GODGELÉEEB-HiCTORiSCHÈ VJER MJL N2D JEJL IN © over de Gevoelens, de gronden, het gewigtige voor de eeuwigheid en burgermaatschappijen, den voortgang, en den tegenstand der hedendaagsche zoogenaamde verlichting en godsdienst-bestrijding: z ij n d e EENE VOORBEREIDENDE LEERRËDEN £ behelzende de grondjlagen ter uitvoering van het godvruchtig plan eeniger Leden van de Hervormde Gemeente te Rotterdam, om, in zes Jaarlijkfché Kerkredenen, de Leerjlellingen van hetProteJlantsch zamenjlelzel tt laaien verdeedigen, tegen deszelfs HEDENDAAGSCHE BESTRIJDÉREN: üitgefprooken, en met aanteekeningen, meest uit de kerk - geschiedenissen , vermeerderd, door JAN SCHAR P, Predikant der Gereformeerde Nederduitfche Gemeente te Rotter* dam, Corre/pondeerend Lid van het Godgeleerd Genootfchap, ter verdeediging van den Chrijilijken Godsdienst, in 'J Graavenhaage, en van andere Nederlandfchc Genootfchappen. TE ROTTERDAM, Bij JOHANNES HOFHOUT EN ZOOM* C I O I 3 C C X C I I I.  M Q T Y O. „ Coiïdadarrras, — quantum Marathoniam pugnam Pï,ato „ CquK eS obfovatio Lessiï, V. C.) contulisfe ait ad reliquas « GrteeórtiM vf&bnas, aut, quavrtum fluidae eontagio pefiis quan,„ doque adi-emidia, tori olim pofteritati falutaria, excogitanda & •» iaveaienda contuiit; tantum, quin imo plus, impugnattones ad~ „ verfariorum ad dignitatem & ïwajcüatcua doarin» ËattsTi „ fuotkiie eonferxe, cemim est.** SZATHMASf. EJITGEGËE VEN NAAR KERKENORDE.  O JP JD R <&: T aan de HOOG- en WEL- EERWAARDIGE, HOOG- en ZEER GELEERDE HEEREN, d. johannes heringa, Jod. Fiu Predikant in 's Graavenhaage. d. ADRIANUS van assendelft, PetH. Fiï*. Predikant te Leijden. D. martinus rummerink, Joh. FxX. 'Predikant te Dordrecht. d. johannes kneppelhout, Predikant te Gorinchem. d. daniël albert reguleth, Predikant in 's Graavenhaage. d. jona willem te water* 5. S. Theol. Doclor, Theologite en Hifi. Eectef, Profesfor aan 's hands Univerjiteit, en Predikant te Leijden, d. hermannus roijaards, 5. 5. Theol. Doclor, theologia Profesfor, m thands Reclor Magnificus van 's Lands Univer° fitcit, en Academie-prediker fe Utrecht. * a D.  D. HILLEBRANDUS MENTES, Theod. Fit. Hillebh. Nep. Predikant te Amjleldam. E N D. PETRUS GODOFRIDUS SPRENGER VAN eijk, JAC. FlL. Predikant te Rotterdam , mijnen hoogge'dchten Amptgenoot. OPRICHTERS, HOOFDLEDEN en BESTUURERS VAN HET GODGELEERD GENOOTSCHAP TER VERDEEDIGING VAN DEN CHRISTLIJKEN GODSDIENST, TEGEN DESZELFS HEDENDAAGSCHE BESTRIJDEREN i * OPGERICHT IN 's GRAAVENIÏAAGE. Vaders en Broeders in onzen godlijken Heiland JESUS CHRISTUS! JEjang beraad was 'er niet noodig, aan wien deeze eef'fielingen behoorden te worden toegewijd; eerjietingen van eens godsdienjiige inrichting, die zoo volmaakt flrookt ma  nieï het godvruchtig oogmerk des Genootfchaps, waar van Gij de Oprichters en de Bejluurers zijt; eene inrichting , die U bewijst, dat ook onder de Vaderlandfche ■ Gemeentens, en bijzonder in hel godsdicnjlig Rotterdam, nog veel en zijn, voor welke het Euangelie eene beminde Gods-gaave is, en die Eer fielten in de belijdenis, dat Je sus is de Mesfias , de Zoou des hoogstgeloofdcn Gods; eene inrichting, die de verdeediging der zelfde waarheden voor het Volk, op den predikflpel, bedoelt, welke Gij handhaaft voor het IcQzend gedeelte der Natie, door de, pea der, ge enen, die de Eerf.c.n zijn in het koningrijk der hemelen. Zo 'er cenige vreeze bij mij overbleef om dezelve aan U te wijden, het was alleen de bewustheid mijner gerits ge krachten, die niet geéévenredigd zijn aan mijnen lust, enden ijver, dien ik heb, om de,genade Gods , den roem onzes Verlosfen, en de blijde boodfehap der Verzoening, in de weereld te prediken, uittebreiden , en , naar vermoogen, te verdeedigen; — Dan, bemoedigd door de heusheid uwer inwilliging, die ook de poogingen eencs jpngeren en min geoeffenden medebroeders niet verfmaaden wilde, voldoe ik met deeze toewijing aan de infpraak van mijn hart, die door uwen billijken^roem. in het Evangelie gewettigd ivordt. Aan U wijde ik deeze bladeren, die reeds met zoo veel kracht de dwaalingen bejlreedt, uwe Bundelt met den erbeid der grootfle mannen verrijkte, de vrijwillige hef.offeren voor den dienst van God, zoo lojlijk, befleedt, en wier. godvruchtige voetjlappen nagetreden 'worden doar  de Rottirdamfche Godsdienst-vrienden, die Mij tot den uitvoerer hunner heilige inzichten verkoozen hebben. Aan U, die, van het eerfle oogenblik af, niet alleen deeze Inrichting, die van zoo veel nut kan zijn , met goedkeuring en dankzegging tot God, gezeegend hebt; maar ook Mij zeiven, om mijnen ijver op te fpooren, de bewijzen gaaft uwer hoogachting en van uw vertrouwen; en, in plaats van mij enkel een Lid te laaten van het Genootfchap, dat Gij befluurt, mijnen rverklust vermeerderd hebt, door mij te verkiezen tot een Correfpondeerend Lid bij uwe loflijke Handelingen. Nieuws, in den eigentijk gezegden zin des woords, vindt uw alles doorleezend oog en wijd omvangend hart hier zeeker Weinig. Ander er arbeid, ook de Uwe, heeft Mij, wat de zaaken betreft, meestal voorgelicht, en ik heb de bronnen, waar uit ik fchepte, doorgaans aaiigeweezen. Maar Nieuw echter is de form der bewerking, tn de zaamenvoeging van zoo veele verfchillende dingen, als mij, bij de bearbeiding, zijn voorgekomen; en misfchien vindt Gij hier, zo al niet eene beantwoording, ten minflen aanleiding ter beantwoording, van zommige. Vraagen, wier behandeling Uwe Wijsheid voor htt Qlgemeen belang noodzaaklijk gekeurd heeft. Omfangt dit dan, Vaders en Broeders! het zij als eene Leerreden , het zij als eene Verhandeling , ten bewijze mijner ongeveinsde hoogachting voor het Genootfchap, dat, in deeze dagen zonder geloof en liefde, moeds genoeg heeft om in Je sus kruis te roemen, en voor  voor Vlieden, die het zelve befluurt. Ontfangt het, cm recht te doen aan een Medebroeder, die > hoe ouder hij wordt in den Dienst, waar in hem dé Genade van Je sus reeds tot in het vijftiende Jaar gejlerkt heeft, des te fterker heeft voorgenoomen niets te weeten, dan Je sus Christus, en dien gekruist; o,m recht te doen aan eene Gemeente, die van haar en tijd en bezittingen overig heeft ter oprichting van zulk een nut■tig Plan; en vooral om Mij en Haar te verflerken en te helpen door uwe gebeden, uwe vriendfchap, uwen raad en uwe aanmoediging. Ootmoed is de hoof dies van de leer der Verzoen'tng, de eer des Chriflens en de hoofdtrek van Uw roemrijk characler. Dat laatfle zal ik niet kwetzen, door uwe bijzondere loflijkheden te verhrffen, en deeze hartlijke Toewijing te ontfieren door den fchijn van vleitaal, die mij zoo onhandig fleat, als zij U mishaagen zou. God, de drieêénige, wien wij zomen dienen, en wiens woord de flerkte onzer zielen is, fpaare U allen, ten befle der Kerk en der Hooge Schooien, tot den hoogften trap des leevens, bekroone al uw werk, en bijzonder dat ter verdeediging zijner zaligmaakende Leer, met de kennelijkfle bewijzen zijner zeegening! Beleefi den Tijd, dat Gij ook den tegenwoordigen aanval op het Chriflendom , gelijk alle voorigen, in rook verdweenen ziet; ten minflen tot Gij de Nederlandfche Kerk tegen den fchadelijken invloed der Nieuws - gezindheid volkoomen gedekt ziet, en hebt bij de Nakomelingfchap de Eer, dat Gij de werktuigen waart, door welke God ons deczen zegen gaf * 4 Dit  Dit, bij het perfoneet genot van alle de kracht van Je sus bloed, en de vertrooftingen van den Heiligen Geest, wordt ü broederlijk tocgebeeden, door VWEK HOOG- EN WEL- EERWAARDIGHEVENS iiz&r ootmoedigen Dienaar en Mededienstknecht in het werk des Heer en , SCHARP.  VOORBERICHT. Dat het Euangelie Gods, en de hoofdleering van het Chriftendom (zoo ftrijdig met het verwaand vernuft, het welk zijne eindigheid vergeet, en het Oneindige volmaakt bevatten en beredeneeren wil, als met het eigenlievend hart, dat te hoogmoedig is, om, als een arm zondaar, uit genade, zalig te worden, en met de bedorven neiging van menfchen, die God verlasten, en de weereld en zonde najaagen) tegenwoordig, zoo heevig als ooit aangerand wordt, en dit, onder den fchijn van het zelve weder te brengen tot deszeifs oirfpronglijke? zuiverheid, is aan elk bekend, die niet ge* heel vreemdeling is in de Kerkgefchiedenis van deeze loopcnde eeuw, en; zal de Leezer, in de bijzonderheden, uit deeze'bladeren nader kunnen leeren. Dit werk is de geboorte verfchuldigd aan zeekere Genootfchaplijke verbindenis van eenige Leden derRotterdamfcheGemeente, die reeds in het begin van voorleden Jaar een Plan ontworpen, om het Chriftendom " 5 tói  x VOORBERICHT, tegen deeze aanvallen, in opzetlijke Leerredenen, te Jaaten verdeedigen, op denzelfden voet, als, volgens een Legaat van den Ridder Sinserff , in deeze zelfde Gemeente, Jaarlijkfche Leerredenen gefchieden tegen de Deïften, ter verdeediging der H. Schrift. Zij zelve zeggen, in het hoofd van hunne verbindenis „ zedert lang, en „ bijzonder zedert eenigen tijd, te hebben „ geoordeeld, dat het belang der Gemeen„ te vorderde, een zoortgelijk Inftituut te „ formeeren, ter verdeediging der chara&e„ rifeerende Leerftukken van den Proteftant„ fchen Godsdienst, tegen de poogingen „ der Nieuwe Arrianen, Socinianen, en an„ deren, die, onder den naam van nieuwe „ Hervormers en Illumimten, de gewigtige „ Leerftukken der H. Drie - éénheid, de „ waare Godheid en ecuwig Zoonfchap van „ 'sWeerelds Heiland, de bovennatuurlijk ke werkingen van den H. Geest, en aria, dere hoofdleeringen van den Bijbel en „ het Chriftendom, ondermijnen en belpot„ lijk poogen te maaken, en bijzonder in a, aanmerking te neemen de voortgangen, „ welke deeze dwaalingen zoo binnen als a, buiten ons Vaderland maaken, enz." — Door diergelijke billijke befchouwingen tot deelneeming, en door belangftelling tot werkdaadigheid, gedrongen, beflooten zij een  vo o rb e r i c e r. xi een Fonds op tc richten, welks beftuuring en in ftandhouding aan drie Heercn Directeuren is toebetrouwd,ten einde door éénen der Predikanten in deeze Gemeente, daar toe éénpaarig door allen te verkiezen, zes Leerredenen jaarlijks te laaten houden ter opzetlijke verdeediging der waarheid tegen de reeds genoemde Beftrijders. Dit Plan behoorlijk gemaakt, in ftand gebragt en geconfolideerd zijnde, werdt het zelve, in het begin van de maand Junij des voorigen Jaars, aan Mij, met éénftemmigheid van alle de Deelhebbers, opgedraagen, en, na eenige dagen van beraad, met vertrouwende hoop op Gods onderfteuning, aangenoomen.. Mijn eerfte werk moest nu weezen, de Gemeente, bij wijze van Voorbereidzelen en Prolegomena, over den aart van het Onderwerp, en de gefchiedenis dier dwalingen te onderhouden, welker ftukwijze behandeling mijn Jaarlijksch werk weezen moet: Dit is de hoofdinhoud van het teegenwoordig ftuk. £ Moeilijk was in de daad dit werk. De gefchiedenis van andere Godsdienst-Seéleh is door veelen behandeld, ook die der Deïften is bij Leland, Hoeman en andere Verdeedigers van het Chriftendom te vinden , maar in dit Vak had ik gcene Voorgangers.  xii VOORBERICHT. gers. In de Berichten over de nieuwe Hervormers waren wel gronden gelegd, maar dit raakte alleen eéne der vier zoorten van Be.ftrijders, die mij in het Plan waren opge,geeven-, daar en boven waren dit meest uitvoerige Uittrekzels, waar door dikwils herhaalingen onvermijdelijk waren,, en niets was tot een zamenftel gebragt, dat in ééns kon overzien worden: behalven dat viel 'er te redeneeren over veele bijkoomende dingen, die hier toe betreklijk waren, en nergens, ten minften op. dien voet, behandeld waren, Dit alles, gevoegd bi) de veelheid van ander werk, waar door ik het alleen in Snipper-uuren kon bewerken, en bij tusfchen in koomende beletzelen van ongefteldheid % zoo van Mij als van mijne kinderen , vertraagde den voortgang, en was oirzaak, dat ik niet voor in het begin van November met de Uitvoering, kon beginnen. . De mccnigte der zaaken deedt het werk onder de hand zoo uitdijen, dat het ondoenlijk was alle^, in den tijd voor ééne Godsdienst-oeffenmg gefchikt, af te doen, ik behandelde het dus met veele verkortingen, in drie reizen , doch zoo kort op elkanderen , dat het voor de Gemeente één Geheel bleef, in welken, form het dus ook wordt uitgegeeven: namelijk Zon-  VOORBERICHT, xm Zondag Avond, den 4den November,m de Groote Kerk > van Pag. 1--66, en liet Voorzingen. Bet gebed des Heer en, vers 3, 9 «» 10, en Nazingen, den Avondzang, vers 1, 6 en 'j. Vingsdag Avond, den 6d.en Nov. indePrinfe Kerk, van Pag. 66-206, Voorgezongen Pfalm 68 , vers 15 en 16 , Nagezongen Pfalm 83, 4, 5 en 10. Donderdag Avond, den 8fte» Nov. weder in de Prinfe Kerk, van Pag. 206 tot het Einde: zijnde de Voorpfalm PJalm 119* vers 7 enS, en de flotzang uit denzelfden Pfalm, vers 63 en 64. De Uitgaave deczer Voorbereidzclen ( zonder dat ik voorneemens ben dit met de bijzondere Leerredenen te doen) achtte ik noodzaaklek voor mijne Gemeente, om dat zij dezelve zeer zeèker niet in het geheugen houden kon, en echter dikwils m het vervolg noodig zou hebben dezelve te vergelijken: ook hield ik het nuttig voor anderen, bijzonder voor jonge Leeraars en heihebbers van den Godsdienst, die een genoegzaam ftuk in dit gedeelte der hedendaagfche Kerkgefchiedenis noodig hadden en tot nog toe ontbeerden. - V\ at  xiv VOORBERICHT. Wat de wijze der' uitvoering betreft ^ zij is naar mijne krachten, en zo iemand zich verbeeldt, dat Hij het beeter kan t die vitte en berifpe niet aan den hoek van den haard, zonder zelve iets te doen ; deeze wijsnepsachtigheid is zeer gemaklijk; maar Hij llaa de handen aan het werk en leevere iets beter, en ik zal mij verblijden, als de Eer en Leer van den goddelijken Verlosfer op de befte wijze verdeedigd wordt. De Stijl is natuurlijk onderfcheldsn, niet alleen, om dat het werk in gewoekerde tusfchen-uuren is opgefteld, maar vooral, om dat zij anders weezen moet, daar ik onderwijze, anders daar ik vertel, en anders4 daar ik opwek door vermaaning. De aanteekeningen zijn niet, om met den fchijn van beleezenheid te praaien, en de geleerde kwakzalverij te volgen, maar ik hield ze voor volftrekt noodzaaklijk, Zoo om het geen ik zeide te bewijzen i als om zommige dingen, die ik 'er op den Leerftoel niet kon bijvoegen, nader onder de aandacht mijner Leezeren te brengen: ook had ik ze voor mij zeiven noodig, eensdeels om te weeten, waar ik iets gevonden hadt, anderdeels om dat ik met geene geleende vederen pronken wilde, zonder te melden, van wien ik ze gekregen had. En wat zal het oordeel over mijn werk zijn?  VOORBERICHT, xv zijn? — gelijk altoos: — mijne Vrienden zullen het prijzen, mijne min gunftige Leexers zullen het bevitten, allen zullen het beoordeelen, en de onkundigftcn het meest: Aan Vrienden van Waarheid en Godvrucht zal het, al zien zij het onvolmaakte > niet ongevallig zijn; Voorftanders daar tegen en begunftigers van Godsdienst-nieuwigheden zullen mij befpotten: De openlijke Recenfien zullen, de ééne misfchien niet, de andere ai, partijdig zijn. Dit alles zal mij niet deeren , ik ben niet onverfchillig voor Ëer of Schande, maar het moet 'er naar weezen, althands verantwoording, om dat zij nooit helpt, wagte men niet, en ik heb aan zoo veele voorbeelden gezien, dat perfoneel fchnjven en wederfchrijven altoos gefchiedt ten kofte van zielsrust en nuttiger beezigheden, en dat 'er aan een Moor geene blanke zijde te fchuuren is. Zedert lang geleerd hebbende mij naar de goedkeuring of afkeuring van mijn Geweten te beftuuren, en aan vrijmoedigheid voor God genoeg te hebben, ftooren mij geene avercchtiche beoordeelingen in mijne vergenoeging, en ik zal nooit beiluiten dien itillen weg, waar op ik mij zoo wel bevinde, te verhaten. Ik heb maar éénen wensch, dat God zijne Kerk loutere, bewaate, en alle de Verëerers van zijnen Zoon verlterke en vermeer-  xvi V O O RB ERI CB T. meerdere in zuiverheid des Geloofs, in glans van heiligmaaking * en in gloed van liefde jegens de Broederen en jegens allen! — en dat die God* wiens eer meest verluifterd wordt wanneer hij door zwakke middelen werkt; ook deezen mijnen arbeid zeegene, om de harten mijner Broederen te verfterken en te bewaaren in zijne liefde, op dat de voortgang des Ongeloofs geftuit worde, en veelen aan Je sus onderworpen door de; werking der fterkte van Gods kracht, waar door Hij alle dingen aan zich zeiven kan onderwerpen! En gij, mijn Lezer! zijt aan God bevoo* len en aan het woord zijner genade! leef in de vrede met God, en fterf in de gegronde hoop des eeuwigen leevens l VOOR-  VOORBEREIDENDE JL JE JE JR. JU JE Jü> JE N9 behelzende de grondflagen ter uitvoering van het godvruchtig plan eeniger leden van de Hervormde Gemeente te Rotterdam, om, in zes Jaarlijkfche kerkredenen, de leerftellingen van het Proteftansch zamenftelzel te laaten verdccdigen, HEDENDAAGSCHE BESTRIJDERS. „ Geliefde Medcchriltenen! die eeven dier„ baar geloof met mij ontfangen hebt! — de „ krachtige werking van God den Heiligen „ Geest wekke , vermcerdcre' en bewaare in „ uwe zielen het eenvouwig geloof in Jesus „ Christus, den eeuwigen zoon des Vaders, „ den fchuldverzoener van arme zondaaren ; „ op dat gij in ■ dankbaare en liefdaadige god„ vrucht moogt wandelen, en, in het uur der „ verleiding, met mij ftrijdt door het geloof „ aan het welbeveftigd Euangelie Gods!" —Amen! • ]0)e meenigte der dingen van allerlei aart, maar e'e'nerlei bedoeling, waar over ik, in dit uur, tot U fpreekenmoet, herinnert mij, wat Phocion, den heA roem- tegen deszelfs  X 0:( roemden Athencr, gebeurde, toen hij tot zijne medeburgers, bij zeekere geleegenheid, over de gewigtigfte belangen van hunnen Staat moest redenvoeren: — verleegen, gelijk ik heden, door de veelheid van ftof, de uitgebreidheid van het onderwerp , en de meenigte van Nevcn-zaaken, die daar toe betrekking hadden , betuigde hij, en ik niet minder, „ groo„ ter moeilijkheid te vinden in de keus der dingen, )t die hij misfehien kon achterlaaten , dan van die, welke hij hun noodzaaklijk zeggen moest." Welligt is niemand Uwer zoo onbekend met het geen onder U gebeurt, of hij weet wel, dat in deeze Gemeente (die van ouds den roem heeft, dat haare kinderen in de waarheid wandelen, en dat de liftigheid der dwaaling hier niet zeer gemaklijk verleidt) een aantal Leden, op voorbeeld van het geen in andere Landen, ftraks te melden, gefchiedt, door eene godvruchtige overéénkomst, een plan geflooten hebben , om de waarheden van het Euangelisch zamenftel, 3n eenige opzetlijke Leerredenen, onder U, Jaarlijks te doen verdeedigen tegen den geweldig-ruifchenden Itroom van hedendaagfche bejlrijders, en dat dit werk, door hunne gunltige van mij gevormde gedachten, aan mijnen lust en krachten, hoe die dan ook zijn , opgedraagen, thands door mij begonnen, of, om beeter te zeggen, de grondflag daar toe gelegd wordt. Ja, mijne Hoorers! zedert omtrent XXV, maar allerheevigst en onbefchaamd in de laatfte X of XII Jaaien, is een drom allerfchadelijkfte betlrijders, die zich echter Proteftantfche Chrijlenen en Leeraars noemen, op de gewigtigfte Leerftukken, zoo van het geheele Chrijlendom, als bijzonder van de Protejlantfche kerk, met openlijke woede aangevallen, onder den glimpigen fchijn van de ketens der Dwingelandij en het Staatkundig Despotifmus te ontkluifteren, het Juk van Priefterdwang af te ligten, en de Leer van Jesus, ge-  X 3 )•■( gezuiverd van menfchelijke bijvoegzelen, tot de reinheid van het eerfte Chriftendom (dat men of niet kent, of moedwillig misvormd heeft) weder te brengen. Denkt niet, dat godgeleerde haat hier een dolle kerktwist aanbindt over kleinigheden van geen belang, of dat een mensch hier fchuldig gemaakt wordt om e'e'n woord: Gij kent mij genoeg, Geliefden! en mijnen onverwinlijken afkeer van noodloos gekibbel, om overtuigd te zijn, dat ik nooit dezen taak had opgenoomen, zo ik raazen moest over woordentwist en vraagen, die zonder nut of leering zijn; maar het geldt hier niets minder dan uw waar geluk , dat mij boven alles dierbaar is: men verbergt U uwe zwakheid, uwe ellende, uwe ftraffchuld en uw gevaar; men ontrooft U een God op wien gij vertrouwen, eene heilörde die U vertrooften, een Euangelie dat U bemoedigen,.een Geest die U tot de deugd alleen bekwaamen kan; de betrekking, die U bindt aan Uwen fchepper.de ellende waar in U de zonde ftortte, toen gij uwen God verliet, uw onvermogen en vijandelijk hart, waar van gij zoo veele proeven hebt, de gevaaren die U omringen door het oproer, dat Satan gemaakt heeft in Gods geeftenweereld, Gods oneindigheid in zijn drie-éénig beftaan , dat de' beperktheid van uw fchepzel-vernuft overfchreedt, de rechtvaardigheid uwes Richters, en de eeuwige wraak zijner getergde langmoed, de Godheid en het borgwerkvan uwen Zaligmaaker, de invloed en het werk van zijnen Geest, de heilbeloften van het Euangelie, u verzeegeld bij het bad der wedergeboorte en de gemeenfchap aan het lichaam en bloed des Heeren, uwe verwagting zelfs op het inwoonen bij uwen Heiland, als deeze leeme hut in het ftof herzinkt om heerlijker teverrijzen; — dit alles, en nog meer, — en, in dat alles, uwe gerustheid des leevens, uw vertrouwen A a des  K 4 >c des gelooft, de roem uwer hoop, en de troost uwer fterfbedden, wordt U onbefchaamd ontftoolen (a). Arrius wordt uit de donkerheid opgehaald, Socijn en Crellius in een nieuw gewaad gcftooken, eene gewaande Opklaaring zendt ons de Naturaiijlerij op naam van Chriftendom, en het fchemerlicht van Socrates op naam der Leer van Jesus toe, terwijl eene andere bende, onder den fchijn van Illuminatie, de bedriegerijen der waan-Chijmiften en Geestdrijvers doet herleeven, en beide, door de konstenaarijen van bedekte Genootfchappen en liftige verbintenisfen, als uit gemafkerde batterijen, dat Rijk poogen te bevechten, dat de poorten der Hel niet zullen overweldigen. En dit is nog alles niet, bij de ondermijning van uwe Zeedekundige gronden en hulpmiddelen , bevecht jnen gelijkerhand den bloei en de veiligheid der zamenleeving en het ouderlijk genoegen, waar mede U het vooruitzicht ftreelt bij de zorgvuldige opvoeding van uw ontluikend kroost, en een algemeen zeedenlederfis de vrucht der zoogenaamde nieuwe Hervorming. Verachting van den Godsdienst, oproer tegen de Overheid, verwildering van het geheele charadter, die of in menfehenhaat, of in losbandigheid eindigt, beestachtige ontucht, fchaamtelooze dronkenfehap , ruwe vloeken, geweetenlooze mijneed, dolle wreedheid, onverzetlijke wraaklust, verwaarloozing van beroep en van de eerfte pligten als echtgenoot, als vader, als vriend, als lid der maatfehappij, met luiheid, wulpsheid, verdarteling, en hardnekkige poogingen om ééns ontworpene plans beftendig vol te houden, zijn de fchadelijke gevolgen der zoogenaamde Ca) Dit, en het geen 'cr volgt, zal in de Lecrre'en zelve, en in de bijgevoegde aanteekeningen, nader beweczen "worden.  X 5 X de Opklaaring en nieuwe Volks-verlichting. — En hoe kan het anders bij ftellingen, waar in Dit de grondflag is: „ onze gedragingen kunnen God niet „beledigen, hij wreekt dezelve niet; onze ziel is „ enkel eene gefchiktheid onzer hersfens en van ons dierlijk geitel, maar beftaat op zich zeiven niet; „ alle godsdienftige voorfchriften zijn Bijgeloof en „ Priefterdwang, en alle burgerdeugd en wet verzin„ zeis van de tijrannij der Grooten, die men beide „ moet tegenftaan; als wij derven blijft niets overig, „ en, zo'er eene opftanding is, dan is 'er toch geen „ ftraf, althands niet dan voor een tijd , en om ons „ geluk voor "altoos, in de herftelling onzer afgebrookene genoegens , te bevoorderen ?" En ik, mijne Waardfte! die U reeds nu en dan tegen dit vergif, dat als de kanker voortè'et, daar het pas gaf, heb gewaarfchuwd, ik zou mij dan onttrekken , om, daar toe geroepen door de godvruchtige poogingen van' zommigen uit U zeiven, opzetlijker tegen die ondermijning van uw tegenwoordig en toekoomend geluk te waaken, en U voor verleiding te beveiligen? zeeker, dan moest ik God, dan moest ik mijnen eeuwig-gezeegenden Vcrlosfer, dan moest ik mij zeiven , dan moest ik U, aan wie ik zoonaauw verbonden ben, veel minder liefhebben. Hen te overtuigen en te winnen, die, onder den chriftelijken naam het Chriftendom beftrijden, is iets, dat, hoe zeer ik het hoopte, door mij naauwlijks verwagt kan worden , en daar ik mij vergeefs mede vleijen zou: tegen ingezoogene vooroordeelcn , zoms door moedwillig opzet onderftcund, ten minden meest al door hoogmoed en eigenzin verdeedigd, helpen geene zeedelijke middelen, en zielen te veranderen, gezindheid des harten om te zetten, is uw werk alleen , Geest des leevens, die in Christus zijt! Maar Ulteden, mijne Geloofs-gcnooten ! te verfterA 3 ken.  X 6 X ken, en tegen het bedrog te waapenen, uw geluk en uwe vertroofting door het Euangelie Gods te bevoorderen, ziet daar alles, wat ik bedoel, en van Jesüs liefde hoopen durf. Misfchien bevit hun haat mijn poogen, misfchien zijn de gereede fcheldnaamen van domheid, vooroordeel, verblinding en prieflerdrvang, naar gewoonte, mijne belooning; doch meer dan dat heb ik voor mijnen. God en Zaligmaaker, den troost mijnes leevens en de verwachting van mijn doodbed, over, en, om Uwe zaligheid, zullen het mijne geliefdfte eertijtels zijn (a). Ge- (a~) Deeze vooruitzichten op befehimping zijn, op de ondervinding van de gewoone handelwijs deezer Lieden , gegrond. Toen de bekende Lavater, in zün Gebedeboek, onder anderen een Gebed begonnen hadt: „ Gij zijc van den „ hemel op aarcle gekoomen, eeuwige Zoon des eeuwigen Vaders, door wicn alle dingen gefchapen zijn!" enz. fchreef men van hem bij de Rcccnfie, in de Algem. Duitfche Bibliotheek van NlCoLAt, dat hij de oude dorre Theologie van Chriftus uitventte. Niet beter ging het Profesfor Seiler te Erlangen, toen hij in eene Latijnfehe Redevoering tegen de dwaaling gewaarfchuwd hadt, waar in men meende, dat hij Steinbart, Teller, en de Duitfche Bibliotheek bedoeld hadt, wordende deswegens deerliik gehavend in een zeer beledigenden brief van een quaft Reiziger, die hem gehoord hadt, geplaatst in de Bib', van Nicolai, XL' Bande ft. pag. 622. waar tegen Seiler zich verdcedigd heeft in de Erlangfche geleerde Aanmerk, en berichten 33* Jiuk 1780 — De Recenfien in ons Vaderland gaa ik, om niet haatelijk te fchijnen, voorbij, het zou anders ook aan geene voorbeelden van partijdigheid ontbreeken: dan wat men ook zegge, beantwoordingen van zulke dingen moest men nimmer fchrijve:: , tot de verdeediging van Jesüs Euangelie moet elk altoos gereed zijn, maar te kibbelen over onze eigene eer tegen onbevoegde en onbekende Recenfenten, en boekrichters zonder Qualificntie, heb ik altoos voor vruchtloos gehouden: partijdige Roem of Laster geeft, mijnes oordeels, een eerlijk man weinig waare Eer of Schande,  X 7 X Gelooft mijne eigene ervaaring : ik heb, in onderfcheidene leevens-ftanden, de weereld gezien in alle gedaanten; weinige genoegens geeft de weereld , de zamenleeving, de vriendfchap, het huisgeluk, of ik heb iets daar van gefmaakt, maar nergens 200 veel onfchuld, zoo veel zaligheid, 200 veel leevendige blijdfchap, 200 bedendig genoegen, als in de betrachting van het Euangelie en het eenvouwig geloof in God door Jesus Christus : ik heb, en zoms niet zonder allen lof, mij meer dan e'e'nerlei arbeid en wetenfchap bevlijtigd, maar nergens die wijsheid als in den godsdienst, nergens dien loon, als in het goed geweten, door het geloof gereinigd, aangetroffen: ik heb bijna ook in allerlei kwaad geweest, ik ken de moeite, het verdriet, de zorg, de traanen, de nijd, de lader en de ontrouw, maar fchadeloos was alles, en het hart hicldt moed, wanneer de vertroodingcn van den Heiligen Geest dc ziel doordroomden : Eindelijk, door ondervinding geoefend, ken ik, bij zondaars-ellende, ook fchepzel-zwakheid , ontmoedigende krankheden en verfchrikkingen des doods, maar meer bemoediging is nergens, dan in het lijden van Immanuël, en in den dood van hem, die lceven en onverderflijkheid aan het licht bragt door het Euangelie. — En, zou ik dan niet alle mijne kracht bedeeden, om U te doen houden wat gij hebt, op dat niemand uwe kroon ontneeme? zou ik niet, zoo lang ik bij U ben, U tot de genade Gods vermaanen ? niet zorgen, dat Gij, dat mijne kinderen, in uurcn van verzoeking, ook na mijnen uitgang, van deeze dingen gedachtnis hebben ? — wel zeide één onzer oude Godgeleerden: ,, Goud en fchatten zijn begeerlijk, „ Land en zand met lust vermeerlijk, ,. Diamanten onverreerlijk, „ Pracht en hooge ftaaten heerlijk, A 4 „ Kost  X 8 X „ Kost en klêeren onafkecrlijfc, „ Welgeflelde zeeden eerlijk, ,, Ve-;ier wijzen fchriften leerlijk, ,, Maar Gods woord is onontbeerlijk." Ach! dat mijn opzet wel gelukke! dat uwe zielan den weg des Heeren houden ! „ En gij, Vader der lichten! zeegen ook dit werk l — het geldt uwe eer, ö Vader! die daar in Uwe zondaarsmin verheerlijkt hebt, dat gij Uwen Zoon aan doemelingen fchonkt! — Uwen roem geldt het, lieve Zaligmaker! wien wij als onzen God aanbid„ den, als onzen natuurgenoot beminnen, en als den „ Verzoener onzer zonden erkennen en betrouwen!— het geldt U, godlijke Geest! zonder wien wij niets „ denken, niets willen, niets volvoeren, niets be„ houden kunnen ! — Ee'nig , onbegrijplijk , driee'e'„ nig, algenoegzaam God! bewaar Uw woord van Satans list, Uwe kerk van verftooring, Uw Euan„ gelie van menfehen, die een bedorven verftand hebben, en onze harten , ons volk en onze kin„ deren van den geest der verleiding, die in de wee„ reld uitgaat! — Sterk Uwen Dienaar ! nu, en bij „ vervolg, in dit, en in al zijn werk! De vrucht van „ zijn, en zijner Broederen, poogen zij onze vastheid, ons geloof, onze vertroofting, onze heiligmaaking, onze orde en onze ée'ndragt! Zoo rijst s, uit donkerheid het licht; de God onzes verbonds „zal onze roem, onze eer, onze verwachting op „ aarde, en, bij ons vertrouwend fterven, de gena„ dige oirzaak zijn onzer volkoomene zaligheid, in„ dien wij anders ootmoedig en kinderlijk in hem gelooven!" — Amen! — PAU-  X 9 X PAULÜS aan de EPHESIËRS, Cap: IV, vers 14: „ De Heilige Vader heilige ons in zijne „ waarheid! zijn woord is de waarheid." — „ Waarde en aandachtige Hoorers! D e baktanden der Leeuwen, en de verfchriklijke woede der bloeddorftige Tijgers, die in één oogenblik hunne prooijen verflinden, zijn veel minder vreeslijk, dan de vergifdge beeten des adders, in het groen verfchoolen , of de ftille fteek der gevaarlijke fcorpioenen, die den lijder met veele fmerten martelen, door heevige ftuipen fchokken en met een langzaam vergif doóden: — Eeven het zelfde onderfcheid is 'er tusfchen de moorddaadige aanflagen der oudere en laatere Vervolgers, en de liftige konftenarijen van bedcktea 5 lijk *Iyx jjivtKiTi üfzev vernet, 1 %\v2ct)Vl£o(*£VCt KCtl 7TSpi}9 (AtS-o&eiatf r«f i ( i i | Op dat wij niet meer ^kinderen zouden zijn, \die, ah de vloed, be$ weegd en omgevoerd | worden met alle wind I der leere, door de heli driegerij der menfchen, \door arghjligheid, om Mjliglijk tot dwaaling *te brengen.  X i° X lijk ingevoerde ketterijen en vernifte dwaalingen in het rijk van Jesus Christus , en terwijl de eerfte den dorsehvloer zuiverden, hebben fteeds de laatfte dezelve met kaf vervuld; geloof, vertrouwen, zelfsverloochening en daadelijke godvrucht nam toe, het getal der belijders , gelokt door den moed en het euangelisch hoopen der ftervenden, wies zelfs in den omtrek der fchavotten («); maar bijgeloof en ongeloof, hoogmoed en eigenzin , weereldliefde en duivelsaart, met verbaftering van jEsusleer, en verloochening van den echten geest des Chriftendoms, waren fteeds de ongelukkige gevolgen der dwaalingen , die altoos in den aanvang door de Uitvinders, zoo veel doenlijk geblanket, als nieuwe fchoonheden, vernuftiger voordellen, en hooger inzichten, den cenvouwigen werden voorgefteld. — God lof! wij hebben In onze dagen geene Vervolgers, geene Godsdienst - beulen ; maar eeven daar door, is een nog erger kwaad des te fterker toegenoomen.- Eer en voordeel is onder ons aan de belijdenis van het Chriftendom verbonden, en, om die reden, wil zelfs de Ongeloovigc een Chriften, dikwils zelfs de Leugenmond een Waarheids - Leeraar heeten. Overal ontmoeten wij eene meenigte lieden, zoo ongelijk aan zich zeiven, (<0 Hoe weinig nadeel het Christendom gcleeden heeft bij êe hitte der vervolging, en hoe fchadelijk daar tegen , dooide menfehlijke verdorvenheid , de daar op volgende rust was, niet zoo zeer voor het toeneemen der belijders, die, uit allerlei weereldfche inzichten, met hoopen overkwamen, maar voor den waaren geest van het Chriftendom, door de invoering van pracht, weereldsgezinde Hiërarchij, fchadelijke ketterijen en onchriftelijke zeeden, is uitneemend betoogd door mijnen hooggefehatten Vriend, den kundigen hoogleeraar H. J. Krom, in zijne inwijings Redenvoering ever den waaren *» ingebeelden voorfpoed der Chrijien Kerk, voornamenlijk uit de Kerkelijke gefchiedenis befchouwd. Middelb. 1775 t in hei Nederduitsch vertaald door A. van Solingen, 1776. .  X » X ven, zoo inconfequent, dat zij ons in het ééne oogenblik leeren : „ Ieder mensch heeft een genoegzaam ver„ moogen om de waarheid te vinden, zonder daar „ toe de leiding van Moses of Jesus te behoeven; „ dat was goed in de kindsheid en jonglingfchap der „ weereld, maar Nu, nu het menschdom tot vollen „ verftandelijken wasdom is, kunnen wij die heel ge„ voeglijk misfen, en elk moet zijn eigen Leidsman „zijn:" maar die teevens in het volgend oogenblik ons beduiden, „ dat, zo wij anders denken dan zij, „ wij dwaazen en botterikken van de eerfte zoorc zijn, dat wij ons door Hen moeten laaten leiden, „ ons van hunne opgeklaardheid en doorzicht bedie„ nen, en de goedheid hebben van blindeling Hen te volgen, die de Monopolijlen zijn van alle gezond vernuft, verfijnden fmaak en gangbaare waarheid." Salomo zou van deeze menfehen gezegd hebben: (Spr.- 26: 12.) Hebt gij eenen man gezien, die wijs is in zijne eigene oo~en, van een zot is meer verwachting dan van hem, en Paulus (i Cor: 8.- 2.) Zo iemand meent iets te weeten, die heeft nog niets gekend, gelijk men behoort te kennen. Deeze konsrgreep is echter niet nieuw , en, om van de tusfehen - eeuwen te zwijgen, reeds ten tijde der Apoftelen, beftookten veelen het eenvouwig Euangelie op dergelijken voet, en zogten de Chriftenen van hun geloof afcetrekken, van hunne vastheid te fchudden,inhunnczeeden te verbafteren, en van hunnen roem te berooven, dien zij in Christus hadden; tegen welk fcöadelijk flag van menfehen de Apoftelen in het gemeen, Paulus bijzonder, in hunne brieven, en de Iaatfte, met nadruk in den afgeleezen Text, op de fterkfte wijze waarfchuwt: De bediening (leert hij ons daar) van het Euangelie, door den verheerlijkten Jesus in zijne kerk ingefteld, heeft onder anderen deeze hoofdbedoeling, „ voor de bewaaring ff van  s, van de Leer, door Gods Zoon verkondigd, — de godebetaamende leer onzer gelukzaligheid, — te „ waaken, en de liften te verijdelen van elk, die \, verderflijke dwaalingen zoekt in te voeren, en de „ gemoedsrust der aankleevers aan het echte Euange„ lie te verftooren." De tijden zijn veranderd, de dwaalingen hebben een ander voorkoomen, en onze hedendaagfche beftrijders hebben andere naamen, en gedeeltelijk andere, of, laat ik liever zeggen, in een moderner trant verfmeedde wapenen; maar, Geliefden! het Euangelie is het zelfde, en zo Nu de dwaalingen ééven fchadelijk, de konftenarijen ééven liftig, de oogmerken e'éven godsdienst-ondermijnend, de gevolgen ééven troostbeneemend en zeedenbedervend zijn als Toen, dan behoef ik geen tijd te fpillen, door de gepastheid mijner keuze te bewijzen, om deze Apoftolifche taal tot een grondfiag te leggen van ons godsdienftig plan. Den Euangelischen Godsdienst te verdedigen tegen deszelfs hedendaagsche bestrijders, is ons plan, en de vastheid uwes geloofs en den roem uwer hoop te verfterken, ons waare doelwit. „ Geliefden! het getuigenis Gods is meerder dan de „ menfehen, en dit is het getuigenis van God, dat hij „ getuigd heeft van zijnen Zoon, en nu, zo iemand s, Gods wil begeert te doen , die zal van deeze Leer „ bekennen, dat zij uit God is. " — Laaten wij I. Iets zeggen over de geleegenheid tot, en den beeldrijken inhoud van onzen Text. II. Het ftuk zelve meer bepaald behandelen, in opzicht tot de godsdienst-gefteldheid, waar in wij leeven, en het Plan, dat wij onder handen hebben.  X is M I. Mijn tegenwoordig oogmerk duit niet den Text op de gewoone wijze te behandelen, en het zal U meer voldoen te bemerken, dat dezelve juist 200, als of zij voor onze tijden en aan ons gefchikt was, door Paulus gefchreeven is: ■—■ Letten wij dan A. Op de gelegenheid, die 'er aanleiding toe gaf. B. Op den waarlijk gceftigen inhoud, of de gepafte beeldfpraak, waar van zich de Apoftel bedient, en het fchoon verband, waar in hij deeze dingen voorftelt. A. Om de aanleidende gelegenheid tot het fchrijven van deezen heerlijken brief met meer zeekeiheid te kunnen bepaalen, hebben zommigen zich zeer afgefloofd om den juiften tijd te beflisfen, waar in ze door den Apoftel is afgezonden, en die eenigzints in het duifter ligt. Athanasius (a) gifte, of dezelve (<0 Of wie anders, op zijn naam, de fchrijver is van da Sijnopfis Sacra Scriptam, in Opp. Athanasii , Tom. 2, p. 144. — En hier moet ik met een Avoord aanmerken, het geen in het vervolg meer dan ééns te pasfe zal koomen, dat van ouds veelen, om het vertier hunner werken, en dushun voordeel, te bevoorderen , hunne febriften op naam van andere beroemde mannen uitgaven, waar door in het gebruik van de fchriften der OudvaJers veel gezonde oordeelkunde vereischt wordt, men vergelijke Dallveus, de ufu patr. C. 3. p. ii, en Mosheim, de turb. per Platon. Eccl. T. 2. § 41. — Galenus over Hippockates de Nat. hom. Comment. 1. ƒ>. 127. brengt dit winzuchtig bedrog reeds tot de tijden der Attalifehe Koningen en boekverzamelingen. ~ ondertusfchen fielden de zoogenaamde Apojtolifche Confiitutien de ftraf der afzetting op een Kerkelijk peribon , die dit navolgde, en een Afiatisch Ouderling, op naam van Paulus, de. onderhandeling van Paulus en. Thecla «itgegeeven hebbende, 011dervondt de kracht van die wet, volgens Tertullianus, de Baptismo C. 17 , cn vergelijkt over die onderhandelingen T. Ittigius, ff ijl. Eccl. Sec. L C. r. § 8,'en J. A. Fabricius Cod. Apocr. N. T, Tom. 2. p. 794.  X ï4 X zelve niet gefchreeven was, eer de Apoftel nog té Ephefen geweest en gepredikt hadt•, waarfchijnlijlc uit misvatting van Cap. i : 15, dan, 'er is niets tegenftrijdigs in (het ftrookt veel eer met de gezegden in andere brieven) dat Paulus, na lang te vooren in eene gemeente gearbeid te hebben, naderhand van dezelve bericht ontfing, en hoorde van hun geloof in den Heere Jesus, en hunne liefde tot alle de heiligen.' uit de verhaal en van Lucas is het duidelijk, dat Paulus , eerst te Ephefen en in den omtrek gepredikt hebbende, naar Jerufalem reisde, en van daar naar Romen gebragt werdt, van waar hij, als een gevangene om het Euangelie, deezen brief verzondt, blijkens Cap: 3: 1, 4: 1, 6: 20. Moeilijker is het te bepaalen of dezelve tot de eerfte of tweede gevangenis van onzen Schrijver gebragt moet worden en dus een weinig langer of korter voor den dood des Apoftels O). Ik laat mij thands in het onderzoek en de (a) Voor het eerfte en gemeende gevoelen pleit onder anderen J. H. Heideggsrus , Enchirid. L. 3. C. 12. de Ep. ad Ephef. voor het laatfte van Til , intrad, in Ep. ad Eplt. p. 594. intusfehen fchijnen 'sMans gronden niet onteegen-. zeglijk, voornamelijk daar uit ontleend, dat in de eerfte banden Timotheus beftendig bij Paulus was, en zijn naam ook in het opfchrift van de brieven aan de Philippiers, Co-. tosfersen aan Philémon gevonden wordt, daar hij bij het fchrijven van deezen brief niet was, noch de gemeente groet,het geënte zeldzaamer is, zo hij, naar oude overlevering, Bisfchop van Ephefen geweest is: dan het is niet minder waar, dat die tegenwoordigheid van Timotheus te Romen niet zonder tusfehenpoozen fchijnt geweest te zijn, in teegendeel fchijnt deeze brief gelijktijdig, met den tweeden brief aan dien Apoftolifchen Leeraar, te zijn afgezonden, uit vergelijking van Eph. 6: 21, 22 met 2 Tim. 4: 12, welke waarfchijnlijk in zijne eerfte banden gefchreeven is, naar de gegronde meening van Witsius in Vita Pauli, pag. 185— 192. Om nu niet te zeggen, dat Lucas ons niets anders dan de eerfte banden bericht hebbende, alles wat men van eene  X 15 X de beflisfing hier van niet in, om dat ik voor mij geloof, dat de waarfchuwingen van den Apoftel minder tot de tijden, waar in hij fchreef, dan tot die, welke hij voorzag dat op handen waren, betreklijk zijn, hoewel uit den tweeden brief aan Timotheus, den opziender der Ephefifche Gemeente, die waarfchijnJijk gelijktijdig met deezen brief is afgezonden , bijzonder uit Cap.- i: 14, 2: 16, en 3: 5, 6. genoegzaam blijkt, dat de beftrijders van het reine Euangelie reeds toen zich begonnen te laaten zien en nu en dan het hoofd op ftaken. In het uitvoerig verhaal, dat ons Lucas doet (Hand: 20) van het ernftig en gevoelig affcheid, dat onze Apoftel te Mikten van de Ephefifche en de overige Leeraars van klein Afien nam, zien wij Hem, vol deelneeming in de belangen van het Chriftendom, en den bloei eener Gemeente, waar in hij drie Jaaren lang gearbeid hadt, hun voorfpellen, het geen hem God geopenbaard hadt, en waar toe hij den aanleg reeds bemerkte, namelijk de beroerten enfchade, die door Dwaalleeraars onder hen verwekt zouden worden; — van elders zouden 'er wolven inkoomen, die de kudde niet zouden fpaaren, en, het geen nog erger eene tweede gevangenis zegt, wel boofdzaakeïï.jk niet fchijnt te kunnen verworpen worden, om de hoop der verlosfing , cie de Apoftel in de eerfte banden hadt Philem. vs. 22 en Philipp. v. 25, en om het ftandvaftig getuigenis der oudheid , waar over men Cave in Kita , en anderen, nazie; maar dat echter de bijzonderheden zoo donker, zoo onzeker zijn, dat men daar op weinig aangaan, veel min in de uitlegging bouwen kan, vergcl. Witsius /. c. Sea. 12. § 40. p. 215, reeden, waarom Wssseuus Orat. de laudibus Ap. Pauli, achter 's mans Dijf. S. Leidens. pag. 542, zeer twijfelt, of Paulus niet Nero overleefd heelt, en dus het geheel verhaal zijner onthoofding onder dien Keizer een verdichtzel is; doch waar tegen verdie.it geleezcn te zijn G. F, Güde, de Jlatu Ecclef. Ephe/i;:. 12 5 4 « 77V En 'er is geene reden, waarom A. Calovius, Bibl. Ulujlr, in h. I. p. 644, naar zijne gewoonte, ook hier Grotius wederfpreekt: men vergelijke ook tcgcu Marcion, en naderhand TVIill en Usserius, die meenen , dat deeze brief niet aan de Ephefters, maar aan die van Laodieea gefchreeven is, Wolfius Cur. proleg tn h, ^. benevens Whitbij , L'Enfant en anderen, aldaar aangenaaid.  K i? *( Om nu niet aftewijken van ons doelwit, moet ik U eenige, oogenbükken nader in Ephefen bekend maaken, en U den toeftand doen zien eener Gemeente, rondom beftreeden , aan de zwakfte zijde beftreeden, en blootgeiteld aan allerlei wind van Leering , niet zoo zeer in den tijd van Paulus, als in de kort daar op volgende dagen, die hij voorzag; die hem bekommerden ; die hij mondeling voorfpeld hadt (Hand. 20.); en waar tegen hij fchriftelijk hen poogde te wapenen in onzen Text. De leden der Gemeente in het volkrijk en prachtig Ephefen, voor zoo veelen zij uit de Heidenen waren , hadden geduurig te worftelen met de vooroordeelen hunner opvoeding niet alleen, maar ook met den bijgeloovigen godsdienstijver hunner Heider.fche familiën en oude kennisfen, en met de aanzoeken tot de vrolijke fpelen en feeften ter eere hunner Goden : hoe noodzaaklijk was het dan niet hen te wapenen tegen flingering, verleiding en list! vooral, daar wij van elders, en uit het Zilvcrfmids oproer, Hand. 19, weeten, hoe dol bijseloovig men te Ephefen gezet was op den dienst van Diana (a), en hoe woedend tegen al- O) Met .volle korven is overal over dien Ephefifcbgn eerdienst, en den Tempel, aan die Godin gewijd, gefchreeven , waar van ik hier niets herhaal, men vergelijke flechrs de Schrijvers, aangehaald bij Fabricius, CW. Apocr. N. T. Tom. 1. p. 573. e;i leeze Ezech. Spanheim, Ant. Rom. T. 5. de Vefia ü Prytanibus Gracorum p. 698. — Alleen wilde ik, ter voorkooming van misvatting, die ik, zointijds zelfs op Predikstoelen, gehoord heb, herinneren, dat de Ephefifche Diana trfet'jfe boogfckutjler, of Jachtgodin was, maar de Multlmammia, bij de Grieken «-«Avpcórdw genoemd, waar door zij de aarde, of liever de Alma mater, de alvoeder.de Natuur verftonden, het geen reeds is opgemerkt door Kieronymus , in zijne Voorreden voor deezen brief, Opp. T. 9. L. 1. p. 122. — de Ephefifche Diana (waar van men de beelden heeft cp de penningen van Antoninus en Comkodus, en bij Claud. Msnetrejus de Jiatua Diana, cn uit  x x8 x alles, wat de volks-bijgeloovigheid ten aanzien vaa haare beeldenis, en den EpheüTchen Tempel, tegen lprak. Nog meer gevaar liepen daar de Chriftenen, door de toomlooze volkszucht tot vermaak , tot weelde en flordige zeden: de hoofdftad van klein Aften, zoo berucht door Luxe, daar te boven eene rijke, handeldrijvende , en door ontucht verdartelde ftad zijnde, hadden de daar opgevoede en aan losfer leevenswijs gewende Lieden alle gevaar, om verlokt te worden, en zich door de welbefpraaktheid der voorftanders van de weelde, door het aanloklijkeder openbaare feeften, vooral door Dwaalleeraars te laaten vervoeren, die, ja, Chriftenen wilden heeten, of hun ten minden dien naam laaten behouden, maar hen echter met grondbeginzelen vervulden , die den trek tot de weelde minder beftreden, en waar bij zelfverloochening en dooding van de leden, die op aarde zijn, geen praóticaal Leerftuk was. Althands te Ephefen ïïiogt niemand door deugd of dienst aan de maatfchappij uitmunten, en men waakte daar tegen door eene volkswet (ö); hoe noodig was het dan den Chriftenen, welke denzelven bij Deijltng, Obf. S. part. 3. p. 284) is dus dezelfde met de Ifis der Egijptc-naaren, de door de Zon, OJijris, de bewerkte Natuur, waar over men Pluche nazie, Hifioire du Ciel, — in een meer Godabetaamenden zin hebben veelen den naam der Godheid t'lfê > Algenoegzaan, van zoortgelijke beeldfpraaken afgeleid. (ö) Zoo verklaart men doorgaans de Wet: Niemand onder ons mag uitmunten, als of die 00!: op deugd en zeden zag, en zeeker, Strabo Geogr. L. 14. ƒ>. 950. Ed. Casaub. verhaalt ons, dat men te Ephefen een burger Hermodorus uitbande, alleen om dat hij bij uitiiek braaf was en nuttig voor de maatfchappij, het geen Heraclitus zoo onvriendlijk maakte, dat hij alle de Ephefiers waardig verklaarde, om opgehangen te worden. De wet wordt op reekening der Jjliiefters gefteld, door Cameraiuus , Hor. Subcif. Qeiit.  X «9 X welke de zaligmaakende genade tot maatigheid, rechtvaardigheid en godzaligheid riep, tegen de verleiding gewaarfchuwd te zijn ! Uit deeze bronnen fchepten rasch de mannen, fpreckende verkeerde dingen, en men kreeg te Ephefen al vroeg een foort van Opklaarers, Godsdiensthervormers , in den fmaak van dien tijd , en eene andere bende, llluminaten en Geejlenzienders, die beide voor het Euangelisch Chriftendom ééven fchadelijk waren. In Ephefen hadt men eene menigte wijsgeeren van allerlei fecte, weetenfchap en o effen in g : de gevoelens van Pijthagcras, die zeer veel van de Egijptifche wijsheid hadt overgenoomen, de geheimzinnige leer van Plato, de naturalifterij der Stoïcijnen , die Zeno volgden , werden daar geleerd ; maar vooral bloeide daar de Iönifche Seóïe , zoo genoemd naar Thales , die te Mi!eten was gebooren, en de eerfte was, die den naam van Wijzen droeg; deeze, gedeeltelijk door de Priefters in Egijpten ondcrweczen , gedeeltelijk door eigen naarftigheid geoeffend , bevlijtigde zich vooral der natuur- en ftarrekunde, en hadt van de Oo- Cent. i. C. 39, doch aan de Ephefters toegekend bij Diogenes Laërtius in Kit.-. Heracl. L. g. Sca. 3. en door Jal> blichus Pttd PlJTH. C. 30. -'- Zïj M± bij S™ li a30 1. c. ipéa* pyèitt in}ïfê( fVo', m tvcó}tt:if yiarif i Tim. 6: 2cx, — Men leeze Camp. Vitmnga, Obf. S. L. 4. C. 91 de harejibus avo Apcfiolico in Eccl. Chrifi. na;is: Ittigius de Harejiarchis avi Apojlolici & Ap'fiolico projciim, SeeJ. i. C. 8. f>. 84: en vergelijke het geen Buddeus, Mosheim en Venema over deeze Lieden in hunne Kerkgefchiedenijfen gefchreeven hebben , en dan twi.jffel ik of men wel votkoomen zal toevallen aan Prof. Tittwan, die anders veele fckoone aanmerkingen heeft, in Disf. de vefiigiis Gnofiicórum in 2V. T. frufira quajitis. Lipf. 1733. Meifnoemtd.it met reden Oofierfche Wijsbegeerte, waat uit de (lukken van Sanchoniathon , door Philo Bibliu,-; vertaald, en bewaard bij EuseBius Prap. Euang. L. i. C. 9, 10, blijkt, dat de Leer der Aeonen en van den Demiurgus bij de Pkeaiciers gemeen was, men zie Turieu, Hificire des dogmes & des cultes, p. 430447* — De voordellen van deeze Weereld-wijsheid zijn de woorden va:: menfchelijke wijsheid, die Paulus in de prediking van het Euangelie zoo zeer afkeurt, en waar door Hij niets minder bedoelt dan een verfiandig voorfiel of betamelijke welfpreekenheid in de bediening des wcords, gelijk ons zommigen beduiden willen, die hunne domheid of traagheids met misbruikte bijbelplaatzen" bedekken willen.  X =3 X uitdrukkingen,bedekte men zich voor de vervolging der heidenen , terwijl men de Chriftenen verpestte. jO. Aan de andere zijden, Jooden ontmoetende; nam men dezelve in, door hoog van Moses te fpreeken, hij hadt, zeide men hunne Gnofis, hunne opklaaring, van de Egijptifche Mijfiagogen geleerd, Daniël hadt die in Chaldea uitgebreid , en wijl toch de Jooden verzot waren op Cabaüjlerij en Allegorie, wist men hun te beduiden , dat de Magifche Aeonen en de Rabbijnfche Sephiroth, of fchikking der Godlijke eigenfchappen (a) dezelfde waren, en, daar men de gerechtigheid uit de werken niet beftreedt, en op de Ceremoniën zeer toegeeflijk was, hadt men rasch de Jooden, en veele gechriftende uit hun, tot de dwaaling getrokken. 3o. Eindelijk, vondt men belijders, daar het geloof de werkingen des lichaams, en de liefde tot de zonde, niet gedood hadt, ook deeze lokte men door fchandelijke Zedenleer. De ftof, het lichaam, was (zeide men) de zetel van het kwaad, en het werk van den Demiurgus, een boozen Geest, deezen beftreedt Christus, de hoogfte Jeonidc welluften waren derhal ven geen kwaad, zij verbraken, vernietigden, dooden inteegendeeL de ftof en het kwaad beginzel, bevoorderden den zuiveren Geeftenftand, en aan eene lichaams-op- wek- (<0 De uitlegging der Joodföhe Sephiroth, of Clansfeu; le:ze men bij Bafname, vervolg op Josephus, T. 2. L. 3. C. 14. p. 459-467; zeldzaam is het, dat Vitunga , Obf. S. L 1. C. 10, in die Sephiroth een beeld van Jesus yinut, zoo als hij aan Joannes op Pathmas verfeheen. — Die iets met één wil weeten van dejoodfche Cabbalijtifiht droomen» leeze het bij Basnage , Cap. feq- B 4  x *4 n Wekking viel niet te denken, daar de Opjlan* ding niets anders was dan hunne opklaaringen de overwinning op de ftof. Zoodaanige waren dc Verlichters 'van dien tijd, en gij voelt, hoe pas bekeerde Chriftenen, dan eens aangezogt door vriend en bekenden, dan eens beftreden door de gefleependfte Wijsgeeren, dan wéér gedrongen door den Jood, die de godlijke inftelling van Levi's altaafeh voor zich hadt, dan weer geZweept door eigene vooroordeelen en liefde tot vermaak, en eindelijk in handen vallende van zulke Eerstgeboorene des'Satans, dikwils gefchud, grflingerd én door allerlei wind van leering om gevoerd wierden , in een dagelijksch gevaar, om Jesus geheel te verlaaten, en fchipbreuk te lijden aan hunne zaligheid. Hier bij kwam nog ten Iaatften, dat Iönien, en vooral Ephefen vol was van zoogenaamde Illumina* ten, die voorgaven gemeenzaam met de Geeften te vêrkeeren , en over dezelve een verwonderlijk gefcag te hebben. Een kwaad, dat vooral onder de Jooden fchuilde, die toen reeds de geboorte gegeeven hadden aan dat Ooftersch verdichtzel, nog heden zoo gemeen onder de Arabieren, dat Salomo de Geeften onder bedwang gebragt heeft,' en dat zij elk moeten dienen, die of de geheime middelen om hen te regeeren ontdekt, of die bij toeval in het bezit geraakt dér Amulettes en Taiifmans, waar aan de Vetfchillende Geeften als Slaaven zijn toegevoegd (ö). Lucas verhaalt ons, Hand. 19: 13—20, eene zeldzaame gefchiedenis van eenige Jooden, die ook die konst zich lieten voorftaan, maar die eenen weezentijk boozen geest ontmoetten, onbeleefd genoeg, om voof C«0 Josephüs, dnt. I, 5. C. 12. '  X *ê X voor hunne kwakzalverij geen eerbied tetoonen, en die hen deerlijk havende (.tyeit «.-.-» «Ofia£«i», werdt men van booze geeften verlost, vertelt ons Plutarc;:us , Ópp. T. 2. Sijmp. Ij. 7. Quefi. 5'. — Suidas in Voce zegt ons, dat een Ephefier in de Olijmpifchc Speciën niet kon overwonnen worden, voor hem Tpt*x.<»r* dertig letteren van den enkel losgemaakt waren, waar aan Erasmus, l. c, een natuurlijken uitleg geeft van dertig reeds overwonnen mannen. — Wel fchreef Paulus, C. 4: 18. verdurflerd in het verjland. Veel overcenkoomst hier mede hebben de Tover-riveen bij de Ouden, vooral de Ephefiers, in gebruik, die tegen ftaal, vergift, en wat niet al? beveiligden ; zoo wel als de Letteren, die men in lederen doosjes bij zich droeg. De geloovigen te Ephefen hadden een be.tejr. endirpand, dat hen verzecgeide tot den dag der verlos faz. b 5  X *5 X Cappadocien zeer veel opgang O), wiens leeven, honderd Jaaren daar aan, door Philostratus be- fchrce- (a) Ik zou van deezen bedrieger, (of misfchien , moet ik zeggen, van zijnen Romanfchrijver) in deeze aanteekeningen gezweegcn hebben, zo niet de bevrijders van het Chrhtendom, en zelfs onze Neologen en Opklaarers, zich al immer weder van deeze fabel bedienden, om door dezelve , en andere foortgelijke Tover- en Mirakel-legenden, het Euangelie en Jesus zclven veracht en befpot te maaken, v/aar toe men wel geen dommer keus doen kon. — Deeze Cappadocier onüYieldt zich veel te Ephefen, en maakte, omtrend den tijd van Domitiaiius, en dus eenige Jaaren na Paulus, veel gerucht, tot op den tijd van Nëuva, onder ■wiens regecring hjj fterf, hij noemde zich een Pijthagorist, en verkreeg door zijne behendigheid, list en phijficale konHen den naam van een Tovenaar; de oudheid verhaalt, dat de Apoftel Joannes met hem te Ephefen twistte. Of hij ■waarlijk een Tovenaar was weet ik niet, maar'wel, dat hij een flegt mensch, een bedrieger, en de Cagliostro van de eerfte Eeuw was. Veel meer dan een Eeuw naderhand befchreef Pkilosthatus zijn leeven. en verhief hem in zijne Wonderen hemelhoog, en het is uit die befchrijving, dat men uu ncg de wapenen tegen het Christendom ontleent. Laat ik alleen doen opmerken: i ) Hoe weiidg geloofgedenkfehriften verdienen , die noch door den Schrijver, noch door ooggetuigen beveiligd zijn : hoe geheel anders ftaat 'er i jfoan. i: 1--3 ! 2.) Dat nochT^ciTus, noch Suëtonius, Dioh Cassius. Plutahchus, noch Celsus zelve, die bittere vijand van het Euangelie, één wcord van hem fpreeken, ten bewijze , hoe gering zijn roem was. 3.) Philostratus fckreef deezen Roman gewis om Caracalla en Julia, die zeer verbot waren op Sophifterij en tover-hiftorien, te vermaaken. 4) Het verhaal wederfpreekt zich zeiven door fabelen, b. y. de Euphraat, onder den grond doorloopende, zou zich in Esijpten met den Nijl verecnigen, Philostp. de Tita L. f. C° 11 , de vrouwen in Indien zouden tot aan de borst zwart, en vcor het overige wit zijn, L. 3. C. 1 , ertz. 5.) Eindelijk, Philostkatus geeft zijne daaden minder als wondere;:. dan als aangeleerde Konstenarijen, op, de Brachmans der Indien hadden hem onderweezen, L. 8, en de Tovenaars van Babel erkenden hem als een Medebroeder L.. ï. C. 1 , 3. — Onder de Heidenen hield men hem zelfs voor een bedrieger, Lucianus , in PJtudomantis peg. 750 fpreekt van eenen A- LE-  ):C a? >( fchreevetl op eene Romanefque wijze, het Chrifleadom veel nadeel heeft toegebragt (a), zoo dat zelfs sen groot Man van oordeel was (fr), dat Paulus, ah lexander, ook een Tijger, een groot liefhebber (e>r??) der wellust, die één uit de gemeenzaame Vriendenvan Apcllcnius was, en van de geenen, t»i «•<*«■«» üvrü ipyiïUi liSitm , die zijn geheele toneelwerk kenden ;rJie meer van deezen man wil weeten, leeze Hüêt , Demonfir. Euang. prop. O. C. 147. fol. 650-655, Spanheim Hijlor. C. § i.col. 593, benevens mijnen volwaarden Amptgenoot Pref. Hofstede , Bijzonderheden T. 2. p. 57-60. — De Philostratus zelve is jongst uitgegeeven te Leipzick Anna 1709. GO Hierocles, een heiden, omtrend het laatst van de derde Eeuw, fchreef een boek tegen het Christendom, genaamd Philalethes, waar in hij de geheele Legende uit Philostratüs overneemt, en Apollonius met Christus vergelijkt ; hij is door Eusebius Pamphilus opzetlijk beantwoord, cd caleem Demonftr. Euang. — Ondertusfchen wordt, eeven of 'er geen Eusekus in de wereld was, nog dagelijks in Dcïftifche en Neologifche fchrrften, Apollonius 'er bij gefleept, als men de wonderwerken beftrijden wil. — Zeeker als de Opklaaring ons zulk eene Critica geelt ten voordeele van Legenden, zullen wij fpoedig de daaden van den Held van Cervaijtss en van Arioste, en de reizen van CjUiLiVER en Klaas Klim een plaats zien krijgen onder de geféKiedfiukken van het eerfte'crediet. Op dezelfde wijs heeft men gebruik gemaakt van de Convulfien bij het graf van de Paris, maar men leeze, over de tegenwerpingen daar uit tegen de Bijbelwondercn gemaakt, den braaven Grijsaart Jacobi, Vïi ha.idel. over gewigtige Jlukken van den Godsdienst, T. 1. C. 2. alwaar ook de eerfte verhandeling over de zeekere Kenmerken van een echt wonderwerk, dat dienen kan om de waarheid van eenen Godsdienst te bevejtigen, verdient geleezcn te zijn. (&) S. vatj Til , intrad in Ep. ad Eph. pag. 593. cf. paf. 606. Maar zo hij te gelijk met Paulus te Ephefen geweest is, gelijk zommigen denken, naar aanteekening van Witsius, de Vita ï'auli, Jets. 18 , waarom noemt hem dan de Apoftel niet, gelijk elders Simon , Elijmas , Hiimensus , Philetus, en Alexander met naamen genoemd worden? — het blijkt genoeg uit het gezegde,dat Apollonius nooit heeft uitgericht, het geen ons Philostratüs van hem verhaalt,en derhalven dat hij wel een Vijand was, maar niet zoo gewig-  X a» X Meen op hem' ziende, deeze waarfchuwing aan de Ephefiers gefchreeven heeft, waar toe hij echter te weinig groot was, hebbende in zijn leeven niet de de helft des roerns gehad, dien hem Philostratus eene eeuw daar na bezorgd heeft. Ijverige, getrouwe Apoftel! zoo veel leeds hebt gij voorzien; zoo veel ftrijds heeft U bekommerd, die met de zwakheid van ons verleidelijk hart, en met de kleine krachten der Ephefifche bekeerlingen , zoo zeer bekend waart; ijver voor het belang uwes Verlosfers, en voor de zaligheid uwer broeders,deedt U de geloovigcn vooraf verfterken,— verfterken op den beften voet,-door een krachtig en zuiver onderricht der gewigtigfte waarheden, en de vuurigfte aanfpooringen rot waakzaamheid, en toezicht! Gelukkige Ephefiers! bij het hooren van dien Vaderlijken raad kwetzen U voorziene pijlen niet! —■ Ja, Geliefden! wat ook zommigen overkwam, die fchijn voor weezen koozen, het grooter deel van die Gemeente, door Timotheus en andere Apoftolifche Mannen beftuurd, is wel gefchud, maar niet van den eeuwigen rots-fteen afgeftooten; de waarheid zeegevierde boven de dwaaling, de Genade over de harten, en de heiligheid des leevens over de verleiding; waar toe niet weinig het verblijf heeft toegebragt,dat hier Joannes hieldt in zijne laatfte Jaaren, en de bloeijende fchool, welke Hij hier, tot een voorlig, dat Paulus juist om hem alleen deezen brief zou gefchreeven hebben , en hoe nadeelig deeze llluminaten waren, het grootfte gevaar was echter van de Godsdienstverba'fteraars, waar van boven gemeld is, niet van de heidenen, maar van de vérkeerdheid-ifpreèkers uit hun zelven. —Althans zijne valfche wonderwerken, waar mede hij P/ulus te Ephefen zou beftreeden hebben, en zijn tempel in die f. T. 2. p. 27, verhaalt) wordt van weerskanten betwist, men zie Heumaii TAbl. Brem, T. 3. p. 316, T. 4. p. 935, MosinuM, ibid. T' 4. p. 34, T. 5. p. 550 en WaLCH Hifi. Eccl. Sec. i. C i. Secl, 2. § 22. — Zeekerer is het, dat Hij, na de' terugkoom.it uit zijne balliugfchap op Pxthmos, tot op. de tijden van Trajanus toe. die Anno 98 Keizer werdt, te Ephefen beftendig zijn jrèrblijf geh-uden, aïdaar in hoogen ouderdom geftór'vèn*, en nabij de Stad begraven is, niet Hechts uit Hierom. /. c. maar ook uit den brief, door Polijcarpu.;, btsfchop dier Stad, aan ViCTOR, bisfebop van Romen, bij die gelegenheid gefchreeven; en bewaard bij Eusesius H E. L. 3. C. 31. Dat de Apostel hier voorts een fchool hebbe opgericht, gelijk Polijcarpus naderhand te Smiraa, beneevens van de Schooien te Romen, Antiochien, Cafareen , Edeife , en vooral te AlïXandrijen in Egijpten, onder beuuur van Marcus, Panth i;us , Clsmens Alex., Origenrs&c. zie men bij Iï.euA:v,,adv. Har. L. 2. C. 32 p. 148. Ed. Massueti , Euseb. H. E. L. 5. C. 20, en vergelijke Jo. Ai;d. Schmidius, de fckola Cate~ ehet. Alexandr. voor het werkje van Aor. Hijperius , .de Cateeïiefi, en vooral (bij wien men alles zaamen vindt 1 Jo. Sim. Asssmaii, Bibl. Oriental. Clement. Katicana. T. 3. part. 2. pag. 914-919.  X 3° X zicht, te doen kennen, het geen alle erkentenis en öandvaftigheid waardig was. B. Laaten wij deeze beide dingen nu uit den Text bezien. • tt. Vaa drie, of liever van vier gelijkenisfen bedient zich de Apoftel, om het beftaan te teekenen van ongeleerde en onvafre menfehen, vooral bij mangel van duidelijke en zeekere Godsdienst-gronden en begrippen. ». De Eerfte is: dat wij niet meer kinderen zouden zijn: ongetwijfeld is het, dat de Schrijver hier zeekere - geestgefteldheid, zeekere lichtzinnigheid , bedoelt, en, ten aanzien der verftandelijke werkzaamheden, VYI7T10?, eigenlijk een klein kind, overftelt tegen den volkoomen man (&v$pa TtAttov) in het voorige Vers; en dat dus niet de lieftaalige onnoozelheid en zachtgeaarte ée'nvouwigheid, maar zwakheid, tederheid en onvolkoomenheid de kinderlijke charaéiers zijn, waarbij wij ons hier bepaalen moeten (a). Hoe heel weinig is 'er noodig, om het iigtgeloovig en onnadenkend kind, dat geene gevaaren kent of vreest, aan te lokken, aan ons te verbinden, en tot alles wat men wil te vervoeren! Door een . weinig fpeelgoed, vooral dat blinkt of bromt, door een hand vol gezuikerd lekkers, en met fchoone beloften, wordt de onnoozelheid zoo 00 Dat n-riof bij alle de oude Schrijvers voor eerstbeginttrade, onvafie, kinderlijke verft and en, die ligt te verleiden zijn, genoomen wordt, toont Alberti , Ol-f. JPhitol. p. 367. Zoo gebruikt Arrianus n;xies, Hifi. Indic. 