i> E NIEUWE KLEMENTINA; o f BRIEVEN van HENRIETTE de BERVILLE.   Nunc fcio qaid fit Amor Iinprobus Wepuer, crudelis tu quoque mater! VlRG. Te ROTTERDAM, Bij J. M E IJ E R, I7 9I- DE NIEUWE KLEMENT INA; O F BRIEVEN V A N HENRIETTE de BERVILLE. DOOR L E O N A R D.  ' nu weet ik, bij ervarenis, Wat rampen V Minnewicht, door zijnen aerd (Jtan brouwen Maer 'k leerde ook, dat, van alle vrouwen Een wede Moeder de ijslijkfte is.  VOORBERICHT. zullen het oordeel der Lezers niet ten behoeven dezer Brieven zoeken voorintenemen ; genoeg is het te zeggen, dat zij geene vruchten der verbeelding zijn. Alle derzelver omftandigheden zijn waer : de gebeurdtenis, waermede zij eindigen, is in het jaer 1773 voorgevallen. Misfchien, dat zij Lezers van eene overdreven kieschheid, die niet gaern zien, dat ouders, wegens hun gedrag omtrend hunne kinderen , ten toon .worden gefield, tegen de borst zullen fluiten; vooral indien zij in het begrip flaen, dat kinderen verpligt zijn tot eene blinde gehoorzaemheid aen alle * de  VOORBERICHT. de begeerten hunner ouderen , hoe blijkbaer ongerijmd, en hoe bewezen nadeelig die ook mogen zijn ; want niemand zal immers ontkennen, dat ook ouders dwaesheden begaen, en zaken, die voor hun en hunne kinderen nadelig zijn, vergen kunnen; dan zulke Lezers verzoeken wij den vijfentwintigften Brief, bedaerd en aendachtig, te willen lezen; en indien dezeBriven eene enkele onmoederlijke Moeder verbeteren, bereikt de Vertaler zijn oogmerk , hetzelfde , dat zich ongetwijfeld de Heer Leonard , metze in het licht te geven , voorHelde, en dat zeker zulk een uitmuntend Schrijver, wiens werken met zoo veel graegte in Nederland ontvangen worden, waerdig is. DE  DE NIEUWE KLEMENTIN A. Waer zijn, mijne Emilia, de gelukkige dagen, die wij, in het klooster, met elkander doorbragten, heen gevlogen ? Waer zijn de uitfpanningen onzer kindsheid, onze onvervalschte vermaken, onze gulle vrolijkheden, en de genoegens, die deze eerfte genietingen vergezelden? O! mijne Vriendin, ik heb alles verloren! De tijd des geluks is reeds voor uwe Henriette voorbij. Ik trede in eene naergeestige A loop- EERSTE BRIEF. HENRIETTE MU EMILIA.  a DE NIEUWE loopbaen, wier grenzen zich misfchien zoo ver als mijn leven zullen uitftrekken. Uit het klooster komende, verbeelde ik mij voor een'oogenblik op nieuw te leeveu. De lieflijke lucht der vrijheid, die ik begon inteademen, het tafereel eener begocheknde wereld, nieuwe, mij voorheen onbekende , tijdkortingen alles fpanden za- mcn om mij wegtefleepen. Het buitenverblijf ftreelde mijn vooruitzigt met vooj^ werpen, die beter voor mijn hart berekend^ fchenen: overal heb ik het eigen ijdele ge3 gouden, alles verwekte mij denzelfden af-s keer. .Wal zie ik rondom mij? eene fpra* kelooze natuur; verveelende wildernisfen. Ik weet niet welk eene heimlijke bekom-» mering mij, te midden onzer dorpsfeesten en burgergezelfchappen, volgt. Mij geheugt den tijd, waerin de landftreek, die ik bewoon, mij verrukt zoude hebben; maer de  KLEMENTI-NA. 3 de fmaken veranderen; en ik begin gewaer te worden, dat ik er cenzaem ben. Waeruit ontftaet toch deze ontevredenheid, die mij de wereld doet ontwijken, en, verre van haer, zuchten; die mij de eenzaemheid doet zoeken, en mij in dezelve aeti de verveeling ten prooi laet; die mij zonder voorwerp doet mijmeren, zonder reden bedroeft; die mij afgetrokken — onverfchillig maekt, en mij geftadig tegenftrijdig met mijzelven, en tegen mijn eigen hart doet handelen? O! mijne Geliefde! hoe wordt ik door dezen toeftand bezwaerd en gedrukt! Waerom zijt gij niet bij uwe Vriendin! Hoe veel genoegen zouden onze harten fmaken, indien zij zich in elkanders boezem mogten ontlasten! Kom uwe Henriette vertroosten! Zult gij het aengename faizoen doen voorbijgaen, zonder de bosfchen van Trenel te komen wederzien. De A 2 len-  4 DE NIEUWE lenteregen houdt op; tegenwoordig worden onze velden geftreeld door eene verkwiklijke koelte, en het groen is in deszelfs vollen luister. Kom! ik heb eene Vriendinne nodig; ja, eene Vriendinne; dit is immers het woord, niet waer? Wij zullen over onze eerfte levensjaren fpreken; en voor het minst zal ik, dewijl mij niets anders overblijft, het voorbijzijnde geluk, fmaken. TWEE-  KLEMENTIN A. 5 TWEEDE BRIEF. Aen Dezelfde. Ik zal u dan niet zien! Gij kunt eene geliefde moeder niet verlaten! Maer wij zullen met elkander briefwisfeling houden, en ik zal u mijne kwellingen in vertrouwen mededeelen. O! indien ik door een onweder bedreigd wierd! Gij verfchrikt mij. Zoo rasch een meisje zich verveelt, zegt gij, is zij niet verreaf van te beminnen. Ik durf mijn hart niet onderzoeken ; ik vrees in hetzelve eene zwakheid te vinden Ik moet het u echter bekennen: Seligny is hier federt agt dagen. Bij zijne ^enkomst heb ik mij niet kunnen onthouA 3 den  6 DE NIEUWE den van eene heimlijke aendoening: ik geloof zelfs, dat ik bloosde. Ja, waerlijk, ik heb gebloosd! Wat ben ik boos op mij zeiven, dat ik zoo vreesachtig ben. . . . Alles wel ingezien , is het uwe fchuld; wat behoefde gij hem zoo aenteprijzen ? Zie daer, Mejufvrouw, waeraen gij mij, door uwe loftuitingen blootftelt. Wij worden vooringenomen met iemand, dien wij niet kennen; de verbeelding verfraeit hem; en als hij verfchijnt, blijft de begocheling voortduren. Wij hebben veel verkeering met Mevrouw de Mery. Eene jonge Weduwe, beminlijk, los, ongelijk aen zichzelven: zij is luchthartig , heeft bevalligheden en veel wonderlijke grillen, en zulk eene wordt, zegt men, eene lieve vrouw genoemd. Nog hebben wij hier de Baronnes vai^ Nor-  KLEMENTINA. ?• Norton en hare dochter. De laetfte fchijnt pas uit het klooster gekomen te wezen. Het is een van die onbeduidende wezens; waervan ons niets bijblijft, als wijze verlaten hebben. Hare moeder heeft manlijke gebaerden, een' hoogen toon, eene fiere en onverdrageÜjke houding, zij fpreekt veel, luistert niet, andwoordt als het haer gelegen komt, neemt u, met een fchuins oog, op, en wendt alom, met verachting, een dik hoofd, tusfchen hare beide fchouders ingezonken. De Natuur had ten oogmerke om een man van haer te maken; maer zij heeft haer werk niet voltooid. Zal ik melding maken van Mercourt , welke uitvaert tegen alle vrouwen, die hij immer gekend heeft? Welk eene lompheid! De mans, die ons zwart affchilderen, vcrftaen zeer weinig het belang van hunne eigenliefde! A 4  B DE NIEUWE Gij ziet, dat het mij niet aen gezelfchap ontbreekt. Wat fchort mij dan? Ik weet het niet; maer misfchien zal ik het niet dan al te fpoedig weten! DER.  KLEMENTIN A. 9 DERDE BRIEF. Aen Dezelfde. Ik ben zoo fterk niet ingenomen ten voordeele van uwen Vriend, als gij u verbeeldt. Ik begin reeds fouten in hem te ontdekken; een bewijs, dat ik hem koelzinnig befchouw. De fpijt doet mij dus niet fpreken: helaes! ligt is er maer al te veel reden tot vrees; en ik bemin hem veel meer, federt ik hem minder bewonder. Dikwils fpreekt hij met mij over zijne reizen. Hoe gretig luister ik dan naer hem! Ik beef, wanneer hij eene befchrijving geeft van de gevaren, waeraen hij blootgefteld A 5 is  io DE NIEUWE is geweest. Ik volg hem in ieder land. Roemt hij op de bekoorlijkheden van deszelfs bewooneresfen, dan wensch ik, dat hij aen niemand in de wereld gehecht' ware. Somtijds vraeg ik hem , lagchende, of hij ooit bemind heeft? Hij verdedigt zich er over, ik weet niet waerom, en ik weet ook niet waerom ik deze vraeg deed. Hij heeft den inval gekregen , om mij te leeren reekenen, gij zoudt lagchen, zaegt gij den meester met de leerling. Seligny beftuurt mijne teekenpen , en dees oogenblik is juist niet die, waerin ik het allerbedaerdst ben. Wanneer mijne Zuster het in het hoofd krijgt om ons te verlaten, werdt ik onthudst, bevreesd, zoo rasch wij ons alleen bevinden Dit alles ontrust mij.: mijne ziel is niet kalm. Ach! mijne Vriendin! zoudt gij het geraden hebben? VIER-  K LEMENTIN A. n VIERDE BRIE F. Aen Dezelfde. Welk een onuitfpreeklijk genoegen wordt ik gewaer, bij het aenvangen van dezen brief! Hij zal u mijne blijdfehap malen. Het geluk herleeft voor mij. Vergeefsch wilde ik het voor mijzelven ontveinzen: Seligny is mij dierbaer. Het is geene liefde, maer teedere vriendfebap, op achting gegrond, die hij mij inboezemt. ' Alles, wat mij omringt, vertoont mij de helderheid van eenen fchoonen dag. Ik geniet met vervoering ieder voorwerp. Een lentemor'genftond verrukt mij; ik doorwandel met genoegen de bosfehen, die mij woest iche-  ii DE NIEUWE fehenen; hunne eenzaemheid, heeft niets akeligs, niets droevigs meer voor mij: ik breng er een' anderen ik, en zijne beeldtenis verfraeit de natuur. Hoe zou zulk eene ftreelende neiging gevaerlijk kunnen wezen? dit is onbegrijplijk. Ik vrees nogthans Ik vrees Mevrouw de Mery. Zijn dit niet reeds verdenkingen, die mij ontrusten? is het geen minneijver, die mij verteert?... Ik deed dan kwalijk van mij gelukkig te achten! Ik weet zelfs niet te veinzen. Honderdmalen heb ik mij reeds verraden. Ik verbleek, fla mijne oogen neder, of wendze af, fomtijds dringen tranen, uit dezelven, en mijne aendoening is te zigtbaer om er zich in te vergisfen. Oordeel zelf of Vrouwen er onkundig van kunnen wezen! waerlijk ik geloof, dat zij- gezien hebben, dat  KLEMENTINA. 13 dat ik beminde, eer ik zelf er op verdacht was. Gelooft gij , dat hij voordezen eenige verbindtenisfen met Mevrouw de Mery heeft gehad? Zijt gij wel onderricht? Ik vind haer zoo verleidelijk niet. Zij heeft zoo iets, ik weet niet wat, vrijs en beflisfende, het welk een eerlijk hart moet ftooten; maer indien zij behaegt, zijn hare gebreken eene aenvalligheid te meer. VIJF-  14 DE NIEUWE Wel nu ! ik heb uw' raed gevolgd. Gij gelooft, dat Seh'gny, door mijne koelheid misleid, zich dit zeer aengetrokken fchijnt te hebben; dat hij ongerustheid heeft doen blijken; dat hij poogingen gedaen heeft om eenige ophelderingen te krijgen ; gij bedriegt u. Hij heeft een' ganfchen dag doorgebragt, zonder mij een woord toctefpreken. Ik was zoo boos, dat ik des avonds duizend oplettendheden, duizend vriendlijkheden acn Mercourt, die ik verfoei, betoonde; ik heb zelfs gehouden of ik tegen hem lagchte, op den eigen oogen- blik, V IJ F D E BRIEF. Aen Dezelfde.  