J. D. MICHAËLIS NIEUWE OVERZETTING DES OUDEN TESTAMENTS MET Aanmerkingen voor Ongeleerde». In het Nederduitsch overgebragt. XIX. DEEL. Behelzende de Propheet ezechiël. TE DORDRECHT, Bij A. BLUSSÉ & ZOON. mdccxc vii.   ! D Ë PROFEET EZECHIÉL. C a p. I: x.—III; ii. De roepmg en aanftelling van den Profeet tot zijn ambt. C A P. I. X) Eene verfchijning van God, in eem onweêrswolk, op een donderwagen, die van vier dieren getrokken wordt. In het dertigfte jaar, op den vijfden dag i' der ■ vs. i. Zn hst dertigfte jaar] naamelijk, derChaldeeuwsch-Babijloniiche alleenheerfchine, of eellifc men gemeenlijk zegt, de jaartelling van Nabopolasfar Doch dewijl deze tijdrekening in onzen Profeet meêrmaalen voorkomt, en daarbij ligtelijk een mi«verftand ontftaan kan, zo moet ik hier rerftond bilde eerde maal iets meêr van de zelve zeggen Ut het volgende Vers ziet men, dat op den vijfden Julij van dit dertigfte jaar het vijfde jaar dép wegvoering van Jechoma beijon, derhalven dat de tijdrekening agttien jaaren vddr de komst van Nebucadnezar den tweeden ("van dien, welke Terufalem verwoest heeft, en die Nebucadnezar de Groots mogt genoemd worden,) tot da regeering, begint. P« rekening is dus: ij A it  a DE PROFEET EZECHIEI*. In het vierde jaar van Jojakim, en wel tegen het einde van dit jaarr kwam Nebucadnezar, mtfathij, fflog als Kroonprins, den grootèn flag 6fj Karkemisch (Cerci.fium) tegen de E ijntenaaren gewonnen had, tot de regeering Qjerem, XXV: i.\ Jojakim regeerde elf jaaren, (II. Kon. XXIII: 36.) op hem volgde -Jojachin, dien Nebucadnezar naa drie maanden a£ zettede, en in ballingfchap voerde (II. Kon. XXIV: 20- Ditgefchiedde derhalven nadat Nebucadnezar zeven jaaren geregeerd had, in het begin van het agffle jaar zijner regeering. Als ik nu vier volle jaaren daarbij rekene, zedert de wegvoering van Jojachin tot op den eerffen dag van het vijfde jaar, dan valt dit in het elfde of twaalfde jaar der regeetiirg* van Nebucadnezar: en de jaartelling, welke luer dertig telt, moe? agttien of negentien jaaren Voor Nebucadnezar den tweede» beginnen. Zijn vader, Nebucadrjev.ar de etrfte, of, gelijk Ptolomeus hem in zijnen canon noemt,Nabopolasftr, beeft volgens den even gemelden canon één en twintig jaaren geregeerd: ce jaartelling, waarvan zigEze» ehiël bedient, (waarfehijnlijk die onder de Chaldeëit in gebruik-Was, en die men gemeenlijk de jaarteljling van Nabopolasfar noemt) begint derhalven niet 'met zijne beklimming van den ihroon, maar waar- Jehfjnfijk met het'begin zijner en der Chaldeeuwtcha, hoe moet ik het noemen, alleenheerfching ef keizerdom, d. 1., van dien tijd, wanneer hij Niïiive en Babijlon veroverd heeft, en nu niet meêr alleen Koning der Chaldeën, maar een groot alleenlieeifcher van een aanzienlijk gedeelte van Afièn was. Even eens worden de jaaren van Gijrus niet ■van 21'jne komst tot den PerfifLhen throon, ooknieï ■van dat jaar, vvaar.in hij tot veldöverfle der verbonden Perfin, Meden en andere volken verklaard wierd„ maar van de verovering van Babijlon, en da beklimming van dezen throon gerekend. Van deze jaartelling, gelijk men ze gemeenlijk noeint, van Nahapolasfar, of, gelijk zij beter heeteh mi,estr der. Chaiaeeiivvfche alleenheerfching „ pleeg zig onze Profeet te bedienen; 't is daarom Beëdig, dewijl zij dikwerf voorkomt, ééns voor al ai'B ie merken, dat zij met de jaartelling van Na.  Pap. I. 3. der vierde maan, was ik onder de ballingen aan derivier Chabur, en zag een Goddelijk gezigt. | Op den vijfden dezer maand, mee 2 wejken juist het vijfde jaar der wegvoeTWA.™* ?en Koni"g Jojachin begon,| gefchiedde het woord van God tot Ezechi- 3 el, den zoon van den Priester Bufi in het land der Chaldeën, aan de rivier Chabur, en hij viel daar in eene verrukking J Het kwam mij voor, dat ik een ftorm- 4 wind bonasfar niet verwisfeld moet Worden. NabonasPtolomeus in zijnen canon eene jaarfó&Sfó r?S,fen Asfii«sch Koning, en leefde -ang vódr den Cnaldeeuwfchen : in het jaar van Naaonasfar 124 kwam Nabopolasfar »n de reeeerimen eerst twee of drie jaaren laater, d. i , 126 of bopdlsL DaSfar' begl'nt dC ,die met Tel begingen: want Tsi betekent heuvel.  *6 DE PROFEET EZECHIËL, len u, menfchenkind, koorden aandoen en u bn Tempel den kalverdienst invoerden, tot aan de verwoesting , niet van het Rijk der tien Ihmmen, maar van Jerufalem verIoopen:da jaaren hunner zonden worden derhalven tot aan de verwoesting van J.rufalem voortgeteld, dewijl zijzelfi in de ballingfehap en verft'oojing hunne afgoderij nog niet verlaaten hadden. De rekening, welke ife volgens de joodfche Koningen wil opmaaken, is dus: Rehabeam , in wiens eerfte jaar zij afvielen, regeerde I. Kon.XIV:21. Abiam I. Kon. XV: I. Afa XV: 10 Jofaphat XXII: 42 . 'joram II Kon. VIII: 17. . Achafia VJli; 26. . Athalia XI: I—4. Joas XII: 1 èmazia XIV: 2. sfia of Afaria XV: 2. Jotham XV: 33. Achas XVI; 2. ... ïiiskia XVIJI: 2. Manasfe XXI: 1. . Amon XXI. 19. . Jofia XXII: 1 ... foachas XXfll: 31. . Jojakim XXIII: 36. Jechonia XXIV: 8. . Zedekia XXIV: 18. . dit maakte. , jaaren, maanden» 17 3 4i 35 3 I 6 40 2» S2! 16 16 29 55 2 31 3 II 3 11 3Pj 6 Doch  Cap. jv\ i9 tig dagen zuk gij de zonden der Israëliten draagen.| Als deze geëindigd zijn, zo zult 6 gij u ten tweede maal nederleggen, veertig dagen op de regte zijde liggen, en dezonden van het volk Juda draagen. Veertig dagen, jaaren tot dagen gerekend, leg ik uop.l Uvv gezigt zal na het belegerde Jerufalem 7 gekeerd, en uw arm ontbloot zijn, en °cien een bul'tengewoonen ^t'Sefeen ' ^ l3ate" en z« ziS Ik ben omtrent deze verklaaring niet zeker- het zou ook kunnen zijn, dat niet de*i8 laatfe maar de eerfte 18 jaaren van Jf,fia's regeerin» tode aa denzeVde 2o°de ^ ^d ^ m" deze de afgodendienst nog openlijk van h4 -0lk «T den Srhetd"/y«n/» Manasfe, bij welke de Jol rVkeïï™ „ip? '^"de Sedee,te vertoonden, in deze rekening met mede m aanmerking genomen worden. B a  ao DE PROFEET EZECHIËL. dere keert, vóór dat de belegering ten eindeis, zoftaa ik utoe, dat gij u met koorden laat binden. | , Neem ooktarw, gerst, boonen, linzen, 9 gierst en fpelt, doe het bij malkanderen in één vat, en maak daar uw brood van, zo lang gij op uwe eene zijde ligt, driehonderd en negentig dagen lang zult gij zulk brood eeten ;| maar uw eeten zult gij u volgens 10 het gewigt laaten toevveegen, twintig fikkelen op een dag , en zo zult gij van tijd tot tijd eeten. | Desgelijks zult gij u het water u -laaten toemeeten, en dagelijks het zesde deel van een hin drinken. | Ook zultgijin asch gebakken koeken van 12. gars- vs. 10. twintig Jlkkelen] Volgens mijne rekening omtrent zes lood, (de uiterfte hongersnood, waarbij iemand naauwltjks het leeven houden kan,) volgens de gevvoone omtrent twintig lood en nog iets meêr. vs. 11. het zesde deei van een hin] volgens da rekening der rabbijnen, welke ik nog niet genoeg heb kunnen onderzoeken, bedraagt dit zo veel water, als twaalf hoenderë jeren bevatten kunnen; in de daad naauwüjks toereikende, om den grootften dorst te lesfchen; doch daar zal ook een zeer groota nood worden verbeeld, gelijk die in de laatfte dagen der belegering van Jerufalem zijn mogt. vs. 13. in asch gebakken koeken."] Dit is een gebak, in de toebereiding en fmaak aan onze in asch gebakken koeken zeer gelijk, Het welk de Arabiërs tegenwoordig nog hebben , en op hunne reizen in de Woestijnen bakken. Men maakt een vuur in het zand, zodat het heet wordt; als dit gelchied is,dan legt men het deeg op het heete zand, en de kooien of overblfjfzels der brandende (lof daarover; dan is het in korten tijd gaar, het binnenfte fnuakt zeer goed, . ent'.  Cap. IV. a£ ^arstenmeel eeten, en ze voor hunneoogen met menfchendrekbakken.| Zo, fprakje 13 hova, Omtrent als onze in asch gebakken koeken, doch de korst neemt iets van den fmaak of reuk van de brandftof aan, waarmeê de koek gebakken is. Het onderfcbeid van onzen in asch gebakken koek bellaar bijna enkel daarin, dat wij eene pan hebben, waarin wij het deeg fluiten, opdat het geen reuk offmaak van ée omliggende kooien of asch zou krijgen: dit uitgezondetd, zou de toebereiding hoofdzakelijk de zelfde zijn. Dit moet ik nog aanmerken: de Profeet moet deze koeken voor zig niet bakken, zo lang de voorgeftelde belegering duurt, want dan heeft hij den vs. g, 10. voorgefchreeven leeftogt van brood tot fpijs. Ook, zal dit geen zinnebeeld zijn van het geen geduureode de belegering en den hongersnood van Jerufnlem' gefchieden zal, maar van den toeftand van het volk in de ballingfchap en verftroojing, die op de verovering volgen zal, wanneer zij in plaatzen, daar gebrék aan hout was, hun brood met menfchendrek zullen moeten bakken. met menfchendrek vs. 15. koemis t] ia landen, die arm aan hout zijn, inzonderheid in Arabiè'n en Egijpten, is men gewoon in plaats van Ihout gedroogde mist, te branden: in Egijpten is het fal ammoniak uit deze wijze van vuur te maaktn ont. liaan, daar men mist meest.ïl van drek van kameelen, brandde. Een koek, gebakken in de asch van vuur van zulke gedroogde mist, moet zekerlijk walg. achtig worden; reizigers, zelfs Franfcben, d-ie anders met opzigt tot den reuk der fpijzen niet Z;;er vies zijn, bij voorb. d'Arvietix, mérken aan, dat de korst van koeken, op deze wijze gebakken, van de mist, waarmede zij gebakken zijn, zter merkelijk een fmaak krijgr, die juist niet bevalt, doch dat het binnenfte goed fmaakr. Ten uiterden walgaehtig moest het zekerlijk zijn, zodanig een k»?,k in de asch van gedroogde menl'chenorek gebakken ;e eeten: zo zullen in 't- vervolg de |ooden in hunne ballingfchap B 5 dit.,  ai' DE PROFEET EZÊCHIEL. hova , zullen de Israëliren hun brood onrein' onder de vreemde volKen eeten, onder weiten ik ze verftroojen zal.j Ik zeide: ach 14 Heere! ach Jehova! ik heb mij nooit ontreinigd, van mijne jeugd af niets, dat geilorven of verfeneurd was, gegeeten, en daar is niets onreins in mijnen mond gekomen. | Daarop zeide hij tot mij: welaan, 15 ik ftaa in plaats van menfehendrek koemist toe, om uw brood daarmede te bak. ken | Hij zeide nog vorder: menfchenkind, ik 16 ontneeme Jerufalem het noodige brood om. verzadigd te worden, zo dat zij het brood' volgens hetgewigt en met zorgen eeten, en het water toegemeeten met wanhoop drinken zullen;} aan brood en water zal 'er ge- 17 brek dien eeten, doch in de plaats daarvan ftaat God der* Profeet koemist' toe, welke onder alle misten, die tot brandftof gebruikt worden, nog het minst walgaehtig is. De 'anden, waarin de Jooden op deze wijze hun brood gebakken hadden, zouden zeer wel Egijpten en de landftreeken aan de Cafpifche zee kunnen zijn: in Eg:jpten brandt men gemeenlijk mist, en in eenige ftreeken aan de Cafpifche zee heeft men tot op dezen dag dezen brand. Drek van katneelen , koejen en paarden is daar dan zekerlijk nog de goede; doch die heel arm is, of die dieper in de woestijnen ver-ftpoten wordt, moet menfehendrek gebruiken, en zorgvuldig tot brandftof qpneemen, al* hij geene andere heeft. vs. I4-] Een koek, in de asch van menfehendrek gebakken, zou eigenlijk niet Levitisch onrein, d. f. door eene wet verboden geweest zijn ; maar onrein betekent, het geen walgelijk en ongewoon is om gegeeisn te worden. Zie de aanmerking opZ.mV.XI; t.  Ca*. V. $$ fcrek zijn, zo dat de één den anderen met vertwijfeling aanzien , en in zijne zonden een langzaamen dood zal te gemoet gaan.j Ve En gij, menfchenkind, neem een fcherp j " mes, een fcheermes, gelijk een barbier het iieeft, fcheer daarmede de hairen van uw hoofd en baard af, neem fchaal en gewigt, verdeel ze daarna ;| verbrand een derde deel a in de ftad, wanneer de dagen der belegering ten einde loopen, flaa een derde deel rondom haar met het zwaard, en ftrooi hetlaatfte derde deel in den wind, (ik zal agterhet zelve het zwaard uittrekken,;] doch houd 3 daar een weinig van, de hairen geteld zijnde, en bind het. in een flip van uw kleed te zamen,| neem van die nog iets, werp het 4 in 't vuur en verbrand het. Hiervan zal een vuur ontftaan, en het ge. heele volk Israëis verteeren. j Cap. vs. 2. der belegering] naamelijk der in bet voorlge Capittel gebodene, welke in een zinnebeeld zou ondernomen worden. vs. 3.3 De vervulling vindt men van het XL. Capittel van Jeremia af, daar, naa de verwoesting van Jerufalem , nog eenige overgebleeven |ooden door de gunst van Nebucadnezar in het land' terug geiaaten worden, om het te bouwen, welken egter weder een nieuw ongeluk vervolgt, tct dat zij eindelijk tegen Gods verbod, na Egjptcn vlieden, en daar voor hef grootöe gedeelte omkomen. de hairen geteld zijnde] Een zinnebeeld daarvan, dat deze overgebleeven Jooden zeer weinlgea zullen zijn. B 4  *4 DE PROFEET EZECHIËL. Cap. V; 5-17. Vervolg van deze voorzegging, doch niet meev in zinnebeelden, maar in eigenlijke woorden. De Heere, Jehova, fpreekt: zo zal ik 5 Jerufalem maaken onder de heidenen , die het omringen,en onder de omliggende lan den.| Het is mijnegeboden ongehoorzaam 6 geweest, heeft het erger gemaakt, dan de heidenen, en mijne geboden meer overtreden, dan de omliggende landen: zijne inwoonders hebben mijne geboden veracht, en zig niet naar mijne wetten gedraagen.| Daarom fpreekt Jehova: dewijl gij het flech 7 ter gemaakt hebc, dan andere volken, die rondom u zijn, u naar mijne wetten niet gedraagen, noch mijne geboden gedaan hebt, maar ook niet eens bij dat geen gebleeven zijt, het welk bij de nabuurige volken gebruikelijk was,| daarom fpreekt Jeho- 3 va, zo ben ik zelfs uw vijand, zal voor de oogen der heidenen in uw midden ftraf oefenen,! en aan u doen, het geen ik niet 9 gedaan heb, en in het vervolg niet weder doen zal: dit wegens alle uwe verfoejens waardige daaden.| Daarom zullen onder u 10 de ouders de kinderen, en de kinderen de ouders eeten , ik zal ftraf aan u oefenen,en het geen van u overblijft, in alle winden ver- ilroo- vs. £. onder de heidenen, die het omringen] de Babijlon;èrs, die net belegeren.  Gap. -V\ rtroojen.}- Zo waar als ik leef, fpreekt H de Heere, Jehova, dewijl gij mijn heilig, dom door alle uwe onreinigheden en gruwelen ontheiligd hebt, zo zal ik ook zonder medelijden verwoesten, en mijn oog - zal niet. verfchoonen. | Een derde deel12 van u zal van honger fterven, of van de pe*t vernield worden, een derdedeel rond. om u door het zwaard vallen, en het overigederde deel zal ik in alle winden verftroojen, en het zwaard agter het zei ve uittrekken. | Dan zal mijn toorn een einde hebben, zo1^ zal ik mijn moed aan deze lieden koelen, en mijne wraakzucht voldoen: en zij zullen gewaar worden , dat ik, Jehova, het in mijn ijver gefproken heb, wanneer ik mijne •wraak aan hun oefene.| Tot een puin-T4 hoop, tot een fmaad onder de volken, die rondom u woonen, zal ik u maaken, voor de oogen van allen , die voorbij u gaan,| tot een fmaad, fchande, voorbeeld en 15 affchrik, voor de rondömwoonende vol-, ken, wanneer ik in toorn ftrenge ftraffen aan u oefenen zal (ik, Jehova, beloof het!.) J wanneer ik mijne fchrikkelijke en verder- 16 fe- vs. 11. verwoesten] naamelijk, het evengenoem- de ontheiligde heiligdom. vs. 16. verderfelijke pijlen des honger s] Dit beeld zal mijnen Leezeren moge.jk vreemd voorkomen: de oude dichters (bij voorb. Homerus) verbeelden de pest, als of' de Godheid eenige vergiftige pijlen fchoot; maar ook van den honger? Ik weet mij zekerlijk dit beelJ bij andere fchrijvers niet te binnen te brengen, maar van den honger B 5 out-  ft* DE PROFEET EZECHIËL, ftlijke pijlen des bórtgers onder hen fchie. ten zal, die ik tot uw verderf zal laaten vliegen, aan u door den honger een einde maaken, en het brood, dat tot het leeven nodig is, zal weg neemen.| Honger zal ik Iy onder u zenden, en verfcbeurende dieren, die kinderloozen , Weduwen en weezen maaken zullen; pest en bloedvergieting zuilen onder u in zwang zijn, en oorlog zaï ik van buiten over u brengen, fpreekt Jehova. J Cap. VI. Pborzegging van de verwoesting van het Is. raëlitifche land. VI. Het woord van Jehova gefchiedde tot mij i op de volgende wijze. | Menfchenkind, wend uw gezigt na de 2 ïsraëlitifche bergen, voorzeg tegen henj en 3 Gy omftaat de zo genoemde hongerpest, welke Inzonderheid in belegerde Iteden dikwerf fchrikkelijic woedt, en daarom fchijnen 'tr ook aan den honger pijien te Worden toegefchreeven. door den honger een einde mtaken] De honger maakte in de daad aan de belegering van Jerufalem een einde. Jerem. UI: ó, 7. vs. 2. na de Ïsraëlitifche bergen] Men verftaat dit gemeenlijk van het koningrijk Juda: doch daar anders Israël en Juda van eikanderen pleegen on«ierfcheiden te worden, en zelfs in het voorgaande Capittel van onzen Profeet zo naauwkeuhg onder, fcheiden wierden, zo zou ik denken, dat het eene voorzegging tegen de overgebleevenen der tien fera. cjen  Ca*. Vt %f Gij bergen van Israël, hoort het woord] van den Heere, Jehova! Dus fpreekt de Heere, Jehova, tot de bergen, heuvels, bronnen en dalen: ik zal u oorlog brengen, en alle uwe afgods hoogten verwoesten. [ Uwealtaaren zullen verwoest, en uwezon 4. nezuilen worden omgeworpen: uwe verflagcnen zal ik voor hunne fchandgoden op den grond leggen, j de rottende lijken der Is S raëliten voor hunne fchandgoden, en uwe beenderen om hunne altaaren ftroojen. | In 6" 'tgeheele land, daar gij woont, zullen de Iteden verwoest, en de hoogten der afgoden vernield worden, uwe altaaren verwoest en verwilderd, uwe afgoden verbroken en onbezogt, uwe zonnezuilen neêr* ge- men in Palestina zij, want zij waren niet allen in de Asfijrifche ballingfchap gevoerd, maar veeien terug gebleeven, en dezen hadden zelfs aan het Pafchafeest van Hiskia en Jofia deel genomen. M iar anders weeten wij omtrent hunne gefchiedenis van dezen tijd niets met zekerheid, niet, of zij met het Rijk van Juda eenigermaate te zamen gehangen, of Zij m den oorlog eene partij getrokken hebben, fconóm, wij weeten niets van hun, dewijl wij gee. ne gefchiedboeken hebben; het is mij dan ook onmogelijk, de vervulling dezer voorzegging uit de gefchiedenis aan te toonen. mé. 4. fchandgoden.] Wien dit woord in onze taal te hard mogt voorkomen, dien kan ik zeggen, dat het nog wat meêr gemaatigd is, dan 't geen in de grondtaal ftaat, dat letterlijk door drekgoden moest overgezet worden, welk woord men nogthans in onze taal niet zo dikwerf, als het in 't Hebreeuwsch voorkomt, zonder kwetzing van het geSoor herhaalen kan.  af DE PROFEET EZECHIEI,; geworpen, en van al uw gemaakt werk geen fpoor meêr" overblijven ; | verflage. 7 nen zullen 'er onder u liggen, en gij zult gewaar worden , dat ik Jehova ben. | Eeni- g gen, die het zwaard ontvlooden zijn, zal ik van u onder de heidenen overig Jaaten, en hen in alle landen verftroojen: | dezen 9 zullen onder de heidenen , wier flaaven zij zijn zul'en , aan mij gedenken , wanneer ik hun boerachtig hart, dat van mij afgeweken is, btftrijdë, en hunne oogen , vol van een boerachtig gezigt op hunne fchandgoden. Zij zullen wegens alle de gruwelen, die zij bedreeven hebben, van zig zeiven een'walg hebben, | en zij zullen erkennen, dat ik Je 10 bova ben, die dit gedreigde ongeluk niet ïjdel gefproken 'heb | Dus fpreekt de Heere, Jehova, flaauwen banden te zamen, ftamp met uwen voet, loep ach en wee over alle verfchrikkelijke gruwelen der Jsraëliten uit, die door het zwaard, hongeren pest zullenomkomen. | Die daar ver genoeg af is zal aan de pest, 12 «He nabij is door het zwaard, en die overig blijven en belegerd worden zullen van honger fterven, en ik zal mijn toorn aan hun uitlaaten.| Dan zult gij gewaar worden, dat ik Jehova ben, wanneer uwe verflage ren tusfchen hunne afgodsbeelden rondom hunne altaaren zullen liggen, op alle hooge heuvels, op alle toppen der bergen, onder alle groene boomen, onder alle loof. rijke terpentijnboomen, op de plaatfen, daar zij den damp hunner offers voor hunne fchand-  Cap. VIL a$ fchandgoden hadden laaten opklimmen, | en 141 ik mijne hand uitftrekken zal, om het land, waarin gij woont, tot eene woeftijn en wildernis te maaken, of als de woeftijn te Ribla. Dan zullen zij zien, dat ik Jeho-, va ben.J Cap. VII. Nog verdere voorzeggingen tegen het Israëli' tifche land. VIL Het woord van Jehova gefchiedde tot mij, 1 zeggende: | en gij menfchenkind, dus fpreekt 2 de Heere, Jehova, van het land Israëis: einde! Het einde komt, over alle vier de ftreeken des lands. | Thans hen einde over 3 u, o land! Ik zal mijn toorn tegen u loslaaten, u naar verdienften oordeelen, en alle uwe gruwelen aan u ftraffen;| mijn 4 oog zal niet verfchoonen, en ik zal geen medelijden hebben, maar uwe daaden u toerekenen , en uwe gruwelen op u leggen, en gij zult gewaar worden, dat ik Jehova ben. | Dus fpreekt de Heere, Jehova: een 5 on- vs. 2. en gij menfchenkind-'] Deze met en beginnende voorzegging fchijnt roer de voorgaande zamen te hangen, en flegts een vervolg van Gods aanfpraak in het zesie Capittel te zijn. vs. 5. één ongeluk] Eén enkel ongeluk, dat aan de zaak eensklaps een einde maakt, zo dat het tweede niet noodig is Dit was het geval niet bij den nam van Juda; Zedekia heeft toch den oorlog eenige jaaren gevoerd, en Jerufalem eene bijna  30 DE PROFEET EZECHIËL.- ongeluk! één ongeluk! nu komt het. I Het 6 einde komt! het einde komt, en ontwaakt over ui zie daar komt het.j t)e morgen 7 breekt oy-e, u aan, gij inwoonders des vm* Je tl)d komt, de dag is nabij! daar is bevreesd lei 1 en ?eenx vreugdegeroep 00 de berden.! Nu! fchie'ijk, zal ik mijn toorn & over u uitftorten, en volkomen aan u uitoefenen, u naar uwe daaden vergelden, en alle u ve gruwelen aan u ftrafFen. I Mijn o oog zal niet verfchoonen, en ik zal geen medehjden hebben, naar uwe daaden zal ik u vergelden uwe gruwelen aan u ftraffen, en gtj zulr ondervinden , dat ik Jehova, u flaa. F Zie de dag! zie, hij komt, de dageraad gaat ie? op, bijna anderhalfjaarige belegering, welke Nebucadnezar nog daarenboven voor een tijd lang moest oc. breeken, nagehouden: des te meêr geloof ik dat deze voorzegging over de overgeblevenen der tien ftammen gaat, welke in Palestina waren agteree* laaten, en van wier gefchiedenis wij in 't eehleï mets weeten. 1 &eneet vs. 6. en ontwaakt] Dewijl wij zo niet fpreeken zouden, zo moet ik aanmerken, dat het ééne der woordenfpeelingen is, welke de Hebreeuwen ze zeer beminnen. vs. 7. De morgen] De laatfte morgen, de morgen van dien fcbrikkelijken dag, waarop dit alles moet vervuld worden. v geen vreugdegeroep op de bergen] Of het vroKjiPe"1,edVdatde w""Pe^ers in de wifnberfen mfS. ,f ger0L'P 'an v^gde °P * tergen bn behaalde overwinningen, hoedanig %A befch?;^ de,aa"merk:''g kan nagezien worden) S™Sv!" wordt- In. PIaats van dit vreugdegeroep fteeischt 'er eene treurige ftilte. 8 '  Cap. VIL $j op, de tak flaat uit, de hovaardij bloeit, { het 11 geweld neemt toe en wordt een onrechtvaardige fcepter, dat niets van hun, noch van hun volk, noch van hunne menigte troost heb- i ■■ :< <"•'/ — H fr's vy c. ben, vs. 10. n. de tak enz.] Dit zinnebeeld is uit het Rijk der planten ontleend: een tak fchiet eerst met knoppen uit, dan mee een volkomen prangen bloesfem; een telg wast, en wordt eindelijk zo groot, dat men 'er een fcepter van kan niaaken Ik verfha dit niet van Nebucadnezars RJk, want dat had immers reeds veele jaaren onder hem era zijn vader gedaan:de verklaaring zou uit de Gefchie. denis moeten ontleend Worden, maar die zwijgt hier, gelijk ik reeds te vooren geklaagd' heb. dat niets van hun enz.] Dit gedeelte van het Vers is niet van m jne overzetting, maar uit die varj Luther overgenomen, dewijl ik van het Hebreeuwsch dat hier ilaat, volftrekt geene overzetting weet te geeven, die mij voldoet- Deszelfs groote duisterheid komt waarfchijnlijk van daar, dat hier woordenfpeelingen ftaan; en in deze komen zomwijlen de zeldzaamfte en ons onbekende woorden, of be. tekenisfen voor; daar komt nog bij, dat wij de ge. fchiedenis niet weeten, waarvan hier gefprokeri wordt, en dat 'er mogelijk zelfs in den Hebreeuwfchen text veele fchrijffuiten zjn, gelijk dan ook; Luther in één woord (troost) eene andere leezine: gevolgd is. & M n zou kunnen overzetten,noch van hun,noch van hunne menigte, noch van hun, zijn ze, etg daar is geen pra*t aan hun; maar wat zou dit betekenen? en wat waren mijne Leezers verbeterd wanneer ik hun deze onverklaarde overzetting, die m'j in 't einde toch niet waarfchijnlijk voorkomt, gegeeven had? Ik mogt de plaats ook niet ledig laaten, daarom leende ik uit onze gewoone [Lutherfchel kerkelijke overzetting , inzonderheid, dewijl zij ditmaal uit de overzetting der Roomfche Kerk, de La,tijnfche, hoofdzaakelijk genomen, is.  •gi DE PROFEET EZECHIËL. ben zal | De tijd is gekomen, de dag isi2 daar,waarop de kooper zig niet verblijden, en de verkooper niet droevig zal zijn, want de toorn gaat over de ganfche menigte. | De verkooper zd het verkogte niet weêr ij vei langen, fchoon hij in 't leeven bleef, want het gezigt is over de ganfche menigte: zij zullen niet terug komen, en zullen hun leeven in de Jlraffen hunner zonden Jlijten. Moed zullen zij niet betoonen:) zij mogen 14 op de trompetten blaazen, en alles tot den oorlog in gereedheid hebben, maar niemand zal ten ftrijde trekken, want mijn toorn treft de ganfche menigte:) het zwaard 15 daar buiten, pest en honger in de ftad; die op het veld is, zal door het zwaard omko. men, en de geenen, die in de ftad zijn, zullen door de pest en den honger verflon- deu vs 13. fchoon hij in 't /geven bleef] Men verftaat dit gemeenlijk zo: fchoon hij het jubeljaar beleefde, waarin één ieder weder aan zijn verkogten akker kwam. Ik heb overgezet, gelijk men gemeenlijk gewoon is, doch ben zelf nog in twijfel. Kortom, deze ganfche plaats heeft het voorkomen, als of ze onder de handen der -uitfchrijvers veel geleeden had. Dat-ik in 't einde van het Vers van de verdeeling in verfen afwijke, ziet men van zelf: volgens dezelve zou ik in plaats van zuilen hun leeven in de Jlraffèn hunner zonden fltjten Moed zullen zij niet betoonen: mieren zetten, en memand zal zijnheven wegens zijne zonden behouden, doch het Welk tegen het voorgaande ftrijdt. vs, 14 ] Dit was wederom geheel anders bij den. ftam van' Juda, welke zig tot het uiierfte verweerde» en het dea Babijloaiërs zeer moejelijk maakte.  Cap. VII. 33 den worden. Die dan nog ontkomen, zul- itf len zig op de bergen ophouden, gelijk de uit het dal verjaagde rondzwervende duiven één ieder om zijne zonde. | De handen van 17 allen zullen zakken, de knie zig niet kunnen houden, gelijk water, dat op den grond ft roomt; j zij zullen rouwkleederen draagen, 18 fchrik en fchaamte in 't gezigt, en eene kaalheid op 't hoofd hebben,) hun zilver op 19 de ftraaten werpen, hun goud als onrein aanzien, want goud en zilver zullen hen toch ten dage van Gods toorn niet kunnen behouden, noch hunnen honger ftillen, noch hunnen buik vullen, en waren hun eertijds een valftrik der zonde, j Zij heb. 20 ben vs. 18. kaalheid.'] Een teken van rouw. vs. 19 noch hunnen honger Jlillen] In den uïterften hongersnood, gelijk die vooraf befchreeven is, zullen goud en zilver tot verzadiging niets baaten, dewijl 'er geene fpijs te koop zal zijn. als onrein aanzien vs. 20 Daarom heb ik het onrein voor hun laten worden. Het goud zal hun niet alleen onnut zijn, maar zij zullen het ook wegwerpen, gelijk men anders met onreine dingen pleegt te doen. Wanneer naamelijk een wild krijgsheir, waaraan alles omtrent de overwonnenen geoorloofd is, en dat van onze krijgstugt niets weet, in een land valt, dan wenscht niemand goud noch zilver te hebben, en werpt elk het als gevaarlijk weg, dewijl he: hem voor eene overvalling en de geweldenaarijen der foldaaten bloot ftelr, welken, daar zij goud vinden, nog meêr verwanten, en dit door bedreigingen, Hagen en martelingen van den geenen zoeken af te persfen, bij wien zij hët eerfte vonden. Een arme is 'er . in zulk een geval beter aan, dan een tij».e. C  3,4 DE PROFEET EZECHIËL. ben het tot een kostbaaren fieraad aangewend, en hoogmoed daarmeê gedreeven hunne onreine en affchuwelijke afgoden heb! ben zij daaruit gemaakt. Daarom heb ik het onrein voor hun laaten worden,] en 21 aan vreemden ten buit gegeeven, aan de ergflen op den aardbodem tot een roof, die zullen het ontheiligen. | Ik zal mijn ge- 22 zigt wegkeeren, en zij zullen mijn heiligfte ontheiligen, roovers zullen daar in gaan, en het ontheiligen.) ■ Maak ketenen, want het land is vol bloed. 23 fchulden, en de ftad vol daaden van geweld; I ik zal de wreedite volken hier brengen, dat 24 ze in de huizen der inwoonders zullen woor.ea; ik zal aan den hoogmoed der onbe- fchaam- vs. 31. aan de ergften op den aardbodem] aan woeste volken, die m het leger van Nebucadnezar menden. vs. 22.3 Dit is ook gefchied, toen ferufalem veroverd wierd. J . ( vs. 23. Maak ketenen] Ik heb overgezet, eeliik men gewoon is, niet om dat ik de overzetting voor egt houde, maar om dat ik nog geene betere met meer voldoende zekerheid weete, en egter geene le dige plaats wil overlaaten. Als ik in gevaar moet fiaan van te dwaalen, dan dwaal ik liever met ande ren, dan alleen. vs. 24. in de huizen woonen] Den foldaaten van woeste volken fchijnen zomwijlen wooningen (met m het ïsraëlitifche, want daar vindt men liet tegendeel, maar egter) in het ïsraëlitifche land der tien (lammen aangeweezen te zijn, gelijk zig moge. lijk eemge Leezers uit Virgilius zullen te binnen brengen, IMPROEUS HAEC tam CU wa novalia milks ha" xskjt, SARBARÜS has ssgetbs.  Cap. VIII. 35 fchaamden een einde maaken, en hunne heiligdommen zullen ontheiligd worden. | Hij haast zig, die komen zal, dan zullen 25 2ij vréede zoeken, en niemand zal te behouden zijn. | Ongeluk zal op ongeluk komen, 26" en booze tijding op booze tijding: bij een Profeet zullen zij gezigten zoeken, maar de Priester zal geene wet meer, en de oudften zullen geen goeden raad hebben. | Dan »7 zal de Koning treuren, en de Vorst met eene ftijve bevreesdheid zijn aangedaan, de handen des volks zullen lafhartig nederzakken; zo zal ik wegens hunne daaden tegen hen te werk gaan, hen oordeelen, gelijk zij het verdiend hebben, en zij zullen gewaar wórden, dat ik Jehova ben. j Cap. VIII. Den Profeet worden in een gezigt de afgoderijen vertoond, die zelfs in den Tempel te Jerufalem gepleegd, worden. ln het zesde jaar, op den vijfden dag der t zes. vs. 25. Hij haast zig, die komen zal] Ik ben van de Joodfche punten afgegaan; wat de woorden volgens de zei ven zouden moeten betekenen, daarover is men het niet ééns, en ben ik in het onzekere, zo dat ik ze zelfs.niet kan overzetten. . VS. 26.3 Dewijl de Priester de wet verlaaten, en zig daar niet over bekreund heeft, zo geeft God aan t volk ook geene waare Profeeten, die zij omtrent net toekomende zouden kunnen vraagen. Dit was t>y de Jooden weêr anders, die hadden Jeremia vs. l.j Dit gezigt verfchilt van het voorige in den C a tijd  36 DE PROFEET EZECHIËL. 2esde maand, als ik in mijn huis was, en deoudllender Joodenvoor mij zaten, overviel mij eene goddelijke verrukking, j Ik a zag tijd flegts een jaar en twee maanden: jaar maand dag het komt in 't jaar van Ezechiëls gevangenis ... 6 ■ " 6 ' 5 en dat eerfte in . . 5 4 5 I 2 Hieruit zou nu eene twijfeling kunnen ontdaan: de Jooden, en in 't algemeen de inwoonders van Allen plachten maanjaaren te tellen, waarvan 'er één 354 dagen heeft; da3r twee maanen, d. i. 59 dagen bij gerekend, (want de eene maan heeft beurtelings tegen de andere 29 en 30 dagen) zijn flegts 413 dagen, "en de tijd, welken de Profeet bij de voorftelIing der belegering ftil moest liggen, bedroeg 390 en 40dagen, dat is te zamen gerekend 430 dagen (Ctf/. IV: 5. 60. Zoomen zelfs naar de Babijlonifche wijze zonnejaaren van 360 dagen wilde rekenen, dan wierden deze 430 dagen toch niet vol; jaa niet eens, als men wezenlijke zonnejaaren van 365 dagen rekende; want daar ook twee maanden, nog daarenboven de ééne van 31 en de andere van 30 dagen, bij gerekend, zo zouden ze niet meer dan 426 dagen , derhalven vier dageil te weinig uitmaaken, en dus had immers de Profeet nog op zijne eene zijde moeten liggen, en de belegering van Jerufalem voorfiellen. Deze zwaarigheid verdwijnt, zo dra men opmerkt, dat 'er in het maanjaar van tijd tot tijd eene geheele maan wterd ingelast, om het met het oogstjaar (dat ik in het Mojatsch Recht het oeconomifche jaar noeme) in eenige gelijkheid te brengen. Zodanig eene ingelaste maan moet 'er in dit jaar gekomen zijn, en als men dan rekent, dat is 29 dagen bij de 413 dagen, dan zijn het 442 dagen, derhalven reeds 12 meer, dan wij eigenlijk noodig hebben, en de veorftelling der belegering geduurd had.  Cap. VIII. zag iets in eene menfcbeUjke gedaante, het onderfte van het lighaara vuur, en hetbovenfte een heldere glans, als gloejend metaal: I iets als eene hand ftrekte er zig na 3 mij uit, en greep mij bij het hair vaJJom^n. vs. 3. 5.] Welk beeld dit geweest is, daar weeten wij uit de gefchiedenis niets van: mogelijk «n« niet een beeld vaneen afgod, bij voorb. B^';waaraan hier eenigen denken, maar van den waarenGod. dewijl alle volgende afgoderijen als nog S™*'^ welen, en derhalven deze als de geringfte.be ^even worden: in zodanig geval zou het: in eer1 eigen mm zin geene afgoderij zijn, maar beeldendienst. *e n« Mofahch Recht, §. 245- daar van het omjericnuu van beide misdaaden meêr gezegd is. Voor het overige geloof ik niet, dat in dien tijd . wanneer Ezechil A gezigt had, dit beek1 ,», den Tempel nog voor handen geweest «, en w open baar daar glftaan heeft; want het zou onbegr,pel.jk zijn, dat Jeremia, die te jerufalem^voorze.de, «n zelfs Priester was, voiftrekt niets daarvan zeggen zou, als het zo in den Tempel voor het gezgt van allen geitaan had. Ik geloof liever, dat het d n tijd van Manasfe, en in de eerfte jnaren van Jofe in den Tempel geweest, maar van Jofia bij de zmve ring des Tempels .s weggenomen. Den 1 den de gruwelen vertoont, niet regelregt die nu m den Tempel bedreeven wierden, maar die bedreeven waren. De zetel van het beeld zou 'er misfchien,nog kunnen overig geweest zijn, en een bijgeloof vai ha volk daaron Lenigt hebben ; de volgende afgodendienst Is kon heimelijk in een onderSardsch geweit van den Tempel gepleegd zijn, zonder van Jerem.a beftraft te worden, omdat h.j 'er nretó van maar dit kan ik ook niet volgens de Gefchiedc. s zeggen, en geloof ik naauwlijks: de tijd, waarvan ïf weeten, dat 'er afgodendienst in den Tempel bedreeven is, komt onder Manasfe voor, en m de eer* fie iaaren van Jofia vóór zijne hervorming. C 3 37  38 DE PROPEET EZECHIËL; hoofd; een wind hief mij op, voerde mij tusfchen Hemel' en Aarde na Jerufalem, yoor de noordelijke poort van het binnenfle voorhof, daar de throon Haat van het haatelijke, tergende beeld, j Hier had ik 4 eene dergelijke verfchijning van den God Israëls, als ik in het dal in een gezigt gezien had,| en hij zeide tot mij: menfchenkind, s ■t awj 00Sen°P> er> zie na het Noorden 1 j d.eed het> en daar viel mij terftond bij den ingang der noordelijke poort na den altaar het haatelijke beeld in 't oog. | Hij zei- 6 de: menfchenkind, ziet gij wat zij doen ? de groote gruwelen, die het volk Israëis nier bedrijft, om mij van mijn heiligdom te verwijderen? Maar gij zult nog grootere gruwelen dan deze zien. | Toen bragt hij mij tot de poort des voor- 7 hofs, vs. 6. om mij van mijn heiligdom te verwijderen.] Dit ziet daarop, dat God in het IX en Xde Gapittel word: vporgefteld als uit den/Tempel trek! kende en den zefven verlaatenöe. i&'.&L11? B'\e .?tr|'iptiTche afgodendienst. Het Egijptifche beeldfchrift Cd. i. dat geene, waarvan zig de geleerden ter bewaaring en te gelijk tot eene priesterlijke gehcimnouding hunner fchanen van eeieerdheid bedienden,) beftond uit afbeeldingen van wormen, viervoetige en gevleugelde dieren, of deeJen van de zeiven, die hunne geheime betekenis had. den. Zno dit het alles was, dan was het flegts een priesterlijke nijd , welke haare kundigheden aan het volk onttrekt, .om het mogelijk door allerlei verblin. dingen te regeeren, gelijk zij wil: (eene misdaad, waaraan de h er befchreeven beeldendienaars onder .ifrhV]ï Vrf!.°nfchuld,g genoeg waren, de Egijptifche beeldtènnrtèn, wier meening men voor vreemden  C A P. VIII. 39 fiofs, daar ik èene opening in den muur befpeurde, | en zeide tot mij: menfchen- 3 kind, doorgraaf dezen muur! ik doorgroef ze, en toen vertoonde 'er zig eene deur. | Hij zeide tot mij: menfchenkind, gaa daar 9 in, en zie de groote gruwelen, die hier bedreeven worden.| Ik ging daar in, en 10 zag allerlei beelden van wormen, en viervoetige dieren, alle onreinigheden en alle gruwelen der Israëliten rondom op den muur afgebeeld,| en zeventig van de oud n Hen van Israël, in wier midden Jaafanja de zoon van Schafan was, met reukvaten in de hand voor deze afbeeldingen Haan, en den den zeer geheim hield, zelfs niet verftaande;") doch de vierkantige gedenkfteenen, (aan onze graffteenen niet ongelijk) waarop men de kundigheden der Priesters in beeldlchrift ineed, en die men dan op verborgen plaatzen zettede, eerde men als de Godheid der geleerdheid, haar in 't Egijptisch Tot noemende. Nog meer, men had in Egijpten, in de rotzen aan den Nijl, diepe onderaardfche wegen, (zomwijlen zelfs dwaalwegen) die na onderaardfche gewelven leidden, welker wanden onder en boven met ingefneeden beeldfchriften bedekt waren; en hun ingang is wezenlijk, zo als die hier befchreeven wordt; eerst is 'er eene opening, waarbij niemand vermoedt, dat 'er iets van belang ap;ter zij, enz. Een laatere reiziger heeft dcor een toeval het geluk gehad, van in zodanig een- fchrikverwekkend onderaardden gewelf met beeldfchrift, in te dringen. vs. 11. jaafanja de zoon van Schafan] Van dezen vinden wij niets verdtr in den Bijbei 5 mogelijk behoort h'j derhalven oek onder de regeering "j n Manasfe of de eerlte jaaren van Jofia, van welkefi tijd wij bijzonder weinig berigt hebben, gelijk in dje Boeken der Koningen büikt. C 4  4» DE PROFEET EZECHIËL. den rook van hun reukwerk opklimmen, | loen zeide hij: menfchenkind, hebt gij ge i2 Zien, wat de oudften der Israëliten in het duister, één ieder in zijne beelden kamer, doen, dewijl zij gelooven, dat [ehovahen niet ziet, en dat Jehova het land heeft verJaaten?| Gij zult, vervolgde hij, nog meer, 13 en grootere gruwelen dan deze zien, die zij onderneemen. | Daarop bragt hij mij aan de noordelijke 14 poort IV. 12. beeldenkamer.] Voor deze zaak hebben Wij in onze taal geen naam: 't is het boven befchreeven onderaardfche gewelf, op welks wanden rondom beeldfchnften gefheeden waren, als men 't zo noemen wil, het hol der beeldfchriften, maar ik verftoutte mij met, deze benaaming in de overzetting te plaatzen. ™ VS. 14.] Thammus is de zelfde, dien de Grieken Adonis noemen: zij zijn beiden S.jn&hè naamen, alleenlijk dat Thammus in 't Sijrisch het meest in trefcruik, en de fabel eigenlijk Sijrisch is. Thammus of Adonis zou een zeer fchoone jongeling geweest zijn, in die ftreek daar in Sijriën aan den Libanon het fchoone landfchap Eden ligt, en de rivier Adonis uit die ftreek m zee ftroomt; Venus zou op hem verliefd zijn geworden; maar hij wierd in de'bostenen van den Libanon van een wild zwijn gedood, waarover de vrouwspersonen een rouwfeest hielden; doch hij zou weêr leevendig zijn geworden. In dien tijd, wanneer hij gedood wierd, (in Junij) droomde de Adonis bloedrood in zee, (bet geen egter natuurlijke redenen had, waarvan zig de list der Piïsters bediende;) en dan vierde men te Bijblus, eene.ftad aan de uitwatering van de rivier Adonis, in de middellandJche zee, een feest, waarop de vrouwspersonen hem beweenden, zig de hairen ook moesten laaten affcheeren, zo zij zig hiervan niet op eene febandelijke wijze, en met het verlies der kuischheid, vrij fcog- f en:  ca», vul poort van Jehova's tempel, daar vrouwen zateh,en Thammus beweenden,| en zeide; 15 hebt . gij da , gezien , menfchenkind ? gij zult nog meêr, en grootere gruwelen dan deze zien.j Hierop braet hij mij in den binnenften 16 voorhof des Tempels,. Hier ftonden voor de deur des tempels, tusfchen het voorhuis en den altaar, vijf en twintig mannen , hun rug na den Tempel en hungezigt na 't Oosten ge- ten. Op den bepaalden dag zijner opftanding kwam 'er, wederom door list der Priesters, een brief op de zee na Bijblus zwemmen , waar/n bekend gemaakt wierd, dat hij leefde, en toen hield men een vreugdefeest. De beiden maanden, waaVin de wilde zwijnen jongen werpen, derhalven het geyaarlijkfte zijn, fieeten bij de Sijriërs, (de maand Junij,) de zwijnenmaand, daarin kwam zijn lijkdienst; en (de maand Julij) Thammus, daarin kwam het feest wegens zijne opftanding. Dat deze afgoderij reeds veel erger zij dan de voorige, leert het verhaal van haare gebruiken en menigvuldig bijgeloof. > vs. 16. De zaak, waarüm deze aanbidder* der opgaande Zon het erger maaken, dan alle Ju u,ci.gen, en waarom 'er gezegd wordt, dat z'j n 2 jrroutere gruwelen bedreeven, is de openbaare vcachlinj van den Tempel, en van dien God, wien de zelve heilig is, in den Tempel zelf: den rug keerden sj na den Tempel, en liet gezigt na de opgauide Zon. Mogelijk beftaat nog een ftufc van het ergere d.r.r .i, dat deze een afgodendienst is, die ver uit bet tig* legen, Oosten met eene foort van waanwi£bcfd, op Vreemden afgodendienst is gehaald, want in 't volgende zullen wij zien, dat 'er met dit aanb:dde-i Zon Zerdustifche of Perfifche gebruiken verbonden zijn, welke het rp afgoden verllingerde bijgeioui' in algelegen landen opzogt. C 5  4* DE PROFEET EZECHIËL. gekeerd hebbende, die wierpen zig nahet Oosten neder en baden deZon aah.f Toen ,y vm Tuda ai.n°F tC W6inig v°ör het volk van Juda, alle deze gruwelen te pleegen, het SLhier ^«^en? moeten zij ook sil li t T ,hun onrecht vervullenJ, om vLraaun^ te terSen> en de takken voor het gezicht houden ? | Ik zal dan ook i g fcXi&^n*?? vw*<* S'*g* houden} Bic *« vanhef vuS rVan,tden G?dsc}ie™ der aanbidCebren Faa f^ >Cwe kf Zerdustiaanen „ jk", noemen,), ^iij hadden reeds in oude tiMPn Jn ven ai e heidenfehe Godsdienfcn ,f °e gn^ £ ie*r uneemt n^ts ;ééne" God aan dJen voor *et Jicht houdende, en onder het beekên* van h?r ÏÏeren'T^1 ^*"B35St5  43 Cap. IX. Vervolg ~van dit gezigt. De Profeet ziet. hoe de Godheid toeftel maakt, om uit den onthei, ligden Tempel te trekken, en beveelt, alle fchuldigen in den Tempel en in de Jiad te dooden. IX. Daarop klonk *er eene luide Item voor i mijne ooren, welke uitriep: de dagen van ftraf naderen over de ftad, één ieder neeme mdorddaadige wapenen in de handlf Hier- % op kwaamen 'er zes mannen de bovenfte noordelijke poort in , ieder met verbrijzelende wapenen- in de hand, en nog één man, in katoene kleederen, en met een fchrijfgereedfchap op zijne zijde, was 'er , .v V •" on» vs. 2. set Mannen] Men wil hierin eene voorzegging op zes Babijlonifcbe veïdöverften vinden, welke Jerufalem volgens Jerem. XXXIX : 3. zullen • veroverd IieBben: maar als men deze plaats naleest, en de tijfels van opperhofmeester, en voorzitter der Wijsgeeren, flegts voor geene naamen der perfoonen telt, zo zal men 'er niet meêr dan vier vinden. Ik geloof i dat het getal van zes daarom verkoozen is, omdat het met den daarbij komenden fchrijver in katoene kleederen, het heilige getal der Hebreeuwen, zeven, uitmaakt. met verbrijzelende wapenen] Zij fchijWn geen degens, maar knodzen te hebben, waarmeê zij dood- 1 Haan. in katoene kleederen] Dit was eene priesterlijke dragt. een fchrijfgereedfchap op zijne zijde] Daar wij een degen draagen , pleegen , nog tegenwoordig in Conftantinopolen en in Turkijën, de fchrijvers (da  44 DE PROFEET EZËCHIEL. onderhen: deze.kramen binnen, en plaatpn zig naast den koperen altaar. I De s heerlijkheid van den God Israëis verhief zi? van den Cherub, boven welken zij tot nol toe geweest was, tot den drempel des Uempeis, en- riep den man, die in katoene kleederen en met het fchrijfgereedfchap op | zijne zijde was. { Tot dezen zeide Jehova: 4 gaa door de ftad Jerufalem, en ,geef aan allen, die over ue.daarin voorvallende gruwelen wecklaagenenzugten, een teken op hun voorhoofd!], maar tot geenen zeide 5 hij, zo dat ik het hoorde: gaat hem na door de ftad, en verllaat zonder verfchooning tifcfa medelyden. J Gij zult ouden, jonge* 6 Jingen, jongvrouwen, kinderen, en vrouwen dooden, zonder iets over te laaten, maar alleen niemand satiren, die bet te. Ken heeft. Van mijn heiligdom zult gij een begin maaken. Zij.maakten een begin bii ;de oudllen, die voorden Tempel ftonden / 'Daarop zeide hij: ontreinigt den Tempel, 7 ver» geleerden, die van het affchrijven der boeken leeven) hun fchrijfgereedfchap te hebben banden- en dit gebruik is oud. Die daar meur van weeten wil, kan ae Oosterfche £,b/iotheek, D. X. bl. fHoogd ■) neio was, en daar zij zig aan den Profeet zi>thjar waarfchijnlijk in de gedaante wk T£ITv?K moest vertoond hebben, ™ * w » Vin.' %b\iflUdflen'^ WaarfchijnI'ik de in Cap. Wl l6' be'cnrecven aanbidders der opgaande Zon.  Cap. X. 45 vervult de voorhoven met lijken, eh gaat 'er dan uit. Zij gingen daar uit, en verfloegen nu in de ftad. | Wanneer zrj met 8 het verdaan gereed waren, zo was ik de geen, die overgebleeven was. Ik viel op mijn aangezigt en riep: ach Heere, Jehova, wilt gij dan al het overfchot van Israël verdelgen, als gij uwen toorn over Jerufalem zult uitftorten?