557 1 H 26    Brieven VAN EK NT EN staats minister, OVER DE GESTELDHEID DER kabinetten VAN EUROPA. \J^ï&&&e%' P R L IJ N. Uit Let Fransch vertaald. Tc C L E E F, Bij J, H. HERRNKINDj i?8p.   BERICHT* VAN DEN UITGEVER. Ik maak deze brieven gemeen, om door dezelve aan Europa een hoop deugnieten te leeren kennen, die, om eenen aanhang, zo hatelijk als belachlijk, te bevoordeelen de voornemens van een Vorst die gaarne een eerlijk man wilde zijn, hebben weten te ov ermee ster-en. Ik heb er aantekeningen bij geplaatst die de fchuldigen ontmaskeren, en ik verklaar hen9 dat voortaan elk van hunne daden onderzogt en aan het publiek ten toon gefield zal worden. Duitschland zal zien, hoe zij den ondergang van een Koningrijk, dat onder twee regeeringen ze bloeijende geworden is 3 bewerken. ■ De Vor- Jlen  Jlen zullen leer en hoe veel gevaar er gelegen is, in haar vertrouwen aan vreemdelingentegeven; — aan vreemdelingen, die geen ander doel hebben dan huil eigen voordeel en grootheid, — en hunne onderhorigen, die de fteedsduwende dwaasheid hebben voor ondankbaaren hun bloed te waagen, ten val te brengen. De Koning zelve zal misfchien door de&t briefwisfeling de guiten, die zijn rijk onteer en <, leer en kennen. Wij zullen alle taaien, alle middelen te werk Jlellen, om de waarheid ook tot Hem te doen naderen. Hiertoe is geen raagteloze verbintenis aangegaan, maar een zamenzweering van Wijsgeeren, gewapend voor de Waarheid. Men weete dat deze brieven in September 1787 reeds gefchreeven zijn. (vertaler.) E£R.  EERSTE BRIEF. FT J_ J_et geen wij zedert langen tijd voorzien en zelfs gevreesd hebben is eindüjk gebeurd. Frederik de tweede heeft een leeven, zo werkzaam als glorierijk,, afgelegd.' Met dezelfde ftandvastigheid, die hij altoos,' in de moeilijkfte onderneemingen, heeft doen blijken, is hij geftorven;— die ftandvastigheid is hem bij gebleeven tot zijne laatfte ademhaaling toe. In weerwil', der hevige fmarten, die hem in zijne laatfte dagen martelden, klaagde hij nooit, en betoonde' hij zig, in het tijdftip des doods, zo als hij' fteeds, geduurende zijne regeering, zig be-* toont had, als een Koning naamlijk, die de Gefchiedenis onder de grootfte en volkosicnftë Wetgeevers zal optekenen." T„ A* Het  (2) Het gerugt van zijn dood voorkwam den Dageraad te Berlijn: de verflaagenheid was algemeen. Zelf zij , die bij dergelijk een verandering belang meenden te hebben, en dezelve met een Staatzugtig ongeduld vcrwagteden , bewaarden een Staatsvoörzigtig ftilzwijgen ; niet kunnende gisfen, wat zij zig van het toekomltige te belooven hadden. De Regimenten vergaderden op de Wapenplaats j en deeden aan den nieuwen Koning den Eed van getrouwheid. Het Volk hield het ftaarende oog op hem gevestigd, en zegende hem bij voorraad. Duizenden Inwoonders bevonden zig op den weg, wel* ken hij van Potsdam komen moest ; allen ontvingen zij hem met uitbundige vrcugdebetooningen, roepende: Lang leeve de Koning! Verfcheiden dringende behoeften noodzaakten hen, als 't ware, tot deeze uitroepen, die op zig zelve niets betekenden, of liever die een wensch aanduidden, dat de Koning niet mogt leeven , bijaldien hij zijn Volk tot geen Vader verftrekte: want ondanks de groote bekwaamheeden van Frederik waren de belastingen en monopoliën, gedurende de laatje jaaren zijner regeering, der-  C 3 ) derwijzen vermenigvuldigd , dat het Volk 'natuurlijkerwijze naa- cenc verligting reikhalsde, die ongetwijffeld, door dien edelen en groothartigen Vorst, aan het zelve zou bezorgd zijn geworden, zo niet eenige bijzondere Perzoonen hun belang cr bij gevonden hadden , om hem de zaaken inccnvalsch licht voorteflellcn. De tijd en de daaden zullen leeren of Frederik Willem aan de hoop zijner Onderdaanen zal beantwoorden. De ganfche Stad is vol van de Weldaaden, die hij bewijst aan allen, die hem naderen. Hij zend niemand weg zonder gehoor verleend te hebben, en ontvangt zelf de Verzoekfchriften, die men hem wil aanbieden. (?) TWEE- CO Deeze gelukkige gemaklijkheid hield weldra op. Eerst wagtcde men veertien dagen op antwoord; vervolgens maakte men den loop dier ïehriften moeilijk, en eindlijk verbood men geheel, om aan den Koning te fehrijven. Geen Koning heeft de magt om dergelijk verbod te doen: of' zo hij ze bezit, .zal hij bezwaarlijk te beweegen moeten zijn, om er gebruik van te maaken. A 2  co TWEEDE BRIEF, Het geluk of ongeluk van een Volk hangÊ Van de keus af, die een Vorst doet, ten opzigtc van zijne Raadslieden: het is daarom'* dat men zig Verblijd met te zien, dat de Koning een volkomen vertrouwen fielt in deii Minister Herzberg ; want het gros des Volks eerbiedigt deezen Hoveling, als een verlicht Verftand, ervaaren in onze Staatsgefteldheid, en geoeffend door de Ondervinding. (*) Alles wat men tot nog toe van deezen nieuwen Staatsminister zeggen kan , beftaat hier (*) Dieze Staatsdienaar verdonkert zijne goede koedaanigheedën, door belachlijke vooröordeelen. Hij' bezit niecr kennis- dan geestigheid. Zijne Deduöien. zijn beter dan' zijne oogmerken. Hij kent geen fransen en echter fchrijft hij in die taal. Hij is geen Letterkundige , en bevind zig aan het hoofd eener Academie: Plij is zwaar in zijn 'uitfpraak, en heeft de dwaasheid, óni redenvoeririgen te doen. Dé natuur heeft Rem töt een- uitmuntend Opperpapierbcwaarder be^ ftemd, «Ba; en hij wil een Co&ert wcezen.-  ( 5 } hier in, dat de Heer Arnim de Boizenbourg (f) zig beijvert om te bewijzen, dat hij een der rijkfle Edellieden van het Koningrijk is. Men zegt rond uit, en men verwijt hem, dat hij de Onderhoorigen tot zijn Departement met trotsehheid behandelt. Intusfchen hoopt men, dat hij dit ergerlijk gebrek verbeteren zal, zo dra hij zal opmerken, dat (t) De Baron Arnim, werdt door den nieuwen Koning tot de waardigheid van Graaf verheven, en behoorde tot het klein getal dier Verkiezelingen welken door het lot begunftigd zijn met een jaarlijkfche Rente van honderd en vijftig duizend livres, een burgerlijk verftand , eene aartige Vrouw, en een zugtvoor het buitenleeven. De Staatzugt bragt alles in de war; deeze verhief hem tot een Post, op welken hij zijne innerlijke bedaardheid , den uitwendigen eerbied , zijne tuinen, zijne vrienden en zijne vermaaken verloor. Hem bleef niet anders over, dam eene twijffehgtige gunst, en eene onvoordeelïge eerbewijzing van het Minifterie, in een Land, waar men hem vernedert, en waar hij zelf, indien hij grootc begaafdhceden bezat, dezelven niet zou kunnen doen uit» fc.hitteren. De overleede Koning beoordeelde hem wel, en hij bevond er zig beter bij, toen hij vcrweezen was tot een nederiger kring, aan zijne midden^ maatige bekwaamheid voegende. Al  (O hijS even gelijk zij, niet anders dan een Dienaar van zijn'Koning en zijn Vaderland is, en dat de minfte Schrijver recht heeft op zij, nc achting, zo deeze zig onvermoeid bezig, houd in het vervuilen zijner verpligtingen, offchoon maar eene middenmaatige belooning of Jaargeld genietende. Men verwagt binnen jcort nog verfcheiden ïjicuwe Ministers te zullen zien. Verfcheiden Starren van-den tweeden Rang flikkeren reeds aan den Pruifchen Gezigteinder. God geeve, dat zij van een gelukkigen invloed op het Geheelal mogen weezen, want hunne verfchijning is fchielijk, onverwagt, even als of zij van agter een dikke donkere Nevel hervoort kwamen. De Luitenant colonélBifchofswerder, (*) Ad- C*) Het geluk heeft zomtijds Mannen, onvoorzien van gioote bekwaamheid, in het Staatsbeftuur gefmeeten, doch zelden verkoos het een zo ellendig Voorwerp als decze Bifchofswerder. Van een gemeene geboorte; van een droevig figuur; een verraaderlijk uitzigt; belemmerde uitfpraak; onbekend met het Land het welk hij verliet, en met dat, waar in hij adem haalt, en met alle die Landen, welken voor Pruifchen belangrijk zijn. Hij verftaat zo min van de Krijgskunde  C 7 ) Adjudant, is altoos omtrent den Koning, die hem ook met zijn volkomen vertrouwen begunftigt. 't Is waar, de overleeden Koning had hem alreeds in zijn Gevolg genomen , maar had hem ook op geene andere wijze onderfcheiden. Vervolgens vond hij geleegenheid om den Prins van Pruisfchcn zijne begaafdheeden te doen kennen. Geduurende den oorlog met Beijeren was hij in Saxifchen dienst, en genoot hij de gunftcn en befcherming van den Hertog van Courland, die, zo men verzekerd, zig zomtijds, in zijne huislijke zaaken van hem bediende. Men heeft nimmer van zijne krijgskundige bekwaamheeden gefproken , maar wel van zijne boezemvriendichap met den berugten Schropfer, voordeezen Koffiehuishouder te Leip- kunde als van het Finantieweezen, en is zo min een Staatkundige als een Huishoudkundige. — met één woord , hij is een van dat foort van Menfchcn , die door de Natuur gedoemd zijn, om in de duisternis te woonen, en onder het graauw dik en vet te worden, Zie daar den Man, die in Pruisfehen regeert, die over de ampten befchikt, en aan wien de Hollanders de gezegende Omwenteling verfeliuldigd zijn. A 4  C 8 3 .Leipfig, en van zijne ziedende drift waarmede hij altoos het ilelzel van Rofe-Croix .volgde. Een ander nog aanmerklijker Perfoonaadje, Gunfteiing des Konings en van den zelfden ftempel is de Geheimfinantieraad, W. Wollner, (*) Zoon van een Dorpprediker. Hij begon met in de Godgeleerdheid, te ftudeeren. Bij zijn vertrek van de Univerfiteit, trad hij, als Preceptor, in dienst bij ' ' ' ",. ' eene O M. Wollner, een Burgeredelman, ontbreekt het aan vernuft noch loosheid, hij is zelf niet ontbloot *an eenige kundigheeden; maar hij is verre van een Sraatsinan te weezen. En van waar zouden ook de békwaamheeden, xiie gevorderd worden om een Land te rcgeeren, hem zijn aangewaaid.? Hy bezit twee gebreken , die hem van de ecrfte Bedieningen behoorden uittefluiten. Voor eerst, hij werkt niet; deflaap, de pijp, de koffie en de wisk, maaken ruim drie' vierde deelen van zijn bêftaan uit. Ten tweede, h[f Kan nooit dan met ééne zaak teffens zig bezig houden. Met dit alles deelt hij in 't bewind metBifchofs- werder, en waarom? om dat hij de ftoutfte Vleier is," die immer een Hof ontëerde of een Konmg reragtlijk maakte. Hij weent; valt op de knién, preekt en bid den Hemel. Hij fpeelt altoos zijn rol, •wanneer hij maar met den Koning wat lang werkt. In de daad dit is zeer aartig. — ■ ... -  C 9 ) pene Dame van rang, die op het land leefde. Lesten in de Godgeleerdheid aan de Kinderen geevende , wist hij indiervoegen zijn hof bij deeze Dame te maaken, dat zij hem met een Predikplaats op een Dorp voorzag, zonder dat hij noodig had, om zijn wooning op het Kasteel te vcrlaaten. De Dogter deezer Dame was eene rijke Erfgenaame, en M. Wollner wist het zo verre te brengen, dat er tusfchen hem en deeze Freule een trouwbelofte te voorfchijn kwam, die door de Moeder werd goedgekeurd. Onder de Naastbeftaanden der Freule wa,ren er, die dit Huuwlijk poogden te beletten ; doch zij maakte een Adres aan den Koning, waarbij zij betuigde, nimmer aan iemand anders, dan aan deezen haaren Minnaar te zullen toebehooren. De Koning bewilligde in haar verzoek, vermits hij ten grondregel had, om, in dit geval., nooit de gencegenheid der Vrouwen te dwingen. M. W-ollner , die , door middel van. dit huuwlijk, zig in eens meester zag van een groot goed, ontdeed zig van zijn Dorpberoep, onder het oogfchijnlijk voorwendzel, dat hij door een borstziekte was aangetast. Hij kwam te Berlijn; kogt een Prebende, en A r gaf  C 10 ) gaf zig over aan de Vrije Metfelaarij en Buis* 'houdlijke Staatkunde. Eenige Werkjes, die hij ter persfe gaf en andere goede aanbeveelingen bezorgden hem een Raadheersplaats in de Fi* nantiekamer van den Prins Henrik van Pruisfchen. De Metfelaarij en de Vriendfchap van P. F, van B. en die van Mr. Bifchofswerder ftrekten hem tot aanbeveelingen bij den Troonopvolger , -die zulke hooge gedagten van hemopVattede» dat hij, in zaaken van liet grootfte gewigt, met hem raadpleegde. Men weet nog niet in welk Departement dceze Gunstling een plaats zal vinden , dewijl er tot heden toe geene beftemming voor hem , in het groot Collegie , gemaakt is , niettegenitaande menintusfehen gedagtheeft, 'om hem een groot inkomen te bezorgen. Hij vervoegt zig geregeld, op zekere uuren, bij den Koning, die zijn raad inneemt, óver de gewigtigfle en geheimfte Staatszaaken. De drie Gebroeders Beijer (*) fpeelen de eer- (*j De Gebroeders Beijers hebben eene verbintenis om de toegangen tot den troon te bezetten, en hunne talrijke en duistere Famüje tot de vertrouv,rdfte Be dip-  C n ) eerfte rollen naast M. Bifchofswcrder cn M. Wollner. De oudfte was reeds, zedert twintig jaaren, geplaatst, door den Minister Lagen van Halberftad. In 't begin was hij Secretaris; vervolgens maakte men hem Raad van de Kamer, en eindlijk plaatfte men hem, in het groot Collegic, als Geheimfinancieraad. Elk een weet, dat hij deeze fpoedige verheffing verfchuldigd is aan zijn fpoedige Egtverbintenis met de Dogter van den Directeur der Kamer te Halberftad, genaamd Die- drich; dieningen te doen beroepen: Men houd hen verdagt, dat zij er ernftig op uit zijn, om Wollner, minder bekwaam, doch meer bcgunftigd, den voet dwars te zetten. Met goed gevolg ontwierpen zij een Saamenzweering tegen het Minifterie, dat zij deeden zwijgen , en tegen den Adel, die in eene vergeetelheid kwijnt, welke zeer na aan de veragting grenst. Deeze burgerlijke Weczens, in den Ridderftand gefmeetsn, hebben den teugel der regeering, voor zo verre het de Financien betreft, in handen, en beftuuren de zaaken niet kwalijk. Zij bezitten al de gebreken der Lieden, die uit het Niet tot een groot Iet geraaken , en weinig of geene bekwaamheeden van de zulken, .die door verdienften zig der laagte onttrekken. Dq ^mftandigheeden hebben alles verrigt.  