. A. K. ». a. 2. AA. 22- «■<*.. aa. §. (vaneen ander woord SüM, «ahal, fat uitbreiden, overdekken, betekend:) duid aan fuik ene draagbare hutte, die men met fig kan omvoeren, afbreken en wederom oprigien. , v, §§• De Digter dan gewagende van s Heeren tente'. 1. Doed ons fulks denken, , , -.Aan den Taberna¬ kel Lrods onder Jfraël, in de woefteine, gemaakt, met welke dat volk, van de ene plaats, naar de andere, optrok; die, ten tvde van David, nog in vvefen en gebruik was. -• Die uwe tente, des Heren tente, genoemd wierd: om datfe, op bevel van God, wierd gemaakt; om dat God daarin woonde; en daarin gediend wierd. n. Defe tente moeten wy hier, volgens die gronden, die wy, in onfe voorbereidfekn opgegeven hebben, aanmerken, als een voorbeeld, , -. In 't gemeen, ,. Tr . , , , *• Van de ware in- wendigekerk, onder de dagen van het N: T:; van welke fou gefegd worden : Sie de Tabernakel Gods is by dé menfchen. Ofenb: XXI: 3. Daarom te regt fo genoemd: om dat defelvê aan geen plaats fou gebonden fyn; en, van de ene plaats, naar de andere, fou worden voortgeplant, en uitgebreid. **, Die ookzra'ten" te genoemd word, om dat Jehovah daarvan de kondenaar en Bouwmeeder is; onder Syn volk woond; met hen gemeenfaam verkeerd; van hun gediend word. r. In 't byfonder, verbeeld ons de labernakel, den eerften ftaat van de Kerke Gods, onder het N: T: Jes: LIV: 2. Om dat defelve, ter dier tyd geen vafte woonplaats had; maar, door velerly verdrukkingen' wierd omgevoerd: gelyk de Tabernakel, onder Jfraël, wandelbaar was, in de woefteine. bb. En wanneer van een verre- R ren  13* Ontledende Verklaring ,H; A. «. *• a. 2. AA. 33. «*. bb. ren in 's Heren tente gesproken word: §. Moeten wy merken op de betekenis van het woord Ti 3, gour, dat fo veel betekend, als ergens, voor enen korten tyd, als een vreemdeling, fyn verblyv houden. §§. Dit gebragt tot de Tente des Heren, ï. Moeten wy ene gepaste Verklaring aan defe fpreekwyfe geven: die 1. Niet op defe wyfe moet worden opgevat, als of men , als een vreemdeling, van den Tabernakel, in enuitdenfelven girg, by gedurige afwisfelingen. 2. Maar. 1 Se drukt eigenaartig uit, het wrk ot van den Priefler, die dagelyks in defe 'Tente moert ingaan; of van de Leviten, en anderen, die de voorhoven des Heren betreden mogten: en daar door, in de faak van den Godsdienft, gemeenfchap met den Tabernakel hadden, n. Dat dan, in defen fin, word uitgedrukt met een woord, dat een verblyv voor enen korten tyd te kennen geevdr, om dat de Tabernakel felvs, vooral inde woeltenyen van Arabien, gene vafte woonplaats had, en men daar, met dien Tabernakel, moert omfwerven: blyvende nogtans de betrekking, tot dien Tabernakel, en den Godsdiend, op alle plaatfen, defelvde. n. En dan is dat woord feer gepart, om de faak, die hier bedoeld word, levendig uittebeelden. -. Wand dan komt de ftaat van de Evangelie-Kerk, in derfelver eerde bégMetert^ voor, als ene Tente, die, van de ene plaats, naar de andere, word omgevoerd, langs ongebaande wegen, door nare wildernislèn: doordiende Godvrugtigen, in dien tyd, menigmaal, als vreemdelingen, als ballingen, door fware verdrukkingen, verdreven wierden, als een veldhoen op de bergen; waardoor fy wel eens genoodfaakt wierden te weeklagen: O wee my, dat ik een vreemdeling ben (JnjMefecb; dat ik in de tenten Kedars wone. Pp. CXX: 5. ■ , = . Maar, hoe het ook met  van den XV. Psalm. vs. i. 131 II. A. ft. *. a. 2. AA. 23. aa. bb. §§. Ut. ~. met defe Kerk ging, het verkeren ini die Tente duid nogtans aan, ene nauwe gemeenfchap met die Kerk, in welke men den Here diend, naar het voorichnvt van Syne wet: gelyk men onder het Jfraël na den vleeiche, ten dien einde, oudstvds, in defe Tente verkeerde. Was het al, dat de ware belyders vervolgd, en verdreven wierden, de Tabernakel Gods was egter onder hen, gelyk dekinderen Jfiaels, met den Tabernakel, de woefteine doorreisden. In luik een opfigt fyn de vromen wel gafien en vreemdingen op aarde. Hebr: XI: 13. daar fy nogtans ook medeborgers fxnder heitigen, en huisgenoten van God. Ephes: II. 19. Wanneer dan gevraagd word: wie sal verkeren m uwe Tente ? , , , ,, So geevd de fpreker te ken¬ nen: geleerd te hebben, uit het woord der Voorfegginse, dat het vleefchelyk Jodendom , by de verandering van Huishouding, fou ophouden, een volk van God. te fyn; en dat het Jfraël Gods na den Geeft oat Hem in Geeft-en waarheid diende, tot het ware volk. des Heren, fou worden aangenomen: dat, by de oprit: • tmg van die nieuwe Huishouding, overaf tcgenftand fou vinden, en van een ieder vervolgd worden. ru , , , , , ,, ; bb. Nademaal fig nu het vleefcdielyke Jodendom bleev beroemen, her ware volk des Heren te fyn, offchoon hetfelve in grove lafteren lèevdë: So ontftond hieruit ene twiftfake, tusfchen dit vleelchelyk en- geeftelvk Tfra* el; met welke fig defe vromen tot den Here wenden, Hem vragende : wie nu, by defe merkwaerdige verandering, het ware volk des Heren lyn fal ? BB. Dat met ene twede- vraag agtervoled word waarin hy onderfoek doed, na het bejiendig verblyv ?an denfelven : Wia sal wonen op den berg #we» heiligheid ? Wtf. Wy horen hier gewagen, eioi. Van een-berg van 's héren heiligheid. . , ... , ., aa. Hoor den berg van 's Heren heiltgbctd, b R * §. Word,  *32 Ontledende Verklaring ii. a. k. *• a. 2. BB. kk. «». aa. §. Word, i. Na de letter, verdaan de berg des huifes des Heren, namelyk de berg Zion, die fo genoemd word. Pf II: 6. en wel byfonder de berg Moriah, die een heuvel f!^s van den berg Zion, op welken, naderhand de tempel, ten tyde van Salomo, gebouwd is. ii. Derhalven fyn fulke uitleggeren niet alte nauwkeurig, die door den berg Synèr heiligheid den Tempel felvs willen verdaan hebben, i. De fpreekwyfen, yan berg van Gods heiligheid, en huis van Gods heiligheid, fyn, in de H: S:, niet een en defelvde. 2. Ook is de Tempel, na den dood van David, door fyn' foon Salomo, gebouwd; daar hier David reeds gewag maakt van den berg» Syner heiligheid, terwyl de tabernakel nog ftond. % Defe berg Zion, en fyn heuvel Moriah, word een berg Syner heiligheid genoemd: 1. Om dat defelve, reeds ten tyde van David, tot den Godsdienft. was afgefonderd, op welken hy den Tabernakel overbragt. 1 ChronuXV: 2. En om dat God, daardoor, de figtbaarftebewyfen yan Syne heiligheid, op defen berg, vertoonde: daar Hy geheiligd wilde worden, van die genen, die tot Hem naderden. bb. Maar wy moeten hier, by defen figtbaren berg, niet met onfe aandagt blyven fti-lftaan, om dat, aan niemand, ene beftendige woonplaats op defen berg, wierd vergund, daar nogtans van een wonen op den berg Syner heiligheid gefproken word. % Wv verdaan dan, 1. Door defen berg van 's Heren heiligheid. 1. Niet, met zommigen, de Kerk van hetN: T: felvs; nog, metanderen, den hemel. 2. Maar de woonplaats' der Kerke, daar de Heer Syn Kerk fou planten, en Syns naams gedagtenisie ftigten: even gelyk, te voren de Tabernakel, en naderhand de Tempel, op defen berg gelligt fyn. En dat de woonplaatfen van de Kerk, meermalen, onder de finbeeldige benaming van berg van Gods heiligheid, in onderfcheiding van de Kerk, by de Propheten, worden voorgedeld, biykt ontegenfeggelyk uit. Jes: LPII: 13. Daar aan die gene, die op aen Here ver-  van den XV Psalm. vs. i. i33 II. A. K «. a. 2 BB. s^f«. *«. bb. $. i. de belovte ge. daan word ^ öör^ OT Svnen heiligen berg ervelyk fullen befitten: daar het befitten van fyn' heiligen terg, niet alleen, mei het erven van het aar dry k verknolt wórdmaar ook, dat beërven, aan die genen, die op den Herevertrouwen als ene weldaad beloovd word, die de ware leden van de Kerk uitmaten, en die immers niet gefegd konnen worden, de Kerk te erven. Vergelyk hiermede. Jes: II: 2: LCI: 7. enz , , , . ö» En welke opmerking hiervan veel nadruk is: wyl hier, niet alleen, de vraag was welke de ware leden der Kerke waren, die den Tabernakel Gods onder den menfchen fonden uitmaken? maar ook, welke de ware leden der Kerke fouden blyven, die het aardryk ervelyk befitten fouden ? wanneer de Tempelberg, by de verwoeding van den ondThet O- °^°Uden te fyn de fit^1:iats van den Godsdienft, tra il„ j §§• Defe woonplaatfen der Kerke worden te regt genoemd de berg Syner heiligheid. felye boven alle bergen of Koningryken fefatrde', heid, inheil m voorfpoed, in fchatten en rykdommen, fou uitmunten. Sy fou worden vafi'gefield op den top der bergenden verbeven worden boven de heuvelen. Jes: II: 2. VCT&n> en t 7 j .... 1L En een berg Svner hei. ligheid, vermits de heiligheid van God, in het werk der verfos. fing geopenbaard, door het Evangelie,'aldaar fou worden ontdekt; en de heiligheid de zieraad van Gods huis fou fyn, in lenl te van dagen. Pf. XCIII: 5. n h mien5 00. Hierom word er gefnroken van een wonen op den berg Syner heiligheid ^P™iten van bb. En fo word dan er memand wonen op den 'iempelberg, maar een ieder moed- we derom van daar vertrekken, wanneerly iyn GoZlXg werk R 3 had  134 Ontledende Verklaring II. A. K. «. a. 3, BB. /S/&. bb. §. had verrigt; felvs de Prieliers, en Leviten, moeiten, wanneer fyde beurte hunner dagordening hadden waargenomen, wederom plaats maken voor anderen; ten bewyfe, dat de ftaat van die Kerk veranderlyk was: maar de ftaat van deKerkibu, onder delè betere huishruding, onveranderiyk fyn, daar men blyven fou, in het huis des Herent in lengte van aagen. Pf. XXIII: 6. en alle cte dagen fyns tevens wonen. Pf XXVII: 4. En dat defe faak hier ter plaatfe bedoeld wotd, blykt uit het twede deel van het Goddelyk antwoord vs. 5. §§. Ook fou de Kerk enebeftendige ruft genieten, en het volk des Heren lou in ene woonplaats des vredes wonen,, in welverjeker.de woningen, en in f Hls gerufte plaatjen. Jes: XXXII: 18. 23. Wanneer dan wederom gevraagd: word: wie sal wonen op den berg Syner heiligheid? #<* So toond deDigter, ook uit het woord der voorfegginge geleerd te hehben,, dat de Here, met het Êand.Kanaan^ook de plaats van den Godsdienft binnen Jeruialem, fou verlaten; en de Kerk, door de bekering van de Heidenen , tot de gerufte beiitting van de_ goederen des nieuwen Ven» bonds, fou worden overgebragt. /S/3.. En.vermits, het vleefchelyk Jodendom fig bleev beroemen, in de aardfche voorregten van Kanaan, in welke ly, vet geworden lynde, den Rotiteen des heils verfmadeden,; fb keerd fig het geeftelyke jpraëi tot den Here, Synen mond raad vragende:, welke nu die genen fyn fouden, die den Here beftendig in Synen geeftelyken Tempel dillen die» b. En, indien wy merken op de gemoedsgeitalte van omen H: bidder, en fpreker, fo fullen wy daarin volgende faken ontdekken. 1. Ten aanfien van het gebed felvs: AA. Waren fyne begeertens allefins Godvrug* tig, waaruit dat gebed voortvloeide. Hy vond ene opregte luit r om ini'a Heren teute te verkeren-, en op den berg Syner heiligheid, te wonen; hy prysd, niet alleen, die genen, die in. bei? huis  van den XV Psalm, vs\ \. ,3j }}' AA' huis des Heren wonen, welseïukfeliv • maar lyne hele isook begerig, en befwykt van verlangen, naa de voor hoven des Heren. * Al was de Kerk ene wandelbare hnrre 1 W, aan vele vervolgingen bloot gefield; hy kiesd nogtans fa. Oer aan den dorpel in het huis Jynes Gods te fyn, dan lange te wonen m de tenten der Godloosheid. Pf: LXXXlkxi Verkeren ,n 's Heren tente is hem fo aangenaam, dat opgaan met de dammen des Heren, (tot) het getutgenisfe ffraëlsfom den naam des Heren te danken. Pf CXXII: 4. Ln hy betere1 da-? om te wonen op den berg van Gods heiligheid, om dat de Here Word heil'£hild openbaard , en van Syn volk geheiligd Jehovah. BB' fUlk£ hd!ige bcS'eertens kömt hy tot u „ . Hy begreep feer wel, 1. Dat er ve¬ le waren, die fig uitgaven voor medeborgers van defelve daar nogtans hun hart niet met den Here was. %. Hy erkend 1 De argchdigheid van Syn hart, waardoor hy in gevaar ton fyn om % met valfche overleggingen re bedriegen. „. En fyufeLen™ blindheid, om den regten weg te konnen kennen S WersSyneA,genoeg^ he d gewillig; wegens Syne getrouwigheid, uit kragtTan Syme &. Hy bied fig aan Syn onderwys eerbiedig uit; hy wast het ge Jovig in; hy verbind fig tot ene gehoonarne betragting'van het- bedoeld: molte» /3 Derhalven een gebed, in allen opfigten betamelyk, waarin hy bad na de wil van God, en waarop hj ene genadie verhoring kon verwagten. ibe 2. Dat daarom met een welgepad antivoord word a-terV0lgd; bi; a - 5, ingefoten. ° a&Cer «. Waarin, a. JJe ware eigenfchappen van een' in- wo-  13Ö Ontledende Verklaring II. A. 2< «. woner des huifes des HEREN worden voorgefteld: dat als een antwoord, op het eerde lid van de vrage vs. i. moec aangemerkt worden, vs. 2 - 5 twede gedeelte, b. Waarop dan de beftendige inwoning in hetfelve word toegefegd: dat als een antwoord, op het twede lid van de vrage vs. 1. moet befehouwd worden, vs. 5. bet twede gedeelte. a. He ware eigenjchappen van een'inwoner des huifes des HEREN, fyn tweërly foort. 1. Algemene, vs. 2. o. En meer byfonder e, vs. 3, 4, 5. Eerfte gedeelte 1. De eerfte loort noemen wy algemene, om datfe, in alle gelovigen, ten allen tyden, moeten plaats hebben, vs. %■ vs. 2. Die opregt wandeld, en geregtegbeid werkt; en die met Jyn hart de waarheid fpreekt. AA. In defe woorden fien wy, het beftaan, en gedrag, van een' Godvrugtige. nk« In de daden: Die op' regt wandeld, en geregtigheidwerkt. 22. In de woorden: En die met jyn hart de waarheid fpreekt. tftf. De daden vereifchen een opregt beftaan des gemoeds, in alle uitwendige gedragingen: Dit opregt wandeld, en geregtigheid voer kt. act. Wy fien frer onderfcheiden. aa. Een opregt gemoeds - beft aan van een' Godvrugtige: Die opregt wandeld. bb. En een gedrag, daaruit voortkomende: En geregtigheid -zverkt. aa. Het gemoeds beftaan van een' Godvrugtige, is gelegen in ene heilige gefindheid van het gemoed , om fig onberiipelyk te gedragen: Die opregt wandeld. §. Wy horen gewag maken van een wandelen. j. Wandelen fegd foveel, als fig bewegen openen weg, en al bewegende voortgaan, van de ene plaatsnaar de andere, tot een feker einde. 6 n. En dan is dit woord feer gepaft, . . , -. Om de levens -wys, en het gedrag van een menfch uittebeelden, waarin by  van den XV Psalm vs. st. 137 M. a. 3. tt, a. 1. aa. kk. aa. aa. €. n. -. hv bedrvviff is r Boek van Mof; XVI: 1. Pf t: 1. enz: Dat feer gevoeglyk onder du finbeeld van wandelen word voorgefteld 1 Een wenfch toch heeft, in al fyn doen, feker einde in het oog, dat hy daardoor poogt te bereiken. 2. Hy verkiefd fekere middelen, als een' weg, die hem tot dat voorgefteld doel konnen brengen. 3. Enhyis, in het gebruiken van die middelen, fteeds werkiaam, tot hy fyn voorgefteld einde heeft mogen erlangen. , „, „ =. En vermits dè gedra¬ gingen van de menfchen feer verfchillende fyn hier op aarde fo word het wandelen, in de H: Schrivt, ook doorgaans gebruikt, als een finbeeld van de levens-wys van een iegelyk menfch goed of kwaad: en hier ter plaatfe van den wandel van een' Godvrugtige, die de belovte heeft, dat by fal wandelen, fonder mat worden Jes: XL: 31. r. Het einde, dat hy fig heeft voorgefteld, is de euwige gelukfaligheid, in de gemeenfchap van den Drie-enigen God, tot Syn eer, te verkrygen. 2. De weg, dien hy daartoe verkiefd, is die rigtsnoer en regel, welke hem in de Goddelyke geboden word voorgehouden, die geloov en bekennge, vorderen. 3. Enhy is gedurig bedryvig, in een forgvuldig en vlytig betragten van die geboden, om daardoor tot die voorgeftelde gelukfaligheid te geraken. , , i, , §§• De gefleldheid nu van bet gemoed van een Godvrugtige onder dat alles, is gelegen in onregtigheid; die ofregt wandeld. r Wy vinden hier , . , , , - Het woord o*£fu taamun, dat, m t natuurlyke, betekend ene faak, die in alfvn delen^ volkomen is Jos: X: 13. of in 't fedelyke, te kennen geevd ene gefteldheid, die fonder gebrek is. 1 Boek van Mof. VI. 9. Pf: XXXVI: 18. In 't byfonder word dit woord veeltyds inden olferdienft gebruikt, van de offerhanden, die na de wet fonder enig gebrek lyn moeften. % Boek van Mof XIP < 3 Boek van Mof I: 3. enz: ' -. Een opregte, menfch, die ls dan fulk een  238 Ontledende Verlkaring 11 A. "3. *. a. ï. aa. kx. xx. aa. g§. 1. ~. \ f. In 'c gemeen, in fyn fedelyk beftaan befchouwd , volkomen met God is; daar al de genegenheden van den Geeft zamenftemmen, en zamen verenigd fyn, met God, met Syn' weg, en dienft, (onder enige dubbelhartigheid en geveinldheid: gelyk fo van Noach getuigd word, 1 Boek van Mof: VI: 9. Datt hy opregt was; en aan Abraham vermaand word, 1 Boek van Mof: XVII: 1. dat hy opregt fyn fou. In fuik een opfigt word de gantfe Kerk hier op aarde, uit opregte menfchen beftaande, genoemd ene gemeente, die geen vlek ([van moedwillige fonden) of rimpel (van den ouden menfch, door ene heerfchende verdorvenheid:) heeft of iets dergelyks; (van dwaling, geveinfdheid enz:) maar die heilig is, en onberispelyk. Ephes: V: 27. •ff. Defe opregtheid van de heiligen is gelegen: .. In ene volkomenheid van geloov; waardoor fy de volmaakte onfchuld, en geregtigheid, van den Sone Gods, in diepe armoede desgeeftes, volkomen omhelfen, die alle hunne fonden bedekt, en hen onberispelyk voor den throon Gods fteld. 2 Kor: V: 21. Kol: II: 10. ... En iu ene volkomenheid van de lievde, die hen als ene vrtigt. van het geloov word gefchonken. Hand: XV: 9. Die fig dan, in defe volgende ftukken ontdekt. 1. Dar fy hun hatt volkomen, met God, in de lievde, vetènigd vinden. Ephes: I: 4. 2. En daardoor. 1. Ene hartelyke lult en gefindheid, om na alle de geboden van God te wandelen. Luk: I: 6. u. Die fig dan werki'aara betoond. *. In enen fielinnigen haat tegen alle fonden. Pf CXIX: 129. **. En in ene hartelyke poging, om alle de bevelen van God, tot de volmaaktheid toe, te vervuilen. Phil: III: 12. Dat is die volvaerdigheid des gemoeds, zv aar door men aangenaam is by God. 2 Kor: VIII: 12. **. In 't byfonder moeten wy opmerken: j. Da: de fpreek- wyfe ontleend is van de offerhanden van het O: T:, die volkomen fyn moeften. 3 Boek van Mof. III: 1. en van welken het woord  van den XV Psalm vs. 2. 139 II. A. 3 a. a. 1. AA. KV. aa. §§. 1. r. **. f. woord Q on, taamiim, volftandig gebruikt word. Wy konnen de wet daarvan vinden. 3 Boek van Mof. XXII: 17. enz: De gebreken, die de offerdieren tot 't altaar onwaerdig maakten , Worden van Ghriften Uitleggeren tor defe fes ftukken gebragt (*). 1. Het Offerdier mogt niet blind fytr. 2. Het mogt niet lam fyn. 3. Het mogt niet ftek fyn. 4. Het mogt «/W gewond lyn. 5. Het mogt niet te veel leden, en 6 Afo^ weinig leden hebben. En, ten einde fulke gebreken niet op 't altaar des Heren kwamen, moeft de Priefter het offerdier nauwkeurig befigtigen. 4 Boek van Mof.X: ƒ o. waarin hydus te weik ging: dat hy aan het uiterfte van de voeten van dat dier begon, ca vervolgens het gantfe lichaam over befchouwde; en wanneer bedelve geflagt was, moeften ook de ingewanden nauwkeurig doorlogt worden. Waarop gelinfpeeld word, Hebr. IV: 12. ff. Hetiprcekt van lèlvs, dat de Pfalmift een woord gebruikende, dat van den offerdienft is ontleend, dan ook op die volkomenheid, die in de of ferdieren vereifeht wierd, het oog hebbe. 't li ten minften feker, dat de Offerhanden onder den ouden dag ook het regrgëaart beftaan en gedrag van een' Godialige, in fynen geeftelyken dienft, hebben uitgebeeld. Pf. IV: 6. L: 14, 23. Rom: XII: i. enzi En dun volgd ook, dat de gebreken, die de offerdieren tot den altaar onwaerdig maakten, verre van defulke moeten geweerd fyn, die den Here, ingeeft en in waarheid, fullen ditnen. 1. De fulke fyn niet blind; maar hebben verligte ogen des verftands ontvangen, waardoor fy de dingen, die des Geedes Gods lyn, kennen Epbes: I: 18. 2. Sy fyn niet lam; niet dubbelhartig of geveinfd, 1 Kon: XVII1. 21. ook uiet traag, Hebr: XIIf12. maar de waarheid is in hun binnenfte, Pf: LI: 8. Sy fyn vurig van Geeft, Rom: XII: ii. 3. Sy fyn niet ftek; niet liggende onder ene heerfchende kragt van verdorvenheid, Rom: VI: 14. maar fy kruifigen het vleefch, met de bewegingen en begeerlykbe- den, (*) De Heer Lamph heeft dit ftuk in 't brede uitgewerkt, in fyn boek, de GtJiaUe der Bruid \tin Ciirijlus voor haren uitgang uit Babel, bi. 254. enz: S 2  140 Ontledende Verklaring I. B. 3. *• a. 1. AA. »«. aa. §§. Lz.**. tt- *»» Cö/: ^ 25- 4- Sy fyn gewond; niet uitbrekende in grove fonden, en hebben geen gemeenfchap met de onvrugtbare werken der dut' ft er nis, Rpef V: 11. 5. Sy hebben /e ree/ /«fe»; maar wagten fig voor alle bygelovigheid, en eige willigen Godsdienft, Koll: II: 23. 6. Sy hebben niet te weintg leden; door het hemden in uitwendige Godsdiend pligten; of door het veragten vandefelven; of door het verkiefcii van zommigegeboden: maar fy houden alle geboden des Heren voor regt, Pf. CXIX: 129. 11. Uit dit gelegde lal ons duidelyk blyken, wat het opregt, of vokomen wandelen, dan te kennen geevd. -. 't Wil niet feggen, dat een inwoner des huifes des Heren, in fynen gantfen wandel , inwendig en uitwendig, fig volmaakt onberi.«pelyk gedraagd, lbnder ooit van de wet van God, in het minde aftewyken: dit is wel de volmaakte begeerte en luft van de geheiligden; nogtans is defe volkomenheid, in defen leven, nimmer te verwagten. Pred: VII: 20. Jak: III: 2. 1 Joh: I: 8. enz: ~. Maar een opregte van wandel, Ps: CXX: 1- is fuik een, die met Hiskias, in waarheid kan feggen, dat hy, voor het aangeftgt des Heren, in waarheid, en met een volkomen hart, zoandeld. Jes: XXXVIII: 3. Dat is. 1. Hy fteld fig de ere Gods in fynen gantlèn wandel voor, tot het ènigfte doel van alle fyne daden; hy geevd fig daaraan met fyn gehele hart over; alle lyne pogingen ftrekken fig daar henen uit: dat word genoemd, een foeken des Heren van gantfer harte. Pf. CXIX: 2. 2. Hy verkiefd de gantfe wet van God, tot een rigtfnoer van alle fyne daden, inwendig en uitwendig, gene uitgefonderd: en fo Jyn de gebaande wegen in jyn hart. Pj: LXXXIV: 6. 3. En hy bevlytigd fig, om den Here welbehaaglyk , met nauwkeurigheid , en forgvuldigheid , te wandelen: fig niet verkeerd in twè zvegen gedragende, Spreuk: XXVIII: 18. Hy is opregt, en wagt fig voer Jyne ongeregtig' beid, PJ: XVIII. 24. bb. Daar fuik ene opregre luft en poging word gevonden, het kan niet anders lyn, ot een God- vrug-  van den XV Psalm. vs. s. 141 II A. 3. et. a. 1. AA. tf>*. »x. bb. vrugtige moet ook, uit fuik een geheiligd beginfel, vruglen der geregtigheid voortbrengen, dat hier genoemd word de geregtigheid te werken. §. Geregtigheid: i. Is. 1. In enen gemenen fin befchouwd, dat gene, dat met het regt en de biüykheid volkomen overeenftemd. a. Dit in den menfch in 't byfonder m»t betrekking op God, fyn' Schepper, Opperheer en Rigter, befchouwd; r. Is gelegen in fuik ene daad, die met het Goddelyke regt, waarvan de wet van God de volmaakte rigtsnoer is, volkomen overeenltemd, fo! dat God. volgens Syne regtvaerdigheid, dairinkan heruiten n. Maar indien wy dien menfch aanmerken, in ene verbonds-betrekking tot God gefteld. *. Beitaat defelve, in fuik ene daad, die met de wet van dat verbond ten vollen gelykmatig is, waardoor dan de menfch het regt ontvangd, om het beloovde goed van God te eisfchen, en te verwanten. **. En vermits God een twèëerly verbond met den menfch heeft gelieven aantegaan, een verbond der werken, en een verbond der genade: So is geregtigheid, §. in het eerfte verbond, fuik ene daad, die de menich, door eigen kragt, na de wet van dat verbond volbrengd, waardoor hy het regt ontvangd, om het beloovde goed in dat verbond van God te vorderen. Rom: IV: 4. Maar in het twede verbond, is het fuik ene daad, waardoor men de genoegdoening van fuik een' borg, die aan het Goddelyke regt, in phats van den menich, voldaan heeft, en die van God felvs is voorgefteld en aangeweièn, als fyne eigene aawneemd, daarmede, voor God verfchynd, en uit kragt van detèlve aan het beloovde goed deel ontvangd. Rom: IV: 5. Defe is gene andere, Am de geregtigheid van Gods Soon. Pf: XL: 10. Die daarom Jehovah on/e geregtigheid genoemd word. Jer: XXIÏI: 6. n. Hier ter plaatfe kan door defe geregtigheid, j. Gene andere verdaan worden dan de laatfte, de geregtigheid van Gods Soon, als Middelaar van Syn uitverkoren votk befchouwd: om dat, na den fondenval, het verbond der werken verbroken fynde, en deovertreder tot allen goed werk ondeugend geworden fynde, geen vleefch uit de werken der S 3 wet  i4a Ontledende Verklaring II. A. 3. «. a. i. AA. KK. *«. bb. §. n. wet kan geregtvaerdigd worden. Rom'. lil: 20. enz. 2. Defe geregtigheid van den Middelaar. 1. Beftaat in ene twèledige gehoorïaamheid, door welke Hy aan het Goddelyke regt, in plaats van Syn yolk, volkomen heeft genoeggedaa». *. De ene word genoemd ene lydeIvke gehoorzaamheid: en daarin heeft de Middelaar de welverdiende ftraf van de fonden volkomen gedragen , en daardoor Syn volk ten vollen met God hunnen Rigter veffoènd; waardoor ly dan van de Schuld der fonden volkomen onrflagen worden. .De andere word genoemd ene dadtlyke gehoorfaamheid: waardoor de Middelaar de gantfe wet van God, in al derielver geboden als ene wet van het werkverbond belchouwd, m plaats van Syn volk, heeft vervuld, daardoor het regt ten éu'wlgeh leven heeft aangebragt, en den Geelt der genade verworven : door wiens kragt fy geheiligd, en bekwaam gemaakt worden, om tte geregtigheid te doen. 1 Joh til: 7- Li defen ópfigte word van den Soon van God gefegd.- dat in Hem geregfgbeden, en ft er kt e fyn. Jes: XLV: 24. n. Defe twè ftukicen, die in den grond maar ene geregtigheid is, maar die lig in defe twè takken, door de regtvaerdigmg en heiligmaking, verfpreid, moeten hier beide noodwendig verdaan worden. Wand-wy hebben lo even aangewefen, dat'het opregt wandelen de grond was, van het werken der geregtigheid'; dat het eerfte, de inwendige gcmoedsgeltalte, en het twede, de uitwerkfeler en vrugten van delclve, betekende: vermits nu het opregt wandelen, tot geloov en lievde beide, betrekking heeft, fo moet hetfelve noodwendig folk ene geregtigheid tot fyn vrugt hebben, die lig, tot regtvaerdigmg en heiligmaking, werkfaam betoond. ., o. . 5 ö' §§. Nu fal men gemakkelyk konnen begrypen, wat het werken van de geregtigheid leggen 1. Het Hebr: woord --#0, phaagnal, betekend ene faak ondernemen, en u uwer ken: of die naerftigheid» en vaerdigheid van het gemoed, om iets te doen, of tejveriiïgten Job'. VII: 20. , .3. n. So werkt dan een medeborger der heiligen de geregtigheid, tot regtvaerdigmg, en ö hei-  van den XV. Psalm, vs- &, Hl II. A. 3, a. 1. AA. \K. bb. §§ ii. heiligmaking, wanneer het lyne gedurige poging, en werkfaamheid is om in den Middelaar, door het geloov, gevonden te worden, en, uit de verèniging met Hem, vrugten der geregtigheid voortttbrengen. -. Het is fyne Jiartelyke t>egeerte,om in den Heiland gevonden te worden, tot regrvaerdiging: als hy, in diepe armoede, ooduioed, en vurigheid des geelles, ■fig tot den Middelaar, met alle fyne druikelingen, en fchulden, dagelyks heilbegerig henen wend; Syne geregtigheid, op de uitbieding des Vadets in het woord, gelovig aangrypt; daarop tot den Vader komt; Hem nedrig om vergeving fmeekt, naar het Goddelyke regt, op verfoeuing en vrede pleit; die van den Vader verwagt; en lig daardoor in den Here fyne geregtigheid beroemd. Jes: XLV: 25. Dat word genoemd de werken Gods te werken. 'Joh: VI: 28, 29. z. Het is ook fjne hartelyke po'ging, om door het geloov te leven, en vrugten tier ge.regtigheid in de heiligmaking, voorttebrengen. *. Wanneer hy, in een levendig gefigt, van de betamelykheid fyner verpligtmg, van fyns felvs onmagt tot enig goed werk, en van de gepaftheid en genoegfaamheid van den Heiland tot alles, Syne llerkte, op de Goddelyke belovten, aangrypt; Hem daarop gelovig verwagt; en in Hem kragten vernieuwd; om te lopen, en te wandelen, op den weg van Gods geboden. Jes: XL: 31. Dat word genoemd de geregtigheid te doe". 1 Joh: IJl: 7. En fig der geregtigheid dienfibaar feilen tot heiligmaking. Rom: VI: 12. Dat is die naerfigheid, die een Godfalige bewyjd, tot de volle verjèkerdheid aer hope, ten einde toe, op dat hy niet traag wor~ de. Hebr: VI: 11. **. En daarin is een Godvrugtige dus werkfaam. 3. Dat hy al de phgten, die God, opelen weg van 't genade verbond, van hem voroerd, in derfelver geeftelykheid, uitgebreidheid, en kragt, foekt te kennen; die alle voor regt houd; ter gehoorfaamheid volvaerdig overneemd; en op het nauwkeurig!]: tragt te vervullen. 2. Dat hy ' lig, door gedurige gebeden, tot den Heiland verheft; Syne in- wer-  144 Ontledende Verklarino II. A. 3. *. a. i. AA. XK. «*. bb. §§. n. = . **. werkende genade ernftig infmeekt, en gelovig omhelfd; en fig getrooft op Hem verlaat. 3. Dat hy nauwe agt geevd op de inwerkende genade van den H: Geeft, Syn onderwys, raad, opwekking, beftiering en vertroofting in de fiel ; en dat in eerbiedige gehoorfaamheid tragt opievolgen; om daardoor het getuigenis te vinden in fyne fiele, dat de Heiland in hem leevd. 4. Dat hy dat nieuwe leven aanmerkt, als bewyfen van fyn geloov, werkende door de lievde, als een grond van de hope der heerlykheid, waardoor hyopwaft rot de volle verfekerdheid des geloovs. En fo word het werk der geregtigheid vrede, en de wetkinge der geregtigheid geruft'igheid, en fekerheid, tot in euwigheid. Jes: XXXII: 17. 00. Dit werken van de geregtigheid. aa. Gaat met het opregt wandelen feer nauwe verknogt, en moet als een noodfakelyk gevolg van hetfelve worden aangemerkt. 1. De opregtheid van geloov, en lievde, is de wortel, waaruit het wei ken van de geregtigheid, als ene heerlyke vrugt, voortfpruit: het is ene wefenlyke eigenfchap van de opregtheid, als men onberifpelyk poogd te wandelen. 2. In 't byfonder is 't een wefenlyk kenmerk van het geloov, dat het alieen, door's Heilands geregtigheid, in God beruft; en van ene opregte lievde, datfe in vlammen des Heren tragt uittebreken. ■ bb. En beide, zamen verenigd, is een wefenlyk kenteken, van een medeborger der heiligen, die in de tente des Heren fal verkeren, en die wonen fal op den berg Syner heiligheid. §. En kan dus als een gepaft antwoord van Jehovah, op de verlegene vraag, van den heilige fpreker, worden aangemerkt. 1. Die derhaiven defegefteldheid miffen, moeten noodwendig vervreemd fyn van het geeftelyke borgerfchap van Jfraël 1. Die niet opregt is van wandel, die is een dubbelhartige, aan wien de bedreiging gedaan word, Pf: L: 21. Dat God hem (al firaffen. Die is ene verminkte olferhande, die op des Heren altaar niet komen kan : een huichelaar , aien bevmge fal aangrypen. Jes: XXX1U: l\, 15- Die geen  van den XV Psalm. vs. 2. 145 II. A. 3. <». a. 1. AA. tftf. 0/3. bb. §. geen geregtigheid werkt, behoord nog tot de zverkers der ongeregtigheid, welke God haat. Pf. V'. 6. En die met vervaardheid vervaard fullen worden. Pf. XIF: 5. 2. Maar die de gefteldheid, die hier word opgegeven, in fig bevinden, konnen fig ook, met grond, onder de huisgenoten van God rekenen: Welgelukfalig fyn de opregte van wandel, die in de wet des Heren gaan. enz: Pf: CXIX: 1,2, 3. Immers is God Jfraël goed, den genen, die rein van harte fyn. Pf. LXXIU. 1. §§. En fo was dit antwoord gerigt, tot vertroolting, van de gelovige onder de Joden, byde verandering van huishouding, in^'t begin van de Evangelie-kerk, levende; die defe twififake hadden, met de vleefchelyke Joden, wie nu voortaan verkeren fou in de tente des Heren: enz: vermits niet alleen de Zadduceën, in vollen nadruk, werkers der 01geregtigheid tv aren, die Gods volk opaaten (door verdrukkingen) en den Here niet aanriepen. Pp. XIV: 4. maar ook de Pharifeen, die, onder de Joden van de befcheidenile Sekte waren, en te gelyk de grootlte huichelaren, fo als hen de Here Jefus, metfo veel vrymoedigheid, verwyt. Matt. XXIII: Die met hunne geregtigheid geenfins in het Koningryk der hemelen konden ingaan. Matt. V: 20. 22. Met de daden moeten ook de zvoorden overeenlfemmen; en dat is 't, dat ons, in het twède deel van het 2. vs. word aangewefen: En die met syn hart de waarheid spreekt. **. Wij vinden in defe woorden wederom aa. Ene overeenftemming, van het inwendige gemoeds-beftaan van een' Godvrugtige, met fyne uitwendige woorden. En die met fyn hart de waarheid fpreekt. In den grondteklt word gelegd; En /prekende de waarheid, met fyn hart. % Hy fpreekt de Waarheid. §§. En dat met fyn hart. §. En dan word er van een inwoner des huifes des Heren vereifeht. Dat hy de waarheid spreekt. 1. Daar dan gewag geT maakt  1^6 Ontledende Verklaring II. A. 3. *. i. AA. 33- **. aa. $. i. maakt word van de waar' beid. -. Het grondwoord rto^i emet, word. r. gebefigd van bet zvoord van God, en de Goddelijke waarheden, daarin vervat: de regten des Heren fyn tv aar beid Pf. XIX: 10. Het is een zvoord der waarheid. Pf. CXIX 43, 142, 151. 2. En het word genomen voor enes menfchen woord, dat met waarheid, en in opregtigheid, gefproken word. Jer. IX: 3. Daarom ene zvaaragtige lippe, genoemd tegen ene valfche tonge overgedeld. Spreuk. XII: 10. Z. Waarheid. *. Noemen wij dat alles, dat met de natuur van de faak, en met het regte denkbeeld, dat wij daarvan hebben, ten vollen overeendemd. **. En dat kan dan, volgens de betekenis van het grondwoord, f. Op twèec* ly wyfe worden opgevat, .. Van al dat gene, dat van God kennelyk is. r. So als Hy is in Syn Wefen. a. So als Hy word de God van een'Sondaar. 3. SoalsHy is het voorwerp van den redelyken dienft van Syn volk. AAA. De kennisfe van God, fo als Hy is in Syn Wefen, is de waarheid. De Here God is de zv aarheid. Jer. X: 10. Hy is waar agt ig;, Die My gefonden heeft, fegd de Here Jefus. Joh. VII: 28. tWyl God waaragtig is. Rom. III: 4. Hy is de waarheid. i. Dewijl Hy de énige zvaaragtige God is. Joh. XVII: 3. Die alle deugden wefenlyk en waaragtig in figfelven beftt, tegen alle Afgoden, der Heidenen overgefteld. 2. Dewyl Hy waaragtig is in alle Syne werken. Goedertierenheid en waarheid gaan voor Synaangefrgt henen. Pf. LXXXIX: 15. Die Syn raadsbefluit, op fynen bepaalden tyd uitvoerd: Die alle Syne voorleggingen nauwkeurig vervuld.- en alle Syne bedreigingen, en belovten, naar waarbeid uitvoerd. BBB. De kennisfe van Godt, als de God van een' Sondaar, is de waarheid, fo  van den XV Psalm. vs. 2. 147 II. A. 3. » a. 1. AA. 32. ««. aa. §. 1. - •*. f... BBE. fo als ug, inSyn woord, heeft bekend gemaakt. Die daarom de waarheid genoemd word, die den uitverkorenen vrymaakt. Joh. J: 32« 1. Daarin ontdekt de Here de waarheid van Synen vrede - raad; en Hy fteld Synen Soon, als de vernederde en'verhoogde Hedand, daarin voor. Die de waarheid is. Joh. XIF: f Hy verklaard daarin de waarheid van het Tedament der genade: Wie de ervgenamen, welke de goederen fyn, en door wat weg een Godvrugtige delèlve kau deelagtig worden. •„r „ , , '• CCC.Dekennisie van God, als het voorwerp van den dienft van fyn volk, is oe waarheid: waarhenen alle geboden, des Heren behoren, die de waarheid fyf!. Pf CXIX: x$i. Dele fyn de waarheid, in welke 6yn volk moet worden geheiligd. Joh. XFII: 17, 1 Die de waarheid fyn, om datfe van den God der waarheid haren ooriprong hebben, Die niet liegen kan. Tit. I: 2. 2 En derhalven ene ontwyfelbare waarheid behelfen. 3. Die alle dwalingen ontdekken, en het hart, door gehoorfaamheid, van defelve luiveren. ;ll , , , ., ♦.. Ook konnen wy door de waarheid verdaan, alle getuigenis, dat men, onder den menfchen, geevd; fo wanneer het, met de opregtheid en waarheid der lake, ten vollen overeenftemd. 11 , n , tt- De uitleggeren blyven t meeft by de eerfte betekenis ftaan, de Goddelyke waarüeden daar door begrypende: vermits, in het volgende 3 vs., nader gefproken word, van het regt gebruik der tonge, in hetfpreken van een waaragtig getuigenis. Wy oordelen mede, dat de eerlte betekenis voornamelyk bedoeld word: offchoon wy egter de twede betekenis niet uitfluiten. 1. Om dat het woord, fonder enige bepaling, tot het een of ander voorkomd. 2. Om dat wy dit 2 vs., m onfe voorbereidfelen, befchouwden, als een algemeen voordel, van fulke eigenfchappen, die in de volgende veilen nauer verklaard worden. . n. Die waarheid moet men spreken. Dat is: by alle gelegenheden, in de verkering onder den. menfchen, daarvan fyn hoofd-werk maken, om, door ene T 2 vry-  148 Ontltdtndt Verklaring II. A. 3. m. a, 1. AA.'33. ctot. aa. §. n. vrymoedige belydenis van God, als het lievenswaerdigfte Opperwelen, op te wekken; en in alle omftandigheden, daar het vereifeht word, ook, na de waarheid der fake, te fpreken, van faken, die tot het tydelyke leven behoren, verre van alle leugentaal, en geveinsdheid. Daartoe is men in de uitwendige zamenleving met andere menfchen gefteld: daar toe heeft men de tonge, dat edele fpraaldid van den Here ontvangen: daartoe heeft een' Godvrugtige fig, met alle vermogens, aan den Here verbonden. Pf. CXIX: 171, 172. Dit vereifeht de ware lievde tot God, en vrefe voor God; en dat felve vorderd ook de lievde des naaften. §§. Maar daar het hier meelt op aan komt, is, dat men fulks doed: met syn hart. i. Ten aanfien van de woordelyke verklaring, merken wy vooraf aan: -. Dat het hart, in Gods woord. 1. Een finbeeld is van de fiel des menfchen. Pf, LXXII1: 26. LXXXIV: 3. gelyk ook van al derfelver byfondere vermogens: by voorbeeld, van het verftand. Pf. XIV: 1. Van het oordeel. 2 Sam. Vil: 3. Van de wils-neigingen. a Kor. XX: 3. Van het geweten. Jer. XVII: 1. enz. 2. En de reden daarvan is ligt te vinden: om dat de fiel des menfchen de oor. fprong is van het fedelyke leven, gelyk het hart de Ipring-bron is van het natuurlijk leven. Z. Dat de gantfe fpreekwyfe op drieërly wyfe kan vertaald worden, na de drieërly betekenis, die de voorfetfel 3., in 't Hebr:, ter defer plaatfe kan hebben. Wand fe word gebefigd. 1. Voor in. 1 Boek van Mof. I: 1: In den beginne fchiep God den hemel, en de aarde. Voor uit. 1 Kon. VII: 14. Hiram — zvas uit den ftamvan Naphtbali. 3. Voor met. Pf. XVIIh 30. Met U loop ik door een bende, en met mynen God enz: En fo konnen de woorden dan op dele wyfe gegeven worden: Die de waarheid fpreekt in fyn hart. Die de waarheid Ipreekt uit fyn hart. En die de waarheid fpreekt met fya hart. ii. Zommige uitleggeren ~. Nemen ook de woorden.  van den XV Psalm. vs. 3. 140 II. A. 3. *. a. 1. AA. 33. xx. aa. §§. 11. -. den in de eerfte betekenis : *. En dan verftaan ly daardoor de inwendige overdenkingen van, en de redekavelin. gen omtrend de waarheid , in het hart. 1. Wanneer men de waarheden by hg ièlven overlegd, in het harte: nmfe klarer te kennen; in die kennis dieper in te dringen; fig in defelve te verludigen; en fig in de pligren der Godfaligheid te oeffënen. 2. Or wanneer men, in 't byfonder, de waarheid fo tragt te kennen, alsfe m God, en in Chriftus is; om gene verkeerde begrippen daarvan u vormen. . , „ , . **. 't Iswaar/i. Dit is de Godvrugtige befigheid van een'opregte: Syne overdenking van Hem is bem/oet, en by verblyd fig in den Here. Pf. Cl F: 34. Ook word de fpreekwyfe: van te fpreken in lyn hart, wel van de overdenking der fieie gebefigd: So fegd de Godhfe in fyn hart; ik fal niet wankelen. Pf. X: 6. Dat is: hy overdenkt dat by figfelven. 2. Egter denken wy, dat de woorden, in delen hn opgevat, hier met in aanmerking konnen komen om dat, in dele woorden, het opregt beftaan van een' Godvrugtige, m het regt gebruik der tonge, word opgegeven, als een onbednegehjk kenmerk van een' inwoner des huifes des Heren. ;', , . , „ ,. Wy bepalen ons dan alleen tot de twe laatfte vertalingen en opvattingen: die uit fyn hart, en met fyn hart, de waarheid fpreekt. ... *• En dan word er aangeduid, . „ . , . t. Dat een God- vrugtige ^ fyn hart, datis, uit de bevinding van fyn hart, de waarheid ipreekt. fpreken wel de waarheid, maar niet uit bun hart." S^^Lnnen wel, door ene belpiegelende kennis, de waarheid bevatten, en daarvan Inreken; maar hun hart is van de kragt der waarheid vervreemd: dat heeft defelve niet, met ene verhgte kennis, beminnelyk leren kennen, nog liefgekregen: dat leevd niet, in het gevoel, m de betragting van de waarheid. Dit is ha beftaan van T 3 ful-  15° Ontledende Verklaring 11. A. 3. *, a. i. AA. 33. **. aa. §§. n. ~ *. f. ..fulkemenfchen, die lig met de kennis en befchouwin*) van de waarheid vergenoegen, fonder dat fy de kragt van defelve, terlevendigmaking van het hart, ondervonden hebben. ...Maareen Godvrugtige fpreekt de waarheid uit fyn hart, fo als hy fe inwendig gevoeld. Dat noemd de Heiland: uit enen goeden fchat des har- ' ten oude en nieuwe dingen opgeven, Matt. XIP. 35. XIII: 52. AAA. Dat dan vooinamelyk gefchied, wanneer hy fpreekt van God, en Goddelijke laken: dan fteld hy de waarheid fo voor, als hem van den H. Geeft inwendig geleerd is. Jes. L1V: 13. , „ ,, , KKN.Dat onderfteld derhalven, dat hy de waarheid heeft in fyn binnenfte. PJ: LI, 8. dat ten fyn uit de waarheid genoemd word. Joh. XVIII: 37. 1. Hy is uit de waarheid geboren. Jak. 1: 18. En heeft uit defelve een nieuw leven ontvangen. 1. Hy heeft de waarheid regt leren kennen, u. Die, door de verligiing van den H: Geeft, in derlèlver dierbaarheid, noodfakelykheid, en lievens. waerdigheid, beginnen te befchouwen. m. De waarheid is tot alle de vermogens doorgedrongen: het verftand, niet alleen, verligt ; maar ook het oordeel van dwalingen gefuiverd 5 de wil geheiligd; het geweten vermurwd. 2. Hy heeft de waarheid beginnen te gehoorlamen. 1. Wanneer hy, door het geloov, in het verbond heeft gefworem 11. En wannen hy fig, aan alle veibonds-pligten heeft onderworpen: en fo de waarheid in de liet* de heeft beginnen te betragten. Ephes. IV: 15. 333. Sulk een kind en lievhebber der waarheid fpreekt ook de waarheid uit fyn hart: dat al mede tot het wandelen in de zvaarheid behoord, a Joh. vs. 4. 3 Joh. vs. 3. 1. Syn hart is de Spring - ader, waaruit de Aromen van levendig water voortvloejen, die van fyne geheiligde lippen afvlieten : en fo geevd fyn hart ene goedereden op. Pf. XLV. 2. 2. Syn bart Iterd hem ook, door het onderwys van den Geeft, wat, wanneer, en hoe hy fpreken moet,- om de ere Gods te bevorekren, en den naaften te lugten. BBB. Hy fpreekt ook  van den Xf. Psalm. vs. &} Igl JLt-ï r \AA' 33* aa' SS- * =• *• t-... BBB. ook de waarheid o»/ fyn hart, in de borgerlyke zamenleving met anderewanneer hy niet anders begeerd te fpreken, dan waarvan fyn ge. moed overreed is. ° .. r , , , tt- Een Godvrug¬ tige ipreekt ook de waarheid met fyn hart, wanneer mond en hart hierin zamendemmen. , , , ., .- Vele fpreken weJ de waarheid, maar niet met bun hart: Sy hebben ene klare overreding van de waarheid in het hart, en worden daardoor genoodfaakt, defelve toeteftemmen; waaronder fig verkeerde byemdens konnen vermengen, fonder dat hun hart inwendig defelve goedkeurd, en omhelsd: ja waarby fy, met enen inwendigen haat tegen de waarheid, konnen ingenomen fyn. Dit fyn in den grond dubbelhartige, die een hart en een hart hebben: een hart, dat mede toeftemming geevd; en een hart, dar daarvan afkerig is. r .... , . ... Hiervan is een1 Uodiaüge onderfcheiden: die fpreekt de waarheid met fyn hart. Hy geloovd met fyn hart, 't gunt hy met Jyn mond beleid. Rom. A: io. Daarom worden Godvrugtige doorgaans opresrte van harten genoemd. • , , ., AAA. So fpreekt fty de waarheid met fyn hart, als hy van Goddelyke waarheden lpreekt: En dat volgende faken laf aanduiden. . n. , , N'KK- Dat ny luiks doed, met de innigde toeftemming, en veréniging van fyn gehele hart, aan en met de waarheid, i. Het verftand befchouwd die in haren regten glantz. a. Het oordeel keurdfe dieswegens voor goed. 3. De wil omhelsd die in de lievde. 4. Het geweten beruft in defelve, met innige vergenoeging. hy fulks doed, meteen fuiver oogmerk: de eer van God; het heil van den naaften, tot aanwas van kennis, tot opfcherpingvan de lievde, en goede weiken; tot bevordering van de ware blydfchap. J by fulks hartelyk doed. 1. Sprekende van hart tot hatt? a. Met yver  15a Ontledende Verklaring. II. A. 3» *. a. i. AA. 33- »*. aa. g§. 11. r. *. ff.... AAA.^xy ver, luft en opgewektheid. 3. Met dandvaftigheid: hy fchaamd lig der waarheid niet; hy laat lig niet omvoeren door verleiding, maar hy ftaat vaft in de waarheid; hy vald niet at' in den tyd der verdrukking, maar hy leid verdrukking, met het Evangelie van Chriftus. 4. Gepaard met ene dadelyke betragting van defelve. BBB. Hy fpreekt ook de waarheid, in de verkering onder de menfchen, met fyn hart, wanneer hy niets fpreekt, waarin het hart hem veroordeeld : 'tzy wanneer hy, iets verhaald, toeftemd, beloovd, enz. waarvan w.3. breder lal gefproken worden. **. Defe twéerly opvatting is, in wefen, een en defelve, fchoon, inde byfondere wyfe van opvatting, verfchillende: doordien het beide de opregtheid, tot fyn grond, en beginfel beeft. Men kan de waarheid niet fpreken uit het hart, of het moet ook met het hart fyn ; en men kan de waarheid niet met het hart fpreken, of het moet ook uit het hart fyn. bb. Dit fpreken van de waarheid, uit en met het hart, is nauwe verknogt, met het opregt wandelen, en geregtigheid werken : weshalven het met het koppelWpordeke En word zamengevoegd. De woorden moeten den wandel verklaren, en de wandel moet de woorden beveiligen: Indien iemand onder u dunkt, Godsdien fig te fyn, en fyne ton ge niet in toom houd, maar fyn harte verleid, defes Godsdien f is tedel- Jak. I: 26. Die in geregtigheden wandeld, en die hillykheden fpreekt, die fal in de hoogte wonen. enz. Jef. XXXI'II'. 15 , 16. De tong fouder wandel, is louter lippen werk: en de wandel fonder tong , is fchynheiligheid; van welke beide een opregte enen gruwel heeft. In hunnen mond is geen bedrog gevonden, ivand fy fyn onberisfpelyk voor den throon Gods. Openb. XIV'. 5/S/8. Dit fpreken van de waarheid, uit en met het hart, aa. Is een ontwyffelbaar kenmerk vaneen medeborger der heiligen, foals dit noodwendig volgd, uit het verband met vs. ï. Wand. 1. Die niet met iyn hart de waarheid fpteekt, is etn dubbelhartige, die veel met fyne femme  van den XV. Psalm. vs. 2. 153 II. A. 2. «. a. 1. AA. 22. 00. aa. we Jmeekt, maar in wiens ban Jeven gruwelen Jyn. Spreuk. XX: 25. Die den naam des Heren met den mond noemd. Jer. XLIV: 26. Die het verbond Gods in den mond neemd, en nogtans de kafteidinge haaf Pp. L: 16, ij. vergel. Jes. XXIX: 13. Matt. XV. 9. Jer. XLVIII: 10. 2. Maar van den inwoner des huifes des Heren, kan gefegd worden: Dit woord is nabij hun, in hunnen monde, en in hun harte, om dat te doen. 5 Boek van Mof. XXS: 14. In hunnen geeft is geen bedrog. Pf XXXII: a. vergel. Pf. LI: 8. Ephes. VI: 14. 1 Kor. IV: 20. bb. Een antwoord feer gepaft, op de vraag van de Godvrugtige Joden vs-. 1. Wie nu, by de affchaffing van' de O. Huishouding, verkeren fou in de Tente des Heren enz. Hierin waren defe Godvrugtige, van de Pharifeen, en geveinsde, onderfcheiden: welken de Heiland in hetaangefigt verweet. Matt. XV: 7, 8. Seggende: Gy geveinfde! zvel beeft Jefajas van u gepropheteerd: dit volk genaakt My met hunnen monde, en eerd My met de lippen, maar hun hart houd fig verre van Mv. BB. Defe Eigenfchappen van een inwoner des huiles des Heren, vs. 2. opgegeven, noemden wy algemene, om datdeielve, ten allen tyden, op alle uitverkorene gelovigen, ene gelyke betrekking hebben : doordien defelve behelfen, ene opregte gefindheid des harten, om, na den aart van het Evangelie, onberifpelyk, in alle phgten der lievde, met daden en woorden, te wandelen; waarin de Evangehfche volmaaktheid gelegen is. En dus een onbedriegelyk kenmerk, van een inwoner des huifes des Heren, opgeven. z r , r 2 Dan vol§en fulke Eigenfchappen, die meer byfonder-e fyn. vs. 3, 4, 5. eerfte gedeelte. AA. Defe noemen wy meer byfondere\ om datle, 1. Alleen maar een en andere byfondere pligten, van de wet des genaden - verbonds behellèn. 2. Die als vrugten en gevolgen van denopregten wandel der heiligen vs. 2. moeten aangemenu worden. 3. Die bepaaldelyk betrekking hebben, tot den mtwendigen wandel van de Godvrugtigen, in de verkering met andere menlchen. 4. En die, fchoonfe, als kenmerken van ge- V nade  ï54 Ontledende Ver.klar.ino vs. 3. II. A, 2. «. a. 2. AA. nade aangemerkt, in alle vromen moeten gevonden worden; evenwel byfonder plaats hadden, in de gelovigen uit de Joden, by de verandering van huishouding, tegen fulke ondeugden van het vleefchelyke Jodendom, ter dier tyd, overgefteld: waaruit men dus ontwyfelbaat kon weten, welke, by de affchaffing van de O. Huishouding, het ware volk des Heren fyn fouden* BB. Hier word dan in het Goddelyke antwuord opgegeven. Hoedanig een vrome figgedraagd, inde. verkering onder de menfchen , in 't gemeen, vs. 3. 20. En hoedanig in de gemeenjchap met den heiligen, tn 't byfonder, vs. A, 5a. KX. Het gedrag van een medeborger der " hei'igen, in de verkering onder den menfchen , in 't gemeen: word, met fpreekwyfen en bewoordingen van den voorledenen tyd, voorgefteld. vs. 3. Die met fyne tonge niet agterklapt, Synen medgefelle geen kwaad doed: en geen fmaadreden cpneemd tegen fynen naaf en. xx. Tot nader verftand van defe woorden: aa. Moeten wy vooraf aanmerken. 1. Dat de woorden, inden grondtekft, in den voorledenen tyd worden voorgefteld: Hy heeft niet agtergeklapt tegen fynen medgefel: en hy heeft geen fmaadreden opgenomen tegen fynen naaften. 2. Dat de eerfte fpreekwyfe, dus overgefet: Hy heeft niet agter geklapt met fyne tonge: na den grondtekft, op defe wyfe moet vertaald worden: Hy heeft niet getreden op fyne tonge. 3. En dat de verdeling van dit vers, uit dien hoofde, op defe wyfe moet gemaakt worden; dat, even op delèlvde wyfe , als in het vorige 2 vs. word voorgefteld, hoe een medebor* ger der heiligen, in fyn gedrag onder den menfchen, onberispelyk fyn moet. 1. In daden. *. Om , lydender wyfe , van andere niet befchadigd te worden: Hy heeft op fyne tonge niet getreden. **. Om, doenderwyfë, ook andere niet te befchadigen: ply heeft geen kwaad gedaan aan fynen medgefel. n. In woorden : Hy beeft geen fmaadreden opgenomen tegen fynen naaften. bb. Volgens defe afdeling, §. Word  van den XP. Psalm. vs. 15^ ir. A. 3. *. a. 2. BB. tftf. «x. bb. §. Word dan vertoond; r. Hoe een' Godvrugtige fig , in de verkering met andere menfchen , onberispelyk gedra agd: -. Met daden; *. Om lydenderwyfe, van andere niet benadeeld, nog gelafterdte worden: Hy heeft niet üetreden op syne tonge. f. In defe woorden, Moeten wy vooral merken, op de betekenis van het woord b:H , raagal, dat door agterklappen vertaald is. Het betekend allereigenlykft gaan, treden, van waar het woord hii, regel, afkomftig is, dat een voet betekend. (*) Van daar word het overgebragt tot de betekenis van agterklappen, gelyk het fo doorgaans word gebefigd: So fegd Mephibofeth tot David. 2 Sam. XIX: 27. Dat fyn knegt hem valfchelyk by mynen Here den Koning had aangedragen. En dan beduid het fuik een agterklap, waardoor men, herwaards en derwaards gaande, lafteringen uitltroojd, en Meren verbreid, tot nadeel van enen anderen. • • ; ; ... Uit dien hoofde AAA. Hebben onfe overfetters het woord feer wel konnen vertalen, door agterklappen: waarin fy de Gliekfche Taalsmaimen gevolgd fyn, die dit woord, door lift of bedrog te gebruiken, vertolkt hebben. Ene ondeugd, die alsdan gepleegd word. 1. Wanneer men de geheimen van den naaften, die de lievde gebied te fwygen, rugtbaar maakt. 2.. Of wanneer men eens anders gebreken, tot Sy. nenfehade, openbaar maakt. 3. Of wanneer men eens anders woorden verkeerd, en die ten ergften verbreid. 4. Of wanneer men faken, die on waaragtig fyn, den naaften te lafte legd, en uitftroojd. enz; So word de Godlofe befchreven. Pf XLI: 7. Dat (*) Clodiüs Lex: Hebr: Seietï • ad Ir v V 2  ï56 Ontledende Verklaring II. A. 3. *. a. 2. BB. tftf. ««. bb. $, i. -. *. f.... AAA. Dat hy valsheid fpreekt; dat fyn hart fgonregt vergaderd: gaat hy uit na buiten , hy fpreekt er van. BBB. Dan, tftf}*. Er doen fig verfcheidene redenen op, waarom wy liever de betekenis van gaan, of treden, behouden, i. Omdat defelve de alk reigenlykfte is , die voor ene oneigenlyke betekenis , gelyk die van agterklappen, de voorkeur hebben moet. 2. Om dat het woord *7Jp, raagal, in defen fin gebruikt word, als Hus. XP 3. Daar deHerefegd: Ik leerde Ëphraim gaan. 3. Om dat delè woorden inden grondtekft defe vertalingfchynen te vorderen. 1. Vermits het woord. 115^7» laafchoon, tonge, anderfins overtollig is: het was genoeg gefegd: die nietagtetklapt. 11. En vermits het woordeke ^p, gnal, dat de betekenis heeft van op; en met de tonge zamengevoegd; op de tonge, fou moeten vertaald worden: ik weetniet, dat Ly, gnal, ergents met 7J"i. raagal, in defen fin word zamengevoegd. 4. Om dat, onder het opnemen van P'maadredenen, aan het einde van dit 3 vs., ook mede den agterklap begrepen is. 5. Om dat de faak felvs dele vertaling vereifeht. Wand, in dit 3 vs. word het Godvrugtig gedrag, vaneen inwoner des huiles des Heren, in de verkering met andere menfchen, befchreven: Waartoe, niet alleen, behoord, dat hy fynen naaften niet, met woorden, of daden, beichadigd; maar dat hy fig ook, met woorden, en daden, onberispelyk gedraagd, om niet, in fynen goeden naam, belchadigd te worden. 222- Wy vertalen dan lievft de woorden: die niet treed op fyne tonge. Maar wat voor fin fullen delè woorden dan opleveren ? hoe kan men treden op fyn eigene tong? dat waarfchyueiyk de reden is, waarom de overfetteren, en uitleggeren, het woord ^;0, raagal, in de betekenis van agterklappen, genomen hebben. aaa. Maar de fpreekwyfe fal aanftonds klaar fyn: indien wy de tonge opvatten, voor de redenen des monds, die door de tonge worden voortge-  van den XV Psalm vs. 3. 157 H. A. 3- *. a, 2. BB. Ktf. «*• bb. §. J. -. *. f- - BBB. 335. aaa. gebragt. So fegd Salomo. Spreuk. XXV: i5- Een fagte tong breekt het gebeente. En het gaan, of treden, voor een (inbeeld van de uit» wendde daden: Welgelukfalig is de menfch, die niet zvandeid of gaat, in den raad der Godlof en. Pf. I: 1. Seker Oudvader(*) fegd te regt; Dat een menfch fyne voeren naar alle fyne daden gerigt heeft; en daarom kan gefegd worden, in ieder zuerk te gaan, warin by bewogen word. bbb. En dan word men gefegd: te treden op fyne tong. Wanneer men anders doed, als men fpreekt, en fo, door fyn daden, fyne woorden teo-endreevd: voornamelyk dan, als men met de tong, de Goddetyke waarheden belyd, en die belydenis, door fondige daden, die daar tegen dryden, omverftoot. By voorbeeld: wanneer men, met de tong, de ware deugd belyd, die men, met den wandel, nietbeleevd, en bevedigd, dan treed men op de tong. Dat ene fchandelyke geveinfdheid is. B/313. Wanneer derhalven van een medeborger der heiligen word getuigd: Dat hy niet treed op fyne tonge: fo fal het, 1. Geenfins aanduiden: dar een' Godvrugtige, fo volkomen, in fynen gantfen wandel, al dat gene uitdrukt, en openbaar maakt, dat hy met fyn hart geloovd, en met fynen mond belyd. Neen, hy kan, door ene verkeerde toegevenheid, wel eens fondigen: hy heeft een hart, dat tot hinken gereed is, en daardoor ftruikeld hy in velen. Jak. • III: 2. 2. Maar hy is hierin fonder bedrog, of geveinsdheid: hy wil niet anders leven, als hy belyd. Het koningryke Gods is, by hem, niet gelegen in woorden, maar in kragt. 1 Kor. IV: 20. Daarom, h Waakt hy over fynen gantfen wandel, om niet anders te doen, dan hy voorgegeven heeft. Hy zo agt fg voor allen fchyn des kwaads. 1 Thes. V: 22. fo wel, als voor het kwade felvs 11. Hy benaerdigd fig, om fyne Godvrugtige woorden, met enen Godfaligen wandel, te beveftigen. Hy oef end fe (*') AüGUSTINUS.  153 Ontledende Verklaring} II. A. 3. *. a. 2. BB. XX. *«. bb. % i. ~. *. f. ... BBB. 323- /S/3/3, fig hierin, om een onergerlyk geweten, voor God en menfchen , te bewaren. Hand. XXIV: 16. ff. En dan word ons, in defe woorden, feer duidelyk vertoond: hoe een' Godvrugtige, in fyn gedrag onder den menfchen, met voorfigtigheid wan» deld, om niet van andere menfchen, die fyne wandelingen aanfehouwen , lydenderwyfe , benadeeld, of geladerd ie worden. Dit is die Jlangen voorfigtigheid, welke de Heiland .Synen Jongeren aanpryfd. Matt. X: 16. Dit is 't, dat de Apodel Petrus aanbeveeld. i Pet. III: 16. Hy weet, dat de Godlolen letten op het hinken van de vromen, en fig daarover verblyden. Pf. XXXV". 15. En dat de regtvaerdige wankelende voor het aangefigt des Godlof en, is een beroerde fontein, en een verdorven Ipringader. ■Spreuk. XXV: 26. **. By defe voorfigtigheid, voegd oofceen' Godvrugtige de goedertierenheid en weldadigheid: hy wagt fig forgvuldig, om ook, doender wyfe, fynen naad en geen leed aan te brengen: Die fynen medgefelle geen kwaad doed. Of fo als er eigenlyk daat: Hy heeft synen medgesel- le geen kwaad gedaan. f. Wy vinden hier .. Een woovdy% reeang, Dat. t. In 't gemeen, fuik een menfch betekend, met welken men, in ene uitwendige gemeenfchap leevd, en dan word het door naaften vertaald. Spreuk. III: 28. 2. In't byfonder beduid het fuik een menfch, met welken men, door banden van vriendfchap , nauwer verbonden is , en dan word het door vriend overgelét. 1 Boek van Mos: XXXVIII: 12. ... So konnen wy dan, AAA. Verft ian. 1. In enen gemenen fin, enen iegelyken menich, met welken men, in de uitwend'ge zamenleving, verkeerd: 'tzyeen vriend, of een vyand. 2. Maar in enen byfonderen fin, moeten wy hiei denken, om een vriend, op welken men, of door de natuur  van den XV Psalm. vs. 3. 159 II. A. 2. a. 2. BB. «k. ««. bb. §. t. -. **. f.... AAA. tuur, of doorverbonden, of door den Godsdienft, ene nauwe betrekking gekregen heeft. BBB. Die dan een medgesel word genoemd. 1. Om dat by, met ons, uit enen bloede is. 2. Omdathy, met ons, van enen ftaat, bediening, of belydenis is: en daardoor, met ons, in defelvde belangens verknogt. ff. Daarom mag men hem geen kwaad doen. / .. Men doedfy- nen nanften kwaad. 1. In 't gemeen, wanneer men hem enigen feh ide, of nadeel, hoe genoemd, veroorfaakt. 2. In't byfonder gefchied fulks. 1. Na de fiel, wanneer men fyn gemoed, door enigen aanftoot te geven, ergerd, verbitterd, of bedroevd. n. Of na het lichaam, wanneer men hem, 't fy door lift, 't fy door geWfld, befchadigd. *. Aan fyn leven, en gefondheid. **. Aan Syne ere. ***. Aan fyn goed. Dat, in het 6, 7, 8. gebod van de Wet, verboden word. ... Een Godvrugtige AAA. Is ver- re van defe ondeugd. Hy heeft den naaften liev, als fig /elven. Matt. XXII: 39. De zoet van God is in fyn hart gejchreven. Jer. XXXI: 33. Die den anderen liev heeft, die heeft de wet vervuld: wand dit, gy fuld geen over/fel doen; gy fuld niet doden; gy Juld geen valfcb getuigenis geven; gy fuld niet begeren, en fo er enig ander gebod is, zvord in dit gebod, als in ene hoofdfom, begrepen: namelyk in dit! gy fuld uwen naajten liev heb* ben, als u feiven. Doe den naaften geen kzvaad. So redenka. veld Paulus. Rom. XIII: 8, 9, 10. BBB. Den naaften geen kwaad te doen, fluit dan in fig. 1. Dat men figfelven fbrgvuldig wagt, om den naaften in genen dingen te beledigen, of te befchadigen. 2. En fig bevlytigd, om hem, na fiél en lichaam , wel te doen ; en, fo men van hem btleuigd is geworden, bet kwaad met goed te vergelden. Rom.  i6o Ontledende Verklaring) II. A. 3. «. a. 2. BB. tfN. ««. bb. §. i. - **. ff.... BBB. Rom. XII: al. z. Met de waakfaamheid over de daden, gaat ook gepaard de forg over de ivoorden. By necmd geen fmaadreden op^ tegen den naaf en. Of fo als 'er eigenlyk ftaat. En hy heeft geen smaadreden opgenomen, tegen den naasten. *. Het voorwerp,hier genoemd, is de naasten. f. Het grondwoord 2"lp, kaaroov, betekend fuik enen die onfe naaf bef aande is, tot wien men, als fyn bloed - vriend, ene allernauwfte betrekking heeft. ff. En derhalven moet men niet fo feer, denken, om een iegelyk menich, in't gemeen: maar byfonder, om fuik enen, die ons, of in den bloede, of in enige andere betrekking, en gemeenfchap, feer na beftaai. Gelyk dit byfonder van de Joden kon worden gefegd: waardoor men wel ene byfondere gelegenheid fou konnen hebben , om hem met de tonge te beledigen. **. Daarom moet men geen smaadreden tegen hem opnemen. f. Ene smaadreden is. i. In 't gemeen, fuik ene reden, die tegen de eer, of agting, van enen anderen ftryd; en gengt is, om hem te ver* finaden. 2. In 't byfonder, fyn daar onder begrepen. 1. Alle fcheld woorden. 11. Schertzredenen. 111. Smadelyke bejegeningen, iv. En iedele vertelfelen, waardoor de eer van enen anderen word gefc honden. "ft- Die moet men niet opnemen. .. Het grondwoord KU>3, naafaa, is van ene feer ruime betekenis. Het geevd eigenlyk te kennen, ene faak opnemen, en dragen: en, wanneer het van de woorden, of redenen des monds, gebruikt word, geevd het te kennen. 1. Defelve aannemen, toejlemmen, geloov geven, wanneet die, van enen anderen, worden voorgelteld. In fuik een opligt word er vermaand. 2 Boek van Mol', XKJII: 1. Gy f'ld  van den XV Psalm vs. 3, 161 II. A. 3 x. a. 2. BB. kk. xx. bb. §. 1. -. **. ff. .. fuld geen valjchgerugte opnemen. 2. Defelve verfmwn, en by figfelven bedenken. So vraagd Etiphas aan Job. 'Job. IV: 2. So wy een woord opnemen, fuld gy verdrietig worden. 3. Defelve fpreken, en voortvertellen aan anderen. In luik enen fin word de Godlofe ge. fegd Pf. L: 16. Gods verbond in fynen mond te nemen. 4. Defelve dulden , verdragen. So vermaand de Heer. 3 Boek van Mof. XIX: 17. Draag geen Jonde op uvoen naaf en. ... Wanneer dan van een inwoner des buifes des Heren verklaard word : Dat by geen fmaadreden opneemd tegen fynen naaften. So word daarmede aangeduid. AAA. Dathy geen fmaadredenen aanneemdtegen fynen vriend, waarmede hy van anderen word betigd,- op dat lyne lievde omtrend hem niet moge verkouden. BBB. Dathy nog veel minder fulke fmaadredenen bedenkt, om daarmede enen anderen te benadelen. • CCC. Dathy defelve met fpreekt, nog voortverteld. 1. Nog in lyne jegenwoordigheid, om hem ftekelagrigc verwyten te doen." 2. Nog in fyne afwefigheid, om hem enigen klad aantevryven. Hy wandeld niet als een agterklapper onder den volke. 3 Boek van Mof. XIX: 16. DDD. Hy duld en verdraagd defelve ook niet van anderen: So wanneer hy anderen, in fyne jegenwoordigheid, hoord fmaden, fal hy luik enenfmader, met fagtmoedigheid, bedraden. 11. So vertoond dan een Godvrugtige. 1. Dat het fyn innige luft is, om, in daden en woorden, onberisfpelyk onder den menfchen te wandelen : Op dat Gods heiligen naam niet, onder enigen ichyn, van de vyanden der ware deugd, moge gefmaad, en fyn goed gelafterd worden. Hy iegd, met den Digter. Pf. XXXIX: 2. Ik fal myne wegen bewaren, dat ik niet fondige met myne tonge, ik fal mynen mond met enen brydel bewaren; terwyl de Godlofe nog tegen X over  i6t Ontledende Verklaring II. a. 2. «. a. 2. BB. kn. bb. §. n. overmy is. Hy bid, met den Pfalmïft. p/. CXLli 3, 4. /rW/ /ë* etf» wög# twr mynen mond: hehoed de deuren myner lippen. En neig myn harte niet tot ene kwade fake, om enigen handel in Godloosheid te handelen, met mannen die ongeregtigheid werken. 2. En dat is een noodfakelyk gevolg van de ware Godfaligheid, in 't gemeen befchouwd, waardoor een opregte, in daden en woorden, onberispelyk poogd te wandelen, vs. 2. Is hy door de faïigmakende genade, een goede boom geworden, hy 'kan dan ook geen kwade vrugten voortbrengen. Matt. VII: 18<*. Dit betoogd de Apoftel Jakobus in 't brede, voornamelyk in het 111. Ploofdft. van fynen briev §§. En alfo is dit beftaan van een Godvrugtige, als een onfeilbaar kenmerk, van een opregt inwoner des huifes des Heren, aantemerken: gelyk luiks duidelyk uit het verband met vs. 1. is optemaken. Om hierin niet te breed te fyn, feggen wy maar in 't gemeen. 1. Dat deiulke geenfins in de Tente des Heren fullen verkeren. 1. Die met hunne daden op hunne tonge treden, vermits de Heer van den man des bedrogs enen gruwel heeft. Pf. V: 7. Die bedrog pleegd, fal binnen Syn huis niet blyven. Pf. Cl: 7. n. Die hunnen medgefelle kwaad doen. Die met kwaadheid vervuld fyn, geevd God over tn enen verkeerden fin. Rom. ƒ:28, 29. 111. En die fmaadreden opneemd tegen lynen naaden. Wand die tot fynen broeder fegd: gy dwaas! die fal ftrafbaar fyn aan bet h eifch e vuur. Matt. V: 22. 2. Maar defulke fyn voor medeborgers der heiligen, en huisgenoten Gods, te houden, j. Dieniet op hunne tonge treden. Die fyn Jfraëlieten, in welke geen bedrog is. Joh. I: 47. n. Die hunnen medgefelle geen kwaad doen. Wie is de man die luft heeft ten leven ? hy wyke af van het kwade' Pf. XXXIV: 15. m. Die geen fmaadreden opnemen tegen hunnen naaften. Daarom was er gefegd vs. ia. By ftille fyne tonge van het kivade, en fyne lippen van bedrog te fpreken. I3f3. En dit voorftel was feer gepaft tot het oogmerk van defen Pfalm. Was er gevraagd, vs. 1. IVle nu, by de verandering van huishouding, fou verkeren in 's Beren Tente, en wie fou wonen op den berg van Gods heiligheid'? Het  van den XV. Psalm, vu 3. 163 II. A. 3. *. a. 2. BB. vk. 0/3. Het Goddelyk antwoord geevd hier wederom een gepaft kenmerk op, van een medeborger der heiligen: en noerod juift fulke eigenichappen, die, ter dier tyd, het ware onderfcheid uitmaakten, tusfchen het vleefchelyk, en het geedelyk Jodendom. Dat de reden is: waarom de fpreekwyfen van dit 3. vs. in den voorledenen tyd; en met ontkennende bewoordingen, worden voorgefteld. 1. Het vleefchelyke Jodendom, byfonder de Pharifeen, hadden fig, aan de Heilige ondeugden, hier genoemd, fchuldig gemaakt. 1. Dit was toch het eigen merkteken van dele Godlofen, by de Prophetcn voorfegd: fie alleen maar den L. Pf. Waarin defe drie ondeugden, in die felvde orde, als fe hier voorkomen, vermeld worden. \ Defe traden op hunne tonge: doordien fy Gods verbond in den mond namen, daar Jy de kajieidinge bateden, en Syne woorden agter fig benen wierpen, vs. 16, 17. **. Sy deden huntie medgefel» len kwaad: Wand als fy enen diev fagen, Jb liepen fy meihetn, en hun deel was met de overjpeelders. vs. 18. Sy namen fmaadreden op tegen hunnen naaften: daarom fegd de Godfpraak vs. 20. Gy fit, gy fpreekt tegen uwen broeder, tegen den Soon van uwe moeder geevd gy la/leringen uit. 11. En in de vervul-hng is 't ook alfo van den Heiland aangewefen. Men lefe alleen maar het XXIII. Iloojdfi. van Matt., om daarvan overreed te fyn. 2. De Godvrugtige onder de Joden daar en tegen vertoonden de ftellige deugden, in hunnen gantlen wandel. Defe waren, l De reine van harten. Matt. V: 8. tl. De fagtmoedigen vs. 5. En barmhartigen. vs. J. hu De vreedfamen. vs. 9. Die van den Heiland falig gefproken worden. En daaruit konden fy ten klaarften overtuigd worden: Dat fy het ware volk des Heren waren, die de eerftelingen van die kerkftaat uitmaakten. 33- By dit alles word nog een twede, byfonder, en niet min duidelyk kenmerk gevoegd: namelykdenauwe gemeenjchap met de heiligen; met derfelver gronden en htwy~ Jen. vs. 4, 5". «x. Daarin komen ons onderfcheiden voor. aa. De ware eigenfcbappen van de gemeenfchap der heiligen, vs. 4. bb. Derjelver gronden enbewyfen, vs. 5a. X 2 aa. De  1^4 Ontledende Verlkaring vs. 4. II. A. 3- «. a. 2. BB. 33. aa. De ware eigenfchappen van de gemeenfchap der heiligen, worden met fpreekwyfen, van den toekomenden tyd, voorgefteld. vs. 4. In zviens ogen de verworpene veragt is, maar hy eerddie genen, die den Herevrefen: heeft by gefivoren tot fchade, evenzo el veranderd hy niet. §. Vooraf moeten wy aanmerken. 1. Dat de woorden, na den Grondtekft, in den toekomenden tyd moeten vertaald worden: De verzvorpene is veragt in jyne ogen : en den genen, die den Here vrefen, Jdl by eren: hy heeft gefworen tot fchade, en hy Jdl niet veranderen. 2. Dat van het beftaan van een Godvrugtige , in h:t oeifenen van de gemeenfchap der heiligen , twe onderfcheidene kenmerken worden opgegeven, die beide in alle Godfaligen moeten plaats hebben. 1. Het eerfte is, het behoorlykonderfcheid, dathy maakt, tusfchen de kinderen van defe waereld, en tusfchen de kinderen van God, met fyne gedragingen hieromtrend: In wiens ogen de verworpene ts veragt, en die den Here vrefen fal hy eren. n. Het twede is, de befte/idigheid, waardoor hy ftandvaftig, in hetoeffenen van die gemeenfchap der heiligen, volhard. Hy heeft gefworen tot fchade, en hy fal met veranderen. §§. Laten wy ieder ftuk affon- derlyk opvatten. 1. Het eerfte ftuk is, het behoorlyk onderfcheid, dat een Godvrugtige maakt, tusfchen de kinderen van defe waereld, en tusfchen de kinderen van God, met fyne gedragingen hieromtrend: In fyne ogen is de verzvorpene veragt: maar die den Here vrefen, fal hy eren. -. In defe woorden, *. Op haarfelven befchouwd, f. Word onderfteld , dat een Godvrugtig inwoner van Gods huis een behoorlyk onderfcheid maken moet, tusfchen de verworpenen, en tusfchen die genen, die den Here vrefen; en dat hy, ten dien einde, de geeften moet beproeven. Wand; hoe kan iemand immermeer den verworpenen veragten, en die genen, die den Here vielen, eren; fo wanneer hy geen behoorlyk onderfcheid maakt, tusfchen den  tan den XV Psalm vs. 4. ^5 II. A. 2. «. a. 1. AA. n^. ««. aa. §§. 1. -. *. , , . f- den verworpenen, .en tusfchen den Godvrugtigen ? en hoe fal hy dat onderfcheid behoorlyk konnen maken, indien hy de geeden niet beproevd? . _ _ , , tt- Volgens dit onderfcheiden oordeel gedraagd fig dan ook een Godvrugtige: , .. , ♦•En wel eerft omtrend den on- begenadigden : In syne ogen is de verworpene veragt. AAA. Er word gefproken van een verwopene. & r ^v.^. .. ttKK- En het woord ntmaas, afkomftig van DKÖ, maaas, verwerpen, betekend fuik een perfoon, of faak, die getoerd fynde, deproevniet kan uitftaan, en daarom ook moet afgekeurd worden: fo word het gebruikt van verworpelyk filver. Jer. VI; 30. dat op den toetfteen met fin ver en volkomen bevonden word. 222- Dan moeten wy ^ _ etoix Door den verworpenen verdaan 1. In enen gemenen fin, alle menfchen, l2itZ™ FKade' ^fakende is, ontbloot fyn, fó als fe hier tegen die genen, die den Here vrefen, fyn overgedeld fo lange fy in fuik enen onbegenadigden ftaat blyven levenfwand offchoon ook de uitverkorene Gods onder hen gevonden woeden die door de grote barmhartigheid van God, wedergeboren, en rotkinderen van God aangenomen worden- fo lange nogtans m™Srfv no^^i" geW'°rden t0t de Vr4 va" GodsnSm moeten fy nog onder de verworpenen gerekend worden, in wel kers gemeenfchap fy, tot dien tyd toe, verkeren. 2 Nogtlns wo Sen enim°lon:mer ^ dcfe enige traPPen onderSS worden 1 Zommige leven in openbare jonden, en Heiden- Chriftène7drTinW\tT % % * h '<' dar * den "~ agte vk »nakeng n M fdianflekke? van het Chriftendom, veragtelylc maken. n. Maar andere gedragen fig uitwendig ledie en X 3 fifi/3. De-  166 Ontledende Veb.klab.ino IL A. 3. «• a. 2. BB. 23. ««• bb. §§. i. -. *. ff... AAA. 333. /S/S/S. Dek allen aaa. Heten, te regt, verworpene, i. Om dat fy voor God verworpelyk fyn. Het woord van God is de onbedriegelyke toetfleen van het ledelyk beftaan van alle menichen; dar geevd de onlaalbare kemnerken op, waarbymen weten kan, of iemand een kind van God, of een kind van den Duivel is; wanneer fig iemand by dit woord van God beproevd, en lig, by dat onderfoek, van de ware eigenfchappen der kinderen Gods ontbloot vind, fo is hy voor God verworpelyk; liggende, alsnog, onder het oordeel der verdoemenisfe. 2 Kor. Xlll: 5. 