A DE PROPEET DANIËL. De Koning bepaalde hun een rantfoen vatf ^ zijne tafel, en van z'rjn wijn, beval, hen drie jaaren op te voeden, en daarna zouden zij tot des Konings dienffcen gebruikt worden. | Onder dezen waren van Joodfche afkomst, 6 Da- deën, welke met de Hebreeuwfche niet de geringfte verwantfcbap had. De Chaldeën hadden naamelijk eertijds niet ver van de zwarte zee aan die plaats gewoond, daar men in de oude aardrijksbefchrijving de Chalijbes vindt, en aldaar eigenlijk , gelijk men jze noemen wil, Scijthifche of barbaarfche taal gefpro. fcen , waarom ook de meeste naamen in Daniël, Aschfenas, Beltfchazar enz. heel vreemd klinken, en zig niet wel van Hebreeuwfche ftamwoorden laaten afleiden, maar 'er Slavonisch uitzien, bijzonderlijk de naam Nebucadnezar. Daarna wanneer zij uit hun oude vaderland uitbraken , zig rondom Babel nederzetteden, daar een magtig Rijk ftigtten, en aan het van hun bewoonde iand den naam van Chaldéa gaven, namen zij (omtrent als de in Galliën, Spanjen en Jtaüën getrokken Duitfchers) de taai der oude inwoonders des lands, de Aramifche, aan, welke dan; ook van hun den naam van Chaldeeuwsch, gekreegen heeft. Die daar meêr van weeten wil, zie mijn Spicileyhtm Geographiae Hebraeomm exterae, ï. II, pag-77—94- ... , Waarin de weetenfchappen der Chaldeën toen beftaan hebben, kan bij gebrek van meêr geloofwaardig ge berfgten niet naauwkeurig gezegd worden: ééne, zekerlijk nietige, dc flirrenkijkerskunde, maakte waarfcbijnelijk daarvan een voor gewigtig gehouden gedeelte uit; volgens het gevoelen van eenigen zou ook de Zerdusehtifche wijsgeerte in die ftreeken haare oorfprongelijke zitplaats gehad hebben , doch dit is mij nog veel te duister, dar dat ik het waagen zou, om iets te bevestigen of te ontkennen. . vs.6. van Joodfche afkomst] In tegenftelling tegen de tien ftammen van Israël, welke nu ook onder 'Nebucadnezar ftonden; mogelijk ook tegen de ftax.men var. Levi en Benjamin.  Daniël, Hananja, Mifchaë! en 'Afaria,| doch de opperlte opziender der beiheede- 7 pen gaf hun andere naamen, en noemde Daniël, Beltfchazar; Hananja, Schadrach; Mifchaël, Mëfchach; en Afaria, Abednego.| Hier nam nu Daniël hét voornoemen, g om zig aan de .fpijzen en den wijn van de Koninglijke tafel niet te verontreinigen, en 6 . ' ver- • ' sv '«oh whw.Q .7'inti nosrtï[iS vs. 7. Beltfckazar]- Dezen naam moet men van Belfchazar (zo heet bij Daniël de laatfte Babijlonilche Koning) wel onderfcbeiden. vs.S. aan de fpijzen en den wijn te verontreinigen"] Hier wordt nier, wat de hoofdzaak aangaat, van de Z,evit,Xl- verboden onreine dieren gefproken, want daar had iemand, die van 's Konings tafel fpijzen kreeg , in allen geval, het zwijnenvleesch liaan laaten , en van het rundvleescb, -Wild enz. zijn ge. noegen kunnen eeten ; en wijn ten minften was volgens dat Capittel niet onrein. Maar de heidenen plachten veeltijds offervleesch te eeten, en van den wijn voor de Goden iets uit te gieten, waardoor dezelve den Goden gewijd en geofferd wierd : naauw-, gezette Jooden wagtten zig, om zulk'offervleeseh-en. zuiken wijn te gebruiken, en geloofden, dat het eene deelneeming aan den afgodendienst was; van daar vinden wij nog in laatere tijden veele Jooden , die wanneer zij in-heidenfche plaatzen waren, zig van vleesch en wijn onthielden, en alleen van fpijzen uit het Rijk der planten leefden. Dit was, gelijk ik geloof, eene onnoodige bekommering, en even eens leert Paulus, Rom.XIV. 1 tor. VIII. X. Ter maaltijd te gaan , wanneer men tot een afgodenoffer ge, noodigd wordt ,.,is eene deelneeming aan den afgodendienst , en daarom van Mofes 'uitdrukkelijk verboden: iï^ïW.XXXIV: 15- maar wanneer ik vleesch in eene hal koop. , zonder mij daarover eenigszins te ontrusten, of het. afgodenoffer zij , of niet, zo kan fcet eeten van zulk vleesch en het drinken van Zui„ A 3' keu.  i DE PROFEET DANIËL. verzogt den opziender der befneedenen, dat ruj hem hiertoe niet mogt noodzaaken. | God 9 had ken wijn onmogelijk afgodendienst zijn; het vleesch en de wijn zijn door de daarmede voorgenomen bij. !l°h0f,VIgevVemg^gèn fn 'c minst "iet veranderd , 5?"'* opgénoüdeft eigendommen, fcbepzelenen gelcnenken te zijn van' den waaren God y en zijn geerie cgendommen der afgoden geworden , want die Sww ",etS;„ Pa,ulus fchri'jft ov«r deze v>-aag zeer ventanaig: ^lle dmgen zijn mij geoorloofd, maar mii tTl niet ^e *ti*K ZJtA? /0oJ?' ™aa>""Ue dingen dienen niet tot T dT Chrhtenen onder malkanderen. huif lTdeTS nm' Eet at wat in het vleeschJtlL. Jj P en doet om des geweetens wille IJLZnderzoektn^. ™<*nt de Jarde is des HeeZin f , Wa' Óp\ de * Z°° » "en »' wiu £Jer TnJHjd nooéi&* en BV daarheen TJJ 1'?* ddn Al ^dt u voorgelegd wordt, zonder om des gewetens wtlle onderzoekingen tl 5 Maar\zof temand toiu zeide: dat isafgo. tu ft :, €et *"**** ziJ«™ e* des geweetens rtlUntetvan, doch ik meen niet uw, maar des anderen gewèeten, want waarom zou mime vrij. *LtZTr ^^weetetrvan een ander beoordeeld ÏZ.JL Vj het met dankzegging geniete, t rT/JÏ tk dan- Yegem *<*g™e , vaarvool. ikGóddamke, vefctckt worden r i Cor.X: jpïiU - Het geval, waa-rin Daniël en zijne jonge vrienden »g h.er bevonden:, fs-tusfchen het geen Mofcs vefD.èdt, en Pauius als geoorloofd bCfchriïft, in een ze. fter opz;gt m 't- middel W} wicrd \ ff *£Z. PlnTdt' *aar W de fpijzen met op eene markt, noch at dezelve dp eengaS:maal geluk het fch.jnt dat vleesch en wijn', eêr zij op de Xonraglijke tafel frwamen, geofferd- wierden. Het T^rTJ^ Z^m^tigof;, fntusfchcnzou jfc voor de met? rekkelijke zijde féflïsfen, en zeggen,  ",' C A P. I. f had? dén opziender der belheedenen tot rfenr; geneigdgemaakt,| hij antwoordde nogthans: I0 ik vrees voor mijn heer, den Koning, die het eeten en drinken tot uw onderhoud be. fteld heeft: Als hrj ulieder gezigt vervallen, en niet zo vrolijk zag, als dat der overige jonge lieden van uwen ouderdom, zo zou ik met mijn hoofd daarvoor moeten boeten, en zoudt gtj dat wel begeeren?) Hierop zei- n de Daniël tot Hammeltzar, dien de ouzieri die Zonsen Maansverduisteringen maken wilden : zij konden de zeiven naamelijk volgens eérte flögts zeer middel» maatige kundigheid in de ftarrenkunde berekenen , doch gaven voor, die zelf te befchikken, te .maaken. " te gebieden , en voorts nog allerleie groote dingen door behulp van hunne kunst, of van een magtigea geest te kunnen verrigten. vs. 4. in 't Aramisch.] Eene met Bet Hebreeuwse»1 vermaagfehapte taal, die men in Sijriën , Mefopöta* miën, het land rondöm Babel (thans Irak genoemd> en Aslijnen gefproken heeft, en die de Chaldeën 9 «adat zij in het land van Babel woonden, in plaats Van hunne oude fcijthifche of flavonifche hebben aangenomen. In 't kort, het is de taal van Babel. vu 5—9.J 'T Wijkt", dat de Korting in zijne gfc leer-;  ï* DE PROFEET DANIËL.* ningantwoordde hun: mijn befluit is ééns genomen, als gij mij niet'beide den droom zei ven en de betekenis zegt, zo zult gij in Hukken gehouwen, en zullen uwe huizen den Goden worden toegewijd,| maar als gij <5 mij nsw; u'\> -*q i n <- - m ■ >< i\ leerden een wantrouwen begint te (lellen, het welk zij ook voor een gedeelte zeer wél verdienden, of mogelijk hunne kundigheden, verklaaring van dromen, ftarrenkijkerij enz. een louter bedrog waren , en wi{ ze op de proef (tellen. Dit doet hij als een groote geest, maar daarbij als een halve barbaar: hij meent, dat lieden, die met de Godheid of hoogere wezens zodanig bekend zijn, dat zij hunne fpraak verdaan, en dromen kunnen uitleggen , ook van hun. moeten kunnen verneemen en hem verhaalen, 't geen hij gedroomd heeft: Hierin had hij zekerlijk onrecht: als de Godheid of een hooger wezen den menfchen iets . in beeltenisfen openbaaren wilde, en zig daartoe, van de beeldfpraak der menfchen bediende , dan zouden geleerden, die deze beeldfpraak verdaan, den droom kunnen uitleggen, zonder, uit een onmiddelijken omgang met de godheid der anderen te kunnen zeggen, wat hij gedroomd heeft. vs. 5. in /lukken gehouden worden."] Eene verfchrikkelijke draf, die. onder de Arabiërs en Chaldeën in gebruik geweest is,, en hierin beftaan heeft: of, dat men iemand de linkerhand én den regtervoet, en als het erger, zijn moest, de regterhand en den linkervoet kruis wij ze tegenpver malkanderen „affneed, en hem dan leeven liet, of dat men hem langzaam het eene lid naa het andere affneed, tot dat hij flierf. In de wetten van Mofes; zijn deze draffen niet bekend, maar, bij den tijdgenoot van Daniël, Ezechiël, die onder de Chaldeën geleefd heeft ,• vinden wij ze insgelijks, Cap. XVJ: 40. XXIII. 27, . uwe huizen den Goden worden toegewijd"] Dit deed "men om het onmogelijk te maaken , dat zomtijds of de beftrafte zelf, wanneer hem mogelijk genade-beweezen wierd , of zijne nakomelingen en erf- W-  C A fi Ui 'n iHg den droom en de betekenis zegt, zo zult gij gefchenken , eernaamen en groote eer bekomen: zegt mij dus den droom en de betekenis. | Zij kwamen nog ééns tot ant- j woord, en zeiden : de Koning verhaale flegts zijnen knegten den droom, zo zullen wij hem de uitlegging geeven! | doch de Ko- 8 ning antwoordde: nu weet ik zeker, dat gij niets verder zoekt, dan tijd te winnen , fchoon gij ziet, dat ik een vast voorneemen heb.| Indien gij mij den droom niet zegt, ^ zo hebt gij eene éénige gemeene wet onder u, en zijt het eens, om mij leugens en be* drog voor te praaten, in hoope, dat de tijd veranderen zal. Zegt mij den droom, dan zal ik gelooven, dat gij mij ook de betekenis zeggen kunt. j De Chaldeën antwoordden, I0 daar is geen mensch op den aardbodem, die den eisch des Konings zou kunnen vervullen, ook heeft nog nimmer een Koning» hoe genamen, het huis zouden kunnen weder krijgen. Die Cicero geleezen heeft, weet, dat deszelfs huis op aanfporing van Clodius aan de Godin der Vrijheid was toegewijd, en hij daarom na zijne terugkomst uit de ballingfchap de redenvoering pro domo gehouden heeft. vs. g. in hoope , dat de tijd veranderen zat."] Dat ik 'er niet meêr wezen zal, wanneer de uitkomst uwe uitleggingen van droomen tegenfpreefcen, en u als leugenaars zal ten toon Hellen. Nebucadnezar geloofc, dat zijne geleerden, indien ik zo fpreken zal, als eene genootfchaps wet onder malkanderen hebben, om groote heeren te bedriegen, en van dat bedrog rijkelijk te leeven. 'Er was zekerlijk toen iets van dat vermoeden waar.  ¥4 DE PROFEET DANIËL. hoewel hij zeer groot en onbepaald z'rjn mogt, zulk een eisch aan eenigen uitlegger van beeldenfchrift, bezweerder of Chaldeé'r gedaan, | de vraag desKonings is te zwaar, en niemand 11 kan ze beantwoorden, dan de Goden, wier wooning niet onder de ftervelingen is. | Hierop wierd de Koning hevig toornig, 12 en gebood, alle Geleerden van Babel tedooden, | het bevel ging uit, men maakte met 13 de volvoering van Jiet doodvonnis van de geleerden een begin, Daniël en zijne vrienden wierden ook opgezegt, om het doodvonnis aan hun te voltrekken. J Maar Da-14 niê'1 deed aan Arioch, den overften der lijf. wagt, die rond ging, om degeleerden van Babel te dooden, een verftandig voorftel, | en vraagde hem, waarom de Koning zoda-15 aig JU, 13. wier den oggezogt] Men viel in hunne XWizen , en greep hen. vs. 14. den overften der liffwagt.'] Deze was de ^ewoone uitvoerder der van den koning uitgefproken doodvonnisfen bij de Oosterlingen. Zie het Mo. fafch Recht, § 232. vs. 15.3 Uit Daniëls vraag ziet men, dat hij niet mede onder de van Nebucadnezar opgeroepen geleerden moet geweest zijn. Waarfchijnelijk heeft hij zig met oeze genootfchappen van geleerden, waarin zo veel bedrog heerschte , in 't geheel niet verbonden, hij had hunne zaaken kunnen Jeeren, zonder daar na één van hun te zijn , en wezenlijk als jood kan hij ook ten mipften aan Tiunne bezweeringen, die in den raam van vreemde Goden gefchiedden, en aan hunne ftarrenkijkenjën, die zig alom cp afgoderij vestigden met wel deel neemen. Hij wierdt aan 't Hof des konings in andere bezigheden gebruikt. Maar dewijl alle geleerden van-Sabel-moesten gedood worden, ia 2ogt  Ca*. II. nig bevel gegeeven had ? Arioch zeide hen? de reden,| Daniël ging tot den Koning zei-16 ven, verzegt omtrent den droom en zijne . betekenis een uitftel,| ging daarop na huis* 17 en droeg zrjne vrienden,.tiananja, Mnchaö en Afaria de zaak voor , | om van den God 18 des Hemels de gunst te fmeek«n,dat hq htm dit geheim openbaaren mogt, en zij met de overige geleerden van Babel niet zouden omkomen. | Hierop wierd aan Daniël het ge-10 heim in een gezigt des nachts geopenbaard, hij dankte daar den God des Hemels voor,) en berstte in deze woorden uit: de naam 29 van God worde geloofd van eeuwigheid tot eeuwigheid! zrjne is de wijsheid, en de magt, | hij laat andere tijden komen, en de 2* waereld veranderd worden, Koningen te gronde gaan , en Koningen ontftaan , hij geeft den verftandigenverftand,en die weetenfchap bezit, heeft ze van hem: | Hij onfc* 22 dekt het geen diep verborgen is, Hij weet het geen in 't duistere is, en bij hem is enkel licht. | U, ö God mijner vaderen, dank ik, 23 u loof ik, dat gij mij kennis en vermogen gegeeven, en mij geopenbaard hebt, het geen de Koning weecen wilde. | Daarop ging Daniël tot Arioch, dien de 24 Koning geboden had, de geleerden van Babel zogt men, in een Haat van een onbepaaiden heerficher. hem insgelijks op, dewijl hij eene geleerde opvoeding genoten had. vs. 20. de wijsheid en de magij De wijsheid, om de in den droom voorzegde groote veranderingen der waereld te befchikken; de magt, om dit aües uit « voeren, en tot zijn beftaan te brengen.  V> DE PROFEET DANIËL. bel tedooden, en zeide tot hem: dood de geleerden van Babel niet, breng mij voor den Koning, ik zal hem de betekenis van den droom zeggen. | Arioch bragt hem met 25 den grootften haast voor den Koning, en zeide: ik heb onder de Joodfche ballingen den man gevonden, die den Koning de betekenis van den droom kan aanwijzen.] De 26 Koning vraagde Daniël, wiens naam Beltfchazar is, of hij in flaat was, om hem zo wel den droom, dien hij gezien had,alsook deszelfs betekenis te zeggen?| Daniël ant- 27 woordde den Koning: de verborgenheid, die de Koning verlangt te weeten, kunnen geene geleerden, geene bezweerders,geene uitleggers van beeldenfchrifcen, geene waarzeggers hem ontdekken: | maar in den He. 2 8 mei is een God , die verborgenheden openbaart , en die heeft den Koning Nebucadnezar bekend gemaakc, 't geen 'er in toekomende tijden gefchieden zal. Uw droomen uw nachtgezigt was het volgende, j Gij gingt 29 met de gedagten te bed, wat 'er in het toe. komende gefchieden zou, en hij, die verborgenheden openbaart, maakte u bekend, wat 'er in 't toekomende gefchieden zal. j Ik 30 weet vs. 25. Ik heb den man gevonden] Dit is volgens de Joodfche punten overgezet: doch wien het mogelijk, vreemd voorkwam, dat Arioth zeide, ik heb den man gevonden, en zig als deze verdienfte toefchreef die weete, dat, als men in eene klei. nighe'd van de punten afgaat, men ook overzetten kan, gij hebt den man gevonden; d. i. hier hebt gij den man, die u den droom vernaaien en verklaa» ren kan.  C A P. II. 17 weet ook deze verborgenheid niet door eenige menfchelijke kunst, die ik boven alle lee vendigen vooruit zou hebben, maar het is mij daartoe geopenbaard, opdat de Koning de betekenis van den droom verneemen, en weeten zou het geen, waarover hij met zo veel zorg dagt. J Gij, ó Koning, zaagt een 31 groot ftandbeeld vóór u ftaan , het was groot, zag 'er zeer pragtig uit, deszelfs vertooningwas fchrikkelijkj | het hoofd van 3a het ftandbeeld was van fijn goud, borst en armen van zilver, buik en lendenen van koper,! de beenen van ijzer, de voeten half 33 van ijzer en half van leem.J Wanneer gij 34 het aanzaagt, fcheurde 'er een Heen los, zon- vs. 34—350 Deze is de plaats , uit welker grof misverftand de Jooden zig dwaazelijk vermanden, om tegen de Romeinen weêrfpannig te worden, en hun volk den ondergang berokkenden, want zij meenden, dat dit gezigt te kennen gaf, dat de Jooden de vierde Monarchie, de Romeinfche, verftooren zouden: eri uit welker dergelijk misverftand men voorts de Gefchiedenis volgens de vier Monarchiën placht te verhandelen. Veel van 't geen men tegen de verdeeling der gefchiedenis volgens de vier Mo.narchiën gewoon is in te brengen, fteunt wel op geene gronden, bij voorb. dat men ten tijde van deze Monarchiën andere even magtige Rijken gevonden heeft , het Chineefche , of zelfs wel het Peruviaanfche. Als men van Monar» chiën fprak, 20 kwam het *er niet erikei op de grootte der Rijken, maar op hunne magt, de oorlogs magt, aan, waardoor zij op den aardbodem wetten konden geeven, en daarin is het Chineefche Rijk nooit aan ééne der vier zo genoemde Monarchiën ook flegts nabij gekomen: maar dit is zeker, dat 'er daarom even zo groote en magtige Rijken geweest zijn, als B ■ *q  18 DE PROFEET DANIËL. zonder dat men eenes menfchen hand, die het zou be werkt hebben, befpeuren kon, floeg aan de half ijzeren half leemen voeten van het ftandbeeld, verbrijzelde dezelven, 1 en ter één der voorgaande vier was, bij voorb. het Mogolfcbe: en waare en algemeene Monarchiën zijn 'er nooit gevonden , afgelegen volken wisten naauwlijks iets van Alexander en van de Romeinen, gelijk men in Africa of Portugal nimmer voor deMogols beefde» Het oogmerk van het gezigt is ook niet, om den toefbind van den geheelen aardbodem te befchrijven, maar enkel Rijken, waarvan het ééne het andere vernietigen , in deszelfs plaats komen , en vermeesteren zouden; derhalven om Nebucadnezar aan te wijzen, wat 'er van zijn Rijk worden zou. Doch dat men deze Rijken vier in getal telt , is eene dwaaling, die tegen de duidelijke letter van Daniël ftrijdt. Hij heeft buiten het Rijk van Gods volk vijf Rijken , of in het beeltenis : 1. ) het gouden hoofd. 2. ) de zilveten borst en armen. 3. ) den buik en de lendenen van koper. 40 de beenen.van ijzer. 50 de voeten benevens de teenen half van ijzer eg -half van leem. Deze laatften wierden van een losgefcheurden fteen verbrijzeld; 't was derhalven eene-dwaaling der jooden in den tijd van Jofeph, welke hun veel kwaad gedaan heeft, dat de fteai, welken zij van hun volk verftonden , het Romeinfche Rijk verpletteren zou, jofephus zelf, die ons meermaalen verhaalt, dat de jooden door verkeerd . opgevatte voorzeggingen tot weêrfpannigheid tegen de Romeinen zijn verleid geworden , heeft dezelve zeer duidelijk. Wanneer hij dezen droom van Nebucadnezar verhaalt, zo onderieheidt hij de beenen en voeten niet, laat zelfs het leem weg, zo dat 'er flegts vier Rijken overblijven» De uitlegging van den droom verhaalt hij insgelijks uit den mond van Daniël tot op het ontdaan van het .Ijzere Rijk» dat één ieder voor het Romeinfche erken-  Ca». II. ai gelijk, en dan nog eenderde van koper,het welk over derigëheelen aardbodem heerfcheri zal. I Doch het vierde Rijk zalfterk zijn,4° als égter twee Griekrche fchrijvers, Megasthehes en Strabo , dat Nebucadnezar boven Hercules de voorrang gegeeven is, dat hij tot aan de pilaareri van Hercules (Ceuta en Gibraltar) gekomen , en tot in Spanjen is doorgedrongen: dit hebben de Perfen nooit gedaan. Daarenboven had wezenlijk het Perfifche Rijk van deszélfs eerde begin af bij alle grootheid eene zekere zwakheid in de oorlogszaaken , welke te wege bragt, dat het vroeg, en onder zijne grootfte koningen , ui de oorlogen tegen de Scijthen, zo wel die van Afiën als van Europa, en tegen de kleine Griekfche Staaten. ie kort fchoot : eene dergelijke zaak vinden wij bij het Chaldeeuwfche Rijk van den uitval der Chaldeën uit hun Noordelijk vaderland, tot op deszelfs ondergang, in dien tusfchen tijd niet. een derde van koper] Het Griekfche, van Alexander den Grooten en zijne opvolgers, inzonderheid der Griekfche koningen van Sijriën en Egijpteu. Wanneer het met koper vergeleeken wordt, zo wordt hier niet meêr op de waarde van het metaal, maar op de vastigheid gezien , waarin koper het goud en zilver ver overtreft. vs. 40.] Het Romeinfche Rijk, dat zig in de daad. legen alle andere Rijken (taande hield , gelijk ijzer tegen andere metaalen , en geduurende eeuwen bijna ©nverwinnelijk was , ten minden altoos in 't einde zegepraalde, en alle zijne vijanden overwon. Indien Daniël dit alles ten tijde van Nebucadnezar Voorzegd heeft, zo is het buiten twijfel, dat hij een Goddelijke Profeet was, jaa het zal een derk bewijs voor de Goddelijkheid van den geopenbaarden Godsdienst in 't algemeen zijn: want welk menfchelijk verdand kon toen voorzien 't geen hij hier, desgelijks in het agtde, en in de drie laatde Capittels, zo omftandig voorzegt heeft, en dat zo naauwkeurig vervuld is, dat het eenigen al te géfchjedkundig voorkomt, B 3 en  as DE PROPEET DANIEt; alsyzer, en gelijk het ijzer alle de overigè meeïi zij de duisterheid der voorzeggingen , Waarmede anders het toekomende in voorzeggingen pleegt bedekt te zijn, misfen. Doch ik mag ook de tegenwerping, ^wezenlijk de eenige, die nog mogelijk' was, ais men den Bijbel niet wil aanneemen) niet zwijgen, welke Porphijrius, één der fchranderfte tegenftreevers van den Christelijken, jaa in 't algemeen van den geopenbaard en Godsdienst, in de derde eeuw gemaakt heeft. Zijn geheel twaalfde Boek tegen de Christelijke leer, is tegen Daniël gerigt; doch wij kennen het flegts uit uittrekzels, want alle zijne is Boeken zijn door een verkeerdelijk opgevatten vroomen ijver verlooren geraakt; en dit is een groot verlies, inzonderheid voor de Leezers van Daniël , want zo ver wij uit de uittrekzels zien, had hij bij Daniël de voortreffelijkfte ophelderingen uit de Gefchiedenis gegeeven. Zijn tegenwerping, welke Wezenlijk in de derde eeuw een grooten fchijn had, doch dien door de gefchiedenis van laatere tijden verloor , .was de volgende: dat het boek , het welk Daniels naam draagt, niet van hem zeiven , maar van een bedrieger is, die ten tijde van Antiochus Epiphanes enkel waare gejchiedenis bevat, doch dat 'er van dien tijd af niets verder vervuld wordt, dewijl de bedrieger in zijne gisjingen om. srent het toekomende gedwaald heeft. Dan zou Daniels boek omtrent een dergelijk zijn , als de bekende I-ehninifche voorzegging, welke tot op Frederik Willem den Grooten op 't naauwkeurigst overeenkomt, doch daarna niet alleen ophoudt overëen te komen, maar in de duidelijk/te tegenftrijdigheden tegen de Gefchiedenis vervalt. Het onderzoek, of Daniels voorzeggingen wezenlijk egt, en van hem opgetekend, dan ol zij eerst eenige honderd jaaren laater, en wel, gelijk Porphijrius wil, 't eerst in 't Grieksch verfcheenen zijn , zo dat het geen wij van de zeventig Overzetters noemen, da icxt, en het Hebreeuwfche en Chaldeeuwfche boek an zou 'er volders eene vierkante uitmeeting flégts het duizenofte gedee te van het goud , dat is, 1,305,300 ducaaten, of, 3,480,800 rijksdaalders (a3ó ft: Holi:) uit voortkomen, ik bellis ' Ca hier  $5 l)E PRÖPEET DANIËL. len inde dikte, het in'tdal Dura inhétlandU fchap van Babel opregten,| en alle voornaamfte bedienden des konings, en beftuurders der landfchappèn, van alle ftanden, tot hier niets ; het onderzoek blijft tot de uitgaaven van de inleiding tot het Oude Verbond uitgefteld. Men vindt nog eene zwaarigheid, te weeten, dat de evenredigheid- der langte tot de breedte zij bij 's menfchen lighaam als 6 tot i, doch hier onnatuurlijk, als io tot i. Deze tegenwerping is van minder gewigt: de beeldhouwerskunst was toen nog zeer onvolmaakt, en Nebuaadnezars ftandbeelden konden lig. tclij-k veel goud en weinig evenredigheid gehad hebben. Daarenboven placht de overlöeden Segner bij onze plaats aaii te merken , dat een volgens de gewoone evenredigheid gegooten beeld van verre niet groot voorkomt, maar fchijne van een mensch te zijn; maar dat daarentegen deze evenredigheid van io rot i aan het zelve de meêr dan menfchelijke, de goddelijk fchijnende gedaante geeft. Dewijl ik nooit in landen geweest ben , daar men in menigte ftandbeelden'van Goden had, zó heb ik dit laatfte, en of men de evenredigheid van io tot i zomwijlen gebiuikt heeft, om den zeiven eene goddelijke gedaante te geeven, niet kunnen onderzoeken. Dura] Een ftad' van dezen naam lag 'er aan geene zijde van den Tiger niet ver van die plaats , daar de Keizer Julianus het leeven verlooren heeft. vs. 2. alle voornaamfte bedienden des konings *?ibe!luurders der landfchappèn] Op deze wijze heb ik uit gebrek van woorden in onze taal, welke deze vreemde ambten en tijtels maar middelmaatig uitdrukten, door omfchrijving uitgedrukt , het geen Lfulipt wezenlijk wat al te Duitsch, en daarbij egter vcor den Leezer niet duidelijker, ten minften zeer te onrecht heeft overgezet, vbrften, h'eeren, landvoogden, rechters, voogden, raadsheeren, ambtlieden, ea slle gezaghebbers in 't land. Het zijn bijna al/en , 2«one Chardtfeinvfche of Babijlonifche, maar PernTche naa-  C a p.' III. sy- töt de inwijïng van dit beeld te zamen roe« pen.| Zij kwamen allen tot de inwijïng 3 van het beeld te zamen, en toen zij voor bet beeld ftonden, j riep een krijgsbode met 4 luider ftemme uit: u, die uit alle volken natiën en taaien "verzameld zijc, wordt hier mede bevolen, | zo dra gij trompetten, flui- S ten, cithers, fambuken, pfalters, fijmpho. ni» naamen van waardigheden, agt in getal : ik kan ze niet gevoegelijk overzetten , maar wel hier zeggen, wat 'er uit mijne navorfchingen van de zeiven gekomen is; de bewijzen behooren hier niet. 1) De eerften zijn de uit de Perfifche gefchiedenis békende Satrapen, eigenlijk, deurwagcers des konings. a) Befluurders, ook met een Perfifchen naam, waarvan ik egter niet weet, hoe zij van de voorgaande en volgende onderfcheiden zijn. 3) Gouverneurs in landfchappèn , van een laager föort dan Satrapen, mogelijk zodanigen, als daar na Nehemia ip Judéa geweest is.- 4) Perfifche vuurdienaars, dat is, Priesters van het als eén zinnebeeld der Godheid geëerde vuur. 5) Godgeleerden. 6) Rechtsgeleerden. 7) Lijfwagt des konings \ eigenlijk pijnigers , dus genoemd omdat zij de doodftraffen voltrekke» moesten. 8) Alle voornaame overheden der landfchappèn. vs. 3- zij] Hier ftaan alle deze naamen nog.ééns, doch die ik liever onder het enkele woord zij, begrijpe. vs. 5.] Deze naamen van mulijkïnflrumenten zijn de woorden , waarvan in de aanmerking vóór het eerfte vers gewaagd is, en die een Grieksch voorkomen hebben. Ik geloof wezenlijk niet, dat zij Grieksch zijn, hoe zeer zij Grieksch klinken, en bij eenige is flit zekér: doch hier kan geene vraag van dien aart, C 3 bs-  4Q DE PROFEET DANIËL. uit den brandenden oven, en uit uwe hand verlosfen:| doch zoo hij het niet deed, zo 18 weet egter, o koning, dat wij uwe Goden niet dienen, en het van u ópgeregte gouden beeld niet zullen aanbidden.| Toen wierd io Nebucadnezar zeer toornig, zo dat zijn geheel gezigt ontfteld wierd, en gebood, dat men den oven zevenmaal fterker heet zou maaken, dan men anders gewoon was ,1 en 20 aan eenigen der vaardigfte foldaaten uit zijn leger, dat zij Schadrach, Mefchach enAbednego gebonden in den brandenden oven zouden werpen. [ Hierop wierden zij in 21 nunne broeken, wambusfen, hooge tulbanden ren^eni Sf ï# v°orkDmende naamen van kleede- Perfisch Hn,hgHe? Ze'V1n Z'jn wel voor ee" SèdeehQ perken; doch d,t maakt geene tegenwerping tegen rLn ^ttd' de Zelfde dragte" en naamen w*- ru,J-n de 5warte zee » in welker nabuurfchap oe Chaldeën voorheen gewoond hadden; waarom men ze ook gedeeltelijk nog in die landen van Europa vêrhuisd^ijn" 00Sts?ijde der zwarte zee, broeken] Niet zulke, als bij ons, maar als in Honganjen gebruikelijk zijn. In 't Perlisch heetenzif ?7"«f» (welk woord hier met een kleine veraiW aenng ftaat,) en in üongarijën is nog bij SJavpniërs en «ongaaren de naam Scha/wan in gebruik, ia zelfs aldaar in onze Duitfcne taal aangenomen : doch Zo. dat deze niet eigenlijk de lange tot aan de voeten nedergaande naauwe broeken van een ruiter betekent rnaar korte, niet tot aan de knie komende bovenbroeken , veelal van eene andere kleur , welken men over dje lange broeken trekt. Waarfchijnlijk zijn die ook nier bedoeld Scharnwari hëeten zij in'tPooIscb. „ u% v?'ge.nde kleêren weet ik niet zo zeker, doet» Wtfrlcmjnlijk het kprte wambusfen, ook omtrent gelijk  e A P. ui. "4\ (den en bovenkleêren, gebonden in denbram de-den oven geworpen. | En dewijl het be- %% vel des konings 30 ftreng, en de oven bui*, tengewoon heet gemaakt was, zo wielden de geenen , die Schadrach , Mefchach en Abednego daar inwierpen, van deuitflaande vlam gedood :| doch die drie mannen , 23 Schadrach, Mefchach en Abednego, vielen gebonden in den oven neder. | Eensklaps ftond Nebucadnezar in der ijl 24 en vol fchrik op, en vraagde zijne hofbedienden , of men niet drie mannen in den brandenden oven geworpen had ? zij verze. kerden dit,| doch hij zeide:ik zie vier hun* 2S lier vrij en los midden in 't vuur, zonder de minfte kwetzing rondgaan , en de vierde van hun ziet 'er als een zoon der Goden uit. | Daarop ging Nebucadnezar voor de deur 26*, van den brandenden oven , en zeide : gij dienaars van den hoogften God,Schadrach, Mefchach en Abednego, komt 'er uit! en zij gingen uit het vuur:[ alle de hooge be-2? dienden van den koning, en de ganfche adel, van gelijk de Hongaarfche Ruiters draagen , een groot boyenkleed daarover, en hougc tulbanden met een vederbos. ' vs. 25. als een zoon der Goden] Als een Engel. vs. 27. alle de hooge bedienden van den koning, ten de ganfche adel, van alle ftandenl Uier ftaan wederom veele naamen bij malkanderen, welk ik niet: gevoegelijk in onze taal kan overzetten, naamelijk de drie eerften , die in het tweede Vers voorkwamen, en die welke ik vs. 24 door hofbedienden heb overgezet. *Deze laatfte luidt weder Slavonisch, of is liever nog tegenwoordig in Siavonién in gebruik. Cs  42 DE PROFEET DANIËL. van alle ftanden, liepen bijeen, en zagen, dat het vuur aan het lijf van deze mannen geheel zonder werking geweest was, hunne hairen waren niet gezengd, noch hunne broeken veranderd, en 'er was niet eens een brandachtige reuk aan hun te befpeuren.) Doch Nebucadnezar zeide: geloofd zij de 28 God Schadrach, Mefchach en Abednego , dat hij zijnen engel gezonden, ën zijne dienaars verlost heeft, die in vertrouwen op zijne hulp een koninglijk bevel niet opvolgden, en hunne lighaamen tot eenepijnelijke doodftraf overgaven, omdat zij geen God buiten hem aanbidden noch dienen wilden ;| en ik beveel van nu af, dat wie uit alle volken, 29 ïiatiën en taaien lasteringen tegen den God van Schadrach, Mefchach eh Abednego uitfpreeken zal, die in ftukken gehakt, en zijn huis zal geheiligd worden, want daar is geen God, die zo klaarblijkelijk zou kunnen verlosfen, dan deze. | Hierop ftelde Nebucad- 3,0 nezar Schadrach, Mefchach en Abednego wederom in het bewind over het landfchap van Babel.] Cap. vs. 28. tot eene pijnelijke dood/Ir af\ Dit is 'er van mij bij omfcbrijving uit de zaak zelve bijgevoegd, omdat, en hunne lighaamen overgaven, in onze taal vreemd klinkt. ,07. -yjyt-w.'jii nDKlisil^feElbtl %\sM is -h éih-r". IV. 55 ge van den Hemel nederdaalde, | en overluid 11 riep : houwt dien boom om, fnijdt. zijne takken af, ftroopt zijne bladeren af, en ver« ftrooit zijne vrugten, het wild vliede onder hem weg, en de vogels van zijne takken;| doch laat de afgehouwen wortel nog in de 12 aarde ftaan,.maar in ijzere en kopere ban. ii tsb r: den, •';.;!ob i; L f n£ ex rrsnnsjliid 'ao^ibasysjïi • vs, 12. maar in ij zere en kopere banden] Van hier af is het zinnebeeld en de zaak zo gemengd,, dat het een foort van misftand zou kunnen fchijnen te zijn, en te gelijk eene uitlegging van defi droom veel zwaarer zou moeten maaken voor die geenen, die daarom gevraagd wierden. Een wortel in ketenen gelegd, ziet 'er onnatuurlijk uit: want het fchijnt > dat de zelve niet zal willen wegloopen. Men laate flegts den fchilder dit dus te zamengeftelde. beeld af te tekenen , zo zal men terllond bet onnatuurlijke waarneemen, en het oog zal met de fchilderij niet te vreede zijq. Doch dat een raazende in ketenen gelegd wordt, wijst zig zelf, en dat kan aan Nebucadnezar, met alle onderdanigfte eerbied zijn overgekomen, wanneer hij raazend geworden is, nog daarenboven met een goed oogmerk, om hem voor ongeluk te bewaaren. Dat de wortel van een boom, zo ver,die uit de aarde ftrekt, met een rijken daauw bevogtigd wordt, is noch iets kwaads, noch merkwaardigs : 't is gemeenlijk naauwlijks der moeite waard, zo iets te zeggen, want het gefchled altoos: doch dat een mensch midden in 't gras ligt, en van den daauw als gedoopt wordt, is geheel iets anders. Menfchenverftand heeft een boom buiten dat niet, en kan het niet verliezen , noch ook dierlijk worden. In 't kort hier is eene vermenging van zinnebeeld en zaak; eenige dingen pasfen op den boom, andere enkel op Nebucadnezar. Doch deze vermenging komt mij niet als eene gegronde tegenwerping tegen ons Capittel voor. Droomen zijn in de daad gewoonlijk van dien aart; in de zeluen heerseht dikwijls eene wonderlijke verD 4 men*  5 DE PROFEET DANIËL. heicl door mijne raagt gebouwd heb. | Wan- 2g neer begonnen had, viel hij in eene ziekte, en fl-érfin het 437?e jaar zijner regeering. Dit is alleszins eene fterke tegenwerping tegen eene krankzinnigheid van zeven jaaren, en de herftelling in zijn Rijk, nadat hij zijn verftand had wedergekreegen : doch zoo zijne krankzinnigheid flegts zeven maanden geduurd heeft, dan komt het mij voor, dat Berofus ons Capittel in 't geheel niet tegenfpreekt, maar veel eêr het zelfde met andere woorden zegt. Van eene wat laneduurige ziekte moet ik hem buiten dat verftaan: zelfs het Griekfche woord, dat hij beziet, brengt dit mede, en daarenboven zal men in eene algemeene Gefchiedenis van een koning, zelfs in onze taal niet zeggen, hij viel m eene ziekte, en (lierf, als het eene korte ziekta, mogelijk een heete koorts is. want anders zou men die zelfde ziekte fchier bij alle koningen moeten zetten, die toch gemeenlijk niet in een dag of op het bed van eer, of door de hand van een verraaderlijken moordenaar fterven. 