WAARNEEMINGEN OVER. D Er VÜÜB.BEB.GEN 1 N ITALIË, SICILIË, EN OMSTREEKS DEN R H Y N, ENZ.   WAARNEEMINGEN OVER DE VUÏÏ1BE1&E1 I N ITALIË, SICILIË, EN OMSTREEKS DEN R H Y N. ALS MEDE OVER DE AARDBEEVINGEN, VOORGEVALLEN IN ITALIEJI783. DOOR DEN HEERE WILLIAM HAMILTON, RIDDER VAN HET BAD, LID DER KONINGLYK.E MAATSCHAPPY, en buitengewoon AFGKVAARnir.np.n des konincjs van GROOT-BRITANNIE AAN HET HOF VAN NAPELS. MET AANMERKINGEN VAN DEN HEERE Abt GIRAUD-SOULAVIE. UIT HET ENGELSCH EN FRANSCH VERTAALD. Te AMSTERDAM, By J. % N T E M A. 1784.   VOORREDEN VAN DEN VERTAALER. Veel te zeggen ter aanpryzinge van het Werk, dat ik hier den Nederduitfchen Leezer aanbiede, is onnoodig. Niemand, die eenige kundigheid heeft van het onderwerp, dat in de volgende bladen verhandeld wordt, of eenigen fmaak voor het onderzoeken van de groote werken der Natuure kan de naam van den Doorluchtigen Ridder william Hamilton onbekend zyn. By de zodanigen zoude alle aanbeveeling, alle lof van eenen onbekenden, overtollig, by anderen vruchteloos , weezen. Zedert bykans twintig Jaaren (*) bekleedt de beroemde Schry- ver (*) Zie bladz. 23. * 3  vi VOORREDEN. ver den post van Buitengewoonen Afgevaardigden van het Britfche Hof by dat van Napels. Maar de zorg der Staatszaaken heeft hem nimmer den lust tot Wysgeerige Nafpeuringen benomen. In tegendeel fchynt hy door de gelegenheid van zyn verblyf aangefpoord te zyn , om een ftuk van de Natuurlyke Historie des Aardbodems te onderzoeken , waar van wy tot nog toe Hechts eene gebrekkige kennis hebben; een veld te bebouwen, dat door weinigen, zo als het behoorde, bearbeid is. Niet dat men reeds voor langen tyd niet veelerloi gisfïngen over dc Natuur en den Oorfprong der Vuurbergen hebbe gevormd en bekend gemaakt. Groote Natuur- en Scheikundigen hebben zich daar mede onledig gehouden. Maar weinigen zyn den rechten wech ingeflagen om de geheimen der Natuure te ontdekken. De meesten hebben of na eene enkele bezichtiging , ter loops gedaan, of zelfs op de bloote berichten van  VOORREDEN. vu van Reizigers, die niet altoos de zaaken met een wysgeerig oog befchouwen , hunne ftelfels gebouwd, of ten hoogften in het klein eenige proeven gedaan in de ftookhuizen der Scheikunde , en uit derzelver uitkoomst befluiten willen opmaaken, raakende deeze verbaazend groote werkflukken der Voorzienigheid. De verkeerdheid deezer handelwyze aan te toonen is myn oogmerk niet, en onnoodig. Die het werk des Heeren hami l t o n met eenige oplettendheid leest, zal daarvan fchielyk overtuigd worden. Deeze doorluchtige Wysgeer fchynt al vroeg bezield geweest te zyn met de zucht om een ftuk van zo veel aanbelangs , en waarvan nog zo weinig bekend was, nader en naauwkeurig te onderzoeken. In den beginne fchynt zyne weetgierigheid zich bepaald te hebben tot den Vefuvius, en hy befloten om al den tyd, welke hem van zyne Amptsbezigheden overbleef, te befteeden aan het navorfchen van deszelven verfchyn* 4 fe-  vin VOORREDEN. felen, uitwerkfelen, en voortbrengen In her uitvoeren van dit voorneem*»' werd hy begunffigd door verfcheiden mtwerpingen van vuur en lava, welke hy gelegenheid had te zien en waar te neemen. Maar die waarneemingen leidden hem wel haast tot andere; de ver- Vuurberg*, met den aart van den omBeiegen grond, verfchafte nieuwe voorwerpen aan zyne weetgierigheid. Hv onderzocht niet alleen den Etna, en de Vuurbergen der Liparifche Eilanden, *»* elke plek van eene groote uitgelekt^ land. rondom de Hoofdflad d£S NaP^chen Ryks. Het befimt, waartoe hy door zyne nafpeuringen als met de hand geleid werd, was, dar de agenlyke brandpJaats der Vuurbergen zeer veel dieper onder de aarde ligt dan de meesten, zelfs der Wysgeeren, f1C Ult 0nzekere gisfingen ai te voorgang hunne fteifeïs vormden, zich verbeeld hebben , dat een zeer groot ge-  VOORREDEN. ix gedeelte des vasten Lands en verfcheiden Eilanden hunnen oorfprong verfchuldigd zyn aan vuurfpuwingen, die op den bodem der Zee begonnen, allengskens hoogten en droogten veroorzaakten op plaatzen , welke te vooren door het zeewater bedekt werden; en dat, waarfchynelyk, veele voortbrengfels van het Ryk der Delfftoffen alleen door dezelve ontdaan zyn. Doch ik wil den Leezer niet ophouden met een breed verflag van zaaken, welke hy beter en uitvoeriger zal behandeld vinden in het Werk zelve; waarin hy zeer veele keurige Waarneemingen , verfcheidcn fchrandere en oordeelkundige Befluiten , doch weinige maar vernuftige Gisfingen zal aantreffen. Ook wil ik hier niet fpreeken van de overeenftemminge van des Heeren hamilton's Waarneemingen, Beiluiten en Gisfingen, met die van andere Wysgeeren, by voorbeeld, de Heeren de luc, saus- sure, faujas de Sï. fond, die, * c om-  x VOORREDEN. omtrent denzelfden tyd, hunne onderzoekingen , op andere plaatzen, voortzetteden , en welker naamen men zal aangehaald zien , zo in den tekst des Werks, als in de bygevoegde aantekeningen. Ik zal alleenlyk nog iets zeggen van den oorfprong des Werks, en van deeze myne Vertaalinge. De Ridder hamilton deelde van tyd tot tyd zyne Waarneemingen mede aan de Koninglyke Maatfchappye der Weetenfchappen te Londen , welke met recht derzelve eene plaats waardig keurde in het groote Werk haarer Wysgeerige Verhandelingen (*■). De Schryver befloot naderhand alle deeze byzondere Brieven byeen te zamelen, en gaf die verzameling in het licht te Napels, in de jaaren i776~79 > met eene Franfche Vertaalinge 'er nevens, met byvoeginge eener menigte van keurige, met kleuren afgezette, (*) Philufophical Tranfadions.  VOORREDEN. x i te , tekeningen , zo van den Vefuvius zeiven, en van veele andere nog werkende , of reeds over lang uitgebluschte Vuurbergen , als van derzelver voortbrengfelen. Reeds te vooren was in het jaar 1774 eene Verzameling der Brieven welke de Heer hamilton, tot dien tyd toe, aan de Koninglyke Maatfchappye had gezonden, te Londen uitgegeven, in 8vo. De beide eerstgemelde Werken zyn te kostbaar voor verre het grootfte gedeelte der zodanigen , die, door hunne omftandigheden, buiten Haat van de zaaken op de plaatzen zelve te onderzoeken, lust genoeg tot weetenfchap hebben om de waarneemingen en gevoelens van kundigen te willen leezen, en met elkander te vergelyken. Deeze redenen bewoogen den Franfchen Uitgeever moutard, om, onder het opzicht van den Abt giraud-soulavie, de Franfche Vertaaling van des Heeren ham ilton's Werk, in 8vo, in het licht te geeven, na dat dezelve op  XI* VOORREDEN. op nieuw met het oorfpronglyke Engelsch vergeleken was. De Heer giraud-soulavie voegde hier by: Voor eerst, het uittrekfel uit eenen Brieve,door den oorfpronglyken Schryver gezonden aan den Heere joseph banks, Voorzitter der Koninglyke Maatfchappye, geplaatst in het LXXfte Deel der Wysgeerige Verhandelingen, en behelzende een Bericht van eene groote uitberftinge van den Vefuvius, in Oogstmaand, des Jaars 1779. Ten tweeden, eenen Brief aan den Ridder john pringle, behelzende eenige Aanmerkingen over de uitgebluschte Vuurbergen aan den Rhynkant. Ten derden, eene reeks van Aantekeningen over de voornaamfte Waarneemingen en Befluiten des Schryvers. —- De kostbaare Prenten werden wechgelaten en, in derzelver plaatze, alleenlyk ingevoegd eene Kaart van den Vefuvius, en de omliggende Streeken van het zogenoemde Gelukkige Campanie. Deeze Franfche Druk, welke in den Jaa-  VOORREDEN, xiii Jaare 1782 het licht zag, heeft men hoofdzaaklyk gevolgd in de Nederduitfche Vertaalinge, zodanig evenwel, dac men ze overal vergeleken hebbe met de Londenfche Uitgaave, in 8vo, uit welke ook de VIde Brief deezer Verzamelinge is overgenomen. De Aantekeningen van den Heere ciraud-soulavie behelsden te veel aanmerkelyke Waarneemingen op den toeftand der uitgebluschte Vuurbergen , in het Zuiderdeel van Frankryk, en te fchrandere Aanmerkingen over dezelve, dat men ze niet zoude bewaard hebben. Evenwel, daar de ftyl van dien Heer niet zeer beknopt is, heeft men, hier en daar, de vryheid gebruikt , van, zo veel de klaarheid deidenkbeelden en de duidelykheid in het voorflelleu derzelven , wilden gehengen, die Aantekeningen eenigzins te verkorten , en verfcheiden onnoodige herhaalingen wech te laaten. Maar den Brief van den Heere banks, ("van welken de Franfche Vertaaling Hechts een Uittrek- fel  :xiv VOORREDEN, fel behelsde) hebbe ik geheel vertaald uit het bovengemelde Werk der Koninglyke Maatfchappye. En wy hebben, tot meerder opheldering, eene keurige Plaat, tot deezen Brief behoorende, Jaaten namaaken, en hier by voegen. De aangehaalde plaatzen, uit Latynfche en Griekfche S^chryveren, hebbe ik, zo veel ikkonde, nagezien, en doorgaans 'er de Nederduitfche Vertaaling bygevoegd, gelyk ook, hier en daar, eenige weinige Aantekeningen, welke, myns oordeels, tot ophelderinge van fommige plaatzen konden dienen, en door haakjes [ ] onderfcheiden zyn. Doch ik moet niet vergeeten gewach te maaken van een aanmerkelyk Byvoegfel, waar door deeze Vertaaling uitmunt boven de Franfche Uitgaaf. Ik bedoele des Heeren hamilton's Befchryving van den toeftand van het ongelukkige Calabrie, zo als hy denzelven vond, wanneer hy dit Landfchap bezocht, in den jaare 1783, kort na dat hetzelve, door de geweldigfte Aard-  VOORREDEN. xv Aardbeevingen, zo deerlyk geteisterd was. Deeze Befchryving is , nevens eenen Brief van den Graavo francesco ippolito aan den Heere 11 amilton, over hetzelfde onderwerp, geplaatst in het LXXVI^e Deel der Wysgeerige Verhandelingen. Immers, uit de overige Brieven van den Schryver blykt duidelyk genoeg hoe naauwe betrekking 'er zy tusfchen deeze twee groote verfchynfels der Natuure , de Aardbeevingen, en de Uitberftingen van Vuurfpuwende Bergen : zodanig , dat dezelve mogen gerekend worden, indien niet altoos, ten minflen veelal, uitwerkfcls te zyn van dezelfde Oorzaak , de werkinge des onderaardfchen Vuurs , en der Electrifche floffen, die, met geweld, zich eenen wech trachten te baanen door de oppervlakte der Aarde, dezelve fcheuren en Vuurbergen opwerpen , wanneer zy daar toe krachtig genoeg zyn , en in andere gevallen meer of min zwaare en gevaarlyke fchuddingen te weeg brengen. Daar-  xvr VOORREDEN, Daarenboven zal de kundige Leezer, zo ik my vleie, met my van gevoelen zyn, dat alles, wat,raakende deeze onderwerpen , uit de pen van eenen zo kundigen en oplettenden Waarneemer vloeit, der Vertaalinge meer dan waardig is. Vaarwel, Leezer, gebruik het aangeboden Werk niet alleen tot eene fchuldelooze uitfpanning, maar ook tot vermeerdering van nuttige kundigheden; verwonder u over de verbaazende werken der Voorzienigheid , en aanbid de groote Oorzaak , welke, uit fchynbaar kwaad, de heilrykfte gevolgen weet voort te brengen. OVER  OVER DE VUURBRAAKENDË BERGEN VAN ITALIË. BRIEF Aan den Ridder primgle, Voorzitter der Koninglyke Maatfchappy te Londen. Napels, den iften van Bloeimaand* I7?6(*)» MÏN HEER, 2^edert myne terugkoomst in dit Land, in Louwmaand , des jaars 1773 , hebbe ik vlytiglyk myne aanmerkingen voortgezet over den berg vesuviüs, en over de zo oude en zo menigvuldige voortbrengfels der Vuurbraakingen in derzelver nabuurfchap. Ee- (*) [Deeze Brief, Teheran tot Inleiding der volgende dienende, is laater gefchreven, en moet aangemerkt worden als een foort van Voorreden, tot het Werk zelve.] A  2 BRIEF Een nieuwe aanmerking bevestigt my in de meeninge, welke ik bereids der Koninglyke Maatfchappye hebbe medegedeeld, en die de eer heeft gehad van ingevoegd te worden in de Wysgeerige Verhandelingen (*). Indien het volkomen kan bewezen worden, dat de kring, welken ik befchreven hebbe, zyn beftaan verfchuldigd is aan vuurbraakende uitberftingen (f), gebeurd in verfchillende en van elkandercn zeer wyd afgelegen tydperken, en dat hy niet enkel een door onderaardfche vuuren verfcheurd land is, volgens de tot heden toe algemeen aangenomen meening, vleie ik my, dat ik voor de waarneemingen over dit keurlyke onderwerp een nieuwe loopbaan geopend hebbe. Het is niet twyffeJachtig, dat de nabuurfchap van eenen daadelyk werkenden Vuurberg (§) , van tyd tot tyd, de droevigfte toevallen, de natuurlyke gevolgen der'aardbccvingenen der uitberftingen-,moet ondervinden. Geheele Steden zyn met haarc Inwooneren begraven geworden, onder eenen hagel van (*) Philofophical TransaBions. (t) Explojions vekaniques. (D Volcan.  ter INLEIDING Ë. 3 Van asfche en van puimfteenen, of omgekeerd en ingezwolgen door rivièren van vloeibaar vuur ; andere zyn in een oogenblik wegge* rukt, door ftroomen van heet water, uitgebraakt door den mond van denzelfden Vuur* berg. De Gefchiedenisfchryvers hebben ons de , dikwyls beknopte, befchryving bewaard van diergelyke verfchynfelen , bewerkt door den Vefüvius en door den Etna, Vuurbergen die nog daadelyk in dit Koningryk werken : en de puinhoopen van Herculaneum, van Pompeji,van Stabia, en van Catanea, vernaaien derzelver droevige omwentelingen in de aandoenlykfte uitdrukkingen. Maar, indien men zodanige plaatslyke rampfpoeden waarneemt, in de groote fchaale van de gebeurtenisfen der Natuure, men zal zien, dat deeze Steden, by toeval, of door haare noodlottige ligginge, zich bevonden in de richtinge van eene deezer groote bewerkingen, welker oogmerk zekerlyk ftrekt, om het welzyn en het belang van volgende ge* Aagten te bevorderen (*). Cam- (*) De Heer de saussure, na bewyzen gcgeeven te hebben van de vorminge der kalkachtige rotA 3 zen*  4 BRIEF Campanie, (by de Italiaanen Campanie FeIice, of gelukkig Campanie) dat vermaakelyke en zen, door de verzamelingen van neergezonken (*) zeefcbelpen, maakt (in eenen Brief, welken by my onlangs fchreef, over den grond van verfcheiden gedeelten van Italië) deeze aanmerking, welke ik herhaale in zyne eigen bewoordingen: „ Daar gefchiedt eene „.geduurige en aanmerkelyke verteering van water en „ van lucht , die haare gedaante van vloeifloffen ver>, laaten, om zich te veranderen in vaste lichaamen; „ want de ftoffe der coraalen en der fchelpen is ee„ ne kalkachtige aarde, en gy weet, rrtyn Heer, dat » de hedendaagfche Scheikundigen bewezen hebben , dat de kalkachtige aarden en fteenen, meer dan de „ helft van hun gewicht, aan deeze beide hoofdtonen ,, bevatten. Dit water en deeze lucht, dus veree„ n;gd, kunnen niet losgemaakt worden, dan door de „ ontbindinge der lichaamen, in welke zy opgeflorpt „ zyn. Maar de kalkachtige fteen ontbindt zich niet „ van zelve. De befchadigende werking der lucht kan „ hem wel in ftukken doen vallen, het water kan ,, hem medefleepen, verfmelten, met andere lichaa„ men vermengen, en hem dus duizend en duizend „ verfchillende gedaanten doen aanneemen ; maar zy „ kunnen hem niet ontbinden tot zyne oorfpronglyke „ deelen. De zuuren kunnen, inderdaad, de vaste „ lucht losmaaken, welke de kalkachtige aarde be•» vat5 maar zy kunnen het water, dat met die aarde , vereenigd is, 'er niet affcheiden. Het vuur alleen' n is (*) Dipofition.  ter INLEIDING E. 5 en vruchtbaare Land, Mifene, Baie, Puzzuoli, de geneugten van zo veele Roomfche Keizeren en Veldoverften, welker fchoonheden door zo veele Dichteren geprezen zyn: Pauülipo, welker bekoorlyke tooneelen, de Zang- go- „ is in ftaat, deeze ontbinding te bewerken, en het „ water en de lucht, die in deeze aarde zyn opgeflo„ ten , te gelyk los te maaken. Zelfs is 'er een zeer „ geweldig vuur noodig, het welk tot de glasmaaking „ toe ga ; want, indien het niet meer deed, dan de „ aarde tot kalk te brengen , zoude dteze allengskens „ de hoofdftofTen , van welke zy was beroofd gewor„ den, uit den dampkring weder inzuigen. Zoude ,, dit ook een der gebruiken van de onderaardrche ,, vuuren zyn ? Zouden zy ook gefchikt zyn om de „ al te fterke vereeniging, welke de zeedieren maa„ ken, tusfehen de aarde en de hoofdftoffen des waters en der lucht, te verbreeken, en dus aan de „' Natuure deeze twee vloeiftoffen weder te geeven , „ zonder welke onze Kloot onvruchtbaar en woest „ zoude worden? Is het ter bereikinge van dit groote ,-, oogmerk, dat de Vuurbergen zo zeer zyn vermeaig„ vuldigd, en de geheele oppervlakte des Aardbols, het eene gedeelte na het andere, fchynen door te „ loopen? Ik weete zelfs niet of de Vuurbergen toereikende zyn om eene volmaakte vereffening te maa„ ken, en ik ben eerder geneigd om te gelooven, dat „ de wateren van onzen Aardkloot, van de afgele„ genfte tyden af, eene aanhoudende vermindering „ ondergaan hebben, en nog ondergaan." A 3  6 BRIEF godin van virgilius bezielden: de trotzo ligging van Napels zelve; dit alles is voort-ebragt door, en heeft zyne fchoonheid, en de verfcheidenheid zyner plaatzinge te danken aan, diergelyke fchynbaare verwoestingen. Ik fpreeke met meerder vertrouwen, zcdert dat ik het vermaak gehad hebbe van den Heer de saussure, Hoogleeraar in de Natuurlyke Historie te Geneve, te verzeilen, en hem alle myne aanmerkingen op de plaatzen zelve mede te deden. Deeze geleerde Wysgecr, wiens zedigheid, vermogens, en groote ervarenheid zo wel bekend zyn, was met my volkomen eens in de gedachten, dat dit gedeelte des Lands, waarvan ik reeds gefproken hebbe, zynen oorfprong aan de werkingc van Vuurbergen verfchuldigd was; cn ik hoope, dat hy de Gefchiedenis zyner aanmerkingen over dit onderwerp, binnen kort, aan het Gemeen zal mededeelen: dit onderwerp, geleverd in zo bekwaame handen, kan niet dan waarlyk leerzaam en inneemende worden. Het is te beklaagen, dat zy, die het meest gefchreven hebben over de Natuürlyke Historie, hunne toevlucht niet hebben genomen tot de waarneemingen, op de plaatzen zelve gedaan; maar dat zy, al te ligtvaardiglyk, ftel-  ter INLEIDING E. 7 ftelfels hebben aangenomen, die, misfchien, in de boekvertrekken, met even weinig ervarenheid als gegrondheid , gevormd waren. Naarmaate deeze ftelfels met meerdere fchranderheid zyn voorgedragen, hebben zy ons meer van de waarheid verwyderd: zy hebben dwaaling op dwaaling gehoopt. Getrouwe en en naauwkeurige aanmerkingen omtrent de werkingen der Natuure, cn deeze aanmerkingen voorgedragen met waarheid en eenvoudigheid , ontmoet men niet dan zelden ; en het zyn- alleenlyk aanmerkingen van deeze foort, welke ik de eer hebbe mede te deelen, aan de achtenswaardige Maatfchappye , aan welker hoofd Gy, myn Heer, U zo waardiglyk geplaatst ziet (*)• Overtuigd van het gevaar van cenig ftelfel aan te neemen of te vormen, hebbe ik my daar afgehouden; my bepaalende tot de eenvoudige verhaalen van het geene ik zelve hebbe waargenomen: men kan zich gcmaklyk van de waarheid hiervan verzekeren, door de aanmerkenswaardigfte plaatzen , welke ik in myne algemeene Kaart aangetekend hebbe, te bezoeken-(t). Zy, (*) Zie de Aantekening I. Ct) P- A 4  1 BRIEF Zy, welken de vorming van alle gebergten hebben toegefchreven aan de werkingen van het water alleen, hebben zekerlyk " gron voor hun ftelfel : misfchien zal met hetzelfde kunnen zeggen van hun , welken Wlen dat alle gebergten gevormd zyn door de uitbatingen van onderaardfche vuuren De Heer oE BufFo» fchynt, in zyne Befchouwinge der Aarde (*}, het eerfte van deeze (fejfcfa te hebben > Aaat aan de onderaardfche vuuren niets meer toe dan het vermogen van kleine heuveltjes te doen ontftaan: hy denkt, dat de zitplaats van deeze vuuren Hechts weinig beneden de oppervlakte van den grond is. De plaats der werkmge van het vuur in eenen Vuurberg m wordt volgens hem, altoos gevonden in het middelpunt, of omtrent den top der oudfte (§) bergen. Indien deeze groote VvWeer Cwiens verhevene verdienfte algemeen erkend wordt) onderricht was geweest, dat de berg Wuvms, die zich 3659 voeten, en eenen halven voet, verheft boven het waterpas der Zee, (*) Theorie de la Terre. (f) Le foyer du Fokan, (D Primhivss.  ter INLEIDING E. 9 Zee, en wiens grondvlakte zich bykans dertig mylen in den omtrek uitbreidt, en dat de berg Etna, die zich niet minder dan 10036 voeten boven hetzelfde waterpas verheft, met eene grondvlakte van omtrent 180 mylen omtreks, even duidelyk gevormd wierden door eene reeks van vuurbraakende uitbarftingen van veele eeuwen als de Mont Nuovo, in de nabuurfchap van Puzzuoli, door eene enkele uitbcrftinge, in den zeer korten tyd van 48 uuren gemaakt werd, gcloove ik, dat hy, met zulke kundigheden, zekerlyk de Gefchiedenis der Vuurbergen op eene geheel verfchillende wyze zoude befchreven hebben (*). Elke dag fchynt nieuwe ontdekkingen, omtrent de oude Vuurbergen , voort te brengen ; en men kan niet meer twyffelen , dat overal, waar men Bafaltifche kolommen aantreft , van dezelfde foort als die van den Reuzendyk in Ierland, daar ook Vuurbergen geweest zyn; want die kolommen zyn geheel van Lava (f> Niet (*) Zie de Aantekening III, (f) [Den naam van Lava geeft men in het algemeen aan de vloeibaare en tot glas gebrande doffen, welke door de Vuurbergen worden uitgeworpen , en A ^ door-  i° BRIEF Niet verre van het Meir van Balfena, tusfchen Rome en Radicofani, (een Meir, dat zedoorgaans in de gedaante van gloeiende ftroomcn uit de zyden , of uit den top des bergs, te voorfchyn komen. De lava beftaat uit een mengzel van ileenen, zand, aarde, mynftoffcn, zouten, enz. welke doo^ het vuur tot kalk gebrand, gelinolten, en in glas ver anderd worden. Dit glas is ondertusfchen niet altoos gelyk of even volmaakt. De veifchillende mengzels, uit welke de lava geboren wordt, maaken hierin eene' zeer groote vcrfchcidenheid. Me„ is, zedert de ontdekkingen van uitgebluschte of uitgebrande Vuurbergen , welke in de laatfte jaaren zo in Frank ryk als aan den Rhynkant gedaan zyn, genoegzaam eens, dat de Bafaltes, die oudtyds voor eene foort van zwart marmer werd gehouden, niets anders zy, . dan langzaam koud geworden, en regelmaatig gefpleten , lava. Men vindt den Bafaltes omtrent den voet of ook wel binnen het lichaam van uitgebrande Vuurbergen , in de gedaante van vyf-, zes-, zeven- of achthoekige kantzuilen, zomtyds in die van vierhoekige balken. Deeze kantzuilen, of balken, Haan meest Iootrecht op den gezichteinder, en gelyken niet kwalyk na orgelpypen ; men heeft 'er gevonden van aanz.enlyke lengten. De langzaam en eenpaarig koud wordende, en daar door inkrimpende, Java fchynt diergelyke gedaanten aan te neemen. De bafaltes laat zich door een geweldig vuur (meiten. Hy is hard, en zwart van kleur, en Iaat zich, ten minden zommtge, (Want'de bafaltes is zo wel ongelyk in vol-  ter INLEIDING E. n zekerlyk de kolk geweest is van eenen ouden Vuurberg,) hebbe ik eene Lava befpeurd , die de gedaante van vyfhoekige kolommen nabootfte,hoewel dezelve niet zo regelmaarig of door zo nette geledingen verdeeld waren, als die van den Reuzendyk (*). 'Er is eene Lavolmaaktheid als de lava , uit welke hy voortkomt) volkomen polysten , en dient tot verfcheiden gebruiken.] Zie de Aantekening IV. (*) De Heer latapie, een Fransch Edelman, een goed Natuurkenner, en zeer naauwköurig Waarneemer , onlangs met oplettendheid de bafaltes van Bolfena onderzocht hebbende, heeft de goedheid gehad van my het volgende uittrekzel uit zyn Dagverhaal, dat hiervan byzonderlyk handelt, mede te deeen. Het geheelè gebergte van Montcfiascone tot aan Bolfena, is niets dan eene reeks van door Vuurbergen uitgeworpen aarden en «eenen , onder verfchillende gedaanten , gefchikt in laagen, die in de valeien met den Gezichteinder evenwydig zyn, en op de bergen met denzelven eenen fchuinfen hoek maaken. Het merkwaardigfte deel van deeze ftofFen beftaat uit de bafaltes , welke men duidelyk befpeurt op eene myl van Bolfena. Zy zyn eene Verzameling van kalk tot glas gebrande fteenen , van eene uiterfle hardheid . donker graauw van kleur, de gedaante hebbende van vyfhoekige, doorgaans vry regelmaatige, kantzuilen , meest aan elkander verbonden gelyk de huisjes der byen. Zy zyn bedekt met eene witachtige korst van twee  12 BRIEF. Lava, bykansvan dezelfde foort, die uit den berg Vefuvius in zee is geloopen , tusfchen Refina en Torre-del-Greco en een oude ftroom van Lava , die uit den berg Etna in zee gevloeid is te Jacci, naby Catanea, maakfe werkelyk eenen grond uit, die geheeliyk beftaat uit onderfcheiden kolommen van Bafaltes, geplaatst in allerlei richtingen, rechtftandig , waterpas , of hellende, gelyk die van Staffa, welke door den Heere pennant, in zyne reis na de Hebrides, befchreven zyn! Wy twee of drie Iynen dikte, die my voorkoomt een Uitwerkzel te zyn van de werkinge der lucht ; het zy op het oogenblik der koudwordinge van deeze tot cryftallen gefchoten lava, het zy in het verloop der eeuwen. Hunne plaatzing is niet lootrecht, gelyk die der meeste fraaie bafaltes van Saint-Tibery by Pefénas in Landuedoc, maar fchuïns met eenen hoek van 45°, meest na den kant des meirs, tervvyl de een, zich achter den anderen amphitheaterswyze verheft. Een groot gedeelte is omgeworpen, en ligt ver firoojd aan alle kanten tot op den oever des meirs De grond van dit meir is duidelvk van dezelfddoffe als de bafaltes. Men kan hierover oordeelen uit het zand, dat de wateren , door den wind beroerd, vry verre op den oever werpen. Di: zand is zwart, blinkende, gemengd met fchorl, fyn , en van denzelfden aart als de bafaltes.  ter INLEIDING E. 13 Wy hooren fpfeeken van foortgelyke ontdekkingen in Auvergne, in den Staat van Venetië, en op verfcheiden andere plaatzen. Met één woord, hoe meer waarneemingen men doet, dies te meer zal men vinden, dat de Vuurbergen in alle gedeelten der waereld hunne rol gefpeeld hebben, en met meerdere werkzaamheid dan men zich tot nog toe verbeeld had f*). De oude Romeinen hebben,naar het fchynt, niet bemerkt, dat de grond, op welken hunne Hoofdftad gebouwd was, duidelyke blyken gaf van vuurbraakende uitberftingen. Men vindt 'er ook gedenktekenen van de werkinge des waters. In verfcheiden gedeelten van deeze vermaarde Stad, en van derzelver nabuurfchap, worden Zeefchelpen in overvloed gevonden. Wanneer ik deeze waarneeming mynen Vriend, den Heere de saussure, medegedeeld , en hem ter zelfder tyd myn leedweezen betuigd had , dat ik den grond te Rome niet naauwkeuriglyk had kunnen onderzoeken, had hy de goedheid van my te belooven, dat hy zyne aanmerkingen daarover my wilde toezen- (*) Zie de Aantekening V.  H B R I e F zenden; en, daar hy zyne belofte op de vol doendfte wyze volbragt heeft, zal ik hier met vermaak eenige plaatzen overfchryven uit ee nen zeer gewichtigen Brieve, welken hy de goedheid had my onlangs uit Geneve te fchryven over den grond van Italië, en in het byzonder over dien van Rome en deszelven omlanden. De vlakte van Rome is doorzaaid met brokken van Lava; en overal, waar de aarde bloot hgt, ontdekt men laagen van asicbe, uit vuurbraakingen voortgekomen, en van zachte Tufa, waaruit de grond van deeze vlakte is te zamen gefteld. Gy weet, myn Heer, dat de berugte Catacomben te Rome alle gegraven zyn in eene foort van Pouzzolana, van eene bruine violetkleur, doorzaaid met cryftallen van fchorl, in de gedaante van grenaaten , dezelfde , welke men ziet in de Ia vaas met [zogenaamde] patryzen-oogen. Deeze Pouzzolana dient tot dezelfde gebruiken als die van Baia, en is zekerlyk haaren oorfprong verfchuldigd aan Vuurbergen. Men heeft-evenwel, in deeze zelfde pouzzolana, walvischbeenderen gevonden, en andere vreemde  ter INLEIDING E. 15 de lichaamen, die blyken geeven-van 'erdoor de zee te zyn ncdergelegd. Deeze Waarnceming is niet de éénige, welke bewyst, dat deeze vermaarde Stad, welke zo groote omwentelingen in het Staatkundige heeft ondergaan , rust op eenen grond, die, langen tyd vóór derzelver ftichtinge, de grootfte Natuurkundige omwentelingen had ondervonden. De heuvel, welke den naam draagt van Montemario, en die een gedeelte uitmaakte van het oude Rome , heeft waarfchynelyk tot zyn voetftuk laagen van door vuurbraakingen voortgebragte ftoffen , die den grond van al de omliggende vlakten uitmaakt. Ondertusfchen beftaat het lichaam zelve van deezen heuvel, bykans geheel, uit beddingen van zand , door het water afgefchuurde keifteencn, en banken van fchelpen, die duidelyk tot de voortbrengzels der zee behooren ; en eindelyk is alles bedekt met eene laag van asfche eener vuurbraakinge. Deeze asch is van eene donker graauwe kleur; men ziet 'er witte vlekken in, beftaande uit puimfteenen, die door de befchadigende werkinge der lucht week gemaakt, en als verkalkt, zyn. Ik geloove , dat ik de eerfte ben , die deeze laag van asfche hebbe waargenomen; zy is, evenwel,  16 BRiEj. wel, zeer zichtbaar en zeer kennelyk, overal, waar zy niet door eenig toeval van haare Plaatze geraakt is. Deeze laagen asfche bewyzen dat na dat Vuurbergen, van eene oudheid, weikernen niet kan bepaalen, de pouzzolana hadden opgeworpen, die den grond des lands rondom Rome uitmaaken, en na dat de zee m deeze landen heuvelen had gevormd, door het ophoopen van zand, keifteenen, en fchelpen, nieuwe Vuurmonden (*) zich opendenwaarvan evenwel geheel geene gedachtes » overgebleven, maar welker asfche de heuvelen, door de zee gevormd, bedekte. Ziie hier eene andere waarneeming van dezelfde foort, welker kennis ik verfchuldigd ben aan den Heere byres, uwen Landgenoot aan welken Gy, myn Heer, de goed. de Oudheden der Natuure, en die der kunft te Rome, met even goed gevolg beoerTent. Qp vier mylen afftands van Rome, in de ™".hC£ -«genoemd Ta e del qmnt0, ls een recbtftandig afloopen- 4 Tom:aanrden VOet --Iken de w'ech van Rome na Loretto langs loopt. De Ti. r*\ rr, ber \ ) Vokans.  ter INLEIDING E. 17 ber vloeit honderd fchreden van daar, in een bed , het geen acht of tien voeten laager is dan de groote wech. Het benedenfte gedeelte van deezen heuvel, tot op de hoogte van zeven en eenen halven voet boven den wech, beftaat geheellyk uit geel zand, en door het water afgefchuurde keifteenen. Over deeze keifteenen is eene dikke laag van tufa , van eene witachtige kleur, gemengd met zwarte puimfteenen. Deeze tufa is weder bedekt door eene bank van afgefchuurde keifteenen, gelyk aan die, uit welken het benedenfte gedeelte des heuvels is te zamengefteld; en de dikte van deeze bank is van twee en een halven voet. Eindclyk, boven deeze bank, is het geheele bovenfte gedeelte van den beuvel , die nog bykans tachtig voeten hoogte heeft , niets anders dan eene zachte tufa of peperino, van eene donker graauwe kleur, gemengd met puimfteenen. Ik had de nieuwsgierigheid van het bovenfte van deezen heuvel te beklauteren, en ik ontdekte 'er de puinhoopen van een gebouw, waarvan de vloer, in Mofaïk-wcrk aangelegd , den ouderdom aanwees, en gevolglyk dien van den geheelen heuvel. Het zoude , zonder twyffel, eene zaak van veel gewichts zyn geweest, in de B be-  18 BRIEF benedenfte laagen eenige gedenktekenen te vinden, wélke den tyd aanweezen , waarin die laagen hier geplaatst zyn : maar, dit is iets, het geene men waarfchynelyk nooit zal vinden. Men weet wel, dat deeze tufa een voortbrengzel van het vuur is, dat deeze kei. ftcenen door het water rond geïlecpen zyn* en dat derhalven deeze heuvel is voortgebragt door de beurtelingfche werkinge van het water en van het vuur: maar wie zal ons zeggen wanneer, en met welke tusfehenpoozen? Men ziet nog dat deeze afgefchuurde keifteenen hier geplaatst zyn door eene zachte en eenvouwige bewceginge, want, alle die van eene platte gedaante zyn, liggen in eene aan den Gezichteinder evenwydige richtinge; elke bank heeft overal, zo ver men haar kan nafpcuren , ten naasten by dezelfde dikte, en eene richting die ten naasten by evenwyd'ig is aan den Gezichteinder. Men kan hieruit gisfen, dat de wateren een lang verblyf in deeze plaatze gehad hebben , dewyl zy den tyd hebben gehad om brokken van tufa, welke men onder de afgefchuurde keifteenen vindt, los te maaken en af te ronden. Maar deeze' waarneemingen bepaalen geheel geen net tyd- ftip,  ter INLEIDING E. 19 ftio, en geevcn ons alleenlyk onbepaalde denk* beelden van eene zeer hoogc oudheid. Het graf van ovidius (*) is in de tufa van deezen zelfden heuvel uitgegraaven. De Ouden , die kennis hadden van de oneindige duurzaamheid en de droogte der gewelven, welke men uitgraaft in deezen ftccn, die voor het overige zo gemakiyk te bewerken is , plaatften 'er gaarne hunne graflieden in. Men. had ook kelders of onderaardfche wooningen gegraaven by het gebouw, welk op den top des heuvels was. Wy klommen 'er ïn af, de Heer byres en ik , maar wy vonden 'er niets merkwaardigs dan groote lucht- ga- (*) [Ovidius dierf te Tomos, eene Stad aan den Oever van den Donau , niet verre van den Pontus Eüxinus, of zwarte Zee , en werd daar begraaven, volgens euseeius in Chron. ad arm, Tiberii tertium; cf liever , volgens de Latynfche Vertaaling van dat werk, door higronïmus. Hy hadt vuuriglyk gewenscht, indien hy niet lecvende van zyne ballingfchap mogt ontflagen worden, dat ten minde zyn gebeente in Italië mogt worden ter aarde bcdeld. Ovid. Trist. Lib. HL Eleg. HL v. 65. Misfchien is hieruit het praatje ontdaan, dat die wil volvoerd ware ; en men heeft den naam van deezen Dichter gegeven aan het Graf van den eenen of den anderen onbekenden.1 B %  2° BRIEF gaten van eene cirkelronde gedaante , door welke deeze kelders het licht ontvingen van het bovenfte des bergs. s Ik zoude buiten de grenzen gaan , die ik my hebbe voorgefchreven , indien ik myne denkbeelden opgaf met bctrekkinge tot de vorming van verfcheiden eilanden, en ftrooken lands, van welke het duidelyk bewezen fchynt , dat zy haaren oorfprong aan vuurbraakingen vcrfchuldigd zyn. Ik ben geneigd om te gclooven, dat men, door aaneengefchakelde en aanhoudende waarneemingen , zoude ontdekken, dat verfcheiden gronden, op eenen zeer grootcn afftand van de vaste kust, gevormd zyn door de uitberftingen van onderaardfche vuuren. Overal, waar men die tot glas geworden ftof, welke men lava noemt, aantreft, daar zyn, zckerlyk, Vuurbergen geweest: maar door de waarneemingen, welke ik gedaan hebbe, in het Koningryk van Napels, ben ik overtuigd geworden , dat deeze foort van voortbrengfelen eencr vuurbraakinge zeer zeldzaam is , in vergelykinge van verfcheiden andere mengfels en zamenvoegingen van verfchillcnde ftoften , voortgebragt door de onderaardfche vuuren, zonder den minften trap van glaswordinge ; en  ter INLEIDING E. 21 en misfchien zal men zeer groote ontdekkingen doen, met eene genoegzaamc oplettendheid te beftceden aan deeze Aanmcrkinge. De Heer de la condamine zegt, dat hy nooit eenige zodanige Hof, als de lava is, heefe kunnen ontdekken in America, hoewel hy geheelc maanden heeft te velde gelegen op de Vuurbergen van Peru, in het byzonder op Pitchincha, Cotopaxi, en Chimboraco, op welken hy niets anders vond dan blyken van verkalkinge zonder fmeltinge. Gy zult, myn fleer, in het doorzoeken van dit Werk, zien, hoe zeldzaam het zy, uitgezonderd op den berg Vefuvius en op den Etna, lavaas te vinden, in den omtrek land.s, welken ik befchreven hebbe, hoewel dezelve •geheel zonder twyffel door vuurbraakingen is voortgebragt. De Natuur, fchoon vol van oneindige verfcheïdenheid, is evenwel eenvormig in elke van haare afzonderlyke werkingen. Daar ik, derhalven , indien het my geooiiofd is my dus. uit te drukken, eene zo aanzienlyke uitgeftrektheid gronds ontleed hebbe, en de allernaauwkeurigfte afbeeldingen hebbe gegeeven, ook van de minst in het oog loopende declen, waaruit dezelve is te zamengeB 3 fteld;  22 BRIEF ter INLEIDINGE. fteld; daar ik ook, zo als ik gcloove, ontegenfpreekelyk bewezen hebbe, dat die grond uit vuurbraakingen ontftaan is, zal ik, met een zeer groot vermaak verneemen, dat de denkbeelden, welke ik vcrfpreid hebbe, verder zyn voortgezet; dat zy aanleiding hebben gegeven tot gewichtiger ontdekkingen, raakende dit onderwerp, en dat zy niet weinig hebben toegebragt, tot eene betere ontwik, keling van de befchouwinge der aarde. Niemand, dit kan ik ftoutlyk zeggen, heeft zane waarneemingen over eenig onderwerp nfct meerdere vlytigheid en ftandvastigheid voortgezet, dan ik gedaan hebbe gedourende een verblyf te Napels van meer dan tien jaaren. Met veel vermaaks necmc ik deeze gelegenheid waar, om u, myn Heer, te verzëkekcrcn, dat ik, met de diepte achtinge, en met gevoelens van de grootfte onderfcheidinge, ben, Uw zeer Onderdaanigc en zeer gehoorzaame Dienaar, (was g€L) william hamilton. WAAR-  WAARNEEMINGEN WEGENS DEN BERG V E S U V I U S. EERSTE BRIEF. Aan Mylord, Graave van morton, Voorzitter der Koninglyke Maatfchappye. Napcis, den roden van Zomermaand, ij^Tó. m y l o r d ! T\ewyl ik naauwkcuriglyk gelet hebbe, op de, onderfcheiden veranderingen van den 'berg Vefuvius, zedert den 17^ van Slagtmaand, des Jaars 1764, den dag myner aankoomfte in deeze Hoofdftad , vleie ik my, dat myne W aarneemingen uwer Lordfchap niet onaangenaam zullen zyn, in het byzonder , dewyl deeze Vuurberg onlangs eene zeer aanmerkelyke uitberfting ondergaan heeft. Ik zal my allcenlyk bepaalen, tot de menigvuldige buitengemeene verfchynfels, die onder myne eigen opmerking gevallen zyn, en derB 4 zcl"  24 WAARNEEMINGEN zeiver uitlegging overlaaten voor meer bedreven Natuurkundigen. Geduurénde het eerfte jaar van myn verblyf alhier , bemerkte ik in den Berg geene verandering van eenig aanbelang; maar befpcurde, dat de rook van den Vuurberg veel fterker was in flecht, dan in fchoon, weder (*): en by flecht weder, hoorde ik dikwyls (zelfs te Napels zes [Engelfche] mylen van den Vefuvius) de inwendige flagen van den **) Naderhand myne gedachten hebbende laaten gaan over deeze omitandigheid, geloove ik eerder, dat in flecht weder het gewicht van den dampkring de vrje verftrooijing van den rook belet, denzelven boven de Vuurkolk ophoopt, en daardoor het voorkomen van eene groote hoeveelheid doet hebben ; terwyl, by fchoon weder, de rook, terfiond na zyne uitwerping, verftrooid wordt. Het is, evenwel, te Napels, het algemeen aangenomen (en, zo als ik uit myne eigen waarneemingen geloove, welgegrond) gevoelen, dat 'er, wanneer de Vefuviüs gromt, flecht weder op handen is. De Zee van de Baai van Napels , die eenige uuren, voor bet begin van eenen flora, zonderling beroerd is, met groote zwcllinge, kan , zeer waarfchynelyk , indringen in fcheuren, dié tot de ingewanden des Bergs leiden, en, door aldaar eene nieuwe gisting te veroorzaaken, deeze flagen ea rommelingen voortbrengen.  WEGENS DEN VESUVIUS. 2$ den berg. Wanneer ik, by fchoon weder, op den top van de Vefuvius was, hebbe ik 'er fomtyds zo weinig rooks gevonden, dat ik in ftaat was om diep in den mond van deVuurkolk op te zien, waarvan de zyden bckorst waren met zouten en mynftoffen van verfcheiden kleuren, wit, groen, bleek en donker geel. De rook, die in flecht weder uit den mond des Vuurbergs oprees, was wit, zeer vochtig , en op verre na zo hindcrlyk niet als de zvvavelisc dampen, die uit de fcheuren in de zyden Van den berg op verfcheiden plaalzen voortkwamen. Omtrent Herfstmaand laatstleden, befpeurde ik, dat de rook fterker wierd, en zelfs in goed weder bleef aanhouden ; en in Wynmaand befpeurde ik fomtyds eene wolk van zwarten rook, die, in het midden van den witten rook, tot eene zeer aanzienlyke hoogte-werd opgefchooten. Dit eene op handen zynde uitberfting voorfpellend toeval werd van dag tot dag menigvuldiger, en kort naderhand, vertoonden zich deeze wolken van rook in den nacht gekleurd gelyk de wolken by het ondergaan der Zonne. ' Omtrent het begin van Slagtmaand , klom ik oo den Berg: dezelve was toen bedekt met -q s fnceuw,  *<5 WAARNEEMINGEN fneeuw, en ik befpeurde, dat, zedert myn laatfte bezoek aldaar, een heuveltje van zwavel was opgeworpen, niet verder dan omtrent veertig yards (*) van den mond der Vuurkolk, het was omtrent zes voeten hoog, en uit deszelven top rees by aanhouding eene' ligt blaauwe vlam. Terwyl ik bezig was met dit verfchynfel te onderzoeken, hoorde ik een geweldigen flag, en zag eene kolom van zwarten rook , gevolgd door eene roodachtige vlam, met geweld opfchieten uit den mond des Vuurbergs; en oogenbliklyk daarna viel een hagelbui van fteenen, waarvan een, digt by my nedervallende, my met eenige verhaastinge deed vertrekken, en my ook', in myne volgende tochten na den Vefuvius, met meerder omzichtigheid deed toezien, dat ik denzelven niet al te naby kwam. Van Slagtmaand tot op den 2 8 ten Van Lentemaand, den dag op welken deeze uitberfting begon, nam de rook toe, en was vermengd met asfche, die nederviel, en veel fchade deed aan de wyngaarden, in de nabuur- fchap (*) [Of honderd- en twintig Koningsvoeten, zynde eene Engelfche yard ten naasten by 3 Koninasvoeten.]  WEGENS DEN VESUVIUS. 2~ fchap van den berg (*)• Weinige dagen voor de uitberfting, zag ik (het geen de jongere plinius ook meldt gezien te hebben, voor die uitberfting van den Vefavius, welke zo doödlyk was voor zynen Oom; den zwarten rook de gedaante van eenen pynboom aanneemen. De rook, die,bykans geduurende twee «naanden voor de uitberfting, des daags zich zwart vertoonde, had in den nacht het voorkomen van vlamme. Op Goeden Vrydag, den achtëntwintigften van Lentemaand, des avonds ten zeven uuren, begon de lava over den mond der Vuurtkoike heen te kooken. Eerst liep zy in éénen ftroom; maar kort daarna zich in tweeën verdeelcnde, nam zy haaren loop na den kant van Portici. Dit werd voorgegaan door een geweldigen flag, die eene aardbeeving veroorzaakte, welke zich alieenlyk tot de nabuurfchap van den berg bepaalde: en eene ftort- vlaag (*) Deeze asfchen vernielen bladen en vruchten, en zyn, geduurendc een jaar of twee, zeer nadeelig voor den'groei der gewasfen; maar zyn, zekerlyk, van zeer grooten dienst voor het land in het algemeen, en behooren onder de voornaamfte oorzaaken van die ongemeen groote vruchtbaarheid, welke zo merkwaardig is in de nabuurfchap van Vuurbergen.  *8 WAARNEEMINGEN vlaag van gloeiende roode fteenen, en uitge- bran eftofFen C^,werd tot eene ,j£ reworpen-onmiddei^ °P *t geacht der lava, verliet ik Napels met eeniZ ,7ner welken" ik geduldig vond, als ik zelve was, om hunne meuwsglc„gheid te voldoen in het onderzee! tinne- Ik bragt den geheelen nacht door op ^n berg en befpeurde, dat, hoewel de gloe£ enderodefteenenjin^ ^ en tot eene aanzienlyker hoogte, wierden opgeworpen dan voor dat de lava te voorïcbyn kwam, evenwel het geraas veel minder aanrcerkelyk was, dan eenige dagen voor de uit^m De Java ]iepbykans _ fe? 111 ecn tyds voort, wanneer de bc.de takken zich vereenigden in eene bol gheld in de zyde van den berg, zon verder voort te loopen. Ik naderde ZaS o den mond des Vuurbergs,als ik met voof ^chtighexd konde. De lava had het vocX men van eene rivier van gloeiend rooii ° gefmolten metaal, gelyk men in de glasfmelte SenTc' 77! Sr°0te bl'°kke" grande ftofifen [G»dw]drecven,die, half aangefteken ^ eene over de andere met groote Wd' na  WÉGENS DEN VESUVIUS. *9 na beneden ftortten, langs de zyde van den berg, en eene allerfchoonfte en ongemeenfte Cascade maakten. De kleur des vuurs was den eerften nacht veel bleeker en helderer dan in de volgende nachten, wanneer zy donker rood werd, het geen waarfchynelyk veroorzaakt werd door dat het in den beginne veel meer met zwavel bevracht was dan naderhand. Des daags maakt de lava , ten zy men 'er zeer naby kome, gcene vertooning van vuur, maar een dikke witte rook tekent haaren loop. Op den 2Qften Was de berg geheel ftü, en 'er kwam geene meerdere lava. Den 30^ lagen zy weder te vloeien in dezelfde richtinge, terwyl de mond des Vuurbergs, elke minuut, eene vlucht van gloeiende roode fteenen, tot eene onmectbaare hoogte, opwierp. £en 3Iften bragt ik den nacht op den berg door, de lava was niet zo menigvuldig als in den eerften nacht; maar de gloeiend roode fteenen waren volmaaktlyk doorfchynende; fommigen van welke ik durve zeggen van eene ton (*) gewichts, tcn'minften ter lootrechte hoogte van tweehonderd voeten op- ftee- (*) 2000 ponden.  30 WAARNEEMINGEN fteegen, cn ncderviclen in of naby den mond van eenen kleinen berg, die nu, door de menigte van asfche en fteenen, binnen in den grooten mond des Vuurbergs was gevormd, en het naderen veel veiliger maakte dan het eenige dagen vroeger geweest was, toen de opening omtrent eene halve [Engelfchc] myl in den omtrek haalde, en de fteenen allerlei richtingen aannamen. De Heer hervey, Broeder des Graaven van b ris tol, werd, eenige dagen voor de uitberfting, zwaar gekwetst in den arm, dewyl hy 'er te na was by gekomen: twee Engelfche Heeren, die hem verzelden, werden ook befchadigd. Het is onmooglyk de fchoone vertooning van deeze vluchten van gloeiend roode fteenen, die de verwonderlykfte kunstvuurwerken verre overtroffen, wel te befchryven. Van den 31 den van Lentemaand, tot den 9dcn van Grasmaand, hield de lava aan van dezelfde zyde des bergs neder te vloeien, in twee, drie, en fomtyds vier takken, zonder veel laager te daalen dan in den eerften nacht. Ik befpeurde eene foort van tusfehenpoozinge in de koorts van den berg (*), die om den an- ( ) In fommige Iaatcre uitberfti'ngen van den Vefuvius, hebbe ik beflendiglyk iets van dien aart opge merkt,  WEGENS DEN VESÜVIÜS. 3* anderen avond zich met meer gewelds weder fcheen te verheffen. Op den ioden van Grasmaand , in den avond, verdween de lava aan den kant des bergs, die na Napels gekeerd is, en brak met veel meer geweldigheid uit, aan den kant van de Torre de VAnnunfiata. Ik bragt den geheelen dag (t) en den nacht van merkt, gelyk blyken kan uit myne befchryvinge der groote uitberftinge des jaars 1767- Ik "ebbe dezelfde aanmerking gevonden in verfcheiden vernaaien van vroegere uitberftingen van den Vefuvius; in het zeer' merkwaardige verhaal der vorminge van eenen nieuvv-en berg in de nabuurfchap van Puzzole, in het jaar 1538 , (gelyk men zien kan in mynen Brief aan Dr. maty, van den iöden van Wynmaand, des jaars 1770) vindt men dezelfde waarneeming. Dit verfchynfel is een wel allernaauwkeurigst onderzoek waardig , het geen misfchicn eenig licht zoude kunnen byzetten aan de befchouwinge der Aarde, van welke wy, naar ik geloove, nog zeer onkundig zyn. (+) [Daar de Schryver onmiddelyk te vooren van den ioden van Grasmaand fpreekt, en van den 11 den geen gewach maakt, fchynt het eenigzins twyffelachtig, of hier ook eene kleine fchryffeil is, en men misfchien deeze woorden te verftaan hebbe van den 11 den der maand, met den daaropvolgenden nacht, die, volgens onze wyze van fpreeken, cigcnlyk de nacht van den 12Jen zyn zoude. Doch men kan de woorden ook opvatten van den uden, met den nacht tusfehen  3* WAARNEEMINGEN van den i2den door, op den berg , en volgde den vloed der lava tot aan deszelven bron. Dezelve ontfprong uit de zyde van den berg omtrent eene halve [Engelfche] myl van den mond desVuurbergs,geiyk een ftroom, verzeld van geweldige flagen, die brandende ftoffen opfmeeten tot een merkwaardige hoogte, terwyl de omliggende grond beefde, als het houtwerk van eene watermolen. De hitte der lava was zo groot, dat zy my niet toeliet verder dan tot den afitand van tien voeten van den ftroom te naderen. Zy was zo vast (niettegenftaande zy zo vloeibaar fcheen als water) dat zy het indrukken van eenen langen ftok, waarmede ik de proef nam, genoegzaam tegenKond: groote fteenen, welken ik 'er, met al myne magt, opwierp , zonken niet , maar maakten eene Jigte indrukking , dreeven op de oppervlakte, en werden in weinig tvds uit het gezicht gevoerd. Want, niettcgcnftaande' de vastheid der lava, liep zy voort met eene verbaazcnde fnelheid ; de eerfte [Engelfche] my] des ben ik verzekerd, met eene fnelte, gelyk aan den ,adèn en 13den. Het Engelfche woord night, dat ook den avond mfluït, en het vervolg van de, bnef, lehynen dit laatfte te begunftigen.]  WEGENS DEN VESUVIUS. 33 aan die van de rivier Severn, digt by Bristoh De ftroom was aan zynen oorfprong omtrenC 10 voeten wyd, maar breidde zich kort daarna verder uit, en verdeelde zich in drie takken; zo dat deeze rivieren van vuur, haare hitte mededeelende aan de uitgebrande ftoffen van oudere lavaas, die tusfehen de onderfcheiden takken in lagen, in den nacht eene vertooning maakten van eene brandende oppervlakte van vier [Engelfche] mylen in de lengte, en ,op fommige plaatzen,ten naasten by twee in de breedte. Uwe Lordfchap verbeelde zich het prachtig gezicht van zulk een ongemeen tooneel, dat alle befchryving te boven gaat. De lava, na onvermengd omtrent honderd yards te zyn voortgelopen, begon uitgebrande ftoffen en fteenen op te zamelen, en een fchuim vormde zich op derzelver oppervlakte, welke, geduurende den dag, het voorkomen had van de Rivicre den Theems, zo als ik dezelve wel groote brokken ys en fneeuw hebbe zien afvoeren , wanneer het, na een ftrengen vorst,en het vallen van veel fneeuw, weder begkit te dooien. Op twee plaatzen verdween de vlocibaare lava te cenemaal, liep eenige fchreden ver, door een onderaardsch kanaal, en kwam daarna weder zuiver voor C den  34 WAARNEEMINGEN den dag, hebbende het fchuim achterwege ge* laten. Op deeze wyze trok zy voort tot de bebouwde plaatzen van den berg; en ik zag haar, in denzelfden nacht van den iaden, den wyngaard van een armen man ongcnadiglyk vernielen, zyne hut omfingclen; [in weerwil van den tegenftand van veele beelden van den H. januarxus, die op de hut geplaatst, en genoegzaam aan eiken wynltok vast gebonden waren (*).] De lava had, op den verften afltand van haaren oorfprong , het voorkomen niet van eene vloeiftoffe , maar geleek "naar eenen hoop van gloeiend-roode kooien, die eenen muur uitmaakten van tien of twaalf voeten hoog op fömmige plaatzen, welks deelen, van boven afrollende, lchielyk eenen anderen muur vormden , en zo voort; tcrwyl zy langzaam voorttrok , niet meer dan omtrent dertig voeten in een uur (f). De CO [De hier tusfehen haakjes gefielde woorden komen niet voor in de Franfche Verzamelinge, maar wel in de Engelfche, die in het jaar 1774 te Londen, by c a d e l l , gedrukt is.] a (t) Ik ben verzekerd, dat het zeer moogelyk zyn ' zoude de Lava, wanneer zy in deezen ftaat is, van loop te doen veranderen, door een nieuw bed vóórhaar te bereiden, gelyk men wel doet met rivieren. Jk ftelde dit  wegens den VESUVIUS. 35 De mond van den Vuurberg heeft, zedert de tweede uitberfting der lava, op den iode« van dit denkbeeld voor te Catania in Sicilië, wanneer men my verzekerde, dat dit met goeden gevolge gedaan was, geduurende de groote uitberftinge van den Etna in den jaare 1669: dat de lava toen haaren loop richte na de wallen van Catania, en langzaam voortrukte j gelyk de boven befchrevene ■, wanneer men een kanaal voor baar gereed maakte, rondom de wallen der Stad, en ze dus na zee leidde: dat eene reeks van menfchen, de eene na den anderen, bedekt met nat gemaakte fchaapshuiden, gebruikt wierden om de taaie zyden der lava door te houwen , tot dat zy eenen doortocht maakten voor het binnenfte gedeelte (dat in eenen ftaat van volkomen fmeltinge was) door welken het zich in de gereed gemaakte grafr konde ontlasten. Een boek, dat my zedert is voorgekomen 1 geeft het zelfde bericht van die keurlyke bewerkinge. Het voert ten titel: Relazione del nuovo incendio fatto da Mongibello 1669. Mesfina, Giufeppe Bifagni 1670. Het Paleis van zyne Siciliaanfche Majefteit te Portici, en de kostbaare verzameling van Oudheden* die van onder de verwoestende lavaas van den Vefuvius gered zyn, zyn in een dreigend gevaar van door de eerfte lava, die haaren loop naa dien kant zal neemen, weder overftelpt te worden 5 daar men, door het waterpas te neemen, en den grond hier uit te graaven, daar te verhoogen, naar dat de gelegenheid het vorderde, naar alle waarfchynlykheid, het Paleis en het Mufaeum, ten minften tegen ééne uit-  36 WAARNEEMINGEN van Grasmaand, geene groote fteenen meer uitgeworpen; maar wel eene menigte van fyne asfche en puimfteenen, die de nabuurige wyngaarden zeer befchadigd hebben. Ik ben, na den izöen, verfcheiden maaien op den berg geweest; maar dewyl de uitberfting op dien tyd geweldigst' was , hebbe ik het gewaagd, meest te blyven ftil ftaan by de kruin, en, gelyk ik vreeze, uwe Lordfchap te verveelen , met de Waarneemingen van dien dag. In myn laatfte bezoek op den berg Vefuvi- us, berfting, zoude 'verzekeren, en, inderdaad, ik nam eens de vryheid van deeze gedachten den Koning van Napels mede te deelen, die ze fcheen goed fe keuren. [In de Verhandelingen van Dr. connov, gedrukt te Oxford, in den jaare 1695, vindt men een naauwkeurig Verhaal van eene uitbcrftinge van den berg Vefuvius, in Grasmaand des jaars 1694; en de volgende plaats van dat Verhaal toont de mogelykheid om den loop van den Javaftroom af te leiden. Hiü mineralis torrens in tanta copia defiiixit , quod Prorex kujus regni, conduüis duebus hominum millibus, amplisfimam fosfam excavari curtiverit, qua liquatam maleriam in Juo alveo tetam recepit et divertit (*)•] (*} Dat is: Deeze flroom van mynjloffeh vloeide in zulk eene menigte, dat de Onderkoning van dit Ryk [went Napels was toen aan Spanje onderworpen] door tweeduizend daartoe afgehuurde mannen, eene zeer ruime graft deed pc even, welke al die £c[mollen [loffe in haaren boezem ontving en afleidde.  wegens den VESUVIUS. 37 us, den 3den van Zomermaand, vond ik, dat de lava nog vloeide; maar de rivieren waren nu beekjes geworden , en hadden veel van haare fnelheid verloren. De hoeveelheid van ftoffe, door deeze uitberftïngen opgeworpen, is grooter dan die der laatlTe uitberftingen in het jaar 1760; maar de fchade, aan de bebouwde Landen toegebragt, is niet zo groot, dewyl de ftoffe zich wyder verfpreid heeft, en derzclver bron ten minftcn drie [Engelfche] mylen hooger op ligt. Deeze uitberfting fchynt nu zich zelve uitgeput te hebben, en ik verwacht, binnen weinige dagen, den Vefuvius in zyne voorige rust herfteld te zien. De berg Etna in Sicilië deed eene uitberfting op den 27ften van Grasmaand ; cn wierp eene lava uit in 'twee takken, van, ten minften, zes. [Engelfche] mylen lang, en ééne breed; en, volgens de befchryving van den Heere wileraham , (die aldaar was, na met my een gedeelte der uitberftinge van den berg Vefuvius gezien te hebben) gelykt zy in allen opzichte naar die hier is; uitgezonderd, dat de Etna, op de plaats, uit welke de lava vloeide, (die twaalf [Engelfche] mylen van den mond des Vuurbergs was afgelegen) ceC 3 ne  38 WAARNEEMINGEN ne fontein van vloeibaare brandende ftoffeti tot eene aanmerkelyke hoogte opwierp; het geen, gelyk men my verhaalt, de berg Vefuvius in vroegere uitberftingen ook wel gedaan heeft. Ik verzoeke verfchooning, dat ik zo veel van uwen tyd hebbe wechgenomen; en nog, thans vleie ik my , dat myne befchryving , welke ik uwer Lordfchap verzekere niet ver-, groot te zyn, u eenig tydverdryf zal verfchaffc hebben. Ik hebbe de eer van te zyn, MYLORD, Uwer Lordfchaps Gehoorzaamde en Onderdaanigftc Dienaar, WIL LI AM HAMILTON. Napels, den sden van Sprokkelmaand, 17Ö7, 2edert het Bericht der uitberftinge van den berg Vefuvius , het geen ik de eer had aan uwe Lordfchap te geeven, in mynen brief van den ioden van Zomermaand laatstleden , hebbe ik alleenlyk daarby te voegen , d^t de lava aanhield te vloeien tot omtrent het 1  WEGENS DEN VESUVIUS. 39 het einde van Slagtmaand , zonder fchade van eenig belang te doen, als hebbende haaren loop genomen over- oude lavaas heen. Zedert het ophouden deezer uitberftinge, hebbe ik de Vuurkolk onderzocht, gelyk ook de föhéur in den berg aan den kant van Tor re def Annunfeata, omtrent honderd yards van de Vuurkolk , uit welke fcheurc deeze lava voortkwam. Ik vond in dezelve eenige zeer kcurlyke zouten en zwavelftoffen. Van elke foort hebbe ik, op den berg zclven, een ftaaltje in vlesfen gedaan, op dat zy niets van hunne kracht mogten verliezen , en dezelve gezonden in eene kist aan uwer Lordfchaps adres, gelyk gy uit de lyst der laadinge zult kunnen zien. Ik ben verzekerd, dat gy vermaak zult hebben in derzelver aart en zamenftelling te zien onderzoeken (*). Ik hebbe ook , in dezelfde kist, eenige lava, en uitgebrande ftoffen der laatfte uitberftinge, gedaan. In het byzonder is 'er een zeer zeldzaam ftuk , dat naauw- (*) Het behaagde wylen Lord morton deeze ftaaltjes te geeven aan Dr. morris, die op dezelve veileheiden Scheikundige proeven gedaan heeft, waarvan de uitflag aan de Koninglyke Maatfehappye flaat bekend gemaakt te worden. c4  4° WAARNEEMINGEN naaüwkeuriglyfc de gedaante heeft van een verftcend touw. Het zal my ten hoogftcn aangenaam zyn , indien deeze bcuzeJingen uwer Lordfchap een oogenblik kunnen vermaaken Het is zeer zonderling, dat ik niet kan ontdekken , dat eenig Scheikundige van dit Land immer de moeite heeft genomen , van de voortorengzels van den Vefuvius, in derzelver aart en zamcnftellinge, na te gaan (*) De donker-geele, of oranje-gekleurde, zouten, van welke 'er twee vlesfen zyn, hebbe ik uit de Vuurkoïk van den berg zelve gehaald, uit eene fcheure , die waarlyk zeer heet was. Deeze koomen my voor krachtig te zyn, daar zy het zilver in een oogenblik zwart maaken : maar op het goud doen zy gecne uitwerking. Indien het uwer Lordfchap behaagt, zal ik u, by eene andere gelegenheid, Haaltjes zenden van de zwavelftoffen en zouten van Solfaterra , die zeer verfchillende van deeze fchynen te zyn. In de laatfte drie dagen heeft zich weder vuur vertoond op den top van den Vefuvius, en in de nabuurfchap van den berg heeft men aardbeevingen gevoeld. Ik was daar Saturdag met (*) Zie de Aantekening VI.  wegens den VESUVIUS. 41 met myncn Neeve den Lord greville: wy hoorden het verfchrikkelykfte inwendige gerommel, ratelen van fteenen en fchuiffelen, en waren, door het uitwerpen van fteenen, genoodzaakt de Vuurkolk zeer fchielyk te verlaaten. De zwarte rook fteeg op, even gelyk voor de laatfte uitberfting; en ik zag ieder toeval eener nieuwe op handen zynde uitberftinge, van welke ik niet in gebreke zal blyven, uwer Lordfchap een naauwkeurig verflag te doen. C5 TWEE-  4.% WAARNEEMINGEN TWEEDE BRIEF, Aan Mylord, Graave van morton, Voorzitter der Koninglyke Maatfchappye. Napels, den 2c-!ten van Wintermaand, 1767. mylord! jQe gunftige wyze , op welke myn verflag der uitberftinge van den berg Vefuvius, in het laatstverlopen jaar voorgevallen, by uwe Lordfchap ontvangen is; de goedkeuring, welke het der Koninglyke Maatfchappye behaagde te toonen, door last te geeven, dat het in haare Wysgeerige Verhandelingen (Phil. Transam') gedrukt zoude worden; en de bevelen uwer Lordfchap in uwen Brief van den 3 Sr vertoonde zich eene welk, (zonder dat men van verre, dullelyk zien konde, uit -welken berg dezelve voortkwam; maar naderhand werd men gewaar, dat het de Vefuvius «-«3 welker vorm en gedaante beter naar eenen pynboom, dan naar eenden enderen boom geleek. Want zy verhefte zich als met eenen zeer langen ftam in de hoogte, en verfprcidde zich vervolgens met verfcheiden takken. Naar ik geloove, werd dit veroorzaakt, dewyl zy eerst door een perken, en verfchen , wind om Hoog gevoerd, daarna, wanneer deeze verflaauwde, aan zich zelve overgelaten, of ook door haar eigen gewicht neêrgtdrukt, in de breedte uitgeftrekt, aUengskens verdween. Zy wes dan eens wit, dan wederom vuil en gevlekt van kleur, naar dat zy aardachtige flofen of ssch litet y.'uh had opgenomen. D  So WAARNEEMING ÉN te naderen, nu de lava lucht had gekregen, klom ik terftond den berg op, alleen door éénen boer verzeld. Ik ging de Kluizenaars wooning voorby, tot verre in het dal, dat tusfchen den berg van Somma en den Vefuvius is, en Atrio Ai Cavallo genoemd wordt. Ik was bezig met myne Waarneemingen te doen op de lava, die reeds van de plek , uit welke zy eerst uitbrak, het dal bereikt had; wanneer ik fchielyk, omtrent den middag , een geweldig geraas binnen in den berg hoorde; waarop, omtrent het vierdedeel eener [Engelfche] myl van de plaats, op welke ik Hond, de berg fcheurde ; en eene fontein van vloeibaar vuur, met veel geraas, uit deezer openinge, veele voeten hoog opwaards fprong, die daarna , gelyk een ftroom , regelrecht op ons kwam aanrollen. De aarde beefde, terwyl, op denzelfden tyd, eene dichte hagelbui van puimfteenen op ons nedervicl. In een oogenblik veroorzaakten wolken van zwarten rook en asfche bykans eene volflagen duisternis; de flagen, die van den top des bergs kwamen, waren veel luidruchtiger dan eenige donder, welken ik immer hoorde, en de reuk des zwavcls was ten uiterftcn hinderlyk. Myn Leidsman, verlegen zynde , begaf zich op  WEGENS DEN VESÜVIÜS. gt op de vlucht, en ik moet bekennen, dat ik niet zeer gerust was. Ik volgde hem op dé hielen, en wy liepen bykans drie [Engelfche] mylen zonder ftil te ftaan. Dewyl de aarde aanhield onder onze voeten te beeven, was ik beducht voor de opening van een nieuwen mond, die ons den hertocht mogt affnyden. Ik vreesde ook, dat de geweldige flagen een gedeelte der rotzen van den berg van Somma, onder welken wy genoodzaakt waren door te gaan, zouden losrukken: daarenboven waren de puimfteenen, die, zo dicht als hagel, op ons vielen, van zulk eene grootte, dat zy eene zeer onaangenaame gewaarwording veroorzaakten op de deelen, welke zy troffen. Na eens adem gehaald te hebben , oordeelde ik , dewyl de aarde nog grootlyks beefde, het voorzichtigst den berg te verhaten, en na myn Landhuis te rug te keèrens alwaar ik myne huisgenooten in groote ontfteltenisfe vond, uit hoofde der menigvuldige en geweldige flagen van den Vuurberg , die ons huis tot op zynen grondflag deeden fchudden, en de deuren en venfters in hunne hengfels fliugeren. Omtrent twee uuren na den middag, baande eene andere lava zich eenen wech op dezelfde plaats, uit D i wel*  $'i WAARNEEMINGEN welke de lava van het laatstverlopen jaar was voortgevloeid : zo dat 'de ontbranding fchielyk aan deezen kant des bergs even groot was, als aan dien, welken ik zo even verlaaten had. Dewyl het geraas en de zwaveldamp toenamen, begaven wy ons, van ons Landhuis na Napels: en ik vond goed, terwyl ik by Portici langs reed , aan het Hof bericht te geeven van het geene ik gezien had, en floeg nederig, als myn gevoelen, voor, dat zyne Siciliaanfche Majefteit de nabuurfchap van den dreigenden berg behoorde te verlaaten. Evenwel verliet het Hof Portici niet voor omtrent twaalf uuren in den nacht, wanneer de lava 'er zeer naby was gekomen. Öp myne reize na Napels, die ik begon minder dan twee uuren , na dat ik den berg verlaaten had, befpeurde ik, dat de lava werkelyk drie [Engelfche] mylen van den wech, langs welke wy geweken waren, bedekt had. Het is verbaazende, dat zy zo fchielyk was voortgelopen; daar ik^naderhand gezien hebbe, dat de ftroom van lava, in het dal Atrio di Cavallo van zestig tot zeventig voeten diep, en, op fommige plaatzen, omtrent twee [Engelfchej mylen breed was. Wanneer zyne Si-  WEGENS DEN VESUVIUS. 53 Siciliaanfche Majefteit Portici verliet, was het geraas grootlyks toegenomen; en de fchudding, door de flagen in de lucht veroorzaakt, was zo geweldig, dat, in des Konings Paleis, deuren en venfters open fprongen; en zelfs eene deur aldaar, die wel op het flot was, werd evenwel open geflagen. Te Napels Vloogen, dien zelfden nacht, veele venfters en deuren open. In myn huis, dat niet aan die zyde der Stad is, welke naast aan den Vefuvius ligt, nam ik de proef van myne venfters te ontgrendelen (*); wanneer zy, by eiken flag des bergs, wyd open vloogen. Behalven deeze flagen , die zeer menigvuldig waren , deed zich een aanhoudend onderaardsch en geweldig rommelend geraas hooren, het geen deezen nacht omtrent vyf uuren duurde. Ik hebbe my verbeeld, dat dit buitengewoone geraas misfehien veroorzaakt wierd, door dat de "lava in de ingewanden des bergs eene verzameling van regenwater ontmoet had, en dat de ftryd tusfchen het vuur en het water eenigermaate reden zoude kunnen geeven van een (*) De venfters te Napels gaan open gelyk dubbele deuren, [of, zo als men hei noemt, gelyk een portebrijée.') D 3  54 WAARNEEMINGEN een zo ongemeen kraakend en fisfend geluid. Vader de la tor re , die zo veel en zo wél over het onderwerp van den Vefuvius gefchreven heeft, is ook van myne gedachten. En, inderdaad, het is natuuiiyk zich te verbeelden, dat 'er misfchien regenwater befloten is in veele holligheden van den berg, daar men geloofwaardige getuigenisfen heeft, dat, by de groote uitberftinge van den Vefuvius van 1631, verfcheiden Steedjes, waaronder Portici, en Torre del Greco, vernield wierden door eenen ftroom van kookend water, die met de lava uit den berg was geborften , waarby duizenden van Menfchen het ïeeven verlooren. Omtrent vier jaaren geleden, wierp ook de berg Etna, in Sicilië, heet water op by eene uitberftinge (*). De verwarring, welke deezen nacht te Napels plaats had, is onbefchryflyk, het verhaaste wyken zyner Siciliaanfche Majefteit van Portici vermeerderde de ontfteltenis; alle Kerken werden geopend, en liepen vol Volks, de ftraaten waren opgepropt met ommegangen, ter eere der Heiligen. Maar ik zal niet treeden in eene befchryving der onderfchei- den (*) Zie de Aantekening IX.  wegens den VESUVIUS. 