DE ALGEMEENE EN BYZONDERE NATUURLYKE HISTORIE. NEGENDE DEEL.   DE ALGEMEENE EN BYZONDERE NATUURLYKE HISTORIE, MET DE BESCHRYVING VAN DES KONINGS KABINET. DOOR DE Heeren DE BUFFON EN DAUBENTON. NEGENDE DEEL. TE AMSTERDAM, By J. H. SCHNEIDER. M DCC LXXVII. Met Privilegie van de Heeren Staatm van Holland en Wefl vriesland.   INHOUD VAN DIT DEEL. Dieren van de oude Wereld . . . pag, 2t Dieren van de nieuwe Wereld . - T _ Dieren die aan de heide Werelden gemeen zyn . , 24, De Leeuw . . T 41. -De Tygers ' . 1 . . ; . -De 7>ger ' . " . , # ?2> De Panthera, de Oma en de Luipaard ; 85. De >g«*r ij4> De Cö^r ... . . - De Lynx . . ' - ^ • • 132. De Cara cal 150. De Hyaena . . , , . ' f I5g De .Civetkat en de Zibet . . . • De Genetkat ... „ . • 204. Door den Hr. de Buffon. Vertaald Door den Hr. C. van Engelen. • * 3  Befcbryving van den Leeuw . ; , pag< ^4 Befcbryving van dat gedeelte van hei Kabinet, hetwelk betrekking heeft tot de Natuurlyke Hiflorie van den Leeuw .... 53, Befcbryving van den Tyger t . gQ Befcbryving van dt Panthera . . ' • 9?> Befcbryving van dat gedeelte van het Kabinet, hetwelk betrekking heeft tot de Natuurlyke Hiflorie van den Tyger, van den Panthera, van den Onca en van den Luipaard . . . jq^. Befcbryving van de Jaguar . . . Il$9 Befcbryving van den Cougar . .. . I2V Befcbryving van den Lynx . . . 1^gt Befcbryving van dat gedeelte van het Kabinet, hetwelk betrekking heeft tot de Natuurlyke Hiflorie van den Jaguar, van den Cougar en van den Ly™ 148. Befcbryving van den Caracal . . . . I$2. Befcbryving van den Hyaena . . . . 167. Befcbryving van den Zibet . . . . .188. Befcbryving van de Civet . . . jpg# Befcbryving van de Genetkat . . . . 206. Befcbryving van dat gedeelte van het Kabinet, hetwelk betrekking heeft tot de Natuurlyke Hiflorie van den Caracal, van den Hyaena, van den Zibet, van de Civet en van de Genetkat. 215. Door den Hr. Daubenton. D E  DE ALGEMEENE EN BYZONDERE NATUURLYKE HISTORIE. #%J?0ewyl wy thans die viervoetige Dieren befchryven, die in Europa %f) ^ lliet oorfpronkelyk te huis hooren, en die daar bygevolg zo wel *P % niet bekend zyn als die waarvan wy de Hiflorie gegeeven hebben: 0*f en dit is de reden, dat de dubbelzinnigheden en de onzekerheden, door de valfche benamingen vermenigvuldigd zyn; dat men met die verkeerde benamingen de zaaken verward heeft, en van zommige dieren fpreekende van het een heeft gezegd, het geen van het ander gezegd moeft worden. Om de verwarring voor te komen, welke, ontftaat uit deze benaamingen, verkeerdelyk op de meefte dieren der nieuwe wereld toegepaft, gelyk, by voorbeeld , op die, welke men tonregt tygers heeft genaamd; om die verwarring, zeg ik, voor te komen, heb ik geoordeeld, dat her zekerft middel ware ee■ne vergelykende optelling der viervoetige dieren te maaken, waar in ik onderfcheide; voor eertt, de zulken die tot de oude wereld natuurlyk behooren, en daar aan eigen zyn, dat is, in Europa, Afrika en Afia, en die men by de ontdekkingen van Amerika, daar in niet gevonden heeft: vervolgens, de zulken , die oorfpronkelyk tot de nieuwe wereld behooren, en die in de oude niet bekend waren j eindelyk moeten die geenen, die eveneens in de beide Werelden gevonden worden, zonder door menfchen naar eene van beiden oyergebragt te zyn, befchouwd worden als tot de eene en andere te behooren; ik heb, om deze onderfcheidingen der dieren met zekerheid vaft te {lellen, alles moeten verzamelen en te famen voegen, wat in de Reisbefchryvingen, IX. Deel. A  a DE NATUURLYKE HISTORIE, en onder de eerfte Hiftoriefchryvers der nieuwe wereld,.ren opzigte van de dieren verfpreid gevonden _ wordt: het is de hoofdzaakelyke inhoud dier onderzoekingen , welke wy hier met eenig vertrouwen geeven, omdat wy dezelve nuttig oordeelen tot de kennis van de geheele JNatuurlyke Hiftorie, en byzonderlyk ook van de Hiftorie der Dieren* DIEREN VAN DE OUDE WERELD. De grootfte dieren zyn die, welken men beft kent, en waaromtrent men in 't algemeen de minfte dubbelzinnigheid of onzekerheid heeft; wy zullen dezelve dan in deze optelling volgen , met hen ten naaftenby naar de orde hunner grootte aan te wyzen. De olyfanten behooren tot de oude wereld, en worden in de nieuwe niet gevonden; de grootfte zyn in Afia, de kleinfte in Afrika; alle zyn zy uit de heetfte landen herkomftig, en fchoon zy in de gemaatigde geweften kunnen leeven, kunnen zy daar egter niet voortteelen; zy teelen zelfs in hun geboorteland niet voort, wanneer zy hunne vryheid verloren hebben; ondertusfehen is de foort vry talryk, fchoon geheel tot de Zuidelyke klimaaten der ■ oude wereld bepaald; en niet flegts wordt dezelve in Amerika niet gevonden, maar men vindt daar zelfs geen dier, dat men 'er mede.vergelykenkan, 't zy ten opzigte der grootte, of ten opzigte der gedaante.. Men kan het zelfde van den rhinoceros zeggen, waarvan de foort veelminder talryk is dan die van den olyfant; men vindt hem niet dan in de woeftynen van Afrika, en in de boffchen van Zuidelyk Afia, en daar is in Amerika geen dier dat daar naar gelykt. Het rivierpaard bewoont de oevers der groote "rivieren van Indië en Afrika ; die foort van dieren is miflchien nog minder talryk dan die van den rhinoceros , en wordt in Amerika, en zelfs in de gemaatigde geweften der oude wereld, niet gevonden. De kameel en de dromedaris, welker foorten, fchoon na aan malkanderen grenzende, verfchillende zyn, en welken men zo gemeen in Afia, in Arabie, en in alle de ooftelyke deelen der oude wereld, vindt, waren in de Weft-Indiën even onbekend als de olyfant, het rivierpaard, en de rhinoceros. Men heeft den naam van kameel zeer verkeerdelyk gegeeven aan den lama, (a) en aan den pacos (b) van Peru, die van zulk eene verfchillende foort zyn van die des kameels, dat men geoordeeld heeft hun ook den naam vanfchaapen; te mogen geven; zodat de eenen hen kameelen, en de anderen hen fchaapen, van Peru geheeten hebben, fchoon de pacos met ons fchaap niets dan de wol _ {a) Camelus dorfo levi, gibbo petto-rali. LiNN-Eus Syfi. Nat. Ed. X. pag. 6$. — Camelus pilis brevijfitnis ve/iitus Camelus Peruanus, le Cbameau du Perou. Brissojj. Regn. Amm. Pag- 5<5- — Ovis Peruma. Marcgrav. Hifi. Brafil. pag. 24.3. _ (b) Camelus topbis nullis, corpore lanato. Linn.eus Syft. Nit. pag. 66. - Camelus pilis pro' hxis toto corpore veflitus. La, Vigogne. Brisson. Regn. Animal. pa^. 57. — Ovis Piruanêg ratos diSa. Marcgrav. Bijl. Brafil, pag. 244.  DIEREN VAN DE OUDE WERELD. 3 ! gemeen heeft, en de lama den kameel nergens in gelykt dan in de lengte van zyn hals; de Spanjaarden (c) hebben vroegtyds waare kameelen naar Peru gebragt; zy hadden hen eerft op de Kanarifche eilanden afgezet, van waar zy hen vervolgens afhaalden, om hen naar Amerika te voeren; maar de lugtder nieuwe wereld fchynt niet gunftig voor deze dieren te zyn, want, fchoen zy op dien vreemden grond geteeld hebben, is dit egter zeer gebrekkig geweeft; zy zyn nooit vermenigvuldigd, en hebben altoos maar een klein getal blyven uitmaaken. De giraffa(d)of kemelpardel, een zeer groot, zeer zwaar, dier, en dat zeer opmerklyk is, zo wel door zyne zonderlinge gedaante als door de hoogte zy>ner geftalte, de lengte van zyn hals, en die zyner voorfte pooten, is in Amerika niet gevonden; het onthoudt zig in Afrika, en vooral in Ethiopië, en heeft zig in de gemaatigde klimaaten der oude wereld nooit verder dan tot de keerkringen veripreid. Wy zullen in het artikel van den leeuw doen zien, dat dit dier niet in Amerika beftondt, en dat de puma van Peru een dier van eene verfchillende foort is; wy zullen insgelyks zien, dat de tyger en de panther niet dan in de •oude wereld gevonden worden, en dat de dieren van Zuid Amerika, waar aan men dezen naam gegeeven heeft, van verfchillende foorten zyn. De waare tyger, de eenige die dezen naam moet behouden, is een verfchriklyk dier, en mifTchien meer te dugten dan de leeuw zelf; zyne woeftheid overtreft alles, en men kan zyne fterkte uit zyne geftalte beoordeelen: hy is gemeenlyk vier of vyf voet hoog, en van tien tot dertien, ja tot veertien, voeten lang, zonder daar den ftaart onder te begrypen; zyn vel is niet getygerd, dat is te zeggen met rondagtige vlekken bezaaid; hy heeft alleenlyk op den grond van vaal hair zwarte ftreepen, die zig dwars over het geheele lighaam uitftrekken, en die, langs de geheele lengte van den ftaart, ringen over denzelven maaken: deze karakters alleen zyn genoeg om hem te onderfcheiden van alle andere roofdieren van de nieuwe wereld, waarin de grootfte nauwelyks onze bulhonden of haazewinden kunnen evenaaren: de luipaard en de panther van Afrika of van Afia gelyken in grootte niet naar den tyger, en evenwel zyn zy grooter dan de roofdieren derZuidelyke deelen van Amerika. Plinius , wiens getuigenis men in dezen niet in twyffel kan trekken, dewyl de panthers ten zynen tyde te Rome zo gemeen waren, dat men dezelve aldaar dagelyks, in grooten getale, in de fchouwfpelen voor aller oogen blootftelde; Plinius , zeg ik, geeft 'er de wezendlyke kenmerken van op, zeggende , „ dat hun vel witagtig, en dat hunne vagt allerwegen geteekend is „ met zwarte vlakken, gelyk aan oogen ( e); hy voegt 'er by, dat het ee- (c) L'HiJloire Natur. des Indes, par Joseph Acosta, traduite pw Robert Renaud, Paris 1600. van pag. 44. tot pag. 208. Zie ook L'HiJloire des Incas, Paris 1744. Tom, II pag. aóff. enz. (d) Giraffa, quam Arabes Zurnapa, Gretci £f Latini Camelo-pardalin nominant. Belloit: Objerv. pag. lig. (e) Pantberis in candido breves macularum oculi varias . . .; Q5 Pardos, qui mares Junt, appellant in eo omni genere creberrimo in Africa Syriaque, quidam ab üs Pantberas candore Joh dis' cernunt, nee adbuc differentiam iiweni. Plijiius Hijl. Nat. Ltb. VIL cap. KVU. A 2.  DE NATUURLYKE HISTORIE, „ nigft verfchil, 't welk tuffchen het mannetje en het wyfje plaats heeft, hier 9, in beftaat, dat het wyfje witter vagt heeft". E(e dieren van Amerika daarentegen , waaraan men den naam van tygers heeft gegeeven, gelyken meer naar den panther dan naar den tyger, maar zy verfchillen 'er nog genoeg' van om ons duidelyk te doen bemerken,, dat geen hunner bepaaldelyk van defoort der panthers is. Het eerfte is de jaguar, of jaguara of janowara, die in Guiane, Braziliën,en andere Zuidelyke deelen van Amerika gevonden wordt. Ray hadt dit dierniet zonder eenige reden Pardus, of Braziliaanfche lynx, genaamd (ƒ); de Portugeezen hebben het once, of onea geheeten, omdat zy al vroeger denzelfden naam by verballering aan den lynx, en vervolgens aan den kleinen panther van de Indien, gegeeven hadden; en.de Franfchen hebben het, zonder eenigen grond, tyger genaamd (g); daar liet niets gemeens mede heeft:, het verfchilt ook van den panther in de grootte des lighaams, in. de plaatfing en in de figuur van de vlakken, in de kleur en de lengte van 't hair, dat in deszelfs jeugd kroes is, en nooit zo glad wordt als dat van den panther; hetverfchilt 'er ook van in inborll en zeden, het is wilder en laat zig niet temmen, enz; die verfchillen beletten egter niet, dat de jaguar van Brazil, niet meer naar den panther dan naar eenig ander dier van de oude wereld, gelykt. Het tweede is dat, 't welk wy couguar zullen noemen, door eene famentrekking van zyn Braziliaanfchen naam cuguacu-ara (b) welken men uitfpreektcougouacou-ara, en welk dier onze Franfchen nog verkeerdelyk rooden tyger geheeten hebben; het verfchilt. in alles van den waaren tyger, en het verfchilt veel van den panther, als hebbende het hair van eene rofle, eenpaarige,. kleur, zonder vlakken; hebbende den kop ook van eene verfchillende gedaante en den fnuit. langer dan de tyger of de panther. Eene derde foort, waaraan men insgelyks den naam van tyger heeft gegeeven,, en die daar,.in alles, even verre van.af is als de voorgaande foorten, isde jaguarete. (i), die ten naaftenby van de- geftalte is van den jaguar, en die denzelven ook in de natuurlyke gebruiken gelykt, maar die daar ook, door eenige. uitwendige kenmerken, van verfchilt; men heeft dit dier zwarten tyger genaamd , omdat zyn hair over het geheele lighaam zwart is met nog zwarter vlak^ ken, die afgefcheiden en allerwegen gezaeid zyn, gelyk die van den jaguar. Behalven deze drie foorten, en miffchien nog eene vierde, die kleiner is,. waaraan men den naam van tygers heeft gegeeven, vindt men in Amerika nog een dier, dat, men daarmede vergelyken kan, en 't welk my; voorkomt beter benoemd te zyn; dit is de kat -luipaard, dit dier heeft wat van de kat en wat van dea panther, en het.is inderdaad gemaklyker hetzelve door deze faamgellelde benaaming aan te duiden, dan by zyn mexikaanfchen naam tlacoofclotl (&); het (ƒ) Pardus an Lynx Brafilknjis, Jaguara di&a Mttregravii. Ray Synopf. Quadrup. pag. 166. {g) Gros Tigre de la Guiane. Desmarchais. Tom. III. pag. 299. Le Tigre d Amerique Brissün^ Regn. Animal. pag, 270. Cu^uacu-ara. Pison Hifi. Nat. Ind. pag. 104. — Le Tigre rouge. Barre're Hi/loire de la Prance Equinott. paz,. 165 — Le Tigre rouge. Brisson. Regn. Animal. pag. 272. (i) Jnguarete. Pison. Hifi. Nat. Ind. pag. 103. — Once, ejpece de Tigre. Desmarchais Tom*. UI. D3H. —- Le Titrre imi.r. lioiconn //»,.-,.,„/ Zie HLernahdez Hifi. Mexic. pag. 2x5. — Cbat-pard. Hifi.'dt l'Académie du &iences.,.  DIEREN VAN DE OUDE WERELD. s is kleiner dan de jaguar, de jaguarete, en de couguar, maar het is tevens grooter dan de wilde kat, daar het anders in geftalte veel naar gelykt■ het heeft alleenlyk den ftaart veel korter, en de vagt doorzaeid met zwarte vlakken, die lang zyn op den rug, en rondagtig aan den buik: de jaguar, de jaguarete, de couguar, en de kat-luipaard zyn dan de dieren van Amerika waaraan men verkeerdelyk den naam van tygers gegeeven heeft: wy hebben den couguar en den kat-luipaard leevende gezien, en wy zyn derhaïven zeker , dat zy elk van een foort zyn, die onder malkanderen verfchillende is en die nog meer verfchilt van die des tygers en des panthers. Wat den puma en den jaguar betreft, het blykt duidelyk uit de befchryvingen van hun, die deze dieren gezien hebben, dat de puma geen leeuw is en' de jaguar geen-tyger; dus kunnen wy onbefchroomd zeggen, dat de leeuw de tyger, en zelfs de panther, even weinig in Amerika gevonden zyn geweeft als de olyfant, de rhinoceros, het rivierpaard, de giraffa en de kameel: dewvl alle die toorten een heet klimaat hoodig hebben om zig voort te planten en zig nooit in de Noordfche landen onthouden hebben, zo konden zy geenegemeenfchap hebben met Amerika, noch zig naar dat wereld-deel uitbreidendeze algemeene waarheid, waarvan men zelfs geen denkbeeld fchynt gehad dié men niet eens vermoed fchynt te hebben, is van al te veel belang, om deze'lve met te beveiligen met alle mogelyke bewyzen, die haar buiten alle tegenfpraak en twyffehng Hellen: laat ons dan onze vergelykende optelling van de' dierea der oude wereld met die der nieuwe vervolgen. Elk weet, dat de paarden niet flegts verwondering maar zelfs vrees verwekten by de Amerikaanen, toen zy dezelve voor de eerfte reize zagen - zyzvn wél gedaagd m bykans alle de klimaaten dier nieuwe wereld, en zv zvn daanu byna zo gemeen als in de oude (/)• ' ' Dit zelfde kan men ook zeggen van de ezels, die even onbekend waren, en die even goed voortgeteeld hebben en vermeerderd zyn in de heetfte geweften van Amerika; zy hebben zelfs muilezels voortgebragt, die in alle de bergagtige gedeelten van Chili, van Peru, van nieuw Spanje, enz , nuttiger zyn om lallen te draagen dan de lamas. ö t De zebra (m~) is insgelyks een dier, dat in de oude wereld thuis hoort, en t welk naar de nieuwe moogelyk nooit overgebragt, noch aldaar gezien, is; m Mémoires pour fervir a, ÏHiJloire des Animaux. Tom. III. Part. I. pag. ioa —Chat - tard' Brisson. Rsgn. Animal. pag. 273. v ' pL'/h^"^6 Pa:r!S'V ,2S? garcilasso' die *h de Spaanfche Weft-Indien zyn , komen van „.Paarden, dre van Andalufie zyn overgebragt, eerft naar 't eiland Kuba en dat van St. Do„ mingo, vervolgens naar dat van Barlovento, alwaar zy zo fterk vermenigvuldigd zvn dat „ zy zig ,n de onbewoonde landen ver.fpraid hebben, alwaar zy wild geworden! en des te „ fterker toegenomen, zyn omdat'er geene roofdieren op deze eilanden waren, die henkon„-denbefthadigen en omdat 'er, het geheele jsar door, gras was. Hifi oir; des Ineas, Paris „1744- Het zyn de tranfehen, die de AntillMche eilanden van Paarden voorz'en hebber„ de Spanjaarden hadden dezelve da ir niet gelasten, gelyk op de andere eilandenen op '4 „ vafte land van Amerika ; tfe Hr. Aübert, tweede Gouverneur van.Góadeloope, heeft de„.eeiïte weide op dit eiland aangelegd en heeft daar de eerfte Paarden haten brengen", ffi-, totre generale des Antilles, par le Pére du Tertrs. Paris 1667. Tom. 11. pag. 2S0 Mra- Ray Wfif- Qjudrup. pag. 69. Kdwards Glemings- of Nalur. Hifior. Londoiu A 3^  6 DE NATUURLYKE HISTORIE, het fchynt tot een byzonder klimaat bepaald, en wordt niet veel gevonden dan in dat gedeelte van Afrika, 't welk zig van de Evennagtslyn tot aan de Kaap de Goede-Hoop uitftrekt. Het rund-dier wierdt noch op de eilanden, noch op 't vafte land, van Amerika gevonden ; kort na de ontdekking dier nieuwe landen bragten de Spanjaarden ftieren en koeijen uit Europa derwaards over: in 1550, beploegde men voor de eerfte reis het land met runderen in de valey van Knsko die dieren vermenigvuldigden verbazend fterk op dat vafte land, gelyk ook op de eilanden St. Domingo, Kuba, Barlovento, enz: zy wierden zelfs op verfcheiden plaatfen wild: de foort van rund-dier, dat in Mexiko, Louiliana, enz, gevonden is (0), en't welk wy wildenftier, of bifon genaamd hebben, is uit onze runderen niet gefprooten; want de bifon was in Amerika, voor dat men de Europifche runderen derwaards hadt overgevoerd, en hy verfchilt 'er ook genoeg van om hem te kunnen aanmerken als eene afzonderlyke foort uitmaakende: hy heeft een bult tuffchen de fchouders; zyn hairiszagter dan de wol, op het voorfte gedeelte des lighaams langer dan op 't agterft; en aan den hals en langs den rug gekroesdde kleur van 't zelve is bruin, donker, getekend met eenige witagtige vlakken: de bifon heeft daarenboven korte pooten, die, even als de kop en de keel, met lang hair bedekt zyn; het mannetje heeft een langen ftaart met een kwaft hair aan 't einde, gelyk men aan den ftaart van den leeuw ziet: fchopn deze verfchillen my, gelyk als alle andere Natuuronderzoekeren , voldingende zyn voorgekomen om van het runddier en den bifon twee verfchillende foorten te maaken (p), wil ik dit egter niet ftellig verzekeren; dewyl het eenig kenmerk, 't welk de foorten verfcheiden of dezelfde maakt, beftaat in het vermogen om dieren te teelen, die in ftaat zyn om weder huns gelyken voort te brengen; en dewyl niemand ons onderrigt heeft, of de bifon met het runddier kan voortteelen, niemand waarfchynlyk ooit beproefd heeft om hen met malkanderen te laaten koppelen, zo zyn wy niet in ftaat, om eene zekere uitfpraak wegens dit ftuk te doen. Ik heb aan den Hr. de la Nux, oud Raadsheer in den Koninglyken raad op 't eiland Bourbon, en Correfpondent van de Akademie der Weetenfchappen, eene wezendlyke verpligting, voor het geen hy my in zyn brief, op het eiland Bourbon den 9 Ocfober 1759 gefchreeven hieromtrent meldt, en berigt, dat de bifon, of 1758. pag. 27. en 29. — Ajnt Sauvage. Koi.be, Tom. In. pag. 22. — Le zèbre, ou l'Afnt rayé. Brisson. Regn. Animal. pag. ior. (n) Hiftcire des Ine as, Paris 1744.- Tom. II. 266. enz. (0) Hifloire du nouveau Monde, par J. de Laet. Leiden 1640. Liv. X. cbap. 4. (p) Zie het vierde Deel van die Werk, op het Artikel der Runddieren, blz. 230. (q) Uittrekzel van den Brief van den Hr. m la Nux, aan den Hr. deBuffon gezonden. „Vu „ moet niet verzuimen u te berigten, dat de bifons, zo de uitwas of bult, welken zy op den „ fchoft hebben, het eenigffe kenmerk is, dat hen van de runddieren onder fcheid t, niet eene „ byzondere en verfchillende foort van dezen zyn, gelyk gy vaftelyk fchynt te gelooven: op „ dit eiland, alwaar ik, federt meer dan dertig jaar, Bourbonfehe runderen, Indiaanfche ,, runderen, en bifons, gezien heb, is het eene uitgemaakte zaak, dat het dieren van dezelf„ de foort maar van verfchillende raden zyn , die zig, federt dien tyd , vermengd hebbende, ,, jongen hebben voortgebragt, die op hunne beurt voortgeteeld hebben, met welke voort* M brengzelen onze weiden werkelyk beflagen zyn; ik heb onder anderen eene Dourbonfche  DIEREN VAN DE OUDE WERELD. * Het runddier met den bult , op het eiland Bourbon met onze Europifche rund dieren koppelt en voortteelt; ik erken, dat ik dat runddier meiden bult in de Indien eer als een bifon dan als een rund befchouwd heb: ik kan'den Hr, de la Nux met genoeg bedanken, van my deze waarneeming niede ?e deeld te hebben, en het ware wel te wenfchen, dat, op zvn voorbeeld meniehen in verre afgelegen landen gezeten, dergelyke protfneemin ï de dieren te werke fielden; het komt my voor, dat het vonnir&vSoSS van Louifmna gemaklyk zyn zoude te beproeven, om den Wfon vanS met de Europifche koe, en den Europifchen ftier met de bifon's koe Z hz- £en zX fvn ïr;°tZy te famen voortbrengen, en dan loude men zeicer zyn, dat de Europifche runderen, de gebu te runderen van 't ei land Bourbon de ftier der Oott-Indién, en de bifon van Amerika Sen niet dan eene en dezelfde foort maaken. ^nt-rika, a'len niet- Men ziet uit de proefneemingen van den Hr. de la Nux dat de hult- ffPPn wezendlyk karakter uitmaakt, dewyl dezelve met eenige geflagten veSwfnt daarenboven heb ik zelf, door eene andere waarneeming, beme"kl dTtde bult of uitwas welken men op den kemel gelyk als op den bTfon zLt eene S pSts heeft11 e^S V Wdk' f¥°n gÊW00n ^t nSf'ftand! vamg plaats heeft, en befchouwd moet worden als een toevallig verfchil, 't " L°nrghlhai"pdaaruik 7Vfcj?eiden genagten van gewonnen heb, en d>e egter nooïr van fa* " l (ï f Bourbonfehe ftieren, maar enkelyk van egte bifon's is ïedeSeeweefl- de eert „ bafterden van de vermenging der bifons met Bourbonfrh,» rirr \St, gweeit, de eerfte „ den, die zyz,,isen, /og h"b£™'™ ' feKÏh,°, ™Ï5° "° te'i,c°",; «'elkedemoe„ mogen, om de granen en andere ZUS,, ™ te.TrS™' ™° welï 'f 2' 'V12M „ gen I,« noeh he?seb„ik ,„ den%loeg"„och d™,7ÏS',va|eïs'Toï- dit'ZS™"et ™ „ .en: de» nimegentande heb Ik de ondervtd^1 entot f finT ,"edé 1S„*£?'£ RenXSen^^^ r^W^s^titó lassari s, neusgaten doorboort; men fteekt 'er een vzertie in al* JlVi « 7 LU}Küen de "SwroSS^W? weeten °KTdat ge,yk is ^^^^i ftteïïi SBta°ff te^woordt/enz"" blf°n M toe' d0ch dis ****** ben ik  3 DE NATUURLYKE HISTORIE, welk miffchien van de lyvigheid des diers alhangt, wantik heb een mageren en ziekelyken kameel gezien, die zelfs geen fchyn van bult hadt. Het ander kenmerk van den Amerikaanfchen bifon, 't welk hier in beftaat, dat dezelve langer en veel zagter hair heeft, dan onze runderen, fchynt insgelyks niet dan eene verfcheidenheid te zyn, die door den invloed van het klimaat wordt voortgebragt, gelyk men in onze geiten, onze katten, en onze konynen, ziet, wanneer men dezelve vergelykt met de geiten, de katten, en de konyneu van Angora, die, fchoon zeer verfchillende van hair, egter van dezelfde foort zyn; men zoude zig dan met eenige waarfchynlykheid kunnen verbeelden, (inzonderheid zo de bifon van Amerika met onze Europifche Jcoeijen teelde) dat onze runderen voormaals door de landen van 't Noorden , aan die van Noord-Amerika raakende, waren doorgetrokken, dat zy vervolgens , naar de gemaatigde geweften van dat werelddeel afgezakt zynde,met der tyd de indrukzels van het klimaat hebben aangenomen, en van runderen bifons geworden zyn. Maar tot den tyd toe, dat de groote zaak, dat is te zeggen het vermogen om te famen voort te brengen, bekend zy, meenen wy regt te hebben van te zeggen, dat onze runderen dieren zyn, die aan de oude wereld behoren, en die in de nieuwe niet beftaan hebben vóór dat zy derwaards zyn overgebragt. Daar waren in Amerika nog minder fchaapen 0) dan runderen; zy zyn uit Europa derwaards gebragt, en zy zyn in alle de warme en gemaatigde lugtftreekenvan dat werelddeel gelukkig gedaagd; maar fchoon zy daar f?;redelyk vrugtbaar zyn, vallen zy 'er doorgaans magerer, en de hamels hebben 'er in 't algemeen minder fippig en minder malfch vleefch dan in Europa; het klimaat van Brazil is waarfchynlyk dat, 't welk beft met hun geftel overeenkomt , want het is het eenige in de nieuwe wereld, alwaar zy ten uiterften vet worden (y); men heeft niet ilegts de Europifche maar ook de Guineefche Qw) fchaapen naar Jamaïka overgebragt, die daar even goed geflaagd zyn; die twee foorten, die ons voorkomen verfchillende foorten te zyn , behooren beide, en eeniglyk, tot de oude wereld. Het is met de geiten eveneens als met de fchaapen, zy beftouden niet in Amerika, en die, welken men daar thans vindt, en die in grooten getale voorkomen, zyn allen oorfpronkelyk van de geiten, welken men uit Europa derwaards heeft overgebragt; zy zyn in Brafiliën zo fterk niet vermenigvuldigd als de fchaapen; in de eerfte tyden, toen de, Spanjaards hen naar Brafil • bragten, waren zy daar zo zeldzaam, dat zy voor honderd en tien dukaaten het ftuk verkogt wierden fV);maar zy teelden 'er vervolgens zo verbaazend fterk voort, dat men hen byna voor nietmetal kon krygen, en dat men het vel alleen waardeerde: zy werpen daar drie, vier, ja zelfs vyf, jongen (j) Zie Hijloire des Tncas, Paris 1744.. Tom. II. pag. 322. \t) Zie Hijloire du Brefil, par Pison & Marcc/iave. (v) Zie Hijloire du nouveau Monde, par J. de Laet Leyde 1640. ito. XV. cbap. IS. (w) Ovis Guineënfis feu ^ngolenjis, Marcgravii , lib. VI. cap. 10. Ray Synopf. pag. 75. Hijloire de la Jamdique, par Hans Sloane, Londr. 1707. Vol.I. pag. 73. de 1'introduSion. pcj Zie Hijloire du nouveau Monde, Lib. XV. cbap. 15.  DIEREN VAN DE OUDE WERELD. 9 gen t'éener dragt, daar zy in Europa {leges een of twee voortbrengen: de groote en de kleine eilanden van Amerika zyn zo voorzien van geiten als het vaste land van dat werelddeel; de Spanjaarden hebben hen zelfs op de eilanden IZt- wdf ? gebragt; Zy -halden 'Cr ht* eiland van Juan-Femndes mede voorzien (z) alwaar zy ten uiterften vermenigvuldigd zyn: maar dewyl de Vry- ^if 9Ja i1C 1 TV,°lg dezeZeën ontruiteden, daar onderftand van leefmiddelen door bekwamen, zobefloten de Spanjaarden de geiten op dat eiland te verdelgen en zy lieten, ten dien einde, daar honden, die in 't wild hepen, en op hunne beurt zo fterk vermenigvuldigden, dat zy de geiten en bokken in alle de gedeeltens van het eiland, die genaakbaar waren, verdelgden; en die honden zyn daar zo woeft en wreed geworden, dat zvthans de menfehen aantaften. * Het wild zwyn, het tamme varken, het Siams of Chineefch varken, die alle drie met dan eene en dezelfde foort zyn, en die in Europa en Afia zo fterk ïoS n *° g/TdIkS ve™enig™ld^n, worden in Amerika nkt ge S\aa i] '°U (^ dle eene °Pemng °P den rug heeft> is het dier van dit werelddeel, 't welk daar naaft by komt; wy hebbln het leevend geJd en wy hebben vrugtloos beproefd om het met het Europefch varken te oen voortteelen; daarenboven verfchüt het daar in zo veele andere kenmerken van dat wy met grond mogen zeggen, dat het van eene andere foort is: de var£?'ult Euro.Pa n^r Amerika overgebragt, zyn daar nog beter gellaagd, en fterker vermenigvuldigd dan de fchaapen en de geiten: de eerfte zoggen, zegt Garcilasso (P> wierden in Peru nog duurer verkogt dan de geiten; het runder-en fchaapenv eefch zegt Piso (c) is in Brafiliën zo goed niet als in Europa, de varkens alleen zyn daar beter en vermenigvuldigen daar fterk; zy zvn ook, volgens Jan de Laet (d) op St. Domingo beter geworden, dan zV in ™TrPT:,m ■ pgCmeen kan men Zeggen'dat' van^ huiffelyke of Li" me dieren, die uit Europa naar Amerika zyn overgebragt, het varken beft en algemeenft geflaagd is: in Kanada, gelyk in Brazü, dagt is te zeggen inde zeer koude en zeer heete landen van dit werelddeel, brengt het voort vermenigvuldigt her, en zyn vleefch is even goed te eeten: de foort der i ten daarentegen is met vermenigvuldigd dan in de heete of gemaatigde landen en heeft zig in Kanada niet kunnen ftaande houden: men moet van tvd tot tyd bokken en geiten uit Europa doen overkomen om de foort te vernieuwen, die, te dezer oorzaak, zeer weinig talryk is: de ezel, die in Brafiliën en in Peru vermeerdert, heeft in Kanada niet kunnen vermeerderen; men ziet daar noch muilezels noch ezels, fchoon men, op verfcheidene tyden, (z) Reize rondom de Wereld door Anson, Amfterd. 1748. pa?. m druplToy PlS°/l \-d- PS-f-JTajaCU,> %tr Mexicanu: Mofcbifcrus. Ray Synopf. qua. (i) Hiftoire ies Incas. Paris 1744. Tom. II. pag. 266. fuiv. W Htjtone du Nouveau monde, par J. de Laet. Leid. 1C40. cbap. IV. pag. 5. IX. Deel. jj  io DE NATUURLYKE HISTORIE, veele paaren dezer laatfte dieren heeft overgebragt, aan welken de koude die kragt van geftel, die natuurlyke hitte, fchynt te ontneemen, die hen in deze kliniaaten zo fterk van andere dieren onderfcheidt: de paarden zvn ten K&ft T" ftfk Traenig^diSd in de heete en in de koude landen va t vafte land van Amerika, zy fchynen alleenlyk kleiner te zyn geworden (ef maar dat hebben zy gemeen met alle andere dieren, die uit Europa naar Amelika zyn overgebragt want de runderen, de geiten, de fchaapen, devaK de honden vallen kleiner m Kanada dan in Frankryk, en, 't geen SS vee zonderlinger zal fchynen, is, dat alle de diereJi van Amerika z"ife die we ke aan het klimaat natuurlyk eigen zyn , in 't algemeen veel klein val eA dan die der oude wereld: de Natuur fchynt in dat nieuw werelddeel eene andere maat van grootte gevolgd te hebben; de menfch is de eenige, welken zy naar dezelfde maat heeft geformeerd: maar ik moet, eer ik de bvzond?Sje^S^ea ' WUar°P ^ d£Ze algenieene ™neeming gronde, «yaê Het varken is dan in de nieuwe wereld niet gevonden, het is derwaards overgebragt, en het is daar niet flegts in den ftaat van huisdier vermenÏÏvul digd, maar het is zelfs op verfcheiden plaatfen wild geworden (Hen het leeft en vermenigvuldigt daar, even als onze wilde zwynen, in de boffchen zonder eenig hehulp van den menfch: men heeft nog"eene andere foort van varVCt ^°Peifch verfchillende, van Guinée naar Brafiliën overgeK.SUm t, rr vermfnigvuldigd is: dit Guineefch varken, kleiner dan een ZTrlt l' he£ft fCr lnng! ,n Ze£1' fPitfe °°ren §dyk 00k zeer lan^rïeïÖnS °P de,n gr°1nd is niet bedekt met lange borftels, vfn Vn tÏ' e? het fchynt een onde^heiden en afzonderlyke foort hi R^ri^ P, * Tktn t£ niafen' want wy hebben "iet vernomen, dat } ' alWrr d£ hltte van 1 klimaat de voortteeling van alles begunitigt, deze twee foorten zig onder malkanderen vermengd, en of vruetbaare afftammehngen of flegts muilezels voortgebragt, hebben De honden, welker rallen zo verfcheiden, en zo talryk verfpreid zyn , wierden ïaïïÏÏSti T 'Vi fprC?en1' niCt §evonden> ^n als flarden Ifmonfters! * eiken men bezwaarlyk met dezelven vergelyken, en tot het geheel van de foort betrekken konde: daar waren op St. Domingo kleine dieren, gofqués geheï en gelyk aan Befae hondjes; maar daar waren geene honden gelyk aandie van Europa, zegt Garcilasso, en hy voegt 'er bv (10, dat de Euroüifrh« honden, welken men naar Kuba en si Ö(&ge^t>S^^S^ worden zynde, het getal van het vee, dat ook wild geworden was op d e eilanden zeer verminderden; dat deze honden met troepen van tien of twaalf W Hans Sloane Hijloire de la Jamaïque, Londr. 1707. en 1725 £1 wilr|e™PfChe varkens.zyn * alle, ^ Weft-Indiën fterk vermedigvuldigd; zy zyn " t wShlwTw"' 60 me" Jaa^ he" gf'yk het Witd zwy»' waa'van z? de geaartheid en ris Jag 44 enz! aangen0men ' ^oire-Naturelle des mdes, par Joseph Acosta, Pa. f4? Mt- BraflL cum °PPend- Makcgravii. (*) Hijloire des IncQS, Paris 1744. Tom. IJ. pag. 322. enz.  DIEREN VAN DE OUDE WERELD. ii liepen, en zo kwaadaartig waren als de wolven: daar waren geene egte honden m de Weft-Indiën, zegt Joseph Acosta (O, maar alleenlyk dieren, die naar kleine hondjes geleeken, en welken men in Peru alco noemde en deze alco's verbinden zig aan hunne meefters, en hebben ook ten naafi'enbv de geaartheid van den hond: indien men vader Charlevoix mag gelooven CB die zyne waarborgen ten dezen opzigte niet bybrengt, „ waren de gofcïns " vanSt. Domingo kleine ftomme hondjes, die de Dames voor tydkorting „ hielden (T); ook bediende men zig van dezelve op de jagt, om andere die„ ren op te fpooren; zy waren goed om te eeten (», en verftrekten tot ee„ ne groote toevlugt m de eerfte hongersnooden, welken de Spanjaarden on„ dergingen; zy zouden allen op het eiland gedood en het geflagt verdelgd „ zyn geweeft, zo men hen niet van verfcheiden plaatfen van 't vafte land „ hadt aangevoerd: daar waren 'er van verfcheiden foorten; zommigen had„ den het vel geheel glad, anderen hadden 't lighaam met eene zeer zagte " j ■ de meeften hadden niet dan een zeer teder en zeer vl dons- „ dezelfde verfcheidenheid van kleuren, welken men onder onze honden „ vindt, ontmoetede men ook onder dezen, en zelfs was die verfcheidenheid „ grooter, omdat men 'er alle kleuren, en zelfs de leevendigfte, ondervondt" Zo de loort der gofchis ooit beftaan hebbe met die byzonderheden, welke' vader Charlevoix daar aan toefchryft, waarom maaken de andere Schrwers daar geen gewag van? en waarom beftaan deze dieren, die, volgens zyne ongave met flegts op't eiland St. Domingo, maar in verfcheiden ftrecken van t vaite land verfpreid waren, thans niet meer? of liever, zo zy beftaan, hoe hebben zy alle die fraeje byzonderheden verloren? Het is waarfchynlyk, dat öe goicnis van vader Charlevoix , waarvan hy zegt den naam niet dan bv den vader Pers gevonden te hebben, de gofqués van Gar cilasso is; ook kan fJan,a- g°f^ués ™n St. Domingo en de alco van Peru, niet dan hétzeilde dier zyn, en het fchynt zeker, dat dit dier, onder alle de Amerikaanlche dieren, de meefte overeenkom!!: met den Europifchen hond heeft: zomïmge Schryvers hebben het als een waaren hond befchouwd; Tan de Laex W zegt, uitdrukkelyk, dat'er ten tyde, toen de Indien ontdekt wierden een klein foort van honden op St. Domingo gevonden wierdt, die men niet dan voor de jagt gebruikte, maar die volftrekt ftom waren: wy hebben in de Hiitone van den hond gezien (o) dat deze dieren het vermoeen van blaften in de heete landen verliezen, maar het blaffen wordt door een foort van gehuil vervuld, enzyzyn nooit geheel ftom, gelyk die Amerikaanfche dieren: de CO Hijloire Naturelle des Indes, par Joseph Acosta. pag. a6. env. 5? ffS de//H^°/ne,der ™euwe ^reld, door Ja n de Laet X.T B. 5. Hoofdd. tjjuivf totvt-Domingue, par le Pere CHAaLEvoix, Paris 1 730. Tom. t. pag. 35. S h^nifT Dafes °P.St- Domingo, toen men dat eiland ontdekte? > l S-/i h?nden vleefch is niet goed om te eeten. S zï?Z?v nnde,nieuwf. Were'd, door Jan »e Laet B. XV. H. 15. Q«; *ie het V. Deel van dit Werk onder het artikel van den hond. B a  12, DE NATUURLYKE HISTORIE, honden uit Europa overgebragt zyn ten naaftenby even goed geflaagd in de heetfte en in de koudfte landen van Amerika, in Brafiliën, en in Kanada, en het zyn, onder alle dieren, die, daar de Wilden (p) meeft van houden; zy fchynen evenwel van aart veranderd te zyn, zy hebben hunne ftem in de heetfte, de grootte hunner geftalte in de koudfte, landen verloren, en zy hebben bykans overal regte ooren gekreegen; zy zyn derhalven verbafterd, of liever tot hunne oorfpronkelyke foort te rug gekeerd, namelyk die van den herdershond of den hond met regte ooren, die onder alle foorten die is, welke minft blaft: men kan derhalven de honden beichouwen als eeniglyk tot de oude wereld behoorende, alwaar hunne natuur niet volkomen ontwikkeld is dan in de gemaatigde geweften, en alwaar dezelve door de zorgen van den menfch volmaakt is en verfcheidenheden heeft voortgebragt, dewyl zy in alle onbefchaafde landen, en in alle ten uiterften heete, of ten uiterïten koude , geweften, eveneens klein, lelyk, en byna ftom, zyn. De hyaena {q) , die ten naaftenby de grootte van een wolf heeft, is eendier, dat by de Ouden bekend is geweeft, en 't welk wy leevend gezien hebben ; het is zonderling door de opening en de klieren, welken het eveneens geplaatft heeft als die van den das, daar een vogt van eenen zeer fterken reuk uitloopt: het is ook opmerkelyk door zyn lang hair, 't welk zig langs den hals en den fchoft uitftrekt, door zyne gulzigheid, die hem aanzet om de lyken op te graaven, en het ftinkendfte vleefch in te Haan, enz: dit afzigtig dier leeft niet dan in Arabie, of in de andere zuidelyke Provintiën van Afia, het beftaat niet in Europa, en is in de nieuwe wereld niet gevonden. De chacal (/•), die van alle de dieren, zonder zelfs den wolf uit te zonderen , dat is, waarvan de foort ons voorkomt meeft naar die van den hond te zweemen, maar die daar egter door wezendlyke kenmerken van verfchilt, is een zeer gemeen dier in Armenië en in Turkijen, en 't welk ook in verfcheiden andere geweften van Afia en Afrika gevonden wordt; maar het i$ volftrekt vreemd in de nieuwe wereld: het is opmerkelyk door de kleur van zyn hair, 't welk fchitterend geel is; het heeft ook ten naaftenby de grootte van een vos; niettegenftaande de foort zeer talryk is, heeft dezelve zig egter niet tot in Europa, en zelfs niet in 't Noorden van Afia, verfpreid. De genetta (ƒ), een dier by de Spanjaarden wél bekend, dewyl het zig in Spanje onthoudt, zou ongetwyffeld opgemerkt geweeft zyn, zo het in Amerika was gevonden; maar, omdat geen der Spaanfche Hiftoriefchry veren of Reizigers daar gewag van maakt, is het klaar, dat dit wederom een dier is, dat in de oude wereld alleen t'huis hoort, waarin het de Zuidelyke deelen van (ƒ>) Hiftorie van de nieuwe Wereld, door J. de Laet B. XV. H. 15. {q) Hyana Aristoteles. Hift. animal. — Dabub Arabum. Charleton, Extrcit. pag. 15. \r~) Lupus aureus .... Jackall. Kay Synopf. Quadrup. pag. 174. Afiaticum Animal, AM nuncupatum. Bellon. Ohferv. pag. 160. — Canis ftavus . . . . Le Loup doré. Brisson. Regn. Animal. pag. 237. (j) Genetta. Bellon. Obferv. pag. 76. - Genetta. Catus Hijfania Gtnetbocatus. Chakleton. Exerc. pag, 20. — La Genette Brisjon Regn. Animal. pag, 252.  DIEREN VAN DE OUDE WERELD. 13 Europa en die van Afia, die omtrent op die zelfde breedte liggen bewoont. OÖ ' Schoon men beweerd heeft, dat de civet in nieuw Spanje wierdt gevonden, denken wy egter, dat het niet de civet van Afrika en de Indien is, daar men de muskus uithaalt, die men vermengt en bereidt met die welke men ook bekomt van het dier in China hiam geheeten; en wy befchouwen de waare civet als een dier van de Zuidelyke deelen der oude wereld, dat zig met in t Noorden verfpreid heeft, en dat niet naar de nieuwe wereld heeft kunnen doortrekken. De katten waren, even als de honden, geheel vreemd in de nieuwe wereld en ik ben thans ten vollen zeker, dat de fóort daar niet beftondt, fchoon ik een plaats heb aangehaald (O, waar uit blykt, dat een man van 't volk van christoffel CoLUMBus op de kult dier nieuwe landen een wilde kat gevonden en gedood hadt: ik was, het artykel van de kat befchryvende, nog zo wel met onderligt, als ik tegenwoordig ben, wegens alle de misbruiken en verkeerde toepafiingen , welken men van de naamen gemaakt heeft, en ik beken dat ik de dieren nog met genoeg kende om, in de verhaalen derReisbefchrvveren, de aangemaatigde, de kwalyk toegepafte, de geleende of gemaakte benaamingen te onderfcheiden; en men zal zig deswegen niet zeer verwonderen, zo men m aanmerking neemt, dat de Naamlyftmaakers, welker onderzoekingen zig tot dit oogpunt alleen bepaalen , wel verre van het onderwerp te hebben opgehelderd, het zelve door andere benaamingen en fpreekwyzen tot hunne willekeurige leerwyzen betrekkelyk, meer verward heb. ben; hetwelk noodzaaklyk moeft gebeuren, omdat die leerwyzen, in verge yking van de befchouwing zelve en van het gezigt der zaaken, altoos gebrekkig en by mangel daar van, vol fouten zyn: de natuurlyke zust welke wy hebben , om de zaaken, die wy voor de eerfte reize zien, te vei' gelyken met die welke .ons reeds bekend zyn , gevoegd by de bykans onverwmlyke moeijelykheid, die 'er was, om de naamen, daar de Amerikaanen de dingen mede aanduiden, uit te fpreeken, zyn de twee oorzaaken van die verkeerde toepaffing der benaamingen, die zedert zo veele dwaalingen heeft voortgebragt: het is, by voorbeeld, gemaklyker aan een nieuw dier den naam van wild zwyn (u) of zwart varken, te geeven dan zyn Mexikaanfch-n naam quauh - coyamelt uit te fpreeken: zo was het ook gemaklyker een ander dier, Amenkaanlche vos O) te noemen, dan het zelve zyn Brafiliaanfchen naam tamandua-guaeu te behouden ; den naam van fchaap of kameel (x, van Peru te geeven aan dieren, die in deze taal Pelonichialt-oquili heeteden: op dezelfde (<%Z^Jol^ n Dee' V3n d$5e Natuur'yke Hiftorie, in bet Artikel van de kat. Jiï/ZgR%JÏT?"m!S T°nirIIL Pag- II2- Wyfurl'Hiftoirt Natur. de ia France E. s%s&?*s s:tduMsxique parhermand£s pas- 637- * (wj Desmarchai- Tom. lil. pag. 307 (*0 HfiRMAMDES Hijloire du Mexiqu;,'m. 660. B 3  14 DE NATUURLYKE HISTORIE, wyze heeft men den naam van water-varken (y) gegeeven. aan den cabiai of cabionara, of capybara, fchoon dit dier ten eenemaal verfchillend is van een varken: de carigueibeju heeft men, op gelyke wyze, otter geheeten, en dit heeft inderdaad plaats in bykans alle de dieren van de nieuwe wereld, welker naamen zo barbaarfch en zo vreemd zyn voor de Europeërs, dat zy hun andere naamen poogden te geeven uit gelykheden of overeenkomften ontleend, die zy met de dieren van de oude wereld hadden, en die zomtyds gelukkig waren, maar op andere tyden verkeerd moeiten uitvallen, omdat zy enkelyk fteunden op betrekkingen, die al te verre van malkanderen verwyderd waren, al te weinig overeenkomfl hadden, om daar de toepaffing van naamen op te gronden. Men heeft vyf of zes foorten van kleine dieren, die geene andere betrekking tot de haazen en konynen hebben dan dat hun vleefch, even als dat van her gemelde wild, goed is om te eeten, haazen en konynen genaamd: men heeft een dier zonder hoornen of takken, 't welk de Amerikaanen in Brafiliën tapiierete, en in Guyane manipouris nomen, en 'twelk de Portugeezen vervolgens anta genaamd hebben, koe of eland geheeten, fchoon het geene andere betrekking tot de koe of den eland heeft, dan die van hen in de geftalte des lighaams een weinig te gelyken: zommigen hebben de pac of de paca met het konyn vergeleeken , en anderen hebben gezegd, dat het gelyk was aan een varken van twee maanden (2). Zommigen hebben den philander als een rot befchouwd, en hebben hem bofchrot geheeten; anderen hebben hem voor een kleine vos (0), genomen: maar het is niet noodig hier op langer ftil te ftaan, nog de vaifche benaamingen, welke de Reizigers, de Hiftoriefchryvers, en de Naamlyftmaakers, op de Amerikaanfche dieren hebben toegepaft, omftandiger voor tedraagen , omdat wy dezelve in het vervolg dezer Verhandeling zullen poogen aan te wyzen, en zo veel mogelyk te verbeteren, naarmaate wy de Hiftorie van elk dezer dieren in het byzonder zullen voordraagen. _ Men ziet, dat alle onze tamme dieren van Europa, en de grootfte wilde dieren van Afrika en Afia, aan de nieuwe wereld ontbraken ; het is op dezelfde wyze met verfcheiden andere, min aanmerkelyke, foorten gelegen, daar wy, zo kort als ons mogelyk zal zyn, melding van gaan maaken. De gazelles, waarvan veele verfchillende foorten voorkomen, en waarvan de eene in Arabie, de andere in Ooft-Indië, en de andere eindelyk in Afrika , gevonden worden, hebben alle ten naaftenby even zeer een heet klimaat noodig om te beftaan en wél voort te teelen; zy hebben zig derhalven nooit verfpreid in de Noordfche landen van de oude wereld om van daar na de nieuwe voort te trekken; dus zyn die foorten van Afrika en Afia daar niet gevonden; alleenlyk fchynt die foort, welke men Afrikaanfche gazelle noemt, en welke Hernandes onder den naam van algazel (V) ex Jpbrica aanduid1-. (y) De?mahchais, Tom. III. pag. 314. (3) Hiftoire du nouveau Monde, par Jean de Laet, pag. 484. Ö* fuiv. (s) Klein de Qiiadrup. pag. 59. Barrers Hiftoire dl la Franco Equinox, pag. 166. {b) Hernandes Hiftoire du Mexique, pag. 512.  DIEREN VAN DE OUDE WERELD. I5 aldaar overgebragt te zyn. Het dier van nieuw Spanje, 't welk dezelfde Hernandes temamacame noemt, t welk Seba onder debenaaming van cervus Kt.kt* onder die van Tragulus en Brisson CV) onder die van gazelle van nieuw Spanje, voordraagen, lchynt msgelyks m de foort van alle de gazelles der oude wereld te verfchillen. ö Men zoude geneigd zyn om te denken, dat de gems, die zig in de fneeuw der Alpifche bergen vermaakt, het ys van 't Noorden niet gevreesd zou heb. ben en dat hy van daar naar Amerika hadt kannen overgaan, maar men heeft er hem met gevonden; dit dier fchynt niet flegts een bvzonder klimaat, maar ook eene byzondere plaatfing, te beminnen; het bepaalt zig tot de kruinen der hoogfte Alpifche, Pyreneefche en andere, gebergten, en wel verre van zig ra verre afliggende landen verfpreid te hebben, is het zelfs nimmer neergedaald m de vlakten, die aan den voet dezer bergen zVn • het is ondertuffchen niet het eemgft dier, 't welk zig ftandvaftig tot een land nf liever tot eene byzondere plaatfing, bepaalt; het marmeldier, de ibex of fteenbok, de beer, de lynx, los, of hercwolf, zyn insgelyks bergdieren, welken men maar zeer zeldzaam in de vlakten vindt. 6u*»en» De buffel, dat een dier der heete landen is, en dat men in Italië tam gemaakt heeft, gelykt nog minder dan het runddier naar den bifon van Amerika , en is in dat nieuwe werelddeel niet gevonden. De fteenbok leeft boven op de hoogfte bergen van Europa en Afia; maar men heeft hem nooit op de Cordilléres gezien. ' Het dier (d) daar men de muskus van bekomt, en 't welk ten naaftenbv de grootte van een damhert heeft, onthoudt zig niet dan in eenige byzondere ftreeken van China en Ooftelyk Tartarije; de chevrotain f» onder den naam ^an het Guineefch rheetje bekend, fchynt aan zekere geweften van Afrika en Ooft-Indien bepaald te zyn, enz. ' Hetkonyn, 't welk oorfpronkelyk uit Spanje komt, en dat zig in alle de' gemaatigde landen^van Europa verfpreid heeft \ was niet in Amerika; de dieren van dat werelddeel waar aan men deszelfs naam gegeeven heeft zvn ver ichillende foorten, en alle egte konynen, welken men daar tegènwooid?- ' vindt, zyn uit Europa derwaards overgebragt (ƒ) scuwuoiuig De fretten, die uit Afrika naar Europa zyn gebragt, alwaar zy zonder der menfchen zorg met kunnen beftaan, zyn in Amerika niet gevonden onze rotten en onze muizen zelve waren daar onbekend; zy zyn met onze fc'henen derwaards gevoerd, (g) en zy hebben in alle de betonde plaaS vin du nieuw werelddeel verbaazend fterk voortgeteeld F^ien van dat Zie daar dan ten naaftenby de dieren der oude wereld, den olyfant den rhinoceros, het rivierpaard, den giraffa of kemelpardel, den kameel, den (c~) Brisson Regns Animal. pag. 70. ^iïaTrup^t^' B0YM FL°r' ^ I656' - Animh- Ray Synopf. (e) Chevrotain. Brisson. Regn. Animal. pag. ck. paiis Im-Tm-» ™- »*> ™  i6 DE NATUURLYKE HISTORIE, dromedaris, den leeuw, den tyger, den panther; het paard, den ezel, den zebra, het runddier, den buffel, het fchaap, de geit, het varken, den hond, de hyaena, den chacal, de genetta, de civet, de kat, de gazelle, de gems, de fteenbok, de chevrotain of het zogenaamd Guineefch rheetje, het konyn, de fret, de rotten, en de muizen; geen dezer dieren was in Amerika toen men dat nieuwe werelddeel ontdekte 5 het zelfde, moet men aanmerken wegens de relmuizen, de groote hazelmuizen, de marmeldieren, de mangoustes of ichneumons, de daflen, de zabeldieren, de hermelynen, de gerboifes, of fpringrotten, de makis, en verfcheiden foorten van aapen, enz , waarvan, by de aankomft der Europeërs in Amerika, niet een in dat werelddeel gevonden wierdt, en die bygevolg allen aan de oude wereld eigen zyn en tot dezelve behooren, gelyk wy omftandiger zullen poogen aan te toonen, wanneer wy over elk dezer dieren in 't byzonder fpreeken zullen. D E  DIEREN VAN DE NIEUWE WERELD. ï? DIEREN VAN DE NIEUWE WERELD. ^s2?é!|? e djeren van de nieuwe Wereld waren even onbekend voor de Euro* *jj D [j* peërs als onze dieren voor de Amerikaanen waren: de eenigfte Vol»*3k«^! keren van dit Werelddeel, die men ten halven befchaafd vondt, waren de Peruviaanen en de Mexikaanen; de laatften hadden geene tamme-of huisdieren; de Peruviaanen alleen hadden vee van tweederhande foort, de lama en de pacos, en een klein dier, 't welk zy alco noemden, 't welk in de huizen leefde, zo als onze kleine hondjes doen. De pacos en de lama , welken Fernandes permcb-catl (*) noemt, met een Engelfch woord, dat Peruviaanfch vee uitdrukt, bepaalen zig, even als de gems, aan eene byzondere plaatfmg; zy worden niet dan in de bergen van Peru, van Chili, en van nieuw Spanje gevonden; fchoon zy by de Peruviaanen tam en huiffelyk -zyn geworden, en de menfchen gevolgelyk hunne voortteeling beguniligd, en hen in de aangrenzende ftreeken overgevoerd, of derwaards geleid, hebben , hebben zy zig egter nergens voortgeplant; zy zyn zelfs verminderd in hun geboorteland, alwaar de foort thans zo talryk niet is als zy te voren was, eer men uit Europa het vee derwaards hadt overgebragt, het welk in alle Zuidelyke ftreeken van dat werelddeel zeer gelukkig aart. _ Het zal, zo men daar een weinig op ftil ftaat, zonderling voorkomen, dat in een wereld, byna geheel bewoond door oorfpronkelyke Wilden, welker zeden veel meer dan de onze naar die der beeften gelyken, geen omgang, zelfs geene gemeenfchap, tuffchen die wilde menfchen en de dieren, die hen omringden, gevonden wicrdt; dewyl men geene tamme dieren heeft gevonden dan by Volkeren, die reeds befchaafd waren: toont dit niet, dat de menfch ,in den ftaat van Wilden, niet dan eene foort van dier is, zeer onbekwaam om anderen te gebieden, en 't welk, even als de overige dieren, niet dan zyne individueele, zyne perfoonlyke of afzonderlyke, vermogens hebbende, dezelve , op gelyke wyze als zy, eeniglyk gebruikt om zyn onderhoud te zoeken, en voor zyne veiligheid te zorgen door de zwakken aan te taften, en de fterken te ontwyken, zonder eenig denkbeeld van zyne wezendlyke magt en de meerderheid zyner natuur te hebben boven alle die wezens, welken hy zig niet poogt te onderwerpen ? Zodra wy het oog laaten gaan over alle de Volken, die geheel, of zelfs maar ten halven, befchaafd zyn, zullen wy allerwegen huifielyke dieren vinden; dus ontmoeten wy terftond onder ons het paard, den ezel, de runderen, de fchaapen, de geiten, het vaiken, den hond, en de kat; in Italië den buffel, onder de Laplanders het rendier; by de Peruviaanen de lama, de paco, en de alco; by de Oofterlingen den dro- (*) Perukb-catl. Fernandes Rijt. nov. Hifp, pag. rt. — Camelus Peruanus Glama diftus. Ray pnopf Quadrup. pag. 145. — Camelus, jeu Camelo-congener Peruvianum, lanigerwu , pacos diuwn. Idem ibid. pag. 147. IX. Deel C  s8 DE NATUURLYKE HISTORIE, medaris, den kameel, en andere foorten van runderen, van fchaapen en ge?ten; onder de Volken van 't Zuiden zien wy zelfs den olyfant getemd en tot een huiffelyk dier gemaakt; allen zyn zy onder 't jok gebragt, allen tot eene flaaffche dienftbaarheid onderworpen , of tot de maatfchappy toegelaaten; terwyl de Wilde, nauwelyks de maatfchappy zyner gade zoekende, die der dieren vreeft of veracht: "het is waar, dat van alle foorten van dieren, welken wy in de oude Wereld getemd hebben, geene in Amerika beftondt; maar zo de wilde menfchen, daar dat werelddeel mede bevolkt was, zig oudtyds vereenigd, en malkanderen hunne kundigheden] en vorderingen onderling medegedeeld, en den onderftand der maatfchappy over en weder geleend, hadden, zouden zy de meefte dieren van hun land hebben t'ondergebragt en tot hunne gebruiken doen ftrekken: want zy zyn bykans allen van een zagten, onderwerpelyken, en vreesagtigen inborft •, daar zyn weinig kwaadaartigen, en byna niet één ontzaggelyk, onder: dus is het noch door trotsheid van natuur, noch door onbuigzaamheid van karakter, dat deze dieren hunne vryheid behouden hebben, en niet tot den ftaat van flaverny of huislykheid gebragt zyn, maar door de enkele onmagt van den menfch, die inderdaad niets vermag dan door de vereende kragten van de maatfchappy, daar zyne voortplanting zelve, zyne vermenigvuldiging , van afhangt. Die oneindige landeryen van de nieuwe Wereld waren, om zo te fpreeken, flegts met eenige handen vol menfchen beflaagen, en ik denk, dat men zoude mogen zeggen, dat 'er in geheel Amerika , ten tyde toen men hetzelve ontdekte, zo veele menfchen niet waren, als men werkelyk in de helft van Europa telt. Die fchaarsheid in de menfehelyke foort maakte den overvloed, dat is te zeggen het groot of liever het meerder, getal in ydere foort van dieren, die in het land t' huis hoorden; zy hadden veel minder vyanden en veel meer ruimte; alles begunftigde derhalven hunne vermenigvuldiging, en ydere foort was betreklyk, zeer talryk in individu's; maar het was niet eveneens met het volftrekt getal der foorten; zy waren in kleinen getale, en zo men haar met dat der foorten van de oude Wereld vergelykt, zalmen bevinden, dat het miffchien geen vierde, en ten hnogften een derde, gedeelte bedraagt: indien wy tweehonderd foorten van viervoetige dieren (V) in de geheele bewoonbaare of bekende wereld ftellen, zullen wy meer dan honderd dertig foorten in de oude, en minder dan zeventig inde nieuwe, wereld vinden; en zo men 'er de foorten, die aan de beide Werelden gemeen zyn, nog afnam, dat is te zeggen, de zulken alleen, die uit der aart de koude verdraagen kunnen, en die door de landen van 't Noorden uit de oude naar de nieuwe Wereld hebben kunnen overgaan, zal men niet veel meer dan veertig foorten van dieren vinden, die aan de landen van de nieuwe wereld eigen en natuurlyk zyn. De leevende Natuur is daar derhalven minder werkzaam, veel minder verfcheiden, en wy kunnen zelfs zeggen, veel minder fterk; want wy zullen in de optelling der dieren van Ame- (a) De Hr. LimtEas telt in zyne uitgave van 1758, flegts honderd zeven-en-zeftig. De Hr. BRtssow, in zyn Dier-fiyk, wyft tweehonderd zeftig foorten aan; maar men moet daar miflehien meer dan zeftig affnyden, die flegts verfcheidenheden, en geene Ouderfcheidene ea verfehillende foorten, zyn.  DIEREN VAN DE NIEUWE WERELD fp het grootft van allen, die olyfant der inewe We^id hP/f^ ^' d" dler* een kalf van zes maanden, of van een zeerSt'i e grC20tte van met het een en ander d^^^S^^S^c^r11^ ^ het naargelykt, als zynde noch eenhoevigfnoch ^^^£^™ ï8^™* onregelmaarig gefpleeten voeten, hebbende vier^ft^^^!^"^ aan de agterfte , voeten; zyn lighaarn heeft ten ISfteX 'f dne dat van een varken, de kop is ester naar ■ J£ï-j Y , Sedaante van heeft ook geene flajtanden of'S^SL ^ L gh,xld,'- veel Srooter' het het kan defelve naS^^^SSS! t hZ"1? hp is zeer lans> e" ken hebben, is zo zwaar nietals de t^\ f t > *™ Wy van SefPr0(>lengte van zyn haken d?hoogte^^S^T^ ^ d°°r de kleiner. ë y er P00ten* de pacos is nog veel vak egtetiani;tCloter In?*^? gr°°tfte dier ™ ^'Amerika iS, dfcabiann Ie tzondedvTi^^'^ D%tajaC°U <» die ™$ ^r is dan cabki, noch de tapir, «Ti^g^*^?^^* -grootte, eene „eer *. .ddd^^gfe^, g£j b~ * (O &«^mE£,, ffl/ïSTZ^™ 1 dier AM 'tesrrt ** ** «• c*. <•«. rw„ * («) Tujacu Pison iVaf na? r>r — Tni**. n ■ « ' Hift. Brafilienf. pag. „gl -CmS/TrSl C2f.'|MrB ^aSlienfibus, Marcgrav:, Brisson ^/ma/. pag 24 7 pag' 32a — ^ Fourmükr ■ tammoir. (g) Tamandua minorfiaveMs. Ouatiriounou. Barre're ^. i^,^ pag. ^  ito DE NATUURLYKE HISTORIE, gen te zyn aan de landen van zuid-Amerika; zy zyn zeer zonderling in eenige deelen van hun maakzel, want zy hebben geene tanden, zy hebben eene rolronde tong, gelyk de vogels, die men fpechten noemt; de opening van hunnen bek is z-=:er klein, en zy kunnen, daar noch mede byten , noch bykans iets aanvatten; zy fteeken alleenlyk hunne tong uit, die zeer lang is, en, dezelve onder het bereik der mieren brengende, haaien zy haar te rug, wanneer zy met die infekten belaaden is, dewyl zy geen ander middel van beftaan hebben, dan het geen zy in deze foort van vernuft en kloekheid vinden. De luyaard (/ƒ), wien de inboorlingen van Braziliën ai of hai noemen, ter oorzaake van het klaagend gefchreeuw ai, 'twelk hy onophoudelyk doethooren, komt ons voor ook een dier te zyn, dat aan de nieuwe Wereld alleen behoort: het is nog veel kleiner dan de vorigen, als hebbende flegts twee voeten lengte; het is hierin zeer zonderling, dat het nog langzaamer gaat dan een fchildpad, dat het maar drie vingers aan de voorfte zo wel als agterfte voeten heeft, dat zyne voorfte pooten veel langer zyn dan zyne agterfte, dat het een zeer korten ftaart en geene ooren heeft: daarenboven zyn de luyaard en de tatou de eenigften onder de viervoetige dieren, die, van geene fnytanden of hondstanden voorzien, alleenlyk rolronde of cylindrifche kiezen hebben, die aan het einde ook rondagtig zyn, ten naaftenby gelyk zommige walvifchaartige dieren, zo als de cachalot. De cariacou van Guiane, dewelke wy leevende gehad hebben, is een dier van aart en grootte als onze grootfte rheebokken; de mannetjes hebben dergelyke hoornen of takken op den kop, en die eveneens jaarlyks afvallen; de wyfjes hebben 'er geene; men noemt haar opKayenne bolch-hinde. Daar is eene andere foort, welke zy ook kleine cariacou, of moeras-hinde, of paletuviers-hinde, noemen, die zeer veel kleiner is dan de eerfte, en waarvan het mannetje geene takken heeft;ik heb, uit hoofde van de gelykheid des naams, vermoed, dat de cariacou van Kayenne de cuguacu (i) of cougouacou - apara van Brafil kon zyn; en de berigten, welken Pison en Marcgrave ons van den cougouacou geeven, met de karakters van den cariacou vergeleeken hebbende, is het ons voorgekomen, dat het dat zelfde dier was, 't welk egter van onzen rheebok genoeg verfchilt om het als eene verfchillende foort te moeten befchouwen. . De tapir, de cabiai, de tajacou, de miereneeter, de luyaard, de cariacou, de lama, de pacos, de bifon, de puma, de jaguar, de cougar, de jaguaréte, de katpardel, enz, zyn dan de grootfte dieren van de nieuwe Wereld; de middelmaatige en de kleine zyn de cuandus of gouandous (k) de agoutis (b) Ai of PareJJeux. Desmarchais Tom. Uh pag; 300. — Ouaikaré. Barre're Hijior. Franc. Equin. pag. 151. r (i) Cuguacu ete. Cuguacu apara. Pison. JJifi. Nat. pag. 97- Marccravii Ilijtor, Lrajtl. pas;. 