C ^ ) icirich; men zou hem anders de verëischte kundigheid van zaaken niet betwisten. Zijn voornaamfte kunstgreep beftond onr dertusfchen meest altoos daarin, dat hij de zwakheeden der Ministers, waarmede hij iets te verrigten had, beftudeerde, en er zijn voordeel mede deed. Door dit middel Haagde hij doorgaands in zig bij hen zoo nood-: zaaldijk te maaken, dat zij hem eindliik niet misien konden. Hij vond hier door ook gedegenheid , om bijna alle de hooge Regeer ringsposten te Halberftad te vervullen met Perzoonen uit zijne Naastbeftaanden, of met dezulken, die geheel op zijne hand waren, en van zijne wenken afhingen. Zijn invloed ftrékte zig uit tot in Wcstphalen, en, met een woord, in al de Provinciën, onderhoorig aan het derde Deparr tement van het groot Collëgie. Hij vermeerderde dezelve nog, toen zijn Vriend en Landsman M. Steker, zal. ged. de gewigtigc bediening van Gcheimcabinetsraad had verkrecgen. Est modus in rebus. Niet tegenftaande Frcderik genoegzaam verlicht was, vond men echter dikwils ge,leegenheid, om hem., tegen decze of geerje Per-  Pef zoonen, ten voor- of ten nadcele, voöf inteneemen. De verheffing van den ovcrleeden Minister van Staat, Michaëlis, die de Boezemvriend was van Mevrouw Beijer, lévert er een allerduidlijkst bewijs van op. Eindlijk, allen, die niet tot de Familje vart de Beijers, of van Steker behoorden, moesten de hoop laaten vaaren, om immer hun fortuin te zullen maaken in het Departement der financiën. Indien men niet alle mooglijke middelen had ter hand geflagen, om, voor de oogeri des Konings, alle deeze Machinatien te verbergen ; indien deezè groote Vorst het minfte vermoeden had gehad , dat Vrouwen , van den zelfden flempel als Madame Steker, die van geringe afkomst was, even gelijk haar Man, welke Lakei had geweest, zig in de Landzaaken vermengden; dat zij in ftrafbaare betrekkingen fto-nden met de Monopolisten en met hen, die de leverantien hadden; dat zij zelf de openftaande Bedieningen vervulden, — men zou weldra alle hunne Plans verijdeld, en deeze onwaardige Perzoonen verdreeven gezien hebben. Dit was een ongeluk voor het Land, doch dat voornaamlijk hen drukte, welke openbaa- re  C 14 > i-e Ampteii bekleededen, en zij die te wel dagtcn, aan den eenen kant, om Verklikkers te worden, vreesden teffens, aan den anderen kant,, dat zij daarenboven, tot deezen prijs, de Slagtöffers hunner Vaderlandliefde zoude worden. Het is derhalven geenzins te verwonderen, dat de Partij van de Beijers van dag tot dag magtiger werd. De tweede Broeder was, door aanbeveeHng van den oudften, tot in het Cabinet van den Monarch doorgedrongen. Hij volgde Stelter op , die onverwagt was komen te overlijden, en welks plaats door den Koning dus vervuld werd. De derde Broeder was tot heden Geheimraad van de Rekenkamer. Misfchien is hij het vertrouwen, waarmede de Koning hem thans vereerd, verfchuldigd aan de voorftelling van zijn broeder de Geheimcabinetsraad; want tot nu toe heeft men nog nimmer hooren fpreeken, van de weezenlijke dienlten, welken hij den Staat zou beweezen hebben. Hoe het ook zijn mag, het is te wenfehen, dat de Broeders, oprechtiijk en zonder verwijtingen te verdienen, aan de ppgmerke*; van den Koning mogen beantwoord  C 15 } woorden, die altoos het geluk van zijn VoI% ten onderwerp hebben. De Graaf van Lindenau (§) is alhier aangekomen. Hij was weleer in dienst van Saxen: Zcdert heeft hij zig. ccnigen tijd te Desfau nedergezet, waar de Koning hem zag, toen nog Prins van Pruisfchen zijnde: thans is hij benoemd tot Major in de Armee, en tot Reisftalmeester. Men verheft zijne kundigheeden in het ftuk van Paardenkweekerij: deezen zouden ons van veel vrugt kunnen zijn, bijaldien men ernftig bedagt ware op eene inlandfche Paardenteelt. De tijd zal moeten leeren, of de Graaf van Lindenau ' (§) De Graaf van Lindenau heeft genoegzaaraö ifondvastigheid en liefde tot order, als mede verèischte bekwaamheeden om een uitmuntend Piqueur. te zijn! <— Men befchouwe dit niet als een Epigramaria ! — Het moet een uitmuntend Piqueur wcezen, die de hoogheerlijke Post van Grootftalmeester vervult. Van alle de Hof keuzen, die op de Vreemdelingen gevallen zijn, is er geene die zulk eene algemeene goedkeuring wegdraagt, als die van den Graaf van Lindenau. Zedert eenige maanden befchuldigt men hem vjrj een weinig gedienftigheid  C 16 ) üaü de regte Man zij, om hem aan het hoofd èener zo gewigtige onderneeming te plaatfen.' 1 Niets is gemaklijker dan veel Paarden té toopen , wanneer men vrij toetasten in een' goedé kas heeft; maar er worden zeer uitgeftrekte kundigheeden gevorderd, tot den aanleg van een Paardenteelt, toereikende genoeg, om voor de talrijke prüisfifche Cavallerie, paarden van het land te leveren. De Graaf echter verdient lof, met te bezorgen, dat de Jaargelden van de Officiers van de Stal zijn vermeerderd geworden, alhoewel het niet moeilijk valle, om een Vorst gelijk Ffederik Willem, tot dergelijke edelmoedigheid te beweegen, vermits hij zijn geluk Helt in gelukkigen te maaken.' , Éen ander Perzoon, die de bijzondere gunst van den Koning geniet is dé Geheimfchatbewaarder Rietz, Man van Jufvrouw Enke, die aan den Koning, als Prins van Pruisfchen, eenige Kinderen , van zeer groote verwagting , gegeeven heeft. Men wil dat het Huuwlijk van M. Rietz nimmer voltrokken is geworden. Doch 't is genoeg , dat Jufvrouw Enke zijn naam draagt. Men verwijt hem barschheid en hooghartigheid.' Hij zal wel doen,, met nimmer het Niet t& vér-*  C 17 ) vergeeten, waaruit de Koning, (Prins van Pruisfchen zijnde,) hein getrokken heeft, en als dan is het ontwijffelbaar zeker, dat nie. ruand hem het geluk benijden zal van de eer- fte Domesticq van zijn Meester te weezen. Eene zijner goede hoedaanigheeden is van zig nimmer metStaatszaaken te bemoeijen,—> ten minflen men heeft zulks nooit hooren zeggen» DERDE BRIEF, D e Kóning heeft zig, bij zijne terugkomstj voor eenige dagen te Charlottenburg opgehouden. DeKooplieden , Burgers en Vleeschhouwers wilden hem het genoegen gaan betuigen, 't welk zij hadden van hem weder te zien, maar van de reis vermoeid zijnde, nam hij een anderen weg en hield den maaltijd te Charlottenburg. De Ingezetenen van Berlijn, verlangende hem te zien, waren onvergenoegd en gereed om den Koning te verB den-  ( is ) lèrikeh, als beminde hij hen niet genoeg; deeze verdenking echter is zeer ongegrond, want gulhartigheid en waarheid maaken de grondflag van 's Konings caracler uit, en meer dan eens heeft hij betuigd, dat hij niets meer ter harte nam, dan het geluk zijner Onderdaanen. Laaten wij dan ook van ganfchcr harte wenfchen , dat hij fteeds zijn Perzoon zie omringen, door Raadgeevers en Vrienden, die hem met dezelfde openhartigheid en waarheidliefde behandelen! Men is bezig met het benoemen eener Commisfie tot onderzoek van zaaken het Beftuur betreffende. Het Hoofd deezer Commisfie is de Minister Werder (§), door M. (§) M. Werder, is een Man zonder bekwaambeeden, zonder bedoelingen, zonder ondervinding; ongcfchikt tot den post welken hij bekleed; zonder denzelven te vervullen , en dien hij reeds zou verlaaten hebben, zo hij niet op zijne talrijke Familie te rug zag. Hij zou liever verkiezen goed dan kwaad te doen ; maar zijne onkunde doet hem misftappen bega-ui, die hij verpligt is vol te houden, wil hij zelf de vermoedens niet bevestigen, die het Gemeen, ten zijnen laste, heeft opgevat, Hij is zeer^ beperkt in zij*  C 19) M. Bif:Tof3werder, en andere zeer gewigtige Peizoonen , aan den Koning voorge» fteld. Ongelukkig behoort zulk eene weezeidijke Onderhandeling niet tot zijn kring! Ongelukkig daarenboven ten opzigte zijner Raadslieden ! onder dezelven bevind zig M. Beijer, Geheimfinancieraad. Ongelukkig, zeg ik, dat hij die zig aan het Hoofd bevind en zij, die onder hem ftaan, nimmer in het ftnk der belastingen gearbeid hebben. Ondanks dit alles echter, zegt men, dit de Minister geduurig in zijn oogen tragt te lcezen, of hij niet met hem van het zelfde gevoelen is. Een andere Raad, die men in deeze Commisfie gefteld heeft, is de Geheimfinancieraad Koepké, een Boezemvriend van de Beijers: nog een ander is de Raad van Oorlog Diederick, een hunner Nabloedverwanten, die men wil, dat door den Geheimraad zou aanbevolen zijn geworden. Men Zijne vermogens, doch niet kwaad van inborst; werkzaam , maar traag in het aanvangen. De Hertog van Brunswijk heeft hem aanb.volen. Zijn ftem zal van groot gewigt zijn, zo dik wils er oorlog ontftaac. B 4  (.20 ) Men zal moeten zien, of deeze Heeren zullen beantwoorden aan het oogmerk, dat de Koning heeft om de belastingen te verlig,ten. Niets fchijnt zekerder dan de vernieti, ging der franfche Beftuuringswijze. M. de . Laünai (f) moet vooral reeds zijn affcheid 'bekomen hebben. Ondertusfchen is hij gelast, zig zo lang te Berlijn te moeten ophouden , tot de onderzoekingen van deeze Commisfie geëindigd zullen weezen. Ik ben verre van de franfche Beftuuringswijze, in het ge- Cf) M. de Launai was geen groot Financier, geen groot Man, noch uitmuntend vernuft; maar hij bezat eene ondervinding van twintig jaaren. Men behoorde hier zijn voordeel mede gedaan en er de uitvoering der ontwerpen naar mgefigt te hebben , met de behoorlijke bepaalingen, door hen zelf, die men thans in deeze Commisfie gebruikt. Niets is gemaklijker dan te verwoesten: dit is een raazernij, die bijna alle nieuwe Koningen en alle nieuwe Ministers bezielt. Alle verdienden fchijnt te beftaan in het omverwroeten van het geen wijze Voorzaaten gebouwd hebben. Dit is iets waartoe weinig bekwaamheid gevorderd word. Oneindig meer behoort er toe, om te volmaaken dan om afiebreeken; men loopt fteeds gevaar van het zo kunftig niet weder te zullen op», bouw ei:.  ( 21 D gebied des Konings goed te keuren, bijzonderlijk in de belastingen en Tollen. Ik geloof, dat men dezelve gemakl'rjk zou kunnen misfen: men zal in de Staaten van den Koning altoos Lieden vinden, in ftaat om deeze Posten te vervullen: maar wanneer men den Vorst geen andere Perzoonen daartoe voordraagt , dan de zulken die voornaamlijk en geheel het oog op de Jaargelden vestigen, welke aan dat belangrijk Ampt verknogt zijn^ en die geene beöeffencnde kennis hebben van alle de bijzondere deelen der belastingen en der tollen, dan moet een Land er noodzaaklijk door lijden, en de goede oogmerken van een Vorst kunnen nimmer bereikt worden. Ongelukkig het Land, waar men de zaaken in een valsch licht aan den Monarch voorftelt, en waar de baatzugtige Hovelingen hem, om zo te fpreeken, even gelijk een muur omringen, ten einde te beletten, dat de waarheid hem niet nadere. Men moet M- de Launai recht doen. Hij bezat groote kundigheeden in 't ftuk van belastingen en tollen; hij wist, door eene twintigjaarige ondervinding , wat het Land kon opbrengen, en had men hem gebezigd, in 't ontwerpen van een nieuw Plan, volB 3 gens  gens de begeerte des Konings, hij zou zekerlijk met veel meer bekwaamheid geflaagd zijn, dan alle die Heeren, die zo zeer fchitteren, en die men in 't bewind gefield heeft van zaaken, die zij weinig of in 't geheel niet kennen. Daaglijks komen hier van alle kanten een menigte Vreemdelingen aan, om de hooge Plegtigheeden bij te woonen, en anderen om hun fortuin bij de nieuwe Regeering te maaken. Onder deeze Laatften bevinden zig vcele Saxers, herwaards gelokt, door het fchielp en gelukkig flagen van eenigen hunner, 't Is te denken, dat het grootfte Gros deezer Gelukzoekers, op dezelfde wijs zal vertrekken als het gekomen is. M. Biichofswcrder fchijnt geen belang te ftellen, dan in de zulken welken tot zijne broederfchap behooren, voor alle anucren is zijn deur geflooten. Alle de Monopoliën zullen vernietigd worden, cn het Lotto eindigen 1 welk een fchoon vooruitzigtl De hand van den Monarch, altoos er op uit om wel te doen, kan het ons alleen aanwijzen. Het valt, zonder tegenzeggen, hard voor d.e arme Onder daanen, die, in het zweet des aan-  C 23 > aanfchijns, hun brood moeten eeten, de rijke Dwingeland , de Monopolist en de Lediglooper onder zig alleen de voordeden te zien deelefa, die overvloedig toereikende zouden weezen, om een groot aantal nijvere en werkzaame Famillien te onderhouden: Terwijl zij zelfs , die van deezen hunne Schatten ontleenen , uit de hoogte op hen nederzien, ■ als op ellendige Knevelaars, gefchapen om van hunne Gunstbewijzen te leeven. Weldra zou dit werkzaamst en best gedeelte des Volks een einde aan zijne jammeren, en de heuchlijke dag aanbreeken zien, op welken men aan zijne rechtmaatige winften geene hindcrpaalen meer in den weg zal fmijten. Het Koninglijk Magazijn , waar men de Koffie brandde, zal geheel vernietigd worden, en de Kooplieden Haat het vrij deezert drank te verkoopen. Het zelfde zal plaats hebben ten opzigte van de tabak; de Koning wil de verminderingen zijner Inkomften aanvullen met ligte belastingen ■> die het Volk niet drukken, en alleen over eenige artikels der weelde zullen loopen. Zekerlijk denk ik geleegenheid te zullen B 4 heb-  C 24 ) hebben, om in mijn eerstvolgenden , over eenige werkzaamheeden in 't Huk der Financien te fpreeken. VIERDE BRIEF, D e Koning heeft, met de gewoone Plegtigheeden, den eed van getrouwheid van zijne Berlijnfche Onderdaanen ontvangen. Het leverde een overheerlijke vertooning op , hem onder zijnen kostbaaren Hemel te zien zitten , en de veele duizenden Menfchen voor hem, plegtiglijk, met opgefteeken vingers, zweerende, hem te zullen eerbiedigen en gehoorzaamen als hun Heer en Meester. Aller oogen waren op hem gevestigd. De werkzaame Kunltenaar , de Jongeling, de Grijsaard, onder den last der jaaren gebukt gaande, — alles betoonde den zelfden ijver, om den nieuwen Monarch te zegenen. , Welk een belangrijk toneel! — Men zegt, dat het hart des Konings er gevoelig door aangedaan was, en dat zijne lippen geene an- derQ  C 25 ) dere wcnfchen deeden, dan dc bevordering van het geluk van zijn Volk. Wee de zulken, die de beweegingen ten goede in dat hart zullen zoeken te fmooren ! Wee de zulken, die aan 's Konings Onderdaanen wettige redenen zullen komen te geeven, om de liefde van den Vorst in twijffel te trekken!