| Hij zeide tot mij: de 9 zonde van het volk Israëis en Juda is zeer! zeer groot; het land is vol bloedfchulden, en vol afwijking, want zij zeggen, Jehova heeft het land verlaaten. Jehova ziet niet! | Daar- 3 o om zal mijn oog ook niet verfchoonen, ik zal onbarmhartig zijn , en hunne daaden zullen op hun hoofd nederkomen.j Hier- n op bragt de man in katoene kleederen met het fchrijfgereedfchap op zijne zijde"1 antwoord zeggende: ik heb gedaan, het geen gij geboden hebt. | Cap. X. Vervolg van het gezigt. Wezenlijke uittogt van God uit den Tempel. X. Toen wierd ik op den vloer boven het i hoofd der Cherubijnen iets van gedaante als faffierfteen, en als een throon boven de zei ven gewaar. | Tot den man in katoene % kleederen wierd gezegd: gaa tusfchen de raderen onder de Cherubijnen, neem tusfchen de zelve gloejende kooien, beide handen  40 DE PROFEET EZECHlEt. ftad Vh' d-arUit' Cn ftrooi ze °ver * 2. pk l-gmg dlar voor miJne oogen in f de Cherubijnen ftonden aan'de .refte zul , des Tempels toen hij daar in gingen ÏÏne 3 wolk vervulde het binnenftl voorhof "l doch wanneer zig de heerlijkheid van Tehovl >, van den Cherub tot den drempel dei tZ 4 pels verhief zo vervulde eene wolk Tempel, en de glans van Gods heer! È£3 len der Cherubijnen hoorde men tot aan he buitenfte voorhof, als eeneftera S ■ ANerhoogften, wanneer hij fpreekt. | Alt * Jij nu den man in katoene kleederen ee bood, vuur tusfchen de raderen en Chem , banen te neemen. w „in, 1^ . ru* en ftond bij het eene rad;| één onder de r Cherubijnen ftak zijne hand na het toS 7 uit dattusfchen de Cherubijnen was, nam daarvan, en gaf het in de handen des S£ nen, die in katoene kleederen was d?e nam het, en ging daaruit. | Aandefche . rubgnen wierd men onder hunne vleugelen iets als de hand van een mensch gewaar ? ook zag ik, dat 'er naast de ChiSen o vier raderen waren, bij elk der CherübfneS 9 één, «fc* ah eenedem des ^ilerhoogfien gWan^ wjta bij voorb. de aart en wijze van de vlugt des Konings, zijne gevangenneeming, blindmaamaaking en wegvoering na Babel .nader bepaald worden'(*). • ' ' XII. Het woord van Jehova gefchiedde tot mij 1 op de volgende wijze. \ Menfchenkind , 2 ilh'd*b' . §y 0) Dergelijke .naauwkeurige voorzeggingen van bijzondere omftandigbedén der Jsatftë Êêléginng van Jerufalem zijn voor ons, die Jan- daarna leeven , wel van zo veel göwigt niet, doch voor de-geenen, die toen leefden, konden zij als eene bevestiging van den waaren Godsdienst'van het uiterfte gewrgt zijn. Wanneer de Profeet den, ballingen aan de Chabur, in het zesde jaar hunner ballingfchap, zo omrtandig voorzeide, het geen wij in ens Capittel en Cap. XI: 7—11 leezer), voor een gedeelte in zulke .uitdrukkingen* dat het vóór de vervulling fcheen,dat hij zig zelf tcgenfprafc; en het wierd in het elfde jaar hunner ballingfchap, of der regeering van Zedekia., te (eru. jajem op het naauwkeurigst en letreriijkst vervuld, zo was dit eene voor een ieder vaibaarc en onweêr. fpreekelijke bevestiging van dien Godsdienst, wiens afgezant Ezechiël was, d. i. van dien godsdienst, welke cénen eenigen God leert. D.eze godsdienst had onder ons wel zulke, bovennatuurlijke bevestigingen  C a p. XIT. 55 fr) Woont onder het wcêrfpannigfte volle , dat oogen heeft, om te zien, en niet ziet, ooren om te hooren, en niet hoort, want het is een wederfpannig volk.j Doch gij, 3 mengen niet noodïg, en zonder cpenbaaring zou de ftem der reden en 'wijsbegeerte ook reeds genoeg zijn, om ons van deze (telling te overtuigen , dat 'er flegts één God is: doch dit was zo niet, toen het veelgodendom nog het bijna algemeene geloof van het menichelijk gedacht was. Zodanig een geloof had toen do gedaante van het fenftis communis, of van het algemeen menfehenverftand, en zelfs onder het Jood-fche volk had zig het geloof in een éénigen God flegts zukkelende in ftand gehouden. Het volk moest ïn de Babijlonifche baliingfehap gebeterd worden, en is ook wezenlijk gebeterd: om dit oogmerk te bef eiken, vernedert God zig, om hun in de balling, fchap een Profeet te verwekken , die zeer naauwkeurig voorzegt, 't geen in Palestina gebeuren zal, zo dat zij niet kunnen nalaaten te zien, dat 'er, ge." lijk het Cap. H: 5. genoemd wordt , ten Profset «nder hun is. Zelfs bij de nabuurige heidenfche, volken hebben zulke omftandige en naauwkeurig vervulde voorzeggingen niet anders, dan een grooten indruk kunnen maaken, en een kragtig middel ter hunner overtuiging van den waaren Godsdienst worden. Men befchouwe dat geen niet terftond voor een overtollig voortbrengzel der openbaariug, het welk wij mogelijk zouden kunnen ontbeeren, maar bedenke, dat het in dien tijd ter verbetering van het Joodfche volk en van veele heidenfche volken noodzaakelijk was. Het behoort, als ik zo fpreeken mag, tot de goddelijke opvoeding van het menfchelijk genacht. vs. 3.] Het uittrekken bij dag is eene afbeelding daarvan, hoe het grootfte gedeelte der fooden in het elfde jaar van Zedekia in ballingfchap'gaan zal: bet uittrekken bij nacht, ziet op eene bijzondere omllandigheid, welke, enksi in Zedekia en zijne foldaaten vervuld wierd. D 4 u-am  p DE PROFEET EZECHIËL. menfchenkind , bezorg u bij klaaren dag reisgoed, en gaa voor hunne oogen uit, trek van de plaats, daar gij woont, weg na een ander oord; mogelijk letten zij daarop, want zij zijn een wederfpannig volk.| Breng het pak, gelijk het iemand heeft, die 4 na een vreemd land trekt, bij klaaren dag voor hunne oogen uit het huis: j graaf ook 5 voor hunne oogen eene opening door den muur, en breng daar uwe zaaken uit. | In 6 t duistere zult gij ze daar uit brengen , en op den fchoudcr draagen, uw gezigt zult gij daarbij bedekken, en het land niet zien: want ik heb u aan 't volk Israëis tot eene afbeelding gegeeven.J Ik deed, gelijk het 7 mij bevolen was, bragt mijne pakkaadje, gelijk een die wegtrekken wil, bij dag uit, groef op den avond met de hand eene opening in den muur, en droeg het overige in 't duistere voor hunne oogen op den fchou. der weg. j Des morgens gefchiedde het woord van 3 God op de volgende wijze tot mij. I Men . Q fchenkind, hebben u de Israëliten, dat weêr- fpan- want zij zijn een wederfpannig volk] Dit wcrdt als de grondflag bij het voorgaande, mogeltik, gezethet volk is zo weêrfpannig, dat het zeei onzeker, flegts een misfchten zij, of zij hooren zuilen, doch daar zal niets onbeproefd aan hun gelaaten worden, om hen opmerkzaam te maaken. vs. 5. 6] De vervulling wordt Jerem. LIJ: 7. gevonden. Zedekia brak uit de ftad, die hij niet meer verdedigen kon, met zijne krijgslieden, bij nacht, door eene poort tusfchen de beide nrouren aan de konwiglijse tuinen uit.  f Ca?, XII, 5? fpannig volk; niet gevraagd,wat gij deed?f Zeg tot hen, dus fpreekt de Heere, Jeho- ï« va: dit draagen is een zinnebeeld op den Vorst te Jerufalem, en het ganfche volk Israëis, dat daarin is.j Zeg tot hen: ik n ben een teken voor u; gelijk ik gedaan heb, zo zal het hun gaan, in ballingfchap, en in vs. 10. Pit draagen is een zinnebeeld op den Pbrst] Letterlijk, dit draagen is de Vorst: maar dit mogt in onze taal te onverftaanbaar, of toch vreemd klinken. De Profeet Ezechiël pleeg, Vorst, zeer menigvuldig voor. Koning, te zetten, en dit bijzondere, waardoor hij zig van vceie andere Bijbelfche boeken onderfcheidt, moet hem billijk in de overzetting go» laaten worden, inzonderheid daar wij ook in onze taal, de Vorst, zeggen kunnen, wanneer wij van den Koning, cenigermaate van zijn reent, fpreeken. dat daarin is] Ik moet belijden, dat ik hier, nog zonder een handfchrift voor mij te hebben, eniel volgens een vermoeden van den gedrukten text jafwijke, die overgezet zou moeten worden, welke onder hun zijn. Wat dit betekenen moet, verftaa ik niet. De geheele verandering komt op een trek van een letter aan; doch ik zou het egter niet gewaagd hebben, haar op een enkel vermoeden te onderneemen, zoo Luther niet reeds volgens het zelfde vermoeden had overgezet. Dewijl dit gefcbied was, zo kwam het mij als eene onbeleefdheid omtrent mijne Leezers voor, hun in plaats van 't geen ik voor den waaren zin van den Profeet hield, enkel uit getrouwheid jegens den gedrukten Hebreeuwfcben text, iets, waarbij men aan niets kan denken, te geeven, en de overzetting van Luther zo klaarblijkelijk erger te maaken. lk moet deze verfchooning maaken, dewijl ik in de voorrede tot het eerde Deel voornam, om den text niet te veranderen volr gens gistingen, maar enkel volgens getuigen. vs. ii. hen} de inwoonders van Jejrufalenv r> 5  SS DE PROFEET EZECHIËL, in flaavernij zullen zij gaan.l De Vorst t» dieonder hen ^ zal zeffs bijLt ufttSken'^ ni het: duistere op den fchouder draagen, t^'Jtnmm graaven' en daar zijne din! gen uitbrengen; zijn gezigt zal hij bedekken, om roetdeoogenhetlandniettezien.r JMaar ,k zal mijn net over hem uitfpreiden. r3 «ij zal daarin gevangen, worden, en zo zal ïfjT* T1*lM™ het ^d der Chaldeën v?n f" A u '£ Z'i j "iei Zien' en daar fterven.j Allen die rondom hem zijn, .zijne ia treH-^nen.het„zwa^d agter hen uitTehn,,a r Cn Z1J ZliUen vernèemen, dat ik r* Jehova ben, wanneer ik hen onder de hei- de- "Jg^tt Zrat™en] Dit wordt ÏÏS^^M^/ftd^kkfeH/fc inleid, maar «neem ijk, dat hij uit de poort .tusfchen de twee. mme» aan den koninglijken tuin is uitgebroken doch tjeduurende de belegerintr kan /-Jl ë i toegeroerzeld geweest zijn. muur We! Mg jpft*; zal hij bedekken] Hier vinden wiï wei nc:,s van in de fefeden^S bï W ™e'devfbruto» der Jsraéüten óverëen. Zie U «eztgt bedekken, wanneer zij in dergelijke omitin -digheden uit Jen***, vlugten moeten. J ° tv. 13. ^ * Ten lijde ïeer de Profeet dit zeide, moest dit fcbierals ee£ wierd n.usfchen letteri.jk vervuld; Zedekia wierd te |,rL Si^T; ' 01 daar°p 1,3 bi'bij,on Lir'8.'4'] Dü vervull?ng wcrdc gelcczen tijdlij'*?'3 ■ .Letterl^: »7« d. i. de loldaaten, die zijn aim en magt z:in.  ' Cap. Xlf. ' «9 $enen en in de landen verftroojen zal.J Eenige weinigen van hun zal ik van het jg zwaard, den honger, en de pest nog laaten overblijven, opdat zij hunne euveldaaden onder de heidenen, bij welken zij komen zullen, verhaalen kunnen, en zij zullen verneemen., dat ik Jehova ben. J Verder gefchiedde het woord van Jeho- 17 va tot mrj nog in dezer voege. { Menfehen- 18 kind, eet uw brood met beeven, en drink uwen dranktnet angst enfiddering,! en zeg 19 tot het volk'van 'tland: dus fpreekt de Heere, Jehova, van Jerufalerns inwoonders in het land van Israël; met apgst zullen zij hun brood eeten, en van fchrik bedwelmd hun drank drinken, want bet land en 't geen daarin is, zal wegens de boosheid van deszélfs inwoonders verwoest worden.J Volkrijke fteden zullen'vernield, en het land 20 eene woeftijn worden, en gij zult verneemen, dat ik Jehova ben.J Cap. XII: ai—28, Tegen de geenen, die aan de vervulling der ge* zigten van den Profeet twijfelen: zij zullen wiet alleen zeker, maar ook fchielijk vervuld worden. Nog verder gefchiedde het woord van 2t Jehova aldus tot mij.| Menfchenkind, 22 welk vs. 22.] De meening van dit fpreekwoord is: het duurt lang met de vervulling der voorzeggingen; de Profeet heeft altoos de verfchooning, dat zij op een ver-  £o DE PROFEET EZECHIËL. welk fpreekwoord is dat, het welk gij in het land Israëis hebt? het duurt lang, en daar wordt niets van het gezigt !\ Zeg tot 23 hen, dus fpreekt de Heere Jehova: ik zal dit fpreekwoord buiten gebruik brengen» en men zal het in 't land Israëis niet meêr hooren. Zeg gij integendeel tot hen: de tijd is nabij, en alle gezigten worden vervuld. \ Want in 't vervolg zullen 'er geene leugen- 24 achtige gezigten, nochzagte waarzeggerijën onder de Islaëliten meêr zyn:| maar het 25 geen ik, Jehova, fpreeke, daar zal een woord een woord zijn, zekerlijk vervuld, en niet uitgefteld worden: in uwe dagen, gij vvederfpannigen, zal ik het woord fpreeken en vervullen ? fpreekt de Heere, Jehova! | Nog verder gefchiedde het woord van 26 Jehova tot mij op de volgende wijze, f Menfchenkind, de Israëliten zeggen: de 27 gezigten, die deze heeft, gaan ver weg, liij voorzegt van ver afweezige tijden, f Daarom zegtot hen, dus fpreekt de Heere , 28 Je- ▼erder afweezigen tijd zien, en pindelijk komt daar. niets van. * Bij veele bedriegelijke voorzeggingen is dit eene volftrekte waarheid, op de zelve past dit fpreekwoord: maar het wierd ook omtrent Ezechiëls voorzeggingen gebezigd, vs. 24.] De valfche Profeeten, die de Israëli ten wat goeds belooven,' terwiji 'er enkel ongeluk aanftaandeis, (tegen welken Jeremia zo dikwijls fpreekt,) zullen eindelijk, dewijl de uitkomst anders leert, alle geloof verliezen, en ophouden te voorzeggen, dewijl niemand meêr na hen zal hooien.  C a p. DE PROFEET EZECHIËL. in den ftrrjd, ten dage van Jehova, te ver» dedigen. | Zij zagen een niets, enkel leu. f5 genachnge waarzeggerij, die haar zeiden, dus fpreekt Jehova, en Jehova had hen niet gezonden: en nogthans hoopten zij, dat hun woord vervuld zou worden. | Hebt r gij geene enkel bedriegelijke gezigten gezien ? en enkel leugenachtige waarzeggerijen uitgefproken? Gij zeidet: dus fpreekt Jehova! en ik had niets gezegd. | Daarom zo fpreekt Jehova: dewijl uwe 8 woorden een niets zijn, en gij leugens ziet, zo zal ik u ftrafFen, fpreekt Jehova: ( mij- 9 ne hand zal tegen de Profeeten zijn, die een niets zien, en leugens voorzeggen, in den raad van mijn volk zullen zij niet meêr zijn, noch in de geflachttafels der Israëliten worden opgetekend, noch in het Israëlials foldaat met zijne vuist tegen den vijand verdedigen wiJde. ten dage] ten dage van ftraf en tegenfpoed, weiten Gud laat komen. vs. 6. nogthans hoopten zij, dat hun woord vervuld zou worden] De leugenachtige Profeet is iemand, die zeer dikwerf voor de helft zelfs bedrogen is; en een geestdrijver heeft anderen zo menigmaal voorgelogen, dat hij een Profeet is, dat hij het eindelijk zelfs gelooft. vs, 9. in de geflachttafels] Letterlijk, in het boek van V volk Israëis: d. i. of in de naamrol en burgerlijst van het voik, of in de gellachttafels. Dit laatfte houde ik voor den regten zin. Dc naam van hem, die zonder nakomelingen ftierf, wierdt niet verder in de geflachttafels des volks gebragt; de meerling is derhalven, dat zij zonder nakomelingen zulien fterven.  C A Pi XIII. /itifche land terug keeren, en gij zult gewaar worden, dat ik Jehova ben. | Dit daarom i© en daarvoor, dat zij mijn volk bedriegen% en geluk verkondigen, daar geen geluk aanltaande is! Mijn Volk bouwt muuren van losfe fteenen, en zij plakken ze met fpeekzel zamen.j Zeg tot die metzelaars met n fpeekzel, die metzelen, dat het om zal vallen: daar zal een overftroomende plasregen komen, hagelfteenen zal ik laaten vallen, en een ftormwind zalomwerpen. | Ais dan die muur zal vallen, zo zal één ieder tot u zeggen: waar is het muurwerk, dat gij hebt zamen geplakt. | Daarom dus fpreekt de Heere, Jehova: j3 in mijn toorn zal ik een alles doorbreekenden ftorm , en een overftroomenden plasregen laaten komen, en hagelfteenen laa. ten vallen, tot een volkomen ondergang.| De muuren, die g'rj met fpeekzel hebt za-I4 men- vs. io. geluk."] Letterlijk, vreede; doch dit Woord zou in onze taal een verkeerden zin geeven: want de vaifche Profeeten voorzeiden geen vreede, maar de vernedering van het Babijlonifche Rijk, en éene voikomene vrijheid en onaf hangelijkheid van den Joodfchen Staat; onder welke begochelingen zij jhet volk en den Koning tot wederfpannigheid tegen de Babijloriiërs bragten. , Het zinnebeeld, dat de Profeet van de ijdele verwagtingen van het volk en cie Profeeten maakt, is het volgende: het volk bouwt een muur, maar enkel ,yan op elkander gelegde losfe fteenen, de Profeeten Willen den zeiven zamenüjjnen, doch plakken dien flegts met fpeekzel gamen. Dit is ten uiterütu verachtelijk 1  64 DE PROPEET EZECHIËL. mengeplakt, zal ik omwerpen, ter aarde ■ werpen, dat men den grond daarvan ont. bloot ziet: zij zullen omvallen j en gij tusfchen deze muuren omkomen, en vernee. men, dat ik Jehova bén.| Mijn toorn zal i£ ik aan den muur, en aan de geenen, die den zeiven met fpeekzel zamen plakten, uitlaaten, en tot u zeggen: nu is 'er geene muur meêr, noch metzelaars,| noch Pro- 16 feeten van Israël, die te Jerufalem voorzeiden, en gezigten van geluk hadden, daar geen geluk was,fpreekt de Heere, Jehova. | Wend ook, gij menfchenkind, uw gezigt 17 tegen de dogters van uw volk, die uit de aandrift van haar eigen hart voorzeggen; voorzeg tegen haar,| en zeg: dus fpreekt 18 de Heere, Jehova, wee u, die één ieder toverbanden om het lid der hand bindt, en voor lieden uit allerlei volken toverbanden om vs. 18.] De Oosterlingen hadden en hebben nog ' veel op met amuleten of toverbanden, welke zij inzonderheid om de handen en het hoofd binden: dergelijke toverbanden bereidden deze Profeetesfen, en fchreeven denzelven, gelijk het fchijnt.de kragt toe, om hem, die ze droeg, het leeven te bewaaren, doch om zijn vijand den dood te wege te brengen. om het lid der hand] te weeten dat, het geen, de hand en den arm met eikanderen verëenigt. Letterlijk luidt het, wortel der hand, eene uitdrukking, welke onze genees- en ontleedkundigen bezigen, doch welke ik hier niet zetten mogt, dewijl de zelve voor een groot gedeelte mijner Leezers onverffaanbaar zou kunnen zijn, en hier van de hand niet op eene ontleedkundige en geleerde wijze, maar flegts in de dagelijkfche verkeering gefproken wordt. het  C AP. XIII. 65 ojn bet hoofd maakt, waarmee het leeven ?al gevangen worden. . Gij wilt het leeven van,mijn volk vangen? en het leeven der geenen, die u toebehooren, bewaaren?| en ontheiligt mij dus voor mijn volk voor 19 • een paar handen vol garst,en voor eenftuk brood? verkondigt zulken den dood, die niet fterven zullen?belooft hun het leeven, die het niet behouden zullen ? en zegt mijn volk, zo veelen als 'er van hun na leugens hooren , leugens voor. | Daarom fpreekt 20 de Heere, Jehova: ik zal aan uwe toverbanden komen, waarmee gij het leeven der menfchen vangt, als of het een vogel was, zal Ze van uwe armen losrukken, en de leevenS, die gij gevangen hebt, los laaten, als vogels die wegvliegen,| zal de tover-21 banden om het hoofd verfcheuren , en mijn volk van u bevrijden , zo dat het niet meêr van uwe hand zal kunnen gevangen worden, en gij zult verneemen, dat ik Jehova ben.[ hei leeven zal gevangen worden] Men ziet uit het volgende vrij duidelijk, dat dit eene bijgeloovige uitdrukking en verdigtifig was: met toverbanden zou het leeven van hem, dien men ongenegen was, gevangen worden, ais een vogel in een ftrik. Vs. 20. Wien dit zinnebeeld niet wél bevalt, die befchuldige deswege den Proleet niet: het is dat der bedriegende Sibijllen, en de taal van deze foort van vrouwsperfoonen is gemeenlijk juist niet in den uitgezogtiïen fmaak, bijzonderlijk onder een volk, dat zo laag ged'"' , en nu in ballingfchap is, De fciirijfwijze van j^zechiè'l is ook wel de fchoonfte niet, en heeft iets van den' (tempel der ballingfchap, waarin hij leefde; doch hij is hier geheel onlchuldig. E  66 DE PROFEET EZEC HIEL. ben. | Dewijl gij door uwe leugens den goe- 22 den en oprechten in angst zet, dien ik niet bedroefd wil hebben, en den boozen verhardt, dat hij van zijne booze wegen niet terug keert, en van mij het leeven behoudt:! zo gebiede ik u, dat gij geene on. 23 waarheid meêr zien, noch verder waarzeg, gerij zult pleegen. Ik zal mijn volk uit uwe hand redden, en gij zult verneemen, dat ik Jehova ben.{ Cap. XIV. 1—11. God wil zig van zulken, die in hun hart de afgoderij nog toegedaan zijn , niet laaten vraagen- XIV' Wanneer eens eenigen van de oudften 1 Israëis tot mij kwamen , en voor mij zaten, I zo gefchiedde dit woord van Jehova 2 tot mij. f Menfchenkind, deze lieden den. 3 ken in hun hart aan hunne fchandelijfce afgoden, en hebben dat geen, 't welk hen tot zonde vervoert, voor hunne oogen: zou vs, 3. dat geen, *t welk hen tot zonde vervoert! Letterlijk, den valflrik hunner zonde: eene uitdrukking, welke ik niet zetten mogt, dewijl die in onze taal in den z-unenhang met het volgende te flecht luiden, of duister zou kunnen zijn. De afgodsbeelden, waarfchijnlijk allerlei afgoden, die inde hoeken hunner huizen (tonden, worden bedoeld: deze zweeven hun nog geftadig voor de oogen, wanneer zij komen, om den waaren God door den Proieet te vraager. Zij wilden naamelijk, op zijn goed bei.  Cap. XÏV*. 6p ioti ik mij van dezen laaten vraagen? | Zeg 4 tot hen, dus fpreekt de Heere, Jehova: wanneer iemand onder de Israëliten, die in zijn hart nog aan zijne fehandelijke afgoden denkt, en voor zijne oogen het beeld nog heeft, dat hem tot zonde vervoert, tot den Profeet komt, zou ik, Jehova, dezenantwoorden ? Hij komt met de menigte zijner afgoden,| vat hen vast in zijn hart, met 5 het volk Israëis, dat zig door zijn afgodendienst van mij heeft afgezonderd. ] Daarom 6 zég tot het volk Israëis : dus fpreekt de Heere, Jehova: keert terug, en bekeertu van uwe fehandelijke afgoden , en wendt uw gezigt van alle uwe gruwelen af. j Wan- 7 neer iemand van het volk Israëis, of van de vreemdelingen, die zig bij Israël gevoegd hebben, -zig daardoor van mij afzondert, dat hij in zijn hart aan zijne fehandelijke af- go- heidensch, den dienst van den God Jehova, met den dienst hunner overige Goden vercenigen, vraagden den waaren God door den Profeet, en dienden daar bij, nogthans flegts heimelijk en in hun hart, hunne huisgoden, het maakzel des bijgeloofs. vs. 7. of van de vreemdelingen, die zig bij Is* vael gevoegd hebben] Men ziet hieruit, dat zelfs in het land aan de rivier Chabur, daar de Profeet leefde, zig ook eenigen van vreemde volken aan den Godsdienst der Israëliten hielden , den waaren God der Israëliten erkenden en aanbaeden, doch zo, dat zij hun heidensch bijgeloof daarbij behielden , en in hun hart geloofden, dat 'er naast den hoogden God nog andere mindere Goden gevonden wierden , die ook eenig vermogen bezaten, en daarom moesten aangebeden worden. E 2  tS DE PROFEET EZECHIËL. goden denkt, en het beeld voor zijn gezigt heeft zweeven, dat hem tot zonden vervoert; en tot den Profeet komt, om mij door hem te vraagen,mij Jehova; die door hem antwoord geeven zal;{ zo zal ik m'rjn 8 gezigt tegen zodanig man wenden, hem tot een voorbeeld , tot een voorbeeld van fehrik maaken, cn uit mijn volk uitroojen, opdat hij verneemt , dat ik Jehova ben.| Wanneer een Profeet dwaas is , en ijdele 9 woorden fpreekt, zo heb ik, Jehova, dezen Profeet tot een dwaas gemaakt, en zal mijne hand tegen hem uitftrekken, om hem uit het volk Israëis te verdelgen; | zij zul. 10 len beiden hunne fchuld draagen , de vraa» ger zo wel als de Profeet, | opdat de Israë. is iiten zig niet verder van mij afkeeren, en zig niet door hunnen afval verontreinigen, maar mijn volk worden, en ik hun God, üpreekt de Heere, Jehova,J Vs. door hem] Ik ben eene andere zeer oude Ieez'nj gevolgd. Volgens de nu gebruikelijke gedrukte leezing lu:dt het, door mij: wat dit betekenen moet, daarover is men het zo oneens, en in twijfeling, dat ik daarvan in aanmerkingen, die niets geleerds bevatten moeten, niets verder zeggen kan. vs. c*. zo heb tk dezen Profeet tot een dwaai gemaakt] Zie de aanmerking op Exod.lV: 31.  Voorzegging van ^erufalems lotgevallen bi] deszelfs verwoesting. Hoewel God andersy lij algemeene landplaagen, op 'ï hoogst de geheel onfchuldigen, eenen No'dch, Daniël en Job yerfchoont, zonder hunne kinderen en bloedverwanten te yerfchoonen , zo zm/len nogthans bij de verwoesting van Jerufalem. veelen van de fchuldigflen behouden worden, om door hunne viisdrijven een ge* tuigenis te geeven , hoe welverdiend het groote ongeluk was, dat God over Jerufalem had laaten komen, Het woord van Jehova gefchiedde op de i$ volgende wijze tot mij.j Menfchenkind, 13 als een land tegen mij' zondigt, en zig zo fchuldig maakt, dat ik mijne hand daar tegen uitftrekke, het zelve het brood , dat noodig was om verzadigd te worden, ontheeme, en den honger daarin zende, om menfchen en vee te verdelgen,| en deze 14 drie mannen, Noiich, Daniël en Job in 't zelve vs-. 14. Noach, Daniël „en. JoF\ No&ch , de eenige vóór delft zondvloed , dien God. onlchnldig vond , en nevens zijne zoonen , die aan de zonden der :voorüuders ; ook . geen aandeel konden genomen hebben, behield ; Daniël, de. godvrugtigfte man van dien tijd, waarin Ezechiül leefde, maar die nogthans zelfs in de ballingfchap gevoerd was: en Job, geen wezenlijke perfoo.n,,maar een, die in het boek van. Jab verdigt is, omtrem gelijk de rijke man enLazaE 3 rns>  DE PROFEET EZECHIËL. zelve waren, zo zouden dezen om hunne onfchuld het leeven behouden, fpreekt de Heere, Jehova. | Als ik verfcheurende i? dieren in een land zond,om daar kinderloó. zen, weezen en weduwen te maaken, zo dat het eene wildernis wierd, waardoor het niemand waagde, uit vrees voor de wilde dieren te gaan,{ en deze drie mannen in dat 16 land waren, zo'zweer ik, zo waar als ik, de Heere, Jehova, leeve,dat zij noch zoonen, nochdogcers redden, maar flegts zei"'■ ■ ."'.'./"' ven rus-, en die daarom juist de laatfte ilaat, hoewel hem de fcbrijver van het boek van lob in een veel vroegeren tijd, tusfchen Jacob en Mofes, fielt. " Men heeft zig hier verwonderd, dat 'er ook geene andere godvrugtige lieden , Abraham, Lot enz. genoemd wierden. Het zou in de daad lanewijiiger. verdrietig zijn, als de Profeet viermaal naa malkan, deren eene lange lijst van heiligen gemaakt had • men kan intusfehen in 't gemeen nog iets bijzonders voör de uitiaating dezer uaamen zeggen. Bij voorb.Abraham paste hier niet, dewijl God juist om zijnen wille zijns broeders, zoon Lot benevenj de dogters v'n dezen behouden had: Lot niet, dewijl hij in den Bijbel m 't geheel met als een uitmuntend, een ongemeen deugdzaam man voorkomt, maar flegts om Abraham behouden wierd. De meening is voor het overige niet, dat zodanige ianop,aag volftrekt ailen wegneemt, zo dat niemand in -t leeven blijft:, maar deze, dat bij bijzondere landplaagen, die wegens de zonden van een geheel volfc pkomen zijn, de goddelijke voorzienigheid zomwijJen éenig* buitengemeen deugdzacme lieden zo zal fcelchermeA. en zo over hun bfcfehikken, dat hun voor hun tyfoon geen kwaad overkomt; doch dit zal op hunne kinderen geene betrekking hebben, tu aan hc;c gemeene n°üdiot w hc overige land zijn overgclaaun.  Cap. XIV. 7* ven zouden verfchoond blijven, en het land eene woestijn zou worden. | Als ik oorlog T7 in het land zond, dien gebood, door het land te gaan, en menfchen en vee verdelgde,} en deze drie mannen in dat land wa- 18 ren, zo zweer ik, zo waar als ik,de Heere, Jehova, leeve, zij zouden noch zoonen, noch dogters redden , maar flegts zei ven verfchoond blijven. | Als ik de pest in het 19 land zond , en mijn toorn daarbij door bloedvergieting uitftortte,zo dat menfchen en vee verdelgd wierden, | en Noa'ch, Da« 2q niëlen Job in dat land waren, zo zweer ik, zo waar als ik, de Heere, Jehova, leeve» dat zij noch zoonen, noch dogters redden, maar flegts zeiven om hunne onfchuld het leeven daar zouden afbrengen. | Maar daarentegen fpreekt de Heere , Je- ** hova: mijne vier vreezelijke ftraften, oorlog, honger, verfcheurende dieren en pest zal ik op Jerufalem los laaten om menfchen en vee te verdelgen, en nogthans zal 'er een over- -\»x. 19. door bloedvergteting} Dit fchijnt hier overvloedig te zijn, dewijl reeds vooraf in het zeventiende vers de oorlog als een landplaag is voorgekomen. Deze woorden komen mij wezenlijk verdagt voor, ik heb ze nogthans in de overzetting niet mogen uitlaaten. Mogelijk wordt hier niet van oorlog, maar van moord en doodflag gefproken , die in het land in zwang gaan. In de gefchiedenis van meé> pesten heeft men reeds aangemerkt, dat de zeden nimmer zo bedorven zijn, noch het leeven der memfchen aan zo veele geweldenaarijën is .bloot gefield, dan. ten tijde van pest. E 4  ♦» DE PR0FËET E2ECHIEL. overblijfzel behouden worden ,| ' tulken l Zi die zoonen en dogters met zig uit Jerufalem zullen neemen: zij zullen tot u Uitkomen, en als gij hunne zeden en handelingen zien zult, zo zult gij u omtrent al het kwaad te yreede houden, dat ik over.Jerufalem heb laaten komen. | Zij zei ven zul/en u -daarom. 23 trent reeds gerust Hellen, -s^s gij hunne ze. den en handelingen zfcti -zult; 'en gij zult erkennen , dat ik dat alles, het geen ik over Jerufalem heb laaten komen, wélverdiend heb laaten komen, j Cap. XV. Onder het zinnebeeld van den wijn/lok wordt ■ | deze leering voorgedragen , dat het edelfte en beste volk, wanneer het'-bedorven wordt, het onnutfle en Jlechtjle worden kan, tot niets nuttig dan tot een voorbeeld vanfiraf. XV Het woord van Jehova gefchiedde opder' volgende wijze tot mij.j Menfchenkind, % 'V " : '' '■ ' •'; ■ - : 1 e; 7wat vs. 23. met zig uit Jerufalem zuilen neemen] Ik ben in eene kleinigheid, waarin ik nog daarenboven de Ouden tot voorgangers heb, van dejoodfche ■ punten afgegaan, volgens welke het luidt:' die uit Jerufalem zullen uitgebragt worden. De vervuiling vindt men Jerem. LH: 30. daarnaa de verwoesting van Jerufalem 745 mannen in bal. Jinglchsp gevoerd worden. vs. 2.] Het volk Israëis wordt meêrmaalen onder het zinnebeeld van den wijnftok voorgedragen , bij voorb. iy.LAXX:o—17. gedeeltelijk, dewijl de wijn- ftok  C ai. XV. ' y| «Wat heeft dewijnflok'bovennet hout, dat In het bösch omgehakt wordt, vooruit?] Gebruikt men hem, om daar allerlei gereed- • fchap uit te werken ? of ook om daar nagels van te maaken, waaraan men dat ophangt?} Voor het vuur;fehijnt hij-beftemd te zijn: 4 doch als beide einden van 'f vuur reeds verkeerd zijn, en het midden doorgebrand is, waartoe.kan hij dan nog gebruikt worden?'j jsfog geheel en gaaf zijnde, was hij tot de S verwerking niet goed^dóch hoe zóu hij nu, door 't vuur gefchonden en aangeftokën , tot iets bruikbaar zijn?| Dit is de toepasiing, welke de Heere, 6 Jehova, hiervan maakt: gélijk de wijnftbk» dien ik voor het vuur tot voedzel beftèmd heb, tegen de boomen, in het bosch ftaat, zo zal ik de inwoonders van Jerufalem maaken:! Ik zal hun vijand zijn; zij ontkomen ? het vuur, en het vuur zal hen verteeren, en gij zult gewaar wordén, dat ik Jehova ben, Jtok het edeifte gewas is, gedeeltelijk wegens het -voortreffelijke wijngaardland in Paleftina. Vanditzinnebeeld bedient zig nu ook' onze Profeet, doch in eene eenïgzins niéuwe betrekking. De wijngaard is Tiet edelfte onder alle gewasfen, zo lang hij vrugten draagt: doch als hij afgehouwen wordt.idan kanzijn dood hout niet, als het hout der wilde boomen in het bosch, gebruikt, worden, om daar allerlei fraaije dingen van te maaken, en is nergens nut toe, dan om te verbranden. vs. 4. doch als beidt einden van 't vuur reeds verteerd zijn , en het midden doorgebrand is~\ Dit is een zinnebeeld van de overgebleevenen vaa iet ïsraëlitifche volk te Jerufalem onder Zedekia. É 5  DE PROFEET EZECHIËL.' ben, wanneer ik mijn aangezigt tegen hen wenden, ) en het land verwoesten zal, de. 8 1 wijl zij zig grootelijksfchuldig gemaakt heb. iben, fpreekt de Heere, Jehova. Cap. XVI. 2)e zonden, inzonderheid de 'afgoderij van jerufalem, onder het zinnebeeld van een te vondeling gelegd kind , dat van een t goedertieren man in 't .leeven behouden , opgevoed, en eindelijk ^ten huwelijk genomen , wordt> doch zijnen weldoender mèt ondank- f, baarheid en het wigebondenftg overfpel beloont. ., f.':,\/\\; \f*/"" f. XVI. Het woord van Jehova gefeniedde op de i volgende wijze tot mij.j Menfchenkind, 2 houd Jerufalem zijn fchandeliike daaden TOor,j en zeg, dus fpreekt de Heere, Je- 3 höva, vs. uw vader was een jlmorïter, en uwe imoeder eene Hethitifche"] Men triaakt onnuttezw'aaïfgheden, als men dit van het ïsraëlitifche of Joodfche volk, dat zekerlijk van geene Cananitifche afkomst was, tragt te verklaaren: de Profeet heeft immers zelf reeds gezegd, dat hij van jerufalem, .van de ftad, en niet van het ïsraëlitifche volk fpreekt. Deze ftad was van Cananiten gebouwd, en is tot op Davids tijd in de handen der jebuiiten geweestJHaare eerfte lotgevallen tot op dien tij.i , wanneer God haar trouwt, dat is , wanneer hij daar zijn heiJigdom in heeft, en de Arke des Verbonds haar verblijf te Jerufalem krijgt, worden in de zeven eerfte vepen van ons Capiuel befchreeven.  CA F. XVI. 1$ bovi, tot Jerufalem: in het land der Cananiten wierd gij gebooren, uw vader was een Amoriter, en uwe moeder eene Hethitifche, | en met uwe geboorte, wanneer gij in het 4 daglicht kwaamt, ging het dus toe: uwd»velftreng was niet afgefneden , gij wierd niet met water afgewasfchen om u te reinigen, noch met zout gewreeven , noch in windzels gewonden, { daar was geen mede. 5 lijdend oog, dat zig over u had laaten ontfermen , om u iets van dit alles te doen, gij wierdt op het veld geworpen , en menleide u ten dage uwer geboorte uit. | Ik ging u 6 voorbij, zag u in uw bloed omgewenteld, en zeide tot u, zo als gij in uw bloedlaagt, leef! ik zeide tot u, zo als gij in uw bloed plaagt» Di"'3« 4-] Jerufajem wordt onder het zinnebeeld van een te vondeling gelegd kind voorgefteld , dat de ouders op 't veld werpen,. om het niet te behoeven op te voeden, en waaraan derhalven niets van dat alles, het geen aan pas gebooren kinderen pleegt te gefchieden, verrigt wordt. noch met zout gevireeven"] Dit is bij ons (ten minften in het ncordelijk Duit.schland) nier meer in gebruik, maar de Ouden deeden het bij pasgebooren kinderen, waarvan hunne geneesmeesters voor reden opgeeven, dat het vei daar vaster door zou worden. Hiejïn dwaalen zij waartehijulijk; het oogmerk der vroedvrouwen,, wanneer zij het kind met zout wreeven , zou redelijker wijze hebben kunnen zijn, om het vel van de ilijmacbtige vuiligheden tezuiveren, waar mede het kind ter waereld komt, en waar toe wij zeep, (zekerlijk ook eene foort van zout, naamelijk loogzout) gebruiken. vs. 6. leeff\ d. i. ik heb medelijden met u, gij zult hier niet omkomen, maar behouden worden.  W D£ ^PROFEET EZECHIËL. Jaagt, leef \ en -werd tot tienduizenden! Ik? liet ü groot worden, gelijk de groene gewasfen op *t veld, eiken morgen zag men uwen nieuwen wasdom,uwe borften verhie. ven zig, en uwe hairen wiesfen.. Gij waart nog naakt en ongekleed, j ik ging u. voorbij; 8 zag leef en word tot tienduizenden /] Gij kunt en Zult nog eens je moeder van ontelbaare nakomelin. XXIV °6gn' B'jna tene derSel'jkegedagte, als Ge//. D.ir ik hier van de Joodfche verdeeling in verzen atgegaan htn , Z;et .men uit het bijgevoegde teken van de afliee.mg van het vers : volgens" dezelve zou ' er nog eens zonder eenig verder - bijvoegzel gezegd worden, het geen reeds vooraf gelegd is, leef! %n ' fuJZ • vers/egiown; ik lm u iten- jMzendvouzvd.g vermeerderd worden , als de ge. ^a.fin des velds, het geen egter bij het zinnebeeld van een met flegts ongehuwd, maar ook nog niet manbaar meisjen liegt fchijnt te pasfen, vs.j. eiken morgen zag men uwen meuvsen was. hPhhPn eH;° b,j' eenige ?lmea Pleegt plaats re hebben die bijna wasten, dat.men het ziet, zo dat men eiken morgen den wasdom merken kan uwe hairen wie f en] niet de hairen 'van het Jrosfd, maar die, waaraan men het-begin der mankaarheid kenr. ° Gij waart nog naakt en ongekleed! Dit zou ie- ■ mand m het zinnebeeld zonderling kunnen voorkomen : doch het (temt met de gebruiken der armfte fieduinen in de afgezonderde diepe woestijnen over. •een, wier dogters tot op den tijd der huwbaarheid. • jaa zomwijlen nog wel een weinig daarna, geheel ongek.eed gaan. Deze vondeling wordt derhalven voorgeteld als of dezelve in 't begin geene ftudsöp. voeding geferf heeft> maar QRder ^ %mm ^ tS hTr Z'J gr°0t Keworden' tot dat haar weldoen der haar nog eens te zien kreeg. Pen* geestelijke verklaaring van het- water, zout, wind.  Cap. XVI. ff zag u en wierd gewaar, dat het uw t'rjd was,* waarin gij liefde gevoelen kondet, fpreidde mijn bedkleed over u, bedekte uwe naaktheid, bezwoer u een huwelijksverdrag, en gil windzels enz., bij welke vesten, zelfs aan het water van den doop, aan het zout der wijsheid enz. ge-, dagt hebben, geef ik hier niet, dewijl ik mij van haare wettigheid niet kan overtuigen. Het geheele zinnebeeld heeft zijne betekenis, (de groote hulpeloosheid en den veriaaten toeftand van Jerufalem, dat ten eenigen tijde eene zo bloeijende ftad worden moeit, bij zijnen oorfprong en in zijne kindsheid) doch geen ftuk betekent op zig zeiven iets bijzonders: ook zoo de verklaaring niet uit de Godgeleerdheid moeten genomen worden, dewijl hier niet van den meiuch in 'f algemeen gefproken wordt, maar uit de gefchiedenis van de' ftad Jerufalem, eerst van haaren oorfprong, tot op den tijd van Abraham en Melchjiedek, èr> van daar af tot op Davids tijd, doch waarvan ons de berigten ontbreeken. vs- 8. bezwoer u een huwelijksverdrag] Letterlijk: trad met u in een verbond, en zwoer u. Het blijkt hieruit, dat 'er bij eenige huwelijken, (van welken in het Moja'sch Recht, %. 86, gefproken is) tusfchen bruid en bi uideg vca een gewoon verdrag gemaakt, en zekere voorwaarden vastgefteld wierden, jaa dat ock de man deze voorwaarden bezwoer. Dit was eene voortreffelijkere lbort van huwelijk, dan wanneer dè man zi|ne vrouw van de ouders kogt, of zig eene flaavin, enkel volgens het recht van den heer, ut eene vrouw nam. Het fchijnt uhMaleach. II: 10—14. dat in deze bezwooren artikelen de man n;et zelden het recht der veelwijverij, ook wel van eene willekeurige echtfeheiding, kan hebben afgeftaan. Derhalven komt deze vondeling niet als flaavin in het bed van haar behouder, maar als gehuwde vrouw met de uitfteekendfle rechten. De zin is, dat God het ïsraëlitifche volk op' eene zeer bijzondere wijze Co; zijn volk heeft aangenomen.  ?3 DE PROFEET EZECHIËL, gg wierd de mijne, fpreekt de Heere, Jehova. | Ik wiesch u met water af, om u 9 van uw bloed te reinigen, befprengde umet wélriekende wateren, | kleedde u met geflikt 10 werk, gaf u fchoenen van meerminnen vel, een gordel van katoen, en een fluiër van fijn floers,) verfierde u op alle wijzen,met xi armringen aan de handen; halsketen, | neus-12 ring, oorringen, en een pragtigenkroon.I Met goud en zilver waart gij nu verfierd, 13 m katoen, fijn floers, en geflikt werk ge. kleed, meelbloem, olie en honig waren uwe vs. 9. om u va» uw bloed te reinigen! Niet van t geen, waarin dit kind voort naa de geboorte ge. vonden was, maar van dat, het wélk den aanvang der manbaarheid verraadt. ■ vs. 10. meerminnenvei] Zie de aanmerking op ±.xod. XXV: 5. Men gebruikt in de daad het vel van meerminnen tot fchoenen. fijn floers] Opdat niemand tot het vermoeden kome, dat ik den Ouden iets nieuws gegeeven, en het m den Bijbel gebragt hebbe, merke ik flegts aan dat het letterlijk een zeefdoek heet, en dat reeds de oudfte overzetters , vóór de geboorte van Christus ons hetzelve als uit fijne hairtjeris te zamengeiteld befchrijven. Deze foort van fluijers kan intusfêhen niet lang vóór Ezechiëls tijd bekend geworden 'zijn ■want in de oudere boeken van den Bijbel vindt meii dezen naam niet; de zeive is eigenlijk ook geen Hebreeuwsch , maar. Perfiesch. vsrii. neusring] Zie de aanmerking op Gen. ejt.13. olie] Men moet hier bedenken, dat men in de landen, daar men goede olie heeft, dezelve bij het toebereiden der fpijzen even eens gebruikt, als bij ons de boter; dat het aan de fpijzen een beteren fmaak geeft, dan onze boter , en dat Paleftina wegens deszelfs voortreffelijke boomolie, welke die van Prn?  Cai. XVI. f0 uwe fprjzen. | Gij wierd ongemeen fchoon, en bekwaam om eene üoningin te verbeelden, en het geroep van uwe fchoonheid, 14 welke door de aan u gegeeven pragtige kleederen nog vermeerderd wierd, ver. fpreidde zig onder de vreemde volken, fpreekt de Heere, Jehova. | Op deze uwe 15 fchoonheid wierd gij hoogmoedig, en begon, dewijl uwe ijdelheid door dien roem gevleid wierd, eene hoer te worden; aan een ieder, die voorbij ging, verfpiide gy uwe liefde, zij viel hem te beurt./ Ook ió" naamt Provence nog overtreft, bekendis. {Mofaïsch Recht, §. 191.) vs. 15- begon, dewijl uwe ijdelheid door dien roem gevleid wierd, eene hoer te worden,] Het gewoon begin der ontugt: de jonge fchoone verblijdt zig, dat zij bewonderd wordt, zonder het onmeetbaar ongeluk te voorzien, dat op deze bewondering > zou kunnen volgen. Letterlijk luidt het: en hoereerdet wegens uwen roem. Dit mogt in onze taal te onverftaanbaar en afgebroken geweest zijn; daarom drukte ik den zin zo uit, als iemand, die geen overzetter, en aan zig zeiven was overgelaaten, dezaak in onze taal zou gefchreeven hebben. Het fpreekt ook van zelf, dat hier van geene eigenlijke hoererij en ontugt gefproken wordt, maar van afgoderij, welke onder het zinnebeeld der ontugt Wordt voorgedraagen. Reeds in de oudere boeken van den Bijbel, zelfs in die van Mofes, hebben wij dit zinnebeeld ontmoet: doch Ezechiël gebruikt het 't meest, en fchildert het zeer fterk uit, zomwijlen zo fterk, dat mij in de daad het overzetten moejelijk wordt. Doch hiervan zal ik beneden bij eene andere plaats fpreeken, wanneer mijne verlegenheid nog grooter worden zal dan hier. vs. 16.] Hier begint een nieuw, en zekerlijk nog meer  •a. DE PROFEET EZECHIËL. naamt gij uwe kleederen, maakte u daarvan bonte poppen, en bedreef daarmede, zon- .1 f1fef"&ux}i\.;-y& n'&v^ -■: der ffleêr gelijkend zinnebeeld der afgoderij, het welk van geene eigenlijke hoererij, maar van onnatuurlijke ontugt ontleend is, die enkel in de inbeelding en verhitte verbeelding, zomwijlen met allerlei beeltenisfen , weike de verbeelding moeten te hulp komen, bedreeven wordt. ' maakte u bonte poppen, en bedreef daarmede, zonder genot en in de enkele verbeelding, ontugtigheid] De zaak beftaat wezenlijk zo bij eenige ongelukkige jonge vrouwsperfoonen, gelijk zij hier befchreeven wordt: 'zelfs m onze noordelijke landen wordt vooral de zonde der vrouwelijke zelfbevlekking, waarvan hier ééne foort voorkomt, maar al te oveivloedig bedreeven, doch in zuidelijke landen, in Afién, nog veel overvloediger. ■ Hier zou mes nu mogelijk deze tegenwerping willen maaken: of egter debefchrijving van eene zo affchuwelijke zonde in den Bijbel voegt? in een boek, dat elk aankomend meisjen mag en moet leezen? of het niet beter was, de leezers van een boek over den godsdienst in eene gelukkige onweetendheid van alle zodanige gruwelen, en, gelijk men het noemt, in hunne onfchuld te laaten? Alsik mijne oprechte meening vrij zeggen mag, zo wenschte ik zelfs datde.se zonde, zonder de welvoeglijkheid te kwetzen, in den Catechismus op eene wijze kon vermeld worden, dat het elk verftond, die de eetfte verzoekingen daartoe heeft; cok houde ik juist de onweetendheid voor de moeder van deze vreezeiijke, en de eezondheid bijna onherftelbaar bedervende zonden. Een jong meisjen, dat deugdzaamen fehaamachtlg is opgevoed, ftelt zig niet voor, wat hpt in zig heeft, kwaade gedagten op te volgen, zig eene ganiche reeks van verlustigende beelden van dit foort te vormen, dan ook door iets uiterlijks de verbeeldingskragt te hulp te komen, (welke reeds op haar zelve alleen ongelukkig genoeg zou kunnen maaken) en haar nog meèr te ontfteeken ; komt op deze wijïe  Wijze allengsjens aan de zonde, zonder te weeten 3 wat zij in zig heeft, of zelfs, dat zij zonde is; en ais dat ééns (dat enkele fchrikkelijke ééns) gebeurd is, dan is de verbetering zeer moejelijk, dewijl de ..zonde altoos * zo dikwerf de booze lust opkomt, buiten bet weeten van een ander kan herhaald worden. Dus betreedt een, gelijk men het in een ze* ker opzigt neemen kan, onfehuldig meisjen den weg tot onfeilbaare elende. Eén der geringfte gevolgen $ dat daaruit ontdaan kan, (in het Mojdisch Rechi i£). II. §. 92. bl. Hoogd. 153» en 154. aangetoond) is jnisfchien alleen genoeg, om al het geluk van een toekomend huwelijk te verbannen: doch dit is bijna een niets bij de fchrikkelijke verwoesting der gezondheid , weike deze zonde altoos trapswijze, en dikwerf zeer fchielijk aanregt. De "gefchriften van Tisfot, cn vnn eenige andere laatere geneeskundigen , bevatten hiervan bewijzen, die op de ondervinding gegrond zijn. Men zie, bij voorb. Zimmermaiis viaarfchouwing aan ouders, .ivegens de zelfbevlekking inzonderheid bij zeer jonge meisjens, benevens de daartoe ' behoorende artikelen, in het eerde ftuk van het Baldinger Magazijn voor Geneeskundigen , bl. {Hoogd.j 43—65» Vooreerst is zij de doodelijke verftoordfter der fchoonheid j neemt alle bekoorlijkheden $ alle bloei * onherftelbaar weg: dan brengt zij de fcbrikkelijkfta zenuwziekten, ileepende koortzen, en veele, voor den geneeskundigen deswege ondoorgrondelijkekvvualen te wege, dewijl zij niet weeten j dat dit misdrijf alleen haai e verborgene oorzaak is. Zij vernielt öf ontdek de vermogens der ziele ook zodanig* dat eene, die zig aan haar heeft overgegegeeven, of* ten uiterften zwak van geheugen en verftand worden , of geheel haare zinnen verliezen kan. h Ia waar, dat deze gevolgen dikwerf langzaam komen „ en deze zonde jaaren kan bedreeven zijn, eêr zij zig merkelijk vertoonen, maar dan zijn zij ook onherftelbaar. Geneeskundig befchouwd, is deze zonde te eene maal fchaadelijk boven alle vergelijking met we* zenlijke hoererij: deze zou vóór drie honderd jaaren, vóórdat eene nieuwe ziekte tot eene ftrat' voor baar tik America kwam, de gezondheid bij veelenzoniet F  DE PROPEET EZECHlElL befchaadigd hebben , en eigenlijk flegts op eene an» dere wijze eene onrechtvaardigheid tegen het menfchelijke geflacht, of het uit haar voortkomende kind, geweest z'jn : doch zedert dien tijd is deze zonde der vrouwelijke zelf bevlekking ,- geneeskundig be* fchouwd , buiten twijfel fchrikkelijker dan eigenlijke hoererij. Deze kan lang zonder merkelijk nadeel der gezondheid gepleegd worden, wanneer de verleide met geen befmet perlbon te doen heeft: maar in geval van befmetting is het egter ook eerder mogelijk, de daaruit ontftaande ziekte geheel te geneezen, dan de gevolgen der zelfbevlekking weg te neemen , tegen welke een geneesmeester zeer zeldzaam middelen vindt, die fterk en zeker genoeg zijn. De kwaaien ,• die gevolgen van hoererij zijn , openbaaren zig ook fchielijk en pijnelijk: doch deze in tegendeel ireesta! zo laat, dat 'er geene hulp meêr is. Voor een zo verfchrikkelijk kwaad zou zig toch eenig deugdzaam opgevoegd meisjen wagten, en het zig niet tot eet es daarna bijna onverwinnelijke, voor de fterkde vooineemens onverwinnelijke gewoonte laaten worden, wanneer het Wist,, dat het eene zo grooteen grove, zonde is, en geneeskundig befcbouwd, fcbaadelijker dan eigenlijke hoererij, in »t kort, Wanneer het daarvoor immer gewaarfchouwd was. Doch waar zal het daar iets van hooren? In den Catechismus? 'T is waar, daar hoort het, dat booze fust Zonde is , en, in geval het een goed onderwijs geniet, dat een opzettelijk gevoede booze lust, opzettelijke, derhalven verdoemelijke zonde is , waardoor men uit Gods genade valt. Doch als het zig 1,11 bewust zijn mogt, dat het buiten dat niet in Gods genade ftaat, omdat het in eenige andere opzettelijke Zonden leeft, (gelijk dat bij het grootfte gedeelte der menfchen wel het gevai zou kunnen zijn,) zo zal het deze booze lust , die het voor geene grove, fcha;;delijke en onrërendc zonde houdt, mede op die rekening neemen. Maar dit leert het in den Cate. etijsrmis niét, dat, als deze gevoede lust tot eenezekere hoogte klimt, het eene nieuwe foort van fchrikkelijke zonde wordt, hoort niets van de zonde der vrouwelijke zelfbevlekking. Van deze mag ook ia den Catechismus niets ftaan,. dewijl dezelve van mans- per»  Cap. XVL 83 peifoonen, den Leeraar, den Leer- of Schoolmeester ■verklaardwordt, van welken een deugdzaamvrouwsperfoon dergelijke dingen zonder kwetzingderfebaamte niet hooren kan. In leerredenen ? Éven min, want daar fpreekt ook een mansperfoon, en nog daarenboven tot eene gemengde vergadering uit beide geHachten, die malkanderen in 't oog hebben. Èenvader zelf zou zijne dogter zulke lesfen, als ik hier fchrijven mag, niet gaarne mondeling geeven j dewijl het tegen de fchaamte is: en hoe menig vader weet in 't geheel niet, dat 'er zodanige vrouwelijke zonde gevonden wordt? Jaa, het Zou iets anders zijn, als fflnze Kerken nog, gelijk de eerftc Christen-Kerk, vrouwelijke opzienfters hadj zulke weduwen omtrent, als in het vijfde Capittel van den eerten Brief aan Timotheus befchreeven worden: deze konden te gelijk leeraaresfen der zedenkunde voor het vrouwelijk gedacht in die ftukken zijn, welke een mansperfoort «iet weet, of waarover hij in de tegenwoordigheid van een jong vrouwsperfoon niet fpreeken mag. Deel* die hebben wij nu iri 't geheel niet meer! Onze zedelëeren zijn van mannen gefchreeven, derhalven meêr na het gezigtpunt van ons geflacht gewend: mogelijk «eggen zij nog iets van de zelfbevlekking der jongelingen , gemeenlijk egter ook van deze te weinig} doch van de vrouwelijke zelfbevlekking weet misfehien de zedenleeraar zelf, jaa menig geneeskundige, het beftaan niet, en haare fchrifckelijkheid in' 't geheel niet. Eindelijk zijn ónze zedenleeren meêr boeken voor Geleerden, dan voor jonge leezereslen: zelfs tot ftigting leezen deze geene zedeleeren, maar om de manier te volgen, leerredenen. En van daar is het dan, dat een groot gedeelte van ongelukkige meisjens m deze veifchrikkclijke zonde vervalt. Ik dagt, dat wij het derhalven met dankbaarheid zouden aanneiamen. dat zij ergens in eeri boek, dat alle jonge vrouwspersonen leezen moeten, en voor zig alleen leezen kunnen , zo ontwijfelbaar befchreeven , en als eene gruwelijke zonde, als eene grove ontugt (raat voorgeteld , dat een ieder, die na aan haar is, en mogelijk reeds een paar trappen door het lang voeden van booze gedagten tot haar afgedaan fieeft, het veiftaan kan: en ik neerjie zelf deze gelejF 2 gïar  «4 DE PROFEET EZECHIËL, der genot en in de enkele verbeelding, o&2 v tUg. geilheid gaarne waar, orf) aan leezeresfen, dieikniet ase, die derhalven niet fchaamrood zullen worden, wier fchaamachtigheid ik niet beledigen kan, en aan hunne over haar waakende ouders, te zeggen , dat er eene foort van ontugt gevonden -wordt, welke, om geneeskundig daarover te fpreeken, zeer veel erger is dan hoererij, en ook zedenkundig veel gevaarlijker is, dewijl de bekeering van haar, zelfs bij de vuurigfte voorneemens, moeijelijker wordt. Voor de eerlte trappen dezer zonden moeten zij eene huivering en afkeerigheid gevoelen, of zij kunnen zeer ongelukkig worden Deze waarfchouwing is mogelijk in den tijd, waarop ik dit fchrijve, des te noodzaakelijker, dewijl het bij het andere geflacht van de eerfte kindsheid af ingevoerde leezen van Romans, die te zeer op de hartstogten werken, natuurlijker wijze deze verwoestende zonde veel gemeener maa« ken moet ; en welk leezen de ouders volftrekt niet verbieden kunnen, zonder tot een noggrooterkwaad, het heimelijk en grectiger leezen, aanleiding te geeven : de door het leezen van Romans verhitte verbeeldingskragt houdt zig met de beelden bezig, van welken zij uit dezelven dronken wierd , ftelt ze zig geöadig voor, maakt navolgingen, en dan gefchiedt eens in een ongelukkig oogenblik de in gedaanten en wijzen van uitvoering zo veifchillende zonde, die hier eigenlijk wel als een zinnebeeld der afgoderij, maar nogthans als eene affchuwelijke zonde befchreeven wordt: en is zij ééns bedreeven , dan words zij onlelbaare keeren agtervolgd. bonte foppen] Men zal doorgaans bij het vrouwelijk geflacht eene zeer natuurlijke neiging befpeuren cm poppen te maaken , welke men bij geene jon! gens vindt. 