32. 10, en Poujbius iiif tituiH L. 4, C. 8, volgens Raphelius , Anmit. Polijb. p. 540, over welk itXtm men vergelijke ezech spanheim in Not ad Callim. p 19 & Obf. in Eundem p. 24, Jens , ferculum litter. p. 26, en deszelfs leermeester Perizomus in JLelian. L. 4. C, 3.  X 3i X 200 wel tot den flaafhandelaar, die haar verkoopt, tot de vuigheid, die met haar beedelt, zoititijds zelfs tot den dief en den moordenaar, gelokt, als tot de knijen van den menfchenvriend, die uit kinderlijke lachjes genoegen raapt; onbeftendig verlaat zij den brom-tol voor de glinftering van klatergoud, of het zuizen van een windmolentje, en al het fpeeltuig zaamen voor wat aangebooden lekkers, , „ Zoo onbeftendig is ook eene onvaste ziel in haare begrippen: Een brommend voordel vol fchijngeleerdheid; kort daar aan het tegendeel met glimpige welfpreekcnheid; op morgen winderige hoogdraavenheid; dan weer gevoelvolle zoetigheid; en beloften van genoegens der weereld, doen haar heden belijden, morgen ontkennen, dan weer twijfielen, nu mifmoedig, dan gerust, met één woord de onbefcendige fpeelbal zijn van eiken Verleider, van elke nieuwe leer. — Billijke herinnering : Broeders! dat wij niet langer kinderen zijn: dat ons verftand overtuigd, onze keuze geveftigd, onze genegenheid bepaald zij, de zinnen geoeuend, en de armen gewapend met het fchild des geloofs, en het zwaard des Geeft.es, welk is Gods woord! j8. De Tweede gelijkenis is: dat wij niet, als de vloed, beweegd, en omgevoerd worden door allerlei wind der leere. Misfchien loopt hier meer dan éénc zinfpeeling zaamen; onze Overzetters fchijnen het zoo te begrijpen, dewijl zij nXvSuvi^ó^ivot vertaaien als de vloed beweegd worden ; de geduurige deiningen der golven, door welke de wijze Schepper het bederf van den onmeetelijken plas verhindert, of, zo gij liever wilt, het geftadig ebben en vloeijen derftroomen, is een juifte prent van den menfchelijken geest, die zich zelven geen oogenblik gelijk is, zonder vastheid, zonder kracht, geftadig dubben-  ):( 3= X bende en onzeeker (animo flutluantes zeggen de Latijnen (a)) de Apoftel Jacoisus fchildert ons den man met twee zielen, 3r^v%ov, den dubbelhartigèn, met zoortgelijke trekken C. i: 6, hij is gelijk aan een Zee-baar, die, van den wind gedreeven, cp- en neder-geworpen wordt (dvi^é^ivog xctt 'pivrigiptvor.) — En dan wijst mogelijk de tweede uitdrukking. 7rtp( daar leezen de LXX, met een woord, aan het onze vcrwandfch-pt, x«v;(j»Pav, of naar het Haii.clfchriff van Alüus Manutius , *m) vertaald door remedium, een geneesmiddel: (laat (V) Zoo fchijnt het in onzen text Chrijsosthomus te neemen , die het van uéSeht, Methode, afleidt. Vergei. Suice,ku<: L. C. (b~) Ziet Mill, L, C. — Tot deeze kwakzalverij behooren het fchoon opdoen, en de grootjche naamen, die men zich zelvcn en malkanderen geeft. De ouden verftonden Zich hier méeftcrlijk op, de Rabbijnen noemen zich Thannim, Geonim, Siborim, dat is, Opinijien, Meeners, Emovim, Zeggers. Dictators, veigel. Buxtorf, Lex. Talm. Col. 2610, 2611, 373, 374, 1428. Hillel en Abarbanel heeten de groote Eikenbaomen. De Iaatere hebben dit niet weinig nagevolgd, de Scholaftiken noemden zich Seraphijnfche, Engelachtige, leerens-bronnen , onwederfpreeklijke , hooningvloeijende, waar mede Erasmus zoo uikwils ge7«7oj allerheiligfie, i*.ax.ccptü]uj3; allergelukzaligfte, tJcA«fwr««7i>« allerfchittercndjie, men zie de iTuncupationes Ecclefiafticee recentium Grac. in de Biblioth. Grec. van Fabrittus , T. 13. L. 6. C. 10. p. 479. Ik heb nooit kwakzalvei achtiger tijtel gezien als voor een boek van Hend. Cunrath, getijteld, Amphitheatrum Sapieniiie eternee, folius veree, Chrijiiano-cubalijlicum, divino-magicum, nec-non phijfico- chijmicum , ter-trinum catholicum. Men zie Naude Hifioire des freres de la R. Croix. p. 96. De Iaatere tijtels zwijg ik, om niet haatlijk te zijn. ■ Mons parturibat Eratque in terris magna exfpeftatio, At ille murem peperit. Hoe diétum eft Tibi, Qui magna quum minaris, extricas nihil. Ph^edr. „ Men  X 37 X nttp1 nWltlTQ, ik ben als een borduurzcl gewrocht in de benedenfie deelen der aarde; anderen denken aan den geheele» fiaat der vernedering op aarde, als of Paulus de benedenaarde (telde tegen den top van Sina'i, waar op hij, de verbonds-engel, voorheen was neergedaald, zoo doet onder anderen Vitringa injefi T. 2. p. 489; een groot aantal denkt aan den dood en het graf, doch dit heet bij de Hebreen , en bij de Grieken «a*s. Dat veele Lutherfehc Godgeleerden hier aan de eigenlijke nederdaaling ter helle denken , behoef ik minder te zeggen, om dat veele niet min grootc Uitleggers onder de Broederen deeze plaats ook op eene andere wijs verklaaren.  X 44 X is, toen hij opvoer verre boven alle hemelen J op dat hij alle profeojen bewaarheden, alle de gedeelten van Gods plan volvoeren, al, wat tot het werk onzer zaligheid behoort, volbrengen, en alles met zijnen zaligen invloed vervullen zoude. — Met het ik. vers begint hij hun, meer gefchiedkundig te herinneren de proeven, die zij hadden, dat de verheerlijkte Jesus met de daad zijne ontfangene gaven onder de menfehen uitdeelde, en daar door buitengewoone en gewoone Euangeliedienaars verordende; Buitengewoone waren de Jpojlelen, bedeeld met onmidlijken invloed en allerlei krachten; Propheeten begaafd met kennis, uitlegging en eigemjke prophetie; en de Euangeliflen, gefchikt tot algemeene prediking, cn voorzien van taaien , gezondmaakingen en andere krachten : de gewoone waren de Herders , de bijzondere opzienders, anders *V  X 45 X die onzen text onmidlijk voorgaan, en niet van e'é- nerlei uitlegging zijn ; de eerfte uitdrukking tot dé volmaaking der heiligen heeft wel de minfte zwaarigheid, „ alle die buitengewoone en gewoone gaven „ hebben ten algemeenen doelwitte het geluk en zalig„ heid der gelovigen te bevoorderen en tot hooger „ top te voeren, " maar in welk verband ftaat dit met het volgende, tot het werk der bediening enz. ï De grond der zwaarigheid is, dat het Lidwoord , bij de onzen tot vertaald, in het Grieksch verfchillend i«, eerst Hf« en dan é' m dat wil alhn ™nen koomen tot i einhetd des geloofs en der kennis van Gods Zoon tot een volkoomen man, tot de maate der grootte der 'vo? heid van Christus. — Ik weet zeer wel, da tilt vinus, Aretzos, de engelfche bisfchoD An7elÜ en eene meenigte anderen, dit vers van den ftaaï der volmaaktheid en der zaligheid verklaa en/eVda dan de mtlegging gemaküjk is. door den den7t dTs Euangehums worden wij ter zaligheid bereid; dan wiff het verband ons vooral tot de"buitengew one gaZf en de pm ^ * gaven gcmaklijk eid.of het nuttige voor het PraaM$j£. geene uitlegging doen verkiezen, die aan den zaa' menhang^et het voorige en volgende nietS De verheerlijkte .Mesfias-, door God gefield ten " ZJl3 g ' Z,JRe ont^gene gaven onder de „ memchen uitgedeeld, en ter volmaaking der Lï » gen, vérfchUlendé buitengewoone bedieningen in n de  X 48 X -i, de Gemeente verordend, die. zoo lang zullen dntt" ren„ tot dat wij allen zullen koomen tot de eenheid l des geloofs. " — Wij allen zijn hier de beide gedeelten*, waar uit de Chriften kerk beftondt bekeerlingen uit jooden en Heidenen, wij allen veel of weinig, al of niet, of zeer verlchillend bedeeld in gaven wij allen zullen koomen; x*t*vr«i- beteekent eigenlijk te gemoet koomen, van weêrzijden toekoomen(a\ dus, tot dat wij allen, onze vooroordeelen en bijzondere gevoelens laaiende vaaren met elkander volmaakt overée'; koomen in de éénheid des geloop, het zelfde gevoelende, de affchaffing der wet, de om verre rukking van den middelmuur der aftcbeiding, en de vrije rechtvaardiging, die uit het geloof in Tesus is, gelijkerhand en duidelijk bevattende, zonder over dagen, en maanden, en fpijzen, meer te twiften-, — en der kennis des zoons Gods , tiriyvawtt beteekent eigenlijk de volkoomener kennis van Christus, en het oogmerk zijner koomst,het geen , in betrekking tot de onderlinge verfchillen, verklaart moet worden uit het voorige van den brief, bij voorbeeld, Cap. 2: 14, 15. Hij is onze vrede, die deeze beide één gemaakt heeft, en, den middelmuur des affcheidzels verbrooken hebbende, heeft hij de yijand/chap J in fa) De Latijnfche vertaaling beeft occurramus; A Lafide zeet zeer wel, de leenfpreuk der beteekenis is ontleend jan menfehen, die uit verfchillcnde oorden Zuh op eene plaats entmoeten; men vergelijke Michaelis, Paraphr. ,n h l. De verklaaring van Olearius, God te ontmoeten, d<' Genade en gaven Gods te beantwoorden, ftrookt hier met het verband niet. Chrijsosth. Homil. 29. aangehaald bij SuiceIvs, in Thef. voee «Sri,, verklaart noch ever gevoelens te verfchillen , noch over de leevenswtjze feheuringen onder malkanderen te hebben.  X 49 X in zijn vteesch te niet gemaakt, namelijk, de wet der geboden in inzettingen beflaande, op dat hij die twee zoude in zich zeiven tot éénen nieuwen mensch fcheppen, vreede maakende; deeze is die erkentenis, waar door zij ten vollen konden begrijpen, met alle de heiligen, die verborgenheid, die, voorheen verzweegen, nu den Heiligen geopenbaard was, namelijk, dat de Heidenen mede-erfgenaamen waren, en dus de nieuwteftamentfche tempel in uitgeftrektheid en afmeeting denjerufalemfchen tempel, waarop de Jooden,— en dien van Diana, waar op de Heidenen — voorheen zoo roemden, verre overtrof, dat is, welke de breedte, en lengte, en diepte, en hoogte ware, Cap. 3: j g. — Wanneer nu de beide partijen nader tot elkander gekoomen, en in dit geloof en die volkoomener kennis vereenigd waren , het geen bij, of kort na hetleeven der laatfte Apoftelen gebeurde, hoewel op de eene plaats vroeger dan op de andere, dan zouden de buitengewoone gaven ophouden; deeze waren alleen voor de eerfte kindsheid van het Chriftendom gefchikt, hetwelke dan zou gekoomen zijn tot de maat van een volkoomen man , het geen niet op bijzondere geloovigen, maar op den ftand van alten, van de geheele Kerk, ziet, die dan aan een volwassen man (a), en aan een volkoomen lichaam, daar niets aan ontbreekt (b), gelijk zou weezen, geraa- kende (V) Zoo vertaalt de Sijrier, tot dat wij allen een volkoomen man worden. Lightfoot , Harmon. & Chron. noemt den volkoomen man, de Jooden en Heidenen in éénheid des geloofs veréénd. Elsner in Ep. ad Philipp. p. 914, verklaart het: Chrijlus will aus allen Glaubigen einen volkommen er\vachfenen mann haben. Michaëlis, Paraphr. in h. 1. Bis dit Kirche ihre mannliche grösfe erreichet. (6) Dit denkbeeld heerscht bij Venema, Disf. S. L. 1. C. 4. % 6. die het vertaalt door integer, omnibus numeris ($partibus perfectus. en het opheldert uit de LXX, die doorgaans d on  x.$° x kende tot de maat der groote der volheid van Christus, dat is, die volkomenheid in liefde Gods en des Naaften , waar van Christus het hoogst patroon was: — mogelijk eevenwel zegt het nog iets anders, dat, toegelicht zijnde,duidelijker is: jrA^Ai/a*, volheid (of gelijk de onze het,daar vertaaien, vervulting) is, Cap. i: 23, de naam der Kerk zelve, welke zijn lichaam is in de vervulling des geenen, die alles in allen vervult (a); dat kan beteekenen, in het welk Christus door zijnen geest alle genade vervult, als de algemeene zeegenbron, die in elk, en in allen, Jood en Heiden, alles wat zij hebben, uit zijne volheid vervult (b); of het kan ook zeggen, het lichaam, dat de vervulling van het hoofd is, en echter uic het hoofd wordt uitgerold en gevoed, gelijk in het natuurlijk lichaam plaats heeft ( e.). — Wat is nu DiT en Q'ÖH door Ti';,;;e5 vertolken: zoo leest men t£/iu/so-scs 6k»to«/3«jpitg'igc offers, daar niets aan ontbreekt, bij Homerus Iliad. S. v. 306, en bij Athen^eus , L. 15, p. 675. is rh.sios en é';\«s gelijkluidend, en 7^5105 en xóAopa? ftaat tegen elkander over, die 'er bijvoegt refc srAï^s ?Utió» ièn. dat is mAiu« is het geen volkoomen is. 00 Dat niet alleen de laatere Uitleggers, maar ook de Vaders dit, met reden , van de Kerk verklaard hebben, zie men bij SuiceRus , Thef. T. 2. p. 756. O») Zoo vat het Tiieodoretus , in h. I. Ixïwae-i ifpvi na.vKicix.TiZv xzftry.c.Tai, xm oix.il it üvtti : hij Vervult dezelve met allerlei gaaven, en woont in dezelve', zoo noemt het ook van Til, in h. i. — dat uidpaaa. deezen tijdelijken zin heeft, blijkt C. 1. 10, daar het tijdvak, waar in de beftemde dagen vervuld worden, genoemd wordt n*K?aiix ia» xaipav, de volheid der tijden. OD Zoo heeft het Ciirijsosthomus: x^ipafu* xs$**%< o-Sfia, w>.ï^0f«s e-«ft«Tos xi]::<;, curiofas balneator, iemand, die bij de Bai. n nieuws opzaunielde en'vertelde. 'Wesseling jProbabilium, C. D 4  X 5* X Hüme, Diderot , Voltaire, of wie gij wilt , hebben nimmer iets tegen den Godsdienst gefchreeven, hetgeen door honderd kleine geeften nagepraat wordt, of eene bijbelfche, grondige, uitleg- en oordeelkundige Theologie, naar een verftandig, zuiver, beredeneerd en befchaafd Sijfthema, proefde en ontdekte fchielijk de bronnen, de gronddwaalingen, de fophifterij en de onregelmaatigheid. Dan, het behoort niet tot mijn teegenwoordig plan, u op te houden met den arbeid in de Bibliotheek van Baumgarten, den Alciphron van Berklei, de werken van Pascal, Addison, Bentlei, Lidleton, Hofman, en de volleediger ftukken van Lesz, Leland en Lelienthal, of derzelver verkorter en aanvuller Hamelsveld : — Hier zelfs onder U worden jaarlijks deeze Vijanden met roem beftreden, in openlijke Leerredenen, en dit werk, voorheen de lust van uwen zaligen Patijn, geleerden maar ongelukkigen Habbema, en arbeidzaamen Vievant , rust nu op de fchouders van uwen geliefden van Eijk , wiens kundigheid uwen geest verlicht, wiens tong uwe ooren boeit , en wiens ijver voor Gods Kerk Hem, met recht en eer, tot de medebeftuuring van het beroemd Genootfchap, dat de leer en eer 4- p- 35» 'eest /3<«£«»*™«» JZelfmoordtr: Tanaquillus Faber L. i Ep. 64, (3«Tcj»E«Tsjs, moeskruiden-etter, om dat hij z'ich van alle vlcesch onthieldt, welke verklaring omhelsd wordt door Clericus, B'Mioth. Vet. & Nova, T. r. p. 166, die 'er in beeter Grieksch ttcrcaaSvf voor leest. Alle deeze geleerdheid is overtollig, het zegt eenvouwig Porphijrius de Sijrier, Batanea in Sijrien was eene volkplanting derTijriers, waarom hij zich dikwils een Tijrier noemde, de Thaltnudiften noemden de fiieren van Bajan, ffieren van Batanea en hier op zinfpeelden de Oudvaders, als zij hem den naam gaven van p*7ttnaTix.os, een fiootende Jlier, men vergelijke Steph. le Moijnb , Var. Sas. X. 2. p, <5o7.  X 57 X eer van Jesus in den vorftlijken Haag, verdeedigt,: bevoorderd heeft. Maar ons roept een ander werk, dat, hoe zeer daar van verfchillende, echter daar aan zeer verwondfchapt, en in onze dagen eeven zeer noodzaaklijk is. Te weeten, vermids in het door God begunftigd Europa de leer van het Chriftendom, en in ons gezeegend Vaderland, en eenige aangrenzende Duitfche en Britfche Staaten, de gezuiverde Euangelifche Godsdienst de heerfchende Leer en de belijdenis der Hoven , de (a) dc£a6 %pci\üv\a>v is geworden, en, eeven daar door, rang, eer en voordeel aan de erkentenis van die Leer verbonden is, die door openlijk gezag befchermd wordt, zo heeft zeedert eenige Jaaren, in het laatst van deeze Eeuw, eene valschgenaamde Verlichting of Opklaaring het middel gevonden, om, in plaats van deeze voordeden te misfen, in teegendeel door allerlei list en voortplanting der misleiding, dezelve door den tijd alleen aan zich te trekken. Doortrokken van den geest des ongeloofs, en vijanden van het kruis van Christus zijnde, zag men de fcha- (V) Deeze benaaming, Ai£«e xpeci2>Tat, is reeds zeer oud, en de zin wordt onder de Geleerden betwist. Suidas, in Lexic. ad vocsm itfftpuntf, verhaalt, dat Zeno de hoogfte eerampten aan Severianus aanboodt, Utfhut» »> «|>»iii>r, dat is, als hij eer. Chrijlen wierd: de plaatzen van Porphijrius zijn aangehaald bij Eusebius, prtep. Euang L. 9. C. 10, en die van Julianus , uit zijne redevoering te Antioehien, die hij Mifopogon noemde, met meer anderen, zijn te vinden, in de IToten van Valesius, pag. 56, en vergelijkt het nuttige (luk van Hebenstrëit, Chrijlianus sj-oAi/awn»s, C. 2. p. 108. — Wat de beteekenis aangaat, Euseb. H. E. L, 4. C. 7, verklaart het de leer, die alle andere wetten der Goden en der Wijfgeeren in deftigheid en Wijsheid overtreft. Zou het niet eenvouwig zijn de leer der magtigen, de leer , die door de Grootcn wat aaagenoomen, de heerfikende Godsdienst ? D 5  ):( 58 X fchade van openlijk yo.or Deïften bekend te zijn,, eit men fchaamde zich bij lieden zich te .voegen, die door de beroemdfte Mannen reeds honderdmaal verwonnen waren; menbehieldt dan den naam van Chriftenen, men roemde op dien van Proteftanten ,men verhefte de voordeden van het Chriftendom en van de Reformatie, men gaf voor doordrongen te zijn van hoogachting voor Jesus , den grootftcn der Leer aar en, den beften der menfehen.; maar, onder dien naam, ondermijnde men alle de gronden, beftreedt men alle de hoofdwaarheden, en voerde, onder den tijtel van Chriftusleer, niets dan de leer van Socïates, en eene enkele Natuur■ godsdienst in, of, zo men toegeevend was, de ftelzcls van Arrius en der Socinianen op naam van de leer der Proteftanten, Bedorven fmaak , lichtzinnigheid, door al, wat nieuw heet, ingenoomen, en onze natuurlijke gekantheid tegen het zalig worden uit genade, gaf aan deeze nieuwe aanvallen een ongelooflijk voordeel, dat niet weinig groeide, toen dit kwaad de Leeraars zelve verpestte, dié, ééns op deezen weg. getreeden, of, ampt en voordeden en invloed verliezen moeiten, of', om, naar belang, kat' owovopia,* O), te fpree- ken, fa) De gewoonte onzer Nealogen, om te blijven fchrijven offchoon zij duidelijk wederlegd en overtuigd worden , om 'des voordeels en des roemt Wille ; en van eene rneemgte die als Hoogleeraars en Predikanten in de Lerktijke Genoot* fcharpen willen blijven, Wier leer zij befpotten, ten einde de voor deelen te blijven genieten, is zoo oneéthjk als oud. De heidenfebe Wijsgeeren hadoen tot een regel: ***** Ji-«,'*« Ivo. i ®m,God heeft geen afkeer van rechtvaar¬ dige list, van hier vertoonden zij zich anders dan Zij waren en [praken anders dan zij geloofden : Epictet. in Enehirid C i6 leert, als men een bedroefden troost en met hemféhreit: *>.r.*. pt, £*fri.M> ««tó» watt u, dat gij inwendig niet mede zucht. ïseneca zegt het nog onbefchaamder; Intus omnia disfmilta fint! frons  X 59 X ken,, het Chriftendom misvormen, de eenvouwigen door list aanlokken, de wifpeltmirigen door allerlei wind van leering flingeren, en door allerlei konftenarij en markt-dodtcren-kiinst misleiden moeften. Van hier een nieuw foort van Chriftendom zonder Chriftendom, een Eaangeiie zonder ellende of verlos* fing, een geloof zonder openbaaring, eene heiligheid zon¬ ara popaio éahvïnïai, van linnen moet alles heel anders zijn, maar het gezicht moet geplooid zijn naar des volkszin ; men herintlere zich uit den text de konstjes der Kwak' zalverij , en vergelijke Qüintiliakus, Injl. orat. T. 12. C. 1, en zie Turnebüs, T. i. p. 1054, Ed. Burmanni. Deeze oneerlijke handelwijs is door zommige Ondvaders moederlijk gevolgd, en deeze noemden dat ItxtnpuxSs, huishow delijk, en xctf èiaovcptiav ?d-/siv, naar de keuken /p reeken, Suicerus, The/. Eccl. T. 2, en 01/. S. C. 2. p. 30. — Athanasius vertelt van Dionijs den Alexandrijner, dat de man veel /chre-f, niet naar zijne meening, maar naar de keuken, x*r' inntyin, ypaipêftevce, de fide Dionijfi Alex.p, 552. Hieronijmus hadt ongelijk, toen hij mcende.dat Paulus te Antiochien Petrus beftraft hadt, Öeconomice, om de heidenen te believen Comm. in Galat. Augustinus heeft hem beantwoord, ëp. ad Kieron. 86. Ik ontken niet, dat men onder de Schrijvers voor de Orthodoxie ook broodfehrijvers en keukendienaars vindt, maar het is niet min zceker, dat dit aazen op voordeden, aan da publijke kerk'verbonden, de voornaamc reden is van het raai zen op de formulieren, die een ringmuur zijn voor de Genootfehappen , daar men orde en (lichting wil, en de nieuwe Leer niet verdraagen kan. ik hoop, dat het niet Öel;onomisch , maar uit edeler beginzelen is, dat, bij voorbeeld, de beroemd? Semler één der eerfte Opklaarers was, onder de regecring van den voorigen Koning'der Pruifchen , maar nu, zedert het Religions-Edia van Frederik Willem, dezelve begint te benrijden, en edelmoedig zijne voorige gevoelens herroept. — Die intusfehen tegen dit Valsch-Spel wil gewaarfchuwd zien. leeze Baijle, Dia. kift. Crit. T. 4 Art. SociN, nota O, pag. 237, MosheIW dis/, ai S. difcipl. Dis/. 3. ƒ>. 123, & Dis/, de turb. per Platon. Eccl. $ 4i"48» & ad Cudworto, Sijft. Ir.tell. T. 2. p, 39. & T. 1. p. 321 in Notis.  X t° X «onder beginzel, een leven zonder zeekerheid en een nerven zonder gewisheid, en dat alies onder den naam van Opgeklaardhe.d, Verlichting en oirjpronglijk Chriflendom; terwijl men op eene nieuwe wijze, en. met andere wapenen (treedt, die dc bekende Deïst met kon gebruiken, en waar door men eene nieuwe wijze van verdeediging noodwendig maakte. Hier, in de daad, roept de eer van den Drieéeni£en hier pleit het belang van uwe zaligheid, hier dringt het oogmerk van den gekruilten en verheerlijkten Heiland, den Herder en Opziender uwer zieien , die daar toe ook, in zijn beituur, onder U herders en Leeraars heeft gegeeven, op dat gij gevolmaakt bevefti^d en gefundeerd in uw allerheiligst geloof, niet meer verleid, geflingerd , misleid en bedrogen zoud worden, door Zelfs-zoekers of Misleiden, die zeggen, dat zij dienstknechten zijn van Christus, terwijl zij bedekte Satans-engelen en Leeraars zijn der leugenen. God lof! die toomelooze vrijheid, die op Catheder en Kanfel, ter eer van den Godlijken Jesus en zijne gekruide liefde opgericht, den Zoon van God vertreedt, en het bloed des kruices fmaadheid aandoet, die buitenslands zoo fterk toeneemt, en in deeze Geweften zelfs dat aanzienlijk gedeelte der Proteftantfche kerk, welk den braaven Luther pleegt te volgen , aanfteekt, en deszelfs aanzicnlijkfte Gemeente f met recht of onrecht beflis ik niet) gefcheurd heeft (a), v is fa) De geheel e weereld weet de ongelukkige fcheuring der Lutherfche Gemeente te Amfterdam, alwaar men de meefte Leeraars heeft befehuldigd van in de gewigngfte Leerftukken het nieuw Duitsch Sijfthema te volgen. — Mui vat?eUmi echte,! zoo niet op> alsJ ofik die befcbuldig ngen voor volkoom*» beweezen Mekte, en alle du Leeraars n de daad voor geologen houde ; in dat huishoudelijk gefchil laat ik mu  X «i X Is nog niet doorgedrongen in onze Nedcrlandfche kerk, en heeft allerminst deeze Gemeente befmet, die het getuigenis verdient, dat zij de kwaade niet kan verdraagen, en altoos beproefc de geenen , die zeggen, dat zij Apoftelen zijn, en zijn het niet, en zijn leugenaars bevonden, het geen Jesus in de Gemeente van Ephefen, getrouw aan den Apoftolifchcn raad, zoo zeer gepreezen heeft, Openb. 2: 2. Eevenwel, der Buurenwooning ftaat in brand («), en zullen wij dan niet zorgen, om de onze tegen de vlammen te beveiligen? de overflaande rook verblindt reeds veeier oogen, greetig wordt alles, wat men elders fchrijft, geleezen, vertaald, opgegierd, en hoe veelen worden door den fchijn betooverd, om het vernuft en fmaak te vinden zich af te keeren tot een ander Euangelium, of ten minften onverfchillig te zijn omtrend deszelfs belangen, — en, wat zou ik 'er kunnen bijvoegen, als niet in, de liefde hoopt alle dingen, en ik weet, dat onder die de Eerw. Tissel, is, die voorheen eene Apologie voor de Leer der Verzoening, tegen Ebërhardt gefchreeven heeft. — Men leeze de fchriften van wederzijden gefchreeven, en vergelijke de (tukken van den Eerw. Sterk en Boon met eikanderen. Dit fchijnt men echter te kunnen zeggen , dat men het verontruften der Gemeente, door bijzondere gevoelens , te veel gefteld heeft boven de algemecne (lichting, en dat men niet altoos genoeg gezorgd heeft, om rechtzinnige uitdrukkingen ook rechtzinnig te verklaaren , en daar door de bezwaaren geheel weg te noemen. — Dan , hoe zeer ik geene bijzondere perfoonen wil befchuldigen, noch iemands dienst onvruchtbaar maaken, zal 'er echter wrel geen één eerlijk Luthersch Broeder zijn, die niet toeftaat, dat de zoogenaamde Opklaaring, en de afwijking van Luthers echte Leer, van dag tot dag meer veld wint onder hun; fchoon ik. God lof! ook onder de Broederen verfcheiden braave Leeraars ken, die het Euangelie zuiver prediken , en den Heere Jesus, hunnen en onzen Heer, in onverderflijkheid lief hebben. 00 Jampraximus ardet Utalegon,  X «a X als niet de nog blijvende kracht der formulieren veeIer monden breidelden, en hen kat' omvop'w met ons deedt fpreeken, of als het hier niet goldt, niemand weet het geen des menfehen is, dan dg geest des menfehen die in hun is. Is het ü dan vreemd, mijne Waardften! dat een aantal uit u zeiven, die belang ftellen in ket Chriftendom en de Grondwaarheden van het Euangelie Gods, eene genootfchaplijke verbintenis gemaakt hebben, om zich en anderen tegen dat verderflijk kwaad onzer dagen te doen wapenen, en opzetlijk van tijd tot tijd de dwaalleer te beftrijden, en ris grondwaarheden van het Proteftantsch Leerjïelzel, van deezen Leerftoel te doen verdcedigen, tegen deszelfs hedendaagjche Beftrijders ? het voetfpoor volgende dier braave Godgeleerden , wier Genootfchap, meer dan ééns zaam gekoomen in de hooge tegenwoordigheid van onzen geliefden Erfftadhouder, dat zelfde Leerftelzel door de kundigjle pennen verdeedigt, en zich reeds zoo grooten roem in het Heiligdom verworven heeft. Of bewondert het U, daar dit juist beantwoordt aan het oogmerk, waarom Jesus Leeraars heeft gegeeven, dat IK, wien God getrouw geacht heeft mij in de bediening gefteld hebbende, daar toe door Hen verkoozen zijnde, en de noodzaakelijkheid doorziende, Mij niet heb willen onttrekken, en, hoe moeilijk ook die taak is, heden een aanvang maak, om naar de maate der gaave, die ik ontfangen heb, daar toe te arbeiden, op dat gij niet als kinderen zijn moogd, omgevoerd door allerlei wind van leering, en de oude beproefde waarheid, het glansrijk licht desEuangeliums, onder ons nooit verruild worde met een Nieuw Licht, dat opklaaring belooft, maar in de Jlikdonkere duijïernis heen leidt, waar men de voeten ftoot aan fchemerende bergen. Twee  X «3 X Twee kleine aanmerkingen moet ik eevcnwel voor af maaken: i.) Wanneer ik Nieuw Licht noem, moest gij fj niet verbeelden, dat of iemand mj veikoozen hadt, of dat ik mij zeiven zou laaten gebruiken, om dien haatlijken twist te twisten, welken men, z>nts eenigen tijd, vooral ten aanzien van het Euangelisch aanbod en het beftuurend gedeelte van den Godsdienst, in de Nederlandfche Kerk, op naam van het nieuw licht ontftooken heeft, Hoe zeer ik een vriend der waarheid ben, nochthands ben ik het ook der liefde. Ik betwist zelfs niemand de vrijheid om een Deïst of een Opklaarer te weezen, maar ik wil niet, dat men zich dan een Chriften noemt, en den eenvouwigen zijne gevoelens, op naam van Chriftendom, in de handen fteekt: dat iemand Arrius of Socinus volge, maar dat hij dan ook zich geen Proteftant meer noeme: dat elk, wien het lust, onze Geloofsleuzen verlaate, vrij van ons verfchille, maar dan ook geen Lid meer heete van ons Kerkgenootfchap; doch over het nieuw licht onder onze Belijders twist ik hier met niemand. Ik weet wel, dat dikwils onder dien naam een fijn Remonflrantifmus is verborgen, en dan verzet ik 'er mij tegen met al den ernst van iemand , die zijne Kerkleer gelooft; maar zeer dikwils is het enkele woordenftrijd, bijzondere leiding van gedachten, niet zelden zelfs de nijd van een of anderen Diotrephes , die , onder deezen fchijn bekwaame Leeraars weert, of zijne mededienaars fiaat. Met één woord ik haat eene verkeerde tolerantie, die gronddwalingen duit, om dat zij verwarring baart, maar ik haat ook onbezonne Kettermaakerij, die fcheuring wekt, en de weezenhjke Vijanden een dubbel voordeel geeft (a). Neen, Geliefden! wij handelen 00 Ik was deeze aanmerking volftrekt verfchuldigd: toea het  >;( «4 X ïen over dingen pan veel guooter gewfe* en van een eeuwig aanbelang, de Godheid van uwen Za- üg- het Plan deezer Leerredenen bekend werdt, vernam ik dat veelen van oordeel waren, dat ik tegen het zoogenaamd nieuw licht in onze Kerk prediken zou, cn niets minder zou ooit mijne verkiezing zijn. Het is 'er wel verre af, dat ik gelooven zou , dat alles, wat men nieuw licht noemt, zuiver echt Gereformeerd zou zijn, maar dan moet men daar teegen waarfchuvven in de Catechifatien en Catechifmus-preeken, en een doorgaand verftandig rechtzinnig preeken en bijbelsch gemoed-beftuur is daar tegen het gefchiktfte Kerklijk hulpmiddel; zou men wel gunftiger kunnen denken, b. v. over ae aanmerkingen over 'i minjcken vermogen en onvermogen tn den Godsdienst enz. volgens de grond/tellingen van Philadelphus, waar van het 2de ftuk in de maand Julij van dit Jaar is uitgegeeven? waar in men met ronde woorden leest er Zijn 7een doodlijk onmagtigen; geen voljlrekt verworpene i.n de Kerk; wij mogen de zaaligheid hoopen van onergehjke Ledemaaten; onze meefte Godgeleerde zamer.pllen en vraagboeken tallen hier in mis, en de meenigte van eenvouwigen zijn Labbadiftifthe Dweepers. Maar aan de andere zijde noemt men tegenwoordig alles nieuw licht, al is bet oude waarheid en zuiver Euangelie, en, fchoon ik wel wcnsctite, dat veelen mijner Medebroeders niet zoo ijverden voor hunne nieuwere fpreekwijzen, waarmede zij de uingen benoemen , om dat het den Vreede ftoort, ben ik echter verzeekerd, dat zij rechtzinnig zijn: dikwils hoor ik iets nieuw noemen, dat oude dwaaling is, lang weerlegd en dat zeer zeeker de Voorftandcrs zelve niet voor Orthodox houden , dewijl Zij binnens mondt en met een flag om den arm ipreeKen, hier tegen waarfchuwe men daar het te paskoomt, men kent hier in genoeg mijne denkwijze, en ik ftaa nog in de eerlijke fentimenten van Profr. Bonnet en van der Kemp , die in hun gefchil met den Heer Goodrike beweezen hebben dat eene Kerklijke Gemeenfchaps - tolerantie tegen de banden en wetten der Godsdienst-maatfchappij onmogelijk is, of zo het al mogelijk was , oneerlijk . onvoldoende en jcliadelijk. Maar de JJvcr moet ook paaien hebben: cikwils hoor ik Luw licht noemen al wat met de leiding of het beftum van deezen of geenen niet over één koomt, het geen it » onze oudfte en befte Godgeleerden lees, en met den lener onzer Sijmbolifche fchriften overeenftemt, zoo dat ik dikwils zelve niet weet, wat eigentlijk Nieuw Licht is, tei^zij  X 65 X Hgmaaker, de verzoening van arme zondaaren door zijn bloed, en de genadige bewerkingen van den Godlij- Wen het, rriet zeeker iemand, noemen wil, een jiok, om braave Leeraars, die ors licht betimmeren zouden, te weeren. Ik haat derhalven de Kettermaakerij immers zoo fterk als het Iadifferentismus ik weet wat kwaad zij gedaan heeft, en ik ben verzeekerd, dat wij aan de waare Ketters geen grooter dienst kunnen doen , dan dat wij malkanderen versetteren Zimmerman heeft eene breede verhandeling over dit !luk uirgegeeven in het Latijn, in zes Aeadcmifche Verhandelingen, die, onder zijn opzicht, in het Academisch Gïjmnafiurt) té Zurich, ope lijk verdedigd zijn , en bij elkanderen té vi lden in zijne Opufcula, theologtci, hiftorici & philofopkhi argumenti, te zaamen in vier 4te deelen uitgegeeven, te Zurich, A°. 175 r—1752 , 'er is eene Nederduitfche Vertaaling van , onder den tijtel: de Kettermaakerij in haart verkeerdheid en waare oirzaaken voorgedragen en de middelen daar tegen aanweezen, door J. J ZlMMERMAN, Amfi. 1773: over het geheel is dit boek vol fchoone les/en, hier en daar echter zeilt het wat ruim fchoots. Dit is zeeker ^ en ik wnlde wel dat het enkel lafler was, als men de Kerklijken hier van befchuldigde) dat, als men zich eéns in dat haatlijk werk toegeeft, niets meer veilig is. Platina verhaalt, dat Paulus II voor Ketters verklaarde al die het woord Academie noemen durfde; grooter vriend daar van was Kilvareij , Aartsbisfehop van Cantelberg, Ao 1276. die de Ketterflraf itelde op grammaticale fouten, men zie NieuWland Leü memor. T. i. p. 301. De Heeren Litteratoren hebben daarom niet zelden met het odium theologicum gefpot, en ik verdeedig onze dwaasheid niet, maar de Critici hebben het niet bceter gemaakt, men kent de twiften van Bentlei en Boijle, van Gronovius Clericus en Burman, van Custerus en Perizonius en honderd anderen; Ao. 1550, decideerde de Sorbonne, dat men de Q. op franfche wijs moest urfpreeken, en zette éénen haarér Leden af, die het op de Latijnfche wijze deedt; Gatakerus fchreef ook naderhand Qi, Qf, Qod, voor Qui, Qua, Quod, en liet dus zijnen Mare. Antoninus drukken te Cantelb'. 1652. die 'er meer van wecten wil, iceze Masson , oordeelk. gefchied. van hei gemb. der Letteren: zou men wel willen gelooven, dat de Walfchc Sijnode verfcheide zittingen gehouden heeft over Raïer of Raturtr, Pendu of Suspendu,en of JPrecherie goed fransch E was,  X 66 X lijken Geest, zijn onder de hoofdwaarheden, die wij verdeedigen, van welker gewigc wij U overreeden, in welker geloof wij U verfterken moeten •, maar, wat inwendige broedertwiften aangaat, over een woord, en naamen, en vraagen, zo iemand twijlen wil, wij hebben die gewoonte niet, noch ook de gemeente Gods. 2.) De tweede aanmerking is deeze: In het vervolg, bij de ftukswijze behandeling, zal'er wel niemand ,zijn onder U, voor wien deeze Leerredenen niet nuttig en niet verftaanbaar weezen zouden, zij zullen de hoofdwaarheden betreffen van den Godsdienst , dien gij belijdt en waar in gij orderweezen zijt, alles zal dus daar in duidlijk en voor uw geheugen gefchikt zijn: Maar zoo kan het voor allen niet zijn met het geen ik nu nog te zeggen heb, waar in wij meer vreemde ftreeken doorreizen , aan veelen uwer onbekende naamen noemen, gevaarlijke maar onbekende Vijanden ontdekken moeten, en een vak van fchrijvers en boeken wijzen, waar in de meeften uwer, of door het vreemde der taal, of door het nieuwe en ongewoone der leezing, niet zeer geoeffend zijn. — ik zal daarom zorgen, dat gij binnen kort geleegenheid hebt om het geen ik U nu zeggen zal, tot eene handleiding in het vervolg te gebruiken, en noodig nu nog, zoo veel mogelijk , Uwe aandacht tot de overweeging der volgende vraagen: A. Wie zijn de Vijanden, die-wij te beftrijden hebben, en ons, in het plan, als nieuwe Arrianen, Socinianen, nieuwe hervormers of Opklaarers, en llluminaten, zijn opgegeeven ? B. Uit was, ziet de Handel, van het Walsch Sijnode, Ao. 17°7« Laaten wij elkander niets verwijten, maar de waarheid enden vrede liefhebben, en het als onze Zinfpreuk kieeen; de Heere is v'Rede.  B. Uit welke gronden handelen zij? en, is hunne aanval gewigtig ? C. Door wat middelen en wegen breiden zij zich uit? en welke voorderingen hebben zij in de weereld gemaakt? D. Wat is in andere Geweften, en in ons Vaderland reeds gedaan om hunnen aroom te keerenf E. En eindelijk: op wat wijze worden zij gelukkigst bedreden? en, op wat wijze zullen wij dienen te werk te gaan in de uitvoering van ons plan ? A. Wanneer ik U de hedendaagfche btftrijders van den Godsdienst der Proteftanten noem , in tegenftelling van de oude Vijanden, waar tegen onze gewoone Leerboeken, onze Dogmatifche en Polemifche fchriften, zijn ingericht, dan noem ik U geene gereegelde benden, die onder een bekend hoofd, of onderfcheiden veldteeken, tegen ons in aantocht zijn, maar veel eer een aantal ligte Troupen, die dan hier, dan daar, een aanval waagen op die plaatzen, die hun toefchijnen de zwakfte en het minst verdeedigbaar te zijn, Arabifchc horden, en ftroopende Nomaden, die met een vreeslijk gefchrei aanvallen, en bij de verovering eener zwakke voorpost, die zich of niet kon, of niet vilde verdeedigen, zich beroemen als of hun niets meer in den weg, en eene volkoomen overwinning bevogten was. Gij verftaat mij: de lieden, waar mede wij te doen hebben, hebben geen éénvormig plan, veel min een zamenhangend Sijithema of erkende geloofsleus, waar naar men hen beoordeelcn, waar in men hen beftrijden kan: fchadelijk, maar verdeeld, als Simson's vosfen, vallen zij dan op het e'e'n, dan op het ander Leerftuk aan, de Eén beweert wat de ander E a ver-  X es);( verwerpt, of verdeedigt nog wat de ander beftrïjdt, oneens niet zelden met zich zeiven, of liever van trap tot trap verërgerende , weêrfpreekt men zelfs zijne eieen vroegere fchriften, niemand voltooit zijn ftelzcl voor zijn dood, of zo het een enkcld man met Purgold gelukt, dan heeft hij vijftig Jaaren werk om Aurius en Socijn te mengelen (.«), en het resultat zijner overdenkingen belangrijk, te maaken door fai De tiitel wordt hier bedoeld van het. voor den onbedagtiaamen , zoo verleidend werkje van Purgold , iijite mijner meer dan vijftig jaarige ^denktngen over den Godsdienst van Jefus, het geen reeds te Desfau en Letpztg, in het iaa. 1783, auf kcjfen der verlags-kasjc, uitkwam, en ove een pa^.jaafen in het Nedcrduitsch vertaald is. -- De fchriiver heeft het gemoedlijk voorkoomen van een Man die belang ftelt in zijne zaligheid, en die dezelve zoekt door den 'Godsdienst van Jesus, en eeven her door is hij yoor onze Ncderlandfche Leezers, OU welke praaicaal en gemoedelijk Wet, ook daarom waar en fchoon is) te gevaaflijker In den innecmendften ftijl zegt hu ons zaaklijk niets nieuws, dan dat hij, na 50 jaaren geilmgerd te zijn, ■eindelijk in de leer der Drie-éénheid een Amaan , in die der Voldoening een Sociniaan, en in de heriorrfe een Pelagiaan geworden is, en echter tot zijn dood toe de E sr en het 1 raaement van Luthersch Lceraar heeft willen trekken : alleen is het zoogenaamd nieuws verleidendcr, om dat hh ffiet heel veel hoogachting van Jesus , en met heel veel Gordaathe d «ver zijne eigen overtuiging (preekt en ons een paar fraaije ioofJftukken Voor af geeft over de fchoonheid en bemiulrjkheid van het Chriftendom. — Als Purgold waarlijk zoo cordaat was als hij fcheen, dan beklaag ik met weêaom mijner Ziele een man van zulk een godsdienftig gevoel en zulk een braaf charafter, om dat het omvoeren met allerlei wind van leering hem zoo verre van de eenvouwjgheid,, die, in Christus is, heeft afgeleid: God. hoop ik, heeft zich des mans ontfermd, die in zijne grijsheid beringde hem. naar zijn belle licht, te zoeken ; maar in de zaak zelve is Purgold ons een bewijs, hoe vol oude en wel weerlegde dwaabngen de nieuwe Opklaaring is, hoe lafterlijk voor den Zaligmaker van Zondaars, en hoe verleidende voor ons hoogmoedig hart.  )•( < greepen, om een groot aantal te verfchalken. De eerfte werkt op het gros der menfehen, men doet zich voor als ijverige Proteftanten, en waarfenuwt tegen het toeneemen van Pausdom, Profelijienmakers en ExJefuiten, en verkrijgt hier door een merklijken invloed op een aantal braave Lieden, die waanen, dat hunne kerk in groot gevaar is , en dat onze nieuwe Hervormers de helden zijn, die voor dezelve waaken (a): een kunstgreep, waar van zich de Deïften in Engeland, reeds in het begin van deeze eeuw, met veel fuccès bedienden (è), terwijl men nergens de bewijzen van dat gevaar heeft kunnen aantoonen (O, en (a) Men vergelijke het werkje Over de nieuwe Wachters der Proteftantfche Kerk door den Superintendent S. L E. de Marees, waar in hun dit mafke wordt afgeligt, en waarvan het derde (tukje onlangs uit het Hoogduitsch vertaald, te Utrecht bij IJzerworst is uitgegeeven. tier fijne der fireek is, dat men het weezen van het Protefiantendom (lelt in het beftrijden van de Inrichting en plcgtighcden der Roomfche K ri,', eeven als of daar toe niet in de eerfie plaats behoorde het vasthouden aan die Leerftukken der genadige rechtvaardiging uit het geloof, en aniere daar aan verbonden, die de hoofd- inhoud zijn van alle de Geloofsbelijdenisfen der Proteftanten : En de haat onzer anders tolerante Neologen tegen de Roomfche Kerk is alleen geleegen in het ftandvaftig aankleeven van de Leer der Drie-éénheid, der waare Godheid van Christus, dar Erfzonde en der Voldoening, welke die Kerk met de Proteftanten gemeen heeft. (bf Ziet den Herderlijken Brief, welken de Bisfchop van London aan zijne Diocefe fehreef, om dezelve tegen dit valfche Spel te waapenen, en die te London , in het jaar 1728 is uitgegeeven (O Gelijk de Schrijvers der Algemeene Letter tij dingen en van de Aanteek. van Göttingfche Geleerden dikwils hebben beweezen. Hoe veel in tegendeel de poogingen der zoogenaamde Verlichters de Roomfche Kerk in de hand werken, is Nicolaï gedwongen te erkennen in zijne Reisbefchr. L. ï. p 146, waar hij ons verhaalt, dat een R. C. Geeftelijke in Rambergen hem zeide: „ de Proteftanten zullen wel dra n tot de Roomfchen overkoomen , en hebben geen ProteftantE 5 „ fche  >( 74 X en het veel meer eene billijke opmerking was van een verftandig Geeftelijken onder de Roomfchen in Duitsland, die de teekenen der tijden verftondt, en naar waarheid zeide: „ als het zoo voortgaat, zullen bin„ nen kort de Catholijken Proteftanten, en de Prote„ ftanten Heidenen zijn. " Waarlijk, Geliefden! indien „ het eigenlijke oogmerk te bedekken•, achter „ de fchermen te arbeiden; van verre in ftilte voor„ bereidingen te maaken, en zich door uitgebreid^ „ Correfpondentie te verzeekeren van Schrijvers, „ Drukkers, Debiet en Recenfien," de waare en oude geest is der Jefuiten, dan werkt zij nergens fterker dan in het plan der nieuwe hervorming, dat zoo gaarne de Naturalifterij en het Deïfmus zou uitbreiden op de Tchc Leeraars meer, zij zijn allen Socinianen oi Natura* liften" En hoe antwoordt hem Nicolaï? door te verzeekeren, dat 'er nog eene meenigte rechtzinnige Lieden waren, die een iegelijk verdoemden ,— waar op ik moet aanmerken. iO Ergo zijn niet Nicolaï C S. maar ae Rechtzinniger! de Mannen, die het indringen der Roomiche Leer beletten. 2.) Dat het te wenfehen was, dat Nicolaï waarbeid fprak, dat 'er eene meenigte van de zulke is. 3O Dat het met dat al, eene haallijke onwaarheid is, dat de Recntüinnio-en een iegelijk verdoemen die van hun vcrfemlt, althands niet Goze. wien hij bijzonder noemt, en wiens gefchrift aan het Hamburgsch Minifterie, van 3 Jan 1784. men vergelijke. Een waar, theoretisch en pradisch Rechtzinnige verwerpt de dwaalingen, maar verdoemt geene perfoonen, maar bilt veel meer met Eliza, Heere\ open hunne oogen, dat zij zien> — men zie voor het overige deeze Kunstgreep, die met 53fte Deel van de Algem. D. Bibtioth. begon , meenigmaalen herhaald, b. v. T. p.p. 361, 367- T. 59- P56o enz. Hoe moet ik dit over één brengen met het geen Nicolaï zelve fehreef: T. 30. p. 180. De Roomfche Kerk _ wordt thands merkelijk verlichter. en heeft doorzichtige. goedgezinde en rechtfehapen medeleden onder de Gccftly" ken en Weercïdlijken'\ - Ik weet 'er geen anderen fieutel op, dan dien van Jacobus: Een dubbelhartig Man %i tngefiadig in alle zijne wegen.  X 75 X «Ie leerdoelen van Luther en Calvijn , in de Seminariën van Romen, zo het zijn kon, zelfs onder de Dervis van Omar en Am , en in de fchoolen dei Rabbaniften, bij welke laatfte hun JVIendelsokn reeds merklijke dienften beweezen heeft. De andere konstgreep werkt op een bijzonder foort van menfehen , die zich verbeelden wijzer en doorzichtiger te zijn dan het gemeen, bijzondere lieden van vernuft en fmaak: deeze vertelt men geduurig, „ dat in den Godsdienst een vasten voet te houden, en aan den „ leidband te gaan van belijdenisfen , voorfchriften „ en Leeraars, op zijn best goed is voor het gemeen, en een kenmerk van een flaafichen loggen geest, „ die zich niet weet te verheffen , maar dat zielen „ van hooger vlugt zich van alle banden ontflaan en uit eigen oogen zien moeten , dat niemand hier iets „ voor een ander bepaalen mag, en dat vrij te denken „ en vrij te fpreeken behoort tot de rechten van den ,, mensch , die niemand kan verkorten." Rampzalige gifbeker, van buiten los verguld maar van binnen vol dodelijk venijn, voor hoe veelen bevat gij den wijn der zwijmeling! zedert wanneer, mijne Waardfte! is uit eigen oogen zien, en door bondige bewijzen overtuigd te wezen eene tegenftrijdigheid ? of door wat toeval is, zints weinige Jaaren, de Vrij» heid vijandin der Orde, en Vernuft en Smaak die van het gezond Verjland geworden ? — Vrij denken, ja, behoort tot de vermogens, en in zeekeren zin tot de rechten van den mensch, niemand kan mij beletten te denken wat ik wil; maar als een redelijk weezen kan ik zonder zeedelijke fchuld toch niets denken, dan wat billijk is, en niets oordeelen , dan het geen op gronden fteunt, doch vrij fpreeken behoort zeer zeeker niet, dan met zeer veel bepaaling ; tot onze rechten. Ik kan, bijvoorbeeld, van U, van een ander, denken, vrij denken, wat ik wil, en niemand heeft ge-  X 7* X gezag over mijnen geest, en echter zou ik zeer kwaKjk handelen , als ik van een eerlijk man, zonder grond, Wilde denken, dat hij een bedrieger was; maar als ik het niet alleen denken, maar ook vrij zeggen wilde, zou ik het dan niet moeten kunnen bewijzen ? en, als ik dat niet kon , zou ik dan niet moeten zwijgen, of billijke vergoeding geeven? eh zou mij dat dan alleen vrij ftaan, zou ik, arm fchepzei, die dan alken moogen doen omtrend God en Jesus Christus, wien duizenden mijner braaffte medemenïehen als hunnen Heer aanbidden, en als den rotsitcen hunner zaligheid vertrouwen? mag ik op het ftuk van Godsdienst en Zeeden alleen alles zeggen , wat mij in den zin fehiet? mag ik vrij zeggen, „ dat 'er geen ziel, „ geen wet, geen leven na dit is, dat geen eed mij verbindt, dat ik de Overheden vermoorden, mijnen " naaften kwellen,zijnen echt fcherden, zijne ku.de„ren verleiden, zijn goed rooven, zijne eer .nt„ fteelen mag, en dat in dit alles zonde, noeh ftraf" fchuld is," en zou geen Leeraar mij moogen beftraffen? geen Regent, geen mensch mij kunnen doen zwijgen ? om dat 'er vrijheid van denken en fpreeken moet&zijn? — Groote God! hoe rampzalig zijn dan de rechten van den mensch! en hoe gevaarlijk de Vrijheid! Zullen wij echter in deeze losheid van onzeekere gevoelens eenige orde houden, en de meenigte der teegenftanders, hoe zeer ook onderling verdeeld, tot zeekere hoofd-zoorten brengen, dan ontmoeten wij_ in de eerfte plaats, hoewel deze de minfle in aantal zijn, i de nieuwe Arrianen, waar van het meerendeel in Engeland te huis hoort, en Hechts eenige weinige eavolgers in Duitsland gevonden heeft (a). Onder ° deeze (a~) Over Arrius en de Arrianerij zou veel te zeggen sijn, zo wü hier eigenlijk met dezelve, en niet met laatere  X 77 X deeze befluiten wij allen, die de waare en eigenlijk gezegde Godneid van Christus loochenen, en echter misvattingen, die men om eenige gelijkheid doorgaans neaarrianerij noemt, te doen hadden. Dit weinige eevenwei: 1. ) Zijn perfoon wordt onderfcheiden befchreevende een prijst hem als een goed. geleerd, arbeidzaam en bezadigd man, die alleen in de hitte van twist, om dat hij vreesde, dat Bisfchop Alexander tot de Sabellianen helde, in de tegenoyerftaande dwaaling verviel, de ander maakt van hem een oudi :r, vol ketterij en wellust: ik twijffel 'er niet aan, of het is toen gegaan als altoos, bij zijne vrienden za' hij geen kwaad hebben kunnen doen, en bij de tegenpartij zal 'er liets _r;>eis aan geweest zijn. Bij Socrates, Sozot/sNü.i, Theodoretus, Eusebius, en andere Kerkelijke gefchiedfehrijvers, vindt men veel van hem: in de fcheuring van Miletius koos hij op het laatst de zijde van Petrus, den Bisfchop van Alexandrijen, die hem Diacon maakte, maar men verdreef hem om zijn woelzieken geest, onder Archillas weèr aangenoomen zijnde werdt hij Ouderling, en bediende de Kerk Baucalis te Alexandrijen, waar hij roem behaalde met den Bijbel te vcrklaaren, Theodor. L. i. C. it ; met Alexander, den opvolger van Archillas leefde hij een geruimen tijd in vredé, maar toen deeze, een liefhebber van difputceren, eens in een gezelfchap van Ouderlingen gezegd hadt, dat dé Zoon het zelfde wezen met den Vader hadt, hicldt Arrius dit voor Sabellianerij, en beweerde, dat de Zoon van den Vader wezenlijk onderfcheiden was . door den Vader uit niets voortgehragt, doch die te gelijk hef verheevenjle wezen was buiten God, door wien al liet andere gefchapen was, waar uit blijkt, dat hij niet de leer van Origenes volgde, die uit Platonifche beginzelen meer van Sabellius hadt, gelijk men veelal Petavius nafchrijft, Dogm. Theol. T. 2. L. i. C. 8. p. 38, en dat men dit in tegendeel veel meer van Alexander moet vermoeden. Cudworth , Sijfth. intell. T. I. p. 676. 2. ) Veel gerucht hebben zijne gezangen gemaakt, reeds voor hem hadden andere ketters, BardiTsanes, en anderen, allerhande Volksliederen gemaakt, om hunne gevoelens onder het gemeen te brengen, dit volgde Arrius na, gelijk ons de Arriaan Philostorgius vertelt, H. E. L. 1. C. 2. maar onder die is vooral berucht een ftuk, Thalia gelieeten, dat op een Sotadife of zeer wulpfche maat, gefteld wa.s, men vindt 'cr eenige uittrekzels van bij Baronius ad. An- num  )•■( 7* X ter Hem voor meer dan een bloot mensch houden .• o»» der deeze zijn zommigen in andere Leerftukken, buiten tium 325, No. 82. Martialjs gewaagt 'er zelfs van, L. 7, Efiigr. 17. Inter carmina fansiora, fi quis Lafcivte fuerit locus Thalias. boewei Sozomenus, L. 1. C. 21 zegt, dat bij het nooit heeft kunnen te zien krijgen, uit hoofde van de zwaarc ftraf door Constantinus. op de boeken van Arriüs gefield; Socrates, H. E. L. i. C. 9. berispt ook het losfe en dartele van dit ftuk, dat. in het Concilie van Niceen veroordeeld is, als boven alle zijne andere nukken aanftootelijk: zou Thalia ook een drinklied beteekenen ? van 5«^aei», groenen beteekent SceAi«^ei», een vrolijk gastmaal houden, met krans/en begroend, en Sxbtitt is een vrolijke maaltijd, vcrgel. Aristophanes , Avibus, v. 734, en Face, v. 780 , en Nubibus, v. 308. In een drinklied, en dat van de allerwelluftigfle zoort, dingen van den Godsdienst te behandelen , en dwaalingen te verfpreiden, geeft geen gunflig denkbeeld van het charaeler van Arrius, en is met reden door de Godvrucht der Vaderen veroordeeld. 3.5 Over zijn dood is vrij wat gefchil. Arrius door zeekere dubbelzinnige belijdenis de gunst van Constantinus naderhand hebbende weeten te verwerven, en op het Concilie van Jerufalem herfteld zijnde, zou te.Conftantinopolen, op bevel des Keizers, door Alexander weder in de Ccmeenfehap der Kerk ontfangen worden, Anno 336, maar toen hij, met veel gevolg en ftaatfij, naar de Kerk ging , perste hem zoo de nood der Natuur, dat hij op eene heimelijke plaats ging, en door het ontfehieten zijner ingewanden ellendig en pijnlijk den geest gaf. Zoo verhaalt Athanasius uit den mond van den ouderling Macarius als ooggetuige, in zijnen brief aan Sehapion , Opp. T. 1. p, 671: echter hebben veelen dit als een vertelzel van Athanasius betwijfeld, en onder die de Obfervat. Hallenfes, addit. obf, 7. arnold , Ketter^ en Kerk. gefchied. T. i. L. 4. C 8'. § 3. p. m. 300, en de fchrijver van het (tukje, demorte Arrii commentitia, Lor.d. 1711, Spanheim zelve fpreekt 'er twijffelachtig van, Hifi. Chrifi. Sec. 4, hoewel ten onrechte, Socrates, L. 1. C. 38, Sozomenus, L. 2. C. 29, en anderen vernaaien het als eene bekende en erkende gebeurtenis ,  X 79 X ten dat der Drie-éénheid, vrij rechtzinnig, een ander vait de Sociniaanen toe in het ontkennen van de Leer der nis, vergel. Weismann, H. E. T. i. p. 379 en de Centur. Magdeb. Cent. 4 C. 11. Het is waar, dat Valesius ons zegt, dat 'er twee Arriusfen geweest zijn, en het is zoo, beide waren zij Ouderlingen van Antiochien , en beide Ketters, maar dat dit ongeluk aan dien Arrius, van wien wij fpreeken, is overgekoomen, bewijst Basnage, Annal. pcUt. Eccl. T. 1. p. 759. Het geval is zonderling, vooral uit hoofde van den tijd, waar op het gebeurde: eevenwel zon ik , met de meeften , niet durven zeggen , dat het eene onmidlijke ftraf des hemels was, die zoo veele nog groover Ketters verfchoonde, of met Gregor. Nazianz. in laud. Athanaf. Orat. 27, dat het door het gebed van Alexander gefchied zij, hoewel ik aan de andere zijde ook niet kan zien. dat hem zijn Partij door vergif heeft omgebragt, gelijk Beausobre vermoedt, Bibl. Germ T. 39. p. 37 , en Maclaine waarfchijnlijk keurt, in de Aant. op Mosheim's JCerkel. Gifch. T. 2. p. 145, nooit is hier iets van beweezen.het was vruchtloos, daar zijn aanhang zoo fterk was, en Weismann heeft het tegendeel betoogd /. c , hoewel de bcfc'nuldiging oud is, ziet Sozomenus, /. c. vergelijkt verder Nieuwland, led. mem. T. 1. p. 198. 4.) Wat na de Arrianerij zelve betreft, veel kan men hier over vinden bij Athanas. T. i. opp. Epiphan. Haeref. 69, en de reeds aangehaalde Kerklijke Gefchiedfchrijvers, intusfchen blijft het waar, wat Macla-ine fehreef, /. c. p. 137, „ Doch onder alle deeze is 'er niemand, aan wien de gaave „ van onpartijdigheid, met recht, kan worden toegefchree„ ven ; zo dat de Arriaanfche Gefchiedenis nog eene pen noo„ dig heeft, die door oprechtheid beftuurd, en noch door „ liefde, noch door haat gedreeven wordt." Alleen meH ik, dat dan eens de Arrianen, dan de Rechtzinnigen malkander heevig vervolgden en op de Conciliën verdoemden . en dat deeze Ketterij een ongelooflijken voortgang maakte, intusfehen verdeelden zn zich in veele kleinere feéten, b v. de halve Arrianen, Eafebianen, Aetianen, Eunomianen, Acacianen, waarvan zommiücn na.icr bij de rechtzinnigen kwamen , anderen verder afweeken , doch allen daar in overéénftemden, dat zij den Zoon minder noemden, dan den Vader', hetgeen dereden is, waarom wij alle de Unitarii, die geene Socinianen zijn , dat is, die Christus voor meer da* eeu blont mensch.houden, en onder den algemcenen naam vaa Sus-  der Verzoening, en een derde volgt in de bepaalirrg Van hei menfchelijk bederf en de toepasftng der heilweh daa- Subordinatianen begreepen worden, Nieuwe Arrianen noemen fchoon hunne gevoelens dikwils veel nader koomen aan die van Sabelüius, dan aan de eigenlijke Leer van .Arrius 5 ) Eindeliik, betreffende de Kerkvergadering van Niceen, in Bithiinien, op bevel van Constantinus, Anno 325, gehouden waar in Arrius veroordeeld is; of fchoon het een der gewigtigftc Conciliën is , weeten wij 'er weinig van. Maruthas, een Sijrier, heeft 'er de gefchiedenis van befchreeven, maar het boek is verloren, men vindt eenige dingen bij Le Clerc, Biblioth Hfiorique & Untverfetle, 1. I p. 421. & T. 22. p 291. ^ geleerde Th. Ittigius heeft eene Hijlaria Conc. Niceeni gefchreeven, die eerst na zijn dood in het licht kwam, en de Handelingen zelve van de Vergadering zijn of niet gefchreeven, of met bewaard: Wij hebben Hechts, 20 Canones. hoewel de Oofterfche Chriftenen 'er wel 80 of 84 tellen, men vergelijke Asseman, Biblioth. Oriënt Clement. Vatica-a T. i. p. 22, 195. sommigen zeggen, dat 'er maar 17 Arrianen waren , en of er Arrius in perfoon geweest is, blijft geheel onzeeker,, jreh> ook het getal der Bisfeh ppen , Eusebius, m Vua C. M., noemt 250, Eustathius 270, de fchrijver van de > •W«» 232, die van de Compilatio Chronologica 307 en ATHANAsiu* zelve, wien Ruffinus L i. C. 1, en de meeften, volgen, telt 'er 318. — Zommige Grieken, als Patricides en Almacinus, noemén wel 2300, men zie Hotting; rus, Hifi. Oriënt. L 2 C. 2 Si. H. E. C. 4 p- 172. — Dat de Keizer zelve teegenwoordig was, wcetcn wij, maar niet, wie uit de Leden voorzat, de een noemt Hasius den Bisfchop van Cordua. de ander Eustathius van Annothien, zommigen Eusebius. - Voorts fpreekt het van zelfs, dat in zulk eene heevigheid der Partbijen het Concilie door zommigen hemelhoog gepreezen, door anderen fel belaftcrd is- de Grieken noemen het door God ingegeest Gregopius M. en Keizer Justiniaan hebben er ook veel te hoog van opgegeeven, maar aan de andere zijde heeft Arnold, /. c. de misdagen der Vaderen te fterk verzwaard. Zecker is het, dat door verfcheiden benuitcn . die met de zaak van Arrius niets te doen hadden, de grondflagen van het Kerklijk oppergezag en de heerfchappij eer oujchoppm tn Metropolitanent in dit Concilie gelegd zijn, zelfs zou  >:( 8i ):( iaa&tn de gevoelens der Remonftranten: In de leer van God zijn zij eeven min beftendig; bij allen is Christus meer dan een mensch, echter bij zommigen naar zijn verheevener natuur toch een fchepzel, hoewel het eerfte, het verheevenfte, en in orde en waardigheid beide het begin der fchepping Gods, door wien God de weereld gemaakt heefc, die mensch geworden is om ons den raad Gods te verklaaren, of met hem te verzoenen, en daar na j'erheerlijkt tot een hoofd boven alle creaturen, en dit gevoelen fchijnt het naast te koomen aan dat van Arrius zelve. — Bij anderen is hij nog iets meer, meer dan een mensch, meer dan een fchepzel; een zoort van middelweezen een uitvbeizcl Gods. Bij eenigen zelfs men 'er den ar.gehuwden fiaat der Kerkelijken beflooten hebben, hadt Paphnutius het niet verhinderd: ziet Socrates, L. i. C. ii en G. Calixius, de conjugio Clericorum, p. 170. Ook fchijnen de meefte Vaders vrij twistziek geweest te Lijn en grooter helden aan den Keizerlijken tafel, dan in de behandeling van Godsdierist-gefchilfen, gelijk uit het geval van Spiribjon blijkt, waarom ook voelen der Rechtzinniger! zelve, niet met de zaai:, maar met de wijs , waar op de zaak behandeld wat, te onvrede waren. Men vergeete echter niet de verdediging, die voor deeze Sijnode gefchreeven is, te vergelijken, vooral door Vitringa , orat. de Sijnodis p. 22, 23, 31, 54, 5Ü--66. Intusfchen, uit wat oogpunt men ook deeze Vaders befchouwc, ons geloof grondt zich niet op menfehen, maar op de H. Schrift, dus blijft dé veroordeeling der Arrianerij billijk, en wij zeggen met de Nederl. Geloofsbelijdenis, Art. g, over zulks neemen wij in dit ftufz faarne aan de geloofs-fomme van Nicea, insgelijks het geen ij de Quden, in gelijkvormigheid van dien 'oefiooten is , Niet om dat het in 't Concilie bepaald is, maar om dat het met den Bijbel overéén koomt. gelijk wij, ter behoorlijker tijd, in volgende Leerredenen, hoopen te bewijzen. Deeze beroemde Geloofsbelijdenis is uit veele oude en geloofwaardige gedenkfehriften opgehelderd , door J. C. Suicerus , en in een zeer geleerde Verhandeling uitgegeeven ia 410 ts Utrecht, Anno 1718.  X §2 X zelfs,ja God,maar niet zoo eenwig, zoo onafhanglijk als de Vader, zijn beeld, zijne wijsheid, zijn logos, zijn engel, een kracht zijner perfonaliteit; en deeze twee laatften, die men fijne Arrianen noemt, hebben veel meer van de Aeönen der oofterfche Wijsgeeren, zoo heerfchende in de zamenftellen der Gnojliken en Valentinianen, of van de Leer der Sabellianen, dan yan de eigenlijke gevoelens der Arrianen. Dit zoort van gevoelens, wier voorftanders , onder den algemeenen naam van Subordinatianen begreepen zijn, om dat zij eene onderschikking der perfoonen leeren , en die nog in veele Subdivifien konden geclasfificeerd worden, fchijnt in Engeland van ouds geworteld; reeds in het Jaar 1548 werdt John Ashton, die onder het prediken zich iets Arriaansch hadt laaten ontvallen, tot herroeping door den Aartsbisfchop van Cantelberg genoodzaakt O); Hampstede , een Hollandsch predikant te London, (in Aufiin-friars) en zijn vriend Acontius van Tremen ontgingen in dit ftuk de onderzoekingen niet van Gkindal, den Bisfchop van London, in het Jaar 1550; en hoewel men onder Eduard VI, en Jacobus I, die leer met brandlïapels vervolgde (&;, werdc zij echter niet uit- O) Men zie van doezen J. Ashton bij Collier, Ecc'.efiafi. hifi. Vol. 2. jol 266. (/;) Zomtijds ben ik zeer onvergenoegd op Calvijn, dat hij Servetus te Geneve heeft laaten verbranden, de zaak valt niet te ontkennen, de man heeft het zeive erkend, en geloofde zijn pligt gedaan te hebben. — Maar als ik hierom alleen den anders waarlijk grooten Man zoo vreeslijk zie havenen in fchriften van zulken, die bij hem naauwlijks Leerjongens zijn, dan zie ik rond, om niet de daad, maar den man te verdeedigen. — Het weerekilijk zwaard is zeeker een oncWi.fïeiijk argument tegen de dwaalende; maar het was in zijn tijd eene algemeene leer, dat men hoofdketters , die God en |esus laftcMen.ook met den dood mogt en moest flraffen, — (tescuwoordig gelooft men, dat men ze geheel niet  X H X gerooid: — In het laatst der voorige eeuw noemde zich Thomas Firmin een Nominalist, en leerde, dat 'er geen drie perfoonen , maar drie eigenfchappen, en drie innerlijke betrekkingen in het God!,jk weezen waren, hij ontweek echter de vervolging door het naarftig bijwoonen van den Godsdienst in de hoofdkerk, en fterf gerust in het Jaar 169-7. — Onder de laatere gevoelens muntte uit dat van Baxter, die 'er met Sabellius , naamen van maakt, en bij wien de drie perfoonen zijn Gods Wijsheid, Magt en Liefde; ■—■ Howe leert, met de Tritheïten, drie onderfcheidene eeuwige Geeften , volmaakt ééns door overéénjlemming: — de Hoogleeraar Etjrnet ( dezelfde die over de fchepping , zondvloed , afgefcheiden ftaat, opftanding en de eeuwigheid der ftraf zoo vreemde gevoelens hadt ) was in dit ftuk meer Arriaansch , hij ftclde ééne opperfte en twee onder gefehikte , gederiveerde , zelffiandigheden, zoo echter, dat de twee afhangelijke dus met de ééne zelfbeftaande verêênigcl waren, dat hun daarom godtijke volmaaktheid en eere toekoomt.- daar en tegen leerde Wallis, dat het onderfcheid der Perfoonen enkel niet beteugelen moet, dat is bij mij ook een dwaalirig) — waarom moest nu Calvijn verlichter zijn geweest als men doorgaans in zijn tijd, en nog lang daar na was ? men weet dat demeejlenen overal het toen goedkeurden , en als de groote man nu leefde, zou hij het zeeker zoo min doen als wij. Althands dat men ook elders juist zoo dagt als te Geneve blijkt, om dat in Engeland, onder Eduard VI . twee Mansen één Vrouwsperfoon verbrand zijn om dwaalingen tegen de Drie-éénheid en den perfoon van Christus, men zis Fuller, Church-hijlorij, p. 398. Onder Jacobus I wedervoer het zelfde aan Barth. Legate en Èdw. WigtmAN , omtrend Anno ión, men vergelijke over den beruchten John Biddle, de Diaion. van Chauftepie.