-— o Dat het Volk zelf er nimmer aan tvvijffele! dat het fleeds zijne zagtheid en befchaafdheid toejuiche! Ik zou u verfcheiden bijzonderheeden der plegtigheid van deezen dag kunnen verhaalen. — Dan! mijn voorneemcn is u zaaken te melden , die van Invloed op het Staatsweezen zijn, en derhalven wijs ik uwe nieuwsgierigheid, tot die publique papieren, welken een volieedig verflag deezer gebeurtenis geeven. De Koning betuigt veel hoogachting en vriendfchap voor zijn Oom Prins Hendrik; (*) maar met reden verdenkt men zekere C*) De behendigfke kunstgreep is geweest, om de geneegenheid des Konings voor zijn Oom te doen verkoelen, wien het altoos om de waarheid te doen •is, zonder zelfs eens te onderzoeken welke gevolgen B s ei  ( 26 > tere Perzoonen , die den Vorst omringen 9 en hem ileeds zullen poogen te beletten, om met den Prins in zaaken van Siaat te raadpleegen, die, echter in veelerlei opzigten, den naam van Groot verdiend. De Broederfchap der Metzelaars - Jezuïten betoont meer dan ooit eene werkzaame gerustheid, en zal zig met uitheemfche nieuwelingen verfterken. Onder deeze laatften prijkt vooral M. Dubosc (§) Koopman te Leipzig , weleer in ach- er voor zijn Perzoon uit zouden kunnen voortvloeijen Ik ken alle de bekwaamheeden van deezen Prins niet zo min als alle zijne gebreken, doch zij, die hem een groote Staatkunde en den moed van een fterke Ziel ontzeggen, kennen zekerlijk de zaaken noch de menfehen niet. Men heeft de Koning bewoogen, om üig te laaten beftuuren, dat zekerlijk veel beter zou zijn door iemand van de geaartheid van Prins Hendrik dan van Bifchofswerder, de Beijers en Wollner. Ten minften het is Iofi'jker voor het Vernuft te bukken, dan de Speelpop van zijn eigen Livrei te weezen, das' de laagfte trap der menschlijke vernedering is. (§) Dubosc behoort tot die Lieden welken verdienen nimmer ia aanmerking te komen, Hij bezit niets, cru  ( *7 ) achting. Hij fpeelde aldaar een bankrot, eiï nam de wijk naar Dresden. Men maakte hem tot Spreeker of Eerwaardige van de Loge. Hij was dè Boezemvriend van den thans ontfte t'ij ken Scrhopfer, die als nog zou leven, bijaldien hij het niet regt ter fnede geoordeeld had, om zig fchielijk een weg naar de andere Waereld te baanen, door een pistoolfchoot. Dit is in de daad jammer, want thans zou hij inde geleegenheid zijn,om de fchoonfte rollen te kunnen fpeelen. Men weet nog niet op wat toneel M. Dubosc in 't bijzonder zijne gaven zal aan den dag leggen: Zeker althans is het, dat het hem om den aandagt van 't Gemeen een oogenblik gaande te houden. Er zijn duizenden Kooplieden te Hamburg, te Berlijn en te Leipzig, die veel beter zijn dan Dubosc, en waarvan men echter geene vertrouwde Raadsluiden kan maaken. Hoe kan een Land zig tot dh- laagte vernederen, dat het met onderfcheiding en toejuiching allerlei flag van uitheemfehe Beftuurders ontvangt? Is zulks niet eene ftilzwijgende belijdenis, dat het gebrek heeft aan inzigten, bekwaamheeden en ondervinding? In dat geval, behoorde men de Nieuwelingen te Londen, teAmfterdam ofte Boston, maai; Riet onder de Kooplieden tc Dresden, te zoeken.  C 23 ) hern nooit aan voordeelige en verê'erende Posten zal ontbreeken, vermits hij deelt in de vriendfchap van M. Bifchofswerder, van Wollner en de Heeren Beijers. Deeze laatften zijn Adelijkgemaaktcn. Men verkrijgt gemaklijk de noodige bekwaamheeden, wanneer men het geluk heeft van zodanige Vrienden te hebben, die ons van waarde doen zijn, en die zelf niet vies zijn, om het vertrouwen van den Vorst te misbruiken, ter bereiking hunner oogmerken. Men verwondert zig voornaamlijk, en met reden, dat de Heeren Bifchofswerder en Wollner, die het kleinfte gehoor aan de Onderdaanen des Konings weigeren ,intusfchen, ondanks hunne veelvuldige bezigheeSen, het oogenblik te vinden weeten, om verfcheiden reizen op den dag M. Dubosc en Chuehoter bij Hem te zien. M. Bifchofswerder geniet het genoegen om twee zijner Dogters, Cf) als Kameniers bij de CD De Jufvrouwen Bifchofswerder zijn twee kleine, flegt opgebragte Meisjes. De oudfte heeft de Fakkel van Hijmen in de oogen. Men noemt ze indringlijk; doch dit is de taal der jalourschheid; want wat heb-  dc tegenwoordige Koningin in dienst te zien» Beiden, zegt men, behooren tot deeze oi4-» der en maaken deszelfs fchoonfte ornament uit, doch zij vinden weinig geheimen om te verfpreiden of te bewaaren, want aan het hof der Koningin word alles met openhartige en vrijmoedige gulheid verhandeld. Zedert eenige dagen hebben wij, onder een aangenomen naam, alhier zien aankomen de Saxifche Lieutenant Generaal, de Graaf van Bruhl. Hij zal weder naar Saxen keeren en er zijne Gemalin geleiden. Op zijn wederkomst zal hij het Gotiverneurfchap over den Koninglijken Prins aanvaarden. De Generaal Pockhof, die tot heden toe, zig met de uitterfte naauvvkeurigheid, op deezen post gekwee» ■hebben zij noodig met kunst zig ergens intedringen, zo lang hun Vader regeert? Hetgeen den pruisflfchen Adel waarlijk verëert , is dat niemand nog gepoogd heeft, om, langs het canaal deezer Meisjes, zijn fortuin te maaken. Voor 't overige moet men onderfcheid maaken tusfchen belachlijkheeden en ondeugden; tot dus verre kan men het gedrag deezer Jufvrouwen niet ondeugend noemen. Zij hebben een Coquetterie van een aial figuur, maar indedaad bezitten zij geld en geest  i 3*5 i kweeten weeft, heeft zig wederom bij zijrï Regiment vervoegd. Elk een doet recht aan de verdienften en bekwaamheeden van den Graaf van Bruhl , doch met verwondering merkt men aan, dat men een Vreemdling roept, om een der eerfte Waardigheeden van het Land te bekleeden. Reeds word de Post van Grootftalmeester door den Graaf van Lindenau bekleed : hij is een Saxcr! (*) JNiet te vreeden hier mede, bc- (*) Het geen men in Duitschland groote Hofbedieningen of Waardigheeden noemt, behooreu aldaar aaii de Fomillien van dat land, en worden door bekende verdienften verkreegen. Een Jongeling Grootftalmeester te maaken is eveneens, als, in Frankrijk, een Kapitein tot Maarfchalk te verhenen. Men behoorde den Graaf van Lindenau bezigheid te verfchaffcn ; hem twintig, dertig duizend kroonen tot een inkomen te geeven, maar hem geenzins een tijtel toetevoegen, die de gewoonten verbreekt, en eene ganscVilijke omieering in de gevestigde denkbeelden doet vooruit* aien. Om zig boven de aangenomen gewoonten te verheffen moet men groote bekwaamheeden bezitten en vooral groote vorderingen gemaakt hebben. Tot op dit tijdftip moet aien gehoorzaamen aan de Volksge» {pruiken,  C ïi) bezorgt men nog eene der uitmuntendfte Waardigheeden van het Koningrijk aan een anderen Saxer! 't Is niet om den haat, die het Volk deeze Vreemdelingen toedraagt, — maar men oordeele onpartijdig of het welvoeglijk en betaamlijk zij, dat de Gunftelingen des Konings, met inzigt om hunnen eigen Aanhang te vergrooten, den Verst Vreemdelingen voorftellen ter waarneeming van dit foort van bedieningen? Dit moet noodwendig aan den Adel van dit Land mishaagen, die, zig buiten gefiooten vindende, van verwondering , om zo te fprecken, verftommen, en zig aan eene bijna volflagen moedeloosheid overgceven moet. In de daad, verdient het niet elks verbaazing te zien, dat de Opvolger van den Koning word toebctrouwd aan den Zoon van een Man, (§) die CD De Graaf van Bruhl is in veele opzigten ach» tingwaardig, maar misfehien verdient hij de keus «iet, — niet om dat hij een Snxer, of Roomsche, of een Zoon van den Vijand van den Koning van Pruisfchen is, maar wel om dat hij geene genoegzaams verheevenheid van bekwaamheeden en uitgeftrekthcid Jer kondigheeden, noo% tot deezeu post, bezit, die  C 3* ) die zig, voor het oog der Waereld, als een onverzoenlijk Vijand van het Huis van Brandenburg , vertoonde, en niet anders dan deszelfs val kan bedoelen. En het is deeze Man, die, ten opzigte van het Volk, het hart die de belangrijkfte voor den Staat is. Hij zelf behoorde het beneeden zig te rekenen, vooral om een. Prins optevoeden, daar hij eene Partij belooft, welke zijn Oudoom gehouden heeft. Men behoeft geene gemaklijke verkeering, noch een vermaaklijk vernuft te bezitten; men moet in zig die groote hoedaani?heè'den veréénigen, die den Staatsman formeeren en de uitterften van de Zielswerkzaamheeden bepaalen- Men belast den Koning met hier toe een Vreemdeling te hebben ingeroepen. Dan ik wenschte den Man wel te kennen, die deeze Bedillers in den geheelen omtrek van het pruisfifche Gebied ter deezer keuze zouklen gevonden hebben! Men heeft M. Hcrtzberg ge- ■doodverwd; ja! hij is zeer goed voor een Le- gations-Secretaris. Daarenboven, zou hij den Prins niet alle die bekrompen vooroordeelen hebben ingeboezemd, welken hem beheerfchen? — Wij verzoeken den Graaf van Bruhl, zig niet te vcrftooreii om onze aanmerkingen! Men kan veel achting voor een Perzoon hebben, zonder dat men hem daarom .bekwaamheeden toefchrijft, welken, als een bijzondere gift, maar eens of tweemaal in een eeuw, onder; de Stervelingen worden uitgedeeld.  t 33 3 feart en hoofd van den koninglijken Prins dé verëischte gevoelens moet inprenten! Het Carafter van den Graaf van Bruhl is groot en edel, maar echter blijft hij altoos eeri Mensch. Kan hij in zijne jeugd niet eenigé kwaade indrukken ontvangen hebben ? Kun* hen er niet eenige kleine fprankels van haat ih zijne Ziel zijn ovérgebleèven, die de Partij van Bruhl altoos gevoed heeft tegen Pruifchen eri tegen de verrigtingen van Frederik den Grootén ? Men zou ze misfehien in zijri hart hebben kunnen fmooren! maar zou hij zelf geene grondbeginzels kunnen hebben, overéénkomftig zijn eigen belang, me ar tegènöveYgefteld aan het welzijn en belang van den Staat? Eindlijk, zou men, in het gebied des Konings, niemand hebben kunnen ópfpeuren, inftaat, om aan de oogmerken van den Vorst, betreklijk de opvoeding van zijnen Opvolger, te kunnen beantwoorden? Dit te willen vooronderftellen onteert zó wel den Adel als het geheele Volk. De koningüjke Prins geeft blijken van' zijne gelukkige gefteldhcid , èn doet de hoop opvatten van in zig alle de groote hoedaanigheedeti zijner Vöorzaaten te zullen veréénigen. Hij fchijnt aireede een' cara&er' én bcC geer-  C 34 ) gcerte te bezitten, om zig naar de Helden te vormen. Hij is medegaandc met de ongelukkigcn. Hij legt zig toe op de verkrijging van noodigc kundigheeden. Indien hij aldus voortgaat, indien hij de eerfte verleidingen, zo gevaarlijk voor de Jonkheid, wederftaat, en hij zig niet aan verwijfdheid of gemak; overgeeft, dan Z:ü de volgende eeuw hem onder de groote Koningen rangfchikken. De franfche Beftuuringswijze is geheel vernietigd. M. de Launai en verfcheiden Officiers van zijn Departement, die geen hoogduitsch verftonden, hebben hun affcheid bekomen. Men kan niet ontkennen, dat het zeer natuurlijk en welvoeglijk zij, om de Ampten betreffende de belastingen, door Inboorlingen te doen waarneemen, die? de taal van 't land verftaandc, veel beter het voorgeftclde oogmerk bereiken kunnen, — en wie ook heeft er een ontegenzeglijker recht op dan deezen ? De Koning heeft ver¬ klaard, dat hij in 't geheel niet meer wil hooren fpreeken van het vermeerderen van bezwaaringen en imposten; dat hij veeleer zal tragten, om dezelven op alle mooglijke wijzen te verligten* ï>e;  C 35 ) De Staatsminister M. Werder is benoemd' geworden tot Hoofd van het nieuw Departement der belastingen en tollen. Hij heeft\ onder de reeds zitting hebbende Raadsheereri van het zelve, tot Geheimfinancieraaden aangenomen Beijer en Koph. De verdere inwendige fchikkingen blijven als nog dezelfden. Een ander bewijs van de goede oogmerken! des Konings is de