1 Is zeer onfchuldig, en volkomen met de natuur, overêenfcomftïg, als meisjens vrouwelijks poppen maaken, welke kleine kinderen verbeelden moeten: want zij zullen zelf ten eenigen tijde kinderen krijgen , en zig met de zeiven bezig houden. Dn is eene zuivere en gezonde neiging der natuur in %  Caï. XVI: *5 tugtigheid.| Gij naamt al uw pragtig x7, fieraad, mijn goud en mijn zilver, dat ik u gegeeven had, maakte u daar mans beelden van, en bedreef onrugt met de zeiven.| Gij naamt uwe geflikte kleederen, en trok 18 ze hun aan, mijne wtMriekcnde wateren en reukwerk zettedc gij vod) hun,| mijne fpijzen , die ik u gegeeven had, meelbloem, olie en honig, die Gij eeten moest, zettede T9 gij hun als een offerreuk voor. Eindelijk gefchiedde het zelfs, fpreekt de Heere, Jehova^l dat gij mijne zoonen en dogters, 20 welke gij van mij had,-flagtte, en dezelve foun te e%ten voorzettede, als of enkele on« tugt "t fpeelen. Doch dezelfde neiging komt op in het opwasfend meisjen; het maakt poppen voor zig, doch van eene andere foort, om in de verbeelding metde zeiven ontugt te pleegen, welke nogthans nimmer den lust voldoet, maar enkel ten uiterftenongelukkig maakt, vs. 19.] Alles is geheel zo befchreeven, als of een kind met poppen fpeelt , en haar eeten voorzet. Dit moet eene afbeelding van het poppenfpel der afgoderij zijn. Hier is nu in het zinnebeeld het poppenfpel der kleine kinderen, waarover men lacht, en een gevaarlijker poppenfpel van meêr volwasfen meisjens, te zameri gevoegd. Eindeiijk gefchiedde het] Dat ik hier van de verdeeling in verzen afgaa, en dit tot het volgende Vers brenge, ziet ieder uit het teken, dat de verzen afdeelt: ik wilde het egter niet ftilzwijgend doen, maar zeg het volgens mijne belofte, wanneer ik van de Joodfche afdeelingen afgaa. Volgensdezelven zon ik moeten overzetten : en dit gefchiedde ! vs. 20.] Eene ijsfelijke beeltenis der menfchenöfferj, weike de Jooden den Moloch gebragt hadden. F 3  tfö DE PROiEET EZECHIËL, tugt nog te weinig was.J Gijflagtte mij. ne kinderen , en bragt ze hun.| Bij ajle 2% deze uwe gruwelen en ontugt dagt g'rj nim- 22 nier aan uwe kindsheid terug, hoe gij daar naakten blood,in uw bloed omgewenteld, gelegen had. | JNaa alle deze uwe euveldaa- 23 den kwam het zo ver,f wee! wee u! fpreekt de Heere, Jehova) | dat gij u gewelven 24 bouwde, en lusthuizen op alle mafktplaat- zpn vs. 23.] Van bier af wordt 'er eene voldagen Woede der onreine iiefde, van dien aart, als de geneeskundige haar furor uterinus noemen zoude, befchreeven. De zaak zelve, weike onder dit zinnebeeld voorgefteld wordt , beftaat hierin, dat, terwijl andere volken bij eenerlei afgodendienst blijven, bij bunnen vaderlijken, met welken hunne priesters feu misleiden , de inwoonders van Jerufalem bij alle nabuurige en afgelegen volken in het Oosten en Westen den afgodendienst opzogten, en hoe verfchillend, boe tcgenftrijdig de zelve ook zijn rnogt, met eene foort van woede navolgden. vs. 24. gewelven} gewelven tot hoererij, waarin men de voorbijgaandeh voort kon inlokken. ' Mogelijk is dit een zinnebeeld op dc in de graven gepleegde afgodendienften: welke op de wijze van gewelven gemetzeld, of in fteenrotzen plachten ingehouwen te zijn, mogelijk ook niet, maar flegts in —12. is hier een voorbeeld van geweest. vs. 29. verder, dan het ooit in 't land van Canaan gefchied was] Ik ben hier eene andere leezing gevolgd ; volgens de gewoone zou het luiden; gij bedreef uwe hoererij verder in het land Canadn tot bij de Chnldeën. De zin blijft in allen geval fchier de zelfde, alleenlijk is het eene duidelijker dan het andere. De Jsraëliten namen eindelik ook afgoderijen van de Chaldeën, een noordelijk volk , dat Aften overviel, (de Grieken noemen het Scijtre:f) hoe nieuw en en vreemd zij ook voor het overige Afiën waren , met eene foort van woede voor alle vreemd bijgeloof aan. Dat Asüjriè'i'S en Chaldeën, het Asüjrisch F 4 eB  « DE PROPEET EZECHIËL. zogt nu uw lust in ?t land'der Chaldeën te iliilen, doch daar kon dezelve ook niet verzadigd worden.| Hoe ziek was uw hart, 30 fpreekt de Heere, Jehova, wanneer gij dit alles deed, en deed , het geen de. onbeichaamfte hoer flegts doen konde?) uwe ee.-3* welven aan het begin van alle wegen,, en I uwe lusthuizen op alle fnarktplaatzen bouwde i zelfs niet als andere hoeren waart, maar het hoeren loon 'verfmaaddeVI Fene S2 overfpeelfter laat in de plaats van haar man * anderen toe, | men geeft ieder hoer gefchen 33 ken: maar gij gaaft aan alle min. naars, en befchonk hen daarenboven nog Opdat ze van alle ejnden maar komen mogl ten, «" Chaldecuwfche »W, geheel verfchillendc Volken en-R^ken zijé; heb. ik reeds elders .. gezegd : doch A moer het h> er weder herinneren, dewijl!de Pro£e% «1 °nder de„heerfc^PPij der Chakkér. leefde, de zei ven van eikanderen onderfcheidt, het welk' ïtaa" Sf" geWQ°"e ge^^^ntn>Vve|! vs. zo. hoe ziek] Ziek van liefde, verlangen efi verbeeldden. Een woord . dat een geneeskundige fceter verkiaaren kan, dan bet in deze aanmerkingen voegt : de onverzadigde wenfehen der geile liefde klimmen tot eene ziekte. b ......] Hier ftaat een woord, dat ik m onze taal niet mógt uitdrukken. Zal ik het in de aanmerkingen uitdrukken? uwe [ehedel 't Is daar! enbovgn eene woordenfpeeiing op het voorafgaande, ge/chenkr.ti: doch ,n onze taal kan men deze woordentpeeling met navolgen, en over ?t algemeen be»S in °Tnze taal geene woordenfpeelingen, ft aou dus geen Leezer een dienst doen, als ik mijn ffót .deed, om dezelve pa te vo'i fcloed, toornen wraak der jaloeztj worden.) Ik zal u in hunne handen geeven, dat z'rj uwe 39 gewelven verwoesten , uwe lusthuizen om» werpen, u uwe kleederen uittrekken, u al aiw fnraad ontneemen, en u naakt en bloot laaten liggen j Zij zullen een grootenhoop4o tegen u vergaderen , u fteenigen, en met mesfén u het ééne lid naa het andere affnijden,j ;uwe huizen verbranden , en aan 1141 voor de oogen van veele andere vrouwen itraffen oeffenen Zo zal ik aan uwe hoererij, en aan het toegeeven van het hoerenloon een einde maaken, | zal mijn toorn aan 42 Sï voldoen, en niet meêr jaloersch over u zijn, mij niet meêr over u ergeren, maar ftil zijn | Dewijl gij aan de dagen uwer 43 jeugd in k geheel met terug gedagt, en nu] door dit.alles getergd hebt, zo zal ik u ook iiwe daaden op uw hoofd vergelden, fpreekt de Heere, Jehova, en bij uwe fehandelijke daaden den man niet vertoonen, die zijne Vrouw tot hoererij houdt, j Vs. 'e*r.40. u fleenigen] Dit was de ftraf der overfpeelileis , QMqjatsch Recht, §. 262.) doch welke bitr niet tot aan den dood voltrokken wierd, om nog voor eene hardere ftraf plaats te maaken. met mes/en het ééne i'td naa hef andere af. Jntjdcn] Eene ftraf, die niet onder de Jooden zeiven. maar onder de Chaideën gebruikelijk was. Zie de aanmerking op Dan. II : 5. Dit fchijnt toen de föraf der moorderesfen van kinderen geweest te zijn.  8* Vs. 44-63. Vervolg van dit zinnebeeld. Jerufalem, Samarien en Sodom (i. i. de Modbiten en Ammoniteri) worden als drie zusters voor. gefteld, die alle ontugtig geleefd hebben, doch waaronder Jerufalem het 't ergjle gemaakt heeft. Zij zullen alle drie weder herjield, maar Jerufalem de hoofdftad, ende van God begunfiigde zijn. Allen, die fpreekwoorden beminnen,44 kunnen dit fpreekwoord van* u gebruiken: de dogter is als de moeder.| Gij,zijt de 45 dogter uwer moeder, die een afkeer had van haar manen haare kinderen, en de zuster uwer zusters, die een afkeer hadden van haare mannen en kinderen. Uwe moeder ; Was eene Hethitifche, en uw vader een Amoriter.' Samariën, met haare dogters, 4^ was uwe groote zuster, en woonde aan uwe linke vs. 45. uwer zusters] Zo heb ik volgens eene andere leezing in het meêrvouwdig getal gezet, dewijl 'er daarna van twee zusters gefproken wordt. Volgens de gedrukte leezing luidt het , .in 't enkelvouwdig getal, de zuster uiver zuster. vs. 46. Samariën] De hoofdftad van het Rjkder tien (lammen. uwe groote zuster] Samariën was niet ouder dan Jerufalem* want dit vinden wij reeds in Mofes, ten tijde van Abraham ; het andere is eerst van Amri gebouwd , 1 Kon. XVI: 24. doch het was de hoofd» ftad van een veel magtiger koningrijk. aan uwe linke hand] Om dit te verftaan, moet men  9a DE PROFEET EZECHIËL; linke hand, Sodom, met haare dogters," uwe kleine zuster, en woonde aan uwe regte bmd: y £>och gij zijt haare gebruiken en 47 jnisdnjven niet nagevolgd; dit was u fchie. lijk te wemig, maar gij hebt het in alieitukken erger gemaakt, J Zo waar als ik leef, 48 ïpreekc Jehova, uwe zuster Sodomenhaare dogters hebben het zoniet gemaakt5 als gij pn uwe dogters. | Hoogmoed was de zonde 49 uwer zuster Sodom: zij had met haaredogters overvloed, vreede en rust; over den armen en nooddrufcigen bekreunde zij.zig ïiiet.J Zij wierden trotsph, en bedreeven 5° zulke jrnen zig_ niet,, gelijk wij Europeérs bij de aardrijkst tefchnjving doen, na bet Noorden, maar volgens de wijze van Afiën na het Oosten (tellen; dan heeft jerufalem het noordelijker gelegen Samariën aan de linke zijde. Sodom] TT blijkt duidelijk, dat hier niet: van 't oude Sodom kan gefproken worden, want dat had zig aan geheel andere zonden fchuldig gemaakt; dan Vs. 49—50. befchreeven worden , en aan hetzelve £an immers ook, daar het verzonken , en met alle zijne inwoonders te gronde gegaan is, geene herftel. Iing en terugkomst beloofd worden, gelijk w 55. eefchiedt, maar de uit Sodom afiransmende Moabiten en Ammoniten worden dus genaamd, gehjfc de Moabiten JeJ.XVi 10. het overfchot van 4dama heeten. aan uwe regte hand] Sodom zelf had zuidelij. ker dan Jerufalem gelegen. vs. 49. 50.] Dat ik dit uit de Gefchiedenis niet ophelder*, gelieven mijne Leezers mij niet kwaalük te neemen: wij weeten van de Gefchiedenis der Moabiten en Ammoniten, van dien tijd af, wanneer zij zig weder in vrijheid gefield hebben, tot on den tijd, waarin zij van de Asiijriërs onder het jok gebragt wterden, bijna niets.  CAP. XVI. 93 fculke gruwelen voor mijne oogen, dat ik ze wegdeed , wanneer ik haare gruwelen zag | Samariën heeft niet half zo veel ge $i zondigd als gij; gij hebt uwe gruwelen ver boven beide bedreeven , en maakt uwe zusters door uwe gruwelen tot heiligen [ Draag nu ook uwe fcnande, gij die eertijds 52 uwe zusters* placht te veröordeelen, want uwe zonden zijn fchandelijker dan haare, en zij zijn onfchuldiger dan gij: fchaam gij u nu ook, en draag uwe fchande, als gij uwe zusters tot heiligen maakt. | Maar ik zal haare gevangenen, die van 53 Sodom en haare dogters, die van Samariën en haare dogters, en uwe eigene gevangenen midden onder ben, weder terug brengen , I opdat gij uwe fchande gewaar wordt, 54 en u fchaamt over 't geen gij gedaan hebt, dat haar ten troost zal kunnen ftrekken | Uwe zuster Sodom en haare dogrers zullen 55 wederkeeren, en worden 't geen zij'geweest zijn; vs. 51. uwe zusters] Volgens de gewoone leezing» uwe zuster. VS. 53-] De tien vlammen, wier hoofd Samaren geweest was, zijn onder Cjrus en zijne opvolgers weder terug gekomen, en wij vinden in 't eeiftc boek der Machabeën , zo we! Galilea, als het land aan de andeie zijde van den| Jordaan, van zulke Jsraêliten-ibevolkt, die tot de tien (lammen m eten behoord hebben. Omtrent de Ammoniten en Moa. biten. Zie men de aanmerkingen op Jerem. XLVIII: 47- XLIX: 6. vs. 54. dat haar ten troost zal kunnen flrekken] Het zal haa;- ten troost kunnen llrekken, dat zij minder gezondigd hebben dan Jerufalem,  94 BE PROPEET EZECHIËL, zijn; Samariën en haare dogters zullen vrêi derkeere en WOfden 5(. 8 nen we ren ' ££i 7 d°§ters zult ren, en worden 't geen gij geweest zijt.f Was uwe zuster Sodom ten tijde van uien ™6n?°ed nie£,een/pot in ^en mond J was? ten^ b°°Sh/id ™* ontdek 5? «c* Van de vef fmaading der dog. e" van aI,e ha<^ nabuuren, van .n d* doS*rs ^r Philiftijnen, die u van alle zijden omringden?/ Maar nu hebt s8 len^for^ enHfchandeT°ók moetendhreaa. ' 2 Wo P/eek5de Heere, Jehova. I Want zo fpreeke de Heere, Tehova- ik f, zat ik omtrent u doen, genjk gif omtrent mij gedaan hebt vs 61.] Jerufalem wierd wederom niet alleen de zitplaats van den Godsdienst, maar ook de magtige hoofdftad van geheel Paleftina, van welke de overige ftammen afhingen: ook waren de Moabiten en Ammoniten in den volgenden tijd flegts laagere Rjken, en een groot of het grootfie gedeelte van hun iand geraakte eindebjk geheel onder de Joodfche heerfchappij. aan uw verbond geen deel laaten neemen] Hier wordt ook gefproken van een echtverbond, en dit beftaat hierin, dat Jerufalem de zitplaats van den Godsdienst is, en den Tempel heeft. Nehemia leed ook niet, dat de Moabiten en Ammoniten het burgerrecht in Israël verkreegen. Ne/tem.XUU  «6 Cap. XVIL t)e onrechtmaatigheid en groote ondankbadt» heid der oproerigheid van den Koning Zedekia tegen Nebucadnezar wordt onder het zinnebeeld van een wijngaard voorgefield , dien een, arend geplant had, en die daarna tot een anderen arend overhelde. God éreigt den meineed en ... . het verbroken verbond te wreeken, doch belooft te gelijk aan de hraèliten een groot Rijk in de toekomende tijden, wiens Jligter hij zelf zijn wil. XVII. Het woord van jehova gefchiedde tot r. mij op de volgende wijze. | Menfchen-2 kind, leg denlsraé'liteneen raadzel en-eene gelijkenis voor, en fpreek , dit zegt de 3 Heere, Jehova: een groote arend, met groote vs. 2. een raadzel en eene gelijkenis'] Gelijk: wij het neemen zouden, eene fabel, waarin de ftraf. waardigheid van Zedekia's gedrag zal voorgefteld worden. Eenige dingen in deze f ibel kan ik voor mijneLeezers niet genoeg verklaaren, dewijl ik nooit in landen geweest ben, die voortreffelijke wijr.akkërs hebhen, en het zinnebeeld van het wijnöogften, en daarënbo. ven van zekere bijzondere en zeldzaame zaaken in riet wïjröogften, ontleend is. Zoo Leezets, die in wijnlarden woonen, de goedheid hebben, om mij in deze dingen verder te onderregten, ik zal het mes veel dank erkennen. U.s, 3, een groote arend] Nebucadnezar,  grop(;e ry[euge|en , met ver uitgebreide ■vlerken,, fterk mét vederen bevvasfen, boni van vederenj kwam, op den Libanon, en nam daan,een dunnen cederentak|| alleen 4 • 'deri( t-op ibrak hl) daar aï', bragt hem iö eeri Jand, daardëhandel bloeide, en verplaat' |ie hém in eëne ftad van'kooplieden, f Vari $ t zaai des lands nam hij daarëntegeri eetté fpruie, zettede die in een zaailand aan eefl rjj k water bij wiïgënboomen. Hier zettede hi} W -i tóKW , riiiö..->;'i, . ',!.• \ • ' , J .iJSfii' Uni van vederen] Het Babijtonifche Rijk wordfy Wegens de menigte erf verfcheidenfleld der1 Volken, wélken hét ih zig begreep , met een boiiteri zx&ii irergeieeken. I 'een üunnén 'cederentak — — vs. 4* al/een dèfi top} Het Rijk van David etl zijne, nakomelingen,' 20 lang hef vrij, Wóejcnd én fnagiig Was, wordf. met den trotfchen cederenhoom vergelegken: de afgebfö* Jfen dönné v\k in dén - top van den boom rs de m Babel gevoerde Koning Jojacbin. ! Vdot 't overige /s fret zinnebeeld öhtlèend va~n *£ geen dikwerf in de Natuur gefchiedt , dat vogels? ïoofflen- verplanten, en tvel.vöor eerst niet eennieuw geWaS befehenken y een tak afgebroken hebbende,* laaten z:j diert vr.llèr),' èrr doof een toeval gaat hij opv .vs. 4. ineen land, daar dé handel bloeide— in eene ftad van kooplieden} Babei had tóen eett g'rooten harde!,- waartoe zijne' ligging aan defj Eufraat, die in deri Perliféhen zêeboezem loopt,' Waaf<* op de' Indifche handel gedreeven wierd ƒ zeer Be-* k'Waaffl Was. Zie de aanmerk, op féf.XLUl: 14. vSi g. VaH 't zdad des lands nam hij etfié Jjprttif] Zedekia j welken Nebuöadfiezar tot Koning der Joodén aanitelde. 1 ■in éeri zaaildnd dan één fijk wdiérbij «li/geahdofhen} Déze is voor den wijngaard s die gaarne? op bergen-wast, en weinig vogtigheid noodig heeft4 geene voordeelige plaafs;- de wijri ten minflen-imri ' , G H»  9» DE PROFEET EZECHIËL. hij de zelve; | zij wies op, en wierd een zig 6 ver uitfpreidende weeldrige wijngaard,doch van een laagen ftam, wiens takken zig weder binnenwaarts tot den wijngaard booten-, en zijne wortelen befchaduwden. | Doch ? daar was nog een andere groote arend, met groote .zodanigen'wijngaard zal niet uitmunten. Of hij zig m zulk een land mtfpreiden en fterk groejen zou, kan ik in het noordelijk Duitschland, jaa in 't algemeen in Duitschland niet beöordeelen , want daar heeft de wijngaard buiten dat te weinig warmte van de Zon, en te veel regen.: uit landen, die zuidelijker iiggen, zou ik berigt moeten verwagten. Zo veel weet ik, dat in Delta van Egijpten, onaangezien de laage ligging en vogtigheid van het land, nogthans m de Reden de aan de huizen opgekweekte wijngaard wel voortkomt, en fchoone druive» draagt. . Men heeft niet kunnen begrijpen, wat de wilgenboomen hier betekenen moesten: doch mij dunkt dat ik dit verftaa. Zij zijn een bew js der vogtieheid van den grond, welke voor den wijngaard, et. lijk reeds is gezegd, niet voordeelig is: doch wan. aeer 'er nabij hun een wijngaard wies , dan zou die zig aan hun in de hoogte flingeren, (gelijk hij aan de boomen pleegt te doen, welke hij ontmoet,) maar zekerlijk tot geene aanzienelijke hoogte komen, dewijl de wilgenboomen zeiven niet hoog wasfen. Dit past c p het volgende vers zeer goed. vs. 7. een andere] Ik ben eene andere leezing gevoed: volgens de gedrukte luidt het: een eenige arend. — •— Deze tweede arend is Egijpten. Het zinnebeeld van het uitftrekken der takken es wortelen na den arend , en hoe de arend den wijngaard bevogtigen moet , verftaa ik niet. Ik geloof, dat het tot de ftoutheden der fabei behoort, en de wijngaard als verliefd na den anderen arend wordt voorgefteld: want de Oosterlingen fchrijven den gewasfen zomwjjlen liefde toe , en brengen ze volgen» hupse  C a r. XVII. 99 groote vleugels en veele vederen, tot dezen ftrekte deze wijngaard zijne wortelen en zijne takken, aan het latwerk , waaraan hij geplant was , om van hem bevogtigd te worden. | Hij was in een goed land bij eep 8 rijk water geplant, had veele bladeren, droeg vrügfen , en wierd een pragtige wijngaard. | Zeg nu, dus fpreekt Jehova: zou 9 dat wél gaan ? zullen zijne wortels niet uitgerooid, zijne vrugcen met klimop bé« JflËchaduw'd worden? verdroogen? al watop T^nieuw uitflaat', verdroogen? om hem niet met veele magt, noch met een groot heir tot aan de wortel uit te roojen.| Daar io Haat hij geplant, zou hij bekomen? zal niet deeerfte oostenwind, die hem treft, hem zouittecren,dac hij aan het latwerk, waaraan hij zig in de hoogte verheven had, verdroogen zal?j Toen hunne denkwijze meer tot het Rijk der dieren dan wij. De palmboom heet zelfs bij hen, de nigt der menfchen. 't Is derhalven eene fabel, wel niet in den imaak van Europa, maar egter van Afiën. vs. g. zijne vrugten met klimop bejchadw,vd\ Dit belet den wasdom van den wijngaard , en het rijp worden van deszelfs vrugten. niet met veele magt, noch met eengroot heir\ Ik heb overgezet, gelijk ik in den gedrukten text' voor mij vond, zonder verder een w-wrd ter verklaaring te kunnen zeggen; want de Babijloniërs fchij- * nen toch met geen klein leger voor jerufalem gekomen te zijn, en de verovering dezer ftad viel hun niet gemakkelijk. Ik vermoede wel, dar het luiden moet: met veels magt, met een groot heir; doch op gisfingen ' wil ik den têXt der overzetting niet veranderen. G 2 mm  lob 0E PROFEET EZËCHI'EL» Toen gefchiedde het woord van Jehova 11 tot mij op de volgende wijze. | Zeg toch ia tegen dat ongehoorzaame volk : weet gij niet, wat dit betekenen zal? Zeg verder: de Koning van Babel is na Jerufalem geko*. men, heeft den Konihg en de voornaamften gevangen genomen , en in zijne verblijfplaats na Babel gevoerd,| een van den Ko. 13 ninglijken ftam genomen, met dezen een verbond gemaakt , hem een eed daarop laaten zweeren., doch de voornaamften van het land weggevoerd,! opdat het Rijk irifc* eene zekere nederigheid blijven zou , en zig niet verzetten mogt, maar het verbond hield, en dit van heiland vvas.J Doch nu 15 heeft de Koning zig tegen hem verzet, en gezanten na Egijpten gezonden , om paar. den, en een groot leger tot hulp te bekomen. Kan dit vooffpoed hebben ? kan hij ongeftraft blijven, die zo heeft te werk ge. gaan ? het verbond breeken,' en ongeftraft blijven?} Zo waar als ik leef, fpreekt de io~ Heere , Jehova , in dé verblijfplaats des Konings, die hem Koning gemaakt heeft, wiens verbond hij gebroken, en den voor hem vs. 12. 13. 14.] Jochonia wierd niet de voornaamfien te Jerufalem, veelen van het koninglijk geflacht, de krijgsknegten en fmids, na Babel gevoerd. Het oogmerk van de wegvoering der voornaamen krijgslieden en fmids was juist, opdat de Jooden noch; moed noch aanvoerders tot wederfpannfgheid hebben zouden , en de nieuw aangebelde Koning Zedekia bij zijne affiangelijkheid van het Babijlonifche Rijk zou «lijven.  Ca». XV1Ï. «» hem afgelegden eed voor eene geringe zaak gehouden heeft, bij hem, in Babel, zal hij fterven 1| In den oorlog, wanneer 'er wal- ïf len opgeworpen en rondom de ftad gelegd, en de lijken veele zullen worden, zal Farao hem niet met veel magt en een groot leger * fcyftaan.J Hij hield den eed voor een niets, 18 £n brak het verbond; hij gaf zijne hand, en deed dit alles ! Deze zal niet ongeftraft blijven. 1 Daaróm fpreekt de Heere, Jehova? 19 zo waar als ik leef, zal ik mijnen eed, dien hrj niet achtte, en het bij mij bezwoorert verbond, dat hij brak, op zijn hoofd laaten nederkomen 1» | mijn net over hem werpen, 20 hem in mijn ftri.k vangen, en na Babel bren. gen, daar zal ik wegens zijne misdaaden tegen mij met hen in %t reeht treeden,| en 21 met alle vlugtelingen uit alle zijne legers: zij zullen door het zwaard vallen , en de overigen in alle winden verftrooid worden, en gij zult gewaar worden, dat lk, Jehova, het gefproken heb.J Zo 19. het bij mij bezwooren verbond] Letterlijk mijn verbond. vs. 20. met hem in 't recht treeden] God wordt, wanneer hi] ftraft, als een befchuldmer voorgefteld, die met den fchuldigen voor 't gerecht gaat, en de ftraf volgens eene rechtvaardige rechterlijke uitfpraak bewerkt. vs. 21. met aïlt vïugtehngen] Volgens eene andere leezing, met de uitgezogtjien. Ik weet niet, welke ik verkiezen moet, ik zet ze derhalven beiden jjteder, G 3  ïoa DE PROFEET EZECHïEL. Zo fpreekt de Heere, Jehova: maar Tk.aa lk zal een tak van den boogen ceder nee. men, een teder uitfpruitzel van zijn top afbreeken, en dit zal Ik op een hoog verheven berg planten,| op een berg van het23 hoog gelegen Israëlitisch land planten, hij zal bladeren eri' vrugten voortbrengen, en een pragtigeceder worden; onder hem zulJen allerlei vogels, van verfchillende vleugels , woonen , onder de fchaduw zijner; 7 V*J>.%\ 2^ 't Büjkt duidelijk;'"dat hier aan het ïsraëlitifche volk een nieuw Koninerijk beloofd wordt' doch waarop dit ziet, daaromtrent wil ik door mijne gedagte den Leezer met geen voorpordeel inneernen, want twee verklaaringen kunnen 'er plaatshebeen. . : ■ '■ O Het kan op .het Rijk van den "Mesffes zien. 9) Ue overwinningen der Machabeè'n hebben den Israël:t,en ten laatften weder edn onafhangelij. ken ftaar. uitgewerkt, welke onder fohanries Hijrcanus reeds zeer magtig wierd, eindelijk zetteden hunne, Vorften zig de kroon op 't hoofd, en regeerden met zo veel luister, als zedert Davids eh Salomons tijd geen Jdodsch of ltraëjitisch Koning geregeerd had. DitRijk.dat God door zijne voorzienigheid en verbaazendö overwinningen geftigt heeft, zou ook kunnen bei.oeld zijn. ■ Deze Koningen waren wel niet mt het geflacht van David, maar van den (tam Levi, doch Ezechiël zegt ook niet uitdr kkelijk, dat de Koningen , waarvan hij fpreekt* Pit Davids geflacht zijn, maar alleen, dat da Israeliten weder magtige Koningen zullen hebben. 1^23. vrifgteh} Dewijl het zinnebeeld- van een ceder ontleend is, zo meet men hier die foort van denpefppelën verban, welke de cederboom voonfcengt.  C a P. XVIIt tos takken wpconen,| e-n alle boomen des velds 24 sullen bevinden, ^ac den fappigen boom verdroogen, en den dorren boom laat groen worden., Ik, Jehova, beloof het, en zal liet ook doen. | Cap. XVIII. Tegen het vooroordeel der Isra'êliten, dat Goi de zonden van hunne vaders, en niet hunne eigene aan hun flraft. God gedraagt zig tmtrent een ieder, gelijk hij hem vindt} den zoon, die het voorbeeld van zijn boozen vader niet volgt, zal hij niet ftraffen, jaa den-zondaar zelf, die zig van zijne Zonden bekeert, ver geeven, want hij heeft geen behaagen aan de ftraf van den zondaar, maar wenscht zijne bekeering en zijn leeven. XVIII. Het woord van Jéhova gefchiedde tot mij 1 op de volgende wijze. | Wat fpreekwoord 1 hebt gij in het land van Israël: de vaders hebben, zuurt druiven gegeeten, en de tanden der kinderen zijn daarvan ftomp geworden ?\ Zo 3 waar als ik leef, fpreekt Jehova, gij zult geene verdere gelegenheid in Israël hebben, om vs. s] De Israëliten , die dit fpreekwoord gebruikten, fchijnen daarmede te kennen gegeevcn te willen hebben, dat zij voor de zonden hunner vaderen geftraft, en zelf geheel otifchuldig waren. G 4  m DB PRGFBÉT EZÈCHIEL. omJ\i: fpreekwoord bij te brëngeri.ï ' A!Ie 4 toon 7 2 ' d? vacter z° ^ «5de EerechrLï?andf dt-'w^2aarn », recht ei 5 wn h« volk8? '2 dC fGhandeliJ^ afgoden net voJk waelsniet ppheft, devrouw *Miye,ing beeft, f. niémand geweid aandoet, y ?'; ■ - ■ • het Afen^f%^ *y«-*nijne\ Ik - bemin ze fe* bïd béjSd 0,Mer hH" °? eene onnoodfge £ S^.in °»ze lelijke &tu S?'vot mmftei met uit deze plaats van Ezechiël wJr tegï* het een g^ofdo zelveiar ™d™Pfcaamen, het geen niet op.  t het pand voor de fchuld te rug^ 'leeft, niet rooft, den hongerigen zijn brood geeft, den naakten kieëdt;| zijn geld niet opwoe 'g ker zet, geen woeker op het koren neemt, zijne hand van alle onrecht te rug trekt., den twistenden een eerlijk vonnis velt, | zij- 9 ne wijze van leeven naar mijne wetten' fchikt, mijne réchten onderhoudt, oprechtte werk gaat: dat is een onfchuldige, hij' jzal leeven, fpreekt de Heere, Jehova, j Wannéér déze een moordenaar tot zoon iö heeft, die bloed vergiet, het tegenoverge.' ftelde van dat alles doet;| niet doet, het'-H geen zijn vader deed , op de bergen eet, de yrouw zijnes naasten bevlekt ;| den armen ia en behoeftigen geweld aandpet, het pand" niet wedergeeft} zijne oogen tót de fchan»^ delijke afgoden opheft, gruwelen pleegt;f xijn geld op Woeker zet; woeker op het ko- 13 ren neemt, zóu die leeven? Geenszins! hij* 1 pleegt alle deze gruwelen, hij zal fterven, en kén zgn dood aan niemand dan zig zelven,toefchrijven.j Wanneer deze vaderweder een zoon teelt,-14 : die alle zonden zijnes vaders ziét, zigwagt/ en de zelvê niet begaat, j niet eet op de 15 bergen, zijne oogén na de fehandelijke afgoden van het volk Israëis niet opheft, de vrouw zijnes naasten niet bevlekt ;| nie- 16 mand geweld aandoet, geen pand neemt, joiet rpoftj zijnbrood den hongerigen geeft,1 ' ' den vs. 8. zijn geld niet op woeker r«] Zie deaanrperking op P/.XV; 5, G 5  to6 DE PROFEET EZECHIËL. den naakten kleedt;{ 2ijne handden armen tr Jiet zwaar laat vallen, noch van £ rechten onderhoudt, diezal om de misdaad zijnes niet ftervenj mw n ' ^xjn vader, foerf. om zijne zonden, dewijl xt hu geweld en, roof pleegde, en het tegen pvergeftelde van heï goede, , dat geel ^ Sn h^,^6d WW » °ndef zÖn ™* ! d^ml^ï,^--^ egter: W3arom zoudezoön ia £e misdaad nes vaders niet draagen ? -—r * ïiPaarom, dewjjl hij recht en wel doet, alle myne wettenjn acht.neemt, en volgens de , zeivete werk gaat, zal hij leeven.;! doch 20 ï£ 1e Zal fterven' d* vader zal X I^J^ des zoons> n«ch' de zoon &daaAdeS ^"^«geVl* deugd de? , deugdzaaamen;, en de ondeugd des boozen, zuilen hem zelf worden joegerekend. I ^üP^Vrpne?r de booze van alle zijne ar zonden,bekert, die hij gepleegd heeft, afle mijne geboden houdt, recht en gerecll .tigieid oefent, , zo zal hij leeven, In niet Kerven:| aan alle zijne voordeen gepleegde 22 zonden zal niet meêr gedagt worden, om het goede, d.at hij nu verrigt, zal hij Jee. ven j Zou ik, fpreekt de Heere, Jehova, 2, behaagen hehpen aan den dood des zondaars? fu^^ gruwelen bedrijft, die de booze gewoonHjk be-  Ca*. XVin. *o£ bedrrjft, zou die leeven ? Aan al het voorige goede van hem zal öm zijn afval niet meêr gedagt worden,en om de zonden, die hij pleegt, zal hij fterven 11 Én nu zegt gij egter: de handelwijs des Heerèn is niet recht 1 Hoort toch, gij van het volk Israëis: mijne handelwijs zou niet recht zijn ? is het niet omgekeerd? uwe handelwijs is niet recht !| Wanneer .de goe- »6" de zig van zijne deugd afwendt, en onrecht doet, zo zal hij daarvoor fterven, voor zijn onrecht, dat hij gepleegd heeft, ftervenlf Doch wanneer de booze zig van het booze 27 bekeert., dat hij bedreeven heeft, en recht en weldoet, dan heeft.hij zijn leeven behouden.! Wanneer iemand de gevolgen 28 der zonden ziet,en zig van zijne misdrijven bekeert, zo zal hij leeven en niet fterven.| En nogthans zeggen de Jsraëliten, de bah. 29 delwijs des Heeren is niet recht1. Mijne handelwijs zou niet recht zijn jjj gij Israëlitén? is het niet omgekeerd?1 uwe handelwijs is niet recht !| Ik zal u, $ Israëliten , één 30 ieder naar zijne werken oordeelen, fpreekt de Heere, Jehova. Bekeert u, en wendt u van al uwe zonden af, dan zullen zij u niet meêr ten val' verftrekken. J Werpt 31 uwe zonden van u, waarin gij tot hiertoe geleefd hebt, maakt u een nieuw hart en een nieuwen geest; want waarom wilt gij Herven, gij van het huis Israëis ?| want ik 32 heb geen behaagen aan iemands dood, fpreekt de Heere, Jehova; bekeert u derhalven, en leeft. J Cap.  tol : . Cap.' XIX- ," -V' !Tiw klaagliederen over Jerufalem en de in ballingfchap gevoerde Koningen, in den jlijl van zinnebeeldige fabelen, zijnde het zinne. beeld van een leeuw en wijngaard ontleend. XIX» \Maar hef gij een5 klaaglied over de Vor- i ïten van Israël tr»p,J en zeg: wat was uwe jnoeder? eene leeuwin! Zij lag onder leeu 3 wen, vs. s. over de Vorfteh] d. I de Koningen , dis enze Profeet doorgaans Vorften noemt: in de fabel . of het klaaglied wordt 'er toch zekerlijk van Konin? gen gefprokem , ;.-v Door de gebrekkigheid onzer taal heb ik deze fabel, of dit klaaglied,' (zó als men het noemen wil) met zo wel kunnen -overzetten , als ik wenschte. Wfj hebben, Cdit is een geluk voor ons.) in het zeer bewoonde binnenlte jgedeelte van Duitschland geene yerfcheurende dieren,- en. in alle noordelijke landen geene leeuwen, doch daar i- ook een, gevolg vandat onze taal flegts een naam voor dit vreemde Dier, den leeuw heeft, zonder zijn ouderdom anders dan door hulpwoorden te kunnen onderfcheiden. De Hefcreeuwfche taal heeft buiten den.algemeenen naan?' van ieeuiv, nog bijzondere, welke den ouderdom aanwijzen. Eén van de zelve betekent den heel jongen leeuw, van den tijd af, waarinde leeuwin hem geworpen heeft, tot op den tijd^zijner manbaarheid; dewijl zulk eene omfchrijving in het overzetten veel te wijdloopig, en, jonge (eeuw, dubbelzinnig zijn zou, zo heb ik hier uit onze oude taal het woord, welp, genomen. Dc tweede betekent een leeuw van flieji tijd af, waarin hij de zucht tot 't paaren gevoelt, en dezen heb ik, gelijk men gemeenlijk pleegt, door f jonge (eeuw, overgezet.  Ca».. XïX. ■ ,?o£ Wen , zij bragt haare welpen onder jonge leeuwen op. | Èerst bragt zij een van haare 3 welpen op, dat bij een jonge leeuw wierd; hij, leerde het verfclieuren, en voedde zig mét menfclWnvlèesch. |' ;De volken hoor- 4 den van hem, hij wierd in 'hun kuil gevangen , zij derden hem neusringen aan , én bragten hem zo na Ëgijptep, [. Wanneer zij 5 zag, dat haare hoop verlooren was, nam, zij een anderen van haare welpen, bragt hem op, tot dat hij een jónge leeuw wierd, f en als een jonge leeuw onder de leeuwinnen 6" omging:, hij leerde het verfcheuren, voedde zig mei menfebenvleesch', j maakte bedroef- f de weduwen, brak in de fbeden in,en regtte d'aafc vs 3.] Joac&as, II Kon.XXUh31—33. vs 4. zij deeden hem neusringen aan] Een' middel, om wilde dieren te temmen , dewij! zij 'zig zonder groote fmert niet kannen loslcheuren, en me& hun oök altoos, naar maate men bet koord trekt, waaraan de neusring vast is, de lust beneerrien, eis ze daardoor' nog ftrenger betoomen kan. vs. 5. een anderen van haare welf zuidelijke landen, in Xta];«„ reelCSn de wijngaarden zomwijlen zeer fterke en dikke tak ken: die wij zekerlijk in onze meêr noordelijke lanl oen niet kmnen kennen. van andere boomen] Deze met kleindere Jetters gedrukte woorden ftaan niet in 't Hebreeuwsch en zijn 'er ter verklaaring tusfehengevoegd, dewijl men anders bij ons, die deze zaaken niet hebben, cie uit drukking, wies tusfchen de takken, mogelijk niet verftaan zou. In veele landen kweekt men de wijngaarden niet aan Jatwerk, maar aan boomen, inzonderheid olm. en populierboomen, om welke zij zi? vlegten en m de hoogte klimmen. Die hier meêr van weeten wil, zal het in \ Mofaïsch Recht, 5- 219«  Ca». XIX. in hoogte, en de wqngaard kan wegens de menigte zijner ranken boven in de hoogte nog gezien worden.J Doch met toorn wierdia hij uitgerukt, en ter aarde geworpen, daar kwam een brandende Oostenwind, zo dat zijne vrugten verdorden, afgefcheurd wierden, en vergingen, het vuur verteerde de fterke takken. | Nu is de zelve ih eene 13 woestijn, in een dor en dorftig land verplant,] een vuur verfcheen 'er in de ftam 14 men zijner takken, verteerde de vrugten, en daar waren geene fterke ftaven tot ko. ning'yke fchepters meêr. Dit is een klaaglied, en mag tot een. klaaglied gebruikt worden, j Cap. |. aio. bl. {Hoogd.} 340en341. vinden. Deze wijngaard wast nu zo hoog, dat zijne ranken zig om Jen top van den olmboom,'die hem tot een (leun uient, in de hoogte vlegten, dien top bedekken, doch zelft in de hoogte kunnen gezien worden. vs. j3.] Jechonia en de voornaamften van Jerufalem met hem waren in ballihgfch-ip gevoerd. Ezechiël zelf is één van de ballingen , en onder ballingen van zijn gelijk. vs. 14. en mag tot een klaaglied gebruikt worr den] De jooden in de ballingfchap mogen diiklaaglied over hun eigen lotgeval zingen. Ik ben van de Joodfche punten afgegaan , volgens welke het luidt; en zal tot een klaaglied worden.  Cap, XX: £>e Profeet moet aan eenige oudften, die P • W2ê«) om God door hem te yraagen, het antwoord weioeren, «1 m deszelfs plaats eene rede van befiraffing houden, welke nogthans ... Je» laatflen met de herftelling van dat ge. deelte des volks eindigt, dat zig f» de baU lingfchap betert. *' t ' . XX, Jn het zevende, jaar, op den tienden 1 dag der vijfde Maand, kwamen eenigenvan Israëis oudften tot mij > om .God te vraagen , en toen zij voor mij zaten, | ge. 2 lèhiedde Jehova's woord tot mij.f Menfchenkind, zeg tot de oudften van 3 Israël, dus fpreekt de Heere Jehova: zijt gij gekomen om mïj te vra'ageh? Zo Waar als ik leeve, wil ik mij van üniet laaten vraagen , fpreekt de Heere, Jehova. I Maar wilt gij voor hun eene rede van be-4 ilrafBng houden ? wilt gij eene rede van befiraffing houden, menfchenkind? Houd hun hunne zonden, en de zonden hunner vaderen voor,| en zeg tot hen, dus fpreekt $ de Heere, Jehova: wanneer ik Israël verkoos, en miine hand tot Jacobs nakome. lingen ophief, zo maakte ik mij aan hun in Egijpten bekend, hief mijne hand tot hen op, en zeide, ik, Jehova, ben uw God.| In dien tijd reikte ik hun mijney hand, om hen uit Egijpten in een land te woeren , dat ik voor hun uitgezogt had , das  Cap. XX. 113 dat van melk en honig vloeit, en het heer. lijkfle onder alle landen is.) Ik zeide tot hen: één ieder werpe zijne gruwelen van zig weg, die hij voor zijne oogen heeft, en niemand veröntreinigezig aan de fehandelijke afgoden van Egijpten, Ik, Jehova, beng Uw God. | Maar zij waren wederfpannig, en wilden na mïj niet hooren,de gruwelen, die ieder voor zijne oogen had, wierpen zij niet weg, en verlieten de fehandelijke afgoden van Egijpten niet. Ik dreigde, mijn toorn over hen uit te fchudden, en mijne wraak nog in Egijpten aan hun te volbrengen, | maar ik verfchoonde om mijnes naams 9 wil, om dien niet voor de vreemde volken, onder welke zij woonden, te ontheiligen, voor wier oogen ik mij als den geenen bekend gemaakt had, die hen uit Egijpten wilde voeren. J Ik voerde hen dan uit Egijp-10' ten, in de woestijn,] gaf hun mijne geboden, en maakte hun mijne rechten be-H kend, welken den geenen tot geluk dienen, diezehoudt0| Ook gebood ik hun mijnen ia Sabbath tot een teken der verbintenis tusfchen mij en hen, waaraan men weeten zou, dat ik hen voor mij afgezonderd had. \ Doch in de woestijn waren de Israëliten 1$ mij ook ongehoorzaam, leefden niet naar mijne voorfchriften, en verfmaadden mijne rechten, die hem tot geluk llrekken, die ze houdt, en ontheiligden mijne Sabbathen zeer, zo dat ik dreigde, mijn toorn over hen uit te fchudden, en ze in de woestijn te verteeren :j maar ik verfchoonde om 14 H mij nes  tï4 DE PROFEET EZECHIËL. dijnes naams wil,' om dien niet voor de vreemde volken te ontheiligen, voor wier èogen ik ze uitgevoerd had, | Nogthans 15 ' zwoor ik hun in de woestijn, dat ik hen in het voor hun beftemde land, dat van melk en honig vloeit, het heerlijkfte onder alle landen, niet wilde brengen,| dewijl zij mij- if> ne rechten verfmaadden, naar mijne wetten niet leefden,mijne Sabbathen ontheiligden, en hun hart de fehandelijke afgoden navolgde :| doch om hen geheel te verderven, en 17 in de woestijn van kant te maaken, daartoe was mijn oog te medelijdend. | Tot hunne 18 kinderen in de woestijn zeide ik, volgt den Godsdienst en de gebruiken uwer vaderen niet, en verontreinigt u niet aan hunne fehandelijke afgoden. { Ik Jehova ben uw 19; God , mijne voorfchriften van den Godsdienst, en mijne rechten zult gij onderhou, den , en daarna doen , | mijne Sabbathen 20 zult gij heilig houden , die ik tot een teken der verbintenis tusfchen mij en u geboden heb, waaraan men weeten zal, dat ik uw God ben. | Maar de kinderen waren mij 23 ongehoorzaam, leefden niet naar mijne voorfchriften, namen mijne rechten niet waar, die den geenen tot geluk ftrekken, die ze houdt, ontheiligden mijne Sabbathen, zo dat ik dreigde, mijn toorn over hen uit te fchudden , en mijne wraak aan hun in de woestijn te volbrengen. | Doch ik trok 22 mijne hand terug, en verfchoonde om mijnes naams wil, om dien niet voor de volken te ontheiligen j veor wier oogen ik ze uit- ge.  Cap. XX.. iT$ gevoerd had. | Nogthans -zwoor ik, hun in. 23' de woestijn , dat ik hen onder de heidenen zou verftroojen-, en in de landen verder Jen,| dewijl zij naar mijne rechten niet 24 gedaan, mijne voorfchriften verlmaad, en mijne Sabbathen ontheiligd hadden, en hunne oogen nog geftadig na de afgoden hunner vaderen zagen. J Ik gaf hun ook leeringen, dieniet goed 25 waren, en rechten, waarbij zij niet gelukkig konden zijn, | liet hen zig door hunne gaa. 26 ven ontheiligen, wanneer zij alle eerstge. boorte wijdden, waarvoor ik hen ftraffen moest, opdat zij zouden gewaar worden, dat ik Jehova ben.| Daarom, gij menfchenkind, fpreek tot 27 het volk Israëis, en zeg: uwe vaders heb. ben mij nog geftadig door hunnen afval gefmaad.-/ ik bragt hen in het land, dat ik 28 gezwooren had, hun te geeven, doch wan. neer zij daar een hoogen heuvel of fchaduwnjken boom zagen, zo offerden zij, bragten hunne krenkende gaaven, lieten heilige reu- vs. 25.] De meening is, dat God over hen toe laat, dat zij in rchandciijfce afgoderij, en biKoovt ^^eenngen vervallen. Zie de.Wrking opÉZ. ^hst'Jr hmnS die zij aan deafgo. alle eerstgeboorte wijdden] te weeten, niet aan den waaren God gelijk Mofts ter verhoédin? van de afgoden bevolai ' maar helmeV^ 3311 ftreïtej?* krenken^ d* die Uode £ot ver(J«et  nö DE FEOFEET EZECHIËL. reuken opgaan, en gooten hunne dranköf> fers uit. | Ik zeide tot hen : wat zijn de i$ hoogten, daar gij na toe gaat? en tot op dezen dag houden zij den naam, Barna. (Hij gaat T waar na toe ?31 Zeg tot het volk Israëis, dus fpreekt de 30 Heere, Jehova: gij zijt met het bijgeloof uwer vaderen befmet? en behoudt de hoer2chtige liefde tot hunne gruwelen ?| ont- 31 heiligt u nog tot op dezen dag aan uwe fehandelijke afgoden door uwe gaaven, zo dat gij uwe kinderen door het vuur laat gaan? en ik zou mij van u Israëli ten laaten vraa* vs. 29 ] Dit Vers Iran men ïn eéne overzetting; niet duidelijk genoeg uitdrukken. Eene hoogte, waaiop voor de afgoden geofferd wordt, heet in 'c iJebreeuwsch , Barna , een woord , dat wezenlijk vreemd klinkt, ten minften in alle dé Oosterfchetaaien, (geheel tegen het geen men anders in 't Hebreeuwsch gewoon is,) geene afftamming heeft, en mogelijk van een vreemd volk, misfehien van de Grieken, in dc Cananitifche taal , (en dit is de Hebreeuwfche) gekomen is. Óver dit vreemde woord fbot de Profeet, geevende het eene befpottelijke afflarrJming uit het Hebreeuwsch , waarin Barna (in twee woorden) betekent, hij gaat', waar na toer d'. i. rrTJ Komt tot een niets, tot eene zaak, waarvan hij zelf niet weet, Wat zij is. ■ vs. 30. het bijgeloof] Letterlijk, den weg, doch dit is zo veel als godsdienst, en dewijl hier vaneen godsdienst in een kwaaden zin, van afgodendienst, gel'pioken wordt, zo moest ik het in onze taal door bijgeloof omfchrijven , indien ik volgens onze , en niet volgens de Hebreeuwfche taal wilde fpreeken. gruwelen~\ d. i. afgoden. vs.$i. door het-tuur laat gaan] In de oudere feo«ken komt deze fpreekwijs zomwijlen voor, wa»« «eet  Ca». XX; *ïsagen? Zo waar als ik leef, fpreekt de Heere, Jehova, van U wil ik nietgevraagd ,2"rjnl| Doch 't geen gij in uw hart denkt, 34 zal niet gefehieden. Gij meent, gelijk de heidenen, en andere volken op den aardbodem , hout en fteen te dienen :| maar zo 33 waar als ik leef, fpreekt de Heere, Jehova, met eene fterke hand, en uitgeftrekten arm, en uitgeftorten toorn zal ik over u regeeren, J ,u uit de volken wegvoeren, en uit de landen 34 vergaderen, waarin gij verftrooid zijt,, en dat met eene hand, een uitgeftrekten arm, en uitgeftorten toorn, | zalu in.de woestijn 35 der volken brengen, en daar van aangezigt tot aangezigt met u rechten,] gelijk ik met 36" uwe vaderen in de woestijn van Egijpten gerecht heb, zo ook mee u , fpreekt de Heere, neer 'er van het verbranden der kinderen ter eere van den Moloch gefproken wordt: doch zij kan ook betekenen, een kind, in plaats van het te offeren, flegts tusfchen de offervuuren te laaten doorgaau, om het op die wijze den Moloch toe te wij én. Het gebrek der gefchiedkunde der Babijlonifcöe ballingen brengt tewege, dat ik niet in (laat ben te bepaalc::, 5n welke van beide betekpnisfen zij hier genomen wordt: gelijk ik ook niet weet, of Chaldeefche Ko» Hingen menfchenöffers zouden gedoogd hebben : hunne opvolgers, de Perfifche Koningen , (tonden dezelve niet toe, doch de Perfcn en Chaldeën hadden zeer verfchillendè begrippen omtrent den Godsdienst. vs. 35. in de woestijn der volken] ds i. in de woeste landitreeken in de nabuurfchap van de Chaltdeën, en andere volken, gelijk vervolgens vs. 36. de Arabifche woestijn, de woestijn van Egijpten, d.i, bij Egijpten, genoemd wordt. B 3  liS DE PROEEET EZ>ECHIEL. Öeere, Jehova.] Dan zal ikti ónder.den 37 tiendftaf laaten doorgaan, onder de,banden mijnes verbonds brengen, f. de wederfpanni- 3S gen en afvalligen van u afzonderen, hen uit het land, daar'zij als vreemdelingen leefden, uitleiden, maar in het land van Israël niet laaten komen,- en gij zult verneemen, dat Jk Jehova ben. J Gij van het volk Israëis, zo fpreekt de 30 Heere Jehova: édn ieder van u, die wil, diene zijne fehandelijke afgoden, doch zo, dat gij daarbij mijne woorden in 't geheel niet hooren wilt, en mijnen heiligen naam net verdér door uwe gaaven en fehandelijke afgoden ontheiligt. | Want op mijn heiligen 40 berg, op'den berg van het verheven land Israels, zal mij ten eeniger tijde, fpreekt de Heere, Jehova, hetgeheele volk Israëis in deszelfs land dienen , daar zal ik hen gunftig aanzien , en op hunne gaaven eerftehngen, en hun geheiligde letten. I Uw 41 offerreuk zal mij aangenaam zijn, wanneer ik u uit de volken uitvoeren, en uit de landen vergaderen zal,waarin gij verftrooit zijt, w. 37. onder den tiend/laf] Het zinnebeeld is van dieren ontleend, die men vertiendt. Om den zamenhang van het zinnebeeld met het voorgaande beter, te verdaan, moet men zig herinneren, dat de Kudden fchaapen , in de woestijnen , juist het liefst w de arme zandwoestijnen, geweid wierden. De zm is, omtrent de tiende van u zal na Palestina terug keeren. De vervulling kan ik niet aantonen, dewijl wij te weinig van de gefchiedenis der Babijionifche ballingen hebben,  Cap. XXi ïsï§ jijt, om door u voor de oogen der heidenen verheerlijkt te worden. | Dan zult gij gewaar worden, dat ik Jehova ben, wanneer ik u in het land van Israël brengen zal, dat ik uwen vaderen met eede beloofd had. | Dan zult gij aan uwe voorige weegen en 43 werken, waarmede gij u ontreinigd had, terug denken, en het kwaade, dat gij gedaan hebt, zal u zeiven tot een walg zijn: j gij 44 zult verneemen, dat ik Jehova ben, wanneer ik zo met u zal te werk gaan, als mijn naam waardig is, en niet gelijk uwe booze wegen en fehandelijke daaden verdienden, fpreekt de Heere, Jehova, tot u, gij Israëliten. | Cap. XX. 45 — XXL 32, Van Jerufalem aanftaande vermesting, eerst in eene zinnebeeldige en raadselachtige rede, daarna in eigenlijke woeden. ' XX. Het woord van Jehova gefchiedde tot mij 45 bp de volgende wijze. [ Menfchenkind, keer 46 uw gezigt na het Zuiden, en voorzeg tegen het Zuiden, tegen het zuidelijk gelegen bosch in pj.44. dat ik Jehova beri\ Die geen, welke in zijne liefde tot .Abraham, en in zijne beiofcen , onveranderlijk is. Zie de aanmerking op ExodAll: 15. vs. 46. tegen het zuidelijk gelegen bosch in het veld] Eene raadzelachtige befchrijving van de ftad Jerufalem, gelijk men uit Cap. XXI: 2. ziet. jerufalem ligt zeer veel zuidelijker, omtrent vijf volle gr;ia. H 4 dett  iaö DE PROFEET EZECHIËL: in het veld. j Zeg tegen het bosch in 't Zui- a? den, hoor het woord van Jehova. Dus fpreekt de Heere, Jehova: ik zal een vuur m u ontfteeken, dat groene en dorre boomen vertëeren,en niet üitgebluscht zal worden, een vlammend om zig grijpend vuur, dat alles van 't Zuiden tot 't Noorden verbranden zal:| en één ieder zal zien , dat ik.