55 den plegtigheden, welke in deeze Hoofdftad verricht wierden,"om de woede van den onfluimigen berg te doen bedaaren. Op Dingsdag, den twintigften, was het onmogelyk over den toeftand van den Vefuvius te oordeelen, van wegen den rook en de "asch, welke den berg geheel bedekten, en zich ook over Napels uitbreidden, terwyl de zon zich vertoonde als door eenen dikken Londenfchen nevel, of door een berookt glas; den geheelen dag viel 'er te Napels fyne asch. De lavaas aan beiden zyden van den berg, liepen geweldiglyk, maar men hoorde weinig of geen geraas tot omtrent negen uuren des avonds , wanneer dezelfde ongewoone rommeling weder begon , gelyk te vooren verzeld van flagen: dit duurde omtrent vier uuren, het fcheen als of de berg in ftukkcn wilde fplyten, en 'er ontftond, inderdaad, deezen nacht eene opening van den top , tot een groot ftuk wechs na beneden. De nevensgaande tekeningen werden op deezen tyd, op de plaats zelve vervaardigd, terwyl de lavaas in haare grootfte kracht waren; en ik denke niet, dat zy de zaak vergrooten. De Paryfche Barometer ftond, gelyk gister, op 279, en fahrenheits Thermometer, op 70 graaD 4 den,  $6 WAARNEEMINGEN den, daar hy, eenige dagen voor de uitberfting , geftaan had op 65 of 66. Geduurende de verwarring van deezen nacht, deeden de gevangenen in de opcnbaare gevangcnisfen poogingen om te ontfnappen, hebbende den Cipier gekwetst; maar zy werden verhinderd door het krygsvolk. Het graauw ftak ook ' den brand in de poort van het Paleis van den Cardinaal Aartsbisfchop, dewyl hy weigerde, de overblyffels van den H. januarius te voorfchyn te brengen. Woensdag de een- en twintigfte , was geruster dan de voorige dagen , niettegenftaande de lavaas fterk vloeiden. Portici was eens in eenig gevaar, indien de lava niet eenen anderen loop genomen had, wanneer zy 'er flechts anderhalve [Engelfche] myl af was: tegen den avond verflaauwde de lava. Donderdag, den tweeëntwintigften, omtrent tien uuren in den voormiddag, begon■ het zelfde donderend geraas wederom, en met meer gewelds dan de voorgaande dagen; de oudfte luiden verklaarden, dat zy het nooit zo fterk gehoord hadden, en, inderdaad, het was zeer verfchrikkelyk; wy waren ieder oogenblik in de verwachtinge van den eenen of anderen vreeslyken ramp. De asch, of liever  WEGENS DEN VESUVIUS. 57 ver kleine brokken uitgebrande ftof, vielen in zulk eene menigte, dat de menfchen op de ftraaten genoodzaakt waren, zonn'efchermen te gebruiken , of hunne hoeden neer te flaan; dewyl deeze asch zeer nadeelig voor de oogcn is. De daken der huizen, en de balcons , werden meer dan eenen duim dik bedekt met deeze asch (*)• Schepen in Zee, twin- (*) In verfcheiden verhaalen van vroegere uitberftingen van den Vefuvius hebbe ik gevonden, dat de asch tot op eenen veel grooteren afftand wierd voortgeworpen: dat dezelve in de jaaren 472-en 473 zelfs Conftantinopolen bereikte. Dio zegt, dat, geduurende de uitberftingen van den Vefuvius, in den tyd van ti- Tus tantus fait pulvis , ut ah eo loco in Jlfricam Syridm & Aegyptum penetraverit {een zo geweldig ftof wierd uitgeworpen, dat het tot in Africa en Syrië en Mgypten doordrong.! Een boek te Lecce gedrukt, in het Koningryk van Napels, in het jaar 1632, en getiteld : Discorfo fopra Vorigine de fuochi gettati dal Monte Vefuvio, di gio trances co sorrata spinola galateo, zegt, dat het, op den ióden van Wintermaand, des jaars 1631 , den dag der groote uitberftinge van den Vefuvius, asch regende te Lecce, dat negen dagen reizens van den berg afligt, niettegenftaande het volmaaktlyk ftil ware: dat de dag door dezelve verduisterd wierd, en dat zy den grond , ter dikte van drie duimen, bedekte; dat, op dcnzelfdcn dag, te Bari asch viel, van eene andere hoedanigheid; D 5 cn  58 WAARNEEMINGEN twintig mylen van Napels, werden 'er ook mede bedekt, tot groote verbaasdheid der zee- cn dat de Inwoonders van deeze beide plaatzen zeer ontfteld wierden, als niet in ftaat zynde, om de oorzaak van zulk een verfchynfel uit te denken. Antokio bulifon zegt, in zyn verhaal van dezelfde uitberftinge, dat de asch viel, en verfcheiden duimen diep lag , te Ariano in Puglia : en verfcheiden geloofwaardige perfoonen, te Napels, hebben my verzekerd, dat zy, op meer dan tweehonderd [Engelfche] mylen afftands , van den Vefuvius, geduurende eene uitberftinge , het vallen der asfche befpeurd hebben. De Abt giulio cesare bracini zegt, in zyn verhaal der uitberftingen van den Vefuvius , van den jaare 1631, dat de hoogte der kolom van rook en asfche, uit Napels met een quadrant gemeten, meer dan dertig [Engelfche] mylen was. Hoewel zulke onzekere berekeningen flechts weinig opmerkinge verdienen, beu ik, evenwel, uit het geene ik zelve.gezien hebbe, overtuigd, dat, in groote uitberftingen, de asch tot eene zo groote hoogte wordt opgeworpen, dat zy. buitengewoone ftroomen van lucht ontmoete, het geen de waarfchynelykfte reden is, welke men geeven kan van derzelver vervoeringe, tot op een zo grooten afftand in weinige uuren. In een boek, getiteld: salvatoris veronis Vefuviani incendii Libri tres; Neapoli 1634, vond ik eene zeer dichterlyke befchryving van de asfche, die, na de uitberfting van 163is in de nabuurfchap van den Vefuvius lag, ter diepte van twintig tot honderd palmen. Qjime, zegt deeze,  wegens den VESUVIUS. 59 zeeluiden. In het midden van deeze eislykheden noodzaakte het gepeupel, dat oproerig en ongeduldig begon te worden, den Cardinaal het hoofd van den H. januarius te voorfchyn te brengen, en met het zelve in ommegang te gaan na de brug van Magdalena , aan het uiterfte van Napels, na den kant van den Vefuvius: en men is hier zeer wel verzekerd, dat de uitberfting ophield op het oogenblik , waarin de Heilige in het gezicht van den berg kwam: het is waar, dat het geraas omtrent dien tyd ophield, na vyf uuren geduurd te hebben, gelyk het de voorige dagen gedaan had. Vrydag, den drieëntwintigften, vloeiden de lavaas nog, en de berg voer voort eene menigte van fteenen uit de Vuurkolk op te werpen; te Napels hoorde men op deezen dag geen geraas, en 'er viel Hechts weinig asfche.' Saze Schryver, multi pat-rio in fok requirunt patriam, £ƒ vix ibi fe credunt vivere , ubi certo feiant fefe natos, adeo totam loei fpeciem tempeftas vertit. [Zo dat veilen ep den vaderleken grond hun vaderland zoeken, en naauvelyks gelooven, dat zy op dezelfde plaats keven; op welke zy zeker weeten geboren te zyn: zodanig heeft deeze 'ftorm de geheele gedaante der plaatze veranderd.'}  5o WAARNEEMINGEN Sahirdag den vierëntwintigften, hield de lava op van vloeien, de uitgeftrektheid derzelve, van de plek, op welke ik ze zag uitbrceken, tot aan haar uiterfte einde, alwaar zy " de kapel van St. vito omringde, is meer dan zes [Engelfche] mylen. In de Atrio di Cavallo, en in eene diepe valeie, welke ligt tusfchen den Vefuvius en de Kluizenaars wooning', is de lava, op fommige plaatzen, ten naasten by twee diergelyke mylen breed, en meest overal van zestig tot zeventig voeten diep. Op zekere plaats liep de lava in eenen hollen wech, Fosfa granda genaamd, die door het afftroomende regenwater gemaakt, en niet minder dan tweehonderd voeten diep, en honderd breed is; desniettegenftaande heeft de lava denzelven op ééne plaats geheel gevuld. Ik konde nooit geloofd hebben, dat eene zo groote menigte van ftoffe, in zo korten tyd, konde uitgeworpen zyn, indien ik niet naderhand zelve den geheelen loop der lava onderzocht had. Dit groote digt in een gedrongen lichaam, zal zekerlyk, geduurende veele maanden, eenige hitte behouden (*): tegen- woor- (*) Deeze gisfing is waar bevonden: want, zelfs in Grasmaand, des jaars 1771, ftafc ik wederom ftok- > ken  WEGENS DEN VÈSUVIÜS. 61 woordig, na dat 'er, geduurende eenige dagen , veel regen is gevallen, rookt de lava, als of zy op nieuw begon te loopen; en wanneer ik, omtrent tien dagen geleden , met Lord stormont op den berg was, ftaken wy ftokken in de fcheuren der lava, die onmiddellyk vuur vatten. Maar laat my myn dagverhaal vervolgen (*). Den vierëntwintigften voer de Vefuvius voort fteenen op te werpen, gelyk de voorgaande dagen. Geduurende deeze geheele uitberftinge, verfchilde dezelve in deeze omftandigheid van die des jaars 1766, in welke geene fteenen meer uit de Vuurkolk werden opgeworpen van het oogenblik, dat de lava eenen vryen loop had. Zondag, den vyfëntwintigften, viel 'er den geheelen dag te Napels fyne asch : dezelve kwam voort uit de kolk des Vuurbergs, en vormde eene groote kolom, zo zwart als de berg zelve, zo dat men derzelver fchaduw op de oppervlakte der Zee konde onderfchei- den. ken in fommige fcheuren deezer lava, en dezelve vatten onmiddellyk vuur. Op den berg Etna , befpeurde ik, in het jaar 1769, dat de lava, die in 176Ö Was uitgebraakt, op veele plaatzen nog rookte, (*) Zie de Aantekening X.  6% WAARNËEMINGEN den. Gediiurige flikkeringen van gevorkten of in ziege-zaag loopenden blikfem, fchooten voort uit deeze zwarte kolom, welker donder in de nabuurfchap van den berg, maar niet te Napels, gehoord werd : in al deezen tyd waren 'er geene wolken aan de lucht, uitgezonderd die van den rook, welke uit de Vuurkolk van den Vefuvius opging. Ik vond zeer veel vermaaks in dit verfchynfel (*), dat (*) In alle berichten van groote uitberftingen der Etna en Vefuvius, hebbe ik melding gevonden van deeze foort van blikfem. Pl'ikius de Jongere zegt, -éi zynen tweeden brief aan tacitus, over de uitberfting van den Vefuvius, ten tyde van titus, dat eene zwarte en vreesfelyke wolk, hen te Mifenum (dat meer dan vyftien [Engelfche] mylen van den Vuurberg afligt) bedekte , en dat flikkeringen van in ziege-zaag loopend vuur, gelyk blikfem, maar fterker, uit dezelve fchooten. Zie hier zyne woorden: Ab altera latere nubes atra horrenda, ignei Jpiriïus tortis vibratisque discurfibus rupta, in longas flammarum figuras dehiscebat : fulgoribus illce £f fimiles majores crant. Dit was duidelyk hetzelfde elektrieke vuur, waarmede ik verzekerd ben , dat de rook van alle Vuurbergen bezwangerd is. In verfcheiden vernaaien der groote uitberftinge van den Vefuvius, in den jaare 1631 vindt men melding van de fchade, die door den blikfem, welke uit de rookkolom voortkwam, veroorzaakt werd. Bulifok, in het byzonder, zegt, dat fa  WEGENS DEN VESUVIUS. 63 dat ik te vooren niet gezien had in die volmaaktheid (*).. Op in de nabuiufchap van den Vuurberg, luiden, even gelyk door den blikfem, doodgeflagen wierden, zonder dat hunne klederen gefchroeid waren.. Plinius [de Oude] meldt een dicrgelyk geval, het geen aantoont , dat de Ouden dit Verfchynfel ook hadden opgemerkt: want hy zegt, dat te Pompeji, op een helderen dag, marcus hërennius door den blikfem wierd , doodgeflagen. Zie hier zyne woorden. In Catilianis prodigüs , Pompejmio- ex municipio, m. hërennius Decurio, fereno die, fulmine iüus est, ptiN. Eist. Nat. Lib. IJ. Cap. 51. De geleerde en fchrandere Vader eeccaria, te Turin, heeft my verzekerd, dat hy groot vermaak had gefchept in myne aanmerkingen, over deeze foort van blikfem, als volmaaktlyk inftemmende met verfcheiden van zyne electrifche proeven. [Uit eene Aantekening des Schryvers, op eene andere plaats, zal blyken , dat de uitberfting van den Vefuvius, in welke plinius het leevcn verloor, de eerfte is, van welke men eenig zeker bericht heeft. Dit maakt het eenigzins onwaarfchynclyk, dat deeze hërennius, door zulk eenen blikfemflraal, als van welken de Schryver hier 'fpreekt, zoude zyn omgekomen. Ten ware men in dit verhaal het fpoor eener vroegere uitberftinge, van welke wy anders geen bericht hebben, meende te ontdekken. Daar ik tegenwoordig de Historia Naturalis van plinius niet by de hand hebbe, weete ik niet of hy ook eenige bepaaling van den tyd, op welken dit zoude gebeurd zyn, opgeeve.] (*) Zie de Aantekening XI.  64 WAARNEEMINGEN Op Maandag, den zesëntvvintigften, hield de rook aan, maar niet zo dik; ook vertoonden zich geene flikkeringen van den Bergblikfem. Dewyl 'er, na deeze kolom vart zwarten rook, die door eenige inwendige werkinge van vuur moet veroorzaakt weezen, geene lava is te voorfchyn gekomen, ben ik niet ongenegen te denken, dat de lava, die, natuurlyker wyze, op dit toeval moest gevolgd hebben, zich eenen wech gebaand heeft na een dieper hol, alwaar zy in ftilte zwanger gaat van toekomende rampen: en ik zal my zeer bedrogen hebben, indien zy niet, over eenige maanden, uitbreekt. Donderdag den zevenëntwintigften; geene zwarte rook meer, noch eenige tekens ecner uitberftinge. Dus, Mylord, hebbe ik de eer gehad van uwer Lordfchap een getrouw verhaal te geeven van myne Waarneemingen, geduurende deeze Uitberftinge, welke algemeen erkend wordt de gewei digfte van deeze Eeuwe geweest te zyn: en ik zal my gelukkig rekenen, indien dit verhaal uwe goedkeuring, nevens die der Koninglyke Maatfchappye, byaldien uwe Lordfchap het waardig oordeele, om aan zo een eerbiedensvvaardig lichaam aan-  WEGENS DEN VESUVIUS. 65 aangeboden te worden , mogen wechdraagen. Ik hebbe zeer onlangs aan het Britfche Mufleom een gefchenk gezonden, van eene volkomen verzamojinge van alle foorten van ftoffe, die door den berg Vefuvius worden voortgebragt; met welke byeen te vergaderen, ik, geduurende de laatfte drie jaaren, met eenige moeite ben bezig geweest, en het zal een zeer groot genoegen voor my zyn , indien eenigen myner Landgenooten, die in de Natuurlyke Historie bedreven zyn, door middel van deeze verzamelinge , in ftaat gefield konden worden, van eenige nutte ontdekkingen te doen, met betrekkinge tot de Vuurbergen (*). Ik hebbe , by deeze verzameling, ook eene afbeelding gevoegd van den ftroom der lava van (*) „ Ik ben volkomen overtuigd, door deeze Verzamelinge, dat verfcheiden foorten van marmer, van ',' verfchillende kleuren, en verfcheiden edele gefteen' ten. de voortbrengfels'zyn van Vuurbergen, en dat " 'er Vuurbergen geweest zyn , op veele plaatzen der waereld, op welke tegenwoordig geene fpooren van " dezelve te zien zyn." Dit is genomen uit eenen vroegeren brief aan Lord morton, gedagtekend défl zevenden van Grasmaand, 1767. E  66 WAARNEEMINGEN van den Vefuvius; zy is getekend met doorfchynende kleuren , en geeft, wanneer zy verlicht wordt, met 'er lampjes achter te plaatzen, een veel beter denkbeeld van den Vefuvius, dan by mogelykheid door eenige andere wyze van fchilderen kan gegeven worden. Ik hebbe de eer van te zyn, MYLORD, Uwer Lordfchaps zeer Gehoorzaame en zeer Ootmoedige Dienaar, WILLIAM HAMILTON. DER-  WEGENS DEN VESUVIUS. 6? DERDE BRIEF, Aan den Heere m. maty, M. D., Geheimfcfoyver van het Koninglyke Genootfchap. ' Villa Angelica, naby den berg Vefuvius, den 4den van Wynrnaand, 1768. MYN HEER, Tk hebbe eerst zeer onlangs uwen laatften Averplichtenden Brief, van den 5den van Hooimaand, ontvangen, met het daarby gevoegde Deel der Wysgeerige Verhandelingen. CPhil. Tranfact.) i Ik moet u verzoeken, dat gy der Koninglyke Maatfchappy myn genoegen betuigt over de oplettendheid, welke zy heeft gelieven te befteeden aan myne berichten van de twee laatfte uitberftingen van den Vefuvius. Zedert ik hier op myn Landgoed geweest ben, hebbe ik by de bewooners van den berg onderzoek gedaan, na het geen zy, geduurende de laatfte uitberftinge, gezien hadden. In mynen Brief aan Lord morton, meldde ik E a niets  6% WAARNEEMINGEN niets dan het geen onmiddelyk onder myne eigen opmerking gevallen was: maar dewyl al de boeren hier eenftemmig zyn , in hun bericht van den verfchrikkelyken donder en blikfem , welke, genoegzaam den geheelen tyd der uitberftinge, op den berg alleen, duurde; denke ik, dat dit eene omftandigheid % , der opmerkinge waardig. Behalven den blikfem, die volmaaktlyk geleek naar den gewoonen hoekigen blikfem, waren 'er veele verhevelingen, gelykende naar die, welke gewoonlyk vallende ftarren genoemd worden. Een boer , in myn buurt, verloor acht varkens, door de asfche, die by derzelvcr voedzel in den trog viel: zy werden'duizelig, en ïtierven in weinige uuren. Den laatften dag der uitberftinge, was de asch, die in menigte op den berg viel, genoegzaam zo wit als fneeuw (*); en (*) Ie fommige Berichten, makende eene uitberfting van den Vefuvius van den jaare 1660, vinde ik melding gemaakt van asfche, die viel in de gedaante van krui.en, en befchouvvd werd als zeer wonderdaadig: maar in een boek over dit onderwerp, getiteld • athanasix KiacïiEKr ê Soc. Jef. De Prodigiofis Crucibus tfc. Rome MDCLX1, wordt een zeer wysgeeng bericht gegeven van dit verlchynfel. Kische- k us  WEGENS DEN VESUVIUS. 69 en de oude luiden, hier, verzekeren my , dat dit een toeval is , waaruit men met zekerheid kan befluiten, dat de uitberfting ten einde loopt. Dewyl de^ze omftandigheden door goede getuigenisfen bevestigd waren , hebbe ik ze het verhaalen waardig geoordeeld. Het zoude eene aanhoudende vlyt en oplettendheid van veele jaaren vorderen , indien men een naauwkeurig en waarlyk wysgeerig bericht van de Vuurbergen in de nabuurfchap van Napels wilde geeven ; maar ik ben verzekerd , dat men 'er zulk eene, door betoogingen bevestigde, Historie van zoude kunnen geeven, als alle ftelfels, welke men tot nog toe, rus zegt, dat in het jaar 1660, van den iöden van Oogstmaand, tot den i5den van Wynrnaand, de Vefuvius asch opwierp, die bezwangerd was met falpeterachtige, zoute en bitumineufe zwaveldeelen, die, wanneer zy op linnen doeken vielen, de gedaante van kruifen aannamen, waarfchynelyk daar heen geleid wordende, door de draaden van het linnen, die elkander kruisten, dat daarom deeze zouten zich niet in zulk eene orde fchikten, wanneer zy op wollen klederen vielen. Eene zeer naauwkeurige befchryving van deeze kruifen' kan men vinden op bladz. 38 van het bovengemelde Werk. £ 3  70 WAARNEEMINGEN toe, raakende dit onderwerp, gevormd heeft zoude omver ftooten. Wy hebben hier gelegenheid om de Vuurbergen in alle hunne verfchillende Handen te zien. ■ Ik ben deezen Zomer in het eiland Ifchia geweest: het is omtrent achttien [Engelfche] mylen in" het rond, en zyn geheele grond is lava. Ik ben overtuigd, dat de groote berg in hetzelve, die bykans zo hoog is als de Vefuvius, en voor deezen Epomeus, nu San-Nicolo, genoemd wordt, by gedeelten is opgeworpen; en ik hebbe, by myzelven , geheel geen twyffel , dat het geheele Eiland, op dezelfde wyze als fommige der Azorifche, uit de Zee is opgerezen. Ik ben van dezelfde gedachten, ten opzichte van den berg Vefuvius, cn alle hooge gronden omftreeks Napels, dewyl ik tot nog toe, op geen eenige plaatze, iets gezien hebbe, dat maagdlyke [of oorfpronglyke] aarde kan genoemd worden. Eenige dagen geleden, bad ik het vermaak van eene put te zien graaven, naby myn Landhuis, dat, gelyk gy weet, aan den voet van den Vefuvius, en digt aan den Zeekant, ligt. Vyf. en twintig voeten beneden het waterpas der Zee, kwam men aan een laag van lava, en God weet hoe veel dieper men nog andere lavaas konde  WEGENS DEN VESUVIUS. 71 de gevonden hebben. De grond rondom den berg, die zo vruchtbaar is, beftaat uit laagen van lava, asfche, puimfteenen, en nu en dan eene dunne laag van goede reel-aarde, welke teelaarde voortgebragt wordt door het vergruizen der oppervlakte, en het rotten der wortelen , van Planten , Wyngaarden, enz. Dit kan men duidelyk zien te Pompeji, alwaar men nu bezig is met in de puinhoopen dier oude Stad te graaven. De huizen zyn, omtrent tien of vyftien voeten diep, bedekt met puimfteenen en brokken van lava, fommigen van welken agt ponden weegen. (welke laatfte omftandigheid ik melde, om te toonen, dat de Vefuvius, in eene groote uitberftinge, fteenen van dat gewicht zes [Engelfche] mvlen (*), want zo groot is de af6 * ftand (*) Jk hebbe zedert, in deeze laag van uitgeworpen ftoffe te Pompeji, fteenen gevonden , die acht ponden zwaar waren. Maar veele berichten van de groote uitberftinge van den Vefuvius , in het byzonder die van antonio bulifon, melden, dat een fteen, gelyk eene bomb, in 1631 uit de Vuurkolk van den Vefuvius wierd uitgeworpen, en , vallende op het huis van den Markgraave van lauro, te Nola , hetzelve in brand tzete. Daar Nola twaalf [Engelfche] mylen van den Vefuvius afligt, fchynt deeze omftandigheid E 4 vry  li WAARNEEMINGEN ftand van Pompeji, in eene rechte Iyn, heeft voortgeworpen) Op deeze iaag van puimfteenen, of rapilli, zo als men ze hier noemt, is eene Iaag van uitmuntende teel-aarde , omtrent twee voeten diep, waarop groote hoornen en keurlyke druiven groeijen (*). Wy hebben hier ook de Solfaterra, die zekerlyk eertyds een Vuurberg was, maar wiens uitberftingen hebben opgehouden, by gebrek van metaaldeelen, en door al te grooten overvloed van zwavel. Gy kunt de fpooren der lavaas van deezen berg nagaan, tot in de Zee. Wy hebben hier het Meir van Averno, en het vry buitengewoon; evenwel bebbe ik fteenen v«m ee ne verbaazende grootte, tot eene zeer groote hoo-te, door den Vefuvius zien opwerpen. In Bloeimaand van \77ï , een zakuurwerk met eenen feeoiadewyzer in myne band hebbende, nam ik waar, dat een van dee ze fteenen elf feconden befteedde, met van zyne groot fte hoogte neder te vallen in de Vuurkolk, uit welke hy geworpen was. In 1767, werd een vaste fteen die twaalf voeten hoog, en vyfënveertig in den om! trek was, een vierde deel eener [Engelfche] myl van de Vuurkolk afgeworpen. De uitberfting van 1767 fchoon verre wech de geweldigfle deezer eeuwe, was zeer zacht, in vergelykinge met die van de jaar» 79 en 1631. {*) Zie de Aantekening XII,  WEGENS DEN VESUVIUS. 73 het Meir van Agnano, welke beiden, voor deezen, Vuurbergen waren, en Aftruni, die meer dan eenige der tot nog toe gemelde zyne oude gedaante behoudt. Deszelven kolk is met eenen muur omringd, en zyne Siciliaanfche Majefteit neemt op deezen Vuurberg het vermaak van de wilde-zwynen jacht, zonder dat zyne Majefteit, of iemand der Hovelingen, ooit van deszelven voorigen ftaat gedroomd hebbe. Dan heeft men nog, by Pozzuolo, dien zonderlingen berg , genoemd MmWgno Nuovo, of den nieuwen Berg, die , in éénen nacht, uit het Lucrynfche Meir oprees. Hy is omtrent honderd- en vyftig voeten hoog, en drie [Engelfche] mylen in den omtrek. Ik oordeele het niet meer ongemeen , dat de berg Vefuvius, in veele eeuwen, ter hoogte van meer dan tweeduizend voeten hebbe kunnen opryzen; daar deeze Berg [Montagno Nuóvo], gelyk door goede getuigenisfen bevestigd is, in éénen nacht, niet langer geleden, dan het jaar 1538, te voorfchyn kwam. ,lk hebbe een ontwerp, om, in de aanftaande Lente , eenige dagen te Pozzuolo door te brengen, en deezen berg te ontleden, dooide maat van denzelven te neemen, en aftekeningen te maaken van deszelven beddingen: E 5 want,  74 WAARNEEMINGEN want, naar ik verneeme, beftaat hy uit ver fchillende laagen , gelyk de Berg Vefuvi. us , maar zonder lavaas. Daar deeze berg buiten allen twyffel, geheel uit eene vlak te gevormd is, verbeelde ik my, dat myn ontwerp licht zoude kunnen geeven in het onderzoeken der vorminge van veele andere bergen, die tegenwoordig voor oorfpronglyke bergen worden gehouden, maar het zekerlyk met zyn, mdien hunne laagen overeenkomen met die van de Montagno Nuovo. Het zoude my vermaak zyn te weeten , of gy denkt, dat dit myn ontwerp van eenige nuttigheid kan weezen; en,indien gy zo denkt, zal^isjchien, de uitflag myner Waarneemingen, het onderwerp van een volgenden Brief zyn CO- Ik kan geen grooter vermaak genieten, dan m myne ledige uuren te befteeden, tot zaaken die van eenige nuttigheid kunnen zvn voor het menschdom; en myn lot heeft my gebragt in een Land, dat een wyduitgeftrekt veld ter Waarneemingen oplevert. Over het geheel, indien ik eenig Stelfel moest ftaande houden, zoude het zyn, dat de Bergen onU liaan O Zie den Vden Brief van deeze Verzameling.  , WEGENS DEN VESUVIUS. 7S fiaan zyn door Vuurbraaiende openingen, en niet de ' Vuurbraakende openingen door Bagcn. Ik vreeze, dat ik u zal verveeld hebben; maar het ftuk der Vuurbergen is by my een zo begunftigd onderwerp , dat het my , ik weete niet hoe, heeft wechgefteept: ik zal hier alleenlyk byvoegen, dat de Vefuvius tegenwoordig in rust is , hoewel zeer heet aan den top, alwaar eene vergaderplaats van kookende zwavel is. De lava, die in de Fosfa Grande liep, geduurende de laatfte uitberftinge, en de dikte heeft, van ten minften tweehonderd voeten, is nog niet koud; een ftok, in derzelver fcheuren geftoken, vat onrniddelyk vuur. Aan de zyden van deeze fcheuren zyn zeer fraaie gecryftallizecrde zouten. Daar deeze de zuivere zouten zyn, die uitwaasfemen uit de lava, welke geene gemcenfchap heeft met het binnenfte des bergs, kunnen zy misfehien leiden tot de kennis der deelen, waaruit de lava is te zamengefteld. Ik breeke af. Laat my alleenlyk u bedanken, voor de vriendlyke aanbiedingen en uitdrukkingen in uwen Brief, en voor de zorg, welke gy gedragen hebt, om myn gefchenk aan het Mufsum in het voordceligfte licht te  76 WAARNEEM. wege^ den VESÜVIUS. te plaatzen, gelyk men my van veele kanten verhaald heeft. Ik ben, myn heer, Uw zeer Gehoorzaame Ootmoedige Dienaar, w. hamilton. VIER.  REIZE naa den ETNA. 77 VIERDE BRIEF, Aan den Heer m. maty, M. D. Geheim, fchryver van het Koninglyke Genootfchap. VERHAAL eener reize naa den BERG. ETNA. Artificis Nature ingens opus adfpice, nulla Tu tanta humanis rebus fpeBacula cernes. P. CORNELII SEVERI, MtTia* Napels, den i7den van Wynrnaand, 1769/. myn HEER, Aangemoedigd door de verzekeringe, welke gy my geeft, in uwen laatften verplichtenden brief van den ijden van Zomermaand, dat alle nieuwe mcdedeelingen, raakende het onderwerp der Vuurbergen, door het Koninglyke Genootfchap met genoegen zouden ontvangen worden, waage ik het u het volgende bericht myner Waarneemingen , onlangs op den berg Etna gedaan, toe te zenden, welk gy vryheid hebt voor ons achtenswaardig Genoot-  78 REIZE nootfchap te leggen, indien gy het deszelven opmerkinge waardig oordeelt. Na met veel oplettendheids de werkingen van den berg Vefuvius te hebben waargenomen , geduurende de vyf jaaren, in welke ik de eer gehad hebbe van als zyner Majefteits Staatsdienaar aan dit Hof myn verblyf te houden, en na naauwkeuriglyk den aart des gronds, tot op den afftand van vyftien [Engelfche] mylen rondom deeze Hoofdftad te hebben onderzocht, ben ik, in myn eigen geest , wel overtuigd , dat dezelve geheel en al door uitberftingen gevormd is. Veele der. Vuurkolken, uit welke deeze ftof is voortgekomen, zyn nog zichtbaar; zo als Solfaterra, in de nabuurfchap van Pozzuolo , het Meir van Agnano, en, naby dit Meir, een berg uit verbrande ftoffe beftaande, die eene zeer groote kolk heeft, met eenen muur omgeeven, om de wilde Zwynen en Harten, welke daar gehouden worden tot vermaak van zyne Siciliaanfche Majefteit, ingefloten te houden: deeze berg wordt Aftruni genoemd: de Monte Nuovo, die, uit den bodem van het Lucrynfche Meir (*) opgeworpen werd, in (*) Het is het algemeen aangenomen gevoelen, dat dee-  NAA DEN ETNA. 7£ in het jaar 1538 , en ook zyne kolk heeft, en het Meir van Averno. De Eilanden Nifida en Procida beftaan geheel uit verbrande ftoffen; het Eiland Ifchia is, insgelyks, te zamengefteld uit lava, puimfteen, en verbrande ftoffe; en 'er zyn in dat Eiland verfcheiden Vuurkolken, uit eene van welke, niet langer geleden dan het jaar 1303, eene lava vloeide, die tot in de Zee liep, en nog in denzelfden onvruchtbaaren toeftand is, als de hedendaagfche lavaas van den Vefuvius : na, zegge ik, aan deeze Waarneemingen gewend te zyn, was ik wel voorbereid, om den oud, ften, en misfchien den aanzienlykften, Vuurberg , welke beftaat, te gaan bezichtigen, en ik had het genoegen van aldaar ten vollen overtuigd te worden, van de vorminge van zeer aahzienlyke bergen door enkele uitberftingen, als hebbende veele zulke gezien aan de zyden van den Etna, gelyk hierna verhaald zal worden. Den deeze berg van den bodem des Lucrynfchen Meirs is opgerezen. Ik had, toen ik dit fchreef, een zeer keurlyk en naauwkeurig bericht van deszelven vorminge (welk bericht in mynen volgenden Brief is) niet gezien; en was daardoor in dezelfde dwaalinge.  Den 24ae„ van Bloeimaand laatstleden, fel den namiddag, verliet ik Catania, eene Stad, gelegen aan den voet van den berg Etna, of, zo als hy nu genoemd wordt, Mon-Gibello , in'gezelfchap van den Hertoge saint-demetrio, Mylord fortrose, en den Kanunnik recupero, eenen fchranderen Priester , die daar de eenige perfoon is, welke kennis heeft van den berg. Hy is werklyk bezig met deszelven Natuurlyke Historie te befchryven; maar zal, vreeze ik, by gebrek van genoegzaame aanmoediginge, niet in ftaat zyn van eene zo groote en nuttige onderneeming uit te voeren (*). Wy trokken door het benedenfte gedeelte van den berg; van de Inwoonders La Regio* ne Piemontefe genoemd. Het is wel bewaterd, Uitmuntend vruchtbaar, en overvloed hebbende van Wyngaarden en andere vruchtboomen, op plaatzen, alwaar de lava, of, gelyk zy hier genoemd wordt, de fciara, den tyd heeft gehad om zacht te worden, en genoegzaaraen grond ter groeijingc te vergaderen": het geen , zo als ik overtuigd ben, door menigvuldige Waarneemingen, indien de kunst 'er (*) Zie de Aantekening Xllf.  naadenETNA. 8i 'er niet toe medewerke, in veele eeuwen , misfchien in duizend of meer jaaren, niet gebeurt C*> Dc omtrek van dit benedenfte Gewest, dat de grondflag van den grooten Vuurberg uitmaakt, is meer dan honderd ItaHaanfche mylen. De wyngaarden van den Etna worden laag gehouden, juist het tegendeel van die, welke langs den zoom van den Vefuvius groeien : zy brengen eenen fterkeren wyn voort, maar niet in zo grooten overvloed. (*) Dit moet grootlyks afhangen van den aart der lavaas; fommige derzelve zyn in eenen meer volmaakten ftaat van glaswordinge geweest dan andere, en ■ zyn gevolglyk minder onderhevig aan de indrukken des tyds. Wanneer ik op den Berg Vefuvius zeer naby was aan den mond, uit welken eene lava voortkwam, hebbe ik menlgmaalen opgemerkt, dat derzelver hoedanigheid van tyd tot tyd grootlyks veranderde • ik hebbe ze zo vloeibaar en aaneenhangende gezien als gefmolten glas; ik hebbe ze ook meelachtig gezien , zo dat de deeltjes zich van elkander affcheidden terwyl zy zich eenen wech na buiten baanden, even gelyk het meel, dat van onder den molenfteen koomt. Een ftroom van lava van deeze foort, minder in een gedrongen zynde, en meer aardachtige deelen bevattende, zoude zekerlyk veel fchielyker bekwaam zyn tot het voortbrengen van Planten, dan een andere die te zamengefteld was uit meer volmaaktlyk tot glas geworden ftoffe. F  REIZE vloed. Het Piemontefe gewest is bedekt met Steden , Dorpen, Kloosters, enz. en is wel bevolkt, niettegenftaan.de het gevaar van zulk eene %ginge. Catania, dat zo dikwyls door de uitberftingen van den Etna verwoest, en omtrent het einde der voorgaande Eeuwe door eene Aardbeevinge (*) geheel omgekeerd werd, is in deeze laatfte vyftig jaaren herbouwd, en is nu eene aanzienlyke Stad, met ten minften vyf-endertigduizend Inwoonderen. Ik verwondere my niet over de fchynbaare gerustheid , met welke deeze ftreeken bewoond worden, daar ik zo lang getuige ben geweest van dezelfde gerustheid in de nabyheid van den Vefuvius. De werkingen der Natuure gaan langzaam voort; groote uitberftingen gebeuren niet dikwyls; elk vleit zich, dat zy in zynen tyd niet zullen voorvallen, of dat, indien dit al gebeure, zyn befchermheilig de vernielende lava van zynen grond zal afweeren ; en inderdaad de groote vruchtCO Deeze Aardbeeving gebeurde in den jaare 1693, en vernielde negenenveertig zo Steden als Dorpen, negenhonderd en tweeëntwintig Kerken, Collegien en Kloosters; en bykans honderdduizend Menfchen werden onder de puinhoopen begraven.  naadünETN'A. 83 vruchtbaarheid van den grond in de nabuurfchap van Vuurbergen, verlokt de Menfchen om denzelven te bewoonen. Na omtrent vier uuren allengskens opgeklommen te zyn, kwamen wy aan een klein klooster van Benediftiner Monniken, genaamd Su Nicolo delV Arena , omtrent dertien [Engelfche] mylen van Catania, en binnen eene [diergelyke] myl afftands van den Vuurmond, uit welken de laatfte zeer groote uitberfting van den jaarc 1669 voortkwam, waarvan een omftandig bericht aan ons Hof gezonden werd door den Graave van winchelsea, die toen zich toevallig te Catania bevond op zyne terug reize van zyn Gezantfchap te Conftantinopolen. Het verhaal van zyne Lordfchap is keurig, en werd kort daarna te Londen gedrukt. Ik zag 'er een afdrukfel van te Palermo, in de Boekerye des Prinfen torremuzzo (*> Wy fliepen in het Benedic- ti- f*) De titel is : Een mar en naauwkeurig verhaal Van de onlangs voorgevallen verbazende Aardbeevinge cn ' ulberllinge van den Berg Etna, of Monte G.bello, overZonL in eenen brief uit Napels gefchreven, aan zyne Majefteit, door den Hoog Welgeboren Graave van wiwCH EL SE i| onlangs Gezant van zyne Majefteit te Con- F 2 "an"  84 REIZE tiner Klooster, den nacht van den 24^, cn bragten den volgenden morgen door, in het Jlantinopolen, die, by zyne terugkoomst van daar, Catania en het Eiland Sicilië bezoekende , ooggetuige was van dat Jehrikkelyk fchouwfpel; waarby gevoegd is, een meer byzonder bericht, van dezelfde gebeurtenisje, opgemaakt uit verfcheiden verhaalen van Catania overgezonden; uitgegeeven op hooge Orde. Gedrukt by x. hewcomb, ia den Jaare 1669. " Ik nam' ze& de Schryver, bi. 38, de noodigfng „ des Bifchops van Catania aan , om eenen dag by hem te vertoeven, op dat ik te beter in ftaat mogt „ zyn van uwe Majefteit bericht te geeven van dat „ ongemeene vuur, dat voortkoomt uit den Berg Gi„ bel , vyftien [Engelfche] mylen van die Stad gele„ gen, dat, zo uit hoofde van zyne verfcbrikkelykbeid „ op het gezicht, als van zyne ongemeene grootte, „ (want het is vyftien [Engelfche] mylen in de leng„ te, en zeven in de breedte) en van zvne verfchrik„ kelyke verwoestingen en (hellen voortgang, eene ., overftrooming van vuur mag genoemd worden, een „ vloed .van vuur, van gloeiende asfche en brandende „ fteenen, brandende met zulk eene woede, dat by, » Se,-vk ik 2e!ve za£> tot zeshonderd yards in zee' „ voortliep, en dat ter breedte van eene [Engelfche] „ myl. Het firekre tot vermeerdering myner verwon„ deringe, deeze ftoffe, in de gedaante van ruwe rot„ zen, in de zee te zien branden, op vier vademen „ waters, twee vademen boven de oppervlakte der „ zee zelve, terwyl fommige gedeelten vloeibaar wa- „ ren,  naadenETNA. 85 het nagaan der verwoestinge door de gemelde verfchrikkelyke uitberftinge gemaakt, in het ty- „ ren, en, zonder (*) veel gewelds , de fteenen ron;t dom zich afwierpen, die, gelyk eene korst van „ groote uitgeftrektheid , en gloeiend rood, ieder oo„ genblik, nu op de eene, dan op de andere plaats, „ in de zee vielen, en een groot en eislyk geraas, „ rook, en fisfing in dezelve veroorzaakten, terwyl al „ meer en meer, die op de anderen volgden, eenen „ vasten grondflag in de zee zelve maaktenr Ik bleef ,, hier van negen uuren des Saturdags morgens, tot „ zeven uuren in den volgenden ochtend;" (dit moet gebeurd zyn omtrent het midden of het laatfte gedeelte van Grasmaand) „ en deeze Berg van vuur en ft.ee„ nen en asfche was, op verfcheiden plaatzen, ten „ minften twintig yard* in de zee voortgelopen. In „ het midden van dit vuur, dat in de zee brandde, „ had het eene foort van rivier gevormd , met zeer fteile en ruwe oevers ter wederzyde; en in dit ,] kanaal Aroomt de grootfte menigte en het vlocibaar- fte gedeelte van dit vuur, met fteenen uit dezelf. de'ftoffe beftaande, en brokken gloeiend roode as- ,, fchc (*) [Not with great viólenct ftaat 'er in het Engelsch; Je Franfche vertaaling heeft dit gevolgd, en ik hebbe 'er niet van willen afwyken: evenwel vermoede i!c dat hier eene drukfeil is, en ^dat liet eigenlyfe moet zyn, not without great riolence, niet zonder veel gewelds: behalven dat dit laatfte beter past op dit tooneel van eislykbeid, verbeelde ik my, dat de Scbryvet liever zoude j.cft ïld het ben wttb no great violence, indien hy het andere bseloeld had;] F 3  86- REIZE ryke Land , aan den voet des Bergs (*). De lava borst uit in eenen wyngaard, binnen eene „ fche van ongemeene grootte, welke op het vuur, „ dryven ; verder koomt eene rivier van vuur te „ voorfiihyn, van onder een grooten hoop fleenen, die veelal drie vademen boog over het land liggen, „ waar deeze brand is, en op lommige plaatzen veel „ meer. 'Er zyn bedekte wegen of beekjes van dee„ ze vloeibaare ftoffe, die aan alle kanten meer of „ min vuur en hitte verfpreidt, en by vlaagen de „ fteenen en uitgebrande ftoffen fmelt en herfmelt (*) „ op de plaatzen, waarin zy dezelve raakt. Wan„ neer zy rotzen of huizen , uit dezelfde ftoffe ge„ maakt (gelyk'er veelen zyn), ontmoet, fmelten zy „ en gaan met het vuur heen; wanneer zv andere „ lichaamen vindt, verbrandt zy ze tot kalk of as„ fche , naar men my bericht. De zamenftellende „ deelen van dit vuur, fteenen, en uitgebrande ftof„ fen, zyn zwavel, falpeter, kwikzilver, ammoniak„ zout, lood, yzer, koper, en alle andere metaalen. „ De ftof beweegt zich niet regelmaatig, noch ftand„ vastiglyk na beneden (f) ; in fommige plaatzeu heeft (*) Piemontefe. (_*) Zie de Aantekening, XIV. Ct) Dezelfde aanmerking met betrekkinge tot de ïa\ a van den Vefuvius gehoord hebbende, benoot ik, geduurende eene uitberftinge van dien Vuurberg, te letten op den voortgang van eenen ftroom van lava, en geraakte fchielyk in ftaat, o.n dit, in den eerften opflng , zonderling verfcbyiifel te begrypen; hoewel het,  na a' den ETNA. 87 ne [Engelfche] myl affiands van St. Nicolo,en verwekte daar, door menigvuldige uitwerpingen „ heeft zy de dalen tot heuvels gemaakt, en de heu" veis die niet hoog waren, zyn nu valeien. Toen " het 'nacht was , ging ik op twee torens op verfchillende plaatzen , en konde , op tien [Engelfche] l mylen aftands, naar wy oordeelden, het vuur u.t '„ den Berg duidelyk zien voortkomen in eene rechte " lyn en de vlam opklimmen zo hoog en zo zwaar, l als 'eenen der grootfte kloktorens in de Ryken uwer Majefteit, terwyl zy groote fteenen in de lucht op" dreef; ik konde de rivier van vuur van den Berg " zien a'fdaalen, zyn de van eene verfchrikkelyke vuu" rige of roode kleur, en fteenen van een bleekcr " 'rood op dezelve dryvende, welker fommige zo groot waren als een gewoone tafel. Wy konden " dit vuur op verfcheiden andere plaatzen zien be- „ wce- het, naai ik vreezei zeer bezwaarlyk is het duidelyk uit te legZeker is het, dat de lavaas; terwyl zy in haaren vloeibaar, ften ftaat zyn, de wet' van andere vloeiftoflèn altoos volgen; maar' wanneet" zy op eenen grooten affland van haaren oorfprong zyn, en gevo'lglyk bekaden met fcori* en uitgebrande ftoflten, terwyl ook de lucht haare uitwendige korst taai gemaakt heeft, zullen zy fomtyds (gelyk ik gezien hebbe) met geweld voor eene koitc" poos in de hoogte gedreven worden , terwyl de versch aankomende ftof, die, welke vooruit gelopen is, voortftmvt, en de btlltmfte deelcn der kva altoos dienen, als geleiders (of buizen, indien ik die uitdrukking mag gebruiken) voor de inwendi»e deekn , die hunne vloeibaarheid behouden hebben, dewyl zy piet ara de lucht zyn blootgefteld geweest. F*  88 REIZE gen van fteenen en asfche, eenen Berg, die, zo veel ik kan oordeelen, na deze]ven be- klom- " Wee^en' e" het ^heele Land bedekt met vuur „ dat, op veele plaatzen , met groote vlammen (*) op' „ fteeg, rookende als een geweldige oven van gc„ fmolten yzer, en een groot geraas maakende door „ de nedervallende ftukken, voornaamelyk die i„ de „ zee vielen. Een Ridder van Malta, die bier woont „ en my verzelde , zeide my dat de rivier, ter plaatze' „ daar zy uit den Berg koomt, zo vloeibaar was als wal » ter, en, als een ftroom, met veel gewelds uitborst, „ en vyf of zes vadem diep, en ook zo breed is en „ dat de fteenen 'er niet in zinken. Ik verzekere u„ we Majefteit, dat geene pen kan uitdrukken hoe • „ verfchrikkelyk dit is, noch kan al de kunst of vlyt „ der waereld, de vlam afleiden, of het ge-ne op „ het Land in den brand ftaat, uitblusfchen. In veer „ t.g dagen tyds heeft het vuur de wooningen van „ 27000 mentenen vernielt, van eenen heuvel twee „ geCO De vlammen, van welke r.oid winchélseA fpreekt werden zekerlyk veroorzaakt door dar de lava in haaren wech boomen ontmoette; of rnisfchien kan zyne Lordfchap de« witten rook dre altoos uit eene lava oprvst, (en in den nacht gekleurd wordt door de terugkaatzinge van het licht der gloeiend roode ftoffe) verkeerdlyk aangezien hebben voor vlam, waarvan dezelve inderdaad, op eenen afftand, grootlyks het voorkomen heeft Ik hebbe op den Berg Vefuvius waargenomen, dat, kon na dat dé la va eenen boom om ver getrokken en verbrand heeft, eene heldere w.tte vlam uit derzelver oppervlakte vöorrkoomtj anders hebbe ik noort eenige vlam gezien by eene uitberfting.  NAA DEN ETN A. 89 klommen te hebben, niet minder dan cc c halve [Engelfche] myl loodrechte hoogte heeft, en aan zynen voet ten minften drie [diergelyke] mylen in den omtrek is. Ee lava, die uit deeze opening vloeide, en op welke tot nog toe geene tekens van groeijingc zyn , is veertien [Engelfche] mylen lang, en op veele plaatzen zes breed. Zy bereikte Catania, en vernielde een gedeelte van deszelven wallen, begroef een amphitheatér, eene waterleiding, en veele andere gedenktekens van „ gemaakt, welker ieder duizend fchreden boog zyn, „ terwyl de eene vier [Engelfche] mylen in den om„ trek haalt. Van 20000 menfehen, die Catania be„ woonen, waren 'er flechts 300° in de Stad geble„ ven; alle hunne goederen zyn elders heen gevoerd; , de metaalen (lukken gefchut zyn uit het kasteel gebragt, 'fommige groote klokken afgenomen, de „ Stadspoorten na den kant des vuurs toegeftopt, en „ tóebereidfels gemaakt om de Stad te verlaaten. „ In: den nacht, welken ik hier doorbragt, regende „ het asch over de geheele Stad, en tien [Engelfche] '„ mylen op zee, was de asch my nog hinderlyk aan „ de oogen. Het vuur ontmoette in zynen voortgang „ een meir van vier [Engelfche] mylen in den om„ trek, en was niet te vreden met hetzelve opgevuld „ te hebben , fchoon het vier vademen diep ware, „ maar heeft 'er eenen berg van gemaakt." F 5  9° REIZE van deszelven oude grootheid, die tot zo lang de hand des tyds wederftaan hadden, en liep tot eene aanmerkelyke lengte in de zee, zo dat zy eens eene fraaije en veilige haven gevormd had; maar deeze werd fchielyk weder opgevuld door eenen nieuwen ftroom van dezelfde brandende ftoffe; eene omftandigheid, welke de Cataniers tot op deezen dag betreuren, als zynde zonder eene haven. Zedert is 'er zulk eene uitberfting niet geweest, hoewel 'er tekens zyn van veele nog meer verfchrikkelyke, die in vroegere tyden gebeurd zyn. Tot op den afftand van twee of drie [Engelfche] mylen van den Berg, door deeze uitberftinge verwekt, is alles dor en onvruchtbaar, en bedekt met asfche. Deeze grond, zo wel als de Berg zelve, zal met 'cr tyd zekerlyk even vruchtbaar worden als veele andere Bergen in de nabuurfchap, die eveneens door zulke uitberftingen gevormd zyn. Indien men de tyden, waarin deeze uitberftingen voorvielen, met zekerheid konde bepaalen, zoude dit zeer keurig zyn , en het verloop des tyds aantoonen, dat vereischt wordt tot het wederkeeren der groeijinge, daar de Bergen, door deeze uitberftingen verwekt, in zecr'verfchillenden toeftand zyn. Die, welke ik houde voor  naa den ETNA. 91 voor de, allernieuwften , zyn alleenlyk bedekt met asfche; anderen van eene oudere dagtekeninge met kleine Planten en Kruiden, en de alleroudften met de grootfte Boomen, welke ik immer gezien hebbe. Maar deeze laatften fchynen my van eenen zo hoogen ouderdom , dat zy verre zyn buiten het bereik der gefchiedenisfc. Aan den voet des Bergs, die door de uitberftinge van den jaare 1669 veroorzaakt werd, is een hol, waardoor wy, door middel van een touw, afdaalden in verfcheiden onderaardfche wegen, die zich in verfcheiden takken verdeelden, en veel verdelen dieper uitbreidden, dan wy verkoozcn ons te waagen ; dewyl de koude daar zeer fel was, en een geweldige wind dikwyls fommige van onze toortfen uitblies. Deeze holen bevatteden, ongetwyffeld, de lava, die uit den Berg voortkwam, en, gelyk ik te vooren gezegd hebbe, zich geheel tot Catania uitftrekte. 'Er zyn, op andere gedeelten van den Etna, veele van deeze onderaardfche holligheden bekend; gelyk die, welke door de boeren la Baracca Vecchia genoemd wordt; eene andere la, Spelonca della Palomba geheten, (van de wilde Duiven, die in dezelve haare nesten maaken) en het hol Thalia, door boccac- cio  92 REIZE cio gemeld. Sommige van deeze holen worden gebruikt tot bewaarplaatzen voor fneeuw: wordende het geheele Eiland Sicilië en Malta uit den Berg Etna voorzien van deeze, in eene heete luchtftreek , zo noodwendig waar. Ik durve zeggen , dat men nog veel meer diergelyke holen zoude vinden, indien men'er na zocht, vooral naby en onder de Vuurkolken, uit welke groote ftroomen lava zyn voortgevloeid , daar de ongemeten groote hoeveelheden van deeze ftoffe, welke wy boven den grond zien , noodwendiglyk zeer groote holligheden onder denzelven moeten onderftellen. JNa den morgen van den 25^, met deeze Waarneemingen te hebben doorgebragt, gingen wy door het tweede of middelfte gewest van den Etna, la Selvofa, of het boschachtige, geheten, een gewest zo fchoon, als iets ter waereld zyn kan. Aan alle kanten zyn Bergen, of brokken van Bergen, die door verfcheiden oude uitberftingen zyn opgeworpen; fommige van deeze zyn bykans zo hoog a's de Vefuvius; één in het byzonder (gelyk de Kanunnik, onze Leidsman, die denzelven gemeten had, my verzekerde) is weinig minder dan eene [Engelfche] myl loodrecht hoog, en aan  naa den ETNA. 93 aan zynen voet vyf in den omtrek. Zy zyn allen, zo wel als de ryke valeien, die tusfchen beiden liggen, meer of min bedekt, zelfs binnen in hunne kolken, met de grootfte eikenkastanje- en denneboomen, welke ik ooit ergens zag; en inderdaad de^werven van zyne Siciliaanfche Majefteit worden voornaamelyk uit dit gewest van timmerhout voorzien. Dewyl dit gedeelte van den Etna reeds in de tyden der Dwingelanden van Syracufe beroemd was om zyn timmerhout, en dewyl 'er een lang verloop van tyd, gelyk ik reeds gemeld hebbe, noodig is, eer de ftoffe gefchikt zy ter groeijinge, kunnen wy ons den hoogen ouderdom van deezen eerwaardigen Vuurberg verbeelden. De kastanjeboomen hadden de overhand in de deelen, welke wy doortrokken, en 'zyn, fchoon van eene zeer aanzienlyke grootte, niet te vergelyken met fommige anderen in een ander gedeelte van de Regiorie Selvofa, genaamd Carpinetto. Door veele perfoonen , en in het byzonder door onzen Leidsman, die den grootlten aldaar, la Caftagna di Cento Cavalli genaamd, gemeten had, is my verzekerd, dat dezelve meer dan achtentwintig Napelfche ellen (*), in den omtrek haalt. [(*) Cannes of Rieten. Volgens den Franfchen Vertast-  94 REIZE haalt. Daar nu eene Napelfche elle twee yards cn een half vierdedeel, Engelfche maat, bedraagt, kunt gy, myn Heer, oordeelen over de ongemeeten grootte van deezen beruchten boom (*> Hy is hol van ouderdom, maaier is een andere naby, die bykans even dik en volkomen gaaf is. Dewyl wy eene reis van twee dagen zouden noodig gehad hebben, om deezen buitengewoonen boom te bezoeken, en het weder reeds zeer heet was, hebbe ik denzelven niet gezien. Het verbaast taaier, bedraagt dit 149 voeten, en 4 duimen Paryfche maat, zynde de Napelfche canne, 64 Franfche duimen lang. Andere begrootingen geeven , aan de Napellehe canne, eene nog merklyk meerdere lengte. Ik hebbe den tyd niet, en het onderwerp is niet gewichtig genoeg, om dit tegenwoordig breedvoeriglyk te onderzoeken ] (*) Ik hcblse zedert, van fommigen onzer Landsluiden, die deezen boom gemeten hebben, gehoord , dat deszelven afmeetingen inderdaad zodanig zyn, als zy boven worden opgegeven : maar dat zy eenige tekens van vier Hammen , die in een' gegroeid waren, en éénen boom vormden, befpeurd hadden. De Heer df. saussure, Hoogleeraar in de Natuurlyke Historie te Geneve, deezen boom gemeten hebbende, in het jaar 1773, vond, dat deszelven middellyn, zes voeten van den wortel, 48 Franfche voeten bedroeg, en de kleinfte middellyn beneden de takken 34.  naa den ETNA. 95 my, dat de boomeri. zo voordeelig groeien, in eenen grond, die zo weinig diepte heeft: want zy kunnen niet diep in den grond dringen, zonder eene rots van lava te ontmoeten: en, inderdaad, geen gering'gedeelte van de wortelen der groote boomen, welke wy voorby gingen , zyn boven den grond , en hebben, door de werkinge der lucht, eenen bast gekregen, gelyk aan dien van hunne takken. Op dit gedeelte van den Berg, is het fchoonfte Hoornvee van geheel Sicilië. In het algemeen hebben wy aangemerkt, dat de Hoorns van het Siciliaanfche Vee, bykans tweemaal zo groot zyn als eenige andere, die wy ooit gezien hadden ; het Vee zelve, is van de gewoone grootte. Wy gingen voorby de lava der laatfte uitberftinge , van het jaar 1766, die, meer dan vier [Engelfche]mylen in het vierkant, van het bovengemelde fchoone Woud, heeft vernield. De Berg, die door deeze uitberftinge is veroorzaakt , heeft overvloed van zwavel en van zouten, volkomen gelyk' aan die van den Vefuvius, waarvan ik, eenigen tyd geleden, ftaaltjes zond aan wylen den Lord morton. In omtrent vyf uuren tyds, na dat wy het Klooster van St. Nicolo dell'Arena verlaten had-  g6 REIZE, hadden, kwamen wy aan de grenzen van het derde gewest, genaamd la- Netta of Scoperta, het reine of onbedekte, alwaar wy inderdaad eene fyne fcherpe lucht vonden, zo dat wy, op denzelfden dag, de vier getyden des jaars, op deezen Berg, duidelyk gevoelden, geweldige Zomerhitte in het Piemontefe , de gemaatigdheid der Lente, en van den Herfst in het midden, en de uiterfte koude des Winters, in het bovenfte gewest. Naar maate wy dit laatfte naderden, konde ik eene trapswyze vermindering der groeijinge ontdekken; en van groote tot timmerhout gefchikte boomen, kwamen wy tot de kleine Heesters en Planten, der noordlykfte Luchtftreeken (*). Ik befpeurde groote menigten van Jeneverftruiken en Reinvaar. Onze Leidsman zeide ons, dat hier, laater in het jaar, een oneindig aantal van zeldzaame Planten is, en dat op fommige plaatzen de Rhabarber en de Saffraan in overvloed gevonden worden. In carré ra's Geschiedenis van Catania, is eene lyst van al de Planten en Kruiden van den Etna, volgens de orde. van het Alphabet. Dewyl de nacht op handen was, richtten wy (*) Zie de Aantekening XV.  haa den ETNA. 97 wy hier eene tent op, en maakten een goed vuur, dat zeer noodzaaklyk was, want zonder dit, en eene zeer warme kleedinge, zouden wy zekerlyk door koude zyn omgekomen. Ten één uur in den morgen van den 26'ten zetten wy onze reis voort na de groote Vuurkolk. Wy trokken over dalen vol van fneeuw, die nimmer imelt, uitgezonderd wanneer 'er eene uitberfting van lava gefchiedt uit "de bovenfte. Vuurkolk, dat naauwelyks ooit voorvalt: de groote uitberftingen gebeuren gewoonlyk in het middelfte gedeelte, terwyl de brandende ftof, gelyk ik onderftelle,' op eenige zwakke plaats, zich eenen doortocht maakt, lang voor dat zy de verbaazende hoogte van het opperfte gewest kan bereiken, en de groote opening in den top alleenlyk dient als een gemeene fchoorfteen voor alle deeze Vuurbergen. Op veele plaatzen is de fneeuw bedekt met een bed van asfche, die uit de Kolk is opgeworpen, en dat de Zon dezelve in fommige gedeelten doet fmelten, maakt dat men den grond niet veel kan vertrouwen. Maar, dewyl Wy, behalven onzen Leidsman, eenen Boer by ons hadden, die in deze Valeien wel bekend was, kwamen wy omtrent een uur q voor  98 REIZE vóór het opgaan der zonne, veilig aan den voet van den kleinen Berg van asfche, die het bovenftuk van den Etna uitmaakt. Deeze Berg is geplaatst in eene zachtlyk afhellende vlakte van omtrent negen [Engelfche] mylen in den omtrek: hy is omtrent een vierdedeel eener diergelyke myle hoog, zeer fteil, maar niet volkomen zo fteil als de Vefuvius: hy is opgeworpen in de laatfte vyfëntwintig of dertig jaaren; want veele luiden te Catania hebben my verhaald, dat het hun heugde, dat er alleenlyk eene wyde opening of kolk was in het midden der bovengemelde vlakte. Tot hiertoe was de opklimming zo langzaam geweest (want de top van den Etna is niet minder dan dertig my-' len van Catania, alwaar de opklimming begint) dat zy geene de minfte vermoeidheid veroorzaakte; en, indien het niet om de fneeuw geweest ware, konden wy op. onze muilezels gereden hebben tot aan den voet van den kleinen Berg, boven welke plaats de Kanunnik, onze Leidsman, nimmer geweest wis. Maar dewyl ik zag, dat deeze kleine Berg te zamengefteld was op dezelfde wyze als de top van den Vefuvius, die, niettegenflaande den rook, welke uit alle openingen voort-  va-n den ETNA. 99 voortkoomt, vast en hard is, maakte ik geene zwarigheid van tot den rand der Vuurkolk op te klimmen, en myne tochtgenooten volgden my. De fteile opklimming , de fcherpheid der lucht, de dampen der zwavel, en de geweldigheid van den wind, die ons verfcheidemaalen noodzaakte ons vlak voor over op het aangezigt te werpen, op dat wy door denzelven niet mogten om verre gewaaid worden, maakten dit laatfte gedeelte van onze tocht eenigzints moeilyk en onaangenaam. Onze Leidsman verzekerde ons, by wyze van vertroostinge, dat 'er doorgaans in het bovenfte gewest veel meer wind was dan tegenwoordig. Kort na dat wy op het hoogfte toppunt van den Etna waren nedergezeten, ging de Zonne op, en opende een tooneel, dat, inderdaad, alle befchryving te boven gaat. Terwyl de Gezichteinder trapswyze opklaarde, zagen wy het grootfte gedeelte van Calabrie, en de zee aan de andere zyde van het zelve. De Vuurbaak van Mesfina, de Liparifche Eilanden, Stromboli met zynen rookenden top, fchoon op meer dan zeventig [Engelfche] mylen afftands, fcheenen onder onze voeten te zyn. Wy zagen bet geheele Eiland van SiciG 2 lie,  ioo REIZE lie, deszelfs Rivieren, Steden, Havens, enz", als of wy op eene kaart gekeken hadden. Het eiland Malta is Jaag land, en 'er was eene nevelachtigheid aan dat gedeelte van den gezichteinder, zo dat wy het niet konden onderfcheiden; maar onze Leidsman verzekerde ons, dat hy het op andere tyden duidclyk gezien had; het geen ik zeer wel kan gelooven, daar wy aan andere kanten van den gezichteinder , die niet nevelig waren, tot op eenen veel grootcren affland konden zien; daarenboven hadden wy van ons Schip een klaar gezicht van Etna's toppunt , wanneer wy, eenige weeken te vooren, den mond der Haven van Malta inliepen. Kortom, gelyk ik zedert op eene goede kaart gemeten hebbe, wy hadden in eens het gezicht van eenen kring van meer dan negenhonderd Engelfche mylen. De handvormige fchaduw van den Berg flxekte zich uit dwars over het geheele Eiland, en tot verre in de zee aan de andere zy-dc. Ik telde van hier vierentwintig kleine bergen (ik noeme ze klein, in vergelykinge van hunne Moeder den Etna, hoewel zy overal elders groot zouden febynen) in het middelfte gewest aan de zyde van Catania , en veele anderen aan de andere zyde van  VAN DEN ETNA. IOI van den Berg, allen van eene kegelvormige gedaante, en elk zyne Kolk hebbende, terwyl op veelen boomen van zwaar hout, beide in en buiten de kolken, groeiden. De toppen van die bergen, welke ik my verbeelde de oudfte te zyn, zyn ftomp en plat, en de kolken gevolglyk uitgebreider en minder diep dan die dar Bergen, welken door laatere uitberftingen gevormd zyn , en hunne naaldvormige gedaante volkomen behouden hebben. Sommigen zyn door den tyd zo verre afgefleten, dat zy geen ander blyk van eene kolk vertoonen dan eene foort van kuil of holligheid op hunne afgeronde toppen. Anderen hebben nachts de helft of het derde deel van hunnen kegel overeind ftaande, terwyl de deelcn, die 'er aan ontbreeken, verzakt zyn, of raisfehien afgefcheurd door Aardbeevingen, die hier zeer menigvuldig zyn. Het is evenwel duidelyk, dat zy allen door uitberftingen ontftaan zyn, en ik geloove, dat veele der wonderlyke gedaaaten van Bergen, in andere deelen der waereld, by onderzoek, zouden blyken door de zelfde natuurlyke werkingen te zyn veroorzaakt. Ik hebbe opgemerkt, dat deeze Bergen gemcenlyk in ryen cf richels lagen; zy hebben meestal eene G 3 breuk  102 R E I z E breuk aan de eene zyde, op dezelfde wyze als in de kleine Bergen, die door uitberftingen ontftaan zyn op de zyden van den Vefuvius, van welke men acht of negen telt. Deeze breuk wordt veroorzaakt door de lava, die zich met geweld eenen wech na buiten baant, welke werking ik befchrceven hebbe in myn verhaal van de laatfte uitberftinge van den Vefuvius. Wanneer ik ooit, in eenig gedeelte der waereld, eenen berg moge ontmoeten, van eene regelmaatig kegelvormige gedaante, met eene holle opening aan den top, en met ééne gebroken zyde, zal ik genegen zyn om te be(luiten,'dat zulk een berg gevormd is door eene uitberftinge,- dewyl de Bergen, op de zyden van den Etna en van den Vefuvius door uitberftingen ontftaan, alle, zonder uitzonderinge, aan deeze befchryvinge beantwoorden. Maar om weder te keeren tot myn verhaal. Na onze oogen onthaald te hebben op het heerlyke bovengemelde uitzicht (waarom, gelyk spartianus verhaalt, de Keizer adri. anus zich de moeite gaf van den Etna ;e beklimmen) zagen wy in de groote Vuurkolk, die, zo als wy ten naasten by konden oordeelen, omtrent twee [Engelfche] mylen en ee-  naa den ETNA. 103 eene halve in den omtrek is. Wy oordeelden het niet veilig den rand rond te wandelen en te meeten, dewyl op fommige gedeelten de grond zeer week fcheen. De binnenzyde deikolk, die bekleed is met eene korst van zouten en zwavels, gelyk aan die van den Vefuvius , heeft de gedaante van eenen hollen omgekeerden kegel, en derzelver diepte koomt genoegzaam overeen met de hoogte van den kleinen berg, die den top des grooten Vuur-. bergs uitmaakt. De rook, die in menigte uit de zyden en uit den bodem voortkwam, belettede ons geheel tot beneden toe te zien; maar wanneer de wind van tyd tot tyd deezen rook wechvoerde, zag ik dat deeze omgekeerde kegel genoegzaam in een punt eindigde; en uit herhaalde waarneemingen durve ik zeggen, dat, in alle Vuurbergen, de diepte der kolken bevonden zal worden ten naasten by Overeen te komen met de hoogte der kegelvormige bergjes van uitgebrande ftoffen, welke doorgaans derzelver toppen uitmaaken. Met korte- woorden, ik befchouwe deeze kolken als eene foort van opgehangen trechters, onder welken wyduitgeftrekte holen en afgronden zyn. Van de vorminge van diergelyke kegelvormige Bergen, met derzelver openingen, kan G 4 men  io4 R E P / Z E men ligtelyk reden geeven uit het vallen van fteenen, ftoffen en asfche, die ten tyde van eene uitberftinge worden uitgeworpen. De rook van den Etna, fchoon zeer zwavelachtig , kwam my niet zo ftinkende of onaangenaam voor als die van den Vefuvius: maar onze Leidsman verhaalde my,dat deszelfs hoedanigheid verfchilt, gelyk ik weete, dat ook die van den Vefuvius doet, naarmaate van de hoedanigheid der ftoffe, die dan binnenin den berg in beweeginge is. De lucht was zo geheel zuiver en fcherp in het geheele bovenfte gewest van den Etna, en voornaamelyk in deszelven hoogfte gedeelten, dat wy 'er eene moeilykheid in de ademhaalinge gewaar wierden, boven en behalven die, welke door den zwavelachtigen damp wierd veroorzaakt. Ik had twee Barometers en eenen Thermometer medegenomen van Napels , voorneemens zynde den eenen met eenen vertrouwden perfoon aan den voet des Bergs te laatcn, ter. wyl wy met den anderen , by het opkomen der Zonne, onze waarneemingen op den top zouden doen Maar de eene Barometer werd ' ongelukkiglyk op zee bedorven, en te Catania konde ik niemand vinden , die bekwaam was denzelven te herftellen. Het is zeer zon. dcre  NAA DEN ETNA. I05 derfing, dat ik my niet herinnere in eenig gedeelte van Sicilië eenen Barometer gezien te hebben. Wanneer wy, aan den voet van den Etna, op den 24ften» onze ccrfte Waarneeming deeden, Hond het Kwikzilver op 27 graaden (*) en 4 lynen; enden 26^ op het aÜerhoogfte punt van den Vuurberg, op 18 graaden en 10 lynen. De Thermometer was, by onze eerfte Waarneemingen, aan den voet des Bergs, op 84 graaden, en by de tweede, op den rand der Vuurkolk* op 56 (t). Het weder was in het geheel niet ver. (*) [Naar alle gedachten moest hier en op de eerstvolgende plaats voor graaden, eigenlyk duimen ftaan.] (t) Men moet niet al te groot vertrouwen ftellcn in deeze Waarneemingen, daar de menigvuldige ongemakken , met welke wy worftelden, en de geringe oeffening, welke wy hadden in diergelyke fyne bewerkingen , dezelve noodzaaklyk zeer onnaauwkeurig moeten gemaakt hebben. De Kanunnik recutero, die onze Leidsman was, verzelde de Heeren clover, fullerton en b r y r> 0 n e op den Berg Etna, i'n Zomermaand [eigenlyk in het laatfte van Bloeimaand] des jaars 1770. De'laatstgcmelde is een zeer vernuftig en naauwkeurig Waarnèémer, en heeft de hoogte gemeten van veele der hoogfte Bergen in de Alpen. Zyne Waarneemingen waren, gelyk de Kanunnik my berichtte, als volgt. Op den top des Bergs G 5 was  io5 R £ I Z £ veranderd, en even fchoon en helder op den U«*°, en oP den ^ Wy ^ £ moei- was het kwikzilver i„ den Thermometer o graaden Bei* die hit 5 " VOet vandenkleinen , ' 4i en ter ha ver vvep-p van deezen kiemen Berg was hy op 10o «. n de koude veel heftiger was dan h„ * fche üttgeever van het Werk des Heeren r-i a m r l t o n heeft het laatfte gedeelte deezer Aantekelge ^ de woorden, zyne Waarneemingen m, enz wech Ir?& V7%*"*' *4-den eS« "net, uit des Heeren oyoowit j Sicilië en n/r„n ■ unl1 Hetze door *£he en Malta, mgevoegd. Doch daar dat keurlvke Dukl ° h Nederdui"^ vertaald, en hv den Drukker deezes te bekomen is, hebbe ik beter ,e oordeeld den Leezer derwaards fe wvzcn, JeJk de Aantekemng der waargenomen hoogten va, den Thermometer en Barometer behoudende. > Hoog-  NAA DEN ETNA. I07 moeilyk onzen Barometer te behandelen, in den geweldig kouden en hevigen wind, op den Hoogte van F1H H.K N H s a's Thermometer. Te Catania den afiftèn van Bloeimaand, op den middag . • 76 gr' Aldaar den 27^11, ten vyf uuren in den morgen7a Te Nicolofi, twaalf [Engelfche] mylen den Berg op, op den middag . • 73 - In de grot, genaamd Spelonca del Capriole, in het tweede Gewest, alwaar nog eene groote menigte fneeuw was, des avonds ten 7 uuren 61 In dezelfde grot ten half twaalf • 52 - By den Torre del Philofopko, in het derde Gewest, des morgens ten drie uuren . 345Aan den voet der Vuurkolk van den Etna. 33 Omtrent ter halverwech van de Vuurkolk 29 - Op den hoogden top van den Etna , een weinig voor Zonnen opgang . • 27 " Hoos-te des Barometers in duimen en lynen. , d. I. Aan den Zeekant by Catania- , 29, 8§ In het -Dorp van Piedmontc, in het eerfte Gewest van den Etna . • 27, 8 Te Nicolofi in hetzelfde Gewest . 27, i§ By den Caftagno de Cento Cavalli, in het tweede Gewest . • • 26, 5§ In te Spelonca del Capriole, in het tweede Gewest 24, 2 By de Torre del Philofopho, in het derde Gewest 20, 5 Aan den voet van der Vuurkolk , . 20, 4§ Omtrent 300 yards van den top . 