2. En wanneer fuik een, door woorden en daden, in de verkering onder den menfchen, geen de minde bewylen geevd, dat hy de faligmakende genade isdeelagtig geworden, fo moet hy dan ook vtior een verworpene worden gehouden: dat fo veel te klarer is, fo wanneer hy in fulke fondenen lafteren leevd, die hem, na den woorde Gods, uit het koningryk efcr hemelen uitfluiten bbb. En dit word hier in het enkelvoud voorgefteld: de verworpene. Om dat dit oordeel van een Godvrugtige gaat, over een icgelyk menich, met wien hy in de uitwendige samenleving verkeerd. Alle menfchen lyn in de fonden, vervreemd van het leven Gods, geboren, en moeten dieswegens voor veiworpenen gehouden worden, fo lange fy het tegengeftelde uiet, door woorden en daden, doen blyken. ^ ^ , , , . BBB. En volgens dat oordeel gedraagd fig een Godvrugtige, doordien defe verworpene in sv- ne ogen veragt is. KKtf. HV is veragt. uetoc. Het grondwoord H13, laafaab, word in enen meer of min nadrukkelyken fin ge'beligd. 1. In enen meer nadrukkelyken fin wil net io veel feagen, als iemand verjmaden: gelyk fo dePhihftyn Goliath David veragtede. 1 Sam. XVlh 42. 2. In enen min nadrukKelykcn lin geevd het te kennen, iemand met boo%agten, laag en gering van hem denken: fo als van Eiau gefegd word, dat hy de  van den XV Psalm. vs. 4. 16*7 II. A. 2. *. a. 2. BB. 22. aa. bb. 55.1. -. *. ff. _ , ♦• BBB. kkk. eerdgeboorte ver- agtede. 1 Boek van Mof. XXV: 34. , . , ' . Wanneer dan een Godvrugtige gelegd word, den verworpenen te veragten. aaa. Sal fulks AA AA. In 't gemeen aanduiden. 1. Dat hy fuik enen in fyn oordeel fchat voor een onrein, fondig en elendig menfch, voor een vat eer 01iere in Gods huis. 2. Dat hy, fchoon hy §pn innig medelyde» met hem oelfend, evenwel geen gemeenfame verkering met 'hem houd, om niet in een of andere fonde ingewikkeld te worden 3. Dat hy ook voor fyn ongurjd niet feer bevreefd is: hy wil fy' nenhoon, fmaad en vervolging wel op fig nemen, wetende, datfvn tong en handen aan de ketenen van de Goddelyke voorfienigheid fyn gebonden. * r a , 1 BBBB- Ir» 't byionder word de trap en mate van die veragting bepaald: na het bedaan en gedrag van den verworpenen. 1. Is de verworpene overgegeven aan de ongeregtigheid ; dan is hy afkerig in de ogen van een Godvrugtige, die hem met ene innige walginge des harten befchouwd, fig niet, met Mordechaj, voor hem neigd. Eft. f t 2V"v gr' met den Here Jefus' °P fyne ftrikvragen antwoord. ^ jfrrvtv- 9' Hy haat den genen 9 die God haten' pfCXXXIX: 21, 22. 2. Is hy van de genade vervreemd, fchoon ledig en onberispelyk, fo word hy van een Godvrugtige niet hooggewaardeerd. , ~ , , bhh. 't Is van e- nen bylonderen nadruk, dat het word, rvil-, nivfeb, in fuik ene buiging voorkomt, (*) dat het, niet werkender zvyfe: hy is of word veragt; maar lydender zvyfe: hy is een veragte. Dat de faak fonderling verfagt; al is, of word hy niet veragt, hy is nogtans, in fyn natuur, een veragte. 222. Niet fonder nadruk is't, ais er gelegd word: dat de verworpene veragt is in syne ogen. Wand C*) In Part: Niphal.  i68 Ontledende Verklaring II. A. 2. «. a. 2. BB. 22. «*. bb. §§. ï. -. *. ft- .. BBB. 232- Wand dat geevd te kennen, i. Dathy, op de gelegde wyfe, aanftonds veragtelyk is, fo dra. hem een Godlalige maar fier. 2. Ook legd die veragting alleen maar in de ogen. 1. Een Godvrugtige mag niemand, noch mee de worden, noch met de gebeerden, noch veel minder met de daden, enige fmaadheid aandoen; dat komt niet overeen met de les van den Heiland. Matt. V: \\- n. Neen , hy draagd die veragting alleen in de ogen, waarmede hy fig van hem onttrekt, hem met medelyden aanfehouwende. ... Geheel anders is fyn hart omtrend de Godvrugtigen gedeld: Hy eerd die genen, die den Here vresen. AAA. In de woorden op haar- felven, KKK- Word gefproken van fulke , die den here vresen. <*«*. Het waer- dige voorwerp van dele geftalte , en werkfaamheid is. 1. De Here, Jehovah in den grondtekft: met welken naam God alleen de Here is, in tegenftelling van alle fchcpfelen, die by Hem geagt fyn als een droppel aan den emmer, en ais een ftofke aan de wcegfchaal. Die de felvswefigè, algenoegfame en onveranderlyke God is, de falige Verbonds-God van Syn volk: Die daarin alleen het hoogde goed is van Syne bondgenoten; waerdig, om, tot in euwigheid, met alle kragten, gelievd en gediend te worden. 2. Byfonder is hier optemerken, dat Jehovah de ipreker is, die niet fegd, die My vrefen; maar die van figfelven fpreekt als ét Jehovah: dat waarichynelyk gefchied, om te leren, hoe Hy in die heilige vrefe wil aangemerkt worden, als Jehovah, volgens de nadruk van dat woord, op dat delè vrefe iegt kinderlyk ly. /3/3/3. Die is het waerdige voorwerp van de heilige vrese. aaa. Om dat er (fikwils van defe gemoedsgeftalte der heiligen gelproken word» fo fullen wy de faken, die dsarby in aanmerking moeten ko-  van den XV. Psalm. vs. 4.' 169 H. A. 2. a. a. 2. BB. 23. «*. aa. §§. r. -. * ff^ , , , _. ••■ AAA. $Kh\ 000. aaa. komen, maar kortelyk aanftippen. t Vrefe fegd, in fvne eerfte betekenis, ene angftvallige aandoening van het gemoed, die ontftaaruit het befef van enig drukkend of dreigend kwaad. Van daar word iet ook overgebragt, tot die poging en lorg, om fuik een gevreeid kwaad te ontwyken. 2. Vermits nu de kwaden, die den menich konnen treffen, 1. In tweërly foort konnen onderfcheiden worden: 111 een natuurlyk kwaad; dat den menfch, min of meer ongelukkig maakt; en in een fedelyk kwaad, dat den menfch fondig, onrein en walgelyk maakt: waarvan het laatfte altyd de oorfaak is van het eerde. 11. So kan men ook in een tweerly foort van vrefe orderfcheid maken. * In ene vrefe vvaann men voor een natuurlyk kwaad, voor plagen en ftrafïen, bedugt 1S die gemeenlyk ene faavfche vrefe genoemd word. Waarin men God, als een wreker van de fonden, befchouwd, dat fchnk en vervaardheid in het gemoed veroorfaakt, gepaard met ene forgvukhge poging, om lig voor Hem te verbergen: die daarom in de H: Schrivt doorgaans word afgekeurd **. Eri 111 ene vrefe, waarin men voor een fedelyk kwaad, voor de fonoen, bedugt is: die gemeenlyk ene kinderlyke vrefe genoemd word. Waarin men God als een Goedertieren lievde- wefen beicuouwd, dat een heilig ontfag en eerbied in het gemoed verwekt, gepaard met ene tedere forg, om niet in \ minfte te bearyvcn, dat Hem fou konnen mishagen: die daarom in de H: fchrivt overal aangeprefen en vermaand word. (*) 17,1,, j ,• , bbb.'tSpreekt vanltlys, dat hier ter plaatfe alleen de laatfte foort van vrefe in aanmerking komen kan, om datfe den Here, als Jehovah befchouwd, ten voorwerp heeft: daar de eerfte foort aiu'd ene verlochemng van Gods deugden in fig befluit, en daarom tegen den eigen aart van het geloov ftrydig is. AAAAEn dan 7^i 1 Wl hMin daaryan reeds ëefpr«ken by & verklaring van Pf. Y  l?ct Ontledende Verklaring II* A. 2. « 2. BB. 22- **. aa. §§. \. *. ffc ... AAA. XftX- /S/S/3. bbb. AAAA. En dan Verdaan wy door defe vr.fe: i. Die heilige werkfaamheid der kinderen Gods, waardoor fy, uit enen levendigen indruk van Gods gedugte Hoogheid, cn oneindige Goedertierenheid, en uit een bevindelyk befef van hunne kge nietigheid, en dwadagtighud, met ene gedadigc forg fyn aangedaan, om niet tegen den Here hunnen God te fondigen, maar veel meer, alle huilne gedagten, woordenen daden, in Syne heilige jegenwoordigheid, fodanig te beftieren, dat fy Hem, in hunnen"gantfèn wandel, mogen behagen. 2. Sulk ene vrefe word er noodfakelyk, ineen kind van God vereifeht, fd hy den Here konnen dienen. PJ. H: 11. en Syns felvs faligheid konnen uitwerken. Phil. II: 12. En die fogeduriglyk vrefen, worden welgelukfahg genoemd. Spreuk. XXVIII: 14. Vermits luk een, in fynen gantfen wandel, niet anders bedoeld, dan om der Goddelyke heiligheid deelagtig te Worden, op dat hy met Hein , het hoogde Goed, ene bedendige gemeenfchap fou mogen oeOenen: over wien.dan ook Gods voetftappen in fegeningen moeten druipen. BBBB. Defe wor- den, met nadruk, in het meervoud genoemd, diegenen, die den Here vrefen. 1. Deels, om dat alle Godvrugtige zamen verenigd, in dit verspin ene onderlinge gemeenfchap befchouwd worden, na het oogmerk van onfen heiligen Digter. 2. Deels 00k,, om dat alle Godvrugtige, fonder onderfcheid van Haat, het voorwerp moeten fyn, vaq die ere, waai van aanftonds fal worden gefproken, 2.2X Defe worden van een God* vrugtig inwoner vm Gods huis geëerd. «*<*. Wy vinden hier het Hebr: woord, 122,. kaayad, dat fwaar wegen, gewigt hebben, betekend. Van daar word het overgebragt, om die ere te kennen te geven, die een minder aan den meerderen, die meerder gewigt, aanfien en luider beat, verpligt is toetedragen. 0/3/3. Wanneer dan een Godvrugtige gefegd word te, eren > den genen, di-c den Here vrefèn: aaa. So  van dtn XV Psalm. vs. 4. 1-j n. a. 2.«. a. 2. bb. aa;««. m. §§. r -. *. -jt. ... AAA. 22X 00/3. aaa. So fal dan dit eren, in 't gemeen, beftaan, in de bewyfen van ene eerbiedige lievde, die men aan de fuiken, die den Here vrefen, toedraagd: voortfpruitende uit ene innige hoogagting des harten, die men voor de fuiken heeft, uit aanmerking van enige voortreffelyke eigenfchappen, die men in hun ontdekt. bbb. Uit die gcfeg- de blykt, dat dit eren, AAAA. Syne oorfprong heeft, uit ene innige hoogagting des harten, die men voor defuiken, die den Here vrefen, heeft, van wegén énige aanmerking van voortreffelyke eigenfchappen, die men in hun ontdekt, t. Men merkt in de fulke aan. t. Den glants en luister, van Gods beeld, dat God, door Synen Geed, in hun gemoed heeft overgedrukt, en welkers heerlykheid, in dé vrefe des Here, van hun is afftralende. n. Men erkend daaruit de voortreffelykheid van hunnen Haat, als fulke, dis door het koftelyke bloed van de Sone Gods diere gekogt. 1 Kef. Fl: 20. Tof vaten der barmhartigheid en dér ere, Gode tot heerlykheid, bireid fyn. Rom. IX: 23. Waarin de fegtvaerdige oveftreffèlyker is, dan fyn naaflen. Spreuk. XP. 26. 2. Ên daaruit" oiitIprtiit ene innige hoogagting voor defulke, waardóór men heil uitnemen der agt, dan figfelven. Phil. fl: 3. Sèer begerig {yn* de, om in enen geed met hen te daan, in ene nauwe gemeenfchap met hen te verkeren, en hun heilig voorbeeld natewandelen. BBBB. Defe innige hoogagting des harten. 1. Heeft tot fyn gevolg, ene eerbiedige lievde, die men dan aan fulke Godvrugtige bewyfd, en door het uitoeffenen van alle die pligten der lievde, openbaar maakt, die tot de gemeenfchap der heiligen behoren. By voorbeeld: Wanneer men, in hunne afvveligheid, met agting Van hunfpreekr, en hunnen goeden naarn^ by>!!e gelegenheden, vérdedigd; wanneer men in hunne jegemvoordigheid, na iiel en lichaam, hun wefenlyk geluk tragt te bevorderen, op dat fy meer tot heerlykheid van God iyn mogen, waarin de een den anderen y 2 in  17a Ontledende Vrr klaring H. A. 3. * a. 2. BB. 33. u». aa.g. i. -. *. ff. ... AAA. 523. /8,0/3. bbb. BBBB. /«//«rde voorgaat. Rom. XIh io. ' Waarvan breder gefproken word, als her leerftuk van de gemeenfchap der heilige ivord behandeld. 2. Nog een fonderlinge nadruk ligt er in her grondwoord, (*) dat ene daad te kennen geevd, die opregt, hartelyk, met yver en getrouwigheid gefchied. BBB. En wanneer die ere geëigend word, aan fulke, die den Here vrefen, fo leerd ons fulks. i. Dat de oorfaak van defe ere alleen de vrefe des Heren fyn moet, en dat men daarom de Godvrugtige, boven alle andere menfchen, moet hev hebben, om dat fy den Here vrefen. Wand, fchoon men alle, die in ftaat, en waerdigheid , boven andere uitmunten, vooral den Overheden, en alle die in hoogheid gefteld fyn, ene eerbiedige hoogagting, vrefe, onderdanigheid, gehoorfaamheid, moet toedragen, fo moet men nogtans de Godvrugtige, boven alle andere menfchen, eren, om dat fyde gelukfaligfte menfchen, de heilige en heerlyke op aarde, fyn. a. En hieruit volgd ook, dat men den fuiken onder de Godvrugtige de meefte ere fchuldig is, die de nadrukkelykfte blyken van de vrefè Gods in hunnen wandel vertonen. Wand de ere omtrend defulke is niet anders, dan de lievde tot God in het hart, waardoor men ook Syn beeld in de vromen bemind: hoe veel te meer derhalven een vrome het beeld van God, door de vrefe van God, vertoond, foveel temeer is men verpligt, om God in fuik een heilig fchepfel te beminnen. , , , **. Befchouwen wynog kortelyk de woorden ' f. In verband tot malkanderen: So .. Worden hier twe, op figfelven feer verfchillende, gedragingen by malkanderen gevoegd, bet veragten van de venvorpene, en het eren van die, den Here vrefen; om dat het een fonder het andere niet genoeg is: men kan een natuurlyk menich wel, op de gefègdewyfe, ver- ag. (*) l^y, proponitur in Conjugatione Piel, auce acium, cumintenJims, figmficau ^  van den XV Psalm. vs. 4. 173 II. A. 3. «. a. 2. BB. 33- **. aa. §§. 1. -. **. f... agten, en nogtans van de lievde en ere tot de vromen ontbloot fyn; en dan is fulks een bewys van een lievdeloos, ftuurs, eigenfinnig, hoogmoedig, meelteragtig beftaan, waarin men van de ware lievde tot God ontbloot is; men kan ook wel de vrome ichynen te e. ren, en ondermsfchen ook lievde en agting hebben voor fondaren; en dan is het een bewys van blindheid, onverfchilligheid, luft en geneigdheid, om menfchen te behagen, waardoor men, natuur en genade, onder malkanderen verward. .♦. Defe twè gedragingen worden nogtans AAA. Tegen malkanderen overgefteld, met het woordeke maar, in den grondtekft met X, en; om dat dit de juifte bepaling van het veragten, en eren, uitmaakt, na de genoemde voorwerpen gerigt: de verworpene mag men, wegens hun beftaan, veragten; dat verworpelyk is, dat is ook veragtelyk: De Godvrugtige mag men niet veragten, maar die moet men eren, of men doed blyken, dat men de vrefe Gods veragt. BBB. En fe worden fodanig tegen malkanderen gefteld, dat het veragten van de verworpene eerft genoemd word, voor het eren van de Godvrugtige, om dat men eerft de kwaden moet verlaten, eer men met de goede ene heilige gemeenfchap kan oeffenen. Dat nog klarer in den grondtekft word uitgedrukt, daar eigenlyk word gefegd: Veragt fynde in Syne ogen de verworpene, fal by eren den genen die den Here vrefen. ff* Envergelyken wy defelve in haar verband met het eerfte vers, als een Goddelyk antwoord, op de heilbegerige vraag van den Digter, fo geven ie ons wederom een nieuw kenmerk op, van een regt geaart inwoner van het huis des Heren. .. Defulke fullen niet verkeren in de tente des Heren, niet wonen op den berg Syner heilihheid. 1. Die den verworpenen eren. Wand die de wet verlaten, pryfen den Godlofen: maar die de wet bewaren, mengen fig in firyd tegen bent. Spreuk. XXVllh 4. 2. En die Y 3 de  17\ Ontledende Verklaring. II, A. 3. cc. a. a. BB. 33- x*. aa.§§. i. -. **. tt- de Godvrugtige veragten. De Apoftel Johannes leerd ons feer ktagtig; dat een kind des Duivels daaraan openbaar is, indien hy den Godvrugtigen, dien hy vermeend fyn broeder te fyn, niet liev neeft. i joh. III. en IK ... Maar defe lyn het. i Die den verworpenen veragten. Die met David konnen feggen: ik fitte niet by iedele lieden, en met bedekte Heden ga ik niet om: ik haat de vergaderingeder boosdoenderen, en by den Godlofen fit ik niet. Pf. XXVI: 4, 5. 2. Rn die den Godvrugtigen eren: en-fig verblyden, die tot bem feggen: wy fullen in het huis des Heren gaan; en dtn fuiken houden voor fy« ne broederen, en voor fyne vrienden. Pf. CXXII: 1, o. ~. Seer gepall was dit Goddelyk antwoord tot het oogmerk van de Godipraak. Om aan defe gelovige vragers te leren: welke nu, by de affchaffing van de O: Huishouding, de ware inwoners van het huis des Heren fyn fouden. 1. Wand. 1. De vleefchelyke Joden waren verworpene, die ook, dies wegens, volgens het Prophetilche woord, fouden worden uitgeworpen, en aan het oordeel der ve ftokk ng worden overgegeven: vermits nu dele het aangefigt van de Godlofen aannamen. Pf. LXXXll: 1. lo konde men daarin! dé ware Zionieten onekrkennen, indien delè in hunne ogen veragt waren. it. Die den Here vreefden wicrdcn van de vleeichelyke Joden veragt, en befpot. Pf. L: 20. En derhalven bleek hier wederom het ond-rfcheid, tusfchen hun, en de ware Zionieten, wanneer fy den Godvrugtigen fouden eren. Daardoor fouden fy treden in de voetlfeppen van hun Heer en Meefter. Pf. XVI: 3, 4. 2. En fulks word hier in den toekomenden tyd voorgeiteld , in fyne ogen is de verworpene veragt (*), en hy fal eren enz: vermits het vleelchelyk jodendom, by eie aanhHiande verwoesting van het Joodlèhe Gemenebeit, en van Itad en tempel, tot een (*) Vox nt33, p'oponitur inparticipio Niphaf dtfignans talequid inti(i£i:o, quod continuo exercetur, et quod idcirco, m Co?i]uvcli'>ve cum jequenti xy in futv.tq Fï#, Jignifieationtm faturi, in acïu couhmo, habere poteft.  van den XV Psalm. vs. 4. 175 II. A. 3. x. a. 2. BB. 22. ux. aa. §§. i.r. een veragt volk, onder alle de volken, fou gefield worden, en alsdan het onderfcheid van perfonen geheel fou worden weggenomen, dat onder de O: Huishouding fond?rling plaats had: Waarbydan gene andere eerwaerdig fouden fyn, dan die gene, die den Here vreesden. Mal. lil: 18. n. Het twede van de gemeenfchap der heiligen, hier opgegeven, is, de ftandvafligheid, waardoor een medeborger der heiligen beftendig, in het oefïenen van die gemeenfchap, volhard: Hy heeft gesworen tot schade , en hy sal niet veranderen. -. In defe woorden. *. Word ene daad van een Godvrugtige Zioniet vermeld, die hy, in den voorledenen tyd, plegtig heeft verrigt: Hy beeft geput)oren tot Jcbade. f. Het regte verftand van defè woorden hangd voornamelyk af van de betekenis van het woord yw), lebaar ang, .. Dat woord kan, en als een naamwoord, {nomen?) en als een werkwoord, (verbum.') worden aangemerkt. 1. Word het genomen als een naamwoord, dan betekend JH, rang, ene faak, die kwaad is, het fy fchandelyk, het fy J'ehadelyk: en in defen fin word het woord van onfe Overfetteren, gelyk ook doorgaans van de Uitleggeren , verftaan ; gelyk het ook doorgaans die betekenis heeftin de H: S: 2. Maar word het genomen als, een werkwoord , fo kan het worden afgeleid van HJH, raagnaab, dat fo veel betekend, als de kudde weiden, gelyk een herder: en in defe betekenis hebben het d2 Grieksche, gelyk ook de Syrische Overfetteren opgevat. (*) En vermits de Schapen fig feer ge- meen- (*) Ut fit infinüv'm, Hifi , perapocopen, terüdradicali T\, p")T^Jm pro ninn7 veluti jnnn, in fatwa HithpaM cun eadem punttatione. Ppov. XXII: 24. atque tune debtret verti, ad confeiandum: aradia rijn paf eer e, coifocwre; qnoniam inter greges , fknul pascentes, mttua tjljocietax, et ores prasjertim / mutua cenjuetudine fibi invicem devincivntur. LXXvertunt per jtAijciov , proxïmum, fic vs. 3. figQtficMt Socium: eodemniodo funtmulta monofyllaba, veluti ~\2 fiïius, a Hi2\elsgit. T manus aiTrPjecit, projecit. C «. a. 2. BB. y% aa. aa. §§. n. -. *. ft- •• BBB- een d" genfchap is, van een eerlyk man, maar daarom nog geen kenmerk is van een Godvrugtije : gelyk wy dat fien konnen in Herodes, die aan Herodias woord hield, offchoon hy een Godlofe Koning was. Matt. XIV. 3. Ook is delè opvatting nitt feer gefchikt, na het oogmerk van onfen Digter, in dit 4. vs. om te vertonen, hoedanig een Godvrugtige fig gcdraagd, in het oeftenen van de gemeenfchap der heiligen, waarin hy. 1. Behoorlyk onderfcheid maakt: in wiens ogen de verworpene veragt is, enz: n. En daarin beftendig volhard: beeft by gejworen tot Jchade, by fal daar in niet veranderen. ...Derhalven moeten wy ene andere verklaring foeken, waartoe ons het sweren aanleiding geven fal. AAA. Er word dan, in 't gemeen, van een medeborger, der heiligen gelégd: dat hy gefcooren heeft. Niemand kan een Godvrugtige fyn., of hy moet gefworen hebben: alle tonge moet den Heren Jweren. Jes. XLV: 23. Dat doed een menfch. 1. In 't gemeen, by den eerften overgang in 't verbond der genade: dan Iweeid hy, dat hy des Pieren Jyn wil. Jes. XLIV: 5. Dat hy Hem, naden eifch Syns wegs, wil dienen in geregtigheid, en in heiligheid, alle de dagen fyns levens. 2. In 't byfonder fweerd hy den Here , by fyne dagelykfe verbonds-vernieuwingen : wanneer hy uit fyne dagelykfche ftruikelingen wederom opftaar, tot den Here wederkeerd, fig op nieuw, in vollen eigendom aan Hem op» draagd, en tot Synen dienft opregtelyk verbind. Dan iègd hy:, ik heb gejworen, en ik fal 't bevefligen, dat ik onderhouden fat de regten Uwer geregtigheid. Pf.CXlX'. 106. BBB. Ditfwe- ren gefchied dan, in 't byfonder, tot schade, of om sig te. vergeselschappen. KKK.Ne* men wy het woord m~17, lebaarang, voor een naamtvoorU; dan fweerd een Godvrugtige tot ene faak, die hier voorkomt als een fchadelyk kwaad. Wand, als een menfch in het verbond der genade, door geloov en bekering, overgaat, fofteld hy fig aan den haat, fraaad en vervolging, van ene watreld, die in het bofe  vau den XV Psalm. vs. 4. $fo II. A. 2. a. 2. BB. 23. «*. aa. 0.11. *. ff. „. »,„ ,iw„n. a BRB. Ktftf. ligt, bloot, waaruit hy allerly fchade te verwagten heeft. Die van het bfo wykt, if/VVT,r0°\?eSrUX'- l5- D^m fegd Paulus: Dat fe>f'tCodfa/ig willen leven in C: % vervolgd fullen worden. s lim. III: ia. Enfo fweerd hy tot fchade. 1 Bmnr, M_,i / / ,. 3a2- Dan WV vatlen het woord j7in% lehaarang, liever voor een werkwoord, en dan SSw^81^£otene^'**vw*°%<* Art ~ En dat wel om defe redenen, r, Om dat fig defe vertaling beter fchikt na de woorden, to alflè m den grondtekft worden voorgefteld: Wand ais de woorden in dier voegen moeften vertaald worden: hy heeft ge woren tot fynen fchade, dan fou het woordeke /jw, buiten allen twyflel ook in den grondtekft uitgedrukt fyn geworden, om dat het dan noodfakelyk, ter bepaling van den waren fin der woorden vereifeht wierd; en vermits dat woordeke niet word  i8a Ontledende Verklaring II. A. 3. «. a. 2. BB. 33. aa. aa. % n. ~ * ff-... *5, ««• #J verkoos liever met het volk Gods kwalyk gehandeld te worden, dan de genieting der'Jonden te hebben: enz: Gene belovten konnen hen) bewegen, om de gemeenfchap met dat volk te verlaten: bied hem"alle fchatten, genoegen, en vermakelykheden van de waereld uit, al gave iemand, ook in defen, al bet goede van Jyn huis, men fou hem l'enemaal veragten. Boog.'. VI11: 7. Gene bedreigingen konnen hem afichrikken: ttel hem voor verdrukking, of benauwdheid, of vervolging, of honger, of naaktheid, of gevaar, of fwacrd , hy wora ook hierin, met Paulus, een overwinnaar, door Hem , die ons heeft liev gehad. Rom. VIII: 37- ~. En alfo ' *. Vinden wy hier wederom een kenmerk, van een opregt inwoner des huifes des Heren. Was er vs. 2. gevraagd: Heer.' -wie fal verkeren in Uwe Tente? enz: het Goddelyk antwoord fegd: Die gejworen heeft tot Jchade, of tot verbintenis: enz: f. Na de eerfte ver- tahng. 1. Is 't Wel een eigenfchap van een regtvaerdige, dat hy iyne°gelovte onveibrckelyk houd, al was 't ook tot fynen fchade gerigt, vermits hy uit de waarheid is, en daarom ook met fyn ban de waarheid ffneekt. vs. 1. en om dat fuik een uit den vader der leugenen is, die de leugen fpreekt, en met fynen naaften bedriegelyk handeld, waarom ook de Here bedreigd. Pf. V: 7. Dat Hy de leugetij'prekers Jdl verdoen, en van den man des bedrogs enen gruwel beeft. 2. Maar het is geen kenmerk van genade: om dat een natuurlyk menfch, die van-enen opregten en èerlyken inborft is, ook wel trouwe houden kan, aan den genen, dien hy daarvan gelovten gedaan heeft, fonder te veranderen, al was 't ook tot fynen fchade. ff. Maar dit is een wefenlyk kenmerk van genade: Dat men den eed, dien men aan God gefworen heeft, onveranderd biyvdhouden, al is 't ook tot fyn grootde nadeel. 1. En derhalven fullen die in'sHeren Tente niet verkeien enz: die, in tyden van voor- fpoed,  van den XV. PsKhu.\vs. 4, 183 IJ. A. 3. x. a. 2. BB. 33. xx. aa. §§. n. =. *. ff... fpoed/s lieren naam belyden, maar, in tyden van tegenfpoed, denfelven verloochenen: daarvan fegd de Heiland. Luk. VIII: 13. Dat fy maar voor enen tyd geloven, maar in den tyd der verfoekingt wederom afvallen. 2. Defe fyn 't alleen, die fig, als dwalende fchapen, aan de leidingen van den opperden Herder hebben overgegeven. 1 Pet. II: 21. Die tot Hem uitgaan buiten de legerplaats, Syne fmaadheiddragende: offchoon fyook, om Synen zvil, den gantfen dag gedood, en ge agt worden, als flbapen ter fagt ih ge. Rom. VIII: 36. ... Ook is'teen wefenlyk kenmerk van genade, fig, met Gods volk, in den geeft te verénigen, en hunne gemeenfchap beftcndig aantekleven. t. Wat is toch van den fuiken, die de gemeenfchap van het ware volk des Heren verlaten, anders te verwagten, dan dat fy, in dien groten dag, met de bokken, aan de linkehand fullen gefteld worden ? van defulke moet men feggen, met den Apoftel: Sy fyn van ons uitgegaan, maar fy waren uit ons niet: wand indien fy uit ons geweeft zvaren, fouden fy met ons gebleven fyn. 1 Joh. II: 19. 2. Defulke fyn alleen de fchapen van Jefus weide, die bun volk, en vaders-huis vergeten. Pf. XLV: 11. En uitgaan op de voetftappen der fchapen. Hoogl. I: 8. **. En dit was tot het oogmerk van den H: Spreker feer bekwaam: hadden de gelovige uit de Joden vs. I. gevraagd: Here wie fal verkeren in uive Tentet enz: het Goddelyk antwoord is: Diegefworen heeft tot Jchade, of tot verbintenis, en by fal niet veranderen. Daarmede wierd het onderfcheid tusfchen den regtvaerdigen, en den Godlofen, openbaargemaakt. 1. Wand 1. De vleefchelyke Joden, byfonder de fharifeen, hadden wel gefworen tot verbintenis, wanneer fy aan het verbond Gods, met hunne vaderen op Sinaj gemaakt, hunne toeftemming gegeven hadden, en fig, als waren fyGods voik, voor Syn aangeligte ftelden; maar fy veranderden, wanneer fy God lieten varen, Die hun gemaakt had, en den Rot/leen Synes heils verfmadeden. 5 Boek van Mof. XXXII; 15. So waren fy wel een volk Syner weide, en fchapen van Syne band; maar fy verbardeden hunne banen, en weigerden in de rufle  vs. 5, 184 Ontledende Verklaring II, A. ?. «• a. 2. BB. nn. «*. aa. §§. n. = . **. ir.tegaan. Pf. XCV: 7,8- Sy zvaren tegen de kinderen hunner 'thoedet onlfteken. Hoogl. P. 6. Sy aten het volk des Heren op. Pf. XIV: 4. 11. De Godvrugtige onder dat volk volhardeden daar en tegen in hunne verbintenis, fonder te veranderen: fy waren gewillig om den overften Leidsman der faligheid, metïyd&amheid, het kruis agterna te dragen, en verenigden fig in lievde onder malkanderen. Hand. II: 44. enz: Sy ondergingen allerlei verdrukkingen. Hebr. \: 34. God meer gehoorfamende, dan den menfchen. Hand. V: 29. 2. Dat met fpreekwyftn van den roekomenden tyd word voorgefteld: om dat nu, by de verandering van huishouding, dai onderfcheid nadrukkelyk fou worden geopenbaard: daar'de vleefchelyke JoJen de grootfte vervolgers fouden worden van defe Godvrugtigen, en de ware vromen als dan de kragtigfte bewyfcn, van hunne aankleving aan den Here, en aan Syn volk, fouden geven; uit de handelingen, en brieven van de Apoftelen, genoeg bekenek bb. En gelyk ieder faak fyn eigenfchappen heeft, waaruit men defelve, als eigene merktekenen, kan onderkennen, §. So worden dan ook hier byfondere gronden en bezvyfen van die gemeenfchap der heiligen opgegeven,, waarby men kon beproeven, of die gemeenfchap op de regte wyfe, na den aart van die tyden, wierd geöeffend. 1. Defe kenmerken fyn hier twe in getal: vs. 5". Die fyn geld niet geevd op woeker, en geen gefchenk neemd tegen den onfchuldigcn. -. Vooraf merken wy aan. 1. Daterjulft fulke kenmerken van de gemeenfchap der heiligen, en die met fulke bewoordingen, worden voorgefteld, die tegen de ondeugden, en Meren, van het vleefchlyke Jodendom, ter dier tyd, overftonelen; en dus het meefte gefcinkt waren, om hen te ontdekken, dat fy met allen hunnen iedelen roem, van het geeftelyke borgerlchap van Jfraël vervreemd waren, fo als het oogmerk van delen Pi'aim vereifchte. 2. Dat het onderfcheid van defc twe fpreekwyfen hierin gelegen is: dat de eerlle • vertoend, hoe er, in de gcineeiifchap der heiligen gene over beer- fching  van den XV. Psalm. vs. 5. 185 II. A. 2. «. a. 2. BB. 32. **. bb. §. 1. -. fching ; en de twede Jcerd, hoe er, in defelve, gene onderdrukking plaatsheeft. , ... In de gemeenfchap der «eiligen, „ *. Heeft gene overheer- Jcbwg plaats: Die syn geld niet geevd op woeker. . „ f. In den grond¬ tekft word. 1. Met het woord epa, kefepb, van filver gelproken, dat nogtans te regt door geld vertaald is; om dat het geld van filver word gemaakt, fo als uit de filver lingen der Joden bekend is; en om dat men, in de koopmanfchap, ter dier tyd, de koop-waren, met filver, plagt te verruilen. 2. Het woord "pj nefcbech, door woeker overgefet, fiamd af van een wortelwoord \ fax. knagen, byien betekend, om dat de woeker een overwinll is, (Spreuk. XXVIII: 8. Ezech. XVUP. 8, 13, j7. XXIP.12.) waardoor de befitting van den leender, ofgeldopnemer, als door een invretende kanker, verteerd word. . tt- Om defe fpreek- wyfe wel te verfiaan, , TT _ ..Moet men we¬ ten : dat de Here God met wilde, dat er armen onder Jfraëls - volk fyn fouden: en fo wanneer er iemand tot armoede, en gebrek, vervallen was, beval de Here, dat men fynen broeder met geld' fou te hulp komen, om fyne wankelende hand te onderfteunen, fonder woeker, of overwinft, van hem te nemen, q Boek van Mof. XXV: 36. 5 Boek van Mof. XXIIP. 19. , . „ , ... De reden , waarom er van defe fonde, ter defer plaatfe, gefproken word, en bet niet geven van fyn geld op zvoeker, als een kenmerk van de gemeenfchap der heiligen word aangemerkt: r , ^ , , „ AAA. Is de¬ le, om dat fig de vleefchelyke Joden, ten tyde van Chriitus, aan dele fonde, op ene fchandelyke wyfe, fchuldig maakten: en dat wel op ene lichamelyke, en op ene geeftelyke wyfe. ene lichamelyke wyfe, gaven de vermogende onder derf Jod^n hun geld op woeker, wanneer fy van de armen fuik enen onmaAA ti.  ï86 'Ontledende Verklaring EL A. a. «• a. 2. EB. 22. «*. bb. £ i. z. *. ff. ... AAA. NKK. iigen overwinfl namen; hunne bsfittingen, door onregtvaerdige middelen, inflokten; en den nooddruvtigen onderdrukten: Uwe vorjien, fegd de Here, fyn medgejellen der dieven, een ieder van hen hecjt de geJchenken liev, en jagen de vergehdnge na. Jes. I: 23. Sv mergelen de lieden uit. Hy vermenigvuldigen het vermogen. Pf. LXXIIP. 8, 12. 332. in het geellelyke, »»<*. Trokken de Pharifeen, die op den floel van Mofes fitten, de goederen van den armen aan fig, om fig met defelve te verreiken; en dat wel onder den fchyn van Godvrugt. De Here God had geboden, dat de Leviet, de vreemdeling, de wefe, en de weduwe, van de tienden der inkomften, onder Jfraël, fouden worden onderhouden. 5 Boek van Mof XIV: 28, 29 XXIV: 17. Maar defe aten de huifen der weduwen op, onder den fchyn van lange te bidden. Matt. XWIll'. 14. /3/8/S. Sy leiden het volk fware lallen op, fy vertienden de munt e, de dille, en hetkomyn. Matt. XKI1I: 23. Op fulke kleine laden leiden fy fware beladingen, die anderfins, volgens de wet, tiend vry waren; en floten denfuiken, die weigerden, defe fchatting op te brengen, uit de fynagogen, en het borgerfchap Jfraëls. BBB. Maar de gelovige onder hun gedroegen fig geheel anders: defe gaven hun geld niet op woeker. HHtf. Neen, door de mededeelfaaroheid, onderhielden fy de arme leden van Chridus van hunne goederen. Sy hadaen alle dingen gemeen, en Jy vetkogten hunne goederen en haven, en verdeelden dejèlve aan allen, na dat elk van noden had. Hand. II: aa, 45. IV: 32. enz. 233. Sy waren ook aan alle gefag der menfchen, in geloovs-faken,, verloochend. Daar uevleeichelyke Joden den Pharifeen omlagen, om niet uit de lynagogen geworpen te worden: daar fcheideden defe gelovigen lig van dien doel der lchauelykheid af, God meer gehooriamende, dan  van den XV Psalm. vs. 5. faf II. A. 2. *. a. 2. BB. 22. *<*• bb. §. 1. =. *. ff. ; , ... BBB. 223. dan den menfchen; waardoor fy dan ook den haat en vervolging van defe heerfchlugtige menfchen over fig bragten. **. Ook heeft er, inde gemeenfchap der heiligen, gene onderdrukking plaats.- En geen GESCHENK NEEMD TEGEN OEN OiNSCHULDIGEN. f. Er word gefproken van enen onschuldigen. .. Het grondw.; ipj, naakii, betekend fuik enen, die volkomen ftiiver, en rein is, van enige misdaad: die rein is van handen, en ftiiversvan harte. Pf XXIV: 4. En die uit dien hoofde, indien hy gefmaad word, of enig ongenoegen moet ondergaan, fuiksten onïegte iyd. ... Als fuik een onfchuldige, AAA. Moet de Here Jefus, in vollen nadruk, worden aangemerkt. Die geen enregt gedaan heeft, enz: fes. Uil: 9. 1 Pet. II: £& Die heilig , onnojel, onbefmet was, en afgelcheiden van de fondaren Hebr. Vil: 26. , BBB. Maar in enen gemenen fin, komen ons, onder den naam van onfchuldige, voor, dc Godfalige: die wel niet geheel rem en' onberispelyk, in hun feiven, fyn voor God; fy fruikelen in velen: Jak. III: 2. En moeten menigmaal, in her gefigt van hunne menigvuldige afvvykingen , vragen .• Here! wie kan de afdzvalinpe verftaanï Pf. XIX: 13. En daarom ook bidden: Gd niet in 't gerigte met Uwen knegt: Wand niemand die leevd, fal voor U aangeftgte regtvaerdig fyn. Pf. CXLIIl: 2. Maar fy fyn onfchuldig, om dat fy een heilige luft, en poging vinden, om onberispelyk te wandelen; ook onder den menlchen onberispelyk wandelen: daarom, in velen opiigten, van den Godlolên valfchelyk befchuldigd worden, die liegende kwaad van hun /preken Mait. I: 11. En veeltyds ten onregte lyden. 1 Pet 1P 19. AA 2 ff. Te-  188 Ontledende Verklaring II. A. 3. «. a. s. BB. 22- »». bb. §. i. ~. **. ff. r^e« lulke onfchuldige vvorct men gefegd: geschenken té nemen : .. Wanneer men fig door gefchenken laat bewegen, om enen onfchuldigen valfchelyk van enig kwaad te betigten, en de fake des regtvaerdigen daardoor te verkeren : dat in de wet fo menigmaal wierd verboden. 2 Boek van Mof. XXIII: 8. 5 Boek van Mof. XVI: 19. ... Een kwaad, AA A. Waar aan het vleefchelyke Jodendom fig had fchuldig gemaakt. KN'K. Defe had- den, met alleen, gefchenken gegeven, en genomen, tegen den onfchuldigen Heiland, op dat fy Hem doden mogten; en ten dien einde, den verrader Judas, de valfche getuigen, dewagters, met geld beftoken hebben. 335. Maar ook, dat middel dikwils gebruikt, om de Apoftelen, en den genen, die hen aankleevden, valfchelyk te befchuldigen, andere van de belydenis der waarheid aftetrekken; en de vyanden der waarheid tot vervolging aantehitfen. Sy leiden lagen in verborgene plaatfen, om den onfchuldigen te doden. Pf. X: 8,9. In welker handen fchandelyk bedryv wat, en welker regte hand vol gefchenken was. Pf. XXVI: 10. Die zamenrotteden tegen de fiele des regtvaerdigen, en die onfchuldig bloed verdoemden. Pf. XCIV: 21. BBB. Aan dit fchendelyk bedryv hadden fig de gelovige uit de Joden geenfins fchuldig gemaakt: die hadden geen gefchenken genomen tegen den onfchuldigen, en fig, door generlei middelen, laten bewegen, om den Heiland afteltaan, Syn laak, en volk, te verloochenen: Sy bewilligden niet, of fchoon de gefchenken vergroot wier den; om met de woorden van Salomo te fpreken. Spreuk. V: 35. 11. Delè twe ftukken, in dit eerfte lid van vs. 5. opgegeven, fyn wederom een nieuw bewys van een regtgëaart medeborger der heiligen, fo als defelve leggen in verband met. vs. 1. Defe fal verkeren in 's Heren Tente, enz; Die  van den XV Psalm vs. 5. 189 [ II. A. 3 ». a. 2. BB. 33- »*. bb. §. n. -. Die fin geld niet geevd op woeker. 1. Die fig aan defe euveldaad fchuldig maken, fyn van de gemeenfchap van Gods volk uitgefloten: Defe fyn Godloos, fegd Afaph. Pf. LXXIII: 12. die de lieden uitmergelen, en hun vermogen vermenigvuldigen. Sy fyn op gladde plaatfen gefield, en vallen in verwoefting. vs. 18, 19. 2. Maar die van dele ondeugd een gruwel hebben, iyn ware medeborgers der heiligen : die verkiefen liever met het volk van God kwalyk gehandeld te worden. Hebr. XP. 25. Die hebben de weldadigheid, en mededeelfaamheid liev. Hebr. XIII: 16. z. En die geen gefchenk neemd tegen den onjchuldigen. 1. Wand vervloekt fy, die gefchenken neemd, om ene fiele, het bloed enes onjchuldigen, te ver. fiaan. 5 Boek van Moj'. XXVII: 25. Het vuur fal de Tenten der gefchenken verteren. Job. XV: 34. 2. Maar wie is de onfchuldige, die vergaan jal? en waar fyn de opregte verdelgd? Job. IV 7. Defulke konnen feggen met David. Pf: XXVI: 4. enz. Ik fitte niet by iedele lieden, en met bedekte lieden gd ik niet om. enz: §§. En fo was dit voorftel wederom, na het oogmerk van de Godfpraak, feer bekwaam, om te leren, dat niet het vleefchelyke Jodendom het ware volk des Heren was, dat fig aan defe tweërlei boosheid fchuldig maakte. Jer. VII: 6. XXII: 3. Ezech. XXII: 12. Maar dat het'defulke waren, die van hun, in hunne onfchuld, wierden verdrukt, en die aan fuik ene euveldaad gene gemeenfchap hadden. /S/3. Tot flot moeten wy nog opmerken ; dat defe twe ftukken hier inkomen, als ondergefchikte gronden en beivyfen, waaruit defulke gekend, en onderfcheiden konden worden, die, onder de Joden, by de verandering van huishouding, de gemeenfchap der heiligen, fo al fe vs. 4. was voorgefteld, hadden beginnen te oeffenen. Ten dien einde moeten wy. 1. Aanwyfen, dat defe twe ftukken: Syn geld niet op woeker te geven, en geen gefchenk te nemen tegen den onfchuldigen: duidelyke gronden en beivyfen fyn, en vooral in die tyden waren, van de gemeenfchap der heiligen. En dit was een faak, die klaar is. Hier was een gefchil, tusfchen de Pharifeen, met de vleeAA 3 fche-  1 $o Ontledende Verklaring II. A. 3. *• a. 2. BB. aj. fchelyke Joden; en tusfchen de gelovigen onder dat volk, die het Evangelie hadden aangenomen. De Pharifeen gaven hun geld op woeker, en de vleefchelyke Joden, die hun waren toegedaan, namen gefchenken tegen den onfchuldigen; fo als bewefen is: de gelovige onder hun wilden fig niet laten overheerfchén, geen gewetens dwang laten opleggen, en daarom wierden fy onderdrukt. Den hardel van de eerde was verworpelyk, en moed hen veragtelyk maken: den handel van de twede was een bewys, dat fy den Here vreesden , en moed hen dieswegens eerwaerdig maken. Dit nu te doen: fulke, die fig, aan die ovcrheeifching, en ondeidrukking , onderwierpen, te veragten; eniuike, die fig., uit vrefe voor God, niet wilden onderwerpen, te eren; was een bewys, dat men regt ltond in de gemeenfchap met de heiligen. En dat bewys was. a. Hier noodiakelyk. i. Wand, de vleefchelyke Joden, byfonder de Pharileen, hielden de ware gelovigen onder hun, die fig van hun afdonderden , voor verworpene, welken ly veragteden: en figfelven, en die hunne lere, gedrag en feden, waren toegedaan, hielden fy voor het ware faad Abrahams, voor kinderen Gods, welken fy eerden; en daarom was het kenmerk vs. 4. opgegeven, op fig feiven niet genoegfaam, om den twift, zi'te nu voortaan in 'j Heren tente fou ver ka-en? vs. ï. te voldingen; en dat blüuL volk, in hunnen iedelen waan, tot overtuiging van hun gemoed, te belchamen: hierom móed er nog een nader kenmerk worden bygevoegd, dat onder hun klaar en kenneiyk was, en waaruit men de ware mening van vs. 4. kon verdaan, it. Te meer, om dat die eigenfchappen, vs. 4. opgegeven, by aan volg van tyd, by de verandering van huishouding, klarer fouden befpeurd worden; waaromfe, met fpreekwyfen van den toekomenden tyd, wierden voorgefteld: hierom was't nodig, dar.er fulke merktekenen wierden bygevoegd, die, in den jegenwoordigen tyd, voor die verandering van huishouding, ontdekten, en duidelyk aanwefen, welke die gene waren, °die in het 4. vs. bedoeld waren geworden. b. De Here, op defe wyfe, de ware eigenfchappen van de medeborgers der heiligen, in dit Goddelyk antwoord, verklaard hebbende, bekragtigd dit gefegde, tot trooft van Syn volk.  van den XV Ps^alm vs. £. 191 II. A. 2. «. b. volk, met dit nadrukkelyk befluit, dat als een antwoord, op het twede lid van de vrage, vs. 1. moet aangemerkt worden. Die dese dingen doed, sal niet wankelen jn euwigheid. 1. In defe woorden, AA. Op haar feiven befchouwd, KK- Merken wy, ecu. Op de voorwerpen , in den delenden tyd (*), en in het enkelvoud, genoemd: Dese dingen doende. aa. Er word gefproken: §. Van dese dingen : waarmede wy duidelyk te rug gewefen worden, op 't gunt in het vorige Goddelyke antwoord gefegd was. vs. 2 - 5K en daar opgegeven, als wefènlyke kenmerken, en bewyfen, van een regt geaart medeborger der heiligen, byfonder na de gefleldheid van die tyden, waarop dele Pfalm fiet. 1. In V gemeen was daar aangewefen, hoe een medeborger der heiligen fig, met een volkomen hart, in daden en woorden, onberispelyk Jogt te gedragen, vs. 2. 1. In daden : Die opregt wandeld, en geregtigheid werkt. 2. In woorden : En die met fyn hart de waarheid fpreekt. rx. Dit gemene, voordel word, in enige hy fonder e eigenfchappen, nader uitgebreia, die betrekking hadden tot den uitwendigen wandel, en waarin de Godfalige onder de joden merendeels van de vleefchelyke Joden onderfcheiden waren. vs. 3 - 5K Defe waren: -. Dat een medeborger der heiligen, in de vet kering met andere menfchen, fig onlerispelyk gedroeg, vs. 3. En ten dien einde. 1. Sonder aigelistigheid onder den menjchen , in zvoorden en daden, wandeld, op dat hy niet met enigen fchyn , mogte gelafterd worden: Hy heeft op fyne tonge niet getreden. 2. En andere, in daden en woorden, niet benadeeld: Synen medgej'el heeft jpy geen kwaad (*) In Participit,  ipa Ontledende Verlkarin'o II. A. 3. *. b. i. AA. KM. ««. aa. §. n. -. gedaan , en geen fmaadreden beeft by opgenomen tegen fynen naaften. -. En dat hy, in ene nauwe gemeenfchap met de heiligen, verkeerd, met derfelver gron* den en bewyfen. vs. 4, 5a* *. Delè gemeenfchap dei heiligen was gelegen, vs. 4. in twe ftukken. 1. Dat hy in defelve behoorlyk onderfcheid maakt: De verworpene is veragt in fyne ogen, en hy fal eren die den Here vrefen. 2. En dat hy in defelve ten einde toe volhard: Hy heeft gefworen lot verbintenis, en hy fal niet veranderen. **, De gronden en bewyfen fyn vs. 53. Dat er. 1. Geen overheerfching by hem plaats beeft: Hy heeft fyn geld met op woeker gegeven. 2. Dat er ook geen onderdrukking by hem gevonden word: Hy heeft geen gefchenk genomen tegen den onfchuldigen. Defe dingen moet men doen. 1. 't Is nier genoeg, dat men defelve hoord, en weet; dat men lig voor deftrydige ondeugden wagt; dat men luft heelt, om den wille Gods te betragten: neen, men moet dit gantfe voorfchrivt in den wandel vertonen en uitdrukken. Daarom is de vermaning van den Apuftel: Syt daders des woords, en niet alleen hoorders. 'Jak. I: 22. Wand die de regtvaerdigheid doed, die is regtvaerdig. 1 Joh. III: 7. 2. Dan onderfoekt men Gods wet dag en nagt. Pf. I: 2. Rom. XII: &. Men houd defelve, als een voorfchrivt van alle daden, voor ogen; men foektfe, met vurigheid des geeftes, te betragten; in afhangelykheid van God, en met aanhoudende gebeden. Pf. CXIX: 5. bb. Dit word voorgefteld. 1. In bet enkelvoud, die defe dingen doed. Onder de vorige Huishouding was het volk van Jfraël, alleen, en geheel, het volk des Heren, met uitfluiting van alle andere volken; Jy verkeerden in de Tente des Heren: maar nu wierd dat onderfcheid geheel weggenomen; en, by aanvolg van tyd, fouden ook de uitverkorene Heidenen tot het ware volk des Heren vergaderd worden: daar was nog Jood, nog Griek; nog dienftbare, mgvrye; nog man, nog vrouw. Gal. Ut: a8. JNu was 't alken, dit defe dingen doed.  van den XV. J?[salm. vs. 5. jog II. A. 3. «. b. r. AA. tftf. *«. bb. Hoe men, met veel nauwkeurigheid, en omhgtigheid. 1. Na de ware kerk moet onderfoeken, en welke de welenlyke eigenfchappen van de ware leden van defelve fyn 't Is feker dat God een kerk heeft hier op aarde, dat is, ene'vergadering van fulke menfchen, die God in waarheid, naar het yoorichnvt, dat God felvs daar van gegeven heeft, dienen, 't is ieker, dat die ware kerk maar een fyn kan; om dat geen leugen is uit de waarheid, 't Is feker, dat men in defen, door enen vallenen fchyn kan worden bedrogen. En daarom is 't ook ieker, dat een ieder, die de behoudenis van fyne fiele liev heeft, na defe dingen.behoorlyk onderfoek moet doen. 2. Ten dien einde moet men, naar het voorbeeld van den H. Digter, deu mond des Heren, door ernltige gebeden, raadplegen. 1. 't Is waar: wy hebben het woord van God voor ons, dat ons in dele dingen genoegiaam onderwys geven kan; maar dat hebben ook andere voor hg.- en wat fyn er geen verfchillende en ftrydige gedagten, aangaande de ware mening van Gods woord, onder fulke, die voorgeven, datièlvde woord, als een regelmaat van geloov ea wandel te volgen? Dat leerd ons, de blindheid, de dwaal-  198 Ontledende Verklaring II B> a. dwaalagtigheid, verkeerdheid, van het rnenfchelyk hart. 11. Men mag dan, in ene faak van föveel gewigt, niet op fyn eigen hart vertrouwen, of men is in gevaar, om in fchadelyke dwalingen te vervallen. Menlchelyk gefag komt in geloovsftukken niet te pas: om dat alle menfchen leugenaars fyn. God heeft Synen Geert beloovd, Die ons in alle waarheid moet leiden, Die ons verligte ogen des veritands moet fchenken. En men doed daarom fo wel, het voorbeeld van den H: Digter te volgen, en te bidden, vs. 1. Heer! iviejai verkeren in Uwe Tente? wit fal wonen op den berg Uwer heiligheid? b. Delè pialm fal ren, mitsgaders hare volheid. KX- He Ryksboden des Konings, Maken, aa. Allereerfi melding van den Koning, en dan ge vagen fy. bb. Van Syn eigendom. aa. Den Koning Hellen fy voor met den Hebreuwfchen naam, HIPP, Here. Door Wien fy. 1. In 't algemeen, na de kragt der tale, verdaan, den euwigen, felvdandigen, algenoegfamen, onveranderlyken, en getrouwen God, Die van menfchen handen niet gediend word, (ö/j) iets behoevende; aljo Hyfelve allen het leven, en den adem, en alle dingen geevd, Hand. XVII: 25. Uitmuntend verheven, boven de Afgoden der Heidenen, Die van niets afhangd, en van Wien alle dingen afhangen, Jes. XL: 5. XLIV: 24. 2. Die hier byfonder is, de Sone Gods. 1. Die de Ervgenaam van alles worden fou, voornamelyk, by Syne verhoging aan 's Vaders regtehand. Pf. II: 8- VIII: 7. enz: Die opgerigt fou worden, tot ene baniere der Volkeren, Jes. XI: 10. Aan Wien de Vader het koningryk fou overgeven, PJ. LXXII: 1, 8, 9, 10, 11. 11. Die fig in de volheid des tyds, als de getrouwe, fou openbaren, vel van genade, en waarheid, Joh. I: 14, 16, 17. bb. Defes is de aarde , mitsgaders hare volheid, i. De aarde, met een woord 'flü, erets, in 't Hebreuwfch, (in onderfcheiding van een ander woord, 7^H, teeveel, dat, in het twede lid, door waereld v-rtaald is) word hier genomen, voor den gantlèn aardbodem, fó  ao6 Ontledende Verklaring ii. A. N. «• a. i. aa. kk. *«• bb. fo als die, uit de hand van fynen Maker is voortgekomen; en wel het droge, door afleiding van de wateren naar de diepte, i Boek van Mofes I: 10. 2. Derselver volheid, fyn dan alle fchepfelen, van allerlei foort, rëdelyke, levendige, enlevenlofe, die de aarde vervullen; .die getuigen fyn, van de wysheid, almagt, en goedheid, van derlelver algenoegfame Schepper; waarover een aandagtig befchouwervan defelve, met verwondering, moet uitroepen : Hoe groot fyn Uwe -werken , O Here/ Gy hebt fe alle met wysheid gemaakt, het aardryk is vol van Uwe goederen. Pf. CIF: 24. 00. Wanneer dan defe Ryksboden uitroepen: De aarde is df.s Heren , mitsgaders hare volheid. So geven fy. 1. Niet alleen, te kenner,: dat defelve, den Sone Gods, als Syn eigendom, toebehoord: Hy heeft fe gefchapen , joh. Ii 2. Se is Hem van den Vader gegeven , Matt. XI: 27. Hy heeft fe, door Syn bloed, gekogt, Pf. II: 8, 2. Maarfy feggen ook : dat de aarde, met derfelver volheid, lajhoovaab, voor den Here is. fe / oor Hem, niet fo feer. *. Voor Syn aangefigte , om dat Hy deielve grondig kend. **. Of voor, en tot Syn eer, doordien de hemelen Gods eer vertellen, en het uitfpanfel Syner handen werk verkondigd, Pf. XIX: 2. ir. Maar, voömamelyk, tot Syn diend, en gebruik: oai Syn koningryk, op defelve, op terigten; herlèive te onderhouden; voort te planten; te verforgeti; waaraan alle fchepfelen diendbaar fyn moeten. En wel de gehele aarde: Eertyds Was Syn kerk, binnen de enge grenspalen van Kanaau befloten; maar hu fou de gantfe aarde een heerlyk fchouwtoneel worden, waarop Syn koningryk lbu worden uitgebreid, Pf LXXII: 8 - ia. , 22. Byfonder word dan ook daarmede te kermen gegeven: dat nu ook alle onderfcheid, van perfonen, en faken, weggenomen was. Wand was des Heren de aarde, met derfelver volheid, fo kon Hy, op alle plaatfen, die nu even heilig waren, Syn koningryk, onder allerly volkeren, oprigten, en de gantfe volheid der aarde, tot Synen diend gebruiken; fonder dat'er iets meer, in het lèdelyke, onrein was, dat niet tot Gods eet kon worden afgefouderd. So gebruikt Paulus defe woor-  van den XXIV Psalm tl 2. 207 II.A. K- «.a. 1. AA. 33. den, tot fyn oogmerk, 1 Kor. X: 26, 28. enz: BB. In 't byfonder is ook de waereld, en die daar in wonen, aes Heren. , r , r, ... üq01 »• HE waereld, tw/, (m onderfcheiding var. pn, dat ons ftraks is voor¬ gekomen) word gemeenlyk verftaan, een deel van de aarde, en wel het befte deel dat het vrugrbaartfte is, en daarom ookbewoondword, 2. Uie daarop wonen, fyn, voornamelyk, de menfene-n, het gantie geflagt der menfchen, in velerlei talen en volken, verdeeld; welken God op de aarde heeft gefteld; niet alleen, om ddelye te bebouwen, maar ook, om de grote werken Gods te aanlchouwen te verwonderen, en bonnen groten Schepper daarin te verheerlyken. è , , , - ■ Hele fyn ook des heren. Al'e Volkeren der aarde fouden aan den Soon onderworpen worden, uit welken Hy Syne onuerdanen, door alle tyden heen, na Syn vrymagtig welbehagen, fou vergaderen, PfXXII- 28 20, ur j rr2) D/ rvoorilel» Vi- *• Word nadir beveiligd, vs. 2. Wand Hy heeft fe gegrond op de Seèn, Hy fal fe bivlfil^ gen op de rwieren. JJ J J AA. In de woorden op haarfelven , word gefproken Van het werk der Jcheppig vs. 2*. 33. Van hei werk der onderhouding, vs. sd>. ■ 7 KN'. Van het werk der fchepiinsr- Hv heeft se gegrond op de SeLN j^Jeppiflg . riY het wnnripbo i a ,f' In den grondtekft vinden wy üet woordeke «m, hoe, door Hy vertaald, dat felden gebruikt word, en van veel nadruk is. u Het word, van z m| 01 der de eigen namen van God geteld, en dan mene fyTd« he'tv n denfelvden nadruk is, met den naam Jehovah o uL mL , ^IcT ne Gods, de feivswefige uit den vJ^L%£l^^t onveranuerlyke God, heeft de aarde gegrond EnTdus% de'Inn ding van de aarde, een werk van en^n^^'S' e kragt. Hier vraagd de Here billyk, fob. XXXVIH'4en- re maten gefit l 0jte wie heeft over haar een rigifnoer ge- trok-  2o8 Ontledende Verklaring II A, K. «. a. 2. AA. aa. trokken ? waarop Syn hare grondveften neergefonken ? ofte wie heeft haren hoekfteen gelegd? Waardoor Hy de Here, als de onveranderlyke, uitmuntend verheven is. Daar over fingd de Digter, Pf. CH: 26, 27. Gy hebt voormaals de aarde gegrond, en de hemelen fyn het werk Uwer handen. Die fullen vergaan , maar Gy fuld ftaande blyven. 13/3. Die Here heeft de aarde gegrond op de SeÉN. aa. Het woord -p*, jaafad, door gronden vertaald. 1. Word gebefigd van de eerde grondveding van een faak , op onwrikbare gronden , op dat defelve verder ftaande blyve. 2. En dan word hiergefien op je ecrllö grondvefting van de aarde, wanneer de grote Schepper, op den derden dag der waereld , fcheiding tusfchen aarde , en water, maakte; 1 Boek van Mofes /: 0. Toen wierd de aarde óp hare grondveften onwrikbaar gelét, om een befter.dig verblyv te fyn, voor menfchen, en heeften. 'Daarvan fingd de Digter. Pf'. CIX: 5. Hy heeft de carde gegrond, op hare grondveften: fy fal nimmermeer, nog euwig tvankelen. bb. Dit is gefchied op de Seén , 1. De Seën fyn de vergaderingen van wateren, welke God, by de eerfte Schepping in magtige en diepe kolken heeft gebiagt. 2. E». I. Op defe Seën is eie aarde gegrond. *. Wy moeten niet denken, met Thules , dat de aarde, even als een fchip, . op het oppervlakke der wateren fou dry ven ,• geenfins, de aarde is, door ontfaggelyke bogen, en welffelen , op onbeweeglyke grondveften gedeld. §. Hierom vertalen zommige, het woordeke -jj, gnal, door boven, en vatten de faak dus, dat God de aarde, boven de wateren, doed uitfteken; op dat de wateren defelve niet fouden overftromen. Dan defe fin is niet feer ge voegiyk, dat de aarde, boven de Seën, gegrond fou fyn; en votóóed rdet aan de betekenis van het woord gronden. §§. Wy behouden lievft, met onfe Overfetteren, de vertaling van op; en begrypeh de faak in diervoegen : dat de wateren, die onder de aarde"lyri, (2 Boek van Mofes XX: 4.) en daar ailes vervullen, in een volmaakt evenwigr, de pilaren, en bogen der aartle, ftaande houden, datiè niet inftoiten: fj fegd Petrus: dat ae aarae, uit bet  van den XXIV Psalm vs. a. ao? II. A. tf. «. a- 2. AA. 00. bb. water, en in het water, beftaat, 2 Petr. IIP. 5. Wy konnen ons hier niet met natuurkundige aaumerkingen ophouden, om niet te langwylig te fyn. 11. O! verbafend konftfluk van den Almagtigen Maker! Die" niet alleen, met fo veel magt, de aarde, in de diepfte kolken' heeft geveltigd; maar Die fe teffens, met fo veel wysheid in evenwigt tot de wateren, heeft geplaatft: dat, was fe hoger, daarop alles verdorren; waffe lager, daarop alles verdrinken foude. "2,1. Waarop d m volgd het zuerk der onderhouding: Hv sal se bevestigen op de rivieren. ctx. Vooraf moet ik aanmerken : dat de woorden in den grondtekft ftaan, in den toekomenden tyd , en dan fouden fe, allereigenlykft, moeten vertaald worden: Hy fal fe beveftigen op de rivieren. {*) Diergelyk voorftel, in den toekomenden ryd, word by den Hebreen, dikwils gebruikt om daarmede de aanhoudende geduurfaamheid van een faak' of werk te kennen te geven; en dan is de fin defe: Hy fal, by aanhoudendheid , de zvaereld bevefigen. Vooral heeft dit plaats, wanneer er een woord, in den voorledenen tyd, voorafgegaan is, gelyk hier ter plaatle: Hy heeft fe {de aarde) gegrond op de Seén, en Hy falfe, by aanhoudenheid, (de waereld) bevefigen op de rivieren En dan word, met delè laatfte fpreekwys, het werk van de Goddelyke onderhouding uitgedrukt. 0/3. Derhalven, de Sone Gods, aa. Sal (*) Habemus Mc nJ313\ in tertia per f na fuiuri in Piel ei hoe Jecundum gemum linguce, deberet verti, firmabit, apiabit e'am. Sel ejusmodi futurum, apud Hebraos , feepiüsCule u/ürpatur pro eo. ft rf' °ft>J*od.P»sfm fit , out fieri filet V reluti yt 2 n lyH qm comedetter> h. e. qui comedi foltt. bic fes. XL: 28. Deus (zternus pim-. jfondf. fatigabitur, nequelasfus fiet. /;. * non defatigabitur, poft qua. lecurvque opus perbtlum. Hoe idtimum exmphmi valde wuJyU efi cum no(tro textu._ Prafertim hoe locum habet, quando preteritum antecesjeru, veluti in hoc loco: fundavit eamjuper maria, et firmabit eam ad nvos; ad dejignandvn continuationem opens prcecedenti'. Vld Koolhaas m Disfert. et Obfervat * DD  sio Ontledende Verklaring II A. K. x. a. 2. AA. 22- aa. Sal fe (de waereld waarvan hattt gefproken was, en die daarop wonen) by aanboudenheid, bevestigen., i. Het grondwoord }O5 koen, word genomen: en voor een fiak bevefigen; en vour een faak bereiden; PJ. Wllh 4. /X: 8. 2. En dan fal ons- het woord aanduiden. 1. In 't gemeen, dat de Here, de bewounbare waereld, lal ftaande houden, gedenkende aan het verbond met Noach, 1 B. van Mofes IX: 8. enz ; 11. In't byfoi der, dat Hy fe, door den.weg van Syne dagelykië voorlienigheid, meer en meer beveiligen, en bereiden fal, tot ene bekwame woonplaats, voor menfchen, en beesten, die daarop fullen voortgeplant, en fteeds onderhouden worden. bb. Dit fal Hy doen, op de rivieren. 1. De rivieren, fyn grotere en kleinere beken, die van de dampen, uit de aarde, en de wateren, in de lugt opgetrokken, en tot wolken vergaderd wordende, in dauw, on regen, ne» derdalen, endoor middel van de bergen, haar foet water ontvangen, en dat, met velerly doorfnydingen, naar de laagte afvoeren, om,, op alle plaatï'en, menlchén, en beeften, te drenken; tot fy haar water wederom in de Seën ontladen. 2. Delè rivieren vlieten, langs.fekere voren, over het oppervlakke van de aarde heen; en alfo kan, de waereld, en die daarop wonen, niet gefegd worden, op de rivieren gevedigd te worden: daarom nemen wy het woordeke gnal, hier, in de betekenis van aan, gelyk, Pf I: 3. XXIII: 2. Hy fal fe aan de rivieren beveftigen, bereidenj, ;en ook die rivieren haar paal en perk dellen, om daardoor de' bewoonbare waereld vrugtbaar te maken, en menfchen, en beeften, fbet water te befclnkken. BB Befchouwen wy dit vs. 2. in verband met vs. 1. üü. So daan de twe delen van vs. 2. opene aangename wyfe, op de twe delen van vs. 1; was er, vs. i«. gefegd: van deaarüe, met derjelver volheid, in 't gemeen, dat je des Heren zvas; de oorfaak daarvan was, vs. 2". om aui Hy fe, by de eerde Schepping, gegrond heeft op de Seën: wierder, vs. ib. van de bewoonbare zvaereld, en aie uaarin zvoonden, m 't byfonder verklaard, dat fe des Heren was, in haar aanhoudend  van den XXIV Psalm. vs. 2 211 II. A.*?. «. a. 2. BB. «K- dend verblyv, dereden ook daarvan was, vs. 2*. om dat Hy defelve, in den weg Syner voorfienigheid, in derfelver geduurfaamheid , beveftigde op de rivieren; om Synen hoogwyfen en vrymagtigen raad , op defelve quittevoeren. 33. En alfo word, dit werk van Syne slmagtige Schepping, en hoge Gods-regering, vs. ï. bygebragt. i. Tot een bewys, dat de aarde met derfelver volheid' • de waereld, en die daarin wonen, des Heren was. vs. i, met het woordeke Wano, vs. 2. t. Wand heeft de Here de aarde, by de eerde Schepping, gegrond op de Seën: So is, by wettige gevolgen, de aaide, met derfelver volheid, Syn maakfeK, dat Hem toebehoord; het maakfel heeft toch, fyne naade betrekking, tot Synen maker. #1. Heeft Hy de bewoonbare wae.ehf in derfelver geduurfaamheid, geveftigd op de rivieren', wordË gedadig, door Hem, onderhouden, en vragf baar gemaakt; worden die genen, die daarop wonen, uit derfelver doffe voortgebragt, en uitderfelver inkomften geftadig onderhouden, fokomt c?k den Here de waereld toe, en die daarin wonen: fy hangen, in alles, van Hem af, daan onder Syn gebied, en Hy 'kan defelve, met een wettig regt, als Syn eigendom, opeislchetr. 2. En daaruit volgd , dat de Sone Gods, ais de Ervgenaam van alles , de aarde, met alles , wat daarop en daarin is \ die Hy gefchapen , en tot hier toe onderhouden heeft, gebruiken kan "na Syn welgevallen; om, in de volheid des ryds , onder allerlei volkeren, Joden, en Heidenen, Syn Koningryk opterigten. b. En dan word uit het gelegde, vs. 1, 2. te regt afgeleid, i. De grootheid , en majefteit van de Sone Gods, als een doorlugtig Koning, en Heer, over alle dingen. 2. En de betamelyke vc-rpligting van alle volkeren, om fig, in eerbiedige gehoorfaamheid, aan fuik een grootmagtig Koning te onderwerpen; Die waerdig is, dat alle kniën fig voor Hem buigen, dat alle tongen Hem fweren. fi. Maar dan was het ook nodig, fou defe Koning der ére Synen ryksfetel, onder alle die volkeren, oprigten, en uit alle geflagrêa Syne ondadanen vergaderen, dat dan ook die volkeren onderwefen wierden, aangaande den aart Syns KoningDD 2 rvks.  212 Ontledende verklaring vs. 3' IT. A. tg. 0. ryks, en dat fe, ter oodmoedige onderwerping aan Denfelven, genodigd wierden : Dat doen de" Ryksboden van defen Koning, vs. 3-10. insefi. a.. Eerft wenden fy fig tot den Joden, onder welke defe Koning, allereerft, Syn geeftëlyk rykoprigte; om hen, op hunne verlegene vrage, te onderwylén. -vs. 3-6". Wy merken hier. 1. Op de vrage, vs. 3. 2. Op het onderrigt'ende antwoord, vs: 4 - 7. i. De vrage van dele zvord voorgefteld, vs. 3. Wie fal klimmen op den berg des Heren? en wie jdl ft aan in de plaat fe Syner heiligheid. AA. Vooraf merken wy aan. 1. Dat de vragers die hier fprekende worden ingevoerd, gene andere fyn, dan Joden. 1. Om dat fy niet vragen, naden Koning, gelyk vs', 8, 10. Om dat defelve hen, uit het woord der voorfegginge, bekend geworden was. 11. Maar, om dat fy vragen, na den eigen aart Syns ryks; en dat doen, met fpreekwylën, Van het oude Heiligdom, ontleend: van een klimmen op den berg des Heren, en van een ft aan in de plaatje Syier heiligheid; waarvan de Heidenen niets wiften. 2. En, om dat fyde vraag, niet doen aan den HêPvE, gelyk PJ. XV: 1. gefchied; maar aan Syne Rykboden, die nu de gantfe aarde, met alle derièlver volheid, en inwoneren, door de prediking van het Evangelie, by de verandering van huishouding, hadden opgeëifcht, vs. 1, 2. Om dat ook die, van den Here fpreken, in de derde peribon, vs. 4, 5, 6. BB. De Joden dan, horende den eifch van defe Gefanten, door de prediking van het Evangelie, vs. 1, 2. Vragen hen, vs. 3. Wie Jdl klimmen op den berg des Heren? tn wie fal ft aan in de plaat je Syner heiligheid i ÜX. In de woorden felvs, word gefproken van een voorregt. »». Dat meer algemeen was, vs. 3". 00. Dat meer byj'onder was, vs. 3*. <*<*. Het voorregt, dat meer algemeen was: is het klimmen op den berg des Heren. aa. jNa de letter: %. Is de berg des He- ren;  van den XXIV. Psalm. vs. 3. 213 II. A. >{. 8. a. 1. BB. xx. aa. §. PvEN ; een verhevene , en féffèns feer doorlugtige berg, van alle andere bergen onderfcheiden; daar de Here, als Jehovah, de nadrukkelykfte blyken van Syne Goddelyke majefteit openbaarde; daar Hy, in een figtbaar heiligdom, onder Syn volk woonde; en van Syn volk gediend wierd: en dus de berg Zion, en derfelver heuvel Moriah. §§. Het klimmen op dien berg des Heren, was eertyds een voorregt der Joden, die derwaards, tegen de hoogte, moeften opklimmen, om den openbaren Godsdienft, die aldaar, fo plegtig op Syne gefctte tyden, verrigt wierd, waartenemen. bb. Maar dan fal de vraag fyn, of hier alleen dit letterlyk opgaan bedoeld word ? dan of er op iet geeftelyks, dat onder defe letter verborgen ligt, word gefien. 1. Indien wy de vrage begrypen, in een blinde jood, die alleen maar, in die uitwendige plegtigheden, met fyn hart bleev hangen, fo fchynd my toe, dat de letterlyke fin alleen beoogd word. 2. Dan dewyl wy ook, onder defe vragers, gelovige onder de Joelen begrypen konnen, die niet met hunne harten aan delen fchaduwdienft, alleen, kleevden, en daarinal;hun heilfogten; fo kan hier ook, onder de letter, de geeftelyke fin bedoeld fyn geworden. Dan is. ï. De berg des Heren, in onderfcheiding van de plaatje Syner heiligheid, de ware kerk, fo alsfy fig, uitwendig onder' den menfchen vertoond, n. En het klimmen op defen berg des Heren, fal dan feggen, met een hemels-gefind harte, in ene uitwendige gemeenfchap, met de ware leden der kerke, te verkeren, en de pligten van den waren Godsdienft, met cendragtige harten, te becragten. /S/S. Meer byjbnder word daarby gevoegd; een staan in de plaatse Syner heiligheid. aa. Na de letter: §. Is de plaatse van 's Heren heiligneid, fuik eneplaatfe, op den berg des Heren, daar Hy, als in Svn huis, gelyk een inwoner, Syn verblyv houd; Syne heiligheid fonderling openbaard; en geheiligd wil worden, van die genen, die tot Hem naderen. En dan is die plaatfe gene andere, dan het aardfche Heiligdom oudstyds. DD 3 §§. Het  £14 Ontledende Ver.lkar.ino 1T. A. 0. a. i. BB. tftf. 00. aa. §§. Het staan, is hier byfonder eigen, aan fulke perfonen : die, boven anderen, den toegang hadden tot die heilige plaats,en tot de heilige dingen; en die uil, in die heilige plaats, als bereidvaerdige , waakfame, en werkfame, dienftknegten, voor het aangefigte des Heren ftaan, om Hem te dienen: en dan fyn defe gene andere, dan de Leviten, byfonder de Priefters, die het aardfche Heiligdom bedienden, bb. Dit nu begrepen, in den mond. i. Van een vleefchelyk Jfraëliet, was dan de vraag: wie nu voortaan, alsLeviten, en Priefters, liaan fouden in dit aardfche Heiligdom, om, als dienftknegten, den Here te dienen? 2. Maar een gelovige Jiraëliet kon hier hoger opiien. i. Die dit aardfche Heiligdom' beichouwde, als een finbeeld, van de ware inwendige kerk, daar de heiligheid, den huijc des Heren zierlyk ïs, Pf XCIIP. 5. *l En deLeviien, en Priefters, aanmerkte, als een finbeeld, vanher geeftelyk Priefterdom, de ware gelovigen, en de Leraren der kerke, die den Here, in geeft en in waarheid, fouden dienen. 22. Wanneer dan gevraagd word: Wie sal klimmen op den berg des Heren ? enz: 1. Dan geven ly , met deie vrage, deels hunne onkunde, deels ook hunne verlegenheid, te kennen; niet wetende, fo wanneer het konigryk van de Sone Gods, over de gehele aarde fou worden uitgebreid, daar hetfelve, tot hier toe, binnen de enge grenspalen van Karaan, beflotenwas, en alle Heidenen tot hetfelve fouden toevloejen; hoe 't, als dan , met de ware kerk , tn derfelver Godsdienft, fou gelegen fyn. 2. En fy betonen fig feer begerig na het onderwys van defe Ryksgefanten. Sy willen feggen : Sullen dan alle* die volken nog befneden worden, na de Wet van Mofes? Sullen die, tot het aardlche Heiligdom, veriameid wortlen? Sal er dan nog, in dat Heiligdom, geofferd? ew lullen alle andere uitwendige plegtigheden van den ouden Gods* dienft waargenomen worden? or lullen alsdan, defelve worden afgefchaft? en lal er een andere Godsdienft worden ingevoerd? en welke fal defe Godsdienft fyn ? welke fullen de eigenfchappen jj^n-- van eie ware aanroepers van Gods naam? 2. Defe iiyksboden laten die vragers niet verlegen,  van den XXIV Psalm vs. 4. 215 ïï. A. « @. a, 2. gen, maar pnderrigten her,, in de eigenfchappen van 's Heren koningryk, vs. 4 — 7. AA. Sy geven hen, ftilfwygende, te kenn-ru dat er niets, van dien ouden Sehaduwdiend, fal overblyven; dat alle die uitwendige plegtigheden, van belhydenis, van offerhanden , van feeftdagen, wafschingen, onderfcheid van perfonen, dagen, ïpyfen, alle fouden worden afgelchaft, fonder dat daarvan iets meer fou plaats hebben: waarvan fy geen enkeld woord fpreken. BB. Maar fy befchryven hen, ten aanfien van ban gefegenden ftaat. DK «K- Voorgefteld word, vs. 4, 5. En 22- Nader loegepaft, vs. 6. De gefegenden (laat, van derfelver onderdanen, word voorgefteld. vs. 4, 5. Wy fien hier. <*<*. Den ftaat, vs. 4. En /3/3. Den fegen, vs. 5. «x. Den ftaat dellen fy voor, vs. 4. Die rein van handen, en fuiver van harten is: die fyne fte- vs- 4le niet opheft tot iedelheid, en die niet bedrieglyk fzveerd. aa. Wy vinden hier vier eigenfchappen van een huisgenoot Gods voorgedeld. 1. De twe eerfte, worden, met ftelïige uitdrukkingen, voorgedragen; omdat fe fulke noodfakelyke vereifchtens behellen, die, als kenmerken moeten aangemerkt worien, van alle ware gelovigen, die, ten allen tyden, in hun moeten gevonden worden; die den gantfen ftaat, van een geeftelyk onderdaan van dit Koningryk, betreffen. 2. Maar de twe laatfte, worden met ontkennende uitdrukking gen voorgefteld ; om dat fe wotden overgefteld, tegen twe hoof dondeugden, die, ter dier tyd, onder de vleefchelyke Joden , heerichten, en waardoor de ware gelovige, van dien tyd, onderfcheiden worden. bb. De §. Twe eerfte ftelïige uitdrukkingen fyn: Die rein van handen, en suiver van harten is. 1. Delè twe fpreekwyfen fyn ontleend van het oude heiligdom : daar een Jood in't gemeen, een Leviet, en Priefter, in 't byfonder, fig voor alle wet-  s.i6 Ontledende Verklaring II. A. «. 0. a. 2. BB. «et. bb. g. i. vvertifche onreinigheid moed wagten; ten welken einde, de laatde fig, vooraf, in het wafchvat moeden wasfchen, fouden fy enig Codsdienftig werk, in het heiligdom, mogen verrigten. a. Èn defe twe vereifchtens fyn fodanig van malkandeien onderfcheiden: dat de eerde, op het uitwendig; maer de tv ede, op het inwendig beftaan van een geeftelyk Jfraéliet, betrekking hebben. h. Een geeftelyk Jfraëliet moet, -, Ten aanfien van fyn uitwendig beftaan, rein van handen fyn. *. In defe woorden. 1. Word geipioken, van handen .* dele fyn de werktuigen, Wèarmede wy onfe uitwendige daden verrigten; en dus een finbeeld van onfe uitwendige verrigtingcn, i B, van Mofes V: 29. 2. Rein van handen te lyn, wil dan lèggan: alle uitwendige daden, naar het heilig voorichrivt van Gods wet, fodanig te bellieren, dat men, daarin, onberifpelyk, voor den menlchen, bevonden word. **. Defe eigen fchap. 1. Is een wefenlyk kenmerk van.een Godvrugtige: So als wy, inde verklaring van PJ. XV. gefien hebben, vergel.- Jes. LFI: Ezech. XVIII. en XXXIII. enz: 2. En word hier eerft genoemd : om dat men daardoor openbaar moet maken aan andere, in den uitwendigen wandel, dat men een waerdig onderdaan van defen koning der ere geworden is. -. Dan, fal defe reinheid der handen niet huichelagtig voor God Syn, fe moet voortipruiten, uit de heiligheid des harten: Die suiver van harten is. *. In defe woorden. 1. Spreekt de Digter van het hart: dar een finbeeld is, van de fiel des menfchen, Pf. XliVil: 8. LXV1I: 11. enz: die daarom, met defe benaming, van het lichaam (met het woord vtee/cb} onderfcheinen word, Pf LXXI1I: l6 LXXXIV: 3. Wand: gelyk het hart, de Springader is van het dierlyk leven, alfo is de fiel des menfchen,. tle fpiingbron van het iedelyke leven. 2. De-  van den XXIV Psalm, vs. 4. %\f II. A. w. 0. a. 2. BB. KK. «*. bb. $. il =. *. Defe moet suiver fyn. 1. Het Hebr. woord -13, bar, is afkomftig van "m, baar ar, dat fuiveren, reinigen, betekend; en word genomen van faken , die van haren drek gewasfchen fyn. n. Het geevt hier. * Geenfins te kennen , dat de fiel volkomen onbefmet moet fyn yan alle fonden, en van alle derfelver bewegingen; Wand, er is geen menfch regtvaerdig op «arde, die goed doed, en niet fondigd, Pred. Vil: 20. En daarom word gevraagd; Spreuk: XX: 9. Wie kan feggen: ik heb myn harte gefuiverd; ik ben rem van myne fonde? **. Maar het harte moet, na den nadruk van het grondwoord. §. Volkomen gewasfchen fyn, in het bloed des Lams, van alle fchuld der fonden; en geheel ver-' nieuwd, na alle vermogens, door 's Heren Geeft, van alle heerfchappy der fonden. %%. En alfo volkomen fuiver voor God: Die alle hunne ongeregtigheid vergeevd, en hunne fonden niet meer gedenkt; en daarby volkomen afftand doen van alle ongeregtigheid, in ene volmaakte luft, en poging, om na alle geboden Gods te wandelen, waarin men ten einde toe volhard. **. Defe fuiverheid des harten. 1. Is een wefenlyk kenmerk van een Godvrugtige, Pf. LXXllI: 1. Matt. V: 8. enz. 2, En word, met de reinheid der handen, nauwe zamen verbonden, door het woordeke en: om dat defe het ware beginfel is, waaruit de reinheid des wandels moet voorfpruiten; fonder welke men alleen maar ene gedaante van Godfaligheid vertoond, waarin de kragt derlèlveword verloochend. §§. De twe volgende ontketenende uitdrukkingen fyn: Die syne siele niet opheft tot ie- delheid , en die niet bedriegelyk sweerd. 1. Defe twe laatfte fpreekwyfen fyn. 1. Meer byfondere, die met ontkennende bewoor» dingen worden voorgedragen, om datfe tegen twe hoofd-ondeugden worden overgefteld, die ter dier tyd, in de vleefchelyke Joden, plaats hadden: de ligtvaerdighetd namelyk, en de ge* veinsdheid; waarvan de ware vromen onder hun fig onderfcheiden moeften gedragen. 2. En die, met veel wysheid, tegen de twe vorige kenmerken worden overgefteld: deftgtvaerdigbeid, EE te-  ai8 Ontledende Vsrklaring II. A. K fi. a, i. BB. m?ns aa. bb, §§. ï. tegen de reinheid der handen; en ae geveinsdheid, tegen de Jiiiverheid des harten. II. Dcrhalven -. Word hier gevorderd, *. Den affland van alle ligtvaerdigheid; Die syne stele niet opheft tot iedelheid. 1. Wy horen gewagen. 1. Van iedeuieïd : mei een woord. *. Dat doorgaans gebruikr word, van aarolehe goederen, rykdommen, uitwendigen vooripoed, Pf LX1P. 11. Pred. I: 2. IP. 1. enz. **. Om dat die, op fig lel ven, geen wi.fen hebben, vergangelyk fyn, en met den tyd voorbygaan. n. Tot hetfelve moet men syne siel niet opheffen. *. Syne siele ergens henen opheffen; met een woord «'^j, naafaa, dat dra' gen betekend, dat door verlangen is overgefet, 5 Boek van Mof: XXIV: 15. en in den fin van vertrouwen genomen word, Pf. XXV: 1 Dat dan wil feggen: met ene derke begeerte naar hetielve aangedaan fyn, vry willig , moetwillig daar naar uitgaan, in, dat verkregen hebbende , daarop fyn vertrouwen dellen , daarop gerud fyn, fig daarin verludigen. **. Syne fiele dan niet opteheffen naar iedelheid, fal te kennen geven: met het hart niet aan het Hof te kleven, om er in te beruden, maar veel meer aan al het vergangelyke , uit aanmerking van derfelver nietigheid, verloochend te fyn, en fyn vertrouwen niet te dellen op de ongeftadigheid des rykdoms, maar alleen op den levendigen God. 2. Sodanig was het bedaan. 