*» Jehova, het ontftok'en heb, wanneer niemand het blusfchen kan.) ' Achj riep ik, Heere Jehova, zij zeggen 49 van mij, hij gaat met niets dan met raadzels om! j XXI Daarop gefchiedde het woord van Jehova i * vnnSl Keer"w geagt na Jerufalem, voorzeg tegen deszelfs heilige plaatzen, en tegen het land van Israël, | en zeg"tot het 2 land van Israël, dus fpreekt de Heere, Je. hova: ik wil aan u, wil mijn zwaard uit de Slu Mkk£n' en den onfchuldigen met den fchuldigen verdelgen. | Daarom, de- 3 wijl ik fcnuldigen en onfchuldigen in u verdelgen wil, zal mijn zwaar! uit zijne fchede gaan, en tegen alle ftervelingen van . t Zuiden tot het Noorden getrokken wor. 'den,] den zuidelijker, dan de wooning der ballineen aan de Chabur; dit leert de landkaart" aaii iecfe :fet g ppeenen rondom met dalen omringden berg,'en deW deze digt met huizen bebouwd is, zo wórdt hij als een bosch voorgeteld, "vvoiui uij vs.47- van 't Zuid$n tot !t Noorden] De lengte £w4en .ï.Jer a,em ftreia zig van *»"  Gap. XXI. den,| en alle ftervelingen zullen gewaar4 worden, dat ik, Jehova, mijn zwaard uit de fchede getrokken heb. J Het zal 'er niet S weder ingeftoken worden. | Maar gij, menfchenkind, zugt, als bij <$ groote fmert en droefheid, zugt, dat zij bet zien,j en als zij u dan vraagen, waarom zugt gij? antwoord dan, over het gerucht, 7 want het komt! Het hart van allen wordt bevreesd, allen laaten de handen zakken* allen zijn moedeloos, de knieën van allen vallen op den grond, gelijk water dat zig niet houden kan. Het komt! het is ge« fehied 1 fpreekt de Heere, Jehova. | Nog verder gefchiedde het woord van g Jehova tot mij:| menfchenkind voorzeg, en fpreek, dus fpreekt de Heere, Jehova, het zwaard! het zwaard! gefcherpt! en geileepen !| Het is gefcherpt, om neêrlaagen io aan te regten, en gefleepen, om te glinftejen! Zullen wij ons verheugen? De ftaf mijnes vs. to—16.] Ik heb deze Verzen niet zonder overzetting duiven laaten, doch ik moet voor mijneLee-r zers niet verbergen, dat ik op eenige plaatzen, dié 5k daarna zal aanwijzen, mijne overzetting voorniet? minder dan recht houde, doch geene betere weet te geeven. Dewijl de woorden zeiven zomwijlen niet jnoejelijk zijn, maar flegts geen gevoegelijken zin opleveren, zo kati 'ik niet anders uan vermoeden, das deze plaatzen, gebrekkig afgefchreeven tot ons geko. men zijn. Zullen wij ons verheugen ? De Jlaf mijnef zoons veracht alle hout.'] Deze is de eerde van die plaatzen, welke ik niet verftaa. Dit zie ik wel, dat de ftaf van Gcds zoon als iets zwakker, tegen H 5 te*  %9& DE PROFEET EZECHIËL. mij nes zoons veracht alle hout ! ! Het is «e- rr fleepen, om het den moordenaar in de hand te geeven.j Schreeuw en huil, menfchen. 12 ,J ' wJnt dlt gtfchiedt aan mijn volk, aan 'alle Vorften van Israël, zij zullen met mijn volk Israels voor het zwaard vallen, en daarom flaa op uwe heupen.) Want hij on-13 derzoekt, en hoe? als of de verachtende ftaf m t geheel niet was ? fpreekt de Heere, jenova. J 9 t Gij menfchenkind, voorzeg, flaa beide 14 handen te zamen, zwaai het zwaard twee tot, drie maaien: dit is het vernielend zwaard, het zwaard dat groote.neêrlaagen aanregt, en op de zelve afkomt,/ waarvoor allehar- l§ een Hap worden, en veele vajlen: aan alle . poor- fcet fcherp en fpifs gemaakt zwaard van Nebucadnezar wordt overheid:*en dus kon moeelijk"de Ko niet ats een lieveling van God, want dat was bii ze. ierl.jk met , maar dewijl de Koningen van Fuda uk den (lam ven David, gemeenlijk, God. eeigeboo ren zoonen beeten. Een ftaf zou ander bout 'Beft ten, wanneer bij fterker, duurzaamer en ede er dan hetzelve was. Dit kan ik van enkele woorden zt gen, doch het geheel te zamen verftaa ik Sweïf ais waatrchto mijne Leezers het zuilen verft an en kan her hun dus niet verklaaren. vei^n, ^■]l'!Fanih'j^^oek^ Dit verftaa ik ook mffmi" n°Ch WIC °Dderi50ekt' noch ™ «- hèlhT,,, °^ n,et' Is er ieis uigelaaten? Zal & hi,MeneVls of de trachtende ftaf de proef niet iLeld, zelf vermolmd, wormachtig hout was"  . . ; . C A Pi' XXI. t tjg poorten heb ik het zwaard befteld, dat den blikzem tot een broeder heeft, en tot het Aagten getrokken is. | Keer u ter regte en 16 ter linke.hand, waarheen uw fpits beftemd is. | Dan zal ik ook in de handen flaan, en i? mijn toorn koelen: ik Jehova heb het ge. fproken. f . Nog verder gefchiedde het woord van 18 Jehova tot, mij:{ Menfchenkind, maak u •twee wegen, welke het zwaard van Babels 19 Koning-neemen kan, en laat ze beiden op één land uitloopen; beeld een wegwijzer af, en aan't einde van eiken weg eene ftad:} Jaat den .éénen weg; voor zijn zwaard na 20 Rabba, de hoofdftad der Ammoniten gaan, en vs.! 15. dar den blikzem tot een broeder heeft] d. i. dat zo vreeslijk, fnel en onwederftaanbaar is, als de blikzem. vs. 10—27.] Uit het Capittel van Jeremia en meêr plaatzen- is het zeker, dat de Ammoniten even eens. als de Jooden vijanden van den Koning, waren, en de Koning van Egijpten het hoofd was van het groote verbond tegen hem. Wanneer dan de Koning van Babel te veld trok, zo was het de vraag, welke der beide gewïgtige vestingen hij 't eerst zou aantasten, Rabba, aan geene zijde van deo Jordaan, of jerufalem ? dit laatlïe fcheen hachelijk te zijn, deels omdat Jerufalem zeer fterk was, en deels omdat hij dan Rabba agter zig liggen liet, het welk, in geval hij van dó Egijptenaaren geflagen wierd zeer gevaarlijk was. Aan de andere z'jde was ook het voordeel veel grooter, wanneer hij Jerufalem ve^ överde, het welk in een zeker opzïgt ae lleutel van Afiën cn Africa zijn kon. Als een heiden vraagt hij zijne godfp'raaken en waarzeggers, en God leidt het zo, dat zij hem de belegering van Jerufalem bevee-  W DE PROFEET EZECHIËL van WSn1 de^JjdS^ £niS« " fceide wegen Z1> verdee en a?g > daar de te iaaten'waarfeggen het iT^r^5 jerjpen, de godfrató JSJS ?Blen 2>ez iet teen I tS* „L vraaëen , de lever te^/^C^aatl wapenkreet te vïheL "S,,11, ^ luiden gen de poorten te rS ™"rbreeker* te" ftad te maakèn?/ Dit L han"1?aiÜn8 der fche voorzeggin'g voorkop * m ™l' ** doch weggerij; 35^™^»* heet %%™2&$jt ^" bij de Latijnen Jerufalem aan Z,jne rjfe hatd' * Z'Jne Jinke» en ^ijloniérs zeSTd?eP 4orSS n^'5 ™> dat de Bahouden, dewijl Jerufalem t|gfr V00rJ^<* zouden vaarlijfc was, k{ba ™ i^ft*** das'^ gel ** het volgende fchijnt be0Pde l ^g°" : maa' die geloofden, dat de BabiLlL L}°hoden te zie»> drogen, en in de val ^{ S;^^^ D.ê ^^^vfce^rzl^^ te > wv '-tl/L'S, Kier offers a;. m  Cap. XXI. ta| doch aan hunne zonden zal gedagt worden, dat ze gevangen worden. 1 Daarom fpreekt de Heere, Jehova, de-24 wiil 2ïï uwe zonden wederom m gedagtems» brengt, en uwe afvalligheid en Hecht beftaan zo openbaar pleegt, opdat zij niet in verceetenheid raaken, zo zult gij gevangen worden.l En gij onreine, ?gij fchuldige , g« aj Vorst van Juda, wiens laatfte tijd van den oogst zijner zonden gekomen is ! | f>eHeere, 26 Jehova zegt, het hoofdfierzel zal afgebonden, de kroon afgenomen worden, dat nu is, zal ras niet meêr zijn, vernederingen verhooging, verhooging en vernedering zullen verwisfelen, | ik zal alles omgekeerd, 27i omgekeerd, omgekeerd maaken, en dat nu is, zal niet meêr zijn, tot dat hij komt, dien het van rechts wege behoort, en dien zal ik het geeven. I ^ len na Jerufalem duiden , en f .™L^' g zweere zo duur als htj ml. d. 1. de wa*™£ met fti^en aangevuld, kwam mij dan beter voor, da Sedwaaïigng, daar ik niet e*.jw»t.welke onder de twee beste dwaalingen ik .kiezen zou. Tot dat hij komt, zat er ë^1'./1 J. „ „ yi tv. ir> ziS. Mogelijk is deze fpreekwijs uit GOT.XUX. l°genomen; mogelijk ook niet.  Vs. 28-32. Een aahhangzel van deze voorzegging, waarin tegen Jerufalem verfchoond hleeven, hunonl , derë«»g wrdt bekend gemaakt. - En gij menfchenkind, voorzeg,enfpreelr 28 dus fpreekt de Heere, Jehova, van Je Am' net zwaard is om te worgen getrokken en tot een IwtigenmoordgeLpSn^nfSijS1 ileren gefieepen,| ten tijde, wanneetJon 20 bednegeiijke gezigten acht geeft, en f eu- 9 gei» laat voorzeggen, om u eindelijk ookop de halzen der verflagen misdadigers neêr te riJP zijn. | Steek het in zijne fchede 1 Aan 3 tot fchuim maakt, (d. i. in eene foort van glas : verandert, dat wij fchuim noemen.) daarin-werpen] Ik heb overgezet, gelijk ik in den gedrukten text voor mij vond, doch geloof, dat het betekenen moet, het vuur aanblaazen, het ireen flegts een paar kleine trekken van ééne ietter van de gedrukte leezing verfchilt. vs. 25. liet zamengezivoeren rot der Profeeter?, De valfche Profeeten- te Jerufaiem, die ten tijde van jeremia door hunne voorzeggingen tot wetierfpannigncd tegen Nebucadnezar voedzel gaven, den Koning en het volk becröogen , deszelfs verkeerde verwagtmgeh tegen alle waarfehouwintren ftaande hielden, daardoor de oorzaak van al het kwaad en bloed vergisten waren ? dat Judea en Jcmfalem trof,  Cap. XXII. §§| zwooren rot der Profeeten is in u als een brullende en verfcheurende leeuw, zij eeten menfchen, trekken goederen en eer na zig» en maaken veele weduwen in u.J Deszelfs 26 Priesters verminken de wet, ontheiligen mijn heiligdom,maaken tusfchen het heilige en gemeene, reine en onreine, geen onder- . fcheid , doen de oogen toe, Wanneer mijne Sabbathen verbroken worden, en ik worde onder hen ontheiligd. | Deszelfs overheden 2f zijn als wolven, die op een roof uitgaan, vergieten bloed, hebben het leeven veil, waar 'er winst te doen is. | Hunne Profee- 28 ten metzelen voor hun met fpeekzel, zien onwaarheid, voorzeggen leugens, zeggen tot hen, dus fpreekt Jehova, daar Jehova niets gefproken heeft, j Het gemeene volk 25 pleegt geweld: rooft, onderdrukt den armen, den ongelukkigen, den vreemdeling, te onrecht. | Ik zag onder hen na zulken 30 om , die mogelijk de doorgebroken muur weder herftelden , of in de opening traden, en mij tegenhielden, om het land te verderven , doch ik vond 'er geen; | ik ftorte dan 31. mijn toorn over hen uit, verteere hen. door 't vuur mijner wraak, en laat hunne daaden op hun hoofd nederkomen, fpreekt de Hee- 1 re, Jehova! Cap. vs. 28.] Zie de aanmerking op Cap. 10: 10. vs. 2,1. in de opening traden] Gelijk wij het thans noemen zouden, in de bres traden , en haar verdsdigden. Onder dak zinnebeeld worden de beste» < van 't volk voorgefteld, die door hunne godsvrag» Gods oordeelen van ftraf afkeeren. I 2  sa* Cap. XXIII. Zonden en firaffen van Samariën en Jerufalem onder het zinnebeeld van twee zusters, Ohola en Oholiba. XXIII. Het woord van Jehova gefchiedde üotmij i op de volgende wijze. | Menfchenkind, 2 daar waren twee zusters van ééne moeder, | deze bedreeven in haare jeugd in Egijpten 3 hoererij, lieten haare borften betasten, en pleegden als meisjens haare eerfte liefde. | De grootfte heette Ohola, en haare zuster 4 Oholiba, ik trouwde haar, zij baarden zoo. nen en dogters. Haare rechte naamen zijn, van Ohola, Samariën, en van Oholiba, Jerufalem. Ohola pleegde nu ter mijner befpotting 5 , , ontugt, vs. 3.] Demeenmg van het zinnebeeld is, dat de Tsraëliteu reeds in Egijpten afgoderij begonnen te pleegen, en Ejnjptiscli bijgeloof aan te neemen. . plèegden liefdé] Ik gaa van de Joodfche punten t»fj volgens welke er borjlen in plaats van liefde ftaan moest, doch 't is zeer onzeker, wat het daarbij behoorende werkwoord betekent. vs. 4.3 Ohola en Oholiba zijn fpreekende naamen , dat is , wier betekenis het charachr van den perfoon moet uitdrukken. Oholiba, de naam van Jerufalem, betekent: mijne tent m haar , dewijl Jerufalem den Tempel en de wettige wooning van ^God had: Ohola, de naam van Samariën , haare eigene tent, dewijl de tien Hammen hunne eigen onwettige Tempels en Altaaren hadden opgeregt. vs. 50 De heidenfche volken, wier afgodendienst 4* Israëliten en Joodea navolgen , of waarmede zij toï  Cap. XX11I. ijj ontugt, wierd op haare minnaars tot verbaazing toe verliefd , op de Asfijriërs, die nabij waren,| enkel Vorften en Heeren,6 die in 't donkerblaauw gekleed waren, fchoone jongelingen, ruiters, die op paarden kwamen gereeden.| Aan dezen gaf zij 7 zig ter ontugt over, (het waren de fchoonilen onder de Asfijriërs) en van die waarop Zij verliefd was, liet zij zig door alle foort van tot hunne eigen fchaade verbonden (luiten, waatvan gemeenlijk het gevolg is , dat zij hunne gebruiken navolgen,'worden van hier af nogmaals voorgelle.d, als of Samariën en Jerufalem op hen verliefd Wierden, en ontugt met hun bedreeven. tot verbaazing toe verliefd] Ik heb zo overge. zet dewijl het niet het gewoone woord van liefde is, maar een fterker, dat eigenlijk betekent: oyerhet geliefde voorwerp, dat men onder de oogen krijgt» verbaasd ftaan. ' _ vs. 6. die in 't donkerblaauw gekleed waren} Dit is zekerlijk geene Hechte kleur om de geftalte ■van een mansperfoon, die 'erwel uitziet, op te beuTen, en was nog daaiënboven bij de Hebreeuwen eene aanzienlijke kleur: ik heb dan overgezet, gelijk ik in den gedrukten text vond. Doch ik vermoede, dat het geene zuivere leezing zij, en Ezechiël hier even eens heeft gefchreeven als daarna?*. 12, tnvode rusting, welke'beide woorden zeer weinig van eU kanderen verfchillen. ruiters, die op paarden kwamen gereeden.] uit is in het zinnebeeld ook op z;jne juifte plaats bijgebragt, want mansperfoonen komen te paard aan het vrouwelijk geflacht gemeenlijk voordeelig voor. In de zaak zelve is het ook waar; de Asfijriërs hadden veel paardenvolk , en hunne overften waren, gel.jk men ligt denken kan , zogoed te paard als de onze, daar integendeel het paard onder de Jooden en lsra uit aiieriei volken verzameld , met groote en kleine '„i u ,e" helmen geopend, zullen zij Hi van alle kanten aantasten; ik zal hun het recht overlaaten, en zij zullen u naar hun recht oordwier,. { Dan zal ik mijne jaloezij zS pver u den vrijen teugel geeven , zij zullen naar hunnen toorn met u te werk gaan, u neus en ooren affnijden,en het overige zélfs zal met het zwaard afgehouwen worden; u. we zoonen en dogters zullen zij tot flaaven neemen, en t geen van u overig is, zal van t vuur verteerd worden. J Uwe k eederen 26 Zullen zij u uittrekken, en u uw Zieraad af neemen,| en zo zal ik aan uwe ontugt een 27 einde maaken, dat gij met Egijpten geene hoererij meer pleegen,uwe oogen daarheen «iet meêr opheffen,en aan delgijptenaaren niet weggtnomen. Zie Dan. II- 5 Ue W,eu) fchöf van znlt d3n- °°k »cfc?b^,e met het over. andere had SSt' ^ ™en het éée Jid naa bet S bevel vanVpKm^De Zaak is' dat Jerufalem. Wierd Nebucadnezar, wezenlijk verbrand ■  Ca*. XXII!. Ï39 niet meêr denken zult. | Want dus fpreekt 2 8 de Heere, Jehova: ik zal u geeven in de magt der geenen, die gij haat, en waarvan gij afkeerig zijt geworden,) die zullen u 29 naar hunnen haat bejegenen, u alles, wat gij verkreegen hebt, ontneemen, u naakt en bloot laaten , en uwe fchaamdeelen , waarmede gij zo veele ontugt bedreeven hebt, zullen ontbloot worden. | Dit zal u 30 daarom overkomen, omdat gij met de volken ontugt bedreeven hebt, door wier fehandelijke afgoden gij u ontreinigd hebt: | gij zijt de wegen uwer zuster gegaan, en 31 haaren beker zal ik u in uwe hand geeven. j Dus fpreekt de Heere, Jehova: gij zult 32 den beker uwen zuster drinken, den grooten en diepen, die zo veel wijn bevat, dat hij u tot een fpot en hoon maakt, | gij dron* 3 3 ken wordt, hoofdpijn krijgt, den bedwelmenden beker uwer zuster Samaria, waarvan gij verftijfd op den grond zult liggen, f Tot den laatften droppel zult gij dien ait- 34 drinken, dan de fcherven in Hukken fmijten, en uwe borften daarbij wonden; want ik heb het gefproken , fpreekt de Heere, Jehova.) Want dus fpreekt de Heere, 35Jehova : dewijl gij mij vergeeten, en mij fmaadelijk den rug toegekeerd hebt, draag gij dan nu ook de ftraf uwer fchande en hoererij. I NogfprakJehova totmij: menfchenkind, 30 recht met Ohola en Oholiba, en houd haar haare fehandelijke daaden voor3| dat zij 3^ over-  Ito DE PROFEET EZECHIËL. overfpel bedreeven, en bloed aan de han. den hebben. Met haare fehandelijke afgoden hebben zij overfpel bedreeven, en zelfs haare kinderen,die zij van mij hadden, hun tot ipijs voorgezer.j Daarenboven hebben 38 zij dit nog tot mijn verdriet gedaan, dat zij ten zeiven dage mijn heiligdomgefchonden en mijne Sabbathen ontheiligd hebben-| ^ want als zij haare kinderen voor de fchande. 30 hjke afgoden geflagt hadden , dan gingen zij nog denzelfden dag in mijn heiligdom, om het te fchenden, jaa in mijn heiligdom hebben zij zo gedaan. | Ook hebben 40 zij tot mansperfoonen gezonden, die uit verre landen komen moesten; boden zijn er tot hen gezonden, zij zijn gekomen, en voor dezen hebt gij u gebaaden, gefclanket, en op 't kostbaarfte gekleed en verfierd,| hebt gezeten op een prachtig41 bed, waarvoor eene tafel gedekt ftond', en daarop mijn reukwerk en mijne welriekende wateren,| waarbij het luide mufijkvan4a veele mftrumenten klonk. Zo hebbenzii gewagt op heden uit het gemeene volk, die vllif' &bl"nketl Letterlijk , uwe ootren met Kachl geblanket. Kachl wordt uit de erts van fpiesglas gemaakt, (nu ook wel uit eene erts van lood. welke men met die, uit eenvouwdigheid, lerwisfeld') in water ontbonden , en dan door middel van eeii EÜmfcpUJ 1 \ °°? fredr°PPeid- Het is 't onfcnufdigjle blanketzel dat 'er zijn kan, veifiert en verfterkt het oog. Het komt ook voor II KonAX- =o vs.42. uit het gemeene volk , die - uit de woestijn gehaald wier den) Rondtrekkende Ara. bier:,,  Cap. XXIIL, H* die gehaald wierden, uit de woestijn gehaald wierden, en haar armringen aandeeden, en fraajekroonencpzetteden.J Toen 43 zeide ik, deze verfleetene oude pleegt toch haare hoererij nog voort' zo lang Hy wil, doet Zij het ook.| Men komt tot haar als 44 tot openbaare hoeren, tot Ohola en Oholiba, die verfoejelijke vrouwen. | Recht-45 vaardige mannen dan zullen haar rechten naar 't recht der overfpeelfters en bloedvergietfters, want zij zijn overfpeelfters, en daar is bloed aan haare handen. ( Want 46" dus fpreekt de Heere, Jehova: vergader eene menigte volks tegen haar, en geef haar ter jagt en plundering over: | de vergader- 47 de menigte zal haar fteenigen, met mesfen in {tukken fnijden,haare zoonen en dogters dooden, en haare huizen verbranden. | Zo 48 zaliktoeh eindelijk het hoerhuis-houden uit het biërs, van de fchaapenfokkerij Ieêvende, gelijk wij ze thans bij hun eigen naam noemen, Beduïnen. Dat dezen aan Oholiba armringen fchenken, behoeft niemand te bevreemden : de rondtrekkende Arabifche volken droegen de zelve, en hadden daarenboven nog eertijds, toen Arabiën rijk in goud was, dit en andere fieraaden van goud. Num.XXXl: 15. Reen* teren, VIÏÏ: 24. Dat de [ooden zig ook met Arabifche volken in een verbond tegen Nebucadnezar hebben ingelaaten» blijkt uit Jerem. XXV: 23, 24. daar de gezanten van deze voiken te Jerufalem met nog meerdere bij malkandereu zijn : den afgodendienst der Arabifche volken hebben zij insgelijks aangenomen. Zie de aanmerkingen op yerem.VU: 18. XIX: 13. vs. 46.] Zie de aanmerking op Cap. XVI: 40.  142 DE PROPEET EZECHIËL- het land wegmaaken, andere vrouwen zulJen zig aan haar fpiegelen, en geene derge hjke fehandelijke daaden meêr pleegen F Uwe fehandelijke daaden zal ik aan u flraffen. 40 uwe verfoejelijke zonden zult gij boeten .en gewaar worden, dat ik Jehova ben., Cap. XXIV. Eene dubbelde goddelijke aan/praai, welke de Profeet op den zelfden dag heeft, waarop het Babijlonifche leger voor jerufalem kwam. XXIV» In het negende jaar, op den tienden dag 1 * der tiende Maand, gefchiedde het woord van Jehova tot mij op de volgende wijze. J Men- 2 fchenkind, fchrijf dezen dag op, dezen hui. di gen dag, want op dezen zei ven dag is de Koning van Babel voor Jerufalem gekomen. I Leg ook dit ongehoorzaame volk eene gelii. % kenis voor, en zeg tot hen, dus fprak de Heere Jehova: neem een pot, neem dien, giet vs. I.V Zie Jerem.Uh 4. De plaats aan de Chabur , daar de Profeet zig ophield , is volgens de kaarten van D'Anvilie over de honderd Duitfche mijlen van Jerufalem gelegen; de Profeet kon derhalven menfchelijker wijze onmogelijk weeten, dat juist op dezen dag de belegering van Jerufalem een aanvang Jiad genomen, en wanneer men daarna vernam , dat öit naauwkeurig vervuld was , zo was het een iterfc bewijs van zijne goddelijke zending. 3-J Pe pot is een zinnebeeld van Jerufalem.  Ca*. XXIV. 143 giet 'er water in, f doe daar alle beste ftuk.- 4 ken in, bout en fchouderftuk, vul hem met de beste mergbeenderen ,j neem de beste 5 fchaapen, maak daar vuur onder, laat het zeer hard kooken , dat ook de. beenderen doorkooken.J Want dü$ fpreekt de Heerè, 6 Jehova, wee u, gij ftad, die met bloed be. vlekt zijt, gij pot, van binnen vol roes't, die van den roest nimmer gereinigd zijt;het ééne ftuk zal naa het andere daar weder worden uitgetrokken, ftuk voor ftuk, zonder het lot daar over te werpen. }■ Want 7 het in haar vergooten bloed is op de naakte fteenrotzen uitgeftort, niet eens op aarde, zo dat het met aarde had kunnen bedekt worden. | Om toorn en wraak te verwekken, 8 heb ik het bloed op de naakte fteenrotzen jaaten vergieten,zo dat her. met geene aarde kon bedekt worden. | Daarom, dus fpreekt 9 Jehova: wee u, gij ftad, die met bloed bevlekt zijtl ik zal het vuur groot maaken,j zeer veel hout opleggen , dat het vleesch 10 verteerd wordt, het nat overkooke, en de been- vs.6. roest] Dewijl 'er Volgens het ude Vers vnn een koperen pot gefproken wordt, zo moet dit van het zo geroemde koperroest verliian Worden, het welk het koper doorknaagt en doorboort, indien men het daar niet van zuivert, en ook, even als kopergroen, een hevig braaken veroorzaakt. Het is het ■zelfde niet als kopergroen ; dit ontftaat door een groeibaar zuur, maar koperroest door vogtige luchtJ ook vcrfchillen beide in kleur. vt. 7.3 De bloedfchulden van Jerufalem zijn niet -geheim, maar geheel openbaar.  144 DE PR/OFEET EZECHIËL. beenderen aanbranden: J zet dan den ledigen 11 pot op de kooien, dat het koper gloejend worde, de roest van binnen afgewreeven en verteerd worde. | — Maar de pot tart i % den hoogften graad van 't vuur,en verliest zijne menigte roest niet; in 't vuur blijft de roest nog.| Bij uwe onreinheid moet een 13 verborgen kunstfluk zijn, ik reinig u, en gij wordt niet rein: gij zult van uwe onreinheid niet rein worden, tot dat ik mijn toorn aan u gekoeld heb.| Ik, Jehova, heb het 14 gefproken, en zal het doen, ik zal niet op. houden, vs. 11.] Als het koperroest te diep doorknaagd heeft, dan is dit het middel, dat men gebruikt, om het weêr te zuiveren : men laat het koper in 't vuur gloejen, en lescht het in 't water uit, dan valt de roest ais blaaren of fchilfers af, en wordt asch van koper genoemd. Als men in plaats van water azijn neemt, dan lost de roest zig voor een gedeelte op en fmelt daarin, het geen ik daarom aanmerke, omdat mogelijk veele geleerde Leezers , daar ik afgewreeven heb overgezet, liever verfmolten zullen hebben. Dit kon gefchieden, als men eene zo oneigenlijke wijze van verfmelting wilde verftaan , maar moet men niet aan een verfmelten van den roestdoor »t vuur denken, want als dat gefchieden zou, dan moest het koper zelf mede fmelten. Zelfs zonder water en azijn laat het grootfte gedeelte van den roest zig door het enkel gloejen oplosten, zodat het afgewreeven kan worden. vs.. 12. tart den hoogften graad van 't vuur] De meening is: fchoon men het fterkfte vuur, (te weeten vuur van de keuken, want onder het vuur van kapellen zou de pot zelf fmelten) onder hem ftookt, zo ftaat deze geheel buitengewoon hardnekkige koperroest het toch door. vs. 14, ik zal niet ophouden] Zo hefcr ik de gewoon»  Cap.' XXIV. ' i4§ houden, niet verfchoonen, geen berouw* hebben, volgens uwe werken en uwen wandel zul !cn zij u recht doen , fpreekt de Heere, 'Jehova. | Het woord van Jehova gefchiedde nog i5 op de volgende wijze tot mij :| menfchen- 16 kind, ik zal u den lust uwer oogen dooreen onverwagten flag beneemen, doch gij zult niet treuren, noch weenen, noch traanen laaten vallen,| maar flegts in ililte zugten, 17 geene rouwklagt zult gij aanregten , den tulband om het hoofd gebonden houden, uwe fchoenen aantrekken, uwen mond niet bedekken , noch een begraafnis-maaltijd houden.| Wanneer ik nu 's morgens tot het r die te Jerufalem nog zoonen en dogters hadden. vs. 22. 2£j De aan de Chabur woonende Jooden zullen geene openbaare bewijzen van rouw durven geeven, dewijl dit zou kunnen uitgelegd worden, als of zij over Nebucadnezars overwinning en vooripoed * rouw bedreeven.  $0 Cap. XXV. Voorzeggingen tegen de nabuurige volken, de Ammoniten, Moabiten, Edomiten en Philu ftijnen, die zig over het ongeluk van Jerufalem verblijden. XXV. Het woord van Jehova gefchiedde tot mij i op de volgende wijze. | Menfchenkind , % keer uw gezigt na de Ammoniten, voorzeg tegen hen, | en zeg tot de Ammoniten: 3 hoort het woord des Heeren, Jehova, dus fpreekt de Heere, Jehova; dewijl gij eene befpotting over mijn heiligdom laat gaan, zeggende, het is ontheiligd, over het Israël iitiiche land, zeggende, het is verwoest, en over het volk van Juda, zeggende, zij zijn in ballingfchap gegaan,| zo 'zal ik uw 4 land den Saraceenen tot een erfdeel geeven, z'rj zullen hunne wagttorens daarinopr'igten, hunne wooning daarin opflaan , deszelfs vrugten opëeten , en de melk drinken ; j Rabba zal eene legerplaats der kameelen 5 worden, en waar Ammoniten gewoond hadden, daar zullen zig fchh.ipskudden begeven, en gij zult gewaar worden, dat ik Jehova ben. | Want zo fpreekt de Heere, 6 Jehova: omdat gij met de hand klapt, met , de itf.4. den $ar aceenen] aan de van Israël afdammende, rondtrekkende Arabiërs. Zie de aanmerking op Job I: 3. ï\ 3  i4B DE PROPEET EZECHIËL. de voeten ftampt* uw verblijdt, en eene boosaartige befpotting over het ïsraëlitifche land laat opgaan,| zo zal ik mijne hand7 tegen u uitftrekken,ü den vreemden volken ten buite geeven, u zo verwoesten, dat gij geen volk meêr zijt, en geen land meêr hebt. Ik zal u verdelgen, en gij zult gewaar worden, dat ik Jehova ben.| Zo fpreekt de Heere, Jehova: omdat Moab en Seïr zeggen, het volk van Juda is geworden als alle andere volken, | zo zal ik q, de bergen van Moab voor den vijand openen, van de fteden af, van zijne fteden af van het einde des lands , het fchoonfte land, hetlandfchap Jefchimoth, Baal-Meon, en tot Kirjathaim toe. | Dit zal ik den Sara- 10 ceenen nog boven het land der Ammoniten geeven, hun tot een erfdeel geeven. De Ammoniten zullen onder de volken niet meêr vs. 8. is geworden als alle andere volken] dewijl God liet niet meèr op die wijze befchermt, als bij anders gedaan heeft. vs. y. Jejclumoth] Num. XXXIII: 49 ■ Jojua XIII: 20. Baal- Meon) Eene ftad, die eertijds den ftam van Ruben had toebehoord, (Num. XXXII: 38.) doch van de Moabiten naa de wegvoering der tien Rammen in de Asfijrifche ballingfchap , of ook wel vooraf, weder in bezit genomen ivas; tot Kirjathaim toe"] Deze ftad heeft eertijds ook tot den ftam van Ruben behoord , ligt flegts eene reis van één dag van Palmijra , en was dus waarfchijnlijk de uiterfte grensplaats van het Moabitifcfie land ten tijde van Ezechiël. Zie de aanmerking op Jvrem.XLVM: 1.  Cap. XXV*. £49 meêr genoemd worden, | en aan Moab zal n ik oordeelen van llraf oefenen, en zij zullen gewaar worden, dat ik Jehova ben. j Dus fpreekt de Heere, Jehova : dewijl iz Edom omtrent het volk van Juda volgens eene wraakzuchtige vijandfchap te werk gaat, en zig door zijne wraak fchuldig maakt, J zal ik, fpreekt de Heere, Jehova, mijne 13 tand tegen Edom uitftrekken, menfchen en vee uitroojen, en het van Theman af tot Daden toe woest maaken, zij zullen door tiet zwaard omkomen, j door mijn volk Is. 14 raëls zal ik wraak aan Edom oefenen, en zij zullen met Edom naar mijnen toorn en wraak te werk gaan, men zal het gewaar worden, dat het mijne wraak is, fpreekt de Heere, Jehova;, | Zo fpreekt de Heere, Jehova: omdat de 15 Philiftijnen met wraakzucht te werk gaan, geduurig voortgaan, zig te wreeken, met hoon en boostaartigheid verwoesten, en eene eeuwige vijandfchap pleegen,| zo zal 16 ik, fpreekt de Heere, Jehova, mijne hand tegen vs. 13, van Theman af] Een Edomitisch land. fchap, dat van een neef van Efau zijn naam heeft, (Gen. XXXVI: u,) doch welks ligging wij niet «aauwkeurig weeten. tot Daden toe] Zie de aanmerking op Terem. XLIX: 3. vs. 14. door mijn volk Israëis zal ik wraak oefenen] Dit is laat naa de wederkeering uit de Ba> bijlonifche ballingfchap 129 jaaren vóór de geboorte van Christus vervuld, wanneer Johannes fjijrkanas Idurnéa veroverde, K 3  150 DE PROFEET EZECHIËL. tegen de Philiftijnen uitftrekken, het volk" der verdreevenen verder verdrijven, en het overblijfzel der geenen, die aan den oever der zee woonen, verftroojen.j Eene 17 groote wraak zal ik aan hun uitoefenen, eene toornige ftraf, en zij zullen gewaar worden, dat ik Jehova ben, wanneer ik mijne wraak aan hun zal oefenen.] Cap. ty. 16, het volk der verdreevenen, of der bal- fingen] De Pniliftijnen waren in Paleftina vreemde, lingen; hunne eerfte voorouders waren uit Egijpten na Cijprus, (of, gelijk het in 't Hebreeuwsch heet, Cafthor') en de Philiftijnen uit Cijprus weder na Paleftina vertrokken: daarvan worden zij hier verdreevenen of ballingen genoemd. Hun gewoone naam, Philiftijnen, betekent zelfs eigenlijk, uit het ééne land in het andere verhuisd. Die hiervan meêr wenschte te weeten , kan het vinden in mijn fpicile. iium geographiae Ijebraeorum esterae, T. I. fagv 373—308,  Cap. XXVI. Eene voorzegging van de verwoesting van het oude Tijrus C*), dat zig over Jerufalems ondergang verblijde, door Nebucadnezar, en wel zo, dat het nooit weder zal opgebouwd worden. XXVI. In hetelfde jaar op den eerften r dag (*) van het oude Tijrus] Deze woorden heb ik niet ten overvloede gezet, zij zijn noodzaakelijk, om de voorzegging, doch inzonderheid het ia,de Vers te verftaan. Het oude Tij rus (Palaïïijrus~) lag op het vaste land tegen over een klein eiland, en dit is het, dat Nebucadnezar verwoest heeft: doch wanneer de Tijriërs hunne kragten wederkreegen, zo bouwden zij hun Tijrus, eene nieuwe ftad , op het tegenover gelegen eiland, om in het toekomende veilig te zijn; wanneer Alexander de Groote verlangde in hunne ftad ingelaaten te worden, cm aan Hercules een offer te brengen , zo antwoordden zij hem, dat de oude oorfprongelijke Tempel van Hercules op het vaste land lag, daar het oude Tijrus geftaan had. Van dit Tijrus , het welk Nebucadnezar verwoest heeft, kan Ezechiël met waarheid zeggen, dat het nooit weder zal opgebouwd worden. Het op een eiland gelegen nieuwe Tijrus wierd van Alexander den Grooten veroverd , doch dit eiland is door den dam, welken hij bij de belegering door de zee na Tijrus gelegd had, en die van eeuw tot eeuw geftadig breeder geworden is , in een halfëiland veranderd , zo dat het nieuwe Tijrus nu ook op het vaste land ligt, doch ten tijde van Ezechiël was 'er dit Tij rus nog nier. vs. i. in het elfde jaar] naamelijk van Zedekia, •f, het geen het zelfde is, van de vervoering der K 4 Wil-  Ï5* DE PROFEET EZECHIËL. dag dezer Maand, gefchiedde Jehova's woord * tot mij op de volgende wijze. | Menfchen. Kind, dewijl Tijrus fpottend van Jerufalem Zegc: het is verwoest, de handel der vol» «en zal zig tot mij wenden, ik zal volkrijker worden, dewijl Jerufalem,woest is:I daar-3 om fpreekt de Heere, Jehova: ik wil aan U> lijrus, en veele volken tegen u opbrengen, gelijk de golven der zee opzwellen en overftropmen: | die zullen de muuren van 4 1 ïjrus verwoesten, zijne torens afbreeken, de aarde zelfs van den grond wegdraagen, en het tot eene naakte fteenrots maaken./ Tïjrus zal eene visfchersplaats worden, 5 #aar men de netten in zee werpt, want ik heb ballingen na deChnbora. Zie de aanmerk.op Cap. T: r, Jn dit jaar is Jerufalem van Nebucadnezar veroverd. jferem.LW. 5. » ■ .....] Daar ik deze (tippen gezet heb. moet •nar ^r'00i"en 8er,aakt in deze of geene Maand. ?2 Z V" LUth!'S B'JneI leest' °P de» eerden dag der eerfte maand, is flegts een bijvoegzei van Lu. ïber, op eene wel gewoone, doch niet zeer gelukki ge gisfing: want op den eerften dae dereérfte Maand Was Jerufalem nog niet veroverd , 'welks verovering ihier nogthans als bekend, cn als eene zaak , waaryver de Tijriërs zig verblijden, onderdek) wordt vs. 2. de handel der volken zal zig tot mij wen. fett] Jerufalem moet dus toen aan den grooten handel der waereld deel gehad hebben, waartoe het zeer bekwaam ligt. De indifche nam , gelijk wij in het volgende Cap.ttel zien zullen, voor een gedeelte zün weg over Arabiën, en kon van daar zo goed na L rufa.em en Jafa. ats na Tijrus gaan, en de handel ;e land , tusfchen Ahén en Africa, gaar. natuurlijkerwij§B uuor Judéa. w *  Cap. XXVI. 153 "heb het gefprooken, fpreekt de Heere, Jehova, een roof der volken. | Zijne dog- 6 ters in het veld zullen door het zwaard gedood worden, en men zal zien, dat ik i jehova ben. | Want dus fpreekt de Heere, 7 Jehova: ik zal Nebucadnezar, den Koning van Babel, den Koning der Koningen, van het Noorden voor ïijrus brengen , met paarden, wagens, ruiterij en een groot Ierger:| uwe dogters op het land zal hij met 8, , het zwaard dooden , u met eene wal influiten, loopgraaven metftormpaalen bezet tegen u opwerpen, het fchild tegenubrengen , | metmuurbreekers tegen uwe muuren 9 Itooten, uwe torens niet het zwaard veroveren en verwoesten. | Van het ftampen 10 zijner paarden zullen 'er wolken van itof opgaan en u bedekken j van het gedruis der riii- vs.6. Zijne dogters op het veld\ De mindere van Tijrus afhangende landfteden. vs.7. van het Noorden] Babei zelf ligt wel niet pp de noord- maar op de oostzijde van Tijrus; doch, de Chaldeën waren uit hun oorfprong een noordsch volk, (zie de aarim. op Jerem.Y. 13.) dat zjg te Babel nedergezet, maar nog zonder ophouden zijne ' beste foidaaten uit het noordelijk Chaldéa kreeg; Nebucadnezar kan ook op zijn togt na Tijrus van het Noorden aan de zeekusten gekomen zijn. VS. 8. het fchtld tegen u brengen] Dewijl 'er met van een, llag, maar van eene belegering gefproken wordt, zo verltaa ik hier hef ftormdak, dat uit zamengeftelde en boven het hoofd gehouden fcliüden beftond, onder welks fbherm men de muurbreekers - placht aan te brengen , en dat de Latijnen tsstud% noemen, ' K 5  154 DE PROFEET EZECHIËL. ruiterij, raderen en wagens, zullen uw« muuren beeven , wanneer, hij door uwe poorten zal intrekken, gelijk men in eene ilad intrekt, wier muuren doorgebroken zijn J De voeten zijner paarden zullen alle 11 /'uwe ftraaten vertreeden, uwe inwoonders zal hij met het zwaard dooden , en uwe fchoone ftandbeelden ter aarde nederwerpen. j Uw rijkdom en koopwaaren zal men 12 der plundering ten prooje geeven, uwe muuren zal men omwerpen , en uwe fraaje huizen verwoesten,de fteenen en het hout daarvan, jaa zelfs de aarde op uwen grond in zee werpen.| Uwe luide gezan-13, gen zal ik laaten ftilzw'rjgen, en uwe klinkende harpen zullen niet meêr gehoord worden, j Ik zal u tot eene naakte fteenrots 14 maaken, tot eene plaats, daar men netten uit- vs. 11. in zee werpen] Of dit ten tijde van Nebu'cadnezar gefchied is, weet ik niet, het komt mij ook niet zeer waarfchijnlijk voor , dewijl A!ex*ider de Groote, wanneer hij het nieuwe, op een^Jsland gelegen Tij rus belegerde, nog een tempel vaiT «er. cules aan die plaats vond , daar het oude TRrus geftaan had, welken de Tijriërs hem om te'offeren aan weezen, zelfs nog veel hout en fteenen van het oudeTijrus. Doch deze liet hij juist in zee werpen, wanneer hij van den oever tot het eiland een dam leide. QCurtius, B.JV. H.2. $.18) Dit laatfte lotgeval van het oude Tijrus verëenigt de Profeet met deszelfs verovering en verwoesting. VS. 14. gif zult niet weder opgebouwd worden] In de eérfte aanmerking op ons Caphtel heb ik reeds gezegd, dat het oudeTijrus nooit weder opgebouwd, mnar dat 'er eene nieuwe ftad op het tegenóver gelegen eiland gebouwd is.  ca*, xxvï. ij?ar uïtfpant, en gij zult niet weder opgebouwd; worden, fpreekt de Heere, Jehova. | Dus fpreekt de Heere, Jehova, tot Tij. 15 rus: zal van het kraaken uwes vals, en bij het zugtender ftervenden, bij het bloedbad, dat in u zal aangeregt worden, Europa niet beeven?J zullen alle Vorften aan de kusten 16 der zee niet van hunne throonen klimmen, hunne koninglijke geflikte kleederen afleggen, met fchrik overdekt op den grond zitten, en zonder ophouden zidderen en zig over uontzetten?| niet eene weeklagt over 17 u opheffen, en zeggen: hoe zijt gij te gronde gegaan en van de zeeën verdweenen, die aan de zee woondet? gij beroemde ftad, die ter zee zo magtig waart? gij, met uwe inwoonders, die fchrik verfpreidden over alle landen, die aan de zee liggen ? | Nu, ten dage 13 uwes vals, zal Europa beeven, en de zeekusten zullen over uw einde verfchrikken! f Zo fpreekt de Heere Jehova, wanneer ik 19 u tot eene woeste ftad zal maaken, gelijk aan de fteden, die geene inwoonders meêr hebben, de zee over u gaan, en een groot water u zal laaten bedekken,! u met bun 20 * na beneden zal ftooten, die in den kuil daalen, tot de oude volken, u in de beneden waereld uwe wooning bij de oude overblijfzels en het puin der fteden zal aanwijzen, die in den kuil gegaan zijn, opdat vs. 19.3 Hier moet men de aanmerking op vs.iz. csrbaaleu.  *P<5 DE PROFEET EZECHIËL; dat gij niet meêr bewoond wordt: dan zal ik een nieuwen opgang in het land der levendigen geeven. j Tot een affchrik zal 21 ak u maaken, gij zult niet meêr zijn,gezogt, en in eeuwigheid niet gevonden worden, fpreekt de Heere, Jehova,/ Cap. XXVIL Een'klaaglied over Tijrus, waarin deszelfs voorige groote handel befchreeven wordt. XXVII Nog verder gefchiedde het woord van Je-1' hova tot mij op de volgende wijze. | Gij, 2 menfchenkind, zing een klaaglied over Tij- a ms,| en zeg tot Tijrus: Stad aan den oever de/ zee, die den handel der volken hebt, den handel met het groote Europa, dus fpreekt de Heere, Jehova: gij Tijrus zegt, ik ben volmaakt in fchoonJieid : uwe grenzen hebt gij midden in de 4 zee, vs.20. een nieuwen opgang in het land der Jeependtgenj Het te gronde gegaane Tijrus zal, docli op eene andere plaats, op het tegenover geleeen eiland , weder opkomen. Dit heeft in de daad vóór de vervulling zeer raadzelachtig moeten klinken, en het moet voor de Leezers moejelijk geworden zijn. Ezcchiels voorzegging, die zegt, dat Tijrus niet we, °^YinUWd Z3] WOrde"' met die van Jefaïa» (Gtf/.AAIil: J5_j8.) overéén te brengen. vs. 4. uwe grenzen hebt gij midden m de zeel Eene befchnjving van de heerfchippij der zee, welke deze magtige ftad tot haar gebied en grenzen; telt.  C AR XXVfl. 157 2ee,uwe bouwmeestershebbefi utfefchöon heid volkomen gemaakt. | Men heeft den- $ neboomen van Senir verwerkt tot uw paneelwerk, cederboomen genoomen van den Libanon , en een vuurtoren over u gebouwd. | Uit eiken van Bafan heeft men 6 uwe roeibanken gemaakt, uwe pilaaren van elpentelt. Zo ver haare fchepen op de zee gekomen zïjff, zo ver gaan de grenzen van deze gebiedfter der z^e. VS. 5. van Senir'] Zie Deut.Ul: 9' alleenlijk (laas deze naam hier waarfchijnlijk in eene naauwere betekenis. Ten tijde van Mofes heette de oostelijke Libanus, {jlntilibanas) aan wiens voet de Jordaan ontfpringt, bij de Isn.ëliten Hermon, bij de Sidoniërs Sirjen, en bij de Ammoniten Senir: doch daarna heefc men deze naamen onder verfchelden (treeken van dit groot gebergte begonnen te verdeden , I Ckron. V: 23. en daar is Senir de naam van die (treek , welke aan de noordzijde van Baasbeck tot Hems ^Enel/a) loopt. van den Libanon] Dit is nu de westelijke Libanon , welke aan de ivliddellandfche zee grenst, want op dezen alleen wasfen cederboomen. vs. 6 pilaaren] Ik verftaa hier zulke pilaaren, waarover tapijten gehangen wierden , om eene foort van tent te maaken : 't is ook wezenlijk het zelfde woord , dat ik hij de befchrijving van bet bouwen van den tabernakel des Verbonds, Exid. XXVI: 1530. door planken heb' overgezet, doch planken pa.f'e hier niet, daar de opgeregte wand, welke de tapijten der tent houden moet, van elpenbeen is; ik moest dus een ander woord verkiezen. Dewijl deze elpenbeenen wandpilaaren , benevens de daarover hangende tapijten , in betrekking met fchepen (taan, zo vermoede ik, dat zij op fpeeljach. ten of roeifclieepen opgeregt geweest zijn: op dezen legt men thans eene kamer van hout: de Tijr ërs Jiadv den in plaats van de zelve eene tent cp de wijze eener  *5« DE PROFEET EZECHIËL. elpenbeen, van den tand der bewoondfter der bosfchen, uit het landfchap Kataia.l 7 Katoene en geflikte kleeden, die uit Egijpten gebragt wierden, hebt gij daarover sehangen t om u fchaduw te geeven ; donkerblaauw en purper, uit Peloponnezen, was uw eener kamer, (gelijk omtrent de tabernakel des VerBonos was) welke uit tapijten en eene, de zelve craagende, elpenbcenen wand beftond. van den tand der bewoond/Ier der bosfchen] De mxmi bemint de fchaduwrijke bosfchen , en bet elpenbeen is eene foort van liagtanden, die de olifant heeft. Ik ben hier van de punten der Jooden afgegaan . volgens welke het betekenen zou, 'elpenbeen van de dogter der Asfijriërs. Kataja] Zó noemen oudere fchrijvers China , het welk olifanten en elpenbeen heeft. Die hier meêr van weeten wil, zal het ia het fpicilegium geo. graphiae, T. T. pag. ui. 113. vinoen. Het fchijnt dus, dat de Tijriërs reeds ten tijde van Ezechiël met China handel gedreeven hebben : het oudfte bergt, dat eenig geloof verdient, omtrent den handel der Jooden met China komt in 't jaar 243 voor Christus geboorte. vs. 7. die uit Egijpten gebragt wierden'] E"ïj> ten is rijk geweest in katoen en i'abriesen daarvan zelfs de meeste Hebreeuwfche naamen van deze •Waaren zijn Egijptiscb. om u fchaduw te geeven] Ik ben hier eene andere leezing gevolgd, welke men nu wel in geene handfehriften vindt, die voor ons bewaard gebleeven Zijn, maar egter in de oudfte overzetting. De gedrrkte leezing moet overgezet worden, om u tot een banier te zijn. Dan zou men onder banier de wimpel van het fchip moeten verdaan. uit Peloponnezen] Uit Morea. De oevers van Tyrus hebben zelf wel purpervisfeben, doch bij bet klimmen der pragt in deze lijke koopftad mag dit moge-  Cap. XXVU. 159 . aw dekzel. | Zidons en Arads inwoonders 8 waren uwe roejers,i uit u zeiven had gij jèeden, die de fcheepvaart verflonden, en dezen waren uwe hoofdlieden ter zee. | De 9 ouden en in de kunst ervaarenen van Gebal - had gij binnen uwe muuren, om de fchepen uit alle zeeën te verbeteren, en haare zee1 lieden kwamen in u aan, om uwen handel te drijven.| Perfen,Lijdiërsen Africaanen 10 dienden in uw leger, en waren uwe krijgslieden, mogelijk niet toereikende geweest zijn , zo dat men vreemde purper moest invoeren. De kusten van Peloponnezen hebben ook purpervisfciien. vs. 9. de ouden en in de kunst ervaarenei] ■Volgens den zamenhangalhier, de ervaarenen in de Jcheepsbouwkunde. van Gebal] Eene Phoenicifche ftad , welke nog tegenwoordig bij de Arabiërs en Sijriërs, d. i. bij de inboorelingen Geble of Gebat/ heet , doch van de Grieken Bijblus genoemd wordt. Zij ligt bij de plaats , daar de Adonis in de Middellandfche zee ftroomt, omtrent een graad noordelijker dan Tijrus: onze landkaarten noemen haar zomwijlen Esbele , het geen eene verzetting is van den naam Gehaile, of, gelijk hem anderen, om den klank der G uit te drukken, fchrijven, Sjibla, Dfcbibla, Dfcheb.dl. De inwoonders dezer ftad komen reeds ten tijde van Salomon, I Kon. V: 18. als bouwkundigen voor, hoe.wel daar van geen fcheepsbouw gefproken wordt. vs. 10. Perfen] Dewijl de Tijriërs hunnen handel ook op den Perli lanfchen zeeboezem dreeven , waarin men zelfs Phoenicifche volkplantingen, een Arad, een Tijrus vindt ,(fptcilegiu;n geographiae T. II pag. 46—48.) zo is het niet onmogelijk, dat tok reeds ten tijde, wanneer de Perfen nog niet ver in de wacreld bekend waren, Perfen den Tijriëis als foldaaten gediend hebben.  ï. xxvïf, iü gearde menigte der goederenj mcè zilvef4 ijzer, tin en lood betaalde het uwe Waaren. | Griekenland, Thubal en Mefciiech handel- ƒ$ den metu, en gaven u voor uwe Waaren* flaaven en koperwerk, | Thogarma gaf u iA paarden, gemeene, en van een edeler foort* en muilezels, voor uwe Waaren»| De kin> t£ deren* f fin) Öf Spanje rijk In tfri geweest is» weet ife nier: men wil, dat de Phoeniciërs het uit Engeland 'v .Zouden gefcreegen hebben, doch ditEngelsch tin zot* dan over Spanje moeten jrëeaan zijn. vs.xi. Thubal en Mefcftech') ' Twee Ia.ndrchappefl .tusfch'etr de zwarte en Caspifche zee. vs. 14 Thogarma') Een gedeelte van Armeniërij VS. 'fgi De kinderen van Daden] 'Daden is een eiland in den Perfifchen zeeboezem , waarover eer» tijds de ïndïche handel voor een groot gedeelte g&s gaan is, tvaarorn wij hier oök onder den naam vat} Daden fniTche Waaren vinden. Die méér van Da-» den Wèeteli wil , zoeké het in 't eerde Deel vara mijn fpictkgium geogfaphiae t pag. lol —■ 2q9„ daar hij ook omtrent eenige Waaren mijn 'gevoelen fif twijfelingen breedvoeriger vinden SaL Doch e$f ik van de VV-iaren zeiven- iels zegge, moet ik hief ter opheldering van ons Capittel eene algemeehë aan* merk ng maaken óver de wegen van den handel tu8» fchen Oostind ën en Europa , en wel zo , dat ik dé wegen, welke de Chireefche handel eertijdsgenonieri heeft, mede daarörder begrijpe. Het zijn de vcjh géndej , ' ' '•" ' O óver den Aeabifchen zeeboezem. Één de? nattiurlijkfte en zeKeifte wegen , boven den nu gewonen, langen cn gevaarlijken omweg ver te verkiezen'„ zo kort en goedkoop, das zoo of Pa*> leftina' of Éj'jpién een Koning had j diö in de zaakèn van ben handel kundig en iriagtig" was^ het waarfcb'jiVljH in z jne magt (taan Zou ï doot dys Japgen pi ;js det Waaren alljw zuiescx^ Oosth ' inaN  ffe DE PROFEET EZECBIEL. déren van Daden dreven uwen handel, en uw© ihdifchén handel te vernietigen, zelfs dien, welke om Africa na China gevoerd worcr. Deze Weg, Welke in 't begin en ten Oosten eenerlei is, naamelijk door de zeeëngte Babelmandel in de roode zee, verdeelt zig daarna weder in drie tot vier wegen , om welke te begrijpen , men eene goede kaart Van Egijpten en den Arabifchen zeeboezem bij de hand moet hebben. De eerfte wendt zig na den noordöostelijker punt der roode zee, of dien arm der zelve, welke bij de Ouden Sinus Aelanhicus, en in de laatere landkaarten, Bahr-el-Akaba heet: aan het einde van dezen punt lag Aila , en Ezjongeber, dat eertijds tot het Edomitifche land behoorde; Salomon verkoos eertijds dezen weg, en won daardoor groote rijkdommen: en in het volgende vers van onzen Profeet bedienden de Tijriërs zig ook van dezen. Thans is hij gelieel in vergeetenheid geraakt, gedeeltelijk volftrekt, omdat men den Arabifchen zeeboezem in 't geheel niet vertrouwde, tot dat het Deenfcbe ïeisgezelichap den weg weder over den zei ven waagde (dit gefchiedde op last van den overiceden Bernfiorf:} gedeeltelijk dewijl de weg te land van Jaffa na Akaba en Aila als ten ui. terften onveilig berucht is , en de Aelanitifche zeeboezem 'ér zeer klippig en gevaarlijk uitgiet; Een tweede, of liever drie anderen keeren zig ter linke zijde na Egijpten: de Ptoloméën hebben dezen $ eerst in gebruik , en daardoor den Oostindifchen handel aan Egijpten gebragt, bij welk land de zelve gebleeven, en over Alexanririën, Venetiën, en voor een gedeelte ook over Duïtsohland gegaan is, tot dat de Portugeezen Afric-i omzeilden, zig aan de Kaap de Goede Hoop• vestigden , op den Arabifchen zeeboezem door dezen omweg den baas Speelden, en des?clfs handel vernietigden, Jfe  Ca-?. XXVIf. Ï63 Ik heb dezen weg drievoudig genoemd, a) De eerfte gaat over den Heropolitaanfchen zeeboezem, of', gel ijk deze \v\ D' Anviiié S kaai ten heet, Bahr-Asjuez , aan wiens uiterften punt, vlak bij den poften graad der breed'e Suez ligt. Dezen weg nam het Deenfche reisgezelfchap ua het gelukkig Arabiën: daardoor is hij 't eerst weder bekend geworden , en de Engelfchen hebben' zig van dezen bediend , wanneer zij het noodig vonden , zeer fpoedig berigten uit Engeland na Oostindiën , of' uit Oostindiën naar Engeland te brengen; doch hij heeft dit onaangenaame , ten minden in dit opZigt, dat, dewijl deze zeeboezem van Suez lmal is , en van 't Noorden na 't Zuiden , loopt, het eenige maanden lang, waarin'er beftendig noordenwinden waajen , niet mogelijk is, Suez te bereiken ; en het omgekeerd , in de maanden , waarin 'er aanhoudend zuidenwinden waajen, lastig is , van' Suez af te vaaren. D't is intusfehen meêr eene hindernis voor Couriers dan voor den handel , want dezen behoeft n*n flegts zo' in te rigten , dat de fchepen in de zomermaanden , wanneer de noordenwinden waajen, van Suez afvaaren, en in die, waarin de zuidenwind heerscht, daar binnenlopen, b) De tweede gaat over Kofair , eene Egijptifctie haven aan de roode zee, tusfchen den 26 en i6k graad der breedte j te Kofair worden de Waaren op kameelen gelaaden, tot ■aan den Nijl gebragt , waarvan het drie groote dagreizen afligt, en dan den Nijl af na Alex ludriën gevoerd. Dezen weg .vonden de Engelfchen in 't jaar 1777. tegen hun wil weder, wanneer zij wegens tegenwinden niet na Suez konden komen. Die meêr van denzei ven weeten wil «■' kan het vinden in mijne 162—\6\jie aanmerking op ^Ibuifedd''s Egijpten, en in het XVlda Deel der. Ooster/c/te Bibliotheek, bladz. L 2 é) De  ï54 DE PROFEET EZECHIËL. c) De derde gaat over eene , nog hooger te?) Zuiden gelegen , Egijptifche haven aan da roode zee, dan te land eenige dagreizen tot aan den Niji, en den Nijl af naAlexan» driën, waarvan ik niets volledigs ter naleezing kan aannaaien. 