19 - <5f Op den top van den Etna (by gisfinge, omtrent) 19, 4 Dee-  108 REIZE den top van den Etna: maar van de naauwkeurigfte Waarneemingen, welke wy in onze omftandigheden konden doen, was de uitkoomst zo als ik gemeld hebbe. De Kanunnik verzekerde my, dat de loodrechte hoogte van den Berg Etna wat meer is dan drie Italiaanfche mylen, en ik geloove waarlyk , dat het zo is. Na ten minden drie uuren op den rand der Vuurkolk doorgebragt te hebben, daalden wy af, en gingen na eenen ryzenden grond, omtrent eene [Engelfche] myi afgelegen van den bovenften berg, welken wy juist verlaaten hadden, en zagen daar eenige overblyffels van de grondflagen van een oud gebouw. Het is van tichelfteen, en fchynt verfierd geweest te zyn met wit marmer , waarvan veele brokken hier en daar verftrooid liggen. Het Wordt de Toren van den Philofooph genoemd, , . en Deeze Aantekeningen, en het geene de Heer hamilton zelve zegt van de 'felle koude In de bovenfte deelen van den Etna , doen my denken, dat het getal van 56 graaden, waarop de Thermometer van fahrenheit in den tekst gezegd wordt geftaan te hebben aan den rand der Vuurkolk, eene fchryf- of drukfeil is : 56 graaden geeven eene vry gemaatigde warmte. Misfchien meet het 3Ó of wel 26 zyn.]  u a a den ETNA. ÏÖ9 en men zegt, dat het bewoond geweest is door kmpedocles. Daar de Ouden gewoon waren op den top van den Etna aan de Hemelgoden te offeren (*), kunnen hier zeer wel de puinhoopen zyn van eenen Tempel, die tot dat oogmerk diende. Van hier gingen wy een weinig verder langs de bovengemelde hellende vlakte, en zagen 'er de duidelyke blyken van eenen vreeslyken ftroom van heet water, die, in denjaare 1755, ten tyde eener uitwerpinge van lava, uit de groote Vuurkolk vloeide; over welk vcrfchynfel onze Leidsman, de Kanunnik recupero, eene Verhandeling heeft in het licht gegeven. Gelukkiglyk nam deeze ftroom zynen loop niet over de bewoonde ftreeken van den Berg; daar een diergclyk toeval op den Berg Vefuvius, in den jaare 1631, eenige Vlekken en Dorpen in deszelfs nabuurfchap, nevens duizenden van derzelver Inwoondercn , wech- fleep- (*) De volgende plaats, uit het Gedicht van coehelius severus op den Etna, fchynt myn gevoelen te bevestigen. Placantesque etiam coelestia numine thure Summo cerne jugo, vel qua liberrimus JEma Improfpeótus hiat; tantarum femina rerum Si nihil irritet flammas, ftupeatque profundum,*  no REIZE fleepte. Het doorgaans aangenomen gevoelen is, dat deeze uitwerpingen van water voortkomen uit eene gemeenfchap , welke de Vuurbergen zouden hebben met de zee; maar ik geloove eerder, dat zy enkel ontftaan uit verzamelingen van regenwater in fommige der inwendige holen van deeze Bergen. Van hier zagen wy insgelyks den geheelen loop van eene oude lava, de allermerkwaardigfte, wathaare uitgeftrektheid aangaat, van alle die hier bekend zyn; zy liep in de zee, naby Taonnina, dat niet minder dan dertig [Engelfche] mylen is afgelegen van de"Vuurkolk , uit welke zy voortkwam, en op veele plaatzen heeft zy vyftien diergelyke mylen in de breedte. Daar de lavaas van den Etna doorgaans vyftien of twintig [Engelfche] mylen in delengte, zes of zeven in de breedte, en vyftig 0f meer voeten in de diepte hebben, kunt gy oordeelen, myn Heer, over de verbaazende menigte van ftoffe, die in eene groote uitberftinge van deezen Berg wordt uitgeworpen, en over de uitgeftrekte holen, die noodwendig in deszelven ingewanden moeten zyn. De alleruitgeftrektfte lavaas van den Vefuvius haaien niet meer dan zeve« [Engelfche] mylen in de lengte. De wer-  N A A DEN ETNA. IÏI werkingen der Natuure in den eenen en, den anderen Berg zyn zekerlyk de zelfde; maar in den Berg Etna zyn ze alle op eene groeitere fchaal. Wat den aart en hoedanigheid van derzelver lavaas aangaat, die zyn meest dezelfde (*); doch ik denke, dat die van den Etna eenigzins zwarter, en in het algemeen minder dicht en poreufer zyn dan die van den Vefuvius. In die deelen van den Etna, welke wy overgingen, zag ik geene laagen van puimfteenen, die naby den Vefuvius menigvuldig zyn, en de oude Stad Pompeji bedekken: maar onze Leidsman zeide ons, dat zy op andere ftreeken 'van den Berg gevonden wierden. Ik zag fommige laagen van het geene men hier tufa noemt. Dit is dezelfde ftof, die Herculanum bedekt, en het grootfte gedeelte der hooge gronden rondom Napels uitmaakt; het blykt , by onderzoek , een mengfel te zyn van kleine puimfteenen, asfche , en brokken van lava, dat, door den tyd, verhard en tot eene foort van fteen is geworden (f). Met korte woorden, ik vond, ten (*) Zie de Aantekening XVI. (t) In nrynen volgenden brief zal men een'beter bericht vinden, raakende de vorminge der tufa.  lis REIZE ten opzichte, der uitgeworpen ftoffe, niets op den Berg Etna, dat de Vefuvius ook niet voortbrengt; en in de uitgeworpen ftoffe en lavaas van den- laatstgemelden is zekerlyk eene veel grootere 'verfcheidenheid dan in die des eerften; beiden zyn ze vol van metaalfteenen [Pyrites] en cryftaüifatien, of liever tot glas geworden ftoffen. De zeekust aan den voet van den Etna , evenwel , levert overvloed van barnfteen, waarvan men niets vindt aan den voet van den Vefuvius. Tegenwoordig is 'ér eene veel grootere hoeveelheid van zwavel' en zouten op den top van den Vefuvius, dan op dien van den Etna: maar deeze omftandigheid verfchilt naar den trap der inwendige gistinge; en onze Leidsman verzekerde my, dat hy, op andere tyden, wel eene grootere hoeveelheid op den Étna gezien . had. Op. onze terugrcize na Catania , toonde de Kanunnik my eenen kleinen heuvel, bedekt met Wyngaarden, die den Jefuiten toebehoorde, en, gelyk bleek uit goede Getuigfchriften, in het jaar 1660, door de lava ondermynd , en eene halve [Engelfche] myl van de plaatzc, op welke hy te vooren ftond, vervoerd werd, zonder dat de Wyngaarden befchadigd waren. In  naa den ETNA. 113 In groote uitberftingen van den Etna , heeft men dikwyls dezelfde foort van blikfem, als in myn bericht der laatfte uitberftingen van den Vefuvius befchreven is, uit den rook der groote Vuurkolk zien voortfchieten. De ouden hebben hetzelfde verfchynfel reeds opgemerkte want seneca zegt, Quaest. Natur. Lib. II. Cap. 30. „ vEtna aliquando mul„ to igne abundavit, ingentem vim arena? „ urentis effudit, involutus est dies pulvere, „ populosquc fubita nox terruit, Ulo tempore „ aiunt plurima fuisfe ionitrua ê? fulgu- » ra (*>." il " v J Tot (*) [Dat is : „ De Etna heeft ten eenigen tyde „ veel vuurs opgegeven , eene groote menigte van ,, brandend zand gebraakt; de dag werd door het „ ftof verdonkerd, en de menfehen verfchrikt door ee„ ne onverwachte duisternisfe; op dien tyd, zegt men, „ dat 'er ook veele donder- en blikfemjlagen gebeurden:' Seneca fchreef omtrent 60 jaaren na des Zaligmaakers sreboorte, deeze viel voor omtrent 4000 jaaren na de Schepping, (want in dit ftuk behoeft men op eenige weinige jaaren niet te zien) indien dan de laatfte uitberfting voor onze Tydrekening, zo veel men weete, is voorgevallen in het jaar der waereld 3843, gelyk de Schryver in zyne volgende Aantekening meldt, had de Etna, ten tyde van seneca, in 200 jaaren of daar omtrent,geene uitberfting ondergaan, en H dee"  ii4 REIZE Tot aan het jaar 252 (*) der Christelyke Tydrekeninge, zyn de Tydrekenkundige berichten der uitberftingen van den Etna zeer onvolkomen. Maar dewyl in dat jaar de fluier der H. agatha eerst gebruikt wierd om het geweld van de ftroomen van lava te beteugelen, en zedert altoos ten tyde van hevige uitberftingen is voor den dag gcbragt, hebben de wonderwerken, aan deszelfs invloed toegefchreven, en door de Priesteren zorgvuldiglyk te boek gefteld , ten minften de gedachtenis der tyden van zulke uitberftingen bewaard. De overblyfzels van den H. deeze is de reden, dat de Wysgeer zo enkel by overlevering (preekt.] (*) [Wat ik bier van moet maaken weete ik niet. Het jaar 252 is zonder eenigen twyffe! eene fchryfofdrukfeil. Bchalven dat dit jaar niet gemeld wordt in de zo aanftonds volgende Aantekeninge van den Schryver, waren de Christenen in het midden der derde Eeuwe,fchoon reeds vry wat van de oude eenvoudigheid verbasterd, nog niet bygeloovig genoeg om aan de overblyffelen der Martelaaren of van derzelver kleedinge, het verrichten van Wonderwerken toe te fchryven. Doch welk jaar moet men dan in de plaatze Hellen? Dit weete ik niet. Maar de fluier van de H. agatha fmaakt zeer wel naar de 12de of 13de Eeuwe.}  NAA DEM ETNA. 115 H. januarius hebben denzelfdcn dienst gedaan aan de Liefhebbers der Natuurlykc Historie, door de groote uitberftingen van den Vefuvius voor de vergetelheid te bewaaren. Uit de Aantekeningen van de tyden der uitberftingen van den Etna, verneeme ik, dat dezelve in zyne werkinge even onregelmaatig en onzeker is als de Vefuvius (*). De laatfte uitberfting gefchiedde in het jaar 1766. Op onze terugreize van Mesfina na Napels, (*) De tyden der uitberftingen van den Etna, van welke in de Gefchiedenisfen gewaagd wordt, zyn als volgt: Voor de Christelyke Tydrekening vier, in de jaaren [na de Schepping der Waereld] 3525. 3538. 3554- 3843. Na de geboorte van Christus, zyn 'er zevenentwintig aangetekend , 1175. 1285. 1321. 1323. 1329. 1408. I53°- I53<5. 1537- 1540. I545- 1554- 1556. 156Ó. 1579. 1614. 1634. 1636. 1643. 1669. 1682. 1689. 1692. 1702'. 1747. 175.ï* 1766. De tyden der uitberftingen van den Vefuvius zyn de volgende: Na ch u is t u s geboorte, 79. 203.472. 512. 685. 993. 1036. 1043. I048- 113Ö. 1506. (1538, de uitberfting by Puzzole) 1631. 1660. 1682. 1694. 1701. 17041 1712. 1717. 1730. 1737. 1751' 1754. 1760. 1766. 1767. 1770. 1771. [Hier by moet nog gevoegd worden de groote uitberfting van i779s welke in den laatften Brief van dit Werk befchreven wordt.] H 1  ïitf REI z E pels, werden wy door ftilte drie dagen opgehouden in het midden der Liparifche Eilanden , waardoor wy gelegenheid hadden om te zien ,dat dezelve alle duidelyk door uitberftinge gevormd zyn (*). Een derzei ven , Vulcano ge- (*) Plinius fchynt, in zyn Bericht van deeze Eilanden in zyne Hist. Nat. Lib. lil. Cap. IX, dit gevoelen te bevestigen. „ Lipara cum civium Romano„ rum oppido, diöa a Liparo Rege, qni fuccesfit „ ^EoIo,antea Melogonis vel Meligunis vocitata, abest „ XII millia pasfuum ab Italia, ipfa circuitu paullo „ minori. Inter hanc et Siciliam altera, antea Therafia „ appellata, nunc Hiera, qua; facra Vulcano est, colle „ in ea nocfurnas evomente flammas. Tertia Stron„ gyle, a Lipara tria millia pasfuum ad cxortum Solis „ vergens, in qua regnavit ^Eolus, quas a Lipara liqui„ diore flamma tantum differt; a cujus fumo quinam „ flaturi fint venti, in triduüm pradicere incoItE tradun„ tur, unde ventos ^Eolo paruisfe eriftimatum. Quarta „ Didyme, minor quam Lipara; Quinta Ericufa; Sexta „ Phcenkufa, pabttlo proxinarum relicla. Novissima, „ eademque minima Euonymos." [Dat is: Het Eiland Lipara, met de Stad van denzelfden naam, welker inwoonden Roomfche Burgers zyn, dus geheten naar Koning Liparus, die yEoIus in de regeeringe opvolgde, te vooren Melogonis of Meligunis genoemd, is twaalf duizend fchreden van Italië afgelegen. De omtrek des Eilands is nog een weinig kleiner. Tusfchen Lipara en Sicilië ligt het tweede Eiland, voor deezen Therafia (by  NAA DEN ETNA. 117 genoemd, is in denzelfden ftaat als de Solfa terra. Stromboli is een Vuurberg, die in zyne (by Strabo ook Thermisfa) nu Hiera geheten; dit Eiland is aan Vulcanus toegewyd, (van hier ook Vulcania genoemd by virgilius, JEn. Lib. VIII. vs. 422.) en heeft eenen heuvel, die des nachts vlammen braakt. Het derde is Strongyle, drie duizend fchreden Oostwaards van Lipara gelegen, alwaar tEoIus geregeerd heeft, dat zich van Lipara alleen door eene helderer vlamme onderfcheidt, uit welker rook, naar men verhaalt, de Inwooners drie dagen vooraf voorfpellen , welke winden 'er zullen waaien: waaruit men heeft opgemaakt , dat de winden onder het bevel van hollis Jlonden. Het vierde Eiland is Didyme, dat kleiner is dan Lipara; het vyfde Ericufa; het zesde Phcenicufa, dat alleenlyk de overige dient tot Veeweidinge. Het laatste van allen , en tevens het kleinffle, is Euonymos. De Schryver neemt hier het woord novissima voor het laatste of laatst voor den dag gekomen. Doch dit woord kan ook zeer. wel zien op de orde, in welke plinius de Lipa- rifche Eilanden optelt. En indien het verhaal van cAssionoRus en van orosius waar is, dat het Eiland Hiera nu Vulcano geheten , eerst omtrent den dood van hannisal boven water zy gekomen , konde het zeer wel zyn, dat dit in de tyden van plinius het jongfle ware. Het is waar, dit Verhaal firookt niet best met de aangehaalde plaats uit virgilius, maar de Dichters maatigen zich wel meer eenige vryheid aan, omtrent de Tydrekening; hoewel deeze al zeer groot zoude zyn.] H 3  n8 REIZE naa den ETNA. ne volle kracht ftaat, en gevolglyk, onder al de Liparifche Eilanden de meest naaldvormige gedaante heeft. Wy zagen hem dikwyls uit zyne Vuurkolk gloeiend roode fteenen opwerpen, en eenige kleine ftroomen van lava vloeiden uit zyne zyde, en liepen tot in de zee. Deeze Vuurberg verfchilt van den Etna en den Vefuvius daarin, dat hy by aanhoudingevuur, en zelden eenige lava, uitwerpt. Niettegenftaande deszelfs geduurige uitberftinge , is dit Eiland , aan de ééne zyde , bewoond, door omtrent honderd huisgezinnen. Deeze zyn, zo veel ik my kan herinneren, al de Waarneemingen, welke ik, met betrekkinge tot Vuurbergen, gedaan hebbe op myne laatfte reize na Sicilië; en ik zal my zeer gelukkig rekenen, indien derzelver mededeeling U, of iemand myner Landgenooten (die Liefhebbers zyn van de Natuurlyke Historie) genoegen of vermaak verfchaffe. Ik ben, myn heer, Met groote achtinge Uw Gchoorzaamfte Qnderdaanige Dienaar, w. hamilton. VYP-  de GROND van NAPELS, enz. 119 VYFDE BRIEF, Aan den Heer m. maty, M. D. Gcheimfchryver der Koninglyke Maatfchappye. AANMERKINGEN, OVER de natuur van den grond van napels, en het omliggende land. „ Mille miracula movet, facxemque mutat locis, „ & defert montes, fubrigit plana, valles extube„ rat novas, in profundo infulas erigit seneca, Oucest. Natur. Lib. VI, Cap. 4. Napels, den iöden van Wynrnaand, i77°myn heer, T7olgens uwe begeerte ,laat ik geenen tyd verloren gaan,zonder U zodanige verdere aanmerkingen te zenden, als ik, met eenige vlyt, geduurende de laatfte zes jaai'en, gemaakt hebbe in den omtrek van twintig, of meer, [En- C*) [Zy (eene Aardbeeving) veroorzaakt duizend v/onderlyke dingen, verandert de gedaante der plaatzen, doet bergen verzinken, en vlakten oprysen, nieuwe dalen opzwellen , en uit de diepte der Zee-Eilanden veortkovien-j H 4  120 de NATUUR van den- GROND [Engelfche] mylen rondom deeze Hoofdftad. Ik twyffele niet, of ik zal door deeze aanmerkingen te doen verzeld gaan van eene Kaart van het Land, dat ik befchryve, en van monfters van de onderfcheiden ftoffen, welke deszelfs merkwaardiglte plekken uitmaaken, U overtuigen, zo wel als ik zelve overtuigd ben, dat de geheele omtrek (zo verre ik denzelven onderzocht hebbe) binnen de paaien, welke deeze Kaart influitén, geheel en al het voortbrengfel is van onderaardfche vuuren; en dat, naar alle waarfchynelykhcid, de zee, in vroegere tyden,fpoelde tot aan de bergen, die achter Capua en Caferta liggen, en een vervolg zyn van het Apennynfche gebergte. Indien het my vry fta kleine dingen met groote te vergelyken, verbeelde ik my, dat de onderaardfche vuuren, in dit gewest onder den bodem der zee, gewerkt hebben als de mollen in een veld, hier en daar eenen heuvel opwerpende ; en dat de ftof, opgeworpen uit fommigen deezer heuvelen, die zich tot vaste Vuurbergen gevormd hadden, de tusfehenruimte heeft aangevuld, en dit gedeelte van het vaste Land, met veele der naby gelegen Eilanden, uitgemaakt (*). Uit (*) Zie de Aantekening XVII.  VAN NAPELS, ENZ. 121 Uit de aanmerkingen, welke ik op den berg Etna , den Vefuvius, en dcszelfs nabuurfchap, gemaakt hebbe, durvc ik befluiten, dat, by een naauwkcurig onderzoek, de meeste Bergen , die Vuurbraakende zyn, of geweest zyn, zouden bevonden worden hun bcItaan verfchuldigd te zyn aan onderaardfche vuuren , juist het tegengeftelde van het geene ik vinde het doorgaans aangenomen gevoelen te zyn. De Natuur, fchoon vol van verfcheidenheid, is zekerlyk, in het algemeen, eenpaarig in haare werkingen, en ik kan my niet verbeelden, dat twee zulke aanzienlyke Vuurbergen , als de Etna en de Vefuvius, op eene andere wyze zouden gevormd zyn dan elk andere aanzienlyke Vuurberg der bekende waereld. Ik verwondere my niet, dat men zo geringen voortgang heeft gemaakt ter verbeteringe der Natuurlyke Historie, en byzonderlyk in dien tak derzelve, die de befchouwing der Aarde betreft. De Natuur werkt langzaam, en het is bezwaarlyk haar op de daad te betrappen. Zy die van dit lïuk het voorwerp hunner ocffeninge maakten, hebben, zonder fchroom, op eens ondernomen de Natuurlyke Historie van een geheel Landfchap , of van een wydH 5 uit'  DE NATUUR VAN DEN GROND uitgeftrekt Vast Land te befchryven ; niet overweegende, dat het langfte leeven van een mensen hem naauwlyks tyd verleent om eene volmaakte Historie van het kleinfte gekorve diertje te geeven. Ik gevoele, welk eene taak ik onderneeme, in U,Myn Heer, zelfs een zeer onvolkomen bericht te geeven van den aart des gronds een weinig meer dan twintig [Engelfche] mylen rondom Napels. Evenwel vleie ik my, dat myne aanmerkingen, zo als zy zyn, naderhand van eenigen dienst zullen kunnen zyn voor iemand, die tyd en genegendheid moge hebben om ze te vervolgen. Het Koningryk der beide Sicilien biedt zekerlyk van alle in de geheele waereld, het fchoonfte veld aan tot Waarneemingen van deeze foort. Hier zyn Vuurbergen , die nog in hunne volle kracht ft aan, fommigen zyn aan het afneemen, en anderen geheellyk uitgeblust (*). Om met eenen zekeren trap van orde te beginnen, dat inderdaad bezwaarlyk is in de verfcheidenheid van ftoffe, welke my voor den geest koomt, zal ik eerst den grondflag melden, op welken ik alle myne gisfingen bou» (*) Zie de Aantekening XVIII.  van NAPELS, enz. 123 bouwe. Deeze is de natuur van den grond, die de oude Steden Herculanum en Pompeji bedekt, en de inwendige zo wel als uitwendige gedaante van den nieuwen berg, naby Puzzole, met de foort van ftoffen, uit welke dezelve is te zamengefteld. Men kan niet ontkennen, dat Herculanum en Pompeji ten eenigen tyde boven den grond geftaan hebben; hoewel nu de eerstgemelde Stad, op geene plaats minder dan zeventig voeten, en op fommigc plaatzen honderd en twaalf voeten, beneden de tegenwoordige oppervlakte der aarde, is : en de andere Stad is tien of twaalf voeten diep , iets meer of minder, begraven. Daar wy, uit het zeer naauwkeurige bericht door den Jongeren plinius gegeeven aan tacitus, en uit de berichten van andere gelyktydige Schryveren, weeten, dat deeze Steden, door eene uitberftinge van den Vefuvius, onder de regeeringe titus, begraven wierden, moet men erkennen, dat, welke ftoffen ook mogen liggen tusfchen deeze Steden, en de tegenwoordige oppervlakte der aarde boven dezelve, die moeten voortgebragt zyn na het jaar 79 van de Christelyke Tydrekeninge, het tydftip van die vreeslyke uitberftinge. Pom-  124 DE NATUUR VAN DEN GROND Pompeji, dat op eenen veel grooteren afftand van den Vuurberg gelegen is dan Herculanum, heeft alleenlyk de uitwerkfels van eene enkele uitberftinge gevoeld. Het is bedekt met witte puimfteenen , gemengd met groote en kleine brokken van lava en verbrande ftoffe. De puimfteen is zeer ligt; maar ik hebbe fommige brokken van lava en uitgebrande ftoffen gevonden, die acht ponoen weegen. Ik hebbe my dikwyls verwonderd, dat zo zwaare lichaamen tot zulk eenen afftand konden voortgeworpcn zyn. Want Pompeji kan, in eene rechte Jyn, niet minder dan vyf [Engelfche] mylen van den mond van den Vefuvius zyn afgelegen. Elke Waarneemt bevestigt ondertusfehen den val van deezen vreeslyken regen over het ongelukkige Pompeji, en dat weinigen der Inwooneren zich buiten hunne huizen hadden durven waagen • want in veele van dezelve, die men airede' heeft opgeruimd, zyn geraamten gevonden, en daar onder fommige met gouden ringen,' oorringen en armbanden. Ik ben zelve tegenwoordig geweest by de ontdekking van verfcheiden geraamten van menfehen; en, omtrent twee jaaren geleden, zag ik, te' Pompeji , onder eenen gewelfden boog, de been-  van NAPELS, enz. 125 beenderen van eenen man en van een paard opneemen, met brokken van het paardetuig, dat verfierd^ was geweest met valfche, in metaal gevatte, gefteentcn. De bekkeneelen van fommige der geraamten, die in de ftraaten gevonden werden, waren duidelyk gebroken door den val der fteenen. De uitdelvingen., welke zyne Siciliaanfche Majefteit laat doen, zyn tegenwoordig tot deeze plek bepaald; en de Liefhebbers der Oudheid kunnen, in het vervolg, uit eene zo ryke Myn, ruime ftof voor hunne Verhandelingen verwachten : maar ik zal my bepaalen tot enkel zulke Waarneemingen, als betrekking hebben tot myn tegenwoordig onderwerp. Over de laag van puimfteen en verbrande ftoffe, welke Pompeji bedekt, is eene laag van goede aarde, ter dikte van omtrent-twee voeten, of meer in fommige gedeelten, waarin druivenboomen welig groeien , uitgezonderd in fommige byzondere plekken van deezen wyngaard, alwaar zy onderhevig zyn aan de verzenginge van eenen fchadelyken damp, ■of mofete, zo als hy hier genoemd wordt, die van onder de gebrande ftoffe opryst. De bovengemelde ftortregen van puimfteenen ftrekte, volgens myne Waarneemingen, zich uit tot  ïi6 de NATUUR van den GROND tot voorby Castel a-mare (naby welke plaats ook de oude Stad Stabia onder dezelven begraven ligt) en bedekte eene ftreek lands van niet minder dan dertig mylen in den omtrek, Het was te Stabia, dat de Oudere plinius bet leeven verloor , en deeze regen van puimfteenen wordt wel befchreven in den brief van den Jongeren plinius. Weinig van de ftoffe, die na dien tyd uit de Vefuvius is uitgeworpen, heeft deeze plaatzen bereikt; maar ik moet aanmerken, dat de vloer der ftraaten te Pompeji van lava is; ja, onder de gronddagen der Stad, is eene diepe laag van lava en verbrande ftoffen. Deeze omftandigheden , met veele andere, die naderhand zullen bygebragt worden, bewyzen, boven alle twyffeling, dat 'er uitberftingen van den Vefuvius geweest zyn voor die van den jaare 79; de eerfte, van welke men in de Gefchiedenisfen gewaagd vindt. Van het aangroeien van vruchtbaaren grond door den tyd, kan men gemaklyk reden geeven; en wie, die ooit de puinhoopen van oude Gebouwen bezocht, heeft niet dikwyls eenen welig groeienden heester, in eenen goeden grond , op den top van eenen ouden muur gezien? Ik hebbe veele diergelyke be- fpeurd  van NAPELS, enz. 127 fpeurd op de merkwaardigfte puinhoopen te Rome en elders. Maar door den grond, die gegroeid is over den dorren puimfteen, die Pompeji bedekt, werd ik in ftaat gefteld tot het doen van eene keurige Waarneeming. By het onderzoeken van de groeven en holle wegen, door ftroomen waters gemaakt in de nabuurfchap van den Vefuvius, en van andere Vuurbergen, bad ik befpeurd, dat'er veeltyds eene laag van ryke aarde, van meerdere of mindere diepte, lag tusfchen de ftoffe, die door de uitwerpingen van op elkander gevolgde uitberftingen was voortgekomen (*); en ik kreeg natuurlyk aanleiding om te denken-, (*) De Abt oiuli0 ces are br accini , in zyn Bericht der uitberfiinge van den Vefuvius van 1631, befchryft zeer fraai eene aanmerking van dezelfde foort, welke hy gemaakt had; deeze zyn zyne woorden (na dat hy byzonderlyk gehandeld heeft over de verfchillende laagen van uitgeworpen ftoffe, die de eene op de andere liggen) „ parendo appunto che la ,, Natura ci abbia voluto lasciare fcritto in quefta ter„ ra tutti gli incendii memorabili raccontati delli au,, tori.'' [Waar van de zin is: dat de Natuur al da merkwaardige ontbrandingen, die by de Schryvers verhaald worden , in de aarde zelve fchynt tt hebt en willen infchryven-Ji  128 de NATUUR van den GROND ken , dat zulk eene laag op dezelfde wyze gegroeid was, als de ééne bovengemelde over den puimfteen te Pompeji. Overal waar de 'laag van goede aarde dik was, bleek het my duidelyk, dat 'er veele jaaren verlopen waren tusfchen eene uitberftinge, en die, welke 'er op volgde. Ik vermeete my niet te zeggen, «dat men, uit deeze Waarneeminge eenen juisten overflag kan vormen, raakende den hoogen ouderdom der Vuurbergen; maar men zoude 'er eene foort van gisfinge over kunnen maaken. By voorbeeld, indien eene uitwerping van puimfteenen de plek, onder welke Pompeji begraven ligt, op nieuw mogt bedekken, dan zoude de bovengemelde laag van ryke aarde zekerlyk liggen tusfchen twee bedden van puimfteen,- en indien een diergelyk toeval voor duizend jaaren gebeurd ware, zoude de laag van vruchtbaare aarde even zeker veel gemist hebben van haare tegenwoordige dikte, als de rolling van Planten, d!e mest, enz. eenen bebouwden grond altoos doen toeneemen. Waar ik eene opvolging vinde van onderfcheiden laagen van puimfteen en verbrande ftoffen, gelyk de laag, welke Pompeji bedekt , tusfchen beiden gemengd met laagen van eenen vruchtbaaren grond, van  van NAPELS, enz. 129 van meerdere of mindere diepte, hoope ik-, dat het my zal vryftaan redelyker wyze te beüuiten, dat het geheel het voortbrengfel is geweest van eene lange reeks van uitberftingen, door onderaardsch vuur veroorzaakt. Uit de grootte en het gewicht van den puimfteen, en de brokken van uitgeworpen verbrande ftoffen in deeze laagen, valt het gemaklyk derzelver oorfprong na te fpeuren, gelyk ik meer dan eens gedaan hebbe in de nabuurfchap van Puzzole, alwaar de uitberftingen menigvuldig zyn geweest. De trapswyze afneeming , in grootte en menigte, van de uitgeworpen ftoffe, in de bovengemelde laag, van Pompeji tot Caftel-a-Mare , is zeer zichtbaar. Te Pompeji, gelyk ik boven zcide, hebbe ik ftukken gevonden van acht ponden gewichts, terwyl de grootften te Caftel-aMare geen once weegen. (*) De ftof, die de oude Stad Herculanum bedekt, is niet het voortbrengfel van eene enkele uitberftinge; want 'er zyn duidelyke blyken, dat de ftof van zes uitberftingen haaren loop genomen heeft over die, welke onmiddellyk op de Stad ligt, en de oorzaak van haaren on- der- (*) Zie de Aantekening XIX. - I  130 de NATUUR van den GROND dergang was. Deeze laagen zyn of van lava of van verbrande ftoffen, met aderen van vruchtbaaren grond tusfchen beiden. De laag van uitgeworpen ftoffe, die onmiddellyk de Stad bedekt, en met welke de Schouwburg en het grootfte gedeelte der huizen opgevuld zyn, beftaat niet uit die half tot glas geworden ftoffe , welke men lava noemt, maar uit eene foort van zachten fteen, te zamengefteld uit puimfteen, asfche, en verbrande ftoffe. Zy is volmaaktlyk van denzelfden aart, als het geene hier Napelfche fteen wordt genoemd; de Jtaliaanen onderfcheiden ze met den naam van tufa, en zy is in algemeen gebruik in het bouwen. Haare kleur is doorgaans gelyk die van onzen hardfteen (*), maar fomtyds ligt grys, groen en geel gekleurd, en de puimfteenen, welke zy altoos in overvloed bevat, zyn fomtyds groot, en fomtyds klein; ook is de trap van vastheid verfchillende. Het voornaamfte ftuk in het zamcnftel der tufa fchynt my te weezen, die fraaie gebrande ftof,welke men puzzolana noemt,welker nuttigheid en vastbindende eigenfehap als cement gebruikt, door vitruvius (f) gemeld wor- (*) (Free-ftone.') Ct) Deeze zyn zyne woorden. Lib; II. Cap. IV. Dt  van NAPELS, enz. 131 worden, en welke men alleenlyk vindt in landen , die onderhevig zyn geweest aan onderaard. De Pulvere Puteolano. Est etiam genus pulvcris , quod efficit naturaliter „ res admirandas. Nascitur in regionibus Baïanis, & in „ agris municipiorum, qua; font circa Vefuvium mon„ tem , quod , commixtum cum calce & csemento, „ non modo cantoris asdificiis prsdat firmitatem, fed „ etiam moies , qus conftruuntur in mari, fub aqua „ folidefcunt. Hoe autem fieri bac ratione videtur, „ quod fub bis montibus & terra ferventes funt fon„ tes crebri, qui non esfent, fi non in imo haberent, „ aut de fulfure, aut alumine, aut bitumine ardentes „ maximos igne's : igitur penitus ignis , & flammae va,, por per intervenia permanans & ardens, efficit le„ vem eam terram, & ibi, qui nascitur tophus, exfu,', gens est, & fine liquore. Ergo cum tres res con„ fimili ratione , ignis vebementia formatse in unam „ pervenerint mixtionem repente recepto liquore una „ coha?rescunt, & celeriter durata; humore folidantur, „ neque eas fluSus,neque vis aquas potest disfolvere." [Dat is : Daar is eok eene foort van ftof , of zand , dat natuurlyk wonderlyke dingen werkt. Men vindt het omftreeks Baïa , en in de landen der bevoorrechte Steden, die omtrent den berg Vefuvius liggen. Met kalk en cement gemengd geeft het niet alleen vastheid aan andere gebouwen, maar ook de werken , welke in zee daarmede gemaakt zyn , worden onder water hard. Dit fchynt in dtzervoege te gefchieden, dat 'er, onder de gemelde ber* gen, en onder de garde, menigvuldige heete brtmen zyn, I %  13 % de NATUUR van den GROND aardfche vuuren. Het is, geloove ik eene foort van kalk, die door de natuur bereid wordt. die 'er niet zouden weezen, indien 'er niet diep onder den grond groote vuuren brandden van zwavel , of van aluin, of van joodenlym. Het vuur derhalven en de waasfem der vlamme, door de tusfchenruimten indringende en brandende , maakt deeze aarde ligt, en de tuffteen , die hier uit voortkomt, is droog, en Zuigt het vocht in. Wanneer derhalven deeze drie dingen , op gelykfoortige wyze door de geweldige werkinge des vuurs gemaakt, onder een gemengd worden, hangen zy , door het bykovien van vochtigheid, fchielyk te zamen , en worden , door deeze vochtigheid gehard , fpoedig tot een vast lichaam; zo dat, noch de haaren, noch de geweldige perfmg des waters, ze ktinne ontbinden.'] Omftreeks Baïa, Puzzole, en Napels, hebben wy gelegenheid om de waarheid deezer laatfte woorden op te merken. Verfcheiden Hukken van het muurwerk der oude haven van Puzzole, gemeenlyk caligijla's brug genoemd, die gemaakt zyn van tichelfteerièn , met deeze foort van cement aaneengevoegd , ftaan nog in de Zee, fchoon zeer blootgefteld voor het geweld der golven ; en aan alle kanten vindt men langs het ftrand groote brokken van tichelfieenen muurcn , die door de fcfiuuring der zee afgerond en gepolyst zyn , terwyl fteenen en cement één lichaam uitmaaken , en het aanzien hebben van eenen fteen met verfcheiden kleuren. Ook worden 'er dikwyls groote blokken van oude muuren in vierkante Hukken gehouwen, en in hedendaagfehc gebouwen gebruikt, in plaatze van fteen. Kort  van. NAPELS, enz. 133 wordt. Men mag onderftellen, dat deeze, gemengd met water, groote of kleine puimfteenen , Kort na de eerstaangehaalde plaats zegt plinius: [dit zal vitru vi us moeten zyn,] „ Si ergo in his „ locis aquarum ferventes inveniuntur fontes, & in „ montibus excavatis calidi vapores , ipfaque loca ab „ antlquis memorantur pervagantes in agris habuisfe ar„ dores, videtür esfe certum ab ignis vehementia ex „ topho terraque, quemadmodum in fornacibus & a „ calce.ita ex his ereptum esfe liquorem. Igicur dis„ fimilibus & disparibus rebus correptis, & in unam „ potestatem collatis, callida [lort. calida] humor.s „ jejunitas, aqua repente fatiata, communibus corpo„ ribus latenti calore confervescit & vehementer efficit „ ea coire, celeriterque una folïditatis percipere vir" tutem" [Dat.is : Indien derhalven op deeze plaatzen bronnen va* heet water, en, in de holen der bergen, warme dampen gevonden worden, en de Ouden melden, dat eertyds in deeze zelfde plaatzen brandende vlammen hier en 'daar uit den grond voortkwamen , fchynt het zeker dat de vochtigheid , door de geweldige werkinge des vuurs , uit den tuf fteen en uit de aarde gedreeven is , even gelyk in de ovens aan de kalk gefcUedt. Wanneer dan deeze verfchillende en ongelykftagtige dingen byeen«evoevd , en onder iéne megt gebragt worden , moet de hitte en het gebrek van vocht, dat fchielyk door water ■vervuld wordt, in deeze véreenigde lichaamen , door de inwendige hitte, eene gisting veroorzaaken , en bewerken, dat dezelve zich vereenigen, en de hoedanigheid van een vast lichaam aanneemen. • [0"zc ta I 3  134 de NATUUR van den GROND nen, brokken van lava en uitgebrande Moffen, natuurlyk overga tot de hardheid van eenen fteen van deeze foort: (*) en, daar het water dikwyls de uitwerpingen van vuur verzelt, gelyk men zien zal in de berichten, wel- ook onder den naam van Tras bekend, die, tot cement gemaakt, denzelfden dienst doet, heeft insgelyks, naar alle waarl'chynelykheid , denzelfden oerfprong. Langs den Rhynkant, alwaar dezelve gevonden wordt, vertoonen zich nog zeer veele tekens van Vuurbergen , die, fchoon zedert veele Eeuwen uitgedoofd , echter duidelyke blyken draagen van hunne werkinge in vroegere tyden. Zeer ieezenswaardig is hieromtrent het Franfche Werk van den Heere de luc, getiteld: Lettres Phyfiques £? Morales fur L'Histoire de la Terre fc? de l'Homme. 8vo. V. Tom. a la Haye, 1779.] (*) Scipione falcone, een zeer goed Waarneemer, zegt, in zyne Discorfo naturale delli caufe fcf effetti del Vefuvio, dat hy, na de uitberfting van den Vefuvius, in den jaare 1631 , (die verzeld ging van heet water,) het fjyk , in weinige dagen, bykans zo hard zag worden als een fteen. Zyne woorden zyn deze : ,, fatta dura a modo di calcina e di pietra non „ altrimenti di cenere, perché dópo alcuni gïorni vi ci „ e caminato per fopra e fi e conosciura durisfima ,, che ci vogliono li picconi per rompcrla." - Dit Bericht, met andere omftandigheden , in deezen brief gemeld, maakt het ten hoogden waarfchynelyk, dat al de tuf aas, in de nabuurfchap van den Vefuviuï , door eene foortgelyke bewerkinge ontftaan zyn.  van N A P E LtS, e/n z. 135 welke ik zal geeven van de vorminge des nieuwen bergs in de nabuurfchap van Puzzole, ben ik overtuigd, dat de eerfte ftof*, die uit den Vefuvius voortkwam, en Herculanum bedekte, in den ftaat van vlocibaare flyk was. Eene omftandigheid, die myne gedachten fterk begunftigt, is, dat ik, omtrent twee jaaren geleden, het hoofd van een oud ftandbeeld , in den fchouwburg van Herculanum, uit deeze ftoffe zag graaven. De indrukfels van deszelven aangezicht blyven tot deezen dag in de tufa, en zouden tot eenen vorm kunnen dienen om 'er een afgietfel van Paryfchen pleister in te maaken, zynde zo volmaakt als eenigen vorm, welken ik ooit gezien hebbe. Even het zelfde befluit kan men opmaaken uit de naauwkeurige gelykheid van deeze ftoffe, of tufa, welke Herculanum onmiddelyk bedekt, met al de tuf aas, uit welke de hooge grond van Napels, en de nabuurige ftreeken, beftaat. Ik maakte een ftuk los, dat vast zat aan, en ingelyfd was,in het gefchilderde pleisterwerk aan den binnenkant van den Schouwburg te Herculanum, en zal het ter uwer bezichtiginge overzenden (*> Gy zult (*) Dit ftuk is nu in het Mufeum van het KoningI 4 ly'  136 de NATUUR van den GROND zult zien, dat het zeer veel verfchilt, van die tot glas gebrande ftoffe, welke men lava noemt, en door welke men gemeenlyk gedacht heeft dat Herculanum vernield was. Het dorp Refina en fommige lustplaatzen ftaan tegenwoordig boven die ongelukkige Stad. (*) Om reden te geeven van het zeer groote onderfcheid tusfchen de ftoffen, die Herculanum en die Pompeji bedekken, hebbe ik dikwyls gedacht, dat, in de uitberftinge van het jaar 79, de berg, op meer dan eene plaatze, eene opening moet gehad hebben. Eene plaats in den brief van plinius aan taci- tus lyke Genootfchap, met veele andere fhaltjes, in deezen en den volgenden brief gemeld, m. mjtï. (*) [Te recht mogt statius, niet lang na de verwoesting en overftelping van Herculanum en Pompeji, wanneer alles nog woest en onvruchtbaar was, fchryven: „ credetne viiüm ventura propago, Cum fegetes iterum , cum jam hasc deferta virebunt, Infra urbes populosque premi ?" dat is : „ zal 't laate ïjageflacbt geloovcn, ,, Als 't nu verwoeste veld eens weer met goudgeel graan En nieuwe groente prykt, dat hier zyn voeten ftaan , „ Op omgekomen Volk en Steden?" ]  VAN NAPELS, ENZ. 137 tüs fchynt dit ook te zeggen: „ Interim e Vefuvio monte pluribus locis latisÜmae " flammaï atque incendia reluccbant, quorum fulgor & claritas tenebras fioftis pellc' bat (t)" Zo dat' zecr waarfchynlyk, de ftof,die Pompeji bedekt, voortkwam uit eene opening of Vuurkolk, die veel nader aan deeze Stad was dan de groote opening van den Vuurberg, waaruit de ftof kwam, die Herculanum bedekt. Niettemin konde deeze ftof gezegd worden uit den Vefuvius te zyn voortgekomen, even gelyk de uitwerping van den jaare 1760, die geheel niets te maaken had met de groote Vuurkolk (als zyndc derzelver opening vier [Engelfche] mylen van dezelve gelegen) evenwel te recht eene uitwerping van den Vefuvius genoemd wordt. In het begin eener uitberftinge zullen de Vuurbergen dikwyls water met de asfche gemengd opwerpen. De Vefuvius deed zo in de uitberftinge van den jaare 1631, volgens het getuigenis van verfcheiden gelyktydige Schry- (t) [Dat is : Ondertusfchen t/as de berg Vefuvius op veelvuldige plaatzen verlicht door brand en wyd uitgefpreide vlammen, welker flikkering en heldorheid de duisternisfen des nachts verdreef] I 5 /  138 de NATUUR van den GROND Schryveren. Dezelfde omftandigheid gebeurde in 1669, volgens het verhaal van ignazzio sorratino, die, door zyne Gefchiedenisfe van den Berg Vefuvius, gedrukt te Napels in den jaare 1734, getoond heeft, dat hy een zeer naauwkeurig waarncemer was van de verfchynfelen van deezen Vuurberg, geduurende veele jaaren, in welke hy woonde te Torre del Greco, eene plaats aan den voet des bergs gelegen. In het begin der vorminge van den nieuwen berg, by Puzzole, was 'er water gemengd met de opgeworpen asfche, gelyk'blyken zal uit twee keurige en omftandige vernaaien raakendc de vorming van den berg, welke ik het vermaak zal hebben van u ftraks mede te deelen. En in het jaar 1755 wierp de Etna, in het begin eener uitberftinge, eene menigte water op, gelyk ik gemeld hebbe in den brief, welken ik, in het laatstvoorlcden jaar, aan u zond, over dien heerlyken Vuurberg Ulloa meldt ook deeze zelfde omftandigheid van water, dat de uitberftingen der Vuurbergen in America verzelt (f). Wanneer ik derhalven ee- (*) Zie den Vierden Brief. (t) [Zie de Historifche Reisbefch ryving , van don g e-  van NAPELS, enz. 139 eene tufa vinde, van zamenftel volkomen gelyk aan die , welke Herculanum onmiddcllyk bedekt, en, ongetwyffeld , uit den Vefuvius is voortgekomen, befluite ik, dat zuik eene tufa is voortgebragt door eene vermengingc van water met de uitgeworpen ftoffe, ten tyde van eene uitberftinge,. die door onderaardsch vuur veroorzaakt werd; en deeze waarneeming zal, geloove ik, van meerdere nuttigheid weezen dan eenige andere , in het aanwyzen van die deelen des tcgenwoordigen vasten hands , welke door zulke uitberftingen gevormd zyn. Het is dikwyls gebeurd , hiervan ben ik overtuigd, dat onderaardfche vuuren en uitdampingen , na ecnigen tyd beflooten, en binnen eene te enge ruimte bepaald, en de oorzaaken van aardbeevingen te zyn geweest, met geweld zich eenen wech gebaand, en, terwyl zy zich lucht maakten, ber- GEOItGE JOAN, en DON ANTONIO DE ULLOA. I. D. bl. 293. 385. en II.DeeiVbl. 76. van de Nedcrduitfche Vertaalinge. Doch men moet aanmerken , dat alleen op de laatstgemelde plaats gelproken wordt van water, dat inderdaad door den berg werd uitgeworpen, terwyl op de beide andere het afftroómendé water wordt toegefebreven aan het fmelten der op den Vuurberg liggende fneeuw.]  140 de NATUUR van den GROND bergen gevormd hebben van de ftoffe , die haar opgefloten hield, gelyk Gy zien zult dat het geval was by Puzzole, in het jaar 1558, en, volgens duidelyke blyken , te vooren geweest is, op veele plaatzen in de nabuurfchap van Puzzole; zonder eenen regelmaatigen Vuurberg te veroörzaaken. De ftoffen, waaruit zulke bergen beftaan , zullen maar weinig het voorkomen hebben van door vuur voortgebragt te zyn, by iemand, die niet gewoon is waarneemingen te doen op de ondciTcheiden foorten van Vuurbergen. Indien het my vry ftond eene vergelyking te maaken tusfchen de aarde en een menschlyk lichaam, zoude men een Land, dat vol was van brandbaare ftoffen, die 'uitberftingen veroörzaaken , (gelyk zekerlyk hier het geval is) kunnen befchouwen als een lichaam, dat vol is van fchadelyke vochten. Wanneer deeze vochten in één deel te zamenloopen, en daar een groot gezwel maaken , waaruit zy zich vry^elyk ontlasten, wordt het lichaam minder gefchokt; maar wanneer, door eenig toeval, deeze vochten gefluit worden, en, door haar gewoon kanaal, gecnen vryen uitgang vinden, wordt het 'lichaam gefchokt, en 'er doen zich gezwellen op in andere plaatzen van  mn NAPELS, enz. 141 van dat lichaam, maar binnen kort keeren de vochten weder tot hun voorig kanaal. Op gelyke wyze kan men zich verbeelden, dat de Vefuvius tegenwoordig het groote kanaal is, waardoor de natuur fommige van de bedorven vochten der aarde «antiast Wanneer deeze vochten, geduurende eenen aanmerkelyken tyd, door eenig toeval of verftoppinge in dit kanaal, gefluit worden, zullen 'er in deszelven nabuurfchap menigvuldige aardbeevingen voorvallen, en men heeft, zelfs op eenigcn afftand van hetzelve, te vreezen voor uitberftingen. Dit was het geval in den jaare 1538, wanneer de Vefuvius, geduurende bykans 400 jaaren, in rust geweest was. 'Er viel geene uitberfting voor uit deszelven groote Vuurkolk, van het jaar 1139 tot de groote uitberfting van het jaar 1631, en de top des Bergs begon alle tekens van vuur te verliezen. Daar het niet vreemd is van myn oogmerk, en tevens dienen kan om te toonen, hoe grootlyks zy mistasten, die de zitplaats des vuurs in het middelpunt, of nader aan den top van eenen Vuurberg, Hellen (*), zal ik u eene keurige be- fchry- (*) Zie de Aantekening XX.  142 de NATUUR van den GROND fchryving geeven van den ftaat der Kolk van den Vefuvius, na dat dezelve 492 jaaren vry was geweest van uitberftinge, zo als dezelve befchreven wordt door brac int, die 'er in nederdaalde niet lang voor de uitberfting van bet jaar 1631. „ De Kolk was'vyf „ [Engelfche] mylen in den omtrek, en om„ trent duizend fchreden diep; de zyden wa„ ren bedekt met kreupelbosch, en op den „ bodem was eene vlakte, waarin het vee „ graasde. In de boschachtige deelen ont„ hielden zich dikwyls wilde zwynen; in het „ midden der vlakte, binnen de Kolk, was „ een naauwe doorgang, door welken men, „ langs een bochtig pad, omtrent eene[En„ gelfchc] myl konde afdaalen tusfchen rot„ zen en fteenen, tot dat men kwam aan „ eene andere ruimere vlakte, met asch be„ dekt. In deeze vlakte waren drie kleine „ poelen, geplaatst in de gedaante van eenen „ driehoek, de eene na het Oosten van heet „ water, bovenmaate bytende- en bitter ; „ een andere na het Westen, van water, dat „ zouter was dan zeewater; de derde van „ heet water, dat geenen byzonderen frnaak „ had." De groote aangroejing des kegels van den Ve-  VAN NAPELS, ENZ. 143 Vefuvius, van dien tyd tot heden, leidt iemand natuurlyk tot het befluit, dat de geheele kegel op gelyke vvyze veroorzaakt is, en dat het gedeelte van den Vefuvius, Somma genaamd, welk men nu befchouwt als eenen van den Vefuvius onderfcheiden berg, op dezelfde wyze gevormd wierd. Dit kan men duidelyk befpeuren door deszelven uitwendige en inwendige gedaante, en de laagen van lava en verbrande ftoffen, uit welke het beftaat, te onderzoeken. De Ouden fpreeken nooit van twee bergen in het bcfchryven van den Vefuvius. Strabo, dio (*), viTRUVius komen allen daarin overeen, dat de Vefuvius, in hunnen tyd, de tekenen droeg van vroegere uitberftingen (|), en de eerfte vergelykt de (*) [Dit moet zekerlyk diodorus siculus zyn. Ik hebbe wel tegenwoordig geene gelegenheid om de Schryvers zelve na teziefl; maar, behalven dat de Heer hamilton, in zyne volgende Aantekeninge , van diodorus siculus fpreekt, fchreef ook dio cassius, (en om geenen anderen dio zoude men 'hier kunnen denken,) veel laster; in het begin der derde Eeuwe, wanneer de Vefuvius waarfchynelyk reeds weder twee uitberftingen, die van den jaare 79 en 203 ondergaan had; om nu van geene andere redenen te fpreeken.] q) Strabo zegt, in hetVde Boek zynerAardryks- be-  144 de NATUUR van den GROND de kolk op deszclfs kruin by een Arnphithe- ater. De berg,die nu Somma genoemd wordt; is, befcbryvinge : „ Supra hxc loca fitus est Vefuvius „ mons agris cinctus optimis: dempto vertice, qui „ magna fui parte totus fterilis est, adfpeQu cinereus, „ cavernasque ofcendens fistularum pienas & lapidum „ colore fuliginofo, utpote ab igni exeforum , ut „ conjecïuram facere posfis ista loca quondam arfisfe, „ & crateras ignis habuisfe, deinde materia deficiënte „ reftincta fuisfe." [Dat is: Boven deeze plaatzen is de berg Vefuvius gelegen , van alle kanten omringd met de vruchtbaar/te landeryen ; de kruin alleen uitgezonderd, die, voor een groot gedeelte, dor is, aschverwig van gedaante , met verfcheiden holen vol van onderaardfche luizen en fteenen van eene roetachtige kleur , zo dat men gemaklyk kan gisfen, dat deeze plaatzen eertyds vlammen uitgegeeven, en vuurkolken gehad hebben, maar naderhand, by gebrek van brandftoffe, uitgebluscht zyn.] Diodorus s i c u l u s, in zyn IVde Boek, de reis van hercules na Italië befchryvende, zegt: „Phle„ grasus quoque campus is locus appellatur , a colle „ nimfrum , qui Mtras inflar Siculaj magnarri vim ig„ nis eruftabat: nunc Vefuvius nominatur, multa in- flammationis pristinse vestigia fervans." [Dat is : Deeze plaats wordt ook Campus Phlegraeus , (of het' brandende Veld) genoemd , naar eenen heuvel, die eertyds , gelyk de Siciliaanfche Etna, eene groote menigte vuurs uitbraakte: nu heet hy Vefuvius, en draagt nog veele tekenen van zyne voorige ontbrandingen.'] En vitruviüs, in het 6de Hoofddeel des Hden Boeks,  VAN NAPELS, enz. 145 is, geloove ik, dezelfde, welken de Ouden Vefuvius noemden: deszelfs uitwendige. gedaante is kegelvormig; de binnenzyde, ia plaatze van een Amphitheater , is nu gelyk een groot Theater. Ik onderftelle, dat de uitberfting, ten tyde van plinius, het gedeelte van den kegel, dat naast aan de zee was, heeft nedergeworpen, waardoor de berg natuurlyk in zynen tegenwoordigen ftaat moest ge- Boeks, zegt: „Non minus etiam memoratur antiqui„ tus crevisfe ardóres , & abundasfe fub Vefuvio mon„ te , et inde evomuisfe circa agros flammas." [Dat is: Niet tuinder verhaalt men, dat oudtyds menigvuldige brandende ftoffen en brand onder den berg Vefuvius plaats gehad, en deeze van daar vuur over de landen uitgeworpen hebbe..] Tacitus, van de uitberftinge van den Vefuvius, onder de Regeéringe van titus, gewaagende , in het We Boek zyner Historiën , Hoofdft. 2, fchynt ook vroegere uitwerpingen aan te duiden , in deeze woorden: „ Jafo vero Italia novis cladibus, vel post „ iongam fieculorum feriem .repetitis afflicta. Hauitse „ aut obrutte urbes. Fcecundisfima Campanix ora, & ," urbs, incendiis vastata." [Volgens de Vertaaling van hooft : Ende om tot Italië te hoornen , dat is met nieuwe ellenden, oft immers , die 't in eén' lange ry van eeuwen niet geproeft hadt, geplaaght. Steeden verzonken oft overftelpt. De overvruchtbaare oordt van Campanie, en de Jiadt zelve verwoest door den brandt..} K  146 de NATUUR van den GROND gelaten worden; en dat de kegelvormige berg, of de tegenwoordige Vefuvius, door de volgende uitberftingen is opgeworpen. Alle myne waarneemingen bevestigen deeze meening. Ik hebbe oude lavaas gezien in de vlakte aan de andere zyde van de Somma, die nooit konden voortgebragt zyn door den tegen woordigen Vefuvius. Serao, een beroemd Geneesheer, die nu te Napels woont, zegt, in de Inleidinge tot zyn Bericht van de uitberftinge van den Vefuvius in het jaar 1737 (in welk Bericht van veele der verfchynfelen van den Vuurberg gewaagd, en Zeer goede reden gegeven wordt) dat, eenige jaaren geleden , in het Klooster der Dominicaaner Monniken, geheten de Madona del Ar co, by het graaven eener put, op eene diepte van honderd voeten, eene lava ontdekt wierd, en kort daarna eene andere, zo dat men, in minder dan driehonderd voeten diepte, de lavaas van vier uitberftingen vond. Uit de ligginge van dit klooster is het, boven allen twyffel, zeker, dat deeze lavaas zyn voortgekomen uit den berg Somma genoemd, dewyl zy geheel zyn buiten het bereik van den tegenwoordigen Vuurberg. Uit deeze omftandigheden, en uit herhaalde waar-  VAN NAPELS, ENZ. 14? waarneemingen, welke ik in de nabuurfchap van den Vefuvius gedaan hebbe, ben ik verzekerd, dat aldaar gcenoorfpronglyke grond (*) te vinden, maar alles te zamengefteld is uit onderfcheiden laagen van uitgeworpen ftoffen, zelfs tot eene groote diepte beneden het waterpas der zee. Om kort te gaan, ik hebbe in mynen geest geene de minfte twyffeling, dat deeze Vuurberg zynen oorfprong nam van den bodem der zee; en daar de geheele vlakte tusfchen den Vefuvius, en de bergen achter Caftrta, welke het beste gedeelte is van de Campagna Feiice, onder haaren vruchtbaaren grond , beftaat uit verbrande ftoffen, verbeelde ik my, dat de zee den voet van dit gebergte befpoeld heeft, tot dat de onderaardfche vuuren begonnen te werken, in een tydperk, dat zekerlyk van de afgelegenfte oudheid is Cf)- De grond van de Campagna Feiice is zeer vruchtbaar. Ik zag, in het laatstvoorleden jaar, op veele plaatzen, de aarde in het midden dier vlakte openen, terwyl men bezig was met ftoffen te zoeken tot verbetering van den wech van Na- (*) Sol vierge. (t) Zie de Aantekening XXI, K a  14 8 de NATUUR van den GROND Napels na Caferta. De laag van goeden grond was, in het algemeen, vier of vyf voeten dik, onder welken eene diepe laag was van uitgebrande ftoffen, puimfteen, brokken van lava, en zulke verbrande lichaamen als 'er in overvloed zyn omtrent den Vefuvius en alle andere Vuurbergen (*). De bergen achter Caferta beftaan meest uit eene foort van kalk- fieen, (*) In Louwmaand des Jaars 1776 zag de Schryver eene put graaven te Caferta, dicht by het huis des Markgraaven paderno; zy had 123 voeten diepte, en de laagen volgden in deeze orde : Een ryke en vruchtbaare grond . . 8 voeten. Een vruchtbaare grond, gemengd met asfche van Vuurbergen .... g Eene bruine en harde tufa , gemengd met groote puimfteenen .... 27 Eene zachte tufa, beftaande uit wel gebrande ftoffen van Vuurbergen ; en van kleur gelyk asch ...... 30 Zeer fyne asch van Vuurbergen, van dezelfde kleur als de laag van tufa, die ze bedekt so Hier onder heeft men water. Deeze omftandigheid bevestigde den Schryver in het gevoelen, 't welk hy had opgevat, dat,naamelyk de geheele vlakte, Campagna Felict geheeten , aan de uitberftingen van onderaardsch vuur haaren oorfprong verfchuldigd was.  VAN NAPELS, ENZ. 149 Reen, en zeer verfchillende van die, welke door vuur gevormd zyn ; hoewel Signior van vitelli, de beroemde Bouwkundige, my verzekerd heeft, dat hy, in het uitgraa. ven der vermaarde waterleidinge van Caferta, door deeze bergen , fommige gronden ontmoet had, die klaarblykelyk door onderaardsch vuur gevormd waren. De hooge gronden, welke zich van Caftel-a-Mare uitltrekken tot aan 'de Punt van Mimrva na den kant van het Eiland Caprea, en van het voorgebergte, dat de baai van Napels affcheidt van die van Sakmo, zyn van kalkfteen. De vlakte van Sorrento , die door deeze hoogten bepaald wordt, beginnende by het dorp Vico, en eindigende by het dorp Masfa , beftaat geheel uit dezelfde foort van tufa, als die, welke men by Napels vindt, uitgezonderd, dat de uitgebrande ftoffen of puimfteenen, die met dezelve vermengd zyn, grooter vallen dan in de Napelfche tufa. Ik begrype derhalven, dat op deeze plek eene uitberfting moet zyn voorgevallen van uit den bodem der Zee. Deeze vlakte, gelyk ik waargenomen hebbe dit het geval te zyn van alle gronden, die door onderaardsch vuur voortgebragt werden, is ten uiterften vruchtbaar; terwyl de grond K 3 rond-  iso de NATUUR van den GROND rondom dezelve, van eene andere natuur zynde, het niet is (*). Het Eiland Caprea toont geene tekens , dat het door onderaardsch vuur zoude gevormd zyn; maar het is van denzeifdcn aart als de laatstgemelde hooge gronden, van welke het waarfchynelyk afgefcheurd is door aardbeevingen, of het geweld der golven. Rovigliano, een Eiland, of liever eene rots in de baai van Castcl-a-Mare, is insgelyks van kalkfteen, en fchynt behoord te hebben tot de oorfpronglyke bergen in deszelfs nabuurfchap. In fommigen van deeze bergen zyn ook verfteende visfchen, en men graaft 'er fchelpen uit, iets, dat ik nooit gevonden hebbe in bergen, welke ik ondcrftelle door uitberftingen gemaakt te zyn (f). Gy (*) Zie de Aantekening XXII. (t) Bracini, in zyn Bericht der uitberftinge van het jaar 1631 , zegt, dat hy , na die uitberftinge, veele foorten van zeefcbelpen op den Vefuvius vond. En p. ignatio, in zyn Bericht van dezelfde uitberftinge, verhaalt, dat hy en zyne medegezellen insgelyks, op dien tyd, fchelpen op den Vefuvius opraapten. Deeze omftandigheid zoude iemand beweegen om te gelooven , dat het water , door den Vefuvius, geduurende die verfchrikkelyke uitberftinge, opgewor. pen, uit de zee gekomen ware.  van NAPELS, enz. 151 Gy hebt nu, Myn Heer, de natuur van den grond , van Caprea tot Napels , voor U. De grond, welken deeze groote Hoofdftad beflaat, is klaarblykelyk voortgebragt door uitberftingen, fommige van welke fchynen te zyn voorgevallen op de plek zelve, op welke de ftad gebouwd is; en al de hooge gronden rondom Napels, Paufilipo, Puzzole, Baia, Mifenum, de Eilanden Procita en Ifchia, draagen blyken, dat zy insgelyks' door uitberftingen zyn opgeworpen, Men kan nog, in veele van deeze hoogten, de kegelvormige gedaante befpeuren, welke haar natuurlyk eerst gegeven werd, en zelfs de kolken, uit welke de ftoffe voortkwam, fchoon men verzekerd moge zyn, dat andere dier hoogten door de hand des tyds zo groote veranderingen ondergaan hebben , dat men alleenlyk "kan gisfen , dat zy op dezelfde wyze wierden opgeworpen , dewyl zy volkomen even eens zyn te zamengefteld, als die bergen, welken tot nog toe hunne kegelvormige gedaante en kolken geheel behouden hebben. Eene tufa, volkomen gelykende naar het Haaltje, dat ik van de binnenzyde van het Theater te Herculanum had afgenomen, laagen van puimfteen, vermengd met laagen van goeden grond, K 4 juist  152 de NATUUR van den GROND juist gelyk die, welke Pompeji bedekken, en lavaas, gelyk die van den Vefuvius, maaken den gehcelen grond uit van het Landfchap, dat ik nog hebbe te befchryven. De beruchte grot, die oudtyds door den berg van Paufilipo gegraven werd, om eenen wech te maaken van Napels na Puzzole, verfchaft U eene gelegenheid om te zien, dat die. geheele berg uit tufa beftaat. De eerfte duidelyke Vuurkolk, welke Gy ontmoet, na de grot van Paufilipo te zyn doorgetrokken, is nu het meir van Agnano. Een klein overblyffel van het onderaardfche vuur (dat waarfchynelyk de kom voor het meir moet gemaakt, en de hooge gronden opgeworpen hebben, die eene foort van Amphitheatcr rondom hetzelve vormen) dient nu tot het verwarmen van kamers, van welke de Napolitaanen , in den zomer, groot gebruik maaken, om, door eene fterke doorwaasfeminge, verfcheiden ziekten te verdry ven. Deeze plaats wordt genoemd het Sudatorio di fan germano, \_het zw eetvertrek van den H. germanus]. Naby de tegenwoordige badftooven, die flechts arme hutjes zyn, ziet men de puinhoopen van een oud prachtig bad. Omtrent honderd fchreden van daar is de Grotto del Cane [of  vah NAPELS, enz. 153 [of Honden Grof]. Als ccn verder bewys van de waarfchynelykheid, dan het meir van Agnano eertyds eene Vuuvbraakende Kolk was, zal ik alleenlyk melden, dat dampen van eenen doodlyken aart, gelyk die in de Grotto del Cane, menigmaalen gevonden worden in de nabuurfchap van den Etna en van den Vefuvius, voornaamelyk ten tyde van groote uitberftingen, of kort voor en na dezelve. Dat de fchadelyke dampen, geduurende zo veele eeuwen, beftendiglyk in dezelfde kracht gebleeven zyn, als zy gedaan hebben inde Grotto del Cane (want plinius gewaagt van deeze grot (*) ) is inderdaad eene omftandigheid , in welke zy verfchillen van de dampen omtrent den Vefuvius en den Etna, die niet beftendig zyn. De kegel, welke den buitenkant van deezen onderftelden Vuurberg uitmaakt, is, op veele plaatzen, nog in zyn geheel (f). Te- (*) In zyn Xlde Boek, Hoofd!!. 93 , merkt hy aan, dat 'er omtrent Sinuesfa en Puteoli [het tegenwoordige Puzzole] plaatzen zyn, welke „Spiracula vocant—alii „ Charoneas fcrobes, mortiferum fphitum exhalantes." [Dat is, welke men luchtgaten, of, gelyk anderen, C/mro/iV (t) Zie de Aantekening XXIII. K 5  J54 de NATUUR van den GROND Tegen over de Grotto del Cane, en onmiddelyk aan het meir, verheft zich de bevg,Jfirum genoemd, die, gelyk ik my verbeelde , opgeworpen zynde door eene uitberftinge van eenen veel laateren tyd, de kegelvormige gedaante, en alle kentekens van eenen Vuurberg, in veel grootere volmaaktheid heeft behouden, dan die, welken ik zo terftond befchreven hebbe. De kolk van Aftruni is omringd met eenen muur, om wilde zwynen en herten op te fluiten: zynde deeze Vuurberg, zedert veele jaaren, gefchikt tot eene Koninglyke jagtplaats. Zy " kan omtrent zes [Engelfche] mylen of meer in grosven noemt, die eenen doodelyken damp uitwaasfemen.J Zo ook seneca, Natur. qucest. Lib. VI. ■ Cap. 28. „ Pluribus Italite locis pestilens exhalatur vapor] " 1uem non tomïni ducere, non fera: tutum est. Aves ,', quoque , li in iUtim inciderint, antequam coelo „ meliore leniatur, in ipfo volatu cadunt , liventque „ corpora , et non aliter quam per vim elife fauces „ tument." [Dat is : Verfcheiden plaatzen van Italië geeven eenen vergiftigen damp uit, welken noch menfchen noch dieren, met veiligheid , kunnen inademen. Zelfs wanneer vogels in deezen damp vervallen, eer hy door eene betere lucht getemperd is, florten zy midden onder het. vliegen dood ter neder; hunne lichaamen worden blaauw t en de hals is gezwollen, eveneens of zy met geweld geworgd waren.  VAN NAPELS, ENZ. 155 in den omtrek haaien; in de vlakte, op den bodem der kolk , zyn twee meiren; en in fommige boeken word gevvach gemaakt van eene hecte bron, welke ik, evenwel, nooit hebbe kunnen vinden. Er zyn veele groote rotzen van lava in de kolk van Aftruni, en fommige hebbe ik ook ontmoet in die van Agnano. De kegels van beide deeze ondcrftelde Vuurbergen beftaan uit tufa en laagen van losfen puimfteen, brokken van lava en ndere verbrande ftoffe, volkomen gelykcnde naar de laagen van den Vefuvius. Bartholomeus FATius,die gefchreven heeft over de Bedryven van Koning alphonsus den I, eer de nieuwe berg by Puzzole ontftaan was -, giste, dat Aftruni eertyds een Vuurberg geweest ware. Deeze zyn zyne woorden: „ Locus „ Neapoli quatuor millia pasfuum proximus, „ quem vulgo Liftrones vocant-, nos unum e „ Phlegrais Campis ab ardore nuncupandum putamus" (f). Er is geen ingang tot de kolk, van (t) [Dat is: Niet verre van Napels, op den af ft and van vierduizend fchreden, is eene plaats, welke men gewoonlyk Liftrones noemt: ik oordeele, dat hy, uit hoofde van zyne hitte, verdient )en der Phlegrafche Velden genoemd te worden.  156" de NATUUR van den GROND van Aftruni, noch tot die van Agnano, dan een enkele, die, duidelyk, door kunst gemaakt is; en beide komen zy naauwkeuriglyk overeen met strabo's befchryvinge van Avernus. Het zelfde kan men zeggen van den Solfaterra en den berg Gauro, of Barbaro, zo als hy fomtyds genoemd wordt, welken ik zo aanitonds zal befchryven. Naby Aftruni, en na den zeekant, verheft zich de Solfaterra, die niet alleen zynen kegel en kolk, maar ook een groot gedeelte zyner voorige hitte beeft behouden. In de vlakte binnen in de kolk, berst de rook uit op verfcheiden plaatzen, gelyk ook uit de zyden. Hier vergadert men, op eene onhandige wyze , door middel van fteenen en tegels, die over de fcheuren, door welke de rook uittrekt, opgeftapeld worden, het geene men hier Sak armoniaco noemt: en uit het zand der vlakte trekt men zwavel en aluin. Deeze plek, indien zy wel wierd in acht genomen, zoude zekerlyk een goed inkomen kunnen opbrengen, daar ik nu twyffele,of men 'er,tot deezen tyd toe, wel ooit 200 ponden fterling, in een jaar, zuiver uit gemaakt hebbe. De holle klank, welken men hoort, wanneer een zwaare fteen op de vlakte in de.kolk van den Sol.  van NAPELS, enz. 157 Sblfaterra geworpen wordt, fchynt aan te duiden , dat dezelve onderfteund word door een natuurlyk boogswyze gevormd gewelf: en men wordt genegen om te denken, dat beneden dit gewelf een poel van water is (dat door de hitte van een nog laager onderaardsch vuur aan het kooken wordt gehouden) uit hoofde van den geheel vochtigen ff oom, die uit de fcheuren in de vlakte van den Solfaterra voortkoomt, en, gelyk de damp van kookend water, in. groote druppelen afloopt van eenen degen of een mes, die men 'er boven houdt. Aan den buitenkant, en aan den voet des kegels van den Solfaterra, na den kant van het Meer van Agnano, ftroomt het water uit de rotzen, zo heet dat het in fahrenheit's Thermometer het Kwikzilver doet ryzen tot den trap van kookend water (i), een ftuk, waarvan ik zelve oogge- tui- (i) Ik hebbe opgemerkt, dat, na het vallen van veel regens, de trap van hitte in dit water veel geringer is; en dit kan reden geeven van het geen Vader torre zegt, (in zyn Boek , getiteld: Histoiri et Phenomenes du Vejute) dat, wanneer hy het onderzocht in gezellchap van den Heere de la condamine, de trap van hitte op den Thermometer van reaumur, •68 graaden was. [Ten naasten by 186 graaden op dien  153 de NATUUR van den GROND tuige ben geweest. Deeze plaats, die de waarnecmingcn van weetgierigen wel verdient, is weinig in aanmerking genomen; men noemt ze de Pifciarelli. Hef gemeene Volk te Napels ftelt een groot vertrouwen in de kracht van dit water, en maakt 'er zeer veel gebruiks van in alle ziekten van de huid, zo wel als tegen eene andere ziekte, die hier zeer menigvuldig is. Het fchynt voornaamelyk bezwangerd te zyn met zwavel en aluin. Wanneer gy uw oor brengt dicht aan de rotzen van Pifciarelli, waaruit dit water ontfpringt, hoort gy een verfchriklyk kookend gedruis, het geen fchynt voort te komen uit den onguur grooten ketel, welken men onder de vlakte van den Solfaterra mag onderftellen. Aan de andere zyde van den Solfaterra, na den zeekant, is eene rots, welke tot aan de zee geftrekt heeft, tot dat een gedeelte derzelve werd wechgehouwen om den wech na Puzzole te maaken. Dit was ongetwyffeld eene zeer groote lava, welke uit den Solfaterra was geloopen, wanneer deeze nog een werklyke Vuurberg was. Onder deeze rots van ladien van- fahrenheitjop welke, gelyk bekend is, 212 graaden de hitte van kookend water is.]  van NAPELS, enz. 159 lava, die meer dan zeventig voeten hoog is, heeft men eene laag van puimfteen en asfche. Deeze oude lava is omtrent een vierde deel van eene [Engelfche] myl breed, men ontmoet ze eensklaps, eer men in het gezicht van Puzzole koomt, en zy eindigt even plotslyk op omtrent honderd fchreden afftands van de ftad. Menigmaalen hebbe ik gedacht, dat misfehien veele fteengroeven, by onderzoek, zouden bevonden worden, haaren oorfprong aan dezelfde oorzaak verfchuldigd te zyn, niettegenftannde de tyd al de tekens van den Vuurberg , uit welken zy voortgekomen waren, mogt uitgewischt hebben. Deeze rotze uitgezonderd, die duidelyk uit lava beftaat, en vol is van tot glas gebrande ftoffen, gelyk die van den Vefuvius, zyn al de rotzen, op de kust van Baia, van tufa. In de lava van den Vefuvius en van den Etna, zo wel als in deeze, hebbe ik waargenomen, dat het onderfte gedeelte, zö wel als de bovenfte oppervlakte derzelve, ruw en vol pooren was, gelyk de uitgebrande ftoffen of fcoriae in eene yzerfmeltery , en dat, ter diepte van eenen voet afftands van den bodem of van de oppervlakte, de lavaas op verre na zo vast en dicht in een gedrongen niet waren, als  ifjo de NATUUR van den GROND als wel omtrent het middelpunt; het geen ongetwyfTcld moet voortkomen uit de werkinge der lucht op de tot glas geworden ftoffe, wanneer deeze nog in eenen ftaat van vloeibaarheid is. Ik melde deeze omftandigheid, dewyl zy dienen kan om waare lavaas met meerdere zekerheid aan te wyzen. De oude naam van den Solfaterra was Forum Vulcani, een fterk bewys, dat hy zynen oorfprong aan onderaardsch vuur verfchuldigd is. De trap van hitte, welken de Solfaterra geduurende zo veele Eeuwen bewaard heeft, fchynt de fteenen, op deszelven kegel, en in de Kolk tot kalk gebrand te hebben: want deezen zyn zeer wit, en laaten zich op de heetfte plaatzen gemaklyk in kruimelen brecken. Hierop komen wy tot den Nieuwen Berg, naby Puzzole, die, in eenen zo veel laateren tyd gevormd zynde, zyne kegelachtige gedaante nog volkomen bewaart, en tot nog toe maar zeer fchraaltjes met groente bewasfen is. Hy heeft eene kolk, bykans zo diep als de kegel hoog is (dat ten naaftcn by een vierde deel van eene [Engelfche] myl rechtftandige hoogte mag weezen) en in gedaante een regelmaatige omgekeerde kegel. Aan de grondvlakte van deezen nieuwen Berg (die meer dan drie  van NAPELS, enz. 161 drie [Engelfche] mylen in den omtrek haalt, is het zand aan den oever der zee, en zelfs het zand, dat door het zeewater befpoeld wordt, brandend heet, ter uitgeftrektheid van meer dan honderd yards. Indien gy eene handvol zands van onder water opneemt, zyt gy genoodzaakt 'er u fchielyk weder van te ontdoen, uit hoofde van deszelven geweldige hitte. Ik was, zedert langen tyd, zeer begeerig geweest een goed bericht der vorminge van deezen nieuwen Berg te ontmoeten: dewyl het bewys, dat deeze berg enkel door uitberftinge, in eene vlakte, gevormd, ware, ter zelfder tyd zoude bewyzen, dat al de nabuurige bergen, die uit dezelfde ftoffen zyn te zamcngefteld, en volkomen, of ten minften voor een gedeelte, dezelfde gedaante hebben, op dezelfde wyze wierden opgeworpen; en dat de zitplaats des vuurs, der oorzaake van deeze uitberftingen, diep ligt: gelyk ik alle redenen hebbe om dit te denken. Gelukkiglyk hebbe ik onlangs twee zeer goede Berichten gevonden van de verfchynfelen, welke de uitberfting verzelden, die den Nieuwen Berg vormde; beide uitgegeven weinige maanden na de gebeurtenis. Daar ik dezelve L be'  i62 de NATUUR van den GROND befchouwe als zeer keurig en grootlyks tot myn oogmerk dienende, en daar deeze (tukken zeer zeldzaam zyn, zal ik u eene letterlyke vertaaling geeven van zulke uittrekzels als betrekking hebben tot de vorming van den Monte Nuovo. Zy zyn te zamen in ëén Boekdeel gebonden (*). De titel van het eerfte Bericht is: Dell Incendio di Pozzuolo, m a r c o antonio oelli f al co ni all Illujïrisjima Signiora Marchefa della padltla nel MDXXXVJIL Aan het hoofd des anderen ftaat: Ragionamento del Terremcto, del Naovo Monte, del Aprimento di Terra in Pozzuolo nelV Anna 1538, é della fignificatione d'esfi. Par pietro giacomo da toledo, en aan het einde des Boeks: Stampata in Napoli par giovanni sulztbach Alemano, a 22 di Genaro 1539, con gracia, é privüegio. In de eerfte plaatze dan (zegt marco ,", antonio delli falconi). zal ik een„ vouwiglyk en naauwkeuriglyk de werkingen ii der natuure verhaalen , van welke of ik „ zel- (*) Dit zeer zelciznamö Boek is door derf R' kier william iiamilton vereerd aan het Britfche Mufsum. M. maty.  van NAPELS, enz. 163 „ zelve een ooggetuige ben geweest, of zo „ als ze my verhaald zyn door de zodani„ gen, die 'er getuigen van geweest waren. „ Nu, zedert twee jaaren, zyn 'er menig„ vuldige aardbcevingen voorgevallen te „ Pozzuolo, te Napels, en op de nabuurige „ plaatzen: geduurende den dag en in den „ nacht, die vóór het verfchynen van deeze „ uitberftingen gingen , werden 'er meer dan „ twintig zo zwaare als ligte fchuddingen ge„ voeld op de bovengemelde plaatzen. De „ uitberfting vertoonde zich op den 29(^11 „ van Herfstmaand des jaars 1538 , zynde „ het feest van St. m i c h a ë l den Aartsen„ gel. Het was op eenen Zondag, omtrent „ ten één uur in den avond (*); en rrien „ begon, zo als men my bericht heeft, op „ de plek , tusfchen de heete baden , of „ zweetvertrekken , en Trepergule, vuur„ vlammen te zien, die eerst zich vertoon„ den omtrent de baden, vervolgens zich uit- „ breid- ' (*) [Te weeten volgens de rekening der Italiaanen, die hunnen dag, of liever hun etmaal, verdeelen in 24 gelyke uuren, beginnende met den ondergang der Zonne. Eén uur des avonds op den 2often van Herfstmaand koomt derhalven na genoeg overeen met 7 uuren naar onze rekening.1 L 2  10*4 de NATUUR van den GROND „ breidden na den kant van Trepergule, en „ eindelyk zich bepaalden in de kleine va„ lei , die tusfchen den berg Barbaro , en „ den heuvel genaamd del Pericdo ligt, „ welke de wech was na het meir van Aver„ nus en de baden. Binnen kort nam het „ vuur dermaate toe , dat het, ter deezer „ plaatze, de aarde deed open fplyten , en „ wierp eene zo groote menigte van asfche „ en puimfteenen, met water gemengd, op, „ dat zy het geheele land bedekten; en te „ Napels viel een regen van deeze asfche ,, en water geduurende een groot gedeelte „ van den nacht. Den volgenden morgen, „ welke Maandag was, en de laatfte dag der „ Maand , verlieten de arme Inwoonders ,, van Pozzuolo, getroffen door een zo ver„ fchrikkeb, k gezicht, hunne wooningen , „ bedekt met dien modderigen en zwarten „ regen, welke, in die Landftrecke, den ge„ heel'en dag aanhield, ontvliedende den „ dood , maar met aangezichten , die met ,, deszelfs verwe getekend waren ; fommi„ gen met hunne kinderen in de armen , „ fommigen met zakken vol van hunne goe„ deren; anderen eenen ezel, met hun ver„ fchrikt huisgezin beladen, na Napels lei- „ den-  van NAPELS, enz. 165 „ dende ,• anderen draagende eene rr.enigte van gevogelte van verfchillende foorten, „ dat, ten tyde van het begin der uitber„ ftinge, dood was nedergevallen; anderen „ wederom met visch, welken zy gevonden „ hadden, en welken men in overvloed aan „ den oever aantrof, zynde de zee op dien „ tyd grootlyks opgedroogd. Don pedro „ d 1 toledo, Onderkoning van het Ryk, „ kwam , met veele Edelluiden , om eene 9, zo wonderlyke vertooning te zien. Ik, ins„ gelyks, den zeer Geëerden en onvergely„ kelyken Edelman Signior fabritio mo„ramaldo op den wech ontmoet heb„ bende, ging en zag de uitberfting en der„ zeiver menigvuldige wonderbaare uitwerk„ fels. De zee was, na den kant van Baïa, „ een groot ftuk wechs te rug geweken; „ hoewel zy, door de menigte van afche en „ brokken van puimfteen, welke door de „ uitberftinge waren opgeworpen, bykans „ geheel droog fcheep. Ik zag ook twee „ bronnen in de onlangs ontdekte puinhoo„ pen , eene voor het huis, dat eertyds der „ Koninginne toebehoorde, van heet en zout „ water; eene andere van koud en versch „ water, aan den oever, omtrent 250 fchreL 3 „ den  i66 de NATUUR van den GROND „ den nader aan de plaatze der uitberftinge. „ Sommigen zeggen, dat nog nader aan de plek, „ alwaar de uitberfting gebeurde, een ftroom „ van versch water, gelyk een kleine rivier,uit „ den grond voortkwam. Wanneer men zich „ na den kant der uitberftinge keerde, zag ,, men bergen van rook, die gedeeltelyk zeer „ zwart en gedeeltelyk zeer wit was, tot qe„ ne groote hoogte opryzen; en in het mid„ den des rooks, borften, van tyd tot tyd, ,, diep - gekleurde vlammen uit, met groote „ fteenen en asfche, en men hoorde een ge„ luid, gelyk dat van het los branden van „ een groot aantal ftukken zwaar gefchut. „ Het fcheen my tcfe als of Typhoëus en En„ celadus van Ifchia, en den Etna, met on„ telbaare reuzen,of die van de Campi Phle„ grxi (welke , volgens fommiger gedachten, „ gelegen waren in deeze ftreekcn) waren „ opgekomen om op nieuw Jupiter den oor,, log aan te doen. De Bcoeffenaars der „ Natuurlyke Historie mogen, misfchicn, met „ reden zeggen, dat de wyze Dichters door ,, Reuzen niets anders verftonden, dan dam„ pen, in de ingewanden der aarde opgcflo„ ten, die, geenen vryen doortogt vindende, „ door hunne "eige kracht en aandrang, zich „ ee-  van NAPELS, enz. 167 , eenen wech baancn , en bergen vormen , „ gelyk men die , welke deeze uitberfting „ veroorzaakten , beeft zien doen : cn ik „ verbeeldde my, dut ik die ft-oornen van „brandenden rook zag, welken pinda„rus (*'.) beïchryft in eene uitberftinge van „ den Etna, nu Mont Gibello genoemd , in „ Sicilië; in navolginge waarvan, gelyk fom„ migen zeggen, virgilius 'deeze regels „ fchreef: „ Ipfe fed horrificis juxta tonat ./Etna ruinLs, (t) &c. „ Na dat de fteenen cn de asch, met „ wolken van dikken rook, door de aandrift „ van het vuur en van de windige uitdam„ pingen, (gelyk men ziet in eenen grooten) „ kopkënden ketel; waren opgeworpen tot ,, in de middelfte Gewesten der Lucht, zag „ men ze, wanneer de kracht, welke zy „ door de voortwerpinge verkregen hadden, „ door den wyden afftand gefpild was, door „ hun eigen natuurlyk gewicht overwonnen, „ en afgewezen door dat koude cn onvriend„ lyke Gewest , in menigte nederkomen, „ en (*) [Pythic. Ode I.] (f) lAeneid. Lib. [II. vs. 571 & feqq. Dat is: Daar de Etna dondert, en met rreesfelyk geweld Alom verwoesting fpreidt. ■ ■ enz.] L 4  i(58 de NATUUR van den GROND „ en by trappen den verdikten rook opklaa„ ren, regenende asch met water en fteenen „ van verfchillende grootte, naarmaate van „ den afftand der plaatze. Dan werden 'er „ weder, by trappen , met hetzelfde geraas „ en denzelfden rook, fteenen en asch uit„ geworpen, en zo voort by vlaagen. Dit duurde twee dagen* en twee nachten , „ waarna de rook, en het geweld des vuurs, „ begon af te neemen. Op den vierden dag, „ welke was Donderdag, ten tweeën twintig „ uuren (*), was 'er eene zo groote uitber„ fting," dat ik, terwyl ik in de golf van ,, Puzzole was, komende van Ifchia, en niet „ verre van Mifenum, in eenen korten tyd „ veele kolommen van rook zag opfchieten, „ met het verfchrikkclykfte geraas , dat ik „ immer hoorde. Deeze, zich over de zee „ buigende , kwamen dicht aan onze boot, „ die vier of meer mylen van de plaats ,, was, uit welke zy ontftonden; en de me,, nigte van asfche, fteenen en rook fcheen „ de geheele aarde en zee te willen bedek- „ ken. (*) [Naar de Italiaanfchc tellinge, volgens de onze, » dat Jaargetyde, omtrent vier uuren in den namiddag.]  