1. Van de vleefchelyke Joden, toen de eerde Ryksgefanten het Evangelie onder hen verkondigden: Sy kleevden met hun hart aan Kanaans voorregten, fy vertrouwden op hun goed, daar de aarde met den ban fou geflagen worden: en die geweldig waren in vermogen, leevden alle dagen vrolyk, en pragtig; óxtPf.XFIl: 14. "befchreven worden, als lieden, die van de zvaereld Jyn, welker deel in dit leven zvas, vergeleken, Pf. LXXIIP. 4-8. u. De vromen daarentegen, waren een elendig en arm volk, dat op den name des Deren betrouwde, Zeph. IlI: 12. die, van defe Godlofe, den gantjen dag geplaagd zvierden, Pf. LXXIII: 14. **. Hier mede moeit ge  van den XXIV Psalm. vs. 4. 219 II. a. a. 2. BB. kk. *«. bb. §§. u. -. **. gepaard gaan , den afftand van alle geveinsdheid: Die niet bedriegelyk sweerd. j. Men word gefegd. t. Te sweren aan God. *. Wanneer men aan Gods verbond de toeftemming geevd, en Hem diend: in dien opfigte, moet alk tonge den Here /weren. Jes. XLF: 23. **. Dat een/We» genoemd word, om dat daarin opregtheid, en trouwe , vereifeht word. 11. Derhalven moet fulks niet bedriegelyk gefchieden. *. Men fweerd aan God Bedriegelyk, wanneer het hart daarin niet regt, niet volkomen, voor God is; en dat in tweërlei gevallen : als' men fulks fcheinhehig doed, met een gedaante van Godfaligheid, waarin men de pligten van den Godsdienft uitwendigftoffelyk verrigt; dan neemd men Gods ver hond in den mond; maar men haat de ka/leiding, en men werpt Syne ivoor den agter fig henen, Pf Z: 16, 17. en als het bygelovig verrigt word, fo wanneer men menfchelyke infettingen onder den Godsdienft vermengd; daarvan fegd de Here dat hunne vreje (daarmede fy) My (vrejen) menjchen geboden fyn, die hen geloerd fyn, Jes. mXlX: 13. **. En dan is niét bedriegelyk te fweren: luiks te doen met fvn gantfe hart, en alle desfelvs vermogens; met ene volkomene volvaerdigheid; fo als er vermaand word, Jer. IV: 2. Sweerd (/o waaragtig als") de Wv&Kleevd, inzuaarheid^ in regt, en in geregtigheid. &. Het beftaan. 1. Van de vleefchelyke Joden* die fig van de eerlïgemelde ligtvaerdige fondaren atibnderdcn, vervielen tot defe twede boosheid, dat fyden Here valfchelyk fwoeren: fy beroemden fig in het verbond, en in den dienft van God ; fy vertrouwden op valfche woorden, [eggende: des Heren tempel, des Heren tempel, des Heren tempel, fyn defe Jer. VIP. 4. Hun gantfe Godsdienft was fchynheilig, waardoor fy ene eigene geregtigheid, uit de werken der wet, fogten opterigten, en daarby kleevden aan menfchelyke infettingen; en of fy al Jeiden, (fo waaragtig als) de HEKvleevd: jb fwoeren fy toch valfchelyk, Jer. V: 2. tt. Van defe was het gelovig volk des Heren onderfcheiden, dat den Here, in geeft, en in waarheid, diende, dat met hun gantfe harte fcide, met de woorden van den heiligen Digter: Ik heb gejworen, en fal't bevefigen, dat ik onderhouden jalde rëgUn Uiver geregtigheid. Pf CK1X: 106. EE 2 ~, De-  S20 Ontledende Verklarin© Tt- 5- II A. tf. 0. a. s. BB. Ktf. «*. bb §§. n.=. Defe beide (lukken. 1. Worden wederom, met het woordeke en, zamengevoegd: een ligtvaerdig fonden-leven, en een huichelagtige Godsdienft, fyn beide den Here een grouwcl: daar een opheffen van fyne fiele tot de iedelheid plaats heeft, daar word het hartman den waren Godsdienft vervreemd; en een huichelagtige Godsdienft, is een bewys van een ligtvaerdig hirt, ofièhoon de ligtvaerdight id, door den fchyn van Godsdienft, in velen opfigten, word beteugeld. Brandende lippen, en een boos hart, Jyn ''uls) een potfcherv, met fchuim van filver over togen, Spreuk. XXVI: 23. 2. Setr duiddyk worden, dooi deft twe ondeugden, den eigen aart, van de twe hoofd-lekten onder de Joden, de Zaaüuceen namenlyk, ende Pharifeen, uitgebeeld: de eerfte, diedeopdanding der doden loochenden: Matt. XXII: 23. Mark. XII: 18. Luk. XX: 27. Welke jeiden: dat er geen opfianding is, nog Engel, nog Geeft, Hand. XXHI: 8. Die ongebonden, aardsgefind, wellultig, leevden; de twede, die huichelagtig beftonden, en menfchelyke infettingen in> den Godsdienft invoerden, Matt. XXI11. Die, door het Evangelie bellralt wierden, en van welke het ware volk des Heren fig onderfcheiden gedroeg. 00. De ftaat der fulker is gefegend. vs. 5. Die fal den fegen ontvangen van den Here, en geregtigheid van den God fyns heils. aa. In defe woorden, komt ons voor, ene weldaad. §. Die meer algemeen is, vs. $a. §§. En meer byfonder. vs. 5*. §. Dan word ene meer alge» mene weldaad beloovd, die hen, van God den Vader, fou worden gefchonken: Die sal lbn segen ontvangen van de» Here. l De weldaad is: Dib sal den segen ontvangen. -. Het beloovde goed, is de segen. i. Door den fegen, hier in het enkelvoud genoemd, moeten wy niet maar enen fegen verftaan, maar veel meer dien gantfen bundel van allerlei weldaden en gunftbewyfen, welke gelovige, by hunnen voortgang op hunnen weg, uit de  van den XXIV Psalm, mi 5. aaï II. B. *, 0. a. 2. BB. KV. yS/8. aa. §. r, -. de hand des Allerhoog- iien, deelagtig worden, die fo groot, fo men igvuluig fyn, dat fy defelve niet 0 verhen konnen. 2. En dan konnen wy daaronder begrypen t Wel alle tydelyke weldaden, welke fy ter verforgmg van het lichaam, en ter onderhouding van het natuurlyke leven, nodig hebben: wand, offchoon aan het volk des Hbuen, gene bepaalde belovten van lichamelyke weldaden, onder de dagen des y : r-'> fyn toegelegd, fo hebben fy nogtans de belovten, dat Jy geen gebrek jutten hebben, aan enig goed, Pf. XXXIV: n. De Godfaligbeia is tot alle dingen nut, en hcejt de belovte ( fo" wel) des jegenzvoordigen, (als) des toekomenden levens. 1 Tim. V'r8' . Waarby ry nog, daar en boven, het voorregt hebben, dat ly die in s Heren gunde genieten, en als onderpanden van Syne vaderlyke lievde, 't hun waards, konnen aanmerken. 11 Dog voornamelyk moeten wy denken, aan geedelyke genade weldaden, welke den gelovigen, in dit leven, ter onderhouding, en bevordering, van het leven der genade gefchonken worden; die ben, onder het Evangelie, in ene ruimere mate bedeeld worden» en die fy, na delen leven, te verwagten hebben: dat wy, in de Wonderheden, niet fullen uitbreiden. Daarvan fegd Paulus, Ephes. /: 3. Dat fy gejegend jyn, met alle geedelyke légeningen. tn den hemel sn Cbriftus. Waarmede alle hunne Lathameren Jutten veivuld worden, Spreuk: VIU: 21. Waarom r Vx vrn % W?» als een gefe^end volk voorkomt, Pf LXXX11I: 3. Jes. LXI'. 9. Matt. XXV: 34. tr-i««»« ixr • j ■ , ^ Defen legen sal hy ont¬ vangen 1. Wy vinden in 't Hebr: het word ^ naajaa, (*) fe -enilTt f bCtekeniS? ¥ = °*aemea> °Ph'ffen indehoog. te, en in die buiging, waarin het hier voorkoomt, iemand L iT DÏt7o7^r; f° Td David * Sam. V: ia. Dat God Syn Koningryk verheven had. Derhalven betekend het een fodanig ontvangen, waardoor men boven andere word ver- *(&S2S» ^p^riefignifieat elevare, tollere in altum; et m^o.yugatione Piel, denotat, extollere fupra alm, Ejitr: III: 1. EE «  aaa Ontledende Verklaring II. A. tf. /S. a. 2. BB. }*}.>?. 0/3. aa. §. i. -. verheven. 2. Defe gelovigen. 1. Souden. *. De fegen deelagtig gemaakt worden, een ieder hunner fou denfelven, op fyn tyd, na fyne mate, genieten , het goede, en de weldadigheid, hen volgen alle de dagen hunnes levens, Pf XXIIP. 6. **. Dat in den toekomenden tyd word voorgefteld: hier leven de vromen,» door het geloov, op de belovten; by hen is altyd ene ledigheid, en gebrek; evenwel mogen fy op de belovten ftaat maken, en derfelver vervulling, door de hope die niet befchaamd, te gemoed fien. fit. Maar het is ook een ontvangen, waardoor fy verheven worden.' waardoor het hart van de aarde word losgemaakt, waardoor fy foeken, de dingen, die boven lyn; waardoor de tegtvaerdigeovertref]"elyker is, dan fyn naaften, Spreuk. XII: 2.5. Waardoor defe heilige uitnemend verhoogd worden fouden, boven de vleefchelyke Joden, die ligtvaerdig leevden, die huichelagtig beftonden, vs. 4. Ook verheven worden, boven den ftaat van de vorige huishouding, daar, het Koning;yke Gods, geen Jpys, nog drank, jou Jyn, maar regtvaerdigheai, en vrede, en blydjcha'p, door den ,:eiligen Gee/l, Rom. XêF: ij. Daar lèlvs die kindeten des Kómngryks Jou den uil geworpen worden, in de buitenfe duifler nisje, Matt. VlII: 11, en het Koningryke Gods van hun Weggenomen wotden. Matt. XXI: a 3- De hongerige met goederen vervuld, en de ryke ledig w-eggejonden worden, Luk. fi 53. h. De Opperfegenaar is Jehovah: van den Here. i. Na de kragt van het woord n TPj de felvswelige God: Die enen onmeetbaren omtrek van Goddelyke deugden befit, welke Hy alle, ten goede van Syn volk, beftierd; de Algenoegfame en getrouwe verbonds - God van Syn volk, in het vervullen van alle Syne belovten; Die hetielve legend, uiteen ruim hart, en uit een volle hand; Die het goede niet onthoud, den genen, die in opregtigheid wandelen, Pf. LXXXIV'. 13. 2. Van Hem daald de fegen neder ï. In den" grondtekft ftaat er nNO, meeeet, (*) dat wy vertalen fouden, van (*) HM>Ö- Vox C verwigt betekend: om dat Hy de allerheerlykfte is in fig felve: Die van den Vader, met eer, en heerlykheid, is gekroond, P/, VIII: 6. en nu Syne heerlykheid luifteryk fou openbaren. Die ook van alle Syne onderdanen, met een volkomen hart, in tyd. en euwigheid, "fal verheerlykt worden. 2 Thesf. V: 10. en het overwigt boven alles, ook" de Koningen der aarde, moet ontvangen, n. Die moeft ingaan: als een fegenpralend Koning, in Syn Koningryk intrekken , Syn erethroon onder hun planten , en hen, als het volk Syns eigendoms, aan fig onderwerpen. Men Iefe, Pf. XLV: 4. enz: 2. Maar nemen wy de woorden na de twede vertaling: En de Koning der ere fal ingaan: dan moeten wy defelve aanmerken als ene dierbare belovte: defe Koning der ere lal onder u komen wonen, den throon des Satans onder u ter nederwerpen, Syne heerlykheid op u leggen, u als een goedertieren Koning behandelen, u de goederen Synes koningryks fchenken, waar door gy, in tyd, en euwigheid, fuld gelukkig fyn. 't Is als of de Koning hen, door Syneryksboden, toeroept: Stel Ik fta aan de deure; en Ik kloppe: indien iemand Myne ftemmejal horen, en ie deure open doen, lk fal tot hem inkomen, en Ik fal met hem avondmaal houden, en hy met My, Openb. III: 21., 33. Dit gav gelegenheid, om met dit volk te onderhandelen, vs. 3. Daar. Ene vrage gedaan word; Wie is de Koning der ere ? 00. Die beantwoord word: De Here, plerk, en geweldig; de Here, geweldig in den ftryd. Merken wy op de vrager Wie rs de Koning der ere? of lo als er eigenlyk ftaar; nf-*Ö, njftfe, Wie is dese: Koning der ere? i. Wie is Dese? met GG een VS. $.  *34 Ontledende Verklaring ii. A. k,. » b, 2. AA. 22. ««.. een grote toonmerk* inden «rondreklr, waarby men, een weinig met fyn» amdagt moet ftilftaan; alsof ly feggen willen: wie is Defe? va,, Wien cy met fo veel ophef fpre.kt, en aan Wien gy vorderd, dat wyons onderwerpen lullen; wy hebben nimmer, fdvs niet door gemeen, van Hem gehoord; en geevd dus de verwond-ring van ddè volkeren te kennen wie « Defe Koning der E.,E ? fte grootma» nge Koning, Die bekleed is, met majefteit, en heeilykheid l Een vraag. i. Die voortfpruit uit onwetenbeid : defe, blinde Heidenen kenden den Her* niet, dat Evangelie was hun nooit verkondigd; fy waren, door hunnevalfche Godsdie uften, fo leer verblind, u. En die gedaan kan worden: of met een vvederftreviggenioed, fo ais van Pharao gefegd word, 2 Boei vanMofes, tf. 2. me is de Here, Wiens femme ik gehoorfamen fouaeï Lik kenneden Here niet. Of met een leerbegerig liane, om in de eigenfchappen van deièn Koning, en van Syn Eyk, onderwefen te worden. Ik denke met het eerde; om dat fy daarover met worden beftraft: maar liever het laatde; omdat ie vriendelyk onderwefen worden. • ™ /3@. So is het antwoord: De Here sterk en geweldig: de. H*re. geweli io inden strxdw Dit onderwys, fo als het aan Heidenen gedaan word, is twe- r, , , . , ,;»-.. aa. Het eerfte lid heeft,, waar- Wnelykl betrekking op het Koningryk der natuur, om daardoor dat. bhude volk, tot de regte Wnis van de §4e Gods, opteleideu: De Here sterk, en geweldig, i. Wy hadden hier een.ruim veld, indien wy ons wilden uitbreiden, "in de 0veruenking van. die waarheden, welke de Evangelie-boden, aan dit onwetende volk uit het natuut-ligt, groot gedeei- te,, konden, voorgefteld.hebben , om hen Yo allengskens tot de k ennis van defe» Koning der. ere te brengen, die ni delè korte, woorden liggen, opgelloten. Doch wy fulieu, maar iïkeiyk, een er! kerilukken voordragen, die een aandagug en geoedeiid Eeier tot meerdere byfónderheden konnen oplef^ *oe.men h JfWmi*» Die, na de betekenis van. dat woord., yi; tegenftelling van, hunne, gewaande afgoden ia, de  van dm XXIV Psalm." tv. 8, 235 II. KM. a. b. 2. AA. 33. aa. de alleen felvs <~ en Opperwefige Heer, de alleen algenoegfame, onafhangelyke, en onveranderlyke; de Schepper, en onderhouder van alle dingen, eöï: Men kfe vervolgens de Redenvoering van Paulus, voor hetvótiè te Athenen, op eten Areopagus gehouden, Hand. XVII: ii~ 32. om defelve hier niet uipefchryven. \\. Die. *. Sterk is in Syn natuur, de almagtige God, Die een arm heeft met magt: Wiens land fterk, Wiens regiehand hoge is, Pf. LXXXIX: 14. waardoor Hy alles doen kan, wat Hem behaagd. **. En Geweldig in al Syn werken, Die Sjnen euwigen raad, met magt, onverlètrelyk uitvoerd , en allen tegenftand ter nederwerpt en veriedeld. bb. Het twede lid , waarin de naam Jehovah wederom herhaald word, heeft dan meer betrekking op het Koningryk der genade: De Here, geweldig in den stryd. 1. Sy noemen Hem wederom de Jehovah , welke naam hier, in enen meerderen nadruk, moet genomen wórden» fo alsiè betrekking heef?, tot het verbond der genade, en een God betekend , Die feer heerlyke en dierbare belovten aan Syn volk gefchonken heeft, welke Hy, als de waaragtige, getrouw vervuld, en beveiligd. 2. Die geweldig ts in den stryd. t. Wanneer van enen stryd gefproken word, brengd ons dat woord tebhmen: dat er vele, liftige, magtige, fo wel geedelyke, als fichamelyke vyanden fyc, hier niet te noemen; die den Koning der ere, en Syn volk dat onder Syne baniere firyd voerd, gram fyn, die lig tegen Hem, en; Syne heiligen, verletten, om de «prigting, en uitbreiding van Syn Koningryk, op allerlei wyfe afbreuk te doen. En dat, vooral by de eerfte oprigting van het Koningryk der genade, fou gefien worden. En fo worden de leerbegerige Heidenen onderwefen: dat de weg naar den Hemel een kruis-een ilryd-weg is, meer met doornen, dan metrofen, befaajd; en dat het Koningryk van delen Koning der ere daarom genoemd word : de ftrydende Kerk ! om dat al derfelver onderdanen , fo lange fy op aarde fyn, en tot de voleinding der euwen, onder de baniere van hunnen Koning, in ftryd begrepen fyn, tot fy de wapenen hunnes krygs, by den dood, met de Kroöe van heerlykheid, en overwinning lullen verwislelen. n. Dan, GG 2 dit  £3Ö 0.7//^&«^.Verlkaring II. A. tf. 0. b. 2. AA. bb. dit is, ter hunner vertroos- ting en aanmoediging, dut hun Koning daarin geweldig is. % Mi woord, dat-ons ook in het eerfte hd is voorgekomen, betekend fuik enen , die in magt fterkte en overwinning, allen anderen overtreft; dat daarom aan de grootftehelden, aanGideon, Richt. VI. 12. aan David, 2 Som. AA///: 10 en aan andere, gegeven word. **. In de volfte nadruk, word het aan den Here Mesfias geëigend Pf XLV: & Die, als een fegenpralend Held, voor Syn" volk aan de fpitfe yooraamrekt, en uitgaat, overwinnende,.op dat Hy overwinne, Open. Fl: 2. Die nu de oorlogen des Heren, op aarde, fou voeren, tegen den Satan, en alle fyne werktuigen, dien fterkgewapenden overwinnen, fyne gehele wapenrultinge nemen en fynen roov uitdelen, Luk. XI: 21, 22. Die Syn Koningryk in's vyands land fou planten, dat tegen de poorten der helle befchermen Syne onderdanen met kragt ver fier ken in de fiele, Pf. L XAXrlll: 3. hunne handen leren ten firyde, Pf.XFIIp q< voorfpoedigryden (in) Syne heerlykheid, op het wovdder waarheid en regtvaerdige fagtmoedigheid, Wiens regtehandHem vrefelyke dingen fou leren, Pf. XLF: 5. tot Hy alle Svne vyanden fal gelegd hebben, tot enen voetbank Syner voeten, Pf CX: 1. ™ Uii* • BB; Het voorftel> van vs- 7- 8. word wederom, met enige verandering, herhaald, vs. 9, io. , , , r. ,KN*- De Uitleggeren hebben een en an¬ dere redenen van defe herhaling uitgedagt, die wy alle niet te berde fullen brengen. 1. Zommige menen: om dat er twe merkwaerdige tyden fullen voorvallen, in welke de hverfcharen der Heidenen , aan den Koning der ere, fullen onderworpen worden: ene, m t begin van 't N: T:; en ene, in het laatfte der dagen: Dan wy denken: dat dele ftap te groot is; ook heeft de Sone Oods, door alle tyden heen, de ene meerder, de andere minder, lekere volkeren aan lig onderworpen. 2. Hierom fyn wy liever met andere, van oordeel, dat het gefchied. 1. Om den aanhoudenden ernft en ftandvaftigen yver, van defe Ryksboden, in het werkman hunnen Here, te kennen te geven, i En om den gedurigen voortgang, en geftafigen vooripoed, m hun werk aanteduiden, waarin fy, van ftad tot ftad, en van het ene volk tot  van den XXIV Psalm w. 9. £37 II. A. K. /3. b. 2. BB. kk. tot het andere, voortgingen, om aldaar den ryks - fetel van hunnen groten Koning te. jjveftigen. 22* Sy gaan dan in hunna overwinningen voort, vs. 9, 10. etu. En roepen nog andere volkeren, toe, vs. 9. Heft uwe hoofden op, gy poorten! ja vs% 9> heftop, gy euwige deuren. 1. Defe woorden fyn, lakelyk, verklaard, vs. 7. en daarin is geen onderfcheid op te merken, dan dat vs. 7. vermaand word, aan de euwige deuren, verheft u, of word verheven; daar hier gefegd word, en (of ja) heft op: waarin wy geen wefenlyk onderfcheid konnen ontdekken, a: Sy eifchen ook nog andere volkeren, voor hunnen Koning op; en willen, dat groot en klein fig aan Synen ryks-ftaf lullen onderwerpen: fy, die des Heren deden gedenken, fwegen niet llille, omdat aan hunnen Koning de belovte gedaan was, Pf. LXXII: 11. Dat alle Koningen fig voor Hem fouden nederbuigen'. alle Heidenen Plem fouden dienen. 00. En dat gav wederom gelegenheid, tot ene nadere onderhandeling, vs. 10. Daar. aa. De w< Ia> vorige vrage herhaald word: Wie is Hy, deje Koning der ere? bb. Die met defe woorden word beantwoord: De Here der hytrfcharcn: Dit is de Koning der ere, Sela. aa. Merken wy op de vrage: Wie is Hy, dese Koning der ep,e? Of fo als er eigenlyk, volgens de ontleedtekenen, gefegd word: Wieis Hydese: Koning der ere. Wy hebben defe woorden, vs. 8. fakelyk verklaard. 1. Alleenlyk moeten wy nog aanmerken: dat defe woorden: Wie is Hy defe: (*) In den grondtekit, meer vart de volgende afgetcheiden worden, en dat het woord Kin, boe', nog tusfchen beiden ingevoegd word, dat vs. 8. niet gevonden word. 2. Wie (*) lnvenimus Mc tres voces: Pit ,0. In Accentaatione Me. trica, fub prima yoce ""S , collocatur Malipach; fub Jècunda KI!"!, Munach inferior; et fupra tertiam; !"1T, Jarka: aiqiie adeo debent, fetunèum Accentos , yerti: Quis, Hic ille ? GG 3  fi30 Ontledende Veert, aaing DL A. X- fl. b. 2. BB. 3Q, 0/3. aa. Wie is Hy waarvan wy dea nadruk a. verklaard hebben. Van wien gy fpreekt? Wat is dat voor een Koning, van Wien gy fo breed opgeevd ? Van Wiens lov u mond geftadig overvloejd ? Wat heeft Hy toch boven andere ? Gelyk er fo van Jerufalems -do;;rers, Hoogl. V\ y. gevraagd word; Wat is u itevfie meer, dan een (ander) li'cvjie? en dan drukt het uit een Jeerbegerig beftaan, om in de eigenfcbappen vau defen voortreilelyken Kening oiiderwefen te worden. bb. De Evangelie-boden laten defe vragers niet verlegen, u Sy noemen Hem. i Den Here i>er Hyerscharen. •- Sy geven Hem wederom den naam Jehovah 9 de fdvftandige God, in tegeuftelling van alle gewaande Qoden; Die de Here alleen is, Die gemaakt heeft den hemel, den hemel der hemelen, en al haar hyer, de aarde, met al wat daarop is, de Seën, met al wat drarin is. Die alles levendig maakt, en Dien het her der hemelen aanbid. Om met de Leviten te fpreken, Nehem. IX: 6. **. Sy doen er by: der hyerscharen (*> §. Wy oiiderfoeken nu niet, of defe woorden, Jehovah Zebaoth, (jak. V: 4.) als een naam moet warden aangemerkt, die tot de eigen namen van God behoord, dan of Jehovah, voor Gods gedenknaam moet genomen worden, en het woord Zabaoth, ot Zebaoth, voor een bygevaegd naamwoord moer gehouden worden : onder de Taalkundige fyn redenen voor beide defe gedagten. §§. Neemd men de woorden. .. In den eeiften fin: Dan komt God, en hier de Mesfias, voor als een Here, Die door Svne almagtige kragt, Syn volk, als met ene gehele hyerfchaar, met een gewapend leger, kan omringen, (Pf. XXXIV: 8.) en Syn volk met kragt kan omgorden, dat fy, in Syne mogeuheid, de ene overwinning boven de' andere behalen; van wien men leggen moet: De Here , de Allerhoogfie, isvrefelyk: een groot Koning, over de gantfe aarde. Hy brengd de Volken onder ons; de Natiën onder onfe voeten. Pf. XL VII: CO Ouidam put aai, eum Gusfetio, flhM&t-.fltytf; inUr n6fina Divinancenfcndum esfe, qitaji (mms Jeftnfcfe evhvrtes, vel qui ejt «*'ercitus plures.  van dtn XXIV. Psalm, vs, io. 239 II. A. W. fl. b. 2. BB. aa. flfl. bb. A'Z^/Z: 3. 4. ... Na den tweden (iu: komt Hy voor als een Veldheer, Die, in het voeten van Syne oorlogen, vele volkeren aan lig onderworpen heeft, die Hem voor Koning van. bun hart gehuldigd , die voor Hem den krygs-eed gedaan hebben, en die nu, met ons, onder Sy. ne bardere ftrydcn- il Van Hem, feggen fy: Dese is de Koning der ere, Sela. *. Dese, (met het woord &$irt, hoe, in den grondtekts,) Defe alleen, met verlaking van alles, is de Koning der. ere ; Dien wy daar voor eerbiedigen. **. Die fal, nu voortaan, (foals wy de betekenis, van het woord Sela, gegeven hebben, vs. 6) Die fal, voor altyd, de Koning der ere iyn, en blyven; Sy naamJalfyn, tot in euwigheid: Jo lange, als er de fonne is. fal Syn naam, van kind, tot kind, voortgeplant voorden ; en fy fullen in Hem gefegend voorden: alle Heidenen fullen Hem. zvelgelukfalig roemen. Pf. LXXH: 17. En der gr ootoeid defer heerfchappy, en des Vredes, fal geen einde fyn, op denthroon Davids., en in Syn koningryk, om te bevestigen, en dat te f er ken, met geriste, en met geregtigheid, van nu aan tot in euwigheid. Jes. IX: 6. 2. Dat dan de Ryks—gefanten, met fo veel blydfchap, verkondigen: Sy fpreken voor Koningen , van Syne getuigenisfen; de verheifinge Godes is in hunne kelen; fy ruden niet, voor dat fy de gantfe aarde, aan hunnen Koning onderworpen hebben. ~. Seer gemakkelyk vald't ons, uit de fchrivten der E- d« Vervulvangeüilen en Apoftelen aan te wyfen, dat alle defe faken al- ling. lerduidelyks in het begin van de Huishouding des N: T.-, otv der den dienft van de eerfte Evangelie - boden , hare vervulling ontvangen hebben; en even indielëlvde orde, als fè hier worden voorgedragen.- ibdanig felvs: du eeu aandagtig onderlbeker van êe Evangeliicte lünivten, reeds in de Verklaring, de Vervulling by iigfelven. heeft konnen opmaken. Weshalven wy geen breedvoerig betoog nodig hebben. 1. Hoe bekend is 't niet, vooral uit de Handelingen der Apoftelen, dat delè eerfte verkondigd s van het Evangelie, als Herauten van den Koning der ere, vol moed en gloed;, uitgingen, om dat Evangelie des Koningryks, onder Joden, en Heidenen, te verkondigen, en de ga mie aatje voos hunnen Koning opteéifchen ? So dat haar geluid, over  cao Ontledende verklaring II. A. 3. over de gehele aarde, was uitgegaan, en hare woorden, tot de einden der waereld, Rom. X: 18. Aan ■ wvfende, het eigen regt, dat de Koning derere, als Schepper, Onderhouder, en Ervgenaam, op defelve hadde, Hebr. I; 2, 3. Men lefe Band. XVII: 26-32. 2. Sy vertoonden, r. Allereerft aan de Joden, fo feer aan de Schaduw-wet van Mofes verkleevd : - dat de gantfe Schaduw - dienft, met het aardfche Heiligdom, fou wordenafgefchaft, fo als dit byna alle de brieven der Apoftelen, voornamelyk die aan de Romeinen, Galaten, Hebreen, tot haar oogmerk hebben. Dat alle onderfcheid van perfonen, Gal. III: 28. en van fpyfe, Kollos. 11: 20. 1 Kor. X: 26, 28. fou ophouden; en dat de onderdanen van dit Koningryk, niet meer uit een byfonder volk, maar uit Joden, en Heidenefi, fouden geroepen worden. Hand. XV: 9. die den Here, in geeft en waarheid, dienen fouden, Joh. IV: 23. en met reine handen. 1 Tim. II: 8. en fuivere harten, 1 Tim. I: 5. tot God moeften naderen, ü. Waardoor wel vele uit de Joden heilbegerig gemaakt wierden: masr dat Evangelie van de meeften verworpen wordende; keerden fy fig tot de Heidenen.- Sy fpraken, voor Koningen, en Vorflen, met veel vrymoedigheid, Hand. XIII: 7. XXVT. 28. ene grote en kragtige deure wierd, voor hen geopend, i Kor. XVI: 9. en vele Gemeentens wierden er, onder hen, geftigd. B. Wat het gebruik van defen Pfalm betreft. K. Offchoon defelve, vooreen gedeelte, ten opfigt van de faken daarin voorkomende, met den vorigen XV Pfalm. 1. Veel overeenkomft heeft: doordien in beiden, een heilbegerige vraag van fulke uit de Joden gedaan word, aangaande de eigenfchappen van het ware volk des Heren, die nu, by de verandering van Huishouding, vereifeht wierden, Pf. XV: 1. en XXIV: 3. en in beiden fuik een antwoord gegeven word, waarin het ware Wefen van het inwendige Ghriftendom fakelyk word voorgefteld, Pf. XV: 2. en XXIV: 4. 2. So fyn fe nogtans, in velen opfigten, van malkanderen onderfcheiden: doordien. 1. Pf. XP. alleen betrekking heeft tot den Joden; maar Pf XXIV. tot beide Joden, en Heidenen. 11. En. *. In den XV. Pf. een pleitgeding voorkomt, tusfchen gelovige uit de Joden, en het vlee- fche-  van den XXIV Psalm, vs. io. jlll ÏI. B. fchelyke Jodendom: welke nu, by de affchaffing van de oude Huishouding, de ware"inwoners van het huis'des Hi&£n fyn fouden; waarin de gelovige uit de Joden den mond des Heren raadvragen vs, i., en waarop fy een Goddelyk antwoord ontvangen, vs, 2-5 ingejloten: waarin hen, niet alleen, de wefeidyke eigenfchappen van de medeborgers der heiligen worden voorgedragen, die, ten allen tyden, in hun moeten gevonden wórden, vs. 2. maar ook fulke kenmerken, vervolgens, vs. 3, 4, 5. worden voorgefteld, die het grote onderfcheid tu,: fqhen beiden, in het begin des N: T:, lorden ubmaken; en waaruit men ontwyj'felbaar, de ware huisgenoten Gods, van dê valfche, kon onderkennen. **. Daar PJ. KXIF. de Ryks-boden van den Koning der ere {prekende worden ingevoerd; dv, door de verkondiging van 't Evangelie, de gantfe aarde ten ergendom voor hunnen Koning opeifchen vs", 1,2. die, fig allereerft tot den'Joden wenden, onder welke.,' door hun voortui, vele begerig gemaakt worden, om in de eigenfchappen, van d:ware huisgenoten Gods, orderwefen te worden, vs, .3. eh die ook, daar omtrend, nodig onderrigt ontvangen, vs 4-7. maai' die fig ook, naderhand, keien tot de Heidenen, die insgelyk.. .vermaand worden tot ene gehoorfune onderwerping, aan defen ere-Koning; en die, op hunne verlegene viage, nodig ohde'rwy'a verkrygen vs. 7 - 10 ingefloten. . 3. Wy hebben hier een fuigftuk, ongemeen leerfaam eh nuttig, voor's Heren volk. ' , <*. In 't gemeen, konnen fy daaruit leren. 1. Dat ;hun Koning een Goddelyk perfoon is. 1. Die alle dingen gefchapen heeft; door Wien alle dingen zamen beftaan; Dié alle mast, in hemel, ende op aarde, ontvangen heelt. ii. Die hun Wetgever, Rigter, en Koning is; Die magts genoeg befit, om hen, tegen tle poorten der helle, ftaande te houden, en hen te verlosfen. 2. Sy worden hier onderwefen in de eigenfchappen Synes Koningryks; dat nu, onder de nieuwe Huishouding, over de gantfe aarde fou worden uitgebreid; in het welke alle onderfcheid van perfonen, plaatfen , en faken, fou worden weggenomen; welkers goederen enkel geeftelyk , fegen en geregtigheid, fyn fouden; in het welke, Joden, en Heidenen, ene HH hei-  A4» Ontledende Veh.klar.ing II. B. 2. <*, heilige gemeenfchap fouden onderhouden, en oeffenen. jS. In 't byfonder. i. Konden de gelovige verwagtelingen onder het O: T: b eruit leren : dat de reinheid der handen , en de futverheid des harten , de wefenlyke eigenfcbappen fyn, die, ten allen tyden-, in de inwoneren van Gods huis vereifeht worden; aan welke den legen, en de geregtigheid, is foegefegd. En fy uitdien hoofde, op gene uitwendige voorregten van de wettifche bediening, eni^ vertrouwen behoorden te dellen, die, als fchaduwen van toekomende dingen, fouden worden afgefchaft; nog fig, op hunne geboorte jlit de Vaderen , te beroemen, daar alle onderfcheid van p ;rfonen eens fou ophouden, en de Heidenen tot het ware volk des Heren, fouden aangenomen worden. 2. En de gelovige uit de Joden irt het begin van het N: T:, wierden hier onderwelèn: welke laken, by de verandering van Huishouding, omtrend Joden, en Heidenen, fouden gefien worden; dat hen moed opwekken, om de beweeglyke dingen te verlaten, als welke gemaakt waren, opdat blyven fouden de dingen, die niet beweeglyk fyn; en de genade (valt) houden, door de welke fy God welbehaaglyk konden dienen , met eerbiedinge , en Godvrugtigheid: en alfo, met de Dienaren van her Evangelie, zamen werken, in de toebrenging van de fuiken, die, te voren, geen volk, geen ontfermde waren; op dat de aarde, midsgaders derfelver volheid, des Heren worden mogte. Voorts kan, hierover, het gene, ten gebruike van. den vorigen XV. Pfalm, gefegd is, nagefien worden, dat gerigt is tot üetfelvde EINDE. ONT.  Pag. 243 ONTLEDENDE VERKLARING VAN DEN LXVIP™ PSAL M. Sie> gy fuM een volk roepen ,■ dat gy niet kende; enten volk dat jnUidinr.. u niet kende, fal tot u lopen'v om des Heren uwes Gods wil- ' "' le; en om des Heiligen Jfraëls wille, wand Hy beeft u verheel lykt. Defe heerlyke belovte word aan het gelovig volk, onder de Joden, by het begin van de Evangelie-kerk gedaan, aangaande de toebrenging der Heidenen; waarvan Ook de bewegende oorfaken worden aangewefen, Jes. LV:r 5. Ik onderftelle, dat in die Hoofdituk ene vermaning gelchied, aan het volk der Joden, die, door de verkondiging van het Evangeiie, tot de gemeenfchap van de Chrilten - kerk fouden geroepen worden: en wel in fuik ene orde: dat eerit, de gelovige verwagtelingenonder hun, als dorflige, vs, 1-6. en vervolgens, de ongelovige, als Godlofè vs. 6-13. worden aangefproken. - Aan defe gelovigen gefchied,- met het opwekkens - en opnierkens - woordeke: Sie ! Ene tweledige belovte: De eerile is: Gy, gelovig volk! fuld roepen; na dat de midden-muurdes affcheidlèls lal weggenomen fyn, met veel vrymoedigheid,. ernft, en nadruk, door deitemme van de genadeleer, nodigen, een. volk, dat gy niet kende; met het weike, als HH a ten  Ontledende Verklarino een blind, en afgodifch volk, gy gene nauwe gemeenfchap hebt geoeffend, vooral in de Sake van den Godsdienft. Dat met ene twede fou agtervolgd worden; en het volk, dat u niet kende, dar, tot,hiertoe, van. het borgetfchap Jfraëls vervreemd geweeft is, enz: fal 'tot u loben \ hunne afgoderyen .verlaten, en met luft, en yver, den Go 1 van Jfraël foeken, fig met dat gelovig volk verènigen tot den dienft des Heren, en daarin enen lhellen voortgang maken. En daartoe, fouden hen twe oorfaken bewegen: De eerfte fou fyn. i. Om des Heren uwes Gods wille. Of de Drieènige God, of God de Vader in 't byfonder: Die de Jehovah, de waaragtige God, Die ook de God des verbonds, van defe Joden was; en fy het volk Syns eigendoms, Die ook hun Ëlohtm was, het waerdige voorwerp van hunnen dienft; aan Wien fy fig plegtig, reeds in het verbond op Sinai, verbonden hadden. 2/Dat enefterke beweegreden was: en voor de gelovige uit de Joden, op dat hun God, door waaragtige bekering, inde Heidenen mogt worden verheerlykt. En voor de Heidenen, om ook gemeenfchap met dien God te hebben, Welken fy vernamen, dat de Joden dienden. De twede beweegreden was. 1. En om des Heiligen Jjraels wille. Die insgelyk een Goddelyk perfoon was, de heiligheid Syns volks, van den Vader onderfcheiden, God de Soon; Die de heiligheid van Jfraël was, om dat Hy hen had geheiligd, en Hy van hen geheiligd wierd; fo als Hy, van: die. beide voorregten, de verdienende, de voorbeeldige, de bewegende, en de werkende oorfaak was. Die hen had verheerlykt. Met het beeld Syner heiligheid verzierd, waarvan fy den glants, in enen gehei-ligden wandel, uitwendig vertoonden. .Delè heerlykheid was van den Heihgen-Jfraëf, Die defelve, door Syn bloed had verworven, en door Synen Geeft gelchonken. 2. Dit was ene drangreden: en voor de gelovige uit de Joden,1 om den Heidenen te roepen, waartoe hen defe weldaad, deels opwekte, deels verpugce. • En voor de Heidenen, om tot den Joden te lopen, vermits de heerlykheid, op efefen gelovigen gelegd, hen overtuigen fou, dat God onder detèlve was, en hen doen hen, Watheerlykheidmen van den Heiligen Jftaëls, kon verwagten; dat hen  van den LXVII Psalm. vs. i. 245 deed'feggen: wy willen met u gaan, wand wy hebben gefien, dat de Here met u is. Defe belovte, aan de gelovige Joden gedaan, voorfien de fprekers in onien Pfalm, dat nu aan hun ftond vervuld te worden. Daarom roepen fy God aan, om vermeerdering van genade, fegen, en ligt, om alfo, tot de roeping der Heidenen, bekwaam gemaakt te worden, vs. 2. Die daar door bewogen fouden worden, om tot hun ligt te gaan, en tot den glans, die by hen op gegaan was; waardoor ly, tot de kennisfe van Gods weg, fouden gebragt, en Syn heil deelagtig gemaakt worden , vs. 3. Daardoor, tot den lov van God, en tot de geeftelyke blydfchap, opgewekt worden, vs. 4-7. En voorts, met den Joden, delel vde: fegeningen genieten, om God te vrefen, vs. 7, 8. I. Ter Verklaring van dit voortreffelyk fangftuk: A. Moeten wy, vooraf, enige faken in aanmerking nemen. VoorbereidK. En dan komt ons, allereerft, voor, het Öpfcbrivt.feUnvs. 1. Een Psalm, een Lied: voor den Oppersangmees- vs' l% ter , op NeGINOTH. «. Dit opfchrivt laat ons in het onfekere,. ten aanfien van desfelvs Maker. De Griekfche en Lateinfche Overfettingen eigenen denfelven toe aan David. /8. Het fangftuk felvs, a. Word genoemd: Een Pfalm, een Lied. z. Om dat hetfelve, (na de gedagte van zommige Uitleggeren) ten dele, met fpeeltuigen menfchen-ftem gepaard; ten dele, met menichen-ftem alleen; onder de tempel-dienften, moeftgefongen worden. 2. Onder hen fyn er, die denken: dat, als het woord Pfalm vooraanftaat, en het woord Lied volgd, dan fuik een fanglluk^ of geheel, of by ieder vers, eerft met fpeeltuig ui menfchen-ftem te gelyk, moeft worden opgeheven; doch dan vervolgens met menichen - ftem alleen moeft worden afgefongen. (f) & b. Het word overgegeven: aan den Qpperfang* meei' (*) Plura dabit G: Jrhoviüs, in tractatu, de Tiiulis Pfalmorum, HH 3  &^ Ontledende Verklaring. I, A, Wi meefter, op Neginoth. i. Den Oppetfangmeetter. Die de Tempel - gefangen van dat foort moeit bellieren. En'daardoor wierd, hetfelve tot een heilig gebruik afgefonderd. 2. Met fpeeltuig dat daarby gebruikt wierd word genoemd. Neglnotb (*> Etn mufikalilch werktuig, dat uit {haren beiiood, tn of met de vingeren gfioerd , of met feker daavje geflagen wierd. Dat met den vrolyktn inhoud van defen Pialm wel over» eenkwam. -!. Wat <*. De gelegenheid betreft, by welke defe Pfalm is opgefteld, die ligt geheel in het duiilere. Sulke Uitleggeren, die menen, dat ueièlve fou gedigt lyn, om die blyde tydenuittebeelden, die er, by de wederkering der Joden, uit Babels gevangenis, in het land Kanaan, fouden gefien worden; hebben tot defe gedagten weinig arond: men lbu te kort doen, aan de woorden, en Ipreekwylèn, in defen Pfalm voorkomende, die veel te verheven lyn, dan datfe uit dat geval fouden konnen verklaard worden. /3. Met veel meer fekerheid, a. Sullen wy den algemenen inhoud van defen Pfalm beoalen konnen: i. Wanneer wy, op het gantfe beloop van denfel ven, agrgeven. . AA. Dan fullen wy daarin klaar ontdekken, i. Datfe ene voorlegging behelld van Mesfias Koningryk onder de dagen van het nieuwe Tedament, derfelver onderdanen, en nroederen. Dit hebben onfe geleerde kanttekenaars reeds voor onopgemerkt, die daarom, in het overfchrivt van defen Pfalm, feggen ; dat fe behelfd ene bede van de kerk: dat Gods ryk, in Chnjlns, onder de Heidenen uitgebreid, en met allen geepelyke» en liehamelykcn fegen moge worden begenadigd. De Jcodfche Meelters brengen denfelvcn doorgaans op Mesfias Koning, rvk; en de Chriden-Uitleggeren lyn ook doorgaans van oordeel, J 7 dat (*) ttÖVÖi Vnx pluralis nvmeri, afr&fêefh Pul/are; fignificst ivftrurnenlvrnpulfatiU, quod enjtat fiüibvs, in quïbüs inJïrWen& dam pulfatur. jrhovius, l: et pi 73-  van den LXVII. Psalm. vs. i. 247 I. A. 2. $. a. t. AA. dat hier geoogd word, op de uitbreiding van Mesfias Koningryk onder de vorkeren der aarde, en op de vermeerdering van Goddelyke fegeningen. 2. En wie kan daaraan met grond twyifelen, die onbevoordeeld leesd: dat er van een kennen van Gods zveg op aarde, en van Syn heil onder alle Heidenen: vs. 3 Dat er van een loven van alle Volken: vs. 4, 6. Vmeen verblydfyn, en juichen, van de Natiën, overGcds regering: vs. 5. Dat alle einden der aarde God fullen vrefen: vs. 8. gefproken wórd'? Dat immers nooit onder het oude Testament, wegens de midden muur des affcheidfels, tusfchen Jood en H-iden, heeft konnen gefchieden. Daar de Here aan Jakob Syne ivoorden, aan Jfraël Syneinjettingen en regten bekend maakte: en fulks genen volke gedaan heejt, en jy Syne regten niet kenden. Pf CXL1X: 19, 20. BB. Dog laten wy onderfoeken , of wy niet watbepaalder van desfelvs inhoud fouden konnen fpreken. K^. En ten dien einde dtfe volgende aanmerkingen maken, die duidelyk in den tekft liggen. 1. Dat de fprekers, met het woordeke ons, vs. 2. gelyk ook, 7, 8. in het begin, en in het eiu de van den Pfalm, fig onderfcheiden, van ét Heidenen, vs. 3. en van de Volken, en Natiën, vs. 4, 5, 6. Dus fchynd my toe: dat de fprekers fyn, gelovige uit de Joden. 2. Dat defe fprekers, de vermeerdering van genade, fe- fen, en ligt, welke fy van den Here affmeken, 'vs. 2. aanmeren, als een middel, tot onderwyfing, en kring van de Heidenen, vs. 3. Op dat enz: en als ene wegbaning tot den lov Gods, die Hem van de Volken fal worden toegebragt, vs. 4. en tot de blydfchap van de Natiën, vs. 5. 3. Dat die Volken, onderfcheiden van de Joden, vs. 2. eerft voorkomen, als onbekeerd, daarom Heidenen genoemd, ve. 3. maar naderhand, als tot de kerk uit de Joden, toegebragt, daarom Volken, en Natiën, genoemd, vs. 4, 5, 4. Dat de woorden van vs. 4. vvoordelyk, fonder de minfte verandering, herhaald worden, vs. 6. ten bevvyfe, dat die twe veilen op twe verfchillende tyden fien, en (*) Dat ens klarer fal blyken, wanneer wy tot de verklaring van de. Jt woorden fullen gekomen Jyn.  Ontledende Verkl-aring L A. 3- /3. a. i. BB. Ktf. en wel vs: 4. voor, vs. 6. nade'regt- vaeidige en goedeitierene regering des Heren, vs. 5. belchreven. 5. Dat de Joden wederom van figfelven ipreken, vs. 7, 8. met liet woordeke ons. 1. Die daar den fegen niet lehynen aftebidden, als vs. 2. maar dien veel meer fchvnen te verwanten: God, onfe God, fal ons fegcnen, enz. ü. Die delen fcgen verwagten, na dat die Heidenen bekeerd, vs. 3. en de Vohcen, en Natiën, iiilkn geleid fyn, vs, 4, 5. 111. Die God, de Oppcrfegenaar, aanmerken, als de God van hun allen, onfe God, vs. 7. anders als vs. 2. iv. En die, van dien God, enen dubbelden fegen, enen iichamelyken, en enen geeftelyken fegen verwagten, ff. 7, 8. 6. Datfy, eindelyk, met die verwagting befluiten: dat alle einden der aarde God vrefen fullen, vs. u 22. Wie kan, defe dingenaandagtigoverwegende, met enigen grond in twyffel trekken: of de H: Digter voerd, in defen Pfalm, de gelovige eerilelinge uit de Joden fprer kende in? de gangen hunnes Gods en Konir-gs, in Syn heiligdom befchouwende, door alle tyden der Kerke heen, den Here biddende, of in ene heilige alleenfpraak verlangende, dat Hy genade, fegen, en ligt vermeerdere; dat tot fyn gevolg fou hebben de bekeering der Heidenen; de lov, .die Hem, van dat bekeerde volk, fou worden toegebragt; en de blydfchap, welken fy, on.der de legtmaii^e regering van hunnen Koning genieten Jouden.; tot de volheid der Heidenen fou ingegaan fyn , die alle den Heren loven fouden; tot ook gants Jfraël fou falig worden, en met fegeningen worden verrykt; en de name des Heren èèn fou worden over de gantfe aarde. 2. En dan fullen wy, in dit fangftuk, een meesfterftuk van de Goddelyke wysheid aantreffen: als waarin wy, met weinige woorden, ene allerduidelykfte fchets vineien, van alle de wegen Gods, met Syn kerk gehouden; waarin ons. de voorname inhoud van alle de Prophetifche fchrivten fal worden ' outfwagteld; de bedéling der genade, door alle tyden heen, fal worden verklaard; en de verborgenheden van Gods raad fullen worden geopend. Waaruit jfraël, eertyds, in de lotgevallen der kcïkekon onderwefen worden; en wy, van agteren, de veel- vul-  van den L X V11. Psalm. vs. i. 24'f I. A. 5. 0. a. 2. vuldige wysheid Gods, en Syne onbefweke ne trouwe, fullen konnen ontdekken. b. Wy moeten nu nog de verdeling van faken, die in defen Pfalm voorkomen, opgeven. Waarin wy fien: 1. Ene fegenbede van de gelovige fprekers, vs. 2. Godfy ons genadig, en fegene ons: Hy doe Syn aangefigt e ligten over ons Selah ! 2. De heerlyke gevolgen, die hier uit fouden voortipruiten, worden voorgeiield, vs. 3. tot aan het einde. AA. Onder de Heidenen, door alle tyden heen vs. 3, 4, 5. als: KN- Derfelver verligting , vs. 3. Op dat men kenne cp der aarde Uwen weg: onder alle Heidenen Uw heil. 22. De vrugten, hieruit voortvloejende, vs. 4, 5. als. *«. De lov Gods, vs. 4. Loven fullen U de volken, O God! loven fullen Ude Volken altemaal. 00. De blydfchap van 's Heren volk in den Here, vs. 5. Sig verblyden en juichen fullen, de Natien : om dat Gy rigten fuld de Volken in regtmatigheid; en de Natiën defer aarde leiden fuld Selah. BB. Onder Heidenen en Joden, in de laatfle dagen, vs. 6, 7, 8. Onderfcheiden: }*?>f. De Heidenen, die God fouden loven, vs. 6. Loven fullen U de Volken, O God! loven fullen U de Volken allemaal. 22. De Joden en Heidenen gefamenlyk, die boven mate fouden gefegend worden, vs. 7,8. ««. Dat voorgefteld word, vs. 7. De aarde heeft gegeven haar gewas: fegenen fal ons God , onfe God. 00. Nog meer vergroot word, vs. 8. Segenen fal ons God: en Hem fullen vrefen, alle einden der aarde. B. Vermits de ware kerk onder de Joden, de moeder-kerk was van de Evangelie - kerk, tot welke de uitverkorene uit de II Hei- 1 Verklaring,  Vi. 2. {*} Per accentwn Rhebia. . . . li) Sequor Mc ofimonem ilkrm Eruditorwn quam maxime gd* ttg0 Ontledende V e r k l'a r. ï n o ■ L B. Heidenen fouden vergaderd, en alfo in Zion geboren worden ^ ^ ^ tQneel van fai.en) in den Pfalm vermeld, allereerft,'onder de Joden geopend, «j, 2. God Jy ons genadig, en fegene ons: Hy doe Syn aangefigte hgten over ons Selah! ». Wy merken hier. a. Op de Jegenbede , in dele woorden: God Jy ons genadig, en Jegene ons! En. b. Op de grond van dit alles : Hy doe Syn aangefigte Tigten over ons a In de Segenbede, word ene tweledige weldaad van God afgelhieekt. i. De eerfte net op de genadige regtvaerdiging: God fy ons genadig! 2. De wefe op de weldaden, daaruit voortvloeiende: en fegene ons ! 1. Ten aanfien van de genadige regtvaerdigmg, word gebeden: Gon sy ons genadig ! ö AA. De fprekers, . XX. Stellen fig God voor, alsdefpnng- bron van alle genade. ^ ^ ^ wy aantemerken. >, Dat hier de naam q>rT?K. Elobttm, bmiktword. a. En dat defelve, door de ontleedtekenen (*)> van het volgende woord meer is afgefcheiden. _ va» nci vuig ^ De fprekers> j Verheffen hun hart tot God, Die in de hemelen fit 1. Het allervolkomenfteWefen in figfelven, en daarin de Fontein des levens, het hoogfte goed van Syn volk, variWiena4le goede f™ó » % volmaakte givte, van boven ts afkomende, Jak.1. 17. Uit men, door Wien, en tot Wien, alle dingen fyn. Rom. XP. 30. Die volgens Synen euwigenraad, alle dingen werkt : in welken raad, byfonder, de lotgevallen der kerke, met de hoogfte wysheid, opÏÏernauwkeurigft, fyn afgeperkt, die volgens de raderen der tyden aflopen, en op malkanderen volgen tot openb r ug van Syne heerlykheid. 11. En wel als de>. Elobtm. \ Dat eertvaerdig Opperwefen, volgens de betekenis van het woord Q).  van den LXVII Psalm vs. a. 2.51 I. B. K. *. a. 1. AA. xk. /2/3. Die, in het heil van fondaren, Syn eerbedoeld; Die ook van Syne verlofte word verheerlykt; Wiens eer de Digter, in defe fyne bede, beoogd. **. En met een woord, dat, na 't Hebr; in het meervoud word voorgefteld; dat ons het leerftuk, van de aanbiddelyke Drieëenheid fal te binnen brengen, in welke verborgenheid de bron van alle genade, fegen en ligt word geópend. 2. Dit woord word in den grondtekft van het volgende woord meer afgeicheiden: dat ons fal aanduiden: dat de fprekers, by wyle van alleenfpraak, fig God voorftellen, als de allren Algenoegfame Opperfegenaar, van Wien alle ligt, heil en levenskragt moet nederdalen; met een heilig affien van alle gebrokene bakken. 22- Hie God, sy ons genadig! ««. Ons. 1. Die hier voorkomen. I. Als ware gelovige: Sulke fyn alleen begeiig na ware genade; defe fyn het ook, die genade ontvangen, n. En als gelovige uit de Joden, die de eerftelingen van de Evangelie-kerk uitmaakten. Dat fchynd: om dat fy hier fpreekwyfen gebruiken, die uit den Hogepriefterlyken fegen, 4 B: van Mofes VI: 24. ont. leent!fyn; te meer, om dat fy van de Heidenen, vs. 3. onderfcheiden worden. 2. Sy worden. ï. In 't meervoud uitgedrukt, om dat fy alle even elendig fyn. it. Nogtans ook nauwe in den geeft verénigd, en na defelvde weldaad begerig. /20. Den fuiken is de Heer genadig. aa. Genade. 1. Js fuik ene weldaad, die, aan enen elendigen , uit ongehoudene goedheid, fonder enigerhande waerdigheid, of verdienfte, word gefchonken. a. In 't gemeen; worden alle weldaden, welke God in 't verbond der genade fchenkt, genade genoemd, Pf. CÏh 14. Nogtans word het woord ook menigmaal, voor de genade der regt- Klem, qui originem hujus vocis derivant ex lingua Ardhiea, übidldha, adorandi, colendique, fignificationem habet ; adeoque H7K , Numen religiofe coltndum defignat. Qiii plura de hac re cupit; adeat Clodium, in Lexico Hebr:, etviros doêos, Sdhultehsium, Majum, Hottjngerüm, et alias, ibi citatos. TI 2  25^ Ontledende Verklaring J, B. K. et. a. i. AA. 22. /S/3, aa. regtvaerdiging in 't byfonder genomen, en word, in dien lin, tegen enig verdicnlHyk werk overgefteld. Rom. XI: 6. En in delè laatfte betekenis moet het woord ter defer plaatlè worden opgevat, om dat het van de Goddelyke fegeningen, in 't vervolg, onderfcheiden word. En hier met nadruk gebruikt word, om dat de Joden fig, aan de verwerping van de Sone Gods, hadden fchuldig gemaakt. bb. Defe vergeving van fc den. i. Word, te regt, genade genoemd: om dat fe, na Gods wy magtig welbehagen , fonder enige waerdigheid , of verdienfte, word gefchonken. God is vry, de fondaar verdoemelyk, en het goed word om niet bedeeld. 2. Defe genade ftond nu, voornamelyk, geopenbaard te worden, wanneer de Mesfias wierd uitgeroeid, om de overtredinge te Jluiten, en om de fonden te verfégelen, en om de on geregtigheid te verfoenen, en om ene euwige geregtigheid aantebrengen. Dan. IX: 24, 26. Waarom ook dit goed, byfonder, aan defe kerkltaat beloovd word, Jer. XXXI: 34. En is de oorfprong van alle legeringen, Pf. LXV: 4, 5. Hos. XIV: 3. BB. De lprekers beginnen defen Pfalm met dele fmeekbede: God fy ons genadigl fy geven daarmede te kennen: dat alles, waarvan fyin defen Pfalm melding doen, uit vrye genade fal moeten gefchonken worden; het begin, de voortgang, het einde van dat alles, fal louter genade fyn; die ook daarin luisterryk fou geopenbaard worden; en waarvan Gode, door alle tyden heen, de roem, en de dankfegging, fal worden toegebragL 2. Door defe genade wierd de fontein van alle fegeningen geopend: Hy segivne ons ! AA. Wy merken hier: KK. Op de gelukkige voorwerpen van defe weldaad, die fyn wederom ons. Ware gelovige hebben daaraan alleen deel. Onbekeerde fyn van alle geeftelyke lègeningen misgedeeld: befitten fy vele tydelyke goederen, het fyn weldaden van Gods llinkehand, en voetbank ; ly genieten deièlve niet in Gods Vaderlyke gunft, nog met een geheiligd regt in den Middelaar; fy gebruiken delelve veel meer ter hunner veraotwoording. Defulke worden gefegende des Vaders genoemd, die, in den  van den LXVII. Psalm. vs. 2. 253 I. B. tf. *. a. 2. AA. Kfct* den groten Gerigts-dag, aan.de regtehand des Konings ftaan fullen, Matt. XXV: 34. 22. Het goed felvs word genoemd: de segen. »». God word gefegd te fegtntn in vollen nadruk. 1. In 't gemeen, wanneer Hy, aan Syn begenadigd volk, vooral geeftelyke weldaden, uit goedheids overvloed, fchenkt, en daarmede hunne helen verrykt, en vervrolykt; en dan konnen alle Gods weldaden, vooral de geedelyke, van hun als fegeningen aangemerkt worden: waardoor fy gejegend worden, met alle geeftelyke fegeningen, in den hemel, in Christus, Ephes. 1: 3. In't byfonder. .1. Verdaan wy dan, hier ter plaatfe, alle weldaden der genade, welke gelovige, als verfoende met God. by den voortgang op hunnen weg, genieten. Welke fy nodig hadden: om voortaan hunnen weg wel aantedellen; en om, op aarde, de Heidenen, door woord, en wandel, tot de gemeenfchap der kerke te nodigen, en toe te brengen, vs. 3. en daardoor tot ervgeoamen des aardryks gemaakt te worden, u, En die, in ene ruimere mate, over de eerdelingen der kerke, donden uitgeftort te worden. 00. Dit dellen de Bidders, fo in 'c gemeen, voor: Hy fegene onsl Om dat fy niet widen, wat goed, In welke mate, en in wat.omftandigheden, fy nodig fouden hebben te ontvangen; en dieswegens willen fy het aan den Here laten, wat, wanneer, en in wat mate, Hy by hun fou gelieven wehedoen. BB. Defen fegen merken fy aan, als een goed , dat de genade tot haar gevolg hebben moet. Sy begeren gene genade om daarin werkeloos re beraden; maar hun hartelyke lutl en gelindheid is, om defelve, met getrouwigheid , aanteleggen, tot eer en dienft van hunnen Here, en tot uitbreiding van Syn Koningryk onder de Heidenen. b. Mofes ieide eens tot den Here, 2. Boek van Mofes XXXÏU: 15. Indien Uw aangefigte niet mede gaan fal, fo doed ons van hier niet optrekken: en daarover fyn onfe Bidders beforgd: Hy doe Syn aangesigte ligten over ons selah ! 1. Wy meiken hier- II 3 AA. Op  254- Ontledende Verklaring I. B. tf. «. b. I. AA. Op de faak, welke fy begeren: Het lig- ten Syns aangesigts. KK. Het Aangesigt des Heren, (waarvan wy gefproken hebben, Pf. XXIV: 6.) i. Oneigenlyk verftean, iseenfmbeeld. i. Of van de Goddelyke jegenwoordigheid, en derfelver bylbndere bewyfen, Pf CXXXIX: 7. Waar foude ik benen vlieden voor Uzo aangefigte? 11. Of de Sone Gods, als Middelaar aangemerkt. Die daarom Gods Aangefigte, 2 Boek van Mof XXXIII: 14. en de Engel Syns aangefigt s, genoemd word, Jes. LXIII: 19. De Herder Jfraëls, Die tnsfchen de Cherubinen fat. Pf. LXXX: 2. Die. 2. Daarom Syn, des Vaders, aangefigte genoemd word: om dat Hy is bet affcbynfel (Syriër) heerlykheid, en het uitgedrukte beeld Syner felvflandigheid, Hebr. 1: 3. Die, als de heerlykheid des Heren, fou geopenbaard worden, Jes. XL: 5. 22. Datfmekenfy, dat de Here wil doen ligten. F. In den eerften fin. 1. Doed God Syn aangefigte ligten; wanneer Hy de bewyfen van Syne genadige jegenwoordigheid, ten goede van Syn Volk ontdekt, dat ligt geevd, en vervrolykt, gelyk in 'f ligt van 's Konings aangefigte leven is, Spreuk: XVI: 15. ii. En dan fmeken fy: dat de Here Synen toorn wil afwenden; en de blyken van Syn gunft wil doen ondervinden; hunne harten verfterken, en vertrooften; hunne pogingen, ter uitbreiding van Syn Koningryk, en waaraan fy hunne hand liaan, voorfpoedig maken; en defelve aan andere fegenen. 2. In den tweden fin, is, mogelyk! ook hun verlangen, om de komfte van den Mesfias, als de fonne der geregtigheid, Mal. IV: 2. Die, tot nog toe, onder het dekfel van de fchaduw-wet, verborgen g^eweeft was, maar nu, als een groot ligt, fou opgaan, Jes. BB. Dit word nader bepaald, in de laatfte woorden : Aan ons Selah. XX- Ten aanfien van de voorwerpen: Aan ons i . Het Hebr: i;nN, ittaanou, betekend eigenlyk met ons (f). 2. En (*) Vixcompofita, ex^ajjïxo ,'.nos, et preepofitione , Cum,(..) in mutato; adeoque in Cooipufitione fignipcans, nobiscunu  van den LXVII Psalm. vs. a. I. 5.«. *. b. i. BB. nm. 2. En dan. i. Beseren de Bidder* dat ten dit afgefmeektegoed moge gefchonkef worden, e n m s Heren ligt mogen wandelen, jx. Maar nog van meerde? nadruk is de betekenis van met ons: te kennen gevende. \ Dat fy met den Here waren: met Hem verfoend , ook met Hem wandelende waarin 's Heren aangefigte over hen ligtede. - Dat ook de Mesfias, des Vader aa.gefigte, onder h.nmo geopenbaard worden, en mee hen fyn! b r»\' y wiü 22' T-en aanfien van de geduurfaamheid : Selah ( ). i. VI il nien dit woord opvatten, met zommige, voor ene Paufe: dan daan de fprekers by dit begeerde een weinig Jro^-rTT11'^?^6"^"^30^' de noodfakelykheid, grootheid, dierbaarheid van dit goed. 2. Of nemen wy het in de betekenis van\ gedurtglyk: dan is hun wenfeh, dat 's Heren ÏÏSSS^Ï1* T h^rse HSten> cn daardoor het werk hunner handen moge bevedigd worden! 2. Defe laatfte weldaad merken fy aan, als de grondoorfaak, van de vermeerdering, van genade en fegen, te^oren afgefmeekt: doordien, van het beftendig ligten van Gods aan?e figte, alle beyindelyk heil en voorfpoed aSgd dati fietmTn tn Gods ligt bet ligt. Pf. XXXVI: i0. fnrekers ^^W60 Wy noS bemerken, i. Dat de lprekers. i. Defe weldaden, wenfehender, verlamrender wvfe voorftellen: om daarmede aantewyfen: d^Vy^^tenW Se me^l1111^^" ^ 3* konfi? t!eb engen?ua? hetielve met een vurig verlangen uitlagen; en vertrouwden dar ken"' ? DÏfv ir7£hhtl£t40«A* «S^&ï Ken. u. uat ly yan den Here fpreken, in de derde nerfoonGod fy ons genadig! enz: daar.fyHem, vs. q~7 in d? twede perfoon aanipreken: om fo veel te nadrukkelvker' m diene ne drigheid, enoodmoed des harten, hu^^^rianwfSiS" i^.^«^y.XYX 2. Sy begeren dit goede. LAlsJodenl on-  M. 3. S£$ . Ontledende Verklaring I. B. onder welke, de Evangelie-kerk 't eerfte moeft worden opgerigt, tot welke de uitverkorene uit de Heidenen, als tot denYchoot Abrahams, fouden vergaderd worden: volgens de b- lovte, Jes. XLII: 6. XLIX: 6. LV: 5. 11. En als gelovige uit de Joden: die wel, reeds aan vangelyk, defe weldaden ontvangen hadden; maar die ene ruimere mate daarvan begeerden te genie/en; op dm alle, diehen fouden fien, hen fouden kennen, 'datjy het fa adwaren, dat ae Here gefegend had, Jes. LXI: o. Eerty.ds was er wel genade, maar met toorn ; wel legen, maar meer gebrekkig; wel ligt, maar met duifternisfe. 2. Scer heerlyke gevolgen fouden daaruit voorifpruiten, és. 2>i enz- „ l 4« Ten aanfien : Van de Heidenen, door alle tyden heen, 'és. 3, 4, 5« Als. a. Derfelver verhgting. vs. 3. b. En de vrugten, die daaruit fouden voortvloejen. vs. 4, 5. a. Derfelver verligting. vs. 3. Op dat men ken* ne op der aarde U-wen weg: onder alle Heidenen Uzv heil. 1. In defe woorden op haarfelven, AA. Merken wy vooraf aan. t. Dat de Bidders hier en vervolgens , God aanipreken in de twede perfoon, daar fy van Hem gefproken hadden, in de derde perfoon, vs. 2. Óm daarmede hunne vrymoedigheid, die fy voor den Here hadden, te kennen te geven. 2. En dat fy , op de te voren afgefmeekte weldaden, vs. 2. gene lichamelyke en tydelyke, maar geeftelyke voorregten, verwagteden. 5 BB. Welke X!*. Algemener fyn: Op dat men ken- ne op eer aarde uwen weg. et». De faak, die verwagt word, ïs : de kennisse van GoDS weg. aa. Gods weg, §. Word. 1. Twefins genomen in de H: Schrivt. 1. Of voor een weg, dien de Here houd, op de waereld Syns aardryks: waarvan de Here legd: Uwe wegen fyn niet Myne wegen, Jes: LV: 8. enz: Die onderfcheiden begrepen kan worden: voor fulke daden, welke God verrigt, met betrekking tot de gantfe kerk in ,'t gemeen, door  van den LXVII. Psalm. vs. 3. 25? I. B. *. a. 1. BB. tftf. «*. aa. $. alle tyden heen; ito gangen mynsGods myns Komngs, in het heiligdom; genoemd worden; PJ. LAVIU: 25. en waaraan alles, wat God in Syne voorfienighcid uitvoerd, dienftbaar gemaakt word; of voor Synen goedertierenen genaden-handel, dien God houd , met ieder uitverkorene, in 't byfonder, waardoor fy tot de verordineerde faligheid gebragt worden. «, Of fe word genomen, voor een weg, dien de fiere voorfchryvd in Syn woord , en fulke geboden en pligten behelfd, welke God, van Syne redelyke fchepfelcn, byzondervan Syn gelovig bondvolk, wil betragr hebben. Pf. XXV: 4,8,0. 12. a. 't Kan lyn. 1. Dat het een en ander hier ter plaatfe is bedoeld geworden, offchoon het woord in het enkelvoud voorkomt; om dat defelve een nauw verband tot malkanderen hebben. Nogtans fchynd my toe, dat de eerfte betekenis van het woord voornamelyk in aanmerking moet genomen worden, voor een weg, welken God nu ftond te houden op den aardbodem, onder allerlei Volkeren, by de verkondiging van het Evangelie der vervulling, onder ene ruimere bedeling van den Geeft. & Dat re regt een weg word genoemd : om dat God volgens' defelve uitgaat; een verheven einde bedoeld; daar toe, ter beryking van hetfelve, fekere middelen, die heilig fyn, verkiefd; en daarin allengskensby trappen, voortgaat om Syn werk ten eindete brengen. '„ , f-- §§• Se word genoemd Uw weg. jy Gods weg: van God, met de hoogfte wysheid, uitgedagt; dien Hy bekend maakt; uitvoerd; voorfchryvd. 2. En een weg van Elohim, Die daarin de eer van Syn naam, als het hoogfte einde bedoeld. 0 ' tt ,, bb. Dien weg moet men kennen. 1 Het woord kan, na den grondtekst, in enen lydenden en in enen werkenden fin worden opgevat. Eigenlyk ftaat 'er: om te kennen. 2. En dat van die nadruk is. l Dat het ene kennis betekend : die door ene Goddelyke openbaring word bekend gemaakt, die als een helderfchynend ligt enen iegelyken in de ogen ftraald- deels door den weg van Gods voorzienigheid; deels ook, door de Bootfchappers van goede tydingen , die defelve verkondigen, wanneer haar geluid over de gehele aarde Jou uitgaan, Rom. 2: 18. Een laak, fo volftrekt hoodfakelyk K K  cg8 Ontledende Verklaring I. B. 3. «. a. i. BB. xx. aa, bb. voor gevallene Sondaren, als het eniglteuitwendig middel, waardoor fy tot hetwaie heil konnen gebragt worden, ii. En ene kennis, die men, door het regt gebruik van dit middel, verkrygd, wanneer mende fchrivter, dageiyks onderfoekt, en de gangen Gods aandagtig en eerbiedig nafpoord. /S/3. De plaats, op welke defe weg fou worden vertoond, en geleerd: is de aarde. i. Waardoor wy verdaan, den gantfen bewoonbaren aardbodem; onderfcheiden nogtans van de Heidenen, die lïraks fullen gemeld worden, en die de aarde bewonen. 2. Defe aarde fou het fchouwtoneel worden van Gods genade wegen en wonderen. Eertyds was het Joodfche land de fchouwplaats, op welke God aan Jacob Syne wegen bekend maakte ; aan Israël Syne infettingen en Syne regten. En alfo deed Hy genen volke, en Syne regten kenden fy niet. Pf. CXLVII: 19, 20. maar nu fou de gantfe aarde met dat ligt worden beftraald, even gelyk de opgaande fon de gantfe aarde verligt. 22. Endaar door fou ook byfonder, Gods }ieil onder alle Heidenen , bekend worden. *<*. Wy horen hier gewag maken van Gods heil. aa. Het Hebr. woord rj?lZ",,y«fcbougnaa, word. 1. Inde fchrivten van het O. T., gebefigd. 1. In 't gemeen, voor alleriei fegen en voorfpoed, 't fy lichamelyke, 't fy geedelyke, Pf. XCI: 16. in 't byfonder voor de Saligmakende genade, door den Sone Gods verworven, en in het Evangelie ontdekt, Jef. XII: 2. 11. Door dit felvde woord word ook iéer dikwils de enige oorfaak en fonteme van faligheid te kennen gegeveu , nameiyk de Sone Gods fèlve, Jef. LH: io. LXH: 11. 1. Hier ter plaatte komt 1, Een hchamelyk of tydelykgoed niet fo leer in aanmerking: om dat dit heil hier voorkomt als een goed, dat de Heidenen te voren milten, en dat nu, door het Evangelie, lbu worden geopenbaard, daar de Heidenen, te voren, van tydelyke weldaden niet waren misgedeeld. ii. Maar wy moeten aan een geedeiyk heil denken: en dan daar door verdaan. * De ware geiukiaügheid, welke de rr.enfchs,  van den LXVII Psalm. vs. 3. 259 I. B. 3. *. a. u BB. 33. **aa. menfch, in de gemeenfchap mee God, moet deelachtig gemaakt worden: waar door hy van allen kwaad, by trappen, word verloft; en tot de genieting van het hoogte goed, hier door geloov, en namaals door aanfehouwen, word overgebragt. ** Wy moeten ook geenfins de grote oorfaak van dit heil voorbyfien, de Soon van God, als Middelaar aangemerkt: Die, 111 den ftaat Syner vernedering, het heil op aarde fou komen verwerven; en, in den ftaat Syner verhoging, aan Syne uitverkorene, by aanvang, en voortgang, toeëigenen; waardoor Hy volkomen fa lig maakt, den genen, die door Hem tot God gaan. Hebr. Vil: 25. bb. Dit heil is Gods heil. Uw heil. Een heil van God verordineerd; dat God, door het Evangelie, bekend maakt; en door Synen Geeft fchenkt. 0/3. Dat heil fou bekend worden onder alle Heidenen, i. Wy vinden hier het Woord Q^J, gooiim, waarvan gefproken is, Pf. 11: 1. en waardoor, in onderfcheiding van Volken, vs. 4. en Naden, vs. 5, verftaan worden blinde woefte Volkeren, van de regte kennislë, en dierffl van den waren God, vervreemd. En die fyn dan hier alle volkeren, die buiten het land Kanaan, en de gemeenfchap van het Joodfche volk , leevden; welke de Here eertyds liet wandelen in hunne wegen, en daardoor tot afgodety en allerlei fafteren vervielen. a* Onder alle die Heidenen, fou des Heren heil bekend worden: wanneer het geluid van het Evangelie, over de gantie aarde, fou worden gehoord: dan fou de faligheid, en de Middelaar Gods en der menfchen, als de enige oorfaak van faligheid, worden verkondigd. Niet aan alle Heidenen, hoofd voor hoofd befchouwd, maar onder alle Heidenen, onder allerlei foort van Volkeren: wanneer God de Vader Hem geven fou tot een ligt der Heidenen, om Gods heil te fyn tot aan bet einde der aarde. Jef XL1X: 6. a> Dit word afgeleid uit vs. 2. met de woordekens opdat. Wand, gelyk die genen, die voormaals inden voorhov der Heidenen waren, ook betrekking hadden op den Hogepriefterlyken légen; alfo fouden ook de Heidenen, over de gantiche aarde veripreid, de vrugt ontvangen van de ruimere bedeKKa ling  2.6o örttkdendt Verklaring I. B. 2. *■ a. s. Hng der genade, over de Eerfleliugen der "Kerke uil de Joden. Dat ligt nadrukkelyk in de belovte Gods, aan Abraham gedaan, i. B. van Mof. XII: 3. XVIII: iiü XXI: 18. Dat m hem, en fyn faod, alle geflagten der aarde fouden gejegend worden. Syn Saad fou eerft gelegen d worden; en defe fegen fou dan ook overgaan, tot alle geflagten der aarde. Seer duidelyk is fulks door de Propheten vooifegd, Jef. LX: 3. De Heidenen fullen tot uwen ligten gaan, en Koningen tot denglants, die tt it opgegaan. Als Zions geregtigheid Jal voortkomen als een glants, en haar heil, als een fakkel, die brand: dan Jullen de Heidenen hare geregtigheid fien, en alle Koningen hare heerlykheid. H. LXII: 2, 3. Daarvan fong vader Simeon in fynen lovzang, Luk. II. 30-33. 2. Defe verligting der Heidenen, gebruiken de fprekers hier, tot een aandrang van de bede, vs. 2. Om dat God, als Elohim, daardoor gekend fou worden, in Syn weg, en in Syn heil, en Hy verheerlykt worden op de aarde, onder de menfchen kinderen. b. Defe vrugten daaruit voort vloeijende, worden vertoont, vs. 4,5. Die tweledig fyn: 1. De eerfte is de lov Gods, vs. 4. De Volken fnllen U loven 0 God! de Volken altemaal fullen U loven. Of fo als er eigenlyk ftaat: Loven fullen U, de Volken, 0 God, loven fullen U de volken altemaal. AA. De Bidders fpreken by opklimming: foals Ktf. De faak word voorgefteld: Loven fullen U de Volken , 0 God; En 22- Nog meer vergroot: Loven fullen U de Volken altemaal. K>j. Het voorftel is: Loven sullen U de Volken O God. <*<*. De aanfpraak is gerigt, tot Elohïm. 1. Die wegens Syne hoogfte volmaaktheid, onchoon boven allen lov, nogtans waerdig is van alle Syne redelyke fchepfelen gedient te worden. 2. En die hier tevens, als de drieënigc God, moet aangemerkt worden, fo als wy,. by de verklaring' van vs. 2. hebben opgemerkt. fi/3. Dien sullen de Volken loven. aa. Wan?  vanden LXVII Psalm vs. 4. 261 i. B. 3. *. b. 1. AA. X*. 13/2. aa. Wanneer van Volken gefproken word: §. Moeten wy vooraf opmerken, dat vs. 3,4, 5. drie onderfcheidene woorden in 't Hebr. voorkomen, die ook met drie yerfchillende woorden fyn overgefet: van Heidenen, v$ 3. van Volken, vs. 4, 5. en van Natiën, vs. 5. Defe drie woorden, wanneer iy alleen ftaan, worden \erfcheidenlyk gebruikt. Het eerfte woord gemeenlyk van de Heidenen, hoewel ook wel eens van de Joden; maar de twe volgende, dan eens van de Joden, dan eens van andere Volkeren der aarde, en ook wel eens van het ware Volk des Heren; dat dan uit het verband van faken, waarin fy voorkomen, moet worden opgemaakt. Dan wanneer defelve by malkanderen gevonden worden, gelyk in onfen Pfalm, vereifeht het de wysheid van den Geeft, dac ie in verfchillende betekenisfenmoeten opgevat worden; dat niet fo feer uit den aart der tale, dan wel uit het verband van faken met het vorige en volgende, moet afgeleid worden. §§. Dit vooraf gefegd hebbende, ï. Is het genoegfaam feker: dat, door de Heidenen, vs. 3. blinde woefte Volkeren, Afgodendienaars, verftaan worden, fo als wy het woord ook in dien fin verklaard hebben. Door de Natiën, vs. 5. lbu ik verftaan het gelovig Volk des Heren, van wegens de eigenfchappen, en het werk, dat aan defelve word toegekend; foals wy nader fullen aanwyfen, als wy daar met de verklaring fullen gekomen fyn. En dan fou ik, door dë Volken, vs. 4, 5. defulke verftaen, die enen middenftand, tusfchen Heidenen, en Natiën, uitmaken. 2. Wy vinden hier. 1. Het woord D^Öi?, gnammiim, dat een Volk betekend, dat zamen woond, en in het natuuriyke, en in hetfèdelyke, aan defelve lotgevallen van. goed en kwaad, gemeenfchap heeft. 11. En dan moet men denken, volgens het verband van dit vers, met het vorige derde, en volgende vyvde, aan fulke Volken, die te voren Heidenen waren, en door de kennisfe van. Gods weg, en heil, vs. 3. overreed fyn geworden: van de valfchheid van den Afgodendienft, en van de waarheid van den Chriftelyken Godsdienft,. en daar door bewogen fyn geworden, om den dienft der Afgoden te verlaten, en den Cnriften Godsdienft, uitwendig, te omhellen;. KK 3, dien  soa Qntledsnde Verlkaring I. B. 3. *. b. i. AA. /S/8, aa. §§. dien fy eendragtig belyden, en in een en het felvde lot met malkauderen delen. bb. Defe sullen U loven. §. Het woord pn*1» jfadaah, (*) in die buiging, waarin het hier voorkomt, betekend eigenlyk belyden, Spreuk. XXVIIl: 13. En. 1. Dan iègdhet ■een perfoon, of faak, erkennen , voor fodanig als fe is, en dat met woorden en daden betonen : fo word het doorgaans genomen, voor een belyden, dat met den mond, Pf. CÏX: 30. en in het openbaar voor andere gefchied, Pf. XXXV 18. LVII: 10. 2. En dan is het tegen verloochenen overgeileid: waardoor men dat gene, van een perfoon of faak ontkend , datfe waarlyk is, en dat met woorden en daden betoond. §5. Daar uit fal volgen: 1. Dat Ehhim te belyden , in 't gemeen feggen wil: den enigen waren God, dat èerwaerdig Gpperweien, voor fodanig te erkennen, en fulks * met woorden en daden in 't openbaar voor andere te betonen. n. Dit nu tot defe Volken overgebragt: fal het aanduiden. 1. Dat defe Volken, het ligt van de lqre der faligheid over hen opgegaan fynde, den enigen waren God fouden leren kennen; van den Afgodendienft der Heidenen afftand doen; en het Evangelie der faligheid aannemen fouden. 2. Dat er onder hen verfcheidene Gemeentens fouden geftigt worden,- in welke men den waren God in 't openbaar fou belyden; Syn weg en heil, voor het enige middel ter taligheid fou houden; Hem dieswegens pryfen; en, in 't openbaar, met woorden en daden betonen, dat men Synen dienft is toegedaan. En alfo iluit het alle delen van den openbaren Godsdienft in fig, in welke men, door Pfalmgefang, gebeden, enz. eendragtig, den waren God vereerd: fo ais 'er gefegd word, Pf.L: 23. Wie belydenis offert die fal my eren. 33. Dit word nog meer vergroot: loven SULLEN U de VoLKEN altemaal. »«. De- (*) HT, in Conjugmone hliphil fiYlï"!, fignifc&t , celtbravit, imfesjfus efi.  van den LXVII Psalm vs. 4. £63 X. B. 2. *. b. ). AA. 23. «*. Defe fpreekwys, aa. Wil. 1. Geenfins feggen: dat alle volken op den aardbodem, gene uitgefondcrd, den waren God belyden fouden; dewyl fuik een tyd nimmer op aarde te verwagten is : ook verftonden wy, door de Volken, hier bedoeld, niet alle Volken der aarde, maar alleen die Volken, die tot den Chriften Godsdienft, uit het Heidendom, waren overgekomen; by welken het ligt der lere was opgegaan, en die het felve aangenomen hadden. 2. En dat word duidelyk in den grondtekil te kennen gegeven: door dien het woord alle, niet voor het woord Volken, geplaatlt is, en niet gefegd word : alle Volken /uilen U loven, gelyk vs. 3. onder alle Heidenen; maar vermits het woord alle, of altemaal, agter het woord Volken gevonden word, dat ons duidelyk aanwyld, dat het woord alle, door het woord Vol' ken bepaald word. bb. Nog moeten wy aanmerken; dat het woord, door altemaal vertaald, van dien nadruk is, dat het ene algemeenheid, en overeenftemming onder die alle, te kennen geevd: (* en dat raogelyk fal aanwyfen, die aigemene hartelykheid, en overeenftemming, die'er, onder de nieuwbekeerde uit de Heidenen, vooral in het begin van het nieuwe Testament , plaats had, die in het Evangelie fo feer geroemd word. P/B. En dan is het van veel nadruk, dat defe fpreekwyle, by vergroting herhaald word. De fprekers duiden daarmede aan hunne overgrote blydlchap, met welke hun gemoed lb feer vervuld was, daarover, dat het woord Gods iülke gelègende vrugten voortbrsgt, dat niet alleen die volken, maar ook die altemaal, in fo veel eendragtigheid, en hartelyke eens* gefindhekl, den Here dienden. BB. En de fprekers merken defe heerlyke belydenis aan als ene uitnemende vrugt, van de kennislè van Gods weg, en Syns heil, onder de Heidenen, vs. 2. So was de /femme aes Heren met kragt en heerlykheid. Pf XXIX'. 4. So /ouden volken, mder den Mesfias vallen. Pf. XLV. 6. 2. De (*) Vox Czh'D- entrn eJl CompcJiia, exadjecliyo S)d, et fiiffxeft , quod univerjitatem dejignat.  ft. s- *Ó4 Ontledende verklaring l. B. 2. «. b.». De twede vrugt, van de verligting der Heidenen, vs. 3. fou lyn, de blydfvbap der Kerke, over Gods grote daden, op de waereld Syns aardryks, vs. 5. Sig verblyden, en juichen Jullen de Natiën: om dat Gy rigten fait de Polken in rcgtmatigheid; en de Natiën defer aarde leiden fait, Selah. AA. De blydfchap der Kerke, word voorgefteld, in defe woorden: Sig verblyden, en juighensullen de Natien. NX- De perfonen worden genoemd : Natien. cix. Vooraf moeten wy aanmerken: fat Natiën, en Volken, t>*. 4,5,6. gedurig onderfcheiden worden. 1. En niemand kan met reden twyfelen, of defe twe woorden , moeten hier ene aflonderlyke betekenis hebben, die uit den aart der tale, fo veel men die kan ontdekken, en uit de eigenfchappen, die aan defelve worden toegekend, moet opgemaakt worden : Het woord oj?, gnaam, Volk, beduid ene menigte, die zamen woond, en gelyke lotgevallen heeft, vs. 4. Maar het woord, oom, Natie, betekend fuik een volk, dat van ene moeder is, dat in ene feer naauwe gemeenfchap, en lievdensvereniging, leevd. En dan is dit laatlle woord, van ene bepaalder betekeniffe, dan het eerde. Pf. II: 1. 