2) Over den Perlifchen zeeboezem, of enkel na Basfora, of nog hoóger den Eufraat op, tot Babel , jaa zelfs Sipphara toe , van waar dan ds Waaren weder op K.meelen door de Arabifche cn Sijrifche woestijnen tot in eene koopltad aan de Middelandfche zee, (ten tijde van Ezechiëlt na Tijrus) gebragt wierden, ■ Dezë weg van den koophandel is het, die eertijds in de derde eeuw Palmijra, midden in de Sijri'clie woestijnen, zo rjk en ma^tig gemrakt heeft, dat Zenobia he* waagde , met de Romeinen te oorlogen. Ook van dezen weg, en wei over Conftantinopolen na Basfora, bedienen zig thans de Engelfchen, wanneer zij zeer fpoedig berïgten uit Engeland na Oostindiën, of uit Indien na Engeland willen brengen. 3) Over het aan de Indifcbe zee gelegen Arabign , inzonderheid het zo genoemde gelukkige, of Je» men. De Arabiërs krijgen dan de Waaren uit Indiën en China te fcheep , en voeren ze door de wijde woestijnen op kameelen na eene koopitad aan de Middellandfche zee. Het overbrengen op kameelen is zeer goedkoop. 4) Buiten deze wegen nam de Chineefcbe en * Noord.lnd:fche handel, desgelijks de tanden op de pos:- en zuidzijde der Caspifche zee, nog een weg te land aan de Caspifche en zwarte zee. ;y) Bij deze nadere wegen hebben wij nu zedert 300'jaaren den weg om Africa heen, welke het voordeei heeft , van geheel ter zee te gaan, maar ook deze bezwa; ring, van een groote om■weg te zijn , tweemaal onder de linie door te gaan, en aan alle gevaaren van (lormen, van kaapcis, en des oorlogs bloot te (taan. Volgens ons Gpittel fth jnen de Tijriërs toen ter tijd den oostindifchen handel kngs drie van deze wegen 'gedreeven te hebben-i 1^ over .den Perfjfehen ze&-  Cap. XXVII. 165 ttwe koopmanfchap ging na groote landen, hoorn, elpenbeen en ebbenhout gaven zij voor jzeeboezem, in ons "Vers. O over den Arabifchen zeeboezem, en wel deszelfs noordöostelijken punt, W. 16. 3) over het gelukkig Arabiên, zu. 19. 22. 23. Drie zulke wegen van handel bmgten te wege , dat de zelve geen monopolie van één eenig volk, dat met de Tijriërs handelde, worden kon: want zoo bij voorb. de inwoonders van Daden ïan den Perfifcben fceeboezem van de Tijriërs een te hoogen prijs vorderden , dan konden dezen hun de Oostindifche Wasren laaten houden , en de zelve van de Edomiten , öf de inwoonders van het gelukkig Arabiën neein en. na groote landen} Zo wel uit het middenpunt of den ftapei van den Tijrifchen handel met deze «roote landen, als ook uit de Waaren, blijkt het, dat Oostindiën verdaan moet worden. Dit waren groote landen, waarheen men over den Perlifchen Szeeboezem voer. , ^ Wanneer mén hier in Luthers [en de Nederd.J fcverzetting van eilanden leest, zo zal men denken, tdat dit eene nog duidelijkere befchrijving van Oostindiën'is, envraagen, waarom ik deze uitdrukking riet behouden heb? Doch dit is gefchied, omdat de zelve valsch is, en het woord niet eilanden, maar Janden , doch in 't bijzonder zulke , die «och van Sems, noch van Chams nakomelingen bewoond worden, betekent: anders gemeenlijk Europa, klein afiöh, en bet noordoostelijke Afiën, doch hier Indien. Die de reden daarvan weeten en onderzoeken wil,, tzal xn\]n fpicilegium geographiae, T.i. pag.131— 3A.2. moeten opllaan. hoorn] Ik heb letterlijk overgezet, zonder te ■weeten welke foort van hoorn hier bedoeld is: de «enige, niet onwaarfchijnlijke gisimg , die ,k weet, is dat hier het hoorn van den in de zuidelijke zeeea Jeêvehden éénhoorn-visch, Nahnval, wordt verfiaan, het welk na 't elpenbeen, waarvan voort daarop gefproken wordt, zeer veel gelijken moet. Jhenhoilt] Jk heb het overgezet, geiijk men geL 3 meen-  pè DE PROFEET ÉZECHIEL. voor uwe Waaren weder. | Eclorn- dreef ifi ook uwen hahdel, dewijl gij zulke uitgebreide werken had; robijnen", purper, geflikte goederen, katoen, bezoa'r, en edelgefteenten gaven zij voor de Waaren , die gij hun overliet.J Juda en het ïsraëlitifche 17 land jneenlijk gewoon is, zonder eigent/ijk voor deze overzetting te willen :inftaan , dewül ik geene Jeiterkun. d ge zekerheid van haar heb. vs. 16. Edom dreef awe/i handel] Dit is de Indffche handel, welke over den Oostelijker] pui:t van den Arabil'chen zeeboezem, gedreeven wierd , daar Aila oh Ezjongeber lagen , \vant deze beide leden tehnorden tot Edom.- II Kon. XVI: 6. 11 Chron. VIII: 17. - o I Ik ben hier eene leezing gevolgd, die 2000 jaaren oud, en van veele handfehriften bekragtigd is : volgens de gedrukte zou bet moeten luiden : Sijrier dresj azven handef s maar de Sijrifchc handel komt daarna onder deii naam van Damascus voor ; 'ook Jtaan hier eenige Waaren , welke voor Sjriën niet pasten. Purper konden de Sijriërs vanTmLS koopen. ffiaar niet aan de Tijriërs vei koopen. ' : ' robijnen] Deze' overzetting is twijfelachtig, cH dit alleen zeker, dat het volgens de gewoone leezine de naam van een edclgefteente is. Doch daar zijn hier eertijds1 nog andere leezingen geweest, waarvan men !er ééne door paar/en zou kunnen overzettenik moest onder deze onzekerheid iets kiezen, dat niet onwaarfchijnlijk was , doch deze overzetting is rflètS minder dan zeker. . purper] Men had tweederlei purper, een in het violet vallende, 't welk met het bloed van purpervislelïen geverwd wierd, cn dit was eene Inlandfehe labv.ck der Tijr.ërs: maar dan ook een Indisch, dat van eene veel Ichoonere kleur moet geweest zijn, en Waarvan de Ouden bekennen, dat zij eigenlijk piet' Weeten , waarmede het geverwd is geworden. Dk laaiftc moet hier verdaan worden.  c a f. xxvn. io> Hand aandelde met ia: tar w van Minnith, Fan. nag vs. 17. tarw] Mogelijk zullen zig eenige Leezers verwonderen , dat T j rus dezelve niet uit Egijpten, maar uit Paleftina had : en dezen moet ik op hunné awaarigheid antwoorden. Vooreerst is het zeer onzeker, of Egijpten reeds toen, wanneer het nog zo zeer bevolkt was , tarw heeft kunnen uitvoeren, want liet heeft in de daad geen grooten (treek bouwland, maar op beide zijden, daar het land te hoog Wordt, dan dat de Nijl het zou kunnen overftroomen , zandwoestijnen ; en daarenboven gebruikt het veel tarw, dewijl men'er bij gebrek van inlandfchen wijn, bier drinkt: maar ten anderen is de Egijptifche £arw noch zo meelrijk, noch zo fmaakelijk als die wan Paleftina; 20fchepelsEgijptifche tarw geeven omtrent zo veel meel , als 15 van Paleftina. Zie d© aanmerking op Deut.XU 11. van Minnith] Ik heb overgezet , gelijk me» doorgaans gewoon is , zonder te weeten waar dit Minnith ligt, (want dat aan 't einde van het Moabitifche land ligt, kan het bezwaarlijk zijn.) Ik verwonder mij, dat ik onder het geen de Tijriërs uit Pale» ftina kreegen , die voornaame Waar niet aantref r welke Paleftina van ouds uitgevoerd heeft, en nog uitvoert, potasch, en vermoede, dat haar naam hier mogelijk gedaan heeft. Doch dewijl het een bloot vermoeden is , dat geene verzekering van getuigen heeft , zo mogt ik 'er in de Overzetting geen gebruik van maaken. Fannag] Dit woord heb ik behouden, dewijl ik volftrekt niet weet, wat het betekent, en alleen zo veel meen te zien, dat alle verklaaringen, die men tot hiertoe daarvan gegeeven heeft, valsch zijn. Het Zou zekerlijk te verwonderen zijn, als de naam van eene Waar, die uit Paleftina na eene hoofdmaikt gebragt wierd, nergens anders in den Bijbel voorkwam, dan deze enkele reis , en dit brengt mij tot de gedagte , dat ojk dit woord mogelijk verkeerd afgefebreeven, tot ons gekomen is. Dan zou ik het zekerlijk niet veiftaan , noch overzetten kunnen, h 4  m DE PiSnti EZ2CMIEL. £ff',/°zi'nen^onig, olie 'en balfèrn, S-iïiw ' V°°r UWe Waaren-1 öanjasku? , f l;rken PnTU-' W£fienS 'uitgebreide finrh-.iSgr00tCn njkdQm' br^C u wfjn UnLhalJjbon, enwpl uit de woestijn. | VVa. it> dan llP^tei Zie de aanmerking op Gen. «ifiï of^lt^ ^ & of de aan, ^SuX.fP D^en wijn roemer, Èn feS*®^ ,Van P^'1 ^^voorhun "aS S gin; .befchrijver, (den welfcen'd-AnvfiéT ge ü>! WeitoTchaapen'aioos tS Itó^S mm< Zie mijne verhapdejitig a»J j°"J H^MH inzondSd ti&Êr deMenëeirchriitenvan en Hei' «^fe ^ gevers dezes gedrukt. pe"» ♦>!• '90 Die van du moejelijkeVers en fw ^ #8» nnjne nfeuwe uitlening S'meortS  c a p. xxvri. dan enjavarj bragten u uit Sanaa Idingeii van Wadan is raar mijne gedagten de ftad Gob'a, of ten minften de landftreek daar rondom , in hei geJukkig Arabiën. Als men ze wil opzoeken, zo neeme, men, gelijk ook bij het gcheele Vers, Niebuhrs kaart van Jemen; op deze zal men onder den i$den. graad der breedte nabij de ftad Gobla, of,' gelijk dé' aaam daar gefchreeven- is, om de uitfpraak uit te drukken, Dsjobla, twee kleine nabij malkanderen ontfpringendc rivieren of heeken vinden , Wadi Mei'dam, en, Wadi Suradsj, van Welke de ftad Gt* S/a 0"V, de- ftad dar'beide rivieren pleegt te heeten. IVadan betekent de beide beeke'n, en fchijnt de naam te zijn , of van dit gehecle tot den handel S5éer gelegen'landfchap, of, in geval de ftad'zo oud is, der ftad zelve. De geroemde ha'ven Moccha ligt jn-hët landfchap„ waaraan deze twee rivieren gren>Ken. Javari) Eene ftad in Jemen, welke wij tot fiiertoe enkel uit Arabifche woordenboeken kennen, en wier ligging wij. dus nog niet naauwkcuriger kunnen tjepaalen. - -uit Sanaa] Nog tegenwoordig de hoofdftnd van Jemen, of het gelukkig Arnb en • döfen ik heb ze ten gevallen mijner Letvèrs Riet hïar tegenwoordige» naam genoemd, en rfer met den ouden, UJal, welke in 'c Hebreeuwsch ftaat. Mm vindt ze in d'Au» "ville's kaart iets vöoVbij den 64/len graad der lengten en den jó'den'öcr bteedte; N.ebuhr , d'"e daat zelf geweest is, heeft ze oi.dcr d.-n 15^/; graad en 21 minuten der bteedte, en < p zilnjekaari zal men haa•re ligging 't best zien kumun. Sanaa wordt dlimaal net enkel als eene ftid. Tiaar a/s een landfchap of koningrijk gefield, waartoe "Wadan en Javan ren tijde van Ë/ech:éi beh< oiden; jn de zesde eeuw nua Chr'stus geb.orte is 'er nog een groote handel over Sanaa, jift p-elijk het ook bij de fchr/jvcTs van dien tijd heeae, Ufalis, geweest. klingen van degens] h die oude tijden waren «leze klingen v;m Jemen zeer beroemd; totcie hoog-  DË PROFEET EZECHÏEIO. van degens,kasüa en kaneel, orn uweWaa. ren te ruilen. | Dcdan handelde met u, en 2^ fcragt u fnelle drornedarisfen om te rijden. | De A-abiërs en alle Emirs der Kedareenen lt handelden met u, bragten u drornedarisfen, rammen en tijdbokken.J De Kooplieden 2% van Saba en ileema handelden met u, de jbesne fpecerijën , edelgesteenten en goud brag- ts, dat de Arabier* den degen, waarop zij vertrouwden , d'en van Jemen noemen, omtrent gelijk wij hem. dien van Damascus, noemen mogten. Thans hebOen hunne fabrieken van klingen veel verlooren. kasfta en kaneel] De kooplieden1 in Jemen moesten de zelve uit Indien hebben, het waren geene in,landfche kpopwaaren , maar enkel een handel bij oyervoering. vs. 20. Dedan) Niet het vs. is. gemelde Daden aan den Perlifchen zeeboezem , maar dat van Cap, XXV: 13. 't welk in Ezechiëls tijd tot Iduméa behoorde. Zie ook de aanmerking op Jerem.Xh\X:%. fne//e drornedarisfen] Drornedarisfen zijn het fne.fte foori van kameelen, en verfchillen van de gewoone kameelen nog eenigszins in 't maakzel van *t lighaam. Ik ben hier eene andere oude leezing gevolgd : de gedrukte zou, als men getrouw wilde overzetten, ju'den moeten: onreine kleederen, hoewel men ze gemeenlijk van pragtige kleederen verklaart. vs. 22 Saba] Het door zijne fpecerijën beroemde Saba , of met een anderen naam, Mar/ba. In D'Anvüle's kaart van Aliên zal men het op de zuidoost, zijde van Sania order den lóden graad der breedte, iets vóór den 65/len gra3d der lengte, vinden. Reemd]_ Eigt in Arabon QGen.X: 7.) maar waar? Dat weet ik nog niet te bepaalen. en goud] Dat hier weder als eene koopwaar aangezien en verruild wordt , dewijl het in 't goudrijk Arabiën eene andere betrekking yan waarde tot het zil-  C A P. XXVTL w feragten zij u voor uwe Waaren. f Haran, 23 Canna, Aden, Saba, Asfur en Kilmad handelden met u | Deze bragten u toerustin. 24 gen, donkerblaauwe en. geflikte doeken, listjens uitBerom, met banden toegebonden, . ailver had, dan in Pajeftina, of zelf in het zilverrijke Spanje,, waaruit men zilver ruilde. vs.23. Haran] Niet dat Charan aan de oostzijde van den Eufraat, daar Abraham Gen. XI: 32. een Tijd lang gewoond heeft, maar een Haran in Arabiën, dat men in de kaart van D'Anville onder den naam van Haran Alcarin , tusfchen den 58 en 59fte* graad der lengte , en bij den ipi graad der breedte kan opzoeken. Canna] Eene kaap en koopftad van het gelukkig Arabiën aan de Indifche zee, in het landfchap Hadramaut. Aden] De beroemde haven van het gelukkig Arabiën aan de Indifche zee , welke men bij D'Anville bij den 6iJlen graad der lengte vinden zal. Saba] Dit is waarfchijnelijk een ander Saba, Want uit Gen X. blijkt, dat 'er drie volken van deSen naam geweest zijn. Asfur] Ik ben niet zeker, of dit het bekend© Asfijriën is, of eeh ons nog onbekend Arabisch landfchap van een gelijken naam. Kilmad] Dit land ken ik nog niet. Volgens ee«. me andere lcez:ng luidt hetP Ckarman, dan was het ïpisfehien Karamanièn, (Kermafi) een Periiscn landfchap, aan de indifche zee, weike omtrent begint , daar de Perfifché zeeboezem met eene zeeëngte eindigt, in D'AnviUe's kaarten bij den nften graad der lengte. er.24, kistjens uit Berom] Wat dit be-ekenen moet, wat Berom is , weet ik niet, of bet eene plaats, cf eene- zeer kostbaare Waar is., oie in kistjens verzonden wierd , mogelij.< door de daarbij koïnende lucht geheel te loor gaan kon , en daarom seer zorgvuldig moest bewaard worden. Ik gis wel, dat  DE PROFEET EZECHIËL. tieru en op de beste wijze bewaard, voor iiwe Waaren | Nogthans waren altoos-de 25 Spaanfche fchepen het voornaame werk van uwen handel; gij wierdt eene volle ftad, ^en .waart zeer geëerd op de zeeën. | IVIaar uwe roejers hebben u midden op de 26 Zee gevoerd, en daar heeft u de oostenwind verbrijzeld:) uw rijkdom j uitgaande en in-27 Komende Waaren, eigenaars der fchepen, Kooplieden, verbeteraars der fchepen, en liwe ganfche beurs, zullen ten dage uwes vals midden in de zee vergaan.] Op het ,28 luide gefchreeuw uwer Huurlieden zullen ide havens beeven. j Alle roejers, fcheéps- 29 jUe» Öat het met de verandering vaneen bijna onmerkbaaxen kleinen trek in ééne eenige leuer, kistjens van lOhrijfólit moet betekenen, doch ik heb voor zodanige leezing nog geen getuigen gevonden, en het dus «iet mogen waagen, haar in den text te plaatzen. vs. 26.] Van hier af wordt Tijrus zelf als een fehip voorgefteld, dat midden in de zee van een jftorm 'verbrijzeld wordt> en met zijne ganfche laading zinkt. de oostenwind] Eene zekere foort van oostenwind, welken de Engelfche fqhippers Levantwind noemen, (de zelfde, die Handel. XXV'II: 14. moet verftaan worden) is op de oostelijke kust van Sijliën, en op den Archipel zeer gevaarlijk. vs.27. beurs] Letterlijk, vergadering, doch de«e is bij eene Koopfhd waarfchijnlijk de vergadering'der Kooplieden , welke wij in onzff taal beurs noemen.. iw.28. de havens] Dewijl ik, midden in 't land Jeevende, geen beter woord weet, zo heb ik van Luther geleend , het geen hij zeer voegelijk gezet heeft, doch verklaar het dus, dat het eene vrije 01:* Tjebouwde plaats is, daar men uit het fchip klimt, ^n de Waaren 't eerst aan land brengt.  Cap. XXVIÏ. lieden, en eigenaars der fchepen, zullen van hunne fchepen afklimmen , aan land ftaan,| luidkeels over u fchreeuwen, eene 30 bittere klagt opheffen, ftof op hunne hoofden werpen, zig in asch omwentelen,| het 31 hoofd kaal fcheeren, rouwklederen aantrekken, en met eene bedroefde ziel bitter over u weenen.| Bij hunnen rouw zullen 3a zij ook klaagliederen over u opheffen: wie was als Tijrus? als de in '$ midden der ze? geruste Jlad?\ uwe over de zee uitgaande 33 goederen hebben veele volken gefpijzigd , uw groote rijkdom en handel heeft de Koningen der Aarde rijk gemaakt.] De tijd is geko- 34 men, waarin gij verwoest, van de zeeën verdweenen, en in den diepen vloed verzonken zijt , uwe ganfche vergadering van Kooplie. den is gevallen.l Alle inwoonders van Eu- 35 ropa verfchrikken over u, hunne Koningen rillen, en Haan met een bedroefd gelaat. | De Kooplieden der volken zugten over u, 36" gij zijt hun een fchrik, en zult in eeuwigheid niet meêr zijn.| Cap. vs. 32. in 't midden der zee] Dewijl het oude Tijrus, dat Ezechiël gekend, en Nebucadnezar verwoest heeft, niet op een eiland, maar op het vaste land gelegen heeft, zo moet dit dus verdaan worden dat Tijrus, wiens inwoonders bijna meêr op zee dan t'huis waren , en 't welk zijn geheelen rijkdom en bezigheid op zee had, voorgedeld wordt, als in 't midden der zee pp zijne koopvasrdijfchepea .woonende.  Cap. XXVIÏf. Vervolg der voorzegging van den ondergang van Tijrus, doch zo, dat zij nu 't naast tegen den Koning van Tijrus gerigt is, en hij aangefproken wordt. XXVIIL Het woord van Jehova gefchiedde nog i op de volgende wijze toe mij I Menfchen- 2 fcind, zeg tot den Vorst van Tijrus : dewrjl gij zo hoogmoedig zijt, zeggende : ik ben een God, en zit midden in de zeeën op den th roon der Godheid, daar gij toch een mensch , en geen God zijt, en gij van u denkt als een God; daarom fpreekt de Heere Jehovarj zijt gij wijzer dan Daniël, be-3 dekken de wolken niets verborgens voor u?| 't ls waar, gij hebt door uwe wijsheid en ver» 4. ftand grooten rijkdom verkreegen9en goud en vs. 2. tot den Vorst van Tijrüf] Aan eenige boeken van den Bijbel, zelfs gefchiedkundige, en aan den Profeet Ezechiël inzonderheid , is de naam van Vorst, in plaats van Koning, eigen. vs, 3 3 Daniël moet reeds ten dieti tijde in en buiten het Babijlonisch Rijk, wegens zijne wijsheid, beroemd geweest zijn, hoewel de verftlaaring van Kebucadnezars droom, welke hem 't meest beroemd gemaakt heeft, ten minften naar mijne gedagten, in een lnateren tijd valt. Zie de aanmerkirg op Dan. II: 1. Volgens het gemeene gevoelen, waarbij men deze gefchiedenis vroeger ftelt, zou het nog meêr te begrijpen zijn, hoe de man, die Nebucadnezarsdroom verklaard had, overal als eenPjofeet, die in het toeïüpmende zag, bekend was.  € a p. 25XVIIÏ. 175 én zilver in uwe fchatkamers gebragt, | door $ üwe wijsheid en handeling wiërd deze rijkdom geftadig grooter, en gij wierd hoogmoedig op den zeiven. | Daarom fpreekt & de Heere, Jehova: dewijl gijJdenkt, gelijk Góden denken mogten,| zal ik barbaaren 7 over u brengen , de verfchrikkelijk.fr.eri onder de volken , die zullen tegen uwe' volmaakte wijsheid hunne degens trekken, en uwen hoogmoed onteeren,| u in den S kuil nederftooten , en midden in de zee zult gij fterven.| Zult gij dan ook voor o hun, die u het leeven beneemeu, zeggen, ik ben een God? daar zij u toch, als zij u doorbooren, als een mensch bevinden, en niet als een God? | Den dood der on- 10 befnedenen zult gij onder de hand dér barbaaren fterven , want ik heb hei: ge fprooken, fpreekt de Heere, Jehova j Verder fprak Jehova tot mij: | menfchël kind, zing een klaaglied over den Koning i» van vs. 7. barbaaren] De Chaldeën , een uit hec Noorden gekomen wild volk, waarvan een gedeelte, dat te Babel woonde, onder de verwonnen volken wel befchaafd geworden was , maar waarvan een ander in 't Noorden agtergebleeven gedeelte, waaruit waarfchijneHjk het kern van het leger beftond, ruw, oorlogzuchtig en wild gebleeven was. tegen uwe volmaakte wijsheid hunne degens trekken] Het zal hier gaan, gelijk men het doorgaans ra de gefchiedenis vindt, wanneer een volk {inzonderheid een handeldrijvend) dat zig op zijne groote (taalkunde verlaat, op een ander volk ftoot, dat dapper is en den besten degen trekt. Alle ftaatkunde bezwijkt voor het (taal. m) ia. die het zegel onder Jammen zette/iet] Eene  DE PROFEET EZECHIËL. van Tijrus, zeggende: dus fpreekt de Hesre, Jehova, gij waart het, die het zegel pnder fommen zettedet, vol van wijsheid, en volmaakt in fchoonheid. | Gij woondet 1% in Eden, in Godes hof5 bedektet u met alle edelgefteenten , kornalijn , topaas , jahalom , chrijfolit, onijx , jaspis , faphier, karbonkel, fmaragd en goud. Vw fraajen 'M* fie- "Eene befchrijving eenes Konings van een magtigert handeldrijvenden (laat: zijne hand is geld, hij zet het zegel onder groote fommen, die hij aanneemt te betaalen , of als ontfangep ondertekent. In onze laatere tijden maakt hij papier tot geld , en het wordt als goud en zilver aangenomen. vs. 13. Gij woondet in Eden, in Godes hof^ Hier ontbreekt ons de gefchiedenis , om deze plaats volledig te verklaarcn. Jn Sijr'en ligt een Eden, een dorp, dal en landfchap, omtrent de cederbosfchen: heeft dit land den Koning van Tijrus toebehoord, en heeff hij daar een zomerverblijf gehad , gelijk de Oosterfche koningen pieegen te hebben ? of is he;t fletzts eene fpreekwijs, die beteckeneri wil: gij wadfi zeer gelukkig. bedektet u met alle edelgejleenten] De kleederen waren met edelgefteenten bezet, misfcbien gelijk het genchts-(ieraad van den Hoogenpriester, Exod, XXVIII: 17—21. Ezechiël neemt hier negen edelgefteenten, juist de zelfde naamen , welke in de aangehaalde plaats voorkomen; alleenlijk heeft Mofes in hét lieraad vart den Hoogenpriester 12 edelgefteenten, waarvan 'er hier drie (de derde rij, de opaal, agaat en Jlme* ihijst Exod XXVIII: 19 ) ontbrceken. ik vermoede, dat Ezechiël ook 12 edelgefteenten genoemd beeft, en dat de?e drie door toedcen der affchrijtxrs uitgelaaten zijn. Doch 't komt daar ditmaal niet veel op aan. uv) fraajen fieraad] Ik ben hier eene Andere  Cap. XXVlII. ift iiéraad, uw doorfchijnend floers^had gij aan, welke u voort bij uwe geboorte bereid waren. | Gij waart een gezalfde overdekken. 14 de cherubijn^ ik had u op Gods heiligenberg gezet, oude leezing gevolgd, volgens de gedrukte, welke in de daad in alle nog overig zijnde handfehriften ftaar, (zijnde geen onder de zelve ieoo jaaren oud) zou her moeten luiden : het werk uwer keteltrommen was in u. uw doorfchijnend floers] Ik ben niets minder dan zeker van mijne overzetting: ik mogt de plaats niet ledig laaten , en nogthans met eene letterlijke getrouwheid niet zodanig woord zetten, waarbij den Leezer allerlei onvoegelijks zou kunnen opkomen. Letterlijk zou het betekenen, uwe gaten: dit zullen naar het gevoelen van eenigen , pijpen, volgens anderen , paarlen zijn; 't geen wij van 't taalgebruik der Oosterfngen hebben, zou ons eerder tot eene foort van floers leiden,'door wiens gaten men kan doorzien, doch deze overzetting is ook nog zeer twijfelachtig. vs. 14. een gezalfde overdekkende cherubijn] Dis zinnebeeld is van de cherubijnen boven de Arke des Verbonds ontleend : deze overdekten of befchaduwden met hunne uigebreide vleugels de Arke des Verbonds, en wierden yelijk alle andere heilige gereedfchappen met den heiligen olie gezalfd. Exod. XXX; 26—29 XL: 9, 10. De meening van het zinnebeeld verftaa ik niet volkomen , dewijl de gefchiedenis der Koningen van Tijrus ons verlaat: men zou bijna denken, dat'er een tijd geweest is, waarin de Koningen van Tijrus, hoewel de ftad afgodisch bleef, den dienst van den waaren God aangenomen hebben , doch ik kan daar «iets met zekerheid van zeggen Op een anderen tijd vinden Wij haar zeer heidenscb, bij voorbeeld, van Ithbaal, den vader van den verfoejelijken Ifabel, die Koning te Tijrus en te gelijk Priester der Aftarte was.  578 DÊ PROFEET EZECHIËL. gezet, en gij ging onder de vuurfteenen.J Gij, g'rj waart van uwe geboorte af in uwe 15 wegen onberispelijk , tot dat 'er eindelijk onrecht aan u gevonden wierd. | Bij uwen 16 grooten handel wierden eindelijk uwe ver. trekken met onrechtvaardig goed vervuld, en gij^zondigdet; toen ftiet ik u ontheiligd van Gods berg af, en verdreef u overdekkenden cherubijn van de plaats der vuurfr.eenen.| Uw hare wierd op uwe fchoonheid IJ hoogmoedig, gij wenddet uwe wijsheid tot het kwaade aan, dewijl grj zo hoog geklom. men waart, wierp ik u ter aarde, en maakte u tot een fchouwfpel voorde Koningen. | Door uwe veelvuldige misdrijven en onge. ït rechtigheid in den handel hebt gij mijn heiligdom ontheiligd: ik zal vuur uit u zeiven ïaaten uitgaan, om u te verteeren, en de asch van u voor de oogen van allen, die u zien, op de aarde werpen.J Allen, die u 19 kennen, onder de volken, ontzetten zig over u, gij zijt hun een fchrik, en zult in eeuwigheid niet meêr zijn.J Vs. onder de vuurjleeneti] Dit zinnebeeld is duister; ik zal tot deszelfs verklaaring zeggen, 't geen ik voor *t waarfehijnlijkst houde. Cherubijnen zijn bij de Hebreeuwen het zelfde, dat bij de Grieken en Latijnen de donderpaardai waren, eene zaak, welke wij Uit het eerfte, negende en tiende Capittel van onzen Profeet weeten : deze fchijnen nu van dichters es fchilders verbeeld te worden, als of zij Gods donderwagen over enkel vuurfteenen trokken , wier uit. fchietende vonken blikzems wierden.  Vs. 20—2(5, Voorzegging tegen Sidon, en van de •Wederkeering der Israëliten in hun land. Het woord van Jehova gefchiedde tot mij 20 op de volgende wijze.| Menfchenkind, 21 keer uw gezigt na Sidon, voorzeg tegen het zelve,| zeggende: dus fpreekt de Heere, 22 Jehova, ik wil aan u, Sidon, en eer aan u behaalen, op dat men erkenne, dat ik Je, hova ben, wanneer ik oordeelen aan u uitöefene, en mij aan u als den God, die zijns gelijken niet heeft, betoone.| De pest zal 23 ik na Tijrus zenden, en daar zal bloed op zijne ftraaten zijn , de verflagenen zullen daar in hun bloed liggen omgewenteld, dewijl het zwaard 'er aan alle kanten zijn zal, en zij zullen gewaar worden, dat ik Jehova ben. | Israël zal den Hekel kwijt raaken, 24 die de oude wonden geftadig weder open fcheurt, en de pijnlijke doornen, met welke het van alle kanten gegeesfeld wierd, en zal gewaarworden, dat Ik, de Heere, Jehova ben.| Dus fpreekt de Heere, Jehova: 25 wanneer ik Israël uit alle volken vergaderen zal, waaronder het verftrooid is, en mij voor de oogen der heidenen als den geenen, die zijnsgelijken niet heeft, aan het zelve verheerlijken zal, zo zullen zij in hun land woonen, dat ik mijnen knegt Jacob gegee. ven heb,| daarin zeker woonen, huizen 26 bouwen, wijnbergen planten, en zeker M 2 wo o-  i8o DE PROFEET E2ECHIEL. woonen, want aan alle de geenen, die vart alle kanten hunne geesfels waren , zal ik Hraffende oordeelen uitoefenen, en zij zullen gewaar worden, dat ik Jehova ben.f Cap. XXIX: i-l,6*. Eerfte voorzegging tegen Egijpten, ten tijde, wanneer Jerufalem van de Chaldeën belegerd was, en ep eene ontzetting door E' gijpten, hoopte. XXIX. In het tiende jaar, op den twaalfden dag i der tiende Maand, gefchiedde het woord van Jehova tot mij op de volgende wijze. | Men- 2 fchenkind, wend uw gezigt tegen Farao den Koning van Egijpten, voorzeg tegen hem en tegen gansch Egijpten,| aeggende : dus 3 fpreekt de Heere, Jehova, ik wil aan u, Farao, g*rj Koning van Egijpten, gij groote kro- vs. 1. In het tiende jaar op den twaalfden dag der tiende Maand") De belegering van Jerufalem had in 't negende jaar op den tienden dag der tiende Maand een begin genomen , derhalven een jaar ge. duurd : in het elfde jaar op den negenden dag der vierde Maand ging de ftad over. Omtrent de verovering van Egijpten door Nebucadnezar- moet men de aanmerking op Jerem.XLVl: 13. nazien de gefchiedfchrijvers verlaaten ons hier, of verhaalen zo verward, dat ik aan de voorzegging het roodige licht uit de Gefchiedenis niet geeven kan. vs. 3 ] De krokodil w& bij de Ouden een zinnebeeld van Egijpten, en komt zo ook op Romeinfche munten voor. /  cap. XXIX. *8j fcrokodil, die in zijne rivieren ligt» en zegt, de rivieren zijn mijn, ik heb ze voor mrj gemaakt !| lk zal ringen door uwekaaken* doen, alle visfchen der rivier zullen aan uwe fchobben blijven hangen, en dan zal ik u midden uit uwe rivieren uittrekken, u, en de visfchen, die aan uwe fchobben hangen ,| u in de woestijn werpen, u, en alle 5 de visfchen in uwe rivier, op het land zult gij weggeworpen, niet opgeraapt noch verzameld worden, maar den vogelen des Hemels en den wilden dieren ten fpijze ltrekken.| Dan zullen alle inwoonders zien , 6 dat ik Jehova ben, omdat zij voor mijn volk ïsraëls een rietftaf geweest zijn. | Als zij u 7 m in zijne rivieren] den in veele armen gedeelden ^'i* heb ze voor mij gemaakt] De armen «n1 bogten ven den Nijl zijn voor een gedeelte het werk der Egijptifche Koningen. vs 5- « in de woestijn werpen] Dit komt met het bij Verens. XLV1: 13. geopenbaard vermoeden overeen, dat Nebucadnezar mogelijk flegts het voornaamfte gedeelte van Egijpten, dat aan den Nijl lag, bemaetiVd had, maar Amafis in de Alvahat, in geene zijde der westelijke zandwoestijnen , gevlooden W*vs 7 1 De meening is: zij kwamen door hunne verbonden met u in ongeval, dewijl gij hun hulp beloofdet, maar niet in ftaat waart, om die te betoo. nen. Zo ging het met het Rijk der tien ftammen, wiens laatfte Koning, Hofea, met deEeuptenaars een verbond maakte, en van de Asfijriërs afviel, waarbij Samariën verwoest , en de geheele ftaat vernietigd wierd : en even eens met het Koningrijk van Juda, wiens laatfte Koning, Zedekia, insgelijks in her. ver. M 3 UDÜ'  l8a DE PROFEET EZECHIËL. in de hand namen, zo brak gij, en fcheurdet de ganfche zijde op, als zij op u leunden, zo brak gij, en ging hun door de lendenen. | Daarom fpreekt de Heere Jehova: ik zal 8 het zwaard over u brengen, om menfchen en vee uit u te verdelgen,} opdat Egijpten o eene volkomen woestijn worde , en men gewaar worde,dat ik Jehova ben : dit, omdat het zegt, de Nijl is mijn, en ik heb hem gemaakt. | Daarom wil ik aan u , en 10 aan uwe rivieren, en Egijpten van Magdol at tot Asfevan toe, en tot aan de grenzen van Lthiopiën tot de volmaaktfte woestijn maaken,| zo dat daar geen voet van men. u lenen, noch die van dieren meêr in gaan, en het veertig jaaren lang onbewoond zijn zal.j trouwen op Egijptifche hulp, van Babels Koning af. dén' om hr,fd3t,de, ^'P^aars flegts éédffogWaJte ontzéttei J3ar la"S bclegerde vs ia. van Magdol af] Éeneltad, twaalf M. haanlcbe mijlen, (omtrent 2J Duhfche) van Peluiium af, derhalven in de noordelijkfte ftreeken van Egijp' .t0'-Jsfeva" *°A De zuidelijkte ftad van het eigenlijke Egijpten na Nubiën toe , welke men met weinig moeite aan den Nijl onder den 22* graad der breedte vinden zal. 6 ■ \JÜU' V-e,'ig j»areri\ Om dit naauwkeuriger te verklaaren, ontbreekt het mij, geljk alle mijne vooffeftf £? f^^. beSgteiV Wa^nJeer men van dat jaar afrekent, waarin de volgende voorroe- "f" P-"JPte" l"°ge'ijk kort vdór d^e"S vprovenng, gegeeven ,s, dan zou het einde van dese 4o jaaren m den tijd van üjrus vallen , waarin WÜ  C *r, XXIX. ttf stal.] Ik zal Egijpten tot eene woestijn maa. 12 ken, zo riat het tot de woeste landen gere. kend wordt, en fteden tot puinhoopen, zd dat zij tot de verwoeste fteden geregend worden : veertig jaaren lang zal het eene wildernis zijn, en ik zal de Egijptenaaren onder de volken en in de landen verftroojen.| Want zo fpreekt de Heere Jehova: 13 naa veertig jaaren zal ik de Egijptenaaren weder uit de volken te zamen brengen , waaronder zij verftrooid waren,| de in de 14 llaavernij gevoerde Egijptenaaren terug brengen, in hun vaderland, het land Patros, terug brengen, en zij zullen aldaar een laag Rijk zijn, | laager dan andere Rij. IS ken, opdat het zig niet meêr boven andere %vij Egijpten weder als een Rijk vinden, dat deszelfs zoon Cambijfes voor de tweede maal verovert- De rekening ftaat zo: het 2-/2e jaar der wegvoering van Ezechiël, of, met andere woorden, van Jechonia, is het 3i/?e van Nebucadnezars regeering: deze heeft 43 jaaren geregeerd, daar blijven derhalven nog overig van de jaaren der regeering van Nebucadnezar, — — — — — ~ 12 daar komen volgens de rekening van Ptolomsus aog bij, jaaren der regeering van Üoarudam — 2 Van Niricasfolasfar — — — — 4 van Nabonab — — —* — — W 35 Hierop volgt Cijrus, in wiens vijfde, of, volgens den Bijbel, (die 'er de regeering van Cijaxaris afrekent} derde jaar van regeering de herftelling van Egijpten Zou moeten vallen. VS. 14. Patra'] Een landfchap in Opper-Egijptt.^ M 4  184 DE PROFEET EZECHIËL. zwakken, dac ze over andere volken niet n.eer.heerfchen,/ Israël zijn ,vetrouwt\iC met rneér op henftelle, noch nun aXn. '' fen ?L ^ Z°nden inêedag^niS tebren. Yeho£ZZÏmm Z™>'**> e Heere Cap. XXIX: 17. - XXX: i9. Tweede voorzegging tegen Egijpten, naa de verovering van Tijrus, wanneer de tiid der vervulling méér. genaderd was. XXIX eJVn^aT en twintjgfte W, op den 17' het g derTeuerlle ^aa"d gefchiedde het woord van Jehova tot mij op de vol- gen de 3?* ilm ml en twimiSfte j<*«r] Naam. TechoSv £l ' do.orgaans rek™r, van zijne en jectoma s wegvoenng m de ballingfchap. iJdt is, om het anders uit te drukken, jerufalem06 ja3r *° vèwoes*g van en het één en dertigfte jaar van Nebucadrjezars regeering. Het feh.jnt flat in dit jaar, het eerst volgende ma de verovermg van Tijrus, Nebucadnezar ff ved. Ü lë Egmei) «^«nomen heeft, waarvan her gefproken wordt, alleenlijk'dat ons ditmaal de W Stte CPu Vedaat' en ik dus met fchromn fpreeke * £ xi*Vs' ëel'ïfe ik reeds gezegd hlb her w£ ^svd:dr Cn.us, volgens de ^ing v'a^K  C, a p. XXIX; 185 gende wijze.] Menfchenkind, Nebucad-li hezar , de Koning van Babel, heeft zijn leger een zeer zwaaren dienst tegen Tijrus laaten doen, alle hoofden hebben eene kaalheid, en alle fchouders zijn kaal, eri •voor dien zwaaren dienst heeft hij uit Tijrus geen dagloon gekreegen.| Daarom 19 fpreekt de Heere, Jehova: ik zal den Koning van Babel, Nebucadnezar, Egijpten geeven, deszelfs rijkdom zal hij wegvoeren, en den ganfchen buit hebben, dat zal het dagloon voor zijn leger zijn. | Tot een ar- 20 beidsloon, dat hij wel verdiend heeft, geef ik hem Egijpten, dewijl zij in mijn arbeid geweest zün, fpreekt de Heere, Jehova.| " Ten dien tijde zal ik het volk Israëis een tt hoorn vs. 18.] Uit een van Jofephus bewaard berigt der inianufche gefchiedfchnjvers van Tijrus weeten ■wij zo veel, dat Nebucadnezar Tijrus dertien volle jaaren belegerd, en in bet 36! jaar vóór Gijrus, derhalven juist in 't jaar, dat vóór het jaar dezer Voorzegging vooraf ging, veroverd heeft. Ik zal de plaats niet weder aflcbrijven, want men kan ze in mijne aanmerking op ye/ XXUl: 15. naleezen. vs. 21. zal ik het volk Israëis een hoorn laaten. tvasjèh] d. i. ik zal het een groot man geeven f döot^wien het aanzien en magt zal krijgen. In de aanmefkicg op Dan.il: 1. is reeds gezegd, dat het tweede Capittel van Daniël in dien tijd valt, waarin Nebucadnezar van zijne Egijptifche en andere veldtogten in het westelijke Africa, jaa zelfs na Spanje, terug gekomen was: in het volgende jaar wierd derhalven Daniël den Koning als een Profeet bekerd , klom tot oe hoogfte pa.tzen van eer, doch zo, dat hij beflendig aan het Hof des Konings bleef, en bevorderde drie zijner Jandgenooten tot de regeer,i,g M 5 van  *8ó DE PROFEET EZECHIËL. hoorn-laaten wasfen, en u moed geeven, om vrij te fpreeken , en men zal gewaa? worden, dat ik Jehova ben.| XXX Het woord van Jehova gefchiedde nog i" verder tot mij op de volgende wijze. I Men- % Jchenkind, voorzegen fpreek, dus fpreekt de Heere, Jehova: hef eene weeklagt aan! een wee over dien daglj Want daar is een 3 dag nabij, de dag van Jehova is nabij, een droevige dag, de bepaalde tijd der volken. | J-r zal oorlog in Egijpten komen, en eene 4 bevreesdheid in Ethiopiën zijn , wanneer er in Jigijpten zo veel verflagenen vallen , de menigte des volks weggevoerd, en de grondvesten verwoest zullen worden. I De 5 iithiopiërs, westelijke Africaners, Lijdiërs, alle vreemde hulpbenden, de Kubiërs, erï ZOOvan het landfchap van Babel • en dit moest noodwen- &%°oord^ïCSnJOOdfChe V°Ik in h6t Babij'°"irche vs.3. de bepaalde tijd] De tijd van hun ongeluk en ondergang d:cn zij niet ontgaan kunnen; de tijd, vastheid. 1 °Ck ** ,]°0dl0tS ™he"°W is vs. 4J" Men Tchijnt in het verafgelegen , aan geene zijde der zandwoestijnen liggend Ethiopiër) voor de wapenen, van Egijptens overwinnaar te vreezen en voor Nebucadnezar te beeven; hoewel' hii zié met de daad zo ver wij weetcn ,' 0f ook uit dele voorzegg.ng benutten kunnen, na die ftreeken niet gewenj maar flegts Egijpten tot Asfevan aan z?g Reeft onderworpen., & XLXui MC" Z'e de aanmerking OP Jeremia Kubiërs-] Zo ver ik het begrijp, een zeer zuidelijk  Cap. XXX. i8f zoonen der verbonden landen zullen met hun door het zwaard vallen. | Dus fpreekt 6 de Heere, Jehova: die Egijpten hulp bieden, zullen vallen, en deszelfs hoogmoedige pragt zal vernederd worden, van Mag. dol af tot Asfevan toe zullen zij door het zwaard vallen, fpreekt de Heere, Jehova. J Egijpten zal woest zijn, gerekend tot de on- 7 bewoonde landen, en deszelfs lieden tot de woest liggende fteden. | Dan zullen zij ge- 8 waar worden, dat ik Jehova ben, wanneer ik een vuur in Egijpten ontfteeken, en allen, die het hulp bieden, zal laaten flaan.j Dan zullen 'er boden van mij door dorre 9 woestijnen gaan, om het zorgelooze Ethiopiën te verfchrikken: daar zal bevreesdheid Zijn, gelijk in Egijpten. Dedagkomt.| Dus fpreekt de Heere, Jehova; ik zal 10 aan de menigte des volks in Egijpten door Ne- lijk woonend volk, aan de Indifche zee, dat of aan de Egijptenaaren foldaaten tot hulp verhuurde, o£ zelfs onder hun ftcnd, want Farao Necho,'die Africa rond zeilde, kon handelplaatzen , ook zeer zuidelijk gelegen, aan den oever van Africa bezeten hebben. Onder den agtften graad der Noorder breedte hebben de oude aardrijksbefchrljvers aan de indifche zee, Kube, eene koop/lad. De nieuwe aardrijksbefchrijving weet van den ganfchen ftreek omtrent den agtften graad der breedte zo weinig, dat ik 'er geeno meerdere ophelderingen kan bijvoegen. vs. 9. door dorre woestijnen} De weg van Egijpten na Ethiop ën gaat door zeer dorre woestijnen,, en door deze zal het berigt omtrent den ondergang van, het Egijpu'scli Rijk tot een fchrik van Ethiopiën, na Ethiop^ën gebragt worden. vsi 10. de menigte dss volks] De oude gefchïed- fchri j •  m DE PROPEET EZECHIËL. Nebucadnezar den Koning van Babel een einde maaken; | hem en zijn volk met hem j 11 het verfchrikkelijkfte onder de volken, laa. ten komen , om het land te verwoesten, hunne zwaarden zullen zij tegen Egijpten trekken,en het metverllagenen vervullen.| De armendesNijls zal ik iaaten verdroogen, iz het : ..fphrjvers zeggen bi'jna ongelooflijk vee] van de geW.eezen bevolking van Egijpten, zijnde dit op zig zeNen m 't geheel geen groot land, als men van het eigenlijke Egijpten \ dat is, van die fmalle ftreek, die van den Nijl bewaterd wordt, en als akker ge- . bouwd kan worden, de woestijnen afrekent, die enkel van rondtrekkende herders bewoond worden. Ik ■wil wel niet beweeren , dat alles waar is , dat de Griekfche fchrijvers van de verbaazendebevolking deZes lands zeggen, doeh dat een gedeelte waar is, daarvan overtuigen ons de tot op dezen dag overgebleeven, ongemeen groab.overblïjfzejs van verwoeste fteden. 'm. 12 De £rmen des Nij/s zal ik laaten ver~ droogen) De "in veele armen gedeelde Nijl zou hetvo.ir een veroveraar oneindig moejelijk maaken in Egijpten in te dringen , ais een dapper volk en verftandig Koning het verdedigde , want overal zou het alfmjdingen hebben, die tijd zouden kosten, om ze te veroveren : en in Augustus of September zou de vijand toch moeten terug trekken, dewijl dan de Nijl alles overftroomd heeft, wat geene bedijkte ftad is. 'T is waar, Egijpten heeft het ongeluk gehad, om een roof van ieder dapper" man te zijn , die het aangreep, doch dit is de fchuld van deszelfs ligging niet, maar van deszelfs moedelooze inwoonders, of flechte Koningen. Doch deze armen van den Nijl allen ditmaal Egijpten niet befchermen..— Of verdroogen hier llegts eene zinfpeejing is, en als betekenen wil, ztj zullen Egijpten zo min befchermen, ais of zij uitgedroogd waren, of dat wezenlijk eene buitengewo&ne'droogte van den Nijl de ver-  C A Pi' XXX. het land den vijanden ten prooij geeven, hes land en het geen daarin is, door vreemden verwoesten: lk, Jehova, heb het gefproken. | Zo fpreekt de Heere, Jehova: de fchan-13 delijke afgoden Zal ik-verwoesten, de doodeGoden te Memphis, en in Egijpten den Koning laaten ophouden, dat hij niet meêr zijn zal, vrees over Egijpten verfpreiden ,| Pa- 14 tros verwoesten,een vuur te Fanis ontfteeken, in Theben gerichten oefenen ,| ' over verovering van Egijpten voor de Chaldeën gemakkelijk gemaakt'heelt, is bij de groote gaapingen der gefchiedenis niet mogelijk te zeggen. der vijanden] lk ben van de joodfche punten afgegaan, volgens welke het luidt, den boozen. is 13. Memphis) De geweczen hoofdltad van Egijpten', niet ver van het tegenwoordige Cahiro,. maar op de westzijde van den Nijl gelegen. Men moet wel toezien , dat men het met Cahiro, eene nieuw gebouwde, wezenlijk tot het ongeluk van Egljpten aangelegde houfdftid, niet voor eenerlei houdt. ,. ev.rs vs. 14. te Fanis]. Zie de aanmerking op Jej. XIX: 11. Theben] Eene ongemeen groote ftad van het oude Eeijpten , welke Homerus befchrijft, waarin ten zijnen tijde, als men hem op de befcheidenfte wijze verklaart, 20000 man ruiterij lag, (MofaïschRecht, D III. bl. (.Hoogd) 289-207-) en wier grootte men nog tegenwoordig, omtrent 2300 jaaren naa haare verwoesting, uit haare overblijfzels kan afneemen. Eene afbeelding van deze ftad en haare ligging vindt men op de 102 tot 113* plaat tot Nordens Reizen. Deze ftad , of haare overblijfzels, hebben meêr naamen, onder welken men ze op eene goede kaait van Egijpten aan den Nul onder den  «50 DE PROFEET EZECHIËL. overAsfevan,dentoev]ugtvanEgiiDten miïn x* Jïï if The.be" een ejnde maaken. I Ik 16 ad een vuur in Egijpten ontfteeken dat zal- Th K?nfefie knd t0t Asfevan <°ègaan zal. Theben zal veroverd, Memphis bij dag breeuwsch, ook wel No Jmn» r ) ftaat W tHe- iszsgzg. f* «s rass ven, bet ^ Nerc^r^'hS' 'T4 overblijfeels^ van Okfor een uèuZ tedl^k^ vf' JS-j Asfevan was eertijds eene zeer L i vesting en tegelijk de uiterfte\oevlugt v^LkS" na het Zuiden, wanneer het van 't Noorden «'2 aangegreepen. - Die mogelijk de reden zou weeten, waarom ik hier Asfevan overzette fflW",ea alle nieuwe Overzetters (niet van de oudeS ,rVa" zal het in 't tweede Deel van het SJSSSffl*** graphiae, pag.38_4o. vinden l£fig?m ge*' tig/ligging Pdegr ftad nog v" S* befchreetn 1 ^J?' Nordens reisbefchrijv.ng• heeft S h?, S* DJe 330^ Plaat afgebeeld vinden ' ^ °P de ^de £ WZ^O>1;^ doch  C A E. XXX. 191 benaauwd worden ,J de jonge rhanfchap van 17 Heliopolis en Bubastus door het zwaard vallen, en die van het andere geflacht inde flaavernij gaan. J Te Tafne zal het bij dag 13 duister doch weet wezenlijk mijne overzetting noch voor mij zeiven noch voor anderen te verklaaren, want niet alleen Memphis, maar geheel Egijpten, wierd bij dag benaauwd ; en bij een zo openbaaren vijand , en bedwinger van volken , als Nebucadnezar was» behoeft men naauwlijks te zeggen, dat hij de fteden bij dag, en openbaar benaauwt. Volgens eene andere leezing, welke ik in de oudfte overzettingen vinde, zou deze plaats luiden: en Memphis zal van 't water verbroken , of, vervooest worden, . Dan zou de meening deze zijn : de fteden van Egijpten zijn doorgaans door een dam tegen de overftroomingen van den Nijl verzekerd , maar deze zal of van den overwinnaar vernield worden, of vervallen, dewijl de ftad zonder inwoonders is, en het gevolg daarvan zijn, dat de in Augustus en September overftroomende Nijl deze, voortaan zijn oever gelegen , ftad geftadig meêr verwoesten en overftroomen zal. vs. 17. Heliopolis] Zie de aanmerking op Jerem. XLIII: 13. Bubastus] Eene hoofdftad aan den oostel'jken arm van den Nijl, welke van haar de Bubastijche arm heet.. vs.iS. fafne] Zie de aanmerking op yerem. II: 16. Ik moet hier flegts no.r, bijvoegen , dat, wan. neer Jeremia na Egijpten kwam , 'er te Tafue een paleis van den Koning van Egijpten was, Qjferem. XLIII: 8, 9. en de aanmerkingen aldaar) en net dus ten tijde, wanneer Nebucadnezar Egijpten veroverde, de verblijfplaats des Konings kon geweest zijn ; het geen aan óns Vers veel licht geeft. De oudere verblijfplaatzen waren Mempbis en Tanis. zal het bij dag duister worden) Eene dichterlijke fpreekwijs van het Oosten, welke van ten zeer groot  Ï95 DE PROFEET EZECHIËL. duister worden, wanneer fk daar de fcepters van Egrjpten verbreeken zal, zo dat hunne Hovaardige pragt eeneinde heeft. Duister. zal het bedekken,en zijne dogters zullen in de flaavernij gaan. | Zo zal ik aan Egijp. loten oordeelen van ftraf oefenen, en men zal gewaar worden, dat ik Jehova ben. j Vs. 20—26". Eene vroegere voorzegging van Egijptensver. overzng, wanneer Jerufalem nog van Ne. bucadnezar belegerd was , en hoopte , dat de Egijptenaars het ontzetten zouden. In het elfde jaar, op den zevenden dag der 20 eerfte Maand ,gefcliiedde het woord van Jehova tot mij op de volgende wijze. | Men- 21 fchenkind, jk heb den arm van Farao den Koning groot 'ongeluk gebruikt wordt. De Arabifche dichters pleegen te zegden , dat men op den midda* ftarren heeft kunnen zien ""aaag h>Ptev£ep/e7 V?u ESh'pte» verbreeken zat] lk ben van de Jooufche punten afgegaan, welke men o. verzet; of, het juk van Egijpten verbreekTnza of, de grendels van Egijpten verbreeken zal *t2Z; lk heb den arm van Farao verbroken CTZ.1 fe weeten vdór ,8 jaaren, in den C bt °f Cerfufit»»> welken Farao Necho fege S yTveZar/er 0°r' Eene herhaalde voorzegging tegen Egijpten, m ' den tijd tusfchen de verovering van JeruJ*iem, en het begin der belegering van In het twaalfde jaar op den eerften dag i der twaalfde Maand gefdhiedde het woord van Jehova tot mij op de volgende wijze. | Menfchenkind, hef eene weeklagt aan over % Farao den Koning van Egijpten, en zeg *nr hem- eii waart een leeuw onder do volkenmgelf li , of gelijk een krokodil in de zeeën, gij maaktet eene geweldige beweeging door uwe rivieren, en het water met uwe voeten troebel, wanneer gy huntie rivieren vertrad. | Dus fpreekt de Heere, 3, Tehova, ik zal, wanneer 'er veele volken. Vergaderd zijn, mijn net tegen u uitfpannen, en zii zullen u daarmede uit de rivier uittrekken, I dan zal ik u op het land werpen, 4 lang uitgeftrekt op het veld, zo dat alle vo- gels tL% krokodil) Wegens het geen ik bij het -jde Vers zéggen zal, moet ik aanmerken, dat het woord JrJS krckodi ^ groote flang (bij Luther [en de NedS.overzetten] zeedraak) betekenen kan : dqch Ser wordt van een krokodil gefproken, dew.jl hem voeten worden toegefchreeven. . *ij maaktet eene geweldige beweeging door uwe rivieren) De krokodil fpringt met eene groote on« (luimigheid in den Nijl. . hunne nvieren] De rivieren van andere volken, die van de Egijptenaars overwonnen wierdea. N 5  *o» DE PROFEET EZECHIËL. gels gerust op u zitten, en alle wilde dieren van u verzadigd zullen worden 1 Uw lig. * haam zal ik op de bergen werpen, en de dalen met uwe rottende overblijfzelsaanvullen. | Het land aan den oever uwes vloeds 6 |ai ik tot aan de bergen met uw bloed drenken, en alle ftreeken zullen van u vervuld worden. J Den Hemel zal ik bedekken, als 7 gij uitgedoofd wordt, zijne ft arren duister laaten eJl'ti,°tteh/i wMjfzels] Ik ben van de Jood»we loogtl afgePan' Vü,ge"S Wdke het Juidt»>»" „™S'J',aaZ fen oever uwes vioedsï K ben hier Stofte W "^wecken, welker zin zo twijfe.achrig 15, dat ik niet zeggen kan, hoe zij zouden moetenovergezetworden, waarom ik Lwbe» ë ''Gr ZetteD ZaI' het la"d> '» '^e/kegij Het eigenlijke Egijpten , d. i. het vrugtbaare gedeelte des Jands naa de afrekening der woestijnelt is _vart fJahira tot Asfevan toe een lange maar Öé ftreek lands, tusfchen twee rijën van bergen in^o! • Pt. 7.ais gij uitgedoofd wordt] Deze uitdrukking fchijnt bij het zinnebeeld riet te pasfen: een krokodi wordt met uitgedoofd , maar gedood. Ik vermoede dat de Profeet hier een overgang maakt van den eigenlijken krokodil in den Nijl Tot «? JemeUchen, d. i. een geftarnte, dat bij de Egijptenaars Cap. KXVIU. der. Koning van Tijrus eerst met een Cherubijn m het heiligdom vergeleek , dan me een hemelfchen Cherubijn, d. i. Cen donderpanrd 0„de? w ens voeten de blikzem „itfebiet. Doch ik moe aanmerkingen daarop zal men zig helmieren dat ffSftS*'^ KonitI|ri-ike" ondw ^t z" ebedd van een gefijrnte voorgeiteJd worden, verder, dat'er 3211  Cap. XXXII. 