— Nog omtrend het begin deezer eeuw werdt Thomas Emlijn, een Predikant onder de Disfenters te Dublin , omgeleid met een Schandbord , Sociniaan , en daar bij in eene boete van 90 P. Sterl. en eene tweejaarige gevangenis vcrweczen. F *2  X «4 X enkel modaal was, dat is, niet in de wijze van bejlaan, maar enkel in onze wijze van bevatting, zoo dat het enkel drie bevattingen of drie denkbeelden zijn (a). — Meer gerucht echter maakte Wm. Whiston, Profesfor in de Wiskunde te Cambridge, omtrend het Jaar i7oöen vooral 1724 (fc), deeze fchijnt voor het naast (want zijne voorftelling is wat-duifter) gemeend te hebben, dat de Logos, of eeuwige wijsheid in Christus de plaats der menfchelijke ziel vervuld heeft, en dat die eeuwigheid niet is eene eigenlijke eeven - eeuwigheid van perfoneel beftaan, maar zee- (a~) Men leeze zelve John Wallis, Letters of the Trinitij, p. 62, en vergelijke over hem Mosheim , ad novam Pauli Matij de Trinitate explicationem, C. 3. § 4, mDisf. ad H. Eccl. pertinent. T. 2. p. 532. _ ' ' 00 Men zie over Whiston , Mosheim Kerkel. Gefchied. T. 10, p. 57, en vooral de aanteekening van Dr. Maclaike op peg. 58 , die hem een oprechten man en geleerden dweefer noemt; ik heb de oprechtfte hoogachting voor den hooggeleerden Doctor; maar in dit ééne kan ik hem toch niet bijvallen , dat het verlaatcn van Whiston van zijnen post als Hoogleeraar in de Wis-kunde eene daad was van onbillijke handeling en onmaatigen ijver. Ik weel wel, dat de Arrianerij geen invloed heeft op de kennis van lijnen, hoeken en oppervlakten, maar ik ben altoos nog van gevoelen, dat, als een Genoodfchap (bij voorbeeld een Kerkgencotfchap) i;i een Land zeekere uitfluitende voorrechten heelt, en ik verlaat zoo een Genooifc'^ap, dat ik dan ook Cordaat genoeg moet zijn, om afftand te doen van die voorrechten, die ik, als Lid van dat Genootfchap, genoot, en dat, als ik die Cordatesfe niet bezit, men mij daar toe noodzaaken moet: ik ben een vijand van alle vervolging om godsdienftigc begrippen , die den (laat niet beroeren ; maar hier in zie ik toch niets dan natuurlijke billijkheid. Bijzonder is dit waar in Engeland, daar alle Disfenters vrijheid hebben tot het oprichten van Huis-Academien, die aan hanre Oprichters veel voordeel geeven, hoewel zij met hun derven , -waar van men bij Wendeborn , in zijn Tegenw. Staat van Groot Britt., onlangs in het Nederduitsch vertaald, eene meenigte van voorbeelden vindt. , ..-»-»■,  X s5 X zeekere Metaphijfieke wijze van beftaan in potentia, of op eene verheevener wijze, in den Vader, als zijne Wijsheiden Woord, tot dat zijne generatie offchepping gefchied zij eenigen tijd voor de fchepping der weereld. Ik kan niet zien, dat in het weezen der zaak hier van veel verfchilt de leer van Sam. Clarke, be.veerende, dat de Zoon Gods een, aan den Vader ondergefchikt, wcezen was, voortgebragt voor de fcnepping der weereld, en in deszeifs vorming mede bedrijvig. Hij verklaarde Joan. i. ,, De nog onge„ booren Christus, de Logos, was hij God, eer ,, hij het vleesch aannam, en dus een weezen tus„ fchen God en het Schepzel: en de Logos was God, „dat is, hadt eene Metaphijfieke eeuwigheid, die „ met de eeuwigheid van God bijna gelijk ftondt." Het eenige onderfcheid, dat ik ontdek tusfchen Hem en Whiston , is, dat Clarke de mogelijkheid geloofde ecner eeuwige voortbrenging, welke Whiston tegenfprak en met reden (a). — De beroemde Ridder Newton was 's Mans leerling, maar gedroeg zich meer befchroomd en achterhoudende. Boven allen echter koomt hier in aanmerking de, door zijne Praclicalefchriften bij ons zoo bekende, Doclor IsaXc Watts , wiens Pfalmen en Liederen men, pas voor weinige Jaaren, in de Engelfche Gemeente deezer Stad 00 Men beftudeere 'sMans duitier gevoelen uit zijn eigen werlc: The Scripture Doctrine of the Trinitij, wherein tverij Text in the New Teftament , relating to tkat Doctrine is dijlindlij confidered , and de Divinitij of our blesfed Sa~ viour according to the Scriptures proved and explained. Hij heelt veele Tegenfchrijvers gevonden, waar onder de bekendfte zijn Waterland en Wells, en wat 'er met hem zij voorgevallen in de Convocatie der Geejielijkheid zie men bij Laavrence, An Apologij for Dr. Clarke, waar in men alle de gewisfeldc (lukken, in Qriginali vindt, en welke Verdeediging is uitgegeeven te London, Anno 1714. — Metï zie voorts de gemelde aanteek. op Mosheim , /. c. ƒ>. 59—64. F 3  ):( §5 X Stad heeft ingevoerd, en die (de zin waar in hij zijne dubbelzinnige uitdrukkingen en fchriftunrlij^e gezegdens verftondr, 'er afgelaaten zijnde) zeer (lichtelijk zijn, Deeze, anders beroemde, Man was in zijne vroegere leeftijd en fchriften veel rechtzinniger, maar veranderde naderhand zijn gevoelen over de gewigtigfte onderwerpen, naar zijne eigene bekentenis (a), en verftondc 'er zich méefterlijk op, om achter de rechtzinnigjle uitdrukkingen te fchuilen, die hij zeer onrechtzinnig verklaarde (ft), zoo dat 'er niets vreemd in is, dat groote Mannen in Engeland, Duitsland , en onder ons , de kerk tegen zijne ftellingen gewaarfchuwd hebben, die dan eens van de Arrianen, dan eens van Sabellius, dan weer van de Socinianen, dikwils ook van de Remonjlranten, ontleend zijn (c). Vol dwaalingen omtrend de Leer der Voor- Jchik- 00 In the Preface at the fecond part of hit Disfert. relating to the Chrijl. doSr. of Trinitij, Opp. Vol. 6, pag. 548. 00 In the Arrian invited to the orthodox faith. Disf. i. Jea. 3. Vol. 6. p. 509 O) Onder de Engelfchen Herveij, Letters, part. i.Lett. 22. p. 147, of in de Ncdqrd. Vertaaling in de Mengelingen, T. i P. 286, over de aanbidding van. den li. Geest, daar bet zeldzaam is. dat in de overzetting (laat: ik laat ze geheel voor reekening van dien verwaardigen en godvruchtigen Grijsaart, in het Engekch fiaat alleen: voor reekening van denDoaor — Onder de Duitfchers , Kraft . Theol. Biblioth. T. 3. Si. 2t. p. 35, 47- en Walch, die ons herinnert,hoe ■weinig hij in de Leer van het Voorbejlaan van Christus ziel van zommige Socinianen verfchilt, Comp. Hifi Eccl. recent. C. 5. fea. 3. § 11. — Onder de onze noem ik flechts Lamte, die het noemt: „ een nieuw Socimaansch leerflelzel, „ dat in zoo verre van Socinus, Schlichting en Crel„ lius verfchilt, dat hij, b. v. Zoon en Geest geene toevat„ lige maar weezenlijkc krachten in God noemt, hoewel ,. hii zomtijds met de groove Sabellianen fpreekt". DeSpir. S. C. 3. § 13. Disf T. 2. p. 135. Voegt 'er bij Alberti, Brieven over Gr. Britt. T. 3. Ep. 43. p■ 620 bijzonder Buurt, befch. Godgel. T. 3. p, 174, en vooral van der  fchikking, des onvermogen*, van den vrijen wil en de voldoening Qa), week hij vooral af in de Leer der aanbidlrjfce Drieéênheid: deeze is bij hem niets anders dan „ de Godiijke Natuur, werkende door twee god„ lijke vermoogens, het Woord en den Geest." en ( dus zijn zijne eigene woorden ) „ wanneer het Woord „ en de Geest Perfoonen genoemd worden, welke in „ de daad niets anders zijn, dan godiijke vermoogens „ van den Vader, wier inwendige onderfcheiding wij „ niet weeten, dan wordt het woord Perfoon genoo„ men in cm figuurlijken zin, en niet in zulk eene „ eigenlijke beteekenis, als wanneer de Vader een „ Perfoon genoemd wordt (&)." — De Zoonis derhalven alleen „ Het alleruitmuntendfte van alle andere „ Weezens, menfehen of Engelen, welke ook zoonen „ van God heeten (r)." en de reden der benaaming is ,, in den oirfprong, welke zijne menfchelijke ziel, „voor de fchepping der weereld van God heeft, in „ zijne Kemp, de gronden der goede hoop voor Necrl. Hcrv. Kerk Verdeedigd tegen Goodricke , Leiden 1770. alwaar men ook de uitvJugten, genoomen van den Lof, hem gegeeven door Godgeleerden, die zijne laatere fchriften niet geleezen hadden, zal vinden opgelost. O) De Leer der Verwerping, hoe godebetaamend verklaard, noemt Watts een geducht en ijslijk artijkel, in The ruin and recoverij of Mankind, Quaft. 13. vol. 6. p. 293. — hij loochent geheel de natuurlijke onmagt ten goede, ibid. p. 292. — hij leert een vrijen wil in den Zin van cnverf hilligkeid, in Esfaij on the freedom of Wil, vol. 6. p. 375. — omtrend de voldoening fchrijft hij: „ Het is mijn ge„ voelen , dat 'er eene algemeene genoegzaamheid van ver„ geeving, genade en zaligheid voor geheel het menschdom „ door |. C. is daargeftcld, (provided^i en het is aan hunne „ natuurlijke vermoogens, onder gemeene hulpmiddelen, „ oyergelaaten zulks aan te necmen of af te flaan ". Ruin and recoverij, Quteft. 13. p. 283. fJO Zoo fpreekt hij, Disf. relating to the Chriji-. doCtr. of the Trinitij, Disf. 6. p. 621. (O Ufeful and import. Quteft. fea. 1. Qucefi. 1. p. 6$o, F 4  zijne wonder-ontfangenis in Maria, zijne opftafi-' „ ding en verhöoging, met één woord, in zijne al„ lemaauwfle en bijzondere betrekking op God O)." Echter is hij waarachtig God , want ,, God was in Christus , de godiijke natuur des Vaders was in hem ( b)," en de ziel van Christus , voorbeftaande, en met God veréénigd, heef-: een menfchlijje lichaam aangenoomen (c). — Uit die zelfde gronden houdt hij den Heiligen Geest enkel voor een vermoogen (power") een kracht (virtus) een uitwerkend beg>nzel (rf), die. ja, God is, maar de Vader zelve, en wiens uitgang daar in beftaat, dat hij „ het godlijk „uitwerkend vermogen is van den Vader, dat in „ alle godüjke werking gebruikt worde («)." Eindelijk koomt hier in aanmerking de, niet min , 'door gemoedelijke fchriften, onderons bekende, Do£ior Doddridge, met wien Watts verklaarde in alles , raakende den perfoon des Middelaars, éénftemmig te denken (ƒ), weshalven (om thands van verfcheidene andere dwaalingen niet te fpreeken (g)> het O) Ibid. />.-6.;t-653. CO L. C. p. 677- ?c) Disf. relat. to the doSr. of the Tnnttij. Dtsf. 4. (_d) Disf. 5- Se3. 2. p 597. O) Ibid Sea. 4- P- 609. (ƒ) „ 'Er is niemand van mijne Kennisfcn , met wien ik ■ volmaakter in alle de gevoelens, aangaande de Leer van " Christus over één (tem". Zoo fehreef Dr. Watts in zijn Brief aan Longueville, te vinden bij Outon , Gedenifchr. van Doddridge, pag. 106. der Nederi. VertaaHng_ — De gevoelens van Doddridge zijn duidelijkst te te vinden in 's Mans Academifche Lesfen, die, na zijn dood door S. Clark zijn uitgegeeven, te London, Anno 1763. in het Engelsch, onder den Tijtel van Lesfen over de voornaam/Ie onderwerpen in de Geestkunde, Zedekunde en Godgeleerdheid, in het Nederduitsch onder den Tijtel van Verzameling van Academifche Lesfen, alhier in Rotterdam bij Bothal &c. Anno 1773. Cg) Ziet van der Kemp , L. C. b. v. omtrend dt Godlijkt  X 89 x het hier genoeg is aan te merken, dat Hij alter n driebetrekkingen in God ftelt, zoo dat het Drietal der perfoonen enkel in een politieken zin moet genoomen worden , dat is voor betrekkingen van één en denzclfden perfoon, gelijk, bijvoorbeeld, dezelfde mensch, op éénen tijd, Vader, Man, Zoon, Koning, enz. kan weezen (•«), welke verklaaring, in de daad, zeer wei- tijke voortveetenfchap leert Doddridge : De zaakcn zuikn „ niet aanweezig zijn, om dat God ze voorziet, maar hij „ voorziet ze, om dat ze aanweezig zijn zullen ". Propof. 35 Schol, i — Misfchien lijdt eene zachter uitlegging 's Mans gevoelen over de niet altoos woordlijke Ingeeving aan de Apoftelen : Eng. Uitg. in 4/0 p. 333. Nederd. Vertaal. T. 2 p. 252. — Duidelijker zijn de wangevoelens over de perfonaliteit en de Uitgang van den H. Geest, E ig. p. 300". Nederd. T. 2. p. 396. De toereekening der Erffchuld Eng. p. 415. Nederi. T. 3. p. 22. De aart des Geloofs Eng. p. 424. Nederi. T. 3. p. 40. De aanbidding van Christus alleen, zonder gewagmaaking van den Vader, als ongeoorlooft, en bijzonder de aanbidding van den H. Geest, E.ig. p. 486 Nederi. Vert. T. 3. p. 173. En veele andere misvattingen, waar van ik de Lijst hier vruchtloos vergrooten zou. lntusfchen is het genoeg op te maken, dat de hoofddwaalingen van Watts en Doddridgf ontleend zijn van , en in een gemoedclijken form gegooten, uk Richard Fleeming, die Anno 1725 zijn Chrijlologie in 2 Deelen, gr. 8vo uitgaf, welke op de gevoelens van Dr. Clarke, over de Derivatie, en Gefubordineerde Godlijkheid van den Zoen en van den H. Geest gegrond was. (c) Propof. 130. Schol. 1. Zoo veréénigen zich, bij. voorbeeld in George III drie politieke perfoonen, of betrekkingen. Koning van Groot Brittanjen , Hertog van Brunswijken Sehatbewaarer van het Keizerrijk. — Hoe meer men dit flelzel indenkt, hoe zeekerder het wordt, dat men Watts en Doddkidge eigenlijk geen Arrianen of Socinianen noemen kan ; zoms hebben zij Arnaanfche, zoms Sociniaanfche begrippen, over het geheel echter hebben hij het meest van de Sabellianen. — Ik weet, dat men in de Kerkhiftone twist over het eigenlijk gevoelen van Sabellius . die een Difcipel was van Noëtius , welke tot de Gnoftiken behoorde; maar In dit geval kunnen wij ons veilig houden aan de opgaaf vm Doddridge zelve, Propof. 131. Schal. 5. „ Sabelxius F 5 „ ( zegt  X 9° X weinig van Sabelliüs en Noetiüs verfchilt, en op de-zen grond leerde hij omtrend den perfoon van Christus blonder, „ dat hij , voor de fcheppmg der weereld eene geeitelijke, van God gederiveerde " Natuur hadt, en dat deeze glorierijke beest, die " de Logos is, en in natuurlijke en zedelijke volmaaktheden alle fchepzelen overtrof, naderhand eene menfchlijke geboorte gehad heeft uit Ma" riA (a) " welk laatfte de leer is der Arrianen, en zoo weezenlijk verfebiilende van de grondleer der Proteftanten , dat Watts zich niet gefchaamd heeft onze Leer van de generatie des Zoons en den uitgang van den Heiligen Geest .met den haatlijkcn naam van eene fcholaflüke en paapfche verklaaringte benoemen (6). ' Hoewel het nu waar is, dat deeze en zoongelijke cevoelens thaffds veel minder ingang vinden dan het Socinianismus en de Duitfche Opklaaring, dewijl men zeer duidelijk het önwij'sgeerige en onbejyijsbaare deezer Hellingen inziet, waar in niet Hechts eeven veel zwaarighè'den en onbegrijplijkheden, als in de Leer der Recbtzinnigen worden voorgewend, maar zelfs tastbaare ongerijmdheden, tegen de Reden, gevonden worden telt men deeze Lieden eevcnwel met recht onder onze hedendaagfche beftrtjders , niet flechts, om dat anderen, b. v. Priestleij, met de Rechtzmnigen onder den naam van Jthanaftanen en Homo&ufianen fpotten, en op de veroordeeling van Arrius, cn de fWthii) dattj dat Vader, Zoon en Geest alleen naa:me„gen3bediéningen .waren van den «elfen perfoon (en dit zegt de Doftor juut eeven eens~) „ wel.ce lO W W me \ Vader, op aarde Zoon, en voorzoo verre hn zijne " maetin de fchepzelen uitliet, deH. Geest genoemd wordt' . 7 212 dit laat He is eenig verfchil. ) Cd) Propof. 126. Coroll. 1-2. Eng. Uitg. p. ^.Nederi, Vert. 2. D. p- 383- (10 Disfert. 5- SeCt. 4- P- 6l°'  X 91 )•■( Geloofsbelijdenis van Niceen veel te zeggen hebben, maar ook, om dat zommigen de gemelde dwaalingen openlijk belijden; — In Engeland heeft men te Exeter eene geheele Arriaanfche Gemeente, en nog eene binnen London, waar bij DoElor Kippis Leeraar is (a); — In Duitsland kwam te Berlin, in het Jaar 1783, een boekje uit, over den perfoon, hei ampt en de waardigheid van Jesus, dat aan den Hofprediker Sack opgedraagen, en ten aanzien van de verheevener Natuur van Christus , Arriaansch is, doch over zijn Middelaars-werk de Socinianen volgt, juist zoo als de bij U bekende Purgold, en in het gemeen allen, die te gemoedelijk zijn om den Hecre Jesus, of niet, of als een bloot mensch, te aanbidden; — In ons Land zelve kreesren wij, voor weinig Jaaren, een ftukje over de voordeden van het Chriftendom, in een bevalligen ftijl, door eene Jufferlijke hand {b), gefchreeven, waar in het Arrianifmus heerscht, en de befchrijving van Gods zoon die is , van Het volmaalvfte fchepzel uit de yolmaakfte weereld, de gewoone Arriaanfche verklaaring van den Apoftolifchen Eertijtel , de Eerstgcboorene, dat is, de Gezaghebber, van alle creaturen, 2. Met tweede zoort van Beftrijders, waar tegen wij de grondwaarheden van ons Geloof zullen moeten ver- 00 Dcczc Dr. Andrüa Kippis is in de geleerde weereld anders met roem bekend, zoo door de Leevensbefchrijving van Captcin Cook , als Voornaamelijk door zijne Biographia Brittanica, die in den fmaak van Baijles Dinionaire wordt uitgeireeven ; Hij is ook de Uitgeever, (zo niet Schrijver) van The Religior.'s ctabliffanent of Scotland examined, Anno 1771. waar in de Predikant Ferguson van Kilwinning Owien men Anno 17Ó7 in Schotland beschuldigde van heterodoxie') verdeedigd wordt, en het recht, om Leeraars door onderteekening aan geloofsformulieren te verbinden, heevig wordt beftreden. (O De bevallige Schryffter van dat Stukje, waar in anders veel fchoons is, is de bekende Juffrouw Agatha Dijken.  X 92 X verdeedigen, zijn de hedendaagfche Socinianen, wier eetal veel grooter is dan van de voorige. Omtrend het midden van de iffJe Eeuw verfpreide, de naar ziel en lichaam ongelukkige, Michel Servet zijne dwaalingen over de Drieiênheid en de Natuur van Christus , en omhelsde het gevoelen van Arrius , noemende Christus, den Prins der fchepzelen , door den Vader voortgebragt, doch ftrekte dit ook uit tot het lichaam van Jesus, die van God drie en van Maria ééne hoofdftof hadt ontfangen (a), dit gat geleedheid dat zommige Unitarii nu ook meer over zijne menfchlijke natuur en hec oogmerk zijner koomst begonden te twiften, en nieuwe dwaalmgen_ b,j de voorige te voegen, daar men met God; met een hooger weezen; maar alleen een mensch; met een Plaatsbekleedenden borg; maar alleen een afgezant des Vaders, ons tot onderwijs en voorbeeld gezonden, m Christus erkende, welke gronddwalingen zeer natuurlijk op het geheele zamenftel der waarheden invloed hebben, en zich over de Leer der Ellende, des Geloofs, der Rechtvaardiging, der Bondzegelen verfpreiden moeften. Bern. SoChinus , een Franciscaan te Stenne, was één der ijyerigfte en eerfte beftnjuers van Iesus Godheid en zijnen zoendood beide geholpen door een Ordens-broeder, Franciscus Limanin pcu uuu van Michel Servetos, te Villanova tn Arragoni Ann ikq aebooren, gaf Anno 1531 uit zijn werk, deTrimtar l lr'rfrilus. Libri Vil, en in het ^end Jaar 1532.f<£ ZoZZ deTrinUateLibrilI, en de J»P<» *W' g Capita IV. zijne, bier op gegeevene dwaal.ngen zija « vinden de Trin. Err L i p. ii, 12 L. 2 p. 9, 73;™ ■n;,i t » 111 Hü werdt te Geneve, Anno Id-,3. v-1 £ nd dat men' hen misfchien beter, als een uitzuinigen ïn als een möeitemaaker. die naar geene vermaaningen vroeg, voor altoos hadt gevangen gehouden , doch waar ovar ik reeds in een voorige Aanteekening gefprooken heb.  X 93 X van Corfu, die Biechtvader was bij Donna Sfortia, de Moeder van SiGismond II. In deezer voetftapperi traden fpoedig de beide Socini , uit Prinfelijken bloede te Sienna. Laelius , de oude, vervaardigde eene meenigte Handfcnrifcen, die hij echter niet uitgaf, maar bij zijnen dood, in het Jaar 1563, naliet aan zijn Neef Faustus , die uit eene Dochter van Petrucci , Prins van Sienna, was gebooren, en, als Hoofd der Secte, de gevoelens, die naar hem Sociniaansch geheeten worden, merkiijk heeft uitgebreid tot op zijnen dood, die voorviel in het Jaar 1 f504. Onder de eerfte volgelingen deezer dwaalingen was Neuser, Predikant te Heideiberg, en het is geen wonder, wegens de gelijkheid der Hoofdleer, dat die onvafte Man zich kort daar aan te Coujlantinopolen liet befnijden, en den Godsdienst der Turken omhelsde, Ostorodus , Smalcius , Crelliüs , Wolzogen , Schlichting , en anderen, waar ondermannen van geene dagelijkfche geleerdheid, zijn genoeg bekend f», wier O) Die de veelvuldige en onderfcheiden dwaalingen der Sscinionèp grondig wil kennen, leeze de fchriften zelve hunner voornaamfte Grondleggers, die bij één zijn uitgegeeven in de Bibliotheca fratrum Polonorum, in 6 Deelen , fol. Anno 1o56, en waar uit bijna alle de bedekkingen , die thands tegen den Godsdienst van Jesus , als Gods Zoon, en Zallgmaaker gemaakt worden, ontleend, en alleen i.i een nieuwmodisch gewaad geftooken zijn. Laat ik voor den Nederd. Leezer den hoofdinhoud opgeeven : — In de 2 Eerfte Deelen zijn alle de werken van Faustus Socinus, te weeten, behalven eenige uitleggingen over den iften Brief van Joannes en andere gedeeltens van den Bijbel, eene meenigte twistfchriften met Paleologus, over de ongeoorloofdheid van het oorlogen; met Co vet , fransch Pred. te Bazel; met Puccius. die een Mennoniet geworden was, en over de kracht van Christus , als mensch, in alle menfehen, gefchreeven hadt, Anno 1592 ; eene verhandeling over den Haat des menfehen voor den 'val; tegen Cutenus ; tegen de Mennoniten over het lichaam van Christus ; tegen Erasmus Jansz. ; te- gen  X 94 X wier Leer in Hongarijen, Tranftjlvanien en Polen een geweldigen voortgang maakte, tot dat de Godslafteringen van zeeker onbefchaamd boek, de Pijnbank der Drieéénheid genoemd, oirzaak waren, dat zij uit het laatstgemelde Rijk verdreeven wierden , in het Jaar 1655 (0). Tot ons tcegenwoordig plan merken wij alleen op: a Dat men zich onder deeze Tcgenftandcrs, zoo min als onder de voorige, eene eendragt van gevoelens en harten moet verbeelden; de twiften tusfehen Wolzogen en Schlichting hebben weinig te beduiden, in vergelijking der onluften, die met Frans Davjds en Franken over de aanbidding van Christus ont- gen Bellarmin , over de godheid van Christus ; tegen Franc. Davids en tegen Chr. Franken , die ontkenden, dat men cSus moei aanbidden , enz - In het 3^ en 4de Deel liaan de werken van |o. Crellius, Regent van de School te-. L,a eau daar hij Smalcius opvolgde; Stoinski maakte er de c^r'agt voor, en J. Pastoruis befehreet zijn leeven Onder de^erken van Crell munten uit een antwoord op het feboone werk van Grotius, de Satisfatione Chr,p, dat door Essenius, Prof. te Utrecht, beantwoord ,s ; en Twee Boeken ten betooge, dat de Vader alleen de éémge ^ G°f 1 waar teeen Botsac, la Place. Petavius , Calovius eVanderenïefehfeeven hebben. - Het sde Dec, vervat e werken van Schlichting, Leeraar te Cracau. behelzende mectt biibelverklaaringen, waar in hij veelal Grotius volg ?I Terwijl het 6de Deel de uitleggingen en verhandelingen vervat van 1 L. Wolzogen en And Wissowatz. Te'en deJ Socinianen hebben veel en wel gefchreeven Be la-rminus, Hünnius, Tarnovius, Calovius:,, Spener , j> xius, Alstede. de beide Spanheims, Grotius TlprfTlN, EssenIuS, Hoornbeek, Coccejus Maresius AbbaJ£ en een meenigte anderen, wier bondige wederleggmin de heden.laagfche mode-fchiiftcn ontveinsd, en de londeKimaal beantwtiorde zwaarigheden telkens op meuw gegCDe^ï Tijtel van dat boek is : J.r— Ag* Trditatem deturbam, d. i. Pijnbank, die de Drucer.L'J yan den zetel Jloot.  X 95 X ontftondcn, voornamelijk in Tranfijlvanien, onder de regeering van den braaven Stephanus Bathori (a), en in de daad, hec fcheen veei meer zamenhangend , veel meer confequent, een bioot mensch niet aan te bidden, dan godlij?e Eer te bewijzen aan. iemand, die geen God was, waarom Palaeologus en de meefte Socinianen ook in dat gevoelen Honden; Faustus Socinus echter, in het Jaar 1573 van Bafet in Tranfijlvanien gekoomen , en geholpen door George Blandrata (i>, hieldt niet alleen het tcgengeftelde ftaande, maar hielp ook Davids in de gevangenis, waar in hij, onder gevaar van het vonnis des doods, geftorven is in het Jaar 1.- 79, terwijl de ft^heuring bleef duuren tot het jaar 1638, onder de regeering van den ouden Rakotzi, die hen allen, of uit overtuiging, of uit vrees, op de Vergadering te Déès, deedt befluiten om Christus te aanbidden , wien de Vader eer en heerlijkheid gegeeven hadt. /3. Dat, O) Deeze braavc Vorst, fchoon zelf Roomsch, bevoorderdv;, naar de Lands wet en conventien, gelijkelijk de Gereformeerden en Lutheri'chen tot allerlei bedieningen, en hoorde zelve beftendig een Hervormd Leeraar prediken , hij was zoo afkeerig van Confcienrie-dwang, dat hij gewoon, was te zeggen: „ God heeft drie dingen voor zich zeiven „ alleen behouden, iets uit niet te fcheppén , het toekoomen„ de te weeten , en over de confeientien te heerfchen". Men zie over deezen treffelijken Prins, Lkupb, Hifi. Ecclef. Bef. in Hur.g. & Trar.ftjlv. p. 281 & 326. CO Over dit heevig gefchil, de zeedclijke flechtheid van Blandrata, den flinkfehen handel van Faustus Socinus, en de rampen van Davids , leeze men breeder Prof. Lamjpe, in het aangehaalde werk, en volkoomener nog de ongemcene fchoone verhandeling van den geleerden Tranfijlvanicr Prtrus Bod, Hifi. Unitariorum in Tranfijlv., welke de arheidzaame Barkeij niet Hechts geplaatst heeft in de Bi~ blioth. Hagana, maar ook afzonderlijk uitgegeeven te Ltijden , bij Le Mair , Anno 1776, en die, "voor de Liefhebbers der Kerkhiftorie onder onze Landgenooten, dubbel ver* diende vcrtauld tc zijn,  ):( 9« X 8 Dat, om die reden, wij onder de Socinianen begrijpen, allen, die, hoe verfchillende in andere Artijkelen, bij voorbeeld, over de kennisje Gods, de genoegzaamheid der reden, de ingeeving en het gezag der fchriftuur , de noodzaakelijkheid der bondzegelen, en veele andere waarheden, echter hier in overéénftcmmen, „ dat Christus wel een bloot mensch, maar echter, in ontfangenis en gaaven, een buitengewoon mensch is, de Mesfias, door de Propheeten be" loofd, wel niet als verzoenenden Borg, maar eeven"„ wel als Gods onfeilbaar en afgezant, wien wij hoo" ren gelooven en eeren moeten, aan wien God, " ais verhoogden Koning zijner kerk, het beftuur der „weereld, de vervulling onzer behoeften, en de " opwekking onzer lichaamen heeft toebetrouwd." —• Het geen zeeker veel minder is dan de Arrianen, maar ook veel meer dan de Nieuwe Opklaarers van Hem gelooven O). y. Bij dit alles moet ik nog, als eene derde aanmerking, voegen, dat 'er voor de eenvouwigen en onöpmerkzaamen, die zich door bloote klanken laat inneemen, geene gevaarlijker vijanden zijn, dan de Socinianen, om dat zij de Schriftuurlijke uitdrukkingen behoudende, alle dezelfde Eertijtels als wij aan 6 Chris- fa) Van zelfs fpreekt het, dat lieden , die de verborgenheid des Zoons loochenen , ook die van den H. Geest ontkennen. mèis gemeener, dan alle)jk; verklaaren van een Trapas een Leen fpreuk, M'aar door Gods geest of kracht, naar Uofte(theZ{TgePerfomficeerd yro^x. Ook deeze dwaahng is Sr oud^ en doorde vroegere rechtzinnige Kerk langwecife,d . de voorloopers van Sandius en Bib sluis vindt men „dé oude KettTrs, die men van hunnen yerc.erden TVopus, den naam van Tropici gaf en over welke igM ïpreekt ad Serapion de Sp S SpANHE!M '"r!i°*""* noemen hen niet; ook niet de Moor in W™?»*^ fet. die anders zoo vol LeQure is, maar men vindt % an hun tyj ftlEUWLAND , Lta, Sift. Eed. L. 2. C. O. § 2. p.  K 97 H Christus geeven, doch dezelve in een geheel anderen zin verklaaren, of, wel veel fchoons , veel waarachtigs van hem belijden, en echter den eenigen grond van ons vertrouwen, den zoen-dood van den Heer der Heerlijkheid ontkennen. Verwondert ü dan nimmer, wanneer in gefprekken of in modefchriften , iemand U met den hoogften ophef van Jesus fpreekt, hem Gods zoon, Gods êéngebooren, in de gelijkheid des Vaders, het voorwerp van ons vertrouwen en van onze aanbidding noemt; wanneer hij 'er bijvoegt, daC deeze onze éênige Heiland is, die ons beide van de zonde en de flraf verlost, dat wij alleen door het geloof gerechtvaardigd worden, en dat hij onze God en onze Middelaar is, voortreffelijker dan'Moszs, en hoogcr dan de Engelen: Dit alles, en nog veel meer, hebben zij in Leerredenen en Geloofsbelijdenisfèn gezegd, de ligtgeloovige was te vrede, de onöpmerkende verfchalkt, en de eenvouwige verleid (a). Zij blee- 00 Één voorbeeld voor allen zal genoeg zijn: In de Belij lenis, door de Socinianen, op de Vergadering van Déès, aan Vorst RAkotzi overgegeeven, en te vinden bij Bod , L. C p. 167 , belijden zij: I. Wij gelooven en belijden, dat Jesus van Nazareth is de'ceniggebooren Zoon des leevenden Gods, en God genoemd "wordt, in den echten zin der H. Schrift, om deeze redenen. 1.) Om dat hij ontfangen is van den H. Geest, Matth. 1. Luc. 1. a.) Om dat hij gezalfd is met den H. Geest boven alle zijne medeitenooten, en den Geest ontfangen heeft zonder maat. Joan. 3. Hebr. i. Hand. 10. Luc. 4. 3. ) Om de majefteit en heerlijkheid, welke hem de Va¬ der in hemel en op aarde, na dat hij opftondt van. den doéden, in vol bezit gegeeven heeft. Hom. 1. PM-, 2. Matth. 28. Eph. i. Hand. 2. 4. ) Om dat God de Vader in de volheid des tijds alles door hem heeft herfteld, en hem aan ons gegeeven , op dat wij door hem behouden worden, en de erfe. nis des eeuwigen leevens verkrijgen. G ». Da?  X 98 X bleeven Socinianen, zij fpraken naar hun Sijfthema, alles hangt van de verklaaring af, en men moest in de ar- II. Dst dezelfde Jesus Christus door ons moet geëerd en aangebeden worden , om dat de Vader alle-; aan den Zoon gegeeven heeft, Matth. 2: 27. #>••.§: 22, en bevoolen heeft, dat wij hem hoorcn, in hem goloovcn, hem eeren en aanbidden zouden. Matth 3: I7. Daarom heeft hij in hem alle fchatten van wijsheid en kennis verborgen. Colusf. 2. op dat wij alles uit zijne volheid ontfangen, Jo \: 16. zro dat wij den Zoon eerendc den Vader eeren, in den Zoon geloovende in den Vader gelnoven , om dat de Vader in den Zoon verheerlijkt wordt. 5fö 5- III. Wij belijden dat'deeze Jesus, als de' waare Mesfias, ' toen hij 'op aarde was, aan de Geloovigen heeft toegé- bragt, en ook nog toebrengt alle geeftlijke goederen, door woord en geest, en daarom moet aangebeden -worden, Avant daarom heeft hem den Vader alle gaaven gegeeven, op dat wij dezelve met vertrouwen, van hem itt^onze nooden bidden en hoopen zouden. Daarom hebben, toen hij in de weereld geopenbaard werdt, veelen den toevlucht tot hem genoomen, zeggende: jEsus! zoon van David ! ontferm u mijner. Matt 15. Mare. JO. en, Heere 1esus ! ontfang mijn geest! Hand. 7. Eevcnwel niet gelijk de Vader, in wien alle dingen zijn, aangeroepen wordt: 1 Cor. 8. of met die wijze van aanbidding, waar mede wij den Vader aanbidden, zeggende : Ónze Vader &c. maar zoo, dat wij zèeker zijn, dat, wat de Vader hem gegeeven heeft, hij ons datmildeliik zal verleenen, gelijk hij beloofd heeft. Jo. 14. 2i". Jo. 10. Ook'-is hij onze Middelaar niet zoo, dat hij ons niets zou mededeelen, of dat wij niets van ■hem zouden te vraagen , te wagten en te hoopen hebben, dewijl hij daar toe alles van zijnen hemelfchen Vader ontfangen heeft, op dat dit alles vaii hem op ons, als zijne Ledemaaten zoude nedcrdaalen. IV. Öok zeggen wij met de H. Schrift, dat die J. C. die ons hoofd is, ook nu zij de Koning zijner Kerk, en do'*r zijnen Geest zijne geloovigen regeert, en over leevende en doode heerscht, Rom 14, ja, dat hij alle dingen draagt door het woord zijner kracht. Heb. i.want daar toe heeft God Hem aan ons gegeeven, op dat hij nu in zijne gelovigen regeere en hun het eeuwig leeven gee-  X 99 X argliftige verfchansfingen van den Racouwfchen Cate* chifmus bedreeven zijn, om onder al dien fchoonen fchijn te kunnen bemerken, dat zij de verborgenheid des Vaders en van Christus loochenden, en vijanden van het kruis van Christus waren (a). I In- geeve, en hij alleen zij onder den hemel, in wien wij moeten zalig worden. Hand. 4: 12. En fchoon 'er gezegd wordt, 1 Cor. 15, dat dan zal het einde zijn, als Christus het rijk Gode en den Vader zal overgeeven, en als alles hem zal onderworpen zijn, zo volgt daar niet uit , dat C. nu onze God en Koning niet is, dewijl daar bij gezegd wordt, dat hy moet als Koning heerfchen, tot dat alle dingen hem zullen onderworpen worden. Cd) Om dit te bewijzen zal ik hier het Echt Sociniaansch Sïjfihema bijvoegen , zoo als het, uit den Racouwfchen Catechismus , gevonden wordt in de Schets van alle Godsdienfien van Köchër , te Jcna, Anno 1756. 10 De Chriften Godsdienst is een weg, van GocTdoor Christus geopenbaard om het eeuwig leeven te verkrijgen, die men uit de H. Schrift, vooral het N. T. leeren moet, •waar aan wij volkoomen geloof moeten geeven als Godlijk, en zoo volmaakt, dat men in dedingen, tot zaligheid noodig, daar op alleen bevufien kan, zonder uitfluiting van de gezonde reden. 2. ) Christus is Gods Zoon, ontfangen van den Geest Gods* en van hem geheiligd en in de waereld gezonden, en door opftanding tot een nieuw leeven herbooren. Eéngebooren, wijl hij op" eene zeer bijzondere wijze Gods Zoon is, in de gelijkheid, die'God hém aan zich gegeeven heeft , in orifterflijkheid, magt en hcerfchappij^ Hierom noemen wij hem God; vertrouwen en aanbidden hem, om dat God hem tot die Eer verhoogd heeft. Hij is een waar mensch, maar eigenlijk geen bloot, geen gevsoon mensch, Gods geest en kracht verlichtte, bezielde, beftuurde cn ontfcilde hem in woord en wandel. . 3. ) Christus is Heiland, a) Om dat hij ons de zaligheid, en den weg daar toe, op Gods bevel verkondigd en met zijn voorbeeld geweezen heeft b.) Om dat hij , na zijne, hemelvaart, het geheele werk onzer zaligheid waarneemt/ en ze ons namaals fchenken zal. Dus hebben wij in hem — De verlosfing van cte Jlraf. Door de kracht van zijn dood, om welken te beloonen Godaan J, C. de rnagc G 2 Se*;  X loo ):( A Intusfchen worden deeze billijk geteld onder der Jiede'ndaagfche bevrijders der Proteftantfcbe Leer. .Met alle de voorgeevens van eerbied voor Gods verhoogden Mesnas, beftrijdt, verwerpt en befpot men de waarachtige Godheid van Hem, die God zijn eigen Vader noemde, en wien Cajaphas als Gods-lajleraar veroordeelde, om dat hij zich den Zoon bekende van den gezeegenden God, eene veroordeeling, waar van de Joodfche Raad niet droomen kon, zo deeze Eertijtel geen hooger zin hadt dan die , waar in de Sociniaan hem beezigt. ■— Met alle de dubbelzinnigheid, waar mede men hem Zaligmaaker noemt, was zijn verzoenend kruis, en ons leeven, verworven door den plaatsvervangenden dood van den Heer der heerlijkheid, geen grooter ergernis voor den Jood, geen belachlijker dwaasheid voor den Griek, dan voor den Sociniaan, die met ons in denzelfden Bijbel leest, dat bij zijne ziele tot een randzoen voor veelen en zijn yteesch voor het leeven der weereld gaf, toen hij onze zonden in zijn lichaam gedraagen heeft op het hout. Trotsch gegeeven heeft ons tegen de ïtraffen der zonden te beveiligen, en voor ons te bidden. Terwijl zijii dood het N. T., dat is de verzeekering dat God on\ ze zonden op berouw en bekering vergeeft, verzeegeld en beveiligd heeft. = De verlosftng van de Zonde. Om dat hij , door de ontfangene magt ons van alle ondeugden aflefdt, en door zijne Leer op zijn voorbeeld, en het icon, door hem ontfangen , ter onzer aanfpooring wijst. 40 Het Geloof is. a.) op God, en op den Heere C, Gods verhoogden Mesfias, te vertrouwen, b.) Gehoorzaam te zijn aan alles, wat hij ons, als Gods onfeilbaarcn Afgezant, bevolen heeft. £0 Door dat Geloof wordt men gerechtvaardigd, dat is: fchoon wij Zondaars zijn, behandelt ons God, als wij de geboden van het Euangelie gehoorzaamen, eeven als of wij geen zonden hadden, dewijl hij onze zonden vergeeft, en ons het eeuwig leeven fchenken wil.  ):( ÏOI ):( Trotsch op eigen vermogen, noemt men de deugden ,' die Paulus vruchten van den geest noemt, de vruchten van ons natuurlijk vermoogen, en vleit de menfchelijke hoogmoed, fchoon God alleen wil woonen bij den neederigen en verbrijzelden geest; — Toen Petrus eens die fchoone belijdenis deedt: gij zijt de Chriftus, de zoon des leevenden Gods, zegt mij, Geliefden! dat Petrus ieezen, de fchriften onderzoeken, daar van toepasfing maaken kon, voor onderwijs vatbaar was, en uit alles wat hij zag en hoorde, wel redeneerde, waren dit geene Natuurlijke bekwaamheden? maar, wat zegt hem Jesus? hij toont hem derzelvcr ongenoegzaamheid, hij wijst hem op Gods hartbewerking, en zijn befluit is: zalig zijt gij, Simon I want vleesch en bloed heeft U dit 'niet geopenbaard, maar mijn Vader die in de hemelen is. (Matth. ït: 25.) En, met dat'alles, heeft deeze Leer, in onze dagen, een onbegrijpeHjken aanhang. — Behalven de meenigte, die zich, om des voordeels wille, achter de dubbelzinnigheid bedekt houdt, heeft men in Engeland, onder de Disfenters , geheele Gemeentens, die dezelve openlijk belijden (a); Lindseij, die zijn post als Predikant te Carterik in IJorkjhire verliet, richtte eene Sociniaanfche Gemeente op te London, waar voor hij een fraaie kapel én paftorij bouwde in de Esfex-jlraet, in het Jaar 1773, die tot zijn Adjutor heeft zijn zwager Disneij, die ook het predikampt te Swinderbij in Lincolnfliire nederlag, en door veele anderen gevolgd is. In Schotland vindt men , onder anderen, eene Sociniaanfche Gemeente te Montrofe, welker Lecraar zeeker Koopman William Christie werdt, in het Jaar 1781. Welke voortgangen de ge- voe- 00 Men zie Wendeborn , Tegemy, jtaat van Groot Britt, G 3  ):( io2 >( voelens der Unitarii in Poolen, Tranftjlvanien enHongarijen nog- in deeze Eeuw gemaakt hebben, is den minstgeoeffenden in dit zoort van dingen genoeg bekend; zelfs van de Pruiftfche ftaaten verzeekert ons Sëmler ia), dat 'er, zedert Sam. Crellius , eenige kleine Sociniaanfche Gemeentens zijn overgebleeven, die zichftil houden, en oogluikende geduld worden.— En wat bijzondere perfoonen betreft; dit zamenftel volgen over het algemeen allen, die met Purgold eenen gemoedelijken afkeer willen toonen van zeedelijke losheid en nog eenige hoogachting behouden hebben voor die Schriften, welke het Chriftendom als godlijk eerbiedigt, en als den reegel van het geloof vereert, en die echter te veel verleid door de godsdienst-mode, den bedorven fmaak, en den meefterschtigen toon der hedendaagfche fchriften, en te veel omgevoerd zijn door allerlei wind van leeringen, om, zonder vooroordeel, het leerftelzel der kerk te onderzoeken , en de verdeediging daar van door vroegere en laatere Godgeleerden onpartijdig te overweegen.— In de fchriften van Eberhard, Teller, Priestleij, en eene meenigte anderen, heerscht wel over den perfoon van Christus , en de Verzoenings-leer, het zelfde gevoelen, maar dewijl deeze in zoo veele andere ltukken van het Echt Sociniaansch zamenftelzel verfchillen, noemen wij Hen liever onder het derde zoort ,van Tegenftanders, die wij nu befchouwen moeten. 3. Deeze allen begrijpen wij onder den naam van 'Opklaarers, welken zij zich zei ven geeven, — of, dewijl zij voorwenden het Chriftendom van overgeblevene dwaalingen te zuiveren, en in het voetfpoor der vroegere kerkhervormers te treden , onder dien ,.: van (a) Sem-ler , Verdediging van het Koningl. Edia, te Ha!' Ie 1788. p, 123,  K log )s( van nieuwe Hervormers (a). En hier, mijne Waarditen ! begeeft ons alle orde, alle zamenftel, alle overe'énftemming, en wij hebben bijna met Man voor Man te ftrijden : De ontkenning' aller verborgenheden, gevolgelijk ook der Drie - eenheid en der menschwording is wel hun hoofdbedoclde, Christus is bij hun althands niet meer dan bij de Socinianen , bij de meeflen zeifs niet half zoo veel, en de Leer der Verzoening en der bovennatuurlijke genade-werkingen is hun allen een aanftoot; — maar boven dien krielen hunne fchriften yan eene reeks losfe gevoelens, die alle de gronden van het Proteflantfche , en zelfs van het algemeene Chriftendom ondermijnen, terwijl de e'e'n ontkent wat de ander ftelt, de e'e'n nog wat behoudt van het Euangelie , de anjer Chriftus - leer met Natuur - leer verwart of verwisfeit, over welks Leerftukken zelve men niets bepaalt, en hemelsbreed verfchilt, daar men, dan eens, elk 'er van laat gelooven wat hij wil, dan eens, Semler , Bahrdt en Hasedow elkander vreeslijk ziet havenen, toen zij begonden te verfchillen.— Laaten wij hen wat nader bij bezien -. — De grooffte van allen en één der vroegfte beftrijders uit dit flag, was de beruchte Redfcor Dam, die deeze weereld verliet in het Jaar 1779. In den ouderdom van zestig Jaaren, gaf hij, in het Jaar 1758, eene vertaaling van het Nieuwe Teftament , waar in alle gezond verftand balling is , en die van andere zoortgelijke fchriften gevolgd werdt (&). —■ Zijne Hellingen (V) Die lust heeft breedvoeriger onderricht te zijn van alles , wat wij hier over kort zamentrekken , leeze de Berichten over de nieuwe Hervormers in Duitsland, in 4 ftukken ultgcgpcven , in het voorige Jaar, te Utrecht bij ïjzerworst, waar in men van den hoofdinhoud hunner fchriften , en die van hunne voornaamfte tegenftanders , genoegzaam onderricht Wordt. (b~) Hij gaf, Anno 1772 een boek uit over het Historisch Geloof, en Anno 1773 een over den Godsdienst. G 4  X io4 X gen over de fchriften van het Oud Verbond, over tien perfoon en de gefchiedenis van Jesus, en over den algemeenen en bijzonderen inhoud der bijbelboeKen , zijn zoo tastbaar ongerijmd, dat ik Niemand weet, die zijn geheele ftelzel gevolgd heeft, hoewel de meeften veel van hem ontleend hebben. In de fchriften van Edelman , van Mirabeau ; van Lessing, van Bahrdt, van Steinbart, is nauwlijks onderfchcid met het ftelzcl van Voltaire, wanneer hij van het Chriftendom fpreekt, of zich een Chriften veinst. Bijzonder heeft Steinbart (wiens Vader een der ijverigfte Voorftanders en gemoedlijkfte Veréerers. van den Heere Jesus was) tot zijne hoofdleer: „ geene verborgenheid, geen aangebooren verderf, „ geene verzoening (4)," en onderfcheidt verfchillende Theorien over de Godheid van Christus. Te weeten, naar zijn voorgeeven, „ zijn 'er in het Nieu„ we Teftament drie Theorien, dat is, drie wijzen ^ van voorflel over den per Joon van Christus, ge„ fchikt naar de kundigheid der fchrijvers, en de „ denkwijs der geenen, voor welke zij fchreeven. s, De eerfte is voor ongeleerde Jooden, en deeze vindt „ men bij Mattheus , Marcus , Lucas , Petrus , Jacobus en Judas , en in deeze Theorie vindt hij „ geene de minne fpooren van een hoogqr natuur in „Christus." — (Ook niet? in de belijdenis van Petrus, Matth. 16: 16? ook niet in de vraag, zo de Chrijïus Davids Zoon is, hoe noemt hij hem dan zijnen Heer? Matth. 22: 42: of in de beantwoording van Ca- (d) De voornaamüe zijner gevoelens leeze men uit zijne JPhilofopkie des Chriftendoms, afgezonderd van Bijpothefen , welke hij in het Jaar 1778 uitgaf. — Een boek vol Hijpothefen, daar bijna alles onbeweezen Vooronderstellingen en Magiftraale Magtfpreuken zijn, ongeldig in het rijk der waajf-  X i°5 X Cajafhas, C. 2 5: 63? Noemt hem MarCus niet Gods zoon, C, i: i? en Lucas Gods gtliefden zoon, C. 3: 22 en 9: 3,5? Geeft Petrus hem niet dezelfde Doxologie, die hij 1 Petr. 5: ji aan den Vader geeft? C. 4: 11, wien toekoomt de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid? en niet min fterk, 2 Pet. 3: 18: Hem zij de heerlijkheid, beide nu en in den dag der eeuwigheid ia)? noemt hem Jacobus niet, onzen heere Jefus Chriflus den Heer der heerlijkheid , C. 2: 1 ? en bedreigt Judas, (niet de Ifcariothj met zijne tockoomjle niet de godlooze zondaars, die harde woorden tegen hem gefprooken hebben, vs. 15? en beflvnt hij zijnen brief niet, met heerlijkheid en majefleit en kracht en magt te verëeren in Hem, wien hij den alleen wijze God en Zaligmaker noemt, vs. 25?) „Zijne tweede (zoogenaamde) Theorie fpreekt, ja, van „ Christus op een verheeven toon, maar is gefchikt voor de Pijihagorisch-platonifche jooden, en onder „ die reekent hij JoXnnes en den fchrijver aan de „ Hebreen: die Jooden (zegt hij) geloofden aan de „Sephiroth, en telden daar onder den Logos, de „ waarheid, hel licht, het leeven, enz. en Joannes „ leert, in hunnen fmaak, dat niet veelen, maar dat „ Christus dit alles is." — ( Doch waarom zegt hij dan, het woord was God? den eeniggebooren zoon, die in den fchoot des Kaders is? waarom fpreekt hij van zijne gelijkheid aan den Vader ? zijn aanwezen voor Abraham, 'die zijnen dag verlangde? van het geeven aller dingen in zijne handen ? van zijn vleesch voor 'sweerelds leeven? waarom verzeekert hij, dat die in hem gelpoven niet verhoren gaan ? dat niets hen uit zijne hand zal rukken ? dat hij hun den geest zou zenia) Men vergelijke over deeze plaatfen Wolfius, in Cu~ ris, en zie de uitvluchten beantwoord door mijnen zaligen Leermeefter, de Moor, Cvrnm. Perpst. T. 1. p. 837. G S  X io6 X zenden? hun plaats in den hemel bereiden? hen opwek' hen ten uiterften dage ? dat zeiden immers de Jooden niet van.hunne Sephiroth? behalven dat groote mannen lang beweezen , dat al het voorgeeven van de kennis der Drieéénheid door Plato, en andere VVijs- geeren, op veel te losfe gronden fteunt (a)): „ Zijne laatfte Theorie vind hij bij Paulus , die zee„ ker veel hooger van Christus opgeeft, maar alle „ die gezegdens zijn niets dan allegorien, leenfpreu- kige gezegdens, waar van zich de Apoftel bedient „ ten gevalle van die Jood-en, die liefhebbers waren „ van de geheimzinnige Cabbala. " — ( maar, ei lieve! waren ook de Romeinen Cabbaliften ? waarom fchrijft hij hun dan, C. i: 3, 4, van Gods zoon, die krachtig beweezen is te zijn de Zoon van God, naar den geest der heiligmaaking, uit de opjïanding der dooden, namenlijk , Jefus Chriflus onzen Heer, die uit de Vaderen is, zoo veel het vleesch aangaat, welke is God, boven allen te prijzen in eeuwigheid, C. 0:5? of, waren het de Corinthiers, bij welken hij hem noemt den Heer der Heerlijkheid, 1 Cor. 2: 8 ? ) Na Steinbart is de vlijtige Basedow, die Curator was van het Philantropin te Desfau, een der ijverigfte (&); in de leer van Christus is hij Arriaansch, en in het overige volgt hij meest den heerfchenden fmaak der Opklaarers, en was (fchoon hij geen kerkelijk ampt en dus minder te verliezen hadt) eerlijk genoeg om niet voor Luthersch of Gereformeerd te willen gehouden zijn; bij wien men voege Saltzman, eerst 00 Men zie Mosheim in Notisad Ccdworth Sijjlh. int elk en van Hamelsveld , Bijbel verdeedigd. T i p- 15°- 00 Deeze Man, zeer bekend door zijne fchriften over de Opvoeding der Jeugd, wordt, in zijne Godsdienftige gevoelens , best gekend uit zijn Leerboek van den Natuurlijken en Chrijleliiken Godsdienst Anno 1774.  'X "7 X eerst Predikant te Erfurt, naderhand Lector aan het Philantropin, en eindelijk zelve Diretlor van het Op•yoedings-inftitut te Schnepfcnthal bij Gotha, Vooral moeten wij, in dit vak, niet vergeeten den geleerden Teller , eerst Profesfor te Helmftad, en naderhand te Berlijn, die (behalven eenige nieuwe-gevoelens over de ingeering van het oude, het zoogenaamd locaale van het Nieuwe Teflament, en de voorgewende Jpeculative Philofophie der Jooden ) de Leer der Socinianen volgt over den perfoon en het ampt van Christus, en van den Heiligen Geest. Hij is de uitgeever van het, anders geleerd, maar ftijf Sociniaansch Woordenboek van het Nieuwe Teflament O), en het is zijn Zamenftel en denkwijze x welke het meest gevolgd wordt, en die vooral heerscht in de algemeene Duitfche Bibliotheek (b)t die den Mode-toon aan de - fchrij- O) De Heer Herder heeft het met één woord beter dan de uitgebreidfte Reeenfien gekenfchet'st, noemende het: Woordenboek van een nieuw Tejlament. Men zie 'er éenige Uittrekzels van, in de Brieven over de Wachters der J?rateji. Kerk. T. i. Ep. 5. p. 89--ioo.het geen tweemaal verdient geleezen te worden, (veel is 'er uit ovcrgciiGomeii of gevolgd in het Uitlegkundig Woordenboek van de fchriften des 2V. V. door den Heer G Hesselink , A. L. M. Phii. Dr. & Theol. & Philof. Profesfor bij dé Doopsgezinden te Amfteldam, het ^ken in 4 Stukken bij de Erven Meijer en Warnars is uitgegeeven)—.- Men vergelijke, tegen al het fchadelijke, daar in' vervat, G. H. Lang, zur beforderung des nutzlichen gebrauches des Wilhelm Abraham Tellerischen Wörterbuchs des N. T., in 4 OCtavo Deelen, tc Anfpach uitgekoomen Anno 1778--1785. ■ (b) Met reeden klaagt men hier over in de Berichten over de N. Herv. T. ï. p., 67 en T. 3. p. 55. „ Wanneer de „ Weereld , gelijk zij zich eens verwonderde, dat' zij zoo „ onvoorziens Arriaansch geworden was, zich ook eens „ over de fnelle uitbreiding van den nieuwen Godsdienst „ verwonderen zal, dan vergeete zij niet, dat zij dit heil „ aan den Uitgeever en medearbeiders aan de Theologifche „ Rccenficn der Algem. Duitfche Biblioth, te danken heeft".  fchrijvers geeft, en door Biester en den geleerden Berlijnfchen Boekhandelaar Nicolaï wordt uitgegeeven (a), die onder ons genoeg bekend is door zijnen vertaalden Nothanker, waar in zoo wel de Rechtzinnigheid, bijzonder de Leer van de eeuwigheid der frraffcn, als de gebreken der kerklijken befpot worden, en wiens Reeenfien doorgaans gevolgd worden in de Lemgoër Bibliotheek, de Mittaufche, waar in Bahrdt de hoofdrol hadt, en door een drom •van onbekende en ongequalificeerde Boekreehters, die door geheel Duitsland verfpreid zijn. Maar ik merk, dat indien ik voortgaa met het optellen der middelen, waar door men deeze gevoelens, ook onder het gemeen (b), heeft poogen te verbreiden; met het onderzoeken naar de echtheid der Magdenburgfche Conferentie, die mij echter verdagt voorkoomt (O, en met het noemen der naamen en ge- 00 Zedert het begin van dit Jaar 1792 wordt dezelve uitgegeeven door den Boekhandelaar C. E. Bohn te Hamburg, aan wien , volgens bericht, Nicolaï de uitgaat' heeft overgelaaten, echter voegden die berichten (ook voor de Nederlanders in den Letterbode, Mo, 204. 25 Me ij 1792 ) daarbij, dat dezelfde Perfoonen, als te vooren, aan dat Journaal zouden blijven arbeiden. (O Hier toe bchooren de Brieven overzien Bijbel, «»• den Volks-toon, zeer waarfchijnlijk van Bahrdt, te Halte uitgegeeven Anno 1782. en men vergeete "niet dc Leerredenen van een Dorps-predikant voor Landlieden , (Predigten cines Landgeijllichen für Leuten vom Lande) ook te Helle, bij jt. J. Gebauer, Anno 1777. waar tegen de Hallijche gelehrten Zeitungen, en Profr. Seiler , in eene bijzondere Bijlaage, zich verzet hebben. . 00 Men vertelt namenlijk malkander, en zommige Duitfche Berichten hebben het gemeld, dat 'er,in het jaar 1770, te Magdenburg eene Conferentie geweest is tusfehen dc Heeren Sack, Spalding, Semler en Rautenberg , om een plan van Hervorming te beraamen, waar bij men ook den beroemden Abt Jerusalem gewagt hadt, doch die niet yer- fchee-  X *°9 X gevoelens van den wonderlijken Bahrdt, die, wegens zijn los character, bij veelen der zijne zelf in minachting is; van den zich zelf zoo ongclijken Profesfor Töllner , te Frankfort aan den Oder; van Eberhard , die eerst predikte te Charhttcnburg bij Berlijn, en naderhand Hoogleeraar in de Wijsbegeerte te Halle werdt, genoeg kenbaar aan onze Landgenooten door zijne Apologie voor Socrates ; en van eene meenigte anderen; dat mij niet alleen den tijd ontbreeken, maar dat ik ook,, door de droogte van het voordel, uwe aandacht, en misfchien mij zeiven, ver veelen zou. Gij moet eevenwel deeze nieuwe Hervormers, met welke wij in het vervolg het meest zullen te doen hebben, nog nader leeren kennen ; laat ik dan beproeven, of ik in deeze verwarring e'e'nige orde, en in die vreesfeüjke ongeftadigheid van gevoelens een zoort van Zamenftel, bij de voornaamjle ftukken, vinden kant a.) De fchcenen was. Doch dit verhaal, zeide ik, koomt mij verdagt voor; éénsdeel's., om dat 'er onder de nieuwe Hervormers , waar onder Elk leert, wat hij wil, zeer weinig Plan, Sijdhcma of Overééndemming is, allerminst onder de mannen die men noemt; anderdeels, om dat mij de naamen ö'rfWaarfehijnlijk zijn: Rautenberg nlthands heeft zich in vcrfehe.iden fchriften openlijk verdeedigt; Sack en Jerusalem , fchoon niet in allfs op de gewoone wijs denkende, behooren (ten minden voor zoo veele Jaaren) tot de Nieuwe Hervormers niet, die zoo naa bij het Dei/mus koomen: J!Rt)salem heeft fchoone Verdeedigingen voor het Chridendom gefchreeven, en in zijne vroegere werken , vooral in zijne. Predikatiën, Anno 1745, over de Godheid van Christus, ëri over de Venzoenings-leer, zeer uitmuntend gefprooken, men zie, uit T. 1. p. 213, eene fchoone aanhaaling, bij Profr. Segaar, tegen Priestleij, p. 38—41; hoewel (jammer!) het waar is, dat die groote Man, in zijne laatde jaaren, al mede door den droom weggevoerd, en in veele gewigtige dukken veranderd is, blijkens z\]neNagelasfene Schriften , waarvan, dit jaar, het eerde Deel te Brunsv/ijk is Uitgegeeven.  >•'( "o )--f a.) De Heilige Schrift, dat dierbaar gefchenk der godiijke goedheid, dat dóór alle Proteftanten voor den e'e'nigen en onfeilbaaren richter des geloofs erkend wordt, zegt men te behouden, maar beneemt het alle kracht: men noemt het een fchoon gedenkftuk der oudheid, maar dat geheel Joodsch, geheel locaal is, voor Palejlina gefchikt; het is van God ingegeeven , zegt Teller , om dat al het goede daar in van God is, en tot God leidt, én dat noemden de Otiden geïnfpireerd; — Semler verwierp voorheen de ingeevïng geheel, en fcheurde Jofua, Richter en , Ruth , de Koningen, Chroniken, Ejra, Nehemia, Efther, Prediker, Hooglied, en de negen laatfte Capittelen van Ezethïèl, beneevens Mattheus, Philénwn, de Openbaaring, en eene meenigte afzonderlijke ftukken uit den Canon weg; — Dam noemt de fchriften van Moses godlijk, voor zóo verre zij tot God leiden, maar de gefchiednis van den val is verdicht, van het overige is veel waar, maar dichterlijk ingekleed , zoo ook bij Job, de inneeming van Canaan door Josua is vcreierd, Samuël vol fabelen, de Pfalmen zijn fchoone dichtftukken , maar geene profecijen, en de Profeeten zijn waarzeggers of geestdrijvers, vooral Daniël; — Bahrdt ontkent alle Profecijen, en meent alles uit de nexus caufalis, den fchakgl der oirzaakën, te kunnen verklaaren (ö); — en Tollner bcweerr,dat 'er de Godsdienst niets bij verliest, al valt de Ingeeving geheel weg. — Het Nieuwe Teflament behandelt men niet eerbiediger dan het Oude.- de hoofdzaak is zeedcleer, zegt Dam , en al wat daar in uit het oude ontleend wordt,- is, naar Tellers leer, locaal, tempoia) Ziet Bahrdt , Grieckifch Deutjcher Lexicon über das jV. T. in Art. fyèprfié»; «. 3742. en vergelijkt daar tegen Judoc. Heringa., Verhand, van het HaagschGenootJeh. voor 1789. p. 184.-  X ui X porair, gefchikt naar de vooroordeelen van de menfchen van dien tijd, en raakt ons niet(ö); — Lessing gaat nog verder, en noemt het Nieuwe Teftament een wekker der Reden, die nu hoe langer hoe onnoodiger wordt bij de Opklaaring van het menschdom; en Semler plagt rond uit te beweeren, dat wij niet noodig hebben de Leerwijs der Apoftelen te volgen. Dc losfe fchrijver van de Brieven in den Volks-toon ontkent alle de wonder - verhaalen, bij voorbeeld, dat Zacharias een Engel zag was fpookverbeelding, hij werdt ftom vanfchrik, en hij fprak weer van blijdfchap: ter goeder trouw, mijne Hoorers! zou de Man ook geloofd hebben, dat Lasarus vanfchrik was leevend geworden , en dat Petrus uit inbeelding een visch gevangen heeft, met een Hater in de kieuwen ? — Gij bemerkt hoop ik het oogmerk deezer Lieden; overtuigd, dat de Bijbel hunne Leer weérfprcekt, poogt men die den menfehen te ontneemen of nutteloos te maaken, om onbelemmerd te leeren wat men wil. Eerlijker doet dan de Deïst, die ze geheel verwerpt, eerlijker de Roomfche kerk, die haare leezing aan de Leeken pleegt te verbieden, dan zij, die zich Schriftverklaarers noemen , en door hunne uitlegreegels baar alle gezag, en alle bewijzend vermoogen, dicffefijk ontfteelen En C<0 Billijker fehreef Dathe, Vertal. der groote Prof „ Wanneer het N. T. iets uit het Oude aanhaalt, om te bè„ wijzen Qargumentandi eau/a) dan handelt die plaats in het „ O T. ook van de zaak, om welke te bewijzen zij aange„ naald wordt Qin cujus probc.tionem affertur.)" (b De twee voornaamfte dezer Uitlegregelcn zijn deeze. *0 De Bijbel is alleen Godlijk voor zoo verre zij nuttig is tot de deugd. Maar is dan ook de Vedam . de Coran en de Talmud Godlijk, om dat 'er veele nuttige Zeedelêsfen in Zijn? zegt men neen, dan wederfpreekt men zich zeiven: zegt  )< 113 X En nü begrijpt gij ligtlijk > hoe men leeft met die Leerftukken, welke de Proteftantfchc Kerk, op grond der Gods-ontdekkingen, voor waarheid houdt. b.) Het zegt men/«, is het dan geen tvfitU, geen bedrog van valfche Speelers, als men de menfehen wijs maakt, dat men den Bijbel voor Godiijke fchriften erkent? --- Zoo ven' als hem nuttig fchijnt zal ook de Muhamedaan, de Jood deBrairrtn en de Naturalist van den Biibel geiooven, van het IN. 1. gelooven, zijn zij daarom Chriftenen en Proteftanten? de Engelfche Hartleij is zoo eerlijk, dat hij toeftaat, de leer der Verzoening is nuttig voor die, om hunne zonden, voor de gerechtigheid van God Vreezen, maar kan men dien indruk door Sophifterij of door fpotten , overwinnen , dan wordt die Leer zoo onnut, als die der Confcuntte in den Natuurlijken Godsdienst. — Van zulke menfehen heelt men een fchooncn Bijbd te verwachten, als hun zedelijk gevoel ons die moet geeven ! — lk geloof gaarne met mijn geheele hart, dat Semler en anderen, die dien regel geeven, meerder deugd bezitten, maar zoo lang het Godiijke eener leer afhangt van elks zedelijk gevoel, zullen wij toch nooit zeekcr Zijn , wat Godlijk is. 2.) De andere regel, daar men alle bewijzen mede ontduikt, is: christus en de Apoftelen fpraken naar de vooroordeelen van de menfehen, met wie zij te doen hadden. Steinbart, Bahrdt, Semler , Teller , en veele anderen, drijven dit fterk; en hoe zeer onder ons'dcPrijsverhandelingen in Teijlers Genootfchap T. 12, en dc Heer vaw HÉmert in Orat. hier voor geijverd hebben, is aan allen bekend. Dan. hoe veel hier bij gehaald wordt wat tot deil pefchi'ftaat niet behoort, en hoe onbewijsbaar dan deeze [telling zij zie men in de, reeds boven aangehaalde, fchoone Verhandeling van den Heer Jud. Heringa, Godgel. Haagscli Genootfchap voor 1789, dubbel billijk met goud bekroond 5 ■) Eindelijk heeft men nog den allerverderflijkftcn Regel, die op de -.wee voorige rust. „ Wijl de bijbel alleen Goa, lijk is voor zoo verre hij nuttig is door zijne Zcdeleslen, en al het overige zoo ingekleed is in den fmaak der Y olks" vooroordeelen, ZOO locaal, zoo temporair', volgt daar uit, dat men ze voor geen Volksboek moet houden, maar er een kort uittrekfeï van maaken, waar uit alles gelaatcn „ Wierdt, dat voor onze tijden niet gefchikt is ' . — Dus geene Verborgenheden, die zijn alleen voor den bedorven fmaak van dc Jooden cn Heidenen; ook geene gefchtedems-  X «3 X b.) Het Natuurlijk bederf is bij hun een fabel. De bijbel mag ons verzeekeren, dat 'er geen reine uit een onreine is, en dat wij van natuure kinderen des toorns zijn, C J°b M: 4 en F.ph. 2: 3) Dam leert 'er tegen in, dat Gods beeld niets is dan de Reden, die wij niet verhoren, en de Erfzonde niets dan de mogelijkheid van zon- fen, de voorbeelden van de Bijbelheiligen zijn verleidend voor het voik en bijzonder voor de jeugd:, gevolglijk zal 'er niets overblijven dan de enkele Zedèleer van den Natuurlijken Godsdienst. Zullen dan nooit de Menfehen wijs worden door zich aan anderen te fpiegelen ? Toen in Engeland Cherburij, Blount, Tindal, enz. voorheen dcnzelfden toon zongen, en den Godsdienst der zuivere lieden daar plaatfen wilden , waar Bijbet en Euangelie fti'an moest, verviel men allengs verder en verder, Hume werdt een Atheïst, Club en Helfire werden Leden in het zoogenaamd gezelJchap van het helfcke vuur , daar men den Satan aanbadt, het is de moeite waardig hier over na te leezen Wendeborn , Tegenw. Jlaat v. Gr. Britt. T. 3. Eene openbaaring Gods, Waarin niets was, dat, zonder tegenftrijdigheld, echter ons begrip^ booven ging, wat bewijs van Godlijkheid zou die wel £ïbben? En wat de Gcfchiedenisfen betreft, als de bijbelheiligen gebrekloos waren, dan hield ik gewis den Bijbel voor Gods woord niet: Nu is hij geen Roman , geen Grandifon, geen Julia, maar hij is eene Gefchiedenis, waar in de menfehen niet zijn wat zij weezen moeten, maar Avat zij waartijk zijn, en in een boek, dat godtijk is moet zecker de allereerfte Eigenfchap waarheid zijn : als dat voor de jeugd gevaarlijk is, dan moet zij nog veel minder de wcereldlijke gefchiedenis leezen. Het is in de daad wel zeldzaam: toen ten tijde der Reformatie de Roomfche Kerk den Bijbel boven aan zette op de lijst der verboden boeken, ijverden de Proteftanten billijk voor deszelfs algemeen gebruik; en nu de Roomfche Geeftfijkheid, vooral in Frankrijk en Duitsland, moeite doet, om meer of min volkoomen Overzettingen onder het volk te brengen, zoeken zoogenaamde Proteftantfchc Kerklijken denzelven te verdonkeren, en de Roomfche Godgeleerden van de Univerfiteit te Freijburg hebben zich genoodzaakt gezien., om de Bijbclfche achtbaarheid tegen de vroegere Hellingen van den Lutherfchen Doftor Semler te verdeedigen. Veele eerjlen zullen de laatjle zijn, en veele laatften de eerfte. H  X n4 X zondigen; Hand. 17: 30. — Mosheim heeft tegen Cudworth , en voor hem reeds Clericus tegen Grotius en Thomasius, beweezen, dat, bij de Schijn-gelijkheid der uitdrukkingen , de gevoelens der Wijsgeeren van die der Chriftenen hemelsbreed verfchillen: in onzen tijd nog heeft Lavater billijk onderfcheid gemaakt tusfchen den niet deelneemenden God der Wijsgeeren en den liefdevollen God der Chriftenen, en toen prees hem de Algem, D. Bibl. T. 37. p. 304; zelfs nog laater sleedt het Basedow , maar toen was men veranderd van toon , T. 58, p. 42. De God van Aristoteles fchijnt flechts de eerfte beweeging in dc ftof, v/erkloos en gevoelloos; die der Stoïcijnen de weereld-ziel aan het Noodlot onderworpen. Pijthagoras leerde wel acyjt tut a7c«.-i}ui fmii*, dat de éénheid het beginzel van alles was, (maar wie bewijst dat hij 'er de Godheid mede meende?) bij Diog, Laart. L. -8. Segm. 25, die, in Weerwil van de geheimzinnige Monas r onder de Goden van Pijthagorus i.^ione %c-j a-eA^i, *. 7. ^. Zon en Maan en de overige Sterren telt. Seneca Qüiejl. L. 2. O. 45 , zegt wel, dat alles naamen van den zelfden God zijn, Omnia ejufdem Dei nomina funt, varie utentis fua potejlate, maar zijn ééne God is op zijn best zeekere Ratio opifcx , een Natuurkracht, Kunstvormig vermoogcn, Ayiiitivpï'c; , zo niet de weereld'zelve. Socrates fpreekt dikwils v-an t» fl-£Ï«>, de Godheid, maar hij verftaat de Godheid in het gemeen, althands niet zonder ondergoden , zijn bevel aan Crito is allen bekend, wel is waar, dat men aan Vader Tertullianus , in Apol. C. 14, Ed. Haskavp,/>. 