235. - Bicbt des Paletuviers. Biche des bois. Barre're Hijior. Franc. Equin. pag. 151. (*) Camdu Brafilienjibus. Pison. Hijior. Nat- psg. 99. — Marcgravii Hijl. Brafil. gag. tVi -Gouindou. Barrere Hijl. Franc. Equin. pag. 153. — Cbat-epineux. Desmarchais , lom. III. pig,. 303, 1— Le Pok epic d' Amerique, Brisson, Regn. . Animal. pag. 129*  DIEREN VAN DE NIEUWE WERELD. 21 (7)de coatis, de pacas(»,de philanders(«),de Indifche varkens(0), de aperea (p),en de tatous (q), welken ik denk, dat uit de nieuwe Wereld oorfpronkelyk, en daar aan byzondirlyk eigen, zyn, fchoon de laatfte Naamlyftmaakers van eene foort van tatous der Ooft-lndiën, en van eene andere foort in Afrika fpreeken: maar, dewyl het alleenlyk is op het getuigenis van den Auteur, die de befchryving van het Kabinet van Seba heeft gegeeven, dat men van die Afrikaanfche en Oofterfche tatous melding heeft gemaakt, hebben wy geen genoegzaamen grond van gezag om daar op te fteunen; want men weet in 't algemeen, hoe het gaat met die kleine dwaalingen, met die verkeerde toepaflingen van naamen, en bepaalingen van landen, die men van het eene dier tot een ander overbrengt, wanneer men eene verzameling van Natuurlyke Hiftorie maakt; men koopt een dier onder den naam van Ternaatfche, of van Amerikaanfche, vledermuis, en een ander onder dien van tatou der Ooftlndiën , men kondigt dezelve vervolgens onder deze naamen aan in een werk, waarin men de befchryving van dat Kabinet geeft, en van daar gaan zy in de lyften onzer Naamlyftmaakers over; terwyl men, de zaaken van nadeiby onderzoekende, bevindt, dat die vledermuizen van ïemate of van Amerika Franfche vledermuizen zyn (r), en dat die Indiaanfche of Afrikaanfche tacous ook wel tatous van Amerika zouden kunnen zyn. _ Tot hier toe hebben wy van de aapen niet gefprooken, omdat hunne hiftorie een byzonder onderzoek vereifcht. Dewyl het woord aap een gefiagtnaam is, welken men op eene menigte foorten, zeer verfchillende van malkandcrcn, toepall, zo is het niet te verwonderen, dat men gezegd heeft, dat 'ér ccne groote menigte aapen in-de Zuidelyke landen van de eene en andere wereld gevonden werdt; maar het komt 'er op aan, dat men met nauwkeurigheid en zekerheid weete, of de dieren, welken men in Afia en Afrika aapen heeft genoemd, dezelfde zyn als die dieren, waaraan men dezen naam in Amerika heelt gegeeven; bet komt'er zelfs op aan, dat men zie en onderzoeke, of, van meer dan dertig foortcn van aapen, welke wy leevende gehad hebben •' eene enkelde foort gelykelyk in de beide werelden gevonden worde ? De fater (s) of bofchman, die door zyn maakzel minder van den menfch dan (0 Zie in bet VIII. Deel dezer Natuurlyke Hiftorie het artikel van den agouti en dat varr een coati. <» Paca. Pisnpj Hifi. Nat. pig. 101. Paca Brafilienfibus Mascgeavii. Hijl. Brafil pi". 224. — Ourana Pak. Barke'ke Hifi, Franc. Equin pag. 152. ° 00 Catigueya Brafilienfibus. Majicoravii Hifi. Brafil. pag. 222. — OttoJJum. J. de Laet pag. 82. — Le Pbilandre. Brisson. Regn. Animal. pag. 286. env. • (0 Zie in het VIII Deel dezer Natuurlyke Hiftorie op het artikel van het Indiaanfch varlunve. ■ (p) A'ierea Brafilienfibus. Marcgrave Hifi. Brafil. pag. 223. - Le Lapin du Brafil. Brisson Regn. Animil. pag. 149. (q) Tatou, Armadillo, Ayotosbtli. Hernandks. Hifi. Mex. pag. 314. (r) Zie in het VIII Deel dezer Natuurlyke Hiftorie op het artikel der vledermuizen: zie ook de befL-hryving van het Kabinet van Seea D. I. pag. 47. alwaar de Auteur de fieuuren geert van de Afrikaanfche armadillo, en pag. 62. alwaar hy die der Oofterfche armadillo geert 1 (ƒ) Sétyrtu Indicus, Qurang-outang In dis , bomo fylveftris ditius. Charleton Ewrcit. i. PaS- J6. ~ Lhomme des bois, Brisson Regn. Animal. pag. 189. C 3  ca DE NATUURLYKE HISTORIE, van den aap fchynt te verfchillen, wordt niet dan in Afrika, of in zuidelyk Afia, gevonden, en beftaat niet in Amerika. De gibbon (0, wiens voorfte beenen of armen zo lang zyn als 't geheele lighaani, de agterfte beenen daar mede onder begreepen, wordt ook in OoftIndien, en met in Amerika, gevonden: deze twee foorten van aapen, welke wy leevende gehad hebben, zyn van geen ftaart voorzien. De eigenlyk gezegde aap, (y~) wiens hair van eene groenagtige, een weinig met geel gemengde, kleur is, wordt in Afrika, en in eenige andere plaatfen van de oude Wereld, maar niet in de nieuwe, gevonden. Het is eveneens met de cynocephalen of de hondskoppen, waarvan men twee of drie foorten kent; hunne fnuit is minder kort dan die der voorgaande, maar zy zyn, even als zy, zonder ftaart, of hebben die ten minften zo kort, dat men denzelven nauwelyks kan zien. Alle deze aapen, die geen ftaart hebben, inzonderheid die, welker fnuit kort is, en welker gelaat derhalven veel naar dat van den rnentch gelykt, zyn de waare aapen^ en de vyf of zes foorten, daar wy ltraks van fpraken, zyn alle natuurlyk en byzonder eigen aan de heete klirnaaten der oude Wereld , en worden in de nieuwe nergens gevonden; men kan derhalven reeds zeggen, dat 'er geene egte aapen in Amerika zyn. " Jüe baviaan f», t welk een dier is grooter dan een dog, met een kort, gedrongen hghaam, ten naaftenby zo als dat van den hyaena, is zeer verschillende van de aapen, daar wy van gefproken hebben; hy heeft een zeer korten, en altoos regten,ftaart, en een langen fnuit, die breed aan 't einde is, naakte billen, die bloedkleurig zyn, korte beenen, fterke en fpitfe nagels: dit dier, dat zeer fterk en zeer kwaadaartig is, wordt niet dan in de vyoeftynen der Zuidelyke deelen van de oude Wereld , en geheel niet in Amerika , gevonden. ° Alle de foorten van aapen, die geen ftaart, of die flegts een korten, ftaatt hebben, komen dan alleenlyk in de oude wereld voor , en zy, die lange ftaarten _hebben, worden bykans allen in Afrika gevonden; daar zyn er zelfs weinigen in Amerika, die flegts middelmaatig van geftalte zyn; maar de dieren, welken men door den geflagtnaam van kleine aapjes met een langen Jtaart heeft aangeduid, komen daar in grooten getale voor; die foorten van kleine aapjes met lange ftaarten zyn de fapajous, de fagouins, de tamarms, enz: wy zullen, m de byzondere hiftorie, welke wy van deeze dieren geeven zullen, ,zien dat alle die Amerikaanfche aapen verfchillende zyn van de aapen van Afrika en Afia. De makis (.r;, waarvan wy drie of vier foorten of verfcheidenheden kennen, en die vry wat gelyken naar de aapen met lange ftaarten, dewelke, even als (t) Deze aap, welken wy leevende gezien hebben, en dien de Hr. Düpleix van Pondichery hadt medegebragt, wordt in geene Naamlyft aangeduid. (v) Simta fimpliciter ditïa. Ray Synopf. Quadrup pag. 149 (wj Papio. Ray Synopf Quadrup. pag i5g: - Babio Charleton Exercit. pag. 16. - Cobu*. .papto. Baboon Hyzm Gefnert. Karnde Quadrup pag. 89. - Babouin. Kolre Tom. III. pag. 55. - Babouin Brisson Regn Animal. pag. 192. (x; $mia fciurus lanigunofw fufcus, (fc. Gazopbil. Petiver. Tab. 17. fit. V. — Pro-fimia fujca. Le Makt. Büisson. Regn. Animal. pag. 220. env.  DIEREN VAN DE NIEUWE WERELD. zy zelve, handen hebben, maar welker fnni, vppI i,„ff„. insgelyks dieren, die aan de oude We7el3 ^?d^fe?iP,mtl8erJ.is' ^n nieuwe niet gevonden, zyn: dus komen X h J^I geiV. en die in de delyk Afia, welken men L'er den ^m ^S^^^ °f ^ Zui" weinig m Amerika voor als de olyfanten, dTrEerc^ aail^Weezen' ^ nader men dit onderwerp onderzoeken ho22 ' °f de hoe maken, zal, hoe meer "nen oveSg'zal^ d^LWf men ke deelen van elk dier werelden in de anLrniet^nH dleren der Zuidelygetal der geenen, welken men daartran^^j^u^ klem zyn overgebragt, gelyk het fchaap van Gubée da"I f M der™ds het Indiaanfch varkentje, het welk daarentegen'vnrrS BraziLgevoerd isi voerd; en mirTchien nog ^^Sffl^ffS^ iS ge* voering door de nabyheid en den wederkeerSen hnnSi r , %Welker ver' begundigdis. Daar zyn omtrent v^ honderK van Brazihën en die van Guinée daai*™ L?/?™ 7 tuAchen de kullen de kuften van Peru i<^^^6 doortrekker^  3* DE NATUURLYKE 'HISTORIE, herinnere zig hier wat wy ten opzigte van de verfchillende kleur der menfchen, en in 't byzonder die der Negers, gezegd hebben; het komt my voor eene uitgemaakte zaak te zyn, dat de hoogere of laagere taankleur, het meer of minder bruin, het fterker of ligter zwart, van de gefteldheid des klimaats oorfpronkelyk afhangen; dat de Negers van Nigritie en die der Weftkuft van Afrika, de zwartfte van allen zyn, omdat deze landen derwyze zyn gelegen, dat de hitte daar ftandvaftig grooter is dan in eene andere plaats des aardbodems, dewyl de Ooftenwind, voordat hy daar aankomt, ongemeeten ftreeken lands moet doortrekken; terwyl integendeel de zuidelyke lndiaanen flegts taankleurig, en de Braziliaanen bruin zyn, fchoon zy onder dezelfde breedte liggen als de Negers, omdat de hitte van hun klimaat .zwakker, en minder ftandvaftig, is, en de Ooftenwind daar niet aankomt, dan nadat hy zig op de wateren bekoeld, en met vogtige-dampen belaaden, heeft; de wolken, die het licht en de warmte der zonne onderfcheppen, de regens, die de lugt en de oppervlakte der aarde verfriflchen, komen op gezette tyden, en duuren verfcheiden maanden, op Kayenne en in de andere ftreeken van Zuid-Amerika : deze oorzaak maakt dan alle de Ooftelyke Kutten van Amerika veel ge* maatigder dan Afrika en Afia; en zodra die Ooftenwind, na koel op deze kusten aangekomen te zyn, een meerderen trap van warmte begint te krygen, door de vlakten van Amerika door te loopen, wordt hy eensklaps geftuit en wederom verkoeld , door dien keten van ontzagchelyke bergen daar het geheele Weftelyk gedeelte der nieuwe wereld uit beftaat; zodat het, onder de linie, in Peru, minder heet is dan in Brazil, op Kayenne, enz, ter oorzaake der verbaazende hoogte der landen ; dus zyn de natuurlyke inboorlingen van Peru, van Chili, enz, flegts roodbruin, en minder donker taankleurig dan de Braziliaanen.: men neeme voor een oogenblik den keten der KordilïéreS weg, of liever men verlaage die bergen tot op 't waterpas der aanliggende vlakten, en men ziet terftond., dat de hitte in die VVeftelyke lauden overmaatlg groot zal moeten zyn, en dat men buiten deze belet - oorzaak zwarte menfchen in Peru en Chili zou gehad hebben, zodanig als men dezelve op de Weftkuften van Afrika vindt. Dus moet de hitte in de nieuwe Wereld, door de enkele plaatfing der landen, reeds veel minder zyn dan in de oude; men zal tevens zien, dat de vogtigheid aldaar veel grooter is: de bergen, de hoogfte van den aardbodem , en die juift tegen de ftreek van den Ooftenwind liaan, fluiten -en verdikken alle de dampen der lugt, en maaken gevolgelyk eene oneindige menigte leevendige bronnen, die door liaare vereeniging welbaatt de grootfte rivieren van den Aardkloot formeeren; daar zyn dcrnalven, naar [evenredigheid van de uitgeftrektheid , meer ftroomende wateren in de nieuwe dan in de oude wereld; •en die hoeveelheid waters wordt nog verbaazend vermeerderd doorliet gebrek van loozing; dewyl de afftroomingen door geene menfchen handen geftuit en bepaald, de rivieren niet geleid en beftierd, de moerallen niet afgetapt en droog gemaakt, worden, zo worden oneindige ftreeken lands door flilftaande wateren bedekt, waardoor de vogtigheid der lugt nog vermeerderd en de warmte verminderd wordt; dewyl daarenboven de grond allerwegen onbe-  DIEREN DIE AAN DE BEIDE WERELDEN GEMEEN ZYN. Zj bouwd ligt,, over zyne'geheele uitgeftrektheid met grove, dikke en ito denryke planten bedekt is, zo wordt dezelve nooit fervvai'md nooit coi droogd; de uitwaalTemmg van zo veele gewaffen, gedrongen tegen Z deren ftaande, brengt met dan natte en ongezond T dampenvoor? TSl tunr, onder oude gewaaden verborgen, vertoonde nimme? een nïuw tooyfe in deze droevige ftreeken; door den menfch nooit geliefkoosd noch beteeld opende zy nimmer haaren weldaadigen boezem; nooit h%diWa^S^ oppervlakte zien vergulden met die ryke tóen, die haare vrugtbaarleid aan wyzen. en onze welvaart voortbrengen: indien ftaat Van^eSrkwvS alles alles bederft, alles verflikt; de lugt en de aarde, rnJ i?tS fn fcS delyke dampen belaaden, kunnen zig niet zuiveren, noch hun voordeel doen met den heilzaamen invloed van 't geftarnte des leevens; vergeeffcl' flitft 2 zon haare leevendigfte ftraalen op dien kouden klomp, d'ezelvl ?s nttïftaat om haare verwarming te ontvangen of daar aan te beantwoorden; hy kan5e dan vogtige wezens, planten, kruipende dieren, gekorvenen, voSbren "en en niet dan koude menichen en zwakke, dieren voeden vuu"Dienben, Het is dan voornaamlyk omdat 'er weinig menfchen in Amerika waren en, omdat de meeften dier menfchen, een leeven van dieren leidende Te Natuur woeft heten blyven en de aarde verwaarloosden, dat zy koud en^ïaSelZ is gebleeven onvermogende om de werkzaame beginzek viSS^. de fpruiten der viervoetige dieren te ontwikkelen, als welke, ft^hX™? jrng en vermenigvuldiging, alle de warmte, alle de werkzaanVhdd?nSdte heboen, diedezonaan de verlangende aarde geeven kan;en het isdoor een! tegenftrydige reden, dat de infekten, de kruipende dieren, en alle foorten Van dieren, doe zig in de modder voortfleepen, welker SSf^ft die door de rotting vermenigvuldigen, talryker en grooter zyn in alle de'lai ge vogtige, en moeraffige landen van dit nieuwe wereld ded Wanneer men op deze zo blykbaare verfcheidenheden let welke t»m-hPn de oude en meuwe.Wereld gevonden worden, zoude men geneigd zvn'omt* denken, dat de laatfte inderdaad nieuwer is, en langer dan he• nvi?oS den Aardkloot onder de wateren der zee bedekt heeft géTgeï-ZtetS? ven alleen die verbaazend hooge bergen, die dit wSdIS u^T de boorden, en die gedenkftukken der hoogfte oudheid van onzen BoTfchv" nen te zyn vertoonen zig alle de laage gedeelten van dit vafS«ahS den nieuwehngs opgeworpen, en door het bezinkfel der rivieren en het ffib dei: wateren geformeerd; men vindt daar inderdaad op ve^oSHtotfeT onder dc eerfte laag plant-aarde, de ichelpen en mJ^SS^S^^ banken en klompen kalkfteen beginnende te maaken, maar gewoonlvi mt der hard en minder faamgepakt dan onze hardfteenen die vIiTz lle "" turn-zyn: zo dit vafte land wezendlyk zo oud is als de oude" vereld waarom vindt men daar zo weinig menichen ? waarom waren zy LrTXa£ 5™ Jen ZZfrÏÏ- 7aar0m tddf die Vdk<^> <*> Jn nCfcha^en S den, gelyk de Mexikaanen en de Peruviaanen, flegts twee of jaaren federt den eerften menfch, die hen verzameld SS^i^wS^ .nog.onkuudig vair de konft om degebeurteniife* do^^^^gi  .32 DE NATUURLYKE HISTORIE, kenen tot de Nakomelingfchap over te brengen, daar zy reeds die gevonden hadden om malkanderen hunne denkbeelden van verre mede te deelen, en door middel van knoopen in touwen te leggen aan den anderen te lchryven? waarom hadden zy zig de dieren niet onderworpen, en bedienden zy zig niet dan van den lama en den pacos, die, niet t'huis blyvende, niet getrouw en onderwerpelyk waren, gelyk onze huisdieren? hunne konüen waren eerlt in derzelver geboorte even als hunne maati'chappy, hunne talenten waren onvolmaakt , hunne denkbeelden niet ontwikkeld, hunne werktuigen ruw, hunne taal barbaarfch; wanneer men het oog op de lyft hunner dieren werpt, vindt men terftond de naamen van genoegzaam allen zo uiterll moeijelyk uit te fpreeken, dat men zig verwondert, hoe de Europeërs de moeite genomen hebben om dezelve te fchryven (d\ Alles (d) Psion ichiatl oqaitlL — De Lama. < Tapiierste in Braziiiën. Maypoury, of Manipouris. — De Tapir in Guiane Tamandua-guacu in Braziiiën. Ouariri in Gui'ana. — De ïamanoir. Ouatiriouaou in Guiana. — De Mieren-eeter. Ouaikaré in Guiane. Ai of Hai in Braziiiën. — De Luyaard. Aiotochtli in Mexiko. Tatu, of Tatupeba in Braziiiën. Cbirquincbum in Nieuw Spanje. — De Tatou; Tatu-ete in Braziiiën. Tatou-kabaJJou in Guiane. — De Tatouet. Macatlcbicbiltic of Temamagama; een dier, 't welk in zommige opzigtsn n ar de gazelle of antilope gelykt, en dat nog geen anderen naam heeft dan gazelle van nieuw Spanje. Jiya , of Carigueibeju; een dier 't welk vry veel naar een otter gelykt, en 't welk rnen om die reden Rraziliaanfchen otter genaamd heeft. Quaubtla ceymatl, of quapizotl in Mexiko, of Caaigora in Braziiiën. — de Tajacu of Tajacou, Tlacoozclotl, of tlalocelotl. - de Kat pardel. CMonara of Capybara. — de Cabiai. Tlatlaubqui occlotl in Mexiko. Januvjira of Jaguara in Braziiiën. — De Jaguar. Cuguacu arana, of Cuguacuara, of Cougouacouara. — De Cougar. Tlaquatzin in Mexiko. Aouare irs Guiane; Carigueya in Braziiiën. — De Phihmder. Hoitzlaquatzin; een dier, dat mar een ftekelvarken gelykt, en dat nog geen anderen naam heeft dan ftekelvarken van nieuw Spanje. Cuandu of Gouaniou; een dier, dat insgelyks naar een ftekelvarken gelykt, en't welk men Braziliaanfch ftekelvarken genoemd heeft; dit is miffchien het zelfde als het voorgaande. Tepe-;naxtlaton in Mexiko; Maraguao of Miracaia in Braziiiën. — De Manc; dit dier heeft de huid geteekend gelyk de panther, het is van gedaante en grootte als een kat; men heeft het verkeerdelyk tygeikat, of wilde getygerde kat, genaamd; naardien zyne vagt geteekend is zo als die van een pan'h^r, en niet zo als die van een tyger. Quiubtechallotl tbliltic of Tlilocotequillin; een dier, dat naar een eekhoorn gelykt, en dat üog geen anderen n^am heeft dan dien van zwarten eekhoorn. Qjrimicbpatlan of Ajjapamck; een dier, dat naar een vliegenden eekhoorn gelykt, en dat millchien het zelfde is. Tfquiepatl — De Mmjfette. Dit is een dier, 't welk men kleine vos, Jndiaanfche vos, Surinaamfche buntfing genaamd heeft, maar dat noch vos, noch buntfing is; dewyl het eene zeer (tinkende , befmette, lugt van zig geeft, en die zelfs op een grooten afftand verflikt, zullen wy het [met den naam van die gevaarlvke dampen, die zig, des zomers vooral, zo dikwils in de koolmynen door noodlottige uifwerkzelen doen voelen, en door mephitis of moutïette worden_uitgedrukt,] Mouffette noemen. Xoloitzcuintli of Cueüacbtli; een dier, dar eenige overeenkomft heeft met den wojf, en dat nog met geen anderen naam wordt uitgedrukt dan dien van Mexikaanfehin wolf, enz.  DIEREN DIE AAN DE BEIDE WERELDEN GEMEEN ZYN. 3S Alles fchynt derhalven aan te duiden, dat de Amerikaanen nieuwe menichen waren, of, om beter te zeggen, menfchen die reeds zo lang buiten het land van hunne herkomft geweeft waren, dat zy alle kundigheden, alle denkbeelden, van die wereld, daar zy uit gefprooten waren, verloren hadden ; alles fchynt ook faam te loopen om te bewyzen, dat het grootft gedeelte van t vafte land van Amerika een nieuw land was, daar de menfch de hand nog met aan geflagen, en waar in de Natuur nog geen tyd gehad hadtom alle haare ontwerpen te vettigen, of zig in haare geheele uitgeftrektheid te ontwikkelen; alles toont, dat de menfchen daar koud, en de dieren klein vallen, omdat de warmte der eerften en de grootte der anderen van de gezondheid en de warmte van de lugt afhangen; alles doet derhalven hoopen dat, na verloop van eenige eeuwen, nadat men de landeryen bebouwd, de bollenen geveld, de rivieren geleid, de moeraflen afgetapt, de zeën beteugeld, zal hebben, dat zelfde land het vrugtbaarfte, het gezondfte, het rvkite, van allen worden zal, gelyk het reeds fchynt te zyn in alle de ftreeken die door den menfch bewerkt zyn: hier uit willen wy egter niet befluiten' dat er als dan grooter dieren geboren zullen worden; nooit zullen de tapir en de cabiai de geftalte van den olyfant of van het rivierpaard bereiken; maar ten minften zullen als dan de dieren, welken men derwaards zal overvoeren m grootte niet verminderen, gelyk zy in de eerfte tyden gedaan hebben; allengs zal de menfch het ydel dier ongemeeten landen vullen, die niet dan eene woeftyn waren toen men dezelve ontdekte. De eerfte Hiftoriefchryvers, die de veroveringen der Spanjaarden befchreeven, hebben, om den roem hunner wapenen te vermeerderen, het getal hunner vyanden verbaazend vergroot; denken die Schryvers eenig verftandig menlch te kunnen doen gelooven, dat 'er millioenen van menfchen op St Dommgoen op Kuba waren, terwyl zy terzelfder tyd zeggen, dat 'er, onder alle die menfchen, geen Ryk, geen Republique, en bykans geene Maatlcnappy, beftondt? en terwyl men daarenboven weet, dat 'er in deze twee groote eilanden, aan malkanderen, om zo te fpreeken, grenzende, en tevens digt by 't vafte land van dit werelddeel liggende, in 't geheel flegts vyf foorten van viervoetige dieren waren, waar van het grootfte ten naaftenby een eekhoorn of een konyn evenaarde; niets toont beter dan deze byzondeiheid hoe ledig en woeft de Natuur was in dit nieuwe land. „ Men vindt op 't ei„ land St. Domingo, zegt de Laet, flegts weinige foorten van viervoetige „ dieren, gelyk de hutias, dat een klein diertje is weinig verfchillende van „ onze konynen, maar kleiner, met korter ooren, en een ftaart gelyk een „ mol .... De chemi, die byna van dezelfde gedaante, maar wat grooter „ is dan de hutias: De mohui wat kleiner dan de hutias .... De „ con in grootte gelyk als een konyn, hebbende een hals als een mol, zonder „ ftaart, met korte pooten; daar zyn witte en zwarte, en meeft vindt men „ die beide kleuren vermengd; het is een huiffelyk en zeer tam dier .... „ Daarenboven is 'er een kleine foort van honden, die volftrekt ftom waren; „ tegenwoordig zyn 'er zeer weinige van alle deze dieren; omdat de Europi! IX. Deel. £  34'. D* E NATUURLYKE H I S T O R I E, „ fche honden hen verdelgd hebben (e); — daar waren, zegt Acosta, „ op de eilanden St. Domingo en Kuba, even weinig als op de Antillifche „ eilanden, byna geene dieren van hec nieuwe vafte land van Amerika, en ,, niet één dier gelyk aan die van Europa (f). Alles wat 'er op de. ,, Antillifche eilanden gevonden wierdt, zegt vader :mj Tertre , fchaapen,. „ geiten, paarden, koeijen, ezels, zo wel op Guadaloupe als op de ande„ re eilanden door de Franfchen bewoond, is door hen daar op gebragt, en „ de Spanjaarden hebben 'er niet één dezer dieren overgevoerd, gelyk zy op „ de andere eilanden gedaan hebben,. te meer omdat de Antillifche eilanden , „ te dezer tyd geheel met boflchen beflaagen, geen voedzel verfchaffen kon„ den aan het vee dat van gras leeven moet (g)". De Hr. Fabry , wien ik reeds gelegenheid gehad heb in dit Werk aan te trekken, die vyftien maanden lang in. de landen vah'tWeften van Amerika, boven de rivier vamMiiiislippi, hadt gezworven, heeft my verzekerd, dat hy dikwils drie en vier honderd mylen wegs hadt afgelegd zonder een eenig menfch te ontmoeten: onze Officieren, die in Quebek aan de fchoone rivier de Ohio zyn geweeft, en langs die rivier naar Louiiiana zyn getrokken, komen allen hier in overeen, dat men dikwils honderd en twee honderd mylen in de diepte der landen kan voortgaan zonder een enkeld gezin van Wilden aan te treffen: alle deze getuigeniflen toonen genoeg, hoe woeft de Natuur is in dat nieuwe.werelddeel, zelfs in die ftreeken, waarin de gemaatigheid der lugt de aangenaamfte is; maar het geen zy ons nog byzonderer en nuttiger ten dezen opzigte leeren, is, dat zy ons wantrouwig moeten maaken wegens het laater getuigenis van Kabinetbefchryvers , of van Naamlyftmaakers, die deze nieuwe wereld bevolken met dieren, welke niet dan in de oude gevonden worden, en die andere dieren hunnen oorfprong doen neemen uit ftreeken, daar dezelve nooit beftaan hebben: het is by voorbeeld blykbaar en zeker, dat 'er oorfpronkelyk geen fterker viervoetig dier dan een konyn op'teiland St. Domingo gevonden werdt; het is insgelyks zeker, dat, fchoon zy daar gevonden waren, de Europifche honden, wild en kwaadaartig geworden gelyk de wolven, hen verdelgd zouden hebben; ondertuffchen heeft men den naam van tyger-kat,. of getygerde kat, van St. Domingo (F), gegeeven aan de marac of maracaja van Brafiliën, die niet dan op 't vafte land van Amerika gevonden wordt: men heeft gezegd, dat de fchildhaagdis, of de Javafche duivel, in dit zelfde werelddeel werdt gevonden, en dat de Braziliaanen hem tatoë. noemden (i) terwyl hy nergens dan in de Ooft-Indien voorkomt: men heeft beweerd, dat de civetkat (k) 't (t) L'Hijloire du nouveau monde, par Jean de Laet, Leyd. 1540. Liv. I. Cbap. IV. pag. 5.'I'Hijloire de ITsle Saint Domingue, par le Pere Charlevoix, Paris 1730. Tom. I. pag. 35. (ƒ) L'HiJloire Naturelle des Indes; par Joseph Acosta. trad: par Renaud, Paris 1600. pag. 144. env.. (g) Hijloire générale des Antilies, par le P. du Tertre, Paris 1667. Tom. II. pag. 289. env. alwaar men moet in acht neemen, dat verfcheiden zaaken gevonden worden, die,uit Joseph Acosta ontleend zyn. (b) Felis Sylvejlris, Tigrinus in Hifpaniola, Sm Vol. I. pag. 77. (i) Scba, Vol. I. pag. 88. . ... . « (*) Bkisson, Regih Animal. pag. 258.  DIEREN DIE AAN DE BEIDE WERELDEN GEMEEN ZYN. 35 welk een dier is van de Zuidelyke deelen der oude wereld, ook in de nieuw, en byzonderlykin nieuw Spanje, gevonden werdt, zonder te bedenken dat de civetkatten nuttige dieren zyn, welken men op verfche den pSn van Afrika, van de Levant, en der Indien, als huisdkreronvoed? n m reukmiddel daar een groote handel in gedr'eeven wordt?vT&°l be iTvV11 dat,di SWarden gevolgelyk niet gemift zondek, hébben^ daar het zelfde voordeel mede te doen, en den zelfden handel in te drvven zo de civet-kat ook in nieuw Spanje gevonden ware aryven, zo Op dezelfde wyze als de Naamlyftmaakers de nieuwe wereld verhefrdelvt bevolkt hebben met dieren, die niet 'dan in de oude leenden woSen ^ hebben zy ook dieren van de nieuwe naar de oude wereld oveiXagt ■ zv hebben panders müoft-lndië, anderen op Amboina (/) luJaam opg Ce/ ™ (mi f9*»*1' en ondertuffchen zyn de philanders en d? luvaaS zulke opmerkelyke dieren van Amerika, het een door die foort van zak welken W onder den buik heeft, en waarin het zyne iongen draai ™ ut'WJhet de alleruiterlte langzaamheid van zyn WW» z^beweeSn^ da het zo zy in Üoft-Indien bellaan hadden, onmogelyk zou gSeftzvn' dat de Reisbefchryvers daar geen gewag van gemaakt hadden : Ieba grondt Prgak ev°PZlgte Van dCn/hlknder der Indien, op ? getdgenfs van lRrj\fENTYN' ™ar dat gez5 wordt> om zo te fpreekenT n e?s , dewvl enfvi; ^ntyn de dlTn 611 van Ambo^ zo veinig kend? en zj ne befchryvingen zo flegt zyn, dat Artedi hem dat verwyt, en veiklaart' worwerpen te herkeraien volgens de m$toSt Voor het overige willen wy niet Heilig en algemeen verzekeren dat «& alle de dieren, die in de heetfte kUmaaten van de eene of de an^ weielï keven, meteen in beiden tevens gevonden worde; men zoude omhi^r om trent natuuitaidig verzekerd te zyn, hen allen gezien S Sblrf- ™ beweeren alleenlyk eene zedelyke zekerheid des aangaandte hebbendewl dit duidelyk en blykbaar is wegens alle de groote dieren, die allen doordl Reisbefchryvers wél opgemerkt en befchreeven zyn; dewyl dfc insgelykïïlaï is wegens de meefte kleine, .en 'er flegts weinigen overblyven wStreS Avy geene vafte uitfpraak kunnen doen: daarenboven, alfchoonhie r Z S eenige blykbaare uitzonderingen plaats hadden, (het geen Tmy^bezwaarlvk kan verbeelden) zouden zy nooit meer dan een klein getal dieren beTreffen en zy zouden dus de algemeene wet, welke ik zo aanftonds hTvaftgefleld' en die my toeichynt, het eenigft rigtfnoer te zyn, daar wy ons in de d^r' kennis naai- rigten moeten, niet om verre werpen: deze weï, die hLop uk komt, dat wy dezelve zo veel door het klimaat en de natuurhvke^eeaarrheS en zdal°onfvSkT f be°°rdeden beeS ondlr^ii Waajlngen d°en of verbeteren: laat ons, by voor¬ beeld, onderftellen, dat ons een dier van Arabie, gelyk de hyaena/voS- CO[Seea, Vol. I. pag. 6r en 64. W Idem, ibidem, pag. 54. E a  3 woont, tevens ook aan de Kaap deGoede-hoop gevonden wordt, en wy zullen bevinden, dat het dier, daar hy van fpreekt, geen vos maar een chacai is-: wy zullen dan ook bemerken , dat het dier van de Kaap de Goede-hoop, 'twelk die zelfde Schryver onder den naam-van land-varken aanduidt, en dat van mieren leeft, niet verward moet worden met de miereneeters van Amerika, en dat inderdaad dit dier van de Kaap de fchildhaagedis (p) is, die niets gemeens heeft met de.miereneeters, dan dat hy ook mieren eet: op de zelfde wyze, zo Kolbe bedagthadt, dat de eland (q) een dier van 't Noorden is, zoude hy dien naam niet gegeeven hebben aan een Afrikaanfch dier, dat niet anders dan een gazelle is: de phoca, die zig alleen aan dè oevers der Noordelyke Zeën onthoudt; kan aan de Kaap de Goede-hoop niet gevonden worden Cr): de genetta, dat een dier is van Spanje, van klein Aiïe, enz: en 't welk niet dan in de oude wereld gevonden wordt, moet niet aangeduid worden onder den naam van coati, dat een Amerikaanfch dier is, gelyk men by Klein (ƒ) zien kan: de yzquiepatl van Mexiko, een dier dat een vergiftige lugt verfpreidt, en 't welk wy om die reden mouffette zullen heeten, moet niet voor een kleine vos of voor een das genomen worden (t): de coati-mondi van Amerika moet niet verward worden gelyk Aldrovandus gedaan heeft (V), met het das-varken, waarvan men nooit, dan als van een Europifchdier gefprooken heeft; maar ik wil niet op my neemen om alle de-dwaalingen in de Naamlyften der viervoetige dieren aan te wyzen; ik zoek alleenlyk te bewezen , dat 'er minder dwaalingen zouden zyn-, zo men eenigzins acht hadt geflaagen- op het verfchil der klimaaten; zo men de hiftorie der dieren genoeg beoeftend hadt , om te bemerken, gelyk wy deze waarneeming de eerfte gedaan hebben, dat de dieren der Zuidelyke deelen van ydere wereld niet m beide werelden tevens gevonden worden; en eindelyk, zo men zig terzelfder tyd hadt onthouden van geflagtnaamen te maaken, die eene menigte foorten famentrekkende, dezelve gelykelyk verwarren, fchoon zy met flegts van den anderen, verfchillende, maar zelfs zeer verre verwyderd, zyn. (n) Beirson Regn-. Animal: pag. 23-4: («) La defcript. dit Cap de Bome-ejperance» par Kolbe Amfti 1741- i0m' llt- Pa§(p) Idem ibidem, pag, 43. ({) Idem ibidem, pag. J28. Zie ook Brisson Regn. Anim. (r) Brisson Regn. Aiiim. pag, 23a alwaar, in navolging van Kolbe, gezegd wordt, dit si& phoca, door de ingezetenen aan de Kaap, zeehond genaamd wordt. (s\ Klein, de Quadrup. pag. 63.. . (1) Seba Vol. I. pag. 68. Brisson Regn. Anim. pag. 2SS» (vj Aldrovandvs, Quadrup. digit. pag. 267..  DIEREN DÏE AAN DE BEIDE WERELDEN GEMEEN ZYN. sa Het 'wezendlyk werk van een Naamlyftmaaker beflaat derhalven niet in nafpooringen te doen om zyne lyft te vergrooten, maar in beredeneerde vergelykingen te maaken om dezelve te bekorten: niets valt gemaklyker, dan uit alle de Autheuren, die over dieren gefchreeven hebben, de naamen en fpreekwyzen te ontkenen, en daar eene tafel van te maaken, die des te langer zal worden, naar maate men minder onderzoeken zal; niets is daarentegen moeijelyker, dan die naamen en uitdrukkingen met een iuift' oordeel te vergelyken om dezelve tot de nette maat te brengen; ik herhaal het, daar zyn op de geheele bewoonbaare en bekende Wereld geene tweehonderd' foorren van viervoetige dieren, daar. onder begreepen veertig verfchillende foorten van aapen; het is derhalven hier de zaak alleen ,-om elk zyn naam te geeven , en men heeft, om die naamlyft wél te onthouden, flegts een middelmaatig geheugen van nood en, dewyl het geheel flegts tweehonderd woorden betreft: waar toe is het derhalven noodig of nuttig voor de viervoetige dieren Maffen, geflagten, in één woord, leerwyzen te maaken, die niet anders zyn dan fteigeringen om naar de weetenfchap te klimmen, zonder iets van de weetenfchap zelve te zyn; niet anders dan hulpmiddelen, welke men uitgedagt heeft om het geheugen te gemoet te komen in de kennis der planten waar van het getal inderdaad te groot, de verfcheidenheden te klein, de foor'ten te weinig beftendig, en de byzonderheden al te gering en te onverfchülig, zyn, om dezelve niet gezamenlyk te befchoüwen, en 'er hoopen, of geflagten , van te maaken, door die, welke meeft naar malkander gelyken, te famen te werpen ? Want gelyk, in alle voortbrengzelen van den geeft, dat geen,. 't welk volftrekt nutteloos is,- altoos kwalyk is uitgedagt, en dikwils fchadelyk wordt, zo is het gebeurd, dat men, in plaats van een lyft van tweehonderd naamen, daar zig de geheele naamlyft der viervoetige dieren toe bepaalt, woordenboeken van zulk eene.menigte termen en fpreekwyzen heeft gemaakt, ■ dat 'er meer werk aan vaft is om dezelve te ontwikkelen, dan 'er noodig is geweeft om hen faam te ftellen. Waar toe wartaal en fpreekwyzen te gebruiken, daar men zig met het voorftellen van een enkekn naam klaar kan uitdrukken ? Waar toe alle. de beteekeniffen der. termen te veranderen onder voorwendzel van klaffen *en geflagten te maaken? Waarom plaatft men het dier, daar men het geflagt naar noemt, zelf niet in 't geüagt, en terwyl men, by voorbeeld, een geflagt van een twaalftal dieren, onder den. naam van't gzSxIi der konynen maakt, waarom ftelt men het konyn zelf daar niet inbaar verpligt men ons om 't onder het geflagt der haazen te gaan zoeken (*) ? Is het met ongerymd, of, om beter te zeggen, is het niet belagchelyk, klaffen te maaken, waar in men de verft van eikanderen afftaande geflagten famenvoe na den menfch, die wezens, welker na-, tuur de beftendigfte, welker gedaante de minft veranderende, is; die der vo- gelen en viflchen ondergaat veel meer verandering; die der infekten nog meer zo men tot de planten afdaalt, welke men uit de leevende Natuur niet moet mtuuiten, zal men verbaasd ftaan over de fchielyke vericheidenheden, welke •  4o DE N ATUURlYK'E HISTORIE, men de foorten ziet ondergaan, en de vaardigheid waarmede zy van haare natuur afwyken, en nieuwe gedaanten aanneemen. Het zou derhalven niet onmogelyk zyn, dat, zelfs zonder de orde der Natuur om te keeren, alle deze dieren van de nieuwe wereld in den grond dezelfde waren als die der oude, daar zy eertyds hunnen oerfprong van gekreegen hadden; men zou kunnen zeggen, dat zy in 't vervolg door ongemeeten Zeën, of door ondoorkomelyke wegen, afgefcheiden zynde, door lengte van tyd alle de indrukzels ontvangen, alle de uitwerkzels ondergaan, zullen hebben van een klimaat, dat in zig zeiven nieuw geworden, en insgelyks van hoedanigheid veranderd, zal zyn door de eigen oorzaaken., die de affcheiding hadden voortgebragt; en dat, by gevolg, deze dieren met ter tyd ingekrompen en ontaard zyn, enz: maar dit behoort ons niet te beletten om dezelve thans als dieren van verfchillende foorten te befchoüwen; van welke oorzaaken dit verfchil komen moge, of het door den tyd, door het klimaat, of het land, zy voortgebragt; dan of het even oud zy als de fchepping; het is niet minder wezendlyk: de Natuur, ik erken het, is in eene geduurige beweeging van eb en vloed, om zo te fpreeken, maar het is voor den menfch genoeg., dat hy haar in het tydftip van zyne eeuw aanvatte, en eenige befchouwingen a eerwaards en voorwaards laate gaan, om zo veel mogelyk te ontdekken, wat zy voormaals heeft kunnen zyn, wat zy naderhand zou mogen worden ? Wat de byzondere nuttigheid betreft, welke wy uit deze onderzoekingen, en vergeiykingen van de dieren kunnen ïaapen, men begrypt wel, dat, behalven de verbeteringen der Naarolyften, daar wy eenige voorbeelden van gegeeven hebben, onze kundigheden wegens de dieren op deze wyze uitgeftrekter volmaakter, en zekerer zullen worden; dat wy minder gevaar zullenloopen om aan een dier van Amerika toe te fchryven het geen niet dan aan een 'ander van de Ooft-lndiën, dat denzelfden naam voert, behoort; dat wy van de vreemde dieren, volgens de aanduidingen der Reisbefchryvers, fpreekende, derzelver naamen en byzonderheden beter zullen weeten te onderfcheiden, en hen tot de egte foorten brengen; en dat eindelyk de Hiftorie der Dieren, welke wy op ons genomen hebben te befchryven, minder gebrekkig, en misschien klaarer en volkomener, zyn zal. É D E  V A 1M DEN LEEUW. 4t DE LEEUW * 1^1 HdC menfïhelyke Toert wyft zig de invloed van 't klimaat niet dan I 1 f 1 ih vfy HtA verlchelde"hedcn aan, omdat deze foort flegts en i^J% ƒ ' -Cn Td™ zy van alle andere foorten zeer duidelyk afgefcheitónden, is; de menfch, in Europa blank, in Afrika zwart in Afia geel, en in Amerika rood, is niet dan dezelfde menfch met de k ur van ' klimaat geverfd: dewyl hy gemaakt is om de aarde te beheerfche^, dewy" de geheele kloot zyn erfdeel is, zo fchynt zyne natuur zig naar alle plaa fingen te fchikken ; onder het vuur der middag-linie , in de be'vroozen ugSlreeï vin t Noorden, leeft: hy, teelt hy voort,"en is hy overal van zo fude tvden reeds verfpreid dat hy geen byzonder klimaat fchynt te verkiezen Ty de die ren integendeel IS de invloed van het klimaat fterker, en teekent z g Lor ge voehger kenmerken, omdat de foorten verfcheiden zyn, en omdat hunne natuur onemdig minder volmaakt, minder uitgeftrekt, is dan dieVandonrr^nfeh." met flegts zyn de verfcheidenheden in ydere foort talryker en dmSidan in de menfehelykefoort; maar de verfchillen in de foorten zelvefthVnen van de^ verfchillende klimaaten af te hangen: zommigen kunnen niet dSTneete landen voortteelen, andere niet dan in koude landen beftaan; de leeuw heeft «immer de ftreeken van 't Noorden bewoond, het rendier heeftnooft delu delyke geweften bezogt, en daar is miffchien niet één dier, waarvan de SSd2 SiSetfis"11 "fty algCmCCn °Ver de gehee!e oppervhkte de Aaide veilpreid is; elk wordt door eene natuurlyke noodzaaklykheid door SrKenSSd ff1£ geHftddheid', "ederhonden, elk heeft JyHS&lïï^ waaim elk kmd is van dien grond, daar hy zig onthoudt, en het is in de/en &£ïïftST moet'zulk of zulk ee,f dier is 1,4 Watt: In de heete landen zyn de landdieren grooter en fterker dan in de koude of gemaatigde landen; zy zyn ook ftouter en woerter; alle hunne^natumlylï hoedanigheden fchynen van de hitte des klimaats af te hangen de leeuw on der de brandende zon van Afrika of der Indien geboren, is het fterkfte het trotfte, het verfchrikkelykftevan alle dieren: onze wolven,^ onze Sdere'ver mZr^T' WelveiTCVf^ne mededingers te wai/SitoSu^ l>ks waardig zyn, zyn proviandmeefters teheeten O): de Amerikaanfche leeu- Utn, m t Franfch Don; in 't Hoogduirfch Lew; in 't Engelfch Lion; in 'tZwecdfch ƒ«»« ƒ«' tlV Hf-^l-rQuadrup. pag. 572. Icon. Quadrup. pag 66 7 Leo- Ray Synopf. Animal. Quadrup. pag i62. tehs cauda elongata floccofa , tboracejubato. LlNNJJUS. Leo. Klein de Qitadmp. pag. 8r. f^cauda in fioccum defmente. Leo. Brisson Regn. Anim ras ofiy ( l£ï)eT f0°rt 'ynX' Wkn men ^"P-ian1'n!e1e£gvan6d7en leeuw noemt.  42 DE NATUURLYKE HISTORIE, wen, zo men hen den naam van leeuwen geeven mag, zyn even als het klimaat , oneindig zagter dan die van Afrika; en 't geen duidelyk aantoont, dat de overmaat van hunne woede van de overmaatige hitte voortkomt , is , dat, in het zelfde land, dezulken die zig op de hooge bergen, alwaar da lugt gemaatigder is, onthouden, van een verfchillenden inborft zyn van. die, welke de vlakten, daar de hitte overmaatrg groot is, bewoonen; de leeuwen van het Atlas-gebergte (F), welker kruinen zomtyds met fneeuw bedekt zyn, hebben noch de ftoutheid, noch de kragt, noch de woeftheid der leeuwen van Biledulgerid of vanZaara, welker vlakten met brandend zand bedekt zyn: het is vooral in deze brandende, woefty nen, dat men die vrceffelyke leeuwenvindt,, die de fchrik der Reizigers en de geelfel der aangrenzende landen zyn; gelukkig is het, dat de foort niet zeer talryk is ;zy fchynt zelfs dagelyks te verminderen , want vólgens de berigten zelfs van hun, die dit gedeelte van Afrika doorgcloopen hebben, vindt men daar tegenwoordig op verre na zo veele leeuwen niet als 'er voormaals waren: de Romeinen, zegtSr-iAW (c), hebben, ten dienllc hunner fchouwfpelen, vyfrigmaal meer leeuwen uit Afrika getrokken, dan men daar tegenwoordig zou kunnen vinden: men heeft insgelyks opgemerkt, dat de leeuwen in Turkeije, in Perfie, en in Indië, thans veel .minder gemeen zyn, dan zy oudtyds waren; en dewyl dit kragtig en moedig dier alle. andere dieren aantal! en verflindt, zonder zelf aan eenig ander ten roof te verftrekken,. zo kan men de vermindering van getal in deszelfs foort aan geene andere reden dan aan de vermeerdering van 't getal der menfchen toefchryven; want het is zeker, dat de kragt van dezen koning der dieren niet beftand is tegen de behendigheid van een Hottentot of een Neger, die hem dikwils,. met vry ligte wapenen, lyf tegen lyf,durven aantallen: dewyl nu de leeuw geen andere vyanden heeft dan den menfch, en de foort tegenwoordig tot het vyftigfte, of, zo men wil, tot het tiende, gedeelte van 't geen zy te voren was, verminderd is, zo volgt, dat het menfchelyk geflagt, wel verre van, federt den tyd der Romeinen, een aanmerkelyke vermindering geleeden te hebben, gelyk verfcheiden Lieden beweeren, daarentegen vermeerderd , uitgebreid, en algemeener verfpreid is, zelfs in geweften, gelyk Lybie, alwaar het vermogen van den menfch te dien tyde, die ten naaftenby de eeuw van Karthago was, grooter fchynt geweeft te zyn, dan het tegenwoordig in de eeuw van Tunis en Algiers is. De kloekheid van den menfch vermeerdert met het getal, die der dieren blyft fteeds dezelfde; alle de fcbadelyke foorten, gelyk als die der leeuwen, fchynen verbannen en tot een klein getal bepaald te zyn, niet flegts omdat de menfch overal talryker is geworden, maar ook omdat hy bekwaamer is geworden , en omdat hy verfchriklyke wapenen, daar niets beftand voor is, heeft weeten uit te vinden: gelukkig, hadt hy het yzer en het vuur nimmer faamgevoegd dan om leeuwen en tygers te verdelgen'. Die meerderheid van getal 'en kloekheid in den menfch, die de fterkte van (i.) Zie YAJrique d'Ogtlby pag. 15. en 16. en Hijloire générale des Voyages, par Mr. VAhbè Prevost, Tom. V. pag. 86. (f) Voyage de Mr. Shaw, a la Haye 1743. Tomé L pag. 315.  VAN DEN LEEUW. 43 ^j™ verbryzelt, ontzenuwt ook deszelfs moed; deze hoedanigheid fchoon het cher natuurlyk eigen, wordt egter aangezet of geSSSt fte-w gdukTkl§ of ongelukkig Ihagt in het gebruik, 't welk he 'van zyne vïw n"iaf£* ? d£ gr°°te w°eftynen van Zaara, in die, welke twee zeer erichihende, foorten van menichen, de Negers en de Mooren, vam inalkan deren fchynen af te fcheiden, tuffchen Senegal en het niterll van MauSntó m de onbewoonde landen, die boven 't land der Hottentotten hggen eTin L$rm m all£ dcZuidclYke gedeeltens van Afrika en Afie, alwaar de SooWnlif! verwaardigd heeft te woonen, worden deleeuwen £££± fel^r] ? 6 §?vo"den' en zyn zy zodanig als de Natuur hen voortbrengt ; gewend hunne fterkte en wapenen met alle de dieren, welken zy ontmoeten fclSvr'11' Zy1Zy d^°r de ge\V°0me te overwinnen onveVaagden ver'iclmklyk, de magt van den menlch niet kennende hebben zy daar geen vrees £ fWdd/y"er Wapenen niet beproefd hebbende fchynen % dezelve SftS,5 de,wo"den verbitteren hen, maar maaken hen niet vervaag I™ ze fs met verlegen op \ gezigt van 't groot getal hunner vyanden; eene eïkelde dezer leeuwen van de woeftyn taft dikwils eene geheele karavaan aan 1 ri'hv lfg "a hardfkkig -\g-veldig gevegf verzwakt voeft, volhardt hy, wel verre van te vlugten, al wykendetevegten, altoos gelaat hou dende en zynen vyand nimmer den rug toekeerende f de 'leeuwen Sente- ho defr^H1'1 dC" °cï van verre, door een natuur yke verwandfchap tot den menfchTehoore-'in he paard is de foort zo edel niet als het individu, omdat dezelve den eVS ™ eene aangrenzende foort heeft, die daar zelfs vry naby aanXït telhoo ren naardien deze tweedieren individu's te famen voortbrengen lleivl ƒ 5 inderdaad als bafterden behandelt, onwaardig oneen hste SS» "b" kwaam zelfs om de eene of andere der twee* foorten, ^r ty^Xoten zyn, voortteplanten, maar die egter, uit eene vermenging van beiderTvoor komende, met nalaaten derzelver groote gelykheid en verwandflhnn Va blyken; in den hond is de foort miffchien noTr^™ ?i i™ van naby fchynt te grenzen aan die van den wo f de vo^ 'en den cgcaf welken men als ontaarde takken van dezelfde familie kan Schouwen-ïn?' trappen afdaalende tot de laagere foorten, gelyk totdg d£02? der we7 fvthv^nH0tten' CnZ' 231 men b£vinde»> «at men, dewyl elk Sezeiforten in tbyzonder eene groote menigte zyd-takken heeft, den geme enen oor ft™ of den waaren ftam, _van elk dier familiën, al te talryk gewoon z^Yde om daar door te zien, niet meer ontdekken kan. In de infekten ein,leilï ?? ken men als de allerlaagfte foorten der Natuur kan befcWen islfe W van zo veele aangrenzende vergezeld, dat het niet meer mogelyk is dezelvï één voor eén te befchoüwen, en dat men verpligt is daar eene vem^w dat is te zeggen een geflagt, van te maaken, zo men heïbenoemSTwü f ? is dewaareoorfprong der leerwyzen, der famenllelzels, wtSSXTkte Sn^?n-VÖGr de moel^yke optellingen van de kleinfte voorweden der* Natuur gebruiken moet, en die geheel nutteloos„efizelfsbelagehdvk Tnr£ zodra het wezens van den eerften rang betreft: 'den menfchinSne 'Sf £ brengen met den aap, den leeuw by de kat te plaatzen, te zetgen dS de leeuw een kat met maanen en met een langen ftaart zv is l\v ' i gen, van haare gedaante berooven, ontlSiiteren in'pla t3 va^S 5*" ichryven of te benoemen. * riaar tv- be" De foort van den leeuw is dan een der edelfte, dewyl zv eennr is en mP-, haar met kan verwarren met die van den tyger, van dérr lulmird '™ A onca, enz; daar integendeel die foorten, d^ètULZ^^Z  45 DE NATUURLYKE MIST 0>R I E, verwyderd, evenwel zo weinig van eikanderen onderfcheiden zyn, dat zy door de Reisbefchryvers verward, en door de Naamlyftmaakers de eene voor de andere genomen, zyn ( f). De leeuwen van de grootfte geftalte zyn omtrent agt of negen voeten lang (g), van den muil tot aan het begin van den ftaart, die zelf omtrent vier voeten lang is; deze groote leeuwen haaien vier of vyf voeten in de hoogte: de leeuwen van de kleine geftalte hebben omtrent vyf en een half voet in de lengte tegen drie en een half voet in de hoogte, en de ftaart is omtrent drie voeten lang: de leeuwin is in alle afmeetingen omtrent een vierde kleiner dan de leeuw. Aristotei.es (ti) onderfcheidt twee foorten van leeuwen, de eene grooter, de andere kleiner: de laatften zegt hy, hebben, naar evenredigheid, korter lighaam, gekroesder hair, en zy zyn minder moedig dan de andere; hy voegt 'er by, dat in 't algemeen alle leeuwen van dezelfde kleur zyn, dat is te zeggen vaal: de eerfte dier byzonderheden komt my twyffelagtig voor; wy kennen die leeuwen niet met gekroesd hair, geen Reisbefchryver heeft daar melding van gemaakt; zommige berigten, die my daarenboven voorkomen geen volkomen vertrouwen te verdienen, fpreeken alleenlyk van een tyger met gekroesd hair , die aan de Kaap de Goede-hoop gevonden wordt (/); maar bykans alle getuigeniffen fchynen over een te komen in de kleur van den leeuw, die vaal is op den rug, en witagtig op de ribben en onder den buik; JEjaanus en üppianus hebben evenwel gezegd, dat de leeuwen in Ethiopië zwart waren gelyk de menfchen, dat men in de Indien geheel witte vondt, en andere , die met verfcheiden kleuren geteekend of geftreept waren, als rood, zwart, en blauw; maar dit fchynt my niet toe door eenig getuigenis, 't welk men als egt mag befchoüwen, "beveiligd te worden; want Marc-Paul , een Venetiaan, fpreekt van die geftreepte leeuwen niet als dezelve gezien hebbende , en Gesner (k) doet te regt opmerken, dat hy daar geen gewag van maakt dan volgens /ülianus ; daar fchynen integendeel zeer weinige of geene verfcheidenheden in deze foort van dieren te zyn; de Afrikaanfche en Afiatifche leeuwen fchynen malkanderen in alles te gelyken, en zo die der bergen van die der vlakten verfchillen, fchynt dit verfchil minder in de kleur van de vagt dan in de grootte der geftalte te beftaan. De leeuw heeft eene foort van maanen, of liever lang hair, dat alle de voorfte deelen van zyn lighaam (7) bedekt, en dat fteeds langer wordt, naar- (ƒ) Zie in dit Deel het Artikel der tygers, waarin van die dieren gefproken wordt, daat men t'onregt dezen naam aan gegeeven heeft. (g) Een zeer jonge leeuw, door de Hten. van de Akademie ontleed, was, van het einde van den fnuit tot aan 't begin van den ftaart, zeven en een half voet lang, en van 'c bovenft van den rug tot aan de aarde vier en een half voet hoog. Memoires pour Jervir è ïbiftoire des Animaux, Paris 1676. pag. 6. (b) Aristoteles Hijior. Animal. Cbap. XLIV. (0 Zie Kolbe, die dit dier ty^er-wolf noemt. (k) Gesner, Hifi. Animal. Quadrup. pag. 574- (0 Dit lang hair is niet hard en zwaar, gelyk-paardenhair, maar vry zagt; en glad vlashair, gelyk dat van het overige des lighaaros.  VAN DEN LEEUW. 47 maate het dier m jaaren toeneemt; de leeuwin krygt dat lang hair nooit hoe oud zy worde: het Amerikaanfch dier,'t welk de Euro4ancm eem "err^d hebben en t welk de inboorlingen van Peru puma heete, f St geene mSnen ook * het veel kleiner zwakker, AW^^^^^^^, te van Zuid-Amerika invloeds genoeg hadt gehad op de natuur van den leeuw ™!™TZYmr™eniC berooven' ^ moedigheid Tontneemen en zyne geftalte in te korten; maar 't geen onmo^elvk frhvni- L' A^f^J- at dl {£ ïn ? ldi"mten ^^nSSfe^ et waar! d?7, if de weSe" van 't Noorden fchynt geilooten te hebben uit de Zuidelyke deelen van Afia of van Afrika naar Amerika is ovenveA-nk ken, dewyl deze landen aan den Zuidkant door öngemeete Zeen 3 P1' zyn; dit is dereden, die ons doet overhellen om T^tL^t^Ê^è leeuw is, dat dit Amerikaanfch dier zyn oorfprong niï heffe van IS SPrdei;°Uae W6rfen Ü1 Vervol§ van *d in ^t klima t der n ëuwe ver" ivl I . y' m^ai' dat het een bvzonder dicr van Amerika zal "vezen S lyk de dieren der nieuwe wereld zyn. Toen de Europeaahen dezeh/e on'tdS fe, 3 'rtm111?Cn' ,de Sekorve^n, de planten, alles was Send alles was verfchillend van 't geen men tot hier toe gezien hadt- n en moeft de voornaamfte voorwerpen dier nieuwe Natuur evenwel berïo^ de ,Seï van ;t and waren meeftal barbaarfch, zeer moeijelyk üit te fpreeken n moeijelyker te onthouden; men ontleende derhalven naamen u t onze luröpg che taaien, en inzonderheid uit de Spaanfche en de PortugeefbheindTS brekaan naamen waren eene kleine overeenkom!!, eSfÏKtóJtoddr^ ikmlen g£daante' gen0Cg °m de maraen ™ bkende togen o\rdez/on" bekende voorwerpen toe te paffen; van daar de onzekerheden de dnbhe zinnigheden, de verwarring, die nog toegenomen is?SS^ler^£ tyd, als men aan de voortbrengzelen der nieuwe wereld df naamen^ vah dS der oude gaf, uit dezelve verfcheiden foorten van dieren en phnTen welk™ men daar niet gevonden hadt, geduurig derwaards ov^m^^S^ deze duifterheid te redden, en om nie?alle oogenblik in de draling te val len, was bet noodig eene zorgvuldige onderfcheiding te i^ken wït aan de eene en anaere wereld in eigendom behoore, en tegen ïe^SSiS^Itó men aan deze voorwerpen gegeeven heeft, en die bykans Stenvérkelrdelvt zyn oegepaft zo veel mogelyk op zyne hoede te zynr wy^ hebbeJ de S ftrekte noodzaaklykheid van deze onderfcheiding doen voélen ï de\ oor-ian de artikels, waarin wy tevens eene beredeneerde o^^^W^ van de dieren die oorfpronkelyk in Amerika t'huis hoo In" en v n ander, die uit de oude wereld derwaards zyn overgebragt: de Hr. de la Condamine, wiens getuigenis alle geloof verdient, verklaart uitdruklvk niet te wee Sn'/?6'/161' 1 ^dk de SPa"i^rden van Amerika leeuw en de hioo in* voegt erby, dat het veel kleiner is dan de Afrikaanfche leeuw, efdatl  48 DE KATUÜRLYKE HISTORIE, jmannetie geene maanen heeft f»; Fresier zegt ook, dat de dieren, weiken men in Peru leeuwen noemt, ganfch verfchillende zyn van de Afrikaanlche leeuwen dat zy voor de- menfchen vlugten, en alleen te dugten zyn voor de troepen vee; en hy voegt 'er een zeer opmerkelyk ding by, te weeten dat hun kop mar dien van een wolf en naar men van een tyger gelykt, en dat hy een kleiner ftaart heeft dan een van beiden (w): men vindt in oudere verhaaien (o) dat die leeuwen van Amerika naar die van Afrika niet gelyken, dat zy 'er noch de trotsheid .noch de kleur van hebben; dat zy noch rood noch vaal maar grauw zyn; dat zy van geen dik maanènhak voorzien zyn, en de gewoonte hebben van op de boomen te klouteren; dus verfchillen deze dieren van den leeuw in geftalte., in kleur, in de gedaante van den kop, in de lengte van den ftaart, in het miffen van maanenhair, en emddyk m de natuurlyke gebruiken; kenmerken talryk en wezendlyk genoeg om de dubbelzinnighcid des naams tedoen ophouden, en om voor te komen, dat men den puma van Amerika in 't vervolg .niet meer vervvarre met den waaren leeuw, den leeuw van Afrika of van Afia. Schoon dit edel dier niet dan m de heetfte landen gevonden wordt, kan het egter in de gemaatigde geweften insgelyks vry lang beftaan en leeven, en miffchien zelfs zoude men het wel zo verre kunnen brengen , dat het daar voortteelde: Gesner verhaalt dat 'er leeuwen geboren zyn in deDieren-gaarde van Florence; Willugby zegt, dat eene leeuwin te Napels, in hetzelfde hok met een leeuw opgellootcn , vyf jongen t'eenerdragt geworpen hadt(p): deze voorbeelden zyn zeldzaam, maar zo zy waar zyn, voldoen zy om te bewyzen dat de leeuwen niet volilrekt vreemd zyn in de gemaatigde klimaaten • daar worden egter tegenwoordig geene in de Zuidelyke deelen van Europa gevonden, en ten tvde van Homerus waren er reeds geene in Pelononelus, fchoon 'er toen al, en zelfs nog ten tyde van Aristoteles, in Thracie in Macedonië. en in Theiïalië gevonden werden; zy fchynen derhalven op alle tyden ftandvaftig den voorrang aan heete landen gegeeven, zig zelden in gemaatigde klimaaten gewend, en nooit m de ftreeken van 't Noorden onthouden, te hebben: de Natuuronderzoekers, welken wy ftraks aangetrokken hebben, en welke van die leeuwen te Florence en te Napels gefproken hebben hebben ons niets berigt wegens den tyd hoe lang de leeuwin gedraag-n hadt, noch wegens de grootte der jonge leeuwen toen zy geboren wierden, noch wegens den voortgang van hunnen groei; ^Elianus zegt ( q) dat de'leeuwin twee maanden draagt; Philostratus en Edward Wuot f>) zeggen integendeel dat zy zes maanden draagt; zo men tuflchen deze twee ge- (m~) Condamine, Foyage de VAmerique méridionale, pag. 24. env. (n-) Fre'IEC Voyaze&la mer du Sud. Paris 1716 pag. 132. (") Z\e~Hiftoire Naturelle des Indes, par Joseph Acosta; traduü. de Robert Renaud, Pa- 11>) M^n6h^éftadeztlveeond9erVinding voor eenige jaaren te Londen in den Tour gehad, dat een leeuw en leeuwin, in hun hok jongen hebben voortgebragt; dit klimaat ve.fchilt eif graaden van dat van Itah'en. (?; Gesner, Hijl. Quadrup. pag. 575. env. ir, Lib. de diffa; Animal. Cap LXXX.  VAN DEN LEEUW. ^ SnV°dt?trf verkleZenA ZOude ik voor het h^ ZY", want de leeuw is eendiei van de groote geftalte, en wy weeten in 't algemeen dat óp Ja van de dragt in de groote dieren langer is dan in de klein 7 het is eveneent met den groei des lighaams: de Ouden en deLaateren komen overeen dïT Sfeb0been^^Zr ^ ^ f ** ™^ KS^'eS^ renl-n?benMat is te zeggen zes of zeven duimen lengte: zy hebben dan zeggen ook""dTdf1011 n0?dig °m ^ °f negen Voetcn groot * worden-zv zeggen ook, dat de jonge leeuwen met n ltaat zvn om te ffaan dm uxtl niaanden na hunne geboorte: zonder dat wy die byzonderheden met een vol ftïdrii f -eei-W' mt a;u™erkl»g v™ de grootte zyner geftalte, ten mhi maal d , I/ler n°°dig .Iieeft om te ^oeijen, en dat hy omtrentzeven- maaldne of vier paren, dat is ten naaftenby vyf-en-twinti* haren moet De Hr de Saint-Martin , meefter varï ffiSSffi^fftjJ^ Siaakr^eftkwSni' "TA keUWen' do« ^ ondeSden gemaakt heeft, wel heeft willen mededeelen, heeft my laaten verzekeren dn' JnH HCTgen den tyd van zeftien zevenden jaaren gehoude had ' hv l eéft V, f Jy met Teel meJ£1' dan twinti§ of twee-en-twintig jaaren leev'en hv grymwel dT ^duurende twaaIfof ^ *™ behoVden, ehSb? de viees 'e? y dle SevanSen ?e^en het gebrek van lighaamsbeweeging t^S^iS&SSff9 - dan hUnne gezondheid —kk-, elhfrl Aristotklks verzekert, op twee verfcheidene plaatfen van zvn Werk «w* fvpl 7yH gCf iedC Zlg inSgelvks bedroogen, en alle NatuuronderLekers ™ wel oude als laatere, hebben zig na hem bedroogen, meï te zeiden t,', f leeuwin flegts twee mammen hebbe: het is zeer zeker TryvwSS' 2*5 ?e en men kan hieromtrent, door de énkele bSoï&^S votaef oS' tuiging erlangen: hy zegt ook (>,) dat de leeuwen dbeerln T , rr abtenvaaids, koppelen (*) daar het insgelyks uit de enkele befchouwing W Lib. de differ. Jnimal. Cap. LXXX (t; Aristoteles , de Generatione, Lib. III. Cat 2 en 10 ffi T 3êter de ^ch^S van den 1 fuJ.' Aristoteles , * Generatione, Lib. IK cap 6 W Idem, W< r . LtWKaas Svi JKtf Fiit r r JX. Deel. G  - 50 DE NATUURLYKE HISTORIE, zigtbaar blykt (y) , dat de teeldeelen van het mannetje derwyze zyn ingerigt, dat dezelve, in den gefchikten ftaat voor de koppeling zynde, eveneens- als die van andere viervoetige dieren werken, en. dat de koppeling derhalven ook eveneens gefchiedt: ik heb van deze kleine dwaalingen van Aristoteles wat byzonderer verflag gemeend te moeten maaken, omdat het gezag van dien grooten man bykans allen, die na hem over de Natuurlyke Hiftorie dezer dieren gefchreeven hebben, heeft medegefleept: het geen hy nog verder zegt wegens den hals van den leeuw, dien hy wil, dat maar één enkeld, ftyf, onbuigzaam,, been, zonder wervelbeenderen, bevatten zoude, wordt wederom tegengefprooken door de ondervinding, die ons daaromtrent zelfs eene algemeen doorgaande fchikking der Natuur heeft aangeweezen, te weeten, dat de hals van alle viervoetige dieren , zonder een. eenig,. zonder zelfs den, menfch, uitte zonderen, beftaat uit zeven wervelbeenderen, niet meer noch minder, en dat dit zelfde, getal van zeven wervelbeenderen in den hals van den leeuw, gelyk in dien van. alle andere dieren, gevonden wordt: eene andere byzonderheid hebben wy by die gelegenheid nog opgemerkt, te weeten, dat de verftindende dieren in. 