DRUKKERIJ EN BINDERIJ r"-" \ J- F. HOCK C.i.. MwniERBURGWAL 4tA AMSTERDAM - TEL. 41188  01 1126 4149 UB AMSTERDAM  ALMANAK VOOR HET JAAR* s 179 7-  Met dit Jaar telt men : Van de Schepping der .Waereld . . . 574(S j>w de Zondvloed 4opo , <—— de Geboorte onzes Heerea . . . I?97 f—- de Joodfche Jaartelling,' .... SSS7 .— de Hegira ofTurkfche Jaartelling . ia« Zonnencirtel is Het Guldengetal . . *•••••••• 11 De Epaéta # De Zondagsletter ........ Septuagefima I2*Fe] Vastenavond ...... a8 —— Paasfchen 16 Ap Hemelvaartsdag 2- Ma Pinkfter ..... ' * 3 T * 4 Jui Advent ..... „ n ••••••• 3 Uci De Lente, begint 20 Ma. - Zomer ; 2i Jun - Herfst 22 Sep -*WkMX t ••»••>.•... « JDw    JANUAR.Y, Louwmaand, heeft XXXI Dag«n. 1 Zondag N.Jaarsdag. 2 Maandag Leypzigj. 3 Dingsdag Oudenaard, j. Eirfte Quart. 4 Woensdag Eyndhov. j. Vrydag den 6, 5 Donderdag Thelefphorus. 'smorg. ten 7 6 Vrydag Brie Koningen. UUr. 58 min. 7 Saturdag Kasfel j. 8 Zondag Opentyd. Volle Maan, 9 Maandag Koppermaandag, Vryd. den 13, 10 1 Dingsdag Parys j- 's morg. ten 11 Woensdag Hyginius. 1 uur. 19 min, ia Donderdag Archadius. 13 Vrydag Juletta. Laatfte Qjtart, 14 Saturdag s. Pomiaan. Dond. den 19, 15 Zondag H. N. J/fus, 's avonds ten 16 Maandag Brugge j. 9 uur. 7 min, 17 Dingsdag s Aruonius. iS Woensdag s Pieierftoel. Nieuwe Maan, 19 Donderdag Marius en Mar. Ssturd. den ao Vrydag Cromm. band. 28, 's morg. 21 Saturdag s Agnkt. \ uur. 53 min, 22 Zondag s Vincent. 23 Maandag Oorfchot. j. 24 Dingsdag Antwerpen p. De Zon treed 25 Woensdag s Paulus lek. den2oin/ftf«a» 26 Donderdag Kortryk 1*. rins of deVVa- 27 Vrydag Tilburg j. terman, op ten 28 Saturdag Herenthals j, 8, onder wê 29 Zondag Emmerik 3. 4 uur* 3c Maandag Geersberg p. 31" Dingsdsg Luyk j. I  FEBRUARY, Sfokkelmaatid, heeft XXVIII Dagen. 1 Woensdag Gelder j. i 2 Donderdag Maria Liglmis. \ Eerfle Qtiart. 3 Vrydag .- Geldorp p. ( Saturd. den 4, 4 Saturdag Arnernuyden j. 's avonds ten 5 Zondag s Agatha. 8 uur. 28 min. 6 Maandag s Dorothea.. 7 Dingsdag Nioort j. Folie Maan, 8 Woensdag Gend p. ^ Slfturd. den 9 Donderdag s Apolonia. 11, voormidd. 10 Vrydag Breemenj.^ ten 11 uur. 11 Sarurdsg Roermond j. 59 min. 12 Zondag Septuagefima. 13 Maandag Grcgorius. Laatïe Otiari. 14 Dingsdag Valemyn. Saturd. den 15 Woensdag Iperenj. 18, nam. ten 16 Donderdag Juliaua. 2 uur. 44 min. 17 Vrydag Rees j. 18 Saturdag Simeon. Nieuwe Maan, tg Zoniag Sexageftma? Zond. den 26, ±0 Maandag Maadricht p. 's avonds ten at Dingsdag Pipinus. 7uur. 52 min. 82 Woensdag * PieterjloH. 23 Donderdag Milburga. 24 Vrydag * Matthys. 25 Snurda^ Gouda j. De zon treed 2/S Zondag Quinquagefuna. den 19 , in 27 Maandag tierenchals ƒ. Plfces, of de 28 I Dingsdag Vasten-avond, Visfchen, op I ten 7 onder j ten 5 uur.  MAART, Lentemaand, heeft XXXI Dagen. I Woensdag Asdag Be(l. tyd. Ecrfle QuafU a Donderdag Zwol le. Maand, den S Vrydsg Bommel p. 6, s morg. 4 Saturdag Zwol p. ten 6 uur. 5 5 Zondasr Quadragefima. min. 6 Maandag Haarl. Utr. p. y Dingsdag s\Thomas. Folie Maan, 8 Woensdag Qaat. Texel b. Zond. den 12, 9 Donderdag 40 Martelaren. 's avonds ten 10 Vrydag Quat. Aur. j. 10 uur. 47 min. 11 Saturdag Qtiat. Zwol p. 12 Zondag Kernen, s Greg* Laatfie ljuart* 13 Maandag Hard. Rysf. p. Maand, tien 14 Dingdag Amlk lootd. 20, voorraidd. 15 Woensdag Amft. lo. Dev. j. ten 10 uur. 16 Donderdag Grave p. 17 min. 17 Vrydag .v Geer. Leuw. p. 18 Saturdag Bos half-vast. Nieuwe Mcany 19 7.ondag Oculi, s. Jof. Dingsd. den 20 Maandag Kuylenb. p. 28, voonnidd. 2* Dingsdag s Ben. Leer. p. ten u uur. a 22 Woensdag Amlt. Mirakel. min. 23 Donderdag Thiel p. 24 Vrydag. Simeon. De Zon treed 25 Saturdag Maria Boodfch. den 19, in 26 Zondag Latare. Aries, of de 27 Maandag Amersvoort p. Ram, maken»» 28 Dingsdag Muyden p. de dagen nacht 29 Woensdag Ysfelft. p. even lang,0p 30 Donderdag Deventer le. en onder ten 31 Vrydag Guido. | 6 uur.  APRIL, Grasmaand, heeft XXX Dagen. I) Saturdag Walaneus. i 2 J Zondag Jud. s. Franc. Eerfle Ouatl. 3 Maandag KuyI. Naard. p. Dingsd^en 4, 4 Dingsdag Wageningen p. nam. ten 1 5 Woensdag Arnh. Loenen p. 1 uur. 24 min. 0 Donderdag Groningen p. 7 Vrydag Vianen p. p0ue Maan , 8 Saturdig n0sch p. Dingsd. den 9 Zondag Palm Zondag. n , voorm. ten 10 Maandag Utrecht p. 10 uur. 11 Dingsdag Weesp b. 12 Woensdag Woerd. b. Laatjle Quart. 13 Donderdag IViue Dond. Woensd. den 14 Vrydag Goeds Vrydag. 19, *s morg, 15 Saturdag Eiburg p. , ten 5 uur. 58 20 Zondag Paasschsn. rnin. 17 Maandag 7de Paaschdag. 18 Dingsdag Nyk.p.Montf.b. Nieuwe Maan, 19 Woensdag Alkmaar p. Woensd. den zo Donderdag Voorfchoten k. 26, 's avonds at; Vrydag Amersvoort b. ten 11 uur. 13 22 SKurdag Arnhem b. min. *3 Zondag Qiiafötna. 24 Mamdag Buuren p. 25 Dingsdag s Marcus. /De Zo» treed 26 Woensdag Lar. Munn. b. deni9inr-««- 27 Donderdag Delft, Lis b. rus, of de 28 Vrydag Edam p. Stier, op ten 29 Saturdig Arnh. Edam b. 5 onder ten 7 %o Zondag Mifmcordia. uur.  MAY, Bloeimaand, heeft XXXI Dagen. I I Maandag s PhiU en Jac. ft Dingsdag Purmerent p. Eerjic Quart. 3 Woensdag f Vinding. Woensd. den 4 Donderdag Goer. j. Lis b. 3, 'savonds 5 Vrydag Benfchop b. ten 7 uur. 6 6 Saturdag s Jan Lalyn. min. 7 Zondag Jubil. Hage k. 8 Maandag Mich. openb. Folie Maan, 9 Dingsdag Hage p. Woensd. dea 10 Woensdag Gordiaan 10,'s avonds 11 Donderdag Lis, Zwol b. ten 10 uur. 15 12 Vrydag Nereus. min. 13 Saturdag Maaiïricht p. 14 Zondag Cant. Ysfelft. k. Laatfte Quaru 15 Maandag Nymegen p. Dond. den 18» 16 Dingsdag Dotnnolis. 's avonds ten J7 Woensdag Weesp p. \\ uur.54min» 18 Donderdag Soelmont p. 19 Vrydag * Prudenriana. Nieuwe Maan, 20 Saturdag Bernardkius. Vryd. den 26, 2' Zondag Focem. 's morg, ten 8 22 Maandag1 f Dagen» uur. 53 min. 23 Dingsdag Philippus. 24 Woensdag ; Donatus. 25 Donderdag i Hem. christ. De Zon treori 26 Vrydag Eleutherins. den 20, in Ge- 27 Saturdag Joannes. mini, of de 28 , Zondag Exaudi. Tweelingen, 29 j Maandag Utrecht p. op ten 4 onSo 1 Dingsdag Felix. I der ten 8 uur. ï1 I Woensdag Gorcuro p.  JUNY, Zomermaand, heeft XXX Dagen. a Vrydag Enkhuyzen j. Vryd. den 2 4 ZoiNtog- Pinkster, half 1 uur 5 Maandag uPinkfltrd. 6 Dingsdag Lar. Swynd. p. ^0//, a/^ 7 Woensdag £«^.Amihlo. Wyd. den o sïïl S^atertempeu uur. 44 min. S SSS? MAAN-ECLIPS. 14 Woensdig Harlk.Med.p. naSf. trnt* 15 Donderdag tl. Sacrament, uur. 44 ml! 3 16 Vrydag Wyk p. 44 ?8 ISg ?C,,aSenP« NUuweBfaan, ïS & E^erlümp. 20 Dirgsdag Rynsburgp. uu™; 4 ftt Woensdag Ludowicu/ S-eI™' 22 Donderdag Midd.j.Dev.p. - «3 Vrydag Vastendag. De Z o n treprf 24 Saturdag s jan Ba%ist. ö^lVcan. Vk ™mIaf HaarJemm. ke. eer , of de M nS? Purmaiwitl. Kreeft, beb- ï Klg grootfteN.De- fiO Donderdag en fl,»/. clinatie, ma- 3o j Vrydag J , Pauh gedt kende J^g dfi I langfien dag.  JULT, Hooimaand, heeft XXXI Dagen. i / Saturdag Breda p. * Zondag Maria Vifiiat. ^ , Maandag Giefen p. Eerfte Quaru 1 Dingsdag Bfaru tranjf, Saturd. den x, c Woensdag s Bonifacius. 's morg. ten 6 Donderdag Jefaias Gore. p. 7 uur« « rain* 7 Vrydag Demet.Schied.p. 8 Saturdag Proc. Edam ke. Volle Maan, o Zondag Katwvk k. Zond. den 9, ïo Maandag Utrecht k. 's morg. ten 11 Dingsdag Leyden ka. 2 uur. 52 min. 12 Woensdag Nabor en Felix. 15 Donderdag Anacletus, Laatfte Quart» 14 Vtydag Swyndr. p. Maand, den 17, 1= Saturdag Apost. Scheid. 's morg. ten 16 Zondag A!ph. Rysw. k. 4 uur. 29 min. 17 Maandag Breukeien ke. 18 Dingsdag Symphorofa. Nieuwe Maan, 19 Woensdag Hondsdag, begin. Zond. den 23, 20 Donrietdag s Margaretha. 's avonds ten 21 Vrydag Groningen p. 11 uur. 34 min. 22 Saturdag s Maria Magd. 23 Zondag Geervl. Dev. k." 24 Maandag Vastend. Wyk k. De Zon treed 25 Dingsdag s Jacob. den 20 in Leo, 26 Woensdag s Anna. of de Leeuw, 27 Donderdag Kampen le. op ten 4 . on* 28 Vrydag Voorfchoten p. der ten 8uur. ftcj Saturdag Martha. 30 Zondag Beemfter bidd. 31 Maandag s lgnatius.  J^^US^stmaand, heeft XXXI. Dagen. 1 Dingsdag . s Pieiers band. , 2 VVoensdag Portiunzula. VoVe M/tjmm 3 Donderdag sStev.yU^ Kj™' 9 Woensdfg rastenïï** D'ngsd. den o Donderdag , W^f/ ^Tr^, Jf Vrydag Groningen p. m?n3 " \l Satu.dag Waalwykp" min' 17 Woensdag Hyacintbus. * ?e„Vuï- g' *J Donderdag Jeroen. *en ó uur' 8 vrydag fc^.dag, E A 3a mm. « Maandag Dl^cl. den - Dingsdaf «tófcp. S'^a Woensdag Vastendag. 5 12 JJ Donderdal * A-rrt. fott. lo. mUJ- ao c^7d53 ^«^y.Rott.Jo. DeZoMffMrf f Saturdag Severinus. Xf.,, ° N.r«d f? JÊ1^ Rotterd.Muid.k. To J I'r" 20 Maandag t ex n ü 1 ?k de 3 Woensdag Locnen p. % ""aer tcn 3l Donderdag ' PauU Bomrn. k. J 7  SEPTEMBER, Herfstmaand, heeft XXX Dagen. 1 Vrydag s Gilles, Volle Maan, 2 Saturdag Justus. Woensd. den 3 Zondag Abc. Weesp. k. 6, voorm. ten 4 Maandag Nym. k. Alkm.p. 9 uur. 26 min» 5 Dingsdag Gend, Heylop. ^ - 0uaft% 6 Woensdag AUunaar J. DonderdTden 7 Donderdag Blokziel b. 'smore. 8 Vrydag Maria geboorte. teVouur.'8 9 Saturdag Workutn j. = 10 Zonrfflff Aldev. Loen. k. n Maandag Nymegen k. m*uws Maant 12 Dingsdag Terveere J. Woensd. den 13 Woensdag Valkenburg p. fl0, namidd. 14 Donderdag + Verheffing. ten 3 uur. 10 15 Vrydag Utrecht le. "V * 16 Saturdag Cornelius. 17 Zondag s. Lambert. F *, naarU 18 Maandag Amfterd lootd. ^sd^n 19 Dmgsdag Amft.l.Mep.b. »savonas ao Woensdag Qiiat. Vastend. **» 21 Donderdag T. Matthys. IV 22 Vrydag Quatertemper, 23 Saturdag Quatertemper. De ZoN treed 24 Zondag Amfterd. k. den 22 in L*- 25 Miandag Krak. Utr. p. bra of de 26 Dingsdag Thiel p. Schaal, maa- 27 Woensdag Buren p. kendedeHerfft- 28 Donderdag Gorcum.Zwolp. fnede^dagen 29 Vrydag s Matthys. nacht evenlang 3° Saturdag s Hieronim. op en onder ' i ten ö uur. d  OCTOBER, Wymaand, heeft XXXI Dagen. i j Zondag i sBavo. , l iSJSs- te» 5 Donderdag GorcumT « "aclus 7 Saturdag I Marcus » WuIik.4 Goto. Weesnl, '3' sraor«-t£" 2q go>>fer*ï Haail. Delft b. „„„, fl7 Vrvdaa I £ « ^ouaa o. den 22 , in «8 Safurdlg W <* den 5° Maandag Srnh Nvn h 6" 7' onder 3' Dingsdaf ' A£r. Te^i fc I *"5 UUf' '  NOVEMBER , Slagtmaand, hoeft XXX Dagen. I Woensdag Allerheiligen, s Donderdag Allerzielen, Folie Maan, 3 Vrydag Hub. Gore b. Saturd. den 4 Saturdag Dokk. Arnem.b. 4,namidd. ten 5 Zondag Bland. Schag. b. 3 uur, i3 mm. 6 Maandag Alkmaar b. 7 Dingsdag s Willebrordus, Laatfle Ojmt; 8 Woensdag Alkm. p. Ia. Saturd. den o Donderdag Saly. Lis b. u, nam. ten io Vrydag y^wjjEnfch.b. a uit. 57 inin. H Saturdag s Maarten. 12 l Zo» , i/„tf„„j 2Ö» savonds 21 Donderdag .^f^ ff»»*-* 22 Vrydag Quatertemper. n* , * 23 j Saturdag ^Païïen/ag. ' ?en ^n r d 24 » Zondag ^ 'Ad t>~.icJj? atn s° m Ca» 3 Maandag ^dag of sJasi ssws JiiW* .«aas  ECLIPSEN voor het ]aar 1797. Vier, Eciipjeh zullen, in dit jaar, zich op hes Aardrijk vertoonen, als twee aan de Zon en twee aaa c.e BI aan, zullende, een aan de Zon en een aan de Maan,bij ors kunnen gezien en waargenoomeu worden. De Eerste zal zijn aan de Maan, buiten on» gezicht, den 9 ]unij> het begin 'smorg. ten 10 uur, het midden voormiddag ten 11 uur. 43 min. en het ein« denamidd. ten 1 uur 38 min.; zullende ingantsch ame» hika zichtbaar 2ijn en aldaar geheel verduisteren. De Tweede zal aan de Zo», bij ons te zien lijn en waargenomen kunnen worden, den 24 Junij, bet begin nam. ten 5 uur. 2 min. het midden ten.5 uur. |.6 min. en het eind* ten 6 uur. 23 min. zullende 5 ea se n half duim, aan de Noordzijde verduisteren.. De 2 0 mt tal in alle Noordelijker Landen zwaarder verduisteren, 10 dat dezelve te tienAHCEi, '$avonds ten óuuren lo duim aan de Noordzijde zal verduistert zijnf ja, op 780 N. Breedte en ija« lengte zai de Zou in den Meridiaan (blijvende de Zoa aldaar dei nachti «oven de» Horizon ^giheii verduisteren. D* Der.dk aal den 4» Deeember aan de Maan Hf  e»s kunnen gezien en waargeaoomea worden. Het begin '$ morgens ten a uur. 56 min. geheel verduisterd ten 3 uur. S5 min., het raidden ten 4 uur. 4* min. Het begin der verlichting ten 5 uur 3Ö min, en het einde '* morg, ten 6 uur. 3ö miB. De langdurigheid dezer Maan-Ecu PS zal du, 4 „uren 40 minuten zijn. DE Vierdr zal zijH aan de Zon buiten ons ge. ïicht, den 18 December >s morg. ten 7 uuren, zullende m de groote Zuidzeën op 6S° Z. breedte en 2,7' lengte, de grootte verduistering plaat, hebben, «me1'jk 5 duim ©ver de Zuidzijde. Pi.ajteetbedbkkino door de Maan; De planeet Saturnds zal dit jaar tweemaal door de Maan bedekt worden: iden 11 Januarij, het begm >s Nachts ten 12 uuren 3ö min. en het einde ten r onr. 5 min. 2 den 2 April, het begin 's avonds ten 11 uur. 5 min. en het einde ten 11 uur. 30 tnjn. De P l a n b e t V e n x; s zal den *s Junij bij den dag even na het opgaan der Zo» (en dus voor het bloote oog onzichtbaar) door de Ma an bedekt worden, dan daar Venus met vol licht fchijnt , zoude het einde derzelve veel ligt door eenigea Verrekijker te zien zija : het begin is »s morg. ten 3 uur. 5omiB. en het einde mo^. tea 4 mtt 18 miaatea»  HET iFVAAREN der, VOLK- MARKT-SCHUITEN, SCHEEPEN', chz. van AMSTERDAM op Arnhem, g;>at Woensd. avonds een Schip van de Colveniers- burgwal, bij het Oude Manhuis, doch in Dcc., Jan. en Febr om de 14 dagen. Mkmaar, alle morg. ten 9 uur en Maandags mïdd. ten x uur nog een Schip van het Water. Smersvoort, 's morg. ten 8 uur een Sch'p, van 't Water bii de Vrouweft. uitgenomen 's Maand, 's Wint. alleen Zond. Dingsd. Dond cn Saturd. den Bosch, alle Saturd avond, een Schip, van de Cingel, bij de Toren. Broek in Waterland, Maand., Woensd en Vrijd. nam. ten 1 uur een Schuit van de TexeJfche Kaaij, of over Buik/loot met do Schuit op Edam. Buik/loot, alle uur een Schuit, behalven 's wint.'s mtdd. ten 12 uur. van de Nieuwe Stads H-rberg. Crommenie, Maand., Woensd. en Vrijd. nam ten 2 uur een Schuit van de Haringpakkers Toren. Deventer, Dingsd. Dond., en Satmd. een Schip, van t Water aan de Oude Brug. de Diemermeer, Maand , Woensd. en Vryd.. ten 12 uur een Schuit, van 't Rokkin bij de Visfteeg Diemen en Diemerbrus; , Maand, en Vrydag ten i uur een Schuit, van 't Rokkin , bij de Doelenflu s Durgcrdam, 2 om. ten 8, 10, 2 Cn 4 uur, 's Wint ten 8, 10,1 en 3 uur, ook Zond. ten t uur een ScH uit- -ft-  co Edam , Monnikendam en Purmerent, dagelijks een Marktfchuit ten i uur de eerde van de Texelf Kaaij en de tweede van 't Water, (zie verder op H,om ) »o .Maart, April, Sept. en Od.' »s morg. ten l.e^^rln^.wra!,,• ]"nV}\ JVHi,en ^US- ten 7 uur een Schuit. I>e Nachtfcbuit 'tgelieele Jaar 's avonds ten 8 uur van de Bcerebijt, ook alle dag de 2'ker, van de Pijpenmarkt v / ?raveiaad? «»e dagen een Schuit, nam. ten 2 uur» fcehalven Zondags. Groningen , Dond. en Zond. met het openen der Boom. /Zw/c«,alleuuren een Schuit met hecopenen derHaarl. Foort tot 's avonds ten 8 uur, dagelijks de Marktfch Van 't Water bij de Papenbrug. * den Haag en Dtlft, alle midd. ten I uur een Schuit van t Rokkin ten 3 uur van de Bcerebijt, of over Ltijden. Harderwijk, alle avond, een uur voor Boomfluiten een Schip van de Slijpft. Op Elburg, Dingsd., Dond en Saturd Harltnge», alle avond, doch Vwinr. Maand. .Woensd' en Vnjd. een uur voor Boo^nfl. een Schip van de Tex. Ka4i bij de N, Brug. Van waar dagelijks gelegenheid is om na alle de Friesfibe plaatzen te reizen Hasfelt, Zond. Maand. Woensd. en Vrijd. doch 'swirit Maand, en Vrijd. een uur voor Boomfl. een Schip van* 4e Oude Brug, of alle avond, met de Zwolfibe Beurtman Hinlopen, Maand. Woensd. en Vrijd. een Kaag van ds Teertuinen. Hoorn.,ovcrMonnik. en Edam gaatvzndsni Oft 1795 tot 31 Maart 1797 dagelijks ten7,it,en 2 uur een fchuit. Ten 5 cn 4 uur tot Edam toe. Van \ April tot 30 Sept. ten 6, 9. en 2 uur ten 3 en f tot Edam toe. Verders het geieelejaar door de nacbtfib.metBoamü.ovcrMoisnik. en Edam, Hoorn over Purmtrtm gaat van 1 Oft. tot 31 Maart dajeliiks ren 8 uut een Schuit tot Purm. toe. Ten 9, 1 en 4 uur over Purm. Van 1 Apr. tot 30 Sept. ten 6 uur tor Pmm. toe. Ten 8 uur over Purm. Ten U uur tot Purm. TflO 1 en 4 mx oyw Purm, Ten t mi tut Purm. toe. cn  C3> en Maand, en Vrijd. rs midd. ten 3 unt ooft een Schuit tot PuttH. toe. Ook een Schip alle avtmden voor boon*-. Woensd.. en Vrydag een Schip, 's Winters Din3sd. en Vryd. (21e verder Zwol ) Leeuwaarden, Zond en Dond. * morg met het ope-. nen der Boom een Schip van het Water voor de Valkc* fteee, of over Harltnge». 1 ■•. J Leijden, alle morg. (behalve Nov■ Dec; Jan en Febr.) een Kaag van de Overtoom De Marktfch. Zom ten f cn 's Winters ten 4 uut van t Cing. bu't Latyni. School. de Lemmer in Vriesl., alle dagen een Schip mït Booml.. van de Papenbrug. ' ' : ■ , „ ,. Zomw en Maarraim terug, alle dagen beha!ven Zond. rs midd. ten n uur van *t Cing. bij de Munt ot 3 maal daags met de Utr. Schuit Medcnblik, Maand, en Woensd. *s midd. ten 2 uut een, Schuit van den N. Brog en Satutd. 's midd. ten 3 uur een Schip van de Sliipfteenen. „ Middelburg, alle Saturd. morg. een Schip van deüseregragt, bij de Rom. fteez, of over Rotterdam. Muiden en Naar den , ZometS Zond, ten 5, 7, lo, Z. en 4 en half 6 uur; in de Week ten 6, 8 , 10, 2, 4 en fiatf 6 uur, 'sWint. ten 7 > 9» » > 1» 3 » en y uur een Schuit, van de Princegragt bij den Amftel, van waar b»I toewatcr een Postwagen rydt. Nieuwendam, '« morg. ren 10 en 12uur, namidd. ten a en 4 uur, en in de Zomer ook 's av. ten 6 uur een Sch. van de O. Teertuin, bij de Schreij. Tooien. , Nieuwkerk, Dingsd. Dond. en Saturd. een Schip vcot Böomfl. van 't Water bij de Raamskooij. Nijmegen, alle Woensd. een Schip van ereb doch 's Wint. '«morg. ten 8 uur. De Marktfih. ten half 4 uur van't Cing. Weesp, van half Maart tot half O&ob. Zond. ten 6, 8, 10, half 3 en half 6 uur, in de Week ten 6,9, half t, half4en half 6 uur. Half Oftob. tot halt Maart Zond. ten 8 » 10 , half 3 en half f uur; in de Week ten 8 , 10, half 2, half 4 en half 5 uur een Schuit, van de Princegragt bv den Amftel Woerden, Zom Maand en Doni. 