KLEMENT IN A. 15 blik, dat mij de tranen in de ocgen Monden. Dces uchtend ontmoette ik Seligny: ik ontweek hem, hij hield mij tegen; en bood mij een' brief. Een brief aen mij! welke bijzonderheden hadden wij aen elkander te zeggen? Ik had den brief moeten weigeren. O! mijne Emilia! van waer het zonderling gezag, dat die man op mij verkregen heeft? hoe kom ik zoo zwak bij hem? Gij kunt niet geloven hoe veel vermogen hij op mij heeft! Ik ontving zijn' brief met eene bevende hand en fteelsgewijze, zoo ontfteld was ik! Op den eigen oogenblik werd mijn hart door eene koude rilling aengegrepen. Ik wilde hem dit rampzalig gefchrift terug geven; hij verwijderde zich. Moet ik u mijne fchande belijden? tot in het irtnigfte mijner ziele was ik opgetogen, dat ik zijnen brief in handen had; toen ik hem aennam brande ik van verlangen naer deszelfs inhoud. Welk  i6 DE NIÉUWE Welk eene kinderachtigheid! Nooit fcheen ik zoo belagchelijk in mijne eigen oogen! Maer oordeel over mijne verbazing: zie hier wat mij gefchreven werd. ZES-  KLEMENTIN A. 17 ZESDE BRIEF. , seligny aen henriette. Ik moet u verlaten, Mejufvroüw! ik moet vertrekken. Eene ijdele hoop ihad mij verleid. Ja, ik durfde mij vleijen.... Maer moet ik u belijden, wat denkbeeld ik van uwe gevoelens vormde en het welk ik omhelsde, met al de vervoering van een hart, dat aen deszelfs verlangen voldaen ziet? Gij hebt u fpoedig beijverd om het te ver* drijven. Ik zie mij uit het midden der zoetfte begochelingen weggerukt; en, even of gij mij over mijn al te groot geluk wilde ftraffen, betoont gij mij meer ftrafheid, dan gij immer toegevendheid voor mij gehad B hebt.  i8 DE NIEUWE hebt. Dit is eene wreedheid. Indien wij niet beminnen, moeten wij ten minfte niet haten. Ik vertrek, gedrukt onder het gewigt uwer ongenade! Helaes! hoe kon ik immer hopen u te verdienen ? Verftand , ichoonheid, begaefdheden, rijkdom, gij bezit alles: en ik niets als mijne liefde; maer ik raogt u aenfchouwen, en ik was welgemoed. Een enkele oogwenk van u maekte mij de gelukkigfte van alle ftervelingen.... gij hebt den (luijer weggerukt, en ik ben in mijne nietigheid teruggezonken. Ach ! waartoe heb ik u leeren kennen? Waertoe heb ik mij ten prooi gegeven aen alle die neigingen , die mij tot u voerden ? Zij werken veel te gevoelig voor mijne rust. Ik ben veroordeeld om mijne dagen in treurigheid te flijten! Vergeet mij, Mejufvrouw! vergeet eenen ongelukkigen. Dat de herdenking aen mij uwe vermaken niet ftoore. Gij zijt tot liefde gevormd: mogt gij een hart  KLEMENTIN A. 19 hart vinden, dat het uwe waerdig ware! Gelukkig de fterveling, die u zal weten te treffen! Ik, ach! ik moet van dit geluk afftand doen. Hoe zal het mij bedroeven, dat ik die oogenblikken, die in den fchoot van het vertrouwen doorgebragt werden, niet terug zie keeren!... Vaerwel, Mejufvrouw ! Ik zal u niet wederzien; maer uwe beeldtenis blijft mij altijd dierbaer. Alom zal ikze met mij voeren: dit is ten minde een geluk, dat mij door het lot niet ontroofd kan worden. R 2 ZE-  DE NIEUWE ZEVENDE BRIEF. IIENRIETTE Cien SELIGNY. Ik had uw' brief niet kunnen verwachten, Mijn Heer! nog minder verwachtte ik de klagten , die gij mij doet, de betuigingen , die mij beledigen en de verwijten, die mij bevreemden. Nimmer heb ik de haet gekend; hij is eene al te verdrietige neiging, die mijn leven zou verbitteren. Wat zou mij ook bewegen om u te haten? gij gaeft er mij geene reden toe, ik bid u dit te willen geloven. Aenbelangende de liefde , zij is mij niet minder vreemd; ik weet niet of zij noodzaeklijk zij tot mijn geluk, en of ik beftemd ben om haer te kennen. De liefde  KLEMENTIN A. M de is dan alleen aengenaem , wanneer men een hart vindt, dat teederheid met teederheid beloont; en ik gevoel, dat ik, indien ik beminde, een onverdeeld hart zoude begeeren, dat mij alleen liefde toedroeg. Maer zich met deze hoop te vleijen is ijdel; de meeste mans hebben alleen het doel om hunne verwaendheid te ftreelen, door het vermenigvuldigen hunner overwinningen.... Gij zijt hun niet gelijk, Mijn Heer! ik wil het gaerne geloven. O! gelijk hun nimmer! vermaek u niet met de gevoeligheid der vrouwen. Dikwils verbergen zij, onder een luchtig uitterlijk,eene aendoenlijkeziel, gefchikt om zich vasttehechten. Indien gij alleen trek had om haer te beproeven, zoude die liefde, die bij u alleen een fpel was, het ongeluk van haer leven uitmaken. Vergeef mij dezen belangloozen raed; op deze wijs alleen zoek ik mij over uwe verwijten te wreken. Het was onnoodig, zoo B 3 als  « DE NIEUWE als ik geloof, mij uw vertrek te berichten en affcheid van mij te nemen. Het ftaet u vrij ons te verlaten, wanneer gij het goed vindt; niets dan uwe verkiezing houdt u hier. Ik begrijp , dat gij kwalijk zoudt doen van in een gehugt te blijven; gij zijt voor een groot tooneel gevormd. Vertrek derhalve Ik zal mij wel wachten u terug te houden! maer vergeet het geen gij mijne ftrafheid gelieft te noemen, en befchouw in mijn gedrag alleen het bedrijf mijner rede. Deze bckendtenis ben ik u verpligt, ter wegneming van de nadeelige indrukfelen, die u mogten bijblijven; gij verdient die niet, en ik kan niet onregtvaerdig wezen. AGT-  KLEMENTINA. 23 AGTSTE BRIEF. HENRIETTE Cie?l EMILIA. Ik zend u een affchrift van mijn andwoord. Nu het verzonden is, fpijt het mij, dat ik het fchreef. Hij zal het ftreng vinden. Ja, mijn Wacrdfte! ik heb hem mishandeld. Men fehrijft zoo niet, als men bemint. Hij zal vertrekken , ik voorzie het. Hij zal niet flim genoeg geweest hebben van door mijn' fpijt de uitdrukkingen der liefde heentezien. Hij fprak met mij over zijn ongeluk, met zoo veel vertrouwen', hij was niet gelukkig als bij mij! hij beminde mij. De Hemel had ons beiden voor elkander gefchikt. Hoe veel overB 4 een-  24 DE NIEUWE eenkomst in onze neigingen! Hoe dikwils gebeurde het, dat wij beiden te gelijk den mond openden, om hetzelfde denkbeeld uittedrukken. O, mijne Vriendin! ik gevoel, dat ik hem zal moeten beweeuen. Hem te zien had ik mij tot eene aengename gewoonte gemaekt. Was hij afwezend, ik hield mij met hem bezig; het fcheen, dat ik niet zonder hem of zijne beeldtenis kon leeven. Welk een zwaer gemis! Mijn God! indien hij vertrok Ik vrees het; maer zoo hij mij bemint, moet hij blijven, Mevrouw de Mery vertrekt, en ik verblij mij heimlijk over haer vertrek. Van waer deze neiging, die mij bedroeft? Ach! hoe laeg zou mij de liefde in mijne oogen doen dalen, indien er iemand in de wereld ware, die ik, door haer toedoen, moest haten, NE-  KLEMENTIN A. *5 NEGENDE BRIEF. seligny aen den Heer de murcé. 0 Mijn Weldoener ! mijn Vriend ! ik moet u fchrijven ik moet mijn hart in het uwe ontlasten. Sedert ik in het huis van Mevrouw de Berville verkeer, herken ik mijzelven niet. Welk eene omwenteling is er-in mijne ziel voorgevallen! Wat word ik gewaer! O Hemel! ik vrees het mijzelven te belijden. Het is dan waer, dat ik bemin ! Tot hiertoe vond ik wel fmaek in de eene of andere, maer bezat geene wezenlijke neiging voor iemand. Mijn hart verfleet, zonder zich te vestigen. Van hier die onaengename onzekerheid, die koele onverB 5 fchil-  a6 ' DE NIEUWE fchilligheid omtrend alle de tooneelen des levens, die zwaermoedigheid, die mij alle genot, iederen oord, de gewoontens, verveelend maekte.... Welk een onderfcheid! Tegenwoordig word ik door alles geroerd, door alles bekoord. Twee maenden zaligheid , gelijk ik thans fmaek , en ik laet mij gewillig twee eeuwen plagen. Van Henriette verwijderd , fchijnt mij de wereld beuzelachtig. Ik denk alleen aen haer; ik ben niet vergenoegd dan bij haer; ieder oogenblik, dat ik van haer gezigt beroofd ben is voor mij eene duldelooze kwelling. Ik zal u eene fchets geven van haer, die gij ongetwijffeld zoudt beminnen, indien gij het geluk had van haer te zien: zij heeft het alleraenminnigfte , het allertreffendfte gelaet. In hare trekken is iets hemels ; iets gelijk aen de geruste kalmte van een engel, 't geen ons het denkbeeld van een onvervalscht. geluk inboezemt. Hare ftem....  KLEMENTIN A. 27 ftem.... men zegt, dat de ftem van eene beminde de welluidendfte van alle toonen is; maer die van Henriette dringt met wellust in de ziel en gij verbeeldt u haer altijd te hooren. Voeg hierbij eene edele zedigheid; zij flaet hare lange oogleden met zoo veel bevalligheid neder, en bloost op zulk eene natuurlijke wijze, dat het niet mogelijk is haer ongeroerd te befchouwen. Wij deden, eenige dagen geleden, een watertochtje langs eene kleine rivier, die de muren van het park befpnelt: zij loopt door eene lange laen van populieren en esfen, die van wederzijden een gewelf vormen , waerdoor het daglicht niet kan heendringen. Wij vonden aen den oever eenige dorpmeisjes, die, bij het fpeelen der fluit, dansten. Onze juffers namen deel in het feest, en ik ondervond, bij deze gelegenheid , hoe de natuur fomtijds door de kunst ver-  a8 DE NIEUWE verfraeid kan worden. Hoe vlug, hoe onbedwongen deze boerinnetjes mogten wezen, haer dans was in mijne oogen ftijf en onbevallig. Had gij Henriette gezien — de gemaklijke buigzaemheid harer bewegingen, hare ongemaekte losheid, die altijd behaegt, zonder dit te bedoelen; de verfcheidenheid harer wendingen, harer geftalten, en van die tooneelen, welken de fchoonheid in het bevalligfte licht ftellen. Wij werden tot aen ons fchuitje begeleid , en deze terugtocht was een triumf. Henriette kwam mij, gedurende de reis, droefgeestig en mijmerende voor. De avondftilte, en de fomberheid, door den lommer der hoornen veroorzaekt, begunftigde deze droefgeestigheid. Ik zat bij haer; ik bemerkte het: wij zwegen, en ik was gelukkig. Ik verlangde niets; mijn genoegen was volkomen. Eene gebeurdte- nis  KLEMENTINA. 29 nis ftoorde onze ftilte; ik leunde tegen het boord van het fchuitje en door eene beweeging, die hetzelve maekte, verfcheelde het weinig of ik ware in het water gevallen. Henriette ontftelde, gaf een fchreeuw, greep naer mij en verwijderde zich terftond daerop met fpijt. Zij was den geheelen avond verdrietig, betoonde mij eene koele en gemaekte beleefdheid, klaegde over onpasfelijkheid en floot zich op, zoo rasch wij teruggekomen waren: Ik werd toen ongetwijffeld door Henriette verfoeid, en ik had haer nog even te voren zoo teeder beproefd! Is het mogelijk, dat het hart, in zoo weinige oogenblikken zulke vreemde veranderingen ondergaen kan! TIEN-  DE NIEUWE TIENDE BRIEF. HENRIETTE Ü6n EMUIA. Ik ben knorrig, mijn Waerdfte! ik ben het op Seligny, op mjjzelven. Ile- laes! ik ben zeer bevreesd, dat mijne dwaesheden mij verraden hebben, en dat hij bemerkt heeft hoe veel belang ik in hem ftel: ik kan het hem niet vergeven, dat hij dit ontdekt heeft. Dees uchtend nog bragt hij mij, volgens gewoonte, bloemen; ik hebze niet willen aennemen. Deze weigering heeft hem getroffen. En waerom toch? omdat alle mansperfoonen de verwaendheid hebben van te geloven, dat wij hun niet wederftaen kunnen. Hij bragt mij vriendlijk  KLEMENTIN A. 31 lijk onder het oog, dat ik hem fomtijds de gunst bewees van zijne ruikers aentenemen. Ik vroeg hem, op eenen fleren toon, of dit gunstbewijs een wet ware? De huichelaer zag, dat ik mijn belluit genomen had; hij vertrok met eene droevige houding, en ik ■ zwakke ziel heb hem terug geroepen Ja, ik heb hem terug geroepen ik nam de bloemen. Wat zoude ik doen? hij fcheen zoo bedroeft! Welk eene rede! Dit kan geene verdediging heten, ik weet het wel, lieve Vriendin! maer als hij bij mij is, leggen alle de plannen, die ik vormde, in duigen. Hij heeft het vermogen om mij tot het tegenovergeftelde, van het geen ik wilde doen, overtehalen. Een oogenblik van zijne tegenwoordigheid verijdelt ontwerpen , wier beraming mij geheele nachten kostten; en ik ben geheel verbazing,dat ik denk,gelijk hij denkt. Om.er u over te doen oordeelen, zoo weet, dat  32 DE NIEUWE dat hij in het begin de kunst verftaet vari met mij medetepraten en mij dus voorttehelpen; dat hij vervolgens mij eenige ligte en gemaklijk optelosfen tegenwerpingen toevoegt; dat hij weldra de zwarigheden vergroot, en ik mij eindlijk genoodzaekt zie om hem gelijk te geven. Wat zegt gij van zulke kunstgrepen? ELF-  KLEMENTIN A. 33 ELFDE BRIEF, Aen Dezelfde. Wij komen zoo even van het kasteel van Mevrouw Norton, waer wij den dag doorgebragt hebben. Het is een oud gottiesch gebouw. De Eigenaer is een lang mager man, die er altijd uitziet, of