't algemeen den hals veel korter hebben, dan de vrugteetende, en inzonderheid de herkauwende, dieren; maar dat verfchil van lengte in den hals der viervoetige dieren hangt alleenlyk af van de grootte van elk der wervelbeenderen en niet van derzelver getal, dat altoos hetzelfde is: men kan hieromtrent eene volkomen zekerheid verkrygen, door de oogen te werpen op die oneindige verzameling van geraamten, die tegenwoordig in des Konings Kabinet voorhanden is; men zal alsdan zien, dat alle de viervoetige dieren, van den olyfant tot de mol, zeven wervelbeenderen in den hals hebben, en dat geen derzelver meer of minder heeft. Wat aangaat de vaftheid der beenderen van den leeuw, welken Aristoteles zegt zonder merg te zyn en geene holligheid te hebben; wat de hardheid betreft, welke hy met die van den keyfteen vergelykt; wat eindelyk hunne eigenfchap belangt , om door vryving vuur te maaken;. dit alles zyn dwaalingen welke Kolbe niet hadt behooren natefchryven (V),en die zelfs niet tot onzen tyd hadden behooren te komen, dewyl Epikurus daar mede reeds inde eeuw van Aristoteles den draak geftooken hadt. De leeuwen zyn zeer heet in den tyd hunner drift; wanneer de leeuwin ritzig is, wordt zy zomtyds van agt of tien leeuwen gevolgd (V), die niet ophouden rondom haar te brullen, en geweldig tegen malkandereu te vegten, tot dat één onder hen, nadat hy alle de anderen overwonnen heeft, vreedzaam, bezitter blyve, en zig met haar gaa afzonderen: de leeuwin werpt in de lente (b) en brengt maar eenmaal 's jaars jongen ter wereld;.,het geen wederom aanwyft, dat zy, geduurende verfcheiden maanden bezig is om haare jongen te bezorgen en te. zoogen, en.dat bygevolg de tyd van hunnen eerften groei, (y) Zie hier agter de befchryving van den leeuw; (z; Kolbe, Mémoire, Amft. 1741. Tom. HL pag. 4. en 5i (a) Gesner , Hifl. Quadmp. pag. 575. env. . (b) Idem,, ibidem.  van den leeuw, 5i ÊjSdffi* '1UlP h™ner m0eto noodiS h*ta' *> ■**« eenige vroegtydig afrigtende ombloe^ hen met haar ftaart uittewiffchen: zomtyd zeilwamiTl o. 3. p. Lengte der grootfte nagelen ' " • °- 3- 9- o. 3. Q. Breedte aan de bafis ' " • °' I* 3- o. 1. t. — : ; • o. o. 3. o. o. 2j. aan den zelfden kant dS^ffl S&g!' m de Weeke ^zyde, ren m>- it i^u 1. , "^kicn tot ïegtlch, en van voren naaraete-  53 DE N A T 1.' I' K I, Y K E HISTORI E, te daar een boog van de regter-naar de linkerzyde; hy vouwde zig weder agterwaards, verlengde zig in de linkerzyde onder de nier, en kromde zig weder naar binnen, zig aan den regtendarm voegende. De dunne darmen verminderden bykans eenpaarig in dikte van den portier tot aan den blindendarm: deze (A,fig.i, Pl. 111) was dikker by de inplanting (Z>) van den omgebogendarm (C) dan in het overige zyncr uitgeftrektheid; hy hadt eene kegelagtige gedaante en: was wat gekromd van de zyde van den omgebogendarm; de kronkeldarm (D) hadt overal ten naaftenby dezelfde dikte, uitgezonderd het gedeelte dat aan den blindendarm raakte , en dat dikker was. Daar waren aan weerskanten van den aars (/f, Jlg. i, PL IV) even als in; de kat, den hond, enz, twee blaasjes (B C) van èen duim middellyns, van 'rckivi bekleed met een fpier, en van binnen met een witagtig vlies, eene melkagtige ftof zonder reuk bevattende; die ftof vloeide op den rand van den aars door eene vry wyde buis (D) uit: een dezer blaasjes (C) is geopend vertoond ; men ziet ook in dezelfde figuur- de ftrengen (Ê F) van de roede, die zig langs den regtendarm (C) uitttrekken: ik heb in de blaasjes van eene leeuwin eene dikker ftof gevonden dan die van den leeuw; zy was gedeelte3yk gcelagtig en gedeeltelyk witagtig; zy hadt een ftinkenden en doordringenden reuk. De maag (Pl, V. fig. i) was zeer verlengd; daar was eene dieping (/ƒ B) op het midden haare* agterfte zyde, onderftellende de groote bolrondheid naar beneden , terwyl het dier op zyne beenen ftaat: het linker gedeelte was hetdikfte; de kleine omtrek van de maag,in de volgende tafel bygebragt, is op dat gedeelte gemeeten geweeft; daar was een lange afftand (C D) van den flokdarm(ZÏ) tot aan den boek (F), dien het regtergedeelte formeert; dit is het, wat de maag van den leeuw meer verlengd maakt dan die der meefte andere dieren: de groote blindezak (G) was kort in vergelyking van de lengte deimaag ; dit ingewand was gekromd door het diepzel van de agterfte zyde, zodat deze zyde holrond, en de voorfte bolrond, was; nadat de maag geopend was (fig. i, Pl. VI) van den portier (A) langs de groote kromming (B B) tot aan den bodem (C) van den grooten blindenzak, heb ik gevonden dat de binnenfte vliezen langwerpige plooijen Qü D D D) omtrent zo als in de lebbe der herkauwende dieren formeerden: de twee ongelyke bogchels, die de Hr. Perïiault op de maag van een leeuw heeft waargenomen (£) en de twee holtens, welke hyinde maag van eene leeuwin gezien heeft (c), kwamen misfchien daarvan, omdat die maagen niet genoeg met lugt gevuld waren; zonder deze voorbereiding kan men niet wel oordeelen noch over de geheele uitgeftrektheid , noch over de waare gedaante, van eene maag; want, geheel of gedeeltelyk ledig zynde , kan zy zig in verfchillende rigtingen plooijen en verfchillende gedaanten aanneemen; miffchien ook was de maag, van den leeuw en van de leeuwin van den Hr. Perrault, 't zy door de natuur, 't zy door eene ziekte, van een byzonder maakzel: onder drie dieren van de- (6) Mémoires pour fervir & l'Hifioire Naturelle des Animaux, Part, I. pag. 8. (e) Idim, ibid. pag. 23.      BESCHRYVING VAN DEN LEEUW. S9 Itn^iJ^Z M^ ^ maag van diepe ipleet, ^ttS^&^^S^ d°°r £e"e Zeei' kwab was het dikfte, de kX4S3 et "*? gedeeIte va» ™ naaftenby zo groot als het: reeter 1 f ^rzyde volgde, was ten de kkinrte vai! de d e zv ifrtr fóaï «!*?, de Cei'fte kwab' dc ]^fte was van de linkerzyde ï de Sï^V^11^ ** eerfte kwab de hadt ten naaftenbv zo *S^SS&a^lS^ Sft Va? dezelfdc zv" terzyde: deze lever hadt S S^ÏÏvl ^ eerfte kwab van de regkleur; zy woog drie ^Tv^VtS ^ ^ ****** nadat het celagtig weefzel imlS d^ ^i f vvf'C^ ^ C £>,zn het gedeelte & |) vnher oSl^t ^ 9°gm ^^d^, ftreÉe welke het te vooren £ t daar i151 g iJi** het dubbeld van de lengte agtige gal gevonden * " het galbla^C een gros inden&d^ ™"der ftandvaftig te zyn de milt fef « ^^f^^^^^fn^ lchryvmg, welke ik hier geef 'ed en V. i ^ onderwerpe voor de befiguur als in de meefte a^dei'e&dfeiÏÏ"aaltenby dezelfde dikte en breeder dan he ™ft f onderft gedeelte (Aj was veel ZY woog negen oneen „SetV^*^ Ueur alS de leve^ k*utó**n vak tfefl iQBgeï lE^ffiPiS milt C^S- 3, iV. *7) van de nigfins het fatfoen v n een bvl zv Ï£ l ES van §emaa^ heb, hadt eelengte, met eenen byna reg en hoekhfrlT* a ^^(Sb) haarer was minder breed: hei^ beantwoL?! V , b£Ve,nft en voorft g^eelte (C) agterft gedeelte (4^5SdSS tóteS^Ï ^ S*5 ^ 0ndetft™ wel te meer, omdat deze miltïZrï„« S f het ïzer van debyl, en Het alvleefch hadt de ge^aant^van^l^ït^^^R haare randen het ftrekte zig uit van d«s»tS2»SS ^ maan' ê'elvk dat van de kat: QP het ondS en agterï gelSeWe'mS "* ^ ^ Ükï> en de^n?^ aa" d* **d*. de binnenzyde, ^S^^^&tg $W W getekend op ne leeuwin maakte de binnenzyd^ è'cV ,VrI Lg P, ke" Wordt' raaar in ee- »zi=v *-»* ~t te» r^r'onKk,t zy in * H 3  6o DE NATUURLYKE HISTORIE, baftagtige zelfftandigheid uitgediept waren: het bekken QA, fig. 3) hadt veel uitgeftrektheid, en de tepels (BB,CC,DD,ËË) waren zeer zigtbaar; de regter nier Iprong een derde haarer lengte meer vooruit dan de linker. De regter long beftoudt uit vier kwabben, waarvan drie als aan een draad geregen waren, gelyk in de meefte andere dieren; de middelfte was de kleinfte van de drie en de agterfte de grootfte; de vierde was onder de derde by de baiis van 't hart; zy hadt den minften omtrek: de linker long beftondt flegts uit twee kwabben; de voorfte hadt eene zeer diepe kloof, waardoor zy in twee deelen gefcheiden wierdt; de agterfte kwab hadt meer dikte maar minder omtrek dan de voorfte; de punt van 't hart was week, en de groote flagader verdeelde zig in drie takken. De tong was breed en aan 't einde gerond; in twee gelyke deelen gefcheiden door eene overlangfche voor, die weinig diep en bezet was met kegelagtige punten van eene zelfftandigheid zo hard als die der nagelen ; deze ftekels waren zeer fchèrp en hadden ten naaftenby dezelfde gedaante als die van 'de tong van de los of lynx, welke men in 't vervolg van dit Werk voor het mikroskoop afgetekend zal vinden: de grootfte punten van de leeuwen-tong waren van voren naar agteren gerigt; zy hadden anderhalve lyn lengte, en waren geplaatft op het voorfte deel van de tong, waarvan zy het midden aldaar befloegen: de randen van de tong hadden maar zeer kleine punten; derzelver midden was bezet met kleiner punten dan derzelver voorfte gedeelte, en zy waren fchuinfch van voren naar agteren en van buiten naar binnen gerigt: het agterfte gedeelte van de tong, van de laatfte baktanden af, hadt geen ftekels* Het verhemelte was doorfneeden met vyf of zes vooren, waarvan de twee agterfte de meefte breedte hadden; de randen, waardoor die vooren van malkanderen gefcheiden worden, waren zeer bolrond van voren en niet hoog; de herffenen woogen vyf oneen en drie gros, en de agterherffenen zeven en een half gros. Daar waren vier tepels op den buik; twee aan weerzyde: de voorfte was geplaatft by het midden der lengte van den onderbuik; ik heb deze waarneeming nog nader beveiligd in een leeuwin, en ik heb by dezelve flegts vier mammen gevonden: Wolfartus (a) en Sylvius (ƒ) hebben derhalven de mammen van den leeuw niet wél geteld, toen zy dezelve, ten opzigte van het getal, met den hond vergeleeken hebben; ik weet niet waarom Aldrovandus dezelve tot twee bepaald hebbe ? De roede QA, fig. 2, PL V) van den leeuw was agterwaards geboogen, gelyk ik in den agoutï reeds aangemerkt heb (g); bygevolg was het einde (B) der buis van den pisweg ook agterwaards gerigt; de fprong of loop van de pis, die daar uitkomt moet derhalven dezelfde rigting hebben; maar de roe' de heeft die kromming in de opregting niet meer, zy rigt zig naar voren, en (e) VALENTiNr, Ampbit. Zootom. pag. 4.1.. (ƒ) Bi.asii, Anat. Anim. pag. 85. (g) 3ie het VJII Deel van dit Werk, blz. 22j>        beschryving van den leeuw. 61 de koppeling van den leeuw met de leeuwin gefchiedt op de wyze als bv an dere viervoetige dieren. ** y dn , vDe buitenfte en binnenfte teeldeelen (Pl. VII) waren kleiner; het vel van de roede en van de voorhuid maakten eene foort van koker, met een elleboog naar beneden en naar agteren gelyk de roede; het hoofdje (A\ was puntig en met kleine khertjes doorzaaid; het bevattede een hngJ en pumL been; de roede (B) hadt wemig lengte, maar zy was van eene zeer zelfftandigheid; daar waren geen zaadblaasjes: de afvoerende vaaten CC S hepen uit op de pisbuis (D) by de voorftanders (E E), gelyk als in de kat en den hond; de pisbuis was zeer lang, want daar wasTzeven dut afftand van de blaas (F) tot aan de fplitfing (G) der fponsagtige lkhaamen bv deze fphtzing, aan weerskanten van de pisbuis, was een l|haam7//m dat neaen lynen lengte, zes lynen breedte, en vier lynen dikte hadt; het beftondt u ï een fpier die eene klier bevattede, waarVarihet uitwerpend vat gemeenfehap hadt met de pisbuis-; de blaas was byna rond: de zaadballen II waren aan de bekleedzels vaft zodat het onmogelyk was dezelve daar af teTSen men onderfcheidde hunne eyronde gedaante, en die van den opperKto deze bekleedzels: de inwendige zelfftandigheid der zaadballen vv?s geelaïtS en vaatagtig; zy hadden een as in de ftrekking van hunne groote rniddellyn De beichryvmg der wyfjes teeldeelen is gemaakt naar dezelfde leeuwin dk ten onderwerpe gediend heeft om de kleuren van 't hair te befchryven en om de maaien der uitwendige deelen, in de vorige tafel bygebragt, naar te neemen; de afmeetingen, die in de volgende tafel voorkomen, zyn ook naar deze leeuwin genomen omdat zy van drie onderwerpen, welken ik ontleed heb, de gezondfte en beft bewaarde ingewanden hadt Het hoofdje van den kittelaar was zeer weinig zigtbaar, en men zae bvnn geene holligheid ter plaatfe van zyne voorhuid; maar het lighaam en7e beenen waren zeer merkbaar: de hoornen van de lyfmoeder ftreïten zig aan' weerzyde m eene regte lyn, gelyk die van de kat en de teef, tot aan df me ren uit; de plaats van de opening der lyfmoeder was uitwend g gëteekënd door een knobbeltje of zwelling die twee duimen omtrek hadt; liet Se gedeelte van de fchede, dat het fmalfte was, hadt van binnen een'groo^getal kleine plooijen, die zig van de plaats der opening van de pisbuis tot ann den mond van de lyfmoeder uitftrekten; de randen van deze openmg wam zeer dik en zeer uitfprmgende in de gedaante van een wrong door v^er ve eemgde knobbeltjes geformeerd: het loofwerk was groot, en de zaadbalSn hadden eene eyronde gedaante; men zag daar op eenige kleihe knobS s fchoon zy half verrot waren. Miuuoeirjes. LengK der dunne darmen van den porder af, tot aan den BinST' as-s; fefer'™op *dike P'"'tft" '- • • * * t o- 3, O» h a  6a DE NATUURLYKE HISTORIE, _ , , , •-• ... » • voeten, duimen, Iynei;, Omtrek van den omgebogendarm aan de dikfte plaatfen ; . o. 3. 6. Omtrek aan de dunfte plaatfen . . , . o. 2. 9. Lengte van den blindendarm . . • . o. 2. 6. Omtrek aan de dikfte plaats . . . o. 3. 9. Omtrek aan de dunfte plaats . . . . . o. 2. 3. Omtrek van den kronkeldarm aan de dikfte plaatfen . . .0. 6. o. Omtrek aan de dunfte plaatfen . . o. 5. o. Omtrek van den regtendarm by den kronkeldarm o. 5. 3. Omtrek by den aars . . . o. 7. o. Lengte van den kronkeldarm en regtendarm famengenorr.en . . 3. 6. 0. Lengte van de geheele darmbuis, den blindendarm daar niet onder begreepen . . . . 24. o. o. Groote omtrek van de maag . , . . 3. 6. o. Kleine omtrek van de maag . . . 2. o. o. Lengte der kleine kromming, van den {lokdarm af tot aan den hoek dien het regter gedeelte maakt . . o. 8. 0. Lengte van het linker gedeelte, van den llokdarm af tot aan den grooten blindenzak . ... . o. 5. o. Omtrek van den flokdarm . . . . o. 4. o. Omtrek van den portier . ... o. 3. o. Lengte van de lever . . . . . 1. 3. 0. Breedte • . T . . 1. 3. o. Haare grootfte dikte . . . . 0.1.0. Lengte van het galblaasje . . . . o. 4. o. Deszelfs grootfte middellyn . . . . o. i. 6. Lengte van de milt . . . . 1. 2. o. Breedte van het onderft gedeelte . . o. 2. 3. Breedte van het bovenft gedeelte . . o. r. 6. Breedte in 't midden . . . . o. 3. o. Dikte • . • • • o. o. 7. Dikte van het alvleefch . . o. o. 2. Lengte der nieren - . . . o. 4. 8. Breedte • ■ • • • o. 2. 10. Dikte • • - * • • o. 1. 3. Lengte van het zenuwagtig middelpunt, van de holle ader af tot aan de punt . • o. 3. o. Breedte . . • • o. 3. 6. Breedte van het vleezig gedeelte tuflchen het zenuwagtig middelpunt en het borftbeen - . . . o. 3. 4. Breedte van ydere zyde van het zenuwagtig middelpunt . . . o. 5. 6. Omtrek van de bafis van't hart . . . . o. 11. c. Hoogte van de punt af tot aan het begin van de longflagader . . o. 4. 6. Hoogte van de punt af tot aan den longezak . . c. 3. 8. Middellyn van de groote llagader van buiten tot buiten gemeeten. . o. o. 9. Lengte van de tong . —. . . . o. 9. o. Lengte van het voorfte gedeelte van het toompje tot het eind . . . o. 3. o. Breedte . ■ . . . . o. 2. o. Lengte der voorherflenen . . . . o. 3. o. Breedte . : . • • 0. 2. 6. Dikte . . • • • o. 1. 2.  BESCHRYVING VAN DEN LEEUW. 63 Lengte der agterherflenea . . voeten, duimen, iynen. Breedte . . "' •" 0< 1. 6. Dikte . , , * ■ o. 1. 8. Afftand tufTchen den aars en den balzak ' '0-09. Hoogte van den balzak . • o- 2. 7. Lengte van den balzak . °- 3- o. Breedte . o. 2. 2. Ammi ^hun den baIz?k en de lening van de voorhuid ' « 2' 8' Afftand tuflchen de randen van de voorhuid en het■ K van de 4' Lengte van het hoofdje . ' o. o. 2. Omtrek . . \ o. o. 11. Lengte van de roede van de fplitfing dér fponsagtige Iieha'imPn ,f°' U 6' tot aan de inplanting der voorhuid . . "gnaamen af Breedte van de roede . °. 3» 3. Dikte . . ; . * • o. o. 6. Lengte der zaadballen . . ' . • °- o« 8. Breedte ... °' 1. 6. Dikte . . r * o. 1. ^ Breedte van den opperbal * °' e- 10. Dikte * o. o. 4. Lengte der afvoerende vaaten " ' , • °* P. 3. Middellyn van het grootft gedeelte hunner uitgeftrektheid * n 3* °* Groote omtrek van de blaas . . &^UC1UUC1U • . . o. o. r. Kleine omtrek . . . * i. 1. o. Omtrek van de pisbuis . °' 11 • 6. Lengte der voorftanders . * - * * °* i- o. Breedte . g * • • o. o. 10. Dikte . . ; ■• * * o. 1. x. Afftand tuiTchen den aars en de'klink . " ' " °* °- 7« Lengte van de klink . . * * • °« r? 9- Lengte van de fchede , • • o. o. 9. Omtrek aan de dikfte plaats . • • o. 6. a Omtrek aan de dunfte plaats , • • o. 4. 0. Groote omtrek van de blaas . c' *» 4- Kleine omtrek . ; •- • 1. 2. o. Lengte van de pisbuis "5 °- 9- o. Omtrek • • o. 2. 7. T^k™^^my^™**W*oed« ' • ' • £ 31.' o.' Lengte der hoornen van'de lyfmoeder ' ' • • o. i. 3. Omtrek op de dikfte plaatfen . «... o. 7. 0. Omtrek aan het einde van yderen hoorn ' • • • o. 1. o. AfEnia een regte ^ tuffehen de zaadballen'en hei einde van'den°' °' * J^ïïikiff s' • - 2°: l Breedte . °- ** 3. Dikte . ' • - o. 2. 7. *- W . 0. o. 3  6± • DE NATUURLYKE HISTORIE, Het geraamte van den leeuw (Pl. FIII) heeft veel overeenkomft met dat van de kat; zodra men egter het ontvleesde hoold van het een dezer dieren met dat van het ander vergelykt bemerkt, men daar aanftonds Zeer blykbaare verfchillen in: de muil van den leeuw is naar evenredigheid minder kort dan die van de kat ; het voorft gedeelte der eigenlyke neusbeenderen is verder af van het einde des boyenften kaakbeens, en het onderft van het voorfte gedeelte des onderften kaakbeens maakt een minder ftompen hoek in den leeuw dan in de kat: de randen der oogputten van den leeuw zyn minder gerond en afgebroken in eene, naar evenredigheid, veel langere uitgeftrektheid,want dezelve maakt ten naaftenby het zesde-gedeelte van hun omtrek; het voorhoofd is gezonken en maakt eene foort van goot , die zig naar voren verlengt langs de vereeniging der twee eigenlyke neüsbeenderen : de bovenzyde van den kop heeft zo veele kromming niet over haare lengte in den leeuw als in de kat; omdat hét voorhoofd gezonken is, omdat het agterhoold zeer veel naar agteren uitfpringt, en omdat 'er een zeer dikke rand is, die zig van voren over de kruin uitftrekt: daar zyn nog twee andere randen die zig, een aan wederzyde van het agterboofd, uitftrekken ; de takken van het onderft kaakbeen zyn minder agterwaards gebogen, en de'uittteekzels, die zig aan de agterfte einden van het lighaam van dit kaakbeen bevinden, zyn meer binnenwaards gekromd. ' De leeuw heeft dertig tanden gelyk de kat; de tanden dier twee dieren gelyken niet minder naar malkanderen in de gedaante en in de plaatfing, dan in het getal. De wervelbeenderen van den leeuw, de ribben, het borftbeen, en de beenderen van het bekken gelyken ook, zo wel in getal als in gedaante, naar diezelfde beenderen- in de kat gezien; ondertuffchen was het agterft gedeelte van de goot minder diep in den leeuw; de doornagtige.uitfteekzels der tien eerfte rug-wei*velbeenderen waren agterwaards gebogen, en de andere voorwaards ; de b'ykomende uitfteekzels der lenden-wervelbeenderen waren fchuins naar buiten en naar voren gerigt, en een weinig binnenwaards gekromd; daar waren vyf-en-twintig valfche wervelbeenderen-in den ftaart. De voorfte en bovenfte kanten van het fchoiiderblad maakten niet zulk een regelmaatigen cirkel-boog als in de kat, omdat de plaats van den hoek, die de twee kanten fcheidt, in den leeuw wat voortiitfpiïngende'Was. Het armbeen van den leeuw was naar evenredigheid dikker dan dat van de kat, inzonderheid op he.t bovenft gedeelte: deszelfs verhevenheden waren, naar evenredigheid,. ook. grooter, eo daar was daarenboven -een rand, die zig fchuinfch van boven naar beneden, en vati voren naar agteren, opdebuitenzyde van dit been uitftrekte: ik heb geen ander verfchil waargenomen tusfchen de beenderen van den voorarm van de dy, en van het been, dan in de grootte der verhevenheden, die evenredig was met.de uitgeftrektheid en de fterkte der" fpieren, aan dezelve valt zynde: de hand, de agtèrhand, de voet, de agtervoet, en de vingers beftonden uit hetzelfde getal beenderen als in de kat; men zal het verlchil der maaten kunnen beoordeelen door de volgende tafel te vergelyken met die der maaten van de beenderen van de kat (h). (b) Zie het V Deel van dit Werk, blz. 201. enz. Lengte    BESCHRYVING VAN DEN LEEUW. 65 Lengte van den kop van het einde des kaakbeens tot aan het ajrter--0"6"' duimen'IyM"'" hoofd . . . . . T X n De grootfte breedte van den kop ... 088 Lengte van het onderft kaakbeen van het voorfte einde tot den as- ' ften rand van het knokkelwyze uitfteekzel . o 8 Breedte van het onderft kaakbeen ter plaatfe van de hondstanden o' 1' n Afftand tuflchen de knokkelwyze uitfteekzels . . . ' o * 5" Dikte van het voorfte gedeelte van het been des bovenften kaak- ' beens ..... 008 Breedte van het kaakbeen ter plaatfe van de buitenfte fnytand'en o' 1' 7' Breedte ter plaatfe van de hondstanden ... 0' 0" / Lengte van de bovenfte zyde . ... oc' 10 Afftand tuflchen de oogputten en de opening der neusgaten o' I Lengte van deze opening . . . ". " o' 2* o Breedte . ... . o' »' Lengte der eigenlyke neusbeentleren • . . , ' o' 3' 8 Breedte aan de breedfte plaats . . D* „ Breedte der oogputten . . . ' ' 2' Ho°gte • • • • o' 1' 11 Lengte der langfte fnytanden buiten 't been . . . o" o' 7' Lengte der hondstanden . .... o! 1' n Breedte aan de bafis . . <-■ o' o' o Lengte der dikfte baktanden buiten het been . .* D' Q' £ Breedte . * o' T' . Dikte * . ; o o t Lengte van den hals . . . . o 10' 4.' Breedte van het gat des eerften wervelbeens van boven naar be- ' ' neden . . . . _ O 1 • Lengte van de eene zyde naar de andere .•..*. o 1 V Lengte der dwarfche uitfteekzels van voren naar agteren . . . o' 2' c Breedte van het eerfte wervelbeen op de dwarfche uitfteekzels ge- ' ' meeten . . . . . Q _, Lengte van het gedeelte van de wervelbeenkolom die uit de rug-wer- ' velbeenderen beftaat . . . ■ 1. c o Hoogte van het doornagtig uitfteekzel van het eerfte wervelbeen, o'. 2 10' Hoogte van dat van het tweede, dat het langfte is . . . o.' q ' o' Hoogte van dat van het tiende, dat het korft is o. o. 10' Lengte des lighaams van het laatfte wervelbeen dat het langft is. o. 1' 6 Lengte der eerfte ribben . . . ..04'"" Afftand tuflchen de eerfte ribben aan de breedfte plaats ; .' . o' ?' j Lengte der tiende rib, die de langfte is o. 10 q' Lengte der langfte van de valfche ribben,die de kortfte is . . . o. 7' o Breedte van de breedfte rib ... o. o. 10' Lengte van het borftbeen . . . . u eu 6 Breedte van het eerfte been, dat het breedfte is in het middel voorfte gedeelte . . . . 0 T t Breedte van het eerfte been, dat het froalft is aan het buiteneinde. o. o' i' Hoogte van het doornagtig uitfteekzel van het vyfde lenden-wervelbeen, dat het langft is ..... o. 1. 8 Lengte van het dwarfch uitfteekzel van het zesde lendenwervelbeen dat het langft is . . . . o. q 8 IX Veel. I ö"  €6 DE NATUURLYKE HISTORIE, voeten, duimen, lynex, Lengte van het lighaam des vyfden Ienden-wervelbeens, dat het langfte is . * • ... o. 2. 3. Lengte van het heiligbeen . . . o. 3. 9. Breedte van het voorfte gedeelte . . . o. 3. 1. Breedte van het agterft gedeelte . . . o. 2. 8. Lengte van het negende valfche wervelbeen van den ftaart, dat het langft is . • ... o. 2. 2. Breedte van het bovenft gedeelte van het heupbeen . o. 2. 5. Hoogte des beens van 't midden der knokkelwyze holligheid tot aan het bovenft einde . . . . o. 6. 9» Lengte van de goot o. 4. o. Breedte in 't midden . • ï °« 3* 3* Diepte van de goot . . . o. 2. 3. Diepte van de uitranding aan het agterft einde . o. I. 3* Afftand tuflchen de twee einden der uitranding van buiten tot buiten gemeeten . • . . . o. 6. o. Lengte der eyronde gaten . : . o. 2. &. Breedte ' . • • » .0.1*0. Breedte van het bekken . . : . o. 3. 2. Hoogte • • • . . o. 3- 9^ Lengte van het fchouderblad . o. 10. o. Breedte aan de breedfte plaats . . . o. 5- 7Lengte van de agterfte zyde . . . . o. ö. 2. Breedte van het fchouderblad aan de fmalfte plaats . . • .0. 3. o. Hoogte van den doorn aan de verhevenfte plaats . . Z .• o. 1. 8. Middellyn van de panswyze holligheid ..... o. 1. 3- Lengte van den fchouder . . . .. 1. o. 5. Omtrek van de kleinfte plaats . . . o. 3. 9' Middellyn van 't hoofd ... . . . Q. 2. 2. Breedte van het bovenft gedeelte . . o. 2. 7- Breedte van het onderft gedeelte . . .0. 2. 11. Lengte van de e.Hepyp • • • • x- \' °' Hoogte van den elleboogsknokkel . . . . 0.1. 9- Lengte van het ftraalbeen . . . . . o. 11. o. Breedte van het bovenft einde . . . Q. 1. 3. Breedte van het onderft einde . . . . o. 1. 11. Lengte van het dijbeen • . . . 1. 1. 7- Middellyn van het hoofd • • ., . o. 1. 5. Middellyn-van't middelft des beens . . . o. 1. 1. Breedte van het onderft einde . . • o. 2. o. Lengte der kniefchyven. . ' ' °' l' / >&Fe • • • •. . ~ ■:. t o. £ Dikte . • • r> tt 8 Lengtevan het fcheenbeen . .... ♦ n tl. 6 Breedte van het hoofd • • „ e Omtrek van 't midden des beens. . °« 3- 5« Breedte van het onderfte einde °- *• Lengte van het kuitbeen ...... °- Omtrek aan de dunfte plaats : • • °- °' £ Breedte, van het bovenft gedeelte. ... o. o. iu. Breedte van het onderft gedeelte . . • ..0.0. *i.  EESCHRYVING VAN DEN LEEUW. 6? Hoogte van de voorhand , , voeten, duimen, lynen. Lengte van het hielbeen . ' » o. i. D. Hoogte van het eerfte wiggebeen en fchuitbeen 'te faroe™™™™ °' 3' IO* Lengte van het derde been der agterhand dat het lanTft f ' °' l' 2' Lengte van het eerfte been der agterhand dat het korf is ' " °' 4' ZJ Lengte van het tweede been vaS den agtervoet, dat het •" °* *' 6' Lengte van het eerfte been van den agtervS, datbet koff k'8* o 4' 9' Leegte van den ^eerften regel des midlelften vingÏÏ.van'deï voor-°' 4' °" Lengte van den'tweeden * • °- C rr. Lengte van den derden . ' ' • • °. i. 6. Lengte van den eerden regel van den duim ' • • °- i. 4. Lengte van den tweeden regel * o. i. i. LeSena" ^neerften regel van den tweeden vinger der agter- °' . *' 6' Lengte van den tweeden 'regel ' • °. i. 9. Lengte van den derden regel ' • o. 1. 4. * °- l- 4- Ia  63 DE NATUURLYKE HISTORIE, BES CHRY VING VAN DAT GEDEELTE VAN PIET KABINET, HETWELK BETREKKING HEEFT TOT DE NATUURLYKE HISTORIE VAN DEN LEEUW. No. DCCCXLW. Bet vel van eene leeuwin. No. DCCCXLV. De maag van een leeuw. Deze maag is genomen uit een leeuw, waarvan gewag is gemaakt op blz. 58, men ziet 'er de plooijen van binnen in. No DCCCXLVI. De tong van een leeuw. Deze tong zit aan het ftrottenhoofd vaft; haare tepeltjes zyn zeer zigtbaar. No. DCCCXLVII. De hngepyp van een leeuw. Dezelve is aan 't boveneinde by de kraakbeenderen van 't ftrottenhoofd afgefneeden; men ziet haare fplitfing, en de openingen der beide takken, die met de longen gemeenfchap hadden. No DCCCXLVIII. De teeldeelen van een leeuw. Alle de deelen der voortteeling, zo wel inwendige als uitwendige, zitten in dit ftuk aan malkanderen valt. No. DCCCXLIX. Het geraamte van een leeuw. Het is'het geraamte, dat ten onderwerpe voor de befchryving der beenderen van den leeuw gediend heeft; zyne.lengte is van vier voet negen dunn, van het voorfte gedeelte der kaakbeenen af tot aan 't agterft gedeelte van t heiligbeen - het hoofd heeft een voet tien en een half duim omtrek aan de dikfte plaats: het dwaarfch uitfteekzel'van de regterzyde van het vyide lendenwervelbeen heeft twee punten waarvan het een zig voonyaards en het ander naar agteren uitftrekt; ditlaatfte is door eene famentrekking of verftyving der kraakbeenderen (ancbylofis) vaft aan de punt van het dwarfche uitfteekzel van het zesde wervelbeen. No. DCCCL. Het geraamte van eene leeuwin. Dit geraamte is op bevel van zyne Majefteit van Trianon naar 's Konings Kabinet gebragt; men heeft ons gezegd, dat het uit de Dierengaarde van Verlailles was; ik heb in dit geraamte geen kenmerk gezien om de kunne aan te wyzen; de lengte is van vier voet vier en een half duim van het einde der kaakbeenen tot aan 't agterft einde van 't heiligbeen; het hootd heelt een voet negen en een half duim omtrek aan de dikfte plaats.  BESCHRYVING VAN HET KABINET. 6? No. DCCGLI. Het hoofd van een leeuw. ^S^aS.dbe6nen 15 weggenomen om het™£ No. DCCCLII. Een gedeelte van het hoofd van een leeuw. Het onderft kaakbeen ontbreekt geheel; daar is anderhalf duim lengte van het einde des bovenften kaakbeens tot aan het agterft einde van het agterhoofdsbeen: men heeft een ftuk van het bekkeneel afgezaagd, 't welk men kan wegneemen om zyne dikte te zien, die op zommife plaatfen meer dan een duim is; men ziet'er ook de zeer dikke beenlaagen, die aan 't ag?erhoofdsbeen vaft zyn en die zig aan weerskanten tuffchen de voorherffiken S tl fïer?enen mtftrekke1n' «> eindelyk eene dikke oneffenheid, die boven" de agterherffenen was ter plaatfe, alwaar de beide beenlaagen zig vereenigen No. DCCCLIII. Het roedebeen van een leeuw. aarfl^bafis^ ^ ^ halve ly" in de len§te' en twee ^ b'e^te I 3  7o DE NATUURLYKE HISTORIE, DE TYGERS. ^«iKwSi ewyl de naam van tyger een geflagt-naam is, welken men aan ver&j| n É fcheidea foerten van verfchillende dieren gegeeven heeft, zo be™ E hoort ons eerfte werk te zyn de eenen van de anderen te onderfcheii&smm den . d£ luipaardcu en de panthers, die men dikwils met malkanderen verward heeft, zvn beiden door de meefte Reisbefchryvers, tygers genaamd; de onca, die"zig gemaklyk laat temmen, waarvan de Oofterhngen zig voor de jagt bedienen, is voor de panthera genomen, en, even als deze, door den naam van tyger aangeduid; de lynx of los, de proviandmeester van den leeuw, dien de Turken karackoulah en de Perfiaanen ftyahgusb,, Veten, hebben ook den naam van panther of onca gekreegeii: alle deze die-, ren zyn gemeen in Afrika en in alle de Zuidelyke deelen van Afia; maar de waare tyger, de eenige die dezen naam voeren moet, is een zeldzaam dier, weimV bekend by de Ouden en liegt befchreeven by de hedendaagfehen. Aristoteles, die in de Natuurlyke Hiftorie de leidsman van de eenen en de anderen is, maakt 'er geen gewag van. Plinius (a) zegt alleenlyk dat de tyger een dier van eene verfchriklyke fnelheid is, tremenda velocitatis animal; en hy geeft te kennen, dat het te zyner tyd zeldzaamer was dan de panthera, naardien Auguftus de eerfte was, die den Romeinen een tyger aanboodt voor de inwying van het theater van Marcellus, terwyl deze Bouwopziender ten tyde van Scaurus reeds honderd en vyftig panthers (b~) gezonden hadt, en vervolgens Pompeius vierhonderd en tien, en Auguftus vierhonderd twintig voor de fchouwplaatzen van Rome hadt doen komen; maar Plinius geeft ons geene befcbryving van den tyger, en wyft ons zelfs geene van deszelfs kenmerken aan. Opmanus (c) en Solincs, die na Plinius gefchreeven hebben , ichynen de eerfte te zyn, die gezegd hebben, dat de tyger door lange banden of ftreepen, en de panthera door ronde vlekken geteekend was;het is inderdaad een der kenmerken, die den waaren tyger onderfcheiden, met flegts van den panther, maar ook van verfcheiden andere dieren, welken men naderhand tygers genaamd heeft. Strabo (d) haalt, ten opzigte van den waaren tyger Megasthenes aan, en hy zegt na hem, dat 'er tygers ih de Indien zyn, eens zo groot als de leeuwen: de tyger is derhalven een wild dier van eene verlchriklyke fnelheid, welks lighaam met lange ftreepen geteekend is, en welks grootte die van den leeuw overtreft. Zie daar de eenige kenmerken, welken men by de Ouden, van zulk een merkwaardig dier vindt; de hedendaagfehen, (a) Zie Plinius Hijl. Natur. Lib. VUL Cap. 18. (b) Zie Plinius Hijl. Natur. Lib. VUL Cap. 17. (c) Oppiani Lib. I de Venatitne. Zie hier zyne woorden. Orynges ahos decoran taems, oblonois tigrium injlar, alios vero rotundis ut panthera. — Tigres Solinus bejlias mfignes maculis notae § pernicitas memorabiles reddiderwit; fulvo niteat, boe fulvum nigranubus Jegmentts mter-undatum. (d) Zie Strabo Lib. XV.  VAN DE T Y G E R. s. ?1 gelyk Gesner en de andere Natuuronderzoekers a*t ta* a * hebben, voegen byna niets by dieren met getygerd vel, welken men in Amerika vond^ i" Y e tale zyn, en men niet nagelaaten heeft aan hunuien den Z gr°0ten Se" te paffen, fchoon zy zeer verfchillende 2 , aam van tyger toe malkander waren, zo is ^^^toT^^lr^ van eene enkele foort, welke dezen naam mrlg ' dat nien' ln Pkats-vah telt, en dat derhalVeTr deHhlo ie d zer S,^' "T," ?f tien jelyk te befchryven is, omdatTnaamen dTzaaLn vfr^ftl? Zeer ^ dat men gewag maakende van deze dSen d^S vlïif & en omW' ^Lg"m, t0t eene §eheel ^ Soovf Va" d£ m!e foort ë^gd v^tJtii ï£3k ssj£m edn °pheiderd * de ne dezer dieren zal aan het geen wv Y-fnV eplaatfï' en de byzondere Hiftonader licht byzetten g U Wy daar voorê^aagen hebben, nog een  7a DE NATUURLYKE HISTORIE, DE TYGER *. «sSEaWe leeuw is de eerfte in de klaffe der verflindende dieren, de tyger 2 D i fpeelt daar de tweede rol; en gelyk de eerfte zelfs in een kwaad geflagte van wezens, altoos de grootfte, en dikwils de befte of mmft fleste, is, zo is de tweede doorgaands de ergfte van allen;de leeuw voegt by de fierheid, de dapperheid en de kragt, de edelheid, de goedertierenhefd, de^grootmoedigheid"; terwyl de tyger woeft is op eene laage wyze en vvi^ed zonder billykheid, dat is te zeggen, zonder noodzaaklykheid het is eveneensgefteld in elke orde van zaaken, waarin de rangen niet dan doo defterkte gegeeven worden; de eerfte, die alles vermag, is minder tyran dan de ander, die, de volftrekte magt niet hebbende om te doen en te laaten wat hv wil, zig deswegen wreekt door die magt te gebruiken, we ke hy zig ZtlZLlm,^ i dus is de tyger meer te dagten dan de de laatfte vergeet dikwils dathy de koning, dat is te zeggen, de fterkite van ^eren,"; met een bedaarden ftap voorttrekkende taft hynooit den menfch aan tenzy ffydaar toe getergd worde; hy verhaaft zyne fchreeden niet hy loop hy jaagt , niet, dan wanneer hy door den honger gedrongen wordt, d^?ygefdlarentegen fchoon van vleefch verzadigd, fchynt altoos naar bloed tedoftenzyne woede heeft geene andere tuffchenpoozen dan die van den tyd^ weïkenyhy noodig heeft, om zyne hinderlaagen tejervaard|en; hy grypt en verfcheurt eene nieuwe prooy met dezelfde dolle duit , wdke; hy itraks te voren toonde, en waarvan hy, door dien eerften roof gulzig m te flaan; niet ^tff&^inen fchynt te zyn; hy verweeft het land daai. hy zig onthoudt, hy vreeft noch het gezigt noch de wapenen van den menfch hv flasrt hv verdelgt, de troepen van tamme dieren, brengt alle wilde die ren om hals iTfide kleine olyfanten en de jonge rhinoceroffen aan, en durft 7omtvds den leeuw braveeren. ... % ^ïlm^é van dit woeft en wreed dier komt doorgaans met des- * TV TYppr de waare tvser de tyger der Ooft-lndiën, heet in 't Latyn Ttgrin in 't in f'WrMWn% >i Hoogduitfch TigeHbier; in 'I En.elfch Tig* Tigris. Gesner Hijl- Quadrup. pag. 93<5. Ttgrit, Ray Synof. Quadrup. pag 165. k hier de hertkat, geworden zy. Tigris. Klein de Ouadrup. pag. 78. _ . _ „„„ - „„ j..im Da„ ,58, FelU flava, maculTs Ingis nigrU variegata. Ttgw. Brisson. R%n. Anim. pag. 20a.  VAN DEN TYGER. ?J Zelfs geaartheid overeen; de leeuw heeft eene edele houding, de hoogte zv ner pooten is evenredig met de lengte zyns lighaams; de dikke enl^ote maanen , die zyne fchouderen bedekken, en zyn gelaat oveifchaduwen 7vn ruttig uitzigt, zyn deftige tred, alles fchynt zyne fiere ^gSte otS? fiagdheid aan te kondigen: de tyger, al "te lang van lighaam al ?e laag on zyn pooten, met een naakten kop, met verwilderde oogen, met eeneTbfoeï kleurige tong die hem altoos buiten den muil hangt, toont geene andereken merken dan die eener laage kwaadaartigheid en onverzaadelyke wShefd 325 Sjeele natuurlyke ingeeving loopt uit op eene beftendig^ wSe e ne blinde dolheid, die mets kent, niets onderfcheidt, en die hem dikvvüs zvne «gen jongen doet opvreeten, en derzelver moeder verfcheur zo deze hun te hulpwilkomen ; waaromheeft hy dien dorft naar zyn bloed niet inde aller grootfte maate ! waarom poogt hy denzelven niet te leffchen doo hel e£ S fön,fr ni0nfte1^' dl£ hy voonh™&' » h"nne geb^rte^e&n» . Gelukkig, voor het overig gedeelte der Natuur is deze W H met talryk, en fchynt aan Te heetfte ^^teOof-^nï^ïï™ zyn; men vindt dezelve op Madagaskar, in Siam, in SnS"in ffi? ftreeken alwaar zig de olyfant en de rhinoceros onthouden men w 1 tw^* de tyger den laatftgemelden dikwils vergezelt en da hv hl"" ^fj? dat zyn drek te eeten, die hem voor buikzuivering of verfriffclnng dLt °m niet hem de oevers der rivieren en meeren bezoeken, ^ê^irlf^ hem flegts dorftig maakt, zo heeft hy dikwils water' noodigf o^r de hfe? die hem verteert, te maatigen, en daarenboven wagt hy, by de wateren 5' dieren op, die aankomen, en welken de hitte van 't klmaat noodÏÏn'v C fcheiden reizen daags derwaards te keeren; daar is het, dat de Sr Ta prooy uitkieft, of liever dat hy zyne moorden vennenigvuldiet tnW^ verlaat hy de dieren welken ij 'gedood heeft, ZTdeltn^e Sn Sflta den; hy fchynt trek te hebben tot hun bloed, hy proeft het me?i! ï heid, hy drinkt het met fmaak, en zodra hy hun LVlighaam reeten, dompelt hy daar den ko'p in, om he? warmebloKeTl^^f" gen op te zuigen, en m de lillende ingewanden de bron te open?^ dfc 2* toos vroeger uitgeput is, dan hy zynen wreeden dorft gelefcht heeft Wanneer hy egter eenige groote dieren, gelyk een naard of k,',#„i hals gebragt heeft, haalt hy daar de ingelanden op delfde ^ ^fm met uit, zo hy vreeft aldaar ontruft te zullen worden • omdezehï S?g "g gemak te verfcheuren voert hy alles naar de bofïchen("), Zpenddien 2S met zo yeel gemak en vaardigheid voort, dat de fnelheid van zvrtn i nauwelyks fchynt vertraagd te worden door den geweldigen klomo SLT medevoert; dit alleen zou genoeg zynomover zyne vreeffflykeSte oordeelen; maar om daar nog een juifter denkbeeld van te maakenInSl l een oogenblik op de afmeetingen en evenredigheden des ïg™Z van %'jg Reis naar de Oo[l-Ind:ën, enz. P b' 7 &•>mv' WoyT-Schouten, ) Jac. Bontii, Hifi. Nat. Ind. Oriënt. Ainft. i6S8. pac. 53 IX. Deel. K  74 DE NATUURLYKE HISTORIE, 'hlmn' %fhv tafc ÓolllnffirK"tygT™ vyf&n voet gezien tauit, de r rtó^ hrt hert gezien f ƒ), dat deze dieren, jong gevangen, en m de llittorit van liet nen ë"»c» \u> hunnen vollen groei met bekomen, van ligbaams-beweegmg en de gevangenis , geen mer m^ne grf^SHÖSl £ oe^de v^tg^oftve^hervoot, (c1) Foyigw <*« Delloh, pag. 104- env verbaazend groot; ik heb & „ üe Indiaar.fche tygers, zegt ^^""'«n dff die van runddieren\ zy leggen ., \i vel en van gezien die langer en breede' ^"«n da^ ™e ^ op verfcheiden plaatfe» zie zomtyds toe om de menfchen aan te vallen en te eeten , cu « ? . £ „ «"fd ÏÏÏ'alm»™ flUK JVaf. EgyPt. Lugd. Bat. ,735. P* «{■ « WoTT in een byna niet de fnelheid van zy^^ doen kan: het is dan Plinius heeft willen aanduiden en dfeln^fl^^ den fPronS' welke omdat het onmogelyk is net"^ "raakt, Ije tyger is miffcbien het eenisft onder nlie ^„ j; y : niet kan buigen ; noch bedw ng f noc Sef noch eewelH V™ inb°rft men de behandelingen; de zagtheid en v^Ah^A a;1 h j ? cl aIsoverkwaavermag niets op die yzeïng4nhfiï vd wH^ aUes kan ™rken, gen , en die woefte Jogten te bez'di«en itrlZ? ï^n ^ dezelve te lee™! woede, en zet de fcherptzyner wrSeid^LSr^ t gal ^ eveneens de hand die ifem vU tMm^^^^ „■geweldige rivier tyger genard,a™kko^£Ï ™ ^™rdt een PyI en een „ zer oorzaake, dat hy liever de mPnri ê ^ langzaam in 't loopen, en hetff tl Z' „ de herten, de wilde'z^nen^deSe s" dëtl^uSdiere"' ^ ^ ^ K 2  76 DE NATUURLYKE HISTORIE, gezigt van elk leevend fchepzel; elk voorwerp fchynt hem eene nieuwe prooy,. welken hy reeds by voorraad verflindt door zyne greetige oogen, welken hy met verfchriklyke trillingen van knarfetanden vergezelt, woedend dreigt, en. op welken hy dikwils aanfchiet in weerwil der ketenen en fpijen, die zyne dolheid fluiten maar niet ftillen. Om verder een volkomen denkbeeld van de kragt van dit verfchnklyk dier te geeven (£), oordeelen wy hier te moetenbybrengen 't geen vader Tachard, als ooggetuige, van een gevegt eens tygers tegen olyfanten verhaalt. „ Men „ hadt, zegt die Schryver (J), eene hooge palilfade van bambous, van om„ trent honderd fchreeden in 't vierkant, opgeregt; in 't midden dier affcbut„ ting waren drie olyfanten ingelaaten, gefchikt om den tyger te bevegten; „ zy "hadden een foort van groote borftlap, (waarvan de fchermmeefters zig „ bedienen,) in de gedaante van een mom , die hen den kop en een gedeelte van ,, den fnuit bedekte : zodra wy aangekomen waren liet men uit een hok, dat ,' in een afgelegen gedeelte was, een tyger te voorfchyn komen, van een „ maakzel en kleur, die aan de Franfchen, by deze vertooning tegenwoor, dig, geheel nieuw voorkwamen; want behalven dat hy veel grooter, dik,* ker' en grover was, en niet zo fpigtig als die, welken wy in Frankryk ge„ zien hadden, zo was zyn vel niet op dezelfde wyze gevlekt, maar in plaats ,-, van alle die vlakken, zonder orde gezaaid, hadt hy lange en breede ftree„ pen, in de gedaante van een cirkel; die ftreepen of banden, op den rug. ,', beginnende, voegden zig onder den buik te famen, en langs den ftaart voortgaande maakten zy daar witte en zwarte ringen, die malkanderen beurtelings opvolgden, en den geheelen ftaart aldus befloegenrde kop hadt niets „ buitengemeens, even weinig als de pooten, behalven dat dezelve langer „ en dikker waren dan die der gemeene tygers, fchoon dit dier nog jong was ', en zyn vollen greei niet hadt, want de Hr. Constance heeft ons gezegd,, * dat 'er in het Ryk gevonden wierden, die driemaal grooter waren dan de,', ze, en dat hy, op zekeren dag met den Koning ter jagt zynde, een van " zee'r naby zag, die zo groot was als een muilezel: daar zyn ook kleinen. H in 't land, gelyk als die, welken men uit Afrika naar Europa brengt, en " men toonde 'er ons, denzelfden dag, een te Louvo. _ „ Men liet den tyger, die vegten moert, niet aanftonds los, maar men lueldt hem aan twee touwen vaft, zodat hy, geene vryheid hebbende om zyn " fprong te doen, van den eerften olyfant, die hem genaakte, twee of drie. " flagen met den fnuit op zyn rug kreeg: die fchok was zo ruw, dat 'er de " tvger door overhoop geworpen wierdt, en eenigen tyd bewegingloos op " de plaats liggen bleef, en om hals fcheen te zyn: zodra men hem egter " hadt los gemaakt, poogde hy, fchoon de eerfte aanval van den olyfant zy'* ne woede vry wat bekoeld hadt, onder het uitgeeven van een vervaar- (\) De Indiaanen houden den tyger voor veel fterker dan den olyfant. — Zy zeggen, volgens 't geen Nearchus fchryfe, dat hy de grootte heeft van 't grootfte paard en ailö " dieren in fnelheid overtreft, ja zelfs den olyfant, door hem op den kop te fpnngen, ligter " n/k verflikt". Gesner Hijl. Quadrup. png. 937. " Q) Premitr Feyage de Siam, par le Pere Tachard, Paris 1686.. pag. 292. env..  VAN DEN TYGER. n » lyk gefchreeuw, zig op deszelfs fnuit: te werpen, zodra hy weder aantrok „ om hem te fiaan;maar de olyfant,zyn fnuit behendig intrekkende beve io „ de dien door zyne flagtanden, welken hy terzelfder tyd vertoonde en " ™n]edf hy den: tyg« zo tydig aanvattede, dat hv hem een grooSrone „ in de lugt deedt doen; deze was daar zodanig van bedwelemd, da Tzvn „ vyand niet meer dorft genaaken; hy liep de palifladen verfcheidenrlaien „ langs, zig zomtyds opwerpende naar de perfoonen, die zig op de SS „ vertoonden: men voerde vervolgens drie olyfanten tegen hen? aan le „ hem beurtelings zulke ruwe flagen gaven, dat hy weder voor dood nêdeï „ viel, en op mets meer bedagt was dan om hunne ontmoeting te vermv„ den ook zouden zy hem ongetwyffeld afgemaakt hebben, zo men het I ,, vegt met hadt doen eindigen". Het is uit de befchryving zelve van den vader Tachard ten vollen klaar, dat die. tyger, welken hy teffin^SSi heeft zien vegten een waare tyger is gewedt; 'dat hy aan de FrSfcS voor kwam een nieuw dier te zyn, omdat zy in Frankryk, in de Dferen^arden waarfchynelykmet dan Afrikaanfche panthers, of lu paarden, of wd Amerikaanfche jaguars gezien hadden, en omdat de kleinePtygers welken hv te Louvo zag, insgelyks niet dan panthers waren: men beg™'uï^fe verhaal, hoedanig de kragt en woede van dit dier moe? zyn dewyl deze fchoon nog jong en zyn volkomen groei nog niet hebbende; fchoon in S gevangenis opgeflooten, fchoon door banden wederhouden, fthoon één te'en drie, nog gedugt genoeg was voor de koloflen, welken hy beftreedt onTde belherders van t gevegt te verpligten hen met een borltharnas te bedekken over alle de deelen van hun lighaam, welken de Natuur niet gelvk 2 Sanderen, meteen ondoordringbaar bekleedzel gewapend hadt Y Ue tyger, waarvan vader Gouie f» eene ontleedkundige befchrvvinjr door de vaders Jeftmen in China gemaakt; aan de Akademie der Ween' fchappen heeft mede gedeeld, fchynt van de'foort des waaren tygers te zï?' zo wel als die, welken de Portugeezen koning-tyger genaamd hebben waar' van de Hr. Perrault („) in zyne Memories over de oieren gevvag maak en waarvan hy zegt, dat de befchryving imSiam vervaardigd is. dSion'm zegt in zyne reizen uitdrukkelyk, dat Malabar dat land in de Indien i? alwaar de meefte tygers vallen, dat 'er van verfcheiden foorten zy^, maar' dat (m) „ Men kent in Europa geene andere tygers, dan die, welker vel met vlakken ePlf>r „. hadt een derde van de maag vol wormen, en men kon even vel niet ïe£eTdTzvb%t' „ ven was; een der aanwezenden zeide, dat men dat zelfde by een an, erin"tvi Ldt %' «sis* tr 0 hadt zien °peDen"- m*e ^^^I&nf^t K 3  7* DE NATUURLYKE HISTORIE, de grootfte van allen, die, welken de Portugeezen koning-tyger heeten, ten uiterften zeldzaam is, dat hy zo groot is als een paard, enz. De koning-tyger fchynt dan geene byzondere en verfchillende foort te maaken van die des waaren tygers; hy wordt alleenlyk in de Ooft-lndiën gevonden , en niet in Brazil gelyk eenigen onzer Natuuronderzoekeren gefchreeven hebben (p): ik hel zelfs over om te denken, dat de waare tyger niet dan in Afia en in de Zuidelykfte deelen van Afrika binnen in 't land, gevonden wordt; want de meefte reizigers, die de kuften van Afrika bezogt hebben, fpreeken, wel is waar, van tygers, en zeggen zelfs, dat zy daar zeer gemeen zyn, maarhet is uit de berigten zeiven, welken zy van deze dieren geeven, ligtelyk te zien, dat het geene waare tygers, maar luipaarden, panthers, of onca's, enz, zyn: Doctor Shaw zegt uitdruklyk dat de leeuw en de panther in de Ryken van Tunis en Algiers den eerften rang onder de wilde dieren bekleeden, maar dat de tyger in dat gedeelte van Barbarye niet gevonden wordt; en dit fchynt waar, want het waren Indiaanfche Afgezanten (V), en geeneAfrikaanfche, die aan Auguftus, in den tyd als hy te Samos was, den eerften tyger, die van de Romeinen gezien is geweeft, aanboden; en het was ook uit de Indien, dat Heliogabalus de zulken liet komen, welken hy voor zyn wagen wilde fpannen, om den god Bacchus na te bootfen. De tyger is derhalven altoos zeldzaamer en minder verfpreid geweeft, dan de leeuw; ondertuffchen werpt de tygerin, even als de leeuwin, vier of vyf jongen; zy is woedende op alle tyden, maar haare razerny wordt nog geweldiger , wanneer men haar haare jongen ontrooft; zy tart alle gevaaren, zy vervolgt de vervoerders, die, zig gedrongen vindende, verpligt zyn haar één haarer jongen toe te werpen; zy ftaat, vat het jong aan, brengt het naar eene veilige plaats, en komt eenige oogenblikken daarna weder, hen tot onder de poorten der fteden, of tot aan de fchepen vervolgende; en nadat zy alle hoop verloren heeft om haar verlies weerom te krygen, zo doet zy berg en dal van haar dol en woedend jammer-gefchreeuw weergalmen, en jaagt den zulken zelfs een fchrik. aan, die haar flegts van verre, hooren. De tyger beweegt het vel van zyn gelaat, knarft met de tanden, fchuimbekt, en brult als de leeuw, maar zyn gebrul is verfchillende; zommige Reisbefchryvers hebben het vergeleeken met het gefchreeuw van zekere groote vogelen, (v) Tigrides indomitae rancant^ rugiuntque Leones, segt de Autor Philomel^ï ; dit woord rancant laat zig in 't Neerduitfch niet met één woord uitdrukken; de Franfchen zouden 'er gemaklyk een woord toe maaken kunnen ; Les Tigres rauquent zou mogelyk hetzelfde zeggen, wy kunnen het niet naders aanduiden, dan dat de tygers met eene fchorre rauwe ftem brullen, en in zo verre het brullen der leeuwen navolgen; zeker is het dat het geluid van des tygers ftem zeer fchor en rauw is (t). (p) Brisson Regn. Animal. pag. 269. (?) Voyages, de Shaw, la Haye 1743. Tm. I- pag. 315. (r) La Defcription dis Isles de VArchipel, par Dapper Amft. 1703. pag. 205. (>) Sicond Voyage de Siam. par le P. Tachard Paris 1689. pag. 248. j zy maaken 'er ook bekleedzels vin^^sT^nTï^ "'^ bruiken: in Europa zyn deze vellen, fchoonzeJdz«£S ? Wlnter ^ waarde: men maakt veel meer werks van die mSSm van S ^ negal, welken onze bontwerkers tyeervellen noem™ . y*nGuu\ée enSevel de eenige kleine nuttigheid, vvlKen wnlt 'dtaSSd^? " £ komt wiens zweet men beweerd heeft dat doodelyk befaeSjS i ■% het hair van wiens knevels, men voor een verïifr S n«„ Ware n' !yB^H* Lengte van het tweede been van den agtervoet dat het langft is . . o. 4. 7.° Lengte van het eerfte been van den agtervoet, dat het kortft is . . o. 3. ii. Lengte van den eerften regel van den raiddelften vinger der voorfte voeten . . . . .. c. a. o. Lengte van den tweeden regel . .. . 0. 1. 6. Lengte van den derden reael . . ; o. 1. 1'. Lengte van den eerften regel van den duim . . . o. 1'. u Lengte van den tweeden regel . . 0. 1. 4. Lengte van den eerften regel des tweeden vingers van de agterfte _ voeten . . . . dl t. iu Lengte van den tweeden regel .. .. ., . Q. 1. 5. Lengte van den derden regel , . o 1. al Lengte der grootfte nagelen . .. . o; 1. b'.. Breedte aan de bafis - .. ;.. . . 0.0.. 3. '  DE PANTHERA, DE ONCA EN DE LUIPAARD. 05 DE PANTHERA, DE ONCA EN DE LUIPAARD. S®J!®Mk Zal' om my te beter te doen vcrftaan, om het averechts gebruik M 1 M van woorden te vermyden, om de dubbelzinnigheden voor te kolf $ men, en de twyffelingen te weeren, maar aanftonds aanmerken dat $§!©::©r«8 'er met den tyger, waarvan wy onder het voorig artikel deHiitorie en de befchryving gegeeven hebben, in de oude wereld, dat is te zeggen in Afia en Afrika, nog drie andere foorten van dieren van dit geflagt, en alle drie onder malkanderen verfchillende, gevonden worden; die drie foorten zyn de panthera, de onca, en de luipaard, die door de Natuuronderzoekeren niet ilegts de een voor den anderen genomen, maar zelfs ook met de foorten van 't zelfde geflagt, die men in Amerika heeft gevonden, verward zyn; ik laat die foorten, welken men in de nieuwe wereld, zonder onderfcheiddan eens tygers, dan eens panthers, dan eens luipaarden, genaamd heeft, voor tegenwoordig daar, om niet dan van die der oude wereld te fpreeken, om de dingen niet te verwarren, en de voorwerpen, die daar betrekking toe hebben, nauwkeuriger voor te draagen. De eerfte foort van dit geflagt, en die veel in de oude wereld gevonden wordt, is de groote panthera welken wy eenvoudig panthera zullen noemen 1 {PI. XI en XII), die by de Grieken bekend was onder den naam van pardalis, by de oude Latynen onder dien van panthera, vervolgens van pardus, en by de hedendaagfche Latynen onder dien van leopardus; het lighaam van dit dier,nadat het zyn vollen groey gekreegen heeft, is vyf of zes voet lang, gemeeten van het uiterft van den fnuit tot aan het begin van den ftaart, die meer dan twee voeten lang is; zyn vel is in den grond van 't hair van eene, uicer ui iuinuer aonKer vaaie Kleur op den rug en aan de zyden van 't lighaam , en van eene witagtige kleur onder den buik; het is met zwarte vlakken , als groote ringen, of in de gedaante van roozen. jrot-ppkr>nrl; riiP rin¬ gen zyn aan de zyden des lighaams wél van malkander afgefcheiden, in V midden als uitgefchulpt, en de meeften hebben een of meer vlakken in 't midden van dezelfde kleur als de omtrek van den ring;die zelfde ringen, waarvan zommigeneyrond, en andere rond zyn, hebben dikwils.drie duim middellvns ; daar zyn nergens volle vlakken dan op den kop, op de borft, op den buik, en op de pooten. De tweede foort is de kleine panthera van Oppianus («), waar aan de Ouden geen byzonderen naam gegeeven hebben; maar welken de hedendaagfche Reisbefchryvers onca hebben geheeten,. van het verbatterd-woord-lynx of lunx: wy zullen dit dier den naam van onca laaten behouden; (zie de XIII Vlaai) als welke ons gevoegelyk voorkomt, dewyl het inderdaad eenige overeenkom!!: met den lynx heeft: het is. veel. kleiner dan de panthera, zynde (o);Or*rANUs di'Vêmtime, libi Hl..  36 DE NA'TUURLYKE HISTORIE, flegts drie cn een half voet lang van lighaam, hetwelk ten naaftenby de grootte van den lynx is; het dier heeft ook langer hair dan de panther, veel langer {taart, als die drie voeten lang, en zoratyds nog langer, is, fchoon het lighaam van den onca in 't geheel ten minften een derde kleiner is dan dat van den panther, wiens Haart met meer dan twee, of ten hoogden twee en een half voet lang is; de grond van't hair van den onca is van eene witagtig gryze kleur op den rug, en aan de zyden des lighaams, en van een nog wittergrys onder den buik, terwyl de rug en de zyden van den panther altoos meer of min donker .vaal van kleur zyn: de vlakken hebben ten naaftenby dezelfde gedaante en dezelfde grootte, in de eene en andere. De derde foort, daar de Ouden ook geen gewag van maaken-, -is een dier van Senegal, van Guinée, en andere Zuidelyke landen, welken de Ouden niet ontdekt hadden; wy zullen het luipaard noemen (zie PI. XII?) het welk de naam is, dien men verkeerdelyk aan den grooten panther heeft gegeeven en welken wy gebruiken zullen, gelyk verfcheiden Reisbefchryvers gedaan hebben, om het dier van Senegal, dat hier het onderwerp is, aan te duiden: het is wat grooter dan de onca, maar niet zo groot als de panthera, als hebbende weinig meer dan vier voet lengte: de itaart is twee, of twee en een half voet lang; de grond van 't hair is, op den rug en aan de zyden meer of minder donker vaal, het onderft van den buik is witagtig, de vlakken zyn als ringen of rooz;n, maar deze ringen zyn veel kleiner dan die van de panthera of de onca, en de meefte zyn als faamgefteld uit vier of vyf kleine volle vlakjes ; daar zyn ook zulke volle vlakken regelmatig gefchikt. Deze drie dieren zyn, gelyk men ziet, zeer verfchillende van malkanderen en zyn elk van eene byzondere foort: de Kooplieden, die in bonten handelen , noemen de vellen van de eerfte foort panther-veDen; dus hebben wy dien naam niet veranderd omdat hy in gebruik was; zy noemen die van de tweede foort /Ifrikaanfche tygervellen; die naam is dubbelzinnig, en wy hebben dien van onca aangenomen; eindelyk geeven zy oneigenlyk den naam van tygervellen aan die van het dier, 't welk wy hier luipaard noemen. Oppianus (b) kende onze twee eerfte foorten, dat is te zeggen de panther en de onca; hy is de eerfte geweeft, die gezegd heeft, dat 'er twee lborten van panthers waren, de eene grooter en zwaarer de andere kleiner, en egtex gelyk in de geftalte des lighaams, en in de verfcheidenheid en fchikking der vlakken; maar verfchillende in de lengte van den ftaart, dien de kleinen veel langer hebben dan de groote : de Arabieren hebben den grooten panther met den naam van al Nemer betekent, en, by weglaating van het voorzetzel al , door Nemer uitgedrukt, terwyl zy den kleinen door al Phet, of al Fhel by weglaating van het voorzetzel, Phet of Fbed, genaamd hebben : die laat' fte naam, fchoon wat verbafterd, laat zig nog in dien van Faacth, 't welk de tegenwoordige naam in Barbarijen is, befpeuren. „ De. Faadh, zegt Dr. „ Shaw (c) , gelykt naar den luipaard, (hy wil zeggen den panthera) voor zo' (JO Oppianus de Venatione, lib. III. (cl Vo-jage de Stuw , ia Haye 1743'. Tam. II. pag. 26. In 't Engelfch wordt de a als ai en dus vry wat in den klank van e uitgefprooken, en Dr. Siiaw Faadh fchryreilde drukte dit r.ad.er aan twee ee uit., als t'aidb het Wijk np(j digter by Fhej komt.  DE PANTHERA, DE ONCA EN DE LUIPAARD. » verre hy eveneens als Iry gevlakt is-* mmr K« ,r„,.r.-i vu. ? • «ten van^ hy heeft een mfitnkex n^ru^ el tl^o Wy kunnen van elders, uit een plaats van AtS»~ a ^z0 wocft mec • klaard, opraaaken, te toPfr^-Jto^fa^^^ 00 ^ en in eenige andere taaien van Europa t of f " ' lt]Uaa»fch' ?en kan derhalven, deze ^^^''^^S^ g*gf* wó^? kleine panther van Oppianus, de i>£trf'ri? jSS 2 ' "let,twyfielen* of «ie zeer waarfcbynlyk, dat de kleine pantherl^wtd^T™ ^ en dat men vervolgens den grooten par-then lenmSiP f genaamd is, herten,, omdatmenzig verbeeld heeft dïhv e^^-fi, e°!?rduS' heeft ge* den; maar dewvl dit vooroordfeï "eenfins zZZa t P [ n gl'°°ter geW03> den en oorfproiielyken naam vln^amhe ^^^t^^' en nieuweren naam van leooard of ïniWrH u„DOVen laamgeftelden of witagtig, klem- &; en de ImpS vS?^ ™e„ ™„tS ST*"*"™ meeflen met kleine verzameWn of r !"fr vlilkke"' waarvan de vlakken „it vier ve^^Se^Sn^ ^ alS °f dk dfa wyMefdS «efchreeven, da, « waar kmmen zyn "van d/ónc™ S?^S*ta? d? vtótMni?' 2?. ^ffSK "» «»?