EX .. BIBLIOTHECA F.G.WALLER 1933   A *A R D I G E E N ZELDZA M E GESCHIEDENISSEN VAM JUFFROUW jji z j - li heb die nooit gehad? - Wel de menfchen daar gy by woond, hoe na beftaan u die? Die beftaan my niet, het is een goede vrouw, die maar de koft voor haar zelve heeft,en belaft die voor my te gaan zoe- Ken. Voor u zelve te gaan zoeken? we myn waarde Kind, is dan of zeer hard- die iraüw. ^™' k°mt brengt my by  ( 4 ) Het geen de Meisjes boven alles Jiellen. Anderweeg vroeg d'Azinval aan het \ * Kind, of deszelvs ongelukldgen toe- ftandt, haar niet laftig viel. Neen Mynheer zeide zy, met den toon der onnozelheid in onfchuld ik fpccl den geheelen dag, en ben s'Avonds maar verpligt te bedelen, wanneer ik veel vergaderd heb, koom ik al zingende t'huis by Vrouw Bon- nechan .... Vrouw Bonnïchan zegt gy . . . . . Ja 20 hiet de Vrouw, daar ik by woon. — Vrouw Botmichan weet dan dat ik eenen goeden avond gehad heb, dan zegt zy tegens haaren Man, zie daar onze Mietje heeft wat, zy zingt: neem de Vies en gaat wyn haaien: Ik geef het gesn ik ontiangen heb en eet aan Tafel, en zy zyn dan zeer vriendelyk, maar koom ik zonder iets te zeggen, dan houd "Vrouw Bonnichan haar hoofd met haar beide handen vaft, zegt dat zy de koortze heeft, en dan gaan wy zonder eeten na Bed, maar daar na itaat zy en haar Man weder op (ik heb het eens gezien,) en zy gaan eeten. — Wel Meis je als gy wild, zal ik u ergens brengen , daar gy alle Avonden eeten zult,- zonder verpligt te zyn , om s'Avonds op ftraat te loopen bedelen, daar gy menfchen kond vinden , die u zouden kwaad doen. — Het Meisje begon te griralagchen, ö Myn heer! kwaad doen.  ( 5 ) dóen, dat maakt men de kleine Tufferties om hen benaauwd te maaken; dat heeft Vrouw Bonnkhan my gazeffd . Wel Kind gy bedeld en dat is moëijelyk, - Dat zegt gy Mynheer; Ik vind niet dat xets te vraagen, veel moeite in heeft iSul „°"flukHg MeisJ'e gevoe,de haar ongeluk met. ) Maar na bed gaan zonder ee- ™VS?°S1!iyk> Ja & * ^er erg: bv ikdlgCbeUrf niec d^>yks; en daa h?tVr m VV3t lk Wl1' Vr0U^ B^nkhan ekvft my nooit. (ó Vryheid! vry- neid de zugt voor u gaat boven de rede1 \ cezcn? Neen dat is veel ie moeife- lyk, en wat zoude ik 'er aan hebben s L Zo dat gy Vrouw Bonnkhan niet zoud willen ver aaten, om. met my mede te gaan > •—- Neen Zoud gy niet bly zyn" die fleste kleederen voor andere fe vel* wjlielen, en moov gekleed te zyn ?" dJ\n»le hGC Mdsje met eeniSe fcha'amte, dac zoude my aangenaam zyn , Om die mooije dingen te hebben, moet gy toeftaan dat ik u ergens plaatzen en my belooven" dat gy zult leeren leezen en werken _ ^uit gy my cjan raooije kieederen geven — ja. . ^yvel zo mooy als die van de Kruideniers Dochter in onze ftraat ? ja imflchien mooijer. Dan zal ik alles leeren, wat gy wildt. Dus praatenf de kwamen zy in de ftraat der oude Amustynen, aan de deur van Vrouw jSmSSi, A 3 " die  ( 6 ) die naam had op d'Azïnpaleenigen indruk: Maar hy konde zich niet verbeelden, dat eene Vrouw, die hy voorheen gekend had onder dien naam, en die hy naderhand te vergeefs gezogt had, in zulke ellendige omftandigbeden was, als dat Meisje hem verhaald 'had. Het Kind wees hem den weg, zy komen op een zesde verdieping. In het opklimmen,dagtdie weldadige Man, op de trek tot opfchik, die het Meisje getoond had; hy dagt by zich zelve, haar hart is gevoelig voorde begeerte om te bchaagen •, die drift is in de Vrouwen, de bron van Deugd en van Ondeugd; indien dat Kind aan zich zelve gelaaten was, zoude het 'er door bedorven zyn, in myne handen zal het dedryfveer zyn, om haar de hatelykheid van de Ondeugd te toonen, om baar de fchoonheid der Deugd te doen beminnen , zich over het kwaad te fchaamen en het goed te doen. Eene goede daad door een andere gevoegd. \ IS iet je vol gedagten omtrent de beiVl loftèn van haren weldoender zong niet, doe Vrouw Bonnkhan haar zag inkomen , begon zv haare oude gewoonte; maar het gezigt van een Vreemdeling, die het Meisje volgde belette haar voort te gaan. iPAzinval he nnerde zich:«\iü auwer- nood,  ( 7 ) nood, die Vrouw,die zyn Edelmoedigheid wenfchte te vinden: Nood-druft en Armoede verhaaften den ouderdom, zy misbaken het Ligchaam en verlagen de Ziel. Vrouw Bonmchan luifterde met aanda^t! na het geen hy zeide, en doe hy zweeg verhaalde zy haare omftandigheden. D'Jtzmml zoude'er medelyden mede gehad hebben, al had hy haar niet gekend. — Mynheer zeide zy, ik ben de vrouw van een Ambagtsman,wy hadden het voorheen vry wel en konden beftaan, myn Man werkte cn ik verhuurde Kamers, maar wat zyn de Tyden veranderd! Bonnkhans gezigt begeeft hem, en hy kan thans alleen grofwerk doen, dat hem kwaiyk betaald worddaar by ongelukken .... het is alles myn Ichuld, het fpreekwoord , zo gewonnen zo verteerd is wel waar, indien ik eerlyk gehandeld had Maar God zoekt het huis,en wy hebben »t nodige niet; dat arme Kind, dat ik in gelukkiger tyden bv my genomen had,dient nu tot ons beftaan, zy is verlaaten en behoord aan niemand;ik heb gedagt dat ik eenen tyd,in welke noch geen gevaar was, konde gebruiken om haar te beweegen tot _ in weIkc noch geen gevaar was, zeide &Aziny>al.sv kend evenwel, de bedorvenheid van het menfchelyk hart! Vrouw Bonnkhan, gv zoud dat onnozel Meisje bedoiven,en eene nieuwe fchuld, by die gevoegd hebben , diegy u zelv verwyt. Dit geval egter is even geA 4 luk-  ( 8 ) lukkig voor haar, voor u en voor my ; bédenk u eens, gy ziet een Man, die gy voor heen dienft gedaan hebt, en die dat zogt te erkennen. Het is iïAzinval', die u door dat Kind gebragt is. Vrouw : onne- chan vreev haar oogen en kend eindelyk een Jongman, die zy voorheen meer gezien had. Zy begon te fchrijen tfAzinval ging voort. Laat my toe voor dat Wees¬ kind te zorgen; Ik zal uw Man een Am bagt verzorgen, dat hem beter gelykt; Ik zal u niet in den nood laaten, dat zal ik nooit doen. Vrouw Bonnkhan , was buiten haar zelve van vreugde, die zy op duizend wyzen toonde, haar Man kwam daar op in, hy had weric t'huis gebragt ; de Vrouw verhaalde hem alles, zy danken hunnen weldoender duizend maaien WAzinval belafte hen Mietje tegens anderdaags vroeg te kleeden hy gaf eenige Louis d'or\ en beval haar het Kind beter te kleeclen % en ging heen. Het zuiver/ie vermaak. Sint? langen tyd bad tfAzinval zulk eene aangenaamen nagt niet doorgebragt, dan die op deze goede daad volgde; en een zagrc en zuivre vreugde, liep hem door de aderen. Hy was over zig zelve voldaan. Hy zag reets de gevolgen, die zyne  C 9 ) zyne zorg voor het Kind zouden bekroonen Hy zag haar de oogen van yder na zich trekken en verwonderingbaaren, wat zal zy, zeide hy, dankbaar zyn, en my voor haaren tederen Vader houden! De véWelykingen, die hy vervolgens cuffchen zyne fchikkingen en de fmaak van zo veele ryke Lieden maakte, die hun zelve verlagen door afgodery te maken van redenlooze Dieren toonden hem hoe verre hy boven hen verheven was, hier uit rees een edelen Hoogmoed, die hem in zyn edelmoedig voornemen beveiligde. - ö Welk een fchan, de zeide hy, men zal fchandelvke liefkozingen doen aan redelooze Dierén, die niet bekwaam zyn om de waardy der genegend- SnV u toedraaSc te kennen? een Jchoot Hondje, een Papcgaav eèn Amie zullen de belajchelykê ^Sorwerptn teSr ïnnrTÏ,00nge SeneSendbeid zyn, en men hoord de zugten van hulpelooze Weezen zonder aandoening ! Kan men ongevoeii"zyn,aan het aangenaame van zyn mede menfeh te helpen, van in deszelvs hart dat tedere vertrouwen , die onrchatbaarevriendichap te kweeken, de vermogens te fcher- ^nvPr,n^nHeCrgCt!00gen ziel' die mismaakt ai verlaagd is, door rampen op te beuren een onfchuldige fchoonheid uit de fmaad tè redden, haar eens met een Man te verec- nigen, die men voor haar uit gezoet herf- haar geluk te aanfchouwen:, en haar dan te hooren zeggen, myn beftaan, myn deugd, A 5 nivn  C 10 ) myn geluk zyn uw werk! Ja een Weeskind, moeit van grooter waardy zyn, dan alle fchatten,het is eene fchat die alle ryke Lieden zich konnen toeeigenen: Laatcnzy voor geen ondankbaarheid vreezen,de wcldoender maar niet de weldaad kan ondankbaare maken, De waart; Edelmoedigheid. Des anderdaags ontwaakte tfAzinva! vroeger dan na gewoonte, hy voelde cenen aandrang, die hem zelv verwonderde. Hy haafte'zich om uit te gaan, hy ging alleen in eene Huurkoets, begaf zich na Vrouw Bonnichan. Hy vond Mietje vry net gekleed. Hy nam haaf in de Koetz, zonder aan Vrouw Bonnichan te zeggen, waar hy haar bragt, of wat zyn voorneemen was; zyn oogmerk was, haar -eensklaps van die geene te onttrekken, die haar kenden, en te maaken, dat het Kind haar eigen laag hcid vergat. Om een begin, te maaken van haar zeden te geeven en haren fmaak te vleijen, door eene aangenaame bezigheid die haar het werken zoude doen gewennen , bragt hy haar by eene Modekraamfter, die agtbaar was, door haare goede '.eden, en wiens huis, een fchuilplaats voor Mietje vv-'zen zoude, hier bragt hy haar ten eerftcn; en haar daar in de kolt bcftellende , t be-  ( II ) beval hy, dat men haar geduurende haaren Leertyd beleefd zoude behandelen, zelv met agting. Hy wilt, dat men dat verplat was, aan de geene, die men verpligt.aak moeflen te doen is menfchelyk, maar zo te geeven, dat men de fchande van ontfan^en doet vermyden; doet ons na de Godhad gelyken. Hy onderrechte de Koopvrouw, hoe zy met het Weeskind moeit om-aan ! om haar fmaak in werk te doen krygeri beval, dat zy deszelvs vorderingen, niet nieuwe kleederen beloonen zoude, en droeg zorg voor alles wat zy nodig had. Alle verandering is ongemakkelyk. | N het cerft zag d'Azinval zvn VoedfterI ling weinig, zyne zaaken, zyne reizen beletteden zulks. Mietje had van haarezyde geen fmaak in deze nieuwe levenswyze Niettegenftaande alles wat de goede Koopvrouw, en twee beminntlyke Nigtjes, die by haar woonden, aanwenden, haakte het Meisje noch na Vrouw Bonnichan in haare vryheid. Een der Nigtjes van Juffrouw la Vallée ( dit was de naam der Koopvrouw ) vatte de tederfte vrindfchap voor het Weesmeisje op. Het verdriet van Mietje konde geen beltand houden tegen de liefkozingen yan Suzette ,\mt hand wierd ook vermurwt jegens haar gezellinnetje, het eerlie half jaar  C ™ ) jaar had Juffrouw la Vallée juift geen rede van over Mietje vergenoegd te zyn. Een Deugdzaam Vriend zoude de befte Leermeefier zyn. 7' y begon echter zich te fchikken, wanj neer d?Jfzinvai genoodzaakt wierd een reis te doen, die een jaar duuren zoude , voor zyn vertrek ging hy by haar en zei' de; dat hy met blydfchap hoorde, dat zy Jmaak in het werk begon te krygen, Mietje zeide hy vervolgens ;ik bemin u als myn Dochter, en myn hart fpreekt u nu, misfchièn voor de laatftè reis, wyl ïk verpligt ben lange zeer lange uitlandig te zyn ; al. myn zorg is voor u, en ik denk dat gy dezelve zult beantwoorden, gy zyt noch een, Kind, maar in uw jaaren moet gy een bcü'aan leeren, dat u naderhand zal kénnen doen op eene fatzoenclyke wyze leeven ; alles wat ik,'wat Juffrouw la Vallèe, wat die zoete Juffertjes u zeggen is tot u voordeel, dat zult gy naderhand ondervinden, en in myn afwezen zal die braave Juffrouw u tot eene Moeder 'trekken , zy zal u alle vermaaken, al het geen gy hebben wilt geven , mits gy door werken, haar vergeld voor haar zorgen ; Nu vaar wel myn lieve Mietje God zy met u houd hem voor oogen," en dat ik zo het hem behagen moge u we-  C 13 ) u weder zie opgewaflen in fchoonheid, deugd en kenniffe, vaar wel myn lieve Kind; Hy zeide dit en meer niet zo veel goedheid, dat zy bewogen wierd. £ enige ogenblikken na dat hy weg was, ging Mietje na haar kamer, en bleef daar eenige uuren, het geen haar vriendin 011geruft maakte, zy ging bv haar, en vond naar badende in haare tranen. Ach myn lieve Suzette zeide het bewogen Meisje, haar vriendin tegen haren boezem drukkende hy is weg ik zie hem in geen jaar weder! in geen jaar! Het Nigtje van de Koopvrouw, dagt niet dat haar vriendin bekwaam was voor zulke tedere banden : deze ontdekking 4 deed haar noch meer beminnen, zy trachtehaar te trooften,het geen echter niet volkomen gelukte. Geduuren.de de reis vand'^z;»™/, nam Mietje veel toe, kreeg fmaak in werk, en begon de uitgeftrektheid der verpligtineen , die zy aan hem had te begrvpen,zy fchrikte op de herinnering van'haaren vorigen toeltand uit welke hy haar gered had. Deze gevoelens, dit legt in haare ziel zouden echter zo fchielyk niet gekomen zvn, zonder de veritandige zamenfpraaken met Suzette. _ Eens op een tyd, dat zy zamen in de winkel zaten, en een bedelaar om een aalmoes vroeg, zeide die verllandige vriendin, laat ons dien Man wat geven, anders zoude hy van gebrek vergaan, of mifichien «eelen, wie weet hoe gaarn of hy zoude wil-  ( 14- ) willen werken, als hy kon. Dat weet ik niet, want die Man heeft niets te doen, hy krygt van d'eene wat meer en van d'andere wat minder, hy krygt altoos wat, en bedelen is zo een zwaar Ambagt niet. — Maar ik wil hem ook wel wat geeven, want dan zal hy wel te vreeden zyn,ik was ook altoos wel te vreden als ik wat kreeg. — Maar als gy niets ontfing, en den geheelen Avond liep zonder iets op tegaaren.? — 6 Suzeite^ dan was ik zo bedroefd; dan moeft ik zonder eeter na Bed begrypt dat eens. Myn lieve Mietje, wat zytgy niet gelukkig, gy behoefd niets te vragen, gy éct des middags en s'avonds en wanneer gy wild, gy hebt kleeren en verfchooning, een goede huisvefting en vrienden, die u teer beminnen, wat hebt gy geen verpligting naaft God aan uw weldoener, neem het niet kwalyk myn lieve vriendin het is uit geenverwyt, maar een vriendinnes een zufters hart dat ik fpreek, Hy heeft u van de ftraat opgenoomen, om een Juffer van u te maaken; wat bewoog hem daar toe ? Duizend bedelaars leden een ellendig naar leven, en komen aan een ongelukkig einde, zyn zy ziek zy hebben noch geld noch vrienden, maar moéten van gebrek vergaan, én de Meisjes worden door misdaden een fchande van 't Menfchdom veragt, gehaat, gefmaad; fterven van gebrek, zomtyds in Spinhuizen, of op Schavotten; kon dat u lot ook niet geweeft zyn; Hy vind u by ge-  C 15 ) geval zyn edelmoedig hart word bewoogen, hy bcfteed zyn zorg, zyn geld, zyn hart' om zeden van Deugd te doen verkrygen en een cieraadvan uw geilagt te doen worden 1 en Hier op borite het Meisje in traanen uit wierp zich om den Hals van Suzette, en fnikte een weinig bedaard zynde zeide zy: ik zie het, ik zie alles lieven Hemel wat zoude er van my geworden zyn, Mynheer WAzinval, myn weldoener' wat ben ik u verpligt! maar God zal het hem loonen. Suzette,\Y. kan niet, en uook myn waarde vriendin, ga voort met u raa- den vermaaningen enz Zy was nu dertien jaaren, de zorg, de netheid, de goede fpyzen hadden haar die glans gegeven, die zy natuurlyk hebben moeit Zy was wellevend, en zedig, zo dat ó?Aziti+ val, haar oneindig veranderd vond. De brave Man , was hier door buiten zelve, Hy kreeg haar dagelyks liever, en overhoopte haar met gefchenken. Hy zeide naderhand aan JuffrouwFa/léedat hy welhaalt zoude genood aakt zyn om eenige jaaren inde t raniche Colomen door te brengen, en dat dewyl niemand voor de gevaaren der Zee konde inftaan, hy by een Notaris een genoegzaam Capitaal zoude laaten ten behoeve van zyn Voedfterling in gevalle hy niet weder in Frankryk kwam, behalven dat betaalde hy vier jaaren Kostgeld voor af. dit alles zo gefchikt zynde, nam hy affcheid vaa  c 16 ) van zyn Mietje, het geen niet zonder traanen gefchiede van haare zyde. inzette had al haar vermogen nodig op den geeft van Mietje, om de fmart var. die nieuwe verwydering van haaren weldoender te matigen, deze was zo veel te levendiger, wyl zy haare verpligting en dankbaarheid ," door deze nieuwe blyken van edelmoedigheid vermeerderd waaren. Zonder te denken 'aan den invloed , die zyne redenen op het Hart van zyne jonge Voedfterling konnen hebben. Sprak hy van de gevaaren, voor welke hy geduurende zyne reis bloot zoude ftaan. Mietje ftelde zich dezelve voor haare levendige en vreesagtigc verbeelding. Maakte dezelve noch grooter, en dit jonge Menfch,wiens hart kort te vooren door ellende en armoede verwilderde en nergens voor vatbaar was, deed Staem verbaaft ftaan over haare gevoeligheid. Wï zullen Azinva! in de uieuwe Waereld, alwaer hem zyne zaaken keeren,niet volgen. Het is genoeg te zeggen, dat hy vier jaaren in Louifancin opgehouden wierd, en alles wat zynen handel betreft gelukkig geëindigd zynde, en zyne Plantagies met voordeel verkogt hebbende, keerde hy te rug na zvn Vaderland, belaaden metfehatten, die'hy alleen aan zyne vlyt te danken had. Voor zyne eerfte tocht, had hy zyn Mietje leeren leezen, Hv had zulks doorge-  C IP ) gezet niet tegenftaande het Verdriet van aaii anderen de eerfte beginzelen te leeren 'en de domheid van zyn Leerlingen,geduur'ende zyn afwezenheid, voleinde. Suzette het geen hy begonnen had. WAzinval had zyn Meisje eche kleine Boekcry óv^cveh van uitgezogtc Boeken om haar hart en yerftand te befchaaven, maar de fmaak om 'er gebruik Van te maken-, ontbrak haarHaar vrindin las hard op voor haar: Mietje luisterde, maar begreep niets; Schoon de toon van Suzette, ende beminde ftem, naar vermaak deeden; zonder dat zy 'er de oorzaak van wift* zy las óp haar beurt, om naar Vrindin te verpoozen, zo dat zy eerft de Boeken beminde om haar Vrindinn's wil en wel haaft, om dat zy wyze leden bevatten, die het zaad der deugd In haar teder hart onttwikkelden. JVie zoude d' Azinval niet witten zyn.' Op haar dertiende Jaar was het Meisje zeer veranderd Het was geen Kind meer, dat zyn pligt deed voor geringe belooningen ;zy begon te denken. Zywenfchte vuurig na de te rug komit van haareh Weldoender, van wie zy twee brieven ontfangen had. De antwoorden, die zy opdelve fchreef verrukten d'Azinrai met de levendigfte aandoeningen, want de'KoopB ' Vrouw  ( *s ) Vrouw fchieefoók en verzekerde hem, dat, zy uit haar hart kwamen. Zy fchreef hem in eene derzelve. Nb em het ten goeden, dat ik uin uwc gewigtige bezigheden ftoore door letteren, die uwen aandacht , minder waardig zouden zyn, indien: ik uw hart en genegentheid t' my waards niet kende , O mvn waarde befchermcr, myn Vriend, ik wasdc ondankbaarfte van alle menfchen indien ik een ogenblik uitftelde om u te fchryven, om myn hart open te leggen , dat hart dat doordrongen is van dankbaere erkenteniffen voor al het genen gv zo edelmoedig voor my gedaan hebt; Wat zoude 'er van my onnozele verlaatene W,ëes geworden zyn, indien gy my niet gered had; mvn leven myn eer, en beftaan ben ik aan u Verfchuld.igt, zonder u was ik niets en miffchicn reeds door gebrek vergaan; Ik ben verlegen en befchaamd over alle uw cdelmoedighrid, O myn genegen, myn Vriendelvke weldoener God moet u looncn, het is buiten, verre buiten myn magt, d'cbr biedigfte achting, de tederfte getfegenthevt,. van voltrekte gehoorzaamheid cn de volkomenfte afhanging van uwe beveelen zyn noch te gering voor myn dankB baar MTN HEER!  ( *9 ) baar hart, Ach hoe was ik aangedaan bv « vertrek, wat koslte my uw afreizen tr'aanen; noch de waardige Juffrouw La 'P*Mk die my als een Moeder behandeld, noch de tedere \ rindlchap van mvn boezemvriendin konncn my geruit ftcllen ; Ik ltelde my alle ae gevaaren der Zee; levendig voor, en maakte my allerley akelige denkbeelden van uwe Reis; maar thans bedaard, zie ik uit de brief, die gy myn brave befchcrmer my gezonden hebt, dat gy leeft, wel zyt en voorfpoed hebt en dat gy noch dat 'zelve hart voor uw Mietje draagt, dat gy had doe gy in Frankryk, doe ;gy by my waerd i Ach keert toch fchielyk weder; hoe vuurtg verlang ik na dat ogenblik van uwe aankomft; O hoe zal ik u onhelzen als myn Vader, myn boezem Vriend, keer dan toch Jehielyk weder; Ik ftierf van hartzeer indien ik u moeit miffen; maar neen ik zal u weer zien, dat voorspeld myn hart; uw edelmoedigheid uw deugd zullen beloond worden; en gy zult ooggetuige zyn van myn gelukkigen toeftand. O myn Heer ik ben uitermaaten gelukkig. Jufrouw la Falüe\ behandelt my als een Juffrouw fchoon noch een kind ben, en Suzette myn lieve Suzette ben ik eene Zufter als ook aanfómtme yder fchikt myne kinderagtigheden in, en zy behandelen my niet als een gevonden Meisje, maar als eene Juffer die boven hen in Rang is, alle myn geheimen, myn gcheele hart kan in haare boezem uitftorten, B 2 zy  ( tó ) fcy trooften my met de minzaamfte genegentheid, wanneer een vlaag van droefheid over u afwezen myn waarde Heer my overvalt. Ik wérk met vermaak en wanneer Suzette of Ghrijlitiè voor my leezen , doe ik hun werk af; niets ontbreekt aan myn genoegen, dan gy zelf. Ik heb uit het zak Geld, dat gy my zorykelyk toegelegd hebt, Suzette een gefchenk gedaan van kanten ; Ik ben verzekerd myn waarde myn Edelmoedige Vrind, dat gy dat niet kwalvk ncemen zult, en dit dagt Juffrouw la. Vallèe ook, fchoon zy het niet hebben wilden, dat ik het deed, en ik veel moeite had om haar daar toe te overreeden, want ik doe niet's zonder haar kennis, Ik heb thans een' Meefter op het klawier en men Zegt dat ik wel vorder- Nu myn waarde Heer koom zo dra uw zaken het toelaaten, naar uw Vaderland , na uw Ouders, en na my. O wanneer zal dat zyn! Dat ik uw Mondeling, met traanen van dankbaarheid en erkentenis zal omhelzen ; ik ben voor altoos. Uw dankbaere, verpligfle en genegen DtenaareJJ'e. M. •  C 21 ) Afbeelding %an het Weeskind. Mietje was op haar vvftiende Jaar byna volwaflen, zy was niet groot, maar tenger en zeer welgemaakt, zy had die evenredigheden, die zozeer bekóorende icnoonftc blonde Hairen fier - de haar' voorhoofd, daar men de zedigheid op kezen kan, de omtrek van haar ryn befneden aangezigt, had iets aantrekkelyks: haare groote blaauwe Oogen, drukten haar gevoelige Ziel uit, zy had een zeer welgemaakte , en roze Lippen bevatten, twee rei • en witte yvoir Tanden, Zy was zeer blank, Daar Couleur mille noch alleen, die lune Qlos, die den tyd van Liefde aanziet zy had iraaije handen, armen en boezem, waaren door cic LieMe zelf gevormt, een dun fyn been. en een kleine welgemaakte voet 1 die izo veel tot de fchoonheid doet. Men zag het genoegen uit haare oogen ftraalen, als een reeken van een geruft en onfchuldig gemoed idaar gedaante was regelmatiger geworden naar trekken waaren veranderdt, en die haar in lange niet gezien hadden, zouden moeite gehad hebben om haar te kennen * 3 Et  ( 22 ) Eene Gevaarlyke omjlandigheid. Dus was dit Meisje, doe (PAzinvaltc rug kwam; na dat hy zyne Ouders, die hy teder beminde bezogt had was zyne eerde zorg ylings na die te vliegen, die hy aanzag als een Pand, dat de Hemel hem toevertrouwt had. Het is onmogelyk de vervoeringen te fchilderen, die Mietje had, doe zv haaren vveldoender uit zyn rytuig zag flappen, zy kende hem ten eeriten , zy Schreeuwde daar is hy , daar is myn achtbare Vriend God zy geloofd, hy was noch niet in Huis, hy had noch geen tyd gehad om haar tc bemerken, of zy was :n zyn Armen, en omhelsde hem teder, d*Jz:m-a!mcu\ bewoogen , hy ziende haar voor hoofd, drukte haar tegen zyne Borit met een onbel'chrwelyketederheid en met dit alles behield hy eene zekere deftigheid in zvne Liefkozingen. tly had noch geen Tyd gehad om haar tc bezien, maar "toen zy by hem zat, en hv haar nauwkeurig befchouwde ftond hy verbaasd over haare Schoonheid, en wierd zeer bewogen, doe hy in dat Jonge menlch, dat hv als een Kind by geval gevonden had, dat in de diepftc Armoede verzonken was fcweeft, de trekken vond van eene minnaaresj die hy teder bemind had, en die {41e zyn vermaaken, en alle zyne droefheid ver-  C 23 ) veroorzaakt bad. Een fmartelyk nadenken. deed nem traanen Horten, die hy niet konde inhouden, en het lieve Meisje door zyne droefheid gevoelig aangedaan deelde in zyne fmert, en fchreidde. Dit alles gelchiedc fcbielyk, en fchceri egter zeer bvzonder; Hy kwam, fprak ter naauwcrnood mét zyn voed flerling, en Schreiddc Juffrouw La mm en haare Nigtjes ftondcn verbaasd. VAzinva! bemerkte zulks, hertelde zien enfprak met de Koopvrouw, én luisterde met een genoegen dat men uit alle zyne bewecgingen lezen konde , na den Lof die WkNBetfè gegeven wierd Hy biceter zeer lang en fcheicide cindclyk door duizend gedagten geüingerd, ' D^dzinva! zoekt te weeten wie zyn foedjierüng is. Hy twyffelde niet, of het geen hy onder, rv°nd was hefde, Hy kende diefterke drift te wel dan dat hy zich met giffen zoude ophouden. Hy fchrikte - O Hemen XhJ,Ult' bf,00nd W 20 fchielyk,Tet K f WJ d0en' Welke eene belooning zoude het Hart van dat Meisje zyn. Maal welke trekken brengt zy my te binnen wie weet zy kan een Nin een 7nV ter een Bloed verwante van^myne wa de Manon zyn. - Ik heb niets bydiegoeB 4 %e  ( 24 ) de menfchen onderzogt. — Ik zal hen gaatf zien. Hy ging naa Bonnichan , de Vrouw ontfing hem als een Befcherm Engel, die hunnen ongelukkigen Ouderdom, onderfteunde. — Ik heb u vergeeten te vraagen Vrouw Bonnichan, of gy de Ouders van dat Meisïekende , van wie hebt gy haar B — MynHeer ik kreeg haar van eene arme Vrouw uit het Dorp, die haar Minne was, en die Men geen koft Geld betaalde. Zoud gy die Vrouw noch kennen, en konnen Vinden? Och Heer ja myn Heer zeer gemakkelyk zy woond te Palacrfeau haar naam is Marten. kom maak u gereed, om met my na die Vrouw te gaan , binnen een Uur gaan wy. Hebt gy eenige ontdekkingen omtrent het Meisje gedaan Myn Heer? Ik moet de Minne zelf fpreeken. -— Zonder meer ligt te, geeven gaat KAzinval heen ,, laat zyne Chaife infpannen haalt Vrouw Bonicham af en gaat na Pa/aacfeau zy vinden Vrouw Martin, met welke Vrouw Bonnechan de kennis vernieuwt. —— wel Vrouw Martin zpudt gy die Juffrouw noch kennen, die u onze kleine Mf^overgaft klein Mietje? zoekt haar iemand? — Ja Myn Heer — Myn Heer , O Vrouw Bonnichan, zo-'k 't zeggen durf, zoudjc niet zeggen, dat Men Heer heur lykt ais twee droppels Waater. Gy lacht 'er mede Moeder Martin, maar dat raakt ons niet, gy hebt my die Vrouw eens  ( « ) eens genoemdt, weet gy haare naam noch? — wagt — zo zeker — neen ik moet ze evenwel met vergeeten hebben - die bedriegfter — Zy het me beete had men Heer, maar gelyk men zeid, daar niet is, verheft de kcunig zyn recht. - Ei moedertje , zeide tfAzinvai weeft zo goed u de Naam te Herinneren, gy zult 'er geen berouw van hebben; daar Ba Ik voor in Ui, Och myn Heer daar zotidtje zo wel aan doen myn Man is een ftienkruyer, en eeni»-e tyd geleen, zoude hy zich door het vallen _ van een fteen bvna verpletterd hebben hy is ter nauwernood herfteld: mvn outfte Jongen heb de Koortze en. —- óch Moedertje Martin niemand hinkt aan een -in ders zeer; en Myn Heer heeft haaft, konde gy ons maar zeggen, waar zv woonde?— waarentig ik weet de ftreet niét meer maar was ik tc Parn ik liep zo reugel rocht in haar Huis, metpremiliie, myn Ezeltje kende haar beter als ik, het arme beeft, zoo 'er met verby gegaan zyn, al had men het dood geklopt, maar het is dood. Gv leefd noch Moedertje zeide Vrouw Bonnl ckam, die deel nam in 't verlies van Vrouw Martin en uw Ezeltje kon niets ze^en — WAztmali, die al dat gekaakel verveelde nam Vrouw Martin in de chaife, en beloofde haar eene goede beloonmg B5 Men  < 26 ) Men vind iemand die Mietje kend, Te Parys gekomen, vondd?Azinval het Huis, daar die Juffer in gewoond had, die hy meende de Moeder van het Meisje te zyn; maar fints twaalf Jaaren, had zy het verlaaten, door een ongeluk, dat haat van haar gering beftaan beroofde. Men Jprak van befchuldiging en gevangeneeming. VPAzïnval doorzogt dat akelig verblvf', dat daar zo vaak onfchuld en misdaad" zamen woonen Vrouw Martin, zag 'er niemand, die haar geleek; De dag liep ten avond , en de brave Man vermoeid door vergeefs zoeken ging na zyn Huis, wanneer hy op den Hoek van eene ftraat veei volks by een zag rontfom eene magere uitgeteerde Vrouw, die flaauw wierd. Hy hield ftil met oogmerk om haar hulp te bieden, Vrouw Martin gaf een Schreeuw van verwondering. Och myn lieve Juffrouw of Mevrouw 't is 't zelve, ben gy daar. — Myn Heer daar hebje ze die je zoekt. — Y¥Azinval ftapt uit zyn rytuig, hy befchouwd het aangezigt van die Juffer. Het komt hem voor, dat hy haar ergens gezien had, maar het was zo lang geleden, dat hy 'er flegts een verward denkbeeld van had. Hy zeide haar zeer beleefd , de rede, waarom hy haar gaarne wilde fpreeken, en de Juffer, die Vrouw Martin kende verzogt d'A-  ( 27 ) zinval haar na haar Huisje te volgen. Doe zy in haare Kamer was, zeide zy gy zyt een Engel des Ligts voor my Myn Heer, zoude het mogelykzyn, dat'ikmvn- lieve Mietje wedervond: Ik weec "de reden niet-, die uw aanporren om belang in het arme Meisje tc neemen; maar is het Menfchen liefde, dan zult gy niet ongevoelig zyn aan 't geen ik zal verhaal en. De tederfte vrindfehap voor een fpeelgenootje met welk ik van myn eerfte jeugd verbonden was, alleen heeft my genoopt om voor dat Kind te zergen, dat ik aan die Vrouw ter hand gefteld heb; Gy weet Myn Heer ons aanftaande lot is meeft al met eene dikke Sluyer gedekt, Ik leefde ruim, en ik voorzag niet, dat ik wel verre van voor haar beftaan tc konncn zorgen , zo Jaag zoude Zinken, van aan anderen het Brood der fmertcn, dat de dagen van el-' lendigen verlengt te moeten verpligt zyn Hier hield zy ttil traanen liepen langs haare wangen, en tfAzinral aanziende ging zy voort. ... Ik heb noch reden van blydfchap Myn Heer indien het waar is, dat dat lieve Kind de gevaaren, die ik voor haar vreesde ontrukt is, en de Hemel haar zulk een Befchermer als gy zyt gegeven heeft. YPAzïnval die begreep dat zy de Moeder van zyn voedfterling niet was , ten minften het niet goedvond te bekennen ,. vertroofte haar. Hy zeide haar des anderens daags weder te zullen komen , om haar na.-  ( 28 ) nader uitleg te vragen, daar hy zeer begeerig na was, maar dat het Hem aangenaam zoude zyn, dat 'er niemand by was. De arme Juffrouw gevoelde de beleefdheid en befchaafdheid van deze behandeling, verzekerde hem, dat zy aan zyne begeerte voldoen zoude, en dat zyne beleefde behandeling haar vertrouwen inboezemde. DeEdelmoedige tfAzinral vertrok metVrouwÜ'o/w/'chan en Martin voldoed de laatfte, bragt Vrouw Bonnichan te Huis, en begaf zich na zyn wees Kind. Een Edelmoedig voorneemen. Het was laat, en de Winkel wierd gcflooten: D'Azinvat, fprak met zyn voedftcrling alleen , hy was verwonderd' over haar goed oordeel, en haar fyn vernuft , en beveiligde zich meer en meer in het voornecmen van zich by haar te houden. . Dit bekoorlyk denkbeeld vervulde zyn verbeelding. . Zy zal my alles verfchul- digd zyn; ik zal alles voor haar doen: haar zeden, haar itaat, haar fortuin, alles zal myn werk zyn: zy zal in my haar Vader, haar wek doendcr en haar tedere Egtgenoot vinden ; O wat zal zy my waardig zyn Myn Moeder Myn Moeder zal mv niet beletten de vrugten van mynen arbeid tc genieten , neen zy kan my niet hinderen, de. moic-  ( ) moÈiten, de zorgen, die my myne bezit^ ringen gekoft hebben, in de gevaaren, die ik liep, geven die my geen regt om eens gelukkig tezyn? Myne Vaders zelve hebben my uit hunne tegenwoordigheid gebannen b zy hebben my gedwongen een Meisje te verlaaten, dat myn hart verkoorcn bad, en dat zo waardig was gelukkig te zyn. . . Hunne geftrcngheid neemt mets weg van den eerbied die ik hen fchuldig ben, maar de zelve maakt my onafhankelyk Helaas Matton waarde en gevoelige Matton, moet uw leven. . . , Geen Vermaak is zuiver Vol van Mietje en van het voorneemen om haar gelukkig te maaken; had hy opgehouden om tegen haar te ipreeken, en gaf zich geheel aan' boven gemelde bedenkingen over. . . . Het lieve Meisje Hoorde hem Neemt niet kwalyk myn waarde Heer ! maar. . i . gy zwygt. . . . gy zucht. Ja myn heve Meisje alle de ogenblikken van myn leven, waaren niet geiyk deze: Ik herinner 'er my, die my bedroeven, en my doen fchryen. Gy ? gy die zo deugdzaam zyt, en zo waardig om gelukkig te zyn. ' Zyt gy ongelukkig geweeft. ... Ik ben het met meer Mietje. , Wat waaren het toch voor flegte menfchen, die u ongelukkig maakten? Gy zyt noch niet Oud genoeg om u zulks te vertellen; naderhand zal ik het u zeggen. Ach juyn waarde Vriend, ik ben Jong, maar niet  C 30 ) riet onbefcheiden; ilort vry uwe klagten in myne boezem uit, alles wat u overko^ men is, zal ik als mvn eigen ongevallen a?rzicn; en laat ik, daar ik u niet anders beioonen kan voor alle uwe edelmoedigheid omtrent my, uwe fmerten deelen , Suzeae zclv, voor wicn ik niets verberg, zal 'er nooit iets van weeten. Neen myn lief Kind, ik kan het u noch niet zeggen , niet dat ik uw befcheidenheid; en uw genepen hart mistrouwe, maar naderhand zal ik u Vrouw zeggen, waarom ik myne rampen, by myn zelve houde. Dat woord van lief Kind , drong tot in het hart van het Meisje zy vloog op, viel voor hem op haar Knié'n, die zy omhelfde een vloed van traancn barftc haar uit de liefderyke oogen; en zy zeide al mikkende, noemt gy my met dén naam van uw Kind: O myn' edelmoedige weldoender , die my van de Itraat, uit fmaad, uit ellende opgeheven hebt, ik durf my zelve dien naam niet aanmatigen, want wie ben, ik, maar konnen tedere Liefde, kinderlykc gehoorzaamheid en gevoel van onbctaalbaare verpligtingcu my dezelve waardig maken, dan durf ik zeggen, dat ik dien lieven naam verdien WAzinva! tot fchreyenstoc bewoogen, vatte haar Hand, en plaattic haar weder naait zich zy reikte hem haar Hand, en zag hem met een oog van dankbaare gencgendheid aan; dat hem verrukte hy drukte haar Hand tuüchen beide de zyne;  ( 31 ) rie; zy veegde met haaren Neusdoek zyne traane en de haare af. Ach zeide'hy by zich zelv ik ben bemind, ja zy bemind my welk een geluk Morgen weet ik wie zy is; och was zydie,ik vermoede, ja eene Hcemelyke item zege my: Mietje is de Bloedverwante van Émilia\ het is myn eerste minnares, die ik in haar bemin. ... — Juiit kwam doe Suzette in de tedere Vrindin van Mietje. ... Zie daar zeide zy , de geenc, die ik na u, hettcderfte bemin.... Wilt gy o Myn Heer, wilt gy alle de verpligtingen, die ik aan haar heb; nooit zal ik haare zorge voor my vergeeten, zo min als uwe weldaadcn Suzette wierd rood van fchaamte, en die zette haar zo veel fchoonheid by, dat indien zyn hart niet vervuld geweett ware, met aandoeningen omtrent zyn lieve voedfterling , hy niet ongevoelig omtrent haare bekoorlykheden zoude gebleeven zyn. De wyzc opwelke hy haar zyne dankbaarheid betuigde, was zo levendig zo vol vuurs, dat het Meisje verlegen wierd, en maar met eene groetenis beantwoordde. Nieuwe daad pan Menfcg lievenheid. Des anderen daags, zo dra d'Azhwai het gefchikt oordeelde begaf hy zich na die Juffer , die hem omtrent de geboorte  ( 3* ) te van Mietje moeft ligt geven. Hy vond haar ziek te bed leggen. Het herdenken van haare rampen en die van haare Vriendin , 't geen door het zien van Mui-tin verlevendigt wierd, de onverwagte tyding , die zy van Mietje, kreeg, dit alle maakt zulk eene indruk , op haar geftel, dat zy gevaarlylc krank wierd. Des nacht's kreeg zy eene heete Koortz, die het overfchoc van haar kragten dreigde tc vernielen; zy was zeer zwak , toen d? Azinval by haar kwam. Hy fchrikte toen hy haar zag: hy ging zclv hart Herkende middelen halen', hy verzorgde haar eene oppafler, en alle de hulp diezy nodig had. Hy zeide vervolgens, dat hy des anderen daags weer komen zoude, om haar verhaal te toonen. — Neen Myn Heer zeide zy Jaaten wy niet uitftellen. Ik ben nu wat fterker, en wie weet of ik morgen leef. Zy verzogt hem naait haar Bed te gaan zitten en begon dus: IliHorie van Emilia. Niemand in de gehccle Wacreld is my zo w7aardig dan dat Kind; dat ik fcheen, aan de Minne die gifteren hier was, overgeiaaten te hebben; De eenige wenfeh Myn Heer, die ik noch heb is om haar te zien en te omheizen. „ D'Azinyal' die meen-  ( 33 ) meende, dat zy bekennen zoude, .datzy de Moeder van zyn voedfterlihg was, verzogt: haar een ogenblik mee haar verhaal te wagten, ftond op en fchreef aan Mietje het volgende Briefje Myn waarde. Verzoeke zo goed te willen zyn van zo dra gy deze ontfangen hebt, met brengfter des zelve mede te komen, die u geleiden zal ter plaatze , alwaar gy uwen waarlyk opregten vriend vinden zult iPAzinval dit Briefje deed hy , door de oppafler bezorgen, zo dra dit gedaan was, ging hy weder zitten , en de zieke Juffer vervolgde haar reden. „ eene tedere verbindtenis maakte het geluk in de fmerte van myn leven. Ik beminde eene Juffer, met welke ik groot gebragt was, duizend maaien meer, dan my zelve. Haar genegendheid jegens my, was niet minder opregt en teder. Ik mag haar nu noemen , de redenen die haar verpligten om haaren waaren naam te verbergen houden op: de wreede bedrieger, die haar verleide, bedroog, en verliet, heeft geen magt meer op haar, die haar het leven bitter maakte , zullen haar niet aan de andere zyde van het Graf vervolgen, daar het offer van hun hand ruft. Haar naam was Emilia S** Zy was een Dochter. van een Goud, Smit, dien de haat van een beampt Perfoon op het Schavot zoude gebragt hebben, na dat hy hem geruïneerd had. Zyn ongevallen zyn bekend Gy weet dat het geval hem een middel aan de hand gaf ora uit de C ge-  t 34 ) gevangenis te ontfnappen. Maar gedurende zyn vlugt was zyn naam eene fchande zyn Dochter durfde dezelve niet voeren, op myn raad veranderde zy haarcn naam voor eene andere, onder welke ik haar by myn kenniffe bragt. Dit Jonge Menfch in weelde opgevoed, gewoon gediend en gevierd tc worden . zoude onder de harde noodzakelykheid gebragt zyn om met haare handen de Kolt te winnen, zonder de vrindfchap, die ons vereenigde, en die my alles wat ik bezat met haar deed deeien. Schoon die itorm het geheele geluk van myne vriendin om verwierp, leefden wy geruft , fchreidde myn vriendin ik deelde in haai* Smert, en verzagte dezelve, wy hadden afgefproken, dat wanneer zy Brieven van haarcn Ongelukkigen Vader kreeg, ik dezelve openen zoude, en het geen er voor haar te bitter in was verzagten Naderhand wilt ik die Brieven te verdonkeren zo dat zy dezelve in 't geheel niet zag. Er ontbrak dan alleen aan ons genoegen, dat wy wiftcn , dat de Heer $** Veilig was, rn in draaglyke omftandigheden. Dit aangenaam nieuws kwam fpoedig: Eerlyke zeden overtuigd van zyn Onfchuld , gaven hem eene Schuilplaats, Hy vatte hoop op van dezelve te konnen bewyzen. Met eene onukfpreekelyke drift berigte ik zulks aan Jvrnilia, en gaf haar den Brief, die dit aangenaam nieuws behelsde •, Haar ziel was zo gevoelig, dat zy lang in myne armen lag, zon-  ( 35* y zonder van blydfcbap te konnen fpreeken." - „ Van dietyd begonnen onze onfchuldige vermaken; Eenige myner kenniffen verzogten ons geduurende de vaften, om in hunne vermaaken te deelen, Ik zette Emr//adaar toe aan, dochzy weigerdezulks, ik aeide haar, dat ik 'er dan ook voor bedankte, wyl ik haar niet wilde alleen laaten; doe gaf zy zich over." „ Konde ik voorzien , dat ik de eerfte oorzaak van haare rampen zyn zoude. Mvn ■ vriendin was zeer fcboon ty kwam in het gezelfchap onder haar aangenoomen naam. Alle oogen flarden op haar, een yder paste haar op. Verre van nayverig te zyn Verblyde ik my over haare zegepraal; Ik gevoelde dezelve fterker dan zy zelv, die 'ér zediger, befchaafder, en, ingetogender door wierd, en alle harten won. „De tegenswoordigheid van myn vriendin , de Lof die men haar fchoonheid veriland en cara&er gaf, deed my een vermaak genieten, dat ik noch niet ondervonden had ; Er vertoonde zich een troep gemaskerde Perfonen, yder was van oordeel hen: toegang te verleenen; men had geen reden van zich dit te beklaagen , alles liep met de groolte vrolykheid af; maar ik merkte met eenige ongeruftheid, dat een heer volkomen welgemaakt, geftadig by F-nilia bleef, Ik weet niet, of myn vriendin niet reeds getroffen was, door een van die uitC a werk-  ( 36 ) werkzelen, van fimpathie van welk ik de uitwerkzelen niet dan uit Romans kende} maar zy ftelde meer bevalligheden ten toon , dan zy gewoon was, wat de Jongeling aanbelangt, yder had het Oog op zyne beweegingen, en ik geloof, dat het geheele gezelfchap behalven ik, oordeelde, daG dit gezelfchap om Emilia was gekomen, en dat dit Masker haar minnaar was. „ tyJizinval die veel belang in dit verhaal had , maakte een teeken van verwondering dat de Juffer wel merkte, maar echter voortging. ^ By het fcheiden van die Maskers lette ik op myne vriendin, haar oogen volgden dien onbekenden; die weder keerendc , zag dat zy hem nagezien had ; Hy konde zyne vreugde niet ontveinzen , het lieve Meisje zag het en wierd rood; Toen de Maskers vertrokken, fchecn Emilia in gedachten ik plaagde 'er haar mede, zy verweerde zich met te zeggen, dat het laat was, dat zy vermoeid en Slaperig was. Ik geloofde haar , en vrefende, dat dit lang opblyven haare gezondheid zoude nadeel doen, gingen wy na huis. ,, Veertien dagen lang, zag ik geen verandering in het gemoed van Emilia. zy was dikwyls alleen na de misgegaan , voorheen ging zy zonder my niet uit. Ik fchreef dezen Godsdienftigen yver aan den aanftaanden Tyd van penitentie toe , maar wel haalt merkte ik fterke mymerin- gen.  ( 37 ) gen. Dit was noch niets. Het word Paasfcheni: het vvéer was zeer fchoon, wy gingen mee eenige vriendinnen in her Bofch wandelen, Emilia die onderweeg zeer ftil ge weeft was, ging van ons af, zo dra wy in hec Bofch waaren, men wilde haar volgen ; ik dagt dat ik haar plaifier zoude doen, dit te beletten, ik hield dezconbefebcidenheid tegen, zy bleef eenige minuten weg, maar kwam welhaaft weder, doch geheel anders dan te vooren , Blydfchap blonk uit haar Oogen, zy nam het eerfte ogenblik waar, dat ik alleen by haar was, om my vuurig te Omhelzen. Och myn waarde vriendin zeide zy, ik wenfehte dat wy alleen en zonder getuigen waren ik zou u iets toevertrouwen, dat ik te vooren dagt niet te mogen doen. Door het naderen van hetgczelfchap wierden wy geftoord; Het overige van dien tyd was zy van een bekoorlyke levendigheid bezield ; de genegendheid die men voor haar had, het belang dat zy yder een inboezemde vermeerderde, en men Wenfehte my geluk van met zulk eene bekoorlyke Juffer te woonen. Ik verlangde zeer om met haar alleen te zyn; maar dit gefchiedde zo haaftig niet; men zat lang aan Tafel en de Klok floeg twee Uuren, doe wy na huis gingen. Emilia niet gewoon lang op te blyven, ging ten eerften te Bed, en ik Wilde haar inde ruft niet ftoren. Ik begaf my ter ruft. Het wasbyna Tien Uuren doe ik C 3 ont-  ( 38 ) ontwaakte, ik kleedde my aan, en ging na haare Kamer, een Vrouw die ons diende, zeide, dat Emilia reeds twee Uuren geleden uitgegaan was. Zulk een haaft verwonderde my in een Meisje, dat zo veel van flapen hield, maar ik liet niet blyken. Terwyl ik hier over peinsde verfcheen myn vriendin. Ik vond haar niet meer zo open hartig als daags te vooren. Ik beminde haar om haar zelvswilikwagtenaonderrigting, maar te vergeefs. Ik wil wel bekennen , dat my dat moeite deed, niet om dat myne nieuwsgierigheid niet voldaan was; maar om dat ik haar lief had ; en dat de mimte verkoeling my aandeed, en dat ik zag dat zy vreesde, om haar hart aan my te openen." ,, Ik ging voort met haar blyken van de tederftc vriendfchap te geeven; aan welke zy beantwoordde, ik zoude alle reden gehad hebben van vergenoegd te zyn over haare gevoelens ten mynen opzigte, indien zy die oefening niet begonnen had, die zy niet voornemens fcheen te vervolgen. „ Dit was eene hoon aan onze vriendfchap, die myn hart aandeed, en die ik egter zogt te verdeedigen." „Het geval echter ftelde my in haar vertrouwen zonder haar weeten en regen myn zin , twee dagen na dat Emilia zo fchielyk, en zo vroeg, zonder my weeten uitgegaan was, kwam ik in haar Kamer om haar te omhelzen, Ik vond een toegerold pa-  ( 39 ) papier, ik opende het zonder erg, ■ maar hoe ontftelde ik, het was eene trouw belofte de gedaante van dit ftuk, de nietigheid die 'er de wetten aan vaft maaken, deeden my aan de kwade inzigten van haaren minnaar niet twyffelen ; die zeeker door een Itrafbaare voorzigtigheid, zyn famielie naam uitgefchrapt had. Ik zag met eene fmcrtelyke verwondering, dat Emilia,& verbintenis in de fterkfte ""bewoordingen opgefteld was, en toonde dat zy zich geheel aan haaren verleider overgegeven had. . . . het gedeelte van ditfchrift, waar zy fprak, was van zyne hand van het eene eind tot het ander. Zy gebruikte wel is waar haaren aangenomen naam. Maar oordeel ii> tuffchen wat ik gevoelde, vooral doe ik deze woorden las : ik fla toe dat hy van dit Ogenblik af alle de rechten geniete, die aan dim heiligen naam verbonden zyn. Deze woorden , maakten my ten hooglten ongeruft. — Onvoorzigtige vriendin zeide ik, (doe ik het Papier weder leidde daar ik het gevonden had.) gy zyt verleid en bedrogen, uit u zelve zoud gy my uw hart opengelegd hebben, maar een loozc verleider , heeft het geflooten; zyne Uilige beloften, hebben de bekentenis die gy my doen zoud ingehouden. Ach myne Emilia! myne lieve Emilia. Ik fchreide, zykwam op het ogenblik zelve, O dat ongelukkig fiagt offer van de trouweloosheid van den aller on- dankbaarften. Ik dagt dat haare vriend- C 4 fchap  ( 40 ) fchap voor my verminderd was; de fchrik die haar myne traanen veroorzaakten, haare ongeruftheid, haare liefkoozingen, toonden my, dat zy noch even teder was. Ik lette in het eerlt niet op eenige wan order in haaren oplchik, en andere teekens op haar perfoon: haar adem was als vuur, en haare handen brandede. Na dat ik my nerfteld had, zag ik dat alles, en ik begon bitterder te fchreïen, dan te vooren Helaas dagt ik, alle hoop is ten einde myne Jonge vriendin is verlooren, men heeft de zuiverheid van die onfchuldige ziel bevlekt, een fchelm heeft milTchien misbruik gemaakt van haare weinige ondervinding en jeugd. Ik ftond bydit denkbeeld op het punt om het uit te fchreeuwen. Emilia verfchrikt en verlegen, deed alles wat zy konde om my tetrooften, Wat is'er gebeurd myn lieve Dofier zeide zy. Heeft een nieuw ongeluk u in dien akeligen ftaat gefteld in welken ik u zie? Gy verfchrikt my, gy doorboord myn hart. Ik ant- woorde reeds gy kent het; Maar ik bedwong my, en ik dagt zoude dan de vriendfchap dwingelandy worden! Laat ik aan de wreede .Emilia haar geheim laaten, ik zal ze teder liefhebben maar niet vraagen. . . . Dus myn befluitgenoomen hebbende,omhelsde ik haar eiïzeide. . . Mvn waardftemyn Emilia ben ik u noch zo dierbaar. . . Een Ogenblik voot dat gy inkwam, meende ik u in het grootfte gevaar te zien. Ze-  ( 4i ) Zeker een droom. . . -— Ach myn liefT ik beftiere het zo het waar was. . Myn zinnen zyn noch bewoogen, dat uwe tegenwoordigheid my naauwelyks kan geruft ftellen. . Emilia zag my daar op met verwondering en befluiteioos aan. Ik; zag het ogenblik naderen, dat ik miffchien in haar Hart zoude leczen. Er kwam iemand in. Ik ontfing dat bezoek in haare Kamer; en ik zag den fchrik, dien zy niet konde verbergen, doe zy het gerolde Papier, dat ik geleczen had, op den grond zag leggen. Myne jonge vriendin raapte het op en ging heen, om té zien, geloof ik, of het dat Papier was; of uit vrees, dat ik het haar zoude zien weg fluiten. Zy kwam kort daar na by ons , met een helderder wezen. Wy waaren welhaaft alleen, maar het ogenblik van vertrouwen was weg: Emilia fprak van geheelc andere dingen dan die ik gaarne weten wilde, en aan welke het haar zo veel gelegen lag, dat ik het wift. Intuflehen konde ik haar verderf voorkomen ? Wy ontfingen dien eigen dag Brieven van haar Vader. Hy melde dat hy voorneemens was, weder naar Vrankryk over te fteeken, om aan zyne ontfchuldigingte arbeiden, op het berigt dat zyne vrienden hem gegeven hadden, dat een der Booswigten, die valfch tegen hem getuigd hadden , om andere misdaden, om welke hy hangen zoude gevat was. En hy C 5 hoop-  ( 4* ) hoopte, dat die misdadiger in -die fchrik baarende ogenblikken, wanneer een Menfch zyn uiteinde te gemoed ziet-, alle zyne misdaden bekennen, en hem verontfchuldigen zoude." „ De vreugde die een zo wel opgevoed, zo teder en weldenkend Meisje als Emilia, op deze tyding natuurlyker wyze toonen moeit, verwonderde my niet Intuffchen waaren haare verrukkingen zo levendig, zy zette 'er zulk eene drift by, dat ik 'er noodzakelyk noch eene andere reden moeit by denken, behalven haar Liefde voor haar "Vader: Ik zag in den grond van haar hart, en ik vond iri de Liefde, die zy gevoelde eene tweede rede van haare vreugde." Deze egter wierd helaas van de bitterlte fmarte gevolgd. Eenige dagen naderhand, zag ik opftaande, myne vrindin met een betraand Oog en een zügtend hart binnen komen. Ik liep haar te gemoet, en bragte door het tederfte belang haar vertrouwen te binnen zy herltelt zich wat. Zy fchreef dien dag twee Brieven, die zy zelv liet beitellen, en van welke ik hetopfchrift niet zag, des anderendaags Morgens kreeg zy antwoord. Ik was by haar. Emilia |had dezelve met zo vee! ongedult gewagt, dat zy dien nagt geen Oog geflooten had; zy gaf my 'er eene en brak het Zegel van deanderé al bevende op, zyzag my aan en zeide: daar is myn Vonnis'. Ik fchrikte. Emilia gaf een fchreeuw, liet den Brief  C 43 ) Brief vallen en kreeg eene flaauwte. Ik was meer dood, dan levend; Intuffchen bragten haar myne hulpmiddelen weder by haar zelve. Meer dan een Uur haalde zy diepe zugten, en fprak geen woord. Eindelyk gaf zy een teeken dar. ik dien akeligen Brief , die haar zoo ontftelde lezen zoude. Ik heb dezelve altoos bewaard. Hief is hy. Ik weet niet, hoe gy hebt durven beftaan u zo gemeenzaam met myn Zoon te maken, zynde die gy zyt de laage geneigdheid tot hoerery was alleen uw gids. . . . Maar wat zeg ik ! de oorfprong van het bloed dat door uwe aders vfoeid, is onzuiver en f -.huldig ; en gy toond deszelvs laagheid. .... Myn Zoon zal zyne misdaad zien En voor eeuwig afgefcheiden worden van een Meisje, dat minder gevaarlyk is, door eenige fchoone trekken y dan door haare Hftige ziel, die mifjchien ook bedrog fineed. Vergeet hem, wat reeden of gy ook moogt konnen voorgeeven aan hem te denken; noch hy, noch zyn familie zyn de flagt - offers van uw bedrog; dat is genoeg gezegt. Dit Briefje was niet onderteekend, het andere was wat breedvoeriger, ik heb het by het eerfte gevoegd. Wy zyn alle bei in den Hond Juffrouw, de Moeder van je Man is ,er agtere komen, hoe dat  C 44 ) dat weet ik nyet. Maar het is dan zo regtevort, dat datwyf zo kwaad wier J, dat de Vader van Men Heer, om heur te /lillen belofde zyn Zeun te laten op fluit en, en dat was juifi dat het wyf zogt, want zy wou, dat in jpyt van uw Heere en de Duvel hy trouwen m'ofi met Juffrouw-ai hoe hiet ze ook Juffrouw.'. Clopm. ... Cioporte. . . neen Clopinet, ja Clopinet zo is het. Men zeidt dat Men Heer 'er nyet van heuren wou, en zyn Mama zwoer dat zy hem na miffept Canada of>k weet nyet waar zenden zou. Men miende dat het maar een praatje was; maar neen bay men ziel, men hebt hem van Nagt wegebrogt, zy zeggen, dat men hem in fchees pakte, met alle maal mans met blouwe rokken 'er by, en toen zy heen gingen met hem, zeiden zy: uit naam van den Keuneng. Het is wel dreuvig veur jou en veur hem. Ze hebben myn godloos gehaevend, Men Heers Moeder list me haaien, en behandelde my als een Jlegte Canallje. Ik pakte men biezen zo gouw als ik kun; nu durf ik niet na. men hois geen, want ik mein datze zeide, datfe me zou laaten va/1 zetten: en ze het lange ermen; en wie tog zal 'er om my dinken als ik tuffchen vier muuren zit. jk wil zelv niet bay je kommen; ze mogt het in de neus krygen, want ai kyk o Juffrouw z'is als de Duvel zo flim, ik zoute raen, je te ver-, fchoilen want ze mogt je ook eens een kool drajen. Jk bin Juffrouw je Dinnarejfe. Vrouw Bonnichan. « De-  ( 45 ) j „eze twee Briefjes waaren van daags te vod ren, Emilia zag alleen het eerfte, ik verborg het tweede" om haare fmert niet te vermeerderen; die door hetzelve bevestigd wierd." „ Drie Maanden lang wanhoopte ik aan het leven van myne lieve gezellin, zy deed niet, dan treuren, haare bedroefde ziel, in weedom gedompeld», fcheen geheel door hartzeer als bekneld. Eindelyk eindigde deze hevige toeltand, zy wierd beter , niet dat haare fmart minder wierd , maarzy wierd tederder, de zugcen, en die hart - fcheuringen maakten plaats voor tranen. O myn lieve Vader, men rekend ons Ongeluk voor eene misdaad, daar het zelve ons alle harten moeit openen, in welke noch eenige menfehelykheid woond. — Zy begon weder gevoelig te worden aan myn vrindfehap en openbaarde my alle haare geheimen;, zy zeide my dat de gemaskerde Jongeling haar hart geraakt had, en zy hem zamen komften verleend had; en dat doe zy in het Bofch van my afging, hy haar beloofd had te trouwen, en dat zy s'anderen daags zaamen eene trouwbelofte gemaakt en onderteekend hadden; endathy haar vooral bevoolen had niemand haar vertrouweling te maaken;gelyk hy vanzyne zyde ook niet doen zoude; dat zy weggefleept door Liefde toegeftemd had, hem te trouwen , en niets geweigerd had, aan een minnaar , die haar boven "zich zelve fcheen te beminnen.  ( 46 ) «en. Dat zints haar Egt genoot alt i tederder jegens haar geweeft was, tot f&onda voor zyn Ongeluk, dat toen die beminde Man geheel verfchilde, van het geen hy te vooren was, dat zy hem gevraagd hebbende, of hy eenig hartzeer had, hy alleen met eene zugt beantwooorde; dat zy hem doe bezwooren had zyn hart voor haar uit te Horten, en hem drong om te zeggen of hem eenig ongeluk dreigde, en dat zy , Ziende , dat hy aarzelde , 'er terftond by voegde, dat niets haare Liefde omtrent hem konde verkoelen, dat hy over haar hertelling konde maken,- dat zy hem haar Geluk en leven over gaf indien hy dat eifchte, dat hy op die tedere verzekeringen, alleen dit weinige antwoordde. Ik bemin u teveel, om u iets te zeggen voor als noch: Jk zal alles te boven komen en dan u van alles onderrtgten, en dat zy toen fcheiden. Dat zy des anderen daags haarcn Man niet ter plaatze van hunne zamenkomfte vindende, zy na lang wagtens, de Huiswaardin verzogt had, na hem te gaan verneemen, en dat die vrouw weder komende zeide dat de Huisgenooten hem niet gezien hadden. Emilia voegde 'er by dat zy een benaauwdheid kreeg, die haar verfchrikte, en dat 'er eene ftem uit het diepftc van haar hart fcheen toe te roepen, dat zy haaren aangebeden minnaar nooit weder zien zoude , dat zy het overige van den Dag in zulk eene akelige ongeruftheid doorgebragt had, dat om zich  ( 47 ) zich van dezelve te ontflaan zy aan de vrouw* by welke zy zamen kwamen, en zelv aan de Moeder van haaren Man gefchreeven had. Maar dat de noodlottige Brief, die ik gezien had, haar wel haalt overtuigde dat zy eenen trouwloozen beminde , die haar veragte, en na' alles van haar verkregen te hebben, haar opofferde aan den hoogmoed van eene onregtvaardige Moeder. Zie daar wat bekend t, onder eenen vloed van traanen, en zy verzekerde my, dat de agterhoudenheid, die haar van de hulp 6n raad van eene verftandige vriendin beroofde die voor haar gezien en haar bewaard zoude hebben, alleen voortkwam uit eerbied en agting voor de beveelcn van haaren Man." Z o lang Emilia indien akeligen toeftand was, konde ik geen andere reden van haare ongcfteldheid des Ligchaams , giffen , dan haare fmart; maar beter wordende bemerkte ik haare zwangerheid, . . . Zy was O Hemel riep dtAzinval met hevigheid en het was in zulke omftandigheden, dat zy ten prooi vanfmarten, zonder hoop van vertroofting, dan van , liefde. . . Welke eene beproeving! 'ja Myn Heer,, zeide Juffrouw Dofier het was een een wonder, dat zulke hevige rampen, als Emilia onderging geen nadeel aan haare vrugt deeden. Ik openbaarde haare mvne ontdekking, zy wierd rood, en begon te fchreien. Nooit had-ik meer- welsprekendheid  C 48 ) beid om haar te trooilen waarom bedroeft gy u myn lieve Emilia zeide ik, dat gy een onderpand hebt, dat u minnaar weder, in uwe armen zal brengen; wie weet of het wel ontrouw is, en ik gaf haar den Brief van Vrouw Bonnichan. Zy las dezelve en zag my aan. Neen myn lieve Dofier zeide zy, ik bedrieg my niet, die vróuw heeft zich bedroogen. Myn Mans ftilzwygen toond zyne trouwloosheid; wie zoude hem beletten van my in zo lang niet te fchryven, en dus de Pyl die myn hart door boord 'eruit te trekken? . . . Ikbenver- raaden,, Ik moet nu maar fterven! gy ilerven Emilia ach Hemel , daar gy verpligt zy te leeven , om voor een onnoozel wicht te waken, het te befchermen Myn vriendin, myn getrouwe, myne tedere vrindin, myn eigen Emilia ik beminde u altoos teder , nu zyt gy my heilig: wat zulien wy beide dat Kind beminnen — Daar fchiet my iets in. . . . Maar indien uw minnaar ten eenigen dage Weer kwam zouden wy hem de waarheid zeggen. Ik heb voor altoos van het Huwelyk afgezien, myn zwakke gezondheid laat niet toe 'er aan te denken, en gy die Jong en be- koorlyk zyt Alle Mans zyn geen Bedriegers; ik ken 'er, wier geluk gy maaken zoud Gy zyt my boven alles in de Waercld dierbaar. . . . Laaten wy buiten gaan woonen. Ik zal eene" andere Naam aanneemen! ik. . . . Beloof my eene-  ( 49 ) fle gunft toe te ftaan, Ik ben u alles verfchuldigd myn lieve Dofier eifcht zeide Emilia wel nu ... . waarlyk, niet tegenftaande uwe verzekering twyffelik.... Ik zal doorgaan voor Laat de wae- reld geloven, dat ik de Moeder van uw kind ben. . . . Och ! haal uw woord niet in Emilia ik heb niets te verliezen: wat ? de ' eer ? Verheft men zyn eer, wanneer men een fchepzel het Leven geeft. Maar laac ons eens Hellen, het is een offer dat ik u doe; hoe grooter het is, hoe meer ik my zelve voldoe; dan zult gy zien, hoe zeer ik u bemin, dat ik aan u welzyn het geen my het waardfte, en my dierbaarder dan het Leven is opofferc. -— Emilia lag in myne armen befproeidde my met haare tranen en overlaadde my met kullen; drukte my tegens haaren boezem. Neen myn lieve Doder neen, dat was u bederven, zonder my te redden. Ik fta van alles af, behalven van uwe vriendfchap. Zoude de ondankbare Man , die my tot moeder gemaakt heeft, my ten eenigen dage wille vergeeven, dat ik my dien naam fchaamde, die zo lieflykluiden zoude indien de band .... daar ik my niet mede durv vleien.... Ik viel haar In de rede: wat boezemd gy my agting in lieve Emilia! Ja gy hebt gelyk: laaten vrouwen zonder zeden, voor dien eerwaardigen naam beven, dien zy onwaardig zyn, laaten wy ons niet verzetten tegen de heilige wetten der BurgerD lyke  ( 50 ) lyke zamenleving, maar zyn wy bedroogen, laaten wy dan ons zeiven niet veragten, dat is eene heete wind, die de Ziel verdroogd, een bron, die onder onze voeten een afgrond maakt van wanhoop of misdaad. Wie toch zoude durven denken, wie zoude durven ftellcn; dat wy verlaagd zyn, door dat eenige fi.uk dat ons overblyft om de Maatfchappy leden te geven; Indien yder vrouw , die in de omffandigheden is in welke ik u befchouw, zeggen kan, wie weet of het kind, dat ik draag niet ten eenige dagen de befchermer en de eer van zyn Vaderland zal zyn, de fteun der verdrukte, een rcgtvaardig Regter, eengoeddadig Burger een man van vernuft, die door zyne werken, zyn mede burgers zal vcrligten en ltichten: Een lief meisje, na welke vecle vryers haaken zullen, en die de beften hunner zal gelukkig maken j die eene eerwaarde huismoeder worden zal, en een voorbeeld van Deugd, yder vrouw, die zig die Denkbeelden vormt, voed zich met geene herffonfchimmen. De Zwangerheid is dus in geenen opzigte een ongeluk. De ftaat waar in een meisje is, en het vooroordeel konnen alleen doen blozen,— wy die op ons zelve leven en vry zyn, wy konnen ons van een yder onttrekken, en