144, honderdmaal heeft nagezegd, dat Hij gedood is, quia Dros dejiruebat, om dat hij den dienst der Goden afbreuk deedt, maar men noeme ééne eenige plaats, daar of Socrates, of Xenophon zijn Leerling, dui lelijk zeggen, dat ''er niet veele Goden, maar flechts één God is, of daar zij bekennen van H. 2 de  X u6 X -ï, Jesus bezitten, die aan de voorfchrifren der Rede» „ klaarheid, aandrang en voorbeeld geeft." Eeven eens, de Volksleer aftewijken of de reden opgecven, w.aarom: in tegendeel hebbende Vrienden van Socrates, bijzonder Xenophon, altoos ftaande gehouden, dat Hij, zoo wel uit overtuiging, binnenshuis, als, om het volk, op de openbaare altaarcn, aan de Goden der Athcners geofferd heeft, en een groot Voorftander was der Wichelarij en Orakelen, ter-wijl Xenophon zelve een altaar bouwde, ter ecre vaii pinna. — Cicero was ook één der verlichtfte Wijsgeeren , maar waarom, daar hij zijne Wijsgeeren, de Nat. D. laat tjwiften Voor en 'tegen het beftaan der Goden, voert hij 'er geen één 'in, die tegen het veelgodendom twist? Onzeeker •wie God is, bij de verfchillen van Zeno en Cleanthes, ■waar van de een den kemel', de andere de zon Vóór Oppergod hieldt, Acad. Quttfi. L. 2. C. 41 of van de Rerfen, die den geheelen hcmelkreits God noemden, t«v *&kMi -xaila i>s 'Ovpeu's A7« xuï.itTes, volgens Ennius , bij 'Cic de N. D. L. 3. C. 2 & 16, en bij zoo veele andere verfchillen, weet hij selve niet, wat hij gclooven moet, L. 2. § 2. Oblitus es, quod initio dixerim, facilius me, talibus precferïem in reins, quid non fentirem . quam qüid feniirem, posfe dicere. En wat de zecden betreft: toen de Perfen, haar de wetten van Zarada , in blocdfchande leefden met Moeders, Dochters , 'Zufters, en hunne lijken door vogels en wild gedierte lieten verflinden ; toen men vrijheid meende tc hebben om zwakke en mismaakte kinderen', en de meisjes, uitgezonderd hetoudfte, te doodén of te vondeling te lessen, naar liet verbaal van Dion. Halic Ant. Rom. L. 2. C. 15, wat 'heeft die zeden befchaafd ? wat anders dan het Chriftendom ? men zie Theodoret. de curandis Gracorum affectibus Serm. «. Toen de zoo gepreezen Junius Brutus de zwaardjevechten ter eere van zijns Vaders lijkftatie hadt ingefield , en de anders zoo beroemde Trajanus 'er in 123 dagen, zonder poozen, 10.000 liet vegten.fprak Vr toen één Wijsgeer tegen ? of waren het de Chriftenen ? Lactant. de vero mltu L. 6. C. 20, TiiRTULL. de Speftae. Opp. p. i5t- Cljfrian. ad Donat. &c of wie heeft dié afgefchait dan Constant. M.? Euseb. in Vita L. 4. C. 24. -- Zcckcr is het, dat de Wijsgeeren," die na de uitbreiding van het Chriftendom geleefd hebben , Antoninus, Epictetus , Simplicius, Jamblichus, enz treflijker over God en de deugd géfprooken hebben, maar. hoe veel zij van de Chriftenen ontleend heb» ben f  X "7 X loeris, mijne Waardften! als of men ter berftelling van een kranken het genoeg reekende, hem een Diaett een leevensregel, voor te fchrijven, die allerheilzaamst is voor een gezonden, en zich voorts noch met zijne krankheid, noch met zijne geneezing, bekommerde. c.) Eéven ééns behandelt men de Leer der Straffen. „ God is te groot, om door een aardworm beleedigd te worden , en, hoe dit zijn mogt, hij is enkel ,, liefde." Men erkent dus geene andere ftraffen, dan die de Natuurlijke gevolgen der ondeugd zijn, fchande, verarming, verzwakking, en vroege of geweldige dood: de ziel is bij zommigen ftoflijk en fterflijk, en de opftanding, door Jesus beloofd aan den deugdzaamen* is voor ziel en lichaam beide (c). Wat ben, weet elk, of Ieere het uit Mosheim, Disf. de Jludio Ethnicorum, Chrijiianos imitandi, in Disf. ad Hifi. Eecl. pertinentibus , T. i. p. 373. — Van de laatere Naturalifien hebben wij zeeker fraaije zamenftellen, maar de Schrijvers zijn van Chriftenen opgevoed en onderweezen, en dus hunne befte fchoonheden aan de Openbaaring verfchuldigd, terwijl zij ondankbaar de bronnen beroeren, waar uit zijfcheptcn : men leeze over dit ftuk verder den braaven Jacobi, Verhand, over eenige gewigtige Stukken van den Godsdienst, T. 1. C. 15. p. 281-368. GëLLEKT, Zedek. Lesfen^ T. i. Seri. i'. Led. 3. ZlMMERMAN , Medit. de prafiant. rel. chrift. collattc cum philofophia Socratis , Opp. T. i. p. 549 en J. G. ZlERLIN, Briefe titer die Frage: Suget denn die Ver'lunft in .der that fo viel van Gott und feinen Eigenfchaften , als die Bibel? Berlin 1781. in welk laatfte fchrift echter niet alles eeven zeer den goudproef kan doorftaah. O) Bij den beruchten Priestleij, b. v. i.s de ziel een aan de hersfenen toebehoorend vermogen van denken en gewaar worden, en dus iets, dat bij den dood ophoudt, en niet herfield kan worden' dan bij de opftanding des lichaams. Verlafi. p. 372 393, — Maar hoe nu met het niet kunnen dooden der ziele, Matt, 10: 28 ? hoe kunnen dan de Geeften in de gevangenis zijn. 1 Pet. 3: 19? of de Moordenaar in het Paradijs? of de geest van Stephanus door Jesus ontfangen H 3 wof#  x «■* x Wat de Bijbel van het laatfte oordeel zegt, noemt DaSï er.kel Beeldfpraak: en wat de tockocmende ftraffen betreft , de eén ontkent ze geheel, en droomt, of van een herzinken in het Niet , of van eene Sentimenteels weereld, waar in zich de vermaaken van dit leeven hernieuwen; bij den anderen is 'er, ja, eenige ftraf, maar tot verbeetering; de eeuwigheid der ftraf is een verdichtzel der Geeitlijken (a), terwijl de bezaadig- fte worden ? zou Paulus dan naar de ontbinding hebben kunnen verlangen, als zijnde verre het befte, Phil. i: 23? men leeze Reimarüs, waarh. v. d. Nat. Godsd. p. 428.P1NTO, iegen de Materialijlen. C. 10, en hoe algemeen de Leer der onfterflijkheid en van een toekoomenden ftaat van belooning bij alle volkeren was en is, zeggen ons Seneca , Ep. 117. de befchrijvers van de Godsdicnften der Volkeren, Mobach, Hurd , enz. voorts de Reizigers Pinto, le Blanc, IJves , jNibuhr , en honderd anderen , vergel. Vossius, de orig. (S pmgr. Idolol. L. 1. C. 10. — Uit dit zamenftel, de ziel Jierft, en die der deugdzaamen Jlaat met het lichaam op, moet men de ftrijdigheid bij Pkiestleij verklaaren, die in deVerbafi. T. 1 , p. 158-168 betreedt, om te bewijzen, dat het hoofdoogmerk van Jesus koomst geweest is, om eene Opftanding en toekoomend leeven te bewijzen, en dar dezelfde Man in zijne laatere fchriften zich rond uit voor een Materialist verklaart, en de Ziels-onfterflijkheid en de opftanding der dooden loochent, willende onder des niet voor ' een Deïst, maar voor een oprecht Chriften gehouden worclen Vergel. Wendeborn , tegenw. fiaat van Groot Britt. T. 3. p- 359, en 3-66 en 367. 00 Origenes zou reeds geleerd hebben „ dat 'er eene 5> geduurige beurtwisfeling van rampzaligheid en geluk tot „ ih eeuwigheid zou plaats hebben, zoo dat Duivel enDoe„ melingen, eindelijk gezuiverd zijnde, de zaligheid bekoo„ men, maar, na een zeer lang genot, weder verliezen „ zouden". Ten minften wordt dit op 'sMans reekening gefteld , door Augustin. Enchir. de Haeref. C. 43 , cf. ibid. Daneum, & de Civ. Dei. L. 21. C. 17., en door Hierokt. ad Avitum , Opp. T. 2. p. 154. De geleerde Halloix heeft hem echter verdeedigd. Zo de befchuldiging echt is, fchijnt de grond te zijn in 's Mans verkeerde denkbeelden over de Vrijheid van den wil, gelijk reeds is opgemerkt, door de geleerde Cent, Magdeh Cent. 2. C. 4. p. 44, die ook  X 119 X fte wel erkennen, dat de Bijbel die bedreigt, maar ds God der liefde zal het niet uitvoeren ), of zelfs, met den Engelfchen Doctor Chauncij (è) de verlosfing der ook gisfing maaken op een, mogelijk kwalijk begrecpen, Stroma van Clem. Alex. Stram. L. i. p. 310", vergel. Lamp'e , Disfert. Vol. 2. Difp. 2. § 10--18. p. 64—70. Naderhand is de eeuwigheid der ftraf beftreden door Burnet, de Statu mortuorum & refurgentium, en door Petersen die drie folianten uitgaf, onder den Tijtel Mvripw aurtKanuriê-ttif 5r«»7»», das i-st, Das geheimnis der wiederbringung aller dinge&c. men leeze hier overBuDDEus, Infiit. Theol. Dogm. L. 2. C. 3. § 17. T. t. p 631-642, WeIsman, Hifi. Eccl. iV. T. Part. 2. Sec* 17. § 36. p. 1066-1077, en Lampe, disput, de aeternit. pccnarum. Van de poogingen van Nicolaï in zijnen Seb. Nothanker heb ik boven reeds gefprooken. Tillotson en Lavater hebben zich zeediger en twijfelachtiger uitgedrukt. (a) Zoo erkent de Schrijver der Bijdrage ter bevoordering van het werkzaam Chrifiendom. Berlin én Stettin. 1785. ,-, De Bijbel leert zoo wel eene eeuwige ftraf als eene eeu„ wige belooning, maar, dewijl het ftrijdt met de Redeni „ moet men, met Tillotson Hellen, dat God die bedrei,, ging niet vervullen zal." — (b~) Dr. Chauncij heeft in zijn Verhand, ten betooge, dat de Straffen in het toekoomend leeven niet eeuwig-zijn, deeze hoofdftellingen. 1.) In de toekoomende weereld zullen ftraffen zijn, aan de zeedelijke bedorvenheid geéévenredigd, dat is, onderfcheiden naar den aart en het getal der overtredingen. 1.) Allen zullen echter eens zalig worden , na voldaan te hebben aan het geen Gods ftrengfte rechtvaardigheid Vordert. 3.) Stipt zal dit plaats hebben bij die gezondigd hebben tegen den H. Geest, aan wie niets vergeeven wordt, noch in deeze ,• noch in de toekoomende weereld. 4.) Maar aan alle anderen zal in de toekoomende weereld vergeeven, dat is, een gedeelte der verdiende ftraffen kwijt gefcholden worden , om Christus wil; zoo rasch als de ftraf hen verbeterd heeft, dc vijandfchap van hun hart ophoudt, en zij tot eene redelijke gehoorzaamheid aan Christus te rug keeren; het geen bij den eenen vroeger, bij den anderen laater gebeuren Zal. — (Maar, is 'er dan weer zaligheid uit ons doen? — baaren waarlijk ftraffen verbcetering ? — is dat het doel der wet? ---de zin der bedreiging? — Gods belofte? —of geopenbaarde heilörde ?') Doftor Edwards heeft hem.beanrH 4 woord  X 1=0 X der doemelingen, na eene zeekere maat van ftrafferli aan de genade van Jesus Christus , toekennen. d ) Aan de Leer der ziele en der ftraffen is die van de Engelen en Duivelen naauw verbonden. — De Engelen behouden zommigen nog, bij Dam zijn het menfehen of dichterlijke beelden, (zou ook een mensch in den offervlam zijn opgefteegen bij Manoach ? of •was Lucas een Dichter als hij de verfchijning verhaalt van een Engel aan Zacharias, ter rechte zijde van den reukaltaar?) Duivelen zijn 'er in het geheel niet, of hebben geene betrekking tot onze weereld. Engelen en Duivelen behooren (zegt Teller) tot de leer van den Godsdienst niet, het behoort tot de booge Joodfche Speculative Philofophie, die zij in Babel geleerd hadden, en Jesus, en zijne Apoftelen, hebben zich naar hunne vooroordeelen gefchikt en 'er x»T*v&tairov gebruik van gemaakt. Het fterkfte voorwendzel is: „ de mensch kan wet zalig worden , al „ gelooft hij aan geen Duivel." Ik ontken het niet, maar ik houde teevens ftaande: „ de mensch is toch geen goed Chrilten, die God niet gelooft in alles " wat hij zegt." De Leer der Engelen en Duivelen is een gedeelte der godiijke openbaaring, en is gewigtig , uit hoofde van het verband , waar in die Openbaaring deeze Leer gezet heeft-met de hoofdwaarheden van den Godsdienst. Ontkent men het beftaan en den invloed der Duivelen, dan volgen van de gefchiedenis der verleiding, van de wonderen des Za- lig- woord in zijn Betoog voor de eeuwigheid der ftraffen in een toekoomftio- leeven, hetgeen, uit het Engelsen- vertaald, nog dit laar te Utrecht, bij W. v. IJzerworst, is uitgegeeven, Onderfcheiden is hier van het oud Sociniaansch gevoelen, -waar bii zich Slatius uit de Remonftranten voegde, dat de toekoomende ftraf alleen beftondt in vernietiging, het geen echter laatere Socinianen ontkennen, men vergelijke Spanheim, Elench. conirov, cum Socin. § 32- 73'  X til X iigmaakers en zelfs van de beo-effenende voorfchriften om den Duivel te wederjlaan , tegen de liftige omleiding gen des Duivels te waaken , en hoüderd anderen , zulke eigendunkelijke en gedrongen verklaaringen, daE de ingeeving en het gezag des Bijbels op de lofte fchroeven gefteid wordt (a;. e.) Van (V) Zedert Dodtor Bekker zijne gevoelens verfpreide, heeft men waarlijk niers nieuws gezegd, die geleerde man. (die alleen voorhadt het volksbijgeloof over Hexen en toverij .te beftrij len. maar het ongelukkig te verre dreef) heeft dit geheel uitgeput; Ik behoef dcrhalven geen nieuwe Schrijvers aan te h^en , elk weer, hoe, zedert eenige jaaren, dc pers oude- 'het Duivelsch gefchil gezweet heelt. En nu ben ik aan groote mannen fchuldig te erkennen, dat niet alle Bekkerian'en onder de Vijanden van het Euangelie te tellen zijn,'er zijn mannen onder van geleerdheid en godvrucht, die alleen-, ten doel hebben de practicale misbruiken van deeze L'-e'r te beltrijden,.. en echter geloof ik te moogen Zeggen , dat hunne fchriften, hoe letterkundig geleerd, ongegrond en onvoorzichtig zijn ; Ongegrond, om dat zij niets nieuws ter ftaaving behelzenen het geen lang ter wederlegging gezegd is, niet bondig genoeg beantwoorden. Onvoorzichtig, om dat men te veel. voet geeft aan eigendunkelijke uitlegging ook van andere gedeeltens der H. S. en om dat onachtzaamheid en onWaakzaamheki en andere practicale misbruiken, ie men, tegen hun oogmerk, van hun gevoelen maakt,- veel gevaarlijker voor dc godvrucht zijn dan alles, wat nteTi uit i'cn verftandig vasthouden aan de eenvouwigc Bijbelleer te vreezen heeft. Dit zeg ik met vrijmoedigheid en teevens met hoogachting voor den Heer Rutz en andere tïiijner geleerde Vrienden , die de gevoelens van Dr. Bekker volgen. Maar hemelsbreed verfchillen hier van de Mode-lehrijvers, die alleen dit gevoelen volgen en hunnen aanval op het Euangelie hier mede beginnen, om dat men aan dit gefchil niet zoo veel gewigts hangt, en dus lister bijval krijgt, en ondertusfehen dc menfehen gewoon maakt ook andere Bijbeiveoruellen als gefchikt naar Volksvooroordeel , of als dichterlijke inkteeding, te bcfehouwen. Hier toe behoort het ftukje : Het onderwijs van Jesus omtrend de Joodfch.e meening van het geweld des Duivels over de Menfehen. ï785. Daar in is de gevallen Engel van het JT. T, alleen het booze grondweezen der Chaldeen, door de H 5 Joo  X X e.) Van nog veel verderflijken invloed zijn de genoemde Hellingen op het aanbidlijk en troostvol Leerftuk der verlosfing en de verzoening met God door Jesus Christus. Töllner, ongelijk met zich zeiven, betwijfelde ze; Eberhard beftreedt ze; Steinbart gelooft geen verzoendood van een vreemden, en houdt eigen deugd voor de waare rust der ziel; naar Gruner, heeft Christus ons de voortreflijkheid der deugd geleerd, en daar door ons van de dienstbaarheid der zonde' verlost, en, door het wegneemen van de liefde tot het kwaad, ons met God verzoend. Bahrdt heeft deezen zonderlingen uitleg: „ Christus is, als Reprefentant van het menschdom, door zijnen ^ dood, borg bij God geweest, datvetlen zijne Leer „omhelzen zouden." De algemeene Leer is, met de Socinianen, „Hij heeft, als Leeraar, de weereld „ beetere denkbeelden gegeeven van God en van de „ deugd, en het menschdom verlost van de afgoderij „ en Jooden overgenoomen, en in zoo verre zou het N. T. dit gevoelen beitrijden, dat daar in geleerd wordt, het kwaad toomt uit het hart voort. (Maar ftaat 'er ook niet, de Satan voer in Jüdas') Jesus behieldt echter dc gewoone taal. ( en waarom toch, daar hij zoo meenig ander vooroordeel _ beftreedt3) om dat het onfchadelijk was (waarom beftrijdt men het dan zoo heftig?) In denzelfden toon zijn de Aanmerkingen over den Godsdienst voor Denkers. Leipz. 1785.' en de Verhandeling Over Demons, Duivelen, Satan en Hel, ■waar in dit zeldzaame gevoelen voorkoomt: Niet de Demons , maar Christus zelve heeft uit de bezetenen gefprooken. (Ook toen Hij hen beftrafte en het zwijgen gebooat?) Deezer dagen is uitgekoomen eene Verhandeling, waar 111 het gevoelen der Hervormde Kerk over de Demons en Demonifche bezetenen in het N. T. verdeedigd wordt t\c. door C. van den Broek, Pred. in 's Prancenhage, ooch het geen ik, door tijds gebrek, nog niet verder ken, dan uit de Advertentien , beïoovende mij echter van den bekenden Schrijver alles goeds.  X 133 X J5 en bijgeloovigheid der Heidenen en den Levitifchca „ offerdienst der Jooden: zijn dood en opftanding heeft „ de waarheid van zijne Leer beweezen , en uit zijn „ voorbeeld leeren wij het fchoone en de belooning der „ deugd." — (En dit zal nieten, zijne ziele te geeven tot een randzoen voor veelen: Matt. 10: 28; het bloed des Nieuwen Teflaments voor veelen vergooien , tot vergèeving der zonden; C. 20": 28; zijn keven te ftellen voor de fchaapen: Joan. 10: 15; een vloek te worden voor ons: Gal. 3: 13 en onze zonden in zijn lichaam te draagen op het hout: 2 Pet. 2: 24 (fl).) Terwijl anderen het nog naauwer beperken: „ God „ heeft ons door Christus willen leeren, dat alle de „ denkbeelden van Beleediging, van Rechter, Gerech„ tigheid en Toom, door offers te verzoenen , behoo„ ren tot de kinderachtige vooroordeelen der oude „ weereld, en dat God de zonden, zonder offer, en„ kei op berouw en beetering, vergeeft." (en waar blijft men dan met Heb. 10: 26 : zo wij willens zondigen , na dat wij de kennis der waarheid ontfangen hebben , zo blijft 'er geen ftachtoffer meer over voor de zonden?) • De Bedenking, daar men meest mede' fchermt, is deeze: „ Christus heeft de ftraf nietgc„ draagen, want de natuurlijke gevolgen der ondeugd „ blijven en vloeien uit het verband der dingen. Bij „voorbeeld: een Chriften wordt, door het geloof „ aan de verzoening, niet gezond, als hij door voo„ rige onmaatigheid ziek is." — Maar wordt hij dat dan , ( bid ik U") door berouw en beetering, die men in de plaats der verzoening ftelt ? De bewustheid van onverzoende fchuld' maakt die gevolgen ten ftraf, terwijl, bij verzoende Vadergunst, het kaftijdend onheil, voor 00 Ook hier fehreef Priestleïj een fehaclelijk, hcewe" veelal uitgefchreeven werk : The Deaih of Christ no proper facrifief, in Theologicai jRepofitorij. T. i. p. 17.  X 134 X Voor acn geloovigen Chriften, een middel is ter veibeetering en beoefléning van dankbaars Godvrucht. , f.) Billijk vraagt gij mij: „ Wat gelooven dan toch „ deeze menfehen van den perfoon en het ampt van Jesus?" Nog veel minder dan de Socinianen, Geliefden! want, daar deeze Hem nog als een buitengewoon mensch, Gods onfeilbaaren Afgezant, en den verhoogden Koning van de Weereld en de Kerk verëeren, in wien zich alle de gejlachten der aarde (naar: Gen. 22: i8) gezeegend achten O), daar is, bij onze Neo'logen Jesus niets meer, dan een ordinair mensch, uit Joseph en Mama gebooren, een verlicht, kundig en weldaadig Leeraar, die veele goede begrippen van den Natuurlijken Godsdienst hadt en veele goede oogmerken-, doch die nog eene meenigte Volksvooroordeelen hadt, en anderen, die hij wel inzag, om des Volks wil, niet durfde tcgenfpreeken. Zijne Apoftelen waren nog meer bevooroordeeld, en, om hunnen «Meefter te verheffen, maakten zij eene fabel-hiftorie, om de Heidenette winnen, en pajlen veele plaa/fen uit de Heilige boeken der Jooden op Hem toe, om ook deeze in te neemen, uit welk één en ander, naderhand, zijne Vergoding is gebooren. Teller drukt het meer in den Racaufchen fmaak, uit: Jesus is, bij Hem, Gods buitengewoon Gezant, ter verlichting van het menschdom, door Hem tot Zoon en Lieveling aangenoomen : Hij is onze Verlosfer , om dat hij ons den fchrik des gewisfens ontneemt en van Gods gunst verzeckert: onze Middelaar, om dat hij door zijn dood ons verzeekert, God wil aller geluk, en dit noemen de Apoftelen, naar den Joodfchen fpreek- tranc, Ca) Dat men dus Gen. 22: 18 moet vertaaien, daar niet flaat ÏÜ-na zezeeeend worden , maar ^"DnH zuh zeegenen , zicl gezelgfnd Lten, beeft laatst de Eerw. Gavel herinnerd, tegen Priestleïj. pag. 5.  >( I25 ):( trant, zijne offerhande. Maar dwaazer, en ftrijdiger met alle Hiftorifche waarheid, vercierde het niemand, dan Dam. Jesus, zegt hij, is Gods zoon, dat is, godlijk in leer en wandel; hij is buitengewoon ontfangen, om dat God hem eene buitengewoon begaafde ziel gaf, anders was hij een zoon van Joseph en Maria; zijne Leer is de Natuurlijke Godsdienst; aan het kruis was hij flechts flaauw; men ftal hem uit het graf en genas hem; vervolgens week hij uit het Joodfche Land, en toen niemand wist waar heen, verfpreide men, dat hij ten hemel was gevaaren. In de gebeurenis op Pinxteren en in de Mirakelen moeten wij aan verborgen natuurlijke oirzaaken denken, of het zijn Leenfpreuken in den Ooftcrfchen trant. Ik weet wel, dat niet allen deeze groaye buitenfpoorigheid volgen , maar bij die allen is Jesus echter niets meer dan een Volksleeraar•,' die gelijk fiaat met Moses , Socrates, Plato , Mohammed , Zoroaster en Confucius , of, indien men genoodzaakt wordt de algemeenheid en weldaadigheid van zijn plan te bewonderen, dan noemt men Hem den yerlichtften der Leeraarcn en den beften der menfehen. g.) Intusfchen behoudt men de Proteftantfche uitdrukking , dat ons alleen het geloof, zonder de werken der Wet, rechtvaardigt, maar men verftaat 'er door: „ Dat elk, die de leer van Jesus , dat is, den Na„ tuurlijken Godsdienst, naar zijn befte weeten, orahelst, en menschlievend is O), aanfpraak op ge- „ luk O) Onze beftrijders, meefterlijk geleerd op het gevoel te werken, fpreeken alleen van MenscMievinhei eteeven of daar in de deugd alleen geleegen is: Ik eerbiedig deeze deugd ten hoogften , en ik erken niemand voor een waar Chriiten , al fchijnt of al praat hij nog zoo fchoon , die niet •menschlievend is. Menfchlievenheid is geAvis deugd, is treffelijke deugd, maar is de geheele deugd niet, vooral zoo als zij bij de bewonderaars der Mqde-fchrüten werkt: ter goeder  „luk heeft, zonder eenige offerhanden, of andere ,, wettifche plegtigheden, te behoeven." en men beweert, dat het alleen die Ceremonieele wet is , welke Paulus, in zijne brieven aan de Romeinenen Galatiers, buiten fluit, en, in weerwil van alles, wat de Proteftantfche Godgeleerden billijk hier omtrend tegen de Pelagiaens - gezinden hebben betoogd, dringen Semler en Teller dit nog eeven fterk. (maar zou de Apoftel ook alleen de Ceremoniën bedoelen, als hij geheel algemeen zegt, Gal, 4: 21, Indien 'er een wet gegeeven was, die magtig was' leevendig te maaken, dan zou waarlijk de rechtvaardigheid uit de Wet zijn? of wanneer Hij aan Titus, die onbefneden was, en aan de Cretenfen, die geene Jooden waren, fehreef: God heeft ons zalig gemaakt, niet uit de werken der rechtvaardigheid, die wij gedaan hadden, maar naar zijne barmhartigheid door het bad der wedergeboorte en de vernieuwing van den Heiligen Geest, den welken Hij over ons rijkelijk heeft uitgegooten door Jesus Christus, onzen Zaligmaaker, Tit. 3: 5, 6?) En wat noemen.dan toch deeze Lieden het Geloof ? Niets anders dan het aanneemen van Jesus leer, dat is van den gezuiverden Godsdienst der Reden, ontdaan van Joodfche en Heidenfche vooroordeelen en plegtigheden , en het bekeven van zijne voorfchriften (a). En der trouw; als iemand uit cordaatheid het geweld beiirijdt, eenen onfchuldigen uit gevoel verdeedigt, eenen armen uit menschlijkheid onderftetmt. of een drenkeling uit medelijden redt, en — voor het twerige — wellullig de onfchuld belaagt, de heiligde banden fchendt, zijnen naallcn laftert, fchelt, befpot, en, om dat hij in den Godsdienst minder nieuwerwets denkt dan hij, voor een Domoor, Dweeper, Bijgeloovigen . of Huichlaar uitmaakt, is hij dan eevenwel een Menfchenvriend? Ik meen Neen. O) Zeer nabij koomt de befchrijving, welke de Socinianen en Arminianen voorheen van het geloof gegeeven hebben, waar over men de Sijjlhematvgrajphi kan nazien,, En •  X »7 X En h'er, mijne Hoorers! zijn wij op de gevaarlijklte plaats der hedendaagfche Verlichting voor het belang der Maatfchappij en: — Eerlijkheid, goedwilligheid ea tnenfchenliefde is alles, wat men onder deeze Voorfchriften telt, en maaken den geheelen Godsdienst uit. De Leer van God en zijne Volmaaktheden, de Schepping, de Voorzienigheid, den toekoomjligen ftaat, noemt men (tukken van befpiegeling voor de Wijsgeeren , maar geen Godsdienst voor het gemeen. Burgerdeugd is een hersfenfchim, gegrond op de tierannij van menschlijke wetten: Het Volk moet zelve weeten, wat, naar de omftandigheden, nuttig is, en zei* ve bepaalen, wat het doen, of laaten wil: Vorften, Overheden en Ouderlijk gezag is een overblijfzel der barbaarsheid en der tierannij, ftrijdig met de gelijkheid, waar in alle menfehen door de Natuur geplaatst zijn, die echter een zoort van gezag bepaalen, maar ook veranderen en vernietigen kunnen, zoo als zij. willen. Priefter-onderwijs, bepaalingen van. Leeraaren, Kerklijke Verordeningen, zijn eeven ftrijdig met de Vrijheid, elk mag gelooven, belijden, leeren, wat hij wil, en, hoe ook onze godsdienftige gevoelens zijn, de algemeene Vader, die onzen eerdienst niet behoeft, en door onze zonden of dwaalingen niet beleedigd wordt, is met alle liefdeblijken zijner fchepzel-kinderen e'e'ven e'éns te vreede. En elk, die zoo denkt, is een aanneemer van Jesus leer, een bclesv.er zijner voorfchriften en een verlicht Chrijïcn (a). ó Mijtegenwoordig heerscht dezelve in de fchriften van Spalding. Teller, Bahrdt, &c. zelfs van Hesz te Zurith, in zijne Proeve over het plan der godiijke fchikkingen en epenbaaring. 00 Deeze ftelregels, die in de fchriften van Priestleij , Pu|ne. Bahrdt, Basedow en anderen, hoewel in verfchillenden trap en onder vcrfchillende kleuren, voorkoomew, verbreeken in de daad alle orde, alle veiligheid, alle rust, alle  X 128 X è Mijne lieve Hoorers! hoe gedenk ik heden aan de vermaaning van Joannes (i Joan. 4: 1) Geliefden* gelooft niet een iegenlijken Geest, maar beproift de Geeften, of zij uit God zijn; want veele valfche Propheeten zijn uitgegaan in de weereld. ti.) Ik behoef 'er niet bij te voegen, op welk een laagen prijs de Sacramenten, de Eed Gods, en het zeegel zijner beloften in Christus, bij menfehen ftaan, die naar deezen regel wandelen: — Zij zijn, bij hun, niets anders dan willekeurige voorfchriften van den Infteller van onzen Godsdienst, die uit de oude Godsdienften der volkeren ontleend zijn, en die wij, uit achting voor hem, behouden kunnen, om dat zij haare nuttigheid hebben. De Doop wijdt ons in zijne Leer in, gelijk de Geïnitieerden in de oude Mijfterien. ■ Het Avondmaal is een onderpand van Menfchenliefde, op zijn best, eene gedachtenis aan den dood, waar mede Jesus zijne leer verzeegelde. (en , hoe zou Paulus dan ooit hebben kunnen fchrijven : „ weet gijniet, dat zoo veele gij in Chris„ tus gedoopt zijt, gij ook in zijnen dood gedoopt „zijt, en, een iegelijk, die onwaardiglijk eet, die „ zal fchuldig zijn aan het lichaam en het bloed des „ Heeren?") Ziet daar eenige der voornaamfte. dwaalingen der Op- alle vertrouwen en gevolglijk alle aardsch en maatfehappehjk geluk: terwijl men inzonderheid tegen het laatfte, de onverschilligheid aller gevoelens in Gods oog, vergelijke de fchoone Verhandeling van Doctor J. Wigeri , ten. betooge, Dat de grond van alle waarheid in de Natuur der zaaken, en m het eeuwig en onveranderlijk verjland der Godheid te vinden is; — en dat het dus niet mogelijk zij, dat die zelf de waarheid erkend en geloochend, worde, en dit beide aan Gods oogmerk, in het bekend maaken der waarheid, voldoe: te vinden in de Verhandel, van het Haagsch Genootfchap, ter verd'eediging van den Chriftel. Godsd. 1789.  X i29 X Opklaarers en Nieuwe Hervormers, zoo Verre ik die; met moeite, tot een zoort van Zamenjlel heb kunnen brengen. Doet men hun wel onrecht, wanneer men hen, die naauwlijks zoo veel van Jesus houden, dat zij zich Chriftenen durven noemen , veel liever den naam geefc van Chriften-Dcïften, en aan hunne Leer dien van Euangelie - Naturalifterij, ter onderfcheiding der andere Ongeloovigen, die eerlijker zijn dan zij? Te meer, wanneer men hunne Leer, zaamgetrokken, uit hunne eigene befchrijving, in één hunner geachtfte Journalen (a), in deeze weinige woorden begrijpt: „ Alle geopenbaarde Godsdienst is niets anders, dan „ de groote en verheeven waarheden van den Natuurlijken Godsdienst, van God, en zijnen, door ,, de wetten der Zeedenleer verklaarden heiligen ,, wil, en een leeven na den dood, ingekleed in de „ denkbeelden en wijze van voorftel van zeekere vol„ keren en tijden. Moses, Rabbi Juda de Heilige, „ CoNFucius,ZoRoXsTER,OHPHEuszijn, wat Chri,, stus was: wijze mannen,die veel wiften, alles niet „ wiften, en het geen zij wiften niet konden, of niet „ wilden zeggen , om het volk te believen, (ad cap„ tandam benevolentiam.) '' 4. De vierde en laa'fte bende onzer hedendaagfche Bcftrijders, waar over ik nu nog iets te zeggen heb , is (V) Het zijn dc eigen woorden uit het tweede ftuk van het Berlijner Journaal voor Opklaaring, door G. N. Flscher en A. Riem uitgegeeven , welke laatfte Predikant te Berlijn en Secretaris was hij de Academie der Koutten, en Schrijver van de ergerlijke werken: Philofophifche en oordeelkundige onderzoekingen over het O. T. en Brieven van den Heiligen .Jawbrfs, en Bij draagen tor verbeet ering der waarheid van den Chrifiel. Godsdienst. Doch van welken ik met blijdfchap gezien heb. dat hij zijnen Dienst, na hét Religie-Edift , heeft nedergelegd , en zich enkel bij journaalfchrijven bepaalt. ï  X i2°K is dis der zoogenaamde Illuminaten, welke, fchoon de beteekenis van hunnen naam dezelfde is met die van Opklaarers, en van hunne gewaande Verlichting ontleend is, echter een geheel bijzonder flag van menfehen uitmaaken, hoewel zij' met de voorigen in zeeker verband ftaan. Over het algemeen zijn het menfehen, die voorgeeven zeekere ver lichtingen en kundigheden over God en de Natuur der Stoffelijke en Geeflelijke weereld te bezitten, die aan het gros des Menschdoms geweigerd zijn, en die gebooren worden uit een onmidlijk licht, door God in zielen, die daar toe geflemd zijn, ontftooken; waar door zij in ftaat gefield worden, om met God en met de Ergelen gemeenzaam te verkeeren, omgang te hebben .met de geheele Geeftenweereld, en, — aan de ée'ne zijde, over godsdienftige onderwerpen, en het lot der kerke, openbaaringen te ontfangen aangaande zulke dingen, die, noch; door den letterlijken zin des Bijbels, noch door eenig menfchlijk onderwijs, kunnen geweeten worden: — aan de andere zijde, door geeften-omgang, en duidelijk inzien in de krachten en fchakel der Natuur, welke 'alleen eene bekrachtigde en verhoogde ziel zich kan voordellen, allerlei vreemde en ongewoone werkingen te verrichten, zoo tot de onderzoeking der natuur en het ontdekken haarer geheimen , als bijzonder tot nut, geneezing en verlichting van het menfchlijk weezen, Deeze onmidlijke verkeering met God, noemde men van ouds Theurgia, met een woord', dat (zoo veel ik weet) Porphijrius het eerst gebruikt heeft, en het zelfde flag van menfehen, dat men nu Illuminaten, Verlichten heet, droeg voorheen den naam van Theofophijlen, dat is, menfehen, die hunne wijsheid van God hadden. a.) Dus ftaan deeze Lieden lijnrecht over tegen die, welke men Tovenaars noemde, en beoeffenaars der ZWA-R-  n *** x ewarte Magie, wier bedrieglijke konften door behulp der booze Geeften werden uitgevoerd. — Zeeker is het, dat niet Hechts de fchrijvers van het Oude Teftament, maar God zelve, in de Theocratifche' wetten, onderfcheid maakt tusfchen Duivelskonftendars en Starrekijkers, en dat het dus een zoort van Menfehen was onderfcheiden van Bedriegers, en zooi snood, dat God-niet Israël tegen bedrog waarfchuwt, maar hen met den dood te ftraffen bevoolen heeft: Ik kan derhalven groote Mannen nog niet bijvallen, die de oude Tovenaars voor niets erger dan Tasfen-fpeeIers en Goochelaars aanzien, en ik geloof, dat, als die zelfde mannen in de Openbaaring aan Jodnnes leezen (a): buiten zullen zijn de Tovenaars, zij zelve aan een geheel ander flag van menfehen, als aan eer» pHiLADELPHtA of Pinetti, denken zullen. Dan, ik voor mij geloof ook eeven zeeker, dat de godiijke Jesus, die den Satan zag vallen, gelijk een blixem uit den hemel, daar toe geopenbaard is, om de werken des Duivels té verbreeken (b), en dat dus de zoogenaamde Tovenaars, na de uitbreiding van hetEuangelie, en in Chriften landen, of bedriegers, of jlachtoffers der bijgehovigheid geweest zijn. In den aanvang echter van het Chriftendom noemt ons Lucas een Samaritaanfchen Tovenaar, Simon genieten, (Hand. 8.) van wiens ketterijen en wonderen, bijzonder van zijn ftrijd met Petrus te Romen, *en van het beeld , dat voor bem zou opgericht zijn , de oudheid veel gebeuzeld heeft, dac ons nu niet ophoudt (f), maar (V) Öp'enb. li: 15. HS Luc. 10: 18. T Joan. 3: 8. ... (V)-Deeze Simon fchijnt dezelfde te zijn, van wien z ch de Stadhouler Felix bediende, om Drusilla. te verleiden, Volgens Josephus , Ant. Jud. L. zo. C. 5- men zie van deezen 'Booswigt Ittigiüs , de Harefierehis en ^post. | s. Vreemd  K"J33 X maar wien ik daarom aueen noem, om dat ook Hij, naar het verhaal van Tertulliaan (a), veel op hadt mee den dienst, en zijne Leerlingen aanfpoorde tot den omgang met de Engelen. — Van den Ephefifchen Tovenaar Apollonius heb ik reeds in de verklaaring van den Text gefprooken, — Keizer Constantijn heeft deeze zwarte konst ten ftrengften verboden , gelijk zijn Zoon naderhand dcedt omtrend de Amulettes, die echter, met de Tak/mans, meer betrekking hebben tot de ftarrenwiehlaarij, en waarop het Concilie van Vreemd is het, dat Vitringa, Obf. S. L. 5, C. 12. I 9-f • jrq van oordeel is, dat de Tovenaar Simon een ander is , dan dc Ketter SImon, die een pijthagorist en voorlooper der Gnoftiken zou geweest zijn , waar1 tegen men vergelijke ItTlGius, Lampe en anderen, .gevolgd door G. C Volger , in eene Verhandeling, te Helmjlad verdeedigd onder Mosheim, en te vinden in de Aead. Verhand. T. 3. p. 5- van Zijnen ftrijd met Petrus te Romen, die hem, voorgeevende door de lucht te zullen vliegen , het leeven zou gekost hebfc»n zie men de verfchillende Verhaalen in de zoogenaamde Confiti. Apost. L. 6. C. 9 Arnobius adv. Gentes L. 2. Cij_rill fT.ERos. Catech. 6. Isidorus Chron. p. 268. &c moojrclijk verward met de gefchiedenis van zeekeren Icarus onder' Nero , wiens kwaaden uitllag Suetonius verhaalt. m| Nerone C 12 Het verhaal, dat Justin. M. eerst fchijnt voortverteld te hebben, Apot. 2. p 69, 9'. als of men hem te Romen op een klein Eiland in den Tiber een eerzuil hadt opgericht, met het opfchrift: Simoni, Sancto Deo, is met. jecht onder de verdichtzels geplaatst, zedert men het Marmer srondftuk Anno 1574 heeft opgegraaven, dat nog in de St Bartholomeus-Kerk bewaard wordt, en waar uit blijkt dat het een Zuil- was, ter eerc van Hercules, met het opfchrift Semoni. Sanco. De». Fidio. Men zie Halloix, JTUa Hlujir. Vir. T. 2. p 382. Deijling Obf S T i p. 140. en A. van Dalen , in eene afzonderlijke Vtrhandelmg over dit Stuk , achter zijn boek over de Godfpraaken. Am». 1700 Die meer van Hem begeert te weeten leeze Ireweos, L. i. C. 9. .10, 20, 30. Epiphan. Haer ai. IheoÏ.oret. Haer. Fab. L. 1. C. 1, Euseb. H. E. L. Z U 13, 14- Ca) Tbrtvluanus , di Frfifoipt. C. 33.  X 183 X van Elvire of Eiiberi in Spanjen bij Grenada, in het Jaar 303 of 305 gehouden, den ban gefteld heeft (a). Het Bijgeloof en hec bedrog van Gelukzoekers fchijnt echter nog lang aan zwarte kunst geloofd , of dezelve voorgewend te hebben; vader Augustinus fchijnt, omtrend het Jaar 410, het eerst aan Verbondmaaken met den Duivel gedagt te hebben, en, daar de vreemde uitlegging der Ouden over de Zoonen Gods en de Dochteren der Menfchèn bekend is, is het niet vreemd, dat de ontuchtige fprookjes der Succubi en lncubi, of Sex-duivelen, dapper in den fmaak vielen: In laatere eeuwen vonden dc Monniken z§er hunne reekening bij het duivelbannen, waar mede Erasmus zoo gezouten fpot, en bij de confifcatie en wreede rcchtspleegingen der zoogenaamde Tovenaars, die men in de Legende van Faustus zoo fchriklijk heeft afgefchilderd (£)> en O) Volgens de verzameling der Conciliën, door de Paters Labbé en Colsard uitgegeeven Anno 1671* T. 1. p. 967. Hoe ook het misbruik der Starrevviehlaarij hier in aanmerking koomt, blijkt aan Cardanus , die of het eerst, of liever 111 navolging van vroegere Dwaazen, het geboorte-uur van Christus bereekende, verdeedigd door Jean Baptiste Morin in Afirologia Gallica , in gevolge hier van fehreef men de wonderen des Heilands daar aan toe, dat Saturnus en de Gemini op dien tijd in Conjunaie waren, en den dood van Jesus aan den invloed van den Planeet Mars Men vergelijke Thuanus, Scaliger, Naudb in zijne Voorreden voor Manlius, en Baijle, op de Artijkelen Morin en Cardanus welke dwaasheden ik uit Eisenmenger geleerd heb dat reeds tc vinden zijn bij den Jood Abarbrnel in Efatam. fol. 54. èol. 4. en Mafchmia Jefchua fol. 19. col. 4. vergel. Entdecktes Jademhums, T. i. C. 2. p. 104. ' 00 De gefchiedenis van Dr. Faustus . die onder de bangmaakende en Kinderbedervende vertelzels onzer Minnen en Kindermeiden geen geringe plaats pleegt te bcilaan, kwam allereerst uit te Frankfort, Anno 15X7, en na verfcheideii herdrukken, Anno 1711 te Neurenberg, met aantcekenmgen van Widman en Peitzer, onder den Tijtel van Wahrfffse zefchiihj ider das areerlichc Leben und fchr'snluhe End' I 3 PeSf  en wier bijgeloovige brandftapels de waare verlichting der laatere tijden zoo gelukkig gebluscht heeft (o). b.) Te- DoSoris Joh. FausteNS , dcm gauberer und Schwartz-KunfiIer, cn in het Nederduitse!) Anno 1592 en, zoo veel ik weet, laatst in 4to te Delft, Anno 1Ö08. Veele Duitl'ehers hebben de waarheid dier gefchiedenis geloofd,men zieSchelhorn, Amocn. Zift, T. 5. p. 300, en vooral ManliüS Cotka. loc, Comm. dje echter, volgens Morhoff, Baijl'e, en anderen, weinig geloof verdient, vcrgel. Burman , Sijll. Spijt. T. 4. p. 49. — J. G. Neuman gaf te Wittenberg eene Verhandeling uit over Faustus, cn meldt hem voor den grootften Tovenaar: — anderen houden alles voor een verdichtzel, en Faustus vooreen Chtmaere: —Waarfehijnlijksr, is het gevoelen , dat de Munnik'en deezen Roman verdicht hebben , pm Jan Fust, den bevoorderaar der Drukkonst, gehaat te maaken , die hun het voordeel van Copiceren benam. Durrius, Cen Profesfor te Altorf, heeft eerst deeze gedachte fmaaklijk gemaakt, omhelsd door Prideaux Aanéénfeh. van het O. & N. T. L. 4. p. 339, 410, en door Gerdes, Hifi. Euang. Renov. T. i.p. 6. Nat. - Men vergelijke over dit Artijkcl Nieuwland, Leet. Hist.Eccl. L. 4. C. 2. § r. p. 468. («) Over de fchriklijke .rechtsplcegingen .met de zooge-' naamde Tqvenaars vergelijke men Heemskerk , Batavij'che Arcadia, en de bijgeloovige Waag van Qudewater is in de Vaderlandfche oudheden over bekend. Otidcr degeenen, die als Tovenaars befchnldigd zijn, is bekend Pater Gauffre, yan wien men leeze Baudart, Memörien, T. 1. p. 159,011 die verbrand is te Aix, Anno 1612. ' Tegen dit verbranden der Tovenaars verzette zich allereerst Wierius, Lijfmedicus van den Hertog van Duve, in zijn werk deprafiigiis Daemoniorum Anno 1563, gevolgd door de twee Hervormde Godsgeleerden Andrea en Thummius, vooral verdient hier over gepreezen te worden de Jefuit Pater Spree , in zijn boek Pautio Nationalis, Anno 1631. — Onbegrijpelijk ishet.dat nog in deeze Eeuw, Anno 1749, te Wurtzbourg, eene bisschoppelijke Stad aan den Main in Frankenland, eene Non , Maria Renata, als Tovenaaresfe, verbrand" is, en nog onbegrijpelijker, dat de beroemde Weener geneesheer de Haen her beftaan van Tovenaars en Hexen, in zijnen ouden dag, heeft poogen te verdecdigen in Libro de Magia, Leipf. ?77S-  è.) Tegen deeze, het zij dan waare, het zij verdichte, Duivels -konst fiaat over het geen men noemt de witte Magie, welke hier insgelijks buiten alle bedoeling is, en in niets anders beftaat, dan in de kennis en beoeffening van natuurlijke, doch fchaars bekende, konften, wel bedekte groepen der behendigheid, of phijücale werkingen en proeven, gegrond op weezenlijke, maar min algemeen ontdekte krachten en eigenfehappen der Natuur, waar in zeeker oudtijds de Egiptifche Priefters, Chaldeeuwfche Aftrologen en Perüaanfche Magi, het zeer verre gebragt hadden, en naar welke het i de Magie genoemd wordt. Vaak misbruikten gcfleepen Bedriegers, die naam en aanhang zogten, deeze wetenfehap; niet zelden werdt zij voorgewend door Kwakzalvers en Baatzuehtigen, maar nu en dan ook heeft de Wijsgeer en de Menfchenvriend door dezelve God, den aanbidlijkcn Schepper, verheerlijkt, of voor de onderzoekingen der weeclust een ruim veld geopend, den verltandigen een leerzaam vermaak verfchaft, en aan het Menschdom gewigtige voordcelen aangebragt. Met welk eene verbaastheid befchouwde men., bij de nieuwe ontdekkingen, den Starrekundigen, die den hemelloop bcreekende, en de Eclipfen of Cumeeten, die het onwectend Bijgeloof verfchrikten, voorfpelde ? hoe onbegrijplijk fcheenen de ftoffcheidingen der Chijmiftcn; de zamenftellingcn der Wiskundigen •, de proefneemingen der konftige Phijfiek-, en de geneeswijs der Eleclricitcit ? waar van het vreemde in den toeftel, en het onverwagte in de uitkoomst, genoeg was, om voor een paar eeuwen in het Hcxen-vunr te brengen, en waar van niet te min Iaater onderzoek de reeden en werking in de eenvöuwige wetten der Natuur gevonden heeft, en wie weet, wat volgende tijden ons, met opzicht der nog zoo - duiitere werking van het I 4 Ma-  -x 135 X Magnetifmus, dat ik niet kan of waag te beoordeelen, ontdekken zullen (0). c.) In 00 Het zoogenaamd Magnetifmus kan, noch durf ik beoordeelen. — lk durf niet, om dat het oordeel van groote en braave mannen hier over zoo merkelijk verfchilt. Hen tel ik niet, die hier dwaas genoeg zijn om den Duivel in het fpel te roepen , en den Moordenaar van den Beginne in een weldaadigen Geneesmecjler van menfehetijke kwaaien te herfcheppen ; en ééven dwaas fchijnen zij mij toe, dieeen ander uiterfte verkiezen, en met een foort van geestdrijverij -aan een Wondergaaf, ten minften aan eene Godiijke ontdekking en bovengemeene Illuminatie van zijne Dienaars denken. Al wat in het Magnetifmus waar is, dat is gewis Natuurlijk, en in zoo verre van God, als alle nuttige uitvindingen den dank des Chriftens verdienen , aan Hén God der Weetenfchappen. — Alles komt op dc vraag aan : Is het voorgeeven der Magnetileurs waar, zijn de getuigen geloofwaardig? en zijn de verfchijnzelcn, de wonderlijke verhaalcn der Somniloqui, en de geneezing van kranken, die voor de gewoone Medicijnkomst ongeneeslijk waren, ■wel beweezen ? of, js alles bedrog, kwakzalverij en eene befpottclijke misleiding? — Dit laatlte hebben beroemde Geneesheeren en Wijsgeeren fiaandc gehcuden: pas voorleden Jaar heeft dc Heoglecraar Voltelen dit gedaan, en wat de hoofdzaak betreft, ten minften alles aan de Verbeeldingskracht toegefchrceven, in Orat. de Magnetifmo Animali, welke door den beroemden Rotterdamfchen Geneesheer Veirac, ten dienfte onzer Landgenooten, vertaald is; Het zelfde oerdeel heeft de Academie van Berlin, waar in toen de beroemde Inoenhousz en Klinkcscii uitmuntten, 'reeds geveld over Mesmer, wien men Anno 1774, voor den uitvinder, of liever herftclder van het Magnetifmus heuden moet: zeeker fchijnt het, dat Mesmer niet vrij was van be, drogpleeging, en dat dit ontdekt zijnde in her geval met zeekere Juffer Paradies, die hij van blindheid zou geneezen, de reden was, dat Maria Theresja hem uit Wenen vei^joeg: Nog hebben eeven eens geoordeeld de Leden van de Acad. der Wetenfchappen en Geneeskundige Faculteit te .Parijs, welke de Koning benoemd hadt om die zaak te onderzoeken Anno 1784, onder welke de Hecren Guillotin, 'Lavoisier, Vicq d'Azijr, en de bekende Dr. Franklin de beroemdfte waren, 'wier' Verhandelingen ook.' voorleden Jaar, door Doctor Bake vertaald, den Nedcrlanderen zijn mede-  X 137 X c.) In onderfcheiding van deeze verftaan wij door de Illuminaten een zoort van dvveepachtige Enthuila- ften, medegedeeld, te Leijden bij A. en J. Honkoop, 1791. cn op het zeilde koomen uit de Recherches 8 doutes Jur_ le Magnetijme Animal, van den Heer Tiiouret, Parijs 1784, ■waar van men den boofd-inhoud vindt bij Bake, /. c. p. 15 enz. Voorbeelden van bedrog, en van verbeeldingskracht vindt men bij Ml'rraij , de lau.de Magnet. ftc ditti Animalis ambigua ,p. 15 , W. Josephi , Véer de;: ihierl. Magnet. Brv.nsw_. 1788.^. 26. . en il) l'Antimagnetij'me , Land. 1784. Zcliü beloofde de Heer Hoffman , te Mentz, eene prsemie van 100 ducaten aan den geenen, die het bc(taan. van het Dierlijk Magnetifmus door ontwijfelbaare proeven bewijzen kon. --- Maar aan de andere zijde hebben geleerde Mannen dc waarheid van het Magnetifmus verdeedigd, en de gezegde beoordeelingen voor overhaast en partijdig verklaard, cn gewis, voor zoo verre die beroemde Hceren Geneeskundigen zijn , fchijnt hun advies , misfchien zonder hun weeten, niet 'belangloos. Onder die Voorftaoders munt uit de Heer Hofraad van Eckartskals-n, wiens Verhandeling nog dit jaar, 'uit het hoogduitsch vertaald, te Dordrecht, bij de Leeuw en Krap is uitgegeeven , en, tot dus verre, door niemand wedcrlegd is; Eeven eens oordeelde de Heer de Jussieu, één der Koningl. Commisfarisfen ter onderzoeking,' die het bericht zijner Medegecommitteerden niet heeft willen onderschrijven , en van wiens afzonderlijk bericht men een hoofdzakelijk uittreksel vindt, L. C. p. 119. 8c. — Meer zou ik'er kunnen bijvoegen , maar ik fchrijf een Noot en geene Verhandeling, hebbende genoeg gezegd om mij te billijken , dat Ik, (daar zoo groote mannen, van meerder doorziet als ik, verfchillen) niet durf meefterachtig bepaalen , v, ie de naafte aan de waarheid is. Die meer Schrijvers wil nazien, zal dezelve bij de geenen, die ik genoemd heb, in getale vinden aangeweezen. Maar ik zeide daar en boven, indien ik al durfde, ik kan niet, en dit zon ik wel zeeker van het gros der Beoordeelaars durven zeggen ; de gronden zijn in den aart der zaak en in bekende Omltandigheden. De Theorie van het Magnetifmus is hoofdzaaklijk deeze. „ Er is eene vloeibaare, bij uitneemenheid „ fijne ftoffe, om haare werking best magnetisch geheeten, „ deeze bezielt de gantfche Natuur, houdt alle haare deelen „ in verband, rapport en overéénltemming, en deelt aan ÏS alle bezielde weezens,>< vooral aan zommigen bijzonder J 5 • sc~  K *s8 x gen, die wel geene opzetlijke bedriegers zijn , maar die, zelve bedroogen door eene verhitte verbeelding, zich „ georganifeerden, zeeker vermogen van aantrekking cn af„ ftooting mecde, waar door vreemde, echter natuurlijke, „ verfebijn zelen gebooren worden. Van deeze vloeiftof kan „ men zich door zeekere Konstbewerkingen meelter maa„ ken,, haare werking beftuuren, en door een konfidg ver„ wekte Ebbe en Vloed vermogen ocnenen op het Zcnuw„ geitel, dat, onder den zegen van God, dikwils geneezend w is voor kwaaien , die door andere geneesmiddelen niet te „ hcrftellen zijn ". — Is dit nu waart geen Magnetifeur kan het d prioji bctoogen, het rtaat dus gelijk aan de Electriciteit. en wordt alleen kenbaar uit de proeven. —Maar, zijn die proeven zeeker'? Kan 'er een Rotterdammer aan twijfelen, die Barbara van Nout 13 Jaaren ziek in het Weeshuis gekend, de verfchijnzelen bij haare Magnetifeering bewonderd, de verklaaring der Doctoren van Noorden, van Heüsde, en van Reijn, bencevens het Certificaat, door de Regenten de Prill en van Oosterzee getcekend, in de Rotterdamfche Courant vaii 23 April 1791 geleezen, cn eindelijk dagelijks gelaegenheid hceit, van haar geheel herfteld te kunnen ontmoeten? om nu van laatere proeven in onze Stad niet te fpreeken. — Maar, is hier geen bedrog onder? ik loochen geen bedrog van een aantal Kwakzalvers, die zich voor Magnetifcurs uitgaven ,ik verdecdig zelfs Mesmer niet; maar in dit geval is zeeker geen bedrog, haare Eenvouwigheid zou genoegzaam borg zijn , maar buiten dat, kenden de Geneesheeren, kenden de Regenten, kende de geheele Stad, haar niet voor ziek, ongeneeslijk ziek aan Zenuwziekte? en kent nu Elk, kennen de geenen, wien zij dient, haar nu niet als berfteld? "waar zit hier het bedrog? Ter goeder trouw, is ter ooit een Bedrieger zonder oogmerk ? en wat kon hier de Heer Nijphon bedoelen ? — Jtoem? een mandie hier vreemd was? die geene vertooning maakte? die naar zijn Vaderland te rug keerde? wiens naam pp zijn best bekend was? — Voordeel? die 'er niets voor trok? zijn eigen geld verteerde? enkel uit ontferming handelde? Dat verder gaat, wie verdenkt van bedrog den Eerwaardigen A. Laijell, die, in de Schotfche taal , hier het Euangelie verkondigt? Wie houdt hum niet voor een nederig, rechtzinnig, Godverèerend , in alle opzichten braaf en onbefprooken Leeraar? als deeze man zijne fnipper-uuren befteedt oin door het Magnetifmus zijnen Evenmensch te die-  X W X gïeh laaten voorftaan boven anderen Verlicht te zijn, godlijlce openbaaringen en gezichten te ontfangen, waar dienen, als hij reeds veelen, van allerlei Hand, genaszogt toen zijne nederigheid, die zoo weinig gerucht maakt, roem? of Zijne menfchenliefde voordeel? ~r Doet het dan de verbeeldingskracht? Met zij zoo: maar van waar dan dien ijver, die teegenfpraak? is het dan kwaad , een ongelukkigen Lij■der, die anders niette helpen is, door de verbeeldingskracht te redden? gebruiken voorzichtige Geneeshcercn dit middel niet bij den Hijpochondrist met voordeel? wat is de grond 'deezer fterke verbeelding ? kan die ook de blindheid, doofheid, kramp, verftopping enz. geneezen ? Moet men zich zeiven niet gelijk zijn.? hoe dan erkennen onze Medici zoo lterk de verbeeidings-werking bij den Geroagnetifeerden , en ontkennen dezelve heden zoo ijverig bij dc zwangere? Kan men ook uit de verbeelding de verfchijning der Scmnambuli en Somniloqui verklaaren ? Bedrog kan dat cok niet zijn, althands niet bij'den eerlijken Laijell: zou het Somnambulismus ook een natuurlijk gevolg zijn van zeekere bepaalde geest- en lichaams-gefteldheid? cn zou het MagnetiJ'eercn ons juist in deeze gefteldheid brengen ? ik weet het niet. — Ot brengt de Magnetifche vloeiftof onzen geest, bij disorganifatic des lichaams, in een ftaat, om op ftof en geeften buiten ons, waar mede wij in rapport ftaan, te werken ? De Magnetifeerder zegt het, ik weet het niet. Heeft onze ziel of ons lichaam 'onbekende krachten, die in werking te brengen zijn? ik weet bet niet. Heeft nu en dan de mislukking der werking zijn grond in de Weezens? öf Üaat dit gelijk met alle Geneesmiddelen en Natuurkundige proeven ? ook dit weet ik niet. En echter zou ik die alles .zeeker moeten wèeten, als ik het beoordeelen zou. En hierom, wijl de proeven zeeker zijn, cn daadzaaken aa) zich hiet weg redeneeren laaten, en aan de andere zijde, veele dingen, vooral in de Somniloqui. mij onbekend en onverklaarbaar zijn, daarom zeg ik , _ ik kan het niet beoordeelen, en wie weet, wat volgende tijden ons ontdekken zullen. ([Ars longa, vita brevis j Nog ééne aanmerking met drie woorden. Zou men het Magnetifmus ook kunnen misbruiken tegen de Euangelie-v erhaaien der wonderen van Christus en de Apoftelen ? Toen ik deeze vrees duidelijk las in de Voorreden van Dr. VeIkac , en nu en dan hoorde herhaalen , kwam mij dit zoo ongegrond voor, dat ik het bijna hield voor een argumentumab odio  X Ï4° X waar door zij hunne dweeperijen voor onmidlijke en onfcilbaare ontdekkingen, van God ontfangen, uitventen , en zulk een trap Van volmaaktheid voorwenden, dat zij met God, met de Engelen , en met de afgefcheiden Geeften , een gemeenzaamen omgang hebben, verborgen dingen ontdekken, toekoomende dingen voorfpellen, of zelfs zulke dingen verrichten, welke door anderen, die niet verlicht zijn, ondoenlijk zijn, en het gemeen vermoogen der menlchlijkheid overtreffen; — Dit genacht van Geestdrijvers, dat de Duitfchers Schwermers noemen, is zeer oud; Theodoretus, die in het Jaar 38" —< Hoe heel ardors is 'de Godsledr van den Bijbel, die een verbrooken en verjlaagen hart leert, die Gods welbchaagend offer een reedelijken Godsdienst noemt, en verre van een lijdelijk donker, ons bij het werken van onze zelfs-zaligheid , verzcekert, dat God een licht is , in wiens licht wij het licht aanfchouwen. — Vreemd is het derhalven, dat Poiret ,, een VValsch Predikant te ffefr delberg, die in liilte zijne dagen fleet te Rhijnsburg, tot het jaar 1719, zich ten voorftander van deeze gevoelens opw'ierp, en de leer van Bourignon alom verfpreide (&), waar door dit zoort van Illuminaten zich Cd) Dit zijn geene haatelijke Confequentien, maar dc duidelijke Leer van Molinos, in het 17de en 18de Hootdfl. van zijnen fagwijzt*. Welk eene open deur voor de zonde! Hét hart en de wandel des Mans moogen ons doen denken, dat hij het ijsfelijke daar van niet heeft ingezien , maar het blijft'gewis , dat het de natuurlijke gevolgen zijn van zijne MijjHke Rust, en dat hij ook deeze gevolgen, L. C. voor zijne Leer erkend "heeft. \S'-t,i.', , ., ,. • ibj Zijn voornaamfte werk is De Godiijke huishouding; in Zes boeken 2 deelen 4tO. - Voorts van de grondige , de oppervlakkige en valfche Geleerdheid, welk werk eerst uitkwam te Arnft. 1692, en door hem nog merklijk vermeerderd is Anno 17c?- Ook was hij, behalven veele anderen Stukken, de Uitgccvcr der werken van A. Bourigni-n; de Godgeleerdheid der liefde, in het leeven Van St. CathaRINA. van Genua; de uitgeleezene Boekzaal der M-iJliken, enz.  X 155 X zich verder heeft uitgebreid; of waar zou ik eindigen, fprak ik van de ftuipachtige verrukkingen van Benigna Koning, eene Predikants Dochter in Jocichims-thal (a), A°. 1628, of van de meenigvuldige Propheeten, die zich in Zwikkau, in den Stiermark, te Neurenberg, te Erfurt hebben opgedaan, en in veele andere lireeken van Engeland en Duitsland (bj, zelfs te Amjlerdam in den bekenden Jan Rothk , van Clericus, Jurieu, Pfeiffer, en de Schrijvers van dc Aaa Erud. Lipf. hebben tegen hem gefchreeven, —Met alle zijne Mijftikerij, gaf hij echter deeze belijdenis, Vrede der goede Ziele , p. 278. ,, Ik betuige voor God en alle menfehen, — dat wij ?e„looven en aanbidden de aanbiddelijke en onbegrijpelijke „ Drieéénheid, Vader, Zoon of het Woord, en den- H. „ Geest, een Drieéénig God, gepreezen in eeuwigheid, „ welkers innigfte onderfcheidingen (het ZÜ nien ze realei, „ relativa, hijpofiaticce, perfonales of fubftftentiales enz. „ noemt) zoo waarachtig zijn, als onbegrijpelijk voor het „ menfchelijk vernuit. — Dat wij Jesus Christus houden „ voor den waaren éénigen God en voor een waarachtig mensch, voor den Heiland en Verlosfer der Weereld,voor „ den Middelaar tusfehen God cn Menfehen, die, door zijne „ verdienften, voldoening, gerechtigheid, leeven en dood, „ allen den geenen een oirzaak van zaligheid is, die hem „ navolgen ". Zou men kunnen gelooven , dat dezelfde Man eene Cath. v. Genua goedkeurt, die in haare hooge optilling uitriep: „ Ik vind niets meer van mij zclven, daar „ is geen ander Ik meer. dan God ". Beneevens de vergoding, lijdenftaat, lijdelijk gebed van Moeder JuLIANA, en zoortgelijke dwaasheden, die eindelijk uitloopcn op de gronden van het alle Godsdienst en Zeden beftrijdend ftelzel: de mensch Machine , cn , de Zonde verbeelding. (V) Men Ziet GijS3. Voetius, Disp. Se!. T. 2. p. 10S0. Jeqq. Micraelius , Sijmagnn. H.E. L. 3.. p 665. (Jj) Die geduld beeft om alle deeze droomerijen te lee'zen , raa':p!eege de Qp. r.bcaringen van Dabriciüs, de fchriften van Comenius, Fabrigius , Arnold, Cai.ovius in Antiböhmio, en' men zal, daar zij de zaak uit verlchillehdéoogpunten bezien , zijne weetlusc meer dan voldaan vinden.  ):( *5* X van het Jaar 16" 73 tot 1601 (a)? — Liever wil ik U, naar ons tegenwoordig plan, doen opmerken : «,.) Dat alle deeze bovennatuurlijk Verlichten, hoe innig godvruchtig zij zich ook uitdrukken, hunne eigen wederlegging met zich brengen, niet alleen om dat zij de Leeringen Gods, in het eeuwig-blijvend woord geopenbaard, wcêrfpreeken, daar de God der waarheid nooit in teegenzegging met zich zclven kan koomen: (zo zij niet fpreeken naar deeze woorden /) maar ook om dat zij zich onderling weèrfpreeken. De Geestdrijverij werkt zoo wel bij den Roomfciicn als bij den Proteftant, bij den Gereformeerden als bij den Lutherfchen, en de -e'e'n krijgt Openbaaringen ten voordeele van gevoelens, die in de Verfchijningen aan anderen als dwaalingen verworpen zijn-, en dit alleen heefc alles verward, onzeeker gemaakt, en voor den redelijken mensch, als invallen eener opgewondene verbeeldingskracht, geloogenftraft. 0.) Dat wij dit alles met reden bijbrengen, daar •wij van de tegenwoordige bejlrijders tegen het Proteftantfche Leerjielzel fpreeken: — De hedendaagfche Illuminaten, zoo verre zij Zwermen zijn, doen niets anders dan de gevoelens van Paracelsus, van Helmont en Jacob Böhm opwarmen, en bouwen daar op alle hunne redeneeringen en hoogere kunde (6) ; ter- CO Bekend door zijne Mijfiike Schriften, b. v. twee Profhetien van God, makende de Chrijten weereld; Het leger van God in '* Noorden tegen Babel; Chrijlus, de Koning der heerlijkheid, koomt in zijn rijk ; en verfcheiden andere. Qbj De brommende toon, waar op de Illuminaten gewoon Zijn te fpreeken van hun ongemeen inzien in Godiijke en Mcnschlijke zaaken is dezelfde, waarop Panacelsus fpreekt van Zijne Magia en Cabbala : Aurora Philo/ophorum, C. i , 2 3. „ De Cabbaliftifche Kunst is, door de mondelinge leer „ 'des Vaders op den Zoou, bij Moses en de Propheten be" „ kend  X *si X terwijl de Godsdienst-verbeeteraars onder hun, met hunne Nieuw-Jerulidemfche openbaaringen, en Enge- len- „ kend geweest. De uitlegging der woorden Mene, Mene, „ Tekel, Upharftn, Dan. 5: 26 is door de Qabbala gefchied ".. Yoorts, C. 4. p. 80.' „ Door de Magie koomt men tot de „ kennis der Klementen, derzelver veréénigde liehaamen. „ vrucht, eigenfehap, kracht en verborgen werking, maar de „ Cabbala leert door een heimelijk verftand den weg om tot w God te genaaken, hoe men met hem, en de geeften-wee„ reld, moet omgaan, en welke zijner woorden men open„ baaren moet; want de Cabbala is een heilig gefprek met „ God, vol verborgenheid, en de Magie is de kennis der „ Natuur, die deszelfs heimelijke krachten en werkingen „ leert, waar door men de tesenwoordigc en toekoomende „ dingen kan voorfpelien. — Zij leert de banden, waardoor „ de hernelfche aan de aardfche'dingen verbonden zijn, wel„ ke verbinding of invloeijing der hernelfche krachten in de „ aardfche elementarifche liehaamen Gamathca biet, of het „ Matrimonium van den Man (de hernelfche kracht) met de „ Vrouw (de onderaardfche weezenskrachO waar uit de ver„ mengingen ontilaah der Aetherifche en aardfche liehaamen, „ met het Vegetabile, Minerale en Animale: En dat alles „ heeft den oirfprong uit het Ternarium of de H. Drievul„ digheid, welk geheimzinnig drietal in alle fchepzeien , is M ingedrukt, en deeze Ternarius, door de gantfche Subftaii„ tie van alle weczcnlijke dingen uitgedeeld, met den Ma„ gifchen Elementairen Quaternarius maakt den volkoomen „ Septenarius, hét Zeeverital, waar in alle geheimen begre„ pen zijn, èn om dit het Viertal rust in het Drietal, ont„ Haat het licht der weereld in den Horizont des Cirkels „ of der Eeuwigheid, en wijst ons het geheele verbond met „ onzen hcmelfchen Vader V. — „ Dus is bet Vernuft de. „ grootfte dwaasheid, en de Magie de éénige wijsheid, eti • „ dat geloof, waar van Christus zegt, dat het bergen vcr„ zet, en daar in onderfcheiden van de Necromantia, dat „ het geene bezweeringen heeft of plegtigheden, maar al,. leen het bevel des geloofs". Philof. Occulta, p. 298. — Eeven hoogdraavend. onverftaanbaar, verward en Zwermersch fpreekt Jac. Böhm , Mijjierio magno, C. 68. p.663. „ De Natuurlijke Magus heeft maar alleen magt in de Na„ tuur, en begrijpt het woord Gods niet, maar koomt 'er dc Prophetie bij, dan kan hij alles uitleggen , en wordt a een Godlijk Magus, gelijkJoseph''. — cn p. 61. , Boer „ de  Jen- verkeer, en Geeften-omgang, zich eeven godsdjenftige dweepers toonen als alle dc voorigen. Gij bemerkt reeds, dat ik beezig ben , om van de , zints eenige Jaaren zoo veel geruchtmaakende , Swedenburgianén te fpreeken: Te weeten, in het Jaar 1745 en vervolgens, heeft merklijk van zich doen fpreeken zeekere Emanuël Swedjïne-uhg (a), die zich liet voorftaan een Propheet te zijn van God gezonden, om het verband van de Geeftcnwccreld, met de lichamelijke te verklaaren, en de waare leer van 'smen- fchen „ dc flerke drift (of Magifche grcr.d") kan alles gedaan worden, als men de natuur gebruikt in haare orderwant alle weezens beftaan in Zeven eigen fchappcni, wie nu het „ Weezen kent, die kan door den geest van dezelfde Es„ fentie het veranderen in form en gedaante, of het in een „ ander wcezen invoeren, maar alles moet werken doof „ Geliikheid, want al wat Vreemd is, is Vijandig"'. _— En p.J ior. „ Daar is ook een valfche JVtagie ,^dje oen „ vrijen wil der Natuur niet aanhangt, want als zijn wil in „ dc vrijheid bcltondt, zou de geest Gods zijn Magisch ge„ heim openbaaren ; cn zijne wonderwerken zouden met „ zijnen wil in God ftaan: maar gaat ze uit zich zei ven uit, „ dan zoekt de aanvang het einde, en het midden is de Tur„ ha. Deeze valfche Ma-ie beftuurt dc Sterreacest en de „ Duivel, daarom zullen zommigen zeggen : hebben v/ijnt.-t „ duivelen uitgeworpen in uwen naamj maar Christus Zal w zeggen: ik heb Ü nooit gekend, dat' is: gij hebt dat door „ dc valfche Magie gedaan, en zijt in de Turba gebooren ". — Het lust mij niet, meer van deezen On-zin uit te fchrijven, maar die hier mode dc hedendaagfche brabbeling Vafi Swedenburg, Cum Suis, vergelijkt, zal geen twee Eijeren 'vinden , die malkandcren juilter gelijken. ('a') Deeze man is, hoeweïzeer oppervlakkig, beoordeeld bij Hennings, over de Geeften en Geeften-Zier.ers, T. I.p. 55. beeter in het Berliner Monatfchrift, Jan. 1788: In onze taal hebben wij eene brief-wijze verhandeling over het ■leeven en de fchriften van Swedenburg, vertaald uit het Hoogd. cn met eemge aanmerkingen uitgegeven, door den Heer Ijs. van HamelSveld, te Amft. b\\Wesfirg en van der Heij , 1790 gevolgd van het Godgeleerd Zanunfel van SwEdenburg, door Denselfden. Ibid. 1,790.  