'T geen Berofus noemt, hij viel in eene ziekte, fchijnt juist te zijn, 't welk in ons Capittel duidelijker als krankzinnigheid beichreeven wordt, alleenlijk dat Berofus niet te gelijk zijne geneezlng , die korten tijd-mag geduurd hebben, befchrijft. En zo zou men nu, als men flegts niet eigenzinnig genoeg is, om tijden volftrekt voor jaaren te houden! niet behoeven te klaagen , dat 'er van deze gefchie. den.s m 't geheel niets bij de ouden te vinden $. VS^LS^Tm in de eerfte aaiM«e i . tvs' 28J Van d.eze gefchiedenis fchijnt wezenlijk iets, maar zeer mismaakt, in de gezegden der Chaldeën overig te zijn. Wij hebben, als ik zo fPreeke„ hirrhb?rrk'n^n der zelve' waaronder de hier ui het Chaldeeuwfche boek van Daniël vertaalde de m.nfte onwaarfchijnlijkheid heeft, inLSeS al! ftrek^van ff?" h°L,dt' om * ^ 53» *£ Ïnde en "erZ^ Jaar^n tever^an, doch de beide anderen er reeds meêr als eene, in een fabel ver- frnoli  C a p. IV. 63 neer dit WOOfd nog in den mond des konings was", fmolten gefchiedenis uitzien : de ééne is het zeggen der Chaldeën, dat Abijdenus ons bewaard heeft, de tweede de Griekfche overzetting van onze plaats bïj de eerst onlangs ontdekte 70 overzetters. De eerfte, welke Eufebius in zijne Praeparatio Euangelica ons geeft, L. IX. C. 41. luidt dus : bif de Chaldeën is nog eene vertelling, dat hij, na dat dit alles gefchied was, (de ftad gebouwd, ver. fraaid en verfterkt was,) op zijn huis (het platte dak van zijn paleis) geklommen is, en daaf door eene goddelijke aandrift vermeesterd de volgend» voorzeggingen (in verzen) heeft uitgefproken: hier ik Nebucadnezar voorzegge u Babijloniërs een toe' komend ongeluk. welks afwending noch mijne voorgangjler Bel, noch de koningin Beltis, van de Godinnen des noodlots verkrijgen kan. Een Perfiaanfche muilëzel zal 'er komen, en u door de hulp uwer eigen Goden (op het groote Babijlonifche feest , wanneer zij ter eere van hunne Goden dronken waren) in de Jlavernij brengen: de medeoorzaak zal een Mediër zijn, de roem der Asjijriërs, Mogt hem toch, eêr hij de burgers zo weggeeft , een draaikolk vetjlinden, of eene zee ver wegvoeren, of mogt hij van hier in eene woestenij gaan, en zi/n leven eenzaam doorbrengen, waar geene fleden, geene voetjlappen van menfchen zijn, maar enkel wilde dieren weiden, en vogels rondvliegen , tusfchen rotzen en afgronden. Maar mij valle een beter einde ten deel, voordat hij dit in zijne geda^ten neemt. Nadat hij dus gefproken had, verdween fiij eensklaps. Dit verhaal ziet 'er als een mengzel van twee verfchillende dingen uit, 1) van onze gefchiedenis, 2) van het berigt, dat aan Nebucadnezar een gedeelte van het toekomende in profeetifche droomen geopenbaard is, en Daniël onder hem daar nog meêr van voorzegd heeft. Daarbij is dit zeggen der Chaldeën nog veel onwaarfchijnlijker, dan de in PhS Capittel verhaalde gefchiedenis. Dat een groot koning eenigen tijd in raazernij vervalt, is niets  64 DE PROFEET DANIËL. was, zo viel 'er eene ftera van den Hemel, ,en zeide, u, koning Nebucadnezar, wordt hiermede bekend gemaakt, dat gij de regeering verlooren hebt;| gij zult uit het ge-29 zelïchap der m'enfchen verftooten Worden, bij de wilde dieren woonen, gras eeten als een os, en in dien toeftand zeven tijden doorbrengen, tot dat gij bekennen zult, dat de allerhoogfte magt over de koningrijken der menfchen heeft, en de zei ven geeft, aan wien hij wil. | Terftond wierd dit aan 30 Nebucadnezar vervuld: hij wierd uit het gezelfchap der menfchen verftooten, at gras als een os, zijn lighaam wierd van den daauw des Hemels bevogtigd, zijne hairen wiesfen als de vederen der aarenden, en zijne nagels wierden als de klaauwen der vo. gels. | Op het einde van dien bepaalden 31 tijd niets minder dan ongelooflijk, en men heeft lang opgemerkt, dat dit ongeluk groote en uitmuntende vernuften meermaalen treft, dan middelmaatige; dat hij zijne waakers voor een tijd ontloopt, en zig onder de wilde dieren ophoudt, opgezogt wordt, het gebruik van zijn verftand weder krijgt, is ook niets, dat den loop der natuur te boven gaat. viel 'er eene flem van den Hemel] Of 'er wezenlijk zodanige ftem in de lucht, of Hechts in de ooren van Nebucadnezar geklonken heeft, dat is, of Nebucadnezar enkel meende die te hooren , kan ik niet beflisfen, dewijl 'er niet gezegd wordt, dat anderen buiten hem die gehoord hebben. Het zij het eene of andere, zij heeft zeer onnatuurlijk het begin zijner ■ krankzinnigheid kunnen uitmaaken. Zo beginnen ook dikwerf zwaare ziekten met iets, dat men meent 10 hooren en te zien, en iemand zeer verfchriit.  C A P. IV. 6$ tijd hief ik , Nebucadnezar, mijne oogen op na den Hemel, en kreeg mijn verftand weder: ik dankte den Allerhoogften, prees en verheerlijkte dien, die eeuwig leeft, want zijne, heerfchappij is eeuwig, en zijn Rijk blijft vangeflachttotgeflacht, | alle inwoon- 3* ders der Aarde ftaan onder zijne voorzienigheid en regeering, hij gaat naar zijnen wil te werk met het heir des Hemels en de inwoonders der Aarde, daar is niemand, die hem zou kunnen ftraffen, en zeggen, Wat doet gij ?| Op dien tijd kreeg ik dan mijn 33 verftand weder, de eer van het koningrijk, en mijne voorige gedaante : mijne hofbe. dien- W'i *5ih$>v-}•-;; •:,.. '> I . ^.ihassjit -^r'.'i^'y^.iüi: vs. 32, ftaan onder zijne voorzienigheid en re' geering] Letterlijk, zijn van hem berekend, of, gewaardeerd. Doch ik ben hier van de gewoone Joodfche punten afgegaan, die men , hoewel zonder eenig vast voorbeeld van het taalgebruik voor zig te hebben, pleegt over te zetten , alle inwoonders der Aarde zijn als niets geacht. De ijverigfte voorftander der Joodfche punten zal ook ditmaal mijne afwijking van de zeiven niet kwaalijk neemen, als ik 'er bijvoege, dat de punten, die ik volge , zelfs in eenige gedrukte Bijbels ftaan. die hem zou kunnen ftraffen] Letterlijk, die hem op de hand, of gelijk wij zeggen , op de vingers zou kunnenJlaan. Deze uitdrukking, die mogelijk in 't Chaldeeuwsch niet zo laag mag geweest zijn , klinkt in onze taal wanvoegelijk; en dit is de reden, waarom ik de zelve vermijd heb. vs. 33. de eer van het koningrijk, en mijne voorige gedaante] Ik ben hier de oudfte overzetterj gevolgd , die in 't Chaldeeuwsch anders fchijnen geleezen te hebben, dan wij : den gediukten tcjtt zou ik overzetten: en ter eere van mijn Rijk kreeg ik mijne majefleit en gedaante weder. E  66 DE PROFEET DANIËL. dienden en grooten des Rijks zogtén mij op, ik wierd weder in mijn koningrijk gezet, en regeerde nu nog langer, j Daarom prijze, 34 roeme en verheffe ik Nebucadnezar den koning des Hemels, want al wat hij doet, is recht, alle zijne wegen zijn rechtvaardig, en dé hovaardigeh kan hij vernederen. | % .ai 'jb v iiiiiséM ?;Ji . ö'ij - .ui 3om -Jhów en regeerde nu nog langer] Letterlijk: en mij zoierd meerdere grootheid toegevoegd. Hief is bezwaarlijk de meening, dat Nebucadnézar in 't laatfte jaar zijner regeering nog grooter geworden zij t dan voorbeen, wij weeten daar ten minften niets van uit de Gefchiedenis, en bij eene zo lange regeering van -,4g?$'&ren is het juist niet waarfchijnlijk : maar dat de jaaren zijner regeering, die door het verlies van zijn verftand verkort waren, van God verlangd zijn. isbapS L i . toffl sin ,-'.*r;f:r" rwinuq ud-Vl! ^of Kt; . !.» bh>od»oov net jf.Téè» •Ir. 1. j-wfc?,o«r»'v %Wr» , :r>u-i>S, 01 ia/O igsaiq , rtaó'-Hrt •'.'..<■/ f! • C! V.v> '.>.*■.•: ->V < :V ' -!;; ;'t:J[itn Uptfii p . >o k£ ft32u^q.'.atbl^n fin) tob 3Eii.a!i , riba • ••• ! ;•,..! u_ .• -j.c ui v grtfrtij*' rji j a •... j.ij , niftauq ab jen ,0;. Ik heb boven gezegd , dat dit Capittel volgens de 70 overzetters ook heel anders luidt, en eene geheel verfchillende gefchiedenis, of, gelijk ik het genoemd heb, eene fabelachtige bewerking van deze gefchiedenis bevat. Dewijl 'er menig Leezer aan zou kunnen gelegen zijn, om ook te weeten, het geen die overzetting van een zeer verfchillende grondtext heeft, zo zal ik de verzen, die 't meest afwijken, hier laaten volgen: *$. 1 In het agttiende jaar der regeering van Nebucadnezar, zeide hij : ik was gerust in mijn pa2 leis, en gelukkig op mijnen throon. | Ik zag «en droom, en wierd bezorgd , en vrees overviel  C aï. IV. 67 vs. 7 viel mij. | (ja) Ik fliep op. mijn bed, en zie , 'er wies een hooge boom uit de aarde, wiens aanzien groot, en waaraao 'er geen gelijk was. | .9 Zijne takken waren dertig ftadien lang, f» onder hem genooten alle dieren fchaduw, en op hem nestelden alle vogels: hij droeg veele en fchoone 8 vrugten, tot voedzel van al wat leeft. | Zijn aanzien was groot, zijn top reikte aan den Hemel, en,zijn Item aan de wolken, hij vervulde 't geen onder den Hemel was, zon en maan woonden in hem, en verlichtte de gan- 10 fche. Aarde. | In mijn flaap zag ik, dat 'er een Engel met magt op de Aarde gezonden 11 wierd, |. deze fprak den boom aan , en riep: houwt.hem om, vernielt hem , want van den Allerhoogften is het bevolen, hem, uit te roo- ia jen en te vernielen. | Doch hïy voegde 'er nog bij: laat een enkelen tak zijner wortels in de aarde, dat die met de wilde dieren op de 13 bergen gras eete, als een os, ) zijn lighaam van den daauw des Hemels nat worde, en hij zeven jaaren met hun eenè'rlei weide nebbe, | 14 tot dat hij bekent, dat de Heere des Hemels magt heeft over alles in den Hemel en op de 15 Aarde , en daar doet wat hij wil. | Voor mijne oogen wierd bij op één, dag omgehouwen , en in een enkel uur van den dag gefohiedde zijne verwoesting, zijne takken wierden verftrooid, weggevoerd, en gefleept. Hij at het gras op het veld, wierd in de gevangenis gelegd, en zijne handen en voeten in ko« pereo;£tV-er 0nd9r ,d6Z' kontngen geen Belfchazar is, behoeft ons met als eene tegenwerping van aanbelang voor te komen, want in de gefchiedenis win Ahen is men het reeds "gewoon, één en den zelfden perfoon fnder twee naamen te viudtn, zelfs Daniël en zijne vrien-  Ca?. V. 73 vrienden kreegen immers te Babel nieuwe naamen. Belfchazar zou 'er in allen geval als de Scijtisch- Chaldeeuwfche (mogelijk flavonifche) naam uitzien, en de andere, Nabonned, zou dan Aramiseh, dat is, uit de oude Babijlonifche landtaal zijn. Doch dit geeft eene grootere zwaarigheid, te bepaalen, wie van de voornoemde vier opvolgers van Nebucadnezar onze Belfchazar is: en hier ben ik zelf zo twijfelachtig, dat ik het nodig vinde, dat ik mijnen Lezers de beide waarfchijnlijkfte gevoelens voorlegge; doch met de vrijheid, om aan 't einde te zeggen, waaraan ik den voorrang geeve. Het gewoone gevoelen , dat reeds van Jofephus komt, is, dat Belfchazar de laatfte koning is, onder wien Babel veroverd is, Nabonned, Zijn dronken gastmaal komt voortreffelijk met de gefchiedenis overeen , gelijk wij kort hierna zien zullen; doch 'er worden twee zeer gewigtige tegenwerpingen tegen Tiem gemaakt. O Belfchazar wordt geftadig als een zoon ot neet, kortom, als een nakomeling van Nebucadnezar voorgefteld: zo noemt hem de fchrijver vs. 2., de koningin, Nebucadnezars weduwe, ys. II , en Daniël, die hem zekerlijk niet vlijën, noch een verdigt gellachtregister zal laaten gelden, vs. 15. 22. Nabonned in tegendeel moet fn 't geheel niet tot het geflacht van Nebucadnezar behoord hebben; Megasthenes zegt uitdrukkelijk, dat de gezwoorenen Nabanntdoch koning gemaakt hebben, die met hem (dit neemt men op in betrekking tot Nebucadnezar) in %t geheel niet verwant was. _ ' Deze tegenwerping komt mij niet gewigtig voor. Zij grondt zig niet op Berofus, die van Nabonneds afkomst niets zegt, maar enkel op Megasthenes, "die reeds minder geloofwaardig is: wij hebben hem het bewaaren van veele berigten te danken, maar zij zijn ook met onwaarheden vermengd, gelijk Strabo reeds opgemerkt, en geene enkele onwaarheid, maar eene regt ongerijmde, terftond in 't oog loopende onwaarheid, uit hem heeft opgetekend. Met hem, ziet volgens den zamenhang niet op NeE 5 bu-  74 DE PROFEET DANIËL. bucadnezar, maar op Nerïglos'fors zoon, die wel Nebucadnezars neef van 's moeders zijde, maar uit een geheel ander geflacht was: en die een Woord Grieksch vei ftaat, zal ook zien, dat de geheele overzetting willekeurig is, en men even goed overzetten kan i die hem in niets gelijk was: die niets van den boozen inborst en zeden des vermoorden jongen konings bezat. ■ : 2) Belfchazar wierd vs. 30. in den zelfden nacht gedood, en dat wel te Babel: Nabonned in tegendeel is, volgens het zeggen van Berofus en Megasthenes, niet eens te Babel geweest, wanneer het van Ciirus veroverd wierd , en nog minder gedood. Hij vlood , na dat hij den flag tegen Cijrus verlooren had, na Borfippa , gaf zig, zonder de belegering af te wagten, bij verdrag over, wierd van Cijrus zeer goedertieren bejegend, en tot ftadhouder van- Kirman (een groot gewest aan den Perfifchen zeeboezem,) aangefteld, daar hij gerust geftorven is. Deze tegenwerping zou van meêr gewigf zijn, zoo niet de geloofwaardig/te gefchiédfohrijver van het leeven van Cijrus, Xenophon, de zelve tegenfprak, en zeer omftandig verhaalde, dat de laatfte Babijlonifche koning in den nacht, waar in de ftad van Cijrus veroverd is , met den degen in de hand, en gereed tot tegenweêr, gedood is. Meêr hiervan bij het 30 vers. Deze twijfelingen hebben intusfchen veelen bewoogen, om Belfchazar niet voor den laatften koning van Babel, maar voor Evilmerodach te houden, en vs.30. daarvan te verklaaren , dat hij in den zelfden nacht," waarin Daniël hem het onbekende fchrift verklaarde, van Neriglosfor en de medegezwoorenen van dezen gedood is. Darius de Meder zal nu volgens hun gevoelen Neriglosfor zijn, die mogelijk een Meder van geboorte was. Tegen deze vei klaaring heb ik twijfelingen, die ik voor mij op geene wijze kan oplosfen. Zo dikwerf ik Cap. VI: 9. 13. 16. leeze, kan ik niet anders denken, dan dat Darius een koning der Meden en Perfen was, die nu te gelijk over het overwonnen Babel héerschte; en bij VI: 29. dat hij de onmiddeiijke voorzaat  C A P. V 7S* naamfte bedienden een groot gastmaal, en dronk voor duizend gasten wijn: | als deze z hem op 't beste fmaakte, zo gebood hij, dat men de gouden en zilveren drinkvaten zou te voorfchijn brengen, die zijn vader Nebucadnezar uit den Tempel te Jerufalem genomen had, opdat hij, zijne grooten, zijne danshoeren en zangeresfen uit de zeiven drinken zouden, j De uit Gods Tempel te Je- 3 rufalem weggevoerde drinkvaten wierden te voorfchijn gebragt, de koning, zijne groo' ten, danshoeren en zangeresfen dronken uit de zei ven, | dronken wijn, en loofden daar 4 bij hunne gouden, zilveren, koperen, ijze- ren zaat van Cijrus in het Rijk van Babel wass derhalven niet Neriglosfor, maar de tweede Cijaxares der Griekfche fchrijvers. vs. 2.] Wien dit dronken gastmaal vreemd mogt voorkomen, bijzonderlijk in eene van de Perfen belegerde ftad, en van een koning , dien anders dé gefchiedenis nog vrij voordeelig befchrijft, die moet weeten, dat de gefchiedfchrijvers, die anderszins zo zeer van malkanderen verfchillen, Herodotus en Xe* nophon, daarin overëenftemmen, dat Babel van Cijrus in een nacht veroverd zij, waarin wegens een groot feest overal gastmaalen gehouden wierden, en bijna één ieder dronken was. De laatfte verhaalt nog in 't bijzonder, dat de, in de ftad ingedrongen overwinnaars een getier gemaakt en gefchreeuwd hadden, en zo zonder tegenftand tot het paleis genaderd waren,daar men hen voor hoopen van dronke lieden gehouden had; zelfs voor 't paleis buiten de poort, die gefloten was, hadden zij de wagt drinkende gevonden, en verrast. danshoeren en zangeres fin] Deze pleegen op de groote gastmaalen in Aiïën een gedeelte van het wild vermaak te zijn.  7* DE PROFEET DANIËL. ren, houten en fteenen Goden. | Intusfchen kwamen 'er vingers als van eene menfchenhand, voor den dag, en fchreeven juist tegenöver den kandelaar op de kalk van den muur des koninglijken paleis, zo dat de koning de binnenfte vlakte der fchrijvende hand zag.j vs. 5. juist tegenover de kandelaar op de kalk van den muur] Men moet zig de zaak dus voorftellen, dat de kandelaar bij wijze van kroon boven het hoofd van den koning hing, en alzo de tegenovèrftaande muur volkomen verlichtte. Verbeeldde men zig den zeiven tusfchen den koning en de muur, Zo, zou de zeiven eerder hinderlijk geweest zijn, om naauwkeurig te zien, 't geen aan den muur gefchiedde. Dat de muur geene tapijten of befchot had , maar met witte kalk overtrokken was, kan mogelijk iemand , die het naar onze gebruiken beoordeelt, voor een koninglijk paleis veel te burgerlijk voorkomen. Doch men bedenke, hoe veranderlijk hier mode en fmaak zijn: tegen tapijten en paneelwerk als eene bekleeding van den muur is buiten dat, inzonderheid in een zo zuidelijk land veel in te brengen , dewijl zij aan een haatelijk, bezwaarlijk uit te roojen ongedierte ten toevlugt dienen, en daar is een enkel overpleisterde muur zuiverer, dus geene onverftandige mode. Aan vierkante fteenen en marmer moet men bij het paleis van Nebucadnezar in 't geheel niet denken, want de oude gefchiedfchrijvers ftemmen daarin overeen, en ook het tegenwoordig gezigt bevestigt het, dat het pragtige Babel, zelfs tot op zijne muuren, enkel van gebakken fteenen gebouwd was, dewijl 'er in die ganfche ftreek geene natuurlijke fteenen gevonden worden. Deze muuren van bakfteenen waren dan met kalk overpleisterd. zo dat de koning de binnenfte vlakte der hand zag] Eene zeer merkwaardige omftandigheid ter verklaaring der ganfche gefchiedenis en der verlegenheid, waarin zig alle de geleerden van Babel bevonden, om het  C A p. V. 81 veh.J Dit zijn de woorden , diè gij daar 25 gefchreeven voor u ziet;: getild! bejiemd! gemogen ! en zij deelen!\ De verklaaring daar 26 van is: geteld! God heeft de dagen uwer re. geering geteld , en zij Iottpen ten einde, f Gewóogen! gij zijt in de weegfchaal gelegd, 27 en te ligt bevonden, | Zij deelen! uw Rijk 28 wordt verdeeld, én aan de Meden en Perfen gegeeven.] , Hier vs? 25. geteld! bejlemd! gevtoogen! en zij deelen!] Wil iemand ook de Chaldeeuwfche woorden; die m Luther (en de Nederl.} overzetting ingevoegd zijn, hebben, zij zijn (volgens de Joodfche punten, aan wier egtheid ik hier egter twijfele,)deze: Mene Mene Thekel Upharfin: doch een Duitfche Leezer, die 't Chaldeeuwsch niet verftaat, fpreekt zó gemeen, lijk wanluidend en fleepecd uit. geteld! beflemdi] Ik ben hier de Joodfche punten gevolgd, alleenlijk dat ik, Mene Mene, om niet eene laffe herhaaling van ééne en de zelfde Helling in eene door zijne kortheid piagtige godfpraak te hebben, verfchiüend heb óvergezer. Doch ik geloof, dat het met andere klinkers, Mane Mena moet uitgefproken worden, en dan betekent het, de tellende, dat is. God, heeft geteld. en zij deelen] Dat is, en de Perfen en Meden deelen. Doch ik gaa in • eene kleine zaak van de Joodfche punten af, volgens welken het zou moeten luiden: en heeft verdeeld (Rukken, of deelen des Rijks.) vs. 27.] Hier wordt niet van de weegfchaal der gerechtigheid, maar des noodlots, een gewoon zinnebeeld der Dichters , gefproken , waarop hij te ligt bevonden wordt, die in den oorlog verliest. vs. 28. en Peffen] Het woord Up har fin, en zij deelen, heeft eene dubbelzinnigheid , welke op de Perfen leidt, want de Perfen heeten Pharfin.  $> DE PROFEET DANIËL. IIierop;gebood Belfchazar, dat men Daniël 29 purper en een gouden halsketen aandoen ,en hem als bevelhebber van het derde deel des koningrijks zou uit roepen :f doch in dep 30 «elfden nacht verloor Belfchazar, de ChaU deeuwfche koning, hetleeven,| en DariujVI. de Meder kreeg zijn Rijk in het twee en zes- 2 tigfte jaar zijnes ouderdoms. 1 vs. 30.3 Xenophon verhaalt de zaak in het derde capittel van het zevende boek zijner gefchiedenis van Cijrus aldus: de in de ftad ingebroken overwinnaars vonden de poorten van het koninglijk paleis gefloten, en eene wagt daarvoor, welke zig met drinken bezig hield, vuur had , en daarbij goed kon gekend worden : zij deeden den aanval op de wagt, het wierd alarm; de koning, die dit gefchreeuw hoorde, beval te zien, wat het was, en wanneer men, om dit te verrigten , de poorten opende, braken de Perfen in het paleis. Zij vonden den koning met een getrokken degen, doch-hieuwen hem terftond neder. Wanneer men.den volgenden morgen vernam, dat de koning dood was, zo gaven zig de nog overige floten der ftad over. . i s:tLi vs. 1. Partus de Meier] De tweede Cijaxare* ier:,Griekfche fchrijvers, koning van Mediën, bloedverwant en bondgenoot van Cijrus , of liever opperkoning van het Periifche Rijk. Cijrus en hij waren omtrent van- gelijken ouderdom , doch Cijaxares, die geen zoon had, gaf naa de verovering van Babel aan Cijrus zijne eenige dogter, waarmede hij naa zijn dood het grootere Medifche Rijk erven moest, en ook in de daad geërft heeft. Uit Xenophon weeten wij zo veel, dat Cijrus hem in het veröverde Babel een paleis ingeruimd heeft, zo dat hij daar als in zijn eigendom zijn moest: doch uit onze plaats fchijnt het, dat Babijlon dezen opperkoning der Meden en Perfen wezenlijk te beurt viel, zo lang hij leefde, dat is, omtrent tot in het derde jaar naa de verovering van Babel. Zie Xenophon» Leeven van Cijrus, L. VIII. C. V. § 9-13. Dezt  «3 Cap. VI: 2—29. & tos rgr|èW3^ tó:o ■ ..• IWZ wf(/f, j hem van toen af nog niet meêr zo belangrijk voorkwam , en hij zig deswege mindere moeite gaf. vs. 3. raad van drie opperbewindhebbers] Hier ftaat een , tot. hier toe onbekende, Medifche of Perlilcbe, naam der waardigheid, welken ik niet naauwkeung overzetten kan , waarom ik aan dit hoogfte ambt een naam in onze taal moest geeven : die dé zaak omtrent uïtdndct. F 2  84 £E PROFEET DANIËL. zijne getrouwheid in deri dienst konden zrj geene fout of misfiag ontdekken, | zij zeiden 6 derhalyen , wij zullen tegen dezen Daniël geene befchuldiging vinden, als wij die niet in zijne godsdienst zoeken. | En toen kwa- 7 men de opperbewindhebbers en landvoogden tot den koning, en zeiden: o koning Darius, leef nog voor onze neeven 11 Wij, 8 . alle vs 8] De raad, om een zo wonderlijk bevel te laaten uitgaan, moet een fchijnbaar voorvvendzel gehad 'hébben', want' anders zou Darius , dien de gefchiedenis ons als geen zwakken koning befchrijft, den zeiven niet aangehoord , maar bij- '1 eerfte,- aanbrengen met de zelfde verachting afgeweezen hebben , waarmede wij nu leezen, dat 'er ooit een zoo dwaas bevel gegeeven is. Dit ziet men ligt, dat de zelve geene vleijërij voor de Goden der Babijlom'ërs 'zijn zal; dezelve ziet 'er eerder als een fpotternij over het Babijlonisch bijgeloof uit. 'Er, was in de daadnaauwlijks eene ftad zo bijgeloovig , als Babel ; en fchoon de overwinnaars, Kleden cn Perfen', zelf veele Goden gehad - hebben ('t geen egter-nog twijfelachtig is O zo hadden Z>j< «ene voornaame, meêr verftandige, en wijsgeerige gezindheid , van tovenaars , die flegts in één God geloofden. Het Babijlonisch bijgeloof, en deszelfs uitgelaaten bij uitftek dwaas veelgodendom r waarvan 'Halier zingt: En Babels Jupttêr was waard een rad. moet dén overwinnaaren ten uiterften verachtelijk zijn voorgekomen. Mogelijk was het vootwendzel : dat het een middel was, om de Babijloniërs van hun zwart, of ftaatkundig fchaadélijk , bijgeloof los te uidaken, en te gelijk de liefde der nieuwe onderdaanen te'winnen, wanneer de koning geduurende eene geheele maand alle eenigzins verftandige en doenlijke beden verhoorde, en Verbood , in dien tijd zig met eeirg verzoek tot Goden en menfchen te keeren; dat hw valk ia 't'vervolg zodanige maand weder wen- fchen  Cap. SM., %1 zijn gebed driemaal 's daags.] Wanneer de 1$ koning dit hoorde,deed het hem om Daniël zeer aan, en den geheelen dag tot dat de zon onderging , wendde hij alles aan , en .gaf zig alle mogelijke moeite, om hem te red. den:| maar de befchuldigers begonnen harder tot den koning te fpreeken, en zeiden tot hem: gij moet weeten, o koning, dat de Meden en Perfen eene wet hebben, volgens welke geen gebod of verbod, van den koning gegeeven, mag veranderd worden. | De koning geboód derhalven, Daniël te i r brengén, en in den kuil der leeuwen te , Werpen, en zeide tot Daniël: uw God, dien gij met zulk eene ftandvastigheid dient, redde u! | Hierop wierd'er een fteen gebragt, 18 op den mond des kuils gelegd, en met het zegel des konings en zijner grooten verzegeld, opdat 'er' met opzigt tot Daniël niets zou kunnen veranderd worden , | en toen 19 ging de koning in zijn paleis, bragt den nacht door zonder te eeten, zonderde tafel te laaten dekken, en flaapeloos.| Zo dra 20 het den anderen morgen dag wierd, ftond de koning op, ging in der ijl na den kuil der vs. 18. opdat 'er met opzigt tot Daniël niets sou kunnen veranderd voorden] Daniëis befchuldigers' fchijnen bedugt geweest te zijn, dat de koning beproeven zou, Daniël te redden, of 'er hem heimelijk "Uittrekken, of den leeuwen andere fpijzen genoeg te laaten voorwerpen, want een leeuw pleegt een »iensch te verfchoonen, als hij genoeg te eeten heeft; en dat zij daarom de verzegeling des fleens Van den koning begeerd hebben. F4  Cap. Vil, 95' anders, dan alle voorige dieren, en had tien hoornen. | Ik gaf op de hoornen acht, en 'er kwam nog een andere kleine hoorn tusfchen de zeiven op , en 'er wierden dri» der voorige hoornen uitgetrokken, om voor den zei ven plaats te maaken : deze hoorn had oogen alsmenfchenöogen,en een mond, die lasterwoorden fprak.|i Ik zag toe, tot dat 'er ftoelen gezet wierden» een oud man zettedezig neder, zijn kleed was wit als de fneeuw, nen hebhen groote Heden en volken, eigenlijk niet in de woede des oorlogs, niet omtrent als de dronken Alexander Perfepolis, maar volkomen met overleg verdelgd: Carthago, Corintben , Cimbren en Teutonen, kunnen tot voorbeelden ftrekken. tien hoornen] De daaruit ontftaande, op het zelve' volgende Europifche Rijken. Zie de aanmerking op Cap. II: 41. op 't einde. Het geen nu volgt, bevat dit gezigt meêr, dan de droom van Nebucadnezar. vs. 8] Dit Rijk moet dus laater ontftaan, dan de overigen, in 'c begin zeer klein zijn, en, gelijk het fchijnt, drie andere verflinden. Die dit bedenkt, zal ligtelijk zien, dat de vervulling nog aanftaande, en alle verklaaring der voorzegging uit de ons bekende gefchiedenis valsch is. Deze hoorn had oogen ais menfchenoogen] Dit fchijnt eene zeer groote wijsheid van dien vervolger der kerk aan te toonen, die het hoofd van dit Rijk zijn zal. lasterwoorden] Letterlijk groot, doch dat betekent bij de Oosterlingen, lasterwoorden. Openb. joan. XIII: 5. is deze fpreekwijze uit onze plaats ontleend, en te gelijk door lasterwoorden verklaard. vs. 9. een oud man] Zonder mijne herinnering zal men, gelijk ik vertrouw* bemerken, dat God dit zijn zal.  Cap. VII. 99 eeten, vertreden, en vermorzelen.f De-aj. tien hoornen betekenen, dat 'er uit ditRiik tien koningen ontftaan zullen , en een ander naa hun j wederom van dezelve zeerverfchil lende, en die drie koningen vernederen zal. f" Deze zal woorden tegen den Allerhoogften %s fpreeken,de heiligen des Allerhoogften hard onderdrukken, en zig voorneemen, Godsdienst en lotgevallen te veranderen} en zij zullen een tijd, twee tijden, en een hal ven tijd in Zijne magt gegeeven worden. I Dan 26 zal het gerecht zitten , en den koning de heerfchappij beneemen, en wel zo, dat dit Ryk voor eeuwig zal te gronde gaan: | doch 27 Kijk en monarchie, en oppermagt over alle Rijken onder den Hemel, zullen aan het heilige volk des Allerhoogften gegeeven worden; deszelfs Rijk Zal een eeuwig Rijk zijnen alle andere Rijken zullen het dienen en gehoorzaamen. j Zo vs. 25. Godsdienst en lotgevallen te veranderen! Letterlijk, wet en tijd. Het eerfte verftaa ik van Gods .wet, dat is, den Godsdienst, dien deze,Gods, lasteringen unfpreekende Monarch wil aflchafTen; tijd , van de lotgevallen en het yoor de grootfte koningrij' ken befternde^doel Hn wil de eeuwige raadsbeflu ten des Allerhoogften , waaraan hij niet gelooft en de voorzeggingen, zelfs wel deze van Daniël, verijdelen en tot niet maaken , en de magt van zijn Rijk zo vast gronden, dat het als ten fpijt der Godheid eeuwig beftaan moer. . vs. 27. andere Rif ken het dienen en gehoorza. men] Hier wordt befchreeven, het geen men zomwijlen m de ftaatkunde algemeene heerfchappij noemt, dat is, niet eene wezenlijke algemeene heerG 2 fchap.  loo DE PROFEET DANIËL. Zo ver, en hier is het einde der gefchie- i8 denis. Ik Daniël wierd hierover zeer onrustig in mijne gedagten, zo dat ik ook aan het lighaam afnam: en hield alles in gedagtenis. | 5 naftsoo A rfeb aasa) uéhtóow i«sas!*üL Cap. VIII. Een gezigt van het Perfifche en Griekfche Rijk, inzonderheid van den, uit het laatfte te verwagten, vervolger van Gods volk en den waaren Godsdienst, Antiochus Epiphanes. ■ VIII. In het derde jaar van den koning Belfcha* i zar zag ik Daniël nog een ander gezigt, naa dat, het welk ik in 't begin zijner regeering gezien had. I Gelijk het mij voorkwam, * tfas ik in de hoofdftad Schufchan , ' - in fchappii over den geheelen aardbodem, welke een Rijk nimmer behouden, en daarbij magt.g en bloenend blijven zal of kan, maar zodanige oppermagt, dat alle andere Rijken zig bukken , en naar den wil van het ODpermagtige volk handelen moeten. vs. i. In het derde jaar] Derhalven veertien jaaren vóór de verovering van Babel door Cijrus. Zie de aanmerkingen op Cap, V: i. vs. a] Dewijl 'er in dit gezigt niets van het, nu aan zijn einde naderende Babijlonifche Rijk voorkomt, wordt het gezigtspunt aan een ander oord verplaatst, en Daniël komt zig voor te Schufchan, de toenmaalige hoofdftad van Perfiën, te zijn. Schufchan] Of, gelijk het bij de Grieken en Latijnen heet, die geene Duilfche fch uitfpreeken konden, Sufa.  Cap. VIII. ISI in 't land Elam, en het kwam mij voor, dat ik aan de rivier Eulai ftond. | Wanneer ik opzag, ftond 'er een ram met twee hoornen aan het meir, deze hoornen waren hoog, doeh de ééne hooger dan de andere, en de hoogere wies 't laatfte.| Ik zag, hoe deze yam na 't Westen, Noorden en Zuiden ftiet, '\'*'VJ^ ~™ msi ;''3D 3u^üffiv;^ \. rnoèfl in 't land Elam] Een landfchap tusfchen het eigenlijk zo genoemde Perilën, ofFars, en Babijloniën, dat men in het tweede deel van mijn 'fpicilegium geographia, van p. 68 af, naauwkeuriger zal befchreeven vinden. aan de rivier Eulai] Eulai, of, met den Latijn. lche" ."^gang, Eulaus, is een vloed, die bij Schufchan voorbij droomt, en daarna met eenige andere ftroomen eene rivier maakt. Ik kan deze rivier niet naauwkeuxiger befcbrijven , want -ik ken haar enkel uit de oude aardnjksbefchr/jvers, en die zijn in dit gedeelte van Afiën mets minder dan naaüwkeuflg: maar delaatere reisbefchnjvers zijn, zo ver ik weet, in deze landftreek in 't geheel niet gekomen, ° « 3'X ,De£e..,ram wordt vs' 2°- uitdrukkelijk van het Perfifche Rijk verklaard. Dit was uit twee Rijken-, het Medifche en Perfifche, zamengefteld, en dat zijn de beide hoornen : het Medifche Rijk was reeds lang te vooren groot en magtig geweest, de Perfen in tegendeel tot op den tijd van Cijrus flegts een klem, en van dat grootere afhangelijk volk,maar *" likJTl}gtA Ger' °m *®> k0^ë > Cjrus , aan het Medifche Jlijk, en aan een groot gedeelte van Afien te geeven , en veel beroemder en grooter te worden, dan het Medifche ooit geweest was. Dit as het, 't welk Daniël zag, dat de grooten hoorn 't laatfte wies. vs. 4». na 't Westen, Noorden en Zuiden] Het Oosten is, ten minften volgens de gewoone leezing. uitgelaaten, en de gefchiedfchrijvers vernaaien ons in de daad mets van veroveringen, die de Perfen na 't Oosten zouden gemaakt hebben, G 3  ïos DE PROFEET DANIËL. en geen Dier hem weêrftaan kon, 'ergeene redding was tegen hem, hij deed, wat hij flegts wilde, en hoogmoedig wierd. | Ik gaf 5 acht, wat 'er gefchieden zou, endaar kwam van 't Westen een geitenhok over den geheelen aardbodem, zonder de aarde te raaken: tusfchen de beide oogen had hij een fpits hoorn, | kwam tot den ram met de twee rj hoornen, dien ik voor het meir zag ftaan, en liep grimmig met alle magt op hem toe;] ik zag, dat hij tot aan den ram kwam, en 7 toen wierd hij geheel woedend tegen hem, ftiet hem, brak zijne beide hoornen, en de ram kon niet wederftaan, eindelijk wierp hij hem op den grond, vertrad hem, en niemand kon den ram redden. | De geitenhok 8 wierd bij uitftek groot, maar toen hij juist 't grootst was, brak de groote hoorn, en 'er wiesfen in deszelfs plaats vier hoornen »;«' fcad na iwv Jiiisiiutbj'ru .02 .1* ibiow m« wjCI [•£ .vï vs. 5.] Alexander de Groote, die met eene ongelooflijke fhelheid half Afiën tot aan geene zijde van den Jndus overwon. een fpits hoorn] Ik gaa hifer van de punten der jooden af,' volgens de zeiven luidt het, een hoorn des aanziens, en dit moet, zégt men, zo veel zijn &Is, een aanzienlijk hoorn. vs. 7.3 De flag bij Arbela , en 't geen daarop Vólgde. ' vs. 3.] Alexander ftierf, juist wanneer hij 't grootSe'Was, van dronkenfchap ert verkoudheid. vier hoornen] Ik ben weder van de punten afgegaan, r_welke mén overzet t vier des 'aanziens, dat moet zo veel zijn als, vier aanzienlijk? hoornen. Ieder ziet, dat hier de vier groeitere Rijken bedoeld «yn, die uit het Rijk van Alexander den Grooten ontdaan zijn. O ten  C a r. VIII. 103 na de vier hemelsftreeken.J Uit één van 9 deze wies een hoorn, die lasterde , deze wierdgrooter, en wies na 't Zuiden, na 't Oosten, en na het heerlijkeland. | De zelve 10 wies 1) ten Oosten het Sijrifche; der Seleuciden. 2) ten Noorden dat van Aften, van Antigonus. 3; ten Zuiden het Eg'jptiïche der Ptolomeën. 4). ten Westen het Macedonlfche. Wie van de gefchiedenis dezer Rijken de voornaame zaaken weeten, en in 't kort op éénmaal wilde overzien, ('t welk zeer nuttig is, om Daniël te verftaan) dien flaa ik voor, Gatterers inleiding tot de Sijnchronistifche algemeene historie bl. 480. 490.518. en 51$). XHoogd.) na te leezen. vs. 9. uit één van dezen] Het Sijrifche Rijk. een hoorn] Antiochus Epiphanes- Die, 't geea hier en in de laatfte twee Capittels van Daniël ,voorzegd wordt, verftaan, en de voorzegging met de vervuiling vergelijken wil, moer noodzakelijk het eerfte boek der Machabeën leezen, om deze ten uiterften merkwaardige gefchiedenis in eene verfche geheugenis te hebben. Dit zeer wél en geloofwaardig gefchreeven boek is niet alleen bij Daniël, maar ook bij andere Profeeten onontbeerlijk, fchoon wij Proteftanten het niet tot de Canonike boeken rekenen. die lasterde] Ik ben hier van de Joodfche punten afgegaan, die men zou kunnen overzetten , uit ten kleinen hoorn, doch gemeenlijk overzet, een zeer kleinen, en daarvan verklaart, dat Antiochus Epiphanes als gijzelaar te Romen geweest is. na 't Zuiden] Antiochus Epiphanes deed vier veldtogten tegen Egijpten, (zie de aanmerking op li Machab: I: 16.) en zou Egijpten mogelijk onder zijn gezag gebragt hebben, zoo hij niet voor de Romeinen gevreesd had , en op het enkel hevel van den Romeinfehen gezant Popilius onverrigter zaake was terug gekeerd. J, 9f» *Vw , 'MOIT-H f,"tSfiï 3' vs. 13. een anderen Engel — — deze tweede Engel] Hier ben ik eene andere leezing gevolgd: volgens de gedrukte zou het luiden: hier hoorde ik een Engel Jpreeken, en een Engel zeide, enz. tot iemand, die te vooren ge f proken had] Het fchijnt, dat iemand , dien Daniël nog niet kende, iets van de vooraf verhaalde bedrijven des hoorns gezegd, of wat anders gefproken had. vs. 14. lot. hem] Volgens de gedrukte leezing , tot mij. tweeduizend en driehonderd avonden en morgens] Over de berekening van dit getal is men het zo onëens geweest, dat ik, hoewel tor hiertoe geen gewoon gevoelen aanneemende , egter mijnen Leezeren in de daad naauwlijks zeggen, kan , welke het meest gewoone was. Ik zal dan alle voorige gevoelens weglaaten, en enkel het,mijne zeggen, dewijl ik niet voor Geleerden fchrijve, maar voor zulken, die mij verftaan, als zij het eerfte boek der Macha:beën bij de hand neemen. 2300 dagen zijn, volgens Maanjaaren berekend ; waarvan elk 354 dagen 8 uuren heeft, (en de Jooden ■hadden Maanjaaren) 6 jaaren 6 maanen (min één paar dagen) en als men de twee fchrikkelmaanén medé rekent, die de Jooden in zes jaaren altoos hebben moesten, 6 jaaren en vier maanen (min één paar dagen.) In 't jaar der Grieken 143 overviel Antiochus EpiG 5 pö»-  Cap. IX. II3 Hémel niet geweest is, gelijk het Jerufalem getroffen heeft.| Al dat kwaad, volkomen n gelijk het in de Wét van Mofes gefchreven ftaat, is ons overgekomen: ons gebed keerde het kwaad niet af, dewijl wij ons van onze zonden niet bekeerden , noch op uwe waarhéid acht gaven. | Daarom heeft ook 14 Jehova gewaakt, om dit kwaad over ons te brengen, want Jéhova onze God heeftTecht in alles, wat hij gedaan heeft, wij waren hem ongehoorzaam geweest. | Derhalven 15 Heere, onze God, die uw volk met eene fterke hand uit Egijpten gevoerd hebt ', en u een naam gemaakt hebt, die tot op dezen dag onvergeetelijk is, wij hebben gezondigd, wij zijn fchuldig.