DE ALGEMEENE EN BYZONDERE NATUURLYKE HISTORIE. TWAALFDE DEEL.   DE ALGEMEENE EN BYZONDERE NATUURLYKE HISTORIE, MET DE BESCHRYVING VAN DES KONINGS KABINET. DOOR DE Heeren DE B UFFON EN DAUBENTOK TWAALFDE DEEL. TE AMSTERDAM, % H. S C H N E I D E R. M DCC LXXXI. Met Privilegie van de Heeren Staaten van Holland en m/tvriesland.   INHOUD. VAN DIT DEEL. De Natuur, tweede Beschouwing. D De Zebra. . , *• De Kwagga. . I3' Het Rivier paard. . 12 7- De Eland en het Rendier. . 3°* De Steenbok, de Gems- en andere Bokken en Geiten • J9' De Saiga. . ïo9' De Gazelles. ' J45- De Bofchbok. \ ' J47- De Bubalus, en andere Dieren* enz. ' l84' De Condoma. ' * ^9. De Guib. / ' ' 2°3De Grimme. * 205« De Indifche-Rhebok. ' 2o6' De kleine Rhebokjes. ' ' 2o8> De Mazames. . * 2I2De Coudous. ' ' ' 21 tijzet Muskus-dier. ' 24rDe Babirouffa. ' * 243De Cabiai. / ' * 253. Het Stekel.varken. ' z56' De Cocndou. ' ■ ' 2 68. De Urfon. ' ' 278. De Tanrec en de Tendrac. ' 2?2* 285. Door den Hr. de Buffon. Vrtaald Door den Hr. C. van Engelen. Befchryving van den Zebra. Waarneemingen over het Rivierpaard.' s' 2°' Befchryving van het Rivierpaard, ' s^ Befchryving van dat gedeelte van het Kabinet, dat betrekking heeft ^ tot de Natuurlyke Hijlorie van den Zebra en het Ri vierpaard. Befchryving van het Rendier. * 74. .3 • • 98.  Befchryving van dat gedeelte van het Kabinet, dat betrekking heeft tot de Natuurlyke Hijlorie van den Eland en het Rendier. . • • Pag. 103. Befchryving van den Steenbok. • . 125. Befchryving van den Gemsbok. • . 132. Befchryving van den Bok van 'Juda. . . 138. Befchryying van dat gedeelte van het Kabinet, dat betrekking heeft tót de Natuurlyke Hiftorie van den Steenbok* den Capricornus, den Gemsbok, en den Bok van Juda. 143. Befchryving van de Gazelle. . . • 171. Befchryving van den Kevel. . . . 177. Befchryving van de Korine. . . • 179* Befchryving van het hoofd van den Kob. . . 183. Befchryving van dat gedeelte van het Kabinet,dat betrekking heeft tot de Natuurlyke Hiftorie van den Saiga, van de Gazelle , van den Kevel, van de Korine, van de Tzeiran , van de Algazelle, van den Pafan, en van den Antilope. 185. Befchryving van de Ooflerfche- en Weflerfche- Bezoardfteenen. 190. Befchryving van den Guib. . . • 221. Befchryying yan de Grimme. . . • 223. Befchryying van dat gedeelte van het Kabinet, dat betrekking heeft tot de Natuurlyke Hijlorie van den Bubalus, den Condoma en den Guib. . . • 225. Befchryying van den kleinen Rhebok. . . 231. Befchryying yan den Cariacou. . . . 235. Befchryving van dat gedeelte van het Kabinet, dat betrekking heeft tot de Natuurlyke Hijlorie der kleine Rhebok]'es, yan de Cariacou, van den Condous, en van het Muskus-dier. 250. Befchryying van den Cabiai. . . 258. Befchryying yan het Stekel-varken. . . 272. Befchryying yan den Coendou. . . . 281. Befchryying van den Urfon. . . \ 284. Befchryying van den Tendrac en den Tanrec. . 287. Befchryving van dat gedeelte van het Kabinet, dat betrekking heeft tot de Natuurlyke Hiftorie yan de Babirouffa, den Cabiai, het Stekel-yarken, den Coendou, den Urfon, den Tanrec, den Tendrac, en den Caracal. . 288. Door den Hr. Daubenton. V'.rtaald Door den Hr. J. Voegen van Engelen, Adf inkt Sta Is - Dctlor te Leyden. D E  DE ALGEMEENE EN BYZONDERE NATUURLYKE HISTORIE- DE NATUUR. TWEEDE BESCHOUWING, Ee n Individu , een afzonderlyk Wezen , van welke foort het zyn moge, is een louter mets in het Heelal; honderd Individu's zyn nog een louter mets, duizend zyn nog niets; de foorten zyn de eenige wezens der Natuur. Uit zyn aanhoudende wezens, zo oud, zo duurzaam,als de Natuur zelve welken wy, om alles beter te beoordeelen, niet meer befchomven als eene verzameling of eene agtervolgmg, van gelyke Individu's, maar als een Geheel onafhankelyk van het getal, onafhankelyk van den tydj een Geheel altvd leevende, altyd het zelfde; een Geheel, dat in de werken der Scheppink voor Een geteld is, en dat,bygevolg,niet meer dan eene Eenheid in de Natuur maakt. Van alle deze eenheden is hetmenfchelyk geflachthet eerftede andere van den olyfant tot aan de myt, van den ceder tot aan de hvfoop, zyn:in de tweede en derde linie; en, fchoon verfchillende in gedaante, mzelfftandigheid, en zelfs in leven, houdt elke foort echter haare bvzondere plaats, beftaat door zig zelve, verdedigt zig tegendeandere, en i  2 ' D E NA T UURLYKE HISTORIE le maaken en vertoonen zy de leevende Natuur, die zig ftaande houdt,enzig zal blyven ftaande houden, gelyk zy zig tot hier toe ftaande gehouden heeft. Een dag een eeuw, een tydperk: alle de verdedingen van den tyd,maaken geene wezendlyke deelen daar van, noch zyn brokken van haare duurzaamheid De tyd zelf is niet betreklyk dan tot Individu's, tot wezens, die flegts eene vlugtige beftaanlykheid hebben, maar gelyk die der foorten ftandvastig is zo maakt haare aanhoudende duurzaamheid en haar verfchil het getalLaat ons dan de foorten tellen, laat ons dezelve een gelyk regt toeftaan op de gunften der Natuur; Zy zyn haar alle even waard, naardien zy aan elk derfelver de middelen heeft gefchonken om tebeftaan, en om zo lang te beftaan als zy zelve. . ' , , . T ., Laat ons meer doen! laat ons thans de foort in de plaats van het Individu ftellen Men heeft gezien, hoedanig het fchouwtoneel der Natuur voor den menfch is; dat men zig thans verbeelde, hoedanig het gezigt daar van zyn zoude vooreen wezen, dat het geheele menfchelyk geflacht vertoont. Als wy in een fchoone lentedag de groente zien herboren worden, de bloemen ontluiken, alle zaaden uitbotten ; als wy de byën zien herleeven, den oyevaar zien aankomen, de nagtegaal zyne liefde hooren zingen ; als wy den ram zien fpringen, den ftier hooren loeyen, alle leevende wezens malkanderen zien opzoeken, en zig te famen voegen om andere van hunne foort te teelen,_dan hebben wv geen ander denkbeeld, dan van eene nieuwe hervoortbrenging, en een nieuw leven. Als wy in het grauwe jaargetyde der koude en vorst de Natuuren onverfchillig zien worden, de dieren malkanderen zien ontwyken in plaats van malkanderen op te zoeken, de lugtbewooners ons klimaat verlaten , die des waters, onder een gewelf van ys hunne vryheid verliezen, alle infekten omkomen of verdwynen, de meefte dieren zig wykplaatfen zien graven, en in een ftaat van verdooving ftorten; als wy het aardryk hard zien worden, de planten verdorren, de boomen, van blad en vrugt beroofd, zien krommen en nederzakken onder het gewigt vanfneeuw ofyzel, vertoont alles het denkbeeld van kwyning en vernietiging; maar deze denkbeelden yan vernieuwing en verdelging, of liever deze afbeeldingen van dood en leven, hoe groot, hoe algemeen, dezelve ookfchynen mogen, zyn niet dan Individueel, en betreffen flegts een gedeelte der foorten. De menfch als afzonderlyk, als op zig zeiven beftaande, beoordeelt dus de Natuur; maar het wezen, het welk wy in de plaats van de geheele foort gefteld hebben, beoordeelt haar meer in 't groot, meer in het algemeen. Het ziet in die verdelging, in die vernieuwing, in alle die opvolgingen, niet dan aanhoudende duurzaamheid. Het faifoen van een jaar is voor hem het zelfde als van een vorig jaar, het zelfde als van alle eeuwen, het duizendfte dier in de orde der gellagten is voor hem het zelfde als het eerfte dier. En inderdaad, zo wy altyd leefden, zo wy altyd beftonden, zo alle wezens, die ons omringen, zodanig als zy zyn, insgelyks altyd beftonden, en alles geduung was, gelyk het heden is, zou het denkbeeld van den tyd verdwynen, en het Individu zoude de foort worden. En waarom zouden wy de Natuur,voor eenige oogenblikken, niet onder  DE NATUUR, TWEEDE BESCHOUWING. 3 dit nieuwe gezigtpunt befchouwen? Inderwaarheid een menfch in de we reld treedende, komt u t de duifternis: zvne ziel i«™TuirZ ? r . hy wordt geboren zonder kennis, gelykdonder verdedS dan lydende hoedanigheden ^hfk^n^ werpen ontvangen , en zyne werktuigen door dezelve htm L^n ^ hcht fchittert langen tyd voor zyne oogen eer her t«ï u „ KS884 ontvangt hy alles van de Natuu/, e^feeft Haar ieTs weder8 zyne zintuigen vaster zyn geworden, lodra %^^Sj^L^S vergelyken, keert hy die gewaarwordingen, keert hy^Sv^ laar he? Heelal te rug. Hy vormt denkbeelden, hy ftrekt die uk voeil haar W De menfch, en vooral de geoeffende menfch, is niet m^^dJ^-l' beftaat niet meer in zig zelven alleen,hy vertoont tegrootVr,ideële de f^' heele foort, het geheele menfchelvk Pelhvt 1, ë™ucen aeeie de ge- kundighedenvanVeoX^fekwlSiwdËlJS? b£gonnen m£t dle den, om zo te fpreken, dezelfde perfoonen me hZ en' y W°r" wyder M| Hy is „iet mear een enkel Indivilu |dy™e ïïértotTiS ftroom der tyden , die alle de Individu's van 't Heelal aa^neÏÏ ^ m Waartoe dient dan die pragtige toeftel van voomeelingen èn gefloten 7 Sïnröf^ vervullen? Van waar komen die b^kn^^d^L^fd^da leven die wetten van groeijen en afnemen, alle di^wS^J 1? 9rï derlyke wezens van vdere foort alle di- ,Jni0„ j wmeimêen der afzonen dezelfde vnoir ï" VL E 1 , vermeuwde vertooningen van eene en aezeiide zaak * Zy houden vast aan het wezen zelve der Narïmr tn E «eene bewegen der toe^K^fe^,^  4 DE NATUUR LYLE HISTORIE Airdbol voortgebragt. De doordringende kragten, daar die groote lighaa™Si medeS zfn, waardoor zy van verre en wederkerig op malkandeSn werLn beziele^ ook ydere atcmus, yder ondeelbaar deeltje der ftofe, STdS wederkeerige neiging van alle de deelen op malkander is de eafte Snd der wezens, het beginzll van den famenhang der dingen, en het fteunïd^eSiüe.de volmaakt overeenkomftige werking enwederwerking fanTHeekl De groote famenvoegingen hebben al e de kleme betrekkingen en overeenkomften voorgebragt; zodra de beweging der Aarde om haafen «deleader duurzaamheid in dagenen nagten verded^ le Wende wezens, die de aarde bewoonen, hunnen tyd van licht en hunnen rvd^ vaï diüfternis hunnen tyd van waaken en hunnen tyd van flaapen. Een loc^ "ele evan de dierlyke huishouding, de van de werking dei: zinSicren0 en vanTe beweging der ledemaaten, is betreklyk tot deze eeifte So^ Zouden 'Ir f intuigen zyn, geopend voor het licht, in eene wereld , waarin eene eeuwigduurende nagt heerfchte ? Wp|rinjr De helling van den as der aarde brengt in haare jaarlykfche beweging rondom d Ion duurzaame beurtwiffelingen van hitte en koude voort welke ^ faifoenen of jaargetyden noemen; alle groeijende wezens hebben ook m t de boomen altyd groen, en ^D^ntfe %Sdd £r dieren en der planten is betreklyk tot de aleemeene maatigifg van den aardbol, dat is te zeggen tot den afftand waar oTzy^Tan d§e zon bevindt. Op een grooteren afftand zouden onze die, ren onze planten, niet kunnen leeVen noch groerjen; het water het vruchtmLWndfap'het bloed, alle andere vogten, zouden hunne vloeibaarheid verUezen Op een minderen afftand van de zon zouden zy in dampen wegvliegen, en ophouden water, vrugtmaakend fap en andere vogten te zyn; het | en het vuur zyn de élémenten des doods, de gemaatigde warmte is het eerfte beginzel des levens. r -j „ De levendige klompjes in alle de bewerktuigde hghaamen verfoeid, zyn „ en ten opzigtl van de werking, en ten opzigte vanhet getal, gelyk met de. toïie°sPvan het licht, die alle ftoffen treffen, en dezelve met hunne warmtedoordringen. Overal waar de zonneftraalen de aarde verwarmen kunnen verlevendigt zig haare oppervlakte, bedekt zig met groente, en bevolkt Smetdiefen; het ys zelf, zodra het water frrielt, fchynt bevrugt te worden Dit element is vrugtbaarer dan, het aardryk; het ontvangt met de warmte de beweging en het leven; de zee brengt in yder jaargetyde meer ton voort dan dl aarde voedt; zy brengt minder planten voort en ahe die dieren, die op de oppervlakte der wateren zwemmen, of die derzelves  DE NATUUR, TWEEDE BESCHOUWING. s diepten bewoonen , zyn, dewvl zv eefolr *ic a~ i kerden grond van beftin in d7groèSe Sf&JSfvST'iw verze" - van malkanderen tóleeven, ^ L Sa STS^^^' meer-dering of liever hnnne tallooze r*"1"86 ^ gediend Het lighaam van ydefdfe™?/ ™°X St f-Mfwi waarin de organifche werktuiglvke klomniec. , n PJ- ' s.een vorm > door den dood verdelgd, of lof den rlTf ?m/üe. dlerfn of gewasfen brute, deniet werktufgelyke deelen S^ZT^ ZJg gdyk maaken' ^ ren tot.de gewoone nSfla^felffl^^^ T'k£ werktuigelyke deelen, fteeds beftaanderwoJdlTaïo^e h^Z^V P° haamen opgenomen. Eerst door de eèwztflTLT bewerktuigde hgzwolgen door de dieren, die 2'metg2ïfSn°pS^pt,f V£rvolSens verzwagteling, tot onderhoud,at^i^fïï™**1* ^T" Zy ter °nt" derzelver leven uit, en, geduur£ vanïl^r^Tfvl™^''^1^** jende, bezielen zy'alle b&S^JÖ^vï ^a™*} voortvloeihandigheden is dan fteeds ^z^J^^^J^ Jfend/ zeJfdat is te zeggen door het onderfcheid deillrnZi t V6 gedaante> overvloed,^.de tyden der «Steï^gg^ het eSST mfekten, dtr ^-o?^^^^^^^ Lnfch.zyn onverfehillfg ^de^uurf 3 S SÏKf der^e^^ runderen gefchik/ vernielen^ BÊftiRÏÏE^JS korenairen vóór den oogst uitholen, dat in het ÏÏgS^ fc S de grootere foort van dieren tot den uiterllen hongersifoodgebra, worden doS de oneindige minderfoorten ;de Natuur is daarom nieS?volniet min der levendig, zybefchermt de eeneniet ten kofte vanTanlren zvhS vfug^ hetzelfde afdrukzel, als Daar beftaat dan op de aarde, en in de lusn en u * paalde hoeveelheid werktuigelyke flof die neSens h! fTi" f'"6 be~ den; daar beftaat, ter zelfderïyd een benaald^k ^ km wor" zizyn dezelfde werken; zy werken eveneens, en in dezelfde fS,.!^amen °P malkanderen maffa's, en afftanden; een bolletje water een 7 nl S,Van inhouden> of taal, wöktopeenande^dedtje;gehkde^dS^d, een deeitJe mezo, men die wetten van verwankhfpK^ de ™aai en, fchillende yan die der zwaarte heeftrbefchouwd ?cg h udüS Verre als verzelve wél begrepen, en wél aangevat te hebben" iïh ÏT ^ Van de' onderwerp in zyne geheele uitgeftrektheid te omtl §ebrek Van d" deheme fchelighaa-menniets/of byw nieft dot^ De 'F"1"' die in nge werking op malkanderen, omdat de W-C der wederkee- deel byna alles, wanneer de afftand klef„f ^ gr°0t Is> doet ^tegenmaan en de aarde, in plaats van eene fX^fl"1? met ^dien" de van een korte cylinder en van een «w£^eafe; beider hadden de de wet van haare wedetkeerige werking VmSni ^ rPheere,zouder figuur nietmerkelyk veranderd worden,«Sdï^m a°°r dat verf^ïl len der maan, en van die der aarde insgelyks maar\ ®md^n alle de deederdzyn, maarzo diezelfde bollen zefrCgeSï?^ Z0U vera»" malkanderen kwamen, zou de wet der wede£2 rIerden' die naby haamen zeer verfchillende fchynen, ^dalSm dier twee 4- van malkanderen, en betrekl/k ot de del en vaS eJkklmner dee4 veranderd zyn;zodra derhalven defigu^ee^eëï^a^d?, T'baazend z«« merking komt, en als een hoofdzaak befchomS J ? gmZeJ mede in aante veranderen, fchoon zy inderdaad d^ifdTb^• fch^ de ™  s DE NATUURLYKE HISTORIE Door die beginsel ge.eid.kan de ri*^» $P gaan om nog dieper intednngen m den.t^^^aSenftellen? Het liep, welke de fl^*S*£j££ ^^agtige «», water, de lugt, de aarox, uc ' - ■ ft begmzel- deelen, die zyn zekerlyk te fam^d ^^S^nte ons onbekend, is; onze aan malkanderen gelyk zyn maar wei^i g yeld nakomelingenzullen^net belnilt^^ van welke figuur de van kennis kunnen openen, en ten ™n J ™ ' het beginzel, dat wy elementen der Iighaamen zyn? ^^^S^w^en; Jlle ftof trekt nemingen, de kennis w**^*^^^ de rekening" van de figuur ftandigheid gekregen zullen heb ben^zuilen;zy ao & deszelfs famenftellende.deelen ^^g**^ S^kzilver op een volgrypen zo laat ons onderftdlerby ^5^^^^, dat dit vloeimaakte effen vlak tartende, door poe ^in^ ekeerde redenvan deteerbaar metaalIzig.onderling fteeds ^^^S der valfche pofitie zoeling des afftands, dan zal men d°«. d^f ^ deze figuur & dan ook ken, welke de figuur zy, die deze tacit geert. ödoor deze proef- die der famenftellende: dederi van van he£ vierkant tet ^SS; ^5^^S*JU de'wethaareraan. v^^ met gezien te hebben, dat af/ie.by/v°^e\reverfchiiiende fchynen dan omvan de algems-r%W4Xairde%etnd e m Ikanderen aantrekken even ^^todïS^tnSieW te vertoonen, dewyl die figuur veel deel heeft ^-^^^^^ Snnt van de inwendige famenftelr HT ^^«^SrfSSre ftoffe verbonden is. De grond het wehng der blJ^„ff ^Se ■ de mafla of inhoud, en het volumen of de omzen, van alle ftof is dezeüde cie maua , dezelfde zyn, zo trek, dat is tezeggen de voim de gedaante, zo ^ de figuur der famenftellende ^^^^gJ^Set ferfchillen dan digheid kan vane^^^SS2^Slende is. Die zelfftan-  DE NATUUR, TWEEDE BESCHOUWING. s SSM^ eene aanraaken, gelyke tusfchenruimtêni overiSn\??a ™ ■m pUnten kunnende vullen,terw^^ verzonder de minfte tusfchenruimten over te later P l 6 kTen lenigen, ken, die eens zo zwaar is als de Se M ^7°^ eeneftofFenW het oneindige, verfchillen kannen , bMt Lt^tr d.t >t6UUren hier' in fchillende figuuren van deelties nier ?T 5 j ê l' dat ,er Zo vee]e verwant daarin grenzenTn "zwS t^^ÊT*1?™^ lugt zyn de twee uiterften van aïi* AiZu a ê„ V ' net g°ud en de derBTatuur toegelaaten of gebezih f Mi ?S fiS?uren ^halven, die vat, en alle die, ;ve?kf zwaar? oi^t^m^^T ^ ^^ey^^yoortbr^gca^^^1^ handigheden zouden hebben ver^i^dS'ag 'Ëf^JSffT! M ^atum' « zelfs nauwkeurig gelyk zvn aan d?lwi noodzaaklyk gelyk moeten zyn, noch Hand beftaan; gef g Zr ^d^^^^ ^f*' die verdoor aftrekking, dat wy haar enkdTuSlmSe? ™ ne volmaakte teerlingen noch volmVpS^ f •' u *Zyn misfdnen gecniets zonder gedaante beftaat ïakte ^oten in het Heelal; maar gelyk heden de figuuren v n deSvèr eWnr' ver?ï^denheid der zelfftaSdi| dig die naby defpheer, ^^U^TvT^^ ™ ^ 'er noodwe^ ren, welke wy uitgedanhebber,tn andeTr£ regeJrnaatige figuu- volftrekte, het afgltto&ene Tl' >me" moeten. Het "auwkeungefhet kan in hetVezendlyk^befta nde nLr^f ^ °nZCn Secst ve"oont treklyk is, alles dooi'fffiEen efiT^" W°rden'omdat alles daar be-' alles zig door ongevoeligenldeS2 2 lan§zaamc;-overgangen gefchiedt, en ik van feene zelflt^^fp^ °P W?Ze' Wanneer teerlingfche deelen zou hefr£« dle geheel vol zoude zyn, omdat zy uit flegts half vol ^e^n^XA^A^^a ^ zdfflandigheid f die zonden hebben, zo zeg ik dua\£ JlT ^ ^ ££ne k,oo£ronde figuur dat diezdfïl^dighedelL«d^n^,^ ^6^6..en ik beweer niet, doorfchynende li^haame,^ % ' want men Zlet by ondervinding zyn, e/waarin efter ïe hoefSefd der fto^"» ^,dïgten ZWaar t? van de grootte der tusfchenruX»T J i ueer kleln ls' ln vergetyking welk deWe ftoffe&S y^elTn vdbe^"' ^ ë°J>^ De befchouwing van de krap-ren Aor tv - ^cvai. ke of verftandelykf werktulgkS; dt d^oeh^E? *? ^ dan de vereeniging onzer byzondere krakten en bengal, I ^a ^ met van werktuigen te maaken;Die kunst km*Z\?a 1P r ? tot de klInst hoofde van noodzaaklyklie èf en met h£pM 7 \ r?nd g^orden uit even als wy, daarin uiteemun? S gt T §em,ak; De ouden bebben wetenfchap7 inonze dafen on?to ^Zrf^u werkt^nde is eenè phen, van^isTOT^totD^ geboren. Alle de Philofo- « net volk gereden^ £g£ SSfife^  IO DE NATUURLYKE HISTORIE zei voor de oorzaak genomen, zy kenden geene andere kragt dan die der voortftuwing of aandryving, en nog kenden zy die gebrekkig: Zy fchreeven de uitwerkzels der andere kragten daar aan toe, zy wilden daar alle verIchynzels der wereld toebrengen : Om dit ontwerp aannemelyk, om het ftuk mogelyk, te maaken, zou deze aandryving, welke zy als de eenige oorzaak befchouwden, ten minften een algemeen en ftandvastig uitwerkzel hebben moeten zyn, 't welk aan alle ftof behoorde , 't welk geduurig in alle plaatfen, en op alle tyden, werkte; Het tegendeel was hun bewezen; Zagen zy niet, dat deze kragt in alle Iighaamen, die in rust zyn, niet beftaat, dat in de voortgeworpen Iighaamen haare uitwerkzels niet beftaan dan geduurende een kleinen tyd; dat zy welhaast vernietigd worden door de wederftanden; dat 'er, om haar te vernieuwen, eene nieuwe aandryving of voortftuwing noodigis, en dat zy bygevolg, wel verre van eene algemeene oorzaak te zyn, integendeel niet dan een byzonder uitwerkzel is, dat van andere algemeene uitwerkzelen afhangt ? Nu, een algemeen uitwerkzel is het geen men eene oorzaak moet noemen; want de wezendlyke oorzaak van dit algemeen uitwerkzel zal ons nooit bekend zyn, omdat wy niets dan by vergelyking kennen: Maar zodra wy het uitwerkzel onderffcellen algemeen te zyn, en zig gelykelyk tot alles int te ftrekken, kunnen wy het zelve nergens mede vergelyken, en bygevolg hetzelve niet anders kennen dan omdat wy zien dat het daar is ; Dus moet de aantrekking, of, zo men wil, de zwaarte, een algemeen uitwerkzel zynde, dat zig, tot alle ftoffe uitftrekt, en waarvan het aanwezen ontegenzeggelyk blykt, als eene oorzaak befchouwd worden, en het is tot deze dat wy alle andere byzondere oorzaaken, en zelfs de aandryving, brengen moeten ; om dat dezelve minder algemeen en minder ftandvastig is. De zwaarigheid is alleen,dat wy zien, waarin de voortftuwing of aandryving inderdaad van de aantrekking kan afhangen ? Zo men Iet op de mededeeling der beweging door den fchok, zal men wel begryptn, dat zy van het eene lighaam in het ander niet kan overbrengen dan door middel der veerkragt, en men zal vinden, dat alle onderftellingen, welke men gemaakt heeft over de overbrenging der beweging in de harde Iighaamen, niet dan fpelen zyn van onzen geest, die in de Natuur niet uitgevoerd zouden kunnen worden ; een volmaakt' hard lighaam is inderdaad een harfenfchimmig wezen, gelyk een volmaakt veerkragtig lighaam een even ingebeeld wezen is; de eene of andere beftaan niet in de Natuur, omdat de Natuur niets volftrekts, niet het uiterlte, voorbrengt, en omdat het woord en het denkbeeld van volmaakt nooit iets dan het volftrekte, het uiterfte, eener zaake uitdrukt. Indien 'er geene veerkragt in de ftoffe ware, zou 'er ook geene kragt van voortftuwing zyn; als men een Heen voortwerpt, zo is de beweging, welke hy heeft, hem medegedeeld door de veer van den arm, die.hem geworpen heeft; als een lighaam in beweging een ander lighaam, dat in rust is, ontmoet , hoe kan men dan begrypen , dat het zyne beweging daar aan mededeelt, zo het niet is door de drukking der veerkragtige deelen, welken het bevat, en die, onmiddelyk na die drukking, te rug fpringende, aan de geheele masfa die zelfde kragt geven, welke zy oogenbliklyk ontvangen; men  DE NATUUR, TWEEDE BESCHOUWING. ii begrypt met, hoe een volmaakt hard lighaam die kragt zoude kunnen toela ten, of beweging ontvangen; ook is het zeer nutteloos dit te begrypen de wyl 'er zulk een lighaam niet beftaat. Alle de Iighaamen daarentegen' zvn begaafd met veerkragt; de proefnemingen over de eleftriciteit bewyzen dat haare veerkragt algemeen tot alle ftoffe behoort; by aldien dan zelfs in'het binnenst der Iighaamen, geene andere veer ware, dan die dezer ek&rifche ftoffe, zoude het genoeg zyn om de beweging mede te deelen, en het is bv gevolg aan die groote fpringveer, als algemeen uitwerkzel, dat men de b\-' zondere oorzaak der aandryving moet toefchryven. Zo wy thans het werktuiglyke van de veerkragt nader gadeflaan, zullen wy bevinden, dat haar vermogen zelf van dat der aantrekking afhangt; om dat klaar te zien, moeten wy ons de eenvoudigfte veer, een lighaamelyken hoep van yzer of van eemge harde ftoffe, verbeelden. Wat gebeurt 'er als wv denzelven drukken ? Wy dwingen de nabuurige deelen van den punt des hoeks te buigen, dat is te zeggen, zig een weinig van malkander te verwyderen, en op het oogenbhk, dat de drukking ophoudt, naderen zy weder tot malkanderen, en herftellen zig in den ftaat, waarin zy te voren lagen. Hunne aankleeving, waaruit, gelyk men weet, de famenhang der Iighaamen geboren wordt, is een uitwerkzel van hunne wederzydfche aantrekking • Door de veer te drukken vernietigt men die aankleeving niet, omdat men' fchoon men de deelen van malkanderen doet afwyken, dezelven egter niet genoeg verwydert om hen buiten de fpheer hunner wederzydfche aantrekking te brengen ; zy blyven derhalven door die wederzydfche aantrekking aan malkanderen als kleeven, en derhalven,zodra men'ophoudt te drukken, oeffent deze kragt, die men dan weder als in vryheid ftelt, haar vermogen als te voren; de gefcheiden deelen naderen malkander, en de veerkra°t herftelt zig; zo men hen daarentegen door eene al te fterke drukking zo verre verwydert, dat men hen buiten hunne fpheer van aantrekking brengt, breekt de veer, omdat de kragt van drukking grooter is geweest dan die des famennangs, dat is te zeggen grooter dan die der onderlinge aantrekking, waardoor de deelen vereenigd worden. De veerkragt kan'dan niet werken, dan voor zo verre de deelen der ftoffe famenhang hebben, dat is, voor zo verre de zelve vereenigd zyn door de kragt hunner onderlinge aantrekking, en bygevolg de veerkragt in het algemeen, die alleen de voortftuwing kan uitwerken, en de voortftuwing zelve,moeten tot de aantrekkingskragtgebragt worden, en hangen van dezelve als byzondere uitwerkzels van een algemeener uitwerkzel af. b Hoe juist my deze denkbeelden voorkomen, hoe gegrond deze befpiegehng moge zyn,verwagt ik egter niet dezelve te zien aannemen. Het Gemeen zal. nooit dan volgens zyne gewaarwordingen, en het Gemeen der Natuurkundigen nooit dan volgens zyne vooroordeelen, redeneeren ; Nu moet men de eerfte verwyderen, en de andere afleggen, om het geen wy voorftellen te beoordeelen. Weinige lieden kunnen of willen dit beoordeelen en dit is het gewoon lot der waarheid; maar zeer weinigen zyn haar ook genoeg; zy raakt onder de menigte verloren, en, fchoon altyd heerlyk en B 2  12 DE NATUURLYKE HISTORIE luifterryk, wordt zy dikwils verdonkerd door ydele harfenfchimmen, of geheel verdoofd door fchitterende dwaalingen. Hoe het zy,het is op deze wyze, dat ik de Natuur befchouw; (en misfchien is zy nog eenvoudiger dan myne befchouwing;) Eene enkele kragt is de oorzaak van alle de verfchynzelen der onwerktuigelyke brute ftoffe, en deze kragt , met die der warmte vereenigd, brengt levende klompjes voort , waarvan alle de uitwerkzels der bewerktuigde zelfstandigheden afhangen.  VAN DEN ZEBRA 15 D E Z E B R A. (*) den van het paard, de%aardigheid van 't W g ake' en>eval]ighemet zwarte en witte banden, faWteW, ' Vagt 1S overeenkomst gefchikt, datdeSnrïir ? Ved reSelmaatigheid en te hebben omfihem f<&^^^^^ wit zyn des te zonderlinger, omdat zv fmaf7vn f ^T" Van zwart e» als in eene geftreepte ftoffe ze« na^wtenrf/n^ ?IydJg ,0°pen'en'even daarenboven zig niet fleets over'?S»n g onderfcheiden worden; dat zy de dyen en beenden zeffs tot op dfe eTdenft °T ^ ^ 0ve? dit dier zig van verre vertoont als wTrP hS n ü ftaart lutftrekken; zodat tels, welktn men het vermaak h^T^ll™ ^eeenomwonden me£ zwag' om alle de deelen des ]T|nÏÏms fe1e£gen Die?" ^ k°nst gereSe'd de omtrekken des lighaams, en ^^^1^^ V°]g£n narke"rig dat zy 'er de fpieren van fchilderendoorS teZ 8of ^S Z° V00rdeeIiS W op de deelen, die meer of minder fi of , ^ tC ve?reeden het wyfje zyn die banden beurtelings zwL en wi ^f^e^^n- % zwart en geel, maar altyd met eenlveXe en frhiïr7 ^VT^6 Zyn z* een kort, fyn> en gevuld hair, Vdksluidde r^Sï^ ^f0™6 °P vermeerdert. De ztbra is in 't dg^enUdnï , der J^11 n°g dan de ezel, en fchoon men hd^&^mniï^^-1^ en grooter fchoon men hem zelfs wild paard^(^^^^ ^ vergeleeken, is hy egter geenzins deCopy imïL^^^d^ (°)- gm°^d' heeft> zou hy eer derzelver modélzyn, indienin de dleren 5 ^tegendeel fpronkelyk ware, en indien vdlrl^Z ■ Natu,lr a]les niet even oorping hadt. * £n ydere foort met een gelyk regt tot de fchep- De zebra is dan noch een paard nnrh PPn . u • *ant wy hebben niet vernomen ^ eze1'^1S van ^ eigen foort, tnenge en voom^ J^^dÖ Zlg met dhenKfnen of anderen ver^ =, iuioon wy dUranh gepougd hebben hen tot malkande- CO -2"-?^*, Zevera, Sebra, naam van ditvdtei-in r«„„ Esvre in Angola, volgens Pyrard. *er m ConS°' en welken wy behouden hebben Jst^sj^js^^: w' **» Zie hier agter de befchryving van den Zebra. Qb) Equus ferus genere fuo. Zebra Kir™ JL -> ferre cogatur.vide LudoiW LmeZZp*^" P72±T'^"!' nmen '* E"ropa „ dacmet zofchoone kleuren verfierd, fc„ ^^S^S»^0^^ •B 3  u DE NATUURLYKE HISTORIE ren te doen naderen. Men heeft togtige ezelinnen aangeboden aan een mannetjes zebra, die in 't jaar i7<5i. in de dierengaarde van Verfaiïles was; hv heeft zig met haar niet bemoeid, en is 'er geheel niet van bewogen geweest ten minften heeft zig het oiterlyke teken van de beweeging niet vertoond' Onderwyi fpeelde hy met haar, maar zonder opregting van de penis of gehinnik, en men kan die koelheid niet wel aan eenige andere oorzaak dan aan de onovereenkomftigheid van de Natuur toefchryven, want deze zebra,vier jaaren oud, was in alle andere werkzaamheid zeer levendig, gezwind, en vaardig. _ De zebra is het dier niet, t welk de Ouden ons onder den naam van onagra hebben aangeweezen. Daar beftaat in de Levant, in 't Ooften van Afia, en in het Noordelyk gedeelte van Afrika, een zeer fchoon ras yan ezels, dat, even als dat der fchoonfte paarden, oorfpronkelyk is uit Arabie. [d) Dit ras verfchilt van het gemeene in de grootte des lighaams, de vaardigheid der beenen, en den glans van 't hair, zy zyn van eene eenpaarige kleur, gemeenlyk een fchoon muisvaal; met een zwart kruis op den rug en op de fchouders; zomtyds hebben zy een helder vaal met een blond kruis, (e) Deze ezels van Afrika en van Afie (ƒ) fchoon fraaijer dan de Europifche, komen even eens van de onagri, of wilde ezels , welken men nog in vry grote menigte in ooftelyk en zuidelyk Tartarye (g) in Perfie, Syrië,op de eilanden van den Cd) Daar zyn twee foorten van Ezels in Perfie; de ezels van 't land, die log en zwaar zyn , gelyk onze ezels, en waarvan men geen gebruik maakt dan om lallen te draagen; en een ras van Arabifche ezels, dat zeer bevallige dieren, en de eerfte ezels van de wereld, zyn; zy hebben glad hair, een hoogen kop , ligte voeten, welken zy gaande vaardig opneemen; men gebruikt hen niet dan voor rydtuigen.... men past hen op als de paarden . .. men leert hen Tel gaan, en hunne gang is zeer zagt, en zo vaardig, dat men moet galoppeeren om hen by te houden. Voyage de Chardin torn. II. p. 27. — Foyages de Tavernier torn. II. p. 20. CO Ik zag te Baiïora een wilden Ezel; deszelfs gedaante was niet verfchillende van de gemeene en tamme, maar hy hadt eene helderer kleur, en van den kop tot den Haart hadt hy een llreep van blond hair en zo wel in 't loopcn als in andere werkzaamheden, fcheen hy de gewoone ezels te overtreffen. Pietro Della Valle Foyages Tom. VIII. fétg. 49. Cf) De Mooren, die op kaap vcrd komen handelen, hadden hunne reisbehoeften en fcoopwaaren op ezels aangevoerd. Ik had moeite om dat dier te herkennen, zo fchoon en wel gevagt was het in vergelyking van die van Europa, welken ik egter geloof, dat 'er eveneens zouden uitzien, zo de arbeid en de wyze, waarop men hen'belaadt, niet veel toebragten om hen te mismaaken: hun hair was muisvaal, zeer fchoon en glanzig, waarop de zwarte llreep, die zig langs den rug uitftrekt, en op de fchouders kruist, eene aartige vertooning maakte. Deze ezels zyn wat Tooter dan de onze, maar zy hebben ook iets aan den kop, dat hen van 't paard onderfcheidt, inzonderheid van het barbaryfeh paard, dat als natuurlyk aan 't land behoort; dog zy zvn altyd hooger van geflalte. l'oyage au Senegalpar Mr. Adaüsonpag. ll'S. — Daar *yn eene "menigte wilde ezels in dewoeftynen van Numidie en Lybie, en in de romdom liggende landen zy "zyn zo fnel , dat geene dan de barbaryfche paarden hen in den loop agterhaaien kunnen ; zodra zy een menfch zien, blyven zy Haan , na een fchreeuw gegeeven en gebalkt te hebben, en als hy digt by is beginnen zy te loopen. Men vangt hen in ftrikken , en door andere middelen. Zy gaan met troepen weiden en drinken. Hun vleefch is zeer goed, maar men moet het, nadat het gekookt is, twee dagen laaten liaan bekoelen, omdst het anders {tinkt, en al te fterk naar wild riekt. Wy hebben eene menigte dezer dieren in Sardinië gezien, maar kleiner. LAfrique de Marmol torn. I. pag. 53. ( z? bonden, want onze ezels zouden ook lang hair hebben, zo meï rlï^ hen te fcheeren op den ouderdom van vilr of vyf malden De T^*? ben dan in den eerften leeftyd lang hair ten naallenht i i / -CZeIs heb" ren. Ook is het vel der wilde ezels Teel'harde? dan d^ê/Y deJonSeb^verzeekert, dat het overal bezet is metklin>knlh%^T^n *** dit vel der wilde ezels is, dat men in de Lev nr ' , het van der maakt, dat den naam van CkagZ\raa^I% ' wet w^to^T^Z' gebruiken bezigen. Maar noch deze wildelzels noch de&hn vcrfch,eiden Arabie kunnen als de ftam van de foort van den zebS & Jh/m fchoon zy daar in de geftalte des lighaams en in SI belc™vd worden, men. Nooit heeft men op dl eene ofSr^fr^^^drn!i^ko' heid der kleuren van den zebra gezien Die fchoonf f^ ve?cheidenbeftaat op zig zelve ; Ook is zyS vT^^ f» onagres, en wordt niet gevonden dan ind7o^vkfte en ^/m^/" len vanAfrika, van Ethiopië tot aan kaapVooede hoo? Z?\ ^ dee' tot Congo; (*) zy beftaa/niet in Europaf noch At ^h fiSta? *ï L^vf L/binth°s - ^ Dapper 185. en 378. S gelleeCen- Defc"ption des Hes de F Archipel (1) Daar zyn eene menigte wilde paarden aan de kam dP r™Aa 1 , de wereld zyn: Zy zyn geitreept met ^Sba^^Ö'hï ' t fch°°nfte Va» degebragt) men kan hen niet dan met groote moeite temmen ; n*1 Van eenen me" mont Paris. 1686. pag. 12. - De wilde eze van d» L !at.!on/u Chevalier de Chauik ooit gezien heb/ Hy heeft de »Sm^^£^S^. ^ fchoonfte dieren melken geèvenredigd.enzynhair is zagt en effen: Van S^^ZK" m f" Wcl den van den rug eene zwarte llreep, waarvan aan weerskanten • Zletm?n °? c mid" van verfcheiden kleuren voortkoomen, die mail amleren örfder den andere/reePe« malkanderen loopende, zo veele cirkels om het lieh™,L' • k ontmoetende, en in wit, andere geel, en andere kaftanieb uin en KI™ """i1601 dezer cirkeIs ZW der, zodat zy een bekoorlyk SSS^^fftS^oJSS 2&r" h ftreepen van dezelfde kleuren; die,welke op den hals en rf?„ 1 * r £ok Verfierd met kleine kaftanjebruin, of bruin; daar zyn mindei geete Hetdfi• ?* aart *hltteren > zy» meest wit, de wereld is, t welk ten dezen oS zS^Kan ver^Xn t' & 'er S?el? Paard * moeite aan vast om 'er een te vangen, en zo men dat eeluk &Pr, 1 worde"; ook is 'er veel kopen Ik heb zeer dikwils deze dieren met groote tro^Pn me" het, zeer duur ver- lez, Thevenot, en andere fchryvers, zeggen, dat zV tamme fTl5 de vaders tel- nooit gehoord, dat men hen aan de kaap heeft kunnen tam miat™ v A maar ik h* hebben hier aan alle hunne bekwaamheid en al hun gedufdhefteed ■ 'zvE"opeaanen wyzen aangevangen, zy hebben het met jonge en oude benroef/ ™ben,het °P aIlerh™de zyn ahyd vrugtloos geweest, enz. Deferip^ d, ÖE^^£J*g over ge b de fchikking van deszelfs hair venvonderlyk wanthet v°ortteeIt. Voor 't zyn 'er ftreepen van drie kleuren, te weeten wij S^Z^SSO£ SbS^S  l6 DE NATUURLYKE HISTORIE ift in de geheele noordelyke ftreek van Afrika. Die , welken zommige zelfs in de geneeie nooruu y hebben (0,waren daar uit Afrika reisb^chr^ze^m B^g^tt gezien te nebben in Perfie (») in gebragt; die, welke n ^^n.>e^ gebr . en die eindelyk, welken wy Turkye (n) waren,daar uit ^ de kaap de Goede hoop geko- in Europa gezien hebben, zyn JS^an r geboorteland, waar men< DlfePmeniV£ e z^ n daar de Hollanders 'alle moeite gedaan hebben rhtnTaS Shry^^ ~* in des koW dieren- digheid gefchikt, hebbend, eiken band de ^^^SK JpJStffïïÏE feS tok in deze landen, omdat zy ^Jf-J^^S^ dienen, * F dig, en zouden, wel getemd zynde, m de plaats van pa Loanda, in 't Komngryk vIack,Paris 1641.^.106. 107. — Daai. is op Jen j ^ & hair „ Congo, een dier, dat de grootteen fw™1""™; die hel lighaam van de ruggraat af teekend met witte geele, en fchoonTz en is en naar kunstwerk gelykt, enz. tot onder den buik omvangen, het geen zeer ïcnoo»ic dieren; zy hadden de ?/f Toen ikinBraflhe kwam , zag ik daar twee zee fa het mul.ezel, geltalte, de hoogte en evenred.gheid jan een e - ^ ^ brengt> Ret yd maar een afzonderlyk dier, dat voortteelt, en zyns guy ^ nQg vreemder verwonderlyk fchoon, glad eny« f^Sêta S,"witte en zeer zwarte ftreepen zo moet voorkoomen, is,dat he ze^ve beftaat mtmeme ^ ^ d f e andeïe wel en evenredig gefchikt, dat er, wt zelfs op « °™ J maar dat de kunst het met Ken, niet alleen niets tegen J «fJjS^ "ïSSSier beest, t welk nooit gezou hebben kunnen evenaaren. Voor het oveii^e » zyll £jyrw. Zy heel tam wordt; men noemde het met den naam des lara , hadt, om hen orden in Angola,in Afrika,geboren van waa, m ^^usfehen was •„ maar een man, vervolgens aan den Koning van Span] aan te wea« .fe > r„akte ^ kleinen muilezel, waarvan ik kei vel gezien heb, "» „toept, noch vertoont zo II ;^,-Silfii8lWckek,e,i gciclienken voor *. lvk ware; want daar zoud ik met voor• crurve lighaams was beurtelings gcKefhadt den ftreep oP den ragj zwart ;, en al het o 6 ^ dom hheel geftrcept met witte en taamge baden^ tiK ee ^ ,fde verfcheidenheid en fchvkkmg Sim liepen. De kop was ten tuleriten mi ,c beenen eveneens geftreept ÏÈUÜS als het lighaam; deoore[™™^SZZü\ot onderen toe als met koulis 't lyf, niet in 't lang van boven muu oeneren, ^ fchoon tyger.0f lm. febanden en dat alles met eene orde c maat ™yMt^ ^ d weg af en «aards-vel niet te zien is. Daar fuerven dezen atg ^ nQg Jn , leven geblce. I. MS"- 473' 474-  VAN DEN ZEBRA. l? hee, het op S ' Hv^S^ te zodra men dezelve wilde aanraaken. Hy w£"feef gétyk^^TÏ" en koppig als een muilezel; maar miiTchien zyn het li de mard e^A P 'u' ezel even onhandelbaar, en 't is ten hoogften wmrch™]XVT?A l WÜdc men hem van zyne vroege jeugd tot de&ooi^K^^^I» derwerpmg gewende zo zagt zou worden als het paard en de ezelenï" plaats van beiden zou kunnen vervullen. ' n de BTVOEOZZL T0T ^//TUURLTKE HISTORIE FAN fchiereiland t'hui» hoort, fcC zendatT™ ™ d" gr00t barye dan io Congo Vindt, en DappÏÏTSxttaÏSj iS^t"1 Bar" Angola daar geheele bendén van ontmoet S " * boffchen van doS'&hgfeïdt» getat'den l^t^f *F^ °>* en 't geen myn gevoelen fchynt te beveftigen is dar ï ,? ƒ ,m^kornt> de kaap de Goede-hoop, dieVeigenlyke^t'nS bra fchynt te zyn met eemge verwondering heeft opgemerk dlt^efn " den gevonden worden op den rug en onderden buik metSd^tJlT en azuur (a) gevlakt; en deze byzondere reden wordt nog ffefte?S ' algemeen faéhim, namelyk, dat in alle de kinster? de pgalden^?„ 5°°, fm van t vel meer verfchillen dan de ezel, Wy zX IS^^ Ca) Foyage du Capitaine Robert. 7«* I. pas. 01, XII. Deel. C  ï8 DE NATUURLYLE HISTORIE j u Ar, (hnrt vm het paard of by die van den ezel kome; wy Je zebra n^ ^^ fwitva^t^aa 7 Dewyl de Hollanders h°7£1llnSmt ^ vïy groot getal dezer fraeije dieren hebben laten 111 df£ 1f' ™ Sr zelfffoannen (A) voor den Prins Erfftadhouder van gemaakt overkomen,endaarzeitsipannciH ; krveen wegens alles wat hunne hebben zullen wv' tateyk^^^^^^ gebleven hen S Heg^«J^TÏk met paarden en ezeis te laten kopper «X raffen of bafterd - raffen van te bekomen. Daar zyn m Holland ^fXfden "ekwaame mannen, die de Natuurlyke Hiftorie met goeden ^ S beoeffeneni zy zullen miffehien beter flaagen, dan wy om jongen van J ?p dieren te krvgen, waaromtrent men by ons met dan eene pioef neeit vaam met dewvfles, die men hemaanboodt, het went des te nou«« j if 01 "de verfchi lende foorten met goeden uitllag te vereenigen, &>& f N'atml%d£% in de vereenigmgder individns van dezelfde foort fchynt teD°ervmSbaare mnilezel van Tartarije, welke men S ^1 «H^eS»^ L%£ SS» ÏÏ^Sffi nehgtfte is,en die meest van den indruk afhangt. De czigitha wordt gevonden « «^L^^Sj^iJd •Haiirie en in Tartan e. Gerbillon zegt, dat men deze cueicu ,., deSongo^endSl^alca. vindt, dat ztvan de tamme muilezels verfchftlen, en dat men hen niet kan gewennen laften te dragen (g» Müller^ Gmbun verzekeren, dat zy in grooterjgetale gevonden worden^y de 1 un gufen, die daar, even als op ander wild, jagt op maak n dat liberiè , omftreeks Borsja,. by drooge J-^n m grooter getale aantrelt zy voegen 'er by, dat zy ten opzigte van de geftalte , dikte en kh-u■ vl kaftfniebruin - en - wil paard vergeleken kunnen worden behalven dmftaart, ïïr oic dip ,nn een runddier is, en de ooren die zeer lang zyn. (O Indien welke als die van een runacuu », waargenomen, denzelven te- deze Rexsbefchryvers die ^«^^, zouder? zy daar miffehien meer VenS hYÏZüelKe^TJhelben, dan wy onderftellen. Daar zyn SPnSb^^^S^^ vellen van den ezigithai en den zebra: dezer dieren in Holland gezien. (V) Zie hier voor pag. 14. ><0 Hifloire Générale des Fbjages, torn. VI. PaS- ^- \e) rvjage de Mrs. Muller & GW. »• l05' en I07'  VAN DEN ZEBRA. #2/ Hoe verfchillende die twee veilen in de kleuren fchvnen j egter wel tot dieren van dezelfde te ofSZIT Z°Uden Zy de foorten, behooren kunnen. De tyd atakaTonz? . w ff7' aanfrenzen~ trent wegnemen of beveiligen. Maar ^ tó^Sffife^f t" de ezigithai en de zebra wel van dezelfde foort zouden Zd ,df le andere dieren van Afrika even eens in Afia gevonden ^rfcT^tó de£ maaken!1"11 ^ Ultzonde™S °P « aleea^^^ Xr/i£ reriSC' Z° ?e j^1* met dezelfde is als de zebra, zoude hv wel dezelfde kunnen zyn als de onagre, of de wilde ezel van Afia (f)Ik heb gezegd dat men den onagre niet met de zebra moest verwarren maart weet met of die aanmerking ten opzigte van den onagre enden cziekhai te ïïS£Zrnj rV"m lad/ln-Tn^ V£rhaa,en der Reisblfehryveren vefielyk ^ blykt het dat er yerleheiden foorten van wilde ezels zyn, waar™n cfeonlgre de opmerklykfte is" en het zou ook wel kunnen zWdlt hel paard de ezel, de zebra en de ezigithai vier foorten maakten; en in geval zv niet mee? dan drie maaken is het nog onzeker, of de ezigithai me^S^ii^X een zebra zy; en te meer omdat zommige Reisbefchryvers vati de lEtva^ digheid dezer onagres fpreken, en zeggen, dat zy fnefgTnoSlopen om aan de vervolgingen der jagers te paard te ontkomen,' hetwdk zv ev^neen? van den ezigithai verzekerd hebben. Hoe het zy, het paa ezel de ze ^^S^2Ll?mhe^ ^ -maaken drie'ofve taktón van dezelfde familie, waarvan de twee eerften van onheugelvketvden af tot den ftaat van huislyk gebragt zyn, het welk moet doen ho^ffl dS van treken zaï^ ^ m^ en 'er mogelykPveel n« (ƒ) Zie hierna het XVde Deel van dit Werk, C 3  S6 DE NATUURLYKE HISTORIE BESCHRTVING VAN DEN ZEBRA. De zebra (PI. 1. alwaar dat dier van ter zyde vertoont wordt, fig. i. P/. II. die hetzelve van voren vertoont; en fig. 2, waaraan men het bovenst van den hals, van den rug en van het kruis ziet) is een enkelhoevig dier van de grootte van een halven muilezel, welken men Mullon heet, dat is te zeggen van dekloekte van een paard van eene middelmaatige hoogte; men kent llegts drie 'foorten van enkelhoevige dieren, namelyk den ezel, het paard, den zebra, en de muilezels die door het paard en de ezelin, of door den ezel en de merrie worden voortgebragt, de zebra gelykt meer naar de muilezel en naar den ezel dan naar het paard, hy heeft het eind van den fmoel even dik als de ezel en de muilezel, de ooren even lang, de oogen even laag geplaatst, en den kop even dik; hy heeft nog meer overeenkomften met deze twee dieren dan met het paard in de gedaante van zynen hals, het maakzel van zynen rug, en de ftelling van zyne pooten: dezelve zyn zo fraai als die van de muilezels die dezelven het best gemaakt hebben; de Haart van den zebra heeft flegts een bosje lange haaren aan zyn eind, gelyk de ftaart van den ezel; maar het kruis is ronder dan dat van den ezel of van den muilezel, en gelykt meer naar dat van het paard. De kleuren van het hair van den zebra waren wit, zwart, bruin en vaal; maar het zwart en het wit hadden de overhand, en maakten beurtelingfche ftreepen, waar van de meeften aan de beide zyden des lighaams zeer overeenkomftig waren; deze ftreepen hielden verfchillende regtingen op verfchillende deelen des lighaams, zy waren meer of min breed, en gaven aan het vel van het dier het voorkoomen van eene geftreepte ftoffe, even behaaglyk voor het oog door het konftrats als door de fchikking der kleuren. Het eind van den fmoel was zwart; daar liepen over al het overige van den kop witte, zwarte,of vaale ftreepen,dezelve omringden de oogen, ftrekten zig van het bovenst van den kop naar de oogen, en langs het voorhoofd en het neusbeen uit, en verdweenen by de neusgaten in een plek van eene vaale kleur, die zig een weinig tuffchende witte ftreepen uitftrekte, op het neusbeen en op deszelfs zyden, tot onder den kin; deze ftreepen vereenigden zig op het voorhoofd en waren zeer fmal, zommigen hadden llegts eene lyn - breedte; anderen die omtrent een duim breedte hadden, zaten dwarfch op de zyden en op het onderst van den kop geplaatst, en over de zyden van het neusbeen gekromd. Het binnenst van het oor en de punt waren wit, daar zat op den buitenkant eene groote zwarte vlak onder het wit van de punt, het overige van die kant was wit met kleine zwarte ftreepen die in verfchillende ftrekkingen gerigt waren; de ftreepen van den hals liepen dwarfch en omringden denzelven als zo veele halsbanden; de witte hadden een weinig minder breedte dan die van de zyden van den kop, maar de zwarten waren de breedften;      EE ^EBEE ÏEMELLE   BESCHRYVING VAN DEN ZEBRA. 21 want zy hadden twee en een halven, of drie duimen breedte op het midden der zyden van den hals; de witte ftreepen liepen tot in de maanen uit en verlengden zig niet door dezelve heen dan ter plaatfe van den hals;want op den fchoft waren de maanen geheel zwart en zeer kort ,zynde dezelve aldaar flegts anderhalven duim lang, terwyl die van den hals vyf duimen lang waren • eene zwarte ftreep ftrekte zig van den fchoft of langs den rug en het kruis' en over het bovenfte gedeelte van den ftaart uit; deze ftreep was een halven duim breed op den fchoft, en byna twee duimen op de lendenen; vervolgens nam zy langzaamerhand in breedte af, tot op den ftaart, alwaar zy flegts twee lynen breed was; daar was eene andere zwarte ftreep die zig van het borstftukof midden over de borst en den buik, tot aan den koker uitftrekte; deze ftreep was tot drie duimen breed op het midden van den buik; verfcheiden witte ftreepen ftrekten zig over de zyden van het lighaam uit, van de zwarte ftreep van den rug af, en liepen in die van den buik en van de borst uit; deze dwarfche witte ftreepen van de zyden des lighaams hadden verfchillende breedtens, waarvan de middelmaat omtrent een duim bedroeg , dezelve zaten tuffchen zwarte ftreepen ingeplaatst die nog eens zo breed waren, maar die niet fterk uitkwamen op de borst, en die op den buik byna geheel wegfmolten, na zig in twee takken verdeeld te hebben; eenige van die witte ftreepen op de zyden des lighaams waren ook geipleeten aan hun bovenfte eind; anderen hadden weinig lengte, en zaten by de zwarte ftreep van den rug geplaatst, daar zat aan elke zyde van die zelfde ftreep langs het bovenst van het kruis eene driehoekige plek, met witte en fmalle ftreepen doorfneeden, die dezelfde dwarfche rigting hielden als de ftreepen van de zyden des lighaams; en byna alle de ftreepen van den driehoek, fcheenen met hun bovenfte eind, door witte ftreepen die in de lengte liepen, en die de twee driehoeken flooten, vast te zitten; derzelver toppen, met witte en zwarte lynen doorfneeden, verlengden zig langs de agterfte zyde van den ftaart, aan wederszyden van de fmalle in de lengte loopende ftreep waarvan wy melding gemaakt hebben. De voorfte zyde van den ftaart was zwart en naakt, de zyden en de agterkant hadden flegts korte haireii gelyk die van het overige des lighaams; het eind van den ftaart was bezet met hairen die negen.duimen lang waren, maar dezelve waren voor een gedeelte afgefneeden geweest; de eerften waren wit, die welke daarop volgden hadden eene vaale kleur, en die van het eind van den ftaart waren zwart. Het onderst van den buitenkant van den voorarm, en al het overige van de voorfte pooten tot aan de kroon toe, het onderst van het kruis, de buitenkant van den dye, de billen en het eigenlyk gezegde been, behalven het bovenfte gedeelte van den binnenkant, en al het overige van den agterrten poot, ook tot de kroon toe , hadden zwarte en witte ftreepen die dwarfch liepen de breedften liepen op het kruis en op'den dye; de zwarte ftreepen hadden tot vier, en de witte tot drie duimen breedte; daar vertoonden zig flegts eenige voetfpooren van zwarte ftreepen op het bovenst gedeelte van den binnenkant des eigenlyk gezegden beens en van den voorarm; de teeldeelen de liezen en de bilnaad hadden eene bruine kleur^ de kroonen waren zwart! G 3  22 DE NATUURLYKE HISTORIE Daar liepen twee fmalle witte ftreepen in de lengte agter de pypen en de kogels der vier pooten; men wierdt eene tint vaal op den kogel gewaar, gelyk ook op den koot en rondom de zwarte ftreepen van den dye en van de zyden des lighaams. Men vondt geen voetfpoor van eelten op het bovenst gedeelte van den binnenkant der pypen van de agterfte pooten; men zag onder aan den binnenkant van den voorarm in plaats van de eelten der paarden en ezels, flegts een glad en zwart vel, op eene plek die drie duimen en een halven lang, en byna twee duimen breed was; maar daar zaten eelten agter de vier kogels van den zebra, gelyk agter die der ezels en der paarden, en een halm van hair op het neusbeen, een weinig laager dan de oogen. Deze zebra was een mannetje, en niet veel meer dan vier jaaren oud* Lengten van het geheele lighaam in eene regtelyn gemeeten van hec eind van den fmoel tot aan den aars . . . Hoogte ter plaats van de voorfte pooten . . Hoogte ter plaats van de agterfte pooten . . Omtrek van het eind van den fmoel tulTchen de neusgaten en het eind der lippen gemeeten .... Omtrek van de opening van den bek . . . Breedte van het onderst kaakbeen ter plaats van deszelfs kromten Afftand tulTchen den voorften hoek van het oog en het eind der lippen ... . . Afftand tulTchen den agterften hoek van het oog en het öor. Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen Opening van het oog .... Afftand tulTchen de voorfte hoeken der oogen in eene regte lyn gemeeten .... Dezelfde afftand over de kromte van het neusbeen Omtrek van den kop voor de ooren Lengte der ooren . . . . Breedte van de bafis over de buitenfte kromte Afftand tulTchen de ooren omlaag gemeeteu . . Lengte van den hals . . . Omtrek van den hals by den kop .... Omtrek by de fchouders . Omtrek van het lyf agter de voorpootcn Omtrek van het lighaam op de dikfte plaats Omtrek voor de agterpooten Lengte van den ftomp van den ftaart Omtrek aan zyn begin . . . Lengte van den voorften poot van den elleboog tot aan den knie. Omtrek by den elleboog .. Omtrek by den knie . .... Lengte van den knie i . Omtrek van den knie .... Lengte van de pyp .... • Omtrek van de pyp . .... Omtrek van den kogel . . . Lengte van den koot t . . , voeten, duimen , lynen. 6. i r, o. 3- M. o. 4. c. ó\ I. O. 6. I. O. O. 0. 4. Ó". 1. I. O. o. 5. 9. o. I. 8. o. o. 9. o. 5- 9. O. 7- 2. 2. 8. 6. O. 9» . o. 7. O. 0. 4. 3. ï, 3. o. 2. 4- O. 2. II. O. 4- 5- o. 5- S. o. 4. 6. o. 1. 3. o. 0. 6. 4. 1. 3. 4. I. 5- 4. o. 9. 4. O. 3. 6. o. 10. O. o. 7- 9o. 5- 9a 8. 5. o. 3. o.  BESCHRYVING VAN DEN ZEBRA. 23 'oeten, O. O. I. I. 2. I. J. O. O. I. O. O. O. O. O. r. O. O. O. O. i; he?p\^ en gedaan, als die van die zig by de opening' van R&^&T^^*™. groot, dat Plaat II, van deel IV dezes werks nn T flykems Was zo paard in hunne natuurlyke JiggLJertoond 'wSd^nt ^ T het van den zebra dienen kan § Veit00nct fforden' ook voor de darmen indiaikzel in de erooK krom» 2 ó'J j '- aar2,5' 8elyk op die maag, een tak, dit inXfcSfcS'e^„1SSeMSS ? gr0Meï Win- jJjdS „et b„vLt gedeXtnt tff^tSfc Het grootfte verfchil dat ik tulTchen de lever van den zebra Pn m Schoon de meren toegevallen en mismaakt waren door bederving , Omtrek Omtrek van de kroon . HStekn?en hCt °?dem V8° den v'oet tot'aan hét midden van Afftand van den elleboog tot aan den fchoft Afftand van den elleboog tot aan het onderst van d'en voet' Lengte van den dye, van den kniefchyf tot aan de waade Omtrek van denzelven by den buik C Lengte van yoren naar agteren by de waad'e Omtrek by de waade . Lengte van den pyp Omtrek . • . : Omtrek van den kogel Lengte van den koot .' - 1 * « Omtrek . * . • • Omtrek van de kroon Hoogte van het onderst van dén voet tot aan de'waade ' Lengte van den hoef van den voorhoef tot aan deS hfel * Breedte van het een kwartier tot het ander ' Hoogte van voren Omtrek by de kroon * * ? Omtrek van onderen * , , 1 duimen 5 io. 2. IO. 45li. 4II.o. 6. 8. 35lo. 54- 2. 3- IO. O. , lynen. 76. 9. O. 9. 6". o. ö. O. O. J. 9. O. II* IO. 6. 6. IO. O. IO. 6.  24 DE NATUURLYKE HISTORIE Het middelrif en het hart geleeken naar den long en naar het hart van heDeTorngen verfchilden flegts daarin van die van het paard dat de linker lone flegts eene uitranding hadt. ife tong fcheen my toe meer naar die van het paard dan naar die van den ezel te gelyken, want daar zaten flegts twee kelkkheren op derzelver agterfte eedeelte: hèt voorfte was door eene groef die m de lengte liep m twee gelyke deelen verdeeld; het ftrotklapje geleek naar dat van het paard en van deDeZgroeven van het verhemelte waren in het midden afgebrooken door eene andere groef die in de lengte liep, elk van derzelver gedeelten was bolrond van voren; het linker gedeelte der voorfte groeven zat meer naar voren dan de regter. ' De mammen waren twee in getal, zy zaten op de voorhuid geplaatst, geIvk die van het paard en van den ezel; zaten op eenen duim twee lynen afftands van den rand van den voorhuid, en daar was tulTchen dezelve een afftand van twee duimen; zy waren grooter dan die van het paard, en tennaaftenby zo groot als die van den ezel. De teeldeelen geleeken volmaakt naar die van het paard en van den ezel; de roede beftont flegts uit eeirfponfagtig lighaam; het roedehoofdje hadt eene byna rolronde gedaante; hetzelve was dikker aan zyn eind dan over het overige zyner uitgeftrektheid; de pisbuis ftak ter lengte van vyf lynen binten het roedehoofdje uit; de zaadballen hadden de gedaante van een plat evrond maar dat zeer langwerpig was. De bederving hadt de zaadblaatjes eedeeltelyk vernield; maar ik heb derzelver overblyffels en mondjes in de pisbuis gezien; ik heb ook de twee klieren (g) gezien, die, gelyk by het paard, by de vanéénfplyting der holagtige Iighaamen zat. voeten, duimen, lynen. Lengte van de dunne darmen van den portier tot aan den blinden Omtrek van den twaalfvingerigen darm op de dikite plaacfen; Omtrek op de dunfte plaatfen - - Omtrek van den nugteren darm op de dikite plaatlen Omtrek op de dunfte plaatfen - - - Omtrek van den omgeboogen darm op de dikfte plaatfen Omtrek op de dunfte plaatfen Lengte van den blinden darm " Omtrek op de dikfte plaats Omtrek op de dunfte plaats - - " Omtrek van den kronkeldarm op de dikfte plaatlen Omtrek van den kronkeldarm op de dunfte plaatfen Omtrek van den regten darm by dea kronkeldarm <-0 Daar zat aan het eind van het roedehoofdje onder het eind van den pisbuis eene fpleet, die geineenfchap hadt met eene vry diepe holligheid. 36. 6- o- o- 8- o- o- 7- 3- o- 7- 3. o- 6- 6- o- 7- 3- 0- 5- 4' 2- 5- o» 2- 6- o2- i- o- 1- 7. oO- 6- 6o- 6- 6- Om-  BESCHRYVING VAN DEN ZEBRA. u voetet Omtrek van den regten darm by den aars .Lengte van den regten en kronkel - darm tP ™~ " Lengte van de gerfeele te^^&lZT^^ Groote omtrek van de maag . ""ueaaaim - Kleine omtrek ^SJÏ»?^ÏSSKS ******* af'tM w dra ho' HSnïïfc dC° fl°k?rm af *? °P "« <*m van den"groot. Omtrek van den flokdarm Omtrek van den portier Lengte van de lever - Breedte ... * Derzelver grootfte dikte - * » Lengte van de milt . Bteedte van derzelver bafis Breedte in het midden Lednegpuntan -PeeSagLl'! ^Ifone van de holle ader tot aa Breedte . " - ÏSSë^ïïST- flaS3to ™b— "Uitentten Lengte van derzelver voorfte gedeite van het toompje tot aat Breedte van de tong BrSetaVïieïS *" ' " ft! '»"?*« derzelver onderst eind Omtrek » . " Lengte der roede, van de vanéénrPiyting van het ha\w^ u„h„*~. af tot aan de inplanting der voorhuid «oiagtJg lighaam Omtrek - * - Lengte der zaadballen - " _ Breedte - Dikte ... * Breedte van den opperbal Dikte . * jk^e der afvoerende vaten" Middellyn over het grootfle gedeelte van derzelver uitgeflrektXII. Deel. "D " s duime: ! i lynen. I- 19- 5ö- 32- k o- n o> o« oi- O' oI- O' O* } oI- It OO- I- OO0- l' O O' O- ooo- O- I- o- O- o- o- o- o- o- o o- I- o- x - 6o- 33- I- 7' 666ioI- 5' 6- O- 6I- 2- 5' 6. 8. toepf g< dewyl de zebra's een middelfoort zyn tuflchen de paarden en^ de «ds, Dus ben ik zeer geneigd te denken, dat de kwagga's niet dan eene balterd ioort van zebS lyn jie ten opzigt Van defiguur en het karakter xets hebben vaQ de beide foorten, waarvan zy hunnen oorfprong hebben. Hoe hetzy, men heeft veel verpligting, aan den Hr. Gordon, van ons dezelve te hebben leeren kennen; want het ïs die Heer, die er my de tekening en de befchryving van gezonden heeft. Hy zag op zekeren dag twee 3en van deze dieren ;.de ?ene beftont uit een tiental volwaflen kwagga s en de andere flegts uit eenïge volens, die hunne moeders naliepen Hy dïeef zyn paard tulTchen deze twee benden in, en een der volens de kwagga, die vóór hem was, uit het gezigt verloren hebbende, volgde wel dra het paard van zelf, even als of het zyne moeder geweest ware. De jonge zebra's, doen hetzelfde in een gelyk geval. De Hr. Gordon was toen m het. land der fiosjemans, en van alle woonplaatfen zeer verre verwyderd; Dus was hy genoodzaakt dit volen* by gebrek van melk om het te voeden,, te <<0 Zie aiera>ore& pagina a(T»  LX KWAGGA.   VAN DEN KWAGGA verlaten , en hy liet het lopen , waar het wIMp w u r een ander, 't welk hy bewaart voor de dLln^rde J ^en™^g van Oranje. Geen gelegenheid gehad hebbend! Van den Heere Prinfe ga te krygen, heeft hy my niet df, d t!teZE vT^*- V°lw^en kwaS' den, maar hy meldt my/dat 'er geen verfehd is ïh? J°n§ *unnen ze"" vo en van een kwagga, en een kwaggadkL l l^ j?§ of het behalven in de grootte, die vry wel die van Pll Jï°JJcomen Aasdom heeft, kop , die, naar evenredigheid JJSoot Jisin In ^ Ê^naart' en « den verfehil tulTchen de wyQes en de mannetie f l voIwaffen kwagga. Het Sints den tyd, dat £^aatdeGoede hnnl SerinSdieren derzehL omtrek verlLn , e^men vSdï hST^ w°rd^ hebben deze nen m 't land. Hunne ftem, of hun Sfcn?eeu J da? Zeer dieP bin" lyk geblaf, waarin men zeer dikwils de^^hfrhaal7n?I'n ^ T/?0" Van fchie" onderfcheid. De Hottentotten vindenhunvl Jl ¥hhe kwab » fmaakt den Hollandfche boeren m« i^d^teig0ed ' maar, he< zoetigheid, daar zy niet van houden. d 5 en eene P]a"e Het volen, dat hier vertoond wnrdr j • einde van den bek tot aan den fta^t dVie , 1D ^ ,anSte> van het nies. Het voorftel was t^v^en^'S' V** dlÜmen en drie iJwas een duim laager, zyn Haar!?£ SS,^^ Cfl het D 3  DE NATUURLYKE HISTORIE HET RIVIERPAARD (*> Sr-hnon het Rivierpaard in de geheele Oudheid beroemd is geweeft fchoon Ae hcïteeDoeken daar, ondtr den naam van Behemoth, gewag van maa, fchoofmendeszelfs gedaante op de naalden van Egypte, en op de ken, ïc™™™™£* ^raveerd ziet, was het by de Ouden egter niet ^emn^Kffi-£SioTELEs duidt het, om zo tefpreeken alleenlyk Shet weTnigeT dat hy 'er van zegt, zyn meer dwaalmgen dan waare r, • • win 't Hebreeuwfch Behemoth; hocanimalcfe, quod,iiommeV,mom, * Het Riv.erpaardheetm t"e^euwicn , r0f0ude demonftratur.KAY. fynopf. Medici Chirurgico in Napoli, per Constantino Vitale 5°^V^°| gpj.jp van Heelkonft, door fclryviug van het Rivierpaard maakt «n gedeel e «an «en ke« bepi P de ïenzelfden Schryver «f^^^a^^SJHS diAïeinWje over het de byzondere tytel, die Wj' ™ "J™*^ gf£ tevens zo zeldzaam, dat geen NatuurrSuwi dwl^ï^ -alt heeft Onguur is naar een wyfjes rivierpaard gemaakt. magnitude afini, %ff"f%^*\CZ yil- Natura etiam equi fluviatilis ita a/nifimliaMo™^ Nota; het Rivierpaard conftat, utvtvere nifi tn Hit.uo.e ,n vieren en met m tween heift geene maanen ge yk J^g^&gXJf «J ^ heeft e£n fchil. verdeeld; het w ^™^ ZB■ het is ten «innen zesmaal grooter dan de ezel; lenden ftaart, van dien wn bet ;iervoetit;e dieren ieeven ; want dat waar van het kan op t tod ^eiyK ]nAl twee of drie aaïen geleefd zonder in t water te bel0n de befdnyvfflg.taettgegew^ ^ oyer dk dier had komen; dus beeft Ar *r0™ ,» ams* 0teles berigt heeft, dat het Rmerpaard zig (Z,) PUNIUS ^Vdfr'zS als in die der rivieren onthoudt, en dat het, even als het z0 wel in de wateientier « : , byzonderheid wordt zonder eemgen grond voor¬ zeekalf , met bas bedek ,s ow — der zee onthoudt zo is het aan den mond der ngedraagen; zo au u«= & vieren' , ,frf m, dat de Hr. de Buffon eene vry aanmerkelyke plaats van Diodorus Siojlus [Het verwonde« °nraat ^™- DE ^ Lgehadd, te meer om die byzonderheid welke deze tot hetRivieg-aMj^^^^^ *diernaa'rhct hinniken van „paard gelykt, waarvan het miffehien zyn naam £ . oDzietc van deze byzonderheid, zo wel op het getui- genis der oude Schryjers ais, bbcl ödcwvl hy niet alléén zelf m Egypten geweeft is, |S?eÏvo0reeTS «" *» overgeblceven. Hoe du  VAN HET RIVIERPAARD. „ lingen te verbeteren, fchynt die integendeel te hp™ft;Mn j te voegen: het is niet dan tegen het Ken der zIlrSrK' daar menwe bv men eenige nauwkeurige aanduidingen wegens S 2T f W-£eft'dat krygen. Beeon, toen te Konftantinopel zfnde zag 'er ^ begten te van hy egter niet dan eene zeer onvolmaakte kennl ifeeven h'Tld' Waf twee plaaten, welke hy by zyne befchryving heeft gfvoSd , ft'Want.de rivierpaard niet, 't welk ingezien heeft, i^^A^^ 5" omgekeerde zyde des Pennings van Keizer Adriann* 2, i£ningen der beeld van den Nyl te Rome; dusmoetmen ha^ het Koloffus rige kundigheden"wegens dit' dier noaEerftelSInloT %ot T*F toen Feberico Zerenghi , Chirurgen van Na riffn Itaïe de hiÖtS gegeeven van twee rivierpaarden welken hv w. Fo^Ti ' niltone heeft en zelf gedood hadt, in eene gSo^,h&?h^^ede Sf^gen, van den Nyl, hadt laaten graaven- dit werkie in 't Ln r l ' ?\et verre fchynt va/gelyktydige NltoW^£^%1^^^^^, dert geheel onbekend geworden; het is evenwenS"enirft *vE n " ^ oorfpronkelyk over dit onderwerp kan befchouwen ' -WeIk m,fn als Auteur wegens het rivierpaard geeft, U?3TS^S^J noemen, en zy is my zo egt en waar vooreeltomen t i T 6 • maS het uittreksel 'van dêrfveïiier meen SoSStS ove™»ê «> „ komen eene grooteLaft g^^^^^fiSdSStS „ en dezelve met ligt hout, aarde, en groente bedeJrr/n -t? j * „ beiden, naar de rivier te rug keerende in dezen {^^Z^f* v'1'" zy „ my van deze vangft verwittigen; ik liep' 4: nït SS ^ k™'* „ doodden die beide dieren door hen elk drie fthZel ^r ™ *** tOÊ J Wy r - dan de ~ fnaphaanen, in L^^^^^ zy, ik zal hier de plaats byvoegen, dus luidt dezelve: „ De Nvl vnMr M i . , j. „ twee die opmerking verdienen, te weeten de Krokodil en he Daard ^e'errhant!e diere" .vooral „ paard. — Het zogenaamde paard, of het Riviermnrd wA Sfi ' f het Z0S^mdc Rivier„ ven en een hal ven voet; het heeft gekloofcle hóevS vyf coudes, of ze- „ uitfteekende tanden, grooter dan die van een wi d vafk ï De eeK tl™ weei?ka»te" ^ „ isn.etongelykaandievaneenolyfant; zyn vel is teruterWvi r kIonF van het "S113™ „ eenig ander dier: g?lyk het tevens e'en vS^ffl^M^0™,?' 5bvna meer dan van „ op den grond der rivier, alwaar het zig, even als te lande hJ™/° °udt het ziS °ver dag „ het des nagts opkomt om het gras en koren van de landeriim fr« ?Yerkzaam is5 te«wyï „ dier door eene meerdere vrugtbaarheid, jaarlyks ioneen2 weiden' ^'dien her „ nadeelen aan den Landbouw der Egyptenaaren toebwZ O^gJt',Z0ude het de Sr°otlte „ handen gevangen , die hetzelve met yzeren kloeten doordekenwam* f°°r veeIer „ toont, vallen zy het met faamgevoegde vaartuigen aan en het ziS ver- „ yzere haaken, waarvan zommigen angels of weêrhaaken hebben vl," , ^reng:en het ™t „ dier geangelde haaken binden zy een touw vaft en lZn ÏÏ' veele wonden toe;aan een „ zyne kragten met zyn bloed verheft. He7Sch is zeer t™ mede t0bben' tot d« het het binnenft gedeelte, 't 2y ingewanden ofg£me i „ïï T°? 0m * »erteeren 5 van Siculus Biblioth. Lib. I.pag. ^..Edit. Wesselingii 'd)Mc mtir v let£n • diodorüs die wy by de Ouden vindent Diodorus vergift zY^^a leenlvk fn ?hien,d! befte beftl"yving, yan den Fertaa/er J ë 1 Z1S M^nljk m t getal der vingeren, No/a  3Ï DE NATUURLYKE HISTORIE A-Woin» van fmart.'t welk wat meer naar 't bulken „ terftond engaveneenJ^g^™^ paard geleek ; deze optogt „ van een buffel dan naar h « den volgenden dag het ik hen gefchiedde op den 20. july de J^s Jöoo a & mannetje, het git de graft haaien en ^dde dezelve met blaaden , ander het wyfje;ik het ^^^" 0^ vieren, alwaar men haar andervan fuiker net om l™r ^zoutede: ik had vierhonderd ponden maal met meer op ettendheiden g^kz°utede. k i6qi< zout voor yder vel van ^o^op^terag^ ^ g ^ brast ik deze vellen te Venetië, en vaa u» nnftnr Teronimo ab heeft den muil niet, gelyk de Ouden zeggei,« dlt ; te, dezelve is integendeel^^^^ blrigten, maar in , dier niet in twee, gelyk de weüer \ c j vergelyken Vier? nagels verdeeld; men moet dejr^ , bv die van een ezel, het is veel grootu u«m & [ken maar eerder '5 ftl buffel; het heeft den ^J^^^^^^r is; hy heeft zo als de fchildpad, uitgezonderd dar^y onvergeiy 5 ^ den muit of den neus niet naar boven vereven, y t ; deel zo als de buffel, maar veel groote ^^f^ktniet felykhet paard, maar flegts eemg kort■ » dyen buffel en hit hinni- , paard, maar zyne ftem ^U^„\S kenvanhetpaard;hyheeftg^ ten uiterften groot, Z wanneer de mond gefloten s zyn de tanden ^ te yan allen onder de lippen verborgen • • • • ■ ^ ™ d betekent .... Belon Egypte noemen ^ZtgroZyls vergift, hy geeft het- " h£fft Zlg ^t^oThS^lln zou doengelooven,dathy het niet gezien „ zelve paarden-tanden, net geen *u & ivierpaard zyn zeer groot heeft, zo als hy zegt; want de nPeemen, en alle onze- ' en zeer zonderling..., om alle twyrrc g & dg fi ^ hgt kerheden te bepaa en. vervdg Z^hi ,^ ^ 8 de ^ wyfjes rivierpaard alle: dj^emeüg het lighaam en de ledemaaten - f SSf vS h^gtm va gj^^jj Go - w  Van het rivierpaard. 33 „ als de maat hier onder door de Jyn (bb) aanffeww™ „ tien Paryfche voeten bedraagt.) J aanSeweezen> (het geen omtrent „ De hoogte van de plant des voets tot het bov°nfr Aa„ ■ n.- SS SSSvan de ,yn (c°(het £eM °p ™ ^SSe JS^^I^'^8^^"^ *^ <«) (of „ maal dezf maat (se} (of „m„c„r+Ttm P" f S A^W*''*? „ Het vel aan den buik heeft eens de dikte van deze maar fb ia r^, „ zeven lynen.) eze maat (* *) (omtrent „ Dat vel is zo hard, wanneer het droos is dat men bet m„ a ru „ van een vuur roer niet doorfchieten kan de 1l ^ > me, de? fchoot , daar groote fehilden vm^fnv^^k ürn f T-ket hnd maaken van £ het zelfde geM ^aar „ de oppervlakte van het vel,eenige,zeer^iTvlafch ha?rS ' If'7"' °P „ den eerften opflag niet gewaar wlrdt^J^tn^h;^ „ zyn dan de andere ;zyzvn allen enk-eM ™ ^il r • , ™ 'dle dlkker L ónderen geplaatft LS ^^ïaS^ "^^^ van mf „ want aldaar komen'er, op vérfcheiSn fren z7 een/f°ort van knevel; die hairtjes of hairen'zy^ n de^ k zzz &> (/) (h) ■ QA 0) ■—- co (*) (*) (0 (0 XII. Deel. E  34 DE NATUURLYKE HISTORIE „ De lengte van den ftaart, is van driemaal deze maat (»») (het geen elf " ^"mtreï SS den Kaan den oorfprong genomen.maakt driemaal " CmDfeStVretSLarvan * midden tot aaneindeplatagtig ten - rös^ss » w o*. vyf " rSelorlnzyn zo lang als eens deze maat (rr) (dat is twee duim negen " Jfoe Len zyn zo breed als eens deze maat (x.) (twee ««^gÖ De ooren zyn wat fpits, en van binnen met dik, kort, en lyn Hair bezet, " ^ogt ££££ denken hoek tot den anderen,eens deze maat " ! ooglid tot het ander eensdeze maat " ^fnSS^ zyn zo lang als eens deze maat (*.} (twee duimen vier " Ifüe neusgaten zyn zo breed als eens deze maat ^W(kt„ De opgefparde bek heeft de breedte van vyfmaal deze maat (2 z) (.net „ welk een voet, zes duim,en vier lynen,bedraagt.; vier-en" „ Deze bek is van eene vierkante gedaante en i voorzienj*n vier en „ veertig tanden van verfchillende figum-en ,^^^^nden zyn van M zzr . w $ —== « w O) Ik moet hier Foor-eerfl aanmerken, dat in de drie koppen van ^^^.^^f^J in des Konings Kabinet hebben,, niet meer dan zes-en-dertig tanden zyn; gelyk deze koppen veel  VAN HET RIVIERPAARD. 35 „ zulk eene harde zelfftan dikheid A^ „ „ ven;het zyn voora de hSidS ?zanT\ ™ur „ heid heef?; de inwendige3&&d?af1 ^ hard" „ met.. .. wanneer het f ivi d dfn™ v^ de» tanden u zo hard . ^^xi^^e^ ssa: Sr *• * * „ beiden wat heeft, met uitzondering van de fnvtlnden £ ' ' Zy Van " eenig dier gelyken; de bak-of maahtanSenfifc Seene.van , „ naar die van den buffel of het naard £££ y i S 00t een weiniS „ van 't lighaam is donker entSS^^SS^SS^ de,%„ paard maar één jong ter wereld brenlt ■ X>t5 Vefrzekert d« het rlvier„ kodillen, en zelfs van Ivken en vleefrh L? , eft V,m Vlfch« van kroenz, fchoon het, z^men zvne linden A ^ °°k ry van dein verfoeiden wezendyke nunten ^heeft aang^aald, en zig daar eenige reden vïnT"^ verwyderd,' zonde? Zerengh?, in zynen tyd fn \Zr ?Z, e Ï°T^A *&> dat Feberico waard, uit Egypte heStoviiX^ 3^!^661 rlvlerPaard.in zout beleen de huidenTeeft^^^^ fat hy alhaam van zyn rmerpW dertien voeten iS^-SSS^SS dïn «» n nog agt meer knrifen. V«* insgelyk door bevoegde 25 ^K^Itoïfi&W' '^™« tanden en der andere beenderen van den kopVwhel rirfS?^WfI5,^*edBn der en f de plaaten die de Hr. Daubenton hier van 5fJ de befchryving tres cum dimidio , ut planum po u Lam t J r ^ ' V""1™ «Mtudo pedes E 2  3t5 DE NATUURLYKE HISTORIE omtrek, en aan de pooten drieën halff^i£St^A maaten van Zerenghi , het lighaam flegts elt voet ai ^ voet omtrek, en de pooten een voet traten eer^nalv ' maar op die Wy moeten hier niet op de ^fchryving vag^w tg ^tfchuldi , van Zerenghi afgaan, en men kan dien ^niyver n aakt noch onderftellen, dat zyne befchryving X gemaakt naar zy; want het blykt uit zyn eigen bengt Jat hy^e üee ^ he kleinte der twee rivierpaarden door Zerenghi medeg^ J. zelf erkent, dat Zerenghi , eenige maanden laate,een£ ^ liet zien, dat veel grooter was darihet-f^daan heeft, die hier op doet aandringen ^, dat niemand^^J^S^Id ^ de Natuurbeegter deeenigfteis, die lof verdient, ^[^cIIvmna hebben toegefcWers fedlrt ^^^^^^^i, in P^s van SwXaSdlnS nauwkeurig, noch zelfs opregt, is. rivierpaard, welke Prosper De befchryving en de afbeeldingen van Jjer iiv £ > mm_ ds^f ^^^^ ^het sJamK des hoofds en der voeten gegeeven. Zerenghi , vergelykt Wanneer men deze befchryvingen en ^ met de aanduidingen, welke wy uit de Keisbeicnryvers, ^ ; & *, pes lalden,, unguU fi^uncün £f "eC0 £S IThcadénie des in den Nyl, en CC,/, Ziehier eene ,Ph«»^^ï|;S5^gi^welk men kort daarop naar Cairo „ daar wierdt 'er m 't jaar 1658, ee" « ^go geva 6 hgb he{ d . " bragt,alwaar ik het,in de maand ftbruary desznaar dat van een buffel; alle ' dit dier was byna ^f^^^S^^^^- die val1 een kameei' zyne pooten waren korter eniikkezo dik als dat van een os: de kop " muil aan die van een os of ftier, ^zvlè oogen klein, zyn hals en bord zeer dik, was eelvk aan die van een paard,maar dikker,zyne oogen k■ » j d;k root byna ™eooren klein, de neusgaten zeer groot en open ^^^.^uJnf lb^.gdyk " rond, en met vier vingers aan yderen voet, «gyfc Je ö« " . de ol fant . hy hadt u) het " de olyfant, en weinig of geen hair op dehuid , zo als insy we/geha!lkt, en, zo dik " onderft kaakbeen vier dikke tanden, een half voet lang, ™a™^ h f zeebu(rel was, » Sen als runder-hoornen : verfche den ^^^S^^SS was, als hebbende maar ik bemerkte,met eenige ^^«S^g^^ïens het dier wierdt dood te 1 tSfSS1^'^jflra^.