van-NAPELS, enz. 169 „ ken. Steenen, groot en klein, en asch, „ in meerdere of mindere hoeveelheid, naar „ de meer of min fterke aandrift van het „ vuur en de dampen, begonnen te vallen, „ zo dat een groot gedeelte van dit Land „ met asfche bedekt was; en veclen, die het „ gezien'hebben, zeggen, dat zy het dal van „ Diana bereikten, gelyk ook fommige deelen „ van Calabrie, die meer dan 150 mylen van „ Pozzuolo liggen. Op Vrydag en Saturdag ,, vertoonde zich niets dan een weinig „ rooks; zo dat veelen , moed grypende, na ,, de plaats gingen. Deezen zeggen , dat, „ door de uitgeworpen ft eenen en asfche, een „ berg gevormd is in die valei, niet minder „ dan drie mylen in den omtrek, en bykans zo hoog als de berg Barbaro , die 'er na„ by ligt, bedekkende de Canettaria, het kas„ teel van Trepergule, al de gebouwen, en „ het grootffe gedeelte der baden, die hier „ omftreeks waren ; ftrekkende zich ten zui„ den na de Zee, ten noorden tot aan het Meir Avernus , ten westen tot aan het „ Zweetvertrek, en ten oosten fluitende aan „ den voet van den Monte Barbaro. Zo dat „ deeze plaats haaren vorm en haare gedaant, te dermaate veranderd heeft, dat zy niet L 5 „ meer  17o de NATUUR van den GROND „ meer kan gekend worden: eene zaak, ge„ noegzaam ongcloollyk voor hun , die ze „ niet gezien hebben, is dat een zo groote „ berg in eenen zo korten tyd konde wor„ den opgeworpen. Op den top van deezen ,, berg is een.mond in de gedaante van ee,, nen beker, die een vierde deel van eene ,, myl in den omtrek mag haaien, fchoon ,, fommigen zeggen, dat hy zo groot is als „ onze marktplaats te Napels: uit denzelven „ koomt een geduurige rook; cn fchoon ik „ hem flechts op eenen afiland gezien heb„ bc, vertoont hy zich zeer groot. Des ,, Zondags daaraan volgende, welke de 6de ,, van Wynrnaand was, gingen veele luiden „ o n dit verfchynfel te zien , en terwyl ,, fommigen den berg half, anderen voor „ een grooter gedeelte beklommen hadden , „ gebeurde,omtrent 22 uuren, eene zo on„ verwachte en zo verfchrikkelyke uitber,, fting, met eenen zo geweldigen rook, dat „ veelen van deeze menfehen verflikt wier„ den, fommigen van welken men nimmer ,, heeft kunnen wedervinden. Men heeft my ,, verteld,, dat het getal der dooden of ver„ misten tot vierentwintig beliep. Van dien „ tyd tot- nu toe is 'er niets merkwaardigs .n ge-  van NAPELS, enz. 171 gebeurd; het fchynt als of de uitberfting " op gezette tyden wederkwam , gelyk de ]] toorts of de jicht. Ik geloove , dat zy " voortaan' zo veel kracht niet zal hebben, ", hoewel de uitberfting van den.gemeldcn „ Zondag verzeld ging met regenvlaagcn van S asfche en water, die te Napels nederviclen,. " cn,gelyk men zag, zich uitftrektcn tot.aan Z den "berg Somma, by de Ouden Vefuvius „.genoemd (*) : en dikwyls hebbe ik opge„ merkt, dat de wolken van rook* die uit „ de uitberftinge voortkwamen, in eene rechte „ lyn zich bcwoogen na dien berg, als of „deeze plaatzen eenige verftandhouding en „ verbindtenis met elkander hadden. In den „ nacht (*) [Zoude deeze aanmerking van fa.lconi niet kunnen dienen ter bcvestiginge van het geene onze Schryver zeide,op bladz.i44- dat,. naamclyk, volgens zyn gevoelen, de tegenwoordige berg,Somma de eigenïyké Vefuvius der Ouden was. Immers falconi fchynt ook van die gedachten te zyn geweest. Men -zoude fchier in het vermoeden kunnen vallen, dat, ten tyde van den gemelden Schryver, de tegenwoordige Vefuvius nog niet beftond, maar eerst in de geweldige uitberftinge van den jaare 1639 ware opgeworpen, indien niet geloofwaardige berichten'en andere omftandigheden het tegendeel duidelyk aantoonde.]  172 de NATUUR van den GROND „ nacht zag men veele ftraalen en kolom„ men van vuur uit den mond deezer uit„ berftinge voortkomen j en fommigen gely„ kende naar blikfemftraalen (*). Wy hebben „ nu hier verfcheiden omftandigheden tot on-„ ze opmerking, de aardbeevingen, de uit,, berfting,het opdroogen der zee, de menigte van dooden visch en gevogelte, het te „ voorfchyn komen van bronnen, de regens „ van asfche zo met,als zonder,water, de on„ telbaare boomen in dat geheele Land, zo 5, ver als tot aan de Grot van lucullus, ,, van hunne wortelen gerukt, om verre ges, worpen, en bedekt met asfche, zo dat men het zonder fmarte niet aanfehouwen „ konde. En daar alle deeze uitwerkfels „ voortgebragt werden door dezelfde oor„ zaak, welke de aardbeevingen voortbrengt, „ laat ons eerst onderzoeken , hoe de aardr „ beevingen veroorzaakt worden, en daaruit „ zullen wy ligtlyk de oorzaak der bovenge„ melde gebeurtenisfen kunnen bevatten. Hierop volgt eene Verhandeling over de Aardbeevingen, en fommige keurige gisfingen met (*) Mier hebben wy weder een voorbeeld van het eleQrisch vuur by eené groote uitberfting.  van NAPELS, enz. 173 Giet betrekkinge tot de verfchynfels, welke deeze uitberfting verzelden, duidelyk en wel uitgedrukt, wanneer men in aanmerking neemt, gelyk de Schryver zelve tot zyne verfchooning zegt, dat de Italiaanfche taal op dien tyd weinig tot diergelyke onderwerpen gebruikt was. Het bericht der vorminge van den Monte Nuovo, door pietro giacomo di toledo, wordt gegeeven in eene zamenfpraak tusfchen de verzierde perfoonaadjen peregrino en suessano, de eerfte van welken zegt: „ Het is nu twee jaaren, dat dit „ Gewest van Campagna gekweld is ^gewor,, den met aardbeevingen, het land omftreeks „ Pozzuolo nog veel meer dan eenige andere „ gedeelten; maar geduurende den 27^™ en „ 28ften van Herfstmaand laatstleden, hielden „ de aardbeevingen by dag noch nacht op „ in de bovengemelde Stad Pozzuolo. De „ vlakte, welke ligt tusfchen het meir Aver„ no, den berg Barbaro, en de zee, wierd ,, een weinig opgeheven, en verfcheiden „ fcheuren in dezelve gemaakt, uit fommige „ van welke water ontfprong; en op den „ zelfden tyd droogde de zee, die zeer naby „ deeze vlakte was, geheel op tot op den „ af-  174 de NATUUR van den GROND ,, afftand van omtrent tweehonderd fchreden, „ zo dat de visfehen op het zand gelaten ,, Wierden tot eene prooi voor de inwoon,, ders van Pozzuolo. Ten laatften, op den „ 29^11 der gemelde maand, omtrent twee uuren in den avond, opende de aarde zich „ naby het meir, en vertoonde eenen ver„ fchrikkelyken mond, welke, met groot ge„ weid, rook, vuur, fteenen, en flyk, uit „ asfche beftaande, uitbraakte, en, ten tyde „ van zyn openberften een geluid maakte „ gelyk eenen zeer zwaaren donder. Het' „ vuur, dat uit deezen mond voortkwam, „ wendde zich na de muuren van de onge„ lukkige Stad. De rook was gedeeltelyk „ zwart, gedeeltelyk wit; de zwarte was duis„ terder dan de duisternis zelve, en de wit,, te was gelyk het witfte katoen. Deeze „ beide foorten van rook, in de lucht op,, ryzende, fcheenen het gewelf des hemels te „ willen raaken. De fteenen, die 'er óp „ volgden, werden, door de verflindende ,, vlammen, veranderd in puimfteenen, wel,, ker grootte (van fommigen, meene ik) 3, die van eenen os verre overtrof. De ftee3, nen vloogen omtrent zo hoog als men met eene voetboog fchieten kan , cn vielen dan  van NAPELS, enz. 175" „ dan neder, fomtyds op den rand, en fom„ tyds in de opening zelve. Het is zeer „ zeker, dat veelen derzei ven in hunne op„ klimminge niet konden gezien worden, „ uit hoofde van den donkeren rook: maar „ wanneer zy uit deezen heeten rook neder„ daalden, toonden zy duidelyk, waar zy geweest waren, door hunnen ftcrken reuk van „ ftinkcnde zwavel, even gelyk fteenen, die, „ uit eenen mortier gefchoten, door den „ rook van aangefteken buskruid zyn door,, gegaan. De flyk was van kleur als asch, „ cn in den beginne zeer vloeibaar, maar „ by trappen minder; cn in zulk eene me,, nigte, dat, in minder dan twaalf uuren, „ met behulp der bovengemelde fteenen, „ een berg van duizend fehreden in de „ hoogte wierd opgeworpen. Niet alleen ,, Pozzuolo en het omliggende land was' vol „ van deeze flyk, rnaar ook de Stad Na„ pels, de fchoonhcid van welker paleizen, „ door dezelve, in eene groote maate, ver„ nield werd. De asch werd, door de kracht „ des winds, tot geheel in Calabrie gedre„ ven, verbrandende in haaren wech het „ gras cn de hooge boomen, Vêelen van „ welken door derzelver gewicht ter aarde » ge-  176 de NATUUR van den GROND „ geworpen werden. Eene oneindige me,, nigte van vogelen en ontelbaare viervoe-. „ tige dieren van verfcbillende foorten, met „ deeze zwavelige flyk bedekt, gaven zich„ zeiven ook dert menfchcn ter prooie. Nu, ,, deeze uitberfting duurde twee dagen cn ,, twee nachten, zonder tusfchenpoozingen, „ hoewel, het is waar, niet altoos met de„ zelfde, maar met meerdere of mindere, „ kracht. Toen zy op haare grootfte hoogte „ was, hoorde men zelfs te Napels een ge„ raas of donder, gelyk het losbranden van. „ zwaar gefchut, wanneer twee Legers „ handgemeen zyn. Op den derden dag hield „ de uitberfting op, zo dat de berg zich „ ongedekt vertoonde, tot geene geringe ver„ baasdheid van allen, die denzelven zagen. ,, Wanneer ik op deezen dag, met veele an„ dere luiden, den top van deezen berg be,, klom , zag ik neder in deszelfs opening, „ die eene ronde holligheid was van omtrent „ een vierde deel eener myle in den om,, trek, in welker midden de fteenen, die „ nedergevallen waren , opborrelden, even ,, gelyk in eenen grooten ketel vol water, ,, die over het vuur kookt. Op den vier3, den dag, begon deeze opening op nieuw ftof  van NAPELS, enz. 177 „ ftof uit te werpen, en den zevenden nog „ veel meer, doch evenwel met minder ge„ weid dan in den eerften nacht. Het ge„ beurde op deezen tyd, dat veele menfehen, „ die, ongclukkiglyk, op den berg waren, of „ fchielyk overftelpt wierden met asfche, en „ geftikt door den rook, of door de ftee„ ncn ncdergeflaagcn, door de vlammen ver„ brand en dood op de plaats gelaten. De „ rook duurt tot op deezen dag (*), en in „ den nacht ziet men dikwyls vuur midden „ in denzelven. Eindelyk, om de gefchiedenis van dit nieuwe en onvoorzien voorval „ te voltooien, op veele plaatzen van den „ nieuwgevormden berg , begint zwavel „ voortgebragt te worden." Giacomo di toledo zegt, aan het einde zyner Vcrhandelinge over de verfchynfels, welke deeze uitberfting verzelden, dat het meir van Aver- nus, (*) De kom of kolk, op den top van den nieuwen berg, is nu bedekt met heesters en kreupelhout; maar op derzelver bodem ontdekte ik, in den jaare 1770, tusfchen het kreupel bosch, eene kleine opening, die, beftendiglyk , eenen heeten en vochtigen damp uitwaasfemt, juist gelyk 'er voortkoomt uit kookend water, en met even weinig reuk; de druppels van deezen ftoom hangen aan het nabuurige kreupelhout. M  128 de NATUUR van den GROND nus, vóór den tyd der uitberftinge, eene gemeenfchap had met de zee; en dat hy vreesde, dat de lucht te Puzzole in den zomertyd zoude kunnen aangedaan worden door de dampen, die, uit de ftilftaande wateren van dit meir zouden opryzen, het geene tegenwoordig werkelyk het geval is. Gy hebt, myn Heer, in deeze berichten een voorbeeld van eenen berg, van aanzienlyke hoogte en uitgeftrekthcid, enkel door uitwerpinge, op eene vlakte gevormd, in den tyd van achtenveertig uuren. Dat men, op eenen verren afftand van de plek, alwaar de opening gemaakt werd, de aardbeevingen duidelyk gevoeld had, toont ten klaarften, dat het onderaardfelie vuur op eene groote diepte was beneden de oppervlakte des vlakken gronds. Het is even klaar, dat deeze aardbeevingen en de uitberfting voortkwamen van dezelfde oorzaak, daar de eerfte ophielden, wanneer de laatfte zich vertoonde. Loopt deeze omftandigheid niet duidclyk aan tegen het ftelfel van den Heere de buffon, en van alle Schryveren over de Natuurlyke Historie, die de zitplaats van het vuur der vuurbraakende openingen gefteld hebben omtrent het middelpunt, of nog nader aan den top der  van NAPELS, enz. 179 der bergen, welken, volgens hunne onderftelling, de opgeworpen ftof moeten leveren? Indien de ftof, die, by eene uitberfting, uit eenen Vuurberg voortkoomt, van eene zo onaanmerkelyk diepte kwam, als zy zich verbeelden, moest dat gedeelte van den berg, het geene boven hunne ondcrftelde zitplaats des vuurs gelegen was, noodzaaklyk, in eenen zeer korten tyd vernield of verftrooid worden. Eene uitberfting, in tegendeel, vergroot doorgaans de hoogte en den klomp van eenen Vuurberg; en wie, die gelegenheid gehad heeft om eenige waarneemingen omtrent Vuurbergen te doen, weet niet, dat de ftof, welke dezelve, geduurende verfcheiden eeuwen, in lava , asch, rook , enz. hebben uitgeworpen, indien zy konde byeen verzameld worden, meer dan toereikende zoude weezen om drie zulke bergen van te maaken, als den eenvoudigen kegel of berg van den tegenwoordigen Vuurmond (*). Met betrekkinge tot den Vefuvius zoude dit duidelyk kunnen bewezen worden, en ik beroepe my op mynen brief raakende den Etna, om de hoeveelheid der ftoffe te toonen, welke, in ééne enkele uit- ber- (*) Volcan. M 2  iSo de NATUUR van den GROND berftinge, .door dien verfchrikkelyken Vuurberg werd opgeworpen. Een ander bewys, dat de weezenlyke zitplaats van het vuur der Vuurbergen zelfs zeer diep ligt beneden het algemeene waterpas des lands, waarin de berg zich verheft, is, dat wanneer dezelve flechts op eene onaanmerkelyke diepte lag beneden de grondvlakte des bergs, de menigte der opgeworpen ftoffe, fchielyk, eene zo groote ledige ruimte onmiddelyk onder dezelve zoude laaten, dat de berg zelve, na eenige weinige uitberftingen, ongetwyfteld, moest wechzihken en verdwynen. In de bovengemelde berichten , raakende de vorming van den nieuwen Berg, wordt ons verhaald, dat de eerst opgeworpen ftof was flyk, te zamengefteld uit water en asfche, gemengd met puimfteenen cn andere verbrande ftoffen. Op den wech die van Puzzole na Cuma leid, is een gedeelte des kegels van deezen berg wechgegraven, om den wech te verbreeden. Ik hebbe daar gezien, dat dezelve is te zamengefteld uit eene tufa gemengd met puimfteenen, fommigen van welken waarlyk wel de grootte hebben van eenen Os, gelyk in het bericht van toledo gemeld word. Deeze tufa is volkomen van denzelfden aart, als  van NAPELS, enz. 181 als die, uit welke alle andere gronden derzelver nabuurfchap beftaan, en gelyk aan die, welke Herculanum bedekt. Volgens de gemelde berichten, regende het drooge asch, na dat de modderige regenvlaag was opgehouden. Deeze omftandigheid kan reden geeven van de laagen van losfen puimfteen en van asfche, die in het algemeen in dit Land boven op al de tuf aas liggen, en, naar alle waarfchynlykheid , op dezelfde wyze werden opgeworpen. Beide berichten zeggen, dat by het eerfte openberften der aarde, in de vlakte naby Puzzole, bronnen van water ontfprongen: dit water, zich vermengende met de asfche, veroorzaakte zekerlyk de modderige regenbui; na dat de bronnen uitgeput waren, moet 'er natuurlyk een regen van drooge asfche en puimfteen op gevolgd zyn, gelyk ons ook verzekerd wordt. Ik bekenne, dat het my tot een groot vermaak verftrekte, dat ik op deeze wyze wierd in ftaat gefield om zo goede reden te geeven van de vorminge van deeze tufa-fleemn, cn van de aderen van drooge en losfe verbrande ftoffe boven dezelve, waaruit de grond van genoegzaam de geheele Landftreek, met welker befchryvinge ik bezig ben, is te zamengefteld: en ik weete niet, dat ooit M 3 ie.  182 de NATUUR van den GROND iemand op deeze omftandigheid gelet heeft, fchoon ik vinde, dat veele Schryvers, die dit Land befchreven hebben, in het vermoeden zyn geweest, dat fommige deelen van hetzelve door zulke uitwerpingen gevormd zyn. Overal, derhalven, waar deeze foort van tufa gevonden wordt, is men zekerlyk genoegzaam gerechtigd om te vermoeden, dat. zy op dezelfde wyze gevormd wierd, als de tufa van deezen nieuwen berg: want, gelyk ik te vooren al zeide, de Natuur is doorgaans eenvormig in alle haare werkingen. Men verbeeldt zich gemeenlyk, dat de nieuwe berg oprees uit het Lucrynfche Meir (*_), en dat dit hierdoor vernietigd wierd: maar in de bovengemelde berichten wordt geen gewacht gemaakt van het Lucrynfche Meir; men mag derhalven onderftellcn, dat de vermaarde dam, welke, volgens het verhaal van strabo en veele andere oude Schryveren, dat Meir van de zee fcheidde, reeds voor de uitberfting des jaars 1538, door tyd of toeval vernield, en het meir een gedeelte der zee was geworden. - In- [(*) Vid. cellarii, Notitia Orbis Jntiqni. Vol. I. p. 669, 670,]  van NAPELS, enz. 183 Indien de hier voor befchrevcn uitberfting verfchrikkelyk was, die, welke den Berg Barbaro (of Gauro, gelyk hy eertyds genoemd werd) voortbragt, moet inderdaad eislyk ge- weest zyn. Deeze fluit onmiddelyk aan den nieuwen Berg, welken hy in gedaante en zamenftel volkomen gely kt; maar hy is ten minften driemaalen zo groot. Zyn kolk kan niet minder dan zes [Engelfche] mylen in den omtrek zyn : de vlakte binnen in de kolk, eene der vruchtbaarfte plekken, welke ik immer zag, is omtrent vier [Engelfche] mylen in den omtrek. Daar is geen ingang tot deeze vlakte, behalven eenen aan de Oostzyde van den berg, die blykbaar door kunst gemaakt is. In deeze doorfnede heeft men gelegenheid om te zien, dat de ftof, uit welke deeze berg beftaat, volkomen gelyk is aan die van den Nieuwen Berg. Deeze berg was het, die (volgens de ondcrftelling van fommige Schryveren) den vermaarden Falernifchen wyn deiOuden voortbragt. Cuma, welke men toeftemt de oudfte Stad van Italië geweest te zyn, was gebouwd op eene hoogte, welke insgelyks beftaat uit tufa, en, gelyk men natuurlyk mag onderftellen, M 4 de  184 de NATUUR van den GROND de doorfnede is van eenen, door eene zeer oude uitberftinge gevormden, kegel. Het Meir Avernus vult den bodem der kolk van eenen berg, die, ongetwyffeld, door eene uitberftinge werd vdortgebragt, en wiens inwendige en uitwendige vorm, zo wel als de ftof, uit welke by is te zamen gefteld, naauwkeuriglyk gelykcn naar die van den berg Barbaro , en van den nieuwen Berg. Aan dat gedeelte van den voet deezes bergs, dat door de zee van de baai van Puzzole befpoeld wordt, is het zand nog zeer heet, niettegenftaande het by aanhoudinge door de golven wordt beftroomd: en naby dit'heete zand is een naauwe doortocht, van omtrent honderd fchreden in de lengte, tot in den kegel van deezen berg gegraven, welke leidt tot eene fontein van kookend water, dat, fchoon eenigzins brak, visch en vleesch gaar kookt, zonder 'er eenigen kwaaden fmaak,of fchadelyke hoedanigheid, aan by te zetten, gelyk ik meer dan eens beproefd hebbe (*). Deeze plaats word nero's bad genoemd, en nog, gelyk reeds by de ouden gedaan werd, tot een zweetvertrek gebruikt. De ftoom, die, uit dQ (*) Zie de Aantekening XXIV,  van NAPELS, enz. 185 de bovengemelde heete bron, opryst, in eenen naauwen onderaardfehen doortocht bepaald zynde, veroorzaakt fchielyk eene geweldige doorwaasfeming in den Lyder, die in het zelve zit. Dit bad word gehouden voor een zeer uitmuntend middel in die ziekte, welke onderfteld word zich te Napels vertoond te hebben , eer zy haare befmetting verfpreidde over de andere deelen van Europa. Virgilius (*) en andere oude Schryvers (f) zeggen, dat geene vogels met veiligheid over het meir Avernus konden vliegen, maar daar in vielen ; eene omftandigheid , welke myne gedachten begunftigt, dat hier eertyds de mond van een Vuurberg was. De damp der zwavel en van andere mynftoften moet ongetwyffeld krachtiger geweest zyn , naar maate wy verder te rug gaan tot den tyd der uitberftinge van den Vuurberg; en ik ben verzekerd, dat 'er nog hedendaags op dit Meir eenige overblyffels van deezen damp zyn, dewyl ik hebbe waargenomen, dat 'er zeer zelden eenige Watervogels op (*) ÏMneid. Lib. VJ. vs. 237. fqq.] Ct) [Onder anderen zeer duidelyk lucretiüï. Lib. VI, vs. 740. fqq-] M 5  186 de NATUUR van den GROND op zyn , en dat, wanneer zy 'er al na toe gaan, het flegts voor eenen korten tyd is; terwyl alle overige meiren, in de nabuurfchap , in het Winter-jaargetyde, 'er beftendiglyk mede bedekt zyn. Ik zelve hebbe, in het jaar 1766, dikwyls doode Vogels opgeraapt op den Berg Vefuvius, wanneer, geduurende eene uitberftinge, de lucht met fchadelyke dampen bezwangerd was. Het kasteel van Baïa ftaat op eene aanzienlyke hoogte , beftaande uit de gewoone tufa en laagen van puimfteen.en van asfche; waaruit ik befloot, dat ik 'er wel eenige overblyffels zoude vinden van de kolken, uit welke deeze ftof was te voorfchyn gekomen : en , wanneer ik den heuvel was opgeklommen, ontdekte ik, in overeenkoomst met myn vermoeden, twee zeer zichtbaare kolken terftond achter het kasteel. Het Meir, genoemd Mare-morto, was ook, allerwaarfchynelykst, de kolk, uit welke de ftoffen voortkwamen , die het Voorgebergte Mifenum , en de hooge gronden rondom dit meir , vormden. Onder de puinhoopen van een oud gebouw, onder een gewelf, naby den uithoek van Mifenum is een damp , of mofete, in zyne uitwerkzelen volkomen gelyk aan  van NAPELS, enz. 187 aan dien van de Grotto del Cane, gelyk: ik dikwyls ondervonden hebbe. De gedaante van het kleine Eiland Nijida toont duidelyk deszelven oorfprong (*). Het is de halve holle kegel van eenen Vuurberg, die loodrecht is doorgefneden : de halve kolk vormt eene kleine haven, genoemd de Porto Pavane. Ik onderftelle, dat de andere helft van den kegel is los gemaakt en in de zee geftort door Aardbeevingen, of misfchien door het geweld der golven, dewyl het gedeelte, dat 'er mist, juist de zyde is, die na de open zee gekeerd was (f)- Het vruchtbaare cn vermaakelyke Eiland Procita vertoont ook de duidclykfte tekens , dat het zynen oorfprong verfchuldigd is aan uitberftingen, daar de aart van zynen grond ge- (*) De fchadelyke dampen, welke, volgens het zeggen van lucanus, te Nifida in menigte plagten te zyn , begunftigen myne gedachten met betrekkinge tot deszelven oorfprong: „ Tali fpiramine Nefis ,, Emittit ftygium nebulofis aëra faxis." Pharf. Lib. VI. vs. 90. „ [Gelyk de helfche lucht „ Die Nefis blaast uit zyn' met damp bedekte fteenen."] (t) Zie de Aantekening XXV.  i88 de NATUUR van den GROND geheel gelyk is aan dien van Baïa en Puzzole. Dit Eiland fchynt, inderdaad, gelyk de Ouden zich verbeeldden, van het nabuurige Eiland Ifchia te zyn afgefcheurd. 'Er is, geloove ik , geene plek, die een ruimer veld voor keurige waarneemingen zoude kunnen opleveren, dan het Eiland Ifchia, door de Ouden Enaria , Inarime en Pithecufa genoemd. Ik hebbe het driemaalen bezocht, en 'er deezen Zomer drie weeken doorgtbragt, geduurende welken tyd ik ieder gedeelte van hetzelve met aandacht onderzocht hebbe. Ifchia is achttien [Engelfche] mylen in den omtrek. Deszelven grond is geheel dezelfde als die van den Vefuvius, Napels, en Puzzole. 'Er is een groot aantal van heete, warme, en koude (*) bronnen over het geheele Eiland verfpreid, welker wateren bezwangerd zyn met mynftoffen van verfcheiden aart: zo dat 'er, indien gy geloof geeft aan de Inwoonderen des lands, geene ziekte is, tegen welke men hier geen geneesmiddel zoude vin- (*) GlULIO cesare capaccio, zegt , 111 zyn bericht van dit Eiland , dat 'er elf bronnen zyn van Jcoud, en vyfëndertig van heet, en met nrynfioflen bezwangerd, water.  van NAPELS, en Zé igcj vinden. In de heete maanden, (het jaargetyde-, waarin deeze baden gebruikt worden,) fchooien zy, die dezelve noodig hebben, van Napels herwaards te zamen. Eene liefderyke inftelling zendt en onderhoudt ieder jaargetyde driehonderd arme Lyders by de baden te Gurgitelli. Uit het geene ik van deeze arme Lyderen konde gewaar worden, hebben deeze baden inderdaad wonderen gedaan, in gevallen , die verzeld gingen van hardnekkige gezwellen, en in opkrimpingen van de trekkers en fpieren. De Lyder begint met zich te baaden, en wordt dan begraven onder het heete zand aan den zeekant. Op veele plaatzen van het Eiland is het zand brandend heet, zelfs onder water. Het zand, op zommige plaatzen van de kust, beftaat genoegzaam geheel uit deeltjes van yzererts; ten minften zy worden aangetrokken door den zeilfteen , gelyk ik by de proef ondervonden hebbe. Naby dat gedeelte van het Eiland , dat Lacco genoemd wordt, is eene rots van eene oude lava, welke een klein hol maakt, dat met eene deur gefloten wordt. Dit hol wordt gebruikt om vochten cn vruchten te verkoelen, het geen het, in eenen korten tyd, zo krachtdaadiglyk doet als ys. Eer de deur geopend wier  ipo de NATUUR van den GROND wierd , gevoelde ik de koude zeer duidelyk aan myne beencn; maar na dat de deur was geopend , kwam 'er de koude met zo veel gewelds uit, dat zy my lastig wierd, en in de grot zelve was zy onverdraagelyk. Ik bcfpeurde niet, dat eenige wind deeze koude verzelde: hoewel op de bergen Etna en Vefuvius , daar ook holen van deeze foort zyn , de koude duidelyk wordt veroorzaakt door eenen onderaardfchen wind. De Inboorlingen noemen zulke plaatzen Ventaroli. Zoude niet de menigte van falpeter, welke in alle deeze plaatzcn in overvloed is, eenigermaate reden kunnen geeven van eene zo geweldige koude ? Ongelukkiglyk was myn Thermometer gebroken; ik zoude anders u bericht hebben gegeeven van den juisten trap van koude in deeze ventaroli van Ifchia, die in zyne uitwerkfclen verre de krachtigfte is , welken ik ooit gevoeld hebbe. De oude lavaas van Ifchia tooncn, dat de uitberftingen daar zeer verfchrikkelyk zyn geweest; en de Gefchiedenis onderricht ons, dat deszelven eerfte bewoonders door derzelver menigvuldigheid en geweldigheid van het Eiland gedreven wierden. Sommige van deeze oude lavaas hebben niet minder dan tweehonderd voeten diepte. De  van NAPELS,enz. ior De berg van St. Nicola, op welken tegenwoordig een klooster van Heremieten is, werd door de Ouden Epomeus genoemd. Hy is zo hoog, indien niet hooger dan de Vefuvius, en fchynt my toe eene doorfnede te zyn van den kegel des oudften en vóórnaamHen Yuurbergs van het Eiland, als beftaande hy geheel uit tufa of lava. De cellen van het bovengemelde Klooster zyn alle in den berg zeiven uitgegraven; en daar ziet gy duidelyk , dat deszelven maakzel in geenerlei maniere verfchilt van de ftoffe, die Herculanum bedekt, en den Monte Nuovo uitmaakt. 'Er is geen teken van eenige Vuurkolk op den top van deezen Berg , die genoegzaam tot eene fcherpe punt opryst. Men mag redelyker wyze onderftellen, dat de tyd en andere toevallen dit onderfcheidend kenmerk van eene door uitberftinge veroorzaakte vorminge, hebben afgefleten, gelyk ik gezien hebbe , dat het geval was van veele andere bergen , die duidelyk door uitberftingen veroorzaakt waren , op de zyden van den Etna en den Vefuvius. Strabo, in zyn Vde Boek, van dit Eiland fpreekende, haalt t rm^us aan, als die zoude gezegd hebben, dat, kort . voor zynen tyd, een berg in het mid-  i92 de NATUUR van den GROND midden van Pithecufa , genaamd Epomeus, door eene aardbeeving gefchokt werd, en vlammen braakte. In dit Eiland zyn verfcheiden andere ryzende gronden, die uit den aart der deelen, waaruit zy zyn zamengefteld, ons moeten leiden om op dezelfde wyze over hunnen oorfprong te denken. Naby het dorp Castigliom is een berg, die zekerlyk door eene uitberftinge van veel lateren tyd gemaakt is , daar hy zyne kegelvormige gedaante en zyne kolk behouden heeft, en tot nog toe flechts dunnetjes begroeid is (*). Men heeft, evenwel geen bericht van den tyd deezer uitberftinge. Nader aan de Stad Ifchia, die aan de Zeekust ligt , op. eene plaats Le Cremate (f) geheten , is eene Kolk, uit'welke, in den jaare 1301, of 1302, eene lava tot geheel in de Zee liep. Op deeze lava is nog geen het minfte teken van groeijinge, maar zy is bykans in denzelfden ftaat als de hedendaagfche lavaas van den Vefuvius. Pontaxo, maranti, en d. francisco lomba rdi, hebben van deeze uitberftinge gewaagd (*j Zie de Aantekening XXVI. (t) XXVII.  van NAPELS, enz. 193 waagd. De laatstgenoemde zegt, dat zy twee maanden duurde; dat veele menfchen en beesten door de uitgeworpen ftoffen gedood werden; dat een groot aantal der Inwoonderen genoodzaakt was te Napels, en op de nabuurige Eilanden, fchuilplaats te zoeken. Kortom, volgens myne denkbeelden, moet het Eiland ifchia van den bodem der zee opgereezen , en tot zyne tegenwoordige grootte aangegroeid zyn door verfcheide laatere uitberftingen. Dit is niets buitengemeens, daar de Gefchiedenis ons verhaalt, (en ik, uit myne eigen waarnecmingen, reden hebbe om te geloovcn,) dat de Liparifche Eilanden op dezelfde wyze gevormd wierden. Na de zo even gemelde heeft men op Ifchia geene uitberfting gehad , maar de aardbeevingen zyn 'er zeer menigvuldig : men verhaalde my, dat men , twee jaaren geleden , in dit Eiland eenen zwaaren fchok eener aardbeevinge gevoeld had. Het Verhaal van Vader go ree, van het ontftaan eens nieuwen Eilands in den Archipel, (tifsfchcn de twee Eilanden Kammeni geheten, en naby dat van Santorini) waarvan hy een ooggetuige was, bevestigt zeer fterk de waarfchynelykheid der gisfingen, welke ik N waa-  194 de NATUUR van den GROND waage aan u te zenden, omtrent de vorming deezer Eilanden, en het boven befchreven gedeelte deezes Lands. Het fchynt ook de berichten te bevestigen, die door strabo, plinius, jusTiNus,en andere oude Schryveren, gegeven worden,raakende veele Eilanden in den Archipel, certyds de Cyclades genoemd, dat naamelyk dezelve, op gelyke wyze, van den bodem der zee waren opgekomen (*). Volgens plinius, werden in het 4de jaar der CXXXVuc Olympiade, 237 jaaren vóór de Christelyke jaartellinge, de Eilanden Thera (nu Santorini) en Therafia door eene uitberftinge gemaakt, en 130 jaaren laater kwam het Eiland Hiera opryzen, (nu het groote Kammenigenoemd). Strabo befchryft het (1) Ik hebbe opgemerkt, dat al de fteenen gereedfchappen , door de Heeren banks en solaivder uit de nieuwe ontdekte Eilanden in de Zuidelyke Zeeën medegebragt, duidelyk van zulken aart zyn, als alleen door Vuurbergen worden voortgebragt. En dewyl deeze Heeren my verzekerd hebben, dat op deeze Eilanden geen ander foort van fteenen gevonden wordt, ben ik genegen te denken , dat deeze Eilanden , (op eenen zo grooten afftand van eenig vast Land,) misfchien insgelyks van den bodem der Zee zyn opgeworpen door diergelyke uitberftingen.  van N A P E L S, enz. 195 het ontftaan van dit Eiland in deeze woorden: „ In de middelruimte tusfchen Thera en Therafia, borften vlammen uit de zee, geduurende vier dagen, die, allengskens, „ groote brokken opwierpen, als of zy door „ werktuigen waren bovep gebragt, en een Eiland van twaalf ftadien (*) in den om„ trek vormden." En justinus'.zegt van het zelfde Eiland: „ Eodem anno inter mfu- las Theramenem et Therafiam, medio utnus', que ripce et maris fpatio, terras motus fuit, „ in quo, cum admiratione navigantium, repente ex profundo cum calidis aquis In- „ fula emerfit." (t) Plinius maakt ook gewacb van het ontftaan van Afprmifi, of het witte Eiland, door eene uitberftinge, onder de regeering van vespasianus. Het is, insgelyks, bekend, dat, in het jaar 1628, een der Azonfche r*1 fOf 1500 Geometrifclie fchreden.j (t) [In het zelfde Jaar is 'er tusfchen de Eilanden Thera en Therafia, midden in de zee, en op gelyken affland van de beide oevers , eene Aardbeeving geweest, geduurende welke, tot verwondering der zeevaarenden, fchielyk een Eiland , met warme wateren voorzien , uit M diepte is opgekomen. Justin. Lib. XXX. Cap. 4-j N a  196 de NATUUR van den GROND Eilanden, naby het Eiland St. Michiel, oprees van)den bodem der zee, welke ter dier plaatze 160 vademen diep was; en dat dit EilanJ, het geen in vyfcien dagen werd opgeworpen, drie mylen lang is, anderhalve myl breed, en driehonderd en zestig voeten boven water. Vader goree maakt, in zyn bericht, raakende de vorming van het nieuwe Eiland in den Archipel, gewach van twee onderfchciden foorten van ftoffe, welke de zamenftetlende deelen van dit Eiland uitmaakten, de eene zwart, de andere wit. Afpronifi beftaat, gelyk uit den naam zei ven waarfchynelyk is, uit de witte ftoffe; cn, indien deeze, by onderzoek, blyke eene tufa te zyn, gelyk ik daarvan een fterk vermoeden hebbe, zoude ik denken, dat myne gisfingen nog te meer gegrond waren: hoewel ik moet bekennen, dat ik, zo als de zaaken zyn, naauwelyks eenige twyfFeling over hebbe, dat het Land, welks befchryving my heeft bezig gehouden, in eene lange reeks van eeuwen, door onderfcheiden uitberftingen van ondpraardsch vuur, is opgeworpen. Er zyn zekcrlyk nog veele werkelyk beflaande Vuurbergen in de bekende waereld; en de gedachtenis van anderen is  van NAPELS, enz, 197 is ons door de gefchiedenisfe overgeleverd. Is het dan niet raogelyk, dat 'er nog veele anderen geweest zyn, maar van zo ouden tyd, dat zy buiten het bereik der Gefchiedenisfe zyn? (*) Met zulke wonderlyke werkingen der Natuure bedoelt de alwyze Voorzienigheid zekerlyk eenig groot oogmerk. Zy zyn niet bepaald tot eenig gedeelte van den Aardbal; want 'er bellaan Vuurbergen in alle vier deszelven dcelen. Wy zien de groote' vruchtbaarheid van den door uitberftingen opgeworpen grond, in een gedeelte van het Land, dat ik befchreven hebbe, en dat uit dien hoofde door de Ouden Campania Felix, [of het Gelukkige Campanie'] genoemd werd. Dezelfde omftandigheid is blykbaar in Sicilië, dat te recht word gehouden voor eene der vruchtbaarfte plekken der waereld, en voor de (*) Iedereen, die flechts het geringde van Vuurbergen heeft opgemerkt, moet getroffen worden door de ontelbaar duidelyke blyken van dezelve , langs den geheelen wech Van Albano na Raëcofani, tusfchen Napels en Florence; en, evenwel, fchoon deeze grond zulke verfehe en ontwvfTclbaare blyken van zyne herkoomst draagt, bereikt geene Gefchièdenls dennetten tyd van eenige uitberfting ia deeze ftreeken. N 3  198 de NATUUR van den GROND de koornfchuur van Italië. Zoude niet bet onderaardfche vuur mogen befchouwd worden als de groote ploeg (indien het my geoorlofd zy die uitdrukking te gebruiken) van welken zich de Natuur bedient om de ingewanden der aarde op te werpen, en ons verfche velden ter bebouwinge te geeven, terwyl wy die, welke wy werkelyk bezitten, uitputten door de menigvuldige oogftcn, die wy uit dezelve trekken? Zoude men, by onderzoek, niet vinden, dat veele kostbaare mynftoffen verre buiten ons bereik hadden moeten blyven, indien zulke werkingen der Natuure niet tusfchen beide gekomen waren? Het is blykbaar zo in dit Land. Maar zo diepgaande nafpooringen zouden my, inderdaad, ver wechleiden. Ik zal alleenlyk eene bedenking hierby voegen, welke myne eigen geringe ondervinding in deezen tak der Natuurlyke Historie my aan de hand geeft. Zy is, dat wy te gereed zyn met over de groote werkingen der Natuure, naar een al te bekrompen bellek, te oordeelen (*). Toen ik eerst te Napels kwam, bepaalde zich myne oplettendheid, met betrek- kin- (*) Zie de Aantekening XXVIII.  van NAPELS, knz. 199 kinvengcmelde dampen hunne werking niet verricht hebben, zyn de laagen vaa Puimfteen en andere uitgeworpen ftoffen, welke den kegel van den Solfaterra uitmaaO ken,  2io de NATUUR van den GROND ken, gelyk aan die van al de hooge gronden in deszelven nabuurfchap, welke ik onderftelle insgelyks door uitberftingen te zyn opgeworpen. Ik hebbe hier een ftuk lava gezien, waarvan de eene helft, voimaaktlyk verkalkt was, terwyl de andere helft buiten het bereik der dampen zynde, onaangeraakt is gebleven : en in fommige brokken fchynt het middelpunt reeds in waar marmer veranderd te zyn. De bovengemelde gefchakeerde monfters zyn derhalven niets anders dan Puimfteen en uitgeworpen ftoffe, na dat zy op deeze wyze door de heete dampen bewerkt zyn; en indien gy den voortgang nagaat, zo als ik denzelven afgetekend hebbe, van Joodenlym tot Puimfteen, en van Puimfteen tot Marmer, zult gy met my denken, dat het bezwaarlyk is den oorfpronglykcn ftaat te bepaaien van de menigvuldige wonderlykc voortbrengfcls, welke wy in de Natuure ontdekken. Ik vond, in de tufa van den berg van Paufilipo een ftuk lava: de eene zyde polysttc ik, om te toonen, dat het waarc lava Was;-de andere toont de tekens der tufa in Welke_hct is ingelyfd. Het is duidelyk door wryvinge rond geworden, cn allerwaarfchyne- lykst  VAN NAPELS, ENZ. 211 fykst door het rollen in de zee. Is het dan niet natuurlyk zich te verbeelden, dat 'er omtrent deeze plaats Vuurbergen moeten ge-, weest zyn, lang voor de vorming van den berg van Paufilipo? Deeze kleine Steen zal misfehien, in uwen geest zulke bedenkingen doen opkomen, als hy in den mynen deed, met bctrekkinge tot de groote veranderingen, welke onze aardbodem ondergaat, en tot de waarfchynelykheid van deszelven hoogen ouderdom. O a Z E-  212 de UITBERSTINÖ ZEVENDE BRIEF, (*) Aan den Heere joseph banks, Voorzitter der Koninglyke Maatfchappye te Londen. beïchryving der uttberstinge van den vesuvius, in oogstmaand, des jaars I779, op de plaatzen zelve door den schryver waargesom en. Napels, den iften van Wynrnaand, 1779. myn heer, JQe onlangs voorgevallen uitberfting van den Berg Vefuvius, was van eenen zo zonder- lin- (*) Om dit tegenwoordige Werk volkomen te maaken, hebben wy gemeend deezen Brief, die in den folio druk van den Schryver niet gevonden wordt, te moeten uitgeeven. Hy is ingevoegd in het LXXfte Deel der Philofophkal Tramattions. Door hem te voegen by de overige befchryvingen des Heeren hz>milton, geeven wy nu alle deszelven bekende Waa-rneemingen over den Vefuvius in het licht.  VAN DEN VESUVIUS, IN 1779. 213 lingen aart, zo zeer geweldig en ontroerende, dat zy noodwendig de oplettendheid tot zich trok van eenen iegelyk, niet alleen in de onmiddellyke nabuurfchap van den Berg, maar ook voor veele mylen in de rondte; en gevolglyk gaan 'er reeds verfcheidene oppervlakkige befchryvingen van rond, en fommige andere, die nauwkeuriger en omftandiger zyn, worden (naar men my bericht) voor de drukpers gereed gemaakt (*). De befchryving, met welke de Abt botTis, op last van zyne Siciliaanfche Majglteit, werkelyk bezig is, zal, ongctwyflèld, uitgevoerd worden met dezelfde naauwkeurigheid, waarheid, en netheid, welke den voormaals uitgegeven werken van deezen Schryver, over den Berg Vefuvius, eene zo algemeene en wel verdiende achting verworven hebben. De uitgaaf van zulk een werk, prachtiglyk uitgevoerd in de Koninglyke Drukkerye, zal, mis- (*) De fnwooners van deeze groote Stad geeven, in het algemeen , zo weinig acht op den Vefuvius, fchoon deeze volkomen in het gezicht ftaat van het grootfte gedeelte derzelve , dat ik wel overtuigd ben, dat veele uitberftingen , by ten minften twee derde gedeelten der burgeren, onopgemerkt voorby gaan. O 3  214 de UITBERST ING misfchien, elk ander bericht der onlangs voorgevallen uitberftinge nutloos maaken: maar des nicttegenftaande 'zoude ik oordceicn, dat ik my, in zekere maate, fchuldig maakte aan onachtfaamheid omtrent de Koninglyke Maatfchappy, die myne voor deezen toegezonden berichten zo veel eere heeft aangedaan, indien ik niet, door de geachte tusfehenkoomst van derzelver waardigen Voorzitter, mynen goeden Vriend , haar eenvoudiglyk zulke merkwaardige omftandigheden verhaalde, ais de onlangs, voorgevallen verfchrikkelyke uitberftingen van dert Berg Vefuvius verzelden, en of onmiddellyk onder myne eigen opmerking vielen, of aan my verhaald zyn door zulke getuigen, welker geloofwaardigheid niet kan worden in twyffel getrokken. Zedert de groote uitberfting van den jaare 1767, waarvan ik de eer had een byzonder Bericht aan de Koninglyke Maatfchappye mede te declen, is de Vefuvius nooit vry geweest van rook; noch zelfs eenige maanden achtereen zonder gloeiende fcorics op te werpen , die, wanneer zy tot zekere maat toenamen, doorgaans gevolgd werden door eenen ftroom van vloeibaare lava; cn deeze lavaas braken ten naasten by uit op de zelfde plek, x eri  VAN DEN VESUVIUS, IN I779. 215 en liepen veelal in dezelfde richtinge, als die der vermaarde uitberftinge van het jaar 1767; uitgezonderd alleenlyk in de uitberftinge des jaars i?77- Niet minder dan negen zulke uitberftingen, zedert de bovengemelde groote, zyn hier aangetekend, en fommige derzelve waren aanmcrkelyk. Ik ben nooit in gebreke gebleven van deeze lavaas te gaan zien, terwyl zy in volle kracht waren, en onderzocht dezelve cn de kolk van den Vuurberg even beftendiglyk na het bedaaren van elke uitberftinge (*). Het zoude alleenlyk eene herhaaling zyn van het geene in myne voorige Brieven over dit (*) Myn laatfte bezoek aan de Vuurkolk van den Vefuvius, dat in Bloeimaand was des jaars 1779, was het achtënvyftigfie , en ik ben zekerlyk viermaal zo dikwyls by eenige gedeelten van den berg geweest, zonder den top te beklimmen : en met dit alles lchaame ik my niet te bekennen, dat ik zeer weinig begrype van de wonderen, die ik in deeze groote werkpiaatze der Natuure gezien hebbe. Evenwel zyn 'er Natuurkundigen geweest van een zo wonderbaarlyk doordringend verftand.dat zy zich genoegzaam bevoegd geoordeeld hebben, om van elk verborgen verfchynfel van den Vefuvius reden te geeven, na, lettcrlyk gefproken, het oog maar effen op deezen Vuurberg te hebben geflagcn. O 4  2i6 de UIT BERSTING dit onderwerp reeds befchreven is, indien ik de aanmerkingen, op deeze onderfcheiden tochten gemaakt, wilde bybrengen. De lavaas, wanneer zy of over den rand der Vuurkolk heen kookten, of door de kegelachtige gedeelten van den berg uitbraken, maakten beftendiglyk kanaalen, zo rcgelmaatig, als of zy door kunst in het fteile gedeelte des bergs waren uitgehouwen, en vervolgden, zo lang zy in eenen ftaat van volmaakte vloeibaarheid waren, haaren loop door deeze kanaalen, welke fomtyds tot aan den rand toe vol waren , en, op andere tyden, meer of minder zo , naar maate van de hoeveelheid der in beweeginge zynde ftoffe. By onderzoek, na eene uitberfting,hebbe ik deeze kanaalen , in het algemeen, van twee tot vyf of zes voeten wyd, en zeven of acht diep, bevonden. Zy waren dikwyls voor het gezicht verborgen door eene menigte van fcoria , die 'er eene korst over heen gemaakt hadden , en de lava, ter lengte van eenige roeden , door eenen overdekten wech geloopen hebbende, kwam weder versch voor den dag in een open kanaal. Na eene uitberfting hebbe ik gewandeld in zommige van deeze onderaardfche of overdekte galeryen, die bui-  VAN DEN VESUVIUS, IN I779. 217 buitengemeen keurlyk waren , zynde de zyden , top en bodem, in de meeste p'aatzen, volmaaktlyk vlak en effen gefléten door het geweld van de ftroomen der gloeiende lavaas , welke , geduurende veele achtereenvolgende weeken door dezelve ge» loopen hadden; in andere plaatzen had de lava de zyden van deeze kanaalen bekleed met eene korst van de buitengemeenfte fcorice; fraai getakte witte zouten (*), in de gedaante van afdruipende ftalactites, hingen ook aan veele gedeelten van de gewelven deezer galeryen. Men verbeeldt zich hier, dat de Zouten van den Vefuvius voornaamlyk van de Natuure van Sal Ammoniak zyn, hoewel dikwyls groen, donker of bleek geel geverwd door den damp van verfcheiden mynftoffen. In Bloeimaand,laatstleden , was 'er eene aanmerkelyke uitberfting van den Vefuvius, wanneer ik eenen nacht op den berg doorbragt, in gezelfchap van eenen myner Landgenooten, die zo yverig was als ik zelve in het na- (*) In het laatst verlopen jaar zond ik een groot ftaal van deeze keurlyke voortbrengfelen van den Vuurberg aan het Britfche Mufeuni. O 5  2i8 de ÜITBERSTING nafpeuren van deezen tak der Natuurlyke Historie (*). Wy zagen de werking der lava, in kanaalen gelyk de bovengemelde, in de grootfte volmaaktheid: maar dit waren wy, inderdaad, verfchuldigd aan onze volhardinge, en aan eenen zekeren 'trap van kloekmoedigheid. Na dat de lava-haare regelmaatige kanaalen had verlaten, verfpreidde zy zich in de valeie,en vloeide, met fcorics belaaden zynde, zachtlyk voort, gelyk eene rivier, die bevroren was geweest, en fchotzen van ys op haare oppervlakte had dryven. Wanneer wy tot digt by deezen' zachtcn ftroom van lava gekomen waren, die omtrent vyfeig of zestig voeten in breedte mogt haaien, veranderde de wind, en veroorzaakte ons zo veel ongemaks door de hitte en den rook, dat wy hadden moeten te rug keeren, zonder onze nieuwsgierigheid voldaan te hebben, indien niet onze Leidsman (f) het middel had voorgeflagen om 'er dwars over heen te loopen, het geene hy, tot (*) De Heer bowbler, van Batb. (f) Bartoloméo, de Cye!ops van den Vefuvius, die my verzeld heeft op aüe myne tochten na den berg, en een uitmuntend Leidsman is.  VAN DEN VESUVIUS, IN 1779. 219 tot onze verbaazing, oogenblikkelyk ten uitvoer bragt, en met zo ■ weinig moeite, dat wy hem volgden, zonder ons te beraaden; hebbende geen ander ongemak gevoeld, dan het geene veroorzaakt werd door de geweldigheid der hitte aan onze becnen en voeten. De korst der lava was zo dik en taai, behalven dat zy bclaaden was met uitgebrande brokken (*) en fiaria, dat ons gewicht 'er niet den geringften indruk op maakte, en haare beweeging was zo.langzaam, dat wy geheel niet in gevaar waren van ons even, wigt te verliezen,en 'er op te vallen. Evenwel behoort deeze proef niet genomen te worden, dan in gevallen van weezenlyke noodzaaklykheid; en ik maake 'er gewach van alleenlyk met oogmerk om de mogelykheid van ontkoominge aan te duiden, indien namaals iemand op zulk eenen tocht, als de onze was, het ongeluk mogt hebben van tusfchen twee ftroomen van lava ingelloten te worden. Op deeze wyze ons ontflagcn hebbende van de lastige hitte en van den rook, gingen wy langs de rivier van lava en derzelver kanaalen op tot de bron zelve,op den afftand van niet (*) Cinders.  220 de UITBERSTING niet 'meer dan het vierde deel eener [Engelfche] myle van den Vuurkolk. De vloeibaare en gloeiende ftof kookte gëweldiglyk op, met een fisïend en ■ kraakend geluid , gelyk het geene men by kunstvuurwerken gewaar wordt, en door het geduurig opfpatten der tot glas geworden ftoffe, was 'er eene foort van boog of gewelf gevormd over de fpleet, uit welke de lava te voorfchyn kwam. Dit gewelf was op veele plaatzen gefcheurd , en vertoonde zich van binnen gloeiend rood, gelyk een heetgemaakte oven. Deeze holle heuvel mogt omtrent vyftien voeten hoog zyn , cn de lava, die onder denzelven uitvloeide, werd ontvangen in een regelmaatig kanaal [of goot] op eene foort van muur, beftaande uit fioria en uitgebrande ftoffen (*), genoegzaam loodrecht opgetrokken , ter hoogte van acht of tien voeten, en zeer veel gelykendc naar eene oude waterleiding. Wy klommen vervolgens op tot aan de kolk van den Vuurberg, in welke wy, gelyk gewoonlyk, een klein bergje vonden, het geene,met luide uitberftingen, fcorice en gloeiende ftoffen uitwierp. Maar de rook en de flank (*) Cinders.  van den VESUVIUS, in 1779. 221 flank van zwavel waren zo onverdraagelyk, dat wy ons genoodzaakt vonden die keurlyke plek te verlaaten met de uiterste verhaastinge. Op eenen anderen myner tochten na den berg Vefuvius in het laatstverlopen jaar, vond ik eenige brokken van groote en regelmaatige cryftallen van dicht in een gedrongen lava of bafaltes, welker middellyn, wanneer de kantzuilen in haar geheel waren , acht of negen duimen lang mag geweest zyn. Daar de Vefuvius geene lavaas vertoont, die tot regelmaatige cryftallen gevormd zyn , of uitmaaken het geene men gewoonlyk eenen Reuzenwech (*) noemt, (uitgenomen eene lava, die, in het jaar 1631 , dicht by Torre del Greco , in zee liep, en die in eene kleine maate zulk een voorkomen heeft,) gaf deeze ontdekking my het grootfte vermaak (f). Na (*) Giants Caufeway. (t) Zoude het niet kunnen zyn , daar de brokken van kolommen van bafaltes. welke ik by den kegel van den Vefuvius vond, onbetwistbaar uit de Vuurkolk waren voortgeworpen , \dat de lava meer gefchikt was om zich tot cryftallen te vormen binnen de ingewanden van eenen Vuurberg , dan na haare uitwerpinge, en na aan de open lucht te zyn blootge-  222 de UITB'ERSTING Na deeze korte fchets der voornaamfte gebeurtenisfen van den Vefuvius zedert bet jaar 1767, welke ik my vleie dat niet onaangenaam zal weezen, daar zy dienen kan om het geene ik nu zal verhaalen, aaneen te fchakelen met het geene der Maatfchappye reeds is medegedeeld in myne vroegere Brieven over hetzelfde onderwerp, koome ik nu tot het bericht der onlangs voorgevallen uitberftinge, die, inderdaad, ruime ftof vcrfchaft tot keurige befpiegelingen. Dewyl 'er geen gebrek zal zyn aan veele dichtkundige befchryvingen deezer uitberftinge, zal ik de myne bepaalen tot eenvoudig gebeurde zaaken in plat onrym, en myn best doen om U, myn heer, zo klaar en duidelyk als in myn vermogen is, mede te dee- geftcld ? En zouden misfchien niet veele van de reeds ontdekte Reuzen wegen , de nuclei zyn van Vuurbergen, welker ligtere en min vaste deelen dooide hand des tyds kunnen afgefleeten zyn ? De Heer f au j eis de st. fond , , geeft, in zyn uitmuntend fraai Boek , dat onlangs is uitgegeven , en den titel voert Recherches für les Volcans eteints du Vivarais £? du Velay , op bi. 286 , een voorbeeld van bafalt kolommen , die diep in de kolk van eenen uitgebluschtcn Vuurberg geplaatst zyn.  VAN DEN VESUVIUS, IN I779- 223 deelen het geen ik zelve zag, en den' indruk, welken het in dien tyd op my maakte, zonder ecnigzins na eenen bloemryken fchryftrant te ftaan. De gewoone toevallen ecner naderende uitberftinge, zo als een rommelend geraas en fterke flagen in de ingewanden van den Vuurberg, het met geweld voortkoomen van eene menigte rooks uit deszelven kolk, van tyd tot tyd verzeld met eene uitwerpinge van gloeiend roode asfche en fcoria, waren, meer of min, duidelyk, geduurende de geheele Hooimaand; en, omtrent het einde dier maand \ namen deeze toevallen in zulke eene maate toe, dat zy, in den nacht, de fchoonfte vuurwerken vertoonden, welke men zich kan verbeelden. Deeze foortcn van worpen van gloeiend roode fcorics en andere uit de Vuurbergen voortkomende ftoffen, die, in den nacht, zo helderfchynende en lichtgeevende zyn, vertoonen zich op den klaaren dag als zo veele zwarte plekken in het midden van eenen witten rook: en het is deeze omftandigheid, die aanleiding geeft tot de valfche on•dcrftelling van het gemeen, dat de Vuurbergen  224 de UIT BERSTING gen in den nacht geweldiger branden dan geduurende den dag. Op Donderdag (*),.den vyfden van Oogstmaand, laastleden, omtrent twee uuren na den middag, bemerkte ik, van myn Landhuis te Paufilipo,'aan de baai van Napels, van waar ik een ruim uitzicht hebbe op den berg Vefuvius, (die 'er vlak tegen over ligt, en op den affiand van omtrent zes [Engelfche] mylen in eene rechte lyn) dat de Vuurberg in eene allergeweldigfte beweginge was. Een witte en zwavelachtige rook rees by aanhoudinge en met geweld uit de kolk, terwyl de eene pof de andere voortdreef, en zich, door derzelver opeenftapelinge, wolken van rook vormden, gelykende naar baaien van het witfte katoen. Op den top des Vuurbergs werd welhaast een zo groote hoop van deezen rook op- (*) [Het bericht uit deezen Brief van den Heere hamilton overgenomen, en geplaatst in het Mengelwerk der Algemeene Vaderlandfche Letteroefeningen, D. Hl. bl. ói, env. begint hier; hebbende den Schryver van dat Bericht waarfchynlyk het voorgaande overgeflageu, als eigenlyk alleen dienende als eene Inleiding tot het vulgende verhaal. Ook is het bericht in de Letteroefeningen enkel een Uittrekfel, gelyk by eene vlugtige vergelyking gemaklyk te zien is.]  VAN DEN VESUVIUS, IN I779. 225 opeen geftapeld, dat hy de hoogte en grootte van den Berg zeiven ten minfte viermaalen te boven ging. In het midden van deezen geheel witten rook, werd eene verbaazende hoeveelheid van fteenen, fcoria, en asfche, opgefchoten tot eene wonderbaare hoogte; zekerlyk van niet minder 'dan tweeduizend voeten. Ik konde ook bemerken, met be« hulp van een van ramsden's uitmuntendfte Telescoopcn, dat, van tyd tot tyd, eene menigte van vloeibaare lava, die zeer wichtig fcheen, juist hoog genoeg opgeligt wierd, om over den rand der kolk heen te loopen, en vervolgens met geweldige fnelhcid haaren loop nam na beneden, langs de fteile zyde van den Vefuvius, tegen over Somma. Kort daarna brak, aan dezelfde zyde, omtrent het midden van het kegelachtige gedeelte des Vuurbergs, eene lava uit, die, na dat zy, eenige uuren lang, met geweld was voortgeloopen, fchielyk ophield, even voor dat zy gekomen was tot de bebouwde deelen des bergs bjven Portici, omtrent vier mylen van de plek, waar zy was voor den dag gekomen. Geduurende de uitwerpingen van deezen dag was in de Steden Somma en Ottaiano, P ge-  22ö de U I T B E R S T I N G gelyk ik uit geloofwaardige berichten vernomen hebbe, de hitte onverdraagelyk, en werd ook zeer duidelyk gevoeld te Palma en Lauro, plaatzen, die veel verder van den Vefuvius: zyn. afgelegen dan de eerstgemelde. Fyne asch, van eene roodachtige kleur, viel zo dik te Somma en te Ottaiano, dat zy de lucht dermaate verduisterde, dat men de voorwerpen niet konde onderfcheiden op den afftand van tien voeten. Lange draaden van eene tot glas geworden ftoffe, gelykg efponnen glas, waren vermengd onder,en vielen met, deeze asfche (*); en de zwavelachtige rook was zo ' ge- (*) Geduurende eene uitberftinge van den Vuurberg van het Eiland van Bourbon in den jaare 1766, waren .etlyke [Engelfche] mylen lands, .op den afftand van zes mylen [of uuren gaans] van dien Vuurberg, bedekt met een buigbaar, haïrfyn, geel glas, zommige van welks draaden twee of drie voeten lang waren , met kleine glasachtige bolletjes op eenen kleinen afftflnd van elkander. De Graaf de buffon toonde my een gedeelte van dit hairftn en buigbaar glas, het geen bewaard wordt in het Koninglyke Mufteum te Parys, en volkomen gelykt naar de draaden van tot glas gebrande ftoffe, die, geduurende deeze uitberfting, te Ottaiano, en op andere plaatzèn aan den rand van den Vefuvius, nedervielen. Sorrentino maakt, in zyne IJloria del Vejuvio , uitgegeven te Napels  VAN DEN VESUVIUS, IN 1779. 227 geweldig, dat verfcheiden vogelen in hunne kooien verflikt wierden, en de bladen der boo- pels in het jaar 1734. °ok gewach van tot glas geworden (tóffe; gelykende naar kruiden en ftroo, die op den grond gevonden werd in de nabuurfchap van den Veluvius , geduurende eene uitberftinge van dien berg in den jaare 1724. [Ik kan niet nalaaten uit het Monthly Review van May 1783, in te voegen een kort uitti'eklel uit een Bericht door den Heere samuöl moor fa medegedeeld aan de Koninglyke Maatfchappye te Londen', en broeder te vinden in de Phiiofophical Tranfaüions , Ao. 1782. Vol. LXXII. Art. 6. In het LXXite Deel der Phiiofophical TranfaW.ons, zeggen de Reviewers, geeft Sir william hamilton, handelende van eene uitberftinge van den berg Vefuvius, een bericht van fommige lange draaden van tot glas geworden ftoffe, gelyk gefponnen glas, die gemengd waren onder de asfche, en met dezelve nedervielen. De oorfprong en de natuur van deeze zonderlinge draaden worden door den Schryver van dit Artikel verklaard, die der Maatfchappye een ftaaltje van eenig hamerflag of tot glas gebrande einder, uit eene der grootfte yzerfmelteryen in Engeland genomen , heeft vereerd. Dit hamerflag is , terwyl het ï\c\ in zynen vloeibaaren-ftaat was, door den fterken aandrang der lucht uit de blaasbalgen, uitgerekt tot draaden, zo dun als die eener fpinnewebbe, (en fommige 10 of 12 voeten lang,) die, door den wind na boven gedreven, zich vast zetten aan de balken en andere deelen van het gebouw. Zy zyn zo ten uiterften dun, dat p 2 zy  228 de UITBERSTING boomen in de nabuurfchap van Somma en Ottaiano werden bedekt met witte zeer fcherpbytende zouten. Omtrent twee uuren na den middag werd, door veelen der Inwoonderen van Portici, onderfcheidenlyk waargenomen, dat eene buitengewoone bol van rook , van eene zeer groote middellyn, uit de Vuurkolk van den Vefuvius oprees, en haastiglyk na den berg van Somma trok, tegen welken hy aanbotfte en zich verfirooide, laatende eene ftreek van witten rook achter, die den wech tekende , welken hy genomen had : deeze ftreek zag ik duidelyk van myn Landhuis, dewyl zy eenige minuten duurde; maar den bol zeiven zag ik niet. Een arme arbeider, die bezig was met tak- ke- zy in voorkomen naar katoen gelyken. Maar, door een vergrootglas befchouwd, worden zy in allen opzichte gelykfoortig bevonden aan die, welke door den Ridder w. hamilton befchreven zyn, en die ongetwyffeld gevormd worden uit de gefmolten lava, welke uit den mond der vuurkolk opgeworpen, en waarfchynelyk tot draaden getrokken, wordt, door de kracht van die geweldige ftroomen luchts, die noodwendig vereischt worden om een zo fterk werkend lichaam van vuur, als dat van eenen Vuurberg, gaande te houden.]  van den VESU VTUS, in 1779. 229 kebosfchen te maaken, op den berg van Somma, verloor op deezen tyd zyn leeven, en, dewyl men zyn lichaam niet gevonden heeft, onderftelt men , dat hy, door den rook gefmoord, van de ruwe rotzen, op welke hy aan het werk was, in de valei gevallen, en vervolgens bedekt moet zyn door den ftroom van lava, die, korten tyd daarna,zynen loop door die valeie nam. . Een ezel, die zynen meester in de valeie wachtte, verliet dezelve, zeer verftandiglyk, zo ras de berg fterk begon te woeden, en bragt, daar hy veilig te huis kwam , de eerfte ontfteltenis onder des armen mans Gezin. Men heeft in het algemeen opgemerkt, dat de flagen van den Vuurberg, geduurende de uitberftinge van deezen dag, met grooter geraas verzcld gingen, dan op éénigen der volgende dagen , wanneer , waarfchynelyk , de mond van den Vefuvius verwyd was, en de, ftof der vuurbraakinge eenen ruimeren doortocht had gekregen. Het is, evenwel, zeker, dat de groote uitberfting van het jaar 1767, (welke, wanneer men ze vergelykt met deeze laatfte geweldige uitberftinge, in allen opzichte zacht was,) door haare luidere flagen, p 3 veel  23ode UIT BERSTING veel grootere beweegingen in de lucht veroorzaakte. Op Vrydag, den 6den van Oogstmaand , was de gisting in den berg minder fterk ; maar , omtrent den middag, werd een luide flag gehoord, op welken tyd men onderltelde, dat een gedeelte van denkleinen berg, binnen in den Vuurmond, was ingeftort. Tegen den nacht namen de uitwerpingen uit de Vuurkolk toe, en kwamen duidelyk voort uit twee onderfcheiden monden , die , gloeiende roode fcorice uitwerpende in verfchillcnde richtingen, een allerfchoonst en genoegzaam geduurig vuurwerk vormden. Op Saturdag den 7, Ab altera latere, nubes atra, et horrenda, „ ignei fpiritus tortis vibraiisque discurfibus rupta , in ,, longas flammarum figuras dehifcebat; fulgoribus illaï „ & fimiles & majores erant. Plin. epist. Lib. IV. Epist. XX." [Fan den anderen kant vertornde zich es-  2.38 de ÜITBERSTING blikfem van den Vuurberg-, evenwel, veri liet, gelyk ik byzonderlyk opmerkte, zeer zelden de wolk, maar keerde doorgaans weder tot de groote vuurkolom na de kolk, uit- welke hy oorfpronglyk voortkwam (*) Nogthans zag ik, eens of tweemaal, deezen blikfem, (of ferilli, zo als hy hier genoemd wordt) vallen op den top van den berg Somma, en eenig droog gras en kreupelhout in vlam zetten (f). Ge- eerie zwarte en verfchrikkelyke wolk , gefcheurd door yitfpattingen van kronkelend en fchitterend vuur , en litèti zag, als door derzelver openmgen, vlammen van eene lenige gedaante , die gelyk waren aan den blikjem , maar grooter.