hij zijne boeren vonnisde. Hij doet eene befchrijving van een fteekfpel, of hij er bij tegenwoordig geweest ware; verheft de oude moden hemelhoog, en behoudt nog in zijne kleding de gebruiken der voorigeeeuw. Hij heeft mij alle de hoeken en winkels van zijne woning rondgeleid. Verbeeld u groote, ruime vertrekken, waervan alle de C meu-  34 DE NIEUWE meubelen beftaen in tapijtwerken, met groote beelden, en rijkgefianjende armftoelen. In een dier zalen, die de Heer Norton zijne gallerij van fchilderijen geliefde te noemen, zag ik twaelf of veertien figuren, even ftijf als hij zelf: dit zijn zijne voorouderen. Ik verzocht zijne boekerij te mogen zien : ik vond er weinig hedendaegfche letterkunde , en niet één roman. Ik toonde mijne verwondering hierover aen den Baron, die mij zijn' afkeer van foortgelijke boeken, in zulke duidelijke bewoordingen, te kennen gaf, dat ik het niet raedzaem vond,om er meer over te fpreken. Wij begaven ons vervolgens in het park en wandelde het vijf- of zesmalen rond , met eene ftilzwijgendheid, die de ftatigheid van onzen tred verdubbelde. Ik vernam, dat men gewoon was alle dagen tot op een' zekeren afftand van het kasteel te wandelen , en het nog nimmer gebeurd was, dat  KLEMENTIN A. 35 dat men verder ging. De klok floeg, wij begaven ons naer binnen, om het middagmael te houden. Ik zag een' grooten,' zeef onthudften en heel lompen jongen te voorfchijn komen, die zich alleen aan tafel vertoonde , en die ik geen Woord heb hooren fpreken; maer, om dit te vergoeden, heeft hij mij braef zitten aenkijken. Ik vreesde, dat hij niet zou opgehouden hebben mij met zijne onbefchofte oogen van "boven tot onder optenemen. Des avonds wierden er, om zich te vervrolijken, eenige kleine eenvoudige fpelletjes aengevangen, die mij doodlijk verveelden. Die naergeestige menfchen ! ik geloof, dat zij in hun ganfche leven nog niet gelagchen hebben. Zij doen niets gelijk andere menfchen, hunne uitfpanningen zelfs hebben iets ftatigs, iets ftijfs, 't welk het vermaek wegneemt. Hoe lang is mij die dag gevallen! Ik heb bij mijzelven onderzoek naer de oorzaek dezer C 2 011-  36 DE NIEUWE onvrijwillige verdrietelijkheid gedaen , en dat ik dezelve ten halve vond, heeft mij een Dlos aengejaegd. Ach! mijne Vriendin ! ons ontbrak een man , in wiens gezelfchap mij alle oorden bekoorlijk toegefchenen zouden hebben. Seligny was niet bij ons: zijne beeldtenis was onophoudlijk voor mijn' geest tegenwoordig. Ik werd gedrongen, om te zingen; ik weigerde het: zij hielden aen, en mijn andwoord beftond in tranen. Wat moet men wel van mij gedacht hebben ? Ik ben. befchaemd, dat ik zoo zwak geweest heb! Maer ik was in eene zwaermoedige geestgefteldtenis, en het is u niet onbewust, dat er oogenblikken zijn, waerin het geringfte voorwerp ons de tranen, die enkel verlangen te vloeijen, in de oogen doet komen. Mijne afgetrokkenheid trof ieder; ik fcheen mij te verveelen, ik fcheen onvergenoegd. Dan wat komt het er op aen? Het is  KLEMENTINA. 37 is maer al te waer, dat ik mij niet kon bedwingen. Ach! word ik door de afwezendheid van één enklen dag dus gefolterd ! wat zal het dan wezen, gerechte Hemel! als wij voor eeuwig moeten fcheiden; Dit denkbeeld is zielgrievende Dicht bij huis gekomen zijnde voelde ik ftcrke hartkloppingen eene rilling door alle mijne leden, die ik u gcmaklijker kan doen begrijpen,danze befchrijven. Mijn borst werd door eene vreeslijke zwaerte gedrukt; hoe. meer ik naderde, hoe meer ik vreesde hem, die mijne oogen alom zochten, te ontmoeten; op het gezigt van ieder, die mij tegen kwam, werd mijne ziel gefchokt. Hij verfcheen ik ftond op het punt van het nittefchreuwen dan, gelukkig, had ik kragt genoeg , om mijne ftem te fmooren. Maer de uitwerking, die zijne tegenwoordigheid op mij deed, is ongelooflijk; ik kende mijzelC 3 ven  33 DE NIEUWE ven niet meer; mijne vrolijkheid herleefde; mijn bloed vloeide onbelemmerd door mijne aderen; mijne kragten waren herfteld.... Ach ! mijne Emilia! nooit, nooit zal ik deze liefde kunnen overwinnen! TWAELF-  KLEMENTIN A. 39 TWAELFDE BRIEF. Aen Dezelfde. Irïoe jaloers zal ik Seligny maken! hij moet ook zijn beurt hebben: hij zal zich niet kunnen beroemen, dat hij mij ftrafloos verdriet veroorzaekt heeft. De Zoon van den Baron, die lomperd, waervan ik u i'chreef, is mij, met eene verlegen houding komen zeggen maer hoe zal ik eene befchrijving geven van het geen hij mij gezegd heeft? ik heb van zijne brabbeltael niets kunnen verftaen. Op het eerde woord van liefde, dat hij fprak, ben ik in gelagch uitgeberften, het geen ik u verzeker, dat hem vrij wat onihudfte. SeC 4 dert  40 DE NIEUWE derf. dien tijd, krijgt hij vele vlagen van befchroomdheid, waermede ik mij zeer vermaek. In de menigvuldige bezoeken, die hij ons geeft, gaet hij naest mij zitten, en houdt zich een geheel uur bezig met mij aentekijken, zonder zijn' mond open te doen. Ik glimlagch hij glimlagcht ook; ik fta op hij ftaet insgelijks op; ik begeef mij weder naer mijne plaets hij ook. Somtijds, na verloop van twee of drie uuren, leg ik mijn werk neder, en houde mij geheel verwonderd, dat ik hem bij mij vinde. Ik zou mijn best wel doen, om het hem moede te maken; maer die jonge Heer heeft een geduld, dat het mijne ten einde brengt hij is door niets boos te maken. Zie ik daer mijn kwelgeest niet wederkomen? ja , hij brengt mij eene groote ruiker roózen? Ik roep hem van verre toe, dat de bloemen mij hinderen. Hij gaetze wegwerpen. Zou k  K LEMENTIN A. 41 hij vertrokken wezen? neen, daer is hij terug. Ik zal mij houden of ik zeer druk fchreef, dan behoef ik hem niet aente- zien Ik geloof, dat hij zoo ftout durft wezen van in mijn' brief te zien. O! indien hij hem las , zou hij zichzelven fchoon ftraffen. Hij doet mij vraeg op vraeg Geen andwoord. Vertrekt hij, uit fpijt Gansch niet: hij zucht en gaet aen de andere zijde van de kamer zitten. Hij kan er blijven zitten; want ik wil mij niet meer met hem ophouden. Het ftaet hem heel fraei om verliefd te wezen! is die teedere neiging voor hem gefchikt? Hoe mishagen mij zijne gefprekken! hoe fruiten mij zijne manieren! Ik vond hem niet half zoo haetlijk voor hij het in zijn hoofd kreeg, om mij te beminnen; ten minfte bemerkte ik het niet. Tegenwoordig heeft hij, in mijne oogen, duizenden gebreken. Waerzijt gij, Seligny ? Waer zijn uwe teedere C 5 zor-  42 DE NIEUWE zorgen, waer vindt ik uwe ftreelende voorinneming uwe lieve uitdrukkingen? Welk eene zotterij van Norton, om u mijn hart te willen betwisten ! Ik zweer, in voorraed, eenen doodlijken haet aen ieder minnaer, die poogingen zal durven doen, om mij te behagen; buiten u kan of wil ik niemand beminnen.... Maer waerom zie ik mij gedwongen van te zwijgen? Waerom is het hart van eene Moeder gefloten voor mijne teedere uitboezemingen ? Bezat ik ftoutmoedigheid genoeg, ik ging mij aen hare voeten werpen, haer deze rampzalige drift, die mij pijnigt ontdekken; haer bezweren van hare Dochter te redden met mijne tranen zoude ik haren boezem befproeijen. Maer ik zou haer hier door te meer verbitteren. O! mijne Geliefde eenige Vriendin! een akelig voorgevoel kondigt mij aen, dat mijne gelukkige dagen voorbij zijn. Voor mijne voeten  KLEMENT IN A. 43 ten opent zich een afgrond van jammeren, en in het verfchiet ontdek ik niet dan voorwerpen van kwelling. DER-  44 DE NIEUWE DERTI EN DE BRIEF. Aen Dezelfde. I Iet is gedaen, ik wil mij niet langer met hem ophouden; ik zal hem uit mijne gedachten verbannen, het moet wezen; ik ben er toe verpligt. Dat hij vertrckke! Ach! dat hij vertrekke! Ik fidder nog over het gevaer, dat ik gisteren, in het vallen van den avond, gelopen heb: ik had mij in een boschje afgezonderd ik mijmerde ik bevond mij in een van die oogenblikken, waerin het hart tot verteedering neigt; ik voelde mijne tranen vloeijen, toen Seligny zich vertoonde. Ik weet niet of eene heimlijke ftem ons ons nood-  KLEMENTINA. 45 noodlot aenkondigt; maer op zijn gezigt werd ik door eene fchielijke fchrik bevangen. Ik wilde hem verzoeken zich te verwijderen ; maer mijne kragten fchoten te kort. Met hoe veel behendigheid wist hij mijne vrees te ftillen? hoe deed hij trapsgewijze het vertrouwen in mijn hart herleeven! en welk eene innemende lieflijkheid mengde hij in zijne gefprekken ! Ik zeide hem iets omtrend Mevrouw de Mery; die naern deed hem van kleur veranderen. Hij ftemde mij toe, dat hij haer voorheen gekend had; maer hij verliet haer om mij; hij beminde mij alleen ; zijn geluk hing af van het geen ik voor hem gevoelde. Ik hoorde hem aen, met eene ontfteldtenis, die iederen oogenblik fcheen toetenemen; mijn blos mijne nedergeflagen oogen, verrieden mij ongetwijffeld. „ Bemint gij mij?" voegde hij er bij, mij aen zijn' boezem drukkende? Ik was niet in ftaet van hem te  46 DE NIEUWE te andwoorden: maer ftiet hem, met eene beevende hand van mij af. Hij greep die hand, bragt haer aen zijnen mond en overladeze met kusfen. Een onbekend vuur gloeide door mijne aderen; ik gaf een fchreeuw zijne vervoering groeide; hij wierp zich in mijne armen, en ik voelde mijne lippen door de zijnen drukken. O! mijne Vriendin! wat kwam mij over? Mijne oogen werden duister, mijne kniën knikten, en ik ftortte magtloos aen de voeten van den Verleider neder. Hij hefte mij op. Een nieuwe gloed, dien hij op mijne lippen ontftak , herftelde mij van mijne flaeuwte en bragt mij bij mijzelven : de verontwaardiging gaf mij Merkte tegen zijne Moutheid. Ik was koud van fchrik en beefde als een blad. Ik leunde tegen een' boom en deed hem een reeks van de hardMe verwijtingen. Hij wierp zich aen mijne kniën, om mijn gemoed te verzachtten. Laeg-  KLEMENTINA. 4? „ Laeghartig mensch, zeide ik in mijzelven, de vernedering kost u niets: gij bezit de kunst van uzelven verachtlijk te maken, ter bereiking van uw oogmerk." Ik ging heen; hij hield mij tegen. Zijne oogen ftonden vol tranen; ik werd hierdoor geroerd. AVat zeg ik! ach ! God! de oogenblik naderde, waerin ik mij in zijne armen ftond te werpen! Ik wende mijne oogen van hem af; ik verbood hem mij te volgen en floop weg. Naeuwlijks was ik in huis, of ik voelde eene doodlijke benaeuwdheid: een vloed van tranen fchonk verligting aen mijn hart. Sedert dat tijdftip ben ik niet uit mijne kamer geweest; ik ben ziek! mijne ziel is gewond, mijn geest is ontfteld ; ik geloof, dat ik de koorts heb. Tweern ael is er iemand aen mijne kamerdeur geweest; maer ik zal geen andwoord geven, veelmin open doen dit befluit ftaet vast. Ik wil niet meer gezien  48 DE NIEUWE zien worden; dat men mij alleen late; dat hij vertrekke; dat ik zelfs den naem van den trouwloozen vergete! VEER-  KLEMENTIN A. 49 Eyen man, ongelukkig genoeg van u vertoornd te hebben, wordt door berouw en leedwezen aen uwe voeten gebragt. Verre is het van mij, dat ik mij zou willen verontfchuldigen; ik verzoek niet om mijne regtvaerdiging ; maer ik {beek om mijne vergifnis. Ik verfoei den uitzinnigen ftond, waerin ik de deugd heb durven beledigen, en wenschte hem in het boek mijnes levens te kunnen uitwisfen. Ik zal u niet zeggen , dat er feilen zijn, die men in de liefde moet verfchoonen; en dat ik waerfchijnlijk minder fchuldig zoude wezen, indien D ik VEERTIENDE BRIEF. seligny aen henriette.  