^STÏ Se , 'afwaar het was komen weukn, me:  VAN HET RIVIERPAARD. 37 blykt het, dat het rivierpaard een dier is, wiens lighaam langer en zo dik is als dat van den rhmoceros, dat zyn pooten veel korter zyn (e), dat zyn kon minder lang en dikker is naar evenredigheid des lighaams; dVhy noch hoornen heeft op den neus,gelyk de rhmoceros,noch op den kop,gelyk de herkauwende dieren ; dat, dewyl zyn fchreeuw van fmart even gelykt naar het hinniken yan het paard als het bulken van den buffel, het wel zoude kunnen zyn, gelyk de oude Sdiryvers hebben gezegd, en de hedendaagfche Reizigers beveiligd (ƒ) , dat zyn gewoone ftem gelyk was aan het hinniken van een paard, waarvan hy egter m alle andere opzigten verfchilt; en indien dat zo is, kan men vermoeden, dat deze enkelde overeenkomft, van gelykheid in de ftem, genoeg is geweeft om hem den naam van hippopotamus of rivierpaard te doen geeven gelyk het gehuil van den Hrix, dat eenigiins naar dat van den wolf gelykt, hem herten-wolf heeft doen noemen (g). De fnvtanden van het rivierpaard, en vooral de beide hondstanden in het onderft kaakebeen, zyn zeer lang, zeer fterk, en van zulk eene harde zelfftandigheid dat men er met yzer vuur uit flaat Qi); dit heeft waarfchynlyk aanleiding ge'gee- „ fnaphaanfchooten doodden: zy fchooten verfcheidenniaalen op hetzelve, zonder het te doen „ vallen, want nauwelyks waren de kogels door de geheele huid heen gegaan , gelyk ik heb „ opgemerkt; maar zy troffen hem met een kogel in het kaakenbeen, daar hy van nederftortede: het was lang geleeden, dat men deze dieren te Cairo niet vernomen hadt". Ré lat ion d un Voyage du Levant par M. Tiievenot , Paris i654. Tom. I. pag. 401. 400 (f) „ De voeten van den Hippopotamus zyn zo laag en zo kort , dat zy niet meer dan vier „ vingers boven den grond komen". Les pieds de Phippopotame font fi-bas & ff courts mfils „e paf ent pomt quatre doigts hors de terre ,Bzlon des Poifons pag. 17. Crura e terra ad ventrem pedes tres cum dimidio. „ De beencn zyn van de aarde tot den buik vierdehalf " 7eV ABIUS pL™^; 3i. Die getuigeniflen van Belon en Columna, over de lengte derbeenen van het rivierpaard verfchillen al te veel om de eene of andere dier maaten te kunnen aanneemen; en men moet opmerken, dat het rivierpaard, 't welk Belon leevendig gezien heeft zeer jongen zeer vet was dat het bygevolg een dikken en hangenden buik moeft hebben; dat integendeel het vel van dat,'t welk Columna belchryft.en dat het zelfde wala s dat van Zerenghi , in het zout gedroogd was, en by gevolg kon Columna niet verzekeren gelyk hy gedaan heeft, dat de buik van dit dier niet rond maar plat was: dus is de maat van Belon al te kort voor een volwaiïèn rivierpaard, en die van Columna II te lang voor een leevend rivierpaard, en het geen men uit alle beiden moet befluiten , is , dat de buik van dit dier doorgaands met veel meer dan anderhalf voet van den grond is, en dat zyne pooten geene twee voeten lang zyn , gelyk Zerenghi zegt. ë r {njracem M*t ginth relatione. Prosper Alpin. JEgypt. Hifi. Natur Lib.IV. pag. 248. — Merolla zegt, „dat 'er in de rivier Zaire zig een rivieroaarri „„? „ houdt 't welk hinnikte als een paard. Hifloire générale des Voyagef par Mr L'Abbe PiTr vost; Tom. F. pag. 05. — Dit dier heeft den naam, welken men "het geeft, niet dan ™ V 5ynlllnw //nf6kree#" Schouten. Zie Récueil des Voyages de la Compafn des Jndes de Holl. Tom. IV. pag. 44o. Het rivier-paard hinnikt op efne wyze weinS vérfchil „ lende van die eens paards maar zo fterk, dat men het op den afftand van meer dan een S „ tier uur onderfcheidenlyk hoort". Voyage au Senegal par M. Adanson pag. 7, tg) Zie in het IX Deel van dit Werk het artykel van den Linx Qh) >>Tutti i dentijono di foftantza cofi dura, che percofovi , fopra con uri cortello b „ accièhno, buttano, faville dt foco m gran quantita, ma piu le zanne che gli altri-mi „ dentro non fono di tanto dura materia". Zerenghi pag. 72 „ Dentes habeba ti „ infertore maxtlla fex quorum bini exteriores e regione lougi , femiclives , non adunci „ non exerti , Jed admodum confpicui aperto ore; intermedii vero parum a einsiva exerii „ trtgona acie digitah longitudine,medium locum occupantes, veluti jacentes, era ff „ orbiculatt, ekphantim, femipedem fuperant longitudine, atque aciem in extremis par- E 3  38 DE NATUURLYKE HISTORIE vpn fnr Hp fahel der Ouden, die verteld hebben, dat het rivierpaard vuur braakte ^£ hondstinden van dit dier is zo wit zo mer en » lang zyn,zyn gekromd,kantzmhg, en ihydende, gelyk de üaS™,v^ , w ld ziyn/de baktanden zyn vierkant of vierkantig rond viy gelyk aan de kiezen van den menfeh, en zo dik, dat één meer dan drie pond weegt (* de grootfte fny-en hondstanden zyn twaalf duimen lang «J»g^ ^ tot zeitien duimen langte (m), en weegen zomtyds twaal of dertien ponden d Emtlyk, om een nauwkeurig denkbeeld van de g^^^fi^S te geeveh, zullen wy de maaten van Zerenghi gebru kenl en dezelven'Wanne^ wortels, enz. Het verteert en verniet v^e en?' gierft > * teelde landen; maar gelyk het vrel agtgerIs' op 'ttnd^ ^ * de be! kan men het gemaklyk verwyderen- Lr hZf, P i. , an in c water> z door de vlug;"niet zou kunn?n ontkómen fe£rï k°rte pooten' het ter af begaf? zyne toevlu« w^S^er het *§ Verre van het **■ water te ftorten, naar de dLpt?te 5 n en ^n" ë^ Ymdt' is zig in voor dat het weder boven knrrfe hS ?' en groot eind wegs af te leggen maar,zo men het k^^V^btS' ^ee?*k^^het valt het op de fchuiten aan, mei #5^0?^ :; li^H™ „ eenige moeite laat tam maaken, en nooit Dont^ K . i Z° za^mmg, dat het zig zonder „ gaan, zonder te vreezen, dat het byte Ö 1 ledigen.... Men laat het los uit de Si «vermaken wilde e^^^ „ hieldt het in zyn hand, om hoog, het dier toe wi ij , °s\e S1"0^ , of een brood en „ al fnorkende, opende, dat het den kop va°e'en 1™f'Ve denJbek 20 verbaazendwVd „ zyne kaaken zou hebben kunnen bergenXamli^Z^ ea^ndm muiI J^elyk bSn' a^fisrvm k0,t ofjsk °etei- ^Wi^xsA'-léS? «** ****** * «fer v«ïï'sfi (O „ Het rivierpaard gaat tot op drie vademen waters n9„ „ waargenomen, en ik heb het daar meer dan een d-e" lr,ond> W5m& heb dit zelf „ boven kwam". Defcription de mpp^mZr llf^r™ V°°r dat het riE r. /. c. rr r«>"«'e par te tapttatne Covent. Fbyage de Dak,  +o DE NATUURLYKE HISTORIE u i Liwi,unmf en doet haar zomtyds zinken (r). „Ik heb, zegt „ een Reis^^^ ^'^et vaartuig, en den anderen op de tweede p ank " tandAiefi datTs te S „ fcheen gehad te hebben, wanneer oe in ë hetze]ve vifch toe, en dan " PI ^fftrlnd waf met zvn rug boven 't water opligten en omwerpen, » ***** ~fe;'niet tergen na een geval, 't welk voor eemgen tyd byna - W - er een£ dood ^^ «^^ » Ue" ^tdeSle'hïbbffl.k^etftel zy hem met eene lange lans,het- " ^^ï&wteM hy aanltonds.naar bovenJcwatn.hornet " Jen verfchriklyk gelaat aanzag , den muil opende een groot ftuk van het " k Ja™i d* kanoe met een lag van zyne tanden afhaalde, en dezelve Voor net ovcugt vv r..hvr„. „„ir, fnf: bvzondere Jchmaaten bepaald te gctale gevonder> er^o^^^^vSaW te beftaan: de meefte ?Yn> OTK^Ss hAb^efchreeven, dat het rivierpaard ook in de Iridièn NatUUjSfw erdt maar zy hebben 'er geene waarborgen voor, dan getuigeverdag?voorkomend ftelliglïvan allen zou zyn dat^van 11 «uB waarvan Qmirvs (xj, en ^^^^"^^ g^eeft waren: rivierpaard ook in de rivie? ^Tl^^JlT' ^f1 uberigt, dat het Reizigers, ten minften die, SSke^Sfe ™aar de ^endaagfche ben deze byzonderheid niet beveftisd X« ï vmrouw,ue? verdienen, hebdat dit die/in de Senegal of de Sr' de fiT" 7 ^ overee" GO, groote rivieren,en zelfs in de meSVal S?' ^ ^S' en de anderê al in het Zuidelyk en Ooftelyk Tdldtl* Jeïl * ^ gevonden wordt, voorhet in Afia wordV gevonden [de^ïï BoT^I)™ ÏVe^T aanteduiden, maar deszeJfs verhaal komt mv lid!?, ge'dle het f<%nt myne gedagten, alleen, dat dit d ei Tan lulr V°°r' en bewyft,nW Ooftelyk gedeelte van Afrika semeen is bTe- en aan he" geheel welk de Ouden het nylpaard nfemden zo ^mv00VM ls rivierpaard 't de Inwooners van Eg^te daag™en^'enkbeïd van Sht" beneden-%l Xt »aam niet van kennen (*): hetgis eveSSSf^ £ „ zig een verfchrikiyk toneel vertoonde; te weeten da?™ ;J ^" V £rde gekomen, toen „ paarden muilen ftorteden, die t'onzer fmartedie wakkere LnA" iep!akoIken va" der rivi«r° „ dit toeval heb ik honderd vyftig van hun nn\ ■ , a,nfchaP verflonden ? vertoornd over „ laaten werpen, dewe.ken dTriv^^^^ in dTriS lndus'ge,yk °— * ƒ«•,>/. iW. I532. t£.'Tl t?^JWV?,%£: — Leonis Afric. Afric, A> Tom. II.pag. 144. Rélafion 7&115""" de^^ *TonuI plg t1 Poncel. Lettresédif. IV<*. Recueil JfS: 49i> — * rEthtïJl* Senegal par M. Adanson, ^ 73. ew; $ ^dolf,^. 43 & _ JJJ * O} Rélatton de F Ethiopië Par Ch Tirn rw„ n . Pari, I7o4.^f. 363. > ' CH' P0NCEL- *»* *x Edifiantes m. Rec W Flora Smenfis aV.Micu.BoYyi Toe ter,*?* * Q6) „ Wat andere dieren betreft het vnlfr a„ „ paard niet" Voyage de Shaw.HJ IlPailfrZ*^ be\TO°«t, kent zelft het rivier ' „ geboren...het komt, door boven - Egypte den Nvi "J ImerP™J wordt in Ethiopië F  DE NATUURLYKE HISTORIE i „on Afrika van de Middelandfche zee af tot aan de rivier Bambot, die aan den voet van het Atlas gebergte ftroomt; het klimaat, daar het riviernïrd zie thans onthoudt, ftrekt zig derhalven nauwelyks verder dan yan SeS tot Ethiopië , en van daar tot aan de Kaap de Goede-hoop , uit. ffewvl de meefte Schryvers het rivierpaard, zeepaard of zeekoe genaamd hJLhen zo heeft men het zomtyds verward met de waare zeekoe, dat een zeer Schillend dier is van het rivierpaard, en 'twelk zig niet dan m de zeën van ï Noorden onthoudt;het fchynt derhalven zeker, dat de rivierpaarden, weitede Auteur der befchryving van Moskovie zegt, dat op den oever der zee ïv Petzora eevonden worden, niet anders zyn dan zeekoeijen, en dat men Aldrovandus kwalyk mag neemen, dat hy dit gevoelen zonder grond aangefnmen (rt en gezegd heeft, dat men het rivierpaard in de zeen van Noorwegen vondt; want niet llegts onthoudt hetzelve z,g met m de zeen van t Noorden maar het fchynt zelfs, dat het in die van t Zuiden niet dan zeldzaam gevonden wordt. De getuigenilfen van Edüard Barbosa, en van FnwARD-Vüot, door Aldrovandus gemeld, en die fchynen te beveiligen, de rivierpaarden zig in de zeën der Indien onthouden, komen my even Twvffelaetie voor als dat van den Auteur der befchryving van Moskovie, en ïlTben zeerGeneigd, om,met den Hr. Adanson, (d) te denken, dat het rilieroaard, ten minften tegenwoordig, niet dan m de groote rivieren gevonden wordt: Kolbe (0 die zegt verfcheiden aan de Kaap de Goede-hoop ge- 'fï\ Maar het geen nog meer te verwonderen is, Plimüs, die , over de water-dieren handelende ze"t dat de krokodillen en rivierpaarden aan de rivieren, aan het land en aan de " l ^mlenzvn Reeft dus te kennen, dat zy zig ook in zee onthouden . Derhalven moet r^om?^tveemS'voorkomen, wanneer men in de befchryving van Moskovie leeft dat'er ? AncTevai de landen van Petzora beftroomende, zeepaarden vallen: msgelyks heeft Edu™Lrbosa een Portugees, in Cefala verfcheiden zeepaarden waargenomen, die van de ^Se tvèiden uittrokken, en naderhand naar de zee te rug keerden; dat zelfde herhaalt zee na" ^ ™n 7ulke dieren, die in de Indifche zee zwerven; daarenboven leeft men in Deelder Reizen, dat de zeelieden dikwils aan land gaan om rivier-of zeepaarden, * Hfnïbv eeleS weiden graazende, te vangen, maar deze naar de zee vlugtende tafteden i V hooten ™ welke zy braken en deeden zinken , kunnende zy zelve, wegens de hardheid ^jS^iffiSS«» lanfen gekvvetft worden, Aldrovand. de Qimdrup. dtgit. vtVlp. pag/ASr\'e Niêer opvaarende kwamen wy in een ftreek, alwaar de rivierpaarden of zeepaarden VoJneen zvn:dit dier, het grootft der tweeflagtige, wordt niet dan m tzoet water der rizeer Semfn.iV„ „«vaneen; en eene zaak die der opmerking waardig is, dat men hen nog nervieren van Aiui^ b &der wereld> daar het byzonder toe bepaald fchynt, vernomen heeft; gens dan na« | , k de gedaante van eene koe, dat is inderdaad het dier, daar het meeft men geert net ge J ft en korterj en de kop is van eenebuitenfpoonge dikte:wat naar geiyM, "w<" zeepaard volst op denolyfant en den rhinoceros; zyne kaakbeenen zyn de grootte boren, n £ waarmede hy de wortels der boomen, die hen tot voedzel verT\ loCaakt;hy kan niet lang onder water blyven zonder te ademen, en dit verphgt hem Smde"kop S'tyd tot tyd boven water te brengen, zo als de krokodil doet. „ Voyage au. Senegal ^ar^-^^^^^oId^wMTdig&e fchepfels van dit land, die zo wel in 't f0,-V^ buiten hetzelve leeven kan, en deswegen met regt een Amphibium of dier mag n benaamd, dat beide in 't water en op 't land kan leeven; want als dezelve m ruit en worden een*™"' ofzio- wü verbergen, zo zoekt zy de diepte des waters, en blyft l buiten E™™™^™* 0 0ZC 's^de maaAaar doet voor den dag komen en aan land flap- daar wlv rv*—»—» ---  VAN HET RIVIERPAARD. 43 zien te hebben, verzekert datzy zie in zee eveneem ch ;„ Aa • de diepte begeeven; eenige ^^^1^^^^ „ halven draeit zy het hoofd rondom! ^StSSf^^h^ f*1 tor zv? Sn BÊ*** /i^^^S £ «*jr « iï^wM zeepaard dan eene „ paard dan die van eene koe%KoÓrfhet voor ' -6'1 nader bvk« by die van een „ veel korter ftaart heeft; edog ze& V°Êten' en ec" "°S „ hy in veele ftnkken niet hJ^mSn^^SSSSm 'l^S^0^600*' offcho°" venot in zyne Qsfetifefe iï^^S^ffi^T*^^^^ de Hr' The" geoordeeld, en deze zeekoe, of, zo als'hy dié' noem zll'fiï 3/^ welke deugd het ge- „ TulTchen de twee affterfte voeten hebben i,,o„ „•• „ den, waaraan ook twee heel ffi^A^S^ÓSS'^ ^f^» bevon„ gezien, d.e nauwelyks de grootte van een i^eLhzMm Kv,*ik 'er twee heb „ pond woogen, ,n den muil moeften neemen als zv zS\ri£ y yder nihn ho"derd ,, De huid is een fterke mans duim dik, en kan derhalt-en „ doordringen; om dit dier het leeven té Bffif^ ^f' dw niet ,;SC „ ken, die plaats is eenig en alleen aan den SJi^SiTO ^ beft te mik" „ ven het oog op de harienpan, alwaar de ii^S^h>S&^^lt^> of even bo" „ vindt; dn moet men zeer wel, zodra zy den kon hnvin r gee" fPfk of v,eefch zig be„ omdat zy den wind daar van krygende^ tïeerfieï w der S * 'C 00g ho"den' „ weder te voorfchyn komt, aangelien z'y flSÏhS^e?ige daS'eil 1^ „ vyand zyn geduld ten einde en vertrokken is S y en en waSten kan, tot dat haar F a  44. DE NATUURLYKE HISTORIE Aldrovandus, en van Prosper Alpinus, die egtef Ji "emeen de behuiden gemaakt zyn: het is ligt te bemerken , dat, in het algm^"' fchrvvineen en de figuuren in 't werk van Kolbe noch op de plaats, noen naa/Ki getieklnd, zyn; de befchryvingen zyn uit het^geheugen opgebeld en de figuuren zvn meeft overgenomen of nagemaakt naar die van an d^N^bS^Sen, en byzonW gelyk de figuur,; wdkeh* van het rivierpaard geeft, veel naar de cheropotamus of het nvierzwyn van *^&^^de, dat het de wateren der zee,zou dat wel alleenlyk gezegd k^nennhe^e"JX7efan? van Plinius en niet volgens zyne eigen waarneemingen; de meeite der anvan roNius, en met vu &c y & aüeenlvk in de meiren van zoet water dere Schryvers verhaalen, dat dit dier aueeniyK m mnllfiPn maar ee- en in de rivieren gevonden wordt zomtyds aan ^^Xfc^verf Se meener op groote afftanden van de zee; daar zyn zelfs Reisbelcnryvers me ^^verwonderen, gelyk Merolla (g), dat men het rivierpaard zeepaard ge- „ Z'odra de fchoot gedaan is duikt zy weder; ^^^^£ÈilS^^i£ „zy een doodwonde bekomen hebbe, °^e\^^^K^%^\üók een an- water onklaar als het is, maar >s wS waar aan men ook „ der teken, vermits het water met bloed vermengd ™ ™°°»fög \ ' ftok, waar aan 011- onfeilbaar kan weeten waar het ligt, en voelt men m«t een gen * fe j der een weerhaak, boven egter, en ten einde van den fto^n^ghJ°U tal/niet gemk» kLfzo^erp't menT to^ £5 JjSffi dfr t 5» dWen kop o? de beenen vaft :; laltfmK^ , den in en neemt het met zig op een wagen naar hui , mmzo veel ie p ^ g^ „ maager herten vleefch, enz. iekkemy en byzonder gezonde koft gehou- „ Dit vleefch en het fpekwordt voor eene gro ^ fad? n aan haare „ den, en is my zeer wel bewuft, dat«nige do ere , verzoek, hebben verkogt;, , vrienden het pond voor zf^?//g^e^reeTt> nfag menwel denken, dat hy het uit by„ en die ymand een ftuk vaneenige ponden vereen, g ^ een voonref. " zondere oorzaaken gedaan heeft : het. is ook. als ik_a_ , |r6ookt of verfch ge. 7, felykeeten, voonwimlyk met toud^en ^« » t\ veel min is het ongezond kookt, aangezien het fpek nie z° «genltaa* «c vard nPogt'hebben, weg;hetwelk ook of koorfig, en het jaagt al ^^Xi °d1^r^olKn,üi plaats van boter,oP brood de reden is, dat men het zo dum y^'^jf^* jr^" 'f0i.y0i. ƒ pag. 108. enz. Am, eet". P. Kolbe befchryving van de Kaap de Goede-hoop, pi. voi. p de waldie overeenkom* bier tfgm^fe^ffiS^» 6D lk tó °P BWÖÉGZEL TOT ^^^m^ FAN HET Het geen de Hr. de Buffon hiervoor in 7™» \r„+, 11 . dier gezegd heeft, was alles w« menTd^n ?vd SftH1T,,?a dIt nauwkeurigst daar van zeggen kónde ïf?uy ' enhy dat amkel f<*reef, ontbrakdaleenePlaat, d e^t dier tccr^^Vf^1^1^ figuuren, welken verfèheiden AuteS vryheid van 'er eene te voegen by de befchiyv£| var"den Hr ;fr,de Qi) gemaakt naar een opgezet vel dat federr ™ • u , DE- BüFF°N onze univerfiteit bewaard wordl ' ^ ÊeUW 10 het kablnet va« Twee jaaren daarna gaf ik eene betere af heeM;™ ./nu , , voor het kabinet van zfne Hoofr^fa^^tt)^^'^"^ zonden, diende my tot mode! A* ^ ra^p^^d^ T^' van den Hr. Kzockner , doólor in de medievnen § n-' onderde beftiering het met eenige aanmerkingen van ^^^Zv^d^''^ don waren medegedeeld S' y door den Hr' Kapitein Gor- *£^'£ï?f^™?&%^**™ kennen, toen de een mannetjes en een ^ tmL^^JS^ tekem"ëen ^ndt, die ren zelve, op het oogenbl k als zySoóTware^ it êemaakt ^ de die" dezelve vergeleek met de figuuren § welke & J ^ getrofen toen ik zag duidelyk, dat de huid van zudk een grootdtrVfJe$even bad> en ik gen te laten graveere, Men SrgS^g O Door de Hoogleeraar Allamand te Leiden (0 Het is de III3. Plaat. F 3  45 DE NATUURLYKE HISTORIE Nog heeft de Hr. Gordon de goedheid gehad van deze tekeningen te vergezellen met befchryvingen en nieuwe, zeer opmerkelyke,waarnemingen, welke hy dikwils gelegenheid heeft gehad, te doen; zyn onvermoeide yver voor nieuwe ontdekkingen en voor de bevordering der Natuurlyke Hiftorie heeft hem genoopt om nog veel dieper in 't binnenst van Afrika door te dringen dan hy te voren>gedaanhadt; en, terwyl de rivierpaarden omftreeks de kaap de Goede-hoop'zeidzaam geworden zyn, heeft hy dezelve zeer talryk gevonden in de plaatfen daar hy geweest is: men zal dit klaar-begrypen en gereedelyk erkennen, zodra men weet, dat hy voor zyn deel alleen negen gedood heeft, dat'er in eene jagt, waarin hy den Hr. Plettenberg, Gouverneur van de 'kaap , vergezelde, in eenige uuren tyds eenentwintig gedood zvn, en dat het zelfs niet dan op zyne tuffchenfpraakwas, dat men daar geene grootere üagting onder deedt. Deze jagt gefchiedde langs de rivier, welke hy Plettenberg heeft genoemd, ten naaften by op zeven graaden lengte ten ooften van de kaap, en op dertig graaden ztudelyke breedte. Het <*etal dezer dieren moet derhalven zeer groot zyn m het geheele bmnerute ledeelte van Afrika, alwaar zy door de bewooners weinig ontrust worden. Het is daar, dat men hen zien moet om hen wél te kennen, en nooit heelt iemand daar eene betere gelegenheid toe gehad dan de Hr. Gordon; Ook heeft hy zig van die gelegenheid bediend om deze dieren met de oogen van een waar Natuuronderzoeker te befchouwen. Ik onderftel,dat terwyl ik,het uittrekzel geve van 't geen hy my deswegen gefchreven heeft, de Lezer zig herinnere den inhotid der artikels van dit werk, waarin over deze dieren gefproken wordt. . Als de rivierpaarden uit het water te voorfchyn komen ïsde kleur van net bovenst hunnes Iighaamen blauwagtig bruin, dat helderer wordt, naar maate het langs de ribben nederdaalt en uitloopt in eene ligte fchaduwmg van vleefchkleur. Het onderst van den buik is witachtig, maar die verfchillende kleuren worden overal donkerer, naarmaate hun vel drooger wordt. Binnen in hunne ooren, en op derzelver randen, zyn vry zagte hairtjes, van eene rosagtige bruine kleur; daar zyn ook gelyke hairtjes van dezelfde kleur aan de oogleden, en'hier en daar eenige op net lighaam, byzonderlyk aan den hals en de zyden; maar deze zyn korter en ruwer. De mannetjes overtreffen de wyljes altyd in grootte, maar geen derde , gelyk Zerenghi zegt, zo men de fnytanden en hondstanden uitzondert. De Hr. Gordon heeft een wyfje gedood, welker lighaam elf voeten lang was, en de grootfte mannetjes rivierpaarden, dien hy gedood heeft, was elf voeten , agt duimen, en negen lynen, lang. Deze afmetingen verfchillen veel van de maaten; welke Zerenghi heeft gegeven, want volgens de maat van het wyfje, dat hy befchreven heeft, moest het mannetje, een derde grooter, zestien voet en negen duim lang zyn. (k) Nog meer verfchillen zy; in grootte, van de rivierpaarden van het meir van Tzana, waarvanzommige, volgens den Hr. Bruce, meer dan twintig voet langte hebben. (/) Dieren (k~) Zie hiervooren pag. 33 en 34. (0 Zie Toine IV. des Supplements de nott'e éditietl franfotje, pag. 13°-  VAN HET RIVIERPAARD, van deze laatfte grootte zouden buitenfpoorig zyn: maar men vergist zig lie- telyk inde grootte van een dier, wanneer men daar .enkel van verre ov£ oordeelt, en zonder liet te kunnen meten. Het getal der tanden verfchik in de rivierpaarden naar hunne iaaren ge- yk de Hr. de Burfon vermoed heeft. Allen hebben zy via „SenS twee hondstanden in yder kaakbeen, maar zy verfchillen in het «5 de? baktanden. Dat, waarvan ik de afbeelding gegeven heb fndï l ^JrZ tanden in het geheel; de Hr. Gordon heef? tEeSSkfeSuSS tig tanden in het bovenfte kaakebeen en twintig in het ^^ffi^ heeft my een kop gezonden, die agttien hadt in het onderfte en negentien m het bovenfte; maar die tanden boven het getal zyn gemeenlvk niet dan kleine punten, dxe de wezendlyke baktanden voorgaan,êen die weinig vast . De bre^te van het bovenfte gedeelte des kaakebeens, dat den bek maakt is van zeftien en een vierde duim, en de omtrek, van den eenen hoek van den bek tot den anderen gemeten , is drie voet drie duim. De bovenlip fteekt een duim voor de onderlip uit, en bedekt alle de tanden, Ter 3 van de voorfte bovenfte fnytanden zyn twee vleefchige verhevenheden die wanneer de bek zig fluit, in twee holligheden van het onderfte SbeS ontvangen worden. *. * (>) Zie hier na de Vde Plaat üs. i en 2. XII Deel. G  5° DE NATUURLYKE HISTORIE Ik heb vroeger gezegd (A), dat het myzeer twyffelagtig voorkwam of de rivierpaarden vifch aten? Thans kan ik zeggen, dat het byna zeker is dat zy die niet eeten. In dertig ftuks van deze dieren , waarvan de Hr. Gordon de maagen in zyne tegenwoordigheid heeft doen openen, heeft hy niets dan gras of groente, en nooit eenig overblyfzel van vifch gevonden. Ik heb ook gezegd (i), dat het niet waarfchynlyk was, dat zy in zee gingen; men kan in het aangehaalde artikel de redenen zien, welke ik had om zo te denken; en de Hr. de Buffon (k). fchynt in het zelfde begrip geweest te zyn: De nieuwe ontdekkingen van den Hr. Gordon hebben my tot andere gedagten gebrast. Hy heeft een rivierpaard gedood aan den mond van de rivier Gambous , daar het water zoudt is; hy heeft 'er gezien in de baay van St Helena, en hy heeft andere uit zee zien komen twee mylen van eene rivier af. Wel is waar, dat zy zig niet verre van land verwyderen; de noodzaaklykheid waarin zy zyn, vandaar hun voedzel te komen zoeken laat het hen niet toe; dus trekken zy alleenlyk langs de kust van de eene rivier tot. de andere; maar dit is ondertuüchen genoeg om te bewyzen dat zy in zout water leven kunnen, en om eenigzins de zulken te verfchoonen, die hun. den naam van zeepaarden gegeven hebben, gelyk ook om Kolbe te verontfchuldigen die onderflelt dat zy onverfchillig in de rivieren en m zee leven kunnen.. De zulken, die zig in 't binnenst des lands onthouden, gaan waarfchynlyk nooit in zee; en zo zy, die daar digt by zyn, daarin trekken, gefchiedt dit niet om zig daar zeer verre in te begeven, om de reden, welke ik zo aanftonds gemeld heb - en die zelfde reden moet hen de rivieren doen verkiezen. Zy houden zig daar dikwils twee of drk uuren ihl op den grond als of zy fiiepen,, en dan heeft de Hr. Gordon altyd gezien, dat hunne hals, hunne voeten, of eenig ander gedeelte van hun lighaam, opeen ffcuk rots ruftede, om door den ftroom niet weggevoerd te worden;', want de gemaUykheid, waarmede zy zwemmen, toont, dat zy ten naaften. by dezelfde foortelyke zwaarte met het water hebben, en dat het gewigt van hun lighaam, hoe groot het zyn moge, niet veel meer weegt dan het volumen van water, waar van zy de plaats bellaan. Van den grond' van eene rivier naar boven komende, houden zy zig eenigen tyd tuffchen water en wind; vervolgens begeven zy zig langzaam naar loven 't water; maar zy fpuiten nooit water uit hunne neusgaten, gelyk Kolbe zegt; maar door eene fterke ademing brengen zy een dof geluid voort, en doen bellen opkomen op het water, het welk te dier plaatfe dan tevens wat ryst: Nadat zy dus ééns boven geweest zyn om de lugt te ademen, is men verzekerd, dat men hen welhaast hier en daar met het zelfde geluid weder zal zien verfchynen, het welk eene aangenaame jagt maakt, want men kan zyn fnaphaan niet te fchielyk weder laaden, zo men hen met. den eerften fchoot gemisd heeft; en men moet wel nauwkeurig mikken, om (//) Zie* liiérna de waarneemihgen- fj') Zie hier voor de Hiftorie van het. rivierpaard.. ^j,- Zie. hier. vooren deHiftorie*.  VAN HET RIVIERPAARD. «ftlop^y^Sg? ^ndt k°P ££ » *» h- *® ^ neus kafhet ^ItT^^^jr^ ^nderhcid; hoe ademen, fchoon het ej-wyze^1^^küImen blyvc» zondei' geademd hebben, verplJt^lSL S,8^ IS' fUZy' "adat zy eens den maaien te ademe? DoS ÏÏn * ? komen» om verfchei" foort van Magiyn?om dïar afden r fn/oorraad/^ lugt op in eene gen gebruik van te ini ?^ £ ™^ doorbren- zonder de opening van de affoh,> ?dt by hende omlooP des bloeds, de lugt? Dj? komt mv voor et" Hg tbart'ponder het behulp van houdfng te zynX^^I^^^^ ^men^^ s* vreelfelyk bfveg en ook vindt ft Kd**^> dat zy malkanderen geheel of gedeeLykY^ met eeni«e tanden hebben, waar van meTde lfh^L;, • eemS§ ^tekenen op 't lighaam III'. en'lIP. O&a^J^^^f Z1£t 10 de figuuren van de Platen deze geftalte, dat ^ mXderen^„W **** ' ™ het is * *r*S^ii^^^^ zyn zy niet zeer vreesagééne reis de der^m™ ^ fbeUrt; maar Zodra ^ zy voor de menfchenoneen In^nTT" ^ft" H*0 kennen> vluchte» JJe Hr. de J3uffon mogt met reden in twvffel rr4l™« n\ u + Retsbefchryvers van de ^ii^SSS^^^ g^W (0 Zie hiervoor de Hifcorie van den Hr. OT Buffo» Ga'  J2 DE NATUURLYKE HISTORIE velfeeng was bekaaid Mlen'^ïn p/c hy dL inSoP de, n15nvrSchd ™ het nevierpaardis gelyk te W^^* goed voor den finaak en .^f"»* ^SkfpS kookt, dryft 'er lekkere brok, gelyk ook de ftaart Alsmendesze p _eneesmJiddel , ZX^£^^ ^£«4** eigen^«^a- de grootte deuren en wegen, de evenredigheid, die 'er is wél te veftigen , zal ik hier deizelver a™etl"^t| onderwerpent welken door den Hr. Gordon genomen zyn optwee goote f^len'metdi hy gelegenheid heeft gehad te zig.fchomi deze m.aten ^ welke men naar opgezette vellen kan nemen, zal me ë ë yen wonderen, dat zy zo wel overeenkomen met d e^ ^^ t Lnnetheeft. Ik heb dezelve ook nagemeeten op het vei van e g Jes rivierpaard welke zyne Oranje,de goedheid heeft gehad W*$™%>™JjoTm^ het., geplaatst Iyke zeldzaamheden, dat ik op onze univerhteit ëet°™, . sezonden , /e worden. Dit vel, nieuweling» van de. kaap d^"J^?^^ is geheel gaaf en wel bewaard . ^^Vfig,^ ik van het zelve te doen vullen « o^ttra voig^ ^ %t leevend dier den Hr. Gordon ontvangen heb, zodat net ae guuutc 20- nauwkeurig als mogelyk is vertoont.. Maaten van een Mannetjes Rivierpaard. voeten , duimen, lynen. Lengte van bet lighaam , van het einde van den boven -lip tot aan het begin van den ftaart • Hoogte van het voorftel in een regte lyn Hoogte van het zelve, naar de kromming gemeten Hoogte van het. agterftel in een regte lyn Hoogte daar van naar, de krommingLengte van den kop - - . Breedte der borst, van 't midden der beenen at Breedte van het agterfte, van 't midden der dyen at Afftand van het laaglte gedeelte van den buik van den grond Afftand van de borst van den grond Omtrek van 't lighaam agter de fchouders gemeten Omtrek voor de agterfte beenen Omtrek van 't midden van den hals Omtrek der voorfte beenen by de borst » n- 4" °_ 5- o- o- 5- ii- o- 4. 8- o- 5- 7- °' 2- 8- o- 1- 11- o- 2- 1- 6- i- 2- o- 2» o- 9- 10- 5- 6' 9. 8- o- 6- 8- <53.- ♦*  VAN HET RIVIERPAARD. 53 Omtrek derzelver by het gewrigt - . voeten, duimen,lynen. Omtrek derzelver by de hiel - ' °" ~" Omtrek der agterfte beenen by het lighaam - . io« ö- Omtrek derzelver boven de knie - - . «. " Lengte van den ftaart - - - . j" 3" °- Deszelfs omtrek by den aars - - - i- ?~ Lengte van de fchede der mannelyke roede zo als die haDgt wan °" neer de roede binnenwaards getrokken is - Q. Lengte van de roede als dezelve buiten de fchede is, van de punt ' 4" °' tot aan het lighaam - - . _ , Lengte der hondftanden van het bovenfte kaakebeen 0- l'- %' Omtrek dier tanden by hunne bafis - . . 2-0- Lengte der fnytanden van het zelfde kaakebeen - - 0_" l' °" Omtrek dier tanden by hunne bafls - _ . Q^ z" °" Lengte der hondstanden van het onderfte kaakebeen naar hunne " kromte gemeten .... m fi ' Lengte der fnytanden - - . . . o" 7 s" Omtrek der hondstanden by hunne bafis - _ n " j o- 7. 3- Maaten van een wyfjes rivierpaard , gedood den 22fte Tanuarv 177r door den Hr. Kapitein Gordon, in zout water by den mond van de rivier Gambous. Nota. Om van de kaap aan den mond van deze rivier in de zee, ten ooften van de kaap te komen, heeft men tweehonderd uuren noodig, rydende op eene kar door runderen getrokken. Lengte des lighaams van het einde van den bovenlip tot aan het dUh"en Iy"en* Ul>gltl ÏOU UCU ILddlL T "»•-#• . Hoogte van het voorftel in een regte lyn Hoogte van het zelve volgens de kromming Hoogte van het agterftel in eene regte lyn Hoogte van hetzelve volgens de kromming Lengte van den kop _ Afftand van het laagfte gedeelte van den buik, boven den grond Omtrek van het lighaam agter de fchouders . . 8 Omtrek voor de agterfte beenen - . Omtrek van het midden des lighaams . , 11- o- o« 3- 10- 9- 4- 11- 6. 3- 8- 9- 5- 1- ö-- 2- 4. o- I- I- 0- 9' 2- o- 9- 6"- o- G 3  54 DE NATUURLYKE HISTORIE WAARNEEMINGEN. Gedaan hy het opzetten van het Rivierpaard, thans in het Kabinet van zyne Doorlugtige Hoogheid den Heere Prinfe van Oranje, enz. enz. Door den Heer J. C. KLOCKNER, Medicine Doclor te Amfierdam. De huid van het rivierpaard, met den kop daarin gerold, hebbe geheel uit 'sGravenhage ontvangen; dezelve was eerft gezouten geweeft en naderhand gedroogd! vervolgens was het vel van een jong rivierpaard t wdk thans mede in 't Kabinet van zyne Doorl Hoogheid ftaat, uit de pe e gnomen, en terwyl het nog vogtig was, in deze huid gelegd; waarna alles fn zeddoek gepakt, en van de kaap de Goede-hoop naar Holland gezo* den i ; die kleine huid, zo wel als"de kop van dezen grooten, veroorzaken dus eene ftinkende lugt van bedorven of gallleng vet, waar door de nfekten wierden aangelokt, die dan ook de groote huid, als zynde de buitenfte, en daar zy dus eerft by konden komen, vry wat befchadigd had- deToen ik den kop geweekt had, zwol alles zeer dik op; de gaaping of opening van den opgelparden muil wasruim 16 duim, Amfterdamkhe maat; de onder-enbovenopen waren breed en groot genoeg, om alle de tanden van het dier te bedekken en te fluiten; welke bedekking en flmting natuurkk des te gemaklykergaat, omdat de lange, of onderfte kromme hondsfnden, ovfr de bovenfte bèitelsgewyze heen zyn gefchooven, verder langs de kromte van de bovenfte hondstanden opwaards loopen in een koker, die gemaakt wordt door de huid van de lip en het tandv'eefch: tufthen de Soorfte of fny-tanden, en tulfchen de kegel en maaltanden, als ook tulTchen detong en de fnytanden, is eene gkdd^vaflc huid; m het verhemelte zyn teilen De tong was uitgefneeden, en die, welke ik, om deze opening te vullen verpligt geweeft ben, daar in te setten, is derhalven eene gemaakte tong; insgelyksThadt men het vleefch aan de zyden van den kop of de wangen, agter vry wat weggefneeden, zo als ook het vet; hetgeen er nog Tvond'n wierdt was meelt bedorven ; alles was egter nog met de allerfterkfte fpieren doorvlogten; 't geen meer na voren was in de onder-en bovenlipf was rood en wit fterk ipieragtig vleefch, van kleur gelyk aan de £°DiItaageter de kromme tanden, of de onderfte hondstanden was in de «nderlip digt aan de wang, of liever daar dezelve begint , een dikte; deze vulde by 't fluiten van den muil de opening,. die agter de hondstanden gemaakt'wordt; deze opening, hoewel gevuld, is ruim de helft ingedroogd, gelyk ook de lippen.  V 11 IPÏ OPOTAME.   VAN HET RIVIERPAARD. s Onder de ooren, of om den gehoorwe*, die zonderH™ u i veel vet, gelyk ook in de groote oogholten was, zat zeer De ooren zyn op eene verhevenheid eenlaarfl- ~« , wyze plooijen rondom dezelve formeeren: de vefh e venhei f' da' zig ktin^ van dit dier is door de droogte vrv wat Wer™^ d van 1 regter oor nog duidelyker te zien. ê y getrokken, maar by 't linker oor De ooren der rivierpaarden, weet men 7vn w • dit voorwerp is nog eene byzonderheid weS ft ^ maa* aan die va» weeten, dat de boVenfte randenofcr£Ïv2 TL^T °Pm£rken' te trent even veel, namelyk naar mvne bePronL^ de beide ooren , en omdrie vierde duim, waren afStS^ T>^fIerIh1°°Ste Van een half of of landinfekten; maar 't geel zy refds bi* leeven yk /"* ?erk Van *aterten hebben, gelyk hier uit uJkTSt J^ TSJ^1 ^ gedaan moemet de opperhuid begroeid waren • van SnnSf g? randen reeds ^der met een digt fyn haif, maar vaneen haSlyXfwS ^ De oogen moeten zeer klein geweeft zvn dewvLÏ ^inigvan. naar evenredigheid van de grootte des y opemnS der 00gieden, kleinheid der oogen van 't S^aid tS °ngÊf een Mein die veftigd: de oogen' welken ^7^né^t^^l^ ^ wat grooter, dan natuurlyk: maar toen ik W ^fi?1^.heb,zyn miffehien toonden zy zig, * of zy n&ZZ^t^TZ^ g^> Ver' zaake, verpbgt geweeft dezelve iets grooter te neemen ^ te ^ °°r" ben^^ fchuinfch naar en dan wederom naar boven,- STÏSoJÏ Mai" efate»> buizen nauwelyks te zien , ik heb dezelve ^ Warfn deze fleuven °* verwyderd. * Üeb d£ZeJve voor ^et indroogen een weinig d™{™ -er gemaklyk vuur uit der rivierpaard. " vyi op een ltuis va» een tand van een an-- Hier moet ik aanmerken dat ik in het h rvi meer dan twee-en-dertig tanden avonden heh dlt "vierpaard niet met de befchryving val Zekenghi nth „b \he£we,k ™et overeenkomt ton: de eerft/zegt, vL en veertU ha tnTL^ JT dei? Hr' Daüb^" vonden te hebbenf en de laatfteze fn-deS/ g„doodde "vierpaarden gebinet des Koning/ is : deze vSeWenhS? h ^ °fd dat 01 het ^a" en ik kan verzekeren, dat e™^ ^£*ee$ ^ op]e£tend gehaakt 9 beenderen heb waargenomen^JnTerZleltf ^ in deZe kaakweld feheen afgebrooken te zyn; ik £b Vr Xr ? %£anden, die met gedie perpendiculair ftaan; agt Wanden 2 ? hondstanden m bevonden,, perpendiculair ftaan,en^ zo als het in de Plaat te zien is £™]^^eeIi die horizontaal ftaan,.  5o DE NATUURLYKE HISTORIE daar is ééne tuffchenruimte tuffchen die kegelwyze tanden, van eenen hal- V£Aan1S onder-en bovenlip ftaan, op eenen vry grooten afftand van malkanderen kleine bosjes hair, die als penfeelen uit een koker of wortel voortkomen ^ waarvan ik'er omtrent twintig geteld heb; ik heb om dezelve nader te onderzoeken, een fchyf van den wortel onder 't mikroskoop gebragt, en zeven wortels uit één koker zien voortkomen; die zeven wortels verdeeld zig vervolgens, of fplyten, en maaken elk verfcheiden haartjes, die zig dus als kwasjes vertoonen. . Aan de zyden van den bek, alwaar de gaaping is, naar onderen, zyn enkelde fyne hairen, die digter by elkander ftaan. . Verder ziet men over 't lyf hier en daar een enkeld dun geplaatft hair; aan de beenen en zyden, als ook onder den buik, vindt men dezelve byna nlDe ftaart was aan 't uiterfte, en wel aan de onderfte en bovenfte fcherpe kanten bewalTen met hair of kwasjes gelyk als aan zyn neus, maar wat lanVan welk gefiagt het dier geweeft zy heb ik. niet kunnen ontdekken, by den aars was een driehoek van vyf of zes duim uitgefneeden, alwaar ik denk dat de teeldeelen geweeft zyn, maar vermits niets van dezelve was overgelaaten, was het onmogelyk de fexe te bepaalen. De huid was in 't weeke en hangende van den buik, by den regter agteruoot of lies u duim dik, hier was door de kakkerlakken eene opening in eeknaagd, dus konde men hier beft meeten: de zelfftandigheid was kraakbeenig?wit,en taay;hier was het vel wél gefepareerd van t vet of vleefch; hooger naar den rug was veel van de huid uitgefneeden; miffehien om dezelve des te ligter en gemaklyker ter vervoering te maaken; het was te dier oorzaake, dat ik de huid van boven en ter zyde van de ruggeftreng met een priem doorfteekende, dezelve maar ruim een duim dik bevond. De vingers waren gehoefd; de huid tuffchen de vingers was zeer ruim ; en ik geloof, dat de beenen van dit dier, leevend zynde, meer plat dan rond zvn ; en dewyl de hiel ook zeer genegen was om agter uit en naar boven te trekken, zo is dezelve bekwaam om mede te roeijen; de zool van den voet is dik en eeltagtig, egter buigzaam. Hier laat ik de verfcheidene afmeetingen van dit rivierpaard volgen ; waar omtrent ik alleenlyk berigten moet , dat dezelve genomen zyn, nadat het dier reeds opgezet en voor 't grootft gedeelte gedroogd was; en dat ik Amfterdamfche voetmaat gebruikt hebbe. voeten , duimen. Lenste van het geheele lighaam , in eene regte lyn gemeeten, van het midden van den neus tot aan den ftaart, aan de regterzyde. 10. 10. van het midden van den neus tot aan den ftaart, in eene kromme lyn gemeeten, aan de linkerzyde • • 13* 7* Leng-  VAN HET RIVIERPAAARD 2. 4. 1. 4i. 2. 2. 1. 31. o. 3*. o- i. O. 2|, o. 6. r. 2. O. ii. o, 2. o. m. 0. ii. 1. o. i J. 4. J. Ii. 10. O. IO. 6. IO. 9. o. 7. O. 9. o. 9. 5. 3. 7- 7- 8- Jï. 3- 10. 3' 2Ï. 2. 3§. 4. 7. 2. 8f. 2. Si'. Lengte van het midden van den neus af over den kop gemeeten NB. Dereden waarom deze maaten dus verfchillen, is, omdat her dier met zyn bals en kop naar de regterzyde zwenkt Lengte van den kop Omtrek van den kop , agter de ooren'gemeeten ■■ x voor de ooren gemeeten " ■ tulTchen de oogen en ooren " ov,£rLde verhevenheid der oogholten —— ——— tuncnen de oogen en den neus NB. Deze laatfte maat is genomen over de ««nit» ■ was om de tanden re gunnen $™ È Sf^0%f^ 0?ve?gemeete!;0VenIiPs.de° rand Da den a^eren boven Breedte van de bovenlip,'regt door over het verhemelte Omtrek van de onderlip, van onderen om gemeeten Breedte van de onderlip, van den eenen rand tot den anderen * Afftand der neusgaten, aan de bovenfte opening anüeien ~ r~7 ' aan de onderfte opening ' * * Breedte der neusgaten in 't midden ". Lengte der neusgaten . » Afftand der ooren, van de oogen * * der ooren, het eene van het ander * Lengte der ooren . • Breedte van de ooren . ■ Afftand tulTchen de twee oogleden. wanneer V3n de VOetz°o1 voorpooten 'tot op agterfte ftel, van de voetzool der agterpooten tot op Omtrek van het lighaam, agter de voorpooten ' ■ 1 . in 't midden . " 7: " voor de agterpooten Hoogte, van den grond tot onder den buik, in 't midden — " ~ aSter de voorpooten* Omtrek van den hals, agter den kop . V00r de agterPooten. •—~ in 't midden . * * "~ , , over de borft Omtrek der voorpooten by de borft ■ in 't midden „ . ~ "~— boven den voet Omtrek van de agterpooten, naby het Ivf " over de knie t ü 7 boven den voet Lengde van de voorbeenen van de voetzool tot den buik ' YTT rw «Bta». ™ de voetzool tot aan deïhn,^ ' voeten , duimen et 2. 9|. 6. Ai. 6. f. ♦ 6' Zi 6. 4.' • S- 4. 'H 1, 1- n  5g DE NATUURLYLE HISTORIE Toeten, duimen. Lengte der vingers aan de voorpooten tot het eind der hoeven. o. 2. Omtrek van de vingers agter de hoeven . o. 84. „ ter zyden • • .0. 7$. Lengte der vingers aan de buitenfte zyde ... °- 3. L. van de voorfte vingers der agterpooten . . o. 1%. der buitenfte vingers der agterpooten . . o. 14. hoeven der voor-en agterpooten - . o. 2. Omtrek der hoeven by 't begin o. 4+. Lengte van den ftaart . • • ... 1. 4. Omtrek in't begin, daar hy rond is . . . 1. 3. Breedte van den ftaart in t midden, daar hy begint plat te worden, o. 31. . —. aan de uiterfte punt . ... . , o. 2{. Dikte van den ftaart in't midden . . . . o. \\. . — aan het einde ..... o. i. Lengte van de onderfte hondstanden, over de kromte gemeeten. o. 74. ■ — — in een regte lyn gemeeten. o. 6\. Omtrek van de hondstanden by den wortel . o. 54. . • — in 't midden . ♦ . o. si' . over de uitflyting . . . o. 4** Lengte der fchuinfche uitfnyding . . o. 3*. Breedte van de hondstanden, onder aan den wortel . . o. 2|. _ "— in 't midden . o. 2. Lengte van de bovenfte hondstanden - . . .0. 2|. Omtrek ....... O. 4|* Afftand van de onderfte hondstanden, van elkander . . o. 11. Lengte der fny- of vooruitftaande twee langfte tanden . . o. 64. Omtrek van dezelven ... . . o. j{. Afftand van malkander . . . . < . o. ?. Lengte der kleine fnytanden, naaft de groote o. 2i. Afftand van de groote o. §. . van deze tot aan de hondstanden . . , o. 1]. Lengte van de drie maaltanden in 't bovenfte kaakbeen, den een na den anderen gemeeten . . . . . o. j|. Hoogte van dezelven .. . . . .0. 1. Breedte. , . . . . . o. ik> Lengte, van nog twee buiten gewoons tanden, als kegels, van de maaltanden verwyderd . . . . . o. 14. — van de twee maaltanden, in 't onderfte kaakbeen. . o. 14. Hoogte ... . o. 1. Breedte • • • '• • o. i\. Lengte van drie buiten gewoone tanden, als kegels, van de maaltanden verwyderd . • o. iï. Breedte - ♦ • • . o. li. Lengte van twee fnytanden,als kegels,verwyderd van den hondstand, die het naaft aan den korten hondstand zit; valt loodregt in 't kauwen tegen den kleinen horizontaaien, die aan den buitenkant, in het onderfte kaakbeen zit . . . . o. 11. Lengte van den tweeden, die wat meer na voren zit, is wat langer en iets dikker; deze valt in 't kauwen regt neer ter zyden, ook aan den buitenkant van den horizontaaien grooten, alwaar men de uitiiyting nog duidelyk zien kan; gelyk ook de uitflyting by den wortel van den grooten hondstand, door den korten veroorzaakt. o. S|.  VAN HET RIVIERPAARD. co ^SSS^tSSlt'* dat.aan de .onder'en boven"lip> van voren zat>voetón'duimeH' Lengte van het hair, aan'de fcherpe kanten van de'n ftaart 'Pn „ °" ll' deszelfs punt; zynde dit hair voor het overige geïyk aan'.dï fê NB. Onder het opzetten is dit hair van de bovenkant van de'n ftaart °' 3' afgeraakt; de Plaat vertoont het zo als 't geweeft is. Wanneer men nu deze afmeetingen, met die van het wvfies a van Zerenghi vergelykt, en het verfchil der maateninffif « ?PTd zal men bevinden da? het byna dezelfden ^^1^ Men heeft my verhaalt, dat dit rivierpaard zeer verre h&L» a • uoor een ooer Lharles Marais genaamd, van franfrhe cfb^a. j , ° heeft de vellen aan zyn H. ED.'den GouVemeurvanb°7 door wien dezelve aan zyne Doorl. Hoogheid gezonden zvn di?all rgd' bengt door een neef van Charles Marais, die 4 WeïinS^nfhS volgens het verhaal van dezen man, die alles mt^^nf^^l^M1^ zeiven betuigt te hebben, zou het rivierpaard zeerTeFS i esMarals zo wel in de modder of fl'yk als op h vaftc? nd, en het s zfiZy"' dat de boeren, fchoon al zeer goede fchutters zvnde i gaUW ' lolfen, zo hy buiten 't water is? ^ S^h^^0^ Sf» gang waar; dan komen deze dieren met de kruin v™ den Lf pnder' 't water, houden hunne kleine ooren ^^l^fe^ ^ ren of zy met iets hooren; zodra zig dan iets op't waterLal^blnertl hun ten prooy kan dienen, fchieten zy daar op toe alsTen Z ?,i 7 u' at om 't zelve magtig te worden; in deze bezieheid L ÏZn?7Ï l ^ b°°g' zwemmende of drwende od de rivier hV? ,f ? terwyJ het rivierpaard den kop te fchietS ; die ,^ve^en fk te^1*^ R * *» oor en oog gefchooten, en de kleine 5ie mede in Tir 5 ° ' regter Hoogheid is, was in de borft geftoo^, ofo?k%^00S "dkl^ ^ met duidelyk genoeg zien. Het getroffen rivierpaard SnS ° men en loopt of zwemt zolang, tot,dat het door verlif^an b£ » beweeging met het leeven verheft: dan wordt het door olfï ' de of mm, aan den wal gefleept, en ontledigd. Men fnydT u geer, ' i ^ fen gemeenlyk duizend ponden fpek , dit wordt ingezoien en S gebragt, alwaar het duur verkogt wordt; ook is her vol!. aan de KaaP lén aangenaam fpek, hetwelk al Inder vet hfi^F^ * zaakt nooit eenige walging, en kan uitgedrntr%nZ IroatVT^' worden;zelfs pryft men het in Afrika als een goed middel teLnh^ ^ Door de opgegeeven hoeveelheid fpek, die men^d^S wanen rivierpaard bekomt,wordt me/nadereTeffigdPens ier? T V°U reeds in de afmeetingen heeft moeten opmerken, te weften Ir' mm . verbaazend groot en zwaar dier is. weeten, dat het een H 2  6o DE NATUURLYKE HISTORIE Hoe zeer ik bedagt was om dit ftuk zo ligt als doenlyk ware te maaken, heb ik mv onder het werk verpligt gevonden om alles by te brengen wat ftevigheSd kon geeven, en ik fchat dat het met de plank, daar het op ftaat, l^lSfeti zullen wy nog eenige byzonderh, den o7 de Natuurlyke Hiftorie van het rivierpaard betreklyk, en die in de voorbande befchryvingen niet gevonden worden, laaten volgen. Sfn heeft voorheel geleezen, dat het rivierpaard zyn naam mogelyk zou «fcrwn hebben, omdat zyne ftem naar het hinniken van het paard gelygrzoude, wy hébben, egter geloofwaardige bengten, die verzekeren, dat zvn geWgelykt naar dat der olyfanten, of naar dat rollend, ftotterend gelufd, 't welk doof geboren menfchen indiaan: hoe het zy, het rrvierpaard naakt, flaapende, nog een ander zeer fterk geluid van fnorken waardoor het zig op een vry grooten afftand verraadt; m vergoeding vïïr 1 eï gevaar , dat zy hier door loopen zouden, eggen zy zig doorgaands ^flyïsrSen in 't riet te üaapen, alwaar men hen bezwaarlyk genaaken kSD- bvzonderheid, welke ik van een bloedverwant van Charles Marais heb S den Men loop van dit dier, heb ik nergens aangetroffen ; men Skert integendeel ftandvaftig, dat men hem liever te lande dan te S2er attteft hetwelk geen plaats konde hebben, zo hy zeer fnel in t loowÏÏtrSvm^mtlien hem volgens andere vernaaien den weg, die nTar de rivieren leidt, met boomen of greppen af, omdat men weet, dat ÏJ doorgaands liever het water wil wederwmnen dan te lande vegten of vleten; zodra hy in 't water is,bevindt hy zig in beide opzigten op zyn voordeeSft geplaatft: hier is het, dat hy geen dier behoeft te vreezen; de gToote^ ha§ayf dPe krokodil, ontwyken het riverpaard, en durven den ftryd ^efv^ en dm buitenkant der dijen en billen; de fnaphaankogels rollen daai•over tn de pylen ftuiten 'er op te rug, maar het is minder hard en minder dik onder den buik en aan de bmnenlyde der dijen, en het is daar, dat men. het TSt teSchieten of te fteeken: hy is zeer taay van leeven en geeft zig niet Sklyk over , hierom poogt men hem hefft de pooten door hoekige | S te verbryzelen, en zo dat gelukt, dan is men, om zo te fpreeken , Ser van het dier; de Negers, die de krokodillen en haaijen met lange meffenof fpielfen aantallen, zyn bang voor het rivierpaard en zouden den ffrvd met hetzelve miffehien nooit beginnen, zo zy met fneller dan hetzelve toopen konden; fchoon zy zig tevens wys maaken, dat hetzelve vinniger is teo-en de blanken dan tegen de zwarten. gDe wvles van het rivierpaard werpen haare jongen op t land; zy zoogen hen daJr en voeden hen daar op, maar leeren hen tevens al zeer vroeg om zig, op het minfte gerugt,naar 't water te begeeven, SDe Negers van Angola,van Congo, van Delmma, en in t algemeen van de Weff- Kuit van Afrika, befchouwen het rivierpaard als eene zekere foort  VAN HET RIVIE R P A A R d van kleine godheid, die zy Fitife noemen ■ 7V maai™ 0 , heid het vleefch te eefen \„*JLJi~> ' zv maaken egter geene zwaanV Ik weet niet, of ik het'berigvan deVadeHVBnn'?1 ^°rdennamelyk dit dier, 't welk zeer bloedryk i", zig oP eene 7onHg ?ybreDgen' dat te aderlaaten; hier toe zoekt het, zegt hy een f?herDe of tt ^ WCet een rots, en vryft 'er zig zo lang tegen tot Z hit • fnvcknde P"nt van opening gemaaktheeft om zyn bfoedTlaa't n u k^od?a %£J^TT° ke beweegingen, om het des te meer re dner, * •• J ' § Z1S fter" deelt een? genoègzaame hoeveelheid Lelnnïï jiVuu 'e" Wameer het het flyk onfde £nd te ^^Z?^^^1' het zig in tuurlyks, in dit verhaal; maar Leis V^^^l6*7*' nie*°nnazonderheid gekomen ? ABAT ter kennis van die by- Buiten de gemelde gebruiken van her vel *n * j dat de Indiaanfche Schilders zk van rSnlntf/ ^den' Ze& men °<*» ren bedienen. S ™ hetbloed dezer dlere» voor hunne kieu' H3  6t r»E NATUURLYKE HISTORIE BESCHRTVING VAN HET RIVIERPAARD. Wy hebben geen volwaflchen rivierpaard gezien ; deze befchryving is dierhalven flegts naar eene vrugt en eenige koppen van geraamtens van dit dier, die in het kabinet van den Koning bewaard worden, en naar de beenderen der voeten, die ons door den Hr. B. de Jussieü medegedeeld zyn, opgemaakt. De vrugt wordt hier vertoond (PI. IF.) op eene tafel leggende, by eenige anatomifche werktuigen, die dienen moeten om dezelve te ontleeden; men ziet door het vengfter heen in het verfchiet een groot rivierpaard, gevolgd naaide afbeelding welke Fabius Columna (a) daar van gegeeven heeft; dit rivierpaard wordt verbeeld op de oevers van de rivier van Senegal te zyn, 't welk door een Baobab (Z>) wordt aangeweezen. De fmoel is zeer dik in vergelyking van den kop en het lyf, en dezelve is veel dikker dan die van de vrugt van een paard of een Hier, en heeft meer overeenkomt! met den muil van een leeuw ; de fmoel van het rivierpaard wordt van voren, door een plat vlak geëindigd, hetwelk door den mond ongelyk gedeeld wordt, want de onderfte lip maakt flegts een derde uit van dat vlak; de bovenfte lip fteekt meer uit op de zyden van den mond dan de onderfte; daar bevind zig reeds aan dezen bovenlip of aan elke zyde eene uitranding ter plaats alwaar de hondstanden in het vervolg moeten doorkoomen; de neusgaten zitten op het bovenft gedeelte van het einde van den fmoel geplaatit; dezelve zyn rond, en zyn zodanig gerigt dat derzelver agterfte einden verder van eikanderen afilaan dan de voorfte; de oogputten zyn vooruit fteekende, voornamelyk aan hun bovenft gedeelte; de oogen (V) Aquat. et terreftr. aliquot animalium. Obf. pag. 30. Schoon deze afbeelding gehouden wordt voor eene der befte welke 'er van dat rivierpaard beftaan, fchynt dezelve my egter toe zeer gebrekkig te zyn; de kopy welke daarvan in deze Plaat IV gemaakt is, het voornaame voorwerp dezer plaat nietzynde,en niet dan in het verfchiet kunnende gezien worden ter oorzaak van de tegenwoordigheid der vrugt op den voorgrond, zyn deszelfs fouten minder blykbaar, en beletten dus niet dat zy met de afbeelding der vrugt nog iets zal kunnen toebrengen om eenig denkbeeld te geeven wegens het volwafl'chene rivierpaard. (F) De Baobab groeit op de oevers van den Senegal , en is een van de grootfte boomen van de wereld. De Hr. Adanson , Lid van de Koninglyke Akademie der Wetenfchappen, heeft in de Gedenkfchriften dier Akademie voor den jaare 1761 , de befchryving en de afbeelding van dien boom medegedeeld welke hy daar aan den Senegal van getekend hadt; het is deze afbeelding welke wy hier op PI. IV. hebben laaten naatekenen. Schoon deze hier flegts op zekeren afftand gezien wordt, onderfcheidt men daar egter de hoogte van den Baobab op, welks takken zeer hoog zyn in vergelyking van de hoogte van den ftam; daar zyn 'er welke zig horizontaal uitftrekken , en anderen die zig naar den grond toe buigen, gelyk de takken van een appelboom. De baobab in deze aftekening vertoond, hadt twee-en-zeventig voeten hoogte, waarvan de ftam flegts een zesde gedeelte uitmaakte, want dezelve was flegts twaalf voeten hoog, maar was daarentegen twee-en-zeventig voeten dik, en de omtrek van den kruin des booms was van vierhonderd twee-en-dertig voeten.  L' HIPPOPOTAME.   BESCHR Y VING VAN HET RIVIERPAARD. cZ zyn Klein en Haan op het bovenft der zyden van den kan aènu»** j zyn zeer klein en rondagtig; de hals IsbynlevenSffi 5 e?[en kort en .gezet; de ftaart is&niet zeer breed, eTdezelve is ri? V* ¥!* zyden digt by zyn eind; de pooten zyn zéér kon ^ ë/fnde zegd been, want de hiel ftaat zeer digt by den S én oWme ge" re van de vingeren af; het rivieipaarJ htSft deSveTeef f zeer onvolmaakt; hy heeft 'er vier aan eiken Lf, ï7 . X lT en zelfs llegts van malkan'de/en B^^^^^%^v^^.m ven. De uitwendige of buitenfte vinder Mn u i Jy £ orby de hoe" nen afftands van dln hoef wlg^^^'f^ ¥ dezen vinger flegts ter lengte van vyf lynen voorby zfnen eiSn h^f 7"" fcheiden ; de beide middelfte hoeven en vineers ?1 een g ? • f af£e_ dan de twee buitenfte hoeven en vingers iK? Wem£ grooter verfchil gevonden tulTchen de vingeS der^d^S^ ^ ten noen ook tulTchen die van deifregter en d£ va,"denlinkerhoef£ V°£" Ik heb den voet van het rivierpaard gezien die n^hl^ Tr duimen omtreks hadt ter plaatf/vadf&^^&Z^f^*»^ der hand overeenkoomt, dit was d^ link!voe^' de geleed;nS een weinig langer dan de derde; deze "vee vbgers had^^S-T ^ omtreks, en de twee anderen omtrent drie duimen - de SïïV • imen ten flegts ter lengte van omtrent drie ï^nZrl; de h v ^^5^ ren af gelyk by de vrugt, maar de buitenfte vingers zaten on Sn if? !i" van anderhalven duim van de hoeven der binnenlij Prn affland en evenveel breedte aan de bafis; alle de hoeven wliSun en vel hadt eene geelagdgelL^^S'^SSSSSS^SA *« had eene dikte van twee en eene halve lyn (a) ngnnSen ëe™peid, en ifetfe ^en dikte op de dikfte gerimpeld, voornameh/k in d^wafe^tS^^ het hghaam; daar zitten eenige noa: kórre hX« Sj f ienste v*n en den mond op het eind van den fS i T °ndom de neusgaten eind van den ftaart die Xu-^c^n Z Z^ ^ ™ het hebben vier lynen lengte " Zyn blond' en dle van den ftaart jes van eene of twee lynen middeüvm en ™i2 ™et knobbelt- gevaüen en hard ^tB^'S^^jg^ *  <54 DE NATUURLYKE HISTORIE Lengte van het geheele lighaam der vrugt, in eene regte lyn geSten van het eind van den fmoel tot aan den aars - Lengte van den kop , van het eind van den fmoel af tot aan het agterhoofd - - * Dmtrek van het eind van den imoel Omtrek van den fmoel onder de oogen gemeeten Omtrek van de opening van den bek Afftand tulTchen de beide neusgaten - . " t Afftand tulTclien het eind van den fmoel en den voorften hoekAfftand tulTchen den agterften hoek en het oor T ensce van het oog van den eenen hoek tot den anderenAfftlnd tulTchen dl voorfte hoeken der oogen, over de kromte va het neusbeen gemeeten Die zelfde afftand in eene regte lyn gemeeten Omtrek van den kop, tulTchen de oogen en ooren^ Rre«lredvYn0d0eraelver bafis over de buitenfte kromte gemeeten. Afftand tulTchen de beide ooren, om laag gemeeten Lengte van den hals Omtrek van den hals Omtrek van het leif, agter de voorpooten gemeeten Lengte van den ftomp van den ftaart - Omtrek van den ftaart, aan het begin van den ftomp - Lengte van den voorarm, van den elleboog tot aan de geleedin der hand - ".,"„, Breedte van den voorarm, by den elleboog Dikte ter zelfder plaats Omtrek van de geleeding der hand Omtrek van de hand - - " . ' " , Lengte van een geleeding der hand af tot aan het eind der nagel Lengte van het been, van den knie af tot aan den hiel toe Breedte van het bovenft des beens ... Dikte ", " X u- i " Breedte ter plaats van de hiel Omtrek van den navoet - - '•■ - . * Lengte van den hiel tot aan het eind der nagelen Breedte van den voorften voet Breedte van den agterften voet Lengte van de langfte hoeven Breedte derzelven aan de bafis ♦ De lever lag geheel in de regter zyde, en de darmen befloegen het agterfte gedeelte der navelflreek, de linker zyde, de onderbmks- en darm-ftree- k£De twaalfvingerige darm ftrekte zig uit tot aan den nier; de kronkelingen van den nugteren en omgeboogen darm waren zeer kort en zeer talryk; zy zaten aan een darmvlies vaft dat ook zeer kort was; de kronkelingen van den nugteren darm lagen in het agterft gedeelte der navelftreek en in de hnkerzyde; die van den omgeboogen darm in den onderbuiksftreek en iri de reg- yoeten, duimen, lynen. i- 3- 7- o- 5- 3- o- 7- 10- o- 9- 8- o- 4- 10- o- o 10- O- 2- £>• O- 1- 4- O- O- 62- 1 O- 2- 8- 0- 2- 5- 1- o- 4o- o- 7- O- I- o- O- 2- 6- 0- fl- 2- 1- 1- O- 1- 6- 8- O- 2- O- O- 2- O- T P O- 2. Q« 0- 1- 8- 0- 1. 3- °- 3- 3* °- 3 3- =n. o- 2- 8. o- 3- 10- o- 2- 4- o. 1- 1- O- I- Q- o- 3. 5- o- 4- 4- o- 1- 11- O- 2- O. O- 0- 9. O. O. 9.      BESCHRYVING VAN HET RIVIERPAARD. 65 ter darmfhreek; vervolgens ging de darmbuis door de onderbuiksftreek naar dejinkeïda^ Imker ging zy naar de regter toe, van daar wederom fifar voren in de regter zyde een boog maakende agter de maag, zig uitftrekkende, van de regter naar de hnkerzyde, voor dat zy in den regten darm uitliep ë De darmbuis was dertien voeten en een hal ven lang van den oortier nf tot aan den aars toe ; derzelver middellyn was flegts van twee of drie Jvnen ter lengte van twaalf voeten en een halven; het overige gedeelte hadt vie? of vyf lynen middellyns, en zelfs byna zes lynen digt by den aars De gedaante der maag (Pl. F fig. 1, alwaar de maag aanhaar onderkant vertoond wordt; en fig. 2, alwaar dezelve van hoven wordt afgebeeld) was™ buitengewoon en hadt eenige overeenkomst met die van den pecari; die van het rivierpaard1 feneen uitwendig uit drie deelen te zyn zamengefteld; het voor naamfte (a b o d) ftrekte zig mt van den bodem van der? groeten blinden, zak:(a) af,tot aan den portier (d) toe, en was zeer langwerpig gelyk een ftuk van een darm; hetzelve was agt duimen en een halven lanïfef deszelfs omtrek bedroeg vyf duimen; de groote blinde zak hadt eenen duim en vier lynen diepte en zes duimen en drie lynen omtreks aan den bodem (EF) o-e. meeten, naaft aan den flokdarm (E). Behalven het deel (B C d) dat & ter regter zyde van den flokdarm tot aan den portier uitftrekte waren 'éf nog twee verlengingen (G HI en F K), die naar twee blinde darmen geleeken; derzelver omtrek was omtrent van drie duimen en een halven miar de een (G Hl) hadt vier duimen lengte, en de andere (F K) flegts èenen duim en vyf lynen ; de langfte nam haar begin aan de regteriydl van den flokdarm,. ftrekte zig tut langs een eind van het voornaame deel der maag en boog zig vervolgens naar agteren om; de kortfte verlenging nam haaren oorfprong uit het agterft gedeelte (F) der bafis van den grooten blinden zak en ftrekte zig naar de regterzvde uit. uuuuen zaK, ^?CS "Tg w/erdt jan binnen op eene nog zonderlinger wyze gevormd ^SttSffh m % 7 p vvS f j^ nKr &i i1' V' Fflg- '■> de maag (? • vM 1) in de ristint {a b c nd) doorgefheeden zynde, wierdt het middelfchot van den gr?Ten blinden zak ook doorgefneeden in de rigting (a c en d c pl. VI % ^ zo dat het deel (D)aan hetdeel(^) vaft zat; teVlte (F), welke dedoórïhêede van het middelfehpt bloot maakte, is het onderft gedeelte (l,pL V%S van den grooten b inden zak en de bodem (^);dat gedeelte pl. Fit 1) van den grootten blinden zak die denzelven byna geheel beVat, heeftg^ ^f%^dZh^rdddrCh0t {JrCpli F ™- door mec de'kle n eve lenging (F K, pl. F fig. 1 en 2 en I,pl. VI fig. 1), gelYk het ftiler CCff\ zulks aanwyft en tevens ook niet het voornaame gidedte (i C pl. V% } ?M*m™A V}fWlg' $ Selykz"lks ^rdt afngeweeindoihetft?iet he^dd^elfehot, (a'c Jl>VI fa ^ ff]  66 DE NATUURLYKE HISTORIE het ftilet (O P), deze holte (K L, pl. VIfig. i.) heeft ook gemeenfchapmet de groote verlenging (H I,pl. V. fig. i en 2); deze gemeenfchap wordtaangeweezen door het ftilet (Q,R,pl. VI,fig. 1); defpyzen die in de maag koodoor den flokdarm {E pl. V, fig. 1 en 2 , en A A pl. VI. fig. 2,) alwaar de maag open vertoond wordt door eene doorfneede welke doorgaat op de plaatfen gemerkt (KF A E G O P ,pl. V. fig. 1),kunnen in de verlenging (B C D, pl. VI, fig. 2),door den weg (AB),of in dekleine verlenging (I K, ph V , fig. 1 en 2, en E F, pi. VI,fig. 2), door een anderen weg (A G), onder het middelfchot (C,pl. VI fig. 1 en H I fig. 2), door ; want daar ligt op den bodem van de maag, onder derzelver bovenfte opening, een half mid~ delfchot, die miffehien de eene en andere van die wegen fluit en opent; de weg die naar de kleine verlenging geleidt, geleidt ook naar de holligheid van het voornaame deel der maag; dus heeft deze holligheid eene dubbelde gemeenfehap met de kleine verlenging, de eene onder het halve middelfchot en de andere daar boven, gelyk ik zulks reeds heb doen opmerken; de onderfte wanden (S T, pl. VI, fig. 1), van de groote holte tot aan de plaats (T), maaken eenige fleuven die eenige overeenkomft hebben met die van de pens en van den verlaatbak van den dromedaris en van den kameel;, dezelve zyn ten getale van negen of tien; zy hebben omtrent anderhalven duim lengte op een halven duim breedte; de diepfte hebben vier of vyf lynen diepte in het midden; de inwendige wanden, zo wel van de grootfte holte als van de beide verlengingen der maag, zyn bekleed met een karreligen en genmpelden wolligen rok, uitgezonderd het gedeelte dat by den portier zit; de inwendige wanden van dat gedeelte zyn glad; maar zodanig geplooid dat zy een groot getal kleine blaadjes maaken, die eenige gelykenis hebben naar die van de derde maag van den os en van de meefte der herkaauwende dieren; om te.weetenof het rivierpaard flegts eene maag hebbe, met vernaauwingen, uitzettingen en verlengingen, gelyk die van den pecari (b) , dan wel,.of dezelve verfcheiden afzonderlyke maagen hebbe gelyk de herkaauwende dieren, zoude men deze deelen in een ouder rivierpaard moeten nazien dan de vrugt was,die ten onderwerp voor deze befchryving gediend heeft; de ontwikkeling en de aanwafch van deze deelen, brengt daar miffehien evenveel verandering in voort, als in de maagen van den os vergeleeken met die van een kalf (c); zo veel ik aangaande de maag van het rivierpaard, hebbe kunnen oordeelen door de befchouwing van die eener vrugt,fchynt dezelve my , vooral inwendig, meer zamengefteld te zyn dan die van den pecari. Het peesagtig middelfchot van het middelrift hadt eene groote uitgeftrektheid; elke long beitont maar uit eene kwab, die op het voortfie middelfte gedeelte van haare onderfte vlakte een kegelagtig aanhangfel maakte; welker lengte omtrent agt lynen y en de middellyn aan de bafis, vyf lynen, bedroeg* Het hart was kort en puntig; hetzelve hadt vier duimen agt lynen omareks aan zynen bodem» eenen duim en agt lynen hoogte van de punt af (O Zie het X Deel van dit Wede pl- VII, pag. 20V Zkt h&i vierde D'eel van dit Werk, pl. XV, pag.  BESCHRYVING VAN HET RIVIERPAARD. 6? te?' ,0ng£nflagaf' toe> « eenen duim drie lynen tot aan het Ion- De tong was breed plat en rond aan het eind; daar lieoen *** hemelte een-en-twintig dwarfche vooren, TreïkaTSea ShetZZ^J^' eene in de lengte loopende fleuf doorfneeden wfc^S£JS£öSS «r* van de dwarfche vooren,maakte eene bolrondheid^vo?S to? df, 01 waren bezet met kleine tepeltjes. 1 de vooren Ik heb llegts twee tepeltjes gevonden, die op den buik zaten * i op den bfdem « ™ *« af S oopende rimpels, maar ook anSt ZrfelSÊK^ffig grot^T kaakbeenderen is by uitftekbreeT nZt ™ ?^^*15'' het eind der uiterfte gedeelte des honSt S k m ev^redighad der breedte van het kort; de neusbeenderen (i^ zyn z^l^de^W^i^^^. (E) Zeer verheven; de ooSerXeSr^f.. v°or de oogpiitten (G) zyn zeer I 2  68 DE NATUURLYKE HISTORIE Dekopdiete^^ z.s-en-dertig tanden , «"«^ de bak¬ tand en flegts zes kiezen aan elke zyde: mde .a tanden der drie andere ^^^^^^^^ fchryvers fd) ren ook flegts ten getale van zes e ke zyae, ^ m ^ hebben 'er evenwel agt geteld in de koppen weiKe y g hQnds_en geval heeft het rivierpaard vier - en-^veertig tande ^ y . Sen hebben eenige gelykems naar die van het z y ^ and die. maar de lange voorfte tanden S^yk^^ is in het midden uitge- ren;. het voorfte gedeelte ^ rand,en maakt aan elke zydeeen g^n™n de'andere (MM) naar agtebevat, waarvan de een (LL) naar yo en, afftand van den voor¬ ren een weinig naar buiter1 S^^^d plaau tusfchen de beide voorften ; maar daar- heeft eenLar beneden gerigt; de vier fte fnytanden (LI.) , deze uer tanoc ft naast eikanderen ge- fnytanden (iVNO O) Yf^f^^^^eel grooter dan de twee anderen, plaatst; de twee middelften (NN) Jn veeiJ d eflooten is, ftaan de zy ftaan allen naar voren^gerigt ; waXen tusfchen de twee voorfte fnytleo grootfte fnytanden (NN) van ondoen msljT J), zyn, gelyk by het wiltandeïï (LL) van boven. D^^^(0^ n^ oJhJg de zwyn en de varkens, ^ft*™0™^ tegen den binnenkant weinig naar buiten gerigt; Je bovenfleC^ ^ maikanderen van den onderften hondstand aan „ dfe^ee"nzo dat de bovenfte zeer weerszyds af door tegen g^e^ aan « £yven& zo _ , ^ kort blyft; de eerfte baktanden (in > dg hondstanden byna gelyken afftand van de *&^JBM^ ^ook zeer verre van de (PP) iV de eerfte ^^J^^^^i de fnytanden. hondstanden af; maar flegts op eerl kleinen a d e£nen De voorfte fnytanden van den kop vareen p gekromd, en m en den duimen ^^^^^iJ^wmtVea negen lynen de lengte met groefjes bezet dezelve ™«üe drie duimen drie lynen lengte over derzelver bolronde ^omte gebeten ^ om?reks;zy Haken llegts; negen hynen buiten ta« ^ ^ was. de voor. fe£S Sfc den tandkas uit; d^ ter holte hadt drie duimen en twee ^fj^^^ die Van den kop van B^m^^^^ Ui de aster,le %" j: Hr A DE Tussmu , Mémoires FJcadèmie mak &» fd) Frederic Zerxnghi en de Hr.- A. de Jüssisu , ScUnc£S, année 1724? pag.- 211-    BESCHRYVING VAN HET RIVIERPAARD. 69 tanden van den kop die omtrent twee voeten lang was, hadden zeven duimen lengte en drie duimen negen lynen omtreks; dezelve ftaken omtrent twee duimen agt lynen buiten den tandkas uit; derzelver holligheid hadt twee duimen agt lynen diepte; alle de bovenfte fnytanden der beide koppen waarvan wy hier fpreeken, waaren gedeeltelyk bekleed met een verelaaffel dat aan. reepen liep welke zig van het eene eind van den tand tot aan het ander uitftrekten. De beide middelde fnytanden uit het onderst kaakbeen van den kon die eenen voet en tien duimen lang was, waren byna regt; dezelve hadden ne gen duimen en drie lynen lengte en vier en een halven duim omtrek- zv ftaken omtrent vier dunnen buiten den tandkas uit, derzelver holligheid hadt twee duimen tien lynen diepte; die zelfde tanden gemeeten, aan een kop die omtrent twee voeten lang was,hadden eenen voet en twee en een halven duim lengte, en vyf duimen den lynen omtreks op de dik^e nharszy ftaken ter lengte yan omtrent agt duimen buiten den tandkas uit;en derzelver holligheid hadt zeven duimen drie lynen diepte. De buitenfte fnytanden van den kop die eenen voet tien duimen Janjr was, hadden tien duimen twee lynen lengte en vier duimen en een halveS omtrek, en dezelve ftaken flegts negen lynen buiten het been uit; derz~I ver holligheid hadt drie duimen diepte; dezelfde tanden gehaald uit een kon die omtrent twee. voeten lang was, hadden ten naasten by vyf duimen nvtlynen lengte en drie dunnen zeven lynen omtrek, en derzelver holte bedroe? twee duimen twee lynen. s De hondstanden van het bovenst kaakbeen waren naar om laag gekromd en van boven en van onderen platagtig ; daar liep eene diepe groef in de lengte over derzelver onderfte vlakte , die van den kop van eenen voet tien duimen lengte, waren zeven duimen en een halven lang, en vier duimen en een halven dik; het gedeelte dat buiten den tandkas uitftak was flegts anderhalven duim lang ; de holte hadt, twee duimen en een halven diepte; de hondstanden uit het bovenst kaakbeen van den kop die omtrent twee voeten lang was, hadden tien duimen lengte en vyf duimen twee lynen omtreks; dezelve ftaken twee of drie duimen buiten den tandkas uitderzelver holligheid hadt vier duimen diepte; deze hondstanden der bSdê kaakbeenderen, waarvan ik zo even gefprooken heb, waren met een verglaalfel voorzien behalven aan hunnen binnenkant De hondstanden des onderften kaakbeens , zyn zeer groot en zeer naar boven gekromd; die van den kop van een voet en tien duimen lenïre waren eenen voet en vyf duimen lang ,. gemeeten over hunnen bolronde kromte, en hadden vyf duimen agt lynen omtreks;' dezelve flsCn duimen buiten den tandkas mt.;. deze tanden maakten elk ten naasten bv een halven cirkel van elf duimen vier lynen middellyns; zy hadden drie vlakken die inde lengte hepen, twee van buiten en eene van binnen; deze laatfte was de breedfte;zy waren alle in de lengte gegroefd gelyk de andere hondsen fny - tanden van het dier daar wy hier van fpreeken; de groeven derze , ven waren zelfs vry diep, en dezelve holte beliep wel vyf dunnen j het bin~ I 3  7o DE NATUURLYKE HISTORIE nenfte en buitenfte, onderfte en voorfte vlak,waren met verglaaflel bezet, h SsTmet op de buitenfte bovenfte, en agterfte vlakte gevonden wierd ; dtze hondstanden gemeeten aan een kop van omtrent twee voeten Ene bedroegen in lengte twee voeten en twee duimen; zy hadden byna zeS'duimen omtreks, In ftaken meer dan een voet buiten J en derzelver holte hadt een halven voet diepte ; men ^Vh£™^ fel van die tanden eene foort van netwerk, gemaakt door kleine mtiteekende ribbetjes die naar meer of min duidelyke draaden geleeken. De baktanden hebben een byzonder kenteken namelyk dat er op de baüs derzelven eene foort van bloesfemwerk zit,die door de elaaffel gemaakt worden,en die veele gelykenis hebben naar klaverblaadjes, S ze beldtenilfen zyn duidelyker getekend en regelmaatiger, naamaate de bafis van den tand gladder is/ de klaverblaadjes zvn aan P^n g^aam, m ftaan met hunne Hellen over eikanderen, zo dat de toppen der be de klaver blaadjes die malkanderen met den fteel aanraaken, op de zyde van^ de h^a is van Jen tand ; daar zyn twee of drie zodanige paaren yan gedaanten van klaverblaadjes [e) , behalven op de eerften die veel kleiner zyn dan de ""DTzelfftandigheid der fny- en honds-tanden van het voor eene foort van yvoor aangezien , doeh zy is ze voortreffelyker hoedanigheid , want zy bezit meerder hardheid en neemt gevolgeh/een fraaier po.ystfel aan; ook is zy ^^Igg^d* worden, waarom men dezelve den voorKeur geert ValWannrrddnê lange fnytanden uit het midden van het ^fbg dwarseh afgezaagd borden, en het vlak dezer doorfc^e g^ytt». ^ SS, dat de zelfftandigheid vanhetmidden van den tand ™"™^J*?%g een even fraai polystfel als die welke nader by den omtrek ^ d^^ evenwel geene gekke dikte in den geheelen omtrek van den tand deszelis binnenfte oppervlakte maakt verfeheiden verlengingen e.tot in de ^ndere zelfftandigheid doorgaan; zy is vatbaar voor een zeer ^JP1?