vernietiging van de Hoofdpagt op de tabak,beginnende met Junij 1787. De overleeden Koning ftelde deeze Pagt in 1765 in. Hij bedoelde ermede, de aanmoediging zijner Onderdaanen, tot de tabaksteelt in hun eigen Land, enteffens om, zo veel mooglijk was, het numerair te behouden: maar vermits, bij de uitvoering, het land met allerlei monopoliën vervuld werd,' kwam het zo wel hiervan en wel van de ongemeenc hooge prijzen, als van de weinige zórg, die de Admisnatrice droeg, voor de goede hoedaanigheeden der tabak, dat de Onderdaanen zig verpligt zagen, om hun toevlugt tot de Magazijnen te neemen: Maar vermits de fiegtfte foorten van Rooktabak, waarvan de geringfte Clasfe van Burgers en de Soldaaten gebruik maaken, tot een taamC 2 lijk  C 36 ) lük hoogen prijs airede gefteegen warïn j hoorde men geene zo algemeene klagten , dan over die foort waarvan men gewoon is de lnuif te maaken , door het beftendig gebruik, 't welk er algemeen van gemaakt word 5 en dat bijna eene der eerfte noodzaaklijke behoefte geworden is. (t) Het oogmerk des Konings is , om door deeze vernietiging een nieuwen tak van Koophandel te doen gebooren worden , zo als men bereids er eene gemaakt heeft van het verkoopen van de koffie. Tot den eerften Junij zal men nog de tabak vefkoopen, die in de koninglijke Magazijnen gevonden word, tot de gewoon* prijs, en zo dra de nieuwe fchikkingen beginnen te werken zal de prijs ten eerften tot op de helft afflaan. Vermits er nu veele Perzoonen bij deeze verandering verliezen en buiten werkzaamheid gefteld worden, heeft de Koning de goed- (t) Dit is waar ia Holland, Engeland, Spanje en Frankrijk; maar geenzins in zulk eene evenredigheid in Duitschland, waar men meer Rook- dan Snuift tabak sebruikt-. -  ( 3F D goedheid gehad, om hen alle hunne Inkomften te laaten behouden, tot tijd en wijlen zij gevoeglijk elders geplaatst kunnen worden, of ingelijft in het Departement der Belastingen. De benoodigdc geldzommen, die hier toe vereischt worden, moeten, zo men zegt, gevonden worden uit eene belasting, welke door het Volk naauwhjks gevoeld zal worden. Ongelukkig begint men den Koning voorftel- len van een Hoofdgeld te doen Van alle belastingen is dit zekerlijk de haatlijkfte in ons Land, waarom men er dan ook altoos tegenkantingen tegen te vrcezen hebbc. De Burger, de Handwerkman rookt en fnuift tabak, wanneer hij eenig klein geld bewaard heeft, maar hij doet er gemaklijk afftand van, wanneer hij geen geld heeft, of wanneer hij de vrugten zijner fpaarzaamheid, aan noodzaaklijker behoeften, befteeden wil. Verfcheiden van hen rooken noch fnuiven niet, het zou derhalven een zeer drukkende en onbillijke belasting voor de zulken zijn, om maandl'rjks een zeker Hoofdgeld optebrengen. Men weet maar al te wel,hoe veel moeite het in hebbe voor de meesten hunner, om hunne kleine huishuurgelden te C 3 be-  C 35 ) betaalen, wanneer de betaaltijd verftreeken is. Hoe dikwils gebeurt het niet, dat, zij, deeze fchuld willende voldoen-, zig genoodperst vinden , om hunne kleederen , huisfieraaden of noodzaaklijke werktuigen te verpanden." Men vestige flegts het oog op de Lombaarden en andere huizen waar men panden neemt, in den tijd dat men gewoon is de huurgelden te betaalen , en men zal geen meer bewijs voor ons gezegde vorderen. 1 Hoe bezuinigende, hoe werkzaam en moeilijk het leeven van de meeste onzer Werklieden ook zijn mooge! niet dan met moeite flaagen zij ■> om zig de eerfte leevensbehoeften aantefchaffen ! en in weerwil van alle hunne zorgen en werken, drie maanden zijn, in dit opzigt, verftreeken gelijk een dag , eer zij naauwlijks tijd hebben, om er op te denken. Zeker is het, dat de zulken, die dergelijk een middel aan den Koning voorftellen, zo min de eerfte grondbeginzels der Staathuishoukunde kennen, als de vermogens en kragten van het Volk, het welk zij poogen te onderdrukken. Dat men dit Soort van belasting in Vrankrijk en elders invoere! Hier is en biijft het fteeds onuitvoerlijk: ten min- ften  C 39 3 ften zal het voorzeker altoos een algemeen* misnoegen ten gevolge hebben, en zelf het werkzaamfte doch geringfte deel des Volks tot wanhoop doen overflaan. Wenfchelijk is het dcrhalven, dat men in tijds reprefentatien aan den Koning doe! Hij Zal naar dezelven luisteren, — ja! hij zal er naar luisteren: want zijne oogmerken zijn goed, en hij heeft een afkeer van alles, wat gefchikt is, om zijne Onderdaanen te onderdrukken. Er zullen veele veranderingen in de armee plaats hebben , ten opzigten van de uniformen. De Soldaat zal beter, en de Officier met meer fmaak gekleed zijn. Men. verzekert tenens, dat de fubalternc Officiers verhooging zullen krijgen, en de Kapiteins iets verliezen zullen, zo dra men het getal hunner halfjaarsgcldcn naamver zal bepaalen. hunne fchraapzugt heeft zedert eenigen tijd een uitterfte beklommen. Het was onbegrijplijk, dat Lieden, die altoos den mond vol hebben van eer (§) en billijkheid, en die (§) Het is waar, dat er in de Pruijflfche Armee een geest van Roofzugt heerscht, die, in den eerften C 4 ogt  { 4° ) die er , in meer dan eene geleegenheid, de bewijzen van hebben afgelegd, het was onbegrijplijk zeg ik,- dat deeze Lieden zig tot de laagfte listen en hcimlijkfte ftreeken hebben kunnen vernederen, dat zij van de ondeugende middelen zelf gebruik hebben gemaakt, dat zij onmenschlijk, woest en wreed werden: in 'l kort, dat zij zig alles, in een woord, alles veroorloofden, zo dra het flegts ftrekken kon, om hen eenige voordeelen boven hunne foldij te bezorgen. Het & zeker dat mindere Officieren ook zeer yeel, tot. opflag, zeer kwaalijk fchijnt overéénteftemmen, met de edelheid der wapenhandeling. De Soldaaten, door geheel Eerlijn veripreid, fteelcn al wat zij kunnen, onder voorwcnczel van Koophandel te diijven. De Officiers bêhandelelï een Compagnie, even gelijk de franfche Financiers een Provincie. Zou men kunnen gelooven, dfet het vrij gewoon is, dat een Kapitein vier kroonen per maand aan zijn Luitenant geeft, die de laagheid heeft van ddze.lyen aanteneemen, en het geen nog meer de weinige kieschheid aanduid < is, dat dit geen algemeen"accoord is, want de gierige Officiers onttrekken er zig van. Honderden Officiers zijn er, die d.aaglijks, wceklijks en maandlijks aldus te werk gaan. Frederik, die niet anders dan loutere Werktuigen begeerde en met het punt van eer lachte, Yofid dit zeer k pr'opei.  C 41 ) tot dit gebrek toebragten, dewijl zij er bua voordeel bij vonden, en zij zig altoos bij het affuit hielden, ten einde te verneemen of er niet iets te verdienen viel. Het is langs deezen weg. dat wij zulk eene menigte van Uitdraagcrs- en Voddenwinkels van allerlei foort, zien te voorfchijn komen; waarin men zeer fpoedig de Jeugd ter vlugt equipeert; want ingevalle, om zo te fpreeken, de zaak wat veel gerugt maakt, is men. aan Rechters onderworpen, die zo partijdig als verdagt zijn ! Het is langs deezen weg, dat' er ongevoelig een zwerm van Kleerkoopèrs gebooren wprd, die voor alle de anderen opkoopenee, hunne waaren, vervolgens, zo duur aan hunne Medeburgers verkoopen als zij flegts kunnen! Eindlijk het is langs deezen weg, da.t de Woeker alomme zig doet kennen, en de Jooden les van de Christenen koomen neemen. Het zou ongetwijffeld moeilijk vallen, om alle deeze gebreken in 't eerfte oogenblik te verhelpen, 't Is echter troostrijk te verneemen, dat de Koning zig met het onderzoek der burgerlijke regeering onleeding houd, en bedagt is, om den Burgerilaat een eerlijk gemak te bezorgen. C $ VIJF-  ( 42 ) V IJ F D E BRIEF, De plegtigbcid der Inhuldiging is inSilefien met denzelfden omflag gefchied ais te Berlijn, en de Koning is alreeds op zijn terugreis, in het Kasteel Charlottenburg. (*) Hij fchijnt yeel gcncegeilheid voor dit verblijf te hebben , (*) De Tuinen van Charlottenburg, weleer getuigen der verftandige gefrrekken tus'chen de Prinfes Charlotte en Leibnits, hooren thans niet anders dan het revelen en droomen der verlichte Geesten, dan, de laffe wisfewasjes van Bifchofswerder, en de zot- tigheeden van Madam Rietz. Fraaije Weeten- fchappen! wat is er van u geworden ? En welken, —zo men de nutlooze en aangena-ame bekwaamheid in de muziek uitzondert, —- zijn het, die men voorftaat en befchermd ? Eene Academie vol laage vleijerijen , die zig in den afgrond der veragting nederftort: Eene verftooten Wijsgeerte; een vuige hoop Weetnieten, onverftaanbaare en verwarde redenen uiEftootcnde; een kleinen Rabbelaar aan hun hoofdhebbende, die het gehoor pijnigt, en van wien men. jjeeds den rang vergeet, die hem vernedert! - En, dit alles is het werk van één Jaar!  ( 43 ), pen, dat hij, zonder twijffel, in 't vervolg, yeel fraaijer zal laatcn maaken. Offchoon dit Kasteel in een zandig Oord ligt heeft het echter de aangenaamheid om nabij Beriijn te zijn, zo dat men er, des begeerende, zig aan de eenzaamheid kan overgeeven. De weg der waards is bijzonder aangenaam. Men gaat door de fchoonfte Wandellaanen van het park. Alle deeze voordeden maaken Charlottenburg van zeer veel belang. De Koning, zegt men, houd zig gemeenlijk des morgens, in zijn Cabinet, met werken bezig. Hij leest zelf, of doet zig alles voorleezen, wat men aan hem addresfeert. Men eet op den middag; eenige Generaals en Ministers hebben de eer van met den Vorst te eeten; doorgaands gaat men ten twee «uren van tafel,en alsdan gaat ieder zijn weg. Madam Rietz, die in een huis woont, omllreeks de tuinen, geniet bij aanhoudenheid de bijzondere gunst van den Koning. Zij word door haar Man vergezeld, wanneer zij in de tuinen wandelen, voor 't overige is zij met den Vorst, meesttijds, alleen. Offchoon men verzekerd, dat Frederik Willem onvermoeid in zijn Cabinet arbeid, merkt men intusfehen op, dat men reeds dik- wils  ( 44 ) Wils zijne goede oogmerken heeft weetcn te verijdelen. — Offchoon »lke verandering in de regeering de bezighceden ongelooflijk vermenigvuldigt, blijft het echter met zekerheid de verpligting der Raadshccrcn van elk Departement, om te bezorgen, dat de ingediende Verzoekfchriften weder aan hunne Eigenaars ter hand worden geteeld. Wanneer de Koning, volgens zijne inlichting en wijsheid geoordeeld heeft, welke verzoeken toegeftaan of geweigerd moeten worden, is het de pligt van den Secretaris, om deeze Documenten met al derzelver tocbehooren de Supplianten weder te doen toekomen! —• dan, helaas! van alle kanten hoort men bittere klagten wegens moedwillige dofheid en onagtzaamheid in dit geval. Niet flegts geeft men deeze papieren niet weder, maar. dikwils worden zij verlegd of geraaken t'zoek, 't welk zekerlijk een geheel nieuwe wijze van handelen is. Vraagt men mij naar Voorbeelden! twijffelt men aan het geen ik zeg! men ga naar Berlijn? en de algemeene klagt zal bevestigen, het geen ik hier van gezegd heb. Weinige Lieden durven het waagen, om met hunne Verzoekfchriften weder te kee- ren.  <45 3 ren, en zijn befchroomd om vertoogen sari den Koning te doen. Anderen wagten dagen , weeken, maanden, en langer; zij vleijen zig van ten minnen antwoord en hunne papieren weder te rug te zullen krijgen, —maar eindlijk, zien zij van het eene zo min als van het andere. In weerwil der veelvuldige bezigheeden van het Cabinet is het de pligt der Geheimfchrijvers om ze te onderzoeken en te overweegen: Zij moesten volflrekt hier den noodigen tijd toe wecten te vinden! Zeer gemaklijk intusfchen zou het zijn,'1 om iemand te benoemen, die, heimlijk doof zekere Perzoonen daar voor beloond , en hunne belangrijke oogmerken onderfteunende, zig beijverde, om, met Argus oogen optefpeuren , en te ontdekken , alles wat men voor de oogen des Konings wil verdonkeren , en waar van men hem onweetende poogc te houden. Dit is gemaklijk té bewerkstelligen, door middel van de wijze , waarop men gewoon is, in het Cabinet, verflag van zaaken te doen. De Koning behoefde flegts zulk een eerlijk Raadsman geloof te geeven , om te ontdekken , dat aan alles wat hij doet, fchoon met de bes-  C 46 ) beste oogmerken, altoos een kvvaaden draai gegeeven word. Voor 't overige, verzend men de Lieden, zonder eenige andere form van Prcces, hen eenvoudig befcheidende , dat men hen geene voldoening kan doen erlangen. Men geeft het zelfde befcheid aan de zulken-. die zig over de fchreeuwendfte onrechtvaardigheeden beklaagen. Zonder tegenfpraak is het zeer gemaklijk en geheel zonder omflag, aldus de zaaken te befiisfchcn en de Lieden hrevi manu te verzenden. , Dikwils gefchied dit onder de belachlijkftë en handtastlijkfte voorwendzels, en de arme Onderdaanen des Konings blijft niets anders overig, dan om, na twee of drie vrugtlooze poogingen, te zwijgen en in ftilftand te zugten. Het ware te wenfehen, dat de Vorst onderrigt mogt worden van de handelwijzen gehouden door zekere Perzoonen, die hij als eerlijk befchouwt en welken het gewislijk niet zijn. De Staatsminister, de Graaf van Schulenbourg van Kennert (|) -heeft zijn demisfie ge- (t) De Ex minister, de Graaf van Sehulenbourg van' Kennen, is een Man van vernuft, in den uitgeftrekt- ffea  C 47 } gevraagd en bekomen. De geheele Waereld rechtvaardigt hem: men Haat toe dat hij zeer kun- ften zin van dat woord. Men