203 laaten worden, de Zon met wolken bedekken, en de Maan zal haar fchijnzel nietgee. ven. I Alle glinfterende lichten aan den 3 Hemel zal ik om uwen wille in 't zwart laaten bedekt worden, en duisternis over het land verfpreiden, fpreekt de Heere, jehova. | Veele volken zullen u betreuren, 9 wanneer ik uwe geflagenen onder barbaaren brengen zal, in landen, die gij niet gekend hebt:| veele volken zullen zig over u ont-10 zetten, en hunne Koningen zeer verfcnnkken, wanneer ik mijn zwaard voor hunne oogen zal laaten heen en weêr vliegen : ieder zal ten dage uwes vals alle oogenbhkken voor öan den Hemel drie geftamten gevonden wordeni, die men Hangen noemt, de noordelijke Jlang, de (lans van den ophiuchus , en de zuidedjke water (lang. Misfchien hebben de Egijptenaars, cn ook de Hebreeuwen, één van deze den krokodil genoemd , en dit geftarntq is dan een zinnebeeld van het Egijptifche Rijk, en wordt uitgedoofd, wanneer het Egijptifche Rijk verwoest wordt. Zoo ik regtftreeks (lang , of water/lang overgezet , of Luthers zesdraak behouden bad , dan zou dit alles nog veel duidelijker zijn, doch dit was mij wegens de, in de aanmerking op het ide Vers bijcebragte reden niet mogelijk. " De naeening van dit en het volgende Vers is deze ■ als het Egijptifche Rijk te gronde gaat, zullen alle' andere Rijken treuren , dewijl zij vreezen moeten , dat hun een gelijk noodlot van den zo magticen Babijlonifchen verwinnaar te wagteu ftaat. Die wordt voorgefteld, als of het geftarnte van den krokodil uitgedoofd wierd , en uit fchrik of droefheid hierpver de Zon, Maan en Starren hun fchijnzel ver, loorén.  C04 DE PROFEET EZECHIËL. voor zijn eigen leeven beeven. | Want zo xi fpreekt de Heere, Jehova: het zwaard des Konings van Babel zal u overkomen, | door it zwaarden van helden zal ik de menigte uwes volks vallen laaten, door de verfchrikkelijkflen onder alle barbaaren, zij zullen de hovaardige pragt van Egijpten verwoesten, en de ganfche menigte zijnes volks zal verdelgd worden. | Al het vee van Egijpten 13 zal ik van het overvloedige water wegdoen, geen m. 1*. de hovaardige pragt van Egijpten ver, woesten] Zoo Theben , gelijk ik mijn vermoeden daaromtrent bij Cap. XXX. bijgebragt heb, niet van Cambijfes, maar van Nebucadnezar verwoest is, dan zijn deszelfs thans nog overig zijnde puinhoopen de beste verkiaaring van ons Vers : zodanige ftad korf met het ^rootfte recht de hovaardige pragt van Egijpten heeten, eh gelijk het 'Theben' ging, zo ging het daarna veele andere fteden, welker pragtige puinhoopen .wij in Egijnien aantreffen. vs.ïi. al hei vee — — wegdoen,] ik heb met cpzet een algèmeen woord gekoozen, dat niet alleen het dooden van het vee betekent, maar ook het vürftroojen, of dat de vlugtenden het in de woestijnen mederieemc'i: hoewel ik in onze taal geen zo gevoegelijk en daarbij kragtig luidend woord vinden kon , a-is in 't Hebreeuwsch ftaat. De meening is, dat de ganfche ftreek om den Nijl, zo ver hij Egijpten 0verftroomt, niet alleen van menfchen, 'maar ook van vee een tijd lang zal iedig zijn , dewijl of de Chaldeën het uit eene wilde oorlogzuchtige woede gedood hebben, of hetzelve verdwaald is, of de vlugtenden het in de diepe woestijnen hebben medegenomen. van het overvloedige water] d. i. uit he/tvrugtbaare gedeelte van Egijpten aan de beids oevers \an den N jl , zo ver bij overloopt , en het land mest. Zie de aanmerking op vs. 6. Deze vrugtbaare lawÉi ftreek  C a p. XXXII 205 «een voet van menfchen, noch die van diefen, zal het troebel maaken. | Hun water 14 zal ik regt drinkbaar maaken, en hunne ri. vie en als olie laaten ftroomen, (fpreekt de Heere, Jehova,)! wanneer ik Egijpten tot 1S eene woestijn gemaakt heb, ^^^JoTk van hun, die het voorheen zo fterk bevolkten, verlaaten ftaat, dewijl ik alle inwoonders heb laaten verflaan :en men zal gewaar 14- regt drinkbaar mamken] Dewijl het ;-»*» melijk door" geen voet troebel gemaakt wordt, zut- ^^e^ifVdTZoonders heb laatenver/Wl Volgens de overigen inhoud der voorzegging fte meSng niet , dat allen wezenlijk het leeven verloeren hebben, want daar wordt dikwerf gezegd, dat de Egijptenaars na vreemde volken vlugten, en Sder de zelve verftrooid zullen worden , maar du, dat Egijpten rondom den Nijl een tijd lang geheel flat cBUpici', allen die bun leeven onbewoond zijn zal , dewijl auen . " moeten. «>H,ipn weevlieden en het land vei laaten moeten, fevaa jken nabuur te hebben ? kan ik uit de gebtrigten ten uiwraen duisier is.  2oö DE PROFEET EZECHIËL. worden, dat ik Jehova ben.| Dit is een io* ■ Klaaghed, men zal her. zingen, de dogters van vreemde volken zullen het zingen, over? •Kgrjpten, en de menigte van deszelfs vol& zingen, fpreekt de Heere, Jehova. 1 Het woord van Jehova gefchiedde nog ï? verder, m het twaalfde jaar, op den vijftienden dag van dezelfde Maand, tot mii op de volgende wijze./ Menfchenkind , 18 maak een weeklagt over het volkrijke Egiip! ten, en geleid het, gij en de dogters van mag. vs. 16. de dogters van vreemde volken] DeKlaasrhederen wierden van vrouwsperfoonen gezongen wanneer hier de dogters van vreemde volken dit Klaaglied over Egypten zingen , zo is de meening dat het groote ongeluk, van Egijpten ver onder fn dere volken bekend worden, en zelfs medelijden on" der hun verwekken zal. dewijl zij een dergelijk lot vreezcn, of met Egijpten verbonden waren. Dit zal m 't vervolg duidelijker gezegd worden vs. 17. van de ze/fde Maandi Van de vs r „» noemde twaalfde Maand; derhalven 14 dagen 1* voorgaande voorzegging. Of'er op dien dagTuisI iets van gewigt , en met deze voorzegging zanZ hangende, m de waereld is voorgevallen, (gelijk w ' zomw.jlen bi, de voorzeggingen van Ezechië gen te vinden) >s bij de weinige overblijlzelen uit den rampfpoed der oude Gefchiedenis onmogelijk ,e ' «eggen. Wij moeten gemeenlijk, vddr den V van Ojrus, met eeuwen of tijden van tien jaaren te vreede zijn, zijn zeer vergenoegd, als wij de jaaren keT Mn. .naar om de: dagen teweeten, daaropkn„£ wij , Zons- en Maansverduisteringen uitgezonderd geene aanfpraak maaken. «"gezonoerd,. w-18. SV en de dogters van magtige volken\ Du zinnebeeld ,s van eene lijkftaatile ontleend wel te v3„ vrouwsperfoonen , die Klaagliederen"ïingen j geleid  C a s>. XXXH. zo? magtige volken, na de benedenwaereld, tot de geenen , die in den kuil gedaald zrjn.| Zijt gij beter dan een ander? gaa beneden, 19 en leg u bij de onbefnedenen !| Zij zullen 20 vallen onder de geenen, die van het zwaard verflagen zijn: het zwaard is uitgegeeven, trekt het! en vat zijne ganfche menigte! j De oude helden, die met zijne helpers ne-21 dergedaald zijn, en onder de onbefnedenen liggen , welke van 't zwaard verflagen zijn, zullen Egijpten aanfpreeken. | Daar ligt 22 Asfij- geleid wordt. De Profeet moet, als ik zo fpreeken mag , de lijkftaatfie van her Egijptisch Rijk volgen, en veele andere volken, die' aan dit ongeval deel neemen , dewijl zij voor zig het zelfde vreezen , moeten het door hunne dogters geleiden, en de Klaagliederen laaten zingen. Ik ben hier eene andere leezing gevolgd, maar zal ook de gedrukte overzetten: geleid het, Egijp. ten, en de dogters van magtige volken, na de benedenwaereld. Volgens deze leezing moesten de dogters van magtige volken zelf in den kuil gaan, en de Profeet in hunne lijkftaatfie zijn. vs. 19.] Dit Vers ge ijkt niet zeer na een Klaaglied , waarin medelijden moest geopenbaard worden. Als men het een zin wil geeven, zo is het deze: gij moet in het algemeene noodlot van alle R;jken genoegen neemen, om eens te gronde te gaan. Doch volgens éene zeer oude leezing ftaan deze woorden in het 2i//VVers, en daar hebben zij, gelijk ik ftiaks aanmerken zal, eene zeer voegelijke plaats. vs. 20. vat] te weeten in dien zin, gelijk wij zeggen, iemand met het zwaard vatten, d.i., hem treffen. vs. 21. zullen Egijpten aanfpreeken] Hier zal ieder Leezer iets misl'en, te weeteu, 't geen zij tot Egijpten zeggen. Dit volgt nu volgens de leezing. waarvan ik bij vs. 19. gewaagd heb: zijt gij beter dan.  so8 DE PROFEET E2ECHIEL. Asfijriën, en zijn geheele volk,rondom den Koning zijn des volks graven, alle verflagen, alle voor, het zwaard gevallen: | aan het 23 uiterfte einde des kuilszijn hem zijne graven aangeweézen, het geheele volk rondom het praalgraf des Rijks, alle verflagen, alle voor het zwaard gevallen, die in de bovenwaereld zo verfchrikkelijk waren.} Daar ligt 24 Elam , en zijn geheele volk rondom het praalgraf des Rijks, alle verflagen , alle voor het zwaard gevallen, alle in de diepe benedenwaereld tot de onbefnedenen gedaald , welke in de bovenwaereld zo verfchrikkelijk waren, en zig nu met dein den kuil gedaalden moeten laaten verachten, f Mid- 25 den onder de verflagenen heeft men hem en zijn geheele volk eene legerftede aangeweézen , rondom den Koning zijn de graven des volks: alle onbefneden, alle van het zwaard doorltokèn : want zij waren in de bovenwaereld zo verfchrikkelijk, en moeten zig nu met de in den kuil gedaalden laaten verachten. Midden onder de verflagenen heeft daar dan een ander f gaa beneden en leg u bij de onbeJnedenen, midden onder de van '/ zwaard verjla' genen. ^.22—30.] Hier komen de naamenvan meerdere «.ijken voor, welken de uit hun noordelijk Vaderland uitgebroken Chaldeën verwoest hadden: 't is toch merkwaardig, dat Armeniën niet mede nader 'de zei. ve ftaat, dat men anders volgens de ligging bijna '1 eerst zou mogen verwagt hebben. vs. 24.3 Zie de aanmerking op Jerem. XhlX:  cap. xxxir; s05 daar ook| Mefchech , Thubal en zijn ge- 26 heele volk zijne plaats, rondom den Koning de graven des volks, alle onbefneden, alle van het zwaard doorboord, dewijl zij in de bovenwaereld zo verfchrikkelijk waren. | Moesten zij dan niet bij de verflagen helden 3?, der onbefnedenen liggen , die met hunne wapenen in de benedenwaereld gegaan zijn, en ieder nog zijn degen onder zijn hoofd hebben ? Hunne misdaad rust op hunne beenderen, dewijl zij als helden in de bovenwaereld zo verfchrikkelijk geweest zijn.| Gij 38 zult ook gelijk de onbefnedenen gewond worden, en bij de geenen liggen, die van 't zwaard verflagen zijn. | Daar isEdom met 29 zijne Koningen en Vorften,die bij alle hunne dapperheid tot de verflagenen gekomen zijn, en bij de onbefneedenen liggen, welke in den kuil gedaald zijn- ( Daar zijn alle 3° Koningen van 't Noorden, en alleSidoniërs, die,' vs. 26. Mefchech, Thubaï] Noordelijke volken* landwaarts aan de oostzijde der zwarte zee. vs. 27. Hunne misdaad rust op hunne beenderen , (drukt hen nog in 't graf) dewijl zij als hel^ den in de bovenwaereld zo verfchrikkelijk geweest zijn] De glinfterende^ lof der helden is meestal met onrechtvaardigheid bevlekt, en voor den rechterftoel der zedenleer zijn ze verwoesters der waereld , en roovers, vau de gemeene roovers flegts verfchillende in de grootte van het kwaad , dat zij ftigten , en daarin, dat men ze niet ter ftraf brengen kan. vs. 30. van '/ Noorden] Men moet hier niet aan afgelegen landen denken, welke voor de Chaldeën zeiven ten Noorden liggen, want hoe zouden dezen, te zamen met Sidon, kunnen gefteld worden ? maar O aan  3TD DE PROFEET EZECHlEL. die, hoe verfchrikkelijk zij waren, toch tot de verflagenen nedergedaald zijn, hunne voorige dappere daaden befchaamd vergeeten, onbefneeden bij de van 't zwaard verflagenen liggen, en zig nu met andere in den kuil gedaalden moeten laaten- verachten.] Farao zal deze allen zien, en zig over zijn 31 talrijk volk te vreede houden, dat van het zwaard doorboord is, Farao,, en zijn ganfche leger, fpreekt de Heere, Jehova.| Want ik heb ze in de bovenwaereld ver- 32 fchrikkelijk laaten zijn, maar au ligt hij, Farao aan Sfjrïen, efi wel aan 'tgeen bij den Of omes ligt. Wien dit misfcbien vreemd most voorkomen , dien San ik zeggen, dat het Noorden bij deArabiers de gewoone naam van Sijriën geweest is, en nog is. vs. 32. ik heb ze in de bovenwaereld verfchrikJtjk laaten zijn] Ik volg de leezing van den text; bij Luther Jeest men 1 al de waereld zal ook eens •a/oor mij vreezenr zijnde de leezing van den kan:. Welke hij volgde. ' ligt hij , Farao] Men zou zomwijlen u't deze rfn eenige andere uitdrukkingen beiluiten, dat de Konmg van Egijpten zelf in een fiag gebleeven is: doch daar meldt ons de geschiedkunde niets van, veel eêr lieeft volgens 't geen wij uit dezelve weetcn, Amafis niet alleen Nebucadnezar ^eele jaaren overleefd jnaar is ook weder Koning van Egijpten geweest' Jiet welk Cambijfes voor de tweede maal veroverde* j bedreeven hebben, het land tot eene woestijn en wildernis maake. | Maar gij, menfchenkind, van u fpreeken 3» de lieden uit uw volk aan de muuren en in V vs ïo-%tf Dit fchijnt van die geenen gezegd te worden, die, wanneer de Profeet fpraakeloos m verSffiï viel. in verwagting, dat 'er kort daarop eeÏÏKke aanfPraak%oIgen den doch niet uit een vast gelooi in Gods woorci, Si. met begeerte , om zijnen wil te hooren en té volbrengen , maar uit nieuwsgiengne a. vs ^ aan de muuren] Zij blijven op de ftraaten aan de muuren «aan , en praaten daar van den Profeet. O S  «8 DE PROFEET EZECHïEï.. <3é deuren der huizen, de één zegt tegea den anderen, ]aat ons eensgaan, In hoo. xen, wat uitfpraak het is, welke van Te. hova uitgaat Ij zij komen dan tot u, als *r het volk zamen vloeit, zitten daar voor u ais mijn volk, hooren uwe woorden, en doen er met na. Zij gebruiken het in hunuen mond als een minnelied, en hun hart voigt enkel hunne gierigheid na.1 Gij zijt 3* Hun als een minnelied, dat fraai gezongen, en goed gefpeeld wordt , zij hren uwe woorden, en doen 'er niet na:| maar als 33 het komt, dan komt het, en dan zullen zij zien, dat er een Profeet onder hun geweest is,J 5 Cap. f\ZtlLah een,mime2'edl Dat men zingt, maar ™-?o\ t e" ^^'jf. en dewijl het eene goede jTefd is ' Z0I> dat mn daarom wezeni;jk ver- vs. 33. als het komt, dan komt het] Schielijk en onverwagt zullen zij zien, dat uwe voorzegging «ndïn mW°rdt- ,Dit ,S^biedde , wanneer deng vol? fe rSn,THgen d,-C vugteii"g inkwam, en degroo- tijding der verovering van Jerufalem bragt.  Ca?. XXXIV. Eene rede van befiraffing tegen de beftuurders van het ïsraëlitifche volk, die het zelve onderdrukken, en hun eigen , maar niet des volks welzijn zoeken: en belofte , dat God ten eenigen tijde zijn volk uit de verjlroojing na Paleftina terug brengen, zig zeiven daar aan laaten gelegen, en deszelfs herder zijn, maar het eindelijk eenen bestuurder uit het huis van David geeven zal Beftuurders zijn hier onder het zinnebeeld van herders voorgefleld. Het woord van Jehova gefchiedde nog i verder tot mij op de volgende wijze. | Menfchenkind, voorzeg tegen de herders z van vs. i.l Deze voorzegging volgde waarfchijnlijk terftond op de voorgaand!: bij of vóór het bekomen van het berigt der verovering van jerufalem moest de Profeet van de dwingelandij en ™&ooih^ det beftuurders des volks fpreeken , welke aan het vole en de beftuurders dit groote ongeluk en aan den Staat deszelfs ondergang berokkend hadden , doch e zeliik de toekomende wederbreng.ng des volks n. hun land, en het geluk, dat het daar gemeten zou, ^'rrWs» d» herders van Israël Onder dezen „aam moefen hier geene Leeraars en Predikers verft an worden, welken de Jooden toen ter t,d nog niet hadden, noch ook Profeeten, maar de beftuupders des volks: d.i. de Koning, ^deszelfs raadgeevers, e„ de hoofden des volks. De Priesters kunnen ook eens plaats onder deze herders bellaan, doch eigen-  aao DE PROFEET EZECHIËL. van Israël 1 voorzeg ! en fpreek tot hen,1 óus fpreekt de Heere, Jehova: wee! gij herders van Israël, die zig zeiven geweid hebben1 moest niet een herder de kudde weidentj Gij eet de melk der fchaapen, 3 kleedt u met hunne wol, flagt de vetften onder Bjfc niet in zo verre zij den Godsdienst waarnamen, jnaar als voornaame overheidspersonen, en, als ik zo Ipreeken mag, als edelen des volks. Dezen te zamen nu hadden onder Zedekia niet voor 't welzijn des volks gezorgd, hetzelve onderdrukt, onrecht gepleegd, en door hunne dwaaze raadflagen en wederlpanmgheid tegen Nebucadnezar aan lerufalem deszelfs ondergang berokkend. Men zou zig kunnen verwonderen , dat men van Jftun geduung m het meervouwdig getal leest, en niet van den Koning alleen, in het enkelvouwdige. Jerejnia geeft ons daar den fleutel toe , want uit zijne Jeerreflen en voorzeggingen zien wij, dat Zedekia zo erg met geweest is, als zijne raadgeevers, dat deze pem tot die weêrfpannigheid misleid of gedwongen , .en dikwerf méér v,er mogen gehad hebben dan de Koning zoU, die zomwijl.en voor hun vreemde, als iij met Jeremia fpreeken wilde. vs, 3. de melk der fchaapen] Ik ben van de punten algegaan volgens welken het luidt: het vet der fchaapen. De oudfte overzetters zijn mü hier in leeds voorgegaan. De meening is, dat zij de voordeden en inkomflen van hun ambt rijkelijk genoten, zonder de moeite van het ambt op zig te neemen , en zig aan het valk en den ftaat behoorlijk te laaten gelegen zijn. fiagt de vetften onder de zeiven] Dit behoort, volgens het zinnebeeld , niet meer tot het geen geoorloofd is : de eigenaar der fchaapen mag zekerlijk deichaapep Aagten en eeten , doch dit komt den herder met toe , die over de kudde gefteld is , en zou een dieflhl zijn. Dus zegt Jacob Gen. XXXI: 3,8. dat hij de rammen van Labans kudden in do twin-  C A p. XXXIV* onder de zei ven, en weidt de fchaapen nietJ Het zwakke bezorgt gij niet, dat 4 het fterk wordt, het zieke geneest gij niet, het gewonde verbindt gij niet, het vervaar, de brengt gij niet weder, het verdwaalde zoekt gij niet, maar heerscht met geweld en hardigheid over de fchaapen. | Dewu.1 > ZÜ geen herder hebben, zo verftroojen zij, ziln de fpijs van alle wilde dieren, en verftrooien. I Mijne fchaapen dwaalen op alle o bergen en hooge heuvels rond,en zijn over het geheele land verftrooid , zonder da6 iemand hen zoekt, of zig daarover bekommSt?| Daarom, gij herders, hoort het 7 woord van Jehova. | Zo waar als ik leef, 8 fnreekt de Heere , Jehova , dewijl mijne fchaapen door gebrek aan een , die hen weidt, ieders roof, en de fpijs van ieder wild dier zijn, mijne herders zig over mijne fchaapen niet bekommeren ,. en enkel z«g zeiven, maar niet mijne fchaapen weiden,[ daarom, gij herders, hoort het woord van 9 Tehova. Dus fpreekt de Heere, Jehova: 10 ik wil aan de herders, om mijne fchaapen twintig jaaren, welke hij bij hem diende,nietgegee- meening is: gij oefent dwingelandij onder het yoSV«kt onder allerlei voorwendzels; en kneVelerijen den rijken, in wier goederen gij zin hebt, lepven te beneemen. verlet vervaarde] De fchaapen , een vreesïchtte gedierte, pleegen'dikwerf uit enkele vrees z.g „an de kudde weg te begeeven.  *** DE PROFEET EZECHIËL, Van hunne hand te eifchen, hen van f,.,n ^^bttf.etten.optoietaïïï vei der zig zei ven weiden, en mijne fchaa, rê^var^ m°Hndredde^opiat zerS foreek £ rT°rden ?P§egeten-l Want „ zo ïpreekt de Heere, Jehova: Ik zelf zal mij aan mijne fchaapen laaten gelegen ziin en hen zoeken-1 Gelijk een heie,die I2 zelf by zijne kudde is, haar verftrooid ziet en haar zoekt, zo zal ik mijne fchaapen «£ ken, en ze «it alle die plaateen redden waarheen zij ten dage der wolken en dei onweders verftrooid waren. | Ik Za! TO alle volken uitvoeren, uit de landen Ier 2 ««deren, in hun land brengen, en op di bergen van Israël, aan de bronnen, enin alle bewoonde ftreeken weiden. | Op £ 14 beste fessp **• - «w%s#j?5s VJge onweders en ftormen zjn de fcha/pen gewoon uit vrees zig te veiflroojen. ^ gewoon, eeze't èewH0°"de #reek™l & heb over- teaupen geene beste weiden, wam 0p den beploeg- / den  Cap. XXX-iV. MJ beste weiden zal ik ze voeren, op de bergen van Israël zullen hunne dreeven zijn, daar zullen zij zig óp fchoone dreeven legeren , en vette weiden hebben op de bergen van Israël. | Ik zelf zal mijne 15 kudde weiden, ikzelf haar legeren , fpreekt de Heere, jehova:| het verdeelde zal ik ió wederzoeken, het weggejaagde terug brengen , het gewonde verbinden , het zieke geneezen, maar de fterke en vette fchaapen der) akker kan men ze niet drijven ; zij moeten in bewoonde ftreeken 's nachts in den ftal gebragt worden , en daar wordt hunne wol flechter van; hunne beste, en in Paleftina meest gewoone weide, . zijn de woestijnen , daar zij beftendig in de open lucht blijven. Als ik de woorden naar mijne beste kennis verklaaren zal, dan vervolgt hier de Profeet het zinnebeeld niet verder, maar verklaart hij het, gelijk beneden vs. 31.: geene fchaapen, maar de Israëliten zelf, zullen in een zeer bevolkt land woonen. ik vermoede wel, dat Ezechiël mogelijk, met de verandering van eene enkele letter ; gefchreeven heeft , tn alls ftreeken, die tot weiden bekwaam zijn, rjgelijfc Gew.XLVtl: 6) doch het'is'een louter vermoedeu, zonder getuigen , bet welk ik in mijne overzetting niet mogt aanneemen. vs. 16. de fterke en vette fchaapen van de kudde wegdrijven]: Dit luidt in den eerften opflag tegenftrijdig , waarom Luther eene andere niet onwaar, fchijnelijke- leezing aannam, overzettende: wat vet en fterk iszal ik behoeden. [In Luthers Nederd., even als in de gewoone Nadert, overzetting , leest men, verdelgen."] Doch als men het volgende leest, zo wordt alles klaar, en de'gevvoone leezing, welke tevens in alle,' tot hier toe geraadpleegde bandfchriften ftaat, fchijnt te moeten verkoozen worden : de "vutte fchaapen Worden vsiY7—20. befchreeven, als of  e»4 DE PROFEET EZECHIËL* pen van de kudde wegdrijven, en bij het weiden naar 't recht te werk gaan.l Gij 17" mijne fchaapen, dus fpreekt de Heere Jehova : ik zal tusfchen fchaap en fchaap, tusfchen rammen en jonge bokken rechter zijn.| Is 't u te weinig, dat gij eene zo 18 goede weide hebt? en vertreedt gij met de Txrten' 'C Seen van de weide overig is? Wilt gij het drinkbaare water drinken, en net overige met uwe voeten troebel maaKen?J zullen mijne fchaapen eeten 't geen T£ van u met de voeten vertreden is ? en het water drinken, dat van uwe voeten'troebel gemaakt is ? ( Daarom fpreekt de Heere 20 Jehova, aldus tot hen: Ik zal zelf rechter tusfchen de vette en magere fchaapen zijn. / Omdat gij voor en agter zo ter zijde flaat, 21 en of zij de andere fchaapen van de weide wegbeten liet overige voeder voor hun vertraden, en het water voor hun troebel maakten ; dezen zullen nu van de weide uitgefloten worden , om aan de anderen rust te verfchaffen. De zaak is : de vette en ftootige fchaapen zijn magtige burgers onder het volk, die anderen onderdrukken : en dezen wil God 'uit het volk welnee, men. 0 vs. 17. rammen en jonge bokken] Zie de aanmerking op Aum.VU: 17. De rammen zijn «erker, de jonge bokken nog niet volwasfen , en eerst in hun tweede jaar rj.ai. voor en agter zo ter zijde flaat] Hier hebben mij in onze taal de uitdrukkingen ontbroken, welke ik zogt, voornaamelijk dewijl ik het terftond daarop voorkomende woord Jlooten, hier niet zetten mogt. Letterlijk luidt hét, met de zijde en den Jchouder jloot, d. j. ter zijde floot, doch nu eens agter  Cap. XXXIV. aas én de zieke fchaapen met uwe hoornen floot, tot dat gij ze in de woestijn verftrooit, | zo zal ik mijne fchaapen helpen , en ze niet 22 meêr ten prooje geeven,maar tusfchen fchaap en fchaap rechten: | ik zal een éénigen her- 23 der agter bij de agterbeenen, dan eens van vooren, daar de fchouder zit. vs. 23.] Onder dezen éénigen herder verdaan e&i nigen Christus, anderen Sorobabel , die uit het huis van David, en bij de wederkeering uit de Babijlonifche ballingfchap het Opperhoofd der Jooden was. De eerde meening komt mij waarfchijnelijker voor: Sorobabel was flegts eene zeer laage, mindere Overheid der Perfifche Koningen , onder wien bet Joodfche volk ook zeer weinig bloeide, (onder Nehemia wierd het reeds meêr bloejende): hij was daarenboven niets minder dan een éénige herder van het geheele volk. Hij had enkel het bevel over de geenen, die van de Hammen Juda, Benjamin en Levi , na Judéa terug keerden, niet over die van de tien flaminen, welken na Galiléa en in de landen aan de an. dere zijde van den Jordaan zijn terug gekeerd; doch zelfs de regeering van Judéa deelde hij in een zeker opzigt met den Hoogenpriester Jofua , weike fteeds aan zijne zijde geplaatst was , zo dat men eêr zou kunnen zeggen , dat dit kleine en arme volk twee herders gehad heeft. Daar komt nog bij , dat volgens de gelijkluidende plaats (Cap. XXXVII: 24.) David Koning over hen zijn zal en dit is Sorobabel nimmer geweest. Ik geloof daarom, dat in de voorgaande Verzen de Goddelijke weldaaden befchreeven worden, welke hij aan het volk van dewederkeering uit Babel af beweezen heeft, en , dat hier beloofd wordt, dat hij het eindelijk den lang venvagten Koning uit het huis van David , den Mesiias , geeven zal, welke hier naar zijn voorzaat, David genoemd wordt, Christus zelf fchijnt, Joan.X.: 12. op onze plaats te doelen, als hij zegt: lk ben de goede herder, en P zig  b«S DE PROFEET EZECHIËL. der over hen zetten, die ze weiden zal,mijnen knegt Davidi die zal ze weiden, en die hun herder zijn. | Ik Jehova zal hun God, 24 en mijn knegt David zal Vorst onder hun zijn: ik Jehova heb het gefproken. | Ik zal 25 voor hun een verbond van vreede maaken, dat 'er geene verfcheurende dieren meêr in het land zijn, zij in de woestijn gerust woonen, en in de bosfchen zullen kunnen flaapen.| Ik zal hen, en 't geen rondom mij- 26 nen heuvel ligt, zegenen, en den regen op zijn zig tegenover de huurlingen fluit , die de fchaapen niet in eigendom hebben. Wanneer in de volgende Verzen aan het ïsraëlitifche volk, onder dezen herder, uit het huis van David , geluk en zekerheid beloofd worden , zo febijnt dit ongetwijfeld op de gefchiedenis van dit volk van Christus tijd af niet te pasfen , want een menfehenleeftijd naa hem wierd Jerufalem verwoest , en het volk in alle landen verftrooid. Doch dit geluk en deze beloften behooren mogelijk niet tot den tijd van Christus komst, maar tot een nog aanftaanden tijd , wanneer het ïsraëlitifche volk zig, volgens RomX\., bekeeren , en Christus wezenlijk tot zijn Koning zal aanneemen. Zie de aanmerking op Pf.LXXU: 8. vs. 25. Ik zal voor hun een verbond van vreede maaken] Een zinnebeeld, dat wij in onze dichtkunde niet hebben. God wil den isiaè'liten zekerheid voor de wilde dieren , de flangen enz. verfchiffen: dit wordt voorgefteld, als of hij tot hun welzijn een verbond met de wilde dieren maakte, dat dezen in hun land niet woonen, en hunne kudden in de woestijn niet overvallen zouden ; met de Hangen, dat zij hem, die zeer diep in een bosch 0tapt, niet ftèeken zouden. Men zie Job.V-23. cn H0f.lV.1i. vs. 26. rondom mijnen'heuvel] den tempel bei g te Jerufalem.  Cap. XXXIV. 227 zijn tijd laaten vallen: het zullen gezegende regens zijn. | De boomen op het veld 27 zuilen hunne, vriigt,het land zijn gewasgeeven, en zij gerust in hun land woonen, en gewaar worden, dat Ik Jehova ben, wanneer ik hun jok verbreeken, en hen uit de magt der geenen redden zal, die over hen heerschten.| Zij zullen niet meêr een buit 28 van vreemde volken zijn, noch ook meêr de fpijs der wilde dieren, maar zullen zeker en zonder vrees woonen. | 'T geen zij plan- 29 ten, zal hun tot roem ftrekken, zo dat zij niet meêr in 't land van honger fterven , noch fmaad van andere volken zullen draagen. | Zij zullen gewaar worden, dat ik, 30 Jehova hun God, met hun ben , en zij, Israël, mijn volk zijn, fpreekt de Heere , Jehova. | En gij, mijne fchaapen, de kudde, die3» ik weide , zijt menfchen , en Ik ben uw God, fpreekt de Heere, Jehova.| Cap. vs.29. htm tot roem, —-— fmaad van andere volken] Arm te zijn , honger te lijden , zelfs van. honger te fterven , haait een volk de verachting der nabuuren op den hals : rijkdom maakt het geéerd ea gezien. Men geeve flegts tegenwoordig op de waereld acht,, welke volken bij hunne nabuuren in eer of verachting ftaan ? de armoedigen, of rijken ? Zie Cap. XXXVI: 30. daar de Profeet zelf deze uitdruk-, king verklaart. vs. 31.] De Profeet verklaart het zinnebeeld, dat hij door 't geheele hoofdftuk bezigde, zeggende, dat het niet van kudden fchaapen, maar van kudden menfchen moet verftaan worden. P 2  aa8 Cap. XXXV. Eene voorzegging tegen de Edomiten. XXXV. Het woord van Jehova gefchiedde tot i mij op de volgende wijze, f Menfchenkind, z keer uw gezigt na het gebergte Seir, voorzeg daartegen,| zeggende: dus fpreekt de 3 Heere, Jehova, ik wil aan u, ö gebergte Seir, wil mijne hand tegen u uitftrekken, en u tot eene woestijn maaken. ( Uwe fte- 4 den zal ik in puin veranderen, gij zult eene woestijn zijn, en gewaar worden , dat ik Jehova ben;| omdat uwe vijandfchap eeu- 5 wig duurt,en gij de Israëliten ten tijdehunnes ongevals, ten tijde, wanneer wegens hunne zonden hun einde kwam , aan den degen gereegen hebt. | Daarom fpreekt de 6 Heere Jehova: zo waar ais ik leeve, zal ik u Dat de Gefchiedenis ons bij de voorzeggingen tegen Edom en andere kleine volken van Afiën verlaat, heb ik reeds meermaalen gezegd; men zal derhalven hier ook geene gefchiedkundige ophelderingen verwagten. & vs. 4. Uwe fteden zal ik in puin veranderen! Het eenige, dat ik hier uit de gefchiedkunde zeggen kan, is, dat wij vóór de Babijlonifche ballingfchap Bozra als de hoofdftad der Edomiten vinden, (dit was zit nog ten tijde van Jefaïa) dat zij, naa de wedei keering uit de Babijlonifeheballingfchap, uit de Gefchiedenis geheel verdweenen is, en ook niet voorkomt daar men ze 't eerst verwagten zou ; dat zij derhalven in dien tusfchentijd verwoest, en niet weder opgebouwd zijn moet.  Cap. XXXVj »*ï utot enkel bloed maaken, het bloed zalu vervol een, gij haat het bloed, en het bloed zal u vervolgen. | Tot eene woestijn en 7 wildernis zal ik het gebergte Seir maaken , zo dat daar niets op gaan noch waggelen zal; 1 zijne bergen met verfiagenen vullen, en op 8 uwe heuvels, dalen, en in alle ftreeken zul. len 'er vallen, die van 't zwaard verilaagen ziin;| geduurende menfchen leeftijden zalik 9 u tot eene woestijne maaken, uwe fteden zullen onbewoond zijn, en gij zult ge^^ vs.6. bloed} Dit woord wordt in dit Vers in eene verfchillende betekenis gefteld. zal ik u tot enkel bloed maaken. D. 1. overal zal |«? bloed der Edomiten door de overwinnaars vergooten worden , en het land van Edom vol bloed bloed zal u vervolgen: d. i. de bloedfchulden euUen u vervolgen, gij zult daarvoorgeftraft worden, dat gij het bloed der Israëliten vergooien hebt. gUhaat het bloed: d.i. gij haat uw eigen bloed, «we broeders, de Israëliten. Dit komt uit eene woordenfpeehng voor, welke 'Ezechiël naar de wijze der Oosterlingen maakt; want de Oosterlingen beminnen de woordenfpeehncen welken onze* Duitfche fmaak met zeer gunft-g fsBloed heet in 'c Hebreeuwsch Dam, en daar mede zinfpeelt de Profeet op den naam van Edom. vlo zlllen onbewoond zijn] Ik ben in 1 over. zetten de leezing van den text gevolgd : volgens de leezing van den kant luidt het nog• torder;, zullen liet leder opgebouwd worden. Dit kan in de daad „et opzift tof eenige fteden vervuld zijn: Bozra, de oude hoofóftad, fchijnt niet weder opgebouwd te zijn, dewiil wij naa de wederkeering der Israeluen uit de Babijonifche gevangenis nooit iets var, haar hooren; die Edomiten, waarvan wij in den tijd vaB Judas den  *3* DE PROFEET EZECHIËL. Woroen, dat ik Jehova ben. | Dit, omdat 10 gij zegt, deze beide volken en deze beide landen zullen mijne zijn, ik zal ze erven 1 terwijl Jehova daar nogthans gewoond* heeft. | Daarom fpreekt de Heere Jehova u aldus: zo waar als ik leef, zal ik naar uwen toorn en nijd met u te werk gaan, en aan u weder doen, het geen gij hun enkel uit haat gedaan hebt: zij zullen bekennen ., dat ik het ben, wanneer ik u ftraffen zal,| en gij t2 zult ook bekennen, dat ik, Jehova, alle uwe fmaadredenen over het gebergte Israëis gehoord heb , wanneer gij zeidet: het is verwoest 1 het is ons tot fpijs gegeeven. | legen mij heeftuw mond op eene pogchen- 13 de wijze gefproken, tegen mij hebt gij uwe woorden gerigt: lk heb het gehoord. | Daar, 14 om fpreekt de Heere Jehova: als het overi ge ganfche land zig zal verbliiden, zal-ik u tot eene woestijn maaken, | gelijk gij u over het land der Israè'liten verblijd hebt, dat het verwoest wierd; ik zal u gelijk met gelijk vergelden , gij berg Seir en geheel Edom zult eene woestijn worden, opdat men bekenne, dat ik Jehova ben.| Cap. Machabeër en daarna hooren , hebben ook wezen;' fc met zó zeer m dar oude iduméa gewoond , aJs Wel m lieden, d;e eertijds aan bet Jsraëlit.fche volk hadden toebehoord. Iniusfchen wilde ik , dewijl hier tuet wel bënist kan worden, welke leezing de e*te «, de zagtfte verkiezen, regen welke men niet kan inwerpen: d.-,t het onwaarfchijnlijk is , dat de Kdo. minlche fteden niet weêr opgebouwd zouden zijn. rx.12. ons tot Jpijs gegeeven] d. ?. ons gegee. ven, om de vrugten daar van te geniete".  Z%1 Cap. XXXVI. Eene voorzegging van de wederkering der hra'üiten na Palestina, en belofte vaneen Koning uit het huis van David. XXXVI. Maar gij, menfchenkind, voorzeg aan de i bergen van Israël, en fpreek: gij bergen Israëis, hoort Jehova's woord. | Dus 2 fpreekt de Heere, Jehova: dewijl de vijand over u fpot, en zegt, deze zo lang vermaarde hoogten behooren nu ons toel| daarom voorzeg en fpreek, dus fpreekt de 3 Heere, Jehova, daarom, juist daarom, omdat men u van alle kanten verwoesten en verflinden wil, opdat gij het eigendom der agtergebleeven volken worden zoudt, en de volken u over hunne tong en lippen laaten gaan, en geftadig van u fpreeken, | daarom 4 hoort, 't geen de Heere, Jehova, zegt,gij bergen Israëis. Dus fpreekt de Heere, Jehova, tot de bergen, heuvels, beeken,dalen, het puin van oude muuren, de verlaa. ten fteden, die een roof en fpot der overige nabuurige volken zijn. | Daarom fpreekt 5 de Heere Jehova: waarlijk! in't vuur mijnes toorns heb ik tegen de overige volken gefproken, entegen geheel Edom, die zig met een vrolijk hart en eene boosüartige befpotting mijn land hebben toegeëigend, om het als een goede buit weg te neemen, en kaal ö af vs. 5. kaal af te weiden] Ik heb reeds meêrmaaP 4 'en  33* DE PROFEET EZECHIËL. af te weiden : | voorzeg gij daarom aan 6 het land van Israël, en fpreek tot de bergen , heuvels , bronnen en dalen , dus fpreekt de Heere Jehova, in mijn ijver en toorn heb ik dit gefproken, dewijl gij den fmaad van andere volken draagen moet;| daarom fpreekt de Heere, Jehova: ik heb 7 mijne hand tot den eed opgeheven, dat de volken, die rondom u woonen, zelf hun eigen fmaad zullen draagen. J Dan zult gij 8 bergen Israëis loofrijk Haan , en voor mijn volk Israëis vrugten draagen, want fchielijk zal het wederkomen. | lk zal mij tot u wen- 9 den, en zeer goedgunftig op u zijn, gij zult gebouwd en gezaaid worden ;|ik zal u volk- I© Tijk maaken, bewoond van het geheele volk Israëis, de lieden zullen bewoond , en 't geen nu in puin ligt, weder opgebouwd worden. | De meifchen zal ik op u vermenig* n vuldigen, en de kudden talrijk maaken, zij zullen zig vermeerderen en vrugtbaar zijn, ik zal u weder zo bewoond maaken , als eertijds, en u meêr goed doen, dan voorheen, en gij zult gewaar worden, dat ik Jehova ben.| Ik zal menfchen, mijn volk Israëis, 12 op u laaten rondgaan,zij zullen u bezitten, gij Jen moeten aanmerken, dat het gewoone lot van het verwoeste, of zonder befcherming zijnde Palestina is dat de nabuurige rondtrekkende herders met hunne" kudden daar inkomen , en dit fchoone land tot eene enkele dreef maaken, die zij afweiden. Nog heden rot op dezen dag is dit het bedrijf der Arabifche E« Biirs en Horden.  Cap. XXXVL S3» gij zult hun erf deelzin, en van uwe inwoonders niet meer beroofd worden. | Zo fpreekt de Heere , Jehova : dewijl 13 men van u zegt, gij zijt een land, dat menfchen eet, en zig van zijne inwoonders berooft,| zo zult gij niet meer menfchen ee-1* ten, noch van uwe inwoonders verder beroofd worden, fpreekt de Heere, Jehova.| Gij zult niet verder den fmaad der vreemde. 15 lingen hooren, noch den hoon der volken draagen, noch verder van uwe inwoonders teroofd worden, fpreekt de Heere, Jeho- V3Het woord van Jehova gefchiedde tot mij 16 op de volgende wijze.| Menfchenkind, 17 wanneer de Israëliten in hun land woonden, zo verontreinigden zij het door hunne wegen en werken: hunne wegen waren voor mij, als de onreinheid van eene vrouw in haare ongefleldheid;| daarom ftortte ik mijn toorn IS over hen uit, omdat zij bloed in 't land versooten, en het door hunne gruwelen verontreinigd hadden: | ik verftrooide ze onder 19 andere volkenen in vreemde landen, en oordeelde ze naar hunne wegen en daaden. | Zij 20 kwamen onder de volken, tot welken ieders noodlot hem bragt, en ontheiligden daar ook mijn pt. 20. tot welken ieders noodlot hem bragt] Op dat het in onze taal verftaan zou worden, heb ilthet door eene omfchrijving uitgedrukt; eigenlijk luidt het, tot welken zij kwamen. De meening is, dat zij tot és volken kwamen , de één tot dit, de andere tot dat, waartoe ieder kwam. P 5  134 DE PROFEET EZECHIËL. mijn heiligen naam, als men van hun zeide: dat is het volk van Jehova, het welk uit zijn land heeft moeten trekken. | Om mijn 21 heiligen naam doet dit mij leed, dien de Is. raëhten onder de volken overal ontheiligen, waar zij gekomen zijn. | Daarom zeg tot het volk Israëis , dus 22 fpreekt de Heere, Jehova: niet om uwen wille, gij volk Israëis, doe ik het, maar om mijn heiligen naam, dien gij onder de volken, tot welken gij gekomen zijt, ontheiligd hebt.j Mijn grooten en aanbidde-23 lijken naam zal ik onder de volken heiligen, dien gij onder hun ontheiligd hebt, en de vreemde volken zullen bekennen, dat ik Jehova ben, wanneer ik mij voor hunne oogen als den geenen, die zijn gelijken niet heeft, betoonen zal, fpreekt de Heere, Jehova.| 24 Ik zal u uit de volken en landen verzamelen, en m uw land terug brengen,| u met rein 25 water befprengen, om u te reinigen, van alle uwe onreinigheden en gruwelen zal ik u reimgen, J u een nieuw hart en een nieuwen 26 geest geeven, het fteenen hart uit uw lig. haam wegneemen,en u een hart van vleesch geeven. j Ik zal u mijnen geest geeven, en 27 maa- vs. 15. u met rein water befprengen, om u te fetmgen\ Het zinnebeeld is daarvan ontleend , dat cmremen volgens de wet van Mofes met water beiprengd , en daardoor van hunne zonden gezuiverd wierden. De meening is , als men het zinnebeeld wegneemt, ik zal u uwe zonden vergeeven. vs. 26. feenett] het eevoellooze hart. een hart van vleesch] een gevoelig hart.  Cap. XXXVI* 335 maaken , dat gij naar rnjne voorfcnnften wandelen, en mijne gebolen zorgvuldig doen zult. I Gij zult in het land woonen, 28 dat ik aan uwe vaders gegeeven heb, zult mijn volk, en ik zal uw God zijn.| Dan 29 zal ik u van alle uwd onreinigheden verlosten , het koorn roepen, het doen groejen , en u verder geen honger laaten lijden. | De vrugten der boomen en des velds zal 30 ik rijkelijk laaten wasfen, zo dat gij van andere voken niet verder wegens den honger zult verfmaad Worden. | Dan zult gij uwe 31 booze wegen,en uwe daaden,die niet goed waren, herdenken, en van uwe zonden en verfoejelijke bedrijven zelf eene walging hebben-1 Niet om uwen wille, weet dat, zal 32 ik dat alles doen, fpreekt de Heere, Jehova: fchaamtu, gij IsraëJten , en wordt fchaamrood over uwe wegen !| Dusfpreekt 33 de Heere, Jehova: wanneer ik u van alle uwe zonden reinigen zal, dan zal ik uwe fteden weder bewoond maaken, de in puin liggende huizen zullen opgebouwd,! en het 34 woeste land bearbeid worden, omdat het voor de oogen van alle voorbijgaanrien woest gelegen had. | Dan zal men zeggen: 35 dit verwoeste land is een lusthof geworden, en deze in puin liggende, verwoeste, wilde fteden zijn bewoond, en zijn vestingen. | Zij,die van de volken rondom u nog overig 36 zijn, zullen zien, dat Ik, Jehova, het vernielde bouwe,en het verwoeste plante: Ik, Jehova, heb het gefproken , en zal het doen.] „ . Dus  z& DE PROFEET EZECHIËL. Dus fpreekt de Heere, Jehova: ik zal 37 iiet volk Israëis nog dit antwoord geeven, en de zaak volbrengen, ik zal hen vermeerderen , gelijk eene kudde menfchen, I geliik s S de heilige kudden, die ten tijde der feesten na Jerufalem gebragt wierden, zullen de verwoeste fteden met kudden menfchen vervuld worden, en zij zullen gewaar worden, «atik Jehova ben. 1 Cap. XXXVII: 1-14. De wederheering der Israëliten, en herftelhng van hunnen ftaat, onder het zinnebeeld van eene op/landing der dooden voorgefteld. XXXVII . Er overviel mij eene goddelijke verruk. 1' King, bragt mij in eene ingeeving van Jehova uit de ftad, en zettede mij midden in het dal neder, het welk vol doodsbeenderen was.f God voerde mij overal bij deze doods 2 beenderen rond, 'er lagen zeer veelen van de zei ven in het dal, en zij waren zeer verdroogd, j Hij zeide tot mij, menfchenkind, 3 zou- vs. 37. nog dit antwoord geeven] Het fchijnr daar tegenovergefteld te worden, dat God voorbeen eemge keeren den Profeet geboden had, den Israëliten te zeggen, dat hij zig van hun niet wilde laaten \raagen , noch hun antwoord geeven. Nu geeft hü niet alleen antwoord , m^r tevens een ten hoogften gewenscht antwoord. 6  Cap. XXXVII. »37 zouden deze beenderen wel weder leevendig worden? Ik antwoordde: Heere, Jehova, dat weet Gij.| Hij zeide tot mij: voorzeg 4 aan deze beenderen, en zeg tot hen, gij dorre beenderen, hoort het woord van Jehova:! dus fpreekt de Heere, Jehova, tot 5 deze beenderen, ik zal adem in u brengen, en u leevendig laaten worden ;| u zenuwen 6 geeven, met vleesch bewasfen laaten, met vel overtrekken, en u adem geeven, zo dat gij leeft, en erkent,dat ik Jehova ben.j Ik voorzeide, gelijk m'rj bevolen was;onder j het voorzeggen ontftond 'er een geruisch, 1 en eene fterke beweeging, de beenderen naderden malkanderen, | ik zag zenuwen aan 8 de zeiven, zij bewiesfen met vleesch, en wierden met vel overtrokken , doch daar was nog geen adem in hun. | Hij zeide nog 0 verder tot mij: voorzeg aan den wind, voorzeg, menfchenkind, en zeg tot den wind, dus fpreekt de Heere Jehova; wind, kom uit alle vier de luchtftreeken, en waai over deze verflagenen , dat zij leevendig worden. | Ik voorzeide, gelijk mij bevolen io was; daar kwam een adem in hun, zij wierden leevendig, en ftonden op hunne voeten, een ongemeen groot leger.) Toen ri zeide hij tot mij: menfchenkind, deze beenderen zijn het geheele volk Israëis. Zij zeggen, onze beenderen zijn verdroogd, onze hoop is verlooren , het is uit met ons;} daarom voorzeg, en zeg tot hen, ia dus fpreekt de Heere, Jehova, ik zal uwe graven openen u uit uwe graven weder & als  «38 DE PROFEET EZECHIËL. als mijn volk laaten voortkomen, en u in het land Israëis brengen.| Gij zult ge-13 waar worden , dat ik Jehova ben , wanneer ik uwe graven openen, en u als mijn volk uit de zei ren zal laaten uitgaan. | lk 14 zal mijn adem in u geeven, zo dat gij lee. vendig wordt, en u weder in uw land brengen: gij zult gewaar worden, dat Ik, Jehova, het gefproken en vervuld heb, fpreekt Jehova, j Vs. 15—28. Belofte van eme toekomende verééniging vanhet Joodjthe en ïsraëlitifche volk, derhalven van alle de voorheen in twee Rijken verdeelde twaalf (lammen, onder één Koning uit het huis van David: van hunnen bloejenden toeftand, en verbeterden Godsdienst en zeden. Het woord van Jehova gefchiedde tot 15 mij vs. 15—28.] Van deze voorzegging weet ifc tot nog toe geene vervuln'ng san te wijzen. De tien fbmmen zijn onder Cijrus zo wel als de Jooden na Palestina terug gekeerd , m;;ar zij hebben ten dezen t jde geen Vorst of Koning in gemeenfehap met de Jooden gehad. Zij woonden in Galiléa , en aan ds andere zijde van den Jordaan; hoe zij geregeerd zijn geworden, weeten wij niet, doch in 't boek van Esna en Nehemia komt geen woord van h n voor, maar enkel van de ftammen Juda, Benjamin en Levi; deil al ven moeten de landvoogden en overheden te Je;ifakm,-Sorobabel, Jofca, de Hoogepiiester, Esra;  C a p. XXXVII. 239 mij op de volgende wijze.|" Gij , men- 16 fchenkind , neem één hout , en fchrijf daarop, Nehemn geen bevel over hen gehad hebben. De Jooden hadden toen ook zelf geen Koning; want hoe men Sorobabel, eene m de daad diep vernederde mindere overigheid der 'Koningen van Perfiën over een klein volk van omtrent 42000 mannen, in een Koning veranderen kan, begrijp ik niet. Onder Judas den Machabcër begonnen die van de tien dammen nader met de Jooden verëenigd te worden, wanneer Judas de Maêhabeër en zijn broeder Simon de ten uiterften verdrukte Israëliten in Galiléa, en aan de andere zijde van den Jordaan te hulp kwamen, en, om hen voor de overvallingen der heidenen in 't toekomende te beveiligen , veele duizenden van hun in hetjoodfche land namen, \Machab. V. In 't vervolg des tijds kreegen ook alle de 12 ftammen Vorften in gemeenfchap, Simon, en Johannes Hijrcanus , welker opvolgers den Koninglijken tijtel aannamen, en tot op den tijd van Herodes den grooten geheel Israël onder hun gebied verëenigden. Doch dewijl zij niet uit het geflacht van David , maar uit den priesterlijken ftam waren , zo is het wederom niet wel te begrijpen, hoe zij hier, mijn knegt David, zouden kunnen heeten, het welk toch , daar David niet in eigen perfoon geregeerd heeft, ten minden zo veel zijn moet als, een nakomeling van David. Jefus van Nazareth kwam wel, en was de groote, den Israëli ten beloofde Koning uit den ftam van David, juist die geen, welken ik hier, onder mijn knegt David, verftaa. Maar de 12 ftammen waren daar zo ver af, om zig onder zijne regeering, zelfs fiegts de geestelijke , te vereen:gen , en weder een volk te worden , dat het grootfte gedeelte des volks hem verwierp: hoe kan ik nu zeggen, dat vs. 19-22. vervuld zijn. Om dit zelfde ongeloof wierd de Jood. fche Staat verwoest, en het volk in alle landen verftrooid: kan dit de vervulling van vs.zï. 22. 