*1™^™;Xnnr o-eenerlve vezels; in het middelpunt U Pen hart gelyk m het yvoor,en aüeen die beide *fffg^SX£SStSS ik zo even heb gewag gemaakt, maar daar is odk ^ 7S%"'Si hebben my toegefeheenen overeen m van de voorhand, boven heteerfte(^^t^A^ beentje (^T) van de voorhand,zat aan den^en^TvTS^^e^ en zoude boven den duim zitten, indien dit rivierpaard wf IhZll, ' het derde en het vierde been van de voorhand SaTe^naS ^en ui? dan de beenderen van de nahand, die knobbelagtig; uSSSs hebheï ï den agterkant van derzelver bovenfte eind; daar zittel d^eM-e £ÏSLT agtigheden op de beenderen van den navoet, ^S^^^t  ?a DE NATUURLYKE HISTORIE middelfte tanden lange uitfteekfels, die zig met malkanderen geleeden ; de beenderen van de nahand, van den navoet en van de regels der voeten, hebben naar evenredigheid meer breedte dan dikte, gelyk men zulks zal kunnen zien door de afmeetingen die in de volgende tafel worden opgegeeven. De beenderen van den navoet (AB, fig. 3), waren korter dan die van de nahand. ^ ^ Lengte van den kop, van het eind des bovenften kaakbeens tot aan het eind van het agterhoofd . . 2. o. 10. De grootfte breedte van den kop . . . ■- 1. 3- 7« Lengte van het onderfte kaakbeen, van deszelfs voorfte eind at to°c aan de agterfte randen van het knokkelswyze uitfteekfel 1. 8. U Breedte van het onderft kaakbeen ter plaats van de hondstanden . • • , • • • 1. 1. 2. Breedte ter plaats van den omtrek der takken . o.. 7. 10. Breedte der takken onder de groote uitranding . . o. 5. o. Afftand tulTchen de ronde der takken van buiten naar buiten .1. o. 9. Afftand tulTchen de knokkelswyze uitfteekfels . o. 6. 7. Breedte van het bovenft kaakbeen ter plaats der voorfte fnytanden . • ■ , • " • - • °' 1' 5' Breedte van het zelve ter plaats van de agterfte fnytanden .0. 0. o. Breedte ter plaats van de hondstanden . . . 1. o. o. Afftand tulTchen de oogpuiften en de opening der neusgaten 1. o. 11. Lengte van die opening . . . . .0. 3. 11. Breedte . • • ; • • • • °' f o. Lengte der eigcnlyke neusbeenderen . . . 1. 2. n. Breedte ter breedfte plaats . * • o. 2. 10. Breedte der oogpuiften . . : . o. 2. 5. Hoogte . • . o. 3- o. Leng°e dfer grootfte baktanden buiten het kaakbeen . . o. l. <5. Breedte . , o. 2. 8. Dikte .... • • . o. 1. 4» Lengte van het tweede been van de nahand dat het langfte is . o. 5- 7- Breédte van het bovenfte eind . . . . o. 1. Hf. Dikte . • - • . o. 1. 9- Breedte in het midden • • . o. 1. O. Dikte . • • • • • . o. o. 11. Lengte van hét vierde been van de nahand dat het kortfte is o. 3. 11. Breedte van het bovenfte eind . . . . o. 1. 4!. Dikte . • • • . • ' °' V V Breedte in het midden . . . . o. 1. o. Dikte • • • • • . o. o. 11. Lengte van het tweede been van den navoet dat het langfte is o. 4. 91. 1 Breedte van het bovenfte eind . . . o. 1. 10. Dikte • • • ... o. 2. 2. Breedte in bet midden . . . • o. 1. 5. Dikte • • .... o. o. 9!. Lengte van het vierde been van den navoet dat het kortfte is o. 3. 6. Breedte van het bovenfte eind . . . o. o. 5>ï. Dikte . . • • a 1. 1. Breedte in bet midden » » • 0. 1. 01. Dikte  ÜESCHRYVING VAN HET RIVIERPAARD. „ Dikte Lengte van den eerften regel des tweeden vinder, Breedte van het bovenfte eind v"Jgers Dikte . ] ♦ Lengte van den tweeden regel * Breedte ... Lengte van den derden regel Breedte van het agterfte eind Dikte . * Lengte van den eerften reëel dei vi*vAan' • Breedte van het bovenfte fcdeelt,? rden ™gm Lengte van den tweeden regel Breedte ° * • Dikte . Lengte van derden regel Breedte Dikte ' voeten, duimen, lynen. 0- O. loi. °- 2. . o ï ?' O. i. 4. O. I. 2. °' I. J. °- I. I. o. i. 3. °- O- 9f. O. 2. O. 1- . i. 6. o. I, 3. °' o. Hf, O. I. 2i. °- 1. O. o. o. 10. °' o. II. o. o. 74. XII Deel K  V4 DE NATUURLYKE HISTORIE BESCHRYVING VAN PAT GEDEELTE VAN HET KABINET DAT BETREKKING HEEFT TOT DE NATUURKYKE HISTORIE VAN DEN ZEBRA EN HET RIVIERPAARD. N°. MLXXXVIL Een vel van een Zebra getrokken over een Pleisterbeeld van de natuurlyke grootte dezes diers. Dit is het ve! van den zebra, die tot voorwerp der befchryving van dit dier gediend heeft: nadat dit vel afgehaald en door een leerbereider behandeld was, wierd het, nog vogtig zynde, over het pleisterbeeld getrokken dat de Hr Potet, beeldhouwer, over een eifer geraamte gemaakt hadt volgens de proportien van den levendigen zebra, en in dezelfde houdine'selvk hy (PL I) verbeeld is : men liet dit model droogen, bekleedde het daarna met het vel, waaraan men de kaakbeenderen en die der voeten eëlaaten hadt, men plaatfte het vervolgens in een groote kalt van glas gemaakt, waarvan de voegen met papier aan een geplakt wierden, om het voor de infekten te bewaaren: maar men wierd toch gewaar dat dezelven daar door kroopen, zo wierd 'er zwavel en vermilhoen in gebrand , omdat de rook daarvan, die diertjes zou doen fterven. No MLXXXVIII. Een vel van een zebra opgezet. Dit vel is van een dier van dezelfde grootte, als dat waarvan onder het vooreaande nommer gefprooken is, men heeft in dit vel gelyk het voorgemelde de kaakbeenderen en de beenderen der voeten gelaaten : maar het is niet met zo veel oplettendheid en naauwkeungheid opgezet : de witte Irr-eoen zvn op dezelfde wyze gefchikc, en gelyk die m voorgemelde, het wb is 'er ook niet zo fchoon, en de tulfchenruimten der ftreepen, m plaats van zwart zvn van eene bruine en rosagtige kleur, uitgenoomen beneeden oo de voeten, daar zy zwart zyn : men zegt, dat die rosagtige ftreepen aan de mannetjes in 't byzonder eigen zyn, maar het is zeker dat het vel, waarvin onder het voorgaande nommer gewag gemaakt is, en welks Itreepen Iwart waren, van een mannetje; zo dat het rosagtige vel eerder dat van een wvfie dan van een mannetje zoude zyn,indien het verfchil van zwarten rosagtig der tulfchenruimten welke de ftreepen van elkander affcheiden, de kunne zoude aanduiden. No MLXXXIX. Een geraamte van een zebra. Dit geraamte is van den zebra, die tot de befchryving van dit dier gediend heeft: het is niet volkoomen, dewyl de uiterltens der kaakbeenderen  BESCHRYVING VAN HET KABINET. „ No. MXC. Het tongbeen van een zebra. . Dit bef" is van denzelfden zebra , waarvan liet voorgaande geraamte m en gelykt naar het tongbeen van het paard en den ezel, als dl andere beenderen dezer dieren gelyken naar die van den zebra. lynen. O. 7i. 4- 1. 2Ï.  7<5 DE NATUURLYKE HISTORIE lvstfel van derzelver zelfftandigheid te vertoonen. De hondstand van de Sterzvde deszelven kaakbeens is in den tandkas afgebrooken geworden , en hetgeen daarvan overgebleeven is heeft flegts vier duimen lengte; de Saats der breuk is met een eelt bezet ten naaften by van dezelfde kleur en hardheid als de tand; het fehynt dat de ftof van dat eek uit de inwendige X van den tand is voortgekomen; want de uitwendige deelen zyn nog bSot op verfeheiden plaatfen der breuk; de fnytandender hnkerzyde van bet onderft kaakbeen zyn dwarfch doorgezaagd en gepolyft geworden op een vai teelver vlakken. Daar ontbreeken verfcheiden van deze tanden m dezen kop en in de beide voorgaande. .7.7 „„/? No. MXCVII. Een liondstand van de Hnkerzyde uit het bovenft kaakbeen van een rivierpaard. No. MXCVIII. Een der lange fnytanden uit het onderjt kaakbeen yan een rivierpaard. No MXCIX. Een gedeelte van een der lange fnytanden uit het onderft kaakbeen van een rivierpaard. No. MC. Een hondstand uit de regterzyde van het onderft kaakbeen van een rivierpaard. Deze tanden die, welke onder de drie voorgaandej nommers zy bygebragt! zyn in verfchillende rigtingen doorgezaagd, en de vlakken van derze?v?r doorfneeden zyn gepolyft om het inwendig maakfel van die tanden te vert2JJe^)' Het beg}nrei van een agtertand van een rivierpaard Dit beginfel koomt van den tand onder No. MXCV bygebragt; daar is een- holte ter plaats van het lighaam van den tand; op de bafis ftaan l£ï£ri££ïm de lengte gegroefd zyn en elk door twee punten geëindigd worden; men heeft een van die pyramiden dwarfch doorgezaagd om die beide beeldteniffen der klaverblaadjes te vertoonen, die op het vlak dezer doorfneede ftaan. . . ^ , No MCII. Een gedeelte van het kaakbeen van een rivierpaard Dit gedeelte van een kaakbeen, koomt uit de regterzyde van een kaakbeen van een ionp rivierpaard; de twee laatfte baktanden zitten daar nog m; net been is doof zyn verblyf in den grond eemgzins aangedaan. N° MCIII. Een baktand van een rivierpaard.. TVze tand heeft anderhalven duim lengte van voren naar agteren op eene breedte van vyftien lynen; het fchynt dat het de vierde baktand van boven is ; op deszelfs bafis zitten flegts twee paaren klaverblaadjes en eene en- lcelde eroef. , . . j No MCIV Een opgegraaven baktand van een rivierpaard. De wortels ontbreeken byna geheel aan dezen tand; voor het overige gelykt dezelve naar dien van het voorgaand nommer in grootte en 111 gedaante. (a) Zie de befchryving van het rivierpaard hier boven pag. 58. en verv.  BESCHRYVING VAN HET KABINET. J? I ÜJ^ÏSL ntS «» rivierpaard, drie duimen eene Ijn, en de hooetè van ™f.? ■ e 'S"!™'* Breedte van af tot aan het eind «•ortelen^eSïvïfetdlf ^ ,y"en ™ de zelve zyn kromgebooaen zodsr H» ,,,, j • J, Is ,llet m zyn geheel de. groot iïuk van.hfet ka^^n&o^^ « £ zitten; daar zitten op de bafis van dieftandS daar ? 15 b]yven vafl> klaverbladen en twee groeven. dne Paaren of beeldingen van gelykt denzelven in allen opzigten e*cJfdc Srootte als de voorgaande, en DezetndTerfcnik Ü^ZTZ^T' ™ "» ****** nog grooter is, dezelve heeft vier duimen: wH™ V(?orSaandfn' ^ dezelve lynen breedte, en vyf duimen viei- W?]Zjr ^gte»drie duimen vyf punten zyn afgebrooken; dezelve weeïï SSrf' fchoon de wo«els aan de zegt dat dezelve uit Kanada aangebSt doofl^V" 6ene °nce' ™ met de beide tanden der voor^™^n Heer DE Longüeuil No. mxxxv. Ai ' en net dyebeen van den olyphant No. mcix. verjleende tand, die veel overeenkomt 1w> Z • ■ Deze tand gelykt naarTe van Tr'^ glaaffel, de gedaanten va'^S^^d °f vermaar dezelve verfchik daar vandoor zvne ' °P d?szfJf* b^ zitten, enz. ook minder breedte naar evenre^hddlïL^^^i dezelve heeft gemeeten; dit verfchil fchynt myfe 'roo^te ^ ' T V°ren naar a^ren der kunnen voort te koomen; doch foor herT ^ van het verf<*il eenkomst tn/Tehen,^ ;ndic„ dezen LÏS 9Vmge 15 daar Zo veeIe °vertoefchryft welke wy kennen, daar- reden is omte T T 7^ ^P^d van een rivierpaard van een verfchilJendl 'rT '5 denken dat de tand is foort die niet verre af is van die van hl '• Van, eemS dier van eene tand is van vier duimen twee ivnent /T^0' de lenë^ van dien lynen; deszelfs wortels zyn nfet |eheel • 1 bre^e Van r^e duimen vg afbeeldingen van klaverblaadjes en h' P Te bafis Zltten °°k drie paare» de kad Simore hi Neder.fi^S T * d-^ S n mcx w„ Deze tand verfchilt flegts daarin ,rZ 7 V°°rêaanclen'datdez*e™een (é) Zie het Z/ van dit w , K 3  7S DE NATUURLYKE HISTORIE «mme einden afgebrooken is,dat de wortels daar in het geheel aan ontbreeken dat deSfs beenagtig gedeelte in eene zeer tedere aardagtige zelf- ftandiSNod^CkXLd Werpende tand die eenige overeenkomst heeft met die van het rivierpaard. Het -^^^^^^"^^^ zetm^ twee kege agtige uitfteekfels gelyk aan die welke men op de agteifte tanden van het Rivierpaard ziet zitten, die door het kaauwen nog teute tanaen vdu i keo-elasrti^e verhevenheden zyn aan paaren ge- t balllTen^ egen ovei efkanderen ftaan. Schoon de tand waarvan wy hier ne bannen rcge i afeebrooken, s dezelve ten naaften by van de- zeï§MenïS e" b eedte as dl tanden die onder de beide voorgaande non, Szyn; want dezelve heeft vier duimen agt lynen lengte van vo^n nfai aSeren gemeeten, op twee duimen en een vierde breedte op de breedfte pS;deCrtels van dezen tandzyn afgebrooken,en het lighaam Van%rMCxllhetS^ i>hk aan den voor- gaanden. , , , Men ziet aan ditftuk, een gedeelte van de bafis van den tand met kegel^v^hev^heden.bekleeS met verglaaffel aan paaren grfchikt en ge lvk aan die van den tand onder het voorgaande nommer bygebragt. Dit ftuk isinde mynen te Turkooizen gevonden die by Simore inNeder-Lanmedoc ffeleeen zvn De Hr. de Reaumur heeft daar melding van gemaaÈen deSafb?elding van gefee,enM de Mémoires de V Académie royale desfcien^M^ t™d,die over¬ eenkomst heeft met de voorgaanden. Dit fragment is in de lengte doorgebroken s-"™^'1 K vnn «ff1™ .indfn maakte een gedeelte van den bafis van den tand uit; men ziet daar twee paï kegelagtigge en met een glazen korst bekleedde verhevenheden Jn gelvk aan die der tanden van het rivierpaard; het ander eind is een wortef die zes duimen lengte heeft, fchoon dezelve niet geheel zy De Hr Collinson, Lid van de Koninglyke Maatfchappy te Londen, heeft den Hr. de Buffon de afbeelding van een tand toegezonden, die vee overeenkomst met de drie voorgaanden fchynt te hebben, en die zes Simen lengte heeft van voren naar agteren gemeeten, drie duimen en een hTe? bSe,1n dunnen hoogte, fehoon het eind der wortelen afgebrooken is.  VAN HET ELAND EN HET RENDIER. 7p DE ELAND (*) en het RENDIER (**), Schoon de Eland en het Rendier, beide dieren van r zyn,hebben wy egter geoordeeld dezelve tmoeter^Smenl f°°rten dat het niet wel moogeh/is de hiftorie van het een te |even ^ van het ander te ont eenen. dewvl de rnPf.ft» 8rr , Tzoncler veel Sehryvers hen y^d%VjSJdh^£dShZfS gen welken men op beiden kan toenaften fe01^^^1?6 benaarninfland noch het rendeer; WoS dderdeLatynenis Julius Gesar de eerfteeeweett X?J S n' fn onbruikt he/f, pJSANIA5 W die^Öi^^^g; JU, in 't MofcovifchZ**,£ 't NoordfcïffiJ,.f„^hina HatfaLH f" 5 E"geIfch ^/w, Gesner quadr.pag. i 3 nan-ta-han ;\xi Kanada 0n£»«/. ^7 """^ " ^" * tal"Wth r*"* M Nat. Ed, C*) Het rendier was den Grieken niec bekend. Het dmev in w v r, , Rangier of Ranglier i Tarandus in 't Lam ;in Noomelm & ^"f0^^ Mam ^ volgens Fredrik Hoffberg; CW/«W,« * J^r";/»™!'" ^ ;Wnd ^'/^J 1763- torn. I. pag. 240. In 't Hoogduitfch CL"£ ?,^SM? de Kerali° Pari« MmA»-: in Kanada Caribou ; in 't modem Lntvn Llr ?h in 'c E"gelfch befiia eJi de genere cervorum . ^S^er^l^f^JZ-t^^ T* peclonique, quibus fcX SS^S "iW cornibus cantur. Olax magni hifi. decent fiS^SjS^£A^^ *~* A*«ff«r «« Ranglier Gaston Ph^bus. /W« ^/düfowLloüx feuillor Tarandus Aldrov. de quadr. biful. fig. pag. 850. Cervus palmatus, Aldrov. de quadr. biful. 'fig. p'aff.8<7 Cervus mirabilis. Tonston de quadr. fig. tab. 36. Cervus Rangifer , KA\'Syn. quadr.pag. 88. Renne, Hiftoire de la Lapponie par Scheffer , fig. pas soa Daim de Groenland Edwards Hifi. des oifeauxpUrt.'l.fig. pas . />. pa. ^ *" * Kanë'ter.Le Renne, Brisson jfcg». Tarandus. Cervus cornibus ramofis teretibus . . rummitatit,,,* *„/ 2Ww. Xi*^-. fen ^f?l T (0 befchryving niet kan toegepaft worden op defi elandJengh?V S Zy°! de manier van het hertzet damhertStófi** S^;^"^ en ^ heerc het damhert, en den rhebol geZKen Sben Sus ES ^ eIa'-ld' Va" heB h«» va;i het d,er,'t welk C*sah hier aanduidt,Thet rendier en niet den ^ ZCer Wyffelen' ot' hy op eene andere plaats zyner commèhtin'en dln p\a^A \ ? "f;en nog te meer'omdat daarvan in dw-be^^a^^^^^^^ naam va« aanduidt, e„ lts funt arbores pro cubihbus; hattuZt V, Mf» «tf- procwnbunt.... omnes eo loco out a radicibus fubruun,' Z abÏÏn vnt nrh» f ?"° f' nci^n 4*™**, tium relinquatur: buc cum fe e^mu»ttS^J^if^ "fJ'^a fpecies eiumflan. una pf« concidunt. De bed GallLl'Jib pT™^'WreaJU^aiï* heeft dan de naam alce, en dat men om riWh/n. A„' T jVeede p,aats niets bepaalends moet leezen ?„ t?ven's ondffiln dat cS nlVS in ^s ™ zien hadt, die inderdaad geen hoornen hebben ll4 overiïf a£ l f da° elanden ge- heeft zeer ftyve beenen, dat is te ze^en zeer \Jft- ffJ -ö ,Mt Z,S verftaan' want de eland zekerd hielden , dat 'er' dierén gevS Ouden zig ver¬ buren, of nederliggen konden , zo is het Ke^veXLlf f™' fie/e beene" niet S oLd6/abel VM dc" °,yfant hebbe» ?öegéfehrerenderen ' *" Z>' ** dc" elaild d» 6* rangter of ranglier, en w« 2W r. • ■ naar 't hert, en heeft een verfchillen den kop, dé J£X* enVJT*- 'S dier dat SeW« hoornen, en zomtyds minder, naar dat hy oud i Dezelve ?Jlf\lS' hy heeft wei lyk by het hert, en de voorfte hoornen w^ken ook van een I 1°™- Wyd van em >Vevenredigheid van den grooten laft, dien y 0p de^Lr, hVof wrcn,hcm ^ vlugt hy 'nfar bogten gemaakt, en de takken der boomen ter?Hf?n \tf °ft' fne ' maar Ilsdat hy veele of weggeftootcn heeft, legt hy z% neder ™ n met Zy"e hoornen dik^^ oPS genaaken dan van voren: hy legt nagann zvn of d™ S h°?" ' op dat S met genaaken wegens de hoornen HmïeiStoifteSkiV deze?«a« ^" men hem koomt, m plaat, dat de henen ,nSt hunne takkfn v^ Ondierf^n^v^'Vafla^en opfpooren van boven, maar maakt zulke groote wonde n et n „ e"' flaat 1,y met zyn bang voor deze dieren, als zy hunnen vérfchSra kop vS windh°nden zyn evenwel nier hooger dan een damhert, maar dikker d zvvaarer 11 " 1 !l°,rte 'Acn- Hy is opheft, ftrekken zyne hoornen zig verder dnn 7vn • «S hy zyn koP agterwaards damhert, en zyne uitwerpzels zyn fond en pl*" ^ ^ ™^ het ^ en takken, kuilen, en werktuigen. Hy is meer 4voed d", ITrf 1 • Va"g-C ,,em door booeen in den bronstyd na de herten, gelyk dl damhenen ï„ 'rert in ^ JaarS«yde;hylMomï men maakt 'er dezelfde jagt op. ƒ damherten , en uraagt even als eene hinde en Be wyze van de rangier of ransUer tr v*«*.„ n„ • worden, hem door zyn fpoorhon^I n ' d eo f £r hU ï.ë" m,°et 0m den ra"S^r magtia te heeften zig verhouden, laaten opfpooren, Tin^^iT^ST hy *nkt dat dSS£ plaats gefchikt, dryven. Dewyl de rangie een zwaaf beeft J, 5f' mar de ^^nheid der heeft, vinden weinige jaagers goed hem wSv Si™ ?r°°ten en hoo^n kop maar willen hem liever in de diere boflchen m TT- honden 111 c °Pcn veld te 1aaeenP Dufouiihux, Paris i6H. feuïlkt o? ü " ftlUlken ve™«'- La Fcnerie de j^nn XII Deel. L  82 DE NATUURLYKE HISTORIE bok of geit der Alpen , enz. te jaagen befchryft, zo kan men niet zeggen dat hy onder het artikel van rangier van een dezer dieren heeft willen fpreeken , noch dat hy zig in de toepasfing van den naam bedrogen hebbe Het zou derhalven uit deze Heilige getuigemffen fchynen te blyken dat 'er voormaals in Frankryk rendieren beftaan hebben,tenminilen in d'e hooge bergen gelyk de Pyreneè'n, daar Galton Phoebus, als heer en bewooner van het graaffchap Foix, niet verre af was; en men zou dan tevens moeten vastftellen, dat zy na dien tyd verdelgd zyn, even als de herten die voormaals gemeen waren in deze ilreek, en die egter nu niet meer gevonden worden in Bigorre, in Conterans, noch in de aangrenzende provinciën Het is zeker, dat het rendier thans niet dan m de noordelykfte landen gevonden wordt, maar men weet ook, dat het klimaat van Frankryk eertyds door de menigte van boifchen en moeraffen veel kouder was dan het tegenwoordig is. Men ziet uit een brief van keizer Juliaan, hoe ftreng de koude in zynen tyd te Parys was; de befchryving welke hy geeft van het vs in de Seine, gelykt volmaakt naar die, welke onze Kanadiaanen maaken van de rivier van Quebec. Galliën onder dezelfde breedte, liggende als Kanada , was voor twee duizend jaaren het geen Kanada in onzen tyd is dat is te zeggen een land koud genoeg om die dieren te voeden, welken men thans niet dan in de landen van 't Noorden vindt. Wanneer ik derhalven de aangehaalde getuigeniiTen met _ malkanderen vergelyk en verbind, koomt het my voor, dat 'er voormaals in de bofchen der Gaulen en van Duitfchland elanden en rendieren beftaan hebben, en dat de plaatfen van Ceefar niet dan op deze dieren kunnen toegepaft worden. Naarmaate men de landen bebouwd, en het water afgeleid heeft, zal het klimaat zagter geworden zyn , en die zelfde dieren, die de koude beminnen, zullen eerft het platte land verlaaten, en zig naar de fneeuwgeweffen op de bergen begeeven hebben , alwaar zy nog ten tyde van Gafton de Foix beftonden ; dat zy daar thans niet meer gevonden worden, koomt, omdat de warmte is toegenoomen naarmaate de boffchen meer en meer en byna geheelenal verdelgd zyn, omdat de bergen allengs laager zyn geworden , en dat het water verminderd, het getal der menfchen vermeerderd, derzelver arbeid in allerhande foort verdubbeld, en de veniering eveneens aangegroeid is; het koomt my derhalven voor, dat Plinius van Julius Caefer ontleend hebbe, alles wat hy over deze twee dieren gefchreeven heeft, en dat hy de eerfte oorzaak van de verwarring dernaamen zy; hy brengt terzelfder tyd de alce en de machlis by, en men zou daar uit natuurlykbeftuiten, dat deze twee naamen verfchillende dieren aanduiden (ƒ). Zo men tstev in aanmerking neemt: i°. Dat hy de alce blootelyk noemt zonder eenige verdere aanduiding of befchryving; dat hy denzelven flegts eens noemt, (ƒ) Verfcheiden Natuurbefchouwers,en zelfs eenige der kundigfren, gelyk Rat, hebben inderdaad gedagt, dat de machlis van Plinius zig in dien Schryver by de alce bevindende, seen ander, dan het rendier konde zyn. Cervus rangifer ,the ramdeer; Plinio machlis. Rap \yn. quadr. p. 88, Omdat ik niet van dat gevoelen, ben, heb. ik geoordeeld, de redenen, vaa. Itet nrpe te moeten, bybrengen. >  van het eland en hêt rendier. g3 woord, dat zelfs een gemaakt woordfch^t teS^S of Snekfch Schryver dk zelfs a, verfcheidenoudehandfchrifte/Soor/aIvfnl"^ £ndathet men luer by, do. oDmerlrr rW h J^raai van alee wordt verplaatft • nen twyffelen of dat de ^'^^.^^^ zdJ»<* niet kunmen hetzelfde dier, dat is te zeggen toèÊSdK*? ^ - ^ ^ naa' befhft zynde, zoude eene BndJibJS^i^^ ?efe vraa§ ee^ tarandus het rendier zyn, die naarr■ ™ / 20 de .macJlIls de eland is zal de met m eenig Schryve/voof piS JevoS ^ een woo*d> d^ kems de Natuurbefchouwers zeeï^efSS Tdt-' en over welk be^e•ondertuffehen hebben Ag^S^^^J^01 ^ hebben: het rendier toe te paffen , en ingevolte ™Za?g gemaakt om het °P meld, onderfehryven wy oók gereld jvk h- n ZO aaI^°nds ge- moet men zig niet verwo^derelove, het ftZSf0 'r V-T het 0Ve4 dezer twee dieren, noch over de om:Vrhï\Pë Grieken ten opzigte van gefprooken hebben , naardien TtS'^6 deLatyncn datrkend waren aan de eerften en aan d7^? yke k lmaaten voliïrekt onbe- De eland en het rendie^nu wordtn hSrF* by Verhaal bekend. Noorden gevonden; de M'S^S^^ * ^ VM het den poolknng m Europa en Afia; men f fn §eene zyde van bergen (/0, het is ^ï&^tJSS1 j^fi VM ^ ach!i" * ftede van macblin A s, gefchikt naar de onderftemf^atJ'M^ bIykthct' d« dit een S t'e nSm kant de /i„ alce verplaatft, & mSW*™-'8"" 'iggea Zo »« SnTSiïïï men ook hier uit vemoedenTdat dk w^d H a met vcel van a<*lis verfchHt. Dus kar. feld een ftrec-k, die «ïïJ^S^lffitr'S ?itSba8ea ' ^'vooral in Rehen. vonden worden: men ziet 'er ook een meninte in 1 g?0t? ;neniste ondieren-, die'er 'e waren m 't voorjaar nauwelyks in 't Ja, d Somën ZT^a hy/e ^{Telh^m . .. #v" CO /Vo/ff. De kapitein Cravcott bra« in t~,q naar Londen. Zie de HiftorüdTs O £ v ,i?Vn" ***** en en een wyfje uit Groenland ving en de figuur van èdfcffiSX^r'^1' Alwaar men de befcii V damhert van Groenland van den H Lm™ Mm, Van het damh^z van Groenland nl" prea Groenlandica, waarvan de Hr' rw ■P i Z°u a!s de rhebk van GroÉnhnd Af ue ae öieïeo, cue hoornen hebben. ,Geduu-  84 DE NATUURLYKE HISTORIE land (k) , zo wel als in de noordelykfte deelen van Afia. De eland koomt zo digt niet by de pool, hy onthoudt zig in Noorwegen (0, in Zweeden (m), in Polen (»), in Lithauwen (o) , in Rusland (p), en in deProvintiè'n van Siberiën en die van Tartarye (q), tot in 't Noorden van China; Men vindt hem weder onder den naam van orignal, en het rendier onder dien yan karibou, in Kanada, en in het geheele noordelyk gedeelte van Amerika. De Natuurbefchouwers, die getwyffeld hebben, of de orignal de eland (r) rende al den tyd, welken die hoornen groeijen, zyn zy bezet met hair, en dewyl de zomer het jaargetyde van de groei der hoornen is, en tevens ook de eenigfte tyd, in welken men in Groenland reizen kan, zo is het niet te verwonderen, dat de hoornen dezer dieren, in dit jaargetyde gevangen, met vlashair bezet zyn. Dus is dit kenmerk in de befchryving dezer Scbryvers van geener waarde. Men vindt op de kuilen in de Straat van Fobisher, herten, die ten naaften by de kleur onzer ezelen hebben, en welker hoornen breeder en verhevener zyn dan die van de onze; hunne voet heeft zeven of agt duimen omtreks en gelykt naar dien van onze runderen. Voyage de Lade torn. II. p. 297. Nota. Dit fchynt door Robert Lade uitgefchreeven uit een oud verhaal ten tytel voerende : La Navigation du Capitaine Martin , Anglois ès region dlVeji & de Nordweft , Paris. 1578. alwaar pag. 17. gezegd word. „ Schoon 'er in de ,, Landen aan de Rede van Warwick eene menigte herten zyn , welker vel naar dat van „ onze ezels gelykt, overtreffen hunne kop en hoornen egter, zowel in hoogte als breedte, „ die der onzen; hunne voeten zyn zo dik als die van onze rundderen en hebben agt duimen „ breedte , gelyk ik 11 verzekeren kan omdat ik hen zelf gemeeten heb." (F) Men vindt eene menigte rendieren in 't land der Samojeeden , door 't geheele Noorden. Voyage d' Olearius torn. I. pag. 126". — Zie ook F Hiftorie da la Lapponie par Scheffer, Paris 1678. pag. 209. (ƒ) De Oftiakken in Siberië, bedienen zig, gelyk ook de Samojeeden, van rendieren en honden, om hunne fleeden te trekkken. Nouveau mémoire fur la grande Rujfie torn. II. pag. 181. — Men ziet by de Tungufen eene grootte menigte rendieren,elanden,beeren, enz. Voyage de Gmelin torn. II. pag. 206. volgens eene overzetting ons door den Hr. de Vlftt medegedeeld. (?;/). Zie de befchryving van een Elands-jagt in Noorwegen, door den Hr. de la Martiniere'gedaan r in zyne reize der noordelyke landen , Parys 1671. pag. 10. enz. Alces habitat in fylvis Suecia, rarius obvius bodie quam olim. Linn. Fauna Juecica pag. 13. (0) Tenent alces pragrandes albce Rusfice Jylvcc, fovent Palatinatus varii, Novogrodenfis, BreJlianenfis,, Kiovienfis, Volbinenfis circa' Stepan, Sandomirienjis circa Nisko, UyoniinJis in Capitaneatibus quatuor ad Polonice regnum pertinentibus ,. Farmia iis non. dejiituitur. Raczynski Autluarium pag. 305- f/0 De LolT der Litthauwers , de Lozzi der Muskoviten , de Oelg der Noorwegers, de Eland der. Duitfchers, en de Alce der Latynen, wyzen niet dan hetzelfde dier aan, zeer verfchillende van de Rehen- der Noorwegers, dat de Rhenne is Lapland voedt, weinig Elanden, en haalt dezelve meest van elders, byzonderlyk van Lithauwen .... Daar worden, 'er gevonden, in zuidelyk Finland, in Karelia., in Rusland. Hiftoire cte la Lapponie, par Scheffer * pag. sjro, In de nabuurfchap- van de. ftad Irkutzk vindt men elanden-, herten, enz. Voyage de Gmelin Tom. II. pag. 165. naar de overzetting medegedeeld door den Hr. de l'Isle. -— De elanden zyn. zeer gemeen in 't land der Manhuis Tartaaren r en in dat der Sol-ons. Id. ibidem. (rj Het Tartaarfche dier, 't welk de Chineezen, Han-ta-han noemen , koomt ons voor hetzelfde te zyn-als-de eland.. „ De Han-ta>han, zeggen de zendelingen, is een dier, dat naar den eland gelyktt men, jaagt op dezelve in 't land der Solons; en de Keizer Kam-hi nam zomtyds het vermaak van deze jagt.. Daar zyn Han-ta-hans van de grootte als onze run,. deren van de grootfte foort, zy worden flegts ia eenige ftreeken gevonden r in zonderheid" " naar de bergen van- Sevelski, in de moeraffige landen, daar zy veel van houden, en waar Z derzelver jagt gemaklyk is, omdat hunne zwaarte hunne vlugt vertraagt." Hiftoire générale: déi, Feyages * tam.. KVLpag.    VAN HET ELAND EN HET RENDIER. 8j êiïdé karibou (.r) , het rendier ware , hadden de Natuur niet genoeg verseleeken met de getuigehiflen der Reisbefchryveren : het zyn zekeïlyk dezelfde dieren, die even als alle andere, in de nieuwe wereld alleenlvk kleiner vallen dan in de oude. 3 Men kan zig vry nauwkeurige denkbeelden vormen van den eland en het rendier, zo men hen beiden met het hert vergelykt ; De eland (Pl Vim is grooter, dikker, verhevener op zyn pooten; hy heeft een korter hals langer hair, een veel breeder en zwaarer geftel van hoornen , dan het hert ■ het rendier is laager, en meer ingedrongen (t) zyne beenen zyn korter en jp De elanden of orignals zyn menigvuldig in de Provintie van Kanada, en zeer zeldzaam n t land der Hurons byzonderlyk omdat deze dieren zig gemeenlyk onthouden in dl 1 oudfte landen, en derwaards de wykgaan neemen. — De HuronsT noemen deze elanden SondarelT en de karibous Ausquoy, waarvan de wilden ons een voet gaven, die hol, zo lig van hoom en op zulk eenewyzegeniaakt >s,dat men gemaklyk geloovenkan,'het geen van dft dier KeZe< d Zrt'J h%°l"rds ineeuw loopt zonder daarin te zinken. De eland is hoógcr dan het paard .... hy heeft gemeenlyk een grysagtig hair, zomtyds vaal, een vinger breed ffiï *yn kop is zeer lang , en draagt een dubbeld geitel van hoornen gelyk het hert maar veel rykelyker getakt; zyn vleefch is zeer kort en lekker: hy graast in de weiden elvLh Zig ook met de tedere fpruiten der boomen ; en dit dierlerfêb ft na dl vifch' het over vloedigst voedzel aan de Kanadiaanen. Voyage de Sagard Theodatpal ,08 ^ Daar zyn elanden m Vrrgime. Hiftoire de la Virginie, Orlcans 1707. p% ~ Men vindt in nieuw Engeland eene menigte orfgnals of elanden. Defcription de FAmeTt que feptenmonale par Denys tome I. pag. 163. - Het eiland van kaap Breton was m achting wegens de jagt van den orignal; zy waren daar voormaals in groo e.Tgftalc ,C thans zynzy er met meer; De wilden hebben hen verdelgd. Idem terne I. pag. 163. — Deorif na van meuw Frankryk is zo fterk als een muilezel ;hy heeft den kop ten naaften by gelykzvn hals ,s langer het geheel fpitziger, de beenen zyn hooger en zeer dor; de voet en een k^n eind van den ftaart is gefphtst; zommigen hebben wit-grauw, andereu ros en zwart hair en als zy oud worden .s het hair hol een vinger lang, en goed om 'er matraften van te maa ken, en zadels mede te vullen; het behoudt zyne veerkragt, en herftelt zig tegen dd ukking aan. De eland heeft een groot ftelfel van hoornen op den kop dat plat en als een hZ/lF ngt is. Men vindt hoornen die omtrent een vadem lengte hebben en tot Lnaerd en vvfnV Ponden weegen; zy vallen af gelyk by 't hert. Idem tome II. pag^J. ü oforSnal is eenl foort van eland, die een weinig verfchilt van die, welken men In Mu kovien z°e f hv is zo grom als een muilezel van Auvergne, en van eene gelyke figuur, met uitzonderm/van den Zlh™ï dm ^ e" Van Zyn-61001 plat hoorn ge™> dat "t drie, en Lelfi tot &vi« ho™ derd ponden weegt, zo men eenige wilden mag gelooven, die verzekeren zoimüT zwaarte gezien te hebben. Dit dier zoekt gemeenlyk de'open SS en Het htó vïï orignal » lang en bruin; zyn vel is fterk en hard , fchoon niet dik; zyn vleefth is goed maar dat van het wyfje is 't lekkerst.. Voyage de la Hontan, torn. I. tas M ' 1 CO De karibou is een dier met een dikken muil en lange ooren .... dewvl hv een hve.A voet heeft ontkoomthy ligtelyk op de hard geworden Ineeuw, ^WZ%^S verfch.lt die daar byna zo haast inzinkt als hy 'er opftaat. Voyage de la HoNTAN S Tf£ 90. Het eiland Saint-jean ligt ,n de groote baay van St.Laurent; daar zyn bTm/eet orignals op dit eiland; daar zyn karibous, die eene andere foort van o ignals z^m -zv hlb^n niet zulke fterke hoornen hunne vagt is meer gevuld en langer, en byna geheel wir zv uitmuntend om te eeten: het vleefch is blanker dan dat van den orignal. hMriïtio,7de ) rtque feptentrienale, par Denys torn. I. pag. 202 De karibou een&T 'f een langen adem en veel gefchiktheid voof'floopen heeft! Votg" IZl^JTa^ 'fat De karibou is een dier wat minder hoog als de orignal die in de geftalte meetheeft ™5£T ezel dan van den muilezel, en die ten minften het hert in vaardigheevenaart hfr lÏÏ • " paren geleden dat er zig een vertoonde op de Diamant ka^boven Quebek' 2 maakt veel werk van de tong van dit dier, wiens waare land in den cS Hudibns iïej L 3  85 DE NATUURLYKE HISTORIE dikker, en de voeten breeder; het hair is zeer gevuld, de hoornen veel langer en in veele takken verdeeld (w), die zig van malkander fpreiden, terwyl die van den eland zig als afgekapt en uit de fnede uitfchietende vertoonen Beiden hebben zy lang hair onder den hals, en beiden hebben zy een korten ftaart, en veel langer ooren dan het hert; zy loopen niet met lprongen of wippen, gelyk de rhebok en 't hert, hunne gang is eene ioort van draf, maar zo ligt en vaardig, dat zy in denzelfden tyd byna zo veel weg afleggen als deze, zonder zig evenveel te vermoeijen ; want zy kunnen dus zonder ophouden een dag of twee draaven (v). Het rendier onthoudt zig op de gebergten (V), de eland bewoont niet dan da laage landen en vogtige boflchen; beiden voegen zy zig met troepen te famen, gelyk het hert en gaan in gezelfchap; beiden laaten zy zig tam maaken, maar het rendier veel gemaklyker dan de eland; deze heeft, even als het hert, nergens zyne vryheid verloren, terwyl integendeel het rendier een huiflelyk dier is geworden by het geringde der volkeren; deLappen hebben geen ander vee. In dez- bevrozen lugtftreek, die niet dan fchuinfche ftraalen van de zon ontvangt, alwaar de nagt zyn jaargetyde heeft gelyk de dag, alwaar de ineeuw de aarde bedekt van het begin van den herfst tot aan 't einde van de lente' alwaar de braamftruik, de geneverbes, en het mos, de eenige groenten van den zomer zyn, kon de menfch niet hoopen troepen vee_ te onderhouden; Het paard, de rundderen, de fchaapen, alle onze nuttige die- fdwnt te zyn. Hiltoire de la nouvelle France, par leV. Ciiarlevoix , torn. III. pag. 129.~- D» befte jagt van Noord-Amerika is die van den karibou. zy duurt het geheel jaar, en men ziet vooral in de lente en in den herfst troepen van drie en vier honderd , en zomtyds meer te gelyk; de karibous gelyken vry wel tiaar de damherten op hunne hoornen na : de «'..noozeu waren 'er, toen zy hen de eerfte reize zagen, bang voor en vlugteden. Lettr. taf. a R%j De henen zyn hooger op de pooten, maar hun lighaam is kleiner dan dat van het rendier. Hift. de la Lapponie par Lscheffer. Paris 1678. pag. 205. Cv') Daar zyn veel rendieren, die twee hoornen hebben, die agterwaards loopen, gelyk gemeerilvk by de herten plaats heeft; daar koomt uit die tweehoornen in 't midden een kleiner tak uit maar die, gelyk de hoornen van een hert, in verfcheiden fcheutjes verdeeld, die voorvvaards'iievis't is , en die ter oorzaak dezer plaatfing en figuur voor een derden hoorn Kan aangezien worden, fchoon het menigvuldiger gebeurt, dat eik aa" den worwyzen op den rug van het zeive Jerm dan een, ^ hy °P vei^^nde linker zyde, naar de rigting, weïe hv hef in ? 31\de reS£er da" aan de neemen. Op deze wyL & hy vi^ofW JE? J°0p bedoek te do™ ^ok^k£~ .« £5f=?~ ^°-s—- gebruiken fn gelyke uitw^Sï Her4&t gdykfoortiëe vallen , gelyk het hert, en wordt ere^aS w i J^r zyne hoornen van 't jaar zeer vet; hy wordt on denzelfdetvflL^ de" bePaald^ tyd tegen het einde van feptember- de wvfie in g"g' ?at « te zeggen gen agt maanden, en b?engen maar éff££ vonr^ ^ andei'e f°°rt draa" insgelyks een zeer lelyken reuk gSa^de^en mannet es hebben jes vindt men 'er eenige die nier ,7™i bl°n%d > en onder de wyfden plaats heeft (h).De)0T^ by de h^ in de eerfte jaaren, het iS%S^^^L geIyk, de '^en, met een mengzel van geel, en wordt me a ^ he£ is cerfl ^ ; (O- Yder jong volgt zyne m^ltdZ^^00^- by"a Zwart brai« niet dan na het einde™ vferaar d« dJf?^ drie Jaaren' en '£ is groei krygen, het is ook op dieVoudèrdom dldleren, hTen VoIkome" nen, en tot den arbeid te gewenen O hen ^ hen beSint te oeffe" berooft men hen vooraf va^de SbaUen en ?*derwerP<%ker te maaken Lappen deze bewerking uitvoeren De nnVef V met de tanden » dat de al te moeijelyk om te bWdeTeir'mS bïïf™?^T1,netjes Zyn fier en de gefnedenen, waar onder mSdf SrS^S ™g derha ve» *** dan van voor de fleeden te loopen" Sfde z^arfteg m ? Vaard^e verldeft om wendigheden met langzaametredteXnlnTxf" r°°r,raad en de nood" netje om vyf of ze, wyfjlf L'dSi en en v -Men}0^^gts één manjaar, dat de ontmanning gefchiedt zv'zvn \ °P, ? ?udcrdo^ van een gunftig jaargetyde aan woLen onSerSvf"' aIVl^^' iri het °nden winter, zulk eene menigte onder hun vel T u a 7 C cinde va* zeef doorboord is; die wornf-aterTfluiten da£ hct zelye dan als een ook niet dan in den herfst^Ste^^^fT" Weertoe' en'£ * de huid van te bekomen. rendieren doodt, om 'er de vagt of (p VidtRangifer.Amtom.Banh.Aa. 1671 m ryxyir CO Van honderd wyfjes zyn 'er eeen ; / CXXXK onvrugtbaarheid Raones geheeten worden n' 1 ïf draagen ' en *e ter oorzaak ha^, * r^^'«^n™^eero3"s  oo DE NATUURLYKE HISTORIE De troepen van deze foort van dieren vorderen veel zorg; de rendieren zyn onderworpen om af te dwaalen, en herneemen gaarne hunne natuurlyke vrvheid; men moet hen van naby volgen, en 'er geduurig op paffen. Men kan hen niet laaten weiden dan in opene plaatfen, en zodra de troep wat talryk is,heeft men verfcheiden perfoonen noodig om haar te bewaaren, te rug te houden, te doen wederkoomen , en zulken na te loopen die zig te veel verwyderen. Zy zyn alle geteekend om* hen te herkennen, want het gebeurt dikwils , of dat zy in de boffchen afdwaalen, of dat zy tot eene andere troep overloopen; met één woord, de Laplanders zyn gefladig met deze zorgen bezig, de rendieren maaken allen hunnen rykdom uit, en zy weeten 'er alle voordeden, of liever noodwendigheden, des levens van te trekken. Zy kleeden zig van 't hoofd tot de voeten in deze vagten, die ondoordringbaar zyn voor de koude en het water, dit is hun algemeen wintergewaad. Des zomers gebruiken zy het vel, daar het hair uitgevallen is; zy weeten dit hair ook te fpinnen, zy flaan of vlegten, het om de zenuwen , welken zy uit het lighaam van het dier bekoomen, en die hen voor touw en garen dienen. Zy eeten het vleefch dezer dieren, drinken de melk, en maaken 'er zeer vette kaazen van. Deze melk, gezuiverd en geflagen, geeft, in plaats van boter, eene foort van talk of fmeer. Deze byzonderheid , zo wel als de grootte uitgeftrektheid der hoornen van dit dier, en het overvloedig vet, daar hef in den bronstyd mede beladen is, zyn zo veele kenteekenen dat het overmaatig gevoed is en te veel fappen heeft opgedaan; en 't geen nog nader bewyfl, dat deze overmaat van voedzel ten uiterflen groot is, of ten muitten grooter dan in eenige andere foort van dieren, is, dat het rendier het eenigft is, waar van het wyfje zo_ wel hoornen heeft als het mannetje, en het eenigfte dier welks hoornen, in weerwil van de ontmanning, afvallen en zig vernieuwen (d) , want onder de herten , de damherten, en de rhebokken, die deze bewerking ondergaan hebben , blyft de kop van het dier fteeds in denzelfden ftaat, waarin het op 't Cd) Uterque fexus cornutus eft.... Cafiratus quotannis corntta deponit. Linn;eus Syft. nat. Ed. X. pag. 6>. Nota. Het is op dit gezag van Linnauis alleen, dat wy dit ter nederftellen ' waar aan wy niet willen twyffelen, omdat hy in Noorwegen gereisd hebbende, en in Zweden woonende, goede onderrigting heeft kunnen krygen, wegens alles, wat het rendier betreft Ik erken evenwel, dat deze uitzondering vreerad moet fchynen, omdat in alle andere dieren'van deze foort het fnyden, de afvalling en vernieuwing der hoornen belet, en omdat men daarenboven den Hr. Linnxus een tegenftrydig en Heilig getuigenis kan tegenftellen. Caftratis rangiferis Lappones utuntur. Cornua caftratorum non decidunt, & cum hirfuta funt femfier Pilis luxuriant. Hulden Rangifer. Jena; 1697. Maar de Hr. Hulden hadt miflchien Veene andere reden, dan de overeenkom!!, om dit (luk te verzekeren; en het gezag van een bekwaam Natuurbefchouwer, gelyk de Hr. Linnseus, geldt alleen meer dan het getuigenis van verfcheiden lieden, die de zaaken flegts gebrekkig zien. Het is zeer zeker, dat het wyfje zo wel hoornen heeft als 't mannetje : deze uitzondering onderfteunt de eerfte; het gebruik, 't welk de Lappen hebben van de rendieren de zaadballen niet af te fnyden, maar alleenlyk onbekwaam te maaken, door de vaten, die daar in loopen met de tanden te drukken, begunftigt siochmaals de opgave van Linnams, want de werking der zaadballen, die noodig fchynt voor 't voortbrengen der hoornen, wordt hier niet geheel verdelgd, zy wordt alleenlyk verzwakt, en kan zig wel oefrenen in het verminkte of gedrukte mannetje, dewyl zy zelfs in de wyfjes Jiaare uitwerking heefu  VAN DEN ELAND EN HET RENDIER. 9l oogenblik van het fnyden was. Dus is het rendier van nll„ Ai» i waarin de overvloed der voedende itoffe^iXi/r. if rï ?V f ' fehien minder van de natuur van het dieL de Lt *T*JT voedzels (*), want die witte mos, die inzondeWieiH hoedaniSh^d des voedzel maakt is een lichen, waar van T^^t^A^1^ v™^ de morille of van de geitenbaard, z^voL^^veo^ f S f Van werktuiglyke deeltjes dan het gras, .TBffiaSf^^ï*^ men (ƒ), en het is te dezer ooizaak, dat^^.f^^i00- agterwaards bvna tot op tan kruis, en voorwaard vSIS^kn I Srif da der gelobdenis minder fchoon het evenwel dikwils noTgrooteris da,! dat onzer herten: einde yk is dat 'r w.rit ri0 ,„. r 'JuëbIuocel is oan ner; ^vtrtomUi^fo^^^f^^f^^ ™ê Haouderdom, maar ook door de k mne en S' ■ Vd?e' door den die hoornen zyn derhaiven zo vSlSfe Eene andere byzonderheid, welke wy niet voorbv moeten ^ m Ahet rendier en de eland gemeen hebben is du1 Zlï v5 " die of zelfs hunnen tred wat verhaaften de hoornen of ht J°°pen' ten to.op.yder oogenblik een ge&wSJ^^jfe^W alledegewngten der beenen zig fchynen te o«hda«i tncekri progrefTu Hulden, Rangifer, jen* i69l„ m is t^kZkt^ in ake ^fervavi deren en byzonderlyk' de geweten l^iS^SSS^^S^ ^ W een fterk ge uid maaken , dat men dit dier byna op zulk een verren f T1 "F** > en zu,k als het oog kan beryken het te zien. Regnard, t#m.i&. pJgTïrt °°Im looP™> M 2  >3 DE NATUURLYKE HISTORIE luid opgewekt, door de lugt van het dier gelokt, loopen hen tegen, vatten hen aan, en vermeelleren hen, zo zy in getale, by elkander zyn , want tegen eenen wolf weet een rendier zig te verdedigen; hy doet dit met met zyne hoornen, die hem in allen opzigte meer nadeel doen, dan voordeel aanbrengen; het is met zyne voorfte pooten, welken hy zeer fterk heeft, dat hy vegt; hy fchopt of trapt daar den wolf zo geweldig mede, dat hy denzelven in bedwelming brengt of verdryft, en in een van deze gevallen vlugt hy ylings weg met zulk eene fnelheid, dat hy niet ligt weder te agterhaalen is. Een gevaarlyker vyand voor hem, fchoon minder gemeen en minder talryk is de rofomack of de veelvraat: dit dier nog gulziger maar logger dan de wolf, vervolgt het rendier niet, het kloutert en verbergt zig op een boom om het in den doortogt af te wagten; zodra hy hem onder zyn bereik ziet; valt hy 'er op neder,hegt zig op den rug vaft, door daar zyne nagels (//) in te zetten , en het hoofd of den hals met zyne tanden aantastende laat hy niet los, tot dat hy hem heeft omgebragt; hy voert denzelfden oorlog en gebruikt dezelfde lillen tegen den eland die nog geweerder en Herker is dan het rendier. Die rofomack, of veelvraat van 't Noorden, is het zelfde dier als de carcajou of quincajou van Noord - Amerika ; zyne gevegten met den orignal zyn vermaard, en gelyk wy gezegd hebben , de orignal van Kanada is dezelfde als den eland van Europa. Het is zonderling, dat dit dier, 't welk niet grooter is dan een das, een eland kan overmeesteren, wiens geftalte die van een groot paard overtreft, en wiens kragt zo groot is, dat hy met één fchop (i) een wolf kan dooden; dit Huk is ondertulfchen door zo veele getuigen beveiligd (k) dat men 'er niet aan twyfelen kan. (70 Daar is nog een grauw bruin dier van hoogte als een hond-, 't welk de Zweeden Jart en de Latynen Gulo noemen, dat tegen de rendieren een Moedigen oorlog voert. Dit dier kloutert op de hoogfte boomen om te zien en niet gezien te worden, en om zyn vyand te verraffen; wanneer hy een rendier, 't zy wild of tam, ontdekt, dat onder den boom daar hy op zit te loeren , voorbygaat , werpt hy zig op deszelfs rug , en zyne voorfte pooten in den hals , en de agterfte op den ftaart vaft zettende, ftrekt hy zig uit, en woedt met zulk een geweld, dat hy het rendier den rug van een ryt , en zyn muil, die vry fpits is, in het lighaam van het dier brengt, en daar al het bloed uitzuigt. Het vel van den jaert is zeer fchoon en fyn, en men vergelykt het zelfs by de zabelvellen. Oeuvres de Reumaku tom. i. pag. 154.— De karibon loopt byna zo fnel over de fneeuw als over 't land, omdat zyne voeten , zeer breed zynde, beletten dat hy daar niet inzinke; als hy zig in het diepft van de boffchen onthoudt , maakt hy zig daar wegen in den winter, gelyk de orignal, en wordt 'er eveneens door den carcajou aangetaft. Hijioire de F Académie des Sciences, année 1713. pag. 14. Nota. De carcajou is het zelfde dier als de j*rt of veelvraat. (O Lupi & ungulis & cornibus vel interimuntur vel efugantur ab alce, tanta enim vis efl in icju unguhe, ut illico traclum lupum interimat aut fodiat, quod ftepius canibus robuftijfimis venatores experiuntur. Olai magot hift. de gent. feptentr. pag. 135. W Qjiicfceti/es humt £5? eretii [tantes onagri maximi a minima quandoque muftela gutttir infiliente mordenttir, ut fanguine decurrente illico deficiant morituri. Adeo infatiabilis efl hac beftiola in crttore ftigendo ut vix ftmilem fua quantitatis habeat in omnibus creattiris. Olai magisi Hifi. de gent. fept. pag. 135.— "Nota. i°.Dat01aus den eland dikwils door het woord Onager heeft aangeduid. 2°. Dat hy den veelvraat kwalyk aanduidt door hem by een kleine wezel te vergelyken; want dit dier is grooter dan een das. — De quincajou klautert op de boomen , legt zig in zyne geheele lengte op een tak . venvagt daar den eenen of anderen  VA N DEN ELAND EN HET RENDIER. 03 De eJand en het rendier behooren beiden nnd». u i ren. Hunne vvyze van zig. te voeden geeft Lt re J herI^nde diewing der inwendige deelen bewyft het ( T) Dnf ^o' Ê" de befc«ouRegnard (b). Hulden Co) enlanderènhM**VSr ?cheffe r («0, rendier niet herkauwt. RayY*) fcdc"ederbben Sefchreeven, dat het ongelooflyk voorkwam ; en inderdaad het reSie?^ fjff da£ f , bem hert, en gelyk alle andere dieren, die verfcheiden ™™£ gelyk het De levensduuring van het tamme renLr i K ^T" he£hfiï (r);doch het is te vermoeden, dat dezelve bv fSSIÏ^ °f2^aaren dewyl dit dier vier jaaren nodig hebbende eVr^ het zvn aanho"dt> koome, inzynnatuurftaatagt-en-twindg^of dertif i^Lel^ " gr°£1 be" Laplanders jaagen de wilde rendieren nf, lïï lJ eêven moet- De verkillende jalrgetyden Z^georZ^d^^f^ WJZen> naar d^ netjes, in den bLJtyd, te^ken^. fet de ooren, tot zo lang dat hy hem doe BdeïSlJf^ftfe^i^ benedSn boomen wryve, de quincajou houdt zyn prooy valt en kat K£ „1L P Zlg tegen de tion de FAmériquefepentrionnle par Denys Lo- ,," n Vaaren- ^/^- den caribou aan en brengt hen ter dood. De onVnal veri-ieft ,■„ LCarC*J0U VaIt den oriSna! en de anagjrUfctida, of de Hinkende klaverboom wervS "roï ÏÏT ee" ^Cek' ahvaar vyf of zes voeten fneeuw bedekt is, maakt hv ziéhtadeEnJ.Z ' CU Wa""ef de aarde m^ laat ten zy door de jaagers vervolgd De carcalón rf™ U ? Weg?n'Welken hy niet vergenomen f klautert op een boom, &daar hy moet Tan, ^kkfn^onV^"1 J'^fnde Waargeneder, en byt hem in een oogenblik de ftrot tKSfeiftort 25f van .^nzelven op hem liggen, of wryft zig tegen de boomen, nL dwingt dïn^o f^r^ ,°P de" gr0nd en de jaagers hebben zomtyds ftukkén van zyn vel zo "rootTLn ^ Pi °Y te la,aten vaaren> den boom waren blyven zitten, tegen welken hy%gCeevïn hÜ &g?V°^i dij aM des fciences, année 1707, pag. 13. y 5 *>uvreeven ^t. Hiftmre de F Académie (/) In den eland hadden de binnenfte deelen iets rW n,»,.». w lykt, byzonderlyk 't geen de vier maager1 en dehlJZ.T t blI1"enivan ee" runddier gea Fhiftoire des animaux, part. I. p % '"Scanden betreft. Mémoires pour fervir (nf) Dit is nog opmerkelyk in het rendier dat her *i?«>» wi den voet gekliefd heeft. Scheffer, pa« o0o' herkauwt, fchoon het de hoef van lj^2^&%?^' * Zy' fdl00n gekHefde ™ hebbende,niet fer^&cT** & e°rniêeri> atWnen mn **»<«»' rangiferi. Hulden, rangi. (p) Profefto, (inquit Peyerus"), mi rum videtnr ,„;„.; ■,, , . „ prYteria >Wcun) «ceryisfy cornutum ac feam argument urn altiore indagine curioformn auihn* R„,Zl< J' r , '. Un d'S»«m cenpum favor. Hotten** Peyerusfmihi certe non mTtm tmnt^ jJV princiRay , Syn. quad. pag. 89. mrUm tmtum v'detur» W plane incredibile. (q) Rangifer ruminat aque ac ali" » de geledingen van het been z.eer gefloten^ïevoiiden S ' ^ hebben ook „ hardheid eS dikte aanleiding^, ge^ Jheb^^hL ,.,*dker „ gehad heeft, als of de alcejens g^^d^g^^l^^ „ nen opheffen.... Zyne voeten waren eelvk aan , Jf„ ? ? de klin" „ dikker, en hadden daarenboven n?e^ „ nomen, dat de groote hoek van'toog omlaaSSe^ , Waarge" „ by de herten, de damherten en de rhlbokken ^rThST m!7» ?° „ zondere wyze te weeten,dat die fpljd^^^t^fZ?^^' n opening van't oog,maar een \^h^m^^Atl^SgVVSi^ „ der ooghoeken nafrden anderen Jooptfde onderfte i^LrZtZ'Tll „ duim lang en zeven lynen breed... P. Wy^SS^^9^^ „ gevonden, welks grootte ook betrekking Vadt tot denr f Sfl „ m den eland, dan in eenig ander dier ƒ volgens L^getuigenis vlivj 3, sanias ; want de reukzenuwen gemeenlyk apophyfn mZmU arl Jh „ fen waren onvergelykelyk grooter dan in eenig^andedier dat wf Inf " ft hfhrl^en h/dd£n ^ d-an Vier ]ynen ttfideUjSs . ' Wat her" „ ftuk vleefch betreft, 't welk eenige Schrvvers dit dier m i et „ en anderen hem onder den kin gf even/men k n zeggen dat'lo ff"' „ niet bedrogen hebben, of al te hgtgelovig zyn geweeft deïhïZ1 uë „ zonder waren aan die elanden allelf, waar vL^^g^^^ynen hieromtrent ons eigen getuigenis by dat van de Heeren der AkldZt voegen, wegens den eland, die wy levendig gezien hebben en w1. e wyfje was: wy hebben niet waargenomen, da! 'er een kwab of knobbel IT der de kin of op de keel was. De Heer Linn^üs ondertulfcneï die Ï2 elanden betermoetjennen, dan wy, dewyl hy in hun land woon mikt tlfï van deze kwab op de keel, en geeft die zelfs als een onderfSSSteSSf  96 DE NATUURLYKE HISTORIE i i a ~„ /flret cervus cornibus a caulihus palmatis, carnucula van den eland op. f"s> ce'™s £lzt is Reen ander middel om deze vergutturah. Syft.nat.ed. X'W^ D™t £JC ontkenning overeen te bren- Senaagn met t^ltr^Z^ deze kwab of keelknobbel tot den mangen, dan met re: uuu , hebben; en zo dat waar is hadt ftJ%^« S'nS eS wezendlfk kenmerk voor de foort van moeten deze Schryver daai met een ontbIoot is> Misfchien is deze kwab SSlK^Ï di? nd'eTdrelanden gemeen is, .eene foort van keelzelve eene d Is men weet dat m ZOmmige ftreeken de"trfdiSfö^t van de twee figuuren. die Geskek («) , van de menicnenneDrM, hoornen draagt, een groote kwab ^Jfik^te^* ^ een mannetjes lland vertoont, met ZyTn WgSirfS1^ een veel grooter en fterker dier dan het hert enhet reSfS?^), hy heeft het hair zo ruw, en het vel zo hard, dat een fna haanskogel daar nauwelyks door kan dringen <»). . Hy heeft zeer fteinapnaansKogu ^ , beweeging; en fterkte , inzonderheid in de lSftnoTten,md hyU een^op'een menfeh of een wolf kan dooden, Tzelfs een boom breeken. Men jaagt hem egter ten naaften by zo als wy het hert jaagen, dat is te zeggen, met geweld van menfehen en honden; men verzekert, dat, als men op hem fchiet of hem vervolgt, het dikwils gebeurt, dat hy zonder gekwetft of getroffen te zyn eensklaps neerval^, 00 Gesner, VeeTingrootto, zynde gelyk aan de grootfte paarden; 00 De elmd overtreft het imdier^ . , b dg hand breed en de eland heeft daarenboven vee korter^oornen, P yooral dg yQor_ die ter zyde ^^F^^^mt^ doorftoo/daar mede zelfs de menfehen fte , maar lang , en hy flaa daar n.wer> . y ^ hy h me£ en de honden: hy gelykt niet betei iaa d_e ^ het groote en ^^^.^"S^UgS naar een zeer donker geel, met afchgrauw dier, maar trekt gelykelyk ovei net geneelc „ b eewrifften van zyne beenen niet, ge- lyk by al ^S^a/geto heb) heeft daar zo veele vetfchillendheden m opgemerkt, dat meT 5g mSt vSwn^ffhoe 'er meufehen kunnen zyn, die hen voor een en het zelfde dier opgeeven. Scheler, 3ioV éilliaria, de die percurr.it; corium globiumplum- (uO Alces ü»plafentzJ?„% fd x tas 67. „ De alce flaat met de hoef; loopt vyfbekfZX^X'J^ Selfvd^^ynfbefta'nd tegeneen looden kogel." P „ tig• mylen m «n a^ ^ iu gereedheld gebragt was, waren wy nauwelyks een (x)Na dat de jagt zonder greep, fchynt van to^ï^ d^i'S^ ^ hebbende ger dan de geweien van den tweeden aefpieffen, en van vroe- hert;maar min ziet noch paSt ^ïod,^ ^ H^" % Van llet dam~ flegts eenige knopjes (cf^dV^-^^^v^ n^fe maaken greepen die verf ^ ff en de ineeften, van het damhert; de eerfteï fcheur /r^ ^ gelyk die van het gewei ftaat op den kraag (JuZhndk- L i 2! hf^x,van het rendier afftand boven den^Wen^Te derde (E) £Jf} °P C£n kIeine» op een grooter affta-ind ,£n ' ^aat boven den tweeden f m den eerifen f^) ff is ^d^ftï,^6 tuffc** ^eeden (L)^ zyden. ^ J at 1$ > de ftammen en de fcheuten zyn plat op de uit?de^??an zyne gSS ^tli,^ Vfen ff — om hoog het bovenft gedeelte Lef^ÜZr en deJde7lne feheuten van koomen ; de&tweede feheut fï)) ftfek/7t ?°f " rl by den fmoel nedervoren uit: en de derde f » S fchlunfch "aar buiten en naar (JF) van den ftam dt Se drg g^S ^ ' ** » ngtmg naar agteren en naar buiten k ƒ ^ hfft ee"e fchuinfchc ftam voorwaards en verlengt ziJ l S riiS?" den derden fcheut koomt de het gedeelte (GB) dat boveSderden 'ffKV?^ T°te ^7eien h^ het welke tulTchen dien feheut en den V. u,mf-er jenste dandat(^) eenige groeven aan die groo S^^S^ISÏ^ " ' daar zitte" aan, en de knopjes der kraagenfTftnT 7 f daar geene Pakjes jonge gewei; dï^g^eSenY^B^^nT^ ^ ^ & ren welke ik gezienlieb, haddeni£ ^L^J^ Van ren^ «2e«S t^^^Wfe^ ,ier hadt hair?™ eene «ÏS^^m fefTE?» -as een wyfje; £ van den neus, onder den kin i™X/ P , bovenrt en op de zyden van de hoornèa waarvS men geen voetftoof" f ^ «WW* plaats die plaats en het oog; 3He die timen v n , g' Ê- °P de ruimte ^hen  DE NATUURLYKE HISTORIE karibou, dien ik befchreeven heb _ ^ van de vrugt hadt eene yaalekleu r, ^ ' bruine kleur ; daar zaten pypen, en van de voeten hadden eenezwaita t g ^ SE eenige tinten van die kleur op de ooren op htt bov ^ d . op den agterften kant van den ^fT^J^dden e£ne meer of min donkere alle de andere gedeelten van die vrugt haade ^ ^ vo kleur, uitgenoomen de borft, de bmK,^ ^ yoeten) die van den dye en van het been, en het■ agteme ae r£n vQor een eene gryze kleur hadden ; de.tweed^^^l^kzel op het voorfte groot 'gedeelte van een gele heiden en da ar zat ee^ ^ J de van de voeten tulTchen de eerfte regels, en uitliep,welke tus- agterfte voeten eene kleine opening dim ^ homg ^ fchen de eerfte regels geplaatft zat, en met veel nai voeten, duimen, lynen.' Lengte van het' geheele lighaam, in eene regte lyn gemeeten ; Sd^tt"?^- ? het oSrekïSfden fmo'el agter de neusgaten gemeeten _ - _ Omtrek van den bek - * _ k„uueea AflKd tulTchen den voorften hoek: er, her ejjd oer lippen - Afftand tulTchen den agterften hoek en het om Afftand tuffchen de voorfte hoeken dei oogen, in eene cb DeSSftand over de kromte"van het neusbeen Omtrek op den kruin van den kop Afftand tulTchen de beide ooren, om laag gemeeten Lengte van den hals ■ " Omtrek by den kop Omtrek by de fchouders ümttS van het lighaam agter de voorpooten Omtrek op de dikfte plaats Omtrek voor de agterpooten Lengte van den ftomp van den ftaart Omtrek op de dikfte plaats Omtrek van den knie _ m Lengte van den pyp Omtrek op de dunfte plaats Omtrek van den kogel * " i. 6. O. o. 5- 5- o. 4- 9- o. 4- °' o. I. 3- o. o. 6. o. o. 7- o. o. 4» o. 3- 1' o. 1. 9- o. I. 8. o. I. 9- o. 9- 3- o. 2. o. o. 2. 2. o. I. 8. o. 3- *• o. T- 5o. 7- 6' o. 1- £>• o. 10. 5- o. li. 6. o. 9- 2» o. I. 4» 0. i> ao. 5- 3o. 3- 60. 3- 2o. 4- 4- o. 1. 10. o. 0. 3'  BESCHRYVING VAN HET RENDIER. Lengte van den koot Omtrek van den koot ..." Omtrek van de kroon - Hoogte, van het onderft van den voet af tot aan den knie " - Afftand, van den elleboog tot aan den fchoft f S ' den1 elIeb0°g tQt aan het onderft van den voet van dekDiefchyf ooinen;"van de voorOmcrele aan de agterfte voeten dutaTfft,„3 a Tr Tamme" °p den bl,ik zitte" • °P OTee en e™ halven ^^^^^^^^^^ ftreek, en in de linker lendenen-ftreek, de omwentelhi "ei^van Jen boogen-darm lagen in de linker darm-ftreek , rn de onderbuik ftreeï ^' in de regter darm-ftreek; vervolgens verlengde hv 4 fcWcn ' en m de darmftreek, alwaar hy zigVt den bfindenö\^£23gZ De dunne darmen hadden vvftien voeten ïe™t-« t, „ j De pens van deze vrugt was veel grooter rbn de ™j zynde h« tegendeel van hef geen * Ka^taS K£fc voeten duimen > lynen» o. O. O. O. O. O. O. O. O. O. O. O. O» O. O. O. O. O. O. O. 336. 710. rj. 6. 6I.O- o, I. I. I. O. O. 34- 4- 2. 4910. 2, O. 38. 9. II. O. S> I.' II. 10. O.  DE NATUURLYKE HISTORIE u„ urellrp rle lebbe grooter was dan de pens; de muts heb waargenomen by welke de ebbeg ^ ^ ^ M. de van de vrugt van ^^ou naüt e ^ door me£r ^diï^S^ ^^<». dafdezelve ook eene der- tige dieren; de eeifte ™ do°'^'J^^^voo* den bodem van het deeld, waarvan het voorfte h«f kwabbenen dezelve wa-> jTnfe^ *« « ^ote ^ randing in twee deelen verdeeld. p Hnkerzvde gerigt; de groote van het middelrif was zeer uitgeftreict.  EESCHRYVING VAN HET KABINET. beschryving VAN DAT GEDEELTE VAN HET KABINET DAT BETREKKING HEEFT TOT DE NATTJURKYKE HISTORIE VAN DEN ELAND EN HET RENDIER. . N°' MCXIV Een geraamte van een Fland. Dit geraamte koomt van een wvfie wam- fw a het van een volwaflen individu is™ kon hlHf ff" Re,?el, fch°°n komft met dien van de hinde, rZr^elrtm E*?"* dat de fmoel van den kop van dat geraamte Jangele aha5T ?"Cn ■ ften kaakbeens fmaller is, en dat 'er ?een iSwo? net,eind des bovengelyk men zulks ter plaats'van dl trZ^n^t Zt en 2PJT ?' vindt; verfcheiden deelen van het «reraamte X I v ? de Jllnde, afgebrooken of van ouderdom afgevallen 7 hler fpreeJcen ^ io ^^e^pta^d^d^ T die™^thert, vyf aan elfe zyde der Seenderln ÏISSSSS*^ «P* V™ van den ftier, van den ram en7 d'l 1 l<™aen verlchiilen van het hert, heid; delaatlle dei bal Tnden van d zeXf ^ °Pmerk^ zonderling-' fchouwd , fchynt uit dri^^^^^T^ buitenkant bl Jyn geplaatft zyn; de laatfte dl ondSfe b^u^ê^LS^ ^ geraamte waarvan wy hier fpreeken heü^r^f - aaarentegen van het Serde in elke zyde /an hJ^^S^Z^^T, ^ van het hert, van den ftier, van den ram en7 '5 n' T -jl de tanden zamen gefield, behalven den aatllen daar zhren". P Ult ^ee ^ te den in het bovenfte kaakbeen. en gCene" ^ nodl W-tan- Het doornagtig uitfteekzel des tweeden wervelbeens van „ , • der naar agteren uitgeftrekt dan bv het hert ™ T a ïn neJc 18 minzydehngfch8 uitfteekzel heeft minderbreedte ^ Van hcc De rugge-wervelbeenderen en de ribben zvn ten jretale *an a ■ die van het hert, en zvn selvk aan die T.Ja *e".£etaJe van dertien, gelyk eenevalfche rib meerman het hert en "nf dler^maar de eland heeft by gevolg zyn 'er flegts z'en waïeribTen^ ^ ""^ * h" w-ffi de valfche werpe voor deze befchryving dien ' mtfrdf geraamte dat ten onder-  fc* DE NATUURLYKE HISTORIE bekken, het fchouderblad, en de beenderen der pooten hebben ook veele gelykenis met die van het hert. voeten,duimen. lyMa. Lengte van den kop, van het eind des bovenflen kas BrS^tókop ter plaa'tfe van "de oogpuiften Breedte der oogpuiften Hoo|e van de agtfte rib die de langfte is Wydte van het bekken Lemfte°van het fchouderblad Lengte van het fchouderbeen Omtrek op de dunfte plaats Lengte van de ellepyp - " Hoogte vao den elleboogs - knokkel t enate van het ltraalDecu Erèedte van het midden des beens T engte van het dyebeen Omtrek van het midden des beens l enate van het fcheenbeen Omtrek van het midden des beens No. MCXV. ^^^tetto van het ge^2^^ —ar aan geene voeten zitten, waren afgenoomen. No. MCXVI. Gewei van een f ^ ^ l lit - hetzelve heeft by de zes duimen omtreks op de mmft dikke plaats /71v elke ftam wordt plat aan de zyden op twee duimen afftands van der, t. » hebben twee eerlte «n w j ftammen van het gewei des die 0vereenkoomt met den eerue^ic £n yan ]tjes en rendlv£ern;. £et ftalenls "n twee voeten volgens derzelver kromgroeven, de lengte a ^ en een halven breed , tu te ^eKnJ^fetel^0Xe breedte, en zy hebben omtrent zeven lynen ^%rSSw?dS^t^i. van twee voeten en negen duimen tSve^"Kdoor denbeer Gautxbk, onder den naam van gew« ya» den orignal, overgezonden. n^ mcxvit. i. o. o. O. I. O. O. O. O. O. I. O. I. O. O. O. I. O. 35- i. i. i. 4- 3 io. IO- 3- 2. 2. O. I. II. 3o. 3* o. J593- 10. 3o.6. 33i. 2. ï. O. 39. 2.          BESCHRYVING VAN HET KABINET. No. MCXVII. Ander gewei van een eland. Dit gewei is veel grooter dan het voorgaand, 'hetzelve k breed; het onderft gedeelte der ftammen heeft meei- dan zeven d ? °£ten treks op de dunfte plaats; zy zyn twee voeten Maw duS 1^°, °m" hunne kromte gemeeten; de grootfte breedte der ggeperfSw5 ^ het onderft gedeelte der ftammen ftaat buitenwaaSJf7°tt; heek vyf duimen lengte onder de greep, die zig naar om W 'ni 2 ™ naar agteren uititrekt; elke ftanr geeft tienSfcheuten uitf 'de v er°eSfte koomen uit eene greep voort die met den feheut van he ceweTvwhct rendier fchynt overeen te koomen. bCWCi van net No. MCXVIII. Ander gewei van een eland. De breedte van dit gewei (tl. IX fin- 9\ nr^^ j j j i i & ' vr • 1, is grooter dan die van hpf voorgaande, dezelve bedraagt vier voeten en agt duimen • maar dl n(^ zyn niet langer, noch de greepen (CDo broeder■ to^v^T* fte gedeelte is niet dikker; de refter■WWtÊ^^Ï?^ van het eind ( £) afgebrooken; daar ontbreeken ten minft n t v fcheuten aan denzelven, en daar zitten 'er tien aan die nog geheel 7vn lcneuten De ftam (pl. X, fig. i) ls veel grooter dan die van de geweien die on der de drie voorgaande nommers zyn bygebragt; dezelve i* XZ -,1, dunnen lang ; de omtrek van de pits (I?) d^i^^^SS gedeelte, bedraagt meer dan zeven duimen; de greep ( B \ hTft 1; ? vyftien duimen breedte; de fcheuten zyn veenie? in ietaïZT weegt twintig ponden ; de knopjes, de "groeven en dpSta v n dïen ftam en van de geweijen onder de twee voorgaande nommers bv'ebragt Seven.^ ^ ^ de" dand °nder N°" MC?VI & Het blykt uit de form van dezen ftam (tl. X V/V o Vh » i v*r», en fig. 3 «W % van agteren a}^eeldff) dat ^zeK^ ^ mismaakt gewei koomt; als men denzelven met die? virgelvkt tllLT ?" de voorgaande nommers melding gemaakt is vinT Sf/ ^n onder maakt; het: fchynt dat deszelfs onc^^^^T^Z ker gedeelte (^) van dien ftam is niet rond ; de knopjes (V ™i kraag maaken groote knobbeltjes; de greep is in twee Telen Yc />? " deeld, waarvan de onderften (D) vier fcheuten heeft S ( A ' 7er" te (C) dat het grootfte is, heW 'er ze^ of zeven die wc ^ F^" en knobbeltjes die andere fcheuten aanduiden d?e groogfelpTlnX' fchillende ngtingen geboogen, en fchiet twee vaii zyne ffhemen V ^ naar agteren uit; de lengte van den ftam is van twelvoetTw illl 2tesntoeyne kr°mtenS S£meeten ' ™ d£n ta§ af.«« de vfheS No MCXXI. De vrugt van een rendier. De Mehrvvtng van deze vrugt fi hier boven in de beiehryving van het  tq6 DE NATUURLYKE HISTORIE rendier opgegeeven; dezelve is onder den naam van karibou uit Amerika aan het Kabinet toegezonden. N°. MCXXII. De kop van een rendier. " Zo veel men uit de grootte van dezen kop kan afneemen waarvan de beenderen zyn uitgenoomen, en waarvan flegts het vel overig is dat opgezet is, fchynt dezelve van een volwalfchen individu te koomen; deszelfs befchryving maakt een gedeelte uit van die des rendiers; dezelve is onder den naam van karibou door myn Heer den marquis de la Galissonniere, uit Amerika medegebragt. No. MCXXIII. Een wambuis van het vel van een rendier. De befchryving van het vel van dit wambuis maakt een gedelte uit van de befchryving van het rendier; myn Heer de Abt Chappe d'Auteroche , lid van de koninglyke Akademie der Weetenfchappen, heeft dit kleed by de terugkomft van zyne reis naar het Noorden aan het Kabinet vereerd. No. MCXXIV. Het gewei van een rendier. De twee ftammen (AB, pl. XIII, fig. i) zitten aan een gedeelte (C) van het voorhoofdsbeen vaft; dezelve zyn eenen voet negen duimen lang volgens hunne kromte gemeeten, en zy hebben twee duimen agt lynen omtreks op de rondfte plaats (D) boven den tweeden feheut (Ei^);de eerfte feheut ( G ) van den linker ftam heeft tien duimen lengte ; deze is ook de langlle, en heeft geene greep; de tweede (F) van denzelfden ftam heeft daar llegts eenige voetfpooren van; maar de eerfte feheut (H) van den regter ftam heeft eene greep die drie welgevormde greepen heeft, en het begin van drie anderen; de tweede feheut (E) van den regter ftam wordt door twee takken geëindigd; de greep (//) van het eind van eiken ftam is getekend door het uitbotten van een kleinen feheut; daar is twee duimen zeven lynen afftand tulTchen de Jtraagen der beide ftammen; die der groote geweijen ftaan niet verder van één; ik weet niet of dat waarvan wy hier fpreeken, met het gewei van een hert van drie jaaren overeenkoomt, of dat het van het wyfje van een rendier is. N°- MCXXV. De kop van een rendier met zyn gewei. Men vindt de befchryving van dezen kop in die van het rendier; ik zal deszelfs afmeetingen opgeeven na het gewei befchreeven te hebben. De ftammen zyn ten naaften by van dezelfde lengte en van dezelfde dikte als die van het gewei onder het voorgaand nommer bygebragt ; de eerfte feheut van eiken ftam heeft geene greep; die van den linker ftam is zeer kort; de tweede fcheuten hebben eene greep waarop drie kleine fcheuten zitten; de derde feheut is wel gevormd aan den regter ftam,maar men ziet daar flegts het begin van aan den linker; die ftam heeft eene, greep aan zyn eind waar aan drie fcheuten zitten; de regter ftam is flegts in twee takken verdeeld. voeten, duimen, lynen. Lengte van den kop, van het eind des boveniten kaakbeens tot aan de tuffchenwydte der verlengingen van het voorhoofdsbeen, • - : i. o. C,    BESCHRYVING VAN HET KABINET, Breedte van den fmoel . vocl Breedte van den kop ter plaats van de oogpuiften * °* JJikte van het voorfte sredeelte des hnv™fl-»n i-^i,u„' - °- Breedte van dat kaakbeen ter plaats van de ftangruimténs " ~' Breedte , * • • o. Lengte der eigenlyke neusbeenderen °* Breedte der breedite plaats " ' °' Breedte der oogpuiften " °* Hoogte . * o. lengte van het gewei . ° *swum van den kraag i. o. duimen, lynen. 4. 0. 2. 2- 55- o. 3- 7*• ïoL 4. g. 1 7- 1. ir. i. ioi. 9- o. 3' io. No. MCXXVI. Het gewei van een rendier. UJke itam van dit gewei is omtrent drie voeten lan^ m** a^ic i gemeeten; de agterfte feheut is twee duimln lang df eeSe van t^T ftam heeft geene greep, maar de tweede van dfen ftam dPf l van den regter ftam en de einden van de belde ftaie^êbb^edp0^ pen, waarop tot zes of zeven kleine fcheuten ftaan de gree~ No. MCXXVII. Ander gewei van een rendier. . ,Dit §ewel is niet langer dan dat het welk onder het iffÏÏrt-l ' Pi ' figA.Z) Van e3ken ftam is omtrent vyf duimen lande eerfte van den regter ftam ivordt flegts door twee takke^LSi^ §' greepenvande andere fcheuten ( CD ) en van heTei, d 7" P ^f1 d^g ' de hebben tot tien fcheuten van ^d^^^^W^J^i (Hl) op den buitenkant van den kraag van debeide ftaiLen 1 f voorlte zyde van den regter ftam, tulTchen det^a^^h'f^hde w my voorgekoomen dat deze kleine fcheuten niet dan 5?™ f-cileut1eni j1" kunnen worden aangezien ^neuten niet dan voor mismaaktheden De nIe°-l>MCXXV/IL And6r Zemi van <*> ondier. het^X» van zyn omtrent drie voeteft drie duimen W frhnon l i pJadtiingi dezelve Jeijen onder de twee vob*£G^ yan derzelver einden zyn minder groot, en derzelver derdp.%£ S E> kort; maar de beide eerften hebben we gevonnde Ifeenen r 15 Zeer No. MCXXIX Ander gewei van een rendier. maar de greepen der twee eerfte 's££ (C^™ hT«sT(1]^  jo2 BE NATUURLYKE HISTORIE den ftam, zvn niet grooter fchoon dezelve zeer lange fcheuten hebben; daar zitten 'er aan de einden van de ftammen die tot een voet lang zyn; de derde feheut (E) is twee duimen lang, en door kleine knobbelagtigheden geëindigd. , m No. MCXXX. Monjleragtig gewei dat aan een rendier wordt toegefchreeven. ' Ik heb dit gewei in het Kabinet gevonden, met den naam van Kangif er daar op-gefchreeven; hetzelve beftaat llegts uit twee ftammen, die aan een ftuk van het voorhoofdsbeen vaftzitten; dezelve hebben elk eenen voet en vvf duimen lengte, en tien duimen omtreks ter plaatfe van de gewailen; zy zvn bedekt met knobbeltjes die op zommige plaatfen ftreepjes en op andere paarltjes fchynen te zyn; maar de meeften zyn veel grooter en hebben vee e gelykenis naar been-uitwaflen; daar zitten ook op deze ftammen overblyfzels van bekleedzelen, gelyk aan die van een nieuwgroei; zy zyn een weinig geboogen in verfchillende rigtingen; maar op eene onregdmaatige manier : de kromten van een dier ftammen zyn verfchillend van die der anderen; zy gelyken zeer veel naar het gewei waarvan Gesner de af beelding heeft gegeeven, pa*, qoz. deQuad. edit.II; hy verhaalt dat men verzekerde dat dit gewei van eene zeeg va de rhebok kwam ; maar de zeegen draagen geen gewei, en al droegen zy het gelyk de rhebokken, zoude het gewei waarvan wy hier fpreeken, en het gedeelte van het voorhoofdsbeen waaraan hetzelve valt zit, niet van den rhebok, van den axis of van het damhert kunnen zyn, omdat zy te groot zyn, naar evenredigheid van de grootte dezer dieren; zy zyn te klein voor den eland; derzelver grootte zoude beter geevenredigd zvn aan die van ons hert en van den karibou , maar de gedaante van het voorhoofdsbeen is verfchillend; dit been kan dus niet dan yan een rendier gekoomen zyn; ik geloof dat het gebrekkig en mismaakt is, en dat hetzelve op eene zeer buitengewoone wyze gegroeid is, die de ontwikkeling der fcheuten belet heeft, gelyk aan het gewei van hert onder nommer DLXXXVIII O) bygebragt.  VAN DE STEENBOK, DE GEMSBOK, ËS ie, DE STEENBOK O, DE GEMS- o* K AMOESBOK ( **). EN DE ANDERE BOKKEN EN GEITEN. gehoon het wel waarfchynlyk is, dat de Grieken den fteenbok en den ö gems- of kamoesbok kenden, hebben zy dezelve egfer dooi Lne 17 zondere benaamingen aangeweezen noch zelfs door kenmerktaaSuicT nauwkeurig genoeg om er hen door te onderfeheiden; zy hebLn aïeenlvk ten (*), dewyl zy hen geene byzondStenSbte^lï ten opzigte van alle de dieren van verfchillende fooften gedaan hebbfn - i/ tegendeel hebben alle onze hedendaagfche Natuurbefchouwers del^ fteenbok' en den gemsbok befchouwd als twee wezendlyk onderfcheidene Sen beiden verfchillende van die onzer bokken en geiten. Daar zvn f^ lTZ' denen voor en tegen deze twee gevoelens, er, wy JïdSvV^oSS in de Duitfche taal. L ^ lL zeSgon Kotsbok, Stem betekent rots m^tpag°tZ' ^ ^mfeUilkt ^fig.feuiU. H, verfo.Ibex Gesner, efS^^Reg^Z^^ r0tlmdatiS> i,ld°rfUm 'e bouc Ibex. Capra cornibus nodofis in dor Om reclinntit fn~*st. r ■ fulvo, arunconigro.LmN.Syf.nat.EdTp^ Cormbns raftis reclinatis, corpora (**) De Gems- of Kamoesbok in 't Latvn %ut,icaf>,-n ■ ,v, », t. •« r, „ Hoogduitfch Gemfi in 't oud Franfch Tfard rMrutsJZ< .Ita iaa"^h Camuza ; in 't Chamois. 1 3 ' ' Sarrts ' m 1 hedendaagfeh Franfch Chamois, Cemas ,Tfard, Rupicapra. Obferv. de Belon feuill e* „^r te feuill. 53- verfe. Nota. Belon wil, dat de franfche „a^ fchen Cemas; maar het is niet zeker, dat de Cemas of L v„„!l «koomt van den Griekaanwyst. Zie Mémoires pour fervir d Mjtoire des anLauTpart. f^L gem$b°k Rupicapra Gesner Hift. quadr. pag. zgo. * ë' z°s' ^Chamois. Mémoires pour fervir a f hift. des anim. Part. I. pag. 2o3. fig. pL XXIZ Hircus cornibus teretibus , ereEtis rugofis, ad apicem levibus & uncinatis R„„ ■ pra. Le Chamois ou /' Tfard. Briss. Regn. anim. pa de hoo? ? ? r1!2' naar de verfcm^Sünt^5 Ver*hlJJen zy zeer veel heeft de hoornen geheel niet g#^Sa^|J HoSen Cg) iVoto. In de vergelyking dip dP w,- a de fteenbok niet togtig worden' dan in dl m^d^JÈ^^11 ^S^fad?'