•«* ™ VeSet dT' e 'vend ieS-panther1s,„„èt dk verfd fl ™t z^taXS of H^"MdewS* vmdt, wel is waar, meer of nin flert-f ff-w ■ g °' dulde!yk zyn: men dezer dieren, welk'en^y SÊ^Sffi i^f««en (di Gesner Quarfraft. pa? 8,c Slmir:YYWa W Ftn*r*»ft m,Ht.Fm cap  88 DE NATUUJvLYKE HISTORIE, ner door Cajus, onder den naam van uncia befchreeven (/), zyn van dezelfde foort als onze luipaard; men kan daar niet aan twyffelen, zo men de figuur en de befchryving, welke wy daar van geeven, vergelykt met die van Cajus en die van den Hr. Perrault: hy zegt, wel is waar, dat de dieren door de Hren van de Akademie der Weetenfchappen onder den naam van tygers befchreeven, niet de onca van Cajus zyn (k): de eenige redenen, welke hy daar van geeft, zyn, dat deze kleiner, en onder aan het lighaam niet wit is; ik houde my egter verzekerd, dat de Hr. Perrault, zo hy de geheele befchryving van Cajus vergeleeken hadt met de onderwerpen, welken hy voor oogen hadt, bemerkt zoude hebben, dat zy van de onca van Cajus nergens in verfchillen: dewyl hieromtrent twyffelingen zouden kunnen opryzen, heb ik het noodzaaklyk geoordeeld de wezendlyke deekn dier befchryving van Cajus , die, fchoon naar een dood dier gemaakt, my zeer nauwkeurig voorkomt, hier in te voegen. 3, De uncia, zegt hy, of onca, is een „ zeer wreed roofdier, van grootte als een bulhond, met een leeuwen gelaat „ en ooren: en gelykende in lighaamsgeftalte, ftaart, voet, en nagels naar „ een kat; het heeft een woeft uitzigt, en zulke fterke en fcherpe tanden, „ dat het zelfs hout kan doorbyten; terwyl het met de nagels ieder voorwerp, „ daar het dezelve in geflaagen heeft, in weerwil van deszelfs tegenpooging „ te rug houdt en belet te ontllippen; de kleur is op de bovenfte deelen des „ lighaams bleek oker, op de benedenfte afchgrauw, met zwarte vlakken al„ lerwegen digt doorzaaid; de Haart is iets donkerer dan het overige lig„ haam, en met grootere vlakken geteekend: de ooren zyn van binnen bleek „ zonder zwartheid, van buiten zwartagtig zonder bleekheid, ééne geele en „ donkere vlak in 't midden alleenlyk uitgezonderd... Het overig gedeelte des „ hoofds gelyk ook het gantfche lighaam, is geheel met zeer veele zwarte vlak„ ken geteekend, behalven op dat gedeelte, dat tulTchen den neus en het oog is, daar niet meer dan twee kleine vlakjes gezien worden, gelyk ook alle „ de andere in de uiterfte en onderfte deelen kleiner zyn dan de overige; de „ vlakken zyn op de bovenfte deelen der beenen en op den ftaart zwarter en „ afzonderlyk, maar aan de zyden faamgefteld, als of ydere vlak uit vier an- dere was faamgefmolten: daar is geene orde in deze vlakken, behalven in ,, de bovenlip, alwaar vyf ryen zyn: in de eerfte en bovenfte zyn twee onder,, fcheidene, in de tweede zes faamgevoegde, derwyze dat zy een lyn fchy„ nen te maaken; deze twee ryen ftaan op zig zeiven en zyn niet vermengd: „ in (0 Gesner Hijl. Quadr. pag. 825. (k) Wy zullen hier aanmerken , dat de uitgeevers van het derde Deel der Memoires pour [ervir a 1'HiJioire des Animaux, een drukfout in 'tWerk gelaaten hebben, welke het des te noodzaaklyker is te verbeteren, naarmaate dezelve meermaalen herhaald wordt; men heeft nameJyk overal ours, (of beer) in plaats van onca gedrukt; dus vindt men, blz. 5. reg. 28. L'ours dccritpar Cajus blz 8. l'ours, que Cajus a decrit: blz. 18. reg. 11. L'ours £? Ie Leopard. blz. 18. defcription tres-exatte, qu'il a donnée d'un ours. Het wyft zig zeiven, dat men op alle die plaatfen het woord onca voor dat van ours moet ftellen, naardien het dier, 't welk hier in aanmerking koint, door'Cajus onder den naam van uncia befchreeven is, by Gesmer Hiji> Quadrup. pag. 825.  DE PANTHERA, DE ONCA EN DE LUIPAARD. g „ in de derde ry zyn agt vereenigd,maar worden met de vierde, daar zv op „ houdt, vermengd De neus is zwartagtig. met eene 1™f over dé „ lengte, en alleenlyk over de bovenüe opplakt£ KSfi e » °?Sen SS zeeg™e" Het dier leeft van vleefch, hit wïf e ë 'oon „ kleiner, 13 wreeder dan het mannetje: men heeft ons één van de 'beideT „ xen ter zee uit Mauritania overgebragt, zy zyn uit Lybie oorfpronkehk Zo „ zy eemgen bepaalden bronstyd hebben, valt dezelve hier in de maand vm „ ]uny, want m die maand dekt het mannetje het wyfje . Dezedieren „ zyn zo woeft, dat, wanneer de bewaarder hen in • 't eerft van de eenenhS „ naar de andere wilde voeren, hy genoodzaakt was hen eerft met een ftok „ op den kop, gelyk men verhaalt, halfdood te Haan Dat men fchrvft „ dat zy langer«yn dan een hond, komt my niet waarfchynlyk voor, want „ daar zyn by ons veele bulhonden, dié den onca in grootte evenaareV hv „ is evenwel grooter en langer dan een hardershond f fchoon laager op de „ pooten dan de bulhond (/)". P Men moet in deze befchryving aanmerken, dat Cajüs, zonder de lenste des lighaams van het dier, dat hy befchryft, nauwkeurig op te geeven u£ druklyk zegt, dat het grooter is dan een hardershond™zo |r o o t a l een dog, fchoon laager op de pooten; ik zie derhalven niet, waarom de Hr Perrault zegt, dat de onca van Cajüs kleiner was dan de tygers door dé Heeren van de Akademie der Weetenfchappen ontleed; die tygers waren flegts vier voeten lang van het uiterft van den fnuit tot aan het begin van den ftaart gemeeten; de luipaard, welken wy hier befchryven, en dat zekerlvk hetzelfde dier is als de tygers van den Hr. Perrault", heeft msgelvks X vier voeten lengte, of daaromtrent, en zo men een bulhond, inzonderheid eenen van het groote ras, meet, zal men vinden, dat hy die maat dikwils ^treftidnsyerfeMden de tygers door de Heeren van de Akademie der Weetenfchappen befchreeven, in de grootte niet genoeg van de uncia vaa (0 Uncia f era e/i JaeviJJltna , canis villatici magnitudine. facie R aure leonina carter? m„ da peae Runguefelis; afpeüu truci: dente tam^robufto &'acuto, ut v l• mZtia pollet, ut eodem contra nitentes in adverfum mineat; coloreper Jumma corportpMefcemi^Zfe lLRrllS'-aSperf(: mdlqUe maCula nigrra & fmuenti, caida reliqulcorplreK«fE' rwi Rgrandionmacula; auns mus pallet fine nigro, foris nigricat finepaüore, fi uZftlZ «i* J & li™ C°rpUS' mfl eaJparte ^ae inter nafum & ocuhm eft, qua mulae funt l£ TJ ' & ea^aJvae: ^nudmodum R ceterae omnes in extremis R imis partibure- nZ STr T": "Mttefnjummisjfüidem erurmn panibus R in cauda nig^é^Sè&J^ lares, per latera vero compofitae, quafi fingulae maculae ex quatuor fierent, ordo nullus ef i la. cuUsmfi in labrofupencn, ubi ordines quinquefunt. In primo JjifcXSVw dofexconjunttae, ut hnea ej]e videamur. Hi duo ordines überffint, net in^TS^ln^. \ZZdZlf°TJJinaaeJmt'Jed tUm 1wno' uW » commijcentur . . !NalusnigreS Unea per longitudmem , perqueJumma» tarMm fuphfiém, induüa leniter. Oculi glaii Lnt " udelior eft R minor; utriusque Jexus una ex Mar^ritinL eVifoa* nave Najcuntur ,„ Lybia;fi quvenh. 1737. (r) „ Hinen pao; dit is eene foort van luipaard of panther, welke men in da Provtntie van „ Pekin vindt; hy is zo woeli niet als de gemeene tygers; deCbineef-m maaken 'er veel werk ,, van". Thevenot Rela\de la Chine, Paris 1606. pag. 19. (r) „ Dewyl, de Mooren te Suratte en op de kuften van Malibar geene bonden hebben om „ de gazellen en damherten te jaagen, zo tragten zy dit gebrek te vervullen door mid.iel van „ tam gemaakte luipaarden, welken zy op die ojffening afrigcen: deze dieren werpen zig be. ,, hendig op hunnen prooy, en wanneer zy dien agterhaald hebben-, laaten zy hem niet los* .„ maar houden zig daar vaft aan gehegt". Voyage de Jean Ovington, Paris 1725. Tom. I. pag. 278. (f) „ De luipaarden zyn doodvyanden van de honden, en zy verflinden 'er zo-veelen vai „ als zy kunnen magtig worden". Voyage de le Matre, 1695. pag-1 99- (v) De luipaard van Guinée is gemeenlyk van hoogte en dikte als een flagters hond;-hyïs wild, wosft, en nietgefchikt om geiemd te worden; hy werpt zig met woede op alle foorten van dieren, zelfs op de mentben, het geen de leeuwen en de tygers van deze kuil van Guinée niet doen, ten zy zy door een geweldigen honger gedrongen worden; hy heeft iets van den leeuw en iets van de groote wilds kat,-, zyn vel is geheel beftipt met ronde vlakken, die, op een gry.s igtigen grond, met verfcheiden fchaduwingen, ligter en donkerer-zwart zyn; hy heeft eén middelmaatig zwaaren kop, korten fnuic, wyde muil, wél gewapend met tanden, daar dé vroj.wen van; 't land halsbanden van maaken; zyn tong is-voor 't minft.zo ruw als die van den lefeuwj zyue oogen zyn leevendig en in eene geduurige beweeging, zyn uitzigt is wreed; hf  DE PANTHERA, DE ONCA EN DE LUIPAARD. te thera; en ik vind niet, dat men hem ergens setemd hwfr ml„t j„ noch dat de Negers van Senegal of van Gniné? ataur h„gV ™c.a * Hg ooit van herS bediend hebben om tëjaagTn?gem™A hv'eST"/' gSS^s»z°» s» • ,J« r"de ™ * , i»^ landen daar zy zig onthouden, gemeenlyk voeren Y zynDdafrd7e^en„1Upthedta^ inipaards-vehen gezierf, «^MLaÈEStffi-TO^ Be panthera, de onca, en de luipaard, onthouden zig niet dan in Afrika, en vier aan de agterite, de eene en andere me t fleAe frïï eD' Vyr V1?gers 3an de V00^ pead; hy fluit dezelve toe gelyk wy de v?nge s Jan dé hanJPVL kh™en ?ewa' dien hy omvat hteft, en welken hy met d^aieTs zo welS ™« j " 5elden zyn Pr°°v los, by zeer gulzig is en veel vreet, is hy égt« altoos maee? hl £f 1*%"?*™ verlche«»; fchoon ,, De tyger van Senegal f# woedender dan de leeuw zvne hnnnr* „„ „ die van een windhond; hy taft onverfchillig de Z'Jll gïe f° Len§te ,s "W"3 «elyfc „ dooden hem met hunne zagayen enmTLX^^l ? de be^en aan : de ^Igers ■• sssstsssiAMsi £ii lal~- anaw «« <*« Amft. 1702. Tom. IV pag 326 ' 7 ^lijjement de la Cmpag\ ^PT^IÜ:^^ t Kl«I. een hond,- het heeft eea flmdt de menfehen en het vee; het wordV nle dan £f d£ vil Cen IuiPaardi het v«" »« eiland gevonden. Voyoge de MU^^^^^^^^  S6 DE NATUURLYKE HISTORIE, en in de heetfte {treeken van Afia; zy hebben zig nooit in de Noordfche landen noch zelfs in de gemaatigde gewetten, verfpreid. Aristoteles fpreekt van'den panther als van een dier van Afrika en Afia, en hy zegt uitdruklyk, Vr in Furopa geene gevonden worden: dus hebben deze dieren, die, om 70 te fpreeken, tot de verzengde lugtftreek van de Oude wereld bepaald zyn, door de landen van het Noorden naar de Nieuwe niet kunnen overgaan, en men zal ftraks zien uit de befchryving, welke wy van de dieren van dit geflagt die in Amerika f huis hooren, geeven zullen, dat het verfchillende foorten zvn welke men met die van Afrika en Afia niet hadt moeten verwarren, gelyk dè meefte Schryvers, die een Naamlyft gemaakt hebben, in dat gebrek ^Deze dieren in 't algemeen onthouden zig liefft in digte boffchen, en be7oeken dikwils de oevers der rivieren, en de omtrekken der eenzaame wooninsen alwaar zy het tamme vee, en de wilde dieren, die daar water komen roeken poogen te overvallen: zy werpen zig zelden op de menichen, zelfs fchoon zv eeteret mogten zyn; zy klauteren gemaklyk op de boomen, alwaar zv de wilde katten, en de andere dieren, die hun niet ontfnappen kunnen, volgen • fchoon zy niet dan van den roof leeven, en doorgaands zeer mager zvn willen ester de Reisbefchryvers, dat hun vleefch niet kwaad te eeten K$ de l'idiaanen en de Negers vinden het goed, maar het is waar, dat zy dat van den hond nog beter vinden, en malkanderen daar op, als een voortreffelyk onthaal vergaften: wat hunne vagten belangt, die zyn allen koftbaar en maaken zeer'goede pelterijen; de fchoonfte en duurfte is die van den luipaard; een enkeld dezer vellen koft, zo het vaal leevendig en fchitterend is, en de vlakken wél zwart enLwél gefcheiden zyn, agt of tienLourfem   IÉ      BESCHRYVING VAN DE PANTHERA. 97 B ESCHR TVING VAN DE PANTHERA. ^%J?3§?et hoofd van de panthera (PI. XI) is breed en plat op de kruin: % u ^ de bovenfte zyde van den bek is minder lang dan de onderfte, *f % omdat de neus wat uitfpringt, het welk het einde van de onderfte lip, dat men -de kin zou kunnen noemen, meer voor uitfteekende vertoont dan de bovenfte lip en de neus; de bovenfte lip is gelyk die van de kat, van den hond, em, zeer kort onder den neus, en uitgehold door eene voor zonder hair, waar van het indrukzeel zig tot op den neus tuffchen de neusgaten uitftrekt: de oogen zyn zeer verre van malkander af; het voorhoofd is bolrond en de ooren zyn kort en aan het einde> gerond; de hals is dik en kort: dit dier gelykt veel naar de kat in de gedaante des lighaams, der beenen, en van den ftaart , fchoon alle deze deelen dikker en meer gevuld zyn, inzonderheid de voorfte beenen en voeten, die naar evenredigheid veel dikker zyn dan de voorfte beenen en voeten van de kat; maar het voornaamfte verichil, dat in de uitwendige gedaante dezer dieren plaats heeft, is in den kop : de panther heeft veel dikker bek, meer blykbaare kin, minder uitfpringenden neus, het neusbeen minder verheven, de oogen verder van malkanderen af en kleiner, den kop breeder, de ooren op een grooter afftand van malkanderen geplaatft, veel korter, en veel ronder aan het einde; onder alle deze verfcheidenheden komt de treffendfte van de gedaante van den neus en de kin, en van de dikte van den bek, die aan het aangezigt van den panther dat voorkomen van zagtheid en fynheid beneemen, 't welk dat van de kat heeft. Het neusbeen was van eene vaale, weinig afichynende, en, om zo te fpreeken, doove, kleur op een wyfjes panther (PI. XIIdie ten onderwerpe voor deze befchryving gediend heeft; de bogt der lippen, der neusgaten, en der oogleden hadt eene zwarte of zwartagtige kleur; het agterft gedeelte van het bovenft ooglid was met zwarte ooghairtjes geboord; daar was boven en onder het oog een ftreep van witagtig vaal, die zig van den eenen der hoeken van het oog tot den anderen uitltrektc; de bogt van de uitwendige zyde der ooren was zwart en het middelft hadt eene vaale kleur; het voorft van de bovenlip , het bovenft der wangen, de flaapen des hoofds, het voorhoofd, en het bovenft van den kop in 't geheel, het bovenft en de zyden van den hals, de rug, de lendenen, het kruis, de zyden des lighaams, de fchouder, de buitenzyde van den arm, van den voorarm, van de dij en van het been hadden eene vaale kleur met zwarte vlakken; de vaale kleur was ten naaftenby dezelfde op alle deze deelen, maar de zwarte vlakken verfchilden veel van malkanderen in figuur; die van de lip, van "t voorhoofd, en van de zyden van den hals, waren meeftal zeer klein en rond, en op de bovenlip, ter plaat'e van de knevels, op drie of vier evenwydige reijen op den rand van die lip gt" IX. Deel. N  98 DE MATUURLYKE HISTORIE, fchikt; de vlakken van de wangen van 't bovenfte des hoofds en van denhals, de fchouders en de armen, waren grooter en van eene onregelmaatige gedaante ;die van het kruis, van den voorarm, van de dij, en van het been waren zeer groot,, zy hadden tot twee duimen omtrek; de vlakken 'van"den. rug, van de lendenen, en van de zyden des lighaams, hadden de gedaante van onregelmaatige ringen,. op een kleinen afftand van malkanderen geplaatft;. daar was in 't midden van de meeften dezer ringen een kleine zwarte vlak; de onregelmaatige figuur van de ringen hadt een duim, anderhalf duim, of twee duim, middellyn, en naderde meer of min aan een cirkel of aan een vierkant; zommige beftonden uit verfcheiden afzonderlyke. figuuren, en vertoonden op zekere wyze de omtrekken van eene roos: men zag op 't midden van, den rug, van de lendenen, en van het kruis, zeer. onregelmaatige vlakken, die op zekere wyze een zwarte en overlangfche ftreep formeerden, welke ftreep beftondt uit afzonderlyke figuuren, waarvan zommigen tot vyf duim lengte hadden; het onderft der, wangen, het onderft kaakbeen, de hals, het onderft van den hals, de borft, de buik, en de binnenzyde der vier beenen hadden eene witagtige kleur met zwarte vlakken, de meefte zeer groot, voornaamlyk op de keel, op den buik, op den voorarm, en op het voorfte van. den fchouder en het been; het grootfte gedeelte van den ftaart, van het begin af, hadt van boven eene vaale, van onderen eene witagtige, kleur metzwarte vlekken, en met vaal of witagtig hair vermengd; het einde van den ftaart was met zwarte en witagtige ringen omvangen, die op eene lengte van zeven of agt duim in 't verband geplaatft waren, het bovenft der vier voeten hadt eene gemengde kleur van vaale en witagtige tinten met kleine zwarte vlakken; de lengte van 't hair op den rug was omtrent negen lynen, zommige hairen waren tot een duim toe lang.; dat van den buik hadt dezelfde lengte , en daar waren 'er verfcheiden onder, die negen lynen langer waren; in 't algemeen is 't hair van dit dier glad en zeer gellooten; de ftomp van den ftaart is kegelagtig, hy liep uit in een punt, het hair kwam ilegts twee dui» men verder dan de ftomp: de knevels waren gedeeltelyk zwart, en gedeeltelyk wit; derzelver langfte borftelhairen waren van zeven en een half duim. De panthera heeft, gelyk de kat, vyf vingers aan de. voorfte voeten, en flegts vier aan de agterfte; de nagels verfchilden niet van die van de kat dan in de dikte, die evenredig was aan die der voeten; zy waren wit en vouw-den zig opwaards. en agterwaards met den derden regel van yderen vinger, waar aan zy vaft zyn; de nagel en de derde regel plaatften zig aan de buitenite zyde.. van den tweeden regel, gelyk als in de kat, den leeuw, enz:: de knobbeltjes of eeltagtigheid van de plant der voeten geleeken juift naar dievan de kat in 't getal en de gedaante, maar zy waren zwart. De panthera (PI. XII), welken ik hier befchryf ,is langen tyd inde Dierengaarde te Verfailles geweeft met twee andere mannetjes panthera's , die nog tegenwoordig leevende zyn, en waarvan de eene (PI. XI) niet verfohüt dan üi de lengte des lighaams, dat my voorgekomen is wat meer verlengd te zyn, e«B in eenige verfcheidenheden. in de kleuren ^ want dezelve is bleeker vaal.  BE SCHRYVI NG VAN DE PANTHERA. 99 de bafis van de buitenzyde der ooren heeft minder zwart; de zwarte vlakken van de bovenlip zyn fterker en zigtbaarer op een grond van eene vaale kleur; daar is een zwarte ftreep als een halsband geplaatft op de onderfte zyde van den hals onder eene andere ftreep,die evenwydig met dezelve loopt,maar die niet dan gedeeltelyk geformeerd is; het onderft kaakbeen, de keel, de borft, de buik, het onderft van de zyden des lighaams, en de binnenzyde der beenen, zyn van eene witagtige kleur met een zweemzel van geelagtig; daar zyn geene langwerpige vlakken op het midden van den rug, van de lendenen, en van het kruis * maar llcgts kleine ringen zonder vlakken in 't middelpunt; de andere ringen van den rug en die der zyden des lighaams hebben ook geene vlakken in 't midden: het einde van den ftaart heeft flegts kleine zwarte vlakken in plaats van ringen; de buik en de buitenzyde van 't been zyn met groote zwarte vlakken geteekend: daar zyn eenige dwarfche ftreepen van deze kleur op de binnenzyde van den voorarm. De andere mannetjes panthera uit de Dierengaarde van Verfailles is van eene nog vaaler kleur dan de vorige, maar hy gelykt denzelven in de tiguur zy-ner vlakken meer dan hy naar de wyfjes panthera gelykt: hy heelt het einde van den ftaart wit. De maaten der uitwendige lighaams-deelen van de wyfjes panthera, die het voornaam onderwerp dezer befchryving uitmaakt, zyn in de volgende tafel bygebragt. •Lengte des geTieelen lighaams in een regte Iyn gemecten van v0eten' dmmen» b™- het einde van den bek tot aan den aars . . °. 7. 6. ■Lengte van den kop van het einde van den bek tot aan 't as- °' terhoofd . . . . . . o. o. 10. Omtrek van het einde van den bek . . 7 . o. ir. Omtrek van den bek onder de oogen gemeeten . . J; ij ^ Omtrek van de opening des monds . . 0°. o. o Afftand tulTchen de beide neusgaten ... .0.0. 6. Aftand tuffchen het einde van den bek en den voorften hoek van 't oog . . .. . , o. <\ 6 Afftand tuffchen den agterften hoek en 't oor . ". o.' 3.' 8! Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen ... 0. o. 10! Opening van het oog . . 0.0. 7. Afftand tuffchen de voorfte hoeken der oogen, over de kromming van het neusbeen gemeeten . . . . ° o. 2. ir. Dezelfde afftand in een regte lyn . . ; . o". 2'. j. Omtrek van het hoofd tuffchen de oogen en de ooren * . . 1.' 9.' 6. Lengte der ooren ... ... o. o.' Breedte aan de bafis op de buitenfte kromming gemeeten . . . o. 4! 2! Afftand tuffchen de beide ooren omlaag gemeeten . . o. 5. 4. Lengte van den hals ... . o. 5. 10. Omtrek van den hals . . . . . 1! 5.' 8! Omtrek des lighaams agter de voorfte pooten gemeeten . . . 2. ^. g. Dezelfde omtrek op de dikfte plaats . . 2. 8. o. Dezelfde omtrek voor de agterfte pooten gemeeten . 2. 6. q. N 2  ioo DE NATUURLYKE HISTOR IE, veeten, duimen, lyneu*- Lengte van den ftomp dès ftaarts .. . . . i. 8. 4. Omtrek van den ftaart aan 't begin van- den ftomp . . .0. 7. 4. Lengte van den voorarm van den elJeboog tot aan 't gewrigt van de hand . . . . . o. 10. 4. Breedte van den voorarm by den elleboog . . o. 5. o. Dikte op dezelfde plaats . . . . o. 2. 7. Omtrek van 't gewrigt van de hand . . . o. 7. 3. Omtrek van de agterhand . .. . o. 8. 2» Lengte van 't gewrigt van de hand tot aan 't einde der nagelen . . o. 6. 6. Lengte van het been van de knie tot aan de hiel . .1 o. 10. 9. Breedte van het bovenft des beens .. . . . 4. 6. Dikte . • . .- - o. 2. o. Breedte ter plaatfe van de hiel . . o. 3. o. Omtrek van den agtervoet . . o. 5. 9. Lengte van de hiel af tot aan 't einde der nagelen . . o. 9.. 6». Breedte van den voorften voet . . . . o. 3. 8. Breedte van den agterften voet ... . .- o. 2. 11. .. Lengte der grootfte nagelen .. . • • o. 1. 2. Breedte aan de bafis . • . • . o. o. 2. Deze wyfjes panthera woog honderd en één pond: het net hadt zo veel uitgeftrektheid als dat van een kat, die ik terzelfder tyd onrieed heb; het was. even dun en doorfchynend op de plaatfen die niet met vet beladen waren-;het voegde zig tuffchen de darmen in; klom agter de blaas weder op, en overdekte nog weder eenig gedeelte der darmen door zig voorwaards in» het. bovenft gedeelte van den onderbuik-ftreek uit te ftrekken. De twaalfvingerigedarm-van-de panthera firekte zig in de regterzyde niet* zo verre uit als die van de kat, hy liep niet voorby de nier; de omwentelingen van den nugterendarm en' van den omgebogendarm, waren meer onder malkanderen vermengd'dan die van de'kat: de nugteredarm van de panthera bevondt zig in grooteren deele in de linker-dan in de regterzyde; hy firekte zig. ook, maar voor een klein gedeelte, in den eigenlyk gezegden onderbuik em in de darmbeenftreek uit; en de omgebogendarm, die dezelve byna geheel befloeg, firekte zig ook in de navelftreek, en in de linker-en regterzyde uit: de plaatfing en de rigting van den • blindendarm, van den kronkeldarm,. en van deii regtendarm, waren.dezelfde.als in de kat; de blindedarm was in de regterzyde geplaatft en agterwaards gerigt; de kronkeldarm ftrekte zig Voorwaards.uit, kromde zig naar binnen; ging agter de maag door, en vouwde: zig weder naar agteren in de linkerzyde, voor dat hy zig. met den regtendarm famenvoegde. De dunne darmen-hadden alle ten naaftenby dezelfde dikte als in de kat} dèWyl ondertüffchen de omtrek der darmeavan de panthera grooter was; zozag men daar in duidelyk, dat de darmbuis allengs in dikte verminderde van: den portier tot aan den blindendarm: deze darm was kort, van eene kegelagtige gedaante, en naar den kant van den omgebogendarm weder gekromd,, gelyk de-blindedarm .van de kat.;, de kronkeldarm van de panthera was. dikker*      BESCIÏRYVrNG VAN DE PANTHERA. aan zyn oorfprong dan de blinde, vervolgens verminderde zyne dikte allengs tot aan den regten, die allengs dikker wierdt naarmaate hy nader by den aars kwam, waarby hy ten naaftenby van dezelfde dikte was als het eerft Gedeelte van den kronkeldarm. b De maag was zeer verlengd, omdat 'er een groote afftand was tuffchen den Uokdarm en den hoek, dien het regtergedeelte maakt;, de groote blindez'ik hadt weinig diepte; deze maag verfchilde niet van die van de kat voor zo verre de uiterlyke gedaante betreft, dan hier in alleen, dat de groote kromming minder bolrond was; daar wierden van binnen in dit ingewand (PI XV fig. O duidelyker verfchillen befpeurd; het hadt, even als de maag van den leeuw (a) overlangfche rimpels (A A A) van twee of drie lynen hoogte die met in de maag van de kat zyn: zy ftrekten zig van de bovenfte opening f B \ die den flokdarm (C) bepaalt, uit.tot de plaats (D) alwaar het regtergedeelte een hoek maakt wanneer de maag opgeblazen is,- daar waren ook van die rimpels by den portier (£); men zag op den fluweeligen rok openingen van de klieren, waaruit een motterig vogt uit fypelde; die openingen vertoonden zig in grooten getale onder de kleine kromming (F) van de maag en op de zyden (LrU), men bemerkte hen niet op het overige der binnenwanden van dit ingewand. De lever was byna geheel gelyk aan die van de kat, niet flegts in het getal der kwabben, maar ook ten opzigte van de figuur van ydere kwab in 't-bvzonder : daar waren dan twee kwabben aan de linkerzyde van den 'draagband ca drie aan de regter, het welk in alles vyf uitmaakte.; de buitenfte kwab vande regterzyde, dat is te zeggen die, welke aan de nier raakt, is mV kleines voorgekomen dan in de kat enfeheen eene. verfchillende gedaante van dezelve te nebben: de lever van de panthera woog een pond en veertien oneen, zy hadt een zeer bleeke roode kleur, en waseven als de. lever van de- wilde kat , veel bleeker dan die van de huiskat. Het galblaasje (Pi. XVI, fig. i) was geplaatft in eene fplyting, die de binnenfte regter kwab m twee ongelyke deelen kliefde, waarvan het refter gedeelte veel grooter was dan het linker: het einde van het galblaasje vertoonde zig op de voorfte zyde van de lever; dat galblaasje was zeer groot, deszelfs voetje (4 inmaakte, plooijen gelyk die van het galblaasje van de kat en den leeuw De müt was zeer.verlengd en zeer dun;, zy hadt evenwel twee overlang, iche binnenzyden; de buitenzyde was in het midden van het bovenft gedeet te k-humich gevoord, als of men daar eene diepe infnyding in gemaakt ha ir"; dit ingewand haat eene roodagtige kleur wat helderer op. deszelfs oppervlakte dan van binnen; het woog twee oneen en twee groffen De meren zyn my niet voorgekomen van die der kat te verfchillen dan voor zo verre de linker een derde haarer lengte meer vooruitttakdan de reeter. iongen gejeeken naar die van de kat ten opzigte van de plaatfing, bet gcuv, en zelfs de figuur, der kwabben uitgezonderd de tweede, van rie regter*- ra) Zie blz. 58-van dit -DeeL ■ N 3  ioi DE NATUURLYKE HISTORIE, zyde, die byna geheel in twee gedeelten door eene diepe kloof gefcheiden was, en die aan de voorfte kwab vafthieldt, zodat men het voorfte gedeelte van de tweede kwab voor een gedeelte van de eerfte zou hebben kunnen neemen ; maar in dat geval zou de tweede, in vergelyking van de eerfte en van de derde, veel kleiner zyn geweeft dan zy in de kat was: het hart was dik, kort, gelyk dat van de kat, maar het fcheen ftomper aan het einde; het was fchuinfch naar de linkerzyde gerigt; daar kwamen twee groote takken uit den boog van de groote flagader. De tong van de panthera geleek naar die van de kat, maar men onderfcheidde, in deze eerfte, deelen die byna onmerkbaar waren in de andere: de ftekels, die zig op 't midden van 't voorfte gedeelte bevonden, vertoonden zig als aan het einde af geftompt, in plaats van puntig te zyn gelyk als die van de kat; (de fteekels van de panthera worden vertoond in de 2. fig. van de XV Plaat door het mikroskoop gezien, en die van de kat in de 3. fig. door hetzelfde vergrootglas befchouwd;) daar waren op het agter-gedeelte van de tong Van de panthera kelkklieren gefchaard op twee lynen, aan weêrzyden, eene fchuinfch gerigt van buiten naar binnen, en van voren naar agteren; ik heb drie van deze klieren op de regter en vier op de linker lyn geteld, en ik heb 'er evenveel op de tong van de kat waargenomen. Daar waren agt vooren in 't verhemelte, volmaakt gelyk aan1 die van de kat, de laatfte hadden tot zes lynen breedte in 't midden; de randen waren zeer weinig verheven. De ftrotklap is my voorgekomen aan 't einde 11 aar evenredigheid dikker te zyn dan die van de kat. De herffenen bedekten, gelyk als in de kat, voor een gedeelte de agterherffenen, die byna geheel naar de agterherflenen van de kat geleeken, niet flegts ten opzigte van de plaatfing, maar ook in de figuur en den loop der bogtigheden.; en daar was maar een gering verfchü tuffchen de herffenen dier twee dieren; die van de panthera woogen vyf oneen drie gros, en de agterherflenen een once en een gros. Ik heb maar vier buik-mammen aan de panthera gevonden; de twee eerfte, aan weêrzyden eene, waren op negen duimen afitands van de klink en twee duimen van malkanderen, geplaatft; het tweede paar op vier duimen afftands van de twee eerfte, en drie duimen van malkanderen; alle deze mammen vertoonden zig zeer duidelyk, want zy waren een half duim lang, enbaddenomtrent vier lynen middellyns. Het hoofdje (A, PI. XVIfig. 1) van den kittelaar was zeer klein; de fchede (A B) hadt weinig middellyns; haare vliezen waren zeer dik en haare binnenwanden maakten overlangfche rimpels, die zig van het een einde tot het ander uitftrekten : de blaas (C)was van eene byna eyronde gedaante; de opening (D) van de pisbuis (E) bevondt zig op omtrent anderhalf duim afftands van den rand van de klink; daar waren ten naaftenby op dénzelfden afftand van dien rand, twee klieren (F) geplaatft op de bovenzyde der buitenwanden van de fchede; die klieren hadden agt lynen lengte, zes breedte,  BESCHRYVING VAN DE PANTHERA. 103 en drie dikte; de ontlaftbuis van elke derzei ver liep door in de fchede bv deklink, door eene opening (in de figuur aangewezen door een ftilet G ƒƒ) • de klieren bevatteden een zeer lymerig vogt; de randen der binnenfte opening van de lyfmoeder maakten een knobbel ƒ, die een half duim middellyns hadt en die over de geheele oppervlakte gekarreld was; de hals (K) het tóehaam (L) en de hoornen (MN) van de lyfmoeder hadden naar evenredigheid zo weinig middellyn als de fchede, en even dikke vliezen; de trompetten waren dik en hielden aan een wyd en wél gefranjed loofwerk, vaft ;de zaadballen waren langwerpig, breeder in 't midden dan aan de einden , en beftonden uit lymphatiiche blaasjes, waarvan zommigen zeer dik waren, en uit kleine knobbeltjes van een fraaije oranjekleur, die zig aan eiken bal uit-en inwendig vertoonde • het regter loofwerk (O P <9J wordt vertoond uitgeftrektop den zaadbal r/nWel' ken men daar door heen bemerkt; het linker loofwerk CS T F) is uitgefixekt ter zyde van den zaadbal (X) welken het bloot laat; men ziet op de binnen zyde van dit loofwerk de opening (T) van de linker trompet (abT) men ziet ook m dezelfde figuur de regter trompet (ede) op debuitenfte oppervlakte van het regter loofwerk,, en de zaadvaten (f g). Aan weerkanten van den regtendarm (h) by den aars (0 wierdt een groot blaasje (k) gevonden, dat dertien lynen in de lengte, tien lynen in de breedte, en agt lynen in de dikte hadt; zyn ontlaftbuis opende zig op den rand van den aars door eene opening (l) die zeer zigtbaar was; hetzelve bevattede een dik en geelagtig vogt: ik heb geene klieragtige lighaamen dan in het linker blaasje gevonden; daar waren 'er twee (m), hunne middellyn was van twee of drie lynen; zy waren zeer plat, en men zag onderfcheidenlyk hunne opening. J Lengte der dunne darmen van den portier tot aait den blinden-^"' dUime"' !y"en' ' darm.. . . . . 13. 6 o Omtrek van den twaalfvingerigendarm op de dikfte plaatfen . . o. 9* / Omtrek op de dunfte plaatfen ... . o. q 0' Omtrek van den nugterendarm op de dikfte plaatfen . . o'. 2' o' Omtrek aan de dunite plaatfen . . . o. 2. 0* Omtrek van den omgebogendarm op de dikfte plaatfen . .0'. 2! bi Omtrek op de dunfte plaatfen . . . . o. 2. 6 Lengte van den blindendarm . . . . o'. q 9* Omtrek aan de dikfte plaats . .. '.. . . 0' q' o* Omtrek aan de dunfte plaats . . . . o.' 1 o' Omtrek van den kronkeldarm op de dikfte plaatfen . .' . o! e' 2 Omtrek op de dunfte plaatfen . . ' . c. 4* D* Omtrek van den regtendarm by den kronkeldarm .. . o.' 4.' o* Omtrek van den regtendarm by den aars . . . . 0. 5. 9* Lengte van den kronkeldarm en den regtendarm te famen genomen. 3. o.'. o Lengte van de geheele darmbuis, den blindendarm daar niet mede onder begreepen . . .. . , j£ & a. Groote omtrek van de maag • . .. .. 2* io.' o' Kleine omtrek „. „s ^ j G*  io4 DE NATUURLYKE HISTORIE, . . voeten, duimen, lynei. Lengte van de kleine kromming van den llokdarm ar tot aan den hoek, dien het regter gedeelte maakt . . o. 7. o. Lengte van den llokdarm af tot aan den grooten blindenzak . . . o. 2. 4. Omtrek van den llokdarm . . o. 4, o. Omtrek van den portier .. . . . o. 3. 7. Lengte van de lever . .. . . . o. 9. o. Breedte . .. . . . o. 9. 6. Haare grootfte dikte .. . o. z. 2. Lengte van het galblaasje . ... . o. 4. o. Deszelfs grootfte middellyn . . . o. 1. 2. Lengte van de milt . . . . o. 11. 6. Breedte van het onderft einde . .. . ï ; o. 2. 4. Breedte van het bovenft einde . .. ..0.0. 8. Dikte in 't midden . o. o. 4. Dikte van het alvleefch .. . . . o. o. 4. Lengte der nieren * . . o. 3. 5. Breedte .. . ~r ... o. 2. 5. Dikte . . . ■ • o. 1. 4. Lengte van het zenuwagtig middelpunt van de holle ader af tot aan de punt . / ' ... • o. 3. 9. Breedte . . • o. 7. 8. Breedte van het vleezig gedeelte tuffchen het zenuwagtig middelpunt en het borftbeen . . 0.1. 7. Breedte van ydere zyde van het zenuwagtig middelpunt . . .0. 2. 8. Omtrek van de bafis van 't hart . • o. 9. 6. Hoogte van de punt af tot aan 't begin van de longïlagader . . . o. 4. 2. Hoogte van de punt af tot aan den longezak . . . .0. 2. 9. Middellyn van de groote llagader van buiten tot buiten gemeeten. o. o. 9. Lengte van de tong . . • . o. 7. o. Lengte van het voorfte gedeelte van het toompje af tot aan 't einde. o. 2. 7. Breedte van de tong . . . . o. 2. 1. Lengte van de randen des ingangs van het ftrottenhoofd o. o. 6. Breedte van dezelfde randen ... . 0.0. 1^. Afftand tuffchen derzei ver onderfte .einde . . .. . o. o. a$* Lengte der voorherffenen ■ • • . o. 3. o. Breedte ' . . . .. o. 2. 8. Dikte ...... o. ü 2. Lengte der agtefhcrffenen . • • . o. 1. 9. Breedte . . . - . o. 2. 1. Dikte . • • •• • • • o. 1. 1. Afftand tuffchen den aars en de klink ... o. 1. 5. Lengte van de klink . • . . .. - o. o. 7. Lengte van de fchede . . ... o. 4. 6. Omtrek aan de dikfte platfts . • • • • c. 2. 2. Omtrek aan de dunfte plaats . . • o. 1. 5. Groote omtrek van de blaas . o. 10. 2. Kleine omtrek . - . o. 6. 7. Lengte van de pisbuis ■ .■ • .. • • o. 2. ó. Omtrek ■ . •. . • • o. 1. 6. Lengte ven het lighaam en den hals der lyfmoeder . . o. 2. 6, Omtrek . . . . . o. 3. o. Lengte  BESCHRYVING VAN DE PANTHERA. 105' , , , , „ , voeten, duinicn, lynen Lengte der hoornen van de lyfmoeder ... . o. 3. 3. Omtrek aan de dikfte plaatfen . . . o. 1. 7. Omtrek aan 't einde van yderen hoorn . . .0.1.0! Afftand in een regte lyn tuffchen de zaadballen en het einde van yderen hoorn . . . . . o. o. 3. Lengte van de kromme lyn die de trompet doorloopt . .0. 2. 2. Lengte der zaadballen . . . . o. o. 11. Breedte ... . .0.0. 5^. Dikte . . . . . . o. o. 3. De ontvleesde kop van de panthera heeft een korter bek dan die van den tyger is; de neusbeenderen komen meer voorwaards, de rand van 't agterhoofd is minder uitfpringende, die van de kruin is verhevener, het uitfteekzel van de bogt der takken van het onderft kaakbeen is veel korter, en men kan het verder verfchil in de evenredigheden der deelen zien in de volgende tafel door dezelve te vergelyken met die der maaten van de beenderen des tygers. De panthera heeft dertig tanden gelyk aan die van de kat, den leeuw, den tyger, enz. De beenderen van den arm, den voorarm, en het been zyn veel korter dan die van den tyger, en zy hebben meeftal dikker knobbels; de beenderen van den arm en dat van de dije zyn ook veel krommer. voeten, duimen, lynen. Lengte van den kop van het einde der kaakbeenen tot aan 't agter- hoofd . . . . o. 9. o. De grootfte breedte van den kop . . . o. 6. ' 9. Lengte van het onderft kaakbeen van zyn voorfte einde af tot aan den agterften rand van het knokkelwyze uitfteekzel . . o. 6. 2. Breedte van het onderft kaakbeen ter plaatfe der hondstanden . o. 1. 7. Breedte van het bovenft kaakbeen ter plaatfe der fnytanden . . . o. 1. n\. Breedte ter plaatfe der hondstanden . . . o. 2. 6. Afftand tuffchen de oogputten en de opening der neusgaten . . o. 1. 8. Lengte van deze opening . . . . o. 1. 5. Breedte . . . . . . o. 1. 4. Lengte der eigenlyke neusbeenderen . . . o. 2. 8£-. Breedte aan de breedfte plaats . . o. o. 9. Breedte der oogputten . . . . o. 1. 8. Hoogte . . . . . o. 1. 7. Lengte der langfte fnytanden buiten het been . ..0.0. 6%. Lengte der hondstanden . . . . o. 1. 7. Breedte aan de bafis . . . o. o. 8. Lengte der dikfte baktanden buiten het been . . .0.0. 7^. Breedte . . . . . o. 1. o. Dikte . . . . . o. o. 6\. Lengte der twee voornaame ftukken van het tongbeen . . o. ï. 4. Lengte der tweede beenderen . . . o. o. 7. Lengte der derde . ... . o. o. 6. IX Deel. O  ie6 DE NATUURLYKE HISTORIE, voeten, duimen, lynen. Lengte van het been in 't midden . » ♦ • o» i. ó. Lengte der takken van de vork . • . o. i. o. Lengte van het fchouderbeen ; • o. 8. 8. Omtrek aan de kleinfte plaats . . ► • o. 2. 10. Middellyn van deszelfs hoofd . . • •• o. i. 5. Breedte van het onderft gedeelte . . o. 2. 3. Lengte van de ellepyp . . • ■ * °« 9- °° Hoogte van den elleboogsknokkel . * • o. 1. 5. Lengte van het ftraalbeen . i . o. 7. 3. Lengte van het dijebeen * . • • o. 9. o. Middellyn van deszelfs hoofd . ... o. 1. o. Middellyn van 't middelft des beens ; 0.0. io£. Breedte van het onderfte einde . . ; . o.. 1. 8^. Lengte van het fcheenbeen . ► • ► o. 8. 1. Breedte van deszelfs hoofd . • . • o. 1. 8£. Omtrek van 't midden des beens . . . o. 2. 2. Breedte van het onderfte einde . • • °. 1. 4. Lengte van het kuitbeen o- 7. 4r- Omtrek aan de dunfte plaats ► • ► • ■ o. o. 7.  BESCHRYVING VAN HET KABINET, 107 BESCHRYVING VAN DAT GEDEELTE VAN HET KABINET, HETWELK BETREKKING HEEFT TOT DE NATUURLYKE HISTORIE VAN DEN TYGER, VAN DEN PANTHERA, VAN DEI$ ONCA, EN VAN DEN LUIPAARD. No. DCCCLIV. Een vel van een opgezetten tyger. De befchryving der kleuren van den tyger is naar dit vel gemaakt. No. DCCCLV. Het geraamte van een tyger. Dit geraamte heeft ten onderwerpe voor de befchryving en de afmeetingen van de beenderen des tygers gediend; het is van Trianon naar des Konings Kabinet gebragt met het geraamte van de leeuwin onder No. DCCCL gemeld ; deszelfs lengte is van vyf voet en twee duimen van het einde der kaakbeenen tot aan het agterft einde van het heiligbeen: de kop heeft een voet elf duim omtrek, op de dikfte plaats gemeeten. No. DCCCLVI. Het vel van een panthera. Het is het vel van de panthera die ontleed is om 'er de befchryving van dit dier naar te maaken; de beenderen van den kop en der vier voeten zitten aan dit vel vaft. No. DCCCLVII. Het tongbeen van een panthera. Dit been beftaat uit negen ftukken, gelyk dat van de kat; maar hierin verfchilt het inzonderheid van hetzelve, dat de beenderen van de vork, naar evenredigheid van de eerfte, de tweede, en de derde, beenderen dikker zyn dan die van de kat. No. DCCCLVIII. De beenderen van den arm, van den voorarm, van de dij, en van het been van een panthera. _ Deze beenderen komen van de panthera, die voor onze befchryving van dit dier ontleed is. No. DCCCLIX. Het vel van een luipaard. Dit vel heeft omtrent vier voeten lengte van het einde van den bek tot aan het begin van den ftaart, die twee en een half voet lang is; de ooren hebben maar een duim negen lynen lengte, en twee en een vierde duim breedte aan O 2  10S DE NATUURLYKE HISTORIE, de bafis: daar zyn over de geheele uitgeftrektheid van het vel zwarte vlakken, van verfchillende grootte en verfchillende figuuren, zeer digt by malkanderen geplaatft; de vlakken van boven en ter zyden van den bek, van den kop, en van den hals, die van den fchoft, van de fchouderen, van den rug, van het bovenft der zyden des lighaams, der lendenen, van het kruis, van het bovenft van den ftaart, en van de buitenzyde der beenen en die der voeten, zyn op een grond van een vaale, meerder of minder donkere, kleur; zy zyn in vier rijen gefchaard op de bovenlip, ter plaatfe van de knevels; die rijen zyn niet zo regtlynig als op de panthera, en de vlakken maaken daar byna doorgaande ftreepen, zo digt zyn zy by malkanderen; daar zyn twee vlakken ouder de eerfte rij, en drie boven de vierde: de vlakken onder het onderft kaakbeen , die van den hals en den ftaart, die van de borft, den buik, en der binnenzyde van de beenen zyn op een witten of witagtigen grond; die v.m de fchouderen en van de zyden des lighaams, en eenige van die, welke boven op den hals en by het begin van den ftaart zyn, zyn by groupen van twee, drie, of vier tevens gefchikt, dewelke deelen van een omtrek of een onregelmaatigen ring fchynen te maaken, waarvan het binnenft eene vaale kleur heeft, donkerer dan die welke tuffchen deze ringen en de andere zwarte vlakken is; de grootfte ringen hebben anderhalf duim middellyn: al het overige van het vel is bezaaid met vlakken, die geene omtrekken maaken; zy zyn klein en byna rond op den bek, op den kop, op de buitenzyde der voorfte beenen, op het onderft van die der agterfte, en op de vier voeten; zy zyn langwerpig en overlangfch geplaatft op het grootft gedeelte van het bovenft des ftaarts, van deszelfs oorfprong af; de vlakken van de borft, van den buik, van het benedenfte des ftaarts, en zelfs van het bovenft en van de zyden aan het einde, zyn de grootfte; daar zyn groote, maar langwerpige, dwarfch geplaatft onder den hals, en op de binnenzyde van den voorarm; men ziet langs het midden der lendenen vlakken van eene middelmaatige grootte en wat langwerpig , geplaatft op twee rijen, elk van twaalf: de lippen zyn aan weerskanten van den bek met zwart geboord; de ooren hebben een zwarte vlak aan hunne bafis, en zyn met dezelfde kleur geboord; het hair heeft omtrent een duim lengte, uitgezonderd onder de borft en onder den buik, alwaar het twee„ en meer, duimen lang is ; de borftelhairen der knevels zyn de eene zwart en de andere wit, en hebben tot drie en een half duim lengte; de nagels gelyken naar die van den tyger en van den panthera; zy zyn wit en hebben tien en een halve lyn lengte , en anderhalf lyn breedte aan de bafis. No. DCCCLX. Een opgezette luipaard. Deze luipaard heeft omtrent vier voeten lengte van het einde van den neus tot aan het begin van den ftaart, die daarenboven twee voeten lang is: zyn vel is door ouderdom voor een gedeelte hairloos; ik heb reden van te denken , dat het de huid is geweeft van een der dieren, waarvan men de ontleedkundige befchryving vindt in de Memories door den Hr. Perrault gegeeven (byr {V) Mémoires pour fervir a VHiftoire Naturelle des Animaux, Part. III, pag. 3 fuiv..    BESCHRYVING VAN HET KABINET. 109 onder den naam van tygers; het was in het Kabinet gefteld met een lyft-of nommerbrief je, dat den naam van tyger aanwees. No. DCCCLXI. Het geraamte van een luipaard. Dit geraamte (PI. XVII) was ook in 't Kabinet onder den naam van dat eens tygers geplaatft; het komt my voor van een dier van dezelfde foort en ten naaftenby van dezelfde grootte, te zyn aïs de luipaard, onder het vori* Nommer bygebragt;en daar is reden van te denken , dat het ook het geraamte is van een der dieren waarvan de Hr. Perrault de befchryving heeft "egeven onder den naam van tygers: de lengte van dit geraamte is van drie voet agt en een half duim, van het einde der kaakbeenen tot aan't agterfte einde der heupbeenen; de kop heeft een voet en drie duim in den omtrek op de dikfte plaats gemeeten; deze kop gelykt meer naar dien van den panthera dan naar dien van den tyger; hy is egter naar evenredigheid minder breed dan die van den panthera, eir, ter plaatfe van het voorhoofd, meer verheven; de neusbeenderen van den luipaard zyn wat bolronder over hunne lengte, terwyl die van den tyger wat holrond zyn: de verhevenheid van de kruin des hoofds is wat minder verheven in den luipaard dan by den panthera, maar het uitfteekzel van de bogt der takken van het onderft kaakbeen is grooter. De luipaard heeft dertig tanden gelyk de panthera, de tyger, de leeuw en de kat. * De onderfte tak van het bykomend uitfteekzel van het zesde nek-wervelbeen is dieper uitgerand dan in den leeuw, en het agterft gedeelte van dien. onderften tak is breeder. De doornagtige uitfteekzels der tien eerfte rug-wervelbeenderen zyn agterwaards gebogen: het elfde wervelbeen heeft geen doornagtig uitfteekzel en die der twaalfde , dertiende, en laatfte wervelbeenderen zyn voorwaards' gebogen : de ribben, het borftbeen , de lendenwervelbeenderen en de beende-» ren van 't bekken gelyken naar die van den leeuw en de kat. De valfche wervelbeenderen van den ftaart zyn ten getale van drie-entwintig. De voorfte zyde van het fchouderblad is over deezelfs lengte meer bolrond dan in den leeuw, voornaamlyk aan het onderft gedeelte. Al het overige van het geraamte van den luipaard verfchilt niet van dat des leeuws, dan in evenredigheden betrekkelyk tot het verfchil van grootheid dat tuffchen deze twee dieren plaats heeft , gelyk men zien kan uit de maate'n in de volgende tafel bygebragt. voeten, duimen, lynen. Lengte van den kop van het einde des bovenften kaakbeens tot aan tagterhoofd . . . ... o. 8 6 De grootfte breedte van den kop . . . . o. 5. 6* Lengte van het onderfte kaakbeen, van het voorfte einde af tot aan den agterften rand van het knokkelwyze uitfteekzel ... o. k 7 Breedte ter plaatfe van de hondstanden. . ... 0. 5- " • ü 3  ïio DE NATUURLYKE HISTORIE, voeten, duimen, iviie». Breedte van het bovenft kaakbeen ter plaatfe der fnytanden . . o. o. 10. Breedte ter plaatfe van de hondstanden . . o. 2. o. Afftand tuffchen de ooghollen en de opening der neusgaten . . . o. i. 5. Lengte van deze opening . . . . o. 1. 3. Breedte ...... o. 1. 1. Lengte der eigenlyk gezegde neusbeenderen ... o. 2. 1. Breedte aan de breedfte plaats . . . o. o. 7. Breedte der oogputten . . . . . o. 1. ïo. Hoogte • • • . . o. 1. 7. Lengte der grootfte fnytanden buiten het been ... 0.0. 5^. Lengte der hondstanden . . . . o. 1. 3. Breedte aan de bafis . . . . o. o. 6. Lengte der dikfte baktanden buiten het been . ..0.0. 6~. Breedte . • . . • • o. o. n. Dikte • • ... • o. o. 5^. Lengte van den hals . . . o. 7. 4. Breedte van het gat des eerften wervelbeens van boven naar beneden • ... . o. o. 8. Lengte van den eenen kant naar den anderen . . o. o. 11. Breedte van het eerfte wervelbeen op de dwarfche uitfteekzels gemeeten . • . • o. 3. 8. Lengte der dwarfche uitfteekzels van voren naar agteren . . . o. 1. 7. Lengte van het lighaam des tweeden wervelbeens . . .0. 1. 9. Hoogte van het doornagtig uitfteekzel . . . . o. o. 9. Breedte . • • • . . o. 2. 5. Lengte van het doornagtig uitfteekzel van het derde rugwervelbeen dat het langfte is . . . • o. 2. 3. Lengte van het lighaam des laatften wervelbeens dat het langft is. o. 1. 2. Lengte der eerfte ribben . . . . o. 2. 9. Afftand tuffchen de eerfte ribben aan de breedfte plaats . . . . o. 2. 4. Lengte van de elfde ribbe, die de langfte is ... o. 7. o. Lengte van de laatfte der valfche ribben . ... o. o. ï. Breedte van de breedfte rib ... . 0.0. 4. Lengte van het borftbcen . . . . 1.1.9. Lengte van het eerfte beentje dat het langft is o. 2. 3. Lengte van het lighaam des zesden lendenwervelbeens, dat het langft is . . . • • . o. 1. 9. Hoogte der doornagtige uitfteekzels der laatfte wervelbeenderen, die de langfte zyn ..... o. 1. 1. Lengte van het bykomend uitfteekzel van het zesde wervelbeen, dat het langft is . . • • . o. 1. 8. Lengte van het heiligbeen . .... o. 3. 2. Breedte van het voorlte gedeelte . . . . o. 2. 5. Lengte van het negende valfche wervelbeen van den ftaart, dat het langft is . • '." " . . o. 1. 11. Breedte van het voorfte gedeelte van het heupbeen . . o. 1. 6. Hoogte van het been van het midden der knokkelwyze holligheid, o. 4. 11. Middellyn van deze holligheid . •: • o. 1. 1. Lengte van de goot . . . o. 3. 3. Breedte in 't midden . . • . . o. 2. 2.  BESCHRYVING VAN HET KABINET. m > .voeten, duimen, lynen. Diepte . .... o. i. 8. Diepte van de uitranding van het agterll einde ; o. i. 3. Lengte der eyronde gaten • . . . . o. 1. u. Breedte . .- . . . . o. 1. 2'. Breedte van het bekken . . . . . o. 2. 3. Hoogte . . . . . o. 2. 11." Lengte van het fchouderblad . . . o. 6. 7. Breedte aan de breedfte plaats . . . . o. 3. 11*. Breedte aan de fmalfte plaats ... . . o. 1. 3. Hoogte van den doorn aan de verhevenfle plaats o. 1. 1. Middellyn van de panswyze holligheid . . . o. 1. o. Lengte van het fchouderbeen . .... o. 8. 8. Omtrek aan de kleinfte plaats . . . o. 2. 5. Middeilyn van 't hoofd . » . . . o. 1. 1, Breedte van het onderft gedeelte . . .-..0.1.1. Lengte van het halsbeen . . . . o. 9. 2. Lengte van den elleboogsknokkel . . . o. 1. 5. Lengte van het ftraalbeen . • o. 7. 6. Lengte van het dijbeen . . . o. 10. 1. Middellyn van deszelfs hoofd . . . . . .. o. o. 11. Omtrek van Tt midden des beens • .. - o. 2. 6. Breedte van het onderft einde . .. o. 1. 9. Lengte der kniefchyven . . . . o. 1. 4, Breedte . ► • 0.0. 10. Dikte . . • o. o. 6£.. Lengte van het fcheenbeen . . o. 9. o. Breedte van deszelfs hoofd . . .0. 1. u. Omtrek in 't midden des beens . . . o. 2. 8. Breedte van het onderft einde van het fcheenbeen . . .0. 1. 4. Lengte van het kuitbeen . . ... o. 8. 6. Omtrek aan de dunfte plaats . . . . o. o. 9. Hoogte van de voorhand . . Z . o. o. 9,. Lengte van het hielbeen . . . . o. 2. 0. Lengte van het eerfte beentje van de agterhand, dat het kortft is. o. o, 11. Lengte van het derde beentje dat het langft is • c. 2. 9. Lengte van het eerfte beentje van den agtervoet dat het korft is. o. 3. o. Lengte van het tweede dat het langft is .... o. 3. 6. Lengte van den eerften regel van den middelften vinger van den voor tien voet . . . .. . o. 1. 6. Lengte van den tweeden regel • . . . o. 1. 2., Lengte van den derden regel . ... o. o. 11. Lengte van den eerften regel van den duim ■ - o. o. 8. Lengte van den tweeden . . . . o. o. 11.. Lengte van den eerften regel des tweeden vingers van de agterfle voeten . . . o. 1. 4, Lengte van den tweeden regel . . .0.1.0. Lengte van den derden ... . o. o. 11.. No. DCCCLXII. Een ander geraamte van een luipaard. Pit geraamte wasin't Kabinet met het vorige; het is ten naaftenby van;  ii2 DE NATUURLYKE HISTORIE, dezelfde lengte, en het gelykt daar byna geheel naar in het getal en de gedaante der beenderen en tanden: daar is geen verfchil in de inaaten van den kop van die twee geraamten, maar de beenen van dit, daar wy hier van fpreeken, zyn korter; het armbeen heeft agt en een half duim lengte, de ellepyp negen duim, het dijbeen negen duim en negen lynen, en het fcheenbeen agt duim en elf lynen , de itaart is niet volkomen. No. DCCCLXIII. Ander geraamte van een luipaard. I Iet dier daar men dit geraamte van bewaard heeft, was jong, want de aanwalfen zyn daarin wel onderfcheiden van het lighaam der beenderen, en derzelver maaten zyn niet zo groot als die der geraamten onder de twee vorige Nommers bygebragt; maar voor het overige gelykt het daar volkomen naar, want het grootft verfchil, dat ik 'er in opgemerkt heb, is dat de verhevenheid van de kruin des hoofds veel kleiner is, en dat men langs die verhevenheid aan weerskanten een indrukzel ziet, dat in die twee andere geraamten niet is: daar zyn vier-en-twintig valfche wervelbeenderen in den ftaart, die volkomen fchynt te zyn, en die twee voet vier duim lang is; de lengte van het geraamte is drie voet en een duim van het einde der kaakbeenen tot aan het agterft einde van het heiligbeen; de kop heeft zeven duim en negen lynen lengte , vyf duim breedte, en een voet een duim en negen lynen omtrek op de dikfte plaats; het armbeen heeft zeven en een half duim lengte; de ellepyp agt duim en vier lynen; het dijbeen agt duim tien lynen, en het fcheenbeen zeven duim elf lynen; de grootfte nagels zyn een duim en negen lynen lang: dit geraamte is vanTrianon overgebragt met dat van de leeuwin No. DCCCL. en dat van den tyger No. DCCCLV. No. DCCCLXLV. Het vel van een onca. Dit vel is omtrent vier voet lang van het einde van den bek tot aan 't begin van den ftaart, die drie voeten lengte heeft; het hair van den rug en van den ftaart is anderhalf duim lang, en dat van den buik derdehalf duim: dit hair is bygevolg veel langer dan dat van den panthera en den luipaard; het heeft eene witagtig-grauwe kleur met een ligte vertooning van geelagtig op den kop, op den hals, op den rug, de zyden des lighaams, het kruis, de fchouders, de buitenzyde der beenen,het bovenft en de zyden van denftaartj de kleur van het onderft kaakbeen, van de keel, van de borft, van den buik, enz. en van het onderft van den ftaart heeft een duidelyker zweemzel van witagtig: alle de deelen van dit dier hebben zwarte vlakken, voor het grootft gedeelte van verfchillende grootten en verfchillende figuuren; die van den kop en der agterlte voeten zyn byna rond en klein, uitgezonderd ééne groote, die agter yder oor gevonden wordt; de vlakken van den hals zyn wat grooter dan die van het hoofd, en maaken door haare fchikking kleine ringen op het bovenft van den hals, en grootere aan de zyden en het onderfte : daar zyn op den rug, op het bovenft der zyden van het lighaam, en op de dijen nog grootere ringen, want hunne lengte gaat tot drie duimen; maar die van den rug en de lendenen hebben eene zeer onregelmaatige figuur, zy zyn  BESCHRYVING VAN HET KABINET. n.3 zyn zeer verlengd, en maaken overlangfche golvende"flreepen, die op verfcheidene plaatfen afgebroken zyn: daar is zelfs eene doorgaande en vry breede band die zig langs de lendenen uitftrekt en byna tot het begin van den ftaart loopt: het onderft van de zyden des lighaams, de borft, de buik, enz, hebben groote zwarte of bruine vlakken: daar zyn boven op den ftaart, by deszelfs begin, eenige golvende ftreepen, de een aan 't einde van de andere op het midden geplaatft, en daar zyn ringen aan weerzyde van die ftreepen ; al het overige van den ftaart heeft groote bruine zwartagtige vlakken met eenig grauw hair vermengd, en zeer digt by malkanderen geplaatft, uitgezonderd op het onderft van den ftaart, alwaar by deszelfs begin, de vlakken verder van malkander afftaan, en alwaar geene vlakken by het einde gevonden worden. IX. Deel P  314 DE NATUURLYKE HISTORIE, DE JAGUA R * (aajj q:> novod u nssiij : nwtéjiv »r?ru'fd io msvis sioora radduft' ***** e jaguar geiykt naar de onca in de grootte des lighaams, in de ge* * D * daante der meefte vlakken., daar zyn vagt mede bezaaid is, en * * zelfs in de natuuiiyke geaartheid; hy is minder fier en minder woeft ***** dan de luipaard en de panthera; de grond van zyn hair is van eene fchoone vaale kleur gelyk die des luipaards, en niet grauw gelyk die van de onca ; hy heeft een korter Haart dan de een en ander dezer dieren; hy heeft langer hair dan de panthera en korter dan de onca; hetzelve is gekroesd terwyl hy nog jong, en wordt glad zodra hy volwalfen, is: wy hebben dit dier niet leevende gezien, maar de Hr. Pages, des Konings Geneesmeefter aan, de Kaap van 't eiland St. Domingo, heeft ons een in zyn geheel, en in een geeftig vogt wél bewaard , toegezonden, en dewyl dit onderwerp in een volmaakt goeden ftaat was, zo hebben wy onze teekening en befchryving naar het zelve gemaakt: het dier was zeer jong gevangen, en in huis opgevoed tot den ouderdom van twee jaaren, toen men het doodde om het ons toe te zenden; het hadt derhalven de volkomen uitgeftrektheid zyner natuurlyke afmeetingen nog niet gekreegen, maar het is, uit de enkele befchouwing van dit tweejaarig dier, niet minder blykbaar, dat het nauwelyks de geftalte van een gemeenen bulhond, of een dog van het middelras heeft, wanneer het tot zyn volkomen grootte is uitgegroeid: het is ondertuffchen het gedugtfte,, het wreedfte, dier, het is, met een woord, de tyger van de nieuwe wereld, waarin de. Natuur alle foorten van viervoetige dieren fchynt verkleind te hebben. De Hr. Pages, die in zynen brief, waarmede hy de afzending van dit dier vergezelde, hetzelve den naam van kat-tyger geeft, meldt in denzelven tevens, dat het op St. Domingo was gebragt door een Spaanfch Schip, dat hetzelve van 't groote land, alwaar het zeer gemeen is, hadt medegebragt; hy voegt 'er by, dat het zo dik niet was toen het gedood wierdt, als het geworden was in den geeft van de taffia, of de zogenaamde rum, waarin het vry wat gezwollen was: verder meldt hy, dat het beeft op dezelfde wyze- * De Jaguar, of Juguara; dit is de naam van het dier in Brafiliën, welken naam wy hebben overgenomen om het te onderfcheiden van den tyger, de panthera, de onca, en den luipaard, met welken men het dikwils verward heeft; de eerfte befchryvers der nieuwe wereld noemden dit dier janou-are, of janouar; het zyn Pison en Mabcgravb, die de eerften jaguaia in plaats van janouara gefchreeven hebben: de Mexikaanen noemden het Tlatlaubqui occlotl, volgens Hcrnakdes , pag. 498.. De Portugeezen hebben het onca geheeten, omdat het inderdaad in zommige opzigten naar den onca gelykt. Jaguara. Pison Rijk Nati pag. 103. Jaguara Brafilienfibus. Marcgravius Hifi. Brafil. pag. 235. "Pardus an linx Brafilienfis, jaguara diSa Marcgravii. Rat Sjiiopf. Quadrup, pag. ii5&. Ti gris A:nericana jaguara Brajilienfis. Klein de Quadrup. pag. £0. j&gre, de la Guiane. Voyage de Désmarcbais, Tom. UI. pag. 299*  VAN DEN JAGUAR. 