heeft hem, als 't ware, genoodzaakt, om zijn affcheid te neemen. Zijne». ' Vijanden, flegts ten halve door deeze wraaköeffening voldaan, hebben hem bij den Koning ten haatlijkften afgefchilderd. Zij hebben den oirfprong willen uitvorfchen van een Fortuin, dat zo lange benijd werd: Men heeft er hem de reden van gevraagd, en weigerende, die te openbaaren, heeft men hem met geweldiger onderzoek bedreigd. Als toen geen zwaarigheid maakende, om het te ontdekken, zei hij: n Gaat naar de Kanslaarij! Gij zult er een paket aautreffen , met 's Konings wapen verzegeld. Doet „ het zelve open en gij zult er uwe begeerte in vinden." Men fnèlde naar de Kanslaarij, men vond er het volgende verflag : De oorlog van Bei/eren! heeft den Koning veel minder gekost, dan hij zig voorftelde. Mijnheer van Schuleflbourg heeft er hem berekeningen van ter hand gefteld, bedraagende omirent twee en twintig millioenen. Frederik verheugd .van zo goedkoop er van ontflagen te weezen, nam een hand vol bankbriefjes en gaf ze, ter belooning, aan den Minister. Schulenbourg was te ver- ifondig , om het toekomftige niet vooruittezien , en deed er aantekening van doen, in de papieren, die, ön.ler 's Konings Zegel, ter Kanslaarij bewaard werden. Dit baarde verwondering, doch het vuurde tef- fens  kundig en werkzaam zij. Intusfchên beging hij den grootcn misflag, van onöphoudiijk zig te laaten omringen, dbor Gun&tlingen welks gedagten hij overnam , zonder het mooglijk zelf te befpeuren, dat hij het deèd. Hij had onder zig den Hertog van Maagdenburg; de Overheid van Halberftad en van Minden; de Graaf van Lingen en Teklenburg ; de Overheid van Oostvriesland ; de Markgraaf; de Hertog van Kleef; de Overheid van Meurs; het Hertogdom van Gelder; de Houtvesterijen van het Rijk; de Koninglijke Bank; de Zeecompagnie en het Befluur over de Tabak. De overleeden Koning onderfcheidde hém altoos als een Man van groote bekwaamheeden en van zeer veel nut voor den Staat; en het was, zegt mén, onder de regeering van deezen Vorst, dat hij zulke aanmerklijke rijkdommen heeft beginnen opteleggen. Hij fens de wraakzugt ten ftcrkften aan. Men deed den in ongunst vervallen Minister nieuwe vérongelijkingen aan; maar zonder gevolg. Nu verzekerd men, dat de Koning, overtuigd van zijne te groote geftrengheid, de misftappen poogt to herftellen',' dÜ' man hem heeft doen begaan.  (49 ) Hij had reden zig te bedroeven , te moeten zien, dat men hem dwarsboomde in verfcheiden zaaken die hij ten welweezen van den Lande voorftelde, en denklijk is hij bij den Koning zwart gemaakt, door zodani^ ge Perzoonen welke voor zijne verdienften bevreesd waren. Men Verhaald, dat op 't zelfde oogenblik dat hij zijn affcheid vroeg, hij een der Heeren Beijers zag aankomen, die hem een papier vertoonde, dat, zo hij het begeerde, hem ten Talisman zou kunnen dienen. Het affcheid, dat de Minister van hem nam, was in 't geheel niet teder. De plaats van den Graaf Van Schulenbourg word vervuld door twee Ministers. De ee^ ne is M. van Schulenbourg de Blumberg; een Man, algemeen geacht om zijn carafter, zijne kundigheeden en ijver. (*) Hij heeft tot he- (*) De Graaf van Schulenbourg. Blomberg is een Man van verftand; bezit caracter, vuur en werkzaamheid. De gemaklijkheid om met Menfchen te verkeeren; en te gelijk zig met Staatszaaken bezig të houden, is al wat hem ontbreekt, om een Man te weezen, nuttig in een Land, waar een Minister nooit anders is dan een eerfte Commies, en die noodig D heeft,  ( 5o ) heden Provinciaalraad geweest. Hij bezit het Departement van Maagdenburg, van Halberftad en dat van de koninglijke Bank. De tweede Minister M. Mauschwitz, (*) voorheen Prefident der Domeinkamer van 't keurvorstlijk Markgraaffchap , heeft tot nog toe onder zijn Departement de Overheid van Oostfriesland. Hij is zijne verheffing aan niemand anders, dan aan de Familie van de Beijers verfchuldigd; want de Gemalin van den oudften Broeder, de Geheimfinancieraad, betoont zig fteeds ten uitterlten werkzaam in haarkring, alhoewel er reeds, zedert een geruimen tijd, geen verfchil meer over haar jeugd of fchoonheid behoefde gevoerd te worden. Dit heeft, om de helft zijner bekwaamheden te verbergen, ten einde de andere helft, met goed gevolg lil 't werk te kunnen ftellen. (*) M. Mauschwitz, is een dier Ministers, welka den arbeid uitvoeren , die door derzelver Voorgangeren is gereed gemaakt. Zijne vermoogens zijn indiervoegen bepaald, dat men er zelf geen kwaad var, fpreekt.  C 5i ) Dit is echter reeds de tweede Minister', die door haar Canaal zijn fortuin maakt. Dit dit ftaaltje kan men oordeelen, tot welk een hoogte zij de erkentenis voor haare Vrienden doet opklimmen. Men moet zelf haar Gemaal het recht laaten wedervaaren van zig verwonderlijk wel, in foortgelijke geleegenheeden, te gedraagen. — o! Dat hij, flegts eenmaal in zijn leeven, zig als een Bon Homme vertoone! dat hij het voorbeeld geeve en verkondige aan alle welleevende Egtgenooten! Het Departement der Overheid van Minden, van het Graaffchap Lingen, Teklenburg en het Markgraaffchap, als ook dat van Kleef, de Overheid van Meurs, enz. is aan M. Heinitz gegeeven, die aireede Hoofddire&eur der koninglijke Mijnen is geworden, en die, door den overleeden Koning in't Land is gelokt, uit hoofde zijner verdienften en opregtheid. Het Departement van het Zeeweezen is opgedraagen aan den Graaf van Arnim van Boitzenbourg. Men kan niet twijffelen, of een Edelman, zo verheven en rijk, zal de noodige kundigheeden tot zijn ampt verkrijgen , bijaldien hij de partij kiest, om den D a Ge.  C 5* ) Geheimraad Struenfee, Cf) Broeder van den ongelukkigen Graaf, te raadpleegen. Maar zijn Lieden van deezen ftempel wel gefteld op Raadslieden ? In 't geval , waarin hij verkeert, ftceds zijn eigen hoofd te volgen , dat op eene zonderlinge wijze bewerktuigd fchijnt te weezen > doet de vrees ontftaan, of daar uit niet wel nadeelige gevolgen voor deeze fchoone ftigting zullen gebooren worden. De Koning heeft wijsüjk bevoolen, dat alle de zaaken voor de groote Direftie moeten komen. Men zal in 't vervolg niet meer willekeurig kunnen beflisfchen; alles moet aldaar voor het geheele lighaam der Ministers verhandeld worden. Men zal hier door veeIe gebreken zien verdwijnen; een dcrzelver zal zekerlijk deeze zijn , dat de Graaf van Schu- CO De Raad Struenfee is indedaad een Man, die waardig is tot het Ministerie verheven te worden, indien een groot doorzigt en groote bekwaamheden den weg zijn, om er toe te geraaken. Een groot Financier; groot Rekenaar; groot Koopman, endaar boven ijverig en geacht. Men heeft mij verzekerd, dat de Koning hem nog niet gefproken heeft: -— en dat hij in 't vervolg! de nagren en dagen zal doorbrengen, om het welzijn van 't Vaderland te bewerken*  C 5S } Schulenbourg van Kennert bij zig een groot Kanslaarij houd. Dat hij aldaar alles beflischt, volgens zijn wil en welbehaagen; bij afvveezigheid zelf van het grootfle gedeelte der Leden over de zaaken van zijn Departement. Zou het wel te verwonderen zijn, dat hij zig met kuiperijen en cabaalen heeft opgehouden? Zou men zig kunnen verbeelden, dat hij, in zo veele geleegenheeden, aan zijne Neefjes niet gedagt hebbe ?. De Neefjes, de Schoonbroeders, de goede Vrienden kunnen, met één enkel woord, de beste fchikkingen verijdelen ; de poogingen dwarsboomen der eerlijke Officiers, die het wel met den Koning en het Vaderland meenen, en wier grootfte ongelijk daarin alleen beftaat, dat zij geene Naastbeftaanden in de Collegien hebben. Het misnoegen was reeds algemeen geworden, ten opzigte van het Hoofdgeld , het welk men wilde invoeren. De eerlijke en onpartijdige Ministers hebben den Koning reeds de gevolgen van dergelijk eene fchikking onder 't oog gebragt; die van Silefiën ,van Hoijm £*•), en (*) Deze is de Onderkoning van Silefiën, of liever hij regeert aldaar, even gelijk Wollner te Berlijn , wat D 3 hef  (54 y en van Heinitz C*)> van hier, hebben niet gefchroomd den Vorst te voorzeggen, welke onheilen hier uit ftonden voorttefpruiten. Hunne redenen, die van gewigt waren , zijn als zodanige bevonden. Het geen het meeste uitwerkte , zegt men , en den laatften flag toebragt, was het ftellig zeggen van Hoijm, dat naamlijk, in dergelijk geval, hij niet dorst inftaan voor een fterke Volksvlugt of zelfs een geweldig oproer. De het gezag en de magt betreft; maar geheel anders wat het verfband en het geluk der Onderdaanen aangaat. De treurtoon, over zijne aanhoudende zieklijkheid opgeheeven, bewijst veel beter zijne verdienfte, dan onze beste lofreden. Nooit verheft ons de Volksftem, of ondergaan wij den algemeenen haat, zonder die verdient te hebben. CO Heinitz is een rechtzinnig Man, hoewel Lieden van zijn foort anders zelden vrienden van Sijsthemata's zijn. Hij is deugdzaam en met eenen edelen moed bezield. Offchoon zijn ampt de mijnen voornaamlijk ten onderwerp heeft, is hij voor andere zaaken ook zeer gefchikt. De waarlijk eerlijke, verlichte en ervaaren Man kan tot alles gebezigd worden.  C 55 } De Minister Werder heeft order van den Koning ontvangen} om te zorgen, dat het leedige in de Schatkist, veroorzaakt door de vernietiging der Pagt op den Tabak, op eene andere wijze vervuld worde, en men wil dat daaraan voldaan zal worden, het minstdrukkende voor de Onderdaanen en het Land. Dit levert een nieuw bewijs op van de zuiverheid der oogmerken des Konings; . . doch wat zeggen de zulken er van, die den Vorst voorftellen durven doen, zo weinig overéénkomftig met den waaren toedragtvan zaaken? (*) Alvoorens dezen te fluiten moet ik u nog onderhouden over een Proces en Vonnis, 't welk de Koning publicq heeft gemaakt. Een rijke Jood, genaamd Aiozes Izaak fjf) had C*) Bi] de vermeestering van Silefiën beloofde Frederik de Groote, onder meer andere voorrechten, om nimmer een Hoofdgeld in zijn nieuw gebied te zullen invoeren. Hij hield er ditmaal zijn woord, en mooglijk zou men kunnen bewijzen , dat het Silefiën moest zijn, om dergelijk eene eere te genieten. (t) 't Is waar de Jooden vermoogen alles tè Berlijn. Zij leenen geld aan de verwilderende Jeugd, en verD 4 rig-i  <50 frad een Testament gemaakt, bij 't welk 'hij die geene zijner Kinderen van een groot ger deelte zijner goederen verftak, welken het. Christendom zouden omhelzen. Het fpreekt van zelve, dat, zo als overal elders, men ook te Berlijn, altoos goedwillige Lieden vind, wanneer het geyal is van geld te kunnen winnen; men zal derhal ven zig niet verwonderen te hooren, dat de eerfte Burgemeester van de Stad, Ransleben, zijn hulp en zegel leende, ter op Helling en ge- figten door hunne Vrouwen en Dogters het geen het geld niet vermag. De Galanterie is er ten hoogften top gevoerd. Men heeft ook geen Plaats waar men piet te klaagen heeft, over den fchandlijken woeker, Welken dit veragtlijk Canailje alomme uitoeffent. De Lieden, die met de Jooden te Berlijn handelen, moeten daadlijk opmerken, dat zij geen Lieden van fmaak 2ijn. Men kan het vervolgens hen infehikken; want •de Berlijnfche Israëliërs zijn niet vuil, haveloos noch het uitfehot der Menfehen, gelijk als in Polen, Lotharingen en bijna geheel Duitschland. Voor 't overige , het Testament, het welk tot deeze aanmerkingen aanleiding geeft, behoorde vernietigd te zijn, en't is het niet. Drie Perzoonen te Berlijn, weeten er de reden van, doch ongelukkig js de Koning geen deezer, «Irie.  