X 159 X fchen geluk te prediken. Deeze zonderlinge man; die de zoon was van den Lutherfohen Bisfchop van Skara in Zweden, werdt te Upfal gebooren in het Jaar i6d2, en munte, van zijn 2t!c- tot zijn 57^ Jaar, uit in Letterkundige cn Wijsgeerige fchriften , die hem beroemd maakten (a), doch, in het Jaar 1745, door de werkzaamheid van zijnen geest en de irritabiliteit van zijn zenuwgeftel; vervallen zijnde in eene Hijpochondria pasjiva , verbeelde hij zich eene prophctifchc roeping door eene verfchijning, die hem zeide : „ Ik ben God, de Heere, Schepper en Ver„ losfer, en heb U uitverkooren, om de menfehen „ den inwendigen geestlijken zin der Heilige Schrift „ te verklaaren. Ik zal U ingeeven wat gij fchrijven „ moet (&)." Van dien tijd af meende hij, door eene godiijke Illuminatie, de natuur en werking der ziel, haar verband met het lichaam, de huishouding der Engelen en Geeften-weerelds zelfs de natuur van God, (o) Men telt van het Jaar 1709 tot 1749 door hem uitgegeeven twee Letterkundige fchriften , Verzamelingvan Spreuken uit Sene.ca en PüBUUS Ssjrus, en Lpdut 'Helicnniüs, ƒ tv, Carmina Mlfcellar.ea, benevens 27 deelen over de Wijsbegeerte, waar onder uitmunten Deedahis hijperboreus, of Proeven over M.ithematifche cn Pllijjifihe onderwerpen , 6 Deelen ,'1716--1718 ; Proeve over de i..we:idige waarde van Ma,.ten en JVaaren, tot vermijding van alle breuken in de Rekeningen , 1719; Verhandeling over de Zeeftroomen, 1719; Melhodus nova inveniendi longitudin.es locorum terra wiarique, ope Luna, 172I; Mifcellanea obfervata circa res naturales, 4 Deelen 1722; Opera Philafophlca , 3 Deelen, fol. 1734; Oeconomia regni Animalis, 2 Deelen, 4/0 174O; en Regnum Animale, 3 Deelen, 4*0, 1744, 1745. (b~) Deeze Roeping befchrijft dus, met alle de omftandighedeu, Swedenburg zelve, in een brief aan den Heer Robsam , in de Voorreden van zijn, in het Fransch overgezet, werk, de Coelo & Inferno, dat eerst te iondon uitkwam. Anno 1758 , cn onder den Tijtel van Les merveillcs du ciel & de PEhfer, in 2 Deelen, gr. 8vo te Berlin, Anno 1782, is uitgegeeven, ; ■  X 160 X God, de waarheden van den Godsdienst, de toekoomende dingen, en de openbaaring aan Joannes, volkoomen en onfeilbaar te verklaaren (a). Zijn geheele leeven was voorts eene aane'énfchakeling van openbaaringen, gezichten van hernelfche paleizen, academiën, tuinen en vergaderingen, telkens hadt hij gefprekken met Engelen en afgefcheiden Geeften, en alle zijne fchriften, die hij in getale fehreef (&), zijn vol van de vreemdfte voorzeggingen, en de vernaaien ziiner vrienden vol van de wonderbaarfte gebeurenisfen, waar onder de ontdekking bij de weduwe Marteville, de verklaarde Correfpondentie tusfehen de Koningin Louisa UlriCA van Zweden en den Kroonprins 00 Zoo (Schrijft hij zelve: „ in mijne verklaaring van de Openb. van Joannes heb ik niets uit mij zeiven gefproo" ken, maar alleen naar de ingeeving des Heeren." Apocaïijpf. revet. Preefat. — „ De Heere is mij verfchcenen, cn „ heeft mij het bevel en de zending gegeeven , om dc menfchen in alles te onderrichten, het geen zijne nieuwe kerk " betreft van welke Joannes in de Openbaaring, onder den " naam van het Nieuw Jerufalem fpreekt. De Heere heeft " het inwendige van mijnen geest geopend. en mij in ftaat " gefield, dat ik, zedert 25 Jaaren , inde Geeften - weereld " zien , en te gelijk met dc Engelen in den hemel. en met " de menfehen op aarde omgaan en fpreeken kan " Ibtd. "onf. Delicia Sapientia de amore conjugali, en Summarta expof. doar. novee Eccl. «,..«. , ~n Cb~) Men zegt, dat hij 25 Quaitijnen met Mijftiek-geillumineèrde boeken heeft uitgegeeven, en dat men, na zijnen dood nog 20 dergelijke heeft aangekondigd. Het laatite werk', dat hij, in zijn 83fte Jaar, fehreef, en waar in zijn oantsch Siïfthema vervat is, is zijne Vera Chrifiiana e*cn Ouart'ijn van 500 Bladzijden Voorts zijn de benichtlte Arcana Cxlefiia, 8 Deelen , 174^-1756. De Ccek & Inferno 1758. De nova Hierofolijvia, 1758. Sapicnua Angeli■a' 1763; de divino amore, 1764; de providentia; en de imipoteftate 8c., beneevens veele andere; van zijne nagelaatene MSS. is een lijst, op het einde van T. 2 der tranfche vcrtaaling Merveilles du ciel 8 de l'enfer, p. 37» , waar vau, ik in de voorige Aant. gefprooken heb.  X i*i X prins van Pruis/en, en het voorgevoel van. den brand te Gothenburg de aanmerk] ijkfte zijn, doch welke allen zich zeer gemaklijk , zonder wonderwerk , verklaarcn laaten (a). Hij fterf te l^ondon, in zijn 85de Jaar, den 28 Maart 1772, of, naar andere berichten, den ,24 Sept. 17,71. Verwondert U dan niet, Gelief* den! dac ik de dweepende Geestdrijverij onder de draaiingen van onzen hedendaagfehen leeftijd tel; Swedsnbuug zelve was onze tijdgenoot, en de menfehen, geneigd tot het wonderbaare, gelooven eiken Geestc in het Ooflen hebben de Engelfchen 'sMans leeringen verfpreid tot bij de,Brammen toe; in America predikt tnen dezelve openlijk, in Engeland telt men meer dan twintig duizend, en in de ééne ftad Manchcjler over de zeeven duizend aanhangers deezer verrukkingen: door geheel Duitsland zijn geheime Genootfchappen verfpreid, die zich over het verkeer met God, de Engelen, de Heiligen, en, door derzelver verlichting, op het doen van wonderen en voorfpellingen beroemen, en hoe zeer men, in het geheim, ook in ons Land, blijft droomen van/het verfmeltend en invjoeijend één zijn aller aandachtige en innige geeften in Gods wezenlijke Éénheid, en het deelachtig worden aan de hernelfche Sophia , blijkt uit een Mijftiken brief van het Jaar 1773, door een Opziender der Verlichten uit Amfterdam aan eene Haagfche Zufter gefchreeven, en welke de geleerde Nieuwland ons bewaard heeft (bf. Maar . 00 Men vergelijke Hamelsveld, L. C.p. 23-26 , in Nor. en p. 77. (O Led. Exeget. T. -2. L. i.p. 43. men zie voorts.over de aanhangeren van Swedenburg een hoogduitsch werkje Van C. W. Schnetder, Nachricht von der fo genannten neuen Hrche oder dem neuen Jerufalem der anhanger Em. Swedenbprgs , und von ihren Godtesdienstlishen verfammlungen .. ir\ EngUnd; Dem Herrn Superintendent, Doctor Rosenmuller, in Leipzig zugeëignet, Wiimar 1789. L  Maar vooral, verwondert U niet, dat ik dit flag van Lieden ook geteld heb onder dc heciendaagjche Beflrijders van het zuiver Euangelie. Met Weigei/ius en Molinos, leert men eene lijdelijke rust, 'en ftille irikeering in zich zeiven, waar door men openbaaringen krijgt buiten de fchrift (fl), cn misbruikt het Magnetismus, om zich in dien ftand van verrukking te brengen. Met Botjrignon en Poiret houdt men de Schrift voor eene bloote fchors, waarvan de kern, de inwendige zin, door onmidlijke Openbaaringen alleen gekend kan worden, cn door een inwendig woord, oudtijds aan Melchizedek, Job en anderen bekend, en nu nog in China en Tartarijen te vinden (b); De tegenwoordige huishouding der kerk zal ophouden, en een Nieuw Jerufalem zal worden opgericht, waar in het onmidlijk onderricht en de leer van Swedenburg zal zeegepraalen (O- Ingevolge daar van erkent Hij in alle Gezindheden Ingegeefte menfehen, die, in weêrwil hunner godsdienftige verfchillen, ééven ééns deel hebben aan het godlijk licht cn de verkeering der Engelen (d). En wat de grondwaarheden' O) Zoo fchrijft Swedenburg, dc-SaflAngdiea,A*. 1763, 2fo. 257. De mensch kan zich reeds in deeze weereld tot het hernelfche licht verheffen , als zijne lichamelijke zinnen in een diepen fldap begraaven worden, dewijl in deezen f.'aap-toeft and de godiijke invloeden onverhinderd op den inwendigen mensch Werken kunnen. 00 Swedenburg, Apocalijpps rcvelat. No, ii. p. 29- en zijn Zamenftel door Hamelsveld uitgegeeven , p. 108. i09. (O Idem. de Nova Hicrof. en Summaria expofaio doctrine Nov. Eccl. 00 Eeven eens als Schwenckfeld , Bourignon , Poiret en anderen zich, of bij geene Gezindheid voegden en op allen •wat te berifpen hadden . of ten minften zich daar omtrend onverfchillig toonden, om overal aanhang te maaken , zoo deedt ook Swedenburg De man , die onfeilbaare openbaalingen voorwendt, is zich zelvcn hier zeer ongelijk: De Nova Hierof. No. 8, zegt hij: „ onder de Roomsch-Catho- „ lijken  lieden be'treft, niet alleen de leer der Voorver'órdineering, maar ook die van de Rechtvaardiging alleen door het geloof, het berouw over zonde, en de verbrijzeling des harten laat Hij, in de Hemel - academie door zijne Vrienden in de Geeften-weereld, veroordeelen. De Erffmet zit niet in de ziel, want, door konst-rust ert inkeering, kan de menfehiijkc geest, gedesorganifeerd en van de Jlof afgetrokken , zich verheffen tot den zuiveren ftand van Adam , en de oirfpronglijke vriendfchap met God en de Engelen. Bijzonder ontkende hij, met de oude reeds gemelde Phantajlen, de eigenlijke menfchlijke natuur des Verlosfers, en verandert dezelve in eene uitvlocijing uit den fchoot van het godlijk weezen zelve («). Zelfs verviel een ander van den „ lijken heerscht de waare Catholijke kerk niet, — want zij „ laaten zich zeiven in de plaats des Heeren eer bewijzen , „ verbieden het volk het leezen der Heilige Schrift &c. de Vera Rel. Cap. de Script, noemt hij de Reformatie eene genade der godiijke Voorzienigheid, cn Apocat. Revel. No. 753—926, beweert hij, dat Openb. 18—21 op de Roomfche, kerk ziet: — en dan weer, als of Hij dit alles vergeetert was, fchrijft hij Surmri Expóf. doar. nov. Eccl. No. 108. „ Dc Roomsch-Catholijken zullen voor de Gereformeerden in „ het Nieuw Jerufalem ingaan, eerftelijk, wegens de bij hun „ ingewortelde leer van de toereikende genade en verdienden. „ van J. C. tot zaligheid. Ten tweeden , terwijl de Roamsch„ Catholijken een hooger denkbecid van de godiijke Majefteit ^ der mensheid des Heeren hebben, eii dezelve (NB.) door „ hunne diepe vcrëering van de lloftie aan den dag leggen. „ Ten derden, om dat zij leeren, dat liefde, goede werken,„ boete en een deugdzaam leeven tot zaligheid noodzakelijk „ gevorderd worden." — Dc goede man, en zijne Engelen, hebben de leer der Gereformeerde kerk, die naar de Godzaligheid is, zeer gebrekkig veriïaan. (a) in Nova Hieraf., & ejus dacirind coelcfti ex auditu ia eoelo. Lond. 1772, men vergelijke zijne beltrijding van' de' Leer der Drieéénheid, de eigenlijke Godheid en menschwording des woords in het voorgewend Gezicht, te vinden in dè Verhandeling van'den Heer V. Hamelsveld voor .het God- ' geleerd zamenftcl van Swedenburg, p. 13. en in tiet Werk zelve, pag. 88 , 89. L 2  X i«4 X den zelfden ftempel tot de dwaasheid om drie geboorten of wisfelingen in Christus te ftellen, eerst was hij God en werdt een Engel: toen werdt hij van Engel mensch, en eindelijk is hij van mensch weder de verheevenjle Engel geworden (a). Met één woord, deVerbeelding kan niets bedenken, of het krijgt bij dweepende Illuminaten het gezag eener godiijke openbaaring, waar tegen geene redeneering geldt, ten minften van eene ontdekking uit de Geeften-weereld; en men behoeft Hechts de lichaamlijke , aardfche en Coranifche befchrijving des hemels te leezen , welke Swedenburg zegt gezien te hebben (b), om overtuigd te zijn , hoe zeer aardfche verbeelding hem Beelden voor den geest bragt van een Stand, waar van ons de Bijbel zegt: het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen: Terwijl Hij ons teevens verzeekert, dat de Engelen vol konstgreepen en liftige aanflagen zijn om de menfehen te bedriegen, en vol vleijerij, om te fpreeken naar de meening van den geenen , wien zij voor hebben, het zij hij een Roomfche of een Proteltant is ( c j. — Zeldzaam Chara&er zeeker voor goede Engelen en hemelgeeften , dat zelfs in menfehen onveifchoonlijk zou zijn, en dat in ééns al het geloof der Geeften-zieners op losfe fchroeven zet! Hoe billijk is de taal van Petrus, 2 Pet. i: 19, wij hebben het prophetisch woord, dat zeer vast is, en gij doet wel dat gij daar op acht geeft, en met hoe veel reden herhaalen wij U de vermaaning van Paulus, Co- 00 Boeswillï'bald , Scripture and Reafon one Book, Lond. 1740. 0~) De Coelo & Inferno & vera Christ. Religto. waar m men van den hemel bergen, bosrehen, tuinen, wijnbergen, oogst, dieren, huisraad, klederen, boeken enz. befchrecven vindt, en de Engelen, eeven als menfehen, ziet eeten,éinken, ilaapen , fchrijvcn, arbeiden enz. (è) De Coth & Inf. Zfo. 246-257.  Colosf. 2: 18, Dat U dan niemand overheerfche zijnen wil> in nederigheid en dienst der Engelen, intreedende in het geen hij niet gezien heeft, te vergeefs opge-, blaazen zijnde door het verftand zijns vieefches. y,~) Alleen moest mij niec ontfcbieten, dat de naam Illuminaten, waar mede men dit flag van menfehen benoemt, van Spaanfchen herkoomst is, daar zich dezelve, vooral in Andalufien en Sivilien, reeds in het Jaar 1575, en laater in 1623, openbaarden, en, onder den naam van Alomhrates, door de Inquifitie heevig vervolgd werden, hoewel zij nog door geheel Spanjen verftrooid, en, zedert den tijd van Mouwos, merkelijk toegenoomen zijn (a). d.) Eindelijk (en dan heb ik ü alles opgenoemd) is 'er nog een ander foort van Illuminaten, die met een boos opzet het Chs iftendom, bijzonder de Leer der Proteftanten, beftrijden, en dikwils de medegepooten zijn der zoogenaamde Hervormers of Opklaarers (&). Hen bedoel ik, wier Geestdrijverij met Bedrog gemengd is, of die geheel opzetlijke bedrieger* zijn, hoogere'kundigheden voorwenden, en, door half of heel aangeleerde konstgreepen en natuurgeheimen, (waar over hunne Hechtheid en misbruik een kwaad gerucht brengt) middel vinden om de eenvou-1 wigen te misleiden en hunne fchandelijke begeerlijkheden voldoening te bezorgen , terwijl hunne taal enverrichtingen met die der eerstgemelde, waar onder zij (o) Men vergelijke MoRETus , grand Dia. liijlor, in Vo+ ce. Heideggerus, Histor. papis. Period. 12. p. 352. Hoe?» wel deeze naam, in voorige eeuwen, onder de oudere Quiëtiften, niet geheel onbekend is geweest, vergel. Jo. Cijparissota, Bibl. P. P. T. 21. pag. 479. (b) Althandf? men heeft in Beijeren, in twee Deelen,uitgegeeven de Origineele Schriften dér Illuminaten, waar bij men eenige bekende Hoofden der Opklaaring, als Medeleden, heeft bekend gemaakt. L 3  X 166 X zich voegen, gelijk ftaat, maar hun hart veel flechter en hun oogmerk doemfchuldiger is. Ook dit gedacht, het echte zaad des Satans, die zich in een Licht-engel verandert, is reeds zeer oud : de eerfte Eeuw zet al op de reekening van Cerinthus , dat hij gezichten en openbaaringen verzon, als of hij die gezien hadt (aj: Basilides, in het begin der twede eeuw, hadt onder zijne volgelingen BarkAbas en Barkoph, die zich voor Propheeten uitgaven en zijne droomerijen verfpreiden (b) : de Severianen eene Prophetes Philtjmena , die verfchijningen van Christus en Paulus voorgaf (c): gelijk de oudheid nog van eenen yalfjhen Propheet Elcss (d), van Martha en Mar- THI- 00 Zoo fchrijft Theodoretus van Hem, Haer- fab.L.2. C. 3, Opp. T. 4. bZtoi; «u-oxaAü^ü'S 7iv«s, i>; ivrcf TtOi^ftEHJf, ' (O Deeze Basilides was één van de hoofden der Onolliken , vol droomerijen der Aeonen en Uitvloeizels, welke E- piphanius Haer. 24, C. i. Opp. T. i. p. 69, feants-iahtf ptv$ax»ïl*t "noemt, hij heeft veel gerucht gemaakt met zijn geheimzinnig Ajépajaj ,het getal 365, met opzicht tot de 365 Hemelen en Engelen, waar in zommigen de Mithra der P.erfiaanen, en anderen Cabbaliftisch de grondleer van het Chriftendom vinden Ab. Ben. Rouach. Hakkodesch, ivo wJlid*. Van zijne gewaande Propheeten fchrijft Theodoretus', L. i. C 4 ET%£ M x*\ nptpiiii i Sa,ira!Sr,f, Sapxi^m xttt %xf»cèp, "«< 'ncput il*»s vrapdxM'ito'i fittpilAptSi. Ae-rippa, bijgenaamd Castor, heeft tegen hem gefchreeven, waar van Eusebius, L. 4 C. 7. eenige ftukken bewaard heeft. O) Zoo verhaalt Augustinus, de Haeref. C. 24, hoewel dc Benedictijners, (misfchien met reden) de ongefchondene echtheid van deeze plaats betwijfelen: Opp, Augustini , T. -8. Col. 7. in loc. (dj Van de aanhangelingen van Elces , fchrijft Theodoretus , L. 2. C. 7, AV;a(V«i xai fistyixr,t, xx'i ntt$r,piciTlKr.\> v.TTratono ■nXavr.f , xa: Kfoyiarixcvs éce»T«s irpin-v/iftvn. — Waar ■in zij juist gelijk Zijn aan onze hedendaagfche misleiders, die, onder voo'rwendzel van Aftrologiften .Magi cn Natuurkundigen te zijn, het menschdom misleiden, dat zoo gaarne zijn toekoomftig lot weet, het geen de Godheid, zoo wijs en goed, voor ons oog verborgen heeft.  X i«7 X thina (a), en van Pmscilla en Maximilla onder de Montanijlen fpreekt (i), die door veelen in laateren tijd zijn nagevolgd (c). Dit bedrog heeft zich niet bepaald bij het ftrafwaardig gefiacht der Landloopers, der zoogenaamde Tovenaars, en der omzwervende Heidenen, die uit Indojlan en de Provintie Czigania, waar zij tot de Stam of Cast, Parias of Suders genaamd, behoorden, zedert het Jaar 1417 geheel Europa overftroomd, en de ligtgeloovigheid bedroogen hebben (d); maar is tot heden toe zelfs gepleegd door zulken , die zich verlichte Wijsgeeren, of vroome Chriftenen noemen, en zeggen, dat zij wat groots zijn (e)- Onder deeze durf ik , met zommigen , niet met zeekerheid ftellen den vermaarden Engelsman 00 Vcrgel. Jo. DamasceNUS', de Haeref p. 579. 00 Eriphanius, Opp. T. 'lï Haeref. 48./». 402-407. 00 Marck, Orat. 3. past Exerc. Mifcell. p. 443-453Ook heeft AM os. CoMENlUS de gewaande Voorzeggingen van Cotterus, van Nic Drabizius, cn van Christina Ponia-t touie , die omtrend dc helft der voorige Eeuw geleefd hebben, in het licht gegeeven. (dj Lang en veel heeft men over den oirfprong van dat Volk getwist, dat men Heidens of Zigeuner noemt, en welke de meeften voor Egiptenaars gehouden hebben. De gedachte , welke ik opgeef en voor beweezen houde, dat zij oirfpronglijk uit de laagfte Cast der Indianen zijn, die, bij de verwoeftingen' van Timur-bec, door Perfien, Arabien, Egijpten en Turkijen, naar Europa zijn afgezakt, werdt meer of min gegist op taalkundige gronden, in de Anzeigen aut den K. K. Erbliindern, 6 Jahrg. S. 87, 8-8. en voorts doos Buttner, Rudiger, Pallas, enz., maar is onteegenzeglijk betoogd in de Gefchiedkundige verhand, over de Heidens door Grelman, uitgegeeven te Dfird. bij Blusfé, 1791waar in een fchat van weetenswaardigheeden is, en dit geheele fluk volledig behandeld wordt. O) Men vergelijke over de laatere Illuminaten, behalven Das Berlinifche Monatfchrift, LavaTER , Protocol über der Spiritus familiares, en vooral Esfai fur la fette des Illuminés, welk men aan Mirabeau toefchrijft. L 4  X >( ■Kenelm Digbij, die zich liet voorftaan zijne Sijmpa..thetifche poeders te kunnen bezwangeren met de beftuurbaare vloeiftof, of weereldgeest, van zijnen Landgenoot, Maxwel, en zelfs om die door'fpiegels te rug te kaatzen en dóór muficaal geluid te verfterken : — Mesmer fchijnt, ja, -om zijne-achting uit te breiden of te veftigen, zich nu en dan van middelen bediend te hebben , die niet geheel vrij van alle bedrog waren , maar daarom alle zijne verrichtingen , en zelfs zijne gant/che Theorie voor enkel bedrog te verklaaren , zou misfchien zoo onvoorzigtig als onkundig ■Zijn (ö). —■ Zeldzaam waren, omtrend het Jsar 66 der voorige eeuw, dc aanraakende geneezingen van den Icrfchcn Edelman Greatkakes, doch min zeeker, xif hij een Dweper, of een Bedrieger, of alle beide was; misfchien was zijne aandrift goedaartige Geestdrijverij, en de grond der gene'ezing de> verbeeldingskracht zijner Lijders, maar misfchien ook bezat hij het geheim vart ongemeen balfemiquc oliën,- waar -mede zijne handen beftreeken waren , zoo dat dweperij en inbeelding en bedrog te zamen werkten (£>): ■ ■ s '..•:.' .>; i zee- O) Men vergelijke wat ik in eenq voorgaande aanteekeïihig over het ■Mdgnetifrnii's gezegd heb. Zeeker is het intuslchen , dat 'Mes'm-.ü de uitvinder niet is van zijne Theorie, Wair v9& men het zaakeüjfeè reeds vindt bij A. Kircherus, JHagnes , jive-, de arte magnetica. (b)-Deeze Valentin Greatrakes was een adel ijk Ierlander. Anno 1628 gebooren te Alfane in het Graaffchap Waterford in Ierland, en hadt den roem van een ec'nyouWig, braaf en godsdienfbg man te zijn. Dat hij niet vrij was van Geestdrijverij, en in het fpoor der voorgemelde 11tuminaten. tradt, is duidelijk: Anno 1662 verbeelde hij zich eene zöldzaame verandering in zich te gevoelen , en de item cenes Befcherm - Engels te hooren , die hem het vermogen gaf om Konines-zcér en Kropgezwellen te gencezen: hij bieldt dit echter voor geen eigenlijke Wondergaaf, maar yoor een gevolg van het Natuurgefte!, dat God hem rfiet weldaadige doelwitten hadt gefchonken : kort daar aan gaf hem dezelfde  X iv9 X zeeker is het, dat Boijxe, Cudwgkth, Patrik cn andere groote mannen, cie niets minder dan bijgelocV • ■ 1 vigcn zelfde fteirj een eevcngelijk vermoogcn over de Koorts, cn jDnnrend een' half jaar laater 'over andere ziektens. r— Zijne geneeswijs was zonder eenige toeflel, aanraaking en wrijving waarin de eenige middelen, waar van hij zich bediende , en den uitflag fehreef hij dankbaar aan God toe. Maar zijn de verhaalen van zijne geneezingen waar? Dit fchijnt'niet'te betwijfelen» Hij deedt, bij herhaaling, zijne openlijke proeven op onderfcheiden plaatzen van Ierland en Engeland, bijzonder te Oxfori en te London, en elk erkende, in weerwil van de wangunst der Medici, het goed fucces. Reeds Anno 1G66 kwam ?er een Verhaal van zijne geneezingen, vercierd met zijne, bceldcnis, in het licht, perfoonen, plaatzen , ziekten , getuigen , omflaudigheden zijn 'er naauwketirig in vermeld: waar van de Tijtel is: Vat I.enttn Greatrakes Esq. of Atfane in the Countij of Waterford in the Kingdom ,of Ir land, famous fór curing feverad difeafes and dijiampfres, bij the Stroak of his hand onlij. De Hertog van Buckingham en andere voornaame Lieden waren onder zijne.• patiënten . de geleerde Boijle en Cudhworth, en de-beroemde Bisfchoppen Wilkins cn Patiucic teekenden zijne atteftatien. Pechlin, Lijfmedicus van den, Erfprins van Denemarken , fprak 'er van (net roem en goedkeuring, Obf. phijfico-med. Hamb. 1691. Doctor Ru..t in een brief aan Jos. Glanville getuigt tegenwoordig geweest te zijn bij meer dan duizend.geneezingen, zelfs van EpilepQe, Ulcera en cpene wonden, en een ander DoQor FaireCLowe telt 'er zelfs de teering onder. Het Koninglijk Genootfchap te London liet hem, in hunnen naam, dopr den natuurkundigen Boijle verdecdigen, toen het bijgeloof hem van Toverij bcfchuldigde: zelfs liet hem de Koning door den Staats-Secrctaris Arhir.gton naar Whitehall ontbieden. En de nederduitfehe Leezer kan de gemelde, en zoortgelijke gcr t-uigenlsfcn vinden bij den Hofraad van Eckartsiiausen , het dierlijk Magnetifmus verdedigd, p. 52--70, korter fpreekt van hem Bake Verhandel, over het zelfde onderwerp, p, 29—31. - Maar als nu die .verhaalen waar zijn, wat moeten wij 'er dan van denken ? Dit is duider: Wonderwerk was het niet, dc Man ontkende dit zelve, en dc herhaaling der aanraakingen cn -wrijvingen, eer de geneezing tot lïand kwam, ook de mislukking somtijds, bewijst het genoegzaam. Afgefprooken bedrog? L 5 daar  X i?° X vigen of Enthufiaften waren, hem de gunftïgfte getttï- genisfen gaven, en dat de geheele zaak voor hem, die geene knoopen doorhakt, maar met voorzigtigheid oordeelt, zeer in het diufter ligt; eeven eens als het geen men van de gcneezing door aanraaking voorheen vertelde ter eer der oude Engelfche en Franfche Koningen (ö). Met daar toe'waren de gevallen te meenigvuldig, de Man te braaf, en de opgenoemde getuigenisfen weêrleggen dit. Wat dan? was alles Natuur-kracbt, Vloeiftof, die zich door aanraaking mededeelde? eene balftmachtige, geneezcnde uitvloeijing des lichaams ,op gelijke wijze werkende als de Univerfeel-tinttuur noemt het Dr. Rust in den brief aan 'sKonings Capellaan Glanv'ille , dan is het in de zaak het zelfde met her Magnetifmus , waar over ik mij reeds boven heb uitgelaaten, en op die wijs begreep het ook het Berlijnsch Maandfchrift, fchrijvende: „ Hier hebben wij reeds voor meer dan hon„ derd jaaren het geheel dierlijk magnetifmus, hoewel niet ■„ onder deezen naam''. Misfchien eevenwel is alles nog eenvouwiger, zou het herhaald wrijven niet een natuurlijk middel zijn om veele plaatfelijke ongemakken van de edelfte naar min edele deelen te verplaatfen en eindelijk te verdrijven ? Doftor Astel fchijnt daar heen te willen, en Pechlin doet ons opmerken, dat zweeten, braaken.en andere ontladingen de gevolgen dier wrijving waaren. En eindeliik in Ulcera, gezwellen, enz., heeft misfchien balzem en olie aan de ftrijkende hand de gcneezing bevoorderd, zoodat een zeeker gedienftig bedrog (pia frausj niet geheel valt uit te iluiten. Die iets naders weet, bewijze het 00 öe eerfte der Engelfche Koningen , die het Koningszeer door aanraaken genas, noemt Polijdorus Virgilius de revum invent. Eduard III, en bij de Franfchen zou Clodov-ïus de eerfte geweest zijn, die Lanicetus genas. De verfchiilcnde plegtigheden befchrijft Paschius, de inventis nova Antiq. C. 6, de franfche, p. 414, 415, en de engelfche *>. 417-419. — Wat is hier van waar? d'Espagne fpot 'er mede , Opp. T. i.p. 178. Morhof hieldt het voor bedrog van de hovelingen, Polijh. Litterar. T 2. p. 307, doch kwam naderhand van dit gevoelen te rug, volgens het zeggen van y.ijnen uitgever Mollerus, die hem hier in wedeilegt heeft. BuDDEüs.' de A'keifmo, C. 10. p. 575 » fchrijft alles aan de inbeelding der Lijders toe , die door de pracht waar mede alles  X i?ï X Met meerdere vrijmoedigheid noem ik onder de bedriegende Geïlluminecrden de drie franfche vluchtelingen, Makion, Fage cn Cavalier, die zich, iu het zesde jaar deezer loopende Eeuw, in Engeland, als nieuwe Propheeten uitgaven («), waar hij zich fpoedig een Engelsch Edelman Lacij voegde (è), en die-zich ftaande hieiden door verzonnene mirakelen (e), die echter ontdekt en geftraft werden, waar op zij zich, onder Mack-milian in Schotland, en onder Allut in Holland, verfpreid hebben. Elk kent de gewaande Mirakelen, te S'. Medard, aan het graf van den Abt Paris, die in het Jaar 1727 begonden, en in het Jaar 1732 door Voorzeggingen vergezeld werden, tot dat de verftandigen onder dc Janfenifien, wier Heilige hij was, zich overliet bedrog begonden te fchaamen, en het verbod des Konings beide de Mirakelen en de Prophetien gefluit heeft (a'). Om nu niet te fpreeken van de zoogenaamde bezeetenen te Loudun, in het Jaar les vergezeld was, fterk werdt opgewonden. Cardanus meende dat het veelvuldig gebruik van Specerijen bier toe in ftaat ftelde , of, dat alles het gevolg was van een geheim re-, cept. dat onder Ecde aan de Hovelingen bekend was, cn dit laatfte beviel ook het meest aan den Heer NieuwlaND , Lett. r.iemor. T. i. p. 697. (V) Men zie de Claris propheiica. Lond. 1707. cn de Ccdsdiensipl. van alle Volkeren van Mobach. T. 6. p. 161. . (b) Die een boek fehreef, dat, jn het lransch vertaald, ten tijtel heeft Avertisfement de VEJprit éiernel par la bouchc de Jon fervitcur Jean , furnommê Lacij. (O Ziet dc Lettres d'un Particulier d Mr. MlSSON., touchant les miracles bourlesques &c Lond. 1707. Cd) Men leeze de Nouvelles EccleJ. Ann. 1731-1734- en het Recueil des miracles operées au tombcau de M. de Paris, te Utr. 1732. in twee deelen uitgegeeven, en voege 'er bij de Godsctienstpl. L. C. p. 167. cn de te vcoren reeds aangehaalde Verhandeling van den Heer Jaccbi over dit Onderwerp. Verhand, ever gewigtige Stukken van den Godsd. T. 1. C'. 2.  5* H Jaar 1740* wier bedrog, in geveinsde ftuiptrekkingen beitaande, door de Geneeskundigen van Montpellier ontdekt is (a), en van eene meenigte foortgelijken binnens en buitens Lands, zal ik mij alleen bepaaien bij de Teegenwoordige bedriegers van denzelfden ftempel, onder weikei uitmuntte Schröpfer, die, van Husfaar in een Geeftenziender veranderd, zijne bedriegerijen deedt te Dresden, en, die niet langer kunnende volhouden, zich in het Roozenbosch te Leipzich dooyfehoot: gelijkzoortig is de beruchte Gassnkr, een Priefter in Kloofierlee, op de grenzen van Zwitferland en Tirol, wiens voorgewend vermoogen in Geeften- dwang, onttooyeren, en duirelbannen, geleegen was, het geen hij in verfcheidene Cantoris, en laatst te Regensburg, pas achttien Jaaren geleeden, (A°. 1774) beeft.voortgezet. Hoogstgeheimzinnig in zijne houding, ftaatelijk' en plegtig in zijne geneezingen, deedt hij zijne zoogenaamde wonderen met zulke godsdienftige bezweeringen in den naam van Jesus , en fprak zoo veel van geest en geloof en kracht, dat hij waarlijk Ee'n fchecn van die valjche Propheete^, van welke degodiijke Vcrlosrer,,mct zoo veel ernst, voorZeide, Matth. 24: 24, zij zullen groote teekenen en wonderheden doen , alzco , dat zij (indien het mogelijk was) ook de üïivirkoofenen zouden verleiden; trouwens Hem volgden niet alleen duizenden van bedroo• gene Aanhangers, maar'er is een tijd geweest, dat zelfs de goedhartige en eerlijke Lavater, (die het peloof der mirakelen, ook in den huldigen ft aat der kerke, niet voor onmooglijk houdt) door zijne fchijnheiligheid vergsauwd, hem voor een Man hielde, vol van den Heiligen Geest, en als een ongewoon dienaar van God bewonderde (fc); terwijl (het geen niet mis- fen 00 Men zie Bake, L. C. p. 33. O) Zoo fchrcef hem Lavater onder anderen. „ Ik weet. „ & Gassner! dat ik niet waardig ben, om aan een Man „ Gods te fchrijven. Spreek, 6 Dienaar des Heeren! en ik „ zal  rei kon) naauwkcuriger onderzoek niets gevonden heeft dan teekenen en wonderen der leugenen (a). En nu zal het Uwe aandacht wel niet bevreemden, indien ik ook deeze Lieden onder de hedendaagfche bevrijders van den Godsdienst tel. Of kan een Geestdrijver, die zijne droomen volgt* ooit een verëerer zijn van den Medelijken Godsdienst, die op de Wet en het Getuigenis wijst ? Kan een verwaand Hoogmoedige, die zich voor een Ziender uitgeeft, daar God hem niet gezonden heeft, een Volgeling zijn van Hem, die nederig was van harten, wiens gehecle Leer Ootmoed is, ere daar alleen de Broeder x die nederig is j in zijne hoogheid roemt? Kan de Bedrieger een Voorftander zijn van Ji-.sus, die gebooren en geopenbaard is in de weereld, om der Waarheid getuigenis te geeven, cn wien niemand hoort, dan die uit de waarheid is? Laat ■ dit Cagliostho bewijzen: die geileepen Bedrieger, die misfehien door goochelarij en behendige konstgreepen, maar allermeest door fchandlijk bedróg, zich door geheel Europa berucht gemaakt heeft, en, voor een paarjaaren, den welverdienden dood, door eene eeuwige gevangenis, waar toe hem de zagtmoedigheid van den tegenwoordigen Paus verwees, te Romen ontkomen is Of zou men gelooven kunnen, dat Hij, „ zal hooren ". Vergel. W. Josèphi über den thierifchett Magnetifmus. p. 49. aangehaald bij den Heer Voltelen Orat. laud. p. 5. (V) Men leeze J. S. Semler , über die Geifisr-bezworwfgen van Gaszner und Schröpfer, en men zie het bedrog ontdekt bij Hennings , over het voorgevoel en fchijngezichten , § 8. p. 113. (V) Die begeerig is deezen B'edrieger, .die zijne valfthe Illuminatie in meest alle de voornaame Steden van Europi verfpreid heeft, ontmaskerd te zien: leeze het Leeven van C/.g^iostro , uit zyne Proces-ftukken opgemaakt, dat te Romen, en in Brusfel en Antwerpen , voorleden Jaar, is uitgegeevfin, en vooral Gefchiedvtrhaal van het verblijf van den \ bcm  Hij, en zijne Adepten, die zich TheurgiJJen noemen, de oude droomerijen over de Zoonen Gods en Dochteren der Menfchen opwarmden ter bedekking hunner wellust, en de godloosheid zoo verre drijven van te keren, dat de gezeegende Verlosser, de Goden der -Grieken, en Cagliostro zelve aan zulk eene vermenging van hemelfche en aardfche Wcezens den oirfprong fchuldig waren, gelijk hij ook in zijne zoo geroemden Magifchen Driehoek , den Christus ( wiens uitneemenheid boven Moses en de Engelen Paulus zoo krachtig den Hebreen betoogde) in denzelfden rang (telt met deeze gedienftige geeften en Moses en Elias (.( deeze menfchen gewoon zijn de Weereld en den Gods» dienst te befchouwen. u. Telt daar onder in de eerfte plaats hoogmoed en inbeelding des harten, waar door men zich verre boven anderen verheft, niets goed, loffelijk, geleerd of oordeelkundig vindt, dan het geen men zelve bedagt, of ten minften opgegierd en in eenen nieuwen vorm gegooten heeft. Uit die onzalige bron', die Nimrod een tooren, Absalom een pilaar, en Nebtjcadnezar een ftad, deedt ftichten, zijn in het Chriftendom alle ketterijen, fcheuringen, partijfchappen en twiften, van ouds af, gebooren , en uit geene andere zijn de dwaalingen ontdaan, waar mede wijthands te ftrijden hebben. Het zij men waarlijk door gaven uitmuntte, of geen kans zag op eene loffelijke wijze, en in het gebaande fpoor, roem te 'behaalen, men wilde opzien baarcn, voor mannen van verfijnden fmaak, en wonderlijke geleerdheid, gehouden worden: men noemde zich dus Zelfsdenkers en verlichte mannen, en, om dien roem te verdienen, week men overal van het oüde en veilige pad der beproefde waarheid af, en drong, door heggen en ftruiken, tot in de barre dorheid der dwaaling, en verliet het lichc der Openbaaring voor de neevelen der Eigenzinnigheid en de duifternisfen der Verbeelding. Men betitelde den teegenftand der Rechtzinnigen als poögingen der domheid, driestheid der vooroordelen , trant-ftap? perij des flentergangs, ketenen der Confcientie - dwang, en vonden van Bedrog; terwijl men zichzclyen voordeedt als Wijsgeeren, die de geheimen des Hemels doorkeeken , de verborgenheden der Natuur doorfnuffeld hadden, den menfchen de Verlichting en de Vrijheid aanboden, en het juk der Tierannij en Priefterdwang met mannenkracht verbraken (a), 0. De 00 Hoe onvriendelijk en laag de Scheldnaamcn zijn, docr « welke  X Ui X |3. De Hoogmoed is altoos dc gezellinne van de Domheid. Nooit heb ik een verwaand mensch gezien, die niet dorri was, of een ingebeeld Pedant, die folide kunde bezat: de oppervlakkige kennis der Betweeters maakt opgeblaazen, terwijl de waarlijk Wijze, zijne kleine voorderingen in het rijk der zeekerheden en weetbaare dingen kennende , nederig , zeedig, en leerzaam is. Men houde dus vrij voor eene tweede reden van alle deeze vreemde leeringen eene halve geleerdheid, waar door nien wel ergens iéts gehoord of geleezen heeft, dat waar, oordeelkundig en geleerd is ; maar noch de gronden kennende, waar op, noch de paaien waar binnen een gevoelen moest gèdreeven worden, breiden zij uit, voegen bij, timmeren eene hutte van hout, hooi en ftoppelen, en redeneeren door, op hijpothefen en Confequentien, die tegen de eerfte beginzelen der Redeneerkonst ftrij- den. De Ee'n verbeeldt zich een Philofóoph te weezen; hij heeft in de Leibnitz ? Wolfiaanfche fchool gehoord, dat 'er niets is zonder toereikende grond of voldoende reden, én nu verbeeldt hij zich teevens, ook reden te moeten kunnen geeven van alles wat in de Oneindigheid Gods is, van zijne inbtijvende en eeuwige daaden en van die onnafpoorlijke wegen, waar van wij flechts de uiterjle einden zien, en men vergeet de naauwe paaien van het menschlijk vernuft, die Leib- welke men de Voorftandcrs der oude waarheid poogt befpotJijk te maaken, en die men in plaats van Argumenten, gebruikt, .blijkt uit de Apologie der Reden aan D. Skilei: , te Bazel gédVi&t, Anno 1781 , daar de, Schrijver, pag. noj dc gecneh die nog de Leer van een Verzoen-dood enz. aanneemc,;, geene menfchen , maar Ourang Ov.tangs noemt. Eli deeze zijn de verdraagzaame voorftandcrs van de vrijheid van denken !1J — Paulus zou zeggen : zo iemand on^'er U d^nkt, dat hij verjlandig is, die worde dwaas , op dat hij y/ijs worde.' M £  X i8a X Leibnitz en Wolf zoo wel gekend hebben; eerst vermengt men, met Socm, Chriftendom en Reden, en eindelijk maakt men, met de Opklaarers, van het Chriftendom niets dan de Reden zelve. Zulk flag van Philofophen, die alles overfchreeuwen, zou Pijthagoras, in zijn tijd, ten minftcn vijf, indien geen zeven Jaaren, het zwijgen hebben opgelegd. Een ander wil een Oudheidkenner, een Criticus zijn, hij las eens, dat groote mannen (a), met reden, beweerden, dat veele ftukken in Moses boeken, uit Aartsvaderlijke berichten en aanteekeningen, of uit oude liederen , onder beftiering van den Heiligen Geest, ontleend waren-, en nu vergeet hij den Heiligen Geest en zijne beftuuring, en redeneert voort: nu moet Moses, in het verhaal van fchepping en val, niet meer letterlijk verftaan worden , alles is beeldfpraak, dichterlijke inkleeding, fragmenten van de kindsheid der weereld. Uit die misvatting koomen weer andere: De denkbeelden van Moses en van het Joodfche Volk over God en Godsdienst zijn kinderlijk : in Chaldea leerde het Volk van de Wijsgeeren eerst beetere, fchoon nog onyolkoomen begrippen van God en de Geeftenweereld: en, wat het Nieuwe Teftament betreft, door gechriftende Jooden gefchreeven, al het ftootende daar in is — of, een overblijfzel van Moses kinderlijke denkbeelden, — of, van de dwaalingen, die de Jooden , gemengd met Magifche waarheden, uit Chaldea hadden medegebragt; — en, ten flot- (d) Men zie hier over Marck. Exen. Tcxt. i. part. 6. § i6, 21, Vitkinga, Obf. S. L. i. C. 4, 5- P.-Brouwer, Disp. phil. Theol. qua difquiritur, unde Moses res, m IAbro Genefeos defcriptas, didicerit, L. B. 1753. ook kwa.m in het zelfde jaar te Brusfel uit een welgefchreeven Anonijm gefchrift, genoemd Conjeftures fur les memoires ongmaux , dont il paroit, que Moijse s'est Jervi pw tompojar Ie hvrt de la Gencft.  flotte, de geheele Openbaaring is niets meer dan de Natuur- en Vernuft-leer, voorgefteld naar de Nationale en Lotale denkwijs van een onwijsgeerig Volk. — Een ander zoogenaamd Critiek, ééven ftout op hijpothetifche etanteekeningen, wil ons alle hiftorifche zeekerheid ontneemen, en houdt alles voor eene laate verzaameling van Anecdotes, die, op naam van Moses , onder het Volk verfpreid, en door een of anderen Jood bij één gebragt waren (a), of vindt dc verborgenheden tan het Chriftendom in de fchriften der, O) Fragmenten van Moses noemt het de Schrijver van het Sijfthem. Praeadam. L. 4. C. i. Voor ondergeftooken verklaarde* het Hobbes, Leviathan, part. 3. C. 33, wederlegd door Cocq , Anatom. Hobbefian. Loc. 3. C. 5- pag. 43-45- Spinosa hieldt Esra voor den Schrijver, Trad. hist. polit. Cl B , men zie Walch, Mife. S. L. 1. Exerc. 6. § 3. p. 146. de geleerde, maar dik wils paradoxe Rich. Simon was van meèning, dat de inhoud van Moses boeken, in laater tijd, onzeeker door wien, op eene verwarde wijze, uit de Aanteekeningeri van zeekere openbaare Protocolliften der Joodfche Natie, bij elkander gebragt was, Hist. Crit. V. T. L. 1. C. 2, 5. vergcl. Walch, L. C. § 8. p. 153. De geleerde Clericus wederfpreekt Hem wel, maar houdt eeven ongegrond dien Priefter, die, volgens 2 Kon. 17, gezonden werdt, om de Coloniften in Paleftina den Godsdienst te onderwijzen, voor den Schrijver van den Pentateuchus ,Senti Theulog. quorundam Batavorum fuper Simonii hist. Crit. p. 128. Ik melde dit, om te doen zien, dat al de fchijngeleerdheid der Neologen, in het betwiften van de echtheid der Bijbel-boeken, niets nieuws leert, en van anderen ontleend is die tang weerlegd zijn, men zie de Echtheid van Moses fchriften (welke Porphijrius, die ze met Sanchoniathojt ver"eleeken hadt, zelve erkende) bondig beweezen bij Picïe't Theol. Christ. T. i. p. 28, 61, 62, 90, Stapfer, theol. polem. T. 2. C. 6. § 19, 219, 256, 265, de Moor, Comment- perpet. T. i.p. 223-227 en de Schrijvers, doos zijn Hoogeerw. aangehaald, bij welke de nederduitfehe Leezer voege H. LussiNG, de noodzaaklijkheid van den Godsdienst in gemeen, en de zeekerheid van den Chriftel. in hc% 'iijzonder bcward» T. 2. 6de Verhand. C. 1, u. ?> 4"£ir)= M. 4  X 134 X der Grieken, en het Woord God en bij God van Jo« Snnes in de Logos van Plato (a). — Ginds is een an- (a) Het tegendeel van dien geleerden onzin heeft reeds tegen Celsus" bewcezcn Origenes contra C. L 6. p. 283 , naderhand is tegen SandIüs het zélfcfe gedaan door Colovius, Laï/pe en Spanhei;;, en onlangs tegen de Ncologen door JacobI Cn de -Schriu-ers tégen Priestlij in de PrijsVerkand. van het Haagsch Genootfchap. Toen Cl ericus het zeilde gevoelen verdeedig ie werdt hij wederlcgd door Bruckerus Hist philof. Crit. T. i. />. 63,5, en T. 3. p. 331, en LaMIUS, Comm. de recta Christ. de trinitate fententia. Onder de Rechtzinnigen denken zomnügen aan het Chaldeeuws ÏOD'D, fchoon het onzeeker is , of de Chaldeen daar mede ieti an-Iers dan de Jpreekende Godheid bedoelden, ziet Deijxtng , Obf. S. T. ï.pMal en J. H. Michaëlis, Disf. de Wltt'ö Chaldaeorum , hoewel de Jerufalemjche Targum en de Soitar 'Kls meer fehijnen te zeggen; — Anderen om Pf< 33: <5, of, zo Jlin' 121 Gods- bevel beteckent. dan Hagg. 2: él waar het veel meer nadruk heeft aan den Meshas, dan aan het woord der belofte te denken; vergel. Marck comm. in foe_ — 2 Sam..'j: ai. zegt David , om uws Woords wil SpS"! "|Oy.4 hebt gij alle deeze dingen gedaan , en in de gelijkluidende plaats, t Chron. 17: 19 Ieezen wij om uws Knechts wil ÏJ^DJ? "lOj?? • 200 dat het Woord en de Knecht feods het zelfde fchijnt te wcezcn, en in beide plaatzen den Mesfias te beteekehen , temmeer . daar de LXX ook 2 Sam. 7: 2t A4Óa«« vertaalcn: Onze Nedcrl. Randrchrijvers geeven aanleiding om'aan deeze piaats te denken, en de Aiyot van Joannes'wordt daar uit afgeleid door DErjLiNG, L. C Witsius, Mifcell. T. 2. Exerc. 3. p. 102 en Tittman, de ve~ fiigiis Gnojiicorum in N. T. frujlra quarjitis , Lipf. 1773-—' La Place, Disp. contre les Socin. en Pictet, Theol. Chrijf. T. 1. L. 3. C. 8. p. 229, meenen, dat dc Euahgeh'st de Zegwijs noch van Zoroaster, noch van Pijthagoras , noch van Plato , uoch van den Chald. Paraphmst, noch van de Cabbalijlifche Schrijvers, noch uit het O. T. ontleend heeft, maar dat de H. Geest hem dezelve ingaf, om ons iets te leeren, dat wij anders niet zouden geweeten hebben. Te weeteu: Gen. 1. zegt Moses telkens Godzeide, en Spr. 8, fpreekt Salomo van de Wijsheid: de Geest Gods zou ons nu door Joannes leeren, dat Gods Woord, Gen. r, en de Wijsheid. Spr. &, Gods Zoon is, naderhand in het vleesch ge-  K i«5X ander, zo gij hem gelooft, de grootfte Theologant, en befluit, wanneer hij hier of daar eene zwakke plaats geopenbaard. Over dén zaakelijken zin deezer benaaming kan ik mij hier niet uitlaaten, om dat het ons te verre zoii vervoeren, alleen merk ik op, dat uit de bekende plaats Jo'dn. ï , de Godheid van den Heiland onbetwistbaar beweezcn wordt, men vergel. het bewijs voor de waarheid van Jesus Godheid uit het werk der Schepping, in de Acad. Verhand. T. 3. p. 28—46. Semler zelve gaf te Halle, Anno 1771, het ifte Deel uit van zijne Paraphrafis Euang. Joannis cum Notis & Ccntabrigienfis Codicis latino textu, en erkende hier onbewimpeld de eeuwige en waare Godheid van Christus , fchoon hij naderhand C. 5: 18 en 23 zeer paradox verklaart, men zie, over dit werk van Semler , Michaëlis , Ooft. e,i Uitlegk. Bibl. T. 3. p. 5 en T. 4. p. 44. Terwijl ik dit fchrijf ontdek ik de (zoo veel ik weet) nieuwe verklaaring Van J. A Cramf.R, Ueber den Anfang des Euang. Joannis in de Bijtragen zur befoerd. Theol. Kentnisfe. T. I. p. 213. Deeze meende 1.) Dat Aóyoj door Joannes y als een Jood, gebruikt. verklaard moest -worden uit het gebruik dat het Hebr. "Dl heeft, om eene belofte Gods te beteekenen, en dat men dus moet leezeri: In het begin bejlondt reeds de beloofde Mesfias , en de Mesfias was bij God , en de Mesfias was God, alle dingen zijn door den Mesfias gemaakt, enz. 2.) Zou men 'er dan niet moogen bijdoen, dat Joannes de afgetrokkene Qabjlractive') woorden gewoon is te beeZrgen om de oifzaak van het genoemde uittcdrukken? Zoo is B. V. in ditzelfde Cap. gsri., A\i&iicc, 0a$, leeven, waarheid, licht niets anders dan Je bron, de oirzaak van leeven, waarheid en licht: cn dan is Aóya? de bron van godlijke leering, de oirzaak van Gods woord, door wien alle de Propheetcn • •gefprooken hebben. Gaat die gedachte, ontleend van het Joodsch taai-gebruik , door, dan behoeft men naar geene andere oirfprong te zoeken , en de benaaming was voor zijne Tijdgenooten zeer verftaanbaar. Dat de naam Logos niet alleen tot het werk des Middelaars behoort (gelijk veele Godgeleerden denken, die anders over de eeuwige Geboorte des Zoons zeer rechtzinnig gevoelen cn fpreeken) maar ook, en wel eerst en vooral, tot de eeuwige Generatie, beweert Marcü, Exerc. Text. 36. § 2, 8, 1r. fee! 5, 6 en Judie. Eccl. laud. C. 3. j 6, 11, en lang voor hem Basilius M. Homil. in init. Euang. JoAN. Opp. T. i. p. 435. Terwijl dit werk wordt aföedrukt, verneem ik, daE de Heer ~M 5 C. S„  X iw X plaats vindt bij eenen Rechtzinnigen, dat de geheeïe Leer door niemand kan verdeedigd worden, of fchrijft, met Heilmann, de grooffte dwaalingen na, uit dc tweede en derde hand, onkundig, dat die Leer door eenig Hoofdketter ooit gedreeven of door de kracht der waarheid immer wederlegd wierdt (a). Terwijl nog C. S Duitsci een werk op de pers heeft, onder den Tijtel van bKISPnyW oï Israets Verlosfing, waar in zijn Eerw. uit oudere en laatere Rabbijnfche Schriften , het echt geloof der Joodfehe Kerk over de Leer der Drie-éénheid en de heerlijkheid des Zoons Gods, op,eene meefterachtige wijze, betoogt en de rechtzinnige verklaaringen der voornaarmteTcxten van het O. T. uil de geaehtüe Leeraars der Joodfehe Natie opgeeft, ter befebaaming niet alleen der hedendaagfche looden maar nog veel meer van Pkiestleij en anderen,die de bcwlizen voor de hooiolceringen des Chriftendoms op allerlei wijzen poogen te verzwakken. Door de vricndidiap van den door zijne Godsdicnftige Sentimenten met minder dan door rang en geleerdheid. achtingwaardigen Hoogleeraar Velse , Lijfmedicus van Z. D. H. den Heere Prins van Oranje heb ik, eenige bladen van dat werk gezien , en gaarne had'ik (was hqt niet te breedvoerig) bier ingelast , wat dc Eerw Durrscii over het Mem-ra Jehovah , het Woord Gods , *. 105-112, 281-298, en 357-362 heeft aangeteekend, dan degeheelc redenecring, p. 141-408, verdient met aandacht te worden nageleezen, en ik verblijde mij in God, over deeze nieuwe wijze van verdcediging des Chriftendoms tegen de Schijngeleerdheid der Neologen, wier voorgewende Ooan-feke'Litteratuur hier meenige nuttige Les onttangt, terwild de Godgeleerden hier veel fchoons ter beveiliging van hunne bewijzen uit de Oud-teftamcntfche Schriften zullen aantreffen. O) Toen men in Clcefsland den Predikant Heili/ann befr-huldicdc van Sociuianerij cn van het uitfehrijven der plaatzen uft Socinüs, betuigde Hij nooit de werken van Socrnus geleezcn te hebben, en het bleek bij onderzoek, dat hij tfltes hadt uit de Algemeens Duitfche en uit de Mtttaufche Bibliotheek en uit het Woordenboek van Teller, en deeze hadden weder ontleend uit Engelfche journalen, die door Arrianen cn Socianen Wórden uitgegceven, ten minden door Arminianen, die, beucevens veelen uit die Sociëteit, van de oude leer van Arminius wel ruim zoo veel yerfchillen , als de teegenwoordige Conftitutioneele Franfche Prieilers van Leer van het Concilie van Tremen.  X i«7 X aog een ander, die voorgeeft een man van ftnaak te weezen, ü zegt, dat hij zich bevlijugt om duidelijk, om populair te weezen, en daarom alle ingewikkelde en betwifte termen in eene duidelijk verftaanbaare taa! verklaart. En wat doet Hij dan? hij leert ü, bij voorbeeld, dat alle de Bijbelfclie Uitdrukkingen van Uitverkorene, Geroepene, Geloovige, Heilige eet ;ouwig te kennen geeven Christenen.- De Man heeft zeeker gelijk, zoo veel gelijk als of ik U zeide, dac Regenten, Geleerden, Rijken en Konflenaars niet anders zijn als Menschen; maar beteekent het daarom niets meer? of bijzondert het de foorten en de cha~raciers niet? en gebruiken de Heilige Schrijvers die onderfcheiden 'benaamingen zonder nadruk of oogmerk? Ee'ven e'e'ns beduidt men ons, dat Geest, Geloof, Euangelie, Wedergeboorte en Bekeering in goed Duit?ch beteekent de gefteldheid van eenen echten Leerling van Jesüs, en men heeft recht, eeven eens als Natuur, Aanleg, Onderwijs, O effening en Ondervinding een goed Leeraar of Geneesheer maaken ; maar beteekenen daarom alle die woorden het zelfde? y. Daar is nog een ander zoort van menfchen , bij welke goed oogmerk, maar zonder vooruitzicht, de afwijking begon, en eene zeer gewoone trotsheid dezelve voltooit. Deeze Lieden hadden in het begin achting voor den Chrifi.alijk.efi Gcdsdienit; het moeide hen de Naturaliften zoo veele bedenkingen daar tegen te zien op e'én ftapclen, en, te veel gezet op den roem van iets nieuws te zeggen, meende men hen op een anderen voet, dan tot nog roe gefchiéd waSj te moeten beftrijden, en door iets toe te geeven, in het geen men kleinigheden noemde, veele bedenkingen op te ruimen, om hen, in de hoofdzaak, gemaklijker te winnen. Men maakte onderfcheid tusfehen de buitenwerken en het gewigtige, de hoofdzaak van het Chriftendom, en beging dezelfde onbedachtzaamheid ais eca  X 138 X een'krijgsman, die eene fterkte verdeedigen mecti en onvoorzichtig genoeg is om, zonder noodzaak t de buicenwerken te verlaatcn, onder voorwendzel van des te heter de Capitale Wal te defendeer en, waar door de vijand geleegenheid krijgt hem uit zijne eigene Buitenwerken te bevechten, en hij zich eindelijk, door zijne losheid, gedwongen ziet geheel te wijken, en de gantfche Sterkte voor zijne beftrijders te ontruimen. Eéven eens ging het onze nieuwe, zoogenaamd raifonnabele, Theologen. De Bijbellcer van Duivel en booze Geejlen ergerde; nu begreepen zij* de leer des Duivels behoorde niet noodzakelijk tot het Chriftlijk zamenftel, en nu leerde men, het was eene fchoone poëtifche inkleeding, eene perfonificatie gefchikt naar het vooroerdeel en den fmaak der Jooden. Toen men dit hadt overgegeeven, moest eene tweede Post volgen, en men was gedwongen toe te ftaan, „ Ergo fpreekt de Heilige Schrift naar de Volksmeenin„ gen." Vervolgens ergerde de Leer der Plaatsbekleedende Voldoening, men beriep zich weder op Joodfehe fpreekwijzen , ontleend van de Offerhanden , en ook dit moest niet letterlijk verftaan worden. Op gelijke wijze liep het af met de Leer der Drie-éénheidi en met alle de Verborgenheden. — Men verwonderde zich wel, onvoorziens 200 verre gekoomen te zijn, maar Hoogmoed wijkt niet te, rug, en Eigenliefde erkent niet gemaklijk gedivaald te hebben O;.- men zogt be- O) De beroemde Docior St.mler. maakt hier eene prijswaardige Uitzondering. Elk weet, dat Hij ,te vooren één der eerde Hoofden onder de Ncologen , en aller Afgod was , wien men blirideling volgde. Maar nu Hij eindelijk vrijwillig en eerlijk erkent gedwaald te hebben , en van veele zijner misvattingen tgt het Proteftantsch Sijfthema te rug keert t wordt hij in dc Duitfche Bib!, en andere Mode-Journalen immers zoo ongenadig, als de ftrengdè Orthodox, behandeld. _ Zo ik (dus luiden zijne eigene woorden) mij zeï" „ ven  bewijzen bij de Arrianen en Socinianen, en week a; verder en verder af: eindlijk werdt men zelve Natu-» raliften, die men beftrijden en winnen zou, en behieldt nog wel den naam van Jesus, maar alleen als den beften der menfchen,' den weldaadigften Wijsgeer, en herfchiep hem, ten laatften, in den grootften Leeraar van den zuiveren Natuurlijken Godsdienst. Zoo noodzaaklijk is de oude les in het Heiligdom: koopt de waarheid en verkoopt ze niet. Intusfchen zijn 'er gecne gevaarlijker vijanden, dan die het Chriftendom beftrijden onder voorwendzel van het zelve tegen de Naturalifterij te verdeedigen, en, om de eenvouwigen te misleiden, veel fprceken van godlijke Openbaaring, die men middeiijki noemt, cn waar door men niets anders verftaat, dan „ dat God, door zij„ ne gewoone Voorzienigheid, de menfchen op nut* w ven nu geheel tegenfprak, is daar In aanftonds eene mis„ daad? Het gedrag van Pilatus moet de eigcnfchap niet „ zijn van eenen eerlijken cn waaren Geleerden: nog zijn „ altcfls Scuri-ctt 0pit-i3ii, de herhaalde overweegingen de bes„ te. Afweezigheid van Geest niet te erkennen voegt aan mijns gelijken niet. Van EtiASMpn, Luther en Melanch„ ton af heb ik Voorgangers in eene geleerde oprechtheid en „ vrijwillige verandering van voorige gevoelens. Geen Ze„ ve.ihoofdige Luther , geene Antilógta Lütheri, Tege::„ firijdigkeden van Luther " (oude Pasquillen op dien grooten Man) „ geene befchuldigingen van geduurig gemaakte „ veranderingen hebben Luther en Melanchton in ernst ,, verontrust of hun eenige fchaamtc aangejaagd ". — Cicero febreef reeds wel in zijnen tijd : Cujusvis hominis efi errare; nullius , nifi injipientis, in errore perfeverare. Philip. J2. C. 2. Vader Augustinus gaf hier een loflijk voorbeeld van, door Twee Boeken QRetraftationes~) Herroepingen te fchrijven . die men in het 6de Deel zijner Werken vindt. Ed. Colon. 16T2. — Hoogstwenfchelijk was het, dat men de Lijften vermeerderen kon van J. H. Fausting, de Retractationibus Theologorum in rebus fidei, Witteb. 1711. mén vergel, den hooggel. Hofstede , Bijzond. Naleez. T. 3. p. 1-14.  X 190 X „ tige waarheden en pligten doet denken; welke zij „weder, ten nutte van anderen, bij monde of ge„ fchrifte, voordellen. Al wat dus weezenlijk waar„ heid in den Bijbel is, dat is Gods geopenbaarde waar„heid, en alle billijke pligten zijn van God voorge-> „fchreevene pligten," Gij tast hier het bedrog, Geliefden! nooit heeft één éénig Deïst ontkent, dat God zich door Natuur en Reden openbaart, en dat weldenkende mannen van verftand, en in gelukkige omftandigheden, onder Gods goede Voorzienigheid, nuttige dingen gedagt, gezegd, en gefchreeven hebben: zulk eene Openbaaring ontkent geen Chriften in veele gedeeltens van den Talmud, den Csran, de leeringen van Plato en Socrates , en in zommige (lukken uit de fchriften der Neologen zelve. Terwijl met dat alles de éénig Gode-betaamende Heilörde, in het woord des leevens vervat, verdonkerd, ontkend, beftreden en openlijk verguisd of befpot wordt (a), en de 00 Onder eene meenigte anderen van dit zoort, munt uit de Schrijver eener Brochure, gctijteld: Over Openbaaring, $oodendom en Chriftendom, welke bij Nicolaï, Anno 1785 , is uitgegeeven. Deeze onderfcheidt de gevoelens. i)deriV<3iuraliften, die alle Openbaaring ontkennen. 1) Van het Gros der Chrifienen , die eene onmidlijke Openbaaring gcloovcn. 3) En der Verlichten, die eene middelijke Openbaaring erkennen. Wij zagen daar eeven, waar in die middeUjke openbaaring zou géleegen zijn en hoe niets beteekenende de onderfcheiding is tusfehen het gevoelen der Naturalifien en der Verlichters: Het zou genoeg zijn om een Chriften te weezen, wanneer men erkende, „ Dat 'er in dera „ Bijbel veele nuttige waarheden en leevens-regelen zijn , „ die door Gods voorzienige goedheid zich aan het verftand „ der Schrijvers hebben opgedaan ". Maar waar is de Naturalist, die één grein gezond verftand behouden heeft, die dit ontkent? .of heeft dat zelfs Voltaire durven doen, die met alles fpotte ? Bij het doorleezen van het gemelde Gefchrift zal men zien, hoe weinig de luchtig.denkende Schrijver, ik zal niet zeggen aan de Goddelijke Openbaaring, maar zelfs aaa  X «9i X de héilige pligten omrrend God en rnerjfchea, als bevelen der Dwinglandij en Priefterdwang, gefchonderi en verworpen worden. J1. Al- aan de Hiftoriëele waarheid van den Bijbel gelooft, vooral in de verhaalen der wonderwerken. „ Wonderen (.zegt hij) kunnen niet gefcbièdcn ",(waar*m niet?) „ ten zij 'er geen ander middel overig was ". {en weeten wij dat?) „ God regeert de wecreld naar een „ éénmaal vastgefteld plan en orde", (het zij zoo; maar een JVonder is geene Wanorde in dat plan, het behoort ''er toe') „ Dan zou God 'er veel meerder moeten doen, want 'er is „ nog veel kwaad in de weercld, dat verbeeterd moest ,, Worden ". (fiaat dat aan ons Oordeel?) ,, Wij Zijn nooin zeeker, wat een wonderwerk is, want wij wecten niet ,, wat aan zommige gefchaapen Krachten mogelijk is (.Ook niet op de proef ? of als God zelve het verklaart?) ,, De zinnen kunnen bedriegen ". (Dan feilt alle ondervinJf'B£0 » Op getuigenisfen kunnen wij niet aangaan". (Ban is 'er geene hifiorifche waarheid meer.) ,, Veele wonderen kunnen natuurlijk verklaard worden ". (pan toch alle niet?} „ De andere Zijn verdacht ". ( 'Waarom?') God heeft 'er zijn doel niet meede bereikt ". (Hoe weet men het? bereikt de Redenleer dat bij alle menfchen ? ) Ik kan mij niet inlaaten in zijne ongerijmde verklaaringcn van bijzondere wonderen, dit weinige tot een (laai. „ De „ Blinde, John. 9. hieldt zich flechts blind cn was een aanhanger van Jesus ". (Men leeze flechts. — Zoo maakt men Jesus, voor wien, men zegt zoo hooge Achting te hebben tot den hagftcn Bedrieger, de Schrijver dacht zeeker aan het bedrog van Mesmer en Jufi'r. Paradies.) „ De „ Zufters van Lazarus waaren zijne Vriendinnen ". (Maar 'er waaren toch getuigen genoeg bij, die zijne Vrienden niet waaren.) „ AIsJesus waarlijk zoo veelen gencezen en wel „ gedaan hadt. zou hem het Volk wel befchermd hebben ". (etven of een eerlijk man, die arm is, hulp vindt, als hem de Overheid en Geejllijkheid vervolgt!) „ De zieken gena- zen door den invloed der Verbeeldingskracht ". (Helpt de Verbeeldingskracht van een Heer ook in de ziekte van zijn Knecht? of die van een Vader in de Krankheid van zijn Kind ? Matth. 8: 13. Jo'dn. 4: 47.) „ De opftanding van Jesus „ zegt in zijne eigen Sijmbolifche taal alleen zijn overgang w in eene betere weereld, en het overige is een verdichtzel „ van zijne eigen aanhangers ". (Ook de gefchiedenisfen van de Wathtijsn dt verfthijning aan meer dan 500 menfchen, waar  >.( 102 >( S. Allerbijzonderst heeft dit laatfte plaats bij eert nog grooter getal Ongelukkigen, bij wien de haat tegen het Euangelie en den heiligen Godsdienst van Jesus gcbooren wordt uit de boosheid van hun hart, en uit liefde tot een losbandig leeven, waar uit men allen gemoedlijken indruk, alle waar zeedelijk gevoel, en de verontruftende befchuldigingen des geweetens, met de gedachten van dood , en eeuwigheid, en oordeel, voor altoos poogt te verbannen. De voorfchriften van den Godsdienst, zoo weldaadig 'in haare gevolgen, beide voor ons aardsch geluk en voor onze eeuwige zaligheid, zijn al te naauw verbonden met de wetten der ondergeschiktheid, der orde, der rechtvaardigheid, der maatigheid, der billijkheid en der pligtsbetrachting in alle rangen en ftanden, om niet haatelijk te zijn aan menfchen, die geene wetten kennen dan hunne luften, en geen oogmerk, dan om , voor den korten tijd huns leevens, het ongeftoord genot der zonde „te hebben (ragt in de openbaaring van Jesus Christus : in zwak-  )••( 197 X zwakke oprechtheid zich der Godsvrucht, uit dankbaarheid, bevlijtigende, is hij ook in tegenfpoed, hoewel gevoelig, echter te vreden met den altoos goeden wil van zijn verzoenden Vader; zonder in de zonde te blijven brengt hij het bczoeteld geweten op Golgotha, en vindt de fchuldverzoening in het bloed zijns Verlosfers, en den Quitbrief genageld aan het kruis; gekogt door het bloed van den Heer der Heerlijkheid, bewaard door zijne gpdlijke kracht, die zonde cn Hel verwint, en aanvanglijk geheiligd en verzcegeld door den Geest aller vertroofting, doorftroomen, zelfs op krankbedden en fchavotten , hemelfche genoegens zijne ziel, en ftervende, in het geloof en gevoel der waarheid van het Euangelie, beveelt hij, vol vertrouwen, zijnen geest in de liefde-handen van een bevreedigd Vader. Ik beken het, Geliefden! dikwils heeft het Bijgeloof, zomtijds zelfs de Neologie, zich met dezelfde uitzichten in de eeuwigheid getroost als de vertrouwende Chriften, maar beziet het van nabij, en gij zult bevinden, dat de grond van dat los vertrouwen altoos gelcegen was in die (lukken, welke men nog uit de leer der Openbaaring en van het Euangelie behouden hadt, cn dat in hunne lterkfte betuigingen de naam van Jesus , met een zoort van verrukking, gefpeld wordt: zoo waar is, bij aanvang, reeds op aarde, het geen in den morgen der eeuwigheid algemeen zal waarheid weezen : Hem zal alle knie geboogen worden , en alle tong zal hem zweeren! — En dit alles nu,, deezen troost des leevens, deeze vreugd des harten , deeze opbeuring in de jammeren, deeze zaligheid der klamme veegheid, ontrooven U de gevoelens, die wij beftrijden moeten, waar in men ü een Euangelie zonder Godlijkheici, eene vergeeving zonder Zoen-dood, een Jesus, die geen God is, en eene verbeetering zonder den Heiligen Geest, vóórpredikt. Hoe belangrijk wordt hier de waarheid ! N 3 Hoe  X 198 X Hoe zeer moeten wij allen gezet zijn op haare verdeediging! cn met hoe veel reden zeide ik, dat deeze Leeriïukken gewigtig waren aan elke ziel, die voor de eeuwigheid gefchapen is! (3. Maar ik heb ook gezegd, dat zij allcrgewigtigst zijn voor alle en elke Maatfchappij, die Volks-geluk waardeert (<3). Elke Maatfchappij is als een zeedelijk per joon, QPerfona moralis~) en haar geluk hangt af van de eendragt, de orde, de gereegelde plaatzing en bepaalde werking van alle haare Leden. In geene Maatfchappij is 'er e'e'n ftand of rang ontbeerlijk, de Daglooner is zoo noodig als de Staatsman, de Dorpelwachter als de Prielter, de Sleeper als de Koopman, de Handwerker als de Geleerde, de Matroos als de Stuurman, de Soldaat als de Bevelhebber en wederzijds ; en dan eerst kan men zeggen, dat eene Natie welvaart, wanneer aan de ée'ne zijde, door goede wetten en menschlievende behandeling elk Lid der Maatfchappij, als mensch erkent wordt in Wet en Recht met alle anderen gelijk te zijn, maar te gelijk: als Lid der zamenleeving, de zoo nuttige ongelijkheid, de orde, de ondergefchiktheid, en daar door het blijven van 00 Op dit Stuk verdient vooral geleezen te worden: Ernstige en trouwhartige waar/chouwing aan de Grooten deezer Weereld, voor hei gevaar van eenen gehee,'en ondergang , waar mede de Throonen en Staa'en en het Chrijiendom bedreigd worden door het valfche Leerfielzel der hedendaagfche Verlichting , en de vermeetele vorderingen eeniger zoogenaamde Philofophen , geheime Genootfchappen en Seden. Welk fchoon (tuk dit jaar is uitgegeeven, en, ten bewijze van het algemeen genoegen, waar mede het, naar waardij, ontfangen is , reeds verfcheidenmaalen herdrukt is te Amfierdam bij Brave, en waar van men, met de hoogde waarfchijnlijkheid, voor Schrijver houdt den braaven Heer Hoffman , Roomscbgezind Hooglceraar te Wenen 4 die ook de Schrijver is van het Weener Zcitfchrift. —Schande genoeg, dat braave Roomschgezinden dc Weereld moeten waarfchuwen voor flechte(zoogenaamde) Proteftanten; doch men leeze 1 3°an, 3: 19. ~*  ):( 199 ):( 'fan tik in zijnen kring, en dus de bloei van het Algemeen, bevoorderd en met alle kracht gehandhaafd wordt. Overal waar dit eevenwigt verbrooken wordt, daar heerscht de wanorde, en de maatfchappij wordt gelijk een monflreus lichaam, waar in de voet ftaat, waar de hand moest zijn, en zoo wel het hoofd als alle de leeden verkeerd, en eeven daarom buiten werking zijn O). Maar welke is nu de band, die alle deeze Clasfen van menfchen zamen bindt, en hunne pligten doet betrachten? welke anders, dan de Wet, die alle haare kracht van den Eed, en deeze wederom van den invloed ontleent, die de Godsdienst op de harten heeft? De Godsdienst van den Bijbel alleen wijst ons ook bij den Burgerpligt op den Heer in den hemel, en op den dag, waar in ieder wegdraagt wat in het lichaam gefchied is ; hier eischt de Godswet voor de eereftoelen waarachtige mannen, godvreezende mannen, mannen, die de gierigheid haaten, en doemt Tijrannen, die het volk als brood ver/linden: maar hier ook hiet de Overheid Gods dienaar es, hier hebben wij bevel alle magt over ons gefield, om dat zi] van God is, onderdaanig te zijn, en dat beide den befcheidenen en den harden, niet alleen om de ftraf, maar ook om de consciëntie; hier is een Grondwet: Vreest God en eert den Koning, en met hoe veel nadruk leert een Apoftel van Jesus Christus : i Pet. i: 15, 16, Alfa) Men vergelijke hier mijne Leerreden Aan mijne Medeburgers, Anno 1789 in de Bijvoegzelen. C. 2. ƒ>. 