115 dronk, at, en hetzelfde gefchreeuw maakte, als een kat die niet wel tam is; dat het mauwde, en liever vifch at dan vleefch. Pison en Marccrave zeggen insgelyks, dat de jaguars van Brazil veel van vifch houden: voor het overige heeft de naam van kat-tyger, welken de Hr. Pages aan 't zelve geeft, ons niet belet van het voor den jaguar te herkennen, omdat die Braziliaanfche naam onder de Franfchen op de Koloniën niet in gebruik is, en omdat deze de kat-pardels en de tygers onverfchillig kat-tygers noemen. „ De kat-tyger, „ zegt Dampier (V), die in debaay van Campeche zeer gemeen is, heeft korte pooten, en een gedrongen lighaam, gelyk een wagthönd, maar in „ den kop, in het hair, en in de wyze van op zyn prooy te loeren gelykt hy „ naar een tyger". De jaguar is een roofdier gelyk de tyger, en ondertiuTchen heeft men flegts een brandende fakkel noodig om hem op de vlugt te dry ven, en zelfs verheft hy, zodra hy wél verzadigd is, in zo verre al zyn moed en alle zyne leevendigheid, dat een enkele houd genoeg is om hem te verjaagen; hy heeft in 't geheel de logheid en werkeloosheid van het klimaat, hy is niet vaardig, lugtig, gezwind, dan wanneer de honger hem dringt (b) : de Wilden, uit der aart biohartig, zyn altoos bang in hem te ontmoeten; zy beweeren, dat hy een byzonderen fmaak in hun vleefch heeft, dat hy, wanneer hy hen met de Europcaanen ftaapende vindt liggen, dezen fpaart en zig by voorkeur alleen op hen werpt (c): men vertelt hetzelfde van den luipaard (dj, men zegt, dat hy de zwarte menfehen boven de blanken verkieft, dat hy hen door den reuk fchynt te kennen, en hen des nagts zo wel als des daags onderfcheidt en aanpakt. O) Dampier, Tom. III. pag. 305. Cb) „ Daar zyn tygers in Brazil, die door de woede van den honger aangezet, zig moedig toonen, maar die verzadigd zynde zo hfhartig worden, dat zy zig terftond op de" „ vlugt begeeven uit vreeze voor de honden. Defcript. des Indes Occident. par Hereera, „ Anifi. 1622. pag. 252. ,, Daar is eene groote menigte tygers in Brazil, die door den honger zeer vaardig en ,, zeer gedugt worden, maar die verzadigd zynde, bet geen te verwonderen is, zo log en „ bloode zyn, dat de minfte hardershond hen op de vlugt dryft". Hiftoire des Indes, par Maffee, Paris 1665. pag. 69. ,, Daar zyn tygers rondom Porto-bello, welks omliggende ftreeken vry woeft liggen; dit ,, zyn waarichynlyk tygers van de kleine foort, dewyl een menfeh alleen hen met eene „ lans of ander blank geweer, ligtelyk overmeeftert, en de pooten, den een na den ande3, ren, afhaakt, terwyl het dier zig fchikt om hem aan te vallen".J Voyage de Dom Juan en Dom Antonio de Ulloa. uitgeir. in de Bibliotbeque raijbnnée, Tom XLIV. pag. 413. (O ,, Ik heb zomtyds hooren vertellen, dat deze tygers op de Indiaanen gebeeten wa- ren, en dat zy de Spanjaarden niet, of weinig, aantalreden; dat zy zomtyds een Indiaan, „ midden tuffchen de Spanjaarden liggende te flaapen, opnamen en wegvoerden". Hiftoire Naturelle des Indes, par Josuph Acosta. Paris 1600. pag. 190. id) „ De Provincie van Bamba, in 't Koningryk Kongo, heeft tygers, die nooit de blanke „ lieden aantaften, maar die zig dikwils op de zwarten werpen, in zo verre, dat zy zom„ tyds twee menfehen vindende, die by malkander liggen tefhapen, verwoed op den zwar- ten losgaan, zonder den blanken aan te roeren" Drake Voyage auteur du monde, Paris 1641. pag. 105.. P 2  xi6 DE NATUURLYKE HISTORIE, Dp Schrvvers, die de Hiftorie der nieuwe Wereld befchreeven hebben, hebben Dvfcans allen melding van dit dier gemaakt, de eene onder den naanr van tveer of luipaard, de andere onder de eigen naamen, welken hy liji Bra» Tl hA eiko, enz J voerde: de eerften, die 'er eene oml andige befchryving van gegeeven hebben , zyn Pison en Marcgrave ; zy hebben hetjagoua* rienaamd in plaats van jamuara,, zo als het m de Brazdiaanfche taal geheetenSïf» 7a' hebben nog een ander dier van 't zelfde geflagt , en imsfchien van dezelfde foort, onder de benaanring yan jaguaretaaangeduid; wy hebbenTt in orze optelling, op 't voorbeeld der gemelde Schryvertm van den faguar onderfchéiden-, omdat 'er eenige waarfchynlykheid is dat het dieSvaf verfchillende foort kunnen zyn ; dewyl wy egter maar eén dezer dieJen gezien hebben, zo kunnen wy niet wél beflifien, of zy inderdaad twee OTdKctene foorten uitmaaken, dan of het alleenlyk eene verlcheidenheid zv in dezelfde foorten? Pison en Marcgravb zeggen, dat de lagaureta van den iaguar hier in verfchilt, dat hy korter, glanziger, en verfchillend geklemd Sr heeft, als zynde zwart, met nog zwarter vakken doorzaaidr ™Sr voor het ove ige gelykt hy zo fterk naar den jaguar m de geftalte des geaaribW, en in wyzen van doen dat hy miffcluen met dan elS v^cheidenheid in dezelfde foort zy; en wel des te meer, omdat men hl he' getuigenis zelf van Pison heeft moeten opmerken, dat by den jaguar de klein van den grond des hairs en die der vlakken, waarmede hy geteekend i? in de verfchillende individu s van deze zelfde foort verfchillen; hy zegt r dat zommige met zwarte vlakken, en andere met rofle of geele vlakken, geteektZZn] en wat het volftrekt verfchil van kleur, dat is te zeggen van het wit tot het grauw, of van het vaal tot het zwart betreft, men vindt da n verfcheiden andere dieren; daar zyn zwarte wolven zwarte voflen, Swirte eekhoorns, enz: en zo deze veranderingen of verfcheidenheden der NaX zeldzaame'r zyn in de wilde dan in de tamme of huiffelyke dieren, is dit hier uit te verklaaren, omdat het getal der kanfen of oorzaaken, die deze verfcheidenheden kunnen voortbrengen, zo groot met is by de eerften welker leevenswvze eenpaariger, welker voedzelminder verfchillend, erii welker! vi^rgrooter is dan b? de laatften, en welker natuur dus ftandvaftiger, dat is te zeggen minder, onderhevig moet zyn aan veranderingen, en inzonderheid aan die veranderingen, welke men, wanneer zy met dan op de kleur van 't hair vallen, als toevallig moet befchouwen. (A Daar is in Braziliën een roofdier, 't welk de Wilden janou-aj- noemen , dat byna ™ hooYop pooten is als een windhond;, het heeft groote hairen rondom de kin, " fhier moet meyn de knevels onder verilaan) eene fchoone en gev akte vagt, gelyk die van d™onca daar hy in al het overige ook zeer wel naar gelykt" Voyage par Jean be lERYDeFianSou?lPeen foo« van onca, van grootte als een Engelfche dog, hebbende eene , zeer ryke en geheel gefpikkelde vagt". Miffions des Capucms par le Fer» n Abüeville , *MiSDIe&\'anoPua;a2van Brazil leeft niet dan van den roof; hy is van geftalte als een windhond ën hseft eene gevlakte huid". Voyage de. Coreal, Tom. I. pag. 173-  VAN DEN JAGUAR. tt? De jaguar wordt in Braziliën, in Paraguay (ƒ), in Tucuman(g), in Guiane (£), in 't land der Amazonen (f), in Mexiko (k), en in alle de Zuidelyke itreeken van Amerika, gevonden; hy is. op Kayenne egter zeldzaamer dan de cougar, dien zy rooden tyger geheeten hebben; en de jaguar is thans minder gemeen in Brazil, dat zyn geboorteland fchynt te zyn, dan hy voormaals was; men heeft zyn kop op prys gefteld, men heeft veelen van zyne foort verdelgd, en hy is verre van de kutten af, in de diepte des lands, geweeken (7): de jaguareta is altoos zeldzaamer geweeft, of verwydert zig althans nog meer van de bewoonde plaatfen (m~); en de weinige Reisbefchryvers, die 'er gewag van gemaakt hebben, fchynen 'er niet dan volgens Marcgrave en Pison van te fpreeken. (f) Hiftoire du Paraguay, par le Pere Charlevoix, Tom. I. pag. 31. en 171. en Tom. IV. pag. 95(g~) Idem, ibidem. {b) Voyage de la France Equinox, par Binet, Paris 1664. pag, 343. en Desmarchais, Tom. III. pag 299. (ij Men vindt den jaguar in de landen van den Maragnon". Hiftoire de la Miffton des Capucins dans l'Isle du Maragnon, par le Pere d'Abbevili.e, Paris (614. pag. 251. (k) Men ziet, in de gebergten van Mexiko een woeft dier, 't welk men onca noemt; het „ heeft de gedaante en grootte van een hert-wolf, maar het heeft klauwen, en zyn kop ge„ lykt meer naar dien van een tyger". Voyage de Woodes Rooeks, trad. de VAngleis, Ajnft. 1710. Tom. II. pag. 42. (i) Voyage de Dampier, Rouen 1715. Tom. IV. pag. 69. \m) Voyage de Desmarcüais , Tom. Hl, pag. 300. [F 3-,  m D E NATUURLYKE HISTORIE, BES CHR TV1NG VAN DEN JAGUAR. e jaguar (PI. XVIII) is my voorgekomen niet te verfchillen van den *^ D ^ panthera (P/. X/ e« X//) in de evenredigheden des lighaams, dan 4 I* voor zo verre hy korter pooten hadt; maar geen panthera hebben«f de, toen ik den jaguar befchreef, heb ik dezen met een kat verge- leeken, en ik heb bemerkt, dat hy langer kop, korter en meer geronde ooren, minder ronde oogen,het neusbeen en den neus platter en breeder,en den bek dikker hadt. Deze jaguar was met zwarte vlakken van verfchillende grootte en van verfchillende figuuren over het geheele lighaam geteekend, uitgezonderd aan den hals en de zyden des hoofds, alwaar ftreepen waren; die vlakken en die ftreepen waren op een grond van eene gemengde witagtige, geelagtige, of rosagtige kleur: het voorfte gedeelte van yder lip was bezaaid met kleine ronde en zwarte vlakjes van eene lyn of anderhalf lyn middellyns, op een rosagtigen grond; de neus en het neusbeen hadden rosagtige en zwarte tinten; de oogleden waren geboord met een zwarte ftreep, die meer breedte hadt aan den voorften hoek van 't oog dan aan den agterrten; daar was by de zwarte ftreep van yder ooglid een witagtige ftreep, die insgelyks breeder was by den voorften dan by den agterften hoek van 't oog: men zag op het voorhoofd en op den kruin des hoofds zwarte vlakken van verfchillende figuuren op een rosagtigen grond: die van 't midden waren klein en rond, die van de zyden waren langwerpig en op twee draaden van voren naar agteren gerigt: de agterfte deelen van de bovenlip,en de ruimte die tuffchen het oog en het oor is, hadden eene rosagtige kleur zonder vlakken; daar waren aan de zyden des hoofds zwarte vlakken van eene onregelmaatige figuur, die zig fchuinfch van de oogen tot aan de hoeken van het onderft kaakbeen uitftrekten, en een dwarfche * ftreep, die op twee der langfte fchuinfche ftreepen uitliep, en met dezelve eene figuur maakte naar een H. gelykende; het onderft kaakbeen, en de onderfte zyde van denhals waren witagtig, en daar was een kleine zwarte en eyronde vlak aan weerskanten van dit kaakbeen; een dwarfche ftreep en van dezelfde kleur op de keel, en een andere gelyke ftreep op het agterft gedeelte van den hals , die zig van weerzyde uitftrekte op het voorft van den fchouder alwaar hy zig in twee takken fplitfte: men zag op den bovenkant en aan de zyden van den hals zeven zeer verlengde vlekken van eene onregelmaatige figuur, op een rosagtigen grond, die zig van 't een einde van den hals tot het ander uitftrekten, en de kleur van den grond in 't midden van hun agterft gedeelte vertoonden: het binnenft van het oor was witagtig het buitenft hadt eene zwarte kleur, die zig aan weerzyde van den hals in de gedaante van een bloemftuk uitftrekte; die zwarte kleur wierdt afgebroken door eene witagtige vlak op het buitenft gedeelte der agterzyde van het oor: het lighaam en de    BESCHRYVING VAN DEN JAGUAR. np Beenen hadden zwarte vlakken op een grond, die rosagtig was op den fchoft, op den rug, en op het kruis; geelagtig op de fchouders, de zyden des lighaams, en de dijen; witagtig op de borft, den buik, en de vier beenen; de vlakken op deze verfchillende deelen hadden verfchillende figuuren ; dié der lendenen maakten vyf overlangfche vooren ; de vlakken in 't midden, die zig langs de wervelbeenskolom bevonden, waren vol en zo digt by malkanderen geplaatft, dat zy een byna doorloopenden band formeerden; daar waren ook volle vlakken op 't bovenft van den rug; die der zyden van het lighaam formeerden ftreepen die in kringen of eyronden gefchikt waren of onregelmaatige figuuren hadden; de grootfte waren op de zyden van de borft, en hadden tot een duim negen lynen lengte; de vlakken van 't onderft van de borft, van den buik, van 't benedenft der dij en en der vier beenen waren van middelbaare grootte en van eene ten naaftenby ronde of eyronde figuur; daar waren maar kleine vlakjes op de voeten; de plant der voeten en de onderfte zyde van den agtervoet, waren van eene zwartagtige kleur: de vlakken van de bovenzyde of buitenkant van den ftaart waren"groot, onregelmaatig van figuur, en onregelmaarig geplaatft op een rosagtigen grond; die niet dan kleine fmalle en dwarfche ftreepen formeerde: de vlakken van de onder-of binnenzyde van den ftaart waren veel kleiner, en geplaatft op een geelagtigen en witagtigen grond, die meerdere ruimte dan de vlakken befloeg: het hair van dit dier hadt maar vier of vyf lynen lengte, de knevels waren wit en tot drie en een half duim lang: de knobbeltjes van de plant der voeten, de vingers, en de nagels geleeken naar die der katten, in de kleur, in 't getal, in de figuur., en in de plaatfing. T . , , ,r-, . . voeten, düimen.Iynefi. Lengte van t geheele hghaam, in een regte lyn gemeeten van het einde van den bek tot aan den aars . . 2. r. 4, Hoogte van het voorftel . . . . 1". 4.' o. Hoogte van het agterftel ... .* j" 7j q" Lengte van het hoofd van het einde van den bek tot aan 't agte1*- ' ho°fd . . . . . o. 3- Dezelfde omtrek op de dikfte plaats . • • 1. 7. o. Dezelfde omtrek voor de agterfte pooten . . • 3- 3* Lengte van den ftomp des ftaarts ... 1* 2- °- Omtrek van den ftaart aan 't begin van den ftomp . • _ . °- 4- 3' Lengte van den voorarm van den elleboog af tot aan 't gewrigt van de hand . . . • • o. 6. 3. Breedte van den voorarm by den elleboog • . • O. 2. 9. Dikte aan dezelfde plaats . . . - .0.1.0. Omtrek van 't gewrigt van de hand . • °- 4« 3- Omtrek van de agtethand . • • • • o. 4. Lengte van het gewrigt af tot aan 't einde der nagelen 0. 3. o. Lengte van het been van de knie af tot aan de hiel . . o. 7. 5. Breedte van het bovenft des beens . . . . o. 4. o. Dikte o. 1. 6. Breedte ter plaatfe van de hiel . • • . o. 1. 9. Omtrek van den agtervoet . • • °- 4« °- Lengte van de hiel af tot aan't einde der nagelen • 0.0. 0. Breedte van den voorften voet . • . . o 1. 9. Breedte van den agterften voet • ... o. 1. 5. Lengte der grootfte nagelen . . .. . • °« o. 7. Breedte aan derzelver bafis • • • o. o. 1,. De jaguar, daar wy hier van fpreeken, woog zenden pond en twaalf oneen; hy was ons in rum toegezonden; het lang verblyf m dat vogt hadt .verfcheiden deelen van het lighaam dezes diers veranderd, inzonderheid het .alvleefch, delever, de milt, de herffenen, en de deelen der voortteehng; het net ftrekte zig tot het fchaambeen uit, het fcheen een eigenlyk net met mazen te vertoonen. , 5 . ••-± De twaalfvingerigedarm ftrekte zig veel verder dan de regter nier uit; hy vouwde zig weder naar binnen en verlengde zig naar voren om zig aan den nugterendarm te voegen: deze darm maakte zyne omwentelingen in het agterft gedeelte van de navelftreek en in den eigenlyk gezegden onderbuik, en ftrekte zig van agteren naar voren langs de linkerzyde uit : de omgebogendarm maakte eenige kleine omwentelingen in de bovenbuikftreek, en groote, die zig overlangs van het een tot het ander einde van den buik uititrekten; de blindedarm was geplaatft in het regter gedeelte van de bovenbuikftreek en voorwaards gerigt: de kronkeldarm hadt weinig lengte, wanthybelloeg met den regtendarm niet dan de plaats, die zig in een regte lyn bevindt van^den blindendarm af tot aan den aars. De maag was groot, fchoon de blinde zak diep was; de tiokdarm was geplaatft op een langen afftand van den hoek, dien het regter gedeelte formeert; ook hadt het gedeelte van de maag, dat agter dezen hoek was tot aan de portier, weinig lengte en dikte; de groote kromming was vry gering en de kleine byna niets. De  BESCHRYVING VAN DEN JAGUAR. I2I •De twaalfvingerige en de nugteredarm hadden byna eene gelyke dikte: de omgebogendarm was dikker; dewyl de blindedarm door een toeval gedeeltelyk verdelgd was, heb ik deszelfs waare gedaante niet kunnen herkennen; hy was zeer kort en van dezelfde dikte als het begin van den kronkeldarm, wiens einde wat minder middellyns hadt: de regtedarm was niet dikker, zelfs niet by den aars. De lever ftrekte zig byna zo veel ter linker-als ter regterzyde uit; zv ismv voorgekomen flegts uit vier kwabben te beftaan; die van 't midden was door twee kloovenm drie deelen gefplitft; het galblaasje bevondt zig by het een en de draagband liep door het ander; het regter gedeelte was het grootfte de twee andere waren ten naaftenby gelyk onder malkanderen: daar was maar eene kvvab aan de linkerzyde, en nog was dezelve niet geheel van de middelfte kwab afgefcheiden; zy was zeer verlengd en liep uit in twee takken door eene diepe uitranding geformeerd: de twee andere kwabben waren aan de regterzyde; die, welke de middelde kwab raakte, was minder groot dan de lin ker; de andere regter kwab was zo verlengd dat ik dezelve niet heb kunnen herkennen in deze lever, die door de rum hoornagtig en mismaakt geworden was. ö .Het zenuwagtig middelpunt van het middelrif hadt weinig uitgeftrektheid•• de regterlong beftondt uit vier kwabben; de kleinfte die by de bafis van 't hart was, is my, in vergelyking der drie andere, dikker voorgekomen, dan dezelve is in de meefte dieren, die deze vierde kwabbe hebben: daar waren drie kwabben m de linker-long, of ten minden, de voorfte kwab was byna geheel m twee deelen gefcheiden door eene zeer diepe kloove; het hart was byna rond; daar kwamen maar twee takken uit den boog van de groote flagader. ° ö b De tóng was dun en aan 't einde gerond; daar waren op het voorfte gedeelte flegts weinig blykbaare tepeltjes en eenige roode en witte korrels; maar de tepels van het voorfte middel-gedeelte waren lang, fmal, ftvf, puntig en agterwaards overliggende; die van het agterft middel-gedeelte waren nog imaller, puntiger, en fchums van voren naar agteren en van buiten naar binnen gerigt: die van het agterft gedeelte waren lang, pyramieds-gewvze week, en agterwaards gerigt: daar waren ook op 't agterft gedeelte vyf kelkklieren aan weêrzyde, onregelmaatig geplaatft, maar op eene wyze, dat zv twee ichuinfche lynen maakten, waarvan de agterfte einden nader by malkander kwamen dan de voorfte. J De ftrotklap was in 't midden zyner boorden uitgerand: daar waren op het verhemelte zeven dwars - vooren, waarvan de randen weinig verheven waren; de grond was bezaaid met kleine ftyve tepeltjes, die agterwaards gerigt waren ;_de randen maakten eene bolrondte naar voren; daar was tuffchen de twee middelfte fnytanden en den voorften rand van de eerfte voor een knobbeltje , bezet met tepeltjes, gelyk aan die -der vooren. IX. Deel. q  XA2 DE NATUURLYKE HISTORIE, voeten, duimen, lynen:, Lengte der dunne darmen van den portier af tot aan den blindendarm . . • • . 6. 7. o. Omtrek van den twaalfvingerigendarm op de dikfte plaatfen . . o. i. 9. Omtrek op de dunfte plaatfen . . . o. 1. 3. Omtrek van den nugterendarm op de dikfte plaatfen o. 1. 9. Omtrek op de dunfte plaatfen . ... o. f. 6. Omtrek van den omgebogendarm op de dikfte plaatfen . . . . o. 3. o. Omtrek op de dunfte plaatfen . o. 1. 6. Lengte van den blindendarm • . * . o. 1. 8. Omtrek . • • ... o. 2. 4. Omtrek van den kronkeldarm op de dikfte plaatfen , . . o. 2. 4. Omtrek op de dunfte plaatfen . . . o. 3. 3. Omtrek van den regtendarm by den kronkeldarm ... 0. 3. 3. Omtrek van den regtendarm by den aars . . .0.3. 3. Lengte van den kronkel-en regtendarm te famen genomen . . o. 11. 6. Lengte van de geheele darmbuis, den blindendarm daar niet mede onder begreepen . • . • 7. 6. 6. Groote omtrek van de maag • . • • 1. 7. 6. Kleine omtrek . . . ■ • 1. o. 6. Lengte der kleine kromming van den llokdarm af tot aan den hoek, dien het regter gedeelte maakt . . o. 4. 1. Lengte van den llokdarm af tot aan den grond van den grooten blindenzak • . • . o. 1. 11» Omtrek van den llokdarm . . . . o. 2. ©. Omtrek van den portier . . • . o. 1. 4. Lengte van de milt . . . . . o. 5. 6. Lengte van het zenuwagtig middelpunt van de holle ader af tot aan de punt - . • • o. r. 3. Breedte - • • • • o. 1. 9. Breedte van het vleezig gedeelte tuffchen het zenuwagtig middelpunt en het borftbeen . . . . o. 2. 7. Breedte van ydere zyde van het zenuwagtig middelpunt . . . . o. 2. 11. Omtrek van de bafis van 't hart . . . . o. 5. 3, Hoogte van de punt af tot aan't begin van de longflagader . . , o. 1. ij. Hoogte van de punt af tot aan den longezak . . o. 1. 7. Middellyn van de groote flagader van buiten tot buiten gemeeten. o. o. 5%. Lengte van de tong . • • • o. 3. 3, Lengte van het voorfte gedeelte van het toompje af tot aan het einde ? • • • • o. 1. 8. Breedte van de tong - . . • . o. 1. 4. Afftand tuffchen den aars en de klink . . . o. o. 8. Lengte van de klink . - • . o. o. 8.  VAN DEN C O U G A R. I3fc DE COUGAR * |a^|e cougar is even lang, maar minder gevuld van lighaam als de k I D | guar; hy, is fpigtiger, dunner, en hooger op zyn pooTen hv heeft S^Jfe een Weina kop, langer ftaart; kort en bykan? eenk£r g hai/ van ,V1 a eene leevendig roffe, met eenige zwartagtige tinten gemengde kW dit laatfte heeft inzonderheid plaats op den rug; hv is noch ™?h™ u ' den geteekend gelyk de tyger, nocfi met rondde e'n vo^vlaton^vk'S luipaard, noch met ringen of roozen gelyk de onca en de nanthe,?- S 7? e haanl? r'HagtiS' g,tlyk °°k,den S^elfen alle de SdïrRS zv'ns lf haams: fchoon zwakker, is hy niet minder woeft, en miifchien wreedS < JL s^f^to^r^ «SS Plaatfen doen wyken; ,ne„ rf^^^/h^ST^.'SS der Amazoonen, en het is zeer waarfchvnlvk dat liet ïfflï iU d dat va» , m der ïro^e?^M aS S^Söt Cuguacu ara. Pison ivat. pag, j^r CagMftt arana. Marcgravh Hift." Brafi'l. pa? 2a< QfgfMcii arana Brafilhnfxbus. Raï Sw. Oa^r„ö' Da£r rffo a»^™K^»fc * * ***** en v„,tlgfte van /ƒ/. pag. 28. 7§ * KoyaZe de Woodes Rogers , Amfterd. 1710. Tont. (c) ,, De ocorome, van het land der Moxen in P»m k«.a j , hond, zyn hair is ros, zyn fruit puntig zvne ,„!l'heCt de Sr,00tte van een grooten Rec»f- P«n 171S. Zie ook het //7 VClr!:,™/" ,ane"- m. X.  1*4- DK IS A i \J \J ïs. lx x Jb. & 11 1 ö* i w K i ü, fchoon het niet gevlakt zy gelyk de panthera, noch met .lange, banden geteakend gelyk de tyger. De cougar moet, door de meerdere ligtheid van zyn lighaam en de groo-. tere lengte zyner pooten, beter loopen<, en gemaklyker-op da boomen klauteren dan de jaguar; zy zyn beiden even log en bloode zodra zy verzadigd zyn; zy taften de menfehen byna nooit aan, ten zy zy hen flaapende' vinden; zo men den nagt in de boffchen wil doorbrengen, of zig daar in ophoucen, is het genoeg vuur te maaken om hen te beletten van te naderen (e): zy ver* maaken zig in 't lommer in de groote wouden;. zy verbergen zig in eene fterkte of zelfs op een digtgetakten boom, waaruit zy zig werpen op de dieren die voorbytrekken: fchoon zy niet dan van den roof leeven en hunnen dorft meer met bloed .dan water lelfchen, wil men egter dat hun vleefch zeer goed is om te eeten. Pison zegt uitdruklyk.dat het zo goed is als kalfsvlees 'ch (/), anderen.vergelyken het by fchaapenvleefch (g); ik kan my bezwaarlyk overreede,n, .dat het inderdaad een aangenaam vleefch zy, en ik ben-meer geneigd om het getuigenis.van.Desmarchais (h~) aan te neemen, die zegt dat. het beft 't welk men aan deze dieren vindt, in 't vel beftaat, daar men fchabrakken voor paarden van maakt, en dat men weinig fmaak vindt in hun vleefch, dat doorgaands mager en van een onaangenaamen geur is, vlakt zyn; zy hebben een zeer langen 'ftaart en maaken jagt op 't ftekelvarken; de Iro- quoïfen dooden hen meermaalen op de boomen dan op den grond Zommigen heb. ben roodagtig hair; allen hebben zy het zeer fyn, en hunne vagten verfchaffen goede peltery". Hiftoire de la nouvelle France, par. le Pere Chaslevoix, Paris 1744. Tom. i.pag. ^72. " (e) „ De Indiaanen aan de oevers van deOrenoquein Guiane.maaken des nagts vuur, om de tygers af te fchrikken , die alsdan niet durven naderen, zo lang het vuur brandt . . . Men " heeft niets van deze tygers te vreezen, al waren zy in grooten getale, zo lang het vuur " duurt". -ffi/Wr. Hat. de l'Orenoque s par le Pere Joseph Jumilla, traduit de l'Efpagn. Avign. 3758. Tom- U- Pag- 3- (ƒ) „ En men denke niet, dat het de Wilden alleen zyn, die het vleefch van deze roof-. dieren, eeten, want alle die dieren, die rosagtige en geelagtige vlakken hebben, worden van ■, alle Europëers voor zo goed als kalfvleefch gehouden". Pison Hifi. Nat. pag. 103. (g) „ De-tygers van- 't land der Iroquoïfen zyn goed naar 't oordeel zelf der Franfchen, die derzelver vleefch zo waardig houden als het fchaapenvleetch". Hiftoire de l* nouvelk " France, par le Pere Charlevoix, Paris.1744, Tom. I. pag. 272. (JA Foyage de Desmarchais,. Paris 1730. Tom. IJl. pag. 299 en 300. .    BESCHRYVING VAN DEN COUGAR.. IB5 BESCHUTTING VAN DEN COUGAR. f^m cougar (PI. XIX) heeft het lighaam lang en fpigtig, den ftaart | D | gepende en rolrond, de beenen lang en dik, en den kop zeer klem «SS«* !? vergelykl"g van het overige des lighaams, de ooren gelyken naar die van de kat, maar zy zyn- korter: deze befchryving is gemaakt naar een wyfjes cougar, die de kruin van den kop meer geplat en het voor hoofd meer verheven, den bek langer, dikker, breed er , hadt dan de kathet neusbeen was wat geboogd en het. einde .van den. neus gerond- de hén* was egter meer uitJpringende dan die van de kat, want hy kwam meer voorwaards dan de bovenfte lip, terwyl hy by de kat agterwaards fchynt ingetrokken; de knobbeltjes van de planten der voeten, de vingers en de nagels verfchüden met van die zelfde deelen in de kat gezien, dan. voor zo verre de grootte betreft. De zyden van het hoofd en van het agterhoofd, het bovenft-van den hals\ de fchouders, de rug, de lendenen, het kruis, de ftaart, met uitzondering van het einde, de zyden des lighaams en de buitenfte zyde der vier beenen hadden eene vaale kleur, die meer of minder donker en op eenige deelen met zwartagtige tinten vermengd was, omdat de punt van 't hair daar zwart was; die fchaduwmg van zwart of zwartagtig vertoonde zig niet. dan op den hals en langs den rug en de lendenen tot aan den ftaart; de donkerde vaale kleur was op de dij ter plaatle van de bil; het einde van den ftaart was zwartagtig: de neus de,bogt der oogen, en het bovenft van 't hoofd waren van eene vaale vuile en met grauw.en zwartagtig gemengde, kleur: het grauw was zeer ziet' baar boven en onder de oogen; de binnenzyde van 1 oor hadt eene witte kleur met ecn hgt zweemzel van vaal; de buitenzyde, was van eene zwartagtige kleur met tinten van vaal en grauw: daar.was zwart hair, of zwarteoo^ hairtjes, op den rand van het bovenft ooglid, de oogen waren met zwart geboord : de plaats der knevels hadt ook eene zwarte kleur; het overige van de bovenlip was wit met eenige zweemzels van vaal; de onderfte lip en de keel hadden eene witte kleur zonder vermenging; het onderft. van den hals was van eene vaale bleeke, met witagtig vermengde, kleur: het voorfte gedeelte van de borft, en de binnenzyde van den arm, hadden eene witte kleur met asgrauw en vaal, die zig vertoonde-wanneer men. het hair verwyderde , omdat hetzelve eene afchgrauwekleur hadt by den wortel, wit aan de punt,en vaal over t midden van deszelfs lengte was; het vaal en het afchgrauw waren zo zigtbaar als het wie .op de binnenzyde van. den voorarm en van het been; het agterft gedeelte van de borft en den buik hadden wat wit in 't midden ■ zv waren voor het overige van dezelfde kleur als de zyden des lighaams; de binnenzyde van de dij was wit met eenige ligte zweemzejs van afchgrauw en rosagtig., omdat yder hair deze tinten by den wortel, hadt, terwyl hetzelve - Q ,3  ïü6 de natuurlyke historie, over het overig gedeelte zyner lengte wit was: de langfte hairen waren in de hezen, en deze hadden tot twee en een half duim lengte; die van den rug van de lendenen, van de zyden, waren omtrent een duim lang: de borftelhairen der knevels waren gedeeltelyk zwartagtig en ten grooten deele wit; de langfte konden maar twee en een half duim haaien. Lengte des geheelen lighaams, in een regte lyn gemeeten van het™""1' duimen',yn^^, einde van den bek af tot aan den aars . . ^ 6 o Lengte des hoofds van het einde van den bek tot' aan 't a'gterho'ofd. o. 7 o' Omtrek van het einde van den bek . . . . 'o q o Omtrek van den bek, onder de oogen gemeeten' . . .' o." 11' ö' Omtrek van de opening des monds . . o! «' »" Afftand tuffchen de neusgaten . . , o" o 4." Afftand tuffchen het einde van den bek en den voorften "hoek van ' ' 't0°g • • • • . o. 2 II Afftand tuffchen den agterflen hoek en 't oor . .0 Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen . . '. . o f 0" Opening van't oog . . , . o. o' 6-t Afftand tuffchen de voorfte hoeken der oogen volgens de kromming van 't neusbeen . . . . t o. 2. 8 Dezelfde afftand in een regte lyn . . * 0) j| „' Omtrek van 't hoofd tuffchen de oogen en de ooren .' . 1. £ Lengte der ooren . . . 't . o." 6* Breedte van de bafis op de buitenfle kromming gemeeten . .0' % 6 Afftand tuffchen de ooren om laag gemeeten . . . . ' o. ? 5 Lengte van den hals . . . . . " o.' 4' o' Omtrek van den hals . . . . * 1'. o! o" Omtrek des lighaams agter de voorfte pooten gemeeten . " . . . 1. o* o' Dezelfde omtrek op de dikfte plaatfen .... 1' 10 o' Dezelfde omtrek voor de agterfte pooten genomen . . ' 1* 6. 6 Lengte van den ftomp des ftaarts . . 2. a. o! Omtrek aan 't begin des ftaarts . . . ó. c. Lengte van den voorarm van den elleboog tot aan 't gewrigt "van de hand • • • • . , o. o. *> Breedte van den voorarm aan den elleboog . c. " o." Dikte aan dezelfde plaats .. . . . * o.' 2." o' Omtrek van 't gewrigt van de hand . . 0'. g, „' Omtrek van de agterhand . . . . . o." 1 Lengte van 't gewrigt van de hand af tot aan 't einde der nagelen • • • • . . o. 7 o Lengte van het been van de knie af tot aan de hiel . . o.' 1 {. 7* Breedte van het bovenft des beens . . ' o. 4' 10 Dikte . . . . o. T. 11. Breedte ter plaatfe van de hiel . . . o. 2. 8. Omtrek van den agtervoet . ; . . ' o'. 1'. 6 Lengte van de hiel af tot aan 't einde der nagelen . ! . o.' ioi o'. Breedte van den voorden voet . . . . o. 2. 6. Breedte van den agterflen voet . . . . * o.' 2.' q* Lengte der grootfte nagelen V .' . . * o'. o. ir." Breedte aan de bafis ; . , ©. 0. 2. voeten, duimen, lynen.  beschryving van DEN cougar. Dit dier woog vier-en-vyftig en een half pond; het netvlies ftrekte ™ der de darmen tot aan 't fchaambeen uit, en verienede zis- hoven a.3f tot aan 't midden van de navelftreek; he geleek naar % X^i,? thera en van de kat: de lever was bvna zo> veelirTlintï! • T e pim" de geplaatft; de maag bevondt zig Inl 5g ^!lS3ÖKïï^ ,1™ ™^enge«ÏP ftrekte zig uit tot in 't midden vTT Jztet^ alwaar hy zig weder binnenwaards vouwde; hv verlengde J~èterzyde> veiitieek en m de zyden maakte; de omwentelingen «an ü i darm waren in de ftreeken van den eigenMSeden OTdeA,iirgeb°g^ darmbeenftreeken zy eindigden in de «gterayle?uM^te ^'dlï hi^ dendarm, die u, de regter buikzyde geplaatft en IgtcnSzeZtjT kronkeldarm maakte een boog agter de maas ,Lg g as: de hnkerzyde, voor dat hy zig è^lSS^S^. 7** * de De maag en de darmen geïeeken naar die van de panthera én de kat mor zoverrede uitwendige gedaante betreft; het eenigft verfchil dat ik'Ho^f heb opgemerkt, is, dat de kronkeldarm, in plaats van^eeSrif n diil ™ dehynshadtoptwee duimen aiftandsvan den blindendarm danop' drduimen" De binnenwanden van de maag maakten, even als in de mmW die tot drie lynen hoogte hadden; deze p l'ooijen waren inSen^Sï?6"' het midden der beide zyden van de maag en op hetre Me■ leZI °P groote kromming; zy formeerden vry nauwe ma^zen; ffwlr^maa^w^ mg plooijen pp de kleine kromming", en dezelve waren ov^rdwarfc? T' was 'er met een in den grooten blindenzak; dat ftuk nnh^^e&ÏF* dat zig uitftrekte van den hoek, dien dit gedeelte mik e n, ff Sededte> tier, hadt maar weinig rimpels en dez vfwar n zeef klein her fl e° bekleedzel van de maag was zeer zigtbaar, maar men JaW 1 fluweellSe gen van klieren gelyk als in de pantnera : de^ken^^^»6 zak waren dun , dezelve hadden veel meer dikte in he? oveie vu?dfrtl wand, die der darmen waren ook dikker ê lt ln§e" De lever geleek naar die van de panthera en van de kat, zy wooaeentmnd ï^Wbffizy hadt eene ro^»> dSS; een formeerden: dit blaasje bevattede maa? zeer wdnlgyZ P De milt was zeer breed en hadt weinig dikte aan l1r • j Het alvleefch hadt twee takken; de kortfte en breedfte feu - • hnkerzyde tot aan het onderft einde van de mil? f ,te zlg Ult ter twaalrwngerigendarm. de andere tak vo]Sde de"  ic8 DE NATUURLYKE HISTORIE, De regter nier fprong omtrent een vierde haarer lengte meer vooruit dan de linker; zy geleeken zo wel van. binnen als van buiten naar die van de kat; het middelrif, de longen, bet hart, de tong, het verhemelte, het ftrottenhoofd de herffenen , en de agterherffenen geleeken ook naar die zelfde deelen in de 'kat gezien; de herffenen woogen twee oneen zes gros, en de agterherffenen vyf en een half gros. Ik heb maar zes mammen gevonden, drie aan wederzyden, twee op den huik en em op de borft, de twee eerften waren veertien duimen van de klink, en anderhalf duim van malkanderen af; de twee tweede waren op vier duiahen afftands van de eerfte en de derde, en deze waren drie ,en een half duim van malkanderen veiwyderd. De teeldeelen zyn my niet verfchillende voorgekomen van die van den panthera ■ de opening der pisbuis was op een duim afftands van den rand van de klink' de klieren, die zig op de buitenfte randen van de fchede bevonden., hadden elk zes lynen lengte, drie lynen breedte, en anderhalve lyn dikte, de vleezige heuveltjes, der zaadballen waren zeer klein en van eene geelagtige {■'leur. D'/ar was, evenals in de panthera, aan weerzyde van den aars, een dik blaasje; ik heb op de binnenwanden van elk dier blaasjes vyf of zes klieragtige lighaamen geteld, gelyk aan die, waarvan in de befchryving van den panthera melding is gemaakt, behalven iade grootte, want .die.van den cougar .waren kleiner. voeten, duimen, lynen. Lengte der dunne darmen van den portier tot aan den blindendarm . • • • , • IO- 4- oOmtrek van den twaalfvingerigendarm op de dikfte plaatlen . . . o. 2. oOmtrek op de dunfte plaatfen . . • °- T- 9Omtrek van den nugterendarm op de dikfte plaatfen . o. 2. o. Omtrek op de dunfte plaatfen . . * o. 1. 7. Omtrek van den omgebogendarm op de dikfte plaatfen . . . . o. 1. 10. Omtrek aan de dunfte plaatfen . • • 0.1.0. Lengte van den blindendarm . ... o. 1. °« Omtrek op de dikfte plaats ... • - • °' °' n Omtrek op de -dunfte plaats •■,..„',„'' ' °' l' « Omtrek van den kronkeldarm aan de dikfte. plaatfen . . .0. 4. -o. Omtrek aan de dunfte plaatfen . • • °' '3' °' Omtrek van den regtendarm by den kronkeldarm . . . o. 2. y. Omtrek van den regtendarm by den aars . • • o. 5. o. Lengte van den kronkeldarm en den regtendarm te famen genomen. 2. 2. o. Lengte van de geheele darmbuis den blindendarm daar niet mede onder begreepen . . •• -• • «10 Groote omtrek van de maag .. .. <• • t' 2 o' Kleine omtrek . • • . • • 1' Lengte der kleine kromming van den flokdarm af tot aan den hoek dien het regter gedeelte maakt . • . o. 5. y* Lengte van den flokdarm af tot aan den grond van den .grooten blindenzak . . • • • °* -a , Omtrek  BESCHRYVING VAN DEN COUGAR. Omtrek van den flokdarm WJ' "T"' 'T' Omtrek van den portier . . . . . o. 2. o' Lengte van de lever .... o' 7' o Breedte • • • . . . ' . o. 7. 6 Haare grootfte dikte . . . ..0.1.0" Lengte van het galblaasje . . . . ' o'. 2'. 8 Deszelfs grootfte middellyn . . . ..0.1.' o.' Lengte van de milt . . . . o. o.' o! Breedte van het onderft einde 0. 2'. 6. Breedte van het bovenft einde . . „ . o. o." K. Dikte in 't midden . . . . o. o. 4 Dikte van 't alvleefch .. . . . o. o! 2.' Lengte der nieren . . . . . o. 2.' 8. Breedte . . . m ; o. 1". 8 Dikte . ; . . ' .' / o. o.' n*. Lengte van het zenuwagtig middelpunt van de holle ader tot aan de punt . . . . . . o. 2. 5. ! Breedte . . . . . . o. 2. 4. Breedte van het vleezig gedeelte tuffchen het zenuwagtig middelpunt ' en het borftbeen , . . . . o. 2. 5. 'Breedte van weerzyde van het zenuwagtig middelpunt o. 3. 9! Omtrek van de bafis van 't hart . . . . o. 7. 8. Hoogte van de punt af tot aan 't begin van de long-flagadcr . . . o. 3. 4. Hoogte van de punt af tot aan den longezak .... o. 2. 7. Middellyn van de groote flagader van buiten tot buiten gemeeten. o. o. 9. Lengte van de tong . . . . o. 4. 8. Lengte van het voorfte gedeelte van het toompje tot aan 't einde. o. 1*. 9. Breedte van de tong . . ... o. 1. 9. Lengte der herffenen . . . . o. 2. 6." Breedte . »± „ j, o. 2. 4! Dikte . . . . . o. 1. 3. Lengte der agterherffenen . . o. 1. 5. Breedte . . . . , o. 1. 8. Dikte . . . . .. . o. 1. o. Afftand tuffchen den aars en de klink o. o. 5. Lengte van de klmk . . . . 0.0. 5. Lengte van de fchede . . . . o. 3. 9. Omtrek op de dikfte plaats ....... o. 2. o. Omtrek op de dunfte plaats . . . o. o. 9. Groote omtrek van de blaas . . . o. 9. 6. Kleine omtrek . . . . . o. 6. 6. Lengte van de pisbuis . . . .. . o. 3. 6. Omtrek . . . . o. o. 9. Lengte van het lighaam en den hals der lyfmoeder . . .0. 2. o. Omtrek . . - . . o. o. 9. Lengte der hoornen van de lyfmoeder .. . .0. 6. o. Omtrek op de dikfte plaatfen . o. o. 7. Omtrek aan 't einde van yderen hoorn - . . o. o. 6. Aflland in een regte lyn tuffchen de zaadballen en het einde van den hoorn . . . . . o. o. 4. Lengte van de kromme lyn, die de trompet doorloopt . o. 2. o. JX. Deel. R  130 DE NATUURLYKE HISTORIE, voeten, duimen, lynen. Lengte der zaadballen , . . o. o. 8. Breedte . . . » . o. o. 4. Dikte - » ; . . .. o. o. 3. De kop van het geraamte (PI. XX) van den cougar verfchilt niet van dien van den luipaard, dan vöor zo verre hy naar evenredigheid kleiner, en het voorhoofd verhevener, is; bygevolg is deze kop meer bolrond over deszelfs lengte, van het voorfte einde der neusbeenderen af tot aan het einde van den rand des agterhoofds. De tanden gelyken naar die van de kat, den leeuw, den tyger, den panthera, enz, ten opzigte van het getal, de figuur en de plaatfing. De onderfte tak van het fchuinfch uitfteekzel van het zesde nek-wervelb:en heeft een grootere uitranding dan in het geraamte van den luipaard. De goot, uit de fchaambeenderen en de heupbeenderen beftaande, is minder diep dan in den luipaard, omdat de heupbeenderen door hunne vereeniging een ftomper hoek maaken. De ftaart beftaat uit drie-en-twintig valfche wervelbeenderen. Het ftraalbeen is breeder en het fcheenbeen is net zo lang als by den luipaard , fchoon het geraamte van den cougar , dat wy thans voor ons hebben, kleiner is. Voor het overige gelyken de geraamten dezer twee dieren malkanderen in het getal, de figuur, en de plaatfing der beenderen; men zal in de volgende tafel de voornaame verfchillen zyn, die in hunne afmeetingen mogen zyn betreklyk met die der beenderen van den luipaard. , , voeten, duimen, lynen. Lengte van den kop van het einde des bovenften kaakbeens tot aan *t agterhoofd . . o. 6. 10. De grootfte breedte van den kop ... o.. 4. 9. Lengte van het onderft kaakbeen van deszelfs voorfte einde tot aan den agrerften rand van het knokkelwyze uitfteekzel ■. . o. 4. 7. Breedte ter plaatfe van de hondstanden .... o. 1. o.. Breedte van het bovenft kaakbeen ter plaatfe der fnytanden . . o. 9. 9. Breedte ter plaatfe van de hondstanden . . . . o. 1. 10. Afftand tuffchen de ooghollen en de opening der neusgaten . . o. U 4. Lengte van deze opening . . . , o. i. 2.. Breedte . . . . . o. 1. 1. Lengte der eigenlyke neusbeenderen .-. . . . 0. 2. o. Breedte aan de breedfte plaats • . o. o. 7. Breedte der oogputten. . . . o. 1. 8. Hoogte •• • • . o. 1. 6. Lengte der langfte fnytanden buiten het been ... g. o. 3^. Lengte der hondstanden . . . o. o. 11. Breedte aan de bafis . . , . o. o. 5. Lengte der. grootfte baktanden buiten het been . . . 0.0.5%. Breedte . . . . . o. o. 10. Dikte - . • . . . . o. o. 4^ Lengte van de goot van 't bekken • . . e. 3. j„    BESCHRYVING VAN DEN COUGAR. ,3I Breedte in 't midden ; voeten, duimen, lynen. Diepte . . * O. 3. Qt Diepte der uitranding van het aeteifle einde ' ' °' *' 3- Lengie van het fchouderbeen * • • • o. o. §. Lengte van de ellepyp . °' 8. o. Lengte van het ftraalbeen . ' '. <• * " ' * • °' 8. 7. Lengte van het dijbeen °- 6. n. Lengte van het fcheenbeen ' ' °' §• 8. Lengte van het kuitbeen .' ' °- 8. 9. o. 8. 3, ^^^^^^^^ Ra  ,3* DE NATUURLYKE HISTORIE, DE LYNX OF HERTENWOLF *. SS)®!^^ e Heeren van de Akademie der Weetenfchappen hebben ons eene jj$ n i zeer goede befchryving van den lynx of hertenwolf (a) gegeeven, M E en zy hebben de byzonderheden, en de naamen, die in de fchntten der Ouden gevonden worden, en tot dit dier betrekking hebben als bedreeven Oordeelkundigen onderzogt; zy toonen, dat de lynx van /Elianus het zelfde dier is als dat, 't welk zy onder den naam van hertenwolt befchreeven en ontleed hebben, en zy berifpen met rede de zulken, die het voor dmtbos van Aristoteles hebben genomen; dat onderzoek is vermengd met waarneemingen en opmerkingen die waarlyk van belang en bondig zyn: m het algemeen is de befchryving van dit dier eene der befte befchryvmgen in het geheele Werk; en men kan die Heeren zelfs met laaken, dat zy, na getoond te hebben ,, dat dit dier de lynx van /Elianus en niet tetbos van Aristoteles is, het zelve zyn waaren naam van lynx niet laaten behouden, maar hem in 't Franfch denzelfden naam gegeeven, hebben als Gaza aan den tbot van Aristoteles in 't Latyn gegeeven hadt. Gaza is inderdaad de eerfte, die in yvne overzetting der dieren van Aristoteles , ®S, door lupus cervarius heelt vertaald; alleenlyk hadden zy hier by behooren te berigten , dat zy onder den "aam van hertenwolf niet den lupus cervarius van Gaza, ot den thos van Aristoteles , maar den lupus cervarius of den cbaus van Plinius beereepen: ook is het ons voorgekomen, dat zy,. na op het geleide van Oppianus, zeer wel aangeweezen te hebben, dat 'er twee foorten, of twee rasfen van hertenwolven waren, de eene grooter, die de damherten en de herten'aantallen en jaagen, de andere kleiner, die enkel op de haazen jagt maaken , twee wezendlyk verfchillende foorten famenvoegen; te weeten den lynx * r>e Lvrx of Hertenwolf is- de Ai>y£ van ^Elianus ; de Cbaus, lupus cervarius van Plinius. l-v wierdt volsens 't getuigenis van Plinius, by de Gallen Rapbius of Rufius geheeten; de e ürJh0n'nr.pmen hem thans Lmx of Loup-cervier; de Italiaaneu Lupo cervetro, Lupo gatf "de SnanfaaXSc; " 't Hoogduüfch heet hy Lucbs; in 't Poolfch Rys, Oflrowidz; ta^ft£lfch^^r«>ji» ^v,Luzarne volgens Cajüs; in 't Zweedich Warglo vol- ^Lum^Cvll'rius, Lynx, cbaus, rapbius. Gesner Hifi. Quadrup. pag. 678. Lynx. Aldrovandus de Qtiadrup digif. vivip. pag. 90 en 92. 7 tnx Ray Svnopf. Quadrup- pag 16Ó. FeUs'cauia truncata, corpore rufefcente maculato. Linn^i Syfi. Nit. Edit. IV. pag. 64. en Edit 'VI. pag. 4- Felis cauda abreviata apice atrd, auriculis apice barbatis. Linn.si öyjtem. Nat'. Edit X. pag. 43 Lmx. loNi-TON de Quadrup. pag. 8J« Loup-Cervier. Memodes pour Jervir & l'Hifioire des Animaux, Part. I. pag. 127. Linx Aidrovandi. Klein dc Quadrup. pag. 77. _ Felis awkularum apicibus pilis longijjimis praedttis, cauda brevi. Lynx. Le LMp-cervuK Brisson Regn. Aaimal. pag. 275- . _ . >o) Mémoires pour Jervir « l'Htftwe des Aatnaux, Part. I. pig. 127, env.  DE LYNX OF HERTENWOLF. rg-y met vlakken geteekend, die gemeenlyk in de Noordelyke landen gevonden wordt, en den lynx van de Levant of van Barbaryen, wiens vel zonder vlakken , en wiens kleur eenpaarig is: wy hebben die beide dieren leevende gezien , zy gelyken malkanderen in veele opzigten, zy hebben beiden een lang penfeel van zwart hair aan 't eind der ooren; dat byzonder kenmerk, waarby /Elianus het eerfte den lynx heeft aangeduid, behoort inderdaad niet dan totdeze twee dieren; en het is dit kenmerk waarfchynlyk, dat de Heeren van de Akademie bepaald heeft om hen beiden als een en het zelfde dier te befchouwen: maar behalven dit verfchil van kleur en vlakken van 't vel, zal men uit de volgende Hiftorie en befchryving zien, dat het zeer waarfchynlyk dieren van verfchillende foorten zyn. De Hr. Klein (£) zegt, dat de fraaifte lynxen in Afrika en in Afia vallen, byzonderlyk in Perfie; dat hy 'er een te Dresden gezien heeft, die uit Afrika was gekomen, die wél gevlakt, en hoog op zyn pooten was; dat die van Europa, en byzonderlyk die, welke van Fruitten en andere Noordelyke landen komen, minder fraay zyn; dat zy geen of weinig wit hebben dat zy eer ros zyn met verwarde of famenloopende vlekken, (maculis conflueniibus erc). Zonder volftrektelyk te willen wraaken 't geen de Hr. Klein hier zegt beken ik nergens elders gevonden te hebben, dat de lynx zig in de heete landen van Afrika en Afia onthoude; Kolbe (c) is de eenigfte, die zegt, dat hy aan de Kaap de Goede-hoop gemeen is, en dat hy volmaakt naar die van Brandenburg m Duitfchland gelykt; maar ik heb zo veele andere verzinnigen by dezen Schryver gevonden, dat ik byna geen, geloof durf flaan aan zyn getuigenis , ten zy het door dat van anderen beveftigd worde: alle de Reisbefchry vers nu, zeggen, dat zy lynxen of hertwolven met gevlakt vel gezien hebben in t Noorden van Duitfchland, in Lithauwen, in Moskovie, in Syberië, in Kanada, en in de andere Noordelyke deelen van de eene en andere wereld maar geen hunner, ten minften niet van die, welken ik geleezen heb, verhaalt , dat hy dit dier in de heete klimaaten van Afrika en Afia heeft aangetroffen: de lynxen van de Levant, van Barbarye, van Arabie, en de andere heete landen, zyn, gelyk wy hier boven gezegd hebben, van eene eenparige kleur zonder vlakken; deze zyn derhalven niet die, daar de Hr. Klein van fpreekt, die volgens zyne opgave wél gevlakt zyn, noch ook die van Kolbe, die, zegt hy, naar de Brandenburgfche volmaakt gelyken: men kan deze getuigeniffen bezwaarlyk overeenbrengen met het geen wy van elders weeten; de lynx is zekerlyk een gemeener dier in de koude dan in de gemaatigde landen, en hy is ten minften even zeldzaam in de heete landen: hy was, wel is waar, by de Grieken (d) en Latynen bekend, maar dat onderitelt niet, dat hy van Afrika of van . de Zuidelyke geweiten van Afie kwam ; (b) Klein de Qitadrup. pag. 77. (e) Mémoires de Kolbe, Amft. 1741. Tom. III. pag. 63. {dj De Grieken, :die, in hunne verdigtzelen, altoos de waarfchynlykbeden bewaarden en byzonderlyk de omfhndigheden van tyden en plaatfen in acht namen, hebben-ge/e*d' dat het een Koning van Scythie was, die in een lynx veranderd was, het welk te kennen fchynt te geeven, dat de lynx een dier van Scythie is. R 3  334 DE NATUURLYKE HISTORIE, Plinius zegt integendeel, dat de eerfte, welken men ten tyde van Pompejus te Rome zag, uit de Gaflien gezonden waren: tegenwoordig zyn zy niet meer in Frankryk, behalven miffchien eenigen in de Pyreneen en de Alpen; maar de Romeinen begreepen onder den naam van Galliën ook de Noordelyke landen , en daarenboven weet elk, dat Frankryk tegenwoordig minder koud is dan oud Galïie was: de fraaifte lynxvellen koomen uit Siberië, onder den naam van hertenwolfsvellen (e), en van Kanada (ƒ) onder dien van hertkatten,_omdat deze dieren, even als alle andere, kleiner vallende in de nieuwe dan in de oude wereld, ten opzigte van de grootte by den wolf in Europa, £ii by de wilde kat in Amerika, vergeleeken zyn geworden (g). Het geen den Hr. Klein fchynt verleid te hebben, en het geen veele anderen, minder bekwaam dan de Hr. Klein, zig zou kunnen doen vergiffen, is voor eerft, omdat de Ouden gezegd hebben, dat Indië lynxen aan den God Bacchus hadt verfchaft (h): ten anderen, omdat Plinius de lynxen in Ethiopië geplaatft (J), en gezegd heeft, dat men derzei ver vel en nagels bereidde te Karpathos, thans Scarpantho, of Zerpanto, een eiland in de Middelandfche .Zee, tuffchen Rhodns en Kandia; eindelyk dat Gesner (A?) een byzonderartikel heeft gemaakt van den Afiatifchen of Afrikaanfchen lynx, welk artikel ( e" d« hy zegt in Ethiopië te zvn, geenfin lat l' 't welk hy chaus of lupus cervarius noemt, dat uit de Noorddvke■ landen kwam: ik zal de oorfpronkelyke woorden van Plinius hier ondS riiïtifeS m^.er^e^g.inlaffen, om myn leezer zeiven te hïïra oSdeeten'' „ De fpelen van Pompejus den grooten, zegt Plinius (1), hebbeneAi dln „ chaus vertoond welken de Gallen raphius noemden, hebbendé d «edann „ te van een wolf, met pardel vlakken.: daar zyn, zegt hv elders êin Z » geflagt, (van wolven namelyk,) die hertwolven genaamd worf^S 'höeS " B.Ï Cn pY gemdd hebben' dat>' uit Gallie gezonden, ode Schouw „ plaats van Pompejus gezien is". Eindelyk drukt hy zie dus uit - F „ Aiopie teelt vry gemeen lynxen en fphynxen, met bruin hai met 'twee' „ mammen op de borft, en veele andere dergelyke rnonfter? Heï is 1 men deze drie plaatfen met malkanderen vergelykt, khar,da?de' cl aus en S lupus cervanus het zelfde dier zyn, en dat de lynx een ander dier 1 h ? ee mgft da, men hier aan Plinius kan verwytcn is, dat hy, door den na™, 5 de Z?' Ze,f ■' dat,dï dier de Sedaa^evan den wolf heeft (&£ffjy ook ^nW°flS' ëdYkS]S de Steens wolf, een roofdier, hSfc SffiÊfi gr°°tte dCS HghaaraS; hy heeft even als dezelve eef gehuil of geiekt gefchreeuw, maar voor het overige verfchilt hy 'er volftrektelvk van Het is door dien zelfden naam, kwalvk toeoeoalt dade > « bedrogen is geweeft, fchoon by'denlKch^l^ Spv, ^li^^jgr^^'qum Galli Rapbhm «**■  I36 DE NATUURLYKE HISTORIE, r u-u a Xe* v*n den lucht van Duitfchland, dat is te zeggen van onzen lynx of Afrikaanfche lynx, welken hy zegt veel of hertenwotf, die ^ onze hertenwolf, zoude wel met dan eene ?°T^^SJ^^m: ™t'er ook van die laatfte giffing wezen mo100 i LtTZ!\mvo\U die hier het onderwerp is met in de ge, het lLhvnt nat ae iyu*. u ;Noordelvke landen der oude en meu- Zuidelyke geweften, maar aU een:mde■ «J^^ ™ en is in de bos- fchen van t INoorüen van c.ui ^ ' veot dat de lvnxen gemeen zyn m Moskoviefpreekende^RosiNUsL^ Kourland, mLitthauwen van Poïen en Litthauwen (0); meren) kleiner-en^f\^f{^ deze getuigeniffen nog dit, dat de emdelyk voegt PauluJ JJ™ ^ uk.siberie 1foraen (/0, en dat men 'er een gtotef I^J^™** eene ftad zeshonderd mylen van Moskou afliggende. . ü b de koude dan in de warme kli- Ditdier dat, 'Uwelke door de landen van 't Noorden maaten onthoudf^^^^bben kunnen doortrekken; dus vindt uit de oud^.^^ Reisbefchryvers (q) hebben het zo dui¬ men het ook in Nooid-Ameuka. oe ivc j ^ . daarenbo- delykvoorgedraagen,^tS voSv»n koophandel van ven weet ^^^g^Td&w^ van Kanada zyn alleenlyk, ge- Sf^ffi^M^f^ - wals dta - BJL de.Gentibus fe^rion. ai Olao Maono Antw. x,S8. £tf ^ P* «* (p) Aldrovandus, A 2"ï »: ï? » «Jt fchoon het jjr-» tajj.wild- » ^.^X^^^^^^la GaJpefie'par 19 pers CHRE' ™^ta?d-^^ menigvuldig dan de gemeene wolven, die /ai^SuJSiyï'. en herten- *g£ï£ SS rSSSA * The vet. Paria de^en in de aangren^nde ,andenJJ^J^Ï* ^ onderfcheiden ; by noemde den eem.n ƒ tweeden fe/ir cauda truncata cor- Nat. Edit. IV pag. 6* en*irt. FT.^ 4- H7 «• ft ^ ,£ fl > dgn pare albo maculato.jyjl. Nat. 1. c. I"oemi «n^ee uitgave onderfcheidt hy deze dieren bmeexfln'b^&^*^v£S foort, die hy door de volgende uit-  DE LYNX OF HERTENWOLF. 137 de foort te befchouwen (0; zonder dit gefchil ftellig te willen befliffen, zal ik alleenlyk zeggen, dat het ons voorgekomen is, dat het kathert van Kanada en het wolf hert van Moskovie van dezelfde foort zyn: voor eerft, omdat het verfchil van grootte niet zeer aanmerkelyk, en, betrekkelyk tot malkander, omtrent hetzelfde, is als dat, 't welk tuffchen de dieren, die aan de beide Werelddeelen gemeen zyn, gevonden wordt; dewyl de wolven, de vofTen enz kleiner vallen in Amerika dan in Europa, zo moet het met den lynx of den hertenwolf eveneens zyn: ten anderen omdat deze dieren in 't Noorden van Europa zelve 111 grootte verfchillen, en omdat de Schryvers CO van twee loorten, de eene de kleine, de andere de grootere, gewaagen: eindelyk omdat deze dieren, zig in dezelfde klimaaten onthoudende, en van dezelfde eeaartheid, van hetzelfde maakzel, zynde, niet dan in de grootte des lighaams en in eenige fchaduwingen van kleur, van malkanderen verfchillen welke* karakters my met voldoende toefchynen, om hen te onderfcheiden, en te zeggen dat zy van twee verfchillende foorten zyn b De lynx, waarvan de Ouden gezegd hebben, dat hy zulk een doordringend gezigt hadt, dat hy door ondoorfchynende lighaamen heen konde zien; wiens pis de verwonderlyke eigenfchap bezat, dat zy een vaft lighaam, een edel gel eente lapis lyncurius geheeten, konde worden, is een fabelagtig dier, gelyk als alle de eigenfchappen, die men het toefchryft; de harfen ichimmige lynx heeft geene andere overeenkomft met den waaren lynx dan die van den naam; men moet zig derhal ven wagten voor de fout, daar de meefte Natuuronderzoekers in gevallen zyn, van namelyk aan dezen laatften, die een werkelyk beftaand wezen is, de eigenfchappen van dat ingebeeld dier toe te fchryven, aan welks bettaan Plinius zelf geen geloof fchynt te geeven, dewy hy er met dan als van een buitengemeen dier van fpreekt en hem aan t hoofd fielt der fphinxen, der pegafulfen, der eenhoornen , en der andere wonderen of monfters, die Ethiopië voortbragt wnS"Zrlnryï^ZLelniet,d00r mUUi'en °f pknken hee'n' het is ondertulfcheii waai, dathy fchitterende oogen, een zagten opflag, een aangenaam en vrolyk voorkomen heeft; zyne pis maakt geene edele gefteenten, maar hy bedekt dezelve alleenlyk met aarde, gelyk de katten, daar hy veel naar gelvkt en daar hy de manieren, en zelfs de zinlykheid, van heeft: hy heeft niets van den wolf dan eene foort van gehuil, 't welk, zig van verre doende hoe! en de jagers heeft moeten bedriegen, en hen doen denken, dat zy een wolf hoorden: dit alleen heeft genoeg kunnen zyn om hem den naam va wolf te doen geeven, daar de jagers, om hem van den waaren wolf te onder? €enekko?teaen1ldLff 'r lauia abhre^ atra aurlculh apice barbatis, en waarvan hv tenwolf ™J gl , befchryving geeft: het blykt derhal ven, dat die Schry ver, die eerft derliertenwolt van de hertkat onderfche dde , van beerio veranderd en rot nL» °™- * cbat cervier. IX. Deel. s  iS8 DE NAT UUR L Y K E HISTOR IE, fcheidcn, den naam van hert bygevoegd, en waarvan zy dus hertwolf, of hertenwolf, gemaakt zullen hebben, omdat hy de herten aantaft, of omdat zyn vel met vlakken geteekend is, ten naaftenby gelyk dat der jonge herten terwyl zy in de verandering van hair zyn; de lynx is zo groot met als de wolf Cv) en laager op zyn pooten, hy heeft gemeenlyk.de grootte van . een vos.; liy verfchilt van de panthera en de onca in de volgende kenmerken: hy heeft langer bah-, minder leevendige en kwalyk eindigende vlakken; zyn ooren zyn grooter, en aan 't einde met een penfeel of kwaftje van zwarte hairtjes voorzien; de ftaart is veel korter en aan 't einde zwart, de omtrek der oogen wit, en het voorkomen des gelaats aangenaamer en minder woeft; de vagt van 't minnetje is beter geteekend dan die van 't wyfje; hy loopt met eenpaarig door gelyk de wolf, hy gaat en fpringt gelyk de kat; hy leeft.var,i den^roof en vervolgt zvn wild tot op de toppen der boomen; de wilde katten , de marters, de hermelynen, de eekhoornen, kunnen hem met ontfnappen; hy overvalt ook de vogels; hy wagt de. herten, de rheen,_de haazeir, in hunnen doortogt op, befpringt hen, vat hen by de keel, zuigt hun, nadat hy er zig meefter van"gemaakt heeft, het bloed uit, en opent hun vervolgens den kop, om de herffenen op te. vreeten, waar na hy hen dikwils laat liggen om een ander op te zoeken,, en dit heeft aanleiding gegeeven, om te zeggen, dat onder afle dieren de lynx de kortfte memorie heeft: zyn hair verandert van kleur naar de klimaaten en het faifoen; de winter - va gten ^J^r beter, en gevulder, dan die.van den. zomer, zyn vleefch, even als dat van •alle roofdieren, is zeer {legt om te eeten f>). „ In Duitfchland alwaar men de lynxen het memgvuldigft vindt, is , in de „ gebergtens van 't Saltsburgifche, en in die van Tyrol, daar men hen by benden van tien, vyftien, enz, te zaam ziet: loopen, en in gemeenfchap jaagen, als de honger hen naagt, op allerhande foorten vani wfld,eniby', zonder op de herten, waarvan hy den naam van hertenwolf, mag gekre„ gen hebben".. (v) Lynces noftrae lupis minorts funt, ttrga maculofae, Stumphiüs. (u)) Rzaczywsky, M£t. Hifi. Nat. Pel. pag. 3H-    BESCHRYVING VAN EEN LYNX. i39 BESCHRTVING VAN EEN L T N X. |***| e lynx (PI. XXI) heeft den naam van hertenwolf gekreegen meer ving gediend heeft en d^ p J^ C" ollderwcrPe voor deze befchry- prat; hetVit en het gmuw w e" bruin of zwan,warén aan de het vaal, maar het bruin en he z vaTnmfie,, kS e v Tf" verme"gCkmet de builde van d^b™ wa 'zwS '/elff f "S* en de punt, en wit in 't midden • hev ^È P ^ balI«' zwart b> de railden kleur over de lengte van driefduimen t\ ™ de\ taa" ^dt eene zwarte zyn hoogft anderhalf duin! LI T ' a haU' V3n dlt dler was zag« en op de agterll flegts v erf a^^^^ J^f hadde» vyf vingers, eS de knobbelde/, welker kaf ^ S 2  i4ó DE NATUURLYKE HISTORIE,- voeten, duimen, lynow. Lengte des geheelen lighaams in een regte lyn gemeeten van het einde van den bek tot aan den aars . ... 2. 5. 6- Hoogte van het voordel . . ... 1. 3. 6- Hoogte van het agterftel . . . • 1. 4. 8. Lengte van den kop van het einde van den bek tot aan 't agteï- hoofd . " • • • o. 5. 3. Omtrek van het einde van den bek . . . o. 5. 8. Omtrek van den bek onder de oogen gemeeten ... o. 7. o. Omtrek van de opening des monds . .... o. 4. 8. Aflland tuffchen de beide neusgaten - • • o. o. 2£. Aflland tuffchen het einde van den bek en den voorften hoek van t oog . . • • - • . o. 1. 10. Afftand tuffchen den agterflen hoek en 't oor . . . o. 2. 7. Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen . . . o. o. 11. ' Opening van 't oog . • . 0.0; 7. Aflland tuffchen de voorfte hoeken der oogen volgens de kromming van 't neusbeen gemeeten . . . • o. 1. 6. Dezelfde afftand in een regte lyn . • • - o. 1. 1. Omtrek van 't hoofd tuffchen de oogen en de ooren . . . o. 11. 4- Lengte der ooren . • • • o. 3. o. Breedte van de bafis op de buitenfte kromming gemeeten o. 3. 4.' Afftand tuffchen de ooren om laag gemeeten ... o. 2. 6. Lengte van den hals . . . . . °' o' „ Omtrek van den hals .- . . . . o. 0. 3. Omtrek des lighaams agter de voorfte pooten genomen . . . . 1. 3* °' Dezelfde omtrek op de dikfte plaats . . . 1. 