2. Alles wel overwegende, wat hier, in verband van faken, in aanmerking komen moet, kan ik voor my niet anders fien, of defe Natten iyn, ter defer plaatfe, in onderfcheiding van de Volken, ware gelovige, inden geeft nauwe verénigd. (*) 1. Wand: aan de Natiën word de blydfchap soegekend, dat Ieker een voorregt is, dat alleen den gelovigen toekomt. Van de Volken word gefegd: dat lè de Here fal rigten, dat ons meer ene geftrenge daad, als van enen Rigter, voorhoud. Van de Natiën word ia tegendeel getuigd : dat iè de Here fal leiden, dat meer een fagte en goedertie- rene (*) Die nogtans niet. van cle Volken, als ene affonderlykc Natie, afgejeheiden, moeten begrepen worden; waar die 'piet defelve, in den UÜwendigen Godsdienft ene uitwendigegemetnfehap met malkanderen heb. ben. Soals dat, itit de.lexevan de uitwendige en inwendige Kerk, kan verklaard worden*  ven den LX VII. Ps a lm. vs, 5. 265 I. B. 3. «. b. 2. AA. XK. «». renedaad, als van enen Herder, betekend. Dit fyn woorden, die niet maar onverfchillig gebruikt worden, maar waarin wy ene wyfe fchikking ontdekken, n. En ware gelovige konnen, in hunne onderlinge gemeenfchap, (na de kragt van het grondwoord) als kinderen van ene moeder uit God, in Zion geboren, befchouwd worden, van alle andere volkeren en menfchen afgefcheiden; en in feden , Godsdien-, ften, en voorregten, onderfcheiden; hebben malkanderen liev met ene broederlyke lievde; fyn nauwe in den geeft zamen verènigd, enz. jg/3. Dan fyn, ter defer plaatfe, de Natien, het ware volk des Heren, in hunne onderlinge gemeenfchap befchouwd. Die in 't meervoud genoemd worden, om dat de ware kerk, nu over.de gantfe aarde verfpreid, en onder vele volken en Koningryken opgerigt was ; ook , om dat wy de kerk hier moeten aanmerken als door verfcheidehetyden henen, tot in de laatlle dagen uitgebreid: vermits het rigten en leiden, dat God, omtiend de volken, en Natiën, doen fal, niet in enen korren tyd kan worden verrigt, maar daartoe enige euwen fullen bedeed worden, als het voorname werk Gods, in de regering Syner kerke, uitmakende. 22- Voor dat volk is de blydfchap gefaajd, Pf. XCVII'. 11, Sy sullen sig verblyden en Juichen. <*<*. Inwendig sullen sy sig verblyden. aa. De blydschap. i. Is gelegen in die genoeglyke aandoening van het gemoed, di« ontftaat uit de geruite befitting, of volfekere verwagting, van feker heilfaam goed, door welkers befef, alle droevheid, forg en vrefe word uit den weg geruimd, e^her harte fig, met ene aangename vergenoeging verludigd. 2. Wy breiden ons nu. 1. Niet uit, in een breedvoerig vertoog van defe blydfchap: hoe die een voornaam goed is van het genade-verbond; hoe Godvrugtige regt hebben, om fig ten allen tyden te verblyden; en welke de faken fyn, in welke fy fig verblyden mogen. n. ik feg alleen maar: dat defe blydfchap hier moet worden aangemerkt, als een voornaam L L voor  $6.6 Ontledende Verklaring 1. B. 3. «. b. 2. AA. 33. aa voorregt van Gods volk. Niemand heeft daar toe meerder grond, regt en doffe, dan een gelovige: hv word daartoe vermaand, en opgewekt, Pf. XXXII: ïï. XXXVIP. 4, XCVII: 12. en elders. De gantfe redelyke Godsdienft moet den fiere met blydfchap worden toegebragt, Pf XCV: 2. XCVIII: 4. C: 2. enz. Daarom vermaand Paulus, Pbfl. IV: 4. Vetblyd u in den Here alle tyd: zoedcrom fegge ik u, verblyd u. bb. Defe blydfchap feu de kerk genieten , over Gods regtmatige gerigten, en goedertierene leidingen. Dat ons fal aanduiden. 1. Dat fig Gods Volk befig houd, in het onderfoeken, en overdenken van de wegen, en daden des Heren. 2. Dat fy de wysheid, betamelykheid, heiligheid, goedheid en trouwe Gods, in die wegen uitblinkende, fouden kennen, en met verwondering aanbidden. 3. Dat fy ene heilige goedkeuring voor, en vereniging des harte met die wegen fouden vinden. 4. Dat fy, met ene bedaarde vergenoeginge , in die wegen en handelingen Gods, fouden beruften. 5. Dat fy fig, in de gangen hunnes Gods en Konings in Syn Heihgdoms, fouden verluftigen. /3/3. Defe blydfchap fou nog hoger gaan, ook uitwendig fouden fy juichen, i. Een gejuich is gelegen in een vrolyk gefang, dat met ene fterke ftem word opgeheven, fo dat de lugt daarvan weergalmd. 2. Sulk een gejuich is tegen ene flaavfche vrefe overgefteld. 1. Die daarin befig is, betoond fig werkfaam in het vermelden van Gods \Mf. /3/S. de woordekens om dat. i. De befchouwing van dele regtraauge gerigts - oeffeningen, door den afloop der euwen heen, fou hen tor nuttige leringen en befpiegelingen opleiden : wand daarin fouden fy fo vele bewyfen van de hoogfte wysheid, regtvaerdigheid, magt, majefteit en heerlykheid ontdekken, die fig niet anders dan ten hoogften betamelyk aan hun gemoed moeften opdoen. 2. Ook fou" het ware volk des Heren, daaruit veel trooft en fterkte ontvangen : Wand alsdan fouden ly fien, in den weg van de Goddelyke regering, forgelofe, onboetvaerdige, verdorvene belyders getugtigd; bofe aanflagen van de vyanden der keike veriedcld; hunne magt gefnuikt ; geweld - dryvende Godlofen omgebragt: by tegenfteliing fouden fy ervaren, dat God, Die een vurige muur is rondom Syn Volk, in ongelegenheden hen vertrooft, onderfteund, ftaande houd, defelve hen ten goede doed medewerken, en hen uit defelve verloft: en dat fou voor hun een ftoffe fyn van innige vergenoeginge, blydfchap, vertrouwen, en toebetrouwen van hunnen weg aan den Here. Dat deed de Digter van den CXFI1I: Pf:, die in de beichouwing van fulke wegen weikfaam geweeft was, feggen, vs. 15. In de tente der regtvaerdigen is ene femme des gejuichs, en des heils: de regtehand des Heren doed kragtige daden. enz. 33. Meer goedertieren fou God met Syn gelovig volk handelen: En de Natiëndeser aarde, die suld Gy leiden Sela. au. In de woorden op haar feiven befchouwd, aa. Syn wederom de voorwer¬ pen: de Natiën deser aarde. 1. Door de Natiën verftonden wy het ware volk Gods, uit allerly volkeren geroepen, in ene uitwendige kerk-gemeenfchap met de Volken, ftraks genoemd, verkerende, dog met malkanderen nauwe in den geeft verenigd. 2. Die genoemd worden Natiën deser aarde. 'i. Der aarde ■ om dat fy niet aan een byfonder land gebonden, maar over den aardbodem fouden verfpreid fyn. n. En defer aarde, met ene byfondere bepaling, om dat fy, en fo lange fy, op delèaarde van den Here uitwonen. bb. Die sal Hy leiden, f. LL 3 Het  £47o Ontledende Verklaring I. B. 2. <*. b. a. BB. 3% «*. bb. Het grondwoord n«J, t*'*^. t. Is van een (onderlinge nadruk: het betekend enen anderen leiden, met veel forg en viyc, Pf XXIII: 3. CXLIII: 10. en wel openen onbekenden weg, 1 B: van Mof XXIV: 27. Het word dikwils gebruikt van de leidingen Gods, omtrend Syn oude volk Jfraël, in de wolk-en vuur fuil, door de woefteine, % B: van Mol'. XIII: 7. XV: 13. enz. H. Dan komt Godsvolk hier op aarde voor, als in ene woeden y, op enen onbekenden weg, in het midden van vele vyanden. De Here, de goede Heider, geevdse niet aan hun feiven over ; geenfins : Hy neemd de forg op fig, Die Syne kudde dan hier dan daar legerd. Hoogl. ï: 7. Die over haar waakt; hare wegen beftierd; gevaren afwend; met het nodige verfófgd; hare pelen verkwikt; en haar leid op het fpoor der geregtigheid, Pf. XXII 1: 3. 2. Wy vinden hier nog. L' Het byvoegièl &, die: Die lal Hy leiden: waardoor dit goedertieren geieide, alleen tot defe Nanen bepaald word. Qffchoon God aan allen weldoed, Syn volk ïsnogtans een allerbyfonderft voorwerp van Syne gunft en genadelievde. 11. Dat wederom met.Sela beiloten word. *. Wy hebben, by de verklaring van Pf XXIV: 6. breder over dat woord o-eiproken, endaarals waarfcheinelyk aangewefen, dat het, in de betekenis vm.geduriglyk, kan opgevat worden. * Nemen wy het woord ook, ter deler plaatfe, in defen fin, dan is het van enen ongemenen nadruk. Dan duid het aan : Hat de Herder Tfraëls, Die niet fluimerd nog flaapt, Syn volk, als hun Ontfermer, gedtiriglyk fal leiden, Jes. LVUI: 11. Die, door alle tyden der kerke, door alle euwen heen, in alle derfelver lotgevallen hier bedoeld, over Syn volk waakt, hen als Syn oogappel bewaard; en alle hunne faken ten befte fal bellieren. fi/3. En dat merken de Sprekers wederom aan, 'als een ftoffe van blydjehap en gejuich; waarbv dan de woordekens om dat, wederom moeten herhaald worden. En feker, er is geen groter ftof van blydichap voor's Heren Volk, dan verfekering te hebben van dit goedertieren geleide. Daarom fmeken fy, Pf CXLIII: 10. U goede Geeft geleide my tn eert. elfen land. Daaraan dragen fy fig oodmoedig 00, Pf. LXXIÏf: 24. Gy fuld my leiden door Uwen raad. Neemd hen hun goede  van den LXVII Psalm. vs. 5. z?t I B. 3. *. b.. a. BB. aa Herder onder Syne getrouwe op. figt, fy gaan dan getrooft aan Syne hand, Syn oog is op hun Syne hand beftierdfe; daardoor is hun wegrityd en derfelver uitkomften altoos gefegend. Men h&Pf^YIIIJi^-l: enz. J fte der dagendTfT" ^ « het laat- - r ;r 3* Wy ??bbente Yoren opgemerkt: dat op de bede, vs fl. God fy ons genadig, enz. de Bidders feer heerlyke gevolgen od derfelver verhormg verwagten, die. i. Betrekking fouden hebben op de Herdenen, onder welke God Syn kerk fou planten; als wfnuee de Joden die te voren kinderen des Koningryks waren weeens deverfmading van den Heiland, en de verwerping vJn her f!T geheder faligheid, fonden uitgeworperT, ^ £ 7ebar^o. vergegeven en hun land met den ban fou geflagen worden "onder, welke Heidenen God Syn kerk, van geflagt"tot Sagte' vl e euwen heen fou voortplanten: al waarom er, in al dfen'tyd alleen van de Heidenen, en niet een woord van de JodeTgelbroken word, vs. 3 - 6. a. Dog nu, in de laatfte tyde, worden b. En wel de volken h r^w^ °Pr ff HTd7denen> ™- & Loven fullen UVs. s. de volken, 0 God.' loven fullen U de volken altemaal. klaard. AA' Wy hebben defe Woorden 4- veT' verfen fien wv fat E" ^ veTS^Y^g van defe beide venen Hen wy, dat defelvde woorden, fonder enige bvvoeeinir of verandering, woordelyk herhaald worden. Dat ons fal S dmden dat er wederom, in de laatfte dagen, defelvSe fa k ia voorvallen, en dat er wederom fulke nieuwe beweSnaen onder de Heidenen, lullen gefien worden. cwegwben, onoer 22. De Sprekers, 1 t **• Stellen de faak voor • T ow-m MZ^faïT' ?G0I;fv Engten hZe-aanlSk tot Elohjm, deEerwaerdige; Djede God van Syn volk blyvd, tot  aja Ontledende Verklaring L B. 3. $. b. i. AA. 32. et*, tot de voleinding der euwen. 2. lin fy verwagten: dat de volken Hem Loven sullen. t> Door de volken verllondeu wy, in onderfcheiding van de Sprekers, vs. 2, van de Heidenen, vs. 3. en van de Naticn, vs. g. fulke volkeren, uit de i leidenen, die door de prediking van het Evangelie, overreed fyn geworden, van de waarheid van den Chriftclyken Godsdienft. h. Die sullen Uloven; eigenlyk ftaat er: die [uilen U belyden. Sy fullen de lere van het Evangelie, die onder hen verkondigd word, aannemen, en openbare Gemeentens ftigten, waarin de ware God, uitwendig door woorden , en daden, lbu beleden worden. 00. Dat word nog meer vergroot: Loven sullen U de Volken altemaal. Die Volken lullen God alle eendragtig belyden; en fo fal de gedagtenis van Gods naam, op vcrfchcidene plaatfen, geftigt worden. BB. Delè woorden worden hier wederom, tot een byfonder oogmerk.herhaald; en om dat re ontdekken, moeten wy opmerken. 1. Dat fe inkomen, tusfchen het 5, en het 7 vs. 1. In het 5. vs. waren Gods regtmatige gerigtshandelingen, en goedertierene leidingen, door den afloop van vele euwen , vermeld, en dat fou tot fyn gevolg hebben : dat de volken God loven Jouden, vs. 6. Dat verband" van faken lal ons niet duifter aanduiden: dat vele Volken der aarde, fiende die wegen en gangen Gods in Syn Heiligdom, onder de verkondiging van het Evangelie, overreed fouden worden, dat de ware God, God is, en bewogen worden, om dien waren God te belyden. 11. En dan kan en mag men, by wettige gevolgen, daaruit afleiden , dat dit 6 vs., in een ruimer betekenis, dan vs. 4. moet worden opgevat, dat er meer Volken tot de ware kerk fullen worden toegebragt, en dat de grenfen der kerke verder fullen worden Uitgebreid; Seer vele fyn daarvan de voorleggingen by de Propheten, Pf. LXVIII: 32, 33. Prinjelyke gefanten fullen kénen uit Egipten: Morenland Jdl fig haajien, Jyne banden tot God uittejlrekken. Gy Koningryken der aarde' fingt Gode; pfalmfingd den Here Sela. Pf LXXII: 17. alle Heidenen Jullen H$n welgelukjdllg roemen. Vergeleken, Jes. XI: 10, li. LX: 3. enz. 2, In het 7: vs. fpreken de Joden van ligièlven, gelyk  van den LXVIÏ Psalm. vs. 6. 273 I. B. 2. B.b. 1. BB. gelyk vs. 2. En eer dat gefchieden fou, moeften de Heidenen God loven; vs. 6. Ea terwyl de Heidenen in den lov Gods befig fyn, fwygen nog de Joden, ten bev/yfe, dat de bekering der Heidenen, vs. 6. Voor de bekering der Joden fal voorafgaan. 2. Nogtans fou ook de wederkering der Joden volgen, dat met de bekering van de volheid der Heidenen fou verknogt fyn, vs. 7, 8. AA. 't Verband van faken, in defe twe laatfte verfen, i-s my meer duifter. 1. Dat is my wel klaar, dat er ia delèlve, beide op Joden, en op Heidenen, gefien word. 1. Op Joden: om dat het defelvde Sprekers fyn, met het woordeke ons, die vs 2. de Sprekers waren, waardoor wy gelovige Joden verftonden; ook om dat fy fpreken van de aarde, waardoor niet wel anders, dan het Joodlche land, na her beloop van faken kan verftaan worden; en om dat fy God onfe God noemen, dat meer eigen is aan Joden, aan welke de Here een God, en een Vader, geworden was, uit hoofde van het Sinaitifche verbond, jes. LXIII: 16. LXW: 8 , 9. waarvan de Heidenen niets Willen, u. OpHeidenen; dat klaar is uit de laatfte woorden van vs. 8. daar geiproken word van alle einden der aarde, die, niet van Joden, maar van Heidenen, bewoond worden. 2. Dog dan is de vraag: of fy in beide defe verfen zamen verenigd voorkomen? dan of ly onderfcheiden van malkanderen moeten aangemerkt worden? Er (leekt gene fwarigheid in: dat wy de Sprekers, vs. 7. voor gelovige uit de Joden"houden ; en vs. 8. op beide Joden , en Heidenen, b-trekkelyk maken. BB. De verwagting, XK. Van de gelovige uit de Joden, word voorgefteld, vs. 7. De aarde heeft gegeven haar gewas: Segenen fal ons God, onfe God. Welke verwagting verkeerd. ««.Omtrend lichamelyke weldaden: De aarde heeft gegeven haar ge was. @8. Omtrend geefelyke weldaden: Segenen fal ons God, onfe God. aot,- Dm fyn de lichamelyke weldaden: DE aarde heeft gegeven haar gewas. i. Zommige Uitleggeren vatten de woorden op in enen oneigelyken fin: de aarde is by hen de kerk; door het gewas, dat de aarde gegeven MM heeft, vs. 7.  274 Ontledende Verklarin» I. B. 3. /3. b. 2. BB. heeft, verftaan enige Chriflua, andere de gelovigen, z. Dan.ik Rangèen reden vinden, waarom wy den eigenlyken fin, die aliyd boven den oneigenlyken fin de voorkeur hebben moet, niet mogen behouden, i. De Joden, die^. 2. Iprekende voorkwamen,, met het woordeke ons, fpreken hier. wederom van figfelven. Én dan. *. Verdaan wy door de aarde, het land Kanaan. De Chaldeuwfche Uitbreider gaat ons hierin voor, die {preekt van het land jfraëls. **. Die aarde heeft haar gewas gegeven. %. Het gewas , fyn dan de inkomden deslands: als het geboomte des velds fyne vragt geevd, en bet land jyne inkomflen geevd; en als ly feker fullen fyn in hun land: en fullen zveten, dat Ik de Here ben, als Ik de dilfelbomen hunnes joks fal hebben verbroken, en hun gerukt, uit de hand der gener , die fig van hen deden dienen. Ezech: XXXIV: 17. %%. Defe inkomden heeft het land gegeven. Wanneer de Here het wederhorig Jodendom, wegens de verwerping van den Mesfias, eti Syn Evangelie, uit het land van Ernanuel fou verdry ven, en verdroojen onder de Volken, dan fou de aarde met den ban geflagen voorden, Mal. IV: 6. Maar die ban fou worden opgeheven, wanneer de tyd fou gekomen fyn, dat dit Volk fig bekeren fal, tot den Heren hunnen God, en tot David hunnen Koning, in het laatde der dagen; dan fou de aarde wederom vrugtbaargemaakt worden: dan lalde Here Syn land verjoenen, 5 B: van Mof: XXXII: 43. Dit word in het brede door Ezechiël voorfegd, H: XXXVI: 24. Ik jdl u vit de Heidenen halen, en jdl u uit alle de landen vergaderen, en Ik fal u in urn land brengen, vs. 33, 34, 35. Alfo Jeid de Here Here: ten dage, als ik u reinigen fal, van alle uwe ongeregtigheden; dan fal Ik de feden doen bewonen, en de eenfame flaatjen j uilen bebouwd zvorden. En het verzvoefle land jdl bebouwd worden in plaats dat bet ene verzvoeftinge was, voor de ogen van een ieder, die er doorging. En fy fullen feggen: dit land, dat verzvoefl zvas, is geworden als een hov van Eden: en de eenfame,, en de verwoefte, en de verfoor de (leden jyn vafi, (en) bewoond.. So ook H: XXXVII: 25, 26. En fy fullen zuonen in het land, dat Ik Mynen knegt Jakob gegeven heb: zuaarin uwe Vaders gewoond hebben: ja daarin fullen fe wonen, fy en hunne kinde- , ren  van den LXVIÏ Psalm vs. f. .2j;< I- B. 2. 0. b. 2. BB. KK' ««. ren , IT..A. 2. «. b. 1. denen, wierd geftigt, en byfondere gemeentens, onder allerly Volken, wierden opgerigt, daar de naam van den waren God, in 't openbaar, wierd beleden. Merkwaerdig is het getuigenis van. Justlnus, in het midden van de twede euw: Dat er geen gefiagt der menfchen overig was, V fy Barbaren, of Grieken, onder welke niet gebeden, en dank/eggingen, door den name Jefus det? gekt ui(1 en, aan den Vader , en Schepper van. alle dingen, wiet den toegebragt. 2. Tot hier toe. heeft de kerk doffe, om verblvd te fyn, en te juichen; met de woorden van Pf XCVII: 1. De Here regeerd, de aarde verheuge fig. 1. De Here heeft, door alle tyden heen, fig bewefen, als een Rigter, Die de Volken, in de figtbare kerk, gerigt heeft inregtmatigheid. Wat hadden wv hier niet een ruim veld, indien wy wilden vertonen, wat lotgevallen delelve, van de tyden der Apoftelen af, ondergaan heeft? met wat verdrukkingen, en vervolgingen, fy heeft moeten worftelen; wat dwalingen er van tyd tot tyd, in defelve omftaan fyn; wat verademingen de kerk heeft genoten; in wat verval defelve dikwils gekomen is; wat verlosfingen defelve heeft ontvangen, enz. 2. Onder allen defen heeft fig de Here betoond te fyn, de goedertieren Herder, en Leidsman van Syn Volk. Waardoor fy den waren glans van heiligheid, in leer en wandel, heeft vertoond; wat tegenfpoeden fy, op velerly wyle heeft moeten ondergaan, onder welke fy is ftaande gebleven, en uit defelve verloft is geworden ; enz: Waarin fy wel dikwils heeft moeten leggen, mee den Digter, Pf. XCIII: 3, 4. Deriviren verheffen, 0 Here/ de rivieren verheffen haar bruifen: de rivieren verheffen hare aan/lotingen. (Dog) de Here in der hoogte is geweldiger, dan het bruijen van grote wa teren , dan de geweldige baren der See. Pf CXV11I: 13, 14. &y hebt my feer hard gefloten, tot vallens toe, maar de Here heeft my geholpen. De Here» myne fterkte, en pfalm: Wand Hy is my tot heil geweeft. 13. En wy verwagten nog heuchelykc tyden, in 't laatfte der dagen. a. 'Wanneer een veel groteren oogft, onder de Hei- VJ denen, fal worden ingefameld, en de gedagtenis van Gods naam over de gantfe aarde fal geftigt worden j waarvan ons Paulus lègd, Rom* U 5. 6,  vs 7, 8. EINDE. O N T- s8o Ontledende Verklaring II. A. Ti. B. a. Rom. XI: 25, 26. Dat de volheid der Heide' neti Jdl ingaan. b. En dan fal geheel Jfraël faiig worden: dat in het Joodfche land fal worden wedrrgebragt, en daarin grotelyks falgefegend worden. Waarop de naam des Fleren, over de g-.inrfe aarde, tot aan derfelver einden, fal verheerlykt worden. Saken, die bekend fyn, en die wy daarom niet verder fullen uitbreiden. B. Een Pfalm, die van veel nuttigheid is voor 's Keren Volk. 1. Door alle tyden heen, om hun, in de wegen, en gangen Gods in Syn Heiligdom , door alle tyden der kerke , beknoptelyk te onderwyfen. 2. Voor de Gelovigen. 1. Onder het O: Teftament levende, diende defe Pfalm, om hen te leren : hoe het faad Abrahams, de Vader aller gelovigen, fou worden voortgeplant, onder alle volken, tot aan de voleindinge der waereld, eu het Koningryk der genade, onder velerly lotgevallen, fou worden uitgebreid ;"om hun verlangen, naar die heuchelyke tyden, optewekken. 11. En voor de gelovigen onder het N: Teftament, om hen in de tekenen der tyden te onderwyfen; hen in de waarheid , en trouwe Gods, te beveiligen; en hen, na de gelegenheid der tyden, op hunnen weg te beftieren.  ONTLEDENDE Pag. 28r ■VE-RKLARI N G VAN DEN CHIden PSALM. i\jyne fielt fou als 'met fineer en vettiglreid verfadigd worden: en myn mond fou roemen, met vrolyk fingende lippen. So luid deheuchelyke verwagring van David, welke hy te gelyk den Here als ene gelovte voorfteld. Pf. LXIII: 6. Ik begeve my niet in ene brede verklaring van defe woorden. Ik fou anderfins moeten aanwylèn, dat defelve niet in enm eigenlyken fin konnen verftaan worden; om dat er van ene verfadiging der fiele gefproken word, waartoe geen eigenlyk /meer, of vettigheid, gelchikt is. Ik fou moeten tonen, dat in defe woorden ene duidelyke finfpeling gefchied, op de verhonds-en offer - mnaltvden van het O: T:; byfonder op de dankoffer en, in-het 3 Boek van Mofes, Hoofd/l. III. vermeld; van welke de offeraar mogr eten, en onder welke hy den Here met lovfangen moeft pryfen: enoflchoon (om redenen!) de offeraar niet eren mogt van het vette dier offerhanden; het nogtans aan den gelovigen word vergund, door het geloov te eten', van die dingen, die dcor het fmeer, en door de vettigheid, betekend wierden. Ook fou ik redenen moeten geven, waarom fmeer en vettigmid van malkanderen onderfcheiden wörden: welk onderfcheid, nusfehien! hierin gelegen is, dat (na den aart en kragt der grond. NN W  503 Ontledende Verlkarinó woorden,) door het eerfte waard, door fmeervertaald, meer ene vette en voedfame fpyfë; maar dat door het twede woord vettigheid, meer een geurige en verkwikkelyke drank betekend word. Het voorname, dat ik, met bet noemen van defe woorden, bedoéle , is , te tonen, dat het laatfte, ene noodfakelyke vrugt en gevolg is, van het eerfte: als dt fiel van een gelovige, met het goede van Gods huis, met het uitnemende van 's Heilands verdienfte, tot heiligmaking, en innige hels-verluftiging, verfadigd, volop vervuld word; dal dan ook de mond geopend word in blyde dankfeggingen tot God, en verheffinge van Syne lovwaerdige deugden, in die voortreffelyke weldaad uitblinkende : dan ontvangd men ftof en hart, om God te loven: danmaakt het koorn de jongelingen , de mojï de jongvrouwen fprekende Zach. IX: 17. De waarheid van dit gefegde fteekt nadrukkelyk door, in defen CIII. Pfalm, dienwy, ter nadere verklariug, voor ons ne» men. I. Aangaande de v oorher eidfelen, ter verklaring van dit voor» ïreffelyke fangftuk, merken wy vooraf , A. In 't gemeen, K. Op desfelvs Maker: die genoemd word, David,, die Iievelyke in Pfalmen Jfraèls. vs. 1. «. Wand offchoon de h, in het woord thS, fa iaavid, by de Hebreen, m den derden naamval gebruikt word: Om daarmede fuik een perfoon aantewyfen, aan welken fuik een Pfalm, of Lied word toegeweid. Pf LXXV: 1. of van welken fuik een Pfalm handeld. Pf LXXII: 1. 00 word nogtans dit voorfetlèl, doorgaans, in den tweden naamval, in gebeden, Hak, Hl: 1. gebehgd, om- daarmede den maker van fuik een ftuk te betekenen; gelyk fulks ook in de meefte Pialmen gefchied. B. Nogtans heeft delè Pialm dat byfondere, dat hy alleen maar Davids genoemd word, lodder dat het woord, Pfalm, öt Lied, daarby gevoegd word; foals doorgaans andersgeichied: mogelyk! om aanteduiden, dat dit opfchrivt betrekking heeft,, op dele, en op de volgende Pfalmen, tot den CVII. Pfalm ingegoten, die dan alle, ajs werken van David, moeten aangemerkt wor-  van den CIII PsAlm. i§f I. A. tf. 0. worden, die daarom ook alle, met dit loov den Hete, beginnen. 3. Die het behop van defen Pfiilfn maar mét een vlugtig öog befchouwd, fal aanftonds konnen bemerken, *. Dat defelve beheifd , ene heerlyke opwekking tot den lov van God, Wegens Syne grootmagtige deugden, en heilryke weldaden, welke de Digter roet blyde danklègginge erkend , van God genoten te hebben. 8. Op wat ty^defe Pfalm fier, a. Word niet van alle Uitleggeren op defelvde wyfe begrepen, ft Zommige feggen op Davids afgeleevdenOuderdom, vergel: i Kon. 1: Andere op fyneKeritelling uit ene fware krankheid, vs. i§\ 16. vergel. Pf LXX.ff) Nog andere brengen denlèlven op 'den tyd van de verlosfing der Joden uit Babels" gevangenis, z. Velernènen, hier bedoeld te fyn de dagen van het N: T:, maar niet alle op defelvde wv» te. t. De ene maakt denfelvcn algemeen op alle tyden, in welke ds Here Synen throon in de Hcmeltn heeft gevê/iigd, enz: vs. 19. ([) 11. De andere bepaald denlèlven nader, tot enen byfonderen tyd der kerke. \ Of tot het begin van de Evangelie- kerk; wanneer de Here Syne gerigten fou uitoeftenen ó\'er de Joden, en de Heidenen fou roepen tot Syne gemeenfchap. (§) **, Of tot het laatfte der dagen, kort voor de algemene bekering vsri cfé Jodert: wanneer alle Koningryken der aarde fullen worden Godes, en Synes Gefalvden. (**) b. Wat ons betreft: ik fie gene gewigtige redenen, die my noodlaken, om denfelven, op den een of anderen bepaalden tyd, toetepasfen. Jk da wel töe, dat de fpreekwyfen, die in defèn Pfalm voorkomen, in meerder kragt, Op de dagen van het N: T:, en de ruimere bedélinge dot genade in dien tyd, verklaard kunnen worden, en dat defelve, in den volften nadruk, op de laatfte dagen van dien kerkftaat, konnen gebragt worden. Dan (*) De Syrische Overfetting. (f) Fl: de Bruin. (§) Cremer Hervglx p: 6 van liu Merg. der Jkad: Redtnv: U A.1I: (.**) & Ol'tkEin over den Hebr, iSN 2  £84 Ontledende Verklaring I. A. 3. B. b. Dan ik heb geen overreding, dat dit het byfonder bedoelde is van defen Pfalm: er is niet ene fpreekwyfe, of fy kan wel paslèn in den mond van alle gelovigen, als fy met Gods goedertierenheid verfadigd worden; 't komt meer met de eenvoudigheid van de aanfpraak, die de Digter tot fyne hele doed. vs. i. enz. overeen, dat wy denfelveu voor een algemeen lov-en dank - lied. hoaden. B. Wy laten aan een ieder fyne vryheid, en denken voor ons . Dat defelve behelsd: Ene hartelyke dankfegging tot God, en opwekking van figfelven, en andere, tot den" lov-des Heren: uit aanmerking van Gods oneindige Goedertierenheid, aan den Spreker, in gelyke. bevinding met andere heiligen^bewefen.. 3. En dan vinden wy ene tiveledige opwekking tot den lov des Pleten.. a. Ene, die de Pfalmid tot figfelven doed, en waar~ in hy beveftigd voord, uit de bevinding van alle heiligen, vs. i - IC). a. De opwekking, die hy tot figfelven doed, vin^ den wy. vs. i - 6.. i. Die voor gefield, en herhaald voord. vs. i, 3. (*). AA. Het voorfielgefchied.. vs i. Van David, loov myn fiel den Here: en al dat binnen in myis, den naam Syner. heiligheid.. BB. En dat word nogmaals herhaald, met by voeging van de redenen, in 't algemeen befchouwd, die hem daartoe verpligteden. vs. 2. Loov myn fel den Here en gy fuld niet vergeten, alle Syne zveldaden^ 2,. En daartoe worden kragtige gronden opgegeven, vs. 3, 4, 5.. Die betrekking hadden. AA. Op den gantfen genaden faat vs. 3. Vergevende alle uive ongeregtigheid: genefende alle uwe krankheden. BB. Op (*) Wy vertalen de-woorden, fo als fe eigenlyk in-den grondtekfi liggen 3 fonder enige noodfakelyke verandering, of invulling*,  van den CIII Psalm 285 I. B. 2. as. a. 2. BB. O/i by fonder e delen van den gen aden ftaat, waardoor het genadeleven, /egf« öi/f overgebleven kwaad, meerder word bevorderd, vs. 4, KK. Tegen alle uitwendig kwaad, van buiten aankomende, vs. 4. Verlosfende van het verderv uw leven: u kronende met Goedertierenheid', en Barmhartigheden. 22. Tegen alle inwendig kzvaad, in hem nog overgebleven, vs. 5. Verladigende met het goede uzven mond: /al Hy vermeuiven als een arend vzve jeugd.. b. Daarin word hy beveftigd uit de bevinding van alle heiligen.-vs. 6-19. Waarin hy opmerkt, 1. Dat de Here groot is van Goedertierenheid aan al Syn volk, fonder dat Hy , in bittere wegen jèlvs, voor altoos Syn ongenoegen behoud, vs. 6—1 o. AA. Dat de Here groot is van Goedertierenheid, blykt.. vs. 6,7, 8- Xx« Om dat Hy hen uit het geweld'van hunne vyanden verlof, vs. 6. Doende geregtigheden de Here : en gerigten allen die onderdrukt worden. 22. Om dat Hy hen allerly heil toe- èrengd. vs. f, 8. xx. Dat uit een allerduidelykft vertoog gebleken is. vs. 7". Sullende bekend maken Syne wegen aan Mo/es: en aan dei kinderen Jfraëls Syne daden. BB. En zvat daar gebleken is,-en bygevoegd word. vs. 8. (Seide Hy:) Genadig en Barmhartig is de Here: Langmoedig en groot van Goedertierenheid. BB. Selvs fodanig, dat Hy, in bittere wegenr niet voor altoos Sy n ongenoegen behoud, vs. 9. Hy Jdl niet altyd tzviften: en niet tot m euwigheid behouden. 2. En dat Hy nog nader opmaakt, uit de bevinding, die de heilige, van defe Goedertierenheid des Heren, hebben op hunnen zveg. vs. 1 o - 19. AA. DdT^hy in 't algemeen voor field. vs. 10. Hy heeft na onje fonden niet gedaan met ons: en na onje ongeregtigbeden geen vergelding gedaan over ons.- BB. Dat nader vitgebreid, tn opgehelderd word. vs.' 11 — ify. V 3 KX-  286 Ontledende Verklaring I. B. 2. *. b. 2. BB. N*. De uitbreiding vinden wy. vs. ïi«* 15. Waarin getoond word: xx. Wat de Here gedaan beeft. vs. 11 - 14. Syne Goedertierenheid aa. Seer groot makende, vs. 1 r. Wand f hoog de Hemel is boven de aarde: ts gezueldig Syne Goedertierenheid over die genen die Hem vrefen. bb. En defelve fo vrymagtig bedelende. VS. 12, 13. §. In de vergeving van hunne Jonden, vs. 12. So verre het Oofien is van het IVeften: So verre heejt Hy van ons gedaan onfe ongeregtigbeden. <;§. In Syne vaderlyke ontfermingen, vs. 13. Gelyk fig ontfermd een vader over de kinderen: ontfermd fig de Here over die genen die Hem vrefen. BB. En dan word reden gegeven, wnamn Hy fulks gedaan heeft. vs. 14. Wand Hy kend ons maak/el: gedagtigfynde, dat zvy flof fyn. 22- Hit word nog nader met. een nadrukkelyk finbeeld opgehelderd- vs. 15 - 19. door een vertoog xx- Van s menfchen nietigheid, vs. 15, 16. daar aa. 's Menfchen leevtydbefchouwd word, in derfelver befte voortref'dykheid. vs. 15. De menjch! als gras fyn lyne dagen: als ene bloeme des velds mag hy bloeden. bb. Se heeft nogtans gene wefenlykheid. vs. 16. Wand als de wind daarover gegaan is', fo it fy niet: en fyne plaatje fal hem niet meer kennen. BB. En van de beflendigheid van 's Heren Goedertierenheid, en Geregtigheid, over de Godvrugtigen, en bun Jaad. vs. 17, 18. aa. Dat voorgefield zvord. vs. si- En de Goedertierenheid des Hep»en 'ts van euwigheid en tot in euwigheid, over ait genat die Hem vrefen: en Syne geregtigheid over kinds - kinderen. bb. En waar omtrend de voorvoer-  van den CIII. Psalm. 287 I. B. 2. *• b. 2. BB. 22. 00. bb. werpen nader bepaald voorden, vs. 18. Aan de bewarende van Syn verbond; en aan den gedenkende aan Syne bevelen, om die te doen.k "0. Dit alles word agtervolgd, met ene twede opwekking tot alle Schepfelen. vs. 19 - 22. ingefl: a. De grond daar toe word gelegd, vs. 16. De Here beeft in de Hemelen beveftigd Synen throon: en Syn Koningryk over alles beer/ebt. b. Waarop dan alle fchepfelen tot den lov van God worden opgewekt, vs. 20, 21, 22. 1. Eerft de redelyke fchepfelen. vs. 50, %i, __&A. Als de Engelen, vs 20 Loov den Here Syne Engelen, Gy kragtige helden, doende Syn woord, om te gehoorfamen de ftemme Syns woords. BB. En alle uitverkorene menfchen. vs. 21. Loov den Here alle Syne Hyerfchaien: Syne dienaren, doenüe Syn welbehagen. 2. Dan de onredelyke fchepfelen: waarop hy, met ene fpraakwending tot ftgfelven, dit Janglluk befluit. vs. 22. Loov den Here alle Syne werken, op alle plaatfen Syner heerfchappy; Loov myne fiele den Here. II. Op dele gelegde gronden, fullen wy. A. Defen Pialm verklaren, eb B. Denfelven vervolgens tot gebruik brengen. A. In de Verklaring, merken wy, op de opwekking tot den lov van God: die tweledig is. tf. De eerfte doed de Digter tot figfelven. vs. 1 - 19. 3. De twede doed hy tot alle andere fchepfelen. vs. 19 — 22. ingefl. K. De opwekking tot figfelven. vs. 1 - 19. word. cc. Voorgefteld. vs. 1-6. En daarin. 0. word 7>y beveftigd uit de bevinding van alle heiligen, vs. é — 19. «. Ia het voorftel van de opwekking, vs. 1 - 6. Sien wy defelve. a. Eerft voorgedragen, vs. 1, 2, En dan. b. De gronden opgegeven, die hem daartoe verpligteden. vs. 3-6. a. De Heilige .Digter draagd de opwekking' lot figfelven.. vs. 1,2. op defe wyfe voor, dat hy defelve. 1. Voorfield, vs i.. En dan defelve. 2. Nogmaals herhaald, vs. 2. 1- Het Voorftel gefchied op defe wvfe. vs 1. Vann'T"  &88 Ontledende verklaring II. A.'tf.«. a. I. Van David, loov myn fiel den Here en al wat binnen in my is den naam Syner heiligheid. AA. 't is ene voorname eigenfchap van den Godvrugtigen , dat fy fig, van het gedruis van de waereld afgefonderd, in ftille eenlaamheid , met de berragting van heilige dingen befig houden : daar fy dan de weldaden des Heren aandagtig overdenken ; Syne deugden, die daarin hel ben uitgeblonken , eerbiedig befchouwen : hunnen betamelyken pligt nauwkeurig onderfoeken; hunnen groten Weldoer.er , in Rille gebeden , en heilige lovfangen , de eer en de danklègging toebrengen; en hunne fieien tot den lov des Heren opwekken. Seggende met den Pfalmift. Pf. CIV: i. Loov den Here myne fiele: O Here myn God! Gy fyt feer groot, Gy fyt bekleed met majefteit en heerlykheid enz : BB. So doed hier de Digter: en daarin is fyn voorftel. Kx- Meer algemeen: Van David, loov myn jiel denHvAv,. 22. En vervolgens meer byfonder tot al de inmghedenvan fyn fiel gerigt: en al wat binnen in my is, den naam Syner heiligheid. K. Letten wy op het algemene voorftel: Van David , loov myn siel den Here. So is de voorganger David. i. Die den Here harrelyk liev had, en aan Synen dienft, met fyn gantfe hart, was overgegeven. 2. Die dit fangftuk. i. Voor lyn eigen Pfalm hield, om daarby fyn hart dikwils, in de lievde, en in den lov van God, te verwarmen. ïl Die fig nietfehaamd, fyn eigen naam, in nedrigheid, voor aan het hoofd van dit lied te Hellen, en hetfelve aan de kerk overtsgeven; om ook andere heiligen, door fyn eigen voorbeeld, optewekken. &/3. Hyfègd: Loov myn siel een 'Here. Waarin wy onderfcheiden bemerken: aa. De opwekking van fyn fiel tot fynen regten pligt: Loov myn siel. §. Syn pligt is Loven, i. Met een woord 5 haaraag, dat fegenen betekend, en dat twefins genomen word in de H: S: i. V'oor nederknielen: So wierd voor het aangefigte van Jofeph, als hy op den wagen van Fharao fit, uitgeroepen:  van den CIII Psalm. vs. ï, 28p II A. tf. *. a. i. bb. kk. 3/3. aa. §. i. pen: kniel, i Boek van Mof: XLI: 43. 2. En voor enen anderen het goede toewenfchen: fo word het dooi groeten vertaald, 2 #0». /K- 29. en fo word God gefegd te fegenen, het eerfte paar menfchen, 1 Boek van Mos: I: 28. 11. Beide defe betekenisfen fyn hier van nadruk, r. Terwyl de eerlle van nederknielen, die ceergeboaene gemoedsgeftalte uitdrukt, waarin men den hogen God, onder de indrukken van Syne verhevene Majefteit, ffiëtnedrigegebeden, en oodmoedigedankfeggingen, naderd, en Hem in diepen eerbied aanbid. 2. En de twede, van fegenen, die werkfaamheid, die daaruit moet voortfpruiten, te kennen geevd: waarin men, met ene blyde vergenoeginge over de deugdendie fo beninnelyk in God fyn, aangedaan; Syneheerlyke volmaaktheden, endeweldaden uit defelve ontvangen, hartelyk roemden verheft; met die innige fugt, om Hem met alle kragten te verheerlyken. Defe opwekking doed hy aan syne siele. i. Dus is hy. r. Overreed, dat God, dat lalig Lievde - wefen, fo waerdig is, met het gantfe hart gevreefd en gediend te worden. 2. Hy vind daartoe een hartelyke luft; en hy poogd ook daartoe fyn trage hart, met veel ernft, te ontfteken. ii. Myn fiel. 1. Hy wil felvs in dit werk de eerfte fyn, geen hand aan den weg, maar de voomaamfte voorganger onder de heiligen. 2. Myn fiel: tot fuik een groot einde gefchapen, en vernieuwd; door den Soon van Gods lievde gekogt, en verloft; aan God fo- menigmaal opgedragen ; aan Hem, door fo veel fegeningen , ten duurfte verbonden. bb. Het waerdige voorwerp van die Godvrugtige befigheid is de Here. §. Wy vinden hier, en overal in defe gantfe Pfalm , daar God genoemd word , den gedenknaam Jehovah: waarmede Hy is, de Algenoegfame, en Onafhangelyke; Die was, de euwige, en Selvftandige; en Die fyn fal, de Onveranderlyke, en getrouwe God: Die daarin is 0 0 de  a^o Ontledende Verklaring II. A. H- * a. i. BB. sfvf. 00. bb §. de God des verbonds-, het hoogfte Goed van Syn volk. Wy konnen hier wel den» ken, i. Aan den Drie-enigen God. 't h waar, de weldaden der genade, vs 3,4,5. vernield, fyn wel het eigen werk van den Soon van God, als de grote Middelaar van Syn volk, befchouwd, maar niet in onderfcheiding van God den Vader; en het gene vs. 8, 12, 13. gefegd word, fchynd wet het eigen werk van God den Vader te fyn: en daarom verftaan wy lievit den Drie-enigen God, Die de God is van het genade-verbond. 11. Dien merkt de Digter aan, als dat alleen alles waerdige Opperwefèn; Die Syn Algenoegfame, Goedertierene en Getrouwe verbonds God geworden wasj uit Wiens volheid hy fo veel genade had ontvangen; Die hem tot nieuwe fegeien van de Goddelyke trouwe verftrekten^ en hem geftadig nieuwe ftoffe tot den lov van God verfchaften. 22. In 't byfonder is fyn voorftel, tot at de innigheden van fyne fiele, gerigt: En al wat binnen in. my is, den naam syner heiligheid. mx. Dit twede lid maakt enen aartigen weerflag op het vorige eerfte lid, dat van een aangename fwier is, in de. heilige digt - konll. In 't eerfte deel was in 't gemeen gefegd: loov myn fel. Dat word hier in byfonderheden uitgebreid : loov al wat binnen in my is." In 't eerfte deel was in 't gemeen gefegd: loov myn fiel den Here. Dat word hierweder« om in 't byfonder uitgebreid: loov al wat binnen in my is den naam Syner heiligheid. @&. Wy vinden dan aa. Ene opwekking tot al deinnigheden van fyn fel: loov al wat binnen in my is. §• Hy (*) Nomen Jehovah, obfervante Fui.lf.ro , Mlscell: S: L: II., 6. Comprehendit tres temporum diferentids. Kamelz longum, fub ultima lïtera, ejï nota proeter.ili: choletn medium , ex participia benoni, \ jï nota preefentis: et prima litera j'od ejl nota futurL  van den QIII. Psalm. vs. i. 29- IT. A. K. #, a, i. BB. 53. £/S. aa. 5. My verftaat door al wat «nnen in mem is , alle de inweiidigite vermogens en werkkragten van Synen geert: het verftand, het oordeel.de wil, het geweten, ook de hartftogten niet uitgefloten. . , ' §5* I^ie alle veriieft hy gefa- melyk tot den lov van Jehovah. . . i. Hy wil den Here dan loven. 1. Met het verfland: door Syne lovwaerdige deugden, wegen en werken, gedurig te overdenken. 2. Met het oordeeldoor deleWe boven alles hoog te fchatten. 3. Met de Wit • doöt oodmoeHig met den Heren fynen God te wandelen; Syne weldaden eerbiedig te erkennen; en alle lyne kragten, in Synen beminnelyken dtenft, tot Syn eer te beftieren. 4. Met het geweten: door teder en nauwgefet voor Hem te leven; tegen d* fonden te waken; den Here in Syn regt te heiligen; en. de ware ftelenrufte in Syne gemeenfchap te foeken, 5. Met de bartflogten: door fig in verwondering, over de verborgenheden van de Goddelyke hevde, te verluftigen; de ionden te haten; den Here hartelyk liev te hebben; over fyn gebrek te treuren ; en fig met bevinge in God te verheugen. 3 , . . r , . „ n. En wanneer hy, fon¬ der enige uitfondeung, fpreekt, van al wat binnen in hem U fo is fyn voornemen regt hartelyk: hy is niet met een uitwendig lippen werk, ofte enigen fleurdienft, vergenoegd; hy wil in dat werk, met de innigfte innigheden van fyn hait, verkeren- hy wil dat doen, metaandagt, eerbied, blydfchap, yver en ftandvaftigheid. . bb. Het voorwerp van defe fyne weikiaambeid, is de naam Syner heiligheid. c TT §• He Digter fpreekt van den naam Syner Heiugheed. 1. Gods Heiligheid, .„ ^ , „ Is die deugd van de wille Gods, waardoor Hy, figfelven op de volkomenfte wyfe kennende, fig ook noodliske-lyk, op de volmaakfte wyfe bemind; en alies doed, dar tot verheerlyking van alle Syne deugden is m.gerigt. koanende mets goedkeuren, dat Syne deugden in 't min00 2 Ite  Ontledende Verklaring II. A. a. ». a. i. BB. 56I BB. bb. §. i. -. fte fou konnen verloochenen. Hab. h 13. Enlois Gods heiligheid niet anders, dan Syne lievde tot alle Syne Volmaaktheden. = . Defe Heiligheid van God, anderfins fo verfchrikkelyk voor een fondaar, is feer aangenaam voor een gelovige: door dien aan Syne wrekende geregtigheid, door den Soon Syner lievde genoeggedaan, nu alle Syne deugden ten goede van Syn volk iyn ingèrigt; waardoorfygeheiligd , en tot voorwerpen van Gods euwige lievde gemaakt worden ; en waardoor de Heiligheid van God hen word, tot e» ne ftoffe van vertrouwen, van blydlchap en dankfégging. n. Aan delè deugd word een naam toegekend. -. Gods naam, *. Betekend. 1. In enen gemenen fin, dat alles, wat van God kennelyk is; al wat God van fig geopenbaard heeft: gelyk een menfch by fyn naam gekend word, Pf XX: 2. LIP: 3. enz. 2. Maar byfonder word ook door Gods naam verftaan , die roem, welke God door openbaring van Syne deugden, verkrygt. Dan worden een en andere faken gefegd, Gode tot een naam te fyn. Jes: LP~ 13. En God word in defen opfigte gefegd, Sig feiven enen naam te maken. Dan: IX: 15. r • r- j • r 1 , , , **' defe twe faken iyn in God met wefenlyk onderfcheiden; vermits alles, wat van God kennelyk is, ouk Syn eer en roem is: 't en ware, dat het laatfte, meer als een gevolg van het eerfte, wierd aangemerkt. —. Dan is le naam vant Gods heiligheid de openbaring van Syne Heiligheid, waardoor Hy fig, in alle Syne werken, als een heilig God bekend maakt,- en daarin Synen roem fteld, dat Hy heilig is, en , als fodanig, van Syne redelyke Schepfelen word gekend, en beleden. §§. Dien naam van Gods Heiligheid te loven, wil dan feggen : die Heiligheid, welke God, 111 alle Syne werken buiten fig openbaard, waarom Hy alle dingen doed, en waarin Hy alle Syne deugden verheerlykt, Ezecb  van den C111. P s a l m. vs. 2. 293 II. A. N. «. a. 1. BB. 32. £ van geregtigheid.. *' dus va" uvve on- Het woord, in den grondtekft ftamd af van een wnm>i **S. E'*ï S»aaveon, ken van den regten reKel te kennS 1 a °°r?> dat een af™y grondwoord aan, fu&«&^?: ea dus duid- t. Oü* nen regten rege, Ea i^^^^^^t van , JlJeen, door het nalaten van de veSeï C" dat met ^•^^i^^ r°rrd ég£ " regtigheid myner Jonden. 5* ^ v^gaavd de onge- %ter, met hergebruiken van dit woord, **" Dan gCevd de f. Tc  £ eft cempoftta, ex nomine ]*y, et affixo Syro-Cbaldaico "O, quod agghiimtur per 'tterU  van den Cl II Psalm vs. 3. 207 tl. A. x. *. b. i. AA. ^w. *<*. aa. '$. t -. **.... ff- gedagten, Woorden en werken", alle de dagen iynes levens bedreven. - Die word genoemd uwe ongeregtigheid. De Digter had vs. 1, 2. tot fyne iiele gefproken, als tot enen anderen, by perfoons verbeelding, figfelven nogtans in het oog hebbende; en daarin gaat hy hier, en vervolgens, voort: dus is uwe ongeregtigheid, hier fyns felvs ongeregtigheid. Die hydan nier bedekt, maar nedrig voor den Here beleid , als een kwaad, door eigen misdaadbedreven, en daardoor Gods regtvaerdige toorn over fig gebragt. 11. Defe noemd hy, in derfelver uitgebreidheid : alle uwe ongeregtigheid. Dat betrekking heeft. 1. Op de ongeregtigheid: die feer groot was, in derfelver gewigt; feer menigvuldig, in derfelver getal; feer verfcheiden in derlèlver foort. 2. En op de vergeving van die ongeregtigheid: die alle, hoe menigvuldig ook, en groot! waren goediglyk, tot de minlte toe, vergeven, fonder dat er enige fchuld was blyven openfban, waardoor de Here nog fou konnen toornen. §§. De Here had hem defelve genadig vergeven. 1. Het woord n^D, [nalach, word in Go Is woord alleen van God gebruikt. 1. En betekend dus , in fyn aart, een vergeven , dat feer vrymaqtig , genadig , en te gelyk , na het hoogfte regt , gefchied. 4. Het fluit ook wel de gevolgen van de vergeving in , en dan Word het voor een gunftig /paren, en verfchonen gebefigd: als Klaagl. III: 42. daar, in enen ontkennenden fin, van God gefegd word: Gy hebt niet ge/paard. n. Die grote weldaad had de Digter ontvangen: hem was vergeven. -. God de Vader had fyne gantfe ongeregtigheid: na Syne hoogfte Vrymagtl fonder aanneminge des perfoons; feer genadig! fonder enige waerdigheid, of verdiende; en te gelyk, naar het ftiptfte regt! om de volmaakte genoegdoening van i>yn Soon, door het geloov aangegrepen, uitgedelgd. So dat, aan de fyde van God de Vader, PP geen  agfr 'Ontledende Verklaring H. A. K. «. b. i. AA. et*, aa. §§. n. -. geen gedagten is van fonden meer overig bleev ; waardoor hy , met de woorden van Hiskias, kon feggen: Gy hebt alle myne fonden agter Uwen rug geworpen. Jes. XXXVIUi ij. ~. Cod de Vader had hem nu ook als Syn kind, in Syne vaderlyke lievde, belcherming en opfigt aangenomen, Die hem verfchoonde, gelyk een man fynen fion verfchoond, die hem diend; met wien de Here het goede had voorgenomen, en by wien Hy euwig fou weldoen. Defen nadruk moeften wy hier niet voorby fien, om dat het woord in fuik ene buiging (*) in den grondtekft ftaat, dat het ene aanhoudende daad te kennen geevd, die onafgebroken voortgefet word: alle uwe ongeregtigheid vergevende; uwe dagelykfche ftruikelin» gen verfchouende, en ten beften nemende. bb.. Dit vergeven van de ongereg* tlgheid, is de eerfte weldaad der genade, waardoor de weg geopend word, langs welken de Here alle de volgende, uit vrye genade, op eneHem betamelyke wyfe, fchenkt: wand indien wy vyanden fynde, met God verfoend fyn, door den dood Syns Soons;. veel meer fullen wy, verfoend Jynde, behouden voorden, door Syn leven.. Rom. V: 10. /2/3. Dat daarom ook met ene twede weldaad van heiligmaking agtervolgd word: Genesende alle uwe krankheden. aa, In; de woorden op haar. feiven, §, Word gefproken i. Van uwe krankheden. —> De ftaat, in welke de ontfermende Vader dit Syn Kind gevonden had, was een. ftaat van krankheid. *. Krankheid is fuik ene ongefteldheid van het lichaam, waardoor de levensbeweging in wanorde geraakt, de vogten bederven, de menich fyne.: fcho- In participio prafer.ti: Omdonanj*.  van den CIII. Psalm. tv. 3. 209 IT. a. tf. «. b. 1. aa. kk. @/3. aa. §. l -. * fchone gedaante verliefd, lyne kragten verminderen, tot fyn werk onbekwaam word, en allengskens na den dood beid. **. So is dan ook defelve f. Een gepad-finbeeld van de aangeborene verdorvenheid, waardoor de menfch, wegens het misfen van Gods beeld, een regte Enosch, een dood kranke geworden is: welke krankheid tot al de vermogens is doorgedrongen, en defelve in ene woede wanorde gebragt heeft, waardoor hy van alle ware zieraad geheel ontbloot, kragteloos ten goede, affchuwelyk in de ogen van God, en Syne heiligen, geworden is, en waardoor hy lig allengskens na fynen dood neigd. ff. Die word met een woord in het meervoud, krankheden, uitgedrukt, om dat die bofe gefteldheid feer menigvuldige en verfchillende eigenfchappen en gewrogten heeft: hier is ene blindhdd van onwetenheid; ene doovheid van verharding; ene melaatsheid van onreinigheid; ene heftige koorts van ongeregelde drivten; ene-kanker van dwaling; ene ivaterfugt yan gierigheid ; ene tering van verkwisfting; enz; r. Nader bepaald, iyn het uwe krankheden. In welke gy, op het bedde van lorgeloosheid nederlaagd; door eigen fchuld over u gebragt. 11. In derfelver uitgebreidheid noemd hyfe alle krankheden: hoe boos, hoe menigvuldig., hoe verlcheiden, hoe verouderd, hoe ongeneedyk. §§. Wat ene uitnemende weldaad derhalven, datfe de Here gekeesd ? . 1. God de Here is de alleen bekwame, en volop goederticrene heelmeeder van Syn volk, Die tot jfraël fegd, 2 Boek van Mof: XV: 26. Ik ben de Here uive heelmeefter. God de Vader geevd Synen Soon, tot enen algenoegfimen Ileelmeefler. Matt. IX: 12. en Synen Geed, als een balfem in Gilead. Jer, VIII: 20. Ji. Die geneefd de fiel; PP 3 wan-  m 4. 3°^ Ontledende Verklaring IL. A. ^f. u, b. i. AA. xp. 00. aa. §§; n. wanneer Hy bydewe» dergeboorte, de heerfchappy derfomien verbreekt, de kwade ge» fteldheid uit het harte wegneemd, en kragten inftort, om fedelyk goed te konnen werken; waardoor de fondaar een nieuw leven ontvangd, de ftappe handen verper kt, de ft rinkelende knieh vaftgefield worden, Jes. XXXV:. 3. hy op fyne benen fiaat, Ezech. XXXVII: 10 en bekwaam gemaakt word, om in Gods injettingen te wandelen, Syne regten te bewaren, en die te doen, Ezech. XXXVI:. 2,7. dan worden de blinde fiende, de dove horende enz. bb. Defe weldaad der heiligmaking word met de fpreekwyfe, van ene gene fing uit krankheden, voorgefteld: om aanteduiden dat de Here Syn volk fodanig heiligd, dat fy nimmer, in defen leven, volkomen gefond wotden; neen, er blyven nog ten allen tyden kwade gefteldheden in Syn volk overig, aan welke defe grote en goede Heelmeefter nog gedurig de hand moet houden: hunne gantlè heiligmaking is nog een gedurig genefën van overgeblevene krankheden. Dat hier te meer moet worden opgemerkt, om dat het woord in die buiging ftaat, dat het ene aanhoudende werkfaamheid te kennen geevd. 22- En defe genefing is een gevolg van de vergeving: word door de genadige regtvaerdiging de fchuld der fonden weggenomen , door de neiligmaking word ook allengskens, en by trappen, deImette, door de fonden veroorfaaktj uitgefuiverd. 1 Kor. VI: 1 i. BB. Den fuiken word de Here tot een vurige muur, en tot ene heerlykheid: Zach. II: 5. Dat word te ken* nen gegeven met de volgende woorden, waarin fulke weldaden worden vermeld, die haar opfigt hebben, op de byfonder e delen,. of op het welwelen,- van den genaden ftaat, waardoor het genadeleven, tegen alle overgebleven kzvaad, meerder word bevorderd, vs. 4, 5.. Eh wel. xx. Tegen alle uitwendig kwaad, van buiten aankomende vs. 4, 00. En tegen alle inzvendig kwaad, in hun nog overgebleven, vs. 5. xx. Tegen alle uitzvendig kwaad, word het genad&kven onderhouden en bevorderd., vs. 4. Verlos-  van den Cl II Psalmw. 4. 301 H. A. tf. «. b. 1. BB. Ky. x*. Jende van het verderv uw leven: U kronende met Goedertierenheid, en Barmhartigheden, aa. Onderbinden: verlosfendevan het verderv uw leven. bb. Bevorderdu kronende met goedertierenheid, en barmhartigheden. ,. . , aa' HQt word tegen alle uitwen- (lig kwaad ftaande gehouden: Verlossende van het verderv uw leven. %. Tn de woorden, felvs, 1. Word geforoken van uw leven. -..Leven. . *• Segd. i. In 't gemeen, ene werfaamheid uit een inwendig grondbeginfel 2 Dat in den menfch, als een redelyk fchepfel, uit fiel en lichaam beftaande, kan onderfcheiden worden. 1. In een natuurlyk leven; dat gelegen is, in de weikfaamheid van de fiel, en in de beweging van het lichaam: ir. En in een J'edelyk leven; dat beflaat in de regte werkfaamheid van fiel en lichaam; *. Wanneer derfelver vermogens, uit het begin fel van ware lievde tot God, naar het voorfchrivt van Syne heilige wet, tot eer van Synen naam beftierd worden. **. Dat leven is derhalven gelegen in de betragting van heilige daden, die uit de befitting van Gods beeld voortvloejen. By voorbeeld: dan leevd het verftand regt. wanneer men God op de regte wyfe kend; dan leevd de zvtlrtgi, wanneer men God op de regte wyfe bemind; dan leevd het geweten regt, als men, uit de regte kennisfe van God met het verftand, en uit de ware lievde tot God met de wil, in God het hoogfte Goed beruft, en fig in Hem verluftigd.. W7elk beeld van God de regtgelchapene menfch, na fyne vatbaarheid, volkomen bekt; oat hy, en alle menfchen in hem, door de fonden verloren hebben; dat in Gods uitverkorene, by de wedergeboorte, aanyangelyk word herfteld; dat in hun, door de heiligmaking verder word voortgefet; en dat, ih de heerlykmaking, volkomen lal voltoojd worden, ** Hier ter olaatie word het natuurlyke leven onderfteld, maar het fedelyke leven regelregt oedoeld: dat, by de wedergeboorte, door den Geeft des levens, m lyn bmnenfte was voortgebragt; uit welk beginfel BP a . hy  3c2 Ontledende Verklaring' II. A. x, b. ï. BB. XK- »*. aa. §. i. -. **. hy, in de regte ken* nisfe, lievde en genietinge van God, tot Syn eer, geftadig werk* faam was; waarin hy de pegihfejen van het euwige leven genoot; en waarop een volkomen falig leven, in Gods onmiddelyke gemeenfchap, in onverdervelykheid, fou volgen. ~. Ditnoemd hy, nader bepaald, Uw leven, als met een vingerwys op figfelven: Uw leven, O myn fiel! in het welke gy u, met fo veel genoegen werkfaam bevind; dat het leven van uw leven uitmaakt. u. Dat leven is de Here ver- l0ss.ende van het verderv. -. Wy horen hier gewagen van een verderv. *. Met een woord nn&N fibacbat,, in den grond-tekft, dat van een wortelwoord rnü* ■> fchaachat, word afgeleid, dat verderven betekend: waardoor ene laak geheel tot den ondergang gebragt word, 1 Beek van Mos: XIII: 10. of ten minden, uit enen beteren, in enen flegteren ftaat gefteld word, Rutb. IV: 6. En dan word ons woord genomen, van fuik een verderv, waardoor een faak geheel tot den ondergang gebragt word, Pf. LV- 24. Of in enigen opfigten belchadigdWord,. Pf XVI: 10. **. Dit betrekkelyk gemaakt tot het fedelyke leven van onfen Digter, fouden wy door bet verderv moeten verftaan. 1. Of ene gantfelyke verwoefting, en verftoring, van het beeld van God in de liel: waardoor het beginfel van fedelyk leven geheel wierd uitgeroejd; de fiel van de regte kennis, van de ware lievde Gods ontbloot, van Syne lklige gemeenfchap wierd afgefcheiden; in gevaar, om met fiel en lichaam, in de helle, verdorven te worden. 2. Of een verderv van de regte werkfaamheid der fiele, uit de befittinge van Gods beeld voortvloejende: waardoor de anderfins heilige daden, van hare juifte regtheid, en zieraad, afwyken. By voorbeeld: wanneer het anderhns verligt verftand, in fyne befchouwinge bepaald word, tot dingen, die nietig, die fondig lyn; wanneer de anderfins heilige wil, afgetrokken word, van alle Godeweibehaaglyke baraacingen, en gedreven word, tot het bedryven van fondige da-  van den Clll Psalm, vs. 4. 303- ïï. A. *. b. 1. BB. nk. xx. aa. §. 11. **. daden, die de wet van God verbied; en het geweten, daardoor, in vervreemding van God, m oaruft, gebragt word. enz: Het eerlle kan in een waar kind van God geen plaats hebben, als ftrydig tegen de volharuinge der heiligen: maar het laatfte wel. , TT Daar van verlost nem de Here , > * Wy vinden hier net woord ^ * ( gaaal, waarvan het bekende woord Goêl, of Loskr, afkomftigis: dat, in de wet van Moles, dikwils gebruikt word, om daarmede het werk van deLos/èrs, onder de bediening van de wet te betekenen; die verbonden waren, aan hunne naafte bloedvrienden, enige weldaden te bewyfen: voornamelyk, hunnen dood te wreken,- hen in de vryheid te ftellen; en hun ervdeel intelosièn. 3 Boek van Mo/. XXV: 4 Boek van üloj: XAAV. ,, **. En dan hebben wy een ruim veld voor onfe overdenkingen, waarin wy nogtansmaar fakelyk fullen voortgaan.. .... , f. De Sone Gods Komt hier dan voor, als de grote Verlos/er van Syn Volk: Die als fodanig, reeds van Job wierd verwagt, Job XIX: 25. Die als de Verlos/er wierd beloovd, Jes. LIX: 20. En Wiens w»rk als Los/er, de Apoftel Paulus duidelyk befchryvd , Hebr JU 14> 15- r . , . tt- En wanneer Die gefegd word: het leven van Syn Volk van het verderv teverlosjèn:. .. So fyn dan Hier geeftelyke vyanden : voornamelyk de Duivel, die menfchen moordenaar van den beginne, en fyne werktuigen, Godlofe menfehen : die het lèdelyke genade-leven geheel, in het hart van de gelovigen, pogen uitteblusfchen, en hen te verderven. Of fulks niet vermogende, dat in derfelver heilige werkfaamheid, als vyanden van Gods eer, te verlwakken; en, in deiielver genoeglyke betragting, als vyanden van de ialigheid van Gods volk, teftoren.. «. E«i  304 Ontledende Verklaring II. A. tf. <* b. i. BB. nn. «*. aa. §. n. =. **. jf.... EndantwInft de Here 'Meslias dat leven. i. Wanneer Hy. i. Als de bloedvriend van de gelovigen, Die de ware menfchelyke natuur fou aannemen in de volheid des tyds, en fo hun broeder worden na den vleefche: ïi. Ook Syn bloed lou Hotten voor Syn Volk, om hen daardoor vry te kopen, als door een volmaakt losgeld, i Cor. VI: 20. in. Waardoor Hy dan ook het regt van den Vader fou verwerven, om. *. Den fterkgewapenden met alle fyne werktuigen te binden, en hen in datftlvde verderv te ftorten, dat fy den uitverkorenen Gods hadden toegedagt. **. En, door de terug werkende kragt van Syne bloedige verdienlTen, dat fedelyk genade-leven, in de fiel voortgebragt, te onderhouden : en in derfelver regte werkfaamheid geftadig wederom optewekken; door het vernieuwen van geeftelyk ligt, lievde, luft, en levenskragt, waardoor Syn Volk wederom uit de gebreken word opgerigt; om heilige daden, in derlèlver juifte regtheideen zieraad, te konnen verrigten. Die fegd: Ik geve hen bet euwige leven: en fy fullen niet verloren gaan in der euwigheid, en niemand fal defelve uit Myne band rukken. Joh. X: 28. 2. Eu dat word in fuik ene buiging voorgefteld, dat het ene aanhoudende werking te kennen geevd . verlosfende. Doordien gelovige elk ogenblik in gevaar fyn, om afgetrokken te worden, en ten verderve te gaan, indien fy niet gedurig, door ene magtige harid wierden ftaande gehouden; en doordien fy ook dagelyks in velen ftruikelen, waaruit fy telkens wederom moeten worden op- §§. Nog moeten wy opmerken: dat de woorden inden grondtekft, dooi de ontleedtekenen feer nauwe aan malkanderen verbonden worden; omaanteduiden, dat gelovige, ogenblikkelyk, door een nauwkeurig oog bewaakt, en door een ibrgvuldige hand ftaande gehouden, en opgerigt worden; en dan het meefte, wanneer het gevaar van verderv het allergrootfte is. Zach.LI: 8. Luk. XXII: 31, 32. bb. Dat g-nade-leven word ook tegen alle uitwendig kwaad bevorderd: U kronende met goedertierenheid en barmhartigheden. Het werk, dat de Here verrigt, word uitgedrukt. ' L Met  van den CM. Pi'alm,vs. 4. 3c# II. A. N. *. b.:. BB. KK. «*. bb. $. 1. Met de fpreekwyfe van kronen. j , . „ Het woord *"t2t», gnaatar, geevd, m fyne eerde betekenis, te kennen, omgeven omztngeten. 1. Sara. XX///.- i& Van daar word het over die met defe feer gelykluiK 11'temJ?et ë^gunfhgheid, als metene ronaasje., datis: Gy omringd htm. de overfetting van kronen behouden, daar ik nieu' teg^hebbe? ■5 S ^«fJ^m-^oneigenlyken fin opvatten, (in welken, het feer dikwils voorkomt,) voor een verheerlyken, een zieraad enluifter byfetten; gelyk ene kroon voor het uitnemende zferaad gehouden word. De Koningen onder de Oofterlingen, wanneer fy enen anderen de hoogfte ere wilden aandoen , plagtea fy hem de komnglyke kroon op het hoofd te fetten: fb als men eesd van Vallhi EJL II: I?. en van Moroechai Eft. yjjj ™ f WrvYYn lS V3tl den MesRiS gebruikt Pf. VUL 6. XXI: % a & j l8'r & WOrd " van ë^roonde feneu geiproKen Aacb lK: 16. fo is ent kloeke huisvrouw de krone van haar Dan.  van den CIII Psalm. er. 4. , , II. A. *. *. b. ï. BB. K,y. ««. bb, $. 1.::. **. -jf,... Dan fal het aanduiden: j _ _ „ AAA. Dat de Here Syn arm Volk , op ene ongeloovlykewyfe, verheerlykL 1. Hy is hen. 1, Selvs tot ene krone. Jes. XXVIU: 5 Die hen verzterd: met Syn beeld legd Hy ook Syne heerlykheid op bun: daardoor fyn fy heerlyke, in welke de Here Synen lufl heeft: Pf XVI: 3. daardoor worden fy felvs van God gedgt, Pf CXLIV: 3. ja groot gedgt, Job VII: 17. fy worden van God geëerd, 1 Sam. II: 30. 11. En om dat fy koflelyk fyn in Syne ogen, daarom fyn fy ook verheerlykt voor andere, Jes. XLIII: 4. fy worden bekend, als een faad, dat de Here gejegend heeft, Jes. LXI: 9. waardoor fy dan ook geëerd worden van de heilige Engelen, Hebr. I; 14. van hunne gelovige medebroederen, Pf. XV: 4. felvs van de Godlofen: die fig geveinsdelyk moeten onderwerpen, Pf. LXXXI: 16. tn bekennen, dat God met ben is. 1 Kor. XIV: 25. al is 't, dat de Duivelen van fpyt berften. a. Wy vinden dit woord wederom in den delenden tyd voorgefteld: kronende: omdat het ene weldaad is, die gedurig moet onderhouden worden; en die ook de Here; by gedurigen voort- fang wil fchenken; Die, met de genade, de ere verbind. Pf. .XXXIV: 11. . , , . BBB. Defe oneigenlykc opvatting van verheerlyken, kan ook, uit de eerfte van omgeven, worden afgeleid: wand, daar de Hete tot den menfch naderd, daar komt Hy ook met Syn goed, waardoor hy verheerlykt word: en hoe veel te nadrukkelyker hem de Here met fegeningen omringd, hoe veel te kragtiger de Here van Syne heerlykheid op hem legd, waarvan dan ook de luifter voor anderen affchitterd. ir. Daarom is 't een kronen MET. GOEDERTIERENHEID, EN BARMHARTIGHEDEN. -. Onder alle de gedagten, die men, aangaande het onderfcheid tusfchen defe twe woorden , fou konnen maken , behaagd defe het meefte: dat men. 1. Het eerde woord p,-, chefed, in ene meer algemenere betekenis opvatte, vpor lichamelyke weldaden, en fegenin- QQ 2 gen  3°8 Ontledende Verklaring I. A. x. «. b. i BB. x». M. bb.%. ii. -.gen, foalshetdikwih: n ^gaanybrmkt word ^ £ I2. -W™^,;^! 12,14. P f XXXIII: 5. CX/Z.- 64. enz. 4. Maar het twede Z°°r 22' W' in,e?en veel krag»geren en nadrukkelykeren fm verfta, voor genade-weldaden, welke God de lln' Ywh?fcr,! T Syn volk' als Synekindeien, be- J f - v/ /}/ WCl gebm,kt Va" de "Wanden, 2 Wiw» Mof XUII: 30. en genomen, voor de werking, van ene allerkragtigrte lievde, waardoor de ingewanden beroerd worden gelyk die, van ene moeder omtrend baar fuigelmg, Jes: XLIX: c^a c \7 ti r En dan word de Here ge¬ fegd, Syn Volk te kronen. ö *• Met goedertieren- HEID. f. Wanneer Hy .. 't Zelve omringd, r l r , AAA. Met licha¬ melyke fegeningen, waardoor fy verheerlykt worden, voor het aangefigte van hunne heils-vyanden. dat fy. 1 Het vette van de aarde, in enen groten SScT en met veel voorfpoed, genieten: dat hunne folders vervuld fyn met allerly voorraad, hunne tafels verzierd fyn met verkwikkelvfce fpyien, hunne perskuipen vlieten van mort, en van olie. 2 Geenfins: daarin hebben de Godlofen, veeltyds, een voorregt] boven de Godvrugtigen : die hebben hun deel in dit leven. Pf XVII: 14. daar defe dikwils gebrek hebben, aan nodig onderhoud, felvs traneubrood moeten eten. Pf LXXX: 6. Seerduidelyk word ons fulks geleerd Pf. LXXIII. en in de gelykenis vmdenrykenman,enLafarus} Luk. XVI: i9. enz danbewyfd deHere, in fulke wegen van druk en teg^fooeT het meerte Syne goedertierenheid; gelvk die ook, in linke wegen, het allermeeft kan betoond worden. 1. Of wanneer de Here hunne verdrukkers feheld, en Syn volk verlort. Pf. LXXXI17. 2. Of wanneer Hy. tl Hen, in een weg van tegenhedem flaar>-  van den CIÏI. Psalm. vs. 4. 309 JI. A. K. *. b. 1. BB. KK. ««. bb. §.=.*. f... AAA. 1 222. ftaande houd, dat fy niet befwyken; het kwade voor hen dragelyk maakt; vele inmengfelen van goedheid fchenkt; hen een vergenoegd harte geevd, en luft, om den Here met gemoedigdheid te volgen, n. Vooral, wanneer fy die tegenheden als vaderlyke kafteidingen mogen aanmerken; en het goede, dat fy nog mogen genieten, met een geheiligd regt in den Middelaar gebruiken mogen; dat als onderpanden van de Goddelyke lievde mogen befchouwen; en daarin finaken mogen , dat de Here goedertieren is. Daarin is bes zveinige, dat de regtvaerdige heeft, beter, dan den overvloed van vele Godlofen. Pf '. XXXVII: 16. BBB. Daar door is 't, dat fy wel eens juichen mogen in de verdrukkingen. Jak. I: 2. Daar door word de kragt van de Goddelyke genade openbaar gemaakt, tot belchaminge van hunne vyanden. ... Dat noemd de Digter ene goedertierenheid: om dat fy die voorregten, uit goedheids overvloed, fonder enige van hunne verdienften, ontvangen; om dat hen die weg 1b goed, fo aangenaam en verkwikkelyk is; en daar door de grootfte fmert uit de ftnert word weggenomen. ff. Delè goedertieren- beid word in het enkelvoud voorgefteld: niet, als of de Here maar enen fegen heeft, neen, ook de tydelyke weldaden, fyn leer menigvuidig, en verfcheiden; die elk ogenblik, aan de ah lerbehoevtigfte, gefchonken worden ; en op ligfelven groot, vooral, wanneer fe op die wyfe, als wy defelve verklaard hebben, befchouwd worden: maar om datfe, in vergelyking met de barmhartigheden , ftraks te noemen, van minder waerde fyn , alleen maar voor het lichaam, als het mindere deel, en maar voor enen tyd. **. Voornamelyk kroond hen de Here met barmhartigheden. f. Dan, wanneer Hy hen omringd met geeftelyke weldaden, waarvan fy de kragt open* baarmaken, voor het aangefigte van hunne vyanden. QQ 3 Cac  Ontledende verklaring II. a. k. «. b. i. BB. m. ««. bb. §. =. *♦. Dat gefchied: wanneer de Here Syn Volk uit inwendige verfoekingen, aanveg. tiugen en verdrukkingen verloft, waardoor fy dan vrolyke lovfangen van bevrydinge mogen fingen: Banden des doods hadaen my omvangen, angflen der belle hadden my getroffen : ik vond benauwdheid, en droevenis. Maar ik riep den naam des Heren aan: Och Here! bevryd tmne fiele. En dan tot flot feggen: Onfe God is ontfermende. PJ. CXVI: 3, 4, 5. ... Voornamelyk, wanneer fy. 1. Na Gods grote barmhartigheid wedergeboren, 3 Pet. h 3. en üi het Goddelyke geflagte overgebragt; ook als Syne kinderen gelievd, en met vaderlyke ontfermingen, op hunnen gantfen weg, omringd worden, en daarvan menigvuldige bewyfen in alle ongelegenheden ondervinden. 2. Maar om dat hier ook fchynd gefien te worden op ene heerlykheid, die van hen afdraald: fo komen fy ook voor als fulke, die inwendig verheerlykt Pf. XLV: 14. i. De ware deugd, die uit de befitting van Gods beeld voortvloejd, ook uitwending, in enen Godfiligen wandel, vertonen, en daarin veranderd worden van heerlykheid tot heerlykheid. 2 Kor. III: 18. 11. En, door de hope der. heerlykheid gefferkt, al het aardiche gering agten; in verdrukkingen lig kloekmoedig vertonen; in den dryd lig vordelyk gedragen ; de beroving van hunne goederen met blyfchap aan. fubouwen; en, door enen van al het aardfche gefpeenden hemelfchgcfinden wandel, vertonen, dat fy een beter en blyvend goed in de hemelen hebben. Hebr. X: 34. ff. Die worden , met den naam van barmhartigheden uitgedrukt. 1. 't Is geen vrugt van hun eigen akker: neen, fy lyn en blyven in figfelven elendige, die in het genot van defe fegeningen moeten uitroepen: O Here! wat is de menfch, dat gy hem kend? het kind des menfchen, dat Gy 't agt? Pf. CXLlV: 3. 2. Het fyn genade weldaden, die uit innige ontverminge over hen voortvloeien; waarm de Here medelyden met hun oeffend, Die in alle hunne benauwdheden mede benauwd is; waarin de Here fegd: Is niet Ephraim My een die/ baar Soon ? is hy My niet een troetelkind? wand fmas, dat Ik tegen hem gefproken btb, denk Ik  van den CI1I Psalm vs. 4» 311 TT. A. «. b. 1. BB. tftf. *«. bb. §. 1. z. **. ff. nogernftigaan bem: daarom rammeid Myn ingewand over hem; Ik fal My fekerlyk ontfermen : fpreekt de Here Jer. XXXI: 20. 11. Die worden barmhartigheden, in "t meervoud genoemd: niet alleen, om derfelver ovextrtfFelykheid, boven de vorige, te kennen te geven; maar ook, om dat hier een zamenloopis van genadeweldaden, die vele fyn, en verfcheiden , na de veifcheidene elendigheden van Gods Volkgerigt, waaruit fy, van tyd tot tyd, verlod worden, tot de volkomene verlosfinge toe. §§. Met nadruk is 't een kronen met goedertierenheid, en barmbartig 'tjeden: fy hebben in fig feiven, geen zieraad, nog heerlykheid; fy fyn gants walgelyk voor God; dat hen verheerlyken fal, moet God, door goedertierenheid», en barmhartigheden, in hun leggen. /3/3. Word fo het genadeleven, te» gen alle uitwendige, van buiten aankomende, tegenheden, ftaande gehouden, en bevorderd: het word ook, tegen alle inzvendige droevenisfen en be/zvykingen, onderhouden, vs. 5. Verfadigende met het goede uwen mond, fal Hy vernieuwen als een arend uwe jeugd. ' aa. Let met my, in defe woor¬ den. % Op het middel: Verfadigende met het goede uwen mond. %%. En dan op de vrugt, en gevolgen:. Sal Hy vernieuwen als «en arend uwe jeugd. §. Het eerde is-ene weldaad, die meer jegen~ woordig is-, en die de fiel vertrooft: §§. Het twede is meer ene weldaad, die toekomende is,. en die de fiel verfterkt. §. De vertrooftendeweldaad, die als-eenmiddel- oorfaak van de volgende word aangemerkt, ligd in defe woorden : Versadigende met het goede uwe» jwond. t. Godfalige hebben, doorgaans , by alle hunne van buiten aankomende tegenheden, ook inwendige, befwaren, die hen drukken. Die verooriaakt worden, door ontdekking van hunne menigvuldige afwykingen , hunne ©nmagty traagheid, menigvuldig gebrek in het goede;, waardoor % lig'ogenblikkelyk voor» den Here befoeteleu, eu 1b dikwils de ver- w. 5»  3** Ontledende Verrxarzno II. A. y *. b. i. BB. kn. BB. aa. §. i. verbergingen van 's He- ren vriendelyk amgehgt over fig veroorfaken, dat hen tot fo veel droevheid is, hen in delen takernakel doed fugten, en hen het leven bitter maakt. 5 ' , ~. Daartegens word hen inwendige vertroeftng toegebragt, wanneer ae Here hunnen monb met het goede versad1gd. , - Er word dan gefpro- ken van uwen mond. 5 r *. De mond grondtekft, uitgedrukt, met een woord *r>, gJad7,°ötteenZ der woord is, als gemeenlyk, by de Hebreen, van den mond gebruikt word: t geevd eigenlyk te kennen een zieraad, ene ere: fo word het twemaal gevonden Ezecb. XVI: 7. daar het door grote zierlykbeid vertaald is. Van daar word het overgebragt om den mond te betekenen: misfehien, om dat de mond het grootfte zieraad van het aangefigte is. felvs, tf.'t Spreekt van .. Dat 't ti , AAA. Hier I- Door den mond moet vertaald worden. 2. En dat wy den mond in ene oneigenlyke betekenis moeten opvatten, om dat dejelve aan de fiel word toegeëigend; vermits de Digter buiten allen twyffel, m dit gantfe verband, op geeftelyke weldaden het oog heeft, die de fiel verkwikken en ver&digen konnen. , ■ r, BBB. En dan is defelve. uyu Den finbeeld van de begeerte der fiele, Pf. LXXXI: it. De mönd toch is het werktuig, met het welke men bongerd, en dorft; de lpyfe tot fig neemd, en geniet: fo doed ook de begeerte, in de werkfaamheid van het geloov: dia ftrekt iiguir, door ontdekking van fyns hlvs noodruvrigheid, met enen hevigen honger en dorft, naar si Heren gemeemchap, naar's Heilands geregtigheid; die omhelsd defelve op de Goddelyke belovten; en geniet die met  van den CIII Psalm. vs. 313 II. A. t?. *. b. 1. BB. KK- 0/2, aa. §. u. -. \ ff.... BBB. Hittt' met blydfchap. 233. En dat word voorgefteld, meteen woord, dat ene zieraad berekend: of om dat her geloov het voornaamfte zieraad is van een heilfoekende , dat hem aangenaam maakt, in de ogen van God, en van fynen Biuidegnm: 1 Pet. I: 7. Open. III: i&. Of, omdat een gelovige, met den mond, het meefte tot eer van God is, waaromfe^e ere van Gods Volk genoemd word, Pf. XXX: 13. Voornameiyk dan, wanneer men geloovd. Pj. CXVI: 10. ... Die mond AAA. Word uitdrukkelyk genoemd. De Digter had wel konnen feggen: die uzv verfaóigd met het goede: waarom noemd hy juift den mond% bet is, om te tonen, dat hy de noodfakeiykheid van het geloov begrypt, waardoor men alleen den Heiland, en alle Syne fchatten ;n gaven, kan worden deelagtig gemaakt; en waardoor men alleen, in Hem, tot den Vader kan komen. BBB. Hier is dan een geloov: dat fyns fejvs fchulden, elendigheden, gebreken, betéhouwd; dat daarover bedroevd is; dat fo gaerne was verloft; dat den Heiland daartoe noodfakelyk en dierbaar kend; dat feer begerig na Hem uitgaat; Hem hartelyk omhesd; en op Syne toelèggingen het goede verwagt. **. De Digter noemd- fe uwen mond: met welke gy, O myne fiele! hongerig en dorstig fyt geworden naar den levendigen God; dien gy wyd open doed, in een vurig verlangen, naar Synegemeenlchap, en naar de genietinge van Syne gunft. r. Dien veesadigd de "Here met het goede. *. Door het goede f. Word in de H: S: in enen gemenen fin, 1. Verftaan, alle de weldaden der ge.nade, welke de goedertierene God gewoon is, aan Syn Voik, op den weg van het genade-verhoud, by den aanvang, en by R R' den  3r4 Ontledende Verklariwo II. A. ft ». b. i. BB. *.