50 DE NIEUWE ik u minder beminde; ik zal geene poogingen doen, om het misnoegen, dat gij hebt opgevat, door redenen te wederleggen. Straf mij, Mejufvrouw! maer ftaek uwe klagten; ik kanze niet hooren; zij mijden mij door de ziel. Ben ik het, die de bron uwer tranen moet aenvullen, ik, die u moest vertroosten, ik die u, tegen de geftrengheid eener Moeder, alle de hulpmiddelen der vriendfchap moest aenbieden ? Helaes! mijn eenige zorg ftrekte zich uit, om uw lijden te verzachten; de dooling van dén oogenblik heeft mijne ontwerpen verijdeld. Reeds weigert gij mij te zien; alle toegang is mij afgefneden. Gij ont- vlugt mijn bijzijn het is u haet- lijk! Welaen! Ik zal u vergenoegen ja, Wreede ! gij zult voldaen wezen! Door mijne wroeging zijt gij reeds zeer wel gewroken. Maer ga voord met mij hartzeer aentedoen ; beveel mij van Kj u .  KLEMENTIN A. St u aftezien. Ik verwacht mijn vonnis: het zal mij doen zien, of ik kan blijven keven. D % VIJF-  52 DE NIEUWE VIJFTIENDE BRIEF» HENRIETTE aen SELIGNY. zijt in uw gedrag, Mijn Heer, alle de pligten der eer, der welvoeglijkheid en van de allergeringfte braefheid te buiten gegaen. Om u alle de verflbeilijkheden van uwe handelwijs te doen gevoelen, zal het genoeg zijn u dezelven op nieuw onder het oog te brengen; en ik laet het geheel aen u over, om uw eigen vonnis optemaken. Toem gij hier kwaemt, was er in uw uitterlijk voorkomen niets, dan het geen de kieste zeden aenkondigde. Ik werd er het eerst door bedrogen; en ik wil niet lochenen ,  KLEMENTIN A. 53 nen, dat de achting mij allengs teederer neigingen inboezemde. Het ftreelde mij in u eene ziel,- boven alle zwakheden verheven, te veronderftellen, en ik bejegende u met de lieve gerustheid der onfchuld. Is dit een ftrik, dien gij mij hebt willen (pannen? Ik durf mij in deze verfchriklijke gedachten niet toegeven. Ondertusfchcn zijt gij eene achterhoudheid, die u zwaer viel, moede geworden. Onvoorzigtige ! gij hebt het eerbewijs, dat ik u, met zoo veel genoegenf betoonde, uit mijn hart geroeid; in de plaets van de godheid, die ik aenbad, vond ik niet dan een gewoon mensch, de flaef zijner hartstochten, vervoerd door eene blinde drift, en bereid om aen haer opteofferen, alles, wat de wereld overeengekomen is te zullen eerbiedigen. En gij durft u vleijen, dat gij bemint! ken de liefde beter; zij weet in het beminde voorwerp, tot zelfs de zwakD 3 he-  54 DE NIEUWE heden te vereeren: verre van het naer den afgrond te fleepeu, wederhoudt en onderfteunt zij het, indien zij het op deszelfs doodlijken rand ontdekt. Men zou moeten denken, Mijn Heer, dat gij, met vrouwen verkeerd heb, die u geen al te gunftig denkbeeld van onze kunne hebben ingeboezemd. Aenfchouw waertoe u hare ommegang gediend heeft tot het ontheiligen van het verblijf der gastvrijheid tot het ondankbaer behandelen van eene onvoorzigtige familie , wicf hart en huis voor u open ftonden. Ach! zoo gij vader waert ! had gij eene dochter, eene zuster, die zich in hetzelfde gevaer bevond !... Hoe is het mogelijk, dat u deze gedachten niet is ingevallen? dat zij de affchuwlijke indrukfelen der ondeugd niet uit het binnen fte uwer ziele gewist heeft? Hoe meer ik uwe vermetelheid naerdenk, hoe misdadiger gij mij toefchijnt! Uw  K-LEMENTINA. 55 Uw brief zelf is eene nieuwe belediging: gij vraegt uwe vergifnis op den toon van iemand, dieze niet nodig meent te hebben! de hoogmoed is duidlijk in uwe verfchooningen te onderfcheiden. Gij veronderftelt, dat de liefde een aenval op de onnoozelheid regtvaerdigt, even of zijzelve het gedoogde; even of eene ware liefde niet befchroomd en eerbiedig ware ? Neen, gij bemint mij niet, Ondankbare! neen, gij hebt mij bedrogen. Ik heb geene andere proeven nodig §!s de vermetele poogingen, waerdoor gij mij uwe liefde meent te bewijzen. Dit is de man, die mijn hart had uitverkoren, in wien ik mijn vertrouwen wilde ftellen, en die mijn trooster behoorde te wezen! Welk een misbruik mackt hij, van de rampzalige verlating, waeraen ik ten prooi gegeven ben ! Hoe kunftig weet hij, om mij bij zich te krijgen, mij de noodzaeklijkheid zijner hulpe te doen gevoe- D 4 len;  56 DE NHÜWE len ; en op zulk eene wijze verdeedigt hij zich!... Maer wie heeft u gezegd, dat ik uwen bijftand behoeve ? heb ik niet tot troost den Hemel en mijn hart Ik bedroog mijzelven Wreede! hij hebt mij hunnen fteun ontrukt, om mij te dwingen van de uwe te worden. Gij hebt mij van de gerustheid van de tevreden¬ heid der onfchuld beroofd ! gij hebt de fchaemte op mijn gelaet de wroeging in mijn hart geprent En waer kan ik thans vlieden?... waer een toevlugt vinden? In de armen eener Moeder? zij zijn voor mij gefloten. De eenige vrien¬ din , die mij overig blijft, is verre van mij verwijderd. In de wereld is er voor mij geene fchuilplaets meer: ik ben door de natuur verlaten; ten prooi aen de folteringen van den gloed, die in mij blaekt; mijn hart is door droefheid verfcheurd en door liefde uitgeteerd. De brief, die ik tegen- woor-  KLEMENTIN A. 57 woordig aen u zit te fchrijven, is nat van mijne tranen O! Seligny! Seligny! al mijn vertrouwen mijne eenige hoop, rust in u. Kom uwe Henriette bemoedigen, kom, om haer te zweren, dat gij haer voordaen zult eerbiedigen zorg dat zij niet langer over de liefde, die zij u toedraegt, behoeve te bloozen. D 5 ZES-  "58 DE NIEUWE ZESTIENDE BRIEF. HENRIETTE aen EMILIA. Seligny fchijnt zich over de menigvuldige bezoeken van Norton niet te bekommeren. Ik merk, dat hij hem als niet zeer geducht befchouwt, en deze gerustheid doet mij beeven. Ik begin eenige huwlijksplannen te vermoeden: de beide Moeders zijn altijd bij elkander. Van den uchtend tot den avond wordt ik onderhouden over de hatelijke perfonnage, over zijn landgoed, over zijn' adeldom O! indien Seligny eenigen achterdocht kreeg.... maer ik zal mij wel wachten, om er hem van te onderrichten. Het  KLEMENTI'NA. 59 Het geen mij verwondert is, dat Mevrouw de Berville onze liefde nog niet gemerkt heeft; deze moest, dunkt mij, het gezigt van eene Moeder niet ontflipt wezen; maer de mijne houdt zich altijd minder met hare kinderen, dan met zichzelven bezig. Het is gevaerlijk, lieve Vriendin ! een jong Meisje aen hare eerfte denkbeelden overtelaten_: hare verbeelding is dan omtrend alle voorwerpen werkzaem. Vindt zij in hare Moeder geen gezelfchap, zij zal niet vertoeven, om zich ander te verkiezen, en gij kunt gemaklijk naergaen, wat hiervan de vrucht is ! moeilijkheden , bekommeringen , en, vroeg of laet, langdurige fmarten. Ik zie hieruit een onweder broeijen , dat welhaest zal losberften. Mevrouw de Berville is driftig, oplopende: indien hare oogen opengaen, dan is alles verloren. Gaern wilde ik Seligny verwijderen; maer ik wilde ook gaern, dat hij bleef: zie-  60 -DE NIEUWE ziedaer mij op nieuw in droefheid gedompeld: onvrijwillige tranen vloeijen uit mijne oogen. Eu, ach! zoude ik niet weenen, daer ik hem ten val zal brengen; daer mij zelfs de hoop ontfchiet van hem immer wedertezien ! Dus gaet het geluk voorbij! dus vergaet alles, wat aen de wet der natuur onderworpen is! Nimmer hervinden wij de bekoorlijkheden onzer eerfte genegenheid; nooit zullen wij onze ftillen vermaken, onze verruklijke avondftonden, onze zielftreelende gefprekken weder aentrefFen. Hoe angftig ftaer ik op het toekomende! O! welk eene marteling is het beminnen! ZE-  KLEMENTIN A. 61 ZEVENTIENDE RR.IEF. HENRIETTE Cltn SELIGNY. vV^ij moeten fcheiden, geliefde Vriend! de Hemel gedoogt niet langer, dat wij gelukkig zijn. Ik heb om u het hartgrievendfte tooneel doorgeftaen: mijne Moeder is onderricht van uwe liefde: het is tijd, dat gij vertrekt. Ja, vertrek, laet mij alleen den ftorm het hoofd bieden. Ik word verdrukt; maar wees gerust; niets zal mij kunnen bewegen tot het aengaen van eene verbindtenis, die ik verfoei. Door elkander te beminnen, voldoen wij aen de oogmerken des Hemels: hij heeft ons de liefde ingeftort; ik voel dit aen het geluk, dat  6z D E N I E U W E dat zij mij heeft doen fmaken. Welk een genoegen was het voor mij mijn hart voor u te ontfluiten; een uur, bij u, in aengename vertrouwlijkheid , doorgebragt, verbanden het geheugen aen mijne kwellingen uit mijne gedachten; uwe harttreffende uitdrukkingen droogde mijne tranen, de overreding was op uwe lippen, en vestigde mijne oogen op het geluk. O! Seligny! gij gaet van mij, gij gaet verre van mij ■ van uwe Henriette uwe dagen doorbrengen. Nieuwe zorgen zullen u daer bezig houden, kunnen u ten minften afleiding geven. Hoe vele harten zult gij bekoren ! zal mijn vriend te midden van zoo vele verleidelijke gevaren, niet bezwijken ? De erkentenis is eene zoo ftreelende neiging, zij is zoo eigen aen uw hart!... zij kan u een teederer belang inboezemen.... Maer waarover ontrust ik mij ? over een herfenfchim , door mijne verbeelding gevormd. Gij!  KLEMENTIN A. 63 Gij! gij mij vergeten! neen, nimmer! Hoe menigwerven zult gij uwe gedachten laten fpeelen op de gefchiedenis van onze liefde — op hare geboorte op haren voordgang 0p hare verruklijke tooneelen. Ga, dan, mijn Geliefde, ga, onder de hoede des Hemels , den befchermer der deugd: voer mijn beklag, mijne zegeningen , mijn geluk en mijn leven met u. Laet uwe Henriette ten prooi aen hare fmart; laet haer in haer eenzaem verblijf verkwijnen , u alle uuren van den dag zoekende, u in ieder voorwerp ontmoetende, u in hare droomen wedervindende, en niet dan een koud en gevoelloos beeld omhelzende Want waerom zoude ik het voor mijzelven, voor u ontveinzen ? — ik voel, dat ik, door u te derven, alles zal derven; het is of uwe ziel een gedeelte van de mijne uitmaekt en men wil die van elkander rukken! Vergeef, 0 God! ver-  64 DE NIEUWE vergeef het mij, dat ik tegen uwe Voorzienigheid morre! Vergeef het mij, indien ik u van onregtvaerdigheid befchuldige!... maer, neen, dit zijt gij niet; neen, ik doe kwalijk, dat ik mij beklaeg. Zie, Seligny, zie en bemerk, dat de befluiten des Hemels onze eindige uitzigten verre te boven gaen. Gij kunt niet langer bij uwe beminde vertoeven, wij hadden moeten fcheiden, en misfchien ware het te laet geweest: laten wij den Hemel danken, dat onze fcheiding niet door een veel grooter onheil is voorgegaen. Wij zijn deugdzaem ik dnrf het zeggen -— en onze liefde is fchuldeloos: dit genoeglijk denkbeeld zult gij met u voeren: uwe gedachten zullen alleen op ftreelende herinneringen kunnen fpeelen. O! Geliefde mijner ziele, indien wij fchuldig geweest waren; indien de opwellingen onzer driften in onze harten de heilige ftem der rede gefmoord hadden. Het is mij on- be-  KLEMENTINA. 65 bewust welk eene fchuilplaets u voor de wroeging zoude beveiligd hebben maer het graf had van de mijne blijken gedragen. Ach! Hoe kunnen wij het gezigt der deugd verduren, wanneer wij harer niet meer waerdig zijn. Eenmael, hoop ik, eenmael zullen wij den dageraad van een onbeperkt geluk zien aenbreken: met hoe veel genoegen zullen wij dan op onze doorgeftane rampen terug zien; zij zullen alleen in onzen verrukten geest het fpoor achterlaten , dat een akelige droom, op het tijdItip van de ontwaking, in denzelven achterlaet. Vaerwel, Seligny! Vaerwel! Andermael zweer ik 11 eene eeuwige liefde; en dees eed — zal geen ijdele klank wezen. E ACT-  66 DE NIEUWE AGTTIENDE BRIEF. seligny aen den Heer de murcé. Ik bevind mij tegenwoordig twee uuren van Henriette. Dit vertrek werpt alle mijne denkbeelden in de war. Zij zelve heeft mij bevolen haer te verlaten; ik weet niet, wat ik van het geen mij overkomt moet denken. Gisteren, de dag van mijn vertrek, bezocht ik voor de laetftemael het park, vol van de gedenkteekenen mijner liefde, ik bleef ftaen op een belvedère, daer riep ik, in eene foort van vervoering, uit: ,, Hier heb ik de genoeglijkfle oogenblikken mijnes levens  KLEMENTINA. 