^?1? van may werpen ; dus moet men den tvd ™ Z ^ Novenber> en dat de wyfjes in dl m e? uit te ftrekken, tot ten naaften byfev/n al bv dP?gt' * P!aats van dien «Vnegé„ beroepen wy ons op de ondervindte„ 1?Lde tamm? I», bepaalen; Voofher ™ ^en ai d»r/«m, a>ra {fS(*f4J eogufmZil 1 nP'e?Prlti "rnua mogni pond s ei L; '°r  DE NATUURLYKE HISTORIE van den mannetjes fteenbok zyn niet zeer verfchillende van die des boks en Tewvl het wyfje van den fteenbok in de geftalte en zelfs in de kleinheid der SeTtot onze geiten, en zelfs tot de gems fchynt te naderen, zou men daaamTffdiien uit mogen befluiten, dat deze drie dieren, de fteenbok de 7ems en de tamme bok inderdaad van eene en dezelfde foor zyn; maar dat ae wv'fie", van eene ftandvaftige foort, aan malkanderen gelyk blyven terwvl ïe mannetjes verfcheidenheden ondergaan die hen geheel verfchillende7 van malkanderen maaken. Uit dit oogpunt,'t welk miffehien zo vreemd nietes van de Natuur als het moge fchynen, zou de fteenbok het mannetje zvn in de oorfpronkelyke foort der geiten, en de gemsgeit zou het wyfje X (k). Ik zeg, dat dit oogpunt niet ingebeeld is, dewyl men uit de onSvnding kanVewyzen, dat 'er foor ten van dieren in de Natuur zyn, van welken het wyfje eveneens voor mannetjes van verfchillende foorteri dienenen met beiden voortteelen kan. Het ooy teelt zo wel met den bok als met den ram, en werpt egter altyd jongen yan haare foort; De ram in?egendeel teek niet met de feit; men kan derhalven het wyfjes fchaap, of eov, befchouwen als een wyfje, dat aan twee verfchillende mannetjes gemeen is en bygevolg een "foort uitmaakt onafhankelyk van t mannetje. Het zal met die van den fteenbok eveneens zyn; het wyfje alleen vertoont daar de eerfte en oorfpronkelyke foort, omdat het van eene beftendige Natuur is- de mannetjes daarentegen hebben verfcheidenheden ondergaan, en het is zeer waarfchynlyk, dat de tamme geit, die, om zo te fpreeken, niet dan een en het zelfde wyfje uitmaakt met dat van den gems en van den fteenbok even eens voortteelen zoude met deze drie verfchillende mannetjes die alleen verfcheidenheid in de foort maaken, en die bygevolg dezelfhei'd daarvan niet veranderen , fchoon zy 'er de eenheid van fchynen te VeDezeC1overeenkomften en betrekkingen, gelyk alle andere mogelyke betrekkingen , moeten in de Natuur der zaaken gevonden worden; het fchynt zelfs dat de wyfjes in 't algemeen meer dan de mannetjes toebrengen om de foorten in ftand te houden; want, fchoon zy beiden tot de eerfte formatie van het dier famenloopen, zo wordt het zelve egter door het wyfje, 't welk meest toebrengt aan het geen tot deszelfs ontzwagtelmg en voeding noodig is, meest gewyzigd, en naar haare Natuur gelyk gemaakt; het welk niet kan miffen op verfcheiden plaatfen de indrukzels van de Natuur van het mannetje uittewiffchen. Dus zyn het,zo men gezond over eene foort zal «ordeelen dewvfies, die men onderzoeken moet. Het mannetje geeft de Goraceien, ^ j j .j , ., , -mc:0 ~~~ct oc)„ „0]„l- „0j00i,.~ helft van de Jievenaige zeuuauuigm.iu, ^rj" ©*v» B"**""^-» maar (P) Nota Het °«brek van baard in de Gems is een wyfjes kenmerk, 't welk men by de andere kenmerken voegen moet; de mannetjes gems fchynt, zo wel als zyn wyfje, in de wyfjes hoed-nisrheden van de geit te deelen; dus kan men vermoeden, dat de huiflelyke bok met her wvfie vin den gems zou voortteelen, en dat integendeel de mannetjes gems met zou kunnen voortteelen met de huiflelyke geit. De tyd zal deze giffing beveiligen of verdelgen.  VAN DE STEENBOK, DE GEMSBOK, enz, „3 maar verfchaft daar te boven alle de ftof, die tot ontwikkeling van de geHalte noodig is: Eene fchoone vrouw brengt bykans altyd fchoon e kinderen voort; een fchoon man teelt by eene lelyke vrouw gemeenlyk niet dan kinderen die nog lelyker zyn. 6 ItcuJ^ mec aail Dus kunnen 'er in dezelfde foort zomtyds twee raffen zyn : het een mannelyk het ander vrouwelyk, die zig beiden met hunne onderfeheiden kenmerken ftaande houdende en voortplantende, twee verfchillende foorten fchynen te maaken, en dit is het geval, waarin het, om zo te Wken onmogelyk is, de term te bepaalen tulTchen het geen de Natuurbefchou! wers foort en verscheidenheid noemen. Laat ons, by voorbeeld, onderHellen, dat men beftendig met dan bokken aan eenige oijen, en rammen aan andere oijen gave , dan is het zeker, dat'er, na eenige voortteeiingen, een ras onder de fchaapen zou voortkoomen, 't welk veel van den bok zou hebben, en zig m vervolg van tyd door zig zeiven zou kunnen itaande houden; want fchoon het eerfte voortbrengzel van den bok met het fchaap byna geheellyk tot de foort van de moeder overflaat, en uit die konpeling een lam en niet een jonge geit geboren wordt, heeft dit lam egter reeds het hair en andere kenmerken van zyn vader; men geeve vervolgens het zelfde mannetje, dat is te zeggen den bok,aan die baftfrd wyfjes, zo zal het jong rn die tweede voortteeling nader by de foort van den vader koomen, en nog nader in de derde, enz. welhaaft zullen de vreemde karakters de overhand krygen over de natuurlyke, en dit konlt-ras zal zig door zie zeiven kunnen Itaande houden en in de foort eene verfcheidenheid maaken waarvan de oorfprong zeer moeijelyk te herkennen zal zyn. Maar nu het geen van de eene foort tot de andere plaats kan hebben, kan nog gemaklyker in dezelfde foort voorvallen : Indien zeer fterke wyfjes ftandvaffi°- niet dan zwakke mannetjes hebben, zal zig met ter tyd een wyfjes ras veftigen ■ zo ter zelfder tyd zeer fterke mannetjes niet dan wyfjes hebben, die verre beneden hen zyn in gezondheid en kragten, zal daar uit een mannetjes ras geboren worden, t welk zo verfchillende van het eerfte zal fchynen dat men hen geen gemeenen oorfprong zal willen toeftaan, en dat men hen derhalven zal gaan befchouwen als wezendlyk onderfcheidene en afgezonderde foorten. ° Wy kunnen by deze algemeene aanmerkingen eenige byzondere waarneemingen voegen. De Hf. L1 n n /e u s (/) verzekert in Holland twee dieren CO Capra cornibus deprejjls incutvis, minimis, cranio incumbentibus. magnitudo ba*di ïirci• pih longi, pinduh, eernua lunata, craffa, vix digitim lonsa , adpreffa ut fere cutm perfo' rtnt: habitat m America. Nota. Ik twyffel of de Hr. LinWus wél ónderrigt zv "ewéest wegens het geboorte-land van dit dier, en ik ach te het uit Afrika herkomftig te zvn De re denen waarop ik deze twyffeling en dit vermoeden gronde, zyn 1°. Dat niet een Auteur eezegd heeft dat deze foort van geit, even min als de gewoone geit, in Amerika gevonden is 2°. dat alle Reisbefchryvers daarentegen ovcreenkoomen in te verzekeren, dat 'er in Afrika groote, imddelbaare, en kleine, geiten, alle van malkanderen verfchillende, gevonden worden. 30. Omdat wy een dier gezien hebben,'t welk onder den naam van Afrikaanfche bok tot ons gekomen is en waarvan wy de afbeelding gegeeven hebben (Pl. XX), 't welk naar de capra cornibus deprtfis van den Hr. Lmus zo gelyk, dat wy het als het zelfde dier be- All Deel. p  m DEN AT UURLYKE HISTORIE van het geflapt der geiten gezien te hebben, het eerfte met zeer korte, kleine laage hoornen, die het bekkeneel byna raakten, en met lang hair; het ander met regte hoornen, van boven agterwaards gekromd, en met kort hair. Deze dieren, welker foort verder van malkanderen af fcheen te zyn dan de gems en de gemeene geit, hebben egter te famen voortgeteeld 'het geen bewyft, dat die verfcheidenheden in de gedaante der hoornen en in de lengte van 't hair geene foortelyke en wezendlyke kenmerken zyn dewyl deze dieren in weerwil dier verfcheidenheden, niet nagelaaten hebben famen voort te teelen , en bygevolg als tot ééne foort behoorende moeten befchouwd worden; men kan derhalven uit dit voorbeeld by eene Z'=er waarfchynlyke gevolgtrekking opmaaken , dat de gems en onze geit, welker voornaamft verfchil insgelyks in de gedaante der hoornen en de langte van 't hair beftaat, ook van dezelfde foort zyn. Wy hebben in des Konings kabinet gezien het geraamte van een dier, t welk in de dierengaarde geplaatst was onder den naam van capricornus ; het gelykt volmaakt naar den tammen bok in 't maakzel des lighaams en de evenredigheid der beenderen , en byzonderlyk naar den fteenbok in het maakzel van het onderst kaakebeen; maar het verfchik yan den eenen en anderen in de hoornen; Die van den fteenbok hebben uitfteekende knobbeltjes, en randen over de langte, tulTchen welken eene welgeteekende voorfte zyde is; die van den bok hebben geen rand en geen knobbeltjes; de hoornen van den capricornus hebben maar eene rand, geene voorfte zyde, en zy hebben ter zelfder tyd kreuken of groeven zonder knobbeltjes, maar fterker dan die van den bok; zy wyzen derhalven eene tulfchenfoort aan tuffchen den fteenbok en den huiffelyken bok: daarenboven de hoornen van den capricornus zyn kort en gekromd aan de punt gelyk die van den gems, en zy zyn tevens ingedrongen en geringd; dus hebben zy tevens van den bok, van den fteenbok, en van den gems. De Hr. Browne {in) verhaalt, in zyne hiftorie van Jamaika, dat men fchouwen; dus meenen wy grond te hebben om te verzekeren, dat deze kleine foort van geit oorfpronkelyk is uit Afrika en niet uit Amerika. _ Capra cornibus ereStis, apice recurvis, magnitudo hecdi birei umus anm. _ Pih breves, eer. vini, cornua,vix digitum longa antrorfum recurvata apice: hcec cum prxeedenti coïbat, & pullum non diu fuperftitem in vivario Cliffortiano producebat. Facies utriusque adeo alicna , ut vixfpeciem eandem at diverfisfimam argueret. Linn/eus Syft.mt. Ed. X. pag. 6 da' * te ne? gewordenVen dat r fteenbok vfo'Tf' vfbafterd e» k!ci" te en de groot/e van het voSl?™at ïïnder ■ den gems, dan in den bok, en de uiaatW^f»TLZ 1° 11 •korter ls m S^en^ vaftige verfeheidenheden Li^teV^ÏÖ^S^^ dat deze verfchillen in de grootte van het voorhoofd eï m de n ? ^ de neus op verre na zo groot niet 7vn in „ ■ PIaatfing van als in den dog ten opzilt van dï whTh J gems'„ten °PZIgt van den bok, teelen en zeLdyk van dezelfde fn f ' ^^egter te famen voort! in veele karakteï nïr t^^^^SSS^Sk&l^ ^ den ram gelykt, zo zal, byaldien men d£ eSflvzS« ^ maaken, die foort noodwendig tulTchen den Kn °yj .oort yan wil hebben nu gezien, dat de bokSent^ W* ven moet de gems, die tulTchen beiden in is e n X • 1> derhaf- gelykenilfen viel nader koomt by der^1°^°^ voortteelen, en moet bygevolg niet befchouwd worderf E 'i d%ëeit vaftige verfcheidenheid in dezt foort dan als eene ftand' tboje fultry regions, Jool alters its apleZaUlf'or int, ? dimate t0 ™* "f o CM of hair like a goat. Tbe civillTm^m^\f4 % Pf wo°l » out D. London 1756. Cbapt. VJeU.lv. J y °fJammca> h Patuck Mowne M. 0» Zie hier agter in dit Deel de'befchryving van den gemsbok. P 2  n die de ooren ook hangende heeft, maar minder lang dan de Syrifche. De ouden kenden deze twee geiten (s), en vin deZ^^T me\a{de gei^ne foort. Deze ve^feheidVnheM Ln dAen^ambnniiche gat heeft zig verder uitgeftrekt dan die van de geit van Angora , want men vindt deze geiten me! zeer lange ooren in EgypiP; f i" de°°ft-Indien («), zo wel als in Syrië. Zy geeven veel melk (v) die van eene vry goede fmaak is, en welke de Oofterlingen verkiezen boven die van de koe en de buffel 6 Wat aangaat de kleine geit, die de Hr. Linn^us leevende gezien heeft, en die met den kleinen gems van Amerika heeft voortgeteeldf men moet, gelyk .wy gezegd hebben, denken, dat zy oorfpronkellk uit AfS is overgebragt; want zy gelykt zo fterk naar onze* bok van Afrika dat men met wel kan twyffelen of zy is van dezelfde foort, of heeft ten nnnften haaren eerften oorfprong uit die foort; diezelfde geit, reeds klein in Afrika zal nog kleiner zyn geworden in Amerika, en Sen'weet uit de getuiS fen der Reisbefehryveren, dat men dikwils, en al federt langeiftydf uit Qp) Linn. Syft. nat. Ei. X. pag. 63. vetter en vleefchieer dan de frhaL» > ' °,nSemsen klei!1 vallen, maar zy zyn veel ■ $ CiT 'dus genaamd , omdat men dit dier in Syrië op den ber* Mimi™ vindt. — Capra Indica Gesnf.r , hifi 9Uadr t 267 —. vr;„„, •/ P • • • s lVlambre rumper retrorfum incurvis, auriculis long£ s üldulis Hlrci>sJ°™bus "™mu ereUis p*. rie. Brisson Regn. animal. pag. 72- mgJJlMS {enciutls' Capra Synaca. La Cbevre deSy. (0 In Syria mes funt cauda la'dd ad cubiti men fttram: Caprce auriculis men^rt t>„i~,».i ca j drantali, ac nonnullce dtmiffis, ita ut fpecl'nt ad tm^ inCiZpi P ? & doalibi oves. Aristot. hifi. animal. I. VIII."ap 28 tmdmur ut CO Ex capris complures funt Cin Mgypto) quce ita aures oblcngas babent, ut extremitate ter ram usque contmgant. Prosper Alpin. bijl. JE typt. iib. IV taf 220 'xtremitate ter. Cu) Daar zyn te Pondichery geitjes, die geheel verfchilien van de'onze; zV hebben . Voyage par le Sr. Luillier, Rotterdam 1726. pa? 30 oncncnery, enz. evenredigheid. Zy worden'voornaSjk ^b^oTSt*,™ zfv'r/ry elv1 P 3  ïlg DE NATUURLYKE HISTORIE Afrika even als uit Europa, fchaap en, varkens, en geiten naar Amerika ^w«Sbragt, welke/ralfen zig in die nieuwe wereld .hebben ftaandê gehouden"gen nog heden blyven ftand houden, zonder eenige verandering %flÜVer E orgSïan nagaande, en dezelve elk afzonderlyk, en me betrekking tot malkanderen befchouwende; koomt het my voor,dat vL SgeTof tiel foorten, waarvan de Naanjtadce» toto ,^ m?ei dan eene gemaakt moet worden, ie De fteenbok (pl.XV) is de oorCf en deloornaame ftam van die foort. _ W De ^rz«r««r waarvPan "I'hi r het geraamte geeven {pl XVII), « met dan een bafterdfteenbok of liever is door den Invloed van het klimaat verbafterd. 30. De hm felyke bokheeft zyn oorfprong van den fteenbok die zemet dan een wd; de bok is. 40. De gems- of kamoesbok (p/. XVIU ) is niet dan eene \ ei fchSenheid in de foort van de geit, waarmede hy even als de fteenbok , zig moelvSmmKen en voortteelen. 5°.De kleinegeit met regte en aan de punt gXomdetoornen waarvan Linn.us fpreekt eems die in Amerika kleiner is geworden. 60. De andere kleine geit mee Snotte hoornen, die met den kleinen gems van Amerika heeft yoortge?efd is dezeïde als de bok van Afrika V XX), en het voortbrengzel dertvee dSen toont, dat onze gems en onze tamme geit W^*»voortteelen moeten, en bygevolg van dezelfde foort zyn. 7°. D. d,verg ceit (pl XXI), die waarfchynlyk het wyfje is van den bok van Afrika, is, lo wd alf haar mannetje, niet dan eene verfcheidenheid van de gemeene foo I 80. Het is eveneens met den bok en de geit van Juda (pl. XXII en XXIII), die ook flegts verfcheidenheden van onze huiflelyke geit zyn. óo De geit van Angora is insgelyks van dezelfde foort, dewyl zy met onze ?eiten vïortleelt 10c De Syrifche geit met groote hangende ooren fs eene verfcheidenheid in liet ras der geiten van An^ra : dus< ™^leze tien dieren flegts een uit, ten opzigte van de foort, het zyn aiieeniyK tienTiAillenden&raffen door den invloed van het klimaat voortgebragt; Catra in multas fimilitudines transfigurantur, zegt Plinius (x). MDe geiten taan tot veelerhande gelykheden over." En inderdaad , men ziet door «toe optelling , dat de geiten, fchoon in den grond aan malkanderen gelyk, veel verfchillen in de uitwendige gedaante, en zo wy , even als P l i n i ü s . onder den geilagtnaam van geiten begreepen niet flegts die waarvan wy gefnroïen hebben, maar ook de rhebok, de gazelle, de antilope, enz. zou deze foort de uitgeftrekfte zyn m de natuur, en zou meer raffen en verfcheidenheden bevatten dan die van den hond; maar Plinius was met kundig genoeg wegens het wezendiyk verfchü der foorten toen hy die van deTrhebok" van dl gazelle, van den antilope, enz. by de foort van de geit /■ ,-\ 7\p in het V Deel van dit Werk. het nrtykel van de geiten. 3S? Catrltarnen iïplurimas fimilitudines mlsfigurantur; funt capra , ftmt rupcapra, funt difjimüia, lib. VIII. cap. 53«  VAN DE STEENBOK, DE GEMSBOK enz voegde: deze dieren , fchoon in veele » egter alle verfchillende foorten men "f3" ? gdt «^kende, zyn veel de gazelle k zy in We, 't Zy 1 rasvSlr ^ hoe dere dieren, na de optelling van alle de geken en ï 1 h°e vee]e ™' oyerblyyen, die van de eene en andere hebben Tn a l de, gazeJlen noS viervoetige dieren heb ik niets moeHeM^r f' a 6 geheeJe m°™ deï mets verwarder ten opzigte vin dSif geV0?den om ™or te draagen ten, dan deze hiftorie"doeken daSS mets ,onzekf«r in de herig.' daar betrekking toe hebben Ik'hTJï u£' en der andere foorten die tendheid hefteed om A^thTl^*^' ™ a,le ^ opfet! of moeite niet beklaagen, zo het leen it 5 Verff eiden> en ik zal myn tyd volg mag dienen on/dw ahnget vS^te koomeï^ T ^ in h« vergen, en de waarheid te gemoet te Zn I^ ' •- denkbeeiden te veftiNatuur willen beoeffenen, te vemydén M U"fgten Van hen> die d* werp wederkeeren. verwyaen. — Maar laat ons tot ons onder- om op de rotfen te klauteren en ntfene ande^' gdyk, °,°k haare ne4«g melyk die van geduurig de fteenen te■ HkLnr ï D*tuurW gewoonte, nadaar falpeter o? zout in5 is. M^e?Sf^ » Wz?nd^heid gemfen uitgehold , het zyn gemeen Ik n P l rotfe? ,door de f°ng der waarin, gelyk men weet, dtyd eele zeklre h^^ïfr"*6 lleene", overeenkomften van inborft /dezl gd^rriap ÊVf fd faI?eter is : deze derom vry zekere en veilige kenmef en f g! ëeb™lken, fchynen my wedieren te "zyn. De GriekenfgelT^^^^ ^"d der foort h/deze met in drie foorten; onze aa-ers 7J^L ër ,he^b,en» °nderfcheideden hen pleegd hadden, hebben haarCk' befcW?7!^ de,Gri?en niet geraadrende; Gaston Ph^büs W. mto Ztt^ de^fde foort behooleenlyk aan onder der naam van wUdT/Jl f fPreekende, duidt hem alenfarris noemt, is volgens hem ook nfet ^ gemsbok^en hy,j/W ken, dat alle deze getiSgenSg^ andefe wilde bok; ik er- de redenen en de/l,^ ly^o^ fjy) Men vindt veel gemfen, of wilde geiten ;„ „„ 7 hier dat zy aan duizelingen onderhevig zvnenVa,J Zw.tferfche bergen Men _„„ tyds in de weiden onder de paaS^Ï^ÏÏ^*tOT«^«nge«ft zynde zf/'?S laaten vangen. £*fwt rfu »flvaW. t t <£oeiJen tornen vermengen, en zie 2(.~ ™g ^ ^ S & arenam inde lingunU . . . ' ' q«ad,■ pag.29*.- Het geen Serlrnf fl»V. Gesner 1^ verfcheiden rotfen vindt, welke deze dieren ^7 ? ?en semsbok, is, dat menin d?>u ^* •£/*i ^««m; ft*?. **-i »*. * * *  tf» DE NATUURLYKE HISTORIE ven zv ten minften zo fterke vermoedens wegens de eenheid der foort van deze drie dieren, dat men daar niet aan twyffelen kan. De^fteenbok en de gems, waarvan ik den eenen als de mannetjes ftam en de anten als de wyfjes ftam van de foort der bokken en geiten befehouw, A^ïZ m, il el gVplaatfln, waar men den fteenbok en den j i „ia. rU valeiien neder i noch de een noen de anaer Kin- en daalen zells tot in de vaieijcn u.uu j~ fheenw dnar eeni?e nen ziz on glad ys op de been houden, maar zod a de ineeuw daar eenige oneffenheden op maakt,'gaan zy met een vaften tred werpen zig al fpnngende ovïr de Lodens en'laagte'ns heen. De jagt dezer dieren W bjzon- t>) Witóe bokkenjagt. Daar zyn twee foorten van bokkeni*-ene J^^^te!; en'de andere worden^otjams genaamL De wüde botoj^ ^ ^ maar zyn met zo lang, of zo hoog op oeos:enen , y Hunne hoornen maa- Zy hebben zo veele ]aaren als groote fti eepen dwars aan 0? - zv vallen ook niet af gelyk die der ken geen takken, en worden dikker naar h™ ouderdom, zy vallen ooKmet a g y ^ herten, maar hoe meer ftreepen daar op koomen, en hoe^ei ^ J ^ meer ja'aren men aan het dier ^.^^^^'toS'over den rug en langs de hebben wolfshair "W"^^*^^.^ voeten zyn als van tamme bokken, fgïtef; tnk «ft dan van een hert; »£ dhe'ö ^5 "ArSB « lS «ven/, het welk zy even alS de tamme geit, zoogt. »„Hmv« zastaartiee dieren hunne uitwerp- De bokken leeven van gras, van hooy, gelyk andere "f^LS, naardie van den bok zelen, (als die in haar natuuriyken f aa ^ » ^«^X^^fenhunne bronstyd duurt of de tamme geit; debokken ™S£ven S zig gezamentlyk van de hooge bergen en een mand lang: en ab^^^gS hebben, naar de laagte; zo wel uit hoofde f0tfT fneeuw afs offld« zy daar boven niets meer te cetcn kunnen vinden; zy koomen egter van de fneeuw, ai» omo.ii /.y u. , . , oet der bergen; daar vinden zy de niet geheel in de J^'^^ïï&cnWanS^ zy weder hooger op,en zoeken de k0ft,' ^Sh^e^S^m^S^ gelyk de Wen.doen. De wyfjes fcheiden verhevenfte bergen, eik neemi ^ i y & beek neemen; aldaar werpen zy, zig dan van ^]°^^B^l^^af^ ^^ &* geiten aantreffen, mits dat het in en onthouden f ^^ffl enbeéflen, en vegten onder inalkanderen, gelyk den bronstyd zy,zo ftoot.n zy op ^meneni « u , gefchreeuw is on- de benen^enj^e geve: en zyn evenwe n t g^ . aangenaamei. De bok Kwent met cc ^ ' d dyë hen welken hy bereiken kan het midden geeft zodan g;'.^^^f tealS:e„; ja ^ hy een menfch tegen een boom of breekt, zonder eene nawendi ^^e^dS'ie bok fs va„ zuik eene natuur dat zo een ttE^^^^ ^^^^^^y^r^ op den rug (laat, hy daarom menfch, noe „1 Ak hv to«*te is, wordt zyn hals verwonderlyk dik, en hy is ^St^iS^^/^ D< bük geZCSd yfamS " Va" CenC SC,yl{e de  VAN DE STEENBOK, DE GEMSBOK, enz. m z.g in ■earar vindt treft'S denja^StS't^ want ab het dier van den kop, dat hy hem niet zeldenKSffcn, " f^'gen ftoot Do gemfen of kamoesbokken zvn nÓÏ e,Ite nederftort M fteenbokken; zy zyn in grooS ^*TïïjJïï^***> * daar zyn'er egter nu veel minrW ,r y § n ëemeen,yk by troeoen • en PyTneïfche. geberg^^tyf 7e H™R o'nTV° ^ ^*ne kryftal-mynen m de Alpen, een /evendigê « rv V^* der ons goede bengten wegens dit dierTed4She M.,gebragt' en ve hier met vermaak en erkentenis plaST De ' m ^ ^ dezel„ dier en egter zeer onderwerpelyk het onthop, Sei?sbok » een wild „ bergten en rotfen; het is van Jmnrïf ontnoudt Z1S niet dan op de ge„ ook naar in verfcheideno^fgf ™&1 TeeT™^ 60 ^ d™ „ hair is kort, gelyk dat van e?neVnde iTd^^^™}*'' Zyn „ van kleur, in den zomer vaal als dt\Z u-e ,ls het afchgrauw „ bruin vaal met zwart gemengd 'en m dlT• V** hmde' in den herfft „ vindt .de gemsbokkengin Sgte i de eeIÏÏ« Mt^dg brain^ Me" „ van Piemont, van Savoye, ^^Jtf^ ^^^^ t „ leeven gezellig onder ^^T^i^rS^^ ^ „ vyf, zes te famen, en dikwils zelfs by troep™van L T ■' dne' vier> „ twintig, en meer; men ontmoet 'er tot 7$™%, g ?f tlen' ^«en , „ tot honderd, die in verfcheiden k^ „ zelfden berg verfpreid zyn De groot^ïr!?"! 0p, de heJJ«S van een „ de anderenlfgefeheiden! beTalvei'Tn dTh?^ 5*5*? ^ 3,Ieen » deren en 'er de jongen van verwvderen 7 ?tah 2y de na- » ^gt gelyk de bokken! en SSSte^ z?LÏ?ben dan ^fterke „ van den eenen berg na den andeiln de tVd^IfZ°mtyds en ,O0Pen „ tober en november; zy werpen "n ma^i ?1" koPPe^g is in oc- „ Z1goP de anderhalf aa/deSS • éS j°^e Iaat „ twee, maar vry zeldzaam. Het ioLT, J ",g tevens' zomtyds „ van oétober, zomtyds lange• ^deVaÏ&V tot ™ „ ftrooijen. Men verzekert, dat zy tuËfen d de-W0 ven hen niet ver- „ leeven. Hun vleefch is goed t^^g de vorige, en is niet veel grooter dan een amm. k~i , . bok. ... De twee foorten van bokken hebben L^' y ua ™n Selyke ™«™ de wilde lerheiligen, en men moet 'er jagt op maaken tci ^A br<,"Sty<1 ge|yk het en wel om Al ders vindende eeten zy pynboomen ei dlnni " den, hrons^d toe. Des win ter 1 f hen tot eene verfrisfchinlvS welk hout «Sd^SbW? , want de koude of rege/kunÏÏ ftt dSr ^ ? -in u1**"?»^^V&d wordt zeer gezond, want het verwekt koortfen f)pl' u • hai-r buiten is5 hm S S de honden niet kan verzeilen, nochmét hen^n?,^Cnjagt 15 niet zcer h«rlyk, omdat men Dufouilloüx, feuill. 68, 69. £t hen te Paard &aan 5 Gaston P™s, VinfrU al CO Ibex venatorem expeüat. /öZ/?V»v. ^/i ^*f««; na« ƒ »,ƒ„ ZenZTc ut flTL? 'T '¥um & ruPem ™nmum interfit  ISA DE NATUURLYKE HISTORIE of twaalf ponden fmeer hebben, 't welk in hardheid en deugd dat van \\ de geit overtreft. Hun bloed is zeer heet, men wil dat het zeer nabykoomt by dat van den fteenbok in hoedanigheid en deugden : dit bloed kan tot dezelfde gebruiken dienen als dat van den fteenbok; de uitwerkzeis zyn dezelfde, als men 'er eene dubbelde dofis van neemt: het is " zeer goed tegen de pleuris; het heeft de eigenfchap van het bloed vloeil\ baar te maaken, en de doorwaaffeming te bevorderen. De jaagers ver" menden zomtyds het bloed van den fteenbok met dat van den gems; op ' andere tyden verkoopen zy het een voor het ander, waaruit men kan op" maaken, dat 'er weinig verfchil tuffchen is. Men kent de fchreeuw van " den gemsbok niet, zo hy geluid maakt is het van weinig belang, want / hy heeft flegts een zeer laag, weinig merkbaar, geblaet, gelykende naar de ftem van een geit, die heefch is; het is door dit geluid, dat zy mal" kanderen roepen , inzonderheid de moeders en de jongen, maar als zy bang zyn, of hunnen vyand bemerken , of iets gewaar worden , dat zy niet wel onderfcheiden kunnen, geeven zy daar van bengt door een ge,', fchuiffel, daar ik ftraks van fpreeken zal. Het gezigt der gemfen is zeer doordringende, en daar is niets fyner dan zyne reuk; zyn gehoor is even " goed, want hy hoort het minfte geluid, als 'er wat wind is, en die wind " van een menfch naar hem toewaait, zal hy denzelven meer dan een halve " myl verre rieken : wanneer hy dan iets riekt of hoort, en het zelve met " zyne oogen niet ontdekken kan , begint hy met zulk een geweld te fchuif*' felen, dat de rotfen of de boffchen daar van weergalmen; zo zy met ver" fcheiden by malkander zyn , worden zy daar allen bang voor ; dit ge" fchuiffel duurt zo lang als de adem het zonder herhaaling kan uithouden; " het is eerft zeer feherp en wordt laager op het einde , het dier ruft *' een oogenblik, ziet van alle kanten om, en begint weder op nieuws, het *' hervat dit nogmaals, het is in eene groote onruftigheid, het klopt den ' grond met een der voorfte voeten, en zomtyds met beide; het werpt zig " op de rotfen, het kykt, het loopt op de hoogten, en als het iets ontdekt " heeft, vlugt het weg; het fchuiffelen van het mannetje is fcherper dan " van het wyfje; het gefchiedt door de neusgaten, en is eigenlyk niet dan " een feherp geblaas, gelyk aan het geluid, dat een menfch zou maaken, " zo hy de tong tegen het verhemelte, de tanden byna geflooten, de lip" pen open, en wat uitgeftooken houdende zyn adem fterk, lang en fchie" lyk uitblies. De gemsbok eet het befte gras , hy verkieft de tederfte " deelen der planten, gelyk de bloemen en knoppen ; hy houdt veel van " eenige fterke kruiden , byzonderlyk van den everwortel en de genipa, " welke men voor de heetfte planten der Alpen houdt; het drinkt zeer wei. " ni<* als hy groene planten eet, hy houdt veel van bladerende tedere fpruit" ies'der boomen of ftruwellen ; hy herkauwt, gelyk als de geit, na dat hy " gegeeten heeft; hetvoedzel, dat hy gebruikt fchynt de groote hitte van " zvn ' aai> de'voor- Breedte aan de agterfte voeten Afftand tuffchen de beide hoeven °ftervoeten h0eVeD te Z3men §e°oomen>'aa" de voorOmtrek aan de agterfte voeten * „r< ^..muui, uuui ue piaatiingvannetnetvh.es, door het getal, de gedaante en de plaatfing der vier maagen , der darmen en yan alle de ingewanden; de pens evenwel geleek door zyne uitwendige' gedaante meer naar die van den os, van den ram-en van den bok, dan naar die van het hert, yan het damhert en van den rhebok; want dezelve hadt llegts twee bolrondheden aan zyn agterft gedeelte, en men wierdt neen yoetfpoor van eene derde gewaar; maar de tepels die op de inwendige wanden van aen pens der herkaauwende dieren zitten, waren niet even talrvk en even groot als by de huisdieren ; ten dien opzigte hadt de fteenbok meer overeenkoomst met den rhebok dan met den bok; de grootfte teoels hadden twee lynen lengte en eene lyn breedte aan het eind, dat rondaetipwas en aan een Heekje fcheen vaft te zitten, zo fmal was het gedeelte dat uit de wanden van den pens te voorfchyn kwam; de middelfchotten van den muts hadden weinig hoogte; daar zaten llegts tien groote bladen in de derde maag, en by gevolge tien middelmaatige en twintig kleine, het eeen in het geheel een getal van veertig bladen uitmaakt. ë De lever geleek naar dien der andere herkaauwende dieren; daar was eea NBOK. 127 voeten, duimen, lynen. °« 2. O. °- 7- 6. o. 6. 3. o. 4. 4. o. 4- 8. o. 2. 8. o. 4. o- 1. 5. °« 4- o. o. 4. 6. o. 8. o. 0. 8. 3. 1. 2. 6. o. 10. O. o. 8. o. o. 7. o. o. 2. 10. o. I. O. o. 1. y. O. 2. 3. O. 2. I. o. 1. 8. O. I. 4. o. 0. 3. 6. 6. o. o. 5- 4. , die reeds in dit  125 DE NATUURLYKE HISTORIE zeer groot galblaasje voorhanden , het welk byna geheel buiten de lever uitftak; de kleur van dit ingewand was inwendig van een meer donker rood dan uitwendig; hetzelve woog tien oneen en eene halve; het gewigt van het vogt dat in het galblaasje bevat was, bedroeg twee oneen en veertig greinen; hetzelve hadt eene roodagtig bruine kleur, en liet eene tint groen overig aan de wanden van het glazen vat waarin hetzelve bevat was. De milt was ten naaftenby ovaal, gelyk die van het hert, van het damhert, en van den rhebok, dezelve hadt eene roodagtige kleur,van buiten met grys vermengd ; inwendig was zy donker rood ; zy woog zeven drachma's. Het indrukzel der nieren was zeer kleinmen onderfcheidde gemakkelyk derzelver inwendige verfchillende zelfftandigheden, en derzelver tepels waren alle vereenigd. Het middelrif was zeer dik, vooral aan het vleefchig gedeelte; het hart lag in het midden van de borft geplaatft, met de punt naar de linker zyde gekeerd; de regter long beftont uit vier kwabben, geplaatlt en geè'venredigd gelyk by de meefte viervoetige dieren; de linker long hadt twee kwabben, maar zy waren niet tot aan den wortel gefcheiden. De tong was dun en rond aan het eind, op haar voorfte gedeelte met byna onmerkbaare tepeltjes en met witte puntjes bezaaid, en in het midden in de lengte gegroefd; de tepels van het agterfte gedeelte waren de grootften, en op dezelve zaten daarenboven een groot getal kelkklieren ; het verhemelte was met tien of twaalf groeven doorfneeden, waarvan de agterften meer breedte hadden dan de voorften; derzelver randen wierden allen in het midden van hunne lengte afgebrooken door eene kleine groef die zig volgens de lengte over het midden van hec verhemelte uitftrekte; de randen der dwarfche groeven der eene zyde van de groef die in de lengte liep, waren niet vlak tegen over die der anderen zyde geplaatst. De voorherffenen woogen drie oneen, zeven drachma's en agttien greinen, de agterherffenen vyf drachma's en agttien greinen; ook fcheenen dezelve groot in vergelyking van de herffenen en van de grootte van het dier. Dit dier hadt flegts twee tepels, een aan elke zyde digt by den balzak die zeer klein was, fchoon hy de beide zaadballen bevattede. Het roedehoofdje geleek zeer veel naar dat van den ram en van den bok (a), doch daar hadt eenig verfchil plaats in de gedaante van het vleefchig uitwas dat hetzelve eindigde; de inwendige wanden der voorhuid die aan het roedehoofdje raakten, en die van het roedehoofdje, waren gefpikkeld met zwart en wit, maar op zulk eene wyze dat het zwart de overhand hadt • het wit of de vleefch kleur was daarentegen veel duidelyker op het uitwafch des roedehoofdjes , dat met kleine zwarte lyntjes bezet was ; de pisbuis kwam buiten het roedehoofdje uit, gelyk by den ram en by den bok, ter lengte van zeven Jynen; de zaadballen hadden eene eironde gedaante en 'eene gryze Qa) Zie het V deel van dit werk, bladz. 17. pl. IV.  BESCHRYVING VAN DEN STEENBOK. 129 gryze Meur van buiten, en eene roodagtig geele kleur van binnen; zy waren klein_, gelyk ook de zaadblaasjes; de pisblaas geleek naar eene peer die flegts weinig langwerpig was; de roede maakte eene dubbelde kromte, en daar was elf lynen afftand tuffchen de twee plooien; eindelyk hadt dezelve ook twee koorden gelyk in den ftier, den ram, den bok, enz. Over het algemeen geleek dit dier veel naar den bok door het inwendisr maakzel; het grootfte verfchil dat ik daar tulTchen heb opgemerkt is de gedaante van de milt geweeft , die, in plaats van langwerpig te zyn gelyk by den bok, ten naaftenby ovaal was, gelyk die van het hert, van het damhert en van den rhebok. voeten, duimen, Iyren. Lengte van den pens van voren naar agteren, van den muts af tot aan t eind der bolrondheid van de hnkerzyde Breedte . . « Hoogte .... Dwarfche omtrek des lighaams van den pens Omtrek in de lengte, van voren by den flokdarm en van agteren over den top der groote bolrondheid gemeeten Omtrek van den hals van den pens Diepte van de infnyding die denzelven van het lighaam affcheidt .... . Omtrek van de bafis der regter bolrondheid Omtrek van de bafis der linker bolrondheid . . Diepte van de infnyding, die de beide bolrondheden van één fcheidt Lengte van den muts , Omtrek op de dikfte plaats .... Groote omtrek van den boekenpens Kleine omtrek Omtrek van het lighaam der lebbe in de lengte gemeeten Dwarfche omtrek op de dikfte plaats Omtrek van den flokdarm Omtrek van den portier .... Lengte van de langfte tepels van den pens Breedte . .... Hoogte der middelfchotten van het netwerk van den muts Middellyn der grootfte ruiten van het netwerk Lengte der goot van den muts Breedte . .... Breedte der grootfte bladen van de derde maag Breedte der middelften .... Hoogte van de grootfte plooien der lebbe Lengte der dunne darmen van den portier tot aan den blin- dendarm . .... Omtrek van den twaalfvingerigen darm op de dikfte plaatfen Omtrek op de dunfte plaatfen Omtrek van den nugteren darm op de dikfte plaatfen Omtrek op de dunfte plaats Omtrek van den omgeboogen darm op de dikfte plaatfen Omtrek op de dunfte plaatfen , . XII Deel. R O. II. 6. o. 1!. 6. 0. 5. 8. 2. 5' <5. 2. 8. o. 1. 1. o. 0. 4. O. 1. 4. 6. o. 9. 6. O. 2. 6. o. 5. 3. o 10. , 2. 2. 0. 4. 1. 4- i. O. IO. 5- 2. 1. 2. O. >• 3- 4- i. o. >• 4- 3' d. 3. 6. 3. 2. 3. O. I. 2. 3. 9. O. D. II. 6. 2. 3. O. 2. 5- °- 2. I. O. O. 3. 2. O. 2. 8. O. 8. G\ o. 6. 6. o» 4. 6. O. 6. o. o. 3. O. o. 3- 7- O. I. 2. o. 3« 9- o. 4. 6". o. 8. 10. 0. 9. o. 1. 4. 6. o. Ii. 6. o. 11. o. o. 8. a. o- 3- 3- O. I. O, o. 1. 9. o» 2. 1. o. 2. 1. o. 1. 4. O. I. 6. o. o. 8. o. 5. 9. o. 6. o. De lever geleek naar die van den ram en van den bok; het galblaasje hadt de gedaante van eene peer. De regter nier zat zo veel meer naar voren als zyne geheele lengte be- dioeg.    BESCHR Y VING VAN DEN GEMSBOK. i35 Het middelrif was zeer dik. De regter long hadt vier kwabben, drie op eene ry gefchaard en de vierde by den bodem van het hart geplaatft; demiddelfte kwab was zeer klein de vierde hadt ook minder grootte dan by de meefte andere viervoetige dieren ; ik heb flegts een kwab aan den linker long befpeurd, dezelve was evenveel uitgeftrekt van voren naar agteren als de regter long, maar derzelver voorfte gedeelte was zeer dun ; daar was in het midden des onderften gedeelten eene infnyding die deze kwab in tweè'n zoude gefcheiden hebben indien dezelve dieper ware geweeft ; in dit geval zouden de longen zes kwabben gehad hebben, het geen nog veel verfchik van agt, welke de Hr. Perrault optelt (a) ; ik heb geen voetfpoor van eene zevende of van eene agtfle ontdekt. Het hart geleek naar dat van den bok en van den ram; dat kwam flegts eene tak uit den bogt van de groote flagader te voorfchyn. Het voorfte en het middelft voorfte gedeelte van den tong waren met zeer kleine tepeltjes bezet, en doorzaaid met klieragtige korreltjes; het overige van den tong hadt groote tepels byna alle naar agteren gerigt, en kleine kliertjes in een groot getal verfpreid over het agterft gedeelte; eenige Honden op eene ry agter den anderen op de randen van de tong gefchaard Het verhemelte was met dertien groeven doorfneeden, waar van de twee of drie van de laatiten flegts zeer weinig breedte en diepte hadden; voor het overige geleeken zy naar die van den ram en van den bok. Daar zaten drie tepels aan de regterzyde, en flegts twee aan de hnkerzyde op den buik voor den balzak, zy zaten op twee en eene halve lyn afftands van malkanderen in elke zyde; maar die van de eene zyde zaten twee duimen en een halven van die der andere zyde af. Het roedehoofdje was geëindigd door een uitwafch of vyggezwel van zes lynen lang, twee breed, en anderhalve dik, en op de pisbuis gelegen die nog vyf lynen voorby dit vyggezwel uitftak; dit gedeelte van den pisbuis hong beweeglyk buiten het roedehoofdje, gelyk by den ram en den bok; de plooi der roede was vyftien lynen lang. Het geraamte (Pl. XIX) van den gemsbok gelykt meer naar dat van den bok en van den ram, dan naar die der gazellen, van het hert, van den rhebok, enz. door de hoogte van den kop, van het benedenft des onderften kaakbeens af tot aan het voorhoofd toe, met betrekking tot de Jenne van het uiteinde der kaakbeenderen tot aan het agterhoofd toe, en door de gedaante en de grootte der twee middelfte fnytanden, die minder breed aan hun einde zyn. De gemsbok gelykt naar den bok en verfchik daarin van den ram, van de gazellen, van het hert, en van den rhebok, dat hy geene indrukzels voor de oogputten heeft; hy verfchik van den bok door de gedaante van het voorhoofdsbeen dat holrond is voor de hoornen en door de rigting der verlengingen die in de hoornen infchieten, en die een weinig naar voren geboogen zyn. * O) Mémoires pour fervir a niiftoire naturelle des Animaux, Part. I. p. 200.  DE NATUURLYKE HISTORIE Het doornagtig ukfteekzel des tweeden wervelbeens van den nek verfchik daarin van dat van den bok, dat hetzelve minder hoog is en byna evenveel uitfteekende naar agteren als naar voren, het geen men niet vindt noch bv'den gazelle, noch by het hert, den rhebok, enz. ; de onderfte tak vin het zydelinfch ukfteekzel des zesden wervelbeens is niet uitgerand gelyk by den bok ; het gelykt eerder naar dat van den gazelle , den rhebok , enz- , . . , . .,, De gemsbok heeft dertien wervelbeenderen m den rug, dertien ribben aan elke zyde, agt waare en vyf valfche , zes beenderen in het borftbeen zes wervelbeenderen in de lendenen , gelyk de bok , de rhebok, de gaVllen enz. ; daar zaten vyf valfche wervelbeenderen aan het hei¬ ligbeen, en tien aan den itaart. Lengte van den kop, van het eind des bovenften kaakbeens tot aan de tulicüenr.uunte aer noorneu Breedte van den kop, ter plaatfe van de oogputten . Lengte van het onderft kaakbeen, van het eind der fnytanden af tot aan de kromte van deszelfs takken . Lengte der eigenlyke neusbeenderen ♦ • « Breedte • • Breedte der oogputten i * Hoogte . » • Lengte der hoornen • • Omtrek aan de balis • • • Breedte van het gat des eerften wervelbeens, van boven naar beneden gemeeten • , • Lengte van de eene zyde naar de andere Lengte van het lighaam des tweeden wervelbeens Hoogte van het doornagtig uitfteekzel Breedte . • Lengte der agtfte rib die de langüe is Breedte van de breedfte rib Lengte van het borftbeen • - • Lengte des lighaams, van op éénna het laatfte wervelbeen der lendenen • • • Lengte van het heiligbeen . » Breedte van het voorfte gedeelte Breedte van het agterfte gedeelte . . , . Lengte van het eerfte valfche wervelbeen van den ftaart dat het langfte is . . ... * *, , Hoogte van het heupbeen, van het midden der panswyze holligheid af tot aan het bovenft van het been . ♦ Wydte van het bekken - . . ♦ Hoogte Lengte van het fchouderblad . . ; Lengte van deszelfs bafis . » • Lengte van het fchouderbeen Omtrek op de dunfte plaats .' • i Lengte van de ellepyp • e * voeten, duimen . lynen. o. 6". i. o. 3. 10. o. 5. 8. o. 2. 5. o. o. 5. o. 1. jï. o. 1. 4ï. O. 6. 5. O. 2. 7. o. 6. 6. o. o. 9. o. I. pL o. O. 6. o. 1. 8. o. 8. 8. o. o. 7. o. 9. I. O. I. 2. o. 3. 8. O. 2. 3. O. O. 9. o. o. 2l. o. 4. H. O. 2. li. O. 3. 6. o. 5. 9. o. 3. 4- o. 6. 7. o. 2. 2, o. 8. 1. Hoogte  BESCHRYVING VAN DEN GEMSBOK. *37 Hoogte van den elleboogsknokkel Lengte van het ftraalbeen Breedte van het midden des beens . Lengte van het dyebeen Omtrek van het midden des beens , Lengte der kniefchyven Breedte Dikte . , Lengte van het fcheenbeen Omtrek van het midden des beens 1 , Hoogte van de voorhand . . Lengte van het hielbeen . , Lengte der pypen van de voorfte pooten Breedte van het midden des beens Lengte van de pypen der agterfte pooten Breedte van het midden des beens Lengte der beenderen uit de eerfte regelen der vingeren Lengte der beenderen uit de tweede regelen Lengte der beenderen uit de derde regelen voeten, duimen, lynen. O. I. 3. o. 6. 7. o. o. 7. o. 7. 4. O. 3. O. O. I. I. O- O. 7. O. O. 7. O. 9. 3. O- I. II. o. o. 81. o. 2. 4. o. 5. 2. o. o. 6. o. 6. 0. o. o. 5f„ o. ï. 8. o. 1. o. °- I. S. XII Deel. S  138 DE NATUURLYKE HISTORIE BESCHRMNG FAN DEN BOK FAN JU DA De Bok van Juda (Pl XXII) gelykt veel naar onzen bok, maar hy is kleiner de volgende befchryving is naar eene geit van Juda (P/. Y^/fopgemaakt, die den kop en den fmoel breeder, en het voorhoofd lfn£ veSn haat, als onze geit; het oog was ook minder groot, de a%e lir> ftak meer vooruit, de ooren waren korter, enz. CnHefeindvan den fmoel, de bek, de baard het neusbeen het bovenft n^den kop enhet agterhoofd waren zwart; daar liep over den hals eene f "He ? korte maanen, van dezelfde kleur, en langs den rug eene f°°iterS^Tdieïïg ^aan het eind van den ftaart uitftrekte ; een gedeelte ZWarte tieep me | d k , de borft hadden ook eene zwarte IT ■eenfandere ftreep van dezelfde kleur daalde langs den hals neder van k Td'enkeeaf tot aan de borft toe , en klom aan beide zyden wederom op Wn de borft af oveden fchouder tot aan den fchoft; de voorfte zyde van T 1 kn°e en het onderft van den linker voorpoot, waren zwart; de den arm, de Knie: en . gedeeltelyk zwart; de zyden en het ^ STZ dl^Sk7de^efenf de binnenkant der dyën, derzelver <Ö X dè omtrek van den aars, de enkels, en een geZ h?t overige der agterpooten waren zwart; daar zat eene witte df f onder het ondefft kaakoW; eene breede ftreep van dezelfde kleur vlak onder net on ^ ^ de boj.ft mt dl£ £reep ^^^^^S^r takken die langs de beide zyden der borft opverdeelde zig in twee i vm ^ haJs ^ yan het f d£ ooren kl°7e^bukenkantderïrmen en derdyë* hadden eene bleek vaale kleur ver£n a T< eene tint witagtig; als men de hairen van malkanderen ftreek, menS e^Tdlt elk^derzelven tot op omtrent de helft zyner lengte van denworff ? Lart wasf boven dit zwart zat eene heldere vaale kleur, boven deze ï* en eindelvk was de punt van de meeften zwartagtig. hare^ van den baard waren flegts drie duimen lang en met zeer veel • Yi v maakten twee kleine bosjes, een aan elke zyde van het kaaku g hetLgfthairvan het geheele lighaam zat op het midden van den £6 > ^n haafdtelfde lengte als dat van den baard; het hair van de maanen buik en hadt d^toe g ^ ^ het a] en was het hair WaS ITneheeTllZZ anderhalven of twee duimen lang het was korter, ^ver el ni^Vdln hethak van onze geiten: die van Juda, waarvan wy flyver en ruwci u* knieën, en het voorfte van de borft, hier fpreeken, ^4?^-^^^fï/ond te wryven; haare hoornen waren afgezaagd gewoon eikanderen afzaten. peW hfben eene andere geit van Jud! gezien, die ons » voorgekomen,   le Bouc d'afrique.  LA CHEVRE HATNTE.    LE BOUC DE JUDA.  LA CHEYRE DE JUDA   BESCHRYVING VAN DEN BOK VAN JUDA. 139 flegts daarin'van die te verfchillen welke ten onderwerpe voor de voorgaande befchryving gediend heeft, dat zy een weinig kleiner was; haare hoornen waren een weinig agter over geboogen, en dezelve waren flegts eenen duim breed by den kop van het dier,en hadden twee duimen lengte,fchoon zy fcheenen geknot te zyn; zy zaten van onderen tien lynen, en met hunne bovenfte einden twee duimen van eikanderen af; zy waren, gelyk ook de hoeven, zwartagtig grys van kleur, deze geit hadt eene ifabelle kleur byna op alle de deelen van haar lighaam; te weeten het bovenft van den kop, de ooren, den baard, het bovenft en de zyden van den hals, de zyden des lighaams en het kruis; maar de neus, het onderft van den hals, van de borft en van den buik, het onderft van de fchouderen en van de dyën, de vier pooten en de ftaart hadden eene witte kleur met een weinig geel vermengd ; daar liep over den hals en over den rug eene zwarte ftreep die zig van het agterft van den kop tot aan den ftaart uitftrekte, en op de zyden van den fmoel zat eene zwarte vlak die van de hoeken van den bek tot aan het oog liep; het hair van den baard was vyf duimen lang. Men hadt deze geit uit het koningryk Juda overgebragt met een mannetje (P/. XXII), die eene veel fterker bokken-reuk van zig gaf dan het wyfje; zyne hoorns waren regt, drie duimen lang, en anderhalven duim breed aan hunnen wortel; zy ftonden van onderen vyf lynen van eikanderen af, en byna twee duimen aan hun eind, het welk afgenoomen fcheen te zyn; het mannetje hadt den kop minder breed en minder dik dan het wyfje, het eind van den fmoel puntiger, het hair langer, wit, en van eene hoedanigheid die naar die van wol geleek , fchoon evenwel harder en minder fyn; het neusbeen was holrond over zyne lengte; de hoornen hadden eene witagtige kleur, en de hoeven waren geelagtig ; daar liepen over den hals, en over den rug maanen die zig van agter den kop tot aan den ftaart toe uitftrekten, en die uit veel harder hairen beftonden dan die van het overige des lighaams ; de langfte hairen van die maanen zaten op den hals en waren tot vyf duimen en een halven lang; de hairen van den baard hadden flegts vier duimen en een halven lengte, en die van het lighaam omtrent twee duimen. Het mannetje en het wyfje hielden de ooren byna altyd naar voren, zomtyds naar buiten, maar nooit naar agteren gerigt; hunne ftaart door lange hairen geëindigd, die byna drie duimen en een halven lang waren. De afmeetingen die in de volgende tafel worden opgegeeven zyn op den bok van Juda genoomen, die op plaat XXII ftaat afgebeeld. voeten , duimen, lynen. Lengte van het geheele lighaam, in eene regte lyn gemeeten van het eind van den fmoel tot aan den aars . . 2. o. 6. Hoogte van het voorfte ftel . . . . 1. 5. o. Hoogte van hec agterfte ftel . . . . 1. y. o. Lengte van den kop, van het eind van den fmoel tot aan het begin der hoornen . . o. 5. 6. Omtrek van den fmoel agter de neusgaten gemeeten . o. 5. 2. S 2  Ho NATUURLYKE HISTORIE voeten, duimen, lynen. O ntrek van den bek . o. 4. o. Afftand tuiTchen de hoeken des onderften kaakbeens . o. 2. 3. Afftand tuffchen de neusgaten om laag gemeeten . 0,0. Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen . o. o. 10. Afftand tuffchen de beide oogleden wanneer zy open zyn o. o. 5. Afftand tuffchen den voorften hoek en het eind der lippen . o. 3. 5. Afftand tuffchen den agterften hoek en het oor . . o. 1. y. Afftand tuffchen de voorfte hoeken der oogen in eene regte lyn gemeeten ...... o. 2. 6. Dezelfde afftand over de kromte van het neusbeen gemeeten o. 3. o. Omtrek van den kop voor de hoornen . 1. 1. 8. Lengte der ooren ... . . o. 3. 4. Breedte van derzelver bafis over de buitenfte kromte gemeeten . . - . o. 2. 6. Afftand tuffchen de ooren en de hoornen . . o. 1. 5. Afftand tuffchen de beide ooren om laag gemeeten . . o. 2. 3. Lengte van den hals . . . . o. 5. 4. Omtrek by den kop . . . . . o. 10. o. Omtrek by de fchouders . . . . 1. o. o. Hoogte . . .... o. 3. 9. Omtrek van het lighaam agter de voorpooten . . 1. 10. o. Omtrek op de dikfte plaats . . . 2. 1. o. Omtrek voor de agterpooten . . . 1. 10. o. Lengte van den ftomp van den ftaart 'o. 3. 6. Omtrek aan deszelfs begin . . . . o. 2. o. Lengte van den arm, van den elleboog tot aan den knie » o. 5- 4. Omtrek op de dikfte plaats . . o. 5. 4. Omtrek van den knie . . . . o. 3. o. Lengte van den pyp . . . . o. 2. 10. Omtrek op de dunfte plaats . . . . o. 2. 3. Omtrek van den kogel . . . o. 3. 6. Lengte van den koot . . . . o. 1. o. Omtrek van den koot . . . o. 3. 8. Omtrek van de kroon . . . . . o. 4. 5. Hoogte, van het onderfte van den voet tot aan de knie . o. 5. o. Afftand, van den elleboog tot aan den fchoft . o. 7. o. Afftand, van den elleboog tot aan het onderft van den voet o. 9. 6. Lengte van den dye, van den kniefchyf tot aan de waade . o. 6. 3. Omtrek by den buik . . . . 0. 7. o. Lengte van den pyp, van de waade tot aan den kogel . o. 4. 2. Omtrek . . . . . o. 2. 8. Lengte der fpoorgezwellen • . . o. o. n. Hoogte der hoeven . . . o. 1. 2. Lengte, van den voorvoet tot aan den hiel aan de voorfte voeten . . . o. 1. 8. Lengte aan de agterfte voeten . . . o. 1. 8. Breedte der beide hoeven te zamen genoomen , aan de voorfte voeten . . . . 0. 1. 7. Breedte aan de agterfte voeten . . . o. 1. 6. Afftand tuffchen de twee hoeven . , . o. o. 5.  BESCHRYVING VAN DEN BOK VAN JUDA. 141 _ , , , voeten, duimen,-lynen. Omtrek der twee hoeverj tezamen genoomen, aan de voorfte voeten . . . • . o. 4. 8. Omtrek aan de agterfte voeten ... .0. 4. 4'. De geit van Juda, welker afmeetingen in de Voorgaande tafel zyn opgegeeven, woog zes - en - veertig ponden; by de opening van den onderbuik vondt men het netvlies gelyk aan dat van onzen bok, en fterk belaaden met een zeer wit fmeer; de vier maagen en de darmen hadden dezelfde ligging en hetzelfde maakzel als by dat dier, zo wel in- als uitwendig ; want ik heb een bok geopend en ontleed te gelyk met de geit waarvan wy hier fpreeken; maar de kleur van den wolhgen rok der drie eerfte maagen was bruin by de geit, terwyl dezelve geelagtig was by den bok; de tepels van den muts en van den boekenpens waren veel dikker, veel korter en minder puntig by de geit; de lengte van derzelver dunne darmen was van veertig voeten van den portier tot aan den blindendarm, en die van den kronkel- en regtendarm te zamen genoomen van dertien voeten, het geen drie-en-vyftig voeten maakte voor de lengte van den darmbuis, behalven de blindendarm. Schoon de bok van eene maatige grootte was, met betrekking tot de gewoone bokken, was hy veel grooter dan de geit, en zyne dunne darmen waren vyftig voeten lang; de kronkel- en regtendarm te zamen hadden twintig voeten lengte; das bedroeg de volle lengte van den darmbuis zeventig voeten zonder den blindendarm. De lever van de geit van Juda geleek zeer veel naar die van den bok, maar het galblaasje was met zo lang als dat van den bok, want het ftrekte zig niet buiten de randen der lever uit ; dit ingewand hadt van buiten en van binnen eene zeer bleeke en byna loodblaauwe kleur; hetzelve woog elf oneen zes drachma's en eene halve; ik heb uit het galblaasje een geel vogt gehaald, gelyk aan dat uit het galblaasje van den bok ; dit vogt woog een drachma en vyftig greinen; ik vondt niet eenen worm in de lever van deze geit van Juda noch van dezen bok; deze beide dieren wierden in het midden der maand maart ontleed: de lever van de geit van Juda was naar evenredigheid breeder dan die van den bok en byna vierkant, dezelve hadt eene grysagtige kleur van buittm en bleek roode van binnen ;zy woog eene once, vier drachma's en eene halve. Schoon de regter nier by de geit van Juda wel zo veel meer naar voren zat dan de linker als deszelfs geheele lengte bedroeg, was dit verfchil evenwel nog zo groot niet als by den bok; maar de nieren van deze twee dieren geleeken van binnen en van buiten volkoomen naar malkanderen, behalven dat het indrukzel naar evenredigheid minder diep was in de nieren van de geit van Juda. De longen waren gelyk aan die van den bok zo wel in het getal der kwabben als in de gedaante en plaatfing; daar zaten in de groote kwab der regter zyde twee bakken die zo groot als nooten waren , vol met een wateragtig vogt dat byna geenen fmaak hadt; het hart, de tong, het ftrot klapje, de randen der opening van het ibrottenhoofd, en de agterherffenen van de s 3  i4a DE NATUURLYKE HISTORIE geit van Juda, geleeken naar die zelfde deelen by den bok befchouwd ; maar de ongelykheden der groote herflenen waren een weinig verfchillend by die twee dieren; deze herflenen woogen by de geit van Juda eene once en drie drachma's, en de agterherflenen drie drachma's en agt-en-twintig greinen. Dat dier hadt flegts twee tepels ;zy waren elk negen lynen lang,en zaten op vyftien lynen afftands van malkanderen geplaatlt; zy hadden vier lynen middellyns aan de bafis. Ik ben geen duidelyk verfchil ontwaar geworden tuffchen de in- en uitwendige deelen der voortteeling, by de geit van Juda, en by die van ons land, en by de ooij befchouwd; de binnenfle mond der lyfmoeder van de geit van Juda zat met verfcheiden kleine knobbeltjes bezet; daar zaten op de binnenfle wanden der hoornen van de lyfmoeder eene menigte kleine kelkklieren in de gedaante van bekertjes, van eene of twee lynen middellyns. De zaadballen fcheenen gezwollen te zyn, ook was deze geit ritzig toen men haar doodde ; men zag eene dikte ter grootte van eene linz op een van de zaadballen; hetzelve openende fprong daar een zeer helder vogt uit, dat uit de groote watervaten uitliep , welker holligheden binnen in den zaadbal ledig bleeven. Het geraamte (Pl. XXIV, fig. i), van den bok van Juda, gelykt volkoomen naar dac van onzen bok.    BESCHRYVING VAN HET KABINET. 143 BESCHRYVING VAN DAT GEDEELTE VAN HET KABINET DAT BETREKKING HEEFT TOT DE NATUURKYKE HISTORIE VAN DEN STEENBOK, DEN CAPRICORNUS, DEN GEMSBOK, EN DEN BOK VAN JUDA. ' No. MCXXXI. De kop van een Steenbok. Deze kop is negen duimen lang van het eind des bovenften kaakbeens af tot aan de knokkelwyze uitfteekzelen des agterhoofdsbeens toeT en vyf duimen breedte ter plaats van de oogpuiften ; de hoornen zyn eenen voet en zeven duimen lang, en hebben agt duimen, drie lynen omtreks aan de bafis; zy zyn naar agteren en naar omlaag gekromd; derzelver kromte is grooter aan hun eind dan over het overige hunner lengte; derzelver einden zyn op een afftand van eenen voet en vyf duimen van eikanderen, en tus" fchen beider bafis flegts van zeven lynen; daar zitten op yderen hoorn flegts Zes of zeven knobbeltjes aan de voorfte zyde. ë No. MCXXXII. Andere kop van een fteenbok De lengte van den kop van het eind des bovenden kaakbeens tot aan de knokkelwyze uitfteekzelen des agterhoofdsbeen is van tien duimen; de hoornen zyn veel grooter dan die van het voorgaand nommer; men vind deizelver afmeetingen in de befchryving van den fteenbok. i\o. MCaaaIII. Het geraamte van een capricornus Dit geraamte (P/. XVII) koomt van een zeer. jong dier, want alle de mtfteekzels hebben nog hunne zamenvoegingen; de beenderen gelyken C na vokoomen naar die van den bok in getal, in plaatfing, gedaante, en allernaauwkeurigft m de geevenredigde grootte der beenderen van de pooten ; ik heb flegts opgemerkt dat de kromte der takken van het onderft kaakbeen meer naar dat van den fteenbok gelykt;maar de hoornen verfchillen van die van tlaatftgcmeldedier en van die van den :bok, zy hebben vyf duimen lengte en omtrek aan de bafis; zy ftaan fchuinfch naar agteren en naar buiten gengt naar omlaag, en met hunne punt wederom een weinig naar omhoog, geboogen ; daar is eenen duims afftand tulfchen derzelver bafisfen, en van zes duimen en een halven tuffchen derzelver einden; zy zyn plat op de zyden; zy hebben eene graat die in de lengte loopt op het laarfte van derzelver onderft gedeelte, en eene groef naaft die graat op hunnen binnfenkant; die hoornen zyn bruin, in de lengte geftreept en omzet met malf dwarfche nngen, die meer uitfteeken op den voorften dan op den  I4+ DE NATUURLYKE HISTORIE 11 „ . ™ o-plvlrpn naar die van den bok door hunne agtaften ^^»kg S^Sffi daaTvan door hnnne groef, feM^^^*^ van den oerdom zon- toe, de kop u> ^Vl-" nnffn,,tten en eenen voet twee duimen omtreks; fte ftel elf ^gj^xiV. De hoorns van een jongen gemsbok. Deze hoornen zyn flegts zes duimen en een halven lang over hunne kromte gemeeten, en hebben drie duimen omtreks aan de bat s. te b-rat^ mcXXXV. Andere hoorns van een gemsbok. DerzeiVer^ tTet vooSS^S f e^afftand van vyf lynen.tuffchen de, Sver blfis.en drie duimen tien lynen tuffchen derzelver punten, zeiver oa , Jndere yoms van een gemsbok. Deze hoornen zitten aan een ftnk van het voorhoofdsbeen vaft gelyk de U nooincn £n ftaan yeel yerder el_ voorgaanden, maar zy zyn eebé & dd £n een haJven kanderen af met:bmem^y hebben omtr g ^ ^ ^ Któ^^ — duimen en een halven tuffchen derzelver punten. No MCXXXVII. Z)c kop van een gemsbok. Deze kóp is zeven duimen zeven lynen lang van het eind des bovenften VoSbeens tot aan de knokkelwyze uitfteekzelen van het agterhoofdsbeen, en ^ f diümen negen lynen breed ter plaats van de oogputten; de hoornen tbben negen duimen lengte, volgens derzelver kromte gemeeten en drie dfdmen drfe lvnen omtreks aan de bafis; derzelver einden zitten op drie dmSrafftands van eikanderen, en de bafiffen op dien van vier lynen. No MCXXXVIH. Het geraamte van een gemsbok. _ Dit geraamte heeft ten onderwerpe gediend voor de befchryving der^beenderen van den gemsbok, her koomt van een jong individu; het voorfte gedeelte des bovenften kaakbeens, en de verlengingen des voorhoofdbeens die in de hoornen fchieten, zyn afgenoomen geworden enz No MCXXXIX. Het geraamte van een bok van Juda. De len-te van dit geraamte is van twee voeten negen duimen van het eind der kaakbeenderen tot aan het agterfte eind van het heiligbeen; de kop is zes dumentien lynen lang, en helft drie duimen agt lynen m zvne grootfte breedte en dertien dunnen en een halven omtrek; het voorfte ftel heef anderha vèn voet hoogte, en het agterfte eenen voet vyf duimen en een halven.  VAN DEN SAIGA. *45 DE SAIGA. Men vindt in Hongarye, in Polen, in Tartarye , en in zuidelyk Siberië, eene foort van wilde geit, waar aan de Rulfen den naam van Seigah of Saiga gegeeven hebben, dewelke in de geftalte des lighaams en in het hair naar de tamme geit gelykt, maar in de gedaante der hoornen en in den baard veel naar de gazelles zweemt , en de fchaduwing of overgang tuffchen die twee dieren fchynt te maaken; want de hoornen van den faiga (Pl. XXIV, fig. 2) zyn geheel gelyk aan die van de gazelle ; zy hebben de zelfde gedaante, de zelfde dwarfche ringen, de overlangfche groeven, enz. en zy verfchillen daar niet van dan in kleur. De hoornen van alle de gazelles zyn zwart en ondoorfchynende, die van den faiga daarentegen zyn witagtig en doorfchynende. Dit dier is door Gesner aangeweezen onder dennaamvan Colus (a), endoor Gmelin, onder dien van Saiga (b); ( lonRilTimas aures ba bent. jElian. de nat. animalium, lib. XIV. cap. 14. Algazel ex Africa, Hernand , bijl. mexic. pag. 893. Hircus cornibus teretihus, arcuatis, ah imoadjummum ferè annulatis , opice tantimmodö le *' Gazella Africana. La Gazelle d'AJrique. Brisson Regn. anim. pa*, öp. T %  i48 DE NATUURLYKE HISTORIE in de witheid der billen, en in de borftelhairen die zy op de beenen hebben; maar die borftels zitten in de rhebokken op de agterfte beenen, terwyl zy in de gazelles op de voorfte zyn: De gazelles fchynen derhalven halfilagtige dieren te zyn tulTchen de foort der rhebokken en bokken; maar als men m aanmerking neemt, dat de rhebok een dier is, dat eveneens in de beide werelden gevonden wierdt, terwyl de geiten of bokken daarentegen , zo wei als de gazelles in de nieuwe wereld niet beftonden, zal men zig hgtelyk overreeden; dat deze twee foorten, de geiten en de gazelles nader by-malkander koomen, dan zy tot de foort van den rhebok koomen; voor het overige zvn de eenige kenmerken , die aan de gazelles byzonderlyk behooren, d. dwarfche ringen met de overlangfche groeven, de hoornen, de borlteihairen aan de voorfte beenen , een dikke en wel geteekende ftreep van zwart, bruin, of ros hair van onderen aan de zyden, en eindelyk drie itreepen van witachtig hair, die zig overlangs over de bmnenzyde van het oor uitftrekken. Zie Her agter de befchryving en de figuur van de gazelle, (Pl. XXF). Zie ook in de noot hier onder (b) de befchryving van deze foort van gazelle door Fabius Columna, _ De tweede gazelle is een dier, dat gevonden wordt in Senegal, alwaar de Hr. Adanson ons zegt, dat men het Kevel heetede; het is wat kleiner dan de gemecne gazelle, en omtrent van grootte als onze kleinite rhebok ; ook verfchik het hier in van de gazelle, dat het veel grooter oogen heeft, en dat zyne hoornen, in plaats van rond, aan die kanten plat zyn; die platheid der hoornen is geen verfchil, dat van de verfchillende fexe al hangt; de mannetjes en wyfjes gazellen hebben de hoornen rond, de mannetjes en wylies kevels hebben die plat, of om-beter te zeggen, faamgedrukt ; voor het overige gelvkt de kevel volkomen naar de gazelle, en heeft, even als deze het hair kort en vaal, de billen en den buik wit, den ftaart zwart, de bruinen band onder de zyden, de drie witte ftreepen in de ooren, de hoornen zwart en van ringen omgeeven , de overlangfche groeven tullchen de rin- m Akazel ex Africa, animal exoticum.... ex Afried Neapolim miffum; magnitudine Catr)e Capreoli diEii, cui toto babitu primd facie fimile, nifi quod cornibus nulh magis quant hirco' rimilioribus fit prceditum.... Pilo efl brevi, levi, flavicante at in wntretf latenbus randicante ficut in internis femorum £ƒ bracbiorum, illoque capreolo molhon. Alutudo Mius in loflericribus, aua? fublimiora funt anttrioribus tibiis, tres fpitbamas cequat. Corpus obefius.Jf collum craffius habet ; cruHbus & tibiis admodum gracile : unguhs bifulcxs admodum diffeüis, illifaue tenuihus, 6f bircinis oblongioribus; & acutioribus fimilitudme alces, & nigricantWus. Cauiam habet dodrantem ferè pilofam, bircinam &f a medio ufquee ad extremum mgrejeentem..... miaris afpeBu facies ; oculi magni, nigri , lucidi, lati; aures longat , magna, patulce, m Irlhettu elatcejillceque intus canaliculatm, quinquefido flrigium ordine nigncante, extumentibus circa Mas flriis pilofis candienntibus, fc? linea temi circumduüa Cornua pedem romanum Unira retrorfum inclinata, Hircina, ex nigro caftaneo colore cocbleatim flriata & interno Jitu ad invicem ftnuaia, &? poll dilatationem reflexa, atque deinde in extremo parum acie rejupmata Nabis colore magis rufo, ficuti ex oculis parallelo ordine linea nigricans dependet ai, os ujque, refils candicanübus. Nares fif labia, os &ƒ Ungua nigrefcunt, quod fatis ^g™*"*' dvavimus; dentibus, oviummodo, exiguis & vix confpicuir, vocem edit non abfimilem fu llce. Ïab. Columisve, Anmt. £ƒ Addit. in rerum Med. nov. Hifp. Nardi. Ant. Keccbi.... iü.rnand ,HiJl. Mex. pag. 893, 894.  VAN DE GAZELLES. 149 gen, enz. Maar het is waar, dat het getal van die ringen by den kevel grooter is dan by den gazelle; deze heeft 'er gemeenlyk maar twaalf of dertien; de kevel heeft 'er ten minden veertien, en dikwils tot agttien en twintig. (Zie her agter de befchryving van den kevel in de XXVIII' Plaat). Het derde dier is dat 't welk wy Korine zullen noemen, naar den naam Konn, welken het in Portugal heeft; het gelykt veel naar den gazelle, en naar den kevel, want de ringen die de hoornen van den korine omvangen, zyn zeer weinig uitfpnngende en nauwelyks merkbaar. De Hr. Adanson, die my de befchryving, welken hy van dit dier gemaakt heeft, wel heeft willen mededeelen; zegt, dat het wel wat van den gems fchynt te hebben, maar dat het veel kleiner, en maar tweeën een half voet lang, en minder dan twee voeten hoog is;dat zyne ooren vier en een halve duim' de ftaart drie duimen, de hoornen zes duimen lang zyn, en flegts zes lynen dikte hebben: dat zy by hunnen oorfprong twee duimen, en aan het einde vyf of zes duimen afftand van malkanderen hebben; dat zy in plaats van ringen, dwarfche rimpels hebben die ringswyze loopen, en het benedenfte gedeelte van den hoorn zeer digt by malkanderen, maar in het bovenfte veel verder van malkanderen afftaan; dat deze rimpels, die de plaats van ringen vervullen ten getale van byna zeftig zyn; dat voor het overige de korine korter, ghnfterender, en gevulder hair heeft, vaal op den rug en m de zyden; wit onder den buik en onder de dyën met een zwarten ftaart en dat er in die zelfde foort van de korine individu's zyn, welker lighaam met witagtige vlekken zonder orde bezaaid of getygerd is. (Zie ook de befchryving van de korine door den Hr. Daubenton, en de afbeelding Plaat XXIX). Die verfchillen , welken wy daar tuffchen den gazelle, den kevel en den korine aangeweezen hebben, fchoon zeer duidelyk, inzonderheid voor den korine, koomen ons niet wezendlyk voor,of voldoende genoeg om van deze dieren verfchillende foorten te maaken; zy gelyken, in alle andere onzigten, zo veel naar malkanderen, dat zy ons voorkomen alle drie van de zelfde foort te zyn welke foort alleenlyk door den invloed van het klimaat en van het voedzel meer of min veranderingen ondergaan heeft: want de kevel en de gazelle verfchillen veel minder onder malkanderen dan de kori ne, wiens hoornen vooral niet gelyk zyn aan die der twee anderen; maar alle drie hebben zy dezelfde natuurlyke gebruiken , verzamelen zig bv troepen, leeven in maatfchappy, en voeden zig op dezelfde wyze; alle drie zyn zy van een zagten mborft en gewennen zig aan den ftaat van huislykheid; alle drie hebben -zy ook zeer goed vleefch om te eeten. Wv meenen derhalven grond te hebben om te befluiten, dat de gazelle en de kevel zekerlyk van dezelfde foort zyn, en dat het onzeker is of de korine alleenlyk d?foort zy' n ' dan °f hy van eene verfchiüen- Wy hebben in des Konings kabinet vellen in hun geheel of gedeeltelvk van deze drie verfchillende gazelles , en wy hebben daarenboven fenIS die veele gelykheid heeft met die van den gazelle en den kevel maar die T 3  15° DE NATUURLYKE HISTORIE veel dikker is. (Zie hier agter de befchryving van dien hoorn en van de figuur Pl. XXXIII, fig. 6). Die hoorn is ook gegraveerd in het werk van Atdrovandus, lib. I. de bifulcis , cap. 21. Deszelfs dikte en lengte fchynen ook een dier aan te duiden grooter dan de gemeene gazelle, en 't koomt ons voor , dat hy behoort aan eene gazelle, welken de Turken Tzeiran, en de Perfiaanen Ahu noemen. Dit dier gelykt volgens Oleakiüs (V), eenigzins naar ons damhert, behalven dat het eer ros dan vaal is, en de hoornen zonder takken zyn, op den rug liggen, enz. en volgens Gmelin (d), die het onder den naam van Dfheren aanduidt , gelykt hy naar den rhebok, met uitzondering der hoornen , die, even als die van den fteenbok hol zyn en nooit afvallen : die Schryver voegt 'er by, dat naarmaate de hoornen groeijen, het kraakbeen van de larynx dikker wordt, in zo verre dat het onder de keel eene aanmerkelyke verhevenheid maakt als het ( c) Wy hadden dagelyks in *t gezigt en in grooten getale, eene foort van herten , welken de Turken Tzeiran , en de Perfiaanen Ahu, noemen; die eenigzins naar onze damherten gelyken, behalven dat zy meer ros dan vaal zyn , en hunne hoornen geene takken hebben, maar glad zyn en op den rug ncderliggen; zy loopen zeer fnel, en men ziet hen, naar dat men ons gezegd heeft, niet dan in de provintie van Mokau, en by Scamachua, Karraback, en Merragé. Relation d'Olearius, torn. I. pag. 413. (d) Men bragt my eene foort van rhebok Dfberen, in de landstaal genaamd; hy gelykt naar eenen gemeeneu rhebok, behalven dat hy de hoornen van den fteenbok heeft, en dat dezelve nooit afvallen. Dit dier heeft deze byzonderheid, dat, naarmaate zyne hoornen groeijen, de larynx of't ftrottenhoofd (het hoogduitfeh woord, letterlyk overgezet, wil zeggen, Adamsappel ) in omtrek vermeerdert, zo dat men in een oud dier eene aanmerkelyke zwelling onder den hals ziet. De Doktor Messersciimid wil, dat deze fteenbok een volftrekten afkeer van het water heeft, maar ik heb daar niets van te weeten kunnen koomen, en de lieden in Tongas hebben my daarentegen gezegd, dat dit dier gejaagd wordende zig dikwils in 't water wierp om te ontkoomen, en de Brigadier Bucholz, te Selengifch, heeft my verteld, dat hy 'er een opgevoed, en zo tam gemaakt hadt, dat hy zyn knegt, die dikwils naar een eiland op de Selinga ging zwemmende volgde, het welk hy gewislyk niet gedaan zoude hebben, by aldien hy zulk een natuurlyken afkeer voor 't water hadt gehad; voor het overige zyn deze fteeubokken zo vaardig in 't loopen als de faigas van de oevers van den Irtifch. Voyage de M. Gmelin , en Siberië ,tom.Il, pag. 103. enz. Deze overzetting uit het hoogduitfeh is medegedeeld door den Hr. marquis Montmirail. Nota. 1°. De Hr. Gmelin heeft federt in de nieuwe Memories van Petersburg eene uitgeftrekter befchryving van dit dier gegeeven onder de benaaming van Caprea campeftris gutturofa, waarvan wy hier het uittrekzel der overzetting oordeelen te moeten geeven. Dit dier gelykt in lighaanisgeftake, grootte, kleur en gang naar een rhebok Het heeft geene fnytanden in 't bovenft kaakebeen; het mannetje verfchik hier in van het wyfje, dat het eerft hoornen en eene uitpuiling of dikte aan de keel heeft; zyne hoornen zyn wat faamgedrukt aan de bafis, over een groot gedeelte hunner lengte geringd, en glad aan de punt, hunne kleur is zwartagtig, en aan't einde geheel zwart; zy zyn blyvende, en vallen niet af gelyk die van den rhebok Men ziet een groot gezwel van vyf duimen jen^te en drie duimen breedte onder de keel van 't mannetje; het is minder in de jonge dieren, en niet merkbaar in die , welke nog geen jaar oud zyn; het groeit naar maate de hoornen groeijen Die dikte hangt af van het maakzel van het ftrottenhoofd, en van den mond van de longepyp, die, in dit dier ten uiterften groot zyn Het wyfje is geheel gelyk aan 't wyfje van den rhebok Dit dier verfchik van den ibex hnberbis of faiga, hier in , dat de faiga de neus gefpleeten en vry breed heeft gelyk de ram, terwyl deze eene effen en puntige neus heeft gelyk de rhebok De Monguls, en zelfs de Ruften, kennen dit dier onderden naam Q leren ; zy noemen het wyfje 0/>a,eaz. Vide nouv.Comment. Acad.Petropolitanx, torn. V, pag. 347 & feq.Nota. 2°. De Sekretaris van de Akademie te Petersburg voegt by , het geen deHr. Gmelin zegt, dat in de fchriften van Messerschmid dit dier onder de uaamen van Ohna, Dfer'eu, en Scharchoefchi, by de Monguls wordt aangeduid. Vide idem, pag. 36 & 37'  VAN DE GAZELLES. 