's Wint. alleen M.iand. ten t2 uur een Schuit, vandc Colv. Burgwal, en ten 3 uur van de Beerebiit. Wormer , Wörmerveer, Zaandijk en de Koog, een Schuit Maand. Woensd. en Vrijd. ten 2 uur. van de Hiringpakkers Tooren. Zaandam, van r Apr. tot t Oftob. alle uur. een Schuit van het opengaan der Boom tot s'avonds ten 6 uur, en van 1 Octob tot t April tot 4 uur. Zwol, alle avonden een uur voor Booml. een Schip vin de O. Brug, doch ia Dcc. en Jan, alleen Dingsd. Dondetd, en Satutd, Ver-  i 5 ) Verders gaan alle Maandagen, wanneer het te Jmflerdam groote Marktdag is, verfcheiden Dorpfcbmten, meest alle ten 12 uur van het Water, het Rokkin, den Amflel, het Cinzel, enz. van ALKMAAR op Amfterdam, alle morgen ten half 10, en Zond. de Nachtfch. s'av. ten 8, en s'W'int. ten 9 uur. Enkbuizen, Vrijd. nam ten 2 uur een Schip. den Haag, Saturd. nam. een Schip. Haarlem, Saturd. s'morg. ten 9 uur ecri Schip. Hoorn, dagelijks s'morg. ten 8, nam. ten 4 uur, doek in de Winter nam. ten 2, uur. Medenblik, Woensd. en Saturd. s'm. ten half loeenSch. Scbagen, Dingsd. Vrijd. en Saturd. een Schuit nam. ten2 t. de Zijp, dagelijks een Schuit, s'morg. ten 7 en nam ten a uur. doch van 1 O&ob. tot 1 Apr s'rr.org. een uur Jatct. van den BOSCH op jtmRerdam, Zondags een Schip. Breda, 4 maal per week s'morg. een postw. en 2 maal een Tourkar. Delft, een Schip alle Dingsd. Dordrecht, Woensd. Dond. Vrijd. en Saturd. eenSchipJ Corkum, alle dagen behalven Dingsd. een Schip. Gouda en Haarlem, alle Vrijd. een Schip. 16 i - 6000 - 12000 18 : - 12000 en daar bov. 24 ; ' De Huurders moeten Copijen hebben op een Zegel van 6 ft. Doch van 3 ft. in • dien de Huurcedal zelve tan i ft. is.  MENGELINGEN x h ? O E Z IJ bh PROZA.  ^zucht icor *Mfa», Deugen * AB Ar «fttfrf ac Ikf van NttrMmg, Dkbt'ren rijt  Met veel genoegen bieden wij onzen geê'erden Latutge* nooten weder een kleine verzameling van nieu*e oirfprongkelijke Dicht- en Proza-ftukken in dit Jaarboekje aan. Wij vleijen ons, dat hetzeive over 'i geiieel niet minder dan de voorigen zal behagen, en betuigen den Dichters en Dichteressen onzen dank, door wier vriendelijke medehulp wij in ftaat gefteld zijn, om dit werkje in denzelfden fmajk te achtervolgen : terwijl wij ons tevens inderzelver voortduurenda gunst, en de mededeelzaamheid van andere fraaije vernuften in ces • Va;  Vaderland, nedrïg blijven aanbeveelen, kunnende roea zich verzekerd houden dat wij, van onzen kant, geene kosten noch moeite zullen fpaaren, om die Werkje, bij aanhoudendheid , de goedkeur-log van onze kunst- en letterminnende Landgenootcn te doen wegdraagen. Veele ftu j.s, die wij, door de kortheid van ons t:eftek, dit Jaar moeten achter wege laten, hopen wij in een volgend mede te beginnen. Wij verzoeken de Hukken, die men ons gunflig wil toezenden, vooral toch voor den eerften Mai 1707, te mogen ontvangen. dftnftcrdam , / nm»* »e wbp. j. DOLL.  HET VERMOGEN DER DICHTKUNST, Verbeven Dichtkunst! ja: gij ftreek het menschlijk harte; Herfchept verloeren vreugd: fchenkt troost bij 't wocn der Teek ongeveinsd gevoel, die zielsgeheimenis, (fra.ite: Wrar voor de fnoodaart fuft, geheel onvatbaar is; Gij doet in hooger fpheer, bij zaalge Hemel - chooren, In 't driemaal heilig Lied, uw' Godlijke afkomst hooreut Terwijl ons ftaareud oog, daar wij u hulde biên , S'e^ts flaauwc vonken van uw fchoonen glans mag zien. 6 Reine Hemeltelg, zoo grootsch in uw bedoelen! Ja, 'k mag iet van dat vuur, die Godlijke invloed voelenl Ik zing dien invloed op deez' wisfelvallige aard' En, ligt is zulk een lied der Englen blijdfdiap waard!- Of, is 't niet heerlijk uw' verdienften af te maaien : Uw uut te fchetzen en daar de aandacht bij bepaalen, A Op  co Opdat uw gunstling al zijn' vlijt hieraan hefteed Zijn geest veih.dïen leert, ondanks het knaagenst leet En, altoos groot vau ziel, door kunstmin aangedreeven, Als waardig Christen poogt naar hooger doel te ftreevenï ó Dichtkunst I waar uw fchoonrzich aan het oog vertoont, Daar wordt de keus van 'thart met dankbaarheid beloond :j Daar huppelt gulle vreugd; daar Celmuren zangkooralen: Daar bruischt de Neélar in gedreven goudeu fchaalen: Daar treedt het jeugdig paar, veréénd door'tvuur der min,. Met vrolijs feestgejuich den Hnwlijks-tempel in: Daar moet angtsvalligheid voor teedre Liefde wijken! Ginds kau uvv'heufche toon 't zachtaardigst vonnis ftrijken, Terwijl de hnpfe knaap, die op florinde ziet, Door uw vermogen voelt dat hi; haar hart gebied! Zoo kunt gij 't eedelst doel van Vrouw Natuur ontleeden, Eb fehetst, bij elke trek, een z'elbetoovrend Eden I Oftteft het juiste beeld van 'sMenfchen kundigheid, Als gij in ernst of boert voor zijne waarde pleit. Gij kunt in eiken ftand eea zeekre blijdfehap kweeken: Weet, zelfs het ftugfte hart, door uwen toon te breeken: ja, maakt het vatbaar, om in ieder levenskring De vrucht te fmaaken van uw' heilbefpiegeling. Gij rijt hst zoet der jeugd - 't vermaak vau rijper jaar;n : Gij kunt uw er.nftig lied zelfs met de grijsheid pnaren, Het  ( It ) De Dood vertoonde hem 't bevel, En zwaait zijn Seis --de teugels Van 't moedig paerd greep fiere Schell, En Zietbtn lijst en beugels, - Zo fael de vlugge blikzem vaart, Was hunne hemelreis van de aard'; En agter hen, bleef Zon en Maan, En Starran, op de onmsetbre baan. Op fchildwacht ftond een Grenadier Uit Postdam, aan den Hemel: Hij gluurt, en zegt, " 'k zie ver van hier Een Ruiter, door 't gewemel; - Mij dunkt, 't is Fredrik , Pruisfens Heer; - ] Hij is 't; -- Her ausÜ rasch in *t geweer Gij moet goed prezenteren , Dat zal hem recht cbarmiren.n De Koning kwam; - wijl de officier Der Wacht hem faluteerde, En de oude tamboer, naar manier, Hein met de trom vereerde. Snel     DE MINNAAR. Daar rijst de gulden Dagvorftin Aan d'Oosterkim omhoog! j Natuur ontwaakt, - de blijde dag Glimt aan den Scerrenboog ; Het vale floers des duistren nacht* Verdwijnt van 'c rustend veld; Daar reeds mijn oog in 't denneabosch De grijze Hammen telt: De Zephir, die door 't malfchs groen Dèr frisfche flammen zucht, Wekt 't vrolijk choor der vooglen op , Hun zang vervult de lucht. Natuur, die 't rondom zwervend oog Aan iedere fchoonheid boeit, Vertoont ons hoe de zoete min In air haar' kindren gloeit: 't Gevogelte in het fcheutig hout; Het vrolijk vee in 'c veld; »t ls enkel liefde wat hunn» tooa Aan tedre zielen meldt* C 13 ) De  ( M ) De zachte band der hnwlijksmin Bceit ieder jeugdig paar, Een drillend takje , bloem of plant, Is ras hun echt - altaar. Ik ben 't alleen die treurig is, Bj al wat mij omringt, En droeve tranen wer.cn moet, Daar alles vrolijk zingt: „ Hier, fprak mijn» c h l o r i s: als ge ons vee Ziet weiden djor 't geboomt, Zoo wacht mj arn de gindfche beek, Die door het mastbosch ïïroorDt, Helaas ! reeds voor het Morgenrood Waart gij, 6 welig riet! Ceiuige van mijn minneklagt; En, - c ii louis hoort mij niet! Nog houdt de mij ortvlodeu flaap Haaf zichtjes vastgeboeid, Terwjl een lieflijk rozenrood Op 't flapend koontje gloeit, ê vrolijk windje.' dat den daruw Van 't malsch gebloemte kutebt, Verhef uw ruifchen, - blaas in 't loof, Stoor't meisjen in haar rust! - - Reecis  ( *5 ) Reeds hoor ik om haar lieve ftulp Ploe droevig 't duifje kweek , Ach beestje! zeg: is 't dat haar hand Uw' veèrtjens nog niet ftreelt? Daar (laat de dorpklok! .... nog zo vroeg! I Da tijd fchijnt IHlceftaan: Maar zacht! .. . ó vreugd! ik zie den ftal Van milon opengaan: Daar koomt een fchaapje - nu een lam, - - Nog cr.0R.1s niet! - gewis Heeft haar .... daar koomt iets, - ja mijn hart Zegt dat het cl0r ts is : Hoe juicht mijn ganfche ziel van vreugd! Zij nadert herwaard aan; Da grasjes fchijnen voor haar' voet Met eerbied aangedaan; Zij daalt den gindfehen heuvel af, En ziet mij ... ö wat vreugd! Hoe lief blinkt de onfchuld in haar oog,. Met zacht gevoel en deugd! ö Minnegoodje ! groot in kracht, Cij hebt mij 't hart doorwond: Maar leg nu ook mijn' zielsvriendin Eens woorden in den mond; Oen  ( 16 ) Och dat nu 't lar>g gewenschte ja». Dien lieven mond ontglijd': Dan zij mijn psnfche levensloop Der zoete min gewijd, v. O. de W, D E W Y S II E 1 D. ycle onderwinde Deugd en doet de dwaaling kennen! Wié5 leidc, ichoon ongemerkt, de driften vu, hethart? Wie leert ons, wel getroost, aan 't ongeval gewennen, En fchspt de reinfte vreugd, te midden van de fmart? Wie doet o-:s door beleid't gevreesde kwaad ontwijken? Wie seett ots waaren moed, wen al'es ons ontzinkt? Wie doet nns met de kroon der Godvrucht eenmaal prijken, Die in het aijd verfchiet met vollen luister blinkt V Wie leert ons onvermoeid alleen op God te bouwen? V ie maakt ons vergenoegt in 't lot ons opgeleid? W'ic ze«t ons, nimmermeer op Menfchen te betrouwen, En toont ons vrolijk licht in bange donkerheid? V ie h<5eft haar lieveling het waar geluk befchooren ?.. De Wijsheid, welks gelaat de Godheid kan bekooren. A. P. TP- OOST-   V V V; V \ Y X L  C as 3 visfer die lieflijke tonen, en ernftïg verlangt hij heï genoegen van hunns wederkomst. Ossian! herbegin uwer jaren -was met roem omgeven; wapen dan uwen boezem met kracht; want een Held moet zijn uiteinde met grootheid en heerlijkheid kronen. (Naar 'f Hoogduitssh.') J v H IN HET ALBUM van een mijner vrienden. De vriendfchap, die op aarde ons hemelwellust téelt, Vormt brooze menfchen tot volmaakte hemellingen, Als heur ontgloeiend vuur den boezem zachtjens ftreelt, En naar de kroon der Deugd doet dingen. Haar waarde is eindeloos ; - wie zingt te recht heurlof? De vlugge Ssraphim, en »t fchitrende Alaiagcs hof, Gevoelen al haar waarde, Volziugen al haar fchoon naar eisch; Maar wij, door eerbied flora, wij ftaamlen nog op aardj, En^ volgen 'i Englencuoor eens naar in 't Godspaleis: - B. N. B 5 GE-  (tf) Hoe treurig ftaat Natuur! - Dan »k zie! het blikfemvuar, iet een verbaasde fnelte, op 't aardrijk nederfchieteu»- De Donder rolt, met hol gerucnt, Verlchriklijk door het ruim der lucht; Terwijl de wolken ftroom bij ftroom van water gieten. Als ik, ö God! bedenk», Hoe Ge op één' enklen wenk, De fchoonheên der Natuur, in vuur en vlam kan zetten* Dan wordt mijn ziel met fchrik vervuld, Wanneer Ge ook eens, r,a lang geduld, Verharde Zonaars door uw wraakvuur zult verpletten. Ginds ligt een' eik geveld, Die honderd jaaren telt, Zi jn luister kon het oog eens waodelaars bekooren:- Intezendeel, dié wilg hield Hand, I Ja zie ! deez' lagen heesterplant IHeeft, middenin dien nood, niets van zijn le hoon verlooren. Zoo;  \ 29 ) LAMORAAL gravb van EGMOND AAN ZIJ HE ECHTGENOOTE, Dit fchrift,u zoo bekend, is 't laatst, mijn zielsbeminde! Jat gij van uwen vriend hier meer verwagten kond; ilaar treur niet, dat de band door een verwoed'ontzinde) Vreedaartig wordt verfcheurd, die baad die ons verbond» k heb in 't einde dan mijn vonnis reeds gekregen, )at door den Koning zelfs, door plips gatekendjis; 9 )oorFLirs,mijiiGod!doorhem, dieaan mijn vuist en degen )e glorie van Quintin, deu vreê verfchuldig.1 is. Ioe zal zigAi.ba,*c fnoodfta monfter, wreed verblijden» ^en hij 'net zwaard eens beuls mijn hals doorkerven ziet: Ven hij aanfchouwt (welk een verandering van tij lent) )at op 't veragt fchavot het bloed van e gmon d1 vliet» 1 in wat'smijn misdaaad ?'k heb d'onroomfchen toegelaten, Jaar ik 't niet weeren kon, hun GodsdienstöerTe ïing; k had een afkeer van die ftrenge bloe iplacaten: in dit verdient bij hun den naam van muiteling. Ie heb der Landvoogdes, van angst als uitgelaten, iet vlugten afgeraan, maar 'k deed die volgens Opligt; Had  ( 3o ) Had ï ar ma's Hertogin toen BrusfeU wal verlaten, »t Had fchijn, als of zij vlood voor 's muiters aangezigt. En wat betreft den roof der kerken, 't beeldeftormen, 'kHeb die van *t nieuw geloof niet naar 'tfcbavot gelleurdj Maar kon ik volgens recht, hun, die de kerk hervormen, Dan flraffen voor een daad, door bun zelfs afgekeurd, *k Heb inden Raad, *t is waar, voor Neêrlands recht gefproken} Dit voegt hem, die de lucht van *t vrije Neêrland aêmt; V L i r-s brak zijn trouw aan »t volk,'k heb mijre niet gebroken, Nog diene ik hem, doet hij wat aan een Vorst betaamt. Maar dit is 't niet, waarom de Vorst mij heeft verwezen, Mij, die aan kakels rijk veel dienflen heb gedaan: 'tls alb a's afgunst om mijn glorie, die voor deze» Zijn hart met woede en wrok heeft regens mij belaan. Dan 't is genoeg; mijn tijd is kort; ik moet volenden; Ik flerf onfchuldig; zijt dus, Dieibre! wel gemoed; Ik flerf in de oude leer, - mijn hart wet t van geen wenden; *k Zal Neêrlands flavernij verzeglen met mi,n bloed ,'... Ja ... Neêrlands flavernij, die ligt mij hang op 't harte! Want wie, die alba kent, ziet riet vooruit de fmaad; 't Vertrappen van de deugd, de tranen, 't bloed, en fmarte , »t Welk dit gezegend land van Hem te wagten fbiat. Aan u, Vriendin! beveel 'k de zorg voor onze kindren, Voedt hen in Room's leer, voedt hen in godsvrngt op; Laat  ( 30 AAN F I L L I S. O fiilis, met uw vlugge handjes, Stikt gij, in 't kunstwerk door bekwaam,' Zo fijn als fpeldewerkfche kantjes De voorfte letters van mijn' naam , Juist door twee flingers ingeflooten, Dat zinnebeeld der Eeuwigheid. 'Er dient uw geest en vlugge vingers Een dankbaar offer toebereid. Laat flameltaal u des behaagen. Mijn logge zang flijgt traag naar 't zwerk, 'k Zal zeker flecht in 't danken flaagen; Wat'smenfchen dank bij Englenwerk] Hoe doe 'k 't heelal toch best gewaagen Van uwen lof! - ei geef mij raad. Wien zou ik anders raad gaan vraagen ? Maar neen! ftil dankbaar, vroeg en laat, Zal 'k, vol gevoel, voorts alle dagen, Dat" werk in mijn orlogie draagen, Zo lang mijn hart of 't uurwerk Haat, L. een  C 33 ) DE REGENVLAAG. De zon fchuilt agter donkre wolken, Logge warmte drukt den mensch; 't Windje vlugt; - de velden zwijgen, En 't geboomte ritzelt niet. 't Voglen-heir verlaat de velden, - Snelt al tjilpend boschwaards aan; 'k Zie de Zwaluw 't nestje zoete»,• 't Bijtje gaêrt geen honig meer. - - 6 Wat heil! ik voel reeds regen Enkle druppels dalen neêr: Hoor hoe ze op de blaadjens klettren; ó Hoe lieflijk lacht Natuur J De vlaag gaat door; - de malfche dropjens Ruifchen flerker naar beneên: Welk een weldaad! zie het reegnen» 6 Hoe lieflijk ruikt het grotn» *t Aardrijk, door de Zon gefpleten, Slurpt de viuchtbre droppen in; C »tWel-  ( 34 ) t Welkend bloemtje beft zich opwaards,- 1 Blaadje rijst allengs omboog, 't Dorre veld, gedrenkt door regen, Spreidt het heerlijkst groen ten toon.) Voert, belaan met friafcfae paarleft, Duizend genttjens door de lucht. »t Keurig netgefchn »de Vischje Spartelt u|c he* nat omhoog, Drinkt het versch gevallen» water Smakkend aan den Oever in. Hoor, hoe kwaakt het Öwrpeod Eendje Om "t befchaduwd Boeren.erf; Tuimelt in bekroosde vlieten , Daar geen wind de golfjenj krult. IVIikon, op zijn' fpade leunend, Staat genoeglijk aan zijn' deur, Wijst, verheugd, op Veld en Koeien,- En hoe 't groenend gras ontluikt. Daal vrij neder! lieve Regen! g Wat zijt gij fchatten waard.' IJ, ©• fchepper dezer weldaad.' Z&raai ik dankbren wierook toe. v, O. j}e W.  Os) TREURLIED. /\l 't gewoel ontvloden, Treede ik tot de dooden In het duister af' 'k Ga mijne ada zoe! Deugd heb ik ia u gevondeu: Onfchuld, vrij van groove zonden, En een hart dat God bemint. Dus,*zie 'k al den glans verdwijnen Van het aardfcbe, hoe 't moog fchijoen, Daar mijn ziel geen troost in vindt. Blijvt ook Gij ftandvastig minnen »k Zal den ftrijd toch eenmaal winnen; Wen de Godheid enkel wenkt, En den trots zo zal verneóren, Dat hij zelfs op mijn begeeren, U, aan mijne lielde fchenkt. A, P. « * m BIJ HET ZIEN VAN EEN SILHOUETTE. Dus leevt g' o f rans! op nienw in 't welgelijkend beeld} Waar in uw zagte ziel in fchrand're trekken fpeelt. Waarom, 6 Lente - bloem.' moest g' ongelukkig fneeven? Dan., ftil! een Engel daalt ..Hij roept uit d'Eeu- wiêheid: gefchreid; „ Mijn' Ouders! droogt die traan !.... 