67 vens doorgebragt! Ziedaer alle de plekjes, die ik met mijne Beminde doorwandelde! Vaerwel, vérrükhjke, eenzame oord! nimmer zie ik u weder!" Dit zeggende bleef ik in eene treurige ftilzwijgendhcid —- onbeweeglijk de oogen gevestigd houdende op de vengfters van Henriette, die ik van verre in het oog kreeg. Eindlijk zag ik haer komen; zij werd vergezeld door hare jonger Zuster, Cecilia, op wier arm zij leunde. Ik fprak haer aen, met een ontftcld gelaet. Mij ziende, maekte zij eenige beweging, zag mij ftrak aen, gaf een diepe zucht, cn wendde haer hoofd van mij af, zonder een woord uittebrengen. Wij wandelde, met de eigen ftilzwijgendheid eenige fchreden voord. Digt bij een boschje bleef zij ftaen, nam mij bij de hand, en bragt mij op dezelfde plaets, waer ik, in een' oogenblik van vervoering, de eerde kus der liefde had durven rooven, Daer, hare eene E 2 hand  65 DE NIEUWE bami ten hemel heffende, zeide zij: „ Zweer mij, bij den Hemel, die ons hoort, dat gij mij getrouw zult blijven." Ik deed dien eed. „ En ik, hernam zij, met eene edele fierheid, ik geef u mijne hand, wees mijn echtgenoot : nimmer zal uwe Henriette eenen anderen hebben." Zij frak mij hare armen toe: ik wierp mij in dezelven; ik drukte haer aen mijn hart. „ God! wat deed ik?" dit waren de eenige woorden, die zij tegen mij fprak, zij verbergde haer gezigt op den boezem van hare zuster, en viel in flaeuwte. Ik lag aen hare voeten geknield en hield een harer handen, die ik aen mijne lippen drukte. Zij kwam weder'bij; mijn naem ontflipte haren mond; dit deed haer bloozen. „ Laet mij met rust, Seligny! in Gods naem, laet mij met rust ! Waerom zijt gij niet vertrokken ? moeflen wij elkander wederzien?" Hier begonnen hare tranen te vloeijen. Ik fmeek-  KLEMENTIN A. 69 fineekte haer te bedaren , en ik bezigde hiertoe de beweeglijkfte uitdrukkingen. Zij luisterde naer mij, met de droefheid in haer gelaet, en haer hoofd was op haren boezem gezonken. Eensklaps mij eenige bewegingen ziende maken, dacht zij, dat ik mij wilde verwijderen, zij greep mij bij den arm: „ Dierbare Seligny, blijf! verlaet mij nog niet; wacht tot mijn hart kloekmoediger zij; tot het onze fcheiding kan uitftaen. Waer gaet gij heen ? — Verre van mij ? — Wrede! In welk een oord zult gij gelukkig kunnen wezen, als uwe Beminde in tranen vcrfmelt ? " Hare fnikken braken hare woorden af. ■ „ Ik, zoude ik u verlaten, Henriette! ach! eisch al mijn bloed en gij zult het zien vloeijen. Is het uw Vriend, die deze rampzalige fcheiding vordert! Indien uwe ongevoelige Moeder dezelve beveelt, kom , volg mij, begeef u onder de befchermende vleugelen der liefde. De Hemel is E 3 regt-  70 DE NIEUWE regtvaerdig; hij zal zijnen bijftand aen twee deugdgezinde Gelieven niet weigeren : zou hij mijne Henriette kunnen verlaten? Kom; ik ben jong, ik heb moed; ik zal de aerde bebouwen, zij zal in onze behoeften voorzien." ,, Gij zijt een onzinnige, zeide Cecillia tegen mij, vertrek!" En zonder mijn andwoord aftewachten , voerde zij hare Zuster weg. Toen ik Henriette van mij voelde afrukken, wierp ik mij ter aerde, mij in mijne tranen badende, en de plaets, waer zij geftaen had, kusfchende. Zij zag mij van verre, gaf een fchreeuw, ftak mij hare armen toe, en verdween uit mijn gezigt. Des avonds werd mij uit haer' naem een doos ter hand gefteld; ik vond in dezelve, het onwaerdeerbaerlte pand voor mijne liefde haer pourtret. Ik kuschte het duizendwerf ik fprak het aen of ik  KLEMENTIN A. 71 ik er door verftaen had kunnen worden; ik befchuldigde het van wreedheid; deed het meenigvuldige eeden van ftandvastigheid. Even voor mijn vertrek vervoegde ik mij aen de kamerdeur van Henriette : Cecilia, die bij mij kwam, zeide dat zij onpaslijk was, dat ik haer niet kon fpreken; ik hield aen; zij was onverbidlijk. Gloeijcnde van fpijt, verliet ik haer, op eene onftuimige wijze, fprong te paerd en vertrok. Tien fchreden van het huis, keerde ik terug, om haer nog eens te zien. Op het denkbeeld, dat ik van Henriette gefcheidcn was, hefte ik mijne handen ten hemel; ik fmeekte om den dood en gaf mij over aen de hevigfte wanhoop. Ik werd door duizend akelige gedachten tevens aen* getast. Ik befchouwde niet dan in het verfchiet en als een ijdele droom, die fchittercnde hoop, waermede ik mij in flaep had gewiegd: ik voorzag, dat ik van HenE 4 riet-  7a DE NIEUWE riette zoude beroofd worden. Ik bekeek haer pourtret, en bedekte het met kusfen en tranen. Ik herlas haren brief, en mij zelf invallende, even of zij tegenwoordig geweest ware, zwoer ik haer aen haer onwaerdige bloedverwanten te zullen ontrukken. Na deze eerfte aenvallen van woede, viel ik in eene fombere droefgeestigheid; mijn paerd, welks toom mij uit de hand flipte, geleide mij naer deszelfs welgevalJen; wat kon het mij verfchelen welk een oord ik bewoonde, zoo rasch ik er Henriette niet kon aentreffen J Ik was zoo verftrooid van gedachten, dat ik een onweersbui, die mij onderweg overviel, niet had zien opkomen. Mijne klederen waren doornat , ik zag nergens eene fchuilplaets en de nacht was op handen. Ik bleef ftil ftaen, op een' heuvel, beplant met eenige boomen, en ik vond mij genoodzaekt om er den dag aftewachten. De natuur fcheen te-  KLEMEN TIN A. 73 tegen mij eene zamenzwering gemaekt te hebben : de dikke duifternis , die door het fchitteren des blikfems nog donkerer fcheen, het bulderen der winden, het klateren van den donder, dat door de nabijgelegen bergen, in duizend echoos, terug gekaest werd, de zware ftortregen alles vergrootte de akeligheid van den toeftand, waerin ik mij bevond. Zoo rasch de dag aenkwam , bereikte ik de naeste intrek, van waer ik mij haeste, om u te fchrijven. Zie daer , geliefde Mentor, wat uw vriend te lijden heeft; het is boven alle befchrijving. Vol van de naergeestigfte denkbeelden, wandel ik met groote flappen mijne kamer op en neder. Alle de voorwerpen, waervau ik verwijderd ben, waren mij voor den geest: ik bevind mij, dunkt mij, nog bij Henriette; ik kan mij E 5 niet  7J- DE NIEUWE niet verbeelden, dat ik haer verlaten heb; mijn vertrek fchijnt mij een droom. Somwijlen wil ik te paerd Hijgen en naer Trenel terug keeren. De herinnering aen Norton verhit mij insgelijks ! alleen de naem van dien medeminnaer, aen wien ik worde opgeofferd, maekt mij woedende. Ik vorm duizend herfenfchimmen, daer ik brand, om hem een goed, waervan hij mij berooft, te betwisten. De minnenijd mengt zijn vergift met mijn verdriet de haet, de fpijt, de wraek alle driften Hingeren beurtliugs mijn hart. NE-  KLEMENTINA. 75 NEGENTIENDE BRIEF. HENRIETTE aen EMILIA. Hij is weg. Hij is vertrokken! Toen ik hem terug wilde roepen, was hij reeds ver was hij mij reeds voor altijd ontvlugt. Ik fchrijf aen u in de kamer, die hij betrokken had. Ik hoor hem, ik zie hem; hij is geen oogenblik uit mijne gedachten. Hoe eenzaem is dit park, waerin ik hem zoo djkwils zag ! Hoe ftil en koel is er alles ! De boomen fpreken niet meer, mijne Vriendin! de betoveraer, die deze oorden verfraeide , heeft ze verlaten! Wij  76 DE NIEUWE Wij deden dezen dag een, reeds federt lang vastgefteld, watertogtje. Ik heb mij nietmetal vermaekt; hij was niet van de partij , en ik heb den gehelen dag begrepen, dat hij 'er bij had behooren te wezen. Ik herinnerde mij het togtje, dat wij zamen langs deze zelfde boorden deeden. . . . Helaes! ik moest dien tijd, den genoeglijkften mijnes levens, vergeten. Het kwelt mij, dat ik hem mij zoo dikwils te binnen breng: alle oogenblikken denk ik er aen; en verrasch ik mij met oogen vol tranen. Ik geniet meer dan immer het fmartvol vermaek van alleen, en aen mijne treurige gedachten ten prooi te wezen. Sedert zijn vertrek heb ik van mijn klawier geen gebruik gemaekt. Ik was opgetoogen onder het fpeelen van de airtjes , die hij gaern hoorde; maer voor wie zou ik heden fpeelen? hij kan het niet hooren. O! hoe verandert zult gij mij vinden! Niets geeft mij af-  KLEMENTIN A. 77 afleiding: de moeiten, die men zich voor mij geeft, vallen mij lastig; ik haek alleen' naer de cenzaemheid , en deze jaegt mij angst aen. Ik fchrei dikwils ; ik mijmer veel; ik heb een levendig gevoel van mijn lijden; ik verveel mij, en ik ben niet meer gelukkig. Oordeel over mijne dwaesheid. Dezen lichtend, oefende zich mijne Zuster in het zingen van een der Romancen, die Seligny gaern zong: ik kon dit niet horen zonder in tranen uitteberften. Dit lied herinnerde mij oogenblikken , plaetfen , omftandigheden, wier herdenking mij altijd aengenaem zal wezen. Als Norton mij over zijne liefde onderhoudt , maelt mij zijne verwarring de betoverende aendoening van Seligny; in den toon zijner doffe ftem, meen ik dien van mijn*  ?8 DE NIEUWE mijn' minnaer te herkennen, en fchrei, als een zinloos meisje. Dezen nacht onttrok zich de flaep aen mijne oogen; ik begaf mij naer den tuin; ik weet niet of mijne verbeelding door mijne akelige denkbeelden getroffen wierd , dan of het den Hemel behaegde mij omtrend mijn toekomend lot intelichten ; maer ik meende dicht bij mij eenige zuchten te horen mij dacht, dat ik de ftem van Seligny hoorde.... O! mijne Vriendin !... hij nam voor eeuwig affcheid van mij! Dezelfde klank werd verfcheiden reizen herhaeld; mijn hart beefde er van. Wat zegt dit voorteeken? zouden wij voor eeuwig gefcheiden zijn! TWIN-  K L E M E N T I N A. 79 TWINTIGSTE BRIEF. seligny aen henriette. VV el nu! Gij verbeelde u gelukkig te zullen wezen, als gij van mij verwijderd waert ! zijt gij voldaen? is uw geluk onvervalscht! juicht Norton in zijn triumf? bezit hij een hart, dat gij mij gefchonken hebt ? O herrinnering , die mij wanhopig maekt! O dagen, wier waerdij ik te weinig kende! Hoe fchoon vertoonde zich voor mij de natuur! Hoe veele zegeningen zag ik rondom mij verfpreid! Indien mij toen alle de ichatten der aerde aengebodcn waren , zij, hadden weinig vermogen op mij gehad: buiten u achtte ik niets. Eens — gij'  8o DE NIEUWE gij zult het u misfchien te binnen brengen eens maelde ik u de zaligheden van eenen wel gevormden echt : ik zag u bewogen door mijn tafereel: gijzeidemij, dat het belang nimmer uwe keuze zoude bepalen. Ik kan u geene rijkdommen of tijtels aenbieden; mijn adeldom beftaet alleen in de deugd, en de Hemel fchónk mij, in de plaets van goederen, niet dan eenen moed, boven alle rampen verheven, eene manlijke fierheid, die zich nimmer tot laegheden zal kunnen vernederen. Bovenal fchonk hij mij een hart, waervan gij geen wedergade zult vinden, een hart, gevormd om u te beminnen, en 't welk geheel van liefde brandt. Zie daer mijne bezittingen! zij behooren u toe. Kunt gijze verfmaden? Indien gij mij beminde, Henriette! fpreek zoudt gij mij dan verbannen hebben? Hoe aengenaem is het bij elkander te wezen, als men dezelfde neigingen . heeft! j  KLEMENTINA. 