2JI dïer oud is. Volgens Kzempfer (e), verfehilt de ahu geheel niet van 't hert in de geftalte, maar het zweemt naar de geiten in de hoornen die enkel, zwart, en tot m 't midden hunner lengte geringd zyn, enz Eenige andere Reisbefchryvers (ƒ), hebben ook van deze foort van gazelle gnvag gemaakt onder de verbafterde naamen geirem, en van jairain welken men even als die van dfheren , hgtelyk kan brengen tot den oórfpronkelvken naam tzeiran ; deze gazelle is gemeen in zuidelyk Tartarye, in Perhe in lurkye, en fchynt ook in de Ooft-Indiën (g), gevonden te worden ' By deze vier eerfte foorten of ralfen van gazelles moeten wy twee andere dieren voegen, die hen in veele opzigten gelyken; het eerfte heet Koba, in benegal; alwaar de Franfchen het groote bruine koe genaamd hebben • het tweede, dat wj Kob zullen noemen,is insgelyks een dier van Senegal • 't welk de Franfchen daar kleine bruine koe geheeten hebben; de hoornen van den kob hebben veel overeenkomftmet die van den gazelle en den kevel maar het maakzel van't hoofd is verfchillende; de fnuit is langer, en daarzyn'diepzels en traangooten onder de oogen ; de koba is veel grooter dan de kob de laatfte is als een damhert, en.de eerfte als een hert. Uit de berigten' welken de Hr. Adanson ons gegeeven heeft , en welken wy met veel erkentenis mededeelen, blykt het, dat de koba, of groote bruine koe vvf voeten lang is van het einde van den fnuit tot aan 't begin van den ftaartdat zyn kop vyftien duim, de ooren negen, en de hoornen agttien of twintig duimen lang zyn; dat die hoornen aan de zyden platagtig, en van elf of twaalf ringen omvangen zyn, terwyl die van den kob, of kleine bruine koe, llegts agt of negen ringen hebben en flegts een voet lang zyn (Zie her agter de befchryyingen en de afbeeldingen, Pl. XXXIV, fi° o ) _ Het zevende dier van deze foort, of van dit geilagt, is 'eene gazelle die m de Levant gevonden wordt, en nog gemeener in Egypte (h) , en in (O Ipf«m animal (Ahu) a Cervis nihil habet Hfimih prater barham & comua non ramoja quibus Je capnno generi adfociat; comua funt fimplicia, atra, rotundis annulis vit ra viediam ufque longituJinan JiftinCia , levia & quafi ad modulum tornata ■ in trari euirh,* furreéla, pedalis longitudinis, in medio levi arcu disjunfta, fafligiis retJis mutuo utcunaZ tmminentibus ; tn famtna vcrö pr) Antilope, dit is de naam , welken de Engelfchen aan dit dier gegeeven hebben, en welken wy aanneemen. Strepficeros. Plinii, Hifl. nat. lib. VIII, cap. 53. Gazelle. Mémoires pour fervir a Phifloire des animaux, Part. I, pag. 95. fig. pl. XI. Gazella Africana, the Antilope. Ray, Syn. quadr. pag. 79. Hircus cornibus teretibus , dimidiato annulatis bis arcuatis Gazella. La gazelle. Brisson, Regn. animal. pag. 68. In de Ryken van Tunis en Algiers is, behalven de gewoone gazelle, die daar zeer gemeen is, nog eene andere foort,die dezelfde kleur en dezelfde geftalte heeft, met dit verfchil egter, dat hy de grootte heeft van onzen rhebok, en dat zyne hoornen zomtyds twee voeten lang zyn; de Afrikaanen noemen dit dier Lidmée, en ik denk, dat het de Strepficeros, of de /iddace der ouden is. Voyage du Dr. Shaw, pag. 314.  VAN DE GAZELLES. I55 2°. Wy hebben in het kabinet van den Hr. marquis de Marigny (r) wiens fmaak zig eveneens tot de voorwerpen der fchoone kunften, en tot die der fchoone Natuur uitftrekt , eene foort van aanvallend wapentuig (s) bevonden, bellaande uit twee puntige hoornen, die omtrent anderhalf voet lang zyn, en door hunne dubbelde buiging fchynen te behooren aan eene antilope, kleiner dan de andere; deze antilope moet zeer gemeen zyn in de Ooft-Incbën, want de heidenfche priefters (t) draagen deze foort van wapenen als een teeken van waardigheid: wy zullen dit dier Indiaanfche antilope noemen, m het denkbeeld, waar in wy zyn, dat het niet dan eene'enkele verfcheidenheid van den Afrikaanfchen antilope is. Alle de dieren, welken wy hier voorgedraagen hebben , te famen neemende, hebben wy dan reeds twaalf onderfcheiden foor ten of verfcheidenheden onder de gazelles; te weeten : 10. de gemecne gazelle; 20. de kevel ; 30. de korine ; 40. de tzeiran ; 50. de koba of groote bruine koe • 60. de kob cf kleine bruine koe; 70. de algazel of Egyptifche - gazelle •' 8°. de pafan, of de gewaande Bezoard - gazelle ; 90. de nanguer , of dama der Ouden ; 100. de antilope ; 110. de lidmée ; en eindelyk 120 de Indiaanfche antilope. Na dezelve zorgvuldig vergeleeken te hebben denken wy 10. dat de gemeene gazelle, de kevel, en de korine, niet dan drie verfcheidenheden van dezelfde foort zyn; 20. dat de tzeiran, de koba en de kob, alle drie verfcheidenheden van eene andere foort zyn; 30. wy vermoeden dat de algazel en de pafan ook flegts verfcheidenheden van dezelfde foort zyn; en wy denken, dat de naam van bezoard-gazelle, dien men aan den pafan gegeeven heeft, met een onderfcheidend kenmerk is, want wy meenen m ftaat te zyn van te bewyzen, dat de oofterfche bezoard niet llegts koomt van den pafan, maar ook alle de gazelles en bokken of geiten die zig in de gebergten van Afia onthouden. 40. Het koomt ons voor, d'at de nanguers, welker hoornen voorwaards gekromd zyn, en die te famen twee of drie byzondere verfcheidenheden maaken, door de Ouden zyn aangeduid onder den naam van dama. 50. Dat de antilopes , die ten getale van drie of vier zyn, en die van alle de andere verfchillen door de dubbelde buiding hunner hoornen, by de Ouden ook bekend zyn geweeft en aangeduid onder de naamen van Jlrepficeros (u) en adax; alle deze dieren worden in Afia CO De Hr. marquis de Marigny , Commandeur en algemeen beftierder der gebouwen uon zyne Majefteit. v'"1 (0 Zie de befchryving en de afbeelding, Pl. xxxviii, fig. 3. CO De gazelles in de Indien zyn niet geheel zo als die der andere landen; zv hebben yrlf* veel meer moed, en uitwendig onderfcheidt men hen aan de hoornen: de gemeene ^tn", hebben dezelve grauw, en maar half zo lang als die der Indien, die dezelve zivartaetilen *» derhalf voet lang hebben: deze hoornen loopen kronkelende op, gelyk een fchrocf de Fn quirs en Santons draagen gemeenlyk een paar , te faamgevoegd, van dezelve ■ ' en X bedienen 'er zig van als van een kleinen ftok met twee einden. Re lat ion du voyage'de Th7 venot, torn iii, pag. ui en 112.— Nota. Die van het kabinet van den Hr? marquis aI Marigny, hebben geene ringen of groeven als een fchroef, zy fchynen uitgefleeten te zvn Z zyn van het eene einde tot het ander glad. 3 ' («O Eteüa autem comua, rugarumque ambitu contorta, g? in leve faftigium exacuta Cu* 1 V 2 " ' ■  I56 NATUURLYKE HISTORIE Af -1 nL^nr^t, dit is te zeggen in de oude wereld , en wy zullen by lr n van alle die welke wy hebben aangeweezen ; dit doch zou de verwar ÏÏS;!U va, Jta», Te,n— en, en wy zrflen on vergenoegen met ^^^nSC < Ê&e*Üiad*. voor den anderen genomen worden; ook is het voor de derde reis, dat ik Ihans hunne hiftorie befchryf , en ik erken, dat het nut den arbeid hier nie opweegt: doch ik zal ten minften gedaan hebben wat moge yk was te Soen male gegeeven materiaalen, en met de opgefpoorde kundigheden, welke ik nog meer moeite gehad heb te verzamelen dan te gebruiken. : D° aanwyzingen , welke^e Ouden ons nagelaaten hebben, en de berigren welken men in de hedendaagfche Auteuren vindt, vergelykende met de kuTdighedïn, welke wy verkreegen hebben, zullen wy ten opzigte der sazeheserkennen: i». Dat de van Aristoteles geen gazelle is maar de rhebok, en dat egter dit zelfde woord van A.f««< door JE\i*.NusT-ebruikt geweeft, niet flegts om de wilde geiten of bokken in t algemeen maar byzonderlyk de Lybifche of gemeene gazelle aan te duiden. S Satdeftrepficeros van Plinius, of de addax der Afrikaanen de an tilöne is ao. Dat de dama van Plinius de nanguer van. Afrika en niet nnsPdamh"r? of eenig ander Europifch dier is. 40. Dat de n,*é van AristoïïATdSelflTs al de van ^lianus, en dezelfde als de der laatere Grieken , en dat de Latynen den naam van platyceros hebben aangenomen, om het damhert te beteekenen; animalium quorumdam comua Lyras Jiceres) Sttepficeroti, quem Addacem Africaappellat. Plin. Hifi. nat. lib. XI. , pag. 37  VAN DE GAZELLES. 157 in paltnas finxit natura, digitofque emijit ex iis, unde platycerotas vocant, zegt Plinius. 50. Dat de nJw<,s der Grieken waarfckyniyk de Egyptifche- of Perfifche-gazelle is, dat is te zeggen de algazel of de pafan; het woord pygargus wordt door Aristoteles niet gebruikt dan om een vogel aan te duiden, en die vogel is de arend met den witten ftaart. Maar tElianus en Plinius, hebben het zelfde woord gebruikt om een viervoetig dier te bepaalen;de etymologie nu van pygargus wyft aan : 10. een dier met witte billen, zo als de rhebokken en geiten,of de gazelles; 20. een vreesagtig dier, dewyl de Ouden zig verbeeldden, dat de witte billen een kenmerk van vreesagtigheid waren, en de onverfchroktheid van Herkules daar aan toefchreeven, dat hy zwarte billen hadt; maar dewyl bykans alle de Schryvers , die van den viervoetigen pygargus fpreeken , ook gewag maaken van den rhebok, zo is het klaar , dat die naam van pygargus niet kan toegepaft worden, dan op eenige foort van gazelle verfchillende van de dorcas lybica, of gemeene gazelle, en van den ftrepftceros of antilope , waar van dezelfde Schryvers gewag maaken; wy denken derhalven, dat de pygargus den algazel of den Egyptifchen gazelle aanwyft, die by de Grieken bekend moeit zyn , gelyk hy by de Hebreeuwen was; want men vindt den naam van pygargus in de overzetting der zeventigen (Deuteron, cap. XIV) en men ziet dat het dier, onder dezen naam aangeweezen, onder de reine dieren gefield wordt: de Jooden aten derhalven dikwils van den pygargus, dat is te zeggen van die foort van gazelle, die de gemeenfte is in Egypte en in de aangrenzende landen. De Hr. Russel (v) zegt, in zyn natuurlyke hiftorie van Aleppo, dat 'er by deze ftad twee foorten van gazelles zyn, de eene, welke men berggazelle noemt, die de fraaifle is, welks hair op den hals en den rug donker bruin is; en de andere, gazelle van de vlakte geheeten, die niet zo vaardig noch zo wel gemaakt is als de eerfte, en welks hair bleeker is gekleurd : hy voegt 'er by, dat deze dieren zo ras loopen, en het zo lang kunnen uithouden, dat de befte loophonden hen zelden kunnen meefter worden, zonder behulp van een valk Dat de gazelles des winters maager worden , en dat hun vleefch egter van een goeden fmaak is; dat het des zomers beladen is met vet, gelyk aap dat van het damhert; dat de gazelles, welken men 00 ftal voedt, niet zo lekker zyn om te eeten als de wilde, enz. Men ziet uit dit getuigenis van den Hr. Russel , en uit dat van den Hr. Hasselqjjist (w), dat die gazelles van Aleppo niet de gemeene gazelles, maar de (u) Tbe nat. bijl. of Alep. by Alexand. Russel, M. D. London 1756. (w~) Capra (Gazella Afrirana). Comua eretta, longiufcula , nigricantia. Magnitudo Gazella communi major ; velocior, £? magisfera efl communi,ut vix nijt afalcont vtnatico capi queat. Locus circa Aleppum. Anfpeciei, in oriente communis varietas , vel diflinüa fpecies, quod comua f nadere videntur. Capra, Gazejla Africana. Linn. Syjt. Nat. tabaci fumum amat boe animal, adeo ut vivuin captum venatoris fumantis fijlula abjque metu approximaverit, timidum alias pree muicis animal, unicum forfan, prater hommem, quod odore herbig vemnata £ƒ fcetentis deleUatur. V 3  158 DE NATUURLYKE HISTORIE gazelles van Egypte zyn, welker hoornen regt, lang, en zwart zyn, en welker vleefch inderdaad uitmuntend is; ook ziet men uit deze getuigenilfen, dat de gazelles half huilfelyke dieren zyn, welken de menfehen dikwils en al van ouds af tam gemaakt hebben, en waar onder by gevolg zig veele verfcheidenheden of verfchillende rallen geformeerd hebben, gelyk dit in de andere huiflelyke dieren plaats heeft; deze gazelles van Aleppo zyn dan dezelfde als die, welken wy algazels genaamd hebben; zy zyn nog gemeener in Thebaïs, en in geheel opper Egypte, dan omflreeks Aleppo: zy eeten aromatifche kruiden en knoppen van heefters, byzonderlyk die van de fial, de ambrofia, de wilde zuuring (.r), enz. Zy trekken gemeenlyk met troepen , of liever gezinnen , dat is te zeggen vyf of zes te famen (y), hun gefchreeuw gelykt naar dat der geiten. Men jaagt hen niet flegts met loophonden, van den valk geholpen, maar ook met den kleinen panthera (2), welken wy Onca Venaüonem Gazelle Ajricana omnium velociffima injlituunt Arabes cum falcone gentili; vidi egregium hoe fpe&aculum propè Nazareth de Galilsa. Arabs confeendens equum velocitate infigni falconem Jupra manum, ut venatorum efl, tentbat, gazsllam Jupra monticulum animadvertens, av;m relaxabat, qui linea reüa , Jagitta inftar, advolavit & animal adgrediebatur, ei ratione ut nngues unius pedis in genam, alterius vero in gulam intruderet; oblique jupra dorfum animalis alas extendens , quarum una verjus auriculam alteram dire£ta erat, altera vero ver[us ijchium oppojitum. Injejlatum animal Jaltum edidit humana longitudine duplo altiorem, & illum jaciendo ab ave relinquebatur, JedJauciatum animal, vigore velocitate privatum, ab bofte interim injeflatur , qui hoe adgrejfit gula omnes infigebat ungues £ De antilopes, inzonderheid de groote, zyn veel gemeener in Afrika dan in de Indien; zy zyn fterker en woeftex dan de andere gazelles, van welken men hen hgtelyk kan onderfeheiden door de dubbelde bnigin» hunner hoornen, en omdat zy geen zwarte of bruine ftreep onder aan de zyden hebben. De middelbaare antilopes hebben de grootte en kleur van het damhert: zy hebben de hoornen heel zwart (Z>), den buik heel wit, de voorfte boenen korter dan de agterfte, men vindt hen in groote menigte in de ftreeken van Tremecen, van Duguela, van Teil en van Zaara; zy zyn zinlyk en gaan niet nederleggen dan op drooge en zuivere plaatfen ; ook zyn zy zeer vaardig in 't loopen, zeer oplettend op 't gevaar, zeer waakzaam, zo dat zy in open plaatfen langen tyd van alle kanten rond kyken, en zodra zy een menfch, afzonderlyke benden of gezinnen trekken; dat elke bende uit niet meer dan vyf of zes beftaat en van een enkel mannetje , dat zig door de kleur doet kennen, gevolgd wordt Als men eene bende van deze gazelles ontdekt heeft, poogt men dezelve aan den luipaard te doen b-merken wien men op een kleine kar vaft geketend houdt. Dit looze dier zet het 'er niet terftond ot> aan , om hen na te loopen , gelyk men zou mogen denken , maar hy draait ter zvde zhr verbergende en krommende om hen digt by te naderen, en dan te overvallen En eelv'k hv vyf of zes fprongen met eene ongelooflyke fnelheid kan doen,zo ftort hy,a!s zv onder zvn bereik zyn,daar op,verworgt hen,en verzadigt zig met hun bloed, met het hart en de levermaar zo hy zyn fprong mift, het geen vry dikwils gebeurt, blyft hy ftaan: ook zoude hv vrugtloos poogen hen in te haaien, dewyl zy beter en langer loopen kunnen dan hv D» meefter of beftierder koomt vervolgens vriendelyk by hem , hem vleijende en ftukken vleefch toewerpende , en terwyl hy hem dus bezig houdt , zet hy hem de brillen op, die hem de oogen bedekken, ketent hem weder, en zet hem op de kar. Een dezer luipaards g*f ons op zekeren dag op onzen togt dit vermaak 't welk veele lieden bang maakte. Een troep gazelles kwam m t leger, gelyk dit dagelyks gebeurt, by geval trokken zy digt langs deze twee luipaarden welken men gemeenlyk tot de gemelde jagt gebruikte. Een derzelver, die geen bril op hadt, deedt zulk eene fterke pooging. dat hy zyn keten verbrak, en zyn fprong deedt zonder evenwel iets te bekoomen. Dewyl deze gazelles egter niet wiften waar te vluiten, dewyl zy van alle kanten nageloopen en gejaagd werden , zo was 'er een, die wederom rijg by den luipaard moeft langs trekken, dit dier in weerwil van de kameelen en paarden die den weg grootelyks belemmerden, en in weerwil van alles wat men vertelt dat zv hunnen prooi eens gemift hebbende nooit weder daar op aan willen, ftortte hy zig daar op en maakte Vr zig meefter van. Relation de Thevenot, torn. III, pag., 112. ■ (O Wanneer men zig van geen rammen luipaard wil bedienen om gazelles te vangen leidt men een tam mannetjes gazelle , om wiens hoornen men een touw met verfcheiden bogten e'n dmiien Hingen, welks beide einden onder den buik worden vaft gemaakt. Zodra men een eezelfchaü van gazelles gevonden heeft,laat men dit mannetje los, hy gaat voort om zig by hen te vo-een - her mannetje van de bende koomt te voorfchyn om het hen te betonen . en dl wyl de 1 renfra'rid dien hy biedt, alleenlyk met de hoornen gefchiedt, zo mift hv nlei tig mei , ,/ |, • M ' , ' te verwarren, en aan zyn tegenkanter vaft te raaken , zo dat de fogi i gi \~ ;,... "„ hem meefter maaken en hem wegleiden kan. Maar het i , - rj v vf,-CÏ Idem, ibidem. — Men gebruikt de tamme gazelle om de wilde tc vani n, op deze ivwp Men maakt hem ftrikken vaft aan de beide hoornen , vervolgens leidt men hein naar ülaar* fen daar wilde zyn , en men laat hem met de andere fpecleo en fpri en - i risken tv met de hoornen aan hem vaft, en de wilde gazelle voelende , est by gevwigen w boo« zig los te rukken, en valt met den tammen ter aarde, wa-mp ,],.■ ir.ria-n.-r, nnder hun geweld brengen. Voyage de la Boullaye le Ge 1 /, v:. ■ > 00 VW* l'Aftique de Marmol, torn. 1. pag. 5,;, ^ 'r,-...,c ,.: ^ , ,,Vi rsil. r pag. 3IS) 3iö. *  i6o DE NATUURLYKE HISTORIE een hond, of eenigen anderen vyand bemerken, vlugten zy uit al hunne kragt; met deze natuurlyke vreesagtigheid hebben zy egter ook een foort van moed, want als zy overvallen worden, blyven zy eensklaps liaan, en zetten zig tegen de geenen, die hen aantallen. In 't algemeen hebben de gazelles zwarte, groote, en zeer levendige oogen,-welker opflag tevens zo teder is, dat de Ooilerlingen daar een fpreekwoo'rd van gemaakt hebben (c), met de fchoone oogen van eene vrouw by die van een gazelle te vergelyken: zy hebben doorgaands dunner en fyner beenen dan de rhebok , het hair even kort, zagter en glanziger ; hunne voorfte beenen zyn zo lang niet als de agterfte, het welk hen, gelyk als aan den haas, meer gemak geeft om klimmende dan nederdaalende te loopen; hunne vaardigheid is ten minflen gelyk aan die van den rhebok, maar deze huppelt en fpringt meer dan hy loopt, terwyl de gazelles eer eenpaarig loopen dan zy fpringen (d) ; de meefte zyn vaal op den rug, wit onder den buik met een bruinen band, die deze twee kleuren onder in de zyden fcheidt; hunne ftaart is van ongelyke grootte, maar altyd met vry lang en zwartagtig hair bezet; hunne oogen zyn regt,lang,vry open m 'tmidden, en loopen m een punt uit; allen hebben zy den voet gevorkt en van maakzel ten naaften by als die der fchaapen; allen hebben zy, mannetjes en wyfjes, blyvende hoornen gelyk de bokken; de hoornen der wyfjes zyn alleenlyk dunner en korter dan die der mannetjes. Zie daar alle de kundigheden, welke wy over de verfchillende foorten der gazelles hebben kunnen verkrygen, en ten naaften by ook alle de Hukken , die betrekking hebben tot hunne natuurlyke geaartheid en gebruiken; laat ons thans zien , of de Natuurbefchouwers grond hadden, om flegts aan een dezer dieren het voortbrengen van den berugten fteen, welken men de , Oofterfche-bezoar noemt, toe te fchryven, en of dat dier inderdaad de pajen of pafan zy, aan welken zy bepaaldelyk den naam van Bezoard-gazelle gegeeven hebben. De befchryving en de afbeeldingen van Ksmpfeh , die veel over deze ftof gefchreeven heeft, onderzoekende, zal men twyffe- (V) Men vindt by Alexnndrie een vry groot getal gazelles, het is eene rhebok, welks groot, levendig, en doordringend oog tot een fpreekwoord geworden is om de oogen der Dames te pryzen. Dejcriptkn de t'Egypte, par Maillet, la Ha^e 1740. torn. II, pag. 125. ■ (d~) De Gtirans of Gazelles hebben hair als de damherten , en zy loopen eveneens als de hond n, zonder te fpringen. Des nagts koomen zy met troepen in de vlakte weiden; des morgeus keeren zy naar de gebergten te rug. Voyage de Gemelli Careri, torn. II, p. 64. Nota. De geiran is onze tzeiran of groote gazelle. (V) Repertus in novenni birco lapillus voti me fecit quodammodo compotem; dico quodammodo, nam in beftia.quam comes meus findebat, intejlina a me ipfo diligentijfimè perquifita nullum lapidem cor.t ine bant. Pronior alteri apparebat fortuna, qui a nobis longius rtmotus feram a Je transjojfam , dum me non expettato diffecaret, lapillum reperit elegantijfimum tametfi molisperexigva... Adep. tus lapidem, antequam adejjem KjEMPFER, Anusnit. pag. 392.— Bezoard orientalis legitimus. Lapis bezoard orientalis verus £f pretujus Perficè Pajabr, ex quo nobis vox bezoard enata efl... . Patria ejus precipua eft Perfidis provincia Laar Ferax praterea Cborajmia ejfie dicitiir.,.. Genitrix eft jera qu.edam montana caprini generis, quant incola pafen , r.qftrates capricervam nominant Animal pilis brevibus ex cinereo rufis vefiitur, magnitudine caprai domejlicce ejufdemque barbatum capui obtinens. Ccrnua jcemina nuüafuftt vel exigua ; bircvs Ion.  VAN DE GAZELLES. If5i twyffelen, of het de gemeene gazelle , of de pafan, of de algazel zy, welken hy heeft willen aanduiden, als, byuitfluiting der andere, de waare oosterjche bezoar verfchaffende. Zo men de andere Natuurbefchouwers en Keisbefdiryyers raadpleegt, zou men geneigd zyn te denken, dat het zonder ondericheid de gazelles, de wilde geiten, de tamme geiten, en zelfs de lchaapen zyn, die dezen fteen hebben (ƒ), waar van de formatie waar- giora £? Hberalhu extenfa gerit, annulifque diflinfta infignioribus, quorum numeri armos atatis re. Jerunt: annum tmdectmum vel duodecimum raro exbibere dkuntur, adeoque illum atatis annum baud_ excedere. Kehquum corpus a cervina forma , colore rjf agüitate nil differt. Timidiffimum fc? maxime fugmvum eft, inbofpita afperrimorum montium te/qua incolens.tf ex folitudine mont.main campus rarijfime defcendem ; & quavivis plurts regni regiones inbabitet, lapides tarnen bezoardicos non gigmt. Casbmi Qemponum eft regionis Irak) pro coquina nobis capricervam , vel ut rtStius 1"?™' ™rco-c?rwm pragrandem vendebat venator,qui a me qunfitus, non audiviffe refpondebat leftiam illic lapidem unquam foviffe, quod £? civium, quotquot percUnEtatus fum, teftimonia confïrmabant..... (Jjia vero partes ,tametfi capricervas alant promifctié, non omnes tarnen berbas ferw ex quibus depajtts lapides generari, atque ii quidem aqut nobiles pojfint, Jed folus ex earum nume ro eft mens Boarfi..... Nulla ibi ex praditïis beftiis datur atate proveüa . qua lapidem non continet; cum tn cateris bujus jugi partibus (duEtorum verba refero) ex denis in montium diflantio. ribus, ex qumquagenis tn cateris, extra Larenjem provinchm ex centenis vix una fit, aua lapi. de dotetur, eoque ut plunmum exigui valoris. In bircis lapides major es rjf frequentius inveniunturquam m fiamims. Lapidem ferre judicantur annofi, valde maciltnti, cotla babentes hnsiora. qui gregem praire geftiunt, .. Bejiia ut primum perfojja linguam infpiciunt, aua R folito de. prebendattir ofpenor, de prefente lapide nihil amplius dubitant. Loens natalis eft pylorus Rve Pro. auEtio quarti,quemyocant, ventriculifundus,cijns ad latus plica quadam five fcrobicuius, mucofo humore oblitus lapülumfuggerit: in alia ventriculi claffe (prm ruminantibus diflinRUUntur^ quam vltma bac invemrt v.egabant Credunt quos plicarum alveoli non fatis amplettuntur illabi pyloro poffe e7 cum excrementis eXcerni;quin formatos hterdum diiïolvirurfus, pt alert im hngion animalis inedia. C la r. Ja ge rus mibi teftatus eft fe.dum in regno Golconda deRe. rep, gallas vivas,recenter captas, manu fua perquifiviffc ,& contraSlo abdomine lapillos palpaj)e, m una gimtnos, tn altera quinos vel fenos. Has ille beftias pro contemplatione fv.a alere decrevtrat, camera bofptttt fui ïnclufas; vemm quod ab omni pabulo abftinerent, quafi terire quam faginan capti-ca mallen, maüari tas jujftt inedia aliquot dierum macentes. Turn vero lapillos ubi exempturus erat■ eorum ne vtjligium amplius invenit, ex quo illos a jejuno vifetre vel alio quocumque modo dijolutos credebat Diffolutionem nullo poffe negotio fitri perfuadeor, fi- quidem certum eft lapides, tn loco natali viventis bruti dum latent. nondum gaudere petrofa quam nobis exbibent duritie, fed mollires effc, & %Wdammodo friabiles inftar f er è vitelli ovi.ferventi aqua ad dunttem longius excoEli. Hoe propter recenter exfecïus ne improvide franeatw vel at traOus mtorem perdat, ab inventoribus confuevit ore recipi, & in eo foveri aliqutndiu dum in. duruent,mox goffypia mvolvi & affervari. Afftrvatio ni primis diebus cautè fiat, periculum eft, ne adbuc cum mfirmior, importuna contreüatione rumpatur aut labem recipiat. Generationem üeri conjuiunt cum tefinofia quadam ex herbis depaftis concoQifque fubftantia ventricukrum latera cccupat, qua, tgejhs cilns , jejunoque vifcere in pylorum confluens , circa arrepnm calculum lanam, paleamve conftftat & coaguletur; ex primo circa materiam contentam ftamine efformandi lapidis figura pendet, &c. Idem, pag. 398. enz. (ƒ) In Golkonda heeft de Koning een grooten voorraad van treiFelyke bezoards; de cebe-pten, alwaar de geiten, die dezelve draagen, weiden, zyn zeven of agt dagreizen van Bagnaf, nur: zy worden gemeenlyk voor veertig écus het pond verkogt, de langfte zyn de befte- men vindt er in ee.nge koeijen, die veel grooter zyn dan die der geiten, maar men maakt 'er zo veel werks met van , en die welke boven alle andere in achting zyn, worden gehaald uit eene foor van Aapen, die wat zeldzaamer zyn, en deze bezoards zyn klein en lang. Foyaee de Thevf not, fom. lil. pag. 293.— Men heeft grooteren keuriger bezoard-fteenen in Perfie dan in eenig ander land van de wereld, men haalt die uit de zyde van zekere wilde bokken an welker lever zy vaft zitten. Voyage de Feynes, pag. 44-45.— Ik zou op de lvft der dicmaaje drogeryen den bezoard moeten ftelien, zynde die beroemde fteen in de Geneesk ut  itfa DE NATUURLYKE HISTORIE fchynlyk afhangt van de maatiging der lugt, van de hoedanigheden der kruiden, en van den aart en de foort van het dier. Zomen Rumphius, S e b a , en eenige andere Schryvers wil gelooven, zou de waare oofterfche bezoard, die, welke de meefte voortreffelykheid en kragt heeft, voortkoomen van de aapen en niet van de gazelles, van geiten, of van fchaapen (g), maar dit gevoelen van Rumphius en Seba heeft geen grond; de; het is een tedere fteen , die zig uit vliesjes formeert, op malkanderen gelegd, zo als de uijens groeijen. Men vindt denzelven in 't lighaam der wilde en tamme bokken en geiten, langs de Perfilche golf in de provintie van Coraflbn, die de oude Margiane is, onvergelykelyk beter, dan die, welken men heeft in de Indien, in het koningryk Golkonda; maar omdat de geiten drie dagreizens verre waren aangevoerd, wierdt de bezoard flegts in eenige gevonden, en nog waren het kleine ftukjes; wy hielden van deze geiten vyftien in 't leven; zy wierden met gemeen gras gevoed, men vondt daar niets in, toen men hen opende, ik hield hen dien tyd om op te neemen, of het waar zy het geen gezegd wordt, dai. het een byzonder kruid is,'t welk deze dieren verhittende, dien fteen in hun lighaam voortbrengt. De Perfiaanfche Natuurbefchouwers zeggen, dat hoe meer dit dier in dorre ftreeken weidt, en drooge en heete kruiden eet, hoe heilzaamer en kragtiger de bezoard is; Coraflbn, en de oevers van de Perfifche golf zyn van die drooge en dorre landen uitteraart, zo veel als 'er eenige in de wereld zyn. Men vindt altyd in 't hart dezer fteenen een ftukje van een braamftruik of eenig ander hout, rondom het welk het vogt, waar uit deze fteen geformeerd wordt, verdikt. Men moet aanmerken, dat het in de Indien de geiten zyn, die de bezoard draagen, en dat in Perfie de rammen en de bokken dezelve hebben; het geen te weeg brengt, dat men in Perfie de bezoard van 't land als heeter en beter gekookt, hooger acht dan de vreemde, en dat men zelfs van die laatfte geheel geen werk maakt, zo dat men dezen om die reden viermaal beter koop kan bekoomen,dan de iulandfche; want de Perfifche bezoard geldt vier-en-vyftig livres de kourag, dat een gewigt van drie groften is. Voyage de Chardin, torn. II. pag. 16.— De oofterfche bezoard koomt uit eene provintie van 't koningryk van Golkonda, naar den Noordelyken kant en wordt in de pens der geiten gevonden De boeren, den buik der geiten bevoelende, weeten hoe veele bezoards zy in hebben, en verkoopen haar naar gelang daarvan hooger of laager. Om het te onderzoeken brengen zy de beide handen onder den buik van de geit, en kloppen op de pens langs de beide zyden , zo dat alles in 't midden van de pens koomt, en dat zy de bezoards, die daar in zyn, op 't gevoel nauwkeurig kunnen tellen Hoe grooter de bezoard is, hoe duurder men dezelve houdt; want zo vyf of zes bezoards een once weegen, zal het once van vyftien tot agttien livres bedraagen, maar zo het een bezoard van een onze zy, zal dat once wel honderd livres waard zyn; ik heb 'er een van vier en een half once verkogt voor twee duizend livres. Kooplieden, aan welken ik voor zeventig duizend roupies aan bezoards verkogt hadt, bragten my zes geiten, die dezelve draagen, en welken ik op myn gemak onderzogt. Men moet erkennen, dat het fraaije beeften zyn, zeer hoog, en die een hair hebben zo fyn als zyde Zy zeiden my , dat een dezer geiten flegts een bezoard in den buik hadt, en dat de anderen 'er twee of drie of vier hadden, iiet geen zy my op 't oogenblik toonden , door hen op den buik te kloppen op de wyze, zo als ik ftraks gezegd heb. Die zes geiten hadden zeventien bezoard-fteenen in , en een halven, van maakzel als een halven noot; het binnenft was als een weeke geitenkeutel; geen wonder, want deze bezoards groeijen onder de uitwerpzel - ftoffen in den buik van de geit. Zommigen zeiden my , dat deze bezoards zig formeerden tegen de lever, anderen wilden, dat het tegen het hart ware, en ik heb de waarheid van het een of ander nooit naar myn genoegen kunnen opfpooren Wat de bezoard betreft, die van de aapen koomt, die is zo fterk, dat twee grein daarvan zo veel doen als zes van die der geiten, maar hy is zeer zeldzaamer, en wordt byzonderlyk op het eiland Macaflar gevonden, deze foort van bezoard is rond, terwyl de andere van verfcheiden figuuren is: dewyl die fteenen, welken men denkt van de aapen te koomen, veel zeldzaamer zyn dan de andere, zo zyn zy ook veel duurder, en worden fterker gezogt, en wanneer men 'er een vindt van de grootte van een noot, zal men 'er zomtyds meer dan honderd écus voor geeven. Voyage de Tavernier, torn. IV. pas. 78. enz. (g) De lapidibus bezoard orientales. Nondum certb innotuit, quibufnam in animalibus hi cakuli rcpcriantur?funt qui jlatuunt, eos in ventriculo eert* caprarum fpecie i generari (Rayus  VAN DE GAZELLES. 153 wy hebben verfcheiden van deze famengroeijingen gezien,waar aan men den naam van aapen • bezoard geeft, en die famengroeijingen zyn alle verfchilende van den oofterfchen bezoard, die zekerlyk van een herkauwend dier koomt en welken men door zyne gedaante en zelfftandigheid ligtelyk van alle andere bezoards kan onderlcheiden. Deszelfs kleur is gemeenlyk olyfgroen, bruin van buiten en van binnen, en die van den bezoard, welken m?mWj- ;ff^en, n°Cmn' 13 van een b,eek> meer °f min vuil, geel. De zelfftandigheid der eerfte is zagter, mergagtiger, tederer; die van de laatftenis harder drooger en, om zo te fpreeken, meer verfteend: daarenboven, dewyl de oofterfche bezoard verbazend getrokken wordt, en men daar in deze laatlte eeuwen eene groote vertiering van Pemaakt heeft dewyl men 'er zig in Europa en in Afia van bedient heeft in alle gevallen , waarin thans onze Geneesheeren hartfterkende middelen en tegengiften gebruiken , zo moet men uit die groote hoeveelheid welke men daar van gebezigd heeft en nog bezigt, befluiten, dat deze fteen van een zeer gemeen dier moet koomen, of liever dat hy niet koomt van een enkel foort van dier, maar van verfcheiden dieren, en eveneens gehaald wordt uit gazelles , tut bokken of geiten , en uit fchaapen, maar dat deze /«V/^Gesnerus ,Tavernier, &c.) Rumphius in Mufeo Amboin. refert,Ihdas in rifum effumh aUdtentet, quod'Europa fibi imaginentur, lapides bezoardicos in ventricUicapra rum fylveftrium generari; at contra ipfos affirmare, quod in Simiis crefcan,t , Zfcils 7n> terim,quanam m fpecie fimiarum an in Bavianis diSis, an vero in Cercopthe ? 2 tarnen id certum cffe, quod ex Succacfana &> Tambas, fttus in infula Borneo, aclffrantuibique a montieohs conquifiti vendantur iis, qui littus accolunt hos vero poflefhresak rere quod m certa Simiarum vel Cercopithecorum fpecie hi lapides nafcantur adder e tf£ermi lndos quod vel ipfi ilU monticol* originem & loca natalia ho/umce lakdZnondum propè explorata haheant. SHfcitatus fum fapijfimè ab i/lis, qui lapides iftos ex Indiiscr ë. talibushoctransferunt, quonam de animali, & quibus è locis h prov niant; fedni,hilintZl'P MXP-fTl> ™?) Zie bier agter de befchryving der verfchillende bezoards, die in 'sKonings kabinet zyn.  1(58 DE NATUURLYKE HI'STORIE tuur der bezoards onderzogt heeft, denkt, dat zy beftaan uit eene ftoffe van dezelfde natuur, als die, welke zig in de gedaante van een glinfterend en gekleurd wynfteen op de tanden der herkauwende dieren vaftzet: men zal uit de befchryving, welke hy gemaakt heeft van de bezoards, waarvan wy eene zeer talryke verzameling in des Konings kabinet hebben, kunnen zien, welk het wezendlyke verfchil zy tuffchen de oofterfche en wefterfche bezoards. Dus zyn de bokken of geiten der Ooft-Indien, of de gazelles van Perfie, niet de eenige dieren, die famengroeijingen voortbrengen, waaraan men den naam van bezoard gegeeven heeft; de gems (q), en miffehien de fteenbok der Alpen; de bokken van Guinee (r) , en verfcheiden dieren van Amerika ( s ), geeven ook bezoards, en zo wy onder dezen naam alle de famengroeijingen' van dezen aart, welke men inde dieren vindt bevatten, kunnen wy verzekeren , dat de meefte viervoetige dieren , de vleefchvreetende uitgezonderd, bezoards voortbrengen, en dat 'er zelfs in de krokodillen, en in de groote flangen gevonden worden (f). Om CÖ Wy onderzogten in Grauwbunderland koomende , twee zaaken, waarvaii wy te Pofchiaro reeds eenige kundfehap gekreegen hadden: het eerfte onderzoek betrof die ballen, welke men in de maag der gemfen vindt: zy hebben de grootte van een kaatsbal, en zyn zelfs zomtyds wat grooter; de Duitfchers noemden dezelve Gemskugel, en beweeren dat zy dezelve met vrugt gebruiken kunnen gelyk de bezoard, die op dezelfde wyze in de maag van zekere Indiaanfche geiten geformeerd wordt. Voyage cTItalie, &c. par Jacob Spo.\ £? George Wheler, Lyon 1718. torn. II. pag. 377.— By Munich in een dorp, Lagrem genaamd , dat aan den voet van het gebergte ligt, liet onze geleider ons zekere ballen of bruine klompen zien van de dikte van een hoenderey of wat minder; deze ballen zyn eene foort van tederen en onvolmaakten bezoard, die in dit land gemeenlyk in de maag der rhebokken gevonden worden , hy verzekerde ons , dat zy groote kragt hadden , en dat hy dezelve dikwils aan vreemdelingen verkogt; hy fchattede hen op tien écus het ftuk. Voyages des Mifltonaires', torn. I, pag. 129. rV) In Congo en Angola, vindt men in den buik der wilde bokken, als zy oud beginnen te worden, zekere fteenen, die naar den bezoard gelyken, die der mannetjes gaan voorde befte, en worden door de Negers opgegeeven als een beproefd middel in verfcheiden ziekten byzonderlyk tegen vergift. Rift. géllér. des Voyages par Mr.TAbbé prevost, torn. F. pag. %%. (f) Accepimus a perüis venatoribus reperiri lapides bezoard in ovit/us illis peruinis cornuum expertibus, quasKicamas vacant; enim alia cernuta Taruca; vocata, &alia, quas dicuntGim- nacas) prceterea in Teuthlalmacame, qua; caprarum mediocrium paulove majori conjlant magniiudi- ne Deinde in quodam damarum genen, quas Macatlchichiltic aut Teniamacame appellant... Nee non in ibicibus, quorum bic redundat copia; ut Hijpanos & apud banc regionem frequentes eer ■ vos tacsam in quibus quoque eft lapidem, de quo prefens eft injlitutus fermo reperire: Capreas etiam cornuum expertes, quas audio pajfim reperiri apud Peruinos, ff ut fummatim dicam , vix eft eer. •uorum cnpreanmque genus ullum, in cujus ventriculo alidve internet parte , fud fponte, ex ipfis alimonice excrementis, lapis bis qui etiam in tauris vaccifque filet offendi, non paulatim concrefcat £f generetur, multis fenfim additis £f cobcerejeentibus membranulis quales funt ceeparu-n. Lied non nifi vetuftiffimis £f fenio pene confeSlis lapides bi repcriuntur; neque ubique fid certis ftatisque locis.... Variis bos lapides reperies formis £f colerihus; alios nempe candefcentest, fufcos alios , alios luteos, quofdam cinereos nigrofque £f vitri aut obfidiani lapidis modo micantes. Hos ovi, illos rotunda figura & alios triangula, &c. Nard. Ant. Recchi apud Hernand, pag. 325 £? 326 — Waffer vondt in de maag van een wilde geit, die de Spanjaards Cornera de Terra genaamd hebben, dertien bezoard fteenen van verfchillende figuuren, waarvan zommigen naar koraal geleeken, fchoon zy geheel groen waren toen hy hen ontdekte; vervolgens kree. een zy eene afchgrauwe kleur. Hifi. generale des Voyages par M. VAbbè Prevost, torn. 'jill. pag. 368. Nata. Deze Cornera de terra is niet een geit of gazelle, het is de Lama van Peru. rf) Daar is nog een andere fteen, welken men den kap-flangen-fieen noemt; hy koomt van een  VAN DE GAZELLES. l6g Om dan een juift denkbeeld van deze famengroeijingen te krvffen men o^ar verkneden kaften van maaken; rfen LïtmV^Zn^ men de dieren die dezelve voortbrengen en tev n, d» wl ^:KmS neevoedsel gadeflaaa, waardoor ^a^%^£&£3£*S aan moec toegefchreeven worden. vuunnrengzel io Vooreerft moeten de fteenen, die in de blaas of in de nieren van den menfch, en van andere dieren gevonden worden, van de MaffederVezoards 20. len anderen moeten de famengroeijingen. welke men f™».™, • j galblaas en in de lever van den menfth en' va^id^d£S v ndf nia £ bezoards befchouwd worden ; men kan dezelve iigtelyk onderftheiden M hunne kleur, hgtheid, brandbaarheid, en daarenboven ^n Tnkt fJor meerd by laagen rondom een pit, gelyk de bezoards. * ê 30. 1 en derden zyn de kluwens of hairball°n wiw m„„ j-i ., . de maag der dieren/en byzonderlyk teSSMÏ'dS waare bezoards; die kluwens, welken men evragopiles noemt kTtÏ' g binnen uit hair, 't welk het dier, zig lekkende? heeft doorgem^ofuk harde wortels , welken hy ingeflaagen, maar niet heeft kunnen 'vertee ren ; en uitwendig zyn zy meeft al belegd met eene lyinagrjTSfSf heid, vry gelyk aan die der bezoards: dus hebben deze ballfn niet van d£ bezoard dan die uitwendige laag, en het eerfte gezigt is genoeg om de eene van de andere te onderfcheiden s^^-b 3um ae eene de Meivarkens in Icalie (,), ftS nïe^dan e^rTpt ™onPX ofe' ren der heetfte landen daarentegen geeven nier dan kL" j n , c (V) derhinoceros, de bokken», df^STaJiSÖ,.1^ de lama van Peru, enz. brengen allen, in plaats van egaeroniles wS™h' 50. De bezoards, waaraan men de meefte g-oede hnpA^r-u^ den gevonden of onderfteld heeft, zyn dl ÖdS^ £Sgj foort van Hangen wordt niet dan op de kutten va!i Meündf TvLt, em hoende/ey Deze koomen door middel der Portugeefche mat oozen en fÖW^dlr^V60 5? def,Ve be" Voyage de Tavernier, torn. IF pa« 8c7?! ™tv 1 ^ambique koomen. fjil l!nde bezoards, die in' des Konin^btetTevo^dento dei/^ * ver- w6 de "00ten °P de voorgaande bladzyden van dit deel. ' zonC2nWy h£bben egagr°Pile geV0Dden in een **elvarken, ons in r752 van Rome ge- (V) Zie de befchryving van dat gedeelte van het kahinpf v „,„n u ., • , olyfant en den rhinoceros, in 't XI deel é^Si^Thfi!^ heeft tot den XII Deel. Y  I?0 DE NATUURLYKE HISTORIE „elvk wy gezegd hebben, koomen van de geiten , de gazelles, de fcha«g n li ?m op de hooge gebergten van Afia onthouden; de bezoards van ?enè mindere hoedanigheid, en welken men wefterlyke noemt koomen Sn dXias en de paeos, die alleenlyk m de gebergten van Zuid - Amerika I ïonden worden. Eindelyk de geiten en de gazelles van Afrika geeven ook bezoards, maar die zo goed niet zyn als die van Aha. Uit alle deze ftu ken kan men beiluiten , dat in *t algemeen de bezoards niet anders zyn,dan het overfehot van plantvoedzel t welk in de vleefchvreetende dieren niet gevonden wordt, en enkel plaats heeft by hen, die xvelke z£ met planten voeden; dat, gelyk het gras en de kruiden in de geSten van Zuid-Afia fterker en verhevener van fappen zyn , dan m eenig ander gedeelte van de wereld , de bezoards, die daar de overblyfzels of het ovfrfchot van zyn, ook meer kragt moeten hebben dan alle de andere; da dus ook in Amerika, alwaar de hitte minder is, het gras en de kruiden der bergen ook minder kragt hebben, en derhalven de bezoards die daar van voortkoomen, van mindere hoedanigheid moeten zyn dan de eerfte: Fn dit eindelyk in Europa, alwaar het gras en de krulden zwak en flauw zyn en in alle de vlakten der beide werelden, alwaar zy grof zyn, geen bezoards maa? flegts egagropües voortgebragt worden, die niets bevatten dan hair of wortels en al te harde draaden, welken het dier niet heeft kunnen verteeren.  la Gazelle.   BESCHRYVING VAN DE GAZELLE. 1?ï BESCHRTFING FAN DE GAZELLE. De Gazelle (P/. XXV) is een herkaauwend dier van de grootte van een rhebok , zy gelykt ook zeer veel naar dat dier door de afmeetingen des lighaams, maar zy verfchik daar geheel en al van door de hoornen (PL XXXIII, flg. i ) ; maar in plaats van maffif te zyn, gelyk het gewei van het hert, van het rendier, van den rhebok, enz. hebben zy eene holligheid, gelyk de hoornen van den Hier, van den ram, van den bok, enz.; zy zyn zwartagtig, op een kleinen afftand boven de oogen geplaatft, en naar agteren en naar beneden gekromd, behalven aan hun eind, hetwelk fchuinfch naar voren en naar binnen geboogen is; zy hebben dertien of veertien uitfleekende ringen, de eerften gaan geheel rondom den hoorn en laaten weinig afftand tuffchen den anderen over, de anderen ftaan verder af en trekken zig niet over de agterfte zyde uit ; '/y ftaan onk fehuinfch , laagér zittende op den voorkant dan op de zyden van den hoorn; zommige van die ringen maaken eene krullyn uit, dezelve eindigt met haare beide einden aan regelmaatige ringen, die door die vereeniging gevorkt fchynen; het eind van den hoorn is glad, en daar loopen over het overige van deszelfs uitgeftrektheid kleine flreepjes in delengte, die hoorns hebben ten naaften by dezelfde lengte als de kop aan twee geraamtens van deze dieren, die in het kabinet van den Koning zyn , en waarvan het een in Syrië van de weeke deelen ontbloot is. Het vel van de gazelle, waarvan dit geraamte genoomen is, is ook aan het kabinet gezonden; het bovenft van het neusbeen , en het voorhoofd hebben eene roffe kleur met eene zwarte vlak in het midden, daar loopt aan elke zyde van het neusbeen eene witte ftreep met eenige tinten rosagtig, die zig van de neusgaten tot aan de oogen uitftrekken; men ziet onder die ftreep eene andere ftreep van eene roffe kleur , met eenige tinten zwartagtig ; daar zit een vlak van een rosagtig wit agter het oog, en drie ftreepen, die in de lengte loopen, op den binnenkant der ooren door witte hairen gemaakt; de buitenkant der ooren en het overige van den kop, met uitzondering van het benedenft des onderften kaakbeens , het agterft en de zyden van den hals, den rug, het kruis, de zyden des lighaams, de fchouders, de dyen, de buitenkant van den voorarm en van het eigenlyk gezegde been, de pypen en de voeten , zyn van eene meer of min donkere vaale kleur, en op verfcheiden plaatfen met ros of bruin getint ; daar zit eenig mengzel van die laatite kleur op het lyf, en eene breede byna geheel bruine ftreep, die zig over de zyden van het lighaam uitftrekt van den fchouder tot op den dye; de buitenkant van den voorarm en de pypen der vier pooten zyn ros, met uitzondering van den binnenkant der pypen van de voorfte pooten, die Y 2  i72 DE NATUUR LYLE HISTORIE van eens zeer heldere vaale kleur zyn; het agterft der koeten en de kroon hebben eene donker bruine kleur, het benedenft des onderften kaakbeens, het voorfte van d.n hals, de borft, de buik, de billen, de binnenkant van d^n voorarm en van het been, zyn wit; daar zit boven den yooriten fcant der pvpen van de voorfte pooten, een weinig onder den knie, een bosje hairen die naar beneden liggen, die langer, digter en flyver zyn dan de anderen ; deze borftels zyn bruin, maar als'men dezelve van een ichmit.ziet men dat de hairen, die bedekt waren, eene vaale of witte kleur hebben: de gazelle heeft voor elk oog een traanput, gelyk het hert. . _ . Men heeft ook eene jonge gazelle, die in wyngeefl bewaard is, uit byne aan het kabinet gezonden; derzelver afmeetingen worden in de volgende tafel opgegeeven; de hoorns zyn nog niet gevormd, maar men voelt op het voorhoofd knobbels, die derzelver oorfprong aanwyzen ; daar zit voor elke oogput eene zeer duidelyke traanput, welker mond drie of vier lynen langis, en in de gedaante van een halve maan tegen den rand van de oogput geplaatft zit. Het hair van den kop heeft tinten vaal, ros- en witagtig; als men die gazelle vergelykt met het vel,dat ik befchreeyen heb,ziet men duidelyk aan de kleine gazelle, de voetfpooren der rnfle ftreep van het midden d»s neusbeens, van de witte ftreep, en van de ftreep van de zyden des neusbeen* uit ros en zwartagtig te zamen gefield, en wordt men het wit onder het oog gewaar; de drie in de lengte loopende ftreepen, door de hairen gemaakt zyn reeds zeer duidelyk getekend op den binnenkant van het oor; de randen' van die zyde zyn ook met hairen bedekt; de buitenkant van het oor en alle de deelen, die eene vaale kleur hebben by de volvvaffen gazelle, hebben ten naaften by dezelfde kleur byde jonge gazelle, waarvan wy hier fpreeken maar dezelve heeft flegts eene witagtige of zeer hgte vaale kleur op die d-el'en die wit zyn by de andere; daar zit zwartagtig bruin op de zyden van het lighaam, op de kroon, tegen de hoeven en op het bovengemeld bosje hair, dat reeds volkoomen gevormd was. Ik heb op den buik llegts twee tepels {AB, Pl. XXVI, fig. i) gezien, die op vier duimen afftands van den aars (C) en digt by eikanderen geplaatft waren; maar ik heb den afftand niet duidelyk kunnen opmaaken, die tuffchen beiden plaats hadt, omdat de buik op die plaats geopend was;daar zit in de liezen aan wederszyden van eiken tepel een zak {DE), die geopend zynde omtrent tien lynen middellyns aan zyn ingang heeft ; dezelve ftrekt zig agterwaards uit, en heeft zeven lynen diepte {EF, men ziet den bodem F, om dat deze zak doorgefneeden is)de onderfte wanden van elk dezer zakken worden door eene verdubbeling van het vel gemaakt, gelyk de zak van de wyfjes Sarigue; maar die van- de gazelles fchynen geene betrekking te hebben op de eerftgebooren jongen, gelyk die van de fangue, fchoon de tepels op derzelver randen geplaatft zyn; ik heb op derzelver bodem een weinig vogt gevonden, dat van eene vetagtige zelfftandigheid en witagtig van kleur was. Dl tweede regels ( GH, PL XXVI, fig. i ) der vingeren van de gazelle zitten flegts met hunne agterfte zyden aan malkanderen vaft, die door het      voeten , duimen, lynen. BESCHRYVING VAN DE GAZELLE. m vel vereenigd zyn; het onderft gedeelte (IK) der eerfte regelen zit ook niet vafter; maar ter plaatfe (L) van de geleeding der tweede met de derde regelen zit 'er een tuflchenfchot (L), dat door het vel gemaakt wordt, dat de beide vingeren aan malkanderen hegt; dit tuflchenfchot eindigt eene'holligheid , die tuffchen de tweede regelen der vingeren, en tuffchen het onderft gedeelte der eerfte bevat is; dat maakzel der voeten van de gazelle is my voorgekoomen weinig verfchillend te zyn van den voet van het fchaap C/% 2) > en van andere dieren met gevingerde pooten ; als men de hoeven (AB) van een fchaap van een fcheidt, ziet men het dwarfche tuflchenfchot (C), dat boven de hoeven zit, en de holligheid (D), die boven het tuflchenfchot gevonden wordt. Lengte van het geheele lighaam, in eene regte lyn geu^or,, van het eind van den fmoel tot aan den aars . Lengte van den kop, van het eind van den fmoel tot aan het agterhoofd ... . Omtrek van den fmoel, agter de neusgaten gemeeten Omtrek van den bek ..... Afftand tuffchen de neusgaten om laag Lengte van het oog, van den eenen hoek tot den anderen . Afftand tuffchen de beide oogleden, wanneer zy open zyn Afftand tuffchen den voorften hoek en het eind der lippen Afftand tuffchen den agterften hoek en het oor Afftand tuffchen de voorfte hoeken der oogen, in eene regte lyn gemeeten . . . ... Dezelfde afftand over de kromte van het neusbeen Omtrek van den kop voor de hoornen . ••" *'. Lengte der ooren .... Breedte van derzelver bafis, over de buitenfte kromte gemee. ten Afftand tuffchen de beide ooren, om laag gemeeten Lengte van den hals . , ; Omtrek by den kop ..... Omtrek by de fchouders ... Hoogte . • .... Omtrek van het lighaam, agter de voorpooten Lengte van den ftomp van den ftaart Omtrek aan zyn begin .... Lengte van den arm, van den elleboog tot aan den knie » Omtrek op de dikfte plaats . ... Omtrek van den knie .... Lengte van den pyp . Omtrek op de dunfte plaats . , f # Omtrek van den kogel ... Lengte van den koot Omtrek van den koot .... Omtrek van de kroon .... Hoogte, van het onderft van den voet tot aan den knie Afftand, van den elleboog tot onder aan den voet Lengte van den dye, van den kniefchyf tot aan de waade * , Y3 i. 8. o. o- 4. 10. o. 4. 5. o. 3. o. o. o. a. 0. o. 9. o. o. 6. o. 2. 3. o. 1. 3. o. I. 9. O. 2. 2. O. 8. 7. o- 3- o. O. 2. 9. o. 1. 6. O. 4. 2. o. 5. 9. 0. 6. 6. O. 2. I. 1. I. 6. O. 2. 6. o. 1. 8. o. 4. IO. O. 3. O. o. 3. O. o. 4. 10. o. 1. 6. o. 2. 9, o. 1. 4. O. I. II. O. 2. 4. O. 7. 2. o. 11. 8. o. 6. 8.  .174 DE NATUURLYKE HISTORIE Lengte van den pyp, van de waade tot aan den kogel Omtrek Lengte der fpoorgezwellen i * Hoogte der hoeven Lengte, van den voorhoef tot aan den hiel aan de voorfte voeten ... . • Lengte aan de agterfte voeten Breedte der beide hoeven, te zamen genoomen aan de voorfte voeten ..... Breedte aan de agterfte voeten Omtrek der beide hoeven te zamen genoömen aan de voorfte voeten . . ... Omtrek aan de agterfte voeten .... Ik heb het geraamte van de gazelle (Pl. XXFII) met die van den bok, van den gemsbok, en van den rhebok vergeleeken ) de kop (PL XXXIII, fig. i) heeft de meefte overeenkom!! met dien van den rhebok , voornamelyk daarin,dat! 'er diepe indrukzels onder de oogputten zitten;dat het voorhoofdsbeen minder verheven is, en dat de hoek, welken de takken van het onderft kaakbeen maaken , fcherper is ; maar de opening der neusgaten is grooter dan by den rhebok, en even groot als by den bok en by den gemsbok. De gazelle heeft twee-en-dertig tanden, gelyk de rhebok, de bok en de gemsbok , enz. agt fnytanden in het onderft kaakbeen en zes baktanden aan elke zyde der beide kaakbeenderen; de twee laatfte fnytanden zyn, gelyk by den rhebok, naar evenredigheid veel kleiner dan by den bok en by den gemsbok. Het doornagtig uitfteekzel des tweeden wervelbeens gelykt meer naar dat van den rhebok,dan naar dat van den bok, en wel daarin, dat het zig minder voorwaards uitftrekt en minder verheven is; de doornagtige uitfteekzels der drie volgende wervelbeenderen hebben ook , gelyk die van den rhebok , minder hoogte dan by den kop; zy zyn uitgehold over het midden van hun bovenft gedeelte, en byna in twee takken gefcheiden, het geen noch by den rhebok, noch by den bok, enz. gevonden wordt. De gazelle heeft dertien wervelbeenderen in den rug en dertien ribben aan elke zyde , agt waare en vyf valfche, en zes ftukken aan het bbrftbeen, gelyk de bok, de rhebok , enz. van twee geraamten van gazellen, welke ik befchomvd heb, heeft het een zes, en het ander flegts vyf wervelbeenderen in de lendenen; het is my evenwel niet voorgekoomen dat een eenige wervelbeen in het geraamte verlooren was; zy hebben allen hunne natuurlyke banden, behalven het laatfte, dat van hetheiligbeen is losgegaan, maar dat daar zo juift op paft, dat het wezendlyk dat van het laatfte wervelbeen der lendenen moet zyn, fchoon het flegts het vyfdezy; want zo hetzelve flegts op op één na het laatfte inhetleevend dier geweeft ware, zouden deszelfs geleeden de vlakken zeer verre van die van het heiligbeen afftaan in het geraamte; indien dat het daarentegen, gelyk ik vermoed, alle zyne wervelbeen- voeten , duimen, lynen. o. 6 '5. o. 1. 8. o. o. 6. o. o. 11. o. 1. 3- o. 1. 3. o. o. 9. o. o. 8. O. 3. 6- o. 3. 4-  BESCHRYVING VAN DE GAZELLE. i?s deren voor de lendenen volkomen heeft, verfchik derzelver getsl van vyf tot zes by de gazelle, gelyk by het paard (a). Daar zitten vier valfche wervelbeenderen in den Haart. Het fchouderbeen heeft, gelyk dat van den rhebok, op het voorfte van deszelfs middeift bovenft gedeelte , een uitfteekzel, dat niet op dat van den bok zit. Voor het overige verfchillen de beenderen van de gazelle weinig van die van den rhebok, van den bok, enz. behalven door de evenredigheden van derzelver vormen ; de afmeetingen, die in de volgende tafel worden opgegeeven, zullen een denkbeeld van die verfchillen geeven, indien men ze met de afmeetingen der beenderen van die andere dieren vergelykt. Lengte van den kof>, «an w P.nH AP* hovenften kaakbeens tot aan de tuffchenwydte der hoornen Breedte van den fmoel Breedte van den kop, ter plaatfe van de oogputten : Lengte van het onderfte kaakbesn, van het eind der fnytanden af tot aan de.kromte van deszelfs takken Afftand tuffchen de oogputten »en de opening der neusgaten Lengte van die opening Breedte .... Lengte der eigenlyke neusbeenderen . , Breedte . , 4 Breedte der oogputten , ^ Hoogte . , . Lengte der hoornen Omtrek aan de bafis . . . Breedte van het gat des eerften wervelbeens, van boven naar beneden Lengte van de eene zyde tot de andere . Lengte van het lighaam des tweeden wervelbeens , Hoogte van het doornagtig uitfteekzel , Breedte . . . Lengte van de negende rib, die de langfte is . Breedte van de breedfte rib . . . Lengte van het borftbeen . ; Lengte van het zydelingfch uitfteekzel des vyfden wervelbeens van de lendenen, dat het langfte is Lengte des lighaams, van op één na het laatfte wervelbeen Lengte van het heiligbeen . # , Breedte van het voorfte gedeelte . . ; Breedte van het agterfte gedeelte Lengte van het eerfte valfche wervelbeen van den ftaart, dat het langfte is Hoogte des heupbeens, van het middelde der panswyze holligheid tot boven het been Breedte van het bekken Qa'j Zie deel IV van dit werk, bladz, 171. voeten, duimen, lynen. v- 9. o. o: 7. °* 3- 3- °- 7- o. °- r. 8. o. 2. 2. 0. o. lof. o. 1. II. D. O. 6§. P. I. 4. O. I. 3. o. 7. I. O. 4. 2. O. O. ƒ. o. o. 8. o. 1. ir. o. o. 7. O. 2. 3. o. 7. 6. o. o. 6. o. 8. 0. o- 1. 4. O. O. 11. O. 2- 4. O. 2. 4. O. O. 9. o. o. 7ï. o. 3. 6. Q. a. ^  i7o DE NATUURLYKE HISTORIE Hoogte Lengte van het fchouderblad Lengte van deszelfs bafis . j . Lengte van het fchouderbeen ♦ . , ' Omtrek op de dunfte plaats . , , Lengce van de ellepyp . j , Hoogte van den elleboogsknokkel Lengte van het Itraalbeen . . Breedte van het midden des beens Lengte van het dyebeen Omtrek van het midden des beens Lengce der kniefchyven . . , Breedte . , , Dikte . . , Lengte van het fcheenbeen Omtrek vau net miaaen aes ueeus • . . Hoogte van de voorhand . . Lengte van het hielbeen Lengce der pypen van de voorfte pooten Breedte van het midden des beens . Lengte van de pypen der agterfte pooten Breedte van het midden des beens Lengte van de beenderen uit de eerfte regelen uit de vingeren der voorfte voeten Lengte van de beenderen der tweede regelen Lengte van de beenderen der derde regelen , voeten, duimen, lynen. O 2. 6. o. J. O. O. 2. 6. o. 4. II. o. 1. 8. o. 6. 9, o. 1. 1. O. J. «5. o o. 6f, o. 6. 2. o. 1. 9. o. o. ir. o. o. 8. o. o. 5. 7- 7. °- I. 8. °« o. 7. o- 2. 1. o. 5. 10. °' 5' o. 5. 11. 0 o. 5. O. 2. 6. O. O. 9. O. I. I.   LE KEVEL.  BESCHRYVING VAN DEN KEVEL. ?77 BBSCHRTVING VAN DEN KEVEL. ,r i / pi YYVrm is een weinig kleiner clan de gazelle, hy heeft en platter op ge zyden, jan^r J°P[ dken hoorn, en de drie ove- heb hadden 'er twee fleSts/c^rt^n/'"^ L^verio-e gelyken deze hoornen ngen zeven-tien agt-tièn of ^Sal niet kunnen be- alle naar die van de gazel e ^^f^^, d was opgezet geweeft; het midfehryvendan naar een vel da^^*ooryde hoornen, hadden eene roffe den'des- neusbeensen.he-^^JZsbecn eene witte ftreep , die zig kleur, daar liep ^^.^Tdie witte ftreep zat eene andere met ros boven het oog uitftrekte, pnacr tQt aan dm _ en zwartagtig vermengd die >an den no , boord . het ften hoek van het °0^^^gud hadt eene gemengde kleur, uit ros agterft gedeelte van het bovenit oog & ^ den yan het el zwartagtig eene ligt vïale kleur, over het neusbeen; de buitenkant aer oo van eene witte kleur op grootft gedeelte van de zelfs mg^^^ in het 00r drie fmalle ftreepen buitenkant van ^J^'^^^;^ die door kleine witte hairen gepen, die de lengte van .he t oor • £ van den kop, behalven Wmd wierden, gelyk by de gazelle, net o * het bovenft en de het benedenft des fehouder, de dye, de buizyden van het^kruis dezyden'en ^ £ ^ d tenkant van den V°X 'nen en van de vier voeten, hadden eene vaale voorkant van de voorfte WffJ^^vvx eene ftreep langs de zyden des kleur,die ro^^ff; den hals, en op de pypen en de lighaams, en zeer heMei °p ae v benedenft van het onderft kaaka|terfte voeten; ^ wjs^, n ^ van den oorarm en been , de borft, de de billen ^ daar ^ op van het been, h* pypen van de agterfte pooten, een het bovenft van den vooiften kant .a£ dat van de gazelle, de weinig onder den knie, een bosje h^, gejy* ^ ev£nredigheid ^fet^de^ in{etal,;maakzel en gedaante ïn deze beide dieren. voeten, duimen, lynen. T «ne van het geheele lighaam in eene regte lyn gemeeten, ' begin der hoornen • * . o. 3- °- XII D"1-  DE NATUURLYKE HISTORI Afftand tuffchen de beide oogleden, als dezelve open zyn Afftand tuffchen den voorften hoek en het eind der lippen Afftand tuffchen den agterften hoek en het oor Afftand tuffchen de voorfte hoeken der oogen.in eene reete h gemeeten . # ° Dezelfde afftand over de kromte van het neusbeen Omtrek van den kop voor de hoornen . Lengte der ooren ... *. Lengte der bafis, over de buitenfte kromte gemeeten Amand tuffchen de ooren en de hoornen Afftand tuffchen de beide ooren, om laag gemeeten Lengte van den ftomp van den ftaart Omtrek van den knie , t * Lengte van den pyp , * Omtrek op de dunfte plaats . * Omtrek van den kogel * s * Lengte van den koot , # * Omtrek van den koot . ' Hoogte, van het onderft van den voet tot aan den knie " Lengte van den pyp, van de waade tot aan den kogel Omtrek . . ö * Hoogte van de hoeven der voorfte voeten * Hoogte van de hoeven der agterfte voeten L ft f voeler! ^ voorhoef af tot aan den toe. aan de voorLengte aan de agterfte voeten voeten , duimen , lynen. o. o. 71. °- 3- 7- O. I. 10. n o. 2. 3. o. 2. 9. o. 11. 2. o. 4. 5. °- 3- 3- O. 2. O. o. 1. 8. o. j. o. o. 3» o. O. 6. 2> O. I. IO. O. 2. 7. O. I. 6. O. I. n. o. 8. 5. O. 8. 3. O. 2. O. °' J' 3« O' o. ïT: O. I. lo. °- 5.   LA COHINE  BESCHRYVING VAN DE KORINE. 179 BESCHRYVING VAN DE KORINE. T> Korine (Pl XXIX) verfchik van de gazelle en van den kevel, door het maakzel der hoornen en door het hair, dat een weinig meer lengte heeft, maar zy gelykt volkomen naar deze twee dieren door haare kleuren; deze gelykems is zo groot tuffchen deze dieren, dat men geneigd zoude zyn om te denken, dat zy van dezelfde foort zyn: fchoon ik niet dan opgezeTte vellen yan den kevel en van de korine gezien heb, fchynt het my toe! dat! zo er eenige verfchillen in de evenredigheden des lighaams plaats hebben deze niet dan zeer gering moeten zyn; deze drie dieren hebben zeer dunne pooten, lange ooren, een korten ftaart, witte ftreepen op den buitenkanfder ooren borftels aan de voorfte pooten , drie roffe of zwai4rige,Tn weJ v^hfeSrhP hf\neUsbeeii> enz' ï nwr daar beftaan zefr diTdelyke verfchillen tuffchen de hoornen, voornamelyk, tuffchen die van de korine • t'fllT ernredl5heid dunm>r d** de h°°™* van de gazeTen van den kevel, en hunne ringen zyn veel kleiner 6 De hoornen (Pl. XXXIU, fig. 3 ) van de korine hebben eene kromte naar agteren en naar omlaag; daar zyn 'er die ook een weinig naar binnen geboogen zyn me hun eind (AA, fig. 4), maar het fchynt dat dit flegts by toeval zy ; gelyk zy dun zyn, gebeurt het, dat zy in gen buigen, of dat zy aan het eind afbreeken, m dit laatfte geval fs deen korter dan de ander ,en door eene foort van eelt geëmdSdl^eb^ koppen van korinen gezien, waarvan de hoornen (fig. 3 ) flegts zeer onduidelyke en ongelykeringen hadden; dezelve waren fmal en zftui digt op een aan het onderft gedeelte van den hoorn,maar breeder, en zaten vf rde? van malkanderen aan het bovenft gedeelte; de ringen der hoornen vin een derden kop (fig4),waren grooter en meeftendeels op groote afftanden geplaatft De Hr. Adanson heeft my eenen hoorn (fig. 5) vertoond welken hy uit Senegal heeft medegebragt, en die aan zyn onderft g^eeltè flegts vyf ringen heeft en eenige oneffenheden over het geheele overig gedeelte zyner lengte; deze kleine verfchillen beletten my evenwel niet tf delZmèn kUmeneZe ™ VankoHnen van verfchillende kunnen of ou- Lengte van het geheele lighaam, in eene regte lyn gemeeten, van het eind van den fmoel tot aan den aars Lengte van den kop, van het eind van den fmoel tot aan het begin der hoornen Omtrek van den bek Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen' Aen i £Cuen ^ beide 00gleden, wanneer zy open zyn Afftand tuffchen den voorften hoek en het eind der lippen Z 2 voeten, duimen, lynen. 2. 2. 6. o. 4. 3. °- 2. 10. °- °. {& o- o. f. °- 3- 2.  i8o DE NATUURLYKE HISTORIE voeten , duimen, lynen, o. I. 9- O. 2. O. O. 2. 3. O. IO. 3. o. 4. 3. O 2. 10. O. I. 4. o. 1. 7. O. 4. O. O. 2. 9. o. 5- 3- o. I. 6. O. 2. y. o. 1. 3. o. 1. 8. o. 8. o. o. 7. 3. o. 1. 6". o. 1» 4' o. l. 1. o. 1. 8. o. 1. 4. Afftand tuffchen den agterften hoek en het oor Afftand tuffchen de voorfte hoeken der oogen, in eene regte lyn gemeeten Dezelfde afftand , over de kromte van het neusbeen gemeeten Omtrek van den kop voor de hoornen Lengte der ooren • Lengte van de bafis, over de buicenfte kromte gemeeten Afftand tuffchen de ooren en de hoornen Afftand tuffchen de beide ooren omlaag gemeeten Lengte van den ftomp van den ftaart » Omtrek van den knie . • • Lengte van den pyp • » • Omtrek op de dunfte plaats Omtrek van den kogel . ... Lengte van den koot .. . Omtrek van den koot . • ♦ Hoogte, van het onderft van den voet tot aan de knie Lengte van den pyp, van de waade tot aan den kogel Omtrek . . • Hoogte der hoeven van de voorfte voeten Hoogte der hoeven van de agterfte voeten Lengte, van den voorhoef af tot aan den hiel toe, aan de voorfte voeten Lengte aan de agterfte voeten . • De korine,die op (Pl. XXIX) ftaat afgebeeld, heeft eenigen tyd geleefd in het Park van Saint-Cloud; Z.D. H., de Hertog vanOrleans, hadt de goedheid ons toe te ftaan dezelve uit te tekenen; aldaar geftorven zynde , wierdt zy ontleed door den Hr. Guettard, Geneesheer, Botanift van Z. D. H. den Hertog van Orleans, en Lid van de Koninglyke Akademie der Weetenfchappen,die wel zo goed heeft willen zyn, om my die tekeningen mede te deelen, welke hy van verfcheiden deelen van deze korine hadt laaten maaken, en vryheid te geeven daar eene kopy van te neemen; Ik heb 'er twee van doen natekenen, die de maagen der korine van buiten (Pl. XXX) en van binnen (Pl. XXXI) vertoonen, men onderfcheidt daar de vier maagen van dit dier op; den pens (ABCD, Pl. XXX ), de muts (E) den boekenpens (F) en de lebbe (G); de pens heeft llegts twee bolrondheden (CD); ten dien opzigte gelykt dezelve meer naar den pens van den os, van den ram en van den bok, dan naar dien van het hert, van het damhert en van den rhebok, die drie bolrondheden heeft; die boekenpens ( F) is zeer klein in vergelyking van de andere maagen ; de kentekenen van elke maag ftaan op (Pl. XXXI) uitgedrukt, men ziet daar de tepels (A B C) van den pens, het netwerk (D) van den muts, de bladen (E) van de derde maag en de plooien (FG) van de lebbe, en het fchynt dat deze plooien en de bladen naar evenredigheid kleiner zyn, dan by de meefte herkaauwende dieren. , j Het geraamte van de korine (Pl. XXXII), dat in het Kabinet bewaard wordt, heeft flegts twaalf ribben, agt waare en vier valfche, en vyf wer-      BESCHRYVING VAN DE KORINE. l8l velbeenderen in de lendenen; maar tuffchen het laatfte wervelbeen van den rug, en het eerfte der lendenen, zitten nog twee wervelbeenderen, aan welke men zeer duidelyk de vakken van derzelver geleedingen gewaarwordt, die in dit geraamte ontbreeken; de wervelbeenderen zyn flegtl aan de zamenvoegmgen van derzelver uitfteekzelen gefcheidc-n, en het is my niet voorgekoomen.datmen in de ruggeflreng wervelbeenderen ingevoegd heeft dieniet tot dit geraamte behooren; daar zitten vier valfche wervelbeenderen aan het heiligbeen, en agt aan den ftaart, maar de laatfte zyn weggeraakt: de beenderen der pypen zyn naar evenredigheid langer, dan die van de gazelle. ° Lengte van den kop, van het eind des bovenften kaakbeens tot V°eten' duime"! 'ynen' aan de tulTchen ruimte der hoornen Breedte van den kop, ter plaatfe der oogputten " o" ^' o' Lengte des onderlten kaakbeens , van het eind des onderften 2' kaakbeens af tot aan de kromte van deszelfs takken Afftand tuffchen de oogputten en de opening der neusgaten n 7' Lengte der eigenlyke neusheenderen 4- Breedte ' .w . . °- 1- J. Breedte der oogputten . o. o. 41. Hoogte ... • o. 1. 2f> Lengte der hoornen . °* I. ri. Omtrek aan derzelver bafis . °* 5- 9- Breedte van het gat des eerften wervelbeens van boven naar °' *' ** beneden ... Lengte van de eene zyde naar de andere * ." °' °' 5- Lengte van het lighaam des tweeden wervelbeens °' °' 8* Hoogte van het doornagtig uitfteekzel °' lm J- Breedte . . * O. o. 41. Lengte der negende rib, die de langfte is °' J' 6- Breedte van de breedfte rib , • o. 7. Q. Lengte van het borftbeen . • o. o. jj. Lengte van het zydelingfch uitfteekzel des vyfden wervelbeen. °* 6' dat het langfte is . . 3 ^vciuccus, Lengte des lighaams op een na het laatfte wervelbeen der* len °' ** 3> denen ... cu" Lengte van het heiligbeen . " °- o. iof. Breedte van deszelfs voorfte gedeelte °' 2 °- Breedte van het agterft gedeelte °- *• n. Lengte van het eerfte valfche Wervelbeen van dén ftaart' dat °' °' IO' het langfte is . 5 1 Hoogte van het heupbeen, van hét midden der panswyze hol- °' °' 7' hgheid tot boven aan het been . *™"»v»y«: uw Breedte van het bekken ' °* 2- 10. Hoogte . • • °« J. 8. Lengte van het fchouderblad . ' • 0. -3. 8. Lengte van deszelfs bafis . * • °* 3» Jl. Lengte van het fchouderbeen " °' *• 2. Omtrek op de dunfte plaats * ' o. 4. Q> LeDgte van den ellepyp * • • °- 1. 0". ■ • ■ o. «. 0.  18» DE NATUURLYKE HIST O R TE Hoogte van den elleboogsknokkel Lengte van het ftraalbeen Breedte van het midden des beens Lengte van het dyebeen » Omtrek van het midden des beens Lengte der kniefchyven Breedte ♦ Dikte . • Lengte van het fcheenbeen ♦ Omtrek van het midden des beens Hoogte van de voorhand T engte van het hielbeen Lengte van de pypen der voorfte pooten Breedte van het midden des beens Lengte van de pypen der agterfte pooten Breedte van het midden des beens T engte der beenderen van de eerfte regelen T pnete der beenderen van de tweede regelen Lengte der beenderen van de derde regelen , voeten , duimen, lynen. L o. r. r. 6 • O. 4. w. i\ o. o. j. , o. 5. 2. , , O. I. 6. o. o. p- o. o. 7. o. o. 6. o. 6. 8. o. i. j. , .0.0. 51. o. I. 9. o. 5. 4- , o. o. 4. o. 5- 10. . o. o. 4. . o. 1. 2. o. o. 8. .* . o. o. 9.          2*6. XXXVI. le Nanguer   BESCHRYVING VAN DEN KOB. l8, BESCHRTV1NG VAN HET HOOFD VAN DEN KOB, EN VAN DE HOORNEN VAN DEN KOBA. Het hoofd van den Kop (Pl. XXXIV, fig. i) * 0ns medegedeeld, door den Heer Adanson , die hetzelve uit Senegal hadt medegebragt onder den naam van kleine bruine koe ; hetzelve is van alle weeke deelen ontbloot, en heeft veel overeenkomft met die van de gazelle van den ke vel en van de korine door het maakzel des voorhoofdsbeen, maar het verfchik daarin van de koppen dier dieren, dat zyn fmoel langer is, en dat 'er geen indrukzel voor de oogputten ter plaats van de traankuilên zit het geen moet doen vermoeden, dat de kop geene traankuilên heeft; daar loopen over deszelfs hoornen, gelyk ook over die van de gazelle, en van den kevel, ftreepen in delengte en ringen in de dwarfchte, maar de ringen loopen fchumer, veel laager op het voorft dan op de zyden van den hoorn geplaatft zynde; men befpeurt van agteren flegts voetfpooren van eenigen dier ringen ; by het uitgaan van het voorhoofdsbeen ftrekken die hoorns zig fchmnfch naar agteren en naar buiten uit; vervolgens krommen zy zig naar binnen, en buigen zig naar om hoog met hun bovenft gedeelte • die van den kob, uit Senegal medegebragt, zyn byna rond, zy hebben 'byna dertien duimen lengte over derzelver kromte, en hebben vyf duimen en een halven omtreks aan de bafis; zy ftaan aan hunne bafis agt lynen van elkanderen af, in het midden byna vyf duimen, en twee duimen vier lynen aan hun eind; het eind des bovenften kaakbeens en het linker gedeelte des onderften ontbreeken aan dezen kop, maar daar is genoeg van overgebleeven om te doen zien, dat dezelve zeven duimen en een halven lengte hadt, van het voorfte gedeelte des onderften kaakbeens af tot aan het begin der hoornen toe gemeeten , en agt duimen agt lynen tot aan het agterhoofd • de" grootfte breedte van den kop is van drie duimen agt lynen ter plaatfe' van de oogputten, die eenen duim zeven lynen middellyns heeft. Men ziet op de Boekery van St. Vicfor hoorns van een Koba (Pl XXXIV, fig. 2), die langer en meer naar omhoog geboogen zyn, dan dié van den kop, welken de Heer Adanson uit Senegal heeft medegebragt• zy zyn plat op den buitenkant van derzelver onderft gedeelte , zy zyn anderhalven voet lang, volgens hunne kromte gemeeten, en hebben vyf duimen negen lynen omtreks,aan de bafis gemeeten; voor het overige gelyken zy naar die van den kob*  i84 DE NATUURLYKE HISTORIE Lengte des lighaams, van 't eind van den fnuit tot aan 't begin van den ftaart ' . Hoogte van het voorftel Hoogte van het agterrtel • " ; Lengte van het hoofd, van het einde van den fnuit tot aan de bafis der hoornen Lengte der hoornen Lengte der ooren Lengte van den ftaart . (*) Door den Hoogleeraar Al lam and, te Leyden. 3. 6. o. 2. 5. 6. 2. 7- 3- o. 7. o. o. 10. o. o. 6. 2. o. 6. o. B E- De Nederlanders van de Kaap de Goede-hoop geven dezen naam van Bofchbok aan een zeer bevallige gazelle. Ik heb die benaming behouden omdat het inderdaad in de boffchen is, dat men dit dier vindt waarvan' men de af beelding in de (PL XXXp*)j£b kan. Zyne hoornen hebben eenige overeenkomft met die van den Ritbok; zy zyn voorwaaros eerigt en gekromd, maar zo flauw, dat men het nauwelyks kan bemerken : bvaldien 'er egter geen ander dan dk verichil in de kromming der hoornen ware zoude ik niet in beraad ftaan, om den bofchbok enkel als eene verfcheidenheid in de foort van den rïtbok te befchouwen; maar zy verfchillen zo veel in andere opzigten,dat 'er niet aan te twyffelen is,of zy tot twee onderfcheidene familiën behooren. i De bofchbok is kleiner dan de ritbok; de lengte van deszelfs hgnaam is van drie voeten zes duimen, en dus omtrent een voet korter dan dat van den rïtbok - nog meer verfchik hy van denzelven 111 de kleuren. Het bovenft: van zvn lighaam is zeer donker.bruin, het welk aan 't hoofd en onder den hals wat naar den roffen trekt; zyn buik is wit, gelyk ook het binnenft van de dyen en beenen: ook heeft hy een witte vlak onder aan den hals; de billen zyn niet wit, gelyk by de meefte andere gazellen, maar het kruis is bezaaid met kleine ronde vlakjes, zo wit, dat men dezelve daar door terftond bemerkt; en deze vlakjes zyn hem byzonder eigen: zyne hoornen zyn zwart, en tot meer dan de helft hunner hoogte als lange fpiraalen gedraaid. Op zyn voorhoofd ziet men een zwarte vlak; hy heeft geene traangooten.zyne ooren. zyn lang en fpitfch: zyn ftaart kan ten naaften by zes duim haaien, en is met lang wit hair voorzien. Hy heeft vier tepels, en aan derzelver zyde cie twee zakken of buizen, die in den ourebi en den rïtbok gevonden worden. De wyfjes verfchillen hierin van de mannetjes, dat zy geene hoornen hebben en dat zy wat roffer zyn. De Hr. Gordon, my de aftekening van dit dier zendende, heeft daar het vel van een wyfje bygevoegd, waar op ik dezelfde witte vlakken,die het mannetje op het kruis heeft, gevonden heb. De bofchbokken worden niet veel verder dan zeftig mylen van de kaap gevonden ; zy onthouden zig, gelyk ik gezegd heb, in de boffchen, alwaar zy zig dikwils doen hooren door eene foort van geblaf, vry gelyk aan dat van een hond. Afmeetingen van den bofchbok. 