7. enz.— Alle menfchen zijn gelijk ten aanzien van de rechten der billijkheid en rechtvaardigheid; eeven zoo zijn allen gelijk in het oog van God met betrekking tot den behoudenis-weg door Jesus Christus: — Maar als men in de Zamenleeving en Rangen alle menfchen gelijk noemt, dan dient men het ondevfcheid der Zielsvermogens, lichaams-caaven en der beloonende Vruchten van verftand en naarftigheid vooraf weg te neemen, dat is met één woord de Weereld eerst Phijfisch en dan ftaatkundig te veranderen. N 4  'Alzoo is de wil van God, dat gij, door wel te doen; den mond flopt aan de onweetenheid derdwaaze menfchen; als vrije , doch niet de vrijheid hebbende tot een dekzel der boosheid , maar als dienstknechten Gods. Niet minder in het Godsdienitige: hier is, ja, de les voor Leeraars, geen heerfchappij te voeren over het Erfdeel des Heer en en voorbeelden te zijn der kudde; maar de Wet is ook voor de Gemeente : zijt uwe Voorgangeren gehoorzaam, want zij waaken over we zielen, op dat zij dat doen met blijdfehap en niet zuchtende. Wat doet nu de gewaande Verlichting ? bevoordert zij die orde? dat nationaal geluk? Zij? die ons onophöudenlijk toefchreeuwt, dat alle wetten Tijrannij., en alle Godsdienstleeringen Bedrog zijn; dat men de Vorften beftrijden en de Volkeren vrijheid fchenken moet; dat God, de Vader der menfchen, zijne redelijke weezens, door verfchillende aanleg en vermogens, in geene Clasfen verdeelt; dat onze daaden van geen invloed zijn op ons eeuwig geluk; dat de Godheid nooit toornt, en door ons gedrag, dus ook door onze mijneed, niet beleedigd wordt, en dat toekoomende ftraffen of niet waar, of enkel tot onze volmaaking, ten minften zeeker niet eeuwig zijn ? dat Gods wet'door de Priefters is vercierd, en het nut der Maatfchappij een vond der Staatkunde; dat men de Wetten veranderen , de Conftitutien omkeeren, de heiligfte en tederfte banden dagelijks verbreeken kan (a), cn met e'e'n 00 Men herripnere zich flcchts het Decreet der Franfche Nationale Vergadering van 29 Aug. 1792 omtrend de Echt/chtidtngen, toe te liaan aan elk, zoo rasch flechts één van beide partijen dezelve verzoekt. — Van goeder hand is mij verzeekerd. boe een Framcb Heer onlangs in eene publieke plaats, met affchrik, verhaalde, dat een Fransch Koopman gebuuwd was met zijne eigen Dochter, op grond, dat men nu J-nj was, en te Verlicht, om aan die belemmerende Wetten te geloovcn, en dat een beeedigd (zoogenaamd) Confeunoneel PricRer dat huwelijk hadt ingezeegeud. Relata Refero. —  X 201 ):( ê'én wóórd, alle menfchen wederbrengen moet tot eenen Idealen ftand van Oirfpronglijke Natuur, die 'er nooit rvas, die 'er niet zijn kan, en die allen ongelukkig maakt? Laat de ondervinding fpreeken, vraagen wij, in het onzalig rumoer der volkeren, dac paradijzen in woeftijnen, en Adams kinderen in Duivelen herfchept , langs wat weg die Verlichting in welgereegelde Staaten indrong ? — Om ftrafièloos te zijn, en wel weetende, van welk een invloed het voorbeeld der Grooten op het Volk is, vergiftigde men eerst, bij het verbergen van zijn doel, de Aanzienlijken, de Raadzaaien en de Hoven; inen beduide hen: „ de Godsdienst is enkel voor het „Gemeen:" en nu werdt ongodsdienftighcid , ver* darteling, befpotting van de heiligfte dingen en ,kleinachting der Bedienaars van het Euangelie, die men als Amptenaars van Staat en Inftrumenten der Politie, befchouwde, het kenmerk van een zoogenaamd fatfoenlijkman, en van een Geest, boven het Gemeen verlicht. Spoedig volgden de Burgers en de mindere Clasfen dit voorbeeld na , en de confeientie werdt verdoofd, de invloed van den Godsdienst belet en de ondergefchiktheid verbrooken. De Grooten fteimden op Wetten en Juflitie, maar het Volk , God noch Mensch meer vlezende, vere'e'nigt zich ten kwaade, neemt het or.derfcbeid der Standen weg, zet de Vor» ften en de Richters af, maakt wetten , die de losbandigheid veroorloven, breekt de gevangenisfen af of open, en vermoordt, als rechter en beul te zamen, den grooten en den kleinen, die zich tegen hen verzetten wil. Te laat dacht men aan den Godsdienst, door denzelven poogde men de Orde te herftellen, maar vergeefsch, het bedorven Volk befpot dien , noemt alles Staatkunde en Bedrog, en verjaagt ofdoodtdieaan deszelfs wetten getrouw zijn. En na dat alles, na bloed en vuur N 5 en.  X 202 X en rookpijlaaren, noemt men de maatfchappij verlicht at het menschdom vrij. Ik zeg niet te veel, Geliefden ! ik maak het verband tusfchen de beftrijding van het Euangelie Godsen de rampen van den Staat niet te fterk. Dat de Proeven bellisfen. Reeds twintig Jaaren geleeden fchreef men een boek, genaamd: Het Jaar 2440 (a), liet hadt het voorkoomen van een Satijriken droom, het teekende den Godsdienst verwisfeld met den zuiver natuurlijken, de Staatsregeering veranderd, en dat alles doorniengd met aanvallige fchilderijen eener volmaakt gelukkige republiek, die de Idealen van Plato verre overtrof; de Stijl was inneemend, en men las het, als een boek van fmaak, met genoegen, zonder O) De Tijtel was PA* deux mille quatrc cent quarante. Kêve.s'il en fut jamais. Onder het Motto: Le Tems prèfent ejf gros de l'avehir , en, quaft, uitgegeeven te London 1772. Daar leezen wij over den Godsdienst: „ Heurettx mortels! w vous n'avez donc plus de Thêologiens.'" p. 76, en inde Moot: „ II ne faut point ici confbndre les moraliftes avec les „, thêologiens: les moraliftes font les bienfaiteurs du genre m liumain ; les thêologiens en font Popprobre & le flcau ". — En hoe de Schrijver over dc Politie denkt, blijkt op pag. ï73, daar hij van' het Schouwburg in zijne veranderde weereld fpreekt: „ On annonca le lendemain la tragédie de Crom9 wel ou la mort de Charles Premier; & toute 1'Asfemblée „, parut extrêmement fatisfaite de cette annonce. On me dit " que la piece étoit un chef-d'ceuvre, & que jamais la caufe . des rois & celle des peup'.es n'avoient éré préfentées avec * cette force, cette éloquence & cette vérité. Cromwel ™ étoit un vengeur, un héros digne du fceptre, qu'il avoit " fait tomberd'une main perfide & criminelle envers 1'Etat". 'En de Noot voegt 'er bij. ,, A quoi fonges-votispoëtes _ tragiques ? Vous avez un pareil fujet a traiter, & vous al„*lez me parler des Perfans & des Grecs; vous me donnez ** des romans rimés. 'Eb! peignez-moi Cromwel ". -— Men heeft onlangs van dat werk, in onze Nieuwspapieren, eene Nederlandi'cbe vertaaling aangekondigd, en teevcn beiend gemaakt, dat de Schrijver is de Heer Mercier , thands Lid der Nationale Conventie in Frankrijk.  fler iets kwaads te vreezen; maar men leeze dit nu nog ééns, en vergelijke het met de gefchiedenisfen der laatfte Jaaren, en men zal bevinden, dat het niets minder is dan het ontwerp, het plan, van alle de veranderingen, die wij hebben zien gebeuren, met dat onderfcheid, dat de gevolgen der veranderingen aan de fterk gekleurde teekeningen geheel ongelijkvormig zijn. In de bekende Fragmenten over Frederik den Grooten hebben wij de duidelijke verdeeling, waar in zich de Secle der Verlichters onderfchèidt, te weeten in het Philofophisch gedeelte, dat den Godsdienst, en in het Politiek gedeelte, dat de .Vorften en Staaten beftrijdt; men kent, met betrekking tot het laatfte, het Verbond der Cofmopoliten (of Weereld - burger/), die alle Vaderland en bijzondere Maatfchappij miskennende , alle Natiën den oirfpronglijken Stand der Natuur belooven, het geen men het groote werk der achtiende Eeuw noemt; hier toe behoort het Parijsch Genootfchap Ter Voortplanting (de Propaganda}, dat zijne Emisfarisfen in alle Landen uitzendt, en welks medeftanders, een Jaar gelceden, aan den Landvoogd van Laufanne fchreeven: „ Wij vermoorden met de „ ééne hand de Tijrannen, en met de andere bieden „ wij de Volkeren de verlichting aan (a). " En wat be- 00 Men zie de Neueften Religions begebenheiten van 17OO. p. 482. Het Hamburger politisch Journal van Aug. p. 836. Sept. p. 963. Od. p. 1087. En dat men waarlijk deeze menfchen niets ten laste legt. wat onbeweczen of door hun zeiven ontkend is , blijkt uit de Straatsburger-Gazette, een fchrift in den geest en door de pen van de zoogenaamde Jacobijner Clubb, daar men kort voorden moord des Konings van Zweden las: ,, Het ver-. bond der Koningsmoorders is geen droom , in zeer korten „ tijd ziet gij 'er den proef van ". Acht dagen voor men aldaar de tijding hadt, zeide een Fransch Koopman in Wijnen, die tot dc Propaganda behoorde, en van Göttinget kwam: „ Op deezen tijd zal een Koning in Europa fnee- „ ven. '*  ):( 204 X behoef ik meer bewijs? Dezelfde PftiESTtEij , die zoo, hccvig het Euangelie beftrijdt, en de Godheid van on-> zen , ven". Kort daar op las men in een gefchrift. te Casfel uitgeftrooid, „ Wij hebben hier het zelfde kruid en lood als ., Ankerström ", het geen juist over eén kwam met de ïorm van bekendmaaking in de Straatsburger-Gazette : ,, De Zweedfche Don Quichot is gevallen , de Zweedfchc Bru'', tus noemt zich Ankerström ". — De Brief, waar van ik in den Text hier boven fprak, werdt gefchreeven door de Clubb te Dijon, ter verleiding, zo mogelijk, van den Landvoogd van Erlach te Laufanne, den 19 Aug. 1791, en was geteekend door den Prefidcnt en beide Secretansfen der lacob'ijuer-Clubb te Parijs, en bevatte deeze woorden: „De ,, Franfchen gedraagen zich tegenwoordig als Militaire Wijs- geerciv zij vermoorden met de ééne hand de Tijrahnen, cn met de andere bieden zij de Volkeren de Verlichting '! aan Deeze wijs van vechten is nieuw, en moet ecm- germaate de oude Europifche Tacticq in verwarring bren■ gen" Men vergelijke het Journaal, te Gotha , door den braaven Raad en Bibliothecaris Reiniiard uitgegeeven, Anno 1791. No. 9, waar men iaog een diergelijk geteekend Extraa vindt uit het Protocol der Barrevoeter-Clubb te Parif s van 12 JuBij 1791, met verklaaring, dat zij ,, allen, hoofd voor hoofd, gezwooren hadden alle Dwingelanden " te vermoorden ". In gevolge hier van ontdekte dit jaar de Keurvorst van Keulen, reeds bij de Krooning van Keizer Franciscus II, eenen Moordenaar, die op 'sKeizers leeven het gemunt hadt, en in de maand Jüiij hadt een aanzienlijk Franschman, bij wien men verfcheiden Kistjes met Jrfeninicum vondt, zich als Bakkersknecht bij het Bak-wczcn te Cablentz aangegceven, om het Pruisfisch Leger te vergeeven : Dit ten mlnlten is zeeker, dat dc Nationale Vergad. in de maand Aueust. van dit Jaar gedecreteerd heelt, op voor (iel van .zeekeren Jean de Brij, ,, Een Corps op te richten van 12CQ Vrijwillige Vorftenrhoorders, om overal, en langs alle mo'\ gelijke wegen, dc Koningen en Generaals, die Vranknjk " beoorlogen zouden, te gaan vermoorden ". Gelukkig kou men het niet ééns worden over.de Soldij, waar door de Heer Veroniaud met nog eenige andere gelcegenheid kreegen, om dit befluit in handen van een Commtttê te doen (tellen, om, waare het mogelijk, nog de uitvoering te verhinderen. — Men verwonderde zich niet, dat ik de handelwijs der branfchen hier bijbreng, als van invloed op alle Natten;, niets  X 2ö5 H zen eeuwig gezeegenden Vertos/er met de teer der Ver-' zoening onder de verbajleringen van het Chriftendom telt, en wien het oproer te Birmingham, in zijn eigen Vaderland, mislukte, dezelfde Priestleij, die zich een Predikant noemde onder de Dis/enters, met Paijne, die zoo veel over de Rechten van den Mensch fchreef, maar de Pligten van den mensch vergat, wer* den in een ander Land als Stuurlieden ingeroepen i hebbende door hunne Leer geen gering deel aan de invoering eener nieuwe Regeeringsvorm onder een volk, dat hun vreemd was, en eener Revolutie die throonen omkeert, de oude wetten en het bezwooren gezag vernietigt, Vorften keetent, en, op naam van Verlichting en Vrijheid, de Ongodsdienftigheid en de Regeeringloosheid tot het hooglte toppunt voert (a). Heb kan duidelijker zijn, dm hun oogmerk te bewijzen, dan de taal van Dantcn j een der Leden van de Nationale Conventie , waar in men ook Priestleij tot Lid beroepen heeft. Toén de Franfche Natie ons hier zondt als Gedeputeer,, den , vormde zij een Groot Committé tot een algemeenert ,, Volks-opjland door de geheele weereld. Laaten wij ,, bedenken, dat wij, ter zelfder tijd, in welken wij de ,, Vrijheid trachten over te brengen tot de Natiën, die ons „ omringen, baar moeten bekend maaken, dat wij nimmer ,, gedoogen zullen, dat Zij langer door Koningen geregeerd worden ". Laat men zoo veel als men wil de Franfche Revolutie vcrdeedigen, als men toch Onpartijdig zijn wil, dan kan men nooit Verraderlijke middelen, en eeven weinig het opdringen van eene Confiitutie, die zij verkiezen, aan anderk Volkeren, die met hunne Regeeringsvorm te vreden zijn , goedkeuren of verdeedigen. — Verder laat ik mij in het Politiek Sijfthema niet in, als zijnde geheel buiten mijn Plan, doch men benadeelt zeeker niemand door het opgeeven zijner eigene woorden cn erkende Hellingen. (a) Die mij met verftand en onpartijdigheid leest zal mij niet kwalijk verftaan v en anderen hebben geen recht mij te beoordeelen. Ik tauxeer de Franfche Conventie zoo min als de Nationale Vergadering, of den Koning; -«• Voor mijn pcr'fdon is  X 206 ):( Heb ik dan wel te veel gezegd : de nieuwe Bevrijding van den Godsdienst, en de Verlichting, die men ons aanbiedt, is, in de gevolgen, niet alleen voor de eeuwigheid, maar ook hier reeds, gewigtig voor elke Maatfchappij, die Volksgeluk waardeert? En hoe veel ligt 'er de Vorften, de Regenten, en eiken eerlijken Vaderlander aan geieegen, dat dezelve op eene bondige en ernftige wijze worde te keer gegaan! „ Vree„ demaker in uwe hoogten! God van Orde en niet „ van Verwarring! zet Gij toch paaien aan de Ver„ leiding, die door de weereld heenen trekt! ont„ neem ons, zo het uwe Wijsheid nuttig vindt, al,, les, maar ontneem ons nimmer het hemelsch on„ derwijs der zaiigmaakende Genade! of zo, naar „ uw beftek, de misbruikte befchaaving en het veT„ fmaad Euangelie te rug moet keeren van Europa's „ vafte Land om andere weerelddeelen te verlichten, „ bewaar ze beiden in onze voor ü knielende Eilan„ den, waar allen, die Uwen naam kennen, op U „ vertrouwenl" 1 C. Maar mij dunkt, Uwe Aandacht is mij reeds voor uit, is het mi') onverfcliillig of Frankrijk eene Republiek of een Koningrijk wil zijn,., en het examineeren van hunne gronden , motiveh , middelen en daaden is buiten mijn Vak. — Laaten zij ongelijk hebben, laaten zij gelijk hebben ; maar wat hebben zij met Priestleij noodig ? Met Hem, wiens roeping was het Euangelie te prediken, dat Hij bedierf? waarom moest hij, in een Vreemd Land medewerken tot eene Conftitutie, 'nog niet geveftigd? waar van de gevolgen nog enzeeker zijn ? en die een geveftigden throon omkeert ? Ik heb dus beweczen wat ik bewijzen moet. „ Valfche Leeraars. „ die het Euangelie Gods bederven, zijn gevaarlijk voor de „ rust van hun eigen Vaderland cn van andere Staaten ". feit dit is het alleen , wat ik te bewijzen hadt,  X *°7 X feit, en verlangt naar het antwoord op mijne derde Vraag: „ Langs welke wegen, en door welke middo „ len heeft men gevoelens, zoo trootsloos en zoo „ verwarrend, kunnen uitbreiden en de menfehea „ fmaaklijk maaksn ? — En hebben zij waarlijk in de „ weereld reeds zoo veel voortgang gemaakt, dat „ hunne aanval gevaarlijk is, en de moeite eener op„, zetlijke teegenftand waardig?" — Ook deeze Vraag vereischt een tweeleedig antwoord. N. — Wat de middelen betreft; reeds te vooren heb ik U de gefleepenheid der Hoofden, de verbintenisfen der geheime Genootfchappen , de gemaakte vroomheid van den e'e'nen, de ftreeling van den hoogmoed en zondige driften door den anderen , doen opmerken ; en dunkt het U dan vreemd, dat een aantal menfchen, — of oppervlakkig denkende en door den fchijn bedrogen, — of voor welke de leer des Euangeliums te vernederend voor verftand en hart, en de voorfchriften te heilig zijn, — zoo gemakiijk afgetrokken wordt tot een ander Euangelium? Vooral daar de konftenarijen oneindig zijn, om zich inzonderheid van jeugdige harten te verzeekeren, die, in den aanvang van hunnen Letterloop, opgang maaken, en naar roem, die uit de menfchen is, jaagen willen. Laat ik flechts eenige opnoemen : en. Een groot deel der Leezers beoordeelt de waarde der boeis.cn naar de tijtels , die voor dezelve geplaatst zijn. Van dit oud zwak der menfchen hebben niet alleen de oude Heidenfche, maar ook de Deïliifche Schrijvers gebruikgemaakt (a), en door het zelf- (a) Zoo fchrcef, in de tweede Eeuw, Celsus zijne tegenwerpingen tegen het Chriftendom, onder den Tijtel van Waarachtige Redeneering (Aay«s *a!jS-<{) en Hierocles , inde vijfde Eeuw, de zijne, onder dien van Waarheidlievende rtdeneeringen (A«y»< fas^S*";) — En wie zou, op den tijtel  feélfdo middel, gevoegd bij-een inneemenden Mijl éri goeden fmaak in de voordragt, hebben onze heden* dadgfche Godsdienst-beftrijders zich een aantal Leezers weeten te bezorgen, door welke de fchadelijke beginzelen allengskens overgenomen, en, gelijk het doodlijk Vergif uit vergulde bekers, ingezoogen werden. Als Clarke ons de Arrianërij leert onder den tijtel van SchrifuurHjke Leer der Drie- éénheid, waar in de Godheid van onzen gezeegenden Verlosfer, overeenkoomflig de Schrift, voorgemeld en verklaard wordt; of Puegold de Socinianerij onder dien van Vijftig* jaarige overdenkingen over den Godsdienst van Jesus ; als PRiESTLKij, Verbafteringen van het Chriftendom; •Steinbart, Bet Chriftendom gezuiverd van Vooronderftelhngen ; Riem , Wijsgeerige en oordeelkundige onderzoekingen over het Oude Teftament; Bahrdt, Leerredenen voor Landlieden; Poiret, de Godlijke huis'houding, en Swedeneurg , de waare Chriftelijke Godsdienst fchrijft, zou dan wel iemand, die hen niet kent, droomen kunnen , dat alle deeze boeken de gewigtigfte waarheden van het Chriftendom , zommigen zelfs de uitfpraaken van het gezond verftand wcêr'fpreeken? of, bij het inzien van den tijtel, den inhoud kunnen raaden? f3. Een ander zoort van Leezers eischt iets mfecr, en beoordeelt de boeken naar de Recenfien, welke hij, 'hoe partijdig ook, als wettige uitfpraaken overneemt uit dat Journaal, dat hij met zijn vertrouwen vereert, vooral wanneer de Beoordeeling ftout en in den bellis*: tijtel af, een Deïftisch boek verwachten onder den tijtel: . Tindal', Chrifiianitij as old as the creation, Het Chriftendom zoo oud'als de weereld, bet geen juist in den fmaak van de Opklaarers is, of van De la Serre, onder dien vair La vraie. Religion demontrée par VEcriture Sainte, De waare Godsdienst betesgd uit de H. Schrift,  Jj( 209 ):( ilisfenden toon van een bevoegd Rechter, gegeeven is. Voor dit flag van Leezers heeft men een ander middel gevonden : Duitsland vooral krielt van Journalen , en Recenfenten, die, zoo rasch 'er iets gefchreeven wordt tegen den Godsdienst, het als een meefterftuk van oordeelkunde , geleerdheid, origineei vernuft en zeggenskracht, verheffen, en in tegendeel met fpottenden fcherts, of onbevveezen magtfpreuken, alles, wat de waarheid aankleeft of verdeedigt, als wartaal, domheid en ouden flentergang verwerpen ; de fchriften van Herder, den Ridder Zimmerman, en Profesfor Seiler van Dillingen, en andere vijanden der zoogenaamde Verlichting, hebben dit dikwils ondervonden, en hoe verre ook, in ons Vaderland, zommiger onhcfchaamdheid gaat in het partijdig recenfeeren, hebben reeds lang en Clasfen en Sijnoden vruchtloos beklaagd. — Hier door bekoomt men een dubbel voordeel; aan de e'e'ne zijde worden Schrijvers, die niet geprojlitueerd zijn willen, van de verdeediging der waarheid afgefchrikt, en aan de andere zijde blijven de befte werken ongeleezen , terwijl die der Neotogen alle moderne Bibliotheken vullen. Intusfchen weigeren de nieuwe Hervormers zich te laaten beoordeelen, en 'er is een tijd geweest, dat Doctor Semler den geleerden Walch van Gottingen een Satan noemde , om dat hij het hadt durven waagen hem te recenfeeren, en op de befcheidenfte wijze te zeggen , dat uit zommige plaatzen der Oudvaders mevr beJlooten was, dan 'er uit volgde. Trouwens, de Verlichting geeft Vrijheid tot alles, uitgezonderd om haare Voorftanders te wederfpreeken (a). %. Ont- 00 Het is de moeke waardig hier omtrent! te vergelijken een werkje, genaamd: Eerfte beginzelen der RecenJ"eerkunde , Anno 1778. — Onder die partijdige Recenfenten munten uit de Lsmgoèr Bibliotheek en de Mutauer van Bahrdt C. S. , 0 vm-  X aio X y. Ontmoet men, ten derden, menfchen, die in de daad eenige kundigheden hebben, en van de boeken, naar hun eigen licht en inzien, willen oordeelen, ook deeze poogt men met allerlei konftenarij te vangen: voor den éénen fchrijft men Romans, waar in de Godsdienst of deszelfs bedienaars befpot worden; voor den anderen Sentimenteele droomen, waar in het hart als onbedorven, de wellust als een Goed, de deugd als enkele menfchenliefde, en de hemel als een Mohammedaansch paradijs, vol zinlijke vreugd, ge* tefl* 'X'HiJloire Secrête de la Cour de Berlin (waar van Miraïeau de maaker, en Posselt de tegenfehrijver is) cn Uber Presffreijheit, Kirchen und Staaten-gefchichte, enz. enz. — Ik weet niet waarom ik ergens (mij geheugt de plaats niep hier van Teller en Nicolaï verfchoond vond, daar 'er in de Voorreden van Tellers Woordenboek al vrij dikwils van Domoor en en Huichelaars inkoomt, en in de Jlgem. Duitfche Biblioth. veelen, maar bijzonder de Wurtemburgfche Gecitelijken , zoo vreeslijk gegispt worden. — Ik weet niet, of iemand der Correfpondenten mijn gefchrijf de moeite waardig keuren zal om het aan de Heeren Grootmeefters bekend te maaken; zo ja, dan ben ik zeeker van de Eer, om hun niette behaagen, en onder de domme Hollandfche Geeftelijkheid geteld te worden, die in het Vak der Verlichting wel eene nalve eeuw ten achteren is. — God geeve, dat zij 'er nooit in voordere! Voor mij zelvcn kan ik yerzeekeren, dat ik nog zoo ouwerwets dom en ongevoelig ben, dat noch Uit- noch Inlandfche Recenfenten aan Mij, met partijdig oordeel of laag vitten, eer behaalen kunnen; Befcheiden en overreedend onderricht, van wie het zij, is mij. en eiken Vriend der Waarheid, welkoom: gedachtig aan de billijke Les: „ Ne difputez jamais avec trop dc chaleur, „ Mais jugeant de fang froid & du pour & du contrei „ Si vous vous trompcz par malheur, „ Loin de/outenir votre erreur, „ Laisfez Vous vaincre en ce rencontre, „ Et, par un beau retour, plein de fincerité, „ Revenez a la Verité, M Qui que ce foit, qul vous la montre ". —  X =n X teekend wordt; voor een anderen vertoont men zich als een Wijsgeer of Godgeleerde, en dringt door Magtfpreuken, zonder bewijs, de grootfte tegenftrijdigheden en ongerijmdheden op. Ginds oppert iemand een inval, eene onbeweezene gisfing.- „ de Jooden „ (bij voorbeeld) waren een dom, nomadisch volk, „ en hadden de verlichting niet van Athenen of Ro„ men ; gevolglijk moet men bij hunne propheeten en „ dichters geene andere, dan zeer ingefchrankte denkbeelden van God wachten." (en men ontveinst zoo meenigen Pfalm, en de verheevcne ftukken uit Jesaia, Habakuk en anderen, die men vergeefsch bij de Heidenen beweêrgaéd zoekt) Kort daar op beweert men, Jesus , en de Apoftelen, hebben zich naar die onjüifte denkbeelden gefchikt, en van daar vindt men ,, in het Nieuwe Teftament, Duivel, offer, verzoe„ ning, en hoogepriefter." ( en men vergeet, dat zij bij de bekeerlingen uit dc Heidenen denzelfden toon gebruiken) Gedrongen zijnde onderfchcid men „de „ Joodfehe Volksleer van hunne hooge Speculative „ philofophie," (en het is reeds vergeeten, dat men hen „ Een dom en onwij^geerig volk" noemde.) Spoedig eevenwel zegt, en febrijft, een ander dien onbekookten inval na, men bewijst niet, maar fielt flechts, en zo gij het waagt naar bewijs te vraagen, noemt men U een Weetniet, en een Onvertichten van den ouden Jlenter. Dan weer wil men een Philofooph zijn .- „ God (zegt men) kan niets willekeurigs doen." en men bepaalt niet wat men door willekeurig verftaat, Caprice r oï Vrijmagt, die, naar het eeuwig plan, om wigtige reden, afwijkt van de gewoone Orde, waar van de Schepper zich zeiven niet afhangelijk gemaakt heeft: en waarom zou het in den laatften zin onmooglijk zijn ? als wijsheid, heiligheiden goedheid daar de grond van is? — Nu, men bewijst niets , maar trekt uit de onbeweezene magtfpreuk het gevolg: Ergo O a „ kan  X 312 X „ kan 'er geene genoegdoening, geene euangelifche „ heilörde, geen wonderwerk zijn." maar waarom niet ? ook dit bewijst men niet. Eeven eens : „ God kan niets doen, dat ftrijdig is met zijne goed„ heid." — Het is zoo, maar wat nu ? — „ Dan „ kan hij niet toelaaten, dat 'er Duivelen zijn, die „ons verlokken;" maar waarom toch minder, dan dat 'er menfchen zijn, die ons verleiden? Voor een anderen vertoont men den Criticus, den Oofterfchen Oudheid-kenner, maar behandelt de Heilige Boeken op eene wijze, die zich de ftoutfte Cntiek nooit omtrend Homebus of Horatius veroorloofd heeft (a), ,, de Oofteiiingen beminnen dc „ beetdfpraak." Goed; maar is daarom alles beeldr fpraak? wanneer men de Apoftel - leer, Chriftus is tenmaal voor de zonden geflorven, hij rechtvaardig voor de onrechtvaardigen, verklaart, Christus heeft gepredikt, dat God onze zonden, zonderJlraf, vergeeft, kan dat oofterfche beeldfpraak heeten ? — Zou men het gelopven kunnen, dat, Vqltaire, in den fmaak der nieu- f» Om den Canon te beftrijden, plagt Semler -te beweejen, dat men in dc eerile Eeuwen volftrekt geen gebruik maakte van de Critica, en maar alles, wat op naam der Apoftelen ging, zonder onderzoek, aannam: maar hoe kwam het dan , dat men dé Pfeudo-Euangelia verwierp? of, dat men zommige brieven der Apoftelen, niet, dan na dat alle twijfelingen opgelost waren, aannam? — bij Vader Hilarius vinden wij' eene Critifche Grondregel, die de Neologen wel enthouden mogten: Optimum esje Leaorem, qui dictorum inielligenliam, expedat ex diais potius quam inponat, & _ retulerit magis, qu.am attulerit, neque cogat id videri disis contineri, quod ante teSionem praefumferit intelligendum . dat is : Hat het de bejie Leeraar is , die het verftand der fpreekwijZen uit de gezegdens krijgt, maar ze 'er niet aan geeft, en %r den zin uithaalt, maar niet in brengt, en geene moeite doet, om de woorden dat te doen zeggen, het geen hij voor de leezing reeds vastftelde, dat zij zeggen moeiten. De Tm nitate, L, i. C. 18-.  X *f3 X nieüwe Hervormers, het woord Mesfias vertaalt door Afgezant, als of het van het franfche Mettre afnamde? en dat zullen de Helden zijn , bij welke wij het Od- ftersch leeren moeten !!! — i. In de Proteftantfche Gemeentens kan men de menfchen, die zich over den Godsdienst bekommeren, in twee hoofd-zoorten fchiften, — of, denkende en onderzoekende Chriftenen, die zich op gronden van kennis toeleggen, — of eenvouwiger gemoedelijke zielen , die het alleen om daadelijke hartsverbeetering te doen is. Èn op deeze beide zoorten werkt men langs eenen onderfcheidcn weg. Voor de eerfte redeneert men, maar hoe ? men verwart en vermengt de bijvoegzelen 'van het Bijgeloof met de Grondleer van het Chriftendom, om door de belachlijkheid van het ée'ne ook het andere te doen befpotten, en geeft aan alles te zaamen den naam van Verbafteringen der oirfpronglijke Leer (a). Men herhaalt onbefchaamd de befchuldi- giri- (_a) Men leeze Hechts Priestleij Verbafteringen van het Chriftendom, en men zal 'er de Leer der Algemeene Chrifteiijke Kerk over de Drieéénheid, de Godheid en Zoendood des Verlosfers enz. in gelijken rang geplaatst vinden met de bijzondere bijvoegzelen , welke het bijgeloof der middel-eeuwen bij het Euangelie Gods gevoegd heeft. — Wist Priestv eeij niet, dat deeze dingen zeer onderfcheiden waren? Hij wist het zeer zeeker, maar het oogmerk is tastbaar. Om dcezc Konstgrecp te verijdelen noeme men flechts den tijd, waar in deeze bijvoegzeiert in de Kerk kwamen,'die 'er te vooren niets van wist, men toone, dat b. v. het laatfte 01 ijfel werdt ingefteld Anno 530, door Paus Felix; dat de Misliturgie, waar toe de Een dit, de Ander wat anders gevoegd hadt, door Gregorius Magnus, Anno 590, bijna inden tegenwoordigen fornl gebragt is, aan wien ook het 40 daagfchc Vallen, en liet Verbod van vleesch-ecten den oirfprong fchuldig is , brritrend Anno 600; dat de Procesfien gebooren zijn onder Deqdatus II, Anno 669 j de Kerk-dienst in de Latijnfche taal, onder AgaTiio , Anno 681, dat Constantijnus I zich het eerst de voeten liet kusfehen door Keizer justikIanus II, Anno 710; dat de aanbidding der Heiligen geO 3 bo"'  ):( 2I4 ):( gingen tegen de Chriftenen, die de Oudvaders reeda beantwoord hebben (a); men vernieuwt de oude fpotternijen (fc); men neemt de verdraaijingen der Prophctien uit den Talmud en de Sijnagoge over (c); en boden werdt onder Bowfacius IV, die Anro 6^7, en Leo III, die Anno 799 regeerde; dat den Priefleren het huwelijk ontzegd is door Si.jricius Anno 385, en door Nicolaus I Anno 866; dat de Roozenkrans door Urbanus 11, Anno 1090; en de oorbiegt do'or Innocentius IV, Anno 1250 Was ingefteld; dat allereerst aanleiding tot de leer van het Vagevuur gegceven is, omtrend Anno 600 door Gregor. M., fterker gedreeven onder Eugkkius IV, op het Concilie van Florencen, Anno 1438, en een geloofsartikel geworden op het Concilie van Trenten; dat de Kelk aan de Lecken ontnoomen is op het Concilie van Confians , onder Martinus V, Anno 1417, gelijk men de invoering der Beelden cn Transfubftantiatie in alle Dogmatifche fchriften vindt aangeweezen, enz. — En dan beprocve men , of men iets diergelijks kan aanwijzen van de gemelde Grond/lukken van het algemeene Chriftendom, welke ook dc Proteftantfche Kerk belijdt, als duidelijk in de Leer der H. Schrift vervat, en door de gantfche Rechtzinnige oudheid erkend , gelijk in het vervolg nog nader blijken zal. O) Men vergelijke de bcfehuldigingen van Celsus, bij 0rigenes, L. 7. C 2. § 1, 6 , tegen dc Prophcctcn , alsEnthufiaften en Geestdrijvers, die Shaftesburij, Charait. Vol. t , en 3, en Collins en Morgan herhaald hebben, met de uieuwe opwarming daar van in de Wolfenburgfchc Fragmenten , Vom zweck Jefu und feiner J'wnger: — en leeze hier over geheel de Verhandeling Over de overéênkoomst cn het verfchil tusfehen de Vroegere en taatere bejlrijding van den chrijlel. Godsdienst, door Prof. T C Pipkr , te Grijphstvald, inde Verhandel, van het Haags ch Genootfchap , voor het Jaar 1788. 0>) Dezelfde ongezouten Spotternij van Celsus en Juliaan, die men beantwoord vindt, bij Origenes, L 2/3, 4, 6, en die ons, als nieuw, herhaald worden bij Voltaibe en Shaftesburij, Charaa. Vol. 3. p. 118, 122, vindt men ook bij Bahrdt, Briefe 'über die Bibel in Volis-ton, en Von der ausfuhrung des plans Jefu und feiner Jünger. _ (O Men vergelijke de uitleggingen , die men bij Trijpiion vindt, in Dial. cuxn Just. M., bij de Rabbijnen 'in den Talmud „  X ar5 X Sn Bahrqt fchaamt zich zelfs niet, om den Joodfchen lafter uit de Toledoth Jefu na te fchrijven, en de geboorte des Heilands uit eene Maagd een fabel te noemen, die aan de Satijre van Johnston ée'venaart (a). In- mud, tij Rabbi Liepman in Nizzachon, én Rabbi Isaac in Chisfuk Êmuna, met de éénzoortige verdraaijingen indenzoogenaamden Kleinen Bijbel, waar van men denzelfden Bahrdt voor Schrijver houdt. Qa) Men kent den lafter van Jesus geboorte, en het dwaas voorgecven, dat hij zijne Konften en Geneezingen in Egijpten geleerd heeft, uit het boek Nizzachon en Toledoth Jefu, waar tegen men lecZe Wagenseil , Tela ignea ; en dat Voltaire zich niet gefchaamd heeft te prijzen. Maar Wie verwondert zich niet, dat Bahrdt, die Doctor en Profesfor in dc Godgeleerdheid geweest is, fchaamteloos genoeg was, om het zelfde te fchrijven ; de heilige ontfangenis van Jesus te bevlekken , en hem, door Eg^ptifche Priefters en Perfiaanfche Magi, in geheime konften te doen onderwijzen? in Briefe über die Bibel in Volks-ton. Men vergelijke het Thalmudifch Traélaat Schabbas fol. 10. Col. 2 en zie eene meehigtc Joodfehe aanhalingen van dat zoort bij Eisenmenger* Entdeckten Judenihums, T. i. C. 3. p. 148. &c. Bij deeze geleegenheid herinner ik Mij bij Vriemoet, Dia. Clasf. V. T. T r. C. 4. p. 166, dcri Lafter, waar mede de Jooden Ons benoemen, in hun Gebede-boek Seder Arbah Tahanijoth. fol. 52. Col. 2. (dat nog in deeze Eeuw, Anno 1716, te Amfterdam. bij Salomon Probs; herdrukt is) en daar de Chriftenen heeren ftlll ^3 fwbv BTO SHaipft» De Verëerers der drie Afgoden, Vader, Zoon 'en Geest.— Billijk oordeelt men, dat zulke taal onverfchoonlijk is in een Jood, maar wat is zij dan wel in den mond van zoogenaamde Protcfianten? in den mond van een Bahrdt! van een Priestleij! — Hoe zeer de Jooden hier in van de Leer hunner Vaderen afwijken, die de Verborgenheid der Drie-éénheid, *£il)ï?ri Np, Raza Hafchilosch, geloofd hebben, bewijst de Heer C. S. Duitsch, in zijn onder handen zijnde ■werk , waar van ik reeds te vooren heb gefprooken, en waar uit ik alleen, uit p. 320, aanhaale de woorden van Rabbi StliON Ben Jochai , in Sohar, over Parafchn Achreëmottt^ pag. 29, coi. u6. ^jvi ftiflrV l rftm «n *m m bzx 'Hl \0 Hl üVl /ITO Koomt en ziet de verborgen- 0 4 hei 4  X ai5 X Inzonderheid heeft men de Konstgreep, om bij de tegenwerpingen tegen den Godsdienst zorgvuldig te ontveinzen, dat ooit iemand dezelve beantwoordde; Julianus plagt van de Verdeedigingen voor het Chriftendom te zeggen, atiyvm, tyvuv, xnrtymv, ik heb geleezen, begreepcn, verworpen, en op dezelfde wijze handelen onze Nieuwe Hervormers, of wie zou, bij het leezen van Bahrdt , Appèl aan het menfchclijk vernuft, betreffende de Leer der Verzoening, kunnen denken, dat ooit Grotius tegen Socijn , of iemand anders tegen de Apologie voor Socrates , door Eberhard , of tegen de Leer der gelukzaligheid , door SteinSart, gefchreeven, en hunne gevoelens weerlegd hadt? Vooral heeft men zich in de laatfte Jaaren (wel weetende, dat dit Vak, hoe gewigtig, door de minfte, zoo wel Leeraars als Ledenmaaten, bearbeid wierdt) meefterlijk bediend, van het vcrvalfchen der Kerkgefchiedenis, en zijne Leezercn beduidt, hoe wel ten onrechte, dat de oude Leer der Vaderen van die der Proteftantfche Kerk hemelsbreed verfchilde, — en in deeze leugenachtige verdraaijing munt boven allen Priestleij uit (a), hoewel hij meest den lang weêrlegden Sandius heeft nagefchreeven (6), cn ook anderen iieid van den naam Elohim. Daar zijn Drie Dargin Cd. i. Perfoonen) en niettegenjlaande ieder Dargo C of Pcrfoon) óp zich zeiven beftaat, nochthands zijn^deze drie EiJN, en zoo naauw met elkander in EÉN vereenigd, dat de een van den anderen niet kan afgefcheiden worden. (a) In zijne meermaal aangehaalde Gefchicdenis der J er* lafieringen vnn het Chriftendom, die, Anno 1784, in Twee Deelen, in onze taal zijn uitgegeeven. Cé) Blijkens de vergelijking met het werk van (Jurist. Sandiüs, in Nucleo Mijl. Eccl. Ed. in 410. Colon. Anno I77<5.  ):( 2i7 X deren het zelfde fpoor betreden (a) hebben. Ik hébj rneer dan ééns, kundige Ledcmaaten ontmoet, maar die geene geleegenheid hadden om de oude Kerkvaders te beftudeeren (&), welke, door den geleerden toe- O) Wat Priestleij in dit Stuk gedaan heeft , deedt ook de Schrijver van de Vrijmoedige aanmerkingen over het C/;r/jtenelom. Berlin 1780. De Faculteit te Halle weigerde wel dit (luk te approbeeren , om de verminking der Kerkgefehiedenis, maar Dr. Teller approbeerde het, cn Frederik de Groote gaf, den 7 Febr. 1780, vrijheid tot de uitgaaf, zonder een Decretum approbatorium te behoeven; Profesfor Hec.elmaier , van Tubingen , heeft het, in twee nukken » Anno 1780 cn 1781, meefterlijk beantwoord. Eeven zoo hadt de Schrijver Over paperij en godsdienst, door H. K. in 4 Hukken te Berlin, Leipzich en Weenen, Anno 1783, uitgegeeven , de ftoutheid om te beweeren : „ Dat de Kerkleer„ aars der Chriftenen van tijd tot tijd ontftaan waren uit de ,-, enkele Voorleezers der H. Schrift ". Iets, dat middagklaar weerlegd wordt uit Justinus den Martelaar, Orat. ad Anton. Pium, p. 198, welkeplaats ik daarom uitfehrijf,, om dat uit dezelve blijkt, hoe de iorm van den openbaaren Godsdienst bij de Proteftanten naauwkeurig dezelfde is als in de Eerfte Eeuw des Chriftendoms. „ Op den dag, welke „ Zondag heet (zegt Justinus) is 'er eene zamenkoomst j, van allen , die in de Steden of op het Land woonen, ia „ ééne plaats: dan worden de Boeken der Apoftelen, of de „ Schriften der Propheeten , naar tijds geleegenheid gcleezen ; daar na, terwijl de Lcezer rust, doet de Opziender, eene „ redenvoering, waar in hij het Volk onderwijst, en tot naj, volging van zulke heerlijke dingen vermaant: tusfehen bei„ den ftaan vrij allen op, cn Horten onze gebeden uit,; da „ gebeden geëindigd zijnde wordt gegecven brood en wijn „ en water, en de Opziender weder, naar zijn vermogen, 5, gebeden en dankzeggingen doende, zegt het volk met bÜjd„ fchap: Amen\ Voorts, die rijk zijn, en geneegenhcid heb„ ben, geeven elk iets, naar goedvinden, en het verzamel„ de wor.1t door hem, wiens werk dat is, weggcflootcn ,die „ daar mede Weduwen en Wcezen onderftcunt, cn die door „ ziekte of anderzints gebrek hebben, ook gevangenen en aankoomende vreemdelingen, en bij is, met één woord, „ de verzorger van abcn, die gebrek hebben ". 0>) Het is jammer genoeg, dat onze Ledcmaaten,, die lust hebben totleezen, zoo weinig werk maaken van de Kerk0 - hi-  ):( 2li? ):( toeftel in Priestleij bedroogen, meenden, dat het veel moeite zou koften, om de Leer der Kerk tegen" zijne bedenkingen uit de Kerkgefchiedenis te verdeedieen En echter is 'er niemand, die dezelve of onkundiger of valfcher behandelt dan Priestleij. Of wat moet men denken van een man, die, om de Drieée'nheid te beftrijden, zich beroept op de Ebonieten en Nazareen, en of niet weet, of verbergt, dat die twee feften omtrend den perfoon van Christus merkelijk verfchildcn, en beide door de oude Kerk veroordeeld zijn (a)? die bewijzen ontleendt van de Ahsi onder de gechriftende Heidenen , welke van ouds af als Ketters bekend zijn, en zich verdcedigd door Lardner, die een bekende Soeiniaan was (&)? hiftorie die niet alleen aangenaam. maar Vooral tegenvoor£ zoo oodzaakliik is om te befttideeren; - haast had k Szegd dat tet fehandelijk is, dat zelfs veele Leeraarenm rifr nuk zoo zuinïachtig en weinig gevoorderd zijn. — Dd ïeleerdcBronncn behoef ik hier niet aan te wijzen; ook in &«aMd3wS is door Wai.ch en anderen veel gedaan; de gSSS Lee«* heeft de vertaaling van Eusebius door gS^hw Meersch, de uitgewerkte Kerk-gelchicde'is van Mosheim, door den Heer Maclaine en aan dc reenen die een kort, maar volleedig Compendium begeefen kan ik niet genoeg aanprijzen, de Godgeleerdheid van den Heer S! daar men, in het 3de Deel, genoeg voos te sUbee nnènde zal aantreffen, zoo van de Kcrkhjke Schr«, vers ConSn, Paufen in elke Eeuw. als van de Oefch.cdenis zelve n'het jaar 17oo kwam, te Amfi bij Welsing v»n fr Hem, eene vertaaling uit van de Bibliotheek der le rJerl doó Christ. Fred. Röszler , Pröf. te TubinFZn Beel maar die ik niet weet, dat vervolgens * feer £& d£? 5 fehandlijk gebrek van lust in onze Na, fe om zich in dit Vak te oeffenen , waar door men hun zoo gemaklijk alles wijs maakt wat men wiL (d\ Men zie Epiphaniüs , Haeref. L. i. Hacrej. 2Q. 3", ende uïwerking van dit nuk bij den Eerw. Gavel. Pnp- ?% ^SS&l 11'Haeref. 5i , en Lav.pe, proleg. in Joan. p. I39«  X 210 X van een man, die onbefchaamd genoeg is, om dé braave Waldenfen als Unitarii te befchuldigen, in weerwil hunner oude Geloofsbelijdenisfen, die nog overig zijn, en van Sülpitius Severus, die getuigt, dat, door den dienst van Hilarius, Frankrijk van de befmetting der Arrianerij bevrijd bleef (a)? — van een man, die de plaatfen van Hegesippus , Eusebius en anderen, die hij aanhaalt, opzettelijk verminkt (&)? en zoo los is, dat, als Athanasius eene teegenwerping der Arrianen voorftelt en beantwoordt, bij (V) Hoe verward Priestleij van de braave Waldenfen fpreekt, zie men L. i. C. u. p. 128, en vergelijke de Voorreden voor de Prijsverhandel. tegen Hem, waar dezelve meefterlijk verdeedigd worden uit een Stuk van de noble Leigon. Anno 1100, te vinden by Leger, Hifi. Generale des Eglifes Evangeliques des Kalles de Piemont, ou Vaudoifes , Leid. 1669, en vertaald door M. Oevering, 1671. L. u p. 26, en uit eenen Catechifmus, ook van Anno 1100, ibid. L. I. p. 58. In dat zeifde Voorbericht, p. 19, 20, zie men beweezen ,• hoe fchandclijk Priestleij hunne Geloofsbelijdenis van Anno 1120 vervalscbt, die men vindt bij Leger, L. 1. p. 92, bet geen L. C. in Not. beveiligd wordt uit de Confesfie der Taboriten, door Lukawitz den Waldenfer, Anno 1431, te vinden bij Lijdius, in zijn werk, genaamd Waldenfis, dat, Anno 1617 en 1618, hier te Rott. en te Bord is uitgegeeven, in t\vee 8vo Declen. — Zijnde dat geheele Voorbericht ovcrwaardig geleezen te worden. O) Men zie dit beweezen door Prof. Velingius, Prijsverh. p. 41 &c. Laat ik maar één ftaal opgceven: Pag. 36" zegt Priestleij , dat Atiianagoras den pèrfoon van Christus noemt het eerfte voortbrengzel van den Vader, niet altoos weezenlijk voortgebragt. En ondertusfehen zegt hij Legat. pro. Chrijlianis , pag. 10. Beeze is de eerstgeboorene des Vaders, niet als geworden; maar, n po'.xboi, voortgekoome'n : en hij verklaart het Ibid. zeggende: Niet gelijk de Dichters gevoelen wij van God, en den Vader en den Zoon; maar de Zoon van God is de Alyos van den Vader, in recht en iri Kracht, want tot hem, cn door hem, zijn alle dingen geworden ; naardien de Vader en Zoon Eén is , zijnde de Zoon in den Vader, en de Vader in den Zoon, in de éénheid en kracht des Geeflcs,  ):( 22ö X hij bet aan zijne Leezers opgeeft als het gevoelen vari Athanasius zeiven (a)? — van een man eindelijk < dieniet alleen alle de plaatfen voorbij hapt, die hem tegen zijn (fr), maar ook den onoplettenden poogt te verfchalken met de befluiten van het Concilie van Sirmium in Slavonien Cc), en intusfchen verbergt, dat het eene Arriaanfche Vergadering was ? e'éven ééns als of iemand, dc echte Leer der Proteftanten bewijzen wilde, uit de befluiten van het Concilie van Tremen. Hoe billijk is de vermaaning in den Text, zich niet te laaten omvoeren door valfche fpeelers , cn de kwakzalverij der menfchen, om hjliglijk tot dwaaling te brengen. Treft men aan den anderen kant menfchen aan, dié van een nafpoorend onderzoek der gronden van hunnen Godsdienst weinig werk maaken, en, of door traagheid, of door tijd-gebrek, of door verkeerd bcjluur, op niets anders gezet zijn dan op het geen zij praclicaal noemen , en tot het beftuur van harl: en wandel onmidlijk behoort; bij deeze weet men, langs een anderen weg , gereeden ingang te vinden. Men maakt hun van de Leer der Proteftanten eene verkeerde voorftclling, als of de beoeffening der godzaligheid merklijk daar bij benadeeld wierdt, „ Zalig willen worden zonder verdienften (zegt Spalding) a, maakt traag in het beoeffenend leeven des Chri„ftens," en hij vergat het: Uit God, Door God, Tot God. „ De leer der genoegdoening fluit be„ rouw en beterfchap uit," zegt Eberhard , en ver- „ bergt Ca) Men vergelijke Athanasius, Opp. T. i. p. 553. met Priestleij, L. C. p. 12, 13. Cb) Welke hij echter hadt kunnen weeten, al was het Hechts uit Grotius de Satisfadione Ghristi, tegen F. SociMus gefchreevcn. CO L. C. p. 44.  X X bergt het verband, dat het Euangelie gelegd heeft tusfchen het nietwerkend geloof des ootmoedigen zondaars, en de arbeidsvolk bekeering des dankbaaren vcrioiten. Met één woord, men fpreckt van Godgeleerdheid en van Religie, niet als of het onderfcheiden, maar afgescheiden dingen waren, men plaatst de Leerftukken, buiten verband, in een valsch licht en vecht met de fchimmen , die men zelve gemaakt heeft. De gemoedelijke éénvouwige bemerkt het bedrog niet, wanneer men hem beduidt, „ dat het alleen „ Euangelie - prediken is, wanneer men zedekunde „ prcedikt, dat de God-dienst enkel beoeffenend is, „ dat Deugd de hoofdzaak van alles uitmaakt, en dat „ al het overige flechts bijkoomende dingen zijn, Ge~ „ noatfchaps - keringen, die tot het weezen van den „ Godsdienst niet behooren," en hij wordt te laat ontwaar, dat zijne deugd geene kracht, zijn godsdienst geene gronden, zijne ootmoed geeneoeffening, en zijn verflagen hart geen troost heeft, terwijl hij van Genade tot de Wet, van Openbaaring tot Natuur, en van Jesus Christus tot Ssneca is afgeleid (a). Neen, Geliefden! het Chriftendom, dat wij O) Dc grond tot dcezc misleiding Ügt reeds in de oude twiften der Scholaftiken of de Godgeleerdheid Theoretisch dan Pradisch waare. Durandus noemt ze enkel befchouwend', ScoTUS enkel beoeffenend, de meeften beide, het Zij meest befchouwend met de Thomijten, 'of meest beoeffenend met Thomas de Argentind. Maar zeeker is, dat, altoos, allen die van dc Kerkleer afweeken, en echter gaarne in de Bur'erliike Voorrechten van de Kerkleeden bi eeven dcclen. de partij van Scotus koozen. D.e ontkenning van de Verborgenheden, of ten minden van derzelver noodzaaklijkheid in het Theologisch Sijfthema , deedt reeds Episcopius fchrijven , Inftit. Theol. L. i. C. 2, Dat de Godgeleerdheid geene fpeculative weetenfehap, maar beoeffenend was, zelfs niet ten deele befchouwend, ten deele beoeffenend. maar enkel beoeffenend, en de Remonitrantcn, die ons befchuldigen, als Helden wij de-  wij verdeedigen, is van een verheevener zoort; alle zijne Leerftukken maaken, uit haaren aart, invloed op de zielen: Belangrijk voor den onfterflijken Sterveling, geeven zij aan het hart warmte, gevoel, leeven en bedrijvigheid: geen e'e'n Leerftuk is 'er in het echte Chriftendom, dat niet, of onmidlijk door zich zei ven, of meer middelijk, door verband met andere, drangredenen tot, of beftuuringen in eenen heiligen wandel geeft, en, liefde Gods en des Naaftens, met eigen troost, bevoorderende, dienstbaar is aan ons waar en eeuwig geluk. Geene Rechtzinnigheid erkennende, dan dezelve enkel, immers meest befchouwend, beweeren het zeilde in Apolog. Conferf. p. 17, 18. Is het nu wonder, wanneer men altoos en alleen van beoeffening cnpraaijk fpreekt, dat men dan zoo gcmaklijk de menfchen tot Naturalisten of Enthufiaften maakt, ten minden tot Onverfchilligen omtrend de waarheden, daar 'er zoo veelen zijn , die alles goed keuren , als het maar den naam en hetvoorkoomen vanpractijk heeft, en wien alle Kennis en Onderzoek te moeilijk is, en daarom veracht? Zou daar toe niet te veel aanleiding geeven de gewoonte van zommige Godgeleerden, om, of uit gemak, of om de algemeene toejuiching, de waarheden en de Bijbeiüudic zeer ter loops of verward te behandelen en alles in een praaicalen fmaak te gieten, op welke de vermaaning past, die Herder aan dc Jonge Godgeleerden geeft, Brieven over de Godgeleerdheid, T. 4. p. 302, Laat U niet van die geenen vervoeren, die U luiheid voor rust, niets voor iets, " verkoopen, en U altoos toeroepen: Christus lief hebben " is beter dan alles te-weeten; Alles zal geen mensch willen " wceten, en alleen een dwaas zal het gelooven te weeten , " maar met niets te weeten en niets te leeren, krijgt men " Christus niet lief, anders was elk onweetende de groot" fte liefhebber van Christus ". — Wij houden het dus met de Cenfura praef. Confesf. Remonfir. § 31 , H. AlTING, Theol problem. nov. Loc. i. probl. 4. p- 15 en K I urretin Theol. Elenct. L. 1. Quaest. 7. § 5, waar duidelijk geleerd wordt, dat wie dc befchouwing van de praBijk. of de praètijk van de befchouwing affcheidt, beide dwaalen en dat de Godgeleerdheid is Theoretico-pradica, dat is, beide te gelijk in zich vervattende.  Km x dan die de Godzaligheid eert en bevoordert, zeegenen wij den Priefter, bij wien het hoorend oor , de duim des werks, en de teen des wandelt is gezalfd, maar kennen 'er geene heiliging, dan door de befprenging met het reinigend bloed des beetcren zondoiTers, dat op Golgotha ftroosmde (a). Maar dan ook is 'er geene Christlijke praöijk, geene waare Godzaligheid, geene Euangelifche heiligmaaking, dan die haare gronden, bepaalingen, en aandrang vindt in de waarheden , die de Godsdienst leert.- buiten dat is alle vroomheid of belangzoekend bedrog, of natuurlijk temperament, of bedorven Mijftikerij, of eigenwillige Godsdienst (b~). En welke toch wordt ten laatften de deugd, waar van men zoo veel ophefs maakt ? de deugd van den zoogenaamd reedclijken en verlichten Godsdienst ? van den Godsdienst zonder Leerfiukken, ten minften zonder Verborgenheid? Alles koomt neer op eene voorgewende innerlijke aanbidding der zielen, die alle belijdenis en gemcenfchaplijke eerdienst befpot of onverfchillig noemt; of op een ftaatkundigen Godsdienst, een teugel voor het Gemeen, of eindelijk op ée'ne enkele deugd, op menschlievenheid alleen, die voorts den vrijen loop laat aan alle de driften der weereldsmin, en luid infebreeuwt tegen de Leer van het Euangelie: de liefde tot de weereld is vijandfehap met God (0,« £, Ein- (a) De aaiifpeeling is hier op de Gods-wet, Exod. 29:20. waar van Philo de geheim-zin onderzoekt, de Vita Mofis L. 3. p. 525. Men vergelijke den Hoogeerw. E.' Hollebeek, Orat. de Theologo , non vere orthodoxo nifi verepio^ enden geleerden Nieuwlawd, Kort betoog, dat de Godvrucht het rechte qieraad aan alle geleerdheid bijzet, Led. Mem. T. 4. p. 251. 00 Vergelijkt Hoornbeek, Theol. Praa. praefat. p. 5-17. 00 Dubbel waardig is tegen dien modernen Godsdienst geleczen te worden het werk: Bedenkingen van een Wijsgeer ever den Godsdienst, uit het Hoogduitsch vertaald door den Heer van Hamelsveld, Utr. 1700.  X 2=4 X é. Eindelijk (om niet meer te noemen) e'e'n der alfcrkrachtigfte middelen, waar door men deeze gevoelens uitbreidt, is zich, zoo veel doenlijk, meefter te maaken van de Univerjtteiten, en Schooien, waar in de God-gewijde jeugd tot den dienst des Heiligdoms gevormd wordt. Hoogleeraars in te dringen, die den Mode-godsdienst verdeedigen, en, door geleerdheid; gaaven3, en ijver, geichikt zijn tot deszelfs voortplanting; de gevoelige harten, di tegen de Verleiding ongewapend zijn, van jongs af te bederven, door Schijn te verblinden, en daar door, in het vervolg, op den Kerklijken en Schoolfchen leerftoel geene oude waarheid meer te doen hooren, zijn de middelen, waar van men zich, in Duitsland vooral, zedert eenige Jaaren, heeft bediend, en de zoogenaamde Verlichting zulk een algemeenen loop bezorgd heeft. Pas zeeven Jaaren geleden ontworp de bekende Bahrdt , in eene opzetlijke Verhandeling (a), een plan, om de geheele inrichting der Theologische Studiën op de Univerfiteiten te veranderen, en gaf zelve als een reden op, „ dat door de (bij hem) verkeerde wijze • van Godgeleerdheid te beftudeeren, de meefie Predikers in de Opklaaring nog zoo verre ten achteren " zijn (&)." — Groote God ! met welk eene fchaamteloosheid wordt daar in de Leer des geloofs-, der m- chr- Ca) De Tijtel is: Ueber das theologifclu Studium auf Univerfitaten. Sr. Excellentz, den Kóniglichen Staatsmtmjler und Oberkurator, Freijhcrn voN Zedliz gewtdmet von D. Carl Friedrich Bahrdt , Berlin 1785. m Pag. 5. en op pag. 10. fchrijft hij: „ De Opklaanng gaat met zulke fterke fchreden voort, dat men hoopen " durft, Bijgeloof en Geestdrijverij metter tijd geheel verdrccven te zien , als maar niet het grootfte deel der Geestlij', ken die leelijke Spooken (diefe garftigen Gejpenfter) nog „ begunftigde '\ Men weet wat dit in den fiijl van Bahrd 1 zeggen wil.  X ^5 X 'dergeboorte en der bekeering gefmaad (a)! de leer deiGodheid van Christus, en de Perfonaliteit van 'den Heiligen Geest onder de Speculative Godgeleerdheid gefield, die tot den Godsdienst niet behoort (b) ! Voor bbfchadelijk gehouden, of men zes, dan of men drie perjoonen in de Godheid fielt (c) , wanneer men Hechts erkent: God is liefde. — En, gelukte dat Plan , hoé zou men Godgeleerden krijgen, zonder Dogmatiek, zonder Ketter- of Wederleg- kunde, zonder Kerkgefchiedenis, en , met e'e'n woord, zonder hulpmiddelen, om de verbaftering der waarheid , en het misleidend bedrog der Dwaalgeeften, te bevroeden, die , ten kofte van Waarheid en Godvrucht, zich de Verlichters van het menschdom noemen. 3. — Natuurlijk is het gevolg, mijne Waardfteh! dat door het Uilig gebruik, en de zamenvoeging van alle de opgetelde middelen, die zoo bereekend zijrt naar de gefteldheid der menfchlijke harten, de valfché Leer der Neologen , ten minnen de Godsdienst-beltrijdlngen van Arriüs en Socijn, zich alom uitgebreid, en Ca) Ik fchaam mij bijna (en God ziet, dat ik het met ontroering mijner ziel doe) de onbefchaamde taal na te fchrijven, p. 12. „ Zijn niet de gewoone predicatlen enkele zaamen„ raapzels van Spreuken uit den Bijbel cn verzen uit het ge„ zangboek, of een onbezonnen raazen cn ichclden op de i, zoogenaamde Zondaars, waar onder die. welke niet vlij— „ tig genoeg te Kerk koomen, als de verdoemenis-waardige „ fte voorgcfteld worden, of een vroom gelei over Lam en „ Wonden, eeuwig het zelfde over bckeering, geloof, we,. dergeboorte enz. " Ik kan 'er niet meer van vertaaien, elke ziel, die voor Gods woord beeft, billijkt met fchrik de poogingen om tcegenftand te bieden aan zulk eene valsch genaamde wetenfehap, — En nu vergelijke men nog, wat hij van de g.odlijke eigenfehappen, de drie - éénheid en de genade fehrijft; p. 34, 35, en men zal aan de taal van JacobüS denken: de Duivelen geloovcn en — tzidderen. 0>) P. 43. CO P- 54, 55- P  ):( 226 ):( cn iade .weereld een onbegrijplijken opgang gemaakt hebben. Men moet, over het algemeen, aan de Roomfche kerk het recht doen van te erkennen, dat de zoogenaamde Verlichting in dezelve den minfien opgang gemaakt heeft, en dc hoofdleer van het Chriftendom, vooral in de erkentenis der Drie-éénheid, der waarachtige Godheid van Jesus Christus, en de Verzoening door zijn bloed, zuiver bewaard wordt: de grond daar van ligt niet alleen in het geweeten-verbindend gezag,dat zich die Kerk aanmaatigt,en in de beletzelen, welke zij ftelt aan het vrije onderzoek der Geloofs-leer, maar eeven zeer in den zaarr^shang van haare gcheele inrichting. Laaten haare overleveringen zoo meenigvuldig zijn als zij in de daad zijn, laaten menfchlijke leeringen het reine Euangelie verdonkeren , en Christus , onder een dekzel, doen prediken, laat bijgeloof eene hutte opflaan van hout, hooi, en ftoppelèn; dat alles zou te gelijk vervallen, indien niet de fondamenten behouden wierden , die de Algémeene kerk altoos beleedt, en die de Proteftanten , bij de affchaffing der eigenwillige bijvoegzelen, op grond van het eeuwig Euangelie, behouden hebben. Nergens eevenwel in de Roomfche kerk heeft het Chriftendom zoo veel geleden, dan in Frankrijk, waar de Opklaaring niet alleen de Staatsomkeering, naar het onbeftaanbaar plan der Ideale Philofophie, maar ook over het algemeen de Ongodsdienftigheid, naar het ontwerp der Verlichters , heeft ingevoerd. Voorbereid door de fchandelijkfte Luxe om dc heilige zedekundc van den Godsdienst te verwerpen, en door Voltaire geleerd met al wat heilig is te fpotten, heeft men de Bijgeloovigheid, die dronken was van het bloed der Proteftanten , verwisfeit met eene Naturalifterij, die alleen in naanfSvan de Opklaaring verfchilt, en op haar beurt de dolken wet op alles, wat  X 227 >( v/at Chriftendom of Orde bemint, en het doelwit van tie Propaganda en haare Zendelingen, wier gevoelens Priestleij helpt ftaaven^ durft waagen te beftrijden (a). Wat de Proteftanten betreft; dezelfde Genade, die, in de verbaftering van Israël, de duizenden bewaarde , die hunne knijen voor geen Baal boogen, heeft bok nog veeier harten verfterkt, om geene leugen te ge- (j) Meer kon ik nog niet zeggen, toen ik deeze Redevoering uitfprak; maar, hoe akelig is het geen ik zeide beveiligd , door het geen zedert in dc Nationale Conventie is voorgevallen! waar Jacob du Pont 'er roem op draagt een Atheist té zijn, waar hij de voorflagen durft doen om allen Eerdienst van de Godheid te vernietigen , geen God, dan de Natuur en de Reden, en geene alt aar en dan die der Vrijheid te erkennen, en waar (ten proeve van het diep bederf det Grondbeginzclcn.) zulke, en andere Spotredenen op Godsdienst en Chriftendom, door een groot deel der Vergadering en door de Volksmeenigte worden toegejuicht en goedgekeurd. — Zoo zecker is het, dat God den geenen, wienhec niet goed dunkt Hem in erkentenis te houden, overgeeft in een verkeerden zin, en een kracht der dwaaling zendt, om de leugen te gelooven. — Of, kan men zonder gemoedelijker! afkeer leezen, dat Commisfarisfen van dezelfde Vergadering p in hun Rapport, de (telling verdcedigen. „ De Godsdienftig- hcid (La devotion) is in een Koning zeer zeeker geen „ DeUgd, maar eene Ondeugd, die zeer gevaarlijk is, en „ waaf van men alles te vreezen heeft ". Wordt de ontroering niet grooter, wanneer, op het bericht van den braaven Grijsaart Malèsherbes, „ dat de Koning Godvruchtig zijn- de, de vrees om zijnen God te mishaagen hem wel be„ waaren zou een Zclfmoorder te worden", de Commisfarisfen grimlachen en 'er /pottend bijvoegen „ Dat 'er dan ten „ minnen nog iets, was, waar toe de Godvrucht van nut kon „ weezen". Of, wanneer men onder het oog . en met goedkeuring der Wetgeevers , in het Nationaal Journaal van Parijs , van 16 Dec. .1702, openlijk met het geloof aan „ Een „ God, die in de toekoomende weereld beloont of ftraft '* den draak fleekt, düjet men dan eene Natie ongelijk, wanneer men zegt, dat niet alleen de Geopenbaarde, maar ook de Natuurlijke Godsdienst daar onbefchaamd beftreden wordt? P 2  >( 228 X gelooven, en den Hecre Jesus CnRiSTias in onverderflijkheid lief te hebben. Doch met dat alles heeft die voortëetende kanker meest aile de Landen befmet, waar in men den Euangelifchen Godsdienst belijdt: Reeds is dit Uwe Aandacht in de beantwoording mijner eerjle Vraag, uit het hijlorisch bericht van den voortgang der hedendaagfche beflrijding , gebleeken, en hoe merkiijk kunnen wij die akeiige lijst vermeerderen! Die betaamenlijke Vrijheid van gereegeld denken, die in den Redelijken Godsdienst het plegtankcr van de waarheid is, en tegen Bijgeloof en menfchlijke leer befchut, jammerlijk misbruikt en in eené losbandigheid ontaart zijnde, die de teugels der Openbaaring verbreekt, en hoogmoedig eigen vindingen in de plaats zet der uitfpraaken van den God der waarheid, heeft reeds duizenden doen afvallen en fchipbreuk lijden aan het Geloof. In Engeland, waar de Geeftelijkheid der Hoofd-kerk de cierlijkfte kroon en de algemeene befcherming pleegt te zijn van het Proteftantfche weezen, is het fijne goud ook merklijk verdonkerd. 'Er zijn nog, ja, in die kerk, godvruchtige Prelaaten , en eene Clcrgij, aan welke* de reine waarheid en euangelifche godzaligheid dierbaar is, en die eene Eer zijn van het Chriftendom; doch hoe veelen ookdaar niet recht wandelen blijktuit de herhaalde poogingen van veelen, om van de onderteekening der rechtzinnige XXXIX Artijkelen, waar in de Leer der Engelfche kerk vervat is, ontflagen te worden ( a ); Zee- O) Dikwils heb ik, in den omgang met zommigen, anders niet ongcoeffende, uit onze Kerkleden, gemerkt, dat veelen zich van de Leer der Engelfche Epifcopale Kerk een zeer verward denkbeeld maaken, als of dezelve van die der Nedcrlandfche Kerk merkelijk verfchilde,daar echter dezelve, niet alleen in de Hoofdzaak, maar in alKs, dezelfde is, en Èet gantfché Verfchil alleen in de Form van het Kerkbeftuur , én den Openbaaren Eerdienst. is geleegen'. Wan-  X 220 ):( Zeedert eenige Jaaren heeft men 'er de getrouwe aankleevers aan de leer der Erfzonde, toegercekende gerechtigheid en rechtvaardiging uit genade ( die zoo duidelijk in de 90, nc, 13e. en 31e. Artijkel geleerd worden) veelal geteld onder de Methodijien, met welken naam men voorheen de Antinomianen en MijJliken benoemde, en , fchoon ik een Engelsen fchrijver van onzen tijd (a) niet wil nazeggen, dat de „ meefien en de beroémdfte Leeraars Arminianon of Socinianen, of zelfs Deïften zijn," valt het niet te ontkennen, dat de losheid van gevoelens dagelijks algemeener wordt; reeds in het voorige hebben wij dit van de Arrfanerij en Socinianerij beweezen , en den e'e'nen en anderen genoemd, die zijne Gemeente vaarwel gezegd, en openlijk zich bij de beftrijders der Drie-e'e'nheid gevoegd heefc, bij welke ik Chambers, Tijrrwhit , Evanson en Harries voegen kon, en vooral den onder ons beroemden Gefchiedfchrijver, ' Doctor Robertson, die een Antitrinitarisch fchool te Wolverhampton heeft opgericht. Bij Wanneer ik intusfehen zoo fpreek, dan fprcek ik niet van bijzondere Leeraars,, maar van de Kerk-leer, en de Confèsjïe, welke dc geheele Geeftelijkheid, zoo wel als bij ons, verpligt is te onderteekenen, welke 39 Artijkelen ik wel wilde, dat aan onze Landgenooten meer bekend waaren. Ik bezit wel een Common-praijer, of Liturgie-boek der Engelfche Kerk, in Engelsch en Nederduitsch neevens elkander, gedrukt te Am'ft. i?rr, maar dat niet zeer gemaklijk te verkrijgen is , waar in men' die geloofsbelijdenis vindt, pag. 548. In de franfche uitgaave, onder den tijtel: La Liturgie ou formulaire des prieres publiques Jelon i'ufage de l'Eglife Aiiglicane, Lond. 1764, vindt men die op pag. 417. Als men zich bij ons minder gedroeg, naar den ouden regel, het is Sicn , niemand vraagt 'er naar, dan was het wel de moeite waardig dezelve afzonderlijk uit te geeven•: 'er is eene Verklaaring van,, door den Bisfchop G. Burnet, in het Nedcrd. uitgegceveifte Delft, Anno 1719. 