81 heeft! Twee ongelukkiger! vertroosten elkander ; door hun lijden zamen te dragen, wordt het verligt. Ach! geloof mij, gij moogt mij ontvlugten; maer eens zult gij de mijne zijn. Wat baet alle menfchelijke wederftreving tegen de oppermagtige wetten der natuur! Kom dan, ziel van mijn leven! kom u met mij vereenigen! Zijt gij mijne gade niet? hebben wij ons niet, in het gezigt van den Hemel, verbonden ? heelt hij onze eeden niet ontvangen? Waeg het u aen de natuur overtegeven : laten wij onder een zachter luchtftreek gaen ademen , laten wij oorden zoeken, waer de liefde geen misdaed is , waer de trouw geëerbiedigd wordt, waer de hand der weldadigheid eene fchuilplaets voor twee verdrukte echtgenooten ontfluit. Alle gewesten zijn mij onverfchillig; alle oorden zullen mij, aen uwe zijde, aengenaem wezen, indien wij er flechts voor onze vervolgers F vei-  82 DE NIEUWE veilig zijn. In de nieuwe wereld is een Vèrruklijk eiland, het welk voor twee gelieven fchijnt beftemd te wezen : het is eene betoverende landftreek, waer alle de wonderen der natuur vereenigd zijn. Daer, in de bloemrijke eenzaemheid, te midden eener eeuwige leute, zullen wij voor onszelven keven, gerust, onaf hanglijk en rijk, door de goederen, die de Voorzienigheid aen den wilden en vergenoegden mensch in overvloed fchenkt. Indien gij mij wilt volgen, zal ons de reis gemaklijk vallen Maer ik ken uwe bekommeringen, vreesachtige Geliefde! gij weet alleen te gehoorzamen en fiddert voor uwe dwinglandes. Welaen , krom uwen hals onder het juk, dat u verwacht ; ga, werp u in de armen van Norton ; maer vrees mij aen het altaer te zullen vinden, en'er al het bloed van mijnen medeminnaer te zien ftroomen! EEN-  K LEMENTIN A. 83 EENENTWINTIGSTE BRIEF. HENRIETTE üen SELIGNY. Ondankbaer Schepzel! wat tijd hebt gij uitgekozen, om mij verwijtingen te doen! denzelfden oogenblik, waerin ik voor u de wreedfte vervolgingen moet uitftaen! Ken haer, die gij beledigt. Ik word bedreigd van in een klooster opgefloten te zullen worden, indien ik Norton niet huwe; maer ik blijf onverzetlijk. Mijn ligchaem ftaet in de magt van deze ongevoelige Moeder; maer mijne ziel behoort aen u. Gij kunt op mijne beloften vertrouwen ik zalzc met mijn bloed verzegelen. Ik fchrijf in ftilte ik word in het oog gehouden, Fa en  S4 DE NIEUWE en vrees voor verrasfching. Beklaeg mij — wees regtvaerdig, en bedroef de teederfte Minnares niet. Ik ben blind gefchreid; ach ! doe mij, ten minften, geen tranen Horten , die biterer zouden wezen! Ik behoef mijne gedachten niet te laten gaen over het voorflel, dat gij mij doet, hoe verleidlijk het wezen moge: de Hemel weet, dat u te bezitten de vurigHe mijner wenfchen is; verg mij, dat ik u mijne rust, mijn geluk, mijn leven zelfs, opoffere, het flaet u vrij; zij zijn tot uw' dienst; maer laet mij mijne deugd behouden. O! Seligny, zoudt gij mij willen beroven van die deugd, die eene heimlijke troost in het binnenfle mijner ziele Hort? En indien ik al kon befluiten, om met u te vlugten, wat wierd ons lot, zonder middelen, zonder vrienden, vervolgd door de wetten, door eene Moeder onterfd en ten prooi aen alle men-  KLEMENTIN A. 8$ menfchelijke ellenden ? Neen, mijne ziel is te fier, mijne uitzigten zijn te groot; ik wil eene Moeder over haren afkeer doen bloozen; ik wil haer het haetlijk genoegen niet geven van zich door mijn gedrag geregtvaerdigd te zien. Is het niet genoeg ongelukkig te wezen, zonder dat wij ons fchuldig maken? Betreffende Norton, is hij uwe wraek waerdig ? Het betaemt niet een' ander dan een' geliefden medeminnaer te ftraffen. F 3 TWEE-  86 DE NIEUWE TWEEËNTWINTIGSTE BRIEF. seligny aen den Heer de murcé. H oe vele vruchtelooze reizen! hoe veel ginds- en herwaerdstochten, om een voorwerp, 't welk ik nimmer zal wederzien! Henriette is voor mij verloren hare Moeder heeft mij haer ontroofd. Alle de naervoi'fingcn ■ alle de poogingen, die ik deed, hebben nergens toe geftrekt dan om mij dieper en dieper in den akeligen poel der onzekerheid nederteftorten. Deontmenschten! zij zullen haer opofferen! zij zullen haer doen omkomen! Zijn dit de middelen om een hart te xegt te brengen? Ik zal mij naer Mevrouw de Berville be- CTP-  KLEMENTINA. $| geven ik zal eisfchen, dat zij mij re- kenfchap doe van hare dochter zij zal mij moeten ontdekken, welk een hoi haer befloten houdt , of ik zal mijn toevlugt nemen tot de wetten. De wetten zijn de fteunfels der onderdrukten; elk burger is aen haer ondergefchikt. Het is onregtvaerdig, het is afgrijslijk, dat eene Moeder, ter voldoeding harer grilligheden , hare Dochter martelt. Deze Dochter is een pand, haer door den Staet aenvertrouwd, en het is eene misdaed hiervan misbruik te maken. Ik ken Mevrouw de Berville ik ken deze ontaerde Moeder, die nimmer naer de ftem der natuur geluisterd heeft. Zij zal den dolk op het hart der Ongelukkige zetten, om haer tot hare gruwlijke oogmerken te dwingen; en ik zou niet heenvliegen om den flag, die haer dreigt, aftekeeren! Geliefde edelmoedige Henriette! voor mij is het, dat zij lijdt! en ik F 4 zou  S8 DE NIEUWE zou faedaerd blijven ik zou ftil zitten! Neen, ik zal haer uit hare gevangenis verlosfen. Indien mijne poogingen vruchtloos zijn, o! verwacht dan niet, dat gij mij immer zult wederzien. Ik zal het mensch- dom ontvlugten in wildernisfen zal ik mijn leven, door droefheid vergiftigd, ten einde brengen in het een of ander afgelegen eiland zal ik de gedachtenis mijner Beminde met mij voeren. Niet dan met afgrijzen befchouw ik het dagligt, dat de boozen beftraclt ik ben vreemdling in de wereld hoogmoed en baetzucht zijn de godheden, die er gediend worden. De allerheiligfte overeeukómften, de eerwaerdigfte verbindtenisfen zijn verachtlijke koopmanfchappen, waerbij de hoogfte bieder de voorkeur heeft. Aen ijdele tijtelen, aen ingebeelde rijkdommen worden rust , achting, vriendfchap, vertrouwen opgeofferd; en, dewijl men zich minder moeite gèeft, om  E LEMENTIN A. 39 om de harten, dan om het wederzijds vermogen , wel bijeentevoegen, maekt men ongelukkige echtgenooten, die elkander verfoeijen, en alle de dagen hunnes levens den oogénblik hunner vereeniging vloeken. Hoe veracht ik deze ichraepzuchtige en laeghartige wereld! O, mijn Vriend! Nooit zult gij over uwen kweekling behoeven te bloo- zen; altijd zal ik uwer altijd zal ik der deugd waerdig blijven; maer de liefde regelt mijn lot, en ik voorzie, dat zij mijT nen ondergang zal veroorzaken. F 5 DRIE*  po DE NIEUWE DRIEËNTWINTIGSTE BRIEF. Be lieer de murcé aen selicny. (jrij hebt gelijk van over onregtvaerdigheid te klagen. Het is ongehoord, dat eene moeder hare dochter opfluit, om haer van u te verwijderen om hare zinnen te doen bedaren om den weg aen de verleiding afteihijden. Het is een misdaed, die de volle geftrengheid der wetten verdient en gij zoudt wel doen vanze interoepen : de geregtshoven zouden u niet kunnen aanhoren, zonder dat zij door uwe klagten bewogen wierden. Ook zoudt gij wel doen van Mevrouw de Berville rekenfchap van hare Dochter te gacn afvorderen ;  K LEMENTIN A. 91 ren; zij is u deze rekenfehap verpügt, uit ' hoofde van het belang, dat gij in hare familie- neemt, en zij zal niet in gebreken blijven, om u de beweegredenen tot hare handelwijs te ontvouwen Onzinnige! uw brief heeft mij medelijden verwekt! ik vind in denzelven niet meer dat redenlicht, het welk eenige helderheid aen den nacht uwer driften fcheen bijtezetten — hij mackt mij over uwen toeftand bekommerd; en ik vrees, dat de liefde in uwe ziel de öaeuwe vonken, die ik met zoo veel zorgvuldigheid in dezelve heb doen glimmen, geheel zal uitgedoofd hebben. Hoe onbillijk handelen de menfehen! hoe ongelijk zijn zij aen zichzelven! Stel u in de plaets van deze Moeder en — vel uw eigen vonnis. Is zij verpügt hare Dochter aen u te geven — aen u, die niets dan uwe talenten bezit? Kunt gij haer kwalijk nemen, dat zij de voorkeur geeft aen een' man, wiens ver- mo-  oi .DE NIE U W E mogen en rang de haren evenaeren. Het zou een hoogverbeeldend hoofd, gelijk het uwe, waerdig wezen, zich met Norton gelijk te ftellen en een fchandlijk gerucht te maken, het welk uwe Beminde benadeelt en beiden ongelukkig maekt. Maer wie zijt gij, die bij Mevrouw de Berville de wet ftellen, en iemand, waerop hare keuze gevallen is, het huis uitjagen wilt? Is dit de loon der gastvrijheid ? is dit de vergelding voor hun, die u gul onthalen en vriendfchap bewijzen ? Wees voorzigtig, Mijn Heer ! niet voor uzelven, die aen de bekrompenheid gewoon zijt; maer voor Henriette, die altoos in gemak en overvloed geleefd heeft, en die geene plagen dan die van het hart kent. Indien gij hare verbindtenis verhindert ; indien gij haer zelfs overhaelde, om met u doortegaen (het geen de uiterfte dolheid zou wezen) wat zou er dan van u worden, getroffen door den  KLEMENTIN A. 93 den vloek eener Moeder, die de wraek des Hemels op het horjfd van den Verleider harer Dochter zou afbidden? Ach! geloof niet, dat uwe liefde u zou kunnen troosten! laet deze .dwaze beguicheling voor de Romanhelden over. Wanneer de luide ftem der behoefte zich verheft, wanneer ellende de ziel doorwondt, wanneer men zich omringd ziet door de wanhoop, de wroeging en de verfchrikkingen van het akelig toekomende is dan, denktgij, het hart tot liefde en teederheid geneigd? Ik fpreek niet van uw kluizenaersplan — dit is de mijmering van ontftelde herfenen. Als de koorts u verlaten heeft, zult gij bloozen over de uitdrukkingen, die u, gedurende hare hevigheid, ontvallen zijn. Ware het de vrucht uwer overdenkingen kost gij koelbloedig afftand doen van de vriendfehap, van het menschdom, van de hoop  94 DE NIEUWE hoop om nuttig te wezen indien gij mij kost verlaten , mij , die zorg droeg voor uwe kindschheid, die u altijd als een zoon bemind heeft , die om u zoo vele tranen deed vloeijen! — Ondankbare! — dan was deze brief mijn laest vaerwel. — Maer is het geen tijd van uit uwe doling te ontwaken? Wat beteekenen alle die naerfporingen ? en waerom laet gij dit offer, daer het u ontflipt is, niet in rust? Ik nodigde u, om bij mij te komen; langen tijd hebt gij mij te leur gefield; gij waert door te veel banden vastgehecht thans, nu zij verbroken zijn ,• wat. wederhoudt u nog. O Zoon'. dierbare Zoon! kom bij uw' Vader terug; kom in den fchoot der vriendfchap hulpmiddelen tegen de liefde zoeken; mijne armen zijn voor u ontfloten; ik zal u vertroosten; ik zal uw lijden verzachten uwe wonden Helpen. Misfchien ducht  KLEMENTIN A. 95 ducht gij een' beftraffer, die 11 lastig val- le mijne denkwijs mackt u fchuw —■ Maer, Mijn Heer! fmoor eene hooplooze hartstocht; durf denken als man handelen! Volbreng uwe pligten; zij zijn talloos. Hergeef een' Burger aen den Staet — word dezelfde, die gij te voren waert — en de waerheid zal u niet meer doen beeven. MER-  9s DE NIEUWE VIERENTWINTIGSTE BRIEF. HENRIETTE MU SELIGNY. H oe zal ik u dezen brief doen toekomen? en wat bedoel ik met dien te fchrijven? Ik zal u nimmer wederzien: ik ben veroordeeld om hier te leeven en te fterven. lederen dag worden mijne boeijen enger, en ik heb alle hoop verloren vanze immer te zullen kunnen verbreken. Gij," wiens eerlijk hart mijne volle liefde verdiende, o Seligny! waermede houdt gij u tegenwoordig bezig? waer bevindt gij u? ■ is mijn lot u bekend? lielaes! gij zijt onkundig hoe veel ik