0 voeten, duimen, lyneu.    BESCHRYVING VAN HET KABINET. igs BESCHRYVING VAN DAT GEDEELTE VAN HET KABINET, DAT BETREKKING HEEFT TOT DE NATUURLYKE HISTORIE VAN DEN SAIGA, VAN DE GAZELLE, VAN DEN KEVEL, VAN DE KORINE, VAN DEN TZEIRAN, VAN DE ALGAZELLE, VAN DEN PASAN, EN VAN DEN ANTILOPE. No. MCXL. De hoorns van den faiga. Deze hoorns (waar van de een op Pl. XXXIV, fig. 2, ftaat afgebeeld) hebben ringen, gelyk die van de Gazelle, en gelyken dezelve zeer veel in gedaante , maar zy zyn half doorfchynend en hebben eene geelagtige kleur; zy zyn ook een weinig langer en een weinig ronder, zy hebben tien of elf duimen lengte en vier duimen omtreks aan de bafis; het been dat in derzelver holligheid infchiet , heeft op zyne wanden in de lengte loopende ribbetjes, die op de randen der holligheid van den hoorn in groeven infchieten, die met deze ribbetjes overeenkoomen. De Hr. Tesdorf heeft dezelve toegezonden, onder den naam van hoornen van een bok vanHongarye. No. MCXLI. Eene jonge gazelle. Deze gazelle is van Tripoli uit Syrië aan het kabinet gezonden door den Hr. G aütier , Heelmeefter van den Koning; derzelver befchryving maakt een gedeelte van die van de gazelle uit; zy wordt in wyngeeft bewaard. No. MCXLII. Het geraamte van eene gazelle. Dit is het geraamte, dat ten onderwerpe voor de befchryving, en de afmeetingen der beenderen van de gazelle, gediend heeft, het zelve heeft flegts vyf wervelbeenderen in de lendenen. N°. MCXLIII. Ander geraamte van eene gazelle. Dit geraamte is van Tripoli uit Syrië door den Hr. Ga uti er overgezonden , gelyk de gazelle onder No. MCXLI bygebragt; het is van dezelfde grootte als het voorgaande, maar deszelfs hoorns zyn een weinig langer, en het heeft zes wervelbeenderen in de lendenen. No. MCXLIV. Een kevel. Deze kevel is opgezet; het is dezelfde, die voor de befchryving, en de afmeetingen van dat dier, gediend heeft. N°. MCXLV. De kop van een kevel. Die kop (Pl. XXXIII, fig. 2) is met den kevel befchreeven , dezelve is van haare weeke deelen ontbloot, het onderft kaakbeen ontbreekt en het bovenft is aan het eind afgebrooken. XII Deel.- A a  j8d DE NATUURLYKE HISTORIE, No. MCXLVI. Eene korine. Dit dier is opgezet; het heeft ten onderwerp gediend voor kde befchryving en de afmeetingen van dit dier. N°. MCXLVII. Het geraamte van eene korine. Dit geraamte is befchrecven, en de afmeetingen van deszelfs beenderen zyn bygebragt , in de befchryving van de korine. N°. MCXLVIII. De hoorns van eene korine. Deze hoorns zitten aan het voorhoofdsbeen vaft; zy verfchillen llegts daarin van die van de korine, onder No. MCXLVI bygebragt, dat de ringen duidelyker zyn. N°. MCXLIX. Een hoorn van een tzeiran. De kromte van dezen hoorn (Pl. XXXlil, fig. 6) is grooter, dan die der hoornen van de gazelle en van den kevel; dezelve is gelykvormig, en maakt een boog yan een cirkel van negentien duimen middellyns ; deze hoorn is aan zyn eind afgebrooken; het geen van denzelven overig is, heeft anderhalven voet lengte, agt duimen omtreks aan de bafis, en drie duimen ter plaats van de doorfneede (A), die op eenigen afftand van de punt gefchied is; men heeft in het midden des vlaks van die doorfneede, eene opening gemaakt, in de gedaante van een mond-gat, dat gemeenfchap heeft met de holligheid van den hoorn, en die daar een krom-hoorn van maakt; daar zitten ongeveer zes-en-twintig ringen op dezen hoorn, en eenige in de lengte loopende ribbetjes; de ringen verfchillen daarin van die der hoornen van de gazelle en van den kevel, dat zy niet fchuinfch ftaan, noch ook laager op het voorfte, dan op de zyden en op het agterft zitten (a). N°. MCL. Een hoorn van een algazelle. Deze hoorn (Pl. XXXV, fig. i) is zwart; dezelve is twee voeten, agt duimen en een halven lang, en heeft vier duimen tien lynen omtreks aan de bafis (A ) ; hy is op zulk eene wyze gekromd, (waarfchynelyk agter over) dat hy een boog van een cirkel maakt, die vyf voeten vyf duimen middellyns zoude hebben, indien hy geheel ware ; het bovenft gedeelte (B) van dien hoorn is glad ; het onderft gedeelte is met uitfleekende ringen omgeeven, ten getale van omtrent vyf-en-dertig, daar is weinig afftand tuffchen die, welke by de bafis zitten, maar de laatften daarentegen ftaan het verft van eikanderen af, en fteeken het minfte uit; alle die ringen hebben op den omtrek van den hoorn fchuinfche rigtingen op verfcheidenerlye wyzen. No. MCLI. Andere hoorn van een algazelle. Schoon die hoorn (Pl. XXXV, fig. 2) aan zyn onderft gedeelte (A) is doorgezaagd , is dezelve evenwel een weinig langer, dan die onder het voorgaand nommer is bygebragt; deszelfs kromte is ook grooter, maar de ringen vertoonen zig geheel niet duidelyk, men ziet daar llegts zeer geringe voetfpooren van , miffehien omdat de hoorn afgefleeten en glad gemaakt zal zyn. O) Deze hoorn ge'ykt zeer vee! naar dien, welken men by Aldrovandüs ziet afgebeeld, Lab* I. De quadr* bifulc. cap. 21. pag. 757.      BESCHRYVING VAN HET KABINET. 187 Ne MCLII. Een hoorn van een pafan. Deze hoorn is bruin en byna regt, dezelve is twee voeten en eenen duim lang, en heeft vyf duimen negen lynen omtreks aan de bafis; ik heb 'er een in het kabinet van de koninglyke Abdy van Sinte- Geneyieva gezien, die byna zeven duimen omtreks heeft; de hoorn, waarvan wy hier fpreeken, is glad over de helft der lengte van deszelfs bovenft gedeelte; het andere gedeelte is in de lengte gegroefd, gelyk de hoorns van de gazelle, van den kevel, van den antilope, enz. en met fchuinfche ringen omgeeven; zy zyn grooter en ftaan verder van eikanderen af, naar maate zy op grooter afitand van de bafis des hoorns zitten. Men ziet in de Boekery van de koninglyke Abdye van Sint- Viftor, benevens eenige andere ftukken van de Natuurlyke Hiftorie, de twee hoornen van den pafan, aan het voorhoofdsbeen vaft zittende ; de Hr. Guillet, Bibliothekaris van dat huis, ons dezelve hebbende medegedeeld, hebben wy dezelve doen naartekenen (Pl.XXXV ,fig. 3) ; het fchynt door de plaatfing der beide hoornen (AB) op het voorhoofdsbeen (C), dat het dier dezelve meer agterover geboogen draagt, dan die van de gazelle; dezelve ftaan aan hunne bafiffen (DE), flegts veertien lynen van eikanderen af, maar daar is een afftand van dertien duimen tusfchen derzelver einden (EG); deze hoorns hebben een zeer geringe buiging naar agteren toe, en zyn met hun eind naar binnen toe geboogen; ik heb uit deze twee bogten opgemaakt, dat de hoorn, onder het tegenwoordig nommer bygebragt, van de regterzyde koomt. N°. MCLIII. Het geraamte van een antilope. Het geraamte van den antilope (Pl. XXXVII) is grooter , dan dat van de gazelle, en dit verfchil bedraagt omtrent een zevende gedeelte; de beenderen van deze beide dieren gelyken zeer veel naar eikanderen; ik heb alleenlyk opgemerkt, dat het bovenft kaakbeen meer hoogte heeft by den antilope, van de baktanden af tot aan de neusbeenderen toe; de bultagtigheid, die boven de baktanden zit, ftrekt zig niet tot aan den oogput uit; daar zit tusfchen die bultagtigheid en den oogput een indmkzel, dat men niet by den kevel vindt, dat van de traanputten (AA, Pl. XXXVill, fig. 1) is by den antilope naar evenredigheid grooter; daar zit geene ledige plaats, gelyk by de gazelle , onder het voorhoofdsbeen tuffchen de beenderen van den neus en van het kaakbeen; het voorhoofdsbeen is minder ingedrukt. De tanden van dit geraamte zyn gedeeltelyk gebrooken, doch het is my voorgekoomen, dat 'er zes baktanden aan elke zyde der beide kaakbeenderen zaten , en agt fnytanden in het onderft. Het grootfte verfchil, dat men tuflchen het geraamte van den antilope, en dat van de gazelle gewaar wordt, beftaat in de hoornen; die van den antilope (Pl. XXXVIII, fig. 1) zyn langer, en ftaan fchuinfch naar agteren en naar om hoog, naar agteren en naar buiten gerigt; zy hebben twaalf of veertien duimen lengte en vier duimen omtreks by de bafis; daar is vyftien en een half duim afftand tulTchen derzelver einden , terwyl de bafiffen flegts een duim van malkanderen af ftaan; zy zyn gedraaid over hunne geheele lengte, en zy befchryven twee flagen van eene krullyn, van hunne bafis af Aa 2  188 DE NATUURLYKE HISTORIE, tot aan hun eind toe; de Ouden hebben waargenoomen, dat deze twee hoornen , aan het voorhoofdsbeen vaft zittende, ecnigermaate naar de takken van eene lier geleeken, omdat zy een zeer open hoek maaken, en in verfchillende rigtingen geboogen zyn; derzelver kleur is zwartagtig bruin; zy zyn inwendig hol gelyk die der gazellen, der rammen, der bokken, enz. zy zyn byna rond in hunnen omtrek, derzelver eind is glad, maar zy hebben kleine in de lengte loopende ribbetjes en dwarfche ringen,kleiner, naar evenredigheid, dan die van de gazelle en van den kevel,en hoe nader by de bafis,hoe kleiner en meer gedrongen ; de rigting van die ringen, rondom den hoorn, is zeer onregelmaatig op die van iiet geraamte, waarvan wy hier fpreeken, maar die rigting is minder onregelmaatig op een anderen hoorn van een antilope ( Pl. XXXVIII, fig. 2 ), die in het kabinet bewaard wordt, en die drie-en twintig duimen lengte, en zes duimen en een halven omtreks by de bafis heeft; de ringen ftrekken zig niet over den geheelen omtrek van den hoorn uit, zy zyn door eene vry groote ruimte afgebrooken>die in de lengte geribt is en zig als eene ftreep verlengt , terwyl dezelve de flagen van de krullyn tot aan de laatfte ringen toe volgt , by welke die ftreep verdwynt, zo dat eenige ringen volkoomen zyn en den hoorn geheel omringen; men ziet flegts eenige voetfpooren van die ftreep op de hoornen van het geraamte ; ik geloof ook niet dat met den groei welken de ouderdom geeft en de veranderingen,welke dezelve voortbrengt, deze hoorns naardien zouden geleeken hebben waarvan men koomt melding te maaken. De wervelbeenderen uit den hals van den antilope zyn my voorgekoomen flegts daarin van die van He gazelle te verfchillen, dat het doornagtig uitfteekzel des tweeden wervelbeens minder naar voren toe uitftak, en naar agteren toe verheven was. De doornagtige uitfteekzels der wervelbeenderen van den rug zyn naar evenredigheid breeder, en de ribben fmaller dan by de gazelle. Daar zitten zes wervelbeenderen in de lendenen, vier valfche wervelbeenderen in het heiligbeen en tien in den ftaart. Voor het overige geleek het geraamte van den antilope naar dat van de gazelle, behalven in de grootte der beenderen, gelyk men uit de volgende tafel zien kan. Lengte van den kop, van het eind des bovenften kaakbeens tot aan de tuffchenruimte der hoornen Breedte van den fmoel Breedte van den kop, ter plaatfe van de oogputten Lengte des onderhen kaakbeens, van het eind der fnytanden af tot aan de kromte van deszelfs takken Dikte van het voorfte gedeelte des beens van het bovenft kaakbeens .... Afftand tuffchen de oogputten en de opening der neusgaten Lengte van die opening Breedte ... « Lengte der eigenlyke neusbeenderen . Breedte . . . „ voeten, duimen, lynen. o. 6. 3- 8. o. o. 8. o. o. 10. o. 2. 2. o. o. 9. O. 2. 3. o. 4. O. o. 9. 3. o. o. 8. o. 9. 4. o. 2. o. O. I. I. O. 2. 7. O. 2. 6. O. O. IO. 0. 0. 8. o. 3. IO. O. 2. 7. O. 2. II. o. J. 9. °- 3. 4. o. j. 7. O. 2. I. O. 7. IO. O. I. 6« 0. 6. 4. o. o. 8. o. 7. 2. o. 2. 2. o. I. I. O. O. 11. o. o. 7. o. 8. 6. O. 2. 2. O- 2. 3. o. 7. 3. O. O. Ji. 0. 6. 11. o. o. 6. o. 1, 3. o. o. II. 0. 0, II.  ipo DE NATUURLYKE HISTORIE, No. MCLIV. Een hoorn van een antilope. Deze hoorn is by het geraamte van den antilope befchreeven geworden, dat onder het voorgaand nommer is bygebragt. B ESCHRTVING VAN DE OOSTERSCHE- EN WESTERS CHE BEZOARD-S TE E NE N. Men geeft den naam van Bezoard-Jleenen aan ftoffen van eenen zeer verfchillenden aart; om het misbruik te herkennen, dat men yan deze benaa-' ming gemaakt heeft, moet men tot derzelver afleiding opklimmen : het zy dezelve van het woord Pafan of Pazar, dat in het Perfiaanfch de naam van den bok is , of van het woord Beluzaar afkoome , het welk in het Hebreeuwfch, of in het Chaldeeuwfch, een tegengift betekent; het is beweezen dat de naam van bezoard in het eerll niet, dan aan eenige zamengroeijingen gegeeven wierdt, die in het lighaam van zommige dieren van Afia bevat waren; men weet juift niet naauwkeurig, welke die dieren zyn, maar daar is reden om te vermoeden, volgens de verhaaleh der Reizigers, dat zy naar de bokken en naar de gazellen gelyken; ten minllen is het zeker, dat zy tot het getal der dieren met gefpleeten pooten, die hoorns draagen, behooren; de bezoard, welken zy geeven, is gemeenlyk van buiten en van binnen van eene donker bruine olyfkleur en zelfs zwartagtig, deszelfs oppervlakte is blinkend en glad. Na de ontdekking van Amerika, heeft men den naam van bezoard-fteenen ook aan zamengroeijingen gegeeven, welke men by dieren van dat werelddeel gevonden heeft, en die van binnen eene witagtige kleur hebben; der-: zeiver uitwendige oppervlakte is niet even blinkende, noch even glad als die der oofterfche bezoard-fteenen; dezelve heeft eene witagtige kleur, vermengd met wit of zwart, en meeftentyds met eenige blinkende tinten, die verguld of gebronsd fchynen te zyn; om die zamengroeijingen van de Afiatifche te onderfcheiden, heeft men dezelve wefterfche bezoard-fteenen geheeten, en toen wierden de eigenlyk gezegde, en van ouds bekende, bezoard-fteenen oofterfche bezoard-fteenen genaamd. Alle de bezoard-fteenen beftaan uit laagen, die om een middelpunt loopen, en verfcheidenen hebben een vreemd lighaam in hun middelpunt, dat als de kern is, waarom zig de eerfte laag verbindt; men heeft in de oofterfche bezoard-fteenen markaflieten, talk, keifteentjes , fteenzand, ftrootjes, grasjes, houtj zaaden van planten, die naar die van peulvrugten gelyken,kersfen , mirabolans, kaflia, tamarinden, Egyptifche akacia, enz. gevonden (Z>); deze verfchillende zelfftandigheden,en voornamelyk de zaaden der planten, welke men in het midden der oofterfche bezoard-fteenen vindt, geeven reden om te denken, dat dezelve in de maag, of in de darmen van de dieren gevormd worden,want indien zyinhet galblaasje, in de nieren,in de pisblaas, of in andere holligheden van het lighaam groeiden, zouden zy niet zo dik- (£) Zie de Mémoires de VAcadémie royale des Sciences, année 1710, pag. 235. en 171a, pag. 202.  BESCHRYVING VAN HET KABINET. 191 wils zodanige zelfftandigheden voor pit hebben, die niet dan door zeer buitengewoone toevallen rot in deze plaatfen kunnen doordringen, daarentegen koomen deze zelfltandigheden gemakkelyk met de fpyzen in de maag en in de darmen ; ik heb in den pens der oden , welke ik ontleed heb een groot getal klontjes fteenzand gevonden, die voor de pitten van verfcheiden bezoard-fteenen zouden hebben kunnen dienen. Bontius zegt, dat de oofterfche bezoarden in den buik zitten van die dieren, die dezelve voortbrengen; daar worden zodanige dieren in verfcheiden provmtiën van Perfiè' gevonden. K^emffer onderzogt hebbende wat men in die landen dagt wegens dat gedeelte der dieren, waarin de bezoarden gevormd worden, verhaalt dat het de portier of de bodem der vierde maag is; dat, zo de bezoard daar al niet wordt voortgebragt, hy zig daar ten minften onthoudt en in grootte toeneemt, en dat zo hy niet wel tuffchen de plooijen der maag vaft zit, hy door den portier heen gaat, de lengte van den darmbuis volgt, en met de uitwerpfelen naar buiten wordt gedreeven; maar die fa&a zyn niet beweezen, niet een Waarneemer heeft een dier geopend, dat bezoarden voortbrengt, om naauwkeurig te weeten welke deelen dezelve bevatten. K^jmpfer heeft van den bezoard flegts volgens vernaaien gefprooken, waarvan de meeften niet zeer waarfchynelyk zyn Ik heb eene zaak opgemerkt, die reden geeft om te vermoeden, dat de bezoarden in de maag of in de darmen van de dieren, die dezelve voortbrengen , gevormd worden; ik heb op de baktanden der herkaauwende dieren gelyk deoffen, de rammen, de bokken, de buffels, de gazellen de herten, de damherten, de rhebokken, enz. eene laag van eene zwartagtige en glimmende ftof gevonden , met eenige fchitterende tinten, die verguld of gebronsd fcheenen; op die plaatfen, alwaar de ftof eenige dikte heeft bedekt zy eene witte kalkagtigheid; ik heb ook op verfcheiden wefterfche bezoarden eene laag van eene gelyke ftof gevonden aan die, welke de baktanden der herkaauwende dieren bekleedt ; zy heeft dezelfde kleuren en dezelfde fchitterende en vergulde tinten; deze ftof kan niet dan van de groentens koomen, waar op deze dieren graazen , en welke zy geeven; terwyl zy her kaauwen hegten de fappen, welke zy daar uitdrukken, zig aan hunne tanden vaft en maaken daar eene foort van kalkagtig beflag, overeenkomftig met de verdikte ftoffen der raauwe kruiden, waarmede zy zig voeden; men kan ook niet zeer twyfelen of deze zelfde fappen, die op de tanden der herkaauwende dieren dik en hard worden, worden ook dik en hard op den buitenkant van de laagen der bezoarden, die in derzelver maagen of darmen huisveften dewvï de wefterfche bezoarden met eene gelyke ftof bekleed zyn als die, welke'aan de tanden zit, en dat het zonderling kenteken der vergulde en gebronzeerde weerfchynen even fchitterend is op de bezoarden als op de tanden ; de oos terfche bezoarden hebben die weerfchynen niet, maar derzelver oppervlakte is even blinkend als die der ftof, die de tanden bedekt, zy heeft denzelf den grond van kleur, en derzelver zelfftandigheid fchynt eenige overeen komften te hebben met de faamgegroeide fappen van kruiden; men zoude kunnen vermoeden, dat zy gedeeltelyk uit die fappen en gedeeltelyk uit eene  I9a DE NATUURLYKE HISTORIE, kalk- of fleenagtige ftof beftaat, die door die zamengegroeide fappen gekleurd, en met dezelve vermengd is; ik heb de ftof, die op detar-den, en die van den ooflerfchen .bezoard, met het mikroskoop befchouwd, en ik heb de deeltjes van deze beiden kalkagtig of fteenagtig gevonden. Dezelfde vermenging van die deeltjes met verdikte fappen, die zig aan de tanden vaflhegt, gefchiedt ook in de maag en in de darmen; ik ben geneigd om te denken, dat zy daar de bezoards vormt door zig om eenige vreemde ftoffen, die daarin voor handen zyn, als om een kern valt te hegten en om te winden; zodra eene eerfte laag een kern omringt, is het alreeds een kleine bezoard; met langs de wanden der maag of van de darmen te rollen wordt hetzelve glad gelyk de ftof, die de tanden bekleedt, glad wordt door de wryving der lippen', der wangen en der tong; een tweede laag volgt op den eerften, geduurende de ruft van het dier, en andere omftandigheden, die de beweeging van den bezoard verhinderen; deze laag wordt glad, gelyk de eerfte, en de anderen worden na malkanderen op dezelfde wyze gevormd ; wanneer men een bezoard opent, ziet men dat die laagen van verfchillende diktens zyn, maar zy hebben allen ten naaften by dezelfde gladheid op hunnen buitenkant. De gedaante der bezoarden hangt van die van hunne kernen af, voornamelyk wanneer zy niet dan uit een klein getal laagen beftaan; de meesten zyn rond of rondagtig ,daar zyn 'er ook, die langwerpig, hoekig en van zeer onregelmaatige gedaanten zyn;hoe grooter zy worden,hoe netter rond zyflyten, omdat de meeft uitfteekende plaatfen meeft aan de wryving zynde blootgefleld, de laagen daar minder dikte aanneemen, dan op de platte of holronde plaatfen. Wanneer de bezoard ophoudt nieuwe laagen te verkrygen, wryven en flyten de ouden af op de plaatfen, die het meeft bolrond zyn; als dan ziet men uitwendig hunne dikte en hunne zamenvoegingen, gelyk aan eene onyxagaat ; de bezoards verliezen dus niets van hunne hardheid in het lighaam van het dier, fchoon zy niet meer groeijen; hoe kan men nu gelooven, gelyk Kvempfer zegt, dat zy week worden, zig ontbinden en vernietigen, wanneer het dier verfcheiden dagen zonder eeten doorbrengt ? dezelfde Schryver voegt 'er by , en met even weinig waarfchynelykheid , dat de bezoard niet valt noch hard is in het lighaam van het dier , dat men denzelven daar integendeel week en gruisbaar uithaalt, gelyk het dooier van een ei, in heet water hard geworden ; dat om den bezoard in zyn geheel en in allen zynen luifter te bewaaren, men denzelven in den mond houdt,om hem den tyd te geeven van hard te worden; het is ondertuffchen zeer zeker, dat dezelve in het lighaam van het dier hard wordt, geduurende al den tyd zyner vorming, dewyl alle deszelfs laagen glad zyn op hunne buitenfte kanten; daarenboven met denzelven in den mond te houden, zoude men hem geene meerdere hardheid of gladheid geeven , dan hy in het lighaam van het dier zoude hebben kunnen verkrygen, dewyl men hem op nieuws op eene plaats zoude brengen, alwaar hy ten naaften by aan dezelfde hitte, en aan dezelfde vogtigheid, zoude zyn blootgefleld. Het koomt my voor, dat K^mpfer beter  BESCHRYVING VAN HET KABINET. 193 beter onderrigt was geworden toen hy zeide, dat de vorming van den bezoard van de hoedanigheid der kruiden afhangt, waarmede het dier zig voedt; de lymagtige, welriekende en harftagtige kruiden, die op verheven plaatfen in warme landen groeijen, fchynen in de daad meer gefchikt tot de voortbrenging van den bezoard. Maar daar zyn weinig landen , waarin de kruiden, door den aart van den grond,door de hoedanigheid van de lugt en door de werking van de zon, gefchikte fappen verkrygen om oofterfche bezoarden te vormen; het maakzel des lighaams moet ook tot die vorming medewerken; want het fchynt niet dat alle foorten van dieren bezoarden voortbrengen, zelfs niet in heete landen. Ik heb reden om te vermoeden, dat in alle landen de fappen der kruiden op de baktanden van verfchillende foorten van herkaauwende dieren, welke ik boven reeds opgeteld heb, eene ftof voortbrengen, die weerfchynen heeft van eene vergulde of gebronsde kleur, want ik heb dezelve by alle individus van die foorten opgemerkt , welke ik ontleed , of waarvan ik flegts de geraamte gezien heb, maar die ftof hegt zig niet aan de bezoards dan in die landen, alwaa/ de dieren gevonden worden, welken de wefterfche bezoards geeven, die daar mede bekleed zyn, men zegt dat zulks in Amerika is; de blinkende en vergulde ftof bekleedt derzelver op een volgende laagen, zonder in het binnenft van die laagen door te"dringen, of ten minften zonder daar haare bruine kleur aan mede te deelen, gelyk by den oofterfche bezoard; want de inwendige zelfftandigheid der laagen van den wefterfchen bezoard is wit of geelagtig; daar is reden om te denken dat deze bezoard van een herkaauwend dier koomt, en dat de geen, die niet met eene vergulde ftof bekleed zyn, van dieren koomen, die niets van die ftof op de tanden hebben zitten. Ik heb een bezoard gezien,die in den kronkeldarm van een paard gevonden was, dezelve heeft geenen goudagtigen korft, ook hebben de tanden van het paard 'er geenen ; maar waarom vermengen zig de zamengegroeide fappen , die dien korft van de wefterfche bezoarden maaken, niet met het kalkof fteen-agtig gedeelte, gelyk aan den oofterfchen bezoard? Waarom heeft de oppervlakte van dezen bezoard geene weerfchynen van eene vergulde of gebronsde kleur, gelyk de wefterfche bezoarden ? Deze verfchillen koomen miffehien niet dan van die, welke tuffchen de hoedanigheden van de fappen der planten en van de fteenagtige of kalkagtige gedeeltens beftaan; wanneer de kriftallyne deeltjes overvloedig en zuiver zyn, gefchiedt derzelver kriftallizatie miffehien met te veel geweld, om de vermenging met het zamengegroeid fap der kruiden toe te laaten. De kriftallizatie van den wefterfchen bezoard is zeer regelmaatig en fchynt zeer zuiver; na een der laagen van dien bezoard te hebben afgebrooken, wordt men, met het bloote oog, in de dikte van den laag,kleine dwarfche en blinkende ribbetjes of vezels gewaar; als men dezelve door een mikroskoop befchouwt, vindt men dezelve nog blinkender, en ziet men dat het kriftallyne fpiesjes zyn,die van binnen naar buiten gerigt ftaan,van den binnenkant namelyk naar den buitenkant van den laag; de langfte van die fpiesjes ftrekken zig van den eenen kant tot den anderen uit, en laaten XII Deel. B b ■  194 NATUURLYKE HISTORIE tulTchen malkanderen tuffchenruimtens over, die door kleiner fpiesjes gevuld zyn, welken aan de groote vaft zitten, gelyk takken aan eenen ftam; alle deze fpiesjes groot en klein hebben minder dikte aan hun begin, dan over het overige hunner grootte; zy fchynen uit een punt gebooren te worden , waar uit verfcheiden van één wykende en meer of min fchuinfch loopende fpieffen voortkoomen, en de groote fpieffen fchynen een bundel van kleiner fpieffen te zyn ; zy zyn alle in de dwarfchte geftreept door kleine witagtige lyntjes, die zeer digt by malkanderen geplaatft ftaan, en evenwydig zyn met de vlakke zyde van den laag; deze lynen wyzenimffchien de verfchillende trappen van den groei van eiken fpies aan; die, welke door de laagen heen gaan, en die zelve door evenwydige lynen worden gekruift, kunnen, naar het my tot nu toe is voorgekoomen, het onderfcheidend kenmerk der wefterfche bezoarden uitmaaken, die in de maagen of darmen der herkaauwende dieren gevormd worden, gelyk 'er reden is om zulks te vermoeden uit het befchouwen der vergulde en gebronzeerde tinten, die op de meeften van die bezoarden zitten, in welken ik fpieffen gezien heb door evenwydige lynen gekruift, van elf zodanige bezoarden, welke ik inwendig befchouwd heb, hebben zeven vergulde en gebronsde tinten , fchoon zy aan de anderen ontbreeken; ik ben daarom niet minder geneigd om te denken , dat deze ook in de maagen of in de darmen zyn gevormd geworden, omdat zy hetzelfde kenteken van kriftallizatie vertoonen ; daar zyn andere bezoards welke men voor wefterfche zoude kunnen aanzien, omdat zy zeer verfchillende zyn van de oofterfche bezoarden , en dat zy in de darmen der dieren gevormd worden; zodanig is de bezoard welken ik reeds heb aangehaald,', en die in den kronkeldarm van een paard van dit land gevonden is, en zodanig zyn eenige andere bezoarden, waarvan in het vervolg van dit werk zal melding gemaakt worden. De Griekfche Geneesheeren kenden de bezoarden niet; het fchynt dat de Arabieren den oofterfchen bezoard van de Perfiaanen ontvingen, en denzelven als een tegengift befchouwden; in de daad men heeft herkend dat deze ftof een vlug zwavel- en olie-agtig loogzout bevat, dat de doorwaasfeming bevordert en dat kragten geeft; maar men heeft nooit regt geweeten of die eigenfchappen tot een voornaamen graad beftaan, zelfs in de oofterfche bezoarden; ondertulfchen heeft men geduurende een langen tyd van dezelve gebruik gemaakt, en men gebruikt ze nog zomtyds; indien de bezoard waarlyk een kragtig middel ware, zoude het zo veel te beter in zwang zyn gebleeven omdat het uit ver afgelegen landen koomt, deszelfs oorfprong niet wel bekend is, en de oofterfche bezoard zeer duur verkogt wordt (b) ; zy die deszelfs deugden roemen beweeren, dat dezelve nooit twyfelagtig zyn wanneer men waare bezoarden bezigt; maar hoe meer ik de bezoarden befchouwd heb, en hoe meer het my is voorgekoomen , dat het gemakkelyk valt die geenen te onderkennen, die naargemaakt zyn; fchoo» rb~) Deszelfs prys is van vyf of zes gulden het drachma.  BESCHRYVING VAN HET KABINET. j9S de oofterfche bezoarden inwendig weinige figuuren hebben , zoude het evenwel zeer moeijelyk vallen om de dwarfche fpielfen te maaken, die zig duidelyk vertoonen in verfcheiden van hunne laagen, en het is zeer zeker dat men de kriftallizatie van de wefterfche bezoarden niet zoude naarbootfen; men zoude het zelfs zo verre niet kunnen brengen om de fteenen uit de nieren, uit de blaas, enz. naar te maaken; daarenboven zyn zy zeer gemeen en verdienen niet naargemaakt te worden, want men heeft geene reden om te hoopen, dat zy ooit goed aan de menfehen zullen doen voor zo veele kwaaien, welke zy hem veroorzaaken; de middellen welke men heeft aangeweezen, om de waare oofterfche bezoarden van de naargemaakte te onderfcheiden, zyn allen gebrekkig; men zoude dezelve op zulk eene wyze kunnen zamenftellen, dat men een gloeijend yzer door dezelve zoude kunnen fteeken, zonder derzelver zelfftandigheid aan het zieden te maaken , en men konde hem gemakkelyk eene kleur geeven, die olyfkleurige of groenagtige tinten zoude laaten dat met kryt, ceruis, of kalk befineert was; men zoude het ook zonder eene groote moeijelykheid zo verre kunnen brengen, dat men hen met laagen maakte, die om een middelpunt liepen en glad waren op hunne oppervlakten, en men zoude hun gemakkelyk een kern kunnen geeven en derzelver kleuren kunnen naarbootfen; maar met alle die voorzorgen zoude nog het bedrog by den eerften opllag van het oog ontdekt worden, ten minften met behulp van een vergrootglas, indien men eenig gedeelte van die bereide ftof wegnam; daarentegen zal men aan de waare bezoarden, voornaamelyk aan de wefterfche, annftonds de eigene en onnaarvolgbaare kentekenen van derzelver maakzel erkennen, indien men de waare flegts eenigmaalen met aandagt befchouwd heeft. No. MCLV. Een oofterfche bezoard. De gedaante van dezen bezoard koomt naby het eirond, dezelve weegt eene once en drie-en-vyftig greinen ; dezelve is anderhalven duim lang, veertien lynen breed en dertien lynen dik, deszelfs kleur is olyfagtig-bruin, deszelfs oppervlakte een weinig ongelyk omdat de buitenfte laagen niet geheel zyn, maar de plaatfen der breuken zyn glad het geen toont dat de laagen reeds in het lighaam van het dier, dat dezen bezoard heeft gedraa°-en aangeftooken zyn. N°. MCLVI. Een andere oofterfche bezoard. Deze bezoard is langwerpig, hy heeft omtrent elf lynen middellyns en zeventien lynen lengte, hy weegt vyf groflen en negen-en-zeftig greinen; hy heeft dezelfde gladheid en ten naaften by dezelfde olyfagtige bruine kleur als de voorgaande, maar met lichter en donkerer tinten, die op deszelfs oppervlakte kringswyze aders en ftreepen maakten, die om den middelpunt liepen , gelyk die van een onyx-fteen, die aders wyzen de doorfneeden der laagen aan, waaruit deze bezoard is te zamen gefteld, en die door de wryving in het algemeen van het dier aangeftooken zyn. N°. MCLVII. Een andere oofterfche bezoard. Deze bezoard is langwerpig en van eene zwartagtige kleur, dezelve is een B b 2  I9* DE NATUURLYKE HISTORIE daim lang, en heeft vyf of zes lynen middellyns; dezelve weegt byna anderhalve drachma. No. MCLVIII. Een andere oofterfche bezoard. N°. MCLIX. Een andere oofterfche bezoard. Het aewiet van elk dezer twee bezoarden is van een drachma en van eenige greinen, de eerfte is zwartagtig, de tweede heeft tinten van eene bleeke olyfkleur. No. MCLX. Een andere oofterfche bezoard. Deze bezoard weegt een drachma min eenige greinen, dezelve is van eene zwartagtig bruine en olyfagtige kleur. No. MCLXI. Een andere oofterfche bezoard. Deze bezoard is olyf kleurig, hy weegt dertig greinen, hy heeft eenige knobbeltjes op zyne oppervlakte, en een zeer fyn karre werk tuifcnen de knobbeltjes op die plaatfen, die niet aan wryving waren blootgeiteld. No. MCLXII. Een andere oofterfche bezoard. De kleur van dezen bezoard is bruin, hy heeft eene zeer onregelmaatige gedaante, en is met knobbeltjes bedekt; hy weegt zeven-en-veertig greinen. No. MCLXIII. Een andere oofterfche bezoard. Deze bezoard gelykt naar den voorgaanden in kleur, in gedaante en m knobbeltjes; deszelfs gewigt is van zes-en-twintig greinen. No. MCLXIV. Een andere oofterfche bezoard. Schoon deze bezoard grooter zy dan de voorgaande, weegt hy flegts veertien of vyftien greinen; hy is van eene onregelmaatige gedaante en van eene olyfagtige kleur. No. MCLXV. Een andere oofterfche bezoard. Deze bezoard is van dezelfde kleur als die onder het voorgaand nommer is bygebragt, maar hy is kleiner, fchoon hy even zwaar weegt; deszelfs gedaante gelykt naar dien van een nier. N°. MCLXVI. Een andere oofterfche bezoard. De gedaante van dezen bezoard is rolrond, hy heeft eenen duimlengte, tegen drie en eene halve lyn middellyns, deszelfs kleur is olyfagtig-bruin: hy weegt zes-en-dertig greinen. N°. MCLXVII. Oofterfche bezoarden. Deze bezoarden zyn rolrond; derzelver middellyn bedraagt flegts ongeveer twee lynen, zy zyn op zulk eene wyze gebrooken dat men een grasje ziet, dat den as van den cylinder en het kern van den bezoard maakt. N°. MCLXVIII. Andere oofterfche bezoarden. De gedaanten van deze bezoarden is rolrond gelyk de voorgaanden, en zy hebben ook grasjes voor hunne affen, maar derzelver middellyn bedraagt flegts ongeveer eene lyn. No. MCLXIX. Een oofterfche bezoard. Deze bezoard is langwerpig en plat, hy is aan een eind afgebrooken geworden op zulk eene wyze, dat men van binnen een fluk witten _ keifteen ziet, die daar het kern van maakt; dezelve weegt een drachma min eenige greinen.  BESCHRYVING VAN HET KABINET, i97 N". MCLXX. Stukken van oofterfche bezoarden. Men ziet aan die ft ukken de dikte en het maakzel der laagen, waaruit zy zyn te zamengefteld. No. MCLXXI. Andereftukken van bezoarden. Deze ftukken zyn daarin opmerkelyk, dat derzelver binnenfte laag uit op één gewonde en digte hairen beftaat, gelyk aan een vilt, de oofterfche bezoards , waarvan zy een gedeelte uitmaakten, hadden dus voor kern eenen hairbal, dat is te zeggen een kluwen van hairen, die in plaats van met eene ftof bekleed te zyn, gelyk aan die welke de likballen bedekt, omwonden is met eenige laagen ftcf van een oofterfchen bezoard. No. MCLXXII. Kernen van oofterfche bezoarden. Deze kernen zyn zaaden van planten en ftukjes hout. No. MCLXXIII. Een wefterfche bezoard. Deze bezoard is van eene geelagtige kleur en van eene onregelmaatige eironde gedaante; de uitwendige vlakten van deszelfs laagen zyn glad; zyne groote middellyn is twee duimen vyf lynen, en de kleine van eenen duim agt lynen tot twee duimen lang; dezelve weegt zes oneen; het grootfte gedeelte der uitwendige laagen kan worden opgeligt om de doorfneeden van deszelfs laagen te vertoonen , op welke men de fchitterende fpieffen onderfcheidt waaruit zy zyn te zamen gefteld. No. MCLXXIV. Stukken van een wefterfchen bezoard. Als men die ftukken byeenbrengt ziet men dat de wefterfche bezoard waarvan zy een gedeelte maakten, ten naaften by zo groot was als de voorgaande, maar de laagen zyn niet zo gelyk, en derzelver fpieffen zyn niet zo fchitterend of zo onderfcheiden ; de zelfftandigheid van den bezoard is minder zuiver. No. MCLXXV. Een wefterfche bezoard. Deze bezoard is van eene onregelmaatige eironde gedaante; dezelve heeft vyftien lynen lengte voor zyne grootfte middellyn; zyne oppervlakte is geelagtig en bezet met kleine bruine korreltjes met vergulde weerfchynen ; ik heb denzelven aan den eenen kant tot op den tweeden laag toe aangeftooken gevonden; ik heb hem in twee ftukken gebrooken om het binnenfte te zien en ik heb door die breuk gezien dat de eerfte en tweede laag uit gelyke fpiesl jes zyn te zamen gefteld, als die van den bezoard onder nommer MCLXXIII bygebragt; de buitenfte oppervlakte van den derden laag heeft goudagtige en gebronsde kleuren, gelyk die van de ftof die de baktanden der herkaauwende dieren bekleedt die hoorns draagen; die zelfde kleuren zitten op de binnenfte oppervlakte van den tweeden laag. N°. MCLXXVI. Een andere wefterfche bezoard. De lengte van dezen bezoard is ten naaften by dezelfde als die van den voorgaanden, maar zyne gedaante is zeer verfchillend; daar zit in het midden eene foort van verenging in de gedaante van eene kringsvvyze goot; hy is op die plaats doorgebrooken, men ziet in het midden een grasje dat deszelfs kern uitmaakt zyne geheele zelfftandigheid is vermengd met eene vreemde ftof die uit drooge kruiden fchynt te beftaan; deszelfs oppervlakte Bb 3  198 DE NATUURLYKE HISTORIE is gedeeltelyk vuil wit, gedeeltelyk bruin en gedeeltelyk zwartagtig van kleur, met eenige goudagtige tinten. No MCLXXVII. Een andere wefterfche bezoard. Deze bezoard is een weinig kleiner dan de voorgaande, en gelykt naar denzelven inkleuren en in kern; maar hy is van eene zeer onregelmaatige gedaante, en zyne zelfftandigheid is minder vermengd met eenige vreemde ltoi. No. MCLXXVIII. Een andere wefterfche bezoard. De lengte van dezen bezoard bedraagt dertien lynen; zyne laagen zyn aangeftooken , hy is geelagtig van kleur met zwartagtige tinten. No. MCLXXIX. Een andere wefterfche bezoard. De grootfte middellyn van dezen bezoard is van elf lynen, hy is eveneens van kleur als de voorgaande; zyn eerfte laag is aangeftooken. No. MCLXXX. Een andere wefterfche bezoard. _ ' De eerfte laag van dezen bezoard is gedeeltelyk vernield en miffehien weggenoomen ; men kan ook een gedeelte van den tweeden opugten; de buitenfte oppervlakte van den eerften en van den derden laag is gedeeltelyk van eene bruine of zwartagtige kleur, met goudagtige en gebronsde tinten; daar zitten ook van die tinten op den binnenkant van den tweeden Jaag ;net overige van dien bezoard is van eene witagtige of geelagtige kleur,hy heelt byna dezelfde grootte als de voorgaande. No. MCLXXXI. Een andere wefterfche bezoard. Deze bezoard is eirond, zyne groote middellyn is negen, en de kleine zeven of agt lynen lang; men kan een gedeelte van deszelfs bovenften laag afligten ; hy heeft dezelfde kleuren als de voorgaande. N°. MCLXXXII. Een andere wefterfche bezoard. De gedaante van dezen bezoard is zeer onregelmaatig , hy is in twee deelen verdeeld, en daar zit in het middelpunt een groote kern, die uit drooge kruiden fchynt te zamengefteld te zyn; deszelfs kleur is witagtig en bruin met eeniee gebronsde weerfchynen ; zyne grootfte middellyn is tien lynen lang. No. MCLXXXIII. Een ftuk van een wefterfche bezoard. Het fchynt dat dit ftuk de helft uitmaakte van den geheelen bezoard; het heeft ten naaften by de grootte van de voorgaanden bezoard, en men befpeurt daar dezelfde kleuren aan, en een gat waarin waarfchynelyker wyze het gras-halmtje, zat dat deszelfs kern uitmaakte; de eerfte laag is zeer dik en wel gekriftallizeerd, men ziet daar met het bloote oog de kriftallyne fpiesjes aan, waaruit dezelve is te zamengefteld, en met het mikroskoop de dwarfche lynen van elk fpiesje: dit kenteken vertoont zig duidelyk op de agt voorgaande bezoarden op die plaatfen, alwaar de kriftallizatie wel gevormd is. No. MCLXXXIV. Een andere wefterfche bezoard. De oppervlakte van dezen bezoard is van eene geel- of zwart-agtigekleur, met fraaije goudkleurige en gebronsde tinten; fchoon ik denzelven niet heb losgemaakt om de zamenftelling van deszelfs laagen te befchouwen, heeft men reden om te denken dat zy uit kriftallen zyn te zamengefteld, gelyk aan die der andere wefterfche bezoarden, dewyl dezelve goudkleurige en gebronsde tinten -heeft, hy is byna rond, zyne grootfte middellyn is zeven lynen en eene halve lang.  VAN DE BUBALUS. m DE BUBALUS, EN ANDERE DIEREN, DIE BETREKKING HEBBEN TOT DE BOKKEN EN GEITEN, EN TOT DE GAZELLES. DE BUBALUS (*). Wy hebben in de Natuurlyke Hiftorie van den Buffel aangemerkt, dat de hedendaagfche latynfche Schryvers , den naam van Bubalus ten onregte op denzelven hadden toegepafl; die naam behoorde oudtyds aan het dier , dat hier in aanmerking koomt, en dat dier is van een geheel verfchillende natuur van die van den buffel; het gelykt in eenige vry duidelyke betrekkingen naar het hert, naar de gazelles, en naar de rundderen Naar het hert in de grootte en geftalte des lighaams (a), en inzonderheid in het maakzel der beenen (b), maar het heeft blyvende hoornen, en die ten naaften by gemaakt zyn gelyk die der grootfte gazelles, waar naar het m dit kenmerk en in de natuurlyke gebruiken zweemt; het heeft egter een veel langer kop dan de gazelles en zelfs dan het hert; eindelyk het gelykt (*) Bubalus, in 't Griekfch Bi&a«5; in 't Franfch Bubals. B»?«A«{. Aris totelis. Genus id f erarum.... Cervi, dama:, Bubali, aliorum Quorumdam fan guiw:deefl ,quo circa eorum fanguis non fimiliter atque cceterorum concrefcit . \ Bubali fanguis ahquantulo fpifjatur ■, quippe qui proximè ovillo aut paulö minus confiHat.ArÏs t Hift.anmal Ub. III. cap 6.. . Bubalis etiam, capreifque interdum cormJinutilia funt nam etfi contra nonnulla refiftunttj cormbus fefe defendunt, tarnen feroces pugnacefque belluasL giunt. Idem, de part. anim. hb. III. cap. 2. ' Bubalus. Plinii. Bubalum gignit Africa, vituli cervive quadam ftmilitudine. HM nat hb. VIII. cap. 15. ■> "' BaSeWis. iËLiANus, lib. III. cap. 1. lib. V. cap. 48. Hb. VII. cap. 47. £? Ub. XIII cap. 4. ' * Bö&Aoï. Oppi ani. Dorcade platycerote corpore inferior, comua non ramofa peut Cervis F-? Capreis Jed rupicaprarum cornibus fimilia, tumfitu, turn in averfam partem mortis mucronibus ad pugnam fere mutilia. De Venatione, lib. II. mucromous, Bufelapbus Cnji, apud Gesnerum, Hifl. quadr. pag. 121 Bubalus Capreolus Africanus Horatius Fontana, apud Aldrovandum de auadr lifulcis, pag. 364, 365. Ubi vide figuram. 11' ae 1mclr' xxniAe Barba"e' mémoir"pmr fervir h m°ire d" mim' pan-il p«s- 24- fis- pi. Elan. Defcription du Cap de Bonne-efperance, par Kolbe, torn III. cbap 4, r^i&^^^FJt^^^^koe in de * O) Zie hier agter de befchryving van 't geraamte van den bubalus.  200 DE NATUURLYKE HISTORIE naar de rundderen, door de lengte van den bek en door de fchikking van de beenderen des hoofds, waarin, gelyk als in de rundderen, het bekkeneel niet agter het voorhoofdsbeen overlteekt. Het zyn deze verfchillende betrekkingen van maakzel, gevoegd by de vergetelheid van zyn ouden naam, die in deze latere tyden aan de bubalus de zaamgeftelde benaamingen hebben doen geeven van bufelaphus, hert-Uier, bucula-cervina, koe-hinde; Barbaryfche koe , enz. De naam van bubalus zelf koomt van bubulus, en is bygevolg genomen uit de gelykheid, welke dit dier in zommige opzigten met de rundderen heeft. De bubalus heeft een fmallen en gerekten kop, de oogen zeer hoog geplaatft., het voorhoofd kort en fmal, de hoornen blyvende, zwart, dik, met ringen omvangen, die ook zeer groot zyn; de hoornen neemen hunnen aanvang zeer digt by malkander, maar verwyderen zig veel aan hun einde, zy zyn agterwaards gekromd, en gedraaid gelyk een fchroef, welker flagen van voren en van onderen verfleeten waren (Y). Hy heeft de fchouders verheven , zo dat zy een foort van bult op den fchoft maaken, de ftaart is omtrent een voet lang, en aan zyn einde met een kwaft grof hair voorzien; de ooren zyn gelyk aan die van den antilope. Kolbe (d) heeft aan dit dier den naam van Eland gegeeven, fchoon het denzelven niet dan in een zeer oppervlakkig kenmerk gelykt. Het hair van den bubalus is, gelyk dat van den eland, dunner aan den wortel dan in 't midden en aan 't einde; dat is aan deze twee dieren byzonder, want by byna alle viervoetige dieren is het hair aan den wortel dikker dan in 't midden en aan de punt; dit hair van den bubalus is ten naaften by van dezelfde kleur als dat van den eland, fchoon veel korter, minder gevuld, en zagter; dit zyn de eenigfte gelykheden van den bubalus met den eland; in al het overige verfchillen deze twee dieren volftrekt van malkanderen. De eland heeft een breeder en zwaarer ftel van hoornen gelyk dat van 't hert, en die hoornen vallen zelfs jaarlyks af en vernieuwen zig. De bubalus daarentegen heeft hoornen , die niet afvallen, die geduurende het geheele leven groeijen, en die in fatfoen en weefzel gelyk zyn aan die der gazelles. Hy gelykt daar ook naar in de geftalte des lighaams, in de ligtheid van den kop, de verlenging van den hals, en de plaatfing der oogen, der ooren, en der hoornen, en in het maakzel en de lengte van den ftaart. De Heeren van de Akademie der Weetenfchappen, aan welken dit dier was vertoond, onder den naam van Bar ba- (c) Zie de afbeelding van het geheele dier in de Mimoires pour fervir a VHifloire des Animaux, Part. II. pag. 24. Pl. XXXIX.— Zie ook de afbeeldingen van het geraamte en de koppen van den bubalus in dit deel Pl. XXXIX en XL. (d) De Afrikaanfche Eland Zyn kop, die zeer fraai is, gelykt naar dien van 't hert, maar is kleiner naar evenredigheid van 't lighaam; hy heeft hoornen van omtrent een voet lengte ; by den kop zyn zy oneffen, maar aan de einden zyn zy regt, glad, en puntig. Zyn hals is .los en fraai; het bovenft kaakebeen is iets grooter dan het onderft; zyne beenen zyn dun en lang, en zyn ftaart heeft omtrent een voet lengte; het hair, waarmede zyn lighaam is bedekt, is zagt, glad, en van een afchgrauwe kleur Een Afrikaanfche eland weegt omtrent vier¬ honderd pond. Defcription du Cap de Bonne-efperance, par Kolbe, torn. III. cap. 4.  • VAN DE BUBALUS. zoi Barbdryfche koe, en die deze benaaming hebben aangenoomen, hebben het egter voor den bubalus d t Ouden herkend; wy hebben geoordeeld de benaaming van Barbaryfche koe, als dubbelzinnig en faamgefteld, te moeten verwerpen, maar wy kunnen voor het overige niet beter doen dan de nauwkeurige befchryving te plaatfen (e), welke zy van dit dier gegeeven hebben , en waaruit men ziet, dat het noch een gazelle, noch een bok, noch een 'koe , noch een eland , noch een hert is (ƒ) , maar eene byzondere foort uitmaakt, van alle andere foorten verfchillende; voor 't overige is dit dier het zelfde als 't geen Cajus (g), onder den naam van biifclaphus Ce) Het maakzel des lighaams, der beenen, van den hals en der fchouders van dit dier, deeden het meer gelyken naar een hert, dan naar eene koe, waarvan het mets hadt dan de hoornen welken nog in verfcheiden opzigten van die der koeijen verfchilden; zy namen hunnen oorfprong digt by malkander, omdat de kop te dezer plaatfe ongemeen fmal was, ganfeh ftrvdia- niet die der koeijen, die een breed voorhoofd hebben, gelyk Homerus reeds aangemerkt heeft; zy waren een voet lang, zeer dik, agterwaards gekromd, zwart, gedraaid, als eene fchroef en van boven en van voren verfleeten , zo dat de verheven zyden , die de fchroef formeerden, geheellyk uitgewifcht waren ; de ftaart was flegts dertien duimen lang, daar onder begreepen een kwaft dik hair, drie duimen lang, die aan het einde was: de ooren waren gelyk aan die van den gazelle, zynde op zommige plaatfen van binnen met wit hair bezet; het overige was kaal, en vertoonde een volmaakt zwart en glad leder; de oogen waren zo hoog en zo digt by Ue hoornen, dat 'er geen voorhoofd aan den kop fchcen te zyn: de wammen van de fpeen waren zeer klein, zeer kort, en flegts ten getale van twee, het welk dezelve zeer verfchillend maakte van die onzer koeijen; de ichouders waren zeer verheven, maakenrie tulTchen het einde van den hals en het begin van den rug een bult Het koomt ons voor dat dit dier eerder voor den bubalus der ouden, dan voor het kleine runddier, dat nft on befcfirvft, m°et genomen worden ; want Solinus vergelvkt den hnWins by't hert; Oppi vnu s fchryft hem agterwaards loopende hoornen toe en Plinius zegt dat hy wat van de koe en van 't hert heeft. Mémoires pour fervir a l'Hijloire des Animaux, Part. Tf 'Nota Twee wezendlyke karakters zonderen den bubalus af van 't geflagt. der herten. Het eerfte zyn de hoornen, die niet afvallen. Het tweede is het galblaasje, dat in den bubalus gevonden wordt, en dat, gelyk men weet, in de herten, de damherten, de rhebokken, enz ontbreekt. „ Het galblaasje (zeggen de Heeren van de Akademie) was in het holle gedeelte aan de regter zyde, het was met de geheele binnenhelft vaft aan de lever, en het " vlies hetwelk de buitenhelft maakte, was dun, teder , en geheel gerimpeld, zynde ganfeh " ledi^'van gal." Defcription amtomique de la vacbe de Barbar ie. Mémoires pour fervir a l'His. toire de animaux, Part. II. pag. 29. _ : •' , . , , _ (20 Ex Mauritanice defertis locis ( inquit Joh. Cajus Anglus), ad nos adventum efl animal bifulco veftigio, magnitudine cervee, formd R afpettu inter cervam R juvencam ; undè ex aro-umento voco Bufelaphum , feu Bovi-cervum Mofchelaphum, feu Buculam-cervinam: capite R a'tre lon"A atque tenui, tibia R ungula gracili ut cervee ,ita ut ad celerttatem videatur fattum animal Cauda pedali longitudine R paulo amplius, f onna cauda vaccince quam fimillima, fed brevitate accedens propius "ad cervinam : natura quafi ambigente cervcene effet an vacccc , per fuperiora ruft R lenis, per ima nigra R birta. Colore corporis fulvo feu rufo,undique pilo, f-Jfile cuteque cequato, in fronte ftellatim pofito at fub cornibus per ambitum ereüo: cornibus nigris, in (ummum lavibus , ccetera rugofis, rugis ex adverfa parte fihi vicinioribus, ex averfa ad duplam aut triplam latitudinem afe diduBis. Ea comua primo fuo ortu digitali tantum latttudtne diftantia , taulathn [e dilatant ad mediam ufque fui longitudinem R paulo ultra , qua -parte diflant palmos tres cum femifje, turn fe reducunt levif.r R recedunt rurfum in averfum, ita ut extrema comua non dikent niji pahnorum duorum , digitorurn trium R femijjis intervalio : longa quidem funt pedem unum' &? païmurn unum, craffa vero in ambitu ad radices palmos tres. Caput a vertice, qua parte lirea nigra inter comua dividitur, ad extremas nar es, longum efl pedem unum palmos duos R digitumunum; latum qua efl Iatifflmum, in fronte videlicet paulo fupra oculorum regionem, digitos XII Deel. C c  202 DE NATUURLYKE HISTORIE heeft befchreeven, en ik ben verwonderd, dat de Heeren van de Akademie deze aanmerking niet al vóór my gemaakt hebben , dewyl de karakters , die Cajus van zynen bufelaphus geeft, met hunne Barbaryfche koe overeenkomen. Wy hebben in des Konings kabinet 10. een geraamte van een bubalus; (zie Pl. XXXIX), bekomen van het dier, 't welk de Heeren van de Akademie der weetenfchappen befchreeven en ontleed hebben, onder den naam van Barbaryfche koe. 20. Een kop, (zie Pl. XL, fig. 2) veel grooter dan die van het geraamte, en waarvan de hoornen ook veel dikker en langer zyn. 30. Een andere gedeelte van een kop, (zie Pl. XL, fig. 1) met de hoornen, die al zo dik zyn als de vorige, maar welker maakzel en rigting verfchillen; daar zyn dan onder de bubales, even als onder de gazelles, onder de antilopes, enz. verfcheidenheden in de grootte des lighaams, en in de figuur der hoornen , maar die verfchillen koomen ons niet aanmerkelyk genoeg voor, om 'er onderfcheidene en afgezonderde foorten van te maaken. De bubalus is vry gemeen in Barbarye, en in alle de noordelyke deelen van Afrika; hy is ten naaften by van dezelfde geaartheid als de antilopes ; hy heeft, even als deze, kort zwart hair, en zyn vleefch is goed om te eeten: men kan de befchryving der inwendige deelen van dit dier zien in de Mémoires pour fervir a l'Hiftoire des animaux, waarin de Heeren van de Akademie der weetenfchappen eene ontleedkundige aanwyzing gegeeven hebben, met hunne gewoone nauwkeurigheid. feptem: crajpm in ambitu qua maximum efl pedem unum £f palmos tres. Dentes balet oBonos , ordine caretJupenm &> nminat; uberafunt duo,corpori cequata,quo emftat juvencam eiïenecdum fatam, Cajv s de Bufelapho. Gesner, Hifl. quadr. pag, 121.        V A N D E C O N D O M A. 203 DE CONDOMA. D\*m~ gekheid ve, zyn kabinet vertoond het hoofdvan Sdier WfrT"' ^ ^ m opflag nam voor dat van den grooten buhiï,,« h^ - ? ,lk m den eerften ze grootfte herten; maar in p^l^Z' e r aan dat van al eenlyk twee groote hoornet d e van wi« Wnen' heeft het die der bokkek, en dubbeid geboo/en 1) ln,hol?yn> gekant gelyk ^ i > In des KonmS kabinet' f?? if6 dei" fntiIoPes' Czi* dier betrekking konden hebber hl ^ Z°fende' die tot dit die tot hetzelve behooren: deerfte zonlr 7 hTD gevonden, fchreeven beduiding, 0f briefte ÏL ™-Z mët f^S^ngen ofopgefteit; de tweede ( Pl. XLt f»' , iT •6 me"beIkfmer van zyne majekhis, Gommis van deïltJl', i,^tói7fe door de» Hr. Bauvan de Kaap de Uoede-hoop; Wy hebben Jnnrl u j "aam va" Condoma, aanneemen, dewyl het dier, dl/door^enS n dfZen naam -te moe*n benoemd of befchreeven k« -«-«ven wordt aangeduid, nooit In de lengte, de dikte , en vooral de d,,ki «ta i_ • fchynt de condoma ons toe heelnabtLrSen ^l?* der tornen, jus heeft gegeeven onder denSftKft' ? CA' de figuur en de omtrekken der hoornen vohl?/t/I SU' Nlet fle£ts zy« meetingen flaan ook byna nauwkSonnZktrt fde> a,le de & welke de Hr. Daubenton van d?n™nSH; en de befchryving gelykende met die van denftr^cZ va„ CwTis^** hefft» ver? dat men het vermoedelyk voor het zelfde dieVJ 'l u m/voorgekoomen , zo men vooraf de volgende aanmerkingen mX^ ^ \ ™dfhdd vergift met dit dier voor den ftrepftceros der Ouden' re1 JüS ,heeft zig my blykbaar voor, want de ftiep&eros fcfcÏÏn ffJStfyk 'det^ CO Strepjicerotis comua tam grapbicè defcritUf Pi,x tó J0Mwe ^rö^ flwWta opw „„„ ^ « fa^™*^' **** «PPofitè comparnvit, pedes Romanos duos palmos tres, fi rello duZumeZrï.7 t ' mtus cava > fi* **» mtegros. Craffa funt ubi capiti committunZ dZtnl £ fl x° pr° natura corf>™»>. pedes tfes m ambitupalmisRomanis dulbus SA^TT ^efcribuntTr cunt cum tn lmo fufca magis Rrugofa fint. ?a n tï a 1md™ n'Srefi- tandem m acutum exeunt. Pendevt „ , i -Jr a Primo orlu fenfim sraciMr^t h uncias tres R femiffem Fa ™ t lm^nemdiLi^ rtstg-rpi~ (b) Zie hier agter de befchryving van den Condoma. ' "' C c 2  so4 DE NATUURLYKE HISTORIE waarvan de kop ^T^^^L^^ g^kL^heeft ftaat toe , en verzekert zelfs, te*?^^*J^& der Ouden. *>. als die van 'thert, derhalven «.^^S» ^ hoornen, die drie Het dier van Cajus heeft gelyk de cond^a^ef ^ n of knobbeltjes voet lang, en die met rimpels of kreuken, niet met ë fl veel bezet zyn terwyl de ftrepficeros der Ouden of deï antüope^ g^ minde/dikte en korter hoornen heeft maai die ooimet zee g^ ^ gen of knobbeltjes bezet zyn. 3°- Schoonde zyn, gefleeten Sen condoma, die in 't kabinet van den marqu s de Mang;ny en glad zyn geworden, en de hoorn, die uit^*°£t ^m egter, dat koomt, zelfs aan de oppervlakte bewerk i.gebeft, ziet g^ zy geene ringen gehad hebben er dat is on« nadeij; ^ ^ welke de Hr. Baurhis ons.vereerd heeft die^^dC Jah|eft ,elyk de hooren die inderdaad niet dan kreuken of runpag^den hee t 1 n Cajus aan het zyne toefduvft. ...„duidingen opzoekende, die be- I„ de B«M^*lg« °[0 "k'elf k door z,ne geftalte, en bv de Hottentotten geen naam heeft , en weiKe « s - ^r opmerkdykTn™ glad ge- „ hert; zyn kop is/-£l^00^ lan- welker einden twee voet van malkan- » A°m 'fff™1" Dez^ karak ers koomen ons voor volmaakt te flrooken „ deren afftaan Deze Karak het : ? dat d S^Sn^ Ö^^S^^fi ? ffchynelykezaak'diedoor verdere waarneemingen moet opgehelderd worden. CO Van zyn voorhoofd af over de geheele lengte ^^d»^^bfe d>bJoven den ftaart eindigt; andere (heep v^ez^fdezelfde nYatuur, de eene agter de den hals, daar zy rondom gaat ; daar zy twee anaere ^ m rond> ^ j>flr°k.oLEE, tom. HI. pog- 42-  VAN DE GUIB. 205 DE GUIB. De Guib is een dier , dat door geenen Natuurbefchouwer, en zelfs door geenen Reisbefchryver is aangeduid : het is egter vry gemeen in Senegal, van waar de Hr. Adanson het vel, enz. heeft medegebragt, het welk hy de goedheid heeft gehad , van ons voor des Konings kabinet te geeven. Het gelykt naar de gazelles , inzonderheid naar den nanguer, in de grootte en het maakzel des lighaams, in de vlugheid der beenen, in het fatfoen van den kop en den fnuit, in de oogen, in de ooren, in de lengte van den ftaart, en het gebrek van baard; maar alle de gazellen, en byzonderlyk de nanguers, hebben den buik helder wit, terwyl de guib de borft en den buik van eene vry donkere kaftanje bruine kleur heeft. Ook verfchik hy van de gazelles in de hoornen, die glad zyn zonder dwarfche ringen, en die twee randen of draaden overlangs hebben, den eenen var boven, den anderen van onderen. die van de bafis tot aan de punt eer flag van een kruJJyn maaken; ook zyn zy wat gedrukt, en in deze deelen nadert de guib meer naar den bok dan naar den gazelle. Hy is evenwel noch het een noch het ander,hy is van eene byzondere foort, die ons voorkoomt tuffchen deze twee in te zyn. Dit dier is opmerkelyk door witte banden? of ftreepen op een grond van kaftanje bruin hair; die banden zyn in 't lang en dwarfch over het lighaam gefchikt als of het een harnas ware (a). Het leeft in maatfehappy , en wordt met groote troepen gevonden in de vlakten en boffchen van 't land van Podor. Dewyl de Hr. Adanson de eerfte is, die den guib heeft waargenomen, oordeelen wy de befchryving, welke hy daarvan gegeeven , en welke hy ons medegedeeld heeft, hier woordelyk te moeten plaatfen (/;). (V) Zie hier agter de befchryving van den Guib en de afbeelding Pl. XLIT. (b~) Guib by de Oualofe- of Jalofe'negers. Gazella cornibus reStis fpiralibus; caput, roftfum, nafus, oculi uti Nanguer. Comua reéïa fpiralia, fpira prima nigra, nitida, fubcomprejfa , angulis duobus lateralibus, anticè convexa, ponè plana, apice conico teretia.... Aures uii Nanguer, intus fubunda ,quinque pollices long die in allen opzigte meer naar den kleine» rhebok, dan naar eenig ander dier gelykt. *******  aoS DE NATUURLYKE HISTORIE DE INDISCHE RHEBOK. (*). Men heeft reeds uit verfcheiden artikels van dit werk gezien, dat Afrika een groot getal dieren bevat , die nooit bekend en befchreven geweeft zyn; dat laat zig gereedelyk begrypen: dewyl het bmnenfte van dit groot gedeelte der Wereld ons byna nog geheel onbekend is. Maar meer reden heeft men van zig te verwonderen , dat Afia, in het algemeen door befchaafder volkeren bewoond, en door de Europeaanen zo fterk bezogt, nog dikwils dieren oplevert, waarvan nooit een Reisbefchry-ver gefproken heeft; een voorbeeld verfchaft ons het bevallig dier, 't welk op (Fl. ) wordt afgebeeld. Het is in 1778, uit Bengale gezonden aan wylen den Hr. van der ötel, Kommilfaris van de ftad Amilerdam : het is in goeden ftaat tot hem gekomen en heeft eenigen tyd hy hem geleefd. OnKel-end met den naam, welken hy draagt in 't land, daar hy oorfpronkelyk t'huis hoort, heb ik hem dien van Chevreuil of rhebok van Indien gegeeven , omdat hy door zyne hoornen, en geheele figuur, daarnaar gelykt, fchoon hy veel kleiner is. De naam van Chevrotain , of rheetje , zou aan zyne geftalte beter beantwoord hebben ; maar dezulken onder de rheetjes, die hoornen dragen, hebben die hoornen hol en niet vol, of van een geheel ftuk, gelyk die van'het diertje zyn, daar wy van fpreken, hetwelk, by gevolg, hierdoor in een wezendlyk karakter van dezelve verfchik. Het heeft meer trekken van overeenkomft met het hert, maar het verfchik 'er al te veel van in grootte, om dien naam aan hetzelve te geven. Zyne geheele lengte kan nauwelyks twee voeten, zeven duim haaien, en zyne grootfte hoogte bereikt flegts anderhalf voet. Het kort hair, dat zyn lighaam bedekt, is van den wortel af tot de helft der lengte wit, en het einde is bruin, het welk eene grauwe kleur maakt, waarin evenwel het bruin de overhand heeft; inzonderheid op den rug, en minder onder den buik. Het binnenft der dyen en het onderft van den hals zyn witagtig. De hoeven zyn zwart, en met eene kleine witte vlek bezet; de fpooren zyn nauwelyks zigtbaar. Zyn hoofd , gelyk dat der meefte mannetjes-dieren met gevorkte voeten , is bezet met twee hoornen, die zeer opmerkelyke byzonderheden vertoonen. Zy hebben een gemeenen oorfprong op den_ afftand van twee duim van het einde van den fnuit, daar beginnen zy zig van malkan deren te verwyderen, maakende een hoek van omtrent veertig graaden beneden net vel, het welk zy op eene zeer merkelyke wyze opligten ; vervolgens lopen zy in eene regte lyn langs de randen van het hoofd, fteeds bedekt met (*) Door den Hoogleeraar Allamand, te Leyden.  VAN DEN INDISCH EN RHEBOK. zog met het vel, maar op eene wyze, dat het oog hen zo gemakiyk kan vol gen als het gevoel hen kan ontdekken, want zy maaken op de beenderen daar zy aan gehegt zyn, een rand van een vinger breed hoogte. Boven aan den kop g.komen neemen zy eene andere rigting ;zy verheft' n zig Cd regt boven net voorhoofdsbeen ter hoogte van ^-Suiffl^SnSlatl» vei, 't welk hen van alle kanten omring?, hen verlate. Op'duhoogte ktgen zy het geen men fehyven of knobbels in d, herten noemt. D^e kroo nen het vel t welk van onderen overblyft. Uit het midden dier fchYvS vervolgen de hoornen op te klimmen, maar ongelyk. De Imker hoon\ eï heft zig tot de hoogte van drie duimen en is |ekromd aan zyn einde dat in een punt indoopt; zy brengt, bykans onmiddelyk boven de fchvf' eet fcheutje voort, dat voorwaards gengt en een half duim lang is. De regter hoorn heeft flegts twee en een half duim lengte, en daar komt een fcheutje uit voort, dat nog kleiner is dan dat van de linker, dat eene aeterwS fche rigting heeft De afbeelding, die naar het le^vXSiKta? vertoont alles zo als ik het befehryf. Deze hoornen zyn zonder baft g ad ' en van eene witte kleur, die een weinig naar het geele"trekt. Zy hebben die zoX sotbentJeS °f PardtJeS me£ de^^oornen, e/zyn dus ook Dit dier heeft niet zeer lang in dit land geleefd, en daar is geen blyk van zyn ouderdom gevonden; dus weet ik niet of hv zyne hoornen Von Zh ben laten vallen, gelyk onze rhebokken? en of «L?welkenTy hadt nog" maar in de beginzelen waren, en grooter, en meer getakt zouden g'ewoï den zyn. 6 Zo men dat gedeelte, 't welk zyn oorfprong heeft by den fnuit dat zi? 0nd;ri edekVre ,T f ™ dat 'er to£ "anTfehy SI mede bedekt blyft, als een gedeelte der hoornen befehouwt, kan men niet twyffelen of die hoornen zullen beftendig zyn , en in dit geval zal dit dfer even als de g.raffc een zeer aanmerkelyke uitzondering verfchaffen in dê klaffe dier dieren , die volle hoornen hebben marren , in de Maar men weet dat de hoornen der herten, der damherten, en der rhebokken , ruften of dragen op twee verhevenheden van het voorhoofdsbeen In onzen Indiaanfchen rhebok zyn die uitfteekzels veel v^hS^a knobbels, welker verlengingen zig tuffehen de oogen tot aan den fnuit uitftxekken, en zig fterk op de neusbeenderen voegen, zo zy zig daar zelfs niet mede vereenigen en éen lighaam mede maaken; want welke pooging ik gedaan hebbe om dwarfch door het vel een fyne punt tuffchen beideS te brengen, is het my onmogelyk geweeft dit uit te werken. Dewyl de overblyfzelsvan dit dier my met toebehooren, fpeet het my geene vergunning te kunnen krygen om het vel,dat deze beenderen bedekt, £eg te nemen el nauwkeurig te onderzoeken wat 'er van de voorgeftelde getal wezen moet Hoe het zy, dit dier kan de hoornen zo gemakiyk afleggen lis het heft dewyl zy boven op deze verhevenheden geplaatft zyn, en de fehyven Set XII Deel, j) d  2iQ DE NATUURLYKE HISTORIE fterker aan dit fteunpunt vaft zitten dan in de andere dieren, die jaarlyks hunne hoornen verliezen. Dus ben ik zeer geneigd te denken, dat ons dier dezelve ook verlieft. Maar het geen wy met zekerheid kunnen aanmerken is, dat dit zonderling maakzel eene byzondere foort formeert in de klaffe der'herkaauwende dieren, en niet eene enkele verfcheidenheid, gelyk de cucuacu - apara van Brazilië (a), die ten naaften by van dezelfde grootte is. In het midden van het voorhoofd , tulTchen de twee verlengingen der knobbels of verhevenheden , daar ik ftraks van gefproken heb , is een zagt, gerimpeld, en veerkragtig vel, in welks vouwen men eene klieragtige zelfftandigheid bemerkt, waaruit eene ftoffe vloeit, die reuk heeft. Daar zyn agt fnytanden in het onderfte kaakebeen , en zes baktanden aan weerszyde der kaakebeenen. Daar zyn daar te boven twee haaken in het bovenfte kaakebeen, gelyk by 't hert, die in den rhebok van Europa niet gevonden worden. Deze haaken werpen zig min of meer naar buiten en maaken een ligten indruk op de onderfte lip. Hy heeft fchoone, wel gefpleeten, oogen; beneden dezelve zyn twee traangooten , die zeer opmerkelyk zyn , door haare grootte en diepte, gelyk die van 't hert. Dezp traangooten , die in den rhebok Ontbreeken , met zyne twee haakswyze tanden, deeden my vroeger zeggen, dat ons 'dier meer trekken van gelykheid met het hert, dan met den rhebok vertoonde. Hy heeft eene zeer lange tong; hy bediende zig daar niet flegts van om zyne traanputten te zuiveren, maar ook zyne oogen fchoon te maaken, en zomtyds bragt hy zyne tong nog verder. Zyne ooren hebben drie duimen lengte, zy zyn geplaatft op een half duim afftands van het onderfte gedeelte der verhevenheden , daar de hoornen op draagen. Zyn ftaart is zeer kort, maar vry breed , hy is wit van onderen. Het geheele maakzel van dit dier hadt dezelfde bevalligheid en dezelfde fraaiheid, als dat van onzen gewoonen rhebok; hy fcheen evenwel rykelyker uitgedofcht en levendiger te zyn. Hy hieldt 'er niet van, dat zy, welken hy niet kende, hem aanraakten; hy nam egter wat zy hem aanboden; hy at brood , geele wortelen, en alle foorten van gras. Hy was in een park, alwaar hy in de maanden maart en april togtig wierdt. Daar was een wyfje van een axis by hem, 't welk hy veel plaagde om het te dekken, maar hy was te klein om zyn oogmerk te kunnen bereiken. Hy ftierf geduurende den winter van 1779- Zie hier deszelfs afmeetingen: voeten, duimen, lynen. Lengte des lighaams, van het einde van den fhuit tot den oorfprong van den ftaart , . s 2. 7. o. Hoogte van het voorftel . $ I. o. (_a) Zie bladz. 216. van dit deel.  VAN DEN INDISCH EN RHEBOK. 2lï n i n i voeten, duimen, Ivnen. Hoogte van het agterftel . . . It *«Jun; ^ 'Pedes tanquam res pretio- *• V,deaLlrnjJur\^alZ fpecis,«u„?^£%S5&,«. ' J^mm/j <™»«/o n«.r  VAN DE KLEINE RHEBOKJE S. 2fJ befchryving en de afbeeldingen van vyf rhebokjes; het eerfte onder de bénaaming van kleine Afrikaanfche hinde van Guinée, roodagtig, zonder hoornen. Het tweede onder den naam van Fan, of het jong Afrikaanfch hert zeer dun. Het derde onder dien van het jong zeer klein hert SE Het vierde onder dien van de kleine Surinaamfche hinde, roodagtig en met witte vlekken geteekend;en het vyfde onder den naam Van Afrikalnfch hert met rood hair ; van deze vyf rhebokjes door Seba gegeeven, zyn het eerfte, het tweede en het derde blykbaar het zelfde dier ; hef vyfde dat grooter is dan de drie eerfte, dat veel langer en donkerer vaal hair heeft koomt ons voor met dan eene verfcheidenheid van die zelfde eerfte foort te zyn; het vierde, t welk de Auteur voor een Surinaamfch dier opgeeft is naar onze gedagten, wederom niet anders dan eene tweede verfcheidenheid van die foort die met dan in Afrika en in de zuidelyke deelen van Afia gevonden wordt, en wy zyn zeer geneigd te denken, dat Seba kwalyk onderrigt geweeft is als hy zegt dat dit dier van Suriname kwam. Alle de Reisbefchryvers maaken gewag van deze kleine herten of rhebokies in Senegal, in Guinee, en in de Ooft-Indiën; geen zegt dezelve in Amerika gezien te hebben; en zo het rhebokje met gevlakt vel , daar Seba van fpreekt, inderdaad van ouimamc Kwam , ,uuct men vermoeden , dat het van Guinee of van eenige ander zuidelyk land van de Oude wereld daar gebragt is geweeft; maar daar fchynt eene tweede foort van rhebokjes te zvn,wt zendlyk verfchillende van alle die, welken wy flraks hebbenaangeweezen die ons alleenlyk verfcheidenheden van de eerfte fchynen te zynf Dit tweede rhebokje heeft kleine hoornen, die flegts een duim lang zyn, en een duim omtreks hebben; die hoorntjes zyn hol, zwartagtig, wat gekromd zeer puntig, en aan de bafis met drie of vier dwarfche ringen bezet, wy hebben in des Konings kabinet de voeten van dit dier (b) met een zyner hoornen gezien, en deze dee en alleen zyn genoeg om te toonen, dat het of een rhebokje, of een gazelle is, veel kleiner dan andere gazelles. Kolbe { O van deze diertjes gewag maakende, heeft by geval gezegd, dat hunne hoor- invifer 'e dignabatur, centum mthi aureot offerebat , ft tam püfittum ipp? cervum Procurare popem : Jed rot is excidi, qmdquid impenderim opera. Tabula quadragefiraa & quarta. Num. 2, Cervula Surinamenfis; fubrubra a/bis maculis mtata. Caput, pe&us, abdomen, & pedes exceperis , qud 3  3I4 DE NATUURLYKE HISTORIE n^n gelyk waren aan die van h hert, en dat dezelve takken hebben naar Evenredigheid van den ouderdom der dieren. Dit is blykbaar eene dwaanng dfc doJr de enkele befehouwing dezer hoornen duidelyk weder- fTeztYerefzynvan een bevallig maakzel, en zeer wel geëvenredigd in hunnl kleingekke : zy doen verbaasde fprongen , maar kunnen waarSm S lang agter een loopen , dewyl de Indiaanen hen in den loop yÏÏïin (df Slgers maaken 'er insgelyks jagt oP en dooden hen met ftTS^oTtoeJgaïjen^ men zoekt hen veel, om dat hun vleefeh mt- ^ der Reisbefehryveren vergelykende, fchynt het^onstoe; io. daöt het&rhebokje, waarvan wy de afbeelding geeven (Pl. ™H en dat geene hoornen heeft, het rhebokje der Ooft-lndien is 20. dat het rhebokie^t wdk hoornen heeft, dat van Senegal is door de inboorlingen gutgenaamd! 30. Dat niet d'an het mannetje alleen van den guevei hoornengheeft (,),en dat het wyfje, even als dat van den jfn,^ ^r geene heeft 40. Dat het rhebokje met witte vlakken geteekend, t welk S e b a zegt dat in Suriname gevonden wordt, integendeel ^ de Ooft-Men, ^ b^n- derlvk on Cevlon (f) , alwaar het M?|h*M heet, wordt gronden. l^maK en ^mLm^^dSZ (ten minften tot heden toe) maar twee foor ten CO In Congo, Viga, ldfn/lwarce hoornen, en zeer dunne pooten die naar Ln %£S8*ÏÏiïi£Z£ doen^VazeSeVrongen , althans naar de grootte van IZ SSfl»; ik heb 'er onder die, welken wy gevangen hebben, gezien die over een Sï^§SirfM voeten hoogte fprongen. De Negers noemen hen herten koningen. ^l/moS" awdeEJJ^ gwmn hebben om hen naar Europa te brengen, is het h ifonmogelykge^ Voyage Je Desmarchais, tomlpagzu^ Mei?» "noemtfmaar dat volmaakt naar een damhert gelykt; het is grys met wit 1evk fa en Prevost, tónt. VIII. pag. 545.  VAN DE KLEINE RHEBOKJES. 