[ Heere, naar uwe 16 groote verzoénlijkheid laat uw toorn zig van uwe ftad Jerufalem, van uwen heiligen berg, afkeereri, want oni onzer zonden en de fchuld onzer vaderen wille is Jerufalem en uw vnllr vnnr oIIé» nn^ „„i _-n._ — —- • —* ■v"-~ wui.v, uttuuuicu, ver achtelijk.f Onze God, hoor het gebeden U fmeeken uwes knegts, zie uw verwoeschei- "; * •' • «Mi «• v -iïjöd j* H : : 'i-^ig. I** u mo <■ ^--->-i ft ny ,2-u fc cov/ iib vs. 14. heeft gewaakt] Schijnt uit Jerem. 1: 11. vs. 17. om des Heeren wille] D. i. om u zelfs wille. Ik heb hier overgezet, .geüjk ik in de gedrukte Bijbel voor mij vond, maar ffit', cf niet Peelijk eene andere leezing, om u.cèr knegten Kille Heere ! de zuivere zou kunnen zijn. Dan' was de meening: om Abrahams, Ifaaks en Jacobs wille, aan welken gij zo groote beloften gegéeeven hebt. die gij toch zekerlijk niet onvervuld wilt laaien. H  Cap. IX. ii5 dan op het woord en het gezigt. | Zeven 24 tig weeken (zeventigmaal zeven) voor uw volk • : ' - en vs. 24.J Ik moet mijne Leezers, niet alleen geleerde, maar ook ongeleerde, verzoeken, van hier af de voorheen gemelde Proeve over de zeventig weeken van Daniël', na te leezen. Ik gaa zekerlijk grootelijks van de gewoone verklaaring af, welke dit tot eene voorzegging van de aandaande komst en den dood van Christus maakt, doch mijne redenen zal men in dat gefchrift ontmoeten. 'T is eene voorzegging van de lotgevallen van het Volk Israëls tot op de tweede verwoesting van Jerufalem , derhalven een antwoord, dat op het gebed van Daniël past, het welk van den Mesfias geen woord vermeldde , maar bad om de wederkeering des volks van Palestina , die van Jeremia beloofd was. De Mesfias komt wel ter loops voor, als die oordeel houden en Jeruialem weder verwoesten zal, doch van zijne geboorte, van zijnen dood, fpreekt de voorzegging niets. zeventig weeken] D i. zeveptig jaarweeken, of 490 jaaren. Doch nier fchijnen geene zonnejaaren, want die hadden de Jooden niet', maar maanjaaren verdaan te moeten worden. 'T is waar, de Jooden plachten, zo dikwerf het maanjaar zo ver terug kwam', dat men op den 16" der maand Nifan de Levit XXIII: 10. 11. bevolene eerde garve niet biengen kon, 'er eene geheele Maan tusfchen.te voegen, waarvan men in het Mofaisch Recht § 199. meêr vinden zal : doch deze tusfehenmaan word hier niet medegerekend, (als men ze mederekende, zo zou men geene vervulling der voorzegging kunnen aantoonen,) maar enkel zuivere maanjaaren van 354 dagen , 8 uuven, 48 minuten en 36 feconden. Zoo men naar deze rekent, dan komen de voorzegging , en de gefch.edéi is der Jooden met eene zo verwonderlijke l aauwketjnghei J overeen, dat men het onmogelijk voor een tueval of een onverdiend geluk eener onwettige verklaaring houden kan; en zelfs de tegenftreever van den Gods. dienst, die geene goddelijke voorzegging erkennen wilde, zou moeten zeggen , dat deze voorzegging H Z eerst  DE PROFEET DANIËL. eerst naa de verwoesting van Jerufalem verdigt zij: iet geen hij egter met geen fchijn van waarheid zeggen kan, dew'jl zij niet alleen lang vooraf, zelfs vol- féns het getuigenis van den vijand van den Christeüjen Godsdienst, Porphijrius, reeds in 'i Grieksch overgezet voorhanden geweest is, (alleenlijk dat hij deze Griekfche overzetting voor den grondtext houdt) maar ook Christus haar lang van de verwoesting van Jerufalem uitdrukkelijk en onder Daniëis naam" heeft fcijgebragt. Matth. XXIV: 15. Mare. XIII: 14. Men bedenke nog daarenboven , dat Mattheus en Matcus vóór de verwoesting, van Jerufalem gefchreeven hebben. ï^terhonderd én negentig maanjaaren maaken 474 zonnejaaren en 328 dagen , en als men die bij het jaar , waarin Daniël dit gezigt zag', d. i. bij het 3467 jaar der waereld volgens Usferius, voegt, 3467 3941-^328 • dan heeft men het , in de Joodfche gefchiedenis altoos zo merkwaardige en treurige jaar der tijdrekening van Usferius 3941, waarin Pompejus Jerufalem veroverde, en de Jooden 't eerst onder de heerfchappij van dat volk bragt, Waarvan zij nimmer weder vrij Wierden, en dat eindelijk naa eenige geftadig laageï gaande trappen van dienstbaarheid , hunnen géheelen ftaat verwoesten, en hen zonder vadeiland in dè geheele waereld verftroojén moest. Deze tijdsverdeeling is zo getekénd én in 't oog lóopend , als men immer van dén besten gefchiedfchrijvér, die zijne gefchiedenis in tijdperken afdeelen wildé , zou kunnen verwagten. In de 474 tot 475 jaaren was het met het fsraëlifTche volk altoos na boven , van geluk tot gröoter geluk gegaan. Cijrus ftond den Israëliten tde in hun land terug te keëren, en den Tempel te bouwen i de volgende konisgen van Perfiën zijn den Jooden ook gunftig geweest hoewel zij van hunne nabuuren gelasterd wierden' De Perfifche koningen hadden Jooden tot hunne voor: naamft'e hofbedienden (bij voorbeeld, Daniël en Ne. hernia) zij ftonden niet- enkel toe, maar begunftigden het  C A P. IX, ' en voor «we heilige ftad worden u van den Hemel bekend 'gemaakt, waarin de afvallig* heid geweerd , het Zondoffer gebragt , de fchuld verzoend jj de oude gerechtigHtfil ' weder W9»ribl / noria:) rjs wanneer zij eindelijk over ücr.e' tooneelen vair onrechtvaardigheid raazend wierden , van de diepfte flavernij tot den ondergang. Doch daarvan hierna. De gelukkige 70 jaarweeken worden in ons Vers befchreeven. de afvalligheid geweerd1] Hfet vólk verviel in dezen tijd niet meêr van den waaren God tot de afgoderij Eenige weinige jaaren onder Antiochus Epiphanes, waarin eenige Jooden van het hnogpr'esterlijk genacht, ik weet niet, of enkel uit'dwaasheid, of vleiërij, of, utt modezucht, en dewijl hun de onverft'andige godsdienst van het heerfcnende volk, fdêr. Grieken) pragtig voorkwam, den Joodfchen godsdienst tragten te verdelgen, en den heidenfchen in te voeren, maaken hier wezenlijk geene uitzondering: want het volk, als volk, verzettede zig, door de Machabttën aangemoedigd , vergoot zijn eigen bloed voor den godsdienst , rijkelijk als martelaars, en duizendvouwdig rijkelijker als overwinnaars, het bloed zijner Vijanden, verzegelde met eigén blóed en dat van vijanden, en behielt de waarheid , die Mofes en het gezond verftand predikr: daar is flegts één God! zondoffer gebragt] Dat is', de van God bevolen Godsdienst zal geoefend , en het zondoffer gebragt Worden. de fchuld verzoend] God zal in dezen tijd de fchuld voor verzoend aanzien , en de zonden der voorouders niet verder aan de nakomelingen ftnffjn: de oude gerechtigheid weder he'rftèld] De oude onfchuld der voorige tijden , de goede zeden en gehoorzaamheid omtrent de Wet, benevens den diénst van den eenigen waaren' God, en den afkeer van de afgoderij , die het volk fsraëls eertijds ten tijde van Jofua, Samuël, David , en andere goede koningen gehad hebben, zal weder herftefd Worden. H 4  134 DE PROFEET DANIËL. het-verbond der weêrfpannigen overweldigen , en het midden der week zal aan alle offers een einde maaken , en over den gefctiuwden vogel zal 'er een verwoester zijn, en tekening nog naauwkeuriger hebben wil, vindt ze in. mijne proeve over de 70 weeken. het midden der zoeek zal aan alle offers een einde, maaken] Letterlijk, aan de bloedige en onbloedige offers: doch ik meende, dat, aan alle offers, 't geen den zelfden zin uitdrukt, zig in onze taal beter zou laaten leezen. In 't jaar '70, in 't begin van September wierd Jerufalem veroverd; omtrent anderhalve of twee maanden te vooren hadden de dagehjkfche offers in het belegerd Jerufalem wegens het uiterde gebrek opgehouden, 't geen Titus Vespafianus op den 17 Julij van het jaar 70 in opmerking bragt, zo goedertieren zijnde, om aan de helegerden zelfs de noodige offerdieren aan te bieden , een voordel, dat zij uit woede affloegen. Derhalven wezenlijk in 't midden van den zevenjaarigen Joodfchen oorlog hebben bloedige en onbloedige offers opgehouden. en over dén gefchuwden vogel zal 'er een verwoester zijn] Van hier tot aan het einde van 't .vers is alles nog ten uiterden donker en onzeker voor mij, en daarbij de regte leezing zeer twijfelachtig, jk ben in de overzetting, die daardoor zekerlijk duisl ter geworden is, den gedrukten text, en de Joodfche punten gevolgd , hoewel ik eene andere leezing en andere punten voor jujster houde. Die daar iets van wil naleezen , moet bij bl. 235—250. [Hoogd.J mijner proeve over de 70 weeken, noch bl. 192—195. fjrlongd.] van het tweede deel der Oosterfche Bibltotheek neemen. In de gegeeven overzetting zou de gefchuwde v% gel,o{, als men eene hardere uitdrukking hebben Wil, de ajfchuioelijke vogel, de arenden der Romeinfche küjgsbenaen betekenen , die den Jooden als afgodisch voorkwamen, zo dat zij zelfs reeds voorheen, wanneer zij nog rustig en als gehoorzaame onderdaa- nen  iga DE PROFEET DANIËL. bidden. | De Vorst van het Rijk van 13 Perfiën heeft mij één en twintig - dagen tegen» fchaade aan te brengen: 't is een profeetisch zinnebeeld van eene zaak , die ik voort hierna verklaaren zal. Doch als het dit is, dan waag ik het ook niet om uit deze plaats te beiluiten, dat elk volk en Hof zijn eigen Engel, jaa nog daarenboven zijn eigen voor het zelve befchikten duivel heeft, maar ik zie het alles als een zinnebeeld aan , omtrent gelijk wij in de dichtkunde aan dé volken eén geest, een befchermgeest toefebrij ven, zonder daarom in hém in een eigenlijken zin des woords te gelooven. Doch, hiervan denke een ieder, gelijk het hem zei ven 't waarfchijnlijkst voorkomt. , vs. 13. De Vorst van het Rijk van Pèr/tên] Men (lelt het voor, als of Perficn ook een boozert befchermgeest had, die vijandig tegen het Israëlitische volk gezind is, en aan het zelve de genade van Cijrus en van de volgende koningen van Perfiën zoekt te onttrekkeri, dien de goede befchermgeest tegenftand biedt , en aan hét Perfifche Hof blijft. Als men de bekleeding en het zinnebeeld wegneemt ,■■ zo is de Zaak deze: het Israëlitifcbe. vo|k (lond alleszins in veel gevaar, om de goedertieienheid der Perfifche koningen, die voor 't zelve van groot belang was , èti de gunst van het heerfchende Perfifche volk -re verliezen, maar door Gods befchikking behield het dezelve, en leefde gelukkig en gerust; zo lang de Perfifche monarchie in Hand bleef. Zie de aanmerking od Cap IX: 24. 6 * één en twintig dagen] Het komt mij voor, dat dezen ook iets profeetisch door een wenk, moeten aanduiden: want, gelijk reéds vooraf gezegd is, men zal toch bezwaarlijk gelboven, dat die 21 dagen der eerde Maan des derden jaars van Cijrus in een eigenlijken zin genomen, voor de Israëliten van Zo veel gewigt waren , dat de Engel zig toen in de uuren van den middernacht van 't Hof niet durfde verwijderen. Wie flegts iets van de tijdrekenkunde der Perfifche gefchiedenis als een kind geleerd heeft, die zal  134 DE PROFEET DANIËL. tegérjftaftd geboden , maar Michaël, één der eerfte Vörften kwam mij te hulp *£ « weef bij de koningen van Perfiën. I Doch nu kome ik, om u bekend te maa' 14 Ken . wat uw volk in ver afzijnde tfiden ontmoeten zal, want daar zijn nog gezig. ten voor deze tijden overig | vfanneer 15 iL ,$nmet mij fprak> zo floeS ik mijn 5 S ^-In tef3aarde ^der,| maar eene x6 menfchehjke gedaante raakte mijne lippen JZ\Gr toe,n °Pende ik m9n mond, be. gon te fpreeken, zeide tot hem, die voor mij % wm teenSni™ °ndef $ • Mm •è^xhaël\ D,eze- M beneden als een befeberm. engel van het IsraèliuTche volk voorgeftefdI woZ Zjn naam betekent, if mijn fef? J^r*$ Sïen rn|e^eVen' J°mdat het ^ëlitifebe volkdefi een gen God, die z-jn's gelijken niet heeft, eerde e« jl tóf/" W/ tK>!i8n t _ reeds het offer der vrouwelijke wraakzucht geworden. Algem. Gefchied der Waereld, D. VII. § 747- 748., - zij] Berenice zelve , wierd op bevel der eerfte' Gemaalin van Antiochus, Laödice , gedood. 1 die haar tot Gemaalin nam) Letterlijk, die haar na huis leidde. Antiochus Theos wierd door vergift omgebragt. Ik moet bekennen, dat ik ditmaal van de gedrukte leezing afgegaan ben, zonder nog -een getuigen voor mij te hebben , dus op enkel vermoeden'. want het kwam mij heel ongelooflijk voor, dat hier de treurige dood van den ongelukkigen gemaal, Antiochus Theos, geheel voorbij gegaan, en 'er iéts van geene beduidenis iti deszelfs plaats zou gezegd zijn, waarvan wij niet eens iets uit de Gefchiedenis weeten. Het komt min of meêr op de kleinfte letters aan, en binnen weinige w eeken zal ik weeten, of eenigehandfchriften die al of niet uitlaaien. De gedrukte leezing zou ik moeten overzetten : en die haar weggebragt hadden ,. d. i. haare geleiders uit Egijpten, die haar na Sijriën gebragt hadden. Ik geloof zeer wél, dat hei dezen ook niet wél gegaan is; dit meldt'de gefchiedenis, dat eenige vrouwsperfoonen, die Berenice te hulp wilden komen, wanneer men haar vermoordde, (dus eigenlijk geleidjlers~) mede vermoord zijn. Dit geeft een goeden zin, hoewel ik niet geloof, dat Daniël zo gefchree'Vèn, het gewigtigfte , den door vergift on:gebragten gemaal, uitgelaaten, en eene toevallige zaak, eene kleinigheid, vermeld heeft. de zoon, dte zij gebooren had] Hier gaa ik van de Joodfche punten af, volgens welken het luidt: en die haar geteeld had, d. i. haar vader. Haar vader was ook wel geftorven , maar 63 jaaren oud, na eene 38 jaarige regeering, en aan eene ziekte op het bed , ook vóór. haar : want eerst naa des vaders dood deed Antiochus haar het verdriet aan, om zijne eerde gemaalin Weder aan te neemen. die haar te hulp komen] De lieden van Afiën „ die haar redden wilden, maar te laat kwamen.  Cap. XI; 145 men, zullen een fchrik worden. | Maar ëén van zijnen ftam, en van één haam . zij : zullen tot een fchrik, worden] Hoe dit gefchied zij ziet men genoeg uit de zo even verhaalde gefchiedenis. Doch ik ben hier van de Joodfche punten afgeweeken, volgens welke het luidt: zal in tijden weggege'evèn wórden. Deze woorden kunnen een goeden zin hebben, als men onder, tijden, gelukkige tijden verftaat: maar dewijl de Joodfche punten niet oud , niet van Daniël zijn, zo geef ik aan de klaardere en meêr vloejende overzetting de voorkeur. vs. 7.] Dewijl ik van hier af dikwerf jaargetallen noemen moet , om voor mijne Leezers verftaanbaar té zijn , en ik hier nogthans geene tijdrekenkundige onderzoekingen in 't werk nellen kan, zo is hét noodig, eens voo'r al te zeggen, wien ik volg, (gefield, dat hij zelfs eene kleine dwaaling had,) en welke jaargetallen het zijn, die ik gebruike. Geen jaargetal van de fchepping der waereld af, waarvan ik mij boven bij de 70 weeken in het negende Capittel bëdiend héb, omdat men daar zo te eene maal aan het zelve gewoon is, wantin de daad, ik ben ze niet gunftig, en zou ze, zoo het aan mij ftond, volftrekt uit de Gefchiedenis verbannen : wij weeten, gelijk ik elders getoond heb, (in een brief aan Prof: Sehlözer, No. ï. van het vijfde ftuk van het door Prof: Lichtenberg en Forfter uitgegeeven Magazijn van Gottingen) in 't geheel niet, in welk jaar der waereld wij leeven;daarbij is het moejelijk te behouden, en nog moejelijker, zonder veel nazoeken met andere jaargetallen en de gefchiedenis, die aan een leek bekend is , te vergelijken. Jk noem, om van één ieder gemakkelijker verftaan te worden, twee jaargetallen. i) Het jaar der Grieken of Seleuciden, het welk 312 jaaren vóór de Christelijke tijdrekening begint, als waarin Seleucus Nicator zig van Babel weder meester maakte, meêr gewesten veroverde, en den grondflag van het Sijrifche' K Rijk  i46 DE PROFEET DANIËL. naam met hem, zal 'er optreden , zig aan 't fpits des legers Hellen, in de vastigheid des Rijk leide. Dit jaafgetal loopt derhalven met het Sijrifche Rijk voort, en brengt licht in de Gefchiedenis. 2) Het jaar vóór Christus. Als men dat leest, dan weet men toch, hoe ver men van een bij ons allen bekend tijdftip van 't begin van ofis gewoon jaargetal, terug is. ' Doch in deze jaargetalien volg ik den geleerdften en naaüwkeurigften onder allen , die van de Sijrifche Gefchiedenis gefchreeven hebben, pater Frölich. De algem. Gefchied. der Waereld, waarop ik anders wijze, kan ik niet volgen, dewijl zij zonder bijvoeging der jiargetallen verhaalt. De inhoud van ons Vers valt in hét ÓjHe jaar der Grieken, en het 24ófte jaar vóór Christus. De broeder der gedoode Berenice , Ptolemaeus Evergetes , deed een togt, om den dood zijner zuster te wree-> Jten, en had daarbij een geheel ongehoord geluk. De gefchiedenis van dezen togt kennen wij niet enkel uit oude boeken , maar uit opfchriften van den zelfden tijd in marmer. {Jllgem. Gefchied. der Waereld. D. Vil. §. 749- 750.) van ztjnen ftam] Zijnen ziet op den geftorven koning van Egijpten, Ptolemaeus Philadelphus, wiens zoon nu te voorfchijn komt. Doch Ik ben hier van de gedrukte leezing afgegaan, en de oudfte, van welke wij berigt hebben, gevolgd. Volgens de gedrukte zou het luiden: van Haaren /lam. Van haaien flam was Ptolemaeus Evergetes ook, want hij was haar broeder. en van één naam met heni] Die den naam van Ptolemaeus met zijn vader gemeen heeft. zig aan 't fpits des legers feilen] Dit hebben wel meêr koningen gedaan , maar bij geenen is het ligt zo merkwaardig, als bij Evergetes, niet alleen ■wegens het verbaazend geluk , dat hem verzelde , maar ook om dat juist deze togt in de fterrekunde vereeuwigd is. Zijne gemaalin , die insgelijks Berenice  Cap. XI. «47 nice heette , beloofde haare hairen den Goden, zoo hij gelukkig wederkwam, liet de zeiven , dewijl dit gefchiedde, afïhijden, en fehonk ze in een Tempé]; de Priesters letteden niet genoeg op dit heiligdom; het ging verlooren ; om de gramfchap des konings, die dit zeer hoog nam, maakten hem de ftarrenkundigen wijs, dat dit hair in den Hemel verheven was; en daarom blijft nog tegenwoordig een gefemte den naam , coma Befenices , het hair van Berenice, behouden. Een zo merkwaardige, in perfoon volbragte veldtogt verdiende wel met een paar woorden opgemerkt te worden, hoewel de Profeet anders niet altoos zo duidelijk zegt , of de koningen zig zelf aan 't fpits des legers ftellen. in de vastigheid] Ik heb dit oude Duitfche woord uit Luther behouden, (hoewel in een anderen zin dan hij het nam,) dewijl het nu gewoone in de vesting mijne Leezers tot verkeerde gedagten brengen, en lot de vraag, die moejelijk te beantwoorden is, aanleiding zou kunnen geeven, welke vesting dit was ? Ik zou Seleucia aan den Orontes kunnen noemen, maar Ptolemaeus heeft zo veele Sijrifche vestingen in zijne magt gekreegen , dat het een zonderling voor» komen hebben zou , als 'er onder deze flegts ééne enkele, in 't enkelvouwdig getal genoemd wierd. Daarënboven komt 'er in het volgende ook in 't meêr» vouwdig gen], vestingen, vestingen des lands, voor: en dit woord fchijnt bij Daniël eene bijzondere aardrijkskundige betekenis te hebben , die ik hier ééns voor al verklaaren moet, als mijne Leezers daar iets bij denken, en Daniël verdaan zullen. Ik geloof, dat vesting , vestingen, hier juist de zelfde betekenis heeft, als bfj de Arabifche aardrijksbefchrijvers. Bij dezen heeten voorëerst in 't algemeen de met meerdere vestingen voorziene grensprovinciën der landen , vesting, of vestingen, (de grensvestingen, debarrièren, zouden wij mogelijk zeggen , gelijk men in de Nederlanden de Barrilrfteden heeft, alleenlijk dat deze vreemde naam in eene overzetting van den Bijbel niet voegen zou,) doch ten anderen wordt in hunne aardrijksbefchrijving van Sijriën, vestingen, de eigenlijke naam van het noorK 2 de-  ■14* DE PROFEET DANIËL. delijke Sijriën, en 'wel der volgende landen i) van Cdicten, dat van den tijd der Seleuciden af tot Sijrien behoorde, veele vaste fteden had, en daarbij door den berg Taurus, die het omringt, als tot een voormuur des Rijks gemaakt was. 2) De (treek van Cili. c ën tot aan den Eufraat*, wegens de aldaar liggende grensvestingen en gebergten. Dit noordelijk Sijriën dan wierd van Ptolemaeus Evergetes veroverd. Hij is ook wel over den Euftaat gegaan, en roemt in een te Adula (eene ftad ver na 't Zuiden aan de Ethiopifche kust, mogelijk in de fireek, daar wij in onze nieuwe kaarten het koningrijk Adel vinden,) opgeregt opfehrift, Mefopothamien, Babijloniën, Sultane, Perlis,Mediën, en alle landen tot bij Baktriën bedwongen te hebben. Doch voor een gedeelte fchijnt 'er in dit opfehrift veel der vergrooting van Aiiën te heerfchen, en ten minften wordt het wat zwaar, te gelooven, 't geen 'er daarna van de overwonnen fneeuwbergen aan geene zijd© van den Nijl ftaat, daar een eeuwige winter is, en men tot aan de knieën in de fneeuw baadt : Monarchen van Afiën zien het zomwijlen als eene overhee« ring van een gewest aan, als 'er uit het zelye gezantfchappen komen ; en wanneer de Gouverneurs dezer gewesten den overwinnaar, om zijn verren togt af te keeren, gezanten, gefchenken, en de van hem terug geëischte Egijptifche Godheden zonden , zo konden zijne vleiers dit eenige honderd mijlen ver van die landen diep in 't hinnenfte van Africa op een opfehrift oveiheering noemen, zonder ligt van iemand tegengefproken te worden. De tijd is ook werkelijk veel te kort, dan dat men zou kunnen gelooven, dat de overwinnaar tot Baktriën gekomen is. Doch zijne overwinningen mogen aan geene zijde van den Eufraat zo ver gegaan zijn, ais men wil, zo heeft hij zig in die landen niet vast gezet : maar dat deed hij in 't Noordelijke Sijriën, waarvan eenige fteden lang , Seieucia zelfs tot op den tijd van Antiochus den Grooten , onder Egijptifche gehoorzaamheid bleeven; hij ftelde ook in de landen aan deze zijde van den Taurus, (Ciliciëii) eenen ftadhouder, Algem. Gefchiedder fFaereld, D, VII. % 771. D, VIII J 741.  C a p. XL 149 des konings van het Noorden indringen , alles in de landen uitvoeren , en de over hand hebben. | Zelfs hunne Goden, hunne 8 gegooten beelden, hun kostbaarfte zilveren en gouden gereedfchap zal hij als een buit na Egijpten wegvoeren, en twee jaaren lang den koning in 't Noorden overtreffen. | Daarop zal deze een togt in 't Rijk 9 des konings van 't Zuiden doen, en in zijn land terug' keeren. | Maar vs. 8. zelfs hunne Goden enz.] Cambijfes had eertijds veele Goden uit Egijpten als een buit na Alten gezonden : deze zogt Ptolemaeus op zijnen togt weêr te krijgen, en kreeg daarom van de Egijptenaaren den bijnaam van , Evergetes, de weldoendcr. Hij moet 40000 talenten zilvers, eene verbaazende menigte van gouden en zilveren vaten, en 2500 Goden, deels Egijptifche, deels van Afiën, uit Afiën na Egijpten hebben medegebragt. twee jaaren lang] De gelukkige togt van Ptolemaeus valt in deze twee jaaren der Griekfche tijdrekening , 67 en 68. D. i- 246 en 245 vóór de Christelijke. Een opftand noodzaakte hem in zijn Rijk te iug te keeren. ys. 9.] In 't jaar 69 der Grieken (244 vóór Chris* tus) rustte Seleucus Callinicus eene groote vloot uit, waarmede hij het verloorene heroveren wilde, en ging zelf mede: doch een ftorm overviel dezelve, de meesten kwamen door fchipbreuk om , en Seleucus redde 3net eenige weinige geleiders niets dan zijn leeven. Hij deed daarop een togt te land tegen de Egijpte■riaaren, doch wierd geflagen, en kwam met even zo weinig geleide vlugtend na Antiochiën terug. Dit heet dan met recht: deze zal een togt doen, en in zijn land terug keeren. K 3  »5o DE PROFEET DANIËL. Maar zijn zoon zal oorlog voeren, een io zeer J&%^-,.**& Antiochus de Groote. Seleu. cus Calhnicus liet twee zoonen na, die hem na malSn6" n regeeriDg gevolgd zijn:de oudfte was Seleucus Ceraunus, die flegts tot in 't derde jaar ge™£ h u ? mfl de Eg'JPtenaaren geene oorlogen gevoerd heeft; de jongere broeder, Antiochus, kwam T^VaI5 ^ zeer j°ng in « J'aaf der Grieken oa Q223 vóór Christus) tot de tegeering , en verwierf vroeg door zijne overwinningen in 't Oosten, doch aie hier uitgelaaten worden, dewijl zij Palestina niet aangaan, den naam van Grooten, die met de laatfte jaaren zijner regeering zo weinig inftemt. . Daar men hier in Luther [en de Nederl.1 overzetting m t meervouwdig getal vindt , zijne zoonen, io vatte men daarom geen vermoeden op, als of ik, om de voorzegging met de gefchiedenis niet te doen Sin ]^S- verSnderd had : * volg de leezing van S Z 4i ■?% daare»boven in de oudfte overzet- Zin "a"lei (d0Ch die Luther niet ^nnen, dewijl wij ze eerst zedert weinige jaaren hebben,) is uitgedrukt; maar Luther volgde de leezing van den rand , waarfchijnlijk, dewijl zij met de Latijnfche overzetting, waaraan hij van jongs af gewoon was, overeenkwam. Deze leezing van den rand, welke ik zou overzetten, zijne zoonen zullen oorlog voeren, weet ik uit de gefchiedenis niet te verklaaren. Se! leucus Ceraunus heeft ook wel oorlogen gevoerd maar niet, en daarvan fchijnt hier egter gefproken te worden, met den koning van Egijpten zal oorlog voeren) D. i. den oorlog weder op nieuw beginnen , die zedert den rerugtogt van zijn vader gerust had. Met het voorbijgaan van eenige kleine onvrugtbaare onderneemingen en proeven'wórden in ons Vers de twee groote gelukkige veidtogten tegen Eg.jpten, en wei tegen den toen regeerenden Ptolem«eus pMopator voorzegd, die ïfc met getallen onderfcheiden zal.  Cap. XI. 151 zeer groot leger te zamen brengen, indringen, als een overloopende vloed overftroomen, weder terug gaan, en dan den oorlog tot I. een zeer groot leger te zamen brengen , indringen , en als een overloopende vloed overftroomen."] Dit is de eerde veldtogt , die in 't jaar der Grieken 94, vóór Christus geboorte 219, valt. Hier nam Antiochus eerst Seieucia weder in, eene ongemeen vaste ftad aan den uitgang van den Orontes , die naauwelijks vierdehalf Duitfche mijlen van zijne verblijfplaats , Antiochiën lag , en zedert den tijd van Ptolemaeus Evergetes onder Egijptifche heerfchappij was, kreeg verder aan de zeekust Tij rus , en Ptolemaïs (Acca , gelijk het bij ons en bij de Ouden heef) in zijne magt, en zou eene proef genomen hebben, om in Egijpten zelf in te dringen , zoo men hera niet voorgefteld had , dat de overloopende Nijl, wiens dammen men flegts behoefde door te fteeken , dezen togt verijdelen kon. Hij ondernam nogthans de belegering van Dura, eene zeer vaste ftad aan de middellandfche zee, waarvan men thans de overblijfzels, een klein vlek benevens eene haven, Tartura noemt, onder welken naam mijne Leezers het in Pocock's kaart van Sijriën op de zuidzijde van het voorgebergte Car* mei, onder de graad der breedte 32, 42 minuten» zoeken kunnen. Algem. Gefchied. der Waereld, D. Vil. 8 771. 772- 773. CWanneer iemand hier in verder in die Gefchiedenis der Waereld , welke deze gewigtige gefchiedenis niet naar waarde verhaalt, minder vindt, dan ik zeg, zo weete hij, dat ik deze gefchiedenis niet uit haar, maar uit Polijbius neeme, en haar flegts om nageleezen te worden voor zulken aanhaale, die geen Grieksch verftaan.) . weder terug gaan) De in de wellusten van het hooffche leeven verdronken Egijptifche koning Ptolemaeus Philopator zond een gezantfchap aan den koni'ig van Sijriën, Antiochus, om over den vreede te handelen, (in de daad, om tijd te winnen om zijn K 4 krijgs.  154 DE PROFEET DANIËL. groote leger zal aan hem overgegeeven worden , | hij zal de aanvoering op zig i % neemen , een hoogen moed vatten , tien- , dui- voet, 6000 te paard, en 102 olifanten. Die de ge. fchiedenis van beide Rijken , die gemeenlijk naar maate van hun omtrek flegts zeer kleine legers te veld brengen, niet enkel leezen , maar ook verftaan wil, moet eens voor al een misllag weeten, dien zij beiden hadden, en dien men in de gefchiedenis niet openbaart. De foldaaten hadden eene zeer hooge foldij, en nog buiten de foldij allerlei dingen, 't welk Jn dien tijd opgekomen was , wanneer de veldöverften van Alexander naa zijn dood de provinciën zogten aan zig te trekken, en de foldaaten van malkander door gefchenken afkeen'g maakten, zodat het wezenlijk in een zeker opzigt eene verkorping der van alle gehoorzaamheid afgewende , en daarbij te koop zijnde legers was. Hiervan nu bleef iets in de ook langer beftaande Griekfche ftaaten over, en de foldaaten kostten zeer veel geld , (waarom zij niet beter vogten, dan de onzen vooreen bijna al te gering geld, maar geftadig oproeriger wierden, en in een flag zeer bevreesd waren v0or 't plunderen of verbranden des legers, dewijl zij daar veel in te verliezen hadden.) Groote onmeetbaare Rijken konden nu naauwlijks het geld opbrengen, om maatige legers te betaalen , inzonderheid dewijl 'er onder de inlandfche foldaaten wegens de afneemende krijgstugt zo veelen enkel tot eene vertooning waren, en men vreemdelingen, Grieken , Cretenfers, Galatiè'rs, enz. moest aanwerven, wier prijs dan ook wegens de tegen malkander opbiedenden , noodwendig geduurig hooger klom. zal aan hem overgegeeven worden] Van zijne veldöveiften en Raaden, dien het eindelijk gelukte, ■hem uit den flaap op te wekken , en te beweegen, dat hij het bevel over 't leger zelf aanvaardde,'! welk hij ook wel gevoerd heeft. vs. 12. een hoogen moed vatten] Letterlijk, zijn hart zal koog ivorden • doch 't geen hier in geen kwaaden zin genomen moet worden, want Ptolemaeus Phi-  Cap. XI. 155 duizenden nedervellen, en toch niet magtig worden, j Maar de koning van het r3 Noor- Pbilopator heeft bij dezen veldtogt zo weinig hoogmoed en trotschheid getoond , dat hij veel eêr den overwonnenen den vreede te ligt en op te bi'l jke voorwaarden inwilligde , maar moet daarvan verftaan worden, dat hij hoog en als koning begint te denken-1 In dien grooten flag , waarvan ik terftond fpreeken zal, heeft hij ook in zijn perfoon dapperheid betoond, door zijne tegenwoordigheid den zijnen moed en den vijanden fchrik ingeprent, en veet tot fier behaalen der overwinning toegebragt. tienduizenden nedervallen] Bij Rafia, de gTensftad tusfchen Sijriën en Egijpten, kwam het in "t jaar der Grieken 96 (vóór Christus 217 > tot ee» veldflag, waarin beide koningen vogten , en de Sijriërs met een verlies van 10,000 dooden en 4000 gevangenen zo geflagen wierden , dat Antiochus de Groote zig na Antiochiën terug haastte, en (zekerlijk veel vernedering) een gezantfchap, waarbij een Prins van koninglijken bloede was, afzond, om vreede te verzoeken. Algemeene Gefchiedenis der fVaereld. D. VII. § 779. 780. 782. Ik vermoede bijna, dat Daniël tienduizend, en niet tienduizenden gefchreeven heeft; dan zou voorzegging en gefchiedenis nog naauwer overeenkomen: intusfchen heb ik egter bij tienduizenden in 't meêrvouwdig getal ook niets aan te merken, want op het flagveld lagen toooo dooden, maar de gevolgen van zulk een flag zijn gewoonlijk, wanneer het leger voor den overwinnenden vijand terug trekt, grooter, dan de flag zelf, en het verlies alleen van 14000 man had Antiochus nog in zo groote verlegenheid niet kunnen brengen , als de gefchiedenis hem afmaalt, en het vernederend gezantfchap hem vertoont. en toch niet magtig worden] fk weet niet, of ik wél heb overgezet, want het zou ook kunnen betekenen: en niet hard zijn. In de zaak is beide het zelfde: Ptolemaeus was te vreede, dat hij het gedeelte van Afiën, dat oorfprongelijk tot het Egijptifche  156 DE PROFEET DANIËL. Noorden zal wederkomen, en eene nog grootere magt dan de eerfte te veld brengen, tifche Rijk behoort, én dat zig naa de overwinning terftond aan hem onderworpen had , behield, en bewilligde zijnen vijand een zo goeden ftilftand of vreede, dat de gefchiedfchrijvers vrij eenftemmig zijn, zelfs de verltandigften , bij voorbeeld, Polijbius, om het voor een fout der ftaatkunde aan te zien. Jllg, Gefchied der Waereld, % 782. vs. 13.] Deze nieuwe oorlog van Antiochus de* Grooten valt in 't jaar der Grieken 110, of 203 vóór Christus. In den tusfchentijd, die 14 jaaren bedraagt, had hij in Klein-Afiën en 't Oosten oorlogen gevoerd, doch die hier uitgelaaten worden, dewijl zij met het gezigtpunt der voorzegging, het tusfchen Egijpten en Sijriën gelegen Palestina, niets te doen hebben. Een jonge Prins van Antiochus Philopator, Ptole. maeus Epiphanes, was in 't voorige jaar (109) koning van Egijpten geworden, en nu flegts zes jaaren oud: van deze gelegenheid zogt Antiochus de Groote zig te bedienen. eene nog grootere magt, dan de eerfte] Hier verlaat ons de gefchiedenis; wij hebben van de fterkte van zijn leger bij dezen veldtogt geene zo naauwkeurige berigten, als bij dien vóór 14 jaaren. In 't algemeen moet een Leezer van Daniël weeten, dat wij aan de voorzeggingen van hier tot het 17de vers geene zo volledige verklaaringen kunnen geeven, als aan eenige voorgaande: en de reden daar van is, dat onze gefchiedkunde hier arm is, dewijl ons juist de rijkfte en beste gefchiedfchrijver, Polijbius, verlaat, wiens boek, dat tot deze tijden beT koorde, verlooren gegaan is. Jofephus en Hieronijmus hebben hem geleezen, die moet ik dus volgen: maar zij zijn in hunne berigten van deze veldtogten zeer kort, en Jofephus in een hoogen graad, daarenboven nog met uitlaating van voornaame zaaken, gebrekkig^  Cap. Xf. XS7 gen, en zal op 't einde van eenige tijden voor de tweede maal met een groot leger en eene fterke ruiterij komen. | Ten dien 14 tijde zal de koning in 't Zuiden veele vijanden zal op 't einde van eenige tijden voor de tweede maal komen] Mijne overzetting bevalt mij in 't geheel niet: op 't einde van eenige tijden, wat moet dat betekenen? hoe veele tijden zijn het? en dat hij voor de tweede maal komen zal, is immers reeds vooraf gezegd; deze overtollige herbaaling voegt niet wel bij de kortheid der overige voorzegging.' Intusfcben moest ik nog (en dit wilde ik voor mijne Leezers niet verzwijgen) om zoo goed te kunnen overzetten , van de Joodfche punten' afgaan, volgens welken het zelfs luidt : en op >t einde van eenig» tijden, vdn eenige jaar'en — — komen. 