'c is lang geuoeg Ik juich in »t Hemel-hof en blink op Starren .dreeven. A. L. Kt  C 49 ) m I K O N, £e« Gejlbiedems» Dat de tegenfpoed, die de fterveling in dit leven on~ dervindt, dikwils zeer heilzame gevolgen tot verbetering van het bedorven hatt te weeg brengt , en den groei en wasdom der deugd bevorderlijk is, blijkt ons menigmaal, op het wisfelend toneel des meufchelij' om zijne kinderen in de ;erfle Waarheden van het Christendom en de fchone zedeleer des Euangeliums optevoeden , maar thans, daar hij aan die Waarheden niet meer geloofde, zo verzuimde hij dit, en zijne kinderen, minder gehoorzaam aan de moederlijke vermaningen en lesfen, verWaarloosden het gene dat zij reeds hadden aaugeleerd, en groeiden op zonder enige vaste gronubeginzelen, en dus ook zonder die deugden , welken noodzakelijk daar uit moesten voortvloeien. Met zijne burgerlijke !pligten flond het niet veel beter: - een eigenbelang op valfche gronden gebouwd , fpoorde hem tot het een len ander flechts aan; geen kwaaddoener moest hij zijn, om geen fchande daar van te dragen. Hij wilde noch moest zijn evenmensch niet beledigen, om ook ïiict wederkerig beledigd te worden. Een openlijk bedrieger ;te zijn, zou hem bloot Hellen voor de ftraf der wetten; maar zo het flechts bedekt kou blijven , waren geI heime cn listige kunftenarijën tot zijn voordeel niet af» D 3 te-  ( 54 ) tekeuren; hij wüde alleen aardTcbe fchande cn draden ontgaan, want hij geloofde aan gene vergelding voor i het goede of kwade, na die leven. Hij hield de beftraft . fingen van het geweten alleen voor diep ingewortelde i vooroordelen, veroorzaakt door de denkbeelden, die hem in zijne vroege jeugd waren ingeprent, en die hij j dus nooit geheel en al kon uitrukken. Om weldadig te zijn aan de armen en noodlijdenden, vondt hv zich zdmtijds toe gedrongen, om dat de armen hem niet zouden bedelen; maar daar de trotschheid op zijn rijkdom en de fchraapzncht zijn hart hadden overmeesterd, zo vermijdde hij de hutten der ellendige» zo veel hij kon, en ftelde het ongeluk der armoede veelal op rekening van de luiheid, terwij! hij al het verkrijgbaar land in het ronde voor zich zeiven aankogt , en dus den minvermogenden de gelegenheid benara, om hun vlijt aan hunnen eigen grond met ijver te bededen. Het bidden en danken aan het Opperwezen , dit kwam t'.ians aan mikon zeer ongerijmd en kinderagttg voor: waar zoude ik om bidden? dit vroeg hij menigmaal, tlair ik alles heb wat ik ooit kan verlangen ; wien en waarvoor zoude ik danken? daar ik van mijn vlijt en moeite alles geniet; - zoude ik het kwade afbidden? een  ( SS ) -een Godheid die volmaakt moet zijn, tan nooit het kwade bewerken; zoude dan het bidden nodig zijn?zo een' Godheid alles heeft gefchapen, en zo daar door een zamenhang, orde en geregelde werking in de natuur plaats heeft, dan loopt alles volgens die inrichring geregeld voort, en dan baat mijn bidden en dan* ,cn niets; want de werking der natuur, en de toevalligheden, uitten zasnenloop van vele omftandighedeit giboren wordende, kunnen daardoor ook niet veranderen. - Begerig om alles te weten en te ondervinden* ert hier toe ondeifieund door den rijkdom, zo jaagde m ikon aUèn wellust ijverig naar; Wat is het leven, zcide hij, zonder bet genot van den wellust? wsar toe gevoel ik in mijn biünenfte zo vele begeertens en driften, als ik die riet zou mogen vervullen ?mijn aanzijn roept mij telkens toe," „ geniet",, al wat gij immer genieten kan! - - eike drift, die gij uit bijgelovige beginzelen wilt onderdrukken, wordt u tot eeu tiran; bevredig u derhalven met alle uwe driften, ea laat daar door uw leven, (bet welk maar alleen aan dezen tijd bepaald is,) voor u een aaaééufchakeiicg vau vergenoegingen en genot zijn 1 " In deze en foortgelijke denkbeelden en handelingen, D 4 leef-  (5ö) ïeefdc mik o* met zijn gezin enige jaren voort. Zijne deugdzame en godsdienfligc Echtgenote, zag met veel verdriet, hoe verre haar' Man van het rechte fpoor Terdwaalde , en wierd hopeloos , om hem tot beter denkbeelden te brengen ; hare vermaningen bragteo bij hem een fomberheid en ingetrokkenheid, te weeg; naderhand gemelijke fpotternij; cn èindlijk opvliegende toorn, verzeld van verregaande fchokkingen der tedere huwlijksbanden. Zijn beide zonen , thans in den bloei der jonglingsjaren, in overvloed opgebragt, aan geen' zwaren arbeid gewoon , geheel zonder enige godsdienftige beginzelen, en op een ongefchikte wij. 4e hannes vaders denkbeelden volgende, voegden bij dit alles nog de woestheid en ruwheid der onberaden jeugd, en ontzagen zich geen baldadigheden en uitfpattingen, ten nadele van hunne ftille evenmenfchen. De bijnaar dagelijkfche onaangenaamheden waar aan burin' Vader blootgefteld was, door hunne wanbedrijven en Verkwistingen, maakten bem het leven lastig; zijne vermanïngen en ftraffen hadden in het geheel genen invloed op hun se harten, tot enige verbetering, om dat zij door een verwaarloosde opvoeding noch door burgerlijke, noch door godsdienftige eerzucht geprikkeld wierdea.  ( 57 > Mi kon verviel door dit alles in een verregaande droefgeestigheid, en twistte dagelijks bij zich zeiven » met zijne eerite godsdienftige denkbeelden : hij bragt zich niet zelden de eerfte gelukkige jaren van zijn Huwlijk te binnen, toen het ftil en vreedzaam genoegen, en de tederfte liefde zijne woning overfchaduwden; maar thans was zijn huis de zetel der kwelling , beplant met doornen van verdriet; dan , in plaats van terug te keren van zijne dwalingen, en op ware hartsverbetering zich toeteleggen» zo bedwelmde een overmatige dronk alle die denkbeelden. -Intusfchen verviel zijne Vrouw in een kwijnende ziekte, en ftierf eerlang in de kracht van haar leven. Het teder üffcheid dat zijne itervende Echtgenote van hem en zijne kinderen nam, - de wroegingen, over het verdriet dat hij haar had veroorzaakt, en haar einde verhaast had, - en haar vergenoegd en gerust verfcheiden , gevestigd op een gelovig uitzicht in het volmaakt en eeuwig leven,fchokte hem dermate, dat hij gansch en al voornam,, om van het doolpad terug te keren, en een beter leven te leiden, - Dit duurde enigen tijd voort: hij vermeed zorgvuldig elke gelegenheid tot verleiding; - ram den Bijbel, - las in deszelven, - doch zo rasch zijn veriland D S oP  C SS ) op vele zaken daarin voorkomende, zeer vele tegenftrijdighcden meende te vinden, zo lag hij het boek ter zijde; hij hervatte die meermaal, dcch mét'weinig beter oitflag, tot dat hij dit weder geheel naliet; - noch* thans vondt hij geen inwendige rust, df enige wezent. lijken troostgrond, fa zijne geliefkoosde begrippen» en het gevolg van deze handeling was diepe zwaarmoeheid cn orpezeliigheid. Zijne beide Zonen, na dat zij door zeer vele bnttedfporigheden een goed gedeelte van hikons Vermogen brulden cWgebragt, verlieten eerlang het huis en beroep hnnries vaders* cn liepen weg zender afïfehefd van hem te nomen, en zonder dat hij wist waar henen zij vertrokken waren. Dit gaf een nieuwe wonde in de ziel van den ongelokkigen mi kon: - fteeds treurig en kwijnende om het gemis van zijne deugdzame Vrouw ; - alteen beladen, met al de zorgen voor huis en beroep; - beangftigt over het lot van zijne Zonen, en bewust van hun bandeloos gedrag, zo wierd hij overftelpt door een zse vau akelige denkbeelden: - gene fcherpzinnige redeneringen, gene gevolgtrekkingen uit een zamenloop van -toevallige oraftandigheden , gene trekken van het noodlot, |  (•59 ) lot, niets uit den gehelen winkel van zijne ellendige wijsgeerte, kon hem enigen troost geven. Dus fprak hij menigmaal bij zich zeiven: „ lk had gemeent mijn? fraaak en denkbeelden te verbeteren; ik heb mijne kinderen zonder vooroordelen trachten optevoeden ; ik heb al mijt,e rust daar aan opgeofferd; - maar zo ik eens in mijne grondstellingen van het rechte pad ben afgeweken, en 'er een God is, die beloont en Itraft; - zo Jer een leven na dit leven is, en zo een onbegrijpelijke eeuwigheid het perk dier beloningen offtraffen is;ijsiijk denkbeeld! - waar zal dan het einde van mijne ellende zijn? — dan ben ik de oorzaak van al bet wanbedrijf mijner kinderen I- en - dan brag: mijn voorbeeld hun in die poel van jammeren! • - Maat zoude ik wel gedwaald hebben? . ik was immers afkeerig van alles wat naar bijgeloof zweemde;-mijne rede toetfte vele godsdienflige leerftukkea en zogenaamde verborgenheden, uit verfcheide christelijke zamenftellen, en ik vond ze alle onbewijsbaar, gebrekkig, zommige befpotlijk en vol tcgenitrijdighedeiij Jk verkoos dus volgeus het licht van mijne rede, de gemaklijklle en ligt• bevatbaarfte zcdeleer, om het geluk van mij zelve ea de mijnen te bevorderen; 'u heb dit aan mijne kinderen ge-  ( öo ) geleerd, met een goed oogmerk; maar zou de verkeerde uffflag van die goed oogmerk door een ongunftiglot, mij tot een fchuld ziju? . dit kan ik immers niet denken.-maar ach! zo iknochthansgedwaald hebt-* hoe ijslijk zijt gij, o maalftroom van tegenftrijdige gedachten ! -. In het midden van deze droefgeestigheid en kwelling, riepen de bezigheden van mikon hem tot een korte afwezigheid van zijne woning ; hij gaf de zorg over alles aan zijue bedienden over, en ging heen; zijne zaken verricht hebbende, zo fpoedde hij naar huis. Maar welk toneel verbaasde zijn gezicht, toen hij van tusfehen de met hoge dennen en digte ffruiken begroeide heuvels, de vlakte voor zich zag! een dikke rook bedekte het vergezicht, - - hemelhoge vlammen floegen uit het dak van zijne woning, -- het akelig gewoel zijner buren en arbeiders om de vlammen te fluiten, het gebrek aan water , in dat bergügtlg oord, - dit alles overftelpte hem met aandoening en doodfehrik, zo dat hij fpraakloos nedeizeeg, -.Dus lag hij, - bekwam eindlijk . en zag wenende op de puinhopen van zijne nog fmeulende woning. -Nu vondt hij onder het el. leadig dak van een armen arbeider een fchuilplaats, en ver-  C 61 ) verkwikking; nu gevoelde hij reeds de kragt van gebrek te hebben en ondanks zijn rijkdom om hulp te bidden. Nu gevoelde hij met nadruk, de noodzakelijkheid van dankbaar te zijn voor alle genietingen, of-, fchoon men overvloed heeft. De volgende nacht verfchafte aan mikon enige nist, maar ach! een akelige rust: in den flaap bevingen hem verdrietige dromen, en in het waken, hart» verfcheurende denkbeelden; dus vroeg hij aan zich zelve: Zouden 'er dan waarlijk beloningen of ftraffen „ vaneen Opperwezen op deze waereld plaats hebben?--welk een fchakel van rampen treft mij? - en aaa mijne kwellingen is geen einde 1 - - waar zijt gij heen? o genoeglijke dagen van mijn vorig huislijk leven!-zo ik toen bijgelovig was, ik was evenwel gelukkig, „' gelukkig met mijn gezin • - maar nu - maar nu, met al mijne rede, - met al mijne verlichting, groeit mijn ongeluk, met ieder uur dat ik beleve! --.zo 'er ftraffen des Hemels op de aarde zijn, dan gevoel ik die fn ecu ruime maat! dan ben ik al een ergen zondaar. - „ zo'er geen ftraffen ziju, van waar dan die oDgunftige fchikkingen van mijn noodlot? van waar toch komt zulk een eïïendigea zaïrjenloop van omftancighcden, die  (62 ) ïnïj drukken? - ik heb zeker gedwaald, en verliet hét pad van godsdienst en deugd, en draag de ftraffrn des Hemels! .- maar evenwel, had ik nimmer kwade oogmerken, met c'e onderzoekingen mijner rede; ik zochc alleen de waarheid , en meende die in mijne denkbeelden te hebben. Kan mij ook wel een ftraf volgen . zonder dat ik iemand beledigt beb? - zou, de Godheid mij ftraffen, daar ik onvermogend ben om haar te beledigen ? - ja - bezit dat Wezen al die hoge ei jenfchappen die men daar aan toekent, en die het noodzakelijk moet bezitten zal ket volmaakt zijn, zo ftaat het verre boven het bereik van mijne belediging in den eigenlijken zin, en hoe zou ik dan aan hare ftraffen denken! mijn ziel is in den doolhof der twijffelingen 'verloren, mijn hart zoekt troost, maar kan die nergens vinden! " Doch met al die rusteloze overleggingen bleef het hart van mi kon zwoegende, zonder troost, zonder kalmte. Intusfchen had hem dit ongeval geheel afkerig gemaakt van die l.indftreek, voor hem zo vol van kwellingen en verdriet. Hij befloot dan zijn overgebleven have en landerijen te verkopen, en in een verafgelegen oordeen ftil leven te leiden, rust te zoeken, en du*-  C^3 ) dus zijne dagen te eindigen. - de eenzaamheid was hera begeerlijk, en hij wenschte den dood menigmaal, als een trooster voor den ellendigen; doch deze was niet 20 rasch gereed, om aan zijne wenfchen te voldoen} terwijl de tijd hem rijp maakte tot harder beproeving en ware verbetering. Mi kon leefde nu in zijn afgelegen verblijf geruster; hier lleet de tijd enigzins de akelige ontmoetingen van zijn vorig leven; doch de onrust der ziel bleef hem bij; - hij verlevendigde nu en dan , als hij zijn vorig godsdienftig leven overdacht, en hoe hij toen, aan de zijde van zijne deugdzame Echtgenote, in tedere en zedekwekende gefprekken, de uren als oogenblikken zag voorbfjfnellen. Meer en meer overdacht hij dit, en vondr. meerder 'vrede in zijn hart; waar toe de verftandige gefprekken, en nutte raadgevingen van een deugdzamen , godsdienltigen en grijzen vriend zijns Vaders, welke hij in dien oord leerde kennen, r.iet -weinig toebrngtea. Van de uitzwevingen der wellust was hij thans geheel teruggekomen: matigheid in alles had d« plaats van de overdaad, en zedige ingetogenheid die der weelde cn ligtzinnigheid vervangen. Ja naar mate hem de gelegenheid tot redetwisten  C 63) bónden rovers lagen daar neder, en vervloekten zich zei ven en hem van wien zij het leven hadden verkregen} mi kon fpra-k hen met bedaardheid toe, en beloofde hea zijn verzorging en befcherming, zo zij hun leven wilden verbeteren en van hunnen bozen weg en handel afkeren. - Gedurende deze woordenwisfeling, wierd de plaats, waar dit voorviel, allengs door de Maan vetliehtj en terw?jl mi kon bij dat licht de rovers van nader bij befchouwde, zo greep een ijsfeiijtt fchrik zijn hart, - daar hij in hun gelaat zijne beide Zotoen herkende. - - verflomd en bewegingloos zag hij hun aan. - Zijn hart wilde fpreken , maar zijne tong weigerde de woorden uittebrengen. - Eindelijk herkenden de rovers hunnen Vader en den ouden knecht, die hun zo menigmaal in hunne jongheid uit gevaren gered had. - - Aandoenlijk en hartroerend was dit toneel! - - tranen vervongen hier de plaats der woorden ; tranen van verbazing, medelijden , ouder- en kinderliefde. - Hier wierden de ruwfte zeden gelenigd , en het gefolterd Vaderbarc diep getroffen , door de ontzachlijkheid van dit geval . . ó mijn Zonen! dus barst mikon uit: o mijn Zonen' - ikwas dan eiudlijk, na het verwaarlozen van uwe opvoeding, bijna een kindetmoorder, - e» gij mogelijk, had God dit  L ** verhoed, beide Vadermoord r rampzalige gevolgen van een zedeloo leve* , ellendige gevolgen van mijn toenmahge verin* tiflg! - - . zijne Zonen hingen aan »)«« hals' m" * , hem om vergeving biddende voor al het gewende ogen hem om vergeving Leieed , dat zij hem hadden aangedaan. - Da brc1 :ten zij enigen tijd door, en befloten, oP * „iet zouden bekend worden, om als 3a5ers » bet r.aas te gehugt te vernachten; - dit gefchiedde, en den volgenden dag zich van nog twee paarden voomen hebbende , keerden zij langs denzelfden weg terug. In ftille en diepe overdenkingen vervolgden mi kon , en de zijnen dezen weg ; hunne harten waren ovct, ftelpt door de vreeslijke en wonderbare ontmoet^ van den vorigen avond. - Mikoh werd krachtiger overtuigd van de waarheden van den Godsdierst en van bet beilaan ener boogfte Goedheid, die het lot der menfchen wonderbaar beftunrt, en hun door allerlere Wegen voert, en dus rijp maakt voot het pad der deugd eH den groten heilweg tot de zalige eeuwigheid. - - Zijn beide Zonen reden zwaarmoedig voort, hun vorig wangedrag overdenkende , en diep getroffen ove* deze onverwachte ontmoeting, die hun een' weg tnt eerbetering, een' Vader en een' God wedergaf. - -  ( 7ö ) - Nog eenmaal Honden zij ftil, op den plek gronds, waar zij den vorigen avond elkander herkenden: -- hier ftonden zij, als aan den grond vast geworteld , en dankten God. - - Eindlijk fpoedden zi, ziciT voort, en Zagen nog verfcheidenmalen om naar dien zaligen plek grouds , en bereikten eerlang de plaats van hunne begeerte. Miko v en zijne Zonen, wierden in hunnen verderen levensloop , door zo vele wegen der Voorzienigheid gefchokt, gelouterd, beproefd en geleerd, voorbeelden van deugd, godvrucht en goede zeden ; zij dankten God voor het nut der tegenfpoeden, en geInk en rust vcrzelde hunne verdere levensdagen. J. v. H, VRAAGE. Waarom wordt de eedle deugd door de englen aasgebedc» Waarom moet nietig geld der mcnfchen afgod zijn ? • De deu^d vermag het al in 't rijk der zaligheden; Het geld vermag hec al in deez* rampwoestijn. G. H. v. Y,  (71 ) aan P H IJ L L I S. •k Zag n lieve ph.iji-i.is. »k Zag u, maar met een, Vloog op Arencls fcbachten, Al mijn kalmte heen. Ja gij zijt gewroken! .*k Waande dat ik »t licht Van de zon kon aanzien Met mijn zwak gezicht: >k Zag die zon, maar ijlings Was mijn oog verblind; En mijn hart gevangen, Dat geen rust meer vindt, o Wat koomt mijo wuftheid Thands mij duur te Haan! 3a gij zijt gewroken, 'k Heb mij zelfs verraen» £4  (?8 ) ,, Niet tot bewijs van uw verftand ,> Of eerlijkheid , ga uit mijne oogen! „ Zie daar mijn loon voor mijn ftoutmoedig poogen!^ In 't kort, bij al dat dol gedruis, Vetfcheen fchier niemand dan geteekend uit het huis. De jongman dacht, dat 's raar! word daar zo fchaars geprezen En loopen echter zo veel liên Die Dame driftig na, ik wil haar ook eens zien; 't Moet al een rare Dame wezenj Hij drong met moeite door, en kwam ftraks op de mat, Die zo veel neuz;n had doen zwellen, En vond die inderdaad zo glad, Al» of die waar' gelegd om all' wat leeft te kwellen,. De jonge wijsgeer buigt zich niet. Zodra als dit de Juffer ziet, Lacht zij hem achtbaar toe, en doet hem nader komen. ,,Gij,zegt zij, zijt mijn vrind: gij hebt hiernietste fchroomen. Gij liept mij nimmer na, en beter dan gij weet „ Hebt gij uw vlijt en kunst befteed „ Om mijne alöm met zorg gezochte gunst te winnes, „ Zo al de menfchen die mij minnen, ,, Zo deden als gij hebt gedaan, „ Daar zouden 'er zo veel niet toornig van mij gaan. •t,, 'k Zal zonder Hoenien mij ronduit aan n verklaren.  (.79 ) w »k Ben zeker éémg in anijn foort. „ Itc was, geloof mij op mijn woord, Van'tuuraf aan, mijn vrind Jdit de eerfte me efcheh waren*. ,, Ik ben 'er noodig, ja! want ik fpoor ieder aan „ Tot alles wat een mensch ooit loflijk kan beftaan, ,, En loon met vreugd wat loflijk word geheeten „ Van menfchen die 't geen loflijk is wel weten; ,„ Ik kroon den mensch door wien 't geen loflijk is gefchiedj ,, Maar die mij naloopt vind mij niet} „ Ik kan den naloop niet verdragen; „ Mij overloopen is mij plagen; „ Een beedlaar om mijn gunst ftrekt Hechts mij tot verdriet» „ Mij walgt die lastige eerbetooniog. „ 'k Ben uiterst reinlijk in mijn woning.' „ Weet dat hij die te diep mij groet, „ Gewis tot fchande worden moet; „ Mijn gunst moet deugd tot loon gedijen. „ »k Wil niet gevrijd zijn, Ik wil vrijen. Doe nimmer iets om mij, maar alles om uw' pligt. Hij blijftmijn vrind die goed tot *s menfchen nut verricht? ,„ En "..Maar, mij dun kt, ik hoor mijn lezers knorrig vragen! ,„Schaamt zich te fchrijver niet met ons geduld te plagen? „ Waar vind men zulk een vrouw ? waar vind men zulk een „ Wie leeft 'er die daarvan ooit eenig naricht had? (Had? HM  (8o ) 4» Hij zoekt ons leugens te vertellen, 4» En grollen op den mouw te fpellen.* Zagt, lieve Lezer! word niet kwaad, 'k Zal u verlichten. Inderdaad , Ik heb ook op de mat geftruïkeldj »k Ben ook dikneuzig neêr geduikeld! Cïj wilt dat ik Jt verhaal u ftraks ontknoope? Ik zaé» ïïe vrouw heet glo&i, en de ftad is ovbral, N. GRAFSCHRIFT voos, O V 1 D I ü S, Hier ligt hij, die zijn luit voor teedre mianeweelden 1 Geftemdhad, wiens vernuft hem wreed den doodftèekgaf: ^Wandlaar, wie ge ook zijt, dienCijpris kluistren ftreelden» Zeg: Nasos kil gebeent' rust vreedzaam in dit graf! ' O V1BIV S gevolgt.  ( «O EDELE TREK va» OUDERLIEFDE IV het karakter. van ben HEIDENS CH VORST. Antiochus, de eenïge Zoon en Tbroonsöpvolger van selbücus NiciTOR, Koniug vaa Mgypten, verliefde totftervens toe, op zijne Stiefmoeder, str atonica, de tweede Gemaalin van zijnen Vader. Met alle hem mogelijke kracht poogde de edele jonge* ling deeze hevige hartstocht te overwinnen; maar te vergeefs ! Van de ongeoorloofdheid zijner liefde tevens overtuigd, nam hij het wanhoopig befluic,om door verwaarlozing vaa zijn ligchaam en onthouding van het noodi* voedzel zijn leven allengskens te doen eindigen. Om zijn oogmerk des te ongemerk'er te bereiken , veins» de hij zich ziek. Door hoopelooze liefde en eene zodanige levenswijze geraakte hij ook werkelijk aan he» kwijnen. Het fcherpziende oog van erasistratus, vermaard Geneesheer aan het Hof van sbleucus, en tevens gemeenzaame en oprechte Vriend van het Vorftelijk Huis, ontdekte iu de zwakke Item , in de door F her-  (94) Maar: wij zijn onfterffelijk! Liefde, hier begonnen, Wordt in de Eeuwigheid volmaakt Door geen graf verwonnen. Reik me elize dan uw hand Minnen wij elkandrcn! En geen graf noch Eeuwigheid Zal die min verandren. God is liefde! 6 welk gevoelt Ja: dan lagchen de Ei g en J Wen Hij zielen op deze aard Wil te famen ftrenglen. Kom beminnen wij dien God! Hem zij heel ons leven, Door de liefde tot dien God Wordt ons hart verheven. C v, E. aaw  Op uw lippen vast geklonken, Schier het laatfte zuchtje niet. Ja, mijn ziel, door *t zoet verrukken, Dat haar ijver mogt gelukken - En door wellust weggeftormt: Scheen , betoverd, wierd door 't bukken Voor uw zagte liefdes drukken, ln de min geheel hervormt. - 7ó - zo hebt gij, onder 't fleelen. Van uw kusjes, mij doen deelen In een vuurge minne-drift-. En, voor een wig, onder 't fpeelen Van het kusfchen - kouten - itreele», Mij de liefde in 't hart gegrift. 'k Zal dan altoos voor u leven! Naar uw hoogst vermaak te ftreeven Zij mijn vergenoegdflen Hond! 'k Zal zo aan uw zijde zweeven, Heel 't genot der waereld geeven, Voor één kusje van uw mgnd. - A, P. v, T,  Cioi) KLACHT van MIJCON. Al mijn heil vervlogen, Al mijn blijdfchap heen, En de roos van voorfpoed In het Hof vertreên! o Hoe zijn de Honden Van het zagt geluk, Door een droom vervangen Van den wrangften druk. Keert te rug, o (tonden! Keert nog eenmaal weer, Geeft mijn hart ziju kalmte, Mij, mij zeiven weêr! o Hoe waande ik eenmaal, In begocheling, Dat ik aan den boezem Van den welvaart hing. Even als Ixion Door eene geile lust, Voor de gaê van Soris , Heeft een wolk gekust. Zoo, door fcfcijn bedrogen, Dacht mij 't was het beeii; G 3 Daar  ( IQ* ) Daar ik met de fchaduw Dartel heb gefpceld. Keert te rug, o Honden! Waarom vlucht gij heen ? Droogt noch eens mijne ogen Van het droefst geween. Dan wat ftrooije ik vruchtloos Klachten in tien wind? Daar ik u op aarde Nimmer wedervind. Tbands is mij de fchepping Slechts een rampwoestijn, Daar zij mij eeu Eden Kon.... geweest zou ziju ■ o Waar vinde ik balsem Voor mijn matte ziel; Waar een veiJge haven Voor mijn wankle kiel? 'k Doliber als een hulkjeu Op een vvoesten vloed , Daar een giftige Adder In mijn boezem woed. Al mijn heil vervlogen, Al mijn blijdfchap heen!  C 103 ) Is 'er dan geen eindpaal Aan mijn tegenheên? Hoe wat zien mijnè o^en? o Wat wil dat bloed, Dat, met grote itronien, Uit die wonden vloei? Hoe wat wil dat lichaam Worstlend met den dood, Wreed aan 't kruis geklonken, Maar in 't lijden groot? Ja, ik zie 't, 't is Jefus, 'k Zie 't, cn ben voldaan: Hij heeft al mijn fraarten Op zich willen laên. Wijkt te rug, ó klachten! Wrang verdriet verdwijn, J-fus zou mijn losfer, En ik droevig zijn ! o, Schoon 1 iets op Aarde 't Zwoegend hait bekoor'; En het ieder voorwerp, Met een fchigt doorboor'; Schoon 't geluk mijn fchreden Als een fchauw ontvliet, G 4 Eo  C i°4) En geen enkel Roosjen Mi wat blijdfchap bied : Eenmaal breekt de morgen Door die neevlen heên; Eenmaal zie ik Jefus En mijn ftrijd volftreênJi 04 KLINKDICHT. Wie roert het ftoutst gebied om al de waerelddelen, En kweekt,hoe woest, vo'zorg een talloosfchepzlental? Wie fcheukt een overvloed om fmaak en oog te ftrelen, Eu zwelgt in grammen moê het allervruchtbaarst dal? Wie gunt de koeltjes op bet fpieglend vlak te fpelen, En brult met ijslijk woên op 't gierend ftormgefchal? Wie ftrekt ten flagveld voor de hechte krijgs-kaftelen, En ftaat onfehendbaar, voor het woên dei krijgers pal? Wie rooft van handelvlijt een fchat van kostbre waren, En biedt haar paerelkroon aan »t prachtbegerend oog? Wie tarjjt gerust het woên der blikzems van omhoog? Wie fpot met al de vlijt om land en ftrand te fparen, En treft den veldeling met doodlijke angst cn wee? Drie Icttren fpeüen 't ooi.: het is de tiiie zes, j. v. &  (m} Neen 5 Christen deze lunst moete eeuwig u behagen, Die kunst, waardoor ge uw God en uw Verlosfer ziugt, Uw fchoone Godsdienst kan elks onderzoek verdragen, 'Er is niet eene ftem, die u tot zwijgen dwingt. Slaa vrij uw Bijbel op, dat groor gefcbenk uws vaders, Lees eu herlees mee lust wat uw Verlosfer deed, Haast voelt ge een Godlijkvuur dat omwoelt door uw aders, • Grijpt dan uw fpeeltuig aan, de zangftof is gereed. Ziet gij den hemel aan, waar duizend, duizend bollen, Met eeuwig vlugge vaart, en fchoone raelocbj, Gelijk een beurtrcuzijk, vol zwier en orde rollen. Zing dan:-Mijn God vormde ook die fchoon tafreel voor mi j Deze aarde, daar gij woont, moete ook uw hart bekoren, Zij is de lustplaats Gods, zij moet ook de uwe zijn, Daar, daar kunt ge ook de ftem van uwe grootheid horen, Dat nimmer 't Gods beftier u daar onbillijk fchijn'! Daar «iet ge ook 'c fchepslenheir vereend om u te ftreclea , TJ vleijende om een lied waar in »t zijn oorfprong leest, *t Wil a les in uw gur.st, in uwe liefde deelen, En nooit is 't in zijn plicht u ongetrouw geweest. Roept niet natuur ?lom met duizend, duizend tongen: Hem,die ons febiep, zij eer, Hij is in alles groot! Zing, zing altoos van hem; die ftof is nooit vol/ongen: Gij zult het fchooner doen, o Christen! na uw dood. M, P. E. geb. W.  C 107 ) DE WOEKERAAR. IVfen zag alcest, vol zorge en vlijt, Voor 't nietig goud aanhoudend blaakea: Hieraan was héél zijn hait gewijd, Dit kou alleen zijn heil volmaaken: - Geen traan, van weeuw of wees gefchreid: Hadde invloed op zijn flaafs vermogeul Heefc ooit zijn" ziel den troost bereid , Waarop de vriend der deugd mag boogen. Zoo koud van hart, a's van gemoed, Bejaagt bij fteeds nog meerder fchatten : Zij bieden hem veel zaalger zoet, Dan 't geen de deugd ooit kan bevatten» - Van 's morgens vroeg, tot 'savonds laat, Ziet elk hem onophoudelijk zwoegen: Bij woeker neemt hij List te baat, Zij fchenkt zijn geest het hoogst genoegen] Daa  C 108 ) Dan eens, vermoeid en afgeflooft, Hoort men alcbst van buikpijn klaagen — Zijn' lust althans fcheen uitgedooft; En doet hem ras naar bijfhnd vraagen. Straks word het kostbaarst Ledikant, Tot weering van nog grooter fmarte Gefpreid - dan 't pijnlijk ingewand Ontrust zijn ziel, en treft zijn harte. »J Dan de Arts begaan met zijn' Patiënt Ziet de arme man geweldig lijden: Heeft al zijn hulp reeds aangewend Maar kan niet, als hij wil, bevrijden. - In 't kort, alcest koomt in gevaar; En wil nn, voor 't behoud van 't leeven, Tot offer op het fchuldaltaar, De helft van al zijn* rijkdom geeven. - Dan zagt: thans heeft zijn goud geen kracht» Nu moet het al zijn' waarde derven: Te laat voor mijn alcbST bedacht} Die iedloos, zonder troost, moet fterven. - Lees  C 109 ) * * % Leer, Mensch.' hier de ongenoegzaamheid In tijds, van aardfchen rijkdom kennen: Nooit heeft zij '1 hart hier rust bereid, Dat zich niet vroeg ter deugd mogt wennen - 6 Zoo ge, op Aard, gelukkig zijt, Wees met der Armen lot bewoogen - Uw goud blijft fteeds aan God gewijd; | Om veeller traanen aftedroogen. - Ja: leer als Christen hier uw' pligt: Zoo wordt gij eenmaal mild gezeegend : Waar u, ten troon van »t heilrijkst licht, Niets dan genade en gunst bejeegent. - J. M. $. *T MINNEPIJLTJE. Wederhaakjes fleren 't fchigtje Van het albedwingend wichtje, 't Treft wel - maar met weinig fmart :Dan, tracht gij het uitterukken, Moet beproefde raad mislukken, Zo verfcheurt ge uw gantfche hart flair Burger, G. H. v. Y.  ( no ) ELIZE ek du ROOS, Lieve Roos • uw kleur en vorming* En uw zachtheid ftreelt het hart; Dan die doomtn! - 6 die doornen Baarden ons te dikwerf/mart. Sdioone roos! waartoe die doornen Aan uw groenbemoste ileel? Waarom viel u boven andren Roosje! zulk een lot ten deel? Zie en tulp eo bijacinthen - Al!e bloemen vrij in 'r, rond Nimmer hebben hunue doornen Eene maagden-hand gewond. Gij alleen, ó eer der bloemen! - Gij zóó zacht van kleur en blaenj Ik ó roos! moest in uw doornen Dan zóó vaak mijn vingren liaan' Klaag niet (fprak het Roos je) a lizeJ Klaag vooïiil niet over God Die mij met die doornen wapent Klaag veel minder om mijn lot. Ma»  Maar klasg liever om u zeiven Dit is pligt - dit Haat u vrij; Vraagt gij nog: waarom die doornen? Hoor en leer liet dan van mij! God, mijn fchepper, fchiep de roozen - Alle bloemen tot zijne eer, Maar de ligtzin v.in de menfchen Ziet in bloemen God niet meer. Met dien ligtzin rukt gij tulpen Anemoon ea tijdeloos Onopmerkzaam van den Hengel, Met dien ligtzin ... ook de roosf Dan ... de roos heeft fcherpe doornen En, die mij ligtzinnig plukt, Ziet zich, tot een ftraf der Godheid,. Doornen in de hand gedrukt: God gevalt zelfs mijne fchoonheid j 's Morgens ziet hij op mij neêr Door den gloed der zouncftraalen, 's Avonds drenkt zijn daauw mij weêr; God bemint dus zelf mijn fchoonheidj Wil, dat men een meesteiltuk Vat»  (i») Van zijn wijsheid en zijn goedheid Niet ondankbaar - achtloos plukk"ü Hier toe gaf hij mij die doornen, Die ik ftoorloos draagen zal; Zóó lang ligtzin onder menfchen Schoone bloemen plukken zal. C. v, E. KLINKDICHT. Watis 'tverblijf, daar nooit de Item der wreedheid woedt, Eu daar gelijkheid heerscbt, volmaakt in alle ftanden? Watis het oord daar haat noch tweedracht wordt gevoed, En elk ontflagen is van juk en fterke banden? Wat plaats ontvangt den vorst, ontbloot van al zijn floet, En ook den bedelaar, bevrijd van 's hongers tanden? Wat kluis berooft den held van breidellozen moed, En boeit den ijsren arm van norfche dwingelanden? Wat dooft de flemder deugd, der rede en menschlijkheid;» Eu achtbre wetenfchap, die alles wil befhalen? Wat boeit de boosheid, die haar gif alom vetfpreid? Wat knaagt de fchoonheid en verbrijzelt haar tot kaf, En eischt met fierheid, - en doet zich van elk betalen? Seef vrij, o Mensch l - het is het alveruielend graf. J. v. H. \    C "3 5 DE VREDE. Vernielend Oorlog! Pest der aerde! Waer is toch 't eindperk van uw woên? Zulcgij, die zooveel grnwlen baerde, Dan 'c menschdom eeuwig zuchten doen? 2ink weg, Gevloekte! in 'safgronds kolken» Gij ftoort, gij moordt de rust der volken, Die kinders zijn van éénen God; Die zaem, door c'én belang gedreven, Op aerde als broeders moesten leven , En deelen iu elkanders lot. Van hier, vermeetle Dwingelanden, Die vreugde in 't menfchenflagten vindt! Haest legt Gods arm uw woede aen bandeft, Als volk bij volk elkaór bemint. Eens zal de Vrede alom regeren Heel 'e weereldroud één Schepper eeren; Dan is deze aerd geen rampwoestijn; Dan zal de wolf bij lammers weiden, Terwijl een jongske die zal leiden, Ea onder tijgers veilig zijn. H Ce-  C 1*4 ) Gevoelig, hart! dat zilte tranen' Om 't lot van uwen broeder fchreit, Blijf God op zijn beloften manen; Haest komt de dag, door u verbeid, 't Vooruitzigt op dieu blijden morgen Verlicht reeds nu den nacht van zorgen; Haest ploft ds troon der heerschzucht néér, Haest ziet ge, uit 's hemels wolkenzalen , De lieve Vrede nederdalen, En 't menschdom heeft geen rampen meer, Triumf I ik voel mijn' boezem zwoegen, Hij fmacht. naer u, gewenschte Vreöi Deel'gij ons weêr het waer genoegen,. De heffelijke welvaert mee! 'k Zie in 't verfcbiet uw zaligheden; Kom, nader dan met rasfe fchreden; H«t oorlog.heeft ons heil verpest; Maer, wie ons ook moog' tegenilreverj, De hoop zal nooit ons hart begeven} Sj is,op. God en u gevest,. W?.e2  Hier kan de nutte Handel bloeijen; De Vrijheid hecrscht hier ongeftoord; De Godsdienst ziet haer' luister groeijen^ Geleerdheid worde 'er aengefpoord; De Broederfchap bezielt de harten» En zalft de felfte boezemfmarten; Terwijl bet vnnr der Liefde brandt; Te Huwlijkstfouw kan vrolijk zingen, En vermt de teedere Jengdelingen Voor de eer van God' en 't Vaderland. o Vrede, o Bron van Zaligheden.' Is dit dan de oord waer gij gebiedt! Verhaest, nog eens, veihaest uw fchreden; Vergeet toch 't zuchtend Ntérland niet! o God! wicnv.e eeuwig hulde zweren, Geef, datwe, in vrede, uw goedheid eeren; Uw arm bedwing der dwingreti magt! Dan fpannen wij voor u da fnaren, £>ij vrije haerdfteê en altaren; Dan looft u zelfs ous nageflacht, T. K. R om  C n? ) ROMANCE. Er is in Zvvitferland een nedrig dal, Waar 't oor niets treffen kan, Dan 'e kleurend ruisfchen van Een waterval. Een keten bergen beeft dit dal omzoomd; En aan der bergen voet Is 't, dat, met ftillen vloed, Een beekje ftroomt- Dit dal werd vaak beflemd tot liefdes oordj Het had am ali a Met haaren vriend weldra Geheel bekoord. Het werd door lien bezocht, elk' avondltoad 'Er ging geen' dag voorbij Die, met haar* vrind op zij Haar.daat niet vond. Eens, bij een maacefchijn, toen alles fltep, I3«3balveu 't wicht der miaj H 3 Dit  ( rit) Dit toch flicp nimmer in, Dnar 't altoos riep: jj 6 Teder lieverd paar; geniet mijn vreugd n Wat blijdfchap bied ik u!... Komt, wijd ook u;ij dan nu ,, Uw üeve jeugd'" In deezen avocdflond zijgt ze aait-het hart Van haaren zielevrind, Dien zij zo teer bemint, Vol liefdefmarr. Hijkuschthaar roozenmond; zijgt methaarncêr.;; Z j voelen beide een gloed Die ben vergeeten doet Diï on chatbaare eer. ,, Ach, roept zij: 't is gedaan!, ."Zij fcheurt zich los Haar tedre boezem hijgt, Daar 't hart naar boven Hijgt, Met heeten blos. „ God' ikveaaakmijneeer....watzelfverwijtl'! En, daar zij fchreijer.d vlucht, Met een* benaauwden zucht Die 'c hart doorfnijdt,  C rro ) Klimt ze op een' berg - hij volgt - zij ftort zich neêr,,. Hij gilt - en Haat zijn oog, Vol woede, van omhoog.,,. Zij is niet meer 1 - Een enkle flaauwe toon: mijn editar*.'. ••ï* Bit, flervend, was haar woord; Haar laatfte zuchtje fmoort,.,. Nu breekt haar hart J ,, God.' welk een monfter, roept hij uit: ben i&j ** Hij rukt zijn' degen uit: ,, Ontvang, ontè'erde bruid J Mijn jongde fnik!.. Hij ftort, van boven, op haar neêr, en • fterftj En dit is 't ijslijk loon Dat hij, de min ten hoon, ln 't eind verwerft. Wellustig menschdorn! ligt wordt dit uw lot, r*, Aanfchouw al de ijslijkheid Die wellust u bereid - fe"r eêrl- vrees Godl f 114  C 120 ) M IJ M E R 1 N G. Dat Vorften zich gelukkig noemen, Ter,vijl een kroon hun fchedtl fierti Dat Helden op hun daaden rocmeu, Terwijl de Faam hun kruin lauwriert; 'k Heb nooit om magt noch eer gebeden. Waarin een dwaas zijn' wellust vindt; 'k Ben dubbel met mijn lot te vreden , Als mij mijn Meisje flegts bemiutj 'i Paleis heeft voor mijn ziel geen waarde, Wanneer is daar mijn dierbre mis; Een hemel, is mij 't ftulpje, op aaide, Al* mijn geliefde bij mij is:  D E VREUGDE bbitk» GOD; Ode, .Aan God zich hou Jen en op Uod vertrouwen wil hij, i Dio immer 'uier ijsboot co nooit verzaligd wieid, Die zonder God niets duurzaam vond Su met vergaaglijk goed zijn ziel niet kan vervullen. t De booze die z:ch zelv' verlaagt heeft tot het dier En reeds de helfche kunst verftaat om zijne ziel Met ijdlen fchuim van brood te voên , Drijft flaapend op een wrak, dat op een klip zcl ftootea ! Cezeeten aan den disch , zwelt zijn gevloekte vreugd, I ,, Komt vrienden: eet en drinkt, morgen fterven wij, Dan zwijgt de vreugd - geniet haar dan Terwijl het wankle lot den beker nog doet fchuimen! " Du; fpreekt de dwaas, ftaat op verzadigd van den disch, IMaar hongert morgen weêr! onzeker of het lot De fchaal der vreugde niet verbreek', 2n of z jn vrienden dan geen prooi zijti van den grafkuil. 