00 Wendeborn Tegemv. Staat van Gr. Britt. T. 3. p. 129, 145. P 3  X 230 ):( Bij de Presbyterianen, die aan geene algemeene £eloofsbelijdenisfen gebonden zijn Ca'), is het eeven daar- (J) De Engelfche Disfenters, die men Presbyterianen f Ouderlingsgezinde) noemt, koomen met onze Nederlan^ fche en de Schotfchc Kerk overéén in het Kerkbeftuur en in den form van Godsdienstoeffcning, en worden daarom doorgaans C gelijk de menfchen meest naar het uitwendige oor deelen) beoordeeld nader met ons overéén te koomen, clan de Epifcopalen: dit is echter, ten aanzien van de Leer, onzeekcr, geene algemeene Sijmbola hebbende, legt, op zijn best, elk Leeraar, bij zijne koomst in eene Gemeente, eene hoofdzaakelijke geloofsbelijdenis af, die dikwils' dubbelzinnig genoeg is, van daar eeren en beminnen Wy onder hen veele Jlipt rechtzinnige en vroome mannen , maar van daar ooK onderhen veele, of openlijke, of bedekte, Socinianen en Naturalijlen, en men is niét ligt in de moogelijkheid om veir zeekerd te zijn, dat men, van de ééne Presbyteriaanfche Kerk in de andere gaande, 'er dezelfde Leer zal aantretten. die men in de eerfte gehoord heeft. — Men moet hier van echter uitzonderen die Gemeentens, die onder de befcherjrrine der Bisfchoppen Haan, waar in Oen minften wanneer de Bisfchop een rechtzinnig voorftander is der zuivere Anelicaanfche leer ) het verfpreiden van Grond-dwaalmgen met leleeden wordt. De aanvang C°P dat mij niemand misvatte'") van het Presbijterianifmus was ten tijde der vervolgingen onder Maria, toen veele Engelfche Proteftanten vluchtende zich buitens Lands fchikten naar de Liturgie, die zrj daar vonden, vooral de Geneeffche: Dit was met dan zeer billijk, maar zeer onbillijk was het, dat de Presbyterianen , in Engeland weergekeerd, zoo heevig voor hunne Liturgie ijverden, als ooit de Epifcopalen voor de hunne doen konden Knox noemde de Anglieaanfche Liturgie zoo bitter als onbillijk, a fuperftitious modell borrowed from Papist, een ontwerp van bijgeloovigheid ontleend van de Papijlen ; en het zijn de gevolgen van zoortgelijke grondftellingcn geweest, welke door dien geveinsden Cr om wel werden aangeftookt, en den ongelukkigen Carel 1 op het fchavot bragten. _ Na dien tijd'hebben zich onder den naam van Presbyterianen en Disfenters allen verfchoolen, die van de hoofdkerk verfchi'dcn , en 'er is geene algemeene Geloofsbelijdenis moe-lijk hoew el misfehien nu of dan éénige zich meer Confesêoneel vereenigden, maaralleen voor hun, en met voor altoos, het geen door den toeftand der Disfenters ondoenliK  X 23i X daarom nog erger gefteld; — Elk Leeraar zoekt zich eene Gemeente, en elke Gemeente een Leeraar naar eigen zinnelijkheid; bekend is het Socinianismus van den anders beroemden Doctor Lardner , en de dwaalingen van Profesfor Jeffries te Gresham, en den beruchten Priestleij te Birmingham , wien "meestal de zoogenaamde Rational Disfenters volgen, hoewel wij het onder zijne gewoone grootfpraak (tellen, als hij ons verzeekeren wil (a), „ dat de (Zoogenaamd) ver„ ftandigfte onder hun zich alten tegen de Geloofs3, belijdenis van Athanasius verzetten, en van „ de valsheid dier Leer (waanen) overtuigd (te) „ zijn (£>)." ■ On- Is; waar van zommige Gcmcentens uit braave en rechtzinnige Proteftanten beft.ian, en andere daar tegen een zamenraapze.1 zijn van allerlei Dwaalgeeften en Dweepers.. — Van de Inzeegening hunner Predikanten fchrijft Wenqebórn, T. 3. p. 212. „ Zomtijds gefchiedt 'er eene oplegging der „ handen, zomtijds ook niet. Men ftelt den nïèuwling ook „ wel ettelijke Vragen voor over de redenen en oogmerken , ., welke hem bcwoogen hebben het predikampt tc aanvaar„ den, en doorgaans legt hij eene geloofsbelijdenis af:.'dan'do „ wijze, waar op hij dit doen wil, wordt volkoomen aan „ zijn eigen goeddunken overgelaten, en veelen geeven niets „ meer, dan dc éénvouwige verklaaring, dat zij Chriftenen „ zijn ". (a) Deeze befchiddiging, of liever grootfpraak"., vindt men in een werk van Priestleij, genaamd: A view of the prin~ tiples and conduit of the proteftant Disfenters &c. zijnde Eene Verhandeling over de Grondbeginzeien en handelwijze der proteflantfeke Disfenters enz. en men vergelijke voorts over dit artiikel, en alles, wat den tegenwoordigen ftaat van den Godsdienst in Engeland betreft, het meermaal aangehaalde 3de Deel van Wendeborn, Staat van Gr. Erin. waar in ik mij echter verbeelde, dat de Schrijver, die ten minften ook hier en daar wel eenige geneigdheid tot de zoogenaamde Godsdienst-vrijheid doet blijken, dikwils wat al te fterk, en te donker, teekent. (b~) Wanneer ik de geloofsbelijdenis van Athanasius noem, wil ik daar door niet wederfpreeken, het geen lang bewee. F 4 zen  Onder de Independenten, waar van veelen zich aag de oude Geneeffche Leer van Calvinus houden, heeft de zen is, dat dezelve niet-van Athanasius is, hoewel men niet zeeker kan bcp'aal.en, van wien dan? Vossius Disf. 2 de zSijmbotis, bewijst, dat men reeds van hét Jaar 1200'af getwist heelt of dezelve van Athanasius , of van Anast/sius Was, terwijl hij zelf met Pitholus gist, of dit formulier niet m 1-ranknjk of Spanjen zij opgefteld, bij den Kerktwist over den Uitgang des H. Gccsts, ten tijde van Pipin en Carel den Grooten ; Usseri usdaar en tegen meent ,dat dezelve reeds onder Carel den Kaalen was opgefteld .Praefat. de Sijmb. post Annales, p. 4, en PearsoN in Sijmb. p. 401 beweert, dat zij reeds omftreeks Anno 600 bekend was, uit een Brief van Isidorus den Jor.gen, Opp. p. 694. Veelal denkt men aan Vigilius, die in het Jaar 484 bloeide; Hij was Bisfchop var\ Tapfen 111 de Provintie van Bijzaccne, en één van die Bislchoppen , die door Koning, Hu.nneric uit Africa verjaagd werden, hij was een groot verdeediger van het Rechtzinnig geloof tegen de Arrianen , cn fchreef' ook tegen Eutijches , men vindt zijne werken in dc Bihlioth Pctr. T. 8. p. 721. JNaar de gewoonte van dien tijd, fchreef' hij veel op valfche naamen, onder anderen tegen den Arriaan Felicianus op naam van Augusïinus, daar hij Athanasius fpreckende invoert, ibid. p. 743, 753, regen eenen anderen Arriaan Varikadus, op naam van Idacius Clerus, cn 12 Boeken over de Drieeenheid op naam van Athanasius , ibid p 773, het geen de reden is, dat men hem ook de Geloofsbelijdenis, die op naam van dien Oudvader gaat, toefchrijft. Men zie Bingham, Orig. Eceïef. L. 10. C. 4. § 18. T. 4. p. 114117. Anderen eevenwel denken nog aan iemand anders, te weeten, aan Venantius, Honorius, Clementianus, Fortunatus, die eerst Ouderling, naderhand Bisfchop was van Patters, Anno 560, en die eenige korte Uitleggingen over het Gebed des Heeren cn het geloof géfchreevén heeft, men zie Muratorius in Avec dot. en Lampe, Disf. phil Thee'' T. 2. D,sp. 6. C. 7 de Sp. S. § 6. p. 228 , 229. — Wat hier van zij. dc Nederl. Geloofsbel. Art. 9, en de Engelfche •Art. *, noemt de geloofsbelijdenis van Athanasius, alleen om dat ze.öierj naam gewoonlijk draagt, en het is genoeg, dat wij gaarr.e aanneemen de Leer daar in vervat over rfe ff. Dnecéntieid, door Wien zij dan ook mooge zijn opgelteld, gehjk reeds is opgemerkt door mijnen geleerden en 'W-beidzaamen Voorzaat in de Gemeente van Axel, den Heer Wilh.  X *ïi X de waarheid nog wel veele Vocrftariders, msar boe, /.eer ook onder hen de Leer der Subordinatie in da Godlijke perfoonen, en een befchaafd Sabellignijmus, is ingedrongen, vooral zedert Doddridge zijne huj,sacademie te Northampton heefc opgericht, heb ik reeds te vooren Uwe Aandacht vertoond; gelijk ook, onder de Engelfche Doopsgezinden, die geene, v/elkezich GeneraalBaptiftcnnoemen, en verreweg dc talrijkftezijn , bijna allen met de Socinianen éénftemmig denken. De nabijheid der Eilanden heeft de befmetting, hoewel in minderen trap, doen overflaan naar dat aanzienlijk gedeelte der Proteftantfehe kerk , dat in Schotland is, waar men tusfehen de Rechtzinnige aankleevers der oude Leer, en de zoogenaamde Zecdcn-preekers, die der Verlichting zijn toegedaan, onderfcheid maakt; en, onder den fchijn van gemaatigde Godgeleerden, van de aanklceving aan de waarheid , ook al hoe langer hoe verder, afkijkt (a). Bo- Wij.ii. te Water., tweed» Eeuwgetijde der Nederl. Gctoofsbel. C. 7. C. 199, 2CO, en uit den zeiven doormijnen, nu zaligen, Lcermeefter B. de Moor, Comm. perpet. T. 4. p.' 133. (d) Men zie wederom Wendebokn, L. C. T. 3. p. 278. en vergelijke éénen der beroemdfte Schotfche Godgeleerden, Doctor Witherïpoon, Het charader der hedendaagfche gemaatigde Kerkdijken in Schotland. Intusfcheil heeft de Schotfche Kerk eene Geloofsbelijdenis, door Knox opgefteld, Anno 1560, die zeer rechtzinnig is, cn door ie; Parlement bekrachtigd werdt; En in het geheel moet men het geen ik van de Disfenters in Engeland gezegd heb, nie tnepasfen op de Kerk van Schotland, die eene vastgeftelde Nationale Kerk van grooten, roem onder de Proteftanten is, en in 69 Presbijtericn , en 890 Predikants-plaatzen verdeeld, is, welke onder 15 Provintiaie Sijnoden liaan, dié a'le half Jaar vergaderen , van welke men zich beroepen kan op de' groote Kerkvergadering of General Asfemblij, die Jaarlijks, meest in Meij, te Edinburg zitting houdt. i s  X 234 X Boven allen heefc nochthands de zoogenaamde Opklaaring en Illuminatie den meeften invloed gemaakt in alle de kerken van Duitsland en Zwitferland, zoo wel die zich Luthersch als Gereformeerd noemen , daar het zoogenaamd Chriftelijk Naturalifmus dagelijks meer veld wint, en daar de Hoofdleer van fmactk is: „ Jesus was een wijs, weldenkend, en tamelijk ver„ licht Leeraar van het menschdom, maar die nog veele Joodfehe vooroordeelen bezat: zijne Apofte„ len hadden 'er nog meer, en hebben de gefchiede„ nis van hunnen Meefter zeer romanesk opgefchikt, „ in navolging van de oude Joodfehe Propheeten, die „ Starrekijkers en vroome Geestdrijvers waren, en „ drukten zich met fpreekwijzen uit, die van bet Joodendom ontleend zijn, en waar uit men nader- j, hand de leer der Vergoding gefchept heeft. " Harman, Frank, Freijlinghausen, Götze , Crusius , Silberslag , Lavater , en andere aankleevers der Proteftantfehe grondleer , hebben de Vijandfchap van deeze Lieden ondervonden. — Zoo verre zelfs ging de onbefchaamdheid van Schulz, Predikant te Gielsdorf, om openlijk te bcweeren , dat de ongodsdienftigheid van geene gevolgen was in de losheid der zeeden. Inzonderheid munten hier de Pruififche Staaten uit, waar men de weezenlijkfte ftukken van het Chriftendom ontkent, en eene Leerwijs, volmaakt ftrijdig met den echten geest des Euangeliums, heeft ingevoerd, oude dwaalingen, onder den misbruikten naam van Opklaaring , als nieuwe waarheden verfpreidt, het gezag der Heilige Schriften verkleint, de uitfpraaken van Jesus en zijne Jongeren, verdonkert en vervalscht, en alle dc Verborgenheden van den Godsdienst, bovenal de verborgenheid van den Vader en den Zoon, cn de Verzoening door zijn bloed, verdagt en beffotteüjk maakt, bij  X m >( bij de ontzenuwing aller troostgronden, voor den armen zondaar, in leeven en in fterven (a). Zoo groot- gen Vriend als ik ben van de verdeediging der waarheid, en zoo vrijmoedig ik de naamen noem van hen , die zich zeiven openlijk, door hunne fchriften, als'onze vijanden, verklaard hebben; ééVen zoo groot een vijand ben ik van liefdeloos verdenken, onbeweezene befchuldigingen, en particulier tauxeeren van bijzondere Perfoonen, vooral wanneer zij nog geene Eer nellen in hunne fchande, en het onderwijs der Zachtmoedigheid nog hoopen durft, dat God hun te eeniger tijd zal bekeering geeven tot erkentenis der Waarheid. Ik zal daarom 'er niets bijvoegen van ons eigen Vaderland; ik zal niet onderzoeken, of men in alle Gezindheden zich zuiver houdt aan die Leerftellingen, die de bekende gevoelens zijn van het Genootfehap, waar van men zich benosmt; en nog veel minder, of het Waarheids-min, dan vreeze voor de •naauwkeurighcid van het Kerkelijk Opzicht is, waar door in onze Hervormde Kerk de waarheid nog niet ftruikelt op onze ftraaten. Moet ik oordeelen uit de gefprekken van zommigen onzer Belijders over den Godsdienst; uit de dagelijkfche Vertaalingen der Neologifche Schriften; uit de greetigheid wapr mede die gelcczen worden; uit zommige, op zijn minst voorbereidende, boeken; en uit zommige recenfien over het Ca) Men zie dit in het voorgaande omftandig genoeg beweezen, en vergelijke het Koninglijk Pruisfisch Religior.sEdia van o Jv.lij 1788, §. 7. — \Vat Schulz betreft, dc Heer Crimineel-Raad Amelang heeft hem poogen te verdeedigen in eene opzetlijke Brochure, doch met hoe weinig grond zie men in Schreiben an einen Ereund über die Amelangfche Vertheidigung des Pred. ScHULZ zu Gielsdorf, te Elberfeld 1792. gelijk hij ook dit Jaar, wegens zijne voortduurende afwiikingen van de grondleer des Chriftendoms, door den Koning van Pruisfen van zijnen dienst verlaaten is.  );( 236 ):( het geen de oude waarheid verdeedigt en niet op den modernen leest gefchoeid is; dan hapert het veelen meer aan geleegenheid, dan aan lust , om inbreuk te doen op dc Verborgenheden van het Chriftendom, ten minften op de waarheid, die de Nederlandfche Kerk in Dordrecht ten zinfpreuk koos: Uit genade zijt gij zalig geworden, door het geloof, en dat niet uit U (a). Wie is 'er dan onder Ulleden, die den Hecre vreest, die dankbaar belang ftelt in het Euangelie der verzoening, cn in de zaligheid van onfterflijkc zielen, door den aanbidlijken naam van den godlijken Jesus, die, bij dit algemeen verval, niet met mij klaagt: „ Och „ of mijn hoofd water ware, cn mijn,oog een fpring- „ bron 00 Wat men van zommigen, bij losfer vrijheid , te wagten hadt voor den vastgcftelden godsdienst (*£ zegge niet van allen) blijkt uit'de Verhandeling van G. J. G Bacot , Mil. DoS. zich noemende Leeraar van het algemeen LM iJieliik Proteftantsch Kerkgenoo-Jchap in Duinkerken, cn la Duinkerken, voorleden Jaar, uitgegeeven onder tien l.ijtu. Het vrije en algemeene van de inrichting van recht LhrtfteHJ ke Kerk-maatfchappijen, of het onwettige van alle burgerlijke vervolging, verdrukking of bevoorrechting, alleen wegers vevoelens van Godsdienst, bijzonder op de Nederlanden *o\epast. In twee Leerredenen. Het gehecle werk is m den ifèologisch-Duitfchen fmaak gefchrecven , cn toont een heevieen haat tegen het Pruisfisch Edict, waar van Bacot den opfteller noemt „ Een verloopcn, en door middel eenes huwelijks zijn fortuin gemaakt hebbend Student m de God" geleerdheid, tot den rang van Staatsdienaar, bij het tegenwoordig in Cagliostro's geheimen zoo geïllumineerde Hof verheevcn Wöllner". Deeze laage lafter wordt in haar oogmerk nog duidelijker openbaar, door het geen Hij 'cr vervolgens bijvoegt: „ Moest de helderrijzende Zon van eezond verftand en opgehelderde kennis onder den grooten Vorftlijken Wijsgeer, door zulk een fiikdonkeren nacht■ onder der Belgen Revolutie-bewerker worden afgcwisleld . -- Dit zoo onbewijsbaar als onvoorzichtig werk van Bacot is in één onzer Nederlandfche Maandwerken, door een bckw.namc pen (zo ik mij niet bedrieg van den Eerw. A. v. d, B.) naar verdienften behandeld.  „ bron van traanen! dan zou ik, dag en nacht, bewccnen de breuk van Sion, en medelijden toonen met haar gruis!" ——— „ Heilige Vader! om uwes Zoons wil, heilig ons „ in uwe waarheid; uw woord is de waarheid! " —: D. En dit brengt ons van zelf tot de vierde Vraag: „ Heeft zich dan niemand de belangen der Waarheid „ en Godvrucht aangetrokken ? Is de flagörde van „ Israëls God, zonder teegenftand, gehoond? of zó ,j 'er Jofiasfen de huizen der hoogten afbraken, en Jojada's het heiligdom bewaakten; wat is 'er dan, „ in andere Landen, of wat is 'er, onder Ons, ge,, daan, om de misleiding te wederftaan, en een dam te leggen tegen deezen , zoo vernielenden, „ ftroom?" 1 Het oud vertrouwen, dat de Godskerk voede, Mich. 5: 4. Wanneer Asfur in ons Land zat koomen, en in onze paleizen zal treden, zo zullen wij tegen hem fielten zeven Herders en acht Vorften uit de menfchen, heeft, ook hier in, de geenen, die op God hoopen, niet bedroogen (a): a,.') Overheden, in onderfcheiderie Landen, die of Zelve met een leevend gevoel erkenden, dat ook Zij eenen Heer in den hemel hebben, en , zoo wel als de (a) Over den geefiliiken zin deezer Godfpraak vergelijke men de Intree-reden te Vlisfmgen van mijnen geliefden Meeleer, den Hoog Eerw. A.E. Gillissen (wien God in zijne grijsheid fterke!) gedrukt te Middelb. Anno 1746. cn eene* korte Noot in mijne Jubelreden , of Gefchiedenis van Axelr T. 1. p. i\, alwaar ik nog het oogmerk en verband deezer prophetie onderzogt heb, p. 17—24, en teevens betoogd» dat hier van Mesfias, en zijn #ijk, gehandeld wordt, pag, 35-40-  X 238 X geringfte, zonder Euangelie en zonder Zaligmaker ongelukkig waren, —• of welke eene gezonde Staatkunde geleerd hadt, dat geen Volk, zonder Godsdienst; gelukkig, of op den duur deugdzaam , weezen kan, — trokken zich de belangen van den Godsdienst van Jesus aan, en begreepen, dat ftraffclöos God te lafteren, en de zeeden te verpeften, nooit behoort tot de rechten van den mensch, en de voorrechten van de Vrijheid, en dat 'er een zeer weezenlijk onderfcheid is tusfchen het dwingen der confcientien en het breidelen der tongen of het beperken van een fchadelijk gefchrijf. In het Jaar 1770, toen men in Parijs nog eeuigen Godsdienst hadt , verbrandde het Parlement, ten bewijze van rechterlijken afkeer, verfcheidene gefchriften, die het Chriftendom beftreeden, de gronden en verpligting tot de deugd ondermijnden, Jesus en zijne wonderwerken befpotten, het toekoomend leeven betwijfelden, en den Godsdienst als den band befchouwden, waar mede het Defpotifmus haare Slaaven aan den wenk der Dwinglandij geboeid hieldt, en die, met ée'n woord, dezelfde grondftellingen bevatten, als de Neologijche Onderzoekingen van Riem over het Oude Tejlament, en de'zoo veel geruchtmaakende Critiek over het verhaal der Jchepping door Moses (a). On- 00 Op den 18 Aug. 1770 werden, bij Vonnis van het Parlement van Parijs, onder anderen de volgende boeken , door den Scherprechter, verbrand: La contagion facrée, ou hifioire naturelle de la fuperjiition, dat in de hoofdzaak met Priestleij overéénkoomt; Dieu & lés hommes; Difcours fur les mi~ racles de J. C , volmaakt door Bahrdt gevolgd ; Le Chrifiianifme devotie, ou Examen de la Religion Chré'.ienne ; en Examen Critique des Apologiftes de la Rel. Chrét. Welker grondftellingen door veele foortgelijke Schrijvers gevolgd zijn, vooral Sijfthême de la nature, ou, des loix du monde phijjïque 6? du monde moral, waar in de Leer van een toekoomend leeven, met ronde woorden, genoemd wordt, een der ge~ vaar'  H 2S9 X Onder de Proteftantfehe Vorften werdt wel nooit de Vrijheid van denken, of iemands Confcientie voor zich zei- vaarlijkjle en he.tmensch.dom nadeeligjle grondbeginzels; Ck. 13- P- -73. 274' de zelfmoord, als geoorloofd en dc eenigc troost cn vriend der ongelukkigcn , voorgefteld:. Ch. 14. p 505; en deczc verderfeïyk ftelling gevonden: „ De Tij„ runnen en Defpootcn boeiden door de banden van den „ Godsdienst hunne flaaven, en verduifterden met den Gods,, dienst-nevel den geest der menfchen". Ch. 14. p. 344, Men vindt dezelfde Principien in de fchandelijke Werken Les Queftio.is de JZapata; l'Evangile du Jour; Lettres de mon Oncle; &c. En nu vergelijke men de fchriften der N. Hervormers, en men zal van denzeliden aart vinden Bahrdt, Briefe über die Bibel in Vollts-ton : Riem, Philofophifche und Krztifche Unterfuchung über das alte Teflament, 1786. en Kritifcher Verfuch übèr die Mofaifehe Urgefchichte, 1788. — Dat verbranden van Boeken , dat wel het leezen niet vermindert, maar echter boek cn fchrijver met eene Nota Infamii toekent, cn, in vroeger tijd ook in ons Vaderland geoordeeld werdt niette flrijden met de Vrijheid (niet Licentie) der Drukpers, werdt door de oude Kerkleeraars, met een Weinig te grooten ijver, den Kcizeren aangeraaden, ziet Socrates, H'ji. Eccl. L. 1. C. 19,waar door veele ftukken der Oudheid vcrlooren Zijn; dan deeze reden houdt lang op, daar wij nu een gehcelen drom diergelijke Schrijvers hebben, en dc een den anderen beftendig nafchrijft. Vergel. Nieuwland , LeS. Mem. T. 4. C. 8. § 5. p. 297. De zwaarigheid voor de vrijheid cn bloei des bandels bij het weeren van fchadclijke fchriften is meer fchijn dan weezen. In Weenen, in Saxen, in Pruisfen tegenwoordig, waar de Boek-Cenfuur is ingevoerd, bloeit de Bockhandel het fterkst — en in alle gèv.aHcri moet het bijzonder belang boven het welzijn van den Staat gaan ? misichien zou 'cr ook winst te doen zijn met het verkoopen van Aqua Tofana, zou daarom de Politie moeten gedóogen, dat men 'er een winkel van opzette? Billijk was het zeggen van Frederik Willem tot zijnen Minifter,'bij hoogstdeszelfs kóomst tot den Throon, Anno 1787. „ Ik heb befpeurd , dat Vrijgcefterij cn Socinianen] „ influipt, cn dat 'er bijna wecklijks Traftaatjes verfchijncn, „ waar door beiden verdecdigd worden.; dat moet niet meer .,, zijn ! Gij, als Hoofd van het geeftel'ijk Departement moét „ dat zoeken voor te koomen. Ik wil wel geen Kophangers en Dwcepers in mijn land' hebben; maar ik wil ook * "mét  X *4° X zeiven bepaald, maar wel eerlijke oprechtheid in de Predikers, en zuiverheid in de belijdenis van den. Godsdienst gevorderd, die door het gezag van den Staat befchermd wordt. Den i aden Fehruarij van het Jaar 1780 gaf dc Hertog Carel van Wurtenberg eene Verordening aan zijne Superintendenten , om zich tegen de nieuwigheden der Opklaarers te verzetten , en de zuiVere geloofsleer te handhaaven, inzon„ derheid raakende de Godlijkaeid der Heilige Schrift^ de waarachtige Godheid van den Heere Jesus , zij„ ne genoegdoening tot rechtvaardiging des armen „ zondaars voor God, en de genadewerkingen van „ den Heiligen Geest." — In het Jaar 1786 wekte dc Koning van Engeland de bekwaamheid der Schrijveren op, door het belooven van vijf en twintig ponden Sterlings aan den geenen, die het Leerftuk van' Jesus waarachtige Godheid, naar de gronden der Proteftantfehe Kerk, ter beöordeeling van de Univerfitcit te Görtingen het best zou hebben verdeedigd ; hoewel de uitilag niet zeer beantwoordde ;ccn Tubinger Wijsgeer voldeedt wel meest, maar niet volkoomen, en de Opklaarers zongen triomf, befluitende van het onbeweezene tot het onbewijsbaare, en van het ongedaane tot het ondoenlijke (a). — Voor dit Jaar, Voor U, mijn „ niet toelaatcn, dat Gekken zich zeiven en dc. Boekvcrkoo„ pers, ten koste van den Godsdienst , verrijken ". Dezelfde grondbcginzelen heerfchen in dc Kcizerl. Koningl. Ordonn. op de Boek-ccnfuur van Josephus II, van i r Junii 178 r.' (a) De Faculteit verklaarde zeeven en twintig Verhandelingen te hebben ontfangen, waar van flechts cénc middclniaatig was , en dc zes en twintig anderen , de één al minder dan de andere. De bestgekeurde was van den Heer J. F. Flat , Profesfor in de Philofophie te Tubingen , di ch ook deeze was niet genoeg uitgewerkt, naardien hij alleen het bewijs uit Joan. 1. en de Schepping uitwerkte en alfè andere bewijzen voorbijging: het niet zaamenhangende in de Leer der Sociniaanen werdt wel aangetoond, maar de Ar-  >'(24I X mijn Vaderland! cn voor U, mij des te waardiger Geboortegrond! was die Eer bewaard, om dj volleedige verdeediging van de godlijkc majeiteit mijns Verlosfers te hckrooncn, in den fcherpzinnigen Wijsgeer en godvruchtigen Godgeleerden, door wiens onder-» wijs voorheen mijne jeugd gevormd werdt, en wien de edelaartigheid zijner bedoeling nog meer x^erèert, dan het welverdiend goud, dat zijnen fchedel kroonde ([a). — Treffeiijker voorbeeld eener Staatkundige Verordening in deeze Eeuw, over zaaken van den Godsdienst, gaf men wel nergens, dan in de Keizerlijke vrije Rijks-ftad Ulm , waar de Regeering tegen de gevaarlijke nieuwigheden in den Godsdienst waakte, bij een zoo ernftig als godvruchtig Placaat van den i4den November 1787. ——■ Maar boven allen werdt het kwaad te keer gegaan, daar het heevigst woedde, te weeten in de Pruisnfche Staaten, door het bekend Religions • Edicl des teegenwoorjiigen Konings, van den o>ien julij 1788, waar, door, behoudens elks bijzondere vrijheid, ten fterkften gezorgd wordt tegen de afwijkingen der Leer in het Genootichap, waar toe men zegt te behooren, en voor de zuiverheid der Hoofdleer van den Christjijken Godsdienst; Arrianerij. flechts ter loops behandeld: bchalven dat alles meer geleerd, dan voor het algemeen gefchikt was, wcshalven men ook die Verhandeling niet uit het Latijn vertaald heeft. Men kan in dc Journaalen , en in de Berichten aangaande de M. Hervormers, zien , hoe daar over gefchimpt is , en men uit het niet bekroonen tot het Onbewijsbaarc van het Leerftuk heeft beflooten , vooral in Ein fliegend bla't , die ausgabe de~ï bewetfes der Gottheit Christi betreffend. Francf. und Leipz. 1788. Qa") Dezelfde Vraag, door, het Haags ch Genoot'fchap ter Verdeediging van den Chriji. Godsd. opgegeeven zijnde, is in de laatfte maand Sept de Gouden Eerprijs .tocgeweczen aan den Hooggel. Heer D. van de Wijnpersse, Hoogleeraar in de StarTekuhde en Wijsbegeerte te Leijden, voorheen mijnen hooggefchattcn Lee'rmeefter-, Q  X 242 >( dienst; gevolgd door eene nadere Afkondiging des Konings, en een Plan van Onderzoek der Candidaten van den Predikdienst, waar in aan de Dubbelzinnigheid , die veeier belijdenis vergezelde, geene plaats is overgelaaten, en het bloed van den Heer der Heerlijkheid van openlijken fmaad ontheven wordt (a). Zo (n) Omtrend dit Edid, en de Confequentien daar van, moet 5k hier opmerken: ' .) Dat (in weerwil van allen lafter) het geene Nieuwigheid behelsde, maar alleen eene herhaaling der overtreeden bevelen van de Vifitations -Ordnung door den Markgraaf Joan'Georg, Anno 1573 gegeeven, § 7 en 11, en van de Edicten-van 2 Junij 1662 en, 20 Sept. 1737. De voorige Koning , Frederik de Groote, hoe dan ook zijne eigen gevoelens over den Godsdienst waren, wilde zelve niet toeftaan , dat men, in een nieuw ontworpen Gezangboek, de Gemcentens Leerftellingen opdrong, die zij voor de haare niet erkenden. ' ..) Dat het juist de gewigtigfte Lecringen raakt,diethands beftreden werden, loopende het Schema van het Examen (dat de Nederd. Leczer vinden kan in het Hiftarisch Schouwtoneel, bij Loosjes, Haarl. 1791,2". 1. bijl. 3, 4. p. 10--26.) over: 1. Den perfoon van Christus, als God, en als mensch. 2. Het verlosfmgs-werk, en zijnen zoendood, als Zaligmaaker. 3. De JZonde; den oirfprong van het zedelijk bederf; den Val als eene waare gebeurenis; de daar uit ontftaané Erf- en daadelijke zonde; en de eeuwigheid der firaf. 4. Dc Toepasjlng der rantzoeneerende Verlosfing ;de waa■ re bekeering; het Euangelisch geloof; en de Heiligmaa- king. ...) Dat, het geen natuurlijk is, ditEdiét, zoo Arcl door veelen , wier Vrijheid zich meende verkort te zijn , is wede'rfprooken , als door anderen verdeedigd. Ook in dit jaar is tc Utrecht bij IJzerworst uitgegeevcn een geheel werkje , vervattende alleen de hoofdinhoud der Schriften voor cn tegen het Koningl. Pr. Relig. Edict. Waar uit ik alleen dit wil opmerken : 1. Dat van wederzijden niet alles van het zelfde allooi is. De Vrijmoedige Bedenkingen , Leipz. 1788. plaatzen alles in een verkeerd licht van confeientie-dwang: niemand - wordt  X ?43 X Zo waarachtig is Pf. 72: 11. De Koningen zullen zich voor Hem nederbuigen, en dt Natiën Hem dienen. (3. Maar, wordt door het Edict gedwongen om rechtzinnig te zijn , maar alle Leeraars worden genoodzaakt, om eerlijk te weezen. Zij werden beantwoord onder den tijtel: Wat is geweetens-Vrijheid ? maar zoo onbedaard en onnaauwkeurig, dut zij, met veel fchijnvoordeel, in een Tweede Stuk vcrdeedigd werden : Beter zijn dc Vrijmoedige bedenkingen beantwoord door Profesfor Weber te Wittenberg, onder den Tijtel- Wat heeft men van het Edict des Konings te denken? 1788. Bij het opmaaken zendt men mij nog een nieuw Stuk, in dit jaar te Berlin uitgekoomen, onder den tijtel van Te recht wijzing des Schrijvers der Vrijmoedige bedenkingen, waar in bijzonder is de Indructie des Konings van den 14 Meij, voor een bijzonder committé onder den naam van ÈxaminationsCommisfie, welke de onderhouding van het Religie-Edict ten hoofddoel heeft. p. 20. — Een ander, Over Opklaaring , twee f ragmenten, Berlin 1788 beftreedt het Edict op de onbezonnenftc wijze, alle Rechtzinnigen zijn daar dom-ooren, booswigten of huichelaars: Geeftig en ad rem beantwoorde Mem de Rijksgraaf van S. onder den tijtel: Aan den Schrijver der fragm. over Opklaaring f Berlin 1788. cn mcefterlijk werdt hij beantwoordt in de Apologie van het Kon. Pr. Rel. Edia, Francf. 1788. Zeldzaamer was eene Verdeediging van het Kon. Ed. te Halte 1788, door Prof. Jo, Sal Semler, die voorheen (gelijk ik boven gezegd heb) eer hij met Bahrdt gefchil hadt, lang geen Voorftander was der Sijmbolifche boeken, en den Canon, niet alleen door het verwerpen van'veele boeken des O. en N. T. maar ook door zijne zoogenaamde Exegetifche en Critifche gronden, zeer onzeeker maakte; men heeft, Een Antwoord van een Proponent aan Dr. Semler, en Wederantwoord , Halle 1788. Nog zeldzaamer , dat het Edict vcrdeedigd werdt door den voorheen reeds meergenoemden Doétor Teller in zijne Welmeenende herinneringen enz maar deeze verdeediging is alleen in fchijn , terwijl hij het in de daad zeer verdagt maakt. 2. Dat onder de tegenfehrijvers geen fchandlijkcr is, dan de Schrijver van den Commentarius over het Kon. Pr. Rel. Ed. aan zijn Excell. den Hr. Staatsminifler van Wöllner , Amjlerd. 1788. Daar leezen wij, pag 3, Q 2 deeze  X a44 X 0.) Maar, zo de Bergen den volke vrede draagen, ook de Heuvelen verbreiden heilig recht. De Hoo£- den deeze onbefchaamds taal: „ Terwijl Semler, de thands „ goud riekende Semler, het van Vader op Zoon, van „ Profesior op Auditor voortgeplant geloof" aan de echt„ heid en godlijkheid van veele boeken (die openlijk „ misgeboorten van oude Chriftelijke dweepers waren) „ met hiftonfche wapenen beftreedt,begonnen Teller, „ Spalding, Hermes, Teede , Patzke, Lappenberg, „ Dietrich , Steinbart, en meêr Godsmannen, de aflehuuwlijkheden, en God ontéérende ongerijmdheden „ van het Oude, uit nieuw-platonifche fcholaftike droo„ men zaamgefianste onfij(thematisch Sijfthema, ftout te „ ontdekken, en te toonen, dat dc Godsdienst van het „ N. T. volgens eene. redelijke verklaaring, eene met „ de gezonde Leer niet ftrijdende, maar veel meer op „ de herftelüng van den redelijken , Godsdienst doelende „ leer zij ". Op dien toon moest eens een Rechtzinnige over de Leer der Neologen fpreeken ! ! • Kan iets Godonteerender zijn, dan de ongezouten Roman, die hij ons van de Leer der Drieéénheid vertelt ? fag. 27. „ Hoe meer de Heidenen deel kreegen aan de „ beftemming van het Leerftelzel, te meer nam, inhun„ ne aan Veelgodendom gewoone hersfens, de vergo„ ding van hunnen Christus, en de vetmeerdering der „ Godheid met een paar nieuwe Leden, toe. Doch, „ nadien men de Chriftenen uit het joodendom, als „ ftrenge Voorftanders der Eenheid van God, niet durf„ de beleedigen, zo verzagte men hetzelve, door dc „ laffe verzeekering, dat. hoewel de. Vader God, de „ Zoon God, en de H, Geest God zij, 'er nochtans „ niet drie Goden, maar flechts Eén God zij ; het welk „ onze lieve Heer, en het gezond verftand aan deeze „ Lieden vergeeven wil "! En eeven eens behandelt hij de-Leer der Verzoening: pag. 60. „ Geen leerftuk in ,,, de gantfche Chriftlijkc Dogmatiek is aanftootlijker, „ dan deozc: God tot een Tijran te verlaagen, die alleen „ door bloed verzoend kan worden, al was het ook „, het bloed van eenen onfcbul.iigen , het bloed van zijn „ eigen Zoon; heet dat niet, zich God verbeelden in „ den fmaak der Peruanen en menfchenëeters'?? — Deeze en zoortgclijke Staalen bewijzen, hoe noodz,aaklijk jjet Edict was. 3. Dat  >■( 245 X den der Geestlijkheid en der Schooien, getrouwe bewaarers der aanbetrouwde Waarheid, decdcn, wat zij konden. Reeds in het Jaar 1777 gaf dc Superintendent van Nas/au - Saarbruk en Ufingen een herdertijken en waarfchuwenden brief uit aan zijne Geestlijken, die door nog vier anderen, tot het Jaar 1785, gevolgd is, en waar van de derde, over de zucht tot hervormen, eh 3. Dat aan de andere zijde, onder de fchriften ter verdeediging van het Edict, bijzondere Aandacht verdiend dé Bijdraage tot oplosftng der vraag , of aan de verfchillende Godsdienst-gezindten , volgens de rijkswetten, de openbaare Godsdienst mag vergund worden; door A. F« HüRLEEUSCll, Vorjiel. Brunsw. Luneb. Hofgerichts- en Kloofter-rac.ds-Jsfesfor , en Kloaficr-Confulent, Bronsw. 1787. Dit werk is voornamelijk ingericht tegen Campe, die het vergunnen van openbaare Godsdienstoeffem'ng telt onder de middelen, die men niet kent, ten minften niet gebruikt ter bevoordering van Indültrie cn bevolking. Voor het tegenwoordig plan verdient inzonderheid aandacht bet opgegeeven ontwerp der Duitfche Unie, om den Natuurlijken Godsdienst op alle Chriften Leerftoelcn in te voeren, waar in Bahkdt de hoofdrol hadt. pag. 17-47. Ook zïen wij daar, dat Frederik de Groote zelve geene verandering maakte in bet gewoone formulier der Collatien, waar in aan den Predikant gelast wordt'. ,, Dat Hij zijne aanvertrouwde Pfar„ kinderen en Tbehoorers het zuiver en zaligmaakend „ Woord Gods, zoo als dat in de Schriften der Prophee,, ten en Apoftelen geleerd, en in de vier hoofd-Sijm-, „ bolen der Confeslïe en derzelver Apologien herhaald ,, wordt, zalvoordraagen, en hen daaruit getrouw onderwijzén én leeren. op dat zij in waare en rechte keni, nis en vrceze Gods meer en meer Wasfen en toe-* . ,, Deernen, enz .Dat de géheclc Handelwijze van Fredertk.Willem beantwoordt aan het Charaéierifeerende van het huis varj Brandenburg. waar van verre de meefte Vorften de grootlté Voorftanders van den zuiveren Godsdienst geweest zijn waar over men vergelijke den Heer K. de Vogel, Neder*lands heil iri de huwelijken der Prtnfen en Vorften van Qran-, ge ènNasfau; Rwt. 1792, pag, 71-83, Q 3  X 246 ):C en de vijfde, over de Opklaaring, vooral opmerklijk zijn: maar bijzonder kan naauwlijks iets bedaarder, ernftiger en euangelifcher wezen, dan het Programma van den ReElor en Raad der Mecklenburgfche Univerfitcit te Butzow, over den tegenwoordigen toeftand van den Godsdienst in de Euangelifche Kerk, in het jaar 1781 uitgegecven. Of wie kent de poogingen niet van den Brunswijkfchen Superintendent LuderWald , met wien het de Prediker Weland aldaar niets minder dan ééns is Pof van den Anhaltfcken Hofprediker en Superintendent de Marees, die tegen de Algemeene Duitfche Bibliotheek, en de nieuwe zoogenoemde wachters der Proteftantfehe Kerk, zoo billijk heeft geijverd? of den Reclor Baumeister, die, reeds in het Jaar 1778, dc jeugdige harten, aan de Godgeleerdheid toegewijd, tegen de Verleiding wapende (a) ? of, eindelijk, om niet meer te noemen , den nuttigen arbeid der Jener Journaliften, in hunne geleerde tijdingen, die zoo veel fpots van de nieuwe Beftrijders hebben doorgeftaan? y.) En wat bijzondere Godgeleerden betreft: Veelen, het is waar, zijn gelijk de kinderen verlokt, en, als onbeballafte fcheepjes, door allerlei wind van kering omgevoerd: zommigen, met Ruben in de ftallingen , met Dan in zijne fchepen, en met Afer in zijne gefcheurde plaatzen weggedooken, zweegen uit lafjheid of onkunde, of vreesden voor den fpot der Neologen Anderen verbeeldden zich, dat het genoeg was de waarheid zuiver te leeren, zonder het Volk met de dwaalingen bekend te maaken, en eenigen onder ons geeven hun geen ongelijk-, maar zegt mij, belet ons Zwijgen het verfpreiden der dwaaling? heeft Christus 00 In een Stukje, genaamd: Een woord aan de geencn, '4ii zich aan de Godgeleerdheid wtrgetvttt, te Gtdlitz 1778.  X X stus de vervalleners der Wet, — en hebben zijne Jongeren de valfche Apoftelen niet in het aangezicht weêrfprooken? of eischt Paulus in den Leeraar niet beide te vermaanen door de gezonde leer en de teegenfpreekeren te wederleggen (a).? Nog anderen fpraken en fchreeven, maar of niets beduidend, of doldriftig p terwijl eenigen, die bondige taal voerden, in plaats van wederlegging, befchimpt wierden (6). Dit ailes echter heeft de moedige Vrienden der Waarheid nlce afgefchrikt: In welk een beminlijk licht is niet, reeds voor Jaaren, het Chriftendom, de leer der Verzoening, en de inwendige kracht van eenen godlijken Heiland en godlijken Geest, gefield door den godvruchtigen Herveij, Buttler, Jerusalem in zijne vroegere fchriften , Schubsrt , Jacobi , en vooral een Gellert etl Haller ? Silberschlag heeft den Zondvloed, enMièhaëlis de godlijke wijsheid van Moses wetten tegen allo 00 Geeflig,; en ter fneede, zegt de Profesfor Lorenz te Straatsburg: „ als 'er reeds brand is) roept men niet enkel: ^ bewaar uw licht, maar men roept: brand, en wijst de ,„ plaats waar ". Dikwils maakt men een zeer kwalijk gebruik van Gamaliëls raad: als het uit de menfchen is zal het wel verbrooken worden; of dat een wijze les, eene hartelijke meening, of eene gefleepene llaatkunde was,' wil ik'niet beilisfen ; maar dit weet ik wel,-dat dit ons niet werkloos maaken moet.. Wat verbrooken wordt,; dat wordt door middelen verbrooken: anders vervallen wij tot een Turksch Noodlot, alles flaat gewis onder de Voorzienigheid, maar dttontflaat ons niet van de gefchiktc middelen te gebruiken, om het kwaad tegen te gaan en den voortgang der fehadelijke dingen te verhinderen, zoo veel in Ons is. O) Zoo ging het den Superintendent Teller te Zeits i Hij fchreef een rechtzinnig Woordenboek tegen het Sociniaanfche van zijnen Broeder te Berlijn, — en, men noem-» de hem een armhartigen Schrijver om dat hij rechtzinnig was , en een Menfchenhaater, om lat hij zijnen Broeder (zonder kern echter.te noemen) tegenfprak, Q 4  alle beftrijding- verdecdigd, en, zoo ftcrk is de kracht der waarheid , dat Montesquieu zelve ( offchoon hij, geen ander Chriftendom kende, dan in de hiërarchij van Romen, en meende, dat het niet gefchikt was, om hutten Europa te worden uitgebreid) erkent , dat wij aan dien Godsdienst zachte wetten in den vrede , en een zoort van menfchiijkheid' in het oorlog te danken hebben, die het menschdom, buiten dien Godsdienst, nimmer-zou bereikt hebben. En waar zou ik eindigen, zo ik U alle de naamen noemen moest der Helden die met ons ftrijden voor het geloof des Euangeliums? Lorentz van Straasburg; Hegelmaier van Tubingen; Dietelmaier van Altorf; Göze van Hamburg; Mangelsdorf van Löbnitz, en veele anderen, zijn nog eene Eer van Christus, en hebben hunne zielen overgegeeven voor zijnen gezeegenden naam Ca). Koppen heeft over de Euangelie-bediening, en Horrer over de Opklaaring veel goeds ge- fchree- O) Ik zou hier moeten .bijvoegen het werk van Ch rist. Fred. Engelman, Preek te Lampusdorf, genaamd: zou het don geen 'fchadelijken invloed op het beoeffenend Gkriji'endom hebben, als men de Godheid van Chrijlus 'loochent? gedrukt te' Glogau, 1784. — Daar' is heel veel goeds in ten aanzien van den invloed, dien deeze Leer heeft op de liefde Gods, de dankbaarheid aan, het vertrouwen op, ch de aanbidding van den Verlosfer; maar, het geen mij 'er toch niet ftcrk ftj bevalt, is, dat hij zoo veel in den Modetoon fpreekt van de domheid der Jooden boven dc Grieken en Romeinen (maar wijten de grootftp Wijsgeeren deezer laatfteri wel zoo vecl' van God en zijne eigenfehappen als een gemeen Jood ?) zijn betoog, dat daarom meer Heidenen dan fooden het Euangelie aannaamen, is niet voldoende; de reden daar van lag in geheel iets anders: de Heidenen hadden eigenlijk geen Gbdsdienflig zamenftel, alles was een zamcngelapt werk van ovcrleeveringen en verdichtzelen, dat fpoedig verviel, daar de Jooden in tegendeel' ccn Godsdienst hadden van ongetwijfeld Goddelijk herkoomen, en daarom minder tot verandering te bewecgen waren. Onder de verdienftelijkfte werken is eene allergceiligfte, en lang na niet in den dagelijkfchen trant gefchreeven Satijre, die doel treft, onder den tijtel: Fragment der ge-  X =49 X fehreeven (a), maar bijzonder (wien ik den Eerden had moeten noemen) Profesfor Seiler van Erlangen, die niet alleen in twee onderfcheiden opzetlijke werken d: Godheid van Christus en de Leer der Verzoening verdeedigd heeft, maar ook, onder den tijtel van Gemeen - nuttige befchouwingen met geleerde Bijlaagen, een Anti-Journaal fchrijft, dat aanprijzing vérdient en navolging. j1.) Nog meer echter deeden voor bet belang der waarheid uit, en meer overe'énkoomst hadden met het plan, dat ik thands begin uit te voeren , de Genootschappelijke Verbintenis/en, in onderfcheidene Landen, gemaakt, en de Inftituten, hier en daar opgencht, voor de eer van Jesus, en de uitbreiding en handhaaving van het zuiver Euangelie. Hier toe behoort in zeeker opzicht de Deenfche Broederfchap, in het Jaar 1705, onder Frederik IV, opgericht, hoewel dat ook, en wel meest, den voortgang van Jësus kennis onder de Heidenen bedoelde, en waar in de beroemde Ziegenbalg en Plutschoo het zendelingfchap naar Tranquebar en de Mallebaarfche Kujlen op zich namen. — Meer ter deezer zaake dient het Genootfchap, Pro fide & chriftianifmö, te Stokholm, op nieuw vastgefteld in het Jaar 1781 (6), en het Duitsch Gezelfchap, Ter bevoordering van zuivere gefchiedenis cn gevoelens van eenen menfchen Zoon. Ridendo dicere verum. te Eifenach. 1787. bij J. G. E. Wittckindt, waar bij het tweede Stuk hoort, onder den naam van Stoffen tot de gefchiedenis van het Socratifmus van Max , uitgegeeven te Francf. aan Main, 1788. (a) D. ƒ. Koppen, Pred. te Zettemin in Voor-fommeren. Het hoofddoel van het,predikampt. I778. en G. a. h0rre8, Pred. te Zeuchfcld in den Keur-Sax, Over opklaaring en nieuwe hervorming, te Weifenfels , 1785; van welken eerstgemelden ons de Eerw. van der Roest een ander fehoon werk beezig is te vertaaien, genaamd: Be Bijbel een werk der Godlijke Wijsheid. Cb-) Ziet de Acta Hifi. Eed. T. 73. S. 60-81. Q 5  X 25° X yere Leer en waare Godzaligheid, te Augsbürg, reedö opgericht in het Jaar 1775, en op eenen vatten voet: gebragt 1784 (a). — In Schotland beftaat een Genootfchap , Ter voortplanting der kennis in de hooge tanden van Schotland en in de Eilanden, dat, in het Taar 1700, met verlof van Koningin Anna, opgericht weïdt, en zich inzonderheid op de wederlegging van de Atheïfterij, het Heidendom, en de Roomfche Zendelingen, bevlijtigt. Maar boven allen munten hier onze JSngeJ/efteGeloofs-genooten uit, en bijzonder die der Epifcopale Kerk: niet alleen door het Genootfchap, Ter bevoordering van Chriftlijke kennis, te London, maar vooral door het beroemd Genootfchap Ter voortplanting van het Euangelie. Deeze inrichting heeft den eerlten grond in een voorftel van het Parlement in het jaar 1649, waarop Carel II. reeds een zoort van Genootfchap vergaderde i66t) dat allengskens aanwies, en met privilegiën bevoorrecht is door Willem III. van Okange , in het Jaar J7oi Aan dit Genootfchap befprak, in het Jaar 85 der voorige Eeuw, de Ridder Jenkens een Jaarlijks inkoomen, bij Teftament, voor de uitbreiding van het Euangelie in uitheemfche Geweiten , het geen de Ridder Boijle , in het Jaar 91, met nog 300 pond Sterling voor de Zendelingen, en 100 ponden voor het onderwijs der arme Indianen , vermeerderde: doch inzonderheid trekt onze aandacht het Codicil v»n den laatstgemelden Ridder, waar bij een Jaarlijks honorarium van vijftig-vond Sterlings befprooken is tot het . doen van acht Leerredenen, om den Chnitlyken Godsdienst te verdeedigen tegen de Ongeloovigen. Ingevolge hier van gelchieden eiken Eerften Maandag, van de Maanden September tot April, des morgens v ten CO Ibid. T. 79- S. 7^9-799.  x 25i n ten elf üuren, te Lendon in Cheapjlde, in de Bowchurch of Sf. Man/ Ze bow, Leerredenen tegen de Deïften en Naturaliften, en andere beftrijders van het Chriftendom (a). Waar door eindelijk, in het Jaar 1719, de godvrucht opgewekt werdt van Ladij Mojjer, om, op denzelfden voet, zoortgelijke Leerredenen te heitellen in de Cathcdrale Kerk van St. Paul, om de Leer van Jesus Godheid te verdeedigen tegen de Arrianen en Socinianen; waar bij de Bisfchop Warburton nog eene ftichting, in de Capel van Lincolns - inn gevoegd heeft, om de waarheid van den Christlijken Godsdienst te bewijzen uit de oude prophetien (t). Onder de rechtzinnigfte Presbyterianen bleef ook de Waarheid niet zonder verdeediging: Vafle Injiituten en' Jlandhoudende Genootschappen zijn niet zoo mooglijk bij lulden , die geene vafte belijdenis hebben, en door geene formulieren van Ee'nigheid verbonden zijn; dan onder hen heerscht de gewoonte, dat zommige vrienden der Waarheid zich, voor eenigen tijd, verbinden bij openlijke infehrijving, om door den eenen of anderen Leeraar, die in achting is, over zoodanig onderwerp, als men kiest, in de aanzienlijkfte Meetings (of Disfenters -Kerken) te laaten preediken (c\ Het zelfde middel, waar van zich anderen, en inzonderheid de bekende Forster , bediend hebben , om de Verborgenheden yan het Chriftendom te beftrijden (d). Zoo («) Men zie Derham, Godgel. Natuuri. Opdr. in Kot. en Wendeborn , Staat van Groot Britt. T. 2. p. 199. (b) Men zie Mosiieim, Kef kek Eist. T. 10. p. Ó5. en wendeborn, L. C pag. 207. 00 Wendeborn, L. C. T. 3. p. 211. 00 In de Brieven van Alberti krijgen wij aan deczen geleerden, maar zonderlingen Jacob Forstèr kennis. Eigenlijk was Hij een Doopsgezind Leeraar te London, maar, wanneer hij lust hadt, maakte hij aan eem'ge Vrienden bekend, dat hij over zeeker onderwerp eenige Leerredenen doen zoude.  X >5> X Zoo blijft fle Almagtige waaken over zijn Erfdeel\ Zoo zijn alom op Zions muuren nog Wachters , die gelijk zijn aan dien Wachter in den last der rvoeflijne aan dc Zee ; zeer naauw opmerkende met grocte opmerking , fiaande op den wacht-tooren, geduuriglijk bij dag, en zich op hunne hoede zettende gantjche nachten, aanzeggende wat zij zien : Wachters van Ephraïm, die mei mijnen God, en, als Juda, met de Heiligen getrouw zijn (a). g.) Maar zou bier ook ds Uitlander mijn Vaderland,of de Vreemdeling den Godsdienftigen Batavier befchaamen? Daar de openlijke voortgang der valfche Verlichting (althands in het Kerkgenootfchap, dat door den Staat befchermd wordt) hier minder is dan in andere I nnden, is het ook niet vreemd , dat 'er tij Ons nog geene zulke verordeningen zijn, als wij elders vinden. 'sLands hooge Overheid, leunende op haaren Bijbel, terwijl zij Hoed en Speer bewaart, toonde voorheen door haare Placaaten , hoe zeer het verfpreidén van Sociniaanfchc én Godsdienst hoonendé Schrif- de. Die dan jjenèegenheid hadden , om dezelve te hooren . reekenden daar op voor Eén of meerder Guinies in, en maak-: ten, voor dien tijd, zijne Gemeente uit en gingen bij Hem ten Avondmaal. Onder anderen zijn 'er van Hem Leerreedenen over gewigtige waarheden van den Chriftel. Godsd. die ook, in het Hoogd. vertaald, en niet eene Voorreden van Sack zijn uitgegceven: In dezelve, T. i. Leerr. 7. beweert hij over Veut. 29: 29, dat 'er in het Chriftendom geheel geene Verborgenheden zijn, en heeft den Grondregel: Waar de Verhorgenheid begint, daar houdt de Godsdienst op. De man behieldt te veel van het Chriftendom, om hem' een ongeloovigen te noemen, maar hoe zeer Neologisch zommigen zijner gevoelens waren^ blijkt uit het gezegde. Men vergelijke over hem J. S. Bohn, Pred. te St. Andnes en Mauria tius cn Asjesjor te Erffurt, vertaald door den Eerw. L. G. Cordes De Godsdienst, T. 2. Vert. 100. p, 378. 00 ai; 6-8. Mof. 9: 8.-Uoj. 12: 1.  X 253 X Schriften ftrijdig is met de echt-Bataaffche Vrijheid, die de paaien van Orde en Billijkheid niet mag ovcrfchreeden ; Het hoog Gerichtshof bewees niet zelden den eerbied voor God, en den afkeer van zoortgelijke fchriften, door de vlammen des Gerichts; en Neêrlands Stadhouders vergaten nooit de fpreuk van Vader Willem, dat dit Gemeenebest, zonder den gezuiverden Godsdienst, niet lang beftaan kan. De godvrucht van 'sLands Staaten , de geneegen medewerking van Oranje, en de godsdienftigheid der Steedelijke Regenten, laaten ons geen twijfel over , of, bij de toeneeming van dwaalingen, zoo fchadelijk voor Ziel en Maatfchappij, zullen wij ook Asa's vinden , volkoomen met denHeere, alle hunne dagen (a), Josaphat's, die de Leviten gebieden: Doet uw werk, in de vreeze des Heeren, met getrouwheid en met een volkoomen hart(b): en Hiskiassen, die beveelen: Heiligt U zeiven en het huis des Heeren, en brengt de onreinheid uit van het heiligdom (<;). Intusfchen bewaaren onze Priefters het huis van den God der Vaderen, en onze Timotheussen het pand, hun toevertrouwd; terwijl de waakzaamheid onzer Kerkvergaderingen de wrevel en fpot, maar te gelijk de teugel is van allen, die Verderflijke Leer bedektlijk poogen in te voeren. Maar vooral, met welk een vreugd noem ik bies twee der voornaamfte plaatzen in mijn Vaderland, — de eene, waar ik gebooren ben, — de andere, waar ik het Euangelie verkondig, — de Eerste in deeze zaak! ' • ' ; Toen het verleidend werk van Priestleij, in het Jaar 1784, in onze taal, uitkwam, verbonden zich bp het Sijnode, te Dordrecht in het volgend Jaar ge- • ' hou- O) 1 Kon. 15: 14. (&) 2 Chren. IQ; 9. (V) 2 Chron. 29: 5.  X 254 X houden, op aanleiding eener voorflag door de Clasiis van Gorinchem, allereerst Vijf onzer voornaamfte Kerkleeraaren (a) tot de oprichting van een Genootfchap ter verdeediging der voornaamfte waarheden van den Chrisllijken Godsdienst tegen deszelfs hedendaagfche beftrijders; waar uic niet alleen eerst de wederlegging van Priestleij, in zoo verre hij het Proteftantfehe Leerftelzel beftreedt, gebooren is (6), maar waaruit ook het roemvol Godgeleerd Genootfchap in 's Graavenhaage ontftond:, dat zijn eerfte Programma uitgaf in het Jaar 178Ó; door de Vaderlandfche Sijnodcn met lof goedgekeurd; door het hooggezag van den Staat, den soften junij 1787, bekrachtigd; op zijne Vergaderingen door de tegenwoordigheid van onzen door geliefden Erfftadhouder, en in het Jaar 1791 ook door die van den Doorluehtigen Erfprins , verluifterd, en eindelijk door de medewerking en het Lidmaarfchap der Eerften van den Staat, der beroemdfte Hoogleeraars en Kerklijken en van veele kundige Vrienden der Waarheid en Godvrucht, verfterkt, en tot de afgeleegenfte oorden van Europa, in Africa zelfs, met roem bekend. Jammer alleen, dat deszelfs fchoonc werken bij veelen, die met eene oppervlakkige Godsdienst-kennis te vrede zijn, niet algemeener geleezen, en nog minder tot het rechte doel gebruikt worden ; O) De wel eerwaardige Heeren J. Heringa, Pred. in 'sHage, A. van Assendelft, te Leiden, M. Rummerink, te Dordrecht, J. Kneppelhout, te Gorinchem, en D. A. Reguleth toen te Haarlem en nu in 'sHage. — Onze God gedenke hunner hier in ten goede, en delge hunne weldadigheden niet uit, die zij aan het huis onzes Gods, en aan zijne Wachten , gedaan hebben? (b~) Door de Hoog en Weleerw. Heeren A. Vei.ingius, Profesfor te Bergen op Zoom, Profesfor Segaar, te Utrecht, C. Gavel, Pred. te Goedereede, en W. Janssen, Pred. te Palsdorf op de Gogfche Heide.  >•( *S5 X den; waar toe de partijdige Recenfeer-kunst, die men de Duitfchers heeft afgezien, niet weinig toebrengt. En Gij ook, mijn geliefd Rotterdam! Gij, zoq beroemd door uwe Godsdienst-liefde en Burgertrouw, Gij fpant, ook hier in, de Kroon van alle de Vaderlandfche Steden! Wattegen het Ongeloof Boijle deedt in London, dat deedt in U Sinserff; — en wat Ladij Moijer deedt voor de eer van Jesus en de grondleer van het Euangelie, dat doen onder U de Genootfchaplijk Verbondenen , wier godvruchtig plan Ik op heden begin te volvoeren, aan wiens ijver (cn gaf God! dat mijne krachten 'er aan beantwoorden!) zij de verdeediging der troostrijkfte waarheden van den beften Godsdienst hebben tocbetrouwd. „ Och Hee„ re! God mijnes Vaders! laat uw licht en uwe vol„ maaktheid mij, als uwen Gunstgenoot, geleiden, „ om Jacob uwe rechten te leeren, en Israël uwe „wet! Zeegen, Heere! mijn vermoogen, en laat ü „ het werk mijner handen wel bevallen! de vrijmoc- dige Geest onderfteune mij, zo zal ik de overtre„ ders uwe wegen leeren, en de zondaars zullen zich „ tot U bekeeren !" —- E. Zoo koomen wij eindelijk tot de laatfte Vraag: Op wat wijze worden de hedendaagfche Bettrijders „van den Godsdienst gelukkigst beftreden? en wat „ voet dienen Wij in het vervolg te houden, bij de „ uitvoering van ons Plan?" ■ Wanneer ik van beftrijden fpreek, en niet in het algemeen van teegengaan, begrijpt Gij ligtlijk, dat ik hier geen onderzoek doe op de befte middelen, waar door het hoog Gezag den Stroom der Volksverleiding tot ongodsdienftigheid, zeedeloosheid en onörde, bijzon-  X 25ö X zonder in deeze zorglijke dagen, behoort te bedwingen Hier omtrend bepaalingen te maaken zou, geUeeltlijk boven mijne wetenfehap, gedeeltlijfc buiten miin ampt, en zeer zeeker geheel buiten het Plan zijn, met welks uitvoering ik belast ben. Ik fprcek derh'alven alleen van die middelen, die door de Vrienden der Waarheid, met mond en pen, en allermeest door Herders en Leeraars moeten gebruikt worden, welke Jesus gaf, op dat wij niet zouden worden omgevoerd door allerlei wind van Leering. X Over het algemeen, heeft ons reeds de beroemde Leijdfche Hoogleeraar, Te Water, dc befte wijze gefchetst, waar op men, in den tegenwoordigen tijd, zonder te kort te doen aan den vroegeren arbeid van anderen, het Chriftendom verdccdigen moet, naar maate de wijze veranderd is, waar op men dezelve beftrijdt (a). . Lang heeft men met reden gewenscht (en men geetc ons thands hooD op de vervulling) dat, om den invloed van verkeerde beoordeelingen te keeren , zich een aantal kundige en moedige Mannen verledigden tot het fchrijven van een verftandig, geejlig , bedaard , onpartijdig en met fmaok gefchreeven Journaal, in den geest der 'Jenenjer tijdingen en der Befchouwingen van Seiler, waar in men de rechtzinnige fchriften verdeedigen, die der Neologen ontlceden, en de fconstgreepen van partijdige Recenfenten zou ontdekken. Roomt dit ontwerp ooit tot ftand, dan moet nietflechts de inhoud, maar ook de wijze der uitvoering lofwaardig zijn. Aan gezonde gehemeltens fmaaken de befte, de heerlijkfte fpijzen niet, wanneer zij door de toe- r» In eene Redenvoering, gehouden ai Oft. 1788 , op de Algemeene Vergadering van het Haagsch Genootfchap, en m deszelfs uitgegeeven Verhandelingen, voor dat Jaai, te vinden..  )!.( 257 )•( bereiding bëdorven zijn. Het Ei-wit is te laf, en het Peke!-zout te ziltig. Vrij van perfoneele haatlijkheid, van vi-terij op kleinigheden, van laage taal, van manke redeneeringen en van meefterachtigen toon, zou. dit één der allergefchiktfte middelen zijn; alleen , dat het aan den éénen kant zoo bondig, en aan den anderen zoo geeflig en fmaakvol zij, dat het algemeen ge*, leezen worde! In de beltrijding der dwaaling, het zij op den Leerftocl, het zij in Schrift, volge men de Beftrijders zookort op de hielen, dat het hun niet mooglijk zij de menfchen te misleiden. «.) In de waarheden van het, op den Bijbel gegrond , Sijftheem, toone men het onderfcheid tusfchent Inquifitie - befluiten , die de confcientien aan boeijen leggen, en tusfchen de Geloofsbelijdenisfen en Leerregels, die, terwijl zij elk vrijheid laaten om uit ons uit te gaan, de ééndragt, de orde en de zuiverheid bewaaren in de Kerk - genootfchappen, die dezelve belijden: — men onderfcheide zorgvuldig de hoofdwaarheden van den Godsdienst en de bijzondere verklaaringen en meeningen der Godgeleerden in dingen van minder gewigt: — men onthoude zich van het raazen over twistvraagen en allen haatlijken Broedertwist; men fchelde geenen Broeder, geenen Verëerer van den godlijken Heiland , bij onwettige confequentie; men noeme iemand geen Naturalist, om dat hij Zedekunde predikt; geen Remonftrant, Om dat hij voorzigtig over de Prasdeftinatie handelt; geen Bekkeriaan, om dat hij de Bijgeloovigheid van het gemeen beftrijdt; geen Rationalist, om dat hij betoogt; geen Labadist, om dat hij bevindelijk fpreekt; geen Sodniaan, om »Spstrtf en v'etfWifi geen Roomschgezinden, om dat hij leert goede werken voor te ftaan; men befchuldige geen Lutherfchen van den domften R ftrijd  >( 358 >:( ftrijd met gezond verftand, om de Confabjlafitiatie (a) en de mededeeling der Eigenfchappen; en de Lutheraan fchnjve niet meer , Abfurda abfurdorum, abfurdisfimd Calvinijïica abfurda, om dat wij gelooven, dat Godej alle zijne werken van eeuwigheid bekend zijn, en Hij ons uitverkooren heeft in Christus voor de grondlegging der weereld (&). Niets geeft aan den Vijand groo- 00 Naardien veelen onder ons de Leer van de mededeeling der Eigenfchappen zoo op reekening der Lutherfche Broeders (tellen, als of zij eene waare, zichtbaare en plaatselijke hemelvaart van Christus loochenden, en de Sacramenteele vereeniging van teeken en betcekende zaak in het Avondmaal zoo ongerijmd verklaarden, als of het eene Inpoyiatie, een In-zijn in het brood, of Confubftantiatie vermenping 'van de beide Subftantien van brood en lichaam in êéne Masfa beteekende; zoo vergelijke men de verftandige Verklaaringen der Lutherfche Godgeleerden , Buddeus , Injl. Theol. Dogrn. T.pafier. L. 5 C. i , Baier , Disf. de inpanat. & Confubfl § 33, Schubert over de Sacram. p. 25, van Luther Zelven wieder die Sckwarm-geifter, T. 3. fol. 709, en hetgeen' daar uit bij één verzameld ls door. den Eerw. C. P. Sander, geliefd Luthersch Leeraar in deeze Stad. Brief aan den Heer Ubbo Emmius van Berchuijs over de Confubfl. Gron. 1786. 00 Zoo verre kan het vooringenoomen volgen van andeier verkeerde voorftellingen zelfs op auders reebtfehapen mannen invloed hebben, dat ook de braave Lutherfche Hoogleeraar Gottfried Less op dit (tuk fchrijft, Dogmatik p. 158: Der fchrecklichfte aller Irrthumer, ohne aufnahme, ist der JPraedeftianifmus, en daar op eene voorftelling van onze Leer doet, met bijvoeging, dat die inde Dordrechtfche Synode gecanonifeerd werdt, welke nooit van onze verftandigfte Godgeleerden geleerd is en allerminst de Leer is der Gereformeerde Kerk. ~- Van Hem en de braave Mannen, die hem gelijken, fpijt het mij altoos, als hun broedcrlievcnd hart afwijkt, door de misdagen van een Verftand, dat niet wel: onderricht is op de gevoelens, die zij wederfpreeken: -Het genoemde Stuk Abfurda abfurdorum &c. is aangehaald in den Brief van Sebast. Stadel aan Janus Philomusus , achter J. B. Menken , Kwakzalverij der Geleerden, p. 580; ,Ed. Amft. Anno 1738.  M 259 ):C grooter voordeel dan ons inwendig twiften, men overwint ons ligt, als wij ons onderling beftrijden, èn de Godsdienst lijdt den zwaarden fchok bij den hoogmoed en den boozen twist van de geenen, die hem prediken (c); Dan, aan de andere zijde, verlei* 1 (_a~) Nooit ergert mij iets meerder, dan wanneer Godgeleerden over Neevenzaaken een haatlijken twist voeren. Laat ik mij zeiven en alle mijne lieve Amptsbroederen een beter voorbeeld geeven! Elk, die de Kerkelijke Oudheden kent, weer hoe zeer dikwils Hieronimus en Augustinus verfchilden en tegen eikanderen ichreeven : maar op wat toon bejeegenden zij malkanderen? Hieron. fchrijft aan August. „ Het is mij genoeg, dat ik mijn gevoelen bewijs, zonder „ dat van een ander te berifpen: ik ben zoo dwaas niet, dat „ ik, door de verfchillenbeid van uwe uitleggingen zou mee,„ nen beleedigd te worden". Opp. T. 3. p. 15. — En Augustinus, de Jaaren van den ouden Vader in aanmerking neemende, fchreef hem nog veel beleefder: „ Ik bid u, bij „ de zachtmoedigheid vaii Christus, dat gij het mij vergeeft» „ zo ik U beleedigd heb. Ik zal uwe vriendelijke berifping „ ten hoogden voor lief neemen, al was het ook, dat iets „ niet verdiend hadt berispt te worden, fchoon ik het niet vol„ komen kan bewijzen. Ik zal te gelijk uwe goedheid en „ mijnen fchuld bekennen, en, zo veel den Heere belieft, ia „ het eene dankbaar, en in het andere verbeeterd worden". T. 2. Ep. 15. ƒ>. .40. — Hoe wenschte ik, dat onze Godgeleerden altoos zo'o fchreeven! — Degeheele Proteftantfehe Kerk ZUcht nog, gefcheurd zijnde, over de twiften haarer eerde Leeraars, Luther en Calvinus, en men weet, hoe driftig zij zoms malkanderen behandelden; en echter was de twist niet recht van.harte. Daar is nog een Brief van Calvin aan Bullingf.rus in weezen, van 25 Nov.. 1544,waar in hij fchreef: „ Ik ben dikwils ge-woon te zeggen, indien „ ook Luther mij een Duivel noemde, dat ik hem eeven„ we! , met volle meening , zou erkennen voor een uirmun„ tend Dienaar van God, die begaafd is met uitfteekende „ deugden, maar die ook groote zwakheden heeft". V,an eenen anderen Brief aan Luther zelve, van het Jaar 1545/ is het Opfchrift... „ Aan den hoogstuitmuntende Leeraar der „ Christlijkc Kerk, den Heer Doftor M. Luther, mijnen ,, zeer geëerden Vader". — Aan de andere zijde heeft dé Heer Jan Sturm, Rector te Straatsburg, in Arttipappo alle, R 2 08  ):( 2öo X leide ons geene Verkeerdheid in 't masker van de Deugd! nooit noerrie men het Menfchenliefde, als men de kv aade kan verdraagen; nooit loflijke Verdraagzaamheid, als men de Grondwaarheden onverdeedigd laat beltrijden; of Zachtmoedigheid. wanneer men gedoogt, dat een godlijk Verlosfer, zijn randzoeneerend Dloed , de hoogere genadewerking ter verbeetering van het diep bedorven hart, en de e'e'nige troostgrond in leeven en in nerven aan den armen zondaar wordt ontnoomen: — nooit noeme men het Ongeloof Vernuft, en de Godvrucht, uit geloof geboren , Dweeperij: — men befchouwe den Godsdienst als geene losfe afgebrooken ftukken, maar als een fchoon geheel , een wel-gelfchakelde keeten, en toone het verband , waar in de e'e'ne waarheid tot de andere ftaat(a): Men telle nimmer, maar weege altoos de 'Bewijzen, die men aanvoert, en wagte zich vooral van Texten te gebruiken, die, naar eene gezonde uitlegkunde behandeld, geheel iets anders zeggen, dan het geen men uit dezelve bewijzen wil; een misdag , zoo algemeen als oud, en waar over de eerfté Hervormers, zoo wel Calvin als Luther , reeds geklaagd hebben (Z>): Vooral, men leere de waarheden de Eertijtels bij één verzameld, die Luther van zijn kant aan Calvinus heeft gegeeven. — Broeders ! spreekt niet kwalijk van malkanderen ! Jac. 4: ii. (d) Men vergelijke van Alphen, Mengelingen in Pro/a en Poëzij. T i„ p. 122—128'. • (Jf) Calvinus Opp. T. 3. part. 2. p. 40, en Luther. Epijt. T. 1. p. 149. De laatstgemelde noemde Anaxagorifche Godgeleerden de geenen, die of uit onkunde, of uit belieft .Zucht, alle waarheden en alle leeringen en 'beftiiuringen Uit alle Texten haaien kunnen, zonder op Verband of Oogmerk te letten; te weeten: de wijsgeer Anaxagoras hadt een Leerftelzel, dat hij O>oii>fte>i«, Algemeene verspreiding der deelen noemde, zoo dat in alle lichaamen allerlei deelen van andere lichaamen , onder één vermengd waren, en dat niets uit éénvouwige, éénzoortige deo-  den befchouwen, niet als befpiegelingen en twistappels der geleerdheid, maar als invloed hebbende op . 30. „ Het is behoorlijk, dat men in de H. en Godlijke verbor„ genheden des geloofs het geringfte zelfs niet leerc zon„ der de H. Schrift." 