'T is waar, indien men flegts in ééne enkele Ietter een paar ftreepen wegliet, zo zou 'er een geheel andere zin uit voortkomen , die met de gefchiedenis verwonderlijk naauwkeurig overëenftemde: en zal op '/ einde van veertien tijden (d. i. jaaren) — —1 komen : doch zo lang ik dit in geen handfchrift gevonden heb, zal ik Daniëis voorzeggingen niet volgens gistingen uit de gefchiedenis veranderen,' des te minder , daar zijne vijanden onder de heidenen eertijds dit tot eene befchuldiging tegen hem genomen hebben, dat onze Capittels al te naauwkeurig met de gefchiedenis ovèrëenftemden. Ik geef den text gelijk ik dien vinde. ' komen] Hij drong in , en veroverde Coelefijriën en Phoeniciën. Algem. Gefchied. aer Waereld D VII. S 789. vs. 14. veele vijanden hebben] Letterlijk: veelen zullen 'er tegen den koning in 't Zuiden opflaan. Philippus , de koning van Macedoniën , verbond zig tegen hem met Antiochus den Grooten, en beiden Wilden het Rijk van 't kind van Ptolomaeus Epiphanes , onder zig verdeelen. (Algem. Gefchied. der IFaereld, D VII. $ 789) Zoo deze verklaaring mijne Leezers niet voldeed, dan durf ik hun zeg-  %5-S DE PROFEET DANIËL. anden hebben: ook zal 'er een gebroedzel van roovers uit uw volk opftaan, om ge. zig- -riv. ?.!f...v nubiü-S r r.i %maoi si ia t(' • zeggen, dat deze plaats, als men van de Joodfche punten afgaat , ook aldus kan overgezet worden : weêrfpannigen zullen 'er tegen den koning in 'f Zuiden opjlaan. Dan is het met bet volgende in de zaak 't zelfde, en zij flegts eerst algemeen uitgedrukt. . ook zal 'er een gebroedzel van roovers uit uw volk op/laan] Algemeene Gefchiedenis der Wae. %eld, D. VII. § 792. Doch hier vind ik het noodig, van het boek , dat ik bijbrenge , onafhangelijk , te verhaalen. De fchrijver, waarop ditmaal alles aankomt, is fc~ fgphus, in het 12de boek der Oudheden, Cap. ilf. § 3, Uit hem blijkt-het, dat, nadat de Egijptenaars 'bij Paneas (daar de Jordaan ontfpringt) een grooten flag verlooren hadden , waarvan ik bij 't volgende vers fpreeken zal, de Jooden zig aan Antiochus den Grooten vrijwillig onderwierpen, hem de poorten van Jerufalem openden ,, zijn leger en olifanten een tijd lang onderhielden, hem bij de belegering van het flot (de burg Antonia) hulp boodden, en in het zelve, nadat het veroverd was, Sijrifche bezetting innamen j daartegen zij van Antiochus groote voorrechten verkreegen. Jofephus verhaalt dit alles niet alleen zonder afkeuring , maar ook met betuiging van een genoegen en als tot lof der Jooden, die ook anderszins bij den koning van Sijriën zo veel vertrouwen gekreegen hadden, dat hij een paar duizend Joodfche familiën uit Babel na Phrijgiën en Lijdiën geyoerd heeft, om z'g van de trouw dier landen meêr te verzekeren. Dit laatfte gaat ons verder niet aan; zij waren reeds voorheen zijne onderdaanen: maar het gedrag der Jooden te Jerufalem , wordt in onze voorzegging zeer gebrandmerkt. Zedelijk-boos, onrechtvaardig, en te gelijk ten uiterften ondankbaar zou ik het zekerlijk noemen, fchoon 'er in Daniël in 't geheel geen oordeel over geveld Wierd, want de Jooden waren reeds over de honderd jaaren Egijptifche onderdaanen geweest ,  C a p. XI. *59 zigten te vervullen, en vallen.] De koning van weest, die zeer veel gunst genoten hadden. Gefield») dat Ptolemaeus Philopator hen hard bejegend had , gelijk in de Jlgem. Gefchied. der Waereld, §781. van het zevende, en § 170. 171. 17a. van het agtfte Deel verhaald wordt, zo hadden zij zig toen wel kunnen verweeren, doch hadden geen recht, om een goeden tijd daarna van zijn onmondigen zoon en het ganfche Egijptifche Rijk af te vallen, jaa zelfs de wapenen tegen de Egijptenaars' te keeren. Doch deze geheele, ten uiterften onwaarfchijnlijke gefchiedeni'4. rust nog daarenboven op zeer onzekere berigten van het boek der Machabeën. Doch als men Daniël leest, die den naam van gebroedzel van roovers gebruikt (letterlijk , kinderen der roovers , of, der roofdieren) zo moet men bijna tot de gedagten komen , dat de zaak nog zwarter, en die üeden nog boozer konden geweest zijn. Dan daar wij hier bui* ten Jofephus geen fchrijver hebben , (Polijbius zegt flegts in 't algemeen, dat de Jooden zig vrijwillig onderworpen hadden) zo ben ik niet in ftaat, om dit uit de gefchiedenis genoegzaam op te helderen. Daar ontbreekt ons van dezen tijd zulk een boek, dat de gefchiedenis der Jooden omftandig en geloofwaardig verhaalt, als van den tijd van Antiochus Epiphanes af het voortreffelijke eerfte boek der Machabeën is , het welk ik, hoewel wij Lutheraanen het juist niet tot de canonieke rekenen, nogthans wegens deszelfs groote uitmuntendheid en leezenswaardigheid zo wel als de canonieke boeken in onze taal heb overgezet. gezigten vervullen, en vallen] Judaea kwam onder de heerfchappij der Sljriers en dat tot een groot ongeluk der Jooden, die van Antiochus Epiphanes en zijne opvolgers op 't uiterfte gedrukt wierden , eene gefchiedenis die men , immers niet uit Jofephus, die haar zeer kwalijk verhaalt, maar uit de bron zelve, het eerfte boek der Machabeën, haaien moer. om gezigten te vervullen) De gezigten van de dwingelandij van Antiochus Epiphanes in 't agtfte Capittel, en in 't einde van ons Capittel. Zij zullen zelf in hun ongeluk loopen , en de vervulling van de voor; zegging daarvan befehikken.  16a DE PROFEET DANIËL. van 't Noorden zal indringen, wallen Iaa« ten opwerpen , en eene zeer fterke ftad inneemen , de legers van 't Zuiden zullen opkö. vs. 15.3 De voorzegde gefchiedenis is naar de tijdrekening deze: de voogden van den Egijptifchen koning Ptolemaeus Epiphanes zonden den veldheer Leppas me: een leger na Afiën, die in een korten tijd, in hec afweezen van Antiochus, het veroverde, Phoe. niciën , Coelefijriën en Judaea weder innam : maar Antiochus ondernam in eigen perfoon een nieuwen veldtogt, floeg de Egijptenaars bij Paneas, (in de fbèek, daar de Jordaan' ontfpringt) Scopas wierp zig naa het verlies van den flag niet tienduizend man in* Sidon, hier belegerde hem Antiochus, men tragtte in Egijpten de ftad te ontzetten, doch te vergeefs, de honger dwong Scopas, om zig over te geeven. Dit nu zegt de voorzegging eenvouwdig, doch nietnaauwkeurig volgens eene tafelswijze tijdorde, maar in eeue zamenhangende rede op de volgende wijze. .. wallen laaten opwerpen , en eene zeer Jlerke ftad inneemen] S don, welks belegering ééne der merkwaardigfte fs, dewijl Scopas zig met de jo,ooo man , die hij bij zig had, zéér wél en zo lang verdedigde, tot de honger hem dwopg', om zig over te geeven. Hij verkreeg, volgens Hieronij-trus, een vrijen aftogt, doch de bezetting moest de wapenen agterlaaten , (niet, gelijk hier de Enge'fche fchrijvers der Algem. Gefchied. der Waereld, uit onkunde in 't Latijn, zeggen, naakt uittrekken.') de legers van 't Zuiden zullen opkomen) Letterlijk : de armen van 't Zuiden zullen ftaan. Dit fchijnt het leger te zijn , waarmeê Scopas in 't eerst Coelefijriën en Phoeniciën weder veiöverde, en dat bij Paneas geflagen wierd. Deze nederlaag ftaat in de laatfte woorden van ons Vers, zij zullen hem niet weêrjlaan kunnen, die natuurlijker wijze op de beide vourafgemelae legers betrokken moeten worden. Indien de Leezers dit intusfchen niet wilden aan« neemen, omdat dan de voorzegging niet genoeg tafels-  I«a DE PROFEET DANIËL. in het heerlijke land dringen , en het geheel in zijne magt krijgen. | Nu zal hij het 17 voorts. 16 heerlijke land] Palestina. Zie de aanmerking op Cap. VIII: O. het geheel in zijne magt krijgen] Dat dit gefchied is, weet men reeds uit het geen vs. 14. gezegd is. Doch ik ben in 't overzetten van de Joodfche punten afgeweeken, volgens welke het, zeer ftrijdig met de gefchiedenis, lu'dt: de ondergang zal in zijne hand zijn. De Jooden hebben zekerlijk bij de oorlogen van Antiochus met de Egijptenaaren geteeden , (hoe kan het anders zijn, als een Land het tooneel des oorlogs wordt,en zo in 't midden ligt?} doch zij moeten egter niet zeer geleeden hebben, dewijl z;j het ganfche leger van Antiochus een tijd lang uit enkele toegenegenheid rijkelijk verzorgen konden : en Antiochus heeft hun alle mogelijke gunst beweezen, waarvan het derde Capittel van het I2de boek der Oudheden van Jofephus vol is. vs. 17.] Antiochus tragtte nu het geheele Egijptifche Rijk van zig afhangelijk te maaken , doch niet door geweld, maar door list. De Romeinen hadden de voogdij over den jongen koning op zig genomen, en gezantffchappen gezonden , om Antiochus den oorlog tegen Egijpten af te raaden, hij zelf geloofde voor 't eerst "aan eene andere zijde meêr te kunnen winnen, floot derhahen met den koning van Egijpten vreede, waarbij dan één beding was , dat Antiochus zijne Princes Cleopmra aan den jongen koning tot ' gemalin , en h ar Coelefijriën tot een bruidfchat zou geeven ; doch daarbij Was zijn oogmerk , dat zijne dogter hem tot de volkomen ove heering van geheel Egijpten zou behulpzaam zijn. Dit gefchiedde in 'c zevende jaar der regeenng van Ptolemaeus Epiphanes, die nu 12 j;aren oud was, (dis in her 120de der Grieken, 193 vóór Christus.) Het huwelijk wierd ook werke'ijk vier, of gel jk H.eromijmus zegt, zes jaaren daarna voltrokken, en haar de inkomften der beloofde landen (niet de landen zeiven) tot eene uitzetting medegegeeven. Doch zij vervulde de oog- mer-  Cap. XT. 163 voorneemen opvatten, om zi'n ganfche Rijk te overweldigen, vreede nr?t hem te maaken, en hem eene jonge vorftin te geeven , die hem tot zijn ongeluk ftrekken zal. Maar zij zal niet beftendig zijn, en niet op zet zekeilijk de bruid zeer jong, en ten tijde van '0 duiten van den vreede flegts een kind geweest zijn. vs. 18.] Antiochus tragtte van nu afzijn Rijk na 't Westen te vergrooten , en bad, of vatte fchie^jk het befluit, om de Romeinen zelfs aan te tasten, en van dezen lasteen ■ en meesterachtigen bemiddelaar des vredes ontflagen te worden. Eerst onderwierp . hij aan zig met goedheid of geweld eenige lieden in Ciliciën, die hij tot nog toe n'et bezeren' had, daarop ging hij veiuer na 't Westen, maakte Je G-iekfcie lieden in Aeoliën en löniën , die naderhano de oor-' zaak van den oorlog met de Romeinen wietden, zelfs Ephefus, aan zig onderworpen, (in 't jaar der Greken 116) ging in '1 volgende jaar (117) na Eur .pa over, bemagtigde hei Tracifche halfeiland, aan welKs landëngte hij Lijfimach.gn bouwde en verfterkte. Romeinfche gezantfchappen tragtten hem van deze veroveringen af te houden, en fpraaken op een gebiedenden toon , welken Antiochus nogthans al"jd met befcheidenhetd en maatigheid beantwoordde, e-i in 'c jaar 120 kwam de gezwooren vijand oei Romeinen, Hannibal , aan 't Hof van Antiochus (A/gem^eno Gejchtedems der Waereld, D. VU: 5. 794- 800. en 809—813.) In 't jaar 121 baden hem de Etolërsj om na Griekenland over, en hun te hulp te komen , droegen hem zehs het beleid over hun ieger op : hij Hak over, bezettede een goed gedeelte van Griekenland , doch verzuimde, terftond, volgens Hanuibals L 2 raad.  tS/f DE PROFEET 'DANIËL. zig tegen Europa keeren, en-veele landen inneemen: maar een veldheer zal den fmaad; atüeeren, en daarenboven hem den fmaad (■■■/.■■' il&jj! ; i fnérl »fa , te . si .on-i'vd iftx •tr.si.ï ».!;■; raad, al de magt van 't Oosten te laaten volgen, en na Italiën zelfs over te zetten. De Romeinen overvielen hem onbereid, hij verloor veldflagen , verliet uit bevreesdheid en onkunde in krijgszaaken Europa, en ging in 't jaar 122 na" Klein-Afiën terug. (Als. Gefchied. der Waereld, §. 817—820.) tegen Europa] Hier ftaat het wóórd, dat ik in Jefaïa gewoon was door Europa en Noordelijk Afiën over te zetten, en de Hebreeuwen van de landen gebruiken , die van Jafets nakomelingen bewoond zijn. In onze plaats betekent bet nog , behalvtri Europa, de westelijke, van Grieken bewoonde landen van Klein-Afiën, Aeoliën en löniën , die onder dezen naam. Ge». X: 5. (de eerfte plaats daar die voorkomt, en 't duidelijkst voorkomt) zekerlijk mede bégreepen zijn. . Als men hier in Luthers [en in de NederlJ overzetting eilanden leest, zo verzoek ik, dat mert daarom mijne overzetting niet verdagt houde. Het woord betekent niet eilanden, maar Europa, Klein-Afiën en Noordelijk Afiën,,en :ndien een geleerde Leezer mijner overzetting de gronden daarvan verlarigt te weeten, zo zal hij de zeiven in 't eerfte Deel van mijn fpicilegium geographiaè Hebraeorum exterae, p. 131—142. vinoen. Met eilanden, uie men hier pleegt te noemen, Rhodus, en Samus, heeft Antiochus zekerlijk ook te doen gehaa, maar zij waren flegts het geringfte voorwerp van zijnen oorlog , die op: geheel Klein-Afiën. zo ver het van Grieken bewoond wiprri. Thrac'ën, Griekenland', én den ondergang of de ver- . uedering van Rrmien doelde. veele landen] Zij zijn voorheen reeds genoemd. ■ een veldheer zal de Jmaad a]keeren, en daarenboven kern den fmaad te huts brengen ;] Lucius Scipio, met een bijnaam, Afiaricus, Doei' de S;j<:ërs in het 123'fte jaar der Grieken (190 vóór Christus,) bij Magnefia, in een veilchrikkeiijken , en te gelijk  C A;*, XI. •65 gelijk voor Antiochus ten uitentten .onteerenden flag, waarin 54000 Sijriërs en flegts 325 Romeinen biee; ven. Men'kan het verhaal van. dezen flag niet'feezen, zqnder- tegen Antiochus den Grooten; wegens Zijne onkunde in krijgszaaken en laage vertwijfeling, en tegen zijne beide zoonen, die hem in 't Rijk volgen zullen, wegens hunne bloohartige vlugt,de diepJte veiachting te gevoelen. denjmaad afkeereri] Met woorden heeft Antiochus de Rorheinen niet verfmaa'd, rnaar heeft hen altoos,'meêr dan metï van .een koning van Aliën verwagten kon, met eerbied bejegend ; in 't algemeen kan men Antiochus niet' befchuld.igen, dat hij immer een vijand onhoflijk en' befchimpend bejegend heeft; zelfs heeft hij een klein gezantfchap," dat dreigen en gebieden wilde, van het eiland RhoJus, met eene gemaatigdheid aangenomen , waarover men zig bijna verbaazen moet, (Algem. Gefchied. der Waereld, D. VII. S 802. 803. 8045. De befchimping , die hij den trotfehen Romeinen 'aandeed , was, dat, daar zij hem. .gebieden w'lden.alle Giiekfche fteden in Klein • Afiën yjffij te geeven , hij tot in het binnenfte van Europa drong, en Rome zelfs met fchrik vervulde; want, zoo hij van de westelijke kust van Giiekenland , welke hij in zijne magt had, gelijk Hannibal met ernst aanried , n-et alle magt'na Italiën overgezeild was, en ?ig niet, uit verachting der Romeinen, op het eiland Euboea aan Je .huwlijksvreugde met eene 'Griekfche fchoone had overgegeeven , dan was waarfchijnlijk Romen in een veel moejelijker ftand geweest, dan in den tweeden oorlog van Carthago, en mogt wel hebben ondergelegen. Dien fmaad nu keerde Scipio niet 'alleen van de Romeinen af, maar bragt den zei ven ook den hoogmoedigen Sultan van Aliën (den elendigften koning , die dan toch den naam van den grooten draagt,) regt t'huis. Voor den flag was deze elendige man reeds buite,n nood na Afiën geweeken , en had alles in Europa verlaaten, 't geen hij lang had kunnen verdediger): naa den flag vlood hij, zo veel hij kon, fmeekte d'emoedig om vreede, (niets meêr vernederend kan men leezen-, dan de fchandelijke rede , die de gezanten Van een zo grooten koning voerden) en gaf aan zijne L 3 ge-,  i6*tf DE PROFEET DANIËL. te huis brengen; | dan zal hij tot de ves. to tingen van zijn land terug keeren, omge. ftooten worden, vallen, en niet meêr zijn.| ■ ■ en daarenboven hem aen jmaad te huis brengen. h er nokK ve\Ung™ vM 'tlani zijn Groote ëbTi1P'n Cl'f"; d»'benieldt Antiochus de lae aan de nLT!** de R™eiHen, want het moest dalrerX J Van den Taurus , doch wn den T™™ Lvan geheel Aften aan dezê zijde van den laurus aftand doen. Deze crenzen ziin 70 e,gen u,tgedrukt, als 't in eene "oof^Lgl Buiten dat moest hij ook, »f geen ik hier nm »r jaaren. jaarlijks aCoo (Een'talent, naaróelük een AAeensch taW.t gelijk Antiochus betaalen moest "s ontrent 1360 Rijksdaalders van ons Hanovenchïeld op den voet van agttien gulden- !>ƒ anderl rcnlg 1 dens Hollandsen gild] dfrhalven §Sbe fom Ivt te twintig rn-Ilioenen^HanoverfchelTalder^ in dé jaarlijkfche betaaling , die twaalf iaa™,, ul \ V plunderen wilde, dood eeiWn Vf L t > p verhaalen op ee„ ga.tmïï Êwa'arop*hf g L^eln Zijner bedienden grovelijk vergreepen had ï\ot J,Z fteunt op de geloofwaardigfte Kg!en * ^  Cap. XI. 167 In zijne plaats zal iemand komen» die 2o eenen knevelaar door het ten prooi gegeeven koningrijk zal laaten gaan : en in een vs. 30. in zijne plaats zal iemand komen] 7X,n oudfte zoon, Seleucus Philopator; dL.cn bij wien o.ns de Gefchiedenis nog meêr verlaar, dan voorheen, want niet alleen de berigten van den goeden gefchiedfchrijver, Pojjbius, zijn h'er verlooren; maar ook; mindere fchrijvers, Justinus en Appianus, hebben,de eerfte niets, en de laatfte flegts zeer weinig van hem, naarnelijk, dat hij zonder iets te doen, en bij eene zeer verzwakte magt des Rijks geregeerd heeft. 'T is dus in 't geheel niet te verwonderen, dat de uitleg- ers (waaronder ik ook t>en_) niet veel ter verKiaaring ezer voorzeseinar weeten bii te brengen: ik zal nog¬ thans zeggen, 't geen ik weer. die eenen knevelaar door het ten prooi gegeeven koningrijk zal laaten gaan] Men zegt gemeenlijk, dewijl hij 's jaarlijks 1000 talenten aan de Romeinen betaalen moest, dat hij waarfchijnlijk het' Rijk met lasten zal gedrukt hebben, ik fpreek hier wel niets tegen: maar 1,360,000 [Hano erfche] Rijksdaalders komen mij, voor eene zo uitgeftrekre en daarbij vermogende monarchie als de Sijrifche was, niet als zo zeer drukkende voor. Het eenige gefchiedkundige, dat ik van de vervuilirg heb kunnen vinden, ftaat //. Machab III. daar Heliodorus van den koning Seleucus afgezonden wordt, om de fchatten en te gelijk de in beivaaring gelegde celden van den Tempel te Jer jfalem weg te neemen. »T geen op deze ééne plaats gefchieden moest , kan mogelijk in meêr plaatzen des R jks wezenlijk gefchied zijn, want zedert de laatfte jaaren van Antiocnus den Grooten houden zig reeds de Sijrifche koningen met plunderingen van Tempels bezig, waarbij twee hunner (Antiochus de Groote en Antiochus Epiphanes) hun leeven geëindigd hebben. 'T kan zijn, dat mijne Leezers hier vraagen, of ik dan de gefchiedenis van II. Machab. IIL die zo veel wonderbaars heeft,geloove, daar ik als proteftant L 4 niet  IÖ3 DE PROFEET DANIËL. een korten tijd zal hij omkomen , niet dat 4) Vm ditethnpLb°nden ben' om naar te gelooven, dewijl wl] du boek met voor canoniek erkennen ? Ik wil hun oi de tótf&S deflGefchi^enis eerlijTamwoor* Soffk h ,ZJ-daar ftaat« met alTe omftandigheden Keft mM *?ie'; maar dat «eliodorus den Tempel *XS Tge^,,D Zijn v°orneemen verbinte V t reDt ge,,jfe c1it ,aatfte in "et maar al verbad Lm e,he A,rabifch-e boek der Machabeën liik■ ' daar h,J Én,et a"deren) een vreeze- i»Jk- geluid hoort, en een fchrikkelijk gezigt ziet dat St' ?n ÓGl gr°'u,d werP[ • z° da' hij ftom hggen ip" k;; AlemPe! te Jerufalem ter loops vermeld had er bjvoegt: waarvan ik neg meêr te ze"fe„ Aet' wonderheid van dé tege%woordiglX"J^ Ïe%£iV)ke hU'P) dhdezeTTempel dlrZ ! wfaarvan 'k *erverhaal tot eene an. f replaats jpaare. Deze . andere p,aats is bijna zeker STO va" Seleucus Philopator, doch weS ««gelijks voor ons is verlooren geraakt tn een korten tijd] Met van 't beein ziinpr f» geermg af te reke.en, want hij heeft elf "oHe Len" geregeerd, maar van de uitzending van HeïSdoru rf^ knevelarijen en tempelplunderingen iiel,odorus «* omkornen niet dat hij een vijandin >t gezirg Ï I1 /r1'^ zd veel u» hunne gedagten of uit misverftand daar bijvoegen, zo Zal ik deze zaak „iet met mijne, maar met de eigenwooS Aeefr, en de broeder-van Seleucus, Antiochus £pi. pca-  C A P. XI. 169 4) Van Antiochus Epiphanes. . ;>!■:■} FÖtV I < ' ' i{t# fW , 1V/^ w«X£ff';^ VaD de 'aa8fte' koninklijke waardigheid onteerende vleierijen is de gefchiedenis 22~30-] Omtrent dezen oorlog van Antiochus Epiphanes tegen Egijpten, moet ik wee dingen «ï ll?Lah mij"e LeeZer'S Dai3iêl ^an zullen vcir eerst de vier, ons bekende veldtogtcn volgens de jaarling Hellen, die ik voor de fe^e Se, r^m over de tijdrekening zijn Pater Fröl.ch.en Wernsdorf ïC,nhier ",et ee"s. doch ik voeg mij ditmaal bij den «anten;;) en dan eene aanmerking maaken over de groote gebrekkelijfeheid van de gefchiedenis dezer veldtogten, waarbij het onmogelijk is, elk woord van Daniël volledig te verklaaren. De eerfte veldtogt dan viel in l) Het I4ifte jaar der Grieken,of 172 vdórChristus, In dezen was Art ochus nog geene aanvallende partij, maar ging enkel den Egiiate. naaren tegen, wanneer de voogden van den jongen koning Ptolemaeus Philometor feen zusters zoon van Antiochus Epiphanes) naa den dood zijner moeder, haaren ,. ik weet niet of gegronden of ongegrönden eisch op Coelefijriën en Pboeniciën wilden doen gelden en deze landen als een bruidfcbat van de moeder des konings vorderden. Antiochus floeg hen tus-  C a p. XI. m tusfcben het Cafisch gebergte en Pelufium. Deze enkel verweerende veldtogt is in Daniëis voorzeggingen niet aangeraakt. 3) De tweede valt in 't jaar 142 , vóór Christus 171. Antiochus floeg de Egijptenaars in een zeer grooten flag bij Pelufium , doen verwierf bij deze overwinning algemeene liefde, en won de harten der Egijptenaaren , dewijl hij naa de behaalde overwinning overal rondreed, en beval, geen bloed meêr te vergieten, maar te fpaaren: hij bemagtigde daarop de ftad Peluf* urn, (den fleutel van Egijpten) gaf van toen af voor, dat hij kwam als vriend, 's moeders broeder, en voogd van den jongen koning, en zo onderwierp zig aan hem alles, waar hij henen kwam , zelfs Memphis : zelfs de jonge koning vervoegde zig tot hem, en wierd al6 vriend en zoon des zusters bejegend. AJJeen die van Alexandriën dagten anders, zetfeden Philometor af, en namen zijn jongen broeder Ptolemaeus Phijscon tot koning aan , Welke beide broeders van dien tijd af, nu vriend dan vijand zijn, gemeenfchappelij'c regeerenwillen, of met malkander oorlog voeren . zonder dat wij wegens de groote gaapingen der beste gëfchiedboeken, de tijden en afwisfelende vriend of vijandfehappeii onderfcheiden kunnen. 3) In 't jaar der Grieken 143, vóór Christus 170, ging Antiochus , altijd nog onder het voo*wendzel, om den ouderen broeder te befcheemen, en in het Rijk te (tellen, na Egijpten. Van 't geen te land voorgevallen is, zegt ons hier de gefchiedenis niets: maar bij Pelufium won Antiochus een zeeflag , belegerde daarop Alexandriën , was , gelijk ons Livius zegt, nabij om het in te neemen, doch moesr de belegering opbreeken, (mogelijk dewijl deNtil begon te wasfen.) 4) InA jaar 144 der Grieken, vóór Christus 169, nam hij den vierden veldtogt voor: doch deze was die , toen hij op het meesterachtig woord van den Romeinfchen gezant Popillius, met zulke  17» DE PROFEET DANIËL. zulke fchande rerug trok , als mogelijk zedert het begin der waereld geen groot: koning gedaan heett. b 6 Doch nu zijp Ier in de gefchiedkunde wederom getveldige gaapingen, zodat het onmogelijk wordt , de voorzegging van Daniël volledig te verklaaren. Daar ik dit nu niet doen kan, 20 zal ik het niet verbergen, noch eene gefchiedenis vernaaien, die uit de voorzegging opgemaakt is, maar het oprecht bekennen. 1 gen de waarheid der voorzegging is dit des te minder eene tegenwerping, dewijl Jftgt de verftandigfte oude tegenftreever van den Godsdienst, Porphijrius, deze voorzeggmg befchuldigt, dat zij al te nLlke^ hLTr" w„£ ^ P*?U>Ze" onzer kennis ontflaan h eruit. Wederom juist in de beste fchrijvers zijn de paatzen, d,e va„ deze:veldtogten fpreeken , Met tot ons gekomen .maar verlooren geraakt: Livius uit wien wij nog iets meer naatiwkeurigs weeten , zegt ons enkel van de twee laatflen zo veel, als. tot de gefchiedems der Romeinen behoort, d. i. tot de gefchiedenis van het gezantfchap der Egijptenaaren na Ion n . om voorfpraak te verzoeken, en van het gezantfchap der .Romemen. dat aan Antiochus den terugtogt bevaj Een gefch.edfchnjver, die vrij vroeg , moet geleefd hebben dewijl Porphijrius uit hem het zijne, volgens dlu Chc«g'Bg l™ Hieronijmus , moet genomen hebben, Sucïorius Kallinikus, uit het fteenachtig Arabien geboortig, en te Athenen leerende, heèft ze befchreeven, maar zijne boeken zijn verloorer- uit he-rt -nam Porphijrius als tegenftander van den Godsdienst het zijne, om te bewijzen, dat deze voorzeggingen eerst naa de gefchiedenis gefmeed zijn, dewijl zm te «aauwkeurig overeenkwamen, doch door een kwalijk begreepen ijver zijn zijne boeken voor -ons verlooren. .Hierontjmus geeft wel uittrekzels ui: de zeiven, maar zeer korte, en als tegenftreever: want hij en andere kerkvaders van dien tijd wilden, dat dit alles nog onvervulde voorzeggingen waren op den Antichrist. ?n ZuZ%' dac onze thanS «ewoone vtrtlaaring m .de hoofdzaak die van Porphijrius is, en wij veel meer gelcb,edkundig voor haar zouden kunnen zegrftam- V PorPniJrius uofc "adden. .De uittrekzels, •qie «leromjmus uit hem maakt , zijn, gelijk hij zelf zegt,  C a p; XI. J73 de armen overftroomd en overwonnen worden, ook de verbonden Vorst ;| juist 23 (Stur.*-:; <■■ . 1 * - - * lij «>U* • ülo-- ^inmH zegt, zeer verkort, en hij klaagt over de wljdloopigheid van Porphijrius , welke wij mogelijk volkomenheid noemeD zouden. Eindelijk Jofephus is in deze geheele gefchiedenis ten uitërften Hecht, zelf bij zaaken, die eigenlijk de Jooden betreffen, gelijk men uit mijne aanmerkingen op het eerfte boek der Ma* chabeën zien zal, hoe veel meêr dan bij de vreemde , die enkel de Egijptisch - Sijrifche gefchiedenis betreffen. Zoo men eens in de bibliotheeken Polijbius geheel, en Suöorius en Porphijrius weder vond, men zou ter verklaaring dezer verzen meêr kunnen zeggen, dan mijne Leezers van mij vorderen mogen. vs. 22 van dezen zullen de overftroomende ar* men overjlroomd en overwonnen zoor den] Armen, zijn h er armen eener rivier, de veelvuldige armen van den Nijl, die ovër zijne boorden pleegt te loepen , en Egijpten te overftroomen. De meening is, dat Èir'jpten, zo ver het beneden , daar zig de Nijl beneden Memphis (thans zouden wij zeggen beneden Cahira, 't welk niet ver van 't oude Memphis legt) in meêt armen verdeelt, van den Nij! overftroomd wordt, in zijne magt komen, en van zijne lecers zal overftroomd worden. Zoo men het in half DuitschLatijn wilde uitdrukken , dewijl ons toch in onze [Hoogd.j taal eene aardrijksbefchrijving van Egijpten ontbreekt: hij zal het ganfche Deltha overjlrootnen, verwinnen en inneemen. Dit is in den veldtogt van het jaar der Grieken 142 gefchied. ook de verbonden P^orst] Dit zou , als ik wél overgezet heb , de jonge koning van Egijpten Ptolemaeus Philometor zijn, met wien Antiochus Epiphanes daarna een verbond gemaakt heeft. Doch ik moet bekennen, dat ik hier nog in twijfel ben, doch mijne twijfelingen zijn niet van dien aart, dat zij in aanmerkingen voor ongeleerder, waarin geen Woord Hebreeuwsch voorkomen moet, gezegd kunnen worden. Ik merk het daarom op, opdat men het mij niet als fout of ontrouwheid te last legge, als ik in 't ver-  m DE PROFEET DANIËL. de verwantfchap met hem zal hij tot een £ bedrog gebruiken, voorttrekken, en met Weinig volk alles uitregten.) In geruste 24 en rijke en vette landen zal hij indringen, en vervolg naa 't inneemen der Item men van oude handlcnrilten, enz. anders denke en overzette. vs. 23] De jonge Ptolemaeus Philometor was de zoon der zuster van Antiochus Epiphanes: wat 'er nu gefchied is zal ik niet met mijne woorden zeggen, «och ook met de woorden der anderszins van mij brjgebragte, maar van hieraf Hechter wordende Algemeene Gefchtedenis der Waereld, maar met die van Hteronijmus. Hieronijmus zelf zou wel voor den geenen, die op de Kerkvaders niet veel vertrouwen heeft, den twijfelaar aan Godsdienst en voorzeggingen, geen voornaame getuigen zijn: maar ditmaal kan f° ™et he!ï,..1t0«jh elk vrie"d en vijand van den Godsdienst billijk als een voldoenden getuigen aanneencfl, want hij verhaalt flegts , 't geen Porphijrius, de tegenftaoder van den Christelijken Godsdienst, ter verklaaring dezer plaats bijbrengt, erkent de- gefchiedenis voor waar, maar wil, dat zij hier niet toe be hoort, want dat hier van den Antichrist gefproken wordt. (Gode zij dank, dat Hij door eene zo onzijdige pen de gedagteuis van eene , door een vijand van den Godsdienst vohediger verhaalde gefchiedenis voor ons zeer geloofwaardig bewaard heeft, 'daar an' dere eeicbiedfchrjjvers< juist hier gaapingen hebben) Antiochus, die den jongen koning verschoonde ging na Memphis, alxaar de koning volgens de Egijptifche gebruiken het Rijk aanvaardde, en dewijl hij voorgaj, voor den jongen. Korst te willen zorgen , Ojn voo;:d zijn; zo on.ierwie^p jüj het aan zig met eene geringe manjchap, en drong tn de rijkjle Jieaen tn W.j kunnen gelpovea dat dit alles gefchied zij , devWjl de te^ei ftieev'er van Porphijrius , die boeken geltezen had , welken wij met leezen kunnen, nadien wij ze niet meêr hebben.  Cap. XL we en uitvoeren, 't geen z'rjne vaders en voorw ouders niet uitgevoerd hebben , en buit» roof en rijkdom in menigte onder hen uit* deelen , ook tegen de vestingen list bedenken, maar het zal flegts een tijd lang duuren.| Hij zal al zijne magt en drift tegen a ƒ den koning in 't Zuiden befteeden, en met een groot leger komen, de koning van 't Zul- *, r' r ,. _„\ M,' «, „ t.tlic.-». vs. 24 ] Van dezen roof en buit zegt de Gefchiedenis niets, juist omdat wij van dezen veldtogt bijna geene gefchiedenis hebben. in menigte onder hen uitdeeJcn) Letterlijk, onder hen uitftroojen. Z;j, onder welken hij den buit en de fchatten uitftrooit, zijn buiten twijfel geene foldaaten , Cwaaraan men toen bij het groot verval van 't Griekfche krijgswezen geftadig gefchenken geeven moest,) of hunne bevelhebbers. ook tegen de vestingen list bedenken] Volgens de gewoone Joodfche punten, die ik ditmaal, bijna tegen mijn wil, gevolgd ben, is de meening: hij zal ook vaste ftvden, bij voorb: Memphis en andere, die aan den N.ji gelegen zijn, door list en goede woorden inneemen. Doch ik heb daarbij het vermoeden,dat de letters, anders dan de Jooden doen, in woorden verdeeld, en met andere klinkletters zouden moeten uitgefproken worcten; dan zou 'er deze zin uit voortkomen: en tegen de vestingen der zee zal hij aan/lagen hebben. Dit zou op de belegering van Alexandriën, die in 't jaar 143 valt, zien, en daarop zou voortreffelijk pasfen, 't geen volgt, maar het zal flegts een tijd lang duuren] De oudfte leezing, doch die niet in onze gedrukte bijbels ftaat, heeft: maar te vergeefs. vs. 25. 26] Deze verzeu fchijnen niet verder in de Gefchiedenis vo irt te gaan, maar in het voorledene terug te keeren, en omftandiger te zeggen, 't geatï ss, 34. konelijk gezegd waf  '77 zullen in 't hart kwaalijk tegen malkanderen gezind zijn, en aan ééne tafel leugens fpree. ken, alzo zal 'er geen vreede worden; want het einde is nog voor een jaar uitgefleld. | Daarop zal hij met groote fehatten in zijn 28 land. terug keeren, zijn hart tegen het hei, lig verbond wenden, doen wat hij flegts wil, zig met zïjn broeder Phijscon verzoend, eb ten oorlog tegen Antiochus heeft toegerust, zo dagt ik, dat hij ook wei onwaarheden gefproken had. voor een jaar] Tot het volgende jaar 144, wanneer de Romeinen aan den oorlog een einde maakten Letterlijk luidt het, ten tijd, doch dit woord wordt in deze voorzegging voor jaar , gefteld. Bij voorbeeld Cap. XII: 7» vs. 28. met groote /èhatten] Onze overblijfzels der gefchiedenis zeggen ons hier niets van. zijn hart tegen het heilig verbond wenden, doen wat hij jlegts wil] Hiervan vinden wij de vervulling vo.-ieuig I Machab: I: 20—38. Ik zal daar derhalven mets verder van zeggen, dewijl toch ieder Leezer van Daniël dit • belangrijke boek hebben zal en leezen moet Alleen dit eenige: de aldaar verhaalde gefchiedenis der verovering van Jerufalem, en plundering des Tempels, wordt in 't jaar der Grieken 143 gefteld. Volgens mijne meening behoort zij in 't einde van. dit iaar, naa de belegering van Alexandriën: deze moest vinAnt.ochus opgebroken wo.rden, en dit is zekeri'jk vóór de maand van Augustus gefchied, waarin buiten dat de overftrooming van den Nijl aan den oorlog een einde maaken zou, en niujen hij niet vóó'- Augustus terug gekeerd was, zo zou de overloopende Nijl hem den terugweg hebben gefloten. Het jaar der Grieken begint met Oétober; in de laatfte maanden van dit 14311e jaar, omtrent Julij, Augustus, September, fchijnt derhalven dit harde nood. lot va^ Jerufalem te vallen. M  |78 DE PROFEET DANIËL. wil, en in zijn land terug trekken.) Naa 29* dat jaar zal hij nog een togt na 't Zuiden doen , maar de tweede reis zal het niet gaan , als de eerfte; | de overwinnaars van 30 Macedoniën zullen komen, hij zal den M jürl 1 jg .1 „f? t■ : moed ëi&ófl (i'rf 2£v/ nowfa' «ïüshtfsv/ bi/cdictf air c« /« 2*y» land terug trekken] Na Antiochiën. I. Machab: I: 24. »f. 29. A^a <^atf jaar) Dit is de togt in 't jaa» Ï44 der Grieken , waarvan wij veel meêr weeten, dan van de voorigen, dewijl de zelve op de Romein* fche gefchiedenis betrekkelijk is. 'Er kwam een gezantfchap der Romeinen, aan wier hoofd Ca jus Popilius was, in Egijpten aan , en vond Antiochus, die op nieuw door geheel Egijpten voortgedrongen was, geene volkomen Duitfche mijl (4 Romeinfche) var» Alexandriën: Popilius gaf hem het bevel van den Raad re Romen over, om uit Egijpten te gaan; de elendige koning reikte den trotfchen Romein, zijnen voormaaügen vriend de hand , deze weigerde de zelve, en kon die, gelijk hij zeide, niet aanneemen, vóórdat hij wist, of hij met een vriend of vijand te doen had. De koning verzogt om tijd, om de zaak met zijne Geheimraaden te overweegen ; Popilius trok met den ftok een cirkel in 't zand rondom hem , en zei, dat hij zijne Geheimraaden binnen dien kring kon roepen. De hoogst verachtelijke koning, (op een meêr verSchtelijken moet de zon niet gefcheenen hebben, want boven deze fchande zou elk braaf man, zelfs in een ongelukkigen oorlog den dood verkiezen) antwoordde, dat dewijl 't volk en de Raad van Romen het gebood, hij geheel Egijpten wilde ruimen: hij ging ook met het leger terug, doch de Sijriërs behielden Coelefijriën, Phoeniciën, en Judaea , kortom alles, 't geen eertijds den Egijptenaaren in Afiën had toebehoord. vs. 30. de overwinnaars van Macedoniën] Dat is, de Romeinen; doch zij worden juist van die zijde befchreeven, welke ditmaal hunne woorden nadruk geeft. Reeds in 't voorige jaar was Popilius, op het n».  Cap, XI, ,?s moed verliezen, terug keeren , en zijnen toorn tegen het heilig verbond den vrijen teugel vieren, uitvoeren 't geen hij gewild heeft, nederig en kruipend verzoek der Alexandrijnen van Romen afgezonden, om door zijn woord Antiochas van den oorlog met Egijpten af te houden : doöh hij had zig tot nog toe met zijne kleine vloot bij het eiland Delos, ter befchermmg der na Macedoniën gaande fchepen , opgehouden, mogelijk ook, omdat zijn woord ten dien tijde ligt niet veel zou uitgevoerd hebben, want de Romeinen waren in een Zeer bedenkelijken oorlog met den iaatften koning van Macedoniën, Perfeus, ingewikkeld, en konden, eêr die geeindigt was, niet veel dreigen. Maar de Romeinfche burgemeester Aemilius Paulus won een beüisfenden flag, welke niet enkel aan den oorlog, maar ook aan het Macedonisch Rijk een volkomen einde maakte: terftond naa dezen flag ftevende Popilius na Alecan» driën, en bragt den fchrik der Romeinfche overwinningen en van het te gronde gegaane Macedonifche Rijk met zig. Ik ben hier van de gedrukte leezing afgegaan , en die, welke van 1600 tot 2000 jaaren bijna algemeen m geb'uik was, gevolgd, alleenlijk dat ik ze anders overzette, dan de ouden gedaan hebben. Uit de nieu. we weet ik met anders uit te brengen, dan Macedonijche rotten , öf, Macedonifche inwoonden der woestijnen zullen 'er komen: want fchepen der Romeinen betekenen de woorden , volgens het taalgebruik genomen, zekerlijk niet. Ik merk dit op dewijl zig mogelijk menig een verwonderen za! , dat ik niet overzet, gelijk men thans gemeenlijk pleegt: Romeinfche fchepen-zullen 'er komen .-den verderen grond vu0r mjpc overzetting kan ik in aanmerkingen Voor ongelee.den niet verder opgeeven. zijnen toorn tegen het heilig verbond den vrijen teugel vieren,'] Hiervan vindt men de vervulling volledig, 1. Machab: I: 29 64 Dize gefchiedenis valt in het I4£lte jaar der Grieken. M 2  l8o DE PROFEET DANIËL. heeft, en den geenen gehoor geeven , die het heilig verbond verhaten :| 'er zal eene 3* krijgsmagt van hem befchikt worden, en men zal het heiligdom, nu een Daphne, ontheiligen , het dagelijksch offer affchaffen, en een gruwel aan de verwoeste plaats Hellen. | Uit vleierij zullen de afvalligen 3a van het verbond, heidenen worden, maar het den geenen gehoor geeven , die het heilig ver. bond verlaaten:] Eenige Jooden, inzonderheid uit het priesterlijk getocht, die volftrekt de heidenfehe leer en Griekfche gebruiken onder hun volk wilden invoeren. II. Machab: IV: 10-15. /. Machab- In—15. vs. 31. 