2IS yan rhebokjes zyn, de memina of het Indiaanfch rheetje zonder hoornen deguevei of het Gmneefch rheetje met hoornen ; dat de vyf rheedes van Seba flegts verfcheidenheden van den memina zyn, en dit het kleinfle rheetje, t welk men m Senegal guevei-kajor heet, flegts eene verfcheTden! heid van den guevei is. Voor het overige kunnen alle deze dieren niet leeven dan in overmaaug heete khmaaten; zy zyn zo teder, dat men vee moeite heeft om hen leevende naar Europa over Ie brengen, alwaar zv liet kunnen beftaan, maar ih korten tyd fterven. Zy zyn zktAr7g JlX f^'. ?00MnCn' J Van debevalJiê^ geftalte ƒ zy zfn buiten fik vergelyking de kleinfte dieren met gevorkte voeten; volgens dien regel van gevorkte voeten moeten zy flegts in kleine getale voortbrengen; maar we" gens hunne kleinheid moeten zy integendeel by yder dragt veele jongen werpen. Wy verzoeken hen, die gelegenheid nebben om ze waar te nee" men, ons wegens het geene van deze twee gevolgen waar moge zvn te wilJen onderngten. Wy denken, dat zy mtar eli of tweT jongen' tevens SïSS?fyMgfyk/e gaZeJ,£S' dS rhegeken' enz' maar Sfhienll de dragt der wyfjes korter, en werpen zy meermaalen , want zy zyn in grooen getale inde Indien, op Java, opfceylon, in Senegal, inCongo !n in alle. de andere zeer Wt. l,nden , en dJP ^ 6 £ ^^g' *° F eenige der gemaatigde landen van de Oude wereld gevonden  zl6 DE NATUURLYKE HISTORIE DE MAZAMES. Mazame was in de Mexikaanfche taal de naam van 't hert, of liever de naam van 't geheele geflagt der herten , der damherten, en der rhebokken. Hernandes, Recchi, en Fernandes, die ons dezen naam hebben overgebragt, onderfcheiden twee foorten van mazames, beide*gemeen in Mexiko en in nieuw Spanje j de eerfte en de grootfte, waaraan zy enkel den naam van mazame geeven (a), heeft een hoorngeftel, gelyk aan dat van den Europifchen rhebok, dat is te zeggen, hoornen, die zes of zeven duimen lang zyn, welker einde verdeeld is in twee punten, en die flegts eenen feheut in het middelfte gedeelte van den grooten tak hebben. De tweede , welken zy Temamapame noemen, is kleiner dan de mazame, en heeft enkelde hoornen zonder fcheuten, gelyk die van een jong hert. Het koomt ons voor, dat deze twee dieren waarfchynlyk rhebokken zyn , waarvan de eerfte volftrekt van dezelfde foort ia als dc Euiupifclie rhebok, èn de andere flegts eene, verfcheidenheid uitmaakt; ook fchynt het ons toe , dat deze rhebokken, of mazames en temamagames van Mexiko dezelfde zyn,als de Cuguacu-apara (b) en de Cuguacu- été van Brafilie ; en dat de eerfte in Cayenne Cariacou, of Woud - hinde, en de andere kleine Cariacou of Biche des Paletuviers (c) Poel-hinde genaamd wordt. Schoon niemand vóór ons deze O) De Mazame feu Cervis, cap. 14 Hos (Telethlalmacame fcilicct & Temamacame) ego poft'üs computaverim inter Capreos Qquam inter Cervos)... . Mazames caprarum mediocrium, paulbve majori conftant in magnitudine;pilo teguntur cano (3 qui facilè avellatur, fulvoque; fed lateribus & ventre candentibus Comua geftant juxta exortum lata, ac in paucos parvofque teretes ac pi\eacutos ramos divifa, & fub eis oculos, quarum imaginem exhibcmus (fig. pag. 324}; deinde in quodam damarum genere, quas Mecatichichiltic aut Te* mamacame appellant, brevijfimis cornibus acutijjimifique, coloris fulvi, fufci infernè albi, quarum quoque praftita eft imago (fig. pag. 325}. Nard. Am. Recchus apud Hernandefium \ lib. IX. cap. 14. pag, 324 & 325- (b) Nota. De afbeelding, welke men in Pifon, pag. p8. onder den naam van Cuguacu-été vindt, gelykt volmaakt naar onzen rhebok, en men behoeft dezelve llegts met die van den mazame van Recciii te vergelyken, om te bemerken dat dit het zelfde dier is. Deze cuguacu-été van Pifon heeft tak-hoornen , ondertuflehen zegt Marcgrave , die de afbeelding niet geeft, dat hy geene tak-hoornen heeft, en dat het de Cuguacu-apara is,die hoornen met drie fcheutjes heeft. Het is waarfchynlyk , dat, dewyl, in die foort van de rhebokken, het wyfje geen hoornen heeft , een dezer dieren , door Marcgrave aangeduid, het wyfje van het andere was. De befchryving', welke deze Auteurs van deze dieren geeven, laat geen twyffel over, of het zyn rhebokken volftrekt gelyk aan de Europifche. (c~) Cervus major corniculis brevijfimis. Bicbe des bols, Woud-hinde. Cervus minor paJuftris corniculis brevijfimis. Biche des Paletuviers, Poel-hinde. Dus genaamd, omdat zy zig gemeenlyk in de moeraffen en in poelen onthoudt. Men geeft in dit land (\Cayenne~) den naam van hinde onverfchillig aan het wyfje van het hert, en aan het hert zeiven, fchoon het tak-hoornen op den kop heeft. Barre re, EJJdy d'bifioire naturelle de la France équinoxiale, Paris 1741. pag. 171 & 172.  VAN DE MAZAMES. 217 deze dieren by malkander gebragt heeft, vermoeden wy echter, dat daar omtrent noch zwaarigheden, noch twyffclingen zyn zouden, zo Seba (d) niet in 't hoofd hadt gekreegen, om onder de naamen srzximazame of temamagame twee geheel verfchillende dieren te geeven. Het zyn niet meer rhebokken met digte en getakte hoornen, het zyn gazelles met holle en gedraaide hoornen; het zyn geene dieren van nieuw Spanje, fchoon de Schryver hen daarvoor opgeeft, het zyn integendeel Afrikaanfche dieren; deze dwaalingen van Seba zyn aangenomen door de meefte Auteuren, die naderhand gefchreeven hebben; zy hebben niet getwyfeld of deze dieren, door Seba aarfgeweezen onder de naamen van mazame en temamagame, waren Amerikaanfche dieren, en dezelfde als die, waarvan Her n and es, Recchi en Fernandes, gewag gemaakt hadden; de verwarring van naam is gevolgd geworden van eene misvatting in de zaaken ; in gevolge daarvan heeft de een deze dieren aangeduid onder den naam van kleine rhebokjes ( 33hen ten tyde van PLINIUS vondt in de landen 'die door de pS£ men 0,0 Agricola Tragelapbum interpretator, germSct dIZi fe a „ et VrtZ^' T lapbus, mquit, R cervus infylvis cubant Traeelahbus er bilrTZ „ mzndhl^b- Trage. Urci quidem inftar videtur ïfje barbatus, quSd eTï'TZri t in^iïZ^* ™'f>™« cervi vero gerit fpeciem; co tarnen multo efl era Mo, A'rolJSU Sr & " i fidet, feu nonnibil nigrefcens , unie ^S^^Kttïte^S1^ fr'f" nerea eft, ventris [ubnigra.non ut cervir mnMJn „*„L sn: ."m,lamenJ''prema dorp pars ci. CaXeritnon differL utfr ulTnïftT^ ^llbbi tl-""" T Boèmicis, quam in aliisreperiuntur. AgricoT! cll^!P oucefimtimce funt ö> 297. - Alterum cervi genus ignoiius uoa G^ P°S- ^ vi fcilicet vulgaris) maius, pineuius tum \ila ÏZnZ TJ> , lra?elaPnus dicitur. PrioreCCer. Jufti ligni Lr/, BrLdnirK O) Zie in het VI deel dezer Nat. Hift. het artikel van den Rhe, pag. 84. E e 2  120 DE NATUURLYKE HISTORIE, gelykt met ds afbeelding en de befchryving , welke wy hier geeven van den cariacou, die ons uit Cayenne is toegekoomen, en welken wy eenige jaaren in Bourgonje onderhouden hebben; men zal, wél op dat verfchil acht geevende, zien, dat het niet groot genoeg is om den cariacou van de foort van rhebok af te fcheiden. Nu blyft ons nog over te onderzoeken, wat inderdaad die twee dieren zyn, door Seba onder de valfche naamen van mazame en yan temamagame gegeeven. De enkele befchouwing der afbeeldingen , buiten zyne befchryving , welke wy vroeger in de nooten aangetrokken hebben, bewylt dat het dieren van het geilagt der geiten of gazelles, en niet van dat der herten of rhebokken, zyn. Het gebrek van baard en het maakzel der hoornen toonen dat het geene bokken, maar gazelles zyn, en die afbeeldingen van Seba vergelykende met de gazelles, die wy befchreeven hebben, heb ik herkend, dat zjn gewaande temamagame van nieuw Spanje, de kob ot kleine bruine koe van Senegal is: Het maakzel, de kleur, en de grootte der hoornen zyn dezelfde, de kleur van 't hair is ook dezelfde, en verfchilt alleenlyk van die der andere gazelles, voor zo verre zy niet wit,maar vaal is onder den buik, gelyk in de zyden; en war den gewaanden mazame betreft, fchoon hy in 't algemeen naar de gazelles gelykt, verfchilt hy egter m 't byzonder van alle die, waarvan wy hier voor de optelling gemaakt_hebben; maarwy hebben in het kabinet van den Hr. Adanson, waarin hy de zeldzaamfte voortbrengzels van Senegal verzameld heeft, een opgezet dier gevonden, 't welk wy Nagor genaamd hebben ter oorzaake van de gelykheid van deszelfs hoornen met die van den nanguer (o). Dit dier wordt gevonden in de nabuurige landen van 't eiland Gorée, van waar het door den Hr. Andriot aan den Hr. Adanson gezonden is, en het heeft kenmerken, welken Seba aan zyn gewaanden mazame geeft: het heeft eene bleek roffe kleur over het geheele lighaam, en heeft den buik niet wit gelyk de andere cazelles; het heeft de grootte van den rhebok; zyne hoornen zyn geen zes tluimen lang, zy zyn byna glad, ligt gekromd, en voorwaards gerigt; maar minder dan die van den nanguer; wy geeven 'er hier de afbeelding van op (Pl XLFIII). Dit dier, door Seba gegeeven onder den naam van mazame of Amerikaanfch hert, behoort dan integendeel tot de Afrikaanfche geiten of gazelles, welke wy hier onder de benaaming van nagor voegen by de twaalf andere gazelles, waarvan wy hier voor de hiftorie en afbeelding gegeeven hebben. CO Capra <ï D. Andriot mi(Ja. Ditfert a nanguer. Longitudo ab apice rojlri ad anum quatuor ferè pedum ; ab ano ad peüus duo pedes cum dimidio. Ahitudo a pedibus anticis ad dorjum duo pedes & tres pollices; a psdibus poflicis duo pedes cum dimidio. Ventris longitudo inter pedes pedem unum £ƒ tres pollices; ventris craj/ities decem pollices. Caput longum novem pollices. altum Jex , latum quatuor cum dimidio. Comua longa quinque pollices cum dimidio; lata unum pollicem cum dimidio. Auices cornuum diftantfex pollicibus; aures longce quinque polhcum , cornua Uap ïaa 2 annulis levibus cinÜa; color mus rufus. Pilt mediocres, rigidi, lucidi, unumjollicjm longi, ccrpori non adpreffi. Gefchreeven noot, die gevoegd was by het opgezette dier, t welk cte Hr. Adanson ons geleend heeft, om het te laaten afteekenen.   i,e Guib  BESCHRYVING VAN.DEN GUIB. £ax BES CHR T VING VAN DEN GUIB. De Guib (Pl. XLII) is ten naaften by van de grootte van een damhert, hy heeft eene gefpleeten hoef en holle hoornen, die eenige overeenkomft nebben met die van den bok en den ram; de ooren zyn groot en de ftaart is kort; de lange en dunne pooten toonen aan , dat dit dier zeer gezwind ter loop is; de hoorns (Pl. XLIII. fig. i, die den regter hoorn vertoont) , zyn agt en een halve duim lang, en hebben vier duimen en een halven omtreks aan de bafis, en zyn naar agteren gerigt en een weinig naar om hoog geboogen; derzelver kleur is bruin of zwartagtig, zy hebben twee in de lengte loopende ribbetjes (AB) die elk eene flag van eene krullyn maaken, van het eenje eind van den hoorn tot aan het ander.' Het hair van den guib (Pl. XLII) is van eene vaale kleur op den kop, op den hals, op den rug, op het kruis, de zyden des lighaams, den fchouder, den arm, den dye, den buitenkant van den voorarm van het been en van de pypen, en over het grootfte gedeelte van den ftaart met een mengzel van wit en donker kaftanje bruin; beneden aan het voorhoofd en langs het agterft gedeelte van het neusbeen, en eene zeer fmalle ftreep van dezelfde kleur, die my is voorgekoomen zig van het onderft van het voorhoofd op het bovenft en het agterft van den kop, langs den hals, den rug, het kruis tot aan het eind van den ftaart toe uit te ftrekken, wiens laatfte hairen ook kaftanje bruin van kleur zyn; deze ftreep was met witte hairen op den rug vermengd by den guib, die ten onderwerp voor deze befchryving gediend heeft; zyn vel was op zommige plaatfen van hair ontbloot, zo dat °er eenige afgebrooken plekken waren in de ftreep van donker kaftanje bruin, die van het neusbeen over het geheele lighaam tot aan den ftaart toe loopt; de buitenkant van den voorarm,en yan den pyp van den voorften poot, is vermengd met vaal en donker kaftanje bruin; het benedenft van het'onderft kaakbeen is wit, daar zit eene kleine vlak van dezelfde kleur onder het oog, eene groote boven aan de voorfte zyde van den hals, en een andere onder aan; daar zitten ook een of twee witte vlakken op den fchouder, en veertien of zelfs zeftien op het onderft der zyden van het kruis, op de buikzyde en op het bovenft van den dye; het agterft gedeelte van den rug en van de zyden des lighaams, en het kruis worden door vyf of zes witte banden gekruift en doorfneeden; twee andere ftreepen, van dezelfde kleur ftrekken zig in de lengte uit van den fchouder over de zyden des lighaams, tot by het kruis en den dye; de bovenfte in de lengte loopende ftreep is naar den fchoft toe naar om hoog gekeerd, kruift een of twee der dwarfche ftreepen van den rug, en eindigt aan de tweede of derde; de onderfte in de lengte loopende ftreep is ook met zyn voorfte gedeelte boven den fchouder gekromd, en loopt Ee 3  aaa DE NATUURLYKE HISTORIE, onder een of twee der eerfte dwarfche banden van den rug door; men ziet door de onzekerheid van het getal der vlakken of der ftreepen, waarvan wy fpreeken dat het niet juift eveneens is op de beide zyden des lighaams, maar , in weerwil van die onregelmaatigheid , gelyken de ftrfPen. door hunne rigting veel naar de riemen van een tuig of zadel, dat het dier op zyn lighaam zoude hebben; de borft en de buik zyn van eene donker kastanje bruine kleur met eenige tinten vaal; het bovenft gedeelte van den binnenkant van den arm is wit, het onderfte heeft een mengzel van zwartagtig bruin en vaal; de binnenkant van het been is gedeeltelyk wit en gedeeltelyk vaal; de binnenkant der pypen is geheel wit; de kogels, het agterft van den koot en de kroon zyn zwartagtig bruin, met eenig mengzel van vaal j het voorfte van den koot is wit.    BESCHRYVING VAN DE GRIMME. m BESCHRTVING VAN DE GRIMME. Ik heb van deGrimme flegts de beenderen van den kop gezien (Pl XT TTT fig 2 en 3) benevens een ftuk van het onderft kaakbeen dé hoorns (AA) de ooren (BB, fig. 2), eenige Jappen van het vei van den kon (fig. 2), en de pypen en voeten der vier pooten ; de Hr Ad a i«n£ heeft alle die ftukken uit Senegal medegebragt, en Ige^ £ zy van de kleinfte foort van gazellen in dat land waren; dit bewyft dat mS den naam van gazelle aan dieren geeft, die zeer verfchillende van eikanderen zyn; want die, waarvan wy hier fpreeken, verfchilt veel van de snelle, yan den kevel, van de korine en van de antilope, doorliet maakzel van den kop; daar zit aan de zyden des bovenften kaakbeens, tuffchen de eerfte baktanden en de neusbeenderen, de oogputten ( C, fig. * ) en de onening (D) der neusgaten (E) een zo groot en Vdiep indrukzel, dat de twee zyden des kaakbeen, flegts eene zeer dunne en zeer doorfchvnende plaat maaken die tegen het middelfchot van den neus zit aangl plaatft; die indrukzels maaken de agterneusgaten naauwer , en verkleinen dezelve tot eene zeer geringe holte: ik ken niet een ander dier datzodanig van maakzel zy ; het voorhoofdsbeen is ook zeer verfchillend van dat van de gazellen, het heeft eene bolrondheid in het midden (F? de hoornen zitten op een vry grooten afftand voorbyde oogputten senlaatfl en ftaan naar agteren gengt, zy hebben flegts omtrent twee en etn halven duim lengte, en twee duimen agt lynen omtreks aan de bafis; zy zVn een weinig fchuinfch naar om hoog, en met hun eind naar binnen geboogen • zy hebben kleine ribbetjes, die zig byna van het eene eind tot het ander uitftrekken, eenige ringen naar de balis toe, en flegts voetfpooren van ringen op het midden hunner lengte; zy zyn zwartagtig van kleur Daar zitten zes baktanden aan elke zyde van de beide kaakbeenderen- het eind van het onderfte kaakbeen was afgebrooken, en daar was niet een der fnytanden overig. Het hair van het midden des neusbeens, van het voorhoofd en van den kruin van den kop, hadt eene bruine afchgraauwe kleur, dat van de zvden van het neusbeen was ros; al dat hair was ftyf, dat van het bovenft van den kop maakten eenen toupet (G, Pl. XLIII, fig. 2), die anderhalven duim lengte hadt; de hairen van het voorfte gedeelte van dien toupet ftonden fchuinfch naar agteren gengt, die van het agterft daarentegen ftonden fchuinfch naar voren, en die van het midden ftrekten zig regt naar om hoog uit, de pypen en de voeten der vier pooten hadden eene bruine afchgraauwe kleur; daar zaten geene borftels op het bovenft gedeelte van den voorften kant der voorpooten, en ik heb op den binnenkant der ooren  ,U DE NATUURLYKE HISTORIE, geen voetfpoor van witte vlakken gezien , gelyk by de gazelle, den kevel ^nïgrimme verfehilt van deze drie dieren, door de groote uitgeftrektheid degrTSuSTvan de zyden des bovenften kaakbeens, door het maakheid der indruKzeien vd y der hoorneIlj door den SupS ;rh« bovenft vat K£ door de Wen van her hair van her neusbe-n van her voorhoofd, van her bovenft van den kop, van de py^ en van d" voeren der vier pooren; ik heb her vel met gezren dar de Snk Jen £ bovenften kaakbeens bedekre, dns weer ik niet of hetzelve SÏÏ^ttS maaSe, gelyk 'er reden is om zulks re vermoeden rnt het maak- ZeHetr ïmyToorgekoomen, dar de grimme een weinig kleiner is dan de rhebok en de gazelle. B E-  BESCHRYVING VAN HET KABINET. $ft BESCHRYVING VAN DAT GEDEELTE VAN HET KABINET, DAT BETREKKING HEEFT TOT DE NATUURLYKE HISTORIE VAN DEN BUBALUS, DEN CONDOMA EN DEN GUIB. No. MCLXXXV. Het geraamte van een bubalus. De fmoel van het geraamte van den Bubalus (Pl. XXXIX) is zeer lang en heeft weinig breedte , dezelve is langwerpiger dan die van het paard , van den ftier, van het hert, enz. Het bekkeneel van het hert , van het damhert , en van den rhebok , is vooruitfteekende naar agteren toe voorby het voorhoofdsbeen ; by den Hier fèrekt het agterhoofdsbeen zig niet veel meer dan het voorhoofdsbeen naar agteren uit • ten dien opzigte heeft de bubalus meer overeenkomft met den ftier, dan met het hert; want zyn voorhoofdsbeen fteekt meer naar agteren uit', dan het overige des bekkeneels, onderflellende dat de fmoel naar voren gerigt zv * die vooruitfteeking des voorhoofdsbeens ter plaats van de uitfteekzelen die de hoornen draagen , geeft lengte aan het voorhoofdsbeen, en maakt den afitand, die tuffchen de hoornen en de oogen is, grooter dan by het hert de gazellen, enz.; deze afftand, die ook zeer groot is by den Hier koomt daarvan daan, dat het bekkeneel geheel onder het voorhoofdsbeen van den bubalus zit, ten naaftenby, gelyk dat van den ftier; het voorhoofdsbeen is een weinig bolrond onder de hoornen, en holrond tuffchen de oogputtendaar zit eene nog dieper holligheid voor eiken oogput. - * De hoorns (Pl. XXXIX en XL , fig. i) van het geraamte, dat ten onderwerp voor deze befchryving dient, ftaan aan hunne bafis flens tien lynen van eikanderen af; derzelver onderft gedeelte flaat fchuinfch naar buiten, en naar om hoog gerigt, vervolgens krommen zy zig naar om hoooen eindelyk wederom naar agteren ; die hoorns zyn bruin, zy hebben meer of min groote vooruitfteekende en dwarfche ringen, en kleine in de lengte loopende groefjes, behalven aan de punt, die byna glad is, men wordt daar flegts eenige voetfpooren van in de lengte loopende groefjes aan gewaar De fnytanden zyn ten getale van agt in het bovenft kaakbeen, zy zyn allen afgebrooken , daar zitten zes baktanden aan elke zyde van de beide kaakbeenderen; de eerfte van boven is my toegefcheenen kleiner te zvn dan by het hert en den ftier. ^ ' De wervelbeenderen van den nek zyn, naar evenredigheid, minder lang XII Deel. Ff  ll6 DE NATUURLYKE HISTORIE dan die van het hert, en ten naaftenby van dezelfde lengte als die van den ftier • het derde, het vierde en het vyfde wervelbeen, hebben het doornagtig'uitfteekzel langer dan by het hert. De wervelbeenderen van den rug, de ribben , het borftbeen en de valfche wervelbeenderen van het heiligbeen, zyn in hetzelfde getal voorhanden, als by den ftier en het hert; de ribben zyn minder breed als die van den ftier, en zy gelyken meer naar die van het hert. De valfche wervelbeenderen van den ftaart ontbreeken in het geraamte, waarvan wy hier fpreeken; de beenderen van de pooten gelyken veel meer naar die van het hert, dan naar die van den ftier, vooral door hunne afmeetingen, gelyk men zulks uit de volgende tafel zien kan. voeten, duimen, lynen. Lengte van den kop, van bet eind des bovenften kaakbeens tot aan de tuffchenruimte der hoornen Breedte van den fmoel . • • Breedte van den kop, ter plaatfe der oogputten . Lengte des onderften kaakbeens, van het eind der fnytanden af tot aan de kromte van deszelfs takken Lengte van bet onderft kaakbeen, voorby de fnytanden Breedte, ter plaats van de ftangruimtens . . Hoogte der takken, van het onderft kaakbeen tot aan het knok- kefwyze uitfteekzel toe . • Hoogte tot aan het kroonswyze uitfteekzel * ï Breedte ter plaats van de kromte der takken ♦. Breedte der takken , onder de groote uitranding Dikte van het voorfte gedeelte des beens van het bovenft ks&kbccLV * * * * • Breedte van dat kaakbeen, ter plaats van de ftangruimtens Afftand tuffchen de oogputten en de opening der neusgaten Lengte van die opening « Lengte der eigenlyke neusbeenderen Breedte • * > — Breedte der oogputten> .. Hoogte - Lengte der hoornen . Omtrek aan de bafis . . Afftand tuffchen de fny- en baktanden • ♦ Lengte van het voorfte gedeelte des bovenften kaakbeens , dat voor de baktanden zit . Lengte van de grootften dier tanden buiten het been . Breedte • ♦ Dikte »• _,. • „ • , Lengte van het gat des eerften wervelbeens, van boven naar beneden • ■ • • Lengte van de eene zyde naar de andere Lengte der zydelingfche uitfteekzelen, van voren naar agteren Lengte van het lighaam des tweeden wervelbeens Moogte van het doornagtig uitfteekzel r. 3- 8- o. i. ir. o- 4. 10. o. 10. 7, o. 1. 5. o. O. IX. o. 3. II. o. 5. 7. O. 2. 7. O. I. 9. O. O. X. O. I. 10. O. Ó". II. o- 3- 3- o. l. 6. O. 7. 2. O. o. 6. O. 2. O. 0. t. 7. 1. O. O» o. 7. 6. o. 3. 8. o. 4. 6. o. o. 7. O. I. 1. O. O. J. o. o. 7. Oi I- il. O. 2. 10. O. 2. 8, o. 1. r.  BESCHRYVING VAN HET KABINET. S2f Breedte • • .*.„,:, *,, , Hoogte van het langde doornagtig unfteekzel, het welk dal van het zevende wervelbeen is Lengte van dat gedeelte der ruggegraat, hetwelk uit de wervelbeenderen van den rug beftaat Hoogte van het doornagtig uitfteekzel des vierden wervelbeens dat het langfte is ... Breedte van dat van hei laatfte, dat het breedfte is Lengte van het lighaam des laatften wervelbeens, dat het lang fte-is . • • Lengte van het lighaam, van het eerfte, dat het kortfte is Lengte der eerfte ribben Hoogte van den driehoek, welken zy maaken . Breedte, ter breedfte plaats Lengte van de agtfte rib, die de langfte is Lengte van de laatfte der valfche ribben, die de kortfte is Breedte van de breedfte rib Breedte van de fmalfte , ... Lengte van het borftbeen . • _ . Breedte van het zesde been, dat het breedfte is . Breedte van het eerfte been dat het fmabte is Breedte van het doornagtig uitfteekzel des vyf Jen wervelbeens van de lendenen, dat het breedfte is Breedte van dat van het laatfte, dat het fmalfte is Lengte van het zydelingfch uitfteekzel des vierden wervelbeens van de lendenen, dat het langfte is Lengte des lighaams van op één na het laatfte lendenen-wervelbeen. .... Lengte van het heiligbeen Breedte van deszelfs voorfte gedeelte Breedte van deszelfs agterfte gedeelte Lengte van den bovenkant des heupenbeens Hoogte des beens, van het midden der panswyze holligheid af tot aan het bovenft van het been Breedte boven de panswyze holligheid Middellyn van die holligheid Lengte van de goot, van de eironde gaten af tot aan deszelfs agterfte eind toe . Breedte in het midden . Diepte van de goot .... Lengte der eironde gaten . . Breedte . . . . Breedte van het bekken . . • Hoogte ... • . Lengte van het fchouderblad .... Lengte van deszelfs bafis . > . . Lengte der agterfte zyde . . . Lengte der voorfte zyde . . • Breedte van het fchouderblad op de fmalfte plaats . Hoogte van den doorn op de verhevenfte plaats . Middellyn van de panswyze holligheid . . . F f 2 voeten ,,duimen, lynen. O. 2. 5. t 0, 1. 8. 1. 7. o. o. 6. 3. o. 1. 1, o. f. O. I. O. o. 6. 4. o. 3. 9. 0. 2. 2. 1. 2. O. O. 9- 6". O. I. I. O. o. 3. O. 11. 4. O. 2. 2. O. O. 9. o. 1. 5. O. o. 9. O. 2. 2. O. t. 5. o. 4. 3. o. 4. 7. o. I. 3. o- 3- 11. o. 6. o. O. O. IO. O. ï. 4. o. ii. s. o. 3- 6. O. I. I. O. 2. 2L o. 1. 7. o. 3. 9. o. 5. O. O. 9. 3. o. 4. IO. o. 8. ir. o. 8. 9. o. t. s. O. t. O. O. X» 2.  ^25 DE NATUURLYKE HISTORIE voeten, duimen, lynen; O. 7. 6. O. 2. 9; O. II. 6. O. O. 10. O. 2. 5. O. 9. 6. O. O. XI. O. 9. ï. O. I. I. O. 2. IO. O. I. 4. 0. 1. y. O. O. IO. o. 10. 9> O. 2. 9- O. X. !• o. 3. 5- o. o. 3. o. 7. 9. O. O. 8. o. 7. 6. o. o. 7. O. 2. I. O. I. O. o. 1. 8. Lengte van het fchouderbeen .... Omtrek op de dunfte plaats . ... Lengte van den ellepyp i Dikte op de dikfte plaats Hoogte van den elleboogs - knokkel t Lengte van het ftraalbeen . . Breedte van het midden des beens . » Lengte van het dyebeen . . Middellyn van deszelfs kop ï Omtrek van het midden des beens . . Lengte der kniefchyven Breedte « ♦ Dikte °. Lengte van het fcheenbeen * ? . Omtrek van het midden des beens . ; Hoogte van de voorhand. ... Lengte van het hielbeen Hoogte van het. wigge en fchipbeentje, te zamen genoomen Lengte der pypen van de voorfte pooten Breedte van het midden des beens . * Leogte der pypen van de agterfte pootcö . • Breedte van het midden des beens . ï Lengte van de beenderen der eerfte regelen ; Lengte van de beenderen der tv/eede regelen Lengte van de beenderen der derde regelen No. MCLXXXVL Een kof van een bubalus* Deze kop (Pl. XL, fig. 2) is dikker, dan die (fig. 1) van het geraamte, onder het voorgaand nommer bygebragt, en de hoorns van den kop, waarvan wy hier fpreeken, zyn naar evenredigheid nog grooter dan die van dat geraamte; daar is een afftand van flegts vier lynen tuffchen derzelver onderfte einden; zy verfehillen flegts daarin van de hoornen van het geraamte, dat zy eene zwarte kleur hebben,en dat hunne ringen naar evenredigheid veef grooter zyn op het voorfte, dan op het agterfte gedeelte; de neusbeenderen ftrekken zig niet even hoog uit als aan den kop van het geraamte ; deze verfchillen fchynen evenwel niet voldoende te zyn, om deze twee koppen aan dieren van verfchillende foorten toe te fchryven; die van het tegenwoordig nommer koomt miffehien van een mannetje, en de ander van een wyfje van dezelfde foort; daar is geene reden om te denken, dat het verfchil in ouderdom dat der grootte van de hoornen heeft kunnen veroorzaaken , want het geraamte, dat de kleinfte hoorns heeft, is volwalfchen, dewyl men 'er de zamenvoegingen der uitfteekzelen niet meer aan gewaar wordt. voeten, duimen, lynen.. Breedte van den kop , ter plaats van de oogputten » » o. 5. 5. Afftand tuffchen de oogputten en de opening, der neusgaten o. 7. 4. Lengte der eigenlyke neusbeenderen . . o. 9- o. Steedse '". . . » 0» o. 9»  BESCHRYVING VAN HET KABINET. Breedte der OOgputten , voeten, duimen, !yilcl,v, Hoogte . . . „' °- 2- 3- Lengte der hoornen . , * °> 1. 8. Omtrek aan derzelver bafis u • 7- 3- ' - o. 10. 7. No. MCLXXXVII. Hoorns van een bubalus* . Deze hoorns zitten aan een ftuk van het voorhoofdsbeen vaft, zy zvn bvna even groot als de voorgaanden, en verfchillen llegts door hunrte rigting van dezelve j hun eind is niet naar agteren geboogen S g No. MCLXXXVIII. Een hoorn van een condoma. Deze hoorn (Pl . XL1, fig. 2) is gedraaid; dezelve befchryft door zvtte kromte omtrent anderhalven flag van eene zeer langwerpigeK hl 5 STdSS eindienh^n * * agt ommen, indien men zyne kromtens volgt; hy heeft negen duimen ert een halven omtreks aan de bafis; hy heeft een ribbetje, dat^fg oTr zvne geheele lengte uitftrekt; het overige van zynen omtrek is rondaglfg Te! ï^t,eTgen aS?ind o^rdepunt, alwaar twee ribbelsloon 'n en eene vlakke kant tufTchen beiden; de kleur van di^n U„ ■ 100P^n e" ziet op deszelfs oppeiwlakte dwarfche en g^riïpj^"^™ de der in de lengte loopende rib beginnen, en die op dé ^lenoyeSü de zyde aan die van het.ribbetje eenen hoek maaken, waarvandeZtnaïl om laag gerigt is; die hoorn is hol en van dezelfde zelfftandTgheic^ fisdie van den ftier, van den bok, van den ram, enz.; door zyne ledaante t lykt hy meer naar de hoornen van den bok/dan van eenigïdfr dier daar is n het kabinet een geraamte van eene geit van Angoi^welker hoorns flegts daarin van den hoorn van den condoma, waarvan wy hiaftred^ verfchillen, dat zy minder dik en zeer veel kle ner zvn • ™LTkL1^ ' ennbben, gelyk aan de krullynige kron*en^^ Daar wordt, in de fraaije verzameling van mtgezogte ftukken welke mvn Hr. de marquis oe Marigny vergadert, om de ftudke da^Natuur bv S kennis der fraaije Konften te voegen een geheele kop vaneenZlmt (Pl. XL1' fig. 1) bewaard met gelyke hoornen aan dien, waarvan wv ïï^istëï^w^te ™bet ï ^^7^Ztïïs preeacr aan oie van den bok, en de opening der neusgaten veel knrtnv daar zitten indrukzelen in het voorhoofdsbeen, en het vf orfte eind d er ei' genlyke neusbeenderen «anders uitgerand als by den bok- kon vanden condoma verfchilt niet minder van die der rammeneer ga'zeSendeibuffels en der offen; het is my voorgekoomen, dat de fmoel en het vSrhoofdS van dien kop meer oyereenkomft hebben met den fmoel en hTv0 £ ? der herten, der damherten en der rhebokken, fchoon de op 'nin? del neus gaten naar evenredigheid nog korter zy; maar daar zit geen''ÏÏrffi de oogputten gelyk by die dieren, noch ook eenige voetWen vrhaak" tanden in het bovenft kaakbeen, gelyk by het hert; de baktanden varTden kop van den condoma , waarvan wy hie/fpreeken,' zyn in ft«£en Ff 3  23o DE NATUURLYKE HISTORIE k-n' de hoorns hebben tot twee voeten en tien of elf duimen lengte in eene repte Ivn gemeeten , drie voeten elf duimen volgens de kromtens, en agt duimen en een halven omtrek aan de bafis; deze hoorns zyn geheel en puntio- aan het eind, maar zy zyn gepolyft; hunne kleur is vermengd met zwartaetige, loodkleurige en witagtige tinten; daar zyn dwarfche golven , die zwartagtig zyn, en die met de holle golven overeenkwamen, voor dat die hoorns gepolyft waren; de grootfte in de lengte loopende rib ftrekt zig van de bafis van den hoorn, tot over het grootfte gedeelte van derzelver lengte uit, en verdwynt vyf duimen onder hun eind; de tweede rib is vier ot vyf duimen lang, en eindigt op dezelfde hoogte als de groote. voeten, duimen, lynen» Lengte van den kop, van het eind des bovenften kaakbeens tot aan de tuffchenwydte der hoornen . • Breedte van den fmoel . Breedte van den kop ter plaats van de oogputten . _ Breedte van bet bovenft kaakbeen ter plaats van de itangruim- Afftand tuffchen de oogputten en de opening der neusgaten Lengte van die opening » Breedte . Breedte der oogputten üoogte • No. MCLXXXIX. Een andere hoorn van een condoma. Deze hoorn is gepolyft, hy heeft eene geelagtig bruine kleur, en is twee voeten en eenen duim lang in eene regte lyn gemeeten , en twee voeten tien duimen volgens deszelfs kromtens , hy is aan de beide einden afgebrooken, het dikke eind heeft agt duimen en een halven omtrek, en het kleine flegts drie duimen; de hoorn is van binnen over zyne geheele lengte hol om dat hy onder het digte ftuk is afgezaagd dat hetzelve eindigde; men heeft de holte aan het dunne eind van den hoorn ook nog geopend, om daar een kromhoorn van te maaken. No. MCXC. De hoorns van een guib. Deze hoorns zitten aan het voorhoofdsbeen en aan het vel, dat gedeeltelyk vergaan is, van het dier vaft; derzelver befchryving is m die van den guib opgegeeven» I. o. O. O. 2. 8. o. 6. 4« o. 3« 2' o. 5- 3- o. 2. IO. O. I. IT. o. e. 6. o. 2. o.   IX CHEVREUIL DES INDES .  LE CHEVE.OTAIN   BESCHRYVING VAN DEN KLEINEN RHEBOK. 2^ BESCHRTVING VAN DEN KLEINEN RHEBOK De zogenaamde kleine Rhebok is het kleinfle van alle dieren met gefbleeten hoeven, ten minften van allen, welken wy kennen 5 hv is niet veel meer dan een voet lang, van het eind van den neus af tot aan het begin yan den ftaart toe; de vaale kleur van zyn hair, zyne lange en ranke pootjes zyne korte ftaart en een voorkoomen van gezwindheid in zyne evenredigheden, hebben hem met het hert doen vergelyken, en in het franfch den naam van Chevrotait,«doen geeven; het groot verfchil, dat tuffchen de kloekte van deze twee dieren plaats heeft, heeft dat rheetje opmerkelyker doen worden dan het zoude geweeft zyn, indien het grooter ware geweeft men flaat verbaasd van 111 hetzelve een groot hert in het klein te z?cn, een volwaffchen hert dat zo klein is als de vrugt van ons hert; maar iAdie? Sfl A l uetlQ flegtS met een^ oplettenheid gade flaat, e kent men ligneyhèrt ^ ^ VerfchilIende foort is van die van het gewei- De fmoel is niet zeer breed; de neus flaat zo veel voor uit als de bovenfte lip gelyk by het hert het damhert, en den rhebok, en niet naar aeterTn gelyk de neu» van de bokken, van de rammen en van de gazellen; dl Wl heeft weinig breedte, de oogen zyn groot, de agterfte pooten hebben meer lengte dan de voorfte, omdat zy de pypen veel langer hebben; dat rheÏÏie heeft geene traanputten, gelyk de herten , de galellen, enz. ; maai- daar zit tuffchen de tweede regels der vingeren, en voornamely'k van'de agterftï voeten, een klein ondiep kuiltje; ook gelykt het maakzel van den voel"een germaate naar dien van den voet der gazellen; ik heb geene bosjes hair .« de voorpooten noch ook op de agterpooten, gevonden^ een jong rheet f da in wyngeeft bewaard was, gelyk ook niet aan het opgezette vefvan tTel volwaffenen, de eenigften, welke ik gezien heb ee Het eind van den fmoel van het jonge rheetje (PL XLIF), het bovenft en de zyden van den kop, van den hals, van de borft en van h!t lyT hel kruis de agterfte zyde van den ftaart, de buitenkant der ooren, de fchou der, de arm de buitenkant yan den voorarm, van het been en vaniS dye, een gedeelte van den binnenkant van het been, de voorftl PVnS en voeten, hadden verfchillende tinten vaal of ros; het bweXanTe? neusbeen, van den kop van den hals en van het h'ghaam, hadden eene donker roffe kleur met bruin vermengd ; het ros van de bêenen van de zyden van den kop van den hals en van het Jyf was helder eï bynj vaal het benedenft des onderften kaakbeens, de keel, het onderft vanTborff de buik een gedeelte van den binnenkant van het been en van den voor' arm, het voorfte gedeelte der pypen en der agterfte voeten, en de voor  aa.» DE NATUURLYKE HISTORIE fte zyde van den ftaart hadden eene witagtige kleur; het onderft van den hals hadt gedeeltelyk die zelfde , en gedeeltelyk eene vaale kleur; dit jonge rheetje hadt welgemaakte fnytanden , en de baktanden begonden ook reeds door te koomen; de afmeetingen van dit diertje worden in de volgende tafel opgegeeven. voeten , duimen, lynen. Lengte van het geheele lighaam, in eene regte lyn gemeeten, van het eind van den fmoel tot aan den aars / . Lengte van den kop, van het eind van den fmoel tot aan het agterhoofd ... . Omtrek van den fmoel, agter de neusgaten Omtrek van den bek ..... Afftand tuffchen de neusgaten, om laag gemeeten Lengte van het oog, van den eenen hoek tot den anderen ; Afltand tuffchen de beide oogleden , wanneer zy geöpend zyn Afftand tuffchen den voorften hoek, en het eind der lippen Afftand tuffchen den agterften hoek en het oor Afftand tuffchen de voorfte hoeken der oogen, in eene regte lyn gemeeten ...... Dezelfde afftand, over de kromte van het neusbeen Omtrek tuffchen de oogen en de ooren . « Lengte der ooren .... Breedte van derzelver bafis, over de buitenfte krnmfp gpmpp. ten . • • Afftand tuffchen de beide ooren, om laag gemeeten Lengte van den hals . Omtrek digt by den kop t Omtrek by de fchouders ... Hoogte • • , • • Omtrek des lighaams, agter de voorpooten . , Lengte van den ftomp van den ftaart . . . Omtrek aan zyn begin .... Lengte van den arm, van den elleboog tot aan den knie . Omtrek op de dikfte plaats . ... Omtrek van de knie . . . . Lengte van den pyp .... Omtrek op de dunfte plaats .... Omtrek van den kogel .... Lengte van den koot .... Omtrek van den koot ..... Omtrek van de kroon ..... Hoogte, van het onderft van den voet tot aan den knie . Afftand van den elleboog tot aan den fchofc . Afftand van den elleboog tot aan het onderft van den voet Lengte van den dye, van den kniefchyf tot aan de waade ; Omtrek by den buik .... Lengte van den pyp, van de waade tot aan den kogel Omtrek ■ , . ' . , Hoogte der hoeven .... Lengte van den voorhoef af tot aan de hiel toe, aan de voorfte voeten . . . Lengte aan de agterfte voeten o. 8. o. O. 2. 3. o. 1. 8. o. 1. 8. o. o. 2. o. o. 5. o. o. 3. O. I. o. o. o. 8. O. O. p. O. I. I. 0. 4. O. O. I. I. O. I. o. o. o. 9. O. I. 2. O. 2. 4. o. 3. 9. O. I. I. O. 4. 2. O. I. O. o. o. 6. o. 1. 7. o. 1. 6. o. 1. o. o. I. 4. o. o. 8. O. I. O. o. o. 4. O. I. o. O. o. II. O. 2. 2. O. I. 4. O. 3. 8. O. 2. 3. O. 2. 3. O. 2. 4. O. O. 9. O. O. 4. O. O. 4. 0. o. 4§. Breedte    BESCHRYVING VAN DEN KLEINEN RHEBOK. 233 Brvoetten eF ^ h°CVen ' te Zamen Senoomen aa° de voorfte m' duimen' ,ynenBreedte aan de agterfte voeten .' * °* °- 3. Afftand tulTchen de beide hoeven " • o. o. eene die zig langs de borft L den^JtZ^F f5 ee-ne vaa,e ibeep dedeelen/diewka^ °verige hadden alle witte kleur by de Sofwaffen^^^ meer op zat; de opgezette vellen van de7p rh^; ibyn? 3een hair en door de uitdroo|ng i^™^ ter^^^' van de grootte yan dat dier en van de evenredighedenvanKlgeeVen naame deelen , ik zal daarom eenige afmeetingen opgeeven on dÏÏ V°i?r' genoomen, waaraan de beenderen ?an den kop5 en d^^o en novaftlft Lengte van het geheele lighaam, in eene regte lyn «emeeren V°Ct' van het emd van den fmoel tot aan den ftaart ö teDj agSrhoofdden k0P.' V3n hCt. dnd Van deQ tot aan het Omtrek van den bek • . o. Afftand tulTchen den voorften hoek en het pinrl i.C * °' Afftand tuffchen den agterften hoek en het oof *" hPm °n ^gemeïten" ^ ^ hockco der 00Sen> ? «ne regte °' Dezelfde afftand over de kromte v'an het neusbeen ' °' Omtrek tuffchen de oogen en de ooren gemeeten * °' Lengte van den ftomp van den ftaart ' °' kS^»™ *» dl*>°« « «> fa* " £ Lengte van de pypen der voorfte pooten ' * °' Omtrek op de dunfte plaats ' * °' OemntSrekVaD ^ P7Pen d£r 3gterfle po'oten *• 'i o! o. uiman, lynen, 0. 6. 3- 6. 2. 8. 1. 8. 0. 9. 1. o, I. 4. 5. 2. 1. 8. 2. 6. I. I. I. 7. o. 8. 3- o. o. 9.  DE NATUURLYKE HISTORIE T,PPn heeft geene fnytanden, maar het heeft twee zeer lange hondstanden r r m die plat zyn op de zyden, fchuinfch naar om laag en naar buiten gerikt e'n naar agteren geboogen zyn; zy zyn tot zes lynen lang buiten het Keen fchoon hunne einden afgebrooken zyn , eene en een derde lyn breedte en twee derde lyn dikte ; zy fteeken buiten den bek uit; deze tanden Toornen door hunne plaatfing met de haaktanden van het hert overeen, maar ZVrfchillen daar van door hunne gedaante; daar zitten flegts vier baktanSn in elke zvde van de beide kaakbeenderen, dat getal is minder dan dat der baktanden van de dieren met een gefpleeten hoef die van het rheetje verfchillen daar ook veel van door hunne gedaante; de eerfte yan boven, en de twee eerften (EF) van onderen, gelyken meer naar die van een vleefch-eetend dier, gelyk de hond, de kat, de leeuw, de typ-, enz. dan niar die van de dieren met een gefpleeten hoef; op een na de laatfte tand van het onderft kaakbeen heeft drie reijen punten en meer lengte van voren naar agteren gemeeten, dan de laatfte zynde het tegendeel van het teen men bvna in alle dieren met gefpleeten hoeven aantreft; ondertuffchen beeft het rheetie, gelyk die dieren, de baktanden bekleed met een zwartagtigen kalk met glimmende tinten van vergulde bronskleur, of van zekere markalfiet-fteenen.  le Cariacou.   BESCHRYVING VAN DEN CARIACOU. 235 BESCHRTV1NG VAN DEN CARIACOU. De Cariacou (Pl XLFI) heeft veel overeenkomft met het hert, met het damhert en met den rhebok; maar het is my voorgekoomen, dat hy nog meer naar het damhert, dan naar detwee andere genoemde dieren geleek voor zo veel het mogelyk geweeft is daar over te oordeelen door het individu, dat ten onderwerp voor deze befchryving gediend heeft, en dat een wyfje was. Het gewei van het mannetje, met dat van het hert, van het damhert en van den rhebok vergeleeken zynde, zoude gewiffelyk zekerer kentekenen hebben opgeleverd; deze wyfjes cariacou was gelyk de deine, van eene gemiddelde grootte tuffchen die van de hinde en van de zeeg; zy hadt een fpitfer fmoel dan die van de hinde, en langer dan die van de zeeg, en ten naaftenby van dezelfde gedaante als die van de zeeg;_ de pooten waren minder lang en een weinig dunner, dan die van de hinde, en ten naaftenby van dezelfde lengte, maar minder dun, dan de pooten van de zeeg; de hals was minder verheven dan die van de hinde, en byna even lang als die van de deine en van dc Eccg 5 dc .ftaart was langer dan die van de hinde, en byna even lang als die van de deine; het lyf was meer gevuld dan dat van de zeeg, enz. Deze wyfjes cariacou hadt geene diepe traanputten, gelyk die van de hinde en van de deine ; maar zy waren getekend door eene kleine holligheid, die van hair ontbloot was, en welke men by de zeeg niet aantreft. .. - •.. . De omtrek van den neus, het voorlte gedeelte van elke zyde van de bovenfte lip, waren zwart, en daar zat een vlak van die zelfde kleur op het midden van de beide zyden der onderfte lip; het neusbeen, de kruin van den kop, het agterhoofd, de buitenkant der ooren, het bovenft van den hals, de'fchoft, de rug en het kruis, waren van eene zwartagtig bruine kleur, wanneer men dezelve llegts van verre befchouwde; maar deze deelen van digt by beziende, onderfcheidde men daar evenveel vaal als zwartagtigs aan ; het eind van elk hair was zwartagtig ; daar zat vaal onder dit zwart, en laager een bruin afchgraauw, dat helderer en zelfs licht wierds by den' wortel van de hairen; de zyden van den kop, de zyden en het onderft van den hals, de fchouders, de buitenkant van den arm, de zyden des lighaams, de buitenkant van den dye en van het eigenlyk gezegde been , en de pypen van de agterfte pooten waren van eene vaale kleur, het binnenft van het oor , het benedenft des onderften kaakbeen, de qxel,de binnenkant van den arm, de pyp der voorfte pooten, de binnenkant van het eigenlyk gezegde been en de vier voeten, hadden eene gemengde kleur uit wit en vaal te zamen gefteld. Het agterft gedeelte van de borft, de buik, de liezen, de binnenkant van den dye, de billen en het onderft van den  236 DE NATUURLYKE HISTORIE ftaart, waren wit, het bovenft van den ftaart hadt eene vaale kleur, vermengd met bruin over het grootfte gedeelte zyner lengte ; de punt was wit,. en daar zat zwart tuffchen het wit en het vaal, dat met bruin vermengd was. Het langfte hair van het dier zat op den ftaart, en was vier duimen lang, terwyl dat van den rug flegts omtrent twee duimen hadt. Daar zat aan den binnenkant van de enkels een bosje hair, dat uit witte hairen was te zamengefteld, en daar zat op het middelft onderft gedeelte van den buitenkant van den pyp van den agterften poot een zwartagtige wrat, die negen lynen lang, zeer fmal, en met lange en witte hairen omzet was, die ook eenen foort van borftel of kwaft fcheenen te maaken. Lengte van het geheele lighaam , in eene regte lyn gemeeten, van het eind van den fmoel tot aan den aars Hoogte van het voorfte ftel Hoogte van het agterfte ftel Lengte van den kop, van het eind van den fmoel tot aan het agterhoofd . ... Omtrek van den fmoel agter de neusgaten ' Omtrek van den bek . . . Afftand tuffchen de hoeken des onderften kaakbeens : Afftand tuffchen de neusgaten, om laag gemeeten Lengte van het oog, van den eeuen hoek ivi deu undereu Afftand tuffchen de beide oogleden, wanneer zy open zyn Afftand tuffchen den voorften hoek en het eind der lippen Afftand tuffchen den agterften hoek en het oor Afftand tuffchen de voorfte hoeken der oogen, in eene regte lyn gemeeten . . • Dezelfde afftand over de kromte van het neusbeen » Omtrek van den kop voor de hoornen Lengte der ooren Breedte van derzelver bafis , over de buitenfte kromte ge» meeten ... Afftand tuffchen de beide ooren , om laag gemeeteD Lengte van den hals Omtrek by den kop Omtrek by de fchouders . . . Hoogte Omtrek agter de voorpooten gemeeten Omtrek op de dikfte plaats . . , Omtrek voor de agterpooten Lengte van den ftomp van den ftaart Omtrek aan zyn begin Lengte van den arm, van den elleboog tot aan de knie . Omtrek op de dikfte plaats Omtrek van den knie ... Lengte van den pyp Omtrek op de dunfte plaats . . Omtrek van den kogel . % Lengte van den koot , » , voeten, duimen, lynen. 3. II. O. 2. 3. 6. 2. 5. O. o. 9. 6. O. 6. O. O. 6. 4. o. 3. e. o. o. 9. o. I. 1. o. o. 9, o. 5. 4. O. 2. 9. 0. 2. 2. 0- 3- 4- 1. 3. O. o. 4. 9. o. 4. j. O. 2. 4. O. I. o. O. II. 3, 1- 4. 4< o. 6. o. 2. 3. 6. 2. 9. O. 2. o. 8. o. 6. 4. o. 3- 6, o. 9. O. o. 7. 6. o. 4. 6. o. 7. O. O. 2. 8. o. 4. O. o. 1. 8.  BESCHRYVING VAN DEN CARIACOU. 23? ■oeten, duimen, lynen. o- 3- 8. o. 4. O. o. 10. 6. 0. 9. 6. 1. 6: 9. o. 11. o. o. 6. o. a. o. O. 2. 3. O. I. O. o. 3, O. o. 2. 8. o. 1. 5. O. I. 2. O. 2. O. o. 'i. 3. O. I. 4. O. O. ö» o. 5. 9. O. 2- 6".  240 DE NATUURLYKE HISTORIE I. 6. o. o. 8. 6. o. i. 4. O. I. O. O. 2. O. O- I. 9. o. 6. 6. O. 1. G~. o. o. 4. o. 3. O. o. o. 6. o. o. 3. voeten, duimen, lynen. Groote omtrek van de pisblaas « . Kleine omtrek • » Lengte van den pisbuis Omtrek . ï Lengce van den hals en het lighaam der lyfmoeder Omtrek van derzelver lighaam Lengte van de hoornen der lyfmoeder Omtrek op de dikfte plaatfen Omtrek aan het eind van eiken hoorn . Lengte der kromme lyn, welke elke trompet doorloopt Lengte der zaadballen Middellyn De kop van het geraamte (P/. XLVII) van de wyfjes cariacou, waarvan wy hier fpreeken , is my voorgekoomen flegts daarin van dien van de hinde te verfchillen, dat de in de lengte loopende rand des agterften gedeelte van het voorhoofd verhevener is by de cariacou, dan by de hinde ; de kroonswyze uitfteekzels zyn langer, en de hoeken der takken van het kaakbeen veel fcherper; het onderlt gedeelte des doornagtig uitfteekzels van het fchouderblad ffeekt meer benedenwaards uit,, dan by het hert. voeten, duimen, lynen. Lengte van den kop, van het eind des bovcnlten kaakbeens tot aan het agterhoord Breedte van den kop, ter plaats van de oogputten Lengte van het fchouderbeen . • Omtrek op de dunfte plaats • Lengte van de ellepyp Lengte van het ftraalbeen . . ; Breedte van het midden des beens Lengte van het dyebeen Omtrek van het midden des beens Lengte van het fcheenbeen , . Omtrek van het midden des beens Lengte van de pypen der voorfte pooten Breedte van het midden dier beenderen Lengte van de pypen der agterfte pooten Breedte van het midden dier beenderen o. 8. 10. o- 3. 7f. . o. ó. 4. O. 2. Ol. o. 8. 4. o. 6. 7. o. o. 8. o. 7. 75. O. 2. 3. : o. s. 9. O. 2. Cl. o. 6. 9. o. o. 6\. o. 8. o. • O. O. 6. D E    le Nagor.   VAN DE COUDOUS. Hl DE COUDOUS. TV Maffe der herkauwende dieren is de talrykfte, en daarin hebben de d^vnnrK ,7erfcheidenïedr ^tS; ^ bevat, gelyk men uit de voorgaande voorbeelden gezien heeft eene menigte foorten , en miffehien0 een nog grooter getall onderfcheiden taffen, dat is te zeggen, ftandvaft ge ver" SdeKül!fdCn' NletteSenftaande ««ze nafpooringen en de veelvuldfge bvzonderheden, waarin wy genoodzaakt zyn geweeft te treeden, wilfn Z SrJ^ne erkffnnen> dat wy dezelve niet hebben uitgeput, en dat S verfcheiden, zelfs zeer opmerkelyke dieren , overblyven , die wy , 1 te fpreeken, niet kennen dan by ftaalen, die zomtyds zeer moeije yk te veï gelyken, en zeer moeijelyk faam te brengen zyn by het geheel daar zv toe behooren. . By voorbeeld , in de groote^en S& groote Wgte hïoSi m des Konings kabinet verzameld, of in de kabinetten van bfzondere lief-' hebberen veripreid, welken wy, na veele vergelykingen gebraït Sen Sr de dieren , daar elk derzelver toe behoort, ?s § S e¥^ovtgebleeven zonder briefje, zonder naam, zonder aanduiding, geheel onbekend én waaromtrent wy geene andere opheldering konden kryf en of geeven dan' die welke men uit de zaak zelve konde haaien. Deze hoorn (Pl XLIxl y\ iszeerdik, byna regt, en van eene dikke en zwarte zelfftandigheid ■ hét i niet eene vafte en digte ftof gelyk de hertshoornen, maar een holk hoorn gevuld, gelyk die der rundderen, met een been , die denze ven als voo^ ïln A°il HJA hfl de baflS]°Ver het ^ootfte gedeelte zyner lengde een dikke rand , die omtrent een duim verheven is • en fchnon Aehr,Jlg is maakt die uitfteekende draad of rand andcritóSoS^ inTet'bf nedenfte gedeelte, en loopt geheel door in het bovenfte <\7t,V eindigt. Over het geheel feneen deeze hoorn de aSe e veffi lende, ons alleenlyk toe meer betrekking te hebben tot den buffel dan to eenig ander dier, maar wy weeten den naam van het dier niet en 't isn2 dan onlangs,dat wy, verfcheiden kabinetten doorzoekende"fn'dat van den Hr. Dupleix een kop, met twee diereelvke hnnm™ ^L, • den hebben (zie Pl Xlix, fig. .) £« briefje van dezen inhoud; hoornen van een dier ten naaften byalslnLrd net nier ^te fondichery; Coesdoes, t welk men moet uitfpreeken Coudnns Deze kleine ontdekking gaf ons veel vermaak; maar wy kónden onderwvi dien naam van Coesdoes, of Coudous in nier »L„ pa-{ ™naen onaerwyi het gemelde brrefje berig.ede ^^J^T^J^Z?^ ffi'L"^ '• Z d3t ™ 'f heetfl:e ianden ™> Afie g™„de„ wfeXSe buffel hoort m dat zelfde Munaat t'hnis,en hy heeft daarenboven een maan hatr boven op den kop; het umt, dat Jyne hoornentT^gepl Xll Deel. pj Ij ° r  542 D E NATUURLYKE HISTORIE zyn, terwyl deze rond en regt zyn, en 't is hier door zowel als door de kleur, dat deze twee dieren onderfcheidcn worden , want de buffel heeft zwart vel en hair, en volgens het briefje heeft de coudous grysagtig hair. Deze betrekkingen hebben ons tot andere geleid; de Reisbefchry vers in Afia fpreeken van roffe buffels, van gryze rundderen van den Mogol (a), welken men Nyl-gauts noemt; de coudous is miffehien het een of ander dezer dieren, ert de Reisbefcnryvers in Afrika, alwaar de buffels zo gemeen zyn als in Afia, maaken eene nauwkeuriger melding van eene foort van buffels, in Congo PacaJJe geheeten, die volgens hm ne aanduidingen coudous fchynen te zyn. „ Op den weg van Loanda in 't koningryk Congo bemerkten wy, zeggen die „ Reisbefchryvers (b), twee pacafles , 't welk dieren zyn vry gelyk aan „ buffels, en die brullen als leeuwen, het mannetje en het wyfje gaan altyd „ te famen; zy zyn wit met zwarte en roffe vlakken, en hebben ooren van „ een half el lengte en geheel regte hoornen ; als zy iemand zien vlugten zy „ niet,noch doen eenig kwaad, maar kyken de voorbygangers aan." Wy hebben vroeger gez?gd (c) , dat het dier, in Congo (d) empacajja of pacajja genaamd, ons voorkwam de buffel te zyn j het is inderdaad eene foort van buffel, maar die daar van verfchilt in de gedaante der hoornen, en de kleur van 't hair ; het is, in één woord, een coudous, die miffehien eene afzonderlyke foort maakt van die van den buffel; maar die mogelyk ook niet dan eene verfcheidenheid in de foort is. O} De jagt op de Nyl-gauts, of gryze rundderen, die naar myne gedagten eene foort van Elanden zyn, heeft niet veel byzonders; enz. Voyage de Bernier, Amft* 1710. torn. IL pag. 245. (JTy Relation de Congo par les P. Michel-ange be Galline & Denys de Charly de Plaifance, Capucins-, Lyon idSo. pag. 77. (c) Zie het XI deel van dit werk, bladz. 105. (rf) Het zelfde land van Congo brengt een ander dier voort, "r welk de ingezetenen empatajja noemen; zommigen neemen- het voor den buffel, anderen- vinden daarin alleenlyk veele overeenkomften met denzelven; de uitgeever van het verhaal van Lopes zegt, dat het wat minder dik is dan het runddier, maar dat het naar hetzelve gelykt in den kop en den hals Dapper verzekert, dat de buffel in het Ryk van Congo den naam van empacafa draagt, dat |y rood hair en zwarte hoornen heeft. Hiftoire générale des Voyages,. torn* V. pag*. 8u '  VAN HET MLTSKU S-D IER. 2+3 HET MUSKU S-D I E R (*). Om de hiftorie der bokken en geiten, der gazelles, der kleine rhebokjes, en der andere dieren van dit geflagt, die alle in de oude Wereld gevonden worden, volkomen af te doen, ontbreekt ons niet dan die van het dier, dat zo vermaard als weinig bekend is, waarvan men de waare muskus bekoomt. Alle de hedendaagfche Natuurbefchouwers en de meefte Afiatifche Reisbefchryvers hebben 'er gewag van gemaakt, zommigen onder den naam van hert, van rhebok, of van muskus-rhe ; anderen hebben het befchouwd als een kleinen rhebok, maar wat grooter dan die foort van dieren anders is; en inderdaad het muskus-dier fchynt van eene twyffelagtige natuur te zyn, en iets van alle de gemelde dieren te hebben, fchoon men tevens kan verzekeren, dat zyne foort enkel is en van alle de andere verfchilt; hy heeft de grootte van een rhebok, die wat klein is, of van eene gazelle, maar zyn kop is zonder hoornen en takken, en in dit opzigt gelykt hy naar den memina of het Indiaanfch rheetje. Hy heeft twee groote hondstanden of haaken in het bovenft kaakebeen , en hierdoor nadert hy weder tot het rheetje , dat'ook twee groote hondstanden in het zelfde kaakebeen heeft; maar 't geen dit dier van alle andere onderfcheidt is eene foort van beurs, die omtrent twee of drie duimen middellyns heeft, welke het by den navel draagt, en waarin het vogt of liever de vette ftof van de muskus, die, in reuk en dikte van die der civette verfchilt, wordt afgefcheiden. De Grieken, noch de Romeinen ,hebben geen gewag van dit muskus-dier gemaakt, de eerften die het aangeduid hebben zyn de Arabieren .geweeft (a). Gesner, (*3 Mofchi Capreolus Gesner, Hifl. quadr. pag. 6p5. fig. pag. 696. Capra Mofchi Aldrov. de Qiiadrup. bifulcis, pag. 743. fig. pag. 744. The Mufc Deer. Le Cerf du Mufic. Grews , Muf. Keg. Societ. London 16S1. pag. 21. enz. Hiam. Animal Mufci. Michael Boym, Flora Sinenfis, 1656. fig. pag. 2. Mofcus. Schrok 11, Hiftoria Mofchi, Vienna 1682. Animal Mofchiferum. Ray, Synopf. quadr. pag. 127. Tragus Mofchiferus, Mofchus. Klein, de quadrup. pag. 18. Tragulus ad umbilicum folliculum Mofchiferum gerens Mofchus,le mufic. Brisson, Regn. animal. pag. 97. 'Mojchiferus, Mofchus. Syfl. nat. 13. Linn. Syfl. nat. ed. X. pag. 66. (jf) Nota. Abusfeid Serafi zegt , dat het Muskus - dier vry veel naar den rhebok gelykt, dat het vel en de kleur gelyk zyn, dat hy dunne beenen en gekliefden voet, regte en een weinig omgeboogen tak-hoornen heeft, en met twee witte tanden ter zyden van yder wang gewapend is. Deze Schryver is de eenigfte, die verzekert heeft dat het muskus-dier tak hoornen hadt, en 't is waarfchynlyk niet dan by gevolgtrekking, dat hy gemeend heelt, dat dit dier, voor het overige naar een rhebok gelykende, tak-hoornen op den kop moert hebben. Dewyl Aldrovandus deze dwaaling heeft nagefchreeven , hebben wy geoordeeld dezelve .te moeten aanmerken. Avicenna, van de muskus fpreekende , zegt, dat het de beurs of het blaasje is van een dier, vry gelyk aan den rhebok, maar dat het twee groote gekromde hondstanden heeft» Hh 2  244 DE NATUURLYKE HISTORIE AldRovandus, Kircher (b), en Boym, hebben'er breeder berïgten van gegeeven, maar Grew (c) is de eenigfte, die 'er eene nauw- Men vindt ook eene afbeelding van het dier in het fragment van Cos-mas, in het eerfte deel der reizen van Tavernier gedrukt. r Cb') Ik zeg dan voor eerft, dat 'er een zeker hert in de provintiê'n van Xenli en van Chiarnii gevonden wordt, 't welk zeer lekker riekt, en waaraan de Chineezen den naam gegeeven hebben van Xerchiam, dat is te zeggen het muskus-dier; de Chineefche Atlas fpreekt 'er van in deze bewoordingen: „ Om u niet langer in onzekerheid te houden wegens de beteekenis van, dien „ naam, of van dat woord Mufchtts ,zal ik 'er u van zeggen het geen ik meer dan eens gezien „ heb. Dit dier heeft eene zekere bult aan den navel , die naar eene kleine beurs Spykt, „ omdat zy van een zeer teder vel omvangen, en met zeer zagt en dun hair bezet is; de Chi„ neezen noemen dit dier Xe, dat is te zeggen reuk, waar uit zy het woord Xehiang te lamen „ ftellen, 't welk de reuk van het dier Xe of Se , dat is te zeggen muskus uitdrukt. Het is vier voeten lang, en zo vaardig als een hert; het geheele verfchil beftaat hierin , dat zyn hair wat zwarter is en dat het geene hoornen heeft gelyk 't hert. De Chineezen eeten het vleelch van dit dier omdat het zeer lekker is. De provintiê'n van Suchuen en Sunnare hebben grooten overvloed van deze foort van dieren, en men kan zeggen, dat van alle de landen van China geen ftreek is, waarin 'er zo veele gevonden worden als de landen, die meeft aan t weften grenzen. La Chine illuftrée de Kircher, traduit par d'Alquié, Amflerd. 16S0. pag. 256. (V) Het muskus-hert wordt in China en m de Ooft-Indien gevonden; het is niet kwalyk afgebeeld in het mufeum van Calceolarius. De afbeelding, welke Kircher in zyn China illiiftrata daarvan gegeeven heeft, is gebrekkig in den fnuit en in de voeten; die van Jonston is ongerymd ; bykans overal is dit dier kwalyk befchreeven. „ Alle de Schryvers weeten, „ zegt Aldrovandus, dat het twee hoornen heeft" Simeon Sethi zegt, dat het '„ maar eenen hoorn heeft" Noch het een noch het ander is waar; het is eveneens met de befchryving door Scaliger, en vervolgens door Cmocco in het Calceolarii mufeum gegeeven; dezelve is gebrekkig; de befte is die, welken in de Ephemerides van Duitfchland gevonden wordt; dezelve egter vergelykende met die, welke ik zelf gemaakt heb, en die ik hier gaa geeven, heb ik daar eenige verfchillen in gevonden. Dit dier is van het einde van de neus tot aan den ftaart omtrent drie voeten lang; de kop heeft vyf of zes duimen, de hals zeven of agt duimen lengte; het voorhoofd heeft drie duimen breedte, het einde van de neus is geen duim breed, het is fpits en gelykt naar dat van den haas; de ooren gelyken naar die van het konyn, zy zyn regt en hebben omtrent drie duimen hoogte, de ftaart is ook regt en heeft flegts twee duimen lengte; de voorfte beenen hebben oiiv trent dertien of veertien duimen hoogte ; dit dier behoort onder die, welke gevorkte voeten hebben; de voet is diep gekliefd, van voren met twee hoornen of hoeven van meer dan een duim lengte, en van agteren met twee andere, bykans even groot, gewapend; de agterfte voeten ontbraken.in het onderwerp, dat ik hier befchryf: het hair van den kop en de pooten was flegts een half duim lang en vry fyn; onder den buik was het wat dikker en anderhalf duim lang, op den. rug en de billen hadt het drie duim lengte, en het was drie of viermaal dikker dan varkensborftels, dat is te zeggen, dikker dan van eenig dier- Dit hair was van den wortel tot aan het einde beurtelings met bruin en wit gekleurd; het was bruin op den kop en de beenen, witagtig op den buik en onder den ftaart, golvende dat is te zeggen wat gekroesd op het kruis en den buik, zagter in het aanraaken dan by de meefte dieren. Ook is dit hair ten uiterften ligt, en van een los weefzel, want het zelve fplytende en met een vergrootglas befchouwende fcheen het my toe te beftaan uit kleine blaasjes gelyk aan die, welke men in de fchafc der pennen ziet, zo dat het, om zo te fpreeken van eene middel-zelfftandighaid is tuffchen dievan hair en van pennen- Aan ydere zyde van het onderft kaakebeen en wat beneden de hoeken 'Van den mond was een klein vlokje hair van omtrent drie vierde duim lengte, hard, ftyf, van gelyke grootte en vry veel zweemende naar varkensborftels. De blaas of beurs, die den muskus bevat, heeft omtrent drie duimen lengte tegen twee breedte ; zy fteekt boven het vel van den buik omtrent anderhalf duim uit Het dier heeft zesen twintig tanden, zes in het bovenft kaakebeen, waarvan agt fnytanden van voren en vier baktanden agter,en aan ydere zyde zo. veel baktanden in het bovenft kaakebeen, en op anderhalf duim. afftands van. het einde van de neus is 'er aan weêrzyde van dat zelfde kaakebeen een flagand of hondstand van omtrent twee en een half duim lang agterwaards en naar beneden ge-  VAN HET MUSKUS-DIER. H5 keurige befchryving van gemaakt heeft naar een vel van het dier , dat ten zynen tyde in het kabinet van de koninglyke maatfchappy van Londen bewaard wierdt; die befchryving is in 'tEngelfch, en ik heb geoordeeld hier de overzetting daarvan te moeten geeven. Een jaar na het uitgeeven van dat werk van Grew in 1681, gaf Lucas Schrorius (d) te Weenen de hiitone van dit dier in druk uit, waarin men niets nauwkeurigs of geheel nieuws vindt; wy zullen alleenlyk de byzonderhedeft, die wy daaruit trekken kunnen, famen voegen met die, welke in de andere Schry veren, en vooral in de laatfte Reisbefchry veren, verfpreid zyn, en niets meer kunnende doen, zullen wy ten minlten alles doen wat wy kunnen, dat is te zeggen verzamelen ; niet alles wat men van dit dier gezegd heeft, maar het weinige, dat men daar van weet: dit is, zeg ik, al wat wy kunnen, dewyl wy het dier zelf niet hebben kunnen magtig worden , en zelfs niet te zien kunnen krygen. Uit de befchryving van Grew , die het eenigft egtltuk is , en waarop wy kunnen flaat maaken, fchynt dit dier een ruw en lang hair , een fpitfen fnuit en flagtanden , ten naaften by zo als het varken, te hebben; en in deze eerfte betrekkingen nadert het naar het wild zwyn, en miffehien nog meer naar het dier Babirouffa genaamd, 't welk de Natuurbefchryvers Indiaanfeh wild zwyn genaamd hebben, het welk met verfcheiden kenmerken van het varken , evenwel zo als het muskus - dier, eene minder dikke geftalte, hooge en ligtvaardige pooten, gelyk van een hert of rhebok, heeft. Van eene anderen kant heeft het Amerikaanfch varken, 't welk wy pecari genaamd hebben, op den rug eene holligheid of zak, die een overvloedig en fterk riekend vogt bevat, en het muskus - dier heeft dien zelfden zak niet op den rug , maar op den buik. In het algemeen is geen der dieren , die riekende vogten geeven, gelyk de das, de béver, de pecari, de ondatra , de desman , de civetkat, de zibet,van het geflagt der herten of bokken ; dus zouden wy geneigd zyn te denken, dat het muskus-dier meer naar de varkens (e), waarvan het de flagtanden heeft, overfloeg , zo het tevens de fnytanden in het bovenft kaakebeen hadt, maar het mift die fnytanden» kromd, en in een punt uitloopende; die flagtanden zyn niet rond maar platagtig, zy zyn een halven duim breed, weinig dik en agter fnydende, zo dat zy vry wel naar een klein fikkeltje gelyken; daar zyn geene hoornen op den kop, enz. Zie Mufeum Reg. Societatis, by Nehemiad Grew, M. D. Londen 1681. pag. 22,23. Cd") Nota. Schrockius geeft de afbeelding van het dier, maar zonder befchryving, hy zegt alleenlyk, dat het naar een rhebok gelykt, behalven dat het in het bovenft kaakebeen twee tanden als flagtanden heeft, die bui ten waards gerigt en omtrent drie duimen lang zyn, dat dit het voornaam kenmerk van dit dier is, dat het in de kleur van 't hair verfchillende is, dat de kop ook verfchilt van dien van den rhebok, en meer zweemt naar dien van den wolf, dat het hair gemeenlyk met verfcheiden vlakken is geteekend, en dat de uitpuiling, die den muskus bevat onder den buik een weinig beneden den navel is; hy voegt 'er by, dat dit dier gevonden wordt in Tartarye, in Tibet, in China; byzonderlyk in de provintie van Xinil, in Tunquin, in Pegu, in 't koningryk Aracan, en in dat van Boutan. Qpag. 32. tot aan pag. 57). (e) Animal mofchiferum neque e cervino , neque e caprino genere effe videtur , sornua enim non habet, £? an ruminet incertum eft; dentibus tarnen inciforibus in fuperiore mandibula,caret ,ruminantium in modutn , £=? dentes ibidem exertos habet. (Tusk anglice, défenfes gal' Mee) velut Poreus. Raï, Synopf. quadrup. pag. 127. Hh 3;  u6 DE NATUURLYKE HISTORIE en in die betrekking nadert het tot de herkauwende dieren, en vooral naar ^ rfSol, die ook herkauwt, fehoon hy geene hoornen heeft; maar alk deze uitwendige kenmerken zyn niet genoeg , zy kunnen ons met Tn SntmveML-, de befchouwing alleen der inwendige deelen kan de^ffvTdit dier befliffen, /t welk tot heden toeb^i*Jk erken zelfs, dat het alleenlyk is uit inzigt om de vooroordeelen van de mees ren onzer eezeren niet te kwetfen, dat wy het zelve agter de bokken en gei2n,7e gazelles! en dekleine rheetjes gefield hebben, fchoon het ons voorkoomt daar zo verre af te zyn, als van eenig ander geUagt. TJ kvL, Barbosa, Thevenot, Vader Philippe de Marini hebbei zig allen mèer of min vergift in de aanduidingen ^e^y vanit dier gegeeven hebben (ƒ). Het eenige , dat daar waar mis ^ waaromdten zy overeenkoomen, is, dat de muskus geformeerd wordt in een.zak oi ge zwel by den navel van het dier, en het fchynt uit hunne getuigemffer^ en uit che vah eenige andere Reisbefchryveren, dat het mannetje alleen de goede muskus voortbrengt; dat het wyfje ook wel denzelfden zak byden navel heeft, CO F— befchryft het op deze wyze: Het t^^Jfö^X^ heeft de voeten en den ftaart als yan de gazelle, en neert^ twee die opwaards Het heeft vier tanden van boven drie vingers lang fynu wu als yvoor, * loopen en twee naar beneden gekeerd, en dit «hei " ^hora om te zie. y ys_ het een gezwel aan den buik by den aayÖU e e in koPomt hy niet zwel. Barbosa zegt, dat het meer gelykt naar de gazeiie, iw i ■ <- 7Vne eiiren „ die tanden hebben als de oranten, maar klei^^TtogS^ zulk eene jeukte, befte en volmaaktfte muskus." De befchryving, welke de Kr. Thïvïnot ^^fan- „ van mindere waarde is die, welke men uit de indien Drenöt ■ ' Van een ' de minfte van allen is die van China, al die muskus formeert zig onder den navel yan een " zeereroot dier, dat maar eenen hoorn heeft, en dat naar een rhebok gelykt. In den bron&" wftavw bet by en navel een ophooping van dik bloed, dat een gezwel maakt en defraart " SeSem te drink n ën te eeten! hy rok zig op de aarde, en werpt dat y«Tbloed t we k geftold zynde na een aanmerkelyken tyd dien (terken reuk verk y. Ml deze Schry vers koomen overeen wegens de wyze, «aar op de muskus «{^S^^^jSiSiS gezwel, 't welk zig aan den navel van het dier vertoont als t in den bionstyd is. anciennes Relations des Indes & de la Chine, pag. 216. enz.  VAN HET MUSKUS-DIER. %47 maar dat het vogt, 't welk daarin wordt afgeklensd , niet dezelfde reuk hééft; het fchynt daarenboven dat dit gezwel van het mannetje niet met muskus wordt vervuld, dan in den bronstyd, en dat in andere tyden de hoeveelheid van dit vogt minder en de reuk zwakker is. Wat de ftof zelve van den muskus belangt, haar wezen, dat is te zegden haare zuivere zelfftandigheid , is miffehien zo weinig bekend als de natuur van het dier , die dezelve voortbrengt; alle de Reisbefchryvers koomen daarin overeen , dat deze drogue altyd verbafterd en met bloed of andere drogues vermengd wordt door hen, die dezelve verkoopen; de Chineezen vermeerderen niet flegts de hoop door die vermenging , maar zy zoeken daarenboven het gewigt nog fterker te vermeerderen, door daar wel fyn gewreeven loot mede te verbinden; de zuiverfte muskus, en die door de Chineezen zelve meeft gezogt wordt, is die, welke het dier laat vloeijen op fteenen of ftammen van boomen, tegen welken het zig wryft als deze ftof , prikkelende of al te overvloedig wordt in de beurs, waarin zy geformeerd wordt; de muskus in den zak zeiven is zelden zo goed, omdat zy nog niet ryp is, of wel, omdat het niet dan in den bronstyd is, dat zy al haare kragt en at haaren reuk verkrygt, en omdat het dier in dien zelfden tyd zig poogt te ontlaflen van deze al te fcherpe ftoffe, die aan't zelve prikkelingen en jeukte veroorzaakt. Chardin (g) en Tavernier , hebben beiden de middelen be- Cg-j Meeft alle menfehen, denk ik, weeten, dat de muskus het uitwerpzel en de etterftof is van een dier, dat naar de wilde geit gelykt, behalven dat het dunner is van lighaam en beenen ; het wordt gevonden m opper Tartarye , in noordelyk China, dat daaraan grenft en in groot Tibet, dat een koningryk is tuffchen de Indien en China leggende. Ik heb deze' dieren nooit, leevende gezien, maar ik heb 'er op verfcheiden plaatfen vellen van gezien; men vindc 'er afbeeldingen van m het gezantfehap der Hollanderen naar China; en in het China illulïrata van Vader Kircher; men zegt gemeenlyk dat de muskus een zweet van dit dier is dat naar eene dunne blaas by den navel vloeit en zig daar ophoopt. De Oofterlingen zegeen' netter, dat'er een gezwel in het lighaam van dit dier geformeerd wordt by den navel welks vogt prikkelt en jeukte verwekt, inzonderheid als het dier togtig is: dat het zig als' dan tegen de boomen en rotfen wryft, waardoor het gezwel barft y en de ftoffe ter zeFder plaats tuffchen de fpieren en het vel vloeit, zig daar vergadert en eene foort van blaas maakt • dat de inwendige warmte dat bedorven bloed verhit; dat het door deze verhitting dien'fter ken reuk krygt, welken de muskus geeft. De Oofterlingen noemen dit blaasje den navel van de muskus, en ook den reukgeevenden navel; de goede muskus koomt van Ti bet; de Oofterlingen achten dezelve boven die van China, 't zy dezelve inderdaad eene fter ker en duurzaamer reuk hebbe, 't zy omdat dit alleenlyk zo fchynt, dewyl zy dezelve verfcher krygen, omdat Tibet digter by is dan de provintie van Xinfl , 't welk die ftreek in China is alwaar de meefte muskus valt. De groote handel in muskus gefchiedt te Boutan, een vermaarde ftad m 't koningryk Tibet; de Patans, die derwaards trekken om hunnen inkoop te doen verfpreiden dezelve door geheel Indië, van waar men haar vervolgens over de geheele aarde vervoert. De Patans zyn nabuurig aan Perfie en opper Tartarye, onderdaanen van, of alleenlyk fchatting geevende aan den grooten Mogol. De Indiaanen maaken veel werk van deze fpeceryagnge drogue zo wel voor eigen gebruik, als omdat dezelve door buitenlanders fterk by hen gezogt wordt. Zy gebruiken dezelve in hunne reuk- en faamgeftelde genees-middelen , en in alles , wat zy bereiden om de welluftigheid op te wekken en de kragten te herftellen; de vrouwen bedienen 'er zig van om-de dampen te verdryven, die uit de lyfmoeder naar't hoofd ftygen, en draagen ten dien einde een blaasje op den navel; en als de vapeurs geweldig en aanhoudend zyn, neemen zy muskus uit het blaasje, befluiten het in een ftukie linnen als een klein zakje gemaakt, en leggen het op de deelen, die de fchaamte niet toelaat te  248 DE NATUURLYKE HISTORIE fchreeven, waarvan de Oofterlingen zig bedienen om de muskus te vervalfchen. Het kan niet anders wezen, of de kooplieden moeten de hoeveelheid muskus boven alle verbeelding vermeerderen, dewyl Tavernier (h) in noemen Men denkt gemeenlyk, dat als men het klein zakje, daar de muskus in is, door- fnydt, daar zulk een Herken reuk uitkomt, dat de jaager den mond en de neus met een (hik linnen, verfcheidemaalen toegevouwen, wel digt moet toeftoppen , en dat, in weêrwil van deze voorzorg, de kragt van den reuk hem egter dikwils met zulk een geweldigheid doet bloeden, dat hy 'er van fterve. Ik heb hieromtrent een nauwkeurig onderzoek gedaan, en dewyl ik inderdaad iets diergelyks heb hooren verhaalen door Armeniërs, die te Boutan geweeft waren, denk ik, dat het waar is; myne reden is,omdat deze ftof geene fterkte verkrygt door den tyd, maar in tegendeel haaren reuk ten langen lefte verheft; deze reuk nu is zo fterk ui de Indien, dat ik dezelve nooit heb kunnen verdraagen. Terwyl ik in muskus handelde hield ik my altyd in de open lugt, met een neusdoek voor 't aangezigt, verre van hen af, die deze blaasjes behandelden, en my voor het overige op myn makelaar verlaatende ; omdat ik toen reeds ondervonden had, dat de muskus fterke hoofdpyn maakt en geheel onverdraagelyk is, als dezelve maar onlangs van het dier gehaaid is. Ik zal hier by voegen, dat 'er geene drogery m de wereld gemaklyker te vervalfehen is, en inderdaad meer vervalfcht wordt dan deze; daar zyn verfcheiden beurzen , die enkel het vel van dit dier zyn met bloed van het zelve gevuld ,daar een weinig' muskus wordt by gedaan, om 'er den reuk aan te geeven, maar die geenfins die zakjes of blaasjes zyn, welken de wyze Natuur by den navel formeert om dit verwonderlyk en fterkriekend vogt te ontvangen. Wat de waare blaasjes zelve betreft, als de Jaager dezelve niet genoegzaam vol vindt, drukt hy den buik van het dier om'er bloed uit te krygen, waar mede hy dezelve vult; want men houdt het daar voor,dat ook het bloed van het muskus-dier, en zelfs zyn vleefch lekker riekt; de kooplieden mengen 'er vervolgens loot, ofTenbloed, en andere ftoffen mede , gefchikt om den omtrek en 't gewigt dezer dierbaare drogery te vermeerderen. De konft, waarvan de Oofterlingen zig bedienen, om die vervalfchingte ontdekken zonder het blaasje te openen, is vooreerft het gewigt, dewyl de ondervinding hen geleerd heeft, hoe veel een onvervalfcht blaasje weegen moet. De fmaak is hunne tweede proef, dus misfen de Indiaanen nooit om kleine korreltjes te neemen uit de blaasjes als zy die koopen, en dezelve in den mond te fteeken; de derde proefis van een draad met knoflook-fap doortrokken door middel van een naald, door het blaasje heen te trekken, want zo de knoflook-reuk weg gaat is de muskus goed, zo de draad dien behoudt is zy vervalfcht. Voyages de Chardin, Amfterd. 