2. ) Over de Leer der Drie-éènheid, bijzonder de waare Godheid van Jesus Christus. R 4 Cle-  X X Eindelijk, men vervolge hen in alle de bijzondere middelen van aanval met verftandigen ijver, die niets Clemens van Ramen, die daar tot Anno 76 of 77 Bisfchop was, en die omtrend Anno 100 fterf, fchreef Ep. 1 ad Cor. „ Deeze, de glans en het affchijnzel van Godsheer„ lijkheid zijnde, is zoo veel grooter dan de Engelen,met „ hoe veel grooter naam hij genoemd'wordt". En deeze Eerfte Brief is ongetwijfeld van Hem, aan den !Tweeden twijfelt men met reden, zelfs heeft Venema ook den tweeden brief, welken Wetstejn achter zijn N. T. ons als echt uit een Sijrisch MSS heeft uitgegeeven, met de boogfte waarfchijnlijkheid als onecht verworpen. Ignatius, wien de Oudheid zeide dat kind geweest te zijn, dat Christus in het midden zijner Apoftelen ftelde, Matth. 18: 2. die ten minften Jesus na zijne opftanding nog gezien hadt, en die Anno 107 den Marteldood fterf (men vergelijke over hem, behalven Pearson, Vita Ignat., vooral ook Venema, H. E. T. 3. p. 409.) fchreef onder anderen: Ep. ad Philad. „ Daar is één ongebooren God en Va„ der, en één ééniggebooren Zoon, God het Woord en „ Mensch, en één Vertroofter de Geest der waarheid ". Ep. 14 h Het Woord is vleesch geworden, de on„ lichaamlijke in het lichaam, de orlijdelijke in een lijde„ lijk, de onderflijke in een flerflijk lichaam, het leeven „ in het verderf, op dat hij van den dood en het verderf ver„ losfen zoude ". De Echtheid deezer brieven is nog laatst beweezen door Prof. Venema, H. E. T. 3. Sea. 2, § 10. p. 355. hoewel Prof van Voorst nogonlangs aan eenen anderen brief, te weeten die ad JPhilipp. twijfelde, Haagsch Genootf. voor 1788. p. 396. Jn den brief aan Polijcarpus fchrijft hij: „ De genade „ zij met hem tot alles (e«i «mj) in onzen God Jepus „ Christus "! En Polijcarpus zelve deedt dit gebed op den brandltapel: „ Waarachtig God! U verheerlijk ik met „ uwen geliefden Zoon, den eeuwigen cn bovenhemcl„ fchen Jesus Christus, met welken U en den H. Geest „ zij heerlijkheid nu en in de toekoomende Eeuwen"! men zie Ecclef. Smijrn. de Mart. JPoiijcarpi, apud Ittigium, Bibl. Patr. p. 4. Justinus Mart. Expof. fid. „ De Éénheid wordt verdaan . „ in de Dricheid en de Driehcid erkend in de Éénheid. — „ Hoe  X a«5 X niets dan Jesus eer, de zuiverheid van de rechtvaar' êiging dei geloofs, en de zaligheid der zielen, ten oog- „ Hos dit zij wil ik aan anderen niet ondervraagen, noch „ zelve met een aardfche tong van deeze verborgenheid „ uitlegging geeven: het is geen mensch gegeeven de „ hoogftc en gezeegende Natuur, Godsweezen, te be„ grijpen ". Zommigen ontkennen wel de echtheid van dit Stuk, maar andere hebben dezelve verdeedigd, vergel. Sijlburg, Not. ad Just. p. 31, althands, dat het van veel laater tijd zij heeft niemand ooit beweezen, Apol. 2. p. 53 (welke hij Anno 140 fchreef) „ Jesus „ Christus is eigenlijk, de ééne en èénige Zoon , uit God „gebooren, de Reden, de A«»/»s, de Eerstgeboorene en „ de kracht Gods, die ook, door ziincn raad en wil, om „ het menschlijk gellacht weder op tc richten en te herftel„ len, mensch geworden is ".. Nog eens, Expof. fid. p. 379. „ wie is zoo verkeerd „ te twijfelen, wegens hunne onderlinge gemeenfehap aan „ net Weezen? («V/») derhalven betaamt het ons te belij„ den Eénen God in den Vader, den Zoon en den H. Geest, „ bekend gemaakt als Vader, Zoon en H. Geest De Per„ foonen (**«■««■«»«) der Eéne Godheid erkennende; maar „ als God de gemeenfehap der Perfoonen ( iTrerünm) naar „ het Wcezen 0«t' aV/*») in onze ziel verftaande". Lang voor Jusitnus fchreef Plinius Secundus aan Trajanus, L. 10, Ep. 93. dat de Chriftenen Lofzangen voor Chbistus, als God, zongen, men zie Le Moijne, Var. Sac. T 2. p. 142-145. Vossil-s, Opusc. Var. argum. YPP' 4- P- 58. en de Nederd. Leezer vindt dien brief in de Nieuwe Vaderl. Letteroeff. T. 1. St. 2 p. 273. Irenaeus , Adv. Haeref. L. i. C. 2 p. 20, fchreef: „ De „ Jienc heeft van de Apoftelen en derzelver Leerlingen dat „ geloof ontfangen, het welk is in éénen God, den Al„ magtigen Vader, die den hemel, de aarde, de zee, en „ alles wat daar in is, gefchaapen heeft; en in éénen Jem sus Christus, vleesch geworden tot onze zaligheid, „ Gods Zoon zijnde; en in den H. Geest, die door. de „ Propheeten Gods beveelen verkondigd heeft". Zijne getuigenisfen zijn zoo klaar, dat Priestleij zelve, T. 1 p. 93, 94 f niet heeft durven loochenen, dat Jheophilus, Tatianus, en Irenaeus, het woord Drictennetd, reeds in de tweede Eeuw, gebruikt hebben. R 5 Ter-  X 366 ):{ oogwit heeft; men toone onderfcheidenlijt aan, dat de fpotternijen laf, — de bedenkingen ongegrond, — de Tertullianus>-, wiens leeftijd Prof. Sax omtrend het Jaar 2CO ' fielt, Onomaft. T. p. ƒ>. 339> fchreef: De Trinit. „ Niemand zal kunnen behouden worden „ van den Vader, ten zij hij beleeden heeft, dat Chri„ stüs God is ". Contra Praxeam. p. 635- fpreekt hij van „ De verbor„ genheid der huishouding, welke de Éénheid tot Dne„ éénheid fielt ( Unit at em in Trinitatem difponit.) fchik„ kende deeze Drie, Vader en Zoon en H. Geest, doch „ drie niet in flaat, maar in tet-orde Qgrcdu kan bier niet „ anders vertaald worden om het geen 'er volgt) niet in „ weezen, maar in manier, niet in magt, maar in zoort, „ zijnde dus van één weczen, éénen flaat, éénc magt, „ om dat het één God is, waar in men die orde, ma„ nier, en zoort, onder de benaaming van Vader, Zoon „ en H. Geest befchouwt, of, uit wien zij afgeleid wor„ den (.Ex quo deputantur.") En C. 2. noemt hij dat Trinitas adunita, volmaakt veriénde Drieéénheid. Cijrillus van' Alcxandrien, omtrend Anno 430, of wie anders de Schrijver is van den Thefaurus, L. 2. en L. 5. C. 7. fchreef daarom, naar die oude Leer: „ De onfterflijk„ heid, verlooren door Adam , kon geen mensch wederik geeven, dus is het noodzaaklijk geweest,dat Gods Zoon „ zelve, die, ongefchapen was, naar zijne Natuur, een _ mensch zou gefchaapen worden, op dat hij ons, naar „ het welbehaagen des Vaders, den mensch hebbencic aan„ genoomen, vernieuwen en van den dood verlosfen „ zoude". , , In het tweede Sijnode van Anttochten, Anno 270, werut aan Samosatenus, eer men hem veroordeelde, deeze Verklaaring voorgefleld: „ Wij belijden onzen Heere Je„ sus Christus , wel voor de eeuwen uit den Vader door den H. Geest, maar in de laatfte tijden uit eene Maagd, " naar het vleesch, gebooren, flechts in Eén perfoon be' ftaande, uit de hemelfche Godheid en menschlijk vleesch veréénigd, geheel God en geheel Mensch. Geheel God ' ook met het lichaam, maar niet God naar het lichaam. „ Geheel mensch ook met de Godheid, maar met mensch „ naar de Godheid. Wederom geheel aanbidlijk, ook met het lichaam, doch niet aanbidlijk naar het lichaam; ge*' „ heel  X 267 >( üe vporftellingen valsch, — dc verdraaiingen opzetlijk, — en de konftenarijen oneerlijk zijn. Dat on- pp- „ heel God, aanbiddende ook met de Godheid, maar niet „ aanbiddende naar de Godheid. Geheel ongefchaapén ook „ met het lichaam, maar niet ongefchaapén naar het li„ chaam. Geheel geformeerd ook met dë Godheid, maar * n,et geformeerd naar de Godheid. Geheel eeuwig, me„ de beltaande met God ook met het lichaam; doch niet „ eeuwig en medebeftaandc naar het lichaam; gelijk hij ook „ niet, naar de Godheid van het zelfde weezen met de „ menfchen is, maar hij is, naar het vleesch, van dezelf„ defubftantie als wij , te gelijk beftaande in dc Godheid ,, enz ". Men vindt dit Ontwerp in de Verzamelingen der Conciliën, bijzonder in de Bibt. Pair. van Dücaeus. Eéven ééns fpreeken over den li. Geest bijzonder ClJRILLUS van Alexandrien,. in Joiin. T. 2. C. 44. „ Dat „ de Geest éénweezig is met den Vader, en den Zoon, „ daar aan heeft niemand der Rcchtzinnigen getwijfeld. De „ Geest is weezenlijk God".' : ; En lang voor hem gaf Origenes,' die omtrend Anno Anno 185 gebooren werdt, op zijn 18de Jaar reeds onderwees, en omtrend Anno 252 of 254 fterf, deeze verklaanng: ad Joiin. 3: 8. „ De Geest blaast waar heen hij " mu*-a? nu bewi-'st.dat de H. Geest ook een Zelfsftan„ digheidjis, want hij is niet,'gelijk eenigen meenen een „ Kracht Gods, cie niet op zich zeiven beftaat, want de „ Apoftel-, na dat hij de yaaven van den H. Geest hadt op„ geteld heeft 'er terftond bijgevoegd: dit alles nu ver kt „ een en dezelfde Geest, deelende een ieder gelijk hij wil „ indien hij nu wil, en werkt, en deelt, ,y«, i,tfYV'. „ t,x., «aa **. wpytix, dan is hij. een bekrachtigend wee„ zen en geen Kracht". . Uit de Philopatris van Lucianus durf ik niet redeneeren , om dat Gesner beweezen heeft, dat zij niet Echt maar van laater tijd is, hoewel Suicerus die aanhaal^ dhef Eccl voce y,«t, T. 2. />. 1288, 'en men Ter deeze woorden gelegd vindt in den mond van een Chriften Catechist: „ zweer bij God, die om hoog regeert, den irroo" «eeuwigen en hemelfchen, den Zoon des Vaders, „ den Geest van den Vader uitgaande, Eén uit Drie en wU1i ae!én" C.in fine Dialogi.) Ten minften. dat de vier eerfte Eeuwen Jesus Christus voor Gods Zoon en waarlijk God erkend hebben, is uit de Patres ontee- gen-  Öplettenhetd, natuurlijke hoogmoed van het xoiidig en tegen vrije genade vijandig hart, of een blind ver- trou- ecnzeglijk beweezen door Pfeiffer, tft Disf. de fumma tf aeterna Chrijli Deitate, p. 42. Lip/- 1?cq, en Bullus Opp. T. 1. SeO. 1 & 4. Lond. 1702. De geleerde Scipio Maffeij beeft in zijn Mufeum Veroncn/e, p 179, eeiie In/criptie opgegeeven, van deezcn inhoud: In hoe fancto & religiofo loco pofita ejl LiciJSJlA , honefta Jemina, omni laude beata , & Deo Christo devota, bijgebragt door Prof. Segaar tegen Priestleij , pag. 2, — Dat Berijllus, die eerst een medeftander was van Samosatenus reeds door Origenes weder tot het geloof der Drie-éénheid bekeerd is, verhaalt Eusebiüs, L. 0. C 32 \ ) 'Over 's Menfchen diep bederf fchreeven wederom : Tustinus Mart. Ep. ad Ren. p. 390. „ Wij zijn enkel „ vleesch, en daar woont in ons niets goeds: wij moeten * een Medicijnmeefter zoeken". ^ . . Quaeft. & Re/p. ad Orthod. p. 411. ,, De dood , 1*in „ tfe weereld gekoomen door de ongehoorzaamheid des .. menfchen ". _ ' _ j Irenaeus, Adv. Haer. L. 3. C. 20. „ Dc Zoon van God „ is mensch geworden, op dat het geene Wij_iniAdam verboren hebben, namenlijk, het zijn naar Gods beeld \, en gelijkenis, wij dat in Christus wederom bekoomen " Ibid^L. 4. C i<5. „ Wij hebben in den eerften Adam „ God beleedigd, niet doende naar zijn gebod, maar zijn „ in den tweeden met hem verzoend, gehoorzaam ge' worden zijnde tot den dood". Basilius, DeBapt.p. 582. „Die de vergeevmg der zonden nog niet heeft ontfangen door Christus .bloed, en " nog met de inkleevende zonde bevangen is, kan God ,, niet dienen". _„ , . Origenes, contra Celfum, L. 7- ƒ>• 350. „ Elk mensch s gettorven en uit het Paradijs geworpen in Adam, en de gantfche weereld vervloekt door de daaden van A" dam, en door die van hun, die in hem geftorven " Met één woord, dat de Erfzonde zoo weinig een verzinzel zij van Augustinus als Jesus Godheid van athanasius, zie men bij G. J. Vossius, Bifi. Pelag. Opp. T <6. Whitbij heeft wel veele plaatzen uit de Oudvaders te-  X aff9 X trouwen op verleidende fchriften, de losfe grond is der overtuiging, die men voorwendt-t en dat onze vijgen die van Vossios bijgebragt; maar voor de tijden van Pelagius fpraken de Vaderen over dit Stuk niin naauwketirig. Hieronijmus en Augustinus zijn in de daad malkanderen niet zeer gelijk, en de heevige twiften van de laatere tijden deeden zommigen dwaalen. Dan, dit bewijst wel, dat de Vaders van geen beflisfend gezag zijn in geloofsftukken, maarniet, dat de oude Chriftenen niet éénvouwig den Bijbel geloofd eri met Paulus gefprookert hebben. Zeeker is,het, dat Pelagius en Celestinus veroordeeld zijn in het Sijnode van Mileven in Numicüen, Anno 416, Concil. T 3. p. 1334, te Jerufalcm, Anno 4(5, Concil. T. 2. p. 1525, vooral te Ephefen, op het 3de Algemeen Concilie, onder THEODosrus II, Anno 431. Concil. T. 3. p. 1, men vergelijke SpanheiM ,.Hijl. Chrijl. Opp. T. 1. p. 989. 4. ) Zoo ook van de ftraf der zonde, onder andereri Cijprianus , die omtrend Anno 258 gemarteld is, De bona patiënt. „ Uit Adams val kobmt het, dat een ieder van „ ons, als hij gebeoreu wordt, zijn beginzel neemt met „ traanen". Epist. L. 2. Ep. 7. „ Gelijk God barmhar„ tig is, zoo is hij ook een handhaaver zijner geboden: „ den hemel heeft hij bereid, maar ook de hel; verkwik„ kingen, maar ook eeuwige ftraffen ". 5. ) Gevolgelijk öok over het gewigtig Leerftuk der Verzoening. Clemens van Romen, Ep. 1, ad Cor. § 7. ,, Laaten wij ,, uandvaftighetoogveftigen op het bloed van Christus , en ,, zien, hoe dierbaar zijn bloed zij in het oog van God, ,, dat, voor onze zaligheid vergooten zijnde, de genade ,, der bekcering aan de gehecle weereld heeft voorge„ fteld"; Irenaeus, adv. Haeret. L. 5. p. 294. „ De Heere kögt „ ons vrij door zijn bloed, en gaf zijne ziele voor onze ziele, zijn vleesch voor ons vleesch". Daar is eene zoortgelijke plaats, bijna met dezelfde woorden bij Clemens, aangehaald bij Segaar, L. C. p. 48. Ignatius, Ep. ad Philadelph. fpreekt van „ vrijgekogt te , ,, weezen (am^jV*,) door de genade van Jesus Chri- v „ stus ". Ep. ad Smijrn. ,, Christus, het leeven is verfcheenen it in het verderf, op dat hij van den* dood en hef verderf „ vter-  X 27° X vijanden de bondige, en duizendmaal herhaalde, wederleggingen der dwaaling of ontveinzen, of moedwil- verlosfen zoude en onze zielen geneezen. — Hij heeft " zijn eigen bloed geftort om ons te verlosfen, en zijn " kruis is de triomf over de magt des Duivels". Polijcarpus, EP. ad Philipp. § 8 Om ons, opdat wij „ zouden leeven door heiri, heeft hy aanhoudend alles gc- IvsTiNvtMarf. Ep. ad Diog. p., 386. „ Wat heeft anders onze zonden kunnen bedekken, dan Christus gcrech" tigheid' in wien anders kunnen wij, onrechtvaardigen " en «-odloozen, voor rechtvaardig gehouden worden dan " alleen in den Zoon van God ? ö blijde verandering ! dat " de ongerechtigheid van veelen in éénen rechtvaardigen " bedekt wordt, en de gerechtigheid van éénen veele on"„ rechtvaardigen voor rechtvaardig doet gehouden wor- " iT in Dial. met den Jood Trijpho, of, gelijk Cave leest Tarpho, „ God heeft gewild, dat Christus den .. vloek van allen draagen zoude, Hij heeft ons, die in „ de zwaarfte zonden verfmoord lagen, door zijn bloed „ verlost". . ; • ■ .,' ., . Deeze geheele zamenfpraak is m de oudheid van veel gewigt om dat de echtheid van veele betwifte boeken des N T en bijzonder van de Apocalijpfis, als door den Apoftel ïoannes gefchreeven, daar uit beweezen wordt. Vergel Eusebius, H. E. L. 4. C. 18, en uit denzelven Ens , Diatr. de libr. N. T. p. 174 en Lardner, Kent. hut. Euang. P. 3- C. 10. p. 150--170. Daar is eene zininke Editie van deeze zamenfpraak uitgegeeven in 'sHageAnno 1742 De Nederduitfche Leezer kan den hoofdinhoud leezen in de Bibliotheek der Kerkvaderen van C. F. Roszler , Prof. te Tubingen, T l. p. I27--I59. eti de Echtheid is meefterlijk verdeedi^d door Prof. j. H. Krom , Zhatribe, de authentia Dial. Juft. M. eum Trijph. Judaeo, Midd 1778, waarvan mij, onder het afdrukken deezer Leerreden, door zijn Hoogecrw. de tweede Druk wordt toegezonden , met eene bijgevoegde Mannsfa , Avaar in de bedenkingen van Wetstein, van der. Meersch en Sem' ler , als onvoldoende , zoo zeedig als bondig beantwoord Zijnde, het geheele ftuk tegen de Reccnfie van ude.Algemeene Bibliotheek T. 2.p. 430. nader verdeedigd Avordt. TeUtrecht, bij vanljzermrst 1792. Men zie verder de verdeediging der  X 271 X willig ongeleezen laaten. En men befluite alles met de Confcientien en het innerlijk gevoel der menfchen zelve geleerdheid van Tustinus, naar den aart dier tijden, vooral tegen Clericus , bij den Hoogleeraar Joach. Just. llAÜ,Diatribe, de philofophia 'Jujl. M. & Athenagorae. § 6. p. 14. Jena Anno 1733. CijPRrANus, de oper. & eleemof. p. 123. „ Lieve Broeders! „ veele en groot zijn de weldaaden, waar door God de ., Vader en Christus onze zaligheid uitwerken, dat de „ Vader ons den Zoon gezonden heeft, om ons te her„ ftellen, en Hij heeft wel willen Gods gezonden Zoon „ en de Zoon des menfchen zijn, op dat hij ons kinderen „ Gods zou maaken; hij heeft zich vernederd, op dat hij het ,, volk, dat geboogen lag, op zou richten; is gewond ,, om onze wonden te geneezen; heeft gediend om dienst„ baaren in vrijheid te ftellen; en heeft willen fterven, op ,, dat hij door zijn fterven aan fterflijken de onfterflijkheid „ geeven zoude ". Id. de Orat. & Ep. 8. „ Zoo groot is des Heeren goedertierenheid voor onze zaligheid, dat hij ons door zijn bloed verlost heeft. Hij heeft onze zonden gedraagen ". Cijrillus van Alexandrien, Thef. T. 2 L. 10. C. 3. ,, Christus heeft alles geleeden, op dat hij ons van alles' ,, verlosfen zoude. Gelijk dan, zo hij niet was geftor,, ven, de dood niet zoude te niet gedaan zijn , zoo ook, ,, indien hij niet in vreeze geweest was, zouden wij van „ de vreeze niet bevrijd zijn, zo hij niet bedroefd was ge„ weest, onze droefheden zouden niet hebben opgehou,, den". — Meer diergelijke getuigenisfen van Cijprianus, Ep. L. 4. Athanasius Orat. in Arrian. 3. Eusebius in Pf. 22. Basilius M. Opp. T: 2. p. 314. en in Pf. 48. p. 240. Gregor. Nazianz, Orat. 4, 5, &c. Gregor. Nijssen, T 2.p. 470 & T. 3. 283, Ed. Parif. Anno 1638. vindt men bij Velingius tegen Priestleij, en veel fchoons uit JoNATrus , bij Segaar, Ibid. — waar#bij men voege het Betoog, dat de oude Kerkvaders een recht denkbeeld van de voldoening van Christus gehad hebben , zoortgelijk met. ons gevoelen, bij den Heer Nieuwland, Led. Mem. T. 4. C. 8. § 1. p. 275 waar men ook, C. 19. § 1. p. 801, oc vraag beantwoord vindt, of, en waarom Chrifius, geduurende zijne omwandeling op aardet zich, aangaande den weg  X'27* X zelve te doen fpreeken, en hen te overtuigen, dat alle menschlijk plan van Godsdienst, elke weg van be- weg van verzoening, voor zijne Difcipelen niet klaarder heeft uitgedrukt. . 60 Over Vóorveror dineering, rechtvaardiging, gelooj, Doop, en de werking van den H. Geest. a) De Leer der Praedefiinatie, voor de tijden van Augus'tinus min oplettend behandeld, en, zoo als zij onder ons geleerd wordt, dikwils gelafterd, om dat men ze kwalijk verftaat, of verdraait, heeft niets onredelijks. Ut wat is Gode betaamlijker, dan eene voorfchikkmg over het eeuwig lot van gevallen zondaaren ? eene verkiezing tor Genade en deugd zonder voorwaarde, en tot zalighei.1 onder Voorwaarde van het ingewerkt geloof en heiligmaaking' en eene verdoemenis, waar van de oirzaak met-de verwerping maar de zonde is? — Zoo leerde reeds Iertullianus, omtrend het Jaar 200, Opp. T i. f. 3oi„ Verkiezing en verwerping gaan altijd zaamen, want . die uit meerdere éénen aanneemt, heeft hem, dien bij „ niet aanneemt, veracht". Deeze is juist de Leer dei Nederlandfche Geloofsbelijdenis, Art. 16; en der^ pale Engelfche Kerk, Art. 17. " &hBk*VSc MM3.Kf' Aartsbisfchop van Mentz, die Anno 847 fterf, en Joaivnes Erigena, van zijnen Landaart Scotus bijgenoemd Cdie met zoo veel lofs Paschasius Radbertus , Abt van Corbaii, in Anno 865 geftorven, over de Transfubftantiatie beftreedt O wederfpraaken ook de Praedeftinatie , welk Huk verdeedigd werdt door Fulgentius Gottschalk, een Monnik van Orbais, die Anno 870 fterf, door Arnula, den Bisfchop van Rheims, en zijnen opvolger Rvmgivs , den Abt Lupus van Ferrieres, die nog leefde Anno »6i , door de geheele Kerk van Lions, bi jzonder den Diacon *lorus, omtrend Anno 837, wien de Kerk van X^wverkoozcn ■ hadt, om het boek van Erigena tegen de Praedefnnauc te wederleggen, 'twelk hij ook deedt (men leeze de Btb. Patr. T.15, p. 62, 84, 61O gelijk ook door het Concrlie van Falence,' Anno 855 gehouden, (Concil. i. ». fi. 133.) Men zie verder Vossius, Hifi. Pelag. L. 7- ul . üsserius Disfert. de Godefchalco. bO Over de Rechtvaardiging zonder verdienfien, zcgc • .Polijcarpus, Epifi. 1. ad Phil. „ Gij, die ggooftJ**. „ heugt U met eene onuitfpreeklijke en heerlijke vreugde.  X 2-73 ):( behoudenis, door het Vernuft bedagt, 'en door ong-s Eigenheid gekoozen, zonder Godlijk aangebragt randzoen w weetende, dat gij God aangenaam zijt, niet uit de we-~ ken,'maar naar den wille Gods, door Jesus Ch.u- „ STUS". Clemens van Romen, Ep. I ad Cor. § 32. „ Alzoo wij, „ geroepen zijnde door zijnen wil in Christus Jesus , ,, worden niet gerechtvaardigd door ons zeiven, hoclr door „ onze eigen Wijsheid of kennis, of godvrucht, of wer„ ken, die wij gedaan hebben in de heiligheid des harten, „ maar door dat geloof, door welk de almagtigc Go:i gc„ rechtvaardig.! heeft allen , die ooit gerechtvaardigd zijn ". Ambrosius , die Bisfchop van Milanen was , omtrend Anno 376. de vita beata, L. 1. C, 28. „ Ik heb niets, waar „ op ik roemen kan, daarom zal ik alleen in Christus „ roemen: ik zal niet roemen om dat ik rechtvaardig beu, „ maar om dat ik verlost ben, niet dat ik zonder zonden „ ben, maar dat mij mijne zonden vergeovcn zijn, niet „ om dat ik aan een ander, of een ander aan mij, nuttig „ was, maar om dat Christus mijn Voorfpraak bij den „ Vader is, cn zijn bloed voor mij is uitgeftort "-. c. ) Over het geloof leezen wij bij: Basilius , in Reg. brev. „ De ziel, gewenteld in de zon„ de, moet tot God koomen, vafteliik geloovende, dat de „ reiniging van haare zonden' is gefchied door het 'Moed „ van Christus, in dc veelheid der ontfermingen Gods ". Chrijsosthomus, die Anno 397 Bisfchop werdt vmConjlantinopolen, Homil. 2. in Ram. I. „ Gij zult door zweeten „ noch arbeiden de zaligheid verkrijgen , maar door het „ godlijk gefchenk, dat van boven is". Primasius , Bisfchop van Airumeten in de Ptovintle van Bijzacene, omtrend Anno 556 (wiens werken men vindt Bihl. Patr. T. 10. p. 143) fchreef over Ram. 3. „ Het ge„ loof wordt door eene verborgen inwerking Gods, door „ de gifte der genade, ingellort; het wordt door geen ;ir„ beid der menfchen, noch werk- der wet verkreegen , want het is door de gaave Gods dat wij gelooven". Men vergeete niet over het denkbeeld der Ouden van 'net geloof te vergelijken den Hoogecrw. Bonnet, Leerred. T. 3 p- 260. N d. ) De Leer des Doops verklaaren Purgold en Priestleij , p. 85, door „ tc doopen in den Godsdienst die van „ den Vader, door middel van Jesus is bekend gemaakt, S en  X 274 X goen en zonder vrije Genade, ftrijdig is met de volmaaktheden des Eeuwigen , en pnbereekend voor de be- „ en door Wonderkracht beveftigd". Vreemde uitleg! doopt men ook «ij to ó'yofise in den naam van ' den Godsdienst? De Oudvaders verftonden het anders. Justinus Martijr, Jpol. 2. p. 94, noemt het: „ In den naam van „ God den Vader den Heer van alles, en van onzen Za„ ligmaaker Jesus Christus en van den H. Geest". En hij verklaart het, Quaejl. & Refp. ad Orthod. p. 417, „ In den naam der Drie-éénheid gedoopt zijnde worden zij „ gerechtvaardigd ". Breeder verklaart het Gregorius, de. Bisfchop van Nijsjen, Anno 370, over Mattli. 28: 19. „ Hoe in den Vader ? om dat hij is de beginner van alles: „ Hoe in den Zoon ? om dat hij de bouwmeefter der w Schepping is: Hoe in den H. Geest? om dat hij de vol„ maaker van alles is ". e.) En wat is duidlijkcr over de werkingen van den H. Geest, dan de taal van : Chrijsosthomus, T. 5. Homil. 98. „ Wat hebben wij, dat „ tot onze zaligheid behoort, het geen ons niet door den „ Geest gegeeven is ? Door den Geest worden wij van dc „ dienstbaarheid verlost, tot wijsheid geroepen, tot de. „ aanneeming gebragt, uit den hemel herfchapen, endoor ,i den Geest leggen wij bet onreine juk der zonden af". Id T. 6. Homil. 2. de Poenit. „ Wij brengen onze „ bckeering niet tot God, maar God zelve heeft ons die „ gefchonken". 7.) Over den afgefcheiden ftaat. Justinus Mart. Quaejl. ad Orthod. „ De zielen der vroo„ men, zo haast zij fcheiden uit de lichaamen , worden „ gevoerd in het paradijs cn zijn bij den Heere tegenwoor„ dig, maar de zielen der godloozcn worden gefleept naar „ de bel." £hrijsosthomus , Homil. 44 in Joün. „ Ik fchaam mij de. . „ Chriftenen te onderhouden over de Qpftanding, want die „ geleerd moet worden, dat 'cr eene Opftanding is, die „ is voorwaar geen Chriftcn ". De Leezcr zie uit 'deeze Proeve, die ik nog merkelijk vermeerderen en uitbreiden kon , ook tot andere waarheden, hoe leugenachtig de Beftrijding is, die met fchijn van geleerdheid verblindt en de menfchen wijs maakt, dat dc grondwaarheden van het Chriftendom bijvoegzelen zijn der laatcre Eeuwen, en onbekend aan de eerfte Vaderen. ' • Ik  X 2?5 X behoeften en ellende der zondige zooncn van het ftof: zoo zeeker, als alle Verlichting, die de banden Gods verfcheurt, van de gevaarlijkftc gevolgen is voor de zeeden, den bloei, de veiligheid en innerlijke rust van alle de Maatfchappijen en Landen (a). Alle goede gaaven en volmaakte giften zijn van den Vader der lichten, en zeedelijke middelen vermoogen niets, zonder de hartbewerking door den Geest des geioofs: Echter heeft God ons, — niet zich zelvent — aan dc middelen gebonden, en wij hebben geene beloften dan in den weg van pligt. Vuurig bidden Ik beken, dat niet Elk in ftaat is om dc Ncologcn , in dit Vak, te beantwoorden, maar Leeraars cn Taalkundigen moeten zich de nuttige moeite niet onttrekken, om de bronnen zelve te raadpleegen , en van den arbeid der groote mannen gebruik te maaken, die dit veld bearbeid hebben. Echter is ook de Nederduitfche Leezer hier niet zonder handleiding: Veel goeds omtrend de oude kerkleer is 'er te leeren uit een fchoon huisboek in het Engelsch, genoemd De grondlegging der Chriften Kerk, beneevens haare geftehiheid en lotgevallen geduurende de eerfte Eeuw, in eenige bijzonderheden overwoogen door Johan Newton, Predikant te Bondon, het geen in onze taal door M. van Werkhoven overgezet, en met een Voorreden van den Heer C. Brem , Ouderling der Schotfche Gemeente in deeze Stad, is uitgegceven, Anno 1785. Een boek. allergefchiktst, om te overreeden. dat de aangenoomen Leer onzer Kerk volmaakt dezelfde is met dc Apoitolifche Leer der eerfte Chrillenheid. (V) Cicero fchreef reeds, de Nat. Deor. L. 1. dat waar God niet geëerd wordt, ook de eerbaarheid geen pligt meer is, cn de wanorde en verwarring hcerscht, dc trouw, de liefde, de eerlijkheid balling is, en de gerechtigheid niet beftaan-kan. Men leeze vooral § 3 en 4. Zelfs erkent j. ƒ. Rousseau, Oeuvres diverfes T, 2. p. 149. Ed. Amft. 1761. Je rtentends point, qu'on puisfe être vertueux fans Religion ; j'eus longtems. cette opinion trompeufe, dont je fuis trop desabufé. Men vergelijke Prof. Barkeij, Betoog, dat de Godsdienst de ziel van den ftaat zij, en den beroemden Franfchen Ex-Minifter Necker , in zijne fchoone Verhandelingen, over het gewigt der Godsdienftigc begrippen, S 2  ):( 2^6 ):( den heilige dan al ons poogen! bidden om geest* eh kracht-betooning; bidden om teugelende, bekeerende, verfterkende invloeden op de harten; bidden om het heil van Zion, en om de vervulling der belofte: In die dagen zullen zij mij allen kennen, van den grootjien of tot den kleinflen toe. Ziet daar de middelen, die (behaagt het God dezelve te zeegenen) de gefchiktfte zijn, om , zo al niet den ée'n of anderen afgedwaalden te recht te brengen, ten minften dé vinnige pijlen der Beftrijding te doen affluiten op het fchild van ons geloof, en, acht geevende op ons zeiven en op de leer, en daar in volhardende, ons zeiven te behouden en de geenen, die ons hooren. 3. — En nu begrijpt Uwe Aandacht gemaklijk, ten flotte, dat ik 'er maar weinige woorden heb bij te voegen, over den voet, dien Ik, in het vervolg, te houden heb, in de getrouwe uitvoering van het, mij aanbetrouwde, plan. Dit weinige flcchts : «.) Behoort tot alles, wat ik genoemd heb , een vatte, leevendige, en van allerlei weetenfehap rijk voorziene geest, een verlicht en billijk oordeel, dat door geene vooroordeelen overdwarst wordt, en gaaven van vernuft en kunst, gefchikt om ingang te maaken op de harten der menfchen, die zich van kiefchen fmaak beroemen; dan gevoel ik leevendig genoeg, hoe veel mij van dat alles ontbreekt, en hoe gering mijne kundigheden zijn in verlcheidcn takken der geleerdheid, zonder welke dit onderwerp niet behoorlijk kan behandeld worden : Ondankbaar echter zal ik nooit zijn onder den fchijn van ootmoed; Elk van ons, ook mij, is de genade gegeeven naar de maate der gaave van Christus, en, hoe die dan ook zijn mooge, die gaave zal ik getrouw poogen te befteeden, opdekkende (a) de gaave, die in Mij is, die mlf (a) i Tim. 4: 14.  X 277 X mij gegeeven is met oplegging der handen des Ouderling" fchaps. Wat aan de Geleerdheid mangelt zal Naarftigheid en IJver poogen te vergoeden. Het gewigc van het onderwerp, het belang, dat Gij, en Ik, hebben in de waarheid van den Godsdienst, in de majefteit van den Verlosfer, in het randzoen van Golgotha, en in den troost der eeuwigheid door de rechtvaardigheid des geloofs, zal aan dien IJver fpoorflag geeven, en Jesus kruis en zeegepraal, der Jooden ergernis en der Neológen dwaasheid, maar te gelijk der Engelen verwondering, en der Zaligen roem, der Duivelen fchrik, en 'sweerelds overwinning, zal ons, die gelooven, beide de wijsheid en de kracht van God zijn. /3.) Voor het overige zal mijn eerfte toeleg weezen in alles klaar, duidlijk, en zoo veel mooglijk voor allen nuttig te zijn. In deeze voorbereidzelen (waar in ik de gefchiedenis der dwaalingen, haare zoorten, voortgangen, en middelen van uitbreiding, moest behandelen, om, eens vooral, in het vervolg ten grondflage te dienen) is het mij niet doenlijk geweest mij met den algemeenen fmaak, ook van min geoeffenden> te beraaden; maar in volgende Leerredenen zal ik beide den OnwijZen en den Wijzen Mij een fchu!de-a naar reekenen, en niemand zal, met reden, over Duiflerheid te klaagen hebben, of het moest de dwaas zijn, door Salomo geteekend, wien alle wijsheid tehoog is, en, ook in dit gedeelte van ons Dienstwerk„• zullen wij poogen door de openbaaring der waarheid ons te veraangenaamen aan de Confcientien der menfchen, alzoo, als in de tegenwoordigheid van God. y.) Om echter, zoo veel in mij is, de Eétwoomgheid te mijden, en, zoo wel mij zeiven als U , voor* verveeling te bewaaren , zullen wij ons aan geene vaftd orde of afgeftooken Plan in de behandeling binden, en dat zoo veel te minder, als onze Vijanden zic-H S 3 aan  X =78 X aan geen gereegelden aanval houden, Jesus is waarlijk Gods zoon, en wij hebben de verzoening door zijn bloed, zullen de hoofdwaarheden zijn, die ik verdeedigen zal, maar met die hoofdwaarheden zijn ook andere onaffcheidenlijk verbonden. Dan eens zullen wij U de Leerftukken uit derzelver gronden betoogen ; dan eens de voornaamfte plaatzen der Schriftuur ontvouwen , en tegen de valfche Uitleggingen van onzen Tijd verdeedigen; dan eens den vaften grond des Chriftendoms uit Moses en de Propheeten bewijzen; dan eens bij den verboden boom; dan eens bij Bethlehem, op Thabor, op Golgotha, of bij den Olijfberg toeven ; dan eens bij de heilörde waar in de zondaar gezaligd, den weg der godzaligheid waar in de Chriften geleid, en den grooten dag der toekoomst van onzen God en Zaligmaaker, waar in de Verlofte des Heeren gevolmaakt wordt, uwe Aandacht bepaalen ; en telkens U, bij de innerlijke beweegingen der ontfermingen Gods bidden, dat gij ftaat in het Geloof, dat éénmaal den Heiligen is overgeleeverd, op dat uw geloof en hoop op God zij, en niemand, terwijl gij houdt dat gij hebt, uwe kroon ontneeme: op dat wij niet meer kinderen zijn, die, als de vloed, beweegd en omgeroerd worden met alle wind der leere, door de bedriegerij der menfchen, door arglijligheid, om liftiglijk tot dwaaling te brengen. ê. Eindelijk; vermoogen wij niets zonder God, heb Ik geestvermoogens en krachten des lichaams noodig, en hangt alle de zeegen voor Uwe harten alleen af van den Geest, dien de godlijke Jesus door zijnen dood verwierf; dan zult gijlieden wel voor mij willen ftrijden in het gebed tot God, op dat ik bewaard worde van de Ongehoorzaamen, en op dat de dienst, dien ik hier in volbrenge,aangenaam zij den Heiligen. Ten minften, om deeze oirzaak buig ik mijne knijen tot den Yader van onzen Heerc Jesus Christus , uit wien  X 279 X wien al het genacht in de hemelen en op aarde genoemd wordt, op dat hij U geeve, naar den rijkdom zijner heerlijkheid, met kracht verfterkt te worden door zijnen Geest, naar den inwendigen mensch, op dat Christus , door hét geloof, in uwe harten woone, en ik deeze vreugde hebbe, dat mijne kinderen in de waarheid wandelen. „ God der waarheid en der weetenfehappen! dat ü U deeze Inflelling plegtig gewijd, en door U zee„ genend goedgekeurd zij! Zal ik uwe eer, de grond„ leer van het Chriftendom, verdeedigen en mij ftel„ Ion tegen het ongodlijk roepen der valschgenaamde „ Weetenfchap, volbreng in mijn onvermoogen uwé „ kracht, ën grond U fterkte uit mijne zwakheid! —• „ Jesuö! mijn Heer en mijn God! fterk éénen uwer „ geringfte maar gewillige Knechten! en, welk eené „ zaligheid, als ik, een zondaar, die geen heil heb> dan iri U , uwen gezeegenden naam mijnen Broede„ ren mag boodfehappen, en, door mijn geloof het „ hunne verfterken! — Geest des leevens! geef ge„ tuigenis aan het Woord uwer Genade, en maak het „ een kracht Gods tot-zaligheid voor allen, die ge^ „ looven! — Amen! mijn God! wanneer gij roept, » zijt gij ook altoos getrouw." z^ict daar, mijne Waardften! het geen ilt oordeelde U vooraf te moeten zeggen, ter voorbereiding voorde uitvoering van het godvruchtig Plan van eenigé U wer Mede-Leden, om de hoofdwaarheden van den Euangehfehen Godsdienst, in zes Jaarlijkfche Leerredenen, te doen verdeedigen tegen deszelfs hedendaagfche Bejlrijders. — En nu bid ik U, nog een klein oogenblik* geduld op eenige woorden der broederlijke opwekking , waar mede ik deeze Redenvoering gaa befluiten* S 4 t Vit  X 2§° x t Vit alles, wat gezegd is, leeren wij „Wat het „ oogmerk Gods is in de zending van Leeraars „ der Gemeente, en welke de pligt is van eiken „ Bedienaar des Euangeiiums, die aan het oog„ meik zij ér zending beantwoordt." — Over het doelwit Gods laat ons de Apoftel, in den behandelden Text, niet onzeeker: zijne Heiligen te wknaaken, het geluk en- de zaligheid van onfteiflijke zielen door het woord des Geloofs en der Bekeering te bewerken, te vermeerderen en te voltooijen ; zuivere Godskennis en. waare. godzaligheid in de weereld .uit te breiden; en dat te doen door een Euangelie, dat ons van Gods Weezen, Befluiten en Werkert over ons, aan ons, en in ons, veel meerder leert, dan aüe menschiijk vernuft oeffening en pooging, ooit ontdekken kon-, door'een Euangelie, dat voor Zondaars beloften van zaligheid , voor Bondelingen ei 'chen van heiligheid , bevat; door een Euangelie ei' oei ijk, waar in de hoofdinhoud is Jrisus Christus, wiens doen op onze gerechtigheid, wiens lijden op on?e verzoening, en wiens dood op onze zaligheid de bnigtochtlijke betrekking heeft van eenen Plaats-vervanger, wiens perfoneele Glorie, als Gods Eéniggeboorene, aanfpraak maakt op de aanbidding en het vertrouwen van ons hart, en wiens heerlijkheid ra lijden hem der Gemeente .fielt tot een hoofd boven alle dingen, in wiens leering-alleen waarheid is, wiens eifchen, op voldoening gegrond, bij den Vader onafflaagbaar zijn, wiens invloeden ons verval herftellen, wiens zegepraal onze banden verbreeken , Wiens trouw onze zwakke gemoederen bcwaaren, cn wiens toekoomst ons eeuwig lot beflisfen moet. Dit te prediken, te betuigen, aan alle Creaturen, 3ls het ontwerp van Gods liefde, den e'énigen grond van zaligheid, en troost, en echte deugd, als het éénig mooglijk herlïel van Gods ontëerde volmaaktheden ,  X 281 X den, en dc algenoegzaame vervulling onzer fchepzel-behoeften en zondaars-jammeren, is het groot en genadig doelwit Gods in het geeven van Herders en Leeraars, die de Heiligen volmaaicen. Dit te verdeedigen, in de erkentenis hier van gelïingerde,, gefchudde , door onweder voortgedreevene te verjlerken, at zou 'er de Hel tegen grijnzen, de Weereld mede fpotten, het Vijandig hart tegen opkoomen , de Wijsgeer het verachten, het Vernuft 'er tegen ftrijden, of de Beul 'er tegen woeden, is de boodfchap en het werk, door Jesus gegeeven aan eiken Dienaar, wien hij beval: zo gij mij lief hebt, weidt mijne Lammeren. Maar welke is dan onze hoofd-pligt, zo wij die roeping beantwoorden, zo wij den naam ééns draagen willen van goede en, getrouwe Dienstknecht? Deeze; — dat wij, met het onvervalschte woord der Verzoening en' Bekeering, alle Creaturen, die ons hooren , liefderijk, deelneemend, ernftig, en in den naam van den Hcere Jesus Christus bidden, zij zouden zich toch met God laaten verzoenen: dat wij den geheelen raad Gods, aangaande de zaligheid van zwakke Schepzelen en diep - ellendige Zondaars, getrouw aan de menfchen boodfehappen, en hen lokken, fmeeken en betuigen, dat zij immers dien raad Gods voor zich zeiven niet verwerpen, en door vleeschlijk vernuft, hoogmoed, werkheiligheid of zondeniusto op geene bijpaden afdoolen, waar van het einde Verderf'is. — Of, hoe zouden wij reekenfcivap geeven, als wij zondige en onmagtige weezens, enkel door Reden- en Zeeden-leer , tot deugdzaaine menfchen, en door een Socratisch onderwijs tot Chriftenen maaken wilden ? zonder hun in het geloof, in de verzoenende en heiligende genade van Jesus , den bron van alle waare deugd en proefhoudende zielsrust aan te wijzen. Neen , Chriftenen! onze Bediening heeft te doen S 5 met  X 2Sa X met liet woord der Verzoening, die Gods Zoon, Sri de geftalte van een Dienstknecht, van de Kribbe tot Golgotha, voor doemfchuldige Zondaaren, heeft aan-> «•ebragt. Zij biedt de Genade in Hem aan onwaardige, onmagtige, raadelooze, met één woord, aan Zondaars aan, die niets weeten, kunnefl, of hebben; en uit Barmhartigheid moeten zalig worden. Zij wijst den vertrouwlijken toegang tot — en door — den meêiijdigften Eerstpriefter, en leert, uit zijne verdienIten en geest, de krachten ontleenen tot eene dankbaare, innige, werkzaame en menschlievende godzaligheid. Helaas! dat zoo veelen in onze dagen , wier ampt en pligt het is Jesus en Genade in Hem te verkondigen , de aanvoerers zijn van do Rebellie tegen Hem, en den opftand tegen Zijn Euangelie! Dat zijne Godheid, die onze fterkte is; zijne Voldoening, onze behoudenis; zijn Kruis, onze roem, en zijn invloed, onze zaligheid: de ergernis zijn van de Wijzen deezer Eeuw! En , wat moet 'er van het volgend gedacht worden, als God het niet verhoedt? daar hun woord voortëet gelijk de kanker, en door de verderf- ^ lijkfte, en, op de proef, troostloofte Leerftellingen 4 de jeugdige zielen befmet, die zich der Godgeleerdheid wijden, gelijk de honigdaauw de bloesfcms vernielt , die de fchoonfte vrucht beloofden. Gelukkige Gemeenten mijns lieven Vaderlands! gelukkige Gemeente van Rotterdam! wier Leeraars,■ getrouw aan God en aan Uwe Zielen, den weg Gods in de waarheid leeren, en Uwe achting, uw vertrouwen , uwe leeraar-Hcfde niet beantwoorden door U een weg tot geluk te wijzen, die U eeuwig zou verdoemen, en die Gij zelve, met vruchtlooze wanhoop, hun in de rampzaligheid, waar in zij U zouden geltort hebben, verwijten zoudt. Denkt, Geliefden ! aan den dag der verantwoording, den dag der toe-  X 2S3 x Eockoomst van Jesus Christus , die, in weerwil van lachen en verzondigen, vast nadert, en waar in Gij en Ik ftaan zullen voor het aangezicht van den Zoon des menfchen, daar verlaaten ons alle uitvluchten, aiIe voorwendzels, en ons Lot beflist zich naar dit woord,. het welk wij U prediken. Mijn eigen behoud zou ik dan moeten verwaaiioozen, ü zou ik niet moeten liefhebben, bij aldien ik tegen de Verleiding U niet waarfchuwen, U niet wapenen zou; zo ik U niet ernflig en telkens bidden , in den naam van God, en bij de liefde uwer zaligheid bezweeren' zou, dat Gij toch op geenerlei wijze, om den naam van fchranderheid of om het genot der zonde, deel neemt aan de bezondiging tegen den Zoon van God, of aan de ontheiliging van het bloed der verzoening, waar in wij U de vergeeving der zonden en de bekeering tot God verkondigen! II.' Ën dit leidt mij tot deeze tweede aanmerking, die ons allen raakt ■ „ Zo iemand Gods wil begeert te 'doen, die zal van onze Leer beken„ nen, dat zij uit God is." De wil van God is onze Heiligmaaking •■ Zijne eïfchen, gegrond op onze afhanglijkheid, erkend door de Reden, gevorderd door de Billijkheid, aangedrongen door zeegenende en verpligtende Weldaadigheid, en bedoelende ons geluk en vergenoeging, zijn niets minder dan alles, wat onder het denkbeeld van deugd, van godverëerende zielsneigingen , tedere godvrucht, werkdaadige godzaligheid, burgerpligt, menfchenliefde, eerlijkheid en braafheid is begreepen : de ziel voor God, het hart bij den pligt; zeggen wat wij meenen; doen wat wij zeggen; betrachten wat wij moeten; volharden in het geen wij wèl beginnen; en minder voor den dood dan voor de zonde te vreezen, zijn de voorfchriften, waar mede wij de gee- nen,  % 284 X hen, die aan God gelooven , vermaanen moeten goede werken voor te liaan, die goed en nuttig zijn den menfchen En waar? in welken boezem klopt het hart, dat niet de billijkheid van deeze eifchen intïemt? en geene flaauwe voorneemens vormt, om dezelve te betrachten? De deugd en de godzaligheid heeft.in haar eigen aart iets zoo eedel, zoo verpligtend ook. voor den onheiligen, dat naauwlijks iemand het voorneemen heeft om altoos ondeugend te zijn ; maar denkt echter niet, dat dit hiet Gods wil tei willen doen.Ondeugd -, hebüjke ondeugd verfraait de confeientie, verzondigen van indrukken Gods maakt de zielen ongevoelig, en het uitftellen van bekeering eindigt ten laatften in een toegefchroeid gewisfe: met een vijandig hart de deugd te prijzen, den Geest Gods, die aan ons hart klopt, te wederftaan, met flaauwe poogingen zich te willen verbeeteren, zonder ftrijd, zonder belangftelling, zonder waaken en bidden, verwijdert ons meer van God, dan het ons zijnen Wil nabij brengt. Maar emftig, overreed, gezet en werkzaam, een toeleg te hebben om in denken, willen en doen God te behaagen, dat is lust om Gods wil u doen.- En bij zulk een mensch zijn geene betoogen, geene lange, geleerde, en koude bewijzen noodig voor de waarheid van het Chriftendom, hier werkt een Gevoel, een leevendig, krachtig, onteegenzeglijk gevoel , dat door geene tegenwerpingen wederlegd kan worden , zulk een mensch zal van deeze Leer betuigen, dat zij uit God is. Die den wil van God wil doen, die gevoelt zijne behoefte. Overtuigd van de betaamiijkheid der pligten voelt hij een hart, dat naar de overtreding hunkert en vijandfehap is tegen waarachtige godvrucht: hij doet poogingen om zich te verbeeteren , en zinkt, bedorven en onvermoogend, in de oude zonden neer, en is overwonnen eer hij begon te ltrijden: hy wil in . . te-  X: 285 x tegenfpoed zich onderwerpen en trooften, maar hij gevoelt dat hij een Zondaar is, en de vrees, de wanhoop, de vooruitzichton verfcheuren hem: Hij wit zich met God bevredigen, maar waar mede ? met boete ? zijn hart weêrftreeft; met verbeetering ? hij kan niet; met beloften ? zij helpen niet; met vertrouwen? het is onbeftendig. Kracht, moed, troost, alles ontzinkt hem, en van alles, wat hij aanvangt, is het flot: Ik Ellendig mensch! Zwakke zoon van Adam! diep onmagtige Zondaar! herhaal uwe proeven, gebruik alle de Godsdienstftelzels, die ooit het Vernuft bedagt, maar nergens treft gij een God-betaamend middel om U te verzoenen , een genoegzaame kracht om U te verbeeteren, of eene proefnoudende verzeekering om U te vertrooften» Dan eerst, en dan ook alleen , gevoelt men de waarde en de waarheid van het Euangelie Gods: Nu vergelijkt men zijne behoeften met de heilorde van dat Euangelie, en men vindt ze allen voldaan: daar vindt de arme zondaar en het zwakke fchepfel eenen godlijken almagtigen Verlosfer; de fchuldige doemeling een verzoenend Golgotha; de Boeteling ontfermende Genade; de onwaardige eene eeuwige Gerechtigheid; en de onvermoogende tot het goede meer dan overvloedige krachten in de werkingen van den Heiligen Geest, die boven bidden en denken doet; terwij! verzoende Vaderliefde en nooit wankelende trouw de ziel met vertrooftingen doorftroomen, die jammer noch dood verijdelen kan bij elk, die gelooft in den naam des Zoons Gods. Geliefden ! wilt gij dan eene onverwinbaare fterkte voor uw geloof, en eene folide overtuiging van de waarheid des Chriftendoms, oeffent dan U zeiven tot Godzaligheid. Onze Beftrijders roemen (hunnes ondanks) de Zeedenkunde van den Godsdienst; dit zij U genoeg: als de Zeedenleer goed is dan moeten de Leer-  X 286 X Leerflukken waarachtig zijn, want om haar te beoeffenen wijzen deeze alleen de krachten en de middelen. Tracht dan nooit te fcheiden, wat door God, en de aart der zaakcn, is zaamgevoegd: Geloof beftaat niet zonder deugd, om dat dankbaar geloof het hart reinigt ; maar Deugd ook zonder geloof is onmooglijk, om dat de arme zondaar zijne kracht alleen bij den Geest, en zijne bemoediging in den rantfoeneerenden doodt van Christus vindt. III. Eene derde aanmerking, die uit al het gezegde vloeit, is natuurlijk deeze: „ Hebben wij zoo fterke, en zoo vafte, gronden voor de waar„ heid der Geloofs-leer, die wij belijden, dan „ ligt het voor onze reekening een getrouw ge„ bruik te maaken van alle die middelen , waar „ door het Euangelie onder ons zuiver bewaard , en de valschgenaamde Verlichting, die het zel„ ve beftrijdt en befpot, in haaren verderflijken „ invloed gekeerd kan worden." Hoedaanige de gefchikte middelen zijn heb ik reeds te vooren aangeweczen, en herhaal 'er nu niets van; — maar mijnen pligt, die ik voor God verantwoorden moet, en die Mij, om Uw geluk, is opgelegd, verzuimde ik, zo ik U niet op het hart bond, wat Gij hier in aan God, aan U zeiven, en aan de Maatfchappij , verfchuldigd zijt. Wat hier de bijzondere pligt der Overheden zij, en van welke middelen ter beteugeling hunne wijsheid en godvrucht gebruik moet maaken, ftaat mij niet toe hun in de bijzonderheden voor te fchrijven. Wat de gefteldheid des Lands, der tijden en der omftandigheden, hier mooglijk of onmooglijk maaken, weet ik j»ef,_die geen Staatkundige ben, en al wist ikhet, is het hier de plaats niet om zulks te zeggen, gelijk ik U reeds te vooren herinnerd heb. Maar hier in  ):( 2S? ):( in zal toch wel het hart van Godvreezendc Regenten mij toeftemmen, dat Onvcrfchilligheid over de dingen van den Godsdienst de pligt niet weezen kan van Gods Dienarcsfe op aarde. Dan, boven dien is hier het Staats-belang aan dat van den Godsdienst verbom? den, de throonen waggelen, de eereftoelen zijn onzeeker, en de orde met de rust zijn ballingen daar de banden van den Godsdienst worden losgerukt, en hoe veele Vorften en Regeeringen hebben het zich reeds beklaagd, niet in tijds paaien gefteld te hebben aan eene fchijnverlichting, die misleide Natiën als blinde paarden doet hollen! Ik weet het, dat de wapenen van onzen krijg niet vleeschiijk zijn, ik veroordeel het onrechtvaardig ketterdooden en haat zelfs de minfte ftraf voor dwaalingen , die aan den Staat on-r fchadelijk zijn, of geene Godslaftcring bevatten, maar in mijnen Bijbel ftaat toch, dat Overheden zorgen moeten , dat wij een jlil en gerust leeven leiden vol eerbaarheid en waare godzaligheid C^a). Terwijl wij dan de bijzondere middelen aan hunne Voorzichtigheid betrouwen, zullen ook Zij wel toeftaan, dat 'er in onze Maatfchappijen eene tastbaare ongelijkheid is: de luije Bedelaar, die de ballast is der Burgeren, wordt gebannen, en de rustverltoorende dief gegeesfeld of gedood, terwijl de laage Broodfchrijver of winzieke Boekhandelaar, die het vernuft en de edelfte der konften misbruikt om beginzelen en zeeden te verpetten, de indrukken van God en eeuwigheid aan de harten, en de kracht aan de wetten te ontfteelen, als een Man van geest gevleid, of ftraiioos verrijkt wordt; De twistgraage Kijver, die zijnen zoortgelijken, of het kwalijk opgevoede Wijf, dat haare Nabuurinne fcbeldt, wordt verweezentot boete en eerherftelling, en I-Jij, die fchaamteloos den God der Goden laftert en eenen ftcr- 00 i Tim. 2: 2.  X 288 X ftervenden Zaligmaaker befpot, zet in fatzoenlijke gezelfchappen den toon voor de we'.leevenheid der weereld i — Waarlijk deeze zaaken zijn niet recht, en deeze Politie is niet uit God. Dan, niet Hechts de Overheden , maar ook Wij allen, Geliefden! hebben hier onze pligten, en de middelen van teegenftand zijn in het bereik van Allen. Bewaaren wij voor ons zeiven, en planten wij anderen, vooral onze kinderen en de zoo ligt vervoerde jeugd, eenen algcmeenen indruk in van het gewigt en den zamcnhang aller waarheden en aller pligten, die ons de echte Godsdienst van Jesus leert; leggen wij ons toe op eene klaare, onderfcheiden en grondige kennis der Leerftukken , maaken wij ons de kracht der bewijzen voor haare waarheid eigen , gevoelen wij deelneemend het belang, dat wij daar in hebben voor ons zeiven, doorzien wij het heilige en nuttige der pligten, de fierkte der drangredenen, het veilige van het geloof, het zeekere der vertroofting; cn voegen wij bij dat alles het aanroepen van den naam des Heeren, dan zal de leugen, hoe opgegierd, ons niet verleiden, en wij zullen onze harten verzee-? keren voor Hem. Gedraagen wij ons waardig het Euangelie, dan zal om onzen wil Gods naam niet gelafierd worden, en de befchuldiging, dat het Chriftendom geene menfchen verbeetert, hoe zwak in zich zeiven, en hoe onwaar in de bijzonderheden, zal ten minften geene fterkte krijgen uit ons voorbeeld, en zij zullen befchaamd worden, die onzen goeden wandel in Christus lalteren. Leggen wij onze vermogens ten korte aan echte Verlichting onzer Tijdgenooten, en aan de verbeetering van waare Genie en zuiveren Smaak, dan zal het blanketzel bij het natuurlijk Schoone, en het klatergoud bij hard metaal fchielijk den geleenden glans verliezen.  X 2&9 X Boven alles, beoeffenen wij den Godsdienst van Jesus, niet, zoo als de menfchen dien naar gemak en zinlijkheid verbalteren, maar zoo als hij het gefchenk des hemels, de volmaaking der Geeften en de dienst des Vaders is in geest en waarheid! En waar in beftaat dat ? —« Laat ik alles zaamentrekken. Als wij geene overdenkingen hebben zonder Godsdienst; geene befpiegelingen zonder verbeeteringen; geene leerftelzels zonder practijk; geen geloof zonder werken; geene zeedenleer zonder gronden of hulpmiddelen ; geen ijver zonder verftand ; geene rechtzinnigheid zonder liefde; geene verdraagzaamheid zonder waarheid; geene woorden zonder daaden; geene daaden zonder bidden , en geen bidden zonder vertrouwen. Dan zal het wel gaan met den Godsdienst, en wij zullen -minder worden omgevoerd met allerlei wind, wanneer wij minder modefchriften en meer den Bijbel leezen; minder romans en avantuurlijke gefchiedenisfen en meer Kerkhiftorie onderzoeken; minder over ftaatszaaken en meer ovet onze zaligheid fpreeken; minder over den opfchik en het fpel en meer over onze ellende en den heilweg denken; minder redeneeren en meer geloovcn; minder praaten en meer doen; minder vitten en meer verbeeteren. —> Dan bijzonder, als waare vroome Chriftenen zich in de kracht van Christus bevlijtigen , om meer een goed gerucht te brengen over den weg van God, meer geloovig, meer te vreden , meer in God verheugd, meer heilig , menschüevend en voorbeeldig, en 'er meer zichtbaar onderfcheid is tusfehen den geenen, die God dient en die Hem niet dient. IV. Maaken Wij, aan onze zijde, van deeze middelen een getrouw en afhanglijk gebruik, dan heb ik, ten vierden, „ nog een woord des vertrouT wens  X 29° X „ wens voor zwaarmoedige Oprechten , en ^ 'er zijn nog gronden van hoop voor de Kerk van „ God, in weerwil van alle boosheid en magt „ der Vijanden." Vreemd is het zeeker niet, dat, bij den geweldigen voortgang der Dwaalingen, nu of dan het hart der geenen, die God vreezen, en Zion beminnen als het uitneemendfte van hunne blijdfchap , beklemd wordt, en verleegen vraagt: „ Wat zal het einde zijn van deeze dingen ? en wat wordt 'er nog van de Waar- „ heid en de Kerk van God ? " Schept eevenwel moed, Oprechten! hoopt op God, en vindt uwe fterkte in itilheid en in vertrouwen. Nog is 'er hoop. «.) Vraagt het de voorige Eeuwen, en bemoedigt U. Noch de Gnofliken, hoewel hun de Weereldlicfde en de ingevolgde Driften de hand booden; Noch Arrius met duizend Konftenarijen; Noch Pelagius, fchoon hét hoogmoedig hart zijne zijde koos; Noch SdciN met zijne geleerdheid ; Noch -de Inqüifttie met haare brandftapels; Noch van Hattem , noch Labbadie, met hunne fchijnheiligheid; Noch het Dcïsmus met redeneeren of met fpotten, hebben het tegen de Waarheid uitgehouden, of de Kerk van God verdelgd: Bij eiken nieuwen aanval heeft de Waarheid gewonnen , het Euangelie gezeegepraalt, en het zal ook nu gewis niet anders gaan (a). (i. Of" (a) Hoe zeeker dit waarheid zij, en boe veel het Geloof geWonncn heeft bij elke aanranding des ongeloofs , hebben twee mijner geachte, nog leevende, en in den dienst van Jesus grijs geworden Leermecfters betoogd: de LeijdfcWe Hoogleeraar AE. Gillissen , Oratio , de Deïftis , praeftantiartï Religionis.Chrijlianae declarantibus, Franeker 1761. en deszelfs Amptgenoot E. Hollebeek, Oratio, de utilitateex incredulorum contra'Sacras Litteras coriaminibui in reltgioncm ChrijJianam redundante. Leijden 1781. En men vergelijke over het zelfde onderwerp de uitgewerkte Verhandeling van Prof. Szathmari , in de Werken van het Godgeleerd Genootfchap in 'sHage, voor het Jaar 1790.  )< aoi );( |S.) Of zijt gij de belofte uwes godlijken Heilands vergeeten ? Op deeze peirg zal ik mijne Gemeente bouwen, en de poorten der helle zullen dezelve niet overweldigen. De eer des Vaders is in deeze zaak betrokken; Hem gaat de eer zijns Zoons en het heil van arme zondaaren ter harte; zijne almagt en goedheid zal voor zijn eigen woord en waarheid, door gepafte middelen, zorgen; hij zal het eenvouwig gemoed den weg aanwijzen door zijn woord, endoor zijnen Geest elk in het rechte fpoor leiden, die op hem betrouwt. y.) Hoe diep het verval ook weezen mag; in alle Landen en in alle Standen van menfchen zijn nog braave zielen, die den Heer, die hen gekogt heeft , riet verloochenen, die aan den Godsdienst en aan Burgerwetten getrouw zijn, niet als Slaaven, maar als Chriftenen , als edele vrienden van God en menfchen , niet om de ftraf maar om de confeientie. Op den berg des Heeren zal het voorzien worden, en, hoe het dan ook gaa, altoos zullen 'er Belijders, altoos zullen 'er Leeraars zijn, die zich het Euangelie niet fchaamen, die nu fmaad en fchimp, maar die ook, als het nood: was, den dood, den honger, de naaktheid en de ballingfchap zich blijmoedig zouden getrooften , om Jesus te verëeren, die voor Hun fterf, toen zij nog zondaars waren, en om onder de menfchen te betuigen het Euangelie der genade Gods. V. Verblijden Wij ons dan, (cn met deeze aanmerking zal ik fluiten) verblijden Wij ons, zoo dikwils ergens menfchen zich verbinden , om de Leugen te beftrijden en 'er zaligheid in ftellen Jesus Christus, den Heer der Heerlijkheid, .en de Verzoening door zijn bloed, naar de zuivere teer des Euangeliums, te belijden; en toonen Wij, elk in onzen kring, die deelneemende blijdfehap door daaden, die niet dubbelzinnig T a zijn.  X 292 X zijn. En hier toe hebben wij nieuwen aandrang door het godvruchtig Inftitut, dat heden ónder U in werking gebragt is. «.) De zeegeningen des almagtigen Vaders , niet de genade van den Heere Jesus Christus cn dc vertroostingen van den Heiligen Geest ,; daalen in de ruimde maat op alle de afgezonderden van hunne Broederen, de Uitvinders, Aanleggers, Beftuurcrs en *lle de mij bekende en onbekende Declneemers in een Plan, zoo nuttig als roemrijk beide voor hunne harten en voor deeze Gemeente, die aan mijn hart zoo dierbaar is! — Ziet, mijne Eroeders! het doel bereïkt van uw godvruchtig poogen, 'ziet deeze Gemeente, ook door dit middel, voor altoos beveiligd tegen den inbreuk der fchadelijke Nieuwigheden , die. men in de weereld,• als Verlichting uitvent'. Met dankbaarheid voor het vertrouwen, dat Gij in mij gefield hebt, zal ik alle mijne krachten biddende befteeden, om mijnen Heiland te verheerlijken, en U, in de uitvoering van uw fchoon ontwerp , te dienen. De vrede en zegen Gods woone in uwe huizen, zeegene uw vermogen, en voorfpoedige het werk uwer handen! boven alle dingen, ondervind de zaligende kracht van dat Euangelie, dat Gij verdeedigen laat! wordt behouden door den dood van - Gods zoon; bewerkt door zijne Genade; geleid door zijnen Geest; en in uw leeven en in uwen dood vertroost door zijnen invloed! God is niet onrechtvaardig, dat hij vergeeten zou den arbeid uwer liefde, die gij aan zijnen haam beweezen hebt, nu dan , gelooft ook zelve in ;dcn Heere Jesus Christus, cn gij zult zalig worden, gij en uwe huizen, want ook aan U wordt in Hem de vergeeving der zonden en de bekeering tot God verkondigd. Vergezelt, zoo veel gij kunt, Grootachtbaare en braave Regenten! gelijk gij anders gewoon zijt ,• ook  X =93 X ook deeze onze Godsdienftige Vergaderingen, wanneer wij Jesus eer en den roem van zijn'kruis verdeedigen. Het doet eer aan deeze Stad, en elders fpreekt men 'er met lof van, dat ook dit Pian in den R«iad en jn de Rechtbank zijne Deelneemers vond, en het heeft aanfpraak, mijne Heeren! op uwer aller goedkeuring. Gewis zullen het de braaffte Burgers zijn die de getrouwfte Chriftenen willen weezen. De gewaande Verlichting is zoo wel uwe Vijandin als de krachtlooze Bevechtfter des Hemels, en de verdeediging van Jesus Godsdienst is ook die van het wettig gezag en de billijke orde. Voor het overige hebben 'er ook uwe zielen belang in: Gij bemint de waarheid, mijne Heeren! laat ik U dan e'éne waarheid herinneren, (ik weet, en uwe godsdienftigheid is mij borge, dat Gij ze gelooft) cm zalig te worden is 'er geene andere weg voor de aanzienlijken dan voor de geringen. Beelden der Godheid op aarde! aan de overzijde des grafs heeft de Regent niets boven den Burger, dan alleen eene zwaarer verantwoording: och dat ook U het Euangelie mijnes Zaligmaakers behoude! buigt U voor Hem, en Gij zult dubbel groot zijn, want ook tot U wordt het woord der zaligheid gezonden. > y.) Helpt mij door uwe meerdere kunde en door uwe Broederliefde , Hoog- en Wei-eerwaardige Medebroeders! misfchien zal ik nu en dan uwen raad en uwe hulp behoeven,' gij zult mij immers dien niet weigeren. Althands het geldt de eer van onzen e'énigen, onzer aller Heer, en de zaligheid van onzer aller Kudde : dat dan de krachten van ons allen zich vcréénigen, om in deezen boozen tijd de oorlogen des Heeren te voeren ! De arbeidzaamheid van Hofstede, de menschkunde van Bonnet, de naauwkeurigheid van Knoce, de wijsbegeerte van van Velsen, de gemoedlijkbeid T 3 van  X =94 X van Barse, de uitlegkunde van Smits, de iieftaaligheid van Verster, dc beleezenheid van Voorduin, het Attisch zout van Kaas, de ijver van Bouvink „ en de frisfche jeugd van Hoog, wiens eerftelingen ons zoo veel belooven, verée'nigen zich zamen, oir» in deeze Gemeente de bediening van het Euangelie heerlijk te maaken, en zullen , bid ik, mij verfterken, wanneer ik zwak ben. Uwe hulp, en uwe medewerking, verzoek ik bijzonder, begaafde en vriendlijke van Eijk! — Ook in dit werk zijn wij bijzonder Broeders, door eene Inrichting, die, wat het oogmerk betreft, aan deeze gelijkzoortig is, hebt Gij den taak om het Chriftendom tegen den Jood, den Heiden en den Deïst te verdeedigen , en ik moet nu het zelfde doen tegen de valfche Broeders, die het, onder den Chrijllijken naam, beftrijden. Ons werk is ééncrlei en nochthands onderfcheiden: dat dit den band van Broederliefde naauwer ftrengele, niets bedoelende , dan dat ]esus roem vermeerderd en veelen door Hem zalig worden, zullen wij, vere'e'nigd , den Philiftijn op den fchouder vliegen: Laaten wij eikanderen, en God, in wien alleen onze kracht is, ons beiden, Kerken! Geniet, als Gij uw werk begint, dezelfde onderfieuning, die God mij fchonk! mogten wij het heil des Heeren onzes Gods zien, cn ons beginzel zij in den naam des Heeren, die den hemel en dc aarde gemaakt heeft! Ondervinden wij te zaamen, ö mijne Broeders! de kracht van dat Euangelie, dat wij aan anderen prediken, en de lieflijkheid onzes Gods zij over ons! ■ Dat ook hier toe Uwe moed herleeve, mijne lieve Medebroeders! die of in andere Gemeentens, of in andere taaien binnen deeze Stad, dezelfde Leer in alles, of ten minften dezelfde Grondleer, op het voetfpoor van den zaligen Luther, predikt, en wier tegenwoordigheid thands het bewijs is Uwer broederlijke deel-  >( 295 X deelneeming in de Eer van onzen gemeenen Heiland, en de handhaaving onzer gemeenfchaplijke grondleer. Dan maakt Eendragt magt, broederlijke liefde onze fterkte, én de genade van Jesus Christus, Uwen en onzen Heer, zij over U en Uwe Gemeentens! En Gij, mijne lieve Gemeente! help ons ook:. Zoo wel het Godgeleerd Genootfchap deezer Landen, als bijzonder deeze Inrichting, heeft uwe medewerking tot inftandhouding noodig, en aan het: Nut zult Gij niet twijfelen, neemt het dan waar en doet het. Toon, door eene naarftige godsdienftigheid, dat gij belang fielt in het Chriftendom, fmaakt 'er de gezeegendfte gevolgen van voor uwe zaligheid, en wordt gebouwd op uw allerheiligst geloof! Vooral, Godvreezende en uwen Heiland aankleevende Zielen! fchraagt mijne armen met uwe onderfteunende gebeden, toont hoe dierbaar U de waarheden zijn, waar van Gij de zaligheid en troost bij ondervinding kent, en wast op in hem, die uw Hoofd is, met eenen godlijken wasdom! Ziet daar deezen eerften taak volbragt. —- Bekroon Gij het met uwe goedkeuring, en druk het „ in de harten, Vader der geeften! als Gij het zee„ gent, en het zondige en gebrekkige voorbij ziet, „ dan zal de zaligheid voor de Gemeente, de blijd* „fchap voor Uwerr Knecht, maar de Eer alleen de i, Uwe zijn, door Jesus Christus. „ Hem, die magtig is ons van ftrnikelen te bewaaren en onbeftraflijk te ftellen voor zijne heerlijkheid ,, in vreugde, den alleen wijzen God onzen Za„ ligmaaker zij heerlijkheid en majefteit, kracht en ü magt, beide nu en in alle eeuwigheid!" AMEN!  D R ü IC - F E I L E N. j>ao. Regel. 16. . 27 l8„ . 3 in de Noten. . . '20. ^ 7 in de Noten. . . 42. - 8 43. .17 in de Noten. . . 5ö. . 8 ..... . 52. . 8 van ondere». . * 56. . 19 • • 62. . 2 . ; 65. .ió in de Noten. . . 144. . 3 in de Noten. 160. • 4 in de Noten. . . 304. . 2 yan ond. in de Not, 239. . 4 in de Noten. . , Staat. Leest. Godstdienst , Godsdienst, de bewerkte . bewerkte. Judaecis . . Judaeis. na ... . naar. STW' • • . p** in de . . . en de wapenen . . te wapenen. VlEVANT . . VlERVANT. breidelden . breidelde. eamveezen . acinge\veczen4 Arcolus . . Areolus. \vaar in . . Waren, verwonderde verwonoere. verderfelijk verderflijken