1 * Zijl  C '33 ) LOFZANG aan de NATUUR. 'k Zal u mijn' lofzang wijden weldadige natuur! Mij in uw fchoon verblijden in dit genoeglijk uur. 'k Zie geurge kratdwaranden, ■«ier fthoon mijn aandacht wekt, En vrugtSre korenlanden met golverd giaan bedekt, »k T.oor 't ritfelen der boomen belaèn met lachend ooft. Terwijl 't geruisch der ftroomen dit zacht geluid verdooft. De rijkbeladen halmen verkondigen God6 lof, Ik boor 't gevogelt galmen 't heeft alles juichensllof, m  ( ) Verlustigt o, mi n oogen, in 't «attche klavergroen , Met vmgtbren dag» omtogen, in "t wcligst jaarfaifoen, *k Mag vrolijke Landsdouwen, ■ beplant met vrngrbaar graan, ln »t fchoonst verfchict befchouwen bier lacht mij ailes aan. Ginds zie ik beemd cn heiden — daar geurig houtgewas, Hiet 't mollig fchaapje weiden , in 't vreedzaam klavergras. De velden zijn omgeeven, met fchadnwrijk geboonn', De wind blaast door die dreven 't Is al met groente omzoomd. Naiuur 1 gij fchool der wijsheid* gij zijt voor 't hart der jeugd, Een lusthof. Zelfs de gn'jsieid viudt in uw fchpoabeid vreugd.  C 135 ) Wet hem, die vrij van zorgen op 't land zijn dagen flijc, En voor den nijd verborgen zijn hart der Godheid wijdj Vaa 't ftads gewoel ontheven kan hij paar 't heuglijk doel, Van zijn bsfternmiug ftreeven Vervuld met waar gevoel. 'k Zal me in u>.v fchoon verblijden * fteeds brandt in mij een vuur Om u mijn zang te wijden, Weldadige natuur! C. v. d. H. geb. v. L, 14  INHOUD. MENGELINGEN in POEZIJ en PROZA. Het vermogen der Dichtkunst. . Bladz. i Spreuk ... . 5 De Straf ... . . ö Afreis van de Waereld, van Fredrik den Enigen. 7 De Minnaar ♦ ...» 13 De Wijsheid . ' , . 16 Troost.lied . . 17 In het Album van een mijner vriendeu . . 25 Gedachten bij een On weder . . .2* Lamoraal Grave van £gmond aan zijue Echt- genoote .... 29 3an het Graf « . . . ï 3r Aan Fillis . . . «31 De Regenvlaag . . , • *3 Treurlied . .... 35 Het Bataaffche Mcisjen , 37 Aan Nannet ... 39 De waare Zangüof . . , ; 40 «tïrafichrift „ , , 42 Ods  De Woel-cr sar 't Minnepijltje Elize en de Roos Klinkdicht. De Vrede &omaace. Mijmering 4 Ctfureenfchap met God, Het beste Meisje Aa:i de Deugd De Vreugde buiten Cod Lofzang aan de Natuur C 138 ) « BJadz, 107 IIO • • Ui • Ii3 117 • . iro • «i:3 • • . ii6 ra? * . 131 133  Bij de Wed. J, Dó li. te Amfterdam, is heden vau ctè> pers gekootnen en alorn verzondeni ALMANAK voor VROUWEN door VROUWEN, voor 't jaar 1797. met een aantal uitmuntende Kunstplaatjes en extra welgelijkende Portretjes, gsteekent door W. Kok, en gjgrav, door C. y. de Huyztr» Deeze Almanak is met eene fraaije Letter op Postpapier gedrukt behelst de volgende Mengelingen in Proza en poë^ij. Huwlijksmin en Vrouwentrou w. Morgeagenlied na'een' onlluimigen Nacht. Damon aan Zëlirne, De keuze van een Echtgenoot. Venus en de Ro?en. Avondlied na een blijden dag Potauonta. Louise uit het klooster verlost aan haar vriendin lus ia. Julia, of de jonge Juffrouw met haudfehoenen zonder Minnaar. De Ru?t. Oe Lente. De lij lende Christen. Ma rgarbtha van PaRma a3n de Gravione M**. De Dicnter gefchetst aan **. Aan Pui let as. Het Muis-  *ïursjen in de keuken. MarsAREtba hoopt aaft haaren Echtgenoot jacob simonsz, de rijk. Liefde en Onfchuld. Hij poli te de la tude claihon. De Bedelaars Deeken. 8ophia, of de ongelukkige Echtgenootc. Het affcheid. Aan mijne Vriendin. Benevens eene nauwkeurige onderrichting van het vertrekken der Schuiten, Scheepen, Posten en Postwagens^ Het Op- en Ondergaan der Zon en Maan , derzelvet Eclipfen , beuevens al 't geen verder tot een compleete Almanak behoort: de prijs der ordinaire Bandjes is 18 ft,   (fc) MVaMi. ten half f, half 2, half 3 , half 4, "half h lf 6, half 7 en half 8, doch van 1 Apr. tot 30 Sept de J«tfte Schuit ten half 9. De Maikcfch. Miand s'morg. ten 6 cn Vrijd. «'morg. ten 7 en namidd. ten half 4 hut. Haarlem, Oor.d. midd. ten 2 uur een Schip. Letjden, s'morgens ten 5, 7 , 9 en half n. De Marktfchuit ten ti mir, nam. ten half j, half 3, half $ en half 7 uur een Schuit. Maas/luis, alle dagen een Schuit s'morg. ten half 8, , half 10, half 12, namiJ, van den 1 April tot den 1 Od. ten 2 'n 4 uur, van den 1 Od. tot 31 Maart ten 1 en 3, de laatlle fchuit s'avonds ten 6 uur. Rotterdam, gaat alle vuren een ïaagfchuït van den I April tot half Sept. van s'morg. ? tot s'av. half 9 uur. Van half Sept. tot half Od. s'morg. ten 6, en van half Od. tot ultimo Maart van s'morg. 7 tot s'avonds 7 uur. Schiedam, van 1 Maart tot 30 Sept. namid. ten 4 en Van 1 Od. tot ultimo Febr. nam. ten 3 uut, benever.s alle Donderd. nam. ten 2 uur nog een Schuit Vlaardingen, in den Zomer nam. ten 3, en s'Winters ten 2 uur een Schuit. van DORDRECHT op jfmfferd. Middelb. en Jxtwerp. alle 8 dagen een Schip. Bergen op Zoom, Dingsd. en Saturd. een Schip. Gouda, alle morg. een Vèerfchuit en s'Woensd. een Ma'ktfchuit met vallend water. Rotterdam, alle morgen ten 5, 6, 7, 8 of ten 9 uur, gaande dadelijks een uur later een Marktfchuir. van EDAM op jfm/ierdam, alle morgen een Marktfchuit ten j" uir« Zie verder van Hoorn op Amfterd. Purmerent, in don Zomer Dond. nam. ten 3 en s'Wint. ten 4 uur een Schuit. van GOUDA op yflpben, Dond. s'midd. ten 12 uur. Amfterdatis, gul alle avond, ten 8 uur een Nacbtfclvuir. in  ( 7 ) en van pmo. Maait tot uk. Odob. ook s'me«g, ten iï ^S^Ï dagen s'morg. ten 9, -niddags ten i en s'av ten 9 uut. Doch van half Oftob. tot halt April de midd. Schuit ten half 12 uur. Dort, alle dagen een Zeilfchult met vallend water, of N bf V Maan, s'morg. ten 6 uur. Uïjdtn, Woenbd. Dond. Vrijd. en Saturd. s'morg. ten li uur een Schuit. Middelburg cn ylisfingen, Maandag een Schip. Ko««vte» , alle dag behalv.Zond. eenSch. ten halfju». Schoonhoven, birgsd. en Saturd. s'morg. ten 10 en Dond. «'mors. ten H uur. een Schuit. 5 van den HAAG op Jmflerdam, alle dagen nam ten half 4uurde Marktfchuit. den Bosch en Geertruid. Maand, en Dond. ten i uureenbcU. Delft, alle daRen cn uuren op het. half uur. Dingsd. en Vrijd. ten half i uur een Schip. Leijden, s morg. ten S , 7, 9 en half li , narnidd. ten Kalf/i , half 3, half 5 cn half 7 uur. De Maiktlchu.t 'ten half 2 en Saturd. in den Zomer s morg. ten 4 en «'Winters ten half 5 uur. . , . Rettcrdam, dagelijks ten half 2 een Marktfchuit en bij fccllooten water s'morg ten 10 uur een Wagen. van HAARLEM op Almaar, Dingsd. s'morg. ten 9 uur een Schip. Jmfterdam, gaan alle uuren tot s'avonds half 7 uuren Jaagfchuiten, en Zom. 3 maal daags en s'Wint. 2 maal daags voorm. een Schip. "' ■ Leijden, alle dag. van 14 Maart tot 3 Od. s morg ten 6", 8, t o en 13. uur. nam. ten 1 , 2, 4en 6 uur. DcPakfchmc Maand. Woensd. en Vrijd. s'morg. ten 11 u. Van^Oót. tot 1* Maart s'morg. ten 6, iö en 12, nam. 2, 4 en 6 uur. de fakf. s'morg. ten IX. De Nachtf.'t geh. Jaar door ten 11 iu Rotterdam, Woensd. cn Saturd, s'morg ten 11 uur. W 4 **>  ( 8 ) *« Nor. rot ia fcff #„ fl&UUr eC" Schip' doch v:in cïji V S' ten 9 uur een Schip. ^«ffa7 Vr Smor8 n een dito. 5 UUrftTbonT?mÓr; ?enen7 " ' ""ft. ^ ' >* » 4 Uur een Schuit S 4 en 9 cU ,,amid' ten 1 en v/*„^, „ Van HOORN op Sef n^n' ten ff* * Uur en ™ 1 ^pril tot 30 3 uur een Schuit4 ' d°Ch 1 OSt' t0t 3° Maart ten 3ïttt^agS ' °aobei tot 4 uur) ten 98en iuur Vd°ch Maand' en Vrijd' tcn den 1 April tor 3o ( Ten ' "ur tot Pwm' toe- V™ het geheele/° r 3f 'pt tcn 4,9 > 1, half 4 en de Nachtf. X?. over ^ ?r' tCn IO "Ur ovct Monnik, en fT^fo». te > 6V I. enS^*: " W 8eheela door to-. De Beurtrï p3 ,fen Scl,Ult- Ten f uur tot "e öeuttfehepcn alle avonden met Boamluid. van LEIJDEN op dag1nfkf7xcenïe aV°nden tC'n 9 Uur een Nachtfchuit c„ ten 1ïïi fnï^r- N°V totulc-rebr «'morgen? Je" S' eï" CVVmfearsStenD: uuf ^ * dCB ^ entffi^S £3ÜfWag! «W ten half 4. 6.g DenM^t*^ Co„ Het zij ge een Ilerdersfeest of gouden Bruiloft viert, 't Juich: alles waar uw' hand het bloemrijke outer fiertl 3ij biedt gepaste vreugd aan uwe gunftclingen: ïen booswicht moog'den toon der vuige twee irachtztngenj Wat nood? hij is een vloek voor kerk eu raaatfchappij; Maar uw rechtiiarde vriend blijft van die fnoodbeid vrij: Hij ftreeft naar hooger fpheer op vleuglen van gedachten, Dm van de Godheid zelf volmaakter hulp te wachten; IJlt,in een punt des tijds, langs 't fchictrend ftarrendak, Door duizend zonnen heen - in 't onafmeetbaar vak:Schetst voorden wijsgeer't fchoondier zaalgelustwaranden, De plaats waar eens de ziel, onüerflijk, aan zal landen, Om daar doorbloed gekogt, op Serafijnen wijs, Den toon te volgen van hec Godlnk Paradijs Om hooger Fcestmuzijk op Aarde neêr te troonen Den Mensch zijn' grootheid en zijn'nietigheid te toonen!Hter kidt ge ons in de hut, bij fchaamle eenvouwïgheid, Waar gij een zangfter vindt, die voor uw» waarde pleit, Die Jefus lierYe fehetst, waar Hij door 't bitterst lijden; Het fchuldig Adams-kroost, voor rampen kon bevrijden Of treeden we in't Paleis, waar pracht en welhm woont, Waarfoms 'tbedorven hart geen zucht voor waarheid toont.' Ook daar - kan uwe vlijt 't gewichtigst plan doen voelen. Een plan, *t welk invloed heeft op eedeier bedoelen: A * Als  ( 4 } Als de ingefchaapen trek naar een beltendig goed, Door overrecdings-kragt, gegrifd worde in 'c geir,oed. -1 Zoo knnt gij,op den wenk van 't heiizaam Dichtvermogen, De waarde dar natuur des fterveHngs betoogen: Uw» gunst volgt al zijn' treên' tot bij de doodsio;daan, Ja: waar 'c hem al ontzinkt, biedc ge uw'vertroosting aarfl Gij veegt het doodszweet af: doet in 't vertwi-flendst woelefl Aar» hem het vrij beftel der Hoogfte magt gevoelen! En, wordt hij uit den arm van gade en kroost gerukt; Daar, waar uwe invloed werkt, ziet ge ook uw doel gehikt!-! Gij droogt daar'tfchreiend oog'.wijst, in wanboopend vreel Ons op é*n altoos wijs, weidaadig Opperwezen; (zen,! Al wevdt een lieve gae" van 't beevend hart gefchcurd,! Van 't hart dat fel gewond haar vroegen dood betreurt;! Daar kunt gij 't knaagendst leed voor ftille rust doen'wiikcnl Enleerr, hoe'tonweêr loeit, noch wauklen noch bezwijken! Waardoor de ziel, wéér kalm , haar nood aan God beveel Die fteecls als Vader {iaat, maar ook als Vader heelt. -1 Bus kunt ge, 6 rutte kunst! door toonsverwisfelingen, I lu rampfpoed of in vreugd, elks beste doel bezingen: 't Zij dat ge een Tkirzit wenkt, bij 't vrolijk feestbanket! En lauwren op het hoofd van zijn florihde zet. -1 »t Zij dat se een dankbren toon der Vadermin doet hoorenj Wanneer uit 's Moeders fchoot een wichtjen is gebooren| Of  Cs) Of de eedle waarde fehetst van een grootmoedig held, Zoo op de letterhaat! als in het oorlogsveld, Eelf eeuwen na zijn dood, bij 't gloorierijkst bezcffen, Voor 't dankbaar nageflacht, zijn juiste beeld kunt treffen! 't Zij gij op Nebo ftijgt, en 't Godverloofd gemoed De reine ftraalen toont van d' Evangelieglotd: rt Zij gij de wanhoop maalt: haar prikkel kunt ontrukken, En »t afgeftreeden hart in 't ftof leert nederbukken : Gij blijft derijkfle bron van hoop, en troost en vreugd, De Leidftar de» geloofs, de Voedfter vau de deugd 1 J. M. S. SPREUK. Wmx Eer en PJigt haar zeetel vest, En Godsvrucht deeze fchraagt Gelukkig zoo'n Gemeene-best, Die 't merk dier Deugden draagt. H. A 3  CO DE STRAF. (jalathea, 'c zoete meisje, Wandelde, in den morgenftond, Langs den hof van herder Damon, Daar z' een bed met roosjes veod: »t Zachte rood dier lieve bloempjes. En de liefelijke geur, Wenkten aan het zoete meisje : ,, Neem een Roosje! hieriskeur"! — Maar terwijl ze aan 't deeltje draaide, Treedt haar damon uit het bosch, Steelt een' kusch, -„ach! roept zij bevend, ,, Wie gij zijt, ach laat mij los!" Neen, is 't antwoord, kleine fteelfter!" „ 'k Geef u hierin geen gehoor, Roosjens waren 't die gij plukte, ,, Ivuscnjens zijn de ftraf daarvoor." v. O. dë W. AF-  c 7 ; AFREIS- van be W AERELD, VAN FREDERIK de» ENIGEN. Wen onlangs heer Mercurius Den Goden rapporteerde, Dat Koning Frednk maximus Nog fteeds als Vorst regeerde; Sprak Zeus: „ Hij heeft reeds lang geleeft, 't Wordt tijd, dat hij van de aarde zweeft; Mijn wil is, dat zijn Rijk en Kroon Ten deel vall' aan zijns Broeders Zoon." De Dood ontving deze orde dra; - - Hoe beefde zijn geraamte; Hij fprak tot pluto: „ Heer Papa! 'k Ga niet alleen, vol fchaamte! Zeadt Zietben uit den heldenlloet Met m'j, of ik veizst geen voet; 't Zon voor mij veel beteefcnen; - - Wie kan 't gevolg bereeknen! " A 4 Rasch  (8) Rasch kwam aan Zicthen het bevel, Den Dood dit werk te leren; Ook moest de Generaal van Scbell Met hun naar de aard' marcheren. 7.eus fprak, doet gij wat Helden past; Zij: ge ongelukkig in uw last, Maakt ftaat, wat prijs gij ooit moogt bién , Mijn Hemel nimmer weer te zien!" Heer Ziethen ftreek zijn grijzen baard; - >- Sprak lagchend, „ 'k weet de zaken: Fritz zal eerlang, hoe hoog bejaart, De Hcrftsmanoeuvres maken; Waagt hij zich dan uit fans foud, Zo is 't geen moeit', dat Hij zich zie, ln plaats van manoeuvreren. Ten Hemel tranfporteren. Dus ging dit drietal, naar den trant Van Pruisfens hel lenzeden, Daar tik de fchrik en vrees verbant, Gezwind, met fiere treden. Zij relicten naar 't beneden rond, Om Pruisfens Vorst op eigen groad T  (9 ) Te vangen, zonder flag of fchot, En loerden aan de muur van 3c flor. Dees Heeren fpeurden vlijtig na Wat 's Konings vangst kon baten. Doch, toen hem juffer Podagra Een poosje had verlaten, Zo dacht hij aan geen lijfsgevaar! Het weêr was fchoon, de lucht zeer klaar: Hij liet zich overreden, Te Paerd van 't Hot te treden. Doch ranuwlij's was hij uit de poort, Of zag een nevel zinken; En fluks fprong Vader Ziet ben voort, En deed den fabel blinken: De Vorst onthutst, vraagt naar 'i parool. En grijpt vol vuur naar zijn pistool; - - Dan, welk een fout had hij begaan 1 Het was dien morgen ongelaèn. „ Vergeeft ons, ó uw M\jeffe!tl Sprak Schell, met nedrig bukken; Schik u, naar 't lot dat u verbeide, Wen 't anders niet kan lukketi» As 'th  C 10 ) »t Is in den Hemel ook recht goed: Daar vloeit nooit van een Sabel bloed »e Canonvuur zwijgt daar heilig; Men woont daar grootsch en veilig. INog, kunt ge 6 Vorst! als gij 't begeert, Voor Goden manoeuvreren: Bellona, in de kunst doorleeid, Houdt veel van 't exerceren; Ook klinkt uw Naam daar breed en wijd: Want op des eetzaals grootsch tapijt Zijn uw verwinningen gefield Van 't zevenjarig oorlogsveld," De Koning fprak, „ ik denk l et in, - - En moet mij overgeven; - »k Zie geen verandring in dien z'n; - Gedaan is 't met miju leven. Ook bindt mij niets aan de aarde meer: In "s Volks geluk flelde ik mijn ter; De grootheid van mijn» Staten Tuig 't heil der onderzaten," De  ( 12 ) Snel renden zij dc flraten door; ■Men vroeg den Dondergod gehoor; -~ En 't Hof zat in de ruime zaal, Juist op dit tijdftip aan het maal. De Maaifchalk, die den dienst waarnam, Ging om hem aantemelden, Hoe juichten, toen dees boodfchap kwam, De Goden en de Helden: Elk liet ambroos en nectar ftaan, Om Fredrik te gemoet :e gaan; Hem vriendelijk te ontvangen Was elks oprecht verlangen. Doch fiere Mnfe, zwijg, laat af' Te zwak wordt hier uw zingen; ~ Uw toon is veel te flaauw, te laf, Om tot den ruig te dringen, Die Zeus voor Frederik befloot, Want zijn verdienfte is veel te groot, Hij deed te veel, en niet in fchijn, Om ooit genoeg beloond te zijl. (Naar 'f Hoogduitscb vrij gevolgd.) J. v. H. DE     TROOS T-L I E D Waar heen hebt gij u gewend, o goudhairige Zoon der lucht? - zijt gij op uw bedde ter rust gegaan, of hebt gij u in de afgronden des oceaan s gedompelt, om uwe gloeiende zijden in de diepe kolken der westelijke Zee te verkoelen ? ik gevoel uwe «oostelijke hitte niet meer ; uwe fttalen fchenken geen warmte meer aan mijne verouderde leden. Zijt gij moede van os si aks fmarten te zien, of betreurt gij het droevig noodlot van erin? - doch gij zult terng keren in uwe pracht; frisch en bloeiend, als een joi ge fchone, dewelke fpeelr, en zich verblek in de vroege dagen van haar Echt. Ach, de vreugd mijner dagen is voorbij! geen w,isfelrng der jaren zal de lente mijnes levens terug voeren: noch geen terugkomst uwer ftralen, 6 Zon', het verlies van mijn gezicht vergoeden. Vergeefs fchijut uw licht voor mij ; uW glans is mij ij lel en ornutj wijn geest is ia de fchatluw verzonken j ja zelfs het licht B des  ( 18 ) des lïeds dringt niet meer door de donkerheid van mijne duistere ziel. Karil, rij mo en la mi»! gij vrienden mijner ?engdr, gij, die de daden mijnes Zoons, de dappere ftrijden van fik gal hebt gezien; gij die met mij ia de moeilijkheden des krijgs hebt gedeeld, en uwe harpen op de tonen van mijne liederen hebt geftemd; och ! brengt de verlopene tijden in mijn gemoed terug; laat mij den wellust der aandoeningen genieten, het geluk verhard het hart, maar het lijden doorweekt de ziel. Kas.il* Reeds lang heeft karil opgehouden de trillende foaren te flaan; reeds lang zwijgeide den val der Barden bejammerd. Eer en liefde tot roem verlevendigen de zielen ©nzer jeugd niet meer. 6 er in! de , tijd uws lofs is vervlogen; thans nadert het duister uur van uwen val; de fchaduwen des doods bedekken reed» uw vlaktens; de hartverfmeltende tonen van uwe harpe ) zijn veracht, en de vreemdeling wordt niet meer met blijdfchap ia uwe tenten ontvangen; lage menfciten heffen hunne trotfche hcofdan omhoog , en de ti^st en flxijd heerffhen, ia bet land. Dus  Dos was het niet, toen wij naar Suïim raisden, daar gij, 6 ossian! in de lokken uwer jeugd , met deu edlen f e dl ah hebt geftreden; met fedlah, den fterken en dapperen, om de fchone mui hvane, Hij was zacht en grootmoedig, kloek en verheven, als de dennen van Slinnra, welken het geboomte des wouds overzien, welker takken de wolken bewonen, en ia wier toppen de fldrkgevleugelde arenden Bestelen, Moirvane was fier en fchoon: baare Moeder de edle olva, had de zaden der deugd in haar jongen boezem gezaait. De maagden van erin zsgeu op haar met afgunst} zij zogten vergeefs eenige feilen aan haar te vinden want de zachtmoedigheid bedekte, als een doorfchijnenden fluiër, hare lieflijke fierheid. De onvertzaagdfte Jongelingen bewonderden den dapperen fedlah. Hij was vlug, als een arend des hemels, die van 2Ïjn hoge rots affchiet, om zijnen roof, de bruine zonen des bergs te verrasfchen , in het jagen raakten zijne voeten naauwüjks de toppen de» bloemrijke heide, zijn piil trof onfeilbaar, de flerkte zijnes arms was als eeu bergflroom, die onfluimig van de georokene klippen afflort, en onwederftaaabaar de breedrte danimm verfcheurt. B a Te  ( 20) Te Téütm overwon hij den maetigen Murchard; V°ti::ald, Konmor, en den derkfpierigen Felim, allen ruWe jagers vau de rotzige Mora, vielen onder de blikfems van zijnen kling. Mau w e ken u wederiTaan, o os s i ad! gij verfcheenr op het kampveld , u vervroiijkende in de kracht uwes arms, om den prijs der dapperheid te bevechten; mui r van e zag u; en Cdderde om haar geliefde. Van hare jeugd af was fedlah de geheime zucht hares boezems; zijne gedaante wandelde in hare gedachten, in de ftille uren der dromen; en als zij in den vroegen morgenftond ontwaakte, heerschte zijne lieflijke geftalte nog in hare ziel. Keur Vader, de edele Ronar, beminde den Jongeling, doch de iïouthcid zrns geflachts was nog dierbaarder aan zijn ziel; hij wenscht zijn bloed met den dappeillen van esisj helden te verenigen, en voerde daarom zijne dochter naar Tailton, om baar den overwinnaar in het ilrijden te fchenkeu. Uwe mannelijke fchoonheid vervulde haar met verfchrikking, even als de vonkende glans van een luchtverfchijnzel, hetwelk in den uacht den rand des wou dg fnel dcervliegt en de fmartvolie ogen des wandelaars verblindt, en een heerlijke doch akelige veïfchijöing geeft; aldus Hortte zich  C ") zich de verfchrikking over hate ziel; want zij zag de» val van fedlah te gemoet; hare wangen wierden bleek, eu een plotslijke beving greep hare tedere leden; onmagtig viel zij in de arraen van heur getrouwe mArthulla; verbleekt, als een bloem des dals , wier hoofd, door den adem vin dea Zuidenwind verzengt, dus verwelkt in 't gras r.eérgebogen ligt. Uw oog bemerkte de Maagd, gij zag de aandoening van haar hart, en een ftraal van medelijden doorvoer uwen boezem; dus zeide gij mij in haast, ,, ga habil! en vertroost het meisje, zeg haar, dat de eer mijn boezem ontfteekt , en de begeerte naar roem mijn hart bewoont." Gij geboodt mij, de liefde der Helden te vereren, en den angst uit den boezem der fchone te verdrijven. Uw hart is als een rots, tegen den vijand in de wapenen , maar het fmelt als fneeuw in een warmen lenteregen, wanneer het in der miag. den oogen tranen ontdekt. Ik ging heen en verhaalde haar uwe woorder. - Do tweeftrijd was reeds begonnea : - gelijk wanneer twee donderbuien door draaiwinden gedreven, hare gloeicrde blikzems in tegenovergeflelde richtingen uitfehie*en; zo gedrongen , zo plotsling, zo fnel vlamden de ftralen van hun' krasfende klingen ; - bewonderend B 3 za-  C 22 ) zagen de oudfte Fielden de kracht en dapperheid der beide Kampvechters; nooit flreden twee Krijgslieden in brik, eenen zo twijlTelagtigen en fchriklijken flrijd; eindlijk fleeg de kracht uwes overwinnenden arms toornig omhoog, en uw zwaerd doorhieuw de riemen des fcbilds van fedlah, en fpleet zijn ijzeren pantfier, terwijl zijn kling, op uwen helm fluitende, verbroken op den grond nederviel, en de greep onbmikbaar in zijne vuist liet. De Held was nu ontwapend en bloot, doch ftond nog als een rots; zijn voet week niet voor het dreigend gezicht des doods ; dan , op dat ogenblik hield gij uwen kling terug, en fpran tot den Jongeling nialfche woorden des vredes. In den ftrijd der dapperheid vervrolijkt de ziel van ossiak, maar de haat en nijd zijn zijnen boezem vreemd ; de mild vallende daauw des Hemels, is aan de verbrande vlaktens niet zo aangenaam, als edel te handelen gavallig is aan zijn hart. Toen reikte gij den Jongeling uwe hand, en leidde hem tot de wenende en bevende mui rvane; heure ogen waren nedergefljgen , en de droefheid bedekte haar lieffelijk aangezicht, even als een wolk» welke het bliniiend gelaat der Maan omfluiërt, „ Zijt  (23 ) „ Zijt getuigen, fprak gij, o Masnen van er i »! ik ontzegge al mijn recht op deze Maagd; ik fta haar vrijwillig af aan dezen edelen Jongeling, want hij woont in de ziel van deze fchone. Ik verblijde mij, in het lijden der bedroefden te fldlen, en de tranen uit de ogen der treurenden te mogen wisfchen. JNeem M u i «.vane! dit pand mijner vriendfchap; neem fedlah! de hand dezer fchone, want gij zijt wederzijal'che liefde waardig, en uwe dagen zullen in geluk voortvloeien." De grootmoedige ro n ar billijkte uwe woorden : hij beminde den jongen Krijgsman, en zijn ftandvastige dapperheid maakte hem nog dierbaarder aan zijnhait.— een algemeen vreugdegejuich der jetig.l vaa erin verhief uwen lof ten Memel; en de gaufche vergadering vereerde u een zwaerd , eenen blinkenden Helm, en een mee goud ingewerkt fchild. Aldus was uw roem, o ossiak! in de dagen uwer jeu&d, maar het verdriet wast met de jaren, en grijze lokken zijn zeldzaam van geluk verzeld , wij hebbea ons deel van dc blijdfebap genoten; waarom willen wij de Helden, die wij lief hadden, overleven ? fïngal, oscar, en cuthullin zijn niet meer : K o b a r. den dapperen is verfcheiden; maar hunne namen leve» B 4 ia  C «4 ) ia de liederen. De jager herdenkt hunne daden, hun gedachtenis is gelijk aan den zachter, adem der lente, *elke de dalen van eru met den lieflijkften geur vervult, wanneer de onftuhnige winter is voorbij gegaan, en de huilende noordenwind naar andre flreken is gevloden. Maar wie ontdek ik, op degindfehc nederhangende wolk, heerlijk en zacht van gelaat, omkleed met den dunnen en grijzen nevel des heuvels , golvend en vloeiend iu den wind des nachts, en een vurig en voorhij vliedend luchtbeeld, ftraalt door de dunne geltalte? - Het is de geest van uwe evi rallen, - ik hoor de lieflijkheid van hare ftem- zi] roept „ o ossi an kom met mij! ik heb uwe wolk toebereidt, en uw zoon osca r zal die over uw graf rollen ; uwe afgeftorvene vrienden verwachten u ; kom dan, mijn Beminde! tot mij, e.i haast u tot uwe evi rallen! " - - Zij zweeft voorbij, als een ftraal der Maan over een ftüzwijgend dal, - -liefderijk is uwe flcm, 0 EVI. kallen! het muziek uwer woorden ontvliedt mijn oor, even als de lispende adem des avonds, welke door het wier der zee flulpt; luisterende beklaagt de vis-  C «*) GEDACHTEN bij eem ONWEDERj Het blauw azuur betrekt, 't Welk thans mijn aandacht wekt, Ik Zie een Donderbui in »t zoeie zuiden hangen; Mij dunkt, zij nadert hen* aards aan, 'k W il nu haar werking gadeflaan ; Dit deel derSchepping geeft ook ilof voor mijn gezangen. Niets fchept Gods A'magt, of Het vordert onzen lof; Hij toont, in al zijn daên en onbegrensde werken, Zijn Goddelijke MajelTeit; En wil, dat wij zijn wijs beleid , In al het gten Hij doet, naauwkeurig zulieu merken. De luclnflroom loeit reeds fterk' - Ei zie' het donkre zwerk Echijnt met een felle vasrt zig tegen een te ftooten; - lk zie de dagvorftin niet mcêr; De bloemen buigen 't hoofd ter néér; Ja! 't fchelle zangkoor houdt zijn gorgeltjes geflotez. Hoe  Ca8) Zoo llort welëens ö Heer! 't Hoogmoedig hart ter neêr, W^eer 't door waan verblind, fteeds roemt op zijn vermot Maar h.j, die nedngheid betracht, rgco En nimmer fleunt op eigen kracht, Zult Gij ter 2ijner tijd, door klinkende cer Verho0gen. Daar breekt, vol glans en gloor, Het heuglijk zonlicht door' En fiert het aardrijk wéér door zijne gouden ftraalen: - 't Gevederd koor verlaat zijn nest, En vliegt - en juicht door 't luchtgewest; Ja. alles fchijnt op nieuw in vollen glans te praaien, Ontroert ook 't aklig zwart, Van druk welëens mijn hart; Cij zijt nochthans ó God! mijn troost in tegenfpeeden ; Mijn licht op 's leevens kronkelpaêu, Die ook, hoe hoog de nood zal gaan, Doorduw Genade [en Trouw mij altoos zult behoeden. P.iV. E, Cxé La-  C 31 ) jLaat hunne braafheid toeh na mijuea dood niet mindrer», Zelfs in de Hemelfrreek rijst dan mijn vreugd ten top En nu voor 't laatst vaarwel! eens ziza w' elkander weder; Daar, daar geen 's Vbrften vuist ons immer fcheiden zal; Daar vindt g' uw Echtvriend weêr, zoo hartlijk , en zoo teder. Al* ooit op aard, bij God, den Schepper van 't heelal. J. S, S. AAN het GRAF, De men sch is aan eeu bloem gelijk, Hij leeft een» korten tijd, Wie weet hoe ras ge, o zwijgend GratJ Mijn ftille wooning zijt' O, zozephiseu dau genaakt Met traanen van verdriet, Met een' gevlochten doodenkrans, Of met een fomber lied; Dat dan geen doodshoofd,?- half vergaan, Waaraan het hair nog kleeft, Of vette kluit uw zoode ontfier', Waarin 't gewormte leeft. En zo ze op u, ter rust geneigd, Een fmachtend oog mogt flaan, Ei* fier u dan met roosjes op, Eu lach haar lieflijk aan l • P. R.ÏF. aa »  C 33) 'k Zat mij vergenoegd te baaden , Door den blijden velddans moé , En mijn oog, !uet vaak bekaden, Viel mij, kommerlooze, toe. Gij, die 'c fnood bedrog reeds fnieedde» Legt mij fluirarend op uw ros, Voert me ondanks mijn gillen, mede, 'k Wring mij driewerf vruchtloos los. Hoe verfoeide ik de cieraaden Van uw wijffche legertent, En de onmanlijke gewaaden, Bij de Batten onbekend, Maar gij lachte met mijn woede, Met mijn traant-n , mijn gebeên, En ïlbegt, gantsch verdwaasd te moede, Glueijende armen om mij héén. 't Greep het zwaard u van de zijde, Daar ik lui lp noch uitkomst zag. 'k Hef het op, ten zelfden tijde, 'k Houw, miar gij ontduikt den (lag. 'k Wer]  C4o) D tt WAARE ZANGSTOF. Q schoon e Maagd ! - ó Puëzij! Wie ik al mijn klanken wijf Wil mij me: uw gunst omringen i - Zet mij vuur cn levtn bijj Geef mij rijke ftof tot zingen*! - Wen ge uw invloed, Hemelfpruit! Mij dan fcbeuit, en ik de flnit Neemen zal om aamebefFen, Och.' dat dan mijn kunstgeluid, 't Juischte en waare doel moog treffen.' - Nimmer zing ik Zlük cen> toOB> 't Vroom gemoed tot fmaad en hoon, Zou ik daar mijn zang „aar richten?. Neen J - ik tunre op 'c waare fcüoon Dat alleen de ziel kan ftichten. *t He:-  C40 Dan hoe vol gebrek, o Heer! Is ons knnstgeluid niet! - leer Leer ons dan gepaster zingeu, Och dat wij nw lof en eer ^pngen als de Hemelüngen. Maar dit heil, die zaligheid Hebt Gij namaals ous bereid, Dan wanneer we in 'c bof der Hoven Juichend werden ingeleid; Om u eeiwiglijk te looven. P. v. E. C*. GRAFSCHRIFT. Gij minnaars van de vrede! ei wilt niet verder gsan. Hj,die hier vreedzaam mst, vei teerde voor zijn derven, Door fpel eu drank zijn goed, alleen - om dat in 'terven Getn twist of tweedragc sou ontdaan. J. v. D IJ. Naar 't Hoogduitscb. ODE.  C 43 ) ODE» Natuur! u zij raiju lied gewijd % U, die zo mild als goed, De fchepzleu door uw gunst verblijdt, En alles baart en voedt. Mijn oog zi-ït uw aanvalligheid, Bij *c aangenaamst genot; Uw Schepper is vol majefteit Mijn Vader, en uw God. Mijn hart gevoelt, bij al uw fchat3 Een gloed, die mij verrukt, En troost en zegening bevat, Waar dengd de vrucht van plukt. Zou 'k ongevoelig op u zien, Weldadige Natuur! Uw Vader nimmer hulde biên, Voor 't wi;s en grootsch beltuur? Maar  C 44 > Maar ach.' de dankbaarheid eischt meer, Eischt meer dan enen pligt: Aanbidding voegt, bij »s Hoogften eer, In 't alJerfchoonst gefticht: Het zij gij 't fpruitje koestrend ftreelt, Eb als een Moeder kweekt; Of op een hoger toon beveelt, Wen gij door donders fpreekt; NatuurJ is »t voor den Menseh genoeg,, Dat hij zijn waarde veel», I>» erkentcis bij zijn loflied voeg», Of eischt gij grootfeher doel ? — Gewis, des mentenen levensloop Moet, en in vreugd of pijn, Door werkzaamheid, geloof en hoop, Een daad van Godsdienst zijn. Maar ziet, zo verr' de oneindigheid Het eindige overtreft , Is »t fchepfel van Gods majefteie. Mijn bange ziel bezeft,] Dat  (45 ) Dat ik mijn God niet dienen kan: - - »k Ben eindig, vol gebrek; - En wat verricht de lemen Man Op aarde, zonder vlek! Natuur! gij eischt met recht van mij', Dat Godsdienst, op dit rond, Den fchakel onzer pligteu zij, En niet een 's minfehen vond. Uw Vader gaf *t Orakelblad Aan 't heilbegerig hart, Dat deugden leert uit al diea fchat, En balzem vindt in fmart. Wea 'k dus gefterkt, Haar' op het fchoo» Van allïs wat gij werkt, Dan flemt mijn aanziji hoger toon, Dan zweef ik, onbeperkt, Wat voorwerp mijne ziel verkiest, En volge de Englen dra ; Tot zich elk denkbeeld gansch verliest, In de eeuwige Getiaê, Na.  ( 46" ) Natuur! »k wijd' aan uw God mijn lied: Hij, die zo mild als goed, Zijn zegen op de fchepzlen giet, In rijken overvloed, 'k Zal bij uw fchat, mijn dankbren toon Verheffen , om mijn lot. De Schepper is door zijnen Zoon Mijn Vader, en uw God. J. v H. GOEDE WERKEN. Clk4Ht heeft aan zijn plicht voldaan, filet duizend armen bijteftaan; Maar, toen hij'tganfche land zijn -weldoen opdeed merken^ En zich fchijnheüig heefc betoond, Heeft hij zich zelv' met wind geloond, Voor zijne goede werken. Au jst - dien niemand laakt of prijst, Die hcimlijk de armoe hulp bewijst, Maar, dcor een ander nooit zijn weidaên op deed merken, Heeft hier zijn deugden in betoond, En eens word hij'door God geloond Voor zijne goede werken, B. N,  C 47) AAM A TVI A L I A, Zou ik uwer ooit vergeeten , Vaordaen niet uw minnaar heeten ? Gadelooze amai.ii! Zou ik mijnen eed verhreeken? Dan zou God uwe onfchuld wreekea, Wanhoop volgde mij dan na. Zou ik voor de dwangKUgt knielen? Neen - twee eensgeftemie Zielen Scheiden zelfs niet in den dood; Laat verbasterde Ouders woeden, God zal onzen val verhoeden, Zijne liefde is eind'loos groot. Voor mij heeft het goud der aarde, Dierbaar Meisjen ! gansch geea waarde, Nu ik *t beste hart gebied! Zal naar geen Siteenen hooren; Deugd alleen kan mij bekooren, Maar de pracht der Waereld niet. Deugd  ouders hadden hem ook al van zijne vroege jeugd af ingeprent, hoe dat 'er geen huislijk noch burgerlijk geluk beftaanbaar vv as, zonder zuivere, eenvoudige onverhevene beginzelen van den Godsdienst, gegrond op de onbevlekte zedeleer der Heilige bladeren. Op deze grondflagen gebouwd zijnde , zo maakte werkzame vlijt en nuttige beoeiTening van den openbaren Godsdienst, 2Ïjn leven genoeglijk en voorfpoedig. Eerlang verbond hij zich aan een deugdzame Echtgenote, en een kleine voorraad vau zijn dagloon , door vlijt overge. gaard, Hielde hem in Haat, om voor zijn eigen rekening enig aangekogt land te bearbeiden, en zich eenig vee te kopen, om door het een en ander een eerlijk en goed beftaan te genieten» Dus verliepen 'er enige vergenoegde jaren, waar in mikok bij een ruime kostwinning , zija huisgeluk zag vermeerderen met twee veel belovende zonen, aan welker opvoeding zijne zorg en vlijt, en uren van rust geheel gewijd waren, Voor een geruimen tijd had mikon kennis gekregen aan e kas t o s, die op een aanzienlijk landgoed zijne dagen doorbragt; deze was een mensch van oordeel en vernuft, doch met een bedorven hart ten aanaien van uitwendige zeden en godsdienliige beginzelen; hij.  ( 5* ) inwendig bederf, wierden ook zi]ne goede zeden be»: dorven , zo dat m i ko k kennis kreeg aan verfcheidena ondeugden, die hem te voren vreemd waren. Rreds waren 'er tien jaren verlopen, gedurenden zijne gelukkige Echtverbindtents, in welke mi-kon zijn welvaarten voorfpoed zag bloeien, en zijn vermogen dermate vermeerderde, dat de fchaamlc deugd zijn vlijt en handel, cn daar uit vloeiende weldadigheid zegende, maar de vuige wangunst hem heimelijk vervloekte^ ja, de godloze erastus hem veelerlei {bikken fpaiide, om hem ongelukkig te maken; en dit gelukte hem in zo verre, dat de huislijke rust en zedige levenswijze van mi kon eerlang geheel verfloord of bedorven wierd. Voorheen was mi kon uit zuivre godsdienst» pligt en naarvolging van den Volmaaktflen aller Men^ fchen, een voorbeeld van een waardig huisvader, en ocbefproken burger, in goede trouw, weldadigheid en eerbied voor het hoogfte Wezen ; geen wonder, de heilige bladeren hadden hem geleerd de afzichtelijkheid en ftrafbaarheid der zonde; - de beminnelijkheid der deugd, en de groote vergelding aan ware godvrucht ia de eeuwigheid toegezegd; - dan, naar mate deze fchoi ae begrippen en de waarheid cn godiijkheid der heilige; Sla-.  