% /S/8, aa, §. it. =. *f. den voortgamr, tefchenken. Zacb. IX: i7. So genoemd, om datfe het koftelykfte goed fyn, van de Goddelyke Algenoegfaamheid, waarby de fiel tot in euwigheid kan leven, en dat al derfelver begeertens vervullen kan. ff. Hier ter plaatfe nemen wy het woord: r, Voor alle die genade ~ weldaden, dia het geedelyke leven der genade konnen "voeden en verfterkèn;. die onder het finbeeld van Jbvs en drank, van brood en zvyn, worden voorgefteld; en na welke gelovige hongerig en dorïiia geworden fyn, Spreuk. IX: £. Matt. F: 6. enz^nn toeipeltngophet verval van de offerhanden, toonbroden enz: welke den gelovigen, als geeftelyke Priefters, uit het heiligdom worden toegebragt;. waarvan fy door het geloov eten en drinken: die het goede van Gods huis genoemd worden: Pj. LXK: 5. En die alle onder de benoeming van het goede worden voorgefteld Pf. LXXXIV: 12. 2.. En willen wy wat meer byfonder in de» ie dingen gaan. So word ons, dooi de fpyje, meer heiligende; maar door den drank meer vertrooflenae genade afgebeeld: door welke beiden alle geeftelyk gebrek, en daaruit ontfiaande droevenis, word weggenomen; doordien de heiligende genade de overgeblevene verdorvenheid, en fmet\ en óevertroo/iende genade, m het genot van vrede en blydfchap door den H; G:, de fchuld, en daaruit ontftaande befcfiuldiging,, «n onruft van het geweten vvegruimd: en waardoor alle begeertens der fiele vervuld worden. **. Daarmede worden gelovige VERSADIGö. f. Verfadiging.. 1. Is gelegen, m de toebrenging van fuik een algenocgfaam goed, dat alle de begeertens van den noodruvtigen kan vervullen. 2.. En dan geevd het te kennen: 1. Aan de iyde van God, ene ruime en overvloedige bedéling, ir. En, aan eie fyde van een gelovige, ene blyde genieting.. , , „. 1f- wanneer dan de Digter, met dankfeggingen tot God, erkend: dat Hyiyata mond met. het goede vafadigd.. Dan duid hy.  tan den CIII. Psalm. s/r. 5. g$£ II. A. g. *. .b. 1. BB. tt>\ 00. aa. $. u. s, **. ff... hy daarmede aan: 1, Dat, j. By den Here ene volle algenoegfaamheid is, als dt God aller vertroofiinge, 3 Kor, h 3. Die in den Middelaar geopend is, uit welke Hy de ene genade na de andere kan ichenken. il Die ook volop genegen is , om de heikogtende begeertens van Syn Volk te vervullen. 111. En Die hen daarvan de aangename bewyfen, tot innige fiels-verluftiging, doed ondervinden. , 2. En dan konnen wy die verfadiging, in enen min of meer nadrukkelyken fin verftaan. 1. In enen min nadrukkelyken fin geevd het re kennen, dat gelovige, van die heiligende en vertroitende genade, fo veel, uit de Goddelyke algenoegfaamheid ontvangen, als genoeg is, om by het leven der genade onderhouden, en bewaard te worden: Die gun goed onthouden wdj* den gen in, die in opregtigkeid wandelen, pf. LXXXIF: 12. ,11. In enen meer nadrukkelyken fin duid het aan, dat gelovige ook wel eens de volkomene vervulling van hunne begeertens mogen ontvangen: dan worden fy dronken van de vettigheid van Gods huis, en gedrenkt uit beken van Syne wellufien. Pf. XXXVI: 9. ... En dit' woord ftaat hier wederom in fuik enen fin, dat het ene altydduxende daa'i te kennen geevd: Fer/adigende met het goeae uwen mond. 1. Niet als of gelovige, naar de laatfte opvatting, in elk leven, fuik «ne veriadiging, fonder vermindering, fonder verpofing en ionder ophouden, fouden genieten: fulks word voor den hemel bewaard. Sy befwyken wel eens van verlangen. Pf. LXXXIF: 3. Sy dor/ien dieswegens naar den Here , als een hert fchreeuwd naar de waterf romen, Pf XLIl: 2. in een land dor en m' t fonder water. Pf. LXIII: 2. 2. Maaxdelè heiligende en vertrooftende weldaden worden aan hen, naar de eerfte opvatting beftendig bedeeld: en, voanneer hunne fiele wel eens .in hun overftelpt is, en fy roepen tot den Here, uit de benauwd, beid, dan behaagd het Hem, hen te redden uit hunne angjlen; Die de dorfigepielen verfadigd, en .de hongerige pielen met goed verv.dd. Pf CFII: 5, 6, 9. En dan liet het op de vernieuwinge van deiè weldaad. §§. En fulks heeft tot fyn xrxigt en gevolg: dat daar door hunne jeugd vernieuwd word RB. a als  &f. Ontledende Verklaring II. A. ». «. fr. le BB. fc*. /90. aa. §§. als eens arenes. neemd, er word ene vernieuwinge beloovd/ H°e menhetook levenskragr van 's Heren Volk vergaat wel eens t ^l LT? digC ken onder het gevoelig gemis van's Heren gunft.^JeSSSS ontdekken, die in hun woeld, fen TJokt delT^'T^ en daar door figfelven belbetelen ™f n' de drmen onrfteekt, loov dikwils ^^^'^^^ rrdh,et den yver verflauwd; het gemoed wo d fwak r J de V^°Cld; moedeloosheid gebragt. En ft^ word l^S^jJ" d5" t0t tvds fleurig, gemoedigd, vrolvk werkftam . ' at eer* nenden ftaat gebragt. Y werküam was, tot enen kwy. nodig, dat hetfelve weder vernieuwd worde. tt' Daar°m iS 'C de verflagene geeft weder verwakkerd, en opgebeurd''JÜTT* gaar er een nieuw ligt in de fiel orv het J , °rd: dan en levendig; de lievde vudg dïhSoelaLT 7^ vr>™<% derfteundjmde door de ^E ^SS: mee: en daardoor word de fiel tot vernSJ ^ wankeld gefteldheid, en werkfaamheidUf^lZJ-Z^G^ ver haar mogt lieten en fv fru,c u„ i > raPe (j°ds °" mogtdoorwandèfem y ' y da£ ÜgC' de dtti%«# (*) /« Conjugationt Hithpael, Het  van den ClII. PsaLm. vs. 5. 317 n. a. K. ». b.ï. BB. r*. 08. aa. §§. 1. -. *. ff.... Het fal ook aanduiden, dat dit genadeleven meer in kragt fal toenemen,- in wysheid, in waakfaamheid, voorfigtigheid, yver en ftandvaftigheid. Waardoor men voortgaat van kragt tot kragt. Immers» dat was 't, waarom David bad. Pf. LI: 12. Als hy fpreekt van het vernieuwen van enen vaflen geeft: en datfelvde bedoeld ook Paulus a Kor. IV: 16. Als hy fegd: dat de inwendige menfch vernieuwd word, van dage tot dage: in dat ophgt mo':t ook het vernieuwen van den nieuwen menfch verftaan worden Koll. IIl: 10. dat hy vafter word in de genade. ** Dat vernieuwen leid de Digter af. 1. Of van God, als deeerfte, en enigfte fpringbron van alle genade, Die dat genadeleven, uit enen kwynenden ftaat wederom oprigt, Die Syn Volk met kragt verft er kt in de fiel; Pf CXXXI/III: 3; 2. Of het word, naar ene andere vertaling , aan de jeugd felvs toegeëigend: die fal fig vernieuwen ; op die felvde wyfe. als er gefegd word, van die genen, die den Here verwagten , dat fy de kragt vernieuwen, Jes. XL: 31. Doordien een Godvrugtige aan die Goddelyke voorkomingen getrouw is; de Goddelyke belovten omhelfd; het hart opbeurd in den Here; en figfelven toefpreekt met den H: Digter Pf. XLII: 12. Wat buigd gy u neder, O myne fiele! hoof op God. -. Daar door sal syne jeugd syn als eens arends. *. De geeftelyke menfch heeft, fowel als de natuurlyke menfch, fyne nappen van ouderdom, 1 Joh. II:. 12. f. Dan is hier de jeugd , .. Hetbegin- fel van den genadeftaat. 1. Waarin een Godvrugtige merendeels, gelyk een jongeling, nog kleinwetende, onervaren, fwak en ongeftadig is: 2. Maar waarin hy nogtans ook vol moed en dapperheid is ; waarom Johannes aan de jongelingen toefchryvd, dat Jy Jlerk Jyn, en denbofen overwonnen hebben, 1 Joh. II: 14.. ... En dan verftaan wy door de jeugd, dien ftaat van het geeftelyke leven, R R 3 . waar-  3ï8 Ontledende Verklarino I. A. $ «, b. r. BB. KJt /3/S. aa. $$. 1. = .-*. . _ „ f • waarby een God¬ vrugtige vir. fyne eerfte hevde, met kloekmoedigheid en ftandvatogheid werk&am is, in den geeflelyken ftryd , tegen fonden en waereld, en met tederheid en wakkerheid', foekt te wandelen op den weg van Gods geboden: die, als een held, her lïyk der hiaten treed, door alle verhinderingen henen breekt en alle kragten anfpand, om voorttefpoeden. ff. Dat fyn fal gelyk eens arbnds. , . , . Wanneer her ver¬ nieuwen van de jeugd by een arend vergeleken word, moeten wy het derde van de gelykeni* wei foeken te vatten. ... , . . AAA. Dat geen- hfts daarin gelegen is: dat wy ons enen oaden arend moeten voorïtellen, die, in fyoen afgeieevden ouderdom, op d' een of d'andere wyle, fyne kragten vernieuwd En dus houden wy ons niet ©pmet den fuiken, die hier onderlöeken, of, en hoedanig, de oude arende hare jeugd vernieuwen ; dat met beiüèlingen en ongegronde vertellingen opgevuld is. BBB. Neen, de vergeiykmg word hier gemaakt, met de jeugd der arenden. in n u . «KR. En io Hellen wy ons voor enen jongen arend, die, boven uit, van eenfterk vermogen is. i. Waar door hy lig feer hoog, boven alle andere vogelen, inde lucht kan verheffen, waarom er in enen verbloemden fin, van hem word gefegd, dat Jyn zveg in den hemel ts, Spreuk. XXX: 19. enjynen neji beeft tusjihen at ft erren, Obad. vs. 4 2. En waarby hy te gelyk een feer fhelle vlugt heeft; Jer. XVIII: 10. 333 So is dn;i een Godvrugtige, als een heilige der hoge plaatfe. 1'. Syn wandel is in de hemelen; hy merkt niet aan de duigen, die men net, maar de dingen, die men nietfiet; hy foekt de dingen die boven fyn: door heilige overdenkingen, door hartelyke g^beden 5 door ene gemeenfame verkering met den God des hemels; door fterke Degeeuens naar het hemels vaderland, endoor het heug-  van tin CIH Psalm, vs. 5. ^ ïï. A. ft. a. b. i. BB. kr. pp. aa. §§. 1. =. * Pfetó f ydi X Mvt*' /h£t *«* «** van gaji, Rm. i//.. * ' ««f de ««ai. D„ i/t da, beCd Vorif "rii?^, «oekome,,de„ ,yd beloovd: Hy s„ ^lÉhfÉ^Ê. ly k: of Sy sal vern euiva werden • nf „„ I ^ döax onder verftaan word: hoe sS&S^^l^k aanduiden : x, Dat de ftryd N' hier op aarde is, nimmer volftrfHpn io r & &e 10 lan-e hv vorige afgeleid: uwen mond verfadigende ^etttTÊ tM uwe jeugd vernieuwen als eens arelds Om rV 1/ ' vernieuwing ene vnm is SL r te leren' Qac dde daarin fou les HèSïttrS^^f^ ,het Soede: by daaruit fporen ^SS„E V-loetl£hcid fmaken,dat ^^g^SSt ^ hy fou ook, door volyvrig, LiatTrk on ^n WC omvang^» om wr^ op fynen weg voort te gaan, Pj; XXII; wendïgezn inwendig tiMhéiïn & 1 "P^f •VC/°Sfing üit a!,'e met wysheid T^IsS^S^^k^m, word hier gen alle fwafehS S l*£ ,° io,U dc Here nec wcik> tegen : So iTAfbè lede S$ ° 'C dcr da" allen mtvendi«er fcrówffJ* . ^n «oor het wegruimen van etl l^t omringen met goedettierenheidJ  320 Ontledende Verklaring. - II. A. N. «. b, i. BB. x$. @0. bb. heid en barmhartigheden* vs. 4. fou de weg gebaand worden langs welke de Here het in* wendige genadeleven fou bevorderen, en beveftigen, vs. 5. 22- Defe weldaden der genade, die tot het wehvefen van de genade behoren vs. 4 , 5. worden gevoegd by fulke, die het wefen van de genade, vs. 2. uitmaakten ora te tonen. j. Dat de Here fo wel liet werk moet voortfetten, als beginnen, dat Hy het werken fo wel, als het willen , moet voortbrengen, en alle ogenblikken Synen zvyngaard bevogtigen, Jes. %XVII: 3. Sonder Wien men niets doen aan. Job. XV: 5. o. En daarin betoond de Here, dat Hy niet laat varen de werken Syner handen , om dat Syne goedertierenheid is tot in der euwigheid PJ\ CXXXVIH: 8. 2. De overweging van defe dingen, vs. 3, 4, 5. vooraefteld , wekt het gemoed van onfen H: Digter, in tkië Godvrugtige aüeenfpraak op, om den Here te loven vs. 1, 2. AA. Bepaald hy fig, met fyne aandagt, KK. Tot fulke genade - weldaden, die haar betrekking hadden, tot fynen gantfen genadenfiaat. vs. 3. u*. xMet ojjfi^t tot de genadige regtvaerdiging: Die alle uwe ongeregtigheid vergeevd. aa. Hier was ongeregtigheid, waardoor lry het Goddelyke regt had gefchonden. i. Ene iegelyke fonde. 1. Was ene verftrading van het hoogfte Goed; ene beroving, van dat regt, 't welk de Here God heeft opdenmenfchi ene terging van de hoogfte Majefteit. n. En deie fyn feer menigvuldig in getal, waar door de volmaakifte Goedheid elk ogenblik word beledigd. 2. De ogen van dat heilig lievde-wefen worden daardoor verbitterd: Dat lig niet alleen van fuik een walgelyken fondaar moet vervreemden, maar ook verpligt is, in toorne tegen hem uittevaren. bb. Wat is 't niet onbegrypeljk groot? dat die vertoornde Godheid, fuik ene fware fchuld, voor euwig kwytfcheld"? Synen regtvaerdigen toorn aflegd? den overtreder in gunft opneemd? tot Syn vriend en bondgenoot atfonderd ? tot een voorwerp van fyne euwige lievde maakt? en, op dat Hy fulks naar het Goddelyke regt fou konnen doen , den Soon  van den CIII Psalm. vs. 5. 321 ïï. A. R. «. b. 2. AA. Ry. u». bb. Soon Syner lievde tot ene betoning van Syne regtvaerdigheid (leid ? n. , „ , 00- Met opfigt tot de heiligmaking: Die alk uive krankheden geneefd. ... . . . . »»• Defe begenadigde menfch blyvd krank! hy heeft. 1, Allerly foort van krankheden, en wonden, die van etter vloejen, om dat hy, na alle vermogens, verdorven is; daardoor kan hy, uit figlèlven, geen goed werk verngten, al fo weinig, als een blinde kan fien, enz: die al de voorkomingen van den Geeft, tot enig goed werk, befoeteld, fo dra hy daaraan Syne hand Haat. 2. Daar door kan hy weinig lyn tot eer van Synen groten Weldoener: en wat moet de hoge en verhevene Goedheid niet, elk ogenblik, een onbegrypelvk geduld met hem oeffentn ? ^ ' , , , rT . bb. Wat is 't niet onbegrypelvk! dat de Here, Die in het hoge en in het heilige woond, nog wonen wil, in het hart van fuik een melaatfch menfch! hem, als hy t wederom verdervd, met fo veel langmoedigheid dragen; m lyne gebrekkige pogingen nog enig genoegen nemen ; en oheeft ? wed«oni te regt brengen wil, dat hy verdorven . ,. , 32. Befchouwd hy fulke genade welda¬ den, die hare betrekking hebben, op de byfonder e delen van ly* nen genadenftaat. JJ . . '■ **• Waar door de Here het goede werk, tegen alle uitwendig kwaad, ftaande houden verheerlykt vs. 4. Die u leven van het verderv verloft, en uw kroond met goedertierenheid, en barmhartigheden. vrL. . aa. Hier waren menigvuldige, hftige magtige vyanden, geeftelyke en lichamelyke? die het ai e op het verderv van een begenadigde hebben toegelegd; die alle nunne kragten zamenfpannen, om hem ongelukkig temaken; oïider welke hy fig als een weerloos, vreesagtig en dwaalagtig fchaap, onder duifend wolven bevind; welkers liften hy meren? deels met kend; van welken hy, onvooriiens, tot den val kan gebragt worden; met welken hy veeltyds zamensfpand; en fig daardoor m gevaar begeevd, om levende verflonden te worden! SS bb. Wat  3 a» Ontledende Ver klaring IT. A. tf. *. b. 2, AA. 32. «**. bb. Wat is 't niet onbedenkelyk groot!, in defen allen fuik enen getrouwen Opfiener der fiele te hebben, Die, dag en nagt, over het heil van Syn Volk waakt. Die magtig is, om hen, tegen de poorten der helle, ftaande te hpudem Die-hun geweld beteugeld, en hen felvs bedwingd? Syn geplaagde volkfterkt, en uithelpt? hen fegend, daar alle hunne vyanden hen vloeken? hen felvs verheerlykt? fo! dat alle tegenheden hen ten goede medewerken ? 0/3. En waardoor ook het genadeleven, tegen alle inwendige droevenisfen, en bejwykingen, word onderhouden: vs. 5. Die uwen mond verfadigd met bet. goede, uwe jeugd vernieuwd als eens arend;. aa. Des Heren Volk is, en blyvd,. fo lange fy in dit leven fyn, in allen opfigten, elendig: en van. alle de elendigheden fyn ly merendeels felvs de oorfaak; niet alleen, door hunne dagelykfche ftruikelingen,. waarvoor de Here,; Die fö goed is, fig moet verbergen, dat hen fo veel droevenisfe aanbrengd; maar ook, door hunne kleingelovigheid, waardoor fy het werk Gods, de Goddelyke belovten, den Here felvs,. fo menigmaal verdenken; waardoor fy fig feiven in moedeloosheid brengen, en kragteloos maken in het goede, en fo voorts; tot allen goed werk. ondeugende.. bb. Wat is de barmhartigheids van hun.hemelfche Vader niet groot! Die hen, in al die Iwakheden en verkeerdheden, draagd? en hen, wanneer, fy hunne fielen niet by het leven konnen houden, maar dikwils, in hunne elendigheden, en nooddruvtigheden, fchynen te fullen verfmagten, dan weder voorkomt? allen druk van het harte afligd? hen in de ruimte fteld, vertrooft? en hen, door de voorkomende1 invloeden van Synen Geeft , met kragt verfterkt ? So dat fy op hunne hoogten konnen treden,' en hunnen weg met blydfchap afwandelen? BB. Hoe kan het anders fyn, of David, in de overweging van defe dingen ingeleid wordende, moeft in verwondering opgetogen ftaan, over het feldfame van de Goddelyke genade, barmhartigheid en lievde, aan hem bewefen? en fyn hart in blyde dankfeggingen, en lovfangen, vinden opgewekt,. ora>  vanden Cl IJ. Psalm. vs. 5. 323 IT. A. «. b. 2. BB. om fytien groten Omfermer te verheeriyken; en al die vermogens, met alle derfelver innigfle innigheden, op de befte wyfe, Hem ten dienfte te heiligen, welke Hy fo genadig van het verderv verloft, en vrygemaakt had? dan fou d»t nog ene kleine en gebrekkige wedervergelding fyn , die fyn geduldige Weldoener van hem lbu ontvangen. B. Dat defe lovfpraak en roem van den Digter niet ïedelwas, word nader opgemaakt, en beveftigd, uit de bevinding van alle heiligen vs. 6 - 19. Waarin hy een nieuw ftuk begind: dat klaar is, em dat hy te voren in de eerfte pecfoon gefproken had, maar bier, in de derde perfoon vervolgd. a. Waarin hy het. 1. Dat de Here groot is van goedertUrcnhzid aan al Syn Volk, fonder dat Hy, in bitteiexvigen felvs, voor altoos Syn ongenoegen lehwtd. vs. 6-10. 2. En dathy nog nader opnaait, uit de bevinding, die de heilige, van defe goedertierenheid des Heren, hebben op hunnen weg. vs. 10 - 19. ï. Onfe H. Digter overweegd dan alle de wegen des Heren, met al Syn Volk gehouden, voorwerpelyk beichouwd. AA. En daarin ontdekt hy: Dat de Here groot is van goedertierenheid aan al Syn Volk, vs. 6,7, 8. 22. Sonder dat Hy, in bittere gevallen, voor altoos Swt migenoegen behoud, vs. 9. Dat ds Here groot is van goedertierenheid aan al Syn Volk, vs. 6, 7, 8. blykt: M. Om dat Hy hen uit het geweld van hunne vyanden verloft: vs. 6. fiS. Om dat Hy hen aller ly heil toebrengd. vs.j, 8. *<*• De Here verlo/t Syn Volk uit bet geweld van hunne vyanden. vs. 6. Doende geregtigheden de Here en gerigten, allen, die onderdrukt worden, **' 3' , , „ M aa. De woorden worden in den grondtekft , op defe wyfe onderfchyden: , _ , §• Hat, in'tgemeen, de deugd van Gods geregtigheid geroemd word, fo als die in alle -Syne wegen is uitblinkende : De Here doed geregtigheid; of fo als er eigenlyk ftaat: Doende gekegtigheden de Here. SS a VVy  3*4 Ontledende Verklaiuno II. a. k. & a« ï. aa. rr. «*. aa. J. ï. Wy fullen kortelyk de faak infien: „ . ~. Waarin wy horen ipreken *. Van geregtig* heden. Door welke wy verdaan moeten, i. De dadelyke bewyfen, en openbaringen , van de Goddelyke regtvaerdigheid, wel in de regering van alle fchepfelen, in 't gemeen; maar ook in de leiding, en beftiering, van Syne kerk, in 't byfonder: waarin Hy, een ieder na verdienden, volgens het nauwkeuiigfte regt, behandeld, a. En die worden geregtigheden genoemd', om datfe overeenftemmen met het Goddelyke regt, van welke Syne heilige wet het volmaaktlte voorfchrivt is; volgens welke Hy de goeden weldoed, de kwaden ftraft, en daardoor Syne belovten, en bedreigingen, uitvoerd, met welke Hy Syne wetten, geftaavd heeft. **. Sy worden ge* regtigheaen, in't meervoud, genoemd : om dat defe uitoefeningen van de Goddelyke regtvaerdigheid feer menigvuldig, en ook leer verfcheiden fyn; welke de Here, over den gantlèn aardbodem, door alle tyden heen, elk ogenblik, omtrend alle menfchen zamen verenigd, en omtrend ieder menfch in 't byfonder bewyfd. = . Dit doed de Here. Wy vinden den naam Jehovah: dat tot een byfonderen trooft van Gods Volk is; Hy doed defelve als Jehovahy hun verbonds God, fo! dat Syne gunftbewyfen, welke Hy aan Syn Volk betoond, fteunen op een Goddelyk regt; en dat Hy, uit lievde tot. Syn Volk, hunne vyanden, die ook Syne vyanden fyn, ftraft. n. rViaar wy moeften niet ongemerkt voorbygaan, dat er, in de grondtaal, i. Het woord doende wederom in den delenden tyd , (*) word voorgefteld;, om te Ieren, dat God die geregtigheden, ten allen tyden, uitoeffend. 2. En dat de woorden, tegen de nattiurlyke orde,, voorkomen. 1. Doende ftaat vooraan, en is, door een grote toon- merks, {*) In participia.  van den CIII Psalm w. 6*. 325 ii. A. a. 1. aa. rr. ««. aa. $. n. merk, van de volgende wcordenatgefcheiden: om te tonen, dat God dat werk doed, naar Syne hoogfte betamelykheid, door de hoogfte wysheid, met ene allergepafte nauwkeurigheid, n. En de twe volgende woorden: geregtigheden de Heer, worden, feer nauwe aan'malkanderen gebonden; om aantewyfen, * Dat die geregtigheden Gode natuurlyk eigen fyn, fo! dat Hy, als de Rigter der gantfe aarde, (fchoon Hy Jehovah is, een goedertieren lievde - VVefen ; en om dat Hy Jehovah is, de waaragtige God :) moet regt doen. *\ En, fchoon Hy ook al geftrenge wegen met Syn Volkfchynd te houden, fulks evenwel niet ftryd tegen die genade, lievde en getrouwigheid, die Hy hen , als Jehovah , toedraagd, Pf. CXIX: 75. §§. Hierom worden ook, in *t byfonder, Syne gerigten genoemd, met welken Hy Synen verdrukten te hulp komx: En gerigten , allen, die onderdrukt worden. 1. Er word gefproken —. Van Gerigten. *. Die een byfonder deel fyn van Syne geregtigheden: waarin Hy, (volgens den nadruk van het grondwoord,) door Syne ftrafoeffenende geregtigheid, Syne oordelen, over den Godlolèn, uitbrengd„ **. En die insgelyks m t meervoud worden voorgefteld; om dat de oordeelen van God, in haar natuur, en in haar trappen, menigvuldig, en leer verfcheiden fyn. Die doed de Here allen den genen., die onderdrukt worden. *. Wy moeten f. Door den ver- drkten hier. 1. Verftaan ware gelovige: die voorwerpen van Gods lievde geworden fyn, en daarom uit de gerigten worden verloft; en die den Here lievhebben, en dieswegen verdrukkingen, om Syns naams wille, moeten ondergaan. 2. Maar opmerkelyk is 't, dat fy, met den. naam van verdrukten, benoemd worden, m dat alle die Godfalig willen leven, min of meer„ SS 3,  326 Ontledende Verklartno 11 A. H% 0. a, i. AA. aa. aa. §i i. = . *. f. verdrukt vort den, a Tim. III: 12. Vermits de laak vsn God, welke fy met hun gantfe harte fyn toegedaan, van ene gantfe waereld word gehaat, eu tegengeiproken, f\. 't Syn alle, die verdrukt worden, t. De Here laat niemand van Syn verdrukte Volk in de verdru-kkinge Heken, en flaarin hulpeloos omkomen: is 't, dat fy de faak van God, als hunne eigene fake, tet harte nemen, 't kan niet anders iyn, of en bekering, in de euwige faligheid tv, **• Defe fou de He¬ re aan Moses bekend maken. Hy had van den Here gebeden : ■tiat hy Syne heerlykheid fien mogt, H. XXXIII: 18. fo 'tfchvnd ■een figibaar teken van Syne Goctaelyke Majefieit, nog anders •en meer verheven, als hy op den berg gefien had: 't gunt hem' ■tot fyn eigen behoudenis, werd géweigerd, om da f Hem geen ^ ^ menfch  $3° Ontledende Verlkahino II. A. B. a. i. AA. m, 00, bb. ft r. * menfehkon fan tn leven, vs 2a. Maar, in fo verre, wierd him %Jbl Da IS, dat aan hem fouden vertoond worden/alle die ween welke God m het ialigen van Syn uitverkoren Volkvan lTte^ unhn houden En dan moeten wy begrypen: da Tan*hem xTxejf\mtlt W0ikpJn welke de «« nederdaalde, H u S 5r *h,menQ frhi'deiy vejtoond fyn geworden- nir' welke dse deugden, vs. 6. wierden uitgeroepen. ' Jfraël: Aan den kinderen Jsraëes S^ne^^Iden!^^*1^ t0t *• Wy vinden hier 0» ,gnaliilaah, dat, wanneer het van gJ^S^ fuik ene daad te kennen geevd, die feer doorlugS iZ M ven, en daardoor, dengenen, die fe aanfehouwenf „degloo fte verwondering vervoerd, Pf. IX: 12. Byfonder word he et brmkt, van die grootmagtige daden, welke de Here onder her volk van Jlrael, by hunne uitvoering uit Egypten en bv hun ne overbrenging in Kanaan, beweien had, Pf ïxXFin! i; ^unT7' die^e werke» Gods, welk?i^LT^S HadjheettrVerrigt' Van dat fv tot een volk God^wierden af fZ1*'^ ??hitld™> ™ volk Gods te iyn, doorTgant fe tyd van de O: Huishouding heem * Die, in \ meervSd ^ genoemd worden, om dat defelve feer menigvuldTg weeft fyn Door wonderen wierden fy uit Egyptén Serd door wonderen tn de woefteine geleid; 'door wondere fKant* an gebragt; door wonderen verhoogd, ftaande gehóuden ZT t^TLt T éa °P ^ gaarde, nog ouder enige volkt. £ AAIDEN KINDEREN JsRAELS bekend MA^N^T. MeffeS ^ \r r °°k kklderen JlhëIs et* ontdekking a f aan Moles, gefchied »: men fou felvs het tegendeel, uit heuat ge>  ven den CIII Psalm. vs. 8. ffi II. A. Sf. fi.9.1. AA. KK. BB. bb. §. i. r. ** getogen Hoofdfb w. 3- moeten befluiten, daar de Here gelaft: niemandJat met u opklimmen, dat er ook niemand gepen zvorde op den gantfen berg. a. Nogtans had defe Goddelvke verfchyning ook op het Volk van Jlraël betrekking: dat niet alleen blykt, nft het gene Mofes, ter dier ryd, voor dat Vc!k bad, Hoofdp. XXXIII: 13, 15, 16. XXXIV: 9. maar dat ook optemaken is uit het antwoord, dat Mofes, ten goede van dat Volk, ontvangd, Hoofdfl. XXXIV: 10. Denkelyk is 't, dat ook defe grote daden, en Wonderen, aan Moiès vertoond fyn geworden, met dat oogmerk, om defelve aan het volk Jfraëls të leren. n. Over defe wegen, en üaden, die hier aan Mofes vertoond wierden, riep de Here uit Hoofdfl. XXXIV: 6. Here! Here! God.' barmhartig en genadig; langmoedig, en groot van weldadigheid en waarheid. Diefelvde woorden worden hier van onfen Digter overgenomen vs. 8. alleen met dat onderfcheid, dat het woord waarheid is' uitgelaten: Barmhartig en genadig is de Here: langmoedig, tn groot van goedertierenheid. , J ' - Wy fullen defe God. delyke deugden, hier vermeld, ,. *. Eerft affonderlyk verklaren, 3 . .. , f. De barmhartig¬ heid en genade worden, in den grondtekft, bat naafte by malkanderen gevoegd: Barmhartig en genadig is de here. - , Er word ge- iproken 0 , tt AAA. Van s Heren barmhartigheid en genade. Barmhartigheid, i. Moet Gode- betamelyk worden begrepen, om dat fuik ene gemoeds - beweging, als het woord erin recbem, eigenlyk te kennen geevd, in een allerfaligft Opperwefen geen plaats hebben kan. 2. En dan verftaan wy fuik ene deugd yan de wille Gods: waardoor Hy den menfch, door de fonden elendigen ïammerlyk geworden fynde, uit fyne elendig- TT * he-  33 * Ontledende- verklaring II. A. k. & a. i. AA. bb. §. h. -. *. % .. AAA. kk*. heden verJofla' j 3- j ... ~ . 222. De Genade is* die^deugd van de wille Gods:- waardoor Hy den menfch, doorde fonden van allen goed beroovd, en gants onwaerdig,. fonder enige van fyne verdienden, weldoed. , , ... BBB.. Defe twe deugden worden door en by malkanderen gevoegd, i. Om dat defelve merendeels , by den aanvang van den genadenftaat verheerlykt worden. 2 En om datfe beide te gelyk werken: de Rambot* Ugbeid word met geopenbaard , of het is uit Genade ' en deGenade word met betoond, of fe ontfpruit, uit de B armhartig- , .. ~ , , , j Dat isDE Here. Wy vin¬ den hier Gods gedenknaam Jehovah, gelyk vs. 1,2,6 1 Die in de openbaring van defe twe deugden*, de God des v'erbónds, voor Syn uitverkoren Volk, word. 2. En. Die, als de Getroiï we God, Syne belovten, door de uitoeffening van Syne barmhar* tighcid en genade, vervuld.. uLid- « j • , •, -r tt- Dan volgen de laugmoedigbeid, en goedertierenheid: L angmoedig ,. en groot van goe- dertierenheid.. Ef word gewaagd AAA.. Van Gods lang- moedkhieid en, grote goedertierenheid.. „A_ . ,. , , HXX- Gods lang» moedigheid is die deugd van de wille Gods: waardoor HvSvn* begenadigd Volk, met alle hunne gebreken, in lievde draagd ' fonderhen na. verdiende te draden.. 8 212* Daarby word gevoegde Syne grote goedertierenheid.. dxx Gods goedertierenheid is die deugd van de wille Gods: waardoor Wy i>yn nooddruvtig Volk een toegenegen barre toedraag, tnhen daaruit allerly. weldaden, en fegeningen ichenkt. ° daarin, is Hy groot. i. Het grotidw. mi. r.av.,, betekend ei-  van den Cl II. Psalm. vs. 2'. 333 II. A. tf. /3. a. i. AA. Ntf. BB- bb. §. n. -. *. ff. .. AAA. 222. BBB* genfyk veel, maar het word ook wel voor groot genomen: fo word God eengroot Koning, met ditfelvde woord, genoemd. Pf XLVIII: 4. 2. Dan is de Here. 1. Veel, in'de bewyfen van Syne goedertierenheid, die fo menigvuldig fyn, na fiel en lichaam, in het verfchonen, en in het weldoen, dat men deielve niet in orde kan verhalen.: Har er is meer, dan des fands, Pf. C XXXIX: 17, 18. 11. Hy is ook groot in goedertierenheid: ieder weldaad felvs is groot, als wy merken op den Gever van defelve, en op de per. fonen, die defelve genieten mogen. BBB. Defe twe deugden worden wederom door het woordeke en zamengevoegd. 1. Om dat defe beide meeft by den voortgang in de genade verheerlykt wor* den. 2. En om dat de ene, fonder de andere, niet beilaar,. Rom. IL 4, De langmoedigheid heeft, tot haar oogmerk de goedertierenheid : en de goedertierenheid heeft tot haar grond de langmoedigheid. ... Dè waarheid, die er 2 Boek van Mof. XXXIV: 6. bygevoegd is, word hier uitgelaten: om dat die waarheid Gcds, die in het vervullen van alle Syne belovten betoond wo:d, vooral in de komfte van den Mesfias, in Wien alle bel wen.Gods ja en amen fyn, 2 Kor. I: 20. naar den uitroep, dien wy 2 Boek van Mof. XXXIV: 6. vinden, in deleevtyd van David, in vollen kragt, nog niet geopenbaard was geworden.: dat wy ftraks beter, fullen konnen begrypen. **. Dele Goddelyke deugden fyn het, die in alle die wegen, die aan'Mofes, en in alle die daden, die aan de kinderen jfraëls zvierden bekend gemaakt, in vergelyking met vs. 7. ten toon geipreid, en verheerlykt fouden worden'. Wy fullen dit kortelyk in de byfonderheden aanwyfen.. f. lil do-wegen;. welke de Hére houd, met al Syn" uitverkoren Volk, die aan Mojes zvierden bekend gemaakt, ftraalden nadrukkelyk door, «é Bydenaan* vang van den gen«denftaat, XX £ AAA. Go&;  334 Ontlcdende Ver.klar.in» li A. x. 0. a. i. AA. kk. 00. bh. % ir. - ♦*. f... AAA. Gods onbegrypelyke Barmhartigheid: Wanneer de ontfermende Here, Hie geen luft heeft in den dood van een Godlofe , Syne ingewanden over dien rampfaligen fondaar doed rommelen; hem, met het tederfte mededogen, als een vuurbrand uit het vuur rukt; hem k'agtdadig overtuigd; aan figfelven bekend maakt; van de heerfchappy der fonden verloft; en hem tot hetnieuwe leven, by de wedergeboorte, bewerkt, i Pet. P. 3. BBB. Er de uitnemende rykdom Syner genade: wanneer Hy den armen fondaar, fonder enige van fyne waerdigheid, of verdienfte, om Syns Soons wille, vryfpreekt van fcliuld en ftraffe der fonden; en hm, in het verlorene regt tot het euwige leven herfteld, 'Jer. XXXI: 34. ... By den voortgang van de genade, bewysd de Here. AAA Syne onberouwelyke langmoedigheid: in het geduldig dragen van alle de fwakheden en gebreken van Syn volk; fonder datHv ooit wederom op hen fal toornen, of hen fchelden, Jes. LIV: 9. BBB. EnSy. ne veelvuldige goedertierenheid: in het fehenken van enen groten overvloed van fegeningen, die Hy in hunnen ledigen fchoot uitftort; waaruit hen het gi>ede en de weldadigheid fullen agtervolgen , alle de dagen hunnes levens, Pf. XXIII: 6. tt- Niet min blonken, in alle die daden, die aan de kinderen Jfraëls zvierden bekend gemaakt, op het doorlugtigfte uit, uiefelvde deugden, en dat wederom in diefelvde orde. .. By den aanvang van 's Heren weg met dit Volk wierd verheerlykt, AAA. Sy- ne barmhartigheid: Wanneer Hy de nedrigheid van dit volk, tot welke het in Egypten gekomen was, aanlag; dat Volk, met veel ontferming, uit de verdrukkingen verloftc; en hetfelve, by dc wetgeving en verbondsmaking op Sinaj, boven alle volkeren der aarde, tot het Volk Synes eigendoms affonderde. BBB. En  vm den CIII. Psalm. vs. 8. 335 II. A. tf. &. a. i. AA. NN. &&. bb. % ~. **. ff... BBB. En Syne genade : wanneer Hy de lere der genade, ni.t alleen, onder dat Volk liet verkondigen , maar ook, den weg van het genadeverbond, door vele fcha luwen, liet afbeelden: offchoon hetfelve fig, al aanftonds, door velerly afgoderyen, murmureringen en ongeloov, dat voorregt onwaerdig gemaakt had. ... Bv den voortgang van Gods weg met dat Volk, openbaarde de Here al den rykdom AAA. Van Syne langmoedigheid in het geduldig dragen, van alle hunne fware gebreken; fo, in de woefteine van Arabien, op hunnen gantfen weg, als in het land hunner ervenislè; daar fy fo dik. wils van den Here athoereerden, en fig aan grove ongeregtigheden fchuldig maakten; tegen veel waarfchouwingen, en bedrei- fingen, van de Propheten: en oflchoon fy menigmaal hard geafteid wierden, nogtans niet aan den dood, en aan het verderv, wierden overgegeven. BBB. En van Syne grote goedertierenheid: in het fchenkeft van fo vele fegeningen, en verlosfingen, in een vet en vrugtbaar land, dat van melk en honig vloejde: daar felvs de oordelen, met welke fy menigmaal getugtigd wierden , ter hunner verbetering waren ingerigt. = . Defe wegen, aan Mofes ontdekt, en defe daden, aan de kinderen Jfraëls hekend gemaakt, voegd de H. JJigter by malkanderen, om datfe beide, op David, en op het gelovig Volk des Heren, in fyn tyd levende, en als Godvrugtige, en als Jftaëliten befchouwd, ene byfondere betrekking hadden. §§. En dan was dit voorftel byfonder gerigt tot het oogmerk van onfen Plalmift, om, uit de wegen van al Godsvolk, ten allen tyden, met hen gehouden, fyntn roem in den Here, vs. i - 6, voorgefteld, te beveiligen. i. Dit gantlè voorftel toch ademd van barmhartigheid, genade, langmoedigheid, goedertierenheid f. Dat is de Heöui, dat had Hy aan onièn Jovfprekenden Digter betoond: - By  336 Ontledende Verk lab. rata II. A. yS. a. i. AA. g*. /3/3. bb.§§. i. -. By /fr» aanvang, van de genade, ttfj 3. Daar de Here 'Syne onbegtypelyke i^vahartigheid, in vergeven van ai fyn ongeregtigheid; en genade, in Ac/ genejen van alk fyne krankheden f bewefén had. z.. By voortgang van de genade, w. 4, 5. Daar de Here hem, in Syne aanhoudende langmoedigheid, met alle lyne gebreken dragende, hem, door Syne overgrote goedertierenheid, gedurige overwinningen in den ftryd, vs. 4. en velerly trooft en fterkte, ^.5. had gefchonken. n. Ja hy kon geen gepaster woorden rot fyn oogmerk bybrengen, dan delè: om dat wy, in defe woorden, een kort tafereel vinden, van alle wegen, welke <3od, met Syn gelovig Volk houd, en van alle daden, welken Hy, onder Syn oude Volk Jfraël, openbaar gemaakt heeft: Die de Here hieraan Mofes bekend maakt, als een weg, langs welken Hy hen, door alle tyden heen, ftond te leiden. 22. In den toorn felvs gedenkt de Hete des ontfermens, Hab. III. 2. Al is 't dat Hy bittere wegen met Syne kinderen milaat, Hy fal niet, voor aliyd, Syn ongenoegen behouden, vs. y. Hy fal niet altyd twtfien: en niet tot in euwigheid behouaen. *«,. In defe woorden, die ontkenoender wyfe worden voorgefteld, vermeld David ene tweledige weldaad, aa. De eerlie heeft betrekking of 't verwyt, dat de Here doed ophouden: Hy fal niet altyd iwifien. bb. De twede heeft betrekking op de oorfaak van het verwyt, dat de Here uit den zveg ruimd: Hy fal niet tot in Euwigheid behouden. aa. Al is't dan ook, dat de Here een regtvaerdig ongenoegen, tegen Syn Voik, als overtreders, heeft, en hen dieswegens wel eens verwytingen kan doen, en doed, fo f al ook de Here dat verwyt wederom doen ophouden: Hv sal KILT ALTYD twisten. §. Het twisten i. Is gelegen, in fuik ene. daad: waardoormen, aan enen anderen, van wien men beledigd is geworden, lyne misdaad voor ogen fteid, hem daarover  van den CIII. Psalm. w. 9. 337 II. A. M. 0, a. 1. AA. 2?. «*• aa. §. 1, over beftraft, en de blyken van fyn ongenoegen, dat men tegen hem heeft opgevat, doed ondervinden, Neb. P: 7. 11. Sulk ene daad word hier aan God toegeichreven. -. Die dan gefegd word te tvjiftn Jer. II: 9, wanneer Hy den fondaar Syne bcdrevenc misdaad ontdekt, hem daarover beftraft, en de blyken van Syn regtvaerdig misnoegen, door bet oeffenen van een en andere kas. teidingen en oordelen, doed ondervinden. =. De Here God, *. Offchoon Hy oneindig is in goedertierenheid. 1. Is nogtans gehouden, uit kragt van Syne heilige natuur, de fonden, waardoor Syne wet overtreden, en Syne deugden verloochend worden, te ftraffen; en daarmede Synen regtvaerdigen weerfin, tegen den fondaar, die Hem beledigd heeft, openbaar te maken. Sou de Rigter der gantfe aarde, geen regt doen? 1 Boek van Mo/. XVIII: 25. Hykan den fchuldigen geenfins onjchuldig houden, 2 Boek van Mof: XXXIV: 7. Nab. I: 3. 2 Selvs, indien Syne kinderen Syne wet verlaten, en in Syne regten niet wandelen, is Hy wel eens fenoodfaakt, uit kragt van Syne heiligheid, waarmede Hy het wade niet kan aanfchouwen , hunne overtredingen met de roede te befoeken , en hunne ongeregtigheid met plagen , Pf. LXXXIX: 31, 52, 33. •♦. Dat doed de Here. 1. Of door woorden en beftraftingen: wanneer Hy, 't fy door fyn woord, 't ly door overtuigingen van Synen Geeft in 't geweten, den overtreder Syne misdaad ontdekt, en hem onder verwyt van ibnden brengd, waarover hem fyn geweten befchuldigd, 1 Boek van MoJ. VI: 3. Pf. LI: 5. 2. Of door daden en gerigten, waardoor Hy hem doed ondervinden, dat het kwaad is, tegen den Heren Synen God te fondigen. Jer. V: 3. enz. %%. Wanneer dan de Digter getuigd: Hy sal niet altyd twife/i. 1. Dan fpreekt't van felvs dat dit fyn getuigenis in enen bepaalden fin moet worden opge! VV vat.  Onth&tnët Verk^amn» IT. A. ü. p. a. t. AA. xx, aa. §§. i. vat, r. Omtrend deit Godlofen, kan God niet gefegd vvotden, niet voor altoos te twit' ten: neen Syn toorn blyvd op ben, Job.IJl; 36. fo lange fy God» loos blyven. De fmerten, de knagingen, die de Godlofe hebben, in dit leven, lyn voorboden en voorfmaken van de euwige fmerten, die fy, met enen knagenden worm, die nooit fal f erven, Jes. LXFÏ: 24. in den afgrond des verdervs fullen moeren ondervinden. 2. Maar omtrend den Godvrugtigen is het feker, dat de Here niet altoos met hen f4 twifien: een ogenblik is er in Synen toorn, maar een leven tn Syne goedgunfitgheid. Pf XXX: 6. vergel. Jes. LIK- 8. Het is felvs tot hun voordeel, om hen van den euwigen toorn te bevryden;. waarom ly er den Here voor danken. Jes. XII: 1. n. Word dan de Here gefegd: niet altoos te twiften met Syn Volk. -. Het field voor uit;, dat Hy wel eens met hen twift. 1. Wanneer fy hunnen weg be. derven voor Syn aangeligte, en niet getrouw blyven in het verbond, 1. Dan openbaard de Here wel eens Syn heilig ongenoegen. *. Of door Syn vriendelyk aangefigte voor hen te verbergen; hen onder verwyt van fonden te brengen, en hen te verschrikken. Pf. CIF: 29. **. Of, dooi bittere wegen met hen te houden, waardoor Syne band, dag en nagt, fwaar op hen is. Pf. XXXII: 4. 11. Waardoor fy dan geen ruil hebben in hunne beenderen: niet fo feer, om dat fy de vreugde des heils moeten misfen, dan wel, om dat fy den Here, dat lahg lievde Wefen, door hunne fonden, daartoe billyke oorfaken gegeven hebben;, dat fy dan, in het treurig duiller, voor Hem beklagen, dat hen doed feggen, Pf. XIII: 2.. Moelange Here! Juld gy myner fieeds vergeten ? hoe lange fuld Gy U aangefigt voor my verbergend enfmekende uitroepen, Pf. CXLIII: 7, 8. Fe/bo^r my baafielyk, HereI myn geeft be/ïvykt: verberg U aangefigte niet van my enz: 2. Dit is wel een groot voorregt, voor een kind van God, dat hy onder de Goddelyke. beitraffingen fyn mag; daarin ishy onderfcheiden van een Godlofe, die ongevoelig, onder de befoekende hand van God, henen gaat,, tot hy in fyn verderv omkomt: en dit is lelvs een bewys van fyn fclig kindfehap, doop- ■  van den CIII Pi alm, vs. 339 II. A. X. 3.3. t. AA. .-33. **. aa. §§. it. -. doordien de Here kas. teidy dien Hy liev beeft: en geesfeld enen iegelyken fbne, dien Ify aanneemd. Hebr. Kil: 6. Nogtans vdd het fyne fiele bitter, dat fyn barmhartige Vader wat tegen hem heeft; en hy kan niet te vrede fyn, voor dat de Here Svn goedertieren aangefigte wederom over hem doed ligten. Pf. LXXX: 20. = . Dan is de Here fö goed, dat Hy hoord na het geroep van defen elendigen, en hem verloft: en dat is 't, dat David hier in den Here roemd: Hy sal niet altyd twisten. *. Niet altyd twisten, wil twe faken feggen. j. Niet fonder verpofing twiften, jn ene aanhoudende geduurfaamheid. 2. Niet fonder opbouuen twiften, in ene eindelofe geduurfaamheid. . **. So begrypen wy aan, wat David hier van den Here beleid. , ~ „ f. Hy fal niet, /onder verpofnge, twiften: vallen de Vaderlyke beftraffingen een kind Gods wel eens bange; de Here, Die de moejte, en het verdriet, aanfehouwd, maakt defelve dragelyk, of fy worden, roet inmengfelen van goedheid, nu en dan, verwisfeld. Dat heet, een kdfieiden met mate. "Jer. X: 24. 1 1 n rr • r 3 , , .„ tt- Voorname, lyk, lal Hy niet fonder opbonden, twiften: als de tyd, om genadig te fyn, fal gekomen fyn, dan fal Hy fig wederom ontfermen , na de grootheid Svner goedertierenheid. Dat word genoemd: een tenietdoen van Syne toornigheid, Pf. LXXXF z>, Dat is, na de Goddelyke belovte: Jes. LF/I: 16. Ik fal niet en wig twisten, en Ik/al niet gedurig verbolgen fyn. De Here fal wederom van vrede fpreken, en Syne kafteidingen afwenden: 1b dat de verlofte des Heren dan vrolyke lovfangen van bevrydinge mogen fingen; Uw toorn is afgekeerd, en Gj> vertroef my. Jes. XII: 1. bb. De Here fal ook alle oorfaken van het verwyt doen of houden: Hy sal niet el wig behouden, §. Wy merken vooraf aan, VV a dat  34© Ontketende Verklaring II. A. K. IS- a. t. AA. 33. **. bb. §. dat het woord toorn dat inde overfetting ftaat, in den grondtekft niet gevonden word; daar ftaat alleen nuar: Hy fal niet euwig behouden. Ik weet ook niet, of God wei kan gefegd worden, op Syn gelovig Volk te toornen; die piaatfen alleen willen dat niet feggen, die daarroe worden bygehragt: immers konnen defelve niet in vollen nadruk Worden opgevat, doordiende Here aan Syn Volk heeft gefworen, aat Hy met op hen tournen, nog hen J'cbelden fal Jes. LIK: 9. De woorden konnen alfo gevoeglyk worden ingevuld, Hy fal de fonden niet behouden; of Hy fal de fchuld niet behouden. §§. De fpreek wyfe van de fonden, of de fcbuld te behouden, i. Wil in de H: Schrivt fo veel leggent als defelve voor onverfoenlyK ie houden; defelve te houden, voor ene misdaad, die niet kan, of niet fal vergeven worden. Een wreker is de Here, en Hy behoua (den toorn') Synen vyanden: Nah. I: 2. Daarom is lè tegen liev hebben o» vergefteld. 3 Boek Mof. XIX: 18. ik Wanneer dan verwagt word: Hy fal niet euwig behouden. -. Dan word vooruitgefteld: 1. Dat de fchulden van Syn Volk wel fo vele fyn, dat de Here regtvrerdig op hen lbu konnen toornen. 2. Dat Hy wel eens fulke bittere wegen met Syn Volk houd, dat 't hen toefchynd, dat de Here op hen vertoornd is: fo dat fy wel eens vragen moeten, met Aiaph, Pf. LXXVII: 10. Heeft God Syne barmbartigbeden door toorn toegejloten ? en met David bidden, Pf. VI: a. O Here! ftrafmy niet in Uwen toorn. = . Maar'fulke wegen fal Hy niet, tot in euwigheid , met hen houden. *.. Hoe fmertelyk hun weg ook fyn mogt. 1. De Here kan op ben niet toornen, omdat, door het bloed des verbonds, aan het Goddelyk regt volkomen lou woiden genoeg gedaan, en de toorn Gods voor Syn Volk geheellou worden geblufcht, die oudstyds :n de altaar kolen gloejde; en omdat ly, uit kragt van die genoegdoening, in ene nauwe lievde—betrekking tot God, als Syne kinderen,  van den CIII Psalm. vs. 9. 341 II. A. % $. a. 1. AA. 23- «*• bb. §§ n. ~i * ren fyn opgenomen, met welke de toorn niet beftaan baar is. So weinig er een afval der heiligen is, alfo weinig kan lievde in toorn, by een onveran ' rlyk lievhebbende Vader en bond God, verwisfeld worden. 111 kan den Here nimmer berouwen, al hebben ly het flegt gemaakt, dat Hy hen inSyne lievdeheeftopgenomen. Rom. XI: 29 2. Nog veel minder kan Hy fulks doen, voor euwige dat ftryden fou, Tegen fo vele belovten , aan Syn Volk gedaan: Ik bed goedertieren, fpreekt de Here, Ik fal (den toorn) niet in euivigheid behouden. Jer. III: 12. enz. ♦\ Neen , Hy fa', by tegenftelling, alle hunne fonden, en de fchuld daardoor gemaakt, agter Synen rug werpen: Hy fiet hunne wegen, Hy verneemd hunne tranen, Hy bemerkt hunne fugtingen; wanneer fy, als afkerige kinderen, tot Hem wederkeren, fal Hy ook hunne afkeringen genefen. Jer. III: 22. Qj3. Dit word, aa. Met veel wysheid, van onfen Pfalmift, by het vorige 7 en & vs. gevoegd. Hy had daar, met fo veel ophev gefproken, van's Heren barmhartigheid, genade, langmoedigheid en grote goedertierenheid; maar mogt iemand hier tegen denken of feggen; word de Here niet dikwils gefegd, met Syn Volk te twiften? Seerwel, wilde Digter feggen: al is't, dat de Here Syn Volk tugtigd, en hard kafteid, het is niet in Synen toorn; het is ook niet voor altoos: al is 't, dat de regtvaerdige vald, in velerly plagen, hy word nogtans niet weggeworpen: Wand de Here onder ft eund fyne hand: Pf XXXVII: 24. Uit fes benauwdheden fal Hy hem verlosfen, en in de fevende fal hem het kwaad niet aanroeren. Job. V: 19. Ja daaiin maakte God Syne barmhartigheid, genade enz. nog luifterryfcer..openbaar, om dat hem alle die kwaden ten goede moeten medewerken , en daarom welgelukfalig is de menfch, dien God ftraft enz. Job. V: 17, 18. bb. En fo diende dit almede, tot beveiliging van Synen roem, vs. 1—6. voorgefteld: is 'tal,, dat de Here met Syn volktwift, om hunner fonden wille; 't is Biet voor altoos;, is 'tal, dat Hy fchynd te toornen, 't is niet. VV 3. voorn  343 Ontledende Ver.klar.ino. IT. A. ft. 0. a. ti AA. 32.00. bb. voor emvig: al hunne wgs* r>igbeid word vergven, alle hunne krankheden worden geneJen. vs. 3. Al brengen ly fig, door eigen fchuld, onder uitwendige en inwendige tegenheden, de Here vcrlojt htm leven ven het verderv enz: vs. 4, 5' BB. Dele waarheden, vs.fi - to. voorgefteld, en op figfelven verklaard, moeten wy nog kortelyk, in haar vetb;md, met vs. i,— 6., volgens het oogmerk van onfen H: Digter, befchouwen. XX. Uit het verhandelde, «*. Blykt ons lèer klarr: dat de Pfalmift, vs. 6 -10. voorheeft, den Heten voorteftelkm, fo als Hy is de God van volkomene faligheid, in het verbond der genade. 1. Die Syn Volk van allen kwaad verloft, vs. 6. H :n regt doende in den Middelaar, en Syne wrake uitoefenende tegen alle hunne heilsvyanden. 2. En Die hen 1. Tot ae ware gelukfaligheid, in Syne gemeenfehpp, overbrengd; en ten dien einde, Syne barmhartigheid tn genade, by den aanvang, en Syntlangmoedigheid en grote goedertierenheid by den voortgang van hunnen genaden(laar, verheeriykr, vs. 7, h. foals Hy daarvan een doorluchtig vertsog aan Mofes, en aan de kindereu Jfraëls, had voorgefteld. Et. VVaarifl hen de weg van tegenjpoed, op wei ken de Here wel eens bittere dingen, om hunner fonden wille, ichryvd, niet tfnderlyk, maar vee' meer bevorderlyk, en opleidende is, tot ene euwige verloting eu faligheid. vs. o. 00. Er fou wel in bedenking konnen komen: waarom David, hier voorhebbende, om uit de wegen, die de Here met at Syn Volk houd, te tonen, dat Hy groot is van goedertierenheid, niet fo wel, in het 6. vs. een doorlugtig voorbeeld, van de verDsfinge der gelovigen, bybrengd, als Hy vs. 7, 8. een bewys van Gods grote goedertierenheid voorfteld, in de bedeling van alle geuadens, aan Mofes, en de kinderen Jlraélsvertoond: te meer, ora dat er, in dien uitroep voor Mofes, 2 B>jek van Mof XXXIV: 7. ook gelegd word: dat Hy (den Jchuldigen) geen f 11 s onfchuldig houd; welke woorden Jalïelyk te kennen gevtn, dat de Here ook geregtigheden en gerigten oeifcnd: maar iBogelyk koa er, van de verlooiin&e ekrge-  van Jen C 711. Ps alm. vs. 9. 343 ïi. A. N. 0.a. i.bb. 4vh. 03. lovken, fuik een korf en duidelyk voorbeeld niet worden bvgebragt, V5hiel-van "e groo ! beid van s Heren goedertierenheid vertoond word in dien uit- Mof A AA/F: 7 wel ingefien fynde, behelfen niet die faken die de Digter voorheeft, in bet 6. vs. te vertonen. . . ... , , Uit dit voordel van vs. 6- io Sal ons blyken, dat de roem van onfen Digter vs. , - 6 feer ge grond is;: wand teer tut blykt, dat God %„ God ts van voïinl m faligheid: er dat, by den Here, Here, uitkomflentn tegen den dood. Pf LXVm li. en er word'ene Saring on gegeven, van die wegen, welke de Here, in het verlo fen fn fa. ligen van al Syn Volk, door alle tyden heen, fou oud S me welke de bevinding van onlen Dia ter v< * A f^am, met keungde overee^iimd. En afcen 'mogt' ïy % Goddelyk getuigenis, voor een verlode des Heren met vrv moedigheid, houden, dat hy, met blyde danSggi^VS: 2. Had onfe lovfingende Digter, tot dus verre sut de wegen, die de Here met alle heiligen, ten allen Ivden houd, voorwerpelyk befchouwd, beween,' dat de Here groot uvan goedertierenheid, fonder dat Hy, „bittere weïïn felvs, Syn ongenoegen behoud: vs. 6 - t0 Hv 61 X? nader bevefigen, ïit de bevinding, died Gods vl da rS heeft op hunnen weg; waaruit nader fal b\ykm daTde tT£ weg welken de TW- ; Dat hy bier Wkt, van enen moe-  344 Ontledende Verklaring IT. A. tt. 0. a. 2. AA. tttt- 00> moeten vertaald worden : Hy heeft ons niet gedaan na onfe Jonden enz: 31, Dat wy, wegens de verandering van fpreekwyfe, daarom nogtans geen verandering van Sprekers moe* ten begrypen: maar wy konnen de faak, op defe wyfe, verftaan: dat de Digter fig hier vertegenwoordigd dien weg van Gods grote goedertierenheid, dien Hy met al Syn Volk houd; en fig feiven, als een lid van dat verborgen lichaam, aaumerkende, ook uit bevinding van alle Godfaligen, met welke hy inden geeft verenigd was, ipreekt: Hy heeft ons niet gedaan enz: BB. Wy geven dan agt, op de proeven van Gods oneindige goedertierenheid, welke Syn opregte Volk, op hunnen weg, hevindelyk geniet, vs. io— 19. tttt- Defe proeven worden «*. beknoptelyk voorgefteld, vs. 10. 00. Dan nader in enige byfonder heden uitgebreid vs. 11 - 19. a». Het beknopt voorftel is vs. 10. Hy heeft na onfe fonden met gedaan met ons: en na onje ongeregtigheden geen vergeldmge gedaan over ons. aa. Het voorftel in dit 10 vs. is. $• Eerft meer algemeen: Hy heejt na onje fonden niet gedaan met ons. §§. Dan meer byfonder: En na onfe ongeregtigheden geen ver geldinge gedaan over ons. §. De H: Digter erkend dan, tot roem van de Goddelyke goedertierenheid, in bet algemeen : Hy heeft na onse sonden niet gedaan met ons. 1. De Digter gewaagd dan van onse sonden. —. De sonden worden voorgefteld * Met een woord riK tal, ibattaadab, dat ene afwyking, of afdwaling, van den regten weg , en van het ware oogmerk, dat men fig in het bewandelen van dien weg, moet voorftelien, te kennen geevd: 't fy, door het niet betragten van fynen fegten pligt; 't fy, door het bedryven van ene ftrydige daad tegen defelve: ib word er van een weg der Jondaren gefproken. Pf. I: 1. **. Dan  van den ClII Psalm vs. io. 345 ii. A. tf. 0. a. 2. EB. nn. ««. aa. §. i. - Dan word daarmede, f. Vooronderfield: 'i. Dat God, de opperde Wetgever, ene heilige wet aan den menfch heeft voorgefchreven , als een weg, en rigtfnoer, naar welken hy alle fyne in en uitwendige daden moet inrigren, om daardoor de ware gelukfaligheid, in Syne verheerlyking, te bereiken. 2. En dat de menfch, als een redelyk fchepfel, alle fyne gedagten, woorden en werken, naar derfelver voorfchrivt, moet inrigten, om dat betamelyke einde te verkrygen. ff. En dan word door jonde , .. Ene iege- lyke fedelyke daad van den menfch verdaan, die niet volkomen aan defe heilige wet gelykvormig is: 't fy, door het nalaten van fynen regten pligt, 't fy, door het bedryven van fuik ene daad, die tegen defelve regelregt aanloopt. . , ... Die hier, m t meervoud, Jo?:den, genoemd worden, t. Om dat delèlve feer menigvuldig lyn in getal: ene iegelyke daad, die, felvs van de allerheiligde, in dit leven verrigt word, is min of meer, beloeteld; hier moet een Godvrugtige, met David, vragen: Wie Jou de afdwalingen verftaan? Pf XIX: 13. Er iyn aangeborene en werkelyke fonden, die met gedagten, woorden, en werken bedreven worden. 2. Om dat defelve ook feer verfcheidenfyn: er fyn fonden van nalatigheid, en fonden van bedryv; die tegen God, fig lèlven, en den naaiten , bedreven worden. =. En als ly die noemen onse fond-n : fo bekennen fv daarmede; 1. Dat alle heiligen fulke fondaren fyn. Pred. VII: 20. 2. Dat ly ook daaraan ontdekt geworden lyn; dat fy defelve niet willen bedekken, verfchonen of de fchuld daarvan op andere werpen; neen maar defelve, met diepe fchaamte, voor God belyden. n. En dat was tot roem van de Goddelyke barmhartigheid, dat de Here hen niet na deselve gedaan had. ~: De Digter merkt XX God  34ó Ontledende Ver klaring II A. H, 0. t. 2. BB. tt\. *«• aa. §• n. God hier aan als de hoogfte Rigter, byfonder God den Vader, Die het gefag van de Godheid handhaavd: Die, uit kragt van Syne heftig? natuur, enen fterken weerfïn hebben moet tegen alle fonden; Die, uit kragt van Syne wrekende geregtigheid, defelve noodfakelyk moetftraffen. Pf. V 6\ 7. om dat de f >nde is ene verloochening, er.e yerfmading, ene belediging, en ene terging van de hoogfte Majefteit,- Die daarom ook feer fware bedrngingen, naar het Goddelyke regt, aan den overtreder gedaan heeft; en Die, volgens Syne waarheid, verpligt is, defelve uittevoeren. = . Dit heeft de Here niet gedaan aan Syn Volk. *. 't Is verfchrikke- lyk, om natedenken, wat God fou konnen doen, indien Hy met den overtreder, naar het geftrengfte regt, fou willen handelen, i„, Ene énige fonde heeft het gantfe menfchelyke geflagr, regtvaerdig, onder den toorn, en onder den vloek, konnen brengen; fo vreeflyk is 't, tegen God te fondigen! Dat doed de fondaren in Zion vtrfchrikken : Jes. XXXIII: 14. De overweging daarvan deed Mofes uitroepen: Wie kend de fterkte Uvjes toomsP Pf. XC: 11. Regtvaerdig fou Hy fyn, indien Hy den fondaar, wegens het onnoemelyk getal van fyne fonden. 1. Hier in eten tyd, ten allen tyde, en op allerly wyle, met een onnoemelyk getal van de allerbitterfte gerigten, gelievde te verfadigen. 11. En hier namaals in de euwigheid, alle de phiolen van Syne gramfchap, eindeloos, fonder verpoüng, of vermindering, gelievda uitteftorten. * Dit heeft de He¬ re aan Syn Volk, niet gedaan. f. Al de ftrafte der fonden fou op den Soon van Gods lievde, als het Lam Gods, worden gelegd, van Hem volkomen gedragen, en weggenomen worden; daardoor fou aan het Gojdelyke regt volkomen worden genoeg gedaan; fo! dat niemand enige beichuidiging, tegen den vitverkorenen Gods, fou konnen inbrengen. Kom^VIII: 33. % Kor. V: 21. ff. En daardoor kan dan God de Vader, op ene Hem betamelyke wyfe, hen, voqï-  van den CH1 Psalmvs. ie. 347 f 11A. X. 0. a. 2. BB. nn, *«. aa. §. «. ~. **. ff. voor welkers aan het Goddelyke regt voldaan is, niet meer doen na hunne fonden: dat is: hen defelve goediglyk vergeven; hen in Syne om> fermmge dragen; hen vrywillig Jievhebben; van vrede tot hunne fielen fpreken; en al de fchuld fodanigkwytfchelden, dat Hy, in euwigheid, niet meer aan defelve gedenkt: en, al is't, d* Hy al eens bitere dingen tegen hen fchryvd, fulks niet in Synen toorn over hen brengd, maar dat felvs, ten goede, over hen doed verftrekken. Dat de Pfalmift met nedrige dankfeggingen erkend. 0 §§. Defè weldaad word nog meer vergroot, wanneer de Digter daar in 't byjonder bydoed: Hy heeft na onse ongeregtigheden gene vergeldinge gedaan over ons. i. Er word gefproken van onse ongeregtigheden. -. DeONvEREGTIGHE- djen worden voorgefteld, *. Met een woord 1)9, gnaavoon, dat van meerder nadruk is, als het vorige ns*!rnt cbattaadah, en dat te kennen geevd (wanneer het met het woord Jonden word zamengevoegd,) ene daad van tegenllrevinge, die met meerder boosheid, verharding, en volhardinggelchied : bet word gebruikt van Kaïn, i Boek van Mof. IV: 13. en van hef verftokte Jodendom. Jes. XIV: 9. **. Alle fonde is wel ene ongeregtigheid, om datfe tegen het Goddelyke regt gepleegd word, vs. 3. 1. Maar de ene fonde is, in trap, fwarer, dan de andere: en fulke fwarere fonden moeten wy hier verftaan, om fe van het vorige woord fonden tè onderfcheiden. 2. Hier fyn dan fulke fonden: 1. Die, in trap feer hoog fteigeren; tegen iigt, en pligt, met verharding van het geweten,' bedreven: die wel, in de volfte nadruk, van gelovige, in den ftsat der genade, niet konnen bedreven worden; maar waaraan fig nogtans ook Gods uitverkorene, voor hunne bekeringe, fchuldig gemaakt hebben; en die al veeltyds, na hunne verandering,0 ene grote kragt konneu behouden, in. En die, in 't meervoud, ongtttgtightdai genoemd worden, om datie, niet eens, maar meerXX a malen  34§ Ontledende Verklaring II. A. K- a. 2. BB. Ntf. ««. aa. $§. i. **. malen, bedreven fyn. i. Die noemen fe onsb ongeregtigheden: die fy niet willen verkleinen: maar veel meer in derfelver gewigt, en boosheid , met diepe fchaamte en felvs» verfoejing, voor de hoogfte Majefteit, belyden. n. So veel te groter is dan de Goddelyke barmhartigheid, Die defelve, niet vergeld over hen. —. Vergelden , of belonen, fegd: iemand na verdiende behandelen, en dat wel naar het allerftiptfte regt, in die trap en mate, als hy verdiend heeft. t. So had de Here niet vergolden. *. Dan had Hy hen, naarmate die fonden langdurig en fwaar geweeft waren, ook met langdurige en fware ftraf gerigten, d'een op de andere, konnen overftromen, tot de overtreder een einde neemd, en te niet word van verfchrikkingen: dat doed de Here, wanneer Hy Syne treden teld, en hem niet bewaard, van wegen Jyne Jonden. Job* **. Dit had de Here nogtans niet gedaan: in lievde tot defelvde gefwegen; die genadig uitgedelgd; de ene weldaad na de andere, in het lichamelyke, de ene genade na de andere, in het geeftelyke, gefchonken ; en hen dobbel vergolden na hunne ongeregtigheden* Jes. XL: 2. bb. Dit word in den voorledenen tyd voorgeftetd: Hy hee/t ons niet gedaan enz: Hy heeft ons niet vergolden enz. §. Befchouwen wy dit voorftel op figfelven, fo wierd daardoor de uitnemende rykdom van de (juudelyke genade openbaar. 1. Herdagten fy, een ieder fynen weg, dien hun ontfermende Weldoener met hen had gehouden, fy konden daarop fo veel proeven van dit gefègde ontdekken. Wat hadden fy 't niet menigmaal voor den Here verdorven-?  van den CIII Psalm. vs. io. 34g Jkka' SM'* 2' bb'^r- ven? waarin Hy hen fou hebben konneri verlaten ? wat hadden fy fig niet dikwils door hunne verkeerdheden in ongelegenheden gebragt? onder weiken fy iobeangll er, beklemd nederfeten; wat hadden fVfi>felven geen onheilen berokkend? waaruit fy het verderv, en'den onderen*, konden dugten Door alle die kwaden had hun grote ümfermer hen, memgmalen ongemerkt, heen geholpen; tot hier toe gebragt; en hen tegen alle verwagting, beweMadigd: waarby fy, io dikwils, een gedenkteken van de Goddelyke |oedertierendieid konden oprigren, en feggen: tot hier toe geholpen! ^n Aa \ u- ■ , Maar, mogt iemand kon¬ nen denken hierin wedervaard enerly den regrvaerdigen, en den Godlofen: dele worden ook, in het bedryven van fware ongeregugheden, verfchoond en beweldadigd; felvs meer dikwils, dan de vrome die langs fmertelyke wegen geleid worden : die fouden dan ook, met lbo veel regt, die felvde woorden mogen gebruiken- Hy beeft ons mes gedaan na onfe fonden: enz: \ Is de waarheid dat ook de Here alsdan niet handeld na hunne fonden; maar dit word van de Godlolèn niet opgemerkt: en dus is t een bewys van de faligmakende genade Gods, in de Godvrugtigen, dat fy ligt en innen hebben, in de goedertierene wegen des Heren; datfy, m enen weg van kruis, het goede des Here dat het kruis dragelyk maakt, mogen opmerken; dat nedng erkennen; fig daar over verwonderen; met's Heren we* te vrede fyn; en lult hebben, om, met een kinderlyk vergenoegen, den Here te volgen: voornamelyk dan, als de Here tSt hunne fiele van vrede fpreekt, enfy mogende bewyfen van Syne vaderlyke ontfermingen op hunnen weg ondervinden, waardoor fy felvs roemen mogen inde verdrukkingen: foals de H: Digter fulks voor heeft, m de byfouderheden uader aantewyfen. , r , « §§• Wiet min blykt ons, uit het gefegde reeds klaar genoeg, de waarheid van net gene de JJigter «, 9- van iyncn trouwen verbonds - God getuDd had: wand uad de Hete, met hem, en al Syn Volk, niet gehandeld na hunne fonden, en niet vergol den na hunne ongeregtigheden; moeit een ieder hunner, uit eigene bevinding, daarvan getuigemsfe geven; dan was het immers openbaar, d«pr. 8. gefegd XX 3 was  *{. II. 350 Ontledende Verkl aring II. A. tt. /3 a. a. BB. Ktt- <**• bb. §§. was: Barmhartig en genadig is deHbre.• enz: Ja delè deugdenwierden daardoor, by den aanvang, en by den voortgang van de genade, luifterryic ontdekt: en was't ook, dat de fiere mer Syn Volk fcheen te twiften, vs. 9. hier uit bleek , dat Hy fulks niet voor altoos doed, maar telkens wederom, het ongenoeglyke, met het goede verwisfeld. /S/S. Dat hier, fo in 't algemeen, van den Here getuigd was, word nader uitgebreid, en opgehelderd vs. 11 - 19. a^. De ui:breiding gefchied. vs. 11 - 15. En de opheldering vs. 15 - 19. §. Wy vinden , in dit voordel, twemaal het woordeke wand. vs. it. en vs. 14. met het eerde wand word de weldaad vermeld, die de begenadigde des Heren ontvangen hadden: met het twede wand word de reaen gegeven, waarom fy, die weldaad ontvangen hadden vs. 14. $§. De Pfalmift r. Vermeld dan: -. Eerd deweldaad vs. 11. - 14. Die voorgedeld word, *. In derfelver grootheid, vs. 11.. **• En derjelver vrymagtige bedéling vs. 12, 13. *. De grootheid van de weldaad word vermeld, vs. rï. met defe woorden: Wand fohoog de hemel is boven de aarde: is geweldig Syne goedertierenbeid, over die genen, die Hem vrefen. Waarin wy merken: f. Op de ge- lykents, die ontleend is, van de hoogte des hemels, boven de aarde: So hoog de hemel is boven de aarde. .. De Here God is doorgaans gewoon, om faken, die onder ons begrip niet vallen, door fin beeld ige gelykenisfen voortedragen, om ons daardoor een duidelyker kennis van defelve te geven: en dan worden hier twe lichamen, vanene verbalende grootte, tegen malkanderen overgedeld: AAA Het eerfte is de hemel : Waardoor wy, buiten tegenfpraak, den figt- ba-  vanften C11L Psalm. vs. ir. 35I H A. x. ft. a. 2. BB. KK. ££. aa. §§. l -. ♦. f. - •• AAA. baren hemel verdaan moeten; die fynen naam qw„ fchaamatim, van fy Y Y  354 Ontledende Va rl kar in o II. A. X. 0. a. a. BB. 00. aa. §§. i. -. *. tt-.. AAA, 222. 000. aaa. AAAA. Ter defer plaatfe, K-XKN. In de laatde betekenis op. ««#<*. En verdaan daardoor: fuik ene daad van een gelovige, waardoor hy, onder de indrukken van Gods ontfaggelyke hoogheid, en hevenswaerdigheid, en onder de beièffen van fyns ièlvs nietigheid, en dwaalagtigheid, met ene heilige forg is aangedaan, om niet tegen den Here fynen God te fondigen, maar veel meer, in Syne heilige jegenwoordigheid, fo te wandelen, dat men Hem in ailes moge behagen. 0000. Defe vrefe, die het einde der fake is, van alles, dat gehoord is, Pred. XII; 13. En aan welke de faligheid woxd toegekend, Spreuk. XXVI11: 14. aaaa. Ont- fpiuit uit een levendig befef, 1. Van Gods 1. Gedugte hoogheid, Waarin Hy geheiligd moet worden, van allen, die tot Hem naderen fullen. 11. En van Syne lievenswaerdigheidDie een Beloner is, der gener, die Hem . foeken. 2. En uit de indrukken, van fyns ièlvs ï. Lage nietigheid, waarin men alles goeds, tot het minfte 10e, verbeurd heeft. 11. En dwaalagtigh 'eid, waardoor men geftaiig tot hinken gereed is. bbbb. Eh dan is de vrefe des Heren felvs, hieruit ontdaande, gelegen in. ene forgvuldige werkfaamheid: 1. In't gemeen, om alle fyne, gedagten, woorden en daden, als onder de ogen van God, fo* danig te fchikken, dat men niet tegen Hem mag fondigen, en fig, daardoor Syner heilige gemeenfchap onwaerdig make; maar dat men IDm welbehaaglyk mag wandelen , en Syne hoge gunde, daardoor genieten. 2. Die dan ook, in't byfonder, lynen invloed hebben moer, l Op alle de vermogens, en werkkragten van de fiel. Daar men fig * Met het verftand den Heregeduriglyk voordek!; Hem regt tragt te kennen, gelyk Hy is; eerbiedig van Hem denkt; en het verhand gevangen legd, voor dingen, die te hoog en te wonderlyk fyn. w. Met het-oordeel Hem  van den CHï Psalm. vs. io. o55 11.A. «. 0.%. 2. BB. tf*. 00. aa. §§. *. -. * .ff... AAA.'2"33. £,3,8. aaa. AAAA. KKNK. 00/3/5. bbbb. boven alles hoogtenat; en alle dingen, by de uitnemenheid Syner kennisfe. voor fchade en drek rekend. ***. Met de wil naar Sy4ie dierbare gemeenfchap gelladig begerig is; met ene'nauwkeuri-ge forg, om Hem op de belle wyfe te behagen, ii. En op alle •de gedragingen van het lichaam. Daar men, ten allen 'tyden , 't fy men fig in de eenfaamheid bevind, of onder den menfchen, in fyn lyelelyk beroep, onderden openbaren Godsdienft, in eten en drinken, en in alles wat men doed, dat ter ere Gods., met bedagtfaamheid, en eerbiedigheid, tragt te verrigten. 2233. En offchoon een Godfahge dagelyks in velen ftruikeld, fo kan hy nogtans gefegd worden, in vrefe te wandelen, den tyd fyner inwoninge. De vrefe des Heren is dan het beginlèl, van fyne diepe ichaamte, eu verootmoediging voor God; en die eerbiedige vrefe word, door het gefigt van die gedurige ftruikehngen, fo veel te meer in een gelovige opgewekt. BBBB. Dat te regt ene vrefe kan genoemd worden: om dat God grotelyks gedugt is; en de verleiding den Godvrugtigen, elk ogenblik, byligt; dat hy fteeds moet tragten te ontdekken, ec forgvuldig te vermeiden: daarom moet men Hem, met vreje dienen; en fig, met bevinge, in Hem verbeugen. Pf. Ih ij. bbb. Defe werkfaamheid verkeerd byfonder omtrend den Here , als Jehovah: dat fahg lievde — VVefèn, Dat fyn hoogfte Goed in Chriftus geworden is, de God des verbonds; Wiens heilbelovten men gelovig omhelfd; die mét vertrouwen inwagt; fig daaTdoor in den Almagtigen veiiuftigd; en het hart in tedere wederlievde ontfteekt: waarin de gemeenfamen omgang met God gelegen is. BBB. De Here eerd den genen, die Hem eren. i Sam. II: %o. Syne goedertierenheid is geweldig over den fuiken. KtfK.'De goedertierenheid van God, Is die deugd van de wille Gods: waardoor Hy, Syn behoevtige lchepièl, byfonder Syn Volk, een toegenegen hart toedraagd, en hen daar uit allerly weldaden bedeeld. YY a So  Ontledende Verklaring II. A. X- 0. a. 2. BB. 00. aa. §5. r. - *. ff. .. BBB. XXX. XXX. So als wy daarvan vs. 8. gefproken hebben. 000. Hier ter plaatfe moeten' wy. 1. "0ie felvde deugd van de wille Gods verdaan, om datfe in her enkelvoud genoemd word. 2. Die iri God 1. Onbegrypelyk groot is, om datfe ene deugd isvan het welen Gods, endaarom fo allervolmaakt!, als het wefen van God felve. ii. Detè *. Is de fpringbron van alle lichamelyke, geeftelyke en bnven hemelfcbe fegeningen, die uit defelve, als uit ene altyd overvloeiende fonteine, opwellen: die daarom fo volmaakt in goedheid geroemd word. Matt. V: 48. En aan welke een rykdom word toegekend. Rom. II: 4. **. Die te regt met den naam vangotfdertierenheid word benoemd: om datfe allerly weldaden, fo vrywillig, fo onverdiend, fonder verwagting van enige vergelding, fonder verpligting, fonder voorgaande verbinienis, fonder aanfoek van menfchen, uit haren vollen fchoot, rykelyk uuftort. 222. Die is geweldig. xx*. Sonderling van nadruk is het woord 12 H , gaahar, dat hier niet als een naamwoord, maar als een werkwoord', voorkomt. (*) Het betekend overklim» men, overweldigen: en word gebruikt van fiken, die alle andere te boven gaan, of in getal, en menigte; fo word er gelegd van de wateren van de fond vloed, dit lede overhand namen, en gants feer vermenigvuldigden. 1 Boek van Mof. VII: 18, 19, 20. Of in magt; fo word er gefegd. 2 Sam. XI: 23. Die mannen fyn ons Ieker te magt tg geweefl. Waarom hei ook te regt door geweldig vertaald is. 000, En fo is 't gelegen met Gods goedertierenheid. aaa. Seis geweldig veel, en gszveldig magtig: ja fo gezveldig, als de hemel hoog is, boven de aarde; fo darmen met de Digter feggen moet: Sy is tot aan de hemelen. Pf. XXXVI: 6. LVII: n. ja tot boven de hemelen. Pf CVIII: 5. bbb. Eb (_*) Legitur en:m12$ in prgterito Conjugationis kaL  van den ClII. Psalm, vs, n. 357 II. A. $. a. 4. BB. tttt. /3/S. aa. §§. r. -. *. ff. .. B3B. 323. /3/S/3. bbb. En dan AAAA. Komt de menfch, felvs een gelovige, injfigfelven aangemerkt,voor, als liggende inene onbegrylyke diepte van tonden, van vloekwaerdigheidj en daardoor in enenveel verderen aflland vanGod,alseen heiligGod, afgefcheideri, dan de aarde is van den hemel. De hemel is fo oneindig verheven, boven de aarde, dat de aarde, by defelve vergeleken, maar als een klein ftipke isaantemerken: en wat is de menfch niet by de aarde? een hertje, een worm, een made, waarvan men niet te gering kan denken, en waarvan men feggen moet: O Here! wat is de menfch, dat Gy hem kend? het kind des menfchen, dat Gy het agte Pf CXLIV: 3. BBBB. Boven dien menfch (fo als er eigenlyk ftaat,) is Gods goedertierenheid geweldig. tttttt>?. In veelheid vxn getal, fo ontelbaar, fo onbegrypelvk, dat fe alle verftand oneindig te boven gaat: die een Godvrugtige, Als menfch aangemerkt, op defe lage aarde geniet: die hem geftadig omringd; die dag en nagt over hem waakfaarn, en werkfaam is, om hem weltedoen; waardoor fo vele kwaden van hem worden afgewend; waaruit fo vele weldaden, elk ogenblik van fyn leven, gelchonken worden: die wy fo onmogelyk in orde konnen verluien, als wy in ftaat fyn, om den hemel te konnen bereiken. /S/S/S/S.Maar de geeftelyke en boven hemelfche weldaden, die, uit dien rykdom van goedertierenheid, over hem, als een gelovige, voortvloejen, iyn nog oneindig groter: die fig van de ene euwigheid, tot de andere, uitftrekken; waai uit hem God de Vader Synen veelgelievden Soon, het koftelykfte pand van Syne lievde, en, met Hem, alle dingen fchenkt; waardoor hy, als op arendsvleugelen, gedragen; logetrouw betchermd; to vaderlyk vertorgd; en tot een gants feer uitnemend euwig gewigte van heerlykheid opgeleid word: hoe magtig vele fyn die fimmen ? fouden zvy die teilen, bar er is meerder, aan desjands, Pf. CXXX1X: 17, 18. Y Y 3 3232. Voor-  ?5o Ontledende verklaring IL A. $. 0. a. 2. BB. NN- 00. aa * - *• tt< »• BBB. 221- 030. bbb. BBBB. 232j. Vooral moeten wy opmerken, dat dele goedertierenheid ook geweldig werkende is, in vermogen. aaaot. De he- mei heeft, by derfelver hoogheid, ook een leer groot vermogen op onfe aarde. Uit de natuurkunde verftaan wy, 1. Out onte aarde, hoe zierlyk ook van gedaanre, en vrugtbaar; fonder den hemel, ene woette wildeinisfe, ene donkere ipelonk, fou gelyk fyn; daar alles van koude fou moeten verftyven, en van gebrek vergaan. 2. De hemel is 't, die, dooreen tterkwerkende kragt, aan de aarde, en aan alle derfeiver bewoners, haar ligt, leven, warmte en vrugtbaarheid, geven moet. 0000. Maar fo geweldig werkende, fo oneindig en onbegrypelyk almagtig is dtle goedertierenheid , in derielver uitwerking, waardoor het heil van Gods Volk word uitgevoerd. Dit erkend Moiès, als'hy bid: Laat toch de kragt des Deren groot worden: gelyk als Gy gefproken hebt, fggende: de Dere is langmoedig, en groot van weldadigheid, enz: 4 Boek H: XIV: 17, iH. Offchoon het genadeleven, aanvange'yk, in kragt, in het hart is voortgebragt, waaruit een gelovige aangename viugten der geregtigheid moet voortbrengen: hoe haaft fou hetlèlve niet wederom, door ene overgeblevene kragt van verdorvenheid, door een magt van verfoeking, aanvegting, verleiding, tegenlland en verdrukking, geheel worden uitgeblulcht, als een vonkje, onder de asfche verborgen ? 2. Ene almagtig werkende hand word er elk ogenblik vereifeht, om hetfelve te onderhouden: die de kragt der verdorvenheid moet bedwingen; den vertbeker fchelden; alle werktuig, dat daartegenbedagtword, veriedelen; en, doorene gedurig inwerkende magt, alle ligt, heil en levens kragt vernieuwen; fal het vrtigtbaar konnen fyn in het goede: dat, uit die kragtig werkende goeuetierenheid, ditg en nagt, moet nederdalen. ... Defe geweldige goedertierenheid des Heren word geëigend aan of over den genen, 01e den Here vrefen. AAA; Niet,  van den ClII. Psalm.' Vs. h. 359 II. A. tf. fi. a. 2. BB. tttt. aa. 5$. 