alle het aangenaame én niets van het onaangenaame er van genieten. Ik zeg noch eens Laat ons uit Parys gaan naar buiten, en lekt er met dat alles iets uit, gy weet myrt  C 5i ) myn gevoelen , laat de fchande my, engeniet gy al het aangenaame van Moeder te zyn " „Dus Myn Heer vertrooltte ik mviie waarde Emilia. Ik zag, dat zy bewogen en aangedaan was: en fints dit ogenblik van harts uitboezeming en vertrouwen, werd zy dag aan dag beter. Na agt dagen, die wy_ belteeden om ons gereed te maken, om na buiten te gaan, gingen wy na een Dorp daar ik een klein Huisje gehuurd had, onder eenen bedekten Naam, by welke ik by de Minne van Mutje bekend ben. Wy bleeven daar zes Maanden , zo lang Emilia Zwanger was, was ik vry geruit 'ten haaren opzigte, zy deelde in alle de kleine vermaaken, die ik haar verzorgde, en ik had rede my om te verwonderen, dat zy zo redelyk was, en zo veel op haaren Geeft vermogt, en zy hoe vreesde, het Kind, dat zy droeg , te benadeelen. Maar met dat alles lager denflag, dikwerf ftortte zy traanen, maar altoos in mynen fchoot en my liefkoozende. Eindelyk genaakte het ogenblik van haare bevalling. Dat ogenblik, daar wy beide zolang na verlangd hadden. Haare verloffing was langduurig enzwaar, watal traanen ftortte ik, eerzy een Meisje zo fchoon als zy zelvter waereld bragt, wanneer men diteerftgeboorene wigje aan myne vriendin toonde gaf zy een fterkc gil, ftootte het van zich, in plaats van die tedere omhelfingen, die jkgedagt had, datzy het geven zoude. Zy kreeg Ituipen. Eenige ogenblikken naderI> 2 hand,  ( 52 ) hartd, elfchte zy het Kind weder, zy bezag het: Ach myn waarde zeide zy met eene zwakke item, zal haar Vader haar konnen loochenen. . . « Zie die trekken Ichoon noch naauwlyks gevormd. Het zyn de zyne. Dit zeggende nam zy het Kind, drukte het aan haare Borft, befproeide het met haare Traanen; en even of het Kind haar verdaan konde zeide zy. —* Myn Dogter zeg naderhand aan den ondankbaaren, diemy verlaaten heeft, zeg uw Vader, zo het den Hemel behaagd, dat gy hem ooit zien zult, dat ik, hem teder minnende fterf. Ach! myn lieveling mogte hy het ongelyk, dat hy my aandoet aan u goedmaken, wat is hy fchuldig ! maarflegts ter helfte. . . . Indien gy onbekend verlaaten , en tot de diepfte ellende gebragt eens O God myne lieve Dogter uwe onnozele handen na hem uitfteekende om het geringe Brood der fmerten, van hem zult afgeweezen worden. ... En de Hemel zal dat toeftaan! O Hemel neem eene ongelukkige Moeder in uwe befcherming. ..... Vergeef my myn lieve Dofier miüchien hoon iku, maar niet met myn wil. Ik weet ik laat ze aan uw zorg, die er eene tedere Moeder over zyn zult: maar weggefleept door een ge val 1, dat ik niet konde vermeesteren, moeit ik zo fpreeken. My dacht ik zag myn Dochter in die tedere Jaaren, die eens anders huip vereifchten, ik zag haare ongelukkige jeugd in fchande en ver- ag-  C 53 ) agting. ... Ja. ... ik zie hem noch.... hy itrekt zyne hand na haar uit Ach Meisje het verlaat hem niet. hy is het het is uw Vader.-. . . . Eindelyk neemt hy haar in zyne Armen.... waoc niy zy ontvlugten my beide Wat heb ik gedaan. . . waar ben ik „ Wie zoude 'er geen traanen geftort hebben, welk een hart zoude het geween: zyn, dat in dat fmertclyk ogenblik nietbewoogen wierd! .... gy fchreid Myn Heer alleen op het verhaal, dat ik doe, uw medelydende ziel deeld in de ellenden der ongelukkigen Ik liet het kind door den Doop in de gemeenfehap der Kerk inlyve. Emilia verzogt my haar den naam te geven die zy aangeiïoomen had ; wy noemden het Maria. Uit de Kerk te rungekomen vond zynde ik Emilia zeer zwak* zy omhelsde het Kind, en noemde het haar hef klein Mietje , en dezen naam heb ik haar altoos laaten behouden." „Zie daar Myn Heer de geboorte van het Meisje, dat by geluk in uwe handen gevallen is, ik hoop dat myn verhaal den deugdzaamen band, die u'aan haar verbind , naauwer zal toehaalen." Gy fcheidt niet uit uw verhaal Mejuffrouw zeide tfiAzinval, die zo veel had dat hy zyne traanen en fnikken dat niet konde inhouden „ Hei, aas! wat vergt- gy my hervatte D 3 de  ( 54 ) de bedroefde Juffer, het zal het flot zyn van een verhaal, dat my alleen becreft. . . . Want ik heb maar een woord omtrent myn vriendin gezegt.Terwy 1 zy my haarKind aanbeval, het in myne armen kufte. . .. Ach! ftierv zy. Men meende, dat zy flaauw wierd; maar alle aangebragte hulp was onnut , zy was dood I en ik zag dat de Hemel zonder 'er my toe voor te bereiden, my dien fchrikkelyken flag toebragt. Tegen dit ongeluk was ik niet beftand, ja dit ging myne kragten te boven: Ik raakte mynverftand kwyt, en men meende, dat ik myne Emilia dra zoude volgen. En dat het Kind ten tweede maaien een weeskind zoude worde, alles tegelyk verloor Welk eene zwakke hulpgaf het de Hemel. Ik overleefde mynevriendin,een leven vol rampen,in nooddruft en ver::gting. ..... Maar waarom zoude ik u een Tafreel van myne minfte ongelukken fchilderen ? Het is 'er een dat ontrooftbaar was, grooter dan het verlies van myne goederen, van myn Leven, en van myne Emilia Het was dat ik dat Kind moeit verlaaten." Hier maakte zy eene tuflchen poos; en zeide: O myn Heer wat is uw hart gevoelig , en wat doet uw die aandoening 'er aan; Gy alleen hebt eene ziel Myn Heer die gefchapen is voor Indien ik aan uwe beweegredenen had konnen twyflèlen ten opzigte van Mietje, die gevoeligheid zoude my overtuigen, dat zy zui-  C 55 ) zuiver is als het hart van een Kind, dat noch door geene voorbeelden bedorven is En ben ik het die u moet troollen, hou ten minften uwe traanen in, zo gy wild , dat ik zal voortgaan Beroofd voor altoos van myne lieve Emilia, zoude ik doe reeds indien kwynenden flaat gevallen zyn, in welke ik zo lang geweelt ben; Mietje deed my herleeven , zo dra ik aan het werk konde komen vereenigden zich alle myne zorgen op die dierbaare overblyfzelen van myne eenige vriendin; Men had haar by die vrouw gebragt , die gifteren met u medekwam en die my kende. Er ging geen^week voorbv, dat ik niet na PalaiJJ'eau ging, om dat lieve Kind met myne traanen 'te befproeïen, ik liet het aan niemand , dan aan my zelve over, om te verneemen, welke eene zorg men 'er voordroeg. Dus verliepen 'er twee jaaren: overftelpt van fmerten , zugtendc over een herftelbaar verlies, geloofde ik, dat het onmogelyk was, dat ik grootera rampen konde ondergaan; .... O myn God! en lchepper neen ik fpreek u. niet tegen, ik betwift uwen wil niet die is altoos heilig en goed: en de oorzaak van myne ongelukken is my te dierbaar Uwe Vaderlyke hand was zwaar over my, zy heeft my byna verpletterd En evenwel, deed gy in myne rampen my noch uwe goedheid zien, in myne onfchuld omwonden, en myne vervolgers met 'erbarD 4 me-  ( 56 ) menis aangezien ,• ik zegende uwen grooten naam en leed voor myne vriendin." „De Vyanden van den Heer S** den ongelukkigen Vader van Emilia vervolgden hem fteeds, zy hadden den Booswicht die hem had konnen regtvaardigen, uit de gevangenis laaten ontllippen , en daar door viel hy weder in den afgrond , dien hy 't meende ontkomen te zyn. Dit was niet al; die Barbaaien ontdekten dat Juffer S** by my fints lang gewoond had , en zy ichaamden zich niet , om in een Meisje zonder hulp, van een zwak geitel, eenzaam, en buiten gezelfchap levende, een nieuw flagt offer van hunne woede te zoeken. Die lage, die verhardde zielen konden niet denken, dat ik Emiliaingenoómen had, door eene tedere en belanglodze vrienfchap: men befchuidigde my dat ik voor aanmerkelyke fommen verbonden was en dieby my gehouden had, die het voorwendzei van het Vonniife van haaren Vader geweeft waaren. Ik wierd in Regten betrokken, weggehaald, fchandelyk na het gevangehuis gefleept: myne goederen werden aangeflagcn, en onder den fchyn van het Regt dat de misdaad onder de befcherming der wetten ftraft, wierd de onfchuld onderdrukt. Wie konde my befchermen tegen laage dwingelanden zo veel te magtiger , als zy ver van het gezigt van den Throon zyn , wanneer zy de zwakke willen verpletteren. De bewyzen, wel is waar,  ( 57 ) waar , waren niet fterk genoeg, om my eene fchandelyke ftraffe te doen ondergaan , men gaf my myne vryheid weder : maar ik had veele jaaren gevangen ge weeft,en beroofd van alles zonder hoop van ooit iets uit die roofgierige klaauwen weder tekrygen: Hoe groot, was myne wanhoop, doe ik het lot van het Kind inzag. Ik had niets, dan myne kleederen: ik verkogt dezelve, en droeg het kleed van armoede en Ellende, ik begaf my na Pa/aifeauik betaalde Vrouw Martin. Deze vrouw verbitterd, uit vrees van iets te zullen verliezen, ontfing met een veragtelyk wezen of leivcr hoonend gezigt het weinige dat ik haar aanbood. Ik vergeef het haar; zy is arm, en wat misdaad zoude men aan een arm Menfch, die het aan het nodige ontbreekt, konnen verwyten Ik heb my van alle klagten onthouden , doe ik haar met u wederzag, maar cn-eeloovcn dat 'er geene Jaaren zyn, in welke de Ouders onttogen zyn om van haar zorg over de zeeden der kinderen afteitaan zyn dikwyls en lang afwezen uit zyn huis, ontrufte eene tedere Moeder, maar die te veel gezag voerde. Gelukkig zoude de kinderen van Mevrouw tfOrmond geween: zyn indien zy haare zorgen na den tyd en de omftandigheden had willen fchikken. Maar zy begreep niet, dat de jaaren ons ontllaan van zekere plichten en 'er ons andere opleggen, dat de Liefde op de vreeze, en het vertrouwen op het gezag moeten voegen. De onderwerping der kinderen moet niet blind zyn , zy heeft redelyke paaien, en het zoude onrechtvaardig zyn, van de wetten der Natuur misbruik te maaken, en willekeurig over de kinderen te regeeren TTAzmml geruft op de zuiverheid van zyn hart; hoorde zyn Moeder met eerbied * maar volgde zyn loflelyk fpoor. Aangenaame omftandighcid. J'uffrouw Dofier is eindelyk weder heriïeld, vreugde en genoegen waaren weder in haar hart, 't verlies van haare waarde vriendin; deed haar noch wel aan; doch het zelve had, die ziel verfcheurende kracht verlooren, en nu wydde zy haar dikwerf een traan, en altoos een aangenaam E 2 her-  C 68 ) herdenken. VPAzinval in tegendeel voelde verfcheurende denkbeelden die hem zeer ontruften. Hy begaf zich voor de eerfte maal, na dat hy van de geboorte van dat lieve Meisje onderrigt was, na het Huis van Juffrouw la Vallèe. Zyn oog was op het Meisje geveftigd, hy gaat haare minfte beweegingen na; het'zy zyernftig ziet, het zy de bekoorlyke vrolykheid , en de levendigheid der jeugd haare lagchjes deed te voorfchyn komen; niets ontflipt hem, hy ziet alles, hy vat alles; zyn oogen loopeh over, hy zoekt zyne traanen in te houden. De jonge Juffer vraagt na den toeftand van Juffrouw Doper. Dit was $>Aztnvalzeer aangenaam, maar geflingerd door Zyne eigen gedagten , antwoord hy niet fchielyk genoeg. Mietie begon te fchreyen öp het zien van zyne droefheid; en zeide inet een zware zugt Helaas zy is dan dood, ik had haar reeds zo lief! .... Zy deed alles voor myn Moeder, zy zoude my miffchien weder aan een Vader ter hand gefield hebben, die zy my zoude wedergegeeven hebben , wyl hy alleen aan haar bekend was. O myn Heer d'A- zïnval myn Edelmoedige weldoender, gy ziet het, het heeft de Hemel behaagd, dat ik alleen van u zoude afhangen f gy zy de befchermer van myn tedere Jaaren ! . . . God en myn hart konnen het getuigen , dat al vond ik mynen Vader weder, ik u niet minder beminnen zoude , ende, niet min-  ( 69 ) minder zoude achten dan hem. Neen Mietje Juffrouw Dofier leeft en begint zelv zeer veel beter te worden; maar zy kend uw Vader niet. Ach wat ben ik dan? een arm verlaaten fche-pzc! , dat alleen van uw goedheid afhangt en dat zonder uw m een afgrond van ellende en mis- lchien fcnande zoude vergaan zyn. Wat gy zyt, vraagt gy. . . . O myn lief Meisje gy zyc my alles. . . . Gyzyt voor my meer dan. ik met woorden kan uitdrukken ; gy zyt my dierbaar ziet dan nooit te rug op uwe kindsheid; Ik zal uw lot op my neemen, en u al het genoegen verzorgen , dat het leven kan aangenaam maken. ■ Welke eene goedheid , gy overlaad . my met verpligtingen ik kan 'er geen een van vergelden, maar een edeler vergelding dan Menfchen geven konnen! Hoor myn lieve M^^'erkan in den grond van uw hart een gevoelen ryzen, dat mvn geluk zal voltooien , en Wat zoude het voor een gevoel konnen zyn? 'gy boezemd my den diepten eerbied in, de leyendigfte, de opregtfte, de tederfte gevoelens van liefde en vriendfchap; en 'er is noch iets, dat toonen kan, dat ik geheel de uwe ben, dat voel ik, maar ik kan my met uitdrukken; dit zeggende drukte zy zyne hand met beide de haare, en zoende dezelve, en het 'er traanen van dankbaarheid opvallen , D' Azinval floeg. zyn hand om haar middel, drukte haar aan zyn hart, E3 en  ( 70 ) en kufte haar hartelyk , lief Kind Zeide hy gy maakt my gelukkig Mietje.... ja de gelukkigfte van alle Menfchen welke een geluk geniet ik, myne zorgen zo wel beloond te zien. . . . indien {met eenen toon van overtuiging?) O God indien ik ook konde twyffelen aan die onzichtbaare macht, die my bezield-, dan zoude uwe handeling omtrent de Moeder van dit lieve Meisje 'er my van overtuigen: ja haare fchoone ziel is thans beloond \oor alle haare moeite, die zy geleden heeft; zy zoude zich verheugen, indien zy het geluk van haar Dogter zien konde, zy zoude haar bemind en "aangebeden zien van. . . . Geheim dat men wel giffen kan. De Koopvrouw was niet in haare Winkel , doe d^z/«w/inkwam: zy kwam kort daar na, en vroeg na Juffrouw Dofier, haare vragen braken de redeneeringen van Mietje en haaren weldoender af. Na de p-oede vrouw geantwoord te hebben, yertrok de brave Man, betooverd over het'hart van zyn lieve voedfterlina:, en ging na de nieuwe Wooning in welke hy Juffrouw Dofier eenige dagen te vooren had laaten brengen; dit was aan zyn Huis, hy haaste zich om haar in zyn genoegen te doen doelen: onderweeg zeide hy by zich zelv: wel-  C 71 ) welke gevallen , ik ga door eene ftraat, een kind komt mv tegen: myne ziel word bewogen, ik zorg 'er voor 'en denk, God 2a 1 my om die kinds wille zegenen. . . . welke eene zegen groote God welk eene belooning, zoonlchatbaar, zoonverwagt . Hy komt 'c huis. — Ik heb ons lief Meisje gezien zeide hyaan Juffrouw Do/Ier, het leve Kind hoe vaart zy ? heel wel, zy leeft myn hart met blydfchap vervuld. - - dat geloof ik. —- Wat zeide zy? dat zy n reeds van harten lief had. Zeide zy dat? zeide ATietje dat? ... O Hemel «n ik Ach Myn Heer hoe bemin ik haar iy heeft my dan lief? .... - vleid gy MV niet ? -— Het zyn haare eigen woorcen. Edelmoedig befchermer van de verlatten Onnozelheid en (als ik het zeggen durf) van de ongelukkige Deugd, wanneer zu't gy ons vereenigen? Dan wanneer gy my beter zult kennen, Ik ken u reeds; ik lees in uwe ziel, haar Caraóter is goedheid , uw edelmoedig hart , doet door fmaak goed! daar ben ik van overtuigd Wat kan ik anders voor beweegredenen vinden, van de zorg, die gy voor my draagt? Ik ben zo verwaand en hoogmoedig als een ander, en gy hebt my zo gemaakt, op ee.nc wyze, die ik my niet bchoev te fchaamen, en de erkentenis dikwerf eene onvefdraagelyke laft, bezwaard my niet. — Het is eene fchuld die ik voldoe; en die noch niet half voldaan is. Ik heb maar ter E 4 naauw-  ( 72 ) naauwernood de grootfte van myne plichten omtrent u volbragt. Gy! plichten vol- bragt omtrent my! hoe is dat mogelyk? — Hoor Juffrouw Dofier, op het punt van de Dogter van Emilia by my teneemen, moet ik voor de vuift uitkomen en niet bedekt fpreeken Ach wat uitwerking heeft uw verhaal op myn hart moeten doen. — Welk een dekkleed heeft het verfcheurc. Ach myn lieve Juffrouw Dofier ik ben dij Minnaar, dien de ongelukkige Emilia verkoor: Mietje is myn Dogter; ik moet.. — Hou op, laat my adem haaien! .... 0 Hemel! o goede voorzienigheid van mynen God: Mietje. . . . haar Vader wie ziet hier de hand niet van den Vader van alle Schepzelen ! zeg my dan wreei aard waarom verl-et gy uwe minnares Gy, die thans zo weldadig zo Edelmoedig zyt waarom Ik haar veiiaaten heb¬ ben ! O Hemel kan dat in uwe gedagten opkomen ? . . . . Ik moet u fchuldig voorkomen , dat zie ik; maar hoor my en oordeel dan. Gefchiedenis van den Heer d'Azinpal. ,, T K ben van een Ordentlyk Borger ge1 llacht. Een ouder Broeder, die Ad«■ vocaat is, en ik zyn de eenige vruchten van een Huvvelyk, in het welk de Pariyen  e 73 > tyen ingeboortc en in middelen gelvk waaren. Myn Vader opgcbragt, in eenen werktuigelyken eerbied voor de Vrouwen, week altoos plegtigvoor zyn Zulter, fchoon Jonger dan hy en in zyns Vaders huis. Dus doet men de mannelyke plichten en waardigheid vergeeten , en leerd ons verwyfde zeden men huwelykte hem Hy nam voor zyne. Vrouw alle gedweeheid aan, die zy voor hem hebben mneft ; hy eerbiedigde haar, hy beminde haar, en wierd tederlyk bemind: maar hy had niets te zeggen. Voorts gaf myn Moeder hem nooit eênige reden om haare Deugd verdagt te houden , zy was fchoon en"beminde de Pracht , maar alle die haar gekend hebben getuigen dac zy voor een yderbehalven voor haaren Man ongevoelig was, en by geluk ftoorde haar hcerfchzugtig Caraóter nooit de onderlinge liefde, wylnvyn Vaderzeer vreedzaam was." „ Myne Moeder maakte zeer veel werks . van haare Kinderen maar ik wil wel bekennen,dan men de fakkel derRede nodig had,om deze Liefde te zien; zy fcheen te vreezen, dat wy haare Tederheid bemerken zouden. Maar welk eene vrucht bragt dit vreemde gedrag voort ? De rede fprak alleen ten haaren voordeele; nooit de Liefde; en wat echter had zy te duchten? Wy zouden haar aangebeden hebben om haare genegendheid 't ons waards, nooit beminde zy door eene onrechtvaardig onderfcheid. den eenen meer, dan den anderen Het minjte gevaar aan het E§ welk  ( 74 ) welk onze gezondheid konde bloot ftaan, deed de haare zichtbaarlyk aan, zy had het oog op alles wat ons betrof, zy maakte nooit haar eigen fpyze gereed maar de onze was altoos van haare hand. Niemand ontkleedde ons en leidde ons te bed dan zy Maar zy verwaarloosde zo veel goedheids tebetoonen. Nooit grimlachte zy over onze kinderlyke liefkoozingen, eene fchynbaare ftrafheid, deed dezelve welhaaft ophouden; wy -vreesden haar en onze liefde nam een einde, zonder dat zy het milfchien merkte." ,, Wy wierden groot, myn Moeder gewoon Kinderen te gebieden zonder tegenfpraak, wilde toen haare tederheid betoonen, maar zy bezat de konft niet, om haar gezach na den voortgang van onze rede te fchikken. Doe wy reeds twintig Jaaren en meer Oud waaren, moeiten wy gehoorzaamen zonder tegenfpraak, gelyk doe wy tien en vyf jaaren waaren. Myn Broeder uit de Pleitzaal komende, alwaar hy eens yders verwondering verwekt had , wierd weder een Kind, als hy by haar was. Zy koos hem zelv eene Vrouw uit haargeflacht en die gelyk zy opgevoed was, zy deed met myn Vader de nodige flappen tot dit Huwelyk, liet de geboden gaan, en doe alles gereed was, zeide zy koeltjes regens mynen Broeder; Myn Heer de Advocaat ■ binnen acht dagen trouwen wyu uit; wees zq goed. en ga by Juffer a's 'p'ammts, die heb-  ( 75 ) hebben wy u tot een Vrouw gekoozen, ' haare Ouders zyn 'er reeds van verwittigd, en zy neemen u aan. En zy ging daar op heen zonder zyn antwoord af te wagten. Door een geluk dat alle de daaden van myner Moeder fcheen te volgen, was jmft Juffer des Varennes, die, welke myn Broeder uit alle de Meisjes zoude gekooren hebben. Deze vereeniging was bekoorlyk; myne Moeder liet niet na, om het geluk der jonge gehuwden, aan de opvoeding, die zy ons gegeven had-, toe te fchryven; maar zy begreepen, dat zy het aan de liefde verfchuldigd waaren." ,, Zo gelukkig myne Moeder voor myn Broeder gekoozen had, zo flegt hadzy mynen fmaak gevat. My beveelende aan Juffer Clopinel te denken, meende zy dat zy maar alleen te beveclen had, om de genegcndheid te doen gebooren