C S7 > gèrechtlijke bekragtiging van dit Testa-, ment. Na 't overlijden van den Jood lieten twe© zijner Dogters zig doopen. De eene huwde een Officier, en de andere een Burgerëdelman. Het Testament zou en moest zekerlijk, aangevallen en vernietigd worden, in alle Staaten, waar men belijdenis van den Christlijken Godsdienst doet. Er ontftond dan een Proces tusfchen de Joodfchc en Christenërfgenaamen. De Kamer van Justitie velde er een Vonnis over, waar bij de laatften eene gunftige, en met de rechten der Menschheid overéénkoraftige uitfpraak verkreegen. De Partij, die zig verongelijkt rekende te zijn, beriep zig op hooger Vierichaar, en was gelukkig genoeg, om aldaar een andere uitfpraak te verwerven, die haar gerechtlijk in het bezit ftelde van de fom in verfchih In de openlijke Nieuwspapieren las men een brief, door den Koning, over dit onderwerp, aan zijn groot Kanfelier Carmer gefchreeven, en M. Zedlitz had bevel dcnzelven in zijn afvveezen te openen. De Vorst zegt in deezen brief; Dat hij, grondig van de zaak onderrigt, de zes beD 5 weeg-  C50 weegredenen, welke de laatfte RegtbanS tot Vonnisfen bewoogen hadden, veel te gegrond had gevonden, om er zijne bevestiging aan te kunnen weigeren. Zie hier het flot van dien brief. „ Maar op dat er , tot nadeel van den „ Christlijken Godsdienst, dergelijke Testa„ menten niet meer gemaakt zouden Worden, » willen en beveelen Wij bij deezen, dat, van „ deezen Dag af aan, er een Wet gemaakt » worde, welke uitdruklijk verbied aan de » Joodfche Natie, om in 't vervolg foortge» lijke Testamenten te moogen maaken." Deeze Brief werd daadlijk bekend gemaakt aan alle Hoven van Justitie en aan de Jooden. Waarom begeerde men de bevestiging van den Koning? Dit had anders in ordinaire gevallen geen plaats. Wie kan het vermoeden van zig weeren, dat de Joodfche Natie zig van zijn gezag bediende, en van dat harer veelvermogende Befchermers, die meer vermoogen op hem alleen hebben, dan alle de Christenen van. het Koningrijk te faamgenomen, om zig deeze kleine gunst te verkrijgen? Waarom waren de Joodfche Erfgenaamen van het winnen hunner zaak verzekerd, voor het bekendworden der Sententie ? Moet men  c 59 y men niet den Godsdienst van den Koning-, moet men het Vonnis zelf niet bewonderen? Was het geval twijffelagtigi zo als men uit den Koninglijken brief moet bclluitcn, waarin men vind; » Willen en beveelen wij, dat, » van deezen Dag af aan, er een Wet ge» maakt worde K*' dan was er immers geene bekende wet van? of was zij mooglijk duister! Ware dit; zo, waarom dan niet liever de in verfchil zijnde Som gedeeld tusfchen de beide Partijen? Wie zou zig dan beklaagd hebben ? wie zou het durven doen ? Waarom moesten de Christenen hunne Zaak verliezen? Geen Hof van Justitie, geloof ik, betoont, bij aanhoudenheid, zig zo rechtvaardig en onpartijdig als dat te Berlijn. Waarom dan deszelfs uitfpraaken verandert? De beste Koningen kunnen dikwils op den Doolweg geholpen worden door baatzugtige lieden, in weerwil hunner geneegenheid voor recht en billijkheid! Zij zijn de Speelbal der Schraapzugt, wanneer deeze Lieden hen fchijnbaare en opgefmukte redenen, in ftede van weezenlijke bewijzen, in de hand floppen. — Helaas! is dit niet de gebeurtenis van bijna eiken dag? — Men kan ondertusfchen niet onkundig zijn van  C 60 3 van den invloed der Jooden op alle de zaaken van het Land. Hunne betrekkingen van de eerfte Staatsieeden tot den minften Schrijver zijn onbegrijplijk ! alles , als 't ware , word door hen geële&rifeerd ! alles is aan hen fchuldig! alles, alles is hen bekend! Zij verfpieden ten eerften in elke Provincie den Verfpieder , en men moet een zeer eerlijk Man, en zelf meer dan rijk ,zijn , om aan hunne Machinatien wederftand te kunnen bieden. Wie durft zelf aan hunne verdienften en hunnen invloed twijffelen, daar men zelf de Beampten der Justitie met eenen Warburg ziet wandelen,en openlijk met hem gearmd gaan ? Welke hoop kan men opvatten, wanneer men met foortgelijke Lieden in Proces geraakt ? Wat verwagting hebt gij, wanneer gij weet, dat deeze Man zig bij uwen Rechtsgeleerden vervoegt en geheele uuren met hem fpreekt, of hem mooglijk wel zal bedreigen met arrest, om 't betaalen van een Wisfelbrief? Men zal moeten toeftaan, dat dergelijke Procedures den dag zien, ten einde het onpartijdig Gemeen» niet in dien verwonderlijken draai der getijtelde Rechtvaardigheid ervaaren, te. onderrigten. ZES,  net > ZESDE BRIEF. Xn mijn voorigen heb ik u vergeeteh te meiden, dat Monfr. Wollner tot Hoofd in het Departement der Gebouwen verkoorenis. (*) De (*) Ten bewijze, dat Monfr. Wollner geen Man Van vernuftt zelf niet van den derden rang zij, ftrekt zijne kinderlijke zugt, om ten hove te komen, waar hij nooit behoorde te verfehijnen, als ook zijne raazende begeerte , om met Prinfen te middagmaalen ; die hij moest weeten te weigeren. Hij had, om zo te fpreeken, zig flegts in twee plaatfen moeten ophouden, in het Cabinet van den Koning en in zijn eigen, en ter uitfpanning, had hij daaglijks vier of vijf Vrienden ter avondmaaltijd moeten houden. Deeze 'Avondmaalen zouden ongevoelig hem een Hof gemaakt hebben. Hij zou Prinfen, (ten minften een ,) gezien hebben, verzoekende, om aldaar te worden toegelaaten. Maar in ftede van zulk eene Charlatanerie , zo noodig voor iemand , die Menfchen wil keheerfchen, haalt hij van alle kanten omflag over Jl©op; heeft hij altoos tijd, om te fpeelen; fpealt hij im  (6-2 y De Koning, volgens het onbepaaldst vertrouwen , 't welk hij in hem ftelt, liet hem de vrije keuze, van een amt, dat hij begeerde. Men verbeeld zig dat hij zediglijk de oogen op dit floeg, alleen om niet onderworpen te zijn aan de infpeófie van de groote Direttie, waarmen geftrenglijk de begaafdheeden en het gebruik derzelver beoordeelt 3 en waar zelf de Ministers dikwils moeten hooren, het geen men van hunne befchikkingen denkt: het zou zelf M. Wollner zeer gemaklijk vallen, om in deezen Areopagus, te prijken. Intusfchen vind men altoos meer Lieden, om uw lof uittetrompetten, wanneer gij het vermoogen bezit, om plaatfen te kunnen geeven en neemen, naar uw goeddunken , dan wanneer gij zulks niet hebt. De Zedigheid van deezen Gunstling, waarvan ik airede gefproken heb , of misfehien wel zijne zeer goede Staatkunde, hebben tot heden hem belet een hooger vlugt te neemen: an- den grooten Heer bij de Burgers en de dienstbaar!? Geest bij de Grooten. Gelukkig, dat hij niet meer) weet, anders zou hij niet flegts een voornaam Minis* ter, maar zelf Grootvizir weezen J  C #3 ) anders is hij meer dan eenig Minister in 't bewind van zaaken, en zijn invloed, die hij op dezelven heeft, doet zig niet dan maar al te wel gevoelen. Men heeft Ministers van Staat zig zien beijveren, om hem te omringen; gedienftig hun hof bij hem te maaken; hem plegtige verzekering van hunne achting en onveranderlijke vriendfchap te geeven, en om hem geheel in den arm te vallen. Intusfchen vergeet ik u te zeggen, dat dit alles oogenbliklijk na zijne verheffing gefchiede. 't Is waar, dat, zo men hier mede eenigen tijd gewagt had, men er eenige gevolgen uit zou hebben kunnen trekken; — maar nu-, fchijnt niets meer verdient, niets onfchuldiger en minder verdagt te weezen. 't Is echter zeer beleedigende voor een Man, die tot den geestlijken Staat behoord heeft, die door zijn hoedaanigheid als Prediker, de booze fchuilhoeken van het menschlijk hart kennen moest, van alle kanten zig omringden overhoopt te zien door beloften en aanzoeken, en een enthoufiasmus, waarvan hij zeer gemaklijk de egte Bronnen en Oogmerken gisfen kon. Na de benoeming van M. Wollner tot Hoofd van 't Departement, deed hij deLe-  den vergaderen; verklaarde hen den wil deé •Konings, en gaf hen verzekeringen van zijne Vriendfchap, zeggende j dat hij zig wilde toeleggen op het welzijn van hét Geheel en van elk Lid in 't bijzonder j in alle omftandigheeden; dat hij j, ten deezen opzigte, dieh geenen ondér hen voor zijn besten Vriend zou houden, welke 't openhartigst en ver. ding gegeeven tot een Gefchrift, dat het licht ziet, onder den tijtel: QiCy a t-'il a dim pour & contre le tabac? (*;) Dit Gefchrift, dat het kenmerk der waarheid draagt, werd bij zommige Perzoonen aangezien, als een aanval op de Koninglijke Majefieit, die zij, als hunnen wreeden raad gevolgd werd, als een der ergfte misdaaden wilde gefit-aft hebben. De Geestlijkheid heeft langen tijd in den waan verkeerd, dat haare zaak de zaak van God, CO De Baron van Bork , die, even gelijk Tmblet te Parijs, de razernij heeft, om een gering Perzooaaadje te Berlijn te fpeelen, wenschte gaarne Minister te weezen. Zekerlijk ontbreekt hem geen fchit» terend vernuft; maar ongelukkig bezit hij geen gezond verfhnd. Zijne vijanden verzekeren, dat dit zijn grootfte gebrek nog niet is. Wij, die hem niet anders dan uit zijn Gefchrift kennen, durven zeggen, dat hij de overdaadige eer, welke men hem bewijst, geenzins verdient. Hij is de. Penvoerder, die de Wetten voor eenen ellendigen Blaauwboekjesfchrijver verklaard hebben. Gemeenlijk de vergeeting of verachting onder de werktuigen van den Koning of het Volk: maar onder de Partij die men tegen hem genomen heeft, is iets onbegrijplijks, dat bem oneindig mees vereert, dan al zijn gefchrijf.  C 73 ) God zelve was, en poogde haare rechten met de rechten van den Hemel onder een te verwarren. Gelukkig voor het Menschdom , zijn deeze tijden voorbij! De Perzoo- nen, belast met het herftel in 't ftuk der Be-, kistingen, zijn eindlijk zo verre gekomen, om dit gedeelte der Financien met de rechten der Koninglijke Waardigheid in een te fmelten, en hebben den Vorst ten fterkften vooringenomen tegen den Schrijver van een Boekje, dat vol is van nuttige waarheeden. Zij hebben hunne aanflagen door een gewenscht gevolg zien bekroonen! een gevolg, verfchuldigd aan de goedheid des Konings, en aan het blind vertrouwen, 't welk hij in, eenige verraadcrlijke of onkundige Raadslieden, Cajrede genoemd,) fielt. Indien Frcderik Willem bedroogen word, waar is dan de Vorst, waar de Souverein veilig voor dergelijke verleidingen? In de Berlijnfche Nieuwspapieren vinden wij een order bekend gemaakt, gerigt aan den, Fiskaal Monfr. d'Asnieres, ten naasten bij van den volgenden inhoud : «De Koning, naarijverig op de Liefde >, van zijn Volk, en daar hctBïaauwboekje die « Liefde poogende te verzwakken , ordonL 5 „ neert  ( 74 ) „ neert den Fiskaal, dat gefchrift te doen » ophaalen, den Schrijver te vervolgen, en „ hem aantetekenen als den ellendige» «Krabbelaar, of Blaauwboekjes» schrijver!" De Schrijver heeft zig zekerlijk nooit kunnen verbeelden, dat een Gefchrift, met de beste oogmerken opgefteld, hem de ongenade van zijn Meester zou o.p den hals haaien. Het was de Baron Bork, Zoon van den Staatsminister van deezen naam: Afgezant aan verfcheiden Hoven, Zij , die hem bij den Souverein in 't zwart hebben poogen te zetten, hebben hem voor den Schrijver van dit in ongenade vervallen Werkje verklaard. De geleegenheid, om de zaaken in een verkeerd daglicht te plaatfen, heeft hen niet ontbroken. Doch wanneer de Koning een Zaak beflischt heeft, dan past het den Secretaris, die ten Bekendmaaker van zijn wil ftrekt, geenzins. om den Vorst een taal te doen fpreeken, verre beneden zijne koninglijke Waardigheid, en die de bijzondere vijandigheid van den Geheimfchrij ver aan den dag legt. Zonder twijffel is de Koning de meester , maar vooral, hij is ook de Vader van zijn Volk,  ( 75 ) Volk. De Wetgeevende Magt onderzoekt en flraft, maar de waardigheid van den Souverein verbied hem alle beleedigingen. Uit dit alles blijkt het wreedaartige misbruik 3 't welk men van het vertrouwen des Konings maakt, indien de Secretaris de vrijheid aan zig genomen heeft, om de onbetaamlijke uitdrukking van ellendige Blaauwboekjesfchrijver of Krabbelaar te bezigen, ter voldoening van zijnen perzoneelen haat. Dit en andere omftandigheeden doen vermoeden, dat men, bij verrasfing, deeze order van den Koning heeft weeten te bekomen. (*) Wij O De Vorften behoorden zig vooral te gewennen, om eerst te leezen het geen zij tekenen. Zullen zij dan nimmer overtuigd worden, dat de Koninglijke Waerdigheid eene bediening zij, die zo wel Zijne moeilijkheeden heeft, als alle anderjn? Zij fchijnen in het denkbeeld te zijn, dat het Volk hen tot Koningen gemaakt heeft, ten einde te kunnen jaagen, zig met aartige, lieve Meisjes te vermaaken, paleizen en fchouwburgen te bouwen, en de volle tafels van Apicius te hebben. Men veroorlooft hen dit alles, maar onder voorwaarde, dat de voormiddag de vermaaken van den namiddag zal verdienen. Indien zij volftrekt niet willen leezen, dat zij dan ten ' min-  C 76 3 Wij zullen eenevcrveelende en botte Apó-logie van Monfr. Bork voorbij gaan. Hij zelf bekent de Schrijver te zijn van het Werkje, dat vooral mishaagt, om dat het de nuttigheid eener franfche beftuuringswijze on-t derfteunt en aandringt. Misfchicn zal men ook wel alle verdeedigende aanmerkingen verbieden, op eene verrigting, die openlijk door den Koning is voorgefchreeven! . alhoewel het waarlijk elk eerlijk en kundig Man behoorde vrij te ftaan, om zijne gevoelens te uiten, over een gedeelte van het beiluur, waarbij alle de Onderdaanen belang hebben. Dit te verbieden, wat is dat anders, dan openlijk te belijden, dat men voorneemens is, om het Volk van de kundigheeden te berooven, welke het in dit ftuk behoort te hebben, en aan zig de magt te behouden, om ten allen tijden onrechtvaardigheeden te kunnen pleegen? Wanneer men de erkende waarheid den mond fluit, zullen wij wel haast de willekeurige kluisters torfchen van ondeugende Raadgeevers, of van ver- blin- *i—— ~~- minften eerlijkdenkende Secretarisfen hebben, die de y&l der Koningen verftaan*  C 17 ) blinde Ministers. een Geesfcl , horii derdmaalen erger , dan alle de overigen j doch waartegen wij hoopen, dat de wijsheid des Konings de Onfchuldigen beveiligen zal! AGTSTE BRIEF. Onder de fchikkingen, gemaakt ten voordeele van den Koophandel, rekent men de oprigting van een Magazijn, voorzien met het Privilegie, om de klederen aan de Armee te leveren. Frederik de tweede, ondanks zijne wakkerheid, is ten deezen opzigte bedroogen geworden; Het voordeel deezer oprigting was beftemd voor het onderhoud der Weeshuizen te Berlijn en Potsdam. Monfr. Schmidts, van Aaken, was hem aanbevoolen als een rijk, en in dit ftuk, zeer bedreeven Man. De gedagten van Frederik over dit onderwerp waren zeer gemaklijk vooruit te zien, wanneer men zijne begeerte, (zomtijds weinig beredeneert,) kende; om den bloei der handwerken, in zijn Land, Se bevorderen. De Geheimraad Usfinus, be-  ( 78 ) ' belast om de artikelen opteftellen , in het Contraft met M. Schmidts aangegaan, maakte de Voorwaarden bezwaarlijk voor den Staat, maar zeer voordeelig voor den Onderneemer. De beftemde Fondfen voor deeze ftigting, toebehoorende aan de Weeshuizen, bedroegen een fom van