1. -. *. ff. . , , ••• AAA. Niei, als of de vrefe des Heren de bewegende oorfiak fyn fou, waarom de IDre Syne goedertierenheid, fo nadrukkelyk, over Syn Volk fou uitbreiden: fo weinig de aarde iets aan den hemel toebrcngd, fo weinig kan ook een Godvrugtige den Here voordelig fyn De vrele des Heren is met het eigen werk van een gelovige-, de Here moet Jyn hart verenigen tot de vref van Syn naam. PJ. LXXXVI: 11. De vrefe des Heren heeft ook niet de minlle waerdigheid, maar fv verlaakt veel meer defelve. In de vreje des Heren is een llerk vertrouwen, zvaarin de Here fyn toevlugt is. Spreuk XIV: «6 Eu waardoor hy, met een nedrig aflien van fig felvs, by' den Here fchuild. Dat by vs. 13. nader fal gefien worden. T1 BBB. Neen, de vrefè des Heren . „• . ' , N*i«i<. Is het middel- waardoor een Godvrugtige fignaby den Here, en by Syne grote goedertierenheid, houd. Door de vreje des Heren wykt men af van het kwade. Spreuk. XVI: 6. Daardoor word men bewaard, om niet tegen Hem te fondigen, en defe goedertierenheid van fig aftewenden. Ook ts de vreje des Heren een fbringader des levens. Spreuk. XIV: 27. waardoor het leven, uit Gods grote goedertierenheid, geitadig word onderhouden. , , TT , „. 2nn. De vrefe des He¬ ren is ook den Here welgevallig; als eer! werk van Syne goedertieienheid dat Hy met Syne goedgunftigheid bekroond: De 7/ere houd fig by den goeder tierenen< goedertieren. Pf. XVIII-2.6 Dié vrefe des Heren lokt den Here uit tot weldadigheid. Hy heeft liev dengenen, dieHemhevhebben. Syn verborgenheid, of gemeenfame verkering in het verborgene, is met diegenen, difllemvrefen. Pf XXV: 14.- Waaruit ai|e welënlyk goed voonvloejd, waar over de Digter PJ XXXI: 20. in verwondering opgetogen uitroept: O hoe groot is bet goed, dat Gy weggelegd hebt voor den genen die U vrejen. c . . , **• So groot die goe¬ dertierenheid is, So vrymagtig isfe ook in derfelver bedèline w 12, 13. En wel. t- Met opligt op de vergeving der fonden. vs. 12.  360 Ontledende Verklaring II. A. X. 0. a. 3. BB. üü. 00. aa.§§. i. -. **. vs, 12. ff. En met opfigt van alle vaderlyke ontfermingen. vs. 13. f. Ten aanfien van de vergeving dé-r fat: den, is het voorftel wederom feer ruim vs. 11. So verre « 12- bet Ooften is van het (Vellen: fo verre beeft Hy van ons gedaan onfe overtredingen. .. In de woorden op haar feiven. AAA. Vinden wy wederom ene gelykenis, die genomen i* van de breette der aarde: So verre het Oosten is van het Westen. KKJ*. 't Is feker, Dat de afftand van het Oosten tot het Westen, met betrekking tot den gantfen aardbodem, anders-begrepen wierd, ten tyde van David, dan wel m defe cnlè dagen. Toen ter tyd, waren de vcrafgelegenfte delen der aarde «.nbtktnd, en dus korde men geen regt begrip van het Ooften, en van het Weften, vormen; ja men was, in 't algemeen, vau die gedagten, dat de aarde alleen maar ene platte oppervlakte hadde, die lig, benedenwaart, in't oneindige uitftrekte: maar zedert men, in defe latere tyden, ondernomen heeft, de gantfe aarde rond te ftevenen, heeft men, met veel meer fekeiheid, over de ware gedaante, en grootte, van onfen bewoonbaren aardkloot konnen oordelen; voornamelyk van het Ooften tot het Weften, blyvende de lengte van de aarde, van het Kooiden tot het Suiden, als nog onder de onbekende dingen, doordien men, wegens de ondragelyk koude, die men by deielve aantreft, dclèlve in 't geheel niet kan naderen. Nogtans weet men uit ontdekkingen van latere tyden, met veel fekeiheid, dat de aarde ene ronde, ofte liever er.e eyronde gedaante heeft; dat nog nader door de Maans verduisfteringen word beveftigd (*). 000. De. C*) Men kan hierover breder nafien , de redenvoering van mynen Broeaer. W: A: Bagö ïene, over de nauwe en wedèrjydjche verbintenis van de Jterre - en aardryks - kunde , in 't Lai fn befchreven , eh door mynen Soon 3 H: A: Bachiexüe, in 't JXederduiijeli vertaald. i>'. ij-, enz: . . -  van den CIII. Psalm. W; io. gtfi II. A. M. B. a. 2. BB. aa. §§. 1. **. f. .. aaa. knk. pp/s. Debefle fterrekundige komen, merendeels, hierin overeen: dat de middenlyn van onfen aardkloot fig, ter lengte vanoooco. millioenen mylen, uk? ftrekke; en dat dus het halvrond van den aardbol, van het Ooften tot het Weften, ene lengte van 135000 millioenen mylen, uitmake. (*). Ene lengte waarlyk, die aller menlchen begrip feer verre te boven gaat. 333. 't Is derhalven niette verwonderen , dat door de verheid van het Ooften, tot het Weften, na den fin van de H: Schrivt, in onderfcheiding van de hoogte, de giootfte breette, en de verlle afftand, te kennen gegeven word, die er immer, in de natuur, te bedenken is. BBB. Daarmede vergehkt de II: Digter, de weldaad van vergeving, die hy, met al Gods Volk, van den Here ontvangen heeft: So verr.e doed Hy (ofte heeft Hy gedaan,) onse overtredingen van ons. KttK. Hy fpreekt van onse o- vertredingen. tt**. Met een woord aaa. , p{- febang, dat van een ander woord , paa/cbang, afkomftig is, fo veel betekenende, als rebelleren tegen fynen wettigen Here, door lyn jok aitewerpen, hem alle gehoorfaamheid te ontleggen, en tot enen anderen overtegaan. Dan duid ons jegenwoordig grondwoord aan. 1. Ene rebellie tegen God, of menfchen, bedreven, waardoor men fig derlèlver gehoorlaamheid onttrekt. a. Het word dikwils in Gods woord gebruikt, om daarmede die fchuld te kennen te geven, die men, wegens die fware misdaad, over lig brengd. 2 Boek van Mof. XXX: 7. 4 Boek van Mof. XIV: 18. die derhalven feer groot moet fyn. bbb. Hier ter plaatfe, aa aa. Worden, buiten tegenfpraak, 1. Niet de kwade gefteldheid, (om dar .(*) Derham GoJl: Natuurk: Bh 45. zz  sfiv Ontledende Vkrk-laiuno ii. a. k- 0. a. 2. BB. xx.00. aa. ■$§. i. **. f. .. BBB.k^k."***. bbb. aaaa. dat 'het woord in het meervoudige getal voorkomt:) maar defondi- ge afwykingen, en wel alle fondige afwykingen van Gods Volk, fonder onderfcheid, verftaan; om dat er gefproken word, van alle die overtredingen, die de Here verre weg doed, die niet een of andere fonde, maar die alle fonden fyn : die ontelbaar veel fyn, in derfelver getal. 2. Byfonder word bier op de fibuld gefien, die fy, door die overtredingen, na het regtvaerdig oordeel van God, over fig gebragt hadden; wand die is 't eigenlyk, die van hen verre weg kan gedaan worden. BBBB. Die dan ene rebellie kan genoemd worden. 1. Om dat alle fonde, al is 'c, dat defelve niet wetens, en willens, bedreven word, te regt met dien naam mag benoemd worden. Door ene iegelyke fonde word God den rug toegekeerd, Dien men, als fynen wettigen Opperheer, met alle kragten , verpligt is , te gehoorfamen ; en fulke daden bedreven, die tegen het gebod van God regelregt aanlopen, en dieswegens ten hoogften ftrafbaar fyn. 2. Die de opregten niet willen verkleinen, maar, inbaar hoogfte trap, en in al derfelver verfwarende omftandigheden, fig voorftellen. en voor de hoogfte Majefteit belyden. 000. Hy noemdfe onse o« vertredingen, aan welke fy fig alle, in enen minderen, of meerderen trap, hadden fchuldig gemaakt, en waardoor de Here regt fou gehad hebben, om hen, in den allerverften afftand, meeï als het Ooften is van het Weften, van fig wegtewerpen. 222. W7at is delè goedertierenheid niet onbedenkelyk groot, dat Hyhen, in hunne perfonen, behoud, en hunne overtredingen So verre wegdoed, als bef Ooften is, van bet iVeflm ? Waarin wy iien: Dat God de Here hunne overtredingen van hen verre wegdoed. aaa. Dat lakelyk feggen wil: dat God de Vader, als de opperfte Rigter, die gantfe fchuld der fonden geheel van hen wegneemd, alsof defelve nimmer gemaakt ware; en die, by de genadige regtvaerdiging, fo vol-  van den ClII Psalm; «ft ia, 3^3 II. A. X. $. a. & BB. KK- 00. aa. $ i. -. *\ f. BBB. 332. mccu. aaa. volkomen vergeevd, dat van defelve, in euwigheid, gene gedagtenisfe meer ovrig blyvd. Dat feer nadrukke-lyk genoemd word: een werpen van de finden agter den rug. Jes.XXXXIIl: ij», als iets, dat men voor altoos in vergetenheid field, ja een werpen ven defe!» ve in de diepte der See. Mich. VII: iq. ais iets, dat nimmer wederom te voorfebyn kan komen. bbb. Maar nog van meerder nadruk fal het fyn, indien wy, met feker geleerd man, (*) aanmerken, dat de Spreekwyfe, van de overtredingen zveg tedoen, mogelyk kan ontleend fyn, van den weggaanden bok» die, op den gioten verfoendag, met de fonden van het volk beladen, in de woefteine henen weg moeft gebragt worden. <* Boek van Mof. XVI. , , ; AAAA- Ik weet wel, uat de gedagten van de geletterden, over defen weggaanden bok, feer verfehillende fyn. Dan 't is hier de plaats niet, om dit ftuk, voor en tegen, wydlopig te onderfoeken, men kan daarvan elders het nodig berigt ontvangen (f). 't Schynd my toe, dat defe weggaande bok , io wel ais die bok die geflagt wierd, als een foenoffer moet worden aangemerkt, om defe twe redenen, i. Om dat defe weggaande bok voor het aangefigte des Heren moeft gefield worden, om doorhem ver/oen ingtte doen vs. ro. a. Om dat de Prtefter beide Jyne handen, op hei hoofd van defen weggaanden bok moeft leggen, met belydenis van Jonden, vs. 21. dat alleen in de fond-en foen-offeren gebruikelyk was. En ovor fulks wierd, door defen weggaanden bok, fo wel, als door den anderen die geflagt wierd, de enige en volmaakte foenofferhande van Gods Soon afgebeeld. BBBB. En derhalven. KKKK. Gav (*) Le Moyne in Not: ad Var: Sacr: p: 64c. (t) SOjfi piurafiupit, iu.tr kuUqs alias adeat Crkmeritm Antiquit; Urn: Li: p: Jio. Sea. ' ZZ 2  3^4 Ontledende Verklaring. II. A. tf. 0. a. 2. BB. j e» vertrappen in Syne grimmigheid; en al die Ichuld, die hen fo hard ter neder drukte, en als een fware lalt te iwaar wierd, word van hun verflagen gemoed afgehgd en verre weggedaan; fy lyn als fulke, die'vrede gevonden hebben  van den CIII. Psalm. vs. 12. 365 II. A. tt. 0. a. 2. BB. tttt. 00. aa. $§. r. -.'**. f. .. BBB. 222- *»<*.. bbb. BBBB. 1222. in de ogen des Heren, die nu in vrede, met een verfoend God, mogen wandelen. 0000 Dit word in den voorledenen tyd voorgefteld: fo verre heeft Hy onfe overtreding^n van ons gedaan. Daarmede drukt de Digter uit: dat hy, en fyne gelovige medegenoten, daarvan ervaring hadden ophunnen weg, door fuik ene merkwaerdit,e ftaats-verwisfeling, waardoor fy vrymoedigheid vonden, om die uitnemende weldaad met blyde dankfegginge te vermelden. 000. Nog meer word die weldaad vergroot, wanneer fe vergeleken word, by den verren afftand van het Ooften, tegen het Weften. So verre het Oosten is, van. het Westen, so verre enz; dat is: So verre fyn de overtredingen, die te voren hunne eigene waren, nu van hunne perfonen afgefcheiden, als de allerverfte afftand, in de natuur, kan begrepen worden. aaa. En dan word daarmede aangewefen: 1. Ene volkomene vergeving van alle hunne 0 /ertredingen, die fo verre van hun verweiderd fyn, in den allerverften afftand, waarin het Ooften niets weet van het Weften. 2. En te gelijk ene euwigdurende vergeving, gelyk het Ooften nimmer met het Westen verènigd, en tot een middenpunt kan zamen gebragt worden: defe barmhartigheid is ene euwige barmhartigheid. bbb. En dan komt de Soon van God hiervoor, als het tegenbeeld van den weggaanden bok, die de overtredingen van Syn Volk, in den allerverften afftand, heeft weggedragen , als dat Lam Gods, dat de fonden der zvaereld ivegneemd. Joh. I: 29. Die, van het Ooften, van den opgang der fonne, als den Opgang uit der hoogte, van Syne geboorte af aan, die overtredingen op lig genomen heeft; den gantfen ryd'van Syn vernederd leven door, defelve, als enen fwarcu lalt, heeft gedragen; en eindelyk, in her Weften, by Synen ondergang, door enen ftnertelyken dood, heeft weggedragen, toen Hy, in de vloeden van den Goddelyken toorn wierd ingedompeld. ... Dit wegdoen van de overtredingen komt hierin: 22} AAA. Als  366 Ontledende Ver kgautara- IT. A. tt. B. a. a. BB. tt.??. aft §§.t. -. *\ j. ... AAA. Al$ ene d«aA van Gods vrymagtige goedertieienheid. i. .By hun kwam geen deminite waardigheid in aanmerking, waarom de He* ie hen in Syne gemeenfchap, en vriendfchap, ooneemd; waarom. Hy hunne overtredingen uitdelgd; waarom Hy den Soon Syner lievde in hurne plaatfe fte\ê; waarom Hy alle hunne ougeregtigheden op Hem doed aanlopen. 2. Ja 'tis tegen alle verditnften: fy waren fnode wederlpantielingen, trouwloic rebellen geworden,, die Syneneuwigen toorn regtvaerdrg verdiend hadden, welken rfy, voor euwig, van voor iyn aangefigte, fou konnen wegdoen. BBB. Nog moeten' wy opmerken.: dat wyenigondericheid, tusfchen dit-, en het voorgaande vers, aantreffen, vs.11. was de grootheid van Gods geweldig werkende goedertierenheid toegekend aan fulke, die den Here vreesden; maar hier ipreekt de Digter, gelyk ook, vs. iq. in 't algemeen, vana«i. Dereden daarvan is defe: om dat de heiligmaking van Gods Volk hare trappen heeft, en, na mare de Godvrugtige daarin toenemen, en overvloedig worden, na mate bewysd ook de Here Syne goedertierenheid, minof mee$ nddrukkelyk, en gevoelig, in de unlatingen van Syne byfondere genade, eo lievde: maar alfo is 't niet. gelegen met de genadige regtvaerdigmg, daarin worden al Is overtredingen, op eenmaal, te gelyk, en voor euwig, weggedaan. \\. De vrymagt van de Goddelyke goedertierenheid openbaard fig ook in allerly Wi I3 vaderlyke ontfermmgen. vs. 13. Gelyk fig ontfermd een Vader 0•oer de kinderen: ontfermd Sig de Here , over die genen , diij Hem vrejen. .. Wy merken. AAA. Eerft' op de gelykenis, die voorgefteld word met defe woorden: Gelyk sig ontfermd een vader over de kinderen. tttttt.D© wyfe Schepper heefr. 1. Ene feer tedere lievde, in het hart van de Outlers tot hunne kinderen gelegd, waardoor fy hen, met ene allerinnigfte, gcduldigfte en goedwilligfte ontferminge, dragen en  van den'Cm Psalm. vf. ,3. ^ II. A. tf. /6. a. 2. BB. ^fK. $0$ aa. % r. w. £ fy <# de H- Schrivr ffphrmW en behandelen.; oe n acnnvt gebruikt er menigmaal ipreekwyfen van di« tle krandoenenfte gemoedsbewegingen uitdrukken. ^fJ^lX- voorbeelden in de ^ied^^ï^ïileïï "2 hun leven voor hunne kinderen in de waagfchaaTgefted hebben Q. Dn o ie ontfermende evde ftrekr »;^ Ti 1 nfDDcnren, fonder onderfcheid,weshaJven vn Zï ' h.U0De kmde" ontfermende lievde orjenfwaH ai, ,u„ u "1?^* Die tederc en fig de kinderen 7n nSn re^ wan»Cfr heden bevinden- dan vvorden ^ ' f en,S«hande ongelegenontibken, omhunnIZ&X^nZ^ °P met alle vermogens ^^^7- . f611 ^ ,p°ediSe hllIPe» per, metfo veefwyshe?^vfS^*'^ Sch^" fwakke fchapen in gevaar'fo.^S^' r°im d" anderfins fulke ^;d*«^^^U^^ 0R1 in hunne elendighe. druk op den Vader der geeften 1^^^° na' hieT.genoemdfyn.WEGENE, die Den ^i^*^ ben. Wy heb- defe vresk des Heren breder bvri,. • aaa. Van ken,welven wy ^ w^ffifeBï^^w-li>^- maar  $68 Ontledende - Verklaring IIA. X. B, a. % BB. 4y* BB. aa §§. l -. % \\. , BBB. tttttt- «»* aaa. maar hem, met meerder tederheid, en bedagtfaamheid, doen wandelen. SofegddeApofte! Petrus. I Pet. I: 17 • Indien gy tot een Vader aanroept, den genen, die fonder aannemii.ge dzs perfoons onrdeeld na eens ie ge* iyks werk, Jo wandel in vrefe, den tyd uwer inwoninge. bbb. Maar wy moeten niet ongemerkt voorbygaan, dat defulke, die den Here vrefen, hier inkomen, als kinderen van God den Vader, fo als dat, uit den aart van de gelykenisfe, van felvs volgd. KKKH. Wy fouden breed konnen fyn, in het verklaren van dit geeftelyke kindfchap, dat buiten ons doel is. Wy feggen met weinigen: dat gelovige onder dit aangenaam finbeeld worden voorgefteld, om aan reduiden, die nauwe lievdens betrekking, waarin fy, tot God den Vader, als vader ftaan: uit Wien fy geboren fyn. Job. I: 13. Wiens beeld fy dragen, en daardoor der Goddelyke natuur deelagtig fyn.' 1 Pet. f: 4. Waardoor fy dan ook in ene nauwe gemeenlchap met Hem, als vader verkeren, Hem hartelyk lievhebben, en begerig fyn, om, in ene kinderlyke vrefe, en eerbiedigheid, voor Syn aangefigt ie wandelen. 1 Pet. I: 17. Die fig, aan Synen beOuitenden wille, met eerbiedigheid onderwerpen, éri Synen bevelenden wiile, in gehoorfaamheid bet rag ten ,• waardoor fy dan ook het b..eld Syner heerlykheid meerder tragten ge? lykvormig te worden; terwyl fy dat vertrouwen op den Here hebben, dat voorden fy van vader en moeder verlaten, dellzv&hen nogtans fat aannemen. Pf: XXXVII: 10. 't Gunt alles tot de vieie des Heren weièniyk behoord. 3233. En daarom is dit geeftelyke kindfehap, met de vrefe des Heren, onaffeheidelyk veiknogt; en wel fo! dat fe uit de kinderlyke lievde, noodlakelyk, en natuuilyk, voortvloejd. Mal. I: 6. Endaarom kan, en moet de kinderlyke vretè, als een gevolg en vrugt, eü dieswegens ook als e^n kenmerk en bewys, van het geeftelyku kindfchtip aangemerkt worden. BB.3. Dele worden in 't meervoud, die genendh den ikfsE vrefen, genoemd: om dat alle;  van den CIII Psalm vs. 13. 369 il a. X.-fi. a. 2. BB. kn. BB. aa. §§. 1. -. *♦. ff... BBB. kkk. /S/3/3. Ie die den Here vrefen, tot die vaderlyke oinfermingen, ene geiyke betrekking hebben; de ene heeft in defe lievde geen voorregt boven den anderen; offchoon de ene daarvanduidelyker bewyfen, dan de andere, opfynen weg mag ondervinden , na mate hy fig overvloediger in de vrefe des Heren betoond. Geen wonder dan, dat de Here fig, als vader, over hun ontfermd. #««. De weldaad word genoemd een ontfermen. aaa. Omtrend het grondwoord om, raacham, is niets byibnders optemerken: dan dat het fuik een ontfermen te kennen geevd, dat met de innigfte en tederfte bewegingen van barmhartigheid gefchied, met rommelingen van ingewanden: daarvan is een ander woord Ql*n, re. chem, afkomftig, dat de ingewanden en de baarmoeder betekend, vs. 4. bbb. Offchoon nu AAAA. Sulk ene gemoedsbeweging, in God, als een allerfaliglf Opperwefen, geen plaats vinden kan, fo wordfe nogtans, in enen oneigenlyken fin, menigmaal aan God toegeëigend, om daarmede te betekenen, die genadige wille Gods, waardoor Hy, aan Syn elendig en noodruvtig Volk, ten allen tyde, overvloedig, weldoed. BBBB. Dan fyn in- , „ nknk. De ge¬ lukkige voorwerpen van defe Goddelyke ontferming elendige, die ontferming nodig hebben. E- lenchge. 1. Waren fy wel van nature, wanneer fy allereerftdoor de Goddelyke barmhartigheid wierden aangeflagen, in hunnen bloede wentelende. Ezech. XVI: 6. Waarom Paulus fpreekt. 1 linu I: j6. Maar daarom is my barmhartigheid gefchied, enz: t. Dan, die ontferming word hier meer vooronderlleld, dan wel eigenlyk bedoeld, om datfe, ter defer plaatfe, als gelievde kinderen van God aangemerkt worden, die in Syne vrefe wandelen. Aaa BBBB. En  3?a 'Ontledende Verklaring IL A. w. 0. a. 2. BB. 00. aa. §§. i. **■ ff. BBB. :n-\ «*«. bbb. BBBB. Htttttt- /3/3/3£. En Feker, óf* fchoon da Godvru gtige, na Gods grote barmhirtigheid, fyn wedergeboren, fo konnen fy nogtans, in velen oplikte:., als elerdigeworden aangemerkt: elendige fyn fy na fiel en lichaam, waarin ly fo dikwils met Paulus moeren uirroepen: Ik elendig msnfch! zuie fal my verlosfenï enz: Rom. VII: 24. Ja menigmaal fyn fy de elendigfle van alle menfchen. 1 Kor. XV: 19. Om in dit ftuk niet te breed te fyn, fullen wy hunne elendighe.ien maar tot defe twe foorten brengen. 1. Het eerfte foort van hunne elende, die de grootfte is, die hen het bitterfte vald, en die de fpringbron is van alle de andere, is de nog by hen overgeblevene verdorvenheid, en de dagelyks daaruit voortfprtiitende fonden, die fo dikwils de verbergingen van Gods vriendelyke aangefigt, en velerly foort van kafteidingen, fo geeftelyke, als lichamelyke, als bewyfen van Gods heilig ongenoegen, over hen veroorfaken. 2.. Het twede foort van elende, fyn geeftelykeaanvegtingen, en beftrydingen van den Vorft der duifternisfe; en velerly lichamelyketegenheden, van armoede, krankheden, fmaadheden, verdrukkingen enz: in welke hen de Here wel eens doed komen, omhun gelove, lievde, lydlaamheid, te beproeven. Daarvan fien wy een fonderling voorbeeld in den Godvrugtigen Job, waarvan Jakobus fegd, H: V: 11. Gy hebt de verdraagfaamheid van Job gehoord, en het einde des Heren gefien: dat ae Here feer barmhartig is, en een ontfermer. In defen allen wordee. fy van God , als een genadig vader ontfermd. w«a, Die .hun Vader, by de wedergeboorte, en genadige regtvaerdiging, geworden is, en fulks blyven fel tot in euwigheid. Een naam, die van ene foete en ftrelende betekeniafe is, en een alleraangenaamft denkbeeld verwekt: Die hen beeft wedergeboren uit den Geeft,, als, een onvergangelyk faad, door middel van het levenaig en euwigblyvend' woord van God. 1 Pet. I: 23.. Die hen teder bemind; na fiel en lichaam verforgd; tot ervgenamen van het' euwige leven bereid, enz: 2. Die, in alle regenheden felvs, Syn vaderlyke lievdehart nietaflegd, maar hen daarin, uit lievde, mêt;  van den CIII. Psalm. vs. 13. 371 II. A. tt- 0. s. 2. BB. tt tt. 00. aa. §§. 1. **. ff... BBB. 223. **«. bbb. BBBB. 3333- **<**. met mate, en tot hunner nutte, kaftetd, als Jonen, die Hy liev beeft. Hebr: XII- 7. 0000. Hy ontfermd fig 0* ver bun. aaaa. Ik ben niet bekwaam , om alle die ontfermingen optetellen, die Godvrugtige van hunnen goeden Vader ontvangen. 1. Tk fou als dan moeten lpreken, van dat Vaderlyke en -lievde volle hart, dat Hy hen, ten allen tyden, toedraagd: waarmede Hy, in alle benamvdheden, mede benauwd is. Jes. LXIII: 9. 2. Ik fou dan melding moeten doen, van alle die byfondere bewyfen, en uitlatingen yan Syn ontfermend' mededogen, welke Hy ogenblikkelyk aan hun, op hunnen weg, betoond: door hen ftandvaftig by Syne lievde te bewaren; hunne afwykingen te vergeven; hunne fmekingen te verhoren; hen, tegen het geweld van alle hunne heilsvyandeu, ftaande te houden; die, om hunnentwille, te verdelgen; hen fteeds heerlyk te verlosfen; hunne lielen lievelyk te omhellen; hen te vertrooften. enz. bbbb. Byfonder moeten wy opmerken, dat alle die ontfermingen, als vaaerMe pntrermingen, moeten aangemerkt worden: en dan liggen daarin volgende faken opgefloten. m • „ , . AAAAA.De ontferming van een Vader is. 1. Natuurlyk: eerder fou de gamie natuur te gronde gaan, eer dat een Vader fyn hart, in ontferming van fyn elendig kind, geheel fou konnen aftrekken. Maar eerder fou God de gantfe natuur vernietigen, dan dat HySvn ontfermend hart voor Syne kinderen, geheel fou konnen toefluiten. Hoe teder fyn daarvan met de uitdrukkingen, die wy vinden. Jes. AL JA: 15. Kan ook ene vrouwe bar es Juigelings vergeten, dat Jy fig niet ontjerme over aen Sone baret bmks ? ofjchoon dej'e vergate, fo jal Ik dog uwer niet vergeten. En Jer. XXXI- 20 Is (niet) Lphraim My een dierbaar foon'i is hy (My niet\ ~ee'n troetelkind* wand fint dat Ik tegen hem gefproken hebbe, denke Ik nog erf enk aan hem: daarom tommeid Myn ingewand over hem; Ik Jul My fyner jekerlyk ontfermen, fpreekt de Here. T Aaa 2 Dc  37* Ontledende Vfcs.xLAR.rN 6 II. A. X. 0. a. 2. BB. XX. 00. aa. §§. i. «*. ff... BBB. 323 «x». bbb. BBBB. 3333. 0000. bbbb. AAAAA. De ontferming van een vader is feer teder, fe is in fyne eigene lievde gegrond, en daarmede feer nauwe verknogt. Maar de ontferming van God de Vader over Syn voik is met Syne lievde tot Sigfelven feer nauwe veiènigd: daarom word defe lievde, by al wat teder is, vergeleken. Jes. LXIII: 15, 16. Waar fyn 'Uiven yver, en Uzve mogenbeden? het gerommel Uzves ingezvands, en Uzver barmhartigheden ? fy houden fg tegen my in. Gy dog fyt onfe Vader, enz: 3. De ontferming van een vader is feer fpoedig; fo dra een kind hem om vergeving bid, fcheld hy hem de misdaad kwyt, fo drè hy tot hem om hulpe roept, bied hy hem aanllonds de hand. Maar de Here is nog veel gereder, om Syne wenende kinderen te hulp te komen. Eer fy roepen 9 fal Ik antwoorden, fegd de Here. Jes. LXV: 24. Wy fien daarvan een levendig bewys in den verlorenen loon. Luk. XV. 4. De ontferming van een vader is feer voldoende; het is een vader tot blydfchap, als Hy Syne kinderen weldoed. Maar fo verblyd fig de Here, als Hy Syne kinderen weldoed, meer dan ooit aardfche vaders. Indien gy die boos fyt, zveet uzven kinderen goede gaven te geven, hoeveel te meer Jdl uw Vader, Die in de hemelen is, goede {gaven) geven, den genen, die fe van Htm bidden? Matt. VII: 11. Daarom word Hy ryk in barmhartigheid genoemd. Ephes. II: 4. 5. De ontferming van een vader is altyd iefendig; by een regtgeaart vader kan de lievde nimmer in toorne worden omgekeerd. Maarfo is de Goddelyke ontferming tot in euwigheid, onveranderlyk, gedurig verfch en nieuw, in welke Hy afkerige kinderen toeroept, dat fy J'ullen wederkeren,, met die belovte, Ik fal uwe afkeringen gene/en. Jer. III: 22. BBBBB. Het heeft ook fynen nadruk, dat hier gefproken word, van de ontfermingvan enen vader, en niet van ene moeder: om dat de ontferming van een vader veel fterker is, dan die van ene moeder (*). De lievde van een vader dringd door alle verhindering henen, en werkt het heil van fyne kinderen met magt uit: en is alfo gefchikt,, om (>) Patres fortius amant» Seneca*.  van aen CIII Psalm. vs. 13. m II. A^tf. fi. a. 2. BB. tftf. >60. aa. 1. *♦ *± £52?.w bbb. bbbb. naa"' >e^>a/3. t r • n. ,r . bbbb- bb bbb. om de aller- heftigfte ontferming uittebeelden. , , Defe ontfermingfteigerdnogmeer ten top, om dat het een ontfermen is van Jehovah van fvn Z trouwe verbond,-God; in welke naam voVrtSk deTIS deugden van God begrepen fyn, die Hy ten goede vin Syne kinderen openbaard; Syne algenoegfaamheid, goedertLrenheid en getrouwigherd Aardfche vaders", hebben Vy enen Zde.wii omhunne.krnderenweltedoen, het ontbreekt hen al dikvvils aan het vermogen: maar defe Vader der ligten bent ene Goddelvke givten afkomen waardoor Hy al de begeertens van Syne kinderen, tot in euwigheid, volop kan vervullen. Aardfche vaSs konnen wel op hunne kinderen toornen, of het ene kind het an dere voortrekken: maar de Vader, Die in de hemelen is , befit de aUervotauaktfle goedheid, en by Hem is gene Snneminge des Perfoons Aardlche vaders worden wel een! trouwlooT of veranderen hunne lievde, omtrend hunne kinderen; ftSrven Maar defe Vader ts een Vader der euwigheid, Die Svne kinde ren fo euwig lievd, als Hy euwig leevd? So als de f^ve vuld « me droppelen en de fon met ligtdelen, fo is God vlvdd me algnoegiaamheid, goedheid en trouwe om Syne kinderen tef^CoS*'^^ om dat aa» ^volmaakt" heid, buiten God, een einde rs, dat in God hoogft volmaakt is Dat in de hevde van aardfehe vaders, of een natuurlyk gebrek' of een fede yk kwaad is moet verre van de hevde van dffen hl' melfchen Vader geweerd worden. «. Dit voorftel moeten my nog kortelvk in rtesfrh?, 7 den genen, * A^J:^^^^ alleen de voorwerpen van de Goddelyke barmhartigheid tot fl len anderen word gefegd, ik heb 11 nJoit gekend S w ^t Aaa 3 veg  374 Ontledende Verklaring IJL A. tt- B. a. O. BB..tt«; BB. aa. §§. 1. -. **. \\. r * AAAr tttttt- veeg der regtvaerdigen, maar de weg der Godlofen (al vergaan. PJÏI: 6. Al befit een Godlofe veel van Gods goedheid, hy befit niets van Gods ontferming; en al ontvangd hy enen tykdom van goedertierenheid, fo hy er niet door geleid word tot beker in ge, falfe nogtans over hem in enen fchat van toorne worden verwisfeld. Rom. II: 4, 5, 2. Godvrugtige worden alleen van God gelievd. Pf. XXXll7: 10. ï. Dit leerd de natuur van de faak: in de Godvrugt vertonen fig de ftralen van Gods beeld, dat God, als Syn eigen werk, bemind; dat een Godvrugtige, uit vrefe voor God, verloochend, word rykelyk, uit Gods ontferming, vergoed; dat een Godvrugtige, uit vrefe voor God, betragt, word rykelyk, uit Gods ontferming, vergolden, u. Godvrugtige fyn ook alleen bekwaam, om van de Goddelyke ontferming een nuttig gebruik te maken. *. Al wat fy, door'de Goddelyke ontferming, ontvangen, maakt hen klein en nediig voor God: de Godvrugt verfaakt alle eigene waerdigheid, en doed hen feggen, met jakob: Ik ben geringer, dan alle die weldadigheden, en trouwe, die Gy aan Uwen knegt bewysd. **. De Godvrugt bewaard, hen om op de Goddelyke ontferminge niet forgeloos of geruft te worden; maarleerd hen, defelve, met tederheid, in Synen heiligen dienft\ met ware dankbaarheid, bellieren. 333. En het is van nadruk , dat, daar de Digter vs, 12. van ons gefproken had: Ily doed onfe overtredingen van ons, hier wederom, gelyk vs. 11. gewaagd van die genen, die den Here vrefen: om dat de Here Sig by den reihen rein houd; en, na mate fy de ontvangene genade, met forgvuldigheid in Synen dienft tragten aanteleggen, na mate'mogen fy ook de Blyken van Gods gunft, en goedkeuring, op hunnen weg ondervinden. So als dat by vs. 12. reeds ts aangemerkt. De vergeving der fonden is een goed, by alle Godvrugtigen, in trap hetlëlvde, maar de trooft der heiligen is ene vrugt van de ware heiligmakir.ge, BBB. Defe weldaad komt hier in, als een twede bewys van het vrymaguge van Gods grote goedertierenheid, na 't oogmerk van onfen ?iaimiiï: Al is 't, dat de Godvrugtige in  vanden CIII Psalm vs. 14, ^75 II a; te. fi. a. 2. bb. nn. aa. §£. 1. - f j.... BB5. in de vreie Gods wandelen, fy blyven nogtans elendige; al fyn fy kinderen, fy fyn elendige, onwaerdige kinderen, die met medelydeu gedragen, verfchoond en beweldadigd moeten worden. De Here word hun Vader, niet om dat Hy kinderloos, maar omdat ly vaderloos geworden waren. .... ~. Dit fal ons nader bJyken uit vs. 14. daar wy, met het twede wand, komen, tot w. öe reden, waarom de Here, aan Syn arm volk, fo uitnemende weldoed. Wand. Hy kend ons maakfel: gedagtig fynde, dat zvy Jt°fJyn. j j t>- , 1 . *• In defe woorden vertoond de Digter. f. In 't gemeen, hoe God hen op de volkomenile wyfe heelt gekend: Hy kend ons maakfel. ff. In 't by tonder, hoe Hy hen nog gedurig aanmerkt: Gedaztis fynde, dat wy ft of Jyn. b ö 'J a a 1 t- I" 't gemeen word dan re kennen gegeven, hoe de Here Syn Volk op de volkouienlte wyfe gekend heeft. Hy kend ons maaksel. „ • , /. , . r. ..De Perfoon, aan wien defe kennisfe word toegeëigend, is God de Jehovah, , • . , ,„ , aaa. Die hier, m de grondfprake, met het woordeke kiM, hoe, doorZ/y vertaald, word uitgedrukt, dat lelden gefchied, en dat, wanneer het geoeurd, van enen ongemenen nadruk is: het betekend fo veel,, als Hyfelve. De Joden feggen daarvan, dat dit woord, van God gebruikt, van defelvde betekenisfe is, met den naam Jebovah: a tans het word wel met den naam Jehovah verwisield, ook op lulke plaatfen daar de betekenis van dien naam word voorgel eld als Jes XLh 4. Ik Jehovah, Die de eerfte ben: en met de laatfte ben ik jon, Defelve.. moeten dan hier BBB' W? cZTmJfV^ denkeir> die Se]yk meermalen gefegd ^'Sn God betekend, Die ut E9 Die derhalven de SelvsweliJe Tc alleen Algenoegiame, de Goedertierene en Getrouwe Verbond* Go&i 14-  376 Ontledende Verklar ln» II. A. k. 0. a. 2. BB. kk. 00. aa. §§. i. s. *. f. .. 2?5Z?. Ktftt. God is van Syn Volk. Geleerde (*) hebben opgemerkt, dat defe naam, doorgaans, aan den Soon van God gegeven word, by den Propheten, omaanteduiden, dat H.yDie"is,Diefelvde, Die als het vrouwen-faad was beloovd, in Wien alle belovten Gods ja en amen fullen worden. Het woord ftaat ook fo in den grondtekft, dat het onle opmerking moet verdienen, door dien het, door een groter toonmerk, van de volgende woorden is afgefcheiden; fo dat men, in het lefen, by dit woord, met enen byfonderen aandagt moetftilftaan. 333. De Digter gebruikt dan dit woord tot fyne byfondere vertrooftinge. i. Die Here, Die ons grondig kend, is de felvftandige Godheid! ('t fy wy hier God den Vader, 't fy wy, in 't byfonder, God den Soon verftaan,) Die de oorfprong is var, ons geeftelyke leven. Die, uit goedheids overvloed, feer heerlyke belovten, aan Syn arm Volk, gefchonken heeft; Die Hy ook, als onfe getrouwe verbonds- God fekerlyk fal vervullen, a. Dan konnen Godvrugtige, in alle hunne elendigheden, met ene innige vergenoeginge aan God denken. Menfchen konnen wy ligtelyk uit de hand vallen, die konnen met weerfin aan ons denken, die konnen lig onfer fchamen: maar fulks is van onfen goeden en getrouwen Menfchen-hoeder niette denken; Hy heeft ons gekend, wie wy waren, toen Hy ons heeft aangeflagen. , . ... En dan fiet 't leer wel op ' de volgende woorden. Hv kend ons maaksel. AAA. Wanneer gefproken word Van eea maaksel: , „ »xx. Moeten wy byfonder letten op het woord , jeezer, dat een maakfel, tngedigt/el, betekend: en dan drukt het uit, de geltcldheid (*) Lampe Comment: in Joh, t. tl p. 40J* Rambach In$tt: Hermen : S: p: 170.  van den CIIJ. Psalm, vu 14. 3*7 ïï. A. i*. 0. a. 2. BB. 'kk. 00. aa. §§. 1. z. *. |. , , "• AA4' van ee" perfoon, of faak, fo als defelve beftaat; t iy, dat er op het natuurlyk beftaan van defelve gefien word, gelyk het fo gebruikt word van bet maakJet van een pottebakker. Jer. XXIX: ió. en van een beeld, dat van Jyn maker geformeerd word. Hsb. II: 18. *t zy, dat er op het fedelyk beftaan van hetfelve word geoord, fo word het geheJegf van het gedigijel van het menfchelyke hart. 1 Boek van Mof, VI: 5- VIII; 21. J 000. 'tls , r , . . ,. aaa. Seker, dat het woord, ter defer plaatfe, in dien fin niet voorkomt, om ene goede gefteidheid m Gods volk aanteduiden, waarin fy welgevallig voor God fouden fyn, en waarop fy enige ftoffe van roem voor den Here, en enigen grond van verwagting op de Goddelvke gunfie, fouden konnen hebben. Geenfins: uit het gantfe beloop van feken m dit voorftel biykt klaar genoeg, dat de Digter veel meer hun fiegt beilaan in het oog hebbe: dat komt het naafte overeen met fyn oogmerk, in het gebruiken van defe woorden; daarom lal hy, in het twede deel van dit vers, feggen, dat Jy flof fyn; daarom fpreekt hy met fo veel ophev, van die ontferming, die fy van den Here omvangen hadden.w. 13. en de gelykeris, die hyw. 15, 16. fel voorttellen, fel die faak nog nader opbel, deren. r bbb. Maar dan kan het woord nog. r, .„ , , . . , AAAA. Inenever- Ichillende betekenis worden opgevat. 1. Of in enen natuurlyken fin;om daarmedeaantewyfen de brosheid, fwakheid, en vergangelyKheid van de menfchelyke natuur, die, als enes pettebakkers vat, hgtelyk kan worden verbryfeld. 2. Of in enen fedelyken fin; om daarmede het verdorven beftaan van den menfch te kennen ie geven, waardoor hy, uit figfelven, onbekwaam is tot etng goed, en geneigd tot alien kwaad: fo als van't gedipt fel van s menfchen han gefegd word, dat het, 'i allen dage tilleerJjk boos n. 1 Boek van Mos; VI: 5. BBBB. Er fyn veBbb 3 le  37* Ontledende Verlkariko II. A. tt. 0. a. 2. BB. tttt. 00. aa. i. =. *. f. ... AAA. tttttt- 000- bbb. BBBB. Ie Uitleggeren,^), die het woord, in den ee riten (ia, hier opvatten: dan, wy denken , dat 't van veel meer nadruk is, indien wv den menfch ook te gelyk in fyn fedelyk beftaan befchouwen; waaromtrend de minde fwarigheid is: wand, olichoon hier van fulke gelproken word, die door de wedergeboorte, kinderen van God geworden fyn, vs. 13. en dus veranderd in den geeft des gemoeds; waarvan Paulus fegd. Ephes. II: 10. Wy fyn Syn maakfel gefchapen in Chriftus Jefus tot goede vjerken; lo fyn er nogtans vele gebreken in hun overgebleven: fy fyn en blyven, niet alleen in figfelven, tot allen goed werk , volftagen onmagtigj maar er fyn nog, daarenboven, fo vele overblyvielen vau verdorvenheid; van blindheid, dwaalagtigheid, traagheid ten goede, aardsgefindheid, felvs van onwil en bofe begeerlykheid 1 welke, fchoonfe van de Godvrugtige, met weerfin, en droevheid, befchouwd worden, nogtans oorfaak fyn, dat fy nog, in velen opligten, feer elendig, en flegt gefteld fyn. 222. Dit noemen fy ons maakfel, met toepasfing op figfelven. 1. Wat is het bedeiv niet onbedenkelyk groot, dat door de fonden veroorfaakt is geworden 1 De menfch, wat was hy niet een zierlyk pronkftuk van fynen groten Schepper, wanneer hy allereerft, uit de handen van lynen Maker te voorfchyn kwam! met Syn voortreflelyk deugdenbeeld verzierd! en daardoor bekwaam, om lynen beminnelyken Weldoener, met alle kragten, te konnen verheerlyken! gelyk hy ook het ondergeichikte einde was van de werken van Gods handen,, hier op de aarde! Alle delè heerlykheid is„ door de fonden, geheel, en in den grond verwoeft, en het beeld des heerly ken Gods, in het beeld van den Satan, dat koolfwart is, veianderdL en offchoon Gods uitverkorene wel wederom tot nieuwe fchepfelen,, in Chriftus Jefus, bereid worden, wat heelt dat beeld niet veel, van fynen vorigen glants en luifter verloren. 2. Dit erkennen de heilige met leer veel lmerte; fybeichouwen figfelven , na fiel en lichaam beide, iu hun natuurlyk en fedelyk beftaan, ais bedorve- ne: (*} Hüisiüs, Geverus, Poluj, Amykaldus, etc  van den CIII Psalm. vs. 14. 37? II. A. K. /S.a. 2. BB. m 00. aa. §§. 1. =. *. f. ... AAA. 223. ne vaten , waarin niets goeds woond, BBB, Dit weet de Here. KVK. Sy behoren dat felvs ook te weten: fy hebben er ook, door de ontdekkende genade des H: Geefl.es, kennis van gekregen, dat fy, met defe uitdrukkinge, ook te kennen geven; en fy gedragen lig daarom ook als elendige. 223. Maar de Here weet het ook. Zommige Oudva- ders (*) verftaan hier byfonder den Soon van God, Die, in Syne menlchelyke natuur, in alle dingen, gelyk als fy, heeft willen ver* fogt worden, dog fonder fonden, op dat Hy, als een barmhartige Hogspriefler, medelyaen fou konnen hebben niet hunne fwakbeden. Hebr. IV: 15. 000. De Here. 1. Weet het door Syne Goddelyke ahvetenheid, op 't allernauwkeuriglle, voor Wiens ogen alle dingen naakt en geopend fyn. Hebr. II': 13. Hy kend hunne diepe elende,. dwaasheid, jammer, gebrek, enz: Seer nadrukkelyk geevd dit onfe H: Digter te kennen. Pf. CXXXIX: 1-5. 2. Dog Hy weet het, niet met enen heiligen weerfin aan hunne perfonen, die Hy al van euwigheid in lievde gekend heeft. Maar met ene innige ontferming: Hy hoord ook hunne fugtingen, Hy fiet ook hunne tranen, Hy weet, hoe fy onder alle die elendigheden te moede fyn: en dat geevd hen vrymoedigheid , om met alle hunne noden tot Hem, als een barmhartig Vader, te gaan, hunne gedaante aan Hem te vertonen, en hunne fmekingen in Synen fchoot uitteftorten; in dat vertrouwen, dat Hy hen, om hunne fwakheden , niet fal willen wegwerpen: dat doed hen feggen: Ik falmy verheugen, en verblyden , in Uwe goedertierenheid, om dat Gy myne elende hebt aangefien, en myne fieie in benauwdheden gekend. Pf: XXXI: 8. ft- Hat {*} Cyrillus, Gregorws, etc. Bbb 3  3«Q Ontledende verklaring II. A. tf. 0. a. 2. BB. 00: aa. §§. ff. Dat nog nader word te kennen gegeven* in de volgende woorden, daar in 't byfender word getoond, hoe de Here hen nog fteeds aanmerkt: Gedagtig synde , dat wy stof syn. .. Wy dienden eerft te overwegen wat de Here gedagtig is, namelyk: dat wy stof syn. AAA. Door stof word,. in enen fin- beeldigen fin , tttttt. Wel, in't.gemeen, de geringheid, nietigheid, flagtheid van een menfch te kennen gegeven, die fo ongeagt, fo weinig van waerdeis, als een ftofke aan de weegfchaal. So is een menfch, aangemerkt in fyn natuur fo was hy reeds, eer hy fondigde: daarom is fyn lichaam uithet ftof geformeerd, om hem fulks geftadig te binnen te brengen. 222. Maar dit word nog ongelyk meerder vergroot, wanneer wy aanmerken, dat hier gefien word op de Goddelyke bedreiging, aan de fonden gedaan, i Boek van Mof, lil: 19. Gy fyt ftof, en tot ftof fuld gy wederkeren. 1. Wand, offchoon gelovige van al het ftraffelyke van de fonden, door den Borg, verloft fyn geworden; fo fyn fy nogtans de gevolgen van de fonden, die hen egter, door dé genade, in een' vyand veranderd fyn, onderworpen, fo lange ly met een ftervelyk vleefch omhangen fyn. 2. En in dier voegen konnen fy, in vollen nadruk, ftof genoemd worden. 1. Ten aanfien van hun natuurlyk beftaan, fyn ly ftof: *. Door de fonden hebben fy ook hunne natuurlyke fchoonheid verloren, en fyn feer geringe menfchen in Gods ogen geworden. 1 Sam. II: 8. Pf. CXIII: 7. Gelyk het ftof het allergeringfte is op den aardbodem. **. En daarenboven bros, vergangelyk, ftervelyk, die tot ftof fullen wederkeren. Pred. XII: 7. 11. Ten aanfien van hun fedelyk beftaan, fyn fy, door de fonden, na fiel en lichaam beide, een verdorven vloek-ftof geworden. De fonde wocnd in het ft:-rvelyk lichaam: de fiel is vleefchelyk en aardsgefind, aan het vleefch, en vleefchelyke dingen, verflaavd, aan het ftof klevende. Pf. CXIX: 25. Sy fyn fo fwak, en onrnagtig ten goede, even sis ftof fonder beftaanlykheid f fo veranderlyk, en ligrvaeruig, ï.Is ftof. BBB, Die  van den CIII Psalm vs. 14. 381 li. A. ^f. fi. a. 2. BB. 00. aa. §§. 1. =. *. ff. .. AAA. 323. BBB. Dit belyden de Godvrugtige gaerne van figfelven, fy feggen: wy fyn Hof. So nietig, fondig, onmagtig, onwaerdig enz- Sy belyden mer Abraham, 1 Boek van Mof: XVIII: 27. Wy fyn ftof en asfche voor U, vvaerdig, als ftof vertreden, en tot asfche verbrand te worden. ... En dat is ook de Here gedagtig. AAA. Gelyk God alle dingen weet: KKN. So is Hy ook alle dingen gedagtig. i. Dat is, fy ftaan Him gedurig voor ogen, fonder dat er enige vergetenheid by Hem kan plaats hebben: in dat opfigt word er gelégd. Mal. IJl: 16. Dat er een gedenkboek voor Syn aangefigte gefchreven \s. 2. Maar de Here werd ook gefegd, gedagtig te fyn aan een perfoon, of faak, wanneer Hy blyken geevd, in den weg Syner voorfienigheid, dat Hyaan defelve gedenkt, door het uitoeffenen van fulke daden, die als gevolgen van defelve moeten aangemerkt worden: fo gedenkt Hy der ongeregtigheden, wanneer Hy defelve ftraft. Jer. XIV: 10. En Hy gedenkt aan Syn Volk, wannneer Hy hen verloft, en weldoed. 1 Boek van Mof VIII: 1. Sy bidden, om fuik een ge> denken. Pf. CVl. 4. En fy beroemen' fig er in met dankfegginge. Pf. CXI: 12. CXXXVl: 23. 232. Wanneer dan deH: Digter fegd: Hy is gedagtig, dat wy stof syn. Dan duid hy daarmede aan, dat de Here, Die Syn volk grondig kend, als fulke fvakke, katyvige, on vermogende menfchen, hen ook, als fuik een ftof, met medelyden behandeld: hen niet ftraft na verdiensten j hen niet meer oplegd, als fy dragen konnen; hen genadig verfchoond; en fig fchikt na hunne ftvakheden. 000. So verfchrikkelvk het Is voor Godlofen , wanneer fy fig te binnen brengen, dat God aan hun gedenkt, waaruit fy een onvêrmydelyk verderv te dugten hebben; Waarom fy fulke benauwende gedagten trapten te^en te gaan, en te verletten. Job. XXII: 13/14. So vol "van trooll is 't voor een Godvrugtige, als hy fig vertegenwoordigen mag* Bbb 3 das  Ontledende vek. klarïna. II. A. /3. a. 2 BB. xtf. 0/3. aa.§§. i. =. *. ff. ... AAA. 322. /S/ö/3. dar God aan hem gedenkt; Die weet, hoe elendig, en nooddruvtig hy is, hoe onvermogend', om iets voorttebrengen; Die gaerne medelyden hebben wil met fulke arme elendige; van Wien hy vertrouwen mag, dat Hy alle fyne gebreken genadig fal willen voorbyfien; en waarop hy wel, met alle fyne gebreken, kinderlyk mag' pleiten : Ik ben wel elendig en nooddruvtig, ( maar ) de Here denkt aan my: offo als er eigenlyk Haat: fal aan my gedenken. Pf. KL: i8, BBB. En 't is van nadruk, dat dit woord, in enen delenden tyd, (*) word voorgefteld: gedagtig fynde, als ene aityddurende daad. i. De Here heeft eens (dat ik fo menfchelyk van God fpreke:) die gedagte van hen opgevar, datfy toch fvvakke menfchen fyn, die niet vermogen te doen, dat fy heilig willen; die het tegen alle hunne opregte begeertens, voornemens en pogingen, gedurig bederven; en na die gunftige gedagte, worden fy, ten allen tyden, roet fo veel geduld gedragen, en met fo veel medelyden behandeld. 2. Het heeft ook betrekking tot het eerfte lid van dit 14. 'vs. Hy wil feggen: de Here weet, wat van ons gantië beftaan is, hoe gebrekkig, en dwaalagtig wy lyn, en daarom behandeld Hy ons ook, alsliilke arme menfchen, die maar ftof fyn. **. Wy vinden f. Dan hier ene grote vrymoedigheid, en vertrouwen, op genade, 1. De Godvrugtige befchouwen figfelven wel allerelendigft, waardoor fy figfelven, al voor lange, tot enen laft geworden fyn; fy konnen niet geloven, dat enig menfch, die hen grondig kend, met hen feu willen te doen hebben, of hen enige lievde fou willen bewyfen; fy weten, dat God, Die heilig is, hen nog oneindig beter en grondiger kend, als fy fig feiven kennen, of iemand hen kend: en nogtans fchrikt het hen niet af, om een goed vermoeden op den Here te hebben; om hunne elendigheden aan Hem voorteftellen; en, in dat alles, het goede van Hem te verwagten: vermits (*) In Participia*  van den CIII. Psalm. vs. 14. 3f>3 II A. fe 0. a. a. BB. *«. /3/3. aa. g. 1. ~. ¥* + mits fy weten, dat Hy een geduldige et) medelydende Weldoener is, Die een worm die fig in ftof en asfche voor Hein veroodmoedigd , nier h', toorne fal.willen afkeren, Job. XIII: 25. 2. En dit voorlid laat de Digter volgen, op het vertoog van 's Heren oneindige en onbegrypclyke goedertierenheid, vs. 11-14. Om aantewyfèn: deeN dat het defe grote en verbalende goedheid was, die delè vrymue'. dikheid des geloovs in hem verwekt had; deels ook, om te Ieren, dat het ene ware eigenfchap is van een Godvrugtige, dat hy, offchoon hy (onderlinge bewyfen van de Goddelyke genade ontvangen heeft, nogtans voortgaat om figfelven te mishagen. , tt* En fulks was gengt tot het oogmerk van onfen Pfakniff, om, met dit twede wand, voor aan dit 14. vs. te tonen, de reden, waarom de Here by hen weldeed': die niet was enige verdiende, of waerdigheid in hun: O neen! fy fyn, en blyven een elendig maakfel: het is ene hevde tot ondeugende, in welke Hy niets vind, Syne lievde waerdig: en dus is 't, en blyvd het ene ongehoudene en onbedenkelyke goedertierenheid.. n. Soblykrderhalven,uit dit gantfe voordel, 0$. 11-15. opgegeven, de waarheid vaa dat gene, dat vs. 10. was voorgefteld: dat de Here niet doed na onfe Jonden, enz: Wand: is de Here fo onbegrypelvk groot geweldig in goedertierenheid, vs, u. is Hy daarby fo vrymagtig, in het wegdoen van hunne overtredingen, vs* 12. en in de bewyien van Syne Vaderlyke ontfermingen. vs. 13. En blyven fy onder dat alles, een verdorven maakfel, een fondigen gebrekkig ftof, vs* 14. fo fpreekt 't van felvs, dat fy met na hunne fonden behandeld worden. bb. De menfcheisde iedelheid'gelyk : Jyne dagen Jyn als ene voorbygaande fchaduzve. Pf CXLIV: -4. Ene waarheid, die hier nadrukkelyk word beveiligd, fo a?s fe in de natuur der fake ligt opgefioten: is de menfch. felvs de iedelheid gelyk. vs. 14. men kan dan niet beter van fyne dagen denken, vs. 15, 16. De Digter heeft hier voor, om tic waarheid, dat God de Here oneindig groot is van goedertierenheid, breder verklaard, en uitgebreid, vs. n-15. door een aartigfinneprent Eog nader op te beider en. vs. 15 - icj. " ƒ? XXXIX: 5. 2. En de reden daarvan, ook mar hot oogmerk van onfen Digter, is ligtelyk te vinden; om dat fyne gantfe leevtyd maar uit enige agterrailkanderen fnel aflopende dagen beflaat. Pf. XCr 12. die, ten aanfien van de meefte menfchen, maar leer weinig in ge-tal fyn; denkt men fynen vorigen leevtyd te ïugge, 't is maar offe enige dagen geweeii is, en wat is de toekomende leevtyd niet kort, en onfeker? 222. Die dagen syn als het gras. Gras is een gemeen veldgewas, dat ene aangename, groene, vrolyke geftalte vertoond, dog, op.figfelven aangemerkt, van ene geringe waerde is; dat ligt verdord, dat ook ligtelyk afgemaajd, en met de voeten kan. vertreden worden. 000. Meermalen aaa. Word de menfch; by gras vergeleken. Pf. XXXVII: 2. CII: 5. Jes. XL: 6. Om daarmede fyne geringheid, brosheid, vergangelykheid, enz: te. kennen te geven: die in figlèlven gene vaftigheid heeft, en, in een ogenblik, op 't onverwagtfte, kan worden afgefneden. bbb. Dan wy moeten hier byfonder op defe twe dingen merken. 1. Dat, niet de, menfch felvs, maar fyne dagen by gras vergeleken worden. 2. Dat hier dit finbeeld gebruikt word, niet fo leer, om daarmede, de brosheid, en. vergangelykheid van 's menfchen leven voorteftellen; dat word meer bedoeld in het volgende 16. vs. Neen* de Digter heeft meer, in dit 15. vs. het oog op de voortreffelykheid van, den menfch, fo verre deielve dan gaat, in fynen dood kranken ftaat. En fo wil hy dan feggen: het leven van den menfch hier op de aarde, in fyn allerbefte gedaante befchouwd, heeft ene allerjuifte overeenkomft met het gras: offchoon dat gene beftendigheid in fig heeft, konnendein een ogenblik worden afgefnetien; het vertoond, vooral wanneer dat leven gefond, en voorfpoedig is, ene levendige, vrolyke, aangename geftalte. .„ En nog meer,, in-  tanden GIII. Psalm. vs. 15. 3gp II. A. n. 0. a. 2. BB. mn. /3/3. bb. §. 11. f. ». indien wy et» menjch van aanfien , en van vermogen, béd-houwen: Gelyk ene bloeme ohs velds, al«o bloejd ïïv. In den grondtekft ftaat, in den toekomenden tyd: Ja! hy bloejen. Dat in enen meer verfagtenden fin kan vertaald worden: mag hy bloejen. AAA. Ene bloeme des velds nnn. Is, in onderfcheiding van het gras, ■ , Een uitfpruitfel, dat uit de kragt van ene plant word voortgebragt; dat fig hoger verheft; dat met fyne zierlyke koleuren prykt; cn daardoor enen luifteren waerde heeft boven het gras. . s , 000. En dan is dit finbeeld feer bekwaam, om enen menfche van aanfien, van fchatten, van gaven, te kennen te geven, die daarin boven de gemene lieden uitmunt. 1. 't Is wel waar, dat delè finprent ook wel gebefigd word, om daarmede de nietigheid, en ligte vergangelykheid van een menich voortefiellen. Job. XII: 2. Jis. XL: 7. maar in die gedaante komt hetfelve meer voor vs. 16. 't Is ook feker dat ene bloeme ene zierlyke geftalte, boven het gras, vertoond;'daarom word aan defelve ene heerlykheid toegekend. 1 Petr. I: 24. waarom de hwaerdtge krone van Ephraim daarmede vergeleken word. Jes. XXVllI; 1. 2. En alfo word er door een bloem luik een menfch aangeduid, die in aarfienelyke eren-ambten in grote rykdommen, in voortreffelyke gaven van de natuur, e'nz: boven den gemenen man uitmunt; gelyk er geen fchoner fchepfel op den aardbodem is, dan een menfch, die met fulke natuurgaven verzierd is. nnn- 't Heeft buiten twyfel fyn reden, waarom er van ene bloeme des velds gefrroken word: deels om de gemene heden, met deaanfienlyke, te gelyk voorteftelleh' foalsfy, in ene maatfehappy, onder malkanderen leven; deels ook, om den luifter van delè aanfienelyke fo veel te ftérker uittebeelden, om dat ene bloeme des velds', wanneer fy fig onder het groene gras vertoond, door dat aangename groen, iö veel te zierlyker uitblinkt. Ccc 2 BBB. Ge-  3S8 Ontledende Verklaring II. A. K. 0 *. 2. BB. XX. 08- bb. §. u. -. * j ...BBB. Gelyk er daarom volgd: al. bloejd hy, of alfoo fal hy bloejen. \. Om daardoor dele fchoonheid fo veel te levendiger uittebeelden; doordien er in de gantfe natuur geen faak is, die een heerlyker geftalte vertoond, dan ene bloem, die in fyn volle kragt ftaat te bloejen, die, door fyne treffende koleuren, enen helderen fchitter, en glants, van fig verfpreid: waarom de Heiland van de leliën des velds fegd. Matt. VI: 23, 29. Dat S 'domo, in alle Jyne heerlykheid, niet bekleed geweeft is, als een van defe. 2. En dat word noc meer vergroot, wauneer dit woord in den toekomenden tyd word uitgedrukt: Uyfal bloejen, of mag hy bloejen: als wil de Digter feggen: laat hy nog lo fchoon en heerlyk bloejen, als de fchoonfte bloem op het veld; fo dat hy in eren-ambten, in fchatten, in natuur-gaven, boven alle menfchen uitmunt, en daerdoorfo veel roem verwervd, dat hy van ieder met verwondering aanfehouwd word. ff. De een en ander heeft nogtans geen de minfte wefenlykheid in fig feiven, gelyk de Digrer fulks nadrukkelyk vertoond, vs. 16. Als de wind daarover gegaan is, fo is fy niets : en haar plaatfe J'al haar niet meer kennen. .. Eerft word de faak voorgefteld: Als de wind daarover gegaan is, ('0 is fy niets. ... En dan nog meer vergroot: En haar plaatfe fal baar niet meer kennen- .. Het voorftel dan luid aldus: Als de wind daarover gegaan is , so isse niets. AAA. Diar dan NKX- Het geval is: Als de wind daarover gegaan is. •cta. In den grondtekft ftaat het woord nil, rouacb, dat anderlins«» geeft betekend. aaa. En dat heeft aanleiding gegeven, tot verfcheidene vertalingen, en opvattingen G). Zommige nemen het voor den II. Geeft, Die den menfch (*) HüLSIÜÏ.  nan den C ï ï I. Psalm. vs. i 6. 3S9 II. A. ft, ,6. a. a. BB. vn BB. bb. §. ir. - f. -ff. •. AAA. fttftt. tcx». aaa. rnénlèh doed wederkeren rot verbreifeling. Andere voor de fiel des menleken-, en dan vertalen fy de woorden: als de geelt (den adem) van hem overgaat, of uit hem uitgaat, dan is de menfch niet meer. 0;n andere meer niet te noemen. bbb. De reden van defe vertalingen, en opvattingen, AAAA. Is defe: dat fulke Uitleggeren, in dit 16. vs den menfch verftaan, sis het onderwerp, van het welke hier gefproken word: als de Geeft daarever^ dat is, over den menfch gegaan is; om datw. 15. van den menfch gefproken was. 't Is ieker, uithet 15 vs. dat defe woorden tot den menich betrekkelyk moeten gemaakt worden; maar het is ook klaar genoeg, dat de Digter hier niet regelregt fpreekt van den menfch: geenfins: hy fteld" het finbeeld, dat hy vs. 15. op fyn beft had voorgedragen, hier in derfelver brosheid, en ligte vergangelykheid voor, dat nu was het gras. en de bherne des velds; en daarvan vervolgt hy nu te fpreken: als de geeft, of de wind, daarover, dat is, oven dat gras, of over die bloeme des velds, gegaan is: willende dan vervolgens de overbrenging, op de dagen der menfchen, die van felvs klaar genoeg is, van den lefec felvs gemaakt hebben. BBBB. En dan fpreekt 't van felvs: NNNNV Dat wy den wind verftaan moeten, gelyk het woord ook fo van onfe overfetteren is opgevat. :. Het woord nn , rouach, betekend menigmaal den wind. 1. Boek van Maf V1IP. 1. enz. en dan is de fin der woorden: als de wind over het gras, en over de bloeme des velds gegaan is, z. Dan word er van den wind 1. Gelproken , om ons in gedagten te brengen, hoe er gene geweldig verbrekende middelen, geen bylen offyfen nodig fyn, om het gras en vooral ene bloeme, te doen ver welkeren, en verflenfen; een harde en gure wind alleen is genoeg, om die al hare fchoonheid en zieraad te benemen. 11. Maar dien wind moeten wy dan begrypen, in te komen, of als een hete verlengende wind; hoeda. Ccc 3. nige  g00 Ontledende Verklaring ïï. A. N. 0. a. a. BB. NM. /S/3, bb. §. n. -. *. ft. .. AAA. «K» «*<*• bbb. BBBB. NNNK nige men veel had in het Ooften , waardoor de veldgewasfen , en vrunen, menigmaal teer befchadigd, en verdorven wierden Q. ° ' 1221- Dele ■ wind. i. Komt hier dan voor, onder het finbeeld van krankheden, tesenfpoedcn, verdrukkingen, enz: waardoor her broste lichaam verfwakt, geheel kragteloos gemaakt word, en eindelyk in den dood befwykt. 2. Die dan eigenaarug, onder de finprent van de wind, worden voorgefteld, om dat de menfch fuik een fwak geftel is, dat er niet veel geweid vereifeht word, om denfelven te verbreken, en geheel te verbreifelen. 000. Als die over haar gegaan is 1 Als die ftormwind, of die verfengènde wind, het gras, of de bloeme des velds, lal getroffen hebben. 2. Als ook da krankheden, of andere ongevallen, den menfch, 't-fy van minder, 'tfy van meerder ftaat, en aantik, lullen getroffen heb- ben' 212. Heeft 't dat gevolg: So is se NIETS' In den grondtekft word het woordeke meer, dar in deoverièttinge ftaat, niet gevonden; daar word alleen maar gefegd: se is niets. En dat van naarute is, om ons te leren, dat wy om gene gantfe'.yke vermenging daarom behoeven te denken :* het gras, of de bloem, en de memch, die er door verbeeld word, is nog wel aan welig; maar le is niet, diefe te voren was. ,3/3/3. Se is dan niets. aaa. In het finbeeld: 1. Het eras verfchroejd, en verdord: dat eneplante is, die wel yoifappig is, maar die teder en fwak is, die genen tegenftand kan bieden , en welkers fappen feer ligtelyk vervliegen. 2. Maar no* veel meer heeft dit plaats in ene bloem, wekers bladeren los en "flodderig fyn, die door den wind geteilterd, ot weriengewor- (*) Vii. Disfirt: Nonïs'enh, in Mus: BJi: Theol: Brmi vil: i. p: 469.  van den CÏIl Psalm. vs. iS. 39r H. A. tf. 0. a. 2. BB. KX. 00. bb. §. n. - * ffi % worden, en verwelkeren^ ^ aaa-deilde>^nfiondS ook, in de overbrenging, Meteen rnenfcht gen word hy van de minne krankheid aangrepen hv verliefd ■ttftoM* fyne blofende gedaante, hy word verS?' enVervtil knus en tegenfpoed brengen hem allerly droevS 'en kSn e des geeftes aan, waardoor hy fyne vrolyke 5e verlSden ."gl'8" ? EB daardoor & menig „,e„(ch fynen -«2. «A^r^t meer, die hy te voren was. °^bhk, is de menfeh, nier de volgende fpreekwyfeV* En?™™^? meer door — SoV eLigenÏTk ^ dboraan eneplaatsene I^^^^P fen fo word gebruikt. Job. VH: io, XX if 7 Inee™a' BBB. Dit overgebragt bloeme des veld- dniHfr aa« N'N*?- Tot het gras, en de b v iULu woruen, op die plaats, op welke fe te vo¬ ren  Ontledend! Ver.klar.inq II. A. 0. a. at BB. M. 08. bbr. §. n. -. ♦. ff. ... BBB. ttNtf. ren heerlyk ftonden te bloejen, fo dat deel en bloem geheel verdorren, en vergaan. 223. Even fo is 'c met den menfch door dit finbeeld voorgefteld: Hy heeft fyn plaats hier op de aarde, daar is hy geworteld, daar houd hy fyn verblyv, daar groejd en bloejd hy, daar leevd en verkeerd hy onder den menfchen in dien ftand, in welken hy, door de voorfienige hand van God, is gefteld, Die de woning vaneen iegelykmenfcb daar beeft bepaald. Hand. XXII: 29. Aan die plaats is hy het naafte verbonden, daar verrigt hy iyn werk, daar is hy het meeile bekend. 0/30. Maar die plaats sal hem niet meer kennen, 't Wil feggen. .1. Dat hy, niet alleen, fyn woonphats fal verlaten, eb uit het midden van de le« vendige lal vertrekken: fyne woning voor een ander inruimen; fyne befittingen aan enen anderen agterlaten; lyne forgen en befigheden op de fchouderen van andere leggen,- fyne voorregten en waerdigheden aan anderen overdragen. 1. Maar dat hy ook. 1. Nimmer in fyn vorige ftand, belittinge, en levenswyfe lal wederkeren, alfo weinig als het verdorde gras, en ene verwelkte veldbloeme, op fyii vorige plaats kan groejen, en bloejen. 11. En dat hy allengskens vreemd lal worden, op die plaats, daar hy voormaals fyn verblyv hield. als of hy er nimmer geweeft ware: fo dat fyne gedagtenislè, met den tyd ,r van de aarde lal vergaan. *♦. Seer levendig Word dan vs. 15, 16. ..... f. De nietigheid en verganeelykheid van 's menfchen leven uitgebeeld. Door de fonden is hy een enosch, een dood-krank menich geworden, die overal de ftervelykheid met fig omdraagd: hy mag al een gefond lichaam befitten, ene groenende levenskragt vertonen, in eer en luider boven andere uitmunten, veleTchatten vergaderen , in gaven en bekwaamheden een wonder van de waereld worden; eik-oeeèbiik kan hy, dokhét minde ongeval, uit alle die voorregten " wuï-  van den CIII Psalm. vs. 17. 303 II. A. tf. fi. a. 2. BB. Xtf. bb. §. n. -, *♦. f. worden nitgeworpen, en door den dood, geheel uit lynen vorigen ftaat worden weggeruimd, dat er natiwlvks ene gedagtenisfè van hem ovng blyvd; & dat men met dên fproker Pf. XXXIX: 6. moet feggen : _ Gy hbs Jyne dagen een band breed gefield, en fyne leevtyd is als mets voor U; immers is een ieder menfch, (hoe) vafi hy ftaat, enkel iedelbeid. _ tt- En dat voor- ltel is leer gefchikt, om, dooreen duidelyk finbeeld, de barmhartigheid des Heren, die fo onbegrypelyk groot geroemd was, vs. 11-15. nog kragtiger opiehelderen, en in het hccriykfte daghgt te Hellen. De Digter neemd daartoe aanleiding, uit dst gene, dat hy vs. 14. gefegd had: Hyweet, wat maakfel wy fyn, enz: hy ftaat by dat ftuk met fyne aandagt nog een weinig ftil, hy befchouwd den menfch, in't natnurïyke, en in't ièdelyke, allerelendigft, als de onwaerdigfte, en de nietigfte, onder demetigfte dingen: een maaklèl, dat niets bevalligs in lig feiven heeft, van het welke de Here gene verwagtinge kan helften; a'les wat hy heeft, is hem, uit goedheids overvloed gefchonken, en dat befit hy niet langer, dan het hem de wefenlyke goedheid vergund: en aan fuik een bedorven vat wil God den onnafporelyken rykdom van Syne genade verheerlyken. Wie roept hier niet over uit- Wat ts de menfch, dat Gy hem grost agtt dat Gy Uw hart op hem fet? Job. VII: 17. -. Dat nog kragtiger uitgemeten word, dooreen tegen overgefteld vertoog, van 's Heren beftendige goedertierenheid, en geregtigheid, over de regt. vaerdige, en over hunJdad. vs, 17, 18. *. Dat f- Voorgedragen word. vs. 17. En ff. Waar omtrend de voorwerpen nader bepaald worden, vs. 1 o. 1 ., , „ , f. Plet voorftel luid dus mi. 17. En de goedertierenheid des Heren is van euzvig- w „ beid en tot tn euwigheid, over aie genen die Hem vrefen: en Xytie geregtigheid over kinds kinderen. Wy fien hier onderfcheiden vermeld. .. Gods Goedertierenheid over de Godvrugtigen: En de goedertierenheid des Heken is van euwigheid en tot in euDdd wig-  394 Ontledende Verklariw» IL A. X. 0. a. 2. BB. XX- 00. bb. §. n. s. *. f. wigheid, over die genen, vrefen. ... >Sy«# Geregtigheid over hun faad: En Syne geregtigheid over kinds kinderen. Met opfigt tot Gwfr goedertierenheid over de Godvrugtigen, word dan gefegd: En de goedertierenheid des Heren is van euwigheio en tot in euwigheid, over die genen, die HEM vresen. AAA. Vooraf merken wy op het woordeke En, dat van de Onlen door Maar vertaald is. i. Dat dan volgens die overfetting, ene tegenftellinge ibu maken, tegen het vorige 15 en 16. vs. daar was de menfch, op lyn beste belchouwd, als een nietig ding aangemerkt: en daartegen over ftaat Gods goedertierenheid. Die de wefenlyke bron is van alle heil, en die 't allerraeeft in fuik nietig ftof word verheerlykt. 2.. Dan, in den grondtekft ftaat het voorfetfeL 1. dat ook wel dikwils, in de betekenis van maar, gebeligd word, dog, dat ïn fyne eerfte beduidenisfe, altyd voor en word gebruikt; en ik weet niet, of defe eigenlyke vertalinge van dat woordeke niet van, meerderen nadruk is: dan fou de Pfalmift by opklimminge fpreken : Aangaande de menfch! fyne dagen fyn als gras, enz: En.' over dat nietige fchepfel, al is 't een Godvrugtige, is de goeder-; Herenheid des Heren van euwigheid en tot in euzvigheid. BBB. Er word dan XXX- Geiproken van Df? goedertierenheid des Heren. Hier vald de grootfte afdeling, van dit eerfte lid in den grondtekft. Wy horen ge* wag maken van de goedertierenheid des Heren* aaa.. De goedertierenheid, AAAA Word? uitgedrukt, met het woord *7Dn , chefed, van welk woord wy, by de verklaring van vs. 4, 15 en 11. gefproken hebben: en daar wy hebben opgemerkt, dat 't van ene algemenere en uitgebreidere betekenislë is, als het woord Qm , rechem,, door barmhartigheid vertaald. Daarom, als dit woord alleen ftaat, gelyk Ï1ÉL  vanden CIIJ Psalm vs. 17, 33j- II A. X. 0. a. 2. BB. KM. /8/S. bb. $. n. =• * |. BBB. XXV. ««« aaa'. AAAA. vs. 8 en 11. duid öetaaa, die toegenegene wille Gods, om aan alle Syne fchepfelen in t gemeen, aan Syn gelovig volk in 't byfonder, wel te doen, met ai derfelver bewyfen. Maar wanneer het meihet woorden recbetn, word zamen gevoegd,gelyk vs. 4. word het genomen' ia' den fin van weldadigheid, die de Here God meelt in de natuur 0penbaar maakt; en dan heeft het twede woord Qr,">, re.hem, meer fyne byfondere betrekking, tot de weldaden der genade. BBBB. Hier ter plaatfe U ' Lnö&\vfT^™ w3': ^etoegenegene vvfle Gods,om éSdll. °iVtlge V0^,' 5 den Soon Svn« lievde weltedoen hèwvfen It^' ,VanalIedie Goddelyke weldaden, en gunft! bewyfen , welke gelovige, beide in dc natuur, en in de genade op hunnen weg genieten, foals die vs. n. ms vw^lTïtoi om St /^r ^ods weldadigheid, in de natuur, om dat de Godvrugtige ook onder die begrepen fyn waarvan vs: 1*. 16. gelmokeii wm tt p„ c fc p j * ' nghcd in deW^^^ &/£noemd Würd'die fi* *^%ï S eit«, I ?vS^G&± £^'^V, fo^lfeenede^d is van de Goddelyke wille; en met fo feer van Syne soedeitierïnbeden, ais openbaringen, en uitvloejfelen van defelve- t O^Ï dat de bewyfen van defe goedertierenheid niet fo we ge'feod'kon je en getrouwe verbon*-God: om dat ddèlve, fëtaftE »nd der genade, Uoor den MiddeSr, moet worde,! 3foéleia / Udd 1  JOÖ* Qtttkdindt VBR.klar.INf5 II. A. X. fi. a. 2. BB. XX- /S/3, bb. §. n. * f. ♦. BBB. XXX. bbb. waar in, en door Wien, gelovige gefegend worden met alle geeftelyke fegeningen; en te gelyk een geheiligd regt tot alle lichamelyke weldaden ontvangen. 13/3/3. Dele goedertierenheid des Heren ftaat, in den grondtekft, op figfelven, en van de volgende woorden meer afgefcheiden: om ons te leren, dat wy met onfè aandagt, in verwondering overdefelve opgetogen, moeten ftilftaan; als die ene hoogte heeft, die niet bereikt, vs. n. ene breette, die niet afgemeten, vs. 12. ene diepte, die niet be» peild, vs. 13. en ene lengte, die niet afgeperkt kan worden. vs. 17. 222. Defe goedertierenheid is VAN EUWIGHEID TOT EUWIGHEID, OVER DIE GENEN DIE HEM VRESEN. ««<*. Ene fpreekwyfe; van EUWIGHEID TOT EUWIGHEID, aaa. Die te kennen geevd een faak, die fonder begin is, die onafgebroken (met opligt tot den tyd,) word voortgefet, en die fonder einde fyn faL Se word van God felvs gebruikt, Die, van euwigheid tot euviigheid, fonder begin of einde, God is. Pf. XC: 1, 2. bbb. Se fal dan aanduiden: AAAA. Datde- fe goedertierenheid, die de fpringbron is van alle fegeningen en weldaden, als ene deugd van de wille Gods aangemerkt, fo eu* wig is, als God felvs; en alle gunflbewyfen, daaruit voortvloejende, (die als een keten aan malkanderen hangen. Rom. Vilt: 40.) fonder begin, fonder ophouden, fonder einde lyn. Gelykfeinde vorige euwigheid is begonnen, daar de Here Syn Volk heeft liev gehad, mes ene euwige lievde. Jer. XXXI: 2. lb fal defelve, het gamfe leven door onafgebroken, tot in de volgende euwigheid, eindeloos, worden voortgefet; door uien 's Heren goedertierenheid van Syn Volk niet Jdl wyken. Jes: LIV: 10. BBBB. Her WOOü-  van den CUl. Psalm. vs. ï?. m II. A. $.0. s. 2. BB. XX. BB. bb. §. u. = * + • - J**,-?BB' bbb. BBBB. woordeke « word renbeid des Heren, van emvtgheidtot euwigheid, enz • en dan ïïïtoSS;^ denatunrder fake, énef, ruimen én onS paalden fin uu: fe is fo geweeft, fe is nog fo, ea fe fal fo fyn. , r, r &B/3' De Se,likkige voorwerpen van defelve, fyn om gene, die den Here vresen. . c i • aaa> van de vrese des Heren kiaardthhe? "S' °m *? Wy **** VS' »• br^r ^ Waard hebben. 2. Alleen merken wv nog aan: dat onlè Pfalmift een byfonder behagen heeft, om defefpreekwyfe, n defeE r. Dat hy op defe vrefe des Heren inngft verlievd is- was hv van den Here fo uitnemende beweldadigd§, vs.T, h™LÏJ hter blyken dat het hem regten ernft I, bod « lo^'en ,^1 2 11 Hn hy wil ook lyne gelovige medegenoten hartelyk opweki ken, om m vrefe te wandelen, den tyd hunner inwoning? dertierenheid des Heren, van J*^^^* mede te kennen gegeven word. j. Dat een natuurlyk menfch eigenlyker wyfe geen deel of lot heeft, in dele goedSSrfd des Heren: gelyk hy ontbloot is van de vrefe C?ods , fo is h2 ook ontbloot van defe, hier bedoelde, goedertierenheid bI gemet t rs waar, ook vele weldaden £ enen rykdmvan él ^VXRumi U: 4' maar het fvn weldadt* van Gods lmkehand en voetbank; gene weldaden van Jehovah', gene weldadenTv al mTlmfvd* f inrigbeidi fe be^™> en fe fnïigen! met den tyd; fe worden met ene fchrikkelyke verwagtinee des oordeels agtervo gd : gelyk hy gras is, en eJe bloeme fe^velds Vs. 15, 16. fo fal hy, cfnder defelve gras blyven dat verrfnr ren hoo| worden lal, en in het vuur worden uugeworP»n en ene veld - bloeme, die by den dood fal worden afgefi?S Pen verderven , voor euwig. a. £„ hy hm 4 ms ^ den > « ver- tr^I V'f dd£ §oede".erenheid hare trappen hebben' t dSHSL ^VTïge- "lin.ofrae^ overvloedig i7ifdë;efe des Heren. 60 ais te voren is opgemerkt.. Ddda ...Ook  ^8 Ontledende Verklaring If. A. k. fl. a. 2.BB. stf. fifl. bb, §. tr. r. *. f. ... Ook bet geflagt der opregten fal gefegend worden. Pf. CKII: 2. En Syne geregtigheid is over kindskinderen. AAA. De H: Digter gewaagd KNN'- Van Syne geregtigheid. **«. Wy hebben aaa. Van AAAA. 's Heren geregtigheid gefproken vs. 6. XïittX. Wy merken hier alleen maar aan, dat wy vs. 6. meer de bewyfen van de Goddelyke regtvaerdigheid in aanmerking moeiten nemen, welke God openbaard op 't aardvyk der waereld, in de regering van Syne kerke, die daarom geregtigheden genoemd worden; daar in den grondtekft gefegd word: Doende geregtigheden. Maat hier moeten wy meer het oog houden op de deugd van Gods reotvaerdigheid, daarom in't enkelvoud genoemd, door welke Hy die geregtigheden uicoeffend, en een ieder vergeld na Syne werken. _ . 2222- Defe geregtigheid des Heren moet fa ataxot. Niet vermengd worden (fo als zommige doen,) roet de goedertierenheid, waarvan lo even gefproken is, als of goedertierenheid, en geregtigheid, een en hetfelvde ware: fuik een begrip loopt aan tegen de gefonde reden, en tegen de wysheid van den H: Geeft, Die hier door den Digter gefchreven heeft (*). Nog veel minder mag men denken, dat de H: Schryver, door goedertierenbeid, en door geregtigheid, een en defelvde faak bedoeld, en dat hy alleen maar verandering van woorden gebruikt: of, om dat fulks meer, met den iwier van fpreken by de Oofterhngen, overeenkwam; of, omdat de verfchikking van defe woorden^ (*) Men vergelyke den nam*keun&n ym Awbb* «^Ik^T. I. Deel, bi: i&. tnu Vid; et Rtuws m BM: Brem: Cl: VI. p. 38j Stq.  van den CIII Psalm. vs. 17. Z99 11 A. K. 0. a. 3. BB. KX. 00. bb. §. u. =:. * f. ... AAA. XKX- «**. aaa. AAAA. 3233- , tt 1 " . oert vltide na de digtkonft van de oude Hebreen. Sulk ene wyfe van de fchrivt te\erkarcn is Jeer gemakkelyk, om dat men geen raad wetende , met een en andere bedenkingen, of fwarigheden, die inden weg komen, dan aanftonds iyn toevlugt nemen kan tot fulke ongegronde opvattingen; daar men ondertusfehen aan den H: Geelt, fulke ongeremdheden, ingewikkeld, toefchryvd, voor welks lig een wys man, m fyn fpreken en fchryven, fal wagten. Goedertierenheid en ge. rtgtigheid fyn niet een en defelvde faak. 0000. Geregtigheid dan, ^ -i • f 1, aaaa' Gebragt tot het vermogen van de wi is fuik ene gefindheid van het gemoed; of gebragt tot de werkfaamheid van de wil, fuik ene daad, die met dat gene, dat regt en billyk is, en met de wet, die daarvan het enige voorfchrivt is, ten vollen overeenftemd. . , , . .„ „ bbbb. Die geregtigheid is ene deugd van de wille Gods, die met het Weien God!, als hooglt betaraelyk, overeenkomt, die uit dien hoofde Godenatuurlvkïslo als dit op andere tyden breder betoogd word. ..... AA AAA. Dog defe ge¬ regtigheid kan, met betrekking op den menfch, een fondaar fynde, op tweërly wyfe befchouwd worden. 1. Of buiten denMiduelaar, en dan wordfe genoemd, Gods ftrafoeffenende geregtigheid: om dat de fondaar, aangemerkt als een overtreder van de wet Gods, die daarin het Goddelyke regt heeft gefchonden, een voorwerp «van de Goddelyke bedreigingen, welke God dan ook,, ais de God der waarheid, over hem moet uitvoeren. 2 Of in den Middelaar: en dan wordfe genoemd, Gods regtvaerdig vergeldende geregtigheid, welke Hy, in en op het geloov bewyfd •en waardoor Hy de opregte pogingen van Ayn Volk, door gena^ « w hun gewrogt, in den Middelaar bekroond; in hun regt te Schikken tegen hunne vyanden, en in hen te fegenen: om dat SLto- 10 hUnnC pL'iatS' aaa h" Goddclyke regt BBBBB. !t Spreekt van felva  4-OQ Ontledende Verklaring ii. a. k. 0> a. 2. BB. xx. 00. bb. §. n. =. +. f.... aaa. xxx- aaa. aaaa. 2222- 0008- bbbb. BBB BB. felvs, dat de geregtigheid, ter defer plaatfe, niet in den eerften, m?ar alleen in den laatften fin, moet begrepen worden: om dat defelve hier, als ene weldaad, beloovd word. BBBB. Te meer, om dat defelve Syne geregtigheid, de geregtigheid van Jehovah, genoemd wordj en du« ene geregtisheid van den God des genade-verbonds, die, als ene weldaad van het genade-verbond, aan de ware bondgeHOten woid toegelegd. bbb. Dit woord word in den grondtekft, door twe toonmerken, van de volgende woorden gefcheiden : 1b dat men by defelve een weinig moet ftilftaan, en die geregtigheid overwegen, in derfelver dierbaarheid, en grote nuttigheid, die defelve aan de ware voorwerpen aanbrengd: die hen geftadig omringd, en altyd werkfaam is, om hen allerly heil en veilosfmgen toetebrengen. 