worden. Het Meisje had verdienden, maar haare goede hoedanigheeden zelv haare Deugden, kwamen niet met myn Gemoeds gcfteldheid over een, zy was miffchien bekoorlyk in de Oogen van een ander -, maar had haar gedaante, dat bevallige niet, dat het hart raakt zy had fchoone Oogen ; maar haar zwarte-en glanzige Oogappel, had wel iets doordringends, maar niets teders, Haar klein Mondje grimlachte aardig, maar ftekelig, en het altoos duurend rood van haare Wangen, belette dat men de vreesachtige verlegendheid der maagdelyke fchaam- te  ( 76 ) te bemerkte ; zy was zeer wel- gemaakt, maar langer dan ik, en dat heeft my altoos in eene Vrouw tegen gedaan T,ot nu toe had ik haar met onverlchilligheid gezien, maar de noodzakelykheid van my aan baar te verbinden, boezemde my tegenzin in.'5 „Op den dag der. Bruiloft van myneu Broeder, wierd ik buiten maaten aangepord, maar een tegenzin tegens Juffer Clopmel hebbende, nam ik met yver de gelegendheid waar om eenige beveelen van myn Moeder te. volbrengen, Digt by de Deur van de gallery van de z onder welke ik haar gekend hebbe.) Gy herrinnerd u noch hoe zeer haaren opfchik haar verfraaidde. Ik was verrukt, verbaald en verhagen, zie daar myne overwintter zeide ik by my zelve; dat is het beminne- lyk voorwerp van myn dankbaarheid Wat is het aangenaam haar dank te zyn. Ik haalde myne vrienden over om te blyven. Gy weet hoe genadig ik myn Hof maakte; maar gy weet niet, dat ik een ogenblik waarnam om my te ontmaskeren, zonder van iemand, dan van haar gezien te worden. Eene zagte Sympathie werkte 'er zonder twyfFel op onze zielen. Ik durfde haarvan dietydafzweeren, niemand dan haar en haar altoos te beminnen. Zy wierd rood en floèg d'oogen neder. Ik had geene ondervinding; geen Vrouw had op myn hart noch dien indruk gemaakt, alle myne gevoeligheid fcheen voor uwe vrindin bewaard, deze gevoeligheid overftroomde my. Ik fprak met die hevigheid en kracht, die het waare gevoelen alleen konnen opleveren; myn oogen veftigde zich op die van myne bemindde. Ik zag dezelve vol traanen, myn hart berfte, en terwyl eene van myne vrinden het gezelfchap met eenen nieuwen dans bezig hield; lokte ik haar in een bygelegen Cabinetje, Ik viel op myne knieën: — Zult gy my weigeren u meer te komen zien Juffer ? zeide ik en nam myn masker af, wees zo. goed en zegt my,'of het my geocrlofd is u bewyzen te geven van  ( 79 ) van myn eerbiedige en volkomen genegendheid myn ruit en myn geluk hangen af van. . . . Waar toe zoude het die¬ nen , dat ik myne toe (temming gaf. Viel zy 'er tulfchen in. Gy zegt my te beminnen , ik wil dat wel gelooven , maar gy zweert !my ftandvaftig te zullen zyn , dat is wat anders; en ik zeg hier maar een woord op. Indien ik daar op ftaat konde maaken. . Wat zoud gy dan doen? — Ik zonde u beminnen. . . . Maar hoopt niets: Ik zal u met zo veel meer zorg myden wyl gy my niet onverfchillig zyc? — O Hemel! .... Spreek welke bewy- zen. . . . Er zyn gcene bewyzen, die my voldoen konnen. Laaten wy naar binnen gaan. Noch een woordje mvn Bloed, myn leven alles is het uwe. . . . , Gy weet zelve, dat ik het u verfchuldigd ben. Ik herrinner my met vermaak, dat myn geluk. . . . Luifter eens: Ik ben geen van die verwaande Meisjes, die een beminnens waardig Man al grimlagchend aan haare voeten zien kruipen , en haare gemaakte koelheid geloofd my , dat ik open hartig genoeg ben, om u te zeggen., dat ik u beminnen en u ontvlugten zoude om genen ondankbaaren te beminnen. Zy wilde my verlaaten. Ik hield haar tegen. Ik ben u dan voor altoos kwyt, zeide ik, en ftortte traanen, zy fcheen zich te bedenken. Myne Mond was op haare hand gekleefd, die zy niet te rug trok.  ( 8o ) trok, cn zy zeide: laat my die aangenaame verbeelding, dat ik eenen trouwen minnaar gevonden heb, wanneer wy elkander beter kenden, zoude zy verdwynen. En gy myne bekoorfter laat ik u toch o- vcrhaaien. Een enkel woord. Gy eifcht het? het is eene gunft. . . . Morgen ga voort! by het Thcatener kloofter. Hier mede ont- flipttc zy en kwam by het gezelfchap. Ik .volgde haar, maar konde haar niet meer alleen fpreeken; wat was ik ontfteld I Wy naamen ons affcheid; maar wie was by my van belang buiten Manon. Ik ging na het huis van myne Ouders, en floot my op, en niets kan by de ongerullheid komen, in welke ik my bevond. • Des morgens zo dra het Dag was, begaf ik my na het Theatiner Kloofter, ik wagtte met ongeduld tot tien uuren; en ik zag een jonge Juffer die Manon geleek, ik had rede, zy was het zelve.. Vreugde en verbaaftheid beletten my in het eerft te fpreeken, myn fchrik was te zichtbaar., dan xlat zy die niet bemerken zoude; en dit deed meer dan de tcderfte redehen. Wy gingen na de Thuiïkrus alwaar wy een uur " zamen praatten. Zy fcheen my met een twyffelagtighcid aan te hooren , waar in vreugde doorftraalde;, wanneer de waarheid die myne uitdrukkingen vcrzelde haar overtuigde. Dus zagen wy elkander dagelyks. En dat Meisje dat reeds in onze tweede by een-  (•8i ) eenkomft my rond uit gezegd had, dat zy my beminnen zoude, indien zy ftaat konde maaken, op myne ftandvaftigheid, hield my byna twee Maanden op zonder dat ik eenigen voortgang ten mynen voordeele konde bemerken. Daags voor Paafchen , kreeg ik eeri Briefje zonder naam van eene Vrouwen hand, het bevatte het volgende: f~2y zyt bemind, dat weet gy • maar gy „ weet niet, dat men achting genoeg heeft ^ „ om op uwe verzekeringen ftaat te maaken. „ Ga met uw hart te rade, en maakt Mdan„ dag in het Bofch vau Boulogne te zyn, by ,, de Boort van Auteuil, ik zal in den Na,, middag daar komen volgt my zonder my ,, aan te fpreeken, tot dat wy ver genoeg va/i „ myn gezelfchap af zyn; Ik begeer iets van „ u, zo gy my zo veel bemind als gy zegt ± ,, kond gy het raadenP ,, Ik twyffelde niet van wie.dit Briefje kwam ik wagte den dag der byeenkomlr, met een on befchryflyk ongeduld, ik zag in het eerft niet dan,myn geluk maar het Briefje overleezendc, was ik met de laatfte regels verlegen. Ik volgde haaren raad, en in my zelve keerende, deed het gevoelen, eer, dan de overdenking my de Pen opvatten. Ik fchreef een opftel van eene F trouw-  ( 82 ) trouwbelofte; dat gy gezien hebt. Het gewenfcht ogenblik was eindelyk daar, en ik ftond zo om uit te gaan, wanneer myn Moeder my belafte haar na de Kerk te geleiden , om eene predecatie te gaan hooren, in eene vry ver afgeleegen Kerk. Ik was niet in myn fchik met dezen inval, onderweeg ( oordeeltivan myne verwondering,) zeide zy my, dat zy van myne zamenkomft wift, en om my noch meer over ftuur te helpen, toonde zy my het berigt, dat zy 'er van gekreegen had, en het was dezelve hand, die my het Briefje gefchreeven had; Dit was het noch niet al, myne Moeder, myne geftrenge Moeder , die naderhand de oorzaak was, van alle myne ongelukken , ondervroeg my omtrent myne vryfter, en vindende dat ik, ten haaren opzigte, niet genoeg onderrigt was, zeide zy. lk heb achting voorde geene, die u gefchreeven heeft , zonder echter deze ftap geheel goed te keuren: maar men moet weldenken, geen gcmeeneziel, kan haarcn minnaar een zamenkomft vergunnen, en 'er teffens de Ouders van waarfchouwen. Ga 'er heenen, ik geef u verlof, gy moet niet laaten wagten. " Myne Moeder verlaatende vloog ik naar myn luft en liefde, Ik dagt by my zelv ; zoude myne Moeder haar beter kennen dan ik? Zoude zy ziende mynen afkeer voor die, die zy my gekozen heeft, toegeevender dan ik had durven denken, zelv aan  ( h 3 San myn geluk werken; Ö Hemel! wat zoude ik haar beminnen! .... Neen iK kende haar hart niet. ik kom ter beftemder plaatze, het was drie uuren: Een ogenbhk daar na kwam myne waarde Manon, zy word bleek doe zy my za°- zy fcheidde van het gezelfchap, ik volgde haar Hoe is het mogelyk, dat gy hier zvt, zeizy„*° dra w>' e,ka"der konde fpreeken. ■-—- Myne Hef Meisje zeide ik, ik weet alles, ja ik ben by u, maar het is met verlof van myne Moeder Gy bedrien my met? Neen men liegt niet wan- fteer men opregt bemind. Verhaal my Öanu " Ik vertelde haar, hoe het zich alles toegedraajren had. En ik gaf haar het opftel m handen, waar door wy door onderlinge Eeden zouden verbonden wotnen; Ik verzogt haar het zelve tc leezen Doe zy gedaan had, zeide zy: Onze harten verltaan zich, dit had ik geineend.. Nu tot morgen. Ik kan niet langer blyven. Komt met een dubbeld van deze belofte, en iaat het geen ik fchryven moet open; volg my niet zelve van verre. Zy ging heenen, de blydfchap, die men uit haar aangezigt lezen konde vermeerderde myn geluk. Doe ik haar niet meer zien konde, ging ik op haare plaats zitten; en gaf my aan aangehaame mymeringeri over, ik weet niet hoe lang dezelve duurden, maar opftaande vond mvn Moeder en myne fchoonZufter digtby my. Fa IK  ( 84 ) Ik kwam ten eerften na haar toe; myn Moeder vroeg my wat 'er tuffchen ons omgegaan was ; Ik verzweeg niets dan de trouw bejofte, die ik des anderen daags geven moeit. Zy zach myn Broeders vrouw, met een grimlach aan; Ik wenfehte, zeide zy, dat byzondere Meisje te kennen , zy is Jong, mooy, redelyk, teder, en ik geloof deugdzaam. . . . My aanziende: ■ Ik ben oog getuige van alles geweeft: maar denk Myn Heer om die drift te moeten tegen gaan, indien ik niet alle overeenkomften vind , gelyk in die Vrouw, die het geluk van uwen Broeder maakt. Laat ons alleen; wy willen alleen wandelen. Deze woorden matigden de vreugde , die zy my twee uuren te vooren gegeven had. Ik ging zeer ongeruft heen. By het Avond eeten, zach myn Moeder my met eene kilkoude ernft aan. Ik ging den anderen, morgen vroeg uit, om Juffer Guitland by de Theatymn te wachten. Zy kwam wel dra, Ik gaf haar de twee trouw beloften, wy waaren verlegen om eene plaats, alwaar zy konde fchry ven; wanneer eene Vrouw van myne kennis , die ik zach, my te binnen bragt, om daar te gaan. Ik ftelde het Manon ftamelende voor, zy zach myne verlegend- heid, en lachte. • En ik verzoek'er u om zeide zy met eene goedheid die my tot in de ziel drong; Ik fprak Vrouw Bonnichan aan, die meenende, dat ik zekere oog- mer-  C 85 ) merken bedoelde, die ik egter noch niet had., en op winft hopende, zich zeer y' yerig tot onzen dienft toonde. Zy gaf ons* eene fraaije Kamer, zeggende, dat die lang door eene Juffer bewoond was, die eindelyk met haaren Minnaar gehuwd was ; Dit . zeggen deed Manon bloozen: en de Huiswaardin, dit teeken van fchaamte op haare wyze verklaarende, voegde 'er by, dat indien wy elkander dikwyls zien wilden , en de Kamer huuren , wy van haare diepe geheimhouding konden verzekerd zyn." _ „Ik had alle die denkbeelden niet, doe ik by haar kwam, maar zulke eene fchoone gelegendheid lokte my uit. Terwyl de gedienftige Huis waardin ons alleen lier, ftelde ik alles in het werk om myn beminde te doen toeltemmen, dat wy elkander hier zagen ; ik toonde haar , dat het gefchiktcr was, en zekerder , dan dat wy elkander in haaft fpraken op ftraat, Manon zugte, en haare hand uitfteekende zeide zy: geev hier, laat ik fchryven, en daar na konnen wy praaten, voor dat zy begon fchrapte zy mynen Naam uit, cn liet alleen myn doopnaam blyven, zeggende alles moet onder ons op denzelven voet zyn. • Daar na fchreef zy, myn oog volgde haar hand. Denk welke myne verrukkingen waaren, doe ik de woorden van haare verbintenis las. Ik gaf haar eenen kus. Zy zag my teder aan. Lieve man, zeide F 3 zy,  ( 86 ) zy, en ftortte eenige Traanen, luifter na my: Ik geef my aan uwe trouwe over; denk dat ik my zelve fchenk, gy hebt my riiet verleid, of bedroogen, gy zyt uwe overwinning niet aan myne driften , fchuldig, maar aan de zuiverfte achting, tederheid en Liefde. Ik geef my over, maar wift ik, dat het zwakheid was,danzoudeik my nietovergeven Iklta u den prysder Liefde toe myn tedere myn dcugdzaame vriend, om dat ik geloof dat gy dezelve verdiend Ik wil dat gy geen ogenblik twyffeld, dat gy het niet aan myn vertrouwen'op u verfchuldigt zyt. Indien het na dit alles, mogelyk is, dat gy my ontrouw wierd, (dat ik niet geloven kan, ) zoude ik het befterven ; maar dan zal ik in u eigen hart een vreezelyke en onverbiddelyke wreeker hebben... Neen riep ik met een luide Item, haar in de rede vallende. ... O Hemel, welke eene Edele ziel hebt gy my toegeknikt O myne Beminde, myne vriendin Ik dagt niet dat myne Liefde en eerbied konden vermeerderen. — lk drukte haar in myne armen: Ik zoude Maar myne Driften eens klaps bedwingende , zeide ik; Ik zoude een Monlter zyn, indien ik van het rcgt dat gy my geeft misbruik maakte, O Edelmoedig Meisje, neen niets de zuiverheid van eene ziel die zo groot en zo Edel als de uwe is bevlekken ! Ik neem echter de dierbaare gifte, die gy my doet aan,  C *7 ) aan, ja ik neem dezelve aan; maar ik zal u toonen, dat ik 'er de waardy van ken Ik riep onze Huiswaardin, ik zeide, dat wy de Kamer naamèn ; en vroeg haar of zy ons niet een eerlyk Prieiler konde verzorgen, die trouw was; zy begreep my, en zeide dat zy op het ogenblik 'er een haaien zoude. Doe zy weg was, betoonde Manon my de Tederheid. Myn lieve tfAzinval zeide zy; ik bcgryp wat gy voor hebt, en ik ftem toe, dat deze geheime band, de eenige thans is, met welke wv konnen verbonden worden. Gifteren aan Mevrouwe ÜOrmond fchryvendc, had ik geen ander oogmerk, dan tc weeten of gy een goede Zoon waart; Ik wierd bleek doe ik u zach, om dat ik dagt, dat gy ongehoorzaam geweelt was, indien hy aan haar, die hem het leven gaf ontrouw wierd, dagt ik, zal hy dan zyne Vrouw meer achten? Myne vreugde was aangenaam en zuiver doe ik hoorde, dat zy onze zamenkomft toeftemdc, niet dat ik my vleien durfde, dat ik met haare toeftemming uwe Vrouw zoude worden; maar. . . Vrouw Bonni- cham inkomende Hoorde haar, deze zeide ons, dat de Priefter, dien zy gewaarfchouwt had, het tot den volgenden Dag uitgefteld had, om zich te bereiden en s'Hemels zegen voor ons af te fmeeken, dat hy egter komen zoude, om daar zich zelve van onze fchikking en overtuigd te zyn. Terwyl Vrouw Bonnifchan fprak, herdacht ik alles F 4 wat  ( 88 ) wat Manon my gezegt had, alles fcheen door eene onzigtbaare hand gefchikt; Ik had geen oogmerk , dan om een achtings waardig Meisje, dat ik aanbad achtbaar in haar eigen oogen te maaken, door haar geweeten vry te dellen van wroegingen , door eene heimelyke vereeniging; die welhaaft door eene piegtige zoude gevolgd worden-, en zie daar dat voorneemen ten aeeleden bodem ingeüagen, ik zie een heimelyk Huwelyk, door de wetten afgekeurd, en dat my fchuldig maakte Ik ftond verlegen, men konde myne verlegendheid op myn aangezigt lezen. Ik ftond op het punt om. ... De heilige regten der ouders re fchenden, Manon te onteeren, die de af-God van myn hart was Dit lieve Meisje nam myne hand: gy perft zeide zy my, met eene inneemende glimlach, myn lieve vriend. Ik heb my zonder voorwaarde overgegeven. Ach gy leeft niet in dat hart, dat u aanbid, zeide ik, Ik was vernederd door den twyffel die zy my toonde. Ach myn lieve Manon ik meende! . . Vergeef my ik bedroog my zelv. ... Ik heb een geheim, dat ik niet lang zal verpligt zyn tc houden. . . . Daar op kwam de Priefter." „ Zyn uiterlyk voorkomen had niets inneemens wy zagen eenen armen Geeftelyken, wiens kleed met lappen diepe armoede te kennen gaf, myn Meisje wierd bewogen zy trok haare Goudbeurs uit, die zy  ( 89 ) zy hem verzogt aan te neemen. Deze Edelmoedigheid bekoorde my', maar ikwagte om het zelve te doen, tot dat ik hem gehoord had. Ik wil wel bekennen dat zyn uiterlykheden my geen denkbeeld gaven van dien fchat van verftand en gezonde reden die zyne ziel bezat, hy zeide ons zulke zielroerende dingen, hy had zulk eene levende wels-preekendheid, die zo aandoenelykwas, dat ik het uit achting deed, het geen myne Bruid uit medelyden gedaan had. De iefl'en , die hy ons gaf over 'de heilig, hcid van de verbintenis, die wy wilden aangaan gaan nooit uit myn hart en geheugen. Wanneer Manon hem in het byzondcr en onder zegel van geheimhouding'de rede °-af waarom wy niet openbaar trouwden,wierd hy weemoedig en ftortte traanen: MV de ftandvaftigheidaan beveelende nam hy eenen toon aanvan waardigheid en grootheid'die my met eenen heiligen fchrik doordrong, hy herhaalde :het neen Pand dat GodU toebetronwd* een heilig Pand, gelukkig hy die de traanen der ongelukkigen opdroogd en eene menfchlievende hand aan de verdrukte toereikt: Mooit neen nooit zal dit onbeloond blyven; »-elyk de verdrukker nooit de flraffè ontvlieden 'zal. Daar na zeide hy ons, ons gereed te houden tegen den tweeden dag na dezen, en ons die twee dagen met hem in den gebede te vereenigen , om Gods zegen af te fmeeken over onze onderneeming. Doe hy weg was omhelsde ik myne lieve Bruid meteen betraand F 5 oog,  C 90 ) oog, en zeide haar, dat ik gezwooren had, dat het geen ik gehoord had, de regel van myn gedrag zyn zoude. Doe was het dat zy my van 11 fprnk, uwe voorzigtigheid uwe wysheid, en ik moet het zeggen, die zuivere vriendfchap, die beiden vereenigde, en die zy my met de levendiffte verwen affchilderde, maakten my bang, ik vreesde alles indien gy in ons vertrouwen kwam. Ik verzogt , dat zy ons geheim bewaaren zoude, en niets doen, daar zy eenigen achterdocht wegens onzen handel uit zoude konnen vatten. Zy grimlachte. — beveel, zeide zy, ik weet myncn plicht.' —- Wy fcheiden na het uur van zamenkomft over twee dagen afgefpróoken te hebben." „ T'huis gekomen zynde, berigte men my, dat myne Moeder verfcheiden maaien na my gevraagd had. Myn bloed wierd koud van fchrik, ik voelde reeds wat zy my zeggen zoude. By haar komende beefde ik. Gy behoorde van fchaamte te ftervcn Mynheer zeide zy. . . . Gy veracht onze keuze Dit alleen verdiend ons misnoegen; maar dat is het niet alles; gy hebt U verbonden zonder de order van uwen Vader en de mvneaf te wagten. Verblinde Zoon ."De Hemel ftraft deze twee fouten, door dezelve toe te laaten.... Er is niet dan een gereede 'onderwerping, die de vlak van eene laage verbintenis kan uitwiffchen; met welk uw leven zoude bevlekt zyn Wilt gy onvoorzigtig Menfch  ( 91 ) Menfch. Ik wil u fpaaren. , s . Maar een enkel zamenkomft mee Juffrouw Guitland of ... zo als men haar noemen wilde, fluit uwes Vaders en Moeders hart voor altoos. Ik zeg u thans niet meer: Dit alleen is om te maaken , datgy de goedheden, die men voor u heeft, minder onwaardig zyt, en die gy thans verre zyt van te verdienen. Hier op verliet zy mySter neer geflagen, ten prooy van de grootfte verfla* gendheid. Wat wilde zy zeggen, met dit plak in myn Iepen. Maar dat geheim " dat myn Meisje zelv. . . . De Guitland of di Weg .... weg voor altoos hoonende twyffelingen (en onwillige lafteringen jegens de fchoonfte, zagtaardiglte en deugdzaamftc van alle fchepzelen. Vyi\ nooit weder in myne ziel op, myn achting, myn eerbied, myn liefde zyn eeuwig . . . wat zal de laftcr, dan haar'zelv niet fpaaren! 