vier honderd duizend kroonen; doch men had verzuimd om Borgttogt voor het Capitaal en de Intresfen te vraagen, welke laatften op vijf en een half per cent gefteld waren. Voor de onderneeming van Monfr. Schmidts, onderzogt men zorgvuldig de hoedaanigheid der Lakens; Dit onderzoek liet men agterwege en M. Schmidts genoot vreediglijk de Vrugten, die •zulk een voordeelig Privilegie hem aanbooden. De eerlijkheid van den Raad üsfinus kreeg zekerlijk een fmet, doordien hij voorbedagt■lijk vergat, om de voorftellen van de Joodfche Familie Ephraïm, airede in de commisfie om de Gallonnen te leveren j onder'toog des Konings te brengen. Deze Familie deed het aanbod, om de lakens van dezelfde hoedaanigheid te leveren, en zeven percent aan de Weeshuizen te geeven. Zij heeft hier nimmer antwoord op ontvangen! Een ontegenzeglijk bewijs, dat, onder de laatfte Re- gee-  C 79 > geering, deeze aanbieding nooit ter kennis van den Vorst gebragt is geworden. ^ M. Schmidts, zedert verfcheiden jaarenzig aan het hoofd deezer inrigting bevindende , maakte er geen geheim tegen iemand van, dat zijne huishouding hem jaarlijks op vierentwintig duizend kroonen te taan kwam. Is het nu wel moeilijk te begrijpen> hoe zeer hij in 't Verdrag is bevoordeeld, en hoe kwalijk de oogmerken van Frederik zijn uitgevoerd geworden! Van dien Vorst, die wilde, dat verfcheiden Familien, hun beftaan door dit manufaótuur zouden vinden! De Generaalmajor Schulenbourg is naar Polen gezonden, ten einde 's Konings Magazijnen van Koorn te voorzien. Hij heeft om deeze- Commisfie verzogt, die nadeelig voor den Koning moet worden. Voor eerst, om dat de daaglijkfche verteerkosten van den Reiziger hem weder worden gegeeven. Ten tweeden, om dat het twijffelagtig is, of de Poolfche Handelaars hunne Koopwaaren aan een Generaal voor den zelfden prijs zullen afftaan, als aan een Koopman. Men vestigt ook een oog van bezuiniging op de Leverantien aan de Armee gedaan. Zij sijn geregeld door een Commigfie, waarin pre-  C 80 ) preïïdéerden de Generaal MollehdorF en dé Minister Heinitz. Deeze Leverantien hebben tot nog toe flegts eenige Particulieren fchielijk rijk gemaakt; de Koning begeert, dat ze meer ten algemeenen voordcelc zullen ftrekken , en poogt langs dien weg , de fchraapzioke Monopolisten allengskens uit een te drijven. Voor dat de Graaf van Lindenau zijn ontwerp van een inlandfche Paardenteelt had opgegeeven, had een Gezelfchap aangebooden er een te ontwerpen, waarbij, in den tijd van twaalf jaaren, de Pruisfifche Cavallerie van Paarden voorzien , en men zelf gelukkig in ftaat gefteld zqu worden , om Paarden aan Vreemden te kunnen verkoopen. De Graaf van Lindenau kreeg bevel, oöi dit aanbod te onderzoeken en er berigt van te doen. De fupplianten vertrouwden hun uitvoerig Plan aan den Graaf, die hetzelve, ha eenig tijdverloop , zonder antwoord, weder te rug zond, en het leed niet lang of men kwam te weeten, dat het Plan, verlooren Voor hen, die het uitgedagt hadden, herleefde ten behoeve van den Graaf. Indien het hard valle voor ijverige Onderdaanen, om zonder eenig antwoord te worden  C «I ) den weggezonden, _ het is onrechtvaardig in wreed, om hen van hunnen arbeid te be* rooven, en hen te veriteeken van een voor. deel, dat zij door een kostbaar onderzoek en onnoemlijke moeiten, verdiend hebben. Zulke bedrijven, ongelukkig maar al te eigen aan hen, die in hoogheid zittenbiusfehen den geest van vinding en werkzaamheid uit, en berooven den Vorst van het vermogen, om dezelve te kunnen beloonen» Verfchriklijke misdag onder een Koning, zo flegt vergezeld als Frederik Willem! De Ministers zelve fchijnen onverfchillig te weezen ten opzigten van de verzoeken der Burgers: het zij dat zij vreezen hunne verlangens te vervullen, of dat zij zig niet verliederen willen, om zelf aanzoek te doen bij lieden, die verre beneden hen zijn, en die intusfehen over de hooge gunften befchikken» Langs deezen weg worden de Geringen en Zwakken aan hun lot overgelaaten; zijn zij van alle hulp en toevlugt verftooken, en worden voor alle rangen van Burgers het cabaleeren en de geheime machinatien de eenige middelen, om wel te flaagen j waarin het dan ook weezen mag. P Om  ( «* ) Omüegts een Voorbeeld bij te brengen, zal ik zeggen, dat de Slagtöffers van de afschaffing der Tabakspagt voorbijgegaan werden, in de uitdeeling der ondergefchikte Bedieningen van de Belastingen. Men zag deeze Posten niet flegts gegeeven aan nieuwe Gunstlingen, maar zelf aan Livreibedienden. —Deeze Ongelukkigen , met talrijke Huisge. zinnen belast, vervoegden zig bij den Koning. Hij ftelde hunne Requesten in handen der gevoellooze Ministers, die er Neen! op antwoorden. Zij keerden weder aan de voeten van den Vorst: hun Request keerde andermaal in handen dier Oosterlche Landvoogden, die, om zig van deezen overlast te ontdaan, hen ten antwoord gaven, dat zij geplaatst zouden worden, wanneer honderd anderen geplaatst waren. Indien onder zekere Regeeringen men niets toeftaat, dan aan de zulken die recht hebben, wie heeft dan het grootfte recht, anders dan hij , wiens geheel befiaan afhangt van het geene hij verzoekt ? Het komt hier niet aan op een voorbijgaande aalmoes, voor Perzoonen, die langen tijd en met goedkeuring gediend hebben! Men zou er lijsten van behooren te maaken, en hen bij aanhouden- heidj.  C «3 ) heid, ter belooning, ten minden 'het recht verfchaffen, van nog voor den Staat werkzaam te weezen. Berlijn krielt van Lieden» die in hunnen kring van werken zeer bekwaam zijn j doch die zig zelve in eene genoodperfte ledigheid verveelen. Hun getal moet nog merklijk aangroeijen , indien de Grooten blijven voortgaan met hünne Hofmeesters, Koetfiers, Lijfknegts, of Koop. mansjongens, die, Voor den verftreeken tijd hunner leerjaaren, het Comptoir ontloopen zijn> met ampten te begiftigen; en, — öm het tafereel te voltooijenj indien zij volharden met de zulken in Raaden en Secretarisfen te herfcheppén, die nergens anders dan op de Schoolbanken gepareerd hebben. NEGENDE BRIEF. Zedert eenige dagen heeft de Koning zig bezig gehouden , met de Revue te doen over het Garnizoen te Berlijn; terwijl er ten zelfden tijde, eenige andere Regimenten, ten zelfden einde, alhier zijn aangekomen. F 2 De  C 84 ) De Koninglijke Prins gaat dikwijls, Op de Exercitieplaats , zijn ouden Gouverneur , den Generaal Pachof vinden , en overlaad hem met goedheden. Hij fchijnt de Militairen en dcrzelver manoeuvres ten hoogften toegedaan te weezen. De laatfte keer, de Exercitieplaats verlaatende, en door een Ofcier gevraagd wordende, of hij niet nog eens zou wederkomen, gaf hij ten antwoord: dat hij wenschte altoos te kunnen komen, maar dat een Bal, waarin hij weinig belang ftelde, en 't welk hij niet te min moest bijwoonen, het hem belettede. Deeze Prins betuigt den tederflen eerbied aan de Koninginne, zijne Moeder, die geen ander waar geluk kent; dan dat zij zig door haare Kinderen omringd ziet. Deeze deugdzaame Vorltin, die de verhevenfte hoedaanigheeden, bij de waardigheid van haaren rang voegt, word van dag tot dag waardiger aan het Volk. De Koning heeft haar het Lusthuis , Montbijou , gegeeven, en teflens bevolen, alles te betaalen, 't geen zij er bouwen laat. Madame Keith , zijn eerfte Maitres, was, over eenigen tijd, op den oever des doods: de fncdige Bifchofswerder bediende zig van deeze geleegenheid, om  c w 3 om zijn Vrouw tot Dame d'honncur te maa-' ken, en haar, als de Opvolgfter van Madame Keith, te doodverwen. Eindlijk ziet de Tarif der Belastingen het licht. Ondanks de Koninglijke beloften van de algemeene bezwaarnisfen niet te zullen vermeerderen, zijn de Contributien veel zwaarder, en het Volk is met twee millioenen kroonen meer belast, dan te vooren. Deeze Tarif zou het meesterftuk zijn van een der Geheimfmantieraaden, en men weet, dat een zeker Pcrzoon , alles heeft aangewend, wat in zijn vermoogen was, om deeze Tollijst goedgekeurd te krijgen. De uitwendige form is zekerlijk niet ontbloot van allen fchijn van billijkheid; en men kan den Opfteller geenzins betwisten, dat hij volmaakt de kunst verftaat, om in eendigten, en voor veeier oog ondoordringlijken lluijer, de onrechtvaardigheden van het Ministerie te verdonkeren. Het is door deeze vervloekte kunst, dat hij ook verpletterd den Onderncemer van een Papierfabriek, genaamd, Dubois. Deze Man fiijt als nog zijne dagen in de gevangenis, waar men hem, reeds vijf jaaren geleeden, in geworden heeft, 't Was onder F 3 het  ( 86) het masker van eerlijkheid dat Monfr. V.... deeze zelfde Fabriek overgaf aan een Man» wiens handwerk eigenlijk boekenbinden was, en niet het beftuuren van een Papiermaake-, rij. 't Was ook onder dat zelfde masker, dat hij Frederik misleide; hem wijsmaakcnde , dat de Boekbinder geasfociëerd was met een rijken Hollander , en veertig Hollandfche Werklieden in zijn Winkel te werk ftelde. Deeze zoogenaamde Hollander was ge, booren in Westphalen , en het onvermijdlijk verval deezer onderneeming niet kunnende voorkomen, vertrok hij. Onder het dekkleed van eerlijkheid eind-, lijk, ftopte men den Koning de verfchriklijke leugen in de hand, dat deeze Fabriek, in den Koophandel, het uitmuntend papier opleverde, dat men deed doorgaan voor dat van Stettin. Een onbefchaamd verzinzel , dat met Frederik in 't graf ging , dewijl er zo veelen gevonden werden , die het alomme verfpreideden. Deeze onderneeming , daargeftejd, om, allen vreemden invoer te beletten, ontiiarte vervolgens in eene gedwongen, ledigheid. Yoj,  C *7 ) Vordert men nog meerder blijken van de eerlijkheid van den Minister, (*) dan ons het bovenftaande airede heeft opgeleverd, dan vestige men het oog op de welberedeneerde uitfpraak van het Departement der iledelijke Geldmiddelen , dan leeze men de Aclen van de groote Directie. Jk zou dit verhaal agterwege gelaaten, en mij wel gewagt hebben, van het zelve als eene befchuldiging aantevoeren , indien dit alles geene algemeen bekende zaaken waren. Welke hoop blijft hen toch over, die Zich daaglijks aan dergelijke Schreeuwende onrechtvaardigheeden zien blootgefteld! Hoe veele geheime knevelarijen en afperfingen zou men hem niet kunnen bewijzen! Maar wie zal aan den fluijer durven tillen, die alle (*) 't Is waarfchijnlijk, dat het algemeen gevoe. len, het welk fteeds eindigt met gelijk te hebben, Monfr. Worder in zijne plaats zal ftellen. Vermits deeze minzaam en een Hoveling is, zou men hem Grootmeester kunnen maaken; of vermits hij een vrugtbaar Letterkundige is, zou hij uitfteekende goed weezen voor een Prefident van een Academie. Met een woord, hij is goed voor alles, behalresi voor Minister. F 4  % 88 3 alle deeze fchandlijkheeden bedekt, daar der* zeiver Bewerkers hunne Befcherrners hebben, tot zelf in het Kabinet van den Koning, en daar het gemaklijk te voorzien is, dat Lieden van denzelven ftempel alleen voorgefchikt zullen worden , om het roer van Staat in handen te hebben, en in het vertrouwen begreepen te zijn. TIENDE BRIEF, tïet vertrek van den Koning naar Pommeren , zou Berlijn ruim en de Nouvellisten leedig laaten, zo niet de nieuwe Tarif, de armoede der ftoföntbeerende famenfpraaken. aanvulde. De gehoopte veranderingen in dit overijld, en met onkunde doorgedreeven werk, verdubbelen het verlangen naar 'sKqnings wederkomst. Welk een belachlijk denkbeeld , om de Artfenijen met een Impost 'te bezwaaren! Is het niet zeker, dat de Apothecars, meer dan ooit,hunne beeldfpraakige Rekeningen zullen vermeerderen ? Monfi\  C 89) Monfr. Hoinchelin , Geheimfinancieraad en Opzigter in het Departement der Belastingen, heeft het leeven verlaaten en een ampt, 't welk de Heeren Beijers hebben in bezit genomen voor hun Neef Dietrich, die pas twee maanden te vooren zig in dat Departement bevind. En ten einde in de Familie van Worder en Beijer alle foorten van vacante Posten intelijven, heeft men den Koning voorgefteld den Raad Barandou, en een zekeren Froabeck, Creatuuren der Bcgunftigden, om twee plaatfen te vullen, door den dood van Hoinchelin vacant gekomen, en de welfpreekenheid van M. Beijer in het Kabinet, doet niet tvvijfFelen aan een gewenscht gevolg deezer Voorftellingen. M. Wollner, overhoopt met Staatsbezigheden, en geen zijner zeer bepaalde oogenblikken anders dan aan de Joodfche Bankiers kunnende befteeden, heeft echter het middel gevonden, om een Zaal der Verborgenb.eeden, in zijn huis, te decoreeren; om aldaar de geesten op te roepen, en de plegtigheeden, in den Godsdienst van het Jefuïtismus aangenomen, uitteöeffenen. Dit Metfelaarshuis is aan den Koning verkogt ge. F 5 weest,  C 9° ) freest, die het ten gefchenke overgaf aan Dubosc, een der groote Priesters van deezen Godsdienst. Zedert de komst van den Koning tot den troon, werd deeze plaats der Toverbedrijven toegeheiligd. Maar op wat wijs Jezus en Belial veréénigt? Deeze zwaarigheid belemmerde de Apostels niet, die Profeliten in hun Geloof weeten te maaken, door eene geveinsde zagtzinnigheid. De gedaante van dit betoverd Vertrek is vierkant. Eene der zijden is voorzien, met kleine fournuizen, waarin men de verborgenheid der rooking verrigt. In het midden van den Tempel is eene kleine