33. 25. 26. z'jn? 't Is immers'volftrekt het tegendeel. Wat  Ho DE PROFEET EZECHIËL. daarop, Juda, en de daarmede verëenigde Israëliten, en nog een ander hout, en fchrijf daarop, Jofeph, het hout van Efraïm, en Wat dan mijne Leezers van deze voorzegging denken willen, ftaat aan hun: twee wegen zijn 'er voor hun open, en zij moeten den geenen verkiezen, die hun t best bevalt. Eenigen verklaaren dit alles geestelijk van de Christelijke Kerk. Mij komt het integendeel waarfchijnelijker voor, dat, wanneer het geheele ïsraëlitifche volk ten eenigen tijde volgens Rom. XI: 25. 26. in Christus gelooven, en hem tot Koning aanneemen zal, zij in hun land wederkeeren, aldaar gelukkig zijnenbloejen, en, even als zij voorheen God tot een hoofd en Koning van hunnen Staat hadden, Christus (dien het daarom in *t geheel niet noodi> is, dat hij zig weder op de Aarde vertoone) hunnen Koning noemen zullen; dus zou hun Staat, gelijk die eertijds eene Theocratie , of Godsregeering was , in het toekomende eene regeering van Christus zijn , of Christocratie, in geval ik dit nieuwe woord maaken mag. vs. 16. Juda en de daarmede verëenigde lsraëhten) Het Koningrijk van Juda beftond uit den ftam van Juda , het grootfte gedeelte van den ftam van Benjamin, en van Levi, waarbij zig egter nog veelen van de overige tien (lammen uit aandrang des ecweetens gevoegd hadden , dewijl hun de van Rehabeam ingevoerde kalverdienst aanftootelijk was en daarna nog meerderen, wanneer Achab zelfs den dienst van Baal invoerde, en zijne vrouw Ifabel de dienaars van den eenigen waren God vervolgde Wij vinden dit uitvoeriger in de boeken der Koningen en Chrontektn. De verèenigden Israëis zijn dan hier, die zig eertijds van de overige ftammen tot den ftam van Juda begeeven hadden , en hunne nakomelingen. Jofeph, het hout van Efraïm\ De ftam van Jofeph was onder de tien van Davids gedacht afgevallen Hammen de magtigfte en regeerende, wantge- moen-  Cap. XXXVII. ap¬ en het daarmede verëenigde ïsraëlitifche volk. \ Voeg ze te zamen, en houd ze zo, dat ze 17 in uwe hand één ftuk worden. | Als nu die 18 van uw volk u vraagen zullen, wat dit betekenen moet,| zo antwoord hun : dus 19 fpreekt de Heere, Jehova: ik zal het hout van Jofeph, dat in de hand van Efraïm is, en alle de daarmede verëenigde ftammen Israëis neemen, en ze bij dat, bij het hout van Juda voegen, zo dat ze beiden in mijne hand één hout worden. | Houd de ftuk- 20 ken hout, waarop gij gefchreeven hebt, voor hunne oogen in uwe hand,| en zeg 21, tot hen: Ik zal zelf de Israëliten uit de volken neemen, waaronder zij getrokken zijn, zal ze van alle kanten verzamelen, in hun land brengen, | en daar in het land, op het 22 Israëlitisch gebergte , tot een éénig volk maaken; zij zullen allen één Koning hebben , en niet verder twee volken, noch ook in twee Koningrijken verdeeld zijn. ] Zij zullen zig niet verder door hunne fchan- 2 9 de- meenlijk waren de Koningen uit denzelven. Doch wanneer de (lam van Jofeph zig wederom in twee mindere ftammen , Efraïm en Manasfe , verdeelde, zo was onder dezen Efraïm de magtigfte, en die den Koning gaf. Daarom wordt 'er ook daarna vs. 19. gezegd, dat het hout van Jofeph in de hand van Efraïm is. De Efraïmiten regeerden , én droegen den fcepter. en het daarmede verëenigde Ïsraëlitifche volk} van de overige ftammen , die tot het Rijk van Israël behoord , en onder één Koning uit den ftam van Efraïm van Jeroboam afgeftaan hadden. Q  24» DE PROFEET EZECHIËL. delijke afgoden, verfoejelijke daaden , en afval van mij ontreinigen, ik zal ze uit alle de landen, waarin zij voorheen gewoond, en gezondigd hadden, verlosfen, en ze reinigen,, dat ze mijn volk zijn, en ik hun God:) mijn knegt David zal Koning over 24 hun zijn, en zij zullen allen één herderin gemeenfchap hebben , zij zullen wandelen volgens mijne wet, en mijne geboden zorgvuldig houden f Dan zullen zij in hun land 25 woonen, dat ik mijn knegt Jacob gegeeven heb, zij, hunne kinderen, en kindskinderen, tot in eeuwigheid, en mijn knegt David zal tot in eeuwigheid hun Vorst zijn. ( Ik zal een verbond van vreede met hunmaa. 26 ken, dit zal een eeuwig verbond zijn, zo dat ik ze vermeerderen, en mijn heiligdom eeuwig onder hen opregten zal.{ Mijne 27 wooning zal onder hen zijn, en ik hun God, zij mijn volk:| en de vreemden zullen er- 2 8 kennen, dat Ik, Jehova, Israël mij heilige, wanneer mijn heiligdom eeuwig onder hen zijn zal.} Cap.  *43 Cap. XXXVIII. XXXIX. Van een veldtogt van Gog, den Koning, van ■ Magog , tegen het ïsraëlitifche land, en deszelfs vreezelijke nederlaag. XXXVIII. Het woord van Jehova gefchiedde tot i mij Van deze voorzegging weet ik uit de geheele Ge» fchiedenis geene vervulling aan te wijzen , verwagte haar dus in het toekomende, waarin zij ook, en wel regtftreeks in het laatfte toekomende, in de Openbaaring van Joannes gefteld wordt. Bij de naamen der volken, die hier genoemd, en de ontelbaare legers , die hun toegefchreeven worden , kan iemand uit de Gefchiedenis der waereld tot hiertoe niets, dat eenige gelijkheid heeft, te binnen komen , dan de uitvallen der Mogols, (of, gelijk men ze gemeenlijk noemt, Tartaaren) onder Dfehingis-Chan in de dertiende , en Timur in de veertiende eeuw : doch hunne togten waren niet tegen een in Palestina woonend Israëlitisch volk gerigt, noch zij eenigszins vijandig tegen den Christelijker! Godsdienst, (in geval men zomwijlen genegen was om een geestelijk Israël te verftaan,) maar als overwinnaars dikwerf goedertieren, inzonderheid Hulaku in de laatfte helft der dertiende eeuw , en de Christenen genooten onder hem eene rust, jaa zelfs eer en voorrang, welke zij voorheen onder de heerfchappij dar Kalifs niet gekend hadden, waartoe zijne geliefde gemaalin, eene Christen-vrouw, veel kon toebrengen. Ook was de uitkomst van de veldtogten der Mogols niet gelijk die, welke hier voorzegd is. Daar blijft derhalven niets overig, dan de vervulling bij de nakomingfehap te verwagten, en dewijl van voorzeggingen, die nog niet vervuld zijn, niet veel gezegd kan worden, zo zal men het onmogelijke hier ook niet van mij vórderen.  A4* DE PROFEET EZECHIËL. mij op de volgende wijze. [ Menfchen- 2 kind, keer uw gezigt tegen Gog in'tland van Magog, den Vorst over Rosch, Mefchech sn Thiibal, voorzeg tegen hem,| zeg- vs. 2. Gog in 't land van Magog] Van Magog is dit zeker, dat het in 't noordelijke Afiën moet gezogt worden , maar of het aan deze, of aan geene zijde van de Caspifche zee, of aan beide Zijden ligt, is twijfelachtig. Het geen ik eertijds in het eerfte Deel van het Jpicilegium geogrdphiae Hebraeorum exterae daarvan gezegd neb, belhst de vraag niet, en zij verdient een nieuw onderzoek. Gog is geen volk, of land, gelijk men z>g gemeenlijk inbeeldt, maar de naam des Konings van Magog : omtrent een dergelijke , als Farao bij de Koningen van Eg'jpten. den Vorst over enz ] Nu worden 'er andere volken genoemd, die zelf niet van Magog zijn, (Mofes onderfcheidt ze ook daarvan, Gen. X: 2, 3.) doch onder Gog den Koning van Magog Haan. Rosch] Een ons tot op dezen tijd nog geheel onbekend volk , bij welks naam men zig voor eene grove dwaaüng in de aardrijkskunde wagten moet, welk niet alleen zeer geleerde mannen bekroopen, maar ook in de eerfte twintig tot dertig jaaren van onze eeuw bij ongeleerden allerlei wonderlijke en ongeruste droomen verwekt heeft. Bij Rosch dagten zij aan Rusfen, en bij Mefchech aan Moskoviters. De naam van Rusfen is in de gefchiedenis, gelijk kenners daarvan verzekeren, niet oud; Slavoniérs, of Wenden, hebben deze volken eertijds geheeten: maar de naam van Moskoviters is nog nieuwer, en aan dit volk gegeeven , omdat Moskou vrij laat de verblijfplaats der Rusfifche Monarchen is geworden. De ftad zelve is daarënboven niet oud, maar eerst in de twaalfde eeuw gebouwd, en heeft haar naam van de rivier, waarbij zij ligt, bekomen. Mefchech, de Mofchifche bergen, en Thubaf/ ©f gelijk zij bij de Grieken heeten, de Tibarenen-, het»-  Cap. XXXVIIL HS zeggende: dus fpreekt Jehova, ik wil aan 3 u Gog, gij Vorst van Rosch, Mefchech en Thubal,| zal u leiden, waarheen ik u 4 hebben wil, een gebit in uwen mond leg. gen, u, uw geheel leger, paarden en ruiters, allen in volle toerusting, uitvoeren, eene groote menigte, met fchilden van alle foort, alle met den degen in de hand, | ook 5 Perfen, Ethiopiërs, westelijke Africaners met hun, allen met fchild en helm, J Cim- o me. tiebben tusfchen de zwarte en Caspifche 2ee gelegen, doch wij kunnen wegens de onkunde in de aardrij ks. fcefchrijving dezer landen, en dewijl de Oudendelig«ing niet naauwkeurig noch zeker genoeg volgens graaden bepaalen, eigenlijk niet zeggen, waar? d. u onder welken graad der lengte en breedte. vs 4. een gebit] Letterlijk, een ring, welken de inwoonders van Aliën pleegen te gebruiken om de dieren te bedwingen. Ik heb enkel de zaak volgens ons gebruik en onze taal uitgedrukt. fchilden] Hier ftaan twee naamen van fchilden, welker onderfcheid wij uit de oudheden niet kennen; iaa bezwaarlijk raaden kunnen : Luther kon zig helmen en zettede rondas en fihild zamen; maar dewijl' rondas zo verouderd is, dat men het niet meêr durft gebruiken, en ik in onze taal geen anderen •naam van fchilden vind, (want daarin is onze taal orm eeworden, omdat wij deze zaak niet meêr hebfce f'zo heb ik geoordeeld, dat één naam genoeg zou kunnen zijn. Dezelfde vrijheid zal ik ook Cap. ■y-y-yiY; Q. gebruiken. vs 5-3 V;in hier af z'Jn het S^" onderdaanen , maar' bóndgenooten van Gog tegen de Israëliten. vs 6 Ctmmeriërs] Een zeer oud beroemd volk, dat in' het Krirasch Tartarijën op het halfëiland gewoond , doch zeer uitgebreid, en inzonderheid na klein Afiën veele volkplantingen gezonden heeft, Q 3  24ö DE PROPEET EZECHIËL. meriërs , en alle hunne legers, het land Thogarma, ver ten Noorden, ,en alle deszelfs legers: groote volken zullen den veldtogt met u doen.j Zijt bereid, en houd 7 alles in gereedheid, gij, en de ganfche menigte, die zig bij u verzamelt, en laat zij op uw wenk acht geeven | Naa een 8 'langen tijd zal ik na u omzien , en wan- neer de jaaren ten einde zijn zullen, zult gij in een land vallen, dat het zwaard ontkomen, en uit veele volken weder te zamen gebragt is, in de gebergten van Israël, die beftendig woest gelegen hadden; uit de volken zijn zij uitgevoerd, en woonen nu zeker en gerust. | Gij zult optrekken, als 9 een donderdag komen, en als eene wolk het geheeleland bedekken, gij, en uwe legers, en groote volken, die met u trekken zullen. | _ Zo fpreekt de Heere, Jehova: ten dien io tijde zullen 'er inuwhartgedagten opkomen, gij zult verderfelijkeraadflagen neemen,| en u zeggen, ik zal een land zonder vestingen overvallen, een volk, afkeerig van den oorlog en zeker woonende, dat geene muuren, geene grendels, geene poorten heeft,| omU buit te maaken, en te plunderen: gij zult Iteden op nieuw verwoesten, die uit haar puin weder op nieuw zijn opgeftaan , en een volk, dat uit vreemde landen verzameld is Thogarma] Gelijk ik geloof, het noordelijk Arrneniën, zo ver het van wezenlijke Armeniërs, en niet van Araméëis bewoond wierd.  Cap. XXXVIII. i+f is, welks kudden en rijkdommen thans vermeerderen, en dat in een hoek des. aardbodems woont.) Saba, Daden, deKooplie-ï3 den van Spanje, en alle Vorften , zullen tot u zeggen: gij komt toch recht om buit te maaken, en hebt uwe volken om te plunderen verzameld , om met Z'lver , goud, kudden en rijkdommen, en veel roof bekaden, terug te keeren.| Daarom voorzeg , menfchenkind , en 14 fpreek tot Gog, dus fpreekt de Heere Jehova, zult gij het ten tijde, wanneer mijn volk Israëis zeker woont, niet weeten ?| uit uw land, van het verre Noorden, ko- 15 men, gij, en veele volken met u, allen te paard, eene ontelbaare menigte en groot leger,| en mijn volk Israëis overdekken als 16 eene wolk, die het land bedekt? In ver afweezige tijden zal dit gefchieden, dan zal Iku in mijn land laaten komen, opdat vreemde volken mij leeren kennen , wanneer ik mij aan u, Gog, voor hunne oogen zal verheerlijken. | Dus fpreekt de Heere, Jehova: zijt gij 17 het, dien ik reeds in den ouden tijd, door mijne knegten, de Profeeten van Israël, voorts. 13. Vorjlen) Letterlijk, alle jonge leeuwen. Dit zinnebeeld kwam mij in onze taal te ftout voor» en ik zie , "dat Luther het zelfde daarbij moet gevoeld hebben, want hij heeft het insgelijks door eene omfchrijving uitgedrukt. Volgens eene andere leezing zou men kunnen overzetten , alle hunne dot', pen-, maar zij heeft, gelijk het mij voorkomt, geeft meêr licht, dan de gewoone. Q4  348 PE PROFEET EZECHIËL. vooraf heb bekendgemaakt, wanneer'zij in die dagen of liever jaaren voorzeiden, dat ik u over Israël brengen zou?| Ten dien 18 tijde, fpreekt de Heere Jehova, ten dien tijde, wanneer Gog het ïsraëlitifche land zal overvallen, zal mijn toorn ontbranden.| In 10 mijn ijver en vuurigen toorn fpreek ik het; ten dien dage zal 'er eene algemeene ontroering in het ïsraëlitifche land zün,| de vis 20 fchen in de zee zullen voor mij beeven, de vogels in de lucht, en het wild op 't veld, alle wormen die op de Aarde kruipen, en alle menfchen, die op den aardbodem woo. nen, de bergen zullen vermeld worden, zo dat alle hunne hoogten , die van onderen bemuurd zijn, zullen omftorten en op den grond vallen. | Op alle mijne bergen zal ik, 21 fpreekt de Heere, Jehova, het zwaard tegen hem roepen, zo dat het zwaard van den éénen tegen den anderen zijn zal, / en mijne 22 rechtszaak tegen hem met pest, bloed, een wolk. vs 30. hunne hoogten,die van onderenbemuurd zijn] Letterlijk, de trappen, en a/ie muuren. In Palestina hebben veele bergen , die tot den wijnoogst gebruikt worden , hoogten , of terras/en, die van onderen bemuurd zijn , opdat de regen de weinige aarde niet mede in het dal zou wegfpoelen, en alleen de naakte rots overlaaten. In andere landen zelfs in ons niet zo bergachtig Duitschland , vindt men ook dergelijke hoogten van wijnbergen , die van onderen bemuurd zijn, en men behoeft flegts drie mijlen van Gottingen te reizen om ze te zien: maar ik noem uitdrukkelijk Palestina , dewijl ze daar nog veel meêr in gebruik, en van reisbefebrijvers. bn voorbeeld, Maundrel, zijn opgemerkt.  Cap. XXXIX. 349 wolkbreuk en hagelfteenen voltoojen; vuur en zwavel zal ik over hem en over de veele volken, die met hem verëenigd zijn, laaten regenen,] mij groot, mij als den geenen, 23 die zijn gelijk niet heeft, betoonen, en aan veele heidenfche volken bekend worden ; zij zullen erkennen, dat ik Jehova ben. | XXXIX. Gij, menfchenkind, voorzeg tegen Gog, * zeggende: dus fpreekt de Heere, Jehova: ik wil aan u, Gog, gij Vorst van Rosch, Mefchech en Thubal,| zal u naar mijnen 2 wil leiden, bedwingen, van het afgelegen Noorden op de bergen van Israël brengen: | daar zal ik u den boog uit de linke, en de 3 pijlen uit de regte hand flaan; | op de Israë- 4 litifche gebergten zult gij vallen, gijs uw geheel leger, en de met u verëenigde volken; voor de roofvogels, naar hunne vleugels onderfcheiden, en voor de wilde dieren , heb ik u tot fpijs beftemd, | op het 5 open veld zult gij liggen, want ik heb het gefproken, fpreekt de Heere , Jehova. | Een vuur zal ik in Magog ontfteeken, en 6 onder de geenen, die in het noordelijk Afiën zeker woonen, en zij zullen gewaar worden, dat Ik Jehova ben.| Mijn heiligen j naam zal ik onder mijn volk Israël bekend maaken, en mijn heiligen naam niet langer laaten ontëeren, en de heidenen zullen erken. vs. 4. naar hunne vleugels onderfcheiden.] Zie ■rle aanmerking ep Gsn.YÜ: 14Q5  35® DE PROFEET EZECHIËL. kermen, dat ik de God van Israël ben, die zijn gelijk niet heeft, j Ziet! het komt! het 8 is gefchied! fpreekt de Heere, Jehova. | Dan 9 zullen de inwoonders der fteden van Israël uitgaan, en van de wapenen , fchilden, boogen, pijlen, handftokken , werpfpiesfen, vuur aanftooken, en zullen zegeduurende zeven jaaren om vuur te ftooken gebruiken:J want van 't veld zullen zij geen io houc neemen, noch in 't bosch hakken, maar de wapenen om vuur te ftooken gebruiken, den roof der geenen neemen, die hen geplunderd hadden , en van hun buit maaken, wier buit zij geweest waren.) Dan zal het ook gefchieden, dat ik Gog II eene grafftede, die zijn naam draagt, in Israël geeven zal , het dal Abarim aan de oostzijde der zee, dat den voorbijgaanderen door zijn itank zal lastig vallen. Daar zal. men Gog en zijne ganfche menigte be. graaven, en het noemen, het dalyanGogs me- vs.iï. die zijn naam 'draagt] Ik ben van de Joodfche punten afgegaan, volgens welke bet luidt, eene plaats aldaar der begraavenis. De zodanigen, die iang voor de punten leefden, heb ik daarin reeds tot voorgangers. udbarim] Het gebergte Abarim, aan geene zijde van den Jordaan, welks fpits Nebo heette, is uit Deut XXXII: 49. en andere piaatzen bekend; het dal nu tusfchen dit gebergte , den Jordaan en de doode zee, beet hier het dal Abarim. Ik ben hier ook van de Joodfc'ie punten afgegaan, welken het om het volgende liet dal der voorbitgaanders noemen.  Cap. XXXIX. 251 menigte.] Zeven -Maanden lang' zal het it volk Israëis met het begraaven werk hebben, om zijn land te reinigen, | al het volk 13 in 't land zal begraaven , en de plaats den naam van Gog krijgen; dit zal ten dien tijde gefchieden, wanneer ik mij heerlijk betoonen zal, fpreekt de Heere, Jfehova.] Men 14 zal ook lieden aanftellen, die beftendig in 't land zullen rondgaan; deze rondgaan den zullen de geenen, die in 't land zijn blijven liggen, begraaven, om het te reinigen. Na zevenMaanden zal men dit onderzoek van het land beginnen.] Deze lieden zullen dan in 't 15 land rondgaan, als nu iemand menfchenbeenderen zien zal, zo zal hij daar een teken bij opregten, tot dat de geenen, aan welken het opgedraagen is , de zeiven in het dal van Gogs menigte begraaven. | Ook zal 16 daarvan eene ftad Hamona (hoopen) genoemden het land eindelijk gezuiverd worden. | Maar u, menfchenkind, beveelt de Hee. 17 re, Jehova: zeg tot alle foorten van vogels, naar hunne vleugels onderfcheiden, en tot de wilde dieren, vergadert u, komt, en laat u van alle kanten op mijn flagtfeestzien, dat ik u op de bergen van Israël aanregte, eet vleesch en drinkt bloed. | Vleesch van 18 helden zult gij eeten, en bloed van Vorften der Aarüe drinken , rammen , fchaapen, jonge bokken , runderen, allen op Bafan gemest.] Gij zult het vet op mijn flagtfeest rp tot verzadiging toe eeten, en bloed tot dron.  §52 DE PROFEET EZECHIËL. dronkenfchap toe drinken, | aan mijne tafel 23 zult vs. 20 ] 't Is naauwlijks te begrijpen , hoe het mogelijk geweest is, dat zodanigen, die den Godsdienst ongenegen zijn , dit Vers bijgebragt hebben, om te bewij/en , dat de Jooden eertijds paardenvleesch, jaa zelfs menfcbenvieesch, gegeeten hebben: of groote kwaadwilligheid , of groote haastigheid, moet de reden zijn : en ik mag pas anders denken , dan het eerfte, dewijl Voltaire, nadat hem van anderen aangemerkt was, dat het geene Jooden, niet eens menfeher, maar wüdc dieren en vogels waren, die tot dit ihgifeest, d, i. tot het opëeten der verflagenen , genoodigd worden, evenwel tot het laatfte 10e bij zijne wonderlijke befchuldiging blijft , en ze geft.iadig herhaalt, ouder voorwéndzel, dat het genoemd wordt, aan mtjne tafel, doch dat geene vogels noch wilde dieten aan eene tafel eeten, maar menfchen. Genomen, dat deze uitdrukking ongevoegeüjk was, zo zou de ganfche befchuldiging op niets meêr uitloopen, dan dat Ezechiël, die in een kwijnenden tijd der Hebreeuwfcbe taal, niet in Palestina, msar in ballingfchap leefde, eene fpreekwijs bezigde, ■welke voor ons fijner gehoor hinderlijk is: en alseen voorbeeld van fchrijfwijze geeft hem buiten dat niemand op, noch vergelijkt hem met Mofes, Jefaïa, Jeremia enz. Doch eindelijk is het toch te eenemaal eene fchoolfche, enkel op de eerfte betékenis van bet woord gegronde tegenwerping ; wij zeggen immers ook tafel, voor maaltijd, zonder aan eene tafel te denken, zelfs wanneer wij in 't groen aten, en de fpijzen op de met gras bedekte aarde nederzetteden. Indien eene zo elcndige tegenwerping antwoord waardig was, zo zou men immers kunnen zeggen, dat het geheele met lijken bedekte veld, de plaats der nederlaag van Magog , ook hier Gods tafel is. Eindelijk kan ik niet begrijpen, wat nadeel het den Godsdienst zou kunnen toebrengen, zo men bewees, dat de Jooden zomwijlen paardenvleesch gegeeten hadden: de eigen landgenooten van Voltaire, de  Cap. XXXIX. 353 zult gij u aan paarden, ruiters, helden en krijgslieden verzadigen, fpreekt de Heere, Jehova.| Ik zal mijn roem onder de vreem 21 de volken laaten bekend worden, z j zullen allen de ftraf zien, welke ik geoefend heb, en mijne hand, welke ik Gog heb laaten gevoelen. | Van dien dag af en verder 22 voort zal Israël erkennen, dat Ik, Jeh;> va, de Franfchen, Haan toch bekend, dat zij niet alleen in belegeringen en in den hoogden nood , maar ook wel anders in .iet veld , wanneer een paard gedood Wordt, paarden vleesch eeten; eene zaak die wij hier te Gottingen genoeg weeten, doch waarvan nu den Maarfchalk: van S.xen , in zij 'e Rtveries fwr la Guerre , tot een onwraakbaaren getuige zal t>,j;;ren« gen ; wie heeft daarvan nog immer een verwijt tegen den Godsdienst der Franfchen, of ook flegis tegen dat volk gemaakt? De Maarfchalk van S,xen zegt, dat 'er bij een Fransch leger in 'c veld door het misbruik, en dewj! men 'er ook wel het vleesch * van aan z'ekte geft -rven öf verrottende paarden eet, ziekten veroorzaakt worden, waarvoor een Duitfcba foldaat niet bloot ftaat. Nog meêr , in eenige provinciën van het zuidelijke Poolen , daar de paarden Wild omloopen, fchiet men ze, en de aanziend ijken eeten de joi ge veuiens, die zeer goed fmaaken moeten , als eene lekkernij: is iemand zo eenvouwdig geweest, om hierover den Poolen verwijten te doen, of het tegen hunnen Godsdienst te gemoet te voeren? En bij den Joodfchen zou dit nog verwonderlijker zijn, daar M ifes het vleesch der dieien , die niet herkaauwen , en dus zeker het paarden vleesch verbood , en de Jooden, wanneer Z'j het aten , tegen zijne wet zouden moeten hebben te werk gegaan. Even eens zou men ook over het menfchenvlee^ch moeten denken. Dat Israëliten meêr dan ééns in den uiterften nood meufehenvleesch gegeeten hebben, behoeft met geene zo geweldige verdraajing van eene plaats  354 DE PROFEET EZECHIËL. va, deszelfs God ben ,| en de vreemde 23 volken zullen erkennen, dat Israël wegens zijne zonden uit zijn land verdreeven is, dewijl het tegen mij gezondigd, ik mijn gezigt van het zelve afgewend, en het in de hand zijner vijanden gegeeven had, zo dat zij allen voor het zwaard vielen. | Overplaats beweezen te worden, want geen Leezer van den Bijbel ontkent het ; het Maat duidelijk in den zeiven , als eene bedreiging , dat zij het doen zouden , en als eene gefchiedenis, dat zij het gedaan hebben. Levit. XXVI: 29. Deut. XXVII1: 53-57. JI Kon.Vl: 28. 29. Doch gehield, dat dit volk ook: te eene maal zo ontaart was , dat het buiten geval van nood menfchenvleesch gegeeten had, wat gaat dit deszelfs Godsdienst aan, die het verbiedt? Zekerlijk niets meêr, dan dat 'er onder de Israëliten , ongeacht het uitdrukkelijk gebod daaromtrent , niet enkel in eenige tijden van ontaanïng, maar van ouds her, echtbreekers gevonden zijn. De beste wederlegging van de ganfche tegenwerping is, dat men vs.17—20. zelf doorleeze: indien ik de zelve niet van zodanigen, die den Bijbel ongenegen waren , zonder hem genoeg geleezen te hebben, om te weeten , waar deze plaats ftaat , • als gewigtig had hooren herbaaien, zo zou ik deze bladzijden daaraan zo niet verfpild hebben. Nu mogen zij dienen, om aan één voorbeeld te doen zien, wat 'er in tegenwerpingen van eenige laatere, zo hoog gefchatte Schrijvers tegen den Godsdienst, gelegen is. Ik kan de zeiven niet eens de geringe verfchooning altoos toeftaan, dat ze uit enkele onkunde gefprooten z;jr. vs. 23. dat Israël wegens zijne zonden .verdree. ven is] Derhalven niet verdreeven is wegens onmagt van zijnen God , noch om dat de beloften, welken in zijne heilige boeken ftaan , van bedriegers verdigt zijn.  Cap. XXXIX. sgg Overëenkomftig met hunne zonden en af. 24 valligheid ben ik tegen hen te werk ge. gaan, en mijn gezigt van hun afgewend.| •Daarom fpreekt de Heere, Jehova: ik zal 25 Jacob uit de flaavernij terug brengen, mij over het geheele volk van Israël ontfermen, en op de eer van mijnen heiligen naam jaloers zijn. { Hunnen fnaad en alle hunne 25 zonden zullen zij vergeeten , wanneer zij gerust in 't land woonen , en voor geen vijand vreezen. | Wanneer ik hen uit de 27 volken terug brengen , en uit de landen verzamelen zal, zo zal ik mij aan hun voor de oogen van veele vreemde volken verheerlijken,| zij zullen gewaar worden, 28 dat Ik, Jehova, hun God ben, wanneerik hen onder vreemde volken in ballingfchap gevoerd, en ze weder in hun land verza» meld, en geen van hun daar terug gelaaten heb.) Dan zal ik mijn gezigt niet 29 meêr voor hun verbergen, dewijl ik mijnen geest ovei het volk Israëis heb uitgegooten, fpreekt de Heere, Jehova.) Cap.  Cap. XL-XLVIII. Een gezigt van een aanmaanden nieuweit Tempel, nieuw Jerufalem, en eene nieuwe inrigting van het ïsraëlitifche land. i) Cap. XLj T—27. De ingang in den huitenfienvoorhof des Tentpels door de oostelijke , noordelijke en zuidelijke poort , henevens eene befchrijving van den buitenften voorhof. XL. In het vijf en twintigfte jaar onzer 1 weg- Ik kome nu in 't overzetten aan eene voorzegging, die van meêr dan ééne zijde moeijelijk is. Aan eene verklaaring der zaak weet ik in 't geheel niet te denken. Dit is zekerlijk de Tempel niet, dien Sorobabel gebouwd heeft, noch ook de verdeeling des lands-, noch de regeerders, die wij of van Sorobabels tijd tot op den ondergang van het Perfifche Rijk, of van Simon den Vorst af, tot op den ondergang der Joodfche Koningen uit den Hasmoneefchen ftam vinden : noch ook de Tempel, dien Herodes de Groote in 't agttiende jaar zijner regeering begon te bouwen , en Herodes nog minder dè Vorst, die in 't 457?* Capittcl befchreeven wordt. Ik ben derhalven volftrekt buiten ftaat, om eene gefchiedkundige verklaaring van deze Capittels te geeven : en hoewel ik voor zeker houde, dat het geen in 't /tfjte Capittel vs. 1—12. •van een ftroom ftaat, die uit het heiligdom vloeide, niet eigenlijk moet verftaan worden, zo zou ik nogthans van het gebouw des Tempels, de offers, de verdeeling van het land enz. geene geestelijke vertiaaring weeten te geeven, die ik leezenswaardigzoude  Cap. XL. 257 de agten. Onbezorgd derhalven omtrent de vervulling, zet ik zo goed over, als ik kan, en tragte in de aanmerkingen den letterlijken zin dezer overzetting, zo dikwerf als 'tmij mogelijk is, te verklaaren. Doch dit heeft ook zijne zwaarigheden, welke ik aan mijne Leezers klaagen moet, op dat zij geduld hebben, wanneer ik alle hunne begeerten niet vervulle. De kunstwoorden der bouwkunde zijn over 't algemeen in alle taaien moeijelijk, doch in 't Hebreeuwsch des te moeijelijker, dewijl wij zelfs weinig van de bouwkunde der Hebreeuwen weeten, (want het geen geleerde lieden van Salomons Tempel gefchreeven hebben, waarvan zij zelfs tekeningen geeven, zijn meestal enkel gezigten van deze geleerde lieden, en zonder gronden uit de gefchiedkunde) en dewijl wij de meeste van deze woorden der bouwkunde in de beide Oosterfche taaien, uit wellen de Hebreeuwfcbe bijna alle geloofwaardig licht bekomt, de Arabifche en Sijrifche, misfen. Daar komt nog bij , dat de oude overzettingen ons hier zomtijds verlaaten, woorden uitlaaten, die zij niet verftonden, of het Hebreeuwfcbe woord zonder overzetting behouden; waarbij zij 'er nog daarenboven nu en dan zo verward uitzien, dat het moeijelijk wordt, dezelve met den grondtext naauwkeurig te vergelijken , en geheel andere woorden fchijnen geleezen te hebben, dan wij vinden. Maar nu is hier nog een ongeluk , dat de laatere Geleerden hier ook niet zo vooruit gewerkt hebben , als bij andere plaatzen. Over 't algemeen hebben wij over Ezechtsl geen zo goeden uitlegger, als anders gemeenlijk bij andere boeken, in de daad geen enkelen, die de zo noodzaakelijke Oosterfche taaien verftaan heeft : de beste onder allen is Grotius, doch hij moest wezenlijk zeer onkundig zijn , die dezen anders zo grooten en geleerden man voor een kenner der Oosterfche taaien hield. Maar dit gebrek doet juist bij onze Capittels, daar men de verklaaring van de woorden der bouwkunde noch den Rabbijnen vertrouwen, noch eenvouwdigraaden.maar met omzichtigheid, en met hulp der letterkunde onderzoeken moest, des te meêr nadeel: niets is 'er van zulke onderzoekingen! Maar nu nog sen nieuw ongeluk: een in 't Hebreeuwsch, naar de jR. wijze  A58 DE PROFEET EZECHIËL. wegvoering in de ballingfchap , in het begin des jaars, op den tienden dag der Maand, veertien jaaren naa de verovering der ftad, viel ik in eene goddelijke verrukking, en de wijze van dien tijd, uit de Rabbijnen of oude overzettingen mïddelmaatig kundige letterkundige is dan geen wiskunftenaar genoeg, ik mogt bijna zeggen, geen rekenmeester genoeg, om 't geen hij leest, te verftaan, jaa om flegts de getallen wel te zamen te rekenen. Groote wiskundigen, bij voorbeeld Sturm , hebben zig met den Tempel van Ezechiëi bezig gehouden, maar tot ongeluk verftonden die nu geen Hebreeuwsch; hoe was het daar den besten wiskunllenaar mogelijk , om de regte tekening van een gebouw te geeven , dat hij enkel uit eene overzetting kende, die op veele plaatzen onzuiver was? Zelfs de text van het veertigfte Capittel is onzekerer, en meêr overlaaden met verfchillende leezingen, die den zin veiünderen, tot ons gekomen, dan mogelijk eene andere plaats van den B ij bel: en het erg. fte is, dat voornaame woorden in de befchr/jving van het gebouw, bij voorbeeld, 't geen ik voorhuis en overfteekzel overzette, malkandeten in letters zo nabij komen, dat men zomwijlen in twijfel kan geraa ken, of men hier voorhuis of overfteekzel zetten moet; zelfs, zij kunnen volkomen met eenërlei letters gefchreeven worden. Boven alle deze zwaarigheden gevoel ik nog ééne zwaarigheid, van onze taal. Deze geeft mij tot ee. nige dingen de woorden niet : voorhuis , een in de betekenis, waarin ik het neeme, verouderd woord moest ik uit Luthers overzetting neemen, dewijl bouwkundigen mij toch geen beter wisten aan de hand te geeven. vs. i. in het begin des jaarsj Het jaar begon met de zevende Maand der Hebreeuwen, omtrent met onze maand Oetober. of den tienden dag] De tiende van Oftober was a« graoie Verzoendag.  Cap. XL. &59 de hand van Jehova h'ragt mij daarheen. | In een gezigt bragt God mij in het Israëliti- » fche land, en liet mij op den zeer hoogen berg neder, waarop ten Zuiden eene ftad fcheen gebouwd te zijn.| Wanneer ik hier 3 gebragt was, zag ik eene mannelijke gedaante, die 'er als koper uitzag, met een linnen fnoer vs. 2. op een zeer hoogen berg] Jerufalem ligt op bergen , die van alle kanten met dalen omringd zijn; doch zeer hoog zijn deze bergen niet; de Olijfberg, die aan de oostzijde derftad ligt, is eerder veel hooger dan zij allen. De berg , waarop de Stad en Tempel (tonden, fchijnt den Profeet veel hoogervoorgekomen te zijn, dan hij de bergen van Jerufalem immer gezien had. Dit zal nu niemand zo verftaan, als of de gedaante van den grond van Palestina veranderd, en de tempelberg benevens den berg Zion door een wonderwerk in de hoogte geheven zal worden; het betekent waarfchijnlijk niets meêr, dan dat Jerufalem en de waare Godsdienst zeer verhoogd, en in de ganfche waereld bekend zal worden. Bijna een zinnebeeld, alsJ^/TII: 2. nog ftouter getekend wordt, daar ik verzoek , dat men de aanmerkingen wil na. leezen. waarop ten Zuiden eene flad fcheen gebouwd te zijn] Dit is wederom niet de eigenlijke ligging van Jerufalem. Jerufalem is een onregelmaatig langwerpig vierkant van bergen of heuvels , die van 't Zuiden na 't Noorden nedergaan: de beide hoogfte top. pen liggen na 't Zuiden , de berg Zion en de tempelberg. VS- 3.3 Deze man betekent niets verder; en het zijn onnutte vraagen, of hij een Engel, of zelfs, gelijk eenigen willen , Christus is? hij is 'er enkel als een hulp van het zinnebeeld , dewijl de Profeet zonder hem de maaien van den Tempel niet weeten konj flegts als een toonder van den Tempel , en handlap ger der geheele verfchijning. R 3  Mo DE PROFEET EZECHIËL. fnoer en meetroede m de hand, ftaande in de poort. | De man fprak mij aan: men- 4 fchenkind, gebruik uwe oogen om te zien, en uwe ooren om te hooren, en geef op alles naauwkeurig acht, wat ik u toonen zal, want gij zijt hier heen gebragt, om u dit te toonen; maar 't geen gij ziet, maak dat het volk Israëis bekend. | Aan de buitenfte zijde was eene muur 5 f rond- vs. 5-1 Om Ezechiël te verftaan is bet noodzaaJrelijk , dat men iets van de oude ïsraëlitifche era Mofaïfche el weete : ik kan hier geene verhandeling .geeven, die met bewijzen voorzien is; zij ligt wel bijna geheel afgewerkt bij mij, doch ik bewaar ze tour eene afzonderlijke verhanaeling, die over de maaten en gewigten der Israëliten vóór de Babijlonifche ballingfchap gaan zal; hier zij het genoeg, de voornaanifte (tellingen , doch nu nog zonder volledige bexverking en bewijzen, vooraf te laaten gaan. Wanneer ik hier van anderen veel afgaa, zo is daarvan de reden, dat zij den Thalmud en de Rab. bijnen der Jooden in de bepaaling van de maat volgen, het geen ik niet doe, gedeeltelijk omdat 'er openbaaie fouten , van hun in 't bepaalen der el bedreeven, kunnen beweezen worden, en gedeeltelijk, zoo dit al geen plaats had, omdat de Jooden, eenige menfchenleeftijden naa de verwoesting' van Jerufalem door Titus Vespafianus, de oude maat vóór' de wegvoering na Babel bezwaarlijk hebben kunnen weeten, en naauwkeurig , zelfs geh'jk zij pleegen te doen, met garftenkorrels bepaalen. Tot op dien tijd, wanneer de Tempel voor 't eerst van Nebucadnezar verwoest wierd, derhalven tot op den tijd van Ezechiël en Jeremia, kon men de oude el naauwkeurig weeten, dewijl de Tempel naar de oude el gebouwd was : maar nu leefden de Jooden , om aan de tien ,tr;.mmen niet te denken , buiten hun vaderland , in het Babijlonifche land tot in het tweede geflacht, en moes-  Cap. XL. rondöra denTempel.de man had eenerneet. moesten toch wel met anderen naar de Babijlonifche d^werk wan. zig derhalven aan deze gewennen SaSa torfdSi zij ovfrdeaoo jaaren onte Perllaanfche hecrfchappij, dan M^V^S^ van zii zie eindeli k weder door de dapperheid oer Machteer? ontdeien : is het ^^gjf^^ dat de Tooden , die ten tijde van Christus 'eetaen, le oude el vanMofesnog, zonder een.ge verai^.ing van haare groote . gehad of gekend zonder. hebben, ? Maar nu wierd de Tempel op nieuw doorTitus Vesp£ï ^. ^ gehee.e ftaat der Jojg^S te (rrondc. en Zij w erden in alle landen veritrooiu, kanomen daar wel, naa deze tweede verwoesting. 5S huTne in ballingfchap gehoor« leerden eene juiste bepaaling der Mofaifche el'enmaat vewïïien' nog daarenboven van uitleggers van den ï hel' Eene naauwkeurige kennis der maat is tog cewoonlifk de zaak niet van den letterkundigen , den rSleeVden of den Rechtsgeleerden; en h,j, d,e Scnc w skundige kundighedln bezit , pleeg hier froveliik te dwaalen. Schoon ik met het geringde fegeVnel,fettezeggen toJ^^J^ en 'er voleens hun uit Bijbelfche texten geene voi ft ekt onédooflijke dingen voortkwamen, gelijk 'et in de daad uk voortkomen, zo zou ik hun nogthans; op Sn'woord in geene gak f looven maar enkel aan- S?Si|el:edoe nier konu "0g bij/ dat juist in hSftelline van de Hebreeuwfche el, waarin eene hoofdftc>ng ^ dje dcn Tempei nog UjS^&^i"gcz[en had' •pmiJ' «e zijde is. r««iKHten kunnen thans vol- an 't gehee' b„ hebben. noch ook eene vcr- hun gemeetene overig hebben, o gelijkmg van de zeWen met and« fche ^ ^ffM:^i 3Iinusfchen kun,lcn -  #8* DE PROFEET EZECHIËL. Toede in de hand, deze was zes ellen lang, elke zé nog eenigermaate met de onzekere natuurlijke maat van het menfcheüjke ligbaam vergelijken: en mnPfL°0r-m,J",e Lee^rS ver<^»baar te maaken, Bf ™a« gC a!8emeene ^nmerkingen laaten voor- 31 gaan» Het eerfte, dat de menfchen gewoonlijk doen, die nog geene burgerlijke, door wetten bepaalde, maat ïf™ ' 'f* dat zij zekere maaten va" n»n eigen ligJaam omleenen; eu deze hebben eindelijk aan de Burgerlijke maat haar beftaan gegeeven. De bekwaamIte daaronder z,jn de volgende, welke zich door de verdeeling als men het niet te naauw neemt, zonder breuk m malkanderen laten oplosfen. O De geheele groote van den menscb, welke wij een vadem noemen, dewijl de Jangte van het einde des middelften vingers der regte tot het einde des middelften vingers der linke hand bij volkomen uitgeftrekte armen, aan onze geft'alte omtrent pleeg gelijk te zijn. 8 ÜJ Vrij naauwkeurig wordt het zesde gedeelte van deze groote bij een geregeld gewasfen mensch gemeenlijk uitgemaakt door 't geen de geneesmeester en ontleedkundige de el (clbttu^ noemt, d.i het gedeelte* des arms Van del elleboog aj , tot aan den wortel der hand Den wortel der hand, (eeneuitdrukking, die in Ezechtel wezenlijk voorkomt, en enkel uit on kunde in de Oosterfche taaien verkeerd pleesovergezet te worden^ noemen de geneesknndi. ge die buiging der hand, welke den arm met de hand verëenigt, en uit agt beenen beflaat, wier bijzondere naamen men bij de ontleedktmdigen leeren kan. 't Js waar, dat het uitgenomen langfte been van dezen voorarm tot aan de hand dien de geneeskundigen in een naauwcren zin cübttus noemen, m een geraamte iets minder bedraagt dan een zesde gedeelte ; doch de reden daarvan is, dat er eenige aanhangzels afgaan; aan een  Cap. XL: a5j elke el eene hand breed langer dan de ge, meene een laevend mensch pleeg dit gedeelte daarentegen, zekerlijk met geene wiskundige naauwkeurigheid , maar toch gelijk tot het gewoone meeten voldoende is, een zesde gedeelte te bedraagen , nu eens ongevoelig iets minder , en nu eens even ongevoelig iets meêr. Dit zou dan de natuurlijke el zijn , een zesde deel van een vadem : doch in deszelfs plaars hebben andere volken, de Grieken, Latijnen, en wij als hunne leerlingen , eene andere zeer bekwaame maat aangenomen, en den voet tot een zesde gedeelte gemaakt. De voet is bij een geregeld gewasfen mensch veel minder dan een zesde deel der groote; maar ook in 't algemeen geheel niet gcfchikt tot eene maat, omdat geen gedeelte van het menfchelijk Üghaam in zijne groote , en betrekking tot bet overige lighaam, zo onzeker en verfcbeiden is, als de voet, en dit niet alleen naar ons gezigt en oogenfchijn, maar ook volgens de uitfpraak der ontleedkundige!). Het geen wij derhalven zeer onvoegelijk voet noemen , zou eigenlijk in de taal der natuur el heeten, en heet ook zo in de taal van eenige volken. 3) Dit zesde gedeelte van het lighaam bedraagt gewoonlijk vier handbreedten. Maar eene handbreedte is hier de breedte der vier voorde vingers te zamen genomen. Dus heeft gewoonlijk het zesde gedeelte onzer gedalte, d. i. de el der genees- en ontleedkundigen , vier handbreedten, d. i. de breedte van zestien vingers, of, 'tgeen omtrent evenveel is, twaalf duimen. Hier zal dan ieder merken, dat deze een maat is, die tusfchen den eenen en anderen mensch zeer verfchilt, want de één is grooter dan de andere, en als men het volgens de hoogde naauwkenrigheid nam, «lan zouden deze maaten bij geene twee menfchen, R 4 d'«  ar54 DE PROFEET EZECHIËL. meene el, hij mat de breedte des muurs, eene SS ,tnd6n kan'u.eenerIel' zün. Het is eene nadSn r' Wafrb,J men in 'c k!ein zo zeer S*U'n ook nimmer eene volkomen naauw- fohlK^1 ■ he,bben zaK Doch eve" eens ver- ééne vdftma2t b'J dG V0,k'Cn' H niet» omdat hec u f g':00ter wasda» 'i« andere, maar om de wrfe ,rede"en: elk volk rtelt eindelijk eene btirgernjke el, of zo als dat ding beeten mag vast en daar neemr bet dan niet de kleine, „war? de' «oo! lo?kS,aaUhK h6t .menfchelijk Hk*«»i toe, doch de IS , , en Z'g daarövei' niet verëenigd , bet daarhn f ^ F00"™ da" het ande^ gêbad SSrh.?? * a.ï.dfc k0°per gaar"e n°g eene kleine toeg ft hebben wilde, en de verkooper, om zijne Waaren kwijt te raaken, de zelve toeftaat en gewillig toe- T> lJfZW?Tlf iS dan de maat van «et éénevolk de zelfde als die van het andere, en zelfs in ons JJuitschland hebben dikwerf nabuurige fteden , daarffiS, "°grfo^nige, die onder één Vorst ftaan, een klein verfchil in de el. Buiten dit kleinere verfchil der maat, zal men nog een groener bij de el bevinden , daaruit ontftaapde dat men meer dan één gedeelte des lighaams tot een maatftok aangenomen heeft, waaruit dan eene kleine en groote el ontftaan is, welke wij reeds met zekerheid bij de Babijloniërs vinden. De natuurlijkfte en oude el, het geen bij Mofes de el van een man beet welke het zesde deel van onze groote bedraagt, en eindelijk bij zo veele volken haar naam verlooren heeft, is voor de volgende bijvoegzels vatbaar: O Van den elleboog af tot aan de binnenfle buiging der hand, onder de vleezige deelen of zogenaamde bergen, die vórjr de vingers liggen Deze maakt eene handbreedte meêr, derhalven ie zamen vijf handbreedten : men ksn dit aan zig zei ven onderzoeken: de vier voorfte vingers zullen volgens hunne breedte aan dit gedeelte der hand van haar wortel af tot aan dc ftreep onder de bergen der vingers, gelijk zijn. 2) Vaa  CA!. XL. a.6$ eene roede, en zijne hoogte, eene roede^ 2) Van het onderfte gedeelte des arms met de ge. ** floten vuist tot aan de dan buitenwaarts m. ; ftaande wortelbeenen der vuige«• C«*/« ««^ carpii.ï Deze is iets meêr danvijt handbreedfenf én daarom juist ongemakkelijk, dewijl ztt niet zonder een breuk met de handbreedte, en de groote van het 'geheele lighaam. kan vergekeken worden , waarom de volken haar ook gemeenlijk niet gebruiken. ..„ft„tp„ O Van den geheelen onderarm met de uitgefloten 3; hand. van de buiging de. eUeboogs tot aan den top van den middelften vinger. Deze maat hebben veele volken aangenomen, want dearm kan zeer goed oP deze wijze om te meeten gelegd worden, maar zij heeft meer dan een •ongemak. Eerftelijk dit, dat.de langtei der hand en vingers niet zo bepaald is als bij andere deelen des lighaams; want de hand en virjr eers zijn bij den één veel langwerper dan bij den anderen: verder, dat zij zig zelfs bij die geenen, die geene lange hand hebben, toch wederom niet zonder een breuk laat uitdrukken, ■want de onderarm en hand maaken geene zes handbreedten, maar iets overde 6\, en bij die geenen, die eene lange hand en lange vingers hebben, bijna 7 handbreedten uit Intusfchcn is egter hieruit die el, welke de breedtevan zes handen, of ii voet heeft, ontftaan, want men heeft de langte van dezemaat niet genomen, gelijk zij wezenlijk is, maarzo veel daarvan afgekórt, dat zij zondet eene breuk met andere maaten kon vergeleeken worden. Aridere maaten gaan mij hier met aan, van deze moesVik fpreeken, als ik verftaan wilde worden in't «en ik van de ïsraëlitifche te zeggen heb. _ ij Een vinger, d. i. vingerbreedte, was de klein- fte maat der Israëliter. *S Vier vinsers maakten , gelijk bij ons, eene 'J handbreedte uit, I Kon. VII; 26. vergeleeken R 5 met  *6VS DE PROFEET EZECHIËL. Daarop ging hij de poort in, die na >t Oos* 6 ten -fiu ft. -r. -. . S? om^nven* & ft flCgtS, re' maar Lt o„deXgt Tdf" V]'lgers be«*ende, *langte vïdeï vfoftï dafhand'1 ^7 Afging onder de vingers weS m Z^" de RB Va" ee«e^infróoteIeiie meDd,eegr bteeL"*' heet! £n ze/hand ?ffcStfSyM de lleine el maakt g °°te Van 7 bandbreedten ge. Êt onSe ^ïtT1^ d™^^. tot aan den Sef L ha, 7' en eüebooê fetó haar ze f %P XU- 8 V ze natuurlijke el, die wii ti ' ° ge"S de' noemen, verftaa ik „„ /wJ in"8 V°et Zoude" reeds zo ^fAS ~V«*P"» van ^ handbreedten, of het J^^6? Wanneer dan EzerhiH/ breedte noemt. 7o t dit h/ c" ^ w" vanzeils Mofes zig bed ienfi^0'6 % ^ *> Eene r„*, hield zes ellen, was duswederom dub.  Ca*. XL; a€?» ten ziet, klom de trappen op , mat den drempel der poort, eene roede breed, en nog dubbeld, de kleine roede, van 6 kleine ellen, d. i. 24 handbreedten, en de groote roede van 6 lange ellen, d. i. 30 handbreedten. Hierdoor zal men ten minden eenig begrip van de el der Hebreeuwen krijgen , en niet zo zeer dwaaJen kunnen : doch dewijl de vinger , handbreedte en arm des eenen menfchen van dien des anderen verfchilt , zo waage ik het niet, om verder iets te bepaalen, hoe groot de burgerlijk bepaalde maat vari vinger , handbreedte , el en roede geweest is. De Rabbijnen rekenen gemeenlijk volgens garftenkorrels, welke men in de breedte te zamen legt, en daar zal een vinger, 6 gardenkorrels, en eene handbreedte 24 gardenkorrels zijn : dan zou naar mijne rekening de kleine el 06, de groote 120, de kleine roede 576 , de groote roede 720 gardenkorrels bedraagen. ik heb daar in 't geheel niet tegen, want 6 gardenkorrels zijn wezenlijk aan de breedte van een maatigen vinger omtrent gelijk : maar dit waarfcbijnel'jke kan men ook van Jooden , die zo lang daarna leefden, zonder verder bewijs niet gelooven, zij kunnen naar hunne vingers gemeetèn hebben, of de Arabiërs, waarvan zij in dien tusfchentijd de wiskunde leerden, cn die de vingers eveneens rekenden, gevolgd zijn; doch hoe men ten tijde van Ezecluël of van Mofes rekende, konden zij zonder Gods ingeeving niet weeten. Intusfchen zal men evenwel nooit zeer kunnen dwaalen, als men deze hunne maat volgt , en volgens deze zou, wanneer men met Eifenfchmid den 6 korrels bevattenden vinger tot jli3, en de 24 korrels bevattende handbreedte tot 5|" van den Rhijnlandfehen voet berekent, de kleine el van vierhandbreedten, 1 van den Rhijnlandfchen voet zijn, de groote, 1 de kleine roede 7 iUi> de groote roede 8 v£;°h»t geen ik hieraanmerke, dewijl mogelijk menig Leezer bij de laatfteCapittels van onzea Profest het zal noodig hebben.  *6S DE PROFEET EZECHIËL» nog een drempel, eene roede breed I P^fl, jt' j tusfchen „1 De breedte der poort is hier de kleinere f g' w% benoemde tweede voorhuis, *t welk met Temen : of SVniet Jnaar de kunst fpraken , *jSf £ &] . Letterlijk , eene grenze. DS Sdweg fchV-t onder de vs. iq, gemelde hoo^ drie aan deze en drie aan geene zijde, alle drie van eenerlei maat, en haare orofljwkzeis aan beide zijden hadden eenerlei maat., " Hieron mat hij de breedte der poort, tien etlen° en de langte, dertien ellen. | Voor" de wagtkamers was een zijdweg van eene eUe 2«5§ Cap. XL.  170 DE PROFEET EZECHIËL. aan deze, en even zo veel aan geene zijde, en elke wagtkamer aan deze en aan geene zijde had zes ellen. J Hierop mat hij de 13 breedte der poort van het dak der eene wagtkamer tot het dak der andere vijf en twintig ellen: de doorgang der poort was overal even wijd, doorgang over doorgang. I De overfteekzels maakte hij van zestig ellen, 14 en de poort ging rondom de overfteekzels des voorhofs. | Van den ingang der poort, 1 1J den ingang der poort.  Cap. XL. »75 J»ree,dte vijf en twintig. | Haare voorhui. 