'er zal eene krijgsmagt van hem befchikt worden] De Sijriërs bevestigden Zion , en leiden daar bezetting in. ƒ. Machab: I: 33—38 het heiligdom, nu een Daphne] Letterlijk: het heiligdom, de vrijjlad. Om dit te verftaan , moet men weeten, dat de Sijrifche koningen nabij hunne verblijfplaats Antiochtën eene zeer beroemde vrijftad papbne, hadden aangelegd, zo beroemd.dat de verblijfplaats zelf, Antiochtën bij Daphne, heette: zij had eene zeer aangenaame ligging, doch was ooit te gelijk de verblijfplaats der ondeugd en fchandelijklle wellusten. In zulk een Daphne zogten de afvallige Jooden den Tempel en Jerufalem te veranderen het dagelijksch offer affchaffen] De gébeele Tempel wierd verwoest, en alle Godsdienst verboden. £ Machab: I: 39—50. een gruwel aan de verwoeste plaats] Op den Gaande gelaaten brandofferaltaar wierd een kleiner altaar opgeregt, en op den zeiven wierden op zekere tijden zwijnen geöfferd. Zie I. Machab; h 25 en de aanmerkingen aldaar. vs. 32. Uit vleierij (naarnelijk jegens hem, den l"g van S'jriën) zuilen ^e ajvalligen van het verbond, heidenen worden,] Dat is ln den eigen^k-  Cap. XI. i8r het volk, dat zijnen God kent, zal zig hard maaken, en het uitvoeren.} De leeraars 33 des volks zullen veelen verftandig maaken ; zij zullen wel een jaar lang door 't zwaard, vuur, lijk/ten zin vervuld, zelfs zodanigen, die het hoogepnesterfchap tragten te verkrijgen, wierden heidenen, en zogten de heidenfehe leer in jerufalem in te veren , enkel om Antiochus te vleien. _ Ik ben hier van de gedrukte leezing afgegaan , die in den zin niet zeer verfchilt: door goede woorden zat htj de afvalligen van het verbond tot heidenen maaken. zal zig hard maaken, en het uitvoeren] Men leeze het eerfte Boek der Machabeën , zo zal men Zien, dat dit bijna tot een wonder gefchied is. De jooden behaalden ongehoorde overwinningen , en eindelijk , 't geen zij in 't begin niet gewaagd hadden te verlangen , jaa flegts te wenfehen, eene volkomen onafhangelijkheid van het Sijrifche Rijk. Jn de voorrede tot het eerfte Boek der Machabeën heb ik dit bl. [Hoogd.] 5-8. vollediger gezegd , waarheen ik dan den Leezer wijze. ps. 33. de leeraars des volks) Eenige Priesters die alles voor den Godsdienst waagden, bij voorbeeld' Eleafar, de martelaar, en Matthathias, met zijne vijf zoonen, die de wapenen gebruikten. veelen verftandig maaken) Zij bragten te wege dat veelen bij den waaren Godsdienst bleeven en dien verdedigden. Ik heb dit zo goed ove'rge- zer, als ik kon, mogelijk zou het ook beter betekenen : opmerkzaam maaken. Maar ik verlangde een voegelijker woord, dan beide zijn, en vermoede, dat wij de regte leezing niet hebben. een jaar lang) In 't jaar 145 begon de zwaarfte vervolging, en op den ssften December van dit jaar wierd 'er voor 't eerst een zwijn op den altaar geofferd : maar bijna zes maanden vroeger fchijnt de Clende begonnen te zijn. Tegen het einde van dit jaar 145 (doch het eindigde met den eerften oaoM 3 ber)  x8a DE P-ROFEET DANIËL. vuur, gevangenis en roof vallen,| maar 34 naa hun val zal hun eene kleine hulp verfchijnen, en in de gevaarlijkfte omftandigheden zullen 'er zig veelen bij hun voegen.| Ook van de leeraars zullen 'er eenigen val- 35 len : opdat zij gefraolten worden , en het zuivere zilver van het fchuim afgezonderd worde. Dit zal zo voortgaan tot den tijd van het einde , want het einde is 'er nog niet.| Intusfchen zal de koning doen al 36 wat hij wil, zig boven alle Goden trotsch ver- ber) Was Matthathias reeds wat gelukkig in zijne kleine veldtogten, flierf 146 en voort daarop begonnen de overwinningen van zijn zoon Tudas den MaChabeër. 1. Machab: Ui 41. III: 12. vs. 34.] Judas de Machabeêr won eerst twee, ot> zig zeiven kleine fchermutzelingen, I. Machab: III: 1P~^f4',d°Ch die' ge,'jk reeds in de aanmerking op /. Macha'-: III: 34, gezegd is, in haare gevolgen van een ongemeen belang warén , en het Volk moed gavtn. Toen verzamelden 'er geftadig meêr tot hem, /. Machab: IV: 6. had hij reeds drie duizend man, e'ri w n twee volle, wezenlijke veldllagen. * de gevaarlijk/Ie omftandigheden] Letterlijk, op glibberige fleile paden. In de daad de zaaken der Jooden zagen 'er in 't begin zo verlooren uit, dat niemand , dan die vast befloten had, liever te fterven, dan dwang in den Godsdienst te verdraagen, zig bij Judas voegen kon. Men leeze dè fchoone aanfpraak van Judas op den avond vóór den eerften fla«-. 1. Machab: III: 58 --60. °' vs. 35. zullen 'er eenigen vallen] Gedeeltelijk ?n den oorlog, waar van het eerfte Boek der Machabeën berigt geeft, gedeeltelijk als martelaars, waarvan men bij Jofephus in de boeken van de Machabeën meer vindt. vs. 36. zig boven alle Goden trotsch verheffen] JJier verlaet ons- de Gëfclvedenis andermaal. Zo veel kan  Cap. XI. 183 verheffen, tegen den God der Goden wonderlijke dingen fpreeken, en daarbij gelukkig zijn, tot dat de toorn tèn einde is: want daar zal eene verkorting plaats hebben.) Zelfs de Goden zijner vaderen zal 37 hij kan men ligt zien uit den laatften togt van Antiochus Epiphanes, waarop hij eenen Tempel in Elijmaïs plunderen wilde, (Z. Machab: VI: i— 4.) dat deze gewelddaadige tegenftreever van den waaren Godsdienst nogthans geen oprecht heiden was , maar de Goden der heidenen (ten minften de meesten) even. zeer verachtte, als den eenigen waaren onzigtbaaren God der Israëliten. In het Arabifche boek der Machabeën ftaat een berigt, dat hij. beeltenisfen van zig laaten maaken , en in de landfchappèn verzonden heeft, met bevel, om ze aan te bidden, (Cap. III. IV.) als dit waar was, zo zou het hiertoe hoofdzaakelijk behooren, en de grootfte verheffing boven alle Goden zijn: doch ik verftout mij niet om het te verzekeren, hoewél ik het, als niet geheel verwerpelijk, in navolging verhaale. wonderlijke dingen] Eene zagtere uitdrukking voor, godslasteringen. Dat Antiochus Epiphanes godslasteringen gefproken heeft, daaraan zal niemand twijfelen, die de gefchiedenis van zijnen dollen haat tegen den Joodfchen Godsdienst, het zij in 't eerfte Boek der Machabeën, of in de ftukken van Diodorus Siculus, of in minder geloofwaardige boeken geleezea heeft: intusfchen is 'er eigenlijk geene der zeiven tot onzen tijd overgekomen, uitgezonderd ééne, welke te gelijk een openbaare leugen is, te weeten, dat hij, wanneer hij in 't Allerheiligfte ging , daarin het beeld van een man, die op een ezel reed , en een boek in de hand hield, gezien heeft, of zelfs, volgens een ander zeggen, een ezel, dien de Jooden aangebeden hadden. daar zal eene verkorting plaats hebben] De verwoesting en ontheiliging van den Tempel nam door de verbaaaeade overwinningen der Jooden onder M 4 ^udas  i$4 DE PROFEET DANIËL. hij niet achten, noch het fchoonfte vrouwenbeeld, noch eenige Goden, maar zie tegen allen trotsch verheffen. | Maar in * de plaats van dit zal hij den God der vrij- * ftad (Daphne; eeren, den God, dien zijne voor» Judas den Machabeër veel fchielijker een einde , dan mogelijk iemand denken kon. , v*- 37- noch het fchoonfle vrouwenbeeld] Ik verttaa dit niet van wezenlijke vrouwsperfoonen, waar aan Antiochus Epiphanes zeer was overgegeeven, daar erboven nog aan heel gemeene hoeren, waarmede hij zelfs zonder alle fchaamte openlijk te doen had . maar van een zeer geëerd beeld eener heidenfehe Go' d.n: waarfchijnlijk van die, wier Tempel in Elijmaïs hij I Machab: VI: 1—4. plunderen wilde. De Grieken noemen haar Diana , doch baar waare naam was Nma, en zij is waarfchijnlijk de Vernis der Elamiten. Zie de aanmerkingen op /. Machab: VI 2 ' vs 38. maar in de plaats van dit] Dat is in de plaats van zijne vaderlijke Goden, die deze bewon. deraar van het uitheemfche met vreemde Goden verwoeien zal den God der vrij ftad] Ik heb de verklaaring reede in den texr tusfehen haakjens gevoegd, Daphne de beroemde en wellustige vrijftad bij Antiochiën. * De oude gefchiedenis van Daphne, Apollo en Dia na, kunnen hier niet bedoeld zijn, want die waren G-ekfche Godheden, Goden der voorouders van Antiochus: noch ook Jupiter Oiijmpius, d'en men hier gemeenlijk noemt , uit II. Machab: VI: 2. aannee menae, dat Antrochus hem een ftandbeeld in den Tempel te Jerufalem heeft opgerigt, want deze is andermaal een Griekfche ën inlandfche God, en daar preekt Daniël niet van, m ar van een uitheemfchen dien Je voorouders van Antiochus niet gekend hadden* Pe gefchiedenis verlaat ons hier wederom, en dit « geen wonder, daar de Grieken gemeenlijk vreemde «jonen onder hun volk eigen maaken , en met hunne *%>«' 11 '■>■■! Fi • i... )-...[ ,j bof) ■ rSraibafc'jD. die in het boek opgefchreeven gevonden worden] In 't boek der Voorzienigheid. Het wordt voorgemeld, als of God een boek heeft, waarin gefbbreeven zijn, die bij voorb: leeven en behouden-zulien worden; een groot gedeelte des volks komt om, tchielijk onder de hand des fcherpfechters, of liever van den beuls knegt, ónder onuitfpreékelijke folteringen (dus de eigenlijke martelaars)' nog meêr worden 'er van de foldaaten gedood, komen in holen om, waarin zij hun toevlugt genomen hadden ; • maar een klein gedeelte der oprechte verdedigers van den Godsdienst, de in 't boek der Voorzienigheid opgefbhreervenen , worden behouden. vs. 2) Hier wordt niet gefproken van de algemeene opwekking der dooden, die ten jongden dage plaats zal hebben, want dan zullen 'er niet, vee/en, maar, allen, opftaan : noch ook van eene eigenlijke opftanding: maar daarvan, dat de nu begraavenen io de Gefchiedenis opftaan, en onfterflijkheid bekomen, eenigen bij voorb: dé martelaars en helden, 1 tot eene eeuwige eer,. (wij noemen dit, onfterfl jkheid des naams) anderen , de fchandelijke verloochenaars van den Godsdienst, Jafon, Menelaus, en hun gelijken, tot eene eeuwige fchande. vs. 3.] Hier wordt niet van Leeraars in 't algemeen gefproken, maar van die , welken in deze uiterst benaauwde tijden de Jooden door hun woord, door hun voorbeeld,en voor een gedeelte door hunne N hand    | MICHALLIS j » NIEUWE » OVERZETT I t DES O. T. j sj XX. DEEL. !   J. D. MICH AËLIS NIEUWE OVERZETTING DES OUDEN TESTAMENTS MET Aanmerkingen voor Ongeleerden. In het Nederduitsch overgebragt. XX. D E EL. Behelzende de Propheet daniël. TE DORDRECHT, Bij A, BLUSSÉ & ZOON. MDCCXCVII.   D E PROFEET DANIËL. Cap. I. Daniël komt aan het Hof van Nebucadnezar, wordt daar opgevoed, en in de taal en wee' tenfchappen der Chaldeè'n onderweezen, om den Koning in 't toekomende te dienen, verzoekt uit naauw gezetheid van gemoed zijn rantfoen van vleesch en wijn, om zig niet te verontreinigen, neemt in de weetenfchappen zeer toe, enftaatin een onderzoek, 't welk Nebucadnezar zelf doet, voortreffelijk. In het derde jaar der regeering van Jojakim * den i>f. i.] De belegering van Jerufalem, die hier befchreeven worde, behoort in de gefchiedenis II Kon. XXIV: i. Aldaar worden we] niet uitdrukkelijk eene belegering en verovering der ftad vermeld , maar wordt flegts gezegd, dat Jojakim zig aan den Koning Nebucadnezar onderworpen heeft: uit oi;ze plaats zien wij, dat hij dit naa eene, gelijk het fchljnt, korte belegering gedaan heeft, en juisc daarom, dat zij A niet  % DE PROFEET DANIËL- den Koning van Juda, trok Nebucadnezar l de niet lang duurde, Jojakim zig fchielijk onderwierp, en deze daarop in 't Koningrijk bevestigd w'erd, wordt zij in 't boek der Keningen geheel voorbijge. gaan. Met deze verovering van Jerufalem begint de Babijlonifche ballingfchap nog niet , maar eerst met die, welke in 'c elfde jaar van Jojakim plaats had: hier voert de overwinnaar niet, gelijk dan gefehiederj zal, eene volkplanting van eenige duizend Jooden uit hun land na Babel, maar neemt flegts een gedeelte der gereedfchappen des Tempels als een teken der overwinning , en eenige uitgezogte jonge lieden mede, die hij wil laaten opvoeden, en dan in zijn dienst .gebruiken. Hij dagt mogelijk, dat deze hem eeni* germpate tot gijzelaars voor de trouw der aanzien* fijftfte genachten in Jerufalem ftrekken zouden: intusfchen was deze zaak voor hun geen ongeluk maar ■eene gunst, en wanneer Jojakim zo wel als Zedekia daarna weêripannig wierden, zo liet hij het deze jonge lieden niet gevoelen, noch ging met hen als met gijzelaars te werk. Jn het derde jaar] Hier omftaat eene twijfeling omtrent het jaargetal: want Nebucadnezar is eerst in het vierde jaar van Jojakim tot de regeering gekomen • ie dit jaar valt ook de groote fiag bij Gercufimn aan den Eufraat , waarin hij over den Egijptffchen Koning Farao Necho zegepraalde, en waarvan de verovering der ftaü Jerufalem een gevolg wps, want zekerlijk, zo lang Farao Necho Ah'èn tot aan den ËuTraat nog bezat, en met een fterk leger Bij Cercuftum ftond , kon Nebucadnezar zonder den ^grootften misflag den vijand niet agter zig laaten, en voor Jerufalem trekken. Zie jTerem.XV: i. XLVl:2. Ik ftol-mij de zaak dus voor. Nebucadnezar de nveecte, of groote, nam nog als Kroonprins bij 't Jeeven van zijn vader, Nebucadnezar den eerften, het bevel over het leger op zig, gelijk Jofephus ons (fludh. 'X, ii, ï'.) uit Berofus verhaalt: dit kon nu ;keeds in het derde jaar van Jojakim gefchied zijn. In 't vierde jaar floeg hij de ïgijptenaars bij Cercu- fiuro,  Gap. ï, £ de Koning van Babel voor Jerufalem, bele. gerde deftad,| God gaf Jojakim den Koning % van Juda m zijne magt, en een gedeelte der gereedfchappen des Tempels, hij voerde ze met zig weg in het land Singar,in den Tempel zijnes Gods, en leide ze bij de fchatten van den Tempel zijnes Gods. | Daarënbo- q yen beval de Koning den ,opziender zijner befnedenen, Aschfenas, uit de Israëliten van het Koninglijk geflacht, en anders onder de voprnaamen, | jongelingen zonder 4, gebrek uit te zoeken, die fchoonheid van Jighaam met voortreffelijke vermogens van geest verbonden, tot de weetenfchappen. Opgelegd, en daarbij gefchikr. waren, om ten eenigen tijde tot bedieningen aan 't Hof gebruikt te worden , en ze in de geleerdheid en taal der Chaldeën te laaten onderwijzen. | De fium, en nog in 't zelfde jaar veroverde hij Terufa lem. Dit alles kan zeerwel éénveldtogt zijn, welks begin in.het derde, en het einde in het vierde jaar van Jojakim voorviel : en wanneer Daniël het derde jaar noemt, zo heeft dit zjn opzigt op het aanvaarden van het bevel , en het begin van den veldtogt. welke met de onderwerping van den Joodfchen Koning Jojakim eindigde. J vs. 2. het land fingar^ wöifcs hoofdftad Babel was. Gen.X: 10. vs. 3. uit de Israëliten] Dewijl de Schrijver hier geene Jooden, maar Israëliten noemt, zo fchijnt het dat 'er ook uit de tien ftammen, die nu insgelijks onder de Babijlon'fcbe heerfchappij ftonden jonge lieden moesten uitgezogt worden. v.4- taal der C/ialdeën] waarfchijnelijk nietdie. welke wij Chaldeeuwsch noemen, en eigenlijk Aramisch heeien moest, maar in de oude taal der Chala * d*  8 DE PROFEET DANIËL, ter en voller uit dan de joi^ge lieden, die van de tafel des Konings aten, | en dus nam 16 Hammeltzar van toen af, 't geen zij van de Koninglijke tafel en aan wijn krëegen, voor zig, en gaf hun fpijzen uit het Rijk der planten. | Doch God gaf deze vier jongelingen 17 verftand en doorzigt in geleerdheid en weetenfchappen, en aan Daniël fchonk hij de gaaf, om gezigten en droomen te verftaan. | Wanneer de beftemde tijd, waarop zij den ig Koning zouden voorgemeld worden , ten einde liep, Helde de opziender der befneedenen hen den Koning voor;| deze fprakmet 19 hun, doch vond 'er geen, die aan Daniël, Hananja, Mifchaël en Afaria,gelijk was,ennu traden zij in Koninglijken dienst. | In alle 2q zaaken van kundigheden en weetenfchappen, waarover de Koning hen vraagde, vond,hij ze zo, dat zij alle kepners van beeldenfchrift en bezweerders in zijn geheel Rijk tienmaal ■ 'Oéiét (is s osofa flfiv qouiiov nsn oveni ss.20. kenners van beeldenCchrift] Zie de aanmerking op Ëxod. VII: 11. Dit was eigenlijk eene Egijptifche foort van geleerden, die daar breeder be« fchreeven is : en dus fchijnt het, dat Nebucadnezar buiten de inlandfche Chaldeeuwfche en Babijlonifche geleerdheid ook eene vreemde aan zijn Hof gehad beeft: Een Koning, die zijn volk, dat te vooren onbefchaafd was, door wetenfchappen verlichten wil. moet dit doen: en een liefhebber van weetenfchappen zal dit doen , wanneer ■ vreemde volken; boven zijn volk ten minften in eenige weetenfchappen wat vooruit fchijnen te hebben. bezweerders'] Eene inlandfche foort van geleerden,, welke den naam daarvan heeft, dat zij of voqrgaft door, bezweeringeh alles uit te voeren , het geen heel natuurlijk gefebieden kon, of dat het volk nog' ••  Cap. IX.' en toen wierd het ijzer, leem, koper, zil. 35 ver, goud, alles vergruisd, en als het kleine ftroo op de dorschvloeren in den zomer, de wind voerde het weg, en men zag niet, waar.het bleef: maar de fteen, die het ftandbeeld getroffen had, wierd eene groote rots, *. *o kennen moest: doch hij vindt het niet raadzaam, de uitlegging van den fteen 'er bij te voegen, want zij mogt aan zijne Romeinfche leezers, om wier goedkeuring het hem zo zeer te doen was, eens niet behaagen, en nogthans tragt hij hen daarop oplettend te maaken, masr zij moeten dezelve in Daniël naleezen, en dit onder voorwendzel, dat toekomende dingen tot zijne gefchiedenis niet behooren. Zijne woorden zijn deze: Daniël gaf den Koning ook de vet"klaar ing van den fteen, doch het komt mij ti'tet voegelijk voor, dat ik dezelve ver/taaie, dewijl het mijn pligt is, het gebeurde, en niet het aanjlaande te fchrijven. Doch als een minnaar der waarheid nieuwsgierig was , en ook het onvervulde wenschte te weeten, om op te merken , of het vervuld zal worden, die ijle tot het boek Van Daniël zelf, en leeze daar. Dit boek zal ïiij tn de heilige fchriften vinden. (fludh. B. X. H. 10. § 4.) Jofephus is zelf bij die weêrfpannigheid der Jooden een voornaame aanvoerder geweest: men Ziet hier duidelijk de dwaaling, welke hem moed gaf, en waarfchijnlijk hen, die onder hem vogten, aandreef. Zelfs nadat de uitflag zijne verwagtmgen fcedrogen had, en hij zelf gewaar wierd, dat de Jooden Daniëls voorzeggingen verkeerd verftaan hadden, bemerkt hij niet eens, waarin de dwaaling lag, maar behoudt nog altoos de valfche verklaaring , welke den fteen op het vierde Rijk vallen, en dat verpletteren laat, doch fchijnt zig zo te helpet), dat hij in zijn hart gelooft, dat het geen in den Joodfchen oorlog mislukt zij, in 't toekomende gelukken zal, en de jooden toch eens het Romeinfche Rijk verwoesten, zullen. B %  *o DE PROFEET DANIËL. en vervulde het geheele land. | Dit was de 36 droom, en nu zullen wij den Koning ook de uitlegging zeggen.| Gij, ó Koning, zijteen 37 Koning der Koningen, wien de Gód des Hemels een Rijk, dapperheid, magt en eer gefchonkehjj en alles, waar menfchen, die-38 ren en vogels woonen, onderworpen heeft: gij zijt dat gouden hoofd. | Naa u zal 'er 39 een ander Rijk opkomen, aan het uwe niet gelijk, vs. 38. waar menfchen, dieren en vogels woonen.^ D. i. zelfs de diepfte dalen, en ontoegangêlijkfte bergen, die anders de wooningen van wilde dieren zijn; zelfs zulke rotzen, daar enkel de vogels nestelen, eri waarvan men zou mogen zéggen, dat men moet kunnen vliegen, om 'er op te komen , hebt gij beklommen, wanneer uwe vijanden daarheen, hun toevlugt namen, en meenden veilig te zijn. De meening is niet, dat Nebucadnezar den geheelen aardbodem veroverd heeft, (tot bij Spanjen is hij wel gekomen) maar dat 'er niets, hoezeer door de natuur verfterkt, voor hem onverwïnnelijk geweest is. Zie Jevemia XVII: 6. daar eene dergelijke fpreékwijs van hem gebruikt wordt. " vs. 39. esn ander Rijk.] Het Perfifche. aan het uwe niet gelijk."] Letterlijk, laager dan 'gij. Indien dit veelen in den eerften opllag vreemd hiogt voorkomen , zo is daar de reden van , dat de Grieken, van welken wij gemeenlijk'de'oude Gefchiedenis leeren, van Nebucadnezar en de grootte zijns Rijks niets weeten, jaa zelfs het Babijlonifche Rijk laaten voorbij gaan, of het met het veel kleinere Asfijrifche voor één houden, terwijl in tegendeel huu'ne gefchiedfchrijvers de grootte van het PerlifcheRijk, dat met hun van een zelfden tijd was , bewonderen. Hunne geloofwaardige en meêr naauwkeurige gefchiedenis begint eerst met Cijrus, en eigenlijk wel met dat jaar , waarin hij Babel veroverd ,' en het Babijlo» aifche Rijk verwoest heeft, lntusfchen zeggen óns egtej  Gap. II. fl$ ffietaaien verbreekt, plat maakt en verbrijzeld, leiding tot het Oude Verbond. Het vordert oordeel» kunde, taalkunde, geleerdheid, en zal dus den ongeleerden, of ten minften hem, die in de Oosterfche taaien onkundig is , bezwaarlijk voldoening geeven, dewijl hij niet met eigen oogen zien kan; hij zou dan op de oprechtheid van den onderzoeker het perfoönlijk vertrouwen moeten hebben , om hem op zijn woord te gelooven. Doch hij heeft een veel ligter middel, om de ganfche tegenwerping te toetfen. Hij behoeft flegts alles als onbeflist te ftellen, het geen Daniël van het Babijlonifche, Perfifche, Griekfche, en in de drie laatfte Capittels van het Sijrifche en Egijptifche Rijk, tot op den tijd van Antiochus Epiphanes voorzegd heeft : en vraagen , of vervuld is, het geen in Daniël omtrent Iaatere tijden ftaat ? De vraag vervalt natuurlijker wijze in de volgende drie: 1. ) Zou een bedrieger, die ten tijde van Antiochus Epiphanes leefde, van de Romeinen wel voor* zegd hebben, 't geen wij in ons vers leezen? 2. ) Is het geen 'er van het 41de vers af ftaat, ver¬ vuld ,. ftipt vervuld, of niet ? verfchijnt het voor den rechterftoel der Gefchiedenis als eene waare , óf valfche voorzegging ? 3. } Zijn 'er voor 't overige nog duidelijke voorzeg¬ gingen in Daniël , die ver over den tijd van Antiochus gaan, en ftipt vervuld zijn ? Ik denk het ten minften die van de tweede verwoesting van Jerufalem door Titus Vespafianus, en den zevenjaarigen Joodfchen oorlog, daar zelfs de jaaren bepaald zijn. Doch hiervan beneden bij het negende Capittel. Om bij dit Vers op de eerfte vraag te antwoorden, het geen wij hier van het Romeinfche Rijk vinden, ziet 'er in 't geheel niet zodanig uit, als een Jood ten tijde van Epiphanes eene voorzegging zou verdigt hebben. 'T is waar, dat de Romeinen toen ter tijd iemand reeds als een ijzer en onverwinnelijk konden vooikomen, nadien zij in den tweeden Punifchen oorlog, en daarna over Antiochus den Grooten gezege* B 4 praald  *4 DE PROFEET DANIËL. zeld, alles vergruizen en verbrijzelen.? Maar praald hadden, en Antiochus Epiphanes voor hun vreesde. Hoe zij den Joodén toen zijn voorgekomen, dfe maar zëer onvolkomen berigten van hun hadden, zal men 't best uit I. Machab: VIII: i—16. zien, welke plaats ik raade , dat men in mijne overzetting leeze, en dat men de daartoe b'ehoorende aanmerkingen vergelijke. Maar het lot der Romeinen voor 't toekomende lag toch wezenlijk nog op' eene vrij gelijke fchaal; Carthago, dat in den tweeden oorlog Wel overwonnen was, doch Romen in den zelfden oorlog zo dikwijls overwonnen , en nabij deszelfs ondergang gebragt had , ftond nog, en zo lang dit Rond, hield Cato niet op , vóór Romen te vrcezen; Corinthen ftond- nog, en dit waagt laater met zijne bondgenoöten een oorlog met Romen; Antiochus de Groote was overwonnen, (eigenlijk door toedoen van zijne in den oorlog begaane misdagen , welke Scipio zelf hem in een brief bekend maakte,) maar Sijriën bleef nog zo magtig , dat de Romeinen veele jaaren iang het niet waagden, op de naauwkeurige vervulling der vredesvoorwaarden, bij voorb. op de af. fchuffing der olifanten, aari te dringen. (Zie de aanmerkingen op I. Machab. VI: 30. Doch dit is eene geringe zaak eh twijfelachtig. Maar van meêr gewigt is het volgende. Dit Rijk wordt volgens den ganfchen zamenhang van het ge3igt' voorgèfteld , als in de plaats van het Griekfche komende. Ten rijde van Antiochus hadden zekerlijk de Romeinen een gedeelte van Griekenland en klein Afiën aan deze zijde'van den Taurus • veroverd, doch 'er waren nog andere Staaten in Griekenland overig, ook de beide magtige Rijken, het Sijrifche en Egijptifche; welk menfchelijk verftand kon voorzien , dat het' deze Rijken verflinden zou? En indien het dat hiet gedaan had, dan behoorde het in 't geheel niet in onze voorzegging. Nu , 't geen mij het gewigtigfte fchijnt te zijn. Men zou naauwhjks denken, dat een Jood, die ten iijl3 van Antiochus Epiphanes leefde, den Romein- fchen  C a p. II. "' :'a *«> pottebakkers ijzer gemengd gezien^hebt. | Qok betekenen deze half ijzeren, halflee-43, men teenen , dat het Rijk voor een gedeelte zeer fterk , en voor een gedeelte zeer zwak zijn zal. [ Doch dat'gij ijzer 43* en vs. 42. voor een gedeelte zeer fterk, voor een gedeelte zeer zwak] Deze zonderlinge tegendelling zal men ook aan de Rijken van Europa opmerken. Wij behoeven thans flegts in de waereld rond te zien . dan ontdekken wij eenige, die ongelooflijk fterk zijn, bij welken de ijzeren natuur zig in een hoogen trap vertoont; zij moeten één ieder in 't oog loopen: maar ook eenige zo bij uitftek zwak , dat men zig verwonderen moet, hoe landen van dien omtrek , zelfs van die menigte volks, en dien rijkdom , zo geheel boven alle begrip zwak kunnen zijn. Zij zijn in de daad verbreekelijk,'als leem , en hebben hun beftaan énkel aan de goedheid hunner nabuuren , of aan het Recht, dat de groote raad van Europa oefent, en aan de verbintenis van zo veele koningrijken in ééi» ftaat te danken. Ik wil geene naamèn noemen, want het zou omtrent de leemen Rijken eene belediging zijn: zóó het paste, de zeiven te noemen, dan zoiï ik het verfchil nog veel duidelijker kunnen maaken. vs. 43.] Dit is wederom zeer fchetzende. Gewoonlijk trouwt geen koning van Europa met eene vrouw, die een onderdaan is, maar met eene vreemde, eene dogter van een koning of Vorst, en in een zeker opzicht zijn alle regeerende gedachten door die onder malkanderen trouwen flegts één gedacht. Geert is, dat zijn geflachtlijst niet zeer geregsld tot Willem den veroveraar kan heen leiden , en als hij nu opftohd, zo zou hij alle throonen van Europa met zijn eigen nakomelingen bezet zien. Behalven dat rang fen gebruik deze aanhoudende verzwagering beveelen, welke men zo niet vondt bij oude Rijken, noch bij het Perfifche', noch bij het Romeinfche, en in het Griekfche flegts zeer zelden tusfehen Sijriëh en Egljp» ten, zo tragt men wezenlijk door huwelijken oorlo.  #j pe profeet daniël. en leem gemengd gezien hebt, betekent, dat zij zig door huwelijken verbinden, ert ' toch .nimmer zullen zamenhangen, gelijk ijzer en leem zig niet laaten zamenfmelten.| Ten tijde dezer Koningen zal de 44 God gen te eindigen , den vreede te bevestigen , eeuwige vriendfchap op te regten , en maakt dan familieverbonden, waarvoor de waereld beeft: maar dit eene geflacht voert onderling aanhoudende oorlogen; zelfs uit de huwelijken ontdaan de verbitterdfle oorlogen, (1688, 1701, 1741) en ik zou geen valfcbe propheet willen worden, als ik voorzeide, dat het vermaarde en in Engeland voor zo geducht befchouwde familieverdrag reeds vóór 1879 door hevige oorlogen onder dat geflacht zal verbroken zijn. vs. 44.] Het geen van hier'aT volgt, is niet vervuld , maar is nog aanftaande , en kan dus uit de Gefchiedenis niet worden opgehelderd. Dat dit geene tegenwerping tegen de waarheid van Daniels voorzegging opleveren kan, zal één ieder zien, die de zaak overweegt: want op onze tegenwoordige Rijken van Europa moet dit Rijk volgen, en de zeiven verpletteren ; zo lang zij derhalven ftaan , en niet enkel daan, maar ook magtig zijn, en in alle de overige drie gedeelten der waereld heerfchen , kan immers dat Rijk uit de gefchiedenis niet worden aangewea* zen, het welk de zeiven verwoesten, en daarop volgen zal. Van het geestelijke Rijk van Christus, waarvan men deze voorzegging zo dikwijls verklaard heeft, kan hier bezwaarlijk gefproken worden. Wie zal zodanig enkel geestelijk Rijk met andere waereldlijke Rijken als van éénërlei aart vergelijken? Dit geestelijke Rijk van Christus heeft immers ook de overige Rijken niet verpletterd: het is nu reeds over de zeventien honderd jaaren in weezen, en laat de waereldlijke Rij ken nevens zig ftaan. Dit laatfte Rijk zal op de tegenwoordige Rijken van Europa volgen, doet dit dan het geestelijke Rijk van Christus? Ik zou denken, dat het  Gap. 1L fft God des Hemels een Rijk ftigten , dat nooit verwoest worden, en tot geen ander volk komen zal: alle deze Koningrijken zal het verbrijzelen en verwoesten, maar het zal eeuwig beftaan: | gelijk gij ge» 4$ zien hebt, dat 'er zonder eenes menfchen hand een fteen van een berg losfcheurde , en ijzer, koper, leem, zilver en goud in ééns verbrijzelde. De groote God heeft dea koning getoond, wat in 't toekomende gebeuren zal: de droom is waar, en zijne betekenis zeker. | Hier viel Nebucadnezar voor Daniël op 4 zijn aangezigt neder, en beval, voor hem te offeren. | Hij zeide tot hem: nu zie ik 47 het te gelijk met de zeiven , jaa zelfs met het Romeffj» fche Rijk, zo veele eeuwen beftaan had : want zelfs het Ronieinfche Rijk ging Immers in 't Oosten eerst in het jaar van Christus 1453 te gronde, en wierd niet door het geestelijke Rijk van Christus, maar door de Turken verwoest. Gelijk derhalven zedert den tijd van Porphijrius tot op onzen zo veel naauwkeurig vervuld is, het geen Porphijrius voor louter valfche voorzeggingen hield , zo zal ook dit irt het toekomende vervuld worden,.en onze nakomelingen zullen daar even goed meêr van Weeten te zeggen, als wij van den verbonden ftaat der tien Rijken, dien wij voor oogen zien, weeten, het geen Porphijrius, en de Christenen, die in de vierde en vijfde eeuw tegen hem fchreeven, niet wisten. vs. 46. beval, voor hem te offeren] \ Dat Daniëj dit niet zal aangenomen hebben, wijst niet allqen zig zelf uit de grondbeginzelen van zijnen Godsdienst, en zijne voorafgegaane belijdenis, dat de ééne waare God hem dit geopenbaard had, maar blijkt ook uit het -vervolg, daar hij nieuwe koninglijke dienften aanneemt. Doch men zou bijna denhen, dat de fchrijvex daar iets van  Ua DE PROFEET DANIËL, het als waarheid y dat uw God ëen God der Goden, een heer der koningen, en een is, die verborgenheden openbaart, dewijl gij 'ons deze verborgenheid hebt kunnen ontdekken. | De koning bevorderde hierop 48 Daniël tot de hoogfte eerambten, gaf hem rijkelijk gefchenken, ftelde hem over het geheele gewest van Babel, en tot den Opperften voorftander van alle de geleerden van Babel: | doch op Daniels verzoek droeg 40 de koning de bezorging van het gewest van Babel aan Schadrach , Mefchach en Abednego op, en Daniël bleef aan het Hof des konings. j ' ..Gap. van zou gezegd hebben, al waren het maar weinige „woorden: en die ons Vers met het volgende te zamen leest, kan ligt tot de gedagten komen , dat 'er iets tusfcben beiden is uitgelaaten. Ik fpreek hem niet tegen, die zo denkt, doch ben flegts niet in ftaat, als ik eerlijk wil te werk gaan, het welgevallene te 'vergoeden: ondertusfchen zie ik, dat het eene weigering van het offer, en een herhaalde wijzing op den Waaren God als den bekendmaaker van den droom en desze'Ifs betekenis moet geweest zijn. vs, 49. aan het Hof"] Letterlijk, aan de Poort, of, aan de Pór te: juist de zelfde fpreek wijs, waarmede wij nog tegenwoordig , niet, het Ottomannifche Hof, of het Hof van Conftantinopel, maar de Port*, de Ottomannifche Porte zeggen. Ik heb de zaak naar de wijze van Europa uitgedrukt, gelijk reeds de oudfte overzetters vóq.i- mij, die de uitdrukking verftonden. Poort des koningi, is noch naar de wijze van Afiën, noch naar die van Europa, doch die letterlijk, en nogthans verftaanbaar wilde overzetten, Zou Porte, het geen thans in de nieuwspapieren gebruikelijk is, moeten verkiezen; doch het zou egter wat gemaakt klinken.  35 Ca*. Ilti Daniels drie vrienden worden, om dat zij een van Nebucadnezar opgeregt beeld van een afgod niet willen aanbidden, ineen wurigen oven geworpen, maar van God door een wonder bewaard. III. De koning Nebucadnezar liet een gouden i beeld Van hier tot aan het zesde capittel volgt 'er eene lange plaats die eertijds niet in alle de affchriften van Daniël geftaan heeft: die daar meêr, en de redenen van weeten wil, moet het vierde deel van mijne Gosterfche Bibliotheek, bl. (Hoogd.) 26—30 naleeZen. Hij zal aldaar de twee volgende hoofdliellingen Vinden: 1) de eerfte Griekfche Overzetter van Daniël vond deze Capittels niet, en liet ze derhalven uit; 2) een andere zettede dezelve wel over, en, gelijk ik 'er nu nog bijvoege, vóór den tijd der Machabeën, in 't Grieksch , doch uit eenen text, die van onzen zeer afwijkt, nu en dan niet alleen verfchillende leeZingen heeft, maar 'er zomwijlen als eene geheel verfchillende bewerking der gefchiedenis, en in de hoofdzaaken anders, of wel geheel tegenftrijdig uitziet. — Ik zal mij daarom genoodzaakt vinden, om zomwijlen de Verzen , die in 't Grieksch zo zeer van onzen lext afgaan, en de aanmerkingen nog eens uit de 70 Overzetters te vertaaien, opdat ieder zelf kan oordeelen. Die Grieksch verftaat, moet dan de 70 Overzetters bij de hand hebben; doch die vindt hij over Daniël niet in de gewoone uitgaaven , want zij zijn voor 't eerst te Romen in 't jaar 1772 uit één enkel handfchrift uitgekomen, maar hij moet of de kostbaare uitgaaf van Romen koopen , of den nadruk, die beter koop, en te Gottingen in van der Hoeks w'nkel onder den titel Daniël [ecundum LXX ex tetraplis Qrigtnis Rgm en het feeeld aan te bidden, dat de koning Nebucadnezar heeft laaten opregten:| doch die niet nedervalt , $ en het aanbidt, zal aanftonds in den brandenden oven geworpen worden.| Zodra / dan de trompetten, fluiten, cithers, famDuiten, pfalters en •mufijkïnftrumenten zig lieten hooren, zo vielen allen, uit alle volKen, natiën en taaien neder, en baden het gouden beeld aan, dat de koning Nebucadnezar had laaten opregten.f Eenige Chal. 8 deen bragten op dien tijd eene klagte tegen Nphn^ J" in en zeiden tot den koning 9 Nebucadnezar: o koning, ieef „og voor - - ■ y- . oh> beflist worden , welke gefeerde navorfchingen vorSk^-dIn^rf ^ 'k * gehe^ nier ui SS tt ,Tr °anf' Wan< ^Iijk ik boven reeds fnnn! ' de„CaP,ttels van bet derde tot het zesde zouden zeer wei onegt zijn kunnen, en van het ove- Av3n Dan,el worden afgezonderd. duMeH* r" let,eer]S- ™™*&j™phome, dat heel heb pVikT £ertl,W'jfei,nS 16 bedekken • overgeZe; neb, gelijk men de gewoone leezing gewoonlijk over- rechf £ £ lkt..daarbij ge!oof» dat deze leezing niet reent zij en hier een ander woord geltaan heeft, Ziforn, dat met fijmphonie betekende, maardenaam van een bijzonder mufijkïnftrument was : welk > dat onderneeme ik niet te bepaajen, gelijk men ook tot heden met regt weet, wat de fambuke geweest is, Boewei deze naam , eigenlijk uit Afien gefprooten bij ue Gneken en Latijnen gebruikelijk was. Men S^\da,1, h6t ee" inftrument was, dat fnaaren had, die met allen even lang en dik waren: en deze kunde betekent niet veel,  Ga?. III, 39 onze neeven!| Gij hebt als koning een ge- io bod gegeeven, dat één ieder, die trompetten, fluiten, cithers, fambuken, pfalters, fljmphoniën, en andere mufijkïnftrumenten zal hooren klinken , nedervallen , en het gouden beeld aanbidden zal .