8. o. Dezelfde omtrek voor de agterfte pooten . . . I. 2. o, Lengte van den ftomp des ftaarts . o. 6. o. Omtrek van den ftaart aan 't begin van den ftomp . . # • o. 2. o. Lengte van den voorarm van den elleboog af tot aan 't gewrigt van de hand . • • • . o. 7. o. Breedte van den voorarm by den elleboog . • •• °- *• 3» Dikte terzelfder plaatfe . .... o. 1. o. Omtrek van 't gewrigt van de hand . . • o. 4. o. Omtrek van de agterhand • • • \ °' 3' 0' Lengte van 't gewrigt van de hand af tot aan t einde der nagelen, o. 4. ». Lengte van het been van de knie af tot aan den enkel . . o. 8. o. Breedte van het bovenft des beens • . • °« 3- I0* Dikte ...... °. i« SiBreedte ter plaatfe van de hiel . • . . o. 1. 10. Omtrek van den agtervoet ... . • • °. 3. o. Lengte van de hiel af tot aan 't einde der nagelen o. 7. o. Breedte van den voorften voet . , . o. 1. 10. Breedte van den agterflen voet . . . . o. 1. 7. Lengte der grootfte nagelen . . : • o. o. 9. Breedte aan de bafis . - • . .0.0.1,. Deze lynx woog drie-en-twintig pond en zes oneen; het netvlies ftrekte zig tot het fchaambeen uit en klom weder voorwaards op de darmen tot aan de  BESCHRYVING VAN EEN-LYNX. nieren, het was zeer dan en maakte maazen, die zeer beladen waren met vet. De twaalfvingerigedarm ftrekte zig voorwaards uit tot aan de lever, bv de- Z,g °P1 ? V-UWdei hy verle"ëde ^g tot aan 't einde van de regterzyde , en kromde zig weder naar binnen, voordat hy zig vereenWde met den nugterendarm, die groote omwentelingen in de navelftrek en in de zvden maakte : de blindedarm was geplaatft in de bovenbuikftreek , en liep dwarfch van de Imker-naar de regterzyde; de omwentelingen van den omar. bogendarm waren m de onderbuikftrecken en in de darmbeenftreeken ; de kionkeldarm was zeer kort, en maakte met den regtendarm een boog die kerzyde' ^ bovenbuikftreek tot a™ 'c bekken loopende in de £ Schoon de maag niet: zeer in 't lang liep,was 'er egter een groote afftand to* fchen den flokdarm en den boek van 't regter gedeelte, ook was 'er mTar we mg.ruimte tuffchen dezen hoek en den portier,, en de groote blindezak had weinig diepte; het gedeelte van den flokdarm,'dat op de maag uÜbep wa zeer dik; de vliezen van dit ingewand waren zeer dun,daar was maarPvveimg fluweehg op de binnenwanden; de dunne darmen hadden verfchillende dikten; de blindedarm was kort en geleek naar dien van de kat, hy was eg er met gekromd, en hadt minder dikte dan het eerfte gedeelte.van den kronkel- De lever ftrekte zig maar weinig ter Hnkerzyde uit; zy beftondt uit wf kwabben, twee ter hnkerzyde van den draagband en drie ter regterzyde • de agterfte kwab van de hnkerzyde en de voorfte van de regterz/de waren de grootfte; de voorfte linker kwab hadt byna zo veel omtrek als de nvee agter fte regter kwabben; dit ingewand hadt van buiten eene zwartagtige kleur ën het was van binnen van eene bruine kleur met grauw gemengd! het woogVven oneen en zes groffen. 6 ' ö Het galblaasje was groot en byna rolrond; deszelfs voetje maakte drie vou^' de"!' idl£ Van *f ,f lblaasie van de huiskat' het bevattede een vogt van de zwaarte van een half gros, en van eene oranjeagtige kleur, roodagtig ter wyl het dikte hadt en groenagtig terwyl het verdund was roooaSag ter hrSa W^ Vai" V01'en naar agteren gerigt » en aan haar agterft einde om hoog. gekromd; haare twee binnenzyden waren weinig onderfcheiden • de twee einden hadden meer breedte dan het midden; dit ingewand was van b5 Zh^os ' ^ binnen bruin ^odagtigf het wool drie en aJÏ? a!yle,efch ftrekte zig aan de hnkerzyde tot aan de mik uit; ter regterzyde kromde hetzig^naar agteren langs den twaalfvingerigendarm, en "ervffis naar binnen met dit ingewand; en eindelyk verlengd! hef zig vooxm?d zodat deze lange tak een byna volkomen ring maakt!, omdat lyn eTn?e uk-' hep to dat gedeelte van het alvleefch, dat zig onder de weSSÏÏkolom bevondt; het linker gedeelte was breeder dan het regter weivelDeensKolora De regter nier ftak de helft haarer lengte meer vooruit dan de linker- zv hadde^beide eene zeer regelmaatige gedaante, en zeer ovTeeZn^Z'ml S 3  i4-2 D E N A ï U U RL Y K>E H 'I S TORIE, het denkbeeld, 't welk men gemeenlyk van een nier of van een boon maakt: zy lagen niet zeer diep, daar waren geen tepeltjes, en het bekken was verdeeld in twee verblyven of gedeeltens, door eene verlenging van de zelfftandigheid der nier, die zig byna tot aan de opening van den pisleider uitftrekte. Het zenuwagtig middelpunt van het middelrif was weinig uitgeftrekt en zeer dun; het vleezig gedeelte hadt ook maar weinige dikte. De regter long hadt vier kwabben, en de linker twee, alle geplaatft zo als zy in de meefte dieren zyn; de kleine kwab van de regterzyde hadt eene zonderlinge gedaante, haar agterft gedeelte was verlengd en puntig ; het voorfte was gerond, en hadt eene uitranding aan de regterzyde: het hart was wat verlengd; daar kwamen twee takken uit den boog van de groote flagader. De tong (A B, PI. XXII, fig. i) hadt eene gelyke breedte over haare geheele lengte; liet einde (B) was gerond en zeer dun; daar waren op het einde (C) in de lengte van vyf lynen, en op de randen (Ü D) tot in 't midden (E) van.de lengte der tong, tepeltjes, maar dezelve waren zo klein, dat men hen nauwelyks bemerken konde; het midden (F) van het voorfte gedeelte was bedekt met groote zeer harde tepels, die puntig en agterwaards gerigt waren: dezelve door het vergrootglas befchouwende, zo als zy (in de 2.fig.) vertoond zyn, bemerkt men hunne regelmaatige ruits-gewyze fchikking; elk dezer groote tepeltjes uitgetrokken zynde hadt eene bafis (A) geformeerd door een dun rond, en holrond, kraakbeentje, dat een klein mammetje of eene foort van borft-tepeltjê bedekte; het middelde gedeelte van de tong hadt even harde maar niet zo groote tepeltjes als die van 't midden (F, fig. 1) van het voorfte gedeelte; die van 't midden van 't middelft gedeelte waren zeer klein en agterwaards neerliggende; die der zydelyke deelen (G G) waren wat grooter fchuinfch gerigt van buiten naar binnen en van voren naar agteren; het agterft gedeelte (II) hadt ook tepeltjes, maar zy waren dik, week, agterwaards gerigt, en verre van malkanderen geplaatft; daarenboven waren 'er op het agterft gedeelte kelkklieren; eene (I) aan wederzyde op den rand van de tong en agt of negen op 't midden in twee reijen (K K) elk van vier of vyf klieren gefchikt; deze reijen waren fchuinfch van voren naar agteren, en van buiten naar binnen gerigt. ik heb op de tong van de lynx, daar wy hier van fpreeken, geene tepeltjes gezien, die voorwaards gerigt waren, waarvan gewag gemaakt wordt in de Ontleedkundige befchryving van den hertenwolf, door den Hr. Perrault (a) gegeeven; daar is evenwel geene reden om te twyffelen of de hertenwolf het zelfde dier zy als onze lynx, dit blykt genoeg uit alles wat van het overige der befchryving gemeld wordt. De ftrotklap (L) was groot en liep uit in een ftompe punt, die dik was aan zyne randen : men ziet in dezelfde fig. 1, de randen (M M) van den ingang van het ftrottenhoofd; het bovenft gedeelte (N) van de longepyp, waarvan de ringen (O O O) voor een gedeelte (P P P) viiezig zyn; de twee eerfte ftukken (QQ) van het tongbeen, de tweede (R R) en de twee derde(5 S). («) Mémoires pur Jervir a i'Hiftoire Naturelle des Animaux, Prem. Part. pag. 129.   •  BESCHRYVING VAN EEN LYNX. m Het verhemelte was doorfneeden met zeven of act breHf» „mM diep en bolrond van voren; zy waren onrSelmaatir, 1 wT' Tmig verhevenheden in de gedaante van tSSrTfSStZJr^ Weine alsindemeefte dieren, agter de S&^^^^f03^' eve» twee oneen een gros en agfen-veertig ^^S^^^^ Het onderite einde van den ingang van de klink m^tl l , glos' laar ver?onde zignietuitwendi beitje; de opening van de pisbuis was op een half Xirri afltn a k nkno!> den van de klink; het gedeelte de - fchede dit- mffiE nds VM de buorf eer dikte dan het overige hadt de gedaante van een ey, en zeer dunne vliezen ■ wH6' , blans moeder was lang, het hadtmaar ^Sfi'eS de 5f" m eene regte lyn gerigt waren- de tromr>pt-r7,i ,_en aiS de ho°i-nen , die meer middlllyns 5 de ^affl'Sffi^fXró^Ö^^ waren van buiten van eene grauwe kleur en vTbinSn SS me-ren; z? derd eene korftvan twee derde van eene^^ïvi?dik e L P g"g' mtgezoi> hadt .gelyk de buitenfte oppervlakte. Y ' ° Cene grauwe kIeur LedaSrmdtoedUnne darmen ™ de" P°"ier af tot aan den blinden- V°eteD' du!men'lyne:" tó^aafs^^^^ * f i Omtrek van den omgebogendarm op de dikfte"ülaatW ' °- o. Omtrek op de dunfte plaatfen P • • . o. i. 7m Lengte van den blindendarm * * ' • °- i. 2.. Omtrek op de dikfte plaats * °* o. 10.. Omtrek op de dunfte plaats " 1 • o. 1. Omtrek van den kronkeldarm op de dikfte'plaatfen . ' °' °* J?- Omtrek op de dunfte plaatfen • °* s- 6. Omtrek van den regtendarm by den kronkeldarm * °' 2' $ Omtrek van den regtendarm by den aars • . o. ». 3. Lengte van den kronkel-en regtendarm te famengenomen ' °T' 3' °' LS7b^ 3- °- Groote omtrek van de maag ' 8- 5- o. Kleine omtrek * 1. & c ^^wSSte^*^*5^^" °' Omtrek van den flokdarm ,' • • o. 1. 7a Omtrek van den portier * ' °* 3- o. Lengte van de lever . ... 0< I> ^ Breedte . * * • • °- 4. 6. Haare grootfte dikte ' P- 5- 2. Lengte van het galblaasje. ,* * °- *• 6. "" * * • o.. I. ,  144- DE NATUURLYKE HISTORIE, voeten, duimen, lynen. Deszelfs grootfte middellyn . . . o. o. 6. Lengte van de milt . . . . o. 4. n. Lengte der beide einden . . . . . o. o. 11. Breedte in 't midden , . ... .. 0.0.' 7. Dikte ..... o. o. 3. Dikte van het alvleefch .. .. .. .. o. o. a£. Lengte der nieren . . .. . o. 1. 10. Breedte . . . . . o. 1. 2. Dikte . . : . o. o. 9^. Lengte van het zenuwagtig middelpunt van de holle ader af tot aan de punt .-..*'» o. 1. o. Breedte . . . . o. 1. 5. Breedte van het vleezig gedeelte tuffchen het zenuwagtig middelpunt en het borftbeen . . . ■ . o. 1. 8. Breedte van weerskanten van het zenuwagtig middelpunt . . . o. 2. 8. Omtrek van de bafis van 't hart . . . . o. 5. 4. Hoogte van de punt af tot aan den oorfprong van de longflagader. o. 2. 5. Hoogte van de punt af tot aan den longezak . . . . o. 1. 9. Middellyn van de groote flagader van buiten tot buiten gemeeten. o. o. 3-g-. Lengte van de tong . . . . . . o. 4. o. Lengte van deszelfs onderft gedeelte van het toompje af tot het einde . . . . . . o. 1. 6. Breedte van de tong . . . o. 1. 3. Lengte der herffenen . . . o. 2. 1. Breedte . . . .. . o. 2. 3. Dikte . : .... o. 1. 2. Lengte der agterherffenen . .. . • o. 1. o. Breedte . . . . . o. 1. 5. Dikte . • . . . • . o. o. 10. Afftand tuffchen den aars en de klink . • . o. o. 6. Lengte van de klink . . • . . o. o. 3. Lengte van de fchede . • • o. 2. 7. Omtrek aan de dikfte plaats . ... o. 1. 6. Omtrek aan de dunfte plaats . . • o. o. 4. Groote omtrek van de blaas . ... o. 8. 6. Kleine omtrek . . * . °- 7- °- Lengte der pisbuis ...... o. 2. 10. Omtrek • . ...... o. o. 4^. Lengte van het lighaam en den hals van de lyfmoeder o. 1. 6. Omtrek • • ..... o. o. 4. Lengte der hoornen van de lyfmoeder • • • • °. 2. n. Omtrek op de dikfte plaatfen . . - o. o. 4. Omtrek aan het einde van yderen hoorn . . o. o. 2. Afftand in een regte lyn tuffchen de zaadballen en het einde van den hoorn . . . • . . o. o. 1. Lengte der kromme lyn, die de trompet doorloopt . . o. 1. o. Lengte der zaadballen . . . ..0.0. 6. Breedte . . • « o. o. 3. Dikte °- » 2- De    •BE SCH11YVING VAN EEN LYN X. 145 'De kop van het geraamte (PI. XXIII) van de lynx is, naar evenredigheid, zo lang en zo breed als die van de kat; maar de bek is langer dan die temaards1' ^ ™ ^ ^ °P kmin' maar he£ aSterhoofd fpringt ag- De lynx heeft flegts drie baktanden aan weerzyde van het bovenft kaakbeen; zy beantwoorden aan de drie laatfte tanden van de kat, van den leeuw van den tyger, enz, die 'er vier hebben; de eerfte ontbreekt in den lynx; voor het overige gelyken de tanden dezer drie dieren malkanderen volmaakt ten opzigte van de gedaante en plaatfing; de lynx heeft 'er maar agt-en-twintig, te weeten zes fnytanden, twee hondstanden, en zes baktanden in vder kaakbeen. J Alle de wervelbeenderen, de ribben, -en de beenderen van 'tborftbeen van den lynx gelyken naar die van de kat in de gedaante en in 't getal; het heiligbeen beftaat uit drie valfche wervelbeenderen en de ftaart heeft 'er dertien. De beenderen van 't bekken verfchillen niet van die van de kat dan voor zo verre hier een klein uitfteekzel is, op den rand van het bekken, beneden de panswyzeholligheid, en dat de eyronde gaten een regelmaatiger eyrond maa-' Ken* _ Het fchouderblad en de beenderen der vier pooten en der voeten zyn my met voorgekomen van die van de kat te verfchillen dan in de grootte. Lengte van den kop van het einde der kaakbeenen tot aan 't ag- V°ete"' Aumit>' terhoofd . . . . a: o 4 n De grootfte breedte van't hoofd . . ■ . " Q' „' J Lengte van het onderft kaakbeen van deszelfs voorfte einde tot aan ' den agterften rand van het knokkelwyze uitfteekzel 0. q 4 Lengte van het onderft kaakbeen ter plaatfe der fnytanden . . . 0. o 8 • Afftand tuffchen de knokkelwyze uitfteekzels . . . *o. ï.' Dikte van het voorfte gedeelte van het been der'bovenfte kaak. o.' e. li Breedte van dit kaakbeen ter plaatfe der buitenfte fnytanden . . o. o. öli Breedte ter pkatfe van de hondstanden . . o. 1. q2 Lengte van den bovenkant . . , . o. 2". o. Afftand tuffchen de ooghollen en de opening der neusgaten . . o. o. 10' Lengte van deze opening .... 0.0 0 Breedte . . . . . 0." o.' Lengte der eigenlyke neusbeenderen . '. Q'. 1. 4'. Breedte aan de breedfte plaats . . ' , ,0.' o.' 4 Breedte der ooghollen . . . o j V Ho°gte • • • . o'. I.' o Lengte der langfte fnytanden buiten 't been . . o. o. rj-i- Lengte der hondstanden . . . " . " o. o.' 4Breedte van het onderfte einde . • o. o. 7. Lengte van hec dijbeen . • • o. q. u. Middellyn van deszelfs hoofd . * * °' 6' irMiddellyn van het midden des beens ' °" °* Breedte van het onderfte einde . .... o. o. 5^. Lengte der kniefchyven . • o. 1. 0£. Breedte . • , .» .0. o. u. Dikte . e * ' o. o. 5. Lengte van het fcheenbeen . ' °* °- SiBreedte van deszelfs hoofd . " • o. 7. o. Omtrek van 't midden des beens ' °* l' % Breedte van het onderft einde . • o. 1. 6. Lengte van het kuitbeen . 2' IO* Omtrek aan de dunfte plaats . ' ' °- 7Hoogte van de voorhand : 0.0. 3^. Lengte van het hiel been . 0.0. 6. tel' vfn ÏVlÜif ^'ggeb.een e" fchuitbeen 'te famèngenomen. o. o ?' Lengte van het derde beent e der agterhand dat het langfte is o a t Lengte van het eerfte beentje der afterhand, dat het kortfte ^. d. o 6 Lengte van bet tweede beentje van Ben agtervoet, dat het langft * LftSevoïtsde" Ceiften iegd Va" de" m'iddelften'vi"ger des voor-°" 3' °* Lengte van den tweeden . • o. 1. 2. Lengte van den derden . ;: ' °' °' *°* Lengte van den eerften regel van den duim o o 5 lengte van den tweeden regel . " ö ^ftfn^voe"^11 eerftenreSe] van den weede'n vinger van den agter- ' °' 9' Lengte van den tweeden regei '. .' « I* & Lengte van den derden . . . o.' o 7 T s  i43 DE NATUURLYKE HISTORIE, BESCHRYVING VAN DAT GEDEELTE VAN HET KABINET, HETWELK BETREKKING HEEFT TOT DE NATUURLYKE HISTORIE' VAN DEN JAGUAR, DEN COUGAR, ENDEN. LYNX OF HERTENWOLF» Ncv. DCCCLXV. Een jonge jaguar. Dir is de jaguar, die ten onderwerpe voor de befchryving van dit dier gediend heeft; hy is opgezet, de beenderen van het hoofd en.van de. vier voeten zitten aan het. vel vaft. No. DCCGLXVI. Het-vel van een cougar. Dit vel is.van het onderwerp , 't welk ontleed is voor de befchryving .van; den cougar. No. DCCGLXVIL De maag van een cougar. No. DCCCLXVIir. De tong van een cougar. Deze maag en deze tong zyn van hetzelfde dier als het vel onder No. DCCCLXVI bygebragt $ men ziet op de tong haare tepeltjes, en op de maag, plooi jen van haare binnenfte wanden. No. DCCCLXIX. Het geraamte van. een cougar. Dit is het geraamte, 't welk ten onderwerpe voor de befchryving en de afmeetingen van den cougar gediend heeft: deszelfs lengte is van drie voet drie duim van het einde der kaakbeenen tot het agterfte einde van het heiligbeen; de kop heeft een voet en negen lynen omtrek op de dikfte plaats gemeeten. No.- DCCCLXX. Het tongbeen van een cougar. Dit been beftaat uit negen ftukken gelyk dat van den panthera , maar het verfchiït hier in voornaamlyk van het zelve, dat de tweede, naar evenredigheid van de lengte der derde, langer zyn, en dat de eerfte op de zyden ge? plat zyn. No. DCCCLXXI. Het vel van een lynx. Dit.vel is opgezet; de kleuren van 'thair zyn dezelfde als die vandenlyn% waarnaar de befchryving van dit dier gemaakt is..  BESCHRYVING VAN HET KABINET. 149 No. DCCCLXXII. Het geraamte van een lynx. Het is dat 't welk ten onderwerpe voor de befchryving en de afmeerin gen der beenderen van den lynx gediend.heeft, zyne lengte is van twee voeten twee duim, van t einde der kaakbeenen tot aan 't agterft einde van het heiligbeen; de kop heeft negen duim vier lynen omtrek op de dikfte nlasnx gemeeten. r ywaw No. DCCCLXXIII. Het tongbeen van een lynx. Dit been beftaat uit negen ftukken; het heeft meer gelykheid naar het tongbeen van den cougar, dan naar dat van de panthera: de tweede beenties zyn, naar evenredigheid, evenwel korter in den lynx. J ^^^^^^^^  i5o DE NATUURLYKE HISTORIE, DE CARACAL * i^^S01100" de caracal'in de grootte en het maakzel des lighaams, en in H s § het voorkomen van den kop, naar den lynx gelykt; fchoon hy, (jg even als deze, het zonderling, en, om zo te fpreeken, het eenig, $jP$f* kenmerk heeft, van met een lang penfeel van zwart hair aan de punt zyner ooren voorzien te zyn, hebben wy egter uit het onderfcheid, dat tuffchen deze twee dieren gevonden wordt, vermoed, dat zv van twee verfchillende foorten zyn; de caracal is niet gefpikkeld, gelyk de lynx, hy heeft een ruwer en korter hair, een veel langer en eenpaarig gekleurden, ftaart, den fnuit meer verlengd, veel minder zagt voorkomen, en veel woelter geaartheid: de. lynx onthoudt zig alleenlyk in de koude of gemaatigde landen, de caracal wordt met dan in de heetlte geweften gevonden; het is uit hoofde van dit verfchil van geaartheid en klimaat, niet minder dan uit aanmerking van de llraks gemelde onderfcheidingen , dat wy deze twee dieren geoordeeld hebben twee verfchillende foorten uit te maaken; gelyk wy hier in ook beveiligd zyn door derzei ver vergelyking., want wy hebben hen beiden leevende gezien , en het is ten hunnen opzigte, zo wel als ten opzigte van alle de dieren, welke wy tot dus verre gegeeven hebben, eveneens waar, dat zy naar de natuur geteekend en befchreeven zyn. Dit dier is gemeen in Barbarije, in Arabie, en in alle de landen waar zig de leeuw, de panthera, en de onca onthouden; het leeft even als deze van den roof, maar kleiner en zwakker zynde heeft het meer moeite om zig zyn beitaan te verfchaffen: hy heeft, om zo te fpreeken, niet dan 't geen anderen hem laaten, en dikwils is hy genoodzaakt zig met het geen zy niet kunnen of wülen eeten, te vergenoegen: hy fchuwt den panthera, omdat deze zyne wreedheden zelfs dan oelfent, wanneer hy ten vollen verzadigd is; maar hy volgt den leeuw, die, zodra hy verzadigd is, aan geen dier leet toebrengt: de caracal doet zyn voordeel met den afval van zyn tafel, en hy vergezelt hem, ten dien einde, al vry naby, omdat hy, vaardig op de boomen klauterende , niet vreeft voor den toorn des leeuws, die hem derwaards niet kan volgen, gelyk de panthera doet; het is om alle deze redenen, dat men van * De Caracal. is een naam, dien wy aan dit dier gegeeven, en welken wy van zyn naam in de 1 urkfche taal Karrab kulak, of Karacoulak , overgenomen, hebben, in 't Arabifcb heet by Gat en Challab; in 'c Perfiaanfch Siyabgutb, het welk in alle die drie taaien wil zeggen, kat met lange ooren. ° Siyab-gutb. Charleton Exercitat. Oxon. 1677. pag. 21, 22, 23. Siyabgutb, Auricula atra, Sciieich Saadi in libro Gulistan, feu Rosario, fexcentis circiter abhmcanms confcripto, quem Perfice £? Latine edidit Georg. Gemtius. ubi vide Apologum Leoms £r auriculae atrae, pag. 81. De proviandbezorger des leeuws, volgens verfcheiden Reisbefchryvers. De leidsman van den leeuw, volgens andere.  VAN DEN C A R A C A L. m m^J^^^ZT^=hydi? r «site « vegtende, zig met alle zyne kragte7ve?ledgde, zt fznJZ ^".knm ,i Gezwart-oor utdrukt, onrleenen • 7? «lipnPn ,w,tl»' , an datzv hunnen naam, „ van 't land zeggen, wanten 'eenigï eln vo ^„fifSm Z° "V-!, U^ „ hen te brengen naar de plaatfen daar zv fnvTe blf V als hunne geleiders om „ hun aandeel daarvan krygew nneer dit die■ dëlV^?sAi^ waarvoor *V „ van iemand die een ander roep?, fthoonhe 4È e4™ hPnbym-llCt dü ftem te zv* venot, Paris iö64. Tom. II. pag „4 „5 ê d"er * ' * Tflii- .aw ^'^^^^^^S^^ T - £ttïïï.sasr,£ï5RSE '™ ~ ='S. „■ hem niet bevredigt, werpt by zie on dien Derföon u ^ woedende' en, zomen „-punt zyner ooren! én hy wordt d! Seider var, Jlliï7 heeft, kle'ne viok eï hair ™ de ,, de leeuw zo-zwak van reuk"! dat by ziVet dec racal" f eT"'f°md?\ n en wH da£ en denzelven volgende zyn nróovbekom l f ' zef ^ nekt> verbindt, „ De gat el challab der Arabieren, dien de PerfiW iÖ9' 7/> PaS' 7ö, 77- „ Jak, dat is te zeggen, zwartekat: of kat :S, ™"en fi^J1-ë"tb, en de Turken karrah ku„ taaien uitdrukt, n1emen™1t dé grootte van een^roo^Vat^Vet SS ï d''S dnC „ den roode trekkende, de buik van eene Veter klP.V,ë „ j het lighaam is bruin naar „ en de ooren van een'donker gr uw wa vn 83 inden J^**** ' 4**»*™». „ zwanen ftyf hair, gelyk dat van dèn ]lnx T*?" ?yn ,r'et een lilein bosJC - ven, is zeer verfchillende v n de fivah Huth vanfe V3n ™, dier door Charleton gegee„ lippen heeft, maar voo-het^overiS SeelK k nf.V i'Tl' kop met. zwarte .743- Tw». ƒ. pag. ^"St^Stffi^ i j f!ykt"; F°y^ ^Shaw, 4 /«-. ven, hier in selvekl ig is dat het hai^daarin ni d &door Charleton gegee- te fpreeken, kaal is, hs\Wlk 1 em van Sp7 ' Ultëedi^t, en dat de kop, om 30 dat de iiyah-guih van Chvrleton d " , « °««cemt; maar het is niet minder w?ar, isüen dieren" van dezdHeSf^n as ƒ 5' W3ar Va" de ^ SHi^ fp^V  DE NATUÜRLYK E HISTORIE, B ESCHR T VING FAN DEN CARACAL. e. caracal, (PI. XXIV") is ten-naaftenby van dezelfde grootte als de ^ r\ $ lynx; hy gelykt denzelven veel in de lighaamsgeftalte, en hy heeft, *f % gelyk de lynx, een bosje of kwaftje zwarte hairtjes in de gedaante %0 van een penfeel, op de punt der ooren: ik heb de byzonderheden der befchryving van den caracal niet kunnen volgen, omdat ik fegts een dezer dieren gezien heb; dat in de Dierengaarde van Verfailles was; en nog heb ik het zelve daar niet gezien dan door de traliën van een donker hok: dit dier is zo fchuw, dat het zig altoos zoekt te verbergen, en tevens zo woeft dat men het niet mag naderen of aanraaken: ondertuffchen is het my voorgekomen in de. lighaamsgeftalte veel overeenkomft met de kat te hebben, fchoon zyn bek langer en zyn ftaart korter is. Het einde yan den bek is wit; het bovenft en de zyden van den bek, het voorhoofd, en de kruin des hoofds hebben eene vaale kleur met een tint van bruin; de oogen zyn met wit geboord; daar is by de hoeken van den mond een vlak van dezelfde kleur, en boven het oog aan weerzyde van het .voorhoofd , een kleine fmalle witagtige ftreep, van voren naar agteren loopende; de randen der ooren zyn wit; de buitenfte zyde is zwart, de binnenfte zyde is van eene witagtige kleur in 't midden, en van eene vaale rosagtige kleur by de randen; het bovenft van den hals en de rug zyn van een vaale kleur met een zweemzel van bruin: deze kleur maakt een ftreep, die op den fchoft dwarfch doorfneeden wordt door eene andere ftreep van dezelfde kleur; de zyden van den hals en van het lighaam, de uitwendige zyde der beenen, en de voeten hebben eene ifabelle kleur, uitgezonderd het bovenft van de buitenzyde van den voorarm en van .de dije, die rosagtig is; het onderft kaakbeen is wit; het onderft van den hals., de buik, en de binnenzydenjder beenen zyn witagtig met een zweemzel van bleek vaal; de borft heeft een vuile vaale kleur met bruine zwartagtige vlakken, en de ftaart is van eene rosagtige vaale kleur. VERVOLG £>ER BESCHRTVING VAN DEN CARACAL. Dewyl de voorgaande befchryving, wegens de gemelde redenen, niet dan zeer onvolmaakt konde zyn, zo heb ik my den volgenden winter, nadat ik des zomers die befchryving gemaakt "hadt., met vermaak bediend van de gelegenheid, -welke my het fterven van dezen caracal, in des Konings Dierengaarde te -Verfailles, verfchaftede, om een vollediger berigt te geeven: ik heb het dier ontleed en in orde befchreeven; ik heb het door eene alleruiterfte vermagering mismaakt, en gedeeltelyk onthaird, gevonden: het hair, dat nog overig was,'hadt niet nauwkeurig dezelfde kleuren, die zig vertoond hadden, toen het zig in een duifter hok in de Dierengaarde onthkllt. Den    BESCHRYVING VAN DEN CARACAL. 153 Den caracal vergelykende met de kat, gelyk ik dezen met den lynx vergeleeken had, heb ik bevonden, dat de caracal langer kop, holronder neusbeen , verhevener voorhoofd, en puntiger ooren, heeft dan de kat; wat de kleuren, van 't hair betreft, dat van het einde van den fnuit, van den omtrek der oogen, van de hoeken des monds en des voorhoofds, was alleenlyk witagtig met een zweemzel van geelagtig; de bruine kleur der fchouderen en van het bovenft van den hals en den rug was met vaal gemengd, omdat yder hair een vaale kleur over het grootft gedeelte zyner lengte hadt en bruin aan de punt was ; daar wierden veele gryze hanen over het geheele lighaam gevonden ; de bruine zwartagtige vlekken van de borft waren flegts uitwerkzels van de vuiligheid die op het hair vaft zat; de vaale kleur van de zyden des lighaams, van naby gezien zynde, wierdt bevonden vermengd te zyn met een tint van ifabelle kleur, die zig in een fterk licht niet vertoonde : het hair des lighaams was omtrent een duim en drie lynen lang, de penfeelen of kwartjes der ooren twee duimen, en het borftelhair der knevels twee en een half duim: bykans al dit hair was wit: daar waren vyt vingers aan de voorfte, en Heets vier aan de agterfte, voeten. - Y . _ voeten, duimen, lynen. Lengte des geheelen lighaams, van het einde van den bek tot aan den aars . . . . • . 2. 2. 6. Lengte van den kop, van het einde van den bek tot aan 't agter- hoofd • • • . . '.Oi -«. ■ « Omtrek van het einde van den bek . . , , 0. o' Omtrek vin den bek onder de oogen gemeeten • . . o! 7.' o. Omtrek van de opening van den mond . . . ' o! 4! 4.* Afftand tuffchen de beide neusgaten . . . . o. o." X Afftand tuffchen het einde van den bek en den voorften hoek van ' 't oog . . . . o. 1. 8. Afftand tuffchen den agterften hoek en 't oor ... o. L 6. Lengte van't oog van den eenen hoek tot den anderen ..0.0. n*. Opening van 't oog . . . . . o. o.' y'. Afftand tuffchen de voorfte hoeken der oogen . . , . o. 1. Omtrek van den kop tuifchen de oogen en de ooren . . o. 10.' 4.' Lengte der ooren . . . . . . o. 3. 6.* Breedte van de bafis op de uitwendige kromming gemeeten . . o. 3.' e] Afftand tuifchen de beide ooren om laag gemeeten . o. 2. oi Lengte van den hals . . 0. 3. o. Omtrek van den hals . . . . - o'. 7! o, Omtrek des lighaams agter de voorfte pooten gemeeten .... o* 11." 6. Dezelfde omtrek op de dikfte plaats . . . .1.3. o." Dezelfde omtrek voor de agterfte pooten . . . 0. n.' 6. Lengte van den ftomp des ftaarts ... o. 10! 6. Omtrek van den ftaart aan't begin des-ftomps , o. 2. a. Lengte- van den voorarm van den elleboog -tot aan 't gewrikt van de hanJ , • • • • < o. 6. 9. Omtrek van t gewrigt van de hand . . .. o. 3. 2. IX. Deel. V  154 DE NATUURLYKE HISTORIE, Lengte van 't gewrigt af tot het einde der nagelen ' . . *&$f *u'Ta' IyT' Lengte van het been van de knie af tot aan de hiel . . o. 7 8 Lengte van de hiel af tot aan 't einde der nagelen . . 0' 7. 2' Breedte van den voorften voet . . . . . o.' j. 7.' Breedte van den agterflen voet . . . . o'. 1. c. Lengte der grootfte nagelen . ... 0.0. 11 Breedte aan de bafis . . 0.' o.' 2'. Deze caracal was een mannetje, hy woog flegts twaalf pond elf oneen ter oorzaake zyner uiterfte magerheid; het netvlies was zeer dun, ftrekte zig tot het. fchaambeen uit, en kwam weder voorwaards onder de ingewanden, gelyk dat van den lynx; de maag was ter linker-en de lever byna geheel ter regterzyde. . De twaalfvingerigedarm liep tot in 't midden van de regterzyde, alwaar hv zig voorwaards vouwde: de nugteredarm maakte zyne omwentelingen in de navelftreek, in de zyden, en in den eigenlyk gezegden onderbuik; de omwentelingen van den omgebogendarm waren in dezelfde ftreeken , en ten grooten deele in de regter darmbeenftreek; vervolgens firekte zig dit zelfde ingewand voorwaards in de regterzyde uit, alwaar het zig vereenigde met den blindendarm, die van voren naar agteren liep: de kronkeldarm maakte een boog van de regter naar de hnkerzyde agter de maag , en die zig in de regterzyde verlengde voor dat hy zig met den regtendarm vereenigde. De maag en het alvleefch geleeken naar de maag en het alvleefch van de lynx: het fluweelig bekleedzel van de maag was zeer zigtbaar; de blindedarm hadt meer uitgeftrektheid dan die van den lynx en de punt was gekromd naar den kant van den omgebogendarm; de vliezen van de maag en de ingewanden waren zeer dik. De lever hadt zes kwabben; de twee grootfte waren geplaatft één in'tmidden , en de andere ter hnkerzyde; die van 't midden was verdeeld in drie deelen door twee fplytingen; de draagband ging door de linker fplyting, en het galblaasje was in de regter fplyting; daar waren drie kwabben ter regterzyde, de onderfte was grooter dan de twee anderen; de lever hadt van buiten eene bleeke roodagtige, en van binnen eene bruin roodagtige, kleur; zy woog tien oneen zes gros; het galblaasje was groot, langwerpig , en byna rolrond. De milt was veel breeder aan haar onderft dan aan haar bovenft einde; zy hadt van buiten en van binnen eene vry leevendige roodagtige kleur; zy woog drie en een half gros. De regter uier ftak wat meer vooruit dan de linker; zy lagen niet diep; het bekken was vry groot, maar men zag daar geene onderfcheidene tepeltjes ; de nierklieren waren groot , langwerpig, en van eene geelagtige kleur. Het zenuwagtig middelpunt van het middelrif was weinig uitgeftrekt, daar waren in de regter long vier kwabben, waarvan drie gefchikt waren gelyk als in de meefte andere viervoetige dieren; de vierde hadt meer omtrek dan de  , BESCHRYVING VAN DEN CARACAL. 155 tweede, en ten naaftenby zo veel als de eerfte: de linker long beftondt flegts uit twee kwabben; het hart hadt een dikken, rondagtigen, en wat linkefwaards gedraaiden, punt, daar kwamen flegts twee takken uit den boog van de groote flagader. De tong van den caracal geleek in alles naar die van den lynx, uitgezonderd de kelkkheren, die flegts ten getale van vier waren, drie aan de regter en eene aan de Hnkerzyde; de drie van de regterzyde waren gefchikt op een ry die fchuinfch van voren naar agteren, en van buiten naar binnen, liep: de klier van de hnkerzyde was fchuinfch tegen over de agterfte klier van de regterzyde geplaatft: de ftrotklap was meer verlengd en puntiger dan die van den lynx; het verhemelte was doorfneeden met zes of zeven vooren , die ten naastenby gelyk waren aan die van het verhemelte van den lynx. De agterherffenen waren geplaatft gelyk die van den lynx; zy woogentwee gros en vyftig grein, en de voorherflenen een once vier gros en twaalf grein Daar waren agt tepels, vier aan weerszyde, twee op de borft, en twee op den buik; de twee eerfte van den buik waren op 't midden van den onderbuik , de twee andere waren by de kraakbeenderen der valfche ribben; de twee eerfte van de borft waren weinig verwyderd van dezelfde kraakbeenderen , de laatfte tepels waren by de liezen geplaatft. Het hoofdje van de roede was klein en van eene kegelagtige gedaante gelyk dat van de kat; maar men zag er geene tepeltjes op, alleenlyk bemerkte men met het vergrootglas eenige oneffenheden; daar waren geene zaadblaasjes ; de zaadballen waren zeer klein en rond; hunne binnenfte zelfftandigheid was van eene geelagtige kleur; de blaas hadt eene eyronde gedaante. Lengte der dunne darmen van den portier tot aan den blinden- V°eten' dmm£n'Iynen* darm . . . . • 5- O O Omtrek van den twaalfvingerigendarm op de dikfte plaatfen . . . . o. 2. 6* Omtrek op de dunfte plaatfen . . , ' o. 2 o* Omtrek van den nugterendarm op de dikfte plaatfen . ' . o. 2.' o* Omtrek op de dunfte plaatfen . . . . o. 1. 9 Omtrek van den omgebogendarm op de dikfte plaatfen . o'. 3! o. Omtrek op de dunfte plaatfen . . . . e. 2. 2. Lengte van den blindendarm ... .0. I.' Omtrek op de dikfte plaats . . . 0.' 2.' §" Omtrek op de dunfte plaats . . . . o.' 1.' o.' Omtrek van den kronkeldarm op de dikfte plaatfen . . o. 3! 7' Omtrek op de dunfte plaatfen . . . , o. 5. o! Omtrek van den regtendarm by den kronkeldarm . . o. 3. 7. Omtrek van den regtendarm by den aars .... o. 3. 8. Lengte van den kronkeldarm en den regtendarm te famengenomen. 1. 8. 0. Lengte van de geheele darmbuis, den blindendarm daar niet mede onder begreepen . ... . 7. 5. o. Groote omtrek van de maag . . . 1. 6. o'. Kleine omtrek . '. . . . . o. 11. ö! Lengte van de lever . . . ! . o! 6. 3. Breedte . . . . . . ' o. 6.' 4. V 2  i56 DE NATUURLYKE HISTORIE^ voeten, dnimen, Iyrter. Haare grootfte dikte .. - • o. o. 10.. Lengte van het galblaasje ...... • Q. 2. 6. Deszelfs grootfte middellyn . . . . o o. n. Lengte van de milt .. .. • o. 4. 11. Breedte van het ondereinde . . . .. o. 1. 1. Breedte van het boveneinde. . ..... c. o. 8; Dikte in 't midden ... .... o. o. 25-., Lengte der nieren ... • o. 1. 11. Breedte .. .. .. . o.. 1. 4. Dikte . • • o. o. 11. Lengte van het zenuwagtig middelpunt van de holle ader tot aan de punt . . .. .. .. • o. 1. o. Breedte . . . .-. . °. 1. 4. Omtrek van de bafis van 't hart . . . . . o. 4. 9. Hoogte van de punt af tot aan 't begin van de longflagader • ... O.. a, 2., Hoogte van de punt af tot aan den longezak . . . .0.1. 6. Middellyn van. de groote flagader. van buiten tot buiten gemee- - ten . • • .... o. o. 5. Lengte van de tong .. .. . . o. 2. 9. Lengte van de herflenen ^ • .. .... o. 3. 4. Breedte . .. . .. .0.1. 10. Dikte . . . : • O. 1. o. Lengte der agterherftenen ^ • . ... o.: 1. o. Breedte .... .. .. . o. I. 5. Dikte . .... 0.0. 8. Lengte van het hoofdje .. .. Q. o. 5. Omtrek • : • ... o. o. 6: Lengte van de roede, van de fplitfing der fponsagtige Iighaamen af tot aan de inplanting van de voorhuid • T- 4-, Omtrek . • . . . o. o. 10. Lengte der zaadballen . ... o. o. 5. Breedte • • .. : ®; °. 4^. Dikte .. .. - • • o. o. 3. Lengte der afvoerende buizen . . . . ov 8. o. Middellyn in 't grootfte gedeelte van derzelver uirgeftrektheid . . . o. o. -±-. Groote omtrek van de blaas . . . . o. 9. 3: Kleine omtrek . . • • . .. o. 7. 6. Lengte van de pisbuis . . .. . .. o. 4. 9. Lengte van de voorftanders . . . o. e. 5^-.. Breedte * . - - °- o.. <2£. Schoon de caracal veel overeenkomft heeft met de kat, is deszelfs kop eg-ter; van vleefch ontbloot, langer ten opzigte van zyn lighaam dan die van de kat; daarentegen heeft de fnuit niet meer lengte ten opzigte haarer breedte: de caracal.heeft,bolronder voorhoofd dan de kat, ook is hetzelve meer verheven aan. 't voorfte gedeelte; de eigenlyke neusbeenderen fpringen minder vooruit aan 't einde van den bek, en bygevolg heeft de opening der neusgaten-,, naar-evenredigheid,meer lengte danby de kat, daar zyn op'tvoorfte gedekte, en-op den kruin van't hoofd fterker en meer uitfpringende beenagtige;  BESCHRYVING VAN DEN CARACAL. t57 verhevenheden: voor het overige is 'er weinig verfchil tuffchen deze twee dierenten opzigte van het getal, de figuur, en de plaatfing der beenderen van den kop. De caracal heeft maar dertig tanden gelyk de kat, de cougar, de panther en de leeuw; en die tanden gelyken in alle opzigten naar de tanden van de kat. Alle andere beenderen van 't geraamte van de kat gelyken ook naar de beenderen die daar aan beantwoorden in 't geraamte van den caracal; die eelykheid houdt zelfs ftand in 't getal der valfche wervelbeenderen van den itaart (a). (?) Zie de befchryving van 't geraamte van de kat in 't- V Deel-van dit Werk-. , V'3-  158 DE NATUURLYKE HISTORIE, DE HYAENA *. ^# ristoteles f» heeft ons twee berigten wegens den hyaena nagelaa$ . % ten, die alleen genoeg zouden zyn om dit dier te herkennen, en %, A het van alle andere te doen ouderfcheiden; des niettegenftaande «f hebben de Reisbefchryvers en de Natuuronderzoekers hetzelve met vier andere dieren verward, welker foorten alle vier onder malkanderen, en allen van den hyaena, verfchillende zyn; die dieren zyn de jakhals, de veelvraat , de civet, en de baviaan, die alle vier vleefchvreetende en wilde dieren zyn, gelyk de hyaena, en die elk eenige kleine gelykenilfen en overeenkomften met dezelve hebben, die gelegenheid tot misvatting en dwaaling gegeeven hebben. De jakhals wordt omtrent in 't zelfde land gevonden, hy gelykt , even als de hyaena, in geftalte vry wat naar den wolf; hy leeft, "even als deze, van lyken, en wroet de graven op om 'er de lighaamen der afgefforvenen uit te haaien; overeenkomft genoeg, om het eene dier voor het ander te doen neemen. De veelvraat heeft dezelfde gulzigheid, denzelfden trek naar bedorven vleefch, dezelfde neiging om de lyken op te graaven, en fchoon hy van een zeer verfchillend klimaat, en van een zeer verfchillend maakzel, is van dat der hyaena, is deze enkele overeenkomft van inborft genoeg geweeft, om de Schryvers aanleiding te geeven van deze dieren te verwarren. De civet wordt ook in 't zelfde land als de hyaena gevonden, hy heeft, even als deze, lang hair op den rug, en eene byzondere opening of fpleet; zonderlinge karakters, die niet dan aan eenige dieren behooren, en die Bellon hebben doen gelooven, dat de civet de hyaena der Ouden was; en wat den baviaan betreft, die nog minder dan de drie andere naar den hyaena gelykt, dewyl hy de handen en voeten even als die van den menfch of den aap heeft; men heeft hem met den hyaena niet verward dan wegens de gelykheid van den naam: de hyaena wordt, volgens berign van Dr. Shaw, in Barbarije dubbah genaamd, en de baviaan heet volgens Marmol en Leo Africanus , dabuh; en dewyl de baviaan zig in "t zelfde klimaat onthoudt, gelyk hy ook de aarde opkrabt, en ten naaftenby de grootte van den hyaena heeft, zo hebben deze overeenkomften de Reisbefchryvers, en ver- * De Hyaena wordt in Arabie Zabo; in Barbarije Dubbab; in Perfië Kaftaar of Caflar geheeten. Hyaena. Aristoteles Hifi. Animal. lib. VI. cap. 32. Taxus porcinus feu hyaena veterum. Kaempfer Amoenit. pag. 411. Hyaena. canis cauda retla annulata, pilis cervicis ereBis, auriculis nudis. LlNNffiüS Syfl. Nat. Edit. X. pag. 40. Jk moet hier aanmerken, dat dit kenmerk van een geringden ftaart, 't welk door Kaempfer insgelyks is opgegeeven, noch duidelyk, noch ftandvaftig, is; de'hyaena, welke wy gezien hebben, heeft alle de kenmerken, welken Linn/Eus aan dit dier geeft, uitgezonderd dat van den ftaart, die geene wél geteekende ringen maar flegts eenige tinten van bruin op een grauwen grond hadt, dewelke eer baaren dan ringen formeerden. {a) Aristoteles, Hifi. Animal. lib. VI. cap. 32. en Lib. VUL cap. 5.  VAN DEN HYAENA. 159 volgens de Natuuronderzoekers, die de Reisbefchryvers hebben nagefchrceven, m dvyaahng doen vallen; die geenen zelve, die deze twee dieren nauwkeurig hebben ondericheiden, hebben den hyaena egter den naam ve r daouh a r^i116 ïmJm taviaan is' ^aten behouden: de hyaena is dan-niét de tnr^e^tf^ n°Ch d£^-0f M der Afrikaailn fgetyk c?nz ^ , * C£) zeggen; en even weinig moet men hem verwarren met den deeb van Barbarije: maar om die verwarring van naamen voor altoos voor te ko men, zullen wy het hoofdzaaklyke der onderzoekingen,welke wy ove deS dieren gemaakt hebben, in weinige woorden voordraagèn Aristoteles geeft twee naamen aan den hyaena; doorgaands noemt hv hem hyaena, en zomtyds glanus: men behoeft, om verzekerd te zvif dat die twee naamen het zelfde dier by dezen Schry'ver uitdruipen de p aa'tfen daar dezelve voorkomen, alleenlyk met malkanderen t^dykSmS fpreekt hy 'er van: De hyaena heeft omtrent de kleur wn^en wolf ^ maar „ is ruiger en over't geheele lyf met maanen bezet: maar 'geen men van di „ dier vertelt, dat het tevens mannelyke en vrouwelyke teeSS™hebbe ü „ yerdigt; het mannelyk teellid is eveneens als in de wolven en honden e „ 't geen het vrouwelyke fchynt is onder den ftaart geplaatft " het s in fièu n gelyk aan een vrouwelyk teellid maar het loopt niet door, 'en laar onde ». de d«>tgang voor de uitwerpzelen; ja zelfs de wyfjes hyaena heeft beha 1" ^ha?wfen%k teellid, ook nog zulk een fpleet, dfe nSoömSt „ onder den ftaart, even als het mannetje, en ter zelfde pkatfefbov^den " tl F"! d£r ™rPzelen> en daar onder is het waareSdherwtfS " 7ïl°°k T> VUlVa ge£k ï andere wyfjes-dieren van deze foort : Tm ? " W°,rdt ^ een wyfjes hyaena gevangen, zeker jager heeft verhand n dat hy onder elf van deze dieren maar een wyfje gevangen hadt ' ze?.°fn de?'/6 gf\gtt, Sch^V* <*n der plaatln"hoonde aangeweezen; m de andere drukt hy zig in dezer voegen uit. „Het dier, 't weffi zöm„ migen glanus, anderen hyaena noemen, is zo groot als eenwolf,t heft „ maanhair als een paard, maar borftelagtiger en langer, en over den geheelen " opftaande: het belaagt de menfehen , en vangt ook de honden dooi iet „ braaken der menfehen natebootfen: het vroet de graven op, er ShS „ tig is naar menfchenvleefch, haalt het de lyken dfarSörn^iS2S3§nt (b) Charleton Exercit. pag. I4. Brbson Regn. Animal. p3Z. 231 ullo Latu 7/uT^m^J^JUT' f f)™ fi"*k* Ut mas ^bet fub cauda fme , diasboZnï clZ'e ia^ ^Jorfum ereSa: molüur bacc infi. cruis, aceluTlZorTTH^ efodü bumanae avL  *6» DE NATUURLYKE HISTORIE, De oude Latynen hebben den naam van hyaena behouden , en hebben dien van glanus niet aangenomen; men vindt alleenlyk by de hedendaagfche Latynfche Schryvers het woord van gauus of gannus (d) en dat van Belbus (e), om den hyaena aan te duiden: volgens.RASis (ƒ) hebben de Arabieren den hyaena kabo of zabo geheeten, naamen die afkomftig fchynen van het woord zeeb, 't welk in hunne taai de naam van den wolf is. In Barbarije .draagt de hyaena den naam van dubbah, gelyk men zien kan uit de korte befchryving van dit dier, welke Dr. Shaw ons gegeeven heeft (g)„In deRyken „ van Tunis en Algiers, zegt hy, heeft de dubbah de grootte van den wolf „ . .- . hy heeft zulk een korten ftyven hals, dat hy, zo hy agter zig, of „ flegts ter zyde, wil zien, verpligt is het geheele lighaam om te draaijen, „ gelyk de varkens, de dafien, en de krokodillen; zyn kleur is dof bruin .,, trekkende naar 't roode met eenige ftreepen, die nog donkerer bruin zyn; „ het hair agter op den hals heeft byna de grootte van een palm, maar is min„ der ruw en grof dan de varkensborftels: hy heeft groote en welgewapende voe.„ ten, waarvan hy zig bedient om in den grond te wroeten, en 'er de uitfpruit„ fels van den palmboom en andere wortels uit te haaien, en zomtyds om de „ lyken op te graaven: na den leeuw en de panthera is de dubbah het wild.,, fte en wreedfte van alle dieren van Barbarije; dewyl dit beeft eene foort van „ maanen heeft, gelyk het den kop bezwaarlyk kan draaijen, en de graven „ omwroet, zo is het zeer waarfchynlyk, dat het de hyaena der Ouden is". In Turkije wordt de hyaena zirtlam geheeten volgens Nieremberg (li) en in Periie kaftaar^ volgens Kaempfer (i). „ De kaftaar, dus befchryft hy het, „ dat is het dasvarken, of de hyaena der Ouden (zie Tab. § 4 No. 4.) is „ een dier, 't welk de grootte en gedaante heeft van een groot varken, met „ uitzondering van den kop,-den ftaart, en de voeten: het is met lang grauw hair bekleod, 't welk, op de- wyze der varkens, op den rug hooger, en „ byna een fpan lang, is met zwarte punten; het heeft een kop niet ongelyk ,, aan dien van den wolf, met een zwarten bek, een breed voorhoofd, met ,,, oogen naby den fnuit, die zwart en beweegbaar zyn, met kaale bruine en ,, puntige ooren; zyn ftaart is zeer lang met dik hair bezet, en met zwartag„ tige ringen tot verfraaijing ondeiTcheiden: de pooten zyn in de rondte met „ eene ringswyze verandering van kleur afgezet, de agterfte zyn langer dan „ de voorfte ; de voeten zyn in vier nagels verdeeld, welke hy, op de wyze „ der wolven, famentrekt om dezelve niet te laaten zien; zyn lighaam is met .„ weinige, breede, en ongelyke, ftreepen, beurtelings grauw en zwart, van „ den rug naar den buik, geteekend Hy weet de aarde met eene „ verwonderlyke fterkte om te wroeten, en verkieft zig in holen te verber- „ gen; (d) Ge«jf.r, H'li. Quadrup. pag. 555. (e) Belbi, id eji byaenae, decem futrunt fié Gordiano Romat. Juuus Capitolinus. Idem, ibid. (ƒ) Gfsner, Hiflor Quadrup. pag. 555. (g) Foyage de Shaw. Tom 1. pag. 320. Ai) Eumu. Nieremberg, Hifi. Natur. Antverpiae 1635. PSS- *8i. 0) Kaempfer, Ansenitap. pag. 411, 41a.  VAN DEN HYAENA. t6i „ gen; overdag leeft hy zonder fpys, en zoekt zyn beftaan door den roof. „ want het wreed en verflindend dier, tegen de rnenfchelyke lyken woeden„ de, wroet dezelve des nagts driftig uit de graven op". Volgens Piftro della Valle (i) wordt de hyaena by de Perfiaanen caftar geheeten: en deze zyn de eenige naamen, welken men op de hyaena moet toepaffen, dewvl zy de eenigfte .zyn, waaronder men dezelve duidelyk herkennen kan ; het komt ons egter zeer waarfchynlyk, fchoon minder zeker, voor, dat de hacon en de crocuta der Indiaanen en van Ethiopië, waarvan de Ouden fpreeken aeene andere dan de hyaena zyn: Porphyrius (k) zegt uitdruklyk, dat de crocuta der Indiaanen de hyaena der Grieken is; en inderdaad alles, wat deze fabelagtig over de lyacon en de crocuta gefchreeven hebben, paft op de hyaena, waarvan zy ook meer fabelen dan egte byzonderheden verteld hebben : maar wy zullen hier mede onze giffingen over dit onderwerp bepaalen om ons van ons tegenwoordig voorwerp niet te zeer te verwyderen en omdat wy voorhebben het geen de fabelagtige dieren betreft, en de overeenkomften die zy met wezendlyke dieren mogen hebben, in eene afzonderlvke Verhan deling te befchouwen. " De panther der Grieken, de lupus canarius van Gaza, de lupus armenius der hedendaagfche Latynen en Arabieren, fchynen ons het zelf de dier te zvn • en dat dier is de chacal of jakhals, \ welk de Turken volgens Pollux Cl) cical, volgens Spon (» en Wheler thacal noemen; de hedendaagfche Grieken heeten het zachalia («), de Perfiaanen fiechal (o) of fchachal (p) deMooren van Barbarije deeb (q) of jackal: wy zullen het zelve den naam van cbacal, jakbals, die door verfcheiden Reisbefchryvers is aangenomen, blvven geeven, en wy zullen ons vergenoegen met hier aan te merken, dat het niet llegts m grootte, in maakzel, in kleur van hair, van de hyaena verfchiltmaar ook in natuurlyke gebruiken, als voegende zig gemeenlyk by troepen temen, terwyl de hyaena een eenzaam dier is: de nieuwe Naamlyitmaakers hebben den jakhals, in navolging van Kaempfer, lupus ^ra//Senaamd omdat zyn hair van eene geelbruine, leevendige, en fchitterende kleur is ' De jakhals is, gelyk men ziet, een zeer verfchillend dier van de hyaena; CO „ Ik zag te Schiras een zeker dier leevende, *t welk de Perfiaanen in hunne taal caftir " 1°^ a'S CSn gr,°0te hond' maar het hadt' *»* ^n volkomen groei nS „ n et: het hadt de grootte, de gedaante, en kleur van een tyger (hy meent een pan hera! " r,h y ,k°rPhen Sïï' Ware"J gerekt a,s die van een varke"i nien zei de dat hy z,g met men» JJ^ee*h voedde en de graven opkrabde om de lyken te vreeten, hetgeen my dS .„ {enken dat het wel de hyaena der Latynen zou kunnen zyn; het was ten miLen een wreed 'pag 343 geZie" F°yagS ^ PlETR° Di£ ^ Valle , Rouen " 745 ïb« V. ■ W T" .PoRPHyitIlJS zegt in zyn Werk over de onthouding van vleefch, dat de hvaena Hnnr - d) otr: sswd pagl;5GlLUü3 r G£s~' % s: tét^& geokg£ wheler' Lyon i678- T°m- l p* "4, tii (0) Voyage de Chardin en Perfe, Amft. 1711 Tom. II. pag. 20. (p) Kaempfer, Amwtütates exoticae, pag. 413 (J) Voyage de Shaw, la Haye i?43. Tom. I. pag. 313. iAt JJeet, j£  m DE NATUURLYKE H1ST0RI E, dit zelfde kan men zeggen van den veelvraat, dat een dier van 'tNoorden ia3naar de koudfte geweiten, gelyk Lapland, Rusland, Siberië, verjaagd ; onbekend zelfs in de gemaatigde landen,. en dat zig bygevolg nooit onthouden, heeft in Arabie, even weinig als in-de andere heete klimaaten, daar.de hyaena gevonden wordt; ook verfchilt het 'er in allen opzigte van: de veelvraat heeft ten naaftenby de geftalte van een zeer grooten das, hy heeft korte pooten , zyn buik komt byna aan den grond; zyne voorfte en agterfte, voeten zyn van vyf vingeren voorzien; hy heeft geene maanen.aan den hals, zyn hair is zwart over het geheele lighaam, zomtyds bruin-grauw aan de zyden: hy heeft niets gemeen met den hyaena, dan dat hy zeer gulzig is, hy was niet bekend by de Ouden, die niet zeer diep in de landen van 't Noorden waren doorgedrongen: de eerfte Schryver, die van dit dier gewag heeft gemaakt, is Olaus . (r), hy heeft het ter oorzaake zyner groote gulzigheid, gulo of veelvraa geheeten ; men heeft het, vervolgens in de Sclavonifche taal (Y) rofomak, in 't Hoogduitfch jerjftxivielfraff genaamd;, onze franfche Reisbefchryvers (t) heb-> ben het door ghuton aangeduid; daar zyn verfcheidenheden in deze foort van dieren zo wel als in die van den jakhals, daar wy in derzelver byzondere Historie van fpreeken zullen-; maar, wy kunnen by voorraad verzekeren, dat die verfcheidenheden, wel verre van hen nader by den hyaena te brengen, hen daarentegen nog meer van derzelver foorte verwyderen. De civet heeft met den hyaena niets gemeen dan de opening of zak- onder den ftaart, en het dikke grove maanhair langs den hals en de ruggegraat; zy verfchilt 'er van in maakzel en in grootte des lighaams, als zynde de helft kleiner; zy heeft ruige en korte ooren, . daar de hyaena dezelve kaal en lang heeft; zy heeft daarenboven korter pooten, vyf vingers aan yderen voet, terwyl de hyaena lange pooten en flegts vier vingers aan alle de voeten heeft; de civet vroet de aardeniet op om de lyken uit te haaien, het is derhalven zeer gemaklyk hen- van malkanderen te onderfcheiden. Wat den baviaan, die de papio der Latynen is, betreft, hy is voor den hyaena niet genomen dan door eene dubbelzinnigheid van naamen , daar eene plaats by Leo Africanus (y) door Marmol (w) nagefchreeven, aanleiding toe fchynt gegeeven te hebben. ,, De dabuh, zeggen die beide Schryvers, heeft de grootte en lighaams„ geftalte van den wolf, hy wroet de begraaven menfehen lyken uit hunne „ ruftplaatfen op". De gelykheid van dien rmxa^dabub met dubbah, welke (r) Inter omnia animalia, quae immani voracitate cretluntur infatiabilia, gulo in partibus Sueciae feptentrionalis praecipuum fufcepit nomen , ubi patrio fermone Jerff dicitur-i lingua Germanica Vjelfrass, Sclavonice Rosomata, a multa comejiione; latina vero non nifi fiftitio Gulo, vide.' ücet a gulofitate, appeliatur. Hifi. de gent. Jeptent. ab Ólao Magno, Antw. 1558. pag. 138. (f) Hiftoire de la Laponie par Scheffer., Paris 1678. pag. 314. Rzaczynski, AuQ. Hifi. Nat. Polon. p.ig. 311. (t) Rüation de la grande Tartarie, Amft*. 1737. pag 8. (v) Üabub Arabica appellatione Africanis fefef dicitur. Animal & magnitudine {ƒ forma lupum ■refert; pedes £f crura bominis fimiles reliquo beftiarum genere; non eft noxius, Jed.bumana corpora fepulcbris evellit ac devorat. Leom. Africani de Africa defcriptio, Lugd. Batav. 1632. Tom.ILpagt 756. f» L'AfriaiK de MARaiot, Paris 1667. Tom. T. pag. 57,  VAN DEN HYAENA. f6g laatfte den hyaena uitdrukt, en die greetigheid naar lyken, die de dabuh en dubbah gemeen hebben, heeft hen voor 't zeilde dier doen neemen ; fchoon l?t\Zu d!' ftraks aan§e^alde, plaatfen uitdrukkelyk gezegd wordt dat de ^handen en voeten heeft gelyk de menfeh, het welk%p denbavaan paft en met kan overeenkomen met den hyaena "*vuan Men zoude het oog werpende op de figuur van den lupus marinus van Bellon O), doorGesner overgenomen cj), dit dier insgelyks vooTden hv aena kunnen neemen; want die figuur door Bellon gegeeven selvkt wrf naar die van onze hyaena; maar zyne befchryving ftrookt niet met de onze dewyl hy zegt dat het een tvveeflagtig dier-is, dat van vifch leeft, en dat nu en dan op de kuften der Bntfche zee gezien is, en Bellon daarenboven geen gewag maakt van de zonderlinge kenmerken die de hyaena van andere dieren onderfcheidt. Het kan zyn dat Bellon, vooringenomen dat de civet de hvae na der Ouden was, de figuur van den waaren hyaena heeft gegeeven onder den naam van een ander dier, 't welk hy lupus marinus heeft genoemd en dat zekerlyk de hyaena niet is; want, ik herhaal het, de kenmerken van'den hyaena zyn zo duidelyk en zelfs zo zonderling, dat het zeer gemaklvk is tÏÏ daaromtrent voor misvattingen te wagten : het is miflehien het eenigft van al f viervoetige dieren, het welk, gelyk ik gezegd heb, maar vier vingers aan de voorfte zo wel als agterfte voeten heeft; het heeft even als de das eV™> opening onder den ftaart die niet tot binnen in 't lighaam doorloopt:let heeft lange, regte, en kaale ooren, een vierkanten en korter kop dan die van den wolf is, en langer pooten, byzonderlyk de agterfte; de oogen zvn eZ plaatft gelyk als die van den hond, het hair des lighaams en het maan-of borftel-hair is van een donker grauwe kleur met wat vaal en zwart vermened en met dwarfche en zwartagtige golven: hy heeft de grootte van den wolf en ichynt het lighaam alleenlyk korter en gedrongener te hebben Dit wild en eenzaam dier onthoudt zig in de holen der bergen, in de klooven der rotfen, of m onderaardfche verblyfplaatfen die het zig zeiven maakt • het is van eene woefte geaartheid, en, fchoon zeer jong gevangen laat hll zig met temmen. „ Zeker ryk Gaber of v uur-dienaar, ze|t KaSer van „ de yoorftad Gabriftaan, onderhieldt te Hilpahan, uit liefhebberv eenman„ netjes-hyaena m de holen van een nabygelegen berg gevangen, ter wyl hy nog „ zuigende was: ik heb het dier gaan zien, en heb het zelve in dien ftand „ geteekend, zo als ik het m een open kuil, van twee vademen diepte, waar „ m het geflooten bewaard wierdt, liggende gevonden heb; de bezitter in „ allen opzigte, aan ons verlangen willende voldoen, liet het beeft ook te „ voorfchyn brengen; om het welk veilig uit te voeren hy eerft een touw liet „ nederzakken, het welk met een ftrik om den fnuit vattede, waarop deflaa„ ven, m den kuil nederdaalende, de lippen, van weerskanten uitgetrokken „ met een touwtje van hair gevlogten-, wel ter deeg valt bonden: toen dit .„ alles wél bezorgd was wierdt hy uitgeleid, en het touw, waarmede de (x) Bellon, de Aquatil. pig. 3;. (y) Geswer, Hijior. Quadrup, pag. 674. X 3  i64 DE NATUURLYKE HISTORIE, „ fnuit beteugeld was, wat bot gevierd, zodat hy wat ruimer omloopen kon„ de; meer dan eens aangevat, en worftelende neergeworpen, wierdt hy op „ allerhande wyzen getergd, waarop hy, vrugtloos poogende zyne wraak te „ voldoen, van tyd tot tyd een geloey of gebulk, zeer gelyk aan dat van een „ kalf, liet hooren; de Gabers verhaalden, dat hy, dus gekneveld, zig on„ langs tegen twee leeuwen hadt verzet, welken hy, met een helder gezigt „ aanichouwende, op de vlugt zou gedreeven hebben". (2) Hy leeft van den. roof, gelyk de wolf, maar hy is fterker en fchynt ftouter; hy taft zomtyds de menfehen aan, hy werpt zig op het vee («), volgt de troepen van naby, en breekt dikwils des nagts de deuren der Rallen, en de affchuttingen der fchaapskooijen op, en men wil dat hy des nagts beter ziet dan des daags : zo men alle de Natuuronderzoekeren mag gelooven,zo gelykt zyn gefchreeuw naar het fnikken van een menfeh, die fterke poogingen doet om te braaken, of liever naar 't bulken van 't kalf, gelyk Kaempfer, een oog-en oor-getuige , in de ftraks aangehaalde plaats meldt. De hyaena verdedigt zig tegen den leeuw, vreeft de panthera niet, taft den onca aan, die hem niet kan wederftaan; wanneer de roof hem ontbreekt, graaft hy de aarde met de voeten op, en haalt 'er de lyken van dieren en menfehen , die men daar te lande eveneens in 't open veld begraaft, uit: men vindt hem bykans in alle heete landen van Afrika en van Afia, en het fchynt dat bet dier, 't welk men op Madagaskar farajje (Jf) noemt, en dat in gedaante veel naar den wolf gelykt, maar dat grooter, fterker, en wreeder is, wel de hyaena zou kunnen zyn. Daar zyn weinige dieren, waarvan men zo veele ongerymde hiftories vertelt , als van dit beeft: de Ouden hebben deftig gefchreeven, dat de hyaena beurtelings mannetje en wyf je was, dat zy, terwyl zy droeg, zoogde, en haare jongen opbragt, dit geheele jaar wyfje bleef, maar dat zy het volgende jaar het werk van mannetje hervattede, en haaren gezel het lot van wyfje deedt. ondergaan *, men ziet wel dat die vertelling geen anderen grond heeft dan de (2) „ Hyaenam marem Ispahani curiofitatis caufa alebat dïves quidam Gabr,feu ignicola, Jübur* ,, bii Gabriftaan captain ditm ubera fugeret, in latibulis vicini montis: ad eam fpeftandam pro- greffus beftiam eo fitu depinxi, quo infoveafubdiali duarun orgyjarumpro/unditatis, (£»» inclu* ,, ja Jervahatur.) cubantem i?neni: dejidetio noflro pojjejfor omni ex parte Jatisfaüurus eam educi quoque curavit in aream; quod ut tuto fieret, demijfo fune roftrum prius illaqueabat; m»x defcen- dentes fervi protraüa utrinque labra funiculo ex pi Lis contorto flrenue colligabant; bocfaEto educi„ tur, laxatoque fune, qui roftrum fraenab at, beftia latius difcurrere periniuitur; non femel appre,, benja more atbletico in terram projicitur, ac variis laceffitur vexationibus, quibus illa irrito no- cendi niju oblu&ata, Jubinde mugitum edidit vitulino fimillimum : narrabant gabri Jic fraenatam ,, nuper Je oppojuijfe duobus leonibus, quos afpeüante oculo fereniffimo in fugam verterit". Kaempjer Amoenit. pag. 412, 413. (a) „ En Abyjfmie les loups font petits £? fort laches, mais on y voit un animal, nommé byaene, „ extremement bardi £? carnaffier, il attaque les gens en plein jour comme la nuit, rompt Jou. n vent les portes £f lts clotures des Bergcries". Hiftoire de l''Abyjfmie, par Ludolf pag. 41. (&) Daar worden op Madagaskar dieren gevonden, welken de inwooners faraffes noe- men, van den aart der wolven, maar nog vraatiger". Mémoires pour fervir d l'Hifloire des> Indes Orientales 1702. pag. 168. Zie ook l'Hifloire de l'Orenoque par Joseph Jumilla, Avig3ion 1758. Tom. IJl. pag. 603. alwaar de Schryver de aangehaalde plaats fchynt nagelchreevea is hebben.  