0 myn Manon myne lieve gezellinniet waardiger, niet gewigtiger, met heiliger; en zie daar wat ik dagt." „ Een te fterk gefpannen touw fpringt aan ftukken. De geeft ftaat op tegen de magt, wanneer dezelve willekeurig is. Ik dagt: — Konde men en moeft men my niet anders aanfprecken ? Maar men dreigt,men wilde een Man doen fchrikken als een Kind. Maar toch Ik ben Manon fchuldig.. .. zonderbaar. ... Ik wilde om de geheele Waereld niet, of ik was haar allesverfchuldigd beminnelyke teerhartige Meid! Wat kan  ,( 92 ) kan het my verfcheelen, van wien zy het Leven heeft? Zy is de deugd zelv. Ik herinnerde my dat alles met om my zelve te bepaalen, dit was ik reeds eer Mevrouw ó?Ormond op hield met fpreeken. Ik wilt hoe myne deugdzaame Bruid dagt; ik wilde haar alle die verfchrikkelyke dreigementen niet zeggen, maar alles doen om my haar zonder bepaaling over te geeven. De dag var, onze vereeniging werd van my met zo veel te meer ongeduld verwagt: en doe op zekere ogenblikken, myne Moeder haare bedreigingen herhaalde ligtte ik het Masker , en viel uit een wettige doch te ver getrokken magt tartende. Eindelik kwam de dag van myn geluk, Helaas! Wat heeft dezelve ook béiden duur geftaan? . . . Maar wanneer ik bedenk dat Mietje 'er de vrucht van is Ik ging des morgens na ons vertrek, en nam alle mogelyke voorzorg om niet ontdekt te worden. De Huiswaardin waarfchouwde den Priefter, hy kwam, en wy praattede zamen terwyl wy Manon wag- ten. Ik zag haar gifteren zeide hy, zy wilde my, haar geheel hart openleggen; Gelukkige Jongeling! Welkgefchenk geevt u de Hemel! Ach mvn zoon! .... Ik durf u egter niet gelooven , dat gy gelukkig zult zyn, zulke vereenigingen zyn bronnen van rampen Ik viel den braaven Man in de reden om hem te zeggen , dat ik my bekwaam oordeelde om haar voor-  ( 93 ) voorbeeld te volgen , die ik reeds myne Vrouw noemde, en ik verzogt hem my te willen hooren; dit deed hy gaarne. Ik liet hem tot diep in myn ftaat leezen. Hy verbeterde myne gevoelens ten opzifte van myne Moeder; Hv wilde dat ik haar altoos zoude gehoorzamen , zoeken re behagen om myn Huwelyk te doen goedkeuren ; door tederheid en onderwerping. Dit is zeide hy het eenige betaamelyke middel! Hy voegde 'er by: wy zondigen beide gy en ik tegens de Menfchelyke wetten. Manon alleen is onfchuldig , zy gelooft uwe wettige Vrouw te worden; en zich zelve te achten: De overtuiging dat men eerlyk is, maakt dat men het altyd is, indien zy het regte wilt, zoude zy niet meer deugdzaam en zuiver zyn; en niet meer waardin u geluk tc bevorderen , en ik help u, alleen om uw geluk te verzekeren. Myn lieve vriend? beiden zvt gy jong en driftig, indien gy de liefde misbruikt hoe zoud £y verlaagd zyn in uwe eigen oogen. . . Ik zie niet, dan Rotzen en afgronden. Een onwettig Huwelyk van eene, en eene yfelyke Ligtmiifery van de andere zyde ■ want ik ben een Menfch, en ik zal in het wreede middel van uwe Liefde te verzaaken met aanraden. . . . Laaten wy van twee kwaaden het beite kiezen; de vernedering van een wezen zo Edel en zo volmaakt als Manon is zoude het groofte zyn , en indien het flegtsgeoorlofd is, het te denken, laa-  ( 94 > laaten wy eene wyze door de menfchen gemaakte wet liever breeken, dan de eeuwige wet van Natuur en Rede te hoonen." „ Ik lag voor de voeten van den Ouden Man, ik ftond op en was een geheel ander Menfch. Ik was ongehoorzaam om dat 'er eene Leeftyd is, in welke het vermogen van een Meisje op ons hant de ballans overhaalt tegensonze geheiligde plichten." ,, Wy waaren tot dus verre, wanneer Manon in kwam, zy was in Negligé maar Liefde en fchaamte zetten haar fchoonheid by. Hemel! wat was zy bekoorelyk, na elkander eenige ogenblikken teder gelief kooft te hebben, begaven wy ons aan den voet van het altaar, alwaar wy voor God , naar buiten weeten van menfchen verecnigd wierden. De goede Prieftcr deed de mis; wanneer hy den zegen las over nieuw gerouwde, waarfchuwde ik myne lieve Echtgenoote; en wy vereenigdên ons van harten met hem. Wy keerden weder ten huize van Vrouw Bonnichan. Ik deed den Priefter een goed gefchenk , en beloofde hem haar nooit te verlaaten, en ik heb myn woord gehouden , wy ontboeten zaamen, hy vertrok vervolgens, na de zegeningen , die hy ons voor het altaar gedaan had herhaald te hebben. Eindelyk waaren wy vry, myne Vrouw viel in myne armen, en noemde my haaren lieve Man, en den bcminnelyken ftig- ter  ( 95 ) ter van haar geluk. Wy zwommen in eene zee van welluft, die ik nooit geloof, dat eene misdaad is voor hec oog der Godheid De Tyd vloog myn Meisje zag op haar horologie. Laat my gaan zeide zy • eene Vriendin, die my, naa ü het waardip-Ilc is, dat ik op de waereld heb, zoudeongeruft zyn, en gy zelv myn vriend? zult gy met 't huis gemift worden. — Jk zach dat zy groot gelyk had. Maar konde haar met verlaaten. Ik hield haar tegen, zy ging zonder tegenfpreeken zitten. Ik gehoorzaam zeide zy, sy moet voorzigtiger zyn, dan ik. Dit zeggen, deed my zien, dat Manon zulke eene fchoone en deunizaamc Vrouwe was, als myne Moeder ."en Schoonzufter: Maar zich beter in haaren ftand wilt te houden, Myn hart wierd mee een aangenaam gevoelen vervuld, die by de tcedere liefde, iets voegde als ik voor Mietje gevoel. Ik zeide by my zelve ik ben haren leids-man, Man en Befchermer. Ik moet haar voor het minfte gêvaar beveiligen, de ligfte hartzeeren wegneemen, en tydverdryven, en vermaaken voor haar uitvinden Ja ik gevoel, het een bovennatuurlyk I"cht zegt het my zie daar onze plichten,achting en tederheid van haare zyden liefde en befcherming van de myne. Ik ftond op ea omhelsde duizend malen myne aanbiddelyke vrouw. Laat ons fcheiden mynefchat, ga heen'en denk alle de ogenblikken, die gy van my af zyt, dat ik na u verlang, dat ik  C 96 ) ik U bemin, en gy alleen my bezig houd. . Ik leef in uw hart zeide Manon het was voor het myne gemaakt. Vaarwel. — Zy vertrok, en doe ik haar zag vertrekken gevoelde ik eenen onuitfpreekelyken anglt." Het was het voprfpel van het geen my overkwam, zo dra ik by myne Ouders te huis kwam, zag ik myne Moeder in myne kamer komen , een opllag van haar oog deed alle de antwoorden, die ik gereed had, te niet, zy toonde egter geene woed zelv genen toorn,een edeleftoutmoedigheid,fmert en tederheid wezen alles wat zy toonde.— Gy hebt ons niet gehoorzaamt Mynheer, uw Vader en ik gaan uwe gangen na, gy hebt twee uuren doorgebragt in een byzonder huis, gy en bet waardige voorwerp uwer Liefde, Twee uuren met een Meisje I Ik hoop niet dat gy nu van my vergt, dat ik geloof, dat zy deugdzaam is, zy heeft noch Deugd, noch middelen , noch zelve die eerlykheid, die de ellende en bedelang niet aan een eerlyk Burger ontneemen konnen Ik zweeg: zy ging voort: Spreek Myn Heer! wilde gy, dat ik haar in myne familie erkende; dat men daagft uwe fchoon Zufter de Dogter —- Houd op Mevrouw zefde ik buiten my zelve, in Gods naam houd op. (üe Dyk was gebrooken, en ik ging zelve buiten de Paaien der Natuur en der Rede; ik maakte my fchuldig; maar ik beminde het waardig-  C 97 ) digfte voorwerp vuurig , en men hoorde- haar. ) Ja Mevroyvyc Maria Guitland zoude u beiden eere doen , wanneer zy naaft u ging. God onderzoekt de Harten en kend het haare. Gy zyt myne Moeder en zeker ben ik u Eerbied verfchuldigt, maar noch meer aan haar die gy hoond. Ja meer dan aan u. Dit gebied God en de Natuur. . . . O Hemel welk eene ftoutheid Myn lieve zoon! .... Maar neen, ja het geen gy beltaan hebt, verdiend gy den naam van mynen Zoon niet. Het word hoog Tyd Mevrouw het al te harde |uk, dat gy my opgelegd hebt af te werpen. . . Ik! lieve "Hemel ik! mynen kinderen een al te hard jok. . . . ! Ongelukkige Moeder, zeg dan ondankbaa- re Z >on ! Maar hoe verlaag ik my zelve. . . . Een woord. Er is gcene Wet', die de kinderen ontilaat van ten minften met hunne Ouders te Raadplegen omtrent de keuze van eene Vrouw, neen 'er is geen, in de geheele waereld is er geen: maar t' zyn 'er by alle volkeren , by alle menfchen, die weerfpannige kinderen ftraffen, uw Vader en ik verbieden u een Meisje te zien , dat maar onwaardig is, durf ons gezag braveeren, wy hebben van God en van de Natuur. . . . Dan. . . . Het eerit. . . zulke heilige Banden breeken- de Hoop ik dat gy om dat gy hec niet vreemd zult vinden. . . . Dat wy u behandelen. , . Niet als een vyand G Msaï  ( 98 ) Maar als een erger fchepzel als eene onnatuurlyke Zoon. ... Ik wagt geen antwoord, vaarwel. Een Donderllag voor myne voeten neervallende zoude my minder verfchrikt hebben, dan de toon met welke zy deze laatftcn woorden fprak. Ik meende dat ik eene dreigende Godin zag. Alle de fchrik cgter die zy my aanjoeg", week voor het zagte en aan"vallige Beeld van myne beminde. Een hcimelyken Item in den grond van myn hart, zeide my , dat ik deheilige naam van Man verkreeg, dat de wetten dezelve wel konden uitwendig verzwakken, maar dat myne verplichting bleef Ik zag van de eene zyde myne Moeder met haar heilig gezag ; eenige vooroordeelen, en herffenfehimmen , van de andere zyde myne Vrouw , die my haar hart , haare trouwe en haaren vryfter ftaat overgegeven had, eene dierbaare fchat, dje ik wanneer ik laag genoeg was , om dezelve tc verraden , voor haar een onherftelbaar verlies zyn zoude, wat zeg ik, ik zag De waarheid, want ik was reeds Vader. — Het is befiootcn zeide ik, ik zal , buiten de eer en myne waare plichten, alles braveeren. Wat! zoude die Engel, die door een gevoel van Menfchelykheid voor myne gevaar fchriktc, het flag-olTer zyn van tiaat belang in myn behoud. Neen Manon ik heb u myne' hand en myn hart gegeeven \ ik zal Dezelve weeten te hand haven, ik heb op my genoomen om u te befchermen, en  C 99 ) en gelukkig te maaken, Indien ik die plicht verzuimde. Ik fprak hard op by my zelve fehreeuwde het uit. Doe myn Vader en Moeder weder binnen kwaamen. Ik kaa my niet herinneren, wat zy my zeiden : maar ik fprak met zulk eene hevigheid, dat zy my aanhoorden en heen gingen zonder niy antwoord te geven. „ Zy begreepen dat ik te veel ontroerd was, dan dat ik na hen Imiteren konde, en dit beken ik zoude veel op my vermogen hebben, indien ik eene mindere reden had, om ftandvaftig tc zyn; Des anderen daags, doe zy dreigden en liefkoosden was ik onwrikbaar. -Alleen om hen niet verder te vertoornen, nam ik alle mogclyke voorzorg doe ik na onze Kamer ging, om niet ontdekt te worden. Jk bleef maar een ogenblik by myn beminde, en wat moeite het my kofte om myne driften, door haare bekoorlyk heden aangezet tegen te gaan; achte ik my verplicht alle myne plichten te doen overeenkomen; door aan myn Vrouw getrouw te blyven, en tenens myne zo weinig mogelyk te tergen." „ Maak. deze gematigheid, die zy niet weeten konden, maakte myn gedrag niet minder misdadig; Myne Moeder, die van alle myn gangen onderrigt wierd, wilt ook dra, waar ik geweeit was. Zy kwam my op nieuw haare beveelen en die van mynen Vader geven Men beval nay, roy gereed temaken om die Juffer te G 2 trou-  ( 'ioó ) trouwen, die men my reeds lang had toe gefchikt. Ik verwierp dit met fchrik, en zeide dat ik verbonden was, Dit was het dat myne Moeder wagtte \ Zy was niet verwondert, maar verontwaardigd; haare uitdrukkingen waaren honende, zy dreigde myne Vrouw niet alleen met haaren toorn, maar met die der overheid. Ik was my zelve geen meefter. Neen Mejuffer ik kan u dat fchrikkelyk Tonncel niet fchilderen , van de eene zyde eene Moeder, zo als de myne, die niets meer inhoud, en van de andere zyde een woedend minnaar, die de Natuur braveerd. Deze haaftigheid bragt my ten va! , wyl dezelve aan myne Vrouw noodlaltig was; men verkreeg beveelen, niet tegen haar maar tegen my: eenige dagen daar na, zach ik my als een misdadiger vatten , de Brief, die gy my voorgeleezen hebt wierd aan haar gezonden, zy was een antwoord op die van! Manon , in welke die braavc Vrouw na my in geen twee dagen gezien te hebben, en wetende dat ik in huis bewaard wierd , zich aan alles fchuldig kende vergiffenis voor my verzogt, en gereed fcheen om haar geluk en leven voor my op te offeren; waarom deed deze grootheid van ziel 'myne Moeder niét aan! Men zond my uit Parys. Ik kan u mynen toeftand niet afmaaien ,"ik was ten uiterften woedende en wanhopig... Ik zal u alleen zeggen, dat ik myne zinnen  ( ioi ) nenkwyt raakte, en met eene (terkekoortz te Baurdeaux aankwam ; alwaar men my moeft in fcheepen; doe ik weder by myne zinnen kwam, meende ik noch te Parvs te zyn. Men gaf my eene Brief van myne Moeder : het opfchrift verwonderde my, ik vraag waarlik dan ben, men zegt het my Ik fcheur de Brief met verachting in 'tukken; dit berouwde my, ik laat de (tukken zamen rapen, en las, het geen ik overgefchreeven heb: Gy alken zyt fckèfflg, 'men firaft u a/leen Mynheer, waarom zoude ik een jong Meisje zonder ondervindig flraffen, die uït liefde en uil hoop van,eenen voordetligen ftaat zich aan u perbond. Wat dat ongelukkig wyf aangaat, by wien gy zamenkwaamt ik peragt haar te peel om my te wreeken, maar de Prïefler, die isby- na zo fchuldig als gy. . . . gv.' neen ik geloof niet dat 'er eene zee of Oceaan ys>yd genoeg is om my pan eenen ondankbaaren ■te verwyderen Ellendig menfeh! zon¬ der uw Brodeer die my ten trooft. ftrekt. . . . Waart gy myn eenige Zoon gy zoud zyn daar ik ben. en ik zoude my door eene ballingfchap Jlraff'en, en my in wilde Woeftynen perher gen, om dat ik u zo opgepoei heb, dat ik u nu moet proffen. ..... Omatuurlyke Zoon gy ziet de traanen niet die gy my kof. . . Barbaar! . . . . gy haat my en ik belet u in uw per derf te hopen. . . . Wat ze»- ik? mffcihien veroorzaak ik het zelve. . .ö. Mljj'ciiien zyt gy hit offer ran flor men en wraak . G 3 p jn  ( 102 ) pstn den Hemel die gy beledigd hebt. . . . Vergaat gy, dan zult gy gewrooken zyn, ja dat zult gy zyn; want ik zal u niet overleven!... O myn Zoon o wr eedaart! . . . . Indien het inogelyk was , dat in hoon van alles wat de tnenfche in bind. Gy zult eens na¬ derhand myne toegevendheid vervloeken. Jk wil edelmoedig genoeg zyn, (want aan myne Liefde geloofd gy niet') om in de üiterfie laagheid te ve bergen, van haar, die gy, zonder onze toeftemming uwe Vrouw durjde noemen. . . . Maar de Hémel kent gene misdadige Eden goed. Gy haat my, gy vervloekt my! Ach wat zy gy onrechtvaardig) Myn kind wat doet gy my onrecht; indien uwe Moederen grooter vriendin dan gy geloofd. Helena de Beaümond. P. S. Ik heb onderzogt ^of uwe medeplichtige gebrek leed, gy kont ftaat maken, dat men ze 'er niet in laaten zoude, indien de Hemel haar pan haare tegenswoordige hulp beroofde ; en mtn zoude zorg dragen, dat zy nooit wift van wie dezelve kwam?' „ Wélk f eene mengeling van woede ên tederheid fchreeuwdc ik uit Ach myn Moeder! . , . Ik weende bitter. Eene itraal van Hoop drong echter in myn hart; doe ik het Land verliet, groette ik de Zee: O fchrikkclyk en Majestieus Ele-  C 103 •) ment, wiens Woede de Menfchen braveèfe'fi, om fchatten te vinden, die hen niet gelukkig maken; Ik geef u myn lot over , begraav my onder uwe Golven, indien 'er geene plaatzen zyn, alwaar ik onafhankelyk zyn kan, en van waar ik weder kan keeren, om met haar te leven, die ik zo • teder beminnen. De Hemel verhoorde deze wenfeh met." ,, Om u niet op te houden zal ik alleen zeggen , dat ik eerte vry aanzienelyke fom uit handen van den Scheeps Capitein ontfirig', van wegens myne Uuders, ik fcheen vty , doch wierd in agt genomen en gevolgt , ik konde alles doen , behalven in /l-.:n'-ryk weder komen, en aan myn lieve Vrouw , aan uwe waarde Emilia fchryven. Ik zag de onoverkomelyke beletzelen', die ons fcheiden, maar de Hoop de ftcun der ongelukkigen, deed my het einde van onze fcheiaing Zien." ,, Helaas myn cindelyk verkrecgen vry hei j, was rny onnut Het Geluk was my mede gevallen Ryk, en överlaaden met fchatten brandende van begeerte, van dezelve te deelen, met haar; die 'er alleen de waardy van konde byzetten, verbaaftte ik myft vertrek naar Vrankryk. Dwaas! ik dagt niet, dat men my den weg fluiten zoude, indien ik'haar, die de onfchuldige oorzaak van myne verwyder\;ig was,hadde konnen zien ! Ik keerde na eene afwezentheid van acht iaaren te rug; G 4 Ik  t 104 ) Ik zoek Vrouw Bonnhham op ; Ik hoorde dat zy door de regeering onder handen was genoomen wegens eene minnary , die gerugt gemaakt had. Men zeide dat zy die Wyk verlaaten had , en men wift niet, waar zy gebleeven was; Myn Broeder beyeftigd dit alles; Ik wilde'meer weeten, ik noem Manon en myn broeder zeide my... O fmer: Hy berigtte my , dat my¬ ne lichte myn Vrouw. .... Onbeweegelyk, en verflaagen was, luifierde ik naar Myn Heer B. . . ., die my met veel tederhartighcid zeide, dat zy reeds lang overleden was, hy wift haaren dood maar geene omftandighecden noch oorzaak; Hy noemde my dè plaats, alwaar haar Lighaam ruitte, ik begaf my der waards, en ik zag de bewyzen van myn ongeluk, zy had haaren aangenoomen haam behouden. Ik zogt haare Vriendin maar te vergeefs. De Hemel fpaarde my dien trooft voor eenen anderen tyd." „ Zulk een zwaar verlies maakte my alle tydverdryf onaangenaam, ik was verre van te denken, dat 'er eene vrucht van myne liefde overig was,die myne traanen eens droogen zoude. Uwe voorzorg om de eer van Emilia te bcwaaren , waaren zo wel genoomen, dat niemand wift dat zy zwanger was. Ik leid ie een kwynend leven, myne Moeder had my met verrukking ontfan^en, die ik beantwoordde, maar ik was doof voor a le voorltellen van trouwen. En het  ( .105 ) het voorbeeld van Juffer Clopine! verminderde mynen tegenltand ■ niet zy was getrouwd eri naar Man maakte haar gelukkig ..... zy zoude het niet met my geweeft zyn. Ik had d-ié bemind, die my alleen gelukkig konde maken.?? „ Weinig tyds na dat ik weder in Parys gekomen was, wilde ik een by zonder Huis neemen, overeenkomftig mynen rykdom. Veele van die Vrouwen, dié door gelleepen Koppelaars onderzoek doen na de genegendheid van ryke Lieden, deedeneen aanval op myn hart, maar het hart bleef koel fchoon de zinnen geroerd wierden. Ik verwyderde die greetige bende welhaaft. Ik zag niemand dan mynen Broeder en eenige zedige Vrienden, die zo zwaarmoedig waaren als ik zelv Eens op eenen avond na een hunner gaande, deed de Hemel door eene byzondere gunft my het lieve voorwerp tegen komen, dat my het leven doet beminnen, en de Deur van het geluk voor myne neprgeflagen ziel opende. Hoe veele ongelukkigen had ik reeds gezien, maar voor geen een gevoelde ik dat, het geen ik voor Mietje gewaar wierd. Ik zal u wel bekennen, dat ik myne gevoeligheid aan eene andere oorzaak toefchreef. Ik hield dezelve voor liefde , tot op u verhaal, verbeeld U Mejuffer welk eenen indruk yder woord op my deed. Ik erkende my in het geval van het Masker, en vooral liet die belofte my geuren twyffel. Ik febrcidG 5 de  C ióó >5 de, en de ftem van eene onuitfpreekel'ykc tederheid klonk in myn'hart, ten voordeelen van het lieve Meisje. Maar ik wilde alles weeten, en daarom zweeg ik. Ik heb bedagt dat Mietje uit een onwettig Huwelyk gebooren zynde, door de RvkWetten niet aan de fchatten komen konde ■■die ik door mynen arbeid en vlyt verkregen had. Doe nam ik ecrft het voornecmen 'van aan geen Menfch buiten'U het geheim van haare geboorte te opcnbaaren; maar ik vreesde doe te levendige aandoeningen voor uwe zwakke krachten. Ik nam ook voor te wagtcn, om het myn Dogter bekend te maken, tot dat zy ouder wasi Ik' heb nu een ander voorncemen, welkers onzeker gevolg het zelve gedrag ten haaren opzigte vereifcht. Oordeel nu welke gevoelens 'er in myn hart moeiten omgaan, op 't ogenblik , dat ik Ti Tietje wederzag, en doe ik in dat zagt bekoorlyk, en lief tronetje de trekken van Emilia en de myne zag. . . . Eerwaarde Vriendin van myn Vrouw ik wees al te wel dat ik niet geheel onfchuldig ben , maar het is eene gelukkige fchuld, en aan welken Mietje, die zo tedergevoeiig. is, als zy bemind word het leven verfchuldigd is." Doe éPAzhival ophield met fpreeken, riep de goede Juffrouw Dofier. - Neen gy zyt niet fchuldig: maar wat waard gy on-  ( 107 ) ongelukkig! . . . ó Emilia'. myn lieve Emilia, mogte ik U nu zieh tulïchen uwen Man en üwe Dogter! Maar dan was myn geluk te groot. Wy zwakke ftervelingen! wy mogen maar na een onvolmaakt geluk; en onvolmaakte vermaaken wenfchen, want wy hebben maar onvolmaakte zintuigen, en een broofch beftaan, dat voor geen voimaakt geluk vatbaar is. — Zy verzogt op nieuws aan dPAzinval om haar met dat Meisje te vereenigen, dat haar alles was. MMjjjjjWWjjjliigiji"^^ De Meefteres van Mietje is zeer eerly?:, D'Azinval verlangde zulks zo fterk als zy, en hy wagtte alleen na de volkomene herftelling van de Vriendin van zyne Emilia, om zyne Dogter-by zich te neemen,en 'er niet weeder van te'fcheiden. Maar hy konde zich