~] (*) Sorrenti no fpreekt van eene gelyke waar. neeminge, welke lry maakte, geduurende eene uitberftinge van den Vefuvius van den jaare 1707, wanneer .eene zwarte wolk, van dezelfde foort, zich over Napels uïtftrekte : deeze zyn zyne woorden: ,, Allé ore „ 19 tutte li cittadini nelle afure tenebre fi trovanoro ,, in mezzo dolle faè'tte , delle quali, alcune vedeanfï ,, ufcir dalla fornace delVefuvio,e fcorrere fino al ca,, po di Paufilipo, d' onde non pasfando piü inanzi fuor ,, la nuvola delle ceneri, o divertirfi altronde indietro „ per 1' istesfa- linea tornarono a fcopiar fu la fornace, „ onde ufcironb , qual moto retrogrado mai hopotuto ,, intendere." (t) Eenigcn tyd , na dat de uitberfting reeds wüS op-  VAN DEN VESUVIUS, IN 1779. 239 ' Gelukkiglyk voor ons blies de wind uit het zuidwesten door, en voerde de dreigende wolk te rug, juist zo als deeze de Stad bereikt had, en groote ontfteltenis begon te veroorzaaken. Alle opcnbaare vermaaken hielden in een oogenblik op, de fchouwburgen werden gefloten, en de deuren der Kerken open gefteld. Talryke ommegangen werden in de ftraaten gevormd, en vrouwen en kinderen, met loshangende hairen, vervulden de lucht met hun gelchreeuw; luidruchtig vorderende, dat de overblyffels van den H. januarius onmiddellyk tegen de woede des bergs zouden gefteld worden. Kortom het graauw van deeze groote Stad begon zyn geopgehouden, bleef de lucht nog grootlyks bezwangerd met eleótiïfehe ftoffe. De Hertog van c 0trof 1 a n 0 , een Napels Edelman , (die, door zyne uitfteekende kundigheid in de op proeven rustende Natuurkunde » en in de Werktuigkunde, eer dpet aan zyn Land,) verhaalde my, dat hy, omtrent een half uur na dat de uitberfting was opgehouden, eene Leidfche vies, gewapend met een fpits toeloopend yzerdraad, te Napels uit zyn venfter gehouden hebbende, dezelve fchielyk fterk geladen wierd. Terwyl de uitberfting op het fterkfte was, had zy een al te veel fchrikverwekkend voorkomen , om iemand op diergeJyke proeven te laatcn denken.  240 de UITBERSTING gewoon buitenfpoorig mengfel van muitzucht en bygeloovigheid te vertoonen; en indien men niet fommige fpoedige en juist van pas koomendc voorzorgen had gebruikt, zoude Napels, misfchien, 'in grooter gevaar van fchade geweest zyn door de ongeregeldheden van de laagere foort zyner inwoonderen, dan door den woedenden Vuurberg. Maar om tot myn onderwerp weder te keeren: na dat de kolom van vuur ten naasten by een half uur in volle kracht had aangehouden, hield de uitberfting eensklaps geheel op, en de Vefuvius bleef in eene norfe fliltc. Na het verblindende licht der vuur* fontein (*) fcheen alles droevig en donker, uitgezonderd den kegel van den Vefuvius, die bedekt was met gloeiende asfche en fcorice,, van onder welke, van tyd tot tyd, hier en daar kleine ftroomen van vloeibaare lava ten voor- (*) Het licht , welke door deeze groote kolom van vuur verfpreid werd , was zo fterk, dat de kleinfte voorwerpen, binnen den omtrek van tien mylen en meer rondom den berg, duidelyk konden onderfcheiden worden. De Heer morris, een Engelsch Heer, verhaalde my , dat hy te Sorrento, dat twaaif mylen van 'den Vefuvius af ligt, het titelblad van een boek by het licht van'dien Vuurberg, had gelezen.  van den VESUVIUS, in 1779. 24I voorfchyn kwamen, en langs de fteile zyden des Vuurbergs nederftortten. Deeze vertooning herinnerde my de befchryving van den Etna door martialis: Cuncta jacent flammis et trifti mcrfa favilld (*)• In de gedeelten van Napels, die naast aan den Vefuvius liggen, bemerkte men, terwyl de uitberfting duurde,eenen gemengden reuk, gclykende naar dien van zwavel met de dampen eener yzerfmelterye; maar nader aan den berg was die reuk zeer hinderlyk, zo als ik menigmaalen bevonden hebbe in myne bezoeken aan den Vefuvius geduurende eene uitberftinge. Dus, myn heer, hehbe ik getracht u ten minften een flaauw denkbeeld te geeven van een tooneel zo heerlyk en grootsch, als misfchien nooit te vooren door menfchen oogen befchouwd is, ten minfte in zulk eene volmaaktheid. Dat 'er veel meer aanmerkelyke uitberftingen » (*) [Epigramm. Lib. IV. Epigr. 44. Het fchynt dat de Heer hamilton dit vers enkel uit zyn geheugen hebbe aangehaald; want martialis fpreekt niet van den Etna, maar van den Vefuvius zeiven.]  242 de UITBERST1NG gen, dan die ik zo*aanftonds befchreven hebbe, geweest zyn, begrype ik wel uit de fpooren, die ik van dezelve hebbe waargenomen in de laagen der uitgeworpen ftoffe, welke het grootfte gedeelte van dit Land uitmaaken: maar, naar alle waarfchynelykheid, moeten deeze allcrgewcldigftc uitwerpingen zyn vcrzeld geweest van aardbeevingen, en van andere diergelyke ontrustende omftandigheden, welke de Toezienders minder oplettende maakten op de fchoonheid der tooneelen, welke die verfchynfels ten toon fpreidden, dan op hunne eigen veiligheid; of wolken van rook cn asfche moeten, gelyk gewoonlyk het geval is in alle groote uitberftingen, zo verre den Vuurberg verdonkerd hebben, dat dezelve enkel eenen verwarden klomp van vuur en rook vertoonde. Terwyl wy ons, in volkomen veiligheid , vermaakt hadden met het buitengewoone gezicht van deeze reusachtige fontein van vloeibaar vuur, waren de ongelukkige Inwoonders van de andere zyde des bergs Somma, in het byzonder te Ottaiano en Caccia-bella ingewikkeld in die duistere cn roetige wolk, die eenen zo gefchikten achtergrond maakte voor onze heldere fchildcry, en werden ge- ko-  VAN DEN VESUVIUS, IN I779. 243 kogeld met fteenen en fcorite van lava. Maar ik zal u, terftond, eene byzondere befchryving geeven van derzelver waarlyk droevigen toeftand, juist zo als ik dien vernam van veelen der arme lyderen zeiven, wanneer ik, weinige dagen' na deeze uitberftinge, dat gedeelte des Lands bezocht. Op Maandag, den 9den van Oogstmaand, omtrent 9 uuren in den morgen, begon de vierde koortsvlaag van den berg zich te openbaaren door de gewoone toevallen, als dat van een onderaardsch kookend gedruis, heftige uitwerpingen van brandende ftoffen uit de kolk des Vuurbergs, verzeld van rook en asfche, welke toevallen ieder oogenblik toenamen. De rook was tweederlei; de eene foort was zo wit als fneeuw, en de andere zo zwart als git. De witte rook rolde, gelyk in het voorige gedeelte van dit dagverhaal befchreven is, zachtlyk, de eene hoop over den anderen, gelykende naar baaien van het zachtfte katoen ; en de zwarte, te zamengefteld uit fcoria en fyne asfche, fchoot met kracht op, in het midden van den witten rook, die, uit hoofde der mynftoffen, fomtyds ook met geel, blaauw, en groen gekleurd was. Op q 2 dit  244 de UITBERSTING dit oogenblik Hond 'er een zo verfcbrikkely» ke hoop van deeze opeengeftapelde wolken boven den Vefuvius, dat hy wederom Napels fcheen te dreigen, en den berg zeiven werkelyk deed voorkomen als eenen molshoop. De uitberfting van deezen dag geleek naar die van Donderdag, maar was zeer veel geweldiger. Sommige fteenen, ten naaften by zo hoog opgeworpen als die van den voorigen nacht, .vielen op den berg van Somma, en ftaken den brand in eenig kreupelhout, waarmede die berg bedekt is. Maar, dewyl 'er weinig wind, en die nog uit den westen, was, rees en viel de opgeworpen ftof in eene meer loodrechte ftrekkinge, en Ottaiano leed niets van de uitberftinge van deezen dag; maar de meesten der Invvoonderen van de Steden aan den rand van den Vefuvius gelegen, vlooden na Napels, ontfteld door de verfchrikkelyke wolken en luide flagen. Wy merkten op, dat verfcheiden zeer groote fteenen, na tot eene onmeetelykc hoogte te zyn opgeftegen, eene brandihede (*) vormden; laatende achter zich een fpoor van (*) Paraboia. .  VAN DEN VESUVIUS, IN 1779. 245 van witten rook, dat hunnen wech tekende. Sommigen borfien in de lucht, volkomen gelyk foomben, en anderen vielen, zonder berften, in het dal, tusfchen den Somma en den Vefuvius , zonder berften; anderen, wederom, borften m duizend ftukkcn,kort na hunne uitwerping uit de Vuurkolk. Zy konden, zeer gepastlyk, Vuurbergs-bomben genoemd worden. In den rook, die uit de Vuurkolk van den Vefuvius voortkwam, befpeurden wy dikwyls eene fchielyke, fnelle cn trillende beweeging, die oogenbliklyk van de eene wolk aan de andere fchecn te worden medegedeeld, en fomtyds ook die aandeed, welke zeer hoog in den grooten hoop boven den Vuurberg Itonden. Hoewel ik nu geheel geen electrisch vuur konde onderfcheiden, twyffele ik evenwel niet, of het gemelde uitwerkfel werd door hetzelve veroorzaakt, en dat het in den nacht zichtbaar zoude geweest zyn. Over het geheel was de uitberfting van deezen dag zeer ontftellende: tot dat de lava omtrent de ftreek van twee uuren doorbrak, en drie mylen wechs, tusfchen de beide bergen, doouii^P, waren wy in geduurige vreeze voor eenige doodlyke gebeurtenisfe. De lava hield omtrent drie. uuren aan met loo» Q 3 Pen,  246 de UIT BERSTING pen, geduurende welken tyd elk toeval van de bergkoortze trapswyze bedaarde ; cn ten zeven uuren in den avond was alles in ftilte. Men merkte algemeen op, dat de lucht, deezen nacht, geduurende veele uuren na de uitberftinge, vol was van vernevelingen , hoedanige doorgaans vallende Harren genoemd worden; zy fchooten meest al voort in eene aan den Gezichteinder evenwydige richtinge, laatende een lichtend fpoor achter zich, maar dat fchielyk weder verdween. ' De nacht was meer dan gemeen fchoon, ftarlicht, en zonder eenige wolk. Deeze foort van electrisch vuur fcheen onfchadelyk te zyn, en nimmer den grond te raaken,daar het vuur, waarmede de zwarte, uit den Vuurberg opgerezen, wolk, van den voorigen nacht, mede bezwangerd was kwaadaartig fcheen, gelyk de blikfem; die eenen geweldigen donderftorm verzelt, zo als wy,ongetwyffeld, zouden ondervonden hebben, indien de vuurbraaking langer geduurd, en de wolk zich over Napels verfpreid had. Dezelfde foort van blikfem was doodlyk voor verfcheiden menfehen, en veroorzaakte groote febnde, vcc!e#|hy]cn rondom den Vefuvius, geduurende dc groote uitberftinge van den jaare 1631, zoals verhaald is  van den VESUVIUS, in 1779. 247 is in eenen myner voorige Brieven over dit onderwerp. Geduurende de uitberftinge van deezen dag werden de overblyffelen van den H. januari us in eenen ommegang rond gcdraagen, en op de brug van de Maddalcna gefteld tegen den woedenden berg, in het midden van eenen verbaazenden toevloed van Volk,'t welk tot op dit oogenblik wel overtuigd is, dat Napels alleen aan deeze plegtigheid zyne gelukkige ontkooming moogc toefchryven. Het was van het Paleis van hunne Siciliaanfche Majefteiten te Paufit%>, dat ik myne waarneemingen deed over de uitberfting van deezen dag, en in tegenwoordigheid van hunne Majefteiten, welken het behaagd had in den morgen, zo ras de Vuurberg begon te woelen , om my te zenden. Op Donderdag, den tienden van Oogstmaand , was de Vefuvius ftil. Woensdag, den elfden van Oogstmaand, omtrent zes uuren in den morgen, begon de vyfde en laatfte koortsvlaag van den Berg, en nam trapswyze toe. Omtrent twaalf uuren was zy op het hoogfte (*), en inderdaad, zeer (*) De oudfte luiden in de nabuurfchap van den Q4 Vc"  243 de UITBERST/ING zeer geweldig; zynde de flagen luidruchtiger dan die welke de voorige uitberftingen verzelden. Wy konden niet oordeelen over de hoogte, tot welke de vluchten van fteenen en fcories opfteegen, dewyl eenige regenwolken met die van den Vuurberg vermengd waren, en het opperfte gedeelte van den kegel en de vuurkolk van den Vefuvius voor ons gezicht bedekten. Dezelfde bergen van witte, naar katoen gelykende, wolken, opeengeftapeld, reezen tot zulk eene ongemeene hoogte en vormden eenen zo gewgüig grooten hoop boven den Vefuvius, als men met geene mogelykheid befchryven, en bezwaarlyk zich verbeelden kan. Misfchien hebben de oude Dichters, van een tooneel, gelyk dit, hunne denkbeelden van de reuzen, die tegen Jupiter kryg voerden, ontleend. Omtrent vyf uuren des avonds hield de uit- Vefuvius hebben opgemerkt, dat deeze Vuurberg, in zyne uitberftingen, aan eene fcheiding (*) onderhevig is op den middag en ter middernacht; en, waarlyk, ik geloove, uit myne eigen waarneemingen, dat dia aanmirJng welgegrond is. C) Crifis,  VAN den VESUViUS, IN 1779. 249 uitberfting op, terwyl 'er deezen dag eenige regen was gevallen, die, grootlyks bezwangerd zynde met de bytende zouten van den Vuurberg,' veel fchade deed aan de wyngaar- . den in deszelven nabuurfchap. Donderdag en Vrydag, den twaalfden en dertienden van Oogstmaand, hield de Vefuvius aan fterk te rooken, en van tyd tot tyd hoorde men flaauwe flagen, gelyk die van gefchut,op eenen grooten afftand; maar 'er zyn geene meerdere uitwerpingen uit deszelven Vuurkolk gefchied, noch eenige ftroomen van lava uit de zyden des bergs voortgekomen, zedert Woensdag laatstleden. Op Saturdag, den vyftienden (*) van Oogstmaand, ging ik, verzeld van den Graave lamberg, den Keizerlyken Staatsdienaar aan dit Hof, Ottaiano en Caccia-bella bezoeken , de ftreek, die het geftrengfte was behandeld geworden door den zwaarën en vernielenden ftortregen van de ftoffen der vuurbraakinge,in den nacht van Zondag laatstleden uit de kolk van den Vefuvius voortgekomen. Kort (*) [Zo ftaat 'er in het oorfpronglyke; maar als Vrydag de dertiende was, moet Saturdag noodwendig de veertiende geweest zyn; en was het inderdaad.] Q.5  250 0 e UITBERST ING Kort na dat wy gekomen waren voorby de Stad Somma, begonnen wy te befpeuren, dat de hitte van den vuurigen regen, die in derzelver nabuurfchap was gevallen, de bladeren der boomen en wyngaarden had aangedaan: wy vonden dezelve nog meer verzengd en gekreukt naar maate wy de Stad Ottaiano naderden, die omtrent drie [Engelfche] mylen van Somma mag afgelegen zyn. Omtrent op den afltand eener [Engelfche] myl van Somma begonnen wy versch gevallen asch of fcorioz van lava te zien, dunnetjes verfpreid over den wech, en in de velden. Op eiken ftap, welken wy voortgingen, vonden wy ze grooter van ftuk, en in meerderen overvloed. Op den afftand van anderhalve [Engelfche] myl van Ottaiano, was de grond geheellyk met dezelve bedekt, en de bladen en vruchten waren of geheel van de boomen afgeflaagen, of hingen 'er dunnetjes aan, verfchroeid en gedroogd door de geweldige hitte van den Vuurbergs-regen. Na dat wy gegaan waren door het vruchtbaarfte land, in Overvloed voorzien van boomen belaaden met vruchten van allerlei foort, en van den allerwecligften groei, door vroIyke dorpen, opgehoopt met blygeestige in woon  VAN DEN VESUVIUS, IN r/79. 25I woonderen, op eens te koomen tot zulk een tooneel van verwoestinge en ellende, het geene niets aan ons gezicht vertoonde dan hoopen van zwarte uitgebrande ftoffen en asfche, verzengde boomen, vernielde huizen, met eenige weinigen van derzelver verffrooide Inwoonderen, die juist te rug gekomen waren met naare, verflagen houdingen, om de verwoestingen te bezien, welke aan hunne huizen en bezittingen waren gefchied, en welke zy zeiven Zondag laatstleden met groote moeite ontkomen waren, was eene zo zwaarmoedige vertooning,als noch befchreven,noch vergeten kan worden. Wy vonden het dak van zyne Siciliaanfche Majefteits Speelhuis te Caccia-bella grootlyks befchadigd door den val van groote fteenen en zwaare fcorics, fommigen van welken, door hun vallen door het dak, gebroken zynde, nog meer dan dertig ponden woegen. Deeze plaats kan, in eene rechte lyn, niet minder dan vier [Engelfche] mylen van de kolk van den Vefuvius zyn afgelegen. Alen heeft de geloofvvaardigtte berichten ontvangen van het vallen van kleine dooiden Vuurberg uitgeworpen fteenen en uitgebrande ftoffen (fommige van welke in gewicht twee  £52 de UITBERSTING twee oneen haalden) te Benevento, Foggia en Monte-Mileto, meer dan dertig [Engel, fche] mylen van den Vefuvius (*). Maar dat het allerongemeenfte is (dewyl 'er Hechts' weinig winds was geduurende de uitberfting van den achtften van Oogstmaand) 'er viel dien zelfden nacht eene menigte fyne asfche op de Stad Manfredonia, welke op eenen afftand van honderd [Engelfche] mylen van den Vefuvius ligt (|). Dee- (*) De Prins van Monte Mileto verhaalde my, dat zyn zoon, de Hertog van Popoli, die den achtften van Oogstmaand te Monte Mileto was, ontrust was geworden door den regen van uitgebrande ftoffen, die daar gevallen waren, waarvan hy fommige ft ukken , die twee oneen zwaar waren, na Napels had gezonden, en dat fteenen van eene once gevallen waren op een zyner Landgoederen nog tien mylen verder gelegen. Monte Mileto is omtrent dertig [Engelfche] mylen van den Vuurberg. (t) De Abt galiani, wel bekend in de geleerde waereld, verhaalde my, dat zyne zuster, eene Non in een Kloofter te Manfredonia, gefchreven had om na hem te verneemen; zich verbeeldende, dat Napels moest verwoest zyn, daar zy op eenen zo grooten afftand zo zeer waren ontfteld geworden, door eenen regen van fyne asfche, welke in die Stad gevallen was op den8ften van Oogstmaand, des nachts ten elf uu.  van den VESUVIUS, in 1779. 253 Deeze gebeurde zaaken fchynen te llrekken tot bevestiging van de onderftelde verbaazende hoogte der kolom van vuur, die op den laatstleden Zondag des nachts uit de kolk van den Vefuvius voortkwam, en dienen grootlyks ter onderfteuninge van het geene wy in de Gefchiedenisfe van den Vefuvius geboekt ', vinden met betrekkinge tot het vallen van deszelven asfche op eenen geweldig grooten afftand, en in een kort beftek van tyd, geduurende de heftigfte uitberftingen. Wy gingen van'jCaceia-bella verder na Ottaiano, dat eene [Engelfche] myl nader aan den Vefuvius is, en gerekend wordt twaalfduizend Inwoonders te bevatten. Niets konde droeviger zyn dan het gezicht van deeze Stad, de huizen waren van daken beroofd, half begraven onder zwarte fcorics en asfche, al de venfters na den kant des bergs gebroken, en fommige der huizen zelve verbrand, de ftraaten opgehoopt met deeze asfche (in fom- mi- uuren, dat men alle Kerken geopend, en zich tot het gebed begeeven had. Dewyl de groote uitberfting gebeurde des avonds ten negen uuren, moet de asch in den korten tyd van twee uuren eenen wech hebben afgelegd van honderd mylen.  254 de; UITBERS TING mige naauwe ftraaten was de laag niet minder dan vier voeten dik) en eenige weinige juist te rug .gekeerde Jnwoonders waren bezig met dezelve wech te arbeiden, cn de asch in heuvels op een te ftapelen, om by hunne verwoeste huizen te komen. - Anderen waren in kleine troepen byeen vergaderd, vraagende na hunne vrienden en buuren, verhaalende elkander hunne rampen, zich kruisfendc, cn de oogen ten Hemel heffende, wanneer zy gewaagden van hunne zoo wonderdaadige ontkoominge. Eenige Monniken, die, geduurende den gantfehen tyd van deezen eisJyken regen, in hun Klooster waren, gaven 'ons de Volgende byzonderheden op, welke zy naaüwkeuriglyk, erl op eenen deftigen trant, verhaalden. De berg van Somma, aan den voet van welken Ottaiano ligt, verbergt hier den Vefuvius voor het gezicht, zo dat de uitberfting voor hun niet zichtbaar was, voor dat zy zeer aanmerkelyk werd. Op Zondag nacht, wanneer het geraas toenam, en het vuur zich begon te vertoonen boven den berg van Somma, vloodcn veelen der Inwoonderen van deeze Stad in de Kerken, en anderen maakten zich gereed om de Stad te verlaaten,  VAN DEN VESUVIUS, IN I779. 255 ten, wanneer fchielyk een geweldige flag gehoord werd, kort naa welken zy zich omgeeven vonden met eene dikke wolke van rook en fyne asfche: een vreeslyk kletterend geraas liet zich hooren in de lucht, en op het zelfde oogenblik viel eene ftortvlaag van fteenen en groote fcoria, fommige van welke fcoria zeven of acht voeten middellyns hadden, en meer dan honderd ponden moeten gewogen hebben, eer zy door haaren val gebroken wierden, daar fommige van derzelver brokken, welke ik in de ftraaten opnam, nog over de zestig ponden woegen. Wanneer deeze groote tot glas gebrande klompen, of in de lucht tegen elkander ftieten, of op den grond nedcrvielen, braken zy in eene menigte van ftukken, en bedekten eene groote ruimte om zich heen, met leevendige vonken vuurs, welke haare hitte mededeelden aan alles wat brandbaar was (*). In een 00cenblik ftond de Stad, en het land rondom de- (*) Deeze klompen waren gevormd uit de vloeibaare lava, welker buitenfte deelen zwart en vol poren geworden waren door koel te worden in den langen wech, welken zy door de lucht hadden afgelegd, terwyl de binnenfte deelen, als. minder blootgefteld, eene" groote hitte behielden, en volmaaktlyk rood waren.  256 de UITBERSTING dezelve, op veele plaatzen , in laaie vlam: want in de wyngaardcn waren verfcheiden ftrooien hutten, die voor de bewaakers der druiven waren opgericht, welke alle verbrand werden. Eene groote voorraadfchuur van hout, in het midden der Stad, ftond in vollen gloed, en, ware 'er veel winds geweest, de vlammen moesten zich overal verfpreid hebben, en al de Inwoonders zouden onvermydelyk in hunne huizen zyn verbrand geworden ; want het was onmoogelyk voor hun zich buiten deur te begeeven. Sommigen, die dit beproefden, met kusfens, tafels, ftoelen of bodems van wynvaten, enz. op hunne hoofden, werden of ter neder geflagen, of fchielyk terug- gedreven na hunne dichte verblyfplaatzen onder gewelven en in de kelders hunner huizen. Veelen werden gekwetst, maar niet meer dan twee perfoonen zyn geftorven van de wonden, welke zy ontvingen van deeze vreeslyke ftortvlaag van de uitgebraakte ftoffen des Vuurbergs. Om de verfchriklykheid des tooncels te vergrooten, vloog zonder ophouden de blikfem des Vuurbergs rondom de zwarte wolk, die hen omringde, en de zwavelachtige ftank en de hitte lieten hen naauwlyks loe adem te haaien. In  VAN DEN VESUVIUS IN 1779. 257 In deezen ellendigen en verlegen toeftand bleevcn zy omtrent vyfentwintig minuten, wanneer het onweer, door den Vüurberg veroorzaakt, eensklaps ophield, en de verfchrikte Inwoonders van Ottaiano, vreezende voor eenen nieuwen aanval van den woedenden berg, haastiglyk het Land verlieten, na de zieken en bcdicgcrigen, op derzelver eigene begeerte, in de Kerken geplaatst te hebben. Had de uitberfting een uur langer geduurd, Ottaiano had volkomen moeten blyven in den ftaat van Pompeji, dat, juist 1700 jaaren geleden , onder de asfche van den Vefuvius werd begraven, met het grootfte gedeelte zyner Inwoondcren, welker beenderen, tot op deezen dag, dikwyls worden gevonden onder gewelven, cn in de kelders der huizen van die oude Stad. Men vertelde ons van verfcheiden wonderwerken, welke door de beelden der Heiligen op deeze plaatze gewrogt waren, geduurende dit laatfte ongeluk; maar dewyl deeze geheel vreemd zyn van myn oogmerk, zal ik ze, naar gewoonte, met ftilzwygen voorbygaan. Het Paleis des Prinfen van Ottaiano is gelegen op eene hoogte boven de Stad, en nader aan den berg. De trappen, die na het R zei-  258 UITBERSTING zelve leiden, diep bedekt zynde met de uitgeworpen ftoffe van den Vuurberg, geleeken naar den kegel van den Vefuvius, ei> de witte marmeren ftandbeelden, die op de leuning ftonden, maakten eene zonderlinge vertooning, daar zy van onder de zwarte asch uitkeeken, die hunne voetflukken en de leuning geheel bedekte. Het dak van het palcis was geheel vernield, en de venfters waren gebroken; maar het huis zelve, hecht en fterk gebouwd zynde, had niet'veel geleden. Wy hadden hier eene gelegenheid om de hoedanigheid van deezen verfchrikkelyken regen naauwkeuriglyk te befchouwen, dewyl de uitgeworpen ftof des Vuurbergs, welke door het dak van het paleis heen gebroken, en op de vlieringen, de balcons, en de opene plaatzen was gevallen, niet was opgeruimd. Zy be£tond uit de fèorics van verfche lava, van onderfcheiden foorten: veele deezer brokken waren gefloten in de nieuwe lava, die 'er eene korst om heen vormde; en andere waren dunnetjes gevernist met nieuwe lava. Deeze foort van fteenen, die zeer dicht waren, en welker fommigen acht of tien ponden gewichts hadden, moet met veel grooter kracht zyn nedergevallen dan de zwaardere fCQ.  van den VESUVÏUS in I779. 259 fcoria, die zeer poreus waren, en de groote oppervlakte hadden, van welke ik boven melding maakte. Het palcis van Ottaiano is gebouwd op eene dikke laag van oude lava, die uit den ber,g van Somma is gevloeid, wanneer deeze in den ftaat van eenen werklyk vuurbraakenden berg was. Onder deeze laag toonde men ons drie grotten, uit welke beftendig, en fomtyds met geweldigen aandrang, een ten uiterfte» koude wind blaast, en een geraas voortkoomt als van water dat tegen rotzen flaat. Zy worden met deuren afgefloten gelyk kelders, en als zodanig gebruikt, gelyk ook om leevensmiddelen fris te bewaaren en -dranken te koeien. Ik had deeze ventaroli nooit te vooren gezien. In mynen Brief aan Dr. maty (*), over de natuur van den grond rondom Napels, hebbe ik gewaagd van andere van dezelfde foort, welke ik ontmoet had by den Vefuvius, den Etna, en in het Eiland Ifchia (t> Wy (*) [Zie den Vden Brief van deeze Verzameling bl. 189,192] (t) Te Cefi, in den Kerklyken Staat, zyn veele zodanige ventaroli; *en de Inwoonders van die Stad leiR 2 den'  a6o de UIT BERSTING Wy merkten op, dat de ftreek lands, die geheellyk bedekt was met eene laag der bovengemelde uitgeworpen ftoffe, omtrent twee [Engelfche] mylen en eene halve breed was, en genoegzaam even zo lang, in welke ruimte de wyngaarden en vruchtboomen te eenemaal beroofd waren van hunne bladeren en vruchten, en het voorkomen hadden van geheel verbrand te zyn. Maar wanneer ik, nu twee dagen geleden, die landftreek weder bezocht, zag ik, tot myne groote verbaasdheid deeze zelfde boomen, welke appel-, peeren-, perfik- en abrikoozen - boomen waren, weder in bloei, cn fommigen derzelver met de vrucht reeds gevormd, en ter grootte van hazelnooten. De wyngaarden hadden ook nieuwe bladen gekregen, en ftonden in bloei. VeeleVosfen,Haazen,en ander wild, werden, • v omden , door middel van looden buizen, de frisfche lucht uit dezelve tot in de kamers van hunne huizen, zo dat zy, met eene kraan om te draaien, dezelve, zo veel zy willen, kunnen verkoelen. Sommigen, die deeze weelde nog meer verfynd hebben, brengen door kleinere buizen, deeze koude lucht onder hunne eettafels , zo dat zy de vlesfen met drank op dezelve verkoele.  van den VESUVIUS', in 1779. 26l omftrceks Somma en Ottaiano, vernield door den vuurigen regen (*). Zyne Siciliaanfche Majefteit, wiens goedhartigheid hem by alle gelegenheden doet neigen om zyne goedertierenheid te toonen, en de ellendigen by te ftaan, heeft bevel gegeeven, dat men eene aanzienelyke fom gelds onder de ongelukkige Inwoonders van Ottaiano, en daar omftreeks, zoude uitdeden. Op den achttienden van Herfstmaand ging ik op den berg Vefuvius, verzeld van den Lord herbert en mynen gewoonen gids. Wy konden met geene moogelykhcid deszelven kolk bereiken, dewyl deeze bedekt was door eenen dikken rook, te zwavelachtig en hinderlyk om verduurd te worden; daarby zoude het niet voorzichtig geweest zyn de beklimming te waagen, al ware 'er dat beletfel niet geweest; daar het blykbaar was, uit de luide flagen, welke wy van tyd tot tyd hoor- (*) Onlangs de eer gehad hebbende van niet den Koning van Napels op eene Jachtparty te gaan, vond men, aan den voet van den Vefuvius en den Somma, verfcheiden doode Haazen , en wy doodden anderen, welker ruggen geheel kaal waren', zynde het hair van dezelve afgezengd door de heete asfche. R 3  20* de UITBERSTING hoorden, dat 'er nog eene groote gisting plaats had in de ingewanden van den Vuurberg. Wy vergenoegden ons derhalven met het onderzoek der uitwerkfelen van de laatfte buitengewoone uitberftinge op deszciveh kegel, en in dc valeie tusfchen dien en den berg van Somma. Het kegelachtige gedeelte van den Vefuvius is nu bedekt met brokken van lava en fcotice, het geen het opklimmen zeer veel bezwaarlyker en moeilyker maakt dan toen het enkel met fyne asfche bedekt was. De byzonderhcid van deeze laatfte uitberftinge was, dat de lava, welke gewoonlyk uit de zyde des Vuurbergs pleegt te loopen , cascaden, rivieren en beeken van vloeibaar vuur vormende, nu voornaameïyk uit de kolk wierd opgeworpen, in de gedaante van eene reusachtige vuurfontein (*), die, nog eeniger- maa- (*) Sorrentino verhaalt , in zyne Iftoria del Vefuvio, dat de Vuurberg in het jaar 1C76 zich op dezelfde wyze ontlastte. „ Non a torrenti modo man- do fuori Ie fue vifeere, ma tutti in avia mcnolla". Zulke wonderbaare, geweldige, en fchielyke uitwerpingen van vloeibaare lava moeten te weeg gebragt zyn door eenige toevallige en buitengewoone oorzaa- ke;  VAN DEN VESUVIUS, IN I779. 263 maatc gefmolten nedervallende , het kegelachtige gedeelte van den Vefuvius, als 't wake ; en ik was geneigd te denken , dat eene fchielyke gemeenfchap van water met de gefmolten lava misfchien gelegenheid konde geeven tot zulk een verfchynfel; byzonderlyk, 'daar wy weeten, dat men voortyds poelen van regenwater in holen binnen in den Vefuvius heeft gevonden, en dat eene rivier, volgens onderftelling dezelfde, welke oudtyds Draco genoemd werd, en die door eene lang , geleden uitberftinge bcgraaven is, eenige jaaren geleden, by Torre del Greco, v^n onder eene laag van lava, met zulk eene kracht uitborst, dat zy in ftaat ware molens aldaar aan den gang te brengen; maar eene keurlyke onlangs gedaane proef, gemeld door den Heere de faujas, in zyne Recherches fur les Folcans eteints bl. 176, fchynt myne onderftelling te wederfpreeken , en te Jeeren, dat water in het fornuis van eenen Vuurberg gCbragt, daar eene meer verdunde -lucht vindende, geene uitberfting zoude veroorzaaken. De Heer beslandes, Bcftuurder der'Koninglyke Spiegelmaakerye te St. Gobin , deed, in den jaare 1768, de volgende proef, in tegenwoordigheid des Hertogen van rochefoucault, den Heere de faujas, en anderen. Hy goot eenig water op eene groote hoeveelheid van gefmolten glas, het geen, geduurende twaalf, uuren, in dien ftaat in de fmeltkroes was geweest. Het water veroorzaakte niet de geringfte gisting, maar rolde over de oppervlakte van het glas, zonder zelfs eenigen damp te verwekken, R 4 en  254 de UITBERSTING ware, omgeeven heeft met eene laag van harde fcoria. Aan de zyde, die naast aan den berg van Somma is, heeft deeze laag, zekerlyk, meer dan honderd voeten dikte, en vormt een hooge richel. De valei tusfchen den Vefuvius cn den Somma heeft eene zo verbaazende menigte van lava en andere vuurbergstoffen ontvangen geduurende deeze laatfte uitberftinge, dat zy, naar men zich verbeeldt, tweehonderd en vyftig of meer voeten verhoogd is. Drie zulke uitberftingen, als deeze laatfte, zouden de valei volkomen opvullen, en, door den Vefuvius met den en verdween na dat het oogenfchynlyk gloeiendrood was geworden, gelyk het gefmolten metaal, In omtrent drie minuten, zonder eenige de minfte losherfling te wege gebragt te hebben. ■ Indien dan de bovengemelde groote uitwerpingen der lava niet veroorzaakt wierden, door de vermenginge'van water met de lava , zouden zy niet hebben kunnen verwekt worden, door dat geweldige onderaardfche uitwaasfemingen zich, met kracht, eenen wech gebaand hadden tot den ketel (indien ik die uitdrukking mag gobruiken) van den Vuurberg, die vol was van gefmolten ftoffen; en alles, wat dezelve bevatten, met alles, wat den doortocht tegenftond, op eens in de lucht deeden vliegen ?  VAN DEN VESUVIUS, IN I779. 265 den Somma te vereenigen, hen tot éénen berg maaken, gelyk zy, naar alle waarfchynelykheid, waren voor de groote uitberfting onder de regeeringe van titus. Kortom, ik vond de geheele gedaante van den Vefuvius veranderd. De keurlyke kanaalen, door welke de lava, in Bloeimaand laatstleden, liep, zyn alle begraaven. De vuurberg fchynt ook in hoogte te zyn toegenomen, de gedaante der kolk is veranderd, een groot gedeelte van derzelver rand naa den kant van Somma ontbreekt, en aan den kant na de zee is hy ook gebroken. Er zyn fommige zeer groote fcheuren, omtrent het toppunt des kegels van den Vuurberg, waaruit het waarfchynelyk wordt, dat nog een grooter gedeelte van den boord der kolke zal inftorten. De richel van verfche Vuurbergsftoffen op den kegel van den Vefuvius na den kant van Somma, en de dikke laag in de valeie , zyn, insgelyks, vol van fcheuren, uit welke, by aanhoudinge, een zwavelachtige rook opryst, die dezelve , nevens de omliggende fcoria en uitgebrande ftoffen kleurt met eene donkergeelc, of fomtyds met eene witte verwe. Deeze laatstgemelde fcheuren, hoewel diep, gaan echter, naar ik my verbeelde, R 5 niet  266 de ÜITBERSTIN6 niet verder dan de laag, die door de laatfte uitberftinge gevormd werd, en die, door haare ongemeene dikte, voorftaamelyk in de valeie, waarfchynelyk eenen hoogen trap van hitte, geduurende eenige eerstkoomende jaaren, zal behouden, gelyk eene dikke laag van lava deed, die, in het jaar 1767, in de fosfa granda liep. Het getal en de grootte der fteenen, of, om eigenlyker te fpreeken, der brokken van lava, welke, geduurende het beloop der laatfte uitberftinge, uit den Vuurberg zyn opgeworpen, en dik verfpreid liggen op den kegel van den Vefuvius, en aan deszelfs voet, is waarlyk ongclooflyk. De grootfte brok, welken wy maten, was, in den omtrek niet minder dan honderd en acht Engelfche voeten, en zeventien voeten hoog. Het is een vast blok, en in eene groote maate tot glas gebrand; in fommige van deszelven deelen zyn groote Rukken van zuiver glas van eene donker-geele kleur, gelyk dat, waarvan onze gemeene vlesfen gemaakt worden, en de poren fchynen overal met volmaaktlyk tot. glas geworden ftoffen van dezelfde foort gevuld te zyn. De plek, op welke deeze brok nederkwam, is duidelyk getekend door eene die-  VAN DEN VESUVlUS, IN 1779' 2^7 diepe indruklfmgc genoegzaam aan den voet des kegels van den Vuurberg, en hy nam drie fprongen eer hy ftil bleef liggen, gelyk men duidelyk bemerkt aan de tekens, die hy op den grond achterliet, cn aan de fteenen , wdke hy onder zyn verbaazend gewicht tot ftof vergruisd heeft. Wanneer wy letten op de onguurc grootte en het gewicht van zulk eenen' vasten klomp, die ten minften een vierde deel eener [Engelfche] myle vry uit déri mond des Vuurbergs is geworpen, dan kunnen wy niet nalaaten verbaasd te ftaan over de wonderbaare krachten der Natuure, van welke wy, daar zy zo heel zelden binnen het bereik van menschlykc befchouwinge vallen, in het algemeen al te gereed zyn om op eene veel te kleine fchaal te oordeclcn. Een ander vast blok van oude lava, zesenzestig voeten in den omtrek, en negentien voeten hoog, zynde ten naaften by van eene bolronde gedaante, werd op denzelfden tyd uitgeworpen, en ligt niet verre van het voorgemelde. Deeze fteen, die blyken draagt van rond gemaakt, ja bykans glad geflepen te zyn door geduuriglyk in waterftroomen, of aan de zeekust, te rollen, en die evenwel zo ongctwyffeld uit den Vuurberg is uitgeworpen,  268 de UITBERSTING pen, kan het voorwerp zyn van keurige befpiegelingen (*> Nog een ander blok van vaste lava, dat veel verder werd voorgeworpen, en in de valei ligt tusfchen den Vefuvius en de Kluizenaars wooning, is zestien voeten hoog, en tweeënnegentig in den omtrek; fchoon het duidelyk blyke, uit de groote brokken, welke 'er om heen liggen, en die door den fchok des vals van hetzelve afgezonderd werden, dat het, toen het dooide lucht vloog, tweemaalen zo groot moet geweest zyn. 'Er zyn duizenden van zeer groote brokken van verfchillende foorten van oude en nieuwe lava, die op den kegel van den Vefuvius, en in de valeien aan deszelfs voet door de laatfte uitberftinge verfpreid liggen: maar deeze drie waren de grootfte van de geene, welke wy maten (f). Wy (*) Of zoude deeze fteen ook een klootvormige uit den Vuurberg voortgekomen bafaltes zyn; gelyk een van vyf- en veertig voeten omtreks, door den" Heere faujas de St. fond, befchreven op bladz. 155 van zyn keurlyk boek over de uifgebluschte Vuurbergen. (t) Wy maten nog twee andere fteenen in de Valeie, tusfchen den Somma en den'vefuvius; de eene was twee- en twintig voeten en eenen halvcn lang, der-  VAN DÉN VESUVIUS, IN 1779- 26> Wy vonden ook veele brokken van die Vuurbergs bomben, welke in de lucht geborften waren, gelyk in het vroegere gedeelte van dit dagverhaal gemeld is, en fommige geheele, die zonder berften op den grond waren gevallen. De verfche gloeicndroode en vloeibaare lava opgeworpen zynde met ontelbaare brokken van oude lavaas, waren deeze laatfte dikwyls dicht befloten in de eerfte; en wanneer zulke brokken van lava met eene menigte van poren bezet en vol. van luchtbellen waren, gelyk dikwyls het geval is, heeft waarfchynelyk de geweldige hitte de ingefloten lucht fchielyk zich doen uitzetten en daardoor de berfting veroorzaakt. Wanneer deeze brokken beftonden uit eene dichtere lava, borften zy niet, maar werden eenvoudiglyk ingefloten - door de verfche lava, en kreegen eene bolronde gedaante door het wentelen in de lucht, of het afrollen langs de fteile zyden van den Vuurberg. De fchil, of het uitwendige bekleedfel der bomben, die geborften waren, en waarvan dertien voeten en eenen halven breed, en tien voeten hoog; de andere elf voeten en eenen halven hoog, en twee- en zeventig voeten in den omtrek.  2?o de UITBERSTING van wy verfcheiden ftukken vonden, beffond altoos uit nieuwe lava, in welke men nog veele fplinters der oudere lava, die 'er in was befioten geweest, zag fteeken. Ik was zeer vermaakt met deeze ontdekkinge, als zynde grootlyks verlegen geweest om eene verklaaring van deeze werkinge des Vuurbergs, die voor my nieuw, en zeer menigvuldig, was geduurende de uitberftinge van den negenden van Oogstmaand. Het verfchynfel van het natuurlyke" gefponnen glas, dat te Ottaiano viel met de asfche op den vyfdcn van Oogstmaand werd my hier ook klaarlyk uitgelegd. Ik hebbe reeds gemeld, dat de lava, door deeze uitberftinge opgeworpen, in het algemeen volmaakter tot glas geworden was, dan die van eenige vroegere uitberftinge, het geene duidelyk bleek by eene nadere befchouwing der brokken van nieuwe lava, welker openingen wy doorgaans vol vonden van eene volmaaktlyk glas. geworden ftoffe, en de fcoria zelve hadden, by een naauwkeurig onderzoek met een vergrootglas, het voorkomen van eenen verwarden hoop van draaden eener onvolkomen glaswordinge. Wanneer een ftuk der vaste nieuwe lava in zynen val gefcheurd was, zon- . der  VAN DEN VESUVIUS, IN I779. 271 der geheel gebroken te zyn, zagen wy altoos in de fcheuren hairfyne vezels van volmaakt glas,die van de eene zyde tot de anderereikten. Indien ik eene laage vergelyking mag maaken, die evenwel het denkbeeld van het geene ik wenfche te verklaaren beter uitdrukt dan eenige andere, welke ik kan bedenken, geleek deeze lava naar . eene vette Parmefaanfche Kaas, die wanneer ze gebroken, en zachtkens van een getrokken wordt, doorfchyncnde draaden (fpint uit de kleine holligheden, welke het kleevend vocht inhielden, waaruit deeze draaden te zamengefteld werden. Dit natuurlyk gefponnen glas dan, het geen, geduurende deeze uitberftinge, te Ottaiano viel, zo wel als het geene, in het jaar 1765, viel op Isle de Bourbon, moet, allerwaarfchynlykst, zyn gevormd door de werkinge van het fpringen en vaneen fcheiden van zulk een foort van lava, als zo aanftonds befchreven is, in de lucht, ten tyde van derzelver uitwerpinge uit de kolken der Vuurbergen , en door het uitfpinnen van de zuivere tot glas geworden ftoffe uit derzelver openingen of holligheden door dat middel, terwyl de wind terzelfder tyd deeze draaden van glas  ü72 de UITBERSTING glas zo fchielyk vvechvoerde als zy voortgebragt werden. Ik befpeurde fommige ftukken van eene zelfftandigheid, welker weeffel zeer veel geleek naar dat van eenen waaren Puimfteen, vastzittende aan eenige zeer groote brokken der nieuwe lava, die zeer dicht van ftuk waren; en by een naauwkcurig onderzoek, en na dat ik ze van de lava had losgemaakt, bemerkte ik, dat deeze zelfftandigheid inderdaad met geweld geperst was uit de kleine openingen van den vasten fteen zeiven, en eene verzameling was van fyne glasachtige vezels of draaden, die onder elkander verward waren, op den tyd, waarin zy uitgeperst werden door de inkrimpinge der groote brokken van lava in het koud worden, en die door hun eigen gewicht na beneden gebogen waren. Deeze zeldzaame zelfftandigheid heeft de ligtheid van den Puimfteen, en gelykt denzelven in allen opzichte, behalven dat zy van eene donkerer kleur is. Wanneer de openingen der verfche vaste lava groot waren, en opgevuld met zuivere tot glas geworden ftoffe, vonden wy die ftoffe fomtyds in derzelver oppervlakte tot bellen opgeblazen, zo als ik ondcrftelle, door  van den VESUVIUS, in 1779- 273 door de lucht, die, terwyl de lava in het koud worden zich te zamen trok, met geweld was uitgedreven. Deeze bellen, dun zynde, toonden, dat dit glas der Vuurbergen dezelfde foort van doorfchynendheid heeft als onze gemeene glazen vlesfen, en, gelyk dezelve, van eene vuil-geele kleur is (*)• Ik floeg met eenen hamer eenige groote ftukken van dit glas af, zo groot als myne vuist, die vastkleefden aan, en ingelyfd waren in, fommige van de grootere brokken van lava, en zygcleeken, fchoon van dezelfde foort, door hunne dikte volkomen zwart, en waren ondoorfchynende. Eene andere byzonderheid is opmerkelyk in de lava van deeze uitberftinge: veele afgezonderde ftukken van dezelve hebben de gedaante van een garstkoorntje of van eenen pruimftecn, zynde dun aan beide einden, en dik in het midden. Wy namen verfcheiden op, en zagen nog veel meer, die voor ons te zwaar waren om te draagen, want zy moeten me* dan zestig ponden gewogen heb- (*) [In Engeland, misCchien, en in Italië. Het glas van onze vlesfen is van eene donker groene kleur, gelyk bekend is.] s  274 »£ UITBERSTING hebben; fommige van de kleineren ware» geene once zwaar. Ik onderftelle, dat zy druppels waren van de vloeibaare vuurfontein van den 8^e" van Oogstmaand, die zeer natuurlyk zulk eene gedaante in hunnen val konden krygen: maar de Boeren in de nabuurfchap van den Vefuvius zyn wel verzekerd, dat het donderfteenen zyn, die met den Vuurbergs blikfem nedervielen. Wy vonden veele der Vuurbergs bomben, of, om eigenlyk te fpreeken, ronde bollen van nieuwe lava, klein en groot, alle welke eene kern hebben, beftaande uit eenen brok van oudere en vaste lava. Daar waren ook fommige andere zeldzaame tot glas geworden ftoffen, zeer verfchillende van aile, die ik ooit te vooren gezien had, vermengd met den onlangs gevallen ftortregen van byster groote fcoria en klompen van lava. Hoewel ik getracht hebbe zó byzondcr en klaar, als moogelyk was, te zyn in de befchryvinge, welke ik gegeven hebbe van de zeldzaame zelfftandighc'en door de laatfte uitberftinge van den Vefuvius voortgebragt, evenwel, daar ftaalen van deeze lichaamen by eenen opflag van het oog meer kunnen verklaaren, dan ik my kan vermeeten in ge- hee-  UITBERSTENG YAIS" DEIsT BERG VESl}viUS, op den 8 Aug. 1779.   van den VESUVIUS, in I779. 275 heele bladzyden fchrifts te doen, zal ik niet nalaaten, u, by de eerfte gunftige gelegenheid, eene verzameling derzelve te zenden, welke ik tot dat einde hebbe wechgelegd; in het byzonder, dewyl zy, gelyk ik my vleie, zullen kunnen dienen om eenig licht te verfpreiden over een tot nog toe duister onderwerp: ik meene de natuur en wyze van vorminge der Puimfteenen. De Vefuvius houdt aan fterk te rooken, en wy hadden gister eenen lichten fchok van eene aardbeevinge; zo dat ik niet denke, hoewel de laatfte uitwerpingen zo zeer aanmerjselyk zyn geweest, dat de Vuurberg zich nog genoeg ontlast heeft om lang in rust te blyven. Ik moet, nu, myn heer, uwe vergiffenis verzoeken, indien ik te veel van. uwen tyd geroofd hebbe. Ik bedoelde kort, klaar, en duidelyk te zyn; indien ik, door naa de twee laatfte hoedanigheden te dingen, in de eerfte gemist hebbe, hoope ik, dat ik verfchooning zal vinden, en dat gy den wil voor de daad zult neemen. Ik ben, enz. S 2 •   AANTEKENINGEN E N VERKLAARING, VAN DEN HEER ABT G IRAUD-SOULAVIE. OVER DIT WERK.   AANTEKENINGEN e n VERKLAARING. Het werk des Heeren hamilton -heeft noch Verklaaringen, noch Uitleggingen noodig. Het is vol van aanmerkingen,. die met zo veel duidelykheid gefchreven zyn, dat het binnen het bereik is van alle foorten van Leezers. Als Kenner der Natuurlyke Historie befchryft hy de verfchynfels der Vuurbergen met die eenvoudigheid, welke den verftandigen en kundigen Waarneemcr aanduidt-, als Schilder vertoont hy de Natuur in ftuiptrekkingen met al de kracht van eenen Engelfchen Geleerden. Zyn werk verfchilt, in dit gedeelte, van alle befchryvingen door Franfchen, Duitfchers of Italiaancn gedaan. De Befchryving van den Britfchen Staatsdienaar is, in deeze beide opzichten, een volmaakt werk. Ik geloove, evenwel, dat men, S 4 door  28o AANTEKENINGEN. door de waarneemingen, welke gedaan zyn op Vuurbergen aan deeze zyde van het gebergte gelegen (*), te brengen Uy,en te vergelykcn met, die, welke aan geene zyde zyn gedaan, nieuwe denkbeelden kan verkrygen over het vuur deezer bergen, over deszelven krachten, voortbrengfelen, en over de eenpaarigheid van deszelven werkingen in alle / gewesten van den Aardbol, en in alle eeuwen der Natuure, van de oudfte Gedenktekenen der Vuurbergen af tot aan die hcdendaagfche brandende uitftortingcn, die op eene zo inneemende wyze befchreven zyn door den Heere hamilton, den hedendaagfchen plinius van den Vefuvius. In de Gefcbiedenis der Natuure, even gelyk in alle foorten van weetenfchappen, verkrygt men geene nieuwe kundigheden dan door de vergelykinge van verfcheiden voorwerpen. Men heeft de vaste en in één gedrongen lava van den Vefuvius, en den bafaltes van onze oude, in het zuidelyk gedeelte van Frankryk gelegen, Vuurbergen moeten waarneemen, om te kunnen oordeelen, dat (*) [Te weeten het Alpifehe, dat Frankryk en Italië van elkander fcheidt.J  aantekeningen. 281 dat het Vuur deezer bergen, in zyne onderaardfche verulyfplaatzen, eene gelykfoortige ftof bereidde, zo wel in Frankryk als in Italië, en in de oudfte tyden der waereld, zo wel als in de laatere. Men heeft de uitgebluschte Vuurbergen moeten waarneemen, nagaan hoe deeze bafaltifche lava de overhand hebbe in alle derzelver voortbrengfelen, gelyk de vaste en in één gedrongen lava heerscht in de uitvloeifelen der hedendaagfche Vuurbergen, om te kunnen befluiten, dat de verfcheidenheden in de uitgeworpen ftoffe van gelyken aart zyn. Deeze Waarneemingen hebben vervolgens toegelaten.een befluit op te maaken, omtrent de eenpaarigheid van de werkingen en van de voortbrengfelen der Vuurbergen. De vergelyking is een uitmuntend middel om voortgangen te maaken in de naauwkeurigeWeetenfchappen. s5 \e-er-  28a EERSTE EERSTE AANTEKENING. over de schryvers, die zich aan eens aangenomen stelsels binden (*). Jj£et is te heklaagen, zegt de Heer h amilton, dat zy, die het meest gefchreven hebben over de Natuurlyke Historie, hunne toevlucht niet hebben genomen tot de Waarneemingen, op de plaatzen zelve gedaan; maar dat zy, - al te ligtvaar.dïglyk, Jlelfds hellen aangenomen , die, misfchieii, in de boekvertrekken, met even weinig ervarenheid als gegrondheid, gevormd .waren, enz. bladz. 6, 7. De Schryver verzet zich hier tegen de Liefhebbers der Natuurlyke Historie, welke,.in groote Steden woonende, die Historie fchryven in hunne Boekvertrekken. Zodanigen zyn de opftellers van byzondere Stelfclen en Rangfchikkingen. Welhaast zullen alle Geleerden met eenpaarige toeftemminge erkennen, dat men in de Natuurlyke Historie geene ah- (*) [Korter vertaaling voor het Franfche Sur les Auteurs Syftematiques wist ik niet te bedenken.]  AANTEKENING. 2S3 andere werken als oorfpronglyke moet bcfchouwen, dan die op de plaatzen zelve gefchreven zyn, op de toppen van bykans ontoeganglyke bergen, en inde diepe dalen, welke dezelve van een fcheiden: Dit treffende fchouwtooneel der Natuure kan alleen een waarfchynelyk ftelfel opgeeven, en zulk een ftelfel moet men van Waarneemeren alleen verwachten. Men weet, dat de gewichtigfte ontdekkingen in de Natuurkunde, en in de Natuurlyke Historie, die nog de grondflagen zyn van onze redenkavelingen, eri tot de nakoomelingfchap moeten overgaan, op bergen gedaan zyn. Zodanig is de ontdekking van de zwaarte der Lucht , die deioude uitgebluschtc Vuurbergen door den Heere guettard, c11z. S ch eu ch ze r heeft de Alpifche gebergten befchreven; en hoewel de Befchouwende Natuurkunde 'merkelyke veranderingen heeft ondergaan zedert de waarncemingen van deezen Natuurkenner, zullen zyne Befchryvingen, als waare afbeeldfels der Natuure, ftand houden zo lang de Natuur zelve duurt. Het is, derhalven, alleenlyk in het Heiligdom der Natuure, ,dat men derzelver oude verrichtingen kan nagaan. Zy heeft de Gedenk-  284 EERSTE denktekens van haaren arbeid geplaatst in ver afgelegen, cenzaame en bergagtige Gewesten | terwyl de groote Steden van alle kanten niets anders dan de vermomde Natuur aanbieden; men ziet daar bykans niets meer dan het werk van menfchen handen, Wat zyn dan voor eenen Wysgeer kleine ftukjes van gewoone, of van vuurfpuwende bergen, of van mynftoffen ? Indien de Ridder hamilton niet den moed gehad had om zynen haard te verlaaten, de ongemaatigdheid der Jaargetyden te tarten, en den Vefuvius, geduurende deszelven verfchrikkelykfte verfchynfelen, waar te neemen als een andere plinius; indien hy zyne aanmerkingen op overgebragte ftaaltjes gevestigd had; indien hy de verfcheidenheden deezer voortbrengfelen onder byzondere rangen had gebragt, zoude hy eenen Catalogus of Woordenboek gegeven hebben, in plaatze van zyn met. diepzinnige redeneeringen opgevuld Dat ik aangedrongen hebbe op deeze wyze van het fchryven der Natuurlyke Historie, is niet gefchied,om dat ik denke, dat men de opftellcrs van Naamlysten uit de Weetenfchappen moet bannen. Eene wel opgeftelde Naam-  AANTEKENING. 285 Naamlyst, zulk eene vooral, die niet gebonden ware aan aangenomen Stelfels, noch aan iets van het geene in de Weetenfchappen willekeurig is; in 'het byzonder zulk eene, die gegrond ware op de door waarneemingen ontdekte waarheden, zoude in de Natuurlyke Historie een uitmuntend boek zyn. Ik hebbe alleenlyk, eenftemming met den beroemden hamilton, willen toonen, dat de waare wyze van de Natuurlyke Historie te behandelen, niet beftaat in het uitdenken van Stelfels, noch in het opftellen van Werken naar kleine ftaaltjes , maar in het onderzoeken van het groote oorfpronglyke Boek der Natuure. Ik hebbe daarom het onderfcheid aangewezen, dat 'er is tusfchen eenen opfteller van Naamlysten en eenen Waarnecmer der Natuure, op dat men den Natuurkenner niet verwarre met den Verzamelaar van ftaaltjes, van brokjes myn ftoffe, en van kleine fteentjes, noch met den maaker van Lysten, welker eng beperkte .fchikking onvermogende is de Natuur te ver toonen met die majefteit, welke haar van alle kanten omringt, en die zig openbaart in alle derzelver Ryken, van den arend, die zich in de lucht verheft, tot aan den kruipenden worm, en van  286 EERSTE van het korreltje zand tot aan die rotzen van leevenden fteen, die zich verheffen, tot dat men ze in het gewest der wolken uit het gezicht verliest. TWEEDE AANTEKENING. OVER DE HAND.ELWYZE VAN DEN HEERE RIDDER HAMILTON. Qvertuigd van het gevaar van eenig Stelfel aan te neemen of te vormen, hebbe ik my daar afgehouden, my bepaalende tot de eenvoudige verhaaien van het geene ik zelve hebbe waargenomen enz. bl. 7. Na aangedrongen te hebben op de noodzaaklykheid van de Natuur waar te neemen op de plaatzen, alwaar zy haare wonderen fchynt ten toon te fpreiden, verzet de Schryver zich nogmaals tegen bepaalde Stelfels, en draagt het waarneemen der Natuure voor als de beste wyze van de Natuurlyke Historie te behandelen. Maar nieuwe Waarneemingen worden nooit gedaan zonder eene nieuwe Uitkoomst; en de nieuwe ontdekking is voor de Natuurkenners der Hoofdft ad, een waar fy  AANTEKENING. 287 fyflematiseh denkbeeld. By voorbeeld, eer het werk van den Heere Ridder hamilton te voorfchyn kwam, meende men, dat de voortbrengfels der Vuurbergen het niet zeer aanmerkenswaard'ge werk waren van een voorbygaand en niet zeer geweldig vuur: eenige metaalfteencn(*), water, en zwavel waren 'er de werkende oorzaaken van; het vuur brandde omtrent den top, en niet in de onderaardfche holen van den berg. De Historie der Vuurbergen werd op eene karige en zo bekrompen wyze behandeld als de ftaaltjes en kleine proeven van de werkhuizen der Scheikunde, met welke men de werkingen der Vuurbergen in éénen rang dorst plaatzen. De kracht der Vuurbergen en de onmeetclyke grootheid van derzelver voortbrengfelen af' te fchilderen, en de broze, op eene fchcikundige proef en afgebroken ftaaltjes gevestigde, ftelfels om verre te werpen, was bewaard voor de Heeren hamilton, bry- done, choiseul-g'ouffier, ferber, de la lande, desmarest, guet- tard, enz. Ee- (*) [PyritesJ  ègS TWEEDE Eene nieuwe Leer, het is waar, gaat in den beginne door voor een nieuw Stelfel: men erkent bezwaarlyk oude en in aanzien geraakte dwaalingen: maar men erkentze vroeg of laat,- en het koomt deeze vermaarde Reizigers, deeze oorfpronglyke Schryvers, alleen toe het algemcene gevoelen over deeze ftoffen te bepaalen. . Hebben zy niet een onbetwistbaar recht op dit gevoelen? Neem de werken van deeze vermaarde Waarneemeren by eikanderen, en zie in welke verfchillende ftanden zy zich bevonden hebben; zie hoe zy de zeeën overtrekken, verfchillende luchtftreeken doorloopen, zich blootftellen aan het verdraagen van honger, van dorst, van koude, van hitte van fneeuw, van regen. Deeze waarneemende Natuurkenners hebben reeds alle toeganglylyke bergtoppen beklauterd; zy hebben bergen beklommen, welker bovenfte zich verliest in de wolken; zy hebben den doodelyken zwaveldamp der vuuren van den Vefuvius en van den Etna, de bevroren lucht van het Pyreneefchc en Alpifche gebergte, ingeademd: zy hebben niet dan na deeze voorbereiding de Historie der Natuure durven fchryven. Hoe veel zweets onderftellen de werken- van ee-  AANTEKENING. 289 scncn hamilton, van eenen de saussure, van eenen de luc, enz.! Men wordt 'er van getroffen, wanneer men het oog ftaat op hunne Werken. En deeze Werken zyn het, welke men heeft durven behandelen, als waren het nieu we Stelfels, dewyl zy nieuwe ontdekkingen aanbieden. De Werken, die inderdaad Stelfels behelzen (*), zyn , integendeel, het voortbrengfel der vcrbeeldinge en lichaamlyke rust. Derzelver opftellers, gemaklyk gehuisvest in eenige Hoofdftad, kiezen eenige byzondere ftukken der Natuurkunde of der Natuurlyke Historie, die de aartigfte cn vruchtbaarfte zyn in rechtmaatige of ingebeelde gevolgen: zy voegen by deeze ftukken andere, welke zy niet hebben waargenomen, en vormen dus het Lichaam van een Stelfel, eene fchim, die niets meer vertoont dan de fchaduw der Natuure. Even zo handelen de Schryvers der Romans , die werken om ledige burgeren den tyd te helpen korten, om de hartstochten te roeren , om deftige leugens te fchryven. Zy kiezen (*) Ouvrages veritablement Syfiematiqms. T  290 TWEEDE zen de.aandoenlykfte,de verfchriklykfte of de hartstochtlykfte omftandigheden van den in maatfchappye leevenden mensch. De Leezers die gaarne door tederheid geroerd worden, en zich toegeeven in de fmartlyke of aangenaame gewaarwordingen, tot welke zulk leezen aanleiding geeft, brengen eenige vermaakelyke oogenblikken door, gelyk zy, die Stelfel-Schryvers leezen, hunne verbeelding laaten weiden. Maar deeze laatfte werken zyn zo verre af van de waare Historie der Natuure, als de andere van de Gefchiedenisfe van het menschlyke hart. DERDE AANTEKENING. over het vuur der vuurbergen. Heer de buffon— ftaat aan de onderaardfche vuuren niets meer toe dan het vermogen van kleine heuveltjes op te werpen: hy denkt, dat de zitplaats van deeze vuuren jlechts weinig beneden de oppervlakte van den grond is... enz. bladz. 8", 9. De Heer Ridder hamilton, hier den beroemden Schryver van de Natuurlyke Historie aannaaiendebrengt ons te binnen, dat dee-  AANTEKENING. 291 deeze groote Wysgeer, in zyne Befchouwinge der Aarde (*), de vorming der bergen van onzen Aardbol toefchryft aan het water. De Waarneemer der Vuuren van den Vefuvius en van den Etna, die gezien heeft, hoe zeer het vuur in het groot werkte in het opwerpen deezer Bergen, toont zich zeer gevoelig over de orlverfchilligheid, welke de Heer Graaf de buffon betuigd heeft omtrent de Vuurbergen, door aan dezelven flechts een zeer klein vermogen toe te ftaan in de verdeelinge van de krachten der Natuure. De Heer de buffon zal, öngetwyffeld, den Waarneemer der vuuren van den Vefuvius beter voldaan hebben in zyn boek over de Tydperken der Natuure (f), waarin deeze hoofdftof eene voornaame rol fpeelt. In dit Boek werkt het vuur in het groot in het Heelal; nooit had men deszelven heerfchappy zo ver uitgeftrekt. De Zon brandt in het zelve; de aarde neemt haaren oorfprong uit de Zon door den fchok van eene Staartftarre, zegt de Heer de buffon: zy blyft langen tyd gloeiende, brandende, on- voor- (*) Theorie de la Terre. (t) Les Epoques de la Nature. T 2  292 DERDE voorzien van leevende bewerktuigde weezens; vervolgens bekoelt zy allengskens, en brengt de verfchillende geflachten der Dieren voort. De Bergen van Granit-fteen, zegt dezelfde Schryver, zyn de gedenktekens, dat de aardbol oudtyds in eenen ftaat van fmeltinge geweest is. Al de kaale en dorre klippen, die den aardbol omringen, en voor ée kalkachtige rotzen, het werk des waters, tot grondflagen verftrekken, zyn, volgens den Heere d e buffon, de uitkoomften van de werkinge des vuurs. Verfcheiden Natuurkundigen betwisten tegenwoordig deezen vermaarden kenner der Natuurlyke Historie het branden der Zonne. Maar ik geloove, dat men, om deeze waarheid om verre te ftooten, eerst zoude moeten bewyzen, dat dit gefternte geene lichtftraalcn uitfehiet, gelyk onze konstvuuren; dat het niet verlicht, gelyk onze konstvuuren; dat deszelven inwendige deelen niet in eene geweldige beweeginge zyn , gelyk die van onze konstvuuren; dat die beweeging zich niet ftrekke van het middelpunt na den omtrek, gelyk in onze konstvuuren; dat de Zon niet ver warme, gelyk onze konstvuuren, en dat zy de vloeiftoffen, die voor haar blootge- fteld  AANTEKENING. 293 field worden, niet in werking brengt, gelyk onze konstvuuren Kan de overeenkoomst der verfchynfelcn beter worden bewezen, en kan men ontkennen , dat de Zon in eenen brandenden ftaat zy, wanneer derzelver verlchynfelen dezelfde zyn als die der konstvuuren van onzen dampkring ? Alle deeze eigenfchappcn, het is waar, behooren geheel niet noodzaaklyk tot de ftof in eenen brandenden ftaat (gelyk de Heeren de Baron van marivetz en goussier zullen aantoonen in de Natuurkunde der Waereld (§)). Het is der ftoffe zeer onverfchillig of zy lichte, dan niet, of zy warm zy, dan niet; het vuur is Hechts eene byzondcrc toevallige eigenfchap: maar zal men ooit kunnen bewyzen, dat het beginfcl, dat in de Zonnc werkt,dat verlicht,dat verwarmt, dat van het middelpunt na den omtrek werkt, vcrfchille van het beginfel, dat in onze konstvuuren het zelfde uitwerkfel te weeg brengt? Men zal ons wel aantoonen, dat het licht Hechts lydelyk is in het vuur der Zonne; dat de Zon, misfchien, het niet uitwerpe ten koste van haare eigen zelfftandigheid; dat het door de wae- (§) la Phvfique du Monde. [Nu reeds uitgegeven.] T 3  *94 DERDE waereld verfpreid is; men zal, misfchien, daar by nog bewyzen, dat bet lichtverfpreidende beginfel het beginfel der warmte is. Maar zal men kunnen ontkennen, dat dezelfde verfchynfels in onze konstvuuren waargenomen, uit hetzelfde beginfel volgen? En zal men, door te toonen, dat het vuur niets anders is dan eene geweldig fchielyke uitzettende beweeging van de onbemerkbaare ftofklompjes (het geene wel haast de bepaaling van het vuur zal worden) kunnen ontkennen, dat deeze kracht in de Zonne is, eveneens als in onze door konst gemaakte vuuren? Het blykt derhalven, dat men, wanneer men bewyst, dat de Zon niets meer is dan de aanleidende oorzaak van licht en warmte, dezelfde kracht niet kan weigeren aan onze gemaakte vuuren. De oorzaak, zo wel van warmte als van licht of brandinge, zal dus overal dezelfde zyn. Deeze oorzaak, welke zy ook zyn mag, heeft de overhand over alle andere hoofdftoffen, en beheerscht het gantfche Heelal door haare werkzaamheid; zy is de ziel der bewerktuigde weezens; zy houdt den omloop van derzelver vloeiftoffen gaande: de overige hoofd-  AANTEKENING. 295 koofdftoffen zouden, zonder haar, niets meer zyn dan een doode en logge klomp; alles zoude vast en dicht zyn: 'er zoude, zonder de hulpe deezer hoofdftoffe, geene buigbaare middenftof (*) in het Heelal beftaan. En dit beweegt my om te gelooven, dat het hoofdftoffelyke vuur eene vaste, zeer fterk verdeelde, buitengemeen veerkrachtige,deelbaare, en werkzaame ftof is, die eene zeer groote overeenkoomst (f) heeft met alles wat vlug en voor uitzettinge vatbaar is, en, in onze zinnen, die aan haare werkzaamheid zyn blootgefteld, de gewaarwordingen van warmte, van verhittinge, van gloejinge doet ontftaan, naarmaate van de meerdere of mindere werkzaamheid van haare hoofdftoffelyke, werkende, en zamenftellende deelen. Het vuur is, derhalven, de ziel der waereld; cn ik geloove, dat men aan het vuur de werken der Natuure moet toefchryven. Het overtreft in menigte en in werkzaamheid alle hoofdftoffen. Het werkt in ons planeetftelfel, welk het verleevendigt, zich plaatzende in het middelpunt van alle dingen, en den klomp der (*) [milieu.'] (f) [atfmité.] T 4  296 DERDE der Zonne vervullende. Het werkt op dezelfde wyze in de vaste Starren, zyne boeveelheid zal men nooit berekenen*. Zo dat de overige hoofdftoffen, de lucht en het water, niet dan hoofdftoffen in de tweede plaatze zyn, aan welke het vuur, op duizend onderfchciden wyzen, eene andere gedaante geeft. . Het vuur derhalven, de overhand ra de waereld; deszelven hoeveelheid kan met geen ander denkbeeld, hoe uitgeftrckt men dat ook moge ftellen, vergeleken worden.... Het heeft ook de overhand gehad reeds van het begin der vorminge van onzen Aardbol; en de Heer de la metherie heeft onlangs, in eene uitmuntende Verhandehnge, over de Cryftalfchieting, welke geplaatst is in het Natuurkundig Dagverhaal (§) van Grasmaand des jaars i78i, bewezen' dat de cryftalfchieting al de bngélykflagtige deelen van den Aardbol gevormd heeft. Maar alle chryftalfchieting, of van zelve' ontftaande vereeniging van zamenftellende ftofklompjes, onderftelt eene vloeiftof; alle vloeiftof onderftelt vuur; alle werking des vimrs (J) [Journal de Phyfique.J  AANTEKENING. 297 vuurs onderftelt de daadelyke tegenwoordigheid van eene werkende beweegoorzaak, die de vormen voorfchryft. Het vuur heeft de overhand gehad in de vorming van den aardbol en in deszelven oorfprong, wanneer hy uit den bajert te voorfchyn kwam. VIERDE AANTEKENING. over de basaltische stof der v u urbergen. Jl/fen kan niet meer twyffelen, dat overal,. waar men Bafaltifche kolommen aantreft daar ook Vuurbergen geweest zyn. bl. 9. De Bafaltes, welken plinius zo wel befchreven heeft in deeze vier woorden ferrei coloris et duritiei [in kleur en hardheid het yzer gelykende] is eene half tot glas geworden lava, en zeer vast, wanneer de natuurlyke oorzaaken, die dezelve vernielen, den zamenhang van derzelver geluidgeevende (*) deelen niet hebben aangetast: zy is zeer yzerachtig, vatbaar voor fmelting, heeft eenen fraaien glans, wordt door den zeilfteen aangetrokT5 ken 3 (*) Sonores.  298 VIERDE ken, is gelykflagtig (*; in haare deelen, geeft vonken onder het vuurflag, enz. De vorm, welken deeze lava onder het koud worden aanneemt, is kantzuilig ff;, wanneer de wetten, die tot het voortbrengen van deeze gedaante noodzaaklyk zyn, gelegenheid gehad hebben om te werken. Men kan niet weigeren te gelooven, dat deeze lava, terwyl zy uit den ftaat van gloejinge overgaat tot dien van het koudworden van haaren geheeIen klomp, haare verdeeling in kantzuilvormige kolommen verfchuldigd is aan de inkrimpmge der deelen; dus verfchillende van de fmeedbaare (*) zelfstandigheden, die, door de veerkracht haarer zamenftellende deelen het vermogen hebben van zich, terwyl zy koud worden, in haaren eerften ftaat te her ftellen zonder fcheidinge haarer deelen, terwyl de ftoffen, welke men aigus [broos] noemt zonder zachtheid of buigzaamheid in haare' deelen, vooral de glasachtige ftoffen, in ftukKen fpnngen,en in allerlei richtingen fcheuren wanneer de verkoeling al te fchielyk gebeurt' en (*) Utomogéne*'] (t) [prismatique.] C) [malléable.]  AANTEKENING. 