| en 'dat, die n het niet doet, in den brandenden oven zal geworpen worden. | Doch daar zijn eenige 1% Joodfche mannen, die gij over de ziaken van het landfchap van Babel gefteld hebt , Schadrach , Mefchach en Abednego , die dienen uwe Goden niet, en vallen voor uw beeld niet neder, dat gij hebt laaten opregten.j Nebucadnezar wierd hierover groo- 13 telijks toornig , en gebood , Schadraeh, Mefchach en Abednego herwaarts te brengen; zij wierden vóór hem gebragt,| en hij 14 zeide : hebt gij Schadrach, Mefchach en Abednego met opzet mijne Goden niet geëerd, en het van mij ópgeregte gouden beeld niet aangebeden?| Zijt gij nu gereed, zo 15 dra gij trompetten, fluiten, cithers, fambuken , pfalters , fljmphoniën en andere mufijkïnftrumenten hóoren zult, néder te vallen , en het van mij ópgeregte gouden beeld aan te bidden? Zoo niet, dan zult gij oogenbliklijk in den brandenden oven geworpen worden, en waar is 'er een God, die u tegen mij befchermen kan?| Schadrach, 16 Mefchach en Abednego antwoordden den koning: Nebucadnezar! het zou ons niets baaten, zoo wij u hierop antwoord gaven. | Onze God, dien wij dienen, is magtigge* 17 aoeg, om ons te befchermen , hij zal ons C 4 uit  C AP. III. 4* ovefzetters in een gedeelte van ons Capittel zoo zeer van onzen Chaldeeuwfchen grondtext afwijkt, dat men het geen verfchiliende leezingen noemen kan, maar zij eene geheel andere Chaldeeuwfche (want dat zij ook hier uit het Chaldeeuwsch overgezet hebben , is zeker) bewerking der zelfde gefchiedenis voor zig hadden: zo geloof ik, dat eenige Leezers verlangen, zullen, ook eene overzetting der verzen, die 't meest afwijken , volgens de zeiven te hebben; te meêr , dewijl het zo genaamde gebed der drie mannen iri den vuurigen oven, daar een gedeelte van is. Ik geef ze, en om den text, dien de 70 overzetteden, geen onrecht te doen, merke ik beneden aan, waar zij mogelijk verkeerd mogteri overgezet, of anderen dien anders geleezen hebben, doch laat dit alles, orn ruimte te fpaaren , met kleinere letters drukken: 'T is enkel voor hun noodig , die over het egte of onegte in ons Capittel willen oordeelën, en dit kunnen ook ongeleerden naar fmaak en gezond verftand verrigten. Het luidt dan van vs. 22 tot vs. 24 in hunne overzetting aldus: vs. 22 Dewijl nu het bevel des konings dringend was, de oven zevenmaal meêr dan voorheen wierd heet gemaakt, en de mannen', die daar toe gelast waren, hen gebonden aan den oven 23 bragten, en daar inwierpen, | zo verbrandde en doodde de uit den oven flaande vlam de mannen, die Afaria en zijne vrienden gebonden hadden, maar zij zeiven wierden behouden. I E4 Doch dus baden Anania, Afaria en Mifaët, en zongen Gode lofzangen , omdat de koning be« volen had , hen in den oven te werpen. | 25 Afaria Mond, bad alzo, deed zijnen mond open, midden in 't vuur van deri door de Chaldeën zo fterk heet gemaakten oven, naast hun, die met hem in den oven waren, loofden den 36 Heere, en zeide: | geloofd zijt gij, Heere» gij God onzer vaderen, geloofd en verheerlijkt 27 worde uw naam in alle tijden, | want gij zijt in alles rechtvaardig , wat gij aan ons gedaan hebt, alle uwe werken zijn zuiver, u\ve wegen regt, en alle uwe oordeelën met de. 38 waarheid overeenkomftig. 1 Gij hebt in alles wal  C a p. HL «? •95.S7 in alle tüden. f Looft den Heere, alle werken ' des Heeren, zingt hem liederen en verheft hem 58 ten hoogden in alle tijden. ) Looft den Heere, gij Engelen des Heeren, zingt hem liederen, en verheft hem ten boogden in alle tij- 59 den. | Looft den Heere, gij Hemelen l 60 Looft den Heere, gij wateten, en 't geen on« der den Hemel is | 61 Looft den Heere, alle zijne heiren — — f t5a Looft den Heere, Zon en Maan r I 63 Looft den Heere, gij darren des Hemels ■ [ 64 Looft den Heere, regen en daauw — — f 65 Looft den Heere, alle winden | 66 Looft den Heere, vuur en hitte — — | 67 Looft den Heere, koude en vorst (£).•—*— 68 Looft den Heere, daauw (A) en fneeuw 69 Looft den Heere, gij koude ijsbergen — — 70 Looft den Heere*, rijp en fneeuw CO 71 Looft den Heere, dagen en nachten • 72 Looft den Heere , licht en duisternis 73 Looft den Heere, blikzetns en wolken— — 74 De Aarde loove den Heere, en zinge hem liederen, en yerheffe hem ten hoogden in d'e tijden f 75 Looft den Heere, gij bergen en heuvels — — I 76 Looft den Heere, alle gewasfen der aarde f 77 Looft zijn, in *t Hebreeuwsch voor mij had , zo zou men hier ook voetbank , of voetbank des Hemels leezen : doch dewijl ik dit uit de 70 overzetters vertaale , zó moet ik hen ook volgen» Zij zetten het door vastigheid over , en kunnen zig misfchten den Hemel, naar de wijze der Egijptenaaren en van Patlwgoras, als iets doorzigtig en vast, een bard kristal, waariu de Itarren waren vast gemaakt, hebben voorgefleld. vs. 50. Tot bezuiniging van plaats zette ik van hier af ftrïepen,in plaats van de woördén: zingt hem liederen, en verheft Jiem ten hoogften in alle tijden. ys. 67. (g) Volgens anderen: koude, en de wind Samum, dat is, de zomwijlen in den zomer waajende heete doodelijke oostenwind. vs. 68. (K) Daauw, wanneer hij bij de koude t,ot rijp wordt. ys. 70. (O Dit is 'er reeds vooraf eens onder andere woorden geweest, en kan zeer wel in *t Grieksch eene twceërleije overzetting van eenërlei Hebreeuwsch woord zijn: doch ik zet hier liet Griekfche over, dat ik heb , niet bet Hebreeuwfche, dat ik niet heb.  DE PROFEET DANIËL. vs. 77 Looft den Heere, regen (£) en bronnen — I' 78 Looft den Heere, zeeën en rivieren — I 79 Looft den Heere, gij groote zeemonfters, en 't geen in" 'r water leeft — — | 80 Looft den Heere, alle gevogelte 1 81 Looft den Heere, alle viervoetige , tamme en wilde dieren | 82 Looft den Heere, gij menfchen [ 83 Looft den Heere, Israël | . 84 LooftdenHcere,gijPriesters,diehem dient—— | 85 Looft den Heere, gij knegten 00 | 86 Looft den Heere, gij geesten zielen der recht, vaardigen | 87 Looft den Heere , gij heiligen en demoedigen, J 88 Looft den Heere , Anania , Afaria , Mifaël, zingt hem liederen, en verheft hem ten hoogften in alle tijden : want hij heeft u uit de helle getrokken , uit de hand des doods bevrijd , in de brandende vlam bewaard, en uit 89 het vuur verlost. | Dankt den Heere, want hij is ■ vriendelijk, en zijne goedheid duurt 90 eeuwig. | Looft hem, allen, die den Heere, de God der Goden vreest, zingt hemliederen, en prijst hem, want zijne goedheid duurt eeu. wig, en in de eeuwigheden der eeuwigheden. } 91 Als nu de koning hen zo hoorde zingen, en leevendig aanfchouwde, ontroerde de koning Nebucadnezar, ftond fchielijk op, en zeideenzt '.- ,;, '■ ■vs: 77. 00 Ik geloof, dat de Griek hier verkeerd heeftovergnct, en het betekenen moet, beeken tn bronnen. vs. 85. CO Oek g'j lijfeigenen, het hiagftc gedeelte det msn-j Kneu,  49 Cap. III. 31. — IV. 34. Bene bekendmaaking van Nebucadnezat zeiven , waarin hij een droom verhaalt, dien. hij gehad, en Daniël hem uitgelegd heeft. Deze droom gaf te kennen, dat Nebucadnezar krankzinnig worden , ontvlugten , onder de wilde dieren leeven, doch naa verloopvan een geruimen tijd weder verftandig worden, en de re geering met roem waarneemen zal. Nebucadnezar maakt zijnen onderdaanen tot lof van den God, wiens Prof'eet Daniël is, bekend, dat dit alles vervuld zij. III. Des konings Nebucadnezars gjenadigfte 31 groete vooraf, aan alle volken, natiën en taaien, die op den aardbodem woonen.| Het behaagt mij de tekenen en wonderen, 32 die de hoogfte God aan mij gedaan heeft, bekend te maaken; | hoe groot zijn zijne te- 33 kenen! en hoe magtig zijne wonderen! zijn Rjgk is een eeuwig Rijk, en zijne heerfchap. pij blijft van geflacht tot geflacht»| IV. Ik Nebucadnezar was gerust in mijn huis, 1 eii Dit Capittel behoort nog tot die, waarbij men twijfeling hebben, en Daniël over 't geheel voor egt en goddelijk kan aanmerken : men heeft het, even als het voorige , in dat affchrift niet gevonden , waaruit «3e eerfte Griekfche overzetter vertaald heeft , wij P heb-  5o DE PROFEET DANIËL. hebben het ook wel ia dè zo genoemde 70 over-' zetters, doch, gelijk het fchijnt, van eene andere hand, en uit een Chaldeeuwfche text overgezet,welke van den onzen in de geheele bewerking der gefchiedenis in de daad nog meêr afgaat, dan in het voorige Capittel. Anders kunnen 'er tegen dit Capittel geene zo ge- .wigtige tegenwerpingen gemaakt worden , als tegen het derde; alleen deze enkele , en die is wezenlijk gemaakt, dat men van Nebucadnezars krankzinnigheid, die zeven jaaren zou geduurd hebben, van zijne -verwijdering van den throon , en verblijf onder de wilde dieren, geen woord in de gefchiedenis vindt. Eik Lsezer van den Bijbel, geleerd en ongeleerd, zal hiér eene oprechte voordragt der twijfeling, die eigenlijk ééne gefchiedenis betreft, en een onzijdig antwoord, zo goed als dit mij mogelijk is, begeeren. Ik moet dan vooreerst toeftaan , dat de oudfte en ,111 geleerdfte fchrijvers, die Daniël verklaard, en zo vee- , le, voor ons verlooren gegaane, boeken nog hebben bezeten en kunnen leezen, in de zeiven van deze gefchiedenis niets hebben weeten te vinden : noch Jo- Yephus, die ze enkel uit den Bijbel verhaalt, en daar over eene verfchooning maakt, dat men het hem niet wijten moet, als het ongelooflijk fchijnt, dat hij niet z-iii' fchrijft, maar eigenlijk den Bijbel overzet; noen dc zeer beleezene Origenes, die uit wanhoop aan verklaaring dezer gefchiedenis tot 'den zonderlingen inval, (doch bij hem geliefden inval) kwam, om dit 'alles"oneigenlijk van den val des duivels, en zijne aanftaande'wederaanneeming tot Gods genade te verklaaren, want hij geloofde eene herftelling van alle dingen, en dat Nebucadnezar hier de duivel zou zijn; uo.cb, fiieronijmus, een insgelijks zeer beleezen man, die Origenes in de verklaaring tegenfpreekt, doch uit rB gefchiedenis niets weet bij te brengen, noch zijne twijfeling daardoor op te losfen* Hij moet dus ook bij den tegenftreever" van den geöpenbaarden Gods. dienst, Porphijrius, die anders in zijn verlooren geraakt boek aan Daniël zo veel licht uit de Gefchiedegegeeven heeft , niets gevonden hebben , anders hrj 'er zig zekerlijk van bediend hebben. Dsze tegenwerping is fterk , maar de zelve wordt hier  iC a v. IV*. 5. hier door wat zwakker , dat wij in 't algemeen van Nebucadnezar zo weinig uit de gefchiedenis weeten, dewijl de meêr geloofwaardige gefchiedenis van Aften door de Grieken eerst met het jaar begint, waarin Cijrus Babel veröverd heeft. De ouden kennen niet meêr dan vijf fchrijvers, die Nebucadnezar in 't algemeen flegts melden en noemen : Berofus, Megasihenes, (deze flegts in het voorbijgaan in zijne gefchiedenis van Indien) Diodes, (ook flegts ter loops in de gefchiedenis Van Perfiën) PfülojiratuS (insgelijks in het voorbijgaan in de gefchiedenis der Jooden en Phenieiërs) en jdbijdenus; mogelijk nog een zesde,Menander, in de gefchiedenis der Phenieiërs, hoewel het onzeker is, of het woorden van Menander of van Philoftratus zijn, 't geen Jofephus uit een ongenoemden fchrijver van de gefchiedenis der ftad -Tijrus bijbrengt, en ik als een uittrekzel bij Jef. XXIII: 15- heb aangevoerd. Hét komt dan eigenlijk alleen op Berofits en Abijdenus aan, want dat de overigen , die van Nebucadnezar flegts ter loops bij buitenland'fché.^gefehiedenisfen als een veroveraar gewaagen.het ook 'verbaalen zouden, dat hij eenige jaaren krankzinnig geweest was, is in 't geheel niet te verwagten. Of Berofus1 en AbijdeHus zo geheel van die gefchiedenis zwijgen , of iets zeggen , dat men tot de zelve zou kunnen betrekken, daarvan zal ik beneden bij vs. 28 fpreeken. Maar nu neg ééns. Men heeft zig de zaak buiten alle noodzaakelijkheid moeijelijk gemaakt, dewijl men heeft aangaiomen, Waarvan in ons Capittel geen woord ftaat, dat Nebucadnezar zeven jaaren van zijn verftand, en te gelijk van den throon zij beroofd geweest. Dit is nu zekerlijk een zo lang open ftaan van den throon wegens'krankzinnigheid des konings, dat een gefchiedfehrijvér van eene middelmaatige naauwkeürigheid het naauwlijks kon voorbijgaan; én daarenboven kan het nergens gevoegelijk in de gefchiedenis van Nebucadnezar ingevoegd worden , zonder met andere berigten in verfchil te komen. Doch van zeven jaaren ftaat in ons Capittel geen woord, maar van zeven tijden: dit kunnen zeven jaaren zijn, gelijk Cap. Xll: 7. (hoewel daar een geheel ander 'woord ftaat, dan hier) maar even jjoed kunnen het D 2 ook  52 DE PROFEET DANIËL. en groenend in mijn paleis, | maar ik zag een % droom, ook maanden zijn, of anders eene andere kleine tijds _afdeeling, en het was juist niet te verwonderen, als' een gefchiedfchrijver naliet te melden, dat die en die groote koning zeven maanden lang zijne zinnen gemist heeft. De drie laatfte verzen van het derde Capittel behooren volftrekt mede tot het vierde, en zijn een begin der bekendmaaking waarin Nebucadnezar ontdekt, wat hem wedervaaren is. Het jaar, waarin dit alles moet gebeurd zijn, wordt niet gemeld. In de Griekfche overzetting is wel in 't eerfte vers van 't vijfde Capittel het 18de jaar van Nebucadnezar genoemd • doch dit is openbaar valsch , want dit is juist het jaar, waarin Nebucadnezar jerufalem veroverd heeft, en valt in dien tijd , waarvan wij onder alle de jaaren zijner regeering uit de voorzeggingen van Jeremia het meest weeten : indien hij geduurende de belegering van Jerufalem zijne zinnen gemist had , en zo flegts zeven maanden gebleevea was, zo zouden wij daarvan zekerlijk iets in Jeremia moeten leezen. Veeleer behoort deze gefchiedenis in de laatfte jaaren zijner rêgeering, wanneer hij reeds naa voltrokken veldtogten Babel zo zeer gefpaard had ,, Czie de aanmerkingen öp het 27fte vers). Drie en veertig jaaren heeft Nebucadnezar geregeerd : als zijne krankzinnig, heid zeven jaaren lang geduurd had, dan zou de hier verhaalde droom , dien hij twaalf maanden vroeger had, in het 3sfte jaar zijner regeering moeten vallen; doch als hij flegts geduurende zeven maanden zijne Sinnen gemist heeft, dan zou men den droom wel in het 41 of zelfs 42 jaar kunnen ftellen. vs. \. groenend'] Ik heb deze onëigenlijke uitdrukking des te meêr letterlijk bewaard, omdat 'er ook in de volgende Verzen iets dichterlijks fchijnt door te ftraalen, en ik bij een Capittel, waaromtrent tegenwerpingen gemaakt kunnen worden, niets aan 't oog der Leczers onttrekken wil; want mogelijk zegt tt» tegenftreevtr van die Capittel, de dichterlijk» fchrijf-  C a p. IV, 53 droom, en die verfchrikte mij, onrustige gezigten op mijn leger zetteden mij in vreeze. | Ik beval, alle geleerden van Babel te ; roepen, om mij den droom te verklaaren: | zij traden voor mij, de uitleggers van het 4 beeldenfchrift, bezweerders, Chaldeën en waarzeggers, ik verhaalde hun mijn droom, maarzij konden mij den zeiven niet verklaaren. j Toen trad 'er nog een ander binnen, Daniël, die Beltfchazar heet naar den naam van fchrijfwijze van eenige verzen past niet voor eene openbaare bekendmaaking van Nebucadnezar, en ook deze tegenwerping moet hem door een onzijdigen vertaler niet ontroofd worden. Doch even min mag ik ook verzwijgen, dat hier volgens eene andere leezing een woord geftaan heeft, dat even zo veel als het voorgaande gerust, of, vrolijk, betekent. vs. 5. toen trad 'er nog een ander binnen] Ik fcen van de punten afgegaan, volgens welken het, Cde zin blijft toch bijna de zelfde) luiden zal, tot ten laatjien Daniël binnen trad. 'T is iets zonderlings, dat Daniël, die reeds vooraf den koning een droom van een zo groot belang verklaard had, en volgens ff. 6. de opperfte van alle uitleggers van het beeldenfchrift was, niet de eerfte was , die geroepen wierd, en dien de koning zijn droorn verhaalde. Op deze tegenwerping weet ik verder niet te antwoorden , dan dat ons niet alle omftandigheden - dezer gefchiedenis bekend zijn. Ik leg mij geheel niet toe, om tegenwerpingen, die iemand nogthans in de gedagten zouden kunnen komen, te verbergen. Dat alle deze verzen , waarop deze tegenwerping geldt, in de 70 overzetters ontbreeken, zal men beneden jn de laatfte aanmerking op dit Capittel zien. D3  54 DE PROFEET DANIËL. van mijnen God, en ingeevingen der heilige Goden heeft, dien verhaalde ikmijn droom: j Beltfchazar, gij opperfte van alle uiclèggers 6 van het beeldenfchrift, ik weet van u, dat gij ingeevingen der heilige Goden hebt, en geen geheim voor u verborgen is: geef mij de verklaaring van mijn droom. | In mijn f droom op mijn bed zag ik een boom midden op de aarde voor mij ftaan , hij was zeer hoog, j wies, en nam geftadig toe, tot dat 8 nij aan den Hemel reikte, en men hem tot aan de uiterile einden der aarde zien kon, J zijn loof was fchoon , zijne vrugten zeer 9 veel, alles vond bij hem voedzel, onder zijne fchaduw lagen de wilde dieren, op zijne takken nestelden de vogels, alle menfchen vonden bij hem voedzel. J Daarop zag ik io in mijn droom, dat 'er een wagter en heilige • der heilige Goden] De Hebreeuwen en Chaldeën kunnen ook den eenigen waaren God, jaa eiken God, in het meêrvoudig getal noemen. Hoe Nebucadnezar hier het woord neemt , kan ik met geene zekerheid bepaalen, hoewel het mij 't waarfchijnlijkst voorkomt, dat hij den eenigen waaren God verton:: doch om den Leezer met geen vooroordeel in te neemen , zo heb ik liever geheel letterlijk, met bewaaring der eigene uitdrukking van die taal, overgezet, en mijn gevoelen tot de aanmerking bewaard. - vs. io. een wagter en heilige] Dat is, een Engel. Men' verbeeld de Engelen als het heir of de wagt des Hemels, die even als de foldaaten van de lijfwagt der koningen, de bevelen van God uitvoeren. Doch men zou het woord , dat ik door- wagter heb overgezet, ook bode kunnen overzetten. Men moet daar geene bijzondere foort van Engelen van maaken, 't is hun Cnaldeeuwfche en Syrifche naam.  58 DE PROFEET DANIËL. ■•zijt'gij zelf, o koning: gij zijt groot en magtig geworden, uwe grootheid nam geftadig toe, en bereikte den Hemel, en uw gebied reikte tot aan het einde der Aarde. | Doch 20 dat de koning een wagter en heilige van den Hemel zag nederdaalen , die zeide: houwt dien boom om, en verderft hem, doch laat .den afgehouwen wortel nog in de aarde ftaan, maar in ijzeren en, koperen banden, laat dien zo met gras bewasfen, en van den daauw des Hemels bevogtigd worden, hij zij in het gezelfchap der wilde dieren , tot dat daar zeven tijden over. verloopen zijn: | daarvan 21 is, o koning, dit de betekenis, en het beiluit des allerhoogften , dat mijn heer den v *omng;treft. | Gij zult uit het gezelfchap 22 der menfchen verftooten worden, bij de r wilde dieren woonen , gras eeten als een -os, van den daauw des Hemels bevogtigd worden, en in dien toeftand zeven tijden doorbrengen, tot dat gij bekennen zult, dat de allerhoogfte magt over de koning- •;.-rijken der menfchen heeft, en de zeiven geeft aan wien hij wil.| Doch dat 'er be- 23 volen wierd, den afgehouwen wortel nog in de aarde te laaten ftaan , daarvan is de betekenis, dat uw koningrijk aan u blijven m> en gij het wederkrijgen zult, zo dra TJ,; , ciï %{UO:n'..r 19W :••)•.• tttS b'oO.''160 ]K|{9tB«r..t T.rl j feü?! tot üan het emde der 4ardè\ In een eigenlijken zin was dit waar, dewijl Nebucadnezar tot aan het einde der pijlaaren van Herkules, daar de toen bekende Aarde niet dé Atlantifcbe zefe eindigt.  Gap. IV 59" gij bekent, dat de Hemel opperheer is.] Maar, o koning, laat mijn raad iji behaa*24 gen, koop uwe zonden door aalmoesfen,. en uwe ongerechtigheden door weldaaden jegens de armen af, mogelijk zal dan God langmoedigheid hebben omtrent uwe mis. drijven tot dus verre gepleegd. | Dit vs. 24. koop uwe zonden door aalmoesfen, en nwe ongerechtigheden door weldaaden jegens de armen af] Men heeft allerlei onnoodige zwaarigheden gemaakt, of dit, tegen.de leer des Nieuwen Testaments van Christus, het é'énige zoenoffer voör onze zonden, niet ftrijdig is. Hier wordt in 't geheel niet gefproken, van 't geen wij in de Godgeleerdheid vergeeving van zonden noemen, noch van kwijtfchelding. der ftraffen in eene andere, waereld , maar van eene* ftraf in dit leeven ; die, niet tegenftaande de verdienfie van Christus , ook den geenen , die het in een waar geloof omhelst, treffen kan , alleenlijk dat zij voor hem eene lieilzaame tugtiging wordt. Daniël ziet het als mogelijk aan, dat God ook deze ftrat aan Nebucadnezar kwijtfchold, als hij zijne ongerechtigheden , misfcbien inzonderheid de verwoesting van veele landen door onrechtvaardige oorlogen , of ook de in rechtvaardige oorlogen betoonde buitenfpoorige hardheid, door aalmoesfen en • weldaaden jegens de armen goed maakte, zo dat dezen nu ophouden, om •wraak te fchreeuwen, en veel eêr voor hem bidden, ik zie niet, waarom dit niet onëigenlijk zou kunnen genoemd .worden , zijne ongerechtigheden door aal» moesfen en weldaaden aan de armen afkoopen. mogelijk zal dan God langmoedigheid hebben\ omtrent uwe misdrijven tot dus verre gepleegd] Daniël fielt de zaak als onzeker voor, want zelfs bij eene oprechte verbetering en alle onze moeijélijke vergoeding' van veroorzaakte fchaade, is het niet volkomen zeker, of God ons de ftraffen van dit leevea, vergeevep zal. Ik bén hier van "de gedrukte Joodfche punten afge. wee>-  G a v. IV. 69 uw tijd vervuld. Wanneer hij dit uitgefproken en Nebucadnezar de verklaaring des drooms gehoord had, zo hield hij dit alles in gedagtenis. | vs. 26 Twaalf maanden daarna ging de koning m groote ftaatfij op de muuren van Babel, en de torens rond , en zeide : dit is het groote Babel, dat ik gebouwd heb, door mijne magt, en tot mijn roem en eer, zal het in 't vervolg bij de nakomelingfchap mijne verblijfplaats ge28 noemd worden. | Het woord was nog in den mond des konings , en naauwlijks had hij uitefproken, zo hoorde hij eene (tem van den Hemel: u , koning , Nebucadnezar wordt bekend gemaakt, dat het Rijk van Babel van u genomen is, en aan een ander gegeeven, aan den verachtelijkften mensch in uw huis 00Ik ftel hem nu over uw koningrijk, alle uwe magt, pragt, en vermaaken zal hij erven, op dat gij bekent, dat de God des Hemels over het koningrijk der menfchen heerscht, en het geeft, aan wien hij wil. Nog vóór den opgang der Zonne zal een ander in uw paleis zijn, en alle uwe eer, magt en mogendheid 20 hebben. | Maar u zullen de Engelen zeven jau n>s. 28 Cc) Wien de zamenfteller dezer gefchiedenis onder den vtrsihtitmen mensch in Niiucadnezars huis wil verdaan hebben of een vreemden, of Nebucadnezars eigen zoon,.in de gefchiedenis zeer onvoordeelig bekend, Eviltnerodach, is onzeker. De Tooden hebben een mondeling zeggen, (het welk betekent bii zulke oude zaaken, en bij Jooden, zo veel als eene geheel oneearonde vertelling) welke Hieronijmus ons in zijne aanmerkingen op fef. XIV: 9. bewaard , doch te gelijk heel veiftandi» voor een fabel verklaard heeft: dat in de zeven jaaren, die Nebucadnezar krankzinnig geweest is , Eviltnerodach de regeetine heeft waargenomen, maar zo Hecht, dat Nebucadnezar bij 't weder beklimmen van den throon hem heeft laaten gevangen zetten, en hij daar bij den Joodfchen koning Jechoma gezeten heeft waarvan 't gevolg was, dat hij dezen hef kreeg, en hem losliet wanneer hij den throon beklom. Jerem. Lil: 31. Misfchien heeft onze fabelachtige verbeteraar van Daniels gefchiedenis dit leggen aangenomen. E 3  70 DE PROFEET DANIËL. jaaren lang vervolgen , nergens zult bh in het gezelfchap der^ menfchen gezien worden me geen mensch fpreeken, gras eeten als een os en van het kruid op het veld uw voedzel hebben. jn plaats van de eer, die gij nu hebt, tu 2n firri!" n "dfn ' eD een ander «w heerlijk 3 k° "f i,^-n0t,,bewoonen- I N°g vóór 's mor,gens zal dit alles aan u, o koning van Babel, vTn ™ £r?ar' vervu,d Worden» en nie" daarvan wegblijven. Ik de koning van Babel, Nebucadnezar, neb ook m de daad zeven jaaren gebonden geiegen ; men fpijsde mij als een os met 31 foedzeM deJCruiden °P.net ve'd waren mijn ' u .,Naa zeven Jaaren keerde 'k m>J tot het gebed, zogt bij den Heere. den God aes Hemels, vergeeving mijner zonden, en „?„ *u. •• heel afbetaald, de tof is geS0£ « ™TnCdL*0 Z'J" g£'  Cap» V. 77 zag,| Hierover verbleekte de koning » wierd ning verklaaren.J Hierover verfchrikte de o i ioning Belfchazar nog meêr, verbleekte ge. duurig, alle zijne grooten waren ontfteld.| Ten laatften trad de koningin, die van den i© fchrik des konings en zijner grooten ge. boord had, in de eetzaal, en zeide: ó ko» ning , -leef nog voor de neeven ! zijt niet verfchrikt, en verbleekt niet meêr:| in uw 11 ïlijk is een man, die den geest der heilige Goden heeft, en bij wien men ten tijde uwes vaders licht, verftand, en wijsheid, als de wijsheid der Goden, gevonden heeft, waarom ook uw vader, de koning Nebuead. ni . d3d lasagwvo :' ■ 1 ! ne« gezet Korden.] Men kan ook, als men van de food. fche punten afgaat, overzetten, en de derde in hèt Rijk zijn; dit zou zo veel zijn, als: één van de hooge bedienden en geheime Raaden, die onmid" delijk op den eerften Dienaar volgen: De koning zou de eerfte; de eerfte Dienaar , of gelijk men hem Thans in Afiëri noemt, de Vizier, de tweede zijn, en hierop volgden de overige geheime Raaden op den derden trap. Deze verklaaring komt mij in de daad wbarfchijnlijker voor, doch dewijl ik dan in het 16 en 20 vers niet alleen van de Joodfche punten, maar ook van de gedrukte leezing der letters had moeten afgaan, zo waagde ik het niet, om op die wijze over te zetten. vs. 10. de koningin] De weduwe geworden koningin en gemaalin van Nebucadnezar; Of zij ook do moeder, of gelijk anderen willen , grootmoeder van Belfchazar geweest is, kan ik niet zeggen, want de koningen van Afiên leeven in de veelwijverij, en zo kon Belfchazar zeer wel een zoon of neef van Nebucadnezar, maar van eene andere gemaalin geweest  Cap. V. 79 nezar , hem tot een opperden aller uitleggers van het beeldenfchrift, der bezweer*, ders, Chaldeën en waarzeggers gefteld heeft, | dewijl bij' hem een hoogere geest, kennis, ia verftand, de gaaf om droomen te verklaaren, om verborgen geheimen te ontdekken, en zwaarigheden op te losfen, gevonden was: hij heet Daniël, en de koning gaf hem de naam, Beltfchazar. Men laate dan Daniël roepen, die zal den inhoud des fchrifts aancoonen.| Daniël wierd voor den koning 13 gebragt \ de koning fprak hem aan , en zei» de: zijt gij die Daniël van de Joodfche bal* lingen, dien mijn vader, de koning Nebucadnezar , uit Judéa herwaarts gebragt heeft ?| Ik hoor van u, dat gij den geest 14 der Goden, en een hooger licht, verftand en wijsheid hebt. | De geleerden en bezweer. 15 ders zijn geroepen geworden, om dit fchrift te leezen en te verklaaren, maar zij kunnen niet:| dewijl ik nu van u gehoord heb, dat 16 gij het, duistere verklaaren, en de grootfte zwaarigheden kunt oplosfen, zo beloove ik u, u in 't purper te kleeden, u een gouden halsketen te geeven, en u over het derde gedeelte van her. Rijk te zetten, als gij dit fchrift leezen en verklaaren kunt. | Hierop antwoordde Daniël den koning: 17 behoud uwe gefchenken, en geef uwe bedieningen aan anderen ; ik wil zonder dit alles voor den koning het fchrifc leezen en verklaaren. | God de Allerhoogfte heeft aan 18 uw vader Nebucadnezar rijk, grootheid, eer en roem gegeeven, | en wegens de grootheid 19 die r  8o DE PROFEET DANIËL* die God hem gegeeven had, beefden alle volken , natiën en taaien voor hem: dien hij wilde, doodde hij, dien hij wilde, fchonk - hij het leeven, dien hij wilde, verhoogde nij, en enen nij wilde, vernederde hij: | doch 20 wanneer hij hoogmoedig wierd, en daarbij volhardde, verloor hij throon en eer,| wierd uit het gezelfchap der menfchen ver. 21 ftooten ,. en dierlijk , kreeg zijne wooning bij de woudezels, at gras als een os, wierd van den daauw des Hemels bevogtigd , en dat zo lang, tot hij bekende, dat de allerhoogfte God magt over de Rijken der menfchen heeft, en over de zeiven ftelt, wien hij wil. | Doch gij, zijn zoon Belfchazar, 22 zijt niet demoedig geweest, hoewel gij dit alles wist,| maar hebt u tegen den Heere 23 des Hemels verheven, en de gereedfchappen des Tempels laaten binnen brengen , met uwe grooten, danshoeren, en zangeresfen uit de zei ven den wijn gedronken; en daar bij voor de zilveren , gouden , koperen , ijzeren, houten en fteenen Goden, die niet hooren , noch zien, noch weeten, lofzangen gezongen, doch den God, in wiens magt uw adem is, en van wien uw noodlot af. hangt, niet geëerd.) Toen wierd van hem 24 die hand gezonden, en dit fchrift gefchree- ven. j vs. 21. bij de woudezels"] Het fchuuwfte dier, dat voor menfchen op den grootften affiand vliedt, en in de diepfte woestijnen woont. Volgens een andere overzetting luidt het: bij de kudden: en dat is iets minder gezegd.  C A S. VI 8.5 allé deopperbewindhebbers, landvoogden en overige bedienden hebben den algemeenen voorflag, dat de koning een gebod zou laaten uitgaan, en daarin verbieden, dat niemand binnen dertig dagen aan eenigen God of mensch een verzoek zou doen, dan alleen aan den koning, en dat hij, die dit overtrad, in den kuil der leeuwen zou geworpen worden. | Laat dan, o koning, dit gebod uit- 9 gaan, en onderfchijf het, zo dat het volgens het onveranderlijk recht der Meden en Perfen Onherroepelijk zij. | De koning on- io bóa -" • - . der- fchen zou, en geringer> leerqn. denken van zijne Goden, die het gebed zo niet verhoorden, als de koning. Öm' 'geestelijke wsldaaden ,,' die een koning niet geeven kón, baden buiten dat'de heidenen niet Ügf, maar om lighaamelijke, met betrekking tot welke alleszins, eene bede, bij een koning, die yerhooren wil, ingebragt , _werkzaamer zijn kan. fhj, alle de opperbewindhebbers, landvoogden, enz.] Uit de geheele gefchiedenis blijkt het duidelijk , dat Daniël aan dezen raadflag geen deel gehad heeft, en dus het woord, alle, eene onwaarheid inhield. Hoe men voor 't overige dit alles zo agterden rug van Daniël heeft verrigten , en daarbij kunnen verhoeden, dat de koning wegens Daniëis afwezigheid geen argwaan opvattede, en hem ook over een zo zonderling verbod niet om raad vraagde , kan ik niet zeggen. Mogelijk was hij door bezigheden afwezig, en maakte men zig deze omftandigheid gelukkig ten nutte. : Daniëis Godsdienst, was het meest tegenövergeftelde tegen de Babijlonifche afgoderij, waarom de koning des te eêr kon gelooven, dat hij zijne toeftemming aan een. voorftèl gaf, dat ten oogmerk had, de Babijloniërs van hun bijgeloof te rug te brengen. . vs. 9. volgens het onveranderlijk recht der Me» den en Perjen onherroepelijk"] Van dit recht der F 3 Meden  86 DE PROFEET DANIËL. derfchreef het gebod en verbod, j Wanneer i % Daniël vernam, dat het onderfchreeven was, ging hij in zijn huis, daar hij in zijn bovenvertrek open vengfters na Jerufalem had, wierp zig driemaal 's daags op zijne knieën, bad tot God, en dankte hem, alles even als hij voorheen gedaan had. | Toen maak-ig ten deze mannen een ■ alarm , en vonden Daniël, zijnen God aanbiddende en aanroepende,! gingen daarop tot den koning, be-13 riepen zig op het koninglijk verbod, en zei. den: hebt gij niet een bevel ondertekend , dat hij, die binnen dertig dagen een verzoek aan Goden en menfchen doet, uitgezonderd aan u, o koning, in den kuil der leeuwen zal geworpen worden? De koning antwoordde : ja ! het is volgens de onveranderlijke wet der Meden en Perfen onherroepelijk. | Hierop zeiden zij tot den koning: Daniël , 14. één van de Joodfche ballingen , heeft uw bevel en verbod niet geacht, maar verrigt Meden en Perffen vinden wij bij de Griekfche fchrij-! vers in 't geheel geen bérigt, mogelijk omdat het wegens deszelfs befpeurde kwaade gevolgen reeds af» gefcbaft was, wanneer de Grieken Perfien nader leerden: kennen. Het fchijnt zig daarheen geftrekt te hebben, dat een koning zijn 'eigen bevel niet herroe* pen kon, maar alle zijne wetten blecven gelden, zo lang hij leefde: het oogmerk mag geweest zijn, om de^k-ym'ngen te beletten', dat zij niet uit gunst en eenzijdigheid wetten veranderden, maar zonder hans-' tegt «énkel naar eenërlei wet fpraken. Het oogmerk: wasr goed , doch in cehe waereld , waarin koningen .ftïféW kan dit recht niet lang beftaan , zonder de jïëchtSé'gevolgen na zig te fleepen. •  88 DE PROFEET DANIËL. der leeuwen,| en riep, als hij daarbij ge. 21 komen was, met eene bedroefde Item: Daniël, gij dienaar des leevendigen. Gods, heeft uw God, dien gij met zulk eene ftandvastig. heid dient, u voor de leeuwen kunnen befchermen ? | Daniël fprak daarop met den 22 koning, en zeide, o koning, leef nog voor onze neeven !| mijn God heeft zijnen En-23 gei gezonden, om den muil.der leeuwen toe te houden, en zij hebben mij niet het minfte leed gedaan, want voor hem ben ik ohfchuldig bevonden, en ook naar uw oordeel, o koning, had ik niets ftrafbaars bedreeven. | De koning was zeer blij d wegens 24 Daniël, en gebood , hem uit den kuil der • leeuwen te trekken; dit gefchiedde, en men vond hem, die op zijn God vertrouwd had, zonder eenige kwetzing. | Doch daarop liet 25 de koning de befchuldigers van Daniël brengen , en hun , nevens hunne, vrouwen en IVjo :• . id . ■. ... ; (l !Wi kin<- vs. 25. de befchuldigers van DaniêT\ Of hier jalle de opperbewindhebbers en landvoogden , die tot het venbod geraaden hadden, (bijna, te veel fpijs voor de,|eeiiwep op ééne maaltijd) moeten verdaan worden, of enkel eenige onderhen, die eigenlijk befchuldigers van Daniël geweest waren , waage ik niet te bepa.alen; de gevoelens zijn verdeeld. met vrouwen en kinderen] Vólgens het harde recht van Aften / het welk God, Deut. XXIV- 16 heeft afgefchaft. Tégen Daniëis charakter kan hierop geene tegenwerping gemaakt wórden: een verftandig koning zal zig bij het oefenen van ftraffen niet naar de wenfchen of'voorbeden des beledigden rigten , maar doen, 'c geen recht is, of van hem voor recht gehouden wordt.  Cap. VI, 80 kinderen, in den kuil der leeuwen werpen: eer zij nog den grond -raakten,,- maakten de leeuwen zig van hun magtig, en vermorzelden alle hunne beenderen. | Hierop liet de koning Darius een bekend- 26 maaking aan alle volken, natiën, en taaien op den aardbodem doen, van dezen inhoud: Onze genadigfte groete vooraf!) Ikgebiede, 27 dat men, zo ver zig mijn gebied uitftrekt, den God van Daniël vreezen, en voor hem bee- «ƒ. 26. op den aardbodem] De hoogmoedige taal, welke groote Rijken zig zomwijlen pléegen aan te wennep, en die aan een ieder, die Latijn vetftaat, uit de Romeinfche fchrijvers bekend is. Zij noemen hun gebied, de waereld, hoewel het flegts een 'klein gedeelte der waereld bevat. vs. 27.] Dit gebod zegt iets meêr, dan 't geen Cap. III: 29. gegeeven is. Een koning kan verbieden, eenen God te lasteren, maar niet wel gebieden, eenen God te vreezen, en, gelijk het hier uitgedrukt wordt, voor hem te beeven. Darius kon meêr gedaan hebben, dan hij doen moest : intusfchen is het toch die godsdienst-dwang niet, als dat èen koning ons beveelen wilde, een anderen God te eeren; want hec heidendom was ten ppzigte zijner Goden zeer verdraagzaam , en vond geene zwaarigheid-, om bij negen en negentig Goden, waarin het mogelijk geloofde, nog den honderften onbekenden God aan te neemen, als het van zijne wonderen hoorde. f»' Ta* pimfimi ■■ >(■ • ■: ./. ü'c , im.v.-r .oayaWb! oftzs i-jrf «ï .Ip.rw- Aöo n? , w'rsjsjj ?raöfwfrfaib"> «> '■■..•:.■■<..-S., - e Atfe'y*» föri tu» saivuilb. w zr*** ■ ntf faèmob of> .« jjjx ?u ; ,:„ a ; Nu zijn die Capittels ten einde, die in 't affchrift van den eerften Griekfchen overzetter niet fchiinen geftaan te hebben, en tegen welken nog anderszins, zelfs tegen ons zesde, veeie bijzondere tegenwerpingen gemaakt zijn. ö r  $0 DE PROFEET DANIËL. beeven zal, want hij is een leevendige en eeuwige God, zijn Rijk wordt nooit verfborden zijne heerfchappij duurt eeuwig.