verheevenjheid, waarop de Geest verfchijnt, ondereen witte fiuijer, in Vrankrijk geweeven, en die men van daar ontbied, uit hoofde der hoe» daanigheedcn , i die er aan toegefchreeven worden. Deeze fiuijer bedekt voor de oogen der blinde Aanfchouwers een Man, die het bergjen beklimt, wanneer het uur der kwakzalverij nadert. De Verleider, die zig tot zulk een grof bedrog laat gebruiken, fpreekt met een Item, die als van verre fchijnt te komen, en bootst het geluid na, 't welk het Bijgeloof vooronderfteld, dat de verfchijiiende Geesten maaken, Niet te vreden met dis  <9ï ) dit kinderagtig guichelfpel, zijn de hoeken, van den Tempel met toverfpiegels voorzien, in welken de Geesten zig vertoonen, die men bezweert. Een groot Heer woont dikwils deeze kabaal van een nieuw foort, bij: maar de indruk, die de vertooningen aldaar op hem maaken, is zo Merk, dat hij er, zonder behulp van verfterkende Droppels, niet vertoeven kan. Deeze Droppels zijn een Com* pofitie van den in de taal der geesten fpreekenden Steinert, die een pennoen van vijfhonderd kroonen van deezen doorlugtigen Profeliet gekreegen heeft, voor de kunst van deezen verfterkenden Toverdrank te disteleeren. Men begrijpt van zelve, dat men aan deeze Goochelarij al de uitwendigheeden van een Godsdienftig Feest bijzet; dat men in den Hommen en welfpreekenden mond van den Vanverrefpreeker woorden legt, die men noodig oordeelt, en dat men alle voorzorgen gebruikt, om de Verborgenheid niet te ontdekken. Wat moet men intusfchen denken van een Staat, waar de Hoofden van zulke verenigde Bedriegers, de eerfte rangen, 't zii in  <90 in het burgerlijke, of in het krijgswezen, bekleeden! Wat zal men zeggen, wanneer men ziet, dat, door deeze Proeffchool, de Onderwerpen moeten pasfeeren , die door Bifchofswerder en Wollner geplaatst worden ? Deeze Knaapen bezitten een flcgte kunstgreep ■> om de Geesten te verleiden tot Overgeloof, of om hen overtehaalen tot het Jefu'itismus. Zij maaken eene vernuftige mengeling van hunne geheime kundigheeden en hun openbaar gezag. Zij belooven geluk of aanzien; veroveren de eerfte ampten van den Staat, en verzekeren zig aldus van een goed aantal Hemmen, ter bewerking van hunne flrafbaare bedoelingen. Eindiijk, zij verbergen hunne onbepaalde Staatzugt onder het masker van zedigheid, en verwarren de Mctfelaarij , het gezond verftand en de goochclkunften onder elkander. Zij onderfchikken de Volksdwaalingen aan hun Stelzel, en zig boven dezelven verheffende , noemen zij zig Burgers van de Waereld. Zij zijn ten uitterfte zorgvuldig met hun vertrouwen , en gaan in hunne Voorbereidzelen met zeer veel kunst te werk; zij verdubbelen zelf hunne voor* zigtiglieid, zedert eenige hunner Leden hun» ne.  c 93 y ne Order verhaten hebben } die hunne Geweetens niet konden doen' zwijgen, op het zien, der verfehriklijkheeden, die in deeze Sefte zijn genaturalifeerd geworden. Deeze deugdzaame Afgevallenen echter hebben de Verborgenheeden niet kunnen ontdekken , 't zij dat men ben met zwaare eeden verbonden heeft, of wel dat men hunne levens bedreigt: Dit befpeurt men in de wijze, op welke zij hunne waare gevoelens verbergen. Het Voorbeeld van Cagliostro bij Lavater bewijst, dat de Koningen, dat de Hertogen, dat de Grooten deezer aarde, eene onoverwinlijke zugt tot het bovennatuurlijke hebben, maar zonder er wijzer of menschlijker door te worden. Wat toch mag dan wel het beweegmiddel zijn, dat de trotschheid der Koningen zig tot de laagte deezer veragtlijke Broederfchappen doet vernederen; alwaar, ondanks het uitwendig betoon van eerbiedenis, men in de daad niet anders doet, dan hunne onkunde en ligtgeloovigheid befchimpen? Indien er eenig Geheim in deeze Order zij, dan zullen het juist de Grooten zijn, die er nooit regt agter zullen komen, Hoe is  (94 ) is 't mooglijk, dat zij zig kunnen ïaateh betoveren door Lieden, die nimmer gefchikt zijn •> om den Staat te dienen, vermits hunne Correspondentien, hunne Machinatien en hun Apostelfchap, een tijd moeten verfijnden , welken tot de waarneeming van Staatszaaken noodwendig gevorderd word. Zij poogen de Wijzen van Egijpten te doen her* leeven; maar de eeuw van Pharao is voorbij, en, in weerwil hunner poogingen, zullen zij geen tweede vinden. Zo dra verneemen zij niet, dat in eenig gedeelte van de Waereld , waar dan ook, een ten deezen opzigte ervaaren Man zig bevind, of daarvoor vermaard is, of zij ontbieden hem, en deeze nieuwe Last voor den Staat, drukt denzelven, uit hoofde zijner geboor* te of bekwaamheid. ELFDE BRIEF. D e Koning is van zijn reis doorPruisfcheri wedergekeerd. Hij heeft Magiftraatsperzootien en Burgers aan zijne voeten gezien, ten ein-  C 95 ) «inde hem de wederroeping van den hieuwer? Tarif aftefmeeken. Getroffen door deeze misnoegdheid, heeft hij daadlijk aan zijn Minister Werder bevel gegeeven, om deeze drukkende Wet te veranderen, verlaatende zig in deezen op de eerlijkheid van den Minis- ter! welke eene Borgtogt! Ook deeze verandering dier Bloedwet is aan de gevoeligheid van 's Konings hart toetefchrijven. Indien het Departement der belastingen telkens genoodzaakt word tot het hervatten zijner beraadflaagingen, ilrekt zulks ten bewijze der onkunde , die wij voorheen hebben aangeweezen. Men verdrukt de mindere Bedienden, onderden last van een buitengewoonen arbeid, zonder daü zij immer de belooningen genieten, die men hen, uit hoofde hunner verdienften, ver* fchuldigdis, of die men zelf, zo men zegt, hen geaccordeerd heeft. Het huislijk leven van den Koning is vrij eentoonig. De voormiddag befteed hij met arbeiden in Staatszaaken; de middag en maaltijd met zijn Generaals, en den avond met op de bas te fpeelen, waarmede hij zig vermaakt, even gelijk een Leerling van Du, port. Zie  C 9°* ) t Zie hier nog eene Anecdote, welke ver» dient geleezen te worden. Een Schoenmaaker, vol betrouwen op de goedheid des Konings, wilde hem een Request prefenteeren; maar niet weetende hoe dit te zullen aanleggen, liet hij zig door een Barbier brengen in een tuin, alwaar deeze hem een plaats aanwees, waar de Koning gewoon was zijne morgenwandeling te doen. •De Suppliant posteerde zig agter een hegge, en wagtede den Vorst af. De Koning verfcheen, vergezeld door Monfr. Rietz. De Schoenmaaker wierp zig aan zijne voeten: maar op 't zelfde oogenblik gaf Rietz hem eenige rotting/lagen ; mishandelde hem met woorden en deed hem in de hoofdwagt brengen. In 't kort, •hij werd in een Regiment van 't Garnizoen geftoken, ten einde hem het verzoeken om gerechtigheid afteleeren. Wat de Barbier betreft, hij ontving, voor zijne goede raadgeevingen zo veel ftokflagen, tot dat hij zijn kennis verloor. De Koning was zekerlijk onkundig van deeze flaagenüitdeelende Gerechtigheid! Hoe zou hij anders, als een goed en verftandig Koning, hebben kunnen dulden , dat een zij.  C 97 ) $ï)ner Onderdaanen, door een zjnej. Knesttf geilagen werd, en dat we] op zijn Kasteel? Het moest de hand gekost hebben van hem, die ze tegen een ander durfde opheffen. TWAALFDE BRIEF. tiet Departement van Oorlog, in't begin van 'tjaar ontworpen, is eensklaps totftand en in werkzaamheid gebragt. De Hertog van Brunswijk als Veldmaarfchalk ; en de Lieutenantgeneraals Molender en Rhodig , neemen er het prefidium waar. Over 't algemeen is er geen keus, in de voorwerpen, die de plaatfen in het Burgerlijke bekleeden. De verdienften gelden niet. Het groot geheim beftaat daarin, dat men geld leene aan de Hoofden der Departementen , .Wanneer zij fchulden hebben. De Almanach der Adresfen is opgevuld met Geheimraaden, Krijgsraaden, Hofraaden, die, even gelijk Monfr. Turcaret, naar binnen zijn gepasfeerd. In de daad er zijn eenige Ministers, dje hun denkbeeld van G egn  C 98 ) een algemeen Zedenbederf bewaard hebben 5 maar andere inzigten en bedenkingen maaken hunne deugd onvrugtbaar. De aanbeveelingen der Prinfen zijn allen ook zonder vrugt, om dat zij ze dikwerf niet anders doen, dan op een gewaagde voorfpraak van hunne eigen Bedienden, wier onbefchaamde inhaaligheid alles belooft, zonder ooit er de vrugt van te doen zien. Van daar een wederkeerige han-' del, in de Recommandatien tusfehen de Rijksgrooten, die niet altoos hunne Gunstlingen helpen, doch die echter den toegang fluiten voor allen die geen Gunstlingen zijn. Het geen in deeze eenigfte Uitdeeling in zijn foort aanftootlijk is, is de wijze, waarop men de Officiers Invaliden vergeet, aan dewelken een Ampt te bezorgen, geen gunst is, die mén hen bewijst, maar een fchuld, die men hen betaalt. Zou men wel gelooven, dat men loosaarts vind, die zig op de Lijst der Invaliden doen optekenen, zonder immer in dienst geweest te zijn, en door deeze Gaauwdieverij de Bedieningen vermeesteren, welken de eerlijke Behoefte toebehooren, en die zig onophoudlijk, door een gévoelloozen Minister, die de Offers voor het Vaderland voor Baga-  X 99 ) gatellen rekent, zig heen en weder ziet hitTen. Het uitfluitend Previlegie der Zuikerrafu naderijen is wederroepen. Het heeft de Familie van Splittgerber rijk gemaakt, door dd afknevelingen aan het Volk gepleegd. Meester zijnde om den prijs te bepaalen van deeze Koopmanfchap van de eerfte noodzaaklijk* heid, genootcn zijn onnoemlijke Voordee* len, die door de ledigheid, de goede cier,en de vermaaken zonder fmaak verflonden worden. Wat het Privilegie van de Leverantie der Lakens betreft, het is nog niet vernietigd. De Hceren Dubosc en Simpfon, belast met het onderzoek der zaak, doen het Gemeen weinig goeds hoopen. Plet is beflooten om met gewapendö Krijgsbenden voldoening te vorderen voor *s Konings Zuster, die zig ten uitterltett beleedigd acht. De grootfte nafleep van deezen overhaasten Hap zal zijn* een alge. meenen Oorlog. Ik zal deezen eindigen , met eenige aan= merkingen te maaken , op het klein getal perzoonen, die verdienen gedagt te vvor* den»  De Graaf Finch van Finckenftein volhard, om in zijn post» als Minister der buitenlandfche Zaaken, de waardigheid en de voorzigtigheid, de getrouwe Gezellinnen zijner verrigtingen zedert dertig jaaren , te bewaaren en te betoonen. ' Zijn Mededinger, de Graaf van Herzberg, ondervind het geen noodwendig alle Geesten wedervaart, wier werkzaamheid door te groote drift beftuurd word. Hij is niet verwijderd, maar word verwaarloosd. Men verwerpt zijn raad niet, maar men volgt ze nooit. Men bewaart voor hem dien nutloozen eerbied, die het gevolg der gewoonte is. Iiij befchouwt deeze handelwijs als eene volkomen ongenade; van daar zijne fchimpredencn op H. Worder, dien hij befchuldigt, van zig overal in te dringen; vandaar zijn beltendig gemor, het gevolg van een fier caraéler, dat weinig Staatkunde bezit, en aan zijne Vijanden het recht verfchaft, om zijne onbeleefdheeden telkens aan te haaien, die zij in onvergeeflijke beleedigingen herfcheppen, en waardoor zij den va] verhaasten der gunst, welke hij nog bezitten mogt. De Lieutenantgencraal Mollendorf behoud beftendig de achting, die fteeds de waare verdien-  C lOI ) dienltcn vergezeld; doch hij ziet, dat mêtf hem die fchatting met weerzin betaalt. Zijn oog, weleer zo leevendig, flaat zig in diepe ililzwijgenheid neder op de ongelukken van zijn Vaderland. Doch de Soldaat wreekt de onverfchilligheid der Koningen, want deeze errinnert zig, dat Hij zijn Medgezel in de gevaaren was.- De Grootkancelier geniet een foort van gunst, welke men niet verwagt had. Men bemint meer zijn Helling, dan het geen men, op goed geluk, zou moeten hervormen. Voor 't overige zijn ze allen gelijk. Wanneer de Ziekte toch voor ongeneeslijk ver. klaard is, wat fcheelt het dan, welk een Geneesheer men roepe ? De Staatsminister Hoijma heeft de Hem en de achting van den Koning; doch zijne Geheimfchrijvers fchijnen de zaaken te willen verwarren, door eene waarlijk voorbedagte verwaarloozing. De Colonel Stein is gebruikt geworden in eenige zaaken, het Ministerie betreffende. Zedert zes maanden afweezig, doet hij niet dan fchitteren. De aardrijkskundige Graaf Schmcttau en Monfr. Goltz hebben een reis naar Weenen G 3 ge-  ( 102 ) gedaan, waar zij, volgens hun zeggen, op liet gratieuste zijn ontvangen geworden. Dit geeft een groot denkbeeld van de Weenerfche welleevenheid? want Schmettau mag een groot Schrijver, een groot Taétist en Ondcrneemer zijn, maar zeker is het, dat hij geen beminlijk Man is. Vcelen wecten, dat hij, eenige jaaren geleeden , naar Londen , ter verrigting van eenige Staatszaaken is gezonden geweest. (*) De Geheimraad Eijfenhard is de Sartines van Berlijn. Zo hij volhard zal deeze Stad eindlijk eene Policie hebben. Dit is zekerlijk geen geringe arbeid! maar Romen is op geen éénen dag gebouwd. (*) Men moet deeze voorgewende Bezending niet in ernst opvatten, 't Is waar, dat de Graaf te Straatsburg verfpreidde, dat hij op order van zijn Koning reisde; maar zeker is het, dat hij dit zei, om zig wat meer aanzien te bezorgen. Er zijn Lieden, bij welke men deeze fnorkerij verfchoonen moet: zij zijn in de noodzaaklijkheid, om alömmeGeld te moeten opdoen. Men zou hen zekerlijk niet zoeken, bijaldien zij aan hun beftaanlijkheid niet eenige onderfchcidingen heg* tede, waardoor het gros der Stervelingen begoocheld Word,