299 en ik fchryve de regelmaatigheid of onregelmaatighcid der fcheuren van eene bafaltifche lava toe aan de wyze, op welke deeze verkoelingen zich hebben toegedragen. Verfcheiden perfooncn hebben zich verbeeld in deeze foort van lava een overblyffel van flykachtige uitwerpfelen van eenen Vuurberg te befpeuren. Maar, indien zy ooit de moeite hadden genomen, van te reizen in landen, in welke de voortreffelyke ftroomen van bafaltes zich voordoen aan den Natuurkenner, zouden zy bemerkt hebben, dat deeze lava, op verfcheiden plaatzen van den ftroom, door den tyd fponsachtig wordt, zonder van kleur te veranderen; dat men 'er, dikwyls, blokken van tot glasgeworden granit in vindt; dat deeze granitfteenen, door het vuur overvallen, 'er zodanig in ontbonden zyn, dat zy verfcheiden veelkleurige kringen, als regenboogen , gemaakt hebben, van welken zy zeiven het middelpunt zyn; zy zouden, eindelyk, bemerkt hebben, dat,, wanneer deeze ftof haaren loop heeft genomen over kalkachtig en met granit vermengd zand, zy dit gedeeltelyk tot glas gemaakt, en 'er eenen fteen uit gevormd heeft, welke mogen vergeleken worden met de door het water 2C"  3oo VIERDE gevormde marmers, die men poddingfteenen noemt. Het gezicht alleen van den uitgebluschten Vuurberg van Coupe d'Jmraigües]/ het onder, zoek der klompen en ftroomen uitgevloeide ftoffe, welke deszelven geheel uitmaaken, bevestigen deeze waarheid. Een bekleedfcl van bafaltes bedekt den berg; zelve wordt het bedekt door eene laag van fponsachtige lava, maar het openbaart zich in alle fcheuren, welke het afftroomende water maakt in de buitenkorst van deezen uitgebluschten Vuurberg. Indien deeze zogenaamde flyk uit de kolk des Vuurbergs ware voortgekomen, indien deeze laatfte onder de zee geweest ware, zoude alles in het water tot pap geworden, alles na beneden geftort zyn. In deeze laag van bafaltes, die den berg van Coupe omkleedt, ziet men, in tegendeel, eene eertyds gloeiende lava, die de onderliggende fteenen heeft doen fmelten, welke door fchielyke verkoelinge overvallen, en die door de werking der inkrimpinge in kolommen verdeeld is. Eene waarneeming, in het jaar 1779 gedaan, heeft my, eindelyk, getoond, dat de bafaltes zyne kantzuilvormige gedaante ver. fchul-  AANTEKENING. 3°ï fchuldigd is aan de inkrimpinge der deelen, na in eenen ftaat van gloejinge geweest te zyn. Ik hebbe Herders vuur zien ontfteeken, op eenen grond, die van eenen Vuurberg was voortgekomen, en den grond bereiden om het graan te ontvangen, na denzelven gemest te hebben met asfche, welke de gewoone mest van die landftreek is. Geheele blokken van lava of van bafaltes werden gefmolten door de werkinge des vuurs: zy namen de gedaante aan van eenen koek: deeze koek onderging, by het koud worden, in het midden der ftookplaatze, zulk eene inkrimping in zyne deelen, dat 'er onregelmaatige vierhoekige gedaanten (*) uit voortkwamen. Deeze gedaanten zouden, zonder, twyffel, meetkundig regelmaatig geweest zyn, indien al de noodzaaklyke voorwaarden by dit vcrfchynfel waren vereenigd geweest. Ondertusfchen merkte ik 'er in op, de inkrimpingen der zamenftellende deelen; en deeze waarneeming bewyst, dat dit verfchynfel gevolgd is op den gloeienden ftaat der lava. Dus wederfpreekt een half uur van waarneeming dikwyls de ftelfels, welke door bui- ten- (*) Formes irreguliérss tmpezoidaks.  3°* VIERDE tengewoone poogingen van verbeeldinge in het fchryfvertrek uitgevonden zyn; terwyl de Natuur haare geheimen zonder achterhoudendheid openbaart, wanneer men haar nafpeurt in de werkplaatzen, in welke zy haare krachten ten toon fpreidt. Ik hebbe in den bafaltes eene der gewichtigfte eigenfchappen ontdekt, welke men in deeze lava ooit gekend heeft, naamelyk, die van zeilfteen te worden; en myne nafpeuringen hebben my doen zien, dat deeze zelfftandigheid die eigcnfchap verfchuldigd was aan de plaatzinge der kolom, met betrekkinge tot de poolen der Waereld. Zelfs de val eener zeilfteenige kolom van bafaltes, uit het hoogfte haarer groeve in de beneden langs ftroomende rivier, verandert de poolen der aantrekkinge van deezen nieuwen zeilfteen. ' Maar de aantrekkende en afftootende krachten van deezen zeilfteenigen bafaltes zyn zeer middelmaatig. Eene kolom, voortgekomen uit den bafaltifchen ftroom des Vuurbergs van Coupe d'Autraigues, in Fivarais, de plaats van myn verblyf,alwaar ik,zedert lan«-, foortgelyke verfchynfels hebbe waargenomen, trok ter naauwernood een ligt ftukje yzervylfel aan; en deeze kolom woog meer dan veer-  AANTEKENING. 303 veertigduizend ponden. Men kan de Natuurlyke Historie van deeze lava zien in het Werk, getiteld: Histoire Naturelle de la France Meridionale, gedrukt te Parys by mo ut ar d, belin, merigot, quillau. Tom. II, p. 26. VYFDE AANTEKENING. over de vuurbergen van auvergne TJ/ry hooren fpreeken van foortgelyke Ontdekkingen in Auvergne., enz. bl. 13. Aan den Heere desmarest, Lid van de Academie der Weetenfchappen, is men eene befchryving verfcbuldigd van den bafaltes, welken hy heeft waargenomen in Auvergne, een oud tooneel van al de woede der Vuurbergen. Deeze Waarneemer, een der doordringendften, welken wy ooit in Frankryk gehad hebben, heeft den mengelklomp van al de werkingen der Vuurbergen, in dit Gewest, ontwikkeld, en eene tydrekenkundige orde opgegeven van derzelver uitberftingen, welke hy geplaatst heeft in drie onderfcheiden tydperken. Wat  3^4; . . V Y F D E Wat de eerfte ontdekking der Vuurbergen van dit Landfchap aangaat, men weet, dat zy, buiten tegenfpraak, behoort aan den Heere guettard, Lid van de Academie der Weetenfchappen. ZESDE AANTEKENING. over de Gedraaide, en naar versteende touwen gelykende lavaas. Jn het by zonder is 'er een zeer zeldzaam ftuk, dat nauwkeuriglyk de gedaante heeft van een verfteend touw, enz. bl. 39, 40. De fponsachtige lava van onze laatere Vuurbergen , die hunne kolken, nog behouden hebben, vertoont zich fomtyds in eene gedraaide en gevlogtcn gedaante. Zy kan vergeleken worden met een geknoopt cn verward touw, zo dat men, fomtyds, de bochten deezer touwsgcwyze lava volgende, de beide einden vindt. In het jaar 1777 hebbe ik de twee fchoonfte ftukken van deeze lava, welke ik ooit gezien hebbe, gezonden na het kunstvertrek des Heeren de seguil\r, Geheim? fchryver der Academie te Nimes, die zyne kost-  AANTEKENING. 305 kostbaare Verzameling aan die Maatfchappye by uiterften wille befproken heeft. Deeze ftof, in die gedaante gevormd, verfpreidt licht over twee gewichtige punten. Vooreerst, bewyst zy, in den ftroom, in welken zy zich bevindt, eene niet lang geleden uitberfting. Want in de oude Vuurbergen, en in de oude lavaas vindt men die brooze ftoffen niet meer. liet water, de algemeene ontbinder, en vernieler, van alle gedaanten, heeft derzelver beweegbaare deelen in wanorde gebragt; het heeft ze vermaalen, in ftukken gebroken, en vervolgens in afgeronde keitjes veranderd. Maar om die veranderingen te bewerken is tyd noodig. Wanneer ik, derhalven, deeze verfteende, brooze, en beweegbaare, touwen wel bewaard zie, met wel uitgedrukte groeven, en wanneer ik deeze zelfftandigheden vinde op Vuurbergen, die hunne kolken nog hebben, hebbe ik reden, om daaruit het tydftip eener zeer onlangs voorgevallen uitberftinge af te leiden. Want, in de oudfte Vuurbergen, zyn niet alleen geene lichaamen van deeze gedaante meer te vinden; maar de kolken zyn ook wechgefleten, en van hunne ftroomen van lava is niets meer overig, dan eenige verwarV de  306 ZESDE de fpooren, die, fomtyds, in de gedaante van aanaardingen verftrooid zyn in de onderliggende valeien, of in de laage vlakten: terwyl de lavaas, in de gedaante van gekronkelde touwen, geheel nieuw gevormd, en gelyk fchynen aan een werk, dat eerst uit de handen des Beeldhouwers koomt. - Deeze dus gefielde ftof bewyst, in de tweede plaatze, dat niet alle lava vatbaar is voor inkrimpinge in haare deelen. Want deeze heeft lymachtig moeten zyn, om zich zodanig te kunnen draaien, zonder, door de inkrimpinge, haaren zamenhang te verliezen. ZEVENDE AANTEKENING. over de werken van den vader de la torre, bh 45. J^e Heer Ridder hamilton erkent hier oprechtlyk den arbeid van den Vader du la torre, en plaatst denzelven in den rang der grootfte Waarneemeren van den Vefuvius. Alen kan', inderdaad , zeggen , dat deeze vuurbraakende Berg,eer de Werken van den genoemden Vader het licht zagen, weinig bekend was. Indien by zich al mogt be--  AANTEKENING. 307 bedrogen hebben omtrent den oorfprong van den Vefuvius; indien hy mogt gedoold hebben in de naamlyst der lavaas, gelyk men deezen Waarneemer, zo fterk, en zo dikwyls, verweten heeft, kan men vraagen, wie zich wel niet bedriegt in eene naamlyst? Ik hebbe, in myne Verzamelinge, eenen fteen, in vier blokken gedeeld,die, van vier Opftellers van Naamlystcn, vier verfchillende naamen heeft ontvangen. Dit bewyst my, hoe. weinig zy het, op dit oogenblik, eens zyn over ftukken van weezenlyk aanbelang. — Vader de la torre is achtenswaardig, dewyl hy de groote verfchynfels van den Vefuvius, op de plaats zelve, befchreven, de uitberftingen en afitroomende lavaas, als Natuurkundige, waargenomen heeft. De Franfche Geleerden hebben aan hem verfcheiden verplichtingen. Hy heeft hen verzeld op den berg, geleid op alle hoogten, en de gevaaren met hun gedeeld. Hy heeft, daarenboven, de Tydrekening der uitberftingen nagefpoord inde Oudheid,en in de Gedenktekenen der Gefchiedenisfen. Men behoort, met den Ridder hamilton, deezen arbeid te erkennen, en niet eenen Waarneemer, die achting verdient, met bitterheid te berispen. Hy zoude zo wel verdedigers V 2 vin-  3o8 ZEVENDE vinden als zo veele andere Natuurkundigen, welken eene zekere party, in Frankryk, onwaardiglyk heeft durven aanvallen. ACHTSTE AANTEKENING, OVER DE WERKDAADIGE PERSING DER LAVA VOOR DERZELVER UITSTROOM ING. J^e lava hield aan met, in kleine Jlroomen, enz. bl. 46, 47. Het menscblyke lichaam is onderhevig aan verfcheiden zwakheden; cn deeze zyn of plaatslyk, of algemeen. Eene algemeene zwakheid is verknocht met alle gelykfoortige deelen; by voorbeeld, met de vaste deelen, met het zenuwgeftel, enz: eene plaatslykë zwakheid is eigen aan eenig bepaald gedeelte, by voorbeeld, aan de longen. — De eigenfchap der plaatslykë zwakheden is, dat men de werking der vloeiftoffen op het kranke deel bemerkt. In dat deel, het zwakfte des li. chaams, gebeurt een toevloed van opgehoopte zieklyke ftoffe, welke het kranke en uitgeputte deel niet kan ontbinden of uitdryven. De zieke fterft doorgaans door het verval der  "AANTEKENING. 3°9 71 alle dceze valeicn in de laagftc gronden zich vereenigen, zullen ook de lavaas, die uit de tegen elkander overftaande zyden van den vuurbraakenden berg gevloeid zyn, elkander ontmoeten, zich op elkander vlijen, en de ftroomen, die uit twee onderfcheiden kolken, maar uit dezelfde onderaardfche brandplaatze zyn voortgekomen, vereenigen zich voor de tweede keer. Indien dceze dubbele uitberfting niet op het zelfde tydftip heeft plaats gehad, doet de bovenfte cn laatst uitgeworpen ftroom den anderen, die in ligginge de benedenfte is, maar eerst beftaan heeft, weder fmelten. Alle deeze verfchynfels befpeurt men, wanneer men'de met oude Vuurbergen voorziene ftree- (*) Men kan deeze Verdeeling der Vuurkolken zien in myne verhevene kaart van het Vivarais, waarin deeze Vuurbergen, Valeien, en Stroomen zyn uitgedrukt. Te bekomen te Parys by dcpain triel, Jagenieur-Geographe, Rue des Nayers. v4  312 ACHTSTE ftreeken van het Vivarais bewoont, de waar-' neemingen vermenigvuldigt, en de ontdekkingen bepeinst. NEGENDE AANTEKENING. OVER DE UITWERPINGEN VAN HEET WATER, EN OVER DE OORZAAKEN VAN DE UITBERST INGEN DER VUURBERGEN. JhJ>") inderdaad, het is natuurlyk zich te verbeelden, enz. bl. 54. De Vuurbergen, die gemcenfchap hebben met de kom en met de wateren van den Oceaan en van de Middellandfche Zee, zyn onderhevig aan deeze verfchynfelen. Het heete, zoute water, dat dikwyls uit derzelver boezem is opgeworpen, toont, op eene 011wederfpreekelyke wyze, vooreerst, dat de zee in deeze uitberftingen haare rol teelt: ten tweeden, dat de waterige en de vuurige hoofdftoffen elkander raaken: ten derden, de daarop volgende uitwerping, het gewrogt deezer aanraakinge. Het onderaardfche vuur werpt dus deezen waterklomp met geweld om hoog: want men kan deeze uitdryving aan niets an-  AANTEKENING. 313 anders dan aan onderaardfche voortwerpende krachten toefchryven. De zee heefc, derhalven, gemeenfchap met de brandende onderaardfche vuurplaatzen: maar deeze gemeenfchap is van geen langen duur. Eene aardbeeving is in ftaat om deeze brandende poelen te openen, en eenen ftroom van vocht in deeze onderaardfche bewaarkamers te ftorten. De uitberfting en flingercnde beweegingen kunnen de openingen fluiten, en de vaneengcfchciden klompen hereenigen. Dan wordt de uitwerkende oorzaak der uitberftingen voor eenigen tyd vertraagd, tot dat eenige aardbeeving, of eenige andere oorzaak op nieuw de boven het vuur gelegen gronden opene, en op nieuw water in het zelve ftorte. De opflorping van Zeewater is niet een denkbeeld, dat uit eenig aangenomen ftelfel is voortgekomen; zy moet wel plaatshebben, dewyl de Vuurbergen dikwyls water hebben uitgeworpen. Ook moet deeze opflorping aanmerkelyk zyn, dewyl men de zee, aan haaren oever, heeft zien daalen. Eindelyk moet in zulk een geval hetzelfde gebeuren , dat voorvalt, wanneer eene kleine hoeveelheid waters geworpen wordt in eenen ketel, V 5 vo1  314 NEGENDE vol van gefmolten metaal - eene treffende beeldtenis van de uitberftinge eens Vuurbergs. Dit Verfchynfel, en de redenkavelingen, of de befluiten, welke men daaruit kan opmaaken, verklaaren duidelyk — vooreerst-, Waarom de Vuurbergen hebben opgehouden te werken, wanneer de zeeën, afneemende, dezelve op het Vaste Land verlaaten hebben. . ten tweeden; Waarom de [werkende] Vuurbergen in Eilanden, of omtrent den oever der Zee, gelegen zyn. . Ten derden; Waarom de Aardbeevingen dikwyls door uitberftingen gevolgd worden; want de eerfte openen de beddingen der aarde, en dan ftort de Zee haar water door de fcheuren. - Ten vierden; Waarom de uitgebluschte Vuurbergen, op hoogere vlakten der bergen gelegen, in het algemeen de oudften zyn; want 'er is langer tyd verlopen, zedert dat zy onder het zeewater gedompeld waren. - Ten vyfden; Waarom, in weerwil van de bewezen onderaardfche gemeenfchap der Vuurftoffe van verfcheiden Vuurbergen, de uitberftingen niet in hetzelfde tydftip voorvallen. Want deeze Vuurftof werkt, in de uitwerpinge niet door haare eigen kracht, maar dewyl het zeewater, door zyne aanraakinge, de  AANTEKENING. 315 de uitberfting bepaalt: doch deeze aanraaking bepaalt zich tot ééne byzondcre plaats, even gelyk de fchok van de eene ftoffe tegen de andere. - Ten zesden; Waarom, gevolglyk de brandplaats [focus] van alle bekende Vuurbergen zeer diep, cn onder het waterpas der zce^ gelegen is. — Ten zevenden; Waarom de Aardbeevingen en de Vuurbergen zo veel overeenkoomst hebben. ■ Ten achtften; Waarom een berg met eene kolk alleenlyk de fchoorfteen en niet de brandplaats is van het Vuur eens Vuurbergs. • ■ Ten negenden; Waarom dit Vuur eertyds werkzaamer was, wanneer de zee een groot gedeelte van het tegenwoordige Vaste Land bedekte (*)• f*) Men vindt eene gedeelte van deeze Verfchynfelen in het Verhaal der uitberftinge van den Monte Nuovo Aoox Giacomo di Tokdo, boven bygebragt op bl. 160 enz. TIEN-  3i<5 TIENDE. TIENDE AANTEKENING. I. OVER DE DALEN, DOOR HET L 0= PENDE WATER, IN DE LAVA UITGEHOLD. II, EN OVER HET EEWAAREN VAN DE HITTE DER LAVA IN DEEZE DALEN. Qp zekere plaats liep de lava in eenen hollen wech, Fosfa grande genaamd, die door het afftroomende Regenwater gemaakt... is.... Dit groote dicht in een gedrongen lichaam zal, zekerlyk, geduurende veele maanden, eenige hitte behouden... enz. bh 60, 61. Indien 'er, op de oppervlakte der Aarde bewyzen te vinden zyn van de vorminge der dalen, door de werkinge van ftroomend water, is het vooral in Landen, waarin Vuurbergen gewoed hebben. In deeze Gewesten kan, inderdaad, de geest, onderfteund door waarneeminge, zich den ouden, door de werkinge van Vuurbergen nog niet veranderden grond, vertegenwoordigen. Hy befpeurt op deezen grond eenen grooten ftroom van lava, die zich verbreidt gelyk de Vloeiftoften, en daarna koud wordt; hy onderfcheidt eene uit- ho-  AANTEKENING. 317 holing in deezen ftroom, welken eene beek in twee gedeelten fcheidt, en afknaagt, terwyl zy vervolgens den ondergrond afknaagt, en doet verminderen. De Waarneemer, die eene zodanige valei doorloopt, ziet ter rechter en ter linker hand de overeenkoomst der lavaas van de beide zyden, en [de tekens] van derzelver ouden zamenhang; hy onderfcheidt den ouden ondergrond van den oever des ftrooms, en ziet in de rivierkeitjes, onder zyne voeten, in het zand, cn in den benedenften aangefpoelden grond, de bezinkingen van het werk des waters. . In het jaar 1772 getroffen zynde door de overeenkoomst van verfcheiden door beeken doorfneden landftreeken van lava in het Vivarais, en naderhand de benedenfte vlakte van Avignon bezichtigd hebbende, alwaar ik onder de neergezonken ftoffen van de kom der Rhöne onzen bafaltes en onze lava van het Vivarais befpeurde, leide ik de grondflagen myner Tydrekeninge van de vorminge der valeien, uitgedrukt in deeze bewoordingen in den Profpectus van myn Werk gedrukt te Montpellier, in het jaar 1779» bl- 4-— „ Vooreerst', Na de vermindering van de wateren der zee, zal de grond der aarde, „ die  3T8 " TIENDE » die door het af^kken des waters allengs 5> kens bloot geraakt, vast worden. ■ 1 „ Ten tweeden; De uitholingen en de bedden „ der rivieren en ftroomen worden naderhand „ gevormd. ■ Ten derden, De waterpas- jj liggende vlakten worden daarna hooger, ten » koste van de boven haar liggende bergen. " ' Ten vierden> De vlytige mensch „ koomt deeze nieuwe landen bearbeiden, „ om 'er de middelen tot zyn beftaan uit te' 5> trekken. Deeze vier gewichtige Tydperken in de Natuurkundige Gefchiedenisfe der waereld zyn bewezen, zo wel ten opzichte van hun be«aan, als in hunne Tydrekenkundige opvolginge — Vooreerst; De vermindering en het afzakken der Zee zyn bewezen; want de hooge kalkachtige bergen, de hoogde toppen van deeze foorte van rots, zyn vol van verftcende Zeefchelpen. Deeze rots was derhalven eertyds het flyk der Zee; deeze Zee is verminderd, en van de hoogten afgedaald. — Ten tweeden; De uitholing der v;>. leien is insgelyks een onbetwistbaar ftuk Want de grond, eenmaal uit de Zee opgekomen, werd door lavaas overftroomd, en deeze op denzelven geplaatfte lavaas zyn door  AANTEKENING. 319 door de wateren der rivieren doorfneden; zodanig, dat de overeenkoomst en oude zamenhang door het enkele aanfchouwen bewezen worden, fchoon het fommigen Reizenden behaagd hebbe eenen enkelen, herhaalde keeren, door het ftroomende water, langen tyd na de uitwerping, doorfneden, afloop, den naam van Vuurberg te geeven. Eindelyk', de laage vlakten bewyzen deeze waarheid, en bevestigen de orde der Opvolginge; want zy zyn gevormd uit de van boven af neder geftorte brokken: ik hebbe zelfs geheele brokken bafaltes gevonden in de vlakte der Rhöne, die uit de Vuurbergen van het Vivarais waren voortgekomen. ■ Het werk der menfchen, den arbeid des Landbouws , de Teelaarde, vindt men niet dan boven op alle deeze ftoffen; deeze bezinkingen, deeze Vuurbergen, bewyzen dus, dat de menfchen de aarde niet bearbeid hebben, dan na de werkingen der Natuure. Deeze vier onderfcheiden, door de daad zelve betoogde, werken kunnen derhalven niet betwist worden; en de opeenplaatzing der ftoffen toont derzelver opvolging, noeme opeenplaatzing (*) de ligging van ee- (*■) [Superpofition.~] Door het aanneemen van dit woord,  32o TIENDE eené hoogere laag op eene andere, die onder dezelve geplaatst is.' De oudfte ftroomen der Vuurbergen van Italië vertoonen deeze opeenplaatzingen cn uithoJingen der valeien in de lava, en de Ridder hamilton heeft laatere Vuurbergen ftroomen van lava zien uitwerpen in de valeien, die door het water uitgehold waren. Fosfa grande werd 'er door overftroomd. Maar in deeze laage, met gloeiende lava gevulde gronden, wordt de warmte eenen zeer langen tyd bewaard. Want de dampkring der aarde is hier niet de grootfte bewerker der verkoelinge : de enkele aanraaking der onderliggende rotzen florpt het vuur op, en verdeelt het door de ingewanden der aarde, als woord , dat eigenlyk geen Fransch is, hebbe ik geoordeeld [zegt de Schryver] eene omfchryving te kunnen vermyden. Men kan, in myne Histoire Naturelle de la France Meridionale, de redenen zien, die my bewogen hebben, om 'er my van te bedienen, en de gevolgen, welke ik 'er uit getrokken hebbe, om de Tydrekenkunde van den Aardbol te bepaalen. (Zie Tom. I, p. 63 en 452. Tom. IV. p. 180. En hierna de Negentiende Aantekening.) Ik ben van gedaehten, dat men de Natuurkundige Tydrekening niet kan fchryven zonder deeze onderfcheiden opeenplaatzingen te hebben waargenomen.  AANTEKENING. 321 als uit het middelpunt na den omtrek. Deeze benedenfte rotzen zyn het middel ter overbrenginge van dit opeen gedrongen vuur, wiens werkzaamheid allengskens vermindert, maar nog langen tyd na de uitberfting [voortduurt; want men heeft, na verloop van verfcheiden jaaren, gevonden, dat deeze lavaas nog geweldig heet waren onder de buitenfte koud geworden korst, die ze bedekte., ELFDE AANTEKENING. OVER DE BLIKSEMSTRAALEN EN DE ELECTR1SCHE STOFFE DER VUURBERGEN, TEN TYDE EENER UITBERSTINGE. f^eduurige flikkeringen van gevorkten, of in ^ziege-zaag loopenden blikfem, fchooten voort uit deeze zwarte kolom, enz. bl. 62, 63. Nog eenige weinige aanmerkingen, en de Electrifche ftof, de Vloeiftof des Zeilfteens, het vuur der Vuurbergen, de oorzaak 'der Aardbeevingen, de onderaardfche Vuuren, enz. enz. zullen zo na byeen gebragt worden, dat men, in de verfchillende verfchynfelcn, welke deeze voorwerpen vertoonen, X niets  322 ELFDE niets anders zal vinden, dan byzondere"wju zen van zich voor te doen van hetzelfde beginfel: en de Heer Ridder hamilton geeft ons eene keurige waarneeming in de Befcbryvinge der blikfemftraalen en donderflagen , ter gelegenheid der uitberftinge. Men weet, dat het yzer in overvloed in de lavaas is; ik hebbe zcilflccnkrachtigen bafaltes gevonden, cn de onderlinge betrekkingen van den zeilfteen en het yzer zyn bekend. De Aardbeevingen verzeilen de uitberftingen, of gaan ze voor. _ De oorzaak deezer Aardbeevingen fchynt eenige overeenkoomst te hebben met de Eiccrrifche Vloeiftof. Een Geleerde, die alle deeze verfchynfels vereenigde om 'er één enkel Werk van te maaken, zoude een volftrckt nieuw en vcrnuftryk Boek geeven. Men verwacht met verlangen het Boek des Heeren Graaven de la cepede, dat werkelyk op de pers is; de uitmuntende Berichten O, welke wy reeds van den Schryver hebben, doen ons hoopen op een vernufcig werk over het Electrifche Vuur, het geene den Natuurkundigen en Liefhebberen der Natuurlyke Historie nog ontbreekt. C*) [Memoires.] TWAALF,  A A"N TEKENING. 3*3 TWAALFDE AANTEKENING. OVER DE DRUIVEN EN DEN WYN DER LANDEN, IN WELKE VUURBERGEN ZYN, [OF EERTYDS W A REN.] f\p deeze laag van puimfteenen.... is eene laag van uitmuntende teelaarde waarop groote boomen en keurlyke druiven groeien, bl. 72. Ö De Italiaanfche Taal, tot volmaaktheid gebragt door een godsdienftig Volk, heeft eenige woorden, die van den Godsdienst der Natie' ontleend zyn, om verfcheiden gewaarwordingen uit te drukken, en fommige voorwerpen te bepaalen. Men noemt dus, in Italië, Laeryma Christi den uitmuntenden wyn, dien eene met Vuurbergen bezette Landftreek uitlevert. Welke ook de oorzaak van deezé uitmuntendheid moge weezen, het is in Frankryk, op onze gewezen Vuurbergen, eene uitgemaakte zaak, dat de wyn, die op dc eertyds met Vuurbergen bezette gronden geteeld wordt, niet kan vergeleken worden met den wyn der nabuurige landen. De Wyngaarden van X 2 het  3H TWAALFDE liet Bisdom van Agde, die in de kolk van den Vuurberg de la Cremade, cn op deszelven binnenfte of buitenfte zyden, geplant zyn, geeven eenen uitmuntenden wyn. Al de wyngaarden , die in Vivarais gekweekt worden in eenen grond, beiTaande uit puzzolana en uit Teelaarde, geeven een krachtiger en lekkerder vocht dan eenige andere wvngaard uit de habuurige ftreékep, of uit een Land, waarin geene Vuurbergen geweest zyn (*). DERTIENDE AANTEKENING, over den kanunnik recupe- RO. bi. 80. J)e Ridder hamilton erkent openhartigiyk de verdienfte deezes uitmuntenden Waarneemers van den Etna; hy fchynt vermaak te vinden in eene plaats van eere, in zyn keurlyk Werk, te geeven aan al de Waarneemeren der Natuure in Italië. De Kanunnik recupero, die, naar men zegt, overleden * is' (') Zie in de XXIIfte Aantekening; eene proef over de oorzaak van dit verfchynfel. Wy letten hier alleenlyk op de zaak zelve, die in Italië, in Laugucdoc,en jn Vivarais, bevestigd wordt,  AANTEKENING. 8*5 is, en die, zo als ik weete, gefchreven ftukken van gewicht nagelaaten, en groote dienften heeft gedaan aan de veïmaardfte Reizigers, beminde vooral de Franfche Geleerden, en vermaakte zich met dezelven op den Etna te geleiden. De Engelfche Schryvers, welken hy als Gids gediend heeft, hebben edelmoediglyk omtrent hem gehandeld, erkennende zyne geleerdheid en ophelderende waarneemingen over de oudheid van den Etna. In Frankryk heeft men den man mishandeld; en ik voege my van harte by den Ridder hamilton, om het leed te vergoeden, dat men getracht heeft hem aan te doen. Misfchien zal hy ten eeiiigen dage verdedigers vinden; maar de tyd is nog niet gekomen ; en de Twistfchriften, wanneer zy noodzaaklyk zyn, moeten tot den tyd der uitfpanningen verfchoven worden. Daarenboven is het de eigenfchap der Schryveren van den laagften rang hunne dagelykfche bezigheid van dezelve te maaken. X3 VEER-  32Ö VEERTIENDE VEERTIENDE AANTEKENING, over het her sme l te n der lavaas, door eenen ii oogeren stroom, die over dezelve heen loopt. J7r zyn bedekte wegen of beekjes van deeze vloeibaare ftoffe, die.,..tby viaagen de fteenen en uitgebrande ftoffen fmelt en herfmelt -wanneer zy andere lichaamen vindt, verbrandt zy ze tot kalk of asfche,. enz. bl. 86. Het herimelten van een koud geworden ftroom van lava door het overheenloopen van eenen ftroom van gloeiende en hoogere lava is een onbetwistbaar ftuk, dat de Heer Ridder ham ilton en Vader dkla tor. re hebben waargenomen. In Vivarais hebbe ik waargenomen (zie Bist. Nat. de la Francs Meridionale § 835, 838, 839, 1877, enz.) dat deeze nieuwe ftroomen van hooger liggende lavaas eene zonderlinge gedaante hadden gegeeven aan de andere op den ondergrond geplaatfte ftroomen. - Men begrypt, dat een gloeiende vloed op zynen grond/lag moet werken en door  A A N T E K E N I N G. 3*7 door zyn gewicht, en door de Werkzaam- heid van zyn vuur. ■ De laatstgemelde eigenfchap werkt op den grond met eenen teer hoogen trap van hitte. De grondflag moge een gedeelte van dit bovenvuur inflorpen; het vuur, zonder ophouden, vloeiende uit eenen voortrollenden ftroom, die ieder oogenblik, eenen nieuwen, altoos gelyken, eenpaariglyk aanhoudenden trap van hitte aanbrengt, geeft welhaast aan den grond eenen graad van vuur, die den to fmclting noodzaaklyken trap naby koomt. Dit medegedeelde vuur, van trap tot trap toeneemende, wordt de onderliggende lava, in korten tyd, meer of min herfmolten, naar de meerdere of mindere hitte van de bovenfte He' gewicht der bovenfte lava doet ook .cer veel af in deeze werkinge. Om deeze ftelling te bewyzen moet men ietten op de kracht der hitte van een gloeiend lichaam, dat met zyne zwaarte drukt op een ander lichaam. Dit laatfte is aan ^werkmge de anderen veel meer blootgefteld, dan of l et van deszelven kant niets meer onderging dan eene enkele aanraaking der deelen. Leg dj. hand op een eenigzins warm ^haam, gy zult de gewaarwording gevoelen: maar Lg^P X 4  3*8 VEERTIENDE uwe hand, onder de aanraaking, een zwaar lichaam, de gewaarwording zal binnen kort veel aanmerkelyker worden; er zal een grooter overgang van vuurdeeltjes uit het warmere iichaam na het koudere gebeuren. Het gewicht en de ftaat van gloejinge der lava vereenigen zich dus, om de onderliggende lava, die de benedenfte is in de orde der opeenplaatzingen, maar de oudfte in de Tydrekenkundige orde der uitberftingen, te herfmelten. Om dezelfde reden verkalkt of roost het vuur der voortrollende lava fomtyds de kalkachtige ftoffen. Men weet, dat deeze, aan het vuur blootgefteld, niet fmelten: men weet" mt de proeven des Graaven de euffon,' dat zy, blootgefteld voor de allergrootfte hitte O, van het allergeweldigfte vuur, alleenlyk tot glas overgaan. Maar wy fpreeken hier niet dan van de gewoone vuuren, diode metaalen fmelten, en de fchelpen cn fommige fteenen tot kalk branden. Het gebeurt, ondertusfchen, zeer dikwyls, dat kalkachtige kernen befloten zyn in of fponsachtigc of bafaltifche, lava, zonder dat zy eene verkalking ondergaan hebben: eene waar- (*) Maximum.  AANTEKENING. 329 waarneeming, welke dient tot bevestiging der gedachten van den beroemden macquer, eenen Scheikundigen, die zo veel lofs verdient door zyne ontdekkingen, als door de fchrandcre en diepzinnige redeneeringen zyner leere. Deeze Geleerde Academist erkent, dat »er in de verkalkinge eene fcheiding der vlugge (*) deelen van de vaste gefchiedt. Het water en de vaste lucht hebben de overhand in den kalkfteen, en het vuur fcheidt ze van den fteen. Maar om deeze fcheiding te bewerken, is 'er eene ruimte noodig om de afgefcheiden deelen, die in overvloed in den kalkfteen zyn, te ontvangen: deeze moeten, terwyl zy zich van den fteen los maaken, zich elders kunnen plaatzen. Maar in eenen kalkfteen, die van alle kanten door de lava omringd wordt, ontbreekt deeze tweede voor» waarde aan de Scheikundige bewerkinge. De lava is, zekerlyk, fomtyds gloeiende genoeg om den fteen te verkalken: maar zy is al te taai om ontvangplaatzen in te ruimen voor de vaste lucht en het water, welke het vuur zoude affcheiden. Deeze blyven derhalven in den fteen befloten, en de fteen wordt niet ver- (*) Volttila. X5  33° VEERTIENDE verkalkt, in weerwil van den noodzaaHykea trap van hitte. Zie HiH. Nat. de la Franc* Meridionale, § 760. Wanneer men, derhalven, verkalkte kernen vindt m de lava, moet men gelooven, dat zy verkalkt zyn, eer de lava dezelve in haaren vloeibaaren klomp had ingelyfd, of terwyl de lucht nog toegang had tot de verkalkte ftoffe. Maar kan men, na deeze waarneemingen, zich nog verbeelden, dat de herfmolten lava haare eerfte gedaanten behoude? Zoude het ftelfel van haare eerfte, onregelmaatige en met kantzuilachtige inkrimpingen, hetzelfde kunnen zyn? En, indien het waar zy, dat de verkoeling de oorzaak is van de inkrimpinge der deelen, en van de kantzuilachtigs gedaante, kan men dan weigeren te gelooven, dat eene tweede verkoeling, die met eene ongevoelige opvolginge van trappen gewerkt is, regelmaatiger figuuren voortbrengen Men kan het ftelfel, dat ik bewezen hebbe over deeze inkrimping van den bafaltes zien in de Befchouwinge (•) der meetkundige gedaanten van deeze lava in het IVde üec] van de Histoire Naturelle de la France Meridionale. (*) Theorie. PIeC  AANTEKENING. 331 Het is, evenwel, niet ongelooflyk, dat de bafaltifche lava, reeds by de eerfte verkoelinge, de gedaante van kantzuilen kan aanneemen. Hiertoe is niets meer noodig dan de vereéniging der oorzaaken, welke ik hebbe aangewezen; te weeten eene by langzaame traopen voortgaande en in gelyke tyden gelyke verkoeling. De Heer hamilton zegt, bl. 221 , dat hy kantzuilvormige lava opbden Vefuvius gevonden heeft. Maar dewyl ik deeze voorwaarden meermaalen hebbe aangetroffen in de lava, die door eenen anderen0 over haar heen gevloeiden ftroom herfmoltc-n was dan in ftroomen van lava, die voor de eerftemaal over oenen oneffen grond liepen, heb ik gemeend, de bafaltifche gedaante aan eene herfmeltinge en trapswyze verkoelinge te moeten toefchryven. Het gezicht der op elkander geplaatfte ftroomen van lava in de laage gronden van onze valeien in Vivarais, alwaar certyds Vuurbergen waren, bevestigt deeze waarheden. Ik hebbe getoond, dat in deeze ftroomen de bovenfte nooit in, Cryftallen van eene meetkundige gedaante verdeeld is, cn dat integendeel de regelmaatigfte figuuren beneden denzelven gevonden worden. VYF-  332 VYFTIENDE VYFTIENDE AANTEKENING. OVER DE VERSCHILLENDE LUCHTSTREEKEN VAN DEN ETNA. go dat wy, op denzelfden dag, de vier getyden des jaars, op deezen Berg, duidelyk gevoelden , enz. bl. 96. De beroemde Britfche Staatsdienaar tekent hier de op elkander volgende luchtftreeken der planten, en den voortgang der groejinge van de grootfte boomen af, tot aan de kléinHe ftruiken. Deeze waarneeming WOrd72 Vlerdm * sroL 7" Kaa" "aar *« «« des gronds kunnen afzetten. hebV^ °ndei'ZOeken der oPeenplaatz.ingeny £hï , ' ^ 6Cnen anderen tat, de ver Mende oudheid deezcr ftreeken befpeurd Dus hebbe ik de benedenfte verdeeling Zie' naametyk der aangefpoelde landen, de Sgfte gevonden; want zy beftaat uit de ftoffen en f" 3fVaI, der fooger liggende oergen En wanneer ,k, vervolgens, de opeenpJaatzinge" dei ka Ikacbtige ftoffen, der graniten, en der hl l£Df Ï°0men ^ IaVa bouwde JebbeA de Tydperken der Vuurbergen en de Eeuwen der kalkftoffen befchreven fV) Men bemerkt derhalven, dat ieder Wa,rneemer, die in ^ g^ ^ nafpeunngen, de ftroomen en rivieren dwars over- .<»ijin8e de GeL Jen* vo'*"  AANTEKENING. 349 overtrok, en derzelver loop rechthoekig doorfneed, in zyn ontwerp, en in zyne oogmerken, zoude misfen. Van hier zo veele verminkte en valfche Stelfels over den Aardbol, en zo veele misdagen tegen de Tydrekenkunde, welke men begaan heeft, wanneer men de Gefchiedenis der betrekkelyke oudheid van de werken der Natuure wilde geeven. Van hier de allernoodzaaklykfte onderfcheiding tusfchen het befchouwen der Aarde in haare oppervlakte en in haare diepte. Het eerfte voegt den Befchryveren der Aarde met betrekkinge tot de mynftoffen (*): het tweede zal de zaak zyn der zodanigen, die een wysgeerig onderzoek willen doen na de verfchillende Eeuwen der Aarde, wanneer zy den ouderdom des Aardbols en de Natuurkundige Tydrekening willen beoeffenen. _ De beroemde Britannifche Staatsdienaar heeft in de ' opeenplaatzingen der lavaas, en door de tusfchengevoegde laagen van Teelaarde , onderfcheiden en betrekkelyke Tydper- ken der uitberftingen gevonden. In Vi- (*) [Mintralogiste - Geegraphis.2  35° NEGENTIENDE Vivarais hebbe ik ze ontdekt door het tu* fchengevoegde zand en afgefleten keifteenen Dikwyls zyn deeze afgefleten keifteenen dc afval van oudere Vuurbergen. Somtyds vindt men op deeze lavaas kalkftoffen, die door de zee gevormd zyn; het geene den Aardrykskundigen ftaat des gronds, omtrent den tyd, m welken hy door het zeewater overftroomd werd, aantoont. In een groot aantal van valeien kan men oordeelcn, welke de grootte was der afgefleten keifteenen en der laagen van zand, vóór de uitberfting deezer lavaas. Somtyds vindt men onder het zand rivierfchelpen, dikwyls de indrukfels van planten in de leien. De Heer Abt roux, een uitmuntend Waarneemer van Coiron, die-, met myn Boek in de hand, geholpen door myne Kaarten, en het uitgegeven Verhaal myner Reize volgende, het geduld heeft gehad van de waarheid van bykans alle myne nafpeuringen, raakende de Vuurbergen van Vivarais, te onderzoeken, zegt, dat hy, onder de lavaas van Coiron, lyken van menfchen heeft gevonden. i Men heeft 'er ook brokken van in' agaath vervormd hout gevonden. In de laagte van verfcheiden valeien, hebben,  AANTEKENING. ben, by onderfcheiden herhaalingen, de lavaas van verfchillende Vuurbergen geftroomd. Men onderfcheidt ze, vooreerst door de afzonderlyke Vuurbergen, tot welke zy behooren: Ten tweeden, door de verfcbeidenheid der ftroomen (*> — Ten derden, door de dubbele ryen van op elkander geplaatfte kolommen van bafaltes. Ten vierden,door derzelver verfchillende grootten. — Ten vyfden, door de tusfchengeplaatfte laagen van aarde. Eindelyk, de befchouwing van al de openeenplaatzingen, welke ik hebbe waargenomen, zo wel in de landen, in welke eertyds Vuurbergen waren, als in de uit granit, leien, en kalkftoffen beftaande ftreeken, heeft my loodrechte doorfneden van alle deeze gronden voor het oog gebragt, en afgebroken ftukken van alle deeze ftoffen, uit welke ik, ingevolge van myne in het bed der Rhöne, der Saone, der Seine, en der Loire gedaane ontdekkingen, hebbe geoordeeld te kunnen bepaalen, dat het bed eener riviere, niets anders is dan inbreuken, gemaakt door het water derzelfde riviere, dat altoos, zo door de werkinge der zwaartekracht als door zyn eigen ontbindend vermogen, aardachtige Jloffen, van de hoogfte "plaatzen na de laagfte, medefleept. TWIN- (*) LCoulêes.]  352 TWINTIGSTE TWINTIGSTE AANTEKENING. I OVER DE DIEPE LIGGING VAN DE PLAATZE DES VUURS (*) IN DEN • VESU V I US. ïï. OVER DE WYZE, OP WELKE DE VUORKOLKEN ZICH SLUITEN EK WEDER OPENEN. 'T)mr het niet vremd « van myn oogmerk, en tevens dienen kan om te toonen, hos grootlyks zy mistasten, die de zitplaats des vuurs in het middelpunt, of nader aan den top van eenen Vuurberg fiellen, enz. hl. 141. De Scheikundigen der groote Steden, die uit hunne Stookhuizen, in den geest en in hunne verbeeldinge, na de Vuurbergen reizen, laaten niet na derzelver verfchynfels binnen naauwe paaien te befluiten. Hunne verbeelding, die geichikt is om alles te bevatten, wat zy bewerken, brengt het beeld, dat zy zeiven fcheppen van de vuuren deezer bergen, gemaklyk binnen baar bereik. Maaide grootile Waarneemers, de Reizigers, en (*) [Le Foyer.-] ^  AANTEKENING. 353 zy, welken niet oordeelen dan naar eigen onderzoek op de plaatzen zelve gedaan, kunnen hunne denkbeelden niet aanneemen. De Heeren CHOISEUL-GOUFF IER, HAMILTON, en zo veele anderen, hebben nog geen gezachs genoeg om deeze werken der Verbeeldinge om ver teftooten. Doch dewyl het niet lang meer zal geoorloofd zyn den naam van Natuurkenner te geeven dan aan hem, die de Natuur zal waarnccmen, zullen de in het Boekvertrek gebouwde Stelfels ook hunne achting en hun gezach verliezen. Het is eene uitgemaakte zaak, dat de opeengeplaatfte lavaas van den berg van Coupe, en van dien van Craux in Vivarais, eenen klomp uitmaaken ten minften twintigmaal grooter dan de Vuurfpuwende bergen, die ze hebben voortgebracht. Hoe wil men dan, dat deeze kleine bergjes de plaats des vuurs, waaruit hunne lavaas zyn voortgekomen, in zich bevat hebben? Zelfs de rots, welke de grondflag is van deeze bergen, is de plaats des vuurs niet geweest, maar alleenlyk de pyp van den fchoorftccn. Want deeze rots, die niet yzerachtig is, heeft nimmer, wanneer zy aan het vuur wierd blootgefteld, die bafaltifche lava uitgeleverd, welke in kleur en hardheid Z het  354 TWINTIGSTE bet yzer gelykt. Het vuur zit derhalven zeer diep in de Franfche uitgebluste Vuurbergen, zo wel als in die van Italië, welke de Heer hamilton heeft waargenomen. Wanneer een Vuurberg, voor de eerfte maal, zyne gloeiende lavaas wil na buiten werpen, wordt de onderaardfche werking eerst door eene aardbeevinge aangekondigd. Montenuovo wierp heet water en flyk uit: de Zee, in de onderaardfche holen ingezwolgen, week van den oever, en liet de visfchen op het drooge; zy kwam niet te rug tot haare oude paaien, dan na eene terugvloejing van het zeewater,- vervolgens verhief de berg, door de uitwerpinge gevormd, zich met zynen mond, of Vuurfpuwende kolk, uit den boezem der wateren. Na de uitberfting vallen de beweegbaare ftoffen van den berg allengskens in zichzclven te rug, en fluiten de kolk, omtrent gelyk het gat van eenen molshoop, door het gewicht der ftoffe, gefloten wordt. Dikwyls, evenwel, blyven een of twee tochtgaten open, waaruit gaz, rook en fomtyds vlam opryst. Zodanig zyn de meeste werklyk brandende Vuurbergen van Italië. By de tweede uitberfting werpt de Vuur- berg  AANTEKENING. 355 berg doorgaans zyne ftoffen door dezelfde openinge, dewyl de doortochten reeds gemaakt zyn. Dikwyls berst ook de zyde des bergs; en dit moet gebeuren zo menigmaalen als 'er minder uitdryvende kracht noodig is om de zydelingfche deelen des bergs te verplaatzen, dan om de ftoffen te verheffen tot de bovenfte opening, en de beletfels in de oude doortochten der lava wech te ruimen. EEN-ENTWINTIGSTE AANTEKENING. over den onderzeeschen staat en oorsprong der vuurên van den vesuvius. /k hebbe in tilynen geest geene de minfie twyffeling, dat deeze Vuurberg zynen oorfprong nam van den bodem der Zee, enz. bl. 147. De Heer Ridder hamilton erkent den onderzeefchen oorfprong der Vuurbergen, en deeze kan niet beter bewezen worden dan door zyne fchrandere waarneemingen. • De Vuurberg brandt derhalven onder water zonder medewcrkinge der dampkringslucht. Dit vuur verfchilt derhalven van alle onze bekende door kunst gemaakte vuuren, welke niet Z 2 in  356 EEN-EN TWINTIGSTE in den ftaat van ontbrandinge kunnen blyveiï zonder lucht: het vernietigt zelfs de omringende lucht in weinig tyds. Dit vuur der Vuurbergen verfchilt derhalven van alle bekende vuuren, en zelfs van die onderaardfche, welke veroorzaakt worden door de ontbrandinge der Mynen van zwavelachtige en vuurvattende kooien. Het eerfte bezoek, dat ik gegeven hebbe aan de brandende Myn van Forez, had my doen vermoeden, dat derzelver vuur brandde, zonder de hulpe der zuivere buitenlucht. Maar eene tweede reis na dat Gewest (*) heeft my overtuigd, dat de lucht deeze brandbaare ftoffen aanftookt, dewyl men verfcheiden brandende Mynen van deeze foort heeft geblust door het toeftoppen der openingen, welke de lucht aanvoerden, welker ligtheid of drukking op deeze brandende ftoffen werkte, en het vuur aan den gang hield. Men kan, derhalven, eene brandende Kool:myn niet vergelyken by eenen onder de zeewerkenden Vuurmond, die geheel geene gemeenfchap heeft met de dampkringslucht; die, met • (*) Zie het Derde Deel myner Natuurlyke Historie van het z"i<»)ke Gedeelte van Frankryk, bJ. 257, ena.  AANTEKENING. 357 met water bedekt, en bevat in de eerfte laa* gen van den Aardbol, eerder door water zoude overftroomd worden dan der buitenlucht toegang geeven. Dit vuur, in tegendeel,wroet en berst uit na buiten, wanneer eenige aardbeeving den brandenden boezem opent voor de vochtige hoofdftoffe. De Heer mor and, Lid van de Academie der Weetenfchappen, die, niet lang geleden, op eene reis, gedaan in Bloeimaand en Zomermaand des jaars 17 81, met zeer veel naauwkeurigheid de brandende Koolmynen in het Landfchap Rouergue onderzocht heeft, bevestigt my in deeze gedachten (*). Deeze geleerde (*) Deeze Academist, wiens kundigheden omtrent de Vooifcbriften der Wetten , en het gebruik der Natuurkunde in het bewerken der Mynen, bekend zyn, die de rechten der Eigenaaren van de Mynen van Arnn met yver verdedigd heeft tegen de zodanigen, welken, uit hoofde van een gifte des Konings, aanfpraak op dezelve maakten [Concesfionaires,~] heeft onlangs de brandende Mynen.de bewerkte Mynen, en de Inwoonders deezer ftreeken van Rouergue bezocht. Het is bekend, dat men daar de zamenftelling der met Koolmynen voorziene bergen volkomen kan nafpeuren. Deeze Geleerde heeft eene aanzienlyke verzameling gemaakt van ftaaltjes der (toffe, welke die Mynen uitleveren, niet om 'er eene drooge naamlyst van te maaken, maar een Z 3 bc-  358 EEN-EN TWINTIGSTE de Academist heeft waargenomen, dat dit vuur, door de buitenlucht aangeftookt, zich na buiten vertoonde, op de hoogten aan den gang bleef, en voortduurde onder de werking des Darnpkrings, voor welken men weet, dat de onderaardfche Vuurmonden, in de verbaazende diepte, op welke derzelver vuur werkt, ongenaakbaar zyn. TWEEËNTWINTIGSTE AANTEKENING. OVER HET MENGSEL VAN ASSCHE EN VAN AARDE, DIE DE WERKING VAN EENEN VUURBERG HEEFT ONDERGAAN (*) , MET EENE VREEMDE AARDE. JT^eeze Vlakte, gelyk ik waargenomen hebbe dit het geval te zyn van alle gronden, die door onderaardsch vuur voortgebragt werden, is ten ui- beredeneerd en uitvoerig Bericht van de verfchillende gedaanten, onder welke de aderen (t) en de mynflof der kooien zich vertoonen. De Heer morand zal, binnen kort, eene uitmuntende Natuurkundige en Huishoudelyke Befchryving van zyne Verzamelinge,die, in dit ftuk zo ryk is, in het licht geeven. (*) iVolcaniJéc.'] (j) [Ganguis.]  AANTEKENING. 359 tuterften vruchtbaar; terwyl de grond rondom dezelve, van eene andere natuure zynde, het niet'is. bl. I49> I5°- In Frankryk, zo wel als in Italië, zyn de onlangs uitgeworpen ftofachtige lavaas, asfche, en pouzzolana der groejinge niet gunftig. Er is een verloop van verfcheiden eeuwen noodig, eer deeze gebrande foorten van aarde bekwaam worden om planten te voeden: het geene in onze oude uitgebluste Vuurbergen, in het Zuidelyke gedeelte van Frankryk, niet zeer lang geleden uitberftingen, en de vertraaging der groejinge in die Gewesten aankondigt. Dus voedt de Vuurberg van Coupe d Antraigues reeds eenige kaftanjeboomen, gelyk ook die van Coupe de Jaujac. De groejing begint zich meester te maaken van de kolk des Vuurbergs van den Pic de ÏEtqile; zy is naauwelyks bemerkbaar in de kolk des Vuurbergs van Gravenne de Montpezat. Zy is in kracht in de Vuurbergen van Souhol en van Gravenne de Thueits. Maar zedert zeer langen tyd heeft zy reeds de overhand op de hoogten van Coiron, en op de hooge door het vuur aangedaane vlakten van dien berg. Zie daar de Gefchiedenis van den voortZ 4 6ai1S  3óo TWEE-EN TWINTIGSTE gang der groejinge op onze van kolken voorziene Vuurbergen. Maar dezelve is nog veel werkzaamer, veel vruchtbaarder, en derzelver voortbrengfels zyn veel aanmerkclyker, wanneer deeze tot ftof geworden lava gemengd wordt meteenigen anderen, vooral met eenigen kalkachtigen, grond. Zedert duizenden van jaaren, dat de afloopende wateren de valeien van Coiron, en van Vilk-neuve de Berc uitholen, heeft deeze grond klompjes van door eenen Vuurberg bewerkte ftoffe ontvangen. Van hier de vruchtbaarheid van deezen grond, en de deugdzaamheid der wynen van deezo ftreeken, die alle anderen in de nabuurfchap te boven gaan. En, hoewel deeze vuurbergsftoffe verbasterd en niet meer kenbaar is, zy is door het water te veel bewerkt, cn, om zo te fpreeken, tot één lichaam gemaakt(*) met de kalkachtige ftoffen, om in deezen ccnvormigen grond de werking van alle door Vuurbergen aangedaane gronden op degroejing, en vooral op den wynftok, niet te herkennen (f). DRIE- (*) [Amdlgamèe.] (t) [De Aantekenaar had zich misfchien duidelyker kunnen uitdrukken. Hy fchynt te willen zeggen, dat, fchoon  AANTEKENING. 361 DRIE ËNTWINTIGSTE AANTEKENING. OVER DE VERSTIKKENDE DAMPEN VAN DEN GROTTO DEL CANE,DEN VESUVIUS, DEN ETNA, EN DE OUDE VUURBERGEN VAN HET ZUIDELYKE GEDEELTE VAN FRANKRYK. OVER DE LANGDUÜRIGHEID P.ER UITWAASSEMINGË VAN DEEZE GAZACHTIGE VLOEISTOFFEN, bl. 153- Tiet is den Landen, die door Vuurbergen geschokt worden, eigen, dat zich aan alle. kanten uitvloejingen van een verflikkend gaz voordoen; en deeze uitvloeifds openbaaren zich zo in de Gewesten, welker Vuurbergen hunnen brand uitwendig vertoonen, als m die, in welken het geftilde vuur niet dan onbe- merk- rctaon mm ae 'Q to> Ik hebbe eene zonderlinge allerinnigfte vereeniging (f) des rooks van buskruid en des rooks van zwavel met den verftikkenden zuuren damp des Vuurbergs van St. Leger waargenomen: en zulke overeenkoomften verklaaren ditr verfchynfel. Ee* <*) [Men weet, dat twee lichaamen, in welke de Eleótrifche Vloeiftof is opgehoopt , wel verre van te vereenigen , elkander afftooten. Zal 'er aantrekking en-vereeniging plaats hebben, dan moet het ééne pofitief, het andere negatief, geëleclrifeerd zyn, dat is, het ééne moet de EleQrifche Vloeiftof in eene grootere hoeveelheid bevatten , dan wanneer die ftof tusfchen alle omliggende lichaamen gelyk verdeeld ware, het andere moet 'er minder van bezitten, ten minlien minder dan het eerfte. Wanneer dus eene onweerswolk en de rook van eenen Vuurberg elkander zullen aantrekken, kan dit niet koomen door dat zy heide vol zyn van Elearifche Vloeiftof; maar juist door dat een van beiden 'er vol van is, en de andere niet of minder. De Schryver had zich hier wel wat naauwkeuriger mogen uitdrukken.] (t) Untusfusception. Eene allernaauwfte vereeniging, wanneer de eene ftof in de andere als indringt , of door dezelve opgeftorpt wordt, zo dat de beide lichaamen na de vereeniging te zamen minder plaats beflaan dan zy deeden , terwyl zy nog van elkander waren afgezonderd.]  AANTEKENING. 387 Eene onweerswolk is, daarenboven , zeer vochtig; en men weet, dat de vochtigheid de gaz-achtige en de efetóe Vloeiftoffen, gretiglyk, inflorpe Wanneer derhalven eene onwee'rslucht naby eenen Vuurberg koomt, moet zy deszelven uitvloeifels inflorpen. In 't Vivarais hebbe ik den Vuurberg van Coupe zeiven een onweder zien vormen , cn telkens als ik de wolken zich by deezen Vuurberg hebbe zien opëenftapelen , hebbe ik de verwoestingen des hagels voorzegd; die niet toefde neder te ftorten in de velden, en in de valeie , over welke myn huis het gezicht had. Ik handde in het breede over de Verhevelingkunde der Vuurbergen in myn Vde Deel, dat op de pers is (*)• O [De Schryver fpreekt in deeze Aantekening nog van eenen berg in het Hertogdom Urbino , niet verre van Cagli , genaamd Monte-Nero , die , volgens de Amftertamfche [waarfchynelyk] Franfche Courant, van den i6den van Hooimaand 1781, na verfcheiden aardbeevingen, zich geopend, en eenen zwavelachtige» rook had opgegeven. Ik hebbe niet noodig geoordeeld dit breedvoeriglyk te vertaaien, daar de Schryver z'elve erkent, dat men van dit verfchynfel toen nog geene andere dan gebrekkige berichten had , en ik geene betere weet aan de hand te geeven.] Bb 2 TWEE-  38S TWEE-EN DERTIGSTE TWEE-EN DERTIGSTE AANTEKENING. OVER DE OUDE a a rdr yks b e s C hr y v I nGE, met betrekkinge tot DEN etna, en over deszelven uitberstingen. Óm gevoegd te worden by bh 114. T^e Gefchiedenis maakt geen gevvach vaiï de eerfte uitberftingen van den Etna. Diodorus siculus en tiiucydides, zegt de Heer de Vaugondi, hebben 'er de eerfte Tydftippen van aangetekend. Deeze Vuurberg werkte reeds vóór den Trojaanfchen Oorlog, en de aankoomst der Siculi in Sicilië. Hy onderging drie uitberftingen van het jaar 772 tot het jaar 388 vóór de geboorte van Christus. Men vindt vier onder de Romeinfche Burgemeesters in den tyd van negentien jaaren, te weetcn, onder l;elius, in het Jaar 140 vóór de geboorte van Christus; onder fulvius flaccus, in 135; onder aurelïus, in 125 ; en onder ciEciLius metellus, in 122. Deeze Vuurberg onderging nog eene aanzienlyke uitberfting onder j ul 1 us cyesar, in het  AANTEKENING. 3§9 het jaar 44: dezelve was zo fterk , dat men 'er den fchok van gevoelde te Rhegium"; de zee werd 'er dermaate door verhit, dat de Visfehen 'er van ftierven ; de Schepen der Eolifche Eilanden werden 'er door in brand geftcken. Catane (*) , gedicht door eene \7olkplantinge der Naxiers, onder het bewind van euarchits, 728 jaaren vóór christus geboorte, is de voornaamfte Stad ia de nabuurfchap van den Etna. Derzelver Inwooners leefden 'er gerustlyk , geduurende 252 jaaren. Hiero verdreef hen, delde in hunne plaats vyfduizend Peloponnefiers, en even zo veel Syracufers, en veranderden de naam der Stad in dien van Etna. • Maar vyftien jaaren laater , na dat hiero geftorven was, kwamen de oudeTnwooners weder in de Stad , verdreeven de nieuwen , Cn vernielden de Graftombe van den Dwingeland. De verdrevenen weeken na de Landftreek aan de noordzyde van den berg Et- (*) [Op b!. 80 en elders, hebbe ik, volgens den hedendaagfehen fchryftrant, Catania gefteld. De oude naam der Stad is Catane, of, by sommigen , Catina ] Bh 3  3po TWEE- EN DERTIGSTE AANTEK. Etna, en bouwden daar eene Stad , welke zy Inesfa noemden , op tachtig ftadiën afftands van Catane (*). (*) Deeze Aantekening is medegedeeld door den Heere robf.rtde vaugondi, Ingenieur en Aardryksbefchryver des Konings. [By vergisfing fchynt in deeze Aantekeninge gefteld te zyn , dat Inesfa aan de Noordzyde van den Etna gebouwd werd. Die Stad lag wel Noordlyker dan Catane, maar toch aan de Zuidzydivan den EtnaJ VER-  VERKLAARING der KAART van de CAMPI PHLEGRiEI, [OF brandende velden] van den berg vesuvius, en van het omliggende land. Opgemaakt tot beter verftand van dit Werk, en tot nut der Reizendengetrokken uit het Werk van den Heere Ridder hamilton. OUDE LANDBESCHRYVING. Tiet oude campanie ftrekte zich uit, van de riviere de Liris (*), tot aan het Voorgebergte van Minerva , nog hedendaags 11 Capo di Minerva geheten. Het Gewest paalde ten Noordoosten aan het Land der Saraniten, en ten Zuidwesten (t) aan dat der Hir- (*) [De alleroudfte naam deezer riviere was, zo veel men weet, Glanis of Clanis. Zouden daarvan ook nog eenige overblyffels zyn in den hedendaagfchen naam Gariglian»1~] (t) [Hier diende te ftaan ZuU-oosten ; ten Zuiden, Zuid-westen en Westen, was de Zee] B b 4  39* VERKLAARING Hirpiiners. In deeze Landftreek, de vruchtbaarfte cn fchoonfte van geheel Italië , vond men de volgende Steden. Langs de kust : Litemum, Baiee, Mifenum , Puteoli , Neapolis of Parthenope, Herculanum, Pompeji, en Sur* rentum, tegenwoordig Torre di Patria, Baice, Monte Mifeno, Puzzuolo , Napoli , Torre del Greco, Scafati (*) en Sorrcnto. Binnen 's Lands had men Capua, waarvan nog de puinhoopen gezien worden omtrent twee mylen van de Stad, welke tegenwoordig dien naam draagt ; Suesfa Aurunca, Venafrum , Cafilinum , Teamm Sidicinum, Calatia, Cales, Atella , Ace-tra , Nola en Nuceria , nu békend, onder de naamen van Sesfa , Venafro , Nova Capua, Tiano, Cajazzo, Calvi, Jverfa, Accrra, Nola en Nocera. De kleine uitgeftrektheid van Land , welke tusfchen het Voorgebergte van Mi- (*) EZekerlyk meent de Schryver hiermede, dat Torre del Greco cn Scafati tegenwoordig vlekken zyn langs de kust van Campanie , en niet verre van de plaatzen , op welke eertyds Herculanum en Pompeji gelegen waren. Want men kan niet zeggen, dat zo veel laater gebouwde plaatzen dezelfde zouden zyn, als die voor zo veele eeuwen verwoeste, onder de lava begraven , en eerst voor weinige jaaren weder ontdekte, Steden.]  der KAART. 393 Minerva en de rivier Silarus gelegen is, werd bewoond door eene Volkplantinge van Pu centiners, welke door de Romeinen derwaards was gezonden. Pltnius en ptolom^us noemen ze Picentini, om ze te onderfcheiden van de Picentes, die Picenwnwn den oever der Adriatifche Golf bewoonden. ' Zie daar in het korte, de oude Landbefchryving van dit Gewest, welks natuurkundige omwentelingen de Heer hamiltonzo wel heeft befchreven. Van zo veele Steden is 'er [bykans] niets over, dan puinhoopen ot gebouwen, die niet in vergelyking komen met derzelver ouden luister, veelal begraven onder vloeden van lava, die deeze ftreeken, welke men dagelyks beter leert kennen, overftroomd hebben. Behalven de ontdekkingen van Herculanum en van Pompeji, die, op zichzelve, zegt de Heer brydone, eene overvloedige bron van tydverdryf zyn, is de geheele kust, rondom Baia, en, in het byzonder, omftreeks Puzzuolo, Cumes, Monte Mifino bedekt met een oneindig aantal van gedenktekenen der Roomfche pracht. Maar, helaas! hoe is dat magtige Volk vervallen! Deeze ftreeken, die, eertyds, qe lusthof waren van geheel Italië, en niet E b 5 be"  394 VERKLAARING bewoond werden dan door ryke, wellustige, aan alle vermaaken overgegeven menfchen, zyn nu ten beste gegeven aan de ellendigfte weezens van het menschlyke geflagt. Er is, misfchien, geen gedeelte van den Aardbol, dat eene zo volftrekte verandering ondergaan heeft, of dat eene zo treffende fchildery van de ydelheid der menschlyke grootheid kan vertoonen. Die muuren, binnen welken, eer- tyds, CAESAR, LUCUUUS, ANTONIUSzich ophieden, worden nu bezeten door de armften en de verachtften der menfchen, die van honger fterven in de [overblyffelen der zelfde] vertrekken, die ecrtyds het tooneel waren van eene tot zulke buitenfpoorigheden gedreven weelde, dat het niet mogelyk is 'er zich een denkbeeld van te vormen, zo dat men ons verhaalt, dat 'er dikwyls avondmaaltyden gegeven wierden, die 550000 guldens kostten, en fommige van welke de onkosten tweemaalen die fom beliepen. Het is, tegenwoordig, bezwaarlyk, zich eenig fiaauw denkbeeld van zulk eene pracht te vormen. De weelde werd te Baia? zo ver gedreven, dat zy, zelfs onder de wellustige Romeinen, tot een fpreekwoord was geworden. Het is bekend, dat men de zodanigen, die in deeze verrukkelyke lusthoven  oer KAART. 395 ven al te veel tyds doorbragten, te Rome dikwyls befchuldigde van verwyfdheid,en het aanhangen der Jeere van epicurus. Clod i u s verweet dit meer dan eens aan c i c ero. Deeze Redenaar had daa: een Landhuis gekoft, en deed daardoor zichzelven veel nadeels by de defrigfte en geftrengfte Leden van den Raad. De muuren van deeze Paleizen zyn [gedeeltelyk] nog in weezen, en de arme boeren hebben 'er op fommige plaatzen hunne hutten in gebouwd. Niet één welgegoed mensch is 'er, die tegenwoordig zyn vcrblyf houdt in dit gedeelte des Lands; en indien men deszelven ouden ftaat vergclykt met den hedendaagfehen, befpeurt men de allertrcffendfte tcgenftelling. Napoli, of napels, is de Hoofdftad deezer Landftreeke. Deeze Stad is gelegen tusfchen den berg Vefuvius, en de Campi Phlegrai, aan den oever der zee. De ouden maaken gewach van de bronnen van heet water, en van de baden deezer Stad. De Romeinen brachten ze onder hunne hcerfchappy; en na dat zy eens aan Rome gehecht was, fchond zy nimmer haare trouw. Ook verklaarden de Romeinen haar vry en eene bondgenoote des Roomfchen Volks. Her-  39 fchryft dit toe aan de Tyriers. Zy toont nog de overblyffels van haaren ouden luister. Deeze Stad had eertyds twee Amphitheaters, het ééne van marmer, en het andere van tichelfteen, gelyk ook Tempels, toegewyd aan jupiter, aan mercurius en aan augustus. Suetous verhaalt, dat deeze1 Keizer 'er geftorven is in hetzelfde vertrek, waarin zyn Vader overleden was (§). Zy was getuige van de nederlaag van hannibal door marcellus, wanneer de Carthaagfche Veldheer haar vruchtloos kwam belegeren Q. Pouzzole, eertyds puteoli,-eene vermaarde Stad, gebouwd tusfchen den berg Solfaterra en de Middellandfche zee, heeft haaren naam gegeven aan de kostbaare ftoffe pouzzolana geheten, van welke de Romeinen zich bedienden, om onder water te metfelen. Cicero had 'er een Landhuis, welk hy Academia noemde. Men ziet nog eenige over- blyf- (*") [Hist. Rom. Lib. I. Cap. VIL] (t) [Cap. VIN.] (§) [In vita aügusti. Cap. C] CO [Li vi us Hist. Lib. XXIH. Cap. XVI.1  400 VERKLAARING blyffels van deszelven vermaarde Galery. Pli* n i us heeft de befchryving van dit Lusthuis gegeven in zyn XXXI% Boek, Hoofddeel L Adrianus, die te Baia? ftierf, werd hier begraven; en antoninus (lichtte eenen Tempel naby deszelven Grafftede. Cicero gewaagt, in zyne brieven aan ATTicus,van de Tuinen van clusius, van piljüs en van lento lus, die in de nabuurfchap deezer Stad waren. Men ziet nog, hier omftrecks, de overblyffels van eenen Tempel van serapis, en die van de oude möuüle, gemeenlyk de brug van caligula geheten. Volgens suetonius, (*) deed deeze Keizer eene brug maaken op fchepen, die aan de mouille van Puteoli vast waren, en zich uitftrekten tot aan Baiae, dat 'er meer dan drie mylen af lag. De baden van nero zyn ook in de nabuurfchap. De warmte der met mynftoffen bezwangerde wateren is 'er zo groot, dat men 'er, in korten tyd, eieren in dezelve kan doen kooken. Voor het overige beweert men, dat Pouzzole gefticht wierd door de Samniten, in het jaar der waereld 3535. Bal (*) Un vita CAUGüiiE Cap. XIX.]  der KAART. .401 Bai.e en de omliggende ftreeken duiden nog den o^en luister der plaatze aan. Nullus in orbe Jinus Baiis prcelttcet ammis (,*). hor. Epist. Lib. t Ep. f. vs. 83. Jultus ciEsAR had hier omJfreeks een Landhuis, alwaar naderhand mar cel lus door li via vergceven werd. Hirrius had 'er een ander, volgens het verhaal van varro, gelyk ook piso*, by welken de bekende zamenzweering tegen nero beraamd werd (f). Cicero fpreekt van de beruchte vy vers van domitius (§) en van horten- si- (*) [Geen golf ter waereld die met grooter luister pronkt, Dan 'j fchoone Baice-~] Ct) [Men moet dit zeggen niet zo opvatten, als of de zamenzweering, om de waereld te verlosfen van nero, in dit Landhuis beraamd wierd. P1 s o, de eigenaar van het zelve, was alleen aan het hoofd der zamengezworenen, en men had voorgeflagen om den toeleg op dit Landgoed uit te voeren, alwaar het monfter zich dikwyls kwam vermaaken. Maar die voorflag werd door piso zeiven van de hand gewezen. Vid. tacitus, Ann. Lib. XV, Cap. 52. De zamenzweering werd te Rome gefmeed. Vid. suetonius, in Vita Neronis, Cap. 36.] (§) [Domitien ftaat 'er in het Fransch. Dit zoude d 0 m t t i anus zyn. Doch die naam koomt, Cc 7a  402 VERKLAARING s i u s op deeze kust. By ftil weder befpeurt men nog in de nabuurfchap de*overblyffels van verfcheiden baden en vyvers, fchoon nu bedekt door de Zee. Julia mammsa had een huis te Baiaa, gebouwd door [haaren Zoon] alexander severus. Seneca fpreekt van de Landhuizen van c je s a r , van pompejüs, en van marius, in deezen oord. Te Baiae werd het beruchte Driemanfchap tusfchen cesar, pompejüs , en crassus (*) gevormd. A d r i a n us ftierf te Baiïe. Zedert hebben omwentelingen, door zezo veel my bekend is, niet voor,dan in veel iaateren tyd, terwyl 'er by cicero's loeven, verfcheiden aanzienlyke mannen waren, die den naam van domititjs droegen. Ik hebbe daarom geene zwaarigheid gemaakt van dit te veranderen, fchoon ik de hier bedoelde plaats van cicero my niet kan herinneren. J (*) [Antonius heeft het Fransch. Maar diewas niet onder deeze eerfte Driemannen. En het tweede Vloekgenootfchp van dien naam tusfchen octavianus, antonius en lepidus werd opgerecht op een Eilandje in de Italiaanfche Rivier Rhenus, nu Reno geheten , niet verre van Bologne. Zonderling is bet, dat dezelfde misftelling raakende het Driemanfchap , gelyk ook de zo evengemelde betreffende het Landhuis van piso, insgelyks gevonden worden in volkmah's Reisboek door ItalienJ  der KAART. 403 zedelyke oorzaakcn te wege gebragt, dit Gewest even zo zeer gefchokt, als de grond zelve," die beftaat uit eene tufa, gelyk aan de tufa van Paufilipo. De Heer robertde vaugondi, uit wiens handfchrift ik een gedeelte deezer Aantekeningen getrokken hebbe, maakt zich gereed om eene oude Aardryksbefchryving in het licht te geeven, in welke deeze Steden met de grootfte naauwkeurighcid, en in eene zeer goede orde, befchreven worden. NAT UURKÜND. LANDBESCHRYVING van den vesüvius en de omliggende landen. T>eze Kaart, getrokken uit het groote ■^Werk van den Heere hamilton, kan cenigermaate het gemis vergoeden der prachtige met kleuren afgezette Prenten, welke die Geleerde in zyn Werk heeft ingevoegd, en is tevens zeer nuttig voor de Reizigers,en voor de Leezers, van dit Werk. De Vefuvius wordt gedeeltelyk omringd door den berg van Somma (*). Het Atria di (*) TOe Heer hamilton acht het waarichynelyk, w L ~ dat Cc !i  4o4 VERKLAARING di Cavallo, tusfchen den Vefuvius en den Somma gelegen, is een diep en groot dal in de gedaante van eenen halven kring. De onlangs voorgevallen uitberftingen van den Veftivius hebben in deeze holte verfcheiden ftroomen van lava geworpen, die de tusfchenruimte allengkens zullen vervullen, en den Somma eindelyk met den Vefuvius vereenigen (*). De Heer Ridder hamilton, die de eer had van hunne Siciliaanfche Majefteiten na den Vefuvius te geleiden om eene uitberfting te befchouwen, heeft de heerlyke vertooning verbeeld van eenen val van lava, die tusfchen den Somma en den Vefuvius afftroomde. Dat men zich, indien het mogclyk is, het uitwerkfel verbeelde van het vallen der lava van eene rechtftandige hoogte van vyftig of zestig voeten! De lavaas van het jaar 1760 zyn in dceze Kaart zeer duidelyk. Eene aardbeeving ging voor deeze uitberfting der lava, en werd te Napels gevoeld, welke ftad meer dan acht mylen dat de berg van Somma de eigenlyke Vefuvius der Ouden is. Zie bi. 144 enz.] (5) [Zie den Tweeden Brief in deeze Verzamelinge.j  der KAART. 405 Icn is gelegen van de plaats, alwaar de uitberfting gebeurde: het geene bewyst, dat de brandplaats van den Vefuvius, den grooten Vuurberg, tot welken alle deeze kleine zydelingfche bergjes behooren, zeer diep onder de oppervlakte der aarde geplaatst is. Vóór deeze uitberfting was de grond zeer vruchtbaar, en bedekt met wynbergen. De uitberfting begon uit vyftien vuurbraakende monden, die door hunne uitwcrpfelen even zo veel kleine bergen deeden ontftaan. De ftoffen vcreenigden zich, en maakten van de vyftien bergen zeven, die vervolgens zich tot vier verminderden. De bergSt. angelo is hooger op gelegen, tusfchen dim Torre del Greco cn den Torre delf Annunziata. Hy is zynen oorfprong fchuldig aan eene uitberftinge van den Vefuvius, van welke geheel geene melding overig is in de Gefchiedenisfe. Ter zyde van deezen zyn de heuvels vi ijlt genaamd, ook opgeworpen door eene oude uitberftinge van welke de Gefchiedenis geheel niet gewaagt. De voortgang der groeijinge is hier veel blykbaarer dan op den berg St. Angelo, het geene, gelyk de Heer hamilton opmerkt, aanduidt, dat zy hunnen C c 3 oor-  4o6 VERKLAARING oorfprong aan zeer oude uitberftingen te danken hebben. De Abt brac ini had, reeds in den jaare 1632, in eene holligheid, door het afloopende water achter den berg van Somma gemaakt, zes of zeven laagen van door den Vuurberg uitgeworpen ftoffen befpeurd, welke telkens van elkander werden afgefcheiden door eene laag van Teel-aarde, en dit in eene dikte van niet meer dan 25 fpannen (*). Serrao verhaalt, dat de Dominicaanen van het Klooster der Madonna deW Arco eenen put hadden doen graaven van omtrent -240 voeten diepte, in welken men drie laagen van lava aantrof, de eene boven de andere, en van elkander gefcheiden door laagen van aarde. Maar, om te komen tot het geene de Heer ferber zegt van den tuin te Portici, wanneer men overweegt, dat de lavaas, die uit den Vefuvius ftroomen, zo veele onderfcheiden wegen kunnen neemen, als 'er lynen van (*) [De Franfche Schryver haalt hier de woorden van den Abt brac ini aan, welke de Heer hamilton reeds had bygebragt op bl. 127. Ik oordeelde die herhaaling onnoodig. Raakende serrao, of sesao, kan men zien, bl. 146.]  