VAN DEN HYAENA. Ió5 opening in de gedaante van fpleet, die het mannetje, even als het wvf je, heeft, buiten de teeldeelen , als welke by den hvaem in h! i ?" fexen gelyk aan die van alle andere dieren zyn: ZnSteL.l zy de menfchen-item win na te bootfen, den Lm de rtodSifA'deï hen te roepen, hen te bekooren, hen te [doen ftilftaan, en hen oSweeS te.maaken; dat zy terzelfder tyd de herderinnen deedt lo^r£Sta££ troep deedt vergeeten, haar gek van liefde maakte, enz: dafalles kL zon der de hyaena gebeuren; en ik eindige om het verwyt niet te krygen \ Z\k ik met kan nalaaten aan Plinius te doen,dathy vermaak fchynt lehad te hS ben om alle deze fabelen faam te flanfen en te vertellen. ë ^ X 3.  Lengte van den kop van het einde van den bek tot aan 't agter- ' hoofd . . . , . . o. 9. 4. Omtrek van het einde van den bek . • . . o. 7. oT Omtrek van den bek onder de oogen gemeeten . . o. ir'. 8. Omtrek van de opening van den mond . . ; 0. 8! o*. Afftand tuifchen de beide neusgaten » o. o. g-5-. Afftand tuffchen het einde van den bek en den voorften hoek van het oog . . . o. q. 8* Afftand tuffchen den agterflen hoek en het oor . . o. 3. 11. Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen . . . 0.' il o'.. Opening van het oog ..• . . . . o. o. 6." Afftand tuffchen de voorfte hoeken der oogen volgens de kromming van 't neusbeen . . . . . . o. 2. 7, Dezelfde afftand in een regte lyn ... 2*. 1. Omtrek van den kop, tuffchen de oogen en de ooren gemeeten . . . 1. 6.' o. Lengte der ooren . .... o. 5. 7. Breedte van de bafis, op de uitwendige krommig gemeeten « . . o'. o. Afftand tuffchen de beide ooren om laag gemeeten . o. 3. 1. Lengte van 't gewrigt der hand tot aan 't einde der nagelen . . o. 7. o. Lengte van de hiel af tot aan 't einde der nagelen . . . o. 7. 10. ■ Breedte van den voorften voet . . . . . o. 1. jo. Breedte van den agterften voet . .. .. . 0,1. 5° Lengte der langfte nagelen . . . ; 0.0. 11.' Breedte aan de bafis . .. . .. o. o. 3, Deze hyaena woog zeftig pond; het netvlies liep niet verder dan tot het midden van den onderbuik; de maag was aan de linkerzyde geplaatft en de lever lag evenveel naar de linker als aan de regterzyde; de milt was fchuinfch van de linker naar de regterzyde, agter de maag onder de dunne darmen geplaatft. De twaalfyingerigedarm ftrekte zig uit tot aan 't einde van de regter nier ;_ hy vouwde, zig weder binnenwaards, verlengde zig een weinig naar voren,,, en kromde zig nogmaals naar binnen voor dat hy zig aan den nugterendarm < voegde.: de. omwentelingen van den nugterendarm . en die. van den omgebo-  i65 DE NATUURLYKE HISTORIE, gendarm ftrekten zig van alle kanten in den onderbuik uit, komende geduurig weder in de navelftreek, eindelyk voegde de omgebogendarm zig in de regterzyde aan den blindendarm: de blindedarm was tot aan de regter onderbuikzyde van agteren naar voren gerigt": de kronkeldarm ftrekte zig in dezelfde buikzyde voorwaards uit, maakte een boog agter de maag, verlengde zig agterwaards 'in de linker onderbuikzyde, alwaar hy zig weder naar binnen vouwde voor zig met den regtendarm te vereenigen. De maag (PI. XXVI, fig. i) was dik en kort; de groote blmdezak (A) hadt insgelyks weinig diepte; de kleine kromming (B) was ook zeer kort, en het ftuk van het regter gedeelte (C), dat zig uitftrekt van den hoek (D) t welk dit gedeelte formeert tot aan den portier (£), hadt zo weinig lengte en dikte, dat het byna niets fcheen: de portier was insgelyks zeer fmal, en de twaalfvingerigedarm hadt weinig middellyns; het gedeelte, dat aan den portier raakte, was het kleinfte: de nugteredarm was wat dikker dan de twaalfvingerige; en de omgebogendarm (A, fig. 2,) was ook dikker dan de nugtere: de blindedarm (B C) kromde zig weder naar de zyde van den omgebogendarm CD) ;hy wierdt al dikker en dikker van zyn oerfprong(5)op de lengte van meer dan zeven duimen, het overige liep uit in een ftompe punt (C): de kronkeldarm (£ F G) wierdt insgelyks dikker tot aan den regtendarm, die integendeel in dikte verminderde naarmaate hy den aars naderde': de kronkeldarm maakte een regten hoek op zes 'duimen afftands van den blindendarm, ter plaatfe alwaar hy inde regter onderbuikzyde gekromd was: deze darmen hadden geene peesagtige banden; hunne vliezen waren zeer dun en half dporfchynende; die van de dunne darmen en de maag hadden dezelfde hoedanigheden. De lever hadt maar drie kwabben; de grootfte was door twee_ diepe klooven in drien verdeeld; twee dezer deelen bevonden zig aan de linker en het derde aan de regterzyde; dus was een'dezer klooven tegen over het midden van het middelrif; de draagband liep door deze kloof, en het galblaasje was daar insgelyks geplaatft; het linker gedeelte van die groote kwab was het grootfte en het middelfte het kleinfte: de twee andere kwabben waren ter regterzyde; die welke aan de nier raakt hadt merkelyk minder grootte dan de andere: de groote kwab hadt een klein aanhangzel aan haaren wortel: dit ingewand was van buiten van eene bleekroode kleur en nog bleeker van binnen m zyne vaaten; het woog een pond twaalf oneen zes gros. Het galblaasje (fig. 3) hadt de gedaante van eene peer; daar was by het voetje (A) eene vernauwing, die een klein blaasje (B) aan bet grootte (CJ vafthoudende, fcheen te maaken. ' De milt was zeer lang en ten naaftenby van dezelfde breedte over haare geheele uitgeftrektheid; zy hadt drie zyden; haare kleur was van een minder bleekrood dan de lever, zy was egter, even als de lever minder rood van binnen dan van buiten, zy woog vier oneen twee gros. Het alvleefch hadt twee takken, die zig, de een ter regter, de andere ter hnkerzyde uitftrekten, de laatfte was de kortfte. De nieren waren zeer naar agteren geplaatft; de regter mer kwam ih haare geheele lengte meer vooruit dan de linker.; zy waren breed en hadden weinig diep-   -    BESCHRYVING VAN DEN HYAENA. 169 diepte: de takfchietingen der bloedvaaten vertoonden zig wel op de buitenfte oppervlakte dezer nieren; hunne inwendige zelfstandigheden waren zeer ónderfcheiden; daar waren geene afzonderlyke tepels in 't bekken dat byna geheellyk in twee verblyven gefcheiden was. . Het middelrif was zeer dik; nauwelyks hadt het zenuwagtig middelpunt eenige doorfchynendheid; men zag daarin zeer groote peesagtige vezels in verfchillende rigtingen door malkanderen gevlogten, die het licht niet doorbeten dan tuffchen de maazen, die zy formeerden. i Daar waren vier kwabben in de regter long gelyk als in de meefte viervoetige dieren; de tweede was zeer klein en kleiner dan de vierde, die zig by de bafis van 't hart geplaatft bevondt: de linker long hadt flegts twee kwabben , waarvan de voorfte door eene diepe fplyting in twee byna gelyke deelen gefcheiden was; het weefzel dezer longen was zeer fyn en zeer zwak ; het hart was dik en kort; de boog van de groote flagader fpreidde twee takken. De tong was over haare geheele uitgeftrektheid breed en weinig dik aan 't einde; het voorfte en het middelfte gedeelte was bezet metfteekels van verfchillende grootten en verfchillende figuuren; die van't midden van het voorfte gedeelte hadden tot twee lynen breedte aan de bafis, en zy waren minder breed aan *t einde, 't welk afgeknot fcheen te zyn; die groote fteekels bevonden zig in t middelpunt; de grootte van de andere was des te minder naarmaate zy verder af waren van het middelpunt: de fteekels van het middelft gedeelte., van de zyden van het voorfte gedeelte, en van het einde van de tong, waren zeer klein m vergelyking van die van 't midden van het voorfte gedeelte; zy waren dik aan de bafis, en zeer dun tot aan't einde dat puntig was; het midden van het agterft middelgedeelte van de tong was van fteekels ontbloot: daar waren vier kelkklieren op eene lyn van voren holrond gefchaard; het agterft gedeelte van de tong was bezaaid met weeke tepeltjes, die aan de bafis vleefchagtig, aan het einde fteekende en beenagtig, waren; het waren zo veele kleine fteekels aan verlengde tepels vaftzittende: ik heb geene witte klieragtige korrels gezien. ^ De randen van den ingang van 't ftrottenhoofd waren kort en dik; de ftrotklap hadt minder dikte aan haar einde dan op de zyden, en het einde was wat uitgerand: het verhemelte was doorfneeden met zeven of agt breede vooren, welker randen veel breedte en weinig hoogte hadden: zy waren bolrond van voren; daar waren in de vooren en op de randen kleine fteekels, gelykende naar die van het roedenhoofdje, daar in 't vervolg dezer befchryving melding van gemaakt zal worden. De herffenen hadden weinig bogtigheden; de agterherffenen geleeken naar die der meefte andere dieren in de gedaante en plaatfing; zy woogen vier gros, en de herffenen twee oneen vyf gros. : Het hoofdje (A, Pl.XXVIOvan de roede(5),was dik, kort, en eindigde m een weekagtigen rand, die een foort van mond (AC) maakt, gelykende eemgzms naar dien van een prik of lamprey; het vlak van dezen mond was IX, Deel. Y  17© DE NATUURLYKE HISTORIE, hellende, omdat de bovenzyde(A)van het hoofdje minder lengtebadt dan de onderfte.; hethoofdje was bezet met zeer kleine fteekeltjes; deszelfs einde (D) was dun en puntig, en liet zig zien in 't midden der weekagtige .randen, die een mond vertoonden: de opening van den pisgang .was onder de punt van het hoofdje: de zaadballen (E E) waren klein en byna rond; zy hadden van binnen eene geelagtige kleur: de afvoerende vaaten (F F) waren over hunne geheele -uitgeftrektheid ten naaftenby van dezelfde dikte; zy gingen in den pisgang (G) agter de voorftanders (HH) ter plaatfe zelve, alwaar in den pisgang ook de openingen der ontladende buizen der voorftanders waren; hunne klieragtige zelfftandigheid was fteevig,.daar fypelde eenig vogt uit: daar waren op een duim en negen lynen afftands van de voorftanders twee langwerpige klieren (IK),dk elk een duim en agt lynen lang waren, negen lynen breed aan de diklte plaats, en vyf lynen dik; haare klieragtige zelfftandigheid .was valt; Zy hadden langs hunnen grooten as eene kleine ontlaftbuis, die uitliep in den pisgang ter plaatfe van de.fcheiding (L) der fponsagtige, lighaamen; deze klieren drukkende deedt men daar een dik en geelagtig vogt uitkomen: de blaas (M) hadt de gedaante van een ey; de pisleiders (N N) waren zeer gezwollen van vettigheid. . Daar was tuffchen den ftaart en den aars eene groote opening, die de ingang was van een zak, gelyk als in den das; deze opening hadt de gedaante van een fpleet (A B, PI. XXWII,' fig. i) twee duimen lang; een der lippen van deze, lpleet (C) raakte aan den ftaart, en de andere (D) aan den aars (E): nadat ik het vel van het dier had weggenomen .heb „ik gezien dat de zak van buiten twee groote bolrondtens (FG) maakte, eene aan weerskanten van den regtendarm (H) en van den aars (E) geplaatft: (de regter\bolrondte (F) wordt in haar geheel, en in haare natuurlyke grootte vertoond, gelyk ook het overige van de i en van de 2 figuur in de natuurlyke grootte gezien wordt).. Na de fpieren en de vliezen, die de linker bolrond te (G,fig.i) bekleedden, weggenomen te hebben, heb ik twee dikke klieren (FK) gevonden, beftaande uit eene menigte kleine kliertjes: toen ik die groote klieren in de twee bolrondtens van den zak (fig. 2) ontbloot.had, bemerkte ik dat de voorfte klieren (A B) de gedaante van een tros druiven hadden, en dat zy aan den zak (CC) vaft waren door een voetje (D D)'? het einde (E) van den regtendarm (F) is verlengd in de figuur, om de binnenzyde der twee groote agterfte klieren (G H) in 't geheel te vertoonen; die van de hnkerzyde (H) is dezelfde! als men die vertoond ziet in de . 1 figuur, en door de letter 1 aangeweez'éh', maat onder een ander aanzien, omdat het einde van den regtendarm // opgeheven is om den aars E te .vertoonen., waardoor de klier voor een gedeelte bedekt, en een weinig naar de voorfte klier K verplaatft is; de grond van . den zak (A B C, PI. XXIX. fig. 1) vondt zig in het dier geplaatft tuffchen het heiligbeen en den regtendarm (D); hy was uitwendig bekleed met eene ïroote menigte, klieren naar. kleine ..linzen gelykende; de twee groote klieren '(E F) in de gedaante van druiventroflen, waren meer van korrels voorzien, . op haare .bovenfte zyde (in deze figuur vertoond) dan op haare onderfte (k ,   I   m -  BESCHRYVING VAN DEN HYAENA in de 2 figuur van de XXFIII PI. te zien); die zyde evenwel, welke ik zes de bovenfte re zyn, is zulks niet dan ten opzigte van de ontzwagteling van dit Huk, zo als het in de figuuren vertoond wordt; want inderdaad is diezelfde zyde van de klier de onderfte in den natuurlyken ftaat, ( die in fig. i vertoond is); de voetjes (OH* PI. XXIX fig. i ) van de klieren in de gedaante van druiventreden, voegen zig in de zyden (IK) van de beurs: de twee groote agterfte klieren (L M) worden ook van haare bovenfte zyden gezien en men onderfcheidt in deze figuur aan weerzyde van den aars N een zeer EWl^vT^0 °) van ontlaftbuizen dier twee dikke klieren: men neeit (Pi. XXIX fig. 2) vertoond den aars (A) den regtendarm CS) en de binnenfte wanden (CDE) van den .zak; de ingang van de holte, die tuffchen het y°C?r ^Cfr tW£e dikke voorfte kliereH (FF>> gevonden wordt, is door een ftif <*) aangeweezen ; men ziet ook in deze figuur een klein gedeelte der twee dikke agterfte klieren (H H). ^-ucitwee De klieren als druiventroflen hadden elk van binnen eene groote holte ten naaftenby van dezelfde gedaante als de klier, en geformeerd door een'zeer dun yh.es, waarin men de openingen der ontlaftende buizen van yder korrel van de tros zien konde; deze buizen hadden drie of vier lynen lengte- zv maakten takken in de korrel, zig naar elk der bosjes of vlokjes, waar uit de korrels faamgefteld waren, verdeelende, en deze vlokjes beftonden uit zeer kleine kliertjes; de holligheid der groote klieren bevattede eene zelfftandigheid rank ^n2, POmadu' ™ ™n «S* als hadt een onaangenaamen reuk van gezouten boter, maar die reuk was niet heel fterk; de Sof fmolt voor t vuur, fprong en ontvlamde; toen zy gebrand was gaf zy een veel «erker en een weinig muskeerenden reuk; de ftof, die zig in de beurs bepp?Ï«»^ 1 ^ëteid, maar zy was van een grauwe kleur, en hadt een kwaaden reuk van verrotte kaas; zy fmolt voor 't vuur, fprong veel, en gaf een zeer onaangeuaame lugt." ö ' ' T a voeten, duimen, lynen. lengte der dunne darmen van den portier tot aan den blindendarm .... „„ Omtrek van den twaalwingerigendarm op'de dikfte plaatfen . . . o! 2' ?' Omtrek op de dunfte plaatfen . • . • c ' Omtrek van den nugterendarm op de dikfte plaatfen . ' ■ o' V k Omtrek pp de dunfte plaatfen ... .Q' J" °' Omtrek van den omgebogendarm op de dikfte plaatfen . ' o' V <->' Omtrek op de dunfte plaatfen . . o n T Lengte van den blindendarm ..." D' Q' 3' Omtrek op de dikfte plaats . . '06 o Omtrek op dc dunfte plaats ... . D' °' Omtrek van den kronkeldarm op de dikfte plaatfen ' . * . o' 6 a' Omtrek op de dunfte plaatfen' • . • .. • o' 4 o Omtrek van den regtendarm by den kronkeldarm .' ' • o' 6 e Omtrek van den regtendarm by den aars . . ' . o. 5'. o. Y 2.  DE NATUURLYKE HISTORIE, voeten, duimen, lynen.. Len°te van dén kronkel-en regtendarm te famengenomen ... 3. o. o. Lengte van de darmbuis in't geheel, den blindendarm niet mede gerekend- . • • • . 26.: o. o.- Groote omtrek van de maag ,. •- .- 2. o. o. Kleine omtrek. • •„,,'/. ' , ". . I' °" Lengte der kleine kromming van den flokdarm af tot aan den hoek, dien het .regter gedeelte maakt . • • . o. 2. fc. Lengte van den flokdarm af tot aan den grond van den grooten blin- denzak . • • o. 2. 8. Omtrek van den flokdarm . • • •'- . 0.0.0.- Omtrek van den portier ., '. • • - o. 1. 9. Lengte van de lever ... • • • o. 8. o. Breedte .. •- • - - o. n. o. Haare grootfte dikte • •• • . 0. 1. o. Lengte van het galblaasje . • • ... o. 3. 10. Deszelfs grootfte middellyn . . . - • • o. 1. 9. Lengte van dë milt . • • • * .. 1. 2. O. Breedte van het onderft einde . • - • • o: 2/ o. Breedte van het bovenft einde • • • °- i« 3; Dikte in 't midden .- •- • •■■ •- •- °- °' ST' Dikte van het alvleefch . . • • • - o. o. 3. Lengte der nieren .-. •-• • •-■ a a- 9*> Breedte. ... • - • o. 2.. o. Dikte . • • • • . o. 1. 3. Lengte van het zenuwagtig middelpunt van de holle ader af tot aan de punt . • • •- - o. 2. 2. Breedte, . • • ■ • . • , a 4- °Breedte van-het vleezig gedeelte .tuffchen het zenuwagtig middelpunt en het borftbeen . . .• ••■ • o., 2. O., Breedte aan ydere zyde van het zenuwagtig middelpunt ...... o. 4. o„ Omtrek van de bafis van 't hart • ' ' • ' •__ • °* IO- ö' Hoogte van de punt af tot aan den oorfprong van de longflagader. o. 4- 2- Hoogte van de punt af tot aan den longezak . . . o. 3. 3; Middellyn van de-groote flagader van buiten tot buiten gemeeten. o. o. b*. Lengte van de tong. . . . —. - •-> , • : °< 7- Lengte van het voorfte gedeelte van het toompje af tot aan t emde. o. 2.. o. Breedte van de tong ' .. • . • - • - • • °-; a- % Lengte- der herffenen , - . • . . .. o. 2. o. Breedte.. • • - ~ . . o. 2. 3., Dikte . . •• • ' °' ¥°TT* Lengte der agterherffe'nen ... •, • - • - °* , Breedte. • .. • °' l' T?' Dikte . • • • • °" °' lr" Afftand .tuffchen de randen van de voorhuid en het emde van het hoofdje . . ■ • • • °' *• _J> Lengte van het hoofdje „ .. «- »•« „ „ Omtrek,. . M„ .„ ""V „• -vu ' e Lengte van de roede van de'fphtfmg der fpoiisagtige hghaamen at. tot aai? de inplanting van de voorhuid ...... . Of; o. o* Ojutrek- . , ., • . • ■ ° ■ 1. 5^ duimen, lynen..    BESCHRYVING VAN DEN HYAENA. tj£ Lengte der Zaadballen voeten, duimen, lyneiw Breedte . o. i. o. Dikte . . ■ " * • o. o. 9. Breedte van den opperbal ^ .. °* °" SiBikte . . . . • o. o. 3^. Lengte der afvoerende vaaten . . " " 0.0.1. Middellyn . . . ' °- IO- °; Groote omtrek van de blaas . " * °' °' °5' Kleine omtrek . . .. * • • o. 9. o. Lengte van de pisbuis , . * °' 5' 9' ' Omtrek van de pisbuis . . " o. o. 4. Lengte van de voorftanders . . .* o. o. 10. Breedte . • • o. 1. ï# Dikte. . . ' o. ï. 4. * • o. o; f." dien van den luipaard dan met dien van den wolf, voor zo verre de bek kort is en de jukbeemge boogen zeer bolrond zyn van buiten: maar de bek eelvkt naardien van den wolf in de plaatfing der neusbeenderen, die voorwaards gerigt zyn, m plaats van naar beneden te hellen, gelyk die in den luipaard; de Sfn^nï neus§aien f° de ooghollen zyn kleiner dan in den luipaard en ten naaftenby van dezelfde grootte als in den wolf; maar het hoofd van den 1 hyaena verfchilt van dat van den wolf, van den luipaard, en van bykans alle 2' mA. de 6***» ™ in den rand van de kruin des hoofds en des agterhoofds, die zeer verheven is; want hy heeft tot vyfrien lynen hoogte De hyaena heeft vier-en-dertig tanden, te weeten tien baktanden in'hèt bo- rfw^1?6^' e" agt inhet onderft' en in k«*been zes fnytanden,, en twee hondstanden, dus agt tanden minder dan de wolf, en flegts vier meer dan de luipaard; ook hebben de tanden van den hyaena meer overeen komft met die van den luipaard dan met die van den wolf in de figuur en de' plaatfing der baktanden, byzonderlyk van den laatften in het bovenft kaakbeen die buiten de lyn of de ry geplaatft is aan de binnenzyde van op een na de laatfte: deze baktand is ook, even als in den luipaard, veel breeder.. en by ' gevolg grooter, dan in den wolf.' 5 y De dwarfche uitfteekzels van het eerfte nekwervelbeen hebben ten naaften-- ■ by dezelfde gedaante als die van den wolf; maar zy zyn naar evenredigheid i grooter: het doornagtig uitfteekzel van het tweede" wervelbeenge"ykt meer : naar dat van den wolf dan naar dat van den luipaard, fchoon het naar even redigheid hooger en fmaUer is ; de vyf laatfte wervelbeendere hebben S ■ overeenkomft met die -Van den luipaard dan met die van den wolf het onTer ' fte gedeelte egter van het fchuinfch uitfteekzel van het zesde wervelbeenheeft flegts eene zeer hgte uitrandiug. "vciucuineert . De hyaena heeft zeftien rug-wervelbeenderen en zeftien ribben, negen waa- re en zeVen valfche; de doornagtige uitfteekzels der twaalf eerfte^ wervelbeen. deren waren agterwaards hellende.; die van het dertiende wervelbeen was het.: Y.3^  174 DE NATUURLYKE HISTORIE, kortfte; dit uitfteekzel en dat van het vierde wervelbeen waren regt; de. doornagtige uitfteekzels der twee andere wervelbeenderen hadden flegts weinig fchuinfchte van voren; fchoon 'er zeftien ribben aan weerzyde in dit geraamte zyn, beftaat het borftbeen egter flegts uit agt beenderen gelyk dat van den luipaard en den hond, die maar dertien ribben hebben; maar van die dertien zyn 'er ook negen waare. gelyk in den hyaena; de geledingen der waare ribben zyn op dezelfde plaatfen gefteld in deze drie dieren, uitgezonderd die van de eerfte rib aan weerzyde, die zig geledigt met het voorfte gedeelte van het eerfte beentje van het borftbeen in den hyaena, en in den wolf, terwyl deze geleding in den luipaard in het voorfte middelgedeelte van dit beentje is; de beenderen van het borftbeen van den hyaena verfchillen nog van die van den wolf en den luipaard voor zo verre zy naar evenredigheid korter zyn; maar het eerft dier beenderen heeft meer overeenkomft met dat van den wolf, dan met dat van den luipaard, voor zo verre het zig naar voren niet uitftrekt, voorby de geleding van de eerfte ribbe. Daar zyn maar vier lenden-wervelbeenderen; zy hebben meer betrekking tot die van den wolf dan tot die van den luipaard: het heiligbeen beftaat uit drie valfche wervelbeenderen, en de ftaart uit agt, maar hy is niet volkomen; het is blykbaar, dat 'er verfcheiden der laatfte wervelbeenderen aan outbreeken. Het heupbeen van den wolf is, naar evenredigheid , korter en breeder aan zyn voorfte einde, dan dat van den luipaard; maar het heupbeen van den hyaena heeft, naar evenredigheid, minder lengte en meer breedte aan zyn voorfte einde, dan dat van den wolf; het onderfte gedeelte van dit einde is zeer uitgeftrekt en van buiten zeer uitgezet; de eyronde gaten verfchillen van die van den hond en den wolf, en voornaamlyk van die van den luipaard , voor zo verre zy zo veele breedte als lengte hebben: de goot, geformeerd door de vereenigingader fchaam-en heupbeenderen, van wederzyde, is naar evenredigheid korter dan in den luipaard, en zelfs dan in den wolf.i Het fchouderblad van den hyaena heeft meer gelykheid naar dat van den wolf dan naar dat van den tyger, fchoon zyne bafis zig minder verre agter den oorfprong van den doorn uitftrekt, en de voorfte zyde een hoek formeert in 't midden haarer lengte, in plaats van enkel bolrond te zyn gelyk in den hond. De beenderen van den arm, van den voorarm, van de dij, en van den poot, verfchillen op geene merkelyke wyze van die des wolfs, dan voor zo verre zy, naar evenredigheid, langer zyn. Daar zyn drie beenderen in de eerfte ry van de voorhand, en vier in-de tweede: het eerfte beentje van de eerfte ry is 't grootfte van allen; het vindt zig onder het ftraalbeen geplaatft, gelyk het fchuitbeen en het maanbeen in den menfch: het tweede beentje van den hyaena is onder de ellepyp, en het derde buiten de ry, gelyk het wiggebeen en het erwtsgewyze been in den menfch; het derde beentje van den hyaena is zeer verlengd: het eerfte beentje van de tweede ry bevindt zig onder het eerfte van de eèrfte ry, en boven een klein  BESCHRYVING VAN DEN HYAENA. 175 teentje geplaatft agter het bovenft einde van het eerfte beentie vin dP hand; het tweede beentje van de tweede ry van de voorhand Tboter,8Tl eerfte beentje van de agterhand, het derde beentje van de voorhad w tweede van de agterhand, en het vierde van de l^n^dil^S t Sand. erd£' 6n gedeekdyk b0V£n h£t Vierde en ^atfte beeSjelan fe ag," De voorvoet beftaat uit zeven beenderen; te weeten het hielbeen het Wv* been het fchuitbeen , het teerlingsvormigbeen, en drie SSenen • ha eerft der wiggebeenen is het langft van de drie en vindt ligbSvm^b^ tje geplaatft agter het boveneinde van het eerft der beenderen vin der> a voet, .die flegts ten getale van vier zyn, gelyk die van de agteXud S Lengte van den kop, van het einde van het bovenft kaakbeen tot™"'"' duimen'Iynen''' aan t agterhoofd ... o 15e grootfte breedte van den kop . ' '■ Z" °* Lengte van het onderft kaakbeen van deszelfs voorfte einde tot aan * 5' 5' ' den agterflen rand van het knokkelwyze uitfteekzel ... o c a Breedte ter plaatfe der hondstanden . . ' o ï fclte !aa h.et bwenft kaakbeen ter plaatfe der fnytanden . '. . . o. i f Breedte .ter plaatfe van de hondstanden . . o t « ' Wdd^hSL^h0ll,me,,de0pt!p^g der"Agaten . . » & 1Q\ Breedte ■ . . " . " * * - 0.1. 4. Lengte der eigenlyke neusbeenderen .* ®' °' IO' Breedte aan de breedfte plaats . . ' u. 1. u. . Breedte der ooghollen . . . • o. o. 4. Hoogte.- . '. * °* Im_ °- ■■ Lengte der langfte fnytanden buiten't'been 7 . « „ % .Lengte der hondstanden . '° ' Breedte aan de bafis ' ' l' ï' Lengte der grootfte baktanden buiten 't been' . '. . ' 0 0 %\ Breedte ... • . u. o. o^-, . Dikte . • V ' ' o U °' Breedte van het gat des eerften wervelbeens van boven 'naar be- °' °' 7° ' neden . . Lengte van de eene zyde naar de andere . ' 0 0 'io Breedte van, het eerfte wervelbeen, op de dwarfche uitfteekzels ge- ' ' ' meeten 1 . , ( & 1 , , Lengte der dwarfche uitfteekzels van voren naar agteren . * o' 1' ir Lengte van het lighaam des tweeden wervelbeens .. o' ' 1 " R Hoogte van het doornagtig uitfteekzel . . ' ' n' o' n " Breedte . , . ' ' V' ■ Lengte van het-doornagtig uitfteekzel van het tweede rug-wervel- °' 2" l" ' been, dat het langft is . . b oio Lengte van het lighaam der laatfte wervelbeenderen, die de'lantr- • ' " fte zyn , n JU Lengte der eerfte ribben 1 . '. '. *' ' X" ' a 2*° ' Afftand der eerfte ribben aan de breedfte'phats ■■' . .' o' jfi ,," Lengte der .negende, die de langfte is . . . II '.. 0l. g\y'. ól.'  176 DE NATUURLYKE HISTORIE, , , . , voeten, duime*, lynen. Lengte van de laatfte der valfche ribben . : o. 2. 8. Breedte van de breedfte rib o. o. 6. Lengte van het borftbeen . . . . o. 7. 6. Lengte van het laatfte beentje dat het langft is 0.1. 6. Lengte van het lighaam van het laatfte lenden-wervelbeen, dat het langfte is . . . ..0.0. II. Hoogte der doornagtige uitfteekzels van de laatfte wervelbeenderen, die de hoogfte zyn . . . . o. o. 7\. Lengte van het heiligbeen . ; . . o. 1. 7. Breedte van het voorfte gedeelte . . . o. 2. 4. Lengte van het valfche wervelbeen van den ftaart . . .0. o. 7\. Breedte van het voorfte gedeelte van het heupbeen . . .0. 2. 11. Lengte van het been van het midden der panswyze holligheid . . . o. 3. 4. •Middellyn van die holligheid . . . 0.0. 11. Lengte van de goot . . ... o. 1. 6. Breedte in 't midden . . . . . 0.1. 10. Diepte . . • . o. 1. Ji. Diepte van de uitranding van het agterft einde ... 0.0. 9^. Lengte der eyronde gaten . . . o. 1. 4. Breedte . . . . . o. 1. . 3. Breedte van het bekken . . . o. 2. 4. Hoogte . . . . . o. 2. 5. Lengte van het fchouderblad . . . o. 5. 10. Breedte aan de breedfte plaats . . . o. 2. 10. Breedte aan de fmalfte plaats . . . . 0. 1. 4. Hoogte van den doorn aan de verhevenfle plaats . . . c. o. iï. Groote middellyn van de fchouderblads holligheid . . o. 1. 7. Lengte van 't fchouderbeen . . . . o. 6. 10. Omtrek aan de kleinfte plaats . . o. 2. 1. ■Omtrek van het hoofd . . . . . o. 1. 2. Breedte van het onderfte gedeelte . . o. 1. 8. Lengte van de ellepyp . . . . o. 8. 2^ Lengte van de elleboogsknokkel . . . o. 1. 6. Lengte van het ftraalbeen . . . . o. 7. 5. Lengte van het dijbeen . . . o. 7. 3> Middellyn van deszelfs hoofd . . . 0.0. 10. Omtrek van 't midden des beens . . o. 2. c. Breedte van het onderfte einde . . . . o. 1. 4. Lengte der kniefchyven ..... o. o. 10. Breedte . . . . . 0. o. 7. 'T)ikte • • . . . o. o. 5. Lengte van het fcheenbeen . . . o. 6. 6. Breedte van het hoofd . . , . o. 1. 5. Omtrek van 't midden des beens . . . o. 1. 10. Breedte van het onderfte einde . . . o. 1. o. Lengte van het kuitbeen ... . . o. 6. 1. Omtrek van de dunfte plaats . . ' . o. o. 4. Hoogte van de voorhand .... . o. o. 9. Lengte van het hielbeen . . . . o. 1. 8. Lengte van h?t vierde been van de agterhand, dat het kortfte is. o. 2. 6, Lengte  BESCHRYVING VAN DEN HYAENA. l?f Lengte van het tweede been, dat het langfte is n Lengte van het vierde been van den agtervoet, dat het kortfte' is o ï r* Lengte van het tweede been dat het langfte is °' 3> 7- ff voet den eerften re§eI van den tweeden vinger van den 'voor- S' lU Lengte van den tweeden rege'l . o. r. o. Lengte van den derden regel . o. o. 7. LevfetsVan eerfte" regd Van den tweeden vinger des ag'terften °' °' 9' Lengte van den tweeden regel ' °' °* IO* Lengte van den derden . ,' 3 * - o" o* I" IX. Deel. z  i78 DE NATUURLYKE HISTORIÉ, DE CIVETKAT * EN DE ZIBET **. H***J*e meefte Natuuronderzoekers hebben gemeend, dat 'er maar eene. * D * **00rt van dieren was,die hét reukwerk, dat wy civet noemen, ver- * t * fchafteden : wy hebben twee dezer dieren gezien, die, wel is waaiy ***** in wezendlyke overeenkomften vanmaakzel, zowel in-als uitwendig , naar malkanderen geleeken, maar die egter in zo veele andere kenmerken van malkanderen verlchilden, dat men dezelve zeer wel als twee verfchillende foorten kan aanmerken: wy hebben het eerft dezer dieren den naam. van civetkat laaten behouden, en aan het tweede, om te onderfcheiden,. dien van zibn gegeeven \ de civetkat, waarvan wy de figuur in de XXX.IV Plaat gegeeven hebben, is ons voorgekomen dezelfde te zyn als de civet, die door de Heeren van de Akademie der Weetenfchappen, en in de Mémoires pour fervir a F Hiftoire des Animaux, befchreeven is: wy gelooven ook,, dat het dezelfde is als die van Cajus by Gesner. pag. 837 ; en dezelfde nogmaals als die, waarvan Fabius Columna de figuuren, zo wel van 't mannetje als 't. * De Civet kat; in 't Franfcb la Civette. Animal Zibetb; Cajus apud Gesnerum, pag. 837. Civeite, Memoires pour Jervir a l'Hijloire des Animaux , I. Part. pag. 157. *• De Zibet; in 't Franfch le Zibet; in 't Arabifch Zebed, of Zebet. Animal du Mujc. Mémoires de l'Académie royale des Sciences, Ann. 1731. pag. 443. Nota. De Naamlyftinaakers, welken wy zullen aanhaalen, hebben deze twee dieren niet onderfcheiden, en men weet niet op welken van de beiden men hunne omfcbryvingen moe* te toepaflen, omdat zy geene dan zulke karaktets aanduiden, die aan beiden gemeen zyn. Felis Zibethi. Gesner Hiji. Quadr. pag. 836. Men inerke op, dat de figuur, welke Gesner hier geeft, nietmetal deugt, fchoon zy naar het dier zelf, te Milaan, geteekend is; die van Cajus, pag. 837. is goed, en zyne befchryving is ook zeer goed. Animal Zibetbi. Aldrovandus de Quadrup. Digit. pag. 340. Meles unguibus unijormibus. Linweus Syft. Nat. Edit. IV. pag. 65. — Mèles unguibus unifsrmibus, cinerea. Syft. Nat. Edit. VI. pag. 6. — Zibetba. Viverra cauda annulata, dorfo cintreo nigroque undatim ftriato. Syft. Nat. Ed. X. pag. 44. Men merke hier op. 1. Dat de civetkat uit het geflagt der daffen, waarin zy in de 4de en 6de uitgave was, is overgegaan tot dat van de viverra of fret; dat zy eerft met den das alleen was, in de 4de uitg. vervolgens met den das en den ichneumon in de 6de, en dat zy zig eindelyk in de 10de niet meerby den das, maar by den ichneumon, den mephitis, den geilreepten buntfing, en de genetkat, bevindt. Merk op 2. Dat de.Schryver de aangenomene betekenis van 't woord viverra, of fret, heeft veranderd, waarvan hy een geflagenaam voor vyf dieren maakt, onder welken men ten minnen zou. verwagten de waate viverra, dat is te zeggen de fret, te vinden, die daar egter niet by is, en dien men in 't geflagt der wezeltjes moet gaan zoeken, pag. 46. Merk op 3. dat de das, diealleen van zyn geflagt was met de civet in de 4de uitg. en met den ichneumon en de civet in de 6de, naderhand in de 10de by. den beer., jen witten Groenlandfchen beer, den kleinen, wolf van de Hudfons baay, en den raton of racoon van Amerika, geplaatft is; ik breng die ftrydigheden der Naamlylten alleenlyk by, om te doen voelen, hoe willekeurig en onvalt die. gewaande geflagten zyn, zelfs in 't hoofd van hun, die dezelve uitvinden. Meles fajciis £f maculis albis, nigris, rujejeentibus, variegata .... Civetta, la Civet-tf^BwssoN Regn.. Animal. pag. 276..  VAN DE CIVETKAT EN DE ZIBET. ,„ wyfje, gegeeven heeft i„ •« Werk van Jak Faber, agter dat van Hernan- mories va'n 'de Akademie d We" enfcLppen vanL\^f a0"ME in,deMc' naam van muskusdier *a! „„/, ffi an ' Jaal' onder den hair of liever het lang hair op In ruil™ X'fiï heïhéf het,b°rite r^ ^ pag> g6< env> Z 2  180 D E NATUURLYKE HISTORIE, een langer en dunner lighaam-, fyner, en platter fnuit-heeft, en die wat holrond is aan 't bovenft gedeelte , terwyl de fnuit van de civet dikker, minder lang, en wat bolrond, is-: hy heeft ook verhevener en breeder ooren, eenlanger ftaart, en die beter met vlakken en ringen is geteekend, veel korter en zagter hair, geene maanen, dat is te zeggen, langer hair dan het ander, op den hals en langs de ruggraat; geen zwart onder de oogen noch op de wangen; byzondere en zeer" duidelyke kenmerken in de civetkatten. Sommige Reisbefchryvers hadden reeds vermoed, dat 'er twee foorten van civetkatten waren (ƒ), maar niemand hadt dezelve duidelyk genoeg opgenomen om haar te befchryven: wy hebben haar beiden gezien, en na haar zorgvuldig vergeleeken. te hebben, hebben wy geoordeeld, dat zy van foort, en misr fchien zelfs van klimaat, verfchilden.- IVlen heeft deze dieren den naam van muskuskatten, of civetkatten, gegeeven, ondertuffchen hebben zy met de kat niets gemeens dan de vaardigheid des lighaams; zy gelyken meer naar den vos, inzonderheid in den kop; hunne huid is met ftreepen en vlakken geteekend,het welk hen ook door zulken,dié hen alleenlyk van verre zagen, voor kleine panthers heeft doen aanzien, daar -zy egter in allen opzigte van verfchillen: daar is een dier, 't welk men genetkat noemt., dat evenseens gevlakt is, wiens kop omtrent dezelfde gedaante heeft, en dat,, even als de civetkat, een zak draagt, waarin een fterk-riekend vogt wordt afgefcheiden; maar de genetkat is kleiner dan onze civetkatten,, zy heeft veel korter pooten, en veel dunner lighaam ; haare reuk-ftof is zeer zwak en van korten duur, terwyl die der civetkatten zeer fterk, en die van de zibet geweldig en nog leevendiger is dan die der civetten ( g): deze riekende vogten worden gevonden in de opening, welke deze twee dieren by dè teeldeelen hebben; het is een dik vogt, van eene gelyke dikte als pomade, en waarvan de reuk, fchoon zeer fterk, aangenaam is, op 't oogenblik zelfs als zy uit het lighaam van het dier uitgaat: men moet deze ftof der civetkatten niet verwarren met de muskus, dat een bloedagtig vogt is, 't welk. men bekomt uit een dier geheel van de civet en de zibet verfclrillende; dat . dier, 't welk de muskus geeft, is eene foort van rhee zonder geweide, of ivan.bok zonder hoornen, die niets gemeens- heeft met de civetten, dan dat hy even als deze een geweldig reukmiddel levert; Deze twee foorten van civetten waren dan nog nooit- wél van malkande* ren onderfcheiden geweeft; beiden zyn zy zomtyds verward met de riekende wezels, met de genetkat , en de muskusrhee ; men heeft ze ook voor de hyaena genomen : dus -zegt Aldrovandus (/>) , dat de riekende ^ wezel, {ƒ) Au3R0Vandus , de Quadrup. Digit. pag.-34rr (g~) ,. Niettegenftaande alle de zorg, die men federt langen tyd gedraagen heeft om ver-' fchillende vreemde dieren in de Dierengaarde te verzamelen, .zyn het egter de twee eenige '\ van deze fooit die daar verftbèenen zyn, en de' eenigftê onder de muskeerende dieren, die ^ men gezien heeft, die zulk eenen fterken reuk hebben uitgegeeven". Mémoire de Mr. de la ■Fï.yRONiïiE *inferé 'dans ceux de l Académie des Sciences , Ann. 1731. pag. 444. Hier wordt van 't muskusdier gefprooken, 't welk wy geloven hetzelfde te zyn-.als onze zibet.. . (b) Aldrov-éiNdus, de Quadrup- Digit. pag.-342.  VAN DE CIVETKAT EN DE ZIBET. iBv wélken men inVirginie caefam heeft genaamd, de civet ware: die dwaalingis door Hans Sloane overgenomen, die in zyne hittorie van Jamaïka zegt, dat 'er civetten in Virginie zyn: Bellon, die eene figuur en befchryving van de civet heeft gegeeven, heeft beweerd, dat het de hyaena der Ouden was (-*); en zyne dwaaling is des te verfchoonlyker omdat zy niet zonder eenigen grond was; het is zeeker, dat de meefte fabels, welke de Ouden over de hyaena hebben voorgedraagen, van de civet ontleend zyn ; de liefde dranken, die men uit zekere deelen van de hyaena bekwam, de kragt dezer drankenom verliefdheid te. verwekken, duiden de prikkelende eigenfchap, die men weet dat aan de pomade der civetkat, waarvan men zig nog heden in 't Oosten tot dat zelfde oogmerk bedient, eigen is, genoegzaam aan. Het geen men wegens de onzekerheid en verandering der kunne inden hyaena verteld heeft, paft nog beter op de civet, want het mannetje heeft uitwendig niets dat zig vertoont dan drie. openingen geheel gelyk aan die van 'twyfje, waarnaar hy in zyne uiterlyke deelen zo fterk gelykt, dat het niet mogelyk is de fexe anders dan door de ontleding te bepaalen: de opening, binnen in dewelke de vloeiftof, of liever het dikke vogt, van den reuk gevonden wordt, is tuffchen de twee anderen, en op dezelfde regte lyn, die-zig. van 't heiligbeen tot de fchamelheid uitftrekt. Eene andere dwaaling die veel meer veld gewonnen heeft dan die van Bellon, is die van Gregorius de Bolivar, wegens de klimaaten, alwaar het civetdier zig onthoudt; na gezegd te hebben dat het aan de Ooft-Indiën en aan Afrika gemeen is, verzekert hy ftellig, dat het ook, en zelfs in zeer grooten getale, in alle de deelen van Zuid-Amerika gevonden wordt: die verzekering, die ons door Faber is overgezet, is door Aldrovandus nagftfchreeven, en vervolgens door allen, die over de civet gefchreeven hebben aangenomen; het is egter zeker dat de civetten de dieren der heetfte klimaaten van de oude wereld zyn,die niet door 't Noorden naar de nieuwe-hebben kunnen overgaan, en dat'er inderdaad nooit andere civetten in Amerika geweeft zyn, dan die van dePhilippynfche eilanden en van de kuften van Afrika derwaards gebragt zyn geworden: dewyl die verzekering van Bolivar ftellig, en de myne alleenlyk ontkennende, is, zo ben ik onder de verpligting om byzondere redenen te geeven wegens de valsheid van een opgegeeven factum: ik zal dan de plaatfen van Faber hier woordelyk bybrengen, om den leezer in ftaat te ftellen om de aanmerkingen, die ik over dezelve zal maaken, bondig te beoordeelen; .dus drukt hy .zig uit (*): „ Dit dier, (de zibet naruclyk); (i) BerLON, Obferv.- Paris 1555,-pag.. 03. (*) „ Hoe animaU (zibetbicwn fcihcet) nafcitur in muhis' Indt'ae oriëntdli's atquè 'eccidentdlis „. partibus, cujufmodi in orieatali funt Provinciae Bengala, Sumatra, Java major minor, ma„ Hfiur, ac plures aliae . . . In nova Hifpania vero funt Provinciae de Guatimala, Comleve „ Nicaragua, de Vera Cruce, Fwrida , magna ill% infula fanÜi Daminici, aut Hifpaniola, „ Cuba. Muiitahno. Guadalupa, £? aliae . ... In regno Perua.no animal boe magrta copia re„. peruur m Paraguay ; Tucuman, Ciiraguanas, Sanüa Cruce ,-de la-Siërra, Jungas, Andes, „ Cbiacbiapotas, Quizoï, Timaria, novo regno, fcf. in omnibus Provinciis magno Jïumini Mam*'. ,„ none confimbus, quae circa boe ferme fine numero ad duo leucarum millia funt extenfa: -rnulto adbuc plura ejufmodi anmalia nafcuatur in Brafilia, ubi mercatura vel cambium zibetbi fivt Z 3-  i8a DE NATUURLYKE HISTORIE, „ wordt in veele ftreeken van Ooft-en Weft-Indiën geboren; gelyk als in de „ Ooft-Indiën, in Bengale, Ceylon, Sumatra, groot en klein Java, Mali,, pur, en verfcheiden andere geweiten . . . . In nieuw Spanje .zyn de Pro,, vintiën van Guatimale, Campege, Nicaragua, Vera-Crux, Florida, en „ dat groot eiland St. Domingo, of Hiipaniola, Kuba, Montalino, Guade„ loupe, en andere .... In 't ryk van Peru wordt dit dier in groote me„ nigte gevonden in Paraguay, Tucuman, Chiraguanas, i^anta-Crux, de „ la Siërra, Jungas, Andes, Chiachipoias, Quizos , Timaua , het nieuwe „ Ryk, en in alle de Provintiën, die aan de groote rivier den Maragnon ,, grenzen, dewelke in een byna oneindig getal op twee duizend mylen langs „ denzelven liggen: daar worden nog meer dergelyke dieren in Braziliën ge„ vonden, alwaar de handel of wiifeling van de zibet gedreeven wordt". Ik zal de volgende drie aanmerkingen op deze plaats maaken. Voor eerft was de figuur, welke Faber van dit dier gegeeven heeft, hem door Recchi zonder befchryving gelaaten, gelyk men uit de eigen woorden van Faber, in zyne voorreden voor het Werk over de dieren van iNieuw Spanje, 't welk hier in aanmerking komt, duidelyk ziet (7). „ De leezer „ weete, dat die verklaaringen, welke wy over de dieren gegeeven hebben, „ enkelyk door ons gefchreeven zyn, en wel by gilling, tot welke foorten ,, van onze dieren de teekeningen behoorden, dewyl in het handfchrift zeiven ,, behalven den blooten naam, en eene nauwkeurige afbeelding, niets ter „ wereld meer van de hiftorie der dieren gevonden wordt". Maar nu de figuur van het dier, dat hier in aanmerking komt, heeft ten opfchrift animal zibetbicum Jmerica/ium, zy gelykt geheel niet naar de civet noch naar de zibet, en vertoont veel eer een das. Ten anderen: Faber geeft de figuuren en de befchryving van twee civetten , den eenen het wyfje, den anderen het mannetje, die naar onze zibet gelyken, maar die civetten zyn niet het zelfde dier als die van de eerfte figuur , en de twee volgende vertoonen geene Amerikaanfche dieren, maar civetten van de oude wereld, welken Fabius Columna , medelid van Faber op de Akademie Lyncei, te Napels hadt doen teekenen , en waarvan hy hem de befchryving en de figuuren gezonden hadt. Faber is verpligt zelf te erkennen , dat die figuuren niet gelyken. „ Hoe veel deze afbeelding van de „ Mexikaanfche verfchilt, toont de Plaat zelve: ik ontken niet, dat het ver„ fchil van land en klimaat in dezen veel vermag (»". Ten derden: na Gregorius de Bolivar over de klimaaten, alwaar de ei* algaliae exercitatur. Novae Hifpaniae animal", Nardi Antonii Recchi imagines nomina, Joannis Fabri Lyncei expofitione, pag. 539- (/) ,, Non itaque lis nefcius, bos in animalia , quos modo commentarios edimus, mera noftra conr „ fcriptos ejje indujiria ac conjeUura ad quasnam animantium no/irorum Jpecies illa reduci pojjint j " cum in Autograpbo praeter nudum nomen &f exaftam pitturam de bijioria ne gru quidem repe* " (mjUr„' Quïntum baec icon db illa M&xicana differat, ipja pagina ojiendit; ego Climatis „ regionis dijferentiam plurimum pojje non nego. pag. 581.  VAN DE CIVETKAT EN DE ZIBET. l8g- TJng onth1?udl' fngehaald te hebben, beüuit Faber met zig te verwon deren over het fterk geheugen van Bolivar. „ Ik verwonder my indeXd „ over de uiterfte naarftigheid van onzen Gregorius in heronderzoek van „ de Hiftone der dieren, en over zyne ftandvaftige geheugenis van die Jel „ ken hy ooit gezien heeft: ik zweer u, leezer, dat hy da aftes 't'S „ ik tot dus verre uit zyn mond en fchriften heb bvgebwa en no£ meer " t?,e\zwe?nger dingen'die lk naderhand melde» 2? ukz^gE: „ gen heeft beichreeven, en als in een kort beftek, (terwyl hv m zvn £ : tes^p^^en die bmfM^' -oilrgtz^nLgeeft. ontleend verdagt te maaken; maar 't geen de dwaaling &^££&£ d men m een klein werkje van Fernandes over de dieren van Amer kV 1' het einde van het deel, 't welk de Natuurlyke Hiftorie van Mexikc. van Hft» 4 des van:REccHi, en van Faber , bevat, dat men dd^VSiS^iv Hoofdft. pag. n een plaats vindt, die Bolivar volfti'ek^ tegenforeS en waarm Fernanoes (o) verzekert, dat de civetkat geen naSurivk S'vS' ^^^IT1^^^ ZynCn tyde h3dt betonnen ^ 4 een ge uk nronT6"'^ en het zal > «ettegentoan^rd^Na tuuronderzoekers het tegendeel gefchreeven hebben, zeker b wen dit L civetkat geen natuurlyk. dier van Amerika is, maar een dier dïï' S 1 heete landen der oude wereld bepaald , daar alleen t' huThoortl en dat nin" „ ^ra JLL\lL^S^m^^ md0'y-CUm "^ ^miaprotraiiora & jam, {o) Di Mhiro a quo Qallia vocata corraditur, Cap XXXIV.' »vï ^Ï^S^IIïS in d«frt- haar „•kleiner; men'vangt dit dier, *£^,i£*tt*^'fT+* d5?e,Ve* maar ^1. dal zy. onder den ftaart druagt,Tflïïï^Lt ^ dle in een be^Je' „ heil om hair op een anderen tyd wede teS"1 «J^v^ laat "len haar in vryw.not, löyfi iï*.8tfe„ dti hos PbUippfnes Z ï/*0* *W" V^es > P» ^^^Sff^^ iQ de ** Philippynfche-eihnden". m^r.  IÖ4 DE NA T U URLYKE HISTORIE, mer in de nieuwe wereld heeft beftaan voor dat het door menfehen derwaards weidt overgebragt: zo ik zelf tegen deze foorten van misvattingen , die niet dan al te gemeen zyn, niet op myn hoede ware geweeft, zouden wy onze civetkat voor een Amerikaanfch dier hebben opgegeeven, omdat wy het van St. Domingo gekreegen hadden; maar de Memorie en den brief van den Hr. Pages, die ons dit dier hadt toegezonden, naleezende vond ik daar in dat het uit Guinee gekomen was. „ De civetkat, fchryft hy., is uit Guinee aan„ gebragt; zy leefde meeft van vrugten van dat land, maar zy at ook zeer ,, gaarne vleefch: geduurende al den tyd, dat zy leevende was, verfpreidde „ zy, zelfs op een zeer grooten afftand, eene onverdraagelyke muskus-lugt.; ,,, toen zy dood was had ik veele moeite om dien reuk in de kamer te kunnen „ uitftaan: ik heb eene fpleet, juitt op den balzak, by dit dier gevonden, „ dewelke eene gemeene opening was van twee zakken , die het, aan yder kant „ der zaadballen één, hadt; die zakken waren vol van een grauw, dik, en ,, kleevend vogt, met vry lang hair gemengd, van dezelfde kleur als dat, 't ,, welk ik in die zakken gevonden heb; die zakken mogten omtrent anderhalf „ duim diep zyn; hunne wydte of middellyn is veel grooter aan de opening „ dan onder op den grond" (q). Ik flaa op alle deze byzonderheden vaft als op zo veele bewyzen voor de algemeene waarheid, wegens het doorgaand verfchil, 't welk "tuffchen alle de dieren der Zuidelyke deelen van de oude en nieuwe wereld plaats heeft. De civetkat en de zibet zyn dan beide dieren van de oude wereld, zy hebben met malkanderen geene dan uitwendige verfchillendheden, die wy vroeger opgegeeven hebben; die, welke in hunne inwendige deelen, en in 't maakzel der bewaarplaatfen, die hunne reukftoffe bevatten, gevonden worden , zyn zo wel aangeweezen, en de bewaarplaatfen zelve met zo veele nauwkeurigheid befchreeven door de Heeren Morand (r) en de la Peyronnie , dat ik niet anders zoude kunnen doen dan te herhaalen het geen zy gezegd hebben: en ten opzigte van 't geen ons overblyft wegens deze twee dieren voor te draagen; dewyl het dingen zyn, die zy beiden gemeen hebben , of ftukken, die het bezwaarlyk zou vallen op het een dezer dieren meer dan op het ander toe te paffen, zo hebben wy geoordeeld het geheel in een zelfde artikel te moeten famenvoegen. De civetten, dat is te zeggen de civetkat en de zibet, want ik zal nu voortaan dit woord in 't meervoud gebruiken, om hen beiden tevens aan te duiden, de civetten, zeg ik, fchoon oorfpronkelyk uit de heetfte klimaaten van Afrika en Alia, kunnen egter in de gemaatigde, en zelfs in de koude, landen leeven, mits men hen zorgvuldig voor de ruwheden, van de lugt bewaare, en hen fappige en uitgezogte fpyzen geeve; men onderhoudt 'er vry veele in Hol- (q) Extract uit de Memorie van den Hr. Pages 's Koning* Geneesmeefler te St. Dominga9 gedateerd van de Kaap den 6 Sept. 1759. (rl Mémoires de VAcadémie royale des Sciences, Ann. 1728. cn 1731.  VAN DE CIVETKAT EN DE ZIBET. 185 Holland, alwaar men handel doet in hun parfum; de civet te Amfterdam vervaardigd wordt door onze Kooplieden gekozen boven die van de Levant of de Indien , die gemeenlyk minder zuiver is: die, welke men uit Guinée bekomt, zou de befte van allen zyn (j), zo de Negers, zo wel als de Indiaanen en de Levantynen (*) dezelve niet vervalfchten met daar plant-fappen, gelyk als ladanum of labdanum,ftorax,en andere balfemagtige en riekende middelen onder te vermengen. Om deze reukftoffe te verzamelen zetten zy het dier in eene nauwe kooy, waarin het zig niet kan omkeeren; zy openen de kooy aan 'r eind, trekken het dier by den ftaart naar buiten, dwingen het om in die plaatfing te blyven door middel van een ftok, dien zy dwars door de fpijlen van de kooy fteeken, en waarmede zy de agterfte pooten vaft bezetten; dan brengen zy een klein lepeltje in den zak, die de reukftof bevat, zy fchraapen zorgvuldig alle de binnenfte wanden van dien zak af, en doen de ftoffe, welke zy daar uitnaaien in een fles, diezy zorgvuldig toeftoppen : deze bewerking wordt twee of drie maal's weeks herhaald: de hoeveelheid der reukftoffe hangt veel af van de (0 „Men ziet eene menigte civetten in Malabar, het is een klein dier, van maakze! ten „ naaftenby als een kat, met uitzondering dat zyn fnuit puntiger is, dat hy minder gevaarlyke „ khuwenof nagels heeft, en een verfchillend geluid maakt; de parfum of reukftoffe die het „ geeft, wordt als eene foort van vet voortgebrag- in eene opening, die het dier onder den „ ftaart heelt; men haak 'er dezelve van tyd tot tyd uit, en zy is overvloediger naarmaate „ het ze.ve beter gevoed wordt; men doet 'er een grooten handel in te Kalicut, maar zo „ men deze ftof zelf niet inzamelt, krygc men die byna nooit onvervalfcht". Voyage de Dellon, pag. 11. „ De befte foort van civet, komt uit Guinée, en die is zeer zuiver" joannes hugo. . (f) „ De kat, die de civet geeft, heeft den kop en fnuit van den vos; hy is groot en se„ vlekt gelyk de kattyger; hy is zeer woeft; men haalt 'er alle twee dagen de civet uit die ,, niet d.n eene zekere fnotterigheid of dik zweet is, 't welk hy in eene holte onder den ftaart heeft". Voyage de le Maire, Paris 1695- pag- 100. en ior. Het is van de civet van Guinée dsar de Keisbefchryver hier van fpreekt. ,, Ik zig te Caïro, in 't huis van een Venetiaan, verfcheiden dieren, die tenuiterftenmoe„ dis waren, van de grootte bykans als een ftaande hond, maar grover, en byna van eene „ gelyke geftalte als onze katten; zy noemen hen muskuskatten, en bewaaren hen in kooiien „...'. ühi hen meefttr te zyn en hun byten voor te komen, zetten zy hen in afzonderly. „ ke fterke hou-en kooijen, maar die zo nauw zyn, dat het dier zig daar niet in kan omkee„ ren ... . Zy openen de kooy van agteren om 'er de agterfte beenen uit te haaien zo veel „ als voor de bewerking noodig is, zonder dat het z;g kan wenden om hem te kwetfen die „ het valïhoudt; en de civet verzameld hebbende, laaten zy het weder naar binnen in de ,, kooy, houdende het altoos wel beflooten". Pjetso della Valle, Rouen i74<; Tom I p g 4ci. , De civetten welken men in Arabie zebides noemt, zyn natuurlyk wild en onthouden zig „ m de gibergten van Ethiopië; men brengt 'er veelen naar Europa, want men vangt hen „ jong, en men voedt hen 111 fterke houten kooiien, waarin men hen melk meel brood „ ryft , en zomtyds vleefch te eeten geeft, enz". L'A/rique de Marmol Tom. I. pag. <7 Zie ook de reizen van Thevenot. ' „ De civetten van 't eiland Java geeven wel zo veel muskus als die van Guinée, maar de„ zelve js zo wit of zo gjed niet". Suite de la Relation d'Adam Olearius Tom. II. pis «o „ De Inboorhngen verbalteren dat fmeerzel derwyze, dat ik zou durven verzekeren dat 'er „ geene eg'e civet tot ons gebragt wordt". Proper Alfimus Hifi. JEls*. Luedun Batav. 1735, pag- 239. IX. Deel. Aa  i86 DE NATUURLYKE HISTORIE, hoedanigheid van 't voedzel en de graagte van het dier; het geeft des te meer naarmaate het beter en lekkerer gevoed wordt; rauw en gehakt vleefch, eyeren, ryft, kleine diertjes,- vogelen, jong gevogelte, en vooral vifch, zyn de geregten, die men het moet voorzetten, en met malkanderen verwiffelen en veranderen , om tevens zyne eetluft op te wekken en zyne gezondheid te bewaaren: hy heeft weinig water noodig, en fchoon hy zelden drinkt, looft hy dikwils zyne pis, en men kan het mannetje van het wyfje aan de manier van piffen niet onderfcheiden. Het parfum dezer dieren is zo fterk, dat het zig aan alle de deelen van hun lighaam mededeelt; het hair is 'er van doortrokken, en het vel zodanig vandoordrongen , dat de reuk (u) nog langen tyd na hunnen dood ftand houdt,. en dat men dien by hun leeven niet verdraagen kan, inzonderheid zo men in dezelfde plaats met hen beilooten is: wannees men hen verhit door hen te tergeri, wordt de reuk nog geweldiger, en zo men hen plaagt tot dat zy zweeten, kan men het zweet, dat insgelyks zeer riekende is, verzamelen, en. men gebruikt dat om de waare parfum te vervalfchen, of ten minften de hoeveelheid te vermeerderen. De civetten zyn natuurlyk wild en zelfs wat woeft; zy laaten zig evenwel gemaklyk temmen, ten minften in zo verre, dat men hen naderen en zonder groot gevaar behandelen kan; zy hebben fterke en fnydende tanden, maarhunne nagels zyn zwak en ftomp 5 zy zyn lugtig en vaardig in hunne beweegingen, fchoon hun lighaam vry dik is; zy fpringen als de katten, maar zy kunnen ook loopen gelyk de honden; zy leeven van den roof, overvallen en vervolgen de kleine dieren en vogelen; zy zoeken, even als de volfen in de. Dierengaarden in te fluipen, om het gevogelte weg te voeren, hunne oogen, flikkeren des nagts, en het is te denken, dat zy in den donker kunnen zien: zo de dieren hen ontbreeken eeten zy wortels en vrugten; zy drinken weinig en onthouden zig niet in vogtige landen ;zy verkiezen integendeel heete zandgronden en dorre gebergten. Zy teelen in hun klimaat vry fterk voort, maar fchoon zy in gemaatigde landen kunnen leeven, en daar, even als in hun geboorteland, hunne reukr iioffe maaken,. teelen zy daar niet. (v) „ De bewaarplaats, die het riekend vogt van de civet bevat, is beneden den* anus en „ boven eene andere opening zo gelyk in de beide fexen, dat, zonder de ontleedDBa alle „ civetten wyfjes zouden fchynen .... Gelyk men heeft opgemerkt., dat deze dieren on,f gemak hebben van dat vogt, wanneer de vaaten, die het bevatten, al te vol zyn, zo 3, heeft; men ook fpieren aan hen gevonden, die zy gebruiken, om deze vaaten te druk„ ken, en 'er het vogt te doen uitgaan: fcboon het zelve in grootere hoeveelheid in "deze „ bewaarplaatfen is, en daar beter volmaakt wordt, is 'er reden van te denken, dat. het z'g ook over de geheele huid als zweet verfpreidt; inderdaad het hair der twee civetten ,, rook fterk, en inzonderheid was dat van het mannetje zo doortrokken, dat de hand, na„ dat men 'er die maar eens over geftreeken hadt, nog lang eenen aangnaamen reuk daar van behieldt". Hifioire. de WAcadimie. des Sciences depuis Jon établijj.. Paris 1733, Tom. J. pag.  VAN DE CIVETKAT EN DE ZIBET. 187 Zy hebben eene fterker Item, en min ruwe tong, dan de kat, hunne fchreeuw gelykt vry wel naar die van een toornigen hond. Men noemt het olyagtig en riekend vogt, 't welk men van deze dieren bekomt, in 't Franfch civette, men noemt het zibet of algallia in 't Arabifch in de Indien, en in de Levant, alwaar men 'er meer gebruik van maakt dan in Europa: men bezigt het byna niet meer in onze Geneeskonft, de parfumeurs en konfituriers maaken 'er nog eenig gebruik van in hunne vermengingen; de reuk van de civet, fchoon geweldig, is zagter dan die van de muskus: beide zyn zy uit de mode geraakt,federt dat men den amber gekend,of bever federt dat men de manier geleerd heeft om denzelven te bereiden: en de amber zelve, die nog onlangs het reukmiddel by uitftek, de uitgezogtfte en cdellte odeur was, heeft veel van zyne achting verloren, en valt niet meer in den fmaak van onze kiefche lieden. Aa a  s88 DE NATUURLYKE HISTORIE, BESCHRTVING VAN DEN ZIBET. e zibet (PI. XXXI) heeft den kop, den hals, het lighaam en den % fT S ftaart verlengd, maar de pooten zyn korf, de bek heeft veel over4f ^ *L eenkomft met dien van den vos, fchoon deze dikker is; de oogen ï&é%& zyn van middelbaare grootte, en fchuinfch geplaatft gelyk die van den wolf, den vos, enz.; de ooren zyn regt gelyk die van de kat, maar naar evenredigheid korter en meer gerond aan 't einde; hy heeft vyf vingers aan yderen voet; de ftaart-Beenderen zyn dik; dezelve is met een kort en gevuld hair bedekt; die van den zibet, die ten onderwerpe voer deze befchryving gediend heeft, was naar beneden en naar voren gekromd, miffchien was deze kromming toevallig, en kwam dezelve flegts van eene famengroeijing in de: laatfte wervelbeenderen. . Het hair was kort en gevuld,het verborg eene foort van donshair van eene: afchgrauwe kleur, dat nog korter was; het hadt verfchillende tinten van wit,, van grauw, van bruin, en van zwart, die groote vlekken op den hals en op den ftaart maakten, en andere kleiner op het lighaam enop de beenen: het einde van den bek was van eene witagtige kleur; het neusbeen, het voorhoofd, en de zyden van den neus en van het hoofd, hadden eene grauwe kleur, die met bruin en geelagtig gemengd was, wanneer men haar van naby op zag; het onderft kaakbeen en het onderft van de buitenzyde van het oor waren bruin, het bovenft en de rand hadden eene afchgrauwe kleur; de: kruin van 't hoofd en 't bovenft van den hals waren van eene gemengde vuil witte, bruine, en zwarte kleur; daar. was een zwartagtige ftreep, die zig uitftrekte van het midden van den hals, langs den rug en het kruis tot aan het: midden van den ftaart; twee andere zwartagtige ftreepen , een aan weerzyde,, begonden op eenigen afftand van de ooren, en ftrekten zig langs den hals en voor op den fchouder uit; twee andere ftreepen van dezelfde kleur, een aan weerzyde, waren laager geplaatft, begonden by de bafis van 't oor, ftrekten zig byna tot aan de fchouders uit, en vereenigden zig op de onderfte zyde van den hals; daar was op die zelfde zyde van. den hals een groote vlak van dezelfde kleur, die zig uitftrekte van. de tweede ftreep van- eene zyde, tot aan die van de andere zyde,en daar waren op de keel aan weerzyde twee kleine vlakjes van dezelfde kleur; alle deze ftreepen en vlakken van de zyden. en van het onderft van. den hals waren op een witten grond; men zag op de lendenen, ter zyde van de zwartagtige ftreep, die zig van den hals tot aan den ftaart uitftrekt, twee andere ftreepen van dezelfde kleur, maar zy warenop verfcheiden plaatfen afgebrooken:. de fchouder, de buitenzyde van den arm, de zyden van de borft en van.'t lighaam, de weeke buikzyden, de buitenfte zyde van de dij en van 't been hadden eene zwartagtige kleur; en eene meer of min witagtige grauwe kleur; deze twee kleuren maakten beurtelingfche ftreepen loodregt gerigt op de'zyden van het lighaam en van. de„ borft-en •    BESCHRYVING VAN DEN ZIBET. 