intuüchen het genoegen niet weigeren, van 'er een groot gedeelte van den dag by te zyn. De Koopvrouw was , gelyk ik gezegd heb eeriyk en zedig, en zag die bezoeken niet zonder on- geruftheid zy had ook gemerktj dat'er zints eenige weeken een jong Heer, dikwyls in de winkel kwam , onder ver-, fcheiden voorwendzelen. De gevaaren voor welke dat lieve Meisje bloot ftond verfchrikten haar: Mietje was haar zo lief als eene van haare Niehtjes: De edelmoedige Juffrouw  ( io8 ) frouw la Vallés nam dus voor haar tot Moeder te (trekken. Indien de inzigten van haren weldoender minder zuiver mogten zyn, en haar voor de onfchuld van het jonge weesje deeden vreczen. Van zyne zyde zag d'Azinval in zyne Dogter, de fmaak en de genegendhedcn van zyne Vrouw. De tedere genegendhcid van Emilia voor Juffrouw Dofier zag hy in zyn Dogter voor Santje, die opregte Vriendin, die zo deugdzaam en redelyk als bekooriyk was. Het vermaak van Vader te zyn, gaf aan de ziel van tfAzinvalMc haare veerki agt. Hy wenfehte gaarne te trouwen , maar het aangenaam fchoon onredelyk denkbeeld van zyn Dogter fchatryk te maaken, ftond tegen de liefde, die hy Santje toedroeg: Intuffchen konde hy zyn hart niet fluiten, voor het zuiverfte vermaak, wanneer hy die twee jonge fchoone Meisjes elkander zag liefkoozen en de tederfte naamen geven: in beiden nam hy belang , en het fcheiden van haar koftte hem te veel, dan dat hy haar niet by elkander zoude houden. Zo ftond zyn gemoed, wanneer Juffrouw Ja Vallée hem eens, op eenen tyd verzogt alleen tc fpreeken. —- Mynheer, zeide zy, gy hebt my de hoogfte achting ingeboezemd , door de zorgen, die gy tot noch toe voor Mietje gedragen hebt, en het geen gy voor haar deed ,'word van meerder waarde, door uwe wyze van handelen . ... maar de jaaren van het Meisje, en haare fchoon-  C 109 ) ichooriheid zoude uwe fchikkingen konnen veranderen. Ik wil niet denken,dac gy uw eigen Werk wilt vernietigen, en na haar zo veel bewezen te hebben, misbruik maaken van haare dankbaarheeden vergeef my Mynheer, maar ik bemin haar als myne Dogter , en ik neem haare waare belangens ter ha teen uwdikwyls herwaards komen, toond gevoelens Waz'mval viel haar grimlagchendeinde rede. Gy hebt voor Mietje niets te vrcezcn Juffrouw: Ik kan U onmogelyk het genoegen uitdrukken, dat uwe genegendheid voor haar my geeft. Mietje verdiend het Mynheer. Maar dat fchoon fchynender dan wezentlyk voordeel van fchoonheid fteld haar in gevaar by voorbeeld, onlangs kwam er een jong Heer. ... — Een jong Heer! — in de winkel, en toonde met eene onvergeeflyke onbeleefdheid, de levendigfte verwondering, hy kwam des anderendaags, en de verdere dagen, indien. . . . — Hy moet haar niet weeder. zien Juffrouw, volftrekt niet Laat mynen yver U niet verwonderen , zeide tfAzinval verder. Ik zie Juffrouw dat ik niet langer wagten moet •met de uitvoering van een voorneemen, dat ik gemaakt heb, fints ik dej Ouders van Mietje kon. De achting en het vertrouwen die uwe gevoelens ten haaren opzigte my voor U in boezemen, laaten mv niet toe, -haar van U af te neemcn, zonder U haar lot bekent te maaken. Haar lot is gelukkig en  ( no ) en hsarer waardy Juffrouw, en gy zult over dat innig belang, {dat ik neem, omtrent alles wat haar aangaat met langer verwonderd zyn, wanneer ik U een geheim ontdek,dat Mietje niet weeten dat myn geluk maakt. Dat lieve Meisje Juffrouw zal zich myner wcldaaden nooit behoeven te fchaamen .... . zy zal dan alles van haaren Man gekreegen hebben? geen minder heilige banden verbinden ons. ? Ik weet niet maar die tederheid . . . zoude Mietie haaren Vader gevonden hebben!.... vrees voor uw geheim niet, Mynheer. Ik kan het wel bewaaren. Door welk geluk ' . . • De Hemel Juffrouw, want ik fchryf niets aan het geval toe, de Hemel deed alles,'en Juffrouw Dofier is het werktuig, waar van hy zich bediende.,, kon die brave Juffrouw eens zien, ik heb haar verzogt U alles te zeggen. En waarom Mynheer, mach Mietje haar geluk niet weeten ? In haare Kindsheid van haaren Vader fchoon tegen zyn zin verlaten, beroofd van de hulp die hy haar fc'huldig was, geloof ik dat hy noch fchuldig is ten haaren opzigte; om van alle de aangenaamheeden te genieten, die het gevoelig hart van dat Meisje hem bereid. Neen Juffrouw wandeer ik alles zal herfteld hebben , dan is het tyd. Eer ik my ontdek moet myn Dogtcr konnen zeggen , dat 'er niemand in de waereld waardiger s haar Vader te zyn dan ik. —r- Wel Mynheer Ipreek dan maar ten eer-  ( Hl ) eenten', gy. zyt zo zeer geliefd, gifleren noch by ons ontbyt zeide zy, dat zy niec wift waar mede en hoe de verplichtingen te erkennen, die zy in had, haar oogen toonen wauneer zy van U fpreekt eené gevoeligheid, die haer hart eer doet? Ik heb'myn plicht gedaan,dat verdiend geenen Lof. Dewyl Mietje nu het Handwerk, dat 7,y geleerd heeft, niet meer nodig zal hebben , en dat de bezoeken van dien jongen Heer my ongeruit maaken; wilde ik dat zy van daag reeds by my kwam woonen. Juffrouw Dofier zal haar tot eene Moeder zyn Maar ik vrees, dat er iets aan haar geluk ontbrecken zal, wanneer zy uw huis verlaaten heeft. , . En wat ? wat kan haar miffen in de armen van haaren Vader ? -vtTff Gy en haar Vriendin. Indien gy wilde, zouden zy elkander niet verlaaten, nooit verlaaten. Juffrouw la Vallèe maakte eenige tegenwerpingen,maar 'ergeenczwarigheid in vindende en overgehaald door den Heer ó?Azinval ltond zy toe dat Mktje haare jonge Vriendin volgde. Mietje verlaat de Koopvrouw* D'Azinval riep zyne s Dogter; deezc vloog in zyn armen, en zeide haar : Ik heb zo veele redenen om vergenoegd te zyn, over uwe vorderingen. Juffrouw Do- ftsr  C 112 ) fier verlangd zo ftërk na U, dat ik bcflooten heb, U tot haar gezelfchap te neemen, en dan kan uw teder hart, door eene liefderyke oppasfmg haar haare zorgen vergelden , die zy in uwe Kindsheid voor U droeg Ik ken uwe handigheid en uw hart, doch ik weet ook hoe raoeijelijk het zyn zoude uwe lieve Vriendin te verlaaten, maar ook deze zwaarigheid t an ik wegneemen, wanneer Juffrouw Santje tot gezelfchap van haare Vriendin wilde medegaan en een vertrek in myn huis neemen •, Ik neb reeds de toe- ftcmming van uw Tante. Wat zegt gy Meisjes Mietje wierd rood; maar dè vreugde blonk door den fhüjer der zedigheid. Zy viel hem in de armen, en omhelsde hem hartelyk, eene vloed van traanen, gaf haar hart lugt, myn Vriend, myn Weldoender, zeide zy het is te veel: myn hart kan het niet dragen Reeds was ik lang myn eer myn leven myn welvaard aan U verfchuldigt; en gy vermeerderd-die zegeningen noch. Jk zal dan myn weldoender dagelyks in alle ogenblikken zien en fpreeken; en gy myn Santje, zult nooit van my gefcheiden zyn. Ik zal Juffronw Dojier konnen oppaffen en haare Vriendin zyn geluk zy die van myne Moeder was. D'^/z/Vm?/was bekoord door de gevoelens van zyn Dogter en zeide, dat zy Juffrouw Dofier verraffchen zouden die noch niets van die vcreeniging wift; Men wagtte geen ogen-  ( H3 ) ogenblik, Juffrouw la Trallêe vergezelde hefr. Juffrouw Dofier was bezig met de vertrekken, die voor Mietje gcfchikc waaren op te eieren, toen zyaan kwaamen. D'Aziu- val ging vooruit. Daar is ons Meisje zeide hy tegens Juffrouw Dofter myn lienie begeerte is vervuld , want gy zult altoos by elkander zyn. Hy fprak noch wan¬ neer Juffrouw Dofier Mietje tegemoet vloog, haar tegens haaren boezem drukte en herhaalde wy zullen nooit fcheiden neen nooit. Mietje zoende Dofier hartelyk en konde alleen zeggen: ach was myn Moeder. TPAzinval was over dit alles zeer aangedaan % hy ging zyne traanen verbergen, en liet zeggen , dat zy zich zouden gereed maaken om een Toer te ryden. , Iluizelyke onrust. Terwyl zy zich aankleedden, ging tfAzinml na zyne Ouders, die hy dien dag noch niet gezien had; Inkomende meende hy op het aangezigt van zyne Moeder en van Mevrouwe B** zyne Schoonzufter eenige ontroering te zien. De jonge d'Orbigni, de oudfte zyncr Neeven zugtte met betraande oogen in een hoek van de kamer. Dit alles maakte veel indruks opd'^zinvalm herinnerde hem zielroerende Tonneelen. Het teder belang, dat hy in zyne H fa-  ( H4 ) iamilie nam, deed hem verfcheiden vragen doen,op welke men alleen antwoordde,dat é'Orbigni zyne Moeder droefheid aandeed. TPAzinval zag Mevrouwe d?Ormond aan, als of hy vreesde eenig heimelyk verwyt te krygen ; Hy zag 'er niet dan goedheid in , hy kufte haare hand en z'ch' na Mevrouwe B** wendende, lieve Zufter zeide hy gy moet het aan tfOrMgni vergeeven, want ik zoude wel durven zweeren,dat (indien hy misdaan heeft,") het tegen zynen wille was; JMiet waar myn lieve Vriend? zich na zynen Neef wendende. De Jongman door zyne vriendfehap getroffen, wierp zich in zyne armen. Lieve Hemel! wat fcheeld u? zeide tfslzinval. Het is een wederfpannige zeide Mevrouw d'Omottd die men niet moet beklagen. — Een weerfpannige, en hy fchynt zo zagtzinnig! zagtzinnig zegt gy een koppige hardnekkige'Jonge, die niet geeftom zyne Moeders traanen. Maar wat heeft hy dan gedaan ? \ Men zal het u zeggen,(tegen d'Orbigni ) uw Vader moet u fpreeken, ga na hem. -—, Lieve Mama, zeide de Jongman,ik wenfehte dat het in myn magt wate u te_ gehoorzamen. ... — Zie! zie J zeide Mevrouwe tfOrmond Kinderen waarachtig, zullen de Wet Hellen en voortaan.... Gy zoud het niet gelooven Mynheer d?AzinvaU dat hy op zyne jaaren, naauwlyks zeventien reeds bemind. Maar Moeder is dat zo kwaad. Och! " D *  ( ns D ik Wift wel te voorcn dat gy vol van goedhartigheid voor die drift zoud zyn. . . , De jaaren hebben u wyzer gemaakt Mynheer. Spreek met uwen Neef, doet hem gevoelen ..... want men moet wectcn wie men bemind doec hcm zj wat hy zich op den hals haald. . . Wie is dat Meisie, haare Meeftercs die ik Afteren het polzen k0nde het-mv niet zego-en Cry zult dat koppig hoofd 'beter reeeeren dan iemand anders, uw Broeder weet tot noch toe nergens af; een Man van bezigheid moet men het hoofd niet,met zulke mallig- heaen , warm maaken Wy zullen hem by u zenden Ik h mond, die moet nnk „ ?UUu,, uuj/,yn geneim tc ontdekken. Hier kwam Hp H^r êAzmval fprak eenigen tyd met hem en ging kort daar na na zyn huis alwaar hy Het aangenaam vertrouwen. De gelukkige tfAzinval had nu niets meer te wenfehen. Het teergevoelige Mietje, dat Meisje|dat hy afgodifch beminde , was aan zyn huis. Hy beval zyne bedienden haar als hem zelve aan te zien, en had voor de eerfte maal het vermaak van H a haar  ( "6 5 haar in haar eigen huis geëerd, geëerbiedigd en gehoorzaamd te zien. Zy is aan haar eigen huis zeide hy dikwyls tegens Juffrouw Dofier , zy heeft hier zo veel gezag , als ik zelve; alles wat ik bezit is het haare. Lieve Meisje gy maakt het geluk van uwen Vader, hem is niet te zwaar om het uwe te maaken Dus fprak hy doe d'Orbigtti inkwam. De bcminnelyke Jongeling was op bevel van zyne Moeder en Grootmoeder by zynen Oom gekomen, tfAzinml tot in zyne ziel vcrblyd zag zyn geluk vermeerderen , doe hy zynen Neef zag. YPOrbigni was llegts eenige maanden ouder dan Mietje, even als zy was hy bekoorlyk, gevoelig en zedig. De wyze op welke AtAzinmi hem ontfing deed hem zyn hart openen. Ik bemin, zeide hy myn lieve Oom, ik bemin alles wat de Natuur volmaakft voortgebragt heeft, het is geen ftervelyk Meisje, het is een Engel, het is een Deugd, die een aller bevailigft Ligchaam verlevendigd. Ach Oom ik voel het, ik bemin u voor al myn leven: ik zoude eer fterven, dan op te houden te beminnen. — Waarom zeide é'Azittval indien uw Meisje zo bekoorlyk is, hellen 'er zich myn Zufter en Moeder tegen ? .... — Vraagt gy dat! zy gclooven niet, dat zy geld heeft: ondertuffchen ..... . het is'waar zy is in eenen Winkel, maar zy is niet gekleed als een Winkeldogter Ik wenfehte dat gy haar zaagt — Kent  ( H7 ) Kent gy haar regt. .... Och neen! maar men moet haar maar eens zien , om op haar bevallig gezigt te leezen, dat zy alle deugden bezit Eene reis myn lieve Oom is daar genoeg toe. Kom ? gy zult 'er my brengen Ach wat zyt gy goed!.... Kom laat ons gaan, Juffrouw la Valled woond — Juffrouw la Vallée ? Ja zo is de naam van de Winkelieriter, alwaar ik dat beminde voorwerp gezien heb . . . ( God dank ! ) ö Neef myn lieve Neef zoud gy het toe- ftemmen ! Gy moet "eerft eens zeggen Ik zag haar dagelyks en- had geen ander vermaak, dan haaf" te zien. Haare Meefteres heeft waarfchynelyk gemerkt, dat dit lieve Meisje indruk op my gemaakt heeft, ik heb haar fints eenigen tyd niet gezien : wanhopig hier over, fprak ik met myne Moeder die medelyden met my had :'Mevrouwe d'Ow«aïj die haar edelmoedigheid goedkeurde , doch de verzorging van Vrouw Bonnichan op zich nam , Vrouw Bonnichan ten dezen einde aan het huis van den Heer &Azinval komende, had dit geval aan de Kamenier van Juffer tfAzinra! verhaald. Eenigen tyd naderhand geftoord zynde, dat de Juffer een afgelegd kleed aan een andere Vrouw die het benodigd had gegeven had, zeide zy; dat men zulks altoos te wagten had, van Lieden, die van ftraat opgenomen waaren,en alleen op de genade en edelmoedigheid van anderen leven moeiten, en dat de Heer cVAzinval zyne redenen had, om twee Juffertjes in huis te houden,die jong en fchoon waaren enz Dit kwam dPAzinval wel ras ter ooren, die Vrouw Bonnichan zyn huis ontzeidde, en aan de Juffer verzogt haar Kamenier te laaten vertrekken. Zy liet dezelve by haar komen, en fprak haar over haare onvoorzigtigheid aan met alle de vriendelykheid ,< die haar eigen was, en bragt by den Heer HAzmval zo H 4 veel  ( 120 ) veel te weeg dat zy met eene ligte bcftrafnng vry kwam. Goeds hoopen D'Azinval nam een voorneemen omtrent zyn Dogter van welke de ruft en het geluk van dat zoete Meisje afhing De gelukkige ontdekking, die hy gedaan had, omtrent de -gevoelens van zynen Neef ten haaren opzigte, kwaamen ten vollen met zyn oogmerk overeen. Eene heimclyke ftem riep hem toe: gelukkig Vader,zie daar de Echtgenoot van uw Dogter. Dit gaf hem een byzonder vermaak, maar hy wilde 'er iïOrbigni niet van fpreeken, voor dat hy een ander niet minder gewigtig voorneemen uitgevoerd had. Zyn Dogter moeft eerft in zyn familie aangenoomen, en door Mevrouw tfOrmond en haaren Man goedgekeurd zyn. Het Lot van den ongelukkigen S** van wie men fints den dood van Emilia met gehoord had, maakte hem ongeruft, zyne veroordecling was eene vlak voor JufFer tfAzinval, die hy zogt uit re willenen. Alle moeite om den Heer S** te vinden, was te vergeefs, zy die hem te Bruffel geherbergd hadden, hadden in langen tyd met van hem gehoord. YfAzinval had op de aanwyzingen van Juffrouw Dofier een Vriend van hem ontdekt, het was  ( 121 ) was een oud Man, die door de trouwloosheeden der menfchen agterdogtig geworden was. Hy kende Juffrouw jfoffer niet en het was onmogelyk van hem èinig ligt te verkrygen Dus werkte VAziJaJ al! leen om de gedachtenis van zyncn Schoonvader te herftellen. Hy gaf een Requeftin en verkreeg, dat het Proces overgezien ^!^'/nT,d00r-de voorzorg des Hemels, wicid de Booswigt, welke men uit het pfr' vangenhuis had laaten ontflippen, 'er om nieuwe misdaden ingebran Noch een ongelukkige, die zyn geluk aan d jd%tnval verf huldigt zal zyn. Juffrouw VAzinval was fints acht dagen by haaren Vader bemind van een ieder genoot zy een geluk, daar zv zelv geen' denkbeeld van konde vormen om haar fehadeloos te Hellen van den tvd, dat zy van haare Ouders beroofd was; ftortte de Hemel zyn edelfte zegeningen over haar uit. Hy bezat alle de tederheid van eenen Vader, die zich noch niet verklaard had , maar die haar hart fcheen te raaden. Emilia zelve konde haar niet tederder beminnen, dan Juttrouw Dofier. Santje deed haar het aangenaame van eene onbepaalde vriendfchap genieten, terwyl de liefde die zo llerk in gevoelige zielen heerfcht, ongemerkt haar geluk bereidde. H 5 D'a-  ( 122 ) D'a z i n va i. had zyne jonge Vrouw voor hunne fcheiding laaten fchilderen door een groot Meellcr,het geleek volmaakt; Vrouw Bonnichan had het zelve bewaard, en men zy ongelukkig wierd had zy het aan den Heer B** laten toekomen die 'er haar de waarde voor betaalde; maar hy oordeelde het uit het gezigt van zyne Vrouw, en Mevrouwe d'Ormond te moeten houden; hy verborg het ook voor zynen Broeder om zyne fmert niet te vernieuwen. De ontdekking die ftAzinval van zyne Dogter gedaan had, had hem zo veranderd, dat de Heer B* * overtuigd was, dat hy omtrent Emilia alleen een teeder aandenken overgehouden had ,en dat hy hem met dattafreel zoude verplichten : hy had dien dag uitgekozen, om het by hem te laaten brengen: het gefchenk was aan tfAzinval ten hoogden aangenaam: Maar het is net mogelyk om de uitwerking van riet zelve op zyn Dogter te melden, wanneer Juffrouw Dofier haar zeide: dat het het af beeldzei van haare Moeder was. Zy zag het met aandoening: Myne lieve Mama zeide zy,dit is alles wat ,' uw Dogter van uw overhoud Juft rouw Dofter fchreide met haar, doch viel in haar rede zeggende : — Meisje lief uwe Moeder had een oneindig koltbaarder goed, en dat hebt gy, en hebt 'er reeds gebruik van. Deze woorden maakten Mietjes nieuwsgierigheid gaahde , maar de voorzig ■ tige Dofier, wift haare vraagen te ontwy- ken,  C m ) ken, met haar te herinneren,dat zy moesren uitgaan Juffrouw Dofier bragt haar en Santje naar het Paleis om iets te kopen; zy waaren te voet. In het wederkeeren, gingen zy voor by het huis , d=t S** de ongelukkige Vader van Emilia bewoond had. Juffrouw Dofier toonde het aan Juffer tfslzinval, terwyl zyhct zelve befchouwden komt 'er eene van de Zon gebrandde Grysaart, met zweet en (tof bedekt, meteen ltok in de hand, en een Engelfch kleed aan, by hun, hy floeg zyne oogen na boven en zugte: — o myn Vriend, zeide hv aan iemand dieby hem was, hier .... ach myn'hart breekt! Mietje hoorde het en keerde zich om, zy zag den ouden Man, die haar met een zoort van belangneeming aanzag, zo dat zy rood wierd en de oogen nederiloeg. Doe zy heengingen, volgde hy hen alleen. In huis gaande zag Jufter yizi;r,al den Grvsaard dicht by haar, zyne gry ze haircn, de'traanen die langs zyne Wangen droomden, zyne verflagenheid, deed haare teergevoelend hart zeer aan, haar hart wierd benaauwd, zy deed Santje de Man aanziende: ; Hv fchreid myne lieve Vriendin, hy fchreid als hymv ziet en ik*weet niet, waarom ik ook haalt fchreyen zoude. Deze woorden dee- den Juffrouw Dofier agt op hem (laan, zy ziet den Grysaard thans naauwkeuriger. Zy fcheen te fchrikken. Hemel zoude hy het zyn zeide zy, wat hebben hem zyne jaa-  C 124 ) jaaren in ongelukken veranderdt. ... Ik zal hem fpreeken. Het aangezicht van Juf frouw Dofier, dat tot noch toe door eene Calèche bedekt was, maakte noch eenen dieperen indruk op den ouden Man, dan zag hy Juffer VAzinval dan Juffer Dofier eens aan men zag dat hy iets onderzoeken wiide, maar dat hy twyffelde en vreesde. — Mynheer zeide Juffrouw Dofier ik geloof, dat wy elkander kennen,en dat gy geen vreemdeling in Parys zyt? (na eenig ffilzwvgen) zeide hy i Ik heb geen Vaderland meer ygeen Land, dat ik kan zeggen, dat is het myne. (Hy is hetzelve zyne ftem, ja woorden ......) vergeef mvne nieuwsgierigheid: maar hebt gy niet" voorheen ..... in deze Stad ... — (haar naauwkeurig beziende,) vergeef my Mevrouw 'er zyn rampen, die men geen menfch betrouwen kan Ik weet niet hoe ik u zo gevolgd ben. ... Ik dagt ik geloofde ik geloof Mevrouwe, dat ik het u zeggen mag .... Ik was Vader het laatfte het dierbaarfte van alles wat ik had is my ontroofd en ik zie trekken , die de liefde en de Natuur in myn hart gefchreeven hebben. Ik voelde myn ziel, zo lang door fmerten ge- fcheurd, aangedaan kend gy my niet? . . . , uwe Dogter had eene Vriendin Myn lieve Mietje. Maar laat ons in huis gaan koom in Mvnheer! koom in, het is zeker . . . Hemel! wat zal my over-  ( 125 ) . övérkomen F 'zeide de oude Man ?..... zoude dat.het