37 zen waren na den buitenften voorhof toe, aan de beide zijden der overfteekzels palmlofwerk, in de uitgang agt trappend # £r was eene cel met haare poort in het 38 voorhuis der poort, waarin men het brandÖffer afwiesch:| ook ftonden 'er in het 39 voorhuis der poort twee tafels aan deze, en twee aan geene zijde, om het brand zonden fchuldöffer daarop te flagten. | Aan de 4<» buitenfte zijde der poort, als men 'er in ging, waren twee tafels, en aan de andere zijde in het voorhuis der poort twee tafels, | vier tafels aan deze, en vier tafels aan gee- 41 ne zijde der poort, te zamen agt tafels, waaropmen flagtte:[ verder vier tafels voor 4» het brandoffer van vierkante fteenen aan deze, en vier aan geene zijde der poort, anderhalf el lang, anderhalf el breed, en eene el hoog, waarop men het gereedfchap leide, dat tot het flagten der brandoffers en andere offers noodig was:| de rand 43 bedroeg eene handbreedce. Aan alle zijden waren deze tafels in den tempel neergezet, en op dezelven lag het offervleesch. [ Buiten de binnerfte poort, maar nog 44 thans in den binnenften voorhof, waren de cellen der zangers , die aan de zijde der npor- vs. 38. in het voorhuis-] Ik ben van de gewoone leezing, en nog meêr van de Joodfche punten afgegaan , volgens welke het zou betekenen , in de o. verfieekze/s der poort. vs, 44. der zangers] Ik ben de Joodfche punter; S % ge»  a/6 DE PROFEET EZECHIËL» noordelijke poort na t Zuiden zagen, en ééne was 'er aan de zijde der oostelijke poort na 'tNoorden.| Hij zeide tot mij: 45 deze cel, die na 'tZuiden ziet, hoort den Priesteren toe, die den Tempel bezorgen,| en die na 't Noorden den Prieste. 46 ren , die den altaar bedienen ; dit zijn die van het geflacht van Zadok, die onder de Leviten tot Jehova naderen mogen , om hem te dienen. | Hij mat den voorhof 47 Zelf, een vierkanthonderdellen in de langte, en honderd ellen in de breedte: de altaar ftond vóór den Tempel, j 3) Gap. XL: 48—XLI: 26. Eene befchrijving van den Tempel zeiven, en van nog andere gebouwen van den zeiven. Toen bragt hij mij tot het voorhuis des 48 Tempels ,.methet overfteekzel'van het voorhuis, gevolgd, dewijl de' zangers van den Tempel in alle geval hier plaats konden hebben. Als men van de punten afging, dan zou het betekenen, der Vorften, d. L der voornaamfte Priesters , welke de hoofden van het geheele' volk waren. In mijn hart geef ik aan' deze overzetting den voorrang. vs. 48. met het overfteekzel van het voorhuisj} Ik. ben de Joodfche punten gevolgd ; als men van de zeiven afging,, dan zou het ook kunnen betekenen, mat tot aan het voorhuis. Ik geeve geene verklaaring van dit Vers, dewijl dier welke ik bij andere gevonden héb , mij nog tr1aaHme",kan °°uk Z6^e". dat het vdflt hei!)ge i,gt deW)J, men het voor ehiel en ik heb hem des te liever zijne eigene ur drukking willen laaten behouden , S S van andere  Cap. XLI. m grootfte vertrek des Tempels, en zeide üpt mij, dit is het allerheihgfte.l Verder mat hij den muur des Tempels, $ zes ellen, en de breedte der galdenjen daaraan, die geheel rondom den Tempel gingen, vier ellen. | Deze galderijën waren drie ver- 6 diepingen boven malkander, traden op de muuren des Tempels,die voor hun binnenwaarts lag, zodat zij daarop rustten, doei zonder daarin vastigheidte hebben.^ Deze 7 rondom den Tempel gaande galdenjen wierden in de hoogte geftadig breeder, want boven moest men rondom den Tempel kunnen gaan, daarom was 'er boven om den lemLl meêr breedte. Uit de onderfte galden] ging men door de middelfte in de bovenfte. Ik zag ook, dat het dak van den Tempel 8 boven een gewelf had. De grondflag der andere fchrijvers zo zeer onderfcheidt , omdat dusdanig onderfcheid van fpraak een bewijs van de egtheid der boeken des Bijbels is. vs. 6 1 De muur van den Tempel , die beneden zes ellen dik was, fprong op de hoogte dereerflg galderij eene el in, en was nu flegts vijf ellen biecd. Spde hoogte der tweede galderij fprong de zelve wederom eene cl in , en bleef flegts vier ellen breed. S rustte nu de galderij Op de eene el van de Seedte des muurs, en wierd van den zelve,, gedraagen, doch nergens gingen 'er draagbalken van de galderij tó den muur zelf in, noch waren aan den ^ITi^en feweh Men vindt drieërlei daken, geheel'vlakke, verwelfde, en (gelijk wij ze gemeenlijk hebben) fpits uitloopende. De 1 empel bad een \erwelfd dak. S 4  *8o'DE PROFEET EZECHIËL, dochrflën.bedf,°-? ee"e r06de Van zes el!e"rf hand | S '1 t0t 3an den WOrtel dei elIra'^Adt*,der b°7enfte was vijf 9 Si. i p ?!faaren droegen d? 8a»gen van mum ! " t ■ Wal geftadi^ van de" eenen *o den wenteltrap op , de ééne tegen *t Noorden, de andere tegen 't Zuiden- en fflunrïaltra.P w S Vijf eHen wi'd' I E" de i s ffiuur tegen 'c Westen was vijf en zeventig ellen e?*»"^Z?2/e\WOf;telder hand^ d- ■'• V,Z a, j.Kl der hand worden bij de genees- en Slrët^ ^ 8 bee"deren ^oe,nd,gwelte de welke zH «ïrt™ JP^NRM eene ^Ww" Sn aan™„rfch,J?e,'i.k van de Arabifche' geneesku^ Sfj fchegw^:rVlebben' ^ant biJ de Griekfcbeen denJ hLT ! ^'Ve weetens Dfet Sevon- •», $f £ ?ü rSeds in voor. Vets volgt is !E hi6r t0t h6t einde van fa '7* ren; maar, dewijl ik deze yerzen niet verftaa ' en geene regte overzetting van dpzelve wee? ?e maa leeven^ £^rdep e" re^ had ik beter kunnen geeven , doch dan zou 'er een wonderlijk en fleer.  Cap. XLI. *8i, tllen breed, en negentig ellen lang.1 En 13 hii mat de langte van 't buis; die was doorgaat s honderd ellen, de muur en wat daaraan was:| en de wijdte vooraan t huis te- 14 gen 't Oosten , met al wat daaraan hing, was ook honderd ellen. | En hij mat de IS langte van 't gebouw, met al wat daaraan hing, van den eenen hoek af tot den anderen toe; dat was aan elke zijde honderd el. len met den binnenften Tempelen voorhuizen in den voorhof,| mitsgaders de deuren, 16 venfters, hoeken en de drie gangen, en het tafel werk rondom overal | Hij mat ook, 17 hoe hoog 't was, van de aarde af tot de venfters toe, en hoe breed, de venfters zouden zijn ,• en mat van de poort af tot het allerheiligfte toe, van binnen en van buiten rondom. | ft Ook waren er cherubijnen en palmboo- *o men gemaakt, geftadig tusfchen twee cherubijnen een palmboom , elke cherubijn had twee aangezigten,| een aangezigt van een 19 mensch na den palmboom aan deze, en een aangezigt van een leeuw na dien aan geene zijde. Dit werk was in den Tempel aan alle zijden, ! van de aarde af tot boven de deur ™ wa- vs. 19, 20] Ik gaa hier van de gedrukte leezing af, waarvan ik geene overzetting weet te geeven: dit kon ik des te ftouter doen , dewijl zij zelfs in de gedrukte Bijbels van zeer oude affchnjvers als verdagt getekend is , en in veele handfchnften anders luidt. S 5  DE PROFEET EZECHIËL. waren 'er cherubijnen en palmboomen, ga., maakt. De muur van het heilige | maakte 21 Pet de overliggende balken een vierkant, eh zo was het ook in 't ailerheiligde, het was beide evenwijdig. De altaar was van hout, drie ellen hoog, 2% en twee ellen lang, zijne hoeken, voeten en ziïden, van hout. Ook zeide hij tot mij \ dit is de tafel, die voor ïehova mê.} J Het heilige zo wel als het aMerheiligfte 13 liad twee deuren,|: eik van twee planken, 24. welke men over malkanderen kon flaan.j Op de deuren van het heilige waren cheru- 25 bijnen en palmboomen gewerkt, gelijk als op de muuren: de buitenzijde na het voorhuis toe was van gladde planken./ Aan de 26 • ,- ...... . > beide vs.72. De altaar'] De reukaltaar in 't heilige. en tzuee ellen lang] Als men hier in Luthers overzetting vindt, lang en breed, zo houde ik dit wel voor regtmaatig, wat de zaak betreft, doeh ik moge volgens de regels, die ik mij voorgefchreeven heb, en breed, niet zetten, dewijl het in 't Hebreeuwsch niet gevonden wordt , zelfs niet in handfehriften. Luther plaatfte het ser in , op eene gisiing , die ik bijna voor zeker houde ; maar ik heb mij volftrekt verboden, de leezing in den text der overzetting volgens gistingen te veranderen. voeten] Daarvoor (laat in den gedrukten text , zijne langte, 't geen zo wonderlijk luidt, dat Luther het geheele woord uitliet. Ik vol? eene Snrlpri» leezing, die ten minden 1900 jaaren oud is. Ook zeide hij tot mij; dtt is de tafel enz.] Hj toonde hem de tafel der toonbrooden . doch wanrhii verder niets was aan te merken.  Cap» xlii. «8j beide zijden van het voorhuis waren toegemaakte venfters en palmlofwerk ...... Cap. XLII. ob>' ..• g (.n^Rnmpirt >••••• nu nrüfiw ;> iBura .nobbf'i BtfiSBitl nsv •: 100» Van eenige vleugels van den Tempel. _ XLII. En hij bragt mij buiten tot den buitenften i voorhof na het Noorden tot: de-cellen, die tegen over het gebouw, dat aan den Tempel hing, en tegen over den Tempel na het Noorden lagen: | welke plaats honderd ellen 2 lang was, van de poort af na het Noorden, en vijftig ellen breed. | Twintig ellen wa- 3 ren 'er tegen den binnenften voorhof, en tegen over den fteenen vloer in den buitenften voorhof, en dercigellen van denéénen hoek tot den anderen, | en van binnen vóór 4 de cellen was eene plaats tién ellen breed vóór de deuren der cellen, dit lag alles te- 'gen 5?d ert niob yb % w • | ~:> lOov ::ï> , r. 't vs 26 3 Daar deze (tippen (laan, kan ik geene overzetting leveren, zelfs kan ik Luthers .overzetting volftrekt niet affchrijven , want hij laat mede ' ' jets uit, waarbij hij aan niets wist te denken. vs. 1.] Van hier tot het einde van het 12de Vers zette ik wederom de woorden van Luther. Ik verftaa hier van eenige Verfen wel iets meêr, maar zekere voomaame woorden , die geftadig weder voorkomen , zijn zo duister voor mij , dat 'er uit mijue overzetting geen verftaanbaar geheel zou voortkomen. Ik heb egter zomwijlen eenige uitdrukkingen , bij voorbeeld, cellen , daar Luther kamers heeft, behouden , opdat het zig met het overige, dat ik zelf overzette, beter zou laaten verëenigen.  Ht4 DE PROFEET EZECHIËL. gen het Noorden. | En boven deze cellen s waren naauwere -cellen., want de ruimte op de onderfte en middelfte cellen was niet groot, | want het was drie vertrekken hoog, 6 en zij hadden egter geene pilaaren, gelijk de voorhoven pilaaren hadden, maar zij waren flegts op .eikanderen gezet.) En de,buiten. 7 ite voorhof was omringd met een muur., waaraan de cellen ftonden, deze was .vijftig ellen lang.j En de «ellen ftonden na'elkan. 8 deren, ook vijftig ellen lang, aan den onderften voorhof: maar de ruimte vóór den Tempel was honderd ellen lang. J En bene 9 den vóór de cellen was eene plaats tegen het Oosten, daar men uit den buitenften voorahof ging. | En aan den muur van 't Oosten 10 2f waren ook cellen,j en 'er was ook eene i£ plaats daarvóór, als die vóór de andere cellen , cn alles was gelijk met de langte , breedte, en alles, wat daaraan was, als boven aan de anderen. | En tegen het Zuiden 12 waren ook dergelijke cellen met haare deuren, en vóór de plaats was de deur na het Zuiden, tot welke men komt- van den muur, die tegen 't Oosten ligt.j Hij zeide tot mij: de cellen tegen het 13 Noor. vs. 13. de cellen tegen het Noorden, de cellen tegen het Zuiden] Mijne overzetting luidt hier veel harder en is meêr met onaangenaamheid afgebroken, «dan die van Luther; de kamers tegen het Noorden, en de kamers tegen het Zuiden: ieder, die ze leest, moet denken, dat 'er iets ontbreekt; maar dit moet bij ook denken / en juist daarom heb ik 'er en, dat Luther  C A ¥. XLfl. NoordèTï, de cellen tegen het Zuiden, di& Vóór het Gefera liggen, zijn heilig, m dezeiven zullen de Priesters die tot God naderen, het allerheiligfte eeten, en het atte» heiligfte, fpijs, zond- en fchuldöffer inde zeiven nederliggen, want deze plaats is heilig.I Als de Priesters daar ingaan, zo 14 zullen zij uit de geheiligde plaats niet weder ia Luther tusfchen beide zetlede, niet willen tovwgen. Het'klinkt hard, maar evenzo hard en ongewoon klmtet het ook in 't Hebreeuwsch; gefteld, dat en daartusfchen moet verftaan worden, dan heeft Ezechel ditmaal een dergelijk Hebreeuwsch gefchreeven , als ik Duitsch, en zijne fchrijfwijze moet van een overzetter niet verfchoond worden. Doch .k vermoede, dat 'er iets anders ontbreekt, dat hij gezegd heeft, waartoe de cellen tegen het Noorden zouden gebruikt Worden, en dat dit verlooren is Herftellen kan ik fc£ niet ■ mogelijk waren zij kleêikamers, waarin de Jemee kieederen moesten afgelegd worden, waarvan ïe volgens in her 14* Vers iets voorkomt. r Jeral Ik heb den naam van dit- gebouw beWf»j weet, hoe de zelve moet o- h°WZr woSn Z e de 'aanm. op Cap. XLI: 9. STk trvooren Luhers overzetting affchreef , is £t zo voort gefchreeven : hier, daar nij zelfs Tempel overat hDik hem, dewijl ik zelf fchrijve , in een in binnenften VoSof des Tempels, daar de altaar flond, waarop KaTmeliik ; zo lang hun dienst in den Tempé! ouurS zT zullen niet bij beurtwisfel.ng uu het eene in het andere, maar wanneer zij vertrekken £f S S ze ceUen gaan Wanneer de uuren van V ~„' d enst ten einde zijn , dan leggen zij m de ÏSE'lïïï'kïïge klein af, gaan in gemeene  a86 DE PROFEET EZECHIËL. in den buitenften voorhof uitgaan:hier zullen zij hunne Lieederen, want die zrjn ook heilig , nederleggen, en andere kleederen aantrekken, wanneer zij tot de plaats des volks naderen.) Nadat hij met het meeten van den bin- 15 nenften Tempel gereed was, leidde hij mij tot de oostelijke poort uit, en mat den om. trek des Tempels aan alle zijden ;j mat de 16 oost» 'Meeding in den buitenften voorhof, en waarheen zij willen. vs. 16—20] De geheele Tempel met alle zijne voorhoven en vleugels was derhalven een van de builenfte muur ingefloten vierkant, 500 ellen lanf eri -500 ellen breed. Deze 500 lange ellen maaken , volgens de aanmerking omtrent de el bij Cap.XL: 5. zes honderd vijf en twintig korte ellen der Hebreeuwen, welke in de hoofdzaak met onzen voet overeenkomen, derhalven, gelijk wij zeggen zouden, 625 voeten. Deze is juist de langte en breedte, welke Jofephus ' aan den Tempel van Salomon cn Herodes geeft. Hij zegt in het vijfde boek der Oudheden, in 't elfde Capittel, § 3. dat Salomon den berg op eenige plaatzen van onderen bemuurd heeft, om dit vierkant te kunnen aanbrengen , -en dat de Tempel in zijn buirentten omtrek één ftadium in de langte , en één in de breedte gehad heeft: doch de Romeinfche ftadie van 625 voeten, -te weeten Romeinfche , welke hij hier egter met - Joodfche voeten of kleine ellen vopr gelijk neemt, zonder het geringe onderfcheid te berekenen. Uit den zelfden fehnjver, in 't vijfde boek van den Joodfchen oorlog, Cap. 5. J. 2. blijkt, dat de geheele Tempelberg, met alle de kromten, die buiten dit vierkant uitftaken , en de daaraan grenzende Antonius-burg, flegts zes ftadiën , dat waren, 3000 lange ellen der Jooden (3750 korte, of even zo veele voeten) in den omtrek had : derhalven is het onmo- ge-  oostzijde met de meetroede vijfhonderd! ellen i ■ gelijk, dat op den zei ven, gelijk men in Luthers en andere overzettingen leest , een Tempel had kunnen ftaan, 500 roeden , d. i. 3000 lange elIen • of zes ftadiën , lang, en even zo breed : want die moess immers vier en twintig ftadiën in zijn omtrek gehad hebben. Ik heb het noodig gevonden, dit ook voor ongeleerde Leezers, doch die egter moeten en rekenen kunnen , aan te merken, dewijl , als men hier ééns roeden voor ellen aanneemt, men het daarna ook in de uitmeeting van het ganfche land doen moet, en pleeg te doen, waaruit dan in de volgende Capittels eene openbaare tegenftrijdigheid tegen de aardrijksbefehrijving ontftaat, welke ik des te meêr wilde voorkomen , omdat de zelve mij reeds in *t oog geloópen heeft en aanftootelijk geweest is, wan. neer ik in mijne jonge jaaren voor 't eerst den Profeet Ezechiël in de Gollegiën hoorde verklaaren. Maar nu moet ik voor mijne Leezers öok niet verbergen , dat ik in mijne overzetting nier den gedrukten Hebreeuwfehen textvolge, die zekerlijk vs. 17. 18. ia. vijf honderd roeden, d. i. zesmaal zo veel heeft , noch ook Joodfche handfchriften , m ïar egter eene zeer oude leezing , welke omtrent loco jaaren ouder is, dan alle handfcfuifien, die voor prjs overig zijn: zij zullen mij dit des te minder kwaal ijk neemen , als ik hun zeg, dat Luthers overzetting , die den omtrek des Tempels zesmaal zes d. i. 36 maal grooter maakt, even min overal den gedrukten text volgt , maar 'tweemaal de roeden 'er tusfchen voegt. Met alle getrouwheid overgezet, zou de gedrukte text dus luiden : vt. 16. Mat de oostzijde met de meetroede, vijf ellen der roede fjeen openbaare misflag, welken ieder Leezer erkennen zal) naar de 17. meetroede rondom: \ mat de noordzijde, vijfhonderd roeden (volgens anderen, vijf ellen der meetroede) naar de meetroede: \ 18. mat de zuidzijde vijf honderd roeden , naar  •88 DE PROFEET EZECHIELv ellen, zulke naarnelijk, als- de roede had,[ mat de noordzijde met de meetroede vijf non- If derdellen, zulke naarnelijk, als de roede had,| mat de zuidzijde met de meetroede, 18 vijfhonderd ellen, zulke naarnelijk, als de roede had,| ging rondom na de westzijde, 19 en mat met de meetroede vijfhonderd elien, zulke naarnelijk, als de roede had.[ Aan 20 alle zijden mat hij den muur, welke het hei. lige en onheilige affcheidde, in zijn omtrek» vijfhonderd de langte en vijfhonderd de breedte. J Cap* 19. naar de meetroede: ] ging na de westzijde om, en mat vijf honderd roeden naar de 20. meetroede. \ jlan alle vier de zijden mat hij den muur, welke het heilige en onheilt'. ge ajjchetdde, tn zijn omtrek, vtjf hon. derd de langte en vijj honderd de breedte. Het kan een Leezer, die in 't Hebreeuwsch niet kundig is, vreemd voorkomen , dar 'er zulke won derhjke fchrijffouten hébben kunnen ontftaan • ter vol" doening van déze moet ik nog zeggen, dat honderd* en, ellen, m 't Hebreeuwsch met de zélfde letters gefchreeven wordt, alleenlijk dat 'er twee' van de Klves: in eene verkillende rang ftaan , wanneer nu de uitfebrijvers vijfhonderd ellen voor zig hadden zo heten zij een van beiden uit, nu eens, honderd dan eens, ellen. Voor Leezers, die 't Hebreeuwsch* verftaan, zal ik dit vervolgens in de Oosterfche Bibliotheek duidelijker maaken. Vs. 16. zulke naarnelijk, als de roede haal d. t lange ellen Van vijf handbreedten.  389 Ca*. XLIII. 1—ii. God trekt op eene zigtbaare wijze in den Tempel. Dezelve zal niet weder van de Israëliten ontheiligd worden. XLIII. Hierop leidde bij mij tot de poort, naa- 1 melijk tot die na 't Oosten :| hier trok de a heerlijkheid van den God Israëis met een geruisch, gelijk een groot water bruischt, van 't Oosten na binnen, en de aarde wierd van zijn glans verlicht. | 't Was het zelfde 3 gezigt, dat ik reeds, wanneer ik tot de verwoesting der ftad kwam, en aan de rivier de Chabur gezien had. Ik viel op mijn aangezigt neder ,| de heerlijkheid van Jehova trok 4. door de oostelijke poort in den Tempel :| een wind hief mij op, en bragt mij in den 5 binnenften voorhof, en de Tempel was reeds vervuld van de heerlijkheid van Jehova. (_ Er vs. 1. tot de poort] De poort, eenvoiiwdig genoemd, is zo veel als de hoofdpoort, en deze wordt te gelijk verklaard, dat ze de poort na 't Oosten was. vs. 2. de heerlijkheid van den God] Eene glinfterende wolk, als het zinnebeeld der goddelijke tegenwoordigheid , in welker nvdden, gelijk wij uit het derde Vers zien , Gods donderwagen van cherubijnen getrokken wierdt- vs. 3. wanneer ik tot de verwoesting der flad kwam] In 't negende ei' tiende Capittel. en aan de rivier de Chabur] In 't eerfte Capittel. T  Cöo DE PROFEET EZECHIËL. Er Rond een man nevens mij, en ik hoor °" de, dat er een uit den Tempel met mij fprak, f en zeide: menfchenkind, dit is mijn throon, 7 dit mijn voetdrempel , hier zal ik eeuwig onder de Israëliten woonen ; de Israëliten , zij en hunne Koningen , zullen mijn heiligen naam niet meêr door hunne afgoderij, en door de lijken hunner Koningen, wan- ■ V.t.7. afgoderij] Letterlijk, hoererij. door de lijken hunner Koningen, wanneer deze .fterven] Voor lijken ftaat in den gron^iext een harder woord, her zelfde, dat men anders van de aazen der dieren gebruikt: ik heb gemeend-, dat dit in on^ ze taal niet voegen zou, en ik zie, dat Ludïer omtrent de weivoegelijkheid onzer taal even eens gedagt heeft. In, wanneer deze fterven, ben ik van de Joodfche punten afgeweeker, volgens welken men hunne hoogten, d. i. hwwe graven zou' moeren overzetten , doch de Woorden voeging , als men 'et Diets tusfchen voegt, hard is. Het febijnt, dat de graven van eenige Koningen' Wel niet in den Tcmpe! zei ver , maar ' egtef voort aan den muur, die rondom den Tempel en deszelfs voorhoven ging, aangelegd zijn, zo dat alleen de muur begraafplaats en Tcmpei van malkanderen fcheidde. Deze nabuurfehap wordt als eere ontëeriii" van den Tempel aangezien, la öe Levitrfdie wet was zij wel niet uitdrukkelijk verboden, wam Mofes gébood nog niets van een Tempel, zijn heiligdom was eene rent, doch naar de algemeene denkwijze'van Afiën was egter zulk eene nabuurfehap onvoegelijk. Wij zonden daar zekerlijk niets wanvoegélijks in vin"deiV dewijl wij van kinds af gewoon zijn , net alleen rondom de kerken, maar ih de kerken zelf graVen te zien, fchoon de zelven de kerken ongezond, en inzonderheid dan , wanneer menfchen , aan rotkoortzen of andere üanfteekenue ziekten geftorven, in de keik begraaven worden, voor de leevendigen gevaar -  Cap. XLIII. 291 wanneer deze fterven, ontëeren ,| gelijk 8 zij voorheen gedaan hebben, wanneer zij dien drempel en mijnen drempel,die posten en mijne pbsten bij malkanderen ftelden, zo dat er flegts de muur tusfchen mij en hen was , en mijn heiligen naam door hunne onreinigheden ontheiligden, waarom ik hen in mijn toorn verteerd heb:| maar van nu af 9 zullen zij hunne afgoderij en de lijken hunner Koningen van mij verwijderen, en ik zal eeuwig onder hun woonen. | Maar gij, 10 menfchenkind , toon den Israëliten dezen Tempel, opdat zij zig over hunne zonden fchaamen , en laat hen de grondtekening daarvan meeten.| Zo zij zig fchaamen over 11 *t geen zij gedaan hebben, geef hun dan de h jla bfi Bfifrj >. .•.••!.. .-.. l .■ . s,af. vaarlijk maaken. Doch volgens deze onbefchaafde en ichaadelijke gebruiken , die in tijden van onkunde en bijgeloof ohtftaan zijn , moet men geene óudere volken beöordeelen : ik wenschte ten besten der leeven. digen , die de kerken bezoeken , dat zij ook onder ons buiten gebruik raakten , en van 's Lands overhe. den verboden , waarin Rbomschgezinde Vorften ons Proteftanten reeds zijn voorgegaan, en het .Voorbeeld van een vader des voH-s gègée en hebben. vs 10. opdat zij zig over hunne zonden fchaamen] Men Zou bijna dei ken, dat 'er jut.' aan dje pl;>atzen des Tempels, die in dit gezift nauwkeuriger dan andéren oefchreeven worden, onder de afgodifche Koningen ai.erlei afgodsn -elden en ontheiligingen geftaan hadden, 'zodanig., als wij in 't agtfte Capittel van onzen Profeet befchreeven vinden : »f/ ' ,°A het"'';Sehedigde vnje voorplein des Tempels, het welk flegts in een trek verfcfailr. die bijna met gemerkt kan worden • maar dewijl ik eeene oude getuigen van deze leezing heb, mout ik het als eene gisfing, in den text der overzetting niet aan' neemen. 6 vs. 24. zullen daar zout opdoen] Een denreliifc gebrunc van inw.jing der offers, als dat de Romeinen hMne mota (alfa (meel en zout) oP het hooft wan tot den altaar gebragto.offerdier leiden.  Cap. XLIV. ^ doen, en ze Jehova ten offer brengen.| Zeven dagen naa malkanderen zult gij dage 25 lijks een geitenhok tot een zondöffer bren. gen, en daarenboven zullen zij een ft 1 er en een ram zonder lighaamsgebreken offeren , | zeven dagen lang den altaar verzoenen, rei- 26 nigen en inwijën:| en wanneer deze dagen 27 ten einde zijn, zullen de Priesters van den agtften dag af en voortaan uwe' brand en gastmaalëffers op den altaar brengen, en ik zal u goedertieren aanneemen, fpreekt de Heere, Jehova.| Cap. XLIV. 3^£f«*v Sa V Vjtyifttjjf:: . .'trjH sb De deur , waardoor de Godheid ingetrokken is, zal gefloten blijven. 'Geene afgodendienaars moeten in Jt heiligdom komen. Van Leviten en-Priesters. XLIV. Daaron bra?t hii mii weder tot de buiten- i fte poort des heiligdoms na 't Oosten, ik vond z ; gefloten, \ en Jehova zeide tot mij: 2 deze poort zal gefloten blijven, nooit geopend worden ,en niemand zal door de zelve in den Tempel gaan, dewijl Jehova de God Israëis daardoor ingetrokken is: zij -zal gefloten zijn. | Doeh de Vorst zal, omdat hij 3 Vorst vs. 3.3 De offermaaltijden wierden in de voorhaven des-' Tenpels gehouden : hier zal dan de Vorst fdt. 1. de Koning) het voorrecht hebben, omzijn faaSTT 4 tijd  39.6 DE PROFEET EZECHIËL. Vorst is, het voorrecht hebben, bS züne offermaaltijden vóór God onder de zelve te zitten: van het voorhuis der poort zal hn W, en den zelfden weg weder uitgaan. I Van hier bragt hij mij na de noordelijke ± poort en vóór den Tempel; dezen zag ik 4 me de heerlijkheid van Jehova vervuld, en viel op mijn aangezigt neder. | Jehova zei, 5 de tot mg: menfchenkind, zijt zeer op. merkzaam, gebruik oogen en ooren, om alles te zien en alles te hooren, het geen ik u yan de tekening en wetten van Gods Tem. pel zegge, geef ook op deszelfs ingangen op alle zijne u tgangen acht, | en zeg6tof de 6 ongehoorzaamen, de Israëliten: dus fpreekt de Heere Jehova: maakt ééns, gi ïanhet volk lsracls, aan uwe genoeg bedreeven gruwelen een einde. J Vreemden van bui? 7 tenlandfche volken, aan ziel en lighaam on ? befnedenen, hebt gij binnen gebragt™ om in pel verge eeken wordt. Bij voorbeeld, EzeehiWt ^ m d.t gezigt meermaals de noordelijke'p^t én\ÏZ door de zelve uit en in. maar ,w Z, poorl' ,en gaat daar volgens Cap. VII1. % ti f J T^^1 oolf' aaq.  Cap. LXIV. S97 in mijnen Tempel te zijn,en mijn heiligdom te ontheiligen, wanneer gij mijne offers, het vet en bloed, bragt, zo dat zij ook nog boven alle gruwelen, die gij zei ven bedreevet , mijn verbond vernietigden. | Gij hiel 8 det de wagt in mijn heiligdom niet, en zettedet haar voor u tot eene wagt van mijn heiligdom. | Dus fpreekt de Heere, Jehova: van alle 9 de vreemden, die onder de Israëliten woonen , zal 'er geen, die aap ziel en lighaam J., ■ onbe- aanbidden en offeren wilden; die was hun, wat ook daarna de Jooden onder den tweeden Tempel, moge» lijk uit misverftand van onze plaats, bepaald hebben, door geene goddelijke wet verboden, en Salomon had zelfs, in zijn gebed ter inwijing, aan de heidenen gedagt, die tot den Tempel komen, en God aldaar zouden aanbidden, I Kon. Vill: 4'—43- en dit nog daarenboven zonder aan een bijzunderen voorhof der heidenen, over welks grenzen zij niet komen mogten, te denken, of, zo ver wij uit de bfcfchrijWng van zijn Tempel kunnen afneemen., dien aan te leggen, De Jooden fcbijnen veeleêr ODder de laatfte Koningen eenige dienden in den Tempel ,wagt'en , oppaslingenz. die doorLeviten hadden moeten worden waargenomen, aan vreemdelingen, en nog daarenboven aan zodanige, gegeeven te hebben, die hunne heidenfche bijgelovigheid en leer der godheden niet eens hadden afgelegd, éulk een ambt, mogelijk ook eene wooning in den Tempé} :e hebben, heet dan hier, in den 'lempelt& zijn. aan ziel en lighaam onbefnedenen] Letterlijk, aan hart en vleesch onbefneden. Een naar 't lighaam onbefnedene is een ieder, die niet op eene lighaamelijke wijze befneden is; aan de zïël onbefneden, die de grondbeginzelen der onbefnedenen , d. i. der heidenen, nog heeft, in meerdere Goden gelooft, een heiden van godsdienst is. ■ . • ,  «ÉS» DE PROFEET EZÏCHIEL. onbefneden is, in mijn heiligdom komen:| maar de Leviten, die zig van mg verwij r© derd ,en met de Israëliten agter de fchande. lijke afgoden gedwaald hebben, zullen hunne fchuld boeten,| en in mijn huis als be Ir dienden zijn, tot eene wagt aan dé poorten, en anders als dienaars van den Tempel j de brandoffers en andere offers voor* het volk ;...../'.' '^'7h:''',:' ]:'%:^tX',j'f^; vs. 10-15.] Don Leviten worden tot ftraf voor hunne voormaaiige afwijking van den waren Godsdienst enkel de laage en uiterlijke dienften in den Tempel opgedragen : doch deze moeten zij dan ook van nu af waarneemen , en ze van geene vreemden en uitJartders iaaten verrigten. De Leviten waren in de daad wei reeds voorheren, volgens de wet van Mofes en de bevelen van David, tot deze dienften beftemd; en 't zou iemand vreemd kunnen voorkomen, dat zij bun hier tot eene ftraf wierden opgelegd. Men gelooft in 't gemeen , dat 'er hier onder de Leviten ook voormaaiige pries. terhjke, doch niet van Zadok afremmende, gellach. ten verftaan wierden , die nu tot een laageren trap van gemeenere Luiten vernederd moeten woiiden welke verklaaring door het 15de Vers fchijnt verfterkt ie worden. Doch het kan ook daarenboven zijn, dat de Leviten voorheen met verwaarloozing van hunne laage bedieningen in den Tempel enkel de hoogere in den ft^at, bij voorbeeld, de rechterlijke ambten, op zig genomen hebben; en daar is het dan toch al. lesz-ms eene Rraf, als men , in geval men zijne inkomften en tienden niet verliezen wil, zig wederom •ot de laagere dienften , waarv oor men bezoldigd wordt, rigten moer. vs. 11. de offers voor het volk Jlagten] Dit was geen priesterlik of heilig werk, maar volgens de wet van Mofes moest hij, die offerde, zelf het offer flagten, ma;,r de Priester bet vet daarvan op den altaar verbranden, en het bloed om den altaar fprengen: Levit.  CAI. XLIV. 299 flagten, en het dienen en ter hulpe ftaan.j Omdat zij hun vóór hunne fehandelijke af. iz goden gediend, en tot een valftrik en verleiding gediend hebben, heb ik gez'-vooren, fpreekt de Heere, Jehova, dat zij hunne _ fchuld zullen draagen,| en niet meêr tot 13 het priesterlijke ambt, noch tot het geen mij heilig, en het allerheiligfte is, naderen, maar hunne fchuld draagen, en de gruwelen , die zij bedreeven hebben, boeten:} ik befr.em ze tot de wagt van den Tempel, 14 en tot alle werk, dat daarin gefchieden zal.) Maar de Priesters uit den ftam van Levi uit 15 den huize van Zadok, die voor mijn heilig, dom gewaakt hebben, wanneer de Israëliten van mij afgedwaald waren, zullen tot mij naderen om mij te dienen, en vóór mij liaan , om mij vet en bloed te brengen , fpreekt de Heere, Jehova;] zij zullen in 16 mijn Levit.i: 5' 11. UI: 2. IV: 29. 30. Deze wet wa\ geheel overëenkomftig met de tijden van Mofes, waarin alle Israëliten boeren waren , en met het vee wisten om te gaan : doch nadat de leevenswijze des volks zeer veranderd was , zo waren veelen niet in ftaat, om hun offer zelf aan te voeren, te .flagten en te ontleeden. Men verbeelde z*g flegts, w^t het gevolg zou zijn, als onder ons geleerden , kooplieden of handwerkers , die aan deze zaak niet gewoon'en daarin onkundig zijn, een os moesten aanvoeren ert flagten. De Leviten moesten'dan nu den offeraar dit werk afneemen, waarin zij dan zijne, en niet Godes dienaars waren. vs. 15. vet en bloed te brengen] Dit waren eigenlijk, gelijk ik voorheen heb aangemerkt, de priester, üjke bezigheden bij een offer."  goo DE PROFEET EZECHIËL, mijn heiligdom gaan, in mijnen dienst tot mijne tafel naderen, en waarneemen, het geen ik heb voorgefchreeven om waar te neemen. \ Zij zullen katoene kleederen 17 aantrekken, wanneer zij de poort van den binnenften voorhof zullen ingaan, en in hunnen dienst binnen de poort van den binnenften voorhof niets van wol draagen:! z*j zullen katoene tulbanden op .hun ig hoofd, en katoene onderkleedercn aan het onderlijf draagen, doch deze laatften niet aantrekken, als zij nog fmeerig van'tzweet zijn.| Wanneer zij uit den binnenften 19 voorhof in den buitenften tot het volk uitgaan, zullen zij hunne dienstkleederen uittrekken, de zeiven in de heilige cellen nederleggen, en andere kleederen aantrekken, opdat zij het volk door hunne kleederen vs.1%. niet aantrekken, ah zij nog fmeerig van 't zweet zijn.] Ik heb de overzetting der woorden gegeeven, die mij onder allen nog 't meest vóór zig fchijnt te hebben, en daarbij de gebruikelijklte is: ik begeer inttisfchen niet voor haare waarheid in te Haan, maar vermoede, dat 'er eene zekere uitlandfche foort van onderkleêren met hun uitlandfchen naam, die mij ter dezer tijd nog onbekend is , genoemd cn verboden wordt. w. 19. opdat zij het valk door hunne kleederen niet heiligen^ Waarin dit heiligen, dat als iets onaangenaams en lastigs befchreeven wordt, naar de gebruiken der Jooden mag beftaan hebben , weeten wij uit de gefchiedkunde niet: doch naar gedagterj waren iemand , die door 't aanra^ken eener heilige zaak geheiligd was, zekere gemeene bedrijven, mogelijk de bijflaap, voor dien dag veiboden. :  e a p. xlïv. jcr deren niet heiligen | Hun hoofd Zullen 20 zij niet affcheeren, ook geene lange vliegende hairen draagen, maaF ze affn ij den | Geen Priester zal wïjn drinken, wanneer 21 hij in den binnenften" voorhof gaat.| Zij aa ; mogen geene weduwe, noch eene, dre van haar mangefcheiden is, trouwen, maar eenemaagd van ïsraëlitifche afkomt; doch een Priester mag de weduwe eenes Priesters trouwen.| Zij zullen mijn volk leeren,wat 23 heilig en gemeen, rein en onrein is:| in 24 twistzaaken rechters zijn, en volgens mijne rechten oordeelen: op alle mijne'feesten in aGht neemen, het geen ik geboden heb, en mijne fabbathen heilig houden. | Tot geen 25 lijk zal een Priester komen, noch zig daaraan verontreinigen , uitgenomen , als het zijn vader, moeder, zoon, dogter, broeder, en nog ongehuwde zuster is, bij derzelver lijken mag hij zig verontreinigen.! Van zijne reiniging af zal hij zeven dagen 26" tellen,! als hii dan in het heiligdom,dat is, -7 in den binueüften voorhof ingaat, om den dienst in het heiligdom te verrigten , zijn zónd* vs. 21 ] Nog iets ftrengers , dan een dergelijk verbod, Levit. x: q. dat bij 't ingaan in den tabernakel des Verbonds het drinken van wijn verbood. vs. 26.3 De reiniging gefchiedde op den zevenden dag, Num XVIII: ir. doch van dezen dag af moet de Priester zig nog eene geheele week van den binnenften voorhof onthouden , en op 't einde der zeiven , derhalven 14 dagen naa de voorgevallene verontreiniging, een zondoffer brengen.  3oa DE PROFEET EZECHIËL. zondoffer brengen, fpreekt de Heere. Jehova. | Hun priesterambt zal hun erfdeel zijn, ik 28 zelf zal hun erfdeel zijn , daarom zult gij hun eigendom in het ïsraëlitifche land geeven; ik ben hun erfdeel :| zij zullen de fpijs, 29 zond en fchuldoffers eeten , en alles wat de Israëliten heiligen en belooven, zal het hunne zijn. | De eerftelingen van allerlei 3° vrugten, die vroeg rijp zijn, van alle foort, en 't geen gij van alle dingen tot eene gaave geeft, zullen,den Priester toebehooren: de eerftelingen van uw bakken zult gij den Priester geeven, om zegen op uw huis te brengen.] Wat geftorven en verfcheurd3i is, het zij van gevogelte of viervoetig gedierte-, zullen de Priesters niet eeten. | ' ■ ■" jen Cap* w.28. Hun priesterambt'] Dit heb ik'er ter verHaaring uit Jo/TXVlIi: 7. bygevoegd: letterlijk overgezet Iniat het zeer afgebroken, en het zal hun erf. deelztfn. ' '  Cap. XLV: t-p. Eene afmeeting van dat gedeelte des lands, dat Code, de ftad Jerufalem en den Vorst toelehooren zal. XLV. Wanneer gij het land tot eene erfenis ver- i deelt, vs. i—6.] Hier wordt eer) vierkant van 25000 in de langte , en even zo veel in de breedte belchteeven, 'twelk het heiligdom, de ftad, de ftadsielden, het vaste eigen goed der Priesters, en her vaste eigen goed der Leviten in zig bevattede. W;it deze 25000 zijn zullen, of ellen, of roeden, daarüver twist men, dewijl bet in den text niet is uitgedrukt: -Luther ver» ftord het van roetten, en voegde ook bet woord roeden bij oe getallen: ik verftaa het van ellen, een§ dtels omdat ik boven bij Cap XLII: 16—ao. het bier vs. 2. weder voorkomende vierkant des Tempels van ejlen verftaan heb, ander deels omdat uit foeden een veel te groot land, van meêr dan 60 vieikanteDuitfche mijlen, voortkomt. Ik geloof, dat ik het mijne Leezers eenigszins beter zal doen begrijpen , wanneer ik deze maaten zq veel mogelijk tot eene maat brenge, die hun meêr bekerd is: die het meeten niet gewoon is, weet bij 25000 of 10000 ellen niet te denken, hoe veel . of weinig dit is, want hij heeft nooit zo veele e len te zamen gemeeten; hij weet ook ligtelijk niet, hoeveel ellen 'er in eene mijl gian, of heeft het geheel verkeerd gehoord. Eene mijl integendeel is bij één ieder ttit ondervinding eenigermaate bekend , hij zal bij de zeivé dus meêr denken, eu zig een begrip van '1 geeri hij eest, kinnen vormen, als ik hem zeg, hoe veel 25000, 1000©, güoo en 4500 ellen omtrent naat de Duitfche m jen bedraagen. Omtrent, dit noodzaakelijke woord, heb ik 'er nier Vocrdagt bHg*voegd , want naauwkeurig kan ik hier niets ' 303  3£>4 DE PROFEET EZECHIËL. deelt, zo zult gij Jehova een ftigtsgoed daarvan geeven, dat van hét overige land ge. he.hgd is, vijf en twintig duizend lang, en t-ien durend breed: dezeplaats is in zijnge^ ; '-■ heelen . tras bepaalen, dewijl wij de wezenlijke groote der I Hebreeuwfche el met geene Zekerheid weeten? W fchen zal men zig uit de aanmerking op Cap XL- ? re binnenbrengen, dat de kleine el het zesde gcdeeiteder groote van een mensch zün zal, en dat bij andere vlKen, zelfs bij ons dit zesde gedeelte doorgaarfs een voet gencemd wordt: ik zal dus wel geene volled?2e waarheid hebben, maar toch nabij de waarheid komen wanneer ,k voor de Hebreeuwfche korte el een voer' en wel, om geene onzekere maat te hebben die n elk f west verandert, den Rhijniandfchen voét Helle Doch de Duufche mijl neeme ik hier niet, geli k zlï tr. dit of dat land gewoonlijk is, nu nu eens langer nu eens korter want deze maat is wederom te ondeffcheï den en onzeker, maar gelijk zij eigenlijk zijn móest en van den w.skundigen als een vijftiende déél van een graad berekend wordt: zij is, op deze w$e ge rekend/ , ook wel niet óver den geheelen aardbodem eenerlei maar anders onder de linie , en anders 8S men nader aan den pool komt; doch van landftréeken onder onze breedte leeren mij de wisku,.fteraars" dat de wezenlijke wiskunltigeDuitfche mijl 23,644 Rhiin. landfche voeten bedraagt. T J 25000 Hebreeuwfche lange ellen zijn 3i,2r0 kor1* en ii Duitfche mijlen uit, of naauw keuriger ifV mijl en 418 voeten.' Het geheele .vierkant zou dan bedraagen mijl en 418 voeten in de langte en even zo veel in de breedte , derhalven iets over de anderhalve vierkante mijl. Dit is , eelrk ik denk re°viteftnad d ftadSVel :wv jjninaosiov 3C& 'iófipisc? «. •. ^iiöhq«-.rf toegedaan. Maar men moet hier uit de gefchiedenis van het' jforapjjijfctie "wik wcétfcn ,' dat de Koningen dikwerf aan '4 volfe op zekere'.vreugdefeesten grobte ofterin.aaitijdcn .gaven ; en h.erioe,■ moet ook het inkomen''den Vorst ft] ft:,at (teilen. - iw.'-3(}Tjt de tarw en garst is dan de uitkeering< eemawjjgfte-.-deelii..:--!. :■ i*rf n»>y {cs vs. 14. ;t -. ..,..] Daar/deze dippen daan.,-ontbreekt Jets in den, text, dat ik niet herdeljen kan, n^aTjjeiijk' wélk deel, des bJths 'er van den chomer mÖèV'g-egeevêli'-wortien :rWflai-fcih'jnlijk bok het zesde ' C2gedBJ*ei2 den buitenften.morhof in Mietr zei.vö vmi het voorhuis af ingaan,. en: bifidfc «^e# der P^tftb^^gitoSSe-rS Jen zyne braad;, en.■ gastöfferï offeren, hij , zal op den.;drêmtfd der poort aa*bidden . enodaa weder:uitgaan , maar de -poort Vóór * *f),a™d:^*''«ra worden. | Hetvölfcg t^bmtentroofj-yeze poort on de Sabbachönï eJi:nwawQMaanteaanbiddbiri.L nu . rtHet taandörfeb, Jat de^stitaferi^hdvftRi °P^n fabbatbvlelfchtt*' «et fogsaffefj»,. een efa tot den ram, tot k defcrTaapen wat hij geeven wil, en?Jt eSt ê^a^n?"-1 °Pde^uweMaand:5 jdngen ftier zonder üghaamsgebreken, zes fchaapen en een ram, allen zonder Hg. tca .dpnft,^ teAwSnf«oW-iot- gaan is, om aan te bidden, door de zuidelijke poort weder uitgaan , en hij, die door de zuidelijke poort ingekomen is, door de noordelijke uitgaan, niemand zal weder door de poort uitgaan, waardoor hij ingegaan is, maar regt uit voor zig gaan.| De 10 Vorst zal met het volk in en uitgaan, j Op de feestdagenen hooge feesten zal-het n fpijsoffur tot een ftier een efa, en datrtofi een ram insgelijks een efa zijn, maar tot.de fchaapen naar welgevallen , en de olie, een hin tot een efa. | Wanneer de Vorst Godë 12, een vrijwillig offer brengt, het zij brand-of gastöffer , zo zal men hem de oostelijke" poort openen, daar hij dan zijn brand-'öf gastöffer even eens brengen zal, gelijk het op den fabbath gehouden wordt, en als',b$ uitgaat,zal men de poort agter hem toelt&j ten-l 7riöü , zma les Een jaarigen ram zonder lighaamsgebre- 13 ken zult gij Jehova dagelijks ieder morgen tot een brandoffer brengen ,J en daarbij alle 14. morgen een zèsdé deel van een efa, tot. een; fpijsoffer, en een derde deel van een hja$ olie, om het meel daarmede te fprengen, dit zal eeuwig en onafgebroken het fpijsof- ; ' ■ >,«M , ,it)9ffl liiöW 9b J:.fa- ,112b vs, 13—15.] Hier word enkel een morgenoffer be* volen, en het avondoffer geheel uitgelaaten : een ge» wigtig onderfcheid is 'er tusfchen deze wet en de oude, Exaé-XKIX: 38—46. .  %t6 DE PROFEET EZECHIËL. 3 fel'voor Jehova zijn i | alle morgen zult gif i *• den ram het fpijsöffer en de olie offeren een eeuwig brandoffer.j * I. I5—I8. ' "^tri ^ ^ g$ #8 *$j eigcnÜom weggeeJ ven kan, of niet. ^6 ? II 1 ijo !*'.'"' ' >'- .'/ deVrtS f?reekLdetteere' Jehova: wanneer i6 iSllvS ééA va,n zijue 200Dcn iets van ' een bfcjni ï"-*? aan ziJne «akomelingen blijven, dat zij het erfelijk bezitten I' ^enL vanziJ™ erflanden geeft, zo Wen eZnnH,fleètSi0t het v"jjaa8r toe bevallen ' mJÏ " aan den Vorst ver- Vallen, alleen aan zijn zoon kan zün erfdeel g i ^ metS meerneemen van het erf des volks, r '' noch StV «1 ik tade "eH K£°"^en g^eel verliezen SchiS ïf n?'dnfd ,n ecmBe I»nden van Europa geicöitd is. Dit verlies-van den Vurst treft eindelijk t&M 20 ftl&Ü ' dat een ^st h« rei t n et hegen moest om eigendommen voor akoos wee te ven kan zo Jr .1merZijn hl"^ezi'1 ™.lelijk lec-  Cap. XLVI. 317 noch de bezitters op eene onrechtmaatige wijze uit hun eigendom dringen: van zijn eigendom zal hij aan zijne zoonen een erf* deel geeven, opdat mijn volk niet meêr uit zijn eigendom verdreeven worde. | !' Ity.v r fcfCf •• • • f'.-S -. JiÜ • } ,btf?b#rii':5 Vs. 19—24.. De offerkeukens in den binnenften en buitenften voorhof. Daarop bragt hij mij tot den ingang naast 19 de poort, daar de heilige cellen lagen, die na 't Noorden zien, tot de Priesters. Hier was na 't Westen aan het uiterfte einde eene afgezonderde plaats, { van deze zeide hij tot 20 mij: dit is de plaats, daar de Priesters het zond- en fchuldöffer kooken, en het fpijs» öffer bakken zullen, opdat zij het niet in den buitenflen voorhof behoeven te brengen, als waardoor het volk zou geheiligd worden. | Daarop bragt hij mij in den bui- 21 tenften voorhof, en aan alle vier deszelfs hoeken rond: hier waren voorhoven in de hoeken des voorhofs, | onderwelfde voor- af; hoven vs. 19—24.] Om dit te vetftaan moet men opmer. ken, dat de zondöffets , welken de Priesters veneeren, heiliger gehouden worden, dan de gastöfFers, welken de offeraar zelf met zijne gasten verteert; daarom moeten de zondöffers in den binnenften , de gastöftVs daarëntegen in den buitenften voorhof gekookt en gebraaden-worden.  3^D£ PROKEETViEZECHIEL. hoven aan cteiyieRiboEhfn y-altóiyédr stantae*neriei-maac,' «eéutigxelien lang ienf dertig el. leö breed, J rondömjde zeiven' was eetfring. 23 jflüurven ondefr deaèir was een rringmuur, en onder djezèn'ringmuur waren de keukens aangelegd, j Dit, zeide hij tot mij,' zijn 24 de keukens, daar de Dienaars des Tempels het offer des vólks zullen koóken. j vs, 22. 23.3 Deze keukens waren , gelijk zij in groote gebouwen veeltijds zijn, onder de aarde: nu zal men het woord, ondèrwelfde voorhoven' \ én-, mier dezen iingmaur de keukens, verilaan.. Cap,  vs. 1^-12] Over de verklaaring der zaaken van deze plaats verfchillen de uitleggers: de meesten verftaan alles geestelijk van de leer des.Euangeliums, of van de gaaven des heiligen geestes, doch anderen lerterhjk, geloovende, dat 'er eens in dc daad zodanige beek op den Tempelberg ontfpringen, en aan de dorre landftreek tusfchen Jerufalem en de- doode zee, jaa aan de doode zee zelve, eene geheel andere gedaante geeven zal. Dewijl deze voorzegging nog niet vervuld is , zo wijst het zig zelf, dat ik niet beftaan zal, mij tot een rechter tusfchen beide op te ■werpen, en iets als mijne meening te zeggen: de geheele voorzegging is duister voor mij, en zo ook dit gedeelte der zelve. Liever neeme ik deze gelegenbeid waar, om een oordeel te herroepen, dat ik eertijds geveld heb: ik meende, dat bet niet moge. lijk was, de zelve in een eigenlijken zin fé verftaan. want dat 'er uit een zo middelmaatlgen berg, als de Tempelberg is , nooit eene zoo groote ^eek ontfpringen kan , dewijl da..r zo iplfi fègfrj ëri liieeuw niet op vallen,'als de beek Water tot,; baar beftaan zou veieifchen. Dit was rekt , als alle bronnen uit een verzai^e'd regen- en fneenw'water, dat de aarde al- eene fpons inzoog'en wedei loosde, ontfprongen: m t itiefc vindt nog een anderen oorfprong van bron. Ben, welken Silberfchlag in z.jne Geogenie, gelijk het fenijnt, proefondervindelijk getoond heeft; en vol- Cap. XLVII: 1-12. i • - • ; . I - >l !Ép uJ;-,o. •-• •' ! w) Eene geheel nieuwe bron, die itit den Tempel ontfpringt, eerst eene beek» en dan eene rivier wordt, welke in de doode zee ftroomt, en aan beide zijden met vrugtbaare boomen bewas/en is. XLVII. Hierop bragt hij mij tot de poort des Tem. r pels 3**  gio DE PROFEET EZECHIËL. pels terug, en hier kwam onder den drempel des Tempels na 't Oosten een water uit, (want de voorfte zijde des Tempels was na het Oosten) dit water viel aan de regte zijde des Tempels, den altaar ten Zuiden, onder de aarde. | Toen bragt hij mij door de noor- 2 delijke poort na buiten, en buiten rondom tot aan de buitenfte poort na 't Oosten, en aan de regte zijde welde het water weêr op. | Hij ging na 't Oosten uit, had een meetfnoer 3 in zijne hand,mat duizend ellen, en gebood 'mij door het water te gaan,het geen tot aan mijne enkels reikte, j Hij mat nog duizend 4 ellen, volgens dezen zou 'er zeer wel door allerlei groote veranderingen der Natuur , welke eene aardbeeving veröorzaaken kan, op den nu droogen Tempelberg eene bron kunnen ontfpringen, welke door andere, uit eene gelijke oorzaak in de nabuurfchap nieuw ontftaane ep zig met haar vermengende bronnen eene volkomen zo aanzienelijke bron wierd , als hier befchreeven wordt. Derhalven zal ik omtrent alle verklaaring van zaaken zwijgen, en alleen de Jetiers van den Profeet ophelderen. In den toekomenden tijd zal men hem eens beter verflaan. vs 1. viel aan de regte zijde des Tempels, den altaar ten Zuiden onder de aarde. vs 2 welde /iet water weêr op ] Mm moet zig te binnen brengen, uat de Tempel zelf hooger lag dan de buitenfte voorhof. Hier viel nu het onder den Tempel ontfpringende water niet ver van den altaar onder de aarde, en kwam aan 'r einde van den buitenften voorhof weder te voorfehijn. vs. 3. 4. 5-] De beek wierd in 't voortloopen geftadig fterker: eene zaak, die wen dikwerf bij wellen zal gewaar worden , alwaar de ganfche ftreek een welgrond is, en de be,ek door ontelbaare , voor een gedeelte in haar zelf ontfpringende wellen wast,  Cap. XLVII. 3ar. ellen, gebood mij door het water te gaan, en het reikte tot aan mijne knieën, mat nog duizend ellen, gebood mij door het water te gaan, en het reikte tot aan mijne lendenen.] Wanneer hij nog duizend ellen mat, 5 zo was het eene beek, daar ik niet meêrkon doorgaan, want het water was te diep, een water om te zwemmen, en geene beek om door te"waaden.| Nadat hij mij gevraagd 6 had, of ik alles wel gezien had, bragt hij mij tot den oever terug, | en hier zag ik bij 7 het terug komen aan den oever op beide zij. den veele boomen. | Hij zeide tot mij, dit 8 water ftroomt tot de zandheuvels na't Oosten , en van daar na beneden in de vlakte, en loopt dan in de zee; door zijne uitwatering in de zee zal de zee zoet worden. | Waar i , ;