} Hij redt en befchermt, hij doet tekenen en 28 wonderen in den Hemel en op de Aarde, en hij heeft Daniël tegen de leeuwen befchermd. | In den daarop volgenden tijd der regeering 29 v*m Darius, en des Perfifchen Rijks, ging het dezen Daniël gelukkig.} Cap. VII. Een gezigt van de zelfde Rijken, waarop de droom van Nebucadnezar in het tweede Capittel doelde (*), en het op de zeiven vol- O) Die dit Capittel met het tweede vergelijkt, zal Zig naairwelijks onthouden kunnen, van te gelooven, d« de vier Rijken van beide de zelfde Rijken zijn: daar komt nog bij, dat het Griekfche in het zesde, en het Romeinfche in het zevende vers van ons Capittel , met zo kenbaare kleuren befchreeven worden. Zoo dit zo is, dan moet het Rijk, dat Gods kerk vervolgt, en lasterwoorden in zijne wetten uitfpreekt, de koning of dwingeland van het zelve inzonderheid „ «iien men den Antichrist noemt, nog in het toekomende verwagt worden. Maar dewijl deze. in eenige ftukken even eens befchreeven wordt, als Antiochus Epiphanes 'er in de Gefchiedenis uitziet, ën ook Wezenlijk in het 25fte vers de duuring van het ocgeluk op vierdehalf jaar bepaald wordt, even als Cap. XII: 7. de duuring van het grootfte ongeluk onder Antiochus. Epiphanes : zo, ftebben veelen onder de ouden, en hieuwen, de tegen-1 «reever van Daniël zo wél, als veelen, die Daniëis boek voor goddelijk aanneeroen, zig beijverd, om het vierde dier tot bet Griekfche Rijk te maaken. Dat Por-  Gap. VIL 9x volgende Rijk van Gods volk: alleenlijk dat hier nog in 't bijzonder een dwingeland en ver- Porphijrius dit deed, was minder te verwonderen, want de verdeeling van het Romeinfche Rijk in omtrent io, had hij, gelijk bij Cap. II: 41. is aange. merkt, niet beleefd , en niets minder, dan eene zo letterlijke vervulling van Daniëis voorzeggingen in het toekomende verwagt. Ik voor mij weet het mij in 't geheel niet waarfchijnlijk te maaken, dat het Griekfche Rijk, en nog daarenboven naa den dood van Alexander den Grooten, het vierde Dier van ons gezigt zijn zal; ik zal intusfchen toch zeggen, wat die/ geenen, die Antiochus Epiphanes in onze voorzegging vinden, uit het tweede, derde en vierde Dier maaken. J.) Het tweede zal volgens eenigen , ook volgens Porphijrius; het zelfde zijn , waarvoor ik het houde, het Medisch-Perfifche geweest is. 3.) Het derde Dier volgens eenigen het Rijk van Alexander den Grooten , tegenöver het Rijk zijner opvolgers gefield : volgens anderen het Perfifche Rijk. • 3.) Het vierde D'er, volgens eenigèn het geheele Griekfche Rijk, volgens anderen enkel de opvolgers van Alexander den Grooten, bij voorbeeld : de Egijptifche en Sijrifche koningen; bij welke laatfte verklaaring het dan egter vrij onbegrijpelijk is, hoe deze in vergelijking van hunne grootte zo ongemeen zwakke Rijken, ik zal niet zeggen van een Profeet j. maar zelfs van een bedrieger, die onder Antiochus Epiphanes leefde, zo veel fterker en vreezelijker dan alle yoori'ge Rijken , zelfs dan dat van Alexander dén Grooten , konden afgefchilderd worden ? Bij wien, die ten tijde van Antiochus Epiphanes leefde, had het ook flegts kunnen opkomen, het Egijptifche en Sijrifche Rijk van dien tijd, met het Perfifche Rijk onder Cijrus en deszelfs opvolgers te vergelijken, ik zwijg dan, van daar boVen te fielten ?  02 DE PROFEET DANIËL. vervolger befchreeven wordt, die zig ten tijde der tien, uit het vierde Rijk onU Jlaande honingrijken vertoonen zal. VIL ïn 't eerfte jaar van Belaschzar den koning i van Babel, had Daniël een droom en gezigt op zijn bed, en hij tekende den zeiven, wat de hoofdzaak betreft, op de volgende wijze op.| Het kwam mij in mijn gezigt bij nacht 2 voor, als of alle vier de winden des Hemels vs. t. in 't eerfte jaar] Derhalven 17 jaaren vóór de verovering van Babel door Cijrus. Zie de aanmerking op Cap- V: i. Belaschzar] Men houde dit voor geene drukfout, het is de gewoone leezing van den gedrukten Hebreeuwfchen text. Het kan wel eene fout der oude affchrijvers zijn, doch dewijl 'er over den koning Belfchazar of Belaschzar veel getwijfeld kan worden , en de naam Belaschzar, of, gelijk men dien opk zou kunnen uitdrukken, Bolaschzar, mogelijk veelen beter bevalt , zoj heb ik het voor een pligt gehoude», ditmaal de letters yari den grondtext trouw uit te drukken. Mogt het den Leezer vreemd voorkomen, dat wij hier wederom in 't eerfte jaar van Belfchazar zijn, en vooraf rèëds zijn dood en 't geen naa hem onder Darius gefchied is, gehad hebben, zo zal ik hem bet gewoone, en ook naar mijn gevoelen, beste antwoord zeggen : Daniël verdeelt zig in twee deelen , het gefehiedkundige en profeetifche , en ,elk loopt op zig zeiven in eene tijdrekenkundige orden voort; het gefchiedkundige eindigde met het zesde Capittel, onder de regeéring van, Dariushet prafeetirchë begint hier met het eerfte gezigt van Daniël,'rJat hij reeds in 't eerfte jaar van Belfchazar had.  Cap. VII. | op de. groote zee aanvielen,} en 'eruit 3 deze, vier groote dieren, elk van-den anderen verfchillende; opklommen.1! Het eer- 4 lle was als een leeuw, en had vleugels als een arend, ik zag, dat het de; vleugels en vederen verloor, zig van de aarde in de , hoogte hief, eene ópgeregte menfcheltjke gedaante , en daarbij menfcheltjk .verftand kreeg. | Daarop kwam'er een tweede Dier 5 te voorfchijn , in de gedaante als, een beer ,, ftond op ééne zijde hangend, en.bad in den 19H ;ae*?ov 1 murt' vs. 4.] Het eerfte Rijk is het Chaldeeuwfche. Dit breidde zig ongelooflijk fchielijfc uit, tot aan de pij. laaren van Hercules, en daarom worden aan het zelve nevens de fterk'te van éen leeuw ook arendsvleugelen gegeeven. In 'r begin was dit volk, bij de eerfte uitbreeking uit zijne oudé zitplaatfen aan de zwarte zee, heel woest: te Babel wierd het meêr gemanierd, eo menfchelijkèr. Dit wordt voorgefteid, als of het van een Dier in een mensch herfchapen wierd. vs. s] Het Medisch -Perfifche Rijk, 't geen nogmaals, even als Cap. U: 39 als aan het BabijloniscnChaldeeuwfche niet volkomen gelijk, maar als zwakker befchreeven wordt. ftond op ééne zijde hangend] Dewijl naamelijk dit Rijk uit twee zeer ongelijke Rijken , het .ongemeen magtige Medifche Rijk , en het veel kleinere Perfifche, waaruit Cijrus afdamde, zamengefteld was. Ik heb bij eene wat duistere plaats uit twee overzettingen , die fhij even goed voorkwamen , kiezen moeten, en daar 'trof mijne' keuze (hoewel het billijk is) de oudfte: dóch ik zet in de onzekerheid, waar in ik ben, hier ook de andere neder: ftond ter zijde van het eerfte. Volgens deze overzetting, wierd het Medisch-Perfifche Rijk als nabuurig aan het Chal«Jteuwsch- Babijlonifche befchreeven.  94 DE PROTEET DANIËL. j muil drieïibben tusfchen de tanden, en 'er wierd tegen hem gezegd; ftaa op, eet veel vleesch. | Daarop zag ik nog een ander 6 Dier met vier vleugels op den rug, geiijk een vogel die heeft, en met vier koppen, en 'er wierd heerfchappij aan het zelve gegeeven. | Ik zag nog verder in den droom 7 en het gezigt bij nacht,een vierde Dier, dat was vreezelijk, en fchrikkehjk, fterker dan de anderen, het had groote ijzeren tanden, at, vermorzelden de beenderen, en vertrad het overige met de voeten. Het was geheel anders, had drie ribben tusfchen de tanden] Dit fchijnen de drie grootere Rijken te zijn, welken het Medisch-Perfifche veroverd heeft, 1) het Lijdifche, 2) eh het Babijlonifche, beiden nog onder Cijrus: 3) het Egijptifche, onder Cambijfes. Zij worden alsribben voorgefïeld , die het wilde Dier in den muil heeft, en verteert. vs. 6.] Het Griekfche Rijk van Alexander den Grooten en zijne opvolgers. De vleugelen betekenen de gezwindheid zijner overwinningen. Het getal, vier, bij vleugels en hoofden, betekent de verdeeling van het Rijk in vier groote en beroemde Rijken , Egijpten, Sijriën , Afiën , Macedoniën. Even eens wordt Cap. VIII: 22. de verdeeling van het Griekfche Rijk nog duidelijker en uitdrukkelijker befchreeven. vs. 7:] Hét zeer kenbaar afgefchildérde Romeinfche Rijk, waarbij volftrekt geen oud Rijk in magt en fterkte in vergelijking kwam, en dat ook in zijne inwendige ïnrigting van alle andere zo zeer verfchilde. Om dit laatfte aan te wijzen , wordt 'er geen Dier genoemd, waarna het geleek, (de leeuw, de koning onder de dieren, was 'er buiten dat reeds geweest) maar 't is een geheel nieuw, in de natuurlijke gefchiedenis onbekênd Dier, doch 't welk 'erfterker en vreezelijker uitziet, dan de leeuw en panrher. vertrad het overige met de voeten'] De Romeinen  $fr DÈ PRÖFEET DANIËL. fheëüwS en hêth'air van zijn hoofd als zuivere wol, zijn throon vuurvlammen , en deszelfs raderen een fmeülend vuur ,| een i® vuürftröom ging 'er van hem uit, duizendmaal duizenden dienden hém , en honderd duizendmaal duizenden ftonden 'er Vóór hem, het gerecht.zettede zig neder, en de boeken wierden geopend.| Ik gaf hier acht, wat n 'er;wegens de lasterwoorden, die de hoorn uitgefproken had* gefchieden zoude, en zag toe^.tot dat het Dier gedood, en zijn lighaam in 't vuur geworpen wierd, om verbrand te worden, dat'er niets van hetzelve overbleef. | Aan de overige dieren wièrd i% hunne heerfchappij ontnomen , doch het leeven tot een bepaalden tijd verlengd. | Toen zag ik nog verder in m'rjn gezigt bij 13 nacht, dat 'er een in menfchelijke gedaante op de wolken kwam, en voor den ouden man gebragt wierd: [ en dien wierdheerfchap-14 , ■ ■ q i ■ ■ oh | pij, 33jf JiytarJ l,tt3 ,ni'»V i'-;;.'^ »' m ' - vs: 10. honderd duizendmaal duizenden] Letterlijk: tienduizenden der tienduizenden, doch dat zijn niet, gelijk Lnther het met eene zonderlinge fout in 't .rekenen overgezet heeft, tienduizendmaal duizend, maar een veel grooter getal van honderd milUoenen. vs. 12/) De overige Rijken, die dan groot zijn zullen, zullen blijven , maar niet meêr in die opper» magt zijn, waarin wij ze thans zien, door middel van welke zij aan den óverigen aardbodem wetten voorfchrijven, en alle magt der waereld in het kleine Europa te zamen vatten. vs. 13. 14.] Anders dan van het Rijk van den Mesfias, den grooten koning, aan de-Israëliten reeds zedert Davids tijd beloofd, west ik dit niet te ver- kUa-  Cap. VII. 9? pij, majefteit en koningrijk gegeeven, dat alle volken, natiën en taaien hem dienen zouden. Zijne heerfchappij is eeuwig, en zal nooit een einde neemen, en zijn Rijk eeuwig , en zal nimmer te gronde gaan. \ ^ Hierover bekommerde ik, Daniël, mij k inwendig en de droom vervulde mij met fchrik:| ik naderde tot één der geenen, die itf .daar ftonden , en verzogt hem om eenige zekerheid van dit alles: deze zeide hij mij ook en ilaaren: doch daarom niet regelregt van 't Rjk van Christus, gelijk wij het tot hiertoe beleefd en gezien hebben maar wegens den zamenhang van een noft .*LkÏ'a % ' 0mtrent eene zigtbaare tegenwoordigheid van Christus , welke veele Chiliasten Cd. i. lieden, die allerlei dwaalingen van een duizendjaaritj •Kijk voeden) verwagt hebben , wordt hier even mui gefproken, en daar ftaat geen woord van in den Profeet, maar dié geen, wien het Rijk zal gegeeven worden, wordt op de wolken des Hemels voor den ouden man gebragt, is derhalven niet op Aarde. Ik kan in het toekomende niet zien , en het aan. .ftaande zo niet verklaaren, als het vervulde: maar wanneer de Israëliten, die zig volgens Rom. XI: &. 26. eens tot Christus bekeeren, en in hem geiooven zullen, weder m het land hunner-voorvaderen terug kwamen , daar een zeer bloejenden en magrigen ftaat hadden, Christus voor hunnen koning erkenden Uliik eerti ds God 't welk betekent, e^KTrbréerinï m dien zelfden zin hadden, als zij eerrS eer fc sregeermg gehad hebben, en deze ftaat tot Tan h« einde der waereld betond, zo was alles rijkelijk'vervuld , 't geen Daniël hier in het gezigt ziet - vs. 16. der. geenen, die daar ftonden] 'üer éa. Sn ^. ioTChtSdienaarS' diB °m de" throo"ft°n- G  n8 DE PROFEET DANIËL. en gaf mij de verklaaring van het geziene. | Deze groote dieren, vier in getal, zijn vier 17 Rijken, die op de Aarde ontftaan zullen:) maar de heiligen des Allerhoogften zullen 18 dat Rijk bekomen, en eeuwig in alle tijden behouden. | Maar nu wensch ik nog eenige zekerheid 19 Tan het vierde Dier te weeten, dat zig van alle andere zo zeer onderfcheidde, vreezelijker was, ijzeren ' tanden , en koperen klaauwen had, at, de beenderen vermorzelde, en het overige met de voeten vertrad; | en van de tien hoornen , die het op het 20 hoofd had, en den anderen hoorn, die laater ontftond, waarvoor 'er drie hoornen uitvielen, die oogen had , en een mond, die lasterwoorden fprak, en die 'er veel groo • ter uitzag , dan de overige hoornen. | Ik 21 zag, hoe deze hoorn de heiligen beoorloogde, en de overwinning daarvan haalde, | tot 22 dat de oude man kwam, en het gerecht den heiligen des Allerhoogften gegeeven wierd, en dé tijd kwam, waarin deheiligen het Rijk hebben moesten.| Hij zeide: het vierde 23 Dier zal een vierde Rijk op de Aarde zijn , dat zig van alle andere Rijken zeer onderfcheiden zal: het zal de geheele Aarde op- eeten, vs. 22. en het gerecht dèn heiligen des Aller' hoogflen gegeeven wierd'] Ik heb overgezet, gelijk ik in den gedrukten text voor mij vond , doch geloof, dat het betekenen moet : en het gerecht zat, alleszins nog met de bijvoeging, om den heiligen des dllerhoogften recht te vtrfchttffen.  i©4 DE PROFEET DANIËL. wies tot aan het heir des Hemels, wierp eenige van het heir en van de ftarren op de Aarde, en vertrad die,| eindelijk wies dé zelve tot n aan den vorst van dat heir, het dagelijkfche offer wierd hem ontnomen, zijn heiligdom nedergeworpen, | en 'er met list en bedrog ia eene wagt gefield, om het dagelijksch offer te beletten, de waarheid wierd op de Aarde neder- genomen naam, die in Daniëis voorzeggingen hier en Cap. XI: 16. 41. als de naam van het beloofde land geplaatst wordt. Aan onze plaats kan getwijfeld worden. Ik volgde in 't overzetten de gewoone leezing, doch volgens eene andere,' welke ook niet weinig voor zig heeft, zou men moéten overzetten: en na het heir, dat is, na het in 't volgende vers genoemde heir des Hemels. vs. 10. tot aan het heir des Hemels] Dat is, tot aan de ftarren, onder welk zinnebeeld hier het volk van den waaren God, zijn Tempel, en zijne Priesters zijn afgebeeld. wierp eenige — — op de .darde , en vertrad die,] De Jooden, voor een gedeelte Priesters, die onder de martelingen van Antiochus Epiphanes voor. den;waaren Godsdienst ftierven. ' vs. tl] I Machab: I: 29—64. vs. 12 met Hst en bedrog eene wagt gefield, om ket^dagelijksch offer te beletten,'] Door bedrog en list bemagtigden ae Sijriërs de ftad jerufalem, dewijl zij van niets dan van vreede en genade fprakén , en leiden daarop op den berg Zion eene vesting aan,die zij met krijgsvolk voorzagen, en wier inwoonders afgevallen Jooden waren , om den Godsdienst in den Tempel te beletten. I Machab: I: 29—36. de waarheid] De waare Godsdienst; deze, niet enkel geopenbaarde, maar voor elk nadenkend, niet door opvoeding bedorven mensch, uit de reden blijkr-baare waarheid, welke ook nu in Europa alle tegenftreevers vari den Christelijken Godsdienst als edelijk pleegeh toe te ftemmen: daar is niet meer dan é.én God.  loó DE PROFEET DANIËL. den en morgens; en het heiligdom zal gerechtvaardigd worden. | Wanneer ik , Daniël, dit gezigt gezien IS had, verlangde ik na eene verklaaring; daar ftond iemand in de gedaante van een fterk man voor mij,| en ik hoorde een menfchen. 16 ftem phsnes Jerufalem voor 't eerst, beroofde den Tempel, en regtte een groot bloedbad aan, I Machab: I: 20. In welke Maan dit gefchied is, weeten wij niet: maar gefield, dat het in *t midden of in 't begin van 't jaar, kortom, vóór de negende Maan des jaars gefchied is, dan brengen ons 6 jaaren en 4 maanen daarbij gevoegd, in het jaar der Grieken 149, en daarin ftierf Antiochus Epiphanes, I Machab: VI; 16. en hei heiligdom zal gerechtvaardigd -worden] Men verflaat dit van de reiniging des Tempels, op der ,35ften van kislef in 't jaar 148 der Grieken , I' Machab: VI: 35—6r. Ik verftaa het ook zo en bad dus duidelijker met Lutber kunnen overzetten: ,en het heiligdom zal weder geheiligd.werJen'- (doch niet, gelijk Luther deed . dan zal het heiligdom •weder geheiligd Worden , want dit gefebiedde een jgóeden tijd , fchier een jaar, vóór 't afloopen der .2300 dagen).: maar dewijl deze fpreekwijs zo zonderling klinkt, dat zij billijk agterdogt verwekken kan, dat de leezing.onwettig zij, of dat regtvaardigen hier iets anders betekent, dan., weder reinigen en wijën, en ik zelf nog twijfelachtig ben , 7.0 hield ik het voor een pligt omtrent mijne Leezers , hun het Hebreeuwsch in .eene letterlijke overzetting voor te leggen; zij luidt wat als geeD Duitsch zijnde, maar het .Hebreeuwsch luidt juist even eens als geen Hebreeuwsch. vs. 15. iemand in de gedaante van een fterk xtnan] Gelijk men uit bet volgende vers ziet, de :Engel Gabriël, wiens naam ook de zaak uitdrukt, want in onze taal betekent Gabriël , de fterke man Gods. . Zo men van de punten afging, zou men ook kunnen overzetten: in de ge/lalte van een reus. Ik geef  Cap. VIII. 107 ffcem van een eiland van Eulai, die riep, en zeide: Gabriël, verklaar dezen het gezigt.J Hij kwam nader tot mij, wanneer hij nader j7 trad , verfchrikte ik, en viel op de aarde. Hij zeide tot mij: menfchenkind , let op , want dit gezigt ziet op den tijd van het ein. de. | Terwijl hij fprak, viel ik magteloos 18 op mijn aangezigt ter aarde neder; maar hij raakte mij aan, regtte mij weder op, dat ik ftond;| en zeide: ik zal u bekend maaken, 19 't geen in laate tijdpn des toorns gefchieden zal, want dit gezigt ziet op den tijd van het einde. | De ram met twee hoornen, dien 20 gij gezien hebt, betekent de koningen der Meden en Perfen. | De geitenhok is een ko- 21 ning van Griekenland, de groote hoorn tusfchen zijne oogen is de eerfte koning;} doch 2% dat die brak, en 'er vier andere in deszelfs plaats uitwiesfen, betekent, dat 'er vier koningrijken uit het zelve volk ontftaan zullen, aan dat in magt niet gelijk, j Maar tegen het 2? geef dit in mijn gemoed den voorrang; doch dan moest ook de naam des Engels niet Gabriël, maar insgelijks met andere klinkletters, Gibböriël, oïGib* bariè'l uitgefproken worden. vs. 17. menfchenkind] Dat is zo veel als, mensch, alleenlijk dat dit laatfte woord in eene aanfpraak in onze taal eene zekere gemeene en fcbimpende dubbelzinnigheid heeft . waarom ik hpt vbrmr,** ü/n,^ fchenkind, Adamskind, is hier ligt eene tegênftelling tegen Engel. vs. 19. van het einde] Van het einde der hier befchreeven Staaten, en van den met den zeiven naauw te zamen hangenden Joodfchen Staat.  tob* DE PROFEET DANIËL. einde van hun Rijk, en wanneer de afvalligen de maat vol gemaakt hebben, zal'er een vermetele koning opftaan, die alle kunften des bedrogs verftaat, | deze zal magtig wor- 24 den, maar niet door zijne magt, zal een verbaazend kwaad aanregten, en alles wegvoe. ren, magtigen , en het volk der heiligen , in de diepfte elende brengen. | Wegens 25 zijne fchranderheid zal hem het bedrog gelukken, in zijn hart zal hij zig verhef, fen , in volle vreede en zekerheid veelen laaten dooden , zig tegen den vorst der yorften verheffen, en zonder hand verbro- - - ken IS 'OA fiO'j hoogst. n% • .*?'. ■:/>. ;yj ; ,.';•:'.*; vs. 23. wanneer de afvalligen de maat vol gemaakt hebben] De handelingen van deze afvallige Jooden onder Antiochus Epiphanes , die het priesterdom voor geld zogten te koopen, aan den gelddorfiïgen Antiochus Epiphanes meêr roof van den Temper beloofden, dan 'er fchatten van den Tempel voor handen zijn mogten, zig beijverden , om- met eene geheel niet vaderlandsgezinde waanwijsheid uit Jooden Grieken te worden , en voor den verftandigen Godsdienst , die flegts éénen God heeft, de uitzinnige Griekfche veelgoderij niet alleen aan te neemen, maar ook onder hun volk in te voeren, met list en geweld in te. voeren , moet men uit het tweede boek der Macnabeé'n leeren kennen. vs. 24. maar niet door zijne magt] Maar door rist en bedrog. inagtigeri] Egijpten. vs. 25.. in volle vreede en zekerheid] I Machab. I 29. 30. tegen den vorst der vorfien] tegen God. zonder hand] Antiochus ftierf niet in 't veld, gelijk men bij zijne veelvuldige veldtogten, inzonderheid der laatften wanhoopigen , wanneer hij den Tempel in Elam plunderen wilde, had kunnen vewagten, maar v  Cap. IX. ken worden. | Het geen in 't gezigt van avonden en morgens gezegd is , is waarheid : maar houd gij dit gezigt, geheim, want het ziet op ver afzijnde tijden. | Ik Da-2? niël verviel een tijd lang van ontfteltenisj in eene ziekte, doch verhaalde mijne kragten weder, en verrigtte de bezigheden des konings: ik was daarbij nog vol verbaazing, en verftond dit gezigt niet. | maar aan eene ziekte, waaraan eene diépe gramfchap het grootfte deel had. vs. 26. is waarheid"] moet eigenlijk en letterlijk verdaan worden. maar houdt gij dit gezigt geheim] Volgens eene andere leezing: maar dit gezigt is opgegoten, dat is, duister,- gij zult het niet verdaan nannen, dewijl het tot een afgelegen tijd behoort, waarin alles op de waereld er geheel anders zal uitzien, dan tegenwoordig. _'. CAP. Ia. Eene zeer merkwaardige voorzegging van den tijd, welken jerufalem van zijne herbouwing af, ftaan zal, en van deszelfs nieu. weverwoesting door Titus Fespafianus, ook van den zevenjaarigen oorlog , in welks midden deze verwoesting komt. In Dit Capittel is onder alles , wat wij van Danië'j. hebben, van het meeste gewigt, dewijl het van Chris, tus zelt uitdrukkelijk bijgebragt, en als eene voorzeg, ging van Jerufalems verwoesting verklaard is, Matth XXIV: is. Mare. XIII: 14. Luc. XXI: 20. en daarbij  «O DE PROFEET DANIËL. IX. In 't eerfte jaar van Darius, de zoon i van Ahasveros, uic den ftam der Meden, die over het Rijk der Chaldeën heerschte, | in dit jaar zijner regeering wierd ik Daniël 2 oplettend op het getal der jaaren in de fchrift, daar het woord van Jehova aan is9d -ij t . «ar?na fioè .-. jg. bij eene zo omftandige, volgens jaarew bepaalde, en naauwkeurig , doch lang naa den tijd van Antiochus JEpiphanes , vervulde voorzegging bevat , waarop de tegenwerping yan Porphijrius, dat Daniëis voorzeggingen ten tijde van Antiochus Epiphanes ver* aig*, en deswegen met de Gefchiedenis zo naauwkeurig overeengekomen zijn, dewijl de bedrieger de zeiven uit de Gejc/üedenis genomen heeft, in 't geheel niet kan worden toegepast. Zij is daarom reeds op haar zelve alleen, een bewijs der goddelijkheid van den geöpenbaarden Godsdienst, want zo naauwkeurig kan door een enkel toeval eene zo omftandige voorzegging niet vervuld worden. Maar dewijl ik bij deze zo gewigtige voorzegging van de voorheen gewoone overzetting en verklaaring afgaa, zo moet ik mijne Leezers verzoeken, dat gefchrift te leezen , waarin ik de redenen aangetoond, en dat geen, het welk ik beneden flegts zeer kort, mogelijk wegens de kortheid naauwlijks voor een ieder verftaanbaar genoeg zeggen zal, door te leezen: het heeft den tijtel, Proeve over de zeventig weeken van Daniël; te Gottingen 1771 Qn »t Hoogd.) uirgegeeven. De gefchiedkundige omftandigheden, en de tijdrekening zal men uit het zelve ook beter lec ren verftaan, voornaamelijk die van den zo naauwkeurig voorzegden zevenjaarigen Joodfchen oorlog, ia Wiens midden Jerufalem veroverd en verwoest wierd. vs, i.] Zie de aanmerking op Cap. VI: I, In 't eer/Ie jaar] Misfchien omtrent deszelfs einde; derhalven geen vol jaar, vóór dat Cijrus tot de regeering kwam, en den Jooden de vrijheid gaf, om in hun land terug te keeren.  Cap. IK. ixi Jeremia bepaalde, dat de fmaad van Jerufa. lem zeventig jaaren duuren zoude, | keerde 3 mij tot God den Heere, en zogt bij het vas> ten in zak en asch woorden tot gebed en fmeeking. | Ik bad tot Jehova mijnen God 4 met belijdenis van zonden , en zeide: ach Heere, gij groote en ontzaggelijke God, die den geenen, die hem liefhebben, en zijne geboden bewaaren, verbond en genade houdt!| wij hebben gezondigd, overtree- 5 den, het kwaade gedaan, en ons verin-ven, wanneer wij van uwe geboden en rechten zijn afgeweeken. | Wij hoorden niet na uwe 6 knegten, de Profeeten, die in uwen naam tot onze koningen, vorften, vaders, en het ge- vs. 2.j Deze voorzeggingen van Jeremia ftaan, Cap. XXV: 11. 12. XXIX: 10. Het zeventigfte jaar, -.vaar van Jeremia voorzegd bad, was nu reeds begonnen, dit maakte Daniël oplettend, en dreef hem, om dëwijl hij nog in 't geheel geen toeftel tot de vervulling van Jeremia's voorzegging zag, dit gebed te doen. de fmaad van Jerufalem] Ik'ben van de gedrukte leezing, de verwoesting van Jerujahm. afgegaan, en eene andere, wezenlijk de oudfte, die wij overig hebben, gevolgd. Woest was Jerufalem tjèene volle zeventig jaaren geweest, maar wel vernederd, diep verlaagd, en den Babijloniërs onderdaanig: want de 70 jaaren , waarvan Jeremia voorzegt, beginnen, volgens de gewoone berekening, met het vierde jaar van Jojakim , waarin Nebucadnezar Jerufalem eerst verwon, maar nog niet verwoestte. vs. 3. zogt woorden tot gebed en fmeeking] Ik leide mij toe, om woorden te vinden, die mijn en mijns volks gebed regt dringend en demoedig zouden voordellen. vs. 6. vaders] Deze zijn hier, en vs. 8. niet de voorouders van de toen leevende Israëliten, maar re« gee-  Iia DE PROFEET DANIËL. géheelé volk des lands fpraken.| Bij 7 Heere, is eene rechtvaardige zaak, en bij ons de diepfte fchaamte, de mannen van Juda, de burgers van Jerufalem, van geheel Israël, nabij en:verre af, in alle landen, waarin, gij hen wegens hunne afvalligheid verftrooid hebt. | Wij, Heere, moeten ons 8 fchaamen, onze koningen , onze vorften, onze vaders, dewijl wij tegen u gezondigd hebben. | Van de zijde des Heeren onzes 0 Gods was barmhartigheid en vergeeving, want wij hadden ons tegen hem verheven,| na de ftem van Jehova onzen God niet ge< ïo hoord, en niet na de wetten gedaan, die hij ons door zijne knegten, de Profeeten had laaten voorleggen, | Geheel Israël heeft uwe u wet overtreden, is afgeweeken , en heeft na uwe woorden niet gehoord: daarom wierden ook de vloek en verwenfchingen over ons uitgeftort, die in de Wet vanMofes, den knegt van God, gefchreeven ftaan , want wij hadden tegen hem gezondigd. | Hij 1% vervulde zijne woorden, die hij tegen ons en onze rechters gefproken , en gedreigd had, om een groot kwaad over ons te gedoogen , dergelijk 'er onder den ganfchen He- geeringsperfoonen, en, zo ik niet misfe, eigenlijk de hoofden der huisgezinnen , gelijk voorheen de VorjftehS de hoofden van geheele ftamnren, nevens andere overheden van hoogeren rang. vs. 9.] Dat is, gij hebt ons zeer dikwijls vergeeving gefchonken, en ons niet geflraft, als wij het verdienden.  Xty DE PRQFEE.T DANIËL. ligdom weder /goedertieren aan, om des Heeren wille. | , Mijn God , neig uw oor > 18 en hoor, doe «we oogen open, en zie deze onze verwoesting, en <*e ftad die naar uwen naam genoemd is! want wij beroepen ons bij ons fmeekeo* dat wij aan uwe voeten léggen„ niet.op onze goede werken, in^copweig^oiPWbwmhafftdgheid.j Hee-19 ie, hoor, Heere,» vergeef, Heere, merk op, doe heti ,ftel het niet uit! dt* otawwea wille,, mijn God, want uwe ftad.en uw srcdk het uitgaan des hevels, om Jerufalem weder.op te bouwen, tot op eenen gezalfden, én eenen veldheer: zeventigmaal zeven, .Bfic^ti! a&rietii rtooG v n^vjbna -fmt» -Uit' des Profeets] van Jeremia, die de wederkeering des volks naa 70 jaaren beloofd had. Deze voorzeggingen worden door de vervulling verzegeld, dat is, voor waar en goddelijk verklaard. • _het Allerheiligfte gezalfd worde»] Dat is, de lernpel en alle zijne gereedfchappen ingewijd en gezalfd worden. Zie Êxod. XXX: 26-29. XL: 9. 10. vs. 25.] Van hief af worden 'er buiten het gewenscnte tijdsgewrigt, waarin bet geluk des volks fteeds toeneemen zal, nog twee anderen voorzegd , die van de wederöpbouwing tot' aan den ondergang van Jerufalem plaats zullen hebben. tot op eenen gezalfden , eenen veldheer] ' Daar ik eenen gezalfden gezet,heb, heeft' Luther regt uit Christus, (de Nederl. overzett. Mesfias.) Ik ben het in de hoofdzaak met hem eens', dat 'er Christus yerftaan wordt: maar als overzetter heb ik mijne Leezers m hun oordeel niet willen voorkomen , en dus liever bet woord'letterlijk overgezet. Een gezalfde, is' zo veel als , een koning, en ik vinde omtrent het einde van' deze drie tijdperken geen anderen , dan den lang beloofden koning, dén Mesfias , Jefus Christus,. Derhalven is de gezalfde volgens mijn gevoelen Jefus Christus. De veldheer J/itus Vespafianus, die Jerufalem veroverd en verwoest heeft,,, „,.\. •'*'«f.v..- i I.72I ' ■ - rtsd ni Jfti ren, bij welker afloop Jerufalem van Pompejus veröverd wierd , en de Jooden nu aan hunne verlooren vrijheid onder den ijzeren fcepter der Romeinen ge. ftadig laager daalden. De Romeinen waren van nu af Heeren. 2 en zeventig] Ik verftaa , jaaren, geene jaarwee. ken, gehjk te vooren de zeventig weeken , dat is; zeventigmaal zeven, buiten twijfel zeventigmaal zeven jaaren zijn. ' zeventig maanjaaren zijn 67 zonnejaaren en 308 dagen ; voegt men deze, om bij de rekening van Usferius te blijven, bij de van Usferius jaaren dagen. 3941 — 328 °"7 — 308 4009 — 271 Pan komt men juist in 't jaar van de rekening der waereld volgens Usferius 4009,dat is, in't zesde vart onze Christelijke jaartelling , waarin Archelaus, de zoon van' Herodes den Grooten , wegens de klagten der Jooden tegen hem afgezet, en gebannen, doch den Jooden geen nieuwe eigen koning gegeeven, maar Judea tot een Romeïnsch Wingewest gemaakt. en onder Quinnius de eerfte Romeinfche telling en fchattwg wierd in 't werk gefteld. Nu waren derhalven de Jooden nog een trap laager gedaald, en volkomen Romeinfche onderdaanen. en twee en zestig] ,62 maanjaaren maaken 60 zonnejaaren en 33 dagen: voegt men bij de jaaren der kïatijdre£fngS US' of de jaafen der Christelijk 4009 — 271 6 — 271 60 — 33 60 — 33 4069 — 304 66 — 304 dan komt naen op het jaar der Waereld 4069. 0f het jaar van Christus 66, het laatfte jaar, in welks beguï Palestjna nog vreede gehad heeft, doch die ook in H 5 dit  IA* DE PROFEET DANIËL. Jerufalem zal weder opgebouwd Worden ï als een open vlek, en met vestingwerken. En in benaauwde tijden ] naamelijk na de 26 zeventig en twee en zestig zal de gezalfde dit jaar ten einde liept want nog vóór het volkomen einde van dit jaar kwam her in Jerufalem zelf tot de wapenen ; op den 15, en 16 Augustus (het jaar der Jooden begint met den eerden October) bemagtigden de weerfpannehngen het Hot Antonia, en doodden de Romeinfche bezetting. In October daarop kwam het voort naa bet Loofhuttenfeest onder de muuren van Jerufalern tweemaal tót een flag, in den eerden wierd CestiUs Gallus van de Jooden terug gedreeven, in den tweeden overwon hij, drong binnen Jerufalem, belegerde den Tempel , doch trok zonder genoegzaame reden weder terug, en leed daarbij een zeer groot verlies. Doch dit waren flegts voorfpelen en voorbereidingen van den oorlog , die in Meij van het volgende jaar, wanneer Vespafianus in Galilea drong, in volle vlam uitbarstte. De voorfpelen waren voor de Jooden gelukkig genoeg i maar het jaar 67 des te ongelukkiger. , als 'een open vlek)" In 't eerst had Jerufalem geene muuren, en de naöuuren zogteo, zo lang zij konden, derzvlver herbouwing te verhinderen. Drie en tagtig jaaren naa Daniëis voorzegging vond jNehemia de muuren van Jerufalem niet weder herdeed, derhalven Jerufalem enkel', als een door den Godsdienst ontdaan, en maatiglijk gebouwd groot vlek» en mei vesttng.we.rken] Jerufalem. is van Nehemïa 't eerst bemuurd, en door den tijd ééne der grobtfië vestingen der oude'Waereld geworden, welker verovering de Romeinen zeer veel moeite kostte. in benaattwde tijden] Van dien aart waren de laatde jaaren vo"or den Romeinfchen oorlog reeds in een hoogen graad : in dpn oorlog zeif klom de nood op 't hoogst, efr overtrof' ver !al wat in andere oorlogen gewoonlijk plaats heeft. ys. 26. zal de gezalfde verwoesten, en oordeel hou.  Cap. IX. xaj. verwoesten en oordeel houden, en hij nevens den veldheer, die komen zal, zal ftad en heiligdom verwoesten, hun einde zal zeer haastig komen , en tot aan het eindfe van een verkorten oorlog zullen 'er enkel verwoestingen zijn !| Eene enkele week zal 27 het faouden] Christus zelf eigent zig In 't 24 Capittel van Mattheus en elders de verwoesting van Jerufalem toe, en befchrijft ze als zijn oordeeldag. hij nevens den veldheer, die komen zal] Door Titus Vespafianus verwoeste Christus Jerufalem , den Tempel en den Joodfchen flair. hun einde zal zeer haastig komen, en tot aart het einde van een verkorten oorlog zullen'er enkel verwoestingen zijn!] De belegering van Jerufalem wierd door Titus Vespafianus, die na Italiën terug haastte, tegen den raad zijner veldöverfien, welke aanraadden, de al te vaste ftad door honger te dwingen, met een geheel ongelooflijk geweld ondernomen ; en hij veroverde het nog daarenboven fpoedir ger , dan hij zelf had durven hoopen. Dit is het, 't welk ook Christus Matt: XXIV: 22. Mare: XIII: 22 zegt: zoo die dagen niet verkort wier den, zou *er niemand behouden worden, (het geheele Joodfche volk zou te gronde gaan): maar om der uiiverkoorenen wille, (die nog ;n >c toekomende uit het Joodfche volk te verwagten zijn) zijn deze dagen verkort. vs. 27- eene enkele week] Zeven jaaren heeft de Joodfche oorlog geduurd , in 't jaar van Christus 66 begon dezelve, in 't jaar 70 wierd Jerufalem veroverd, doch tot in het jaar 73 dunrde noch de oorlog, in welk jaar Mafada, een onverwinlijk vast flot, het geen volgens Jofephus het begin en het einde des oorlogs was, op den 16 April weder in de Romein, fbhe magt kwam, en dan nog fn 't zelfde jaar het oproer der Joodfche gebannenen in Egijpten en Cijrenen, 't geen egter niet veel in zig had, met derzelver volkomen verdelging gedempt wierd. Die deze re-  6 AV. 150 iien onder de Romeinen leefden, om de afwending van derzelver doortrekking door het heilige land ver. zogt hebben. Een verwoester, d. i. Titus Vespafianus, die Jerufalem verwoesten zal, voert deze arenden met hunne krijgsbenden aan. Doch ik durf bij deze plaats,, die Christus in zijne voorzegging van de verwoesting van • Jerufalem uitdrukkelijk bijbrengt, en wel op zodanige wijze, dat zij met mijne overzetting van den gedrukten text iiaauwlijks fegt wil overeen (temmen, niet onêmgemerkt laaten, dat 'er in een oud handfchrift een woord meer, tempel, eh verder nog eenige afwijkingen gevonden zijn, waaruit tWée of drieërlei zin komt. Of 1) en in den Tempel zal de gruwel der verwoesting zijn ï of als men het eene woord , vleugel, dat ik voorheen door vogel overgezet heb, uit de gedrukte leezing mede darbij nam, 2) en over den Tempel ztl de ?ejchu:vde vogel der verwoesting komen, en den zei en verwoesten, d. i de R'meiniche krijgsbenden, waarvoor de, voor de fooden aftchuweiijke arenden als veldtekens gedraagen wierden , zullen den Tempel verwoesten Op de één tf andere wijze heeft Chrstus deze plaats in zijne voorzegging van [erufdems ondergang verdaan : eii hoewel ik Ch'risrus met voor mij had , zo zou ik ze toch zo verdaan, én 't liefst de leezing van Nu. 2. verkiezen Doch de zelfde tweede Jeezing kan ook , als men andere klinkletters neemt, overgezet worden. 