lijde; de Hemel alleen is er getuigen van; voor hem heb ik mijn  KLEMENTIN A. 97 mijn hart, door droefheid verteerd, uitgeftort; tot hem richt ik mijne klagten, en de Hemel is onverbidlijk. Het fchitterend vooruitzigt, dat zich aen mijn' verdwaelden geest opdeed, is, gelijk een droom, verdwenen. Uw beeld, uw aengebeden beeld, is niets meer dan een fchim, dien ik, in den nacht mijner mijmeringen, uit het oog verlies. Ach! mijn Vriend! gij zijt niet hier, om mij te vertroosten: misfchien zijt gij ver af; misfchien zoekt gij mij op.... O! gij zijt niet het meest te beklagen; uwe vrijheid is u niet ontroofd; gij behoeft de hand, die u flaet, niette eerbiedigen; het morren is in u geen misdaed.... Maer, ik! hoe deerniswaerdig is mijn toeftand! Onder naeuwgezette kloosterlingen, in wier hart de bitterheid fchuilt, te midden van den haet, de naerijver en heimlijke listen! en echter moet ik in gezelfchap van zulke neigingen, die in de ftilte van het kloosG ter  98 DE NIEUWE ter voedfel ontvangen, leeven! ik moet de vermaningen dezer koele vestalen geduldig aenhoren! En gij, mijn Vriend! gij komt mij insgelijks folteren uwe gedachtenis , die mij als de fchaduw volgt —mijne godsdienst, die mij verfchrikking baert mijn God, die mij roept, en mijne Moeder, die mij bedreigt alles vereenigt zich, om mijne wonden openterijten! O Godsdienst! hoe gering is uw vermogen tegen de dolzinnige woede der driften! Neen, ik zal naer uwe ftem niet hooren; ik zal omtrend mijn' minnaer niet meinëedig handelen. Geen keus is mij overgelaten , dan den fluijer aentenemen of Norton'te huwen. Seligny! ik moet u derven ; wij zulle» gefcheiden blijven ten minften aen deze zijde van het graf. Ik moet afzien van de vleijende hoop, dat ik eens uwe gezellin zal wezen: dit denkbeeld alleen perst een' vloed van tranen uit mijne  KLEMENTIN A. 99 ne oogen, en de moed heeft mij bijna geheel begeven. Maer, teedergeliefde Vriend! uwe Henriette zal voor u, of voor niemand, leeven het graf zal haer ontvangen met een hart, welks eerftelingen u zijn toegewijd, en dat zijne laetfte zuchten voor u zal fiaken. Dan zal ik alleen toebehooren aen de Oppergoedheid, die mijne zwakheid genadig zal w.jzen, en mij niet zal ftraffen over het ongeluk van bemind te hebben. Dan zal mijn hart zich ontlasten van deszelfs eindtlooze vermoeijingen; het zal langzaem vergaen, en zijne asch zal nog van de vonken van dien gloed, waerin ik voor u blaekte, tintelen. Eenen geruimen tijd verlangde ik u wedertezien, om u een laest vaerwel toeteftamelen, om in uwe armen te derven; dit had mij tot troost verftrekt. De Hemel beeft mij dien troost ontzegd en ik dank er hem voor; gij had mij niet tot het leven terug G 2 g*.  ioo DE NIEUWE geroepen, en het fchouwfpel mijner fmarten zou uw leven vergiftigd hebben. O! hoe veel heb ik geleden, federt gij van mij gegaen zijt. Schrikbarende voorteekenen fchijnen mij aentekondigen, dat mijne dagen ten einde fpoeden. Ik heb niet dan een fchaduvv van het geluk gezien en ik moet er afftand van doen ik moet alle banden, die mij aen het leven kluisterden , verbreken. Het fterven valt dan moeilijk'? Ik dacht dit niet Vaerwel! vaerwel! Denk nu en dan aen eene Vriendin , wier eenigst verlangen was te leeven, om u gelukkig te maken. Wij moeten fcheiden. . . . Reeds ben ik tot niets in ftaet mijne zwakke harfenen zijn ont- fteld, mijne zinnen verbijsterd, mijn geest is uitgebluscht — ik fterf — mijne ziel is mijn ligchaem ontvlogen. O ! mijn Seligny! Uwe Henriette is niet meer; mijne eene helft heeft mij reeds verlaten; de andere zal  KLEMENTINA. 101 zal haer weldra volgen. De ontaerden houden de overhand! het is hun gelukt mij van het weinig verftand, dat mij over was, te berooven. Welke fprooken omringen mij! Waer ben ik? Daer is die Norton ! dat monfter! hij grijpt mij aen ! — hij durft mij dwingen de zijne te wezen ! En die wreede Moeder! O God! zelfs de wijkplaets der natuur is voor mij gefloten! Zij weigert hare armen voor mij, ellendige , te openen; zij bant mij uit haer hart. Ik moet dan alles tevens beweenen; en de ftreelende gevoelens , die mij tot geluk moesten verftrekken, zijn de oorzaken van mijne marteling! Ach! weer de liefde van u bemin nimmer gevoelige Harten! Mijn voorbeeld is eene verfchriklijke leering, welke uitwerkfelen de liefde kan hebben Mogt ik haer laetfte offer wezen! G 3 VIJF-  loa DEfll'EÜWÉ VIJFENTWINTIGSTE BRIEF. De Kloostervoogdes van *** aen Mevrouw DE BERVILLE. zenden u eene Ongelukkige terug, die niet langer in ftaet is van ons gehoor te verleenen, en minder onze geestlijke hulp dan die eenes geneesheers nodig heeft. Wij dwingen de genegenheid niet: ons huis is de wijkplaets der godvrucht, niet de gevangenis der wanhoop, en wij zijn buiten ftaet , om tegen de roeping te kampen. Zonder u, omtrend uwe verpligtingen, te willen inligten, geloven wij, dat het gevoeglijk ware optehouden met eene geftrenge handelwijs, die misfchien reeds tot een' te  KLEMENTINA. 103 te hogen top gevoerd is. Wij vermanen u deze gevoelige en diepgetroffen ziel te ontzien; hare krankzinnigheid verdient het volfte medelijden eener moeder; uwe behoedzaemheid zal haer behouden, indien zij door iets kan behouden worden ; maer wij hebben reden van te vreezen, dat de doodlijke flag reeds gegeven is. Het zoude zeer ongelukkig zijn , indien gij haer verloort; zij had een fieraed der wereld geweest. Dit zeggen wij, met tranen in de oogen. Nimmer heeft iemand, te midden van haer lijden, zoo veel onderwerping, zoo veel waren moed behouden. Hare zachtaerdigheid heeft ons getroffen hare godvrucht befchaemt de onze. Zij heeft, in hare vlagen, een uitmuntendheid van gedachten, eene kragt van uitdrukking, eene welfprekendheid , die ons verftomd doen ftaen. Gij hebt haer niet regt gekend, Mevrouw of gij zult uzelven veel —. G 4 zeer  lo4 DE NIEUWE zeer veel te verwijten hebben. Wij doen u onze bede voor dit Kind, hetwelk door de droefheid van alle hare gezellinnen gevolgd wordt, toekomen. Wij zullen den Hemel fmeeken, om de rust aen hare ziel terug te fchenken, en den 'nevel, waerdoor haer verftand bezwalkt wordt, te verdrijven. Mogten onze fmeekingen niet ver* geefsch wezen, of te laet komen! ZES-  K L E M E N T I N A. 105 ZESENTWINTIGSTE BRIEF. cecilia aen emilia. M ijne Zuster is weder te huis gekomen. Maer, helaes! zij is dezelfde niet meer! Het is of haer ligchaem enkel door veeren bewogen wierd. Hare gelaetstrekken zijn misvormd; eene doodfche kwijning heeft dezelven van hare fchoonheid beroofd: zij heeft niet dan een verward denkbeeld van de perfoonen, die zij gekend heeft. Hare ziel is alleen vervuld met het voorwerp harer rampzalige verbijstering: zij roept hem telkens; fomwijlen waent zij hem te zien. Met een kommeraenduidend oog befchouwt zij alle de genen, die bij haer koG 5 men,  ioö DE NIEUWE men, en fchijnt er hem intezoeken. Maer het geen haer nog fterker aendoet , het geen ongetwijfeld de oorzaek harer krankzinnigheid is, is het denken aen Norton. Zij hoort zijn' naem niet dan met een gevoel van afgrijzen. Als er van hem gefproken wordt , fiddert zij , hare oogen vliegen haer door het hoofd en haer gezigt gloeit. Bedaerd geworden en tot zichzelven gekomen zijnde, gevoelt zij ten vollen de akeligheid van haren toeftand, en dit maekt haer des te bekiagenswaerdiger. Deze tusfchenpoozen, waerin zij het gebruik ha-, rer zinnen heeft, ftorten haer in eene ftilzwijgende, innige droefheid; alsdan ontrukt zij tranen aen de hardvochtigfte ziel. In een van die oogenblikken, fprak zij met ons over de rampen der liefde, en voegde er bij, mij de hand drukkende: „ Gedenk aen mij , mijne Zuster ! en bemin nimmer. Ik erken de dwaling, die mij verleid  KLEMENTINA. 107 leid heeft, en ik fchroom niet langer omze te belijden. Ik beminde, misfchien bemin ik nog; maer weldra zal ik niet meer beminnen." Toen Mevrouw de Berville haer kwam zien, werd zij bleek, daerna rood, en zij beefde. Nooit maekte de fchrik op iemand fterker indruk. ,, Mevrouw, zeide zij, beevende , zie hier uw bedrijf!" Mijne Moeder keerde zich om , ten einde de eerfte tranen, die zij misfchien over hare kinderen fchreiden, te verbergen. Verfcheiden malen noemde zij haer, hare Dochter, het geen nog niet gebeurd was; zelfs drukte zij haer in hare armen. Henriette, die de genoegens der natuur nog niet gefmaekt had , van dankbaerheid doordrongen, en door een haer tot hiertoe onbekend gevoel getroffen, wierp zich aen de voeten harer Moeder, en befproeide die met hare tranen.  ioS DE NIEUWE nen. Mevrouw de Berville hefte haer op, en fpoedde zich weg. Mijne Zuster ziet mij met de pen in de hand en vraegt mij aen wie ik fchrifve ik noem u zij zucht. „ Die geliefde Vriendin! zegt zij, hoe gaerne wilde ik haer zien; maer als zij komt zal het te laet wezen." ZE-  K L E M E N T I N A. 109 ZEVENENTWINTIGSTE BRIEF. Seligny, die, federt eenige dagen, rondom het huis waert, heeft mij om een gefprek doen verzoeken. Ik vo*nd hem bleek neerdagtig hij wekte mijn mededoogen. Ik zou het gewaegd hebben, om hem binnen te brengen; maer het was mij verboden. Na hem van den ftaet zijner Vriendin onderricht te hebben, ging ik weder in huis. In mijne afwezigheid had Henriette hare oppasfters bepraet zij was opgeftaen, kwam van haer toilet, en maekte zich gereed om uittegaen. Zij lagchte mij toe. „ Zie ik er nog lief uit ? cecilia aen emilia.  Iio DE NIEUWE zeide zij, gelooft gij, dat ik aen Seligny zal kunnen behagen ?" Ik heb haer voordgeholpen en geluk gewenscht met de ichoonheid. van haer gelaet. „ Dit is genoeg, zeide zij, met eene afgebroken ftem, wilt gij mij volgen ? " Zij ging naer de deur — ik hield haer tegen? „ Waer heen Hem zien Maer, waer is hij dan? Ik weet het niet. Zijt gij verzekerd van hem te zullen vinden? Neen, maer ik zal hem zoeken, al was het aen het einde der wereld; (dit zeggende weende zij) ik zal hem opzoeken; dewijl de Ondankbare mij verlaet. Waerom is hij niet hier ? Hij weet , dat ik fterf, en hij komt mij de oogen niet fluiten!" Zij leunde op mijn' arm ; want zij was dood zwak, en eenen geruimen tijd bedekte zij hare oogen met een' neusdoek, die doorweekt was van hare tranen. Ik leidde haer terug tot aen haer bed, op het welk zij  K L E M E N T I N A. m zij zich, met eene wanhoopende houding, nederwierp, uitroepende: „ Hij zal dan niet komen! Ik zal hem nimmer wederzien ! Ik ben hem voor eeuwig kwijt!" En onophoudlijk herhaelde zij: „ Hoe! ik zal hem nimmer wederzien !" De Priester kwam in. Bij het eerde gerucht , dacht zij, dat het Seligny ware: zij gilde liet uit, en vloog in zijne armen. Maer hare misvatting gewaer wordende, en getroffen door het zwart kleed, door het ftatig en donker gelaet van den Geestlijken, ftootte zij hem van zich af. ■ „ Wat zoekt gij hier? Mijn Heer! zeide zij, zijt gij Norton, of een van zijne zendelingen." De Priester wist echter, door de zachtfte, de overredendfte welfprekendheid, hare verbijsterde zinnen weder tot bedaren te brengen. Ha-  ii2 DE NIEUWE Hare vlagen komen zoo dikwijls niet. De Doktor geeft ons eenigzins hoop; hij vleit zich haer te zullen behouden maer hij wordt niet geholpen : Me¬ vrouw de Berville is federt zijne komst niet eens bij haer geweest zij ichijnt hare Dochter te vergeten, en haer haet zal de Ongelukkige, tot in het graf, vervolgen. AGT-  KLEMENTIN A. 113 AGTENTWINTIGSTE BRIEF. cecilia aen emilia. T Xk heb dezen nacht eenige weinige uurefl geflapen. Bij mijne ontwaking, zag ik, tot mijne verwondering en fchrik, mijne Zuster niet. Ik vond haer bed ledig hare kamer zonder iemand in dezelve. Beevende liep ik ginds en weder; ik riep de dienstboden; ik ondervroegze niemand wilde mij eenige onderrichting geven; eindlijk zeide mij een oude bediende, de opvoeder van Henriette, dat Mevrouw haer had weggebragt. ... Ik durf niet voordgaen.... 