der KAART. 407 van den top tot den omtrek van den voet des bergs kunnen getrokken worden, en dat de loop deezer ftroomen by elke uitberfting verfchillende is, dat ook eene uitberfting geweldig moet zyn, indien de lava Portici zal bereiken, eindelyk, dat elke laag van lava van de andere afgefcheiden is door eene laag van Teel-aarde , dan is men verplicht met den Heere f ere er toe te ftemmen, dat 'er eene ontelbaare reeks van eeuwen noodig is geweest, op dat dceze onderfcbeiden laagen van lava, die op fommige plaatzen tot zes in getal zyn, zich dus de eene op de andere hebben kunnen plaatzen. De Kanunnik recufero, Schryver van het Werk, waarvan de Heer ferber melding maakt in zynen Xden Brief, alwaar hy fpreckt van den Etna, zegt, dat, indien het geoorlofd ware uit de overeenkoomst (*) te oordeelen over de oudheid van de benedenfte laag der bekende lavaas door den Etna uitgeworpen, dezelve 14000 jaaren oud zoude weezen. Zie brydone's Reis door Sicilië en Malta, Br. VII omtrent het einde (t). Het (*) [Analogie.'] (f) [De ongegrondheid , of ten minften, de onzekerheid, deezer gisfinge van recupero wordt duidelyk getoond Cc 4 in  #8 . VER KLAAR ING Het:ave *n yn se n e gebergte eindigt omtrent den Berg van Somma. De grond beftaat hier, zegt de Heer ferber, uit ofteocolles C) en uit tufa, welke het van de bergen afftroomende water beeft hiaten vallen. De Apennynfche bergen maaken een gedeelte uit van de kringswyze keten van bergen, die langs de kusten der Middellandfche Zee, loopende dezelve omvangen, en derzelver kom uitmaaken. Deeze keten is by Gibraltar afgebroken, en door deeze opene poort heeft de gemelde Zee gemeenfchap met den Oceaan. De keten loopt van het Zuiden na het Noorden van Spanje , vereenigt zich met de Pyreneën, en de Corbiéres, bergen van de kust van in r. watson's Brieven tot Verdediging van de voortplanting des Christelyken Godsd'iensts (bi. 163 enz.) by den Drukker deezes in het jaar 1779 uitgegeven in gr. 8vo. Ook fchynt de Heer brydo ne uit des Kanunniks woorden ruim zo veel getrokken te hebben ais deeze 'er mede bedoelde. Zie des Graaven de borch, Reist door Sicilië en Maltha, (bl. 51 , enz.) mede by den Drukker deezes, in 1783 , in gr. 8vo. uitgegeven.] (*) LHet woord betekent letterlyk beenlym, het is eene foort van vette kleiachtige aarde, aan welke men de eigenfehap plagt toe te fchryven , van de groeijing van het zogenaamde been-eelt, in gebroken beenderen" te bevorderen. Of zy in het Nederduitsch ccr.cn by. SoAieren naam hebbe, is my onbekend.]  der KAART. 409 van Languedoc, zy gaat door in Provence, en na Genua, alwaar zy met de Apennynfche bergen voortloopt tot in het hart der Middellandfche Zee. Dezelfde keten, by Gibraltar afgebroken, loopt van Ceuta na den berg Atlas; gaat door tot in Egypte; maakt het Steenachtige Arabic uit, nevens den berg Libanon; fcheidt de wateren, die in den Euphrates uitftroomen van die, welke in de Middellandfche Zee ftorten; omringt de Zwarte Zee; vormt de bergen van Hongarye; vereenigt zich met de Alpen, en eindigt wederom by het Apennynfche Gebergte. Deeze geheele keten is vol van uitgebluste Vuurbergen, kleiner dan die van Italië, alwaar alle krachten vereenigd fchynen in den grooten Vuurmond van den Etna (*> (*) Zie over de verdeeling der uitgebluste Vuurbergen , rondom deezen grooten en in het midden der overigen geplaatften, in de Natuurlyke Historie der Middellandfche Zee, de Hut. Nat. de la Francs Mc ridionak. T. IV. Cc 5 N A-  4io VERKLAARING NATÜÜRKUND. LANDBESCHRYVING der phlegreesche velden (*). Of Virvoïg van de Uitlegginge der Kaarte. J)e Heer hamilton zegt, dat men den berg Solfaterra heeft uitgehouwen (f) om 'er den wech te maaken , die in de Kaart om deezen Berg loopt, en dat de laagen der uitgeworpen ftoffe 'er zichtbaar waren. Suetonius verhaalt, dat caligula, uit een gedeelte van deezen berg, harde fteenen deed houwen, om de wegen van Italië daarmede te vloeren (§). Men ziet hieromftreeks de overblyffels van eene oude waterlcidinge, welke (*) [Campi PhlegrtBi, of brandende Felden.] Ct) [De Heer hamilton zegt eigenlyk, datfnen eene rots van lava, die van den Solfaterra tot aan de zee ftrekte , gedeeltelyk heeft wechgehouwen. Zie boven bl. 158.] (5) [De Schryver wyst hier tot suetoni us in vta Calig. c. 37. Maar daar wordt alleenlyk onder het optellen der fpoorbysterc verkwistingen van caligula gemeld, dat hy de hardfte rotzen deed wechhou, wen, zonder, dat 'er van eenigen bvzonderen berg of van het gebruik der fteenen, worde gefproken j  der KAART. 411 ke het water van Sérino, veertig mylen van daar gelegen, te Pozzuolo bracht. De lava, die, by de uitberftinge van den Solfaterra uit denzelven vloeide, is nog zichtbaar. Derzelver breedte is, op fommige plaatzen, het vierde deel van eene myl. Het zoude voor de zodanigen, welken nimmer getuigen zyn geweest van de werkingen der Vuurbergen, bezwaarlyk zyn te begrypen, hoe lavaas, die vloeibaar zyn geweest, hooge en loodrecht fteile rotzen hebben kunnen voortbrengen. De Heer Ridder hamilton verklaart dit verfchynfcl op deeze wyze. Na dat de lava, zegt hy, de laage gronden der valeien 'heeft vervuld , neemen de regen en het afftroomendc water de ligtftö uitgeworpen ftoffen en de losfe deelen aan de zyden wech, en de lava blyft dus loodrecht ftaan. Het heeft my zeer verheugd, dat ik in deeze verklaaringe, de uitkoomst der vereentginge van verfcheidene gebeurde zaaken, en van eene langduurige overdenkinge, de bevestiging vond van het geene ik zelve in Vivarais hebbe waargenomen. De Vuurberg van Neyrac , of van St. Leger, is tegenwoordig niet meer dan een amphitheater, in zynen oor-  412 VERKLAARING oorfprong' eene waare Kolk, die een onder, aardsch vuur aanduidt, dat nog in werkinge is, gaz vormt, en omtrent het midden der Kolk warm, met gaz en yzerdeelen bezwangerd, water uitwerpt. De ftof, uit deezen ouden Vuurberg gevloeid , vervult nog, gedeeltelyk, de laage gronden der valeie, en zelfs heeft de Ardeche zich een nieuw bed uitgehoold in deeze bafaltifche lava. Maar eer zy dit tweede bed vormde, moeten haare wateren noodzaaklyk al de beweegbaare, broze, ligte, tot ftof vergruisde, aardachtige, of uit Pouzzolana beftaande lava, welke den opftal der kolk uitmaakten, hebben wechgeruimd; en deeze kolk was gelegen inhetlaagfte der valeie. De uitholing van het bed der riviere in den bafaltes, is eene bewezen zaak: maar kan het water dit bed gevormd hebben, zonder eerst de boven op liggende deelen wech te voeren? Men kan niet zeggen, dat de Vuurberg van Souliöl deeze lava heeft uitgeworpen; want die is in de hellinge van de andere zyde des bergs, en de wetten der vloeiftoffen zouden zulk eene ftelling tegenfpreeken. De ftroom van bafaltifche lava, welke den Vuurberg van Neyrac omringt, is, derhalven, door deezen zelfden Vuurberg uit-  der KAART. 413 uitgeworpen; het water der riviere heeft zich in deezen ftroom een bed gemaakt, maar het heeft eerst het kegelvormige gedeelte van den berg wechgevoerd, en deeze bewerking is gelykfoortig met die, welke de Ridder hamilton heeft verklaard. De Solfaterra, wiens uitgeftroomde lavaas aanleiding hebben gegeven tot deeze uitweiding, heeft maar eenen ingang door eenen hollen wech. Strabo maakt 'er melding van onder den naam van Forum Vulcani. De kolk heeft eene langwerpig ronde gedaante, en omtrent 1500 voeten lengte op eene breedte van 1000. Deeze Vuurberg onderging eene uitberfting in het jaar 1198 onder de regeering van Keizer frederik den II. De laag van ftoffe, welke op de puinhoopen van den Tempel van Serapis ligt, is buiten tvvyffel het voortbrengfel van deeze uitwerpinge. Het regenwater fchynt, onder de vlakte van den Solfaterra een meir gevormd te hebben, dat, door de overblyffelen van het vuur, beneden dit meir, geduuriglyk aan het kooken wordt gehouden. De damp van dit water koomt by aanhouding en met kracht te voorfchyn op verfcheiden plaatzen. Het  4H VERKLAARING Het water, waaruit hy voortkoomt, is het* zelfde dat de warme bron der Pifciarelli vormt. Op fommige plaatzen der kolk van den Solfaterra koomt de damp met meerdere kracht te voorfchyn; boven dezelve plaatst men tegels, om het ammoniak-zout, dat zich daaraan vastzet, op te vangen. Men vindt daar natuurlyke zwavel, en een mengfel van arfenicum, en tot cryftallen gefchoten zwavel, van kleur als vermiljoen. Men vergadert hier jaarlyks omtrent 27300 ponden zwavel, bykans 200 ponden arnmoniakzout , en 3700 ponden aluin. Het onderaardfche vuur brengt alle dceze ftoffen voort, en vormt ze door ze vlugtig te maaken. De Heer h amilton is van gevoelen (*), dat deeze plaats, met wat meer zorge en vlyt, eene veel grootere winst zoude kunnen geeven. Men bereidt de aluin door de aarde te vermengen met het water der Pifciarelli , in looden ketels, die eenvoudiglyk heet gemaakt worden door het onderaardfche vuur der plaatze, op welke zy gefteld zyn. Doctor cirillo , een geleerd Geneesheer (*) [Zie bl. 156.]  oer KAART. 415 heer te Napels, heeft, in tegenwoordigheid van den Heere hamilton, verfcheide proeven gedaan op het water van Pifciarelli. Dit heeft eenen zuuren, zamentrekkenden, en zouten frnaak: het vertoont zich als kookende, en geeft eenen heeten zeer vochtigen damp uit, in welken de kwik, in den thermometer van fahrenheit, klom tot op 101 graaden. Dit water maakte het kalk water onzydig, en djed'er een groenachtig zetfel in nederzinken: gemengd met vitriool-olie, met het aftrekfel van blaauwfel, en met de fyroop van vioolen, werd het rood. Een alkali, verzadigd met Berlynsch blaauw, gaf aan dit water eene groenachtige kleur, met een zctfel van Berlynsch blaauw,een gewis teken, dat het water yzervitriool bezat. Gemengd met olie van wynfteen maakt het geene opbruifching. Maar, zegt de Schryver, men moet deeze proef herhaalen. Wanneer men de korften van zouten rondom deeze bron, met hetzelfde verzadigde alkali, nat maakt, krygt men een donker Berlynsch blaauw, het geene den aluin en vitriool aanduidt. In de baden, naby het Meir van Agnano ziet men ook zoute bekorftingen • van denzelfden aart. Men  . 4iö' VERKLAARING Men ziet in de Kaart, by K, den wech, die van den Solfaterra en de Phlegreefche velden na Napels leidt. Hier heeft men de Grot van Paufilipo. Zy is uitgegraven in eene keten van bergen, welke zy geheel doorboort, en welker fteen beftaat uit eene zachte tufa, zy heeft 2400 Voeten lengte, 22 voeten wydte, en, op fommige plaatzen, 90,op andere, 70, voeten hoogte. Het is een groot en oud ftuk werks, waarvan strabo,seneca, en verfcheiden andere Schryvers gevvaagen (*). Hier boven vindt men het graf-van virgilius, een overblyffcl van het gedenkteken , dat de Oudheid oprichtte voor eenen van de grootfte Dichteren der waereld. Het is gelegen op eene oude tufa, het waare voortbrengfel van vuurfpuvvende bergen. Een weinig hooger ziet men den Capo di Monte, cn den berg der Camaldulcnfen. Verder is [A. Het Eiland Rovigliano, waarvan de Heer hamilton fpreekt op bl. 150] [B. Het Eiland Nifida, da£ een gedeelte uitmaakt van de groep der Vuurbergen van de Phlegreefche Velden. Het is een uitgebluste (*) [Strabo, Lib. V. Seneca, Epist. LV1I. onder den naam van Crypta Ncapolham.J  der KAART. 417 te Vuurberg, die zich met zyne kolk verheft, uit den boefem der zee. Inderdaad de geheele grond des Eilands beftaat uit tufa, gelyk aan die der Grot van Paufilipo. Tusfchen dit Eiland en de vaste kust is het Lazareth, op eene rots gelegen. De Heer hamilton gelooft, dat deeze rots eertyds mede behoorde tot den Vuurberg van Nifida; zynde het water tusfchen beide geheel niet diep. C. Bagnoli. D. Campignd. E. Het Lucrynfche Meir, [oudtyds] bekend door zynen uitmuntenden visch: de uitberfting van den Monte Nuovo heeft het veel kleiner gemaakt (*'). F. Monte di Cuma. Cuma was de oudfte Stad van Italië. De grond beftaat 'er uit eene tufa, gelyk aan die der nabuurige hoogten, en maakt een gedeelte uit van den ouden kegel eens Vuurbergs. Cuma was vermaard door het verblyf der Sibylle en dooiden prachtigen Tempel, welken Dsedalus daar gebouwd had, pofuitque immania Templa. Virg. Mn.Lib. VI,vs. 19. On- [De Heer hamilton is van een ander gevoelen. Zie bl. 182.] Dd  4i8 VERKLAARING Onder den grond vindt men nog fpooren van deeze Stad. G. Mare morto: volgens den Heer Ridder hamilton, de ingeftorte kolk van eenen Vuurberg, die waarfchynelyk de nabuurige met uitgeworpen ftoffen bedekte bergen, welke dezelve omringen, heeft voortgebragt. Deeze plaats behoudt nog den naam van Elyfeefche Velden. Men vindt 'er eenige over> blyffels van het Landhuis van een berucht monfter, bekleed met Keizerlyk gezach. Deszelven moeder agrïppina werd hier prachtig onthaald, eer Zy te fcheep ging in het vaartuig, dat haar zoon had doen gereed maaken om haar om te brengen. H. Monte Palomhara. I. Monte Rosfo. L. Uithoek van Mifenum; van waar plinius de uitberfting ontdekte, en daar hy ftierf onder het waarneemen van dezelve (*). De nakomelingfchap heeft erkend hoe veel moeds hy moet gehad hebben, en hoe zeer dceze kenner der Natuure behcerscht wierd door de zucht (*) [De oude plinius verloor zyn leeven niet te Mifenum, maar te Stabia;. Zie boven bl. 126: ook f LiNii Epistolcs Lib. VI, Epist. 16.]  der KAART. 419 zucht tot het doen van ontdekkingen. Eenftemmig met alle Franfche [ik mag 'er wel byvoegen, met alle] Geleerden, bidde ik den hedendaagfehen plinius van den Vefuvius, dat hy zyh lecven niet waage gelyk de Natuurkenner, welken hy in deezen arbeid heeft nagevolgd. Wy verwachten een vervolg dier waarneemingen, welke de beroemde Britfche Staatsdienaar niet ophoudt te doen over den Vefuvius en andere Vuurbergen in die nabuurfchap. In het leezen zyner werken vreest men, en ftaat zelfs veel uit, wanneer men hem' aan zo veele gevaaren ziet blootgefteld. Het Meir van Agnano is duidelyk de kolk geweest van eenen vuurbraakenden berg. Het water deezes meirs fchynt te kooken, daar de luchtbellen zich met verhaastinge tot op de oppervlakte verheffen. De bergen, welke dit meir omringen, werden by de Ouden Colles Leucogaei genoemd. M. De Hondengrot is ter zyde van dit meir, zy heeft omtrent twaalf voeten lengte, vier voeten breedte, aan den ingang omtrent negen voeten hoogte, maar van binnen veel minder: zy is uitgehoold in ftoffen, die uit eenen Vuurberg geworpen zyn. Dd % Aft™-  4io VERKLAARING Aftruni: een uitgebluste Vuurberg met eene kolk, in welke men niet kan komen dan door eenen naauwen doorgang. Hoewel men in de Gefchiedenisfe geen verhaal heeft van het vormen van deezen berg, denkt de Ridder hamilton nochthans, dat hy van laa- ten oorfprong is. > Men kan in een groot Werk, getiteld, Voyage pittoresque (VItalië, de afbeelding zien van deezen Vuurberg en die der Phlegreefche Velden. Men denkt op de plaats zelve te zyn, wanneer men deeze fchoone Prent befchouwt. Monte Barbaro: een Vuurberg met eene kolk, op welker bodem men eene vruchtbaare vlakte heeft, van omtrent vier mylen in den omtrek. Plinius zegt (Hist. Nat. Lib. IV, Cap. 3.) dat de Falernifche wynRokken, wanneer men ze op deezen berg had overgeplant, verbasterd waren (*). Men ziet van den top deezes bergs als van boven neder op Monte Nuovo, het meir Averno, het meir van Fufaro, of den Acheron der Ouden, den Arco Folice, die, zo men gelooft, de oude poort van Cuma was, en op den berg van Cuma. Hier- (*) [Vergelyk evenwel bl. 183.]  der KAART. 421 Hieromflrecks vindt men ook het meir en aen Toren van F'atria, alwaar het graf van ücipro africanus was (*). Monte Nuovo: een voortbrengfel van eenen Vuurmond, (f). Volgens den Heer ferber heeft (*) [Scipio africanüs, «Je Oude, verkoos liever Rome te verlaaten, en op zyn Landgoed by de Stad Liternum of Linternum zyne dagen te eindigen, dan zich op te houden met het wederleggen van de befchuldigingen door de Gemeentsluiden tegen hem ingebragt. Doch hoe kwaadaartig en verachtelyk ook die befchuldigingen mogen geweest zyn , hoe groote dienden scipjo den Staat had bewezen, de grootsheid, met welke hy zyne befchuldigers behandelde, toonde, dat hy inderdaad voor het Gemeenebest te groot, en de Roomfche Vryheid reeds aan het waggelen was. Geen Staat is vry, of kan zyne vryheid lang bewaaren, in welken niet elk burger, de grootfie zo wel als de geringde, tot verantwoording van zyn gedrag kan geroepen worden. Scipio beval t dat men zyn lyk op dit zelfde Landgoed zoude ter aarde brengen, zeggende niet te willen, dat zyn ondankbaar Vaderland zelfs zyn gebeente zoude bezitten: tngrata Patria nee osfa mea habebis. De Franfche Schryver brengt deeze woorden, op zulk eene wyze, by, dat men fehier in het vermoeden zoude vallen, als of hy den naams oorfprong van den Torre di Patria, (welke Plaats zekerlyk omtrent het oude Liternum ligt) van dezelve wilde afleiden.] (*) [De Franfche Schryver voegt hier nog omtrent Dd 3 ee-  422 V.E REL AARING heeft deeze berg 400 toifes (*) hoogte, 'en 3000 voeten in den omtrek. Het Meir van Avernus: zo vermaard by de Dichters der Oudheid, die 'er hunne Helden heen bragten om den onderaardfchen Goden en de fchimmen offeranden toe te brengen, en de Sibylle te raadpleegen. Virgilius maakt, in het zesde boek der iEneis, gewach van de grot der Sibylle. Aan den anderen oever des meirs vindt men de puinhoopen van eenen Tempel, die, volgens virgilius, aan proserpina, cn, volgen eene geheele bladzyde by; doch daar het geene dezelve behelst alles genomen is uit het uitvoerige bericht des Heeren hamilton bl. 160 enz. hebbe ik beter geoordeeld dat over te liaan.] (*) [Waarfchynelyk moet hier voor toifes (of halve roeden van 6 voeten) voeten ftaan. Welk een berg zoude net zyn die in den omtrek 3000, en derhalven in de middellyn van de grondvlakte nog geene 1000 voeten had, tegen 2400 in de hoogte? Voeg hier by dat de Heer hamilton op bi. 160 na dat hy alles wel onderzocht had (want op bl. 73 fprcekt hy van maar 150 voeten) deezen zelfden berg omtrent een vierde eener Engelfche myl rechtftandige hoogte, en drie mylen in den omtrek geeft, wanneer' 3000 voeten omtreks nog veel te weinig is.]    der KAART. '4?3 "ens ovidius aan juno infera (*) was toegewyd. Hannibal offerde in deeze plaatze, toen hy Puteoli kwam belegeren (f). (*) QuNio infera was alleenlyk een.andere naam of titel van proserpina.] (t) [Vid. Liv. Lib. XXIV, Cap. 12. 13.] Dd 4 AAN'  AANHANGSEL over de UITGEBLUSTE VUURBERGEN omstreeks den rhyn. BRIEF. Aan den Heere Ridder john pringle. Den aoften van Herfstmaand 1777, mvn heer! JT^aar ik my niet herinnere, dat ik ooit hebbe hooren fpreeken, of eenig uitvoerig bericht gelezen van de oude Vuurbergen aan de oevers van den Rhyn, hebbe ik het vermaak van u eenige onvolmaakte aanmerkingen voor te draagen, welke ik maakte in het beloop van vyf dagen, geduurende de vermaakelyke reis, welke ik gedaan hebbe van Bonn tot Mentz. Het eerfte duidelyke teken van eenen Vuurberg, die eertyds in dit Gewest bertaap heeft, vertoonde zich aan my op het plein voor.het Paleis van den Keurvorst van de Paltz,  UITGEBL. VUURB. omstr. den RHYN. 425 Paltz, te DusfeUorfi welk plein men werkelyk vloerde met eene lava , die geheel gclykfoortig was aan die van den Etna en van den Vefuvius. Wanneer ik vernam na de plaats, van welke men deezen fteen haalde, werd ik onderricht, dat hy kwam uit eene fteengroeve te Unkel, tusfchen Bonn en Coblentz, welke den zelfden Keurvorst toebehoort. Wanneer ik te Keulen aan de poort kwam, werd ik getroffen door het gezicht van een verbaazend aantal van bafaltifche kolommen, waarvan men de muuren dier Stad gebouwd had, en ik hebbe opgemerkt, dat men 'er zich ook van bediende tot paaien in de ftraaten en aan de deuren. In het algemeen zyn zy vyfhoekig van gedaante, verfcheiden zyn zeshoekig, en fommige hebben niet meer dan vier zyden (*). Zy gelyken zeer veel naar de bafaltes en de vloer van den Reuzendyk, maar zonder regelmaatige geledingen; en men heeft my bericht, dat deeze kolommen ook uit de fteengroeve by Unkel kwamen, en dat de Stad Keulen, door een oud recht of handvest, in bezit is van de vryheid om uit die groeven zo veele fteenen te haaien, aks zy (*) [Zie Aantekening I.] Dd 5  42(5 UITGEBL. VUURBERGEN zy tot haar eigen gebruik mag noodig hebben. Ik hebbe insgelyks opgemerkt, dat de muuren van het grootfte gedeelte der oude Gebouwen van deeze Stad, gemaakt zyn van eene tufa, die volkomen gelyk is aan die van Napels en de omliggende ftreeken. Deeze foort van fteen wordt, naar men my bericht, in overvloed gevonden langs de oevers van den Rhyn , tusfchen Bonn en Coblentz. Alle deeze omftandigheden wekten myne nieuwsgierigheid en myne aandacht, wanneer ik,by het naderen van Bonn, getroffen wierd door de uiterlyke vertooninge van zeven Vuurbergen, op twee mylen afftands aan de andere zyde van den Rhyn, terwyl men, in de muuren en in het plaveifel der ftraaten van Bonn, eene menigte dier bafaltifche kolommen aantreft, van welke ik boven melding maakte. De fteenen, welke men in dit Land doorgaans gebruikt, zyn by uitftek dicht. Zy beftaan uit eene harde, door Vuurbergen uitgeworpen tufa, gelyk aan die van Piannura, by Napels, en van de foort, welke bekend is onder den naam van Peperino. Zy gelykt zeer naar gehouwen fteen, en wanneer men ze  OMSTREEKS DEN RHYN. 427 ze van naby onderzoekt, vindt men ze vermengd met andere brokken van lava en andere Vuurbergftoffcn. 's Daags na myne aankoomst te Bonn, bezocht ik drie der zeven Vuurbergen, van welken ik gefproken hebbe: zy zyn bekend by de naamen van Wolckenberg, Tackenfelts, en Stromberg. Ik bevond, dat de twee eerften geheellyk belton den uit tuffteen, de laatfte uit tuffteen en lava. Daar ik de gedaanten cn het uiterlyke voorkomen van de overigen dèezer bergen hebbe waargenomen, durve ik verzekeren, dat ik ze insgelyks te zamengefteld zoude ge tonden hebben uit dezelfde door Vuurbergen voortgebragte ftoffe, indien de tyd my had toegelaten dezelve van nader by te onderzoeken. De kolken, welke ik onderzocht hebbe, zyn nog zeer kenbaar, hoewel zeer vervallen. Zy zyn bykans opgevuld door de vernielende werkinge des tyds, en door de puin der groeven van lava, welke zeer wel bewerkt worden. Aan weerskanten van den Rhyn, en vooral van Bonn tot aan Coblentz, doch in het byzonder tusfchen Prohl en Jndernach, bcfpeurde ik groote rotzen van lava of van tuffteen.  428 UITGEBL. VUURBERGEN fteen. Maar op de plaatzen, alwaar de Vuurbergen niet gewerkt of lavaas neergeworpen hebben, zyn de bergen en rotzen leiachtig (*). By Ergel vindt men eenig fpoor van bafaltifche kolommen in eenen berg, die aan de rivier raakt, en tegen over een Klooster, dat op een Eiland gebouwd is. Ik hebbe dikwyls gedacht (en deeze fteengroef herinnert het my weder) dat de reden, waarom men bykans geene duidclyke en zich uitwendig vertoonende overblyffels van bafaltifche kolommen vindt omftrecks den Vefuvius en Napels, deeze is, dat zy eertyds gebruikt zyn tot het bevloeren van de groote wegen der Romeinen: en dat de groeven, uit welke zy gehaald werden, naar alle waarfchynelykheid, bykans geheel zyn uitgeput. De Appifche wech beftaat geheel uit vyfhoekige en zeshoekige Java. De lavaas, die door de Natuure zelve, om zo te fpreeken, gehouwen waren, werden zekerlyk gebruikt by voorkeuze boven die, welke de Kunst zoude hebben kunnen bereiden, en die eenen zwaaren arbeid zouden gekost hebben. By (*) [Schisteufeï.l.  OMSTREEKS DEN RHYN. 429I By Unkel, op den afftand van omtrent eene myl, na den kant van Coblentz, tegen over de Stad, en aan de andere zyde van den Rhyn, vindt men de groote fteengroef, welke den Keurvorst van de Paltz toebehoort. Derzelver voorkomen is zeer aangenaam en ongemeen. Zy beftaat gehecllyk uit regelmaatige en van elkander afgefcheiden bafaltifche kolommen; en hoewel men, gelyk in de Steden Keulen en Bonn verzekerd wordt, millioenen van kolommen uit deeze groeve gehaald heeft, is zy evenwel nog onmeetelyk groot. In het algemeen zyn de kolommen hier geplaatst in eene met den Gezichteinder evenwydige ligging, fommige ftaan loodrecht, andere hellen na den kant des Rhyns, die, wanneer zyne wateren laag zyn, eene menigte van bafaltes in zyn bed zelve laat zien. Deeze bafaltes (*) verheffen zich na den kant des bergs, alwaar tegenwoordig de groef is, tot boven de honderd voeten, en zyn, gelyk ik boven gezegd hebbe, voor het grootfte gedeelte vyfhoekig van gedaante: de kleinfte zyn de duidelykfte, de regelmaatigfte, en van omtrent zes duimen middellyns. De grootfte deezer ko- (*) Zie de Aantekening IL  43o UITGEBL. VUURBERGEN kolommen, welke ik in de groeve gemeten hebbe, of wel de aanzienlykfte, welke ik heb-be waargenomen, was van omtrent drie voeten lengte, en van omtrent anderhalven voet middcllyns. De andere bafaltifche lavaas in. de nabuurfchap zyn van den zelfden aart: fommige kolommen hebben dezelfde gedaante , maar geene van alle is zo regelmaatig; en ik twyffele geheellyk niet, dat alle bafaltes, waar zy ook mogen beftaan (*), hunnen oorfprong verfchuldigd zyn aan het onderaardfche vuur, en weczenlyke lavaas zyn. Ik hoope, dat eenig Natuurkenner, die meer tyds zal hebben, deeze Gewesten meer byzonderlyk zal onderzoeken. Het is verbaazende , dat zo duidelyke gedenktekens van zo veele door Vuurbergen voortgebragte werken, in een zo wel bewoond Land, de aandacht der Natuurkcnneren niet tot dit voorwerp getrokken hebben. Ik moet hier nog melding maaken van eene andere weetenswaardige omftandigheid. Te Andcrnach, tusfchen Bonn en Coblentz, hebbe ik eenen hoop gehouwen tuffteenen gezien, die aan de oevers van den Rhyn geplaatst, en (*) Zie de Aantekening. III.  Omstreeks den RHYN. 431 en gereed gemaakt waren voor Hollandfche fcbepen. Na hierop onderzoek gedaan te hebben, werd ik onderricht, dat 'er een aanzienlyke handel gedreven wordt tusfchen deeze Stad en Holland, alwaar men deeze Iöort van fteenen vermaalt door middel van windmolens, om 'er zich, by wyze van pouzzolana , van te bedienen tot het metfelwerk onder water. Hierdoor wordt bevestigd het geene ik in eenen myner voorige brieven aan de Koninglyke Maatfchappye hebbe gefchreven, te weetcn, dat de tufa van Napels beftaat uit eene pouzzolana, die door het vuur deiVuurbergen in de diepftc ingewanden der aarde bereid, en, geduurende de uitberftinge, met water vermengd is. Dceze lava vormt eene foort van natuurlyk cement, dat de Hollanders op nieuw tot zynen eerften ftaat van pouzzolana doen wederkeeren (*). Ik vleie my, dat gy het overzenden van een zo onvolkomen bericht wel zult willen verfchoonen, dewyl de tyd my niet toelaat deeze ftof meer byzonderlyk na te fpeuren, en myn oogmerk alleenlyk is eenige kennis te neemen van dit bezienswaardige Land, met den wensch, dat CO de Aantekening; IV.  432 UITGEBL. VUURB. omstr. den RHYN. dat men hetzelfde verder moge onderzoeken;terwyl het geene ik waargenomen hebbe my meer en meer bevestigt in myn gevoelen, welk ik nogmaals dus uitdrukke. De vuurbergen zyn veel vermogender werkmiddelen der natuure, dan men zich doorgaans v e r b eel dt (*). Ik ben, myn heer, Uw zeer onderdanige en zeer gehoorzaame Dienaar william hamilton. (*) [De wensch des Heeren hamilton, dat eenig ander Natuurkenner deeze Gewesten met meerdere naauwkeurigheid wilde onderzoeken , is niet geheel onvervuld gebleven. Men vindt, zo over de Vuurbergen in het algemeen, als byzonder over die, welker tekens men nog aan den Rhynkant ontmoet, veele gewichtige aanmerkingen in bet doorwrogt Werk van den Heere j. a. de luc, getiteld Lettres Phyftqtiës et Morales fur l'Histoire de la Terre et de CHomme in den jaare 1779 teParys en in den Haag, uitgegeven, in vyf Deelen in 8vo. Aangaande de oude Vuurbergen van Duitschland en derzelver voortbrengfelen kan men dat Werk nazien Tom. UI, p. 499 fuiv. p. £-48 fuiv. maar vooral Tom. IV, p. 146 546. Tom V, p. 3s8>2'v. Over 'de  AANTEKENING EhN OP DE BESCHRYVING DER VUURBERGEN OMSTREEKS DEN RHYN. EERSTE AANTEKENING. OVER DE GEDAANTE DER BASALTISCHE LAVAAS. J~n het algemeen zyn zy vyfhoekig van gedaante ,enz. hl. 425. Niet alle ftof van denzelfden aart als de bafaltes heeft de gedaante van kantzuilen: in onde Vuurbergen van Italië, Sicilië en de LipanTche Eilanden, heeft men in dat zelfde Werk, Tom. II. bl. 416 fuiv. niet minder Ieezenswaardige Berichten van den Broeder des Heeren de luc. Dat over de Liparifche Eilanden is voor korten tyd geplaatst in de Algemeene Vaderlandfche Letterocjfeningen , D. V. Mengehv. bl. 585,enz. De gedachten van deeze Heeren koomen in de weezenlykfte ftukken overeen met die des Heeren hamilton. En daar luiden van zo groote febran.derheid, oeffeninge en oplettendheid , zonder van elkanders gevoelen vooraf onderricht te zyn (want elk Ee hun-  434 EERSTE onze [Frankryk's] Zuidlyke Gewesten, welke vol zyn van zo veele uitgeb uste Vuurbergen, kent men eene menigte van ftroomen van deeze ftoffe, in welke dezelve, in haare inkrimpinge, op eene verwarde wyze verdeeld is, by gebrek der noodige verekchtcn. Ik hebbe hieromtrent opgemerkt, dat de grond, welke der hitte der lavaas, geduurende derzelver bekoelinge, na zich trekt, door zyne eigene gefteldheid derzelver gedaante bepaalde. Een eenvormige grond bewerkt trapswyze, en, in gelyke tyden, gelyke of gelykvormige verkoelingen. Hieruit ontfiaat aan alle kan- 'riuimer fchreef eer het Werk des anderen was in het licht gekomen) zo wel overeenftemmun, moet dit eene .te grootere maat van waafchynelykheid aan hunne gedachten byzetten. Myn bellek laat niet toe deeze overeenftemming door voorbeelden aan te tooi:en ; ik •zonde dan een groot gedeelte der aangewezen plaatzen uit het Werk van' den Heere d u luc moeten iiitfchryven. ËveriWel kan ik niet nalaatèn hier te melden 'dat in het aangehaalde, Werk T. 11. p. 4r5 417 ook de tegenwoordige berg van Somma gehouden wordt 'voor den Vefuvius der Ouden, en gefteld, dat de tegenwoordige Vefuvius niet omvaarfchynelyk zynen cer- "ften oorfprong"' verfchuldigd is aan de vermaarde uitberftinge van het jaar 79. Eene gitfins, welke de Heer hamilton meer dan eens voorftelt.]  AANTEKENING. 435 kanten eene gelykvormige inkrimping. Maar 'op eenen oneffenen, bergachtigen en onregelmaatigen grond, zyn de geleiders der hitte, die uit de lavaas ontfnapt, niet gelykvormig, cn verhaasten daardoor op fommige plaatzen de trappen der verkoelinge, die elders vertraagd worden. Dan is 'er geene gelykvormigheid in het inkrimpen der lava, en geene meetkundige gedaante. Een groot aantal van waarneemingen en van vergelykingen der gedaante van den ondcrliggenden grond, met de lavaas, welke ik in myn Vaderland zo dikwyls hebbe •waargenomen, heeft my deeze waarheid getoond. TWEEDE AANTEKENING» OVER DE LIGGING DER BASALT ISCHE LAVA, EN DE VERGELYK.ING DER VERSCHIL LENDE LIGGINGEN. ■Deeze bafaltes, enz. bl. 429. - De bafaltifche ftroomen der uitgedoofde Vuurbergen geeven het fterkfte licht aan de Gefchiedenisfe van de omwentelingen des AardEe % bo-  436 T W E E D È bodems. Die van de hoogten en bovenvlakte van den berg Coiron in Vivarais, by voorbeeld, kan duidelyk toonen, dat de Valeien gevormd zyn door het afloopende, zo regenals rivierwater. Men kan niet nalaaten deeze waarheid te erkennen, wanneer men deezen grooten ftroom, die zo veel gronds bedekt, befchouwende, denzelven gegroefd en in zynen voortgang doorfneden vindt door eenen hollen wech, en, van den anderen kant, in het laager liggende land, de gefloopte vuurbergsftof gewaar wordt, by wyze van aangeipoelden grond opgehoopt en veranderd in door het water afgeronde fteenen. Daarenboven zyn 'er overblyffels van bafaltes beüoten in de oudfte rotzen van den Aardbol (voor welke men die van granitfteen houdt) en deeze overblyffels vindt men in het binnenfte der rotzen by wyze van aderen^ Al het overige der afgelopen lava, de opftal der Vuurbergsftoffen, de kegelvormige en vuurbraakende berg, is verdwenen, wechgevoerd, verdeeld, veranderd in afgeflepen fteenen, in fyn zand, in aanflykingen, zo door \ het afftroomende water, als door de vernielende werkinge en langduurigheid des tyds. Men vindt fomtyds vloeden van bafaltes geheel  AANTEKENING. 437 teel afgezonderd op de toppen der bergen, zonder dat men derzelver gemeenfchap met den vuurfpuwenden mond kan ontdekken. Zodanig is de fpits van Chastelas, zodanig de beroemde rots van Gourdon in Vivarais, zo duidelyk te zien in dat Gewest. Op andere tyden bedekken deeze vloeden het oude bed eener riviere, dat alleen nog kenbaar blyft door zyne afgeflepen keien, en zyne door lava overftroomde rivierfchelpen. Eindelyk hebbe ik gezien, dat een diergelyke vloed leiachtige , met indrukfels van planten onderfcheiden, fteenen bedekt had. Deeze vloeden van lava bewaaren dus de oude werken der Natuure; en daar men den eenen vloed met' den anderen kan vergelyken, en de betrekkelyke oudheid van derzelver uitwerpinge bepaalen, zo door de opeenplaatzinge van de ftroomen van lava, als door de verfchillende trappen van eene volkomener bewaaringe of grootere vernielinge van den opftal des Vuurbergs, volgt het, dat men, uit de Gefchiedkundige vergelykinge deezer ftroomen, de kunst van de Tydperken der Natuure vast te ftellen kan opmaaken (*). Al- (*) Zie }n Chronologie des Volcans de l» France Me- Ee 3 f*-  438 TWEEDE Alle deeze liggingen duiden aan, dat het voor eenen ftroom van bafaltes niet noodig is in de zee te loopen om de gedaante van kantzuilen aan te neemen (*). Wanneer ik gefmolten lava in water wierp, hebbe ik, in plaatze van meetkundige en regelmaatige inkrimpingen te befpeuren, opgemerkt, dat zy wonderlyk fcheurde. Wanneer zy het vocht raakte, veroorzaakte zy in het zelve eene beweeging als eene uitberfting; en de ftryd tusfchen het vuur en het water ftrookte niet met die ftilte en regelmaatige verkoelinge, die noodzaaklyk is tot de kantzuilvormige gedaante. Sommigen, evenwel, (in den beroemden Reuzendyk,die, in twee bladen gefneden, in Engeland uitgegeven is) bergen van bafaltes aan den oever der zee gezien hebbende, wilden daar uit belluiten, dat het water deeze kantzuilvormige gedaante aan de lava had ge- gc- ridionale, 8 vo. gedrukt te Parys by quillau, merigot, en belin. (*) [De 'Heer de luc fchynt evenwel op écne der boven aangehaalde plaatzen (Tom. II. p. 480.) van een ander gevoelen te zyn. Is de proef, van welke de Schryver terftond hierna melding maakt, wel voldoende? Heeft zy niet iets van dat kleine, dat hy met recht -elders der proeve van lïmekï tegenwerpt?]  AANTEKENING. 439 geven. Maar, wanneer men den verwoesten tooltand van deezen berg befchouwt, z;et men, dat hy niet meer in zynen óorfpronglykcn ftaat is, en oordeelt, dat de zeegolven, van oude tyden her, flaande tegen deeze rots die beftond uit deelen , die door de inkrimpinge van elkander afgefcheiden waren, dezelve allengskens fteil afgefleten hebben, even gelyk de zee alle banken van fchelpen, fchclpachtige fteenen, enz. welke zy 01 de kasten verlaten heeft, fteil en loodrecht hééft afgefloten. Be verbaazende hoogte, op welke men, in de gemelde Prent, den bafaltes vindt, toont, welk eene menigte van lava, die tot dezelve behoorde, 'er vernietigd is. De zee heeft derhalven deeze gedaanten niet kunnen veroorzaaken, en de lavaas, welke zy tegenwoordig befpoelt, niet geraakt, wanneer dezelve gloeiende waren. DERDE AANTEKENING. OVER DEN OORSPRONG DER BASALTISCHE LAVA. Jk twyfele gehcellyk niet, dat alle bafaltes, waar zy ook mogen beft aan, enz. bl. 430. E e 4 Men  44° DERDE Men is het, tegenwoordig, algemeen eens dat de bafaltifche ftof, buiten tcgenfpraak, bet werk is van het vuur der Vuurbergen. Dceze is zelfs de volmaaktfte, de meest bewerkte, de meest gelykflagtige ftof, welke deeze onderaardfche vuuren hebben voortgebragt. Zy verzelt vooral de oude uitgedoofde Vuurbergen, maar fomtyds ook de laatere. De Heer adanson heeft, ontdekt, dat de kleine uitgedoofde Vuurbergen van Teneriffa deeze ftof hebben voortgebragt. Men vindt, in zyne reize na Senegal, dat deeze bergen in het algemeen beftonden uit zulke in loodrecht ftaande halken (*) verdeelde rotzen: en oordeelde, na dat hy deeze ftof vergeleken had met de lavaas der Vuurbergen van Italië, He de Bourbon, enz. dat men dezelve geenen anderen naam dan dien van lava konde geeven. ■ De Heer adanson fchrecf in het jaar 1757, wanneer men den naam van basaltes nog niet had gegeven aan de kantzuilvormige lava der uitgedoofde Vuurbergen. (*) [Rodies taillèes en parallélepipedes verticaux.1 VIER-  AANTEKENING. 441 VIERDE AANTEKENING. OVER DE POUZZOLANA, EN DERZELVER GEBRUIK. J~Jeeze foort van lava vormt een natuurlyk cement, enz. bl. 431. De pouzzolana der uitgedoofde Vuurbergen is eerst gekend cn gebruikt door de Hollanders. Genoodzaakt hunne huizen te bouwen in eenen flykigen , moerasügen, of door zeewater overftroomden grond, hebben zy de kunst van onder water te bouwen vroeger dan andere Volken tot volkomenheid gebragt; en, wanneer zy geene door de Natuur bereide en tot ftof gemaakte pouzzolana vonden, hebben zy de vaste rotzen der uitgedoofde Vuurbergen bereid tot eene der ftoffen van hun cement, oordeclende, dat zy natuurlyk dezelfde eigenfehap moesten hebben. Ik vermoede, dat het cement, gedeeltelyk uit pouzzolana beftaande, onder het water fchielyk hard wordt, om drie voornaame redenen. ■ Vooreerst; de pouzzolana beftaat uit brokjes van fchuimachtige, tot glas gebrande, of ten minften gefmolten lava. — Ee 5 Ten  442 VIERDE Ten tweeden. De pouzzolana, ligt, opgeblazen, vol van kleine tusfchenruimten , trekt de vochtigheid na zich, en plaatst in haare kleine holligheden het water, gelyk hairbuisjes en fyne fcheuren de vochten inzuigen. Deeze bei e ftukken zyn bekend, het eene in de Scheikunde, het andere in de Natuurkunde. Maar uit deeze beide eigcnfchappen blykt, dat het cement onder het water fchielyk moet bard worden, dewyl het water der kalk in korten tyd zich vast zet in de ledige tuslchcn- ruimte der pouzzolana. Ten derden. De kalk werkt, in haare aanraakinge met de pouzzolana, geenzins door haare bytende kracht op eefie gefmolten, glasachtige ftoffe, terwyl zy, wanneer het zand, of de fteen van eenen kalkachtigen aart is, op deeze ftoffen werkt, en derzelver wederzydiche tegenwerkingen de aankleeving der kalk aan den fteen beletten. Twee hoedanigheden der pouzzolana brengen derhalven het haare toe, zo tot het fchielyk hard worden van deeze foort van cement , als tot het aan een kleeven van derzelver ongelykfiagtige zamenftellcnde deelen , terwyl de grootere brokken fteen, beftaande uit kleine afgeronde fteenen, en ftukken van rotzen, het inkrimpen en het breeken van den za-  AANTEKENING. 443 zamenhang belettende, de deelen in één lichaam byeen houden. Want de kracht, die op de vochtige heilagen kalk konde werken, heeft geen het minlte vermogen op vaste, drooge, en vreemde lichaamen. Men kan eene uitgewerkte befchouwing der pouzzolana, als een inmengfel van het cement, vinden in de Hist. Nat. de la France Meridionale, Tom. II. §. 841 et fuiv. KOR-  KORTE HERHAALING e n BESLUIT, uit de waarneemingen, zo in italië als in frankryk gedaan op de daadelyk werkende en uitgedoofde vuurbergen met elkander vergeleken. j£)e Overdenking is niets, indien zy niet gepaard gaat met de Waarneeminge; maar de Vergelyking der Gebeurtcnisfen geeft der ziele kracht, breidt derzelver vermogens uit, en verlichtze, wanneer zy de uitkoomst is van de overdenkinge en van eene langduurige beoeffeninge. Myn oogmerk zoude bereikt zyn, indien ik, door de Waarneemingen aan de andere zyde der bergen [de Alpen] door den Heere hamilton gedaan op de nog werkende Vuurbergen aan de Zeekust van Italië, cn het geene ik zelve in Frankryk waargenomen hebbe , in één gezichtspunt te vereenigen, eenige nieuwe inzichten konde aan de hand geeven, en  HERHAALING en BÈSLUIT. 445 en eenige befluiten opmaaken naar de regelseener gezonde Redeneerkunde. Ik hebbe dezelve reeds elders bepaald, en zal ze hier opgeeven als gedeeltelyk verbonden zynde met des Heeren hamilton's Werk over den Vefuvius. L De bafaltifche lavaas, welke de overhand hebben op den Vuurberg van Mezin, gelegen tusfchen Vivarais en Velay, in eene keten van bergen, omtrent duizend halve roeden boven het waterpas der zee verheven , zyn overeenkoomftig met de bafaltifche lavaas van den Vuurmond van Agde, die even hoog ligt als het waterpas der Middellandfche Zee. ■ De zelfde bafaltifche lavaas van de hoogfte toppen der bergen in Vivarais zyn ook overeenkoomftig met die, welke men gehaald heeft van den bodem van putten gegraven in den Vuurberg van Brescou , zelfs laager dan het waterpas der Middellandfche Zee. De Natuur geeft derhalven gelykfoortige voortbrengfels van Vuurbergsftoffen, zo op de hoogfte plaatzen van den aardbodem, als onder het zeewater. II  446 KORTE HERHAALING II. De lavaas, welke men heeft overgebragt van de Vuurbergen van America , van het Oosten , en van het Noorden, waarvan de meeste bykans ter lengte van de halve Middellyn des Aardbols van elkander verwyderd zyn, vertoonen ook, wanneer men ze met elkander vergelykt, dezelfde overeenkoomst en gelykheid, in weerwil van haare verfcheidenheid. Het vuur der Vuurbergen levert, derhalven , foortgelyke voortbrengfels op alle bekende plaatzen van de oppervlakte des aardbodems. Deeze lavaas zyn overal yzerachtig, fmeltbaar, worden door den zeilfteen aangetrokken, jen geeven vonken onder het vuurflag, enz. Dezelfde oorzaak geeft derhalven hetzelfde uitwerkfel in alle gewesten en op allerlei hoogten der aarde. III. . De oudfle Vuurmonden der Aarde, die .reeds gebraakt hebben eer de valeien gevormd waren, en die bafaltes of fponsachtige lava hebben voortgebragt, zelfs de zulken, die ftof> fen hebben uitgeworpen voor de vorminge ■ ■ der  en BESLUIT. 447 der kalkachtige fteengroevcn van den tweeden rang, vertoonen verfcheiden voortbreng:els, die overeenkoomen zo met de digt in een gedrongen, als met de fponsachtige lava, welke in 1779 uit den brandenden Vefuvius liep, en van welke men ftaalen na Frankryk heeft gezonden. Derhal ■-•en vertoont de Natuur dezelfde overeenkoomst en gelykflagtigheid in de lavaas van alle uitberftingen van die af, welke bykans even oud zyn als de vorming des aardbols, tot die, welke de Vuurbergen in onzen tyd uitwerpen. IV. Alle oude en nieuwere Vuurbergen moeten evenwel befchötiwd worden, als bergen van eene laatere vorminge, en geplaatst op eenen ouderen ondergrond. Deeze grond is kalkachtig, of granit, of leiachtig, of uit keien beftaande, of, eindclyk, de bodem eener zee. Maar wanneer wy, in onze Scheikundige bewerkingen, deeze onderfcbeiden zelfftandigheden bloot ftellen aan de werkinge van een geweldig vuur, verfchillen de voortbrengfels, even veel als de onderwerpen der proeven.  448 KORTE HERHAALING ven. De fcoria der fteenen, welke tot glas kunnen gebrand worden, hebben altoos haare vaste gedaante; de kalkachtige rotzen aan het zelve vuur, dat de eerstgemelde doet fmelten, blootgefteld, worden tot kalk en fmelten niet. De Vuurbergen, evenwel, leveren gelykflagtige en foortgelyke bafaltes; het zy granitachtige, het zy leiachtige, of kalkachtige bergen hun ten grondflag verftrekken. Derhalven is de onderaardfche brandplaats, die deeze gelykfoortige lavaas voorbrengt, -veel laager dan de berg, op welken een vuurmond gelegen is, die derzeive alleenlyk tot een fchoorfteen verftrekt. V. Men weet tegenwoordig, dat het water de voornaamfte middenoorzaak was in het vormen der kalkachtige rotzen, gelyk ook in die der leien, der granitcn, en der fteenen van den tweeden rang. Evenwel heeft het water in deeze zelfftandigheden ongelykfiagtige voortbrengfels geleverd. Het vuur is, derhalven, de eenige hoofdftof, die gelykfoortige en met elkander overeenkoomftige voortbrengfels geeft. (Zie N. I, II,  en BESLUIT. 449 II, III, IV) terwyl het water in alle tyden ongelykfiagtige rotzen heeft gevormd. VI. Alle bekende lavaas zyn yzerachtig, en het yzer fchynt zelfs in derzelver zamenflellinge de overhand te hebben. Maar de Vuurbergen, by voorbeeld, van Coiron in Vivarais, en verfcheiden anderen, zyn gelegen op eene rots van kalkftoffe of mergel, in welke men niet het geringfte blyk van yzer vindt. En deeze rots, die op verfcheiden plaatzen bykans loodrecht fteil is, en dikwyls meer dan vyftig roeden hoog, is in geen haarer deelen yzerachtig. Derhalven zyn 'er, in de onderaardfche en diepe brandplaats der Vuurbergen, aanzienlyke mynen van yzerachtige ftoffe, die denzelven tot voedfel ftrekken, fchoon niet bekend op de oppervlakte, over welke deeze Vuurbergen hunne lavaas verfpreid hebben. VII. De Gewesten, in welke men Vuurbergen heeft, worden gekweld met menigvuldige Aardbeevingen: de groote uitberftingen gaan altoos van dezelve verzeld. Dikwyls opent Ff zich  450 KORTE HERIIA ALING zich dc aarde in de nabuurfchap der vuurfpuwende monden; en de fcheuren, welke men vindt, omftreeks de oudfte Vuurbergen, toonen aan-, dat derzelver uitberftingen verzcld gingen van dezelfde verfchynfelcn. Derhalven fchynen dc uitwerpende krachten der werkende Vuurbergen, cn de krachten welke by eene aardbeeving den grond doen fchudden, zeer groote overeenkoomst te hebben. En gelyk de voortwerpende kracht cn de brandplaats der Vuurbergen zeer diep liggen, gelyk daarby dc fchuddende krachten der Aardbeevingen ook geplaatst zyn op verbaazende diepten, dewyl zy fomtyds haare werking bykans van het eene einde der waereld tot het andere uitftrekken, zo als gebeurde by de aardbeeving van Lisfabon, dat in de nabuurfchap van eenen grooten uitgedoofden Vuurberg ligt; mag men ook gelooven, dat de uitberfting van eenen Vuurberg, en eene Aardbeeving, fchoon in uitwendig voorkomen verfchillende, uitwerkfels zyn van dezelfde onderaardfche kracht, die op groote diepten in den Aardbol werkt. Doch, dewyl wy de waarneemingen, welke ons toelaatcn deeze kracht te bcpaalen, nog niet in het licht hebben gegeeven, zullen wy derzclve.r Gefchiede- nis  én BESLUIT. 451 nis tot het vervolg van dit Werk uitftellcn. vïii. De dampkrings-lucht is de ziel des vuurs: zonder lucht is dc verbranding der lichaamen onmogelyk. Het ydel der luchtpomp doet de vlam verdwynen, en dooft de gloeiende kooien: de gazachtige dampen kunnen het gebrek deezer hoofdftorfe niet vervullen: zy blusfen het vuur. Niet alleen heeft men zuivere lucht noodig om het vuur aan den gang te houden, maar ook moet die lucht in vryheid zyn, en, op dc plaats, alwaar de lichaamen branden, geduuriglyk vernieuwd worden, gelyk het water eener riviere vernieuwd wordt dooiden doortocht der vloeiftoffe van de eene plaats na de andere. De Natuurkundigen zyn overtuigd van deeze noodzaaklykheid tot het in brand houden der lichaamen. Evenwel fchynen de onderzeefche Vuurmonden eene zo gefielde lucht niet te kunnen genieten. Zy werpen evenwel, van uit den boezem der wateren, gefmolten ftoffen, die overeenkoomflig zyn met de lavaas, welFf 2 k«  452 KORTE HERHAALING. ke de Vuurbergen der vaste Landen werpen op eenen droogen grond. Het vuur der Vuurbergen, dat de lavaas fmelt en toebereidt, wordt derhalven aangeftookt door eene andere oorzaak. IX. Naarmaate het onderaardfche Vuur van eenen Vuurberg krachtiger is, zyn ook de ftoffen, welke het bewerkt en uitwerpt, aanmerkelyker. Het is bewezen, dat de Natuur, in de oudfte haarer tydperken, een grooter aantal van Vuurbergen heeft voortgebragt, dan zy tegenwoordig doet. Duitschland, Spanje, Portugal, Frankryk, en andere landen, vcrtoonen Vuurfpuvvende monden, en eene menigte gedenktekenen van den brand der oude tyden; terwyl deeze landen tegenwoordig geheel geene brandende bergen bezitten. Aï dc Vuurbergen van Italië, die eertyds dit gedeelte des Aardbols gefchokt hebben, zyn tegenwoordig tot twee gebragt. ■ De onderaardfche oorzaak die het vuur deiVuurbergen aanftookt, is, derhalven, in de voorleden eeuwen der Natuure werkzaamer en fterker geweest. BE-  BEPAAL ING VAN HET VUUR der VUURBERGEN. JTyo ftof der Vuurbergen is eene yzerachtige, glasachtige, gloeiende zelfsftandigheid, die in de ingewanden der aarde brandt zon-r der hulpe der buitenlucht van den Dampkring; die zich eenen wech baant dwars door de onderfcheiden laagen der Aarde, als door zo veele buizen van doorwaasfeminge; die genoodzaakt wordt uit te berften door de botfinge en den fchok van eenen grooten klomp zeewaters tegen den gloeiendcn klomp deezes onderaardfchen lichaams, het geene de uitberfting veroorzaakt, gelyk de onderlinge aanraaking van koud water en gefmolten metaal in eenen oven; die werkzaam is en voorzien met krachten van uitwerpinge, van fchuddinge, en van het uitbreiden ccner aardbeevinge ,• die fomtj'ds het zoute of flykachtige water der zee, dat haar aanraakt, uitwerpt; die in de onderaardfche plaatzen van F f 3 het  454 BEPAALING van het VUUR het Vaste Land niet is uitgeblust, maar alleenlyk fmeult, by gebrek van zeewater; die in deeze Gewesten zich openbaart door heete dampen, het uitwerkfel des vuurs, door het gaz, het uitwerkfcl der ontbindinge, door yzerachtige wateren, het' uitwerkfel der ontbindinge van het yzer der lavaas in het byzonder; die na buiten doorboort dwars door die gronden, in welke zy de minfte hinderpaalen ontmoet; die zich verdeelt in verfcheidene naby elkander liggende monden, wanneer zy eenen geheelcn berg niet kan opligten; die dan, allengskens, groepen van Vuurbergen vormt; die in de zee voortvaart met dwars door dezelfde reeds geopende, en daardoor gemaklyker door te komen , kolken zich uit te werpen; die op het Vaste Land niet meer na buiten werkt, wanneer de wateren der zee afneemen en, te rug wyken: (ten zy de rivieren het gebrek van zeewater vervuilen, waartoe zy niet altoos toereikende zyn: want de menigte waters, dat door de Zee geftort wordt in de werkplaatzen der Vuurmonden, is fomtyds zo ontzachlyk groot, dat men de Zee, uit hoofde van de hoeveelheid des opgeflorpten waters, van haare oevers heeft zien te rug wyken;) dip, eertyds werkzaamer was dan tegenwoordig, zo  der VUURBERGEN. 455 zo om dat de zee een grooter gedeelte des aardbodems bedekte, als om dat alle gcfmolten ftof, welke door koude lichaamen omringd wordt, allengskens koud wordt; die derhalven zich langs de aarde verfpreidt niet naar de lengte of naar de breedte, maar volgens het beloop van den bodem der zee; die daarom zich onder verfchillende gedaanten vertoont, omftreeks den Oceaan en de Middellandfche Zee; die haare vuurbraakende monden vermenigvuldigt langs den buitenkant van de keten van bergen, die hunne wateren uitftorten in de Middellandfche Zee, uit hoofde van de nabyheid des Zeewaters; die zeldzaamcr Vuurbergen voortbrengt langs dc tegenovergestelde keten, uit hoofde van derzelver verren afftand van de Zee; die voor het overige onder de Linie eveneens werkt als in Ysland en onder de Keerkringen, dewyl dit vuur niet afhangt van het uitwendige dampkrings-vuur; die bykans nooit gelyktydige uitberftingen der onderfcheiden bekende Vuurbergen ondergaat, dewyl de richting der uitdryvende kracht alleenlyk bepaald wordt door de uitwendige en plaatslykë werkinge van het zeewater, dat de uitwerping veroorzaakt; die uitberftingen ondergaat na het gebeuren van aardbeevingen, Ff 4 de-  456 BEPAAL, van het VUUR der VUURB, dewyl het zeewater, de toegangen open vindende, door de beweegingen der fchuddinge, de brandende hoofdftof beftrydt (*). (*) Men moet met aandacht Jeezen de Befchryving der Solfaterraas door den Heere de fouoeroux de «ondaroy, geplaatst in de Memoires van de Academie der Weetenfchappen. Zy bevestigen ook een gedeelte van deeze uitkoomften. [In deeze befluiten en bepaalinge van den Abt giraud-soulavie biykt zekerlyk veel vernuft en fchranderheid i maar zoude hy niet fomtyds wat te Heilig zyn in zyne verzekerin. gen, vooral omtrent de oorzaaken en de natuur van het Vuur der Vuurbergen ? Niettegenftaande de Waarneemingen van den Heere hamilton en andere Natuurkundigen, omtrent dit ftuk, tot aanmerkelyke ontdekkingen aanleiding hebben gegeven, is echter nog zeer veel onbekend, en waarfchynelyk teveel, om alles te kunnen bepaalen.] B Ei  B E R I G T WEGENS DE AARDBEEVINGEN, VOORGEVALLEN IN ITALIË, VAN SPROKKELMAAND TOT BLOEIMAAND, DES JAARS I783. DOOR DEN HEERE W. HAMILTON, ridder. IN EEN' BRIE V E AAN DEN HEERE JOSEPH BANKS, BARONET, EN VOORZITTER VAN HET KONINGLYKE GENOOTSCHAP.   B B R I G T3 WEGENS DE AARDBEEVINGEN; VOORGEVALLEN IN ITALIË, I 7 8 3- Napels, den 23ften van Bloeimaand, 1783. Tk verheuge my , dat ik het in myne magt hebbe, U, en mynen Broederen van het Koninglyke Genootfchap, eenig flaauw denkbeeld te geeven van dc onnoemelykc fchade, en van de onderfcheiden verfchynfelen, welke de Aardbeevingen (die den vyfden van Sprokkelmaand laatstleden eenen aanvang namen , en tot op deezen dag , fchoon met mindere heftigheid, nog gevoeld worden,) gedaan en vertoond hebben, in de beide Calabriaas, te Mssfina, en in die deelen van Sicilië, welke naast aan het vaste Land liggen. Uit de geloofwaardigfte verhaalen, cn berichten , welke aan het kantoor des Geheimfchryvers van Staat van zyne Siciliaanfche Majefteit ontvangen zyn, maakten wy in  4öo De AARDBEEVINGEN in het algemeen op , dat het gedeelte van Calabric, welk door deezen zwaaren ramp meest geleden heeft, dat is, welk bevat wordt tusfchen den 38^ en 3pften graad van breedte; dat dc aardbeevingen haare meeste kracht fchcenen geocffend te hebben van den voet van dat gedeelte der Apennynfche bergen, welke Monte Dcio, Monte Sacro, en Monte Caulone genaamd worden, zich westwaards uittrekkende na de Tyrrheenfche [of Napelfche] Zee; dat de Steden, dorpen, en boerenhuizen , naast aan deeze gebergten, het zy op heuvels of in de vlakte gelegen, door den eerften fchok van den 5den van "Sprokkelmaand, omtrent den middag , te eenemaal verwoest wierden ; en dat aldaar ook de meeste menfchen het keven verlooren; dat, naarmaate dc Steden en dorpen op eenen grooteren afftand van dit middelpunt lagen, dc fchade, welke zy leeden, minder aanmcrkelyk was; maar dat zelfs deeze verder afgelegen plaatzen grootlyks waren befchadigd geworden door de volgende fchokken der-Aarcibcevingc, en byzonderJyk door die van den /den, 26fcn en 28^ van Sprokkelmaand, cn door dien van den i'ic" van Lentemaand; dat, zedert den eerften  in ITALIË, 1783. 461 ftcn fchok van den vyfdcn van Sprokkelmaand, de aarde meer of min in eene gcduurige beweeginge bleef, en dat de fchokkcn fomtyds in fommige deelen deezer rampfpoedige Gewesten fterker gevoeld wierden dan in andere ; dat de beweeging der aarde van verfchillende foort geweest ware, en, naar • de Italiaanfche benaaminge, vorticofo, orizontak, en oscülatorio, dat is, of dwarlende als een draaikolk, of evenwydig aan den Gezichteinder, of by kloppingen of ftootingen van beneden na boven ; dat deeze verfcheidenheid van beweegingen de vrees der ongelukkige bewoonders van deeze ftreeken had vermeerderd, die elk oogenblik verwachtten, dat de aarde zich onder hunne voeten zoude openen, en hen inzwelgen; dat de regens aanhoudende en geweldig geweest waren , dikwyls verzeld van blikfem, en van onregelmaatige en woedende windvlaagen; dat door alle deeze oorzaaken het gelaat der aarde in dat gedeelte van Calabrie (zo als boven gemeld is bevat tusfchen den 38^» en 39ften graad van breedte,) geheel veranderd was, vooral aan de westzyde der boven genoemde bergen; dat in deeze ftreeken veele openingen cn fcheuren ontftaan waren ; dat fommige  4ö2 De AARDBEEVINGEN ge heuvels fterk gezakt, en anderen geheel vlak geworden waren; dat, in dc vlakten, diepe klooven waren gekoomcn , waardoor veele wegen onbruikbaar waren geworden; dat groote bergen vaneen geipleeten en gedeclten derzelve tot op eenen aanmerkelyken afftand vervoerd waren; dat diepe dalen opgevuld waren , door dien de bergen, die deeze dalen vormden, door het geweld der aardbeevingen losgerukt en bycen gebragt waren ; dat de loop van fommige rivieren veranderd was; dat veele bronnen van water waren voor den dag gekomen, op plaatzen, die te vooren volmaaktlyk droog waren; en dat op andere plaatzen bronnen, die, geduurig water plagten op te geeven, te eenemaal verdwenen waren; dat naby Laureana, in Ca. labria Ultra, een zonderling verfchynfel gewrocht was, dat, naamelyk, twee geheele boerderyen, met groote olyven- en moerbefien-boomen op dezelve, die te vooren in eene volmaakt effene vlakte ftonden , dooide aardbeevinge losgemaakt, en , terwyl de boomen hunne plaatzen behielden , op den afftand van omtrent eene [Engelfche] myl van haare voorige plaatzinge, vervoerd waren ; en dat uit de plek, op welke zy te voo-  i n ITALIË, 1783. 463 vooren Honden , heet water, gemengd met zand van eenen yzerachtigen aart, tot eene aanmerkelyke hoogte was opgefprongen ; dat ook , naby deeze plaats, eenige Landluiden en Schaapherders met hunne koppels osfen, en hunne kudden geiten en fchaapen waren ingezwolgen ; kortom, dat 'er, beginnende van de Stad Amantea , die gelegen is aan den oever der Tyrrheenfche Zee in Caldbria Citra, en de westelyke kust langs gaande tot Kaap Spartivento in Calabria Ultra , en dan de oostelyke kust op tot aan Kaap tïAlice, (een gedeelte van Calabria Citra, aan de Jonifche Zee, [of de golf van Taranto]) geen vlek of dorp is, het zy aan dc Zeekust of binnen 'sLands, dat niet. of geheel vernield is , of meer of min geleden heeft , bedraagende in alles ten naasten by vierhonderd van het geene men hier Paefes noemt; want een dorp, dat minder dan honderd inwoonders bevat, wordt niet voor een Paefe gerekend. Het grootfte getal der omgekomenen viel in de fteden en landen , die gelegen zyn in de vlakte aan den westkant van de bergen Dejo, Sacro, en Caulone. Te Cafel Niiovo verboren de Prinfes g er ace, en meer dan vier-  464 De AARDBEEVINGEN vierduizend der inwoondcren, het leeven; te Bagnara bedraagt het getal der dooden, drieduizend en zeventien; Radicina en Palmi rekenen hun verlies ieder op omtrent drieduizend ; Terramwva omtrent veertienhonderd ; Seminari nog hooger. Het geheele getal der geenen, die, in de beide Calabrien en Sicilië,  484 De AARDBEEVINGEN men, aantoonde; een fterk blyk van de moederlyke tederheid der kunne. Het eenige gebouw, dat te Rofarno onbefchadigd bleef, was eene hecht gebouwde ftads gevangenis, waarin drie groote fchurken zaten, die, waren zy in vryheid geweest, waarfchynelyk het leeven zouden verloren hebben. Na het middagmaal gehouden te hebben in eene barak,-welker eigenaar vyf leden van zyn huisgezin door de Aardbeevinge verloren had, trok ik verder na Laureano, dikwyls het wyd uitgeftrekte bed van de rivier Metauro kruisfcnde. Het land omftreeks Laureana, dat op eene hoogte ligt, is de tuin van Eden zelve: niets, dat ik ooit gezien hebbe kan 'er mede vergeleken worden. De Stad is aanzienlyk; doch dewyl de Aardbeeving hier niet fchielyk aankwam, zo als in de vlakte, verloor niemand hier het leeven; maar 52 perfoonen zyn zedert geftorven aan eene ziekte, welke door de geleden ongemakken en ontfteltenisfe veroorzaakt werd. Ik werd gehuisvest in de barakken van eenen verftandigen Heer van Mileto, Don domenico AcquANETTA, die een der voornaamfte eigenaars van deeze Stad is. Hy verzelde my des anderendaags na de twee boerderyen, wel-  in I T A L I E, 1783. 485 welke in het voorige gedeelte van deezen brief gemeld zyn, Macini en Vaticano genaamd, welke gezegd werden door de Aardbeevinge van plaats veranderd te zyn. Het geval is waar, en men kan 'er gemaklyk reden van geeven. Deeze boerdcryen waren gelegen in een dal, omringd met hooge gronden, en de oppervlakte van den grond, die vervoerd is, was waarfchynelyk zedert lang ondermynd door kleine beeken, die van het gebergte koomen, en nu ten vollen zichtbaar zyn op de bloote plek, welke de boerderyen verlaten hebben. Deeze beekjes koomen het dal afftroomen met eenen loop, die fhel genoeg is om te bewyzen, dat hetzelve niet zo volmaaktlyk waterpas is, als het befchreven werd. Ik onderftelle, dat de Aardbeevinge eenige vergaderbakken van regenwater in de heuvelige kleigronden, welke het dal omringen, hebbe doen overvloeien; en dat dit water, gemengd met den Iosfen grond, zynen loop fchielyk boneden de ondermynde oppervlakte neemende, dezelve,met de groote olyven-en moerbcficnboomen,en eene met riet gedekte hut opgeligt, en het geheele ftuk gronds, met al wat 'er op groeide,dryvende gehouden, en omtrent eene [Engelfche] myl ver het dal afgevoerd heeft, Hh 3 waar  486 De AARDBEEVINGEN waar het nu is, met de meeste boomen recht overeind ftaandc. Deeze twee boerderyen mogen omtrent eene [Engelfche] myl lang, en eene halve breed zyn. Men toonde my hier omftreeks verfcheiden diepe fcheuren, waarvan geene meer dan eenen voet breed was; maar die, zo als ik uit geloofwaardige berichten vernam, geduurende de Aardbeevinge, zich wyd geopend, en eenen Os, met bykans honderd Geiten, hadden ingezwolgen, maar geene Landluiden, zo als eerst verhaald werd. In het bovengemelde dal, zag ik dezelfde foort van holen, van gedaante als omgekeerde kegels, uit welke, even als te Rofarno , naar men my verzekerde, heet water en zand, geduurende de Aardbeevingen, waren uitgeworpen: maar ik konde niemand vinden, die ftellig konde verzekeren, dat het water inderdaad heet geweest ware, fchoon dc be. richten, welke de Regecring ontving, dit bevestigden. Een gedeelte van het zand, dat hier met het water is uitgeworpen, heeft eene yzerachtige kleur, en fchynt de werking des vuurs ondergaan te hebben. Men verhaalde my, dat het ook, wanneer het nog versch was, eenen fterken zwavelachtigen reuk had; maar deezen konde ik niet bemerken. Van  in ITALIË, 1783- 4§7 Van hier reisde ik door dezelfde vermaakelyke Landftreck, na de ftad Polijlene. Door eene zo ryke Landftreek te trekken, en daarin niet een éénig huis overeinde te zien, is, inderdaad, ten uiterften naar; overal, waar een huis plagt te ftaan, ziet men nu eenen puinhoop, en eene arme barak, met twee of drie ellendige treurende gedaanten aan de deur zittende, en hier en daar eenen verminkten man, vrouw, of kind, op krukken voortkruipende. In plaatze van eene Stad, of vlek, ziet men Hechts verwarde puinhoopen, en rondom dezelven een aantal van arme hutten of barakken, met eene grootere om voor eene kerk te dienen; terwyl de kerkklokken aan eene foort van eene laage galg hangen, cn eiken inwoonder met een droevig gelaat, en eenig teken van het verlies van den eenen of den anderen bloedverwant draagende. . Ik reisde vier dagen in de vlakte, in het midden zulk eene ellende als niet te befchryven is. Het geweld der Aardbeevinge was daar zo groot, dat al de inwoonders der Steden,in een oogenblik, leevende of dood, onder de puinhoopen hunner huizen begraaven wierden. De Stad Poliftene was groot, maar Hh 4 kwa-  488 De AARDBEEVINGEN kwalyk gelegen tusfchen twee rivieren, die onderhevig waren aan overftroomingen. Op den noodlottigen sden van Sprokkelmaand verlooren hier 2100 menfchen, uit omtrent 6000, het leeven. De Markgraaf St. giorgio, de Baron van dit Gewest, welken ik hier vond, was wel bezig met zyne leenmannen by te ftaan. Hy had bezorgd, dat de ftraaten van de verwoeste ftad van puin gezuiverd wierden, en had op eene gezonde plek naby dezelve, en volgens een goed ontwerp, barakken opgericht voor de overgeblevenen van zyne onderzaaten. Hy had ook een grooter flag van barakken gebouwd voor de zydewormen, welke ik in dezelve reeds aan het werk vond. De werkzaamheid en edelmoedigheid van deezen Prins is allerpryswaardigst, en hy heeft, voor zo veel ik tot nog toe gezien hebbe, hierin geenen mededinger. Ik befpeurde, dat de Stad St. Giorgiot gelegen op eenen heuvel omtrent twee [Engelfche] mylen van Poliftene, fchoon onbewoonbaar. gemaakt, evenwel geenzins geheel ten gronde was geworpen, gelyk de Steden in de vlakte. Te Poliftene plagt een Nonneklooster te zyn; ik was nieuwsgierig om de Nonnen te zien, welke ontkomen waren, en ver-  in ITALIË, 1783. 489 verzocht den Markgraaf, dat hy my derzelver barakken wilde toonen; maar het fchynt, dat van de eenentwintig flechts ééne lcevende uit haare cel gegraven wierd, en die was reeds tachtig jaaren oud. Na dat ik met den Markgraave, in deszelven nederige barak, naby de puinhoopen van deszelven prachtig paleis, het middagmaal had gehouden, trok ik door een fchoon bosch van olyven-, en een ander van kaftanje-boomen , na Cafal Nuovo, cn men toonde my de plek, op welke het huis plagt te ftaan van myne ongelukkige Vriendmne, de Prinfes gerace grim alij i, die, met meer dan vierduizend haarer Onderdaanen, het leeven verloor by de fchielyke uitberfting van den 5den van Sprokkelmaand (want zo blykt het geweest te zyn) welke deeze ftad tot ftof vernielde. Door fommigen, die uit de puinhoopen opgedolven waren, werd my hier verteld, dat zy hunne huizen volkomen voelden opligten, zonder eenige de minfte voorafgaande tekens gehad te hebben. In andere Steden ftaan nog fommige muuren en gedeelten van huizen overeinde, maar hier kan men ftraaten noch huizen onderfcheiden; alles ligt in eenen verwarden puinhoop. Een Inwoonder van Cafal Hh 5 Nuo-  4Qo De AARDBEEVINGEN Nuovo zeide my, dat by, op het oogenblik der Aardbeevinge, op eenen heuvel was, over de vlakte heen ziende, wanneer hy den fchok gevoelende, en de oogen na de vlakte keerende, in Rede van de Stad, en op derzelver plaats, eene dikke wolk van wit ftof als rook zag opgaan; het natuurlyke gevolg van het inftorten der gebouwen, cn het af, Huiven der kalk. Van hier reisde ik door de Steden Castellace en Milicusco (beide in denzelfden ftaat als Cafal Nuovo) na Terra Nuova, gelegen in dezelfde aanminnige vlakte, tusfchen twee rivieren, welke met de beeken, die van het gebergte afftroomen, in het verloop van eeuwen, diepe en wyde klooven gefcheurd hebben in den zachten met zand gemengden kleigrond, waaruit deeze geheele vlakte beftaat. Te Terra Nuova is dc fcheur of kloof niet minder dan 500 voeten diep, en drie vierdedeelen eener [Engelfche] myle breed. Dat men den aart van den grond en der ligginge niet duidelyk genoeg verklaard heeft, veroorzaakt eene verwarring in alle berichten van de verfchynfelen, welke door fteeze Aardbeevinge in dc vlakte zyn voortgebragt. Men verhaalt u,dat eene Stad eene myl  in ITALIË, 1783. 