3) en wie het vleugelgebouw van den 'lempel afJmjdt, d$e verwoest. Zo verftond baar foièphus, die zelf de verwoesting van den Tempel beleefd heeft, en een ooggetuige daarvan geweest is. Aan den Tempel," die op zig zelf een volkomen vierkant uitmaakte, was het fl ,t Antonia gebouwd , eene Romeinfche Merkte, die den Tempel in genoorzaamheid houden kon: Dit Hot verwoesteden de weêrfpannige Jooden en daardoor meent Jofephus , hadden zij deze Voorzegging vervuld, die voorzeide, dat dir het voorfpel vau de verwoesting des Tempels zeiven zijn  £f£ DE PILQFEÈT DANIËL. isa tot den ondergang, die haastig komt, ïal het over het verwoeste druipen. | ' 2UJÏT • . , 'Cap zijn zou. Ik hpüde zijne verklaaring wel niet voor egt, en hpude mij voorts niet op, om mijne Leezers andere, verklaaringen bij te brengen: doch deze is van een ooggetuige van de vervulling eener voorzegging, waarvan hij zelf zegt, dat zij de Jooden, die haar verkeerd verftonden, tot weêrfpannigheid aangezet heeft, en m de Joodfche'gefchiedenis zo merkwaardig, das ik méénde», haar aan mijne Leezers te moeten rhededeelen. ' 'en tot den ondergang, die haastig komt, zal het over iwt..verwoeste druipen] D. i. de oorlog ;zal, gelijk reeds boven gezegd is., met het. verfchrik' Jcelijkst geweld gevoerd, en daardoor boven alle verwagting fchielijk geëindigd worden i maar $o lang fle zelve duurt, zal 'er van den Hemel als een plasregen van 't éène ongeluk op 't andere r op het ter verwoesting befiemde land afdruipen. Doch als men flegts in eene kleinigheid van de 3oodfche punten afging, zo zou 'er de voigende, bij mij meêr waarfchijnlijke overzetting uit voortkomen: en nogmaals ondergang!, en hij komt toefchietent fin druipt over het verwqeste- Dap wierd het nieuwe verfchrikkelijke ongeluk , dat de nogmaals weêr. fpannig zijnde Jooden onder keizer Hadrianus getroffen heeft, voorzegd.  Cap. X. XL XIL . ^ £>» .tutawykeurig cn..iy&iwftQnjtig-,gez(gfr van de lotgevallen. d»r beyfeigraote Rijke^^ die uit Ahxanden m>na^fhj,t vntftaaiu m ■t Joodfche volk '* mbst^Uenccuingfan]^ het Egijptifche en Sijrifche, tot op Antia* chus Epiphanes, en de eer/ie dageraaJl'yin geluk , die den Jooden naa .hunnen druk weder zal opgaan. Om voor de Leezers het leezen gemakkelijker te maaken, zal ik ze door een bijzonder opfcltrift inonderdee* len ver'deelen, waarbij ziyin '«'leezen kunnen, ftil ftaan. i) Eene vreezélijke en ftaatelijke vonr~ bereiding tot deze voorzeggingtri. X j in % derde jaar der regeerin? van Cijrus, den koning van Perfiën wierd 'er aan Daniël , die ook Beltfchazar heet, eene goddelijke uirfpraak geopenbaard. Deze Uicfpraak is waarheid, en ziet op een grooten oörlog. Hij merkte op de woorden, en kreeg in het gezigt duidelijke uitfpraaken. ( vs. i. en ziet op een grooten oorlog] Letterlijkts een groote oorlog. Die het elfde en twaalfde Capittel dböneest zal ligtel jk zien, dat 'er van de menigvuldige oorlogen der Sijrifche Egijptifóbe konid gen onder malkanderen, en van de oorlogen der Ma chahrgn tegen Annochns Epiphanes gefproken wordt" Hij merkte op de woorden, en kreeg in het Re' ztgt duidelijke uitfpraaken] lk ben van de jood! fche  DE PROFEET DANIËL. ken.| Ten tlidn tijde had ik, Daniël, drie 2 weeken lang, naarnelijk eigenlijke weeken van dagen , getreurd , | geene kostbaare 3 fpijzen gegeeten, vleesch en wijn niet in mijn mohd laaten komen , en mij niét gezalfd, tot deze drie weken ten einde waren.} Op den vier en twintigften dag der eer- 4 fte Maan was ik aan den oever van de ifc t(WR wö .: •• grooSi les ftraaa&jft 33 t^iptójtsKta-s Rssusi isu fche punten afgegaan , , volgens welke men zou moeten overzetten, en merk op het woord, en merk daarop in het gezigt':- vs. 2. naarnelijk eigenlijke weeken van dagen] Dit voegt 'er de fchrijver bij, dewijl hij in 't voorige Capittel van -jaarweeken gefproken had. Zoo dit niet voorafgegaan Was , dan' zou het bijvoe'gzel, dat Luther de vrijheid nam uit te laaten, overvloedig zijn. getreurd •— — vs. 3. vleesch en wijn niet in mijn mond laaten komen, en mij niet gezalfd] j\ls men dit met vs. 12 vergelijkt , dan fchijnt het, dat' Daniël , die oVer het toekomende bekommerd was, en reèds uit andere gezigten wist, dat de voor zijn volk zo gunftige monarchie der Perfen van eene andere zou verftoord worden, een vasten, en, gelijk wij het zomwijlen noemen, eene boetedoening gehou■den heeft, om van God een inzigt in de nog duistere deelen van het toekomende door bidden te verkrij- vs. 4. op den vier en twintigjlen dag der eer/le Maan] Men zal mogelijk , dewijl 'er vooraf drie weeken vastens vermeld zijn , derhalven 21 dagen , hier den twee en twintigften verwagten, terwijl Daniël toch waarfchijnlijk zijn vasten met den eerften .dag der eerfte Maan zal hebben aangevangen. Ik merk daarom aan, dat de vier en twintigfte, en twee en twintigfte der Maan zeer wél één en de zelfde dag, doch volgens eene verfchillende rekening, zijn kuri-  Cap. X. 129 groote rivier, naarnelijk den Tiger,| en S zag, wanneer ik mijne handen ophief, één ' V' man •* • nsMoo oofcs tntaxthJ tm'&l* 3«rw* kunnen: eenigen beginnen d,e,Maan met de eigenlijke nieuwe Maan (d. i. wanneer de Maan met de Zon m tegenkomst , derhalven nog geheel onzigtbaar is) andere met de eerfte iverfchijning der Maan, welke zeer wé! twee dagen laater kan plaats hebben: en zelfs de Jooden hebben daar over getwist, met welken dag de nieuwe Maan beginnen moet. Het komt rmj voor, dat Daniël zijn vasten op de oudejopdfche wijze met den dag der eerfte verfchijning der Maan begonnen heeft , en dan was de dag naa 't eindigen Van het vasten, zijn 22fte , volgens de Babljlonilche, en misfchien ook volgens de rekening van andere Jooden, ditmaal de 24fte. Zie iets dergelijks in de aanmerkingen op Jerem. LU: 30. aan den oever van den Tiger] Aan dezen oever was eigenlijk het voornaame fchouwtooneel van dien oorlog, welke aan het Periifche Rijk'een einde maak; te: want nadat Alexander de Groote door den Tiger gegaan was, agter welken Darius hem dagt te houden , zo volgde in de. nabiiurfchap van dezen fttoom de groote flag bij Arbela. vs. 5. 63 De befchrijving, die van dezen aan den Profeet verfclujnenden hoogen perfoon gegeeven wordt, heeft veele gelijkheid met/de gedaante, waaronder Christus zig aan Joannes Openb f: 13, 14, 15 vertctont, doch daaruit volgr in 't geheel niet, dat'deze Christus Zij, die aan Daniël verfchijnt, maar 't is klaarblijkelijk een Engel ,• waarvan God zig bedient, om hem het toekomende bekend' te maaken. Het komt mij voor-; dat dit bij het leezen van het 13de vers onbetwistbaar, en 'er aan een goddelijk perfoon volftrekt nier meêr.te denken zij. Al het groote, 't geen van dezen bedienden gezegd wordt , dien God gebruikt , om zijne uitfpraaken bekend té maaken, heeft ten oogmerk , om den Heere zelf, waarvan geene afbeelding gemaakt kan worden, nog oneindig grooter en verhevener voor te ftellen, I  tja DE PROFEET DANIËL. man voor mij ftaan, njetlinaenikleederen, en een gordel van goud uit Ufas, om het onderlijf, | het lighaam als chrijfolit, zijn 6 gezigt als een blixem, zijne oogen als bran* dende fakkels, zijne armen en voeten als Corinthisch metaal, en zijne ftem als hij fprak, als het bruisfchen van het water | Dit • .7 j'jm , «4 7Svo ifab '■■ (• tiw cj_ »i> -Ai** - ■ ■ toj al tti M u.i'; dui 3b gEb' .. * met linnen kleederen]. Ik ben bij de gewoone overzetting gebleeven, dewijl zij niet valsch Is, doet) men moet hier niet ons lijnwaet, maar van bódrnwol gemaakte chits verdaan , welke de ouden 'insgelijks tot het iijnwaat, en tvet tot Wol of doek rekenen. " VS, 6. als chrijfolit] Hier ben ik ook bij de uitdrukking der Ouden gebleeven, welke thans bij de handelaars in j weéten eene andere betekenis heeft: doch ik geloof, dat de meeste leezers, die geene handelaars in juweelen Zijn, bij chrijfolit denken, 't geen de Ouden, en niet 't geen de nieuWe konstkenners daarbij denken. 'Chrijfolit is. naamélijk een goudgeel edèlgefteente, dat dè laateren topaas noemen. als córiritisch metaal] Men zal niet denken , dat het woord Corinthisch, in Daniël (laat, maar ik moest de zaak noemen, gelijk zij bij óns gewoonlijk heet. 'T is een mengzel van goud, zilver én koper , dat 'er zomwijlen fchooner en glinlierrijker uitziet, dan het goud zelf, eh waaraan onze goudïtnids naar de verfchillende evenredigheid van het mêngzel ook verfchillende naarnen, bij voorb: tombak enz. pleegen te geeven als het brmfchën van het water] D. i, of, als hét bruifchen der'van een/lo-m bewoogen zee, of, als het ruifchen van een waterval. De Openbaaring van jVannes heeft dit ook nagevolgd , en aan Christus,' wanneer hij aan Jo3nnes verfchijnt , eene Hem gegeeven, als het bruisfchen van een groot water.  C A p. X. ,|| Dit gezigt. ?ag ik DaniSi alleen, en dhus, Berenice! ffcwwde, zodanig , dat de uit dit huwelijk,geteelde Pnncen vtfór hunne oudere gaap, en hem in de re, geering moesten opvolgen. r tijne nakomelingfchap] De nakomelingfchap des konings van Egijpten, die hij hoopte op den SijnTcben throon te z-en. Ik ben hier van de gedrukte leezine afgegaan , volgens. weHce en de joodfche punten hel luidt: en H,j, en zijn arm zullen niet ftaan. Wan, neer men bevindt, dat Luther reeds het zelfde doed, alleenlijk dat hij haar, voor zijn, zettede, ook zat, Haar zaad met ftaande büiven , zo moet ik ree Zijner eere zeggen , d it het geene ftoute vermoeding *ra$, maar hij reeds de zelfde getuigen der andere leezing kende, waarop ik m.j in deOjsterfche Bibliotheek beroepen zal, wanneer ik van die plaatzen va» Darrwl, waarin ik .de g«dr»kt£ leezing verlaaten heb» antwoord geeven zal. * De gefohiedenis is de volgende: nadat Ptolomaeui Pmladelphus m het t53fte jaar zes ouderdom* ai ftorven was, nam Antiochus Theus zijne Gemaal* Laod.ce , waarop hij zeer verheid was, weder aan. Maar dewijl deze tzijue ftandvastigheid niet veel vertrouwde, nam z>j een korter middel bij de hand „ra fcaarep soon.den throon ,e verzekeren zij lié, ha„ Gemaal, die te gelijk haar halve Broeder was , door eergrft ombrengen, en verborg zijn dood zo lant tot dat ha.r zoon Seleucus KallinicJs, op den ,hr fon ïr^irvw' .T"!r Z°Mt z'j mededing! fter, Beremce , en der zeiver jonge Pr„iCen uit den weg te ruimen: ueze vlood na Dapïne, „dbj Antio. ch.en, dat de rechten eener vrijft.d had, doch haar rnns en zij zetven wierden geouod. Een.Ve Griek fche fteden van Ahën wilden haar redden , ei, haar teiwlp tomtn, mar het was te iaat, en zij was reeds  15» DE PROFEET DANIËL. tot in die grensvesting voortzetten. | Dan i zal krijgswezen te verbeteren , en vreemde troepen aan te werven) : Antiochus, die Dura wegens deszelfs vastigheid en voortreffelijke verdediging niet veroveren kon, floot een ftilftand van vier maanden, in welken over den vreede zou gehandeld worden , ging met zijn leger na Seleucia terug, en leide ze in de winterquartieren, II. en dan d*n oorlog tot in die grensvesting voortzetten] Deze tweede veldtogt valt in 't jaar dér Grieken 95. Dat is 218 vóór Christus. Antiochus veroverde met het zelve met eene groote gezwindheid het grootfte gedeelte van 't geen de Egijptenaars tot hiertoe ui Afiën bezeten hadden, en de eigenlijke voormuur van hun Rijk was ' Eerst kwam her bij eene naauwte tusfchen den berg Libanon en de Mtfdellandfche zee , aan de zuidzijde van de rivier Damur, (of gelijk haar thans eenigen noemen D'amour , men vindt ze in Pocock's kaart onder den naam van Tdmijras, bij den 33ften graad 54 minuten, der noorder breedte) tot een flag ter zee en te land, waarin de Eg jptifche Generaal, Nicolaus. geflagen wierd, nogthans was de flag niet zeer bloedig, maar de gevolgen daarvan waren des té grooter.' J)c doortogt van den Libanon was geopend, de overwinnende Antiochus drong in Palestina in , veroverde Oahlaea, Scijthopolï's aan den Jordaan, Pella, Gilead, Abila , en Rabbataman , (eene zeer vaste hoofdftad der Ammoniten) aan geene zijde van den Jordaan, ook eert gedeelte van Arabiën, en ten laatften Samaïien : betrekkende daarop rondom Ptolemaïs (Acca), dus veel zuidelijker dan in het voorige jaar, de win' terquartieren.' p > > ' In 't volgende jaar, 96, of vóór Christus 217. wilde hij wezenlijk in Egijpten inbreeken , èh' kwam tot j*~ uiterfte' grensftad ,' die Sijriën van Egijpten icneidt, Rafia , doch welken keer zijn geluk daar fieeinen zou, zullen wij in de volgende Verzen voor.' «egd Vinden.' ...... ~ r\<  Cap. XI. ikcnus Epiphanes was zo zeer tot uitzinnigheid toe, een bewonderaar van al het Romeinfche , dat het bijna een wonder zijn zou, als hij Jupiter Capitolinus, waaraan de Romeinen hunne overwinningen hoofdzaa. kelijk toefchreeven, tot wiens Tempel zij hunne zegepraaien leidden , en in wiens fchoot zij hun lauriei nederleiden, niet bij uitftek zou geëerd hebben. Aan dien God, welke op zijn bevel in den Tempel te Jerufalem geëerd moest worden , wierden zwijnen geofferd. Dit is bij andere volken niet het offer voor Jupiter, die toch in den Tempel moet geëerd zijn, maar het was een oud Indiaansen en Romeinsch gebruik, bij verbonden een zwijn te Aagten, en daarbij Jupiter (den Romeinfchen naarnelijk) als wreeker des meirëeds aan re roepen: dit voor de Jooden onaangenaam en fcbimpSchtig offer kon dan Antiochus. van de Romeinen ontleend, en aan Jupiter Capitolinus te Romen en in Judéa te brengen, bevolen hebben. met goud , zilver , edel gefteenten en andere kostbaarheden eer en, en deze rijkdommen tot fchouwfpelen der vrtjjlad aanwenden."] Dit Hemt uitmuntend overeen met deGefdhiedenis, inzonderheid met die van 't jaar 147. Antiochus kon ook voorheen aan de Goden der vrijftad , (dat is Daphne) en aan vreemde Goden, groote fchatten bedeed hebben, maar wij weeten daar eigenlijk flegts kleinigheden Van, bij voorbeeld, dat hij bij zijn eerfte gezantfchap na Romen, buiten de openliaande fchuld der jaarlijkfche duizend talenten zilvers van eenige jaaren, gouden vaten, 500 Romeinfche ponden in gewigt, tot een gefchenk gezonden heeft, die daar in de Tempels der Goden verdeeld zijn. (Livitts, L. 42. Cap. 6.) M $ Doek  186 DE PROFEET DANIËL. Doch dit is eene kleine zaak, want fbhoon men het op fijn goud rekende, waarvan egter vaten gemeenlijk niet zijn, zo zcu het niet over de 47436 ducaaten bedraagen , maar het in 't jaar 147 der Grieken , (166 vóór Christus) van hem aangerepte fchoüwfpel te Daphne overtreft in pragt, en verfpilling van goud, zilver, kostbaare kleedingen, enz. alles, wat de toenmaalige waereld gezien had. Men vindt eene befchrijvmg van het zelve tri de Algemeene Gefchiedenis der Waereld, D, VIII. 5- 27.28. inzonderheid in deNota E. Vreemde Godheden zijn 'er bij deze verkillende fchouwfpelen irt zo groote menigte gezien, als ligtelijk nimmer anders. Dewijl dit in de Algemeene Gefchiedenis der Waereld, waarheen ik mijne Leezers wijze, ontbreekt, of vervormd is, Czij heeten, ftandbeelden van de Sijrifche en Griekfche Godheden) zo vind ik het ditmaal noodig , de eigen woorden zclven van den ouden fchrijver, van wien Wij het berigt hebben , hier neder te zetten : hierop wierden de beelden van alle Goden en Démons , sdte van eenige menfchen daarvoor uitgegeeven of gehouden wier den, en nog daarenboven die der vergoode helden gedraagen , eenigen Dergidd , anderen in goudlaken gekleed. Welke de gelukkige Godheid was, die de uitzinnige Vorst boven alle de overige ftelde,zegt ons de Gefchiedenis niet; maar Zeer natuurlijk kon men hier ook aan Jupiter Capitolinus denken: want het geheele fchoüwfpel moest ëene navolging der fpelen zijn , welken de Romeinfche veldöverfte Paulus Aemilius wegens de overwinning van Macedoniën gegeeven had ; en Antiochus Vleide op het nederigst een Romeinsch gezantfchap , dat omtrent den zelfden tijd in Antiochiën aankwam, zo dat hij ook wel hunne Goden gevleid zal hebben. Jn de daad , niets is naast de dwaaze of veel eêr zinnelooze vervolging der geenen, die een eenigen God aanbidden, (der Jooden) en het opzet, om dezen eenigen, met het gezonde menfehenverftand overèenkomltigen Godsdienst met al het volk uit te roe. jen, zo verachtelijk in het characler van Antiochus Epiphanes, als zijne zotte bewondering der Romeinen, het volk, waaronder hij tot de uiterfte fchande van het  GAb. XU ity het met den vreemden God hoaden, én Godsdienst en Volk verloochenen zal, die zal het Sijrifche Rijk als gijzelaar opgevoed was, en dat hij niet _ had behoeven te vreezen , zoo hij een middelmaatig braaf koning geweest was. Maar hij vreesde en eerde het, niet tot eene kruipende vleierij, maar tot die uitzinnigheid, om in een witten Romeinfchen Candidaatenrok in Antioehiën rond te gaan, en om de waardigheid van Burgemeester , Schout, en zodanigen, als 'er in Antioehiën in 't geheel niet Waren, te verzoeken, en ftemmen te bedelen. vs. 30. Wie het met den vreemden God houden, en Godsdienst en volk verloochenen zal,"] Letterlijk, doch dat zou geen goed Duitsch en te" gelijk onduidelijk geweest zijn, die met den vreem. den God verloochenen zal. Dit verloochenen zag bij de toen afvallige Jooden niet enkel op den Gods* dienst, maar zij wilden ook geheel ophouden Jooden te zijn, en volkomen Grieken worden, zo zelfs, dat zij niet alleen Griekfche zeden invoerden, Griekfcha burgerrechten zogten, maar ook door heelkundige middelen de voorhuid tragtten te herftellen,om, wanneer zij bij de kampfpeJen op de Griekfche wijze naakt te voorfchijn kwamen, niet meêr als gebooren Jooden erkend te worden. Over 't geen nu volgt, is het vierde Capittel van het tweede Boek der Machabeën de beste uitlegging. De afvalligen van 't Joodendom hadden alle de ge. negenheid en gunstbewijzen van Antiochus Epiphanes, zelfs wierd hun , doch 't een naa 't ander, en gewoonlijk aan den meest biedenden het hoogepriesterambt gegeeven, Jafon kreeg het recht, om aan die geenen te Jerufalem, die de heidenfehe zeden aannaamen, den naam, (ik weet niet, of ook de rechtenj> van burgers van Antioehiën te verleenen : doch dit alles gefchiedde voor geld, 't welk de koning noodig had, en de hoogstbiedende of uit den Tempel roofde, of anders afperste. Dit eenigo, landen onder hen uttdeelen, weet ik niet te verklaaren; doch ik heb hier wezenlijk omtrent de leezing nog eenigen twijfel.  Cap. XI. ,gj het 143 fte jaar der Grieken, of den derden veldtogt tegen Egijpten, en 4e vervulling vindt men 11 Maehab: V; n—14. Dewijl deze plaats in Luthers overzerting met betrekking tot de getallen oflwettig is zo zal ik de zelve, wettiger overgezet laaten volgen* 'wanneer de koning vernam, wat 'er gebeurd was zo meende hij, dat Judéa van hem afviel, trok woedend uit Egijpten terug, nam Jerufalem met den degen tn de hand in, beval de foldaaten, niet alleen dte zij op de ftraaten vonden, zonder ver* fchoontngneêr te houwen., maar ook in de huizen m te breeken, en daar te vermoorden. Hier kwamen ouden en jongen , vrouwen met hunne zoonen , maagden en kinderen in de wieg om in drie [dagen tagttgduizend, bovendien wierden 'er veertigduizend verkogt, en omtrent even veei in deflavernij verkogt. doch dezen zullen van hem ongefchonden blii. ven] De meening is waarfchijnlijk niet, dat zii al len vrij van zijne heerfchappij zullen bli ven : wanï de Edomiten kunnen ten minften onder Sijrifche oDoer heerfchappij geftaan , en zelfs op bevel des konings de befmjdenis hebben afgefchaft: maar dit zij Van Jf ne plunderingen, waaraan Egijpten en fudéa bW gefteld fs vrij zullen blijven. De MoabiS en Am. mon.ten fchijnen toen één volk, en wel de Arnmo™ ten het voornaamfte volk geweest te zijn . SfeT? vijfde Capittel van het eerfte Boek der Machahepn als zeer bloejend en magtig, maar te gelijk afs bïtere v. anden der Jooden voorkomen, en Timotheus tot veldoverften hebben. Of zij volkomen vrij" waren of onder de heerfchappij der Sijriërs ftonden, kan met geene zekerheid gezegd worden, doch zo veel ziet men uit deganfche gefchiedenis, dat zij vrij groote onafhangehjkheid hadden; jaa, wanneer men IlMa ehah IV: 26 V: 7, leest, daar Jafon m 7e ArZ0l n.ten vlugt, de tweede maal nog daarenboven, nadat hij Jerufalem met vijandelijk geweld had aangetast om den van Antiochus aangeftelden hoogenpriester af te zetten, zo moet men bijna tot de gedagten komen, dat de Ammoniten en Moabiten volkomen vrTl •n onafhangelyk geweest waren. vn/  Cap. XI. ïm ken , met grooten toorn zal hij te velde, trekken, om groote nederlaagen aan te regten, en te verdelgen, | zijne koninglrjke 45 tent tusfchen twee zeeën opflaan, bij den heiligen heerlijken berg, zijn einde te gemoet «verwinning trok Jn*j verder Ba 't Oostep. doch waar van wij n;ets verder weeten, dan dat hij een Tempel in Elijmaïs plunderen wilde,, van de inwooners rerug gedreeven wierd , en van kommer ftierf,' L Machab: VI: 1—17. vs. 45- èaning.lijke tem'] Letterlijk, de tenten, van zijn paleis. 'T is eene zo pragtige , uit veele vertrekken bèftaande , en dikwerf wezenlijke paleizen in kostbaarheid overtreffende tent, als de Oosterfche koningen, ook wel de Turkfche Vifiers, pleegen te hebben. tusfchen twee zeeën) Dewijl hier duidelijk var} den togt tegen Armeniën gefproken wordt, zo moeten 'er cf de Caspifche of de Zwarte zeeën, tusfchen welken het noordelijk gedeelte van Armeniën ligt, of de: beide groote zeeën , FP*an en Urmia , veiffea* worden : doch de Gefchiedenis verlaat ons hier zodar nig, dat wij niet weeten , tusfchen welke van deze zeeën Antiochus zijne tent als overwinnaar opgeflagen heeft, hoewel wij weeten, dat hij Armeniën overr wonnen heeft, en zo overwonnen, dat wij van-dit koningrijk van toen af 70 jaaren lang geene gefchiedenis hebben, tot dat het eindelijk eensklaps weder, en zeer groot, te voorfchijn komt. bij den heiligen heerlijken berg] Dit verftaa ifc niet, en geloof, dat.'er iets moet ontbreeken, of verkeerd gefebreeven zijn. Zo de heilige heerlijke berg de toen te eene maal ontheiligde tempelberg Zijn moet, dan was Antiochus ver van hem verwijderd ; maar zijn ftadhouder Lijfias deed een togt na Judéa, Wierd gefiagen , en daaroo de Tempel weder ingewijd. I. Machab: IV: 26—61. Volgens eene andere leezing zou het kunnen betekenen , bij den berg van hét heilige leger, en dan wierd  103 DE PROFEET DANIËL. moet gaan, en geen verdediger hebben. | 6) Gelukkige keer, dien de zaaken der Israëliten neemen , doch met verberging van het luisterrijk/Ie gedeelte van het toekomende , en weigering van een antwoord op de vraag des Profeets. Slot der voorzegging. XII. Ten dien tijde zal de groote veldöverfte i Michaël, die uw volk verdedigt, opko. men, want het zal een tijd van nood zijn, als zij nog niet gehad hebben , zedert dat Zij wierd 'er waarfchijnlijk een berg verfhan, dien de heidenen voor heilig, en voor de verblijfplaats van der Goden vergadering gehouden hadden , omtrent gelijk Jef: XIV: 13. en mogelijk zullen dan de noor. delijke Armenifche bergen zeiven de berg van der Goden vergadering zijn. Hoe waarfchijnlijk dit mij ook voorkomt, zo waagde ik het egter niet, om het in den text te zetten, dewijl deze leezing tot hier toe flegts op één enkelen getuigen rust, en ik eerst meerdere wilde afwagten. zijn einde te gemoet gaan] Nadat hij in Armeniën had gezegepraald, trok hij na Eiijmi.ïs, om een rijken Tempel te plunderen, wierd gefiagen, trok tenig kreeg de Hechte berigten uit Judéa , dat zijn ftadhouder Lijfias ook daar van Judas den IVlachabeër fchandelijk geilagtu was , en kwelde zig doodelijk. Deze gefchiedenis heeft men I Machab: VI: 1—17. daar ik nog in de aanmerkingen gezegd heb, 't geen eenigszins ter opheldering mogt noodig zijn. z>s 1] De groote overwinningen der Jooden over de Sijriërs , die zij onder Judas den Machabeër bevogten, worden voorgefteld , ais of een hooger Wezen, de befchermgeest des volks, hun te huJp kwam. Zie de aanmerking pp Cap. X: 13.  m DE PR$FÈËt DANIËL, hadden , zullen blinken ais de gïans tféir Hemels, en die/yéeïen'tot: recntvaai'cHgeft gemaakt hebben , als de ftarren , voor altbos en eeuwig. | 'Maar'gij, Daniël, ver- 4 berg. deze woorden , én verzegel 'dit ge- I i ■'•■'' r 'ma tod ■ rté nmm M/'rf^iw m w^aii siO I.sboiffeV" hand [en dappere daaden, geleerd hadden, den waaren Godsdienst van God en het gezond verftand niet te verlaaten, maar in allen geval voor den zeiven, het 2ij--ais martelaars of als helden te fterven : een priester Eleafar de martelaar, een Priester Matthathias, tte eerfte die het hart had. om zijn hand en degen te gebruiken, zijne zoonen, onder dezen bijzonderlijk Jftldas de ,Machabeër., aan wien men nog heden 'niet' denken kan , zonder dien held bijna zonder gelijken te bewonderen, jaa dien ook nog tegenwoordig onze zangfpeleh pleegen te vertoonen, hoewel'hij een paar #tizend jaaren oud is , en het booze lot tegen zig had , van een Jood ;te zijn, alleenlijk omdat dichter en muCjkmaak'er om een heid van. zijn gelijken verlegen zijn. , nw. 4, verberg — — verzegel) Üi't deze woorden zou men bijna beflüiten, dat Daniël met deze kratfte • Voorzegging niet als, met de voerïgen in dê negen eerfte Capittels te werk gegaan is, maar dezelve ergens verzegeld neergelegd heeft , met last óm dezelve op een zekeren fijd -te openen, mogelijk tbn tijde van Antiochus Epiphanes , toen zij bet. volk ih de benaauwdfte omftandigheden moed konden geeven j wanneer het zag, dat alle voorzeggingen tot op dezen tijd naauwkeurig vervuld waren , welken tija hij dan op eenige- wijze in het opfehrift van het aai; de nakomelingfchap verzegeld overgegeeven gedenkschrift kenbaar moest gemaakt hebbèn. Doch in gëë^ boek der Machabeën ontmoeten wij iets van eene gedaane ontdekking, of opening van deze voorzegging vin Daniël, welke egter, wanneer "zij om dien tijd gefchied Was, eene geheel verbaazende, naauwlijks In de Gefchiedenis overgaande werking bij het ih 'da laMf.  Cap. XIL ,5^ fchrift tot op den tijd van het einde: vee-. & len zullen dwaalen, en de kennis frlpooi' zijn,] . , Hierop'wierd ik. Daniël nog twee an. . dere mannen gewaar, waaraan de ééne aaiv i )"'. te I t;o yjb « na-to:.^ .13 - 03p9i srr's , breit ivtt laatfte trekken liggende vólk moest'gedaan hebben; ook gewaagt: Jofephus nergens van zulk eene gedaane ontdekking of ontzegeling. Hebben zij dan mogelijk enkel tot Daniëis dood, of, tot het einde van het Pemfche Rijk geduurende twee eeuwen moeten verzegeld blijven? Ik kan mijne Leezers uit gebrek van gefchiedkundige berigten , die wij in 't algemeen uit de twee eeuwen der Perfifche heerfchappij over de Joodea zeer weinig hebben, niets zeggen: want verdigten mag ik niet. veelen zullen dwaalen, en de kennis zal groot ztfn) Dat is, hoe klaar hier alles gezegd is, en hoe duidelijk en zeker eenigen Cwaarfchijnlijk ten tij, de der vervulling) deze voorzeggingen, verftaan zullen, Zo zullen anderen haar nogthans .zeer verkeerd vee liaan, of, (want zo zou mep het ook kunnen over> zetten) verachten. In de daad naauwlijks is 'er eene Voorzegging zo wonderlijk verftaan geworden, als deze. Zo dat wij,gelijk ik reeds meermaals.gezegd heb.de verklaaring baarer laatfte helft niet aan de kerkvaders die haar op 't wonderlijkst verklaarden, maar in de hoofdzaak aan den vijand van den Godsdienst, Por. .phijrius,, te danken hebben : dit ken ik ook oprecht Zeggen, dat.mij geene voorzegging in den ganfehea Bijbel zo veel moeite in 't overzetten en vfrklaaren gekost heeft, dewijl ik juist op de zwaarfte plaatzen zo weinig, dat waar is, vooruitgewerkt, zomwijlen zelfs eene gefchiedenis naar de voorzegging verdigt yond , waarvan ik in de oude gefehiedfehrij vers niet tellen" W V'"den' ^ ,k dUS n'et mogt naver* vs. 5. twee andere mannen) Zoo deze mannen N a niet  ipfi DE PROFEET DANIËL. deze, de andere aan geene zijde der rivier ftonden,| en tot dien in linnen kleederen , die op het water der rivier ftond, zeiden: hoe ver is het einde dezer raadzelachtige dingen nog af!| Toen hoorde ik dien in linnen kleederen, die op het water der rivier ftond, zijne regte en linke hand na den Hemel opgeheven, bij hem , die eeuwig leeft, zweeren : één tijd, twee tijden, en Jsiri ncv ■ i',f> ioj , iu,, i.i.ofc «'.94.rti.CI soi 193*1 niet tegen alle welvoegelijkheid van het gezigt geheel onnut en overtollig zijn zullen , dan moeten zij iets in de gefchiedenis van het einde der elenden der Jooden betekenen : wat? dit weet ik nog niet zeker, en hier vind ik ock niet vooruit gewerkt ; riiaar ik zai mijne gedagten zeggen. Gelijk het mij voorkomt, zo zijn het de twee groote verlosfers van het Israëlitifche volk, die zig van alle overigen onderfcheiden, Judas de Machabeër, die ten eerften die verbaazende overwinning behaalde, en zijn volk tot helden maakte,een regt verfchrikkelijk mensch in den oorlog, eri zijn oudere, doch hem veele jaarenoverleevende Broe-' der Simon, die het volk vrijheid verfchafte, en 't eerst als een bijna , of een tijd lang als een geheel cnafhangelijke Vorst regeerde. Deze beiden kwamen hier zeer gevoeglijk in her gezigt te voorfchijn , en vraagden na de beide groote tijdftippen der verlosfingj waarvan de eerfte onder Judas, de reiniging des Tempels, in het jaar der Grieken 148 , en de-tweede onder Simon, in 't jaar i70 of 172 valt: de eerftè vraag wierd duideiijk beantwoord , doch over de andere een fluiër getrokken, en' geen antwoord medegedeeld. vs. 6. zeiden'} Ik volg eene andere leezing-, \olgens de gedrukte luidt het in 't eenvouwdig getal, zeide, naarnelijk één van deze mannen. vs. 7.. één tijd, twee* tij den, en een halve tijd] Dac  Cap. XII. 19r en een halven tijd: en wanneer de verjlroojing van,het heilige volk een einde heeft, dan zal dit alles vervuld worden. \ Dit hoorde ik , verftond het niet, en 8 zeide : mijn Heer , wat zal het einde van dit alles zijn ?| maar hij antwoordde mij : 9 gaa heen Daniël, want het blijft tot op den tijd van het einde geheim en verzegeld.) Veelen zullen 'er tot zuiver goud io en Dat \&, drie en een halfjaar. Van de op den altaar gebragte heidenfehe offers van zwijnen tót op de reiniging des Tempels zijn' 'er flegts drie jaaren ver. loopen, want op den asften December van 't jaar der Oriefcen 145 wierd eerst op den brandofferaltaar een Jrieiner altaar opgeregt, en wierden' 'er zwijnen geofferd (zie Machab: I: 45. benevens de aanmerkingen aldaar) en op den 25 van December wierd de TTfl7ft\l^Mt 1 Mac^b: IV: 52. Maar het dagelijkfehe offer wierd reeds een tijd lang te T^V^fJ1-*' *" Wel' wij uit jofephus Z 't ^rulf 1™™°^ want in 't eerfte Boek Van den, joodfchen oorlog fï. f. 5 r zegt hij uitdrukkelijk: Antiochus ver óver de den Tempel, plunderde hem, enjchafte het dagelijksch offer af, 'f 'welk drte jaaren en zes maanden geduurd had. en wanneer de verjlroofing van het heilige volk een einde heeft, dan zal fit alles vervufd wor. den) Ik heb zo goed overgezet, als ik kon, of liever ik ben in de eerfte helft van deze duistere woorden Luther gevolgd, dewijl ik zelf niet overzetten mogt, t geen ik niet verftond. De meening zal dan Zijn: ait alles zal dan eerst vervuld worden, wanneer het volk uit de Babijlonifche en Asfijr'ifche gevangenis geheel aal terug gekeerd zijn. want toerj Daniël dit gezigt zag, was 'er nog flegts een klein gedeelte terug gekomen, en juist in 't zelfde jaar wierd de aangevangene bouw des Tempels afgebroken. N 3 Dcc^i  19» DE PROFEET DANIËL. en tot fchuim gefmolten worden: de boozen zullen zig boos gedraagen, en alle boozen . dit niet verftaan ,; maar de wijzen zullen het verltaan.) Van dien tijd af, dat het n dagelijksch offer afgefchaft, en'er een affcbuwen aan de verwoeste plaats zal worden opgeregt , zullen 'er duizend , twee honderd, en negentig dagen zijn :| Zalig 12 - oocs -k-'^u:: »oj 05K ■ a- •../ , Lj,^ Doch ik kan niet verbergen, dat het mij met deze woorden even eens gaar, als Daniël in het volgende Vers van zig zeiven 'zegt. pit hoorde ik, en verftond het niet. Jk las het, en verftond het niet. Ook laaten de oudfte overzetters hier iets uit, of leezen iets anders, dan het in onzen gedrukten Bijbel «aar. vs. io. alle boozen 'dit niet ver/laan] De tot bet. heidendom afvallende Jooden , waaronder zelfs Hoógepriesters waren , zullen deze voorzegging wel van der jeugd af kennen, geleezen hebben, maar niet verdaan, en daarom onweetend vervullen. vs. 11. een aj/c/iuwen aan de ver-woeste plaats opgeregt] Nadat , Antiochus 'den Tempel verwoest had, liet hij op den ftaande gebleeven brandofferaltaar een' kleineren altaar bouwen, en op dezen in elke maand op den 25(ïen dag zwijnen offeren. Zie do aanmerking op 1. Machab: I: 54. duizend, twee honderd en negentig dagen] Eene nadere bepaling van de ip 't zevende Vers geroemde 3J jaaren, De Jooden hadden maanjaaren, doch tusfchen welken zij , zo dra de zeiven zo ver agterwaarts kwamen, dat men op den jóden der maand Nifan de bevolen eerftelingen van rijpe aarep m'et had kunnen brengen, eene geheele Maan voegden. Gewoonlijk moet dit ' tusfehenvoegen alle drie jaaren ééns gefchieden, want in drie jaaren komt het maanjaar omtrent 33 dagen agterwaarts: jn vijf jaaren, waaiin het jaar 55 da^cn agterwaarts komt, heeft men  Cap. XII. 19% hij,-die duizend, drie honderd*:en jvijfm dertig dagen verwagt en beleeft i| Maap i» gij Daniël, gaa heen tot aan 't einde , .', ' ". ." • ■ ■ •■'■' • w$ . *y&t men gemeenlijk twee ingevoegde' Maanen , namelijk jaaren twee. Hier Zfjn derfia^ett-dfte en een haff jaar geene zekere, noch duidelijke mast van tijd . het waren op_zig zeiven flegts 1240 dagen, Chet maanjaar tot 3ö4| dag gerekend) en zo kan 'er zomwijlen de rekening uitzien?, wanneer 'er in de 31 jaar in t geheel geene ingevoegde Maan komt, omdat namelijk miifchien in 't voorige jaar de ingevoegde Maan het jaar meêr dagen Verder voortgezet bid, dan het Zonnejaar loopt. Doch gemeenlijk moet 'er eene Maan (die beurtelings 29 of 30 dagen pTeegt tl hebben) tngevoegd worden, met deze maakten zij t2?o dagen ; maar wanneer daar nog eene tweede ingevoegde Maaynvalt, dan zijn het 1299 dagen. —3§ 1240 30 29 1299 Hier zijn flegts 1290 dagen, drie en een half maan. jaar, met tussenvoeging van twee MaZnt» mm negen dagen. wanen, vs. 12. duizend, drie honderd, en viifen derti* dagen.] Derhalven nog 45 dagen 3. bl dl fch.edenis geeft ons hier wel geen zo naauwke^ dagboek als wij tot de volledige verklaaring dezl voorzegg,nge„ verlangen mochten, doch of dS tijd fchijnen de op de reiniging des Temne s vol^n de zegerijke veldtogten de? jooden onde? tdls den" Machabeer buiten hun land te behooren, dieTl Machab: V: 1-8. befchreeven zijn. *  éoo DE PROFEET DANIËL. fust, en ftaa aan 't einde der dagen weder Zz6p, om uw lot te ontfangen.| « onma j' nRR jUj flVöd RfiÉ t%fyftt0 (Igv 13. /7«a «;e<&r op, o«* »k> lot te ontfan. gen] Ik heb de gedrukte leezing overgezet, gelijk ik ze vond, doch ben tusfchen haar en eene andere in twijfel, welke dus luidt: en ftaa tot uwe verheerlijking (letterlijk, grootheid) weder, of, aan 's einde der dagen. -oissm jsft) ,n»gi.i, o;-:i m^t\ gWtst gSs •>•• " . -rraltivncos ia' nerf os na (Uiojiosog gsb *fcS j ni 1 " jc -j.'-i c'i »' Ts^ri.icv/ ,? flsis'iu ~^oinsif*i • sb •r.n !-.-ti.. «föKgrf Éstii üvzj- !- • ' «bsrl itl^SJiÖo* lainav r.d-.nn ïJorn isj»ï_ :a;i mi; 19' 70 ' 'i '',i-j'.,fr)s)Jl liOi.n ijqooi. 1bm*lftöS j ■ . .'> ai jjjso q r^|s6 oc to yc #.n:fana94 sin) nr.i M/arwa lis: ra;;lGÉ:ri asab jorrr ., rtJincw bjjaoysrfcüi. '(ti';ddad «nsssn 00:1 j?a oiis fusb . jlsvni «elj ii