edelmoedig Meisje zyn.' ' .' * Maar dat jonge Tchoone Juffertje dat by haar is Ik ken haar niet , ik kan niet uitdrukken, wat ik voor haar gevoel. ...... Doe zy in de Kamer van Juffer tfAzmval kwaamen , toonde hem Juffrouw Doder het afbeeldzel van Emilia, zonder tc fpreeken. Doe konde hyjzyne hartstochten niet langer verbergen. Hy viel op zvne knien, hief de narden ten Hemel,'ó myn God ! gy ziet thans eenen armen ongelukkigen in gunde aan. Dit beeld van myne Emilia toond, dat ik in een vrienden huis ben.) Gy (zich na Juffrouw Dofier keerende) dieeenig belang in my fchyntte dellen, zult wel zo goed zyn, my te zesgen , hoe het afbeeldzel van myne Dogter hier komt? — van uwe Dogter. . . fik heb wel gegift. . . . Mietje hy is het.... het is Mynheer S * * heb ik uw Grootvader! dat bekoorlyk Meisje, zeide de oude Man zoude. . . . Ach wat! zoude myn Dogter zondermyn weeten jfc ben Doffer, en dit is de Dogter van Emi~ ha. Juffrouw d'Azïnvai doeg befchaamd de oogen op den GrysaardrHy dcekt zyne armen na haar uit, zy omvat zyne knieën en zegt ach Grootvader s * * is' buiten zich zelve. Hy wilde haar opheffen en tegen zyn hart drukken? hy waggeld zyne krazten begeeven, hem, en hy zoude gevallen zyn. WAzinval komt in met de pa- pie-  ( 126 ) pieren ter rechtvaardiging van den Heer S**. Hy ziet zyne Dogter, Juffrouw Doper en een oud Man onbeweeglyk en gereed om te fcareijen. Hy toonde zyne verwondering. Maar de wyzc Gouvernante zeide het is de Vader van" Emilia. W-Azinval vlugt na zynen Schoonvader. —- Welke eenen.gelukkigen dag voor U en voor my, Mynheer? zegt hy, de Hemel fchenke U aan onze wenlchen weder zie daar uwe zaak gcrechtvaardigt, en uwe eer herftcid, nauw lang gezogt' te hebben, wanhoopte ik U tc vinden: maar ik wilde dat uwe Kleindogter zich haar Ouders niet fchaamde. Uw onfchuld is erkent. — S** aangedaan, door de levendigfte driften van vreugde en verrasfing , zag d'Azinval aan: ■ Wie zyt gy God of Engel, die ter myner hutpe komt, welke beweegredenen hebben deze zorg opgewekt, en dien yver! Helaas? ik ben u alles verfchuldigt ga met my en ik zal het u zeggen. S** en d'Aztnval vertellende elkander hunne levens gevallen. D'Azinval bragt S** in het vertrek, dat hy hem toegefchikt had , aldaar verhaalde hy hem, hoe hy kennis aan Emilia gekreegen had, en de liefde die zy hem had ingeboezemd, zyn huwelyk en ongeluk-  ( 127 ) lukken, de geboorte van Mietje, de wyze hoe hy haar vond, hielp en beminde. Hy gaf hem rekenfehap van zyn gedrag omtrent dit lieve Kind, in het welke hy vermaak fchepte, dagelykfch de liefde te (zien aangroeijen, zonder dat zy wilt, dat hy haar Vader was, Hy deelde" hem zyne oogmerken meede om' haar een beftaan tc geeven. Indien de rampen van Emilia van haren Man en de onderlinge traanen de fmer,ten van S * * vernieuwden, zo wier Jen zy verzagt, door de Schikkingen, die d' Jzinval maakte tot het geluk van Mietje, door den eerbied die hy hem toonde, en üe moeite die hy deed, om hem te rechtvaardigen; Hy deed aan zynen weidoender-een kort verhaal van zyn wedervaaren. Ik was (zeide) §** eertyds ryk en in eenen bloeienden ftaat; Ik maakte den nyd van, myns gelyken gaande egter leefde ik geruft, een eerlyk Man eerbiedigt de Wetten» Maar vreeft ze niet. Men maakte er eene misbruik van, om my te bederven, gelyk gy weet. Onderdrukt door myne Vyanden, verzeekert, dat myn bederf bezwooren was, nam ik de onverwagtte gelegcndheid waar om uit myne Gevangenis te ontlhappen. Ik vond in de Nederlanden eene fchuilplaats by lieden welker Zoon ik te Parys geholpen had: Die Jongeling kende aile "de fteeken , die men gebruikt had, om mv te bederven, en overreedde zyne Ouders van myne onfchuld. Ik bleef te Bruffil, tot dat ik hoor-  ( 128 ) hoorde dat 'er een van myne befchuldigers gevangen was , om haar misdaaden. Ik : Helde al myne hoop op de bekentenis van dien ellendigen ; en de hoop om myne zaaken te herltellen begon op te wakkeren, wanneer ik hoorde, dat hy ontfnapt was. ■Er was doe geen ander middel dan het Ko■ningryk te vei laaten Ik wilde eerft aflchcid van myne Dochter neemen; Ik ging na Juffrouw Dofier \ men zeide my dat zy buiten was , en zeer ziek van hartzeer , over het verlies van eene Juffer, die by haar woonde, lk deed eenige vraagen, en vernam den dood van myne Emilia, dit deed my zeer aan, myn leven wierd my eene lalt, de Eer van myne Dogter, en haaren Welftand, dceden" my te vooren met fchrik aan myne veroordeeling , boe onrechtvaardig ook denken; nu wenlchte ik den fchandelyken dood, die men my bereid had; lk liep myne befchuldigers in den Mond. Maar op raad van eenige vrienden , begaf ik my naar Engeland, daar kwynde ik zeftien Jaaren ; en haakte naar het einde van myn Leven; wanneer myn cudfte en trouwde vriend my fchrcef, om ten eerften naar Vrankryk te" kceren. Hy vreesde noch voor myne" Vyanden, en vertrouwde niemand, dan zich zelve om my te ontfangen. Wy gingen zaamen voorby myn huis, myn hart 'wierd week, Mïetie kwam my juift tegen, ik verliet mynen ouden Vriend om haar te volgen, Juffrouw Do-  C 129 ) ■Dofier kende my, ik heb u gevonden, u. we rederhartige goedheid, de Dogter van myne Emilia, die>'gy my wedergeeft, beJooven my in den avónd van myn leven een lot, dat ik niet had durven verwagten. Hel groot/ie vergenoegen. T> e dagen, die na de aankomft van S** ! J volgden, en zyne heriteliing in alle rechten van eenen Burger, wierden door .vermaaken gevierd. Doe was het voornamcntlyk dat d' Azinval den Heme! voor zyne fchajten dankte Hy zag zyn Dogter, dat Kind dar aan het Icnandelykfte lot ontrukt was. De goede Juffrouw Dofier, wiens ellende hy gcë'in.ligt had, zvn Vrouws Vader , die hem zyne cerc ch ruit vcrfchuldigt was, de beminneiyke en deugdzaame Santje, die het hart van Mietje beltuurde, -en dagelyks voortgangen in zyn hart maakte; alle zyn zy hun geluk aan hem verschuldigd, alle eerbiedigen zy hem. ■ - ■ Neen, zeide hy, uwe hoop zal niet bedroogen zyn, waarde voorwerpen myner genegentheid, die mv het leven doet beminnelijk haat alle vermaaken, die gy niet metmy deelen kond,gv zult alle myne vermaaken doen ryzen; wat boezemd gy my geene edele gevoelens in, plicht, dankbaarheid, liefde Ja ik zal gelukkig I zyn,  C 130 > zyn,myne Moeder,myn eerwaarde deugdzaams Moeder, zal aan haare Kleindogter, haare rederheid niet weigeren: wy zullen alle vereenigd zyn, en myne lieve Dogter zal ons geluk verzegelen; Hy nam hen,die den Heer S** geholpen hadden , tot zyn gezelfchap en toonde hen alle blyken van achting. Jaloufie. T~*\'A zinval was onvermoeid in dögClyks vermaaken uit te denken, Hy toonde zoveel achtingen genegendheid aan zynen Schoonvader,dat byaldienhy al niet de herdenking konde uitwiflen van een leven, dat door zo veele rampen gcfiingerd was, hy er ten minlten de bitterheid van weg nam; en zyn Dogter maakte beider geluk uit. Dit lieve Meisje zag in haren Vader alleen een deugdzaam weldoender en bcfchermer. Eens met haar zittende te praaien , zeide hy haar in vertrouwen ( van Santje fpreekendc ) dat die bekoorlyke Juffer hem geraakt had, en dat hy 'cr van wenfehte bemind te zyn. Mietje wierd bleek. Dc gevoelens van tederheid, die de Natuur en de Weldaden van &> Azïnval haar ingeboezemd hadden, waaren niet genoeg ontwikkeld, om zo tc zyn als zy behoorden. Zy beminde en vreesde ■ eene mede Minnareffe zy  C W ) 27 hield zeer veel van Santje* en zoude haar gaarne gelukkig zien, die alles bragc haar gemoed dn verwarring, zy ftond gereed om te lchreyen , tfAzinval zag het en vreesde, dat hy te lang, met de ontdekking gewagc had. Hy zeide aan den Heer S** en Juffrouw Doper,fox. hy zich tntdekken zoude. De Ontdekking. Juffer $>Azinm1\ was fints droe'fgeesI tig dien geheelen dag, en wat moeite Y ómtJe en JL'hrouw Dofier aanwenden om er de rede van te ontdekken, alles was te vergeefs, tfAzinval te [rug komende van toet verrigten van eenige zaaken, nam haar by de handen Juffrouw Z)o/7w gewenkt hebbende, bragt hy haar in haar eigene-vertrek alwaar het afbeeldzel van haar ivlocder hing' en fprak met veel tederhartigheid van haar ach zeide Juffrouw Azlnval jegens Juffrouw Doper ik heb niets van myne lieve Moeder dan dit; Ik ben een verlaaten Wees, die door de goedheid van mynen waarden weldoender leven moet, en wanneer ik hec ongeluk van hem te verliezen, door zyne familie zoude verftootcn worden. . — Ik heb u immers gezegd zeide Juffrouw Do/y, dat gy iets veel wezentlyker van uw Moeder bezit dan dit Och myn lieve Dofier wat is het zeg het mv, om I 2 ' s'He-  ( 132 ) s'Hémëls wil, Juffrouw Dofier zag d'Azins>«/aan, die haar in avrie armen nam, en zeide gy hebt uw Vader, gy, zyt myn eigen Dogter,Juffer d? Azinvalzeide met een i'chreeuw myn weldoender zyt gy myn Vader! Meer konde zy niet uitbrengen , zy was aan zyn ha's als valt gekleefd, — Ja gy zyt myn Dogter! het eenige pand myner liefde; en al bet vermaak van myn leven. Hierop verhaalde hy haar in het kort haare gelchicdenis. Jufier tfsizïnval riep Santje en haar Grootvader toe ik heb mynen Vader gevonden, haare blydfchapis beter te gevoelen dan te befchryven; Alle waaren zy tot traanen toe aangedaan over de blydlcnap van de bekoorlyke Juffer. Familie beJJuh. r\'AziNVAL gelukkig, geruft, en onJ fchuldige vermaaken genietende,dagt weinig, dat 'er een onweder boven zyn hoofd broeide. Mevrouw óPOrmond,dic 'altoos een waakend oog hield op het gedrag van haare Kinderen, wierd wclhaaft gewaarfchuwd, dat hy een jong aardig bekoorlyk Meisje in huif had, dat waardig was een zulke tederhartige ziel als de zyne te behoren , zy wenfehte van harten dat hy trouw:dc. Maar het geen zy hoorde, deed die hoop vcrwydcren,en vernieuwde haare oude  C 133 ) «de angden zy ftelde zich hasren Zoon voor, als zyncn eigen Meeder, en overladen met fchatten, die hy aan zich zelve verfchuldigd. was, alle de Wetten der Burgers, waaren in zyn voordeel; In dit gevaar zo zy meende, nam zy voor hulp in haar gezag te vinden , en met die waardigheid te fpreeken , die zy in alle haare daaden deed blyken , dat heilig gezag, dat altoos geld., wanneer het alleen op zich zelve fteund. Zy (prak met haaren Echtgenootenboezemde hem haar leed uit; en vroeg hem voor de eerde reis raad, de raad, die hy gaf en die zy volgde was wys. — Uwoudde Zoon is gelukkig door uwe zorg, zeide hy, en dit aan zynen Broeder te betoonen, zal hem meeft aandoen; Hy zal in zyne Zuftcrccn deugd.zaame, fchoone, vruchtbaarc, tedere , huis houdelyke vrouw zien, hy zal zich het onwaardeerbaar geluk voordellen, van Vader te zyn, over zulke lieve Kinderen,als zyne Neevcn, die nu de vreugde van hunne Ouders maaken en naderhand hun geluk en glorie. Laat u Zoon en zyne Vrouw mede gaan, gy zult fpreeken, en ik zal gebieden; en zy zullen fmeeken, en dus zullen wy dien waarden Zoon, weder op het Pad de'r deugd brengen. Mevrouw tfOrmond fchreidde van vreugde; men wagtte geen ogenblik. Menwaarfchouwde den Heer 8** die by zynen Vader woonde, Mevrouw (POrmond onderrigt hem en zyne Vrouw, en vraagd hun gevoelen, dat met dat van I 3 den  C 134 ) den Heer d'Ormond overeenkwam, maar Mevrouwe B ** oordeelde, dat het nuttig zyn zoude den jongen d'Orbigni mede te neemen ; Mevrouwe d'Ormond verwonderde zich dat zy 'er niet om gedagt had, en tegens haaren Man en Zoon fpreekende, zeide zy , ik moet u zeggen, dat die jonge knaap de voetftappen van zvnen Oom volgt. Hy bemind een Meisje, wiens Ouders, geboorte en rykdom niemand weet, beveelt hem ons te volgen , de les zal voor beiden goed zyn; Maar hy moet niet verfchyncn, voor dat wy het gevaarlyk voorwerp, dat zyn Oom verleid, weggezonden hebben. . . — Tedere ontmoeting. TH\e familie van tfJzinpa! ging ten zyVJ nen huize, met een bedroeft! hart en een verwytend voorneemen. De tederhartige d'Azinxal fprak met zyne Dogter: en zyn hart klopte van vermaak over haar verHand en aardigheid. lyylzinpal uit de Colomen komende had zyn Dogter een teeken- en Dans-meefter gegeevcn, Maar hy zelv vormde haare item en leerde haar zingen, hier toe beiteedde hy een uur dagelykfch; dit uur waar na de bekoorlyke Juffer fteeds verlangde, was nu daar d'Azimal zat en zvnc Dogter ftond, en zong een nieuw air'm deed dc zagtfte too-  ( 135 ) toonen hoorcn, haar Vader, buiten z'ch zelve floeg zynen arm, om een tengere welgemaakte middel, terwyl haaren arm op zynen fchouder ruftte; Hv zag haar met liefde en tederheid in 't gezigt. De deur gaat open, zyn Ouders1" en Broeder en Zufter komen in, de waardfte Perfoonen, die hv na zyne Dogter had. Hy ftaat op, en wilde in hunne armen vliegen, enihen zyne Dogter aanbieden, maar het geftren°-een gezagvoerend aangezicht van Mevrouw d'Ormond belette zulks,en onvcrwagt zeide zy • •—- Zoon het 'is met het grootfte leedwezen, dat wy verplicht zyn uw wandra°- u voor oogen te ftellen, Myn lieve Zoon wat hebt gy den Hemel'gedaan ' Zie uwen Broeder, zo gelukkig met zy ne Vrouw • • • ... wild gy dan altoos in het flyk der ondeugd wandelen; (Jitfrou».^'Azinval , met de aller-grootfte veragtlng aanziende, gaa heen, moet men u noch zeggen van te vertrekken ?) -_ Neen, zeide VAzhhal, (haar by de hand neemende, ) blyf Moeder ik bemin en ik acht u, en thans voel' ik,dat myne achting en liefde zonder paa- ifn ,zyn » Ja was de zaak, gelyk gv denkt, zoud gy gelyk hebben, my met beftrafhngen te overladen, en ik zoude myne oogen met durven opflaan. . . . Maar be lchouw haar, en zie in dat aangezigt, waarop Eerbaarheid onfchuld en bevalligheden gelchilderd zyn, myne verfchooning. (al Jchreyende) het zyn uwe trekken,". . . de * 4 my-  ( 136 ) myne en die van een ongelukkige . . . . Ach myne lieve Moeder, gy die zulk een teder hart hebt, erkend haar, (Juffer «/'Azinval verborg haar aangezigt op den rug van eenen (loei, met haare handen, en fchreide). . . Myne tederheid,myne traanen zeggen wie zy is, . . (Haar by de hand vattende,zy is myne Dogtcr, ja Mietje gy zyt myn lieffte pand, het lieve Meisje viel hem om den hals, en d'yfzinval drukte haar tegen zyn hart ö welk een ogenblik voor beide, zy vloog uit-de armen van haar Vader, en viel op haar knienvoor haar Grootmoeder Mevrouw d'Oraww'bewoogen, zwigende, konde noch fpreeken noch haar oprigten, ieder was ontfteld en aangedaan, dJzinval werd ongeruft: veragt gy haar zeide hy, za' uwe geftrengheid, dit onfehuidig Meisje tot een flagtoffer neemen, Neen riepen zy alle, neen Myn hart is het uwe en het haare zeide de Heer d'Ormond. Mevrouwe d'Ormond gaf de hand'aan Juffer d'Azinval op haar op te rigten, wanneer d'Orbigni inkwam, die na haar toevloog Mama, Mama zy is het, zy is het, het lieve Meisje, dat ik bemin — dit zeggende hielp hy haar op, en bragt haar in de armen van Mevrouwe d'Ormond; die alleen konde zeggen, vergeeft het my jnyn Kind, ik kende u niet. « Broeder zeide d'Azinval,tegens den Heer B**; lk weet dat de Wetten een huwelyk afkeuren,  ( 137 ) ren, dat zonder goedkeuring der Ouders aangegaan is zal men myn Dogter van myne goederen berobven? Ach Broeder zeiae de Heer B * * zoude ik dat doen, neen ik zal ze als myn eigen Kind beminnen Kinderen, zeide de Heer è'Ormond: Mietie is myn Dogter, ik erken 'er u voor myn waaide, en gy zult met myn Zoons myne erffenis deelen, en al uw Vaders fchatten zullen de uwe zyn» Mietje viel in de armen van den ouden Man, doch konde niet fpreeken van aandoening. YJPAzinval wilde voor zynen Vader knielen, doch deze rigtte hem op , en gaf zyn andere ha'nd aan de,, deer BY;* Laat ik u beiden in myne armen drukken myne lieve kinderen, beide zyt gy myne tederheid en myne achting waardig ó myn B * * 6 my tfAzlnpa! veVgeet dit ogenbiik nooit, dat uw Vader ü beiden in zyne armen nam en. tegens zyn hart drukte, aiwaar hy u beide draagt, de minfte oneenigheid tulichen u beiden, zoude myne gryze hairen met fmerte ten graave doen daaien. Juffer ö"Azinval heeft een Minnaar. Uit de armen van zyn Vader komende, floeg tfAzlnpal het oog od zyne Moetier en Dogter, zie Broeder zeide hy I 5 hoe  C 138 ) hos Moeder myne Dogter tireeld, nu voel ik eerlt het geluk van Vader te zyn Maar indien gy wilde, zoude ik noch gelukkiger zyn zie daar uw Zoon zie zyne traanen zy zyn van liefde dat onbekende, vreemde Meisje is zyne Nigt, uw Broeders Dogter, laaten wy onze regten,en huizen verceniiren. • Acli Oom ! ach Papa! zeide d'Or%«i myn geluk hangt alleen van dat lieve Meisje af, zy alleen kan my gelukkig maaken. Mevrouw d'Onnond, wiens hart den Hemel dankte, nam de hand van üOrbighi en leidde dezelve in die van Juffer d?jizinval: en riep haaren Zoon, omhelfthem met traanen, en zeide;&Aztnval,%y maakt my ook gelukkig! Gy en uw Broeder moeten die lieve Kinderen zegenen, dit komt 11 toe, vcreenigd hen. . . . . ó God! gy doet het goed uit 'het kwaad voortkomen ! wie had, dat gedagt! .... neen ik kon het niet uithouden. . . . Ach waarom kan ik haar Moeder, geen Dogrer noemen. . . Ach Moeder! wat zoude haar dat aangenaam geween: zyn. ' Laaten wy zeide Mevrouw ftOrmond de fchande van S * * bedekken S** is gerechtvaar¬ digd zeide de Heer B**. Dit is eene waarheid, die geheel Parys bekend is. — Hemel welk een geluk voor myne Dogter,hy was onfchuldig men verdrukte hem. . . . Maar ik gevoel hoe fchuldig of ik was, door zyne ongelukkige Dogter te hoonen, en haar  C tto 5 haar iets a!s eene misdaad toe te rekenen, het geen my voor haar iiad moeten doen belang neemen. Een brief, die ik nooit mv zelve vergeven zal Moeder zeide cvslz'mval welke ongelukken heeft die veroorzaakt. — Ach Zoon vergeet dat gy kend myn hart het is gevoelig, zeer gevoelig . . . verfcheur het niet Myn lieve Miotje ik zal u zo teder beminnen , dat gy my het ongeluk uwe Moeder aangedaan vergeeten zult. D'azinval gevoelde dcgeheele waardy van dat hart van Mevrouwe d'Ormond, eïi zoude zyn dankbaarheid uiten, wanneer futfrouvv Dofur de Heer S** en Santje inkwamen. De Heer B** had S** in de Gevangenis gezien en kende hem ten eerden. Gy zyt een van onze Huisgenooten, ik houde u voor mynen Broeder zeide de Heer ÜJOrmond, uwe Kleindogter is de myne, zy is voor d'Orbigni gefchikt, zo gy 'er niets tegen hebt, dan maaken wy alle eene huis; Juffrouw Dofier ontfing duizenden bewyzen van achting en genegendheid, gelyk ook Santje. Jufrouw d'Azinval maakt het'geluk pan haa~ ren Vader polkomen. Terwtl men zich met den Heer S** en Juffrouw Doler bezig hield,praatte Juffrouw d'Azinval met Santje en d'Orbigm zy herinnerde zich, het geen haar V ader haar kort te vooren gezegd had, doe  ( 140 ) zy nu wift, dat zy zyne Dogter was, hield haare ongerufthcid omtrent kantje en haar Vader op, zy kreeg genegendheid voor tfOrbigni, dit zeide zy by haar zelve, zal myn Vader voor myne Vrienden gevoelen. Ik zal hem toonen hee waard hy my is; en hem gelukkig maaken; zy ging met d'Obigni en Santje, by haar Grootmoeder, en fprak eenigen'tyd zagtjes, Mevrouw u'Omond toonde haare verwondering, en wierd rood. — Mag ik Grootmoeder zeide Mietjtehard op, zo als gy wild myn liev Meisje, antwoordde zy. Juffer d'Aztnval nam de hand van haaren Vader, omhelsd hem en zeide: — myn lieve Papa ik ben uw Dogter, en bemin u zo fterk als gy my bemind. Maar is die liefde genoegzaam" voor uw geluk? Ik denk neen, men zegt my, dat'er iets meer moet zyn voor het hart van een Man van uw jaaren. Myne lieve gezellen, aan welke ik zo veel verplichting heb,is waardig de plaats van myn Mama te bekiee«j den. lk verzoeke u xulks, als de dierbaar-, fte blyk van tederheid voor eene Dogter,; die u aanbid; Ei laat zy u en myn gelukj vol maaken D'orbigni trouwde eenige dagen daar na, zyne bekoorlyke Nigt, en d'Aziiwall nam Santje ter Vrouw de Heer S** en Juffrouw DofJpr wierden van beiden paaren geacht en bemind;en het geheele Hui* van] ■den Heer d'Ormond genoot een geluk, datj Her hunner harten waardig was. £ Y N D E.