491 myl van de plaats, op welke zy te vooren ftond, vervoerd is, zonder een woord van zulk eene kloove te melden; dat bosfchen en koornvelden op dezelfde wyze verplaatst zyn, daar in waarheid hier Hechts op eene grootere fchaal gebeurt, het geene wy dagelyks op eene kleinere zien voorvallen, wanneer de kanten van holle wegen, door het regenwater ondermynd zynde, door hun eigen gewicht los fcheuren, en op den bodem nedervallen. Hier waren, door de groote diepte der kloove, en de geweldige beweeginge der aarde, twee byster groote ftukken gronds, waarop geen klein gedeelte der Stad ftond, beftaande uit etlyke honderden van huizen, los geraakt, in de kloof en bykans dwars over dezelve geftort, omtrent eene halve. [Engelfche] myl van dc plaats, op welke zy te vooren ftonden; en, dat het ongcmeenfte is, verfcheiden der Bewoonderen van deeze huizen, die deezen zo zonderlingen fproilg met dezelve gedaan hadden, werden 'er evenwel leevende uitgedolven, en fommigen onbefchadigd. Ik zelve fprak iemand, die deeze buitengewoone reis in zyn huis gedaan had, met zyne Vrouwe en eene dienstmeid: noch hy, noch zyne meid, waren befchadigd; maar hy zei-  492 De AARDBEEVINGEN zeide my, dat zyne Vrouw zich een weinig bezeerd had; doch nu genoegzaam herfteld was. Ik vraagde hem toevallig wat letfel zyne Vrouw geleden had? Zyn antwoord, fchoon van eenen zeer ernftigen aart, zal, evenwel, ben ik verzekerd, u doen glimlachen, myn Heer, gelyk het my deed. Hy zeide, dat zy haare beide beenen cn den éénen arm gebroken had, nevens eene breuk in haare herfenpan, zo dat het brein zichtbaar ware. Het koomt my voor, dat de Calabriers meer moeds en ftandvastigheids hebben dan de Napolitaanen; cn zy fchynen inderdaad hun tegenwoordig bovenmaatig ongeluk met een waarlyk wysgeerig geduld te draagen. Van 1600 Inwoonderen van Terra Nuova, bragten niet meer dan 400 'er het leeven af. Myn Leidsman aldaar, die een Priester en Geneesheer was, was door den eerften fchok der Aardbeevinge in zyn huis opgcfloten geweest, cn werd uit hetzelve geworpen en verlost door den volgenden fchok, die onmiddelyk na den eerften kwam. Er zyn veele met goede getuigenisfen bevestigde voorbeelden, dat hetzelfde ook elders in Calabrie gebeurd is. Op andere plaatzen van deeze vlakte, naby de gemelde kloof en da Stad  i n ITALIË, 1783- 493 Stad Terra Nuova gelegen,zag ik verfcheiden acres lands met boomen en koornvelden, die los gefcheurd en in de kloof geftort waren, en dit dikwyls zonder omgeworpen te zyn, zo dat de boomen en gewasfen 'er zo wel op groeiden, als of zy daar geplant waren. Andere diergelyke ftukken lagen op den bodem in eene hellende plaatzinge, en andere wederom, die geheel het onderfte boven gekeerd waren. Op eene plaats waren twee van deeze onguur groote brokken lands tegen over elkander losgeraakt, hadden het dal opgevuld, en den loop der riviere geftopt, welker waters nu een groot meir begonnen te vormen. En deeze is de waare toeftand van het geene de berichten melden van bergen, die gewandeld, zich met elkander vereenigd, den loop der riviere gefluit, en een meir gevormd hadden. Op het oogenblik der Aardbeevinge verdween hier het water der riviere, gelyk te Rofarno, en fchielyk daarna te rug koomende, liep het over den bodem der kloove ter diepte van omtrent drie voeten, zo dat de arme menfchen, die met hunne huizen van den top der kloove tot op den bodem neergeftort, en met gebroken beenderen ontkomen waren, nu gevaar liepen  494 De AARDBEEVINGEN pen van te verdrinken. Men verzekerde my, dat het water zout ware geweest gelyk zeewater; maar deeze omftandigheid fchynt nadere bevestiging noodig te hebben. Dezelfde reden, welke ik gegeven hebbe van het fchielyk verdwynen van de Riviere Metauro by Rofarno, kan hetzelfde verfchynfel hier verklaaren, en in elk gedeelte deezer Landftreck, waar de rivieren op het oogenblik der Aardbeevinge opdroogden. Het geheele Vlek Mollochi di Sotto, naby Terra Nuova, werd insgelyks los gefcheurd en in de kloof geworpen, cn een wyngaard van verfcheiden acres, naby hetzelve, ligt, zo als ik zag, op den bodem der kloove, in volmaakte orde, maar hellende: 'er loopt een voetpad door deezen wyngaard, dat eene zonderlinge uitwerking doet, wanneer men acht geeft op deszelven tegenwoordige onbruikbaare plaatzing. Eenige molens, die door het water gedreven werden, en aan de rivier Ronden, tusfchen twee zulke los gefcheurde ftukken, als ik boven befchreven hebbe, bekneld geraakt zynde, werden door dezelve opgeligt, cn vertoonen zich nu op eene verheven plaats, veele voeten boven het waterpas der riviere. Het is niet vreemd, dat, zonder be-  in ITALIË, 1783. 495 behoorelyke ver klaaringen, diergelyke voorvallen voor wonderwerken aangezien worden. Ik befpeurde, dat, in veele deelen der vlakte, de grond met zwaare boomen en gewasfen koorns, veele acres groot, acht of tien voeten beneden het waterpas der vlakte gezonken was; en op andere plaatzen bemerkte ik, dat hy evenveel was gerezen. Het is noodzaaklyk zich hier te herinneren, dat de grond der vlakte eene met zand gemengde klei is, die zich gemaklyk in allerlei gedaanten laat vormen. In de vlakte, naby de plekken, van waar de bovengemelde brokken los gerukt en in de kloof geftort waren, zag ik verfcheiden evenwydig loopende fcheuren, zo dat, indien dé geweldigheid der fchokken van de Aardbeevinge had aangehouden, deeze ftukken waarfchynelyk zouden gevolgd zyn. Ik bemerkte op myne reis beftendiglyk, dat by elke kloove, of hollen wech, de naastgelegen deelen der vlakte vol waren van groote evenwydige fcheuren. Men kan van deeze omftandigheid zeer wel reden geeven uit de geweldig wiegende beweeginge der aarde van de eene zyde na de andere, terwyl 'er alleen aan den eenen kant een fteunpunt was. Van Terra NuoVa ging ik na Oppido. Deeze Stad is  496 De AARDBEEVINGEN is gelegen op eenen berg van eene yzerachtige foort van gruizigen fteen, geheel verfchillende van den kleigrond in de nabuurfchap , en wordt omringd door twee rivieren, in eene holle kloove, welke dieper en breeder is dan die van Terra Nuova. In plaatze van dat de berg, op welken Oppido gelegen was, in twee ftukken zoude gefpleeten zyn , en door zynen val in de rivieren derzelver loop geflopt en groote meiren gevormd hebben, zo als ons verteld was; waren het hier, (gelyk te Terra Nuova) onguur groote brokken van de vlakte op den rand der kloove, welke los gefcheurd en in dezelve geftort zynde, ze ten naasten by vulden, en den loop der rivieren ftuitten, die nu bezig zyn met het vormen van twee groote meiren. Het is waar, dat een gedeelte der rotze, op welke Oppido ftond, met verfcheiden huizen in de kloof ftortte; maar dat is eene omftandigheid van geene betekenisfe, in vergelykinge van de zeer groote ftreeken lands, met uitgeftrekte plantaatljen van wynftokken en olyven boomen, die van de eene zyde der kloove losgerukt en volkoomen overgebragt zyn na de andere, fchoon de afftand meer is dan eene halve [Engelfche] myl. Het is met goede getuigenisfen be-  in ITALIË, 1783. 497 bevestigd, dat een Landman, die hier omfteeks bezig was met zyn land te ploegen met een paar Osfen, met land e» gefpan en al, glad werd overgevoerd van de eene zyde der kloove tot de andere, zonder dat of" hy of zyne Osfen befchadigd waren. Uit het geene ik gezien hebbe, geloove ik waarlyk, dat dit heeft kunnen gefchieden. Men zoude een groot boek kunnen fchryven van al de zonderlinge gebeurtenisfen en voorvallen van deeze foort, welke door de Aardbeevingen in de valeie veroorzaakt zyn: en ik onderftel1c, dat 'er veele zullen opgetekend worden in het bericht der onlangs voorgevallen verfchrikkelyke Aardbeevingen, welke de Academie van Napels voorneemens is in het licht te geeven; hebbende de Voorzitter reeds vyftien Leden na Calabrie gezonden met Tekenaars naar evenredigheid, om de gebeurde zaaken op te zamelen, en tekeningen te maaken, eeniglyk met oogmerk om een voldoend en uitvoerig bericht, raakcnde den onlangs voorgevallen ramp, aan het gemeen mede te deelen. Maar indien zy niet, gelyk ik gedaan hebbe, letten op de natuur van den grond der plaatzen, op welke deeze toevallen gebeurden, zullen hunne verhaalen in het li al*  498 De AARDBEEVINGEN algemeen weinig gcloofs vinden; uitgezonderd by de zodanigen, die openbaare Dikttanti van wonderwerken zyn; en zulken zyn 'er zekeiiyk veelen in dit Land. Ik ontmoette bier een merkwaardig voorbeeld van den trap van onmiddellyke behoefte en verlegenheid, waartoe de ongelukkige Inwoonders der verwoeste fteden gebragt werden. Don marcello grillo, een Heer van middelen, en eigenaar van uitgeftrekte landgoederen, uit zyn huis te Oppido, dat door de Aardb eevinge vernield werd, ontkomen zynde, terwyl zyn geld (niet minder bedraagcnde dan twaalf duizend ftukken gouds) onder deszelven puinhoopen begraven werd, bleef verfcheiden dagen, geduurende heftige regens, zonder voedfel of huisvestinge; en had aan eenen Kluizenaar in de nabuurfchap nog het leenen van een fchoon hembd te danken. Na dat ik over de puinhoopen van Oppido gewandeld had, daalde ik neder in de kloof, en onderzocht alles in dezelve zorgvuldiglyk. Hier zag ik, inderdaad, de wonderbaare kracht der Aardbeevinge, die hier volmaaktlyk dezelfde uitwerkfels heeft veroorzaakt als in de kloove by Terra Nuova, maar op eene oneindig grootere fchaal. De onguur groo-  in ITALIË, 1783. 499 groote brokken der vlakte, die van elke zyde der kloove zyn los gefcheurd, liggen fomtyds in verwarde hoopen, vormen weezenlyke bergen, en hebben den loop van twee rivieren (welker eene zeer aanzienlyk is) geftopt; waaruit reeds groote meiren ontftaan zyn; en moeten, indien niet de natuur of kunst de behulpzaame band biede, om de rivieren haaren behoorelyken loop te geeven, onfeilbaar de oorzaaken zyn eener befmettelykc ziekte hier omftreeks. Somtyds ontmoette ik een los gefcheurd ftuk van den grond der vlakte (veele acres groot) jnet groote eiken- en oly ven-boomen, met vygeboonen (*) en koorn onder dczelven, even goed, en in zo goede orde groeiende op den bodem der kloove, als hunne makkers, van welken zy gcfcheiden werden, doen op hunnen geboortegrond in de vlakte, ten minften 500 voeten hooger, en op eenen afftand van omtrent drie vierde deelen eener [Engelfche] myl. Ik ontmoette op den bodem geheele wyngaarden, in dezelfde orde, die insgelyks dezelfde reis gedaan hadden. Dewyl de randen der kloove, van welken deeze ftukken kwamen, nu naakt CO \ Luphis.~\ li 2  5oo De AARDBEEVINGEN naakt liggen en loodrecht zyn, bemerkte ik, dat de bovengrond eene roodachtige aarde was, en de ondergrond eene witte met zand gemengde klei, zeer dicht in een gepakt, en gelykende naar eenen zachten fteen. De beweegkracht, welke deeze groote brokken ontvingen , het zy door de geweldige beweeginge der aarde alleen, of door deeze onderfteund door die der in vryheid geraakte dampen van eenen vuurkolk (f), fchynt met grooter geweld gewerkt te hebben, op de benedenfte en meer in een gepakte laag, dan op dc bebouwde bovenkorst. Want ik befpeurde, dat overal, waar deeze bebouwde eilanden lagen (want als zodanig vertoonden zy zich op den naakten en onvruchtbaaren bodem der kloove) de onderfte laag van dichte klei eenige honderd yards verder was voortgedreven, en in verwarde klompen lag; cn veele van deeze klompen waren, zo als ik befpeurde, van eene Teerlihgfche gedaante. Dat de ondergrond eene grootere beweegkracht gehad, cn de bovengrond in haare vlucht verlaten hebbe, geeft natuurlyk reden van de orde, in welke de boomen, wyngaarden, en ge- (*) fVoIcanic exhalatïons.J  in ITALIË, 1783. 501 gcwasfen, nedervielen en nog tegenwoordig blyven op den bodem der kloove. Deeze zonderlinge gebeurtenis verdiende, myns oordeels, aangetekend te worden, maar is niet gemaklyk met woorden te befchryven. Wanneer de tekeningen en platte gronden der Academie in het licht worden gegeven, kan, misfchien, dit bericht (zo onvolmaakt als het is) zyne nuttigheid hebben: indien myn tyd het had toegelaten, zoude ik zekerlyk eenen Tekenaar met my na Calabrie genomen hebben. In een ander gedeelte van den bodem der kloove is een berg, beftaande uit denzelfden kleigrond, die waarfchynelyk een deel geweest is van de vlakte, maar door eene Aardbeevinge in eenig vroeger tydperk los gemaakt. Hy is omtrent 250 voeten hoog, en, aan zynen voet, omtrent 400 voeten in de middellyn. Dceze berg, gelyk goede getuigenisfen bevestigen, is bykans vier [Engelfche] mylen in de kloove na beneden gereisd; zynde door de Aardbeevinge van den sóea van Sprokkelmaand in beweeging gebragt. De menigvuldige regen, welke op dien tyd viel, het groote gewicht van de versch losgcfcheurde brokken der vlakte, welke ik achter deezen berg opeengehoopt zag liggen, de li 3 na-  502 De AARDBEEVINGEN natuur van den grond, uit lëeiken dezelve beftaat, en vooral deszelven plaatzing op eenen hellenden grond, geeft genoegzaame reden van dit verfchynfel: terwyl de berichten, welke te Napels kwamen, van eenen berg, die, in eene volmaakt effene vlakte, eenen fprong van vier [Engelfche] mylen had gedaan, eerder het voorkomen hadden van een wonderwerk. Ik vond eenige enkele zwaare boomen, ook met eenen brok van hunnen geboortegrond aan de wortels vast zittende, die recht op ftonden in den bodem der kloove, en van de bovengemelde vlakte los gefcheurd waren. Ik befpeurde ook, dat veele verwarde hoopen van den losfen grond, dooide Aardbeevinge afgefcheiden van de vlakten ter wederzyde der kloove, werkelyk afgelopen waren, gelyk de lava van eenen Vuurberg (zynde daarin waarfchynelyk geholpen door den zwaaren regen) en, geduurende hunnen afloop langs een groot gedeelte der kloove, veele uitvverkfels hadden voortgebragt, gelykende naar die der lava. Te Santa Christina, in- de nabuurfchap van Oppido, hebben zich diergelyke verfchynfels vertoond, en de Aardbeeving van den 5^ van Sprokkelmaand fchynt haare grootfte kracht op deczo plaat*  in ITALIË, 1783* 503 plaatzen en te Cafal Nuovo en te Terra Nuova geoeffend te hebben. De verfchynfels, welke door de Aardbeevingen in andere deelen der vlakten van Calabria Ultra vertoond zyn, hoewel van denzelfden aart, zyn beuzelachtig in vergelykinge van die, welke ik nu befchreven hebbe. De barakken, opgericht voor de overgebleven Inwoonders der oude, maar nu in puinhoopen liggende, Stad Oppido, Zyn op eene gezonde plek, omtrent eene [Engelfche] myl van de oude ftad, alwaar ik den Baron van dit Gewest, den Prins van cariati nuttiglyk bezig vond in het byftaatt van zyne ongelukkige onderzaaten. Hy toonde my twee meisjes, het eene omtrent zestien Jaaren oud, dat elf dagen, zonder voedfel, gebleven was onder de puinhoopen van een huis te Oppido; het had een kind van vyf of zes maanden oud in de armen, het geen op den vierden dag ftierf. De meid gaf my een duidelyk bericht van het geene zy geleden had; dewyl zy door eene kleine opening licht ontving, had zy eene naauwkeurige rekening gehouden van het getal der dagen, geduurende welke zy was begraven geweest. Zy fcheen in geenen kwaaden ftaat van gezondheid te weezen, dronk li 4 vrv-  504 De AARDBEEVINGEN vryelyk; maar had nog moéite om eenige vaste fpys door te zwelgen. Het andere meisje was omtrent elf Jaaren oud; zy bleef niet meer dan zes dagen onder de puinhoopen; maar in eenen zo bepaalden en benaauwden lichaamsftand, dat eene haarer handen, die tegen haare wang gedrukt was, bykans een gat door dezelve geboord had. Van Oppido reed ik, door hetzelfde fchoone Landfchap en vernielde vlekken en dorpen na Seminari en Palmi. De huizen der eerstgemelde plaatze waren niet te eenemaal in eenen zo verwoesten toeftand als die der laatfte, welker ligging laager en nader aan de zee is. Veertienhonderd menfchen verlooren het leeven te Palmi, en alle doode lichaamen zyn 'er nog niet wechgebragt en verbrand (*), ge- (*) [Ik weete niet, dat men in Calsbrie de oude gewoonte van de Jyken te verbranden, die anders algemeen is afgefcbaft, waar de Christelyke Godsdienst is doorgedrongen, behouden hebbe. En in zulk eenen ellendigen toefland, als waarin men zich ten deezen tyde aldaar bevond, was het begrattven der opgedolven fyken zekerlyk veel' gereeder en tevens minder kostbaar dan het verbranden. Ik zoude daarom van gedachten zyn, dat in het oorfpronklyke eene drukfeil i's ingefiopen, en dat in plaatze van bumt, moet ftaan burted,óat begraaven betckent.3  in ITALIË, 1783. 505 gelyk op de] meeste der andere plaatzen, welke ik bezocht hebbe; want ik zag zelve nog twee opncemen, terwyl ik 'er was, en ik zal nimmer de naare gedaante vergeeten van eene vrouwe in rouwgewaad, zittende op de puinhoopen van haar huis, en met een angftiglyk gretig oog eiken flag van de houweelen der arbeiders volgende, die bezig waren met het opruimen der puin; in hoope van het lyk van een geliefd kind te zullen wedervinden. Deeze Stad was eene groote marktplaats van olie, waarvan meer dan 4000 vaten in -de Stad waren ten tyde van derzelver verwoestinge, zodat, dc vaten en kruiken gebroken zynde, eene rivier van olie, geduurende etlyke uuren, uit dezelve in de zee liep. De geftorte olie, gemengd met het koorn der graanzolders , en de rottende lichaamen hebben eene merkbaare uitwerking op de lucht gehad. Ik vrecze, dat, wanneer de hitte toeneemt, dit doodlyk kan worden voor het ongelukkige overfchot der Inwoonderen van Palmi, die zich, naby de verwoeste Stad, in barakken onthouden. Myn gids verhaalde my, dat hy hier door den eerften fchok in de puinhoopen van zyn huis was begraven geworden, en dat hy, naden twccIi 5 dcn»  5oö De AARDBEEVINGEN den, die 'er onmiddellyk op volgde, zichzelven fchrylings vond zitten op eenen balk, ten'minften vyftien voeten hoog in de lucht. Ik hoorde van veele diergelyke ongemeene ontkoomingen in alle deelen der vlakte, alwaar de Aardbeeving haare grootfte kracht geoeffend heeft. Van Palmi reisde ik voort door de fraaie boschachtige gebergten van Bagnara en Solano; langs voortreffelyke zwaare eikenboomen op hooge rotzen, naauwe valeien met ftroomende beeken in derzelver laagfte deelen, en wegen, die, zo door roovers als fteilten-, onveilig waren. Myne beide lyfwachten, in plaatze van vooruit te ryden , gelyk zy tot nog toe gedaan hadden , verdeelden zich nu, en maakten eene voor- en achterhoede. De enge wech was dikwyls afgebroken door rotzen en boomen, die geduurende de Aardbeevinge nedergeftort waren, en noodzaakte ons eenen nieuwen en nog meer gevaarlyken wech te zoeken: maar de Calabrifche paarden zyn waarlyk zo vast op de voeten als geiten. In het midden van eenen deezer naauwe pasfen, gevoelden wy eenen vry heftigen fchok eener Aardbeevinge, v&*zeld van eenen luiden flag, gelyk dien van het  in ITALIË,' 17 8 3* 5°7 het fpringen eener Myn: gelukkiglyk voor ons werden, gelyk ik verwachtte, door denzelven geene rotzen of boomen los gefcheurd van de hooge bergen, die over onze hoofden hingen. Na dc bosfchen van Bagnara, Sinopolil en Solano te zyn doorgetrokken, reisde ik; door ryke koornvelden en beemden, op eenei fraaie wyze bepaald door bosfchen en hielen daar verfpreide boomen, gelyk onzei fchoonfte parken, die met onafgebrokenc verfcheidenheid, geduurende eenige [Engelfche]] mylen, aanhouden, tot dat men koomt op hel: bovenfte van eene opene vlakte op den topt eens heuvels, alwaar men een uitgeftrekt gezicht heeft over den geheelen Faro van Mesfina, de kust van Sicilië tot aan Catania, met den berg Etna trotslyk daar achter zich verheffende , welk alles te zamen het fchoonfte y^rfchiet uitmaakte, dat men zich verbeelden, kan. Van hier daalde ik af langs eenen verfchrikkelyken rotzigen wech, tot aan Torre del Pezzolo, dat een Landhuis cn Dorp is,der Prinfesfe van bagnara toebehoorende. Daar vond ik, dat reeds eene befmettelyke ziekte zioh geopenbaard had, gelyk waarfchynelyk, naar maate dc hitte toeneemt, op veele andere plaatzen van dit heerlyke, maar on-  >3 SoS De AARDBEEVINGEN ongelukkige,land, gebeuren zal, door de uitgeftaane ongemakken en het bederven der lucht door de nieuwgevormde meiren. Verfcheiden Visfchers verzekerden my, dat, geduurende de Aardbeevinge van den 5den van Sprokkelmaand des nachts, het zand naby de zee heet was, en dat zy op veele plaatzen vuur uit de aarde zagen voortkomen. Deeze omftandigheid heeft men my in de vlakte' ook dikwyls verhaald; en myne gedachten zyn, dat de dampen, welke, geduurende dee, ze geweldige fchuddingen der aarde uitfchooten, vol waren van electrisch vuur, even gelyk men beftendiglyk befpeurt, dat de rook der Vuurbergen is by heftige uitberftingen; want ik hebbe, op geene plaats myner reize, eenig teken gezien van eenige Vuurbergsftoflèn, welke uit de fcheuren der aarde zouden voortgekomen zyn; en ik ben overtuigd, dat de geheele fchade door niets anders dan door uitwaasfemingen en dampen veroorzaakt is. Men verzekerde myr dat de eerfte fchok, welken men op dceze plaats gevoelde, zydelingsch was, en daarna dwarlende, en ten uiterften geweldig: maar het geene men hier geweldig noemt, moet niets geweest zyn, in vergelykinge van het geene men  in ITALIË, 1783. 5°9 men gevoelde in de vlakte van Cafal Nuova, Poliftene, Palmi,T^rra Nuova, Oppido, enz. enz. alwaar ieder een my eenpaariglyk verzekerde , dat het geweld van den noodlottigen fchok van 'den 5den van Sprokkelmaand, oogenblikkelyk was, zonder waarfchouwinge, en van beneden na boven: en, inderdaad op die plaatzen, alwaar zo veele menfchen het leeven hebben verloren, en waar niets meer te zien is dan een verwarde hoop puins, zonder dat men ftraaten of huizen kan onderfcheiden, is de geweldigheid van dien fchok voldoende genoeg bewezen. Van deeze plaats tot Reggio is de wech ter wederzyde bezet met lustplaatzen en bosfchen van Oranjeboomen. Ik zag geen een huis, dat ten gronde was geworpen; maar befpeurde, dat zy allen befchadigd en verlaten waren; en dat de Inwoonders in het algemeen de wyk genomen hadden in barakken in deeze vermaakelyke boschjes van oranje-moerbefien en vygeboomen, van welken 'er zo veele zyn omftreeks Reggio. Een, dat ik bezocht, en dat voor het rykfte gehouden wordt in deeze geheele ftreek van Magna Graecia, is omtrent anderhalve [Engelfche] myl van de Stad Reggio; en het'is merkwaardig, dat het ee-,  5io De AARDBEEVINGEN eenen Heere toebehoort, wiens Doopnaam is agamemnon. De fraaiheid van de Agrume (den algemeenen naam van alle foorten van oranje-, lemoen-, cedra-, en bergamot (*)boomen) is onbefchryflyk. De grond is zandachtig, de ligging warm, en men heeft 'er water tot zynen wil, waarvan een helder klein beekje naar welgevallen in kleine kanaalen tot den wortel van eiken boom geleid wordt; en deeze is de reden van de wonderbaare weligheid deezer boomen. Don agamemnon verzekerde my, dat het een flecht Jaar was, wanneer hy uit zynen tuin (die niet van zeer groote uitgeftrektheid is) geene 170,000 lemoencn, 200,000 oranjeappelen (welke ik zo uitmuntende vond als die van Malta) en geene bergamotten genoeg inzamelde om van de fchil tweehonderd qiiarts (f) welriekcnden olie (§) te maaken. Er is, naar men my verzekerde, nog eene andere byzonderheid in deeze tuinen; elke vyge- boom ("0 £De Cedra cn de Bergamot zyn beide twee byzondere foorten van Citroenen. De laatfte is eigenlyk een Citroen, geënt op den ftam van eenen Bergamotten Peereboom.] (t) [Omtrent 150 Amfterdamfche mengelen.] (D lEsfince.1  in ITALIË, 1783. 5" boom draagt jaarlyks tweemaal vrucht ; de eerfte reize in Zomermaand, de andere in Oogstmaand. Maar om weder te keeren tot myn onderwerp, van welk. myne aandacht dikwyls werd afgetrokken door de buitenge, woone en ongemeene fchoonheid en vruchtbaarheid van dit ryke Landfchap; ik kwam, omtrent het ondergaan der Zonne,te Reggio, dat ik minder befchadigd vond dan ik verwacht had, hoewel 'er niet een huis bewoonbaar of bewoond is, en alle menfchen zich onthouden in barakken of tenten. Maar, na dat ik verfcheiden dagen had doorgebragt in de vlakte, alwaar alles met den grond is gelyk gemaakt, was een huis met een dak, en eene kerk met eenen toren, een nie uw en verkwikkend gezicht voor my. De Inwoonders van de geheele Landftreek, die zo geftrenglyk door Aardbeevingen geteifterd is, fchynen, evenwel, een zo grooten fchrik te hebben van in een 1 huis te gaan, dat, wanneer de Aardbeevingen geheel zullen hebben opgehouden , ik verzekerd ben , dat het grootfte gedeelte nog zal voortvaaren in barakken zyn verblyf te houden. De barakken zyn, uitgezonderd eenige weinige, die zelfs fraai zyn, hier flecht gemaakt; gelyk  512 De AARDBEEVINGEN lyk in het algemeen het geheele land door al de barakken van Steden, die weinig genoeg befchadigd zyn om de Inwoonderen zich te doen vleien met de hoope, dat zy in ftaat zullen zyn om tot hunne huizen te rug te keeren,en dezelve weder in bezit te neemen, wanneer de tegenwoordige rampfpoed ten einde is. Reggio is ruwelyk gehandeld door de Aardbeevingen, maar is verre van verwoest te zyn. De Aartsbisfchop, een verftandig, werkzaam, en menschlievend Kerkvoogd, heeft zich, van het begin der Aardbeevingen af,tot op deezen dag,doen uitmunten. Hy heeft onmiddellyk bcfchikking gemaakt over de overtollige fieraaden der Kerken, en over zyne eigen paarden en huisraad; alleen tot verligting van zyne verdrukte kudde, met welke hy blymoediglyk een gelyk aandeel draagt in alle ongemakken en verdrukkinge, welke zulk een rampfpoed natuurlyker wyze heeft veroorzaakt. Uitgezonderd dit voorbeeld, en eenige weinige andere, befpeurde ik, waarlyk, op myne geheele reis, eene heerfchende ongevoeligheid, werkeloosheid, en gebrek van moed, die ongelukkig zyn: want een zo zwaare en algemeene rampfpoed kan niet herfteld worden dan door ee-  in ITALIË, 1783- 5i3 eene geestgefteltenisfe vlak ftrydig tegen die , welke de overhand heeft. Maar dewyl de Regeering hier onvermoeid is in haare poogingen tot het verhelpen van alle tegenwoordige onheilen, en het voorkomen van zodanigen, als men natuurlyk mag verwachten, is het te hoopen, dat de edelmoedige en verilandige fchikkingen, onlangs gemaakt, de veerkracht zullen herftellcn , welke 'er ontbreekt, en zonder welke een der rykfte Gewesten van Europa in gevaar is van volftrekten ondergang. Zyde, welriekende olie van bergamot, oranjeappelen en lemoerien , zyn de groote takken van handel te Reggio. Men verzekerde my, dat 'er jaarlyks niet minder dan 100,000 quarts van dit reukwater uitgevoerd worden. De vrucht wordt, na dat de fchil 'er is afgedaan, aan de Koeien en Osfen gegeven ; en de Inwoonders van deeze Stad verzekerden my, dat het rundvleesch, op dien tyd, eenen fterken en onaangenaamen geur van bergamot heeft. De waardige Aartsbisfchop gaf my een bericht van de Aardbeevingen , hier voorgevallen , in de Jaaren 1770 en 1780, welke de Inwoonders, (ten getale van 16400,) noodzaakten, geduurende verfcheide maanden, hun verblyf te houden Kk in  514 De AARDBEEVINGEN in tenten of barakken , zonder, evenwel, der Stad eenige fchade van aanbelang toe te brengen. Men verzekerde my hier (daar men eene zo langdimrige ondervinding heeft van Aardbeevingen,) dat alle Dieren en Vogels, in grootere of kleinere maate, veel meer voorgevoels hebben van eenen naderenden fchok eener Aardbeevinge, dan eenig menfchelyk weezen : maar dat vooral de Ganzen, by het naderen van den fchok, fchielykst en meest fchynen ontrust te worden : indien zy in het water zyn, verlaaten zy het onmiddellyk, en 'er is, geduurende eenigen tyd, geene mogelykheid om ze in het water te jaagen. Het getal der omgekomenen door de laatfte Aardbeevinge van den 5dcn Van Sprokkelmaand, beantwoordt hier aan den fchynbaaren trap van fchade, welke de Stad geleden heeft, en bedraagt niet meer dan 126. Daar de fchok omtrent den middag gebeurde, en zachtjens aankwam-, hadden de Inwoonders van Reggio tyd om zich door de vlucht te redden; daar , gelyk ik reeds meermaalcn hebbe aangemerkt, in de ongelukkige vlakte, de fchok zo oogenblikkelyk was als geweldig en vernielende. Alle gebouwen werden tegen den grond geworpen , het omkoomen van men.  in ITALIË, 1783- SIS menfchen was 'er algemeen, enin evenredighcid van de zichtbaare verniehnge der gebouwen. Reggio werd, vóór den MarfifcHen oorlog, verwoest door eene Aardbeevinge , en door julius ciEsAR herbouwd zynde , Rhegium Julium (*) genoemd. Een gedeelte van den muur is nog overig, en wordt de Toren van julius genoemd. Het is gebouwd van groote blokken van fteen, zonder kalk. Naby St. feruto, tusfchen Reggio en Kaap Spartivento, zyn de overblyffels eener fmcltcry , hebbende zyne tegenwoordige Catholicke Majefteit, wanneer hy Koning van Napels was, hieromftreeks Zilvermynen doen bewerken; die evenwel fchielyk weder verlaten werden, dewyl het voordeel niet beantwoordde aan de kosten. 'Er zyn eenige vlekken in de nabuurfchap van Reggio," die nog de Griekfche Taal be- (*) [De Marfifche Oorlog begon 91 jaaren voor onze Tydrekening. Rhegium werdt eigenlyk niet herbouwd door julius c^sar; maar, dewyl het byna onbewoond was, door c. ocï*viahos, na het verdry ven van sextus pompejus uit Sicilië, van nieuwe Inwoonders voorzien, en ontleende daarvan waarfcbynejyk den naam van RJieghm Julium,} Kk a  $16 De AARDBEEVINGEN behouden. Wanneer ik, omtrent vyftien Jaaren geleden, eene reis door Sicilië deed, landde ik te Spartivento in Calabria Ultra, en reisde na Bova, alwaar ik vond, dat het Grieksch, de eenige, in die ftreek, gebruikelyke taal was (*> Op den i4<3en van Bloeimaand, verliet ik Reggio, en was genoodzaakt , dewyl de wind my tegen was , myne Vaartuigen door Osfen te doen trekken tot aan Punto delPezzolo, tegen over Mesfina, van waar de ftroom ons met grooten fpoed overbragt, tot in de haven van Mesfina. De haven en de Stad, in derzelver half verwoesten toeftand, maakten in den maanefchyn eene vertooning, die treffend en fcbilderachtig was. Het is zeker, dat de kracht der "Aardbeevinge (fchoon zeer geweldig) te Mesfina en te Reggio niets was, in vergelykinge van het geene zy was in de vlakte. Den volgenden ochtend bezocht ik Mesfina, en vond, dat de geheele fchoone voorzyde van het geene men de'Palazzata noemt, en dat zich uit- (*) [Het Zuidelykftc gedeelte van Italië, is oudtyds bevolkt geworden door de Volkplantingen der Grieken, cn werd daarom toen zo wel, als nog naderhand, dikwyls Magna Gracia genoemd.Ji  ï n ITALIË, 1783- 5i7 uitftrekte in zeer hooge gelykvormige gebouwen, in de gedaante eener halve maane, op fommige plaatzen geheel verwoest was, op andere minder, en dat 'er fcheuren waren in den grond der kaai, van welke een gedeelte, meer dan eenen voet beneden het waterpas der Zee was gezonken. Deeze fcheuren werden waarfchynelyk veroorzaakt door dezelfde aan den gezichteinder evenwydige beweeginge der aarde, op dezelfde wyze, als de brokken der vlakte by Oppido en Terra Nuova, in de klooven geftort werden: want de Zee is aan den kant der kaai zo diep, dat de grootfte Schepen aan dezelve kunnen liggen: de aarde gevolgelyk, in haare geweldige beweeginge , na den kant der Zee fteunfel ontbeerende, begon te fcheuren en zich van een te fcheiden , en, gelyk gewoonlyk , waar ééne fcheur is, ook meer andere van minder aanbelangs evenwydig aan de eerfte zyn, onderftelle ik, dat de grootfte fchade, welke de huizen naast de kaai geleden hebben, ontftaan is door zulke fcheuren, onder derzelver grondflagen. Veele huizen ftaan nog overeinde, en fommige derzelve weinig befchadigd, zelfs in het laagfte gedeelte van Mesfina, maar in hoogere en meer verhevene plaatzinKk 3 gen,  5iB De AARDBEEVINGEN gen, fchynen de Aardbeevingen , zo ais ik byzonderlyk opmerkte, naauvveiyks eenige uitwerking gehad te hebben. Een doorflaand blyk, dat de kracht der Aardbeevinge hier veele trappen minder is geweest, dan in dc vlakte van Calabrie, is, dat het Klooster van de H. barbara, en dat genaamd het Noviziato dé Gefuiti, beide hoog gelegen, geheel niet gefcheurd zyn , en dat in het laatfte, het uurwerk in het minfte niet van zynen ftel geraakt is door de Aardbeevingen , welke , zedert vier maanden , dit Land geteisterd hebben, en nog ecnigermaate aanhouden. Behal ven dit, bedraagt het getal der omgekomenen te Mesfina, niet meer dan 700, uit ryklyk .30000, de onderftelde bevolkinge deezer Stad, ten tyde van de eerfte Aardbeevinge, welke omftandigheid beflisfende is. Ik vond fommige huizen, ja, eene geheele ftraat of twee bewoond, en fommige winkels open in dezelve; maar de meeste Inwoonders houden hun verblyf in tenten en barakken, die opgericht zyn in drie of vier verfchillende plaatzen, in velden en opene plekken, naby de Stad, maar op eenen grooten afftand van elkander; iets, het geen voor eene Koopftad zeer ongemaklyk moet zyn : en, indien 'er gee-  in ITALIË, 1783- '5T9 geene groote zorg wordt gedragen om de ftraaten tusfchen de barakken, en de barakken zelve zuiver te houden, vreeze ik, dat het ongelukkige Mesfina, geduurende de zomerhitte , gedoemd zal zyn, tot het ondergaan van eenen nieuwen ramp, door befmettelykc ziekten. In waarheid, veele gedeelten der vlakte van Calabrie fchynen in dezelfde zorgelyke gefteldheid te zyn, voornaamelyk ontftaande uit de meiren, die voortkomen uit het opftoppen van den loop der rivieren, fommige van welke , gelyk ik zelve gezien hebbe , reeds groen waren, en tot rotting overhelden. Ik konde niet nalaaten, hier op te merken, dat de Nonnen, die insgelyks in barakken woonen, geduuriglyk uitwandelden, onder het opzicht van haaren Biechtvader, en vrolyk fcheenen, en wel in haaren fchik met de vryheid, welke de Aardbeeving haar bezorgd had. Te Reggio had ik dezelfde aanmerking gemaakt , betreffende de Schooljongens; zo dat in myn Dagverhaal, dat ik in haast opfchreef, en waaruit ik even haastiglyk het onvolmaakte bericht, dat ik u zende, hebbe overgefchreven, de aanmerking dus luidt: „ Aardbeevingen in het byzonder ver„ maakelyk voor Nonnen en Schooljongens." Kk 4 Men  520 De AARDBEEVINGEN Men-zegt, dat men, geduurende de Aardbeevingen, vuur heeft zien voortkomen uit de fcheuren der kaai: (gelyk vcelen, welken ik fprak, dit getuigen) maar 'er zyn geene zichtbaare tekens van: en ik ben verzekerd, dat het, even als in Calabric, niets anders is geweest , dan een met eleclrisch vuur bezwangerde damp, of eene foort van ontvlambaare lucht. Hier gebeurde ook eene zonderlinge omftandigheid, om te bewyzen, dat de Dieren lang kunnen leeven zonder vocdfel. Twee Muilezels, den Hertoge van eelviso toebehoorende, bleeven onder eenen hoop puin, de eene geduurende tweeëntwintig, de andere geduurende drieëntwintig dagen: zy wilden eenige dagen lang niet eeten, maar dronken rykelyk, en zyn nu geheel herfteld. 'Er zijn ontelbaare voorbeelden van Honden, die veele dagen in denzelfden ftand zyn gebleven; en eene Hen, den Britfchen Onder-Konful te Mesfina toebehoorende, die onder de puinhoopen van deszelven huis, naauw was opgefloten geweest, werd 'er uitgehaald op den tweeëntvvintigften dag , en is nu herfteld. Zy at eerst in eenige dagen niet, maar dronk vrijelyk; zy was zeer vermagerd, en toonde, in het eerst, weinige tekens van lee-  TM ITALIË, 1783- 5*r leoveö. Uit deeze blyken , uit die , welke 'te vooren verhaald -hebbe van de Meisjes te Oppido , en de Varkens te Soriano , en uit verfcheiden anderen van dezelfde foorte, die my verhaald zyn , maar welke ik als minder merkwaardig voorby gaa, mag men beduiten, dat lang vasten altoos gepaard gaat met grooten dorst j en geheel verlies van trek tot fpyze. Uit alle berichten, vond ik, dat de groote fchok , van den 5den van Sprokkelmaand , van beneden opwaards was, en niet gelyk de volgende, die, over het algemeen, evenwydig aan den Gezichteinder en dwarlende geweest zyn. Eene omftandigheid der opmerkinge waardig, (en die dezelfde was langs de geheele kust van dat gedeelte van Calabrie, dat meest door de Aardbeevingen is getroffen,) is, dat een kleine visch, Cicirelli geheeten, en gelykende naar het geene wy in Engeland white-bait (*) noemen, maar grooter en die doorgaans op den bodem der ' Zee, m [Letterlyk wit-aas, en zekerlyk eene foort van visehjes , die tot aas voor grooteren gebruikt worden, maar waarvan ik den Nederduitfchen naam met weete.] Kk 5  522 De AARDBEEVINGEN Zee, in het zand begraven ligt, zedert den tyd der Aardbeevingen by de oppervlakte des waters gevangen is, en nog gevangen wordt, en in zulk eenen overvloed, dat hy het gemeene voedfel is van de armfte foort van menfchen; daar, vóór de Aardbeevingen, deeze visch zeldzaam was, en onder de grootfte lekkernyen gerekend werd. In het algemeen zyn alle foorten van visch in grooteren overvloed , en veel gemaklyker gevangen in deeze ftreeken, zedert dat dezelve door Aardbeevingen zyn geteisterd , dan te vooren. Ik vraagde beftendiglyk eiken Visfcher, welken ik ontmoette langs de kusten van Sicilië en Calabrie, of deeze omftandigheid waar was, en ontving even beftendig een bevestigend antwoord ; maar met zülken nadruk, dat het onderfcheid ongemeen groot moet geweest zyn. Ik onderftelle , dat, of het zand op den bodem der Zee, door het onderaardfche vuur (*), onder denzelven zal verhit zyn, of dat de geduurige fchudding der aarde de visch uit zyne fchuilhoeken gejaagd heeft, even gelyk een hengelaar, wanneer hy aas noodig heeft, de wormen aan den (*) l Volcanic fire.J  in ITALIË, 1783. 523 den rivierkant noodzaakt uit den grond te koomen , door 'er met zyne voeten op te ftampen, welke beweeging nooit feilt in haare uitwerkinge , gelyk ik zelve zeer 'dikwyls ondervonden hebbe. Ik vond dat het kasteel hier geene fchade van eenig belang had geleden, maar in denzelfden ftaat was , als ik het, vyftien jaaren geleden, had gelaten. Het Lazaret heeft eenige fcheuren, gelyk die aan de kaai, cn uit eene gelyke oorzaak. De haven heeft dooide Aardbeevingen geene fchade geleden. De Krygsoverfte, die in het kasteel het bevel voerde, en daar was geduurende de Aardbeevinge, verhaalde my, dat de Zee, op den noodlottigen 5^ dag van Sprokkelmaand , cn de drie volgende dagen, omtrent een vierde deel eener [Engelfche] myl van die fterkte, op eene zeer buitengewoone wyze , en met een eislyk en fchrikverwekkend geraas, oprees en kookte, terwyl het water in de overige deelen van den Faro volmaaktlyk effen was. Dit fchynt uitwaasfemingen of uitberftingen uit fcheuren in den bodem deiZee aan te duiden, welke zeer waarfchynelyk kunnen zyn voorgevallen geduurende het geweldigfte der Aardbeevinge , die , gelyk ik over-  524 De AARDBEEVINGEN overtuigd ben, hier alle haaren oorfprong aan onderaardsch vuur verfchuldigd zyn. Op den i-tfiaj van Bloeimaand, verliet ik Mesfina, alwaar ik met zeer veel vriendlykheid en herbergzaamheid onthaald was, en reisde met myne Speronara langs de kust van Sicilië, tot aan den ingang van den Faro, alwaar ik aan land ging, en eenen Priester vond, die daar geweest was, des nachts tusfchen den 5den en dÖea Van Sprokkelmaand, wanneer de groote golf over dat punt heen liep, en booten , en meer dan vierentwintig menfchen wechfleepte, de boomen met wortel en al uitrukkende, en eenige honderd ponden visch, welke zy had medegebragt, op het drooge laatende. De Priester vertelde my , dat hy zelve door het water was bedekt- geweest, en met moeite zyn leeven had gered. Hy zeide eerst, dat het water heet geweest ware; ,maar dewyl ik begeerjg'was om achter de waarheid van dit Ruk te koomen , dat veel zoude beflist hebben , vraagde ik hem, of hy hiervan zeer zeker ware ? en wanneer hy hierop gedrongen wierd, kwam 'er niet meer van, dan dat het water zo warm was geweest, als het doorgaans in den Zomer is. Hy zeide, dat de golf tot eene groo.  in ITALIË, 1783. 525 groote hoogte oprees, en met geraas aankwam, met zulk eene fnelheid, dat het onmoogelyk ware te ontvluchten. De Toren, op het uiteinde , werd half vernield, en een arme Priester, die 'er in was, verloor zyn leeven. Van hier trok ik over na Scilla. Hier mynen Vriend, den Vader minasi, eenen Dominicaaner Monnik, eenen zeer waardigen man en bekwaamen Natuurkenner, (die een Inboorling is van Scilla, en werklyk door de Academie van Napels gebruikt wordt , om eene befchryving te geeven van de verfchynfelen, welke de Aardbeeving in deeze ftreeken verzeld hebben) ontmoetende, begreep ik door zyne hulpe, op de plaats zelve, volmaaktlyk den aart der vreeslyke gotf, die verteld werd, kookend heet geweest te zyn, en die zekerlyk doodelyk was geweest voor den Baron van dit Gewest, den Prinfe van scilla, die met 2473 van zvne ongelukkige Onderzaaten, door deeze golf van den oever in de Zee gevaagd werd. Het volgende is de waare gebeurtenis. De Prins van scilla opgemerkt hebbende, dat onder den eerften vreeslyken fchok (die omtrent den middag des 5den van Sprokkelmaand voorviel).  526 De AARDBEEVINGEN viel) een gedeelte eener 'rotze los gerukt en in Zee geftort was, en vreezende , dat dei rots van Scilla , waarop zyn kasteel en de Stad gelegen zyn , ook zoude losgerukt worden, oordeelde het veiliger booten gereed 'te maaken, en de wyk te neemen in eene kleine haven , of inham , die, door -rotzen omringd, aan den voet der rotze lag. De tweede fchok der Aardbeevinge , na middernacht, rukte eenen geheelen berg los , veel grooter dan dien van Scilla , en gedeeltelyk kalkachtig , gedeeltelyk krytachtig, die tusfchen Torre del Cavallo en de rots van Scilla lag. Deeze met geweld in dc V,co (die toen volmaaktlyk effen was,) geftort zynde , deed die noodlottige baar ontftaan ,0 welke, gelyk ik boven befchreven hebbe, met zulk een geweld brak op den uithoek lands, in het Eiland Sicilië, de Punta del Faro geheten, en met groot geraas en fnelheid wederkecrende tot den inham, in welken dë Prins en de ongelukkige inwoonders van Scilla de wyk hadden genomen, dezelven of met hunne booten, en kostbaarfte goederen tegen de rotzen fmakte, of in de Zee flingerde. Zy, die de eerfte en grootfte golf ontkomen waren, werden wechgevoerd door eene tweede  in ITALIË, 1783. 527 de of derde , die minder groot waren , en de eerfte onmiddeliyk volgden. Ik fprak hier verfcheiden Mannen, Vrouwen en Kinderen, die jammerlyk verminkt waren , en fommigen van welken door dit onvoorziene toeval in Zee waren gefleept. Hier, zeide de eene , werd myn hoo^fd geflagen door de deur van den kelder, welke , gelyk hy my toonde, gebroken was. Daar, zeide een ander, werd ik in een vat gedreven. Daarop toonde eene Vrouw my haar Kind, over het geheele lichaam vol diepe wonden, veroorzaakt door de fteenen en het hout, enz. die met het water gemengd waren, en in deeze kleine haven herom geflingerd werden. Maar allen verzekerden my, dat zy niet het minfte blyk van hitte befpeurd hadden : en , evenwel, myn Heer , durve -ik zeggen , dat gy veelé,.met getuigenisfen bevestigde, berichten zult leezen van de hitte deezes waters; van veele opgeworpen doode lichamen, die 'er half door gekookt fchecnen te zyn ; en van veele leevende perfoonen , die blykbaar door deeze heete golf gebrand waren : zo moeilyk is het achter de waarheid te koomen. Wie zoude getwyffeld hebben, of deeze golf uit heet water beftaan had, indien ik  528 De AARDBEEVINGEN * my "ad vergenoegd met het eerfte antwoord van den Priester , by de Punta del Faro, en het in myn Dagverhaal nedergcfteld. Tegenwoordig, nu wy wel bekend zyn met de oorzaak van deeze noodlottige baar, weeten wy, dat dezelve niet heet konde zyn : maar het getuigenis van zo veele ongelukkigen, die door dezelve geleden hebben, is beflisfende. Eene gebeurtenis, welke my verhaald , en door veeier getuigenis hier bevestigd wordt, is waarlyk zeer ongemeen. Eene Vrouw Van Scilla , die vier maanden zwanger was, werdt door de golf in Zee gcftcept, cn, negen uuren daar na, op eenigen afftand, leevende , en op haaren rug dry vende, gevonden, en gered. Zy kreeg zelfs geene miskraam, en is nu volmaaktlyk wel; en men zoude ze my getoond hebben, indien zy niet verder landwaards in ware gegaan. Men zeide my, dat zy aan het zwemmen gewoon was, gelyk dc meeste Vrouwen in dit gedeelte van Calabrie. Haare benaauwdheid en Jyden waren, evenwel, tot zulk eene hoogte geftegen, dat, juist in het tydftip, waarin de boot, die haar opnam, verfcheen, zy bezig was met poogingen te doen om haar hoofd met geweld onder water te fteeken, om een eip-  in ITALIË, 1783. 5*9 einde te maaken aan haar rampzalig leeven. Vader mi nasi verhaalde my nog eene andere weetenswaardige byzonderheid, welke hy zeker wist volkomen waar te zyn. Een meisje, van Omtrent achttien jaaren,was, geduurende zes dagen j begraven onder de puinhoopen van een huis ; haar Voet werd by den enkel bykans afgefileden , door den fcherpen rand van een vat, dat op denzelven viel, het ftof en de kalk ftuitteh het bloeden ; zy had nooit de hulp van eenen Heelmeester; maar de voet viel van zelve af, en de wonde is volmaaktlyk geheeld zonder eenige andere bülpe, dan die der natuure. Indien nlen ili al de verwoeste Steden van Calabria Ultra en Van Sicilië , eert bericht opnam, van diergelyke buitengewoone omftandigheden en ontkomingen, welk geen hair's breedte konden geleden hebben, zouden dezelve, gelyk ik te vooren reeds zeide, eert dik boek üitmaakert. Ik hebbe alleenlyk eehige weinige aangetekend van de allerbuitengemeenfte, en zulke, welke ik had Van menfchen van de ontwyffelbaarftc geloofwaardigheid. • Op myiiö terug reizë ha Napels, (alwaar ik den 23^11 van Bloeimaand aankwam) langs LI da  53o De AARDBEEVINGEN * de kust van de beide Calabriaas, en van het Principato Citra, ging ik niet aan de wal, dan alleenlyk te Tropea , Paula, en in de Baai van Palinurus. Ik vond Tropea, dat aangenaam gelegen is op eene rots, die over de Zee hangt, maar weinig befchadigd: de Inwoonders, evenwel, onthielden zich allen in barakken. Te Paula insgelyks. De Visfchers vertelden my daar, dat zy by aanhoudendheid visch vingen, in grooten overvloed , gelyk zy den gantfchen tyd gedaan hadden, zedert het begin van den tegenwoordigen ramp. Te Tropea gebeurde, op den iyden Van Bloeimaand, een hevige fchok eener Aardbeevinge; maar van korten duur. Geduurende myn verblyf in Calabrie en Sicilië, gebeurden vyf fchuddingen; van welke drie eenigzins fchrikverwekkende waren: en te Mesfina gevoelde ik, in den nacht, beften diglyk eene ligte beeving der aarde , welke ook door veelen der Mesfineezcn is opgemerkt. Ik ben waarlyk befchaamd, myn Heer, dat ik, u een zo haastiglyk, en met weinig zamenhang opgemaakt uittrekfel uit myn Dagverhaal, zende: maar, wanneer ik overwecgc, dat, indien ik het niet terftond zende, de  in ITALIË, 1783. 531 dé Koninglyke Maatfchappye voor het zomerfaifoen haare vergaderingen geftaakt zal hebben, en het onderwerp reeds oudbakken geworden zyn vóór derzelver byeenkoomst» oordeele ik best , van- twee kwaaden het minde te kiezen. Zulke ruwe ontwerpen, evenwel, (hoe onvolmaakt en gebreklyk ook) hebben, even als in fchilderyen, de verdienfte eener eerfte fchetze , en eene foort van lcevendigheid en vuur, die dikwyls verloren gaat, wanneer de fchildery met naauwkeurigheid wordt opgemaakt. Indien gy in aanmerking neemt,' de vermoeienis en de haastigheid eener reize , welke ik zo everi gedaan hebbe; en dat ik, in het midden der toebereidfelen, tot myne andere reis na Engeland , welke ik voorneemens ben morgen te beginnen, dit bericht gefchreven hebbe, zal ik hoopen aanfpraak te mogen maaken op uwe toegeeflykheid, voor alle deszelven onvolmaaktheden (*)• Maar , (*) Qujeramus ergo quid fit, quod terram ab infimo moveat, quid.... Hsc ex quibus causfis accidant digna res est excutï. Zie de geheele, plaats, welke hieï zeer toepasfelyk is, by seneca,Natmak Qjtcest. Lib. VI. Cap 4. [Dewyl, misfchien,niet alle Leezers van dit LI % boek'  53a De AARDBEEVINGEN Maar, eer ik myn affcheid neeme, zal ik de uitkoomst myner Waarneemingen, in Calabrie en Sicilië, in een kort bellek byeen brengen , en u de redenen voordraagen, waarom ik geloove, dat de tegenwoordige Aard- boek het Latyn magtig zullen zyn, of seneca's Werken by de hand hebben, zal ik de geheefe plaatsfiier vertaald laaten volgen. „ Laat ons dan onder„ zoeken, wat het zy, dat de aarde van beneden „ beweege, wat den klomp van zo groot een lichaam „ voortftoote, en in kracht overtreffe, wat eenen zo „ zwaaren last door zyn geweld doe waggelen ; „ waarom de aarde nu fchudde, dan, uit haar ge„ wricht gerukt, wechzinke, dan weder, in ftukken „ gefcheurd, van een wyke, en fomtyds eene iange i, tusfchenpoozing van vernieling houde, fomtyds ze „ fchielyk op een drukke; wat het zy, dat nu eens „ rivieren van aanzienlyke grootte binnenwaards doe „ keeren, dan weder nieuwe uit den grond perfe; „ fomtyds aderen van heet water opene, fomtyds „ dezelve verkoele; fomtyds vuur uitwerpe door ee„ nige te vooren onbekende opening van eenen berg „ of eene rots; fomtyds bekende, en geduurende eeu„ wen beroemde , openingen fluite. Zy verwekt dui„ zend wonderen, verandert de gedaante der plaatzen, maakt bergen vlak, doet vlakten ryzen, vw,, leien opzwellen, nieuwe eilanden in Zee voortkoo,, men. Het is der moeite waardig te onderzoeken,. „ uit welke oorzaaken dit ontfta.]  in ITALIË, 1783. 533 Aardbeevingen veroorzaakt zyn, door de werkinge van eenen onderaardfchen Vuurmond (*), wiens zitplaats zeer diep fchynt te liggen, het zy onder den bodem der Zee, tusfchen het Eiland Stromboli en de kust van Calabrie, het zy onder de ftreeken der vlakte aan den kant van Oppido en Terra Nuova. Indien gy op eene kaart van Italië, met eenen pasfer, op de fchaal der Italiaanfche mylen, 22 afmat, en dan uw middelpunt bepaalende in de Stad Oppido, (welke my toefcheen de plaats te zyn, alwaar de Aardbeeving haare grootfte kracht geoeffend had) eenen kring befchreeft, (wiens ftraalen, gelyk ik zo even zeide, 22 mylen lang zullen zyn) zoudt gy daarin befluiten , alle Steden en Dorpen, die te eenemaal verwoest zyn, en de plaatzen, op welke de meeste menfchen het leeven hebben verloren , en de meeste zichtbaare veranderingen op de oppervlakte der aarde gebeurd zyn. Open dan uwen pasfer, op dezelfde fchaal, tot op 72 mylen, hetzelfde middelpunt behoudende, en trek eenen anderen kring, en gy zult de geheele ftreek influiten, die eenig blyk draagt, van door (*) [Volcano.] LI 3  534 De AARDBEEVINGEN door de Aaardbeevinge iets geleden te hebben. Ik bemerkte duidelyk eene trapswyze opklimming in de fchade, welke aan de gebouwen gefcbied was, zo wel als in het getal der omgekomenen, naarmaate de plaatzen meer of min verre waren afgelegen van dit onder/telde middelpunt des kwaads. Eene omftandigheid , in het byzonder, merkte ik op, dat, naamelyk, wanneer twee Steden op eenen gelyken afftand van dit middelpunt gelegen waren, maar de eene op eenen heuvel , de andere in de vlakte of in eene laagte, de laatfte, altoos veel meer had geleden door de fchokken der Aardbeevingen, dan de eerfte; een genoegzaam bewys voor my, dat de oorzaak van beneden kwam, daar dit natuurlyk zulk eene uitwerking moest hebben. En ik .hebbe reden om te gelooven, dat, indien de bodem der Zee konde gezien worden, dezelve , als zo veel nader zynde aan het onderaardfche vuur, dat de oorzaak (*) der Aardbeevinge was, zoude bevonden worden nog meer geleden te hebben, dan de vlakte zelve. Maar Cgelyk gy vinden zult in de berichten, raakende deeze Aard- (*) [Volcanic caufe.J  in ITALIË, 1783. 535 Aardbeevinge, die op de pers, en zeer talryk zyn) de Wysgecrcn, die niet gemaklyk hunne oude Stelfels opgeeven, doen de tegenwoordige Aardbeevingen voortkoomen , van de hoogten van het Apennynfche Gebergte , die Calabria Ultra doorloopen, gelyk den Monte Dejo, Montè Caulone, en Afpramonte. Ik wenschte wel hun deeze eenvoudige vraag te doen: Zyn de iEolifche of Liparifche Eilanden (die , ongetwyffeld , alle van den bodem der Zee opreezen, door de losberftingen van onderaardsch vuur, en wel in onderfcheiden, en misfchien zeer afgelegen, tydperken) hunne geboorte verfchuldigd geweest aan het Apennynfche gebergte in Calabrie ; of aan aderen van myndoffen in de ingewanden der aarde, en onder den bodem deiZee? Stromboli, een nog daadelyk werkende vuurberg, en waarfchynelyk het jongfte deezer Eilanden, is niet meer dan 50 [Engelfche] mylen van die deelen van Calabrie, welke door de onlangs voorgevallen Aardbeevingen het meeste geleden hebben. De loodrechte fchokken, of, in andere woorden, die , welker richting van beneden na boven was , zyn voor de ongelukkige Steden der vlakte, de vernielendfte geweest; maar kwaLl 4 men  536 De AARDBEEVINGEN men dezelve van Monte Dejo, Monte Cau-, lonc s of Afpramonte ? Kortom, het denkbeeld , dat ik hebbe van de tegenwoordige plaatslykë Aardbeevingen, is, dat zy verooiv zaakt zyn door dezelfde foort van ftoffen, welke den oorfprong gaven aan de iEolifche of Liparifche Eilanden , dat misfchien , in den bodem der Zee eene opening gemaakt is, en waarfchynelyk tusfchen Stromboli en Calabria Ultra, (want allen zyn het eens, dat het onderaardfche geluid van dien kant fcheen te komen;) en dat, misfchien, de grondflag tot een nieuw Eiland, of tot eenen nieuwen Vuurberg , gelegd is: fchoon 'er eeuwen, die voor de Natuure Hechts oogenblikken zyn, kunnen verloopcn, eer dezelve tot volkoomenheid geraake, en zich boven de oppervlakte der Zee vertoone. De Natuur is altoos werkzaam, maar haare verrichtingen worden, in het algemeen, zo geheel langzaam voortgezet, dat zy naauvvlyks door fterflyke oogen kunnen befpeurd, of opgetekend worden in het korte beftek, van het geene wy de Gefchicdenis noemen, hoe oud dezelve ook weezen moge. Misfchien kan ook de geheele vernieling, welke ik befchreven hebbe, enkel voortgekomen zyn van  ïn ITALIË, ï783. 537 van de uitwaasfemingen van befloten dampen, voortgebragt door de gistinge van zulke mynftoffen, als welke de Vuurmonden (*) veroorzaaken, die zich eenen wech gebaand hebben, waar zy den minften tegenftand von^ den, en natuurlyker wyze de vlakte zwaarder moeten getroffen hebben dan de hooge en vastere gronden rondom dezelve, 'Wanneer het Bericht der Koninglyke Academie van Napels in het licht wordt gegeven, met Kaarten, Platte Gronden, en Aftekeningen van de keurlyke plaatzen, welke ik befchreven hebbe, zal , vleie ik my, dit ruw en onvolmaakt verflag van eenigen dienst zyn. Gy weet wel, myn Heer, hoe bezwaarlyk het zy, over zulk een onderwerp, zich verftaanbaar uit te drukken, zonder behulp van platte gronden en tekeningen. De ingefloten Brief, welken ik, terwyl ik in Calabria Ultra was, ontving van den Markgraave ippolito,eenen Edelman van Catauzaro,en eenen bekwaamen Natuurkenner, zal u de byzonderheden opgeeven van de verfchynfelen, die door deeze Aardbeevingen veroorzaakt zyn in Calabria Citra, dewyl myn tyd my niet heeft (*) [Volcanoes.] LI 5  53§ De AARDBEEVINGEN heeft toegelaten meer dan een gedeelte van dat Gewest te bezoeken. Ik verzoek derhalven nogmaals uwe toegeenykheid, en die der Leden van onze achtenswaardige Maatfchappye, indien gymoogt goedvinden, dit haas-; tig opgeftelde fchrift hun mede te deelen. b ■ • Ik hebbe de eer van te zyn, enz. Ver-  in ITALIË, 1783. 539 Vertaaling van den Brief des Graaven (*) franc es co i pp o l ito, aan den Heere william hamilton, Ridder van het Bad, Lid der Koninglyke Maatfchappye der ' Weetenfchappen te Londen ; behelzende een . Bericht der Aardbeevinge, welke in Calabrie voorviel op den n&fltn yan Lentemaand des Jaars 1783- TTet gedeelte van het Koningryk Napels, dat eertyds bezeten werd door de Brutii [of Bruttii] en andere Griek fche Volkplantingen , en dat nu Calabrie (|) genoemd wordt, is ten allen tyde blootgefteld geweest voor (*) [In het Engclsch ftaat hier Count , of Graaf. Jn den voorgaanden Brief, geeft de Heer hamilton aan deezen Edelman den titel van Markgraaf. In de onzekerheid , in welke dit verfchil my gebragt heeft, hebbe ik geen beer middel geweten, dan op beide plaatzen het oorfpronglyke te volgen, dewyl ik geene kans zag om te ontdekken, waar de misflng fchuilde.] (f) [Het oude Calabrie lag ten Oosten van de Tarentynfche golf: het hedendaagfche ten Westen.]  54o De AARDBEEVINGEN voor de verfchrikkelyke ftuiptrekkingen, van welke wy tegenwoordig de flagtoffers zyn. De gedachtenis der Aardbeevingen van de Jaaren 1638 en 1659, door welke de twee Landfchappen van Calabrie bykans geheel verwoest werden , is nog Ieevendig. Nog verfcher is de geheugenis der fchuddingen , welke in de Jaaren 1743 en 1744, geduurende eenen langen tyd ons kwelden , maar zonder verlies van Steden of van Menfchen. Reggio, en de landen daaromftreeks, zyn bykans alle Jaaren onderhevig aan Aardbeevingen, en wanneer wy tot in de hoogfte Oudheid te rug zien, zullen wy vinden, dat ge. heel Italië, maar in het byzonder dit Gewest, en nog meer byzonderlyk de Landfchappen , welke wy bewoonen , onderhevig zyn geweest aan verfcheiden omkeeringen,in gevolge van Vuurbergen en onderaardfche vuuren, Inderdaad, zelfs de godsdienftige plechtigheden van onze Voorouderen, de Bruttii, die, gelyk de Gefchiedenis ons leert, alle van eenen fombercn droefgeestigen aart waren, getuigen van de diepe indrukfelen, welke het gevoel van zo herhaalde en verfchrikkelyke omkeeringen maakte op het Volk, dat voor dezelve Was blootgefteld. Ondertus- fchen  in ITALIË, 1783- 54i fchen konde het toen, en kan het nog niet anders zyn in Landen, zo als deeze zyn, die doorfneden worden door de keten der Apennynfche bergen, welker ingewanden niets bevatten dan zwavel, yzer, fteenkoolen, fteenolie (*), en andere pekachtige en brandbaare ftoffen. De menigte van deeze myndoffen moet noodwendig gistingen en onderaardfche vuuren veroorzaaken, en het is goed voor ons, dat wy zo veele Vuurbergen in onze nabuurfchap hebben, die als tot fchoorfteenen verftrekken, en eenen doortocht geeven aan het vuur, dat onder onze voeten geftookt wordt. Maar onder zo veele Aardbeevingen, voorwelke wy bioot geftaan hebben, is die,'waaronder wy tegenwoordig zuchten, niet de geringde, het zy wy het geweld der fchuddingen , of derzelver duuring, of de veranderingen, welke in de oppervlakte der aarde hebben plaats gegreepen, of de verwoesting van zo veele Steden en Dorpen, met het verlies van veertigduizend Inwoonderen, in aanmerking neemen. Ik hebbe , zedert den dag van den eerften fchok C*) [Petroleum.]  542 De AARDBEEVINGEN fchok op den 5plaats van het vuur' der Vuurbergen. Cuma. Meir Avernus. Baden van Nero. Baia. Maremorto. Eilanden Nifida , Procida , Ifchia. Bcr" Epomeus. Electrifche ftof in de brandenk lavaas. Mof et-es. • bl. 119 VI Brief, aan den Heere maty, van den 'rden van L-ntcmaand, 1771. Verkalking des kevels van -den Solfaterra. Oorfprong van het marmer. Staaltjes van uitgeworpen ftoffen. 206 VII. Brief,aan den Heere joseph banks, van den \>leil van Wynrnaand, des jaars 1779. Befchryving der Uitberftinge van den Vefuvius, in Oogstmaand des gemelden jaars.. Brandende vloeden van lava. De Schryver loopt dwars over deeze ftroomen, en volgc den brandenden vloed. Vefïchynfelen der gloeiende lava. toevallen des Vuurbergs, geduurende de UitVerftin<">. Pallen van lava van het bovenfte der Vuurkolk. Dagverhaal der Waarneemingen van den Schryver , die zich, geduurende deeze Uit. berftinge, bevond op zyn Landhuis , op eene gunftige plaatze, ter waameenvnge van de verfchynfelen. Vuurbergs-verhevelingen , en gewone Lucht-ver hevelingen des Dampkrings.Vuurige kolom. Blikfemftraaien. .Voortgang der Uitberftinge. Schade toegebragt aan Somma , Cacciabella, en Ottaiano. Stecnen en asch o-eworpen tot op eenen geweldig grooten afftand. Jleerlyke toeftand van Ottaiano. Brand , en verfchrikkdyke Hagelbui van fteenen aldaar. J Ven-  INHOUD. Ventaroli. Staat van den Vefuvius na de Uitberfting. Verfchrikkelyk groote brokken van uitgeworpen fteenen of lava. Vuurbergs-bomben. ■ Natuurlyk gefponnen glas. . bl. 212 aantekeningen en verklaaringen op het werk van den heer HAMILTON. I. aant. Over de Schryvers, die zich aan eens aangenomen Stelfels binden. bi. 282 il tTIP" °Ver de handdwyze van den Heere Kiader hamilton. . 2 IJf. Over het Vuur der Vuurbergen. 290 IV- * 0ver de Bafaltifche ftof der Vuur- tergen. ^ V- " Over de Vuurbergen van Au. versne. ' 3°3 ~ ~ 0ver de gedraaide en naar verJteende touwen gelykende lavaas. 3C4 VIL ■ Over de jyerken ym dm v. de la torre. . . g VIII. . Over de werkdaadige perfmg der lava voor derzelver uitftrooming. 3oH IX. - Over de uitwerpingen van heet water, en over de oorzaaken van de UitberJtmgender Vuurbergen. . 3I9 X' ~~ 0ver, de daten, door het kopende water,, m de lava uitgehold ~ Én over de hitte der lava in deeze dalen. 316 XI' ~tTiïr~Ü rT frlikfemfir aaien en de Elec ö • .321 XII.  INHOUD. XII. aant. Over de Druiven en den Wyn der landen-, in welke Vuurbergen zyn, of eertyds waren. . bl. 323 XIII. Over den Kanunnik recu- pero. . . . 324 XIV. Over het herfmelten der lavaas, door eenen hoogeren Jlroom , welke over dezelve heen loopt. . . 326 XV. 1 Over de verfchillende Luchtftree- ken van den Etna. . 332 XVI. Over de gelykflagtigheid der lavaas van den Vefuvius, en van den Etna. . . 335 XVII. ■ Over de onder de Zee gelegen Vuuren deezer Bergen. . 340 XVIII. Over de onderfcheiding der Vuurbergen, in Werkenden, Uitgeblusten, en Half-geblusten. . . 344 XIX. Over de onderfcheiden Tydperken der Vuurbergen, bewezen door de beurtelingfche opeenplaatzinge der lavaas en der laagen van vruchtbaare aarde. 345 XX. • Over de diepe ligging van de plaatze des Vuurs in den Vfuvius — En over de wyze, op welke de Vuurkolken zich fluiten en weder openen. . 352 XXI. 1 Over den Onderzeefchen ftaat en oorfprong der Vuuren van den Vefuvius. 355 XXII. ■ Over het mengfel van asfche en van aarde, die de werking van eenen Vuurberg heeft onder gaan,met eene vreemde aarde. . . . 358 XXIII.  INHOUD. XXIII. aant. Over de verflikkende dampen van den Grotto del Cane, den Vefuvius, den Etna, en de oude Vuurbergen van het Zuidlyke gedeelte van Frankryk — En over de langduurigheid der uitwaasfemmge van deeze gaz-achtige vloeiftof fen. . . . bl. 361 XXIV. Over de bramen van. heete en van koude, gelyk ook over die van zuivere en met mynjlojfen bezwangerde, wateren , der uitgebluschte zo wel als werklyk brandende Vuurbergen. . 365 XXV. 1 Over de wyze, op welke de golven der Zee de Kusten aantasten. 369 XXVI. Over de Meetkundigs en Kegelvormige gedaante der jong/Ie Vuurbergen. . 372 XXVII. Over de betekenis van de Naa- men der Vuurbergen, en derzelver afleiding. . ■ . 375 XXVïl!. ■ Over de beste wyze van het doen van wysgeerige nafpeurtngen in de Natuurkundige Historie der Vuurbergen. '. ' . • 377 XXIX. Over de Gewaarwording, welke men gevoelt, wanneer men de verflikkende lucht der Vuurbergen inademt. 380 XXX. Over de verfchillende wyzen, op welke de verftikkende Damp werkt, op de bewerktuigde lichaamen. 384 XXXI. ' Over de Verhevelingen der brandende en der uitgebluste Vuurbergen. 385 XXXII.  INHOUD. XXXII. aaNT. Over de oude Aardryksbefchry' vinge, met betrekkinge tot den Etna, en over deszelven uitberftingen. bl. 388 Verklaaring der Kaart van de Camfi Phlegrcei, lof brandende Velden'} van den Berg Vefuvius, en van het omliggende Land, enz. 391 Oude Landbefchryving. . • ald- Natuurkundige Landbefchryving van den Vefuvius, en de omliggende Landen. 4°3 Natuurkundige Landbefchryving der Phlegreefche Velden. . • • 4IQ Brief, aan den Heere Ridder john pringle, van den 29"'"' van Herfstmaand, 17 77, over de uitgebluste Vuurbergen omftreeks den Rhyn. -424 aantekeningen op de beschryving der vuurbergen omstreeks den rhyn. I. aast. Over de gedaante der Bafaltifche lavaas. • 433 jj Over de ligging der Bafaltifche la- ' vaas, en de vergelyking der verfchillende liggingen. ... 435 tit Over den oorfprong der Bafaltifche 'lava. .... 439 jy , Over de Pouzzolana , en derzelver gebruik. • • • 441 Korte Herhaaling en Beftuit uit de Waarneemingen, zo in Italië, als in Frankryk, gedaan op^  INHOUD. de daadelyk werkende en uitgedoofde Vuurbergen, met elkander vergeleken. . bi. 444 Bepaaling van het Vuur der Vuurbergen 453 Bericht wegens de Aardbeevingen, in Italië voorgevallen , van Sprokkelmaand tot Bloeimaand, des jaars 1783. Door den Heere w. hamilton, in eenen Br leve (van den 23 van Bloeimaand) aan den Heere joseph BANKS. . . . 457 Br ief desGraaven francesco ippolito, aan den Heere hamilton, over hetzelfde onderwerp. . . . 539 VOOR DEN BINDER. De plaat van de Uitberfting , enz. te plaatzen tegen over ... bl. 274 De KAARTjtegen over bl. 422 DRUKFEILEN. Bladz. 11 reg. 6 v. ond./laat kalk lees half iC> ■ 7 v.bov. uitmaaken— uitmaakt 29 15 lagen — begon 36 '