000. Van defe geregtigheid word niei gefegd: dat lè is van euwigheid en tot euwigheid, fo als in het eerfte lid, van de goedertierenheid was getuigd, i. Men fou konnen denken : dat dele woorden hier ftilfwygende moeften herhaald worden. 2. Maar mislchein lou men de fiiak. i. Op defe wyfe konnen begrypen: dat dele geregtigheid ene Goddelyke deugd is, die, volgens den weg van het genade-verbond, alleen maar in den tyd der genade, ten goede van de ware bondgenoten, werkfaam is; fo lange er vyanden fyn, tegen welke de regtvaerdige faak van Syn Volk moet gehandhaavd, en verdedigd worden, ii. En dsn treffen wy hier een merkelyk onderfeneid aan, tusfchen Gods goedertierenheid', die fig in de volfte nadruk, van euwigheid tot in de euwigheid, over de Godvrugtigen uhftrekt; en tusfchen de geregtigheid, die fig voornaruelyk ten gnede van de bondgenoten, hier in de tyd, openbaard, op welke fy alle de dagen van hunnen ftryd hopen mogen, tot hunneveianderingKomen fal. 222* Defe geregtigheid breid fig uit over kindskinderen. na». Ene  va» den CIII Psumw. 17. ffi li. A. X. 0, a. 2. BB. xx. bb. §. n. r. * f.... et.- , -, ,AAA' 222- ^ne fpreekwyfc. in de H: Schnvr gebruikelyk, om daar mede de nakomelingen te kennen a^y/; 6. jE^cA. XXXVII: 25. «ra. u,_;^. j . n • . ,", En wanner dan verklaard EL- ?Ög d!= Goddelyke geregtigheid uitftrekt ook ever de landskinderen, fo word daarmede aangeduid, i. Dat de kinde- Sil^ I- JUgiige Cne byfonJere betrekking hebben, toe de e genadig werkende geregtigheid: wand, offchbon fy niet geroemd worden, met ene nadere bepaling hunne kindskinderen, lo lpreekt_ t van felvs, dar het fyn de kindskinderen van defe Godvrugtige , die in het eerfte lid genoemd worden: en dat nog nader kan worden opgehelderd, uit de lovfang van Maria. Lui óJ»L lranrpiM y tin^,^ogt\yk met finfpelipg op de woorden van defen Pialm: En Syne barmhartigheid is van geflagte ^ di\ gïntn> teHtnivrtfen. De kinderen toch van de godvrugtige hebben ene byiondere betrekking tot het verbond der genade, en tot derfelver belovten; in het welke fy, van hunne Godvrugtige ouders, ook door den doop, plegtigfyn opgedragen: dat afgeleid moet worden; en uit het verbond van God niet Abrahom. 1 Boek van Mof: XVII. Hana. II: *9. en uit het geloov van de ouders, i Kor. VII: 14. a. En dat fie óHè iUitrrfid°0k °Verde voi§^ geflagten, tot in het late nakomehngfehap: waarin hg dan de grootheid van de Goddelyke lad vin'1""rld, nadmkkel>'k openbaard, die hg ook ever het laad van de Godvrugtigen uitbreid. BBB. Maar nu moeten wy rog 00 twe fak«n letten. 1. Eerft is hier de vraag: of fig defe genadig-weil^nde geregngheid uitftrekt over het gantfe faad van de GoZugTge? fonder ene nadere bepaling? fo dat alle hunne kinderen, en kinds! kinderen, daaraan gemeenfchap hebben? daar ons de bevinding van alle tyden het tegendeel lchynd te leren. Wy antwoorden hierop van neen: er moet wel degelyk hier omtrend ene nadere bepaling worden gemaakt, dat ook de Spreker doed, in het volgende 1 8 vs. lo ais uit desfèlvs verklaring nader fal blvken ï Uan is vervolgens de vraag: waarom de goedertierenheid, san Eee die  4o2 • Ontledende Vmklamm II. A. «. fi. a. 2 BB. KN.i8i3.bb.§•«• = .•. | _, j.... BBB. die genen , die den Here vrefen, en de geregtigheid 'aan hunne kindskinderen wo:d geëigend? wy feggen, dat dit, om wyfe redenen, van den H. Geelt tal gefchied fyn, offchoon wy deielve niet aanltonds ontdekken konnen j eu dan willen wy liever ome onkunde openhartig belyd.ni, dan dat wy tot ongereimde begrippen, en verklaringen, onien toevlugt fouden nemen. Mogelyk is er dit de reden van: dat het fcad van de Godvrugtigen, van ene bofe waereld, als ere veragte fakkel word aangemerkt, hunne kinderen fyn dikwils verlchovelingen, die overal met den nek worden aangefien, en veeltyds benadeeld, en verdrukt: en dan is dat tot hunnen trooil, dat de Here hun fal aannemen, en hunne geregtigheid fal doen voortkomen, als een glants, en hun heil, als een fakkel die brand: dat dan, niet uit de Godvrugt van de ouders fo feer, dan wel uit de borg-geregtigheid van den Middelaar moet worden afgeleid. •j-j. Hierom worden de voorwerpen nader bepaald, vs. l3. Aan den bew ar enden van Syn verbond: en aan den gedsnkenden aan Syne bevelen, om die te doen. .. Defe voorwerpen worden. AAA. Na ene voorname eigenfchap benoemd: 't Syn de bewarende van, . Syn verbond. BBB. Dat tot fyn gevolg moet hebben: hen g*> denken aan Syne bevelen , om die te doen. AAA. Er word dan gefproken van de bewarenbe vam SïN vereond. KKK' En dus van Syn verbond. _ . Ons oogmerk. is niet, om ons in 't brede over dit verbond uisu later. aaa. Wy feggen alleen maar: dat een verbond beftaat, in een verdrag, dat tusfchen twe of meer perfonen word geiloten, waatin fy fig, onder lèkere bepaalde voorwaarde, aan malkanderen verbiuden, tot feker einde. bbb. De H: ^h"vt AAAA. Spreekt.  van den CIÏI Psalm. vs. id. 403 21.a. k. £.a. a. bb. tftf. /SS. bb. §. n. =. *. ff. .. aaa. nkk. bbb. AAAA. Spreekt fo van verbonden, die tusfchen God en menfchen opgerigt worden, en die fyn velerly foort: met welkers verklaring wy ons niet fullen ophouden, als geheel buiten ons oogmerk. BBBB. Wy verftaan ter defer plaatfe nknk. Dat verbond, dat doorgaans het genade-verbond genoemd word. Synde die genadige onderhandeling , tusfchen den Drieënigen God, en den uitverkoren fondaar: waarin God, om Syns Soons wille, als Borg, uit vrye genade, de vergeving der ionden, en het euwige leven beloovd, op voorwaarde van geloov en bekering; welke voorwaarde de uitverkoren fondaar, in de kragt van den H: Geeft, volbrengd, en waarop hy het regt ontvangd, om het beloovde goed te eisfchen. 2322. Dat dit verbond hier hoofdfakelyk word bedoeld: blykt, deels; omdat de bondgenoten, van welke gefegd word, dat fy hetfelve bonden, in het vorige 17. vs. genoemd worden, fulke, die den Here vrefen: deels ook; om dat, de borg-geregtigheid, van welkeookin dat felvde vs. gefproken was, de enige grondflag is van dat verbond. 0/3/3. Te meer, om dat ?t ook Syn verbond, het verbond van Jehovah, genoemd word. 1. Gods verbond: om dat de Drie-ënige God, de eerfte, en enigfte ooriaak is van dat verbond. Die hetfelve van euwigheid beraamd; in der tyd bekend gemaakt heeft; Die het beloovde goed, uit vrye genade, in den Middelaar fchenkt; en die den uitverkoren fondaar, door den H: Geell, bekwaam maakt, om de vereifchte voorwaarde te volbrengen, a. Byfonder is 't een verbond van Jehovah: om dat Jehovah, langs den weg van dit verbond, den uitnemenden rykdom, van Syne algenocgfeamheid, goedertierenheid, ea getrouwigheid, op de luifterryktfe wyfe openbaar maakt. 222. Dat verbond moeten Godvrugtige houden, «**. Wy vinden het woord "pjgj Eee 2 fchaa-  4°4 Ontledende Verlraring II. A. X. 0. a. 2. BB. tftjfi 00. bb. $. rr. =. *. ff. .. AAA. 333. fchaamar, in den grondtekft, dat eigenlyk bewaren betekend, dat is, ene ikak, die van veel aangelegenheid is, nauwkeurig, en forgvuldig, in agt nemen, en gadellaan, dat defelve genen 'aft lyde. 000. Die is de pligt van Godvrugtige, van welke gefproken word, als van fulke, die Syn verbond en getuigenisfe bewaren. Pf. XXV: io. En dat fakelyk (in onderfcheiding van de volgende ipreekwyfe : bet gedenken aan Syne bevelen, om die te doen :) fal te kennen geven: dat men dit verbond als enen kostelyken Ichat aanmerkt; in dat verbond al fyn heil fteld ; daarin al fyn luft vind; dat men hetfelve gedurig voor ogen houd ; fig in hetfelve verluftigd ; dat men forgvuldig wagt houd, dat dit gemaakie verbond genen laft lyde, door iets te bedryven, dat tegen dit gemaakte verbond fou konnen aanlopen; dat men dat verbond dikwils vernieuwe, en vafter make; dat men, op ene verbondsmatige wyfe, met God, als fyn bond-God wandele; dat men fig, als een verbon» dene aan den Here gedrage, die alle onfe hevde, en eerbiedige vereringe, waerdig is te ontvangen. Dan fegd men, met den Spreker. Pf. CXIX: 106. Ik beb gefworen, en ik fal 't bevefigen , dat ik fal onderhouden de regten Uwer geregtigheid. BBB. En daaruit fpruit dan voort, het gedenken aan Syne bevelen, om die te doen. NïS'X. Wy letten hier. «u*. Op de gevorderde pligt: bet gedenken aan Syne bevelen. 000. En dan op het oogmerk: Om die te doen. »xx. Er word dan gefproken, van een gedenken aan Syne bevelen. Eigenlyk ftaat er, gedenkende aan Syne bevelen. aaa. En dus van Syne bevelen. AAAA. De bevelen. KXXK. Worden uitgedrukt met een word OHIDS, pikkoudiim, dat van het woord nps, paakad, befoeken, 'afkomftig is. Seker Ge- leerd.  van den ClII. Psalm, vs i3. 405 II. A. X- fi. a. 4. BB. m. &&. bb. §. tt. * ff. ., BBB. XXX. aaa. AAAA. NXX*\ leerd Man heeft de betekenis van dit woord feer oordeelkundig nagevorfcht, en dair omtrend opgemerkt: dat dit woord, overal voorkomt, van lulke bevelen, welke God aan Syne gunfigenoten geevd : en dewvl het afkomftig is vaneen woord, dat befoeken betekend, meend hy, dat er fulke bevelen door vei liaan moeten worden, die als onderivyfingen, raadgevingen, en beft leringen, moeten aangemerkt worden; gepaard, met aanmotdigingen, en vertrooftingen: waardoor de fiere Syn Volk, als iSyne vrienden, tot hunner nutte, met Syn heil beioekt. 3232. Dan fal ons dit woord opleiden, tot volgende aanmerkingen: a.a.a.7). Dat de Here Syn Volk, in het verbond der genade opgenomen hebbende. 1. Als Syne vrienden behandeld, met welken Hy enen gemeenfamen omgang in 't verborgene houd, wand de vei borgenbeid des Heren is voor die genen, die Hem vrefen. PfXXV: 14. daar Hy hen met Syn heil befoekt. Pf: CVI: 4. 2. En dat fy fig te gelyk, in dat verbond, door de waaragtige bekering, aan den Here, als Syne dienftknegten, tot ene vry willige gehoorfaamheid, verbonden hebben. /S/3/3/3. In die betrekking. 1. Geevd hen de Here Syne bevelen, als voorfchrivten, na welke fy fig gedragen moeten, om ene heilige gemeenfchap met Hem ie oetfenen: maar welke bevelen de Here hen voorlleld, als een vriende - raad. Joh. XV: 14, 15. waardoor fy fo veel onderivyfingen, raadgevingen, beft leringen, ontvangen, gepaard -fiéi aanmoedigingen, en vertrooftingen. 2. 6'uike bevelen geevd hen de Here in Syn woord, dat den aart van dit verbond verklaard, en de pligten leerd, die vau de ware bondgenooten betragt moeien worden: waarin hen de Here, door den H: Geelt, inwendig verligt, hen onderwyfende, en lerende van den iveg, dien Jy gaanmoeien, en hen raadgevende Pf.XXXll: 8. BBBB. Die (*) Di Heer van Alphen, in fyn werkje over Pf. CXI. bi 122* Eee 3,  40$ Ontledende verklaring II. A. N. 0. 3. 2. BB. au. 00. bb. §• ii. =. * ff. ,. BBB. NKX- aaa. BBBB. Diejjworden geroemd •Syne bevelen, i. Bevelen van God, die een geweten verbindend' gefag hebben. 3. En van Jehovah, die de openbaring van Syne lievde en getrouwigheid, in de faligheid van Syn Volk, ten doel hebben. bbb. Waerdig derhalven, dat men aan deselve gedenkt. AAAA. Het giondwoord I3f, faakar, betekend eigenlyk, lig ene faak gedurig door het geheugen te binnen brengen: en dan is 't tegen vergeten overgefteld. BBBB. Her denken dan aan 's Heren bevelen, . NKXW Steld voor¬ uit: dat men groten luft heeft tot defe bevelen des Heren, meer dan in duifenden van goud en filver; om datfe niet alleen aangenaam fyn veorhet verftand, maar ook nuttig voor den wil, om defelve te betragten: en dat men defelve daarom ook vlycig onderfoekt, om daardoor tot de regte kennis van Gods goede wil te komen. Rom. XII: 2. . , • 2222. En dan ge¬ denkt men aan die bevelen: als men dat gene, dat men daarvan heeft leren kennen, in 't geheugen bewaard; lig dat geftadig te binnen brengd. Pf. I: 2. dat als fyne raadslieden gebruikt. Pf. CXIX: 24. en dat gedurig voor ogen houd, om het tot de regelmaat van alle fyne gedragingen te gebruiken. Dan fyn de woorden des Heren tot een teken op de hand, en tot voorhoofd' fpanfelen tusfchen de ogen. 5 Boek van Mof. VI: 8. 000. En het doel van dit gedenken is: Om deselve te doen. - aaa. Een ieder begrypt ligt, wat bet doen van Gods bevelen te kennen geevd. 't Segd iakelyk: defelve in gehoorfaamheid betragten. Als men fig na die onderwyftngen gedraagd; de raadgevingen in agt neemd; die bcftierin. gen opvolgd; die aanmoedigingen geloov geevd; die vertrooftingen blymoedig omhelsd. Dat het hoofd - einde is van alle bevelen des Heren. Matt. VII: si. bbb. So  van den CIII Psalm vs. 18. 407 II. A. tf. 0. a. a. BB. KK- /3/3. bb. $. u. r. « ff. .. BBB. xxv. bbb. So merkt 't onfe Dvgter aan, als hy fpreekt, van een derken aan die bevelen, om die te doen. Als men defe bevelen, alle fonder onderfcheid, met yver en opregtheid, in den gantien windel, met woorden en daden, poogdte betragten. 1. Dan roond men eerii regt, dat men aan het verbond van God, met fyn gehele hart, de toeftemming gegeven heeft; dat menden Here opregtelykliev heeft; dat men in de genieting van Syn gunft alleen het ware heil fteld, Die dat Jfraël goed is, dat rein van harte is. Pf. LXXIII: 1, 2. En men is daardoor eerft regt tot roem van de vrye genade, en tot verheerlyking van de Goddelyke volmaaktheden; als net grote oogmerk, waartoe mm geformeerd is. Jes. XLIII: 21. 31?. Het verband, waarin defe woorden leggen, is alleraangenaamft. ecxx. Men moet aan die bevelen gedenken, om die te doen. 1. Daardoor worden alle de redelyke vermogens van den geeft befig gehouden, tot het reg. te einde: het verftand3 in de gedurige overdenking; de wil, in de dadelykebetragting van de Goddelyke bevelen. 2. Daardoor is men, in den dienft van God, regt verftandig, en regt heilig werkfaam. 1. Verftandig; wanneer defe dienft voortfpruit, uit de regte kennis, en overreding van het gemoed, u. Heilig: wanneer men niet in de kennisfe beruft, maar defelve, met wakkerheid, en volftandigheid, in Synen dienft, tot Syn eer, foekt aanteleggen. Joh. XIII: 17. 1300. Maar het is ei- ■ genaartig: een denken aan die hevelen, om die te doen. 1. De bondgenoten des Heren, worden niet gelegd, die bevelen te doen. Sy ftruikelen nog dagelyks in velen, en daardoor fvn fy nog verre, van een volmaakt betragten van die bevelen: a! hun werk is gelegen, ineen denken, om die te doen. 2. Even wel fyn fy daarin opregt. Sy hebben het doen van die bevelen hartelyk gekofèn, tot het voornaamfte hoofdwerk, waartoe fy hier cp aaide fyn: door het denken a^n die bevelen, fyn fy met een heilig 0vcrleg werkfaam, hoe fy, op de befte wyle, tot eer van God fyn  408 Cntleder.de Verklaring II. A. K 0. a. 2. BB. tfK. B/3, bb. i n. ='. *. ff. ..BBB. 23' ./S/8& fyn fullen; daardoor fyn fy, gelyk de vier dieren, vol ogen. Open. ÏV; 6. En door de gedurige oeftening, nen:en fy allengskens toe, in het betragren van die bevelen, waardoor fy voortgaan van kragt rut kragt; dan hebben fy, niet alleen ogen, maar ook vleugelen en voeten. ... Ook word het houden van Gods verhond, en het denken aan Syne bevelen, om die te doen* met wysheid by malkanderen gevoegd, door her woordeke en: wand, dat geevd te kennen, i. Dat een Godvrugtige niet maar te vrede is, met dit verbond, dat hy Jehovah, daarin, tot fyn deel en hoogile goed heeft gekofen : neen maar hy poogd ook tot eer van dien God te leven. a. Enfalhy dat groieeinde konnen bereiken, hy begrypt, dat hy daartoe nodig heeft dit verbond te houden, dat geJurig te vernieuwen, daar door fig naby den Here te houden, en de' banden van dat verbond gelladig vaster te maken : waardoor dan alle bekw-iammakcnde genade, uit 's Heren volheid, in fyne ledigheid, moer nederdalen; al fyn ligt om die bevelen te kennen, ai fyn levenskragt, om die bevelen te doen. «fa **. Dit voorftel van vs. 18. was nodig, by het vorige van vs. 17. gevoegd te worden, ter nadere bepaling van die voorwerpen, die vs. 17. genoemd war.-.n, en die aan die grote goedertierenheid, en geregtigheid, deel ontvangen mogen. f. Het fyn fulke, die Syn verbond bezvarcv: 'en aan Syne bevelen gedenken, om die te doen. Dat nog meerder ligt ontvangen tal, indien wy op de gefteldheid van de woorden, in den grondtekft, agt geven: daar worden de woorden, van vs. 18. in den delenden tyd (*) voorgefteld, fo als Teeds is opgemerkt. Aan den bewarenaen van Syn verbond, en aan den geeenkenden van Syne bevelen, enz: dat van delen nadruk is. i'. üat het tne aanhoudende werkiaamheiu te kennen geevd, 't is fo veel, sis of er gelegd wieid: Die aan (*j Inparücipiu  van den CIII. Psalm, vs. 18. 409 II. A. X. 0. a. s. BB. KX. 00. bb. §. n. r. **. f. aan Syn verbond gedurig vafthouden, en die geihdig, dag en nagt," Pf. I: 2. aan Syne bevelen gedenken, u. Dat het als ene voorwrardê tnoet worden aangemerkt, waarop de Sdere Syne goedertierenheid, en geregtigheid, bedeeld? i. 't Syn derhalven fulke Godvrugtige, 't fyn fulke kindskinderen, die, dooreenade daartoe bewrogt, Syn verbond, by aarhoudenheid, bewaren enz: En dit leerd de natuur van de faak: fal men de goedertierenheid, en geregtigheid, al? een goed van dat verbond, bettendig konnen genieten, men moet dan ook fteeds dat verbond bewaren, en derfelver infettingen betragten. ir. En dat niet als een laftig, maar als een aangenaam werk moet worden aangemerkt: door dien de bevelen des Heren enen vrienden raad behelfen; en derfelver betragting gerigt is, om d- Goddelyke lievde, op ene Godebetamelykewyfe, aan Syne lievheoberen te ontdekken. tt- Ja, indien wy net verband tusichen vs. 17 en 18. nog wat nader overwegen, fullen wy bevinden, dat het 18. Of. de meefte betrekking heeft* op bet twede deel van vs. 17. Wand, in 't eerfte deel van vs. 17. was gefegd : Syne goedertierenheid is van euwigheid en tot 'in euwigheid, over die genen, dit Hem vrefen. Defe woorden maken enen volledigen fin uit, en hebben gene nadere bepalinge nodig. Maar de woorden van het twede lid: en Syne geregtigheid aan kinds kinderen, leveren meer enen gebrekkigen fin opj men fou hier konnen vragen: welke kindskinderen? Alle kinderen , en kindskinderen van de Godvrugtige, hebben immers geen deel aan dele geregtigheid. Het antwoord hierop ligd in het 18 vs. en moet daaruit opgemaakt worden : het fyn fulke kinds kinderen , die Syn verbond bewaren onz: En dan word daarmede getoond, dat het niet alleen kinderen van bondgenoten moeten fyn, wyl de genade geen ervgoed is, fchoon fy nogtans ene nadere betrekking op dit verbond hebben, dan de kinderen van ongelovigen: neen, fy moeten ook felvs bondgenoten fyn, dat verbond bewaren, en na de regten van dat verbond fig gedragen. §§. En befchouwen wy het verband, waarin vs. 17, 18. ligd, met vs. 15, 16. Dan vin- Fff ' den  4r<3 Ontledende Verklaring. II. A. X. 8- a. 2. BB. XX. 0/3. bb. §§. den wy ene fraaje tegenHelling, of liever opklimming, door het woordeke en, voor aan vs. 17. dat door maar vertaald is. Wand vs. 15, 16. was de menich o/> /v« ollerbejle befchouwd, felvs een gelovige, tn jyne lage nietigheid voorgefiela: en over defen Enosch, 'defen dood kranken menich, breid fig de goedertierenheid des Heren uit, van euwigheid en lot in de euwigheid, fo wanneer hy den Here vreejd; felvs ook Syne geregtigheid, over de kindskinderen, fo wanneer fy Syn verbond 'houden, enz: De menjch is, in al fyn luifter, het gras, ene bloeme des velds, gelyk, dat verdord, enafvald: en over fuik een fwak gras, en verwelkelyke veldbloeme, is''s Heren goedertierenheid euwig durende, en Syne geregtigheid over fyn faad. 22. Dit gantfe voorftel vs. 15-19. diende, om de onbegrypelyke barmhartigheid des Heren over Syn volk, fo feer vs. 10 - 15. geroemd, door een aartig finbeeld nog nader optehelderen. 1. Wand, hoe geringer de arme menfch is in figfelven, fo veel te groter is de Goddelyke goedertierenheid, die fig over fuik enen nietigen aardworm, en over fyn laad, in tyd en euwigheid, uitbreid. 2. En mogelyk , dat met defe woorden ene bedenking uit den weg geruimd word, die tegen dat voorftel van vs. 10 - 15. foude konnen gemaakt worden. Men fou konnen denken: is die goedertierenheid van God fo groot? de menfch, felvs een Godvrugtige, is, en blyvd een Enofch, gras, en ene verwelkelyke veldbloemen 't Is waar wil de Digter feggen; maar de goedertierenheid des Heren is over fuik enen en jyn faad, van euwigheid tot in euwigheid: en dus, ki alle fyne elendigheden, voor euwig welgelukfalig. b. Dit alles vs. 10 - 19. voorgefteld, was gerigt, om de waarheid van fyn gefegde, vs. 6-10. nader optehelderen, en te beveiligen. Hy had vs. 6-10. vertoond, dat de Here genadig en barmhartig is aan al Syn volk, fo als daarvan ene voortrejfelyke fchddery, aan Mofes, en aan de kinderen Jfraëls, wierd voorgedragen: en daarvan hebben alle Godvrugtige de kennelykfte bewyfen op hunnen weg, foalsJulks uit de bevinding van Goas genaden-handel, met bun ten alten tyden gehouden, kon blyken. vs. 10 - 19. En lo befluiten wy dan met  van den CIII Psalm, vs. 19. 4u ÏI.A. ü, $. b. met onfen Pfalroifi: : dat fyne lovfprake , en de opwekking vanfynefiele tot den lov van God. vs. 1-6 Seer gegrond was. _ 2, De overweging van defe dingen ontfleekt fyn hart nog meer m lievde tot fynen groten Weldoener, hy kan figlélven niet voldoen in het vermelden van A'yne uitnemende lievde; daarom roept hy llcme! en aarde te hulp, fy willen fig met hem tot dat lange hemelwerk verenigen, dat den Hemel op de aarde uitmaakt waarin het lahge weerwerk in den Hemel fal beftaan, en dat den Hemel regt hevelyk en aangenaam maken fal. vs. 10-22 in- *. Wy merken hier. a. Op den grond van deCe opwekktng vs. 19, b. En op de opwekking felvs. vs. ao 21 22. ' * a. De grond van defe opwekking ligd in de woorden van vs. 19. De Here heeft m de Hemelen beveftiga Synen **• tbroon: en Syn Koningryke over alles beërf ebt. , . u 1- ]k beken gaerne, als nien merkt op den na¬ druk van defe woorden. 1. Datle, met betrekking tot het Koningryke der genade, van meerder kragt fyn, onder de dagen van het 1\. 1 wanneer Gods throon, niet meer te Jeruialern. maar in den Hemel fou geveftigd lyn; en dan nog wel bvibnder tot het laatfte van die dagen, wanneer alle Koningryken der aarde' Godes, en Syn§s Gefalvden, fiiHen worden, en allo dat Koningryke over alles fal heerfchen. 2. Dan fy noodlaken ons eg. ter niet, om dieswegens defen gantlen Pialm tot die tyden te bepalen: de waarheid van dit vers wierd ook, onder het O T geloovd, en beleden. 1 Kon. VIII: 27. En er is geen de minft'e ltrydigheid, wanneer God gelégd word, Synen throon te lerufalem, en in de Hemelen, geveftigd te hebben; wanneer wy aanmerken : dat God overal jegenwoordig is, en (oHemel en aar. de vervuld. Jer: XKI1I: 24. maar dat Hy meer op byfondere plaatien, en tyden, de figtbaarfte blyken van Syne GoddelYke jegenwoordigheid openbaard, en aldaar van Syne lievhebberen word aangebeden; en alsdan word God gelégd, aldaar te wonen, Syi.en throon te veiligen, enz: In fuik een opfigt heeft God enen throon der genade, en enen Uiroon der heerlykheid; den Fff 2 fcer.  412 Ontledende Verklaring IT. A. 3. «. a. i. eerften had Hy oulings in den Tempel, in het heilige der heiligen; den tweden heeft God in den Hemel. Hier denkt de Digter om den laatften, om dat hy alle fchepfelen, in hemel en op aarde, mede tot den betamelyken lov des Heren wil opwekken, vs. 29, 21, 22. 2. De Digter AA. Steld fig dan den Here voor. x#. In Syne hoogfte heerlykheid: De Here heeft in de Hemelen bevestigd Synen throon. 33. En in Syne oppermagtige heerfchappy: En Syn Koningryke over alles heerfcht. KX. Hy belchouwd den Here in Syne hoogfte heerlykheid: De Here, heeft in de hemelen beves^ tigd Synen throon. ««. Hy gebruikt aa. Al wederom den naam Jehovah. 1. In welken hy een byfonder welgevallen heeft, om dat defelve God voorrteld, als de God van het genade - verbond: Hy had uitnemende genadens van dien Here genoten, in het vorige van defen Pfalm opgeteld; fyn harte was met de hevde, en met den lov van dien Here, vervuld: hy vond daardoor ruimte,, om Hem, als Synen Jehovah, als de God van fyne laligheid, aantemerken; en dat doed hem, met fo veel aangenaamheid, aan Hem, als Jehovah, denken. 2. Dien Here Üeidhyfig voor ï. Als Jehovah, in Syne Goddelyke heerlykheid, Die met defen naam alleen de Here is_, boven alle Syne ichepfelen oneindig verheven, bekleed met majefteit en heerlykheid. 11. En daarin de ialige verbonds-God van Syn Volk, Die, in Synealgenoegiaamheid, goedertierenheid en getrouwigheid, het hoogfte goed van Syn volk is. bb. En defe naam word, door de ontleedtekenen in den grondtekft, van de volgenae woorden 't meefte afgefcheiden: om aan te duiden, dat hy met ene byfondere aandagt ftiiftaat in de befchouwinge van al dat heerlyke dat heuglyke , dat aanminnige , dat hy , fo verrukkens-magtig ichoon, in Hem ontdekt, als de Koning van Hemel en aarde. /é@. Die heeft in de hemelen ssvestigd Synen throon. aa. Doos:  van den CIII. Psalm. vs. io. 413 II. A. *j. *. a. 2. AA. NN- /3/3. aa. Door de hemelen moeten wy, in onderfcheiding van de aarde, verftaan den Hemel der hemelen. Jes. LXVI: 1. de woonplaaife van het faüge geeftendom; daar God Syne heerlykheid meelt openbaard, om"dat die fterhe geelten meelt in ftaat fyn, om derfelver luilter en glans te konnen verdragen; Die fit boven den kloot der aarde, alle dingen van daar regeerd, en voor Wien fig alle knien in oodmoed buigen moeten. bb. Daar heeft Hy Synen throon bevestigd. §. Wy moeiten niet om enen eigenlyken throon, hoe pragtig die ook fyn mogt, denken; dien heeft God, als een geeft, niet nodig: en wat ook zommige gedagt hebben, van enen figtbaren heerlyken throon in den Hemel, op welken de verheerlykte Middelaar, na Syne menfchelyke natuur, fou fitten, is geheel fonder grond. Wat wy dan door Gods throon te verftaan hebben, fal ons blyken, uit het gebruik van de thronen hier op de aarde, onder al'lerly volkeren. 1. Een throon is een verheven geftoelte, voortreffelyk nitgedoft, die de majefteit van enen Koning vertoond, op welken hy alleen fit, om van daar fyne bevelen aan fyne onderdanen te geven, en hen te regeren. 2. En dan komt Jehovah voor, als een grootmagtig Koning, Die Syne majefteit gefteld heeft boven de Hemelen PJ'. VH1: 2. boven alle Koningen der aarde, die door Hem regeren, oneindig verheven; daar duifendmaal duifende van heilige Engelen Hem dienen, en van waar Hy alle dingen, in Hemel en op aarde, regeerd. §§. En wanneer gefegd word, dat Jehovah daar Synen throon bevestigd heeft : fo leerd het: dat Hy de Hemelen tot ene vafte plaatiè van Syne heerlykheid heeft gemaakt. Hier op aarde is het Koningryk der genade aan geen vafte plaats gebonden; maar by alle die veranderingen, is Gods throon in den Hemel geveftigd: daar« Syn throon euwig en altyd. Pf. XLV: 7. Gely< de dagen der Hemelen. Pf LXXX1X: 30. Die het vlakke Synes throons vafthoud. Job. XXVP. y. die fo wel door goedertierenheid. Jes. XVI: 5. ali door geregtigheid en gerigte geveftig ü. Pf XCVII: 2. 'daar Eft 3 Hy„  414 Onttedendt V r r k>l ar in o II A. 3.«. a. 2. AA. XR. 00. bb. §§. Hy, door geen fchepfel, in Syne lahge rufte kan gefloord worden. 33. Hier mede gaat gepaard Syne Op' pertr.agt: En Syn Koningryke over alles heerscht. ««. Wanneer gefproken word van Jehovahs Koningryk. aa. Word doorgaans verftaan die (Hat van de kerke Gods, hier op de aarde, na den vai, onder den menfchen opgerigt: waarin God, aan Synen uitverkorenen , het verworvene heil, door den Middelaar, deelagtig maakt; over hen regeerd; en voorts hen, ter verkryging van euwige heer* lykheid opleid, met de falige heerlykheid felvs, op het einde van hunnen weg te genieten: fo als het tegen het ryk der duifternisfe ov rgefteld, en boven alle Koningryken der aarde, in geeftelyke rykdommcn, en heerlykheden , oneindig verheven is. Dan, ik twyffele feer, of luiks, hier ter plaatfe, wel regelregt word bedoeld : deels, om dat dan de fpreekwyiè: Syn Ko/itng/yke beerfcht over alles. S..-er duifter, en genoegfaam onverftaaubaar is; deels ook, om dat het met de waarheid van de faak niet ovfcr* eenkomt. bb. Door het woord Koning* ryke , in 't Hebreuws rvO'ft, malkovt, i. Wurd ojk feer dikwils verftaan, de heerfchappy, en het gebied, dat een Koning over Syn Koningryk wettig heeft, en over Syne onderdanen oeffend. Men fte alleen maar defe volgende plaatfen in, om daarvan overtuigd te fyn. Jer. XL1X: 34. LIL 31. Dan. I: 1. II: 1. VIII: 1. enz. En in dien fin nemen wy het woord hier ter plaatfe: gelyk het ook fo, in die betekenis, van God fchynd genomen te moeten worden. Pf. CXLV: 11. 12. 2. Dan is Gods Koningryk, hier ter plaatfe, niet iets, dat buiten God is, maar veel meer fo iets, dat in God is, l Dan verftaan wy door het Kvwugryk, het regt, dat God onbetwisbaar heeft; de magt, die Hy befit, en de heerfchappy, die Hy, als Koning der Koningen, oeffend. 11. En dat met den naam van een Konïngryk word voorgefteld, om te ionen, dar de heerfchappy, die God oeffend, ene allerbetameiykfte, geedetttierenfte en beminnciyke regering is; vooral over Syn Vcik; waarom het Syn Ko*  mS^tf^S^^ Koningryk, het Koningryk Verklaar: Syn Koninhryke heer^sc^rr over alles* ^ aa. 't fpreekt van ièlvs: legefchapene dingen, fonder eni hier nI' ftaan worden: al wat in den jS ll,tfonder,ng, moeten ver- beweegd en is; <*të£^£Z * ■«* Ieevd> % der begrepen. """gens van aüe fchepelen, daaron- heerschappy. ®' 0ver dat al,e« is 5yne Wö» maofcbat, betekend wel eisenlvk ^ *°°rd ene Koninglyke magt door »n !Sy "f'rfifo", dat is, met fonder word het woord gebS ^ nS^ ^ r(*ereneen nuttig onderwys en du, m/r f /"e rege""g> oiemet fo, d^Js^S;^ het 44- Daar en boven heeft C een ^ T S ^ merkt: dat het fuik ene hec^ppy &^n« opge*/y* enjïgtbaar vertoond. DeK*end, die fig feer fuik ene heerfchappy re binnen A> r n"' Dan brengJ het ons ten hoogten vrynragtig door L n^T™^ '^len, fchied, aan welk fy afc'vo^Lr ^H?tó,"Bge,yk &ebied gemet feer kragtige bewyL word te t^***1 ^ fo als «5, in 't werk gefteid: So dat ^^.t^f^ W*sheid ™ri gename wyfe, ailerfigtbaarft doXtn^^' die, met opfigt tot de redelvkf- fchiS, 7' 24' 2- En derwys gepaard gaat, waardoor K ?fn,eteen heilfaatn ononderwerpi. ' w,idiaoor «y verftand en wil beide aan fig Koningryk gefegd word, dat het heÉr^^ dan van gods verwagre mem.d, dat ik defe C*) Schultens, in Prov: Salom: p. 2.  4ió Ontledende Verklaring II. A. 2. » a. 2. AA. 32, (S/3, bb gen: fulks is van voorname mannen voortreffelyk gefchied, en gefchied ook by andere gelegenheden. Se word ook van niemand in twyffel getrokken, of liever, verdagt gemaakt, dan meelt van verblinde Daden, die hunne ogen, voor de kragtigfte betooggronden, moedwillig fluiten, en daardoor voor alle reden onvatbaar lyn. 2. De werken des Heren fyn groot, voor fuiken, die er lult in hebben, ers uit dat beginfel defelve foeken: die ontdekken, in de regering van alle dingen, en de huishouding, die er is onder de fchepfelen, ene ondoorgrondelyke wysheid; in de wegen, die God houd met de rcdelyke fchepfelen , ene verbafende goedheid; in Syne geboden, de hoogfte betaamelykheid; in Syne belovten, eneonbegrypelyke barmhartigheid; in Syne bedreigingen, en gerigten felvs, rie grootlte billykheid; fo als dat alles uitloopt, tot Gods oneindige heerlykheid. Dat Syne heiligen menigmaal in verwondering doed uitroepen: PJ'. XCII: 6. O Here! boe groot fyn ij. we vuerken! feer diep fyn Uwe gedagten. vergel. PJ. CXXXIX: i7, 18. BB. Defe Goddelyke heerlykheid, en oppcr- magt, XX Worden door en zamengevoegd. In een Koning fyn twe faken optemerken: fyne heerlykheid, en fyne magt; de ene bellaar niet fondei de andere; de eerfte is etn gevolg van de laatfte- en de laatfte is de gror.d van de eerfte; de heerlykheid van een Koning, is in de menigte des volks. Spreuk: XIV: 28. En na mate de ene groter is, na mate is ook de andere luillerryker. En dan is 's Heren heerlykheid noodwendig de alleruitmuntenfte, om dat alle dingen aan Syne heerfchappy fyn onderworpen. 22. En dit legd de H: Digter tot enen grondüag van de volgende opwekking vs. 20, 21, 22. Wand is die heerlykheid, en oppermagt, onbepadd: danhgd erop alle fchepfelen ene gelyke verpligting, met onfen Digter, om den Here te loven. b. Op defen grond wekt hy alle fchepfelen op tot den lov van God. vs. 20, 21, 22. i. Ongemeen nadrukkelyk is defe opwekking, en  e aa. §. i. ~. gebruikt, aan defe Engelen nogtans byfmder eigen is: deels uit de eigenfchappen enwerkingen, Itraks aan hen toegefchreven, die alleen op de Engelen pisten. li. Sy worden genoemd Syne Engelen: van Hen gefchapen; van Hem voor den afval be« waard; die Syn eigendom fyn; waarin Hyfig verlufligd; die Syne hoge gunfte en goedkeuringe genieten; in ene onmiddelyke gemeenfchap met Hem leven; die Hem, op Synen wenk, met getrou wigheid, voor Synen throon dienen. §§. De opwekking is: loov den Here. l Wy merken Op de daad, hier gevorderd, die is het loven». *. Wy vinden hier wederom f. Het woord *p3, haar ach, dat hetfelvde is, dat ons vs. 1,2. is voorgekomen: waaromtrend wy, daar ter plaatfe, aanmerkten, dat het allereigenlykft de betekenisfe heeft van fegenen ; en genomen word voor nederknitlen1, en aan enen anderen het goede toewen' fchen. ff. En dus geevd het die regtgeaarde werkfaamheid van een Godgefinde en Godlievende geeft te kennen, die. 1.. Na de eerfte betekenis van. nederknielen, neergebogen is, in de dieplte oodmoed, onder de indrukken van de hoogfte majefteit van God, welke de H: Engelen, meer onmiddelyk, met een eerbiedig, ontfag., ontd«kken. 2'. En na de twede betekenis van toewenfehen, met ene hartelyke lult en werkfaamheid, is aangedaan, om-, uit aanmerking van 's Heren heerlykheid en geluk&ligheid, waarin men een heilig welgevallen heeft, de deugden van God te roemen, en te verhefFen; dat uit ene volmaakte lievde tot God, by defe vlekkeloos reine geeften voortvloejd. **„ Defe daad word kier van de Engelen gevorderd : welkers werk dateniglykisvooc  van den CIII Psalm vs. 2o. m vhtLrt !f, \ AA' aa- &L - - den throon Gods, «n die daarin alle hunne werkkragten, op de volkomenlïe wvfe fonder verpofing, en fonder ophouden, beLen y ' ten wy merken op het voorwerp, wwro^^"^^ heid word gevorderd, het is de Here, de Jehovah ^^^^ 3,8 ï °°d ^ ^ l^e^t p" e n "l ^ fin'-geen betrekk>«g heeft op dell taSdh 4 ï ° nT' die de h0°Rfte volmaaktheid, die m God is,- re kennen geevd, als Die van IDfelven is- uit kWr Onnfrlnefrheerlyke voIniaak^den noodfikelyï^t^Dfeg ^^SS^'en het h00gfte - s~ gelen dan opgewekt, om Jehovah te loven." * E"' derhalven Jehovah befchouwen, als hun Tehovah' SS Sf «Is een God op Wien ook de Engelen, na detetekenis van Jl' fen naam, betrekking hebben: Die hun m^SpT is n. Wanneer dan de Diga ter,  jjao Ontledende Verklaring II. A. 2, «. b. 2. AA. XK- »*. aa. §§. ii. ter in den geeft , die {aliae throongeeften opwekt: Loov den Here. i. Dan moeten wy niet begrypen, dat defe geeften nodig hebben, van buiten , tot enen meer hartelyken en getrouwen dienft les Heren opgefpoord te worden, waarin defe vuurvlammen, uit entn heiligen gloed van lievde branden. 2. Maar het duid aan de vurige begeerte van onfen Digter, dat Jehovah, op de hoogfte wyfe, mag worden verheerlykt. Syn hart is vervuld met de levendigfte indrukken van Syne eerwaerdigheid, met de hartelykfte lievde tot Synen lov. Het is hem tot de innigfte fmert, dat fyn lievenswaerdige verbonds-God, op delè lage aarde, met een laag hart, fo gebrekkig van hem gediend word: hy verblydfig in den geeft, dat Jehovah fulke reine geeften voor Synen throon heeft, die, met meerder getrouwigheid, in dat voortreffelyk werk verkeren: de lievde maakt hem vleugelen, waarmede hy fig, boven het fterredak, tot voor den throon Gods verheft, die heilige Seraphinen tot fyne medehelpers verfoekt, fig onder hunne Hemelfche Halelujahs vermengd, en fig in hun beminnelyk vlekkeloos heilig werk vcrluftigd. bb. En de aandrang , die hy daartoe gebruikt, word voorgefteld in de volgende woorden: Gy kragïige hpxden, syn woord doende, om te gehoor samen. de stemme synes woords. §. Om delè nadrukkelyke woorden in kragt te verklaren, fouden wy het verftand, en de tale der Engelen nodig hebben: om er evenwel iets van te leggen , merken wy: l Op hun heft aan : Gy kragtige helden, syn woord doende. -v Natuurlyker wyfe, fyn fy kragtige helden. *. Helden. •f. En het woord gibboor, betekend een Held, dat is, fuik een perfoon, die, door ene onverfchrokkene kloekmoedigheid en fterkte, boven andere uitmunt; gelyk het fo van den Mesfias gebruikt word.. «f "* 4" «. De  tw» den ClU Psalm, vs. 20. 421 2ï A. 2. * U AA. ?*s?. bb. §. 1. -. • f+. De H: Engelen worden met delen naam benoemd, om dat fy. j. In hunne natuur, enen onbevreefden heldenmoed befitten, met welken fy, kloekmoedig, en dapper, in den dienft van hunnen Here, werkfaam fyn. 2. En, in ene onderlinge gtmeenfehap, als Helden, in ene netre 01 de gefchaard , voor den throon van God , ais krygs-en dienftknegten, ftaan, om op den wenk van hunnen Here te merken, en die, met de grootfte volvaardigheid, uittevoeren. Dan VII: 10. . . _ u **, Kragtige Helden fyniy. 1. In welke de grote Schepper ene uitgebreide wetenfchap, een valt en vaerdig vermogen van denken; en ene uitnemende fterkte, tot alle heilige verrigtingen, na den wil, heeft gelegd; waardoor fy dat alles, dat fy heilig willen, onbefweken, en onvermoeid, konnen uitvoeren. 2. En mogelyk fiet de Digter ook op die kragtigedaden, welke de Engelen, menigmaal, onder de vorige huishouding, die meer aan den Engelen onderworpen was, in het dienen van Gods raad, op ene verbafende wyfe, hebben uitgevoerd: die bekend fyn. , r , r-, , ^ = * Sedelyker zvyfe, wor¬ den ly befchreven, als fulke, die syn woord doen. *. Ene fpreekwyfe, j tt c t. • j- . , . t- Secr gemeen in de H: Schrivt, die io veel betekend, als de wil, of het bevel van God, betragten, en uitvoeren. T , , , , „ •. Het woord. 1. Is dan het gebod van God, dat den Engelen, niet door uitwendige woorden , maar door onmiddelyke ingevingen word bekend gemaakt. 2. Dat een woord genoemd word, om dat het den hngeien, maar eenvoudig: fonder enigen aandrang van belovten, om dat fy fonder verbond fyn; en van bedreigingen, om dat iy voor den afval met vatbaar fyn; word voorgedragen. , ... ...Dat gedaan word, wanneer den inhoud van dat gebod, getrouw, en vaerdig, met alle kragten,, word uitgevoerd. Ja„ , , n. .. ,. ff. Dat word in den. grondtekft, in den onbepaalden tyd voorgefteld : doende. G£g. 3. Syn!  42» Ontledende Verklaring II. A. 3. at. b. 2. AA. nx. **. bb. §. i. ~. *. ff. Syn woord. Als ene aanhoudende, en altyddurende werkfaamheid: om dat defe vlekkeloos heilige geeften altyd, fonder verhindering, foo« der vermindering, fonder verpoling, fonder vermoejing, fonder ophouden, in het uitvoeren van Gods wil, op de voikomenlte wyfe, werkfaam fyn. 2. En dan vinden wy een groot onderfcheid, tusfchen dit, en het vorige 18. vs. daar was van de Godvrugtige op aarde gefegd: dat fy aan Syne bevelen gedenken, om die te doen, vermits fy'nog verre af fyn, van een volkomen doen; manr van de Engelen word gefegd: dat fy Syn wootd doen, om dat fy hetfelve onbenspelyk volbrengen. **. En daarmede geven fynadrukkelyke blyken, dat fy kragtigeHelden fyn: waarin fy de Godfalige, hunne mededienftknegten, oneindig overtreffen; die wel, met hun, delelvde begeerte vinden, om Gods woord te doen, maar fo weinig kragt hebben, om dat volmaakt te volbrengen. Rom. VIII: 12. En fo fyn fy natuurlyk, en fedelyk, volmaakt. 11. Het oogmerk, dat defe falige geeften daarin bedoelen, word te kennen gegeven met de volgende woorden : Geboorfamende de femme Synes woords, volgens onfe overfetting. Dat veel klarer word uitgedrukt in den grondtekll, daar ge fegd word: om te gehoorsamen de steMme Synes woords. 't Spreekt van felvs. *i Dat wy niet aan ene hoorbare stemme denken moeten: God r& een Geelt, Dien gene fprake des monds en der lippen , kan worden toegeëigend; en al was 'took, dat God, door Syne almagt, fuik ene ltemme kan verwekken, fe fou voor de Engelen , als enkele geelten, van geen nut konnen fyn. Maar 't geevd te kennen, dat God, als de vrymagtige Gebieder der Engelen, Syn wil, in 't geweten van defe geelten bekend maakt; gelyK de mening van den fprekende door de fiern word bekend gemaakt. **. En defe ltemme word van hun gehoorfaamd. 1. In den grondteklt ftaat het woord ', fcbaamang, dat eigenlyk boren betekend; maar dat feer dik-  van den CIII Psalm. vs. ar. 423 IT. A. » 0. b. 2. AA. xx. cc», bb. §. ir. -. «* dikwils in den fin ^gehoor/amen gebruikt word. Z,/^- 2, 3. fo als her, dan ook te regt vertaald is. 2. En dan geevd het in de H: Engelen, te kennen: de redelykheid van hunne gehoorfaamheid, fteunende op voorafgaande overtuiging; derfelver vaerdigheid, fo dra fy Gods wil vernemen; en de gemakkelyke uitvoering van Gods wil, als, of fy defelve maar hoorden. , , , Dit field de Digter voor, als het oogmerk van Godswoord, met het woordeke om,(-5 in den grondtekft.) Dat van nadruk is, om te vertonen:' de' nauwkeurige oplettenheid, die fy, in den dienft des Heren gebruiken; de volmaakte getrouwigheid, in heruitvoeren van Syne bevelen; en hunne volftrekte onderwerping aan Gods wil, daarom Syn woord doende, om dat Hy 't gebied. _ £§• Hefe bredere omfchry- ving van de Engelen: als kragti'ge Heiden enz: word er met veel wysheid, van den Digter bygevoegd, om te tonen, dat hy defen overvloedigen lov des Heren van de Engelen met grond kon verwagten - omdat fy, natuurlyker wyfe, als kragt ige Helden, en JedeLyker wyfe, als daders van Gods woord, volmaakt gefèhikt, en overvloedig, in allen opfigten, toegeruft waren, om Jehovah, op de volkomenfte wyfe, te loven. . f30. De overweging van defe dingen, verwekt, in t gemoed van onfen Digter, ene heilige blydfchap, dat er fulke volmaakt heilige geeften fyn voor den throon, die fo kragtig, fo volkomen onberispelyk, in den beminnelyken dienft des Heren verkeren: kan hy figfelven dan, met fyn gebrekkig werk, niet voldoen, 't is, als of hy die reine geeften, fo veel te kragtiger wil opwekken, dat fy fyn'gebrek vervullen willen. 23. Van de Engelen keerd fig de Pfalmift tot fuiken, tot welken hy ene nadere betrekking heeft, als fyne broederen, de uitverkorene menfchen, die leden fyn van de gantfe kerk. vs. 21. Loov aen Here alle Syne Hyerf baren: Gy Syne dienaren, doende Syn welbehagen.. 211 «.«. De aanfpraak is gerigt tot tweër3y foort van voorwerpen, aa. Sulke , die bet lichaam van de kerk uitmaken,;- Loov den Here, alle Syne Hyerfcharen. bb.- Sul-  424 Ontledende Ver.klar.ino II. A. 3. et. b. 2. AA. 31. Sulke , die tot ditnjl van de kerk fyn afgejonderd: Gy Syne dienaren, aoende Syn welbehagen. aa. De eerde foort §. Noemd hy, alle Syne Hyer scharen. i. Wanneer van SyneIIy- erscharen gefproken word, —. Moeten wy byfonder agt geven, op de betekenis van het word x»V, zaaz-aa, dar, in 't meervoud voorgefteld, door Hyerjcbaren moet vertaald worden, i. 't Geevd te kernen, ene grote menigte van perfonen, of faken, tot een lichaam zamen verenigd: en dan word het genomen van een fchaar van perfonen, en van een hoop van iaken, in ene gefchikte orde zamen gebragt. Dan word het gebruikt, i. In 't gemeen, van alle fchepfelen. i Boek van Mof. II: ï. H. In 't byfonder. *. Of van redelyke fchepfelen. $. Als van Engelen, i Kon. XXII: 19. ($. En van menfchen: voornamelyk van hedige menfchen; die verheerlykt fyn in den Hemel, die met de Engelen worden zaamgevoegd. Neb. IX: 6. en van de Engelen, met dit woord, onderfcheiden worden. Pf. CXLVIII: 2. en die als gelovige hier op aarde wonen. Jos. V: 14, 15. om welker wille de Here fo dikwils een Heer der Hyerfeharen genoemd word. Pf LXXXIV: 2. Jes. XXVIII: 5. LIK 5. Zacb. I: 3. Mal. II: 17. enz. **. Of van onredelyke fchepfelen, als de fterren. 5 Boek van Mof. IV: 19. =. Nu fal de vraag fyn, in wat fin het woord, hier ter plaatfe, het allernaafte behoord genomen te worden. *. Het allereerft fou men konnen denken, aan alle fchepfelen, in't gemeen, om dat van alle Hyerlcharen gefproken word: maar dan weet ik die niette onderfcheiden van alle werken Gods. vs. 22. **. Derhalven komen de redelyke fchepfelen mee ft in aanmerking. f. Van welke wy nogtans moeten uitfonderen ? onheilige fchepfelen; wand die fyn niet,  vonden CIII. Psalm, vs. m. 425 ïï. A. 3. *. b. 2. AA. 33. ««. aa. $. r. =. f. „fee, om Gods lov te vermelden. 2. Ook fulke heilige fchepfelen. r. Die ftraks genoemd fyn, de H: Engelen, vs. 20. Om dat dan die Engelen twemaal, alleen maar met verandering van naam, fouden worden aangeiproken, en tot een en delèlvde pügt worden opgewektdat met waanchynelyk is, en op een iedel herhaal van woorden fou fchynen mttelopen. n. En die, in ditfelvde 21 vs. ftraks nog genoemd lullen worden : Gy Syne Dienaren: di? feker indien wy nauwkeurig willen denken, en aan de wysheid van de-n W: Geeft met willen tekort doen, van defe Hyerfchaien, op welken fy nogtans, onder Gods Ichepfelen, de naafte betrekking nebben, moeten onderfcheiden worden. anders over, ff. En fo blyvd er niet ne menfchen. " Da" de uk*erkore- dunktmy, van felvs: AAA' f S^ ter tetnaafte fo niet de ènigfte, in aanmerking?oL?£met WandI 1. SyfynvandeH: Engelen vs, 20. en van de onredelvke Ichepfelen vs 22. onderfcheiden: cn wie blyven er dan anders over die gefegd konnen worden, den Here, als Jehovah anngcmerkt te loven? 2. Sy worden, in dit vs 't naafte verèmgd ma s Heren Dienaren, op welken ly ene nauwe betrekking hebben, en met welken fy gefegd worden, hetfelvde werk teverrig. ten, namelyk Gods welbehagen te doen: dat klarer worden fal, als wy dat deel fullen behandelen. 3. En de r atuur van de faak vereilcbt het, dat hy 't meefte denken fal, onder alle Godsfchep. fclen (redeyke Vs. 20 en redelofe. vs. S2.) aan fuiken, met welken hy in de nauwfte gemeenfchap ftaat; en die met hem, SkWng^n^' a,Sdep,igth-g-orderd, defelvde bel veï word * bCnanJn§ VM1 H^cha""> d^?an hfugege' Hh& fcha.  4*6 Ontledende Verklar-TNO II. A. 3. ». b. a AA. 22. **. aa. §• i " • **• f \... AAA. ***. fchare van; uitverkorene menfchen, de kerke Gods, als öèn lichaam uitma? kende, is in twe voorname delen verdeeld.. aaa. Den» ken wy om de fielen der volmaakte regtvaerdigcn, de légenpralende kerk in den Hemel, defer is eneHyer/chare. \. Van wegens derfelver menigte, daarom genoemd ene grote fchare, die niemand teilen kan. Open. h'IÏ: 9. a. Van wegers derlelver zieraad,, vaerdigheid, wakkerheid, kragt tn onderlinge eendragtigheid, in eren vlekkeiofèn dienft des Heren. 3. Die hier onder de baniere des Lams wettig gellreden hebbende, de overwinninge, in hun verheerlykte Hoofd, hebben behaald, en, ten bewyfe van defelve, met witte klederen en palmtakken, ftaan. voor den. turoon. Open. VII: 9. bbb. De gelovige hier op aarde fyn ene Hyerfchaar. 1. Die niet min een groot aantal uitmaken, fo! dat er, in de donkerfle tyden, onder het O: T:, nog 7000 wat en overgebleven. 1 Kon. XIX: 18. ü. En als ene welgeordende krygsmagt, onder de aanvoering van den overften Leidsman der faligheid, de oorlogen des Heren voeren: die, door menigerly veribekingen nog niet vermoejd geworden fynde, agt geven op het geluid van de bafuine desEuangelie, de fake Gods voorftaan, de vyanden hunner faligheid onverfchrokken afwagten, kloekmoedig aanvallen, en in de kragt des Heren overwinnen. Ephes. VI: 14, 15, &8/3.. Hier te£ plaatfe fchynd dan gefien te worden, op het grote aantal van alle die uitverkorenen, in Hemel en op aarde, die, door alle tyden heen, Gode uit den menfchen gekogt, en geformeerd fyn, om Synen lov te vertellen: die de allerkragtigfte gronden, oorfaken, en drangredenen hebben, boven de Engelen, om den Here, opda hoogfte wyfe, te verheerlyken. BBB. Die, in 't meervoud Ilyerfcharen genoemd worden. 1. Urn dac fy fuik ene lallofe menigte, onder alle tyden, in den Hemel, en op fo veleplaatfen der aarde, uitmaken, j.. Die nogtans iaden geeft leer nauwe: ver-  van den CIII Psalm vs. ti. II. A. 3. *. b. 2. AA. 23- «*• aa. §. i. = . ♦*. H,BBB. verémgdfyn, in ene broederlyke gemeentchap onderling veikeren, en hunnen God en Koning, in alle eendragtigheid dienen. ... In vollen nadruk worden fy Syne Hyerfcharen genoemd; die Syn byfondere eigendom fyn; Syn verkregen volk. i Pet tl: 9 dat fig, op eten dag Synerhyerkragt, als een vrywillig volk, in heilige zieradien daarfteld. PJ. CX: 3. om Idem, met fiel en lichaam, te verheerlyken, waarin Hy lig verlufligd; aan welken Hy, als Jehovah, alle Syne beloften veivuld, om hen gelukkig te maken; Die, lb lange fy nog in ftryd begrepen fyn, hunne handen onderwyfd ten Jlrydc, tn hunne vingeren ten oorloge. PJ. CXLW: u 11. En wanneer fy alle Syne Hyerfcharen genoemd worden. 1. So noodfaakt ons dat woordeke niet, om daaronder alle fchepfelen te begrypen : wand fchoon die alle ook Gods Hyerfcharen genoemd worden, fo als Wy gefien hebben, fo fyn er nogtans redenen, waarom wy hiet niet alle fchepfelen konnen begrypen, foals wy betoogd hebben, s. Maar de Digter heeft het oog op die gantfe lchare van uitverkorenen, alle zamen verénigd. Hy doorloopt Hemelen aarde met fyne gedagten, hy field iig voor alle volgende geflagten, die hierna nog leven fullen: die allen begeerd hy tor medehelpers te hebben, 111 den lov des Heren. £§. Daarom is de opwekking: lov den Here. 1. Het voorwerp van fynen lov is wederom Jehovah. 1. Sy toch waren, met hem, in defelvde betrekking tot deièn Here gefield, Die hun falige verbond*- God, hun euwig deel geworden was: Die nu alle be. lovten, aan de lielen der volmaakte regtvaerdigen, in Chrifius, ji en amen had gemaakt, en daarmede alle de fchatkameren hunner lielen had vervuld. Die ook feer heerlyke belovten aan fyne medelt, ydelingen had gefchonken, waardoor iy hier reeds in nope talig waren. 2. En dus hadden fy, met hem, ook delelvde drangredenen, om Hem lov en dankfegginge toetebrengen; Hy Was dit 16 waeriig; Hy had dit fo wel aan hun verdiend. Hhh s xi. En  4-8 Ontledende verklaring II. A. 2. *. b. 2, AA. 22- «*. aa. §§. n. En daarom loov Hem. u ri j Wy vinden hier we¬ derom het felvde woord -pi, W^A, dat een neder knielen, en /^«M betekend: en dus fuik ene werkfaamheid der heiligen aanduid, waardoor fy, in de diepfte oodmoed des harten, lig in de ho gfte gelukfaligheid, die in God is, verluften, en fcyne grootmagtige deugden roemende verheffen. So als wy te voren hebben aangewefen, en daarom nu niet verder fullen uitbreiden. , ~. En dus al wederom een bewys, van die hartelyke begeerte van onlën Digter, dat fvn goederuerene en lievenswa'rdige Here, in hem, en m Syn Volk, met alle kragten, een iegelyk na fyne mate, mag worden groo gemaakt. Hy verblyd fig, dat fyne medebroederen in den Hemel valt in dat hemelwerk, op de volkomentle wyfe, befig fvnhy wil ook fyne medegelovigen hier op aarde vurige kolen toereiKen, om hen in den dienft des Heren te verhitten. j r h bb. Byfonder wekt hy ook daartoe de fuiken op, die in Syn kerk, tot Synen dienlt bepaaldelyk fyn afgefonderd: Gv Svne dienaren, die Svn welbehagen doe. d<» „,„1,, §• Vooraf moeten wy aan¬ merken: dat het, met de woorden van dit «. vs. fodanig gelegen is, dat het eerfte lid uit het twede, en het twede lid wederom uit het eerfte, moet aangevuld worden, om den fin volledig te maKen: wy vinden daarvan menigvuldige voorbeelden in Gods, woord, byfonder inde Pfalmen; en fulks is voor ene byfondere aamgheid in de Hebreuwfche digtkunde te houden. Om maar een, uit vele voorbeelden, byte brengen: fo moeten de woorden van Pf. I: 6. dus volledig gelefen warden: De Here kend aenweg der regtvaer digen, daarom fal die niet vergaan: maar ae tlere kend den weg der Godlofen niet, en daarom fal defelve vergaan. En fo dan hier: Loov den Here, alle Syne Hyerfcharen, die Syn welbehagen doed: Leov den Here, gy Syne dienaren, die Syn welbehagen doed. . - . wooFden 5f.Wy merken dan in defe l Op,  van den CM Psalm, vs. 21. 429 II. A. 2. *. b. 2. AA. 33- bb. §§. 1. Op het voorftel: Gy Syne dienaren '~. En het gene er uit het eerfte lid moet worden bygevoegd: Loov den Here. -. De aanfpraak is; Gy Syne dienaren. Eigenlyk ftaat er: Syne dienaren. *. De perfonen, die hier aangefproken worden, dragen den naam van dienaren. t- Het woord fi")^ , mefchaarooth, word, in enen eigenlyken fin, doorgaans gebruikt van enen dienltknegt, die fvnen Here ten dienfte ftaat. Van daar word het overgebragt tot redelyke Schepfelen, die op ene byfondere wyfe, van God tot Sjnen dienft gebruikt worden. Ik weet niet, dat het ergens gebefigd word, van een gemeen gelovige, of't moeft fyn. Jes. LVI: 6. dat nog fo klaar niet is. Eens betekend het de Engelen. Pf CIV: 4. Eens geevd het de leraren te kennen. Jes. LXI: 6. voor 't overige word het doorgaans, in de boeken van Mofes, en elders, gebruikt, van den Tabernakel, en van den Tempel, de Priefters en de Leviten, die den Here, in het oude Heiligdom, dienden. ff. Hier ter plaatfe »• Moeten wv menfchen verftaan, in onderfcheiding van de Engelen vs. co. en wel fulke mentchen. 1. Die in ene byfondere betrekking ftaan tot s' Heren Hyerfcharen, in 't eerfte lid genoemd. 2. En nogtans van defelve onderfcheiden; welk onderfcheid daarin gelegen is, dat fy, in de kerk, den Here, en Syn volk, op ene byfondere'wyfe, ten dienfte ftaan. En dan worden wy van felve bepaald AAA. Tot fulke, n ... , ' KKX. In't gemeen, welken God hierop aarde, tot dienft van Syn volk, in deltrvdende kerk, gebruikt, in de fëgenpralende kerk, heeft God, en Syn verheerlykte Volk, fulke dienaren niet nodig :' de verheerlykte hebben daar gene befcherming tegen vyanden, geen onderwys of bellier van menfchen, nodig te ontvangen; daar fy in de onHbb a midi-  43° Ontledende Verlkarino II. A. 2. «. b. a AA. 33. «*. bb. $$. 1. -. *. ff. ♦• AAA. tfs»fcf, middelyke gemeenfcnip van den drie-énigen God verkeren, Die hen daar ais een tempel overfchaduwd, en alle hunne fehatkameren vervuld. . , , . , . En dan konnen wv. in t byfonder, r,, , TT Verftaan. 1. Den luiken. 1. Die de Here, in 't borgerlvke, rot Syner. dienft gebruikt, Koningen, Vorften, en Overheden; die daarom van Paulus Gods dicnaresfe genoemd worden. Rom. XIII: 4. «. Of die Hem, in 't kerkelyke, ten diende ftaan, namelyk de herders en leraars; wiens eigen naam het is, dienaren van God, en van Ghnftus, te lyn. 1 Kor IF: 1. enz. 2. En dan moeten wy allerbyionderll denken, om de Priefters en Leviten, de dienaren van het aardiche H iiigdom. Die hier voornamelyk mede in aanmerking motten komen, omdat David onder de* Oude Huishouding? leevde, daar her oude Heiligaom nog ftand greep. , , Nog ene byfon¬ dere reden voor defe gedagte vinden wy daarin, dat hy niet van alle dienaren fpreekt, gelyk hy te voren van alle Hyer'charen gefproken had, vs. 21. en vervolgens van alle Syne werken ipreken lak vs. Om dat hy alleen Godvrugtigen in het oog heeft, die alleen in .ftaat fyn, om den Here te loven, onbegenadigde dienaren fyn daar:oe onbekwaam: daar er nogtans vele, in den borgerftaat, en inde kerk, gelyk ook fo, in den Tabernakel, en in den Tempel, dienden, van welken men geen grond beeft te denken, dat ly de vrelè van Gods naam fyn toegedaan. Eüii. De reden is gemakkelijk te vinden, waarom fy defèn naam dragen. 1. In 't gemeen, om dat fy in een nuttig en fwaarwigrig werk geftadig moeren befig lyn; waarvan ly ene gewigcige rekenlchap fullen moeten geven; en waarop £y uok, indien fy met getroMwigheid in du wetk verkeerd, hebben, enen groten loon te verwagten hebben, 2. In 't byfonder, konden de dienaren van het aardiche Heiligdom als fuike dienaren befchouwd worden: die het naafte aan. de hand van den Koning wateti, Die in dat Heiligdom woonden; enfy, op ene feer muejelyke en laüige wyie, in uek-n dwnit muttien be- k  van den CIII. Psalm. vs. ar. 431 ÏT. A. % 4. b. 2. AA. 33. ««. bb. g. 1. * ff. ... EBS.nVfyn. Pf. CXXX1V: 5. b y **. Daarom ook Syne dienaren genoemd: om datfy, van God, tot Synen dienft* boven andere, fyn uitverkoren, en geroepen, fij; daartoe aan Hem vrywillig hebben opgedragen onverbonden, die fig ook Gode beproevd moeten voordellen. -. Defe worden insgelyks opgewekt, om Jehovah te loven. *. Jehovah, Die de boogde is, boven de Koningen der aarde; Die Synen getrouwen dienaren enen voortrefielyken genadenloon heeft toegelegd; welfcenfy, ter hunner bemoediging, in den gelove mogen inwagten. **. Dien moeten fy loven, na de betekenis van het woord iyO«r baar ach, Hem in vrefe dienen, en fig met bevinge in Hem verheugen. Pf. H: \\, van hunne thronen, en ereüoelen aftreden; in diepen oodmoed voor Syn aangefigte nederknielen; en alles toebrengen moeten, dat tot eer en roem van Syn naam en deugden bevorderlyk is. 11. En fulks word nader aangedrongen met d?fe woorden: dis Syn welbehagen doed, of doende. -. ■ In dele woorden , TT *• Word gefproken, van s Heren welbehagen. f. Wy vinden hier .. Een woord VA'), raazoon, dat eigenlyk een welgevallen of genoegen betekend , dat men heeft, en betoond te hebben, in een perfoon-, of faak. In 't byfonder word het wel gebruikt van de Goddely. ke bevelen, welke de Here, na Syn heilig welgevallen, aan den menfch voorfchryvd. Ezra. X: tl. P). CXLIII: 10. Maar dan word het bepaald genomen, voor het welbehagen, dat de Here God oudstyds nam in de offerhanden, die na Syn voorfchrivt, ter verfoening, aan Hem wierden opgedragen. 3 Boek van Mof I: 3. XXXII: 20, enz, „. 't Spreektr  432 Ontledtnde Verklaring fe]vsA' 3' b' 2" AA' M' bb'^" n' ** t« ...'t Spreekt vm , , AAA. Dat wydoor dit zvelbehagon des Heren. i. Tn 't gemeen verftaan moeten: Gods geboden, welke Hy aan den menfch, als eenredelyk fcheplel, ter betragting heeft voorschreven. Also genoemd, om dat God defelve, na Syne vrymagt, gebied; overeenkomftjg met Syne Goddelyke deugden; en daardoor ook een heihg welgevallen nemen kan, in dtrfèlver gehonrfame betragting. 2. in 't byfonder, gefchied hier een ogenfchynelvke fmfpehng op den offerdienft van het O: T:, welke van' de Priefters ee Leviten, des Heren dienaren, in Syne voorhoven, den Here moeft worden toegebragt. Vermits nu de offerhanden onder het O: 1:, feer duidelyke voorbeelden waren, van de enige en volmaakte foenotferhande van Gods Soon, fo doed ons dit denken, op het gebod desgeloovs, waardoor men, van alle eigene geregtigheid affiende, in diepen oodmoed des harten, tot den Soon van Gods hevde, 's Vaders welbehagen Matt. III: 17. en Syne volmaakte offerhande, Gode ene welriekende reuke. Ephes. I.- 2. gelovig opliet, om in vrede met God te wandelen, en in Syne kragt, alle vermogens, in 's Heren dienft, tot ware dankbaarheid , aimtek-ggen. . BBB. Dan. 1. V inden wy een wefenlyk onderfcheid, tusfchen het doen van 's Heren woord, gehoor]amende de flemme Synes woords. vs. ao. en tusfchen diti/off» van s' Heren welbehagen vs. 21. ómt het doen van 's Heren woord, enz: vs. 20. dat yan de Engelen gefchied, meer als een gebod van lievde; maar het doen van s' Heren welbehagen, vs. 21. .dat van de menfchen gefchied, meer als een gebod des- geJoovs , door de lievde werkfaam , moet aangemerkt worden. 2. En dan fal daaruit met enen nader blykeh, dat de Digter in dit 41. vs. het oog heeft op uitverkorene, menfchen, die door gelove wandelen, en gefahgd worden: fo ais wy te voren betoogd hebben. ff. Dit word genoemd het welbehagen van Jehovah., Syn welbehagen. Als een wegen middel, langs welke de Heie, aa Syn vrymagtig weibeha-  van den C III Psalm dj. 21. 433 II. A. 3. cc, b. 2. AA. 23. bb. $$. ij, *. ff. hagen, Die fig ontfermd, diens Hy wil, londaren uit den menfchen geïievd te langen: en langs welke Hy fig, als Jehovah aan hun ontdekt, en , als de God des verbonds, alle Syne belovten aan hun vervullende, hun hoogfte Goed tot in euwigheid word. **. Dit welbehagen te DOEN. ° AT , . , , ,j f. Wil dan feggen. ï. Na den inhoud van dit gebod des geloovs, in de lievde te wandelen, om den Here welbehaaglyk te fyn. 2. En dat word, in den grondtekft, 111 den delenden tyd voorgefteld: doende SVn welbehagen, als ene aanhoudende werkfaamheid, waarin des Heren hevhebberen, met luft en lievde, met tederheid, wakkerheid en ftandvnftigheid, tragten te verkeren, en meer overvloedig te worden. . n , , ft- Maar wv heb¬ ben ftraks opgemerkt, dat dit doen van het welbehagen als He* ren fo wel tot het eerfte, als tot het twede lid van dit li vs betrekkelyk moet gemaakt worden: en fb word dan gefegd "dat dit doen van s Heren welbehagen gefchied. i.'. Van alle Syne Hyerfcharen. 1. Van de fielen der volmaakte regtvaerdigen • wand, tchoon het geloov in den Hemel fal ophouden. 1 Kor. il% h° &le™wel h" &00V in den Soon, hierop aarde geoeffend de grond iyn van het euwige leven. Joh. Hl -6 dat" fy in heerlykheid genieten; daar fy hunne kronen voor het geflagte Lam uilen nederleggen, en Hem de dankfegginge tot ineuivig. hetdfullen geven. Open. IF: 10, n, F: 12, 13. 11. Vande gelovigen hier op aarde die door gelove wandelen moeten. 1 Kor. XIII: 12. 2. Kor. V: ?. 2. En van Syne dienaren- om dat alle dienftknegten des Heren, welken Hy, in de ftrydende kerk, fo onder de O: als onder de N: Huishouding, tot uitvoe* ring yan Synen dienft en raad gebruikt, in het borgerlyke, en in het kerkelyke, aan dit gebod des geloovs hunne toeftemminge moeten geven • na derfelver inhoud felvs moeten gefaligd worden; en hun ambt hierop aarde, tot nut van Syne kerk,&Godewelbehaaglyk moeten bekleden. Defe woorden : die Ji» Syn  434 Ontledende Verklaring TT. A. 3. *. b. s. AA. 33. bb.§§.n. ~. Syn welbehagen doen». Worden er van den Digter met dit oogmerk bygevoegd. i. Om te tonen, dat hy het oog heeft, op fulke dienaren, die daarin kift. hebben; alle andere fyn tot 's Heren lov onbekwaam, a. Maar voor den fuiken vtrllrekt het tot een kragtig fpoor, om den Here te loven. Sy toch hebben luft tot 's H^ren heiligen dienft,. een ieder in die betrekking, waarin hy tot de kerk ftaai, Sy hebben, ook genade, door den Geeft des geloovs, ontvanger.: en fouden fy dan niet alle hunne kragten infpannen, om den Here op de befte wyfe, te loven? /S/8; Dan fien wy een bewys van dat heilige vuur , dat onièn Digter befield, waardoor hy> niet alleen de H. Engelen, vs. 20. maar, nog veel meer, de Hyericharen. van uitverkorenen, inden Hemel, en op de aarde , fyne medebroederen ; en alle dienftknegten des Heren: tot welken hy in ene nadere betrekking ftond vs. aj.. tot den veelvuldigen lov des Heren tragt te ontfteken, en met welken hy fig, in den geeft., op het yvrigfte, wil verènigen. BB. Ja de Pfalmift kan fig met dit alles nog niet vergenoegen , hy roept felvs de redenlofe Schepjelen te hulp; waarop hy , met ene fpr aakwending tot jyne fiele, dit » m. voortreffelyke fangftuk befluit. vs,. au. Loov. den Here alle Sy '\ ne werken, aan alle plaat fin Syner heerfchappy; Loov myne fiele den Here. KX- Wy merken hier. aa. Op de op' wekking, die hy doed tot alle redenlofe Schepfelen: Loov den: Here alle Syne zverken, aan alle plaatfen Syner heerjchappy. 00. Waarop hy dan dit fangftuk, met ene Jpraakwenatng tot Syne fiele, befluit: Loov myne fiele den Here. aa. De opwekking aan de redenlofe fchepfelen gefchied met defe woorden: Loov den Here alle Syne zverken, aan alle plaat fen Syner heerjchappy.. aa. Se word vorgefleld met defe woorden:. Loov den Here alle Syne werken., bb. En dan vergroot: aan alle plaat jen Syner heer/chap#■ aa. Het voorflel luid aldus: Loov den Hërk, alle Syne. werken. Daar $. De.  van den CIii Psalm vs. 22. 43^ ii. A. 2. «. b. 2. BB. kk. „«. aa. J. De aanfpraak gedaan word aan alle werken van Jehovah. _ , ï. Wanne?r van Syne wer¬ ken gefproken word: -. Moeten wy door dë werken, '. _ „ Mn't Hebr: n^t?, rnagnajeh, verftaan: of de fchepfelen felvs, welken God door Syne alroagt heeft voorrgebragt, gelyk Hemel en aarde, fon, maan en fterren. Pf. VUL 4, 7. CU: 26. Of die grote daden, welke God door de fcheplelennatuurlyker wyfè Pf CVIP 24. en fedeiyker wyfe. Pf. XCU: 5, 6. CVP. 16. uitvoerd: als bewyfen van Syne ondoorgroudelyke wysheid, almagt, geregtigheid, godheid, enz: 'tfy, dat defelve, volgens het beloop van de natuurwetten, gefchieden; 't fy, datfe boven de natuurwetten, door wonderwerken worden daargefteld. 1^'' a ,. **. 't Is fonder éni¬ gen twyffel, , . . , t- Uit't gene t/f. f?' S!f,eSd ,s: dac WY alteen denken moeten aan de onredelyke fchepfelen; in onderfcheiding van de H. Engelen, en uirverkorene menfchen, in den f femel en op aarde; en wel bepaaldelyk aan die onredelyke fchepfelen, die fig hier op aarde, *an het menfcheiyk oog ontdekken : wand in den Hemel der heerlykheid, de woonplaats van de H: Engelen, en van de fie- Z oïelve ïpa^f? •« ^ moeten wy ook de onredelyke fchepfelen, in faS^feÖc verftaan. ,. Die fig in den fterren Hemel, defbn, m an fte ' ren met de planeten, en kometen; in den lugthemel, de lugt met de wolken, die daarboven dryven, en de vogelen diedaar » vliegen, ontdekken : en op onfe bewoonbare? a dkfoot al* dat buiten den menfch, op de aarde, en in de water'^ leevd % beweegd, en is; te menigvuldig, om hetfelve in orde opte- Ili a . tel.  436 v Ontledende Verklarïno • II. A. 2. x. b. 2. BB. Ktf. xx. aa. J. h _. +*. ++ tei]en 2 Ook moeten wyhierdenken om al de uitwerkfeleu, en gewrogten, me de onredelyke fchepfelen, inden figtbaren Hemel en op dè aarde, voortbrengen: 't fy die, volgens de natuurwetten, werKen; t iy die boven de natuurwetten, foms,' dooi ene bylondere magt van God tot grote eindens, meer onmiddelyk; bewogen worden : die onmogelyk alle konnen opgenoemd wor- o i -r^ =- -^'e vvorden genoemd Svne werken, i. Door Syne onbegrensde almagt daargefteld: by derfelver eerfte fchepping, uit niet; en, by derfelver gedurige onderhouding en regering, uit ene voorafgaande voortgebragte ftof: welke laatfte, fchoon defelve volgens de natuurwetten werken, (de wonderwerken alleen uitgefonderd) nogtans ut werken konnen genoemd worden: niet alleen, om dat GodT vooraf, door Syne hoogfte wysheid en vrymagt, de natuurwetten volgas weke de ichepfelen wei ken, beeft bepaald; maar ook, om dat God, door ene gedurig inwerkende kragt, aan Svne Schepfelen, tot ene legelyke daad, om fe, volgens de weren oer nature voortiebrengen, geneegiame vermogens, elk ogenblik moet fehenken ». En ft fyn werken van Jehovah ƒ de felvflandige Godheid , de Opperwcfenaar van alles; Die, uit i^HT yn- h°ügl f volmaak^id, fonder begin, noodfakelykbeflaat. Die aan alle dingen, die buiten Hefn fyn, en dfe voor de Schepping met waren, (nier als een unvloejiel uit Svn wefen, inaar ais een gewrogte van Synen almagtigen wille:) haar gantfe beftaan heeft gegeven. J Aa~ tv . • j r, , ' IL --Pefe worden hier van den Digter in derfelver algemeenheid befchouwd: alle Svne werken. Daar alles, wat er, buiten Gods wefen, beftaat, een werk is Syner handen: in welke fchepfelen alle, ook de aUerae* ringfte, op haarfelven, in derfelver eigenfchappen en gebruik en in betrekking tot alle andere fchepfelen befchouwd, de onuit^ puttel^evvysheidvan God, op ene verwonderlyke wyfe, is door%Zt'wt l * //tf/tfalJe«Sewrogtheeft, om Syns ièlvs wl S Op defen grond wekt hen de  var, din CIII Psalm. Vt. «£ fy a^SL*m ««: - a«- * * *** °p. oM Dra i. Wy merken vanhnnneolov: 't isJE„„™. H^bruS.SrlSfdth d f a„™tah' D™iVr V°™ S>'" Volk, als e"'™, , u,t§«<°" 15. Die de God des verbonds, Svn hooofleimed fyn emv.g Deel geworden was; in Wien Hy Hg verK iS oy fo waerdcg befchouwd, om van alle S™?SpS' „,£t allefkragten, ,e worden verheerlykt, üfen hytrlelyk fev fchepfelen t„t Sy„e„ lov opfpoord: WH™. ^ * waarvan defe fchepfelen geheel (wKC-VÏ ï, fï t0t G°d> gogen., om na de betekenis van"het woord%t ^z"'"f" Here , in eerbied ntderknidend, xl r ^.baaracb, den gelegd, God te wT^tfe fcK f Maar^ ichappen en werkingen en ^L/' "3 fvncn aart' ei§en" gebruik, de JSï^^SSE^ ° hUn ^ ' ClT Maker, aan den°Lnfch od f£dhad ^«gt van derfelver nen; en alfo Jd?n nVenfch?e eTenhST"^^ Wyfe' Vert0" rukkensmagtkre deugden va , P.f , g?Ven> om aan die verfchepleiennate pS' Vt^eSl8^^ dfe verder in de roemen met gebedel 'en t^Ï! re ^ndeien; die te en*: Dan word de TJZ c af andere te vertellen; fchaft, een heerl^ aa» den menfch ver¬ worden verkoSd wr^^^^^1^^» in den H; Digter V C/V ^wï*? CCn düideJvk voorbeeld lil a ■  438 Ontledende Ver.klar.ino II. A. 2. «. b. 2. BB. N>$. ««. aa. §§. r. *. uitroepen, vs. 24. Hoe groot fyn Uwe werken, O Here/ Gy hebtfe alle mei wysbeid gemarkt, het aardryk is vol van Uwe goederen. Dan fyn de werken der nature een groot boek, waarin men de Goddelyke deugden, op ene aangename wyfe, kan leien: en dan word de menfch, door de ontdekking van die Goddelyke deugden, de mond en de tong van de redenlofe Schepielen, om hunnen heerlyken Maker grootheid te geven. **. Wilden wy ons hier in byfonderheden inlaten, wat fouden wy niet een ruim veld vinden, waarin wy ons met onse gedagten fouden verliefen? en op 't einde louden moeten uitroepen: de kennisfe is my te wonderbaar, fe is my te hoog, ik kan er niet by. f. Veftigen wy onfe aandagt op den figtbaren Hemel: Dan verteld ons de ilerrenhemel Gods eer: (f) daar het blauwe hemelgewelv, fo voortreffelyk verzierd, met de glansryke fon, de fagtïigtende maan , met fo veel duizende van flikkerende fterren, onmeetbaar in uitgebreidheid, en hoogte; fo zierlyk van gedaante; fo welgeordend' in plaat li ng ouder malkaDderen, en tot de aarde; fo fuel, en teffeus welgeregeld in beweging, fo voordelig voor onfen aardkloot: fo vele wonderen van de Goddelyke deugden opleverd. Dan verkondigd het uitfpanièl Synet handen werk: daar de beneden lugt, fo noodfakelyk tot het leven, voor menichen en beeften; die de fwangere regenwolken dtaagd; die de verbiyvplaats is van het gevleugelde pluimgedierte ; die in fyne gedurige afwisfehugen v«m de faajfoenen des jaars, van hitte en koude, van regen en droogte, van dag en nagt: ene heerlyke fchoüwplaats is van Gods oneindige kragt, tot nutte en ter ftraffe, van de bewoners der aarde. ff. En vragen wy de (*) Sie hier over in 't brede , den Hert RoyaaW)», in fyn voortref' felyk werk over Pf: XIX.  «an den C111. Ps a lm. vs. 22, 430 fl. A. 2. «• b. 2. BB. cta. aa. §§. 1. - . **. ff. de aarde. 1. Die fal ons, in derfelver vafte en vloeibare delen; in de verfcheidenheid van fchepfelen , levendige en levenlofe, fo konftig, tot ene huishouding zamengebragt, en alle tot zieraad, en tot noodfakelyk en verkwikkelyk onderhoud van den menfch gefchikt, leren, dat de hand des Heren dit alles doed. In welkers bylbnderheden wy ons niet verder konnen inlaten. 