189 ©p de weeke biiikzyden , en horizontaal op den fchouder , op de buitenzyde van den arm, van de dij en van het been: daar waren op den ftaart zeven ringen van een bruine kleur, en zeven andere witte beurtelings geplaatftde bruine ringen waren veel breeder-op de bovenfte zyde van den ftaart dan op de onderfte, en de witte ringen waren daarentegen veel breeder op de ouderfte dan op de bovenfte zyde; het einde van den ftaart was wit; de borft, de oxels, de binnenzyde van den arm, het benedenft van den buik de liezen en de buitenfte zyde van de dij, waren witagtig en daar waren eenige bruine vlekken op de borft: de voorarm,.de binnenzyde van het been, en devier voeten waren bruin. Lengte des geheelen lighaams, in een regte lyn gemeeten van het V°£ten> dUimen' IynC"' emde van den bek tot aan den aars . . .. « c Hoogte van het voorfte l ... 1 a.' o Hoogte van het agterftel ... " 1' 1 2 Lengte van den kop van het einde van den 'bek tot aan 'taster- ' ' hoofd . . ... 6 0 Omtrek van het einde van den bek ..." o- a e Omtrek van den bek onder de oogen gemeeten / 06 %' Omtrek van de opening des monds . . *■:.;•" Q' .' V Afftand tmTchen de twee neusgaten .. ' * 0' t' 2* Afftand tuffchen het einde van den bek en den voorften hoek van 't Afftand tuffchen dén agterflen hoek en 't óor ' " 0' Z" f.' Lengte van 't oog van den eenen hoek tot den anderen ' . o o -r Opening van 't oog . . , _ " o' o" " Afftand tuffchen de voorfte hoeken der oogen, volgens de krommn* ' ' 4' van t neusbeen gemeeten . . • . . ö o t Dezelfde afftand in een regte lyn .. .. " 7° Omtrek van den kop tuffchen de oogen en de ooren * . *' c* i' I' Lengte der ooren . . # # v. -y. o. Breedte van de bafis, op de uitwendige kromming gemeeten . . o' 2! o Afftand tuffchen de twee ooren om laag genomen o o' i' Lengte van den hals . . . . ' ' ' L' Omtrek van den hals . . . ." ' o 10 Omtrek des lighaams agter de voorfte pooten genomen . ' . 1' t ' S Dezelfde omtrek op de dikfte plaats V v' tf Dezelfde omtrek voor de agterfte pooten '. " * / , °' Lengte van den ftomp des ftaarts . .. ■/ °" Omtrek van den ftaart ter plaatfe van den ftomp . ' o' 1' o* Lengte van den voorarm van den elleboog aftot aan'to-ewrifft van * de hand . . . .....b Breedte van den voorarm by den elleboog '. o' a' Ü' Dikte, op dezelfde plaats . .. . " °' J °' Omtrek van 't gewrigt van de agterhand . „ .. Q' ' z' Omtrek van de agterhand ... o' 2 Lengte van-het gewrigt van de hand tor aan 't'einde *der nagelen, o. f o Lengte van het been van de knie tot aan de hiel o e 8 Breedte van het bovenft des beens .. ' * >»" . Al i  ipo DE NATUURLYKE HISTORIE, voeten, duimen, lynen. Dikte . • o. i. i. Breedte ter plaatfe van de hiel .... 'Cr. i. 4. Omtrek van den agtervoet . . . . o. 2. 9. Lengte van de hiel af tot aan 't einde der nagelen • . . o. 4. 8. Breedte van den voorften voet . . • . o. 1. 2. Breedte van den agterflen voet . . . . o. 1. 2. Lengte der grootfte nagelen . • . - o. o. 4. Breedte aan de bafis . • • ©. o. 1. Deze zibet woog dertien pond en twee oneen; het netvlies ftrekte zig tot aan 't fchaambeen uit en geleek in zyn maakzel naar het netvlies van den otter (a); de lever was byna geheel in de regterzyde en de maag in de hnkerzyde. i ■ De twaalfvingerigedarra ftrekte zig in de regterzyde tot voorby de nier uit, plooyde zig naar binnen, en ■ verlengde zig naar voren; de omwentelingen van den nugterendarm waren in de navelftreek, in de regterzyde, en in de regter darmbeenftreek; die van den omgebogendarm bevonden zig in de hnkerzyde van de onderbuikftreek, en de regter darmbeenftreek, aan de regterzyde , in de navelftreek, op den nugterendarm, en in de hnkerzyde by de nier; eindelyk liep de omgebogendarm in den blindendarm uit in de regterzyde ; alwaar de blindedarm naar voren gerigt en wat buitenwaards gekromd was; deze darm en de kronkeldarm hadden maar zeer weinig lengte, want in eene regte lyn gerigt zynde met den regtendarm, de een aan 't eind van den anderen, ftrekten zy zig niet verder uit dan van de regter nier tot aan den aars. De groote blindezak van de maag was weinig diep, fchoon de maag in 't lang liep; ook was 'er een groote afftand tuffchen den flokdarm en den regter hoek, dien het regter gedeelte van de maag maakt: de twaalfvingerigedarm was de dikfte der dunne darmen, en de omgebogedarm (A, PI. XXXII, fig. 1) was de minft dikke van de drie; de blindedarm (B C) hadt zo weinig dikte als lengte; hy hadt een elleboog in 't midden (D) zyner lengte, en zyn einde (C) hadt eene kegelagtige gedaante: de kronkeldarm (E) was minder dik by den blindendarm dan by den regten, omdat de regtedarm wat grooter middellyn hadt dan de blinde. Daar was aan weerzyde van den regtendarm (A, PI. XXXIII) by den aars een eyrond blaasje (B B) dat vier lynen lengte, drie lynen breedte, en twee lynen dikte, hadt; de vliezen ,'-Jdie deze blaasjes formeerden, waren hard en dik, het binnenft hadt eene witte kleur, en bevattede eene dikke witagtige ftof, die een reuk van galfterig vet hadt; deze ftof kon uitvloeijen op de randen van den aars door een ontlaftbuis, die daar op uitliep. Delever beftondt uit vier kwabben; de grootfte bevondt zig agter het midden van het middelrif; zy was door twee fplytingen in drie deelen verdeeld; het galblaasje was in de eene en de draagband in de andere fplyting geplaatft; 00 Zie het VII Deel van dit Werk, blz. So.      BESCHRYVING VAN DEN ZIBET. Ipr die band was zeer dun en byna geheel doorfchynende; maar hv was niet door boord in de gedaante van een net gelyk die van den otter, fchoon her net vlies van den zibet zodanig was even als het netvlies van den otter- het tin ker gedeelte van de groote kwab van de lever van den zibet was gróoter dan de twee andere en die van t midden was de kleinfte; daar was maar een kwab aan de linkerkant; dezelve formeerde eene iöort van bykwabbetie door eene verlenging by den wortel van de lever geplaatft; daar waren twee kwabben aan de regterzyde, die welke aan de middelfte kwab raakte was kleiner dan dezelve, maar grooter dan de linker kwab; de andere regter kwab om vattede met zyn agterfte gedeelte het voorfte einde van de nier: zy was veel kleiner dan de drie andere kwabben, en liep met de groote reeter kwab fa men om een bykwabbetje by den wortel van de lever te maaken, gelyk aan het kwabbetje door de linker kwab geformeerd: dit ingewand hadt eene donkere roode kleur zo wel van buiten als van binnen, het woog zeven oneen en vyf gros. Het galblaasje was groot, het hadt, over het grootft gedeelte zyner uitgeftrektheid, eene rolronde gedaante, maar het einde, dat aan 't voetje vaft z?t was kegelagtig en naar de zyde van de lever gekromd: het voetje was recr zonder eenige bogtigheid te maaken. 6 De milt was zeer lang; zy hadt maar twee zyden; het onderft gedeelte hadt de grootfte breedte, en het middel bovengedeelte was het fmalfte; dit ingewand hadt van buiten dezelfde kleur als de lever, de binnenfte zelfftandigheid was zwartagtig : zy woog vier gros en agttien greinen de^t uiteefCh k°rt' dik' bl'eed' £n ftCVig' h£t ftr^kte zig fleSts tot: De linker nier fprong een vierde haarer lengte meer vooruit dan de refterzy waren van eene regelmaatige gedaante; men onderfcheidde haare verfchil' lende zelfftandigheden; het bekken was groot, en daar waren geene tepels op de wanden. ^^i* De nier-klieren waren zeer zigtbaar en geplaatft tegen de binnenzyde van het voorfte gedeelte van ydere nier ;zy hadden eene geelagtige kleur en de *e- Skïynen11 ^ Y ' ^ ^ ^ ly"en °P een ™d*&y* Het zenuwagtig middelpunt van het middelrif was weinig uitseftrekt: deregter long beftondt uit vier kwabben, gelyk als in de meeftt vieLetige 'dieren r. drie dezer kwabben waren op een ry gefchikt, en de vierde, die de kleinfte van alle was, bevondt zig by de bafis van 't hart: daar waren maai wee kwabben m de Imker long; de voorfte was door eene diepe uitrandStwS deelen gefcheiden, waarvan het agterft kleiner was dan het voorfte Het hart Was geplaatft in 't midden van de borft met de punt agterwaards: gerigt; daar kwamen twee takken uit den boog van de groot> flagader De tong was dun en aan 't einde gerond, over 't grootft gedeelte" haarer lengte met kleine platte tepeltjes bezet, die puntig, ftyf, en agterwaards ng waren :. daar waren maar twee kelkklieren op het agterfte gedeelte , dat ook metbuigzaametepeltjes,, fmaller en langerdan deandere, bezit was: degeheeit  ija DE NATUURLYKE HISTORIE, oppervlakte van de tong was met kleine ronde korreltjes bezaaid: de ftrotklap was puntig; daar waren negen of tien dwarfche vooren op het verhemelte, haare randen waren zeer onregelmaatig, 't zy in hunne betrekkelyke dikte, 't zy in hunne rigting. De herffenen en de agterherifenen waren even als in de meefte andere viervoetige dieren geplaatft., en verfchilden daar uitwendig niet van dan in de rigting der bogtigheden van de herffenen, die in 't lang liepen; de herffenen wroogen zeven en een half gros, en de agterherifenen twee gros en agttien greinen. Dit dier hadt zes mammen, drie aan weerzyde; twee op de borft en een op den buik; de laatfte mammen van de borft waren geplaatft op de kraakbeenderen der valfche ribben, en bevonden zig op omtrent vier duimen afftands van de eerde mammen van de borft en van die van den buik. De klink {A B, PI XXXII, fig. a) was groot en liep met het onderft einde (B, fig. i en A, fig. 3.) uit in een punt (zie B, fig. 1 en A, fig. 3, alwaar het onderft einde van de klink grooter vertoond wordt dan het natuurlyk is; even als in de teeven: het hoofdje van den kittelaar (B, fig. 3) hadt weinig lengte, maar het was dik en knobbelagtig, het hadt eene lyn dikte, twee lynen breedte, en het fprong een lyn in de lengte uit: de bJaas (C, PI. XXXIII) hadt eene eyronde gedaante; de pisgang (D) was kort; daar waren verfcheiden knobbeltjes by de opening van de lyfmoeder (E), de hoornen (FF) waren lang en in eene regte lyn gerigt; de zaadballen (G G) waren plat, eyrond, grauw, en doorzaaid met bruine flippen; het loofwerk (HU) hing daar flegts met een zyner zyden aan, en het was zeer uitgeftrekt. Daar was tuffchen de klink (A, PI. XXXII, fig. 1) en den aars (E) een derde opening (C D) zo groot als de aars, en ten naaftenby op een gelyken afftand van de eene en den anderen geplaatft; het was de mond van een buis, die drie lynen middellyn en zeven lynen lengte hadt, en die zig tuffchen de fchede en den regtendarm uitftrekte; de buis geopend, en over haare lengte in twee gelyke deelen gefcheiden zynde (zie fig. 4 A B,) vertoonde op den grond (C) den ingang van twee beurzen of zakken (D E) : na het vel, 't welk elk dezer zakken (I /, PI. XXXIII) uitwendig bedekte, en de fpieren, die onder het vel waren, te hebben weggenomen, zag ik de buitenwanden der zakken bedekt met knobbeltjes, die aan malkanderen vaft waren; maar het was gemaklyk dezelve voor een groot gedeelte, van een te fcheiden (gelyk zy vertoond worden in de 5 figuur van de XXXll PI.): elk dier knobbeltjes was een blaasje of klein zakje, (A B, fig. 6, alwaar men hetzelve geopend en door het vergrootglas vergroot ziet) het welk een olyagtig vogt bevattede; dit vogt hadt een reuk van civet; de binnenwanden dezer blaasjes waren uitgehold door kleine holtens (C C), en daar waren klieragtige korrels: de grootfte blaasjes openden zig in eene groote holligheid, die zig in 't midden van de geheele klier bevondt, door eene kleine opening (B); maar de kleine zakken (DE) hadden ook gemeenfchap met de groote door eene kleine opening (E): het riekend vogt komt door deze openingen in de groote holligheid, alwaar het verdikt. Lengte  BESCHRYVING VAN DEN ZIBET. i93 -Ti.,,, . voeten, duimen, lynen. Lengte der dunne darmen van den portier af tot aan den blinden- darm • . . . ... ii. o. o. Omtrek van den tvvaalfvingerigendarm op de dikfte plaatfen . . . . o 2 2' Omtrek op de .dunfte plaatfen . . . . . o. 2'. 0! Omtrek van den nugterendarm op de dikfte plaatfen . . o' 1' o" Omtrek op de dunfte plaatfen . D. 1'. o. Omtrek van den omgebogendarm op de dikfte plaatfen . . o.' 1.' o' Omtrek op de dunfte plaatfen . . . .0.1.0 Lengte van den blindendarm . . . . 0 0' 10' Omtrek op de dikfte plaats . o". 1! 6* Omtrek op de dunfte plaats . . . , o. o." 7' Omtrek van den kronkeldarm op de dikfte plaatfen . . . o. 5. o.' Omtrek op de dunfte plaatfen ... . . 0. 2. 6. Omtrek van den regtendarm by den kronkeldarm . . .0. q.' o* Omtrek van den regtendarm by den aars .... o. 4. o." Lengte van den kronkel-en regtendarm te famengenomen . . . o'. 8. o'. Lengte van de geheele.darmbuis, den blindendarm daar niet mede onder begreepen . . 11. 8. o. Groote omtrek van de maag ...... . . 1.* 2.' o Kleine omtrek . . . . . o! 9'. 5! Lengte der kleine kromming van den flokdarm af tot aan den hoek, dien het regter gedeelte maakt . . ... o. 2. o. Lengte van den flokdarm af tot aan den grooten blindenzak . . o. o. ir Omtrek van den flokdarm .... . . o. 1. 2" Omtrek van den portier . . . . . . . o." 1.' g Lengte van de lever . . - . 0 ~' Breedte . . . , . "o. 2" 7 Haare grootfte dikte . . . . ' . o.' 1.' o Lengte van het galblaasje . . . . o'. o.' 8* Deszelfs groote middellyn ... ..0.0'. 10" Lengte van de milt . . . G. 6. 4] Breedte van het onderfte einde . . . . o.' i. X Breedte van het bovenfte einde . . . . 0.0! 10" Dikte in 't midden . . . . , o. o. q" Dikte van het alvleefch . . . . ' o. o.' X Lengte der nieren . . . . o. 2 o Breedte . . . . . o. 1 a Dikfp t , ' * * * . . 0. o. 7. Lengte van het zenuwagtig middelpunt van de holle ader af tot aan c de ?unt o. 1. 4. Breedte . . . , % o. 1. 8 Breedte van het vleezig gedeelte tuffchen het zenuwag'tig middelpunt en het borftbeen . . . . . o. 1. 8. Breedte aan weerzyde van het zenuwagtig middelpunt . . o. o'. 3" Omtrek van de balis van 't hart . . . . o. 5. o* Hoogte van de punt af tot aan 't begin van de longflagader . . . o. 2'. s Hoogte van de punt af tot aan den longezak o. 1. u'. Middellyn van de groote flagader van buiten tot buiten gemeeten. o. o. Lengte van de tong . . . . . o. 3. 2?" Lengte van het voorfte gedeelte van het toompje af tot aan 't'einde. o. 1'. 2 Breedte van de tong . . . . o. o. 8 IX. Deel. Bb  194 DE NATUURLYKE HISTORIE, ... .. ..) .. .t, voeten, duimen, lynen» Lengte der herffenen . . , . o. i. ro. Breedte . • *. / ; . . , . . 6. Dikte * . o. o! 10. Lengte der agterherflenen. . ... . ©„ o. n. Breedte . ; ; , o. i» Dikte ... . , o. o*. 7. Afftand tuffchen den aars en de klink .. . . . o„ 1. 2. Lengte van de klink .... . . . ©. o. 5-.. Lengte van de fchede . ; „ o'. 2! 7- Omtrek aan de dikfte plaats . , „ . 0.' j'. 9? Omtrek aan de dunfte plaats . . . o. 1. 3.. Groote omtrek van de blaas. . . . . . o. 11. o. Kleine omtrek . , ♦ ~ .. o. 8. Lengte van de pisbuis * 1 . . ,. 0.1.0. Omtrek ...... . . o. o. 8. Lengte van het lighaam en den hals van de lyfmoeder o. 1. 9. Omtrek . . . . .. 0.0. 10. Lengte der hoornen van de lyfmoeder ... .. o. 4. 4. Omtrek op de dikfte plaatfen ...... . o. o. 7. Omtrek aan 't einde van yderen hoorn ... . 0.0.. ïi- Afftand, in een regte lyn, tuffchen de zaadballen, en het einde van den hoorn . .. . .. o. o. ï„ Lengte van de kromme lyn, die de trompet doorloopt .. o. o. 9. Lengte der zaadballen ..... . . .0.0. 7\. Breedte . . .,, • .. .... . o. o. 4. Dikte - • - - - o. o. i~„ Het geraamte van den zibet heeft veel overeenkomft met dat van den vos; de ontvleefchde kop van den eerften is egter naar evenredigheid kleiner, de bek is veel korter, het voorhoofd en het bekkeneel zyn fmallery maar de randen van de kruin des hoofds en van het agterhoofd zyn meer uitfpringende en de uitfteekzels van de bogt der takken van het onderft kaakbeen zyn veel; langer. De zibet heeft zes fnytanden en twee hondstanden in yder kaakbeen, vyf. baktanden aan weerzyde van het onderft kaakbeen en aan de regterzyde vatt het bovenft, en zes aan de hnkerzyde van dat kaakbeen; alhoewel 'er geen voetftap van tandkas was voor de eerfte kies aan de regterzyde van het bovenft kaakbeen ter plaatfe beantwoordende aan die, alwaar de tand is, die: zig meer naar. de linker dan naar de regterzyde bevindt; zo is 'er toch grond, van te denken, dat de zibets zes baktanden aan weerzyde van het bovenft kaakbeen hebben , en dat het by gebrek van maakzel is, dat 'er een ontbreekt in dezen, die ten onderwerpe voor deze befchryving gediend heeft; de zibet heeft dan agt-en dertig tanden y de vos heeft 'er. vier meer, die de eerfte en, de laatfte aan weerzyde van het onderft. kaakbeen fchynen te zyn; voor het overige verfchillen de tanden, dezer twee dieren weinig in hunne betrekkelyke plaatfing en figuur, uitgezonderd de hondstanden, die veel langer zyn in den vos. Het doornagtig uitfieekzel van het tweede nekwervelbeen van den zibet is  BESCHRYVING VAN DEN ZIBET. t95 verhevener dan dat van den vos en zeer bolrond van het een tot het ander einde; de doornagtige uitfteekzels der laatfte wervelbeenderen, en de onder fte tak van het dwarfche uitfteekzel van het zesde wervelbeen zvn naar ewn" redigheid grooter. J De zibet heeft, gelyk de vos, dertien rugwervelbeenderen, dertien ribben aan weerskanten, negen ware en vier valfche, agt beentjes in 't borftbeen zeven lendenwervelbeenderen, en drie valfche wervelbeenderen in 't heilik been, maar daar zyn 'er twee-en-tvvintig in den ftaart; de buitenzyde van het bovenft gedeelte van het heupbeen is minder holrond dan in den vos en de eyronde gaten zyn langer. De voorfte zyde van 't fchouderblad van den zibet, is zeer bolrond over haare lengte; de doorn loopt van voren uit in drie uitfteekzels, waarvan het voorfte en bmtenfte gerond zyn; het agterft is dun en puntig: de beenderen van den arm, van den voorarm, van de dij, en van het been zyn veel minder lang dan by den vos, gelyk men zien kan uit de maaten in de volgende tafel bygebragt, zo men dezelve vergelykt met die der beenderen van den vos (£): de beenderen van de voorhand, van de agterhand, van den voorvoet van den agteryoet, en der vingeren gelyken byna geheel naar die van de kat! uitgezonderd de verfchülendheden, die in de maaten plaats hebben. Lengte van den kop van 't einde des bovenden kaakbeens tot aan™"6"' duime"'lyneD* 't agterhoofd ... . . _ Q De grootfte breedte van den kop . . • ' » o' 2 10 Lengte van het onderft kaakbeen van zyn voorfte einde tot aan den agterften rand van het knokkelwyze uitfteekzel . 0 „ - Breedte ter plaatfe van de hondstanden . . . o" o 8 Breedte van het bovenft kaakbeen ter plaatfe der fnytanden . . o o' 8* Breedte ter plaatfe van de hondstanden . . . . o. o.' 11* Afftand tuffchen de ooghollen en de opening der neusgaten o. 1 / Lengte van deze opening . . . . o o" o Breedte . . . . o.' o.' *± Lengte der eigenlyke neusbeenderen . . o. j /?' Breedte aan de breedfte plaats ... . o o' a' Hoogte der ooghollen . . . . . o! o' id-i- Lengte der langfte hondstanden ... 0' o' Breedte aan de bafis . ... . o.' o* 2*' Lengte der grootfte baktanden buiten het been . .00 I S T ö R 1 E, Lengte van déneenen kant naar den.anderen .. 'j. , ™et™' ^o*"' t Breedte van heteerfte wervelbeen, op de dwarfche uitfieekzels ge- ' meeten- . . . . . • o a o Lengte der dwarfche uitfieekzels van voren naar agteren . '. • a' o' ic^ Lengte van het lighaam des tweeden wervelbeens- . . 0' 4 i Hoogte van het doornagtig uitfteekzel. . .. .. Q\ Q' £ Breedte . . . .. • ' o' i' / Lengte van het doornagtig uitfteekzel van het derde rugwervelbeen, * * 4* dat het langft is . . . • • . o. i i Lengte van het liglraam des laatften wervelbeens, dat het langft is. o' o' 7± Lengte der eerfte ribben . . . . . ■ o; ï' c " Aflland tuffchen de eerfte ribben aan de breedfte plaats- . '. o'. i' a Lengte van de negende, die de langfte is . . ' 0° / Lengte van de laatfte der valfche. ribben .. . o'. t' o' Breedte van de breedfte rib . .. ..* .,' o' o Lengte van het borftbeen .. .. *. "\ 0' g ^ Lengte van het eerft der beenderen, dat het.langft is . " o' i 2' Lengte van het lighaam des zesden wervelbeens, dat het langft is o' o' n Hoogte van het doornagtig uitfteekzel van het zesde wervelbeen, dat hethoogftis . . . . # . o o- 8' Lengte van het bykomend uitfteekzel van het zesde wervelbeen, dat het langft is . . . . > o o o Lengte van het heiligbeen . . . ' 017 Breedte van het voorfte gedeelte '■ . 'V a' r". £ Lengte der langfte valfche wervelbeenderen van den ftaart ." . o' o' 10i Breedte.van het voorfte gedeelte van het heupbeen . . 0 1 .. . oï o' io l Lengte van de-ellepyp - ... . # O; x- r2" Lengte van de elleboogsknokkel ... V. . o' o- ( Lengte van het ftraalbeen . . ., . ' ol- » 6 Lengte van heï-dijebeen ., . . . . <->' *«' X Middellyn van het hoofd .. . . ' .' t " o- o &> Omtrek -van 't midden des- beens . . . * c' .* y' Breedte van het onderfte einde . 00 10 Lengte.dej kniefchyven .. .'. 0^ ^, q,'^  BESTCHRYVTNG VAN DEN ZIBET. w Lengte van het fcheenbeen .... voeten, duimen, iy„en. Breedte van deszelfs hoofd . . . . " o' o 10^ Omtrek van't midden.des beerrs . . . Q' j 2' Breedte van het onderfte einde . . . 0 07' Lengte van het kuitbeen . . . 0' * Omtrek op de dunfte plaats .■ . .. ".. o' o / Hoogte van de voorhand . . . . . ." 0<" 0' 1' Lengte van het hielbeen . ... . a r ï ' Lengte van het eerfte beentje van de agterhand, dat het korft is. o". o' 6** Lengte van het derde beentje dat het langft is o. 1' aX Lengte van het eerfte van den agterroet dat het kortft is ... 0." o* 10 Lengte van het derde beentje dat het langft is J. j\ IO>' Lengte van den eerften regel van den middelften vinger der voorfte voeten ..... . . o. o 7— Lengte van den tweeden regel . . ... . . 0.0! aX Lengte van den derden regel . . 0>' c>' ^ * Lengte van den eerften regel van den duim ... . o! o! 1' Lengte van den tweedén o. en het knobbeltje, dat agter de agterhand zat, was grooter dan in de zibet, en maakte een tweede kleiner aan zyn binnenzyde; de nagels waren dikker en hadden een zwarte kleur. - - Het hair van de civet, die ten onderwerpe voor deze befchryving gediend heeft, was langer harder en ruiger dan dat van de zibet; daar was insgegks, zo als m dit dier, een foort van donshair dat zeer zagt en van eene bruine afchgrauwe kleur was: het hair hadt verfchillende gemengelde kleuren van wit, witagtig grauw geelagtig, bruin en zwart; deze kleuren waren met ftreepen en vlakken gefchikt; de plaats der knevels aan weerzyde van den neus hadt eene witagtige grauwe kleur; het neusbeen, de rondte om de oo- h^An^TO hÊt- ^edee,!te der bovenliP> dat boven de knevels kwam, het onderft kaakbeen m't geheel, het voorfte gedeelte van de borft, de oxels de voorarm, het onderft gedeelte van het been, de vier voeten en het einde van den ftaart, waren van eene bruine kleur met zwartagtig vermengddaar was ook grauw op de borft: het voorhoofd, de kruin de zyden en het agterfte des hoofds en de buik waren van eene grauwe kleur metzwartagtig^Si m van een ligt zweemzel van geelagtig zonder ftreepen of vlekken: de oSadden ?SS,?e£Ï,n °nd,erï? ged£dte' e»Vuwgeelagtigophun boveni? fgtig wan, 1„ , êfmengde kleur van geelagtig, van grauw, en zelfs van wit- In Zll?? a S en °P aj het ovenëe des uShaams met zwarte ftreepen en vakken: daar was op ydere zyde van den hals een ftreep, die op eemgen afftand van de bafis van 't oor begon, die zig in een regte lyn langs den hals uitftrekte, en die voor den fchouder nederdaalde; op de onirS van den hals was een groote vlek van voren uitloopende in vier takken ,wLrvan twee aan weerskanten van den hals weer opliepen; op den rug wa een breede ftreep, die zig van den hals tot in 't midden van den ftaart uitïtrekte 2d«5^2 van den.rug' en °P de fchouderen waren kleine vlekken, op dè mSS ™ d"e evenwydiSe ftreePen> met een breeden band in het midden, zy waren op zommige plaatfen afgebroken, zodat zy uit lange ver eenigde vlekken geformeerd fcheenen te zyn; op de zyden van de Zft op de weeke bmkzyden, op het kruis, op de buitenzyde van de dij, en op'h£    BESCHRYVING VAN DEN CIVET. r99 Been waren grooter vlekken dan die der fchouderen en der zyden en van den rug; eindelyk was op de onderzyde van den ftaart een ftreep en vvf of zes zwarte vlekken in de gedaante van halve ringen, beurtelings tuffchen andere halve ringen van eene grauwgeelagtige kleur geplaatft. Het hair van de civet was dikker, fteviger, en langer dan dat van de ?ibet, inzonderheid onder den Buik en op den rug, alwaar het eene foort van Borftelhair maakte dat zig langs het lighaam van den hals tot op 't m dden van den ftaart uitftrekte, en dat uit hairen Beftondt, die vier of vvf duim hnger waren; die van den Buik hadden tot derdehalf duim lengte, die van de fchouders en de dij waren flegts omtrent een duim lang, en die van den bek en der vier voeten waren zeer kort. Lengte van 'tgeheele lighaam, in een regte lyn gemeeten van het™"'"' *"me"' 'yne"' einde van den bek tot aan den aars ... 2 o « Hoogte van het voordel .. . . o' ti Hoogte van het agterftel . • ƒ * ' 9' Lengte van den kop van het einde van den bek tot a'an 't aster- ' hoofd . . . . oef Omtrek van het einde van den bek, op het 'einde van' het onderft ' kaakbeen gemeeten . . . ■»>***» Omtrek van den bek, onder de oogen gemeeten ' 08 Omtrek van de opening des monds . . ' ' Afftand tuffchen de beide neusgaten \ " o o 4 DE NATUURLYKE HISTO RLE, D E GENETKAT *. yrvXt^w.Q genetkat is een kleiner dier dan- de civetten; zy heeft een langJig£1 n % haam, korte beenen, puntigen fnuit, fchraalen kop,. zagt en donzig hair van eene gryze en glanzige afchkleur met zwarte, ronde, &«^J§ vkkken geteeiiend, die aan de zyden des lighaams van malkanderen afrefcheiden zyn, maar die gig aan dien kant van den rug zo naby vereem«en dat zy zwarte doorloopende ftreepen fchynen te maaken, die zig langs het geheele lighaam uitrtrekken; zy.heeft ook op den hals en-langs den ruggraat een foort van maanenhair,. 't welk dikker en langer is dan het overige, en een zwarten en doorloopenden ftreep-maakt van den kop tot aan den ftaart, die zo lang als het-lighaam, en over zyne geheele lengte met zeven ot agt ringen, beurtelings zwarren wit, geteekend is; de zwarte vlakken van den hals hebben de gedaante van ftreepen, en men' ziet beneden yder oog eene witte zeer blykbaare vlak. , , ■ ... . De-genetkat heeft onder den ftaart, en terzelfder plaats als de civetten, eene opening of zak, waarin een foort van reukftof wordt afgeklemd, maar die.. flauw is en haaren geur niet lang behoudt. Zy is wat grooter dan de huis-marter, die haar in de. gedaante, des lighaams,, zo wel als als in inborft en manieren, veel gelykt; de. genetkat fchynt zig evenwel gemaklyker te laaten temmen: Bellon zegt, dat hy 'er in de huizen te. Conftantinopel gezien hadt, die zo tam waren als katten, en welken men allerwegen vryelyk liet loepen,.zonder dat zy eenig kwaad- deeden ot iets bedorven. , c • Men heeft deze dieren katten van Conftantinopel, katten van fcpame, genet-katten, genaamd zonder dat zy egter met de katten iets gemeens hebben,, dan de konft van^muizen te.befpieden en te vangen: het is miffchien omdat men hen niet veel dan in de Levant en in Spanje vindt, dat men hen dezen, bynaam van 't land gegeeven heeft; want de naam zelf van genet komt met. uit de oude taaien, en is waarfchynlyk niet dan een naam meuwelmgs genomen van eenige plaats daar veel genitta of brem, by de Franlchen genette ge- * De Genetkat hiet in 't-Spaanfch Genetta^ m 't Franfch. la Gsnette; in 'tHoogduitfch Genï.bikatz., in 't Zweedfch Desmans-kat. Genette. Bellon Obferv. fol. 73Genetta. Gesner Hifi. Quadrup. pag. 549. Genetta vel Ginetta. Ray Synopf. Quadrup. pag. 201. Muftela caudd annulis nigris albidisque cinctd. Genetta. Linnjeus hryfi. Mat. &(M. Yi. pag. 5. Genetta Viverra caudd annulatd, corpore fulvo nigricante maculato. Syft. Nat. £.a. a. pag. 45' Men merke op dat de genetkat uit het geflagt der wezelen tot dat der fretten is overgegaan , en dat hut eveneens is met de meefte andere dieren, welker geflagt deze i>cnryver in y'deie uitgave verandert, zonder daar eenige reden van te geeven. Muftela caudd ex annulis altematim albidis & nigris variegatd .... Genetta*. La Geneste» B&issoN Rtgn* Anim.. pag. 252.  VAN DE GENETKAT. 205 heeten, gevonden wierdt, en deze, weet men, is zeer gemeen in Spanje alwaar men ook paarden van een zeker ras genets noemt. ' De Natuuronderzoekers willen, dat de genetkat zig niet dan in vo°tige plaatfen en langs-de rivieren onthoudt, en dat men haar noch op de-gebergten , noch in de dorre drooge landen vindt: de foort is niet talryk, ten miniten is zy niet zeer verfpreid; daar zyn 'er geene in-Frankryk noch in eenige andere Provintie van Europa, met uitzondering van Spanje en Turkye: dit dier heeft derhalven een warmer klimaat noodig om te beftaan en voort te teelen ; het fchynt egter in de heetfte landen van Afrika en der Indien niet gevonden te worden; want de foffane, die men de genetkat van Madagasker noemt, is een verfchillende foort, daar wy elders van fpreeken zullen. Het vel dezer dieren verfchaft een ligt en bevallig bont; de moffen van deze vellen waren voor eenige jaaren in de mode, en wierden zeer duur verkogt; maar zodra men op de gedagten is gevallen om dezelve na te maaken door de grauwe konynen vellen met zwarte vlakken te fchilderen, is de prvs drie vierde gevallen, en de mode is verloopen..  t#6 DE N A T U U R L YKE Hl 3 TORI E, £ ES C HR T VING VAN DE GENETKAT. mmm%éMtéit^Pl. XXXVI) heeft ten naaftenby dezelfde dikte, deK 13 M zelfde lengte, en dezelfde gedaante als de huis-marter, zy heeft eg^ ter fmaller kop, fpitier bek, grooter, dunner, en naakter ooren, fcatfcJ&S minder dikke pooten, en langer ftaart; het hair is veel korter, voornaamlyk op den ftaart, het welk het lighaam van de genetkat minder gevuld vertoont dan dat van de huis-marter, en den ftaart dunner maakt fchoon de ftomp inderdaad dikker is. Dit dier is gevlekt met zwart op een grond van gemengd grauw en ros; het heeft twee foorten van hair het een korter en zagter dan het ander; het langitc hadt niet veel meer dan een half duim lengte op het lighaam en byna een duim op den ftaart van de genetkat, die ten onderwerpe voor deze befchryving gediend heeft; deze twee foorten van hair waren van eene afchgrauwe kleur op het grootfte gedeelte hunner lengte, en zy waren aan het einde zwart grauw of ros; het neusbeen, het voorhoofd, de kruin des hoofds waren rosagrig, met eenige tinten van zwart en grauw; het agterft gedeelte van den omtrek der oogen was rosagtig; het voorfte gedeelte en de oogleden waren zwart; daar was een witte vlek onder den voorften hoek van 't oog, en een zwartagtige vlek voor de witte, die 'er niet dan door een klein ros ftreepje van afgefcheiden was; de zwarte vlek ftrekte zig van het neusbeen af tot aan de lip uit: het voorfte gedeelte van de bovenlip, de onderfte lip en het onderkaakbeen, de keel en de binnenzyde van den hals, waren van eene graüw-afchgrauwe kleur; vier zwarte ftreepen ftrekten zig op de bovenzyde van den hals uit van het agterhoofd af tot voorby de fchoft en de fchouders; eene andere ftreep van dezelfde kleur begon in 't midden van den rug en verlengde zig tot aan 't kruis; de zyden van den hals, van den rug, van de borft en van 't lighaam, de buitenfte zyde van den arm en van den voorarm, tot aan den voet, de weeke buikzyden, het kruis en de buitenzyde van de dij en van het been waren bezaaid met zwarte vlakken van verfchillende grootte; de grootfte hadden tot een duim middellyns; alle deze vlekken en deze ftreepen waren op een grond van grauw en ros gemengd; de vlekken hadden meer uitgeftrektheid en waren digter by malkanderen geplaatft op de bovenfte zyde van het dier dan op de onderfte; zo dat het zwart de overhand hadt op het bovenft gedeelte; daar vertoonden zig flegts kleine bruine vlakjes op de borft en op den buik, die byna geheel van eene grauw rosagtige kleur waren : de oxels en de liezen, de binnenzyde der vier beenen, en de voeten hadden eene zwartagtig grauwe kleur: daar was zwartagtig bruin boven de hiel en langs de plant der agterfte voeten; de ftaart was omvangen met vyftien ringen beurtelings zwart en witagtig met eenige ligte tinten van ros; de zwarte ringen hadden meer breedte naar het einde van den ftaart.    BESCHRYVING VAN DE GENETKAT. zo? Lengte des geheelen lighaams in een regte lyn gemeeten van , ™eten' dl'iraen > einde van den bek tot aan den aars . Sferen van Jiet Hoogte van het voordel . * * ?• 5. o. Hoogte van het agterftel . ' ' • o. 7. o. LehfofdV£in k°P Va" h£t dnde Va" den bek tot'aan '(W °' °" °' Omtrek van het einde van d'en bek ' o. 3. i. Omtrek van de opening des monds ' • o. 2. 6. Afftand tuffchen de beide neusgaten ' • o. 2. 4. M\ onogtu(rchen het einde van den bek 011 den voorften hock v<™ °' °' 3' Afftand tuffchen den agtêrften hoek en 't oor * °' ?* z' 0Sl^Mtalt,O]tak,«tai«'™ •'• • o. o. I TfiSS gebeten0""". *? °°8M ™'«e"s di " °' * Dezelfde afftand in een regte lyn gemeeten ' • o. o. 10. i^fë^^*m*\^™<»™t^^ .. o. 6. I: Omtrek van de bafisiop de uitwendige kromming gemeeten' o V o Afftand tuffchen de beide ooren om Taag gemeeten o' / l' Lengte van den hals . ' T' 3- Omtrek van den hals . " * • ■ o. 2. 6. Omtrek van't lighaam agter de voorfte pootén geme'eten ' o 6 o Omtrek op de dikfte plaats genomen . fellt-Lten ..•-.-.©. 6. 9. Omtrek voor de agterfte pooten genomen ' ' ' °' 9' °' Lengte van den ftomp des ftaarts ' 7' 7" °' Omtrek van den ftaart aan't begin van den ftomp .' - ' o l' n" df hand" V°0ram Van de" eHeb00g af tot aan 'f gcwr'igt v'an °" Breedte van den voorarm by den elleboog . «" « 6" Dikte van den voorarm ter zelfder plaats °* °' IO' Omtrek van 't gewrigt van de hand . o 7" Omtrek van den agtervoet . *• 7-- Lengte van het gewrigt van de hand af tot aan 't einde der nagelen o' r f' Lengte van het been van de knie af tot aan de hiel g o 1' I" Breedte van het bovenft des beens . V "* °' Dikte . • • • o. i; 3, Breedte ter plaatfe van d'e hiel " o. c. 9. Omtrek van den agtervoet . - ' * °* °' Lengte van de hiel af tot aan 't einde der nagelen ' o" T Breedte van den voorften voet . * 2- IO' Breedte van den agtêrften voet . °" °' 7- Lengte der grootfte nagelen . • • o. o. 8. Breedte aan de bafis ' °" • •• °. o. 1. Deze genetkat woog twee. pond veerden oneen en twee gros? de maag was zyde fchuinfch van de linker naar.de regter cn van voren naar agteren ui  SS8 DE NATUURLYKE HISTORIE, het netvlies verlengde zig zo verre als de darmen; men zag nog verder een gedeelte der hoornen van de lyfmoeder en van de blaas. De dunne darmen maakten groote omwentelingen, die zig in de verfcheidene ftreeken van den onderbuik uitftrekten: de blindedarm (PI. XXXV'L% j fi„ !.) Was boven in de navelftreek geplaatft en voorwaards gerigt; vervolgens verlengde zig de darmbuis in eene regte lyn tot aan den aars. De groote blindezak van de maag was weinig diep; de darmen geleeken veel naar die van de kat; de dunne darmen hadden alle ten naaftenby dezelfde dikte; hunne vliezen waren fterk en dik: de blindedarm (PI. XXXVII A fig. i ) hadt weinig lengte; hy was puntig, hauwèlyks konde men den kronkeldarm onderkennen in de darmbuis, omdat zy maar weinig lengte hadt van den blindendarm af tot aan den aars. De lever ftrekte zig wat ter regterzyde uit; zy beftondt uit vyf kwabben; de grootfte bevondt zig gedeeltelyk aan de linker maar ten grootften deele aan de regterzyde geplaatft; zy was door twee fplytingen in drie ftukken verdeeld ; de draagband liep door de eene en het galblaasje was geplaatft in de andere dier lplytiugen: de grootfte kwab na de eerfte was aan de hnkerzyde, 'de drie andere"aan de regter; de kleinfte van allen was aan den wortel van de lever vaft: dit ingewand woog een once zes gros; het was rosagtig van huiten en zwartagtig van binnen. De milt was geplaatft langs de groote kromming van de maag ; zy woog een gros en vier greinen; zy hadt de gewoone gedaante van dit ingewand en eene zwartagtige kleur. Het alvleefch maakte een zeer breeden band, en ftrekte zig uit op de maag van het begin van den twaalfvingerigendarm tot aan het onderfte einde van de milt: zyis my voorgekomen verlengingen te hebben ten naaftenby gelyk die van het wezeltje, maar ik heb dezelve niet ondeifcheidenlyk kunnen zien, -omdat de kleur van dit ingewand veranderd was, dewyl het dier al zo lang dood was geweeft. De re°ter nier fprong wat meer voor uit dan de linker, zy lagen'beide zeer weinig diep: ik heb niets van binnen kunnen onderfcheiden, omdat het bederf derzelver zelfftandigheid zeer week hadt gemaakt. Het zenuwagtig middelpunt van het middelrif was zeer weinig uitgeftrekt, -nauwelyks konde men deszelfs agterfte takken bemerken; het vleezig gedeelte was dik. , , De longen beftonden uit zes kwabben; daar waren er vier aan de regter en twee aan de hnkerzyde; van de vier aan de regterzyde waren 'er drie op een ry, en de vierde vondt zig digt by de bafis van 't hart geplaatft; de derde fcheen de grootfte van alle en de vierde was de kleinfte; de voorfte kwab van de regterzyde was door eene diepe uitranding in twee byna gelyke deeien gefcheiden. . Het hart was in 't midden van de borft geplaatft, fchuinfch van voren naar agteren en van de regter naar de hnkerzyde; het hadt een .ftompe punt en was byna rond. Het      BESCHRYVING VAN DE GENETKAT. 209 Het einde van de tong was gerond en zeer dun; het voorfte gedeelte hadt kleine tepeltjes agterwaards gerigt; zeer puntig en zig fterk venoonende: dit zelfde gedeelte van de tong was in 't midden doorfneeden door eene overlangfche voor, die zig met verlengde op het agterft gedeelte, waarvan de tepels zo klein waren, dat men moeite hadt dezelve te bemerken; maar daar waren twee zigtbaare kelkklieren, eene aan weerzyde, op twee lynen afftands van malkanderen, en verder eene derde kleinere, en in 't midden van de tong geplaatft; derwyze, dat zy met de twee andere een driehoek formeerde; de ftrotklap was puntig. Het verhemelte was doorfneeden door tien of twaalf vooren, die zeer onregelmaatig waren zo wel in haare rigting als in haare lengte; zy waren alle meer of min bolrond van voren; de herffenen woogen een en een half gros, en de agterherifenen zes-en-twintig grein. Daar waren maar vier mammen twee aan weerzyde van den buik. Deze genetkat was een wyfje; daar was tuffchen de klink(A,Pl.XXXVIII) en den aars (5) eene opening (C D), die gemeenfchap hadt met eene diepe holte van agt lynen op zommige plaatfen; de grond van deze holligheid was doorboord met twee openingen (E F); toen ik daar ftilets in bragt (G H), drongen zy beide door tot in het binnenft van een klier (A A, Pl. XXXIX) die tien lynen lengte en vyf dikte hadt; nadat ik deze klieren geopend had (A B C D, Pl. XXXV 11. fig. 2.) vond ik in 't binnenft eene holte (E F) waarin de ftilets (G H, Pl. XXXVII. fig. 2. en Pl. XXXVIII) ingegaan waren ; daar waren in deze holte hairtjes of vezels in de gedaante van hairtjes, van eene roffe kleur (a); zommige waren vaft aan de wanden der holligheid (C D, Pl. XXXVIl. fig. 2.)? de andere waren vermengd met eene vettige ftof, die eene lyvigheid hadt van pomade, eene geelagtige kleur, en een reuk naar dien van muskus zweemende, maar minder fterk; deze ftof vattede vuur aan de vlam van een kaars, en gebrand zynde hadt zy een zeer onaangenaame lugt: ik heb in de zelfftandigheid van elk dezer klieren eene menigte kleine holligheden gevonden, ten naaftenby als in een fpons of in puimfteen; deze holligheden waren vol van eene geelagtige en riekende olie, die door de buizen viel in de bewaarplaats van 't midden der klier, alwaar de olie verdikte: dezelve met het vergrootglas befchouwende heb ik daar die zydeagtige vezels niet in gevonden , waarvan de Hr. Moranj, in de civet gewaagt: het is my voorgekomen, dat de kleine holligheden dezer klieren, die zo veele blaasjes waren, met malkanderen gemeenfchap hadden, maar deze werktuigen waren al te veel befchadigd door de bederving, om nauwkeurig befchreeven te kunnen worden. De fchede (/ K, Pl. XXXVII, fig. 2) geopend zynde, vertoonden zig de kittelaar- (ƒ), de opening (L) van den pisgang, en die (K) van de lyfmoeder (M, Pl. XXXVH.fig. 2.enB, Pl. XXXIX) zeer onderfcheiden: "de hoor- (a) Zy zyn my voorgekomen te gelyken naar dra, welke door den Hr. Morand zyn waargenomen, Mémoires de ï'Academie royale des Sciences, Ann. 1728. p»g. 407. en door den Hr. de la Peyrojnnie, Ann. 1731. pag. 449. IX. Deel. Dd  a*o DE NATUURLYKE HISTORIE, nen (N O, Pl. XXXVIl.fig. 2. KL, Pl. XXXVIII. enC D, PL XXXIX) van de lyfmoeder waren in eene regte lyn; toen de hoorn van de regterzyde geopend was, bevonden zig de binnenwanden (N, Pl XXXVII $Vv}/rnV ghP /?e zaadballen ( P 2.» Pi- XXXVII, en fig. 1'M M Pl XXXVIII, en E E, PL XXXIX) waren van eene eyrondagtige gedaante- ?d; vvvATp Tnlle niet S",kleine bobbeltjes gezien; de trompetten (Pl. XXXVII R R, fig. 2, iV N, Pl. XXXVIII en F F, PL XXXIX) vTyyyJ^'/^TS (PL XKXFU 5' 2' °> Pl- XXXniI en G, Pl. xxxix) hadt de figuur van een ey, waarvan het dik einde naar den kant Sli/x)pisgan§ was (P/'XXXFH T'fië' 2' p*PL XXXl/IH ™ H> Pt Boven de klieren van de reukftof waren twee beurzen (PL XXXVII V fi Dikte van 't alvleefch ... • P. o. 2. ' Lengte der nieren ... o °' Breedte ... °* *• 4? Dikte . . . ' ' • °- o. 10. Lengte van het zenuwagtig middelpunt van de holle ader af tot aan ' °' 5' . de punt .... Breedte . . . ' o. o. 6. BrSdhetVborftbeen °Zig gedeelte tufrchen het zenuwagtig' middêlpunt°' °' Breedte van ydere zyde van het zenuwagtig middelpunt* ' o l' ï Omtrek van de bafis van't hart . . * 5> Hoogte van de punt af tot aan 't begin van de longflagider .* o' t' 5' Hoogte van de punt af tot aan den longezak . ó t' j" Middellyn van de groote flagader van buiten tot buiten gemeeten o' o o" Lengte van de tong . ^ . ° © Lengte van het voorfte gedeelte van'het toompje af tot aan 't einde, o o \°r' Breedte van de tong . o Breedte van de vooren van 1 verhemelte '. . ' • ' 0' o Hoogte van de randen ... " o' ' Lengte van de randen van den ingang van 't ft'rottenhoofd '. . o. o' S' Lengte der herffenen . ' ï "* - 3* Breedte ... °' *• 3- Dikte . .. o' °' IOi' Lengte der agterherifenen . °" ?• Breedte . . • • • „ o. o. 6. Dikte . . .' ' o °' 6' Afftand tuffchen den aars en de klink . . '. * ó o 4' Lengte van de klink . . . °* 7- Lengte van de fchede . ... .% °' 3- Omtrek aan de dikfte plaats . . * . ' ?• Omtrek aan de dunfte plaats . o' r' Groote omtrek van de blaas . " S' 6" Kleine omtrek . . • . ' , ' * o « Lengte van de pisbuis . . °*' Omtrek . . . ."'ooi Lengte van het lighaam en den hals van de lyfmoeder ' o X „4ir' Omtrek . . . . . .' o' 0' Lengte der hoornen van de lyfmoeder . , o' t' s Omtrek op de dikfte plaatfen . . o' o ■ Omtrek aan 't einde van yderen hoorn . . *. o' o Afftand in een regte lyn tuffchen de zaadballen en het einde van den ' ' ^ 'hoorn . • Lengte van de kromme-lyn, die de trompet doorloopt .' . o' ?" « Lengte der zaadballen , o' o • Dd 2 " 3*'  ais DE NATUURLYKE HISTORIE, _ voeten, duimen, lynen. Breedte .- .- . - . .0.0. 2. Dikte . . . . o. o. 1^. De kop van 't geraamte (TV. XL) van de genetkat was zeer verlengd; hy gelykt veel naar dien van den vos, fchoon de bek minder lang, het voorhoofd verhevener, de kruin holronder is, en de breedte des hoofds, ter plaatfe der jukbeemge boogen genomen, naar evenredigheid zyner lengte, minder is van het einde van den bek genomen tot aan het einde van de kam door 't agterhoofdsbeen geformeerd. De tanden zyn ten getale van veertig ; twintig in yder kaakbeen; te weeten zes fnytanden, en van weerskanten een hondstand en zes baktanden ; dus heeft de genetkat in het bovenft kaakbeen twee tanden meer dan de huis-marter•; de laatfte van ydere zyde is wat grooter dan de eerfte, en kleiner dan de vier andere; voorliet overige gelyken de tanden van de genetkat byna geheel naar, en beantwoorden aan, die van den huis-marter. Het doornagtig uitfteekzel van het tweede nekwervelbeen was veel meer voorwaards dan agterwaards verlengd; deszelfs bovenfte gedeelte maakte eene regte lyn, evenwydig met de lengte van den hals van het dier, uitgezonderd op het voorfte einde dat gerond was: de onderfte tak der dwarfche uitfteekzels van het zesde wervelbeen hadt byna geene uitranding; de doornagtige uitfteekzels der vyf laatfte wervelbeenderen waren lang, byzondwlyk die. van het zevende. Daar zyn dertien rugwervelbeenderen; de doornagtige uitfteekzels der negen eerfte waren agterwaards hellende, dat van het tiende was regt, en de andere helden voorwaards; van dertien ribben zyn negen waare en vier valfche; het borftbeen beftaat uit agt beenderen; de eerfte ribben geledigen zig aan weerzyde van het middelgedeelte van het eerfte been; de geleding der tweede ribben is tuffchen het eerfte en tweede, die der derde ribben tuffchen het tweede en derde, en dus vervolgens tot de agtfte en negende ribben, die zig tuffchen de zevende en agtfte 'beenderen .van 't borftbeen geledigen. De lenden-wervelbeenderen zyn ten getale van zeven; de dwarfche uitfteekzels der eerfte zyn zeer klein, maar die der andere zyn des te langer naarmaate het wervelbeen, waarvan zy afhangen, nader by het heiligbeen is; alle deze uitfteekzels, met uitzondering van die van het eerfte wervelbeen, zyn voorwaards hellende. Het heiligbeen beftondt uit drie valfche wervelbeenderen en de ftaart uit agt-en-twintig; de beenderen van 't bekken zyn my niet voorgekomen van die van de kat te.verfchillen, dan daar in, dat de goot veel korter, en de eyronde gaten langer waren.. De fchouderbeenderen, de vier beenen, en de voeten geleeken byna geheeilyk naar die van de kat, uitgezonderd de verfchillende maaten, waarvan, men uit de volgende lyft zal kunnen oordeelen; en den vinger, die 'er meer is in de agterfte voeten van de genetkat dan in die van.de kat..    BESCHRYVING VAN DE GENETKAT, *#3 Lengte van den kop, van het einde van het bovenft kaakbeen tot™"™' dUimen' *m' aan t agterhoofd . ... De grootfte breedte van den kop . t ' *» Lengte van het onderft kaakbeen van deszelfs voorfte einde af tot ' 7' aan den agtêrften rand van het knokkelwyze uitfteekzel o Breedte ter plaatfe van de hondstanden . . ' * ' o n' oi Breedte van het bovenft kaakbeen ter plaatfe der fnytanden ' o o o Breedte ter plaatfe van de hondstanden . . " " o" o Afftand tuifchen de ooghollen en de opening der neusgaten ' o' n q Lengte van deze opening . . . ö ' ' L' °' Breedte . . . . ' o I Lengte der eigenlyke neusbeenderen . . * 0" °' 2q2* Breedte aan de breedfte plaats » . . o' o o Hoogte der ooghollen ... , ' °' ~' Lengte der langfte fnytanden buiten 't been . . * . 0" 0* ?\ Lengte der langfte hondstanden . . . . o' r-' Breedte aan de bafis . . . . * o" o 4I Lengte der grootfte baktanden buiten 't been . * . " 0' °' 1 F " Breedte ... " I* 2"2' Dikte . . . ... 0* °' 3- Breedte van het gat des eerften wervelbeens van boven naar bene- ' ' 2' den . . . . e < j Lengte van den eenen kant naar den anderen *.. ." . c' °' f*' Breedte van het eerfte wervelbeen op de dwarfche uitfteekzels' ge- ' meeten ... ... . o Lengte van de dwarfche uitfteekzels van voren naar agteren '. . o' l' 6 Lengte van het lighaam des tweeden wervelbeens . ' * b* oi. «' Hoogte van het doornagtig uitfteekzel ... o' o' oi" Breedte . . . . * o' o o>" Lengte van het doornagtig uitfteekzel van het tweede rug-wervel- ' ' been, dat het langft is . . . . 007 Lengte van het lighaam des laatften wervelbeens dat het'langft'is ©' o' < Lengte der eerfte ribben . . . . . * o' o" 7' Afftand tuffchen de eerfte ribben op de breedfte plaats . 0 0 7 Lengte van de negende, die de langfte is ... 0 f [ Lengte van de laatfte der valfche ribben . . .. ' 0' / 6 Breedte van de breedfte rib . . .. . . ' © o ' 1' 'Lengte van het borftbeen . . . ' . ' . o. "* 4!' Lengte van het eerfte beentje dat het langft is . . " . 0* a" Lengte van het lighaam des zesden lendenwervelbeens, dat het langft " ' Hoogte van het doornagtig uitfteekzel van het zesde wervelbeen , °' °' 6' dat het hoogft is . . . . . o. o " i Lengte van het bykomend uitfteekzel des zesden wervelbeens, ' ' dat het langft is . . . • . .■ o. o < Lengte van het heiligbeen . . . . .* o! o' 11' Breedte van het voorfte gedeelte " 0', 0' Q* Lengte van het langfte valfche wervelbeen van den ftaart . . ' . o.' o' 7' Breedte van het voorfte gedeelte van het heupbeen . . . c. o' - Hoogte van het been van het midden der panswyze holligheid . o' x' o! D4 3, -  314 DE NATU ÜR L Y K E HISTORIE, Middellyn Vatl deze holligheid voeten, duimen, lynea. Lengte van de goot . . . o ° o Breedte in 't midden ... °' x' Diepte . . . *. ' °' °' %• Lengte der eyronde gaten . . " o' o' 6-"- Breedte . . . o' o' cl' Breedte van t bekken . .. 0' Q" %Y Iio°gte • • . .' o. o. ilf Lengte van 't fchouderblad . t o i 10 Breedte aan de breedfte plaats . . * o i i Breedte aan de fmalfte plaats . . . " jj G' Q' „i Hoogte van den doorn op de verhevenfte plaats . ." o' o' r Lengte van het fchouderbeen . . . 0#' „' ?' Omtrek aan de kleinfte plaats . . /* o." ó" 7 Omtrek van deszelfs hoofd . . _ " Q" 'c' /i Breedte van het onderft gedeelte . Q\ 0* gf* Lengte van de ellepyp . . . . , , c* „* J Lengte van de elleboogknokkel . . . . ©* o q Lengte van het ftraalbeen .. . . . o. 1'. it' Lengte van het dijbeen .. . , 0' „' g" Middellyn van deszelfs hoofd . < \ 0.0 2*. Omtrek van't midden des beens . , " o.' o' 8-^' Breedte van het onderfte einde . . . . " . o! o 6. Lengte der kniefchyven . . ,"' .' .' o! o! qiLengte van het fcheenbeen . . . Q' a' 10! * Breedte van deszelfs hoofd „ t* 0'# 0'# Omtrek van't midden des beens . . . . o'. o'. B Breedte van het onderfte einde van het fcheenbeen . o. o 4' Lengte van het kuitbeen , . o. 2.' 7 Omtrek op de dunfte plaats .. . , . . co. £ Hoogte van de voorhand . . . . ' . .c' ol 2! Lengte van het hielbeen . . ...'.0.0! 8* Lengte van het eerfte been der agterhand dat het kortft' is . . . 0°. o! qJ-. Lengte van het derde been, dat het langft is . . .0. o. tK Lengte van het eerfte been van den agtervoet, dat bet kortft is . . . o.' o. 8l Lengte van het derde been, dat het langde is . . . . o. 1. 1. Lengte van den eerften regel van den middelften vinger van den voorften voet . . . . o. o. «x. Lengte van den tweeden regel . . ... o'. o! Lengte van den derden ..... .0.' o.' 2! Lengte van den eerften regel van den duim ... . o'. o'. ai. Lengte van den tweeden ... . 0_ Q] Lengte van den eerften regel van den middelften vinger des agtêrften voets . . . . .. o. o. jx Lengte van den tweeden regel . . . . . o. c. a7 Lengte van den derden . ." . . D. o'. 2X. Lengte van den eerften van den duim ... o. o. 3!" Lengte van den tweeden .. . . . . o. 0. 2*  BESCHRYVING VAN HET KABINET. 215 BESCHRYVING VAN DAT GEDEELTE VAN HET KABINET, HETWELK BETREKKING HEEFT TOT DE NATUURLYKE HISTORIE VAN DEN CARACAL, DE HYAENA, DE ZIBET,, DE CIVET, EN DE GENETKAT. No. MCCXVI1I. Het geraamte van een caracal. ™!!SnS geuraa™te' Welk,ten onde^erpe voor de befchryving en de af meetingen der beenderen van den caracal gediend heeft: de3 hoek Widelmkerzyde.van de goot, door de vereeniging der fchaaiSn heiSeenen SSVÏ taXn^ hdlene" & ™a^fdn St doe" eene oreuK van het heupbeen veroorzaakt te zyn: daar is een srnnr hPPn Wtwas dat het bovenmiddelfte gedeelte van de regter % omvang? me^ ziet to^to oS^^6 0P/e rCgtf Z"de ™n hetVab1venfteLakneen , voor het ooghol, en aan t einde van 't onderft kaakbeen ter td-mff* der twee fnytanden van 't midden en van de tweede dVra^JT diè n dikwfis plaats by de dieren, welken men opfluit; de beroovinTvan de vrve 6t g?r£k Van beweegin§ veroorzaaken hun nogTeSÖn anS ziektens, en daar zyn veelen dezer dieren die daarvan fterven iv°' mpot' Set ton&beetl van een caracal. in o. IVJULAX. Het roedebeen van een caracal. MfèSSËggZZdie van d"kat: het roedebeeiltie van deir No. DCCCLXXIV. Het vel van een hyaena. • r lf1$ °P|'eZet; het ë^eeltQ, 't welk den kop van de hyaena bedek-e ffchiktop den ontvleefchden kop van een wolf, wiens ffiww! ^vS^V6^'^^ Zyn' Z0dat men de tanden'ziet van den vvo ? öt Zn d^ealSVdaie vfn ÏT ^ ^ kleurCn Van * hakvSt vef SS^^^^^1^^ * onderwerpe voor de No. DCCCLXXV. De tong van een hyaena. ^•iien.n1£t Trf?^', die in wyngeeft is, de tepeltjes van verfchillen'e dikte en verfchillende gedaanten, die op blz. i69.van dit D^SS^l  216 DE NATUURLYKE HISTORIE, No. DCCCLXXVI. De teeldeelen van eene hyaena. De zonderlinge gedaante van het hoofdje, de zaadblaasjes, de voorftanders , en de klieren, daar de ontlaftbuis op uitloopt in den pisgang by de fplitüng der fponsagtige lighaamen, zyn zeer zigtbaar in dit ftuk, datinwyngeeft bewaard wordt. No. DCCCLXXVII. De beurs^ die tuffchen den aars en den jlaart van de hyaena is. Dit ftuk is in wyngeeft; men ziet daar op alle de klieren die de beurs omringen , en men onderi'cheidt 'er de korrels en de troffen, die zy formeeren. No, DCCCLXXVIII. Het geraamte van een hyaena. Het is 't geraamte, dat ten onderwerpe voor de befchryving en de afmeetingen van dit dier gediend heeft: de lengte is van twee voet zeven duim drie lynen van het einde der kaakbeenen tot aan 't agterft einde van liet heiligbeen; de kop heeft een voet drie duim en drie lynen omtrek, aan de dikfte plaats gemeeten: het zeftiende rugwervelbeen van dit geraamte heeft flegts een dwarfch uitfteekzel aan de hnkerzyde in plaats van de valfche rib, die aan de regterzyde is. No. DCCCLXX1X. Ander geraamte van een hyaena. Dit geraamte is grooter dan dat onder het vorige Numero gemeld; maar het verfchilt 'er niet van, dan voor zo verre het zeftiende rugwervelbeen een valfch wervelbeen heeft aan de linker gelyk aan de regterzyde; ik heb het zelfde maakzel gevonden in een andere hyaena, die ik onderzogt heb; die, waarvan wy hier fpreeken, heeft twee voet elf duim lengte van het einde der kaakbeenen tot aan 't agterft einde van 't heiligbeen; de kop heeft negen duim lengte, vyf duim en tien lynen breedte, en een voet drie duim en agt lynen omtrek; het armbeen heeft zeven duim zeven lynen lengte, de ellepyp negen duim twee lynen, het dijbeen agt duim, en het been van den poot zeven duim. No. DCCCLXXX. Reuk/lof van de zibet. Deze zelfftandigheid is draadig; zy verfpreidt een zeer doordringenden en zeer milden reuk van muskus. No. DCCCLXXXI. Het geraamte van een zibet. Het is dat geraamte, waar naar de befchryving der beenderen van de zibet gemaakt is, en waar naar de maaten genomen zyn; het heeft twee voet een duim en vier lynen lengte van het einde der kaakbeenen tot aan het agterft einde van het heiligbeen; de omtrek van den kop aan de dikfte plaars was van zeven duim en agt lynen. No. DCCCLXXXII. Het tongbeen van eene zibet. Dit been beftaat uit negen ftukken : de eerfte beenderen zyn de langfte, en de derde hebben veel minder lengte dan de tweede, die ten naaftenby zo lang zyn als de eerfte. No. DCCCLXXXIII. Het geraamte van eene civet. Dit geraamte heeft ten onderwerpe gediend voor de befchryving der afmeetingen van de voornaame beenderen van de civet; deszelfs lengte is van twee voet  BESCHRYVING VAN HET KABINET. &1? voet tien lynen van het einde der kaakbeenen tot aan 't agterfte einde van het heiligbeen; de kop heeft zeven duim eene lyn omtrek op de dikfte plaats. No. DCCCLXXX1V. Het tongbeen van eene civet. Dit been beftaat uit negen ftukken gelyk dat van de zibet, maar het verfchilt voornaamlyk in dit opzigt van hetzelve, dat het middelft beentje langer is. No. DCCCLXXXV. De beurfen van eene genetkat. % De zelfftandigheid dezer beurfen is droog zonder bederving bewaard • zv is vetagtig en olieagtig; zy verfpreidt eene valfche lugt van muskus, die fterk en onaangenaam is. 0,1 ^ No. DCCCLXXXVI. Het geraamte van eene genetkat. Dit geraamte heeft ten onderwerpe gediend voor de befchryving en de afmeetingen der beenderen van de genetkat; zyne lengte is van een voet twee duim vyf lynen van het einde der kaakbeenen tot aan het agterft einde van het heiligbeen; de kop heeft vier duim vyf lynen omtrek, aan de dikfte plaats gemeeten. ö Einde van het negende Deel. ^^^^^^^^^^^^^^ IX. Deel. Ee  2l8 BERIGT AAN DEN BINDER. M Regende Deel zyn XL Planten, die op de volgende wyze moeten ingezet worden. ■ & y Plaat I en II. ; . . . III en IV. . . pagina 54. . . . V, VI en VIL . * * • 58. . . . VIII. . 60. . . . IX. • • . 64. . . . x. . . * • • • 80. . . . XI, XII, XIII en XIV. ' . ' * 8l- . . . XV en XVI. . .9*. , . ... XVII . * 100. . . . XVIII. . ' 109. . . . XIX. . * 11b*. . . . XX. • 124. . . . XXI. . . * * • 130. . . . XXII. . * 138. . . . XXIII. . ' 142. . . . XXIV. . 145. . . . XXV. . * 152. . . . XXVI en XXVII. ' l66- . . . XXVIII en XXIX. ' * * l68- . . . xxx. . .... . I7D . . . xxxi. . • * 173. . . . XXXII en XXXIII. ' ' * * • 188. . . . XXXIV. . ' 190. . . . XXXV. . * 198. . . . XXXVI. . T 2c2. . • . XXXVII en xxxvni. ' ' 2o6- ■ • . XXXLX. ' 208. • • • XL. ' * * • • 209. 212.