0 Hemel! Henriette! mijne Zuster! de Dochter van Mevrouw de Beril vil-  ii4 DE NIEUWE ville! in een dolhuis! ik beefde van fchrik en verontwacrdiging. Tweemalen liet ik mij dezelfde woorden herhalen tweemalen voelde ik, als het ware, al mijn bloed door een koude rilling bevriezen! het ijzingbarende huis is eenige uuren van Trend gelegen. Ik floeg den bedienden voor, om zich met mij derwaerds te begeven. Hij zal paerden gereed houden. Wij vertrekken morgen voor het aenbreken van den dag.... Terwijl ik dit fchrijf, hoor ik eenige beweging iemand komt in het is Seligny ja, hij is het zelf. Hij nadert driftig ik houde hem tegen. .,, Durft gij uwe voeten zetten in eene plaets , tot welke u de toegang verboden is? Wie zoekt gij? Henriette is hier niet meer." Hij ziet mij ftrak aen „ Henriette is hier niet meer! wat hoor ik! waer kan  K L E M E N T I N A. 115 kan zij dan wezen ?... Maer neen, ik geloof u niet meer: het is een kunstenarij: gij wilt haer voor mij verbergen." Mij bij de hand vattende: „ kom, Ceci- lia breng mij bij haer dat ik haer aan- fchouwe!" Hij fleepte mij voord. Mevrouw de Berville verfcheen. Hij vloog aen hare voeten. „ Henriette! Mevrouw, Henriette! wat hebt gij met haer ge- daen Waer hebt gij haer gelaten ? —— Ik zal niet van u gaen, voor ik haer noodloot weet. " ,, Sta op, zeide Mevrouw de Berville, met eene bittere fierheid , ga, dwaze Jongeling! ga, befchouw de fchoone vrucht van uwe minnarij! uwe Henriette is tegenwoordig uwer waerdig; zij is opgefloten bij de zottinnen van haer foort, die zich door een' verleider laten bedriegen." — Seligny ftond , als of een donderfiag hem getroffen had. „ Monfter !" , gilde hij II 2 uit.  DE NIEUWE uit. Hij wierp een' dreigenden blik, op haer, die mij deed ijzen , vloog naer de deur en verdween. NE-  KLEMENTIN A. 117 O! Mejufvrouw, zoo even kom ik uit de akelige gevangenis : nog voel ik, dat mijne ziel door dit afgrijslijk tooneel vaneengereten wordt. De enkele befchouwing der gevangenenbewaerders deed mij fidderen: ik zal u geene befchrijving doen van de plaetfen, door welken zij mij geleidden : ik zag niets. Bij iedere voetftap voelde ik mijn hart mij, als het ware, ontzinken. Men bragt mij onder een gewelf, waer het daglicht alleen door eene naeuwe opening ftraelde. Ik hoorde zuchten; dit deed mij naderen ; ik had moeite om de voorwerpen te onH 3 der- NEGENENTWINTIGSTE BRIEF. cecilia aen emilia.  IIS DE NIEUWE dsrfcheiden; ik reikte mijne armen toe aen eene fchim, die naer mij toe fcheen te komen. Met eene beevende ftem, vroeg ik : „ zijt gij het, Henriette! zijt gij het? Mijne zuster ! ik ben uwe Cecilia." Op dien oogenblik voelde ik mij door de Rampzalige in de armen drukken; haer hoofd rustte op mijnen boezem; haer mond bleef 'er op gekleefd, en ik werd nat door hare tranen, die, met ganfche ftroomen, uit hare oogen vloeiden. Wij bleven, eenen geruimen tijd, fpraekloos, onbeweeglijk, in elkanders armen vastgeftrengeld. Ik brak het ftilzwijgen af: „ Op welk eene plaets, in wat toeftand zie ik u , mijne Zuster ! ach! hoe veel moet gij lijden". — Zij deed mij hare armen betasten; zij waren met ketenen beladen en geheel en al gekneusd. „ Gij ziet, *hoe ik behandeld word , zeide zij. Nu, i^teze plagen zijn niets, in vergelijking van de martelingen , die ik in mijn hart moet lij-  KLEMENTIN A. 119 lijden. Hier (hare hand op haren boezem leggende) hier is de Wreede, die mij verlaet: niet dan met mijn leven zal hij uit mijn hart gerukt kunnen worden. — Maer hoe lang duurt dit leven ! waerom is het zoo traeg in ten einde te lopen!" Ik fmoorde in mijne lhikken; de keel werd mij als toegewrongen ; ik kon geen woord uitbrengen ; maer ik greep een harer handen en bedekte die met kusfen. Zij toonde mij hare flaepplaets, beftaende in een bed van flecht ftroo : zij wees naer den grond op een ftuk roggebrood en eene kruik water. Toen hare handen , die magteloos nedergezonken waren, opheffende, riep zij: „ Ach! wie zou immer hebben kunnen denken , dat deze levenswijs eens mijn lot zou worden — dat ik uit den fchoot van het geluk en genoegen, tot dezen afgrond van rampfpoed en ellende zou afdalen! (zij begon te fchreijen.) De' onzinnigen! zij brengen mij fpijzen, als of H 4 het  lao DE NIEUWE het mij nuttig ware, te blijven leeven! Achl laten zij mij vergift geven ; ik begeer geen ander voedfel." Ik bad haer, zich te willen fparen ; ik ftreelde haer met de hoop eeher op handen zijnde verlosfing; ik fprak haer over Seligny, zij bleef ftom. Eindelijk mij bij de hand vattende en bij het luchtgat brengende, zeide zij: „ zie mij in het gezigt!" ik bezag haer; zij joeg mij angst aen. Zij was bleek, uitgeteerd fter- vende. Ik wilde mij verwijderen, om hulp te gaen halen; zij hield mij tegen. „De dooden hebben niets noodig,en gij ziet,dat ik mij reeds in mijn graf bevinde. Afgefcheiden van de levenden, heb ik geen' omgang, dan met mijne beulen : als ik in den fchoot der aerde ruste, zullen zij mij ten minllen met vrede laten." Hoe kan ik voleindigen 1 ik kan niet meer zien , wat ik fchrijve ; mijne tranen doorvveeken het papier. —-.— Men kwam mij aenzeggen, dat wij  KLEMENTIN A. i« wij moesten fcheiden. Zij wierp zich in mijne armen , onder het uitboezemen van klagtvolle gillen; zij fmeekte mij, haer niet te verlaten. „ Zie daer, zeide zij , dien Norton, die mij vervolgt!" en zij knelde zich, met alle de- teekenen van angst, aen mijnen boezem. De ijzingbarende ftem der gevangenenbewaerders deed mij fidderen: magteloos Hortte zij op hare legerftede neder, mij toefchreeuwende : „ zeg , mijne Zuster ! zeg aen Seligny, dat ik voor hem fterve!" Het is mij onbekend, wat 'er verder gebeurde: ik werd uit haer gezigt gefleept, geraekte buiten kennis ; en toen ik weder tot mij zelve kwam , was ik door de müüren harer gevangenis van haer afgefcheiden. II 5 D E R-  Ui DE NIEUWE DERTIGSTE BRIEF. cecilia aen emilia. II oe zal ik u fchrijven ? mijne denkbeelden verwarren zich onder elkander: de droefheid voert mij als in eenen doolhof om: ik moet fcheijen mijne tranen moeten mij lucht geven.... Henriette! Henriette! mijne Zuster! mijne Gezellin! mijne Vriendin! gij zijt niet meer! gij zijt niet meer in het midden eener wereld, die u miskende, niet meer in het midden van onbarmhartigen, die uwen dood veroorzaekten ! Gij rust thans , bevrijd van hunnen haet: uwe ziel is niet meer ten prooije aen de razernij der liefde : uwe oogen ftorten niet  KLEMENTIN A. Ï23 niet langer tranen O! ik wensch u geluk met uwe verlosfing, en beklaeg alleen de ongelukkigen, die u overleeven. LAET-  134 DE NIEUWE LAETSTE BRIEF. seligny aen Mevrouw de berville. Cjrij triumfeert eindelijk, en uwe Dochter is in het graf! Gij behoeft nog maer een offer te Aagten, en de naem van Moeder, die u niet dan haetlijk is, zal niet meer uwe ooren hinderen. Wees gerust, Mevrouw! nimmer zal men geloven, dat gij hem gevoerd hebt. Kan een onnatuurlijk monfter, die hare Dochter van het leven berooft, Moeder genoemd worden ? Ik kan niet begrijpen, hoe het mogelijk geweest zij, dat gij deze zachtaerdige en gevoelige Dochter hebt ter wereld gebragt. Er is dan ee$ oogenblik geweest, waerin gij  K L E M E N T I N A. 145 gij uw' woesten aerd hebt kunnen afleggen, om het beftaen aen deze ongelukkige te geven ? Hoe kan het wezen, dat gij haer, bij hare geboorte niet verflikt hebt ? dan hadt gij ten minden eens het geluk van een enkel wezen bewerkt! maer het is uwe gewoonte niet, weltedoen. Ik heb u befludeerd; ik heb u naergegaen; en ik zag in u het grilligst gedrag, met het wreedaerdiglte karakter vereenigd. Zijt gij waerdig, Moedergenoemd te worden? gij, die mij uwe Dochter overliet, eer gij mij kende gij, die twee jonge lieden eenzaem liet , ten prooi aen al het kommerijke van hunnen levenstijd , en in ontwijfelbaer gevaerlijke oogenblikken , indien de deugd van Henriette haer befchermengel niet geweest ware; gij, die zelve hunne neiging aenvuurde , door de natuur te wapenen met alle de middelen, die hen een' dwazen flap kunnen doen begaen; gij, die, na hen in de nood-  ia6 DE NIEUWE noodzaeklijkheid gebragt te hebben van elkander te beminnen , hen vaneenrukte, toen de baetzucht u een verleidlijker lokaes aenbood? Waert gij Moeder? gij, die uwe Dochter in een klooster fleepte , en hare keuze tot deze verfchriklijke uiterften bragt: een huwlijk, dat zij verfoeide, of eene gedwongen kloostergelofte ? Hebt gij u als Moeder gedragen groote God! zeker niet in uwe oogen! Ontaerde ! hebt gij u als Moeder gedragen , gij, die uwe Dochter, na haer van haer verftand beroofd te hebben, als een fchandvlek, verre van u geworpen hebt ? gij, die het moederlijke hart hebt doen zwijgen, en haer aen de openbare deernis ten prooi liet. O! onnatuurlijke Vrouw! fchoon de menschlijke wetten geene ftraf voor de tirannij eener Moeder hebben vastgefteld , . de godlijke regtvaerdigheid heeft de haren, en dezen zult gij niet ontduiken ! Sidder ! de wraek is lang-  KLEMENTIN A. 127 Iangzaem in het nederdalen; maer zij komt eindelijk; en hoe langer zij vertoeft , zoo veel te verfchriklijker zijn hare uitwerkfelen. Reeds trof zij uwen Medepligtigen; Norton' is dood; ik heb zijn bloed vergoten, tot een offer aen de fchim van'haer, die uwe onmoederlijke handen keelden. Uwe foltering nadert; reeds heeft zij post in uw hart gevat Maer wat zeg ik , zijt gij voor berouw vatbaer ? Neen , ik bereide voor u eene andere ftraf. Overal, waer gij uwe voeten zet, zult gij mij vinden; ik zal u doen omringen door het gejuil van een geheel volk; de verachting en de fchande zal ik op u lokken. Aen de verbaesde en verontwaerdigde menigte zal ik toeroepen: „ daer is zij, dat Monfter, 't welk hare eigen Dochter omgebragt heeft:" en alle menfchen zullen u ontvlugten, gelijk zij gewoon zijn, eenen moordenaer te ontvlugten! eenzacm zult gij terugkeeren in uwe woning, die, ge-  isS DE NIEUWE KLEMENTINA. gelijk eene akelige woestijn, door hun, die voorheen uwe vrienden waren , gefchuwd zal worden ; wanneer zij zich uit dezelve begeven hebben, zullen zij hetftof van hunne voeten affchudden ; overal zult gij troost zoeken; maer nergens zult gij die vinden; en in uwen fchriklijken ouderdom, het heelal moede , zult gij het genoegen misfen, van u aen het hart uwer Kinderen te voelen drukken, van hunne teedere en zorgvuldige oppasfingen te kunnen genieten , van door hun in uwe gebreklijkheid geholpen en onderfteund te worden. Maer de fchim van Henriette zal zich voor uwe oogen vertoonen, zij zal u haren dood verwijten; zij zal u bij de Godheid aenklagen. De verfcheurende worm der wroeging zal u het hart beginnen te doorknagen de vrees voor uw toekomend lot zal uwe laetfte oogenblikken met angst vervullen en in de ijslijkfte wanhoop zult gij uwe dagen eindigen. EINDE.