2. Byfonder fyn de wegen, die God, met den menlchen kinderen, in 't gemeen; de gan:en, die Hy in Syn Heiligdom, met Syn Kerken Volk, in't byfonder, door alle tyden heen, op de waereld Synes aardryks, houd, fovele wonderen van Gods onbegrvpelyke en nauwkeurig werkende voorfienigheid, die ons pcillofe dieptens van Goddelyke wysheid ontdekken, waartoe ook de onredelyke fchepièlen dikwils gebruikt worden. H» Wanneer dan de H: Digter, na enen digtkundigen fwier, by perfoons verbeelding, die grote werken Gods alle toeroept: Loovden Here. So vertoond hy daarmede Syn onbegrensde luft en onverfadelyke begeerte, dat ook de fprakelofe fchepfelen, die ieder op 't nadrukkelykfte, als waren fy met enen gloed van lievde, tot de eer van hunnen groten Maker, befield, de heerlykheid van den roemwaerdigen Schepper ontdekken, dag en nagt mogen zamen werken, en overvloedige ftoffe opleveren, om 's Heren onligtbaredeugden fo kragtig voorteftellen, dat de trage menfch daardoor moge opgewekt worden, om de hoogfte Majefteit, onophoudelyk, met alle kragten te roemen: en 'in de diepfte oodmoed neerknielende, fig in Syne verrukkensmagtige deugden, met dankleggingen te veriuftigen. bb. En dat word nog meer vergroot , met defe woorden : aan alle plaatsen Syner heer. tiCHAPPY. §. In dele woorden 1. Word, aan Jehovah, —. Ene heerschappy.' toegeëigend r 1 *. Met een woord ÏTWÜÖi- memjcbaalaab, in 't Hebr:, dat ene vrymagtigc regering,  440 Ontledende Verklaring IX A. 3c «• b. 2. AA. aa. cc*, bb. $. i. -. *. ring te kennen geevd, (leunende op een onafhangelyk gelag: daarom te regt ene heerfchappy vertaald. ■ **. En word in vollen nadruk aan God toegeëigend: Die een vrymagtig en onbepaald gebied voerd over alle fchepfelen; Die de hoogde is over de koningen der aarde, Die aan allen de wet geevd: Die fe alle voor fig ter verantwoording (leid; Die met het hyer des Hemels, en met de inwoners der aarde, doed na Syn welgevallen; fonder dat Hy, aan enig fchepfel, de minde rekenlchap verfchuldigd is. =. En wanneer van alle plaatsen Syner heerfchappy gefproken word: *. Dan fchynen hier de Hemel en de helle uirgefonderd te moeten worden. Wand fchoon de Here ook, in die hoogde en laagde plaatfen, een oppermagtig gebied voerd, aan wien de Duivelen, en verdoemde, ib wel als de H: Engelen, en gefaligde geeflen, onderworpen iyn: fo was van den Hemel reeds vs. 20. gewaagd; en de bewoners van de helle fullen nimmer lud, of bekwaamheid hebben, om God, na de betekenis van het woord y)2, haar ach. te loven: 'ten ware, dat men fulks-begreep inde openbaring van Syne drafoeffenende geregtigheid. *\ Voornamelyk moe¬ ten wy dan denken f. Aan alle plaatfen der aarde. Die' 1. Seer verfcheiden fyn: zommige fyn nog, en waren ten tyde van David , onbewoond ; of bewoond fynde, onbekend; andere die bekend waren, fyn onder de fonen van Noach, en derfelver afdammelingen, verdeeld; en in fpraak, fèden en Godsdienden, feer verfchillende. 2. Óver welke nogtans alle de Here God ene gelyke heerfchappy oeffend. ff. Maar 't verdiend fyn opmerking, waarom hier van alle plaatfen der aarde, en niet van de gantfe aarde, gelyk Pf. FLIP. 2, 10. en elders, gefproken word. De reden daarvan fchynd defe te fyn : om dat Pf. VIII. van een tyd gefproken word, wanneer de naam des Heren èèn fou fyn. over de gandè aarde, daar nogtans hiér op een tyd  van den CIII Psalm. tv. 22. 441 ■ TL A. 3. *. b. 2. BB.jtfy. «*. bb. §. 1. 3. **. ff. tyd gefien word, in welke ene grote verfcheidenheid was, tusfchen volkeren en volkeren, met betrekking tot de kenisfe, en den dienft van den waren God; waardoor dan ook de heerfchappy van God, over alle die verfcheidene volkeren, op ene verfchiliende wyfe, moet begrepen worden, op de ene plaats meer goedertieren , dan op de andere. ir. Wanneer dan de Digter alle de werken Gods opwekt, om den Dere te loven, aan alle plaatfen Syner heerfchappy; dan is fyne begeerte feer ruim: dat de werken Gods, volgens Syne hoogfte wysheid, na ene iegelykc plaats gefchikt, fond:r fpraak, aan alle volkeren, in velerly talen verdeeld, fodanig in de ogen mogen ligten, dat fy de opperfte Godheid, Die dat alles gemaakt heeft, mogten leren kennen, en erkennen; en met kragt bewogen worden, om van hunne iedele wandelingen afftand, en den waren God hulde te doen : op dat fy de grote werken Gods, als hunne leermeefters gebruikende, het beramelykc einde mogten bereiken, waartoe hen de Here tot aanlchouwers van defelve heeft gelieven te maken : en dat 1b lange, ah defe aarde een pragtig fchouwtoneel van Syne heerlyke deugden fyn lal, en dc tyd met de euwigheid fal verwisfeld worden. §§. En dan dienen defe laatfte woorden: op alle plaatfen Syner heerjchappy. Om fyne begeerte fo veel te meer kragt bytefetten, die geen einde nog paal kende; en waarin hy, met den Spreker PJ. CL: 6. wel fou willen uitroepen: alles wat adem heeft love den Here. Waarmede het gantfe boek der Pfalmen eindigd. /3/3. Waarop hy dan, met inkering tot figfelven, dit voortreffelyke fangftuk bef uit: Loov myne «iele den Here. aa. W7y hebben defe woorden, vs. 1, 2. verklaard, en feggen nu maar: dat de H: Digter defen Pfalm met die felvde woorden fluit, met welken hy denlèlven had begonnen; dat, in de Hebn digtkuode, vanene byfondere aartigheidis, gelyk wy dat ook in andere Pialmen vinden: daar, ot het gehele eerfte vers. op het einde wejerom herhaald word. Kkk Pf  4W Onthdindi Vrruamno Jft 2- BB- 0& aa. Pf. VIII: a, 10. of daar de Kalm emdigd, met defelvde lureekwyfe Pf.CIV: 1, 35. of mes betfelvde woord. Pf. CVI: 1 b 48. met welke die was begonnen. SkookPf: CXLVI. CXLVIII. CXLIX. CL. bh. Met db flot worden de allerjmnglte, tederfte en harternftigfte aandoeningen en bewegingen, van 't gemoed van onfen H: Digter, omtrend fynen faligenVrbonds-God, dat beminnelyke lievde-wefen, rp't levendigfte uitgebeeld, met welken hy in God tiagt te eindigen. Hy toomt, dat hyfyn begin, fyn einde, fyn hooft werk, fyn ènigfte werk', maken wil, en maakt van den lov van God: en hy drukt uit fyn voornemen des harten, om daarin tot in euwigheid te volharden, voorttevaren, en meer overvloedig te worden. ZP. Dit flot 1 at hy volgen, op die harte, lyke opwekking, van alle werken Gods, tot den lov des Heren, in het eerfte hd van dit vers, gelyk ook vs. ao, ai. voorgefteld. Om te tonen, dat hy niet alleen andere tot dien betamelykert phgt wil opfporen; maar dat hy hg ook hartelyk daarin met hun wil verenigenhen daarin voorgaan; en, alwas 't, dat er maar weinige luft hadden, en betoonden te hebben, tot dat werk hy wil t dan op 't aJlernadrukkelykfte doen. 0. Defe opwekking van alle fchepfelen, en van figfeiven, tot den lov des Heren. vs. 19 - 22. ingefl: moeten wy aanmerken, als een vrug'gevolg van de overdenkmge van > Heren oneindige en onbegrypelyke genade, en barmhartigheid, in 't vorige van defen Pialm, fo uitnemende geroemd, vs. 1 - 19 Hy. had wel vs. 1 , 2. fyne fiele, met derfelver inmgfte inr.'igheden, tragten te ontfteken tot den lov des Heren, om dat de Here by hem had welgedaan \ maar, hoe veel te meer hy in d»e goedertierenheid des Heren word ingeleid. ^..13- jq. hoe veel te hoger fyne fiele klimd, en prikkelen ontvangd, om fig, en ai wat adem heeft, tot dien betamelyken pligt aantedryven.. Vermeerdering van genade verooriaakt enen meer overvloedigen U>vt waarin de Digter eindigd; waarmede hy in God eindigd; en, dat fonder einde, het falige weerwerk voor den throon Gods fal uitmaken, daar hy alle geheiligde lchepièlen tot fyne medehelpers nebben lak r B. Be-  van den CIII Psalm. vs. a». 443 II. B. Befehouwen wy nu nog kortelyk het gebruik van defen Pialm. tf. Dan kan men wel niet met grond befluiten, dat David defen Pfalm aan enen Qpperfangmeefter hebbe overgegeven, om in 't openbaar, onder de lovfangen Jfraëls, in de voorhoven des Heren, gtfongen en gefpeeld te worden: nogtans is fulks niet onwaarfchynelyk; is er een Pfalm, die wegens desfelvs verhevotien inhoud, verdiende, om in den openbaren Godsdienft ge* bruikt te worden, foo is 't ook defe Pfalm. 2' Dan, buiten dat fal hy nog een ander gebruik gehad hebben, omdat, in het opfchrivt, alleen maar Davids gefegd word. *. David fal defen Pfalm, door ingeving van Gods Geeft opgelleld, als een dierbaar kleinood, voor figfelven, tot fyn eigen gebruik, gehouden hebben, om iyn harte, door herdenking van defe dingen, menigmaal, tot de lievde en lov des Heren te ontvonken. 0. En hy fal denfelven ook, aan de gantfe kerk, overhandreikt hebben: gelyk defelve de eerfte is van die lov Pialmen, die met den CVIL Pfalm eindigen; en die waarfehynelyk tot enen bundel behoren, gelyklè ook afionderlyke ftukken, in een aangenaam verband, voordellen; waarvan wy nu met ipreken, om niet buiten ons bellek te treden. David heeft dan defen Pialm aan de gantfe krrk overhandreikt. a. Met dat oogmerk, i. Om al het volk des Heren, ten allen tyden, in de wegen der lievde, en des lovs, te onderwyfen. en ^ den lov des He- ren. Dan fal David daarin nog gedurig tot ons fpreken, en fyn oogmerk, in ba opfteden en overleveren van du Huk, aan ons bereiker ; dan fuhen wy m de vne« flappen van David treden; dan tl ZYj!rdTV'? ni,dr"kke!yk 111 Pnfe" gantfen wandel afftra, len; dan fullen onfe gefelfchappen daarvan weergalmen; dan lal God felvs, Die ons door Syne arote goedertierenheid, dit ftuk in handen gefteld heeft, Svnbeer.'yk einde bereiken, datfog oot is, als degenide gewigtig,s, welke Hy aan de vaten der barmhartigheid, die Hy bereid heeft tot heerlykheid, metfo veel o™ fermmg.heeft béwefen. Dat ook hec grote doel is, wairomwy defen Kalm, na ona vermogen» hebben tragten te verklaren EINDE O N %  Pa.?- 445 ONTLEDENDE VERKLARING VAN DEN CXXXIIPen PSALM. J^e gelovige kerk juicht haren verhoogden en verheerlykten Inleiding. Kuning toe. Pf. LXFIII: ip. Gy fyt opgevaren in de boogte, Gy bcbt de gevangenisje gevangelyk gevoerd, Gy beit gaven genomen (om uittedeleh) onder de menj'chen. Ik onderfteile, dat de Here Mesfias, ter defer plaatfe, van den Digter word aangefproken; foals Hy, in heerlykheid verhoogd, nu werkfaam was, om de vyanden van Syn Koningryk te bedwingen; en de onderdanen van hetfelve voorfpoedig te maken en te fegenen : dat uit 't vorige gemakkelyk kan betoogd worden. Defen Here Mesfias befchowd hy, als in heerlykheid verhoogd: Gy fyt opgevaren in de hoogte. 1. Door de hoogte, u Kan men in enen eigenlyken fin, vcrllaan, den Hemel; de woonplaats van de verheerlykte heiligen-: waarom defelve met den Hemel verwisfeld word, Job. III: 13. h. Dog, onder defe hoge plaats, moet ook in enen oneigenlyken fin, een verheven ftaat begrepen worden, van volmaakte gelukfaligheid en hoogfte heerlykheid, welke de Mesfias, als God, en als Middelaar, befit, Hebr. Vlh 2f5. Phil. II: 9. 2. Daar henen is de Mesfias opgevaren'. 1. Hy heeft Syne menfchelyke natuur, door eigen kragt, van de aarde, door ene dadelyke plaats-verandering, in den Hemel o> Kkk 3 ver*-  446 Ontledende Verklakino vergebragt. n. Hy was t» voren door het aannemen van de menfchelyke natuur, op aarde nedergekomen, om in defelve Sya Hogepnefterlyk werk te verrigten; en fulks volbragt hebbende, m ene figtbare gedaante, na Syne menfcheid, in den Hemel wedergekeerd, om, na beide Syne naturen, verheerlykt te worden. De gevolgen van defe hemelvaard waren: Gy bebt de gevangemsfe gevangelyk gevoerd, Gy hebt gaven genomen, enz: De eerfte vrugt was: het gevangelyk voeren van de gevangenisje, i. Ene fpreekwyie, die ontleend is van een fegenpralend veldheer, die fyne overwonnene vyanden, al? gevangene flaven, in fegenpraal omvoerd. 2. So heeft de Mesfias. 1. De gevangenisje: die hier is, de fonde, Duivel, dood en helle, die den iondaar gevangen hielden, en tegen Hem, als ene gefchaarde bende, ftryd voerden. 11. Gevangelyk gevoerd: als een fegenpralend Held, overwonnen, den Satan bindende; de fonden, als werken des Duivels, verbrekende.; den prikkel des doods en der helle wegnemende; en die, als gevangene flaven, in fegenpraal omvoerende. 11. Hier door wierd, aan Syn uitverkoren Valk, ene opening van gevangenisfe befchikt: wand daardoor foude het den fterkgewapenden worden ontrukt, en in de falige vryheid worden overgebragt, op dat fv, verloft fynde van de hand hunner vyanden, Hem dienen fouden, in geregtigheid, en heiligheid, alle de dagen hunnes levens. Voor dit vrygemaakte Volk: beeft Hv gaven ontvangen (om utttedelen) onder de menfchen. 1. De gaven, fyn alle weldaden der genade, fo gewone, als buitengewone; en de middelen daartoe opleidende, woord en Geeft. 2 Die beejt Hy ontvangen onder den menjchen, of fo als er eigenlyk ftaat: in, of van wegen den menjch. \. Hy heeft Je ontvangen: dat van onfe overiertersis ingevuld, om den li» klaar te maken: om fe uittedelen. Het woord ontvangen, betekend ook wel een ontvangen om te geven: Sokomt "t voor Hos. XIF: 3. — Neem weg alle ongeregtigheid, engeev bet goede: eigenlyk ftaat er: neem het goede; dat is, om te geven. 11. De beweldadigde des Heren, fyn de menjchen; eigenlyk ftaat er inhetenkelvpud: demenfch. V Die hier is, de uitverkorene uit joden en Heidenen , fontier onderkin id van perfonen. In het enkelvoud voorgefteld, om hunne broeder-  van Jen CXXXIII. Psalm. 4.}7 derlyke gemeenfchap re kennen te geven, als alle èèn in Chriftus van een gemoed en van een gevoelen. Onder defe wo dén die gaven van den verhoogden Emanuel ontvangen, of fo als er gefegd woed: «den menfch; (*) of van wegend 'menfch om der menfchen wille En dan verktard ons Apoftel feu* hanl'rZ^rFT^- ** Chr^ ™» de regte- hand Gods verhoogd fynae, en de belovte des H. Geeftes ontvangen hebbende van den Pader, heeft dit uitgeforienz- V\ y tullen gelegenheid hebben, defe felvde faken, in ene der- ^XX^pSif'n00^8, * fie" > by d£ verklaring van delen UAXIflPam, Daar wy het vry gemaakte Volk, van den verhoogden Mesfias, als een énig man, in lievde ve ènigd "uilen fien zamen wonen ; over welke de Mesfias , iT&£& als Hogepnefter, verhoogd, Synen Geeft min^u^Z^ flort, onder de prediking van het Evangelie der vervulhng ên daaronder den fegen, en het leven, gebied. vemiliinS> eH - I. Dele CXXX1II. Pfalm, 8 deren HalLloT' " °^ *** * XV * aanmerken; ^ WV > V00faf> «»* moeten r JéxWtiJZ Sy 8™ XVin. getal> van den CXXften tot den CXXXIVften mgefloten , die ieder, in haar OpfchnvT den naam dragen, van ^jenrtvt, oen der fpeeltuk in\fvl^' °T d^ met menfehen ~ ftem ™?»,enhoidé„ T^d r'? . tp"«evalle". voor de kerk te «mem**** kSKtóS»! |X*I b. En; f?. "af *B BrscH> *'« fine verkl- over deren Pf-  448 Ontledende Verklaring II. A. 3. «. b. En een LiedHamma aloth: of der trappen ; of der opklimmingen; om dat daarin, volgens onfe gedigten, (om ons met de gevoelens van andere niet optehouden) de gangen Gods in Syn Heiligdom, als by opklimming, worden voorgefteld, welke de Here, met Syn Kerk, en Volk, fou houden. 0. Wy verènigen ons het naafte met de gedagte van feker geleerd Man: G) a. Die de aanleiding tot defe verfameling heeft afgeleid , uit i Kon. FIII: 65, enz: vergeleken met 2 Cbron. Fit: 3, enz: Üaar wy lefen: dat Salomo, den Tempel volbouwd hebbende, met gants Jfraël, een Eeeft van XV dagen den Here vierde, in diervoegen; dat hy VII dagen fchikte, tot de inwying van den Altaar; de VII volgende dagen, tot het Loverhutten -feeft, en den XVden dag, hier den'VllIften dag van het Eeeft genoemd, tot enen Verbodsdag. b. Daaruit fou men konnen befluiten: r. Dat defe XV Liederen, van David, van Salomo, enmogelyk ook van andere heilige Digters, gemaakt, van Salomo, tot enen bundel van XV Liederen, met du opfchrivt, en in die orde, lyn verfarncld, om te dienen tot enen Lovfang, die, op de XV dagen van plegtige inwving fou, worden gefongen; en wel in diervoegen : dat de Vil eerfte Liederen gefongen fouden werden, op de VII dagen van de inwyirg des Altaars; dat de VII volgende Liederen gefongen fouden worden, op deVIi dagen van het Loverhutten - feeft; en dat het laatfte , of XVde Lied, fou gefongen worden op den Verbodsdag. 2. Dan worden, in delè Liederen, die wegen en gangen Gods, met veel waarlchynelykheid, voorgedragen, welke Hy met Syn kerk, voornamelyk in het Koningryk van Juda, onder den eerften en tweden Tempel fou houden. AA. En wel fodanig dat de eerfte VII Liedeien, die op de VII eerfte dagen van de inwying des Altaars gefongen wierden, de lotgevallen van dien kerkftaat, onder den eerften Tempel, vermelden; dat de Vil volgende Liederen, die op de VII volgen- C*) 13: S: Cremsr , in JEdip • Ew«g: Mvigm: XXXIL p: 864,  van den CXXXIII. Psalm. 449 II. A. K. 0. b. 2. AA. geride dagen van het Loverhutten - feeft gefongen wierden, de lotgevallen van dienfelvden kerkftaat, onder den tweden Tempel, voorftellen; en dat het XVde Lied, op den verbodsdag gefongen wordende, een Lied van affcheid is. BB. Op defen grond fou fig de Verdèling van dele Liederen, op defe wyiè, gemakkelyk vleyen: , NK. Dat de VII eerfte 'Liederen bebelfen, de lotgevallen van het Koningyke Gods onder Jfraël, by de regering van David, en fyne Opvolgeren, ftaande den eerften Tempel, van Pf. CXX — CXXXII. Hier fien wy: , ,. **• David, de eerfte Koning uit de Ham van Juda, de eerfte ftigter van den vaftgeftelden Tempel-dienft, de ftamvader van de II: linie, de Herfteller van de geregtigheid, en de Uitbreider van het Koningryk: in fyne vhigt voor Saul, en alle fyne vyanden, van God verhoord, en uit de benauwdheid verloft. Pf. CXX. . , TT @&- Dienfelvden Koning, de re¬ gering in s Heren mogenheid aanvaardende ; waarin hy de belovte ontvangd, van ene ftandvaftige bewaring in alle wederwaerdigheden, en heerlyke verlosfing uit defelve; voornamelyk in fyne ftryden met de Philifiynen, Moabieten, Edomieten, Syriers, Ammonieten, Amalekieten. Pf. CXX/. . , n ,„ 77- Dan komt ons voor, de bloe- jende ftaat van Jfraëls kerk-en Borger-ftaat, onder David, en isalomo; de vafte plaats voor den Godsdienft: de heilfame reeerings-vorm. Pf. CXXII. B „ , , , Daarop volgd, de inwendige ftaat van de kerk onder de koningen van Juda; het verval in den Godsdienft, de Afgodery, vervolging van de Propheten, en verdrukking van het heilige faad. Pf CXXIII: , es. Benevens de uitwendige ftaat yan diefelvde kerk • de beroertens tusfchen de twe koningryken, Juda en Jfraël, de overftromingen van vreemde Volken , de Egyptenaren, Ammonieten, voornamelyk Sannacherib: doch uit welke defelve telkens verloft wierd. Pf. CXX1F. c , \ , „ ' Dan komt de kerk in Babel, iugtende onderden Scepter der Godloosheid, dog onder dat, verLll trou-  45© Ontledende Verklaring I. A. H. 0. b. n BB. XN- trouwende op den name des He- ren. Pf CXXF * ■ , . Dat, met de wederkering uit Babels gevangenvsfe, wierd agtervolgd. Pf CXXVI. 22- Dan de Vil volgende Liederen vermelden de lotgevallen van kerk - en Borgerftaat, onder den tweden Tempel. Pf. CXXFII — CXXXJF. Waarin vermeld word; . c , xot. De herbouwing van 6tad en Tempel, en de herftelling van de faken der Joden, by hunne wederkering.in hun Land, onder aanvoering van derielver hoof. den. Pf CXXVIL ■ ■ 00. De Voorfpoed der Joden, onder Ezra en Nehemia , en hunne bloejende ftaat, onder den Goddelyken fegen. Pf CXXVUL yy. De daarop gevolgde fware ver. volgingen, door Afgodifche Volken, voornamelyk door Antiochus, ea Ptolomeus. Pf. CXXIX. • U. De wagtende kerk op de komfl: van den Mesfias, door Wien ene euwige geregtigheid, en verlosüng, fou worden aangebragt Pf. CXXX. iU Nogtans met lyd&amheid. Pf. CXXXL r ' j _ . . g{. De komfte van den Mesfias in bet vleefch, met fegen en geregtigheid. Pf CXXXII. w„ De ruimere uitftorting van de gaven des H: Geeftes, over de eerftelingen der kerke. Pf.. CXXX1I1. , • • < £1 Dan volgd een Lied van allcheid: daar de knegten, en het Volk des Heren, gefegend worden. Pf.. CXXXIF j e 2. Defe laken heb ik niet meer , dan voor feer waarfchynelyk, opgegeven.. En hoe 't ook daarmede fy: de CXXXIIlfiï Pf. dien wy ter nadere verklaring voor ons nemen,. Indien defelve onbevooroordeeld word overwogeni. Kanfe onmogelyk, na de letter, in eneneigenlykenfin, worten opgevat.. Dan moeften wy ons ene zamenwoning van hroe-  van aen CXXXIII Psalm 45* I. A. % *. deren voordellen, welkers goedheid, en fevelykheid, vergeleken word, niet alleen, by de falving van den H> gepriefter Aaron , wiens falvolie , van fyn hoofd nederdaald, op fyuen baard, en van daar op den foom fyner klederen; maar ook, by den dauw van Hermen, die op de bergen van Zion nederdaalt!; en dat de oorfaak is, dat de Here aldaar, den fegen en het leven, gebied. Maar hoe kan fulks enen goeden fin opleveren ? hoe kan toch daarby de zamenwoning der broederen vergeleken worden ? hoe kan daaruit, de nuttigheid, en lievelykheid derfelve, verklaard worden? fal men niet moeten toeftemmen, dat defe faken in enen oneigelyken fin moeten opgevat worden? a. En fulks toegeftemd fynde, fpreekt't van ièlvs, dat alle defe faken, in enen finbeeldigen fin moeten verftaan worden. Dan moeten wy aan ene oneigenlyke broederlyke zamenwoning denken; ons enen geellelyken Aaron, Asuons tegenbeeld, dat gefalvd is, voorftellen; den dauw Hermons, nederdalende op de bergen Zions, figuurlyk opvatten; en dat, als de oorfaak van de Goddelyke légeningen, over die broederlyke zamenwoning, befchouwen. Dat dan uit de verklaring der woorden fal moeten blyken. 0. Derhalven a. Seggen wy nu alleen maar, ia 't gemeen, dat ons de woorden, en ipreekwylën van defen Pfalm, den Digter voorftellen: of by figfelven in verwondering opgetogen, of m geièli'chap met andere heiligen, met enen vrolyken uitroep vermeldende de nuttigheid en lievelykheid , van ene broederlyke zamenwoning, in Zion: daar ene geeftelyke falvolie, van den verhoogden Hogepriefter, op hen nederdaald; en fy met enen vrugtbaarmakenden dauw bevogtigd worden ; waaruit de Goddelyke fegen over hen is voortvloejende. b. De verdeling der woorden is gemakkelyk te vinden. Waarin de Digter: 1. Met verwondering opgetogen de nuttigheid, en aangenaamheid, van ene broederlyke zamenwoning vermeld: ve. i. Een Lied Hammadloth van David: Sie hoe goed en hoe ■iievelyk is; de woning van broederen ook zamen P 2. Uat vergeleken word, vs. 2, 3. Lil 2 AA. By  452 Ontltdsnde Verlkajiino Verklaring, vs. I. I. A. 3. li. b. a. AA. % gteftelyken falvolie , die , van den verhoogden Hogeptieder, 0/ nederdaald. vs. 2. Gelyk de koflelyke olie op hst bonfd, nederdalende op dien baart den baart Aarons; die nederdalende is, op den mond fyner klederen. BB. En by enen vr'igtbaa<-makenden dainv, vjaaronder de Goddelyke zvehaden over ben Jyn voortvloeiende, vs. 4. Gelyk de dauw van Herman, nederdalende; op de bergen Zions: wand aldaar gebied de Here dien fegen; bet leven tot in euwigheid. B. Komen wy dan tot de Verklaring van defen Pfalm. N. Wy merken daarin : *. Op het verheven voorftel vs. 1. a. Dat begind met het opfchrtvt: Een Lied* Hamaaloth van David, i. Omtrend delè Liederen Plamaahthhebben wy onfe gedagte gefegd, in de /oorbereidielen. 2. Dir Lied draagd aan desfelvs hoofd den naam van David» en erkend denfelven voor fynen Maker. Het is het vierde, en laatfte, van de fogenaamde Trapliederen, die aan David worden toegeëigend: en daaruit beiltiite ik: dat defe XV Liederen, in vorige tyden, van David, van Salomo, en waarfchynelyk ook van andere heilige Digters, fyn opgefteld; (de gelegenheid by welke, en het oogmerk waartoe, is in 't geheel onbekend) en datfe naderhand, van Salomo, rot énen bundel f n zamengebragr, en met den naam van Liederen Hamaaloth benoemd, in die orde, en rangfchikking, als wyfe hier vinden, om gefongen te worden, by de inwying des Tempels. b. Wy lien hier onfen H: Digter, in verwondering opgetogen: die de nuttigheid tn aangenaamheid, van ene broederlyke zamenwoning, vermeld. Siel boe goed en boe lievelyk is; de woning van broederen ook zamen. ï. De finfpeling lchynd ontleend te fyn, van het Loverhutten - feeft , op het welke defe VII Liederen, van CXXVII - CXXXIV. mogelyk! gefongen wierden, fo als wy te voren aangemerkt hebben: op welk Eeeft, de joden, te Je. falem wonende, de uitheemfche Joden, die tot "de Eeeft-viering opgekomen waren, in hunne huifen ontvingen, en methun* in de lovertenten, zamen feeft vierden, aten en vrolyk waren ^ waar--  vanVMGXXXIïf. Psalm. vs. x. 453 I. B. V. «. h. i. waarop Zör/;. /ƒ/• io. word gefien ; daar gefegd word: Dal een ieder fynen naaf! en fou nodigen, tot onder fynen ivynftok en vygenboom. Seker geleerd Man is van mening, dat er fou gefinfpeeld worden, op defalving van Aaron ten Hogepïiefter, in de jegenwoordigheid van fyne ionen, en van de. oudftën Jfraëls, watrvan wy lefen, 3 B: van Mof: VIII: 1-6. IX: 1-7. Om dat vs. 2. uitdrukkelyk van Aaron gefproken word. (*). a. De Digter AA. Begind fyn voorftel met het woordeke Sie! Dat. 1. Inden fpreker te kennen geevd, fyne verrukkende verwondering over dit feldfame en onverwagte voorval, dat hy, met de innigfie vergenoeginge, befchouwde. 2. Maar begrypen wy hem, in gefclfchap van andere heiligen, fo fal hy hen mede , tot betragting van fekere , daarmede overeenkomende, pligten opwekken: hy wil, dat fy defe volgende faken metaandagt fullen opmerken; fig daarin verblyden; en den naam des Heren daarvoor danken fullen. BB. Hy brengd de faak, met een verrukkend voorftel, uit: Hoe goed, en hoe lievelyk rs; de woning VAN broederen ook zamen. KK- Befchouwen wy vooraf de faken, die vermeld worden. *«. Dan word er: aa. Tn 't gemeen gefproken : Van een wonen der broederen zamen. §. Daar dan melding gedaan word: i. Van broeders. Het fyn broeders, van het mannelyk geflagt, en niet van fufters: om dat al wat matmelyk was, naar Jerufalem, tot het Feeft moeft opgaan, met agterlating van vrouwen, en kinderen. ii. Broeders. -. Syn : of fulke nien> <*) Vid: Crimïr , f: e: LH 3  454 Ontledende Verklaring Mï$: r' b'f' EB- aa-§- menfchen, in enen ei- genlykeni fin, _die, uit enen vader, en uit ene moeder, geboren 2nl? ,?er' ï? oneigenlyken fin, in de ware kerk, door woord en Geelt, fyn wedergeboren. = . 't Is feker; t„ j n. , • • *. Dat de laatfte, fo wel als de eerfte, hierin aanmerking komen moeten, om datfe vs 3. als ervgenamen van den legen, en het leven, aangemerkt worden. Maar dan moeten wy het woord. 1. In fyn ruimfte betekenis opvatten, en daardoor alle gelovigen, fonder ondericheid van Leraren, of gemene leden der Kerke, verftaan, waarvan de reden, by de verklaang van vs. a. fal blyken. L In 't byfonder fou dan de vraag iyn. 1. Of men ook niet te geyk aan den geeftelyken, of tegen beeld igen Aaron, moet denken? als Hogepnefter befchouwd, en als het Hoofd van defe broederen; met in Syne menfchelyke, maar in Syne Goddelvke natuur, onder dele broederen jegenwoordig: om dat Hy ons als fodanig vs. a. fal voorkomen, il En, om dat, met fo veel nadruk, yan broeders gefproken word, fou men ook aan fulke broeders konnen denken, die beide, uit ene eigenlyke en uit ene oneigenlyke moeder, te gelyk gefproten waren, van èèn volk en van ene inaagfchap; fo als de Joden waren. den broeders genoemd: ' - ^ gel°vig£ vo> om datfe alle uit God, door het woord der waar'hetd/iifde wTrê moederkerk , fyn geboren ; malkanderen hartelyk lievhebben met ene broederlyke lievde; God hunnen Vader eren; èèn erl defelvde vooiregten zamen genieten; en mede ervgenamen met hun verheerlyKt Hoofd worden. r r u j . . tt- In 't byfonder lyn fy broeders, m ene huishouding. 1. Daar ene ruime bedéling van genade-gaven plaats heeft, vs. 3. waardoor fv fvn van ene manneiyke fterkte. 2. Daar ook alle onderfcheid van perfonen is weggenomen, en fy meer, als broeders, met eikanderen verkeren mogen, fonder dat er enige heerfchappy onder hen plaais heeft. %. Dan  van den CXXX1Ü Psalm. vs. i3 455 ï. T5. tf. «. b. 2. BB. tf}f. **• aa- §§• Dan konnen fy ook in den volften nadruk gelegd worden, zaaien te wonen. i. De faak word , in het •Hebr:, met twe woorden, jaafchav, en "in1, jachad, uitgedrukt, die in hare zamenvoeging fo veel betekenan, als zamen verenigd wonen. n. In defe fpreekwyfe, -. Is wederom de finfpelmg ontleend van het loverhutten - feeft, op welke de uitlandfche Joden gaftvry waren, die, op den tyd van het Feeli, by de borgers van Jerufalem introkken, en om niet, met voedfel, en dekfel, voorfien wierden. Deiè fiten dan gefamenlyk, in ene ftille ruft, aan dat Feeft byfonder eigen, in hunne lovertenten, als onder hunnen wynftok, en vygenboom. sk • Wanneer dan gefproken word: *. Van een wonen. f. So is de fpreek- wys ontleend: of van een welverfekerde flad, in 't gemeen; of van de ftad Davids, binnen Jerufalem, in 't byfonder, de burgt Zion genoemd; waarvan de berg Moriah, op welke de Tempel gebouwd was, een aanhangfèl, of heuvel was. Dat hier te meer in aanmerking komen moet» om dat de Digter dit gefelfchap van broederen, als in Zion begrypt: wand vs. 2. doed hy ons, door de falving van Aaron, denken, aan een aardfch Heiligdom, en aan de plaats, daar dit Heiligdom Hondj tn vs. 3. fpreekt hv uitdrukkdyk van Zion. ff. Dan geevd ons dit ene overvloedige ftolïe, tot geeftelyke overdenkingen. .. Defe broeders fyn dan in Zion, over het welke hun verheerlykt Hoofd wierd gefalvd, Pf. II: 6. Sy fyn in het Heiligdom, onder het Aaronifch Priefterfchap jegenwoordig, wanneer het geeftelyk Priesterfchap, in Zion, fal worden opgerigt; dat door de almagt, en trouwe Gods, word verfterkt; in het welke de gelovige, in gemeenfchap met hun verheerlykt Hoofd, en in gemeenfchap met het geeftelyk Leviteudom, verkeren.. En1  456 Ontledende verklaring I. B. «. *. b. 2. bb. kk. o*. aa. $$. n. -. *. ff.... En fy komen voor aldaar te wonen. i. Een behendige rulle, en verblyv, met malkanderen te befitten, en de goederen des heils, als medeb@rgers der heiligen, te genieten; van welke men feggen fou: Dat volk fal in ene wocnplaatfe des vredes wonen, en in welverfekerde woningen, en in fltlle gerulle plaatfen. Jes. XXXII: 18. 2. Daar fy dan ook fouden fitten onder de fchaduwe des Aimagtige, als aanfchouwers en getuigen, van die heerlyke dingen, welke God de Vader daar, ter verheerlyking van den verhoogden Aiiron, wrogte. \ **. Daar fouden fy za- hem verenigd wonen, als huisgenoten, in een huisgelin: waarmede dan ook hunne onderlinge broederlyke gemeenfchap word te kennen gegeven, i. Niet fo feer ene gelyke gemeenfchap van tydelyke goederen , gelyk zommige , verkeerdelyk , uit defe woorden befluiten, als of er, onder het ware volk des Heren, ene gelyke gemeenfchap van tydelyke befittingen ibu plaats hebben: geenfins: wy moeten dele goederen hier aanmerken als Feeftgoederen, en derhalven als finbeeiden van de goederen der genade. 2. Daarin fouden ly zamen yerènigd leven : oflchoon er verfcheidenheid van gaven onder hen fou gevonden worden, fouden fy malkanderen niet benyden, maar ieder fyne gaven, een iegelyk na fyne mate, inde lievde, tot malkanders ftigting en opbouwing, aanleggen; en de pligten van ene Opregte broederlievde onderling ©effenen; malkanders lallen dragen; en fig in elkanders welfyn verblyden, bb. Maar 't is van enen fonderlingen nadruk, dat het woordeke dj, gam, ook, tusfchen beiden ingevoegd is. Vv^nd daarmede geevd de Digter ene twede faak te kennen, ene eerfle voorondersteld fjnde. i. Hy onderfteld, dat fy eerft, door de wedergeboorte, geeftelyke borgers geworden fyn , en tot die ftad Gods, als geeftelyke borgers , overgebragt, pf. LXXXFll: 3, 6. in onderfcheiding van fuiken, die buiten waren. 2. Maar alsdan, in Zion geboren fynde, moeten ly dan ook als broeders zamenwonen, in het oefenen van de gemeenfchap der heiligen, 't Is niet genoeg, een inwoner van Zion te lyn; men moet ook fyne gaven, ten nutte, en ter fa- hg-  van den CXXXIII. Psalm. vs. z. 4sf I. B. tf. ». b. 2. BB. xtf. *<*. bb. ligbeid, der andere Ledematen, gewillig en met vreugde, aanleggen. 00. Een pligt, die de fiel van het Cnriftendom uitmaakt, aan alle derfelver deugden het leven geevd, waarom er de Digter met verrukking van fegd: Hol goed! en hoe lievelyk JS 'ï 1 aa. Het eerfte woord %)Qt tnoov, in onderfcheiding van cyj, naagniim, S- Betekend ene faak, die loflelyk en goed is, op figfelven, dan die in tweèrlv oplieten kan genomen worden, i. Of met betrekking tot God, Die fe gebied, en daarin een welgevallen neemd; en dan komt fe voor in den hn van betamelyk en pryswaerdig. 2. Of met betrekking tot ons feiven, die er voordeel uit trekken; en dan komt iè voor in den tin van nuttig, en heilfaam. §§. 't Is feker, , , , , 1. Dat de zamenwoning der broederen, m den eerften fin. 1. Allerbetamelykft is: de Here gebiedfe Hy geevd er 't fegel van Syne Goddelyke goedkeuring op. Niets is betamelyker, dan dar broeders, uit énen God geboren, die m fuik ene nauwe betrekking tot malkanderen liaan, die in èèn huis verkeren, die èèn en hetfelvde goed genieten en verwagten , die malkanderen hartelyk liev hebben met ene broederlyke lievde; dan dat lè ook op de gefegde wyfe zamen wonen: weshalven wy defe faak hier niet moeten voorbyhen. bonder defe deugd is geen werk, tot het Martelaarfchap toe, Gode aangenaam, 1 Kor. XIII: 2. 2. Dog ik rwvftle feer, ofdat ftuk-, hier ter plaatfe, wel eigenlyk bedoeld word: om dat de Digter hier fpreekt, van fuik een zamen wonen der broederen , die een ieder in het oog liep, die fulke gefegende vrugten en uitwerkielen had, dat hy er met verwondering over moeft uitroepen: bie! boe goed! , . , . n. En derhalven komt de twede opvatting, van nuttigen voordelig, hier meer in aanmerking. 1 „„ . . En feker defe broe- deiiyke zamenwoning is ten hoogften nuttig, voor een gelovige Mm ra fevs,  458 Ontledende Verklaring l 13. «. b. 2. BB. Ktf. /SB. aa. n, -. felvs die defelve oelfetid. i. De Here doed tr feer heerlyke belovten aan: (ie, onder vele, èèn van de nadrukkclykfle, M'Ht. X: /\a. Die èèn van Myne min/Ie te drinken geevd, alleenlyk een beker koud water , in den naam van een Discipel: d.it is: die aaa den minften Discipel, de minde weldaad van lievde bewysd, de Here doed hem ene Edelyke verklaring: voorwaar [egge ik u, hyfal fynen hon niét- verliepen, a. De Here fel ook werkelyk defe deugd genadig belonen: Hy is niet onregivaerdig, dat Hy vergeten fou den arbeid der hevde, die aan Synen naam gefchied, door het dienen van de heiligen. Htbr. Fl: io. Wie weet niet dat die werken der lievde, daarom ook, in het Gerigte fullen komen, en datle de Here rekenen fal, als offe aan Hem felve gefchied waren? Matt. XXF: 45. 3. En fy brengen den gelovigen allerly voordeel aan: fe fyn een wefenlyk kenmerk van geloov en lievde, 1 Joh. III: 18, 19. IF: j. enz. Allerly fonden, van nyd , haat, toorn, wraakgierigheid worden daardoor gefmoord; men word daardoor het voortreffelyk deugden - beeld van God, en Chriftus, gelykvormig ; men doed alles fonder moepe; men lyd alles fonder morren; men word daardoor een voorwerp van lievde voor en by andere. . , n ~. Ik fel op defe faak niet langer ftaan blyven, om dat ikdenke, dat voornamelyk die nuttigheid bedoeld word, die de gelovigen daaruit onder malkanderen ontvangen: de gemeenfchap der heiligen word er door onderhouden en bevorderd; het diend tot opfcherping van lievde en goede werken, Hebr. X: 24. fy moedigen maikanderen aan in den ftryd; fterken malkanderen in befwykingen; bidden met en voor malkanderen; leren en vermanen malkanderen, gelyk de ene kaars de andere aanfteekt; en verftrekken voor malkauderen tot heilige en heilfame voorbeelden. bb. Niet min is fulks ltevelyk §. Het woord q^j, naagnitm, betekend een faak die aangenaam en genoeglyk is voor den geeft, waarin men fig verluftigd. §§. So is ook defe zamenwo. mug der broederen aangenaam en genoeglyk. 1. Se  nan den CXXXIII. PsalM. vs. i. 4 op.o-evat '>ehk futa mr uar v^iWU,luere"uer wyfe, worden Yf T 7 beijK ïuits, mt het beloop van den e-snrfrn Pfalm b ykt; fo word het meermalen gebefigd, Pf IH-^O II hoe Jynmynewederparty der s vermeuigvaldtd Here/ onfê here! bo* heerlvk i, rf. J' Z' 0 aarde! J ■ 0etrW « Uw naam over de gamfè de te kennen t rWh„ • Dan §eevd ^ Digter daarme- z—hig fc broei, «ttTÏS Üy JP± g iVImm 2 1 kwaam  im» 460 Ontledende Verjclahtwo I. B. b. 2. BB 22.08. kwaam vond , om al dat goede enhevelykeoptetellen, dat fig daarin, op fuik ene overvloed!ge en aangename wyfe, vertoonde. 3. Waarom hy ook lynen hoorderenene verrukkende hoogagting voor defelve poogd inteboelemen. r ö 0. In dat verheven voorftel, en de faken daarin vermeld, komen hem twe laken verwonderlyk voor, vs 2 x aHet eerfte had betrekking op die gaven, die er over die broederen fouden worden uitgeftort, vs. 2. b. Het twede ftdd voor die heerlyke vrugten, welken die gaven, aan defe broederen foutlen toebrengen, vs. 3. , ,a' P%%avea> °ver die broederen uitgeftort wordende, vergelykt de Digter by enen geeflelyken falvolie, die, van den verhoogden Hogepriefer, op hen nederdaald. vs. 2. Gelyk die koflelyke olie op het hoofd, nederdalende op dien baard- den baard Aarons.; die nederdalende is, op den mond Syner klederen.. J 1 r r ï- wy vinden hier wederom ene ogenfehynely- « finfpehng.. 1. Op de gewoonte der oude Joden, datfè niet alleen by gemene maaltyden, maar ook voornamelyk by hunne offer-maalryden, de aanfittende gallen, met enen welriekenden olie plagten te falvem (*> Nu hebben wy aangemerkt, dat de fpreekwyfen in defên Pfalm, van het Loverhutten-feeft der loden ontleend fyn: en dan komen hier de fëeftvierders voor in hunne lover-tenten, zamen etende, met fuik enen olie gefalvd 2. En, om dit finbeeld fo veel te meer levendigheid, en kragt, by tefetten, word hier nog ene andere faak, feer aartig, ingemengd, dat ook te gelyk, als een voorbeeld, kan worden aangemerkt, dat ontleend is, van de filving van Aaron, ten Hogepnefier. 5 2. Om hieruit, AA. De woorden van vs. 2. te verklaren: , , NK- Moeten wy den letterlyken fin, waar¬ van degelykems ontleend is, vooraf, een weinig ophelderen. , , «*• Wy fullen, daarin, de natuur*- iyke orde volgen». aa< ^ (*), Stukwijs Antiqj Cenvivt Otho Ltx: Rabb. p: 6ju.  oa-t den CXXXiU Psalm. vs. ïs $ I B. H. /S a. 2. AA. xx. aa. Aaron, Mofesbroeder, was de eerfte f logepriefter onder het oude Teftament, die, van God felvs, door een iïgtbaar wonderwerk, tot het Hogepaefterlyke ambt wierd beroepen, 4 B: van Mol. XVII: 8. Van wien hier by uitnemenheid, gefproken word, om dat hy, als de ftarava.* der van het Hogepriefterlyk geflagt, de eerfte, en, waarfchynelyk, met ene overvloedigere mate, gefalvd is geworden, op ene meer plegtige wyfe. * v bb. Ten welken einde hy ook met den falvolie wierd overgoten. §. De SALvoLiE, die hier een kostelyke olie genoemd word, was een olie, die, op bevel van God, uitkoftelyke fpeceryen; van myrrhe, kaneel, kalmus enkasfie, gemaakt wierd, 2 B: van Mof. XXX: 21,\a. §§• Dtfe falvolie, hooed j> van Mof VIII: 1, ^^'SgÉSgSl of de Koningen oudstyds gefalvd wierden , na de gedaante van nL^T^H iPnel?rSna,de gedaante van «n8kruis: ook met, offe gefalvd wierden op het blote hoofd, eer hen de Dries* xSdTcr*'dm offy op*n ene overvloedige mate uitgegoten .- * ^ °* Wie'J * P, OP « Brn: welken, vooral deftSta ™ affcheren, 3 B: van Mof XX T- t nm a„ • u mogiui. raad vertakte. ' 5' °m datfe hen tot eeö 21C" droopfe af den mond Syne* klederen:' f.^dTklpZ- veTftaan" ^^."r" Wy ^ de i^SSfuSSS verltaan als den borftlap des gengts, den priefterlvken rok en denpnefterlyken mantel. ^.D^mond fynerWen, (f^ftaat er ei- Ê m Lampe, comment: in Pf: Grad: p, ^ , „3. CremeRj Mmm 3  463 Ontledende Verklaring» I. B. X. 0. b. 2. AA. xft. et*, bb. §§. n. = . eigenlyk in 't Hebr:, g»ö//>/'/', (*) fynniei de benedenffe fomen, maar de bovenfte opening van de priefterlyke klederen, boven aan den hals, daar de borfïlap des gerigts op de fchouderen , met twe fardoniks (lenen, op welke de XII Hammen jfraëls gegraveerd waien, wierd vaftgemaakt: en alfo kon defe falvolie gefegd worden, van den baard nederteda.'en, op de bovenile opening der klederen, fo dat ook de fardoniks ftcnen, op de fchouderen, mede bevogtigd wierden. 00. Wanneer dan de Digter aa. Daarvan fegd: bet is gelyk, of'bet fal gelyk fyn, fo bemerkt een ieder ligt,' dat hy het zamenwonen der broederen, vs. u met dele fal ving van Aaron vergelykt. Dan is de vraag : of defe woorden van vs. 2. in enen eigenlyken, of in enen oneigenlyken fin, moeten verftaan worden'? Niet in ene eigenlyke betekenis, dewyl die hier onmogelyk enen goeden fin kan opleveren, fo als wy reeds in de voorbereidielen opmerkten; hoe kan immermeer de zamenwoning der broederen vergeleken worden, by de lid ving van Aaron? hoe kan derfelver nuttigheid en lievelykhcid daaruit verklaard worden? en derhalven moer hier de lalving van Aaron in enen oneigenlyken fin worden opgevat. bb. Wy fullen wederom de na« nmrlyke orde, als beft bevattelyk, volgen. §. Aaron moet hier dan noodfakelyk, als een voorbeeld van enen anderen Aaron, die Aarons tegenbeel.1 was, worden aangemerkt, en wie kan delèlve anders fyn, dan de Here Mesfias. t. En dar. r. Niet alleen, om dat het gantfe Hogepriefterlyke Ambt onder het oude Teftament , het Hogepriefterlyk ambt van den Mesfias heeft afgebeeld; maar ook, om dat Aaron in 't byfonder, een voortreffelyk voorbeeld van den Meslias geweeft is, Hebr. V: 4, 5. (f). 11. Maar dan moeten wy nog aanmerken: dat hier de Mesfias niet fo feer in Syn Perfoon alleen, dan wel in betrekking op, en in (*) H9, os, in regimne efl ""Ö. (f) Mm Sie LAwti'ü, Verbors: yan lat Genad: verè; III; Deel, III Hooffi:(§ 23. * *  van den CXXXIII Ps'.uw. a. 4^3 I. B K- 0. b- 2. AA. mx. bb. §. in gemeenfehap met Svn gantfe Volk voorkomt; welke opvatting, den aart van de gclykenis met vs. 1. noodfakelyk vordcrd. 2. Byfonder word'hier de Mesfias, by Aaron vergeleken, om dat Aaron, de eerfte en de voortreffelykfte, van de Ovirpriefters, oudstyds geweefl is; en ook, waarfeheinelyk! overvloediger dan de andere, gefalvd is geworden. En dan moeten wv den Mesfias befchouwen, als Hogepriefter, verheerlykt aan 's Vaders regtehand, Die daar, met Syne geregtigheid en voorbidding, Syn Volk fteeds voortreed by den Vader, als de oorfaak van de uitftorting van de genadegaven desH: Geeftes,- waarom Hy, Zacb. VI: 13. voorkom^ als Priefler op Synen throon. $$. De Mesfias, 1. Word daarom de Gefalvde genoemd, om dat Hy van den Vader gefalvd is geworden met den II: Gecjï en met kragt, Hond. % 38. niet alleen van euwigheid, Spreuk. VIII: 23. maar ook by Syne verho. ging, aan de regtehand des Vaders, Pf II: 6. „ ' Den olie is dan een fmbeeld van den H: Geeft, Pf XLV: 8. Die Hem van den Vader gegeven is, Jes. LXI: 1. en door Wien Hy, by Syne hemel vaard, gaven ontvangen heeft, PfLXVIII: 19. En in delen opiigten word Hy dan gefegd, met dien Geeft gefalvd te fyn, om dat Hy dien Geeft boven mate, en fonder mate, ontvangen heeft; en daardoor, voor den verhoogden Middelaar verklaard is geworden, Die, als een volmaakte Hogepricftei , door lyden geheiligd was. = . Se word genoemd een kostelvke olie, en, na den grondtekft, als met een vingerwys, me koftelyke olie. i. Van wegen de hoge waerdigheid van dien Geeft; de dierbaarheid van Syne gaven; en de voortreffelyke werkingen, welke de Geeft fou voortbrengen. 2. Byfonder wegens de koftelyke fpeceryen , waaruit de falvolie feflond, en derfelver geeftelyke bedüidenis: van welke twe, de myrrhe en de kalmus, enen biiteren fméèk; maar de twe andere, de kancel en de kasfie, enen foeten finaak hebben,- om de Jydelyke en dadelyke gehoorfaamheid van den Mesfias te bete- ke-  464 Ontledende Verklaring I. B. X. 0. b. 2. AA. m. 00. bb. $$. i. ~. kenen, welkers vrug. ten, van Hem, door den Geeft, nedervloejen: of'om de tweërly foort van de genade-werkingen van dien Geeft uittebeelden; tot ontdekking, verbryièling, vernedering, en tot vertroofting. Hoogl: IV: 16. (*). . „ li. Defe koftelyke olie is uitgeftort, t -.Op het hoofd. i. Het hoofd van den Mesfias is Syne Goddelyke Majefteit, en Middelaars-waerdigheid, Hoogl: V. i7. Waarvan het gantfe lichaam der kerke en alle derfelver leden afhangen, t. En dan fal fulks aanduiden, i. Dat Hy vooraf dien 'Geeft ontvangen heeft, boven Syne medegenoten. Pf XLV: 8. ii. En wel by Syne verhoging aan's Vaders regtehand, wanneer Hy, ten Koning en Hoofd van Syn volk, is verheven, Pf. II: 5." ... Vermits Hy nu dien Geeft in ene overvloedige mate heeft ontvangen: *. So daalde deselve neder op dien baard. i/. In de woorden illvs. .. Komt ons AAA. Al- jereerft voor den baart. i. 't Is moejelyk te bepalen, wat men docr den baan van den Mesfias verftaan moet, om dat defelve nergens, dan alleen hier ter plaatfe, voorkomt. 1. Nogtans is hetfèker, dat er, in den finbeeldigen fin, fekere pertonen door betekend worden; dit vereifeht noodwendig het verband met vs. 1. En wel fulke perfonen, op welke, allereerft, de Geeft van den Mesfias nederdaald, en van welke de Geeft, vervolgens, op andere afvloejd, die hier door de klederen, en wel door den mond der klederen van den Mesfias, bedoeld worden. 2. En dan konnen het gene andere fyn. i. Dan de Leraren, en wel de eerfte buiten gewone Leraren der kerke: te meer, om dat Leraren meer- ma- (*) Lampe, Comment: in Pf: XI.P~: p: 264 Vttb: van het gehad: yerb. UI. Deel, bh 1 iqu  w« den CXXXIII Psalm. tv. 2. 465 L B. x. 0. a. 2. AA. tftf. 00. bb. J§. li, £..*t- AAA. ma!en voorkomen, onder het {Inbeeld van den baard, "Jes. VII: 20. n. Die te regt alfo konnen genoemd worden: om dat fy aan het Hoofd het naafte fyn; om datfy hetfelve getrouw aankleven; om dat ly de mannelyke agtbaarheid van het woord, en derielver bediening, voorftellen; om dat fy tot zieraad fyn van hun Hoofd, vermits de ba^rd, van ouds, voor een fonderling zieraad gehoudenis, door welken de Mesfias word verheerlykt. BBB. Dat nog nader, in den H^br: tekft, als met den vinger word aangeweièn, door een voorfetfel, dat wy door dien vertalen konnen: dien baart: als met ene byfondere opmerking, van wegens die uitmuntende eigenfchappen, fo aanftonds gemeld. ... Op dien baarddaaldde olie neder. Sy verkrygen van dienfelvden Geeft uitter hocgte, in ene overvloedige mate, waardoor het gantle huis der kerke, als met enen aangenamen geur, vervuld word. Hooglied I: 3. ff. Hier vinden wy, m den grondtekft, de grote afdeling: nederdalende op den haard. Om daar door te leren, dat defe buiten gewone Leraren, even als den baard; 't naafte aan het Hoofd verknogt iyn; en in gemeenfchap met hun Hoofd, ook buitengewone gaven ontvangen. **. Van daar daald de olie verder neder: f; Van den baard Aarons. Waaromtrend wy moeten opmerken. 1. Dat de baard twemaal genoemd word, om dat defe Leraren in ene tweërly betrekking voorkomen: eerft in gemeenfchap met hun verheerlykt Hoofd, om redenen, die wy gegeven hebben; daarna in gemeenfchap met de leden der kerke, met welke fy ook gemene gaven deelagtig worden; of ook om de tweërly ibort van Leraren, uit Juda, en Ephraim, te betekenen. Zacb. IX: 13. 2. Het woord Adrons word bierby gevoegd. 1. Of om de Perfoon nader aantewyfen, die hier bedoeld word. 11. Of om te leren, dat alleen de buitengewone Leraren, die den Mesfias aan- Nnn kle-  Ontledende VaakLARiNG 1. B. X. 0. a. a. AA. g*. /S/S. bb $ n. ** f. kleven , met uitfluiting van de blihde Lepreu uer Joden, dit voorregt fou* den deelagtig worden.. ff. Van daar daal© deselve neder op den mond S-yner klederen. .. Aan den gees- telyken Aaron worden bier AAA. Klederen , toegeëigend, t. Die, hier ter plaatfe, noodfakelyk een finbeeld fyn van perfonen, in vergelyking, en verband, niet vs. i. 2. En dan konnen die niet anders betekenen, i. Dan ware gelovigen, die de kerke Gods hier op aarde uitmaken, Jes. LXI 11: f, 2. Pf. ELF: 9. welke laatfte plaats te meer in aanmerking komt, om dat aldaar dc klederen van den Mesfias ook voorkomen, als druipende van myrrhe, en kasfie. h. Sy wor* den te regt onder dat finbeeld voorgedragen. *. In't gemeen,, om dat de gelovige, door het geloov, feer nauwe met Hem verenigd fyn; en, in hunnen uitwendigen heiligen wandel, waarop' de klederen in het byfonder fien, hun verheerlykt Hoofd verzieren. **.. In 't byfonder, worden fy by Hopepriefterlyke klederen vergeleken: om dat fy koftelyk fyn in de ogen des Heren, en Hem tot verziennge; welkers borduurfel de verfcheidenheid: van voortreftelyke deugden te kennen geevd; en met welke defe Hogepriefter fteeds tot den Vader naderd. BBB. En wanneer van den mond, of van de bovenfte opening der klederen gefproken word, welke opening, op de beide fchcuders, met twe faidoniks-ftenen gefloten wierd; op welke ftenende namen der XII ftammen Jfraëls gegraveerd waren,, en aan welke de borftlap des gerigts,. met XII voortreftelyke edelgefteentens verzierd, met twe banden, aan de fardoniks-ftenen vaftgehegt waren : geevd ons dit gelegenheid tot aangename overdenkingen. 1. De beide fardoniks-ftenen konnen dan hebben afgebeeld, het raadsbefluit der verkiefmg, waarin de Here kend, die genen, die de Synen fyn, uit alle gefiagten,. van Joden en Heidenen: de borftlap des gerigts, met fyne XII ftenen, kan dan de gantfe kerk, die na de verkiefinge is, uit alle. gefiagten,, hebben voor*  van den GaXXIIIPsa lm VS. 22. A'óy 1 B. 'N. 0. a. 2. AA. KK. /8/S. tb. % h. sj **. ff. .. BBB. gefield i waarop de Bruid fchynd te iinfpelen , Hoogl. vIIL 6. Wanneer fy den Bruidegom fmeekt: fet my als een /egel op Uw harte, als een fegel op^ Uwen arm: de priefterlyke onderrok» het inwendig regtvaerdig beftaan; en de priefterlyke mantel, Hen uitwendigen heiligen wandel van derfelver leden. 2. Maar dan worden wy, door den foom, of mond, Syner klederen, bepaaldelyk geweien, op de eerfte beginfelen van de Evangelie-kerk, die beide, uit Joden, en Heidenen, fou vergaderd worden, gebouwd op de lere van die buitengewone Leraren. ... Op defèn daalde de jalvolte neder. i. Vermits fy ook den Geeft, als een vreugde -olie, ontvingen, Jes. LXI: 1. 2. 3. 2. En wel van den baard afdruipende, vermits hen die Geeft, onder den dienft van die buitengewone Leraren, fou worden gefchonken. 53. Dan word ons, onder dit lchoon vertoog, eigenaartig, de nuttigheid en de lievelykheid van de broederlyke zamenwoning, vs. 1. voorgefteld. 1. De nuttigheid, om dat, door defe falving , het goede , in defe broederlyke gemeenfchap, word bevorderd, waarin de Geeft, van den eén, tot den anderen, nederdaald. 2. En de lievelykheid, om dat 't een olie is, die, van het Hoofd, op den baard, en den mond der klederen, afdruipt, en daaidoor de Hogepriefter, in Syn Perfoon, en leden, vertoond word, op ene aangename wyfe. rykelyk, met defen olie overgoten. BB. Wanneer dan de Digter, van het zamenwonen der broederen fprekende, vs. 1. defe vergelyking maakt, vs. 2. Het is gelyk, enz: fo is 't, als of hy feggen wil: wanneer ik dit zamenwonen der broederen, in 't begin van de Evangelie-kerk, befchouwe, daar de Leraren, en deleden der kerke, onder malkanderen, door ènenGeefl, met hun verheerlykt Hoofd verènigd fyn; io is 't, als of ik de geeftelyke beduidenis van Aarons lal ving, tot fyne hogepriefterlyke waerdfgheid, voor ogen hebbe: wand gelyk daar de falvolie, rykelyk, op fyn hoofd wierd uitgeftort, fb dat die nederdaalde, op fynen baard, en op den mond fyner klederen; alfo fie ik hier den H: Geeft, als een koftelyke falvolie, op den verheerlykten Hogepriefter uitgeftort, Nnn » toen  468 Ontledende Verklaring. vs. 3». <*). Lampe , h c: I. B. \\ .6. a. 2, BB. toen Hy , als Pnefter en Koning ,1 ging fitten op Synen throon; welke Geelt, vr* Hem, op de buitengewone Leraren, in ene overvloedige mate , nederdaalde ; en daarna, door middel van defe, op de eerfielingen der kerke is afvlietende; die daaronder, in fuik ene nuttige en aangename gemeenfchap fyn zamengevoegd, evenals of hunne namen alle, ge'yk die der XII ftammen jfraëls, op de fardoniks-ftenen geichreven fionden. b. De heerlyke vrugten, die door defe fafvimr, den broederen, in hunne nuttige en aangename zamenwoning, fouden worden aangebragt, vs. 3. Worden. 1. Vergeleken, by enen vrugtbaar makenden dauw: Gelyk de dauzv van Hermon, nederdalende ; op de bergen Zions. tt. Waaruit de Goddelyke weldaden over hen fyn voortvloejende: Wand aldaar gebied de Here den fegen; het leven tot in euzvigheid. 1. Bepalen wy onfen. aandagt, by de gelykenis aan enen vrugtbaarmakenden dauw: Gelyk de dauw Hebmons, nederdalende; op de bergen Zjons. AA. In de woorden op haarfelven: KK. Moeten wy vooraf, den letterlyken fin overwegen. «*. Waarin wy horen fpreken, aa, Van den dauw Hêrmons. §. Er waren twe gebergtens, die den naam van Hermon droegen: een in het land Kanaan, en een ander feer groot gebergte, aan de grenfen van dat land gelegen, dat fig, van het Noorden, ten Oofien uitftrekte, en dat niet alleen Syrien, maar ook het woefte Arabien, als een voormuur, of voorgebergte, van het Jooufche land affcheide. Jos. XIII: n. 1 Cbron. F: 23. (Waarom er van bergen Hêrmons, in het meervoud gelproken word) (*). Dit laatfte gebergte, buiten Kanaan gelegen, als het grootfte en wyduitgeftrek. fte, word gemeenlyk van de Uitleggeren verftaan. §§. Aan dit Hermon word een dauw toegeëigend. 1. De dauw beftaat uit kleine waterag- tige..-  van den CXXXIII. Psalm. vs. 3. ï. B. tf. 5. b. 1. AA. Nftf. **. aa. §§. rige en olieagtige delen, door de warmte van de fon, van het aardryk, in de beneden lugt opgetrokken, die door de koude van den nagt verdikken, en op de aarde nedervallen. 2. Hier ter plaatfe word van een dat/w Hermons gefprokcu. 1. De dauw word altyd, en meeft omtrend de toppen der bergen gevonden; die niet alleen door den wind, tegen de bergen word opgevoerd, maar vermits ook eae warmere lugt geneigd is te vloejen, naar lulke plaatfen, daar het kouder is, en omtrend deroppen der bergen, om verfcheidene redenen, 't alterkoudfte is. fo word ook de dauw met de lugt, derwaard heen geftadig gedreven; dat de reden is, waarom alle rivieren haren afloop van de bergen hebben. (*) 11. Byfonder word derhalven van een dauw Hermons gemeld: om dat de dauw, omtrend dit grote gebergte , feer menigvuldig was, waarom de grote rivier de Jordan van defen berg fynen oorfprong heeft; en om dat defe dauw, boven anderen, feer geurig en vrugtbaar was. (t) bb; Defe dauw van Hermon daalde neder op de bergen VAN ZlON. §. Z.on. 1. Is een van de hoogfte bergen, in het Joodfche land, binnen de ftad Jerulalera gelegen, op welken de ftad Davids gebouwd was, aan welke de berg Moriah naaft aanpaalde, op welke de Tempel geftigd was, die met een koftbare brug door Salomo, aan den berg Zion gehegt was, en daardoor als een heuvel, of aanhangiël, van Zion wierd aangemerkt. 2. Dan, om dat van bergen Zions gefproken word, moeten wy niet fo feer om dien berg alleen, dan wel mede om de omliggende heuvelen denken, op welke Jerufalem ten delen gebouwd was, en die rondom Jerufalem lagen, en die feer vrugtbaar waren, Pf. QXXF: 1, 2; §§. Op defe bergen daalde de dauw van Hermon neder. i. Door dien de dauw Hermons, door de Noordoofte winden, die daar, als een pasfaat-wind,,, rne- (*) Niewentyt, waer: befch: H'. XX. §. 4a VfJ Bachiene, Bybe'. kaart: Fde kaart. Nnn. 3  4r° Ontledende Verklaring I. B. X. 0. b. i. AA. NK- **. bb. §§. menigvuldig waajden , wierd overgevoerd, op die bergen van Zion, die daar van veel nat w;.s, om dat die heuvelen droger lagen, en 't weinig in het land Banaan doorgaans regende. Dit woord, nederdalen, word in den grondtekts, door een groten toonmerk, (atbnacb) van de volgende woorden, op de bergen Zions, afgefcheiden; dat lèker fyn reden hebben moet, offchoon ik die niet heb konnen vinden. 00. Dan hieruit ontfpruit ene fwarigheid, welke de Uitleggeren voor onoplosfelyk. gehouden hebben. aa. Defe twe bergen, Herwon, en Zion, fyn meer dan 30 uren gaans van maïkanderen gelegen: hoe is 't nu, met enige waarfchynelykheid, te begrypen, dat de dauw van Hermon, over de 30"uren gaans verre, door de lugt $bu fyn heengevoerd, en op de bergen Zions fyn aedereevalkn? bb. Vele uitleggeren hebben , om defe fwarigheid uit den weg te ruimen, velerly gedagten bygebragt, waarvan ik de voornaamfte fal vóórhellen. (*). %. Zommige begiypenenen tweërly dauw, met onfe Overfetteren, enen dauw van Herman, en enen dauw van Zion; die daarom het woordeke en tusfchen beiden hebben ingevuld (f). Dan ik boude niet van fulke mlasfchingen, die al dikwils uit verlegenheid voortkomen, 't en wa* re dan de fin der woorden fulks noodfakelyk vorderde; defe gedagte is ook fonder grond, en fonder nadruk. §§. Hierom hebben andere, 1. Ene andere verklaring gegeven. -. Zommige menen, dat door Zion een klein gebergte, naby den berg Hermon gelegen, moet verftaan worden, waartoe fy bybrengen, 5 B: van Mof: IV: 48. daarvan een Ston, welke is Hermon, gefproken word (**). Dog de fpelding van delè twe woorden verfchild, daar (*) Vid: Dachseuus Ut Bibr Hebr: Accent, ad fa h met dien fclvden ^am tullen gelegen hebben, is ene loutere gisfing. j . , ~. . , =• Er is er, die meend, dat door bergen Zions, m 't gemeen, bergen van het landKana' an konnen verftaan worden ; waarfchynelyk , om dat Zion en jerufaiem de hoordftad was van het ganrfe land: en dan verftaat hy die bergen, die10p.de grenfen van het Joodfche land, naby Hermon, lagen (f). Dog dit is van allen grond ontbloot. 7 ren vatten de woorden in defen fin: dat dfilï vTn^m^S TvonHi ?genergterS' daar de da™ feer menigvuldig wierd gevonden, die alle omliggende velden bevogtigde, en die feer vrugtbaar. was door de Ooftelyke winden, dagel'yks, in feer groten overvloed wierd overgevoerd, ook tot de hogere heuveen van Zion en defelve bewaterde.(-) Dog, door'de/è opvat ting, word de voorgeftelde fwarigheid niet weggenomen defelvf evenl 5?' ka" worden; maar dat het met fnS L, '° £eIeë'er\.ls' als met feer vele andere fpreekwyfen, 1- geeftelyke beduideifis^ lyk- (*) Relanoi Palajl, p. Ct) Lampii Gomment. ad h ƒ  47a Ontledende Verklaring L B. tf. B. b. i. AA. gg. /3£. bb. $§. n. lykftenfinopleveren,die mee andere woorden, in fuik een kort voorftel, fuik ene kragtige betekenis niet konden opleveren; die dan Paradoxen genoemd worden. So word er, by voorbeeld, PC. XCII: 14. gefegd „• Die in bet buis des Heren geplant Jyn, dien Jal gegeven worden tt groejen in de voorhoven onjes Gods. Een boom in een huis geplant, kan in den voorhov niet groejen. Pf. XCVII: 11. Het ligt is voor den regtvaerdigen gefaajd. Het ligt is niet gelyk aan een faad, dat in de aarde geworpen word, en vrugten voortbrengd. enz: Op luik ene wyfe moeten de meefte fpreekwyfen, in het Hooglied van Salomo, worden opgevat : wat vlyt ook de Uitleggeren hebben aangewend , om daarin enen letterlykni fin te vinden, tot nog toe is alle arbeid te vergeevs geweeft. En wie weet niet, dat fuik ene wyfe van verbloemde fpreekwyfen re gebruiken, by den Oofterlingen, feer gemeen is? (*) Nogtans met dit onderfcheid, dat fuik ene wyfe van fpreken,"die, by de Ouderlingen, doorgans winderig, en fonder nadruk is; in de taal van deH: Schrivt, vanene ongemene kragt, en van ene allerklaarfte beduidenis is. Dat wy nu, by de verklaring van de geeftelyke beduidenis, fullen tragten aantewyfen. 22- Niemand kan er aan twyffelen, of defe woorden moeten in enen oneigenlyken fin worden opgevat, tot het oogmerk van den H: Digter: hoe kan toch de nuttige en aangename zamenwoning der broederen vs. 1. in enen eigen lyken lin, by den dauw van Hermon, op de bergen van Zion, vergekken worden ? Wy letten dan: ««. Op den dauw Hermons. aa. De dauw is, in de H: Schrivt, onder andere faken, ook een finbeeld van ene foetvloejende redenvoering, $B: van Mof. XXXII: 2. daar Moles fegd: Myne reden vloeje als de dauw: die de harten van heilbegerige, menigvuldig, en op ene aangename wyfe, befproejd, vertrooft en vrugtbaar maakt. En dan kan men hier bytonder denken, op de prediking van het Evangelie, toen de Here te fpreken gav: er. der boodfehappersvan goede tydi/igen ene grote byerjebare was. Pf LXVIll: 12. bb. Die CO CacssïKUSj de Symbtf, JEgypt. SapitnUa,  van den CXXXÏII. Psalm. vs. 3. An I. B. tf. 0. b 1. AA. 33. *«. bb. Die een Dauw van Hermol «moemdword. 1. Om dat defe dauw de allergeurigfte en vfugtbwritc was; ook m enen groten overvloed van dat eebergte nederdaaJde: om te betekenen het alleraangenaamfte en nadrukkelykfte voorftel, dat uit de volheid des harten word voongebragt. ïmeVr;tn tWyiïd word voornumelyk geöogt op de plaats, dair defe berg gelegen was, op de grerfer? van Syrieu flk^n ?n',?T ?ne", woonde^ die met vreemde Talen lpraken, en dan kan, door den dauw Hermons, fuik ene redenvoering verftaan worden , die in vreemde talen word voertgl bragt; dat noodfakelyk was, om dat in Zion volkeren vergt ^S^S^^9 V00r-lken dat évangelie bergen Zions, Om te betekenen: dat Zion de plaats fou fyn, daar defe broeders zamen woonden, onder welke het Evangelie allereerft fou worden verkondigd, wanneer de wet ütt Zion Ton uitgaan, Jes. II: 3, en wel in vreemde talen: Zepb: III- o wanneer de tegenbeeldige Ariron, over Zion, tot Koning, en Hoïéuprïefter wierd gefalvd, PJ. II: 6. en de Geeft, zlsdefaterdefftelte uit Zion gefonden wierd, Pf CX: 2. Daarom word aan de kindern van Zion, beloovd: dat God dien Leraar ter geregtigheid geven fou: en dat Hy hen den regen Jou doen nederdalen, den vroegen regen, en den fpaden regen, tn de eerfte (maand), Joel. » •BB' Wanneer "an de gelovige Snreker, de nut¬ tige en aangename zamenwonig der broederen, 'Wederom, vergelykt, met den dauw Hermons, nederdalende op de bergen Zions. 1 Seggende: het is gelyk den dauw Hermons, enz: ZZa' f °ruy ieëger Wil: wanoeer ik defe zamenwoning der K Tr befc5°Tf> fo krc my voor> a,s of * den dauw van Hermon fie nederdalen op de heuvelen van Zion: terwyl de buiengewone Lemen, aldaar, voor die vergaderde broederfchap, in Zion, het Evangelie, m vreemde talen verkondigen, in ene alleraangenaamfte dh kragrigfte redenvoering. &. En dat merkt hy aan, als een vrugt van de nederdalende olie des Geeftes,' van het hoofd van den verhoogden Aaron, vs. a. vermits dele bood°°o fchap-  474 Ontledende Verlkarinö I. B. X. B. b. i. BB. fchapp^rs van goede tydingen , met den H: Geeft vervuld, uit de volheid vau hun hart, de grootmagtigheden Gods verkondigen. 2. En dit merkt de Digter aan , als het middel, waardoor de Goddelyke weldaden, over die vergaderde broederfchap, in Zion, fouden nedervloejen: Wand aldaar gebieï> de Here den segen, het leven tot in euwiheid. AA. In de woorden op haarfelven: KK. Merken wy, <*«. Op den groten Gever van dit goed: het is de Jehovah : de Algenoefame in figfelven, de Fontein des levens; Die ook de getrouwe Waarmaker is van Syne belovten. UB. Die gebied aldaar dien segen, het leven tot in euwigheid. aa. De plaats is aldaar, wy worden, door de ontleedtekenen, 't allernaalle aan Zion verbonden : daar defe broeders zamenwoonden, daar de geeftelyke falvolie, van den verhoogden Hogepriefter, op de buitengewone Leraren nederdaalde; daar het Evangelie, in vreemde talen, voor velerly volkeren, fou verkondigd worden; die in Zion iou« den geboren worden; over welke de Goddelyke weldaden, in overvloed, fouden worden uitgeftort. Men vergelyke den gantfen LXXXVIIfen Pfalm. bb. Aldaar gebied de Here dien segen, het leven tot in euwigheid. §. Onderfcheiden: i. Gebied de Here dien segen. —. Door den segen. i. Konnen wy. i. Niet fo feer lichamelyke weldaden verftaan: die de Here ook wel aan Syn Volk bedeeld; maar die hier nfet fo feer in aanmerking konnen komen, om dat defelve moeten aangemerkt worden, als gevolgen van de Evangelie - prediking, in vreemde talen. 11. Voornamelyk. *. Moeten wy denken, om geeftelyke genade-weldaden, die aan het geeftelyke broederfchap, by den voortgang op hunnen weg, ineen ruime mate,-  van den CXXXIII. Psalm. vs. 3. 475 ï. B. K. 0. b. 3. AA. gg. 00, bb. te, fouden gefchonken worden , en die alle Schatkameren der fiele konden vervullen. Wy fullen die niet in de byfonderheden verklaren, om datfe bekend fyn. **. Die in het enkelvoud worden voorgefteld: niet om dat de Here maar enen fegen heeft; maar om dat wy alle geeftelyke fegeningen begrypen moeten , met welke 's Heren Volk, in den Hemel, in Chriftus gefegend worden. 2. Delè . worden, in den grondtekft, als roeteen vingerwys(*) nader aangeweten: dien fegen. Dien beften fegen, die in ene overvloedigere mate, uk een volle hand, en uit een ruim hart, fou worden gefchonken. ~. Dien gebied de Here. i. Jehovah is 't alleen. 1. Die den fegen kan ichenken; Hy is daartoe alleen algenoegfaam, magtig en gewillig. 11. En dan wil 't in kragt feggen: dat de Here dien fegen, volgens Syn befluit, na Syne gedane belovten, door Synen vrymagtigen wil, met kragt uitwerkt, fonder dat Hem enig fchepfel kan wederftaan. Pf. XXXIII: 9. LXV1II: 29. 2. Het woord ftaat in den voorledenen tyd: en dan liet dit, op Syn befluit, en belovten, waardoor Hy dien fegen, te voren, over Zion, belield heeft. 11. Daaruit vloejd dan voort, het leven tot in eüwigheid. i. Het. i. Leven. *. Siet dan op de vrugt, dien de kinderen Zions daaruit, tot een regt heilig en vrolyk leven, trekken. **. Dat ftaat hier in het meervoud: allerly leven, een heilig leven, een genoegelyk leven, een geduurfaam leven, dat het leven van het leven uitmaakt; waarvan men met Hiskias kan feggen, Jef. XXXVIII: 16. Hert! hy defe dingen leevd men , en in allen defen is het leven mynes geejles. u. En dat ftrekt fig uit tot in euwigheid. De Here is in het bedélen van Syne genade onveranderlyk, en daardoor is het leven van Syn Volk beftendig; dat gedurig fal toenemen, en in de euwigheid fal volmaakt worden. 2. Eerft word de fegen, en dan het leven gefchonken, om dat de Goddelyke fege- nin- (*) Cum H demonjlrativo. Ooo 2  47$ Ontledende ver.klar.ino I. B. g. B. b. 2, AA. gg. BB- bb $. 11. ningen den :oorfprong van het leven fyn ; uit den fegen ontvangd des Heren Volkmet alleen fpo-en en prikkelen, maar ook kragten, om regt heilig en vrolyk te leven. «r ,. , . 1,1 den grondtekft. i. Word het '.voordele en met gevonden, dat van onfe Overfetters, tusfchen den legen en het leven, is ingevoegd: om dat het leven, aan den fegen, nauwe verktiogt is: en, by de gefegendedes Heren, de goedertierenheden des Heren, meteen regt heilig dankbaar leven, moeten agtervolgd worden. 2. Ook word, de feg?n en het leven, door een grote toonmerk van malkanderen' gefcheiden: om daardoor, des te beter de bron van de daaruit voortvloejende vrugt te onderfcheiden; en den Lefer, door enen kleinen ftilftand, te meer, in de wyduitgeftrektheid, en dierbaarheid van 's Heren goedertierenheden, ïnteleiden, 33. Dit word hier bvgebragt, als ene reden, en oorfaak, van het nederdalen van den dauw Hermons op de bergen Zions, waaraan fulks, in dit vers, het naalb» verknogt is, met het woordeke wand. i. Als een reden: om dal de Here den legen, en het leven, over Zion befteld had, daarom fou de dauw, van het Evangelie der genade, op Zion, nederdalen, onder welke de Goddelyke fegeningen, op Zion, fouden druipen, a. En als een oorfaak: om dat God den dauw van het Evangelie der genade, als een middel - oorfaak gebruikt waaronder Hy, door Synen Geeft, kragtig werkt, om Syn volk telegenen,- waarom ook dat Evangelie, in vreemde talen, moeft worden verkondigd, op dat de Goddelyke fegeningen daaronder, aan volken van vreemde talen, mogten bedeeld worden. BB. En dit is wederom een bewys, van het nuttige en aangename van de broederlyke zamenwoning : Wand gebied de Here aldaar den légen, het leven tot in euwig. beid, fors c nergens heilfamer en genoeglyker, dan aldaar met de broeders te verkeren. 2- Een verftandig en geoeffend Lefer heeft reeds de vervulling van defen Pfalm by lig feiven konnen bemerken en opmaken uit het gene, in de ongedwoogene verklaring, duideïyk wierd voorgedragen. *' De  van den CXXXIII Psalm. vs. 3. 477 J.B. 3. *. Ds H: Gefchied - Schryver Lukas verhaald ons, in vs. »■ fyn twede Boek, genaamd Handelingen der Apoftelen, Hoofdfl: II. Ene allernuttigfte, sn aangenaamfte zamenwoning der broederen, in Zion: wanneer, op de dag des Pinhfler {feeft) de Apoftelen, en eerfte Chriftenen, met de feefthoudende menigte, van allen volken, der gener, die onder den Hemel fyn, aldaar in Zion op den tempel-bsrg, eendragtig zamen vergaderd zvaren. vs. 1, 5, 44, 45 , 46. B. Daar; a. £te koftelyke falvolie des H: Geeftes , van bet vs 2. hoofd van den nu verhoogden tegenbeeldigen HogepriePer Aaron, nederdaalde op den baard, de buiten gewone Leraren der kerke, de Apoftelen, in ene Overvloedige mate, onder figtbare tekenen, en wonderen, vs. 2. 3, met welken Geeft fy vervuld V wierden. vs. 4. £» tw# welken de Geeft, onder hunne verkondiging, nederdaalde op den mond Syner klederen, de eerftelingen der Evangelie kerk: fo als Petrus fulks betoogd, uit deGodfpraak van Joël, vs. 16, 17, 18. Waardoor, op dien dag, tot de Gemeente wier den toegedaan omtrend drieduifend fielen. vs. 41. b. Daar 1. De dauw van de Evangelie - leer, als een vs 3. dauw Hermons, in vreemde talen voorgedragen, nederdaalde op de bergen Zions, alwaar die eerfte Chriftenen vergaderd waren: Wanneer de Apoftelen begonden te fpreken met andere talen, fo als de Geeft hen gav uittefpreken, vf. 4, g, 10, tl. in welken fy de grote werken Gods verkondigden, vs. 11. 2. En waaronder de Here den fegen, en het leven gebood. Dat op te maken is, uit vs. 38. dat met de bekering van drieduifend fielen wierd agtervolgd, vs. 41. 11. Een Pfalm, A. Die waerdig was, op het Loverhutten - feeft gefongen te worden. 1. Waardoor het gelovige Jodendom wierd opgewekt, om dat Feeft, door ene heilige zamenwoning, in den Geeft, te vieren; met malkanderen, naar de lalving der heiligen op te fien, en malkanderen, met nuttige redenen, te ftigtui. 2. En om, in eendragtiglieid, te verlangen naar die gelègende tyden, in welke de vervulling van defe Godfpraak, in vollen kragt, fou worden daargefield-. O 0 0 3 B. De  47% Ontledende Verklaring II. B. De gelovige des N: T: i. Worden, uit vergelyking, van defe Voorfegging, met derfelver nauwkeurige Vervulling, nadrukkelyk beveftigd in de waarheid van de Goddelyke O. penbaring, en van den Chriftelyken Godsdienft, daarop gegrond, a. Sy konnen daaruit, i. Ook overreed worden, van het nuttige en aangename , van de broederlyke zamenwoning, in het oeffenen van de Gemeenfchap der heiligen, il En opgewekt, om een ieder het fyne, in 's Heren vrefe, toeteb/engen, waardoordefelve fou konnen bevorderd, en van den Here gefegend worden. EINDE.  In de foorredt. In't Werk. LYST van DRUKFOUTEN en BYVOEGSELEN. BI: VIII, Reg. 12. ale, lees. als. BI XIV. r. 6. ond: overfetting 1. overfetting. BI. XV. r 6. Vele 1. veie. BI. XVII. r. lo. bet. I. het. r. 2, ond: veeklaren, 1. verklaren. Bl. 7. r. 16. beruflede, l.berufiede. BI. 8. r. 4.Dg. 1. D1g.p„ 10. r. n.infer: DIK. potius Dg*?, arad: OttS. qus in Bibliis non comparet. ApudLArabes vero SupereiUacwaa, conglutinari, inde concordari binc DK7- propriecowglaJtnaJfo, improprie confosderatio et inde popuhis confxderatusyVid.ScHVLTZm, Commsnf adfVov.-XI: ï6.p. 108 et adProy:X/F;28.p.i4i.Conf:clav:dial:p: 251. Clodius. Lex: p:286. B1.37-r. p.ond: agter gehouden, 1. worden. BJ.43. r. 9. ond:1* 1:). BI: 50. r: 6, «iet vloejende uit de vil, 1. niet vloejende uit Gods befluit. BI: jö. r. 4, v. 1: derZj op AeJ euwige Soonfchap uit den Vader, fynde uit Hem gegenereerd. Bi: 77, r: 3. agter feer wel, voeg vertaald, r: 15. me* Act woordeke Gy, dat in den grondtek(l ftaat uitgedrukt: defe regel uitgedaan. Bl: 85. r:s>- TIIT, b iTHT. p. 114. n 17» "ï^i*> et apud Arabes fecare, incidere; inde vefligium inprimere: in Piël notat, nota quadam eminenti infignire; et ita tanquam beatum et exsellens prffidicare; undelSPX, et plur. excellentior felicitas, vel, fi ita lo- quiliceret, infignitates, hoe eft, pracellens conditio, qua quis aii«r fclicitate fuperat, et prceclaro quodam figno diftinStus eji. Bl. 132. r: 18. Tabernakel, 1 ^Mê. Bl: 133. r: 12. Sonden l: fouden. Bit 437. r:2: XVI, fc XVII. Bl: 141, r: 15. ond:/«fó ene daad, waar door men, defe woorden uitdoen» r. 12. ond: aangewezen voeg by welke de menfch. Bl: 154.1'. 9. araord 1; worrf. Bl: 186 r: 18. Matt: XWIIl: 14.I.XXUI: 14 Bl: 278. r: j. Dit, 1; H/erop. r: 6. op uitdoen, r: 7. LX, 1: LIX. Bl: 301. r: 12. werfaamheid 1: wer*faamheid. Bh 310. r. 2. inwendige l: uitwendige. Bl. 337. r: 5. ond: en Bl: 342. r. 12. den Heren 1: den Here. Bl: 399» r: 4. verkaren 1: verklaren. Bl: 427. r: 12. ond: Lov 1: Loov.. Bl. 433* r: H» ondï de grond fyn, niet als de oorfaak, maar als de weg, het middel, o£ als een noodfakelyk vereifchte, befchouwd