C 64 ) ten over godsdicnftige zaken ontbrak, en ook door de verflandige enfcherpzinnige wederleggingen zi nesgrijzens vriends overtuigd, zo verbeterden zijne denkbeelden allengs, en hij las nu het gewijde blad als een der beste boeken ; en kreeg op nieuw fmaak in deszelfs zedeleer. En hoe zeer hem nog zomtijds de twijiTelingen beftormde , zo gevoelde hij niet zelden een vriendiijke ftraal van troost, bij hec doorlezen der hartroerende gefchiedernsfen van zo vele merkwaardige Perzouen als daar in voorkomen; - bij de verhevene gedachten van Gods grootheid, goedheid en voorzienigheid; - bij de gouden zedefpreuken en lesfen van den fchrandren Salomo; - en vooral bij de wonderbare proefwegen en de geduldige en edele denkwijze van den deugdzamen Job , en meer andere zaken. De overdenkingen en vergelijkingen van dit alles, met zijn gedrag en de ontmoetingen van zijn' levensloop, en den fchonen uitkomst der beproevingen , bragten de tederite wenfchen uit zijn binnenfte voort, om nog eenmaal het pad der waarheid en deugd te bewandelen; - nog eenmaal gelukkig te zijn, en zich met zijn geweten te bevredigen. Deze wenfchen veranderden in hartlijke gebeden, op dat God hem kragtdadig wilde over-  overtuigen van de kracht der waarheid en de grote uitzichten in de eeuwigheid. - Zo leefde hij voort, en de rust der ziel daalde al meer en meer als een balzem op hem neder. Eerlang befloot m i k o w om een reisje te doen naar Ben naburig| oord: hij fteeg te paard van zijn knecht verzeld, in den namiddag, met voornemen om enige uren afteleggen, en dan in een naburig dorp te vernachten; dan daar hij al een geruimen tijd overeen zeer ruwen weg voortgereden had,zo ftruikelde zijn paard, viel en bezeerde zich zodanig, dat hij moest befluitera in een kleine hut te vertoeven, totdat zijn knecht was ' terug gereden, om een ander paard van zijn huis te har len, om de reis te kunnen vervolgen. In dien tusr fchen tijd overdacht mik os dit ongeluk, en welke vreeslijke gevolgen dit voor hem had kunnen hebben; hij overdacht de leer der Voorzienigheid, en wierd in dit geval levendig overtuigd van de waarheid derzelvej waut daar hij door den val van het paard, met zijne ene been onder hetzelve had gelegen, zo was het inden val ongekwetst gebleven, niet tegenftaande het op een' harden en ruwen weg zeer onzacht was nedergekomen. in mindere gevallen had hij bevorens reeds opmerkzaam  (66) geweest op bijzonderheden in een of ander perzootr» lijk ongeluk, maar nu wierd hij gedrongen om te erkennen dat 'er een God was, die, door zijne Voorzienigheid, waakt en zorgt voor het heil der menfcheu, en dat hij zelfs het dreigendst gevaar uit goedheid en liefde ten beste deed uitvallen. Dus dacht hij, en ge» voelde in zijn hart het vuur der dankbaarheid. Gedurende deze overdenkingen kwam zijn knecht met een ander paard terug , en zij vervolgden , offchoon het reeds zeer laat in den namiddag was, hunnen weg* Het was een der fchoonlte herfstdagen. - Drukke bezigheid woelde in de Wijngaarden, die zij langs het ge» bergte voorbij reden. De bosfehen , waar door hunne weg zich verder heenflingerde, waren met een rijke mengeling van groen getekend. De bladeren, allengs tot rijpheid gekomen, fchitterden met een goudgelen glans, bij het frisfche groen der najaarsloten, en blonken tegen het donker groen der hoge dennen, bij het ontvangen van de laatfte ftralen der ondergaande Zoo. De avondfehemering verfpreide rasch haar brede fcha» duwen over de bosfehen ;de wijkende voorwerpen zonken in de duisternis, en een akelige donkerheid bedek» te den weg in het zwarte dennenwoud. Vol onaan- S«-  (67 ) gemme aandoeningen reden zij voort , totdat de Maan, allengs hoger gerezen, hars dralen fchoot door de openingen der dorre takken, en den weg hier en daar, op kleine vlaktens, aangenaam verlichtte. Nu vorderd» zij hunnen weg geruster. - Een grootfche en aandoen* lijke ftilte heerschte hier in de natuur; geen windje ruischte in de toppen der dennen; alleen de echo va* het getrappel der paarden klonk door het eenzaam woud. -- Door een toeval was de knecht vanMiKort enige fchreden agter gebleven, en mikon was reed* een, door de Maan vetlichte hoek , omgereden; - onverwacht hoort hij het geblaf van zijne honden, er» een verward gerucht van ruwe ftemmen; - zijn knecht gaf een vreeslijken gil, terwijl 'er een piftool losbrandde en door het bosch daverde. - Mikon verfchrikte geweldig, ftond een ogenblik , . . keerde zijn paard om, - vloog met het piftool in de hand, den hoek om, en zag twee rovers op zijn knecht aangevallen; - hij brandde los, en kwetfte een der rovers in zijn been, zo dat hij nederzeeg. lutusfchen had de knecht van juk os den anderen rover bij de baiïen gegrepen, en met hulp van zijnen Heer, was deze met enige riemen *an het paard rasch gevleugeld. - De gekwetfte en ge* E a boa?  ( 72) Maar is zagtbeid 'c kenmerk Van een teèdre maagd; it Is dan best mijn fmarten Phijllis • u geklaagd. Pn ijl lis! zie mijn fmarten, Ken mijn wrang verdriet, En verwerp de zuchten Van mija boezem nietl Gun, door u verwonnen, Dat ik u verwin; Sluit uw teder bartjen Voor geen zuivre min. Ceef mi n oog zijn klaarheid, *t FJart zijn kalmte weêr; Dan, dan heb ik alles. En verlang niets meer, <* AAN PHIJLLIS, Laat andren met hun b!oed de onfchaibre vrijheid kopen, De vrijheid is mij thands 't ondraaglijkst juk op aard: Ik zet mijn jeugdig hart voor * h ij 11, « boeijën open, Die banden zijq mij neer dan al nijB vrijheid waard. O, tin  SIM VERTELLING I H VERTROUWEN*, 'aan de Meer en van Eerzucht, in alle Tijdeal , In zekre ftad, die ik ftraks, ten geval Van mijne lezers, noemen zal, Was zekre vrouw van wondren aart woonachtig» Daar was geen fchepfel in de ftad Dien zij niet tot haar' minnaar had ; De aanloop aan haar deur was onbefchrijflijk krrchtig! Elkzoehtbaar; en, 't geen vreemd moet voor eiklezer zijflj Is dat die haar meest driftig zochten Doorgaans wel minst haar nadren mogten, Ja, dikwijls keerden die van hare deur met pijn. Ij Pe  C 74) De gang van 't huis dat zij bewoonde, Die Hechts een' eedlen zwier vertoonde, (fëeen pracht,) was gantsch belegd met eene gladde mar, Waarop meer dan e'én vrind van vleijëude ftrijkadee, En winderige gasconades, Schier hals of been gebroken had. 't Was wonderlijk om aan te fchouwen, Hoe uit het huis dier zeldzaamfte aller vrouwen, En dat bijna op ieder' dag, Men menfchcn met een' neus die bloedde komen zag, Die al te maal, en dit kon niet wel anders wezen, De grilligheid der vrouw misprezen; Teiwijl 't gezelfchap vóór het huis Die bloedenden terflond begekte roet gedtuis, En zwoer dat elk van hen dat wel zou beter maken. En zorgen ongekwetst wéér uit het huis te raken; Maar van de twintig die de Dame gingen zien, Bezeerden 'er doorgaans zich negentien. Doch 'i geen de lezers toch voor alles moeten weten, ls dat de vrouw in hare ftad Van niemant fterker aanloop had Dan van Geleerden , en Poëten. Elk dezer kwanten zocht, met onbefcbrijfbre drift, Haar gunst door weetenfcbap en fchriftj ftlttBJ  C 75 ) Maar van de duizend dezer Keeren, Want, lezer! deze ftad was van die (naken vol: Elk burger was poëet, of van geleerdheid dol:) Zag elk drie vierde deel met dikke neuzen keeier?. De lezer twijfelt niet dat die een gunst ontfing Vau deze minnares, veel fraaadheid onderging Van dien gekwetften dromj hij mag dit vast geloven! Maar, 'c geen 't geloof gantsch gaat te boven, ls dat, verr' dat de grilligheid dier vrouw Haar van bezoek bevrijden zou, En eindlijk haar geheel van minnaars zou berooven, De hoop fteeds grooter wierd; zó dat men , dag aan dag* Haar huis bijna beftormen zag. Een zedig jongeling, die gaarn' van ieder leerde, Scraks de achting won, waar hij verkeerde, Geen goed deed, als veel lieden van fatfoen, Slechts om een' naam, maar om dat hij »t moest doen, Door zijn vernuft de menfchen zocht te ftichten, Nooit dacht zich een gedenkzuil op te richten, En nimmer kwaad van andren fprak , Veel min dat 'snaastens roem zijn hare in toorne ontftak,, jTaar hij niet heet was op gebieden en regeeren, Omdat die laatfte kunst bezwaarlijk is te leeren, favien maakt de menfchen g^en Regenten met gemak ;)  C 70 Dees jongling, die de vrouw niet kende, Ceraakfe bij geval voor haar gevaarlijk huis, En vrceg de faam' gerotte bende, Kaar de oorzaak van dat woest gedruis? Hij vroeg, of daar was geld te winnen? OF ampten wierden uitgedeeld? ï>an of regeeilust daar de menfchen dreef naar binnen? Dan of de Loterij daar trok? Als iemant, in een' zwarten rok, 3Met een' gezwollen neus, cn als beroofd van zinnen, Met veel papieren in de band, tTen huize uitfloof, en riep: ,, Dat 'shier een dievenland'J „ Vernuft bekomt hier geen belooning! „ Ik tree daar in die helfche woning, 3, En bied de vrouw van't huis mijn' zuren arbeid aanj „ Een werk alleen om haar gedaan ; „ lk nader, met een diepe buiging, ,, Ik fmeek, met uitgezochte knust, „ Eén enkel blijk flechts van haar gunst,. En zweer op 't duurst haar dankbetuiging. „ Ik buig daarna mij tot den grond, „ En 't gladde van haar mat bezeert mijn» neus en mond; En ,\err' dat haar mijn val,mijn harde val,zou fpijten, Word ik befpot, en noch beladen met vervvi.ten. «« Zij  (77) ,, zij duwt mij toe: ik ben een man " Dien zij volftrekt niet lijden kan; - Zij wil geen Compliment, geen nederige buiging» Of eenig foort van eerbetuiging; Zij'wit niet dat men iets om haat allee» zal doen; " „ En haar maar zo, met gantfche hoopen , " Gedurig achter na te loopen, " Strijd, zo ze zegt, met haar fatfoen. C*« Maa^kzweer,ikzalinkorthaartotmijn vrindfchap dwtn"^Zalhaar,doormijnvernuft,eerlangdoeufi;nerZtngea. Naauw' zweeg hij, of een oorlogsman, Met een' bebloede» mond, en twee *™?VT' * 5 Geen mij gebeurt? zeis gek! zo gekmen wezen kan. „ >k Wierd voor een' windbuil uitgefcholden, " En heb dat met een' flag vergolden} „ Toen trok mijn* weêrpartij van leer; ' % Verweerde mijn verlïand met mijn ontbloot geweer, " En dacht daar door de gunst der Dame waard'te wezen? " n buigmij diep; maar, ven* van mij te zien geprezen, „ Word ik begekt, om dat ik val, „ Zij duwt mij toe: Ga! gij zijt mal: „ Geen degen kan 't verftand bewijzen} Gij draagt dien vvor uw vaderland, Niei  herhaalde zuchtingen taak half onderdrukte ademhaal™•>, m den matten opflag van de ingevallene, dikwijls zonder oorzaak betraande oogen , en in de bleeke gezichts▼erw van deezen jongen Vorst, weldra eene verborgene liefde , welke den bloczem van zijn jeugdig leven reeds gedeeltelijk had doen verwelken, en dezelve geheellijk dreigde te verftooren. Uit achting voor selbucus zo wel, als voor a ntiochtjs, deed erasistratus alle moeite, om het voorwerp van deszelfs heimelijke liefde te ontdekken. Dit gelukte hem buitengemeen, op de volgende, bij uitftek fchrander verzonnene wijze: Hij ging in het vertrek van den verliefien, leide de hand op het hart van denzelven, en nam hem uaauwkeurig waar, terwijl inmiddels , op zijn verzoek, alle Vrouwen , welken aan het Hof waren , in dit vertrek moesten verfchijnen. Niet de minde verandering bemerkte de Arts bij derzelver tegenwoordigheid) in de gefleldheid van zijnen zielslijder: maar op het oogenblik, dat zijne Stiefmoeder stïatonka in de kamer trad, begon zijn hart geweldig te kloppen, dc pols wierd ongefladig en geraakte in merkelijke wanorde; de lijder wierd bij afwisfcling, dan rood, dan bleek, begon te beeven, een kou-  C S3 ) koude zweet brak uit zijne leden, zijne bijkans gebrokene oogen zwommen in manen , zijne ftem wierd zwakker, bij wierd benaauwd, dodelijk bleek, en geraakte eindelijk geheel buiten zich zelve; om kort te gaan, alle kentekenen, waar door eene hevige hartstocht, vooral hoopelooze , heimelijke liefde, naar da befchrijving vau sappho, zich openbaart, hadden hier plaats. - Door medelijden met den jongen Prins, wiens liefde, zonder het bezit van haar voorwerp , met den dood moest eindigen , aangefpoord, en overtuigd van de groote, vaderlijke genegenheid en liefde van seleöcos omtrent zijnen Zoon, waagde hij het, hoezeer hem het geheim houden der waare gefleldheid van deeze zaak, ook pligt fcheen te zijn, den Vader de vuurige liefde van denzelven bekend te maaien; maar, voegde hij 'er bij, eene liefde, die ongeneeslijk is, om dat zij door het bezit van derzelver voorwerp nooit voldaan kau worden. Hoe, riep seleocus, geheelverfchrikt, eene liefde zouder geneesmiddel? - Ja, eene liefde, die nooit voldaan kan worden, was het antwoord van den Geneesheer; om dat dezelve mijne Echtgenoote ten voornrerpe heeft. - F X Bet  ( 84 ) Hoe, Gij, mijn Vriend erasistratus, was het antwoord , wilt gij uwe Vrouw voor mijnen Zoo» niet opofferen , daar gij mijnen Zoon , mijne eenige hoope verwelken , en met hem het geheele Rijk te gronde ziet gaan? Maar zoud Gij, mijn Koning, hervattede de wijze erasistratus, gij, die gij Vader zijt van den gemoedslijder, wel hetzelfde doen, wanneer s t rt atokica het voorwerp ware van zijne liefde? Waatde Vriend! was het gereed antwoord van den Koning, ach! dat de Goden wilden, of dat cenig mensch door kunst in ftaat mogt zijn, om het hart van mijnen Zoon, van Uwe Echtgenoote af- en tot mijne stratonica henen te neigen, niet alleen mijne liefde tot Haar, ja zelfs mijn geheele Koningrijk zoude ik opofferen, om mijnen dierbaaren antiochus te redden, Door het vuur, waarmede seleucus deeze woorden uitfprak, en de traanen , welke dezelve vergezelden , bemoedigd, waagde het erasistratus, onder eenen vrieudelijken handdruk, hem te zeggen, dit zijn Zoon van hem geene hulpe behoefde: Want Gij, voegde hij 'er bij, zijt de Vader van den minnaar, en tte I  C 85 ) de Man van de geliefde, Gij zijt Koning, en alléén '\ Haat, om Uwen Zoon en Uw Huis te redden. Hier op deed seleucus zijn Volk vergaderen, en maakte aan hetzelve bekend, dat het zijn wil en zijn wensch zij, om zijnen Zoon a n t i oc hus tot Koning van de boveufte Provinciën van jfi* te doen kroonen, en str4tohka als Koningin door den Echt aan bem te verbinden. - Van mijnen mij fteeds gehoorzaamen Zjou , zeide hij, ben ik overtuigd , dat dezelve ook hierin mijnen wil zal opvolgen; en indien st ratonica, ging hij voort, eene zodanige echtverbindtecis als eene inbreuk op de wetten en gewoontens befchouwen, en dezelve van de hand wilde wijzen, zal ik mijne Vrienden aanzoeken , om haar te overtuigen, dat alle handelingen, welke uit liefde tot den Koning en tot nut van het Vadeiland gefchieden, rechtvaardig en geoorloofd zijn. • Nadat het Huwelijk voltrokken was, ging de tederbartige Vader (die onder de Vorften wel zelden zijn weerga zal vinden) in de landftreeken van Babijloniën , liet eene Stad bouwen aan de oeveren van den e uphrat, dezelve naar zijnen naam nosmen,en eindigdiöde aldaar zijn roemrijk leven. C. T. G. S. F 3 A V A-  C W ) AVARUS ek de FILOSOOF. M en fpreekt, met zeer veel fchün Dat op de Maan ook wezens zijn: En deze Helling is geen wonder,„ Maar (riep a v a r ir s,) dit, vind ik tocb gansch bijzonder, Zelf een verwarring der Natuur, (Waar wordt een mensch toch heen gedreven ,) Dat op de Zon , een» kloot van vunr, Ook fchepzlen zouden leeven -l ** „ Ik zal, zoo fprak een filofiof, £En wie flaat aan dat foort van wijzen, geen geloof,) lk zal, dit trachten aantetoonen , Dat zulk een flelzel, ja gewis' Niet gansch en al onmooglijk is: Verliest het dierbaar goud, de praal van troon en kroonen^ „ Welooit zijn waarde en kracht in *t vuur-? Wie weet, of op de Zon, die voedster der Natuur, Geen gouden wezens woonen"-! Dit (riep avarus,) ja' dit laat zich waarlijk hooren; OchJ ware ik op dien kloot, zoo rijk van goud geboren. P. v. E. Cz.  <*7) PALEMOR aam R 0 O S J B. Roosje! 't is winter; de tuim'lende vlok Spreidt op de dalen een' donzigen rok, Blank als uw kaaken, - o blank als uw boezem!«■ Hoor thans de ftorm-wind die kneller.de nijpt 1 Hekken en tuinen zijn liev'lijk berijpt j Boomen vertoonen een fchitt'renden bloezem. Roosje! 't is winter; de beekjes zijn ijs; *t Dak-ftroo der land'iijk hutten is grijs; 't Maanlicht fchijnt helder van blaauwende transfen. Ziet fëhoe eerwaardig in hemelsch gewaad 't Kruin-fpits der torens op^ tempelen ftaatj Alles is blinkend van kaatzeude glansfen. F 4 Roos-  C 83 ) Roosje! 'c is winter; hoe kond is Naroarï Nader uw minnaar, en vleid u bij 'c vuur! Laat u, uvv mlemoh teder omarmen] 6 Hoe verheugd gaat de winter daar heen! 'tls, of de Maij-tijd is binnen getrefiu; Lievde kan harten en leden verwarmen. Draadjes als zijde van zilveren vlas, Spint g' raet vingers zoo witjes als wasch; 't Snorrende wiel is een zang in mijn' ooren; 'k Voel mine zorgen in d' afgrond geftort; d'Avond word fpreekend en koutend verkort, Niets kan hier zalige büjdfchap verltooren. Roosje.' 't is winter; ach waart ge mijn vrouw 1 Ecuwig verbonden door 't Echt-fnoer der trouw, 'k Zou in uw» armen genoeglijker flaapen; 'k Drukte, o mijn' vreugde! dit hart aan uw hart; »k Schonk'u een» kusch en dan voelde ikgeen'fmart'; 'k Werd in een' Engel, mijn Engel:herfchaapen. A. L. K. GE-  C 8?) GËBO0R.TELIE0 voor ees DICHTER. Al hoor ik geen Cinofefaal Met heldren fchreeuw het nachtuur tellen, Gevoel ik ncchthans menigmaal Al iluimreud mijne zangdrift zwellen. - Deze uchtend was de gulle flaap Bijzonder vroeg mijn oog outwee.en, 'k Dagt, Ganimeed, die looze knaap, Is vast weêr aan het keikeu breeken: Dan, 'k raakte in zoete mijmering, En zag, bij Febe's zachte glansfeu, Apol en Bachus, in eeu kring Van twaalf jonge oieisjens dansfen; Apol flapte ijlings aan mijn zij, En zag mij aan, met dreigende oogen, Hoe! fprak Hij, zult ge, nevens mij, Den roem niet, van mijn zoon verhogen?... Nog beef ik van dat norsch gezigt.... Ik zeide; - o Prius der Dichtren-fckaaren! 'k Heb nooit iets dergelijks verricht, Of aanftonds fproogen al mijn fnaaren: F 5 Dm  (90 ) Daar bi;, .... oGoón.' wat ziet gij zuur!Hoe zou ik uwen zoon bezingen: Hij immers overtreft Merkuur In zijn gedaame-wisfelingen. - Nu is een wolfsvel zijn gewaad; Zijn Haazen-ooren doen mij vreezen; Dan fïaat op zijn verbleekt gelaat De ontfteltuis, angst, en fchrik te lezen; Nu, geeft hem twijfling fchok op fchok, In 't eind moet hij zijn vrijheid mïsfen, Met eeu lantaarn en.wandelftok, Omzwerven in de duisternisfen; Dan grijpt hij eenen wolf bij 't oor. En weet niet hoe of wat te kiezen; Nu geeft hij aan de min gehoor, Dan weder moet zij 't al verliezen ; Doch zou ik, waardig vriendj Apol J Al die verwisfelhigen maaien , Voorzeker, in die wondre rol Zou^ik geheel en al verdwalen. - Wie klieft een vuurvlam met zijn zwaard? Wie ftamptjhet water in moitïeren ? Wie zal den Beer, zoo norsch van aart, Met zachte rozenkransjens fleren? - Ik  C 91 )l Ik weet van die gedaanten niet, Sprak Prins Apol, ik eisch uw zangen» Of wilt gij dat ik zelf het lied Ter zijner glorie aan zal vangen? Ik lachte eens, want die twistgeding Begon mijn zangfter te verveelen Kom, fprak ik, kom, Apol.' ik zing, Zult gij op uwen citer fpeelen ? - Toen juichte 't godendom verheugd; Apol en Bachus zwoeren beiden Hun lievling een onwelkbre jeugd, Terwijl de meisjens bloemen fpreiden; Zij deeden 't purper druivennat In heldre bekers lustig branden, Vriend Bachus leegde vat bij vat, (Nooit was dit bij de Goden fchanden.) Nu wierd de naam van Febus zoon Geroemd door al de hemelftreekcn, Geroemd op zulk een hogen toom Bat al de zangers fchier bezweken: Mijn zangfter zong hen vrolijk na, Fluks waren zij mijn oog ontvloden... Nog zing ik hen met eerbied nai „ Deez' dichter is een zoon der Goden! " . e. vr.  (92 ) WAARE LIEFDE, «k BESTENDIG CoED. Vorflen! H purper, dat n fiere, . Is van weinig waarde, Zo zich liefde en eedle deugd Aan dien glans niet paardde. Geeft aan xr us liefde en deugd, *k Zal zijn heillraat kiezen, Want bij Croesus fchat en kroon Zou mijn hart bevriezen. Wagtte ons geene onfterflijkheid: 'k Zoude u lot dan roemen, Die op ijdle fchatten boogt, ■En de liefde doemen. Ja: dan wierd mijn levenstijd Enkel fchrik voor 't derven , Wijl we o liefde' met den dood U dan eeuwig derven.  C 93) Ja: is de Eeuwigheid een fchira, *k Zoek dan voor dit leven, Schatten, die mij zorgenloos En gerust doen fneeven. Schattsn, die den wellust voen , Schatten, die verzwinden En bij wie 'k mijn hoogfte goed Voor den tijd kan vinden. Schatten, die uit eigen aart Broos zijn en verdwijnen, Maar geen ichat, waarbij de ziel Tot den dood zou kwijnen. Dan: wat zou de waerel 1 zijn? Wat een lievend harte ? En hoe wreed was God dan niet ln de muitte faiarte? Ja: dan gaf geen teder vriend Ons de zucht tot minnen, Neen: dan kwelde een dwingeland Ons door hart en zinnen. Maart  C ss) P fl 1] L L I S. Io! iic keerde als overwinnaar uit het perk der liefde weêr, »k Vlei mijn lauren, 'tzijn uw gaven, phijlms! voor mv jfcviti^j , j (voeten neer. Wat, wat deed mij zegepralen, anders dan uw maagdlijk taart? 'tGeen mij langer niet kon laten door het duldloost leed benard. IGi], gij hebt den nacht van neevlen in het fcbittrendst licht^ver- !En mijne aardfche zaligheden tot den grootften trap vermeêrd. Gij, toen al mijn hoop verdwenen, en mij niets »ef« JJ« Redde mij door »t zalig jawoord, dat nw lieven mon(dvl°™- : Gij, toen 't denkbeeld dat een ander u op't eerbaar huwlijksbed Juichend aan zijn borst zou druk ken, 't hart door w^JJP Jj* 'Toen ik u in miju verbeelding reeds verloren heb geacht, IHebt de wonden van mijn boezem door den fchoonften troose (verzagt. Diejc-  f9* ) Dierbre phijllis.' omijn boezem blaaktin ongewonen gloed , Daar ik u als Lotgenote op mijn levenspad begroet! God! aan phijllis zij televen, kan 'ergroter blijdfchjp zijn ? Dan verliest de ramp haar priemen,en verdriet kan wellust zijn. o Ontfang de dankbre hulde, die het tederst hart u wijd, Die ge alleen uit alle Meisjens dubbel, dribbel waardij; zijt. Gij waart de eerde, die mijn boezem al zijn rust en kalmte (ontflal; En ik weet wel lieve phijllis wie de laatfte wezen zal.- Eeas, voor'tvlekloos oog der godheid, hemel, hemel, welk (een ftond! Mochte ikd' eed der liefde zweren op defchoonfie en kuischte (mond, o Zoo *k ooit ia mijn verbeelding boven 't ondermannfche (lleeg, *tWas gewis toen ik in de armen van't aanbidhikst Meis'-en (zeeg. o Watof ik toen ontwaarde maaltgecn inkt of nietig fchrift, Maar het ftaal metftalen lettren in 't oprechtfte hart gegrift. Mag ik thands voor 't oog der waerekl, dat mij zoo veel heil (ner.ijd, Niet aan ieder een verklaren dat gij nu de mijne zijt; Spoedig daag' het ogenblikjen, dat mijn min dien nacht onttrekt, En mijn hart ten fprekend voorbeeld van de oprechtfte liefde (ftrekr. O. Ds  (97) MARIA van L A L A I N, "VERDEDIGSTER. VAN DOORNIK. Zo ware moed, ontvonkt door eedle pligtbetooning, Geen dood ontziende, om ééns een* Godvergeeten Koning Te ftraffen voor zijn woede, en 't fcheuden zijner trouw, Tot eer gedijd, elk eer' deez» Vaderlandfche vrouw, De telg van montigny, aan espihoi verbonden. Geen ftaal, geen vliegend lood, geen duizend ijzren monde* 'Ontzetten dees' heldin, om, voor haar vaderland, Het volk van Doorniks muur te ontdaan van Spaujes band. Getreuw aan Romes kerk, nog trouwer aan Oranje, Afneerig van den Paus, den fteun van 't woedend Spanje, Vertoont ze aan 't oorlogsrot, dat op haar wenken ftaart, üe wond' die zij bekwam door pahmaasoorlogszwaard^ Haar bloed, meer dan haar ftem, w as in dat tijdftip fprekeud , ©e Vaderlandfche liefde, en heldenmoed ontftekead'j iEn ieder oorlogsman roemt , midden in den flag, Dat bij van eene vrouw zijn pligten leeren raag, G Ds>si  (9« ) Door haar (tandvastigheid wierd nassAtj tijd gegeven. 2. Zijn magcen , lang veidc-id, en uit elkaér gedreven, Te trekken in één punt, om, met veréénde kracht, Te Horten, tot 's Lands heil, op Spanjes oorlogsmagt. En, fcioon het wreede lot, tiran vau volk en Haten, Haar dwong om Doorniks muur in parmaas magtte laten; Haar val gaf Spanjes heir de neerlaag en de fchand'. Haar deugd in »f ongeluk verrukt den dwingeland, Haar naam word door de lucht naar allen kan: gedrongen,. En leeft bij »t nagedacht op aller heldentongen. Dus is het Joon der deugd zelfs in den tegeufpoed, Zo word de trouw voor 't land veriideld door den meed; Zo moge elk oorlogsman door zulk een voorbeeld leeren, Door alle tijden heen, het ware triomferen; Daar ieder burger zie, hoe hoog of laag van Haat, Dat doen een woordenklap met roem te boven gaat, Eu dat de liefde in 't hart voor 't vaderland geboren, Nooit dan op recht gegrond den wijzen kan bekoren, ö Dierbaar Vaderland; wat beil, zo ieder Had Niet meer dan één lalain Hechts in haar muren had. J-  ( P9) DE KUSJES. aan...; Toen ik , Iaatstraaal, op de tipjes Van uw malfche roozen lipjes, Schuldeloos, mijn lust voldeed* Voelde ik ijlings, bij die kfipj;s, Dat mijn ziel-rust op beur flipjes, Onbekommerd, fchipbreuk leed. - Al mijn levensvuur bewogen , En, ten boezem uitgevlogen, Vestte bij uw mond zijn troon; Heel mijn ziel, door 't zoet vermogen Van uw kusjes, aangezogen, Vondt in uwe min haar loon. Al mijn zinnen, weggezonken, Door den oogst der weliust dronken, Die zó vaak me uw mondje biedt: Uiten mij, zo riik befchonkeu, G a  ZANGSTOF. "Wie ook in »t choor der kunst, de zege weg moog dragen | Zo niet zijn zegezang van ware grootheid zwelt, { Den christen zal hij fchaars, der godheid nooit behagen, Nooit wordt bij 't nageflaeht zijn naam met roem vermeld* De Godsdienst, zij alleen verheft der menfchen waarde, Daar ze ons 't verheven doel van onze wording toont, ilDaar ze al wie 't fpeeltuigooit ter eer der Godheid fnaarde*, Met eeuwigblinkend goud,met 'shemels gunst.bektoont. i Gij die mijn zangvuur wekt, 6 Godsdienst, troost van 'tleven? Gij zijt de Dichtgodes, wie 't lied der Christnen rijst, iNooit moet deze elpen-lier een enkel klankjen geven, Dat niet den edlen mensch op z'jne grootheid wijst. Of, zouden wij alleen, die ons naar Christus noemen, Naar hem die ons Gods gunst en 't eeuwig leven bood, Wij zwijgen ; daar elk volk zijn valfche Goön durft roemen, Durft roemen in 't gezigt zelfs van den wreedften dood. Wij volgers zi n van 't hoofd der zwervende Arabieren, Dat fchuwende al wat licht aan 't denkend wezen gaf, IAa,n 't volk, weleer gewoon zijn feest met zang te vieren, Beval: volg Godsprofeet en zweer de diclukonst af.'* G 5 Neen,    Waer ben ik ? - Neen , hier zijn geen zwaerdenj De dolk is in de fcheê geroestj Hier hebben trappiende oorlogspaerdea Den oogst des Landmans niet verwoest. Zie gindsch die rijke korenvelden, Die, fpraekloos, 's Hemels liefde meldeuj Een liefde die voor allen waekt; Daer zij en land - en ftedeiingen Bij 't heil des overvloeds doet zingen, En,duizenden gelukkig maekt. Hoe welig kan het Vee hier tieren, 'c Moet in geen' muilen ftal vergaan j De Veldling vreest geen foudenieren, Die naer zijn wettig erfgoed ftaen, Hij maeit, en zwoegt, en looft den zegen, Door hem, zoo mild, van God verkregen, Nu hij de ruime fchuren vult, En veilig is voor al die rampen, Waernieê ziju evenmensen moet kampenj Bij wien het ooilogsöndier brult. Ha  ( UT ) 'c Is claar, waar ons de min verengeit, yt Genoegen on^e harteri boeit, Wanneer ons arm in arm geftrengeld, De ïeinlte liefde gansch doorvloeit! Wanneer ik aan haar zij' mag treeden, • Of, aan haar kloppend harte rust, ■k Beu dan verheugt en weltevreden, Terwijl mijn mond baar lippen kust. Dan ken ik zorgen, leed noch fmarte,. En ik geniet het reinst geluk, Als ik het meisje van mijn harte Aan mijn' ontvlamden boezem druk, - De fchoonltc blos veifiert heur wangen 9, Met poeslig Lelijwit gepaard: Hem lippen zijn 't ontgloeit verlangen - De kus van halve goden waard 1 Haar oog ziet vriendelijk en teder, Gelijk de Maan bij 't avondrood , Op haar' geliefden balsvriend neder, Terwijl hij iluimert in heur fc'aoot.. II S  (122) "Ja, imvtw durft zich mijn oog betrouwen, Wen 't op haar' blanken boezem daalt, Dan waan ik Venu3 zelf te aanfchouwen, Zo als ze in Paphos tempel praalt: En durf ik, mijmrcnd, verder komen, Wen ik in zachte kwijning blaak, Dan maalt verbeelding lieve droomen, Eegocheld door het zoetst vermaak] Dees fchoone heb ik mij verkooren, Die roozen voor mijn treden flrooit! Ja, dierbre! ik heb U trouw gezwooren, En - deezen eed verbreek ik uooit. Gij zijt mijn enigst heil op aarde, En, als uw Jieve wedermin • JMij ilegts beloont, o dan, mijn waarde] ■Ruilde ik U voor geen koningin! - B, N„  C 123) 'GEMEENSCHAP met GOD. 't Beeld des Eeuwigen te draagen Met Hem in verbond te Haan, Met den God der gantfche Schepping Als een vriend fteeds omtegtan, God te kennen • God te aanbidden In het fchoone dat hij fchicp, Tat Hij daaglijks nog ontwikkelt En eens uit den Chaos riep, Dat heet zaligheid te fmaaken Dit is vreugde voor den mensch Dit is 't doel van zijn beilenimïng - Dit het toppunt van zijn wensch. Naamloos wezen! . enkel liefde Zijt ge en zult gij eeuwig zijn! Die u vindt, die vindt volmaaktheid Vindt het wezen, zonder fchija. Zij die u ó God! niet kennen Kenden nimmer reine vreugd  (m) Zij die u 6 Gud.' - niet eeren Kenden timmer zuivre deugd; Zuivre deugd en reine vreugde Gaan te faamen hand in hand - Rusten beide op uw gemeenfcbap Zijn aan uwen dienst verpand. Doe me Oneindige ! u toch kennen- Dat ik u toch ftoorloos dien'! Dit is 't He^l, waar naar ik haake: 3> Hier in alles God te zien!" Ja! gij zijt in ftorm cn donder In den dood en 't hagchlijkst lot* In den regen en in 't leven Altijd Liefde - en altijd God. Hij die u in ftorm cn donder En in rampen nimmer ziet, Ziet u ook in licht en zegeu Ziet u ook in -\ leven niet; Dat ik u in 't znndje erkerne - In het beekje uw grootheid prijf' Waar bij bergen en bij zcè'cn 't Ht-Jder kldueud danklied rijf'  ( I2S ) Zijt ö God! door heel mijn leven Al mijn hoop en al mijn vreugd! Maar zijt ook in 'c uur va;t ftörven Al mijt) hoop en al mijn vreugd. Zijt mijn Rotfteen - zijt mijn Vader - Zijt mijn vriend • mijn burgt eti fchiid. Laat mij denken zóó als je sus Laat mij willen , als gij wilt. Laat mij leeven - laat mij flerven Laat mij rijzen uit het graf, Maar fcheidt u 6 God der liefde! Nimmer - nimmer van mij af! Heel mijn ziel - mijn tong mijn daade* Heel mijn wezen zij uw lied! Wijl ifl mij, gelijk in je sus Elk den God der liefde "ziet. Doe me eens één zijn nut uw Kindren • . Doe me eens één met je sus ziin • Eenheid is uw Betffjf}| wezen, Eenheid moet uw oogmerk zijn. C. v. E. HET  C iaO HET BESTE MEISJE. /i*n mijne Kunstvrienden, w at eischt gij van mijn dichtvermogen? Kustvriendcn! zou mijn poc-jij 't Kenmerk der beste maagd betoogen ? . Die taak is veel te groot?ch voor mij! Zoude ik den roem der Juffrenreien Een blinkend eerekransje breien ? - Ach neen • 'k volzing heur grootheid niet! Maar hij - die 't hart, in liefde - boeien, "Voor 't puik der raeipjes voelt ontgloeien, Volzing die fchoordieid in zijn lied. Gewis - hij zal haar feboonheid treffen,- De liefde zelve ftemt zijn lier, Hij zal heur roem ten top verheffen: «•■ Haar vlugge en ongedwongen zwier, Haar beelcknis zweeve ia zijn gezangen} Hij fehetst de roosjes op heur wangen, Wacr flebe's daauvv op nederdaalt; Htfir oogjes, uit wier tovtrloaken VoW:  Voor hein, aan haare borst verzonken,. Een zon van rein genoegen ftraalt. De fcboonheid dartele om haar fchreedenj 't Gelaat zij enkel vriendlijfcheid, Waarop, bij lieve aanminnigheden, Zich 'c lachje van een engel fpreidt. 't Vernuft ftraale uit heor fchittrende oogen; Haar tedre ziel, weldra bewoogen, Neem liefdrijk deel in 's naasten pijn; Daar kunst en vlijt heur handwerk kroonens Zal wis, dit puik der lieve fchooneti Het allerbeste Meisje zijn/ Maar neen - zou zij den prijs behaa!en, - Nu haar dit alles rïjklijk kroon? De wellust moog* de wufte omftraalen, m Ligt kan op al dat vleiend fchoon De ontuchtige naar waarheid roemen, Maar echter zal miju nimf heur doemen; De fcboonheid die het flof bewoont, Zal eens in ramp en graf verzinken, Doch 't waare fchoon zal eeuwig blinken,. Wordt boven ramp, en graf bekroont, Waae ■  C «3 ) Waar fchuïlt dat fchoon zo hoog in waarde? Bij u, 6 Deugd en Godsdienstmin! Gij votmt alreeds, hier op deeze aarde, - Hat Meisje tot eene engelin. Ja zij, wie *t fnoer der deugden Itrengelt, Wie fchoonhcid cn gevoel verengeit, En fmaak en kuude en vlijt behaagt,..., 7ij is 't, - ik zal haar veilig roemen, En 'c puik der lieve meisjes noemen, Waar zelfs de hemel roem op draagt. Maar ach! zoude ik raar juistheid maaien Een engelin in maagdenfch^n, Mij'treft geen gloed der minneftraalen, .Hoe koud moet dufcmijn loflied zijn» Maar gij, ö Kunstvriend! die het hart* Zacht gloeien voelt door Jieftleimarte, Var? gij dit loflied vrolijk aan! Dan zult ge ó roem der Jongelingen! Het puik der beste meisjes zingen, £n 't eerloof zal u nooit ontgaan, G. H, v. Y,  aam r> s D E U O O. Reine deugd! ik moet u zingen; • Traanendroogfter I Eng'len .lust' Die, gedaa d van Harren-kringen , Zijt gehuwd aan kalme rustj ♦Sij zijt in het blij geweten Als vorftm ten throon gezeetea. Gij toch fchept in tegenheden, Van uw' diamanten throon , Hier om laag een lachend Eden, En om hoog een' glorij-kroon $ Doet, hoe Nijd en Afgunst grimmen, Zielen ju;chend' opwaards klimmen. I  C 130 ) Ja! aH.gloênde blikzems blaaken, Schenkt g' een Christen zingens-ftofF*, En, als fchorre donders kraaken , Voert gij 't hart» naar 't Hemel-hof, Om voor^' ooifprong van zi>n leven Ouder Cherubs om te zweeven, Mocht ge o deugd! eens zegenpraalen! Heerfchen op dit wisf'icnd rond! Dan eerst fchoot de blijdfchap ftraalen, Als het goud der morgenftonc!; Maar, helaas: in 't rijk der zonden Word die vreugd zoo fchaars gevonden. 1 Dan -- gij znlt voor God eens blinken Schooner, dan de mensch bezeft, Wen de leden grafwaarJs zinken, En dé ziel zich rhroonwaards heft, Daar bezingt op zonnen-boogen 't Zalig koor uw Cbds-vetmoogen. A. L. K.  ( 13' ) Zijn vrienden flerven! - en nu haast zich zijne ziel -» Nu zwelgt zij het verinaak met fterker teugen in ,, Komt haast ui gindsch daar wenkt het graf' (Dus fprcekt hij) haast zal ik de vreugd niet meer genieten, Gantsch greetig nsar 't vermaak zet hij zich aan den disch En denkt nu ... maar God wenkt!—en weg is nu zijn luiaaal Hij walgt van brood' -- moet van den disch, En zinkt al huivrend op het fornbre ziekbed neder. Daar ligt hij nu; en 6! hoe hongert zijne ziel! De vïiiger Gods fchrijfc thaods op den bereiden disch JMet letteren des doodsr ,, vergangüjk buiten mij! ** * Ja: de beek droogt uit, maar haare bron is eeuwig! Daar ftaat hij aau den rand des afgronds ilddrend ftïl, Leent op zijn Haf! -- de ftaf verbreekt! - daar ftort hij s:eêr! Al zinkend roept hij hongrend uit: „ Geen vreugde buiten God,"en zinkt tot op den afgrond C. V. E.  C ï3? ) Ode ; . • 'Bladz, 43 Goede Werken • . • 40" Aan Amalk « . , , 47 Bil het zien van een Silhouette . . 48 Mi kou, een gefüiiedenis . , ; 49 Vraagen , , . . ♦ . 70 Aan Phijllis . . I . • 71 Aan Phijllis ♦ . , • 72 Eene Vertelling in vertrouwen , aan de Heeren van Eerzucht, in alle Tijden , . 73 Graffchrift voor Ovidius ; ,80 Edele trek van Ouderliefde in het karakter van een Heidensch Vorst , , . . 3i Avarus en de Filofoof , . 85 Palemon aan Roosje . • ; 87 Geboortelied voor een Dichter , 89 Waare Liefde, een beftendig goed . . 92 Aan Phijllis . . • • • « 9S Maru van lAtilN, . , p7 De kusjes . . $99 Klacht van Mijkon , iox Klinkiic'it 104 Zanyllof 105 De