1711. torn. II. pag. 16 en 17. .,',.,„ (K) De befte foort en de grootfte menigte van muskus koomt uit het koningryk Boutan, van waar men dezelve naar Patna, voornaame ftad van Bengale voert, om met de lieden van d'at land te verhandelen; al de muskus, die in Perfie verhandeld wordt, koomt van daar Ik heb de liefhebbery gehad om het vel, enz. van dit dier mede te neemen en te Parys te brengen , waarvan hier nevens de afbeelding. Nadat men dit dier gedood heeft, fnyt men het blaasje weg , dat zig onder "den buik, ter «rootte van een ey vertoont, en dat nader is by de teeldeelen dan by den navel; vervolgens haalt men de muskus, die in het blaasje is, en die zig dan als geftold bloed vertoont, daaruit. Als de landslieden dezelve willen vervalfehen,doen zy lever en bloed van het dier onder malkander gehakt , in de plaats van de muskus, die zy daar uit gehaald hebben; dat mengzel brengt in de blaasjes , in twee of drie jaaren tyds, zekere kleine diertjes voort, die op de goede muskus azen, zodat als men dezelve opent, veel verlies befpeurt ; andere landlieden, nadat zy het blaasje afgefneeden en daar zo veel muskus uitgehaald hebben, als zy durven waagen, om de fchelmery niet te vertoonen, doen kleine greintjes loot in de plaats, om de blaasjes zo veel zwaarer te maaken; de kooplieden, die dezelve koopen en naar andere landen vervoeren, getrooften zig deze laatfte bedriegery nog gemaklyker dan de eerfte, omdat hier die kleine diertjes de fchade niet verdubbelen. Maar het bedrog is nog moeijelyker te ontdekken , als zy van het vel van den buik van het dier kleine beurzen maaken, welke zy zeer netjes famen naaijen met draaden van het zelfde vel, en die naar wezendlyke blaasjes gelyken. Zy vullen deze beurzen met het geen zy uit de goede blaasjes genoomen hebben, en met het bedrie-  VAN HET MUSKUS-DIER. H9 in een enkel jaar zeftien honderd drie-en-zeventig blaasjes kogt h-t welkeen gelyk getal van dieren aan welken deze blaasjes ontnomen waren, onderftelt: maar dewyl dit dier nergens huiflelyk is, en deszelfs foort zig tot eenige diftrikten van het Ooften bepaalt, kan men onmogelyk onderftellen dat het talryk genoeg is om zulk eene groote hoeveelheid van deze ftoffe voort te brengen , en daar is niet aan te twyffelen, of de meefte dier gewaande beursjes of blaasjes zyn kleine konft-zakjes, van het vel van andere deelen des diers gemaakt, en gevuld met deszelfs bloed met eene kleine hoeveelheid waare muskus vermengd. Inderdaad is deze reuk miffehien de fterkfte van alle bekende reuken; daar is maar een zeer kleine gift noodig om eene groote hoeveelheid ftoffe te doortrekken, en terwyl de reuk zig op eenen grooten afftand verfpreidt,is het minfte deeltje genoeg om zi" in eene aanmerkelyke ruimte te doen bemerken. Ook is de reukilof zelve zo duurzaam en zo vaft, dat zy, na verloop van verfcheiden jaaren, niet veel van haare werkzaamheid fchynt verloren te hebben. bedriegeiyk mengzel, dat zy daar willen by voegen, daar de kooplieden zeer bezwaarivk ietsvan bemerken kunnen. Het is waar, dat, zo zy het blaasje toebonden, zodra zy het af-efneeden hebben zonder hetzelve lugt te geeven, of de reuk, terwyl zy daar een gedeelte van de ftoffe uitnaaien, te laaten vervliegen die blaasjes als dan zo veel reuk van zig zouden geeven dat als men er iemand een onder de neus hieldt, dezelve aanftónds ontfpringen en Woeden zoude, en t is zeker, dat de geweldige kragt van dezen reuit noodzaaklyk moet eetemnerd worden om aangenaam te zyn, zonder aan de herfenen te benadeelen. De reuk van dit dier 't welk ik te Parys heb gebragt, was zo fterk, dat ik het onmogelyk in myn kamer houden konde, elk die m huis was kreeg 'er hoofdpyn van, en men moeft het op zolder brentren al waar eindelyk myn yolk het zyn blaasje ontnam, 't welk evenwel niet heeft kunnen beletten dat het vel met altyd wat van den reuk behouden hebbe. Men begint dit dier niet te vinden dan omtrent van den zes-en-yyftigfren tot op de hoogte van den zeftigften graad; zy zvn 'er in groote menigte, dewyl het land met boffchen bedekt is; het is waar, dat zy in de maanden february en maart, nadat zy honger geleeden hebben in de landen van hun verblyf, wegens de zvvaare fneeuw, die daar dikwils ter hoogte van tien of twaalf voeten valt, naar den kant van 't /inden koomen tot aan den vier-en-veertigrten of vyf-en-veertigften graad, om koorn of nieuwe ryft te eeten, en t is te dezer tyd dat de landlieden hen in hunnen doortogt met ftrikken die tv' hen fpreiden opwagtén en hen met pylen en ftokken dooden. Zommigen dier landlieden hebben my verzekerd , dat vee en dezer dieren, als die zo mager en kwynende zyn wegens den hon-er dien zy geleeden hebben , zig in den loop laaten vangen. Daar moet eene verbaazende hoeveelheid van deze dieren zyn, naardien elk maar een blaasje heelt, en het grootfte dat sremeen lyk niet grooter is dan eenehoenderey, flegts eene halve once muskus kan uidevêren terwvl men zomtyds wel drie of vier van deze blaasjes noodig heeft om een once muskus tebekoomen De Koning van Dantam, van vvien ik in het volgend deel zal fpreeken,als ik de befchrvvine van dat koningryk zal geeven, vreezende dat de bedriegery ,die met de muskus gepleegd wordt den handel in de drogery zou doen ophouden, en wel te meer , omdat men dezelve ook uit Tunquin en Cochmchma bekoomt , die duurer valt , omdat 'er zulk eene groote hoeveelheid niet van is; die Koning, zeg ik,vreezende dat de vervalfching dezer dierbaare koopwaare den handel m dezelve uit zynRyk mogt verbannen, beval voor eenigen tyd , dat alle de blaasjes niet toegenaaid, maar open te Boutan, de plaats van zyn verblyf, gebragt moeften worden om daar onderzogt en met zyn zegel beftempeld te worden. Alle die, welke ik gekogt heb w'aren van deze foort, maar niettegenftaamk alle voorzorgen des Konings, openen de boeren hen behendiglyk en fteeken daar, gelyk ik gezegd heb, kleine ftukjes loot in, 't welk de kooplieden dulden omdat het loot, zo als ik ftraks aanmerkte, de muskus niet bederft, en alleen het gewigt bezwaart. In eene myner reizen naar Patna, kogt ik zeftien honderd dric-en-zeventig blaasjes die twee duizend vyf honderd zeven-en-vyftig en eene halve once, en vier honderd twee envyftig oneen, buiten het blaasje , woogen. Les fix Voyages de Jean Baptiste Tavernier en Turqme, en Petje c? aux Indes, Rouen 1713. torn. IV. pas. 7S tot 78. XII Deel. Ii  25o DE NATUURLYKE HISTORIE BESCHRYVING VAN DAT GEDEELTE VAN HET KABINET, DAT BETREKKING HEEFT TOT DE NATUURLYKE HISTORIE DER KLEINE RHEBOKJES, VAN DEN CARIACOU, VAN DEN COUDOUS, EN VAN HET MUSKUS-DIER. No. MCXCI. Een jong van een klein rheetje. De fmoel van dit diertje is korter en zyne ooren zyn grooter, dan by het volwaffene; deszelfs befchryving en afmeetingen maaken een gedeelte uit van de befchryving van het kleine rheetje. No. MCXCII. Een klein rheetje. Men heeft aan het vel van het dier flegts de beenderen van den kop en van de pooten gelaaten; hetzelve is uit de Indien medegebragt door myn Heer den Kommandant Godeheu; de bek is in diervoege geopend, dat men daar de fnytanden, de twee hondstanden en verfcheiden baktanden in ziet. Ik heb reeds melding gemaakt van de kleuren van het hair van dit dier, en zyne voornaame afmeetingen zyn in de befchryving van het kleine rheetje opgegeeven. N°. MCXCIII. Een ander klein rheetje. Dit rheetje is van Mergui uit de Indien medegebragt; het is even groot en in denzelfden ftaat als het voorgaande, maar zyn hair heeft minder van eene bruine en meer van eene vaale keur, het fchynt jonger, want zyne hondstanden zyn zeer kort. N°. MCXCIV. De pyp en de voet van een voorpoot (Pl. XLV, fig. 3), die levensgrootte is, gelyk de andere figuuren van die plaat), en van een agterpoot (fig. 4) van een klein rheetje. Deze deelen zyn een weinig langer en dikker dan die, welke met dezelve overeenkoomen by het kleine rheetje, onder No. MCXCII bygebragt. N°. MCXCV. De pyp en de voet van den voorpoot (fig. 5) en van den agterpoot (fig. 6) van een ander klein rheetje. Het fchynt uit de afmeetingen van die deelen , dat zy van een klein rheetje koomen van dezelfde grootte als dat, het welk onder No. MCXCII      BESCHRYVING VAN HET KABINET. 251 is bygebragt; zy zyn met een klein goud plaatje (AA, fig. 5 en 6) aan het bovenli eind der pypen bekleed; de Negers bedienen zig daarvan voor een pypen - ftoppertje. N°. MCXCVI. De pyp en de vwt van een voorpoot (fig. 7 ) en van een agterpoot (fig. g). Deze deelen zyn van een nog kleiner rheetje dan dat, het welk onder No. MCXCI is bygebragt ; de omtrek van de pypen is flegts van vyf of zes lynen. No. MCXCVII. Een zeer klein hoorntje} dat in het kabinet in een glas gevonden is, by de rhe - pootjes, onder de drie vorige nommers bygebragt. Men heeft alle reden om te denken, dat dit hoorntje, (Pl. XLV fig. 2 ) van de foort van kleine rhebokjes koomt, Guevei (a) geheeten, hetzelve heeft flegts eenen duim lengte , en elf duimen omtreks aan de bafis, het is hol, een weinig krom , zeer puntig en van eene zwartagtige kleur; hetzelve heeft by zyne bafis drie of vier uitlteekende en dwarfche voeten, die onregelmaatig zyn in hunne rigting, en zig zeer onduidelyk vertoonen op een der zyden van den hoorn ; het is my voorgekoomen meer overeenkomften te hebben met die van de gazellen, dan met de hoornen van eenig ander dier. No. MCXCVIII. Het geraamte van een cariacou. De befchryving en de voornaame afmeetingen van dit geraamte maaken een gedeelte uit van de befchryving van den cariacou. N°. MCXCIX. Een hoorn van een coudous. Deze hoorn (Pl. XLIX, fig. 1 , alwaar de hoorn van voren vertoond wordt, en fig. 2 , alwaar die zelfde hoorn met de agterfte zyde voor is afgebeeld') , koomt van de regterzyde van het dier; hetzelve is omtrent twee voeten en een halven lang over zyne grootfte lengte (AB), en heeft byna eenen voet omtreks aan de bafis; dezelve is een weinig krom en heeft eene zwaare rib (ACDE), die twee flagen van eene krullyn om den hoorn maakt, tot op twee derde deelen van deszelfs lengte, het koomt my voor, dat die rib begint, gelyk die der hoornen van den buffel, op de voorfte zyde van de bafis.. Daar zitten eenige dwarfche rimpels by de bafis van den hoorn, waarvan wy hier fpreeken , het overige is glad, dezelven is geheel van eene bruine kleur. No. MCC. De twee hoornen van den coudous. Deze hoornen (Pl. XLIX, fig. 3 en 4 ) zyn minder groot dan de voorgaande , want zy hebben llegts twee voeten lengte, voor het overige gely- (a) Zie hier voor de Natuurlyke Hiftorie van het kleine rheetje, door den Hr. de Buffon, bladz. 212. van dit deel. Ii 2  >5z DE NATUURLYKE HISTORIE ken zy naar denzelven, zy zitten beiden aan het vel en aan het voorhoofdsbeen vaft, dat afgebrooken is. No MCCI De zakken van het muskus-citer. dia met een tj'^^Jf^^Z^^^^ van den zak, zyn met eet dikker hair beKlee , m ^ het is. Daar z.t ■op den kant van d>e n^ "waarmede de S 2^^».,^ men die ftof 3) bloot liggen.  VAN DEN BABIROUSSA. 255 DE BABIROUSSA (*). gehoon wy M des Konings kabinet niet dan den kop van dit dier O hebben is het egter al te opmerkelyk om het met ftilzwygen voorby te gaan. Alle Natuurbefchouwers hebben het voor een foort van varken^ genomen , en egter heeft het noch den kop, noch de geftalte, noch de borftels, noch den ftaart van 't varken; het is hooger op de pooten, en heeft een minder langen fnuit het is bedekt met een kort en zagt hair gelyk als wol, en zyn Haart eindigt met een bosje van die wol; ook is zvn lighaam minder log en dik dan dat van 't varken; zyn hair is grys met ros en wat zwart vermengd, zyne ooren zyn kort en puntig, maar het opmerkelykft karakter, en t geen den babirouffa van alle dieren onderfcheidt beftaat in vier zeer groote flagtanden of hondstanden, waarvan twee minder lang , even als die der wilde zwynen uit het onderft kaakebeen uitfteeken en de twee andere, dxc veel grooter zyn, koomen uit het bovenft kaakebeen! gaan door de wangen, of liever de bovenlippen, en ftrekken zig krommende tot onder de oogen uitjen die flagtanden zyn van een zeer fchoon yvoor zuiverer en fyner, maar minder hard dan dat van den olyfant ' De plaatfing en rigting dier twee bovenfte flagtanden, die den fnuit van den babirouffa doorgaan en die eerft regt om hoog loopen , en zie vervolgens als een hoepel krommen, hebben zommige Natuurkundigen? zelfs bekwaame mannen, gelyk als Gre w (a), doen denken, dat deze Wanden niet befchouwd moeiten worden a s tanden, maar als hoornen. Zy gronden hun gevoelen hier op dat alle de kaftjes der tanden van het boveiift kaakebeen in alle dieren die opening hebben naar onderen gekeerd, dat by den (f) Babiroufja of Babiroeja, naam van dit dier in de Ooft-Indien, door ons overgenomen - Babmuifa Jeu poreus Indicus. Iconem animalis in injula Java, novce Batavia Janu 1650 depiBam & crann, quod Hafmxyidi naturce ftudiojorum ingratiam addendam exifimav;i ï Bartholini, Hijt. anat. cent. II. Hijï. 96. fig. ibid. 5 Babirouffa. Pison, Comment. R append. in Bon'ti, pag. 61 fig ibid Tbe borned bog. Babirouffa. Grew's, Mufatum Reg. Societ. pag 27 ' Poreus Indicus, Babirouffa diBus. Ray, Syn. animal. quadr. pag. 06 Babiroefa. Franc. Valentyn, befchryving der Ooft-Indiën, Amfterd. 1726 Vol III pag. 200. ' , ** Aper Indicus orientalis, Babiroefa diBus. Seba, Vol. I. pa". 80 Tab fir 2 Sus caudatus,dentibuscaninis Juperioribus ab origine Jurjum verfis,' arcuatis, cauda fllccofa.. . Aper orientalis. Le Sangher des Indes. Brisson, Regn,anim pag 110 "'J'occoja.... BabiruJJa , Jus dentibus duobus caninis fronti innatis. Linn^us ' Syiï. nat Edit X pug» 70. . J * CO Onbis upper jambe bas two borns... Bartholinus colts tbem teetb;yet they are not teetb but borns , becauje tbey are not, as all teetb, even as tbe task of an elephant ,%ed intbeiaw witb tbeu roots upward, but doWnv,ard: and Jo their alveoli are not opvi dowLard li blZè moutb, but upviard upon tbe top of tbejnout, Rc. Grew's, Muf. Reg. Societ, pag.3 li 3  m DE NATUURLYKE HISTORIE, babirouffa gelyk in de andere dieren, in het bovenft kaakebeen alle de kaftieffrSkfX onderen open zyn, zo wel ten opzigte van de baktanden SvafSfnyden, terwyl allee^ de: kaftjes dieir^twee groo^ dagtaken daar^nteeen opwaards gekeerd zyn, (zie de figuur Pl. Li) tn zy beiloten dS Sa? SwThecwezendlyAenrierk van alle de tanden van het bovenft kaakbeen ™S beneden te loopen, deze flagtanden, die zig naar boven Srren SeTonder het getal der tanden gefteld kooien worden en dat men 3£Ë 1 hoornen molft befchouwen. Maar die Natuurkundigen hebben z\ ?SM^ de Plaatfing of rignng zyn flegts omftandigheden van de zaak, engraakfn'het .Jezen nfet mt.Sele W^^g^^dS 'Tt wyze ftrydig met die der andere tanden, zyn egter met mmdLr tand n , h t is alleenlyk eene byzonderheid in de rigting, die de natuur der zaak niet vJmdcriu, noch van een waaren hondstand een valfehen hoorn van yvooi mafSe groote en vierdubbele tanden geeven aan deze dieren een vreeslyk voorkoomen; zy zyn egter miffehien minder gevaarlyk dan onze wdde zwy™aan z]lfs\y troepen, en hebben een Herken reuk, die hen ontdekt', e/ma^kt dat Je honSen daar met goeden mtflag op jagen Zy knorren (ft verfchriklyk , verweeren zig en kwetfen ma d. onderite tanden, ;?nt(dUo^nftezV^nmeerhindIrlyk 5S?35ffl woeft eelvk de wilde zwynen, laaten zy zig Bgoejyk temmen, en nun vjeeicö, dat z^ef goed te eeten ii, bederft in korten tyd; gelyk zy ook een fyn hair S dun vel hebben, zyn zy niet beftand tegen de tanden der honden die daar bever op jaagen, dan op de wilde zwynen, en hen hgtelyk afinaaken; zv hegten zig aan takken met de bovenfte flagtanden (c) om hun hoofd tl ËS ruften of om overeind te flaapen : dat gebruik hebben zy gemeen m^t denolvfant, die, om te flaapen zonder te gaan liggen, zyn hoofd ondïrfteunt door het einde zyner flagtanden te feeken m gaten, welken hy ten dien einde in den muur van zyn verblyf uitholt (rf). De babirouffa verfchilt nog van het wüd zwyn in zyne natuurlyke neigm„on E voedt zig met groenten en boombladeren, en zoekt niet in de tuinen'te dringen om peuh rugten te bekoomen ; terwyl m dat zelfde land het wild z™left van wilde vrugten, van wortelen , en dikwils de tuinen yerwo-ft Daarenboven vermengen deze dieren, die eveneens by troepen loooen zb nooit onder malkanderen; de wdde zwynen gaan aan den eenen Knt' dl babirouffa s aan den anderen ; deze laatfte gaan vaardiger en hgte^'zv hebben een fyner reuk, en zetten zig dikwils tegen de boomen overeind om de honden en jaagers van verre te ontdekken; als zy lang en zender t'mTchenpoozing vervolgd worden , gaan zy zig 4 zee werpen alwaar zv nS zo veel gemak zwemmende als de endvogels,en eveneens onderduikend- z-er dikwils aan de jaagers ontkoomen, want zy zwemmen heel lang, en gaan dikwils van het een eiland tot het ander over. m Mufxum Worm.an, p3g. 34=-— P*M». 4g£ jLffeS % CO Defiriptiond» Ind. Oriënt, par Franc. V.uentin, .^vi ded^vaB dit Werk ft) Zie deze byzonderheid in de hilrorie van den Olyfant, in I XI deel van dit M erk.    VAN DEN BABIROÜSSA. 255 Voor het overige wordt de babirouffa niet flegts op het eiland Bouro of Borneo by Amboina , maar ook op verfcheiden^andere plaatfen (eT™ zuidelyk.Afia .en Afrika gevonden * gelyk als op Celebes, op de kul van Eflrila (ƒ), in Senegal (g), op Madagaskar, want het fehvnt dat de wilde zwynen van dit eiland, waarvan Flaccourt (« fpS" en^waarvan hy zegt, dat de mannetes inzonderheid twee hoornen tez^van de neus hebben babirouffa's zyn. Wy hebben geene gefegeK gehad om met zekerheid te kunnen bepaalen, of aan het wyfje5di'tweeIroote Aftanden, zo opmerkelyk in het mannetje, ontbreeken. De xneSeKvSf die van deze dieren gefprooken hebben, fchynen hier omtrent ovellenU koomen, en wy kunnen het ftuk niet beveiligen of tegenfpreeken CO Men vindt de Babirouffa's in groote meniste o» 't c;i,„j tw.~ i i , . „ . , op deXoelafehe eilanden, inzonderheid in Xoela Mangoli gelvk ook on 'fetjf Cajdy i//. paff. 3ÖQ De meefte byzonderheden, welke Wy hier boven ten onJiJJ /J^' TVNyg^fomreten ^ babir°UlIk h£bben bySebr^' ^ SSS^lJ^viiS (ƒ) Onder verfcheiden koopvvaaren, die de Hollanders van de kuft vanFftrila treken r^ tV 1jADE'. <*« l'Anglots, Paris 1744. f0w. ƒ. j,a„ I2I 3 yuy"6e ,,s C|J Ik vernam eindelyk een dier groote wilde zwynen in Afrika Her ™« „ai 1 j Kssjsr ?t hoon,e-wdk™ *~ *™i-ïïs7Tsz$rïïr CO fpyage d Madagascar par Flaccourt, pa#. 152,  &S6 DE NATUURLYKE HISTORIE DE CABIAI (*). Dit Amerikaanfch dier was nooit in Europa gezien, en 't is aan de goedheden van den Hr. Hertog van Bouillon, dat wy de kennis van het zelve te danken hebben. Dewyl die Prins K k 2 voeten, duimen, lynen. 2. 8. O. o. 8. o. o, 9. O. ï- I. O. o. 3. 8. o. 1. 1. O. 4. 6". o. 1. 7. O. O. 10. o. o. 5. O, 2. IO. 2. 8. o. I. 7. °. 2. 1. O. I. 9. 0. r. 9. 1. 2. 3. 1. IO. O. 2> 5' o. 1. 11. o. °» 5- 6. °- 3- 11. °- 3- 9. o. 7- 8. °- 6. II. o. 2. 2. O. O. II. o. o. 8. >  *6-o DE NATUURLYKE HISTORIE reboosen darm lagen ook in de bovenbuik-ftreek en in de linker bovenbuikSde • gdezfda^m eindigde aan den blinden-darm in de hnkerzyde;; de bl ndeSm was fchuinfch vat de linker- naar de regter-zyde geng t , en zo groot dat hy het middelfte en agterfte gedeelte van d^ onderbuxk byna geheel befloeg; de kronkeldarm maakte eenige eigen middelpuntige°^enteid gen en een grooten boog, die zig onder de maag van de 1 nker naar de fegter-zyde ukftrekte, en zig langs de regter-zyde tot ^^^J0 leegde/ voor dat hy zig aan den regten darm ™e&,te^^*™^ fie maag was langwerpig, hy hadt omtrent^evenveel dikte aan he ^ gedeelte als aan het linker; de groote blindezak was zeer i, leen hoek tuffchen den flokdarm en den portier bevat, d™ fanhanczel aan den bodem van den grooten bhnden-zak, ken ; dlwanden van den flokdarm waren ^ vhe. be^ed dit n de lengte geplooid was , en dat , gelyk by het Indiaanfch yartentje, dndTgde op§den rand van den bovenften mond der mond, onder de kleine kromte, eene foort van netwerk datdoor d. plooi fen van den wolligen rok gemaakt wierdt. De Y^™™£km^™% zeer dun en zeer zwak , ter plaats van den grooten bhnden-zak en van zvde van de maag ; zy hadden meer dikte op andere plaatfen er voor Smelyk by den portier* alwaar zy flegts een zeer^« F^»^^ De dunne darmen hadden allen ten naaftenby dezelfde dikte,, de wm lynau Lengte der dunne darmen , van den portier af tot aan den ^ ^ q OmSkvÏÏ'den twaalfvingerigen darm, op de dikite plaatfen o. 3; » Omtrek op de dunfte plaatfen . . " • ' „ ■i Omtrek van den nugteren darm, op de dikfte plaatlen .  BESCHRYVING VAN DEN CABIAI. Omtrek op de dunfte plaatfen Omtrek van den omgeboogen darm, op de dikfte plaatfen Omtrek op de dunfte plaatfen Lengte van den blindendarm . . Omtrek op de dikfte plaats Omtrek op de dunfte plaats Omtrek van den kronkeldarm op de dikfte plaatfen Omtrek op de dunfte plaatfen Omtrek van den regten darm by den kronkeldarm Omtrek van den regten darm by den aars Lengte van den kronkel- en regten-darm te zamen'genoomen Lengte van de geheele darmbuis zonder den dlindendarm Groote omtrek van de maag Kleine omtrek . . Lengte van den lever . ; Breedte . , . ' Derzelver grootfte dikte . Lengte van het galblaasje Deszelfs grootfte middellyn . * - Lengte van de milt . . * Breedte van het bovenft eind . * -t Breedte van het onderft eind t , Dikte van het onderft eind , . Lengte der nieren Breedte Dikte . . . Lengte van het peesagtig middelpunt des middelrifs , van de holle ader tot aan de punt . . Breedte . , Omtrek van den bodem van het hart Hoogte van de punt af tot aan het begin van de longenfiagader Hoogte, van de punt af tot aan het longenzakje Jvliddellyn van de groote flagader, van buiten naar buiten ee- meeten . , . ö Lengte van de tong . t Lengte van de herflenen . , Breedte ♦ • ♦ Dikte ; Lengte van de kleine herflenen . t Breedte , . . . ' Dikte . ; . . ; Afftand tuffchen den aars en de klink Middellyn van de klink . . Lengte van de fcheede . . Omtrek op de dikfte plaats Omtrek op de dunfte plaats Groote omtrek van de pisblaas . , Kleine omtrek . . . - * Lengte van de pisbuis . , - Omtrek . . # Lengte der hoornen van de lyfmoeder , Omtrek op de dikfte plaatfen 263 voeten , duimen, lynen. O. 2. <5. o. 3. O. 0. 2. 6. 1. 5. O. I- 9. O. !• o. o. !• 9. o. 0. 2. O. °- 5- o. o' 3- 9. ö. O. O. 35- 6. o. 1. II. o. l. 2. 6. o. 7. O. o. 9. O. O. O. 11. °' 2. 4. O. I. IO. O- 4. O. O. O. 84 o. 1. II. O. O. 6. °' 3- 7- O. I. O. O. I0{. o. I. O. o- 3- o. O. 6. 9. O. 2. 9. O. 2. I. O. O. 41. O. 4. 4. O. 2. j. 0. a. 2. o. 1. o. o. o. 11. o. 1. 2 o. o. 9\ o. o. 3. O. O. 6. o. 8. o. °- 3- 3- o. 2. 9. I- J. O.' !• O O. O. 2. O. O. I. 3. o- 10. o. O' 1* 9*  zU DE NATUURLYKE HISTORIE voeten, duimen, lynen. Lenete van de kromme lyn, welke de trompet doorloopt * * £ Lengte der zaadballen • ' ' o. o. 4*. Breedce » o. c, 3. Dikte . * - £p r-abiai heeft zo veel overeenkomt! met het Indiaanfch varkentje, door De cabiai neen zo ,1 en der tanden, als door de andere het getal en de gedaante ^£^£J*£% ^ van deze tw,e die. van den cabiai, het uïtueeKZwivau. ' - hec mv voorgekoomen, 5SÈS£S«W 3Sf?SS v^e SS den S, ^K-nk drié &rmJkandfren VS ïc^de tanden fcheen te zyn zamen zo dat *er in elk kaakbeen het voorkoomen was van vier-cn-twinng ?f nd,f • volgens die waameeming van Marcgrave verwagtte ± de baktanden , \oigens cue v &bvzondere wyze gemaakt, te vinden ; ^h rtSSÏ die verbaazend groot is in vergelyking van de Vndeïe t^den gehk fk znlks reeds heb doen opmerken; daar zitten zeer a^nes on de zyden van die tanden, maar veele andere dieren hebtTdSellen aanTunne tanden, zonder dat men zig omtrent het getal b t^nneuX vergift heeft; wüden evenwel deze gootjes eenige vergisTZ ZZnX^Lidert^óenv^den^bm veroorzaaken, moet men Svoor zamenvoegingen hebben aangezien, die de tanden fcheiden; dezelve 7°°rcX °n^£nirie zouden 'er nog maar de eerfte tand van ongaar ^ e 22^ drie £anden hadt, omdat deze de eenigderen zyn J^^JöoS op den buitenkant heeft, en daar zitten'er fcr1S' tn wSLtot-^ andS tanden hebben een grooter getal groef- |ö Zie deel VIII van dit Werk, fai.cz. 3. Plaat IV, fig- 7 en 8, en Plaat V.  ■ Io'm.JLII.   BESCHRYVING VAN DEN CABIAI. 2ój vel meer breedte op den buitenkant van den eerften tand van onderen • het is dus gewiffelyk die eerfte tand, welken Marcgrave gelyk gevonden heeft aan drie vereemgde tanden. De tanden van den cabiai ftaan gelyk die van het Indiaanfch varkentje gerigt (b). Ik heb aan het tongbeen van den cabiai, die ten onderwerpe voor deze befchryving gediend heeft, flegts eene bafis en twee hoornen gezien gelyk aan dat van het Indiaanfch varken, maar het tongbeen van den cabiai was niet geheel beenig geworden. Het doornagtig uitfteekzel des tweeden wervelbeens van den nek is langwerpiger naar agteren toe, dan dat van het Indiaanfch varkentje • want hetzelve ftrekt zig tot over het doornagtig uitfteekzel des vierden wervelbeens uit. Daar zitten dertien wervelbeenderen in den rug en dertien ribben aan elke zyde, zeven waare en zes valfche ; alle de doornagtige uitfteekzels der wervelbeenderen van den rug waren naar agteren geboogen, met uitzondering van de twee laatften, die regt en breeder dan de andere waren. Daar zaten zes ftukken in het borftbeen; de eerfte ribben, eene aan elke zyde geleedden zig met het middelfte gedeelte van het eerfte been des borftbeens de tweede ribben geleedden zig tulTchen het eerlte en het tweede been, de derde tuffchen het tweede en het derde been, en dus vervolgens tot aan de zesde en zevende ribben, die zig tuffchen het vyfde en zesde ftuk van het bombeen geleedden. De lendenen-wervelbeenderen zyn ten getale van zes; daar zitten vier valfche wervelbeenderen aan het heiligbeen, en zeven daar beneden waarvan flegts de twee laatften buiten het lighaam uitkwamen, alwaar zy onder het vel een klein knobbeltje maakten, ter plaatfe van den ftaart De drie wervelbeenderen , die zig tuffchen de zitbeenderen uitftrekktn geleeken naar die van een ftaart , de vier laatften hadden meer overeenkomft door hunne gedaante met die van een ftuitbeen , zy helden over de linker-zyde , het dier hadt dezelve gewiffelyk die rigting doen aanneemen , door op het agterfte gedeelte van zyn lighaam te gaan zitten of hggen. Het heupbeen, het fchouderblad, de beenderen van den bovenarm van den voorarm, van den dye en van het been, verfchilden weinig van die zelfde deelen, by het Indiaanfch varkentje befchouwd ; het kuitbeen van den cabiai zat evenwel met zyn onderfte gedeelte niet aan het fcheenbeen valt, gelyk het kuitbeen van het Indiaanfch varkentje. Ik heb flegts drie beentjes in den eerften regel van de voorhand gezien, en daar was er geen,die overeenkwam met het eerfte beentje van den eerften regel der voorhand van het Indiaanfch varkentje; de tweede regel beftont uit zes beenderen de drie eerfte zaten gelyk by het Indiaanfch varkentje geplaatft,het vierde zat gedeeltelyk boven het derde,en gedeeltelyk O) Zie deel VIII van dit Werk, bladz. 13. XII Deel. LI  %66 DE NATUURLYKE HISTORIE u hPf wfde dat gedeeltelyk boven het eerfte been van de voorhand zat e^vooV een n?g groo/er gedeelte boven het tweede; het zesde beentje van den tweeden regel der voorhand zat, gelyk dat van het In- ^^^Sd^oJ^vfêr beentjes, het vierde was veel korter dan de nndere, het tweede was het langfte. _' , , ■ Iedere vinger wordt door een hoef geëindigd, die' den laatften regel omrin 5&  VAN HET STEKEL-VARKEN. 269 dewyl alle deze overeenkomften llegts verre verwyderd , en alle de verfchillen wezendlyk en tegenwoordig zyn , zo is het niet twyffelagtig, of het ftekel-varken van eene byzondere foort zy, verfchillende van die van den egel, van den béver, van den haas, en van elk ander dier, daar men hem by zoude willen vergelyken. Ook moet men geen geloof flaan aan 't geen, bykans eenpaarig, verzekerd wordt door de Reisbefchryvers en Natuurbefchouwers, die aan dit dier het vermoogen geeven van zyne ftekels op een vry grooter afftand uit te flitfen, en wel met zo veel kragt, dat dezelve diep wonden en doorbooren, noch minder zig met hen verbeelden , dat die ftekels, geheellyk van het lighaam des diers afgefcheiden , de zeer ongewoone en ganfeh byzondere eigenfehap hebben, van uit zig zeiven en door haar eigen kragten nog dieper in het vleefch te dringen , zodra de punt daar eens in gebragt is. Dit laatfte ftuk is geheel harfenfehimmig en van allen grond ontbloot, ja met alle reden ftrydig; het eerfte is zo valfch als het tweede, maar heeft evenwel dezen fchynbaaren grond , dat het dier , getergd wordende, of flegts in fterke aandoening zynde, zyne ftekels opzet en beweegt en dewyl 'er onder die ftekels zyn, die alleenlylcmet een draadje of dun vliesje aan het vel vaft zitten, zo vallen zy ligtelyk uit. Wy hebben ftekel-varkens leevende gezien, maar hebben nooit waargenoomen , dat zy, fchoon in geweldige beweeging gebragt , hunne ftekels uitflitften: men kan zig derhalven niet genoeg verwonderen, dat de deftigfte Schryvers zo wel oude («) als laatere (b) , dat de verftandigfte Reisbefchryvers (c), allen overeenftemmen in een ftuk, dat zo volftrekt onwaar is; zommigen zeggen, dat zy zelve door die foort van uit* flitfing zyn gekwetft geworden ; anderen verzekeren, dat dezelve met zo veel geweld gefchiedt, dat de ftekels een plank doorbooren kunnen op een merkelyken afftand (d). Het verwonderlyke, dat niet anders is dan het (0) Aristot. Hifl. animal. lib. IX, cap. 39 Plinius, Hifl. Nat. lib. VIII. cap. 53.— Oppianus, de Venatione. (1) De Heeren Ontleedkundigen van de Akademie der Weetenfchappen. „ Die ftekels, zeg„ gen zy, die de ftevigfte en de kortfte waren,wierden ligtelyk uit het vel gehaald, zynde daar „ in niet vaftgehegt gelyk de andere, ook zyn het deze, welke de dieren (de ftekel-varkens) „ tegen de Jaagers uitflitfen door hunne huid te fchudden, gelyk de honden doen, als zy uit „ het water koomen." Claudianus, zegt op eene fraaije wyze, dat het ftekel-varken zelfs de boog, de pylkoker en de pyl is, waar van het zig tegen de Jaagers bedient. Memoires pour fervir a l'Hi/ioire des animaux , torn. III. pag. 114. Nota. De fabel is het grondgebied der Digteren, dus moet men hieromtrent aan Claudianus niets verwyten; maar de Ontleedkundigen van de Akademie hebben ongelyk gehad van die fabel aan te neemen, waarfchynlyk om Claudianus aan te haaien, want men ziet uit hunne eigen opgave,dat het ftekel-varken zyne ftekels niet uitflitft, en dat dezelve flegts vallen als het dier zig fchudt. — Wormius , Muf fVormian. pag. 235.— Wotton, pag. 56 Aldrov. de quadr. digit. pag. 473. en verfcheiden andere vermaarde Schryvers hebben deze dwaaling overgenomen. (c) Tavernier, torn. II pag 20, 21.— Kolbe, torn. III. pag. 46.■— Barbot, Hiftoire generale des Voyages, torn IV. pag. 237. (/O Als het ftekel-varken regt boos wordt, werpt hy zyne ftekels, die zomtyds twee fpanaen lanp zyn , opgezet hebbende , met eene alleruiterfte fnelheid op de menfehen en beesten , en hy flitft die ftekels met zo veel kragt uit, dat zy een plank doorbooren zouden. Voyage en Guinee par Bosman, Utrecht 1705. pag. 253. Ll3  270 DE NATUURLYKE HISTORIE, valfche , 't welk vermaak geeft in het te gelooven, vermeerdert en groeit naarmaate het door meer hoofden gaat : de waarheid daarentegen verheft op dien zelfden togt, en niettegenftaande de ftelhge ontkenning welke ik onder deze twee vertellingen graveer, houde ik my egter verzekerd, dat men nog duizendmaal na my zal fchryven , gelyk men duizendmaal voor my eefchretven heeft, dat het ftekel-varken zyne ftekels uitfluit en dat die ftekels van 't lighaam afgefcheiden, van zelf dieper in t vleefch dringen (O- Het ftekel-varken, fchoon oorfpronkelyk uit de heetftc khmaaten van Afnka en de Indien, kan in minder heete landen, gelyk als Perfie , Spanje en Italië, leeven en voortteelen. Agricola zegt, dat de foort niet dan in deze laatfte eeuwen naar Europa is overgebragt; men vindt dezelve in Spanie, en nog gemeener in Italië, byzonderlyk m de Apennynfche gebergten in den omtrek van Rome; het is van daar, dat de Hr. Mauoüit, die uit zugt voor de Natuurlyke hiftorie zig wel met eenige van onze commjjies heeft willen belaften, ons dien toegezonden heeft, die aan den Hr. D aubenton heeft gediend voor zyne befchryving. Wy hebben geoordeeld de afbeelding van dit Italiaanfch ftekel-varken te moeten geeven (FI.L1V), gelyk ook dit van het Indiaanfch (PA LF), de kleine verfchillen,die men wflchen dezelve zal opmerken, zyn ligte verfcheidenheden van het klimaat afhangende, of bepaalen zig miffehien enkel tot deze afzonderlyke dieren. Plinius en alle de Natuurbefchouwers hebben Aristoteles na gezegd , dat het ftekel-varken, gelyk de beer, zig des winters ging verbergen en dat het na verloop van dertig dagen wierp. Wy hebben deze byzond'erheden niet kunnen onderzoeken, en het is te verwonderen, dat in Italië alwaar dit dier gemeen is, en alwaar ten allen tyde zeer goede Natuuronderzoekers en uitmuntende Waarneemers geweeft zyn, niemand is opgekoomen,die deszelfs hiftorie gegeeven heeft. Aldrovandus heeft omtrent dit artikel, gelyk omtrent veele anderen, niets gedaan dan Gesner nafchrvven ; en de Heeren van de Akademie der Weetenfchappen, die agt van deze dieren ontleed en befchreeven hebben , fpreeken byna niet van t f.i\ Nota. 1°. Men moer evenwel Dr. Shaw, van de ligtvaardige Schryveren uitzonderen. Onder alle de flekel-varkens , zegt hy , welken ik in grooten getale in Afrika ge" 7ien heb heb ik 'er niet één aangetroffen, dat, wat men ook doen mogt om het te ter" een. eenige zyner ftekels uitfehoot; hunne gewoone manier van zig te venveeren is van op " ééne zyde te gaan liggen, en als de vyand digt genoeg is gekomen, zig zeer fchielyk op te " heffen en hem met de andere zyde te kwetfen." Voyage de Shaw trad. de l Jnglou,tom. V' Lr k%< Nota. 2°. De Vader Vincent Marie zegt in 't geheel met,dat dit dier zyrVe ftekels uitfehiet; hy verzekert alleenlyk, dat het,(langen aantreffende,waarmede het fteeds in oorlog is,zig tot een bal maakt en,zyn hoofd en voeten wel verbergende, zig op dezelve vo hn- met zyne ftekels rolt, dat hy hen het levelï beneemt,zonder gevaar te loopen van ge£wetft&te worden. Hy voegt 'er eene byzonderheid by, welke wy gelooven zeer waar te zyn, re weeten, dat 'er in de maag der ftekel-varkens bezoards gevonden wordende eene zyn met dan eene ophooping van wortels van eene korft omvangen; andere, die kleiner zyn, fchynen «k ftïooitieLen fteengruis te famengefteld , en de kleinfte van allen die niet grooter zyn dan eèn noot fchynen geheel verfteend : de laatfte worden meeft geacht. Wy twyffelen aan deze Sten niet, dewyl wy zelve een bezoard van de eerfte foort, dat is te zeggen een egragopilus gevonden hebben in de maag van 't ftekel-varken, dat ons uit Italië gezonden was.  VAN HET STEKEL-VARKEN. 271 geen derzelver natuurlyke gebruiken betreft. Wy weeten alleenlyk uit het getuigenis der Reisbelchryveren en van lieden,die deze dieren in de diergaarden hebben opgepaft, dat in den flaat van huiflelykheid het ftekel varken noch wreed noch woeft is; dat het alleenlyk naaryverig is over zyne vryheid en met behulp zyner voortanden, die fterk en feherp zyn gelyk die van den bever, het hout doorkauwt en de deur van zyn verblyf ligtelyk opent (ƒ). Men weet ook, dat men hem gemakiyk kan voeden metkruim yan brood, met kaas en vrugten; dat hy in den ftaat van vryheid van wortels en wilde graanen leeft; dathy in een tuin kunnende koomen, daarin eene K^T211"!^8'' endePeulvrugtengreetiginflaat; dathy, even als de meefte andere dieren, tegen het einde van den zomer vet wordt, en dat zyn vleefch, fchoon wat laf, niet kwaad te eeten is De gedaante, de zelfftandigheid en de geleding der ftekels van het ftekelvarken betragtende ontdekte men ligtelyk, dat het fchagtenvan pennen zyn Ten Sn"1"5-^11 ^ °f ^9»^ , om wire penden te zjn,' ten dezen opzigte maakt het de fchaduwing tuffchen de viervoetige dieren en de vogelen; die ftekels, vooral die, welke naby den ftaart zyn f maaken geluid door tegen malkanderen te daan, terwyl het dier gaat; let kan dezelve beweegen door de famentrekking van de vel - fpierln opregten ten naaftenby gelyk de pauw of de kalkoen de veders van hunnen ftaart opzet? ÏZ\ „2 Fte- Vun i', 7d J,eeft da-n dezelfde kraSc> en is omtrent eveneens gemaakt m het ftekel-varken en in zommige vogelen. Wy vatten deze betrekkingen en overeenkomften, fchoon vry vlugtig, gaarne aan; het is altyd een fteunpunt veftigen in de Natuur, die onze8 kinnis ontwyS en die door de vreemde famenvoeging haarer voortbrengzelen hen, die haar zoeken te doorgronden, fchynt te willen befpotten. «W4uca.cn (f) Wy hebben ftekel-varkens in Guinée, zy groeijen tot de hoolzav:   BESCHRYVING VAN HET STEKEL-VARKEN. : 273 fyn fteeltje vaft, dat drie vierde van een duim lang is, en zig in het vel inplant ; die kookers zitten langs den ftaart op zekere afftanden van malkanderen geplaatft, zy zyn gekleurd met bruin en met geelagtig wit, derzelver wanden zyn zeer dun en zeer fchel van geluid, want zy maaken een geluid, gelyk aan een gerinkel, wanneer zy tegen eikanderen ftooten, terwyl het dier zynen ftaart fchudt. Het agterft van den kop, de hals, het voorfte gedeelte van den rug, de fchouders, de borft, de buik en de vier pooten, waren bedekt met kleine ftekels van eene zwartagtig bruine kleur, van verfchillende Iengtens, puntig of door een zeer buigzaam draadje geëindigd ; daar zaten zeer dunne ftekels op den kruin van den kop, dezelve hadden meer dan een voet lengte , en waren gedeeltelyk bruin en gedeeltelyk wit van kleur; het eind van den fmoel en de voeten waren met kleine bruine en ftyve borftels bezet; de baarden beftonden uit zwaare en blinkende borftels , die meer dan een halven voet lengte hadden. Tuffchen de ftekels zaten lange bruine of geelagtige borftels; het dier zette de lange borftels van zynen kop in de gedaante van een vederbos op, en ligtte naar zyn welgevallen de ftekels van zyn lighaam op, of liet ze vallen; en wanneer het getergd was, floeg het met zyne agterfte voeten tegen den grond, en, zynen ftaart beweegende, deedt hy de ftekels geluid geeven, waarmede dezelve bezet was. Lengte van het geheele lighaam , in eene regte lyn gemeeten , van het eind van den fmoel tot aan den aars Lengte van den kop, van het eind van den fmoel tot aan het agterhoofd .... Omtrek van het eind van den fmoel Omtrek van den fmoel onder de oogen gemeeten Omtrek van de opening van den bek Afftand tulTchen de beide neusgaten Afftand tulTchen het eind van den fmoel en den voorften hoek van het oog . ... Afftand tulTchen den agterften hoek en het oor Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen Opening van het oog Afftand tulTchen de voorfte hoeken der oogen, over de kromte van het neusbeen gemeeten Dezelfde afftand in eene regte lyn gemeeten , Omtrek van den kop tuffchen de oogen en de ooren Lengte der ooren , . Breedte van de bafls over de buitenfte kromte gemeeten . Afftand tuffchen de beide ooren om laag gemeeten Lengte van den hals .... Omtrek van den hals . ... Omtrek van het lighaam agter de voorpooten gemeeten ♦ Omtrek op de dikfte plaats Dezelfde omtrek voor de agterpooten gemeeten Lengte van den ftomp van den ftaart . , XII Deel M m voeten, duimen, lynen. 1. II. 6". O. 5. 6. O. 6. 9. o- 9- 10. o. 2. 6. O. O. J. O. 3. I. 0- I. J. o. o. 6. O. o. 3. °- 3- 3- o. 2. 3. O. lo. 6. o. o. 7. O. B. 4. O. I. 9. O. I. 6. 0. 8. 6. 1- J. O. 1. 9. O. I. 6. o. o. 3. 0,  274 DE NATUURLYKE HISTORIE Omtrek van den ftaart van het begin van den ftomp Lengte van den voorarm, van den elleboog tot aan de geleeding der hand .... Omtrek dier geleeding Lengte, van de geleeding af tot aan het eind der nagelen Lengte, van den agterpoot van den knie af tot aan den hiel Lengte, van den hiel tot aan het eind der nagelen , Breedte van den voorften voet Breedte van den agterften voet . . i Lengte der langfte nagelen . . . Breedte aan de baGs .... Dit ftekel-varken (PI. LIV) is ons van Rome af in wyngeeft toegezonden; maar dit vogt door de reeten van het vaatje, geduurende de overvoering , zynde doorgefippeld , was dit dier zodanig bedorven , dat het onmogelyk was eene agtervolgende ontleeding van hetzelve te maaken. De twaalfvingerige darm ftrekte zig tot in het midden der regterzyde uit, alwaar hy zig omboog voor dat hy zig met den nugteren darm vereenigde, welks "omwentelingen in de navelftreek en in de regterzyde lagen; die van den omgeboogen darm lagen in de hnkerzyde , in de navelftreek, in de linker darmftreek, in de onderbuikftreek, en eindelyk in de regter darmftreek, in welke de omgeboogen darm zig met den blinden darm vereenigde, die dwarfch in de onderbuikftreek en in de linker darmftreek geplaatft lag; de kronkeldarm ftrekte zig in de navelftreek uit, en daar na in de linker darmftreek, en hy keerde in de navelftreng te rug voor dat hy zig aan den regten darm voegde. De dunne darmen hadden zeventien voeten lengte , van den portier af tot aan den blinden darm toe, die tien duimen lang en zeer dik aan zyn begin was; de kronkel- en regten-darm te zamen genoomen hadden vyf voeten agt duimen lengte; dus was de lengte van de geheele darmbuis,zonder den blindendarm mede te rekenen , van twee-en-twintig voeten agt duimen; de regter nier zat een vierde gedeelte zyner lengte meer naar voren, dan de linker. De maag was doorgeknaagd, ik heb aan dezelve geene blyk van de vernaauwingen, noch van de zakken,gevonden, waarvan de Hr. Perraült in zyne befchryving van de ftekel-varkens (a) melding maakt; ik heb in de maag van het onze eenen kleinen hairbal, zonder fchorfch , gevonden; dezelve is te zamen gefteld uit zeer fyne en zeer buigzaame hairen , en die gelyk vilt op malkanderen gekluwend zyn. Daar zaten op het voorfte gedeelte van de tong korte breede,en aan de randen uitgefneeden tepeltjes; de grootften hadden eene lyn breedte; het is my voorgekoomen , dat deze tepeltjes overeenkwamen met de harde tandsgewyze Iighaamen , die op de tong van het ftekel-varken zaten, dat Qa) Jiléf/.cires pour fervir a F HiHoire naturelle des Animaux, Part ie II, pag. 40. voeten, duimen, lynen. O. 6. 9. o. 4. O. o. 3. 6. O. 2. 6. o. 5. 4- o. 3. 10; o. 1. 6. o. 1. 4. o. o. '6. O. O. 2i.   elk kaakbeen heeft twee lan- den%Ht K ' gfykfn dl£ J3n deA1 bém'' en aan e]ke ^de vier baktïïden die byna rolrond zyn, de meeften hebben eene in de lengte loonende groef op hunnen buitenkant; het verglaaftzel buigt zig op die plaats naar he? binnenft van die tand toe; men |ziet op de tafel der tanden Sen plooi van he verglaaftzel en verfcheiden anderen,zo dat men daar de beenagK zlh? Ïdghïden maaken.VerêIaaftZel ™ 0nderfcheidt> & verfchillende' bSzemHet doornagtig. ptftftiUltajfl des tweeden wervelbeens van den nek K 7„r lang, en een weinig agter over geboogen. Daar zitten veertien wervelbeenderen in den rug, en veertien rihhen elke zyde, agt waare en zes valfche. Het borftbeen is zauSïïfëSSÏg beenderen; de eerfte ribben, eene aan elke zyde, geleeden ^m.r W voorfte en middelft gedeelte des eerften beens7van ifet boSb en, de g leeding der tweede ribben gefchiedt tuffchen het eerfte en het tweede beIn die der derde ribben tuffchen het tweede en het derde been, en dus vervol' gens tot aan de zesde zevende en agtfte ribben, die zig tuffchen het vvfde en zesde been van het borftbeen geleeden y De lendenen-wervelbeenderen zyn ten getale van vyf, het zydelingfch uitfteekzel der linker zyde van het eerfte dier wervelbeenderen is veel E dan het regte, en puntig, het gelykt eenigermaate naar eene valfche rib g Daar zitten vier valfche wervelbeenderen in het heiligbeen en tien in den de^eïedg't? knge UltfteekzeIs ™ W, "aar om laafen naa? Het voorfte gedeelte yan het heupbeen is breed, en van onderen geëinzelr gr°oot.eenePUnt' *^nv™ds ^oogen i's, de eironae gate? zyn De voorfte zyde van het fchouderblad is zeer bolrond naar buiten toe en maakt eenen vierden hoek, die aan het middelft en bovenft gedeeke 'vaï (20 Mémoires pour fervir a PHiftoire naturelle des Animaux, Part ie II, pag. 3r. Mm 2  ,-e DE NATUURLYKE HISTORIE fteekze'l geëindigd. middelft jredeelte eene fcherpe en uitftee- &^Jg^Stt£ZZZ*>«*£* * been V ft ETlkS'driïbSen in den eerften regel van de voorhand ge- den voorvoet, op de zamenvoeging , die het aftragal en lcnipoeentje een fcheidt, het tweede wiggebeenqe is zeer klein. „ r_dvking van de ix,r heentie van de nahand is zeer kort, in vergeiyKing vm " v,e^rtdS5s van den duim zvn ook veel korter, dan de re- gdHefeerS& van den navoet, en de regels van den fte voeten, zvn ook veel kleiner en korter, dan de andere beentjes van den navoet, en dan de regels der andere vingeren. i Leogte van den koP , »-u het eind der neusb^nderen tot aan het agterhoofd De <"-ootfte breedte van den kop ■ • . lirltevan bet onderft kaakbeen tot aan den agterften rand ran het knokkelwyze uitfteekzel • • E:eec:e van bet onderft kaakbeen , ter p.sats va de fef BrïïuTvan het" bovenft kaakbeen ter plaats van de fny- tanden • " - jD,*r,OT,c-roff»r- Afftand raflchen de oogpatten en de opening aer neusgaten Lecg:e van die opening B:ee-:e • Ler.g:; de: ergsn.yxe leusceet-eren Breedte . • • T-enete der langfte fnytanden buiten bet been . Hoogte van hel coornagdg uitfteekzel ces tweeden wervelbeens van den bals E:eei:c . _• .\ Lengte van de agrfte rib, die de langlte is Lengce van het borftbeen « * Lengte van bet lighaam des vyfüen wervelbeens uit de len- zC'iz, c:: he: :-7.z:zc :$ • . • • Lengte van het heiligbeen . • Breedte van het voorfte gedeelte • ♦ B-eei:e van het agterft gedeelte ■ _ ... Lengte van het eerfte valfche wervelbeen van den fiaart, cac bi: langfte is • o. 4. Pt. O. 2. 55. o. 3. O. 0. 0. 3. o. o. 9- c. 1. 11. c. r. o. 0. c. 10. c. 2. 5- 0. c. 8. C. I. > O. 0a OÏ. 0. 0. 5i. o. f. 4. O, 5. 2. 0. 0. aSL 0. 2. II. 0. E. 10. Da ï- 3' o. o. 61  BESCHRYVING VAN HET STEKEL-VARKEN. 277. Breedte van het voorfte gedeelte des heupbeens Hoogte des beens van het midden der panswyze holligheid toe aan het voorfte eind Lengte der eironde gaten ♦ , « Breedte , " ♦ • i Breedte van het bekken . Hoogte . ♦ • Lengte van het fchouderblad . . Breedte op de breedfte plaats Lengte der üeutelbeenderen Lengte van het fchouderbeen Lengte van de ellepyp ï . Hoogte van den elleboogsknokkel Lengte van het ftraalbeen . . . Lengte van het dyebeen • . , Lengte van het fcheenbeen . . , Lengte van het kuitbeen Hoogte van de voorhand . . Lengte van het hielbeen Hoogte van het derde wigge- en fchip • beentje , te zamen genoomen . ... Lengte van het eerfte beentje der nahand, dat het kortfte is Lengte van het derde beentje, dat het langfte is Lengte van het eerfte beentje van den navoet, dat het kortfte is . . . \ Lengte van het viprrlc bccncjc, dat het langtte is Lengte van den eerften regel des middelften vingers van de voorfte voeten • , . . Lengte van den tweeden regel . . . Lengte van den derden regel Lengte van den eerften regel van den duim . ♦ Lengte van den tweeden Lengte van den eerften regel van den vierden viDger der agterfte voeten . . , Lengte van den tweeden regel . , 4 Lengte van den derden . . , Lengte van den eerften regel van den duim . 3 LeDgte van den tweeden regel , . , istcn, duimen, lynen. o. 1. 7. O. 2. IQ. O. ï. 4. o. o. 10. o. 1. 10. °' 2. 3, O. 3. 6. o. i. 61. O. I. 2. O. 3. 2. °- 3- 3. O. O. 9i.; O. 2. 4. O. 3. 9f. o. 3- 3. o. o. 3. o. o 4.' o. O. Hf. o. o. 4Ï. o. o. 3. O. O. 10f«' o. 0. 3. O» O. IIJ 0. o. 4lV o. 0. 3. o. o. 5. o. 0. 31; 0. 0. ii. o. o. 4§, O. O. 2f. o. o. 3§. o. o. 5. o, 0, 3, Mm 3  278 DE NATUURLYKE HISTORIE, DE COENDOU (*). In yder artikel, dat wy te verhandelen hebben, vertoonen zig meer dwaa hngen te weerleggen, dan waarheden voor te draagen. De oorzaak daarvan is , dat de Natuurlyke hiftorie in deze laatere tyden niet behandeld is, dan door menfehen met vooroordeelen bezet, die zig alleen met hunne byzondere bewyzen bezig houden , en die de lyft hunner kleine famenftelzets voor de regifters der Natuur opgeeven Daar beftaat in Amerika geen der dieren van de heete geweften der oude wereld, en wederkeerig wordt 'er in den verzengden gordel van Afrika en Afia geen der dieren van ZuidAmerika gevonden. Het ftekel-varken is, gelyk wy gezegd hebben, uit de heete landen der oude wereld oorfpronkelyk ; en hetzelve in de nieuwe wereld niet vindende , heeft men egter niet nagelaaten deszelfs naam te geeven aan dieren , die het fcheenen te gelyken , en byzonderlyk aan het dier,'t welk hier in aanmerking koomt; van den anderen kant heeft men den coendou van Amerika naar de Ooft-Indiën verplaatft, en Piso, die waarfchynlyk het ftekel-varken niet kende, heeft in Bontiüs («), die niet dan van de dieren van 't zuiden van Afia fpreekt, den coendou van Amerika doen graveeren, onder dm «aam en de befchryving van het waare ftekel-varken, zo dat men.op 't eerfte gezigc geneigd zou zyn te denken, dat dit dier eveneens in Amerika en in Afia beftaat; het is egter met een weinig opmerking ligtelyk te bemerken , dat Piso , die hier, gelyk bykans overal elders, niet is dan de nafchryver van Marcgrave, niet llegts zyne afbeelding van den coendou heeft overgenoomen, om die in zyne historie van Brafilië te plaatfen, maar dat hy ook gemeend heeft dezelve nog eens te moeten overneemen, om haar te plaatfen in 't werk van Bontius, 't welk hy gefchikt en uitgegeeven heeft; dus. moet men, die afbeelding (*) Coendou, naam van dit dier in Guiana, welken wy hebben aangenoomen. Cuandu ft welk moet uitgefprooken worden Couandou') in Brafiliën en in eenige andere deelen vanZuidAmerika ; Iloitzlacuatzin of' Hoitzlaquatzin by de Indiaanen van Mexiko en van nieuw Spanje; Ourico -cacheiro by de Portugeezen, die in Amerika woonen. Coendou. Mijfion du P. d'Abbeville au Maragnon, Paris 1614. feuille 249. rerfo. Hoitzlacuatzin, feu Tlacuatzin fpinofo Hyftrice nova Hifpania. Her nand. Hift. Mex. fig- PaS- 322- Hoitzlaquatzin. Nieremberg, fig. pag. 15+- Nota. De afbeelding by Nieremberg is dezelfde als by Hernandes , en de befchryving is overgenoomen, gelyk de afbeelding. Cuandu Brafiiienfibus. Marcgrav. Hifi. nat. Br af. fig. pag. 233. Cuandu. Pison, Hifi. Braftl. fig. pag. 99. Nota. De afbeelding van dit dier by Piso is dezelfde als by Marcgrave. Hyfirix Americanus. Cuandu Brafiiienfibus. Marcgrav. Tlaquatzin fpinofum, Hernandes. Ray, Synopf. quadr. pag. 208. Chat-épineux. Voyage de Desmarciiais, torn. III. pag. 303. (v) Jac Bont 11, Hifl. India O r tent. pag. 54.  VAN DEN COENDOU. m van den coendou in Bontius vindende, daar niet uit befluiten dat dit dier op Java of in eenige andere deelen van 't zuidelyk Afia beftaat noch deze afbeelding neemen voor die van het ftekel-varken, waaraan de cóendou inderdaad niet gelykt, dan omdat hy, even als dat, ftekels heeft Het is aan Ximenes, en vervolgens aan Hernandes , dat wv de eerfte kennis aan dit dier te danken hebben ; zy 'hebben het voorgedraagen onder den naam van Hoitzlacuatzin, dien de Mexikaanen daaraan gaven ■ de Tlacuatzin is de Sarigue , en Hoitzlacuatzin , moet overgezet worden door doomagtige Sarigue. Deze naam is kwalyk toegepaft , want de twee dieren gelyken vry weinig naar malkanderen; ook heeft Marcgrave die Mexikaanfche benaaming niet aangenoomen, en hy heeft dit dier gegeeven onder deszelfs Braliliaanfchen naam Cuandu, 't welk moet uitgefprooken worden Couandou. Het eenigft, dat men aan Ma r cgra ve kan verwyten, is van niet bemerkt te hebben , dat zyn cuandu van Brafilië het zelfde dier was als de hoitzlacuatzin van Mexiko, en des temeer, omdat zyne befchryving en afbeelding vry wel overeenkoomen met die van Herna ndes, en omdat de La et , die de uitgeever en de uitlegger van 't werk van Marcgrave geweeft is, uitdrukkelyk zegt (b) , dat de doornige Tlacuatzin van Ximenes, en de cuandu waarfchynlyk niet dan een en het zelfde dier zyn. De weinige berigten, welken de Reisbefchryvers ons wegens deze dieren gegeeven hebben,te famenvoegende, koomt het ons voor dat er twee verfcheidenheden zyn , welke de Natuurbefchouwers naar Piso (f),in hunne Jyften geplaaft, ais twee wfchillcndc Poorten, den grooten (d) en den kleinen cuandu; maar 't geen terftond de verzinning of het verzuim van Piso aantoont, is , dat fchoon hy deze coendous geeft in twee afzonderlyke artykels, en die vry verre van malkanderen afftaan, en fchoon hy dezelve fchynt te befchouwen als twee verfchillende foorten zynde hv dezelve beiden egter onder dezelfde afbeelding vertoont, en dus meenen wv wel grond te hebben van te zeggen, dat deze twee maar één maaken. Daar zyn ook Natuurbefchouwers, die niet flegts twee foorten van den grooten en kleinen coendou gemaakt hebben, maar die daar ook den hoitzlacuatzin van hebben afgezonderd, en deze alle drie voor verfchillende dieren opgegeeven; en ik erken, dat , fchoon het my zeer waarfchynlyk voorkoomt dat de coendou en de hoitzlacuatzin het zelfde dier zyn , die zelfheid egter zo zeker niet is als die van den grooten en kleinen coendou. Hoe het zy, de coendou is geen ftekel-varken, hy is'veel kleiner; hy (F) Vtdetur cffe idem animal, aut jaltem fimile, quod Fr. Ximenes defcribit lub noming Tlaquatzm jpinoji. De Laet, Annotatio in lib. Fl.cap. 9. Marcgrave pa* "33 CO Cuandu major. Pison Hi ft. Br af. pag. 324. fig. pag. 325. _ Quandu,feu Cuandu minor. Pison, id. pag. 99. fig. tbid. (_d) Hyfirix longius caudatus, brevioribus aculeis. Barre re , Hifi. nat. de la France iquin. Porc-epic, pag. 153 Hyftrix minor. Leucopheus. Couandou, id. ibid Hyftrix cauda Itmgiffima tenui medietate, extrema aculeorum experte. Hyftrix Americttfius major. Le grand Porc-épiccPAmérique. Bri s s o n, Regn. Anim,pag. 130. Hyftrix caudd longilfimd tenui medietate extrema aculeorum experte. Hyftrix Americanus. Le Porc-épic d1 Amérique. Id. pag. 129 Hyftrix aculeis apparentibus, cauda brevi & era fa Hyf. trix nova Hifipania. Le Porc-épic de la nouvelle Efipagne. Id. pag. 127.  a8o DE NATUURLYKE HISTORIE hedi den kop naar evenr^^der lang en eenteertó^n hoofd is met verfierd met die b M , die m.n P drie. of viermaal hy heeft geen kloof in de bovenftehp, ^ "ekeis ? die van het ftekd. kLcer eAeel dunner; hy heef ^^*£^^nie, en zoeiCt de varken is zeer kort ; hy i\meer vleelcü dan ^ & ^ en te over- voeelen, de kleine dieren, het tam gevogeltje ^ , en fruiten eet. vauen, 'terwyl het ftekel-varken met ^ op de Hy flaapt over dag ge yk de egel, en^ loopt d.s nagt y ^ fte_ boomen (ƒ), en houdt zig met zyn ftaart.aan detaKen, g ^ kel-varkeïïniet doet en niet zoukunnen^^^^-X ontReisbefchryvers, is zeer goed te eeten. M.nKan d£ Je houdt zig gemeenlyk oP Jf^.Ö^^XTtot in Louifmna en in Kmde^ ^ danmde heete lanL van de ^J^^ 0Ver te brengen, heeft Door den naam van ftek el-varkeni op oeii e fte_ men aan dezelve vermogens kels uit te fchieten, en het is te ™W0™£T™>™ en dat Piso, die minen de Reisbefchryvers in dit ^«^^^ rJSneesheer was,deftigder bygeloovig moeft zyn dan een andei, dewylny * lyk zey|t,dat Je ftekels van den ^^^^Tn^^ aoorbooJleefcli indringen e*; het f*™J«£ Sndheeft , fchoon zy blykren. Ra^ ls,d^T n mnnr hoe veele ongerymde dingen zyn ontkend E^ÖgelS: regtefdSyks bfvidgd worden door andere Heden, die zig nog verftandiger gelooven. CO Deze byzonderheid door ^^^^^^ T Mlolvit ne laiatur, ^f^^XSLX^S op kleinen £*», dien wy UrS^ff^-SlS^a Ster*zien vallen. Hetwaszeer vet.en men eet de, zelfs vleefch. f '« H?/^S* nïmJa%rnf*pe eomedi, ö? «* GO C*r«*« ***** '9**" ?to'is%ed teeeten.men zet het op 't vuur om het te tfimatur. Marcgr. f«. 233-oierig vrouwen al het hair op den rug uit, doen rooften als een vorken ; maai vooraf haaien de wu ^ Gebnmd> wd Cdat is te zeggen al de ftekels)zy maaken daar tra j ^ fpeenvarken ; hy is zeer goed ïö!«. II. pag. 324-   le Coendou TL.LVII. - II  BESCHRYVING VAN DEN COENDOU. 2S1 XII Deel Nn . BESCHRTV1NG VAN DEN CO EN DO U. De Coendou (P/. LVII) verfchilt daarin van het ftekel-varken, dat hv den fmoel korter heeft, dat zyne bovenfte lip niet gefpleeten is, dat zyne neusgaten rond zyn, en_ voornaamlyk daarin, dat hy een langen ftaart heeft, die met ftekels bedekt is. De coendou, die ten onderwerp voor dce befchryving gediend heeft, was kleiner dan het ftekel-varken, want hy was flegts zeftien of zeventien duimen lang, van het eind van den fmoel tot aan het begin van den ftaart , wiens lengte van negen duimen was; het eind van den fmoel, de pooten en de voeten , waren bezet met eene foort van hair, dat zo hard als paarden-hair was, deze hairen waren bruin, behalven eenige van die, welke op de pooten zaten, en welke eene geelagtige kleur hadden, het vel van den buik en van de borft was gefcheurd geworden; al het overige des lighaams was bezet met ftekels, doormengd met lange hairen; de langfte ftekels waren flegts twee duimen en een halvcn lang, de dikfte zaten op het agterfl gedeelte van den rug, op het kruis en op het'bovenft van den ftaart; zy hadden omtrent eene lyn middellyns, zy waren puntig aan hunne beide einden en van eene witagtige kleur overliet grootfte gedeelte hunner lengte; de punt hadt eene zwartagtige kleur, die zig met het geelagtig vermengde door tinten bruin en rosagtig; de andere ftekels verfchilden flegts daarin van dezen , dat zy kleiner waren en digter te°-en eikanderen aanzaten, zo dat men flegts hunne zwartagtige punt zag behalven op den kop en op het bovenft van den hals, alwaar het geelaoti^e van de ftekels zig zeer fterk vertoonde; dit dier was niet alleen 'ïnet hekels bekleed, maar nog daarenboven met lange borftels, die tuffchen de ftekels uitkwamen, en die in genoegzaamen getale waren, om dezelve op den rug op de zyden des lighaams, op de zyden en op het onderft van den hals té verbergen; zy zaten yler op den hals en op den kop, de langfte van die borftels hadden vier of vyf duimen lengte, dezelven waren gedeeltelyk bruin of zwartagtig, en gedeeltelyk geelagtig ; die van de zyden van den ftaart waren geheel van die kleur; de baarden hadden minder lengte dan die van het ftekel-varken , en hunne hairen waren dunner en zwart; daar zaten vyf vingers aan de agterfte voeten, en flegts vier aan de voorften, met een knobbeltje ter plaats van den duim; de nagels waren groot, krom, zeer puntig en van eene zwarte en geelagtige kleur; die van de agterfte voeten waren langer dan die van de voorften.  a8a DE NATUURLYKE HISTORIE DE U R S O N (*> • j: « nAnït benoemd geweeft ; dooi* de Natuur in de woeftynen van D^td Zerü^replaatft Jbefto'ndt het onafhankelyk vart den menfch W^ enTehoorde hem zelfs niet door den naam, die het eerfte teverwyderd, en . Dewyl Hudson het land ontdekt heeft, 'f1 Ser Re^nS wordt, zullen wy het zelve een naam geeven,welk f" dltn dre!rften meefter herinnert, en die tevens zyn ruig en fteekend JTJnwvfl: He: was daarenboven noodig om het een naam te gee1 hei n et te verwarren met het ftekel-varken of den coendou, waar ' w bfeente klrakters gelykt, maar waarvan het egter m allen opLel ve f4üt om het te moeten befchouwen als eene byzondere S§ dieIlleenlyk aVn de Noordfche lugtftreek behoort, gelyk de andere CatSsb y, hebben alle drie van ditD|ie!^ ot - ee^S^lennnfe-t Sn? waarvanS e b a de af bedding (*) In befchryving geeft, onder den dat, waarvari o t aekel.varken der oojt-indien, en vervolgens de Heenaam van z7*"ftVISS0N en Linkms f», elk in 't byzonder ren Klein voorgedraagen met karakters uit Seba gehaald 111 hu?m I&menW, daar wy hier van fpreeken. Het zoude, gelyk het Ztïtvheeftniet ïe'eei-fte of eenigfte reis zyn, dat S e b a dieren van men gezien necit, dieren heeft opgegeeven ; wy kunnen het egter Amerika voor ^^^ïï f^o^elt verfcheiden anderen ged'aan nhen-^es wat ^Z'JzJggcl, is, dat de overeenkomften ons toefclrynen groot en de verfchillen vry ligt te zyn, en dat, dewyl men weinigen t01;ki:gaatf%^ c^dabrevi & crafa..... Hyftrix Hudfonis. Le Porc ^PLJ^ Seba, VoU. pag.^ T%?JïïnMon cauda prolongd, acutispiiis horrida,in exitu auaftpanniculata. Klein, derTfL'/lrix'e%'da longifma, '« f*trem0 i^nieulata. Hyftrix orien-  VAN DEN URSON. 283 van deze dieren gezien heeft, die zelfde verfchillen wel niet dan verfcheidenheden van het een individu tot het ander, en zelfs van het mannetje tot het wyfje zouden kunnen zyn. De urfon hadt den naam kunnen draagen van doornagtigen bever; hy is van 't zelfde land, van dezelfde grootte, en ten naaften by van dezelfde lighaamsgeftalte; hy heeft, even als de béver, twee lange,fterke en fcherpe fnytanden; behalven de ftekels, die kort en byna onder 't hair verborgen zyn, heeft de urfon , gelyk de béver, eene dubbelde vagt; de eerfte van lang en zagt hair, en de tweede van een nog zagter en molliger dons of vilt. In de jonge dieren zyn de ftekels naar evenredigheid grooter, zigtbaarer j en het hair korter en yler dan in de volwaffen of oude. Dit 'dier fchuwt het water, en is bang om zig nat te maaken. Hy gaat zig onder de wortels der holle boomen verbergen, en maakt daar zyn leger (e); hy flaapt veel en voedt zig voornaamlyk met de baft van de jeneverboom ; in den winter verftrekt de fneeuw hem voor drank , des zomers drinkt hy water en flabt als een hond. De wilden eeten zyn vleefch en maaken gebruik van zyn vagt, na daar de ftekels uitgehaald te hebben, die zy voor fpelden en naalden bezigen- 00 Zie den brief van den Hr. Alexancbr Licht, aan den Hr. Edwards, Bijt. of Birds, pag. 52. Nn 2  284 DE NATUURLYKE HISTORIE BESCHR TVING VAN DEN URSON. De Urfon (Pl. LVIII) verfchilt voornaamelyk daarin van het ftekelvarken, dat hy de ftekels kleiner, en voor een groot gedeelte onder lange hairen verborgen heeft; hy heeft ook den fmoel minder dik en Korter; de ooren zyn zeer klein, en geheel door het hair bedekt. De grootfte ftekels van dit dier hebben twee duimen en een halven lengte, en eene lyn middellyns, zy zyn gedeeltelyk wit of geelagtig, en gedeeltelyk bruin of zwartagtig, dezelve zitten op het kruis en op den ftaart, en zyn daar zeer duidelyk, terwyl die van het overige des lighaams met lange, ftyve en zwarte hairen bedekt zyn, dewelke op de lendenen tot zes duimen lengte hebben ; derzelver punt is van eene geelagtige witte kleur, daar zit tuffchen deze lange hairen en de ftekels eene foort van dons van eene bruine afchgraamve kleur, dar vier of vyf duimen lengte heeft, op de lendenen; hetzelve is zeer dik en byna regt, en het i\i aP alle deden des lighaams, behalven op de voeten, op de pooten, op den buik en op den ftaart; deze deelen hebben flegts digt geflooten hairen, gelyk borftels, en van eene zwartagtig bruine of zwarte kleur; daar zitten eenige tinten baai - kleur onder den ftaart. Lengte van het eind van den fmoel tot aan den ftaart • Omtrek van het eind van den fmoel Omtrek van de opening van den bek . . • Afftand tuffchen het eind van den fmoel en den voorften hoek van het oog . • Afftand tuffchen den agterften hoek en het oor Lengte van het oog • - • -., • , ' j Afftand tuffchen de oogen, over de kromte van het neusbeen Dezelfde afftand, in eene regte lyn gemeeten Omtrek van den kop, ter plaats van de ooren Lengte der ooren . • » Omtrek van den hals .... Omtrek van het lighaam, agter de voorpooten Dezelfde omtrek op het midden des lighaams Dezelfde omtrek voor de agterpooten , Lengte van den ftaart Omtrek van den ftomp van den ftaart aan zyn begin Lengte van de langfte nagelen Breedte aan de bafis • » voeten, duimen, lynen. 2. I. O. o. 6. 6. o. 3. o. O. I. 6. o. i. 8. o. o. 6. O. 2. I. o. i. 8. o. io. 6. 0. o. 5. 1. 3. O. 2. O. O. 2. 2. 6. 2. 3. O. O. 8. O. O. 8. 6. o. 1. 3. O. O. 2.  2Zm . XII. Zl ÜRS.ON.   VAN DEN TANREC j EN DEN TENDRAC. è8j de tanrec en de tendrac (**). De Tanrecs of Tendracs (Pl- LIX en LX) zyn kleine Ooft - Indifche dieren, die wel een weinig naar onzen egel gelyken, maar die 'er egter genoeg van verichillen, om onderfcheidene foorten uit te maaken , 't geen dit, buiten de befchouwing en de vergelyking dezer dieren, be' wyït, is , dat zy zig niet tot een bal te famen rollen, gelyk de egel, en dat men in dezelfde plaatfen , alwaar de tanrecs gevonden worden gelyk op Madagaskar , ook egels vindt van dezelfde foort als de onze, die niet den naam van tanrec hebben, maar die fora (a) geheeten worden. J Daar fchynen tanrecs van t^c foortcn , uf imirdiitMi van twee verfchillende raden, te zyn ; de eerfte, die ten naaften by zo groot is als onze egel , heeft den fnuit naar evenredigheid langer dan de tweede ; ook heeft hy de ooren fterker vertoonende , en veel minder ftekels dan de tweede, waaraan Vy den naam van tendrac gegeeven hebben om hem van den eerften te onderfcheiden : deze tendrac heeft flegts de grootte van een grooten rot, hy heeft de fnuit en de ooren korter dan de tanrec ; deze is met kleiner ftekels bedekt, maar die ftekels zyn ook menigvuldiger dan die van den egel ; de tendrac daarentegen heeft dezelve alleen op den kop, den hals, en de fchoft, het overige van zvn hghaam is bedekt met een ruw hair, vry gelyk aan varkens - borftels. Deze kleine dieren , die zeer korte beenen hebben, kunnen niet dan zeer langzaam gaan : zy knorren (b) , gelyk de varkens, zy wentelen zig , gelyk deze in het flik ; zy beminnen het water en onthouden zig daar meer in dan op_ t land ; men vangt hen in kleine kanaalen van zout water (c) , en in drabbige kreeken van de zee; zy zyn zeer (*^ Tanrec en Tendrac, naamen dezer dieren door ons overgenoomen (**) Erinaceus Americanus albus. Seba, Vol. I. pag. 78. Tab. 40.' fy ■,. Nota Deze egel, welken Seba zegt, dat hem van Suriname was toegezonden, gelvkt zo zeer naaiden Tendrac , dat men met kan twyffelen of het is het zelfde dier; en zo het van Madagaskar oorfpronkelyk is, moet het met in Amerika gevonden worden. Deze Schryver heeft het m allen opzigte kwalyk voorgedraagen, want het is noch Amerikaanfch noch wit, het is alleenlyk wat mmder brum dan onze Europifche egel. O) Voyage d Madagafcarpar Flaccourt, 4°. pag. 152 è^tTtmllpZ^l ^ m ^ " Fitahl&°""< * * Compagnies des Indes /, ü£ *£&*,7ag.%:cHE> Parh i6su *«• ^ * * **** ** Nn a  236 DE NATUURLYKE HISTORIE driftig in den tyd hunner ritzigheid , en teelen fterk voort (d) ; zy_graaven zig onderaardfche holen , en neemen daar de wyk , om verfcheiden maanden in een flaat van verdooving te blyven ; in deze flaat van flaap of verdooving valt hun hair uit , en het groeit na hunne ontwaaking weder aan : zy zyn 'gemeenlyk zeer vet, en fchoon hun vleefch laf, langdraadig, en voos is, fmaakt het den Indiaanen egter wel, en zy maaken daar zelfs veel werk van. (<0 Fejage a Madagafcar par Flaccourt, Paris 1661. ia ^o.pag. 15a.   le Tanrec. TI.LIX  le Tendrac.   BESCHRYVING VAN DEN TENDRAC, enz. *87 BESCHR TVING VAN DEN TENDRAC, EN VAN DEN TANREC. T^e Tendrac (Pl. LX) gelykt naar den egel, maar hy is veel kleiner : JLV indien die, weike ten onderwerp voor deze befchryving rediend heeft zynen volkoomen groei bekoomen hadt, want hy was niet viel grooter dan een mol ; de neus geleek naar dien van een egel, zo veel ik daar over, volgens een uitgedroogd individu heb kunnen oordeelen ; de oogen zvn my voorgekoomen kleiner te zyn dan die van den egel, maar de tendrac geleek naar dat dier door den dunnen en fpigfigen fmoel, door de korte en rondagtige ooren , de korte pooten, enz. Hy was bedekt met gelyke fteekels a s die van ;den egel ; de langfte hadden zeven lynen lengte ; zy hadden allen eene witagtige kleur by den wortel en by de punt , het overige hadt eene donkere roffe kleur; de fmoel, het voorhoofd, de zyden van den kop, de keel, het onderft van denhals, de borft, de oxels, de billen en de vier pooten, xvaren met een witagtig, yl, fyn en hard hair bedekt. Daar zaten op den fmoel eenige geelagtige hairen , die tot twee duimen twee lynen lengte hadden; daar zaten vyf vingers aan iederen voet de ftaart, was zeer kort en met ftekels bedekt; de lengte van dezen tendrac bedroeg vyf duimen, tien lynen, van het eind van den fmoel tot aan het begm van den ftaart ; daar was elf lynen afftand tuffchen het eind van den fmoel cn hei oog, cn drie lynen tuffchen het oog en het oor De tanrec (Pl. LIX) was grooter dan de tendrac; hy hadt den fmoel naar evenredigheia langer, de ooren minder kort ; ik heb geenen ftaart aan dit dier gevonden; hetzelve was gedroogd en opgezet; hv hadt geene vvaare ftekels dan op het voorhoofd , op de tempels , op den kruin en op het agterft van den kop op het bovenft en de zyden van den hals op de fchouders en op den fchoft; zy waren geelagtig naar den wortel en naar de punt toe , het overige was zwart ; de langfte waren meer dan een duim lang, en maakten eene foort van kuif boven op den kop • de rug, het kruis en de zyden van het lighaam waren bedekt met borftels! die dezelfde kleuren hadden als de ftekels; de langfte zaten op den rug en hadden meer dan een duim lengte ; daar zaten tuffchen die borftels geelagtige hairen, en anderen, die dikker en zwarter waren, waarvan eenieen ten minften twee duimen lengte hadden. De fmoel, de keel, het onderft van den hals, de borft, de buik en de pooten, waren met ftyve, fyne en geelagtige, en op de voeten zelfs rosagtige, hairen bedekt; daar zaten op den fmoel eenige lange hairen van die kleur. De lengte van dezen tanrec bedroeg zeven duimen negen lynen, van het eind van den fmoel tot aan het agterft gedeelte des lighaams ; daar was anderhalven duim afftand tuffchen het eind van den fmoel en het oog , en van een halven duim tusichen het oog en het oor.  288 DE NATUURLYKE HISTORIE BESCHRYVING VAN DAT GEDEELTE VAN HET KABINET, DAT BETREKKING HEEFT TOT DE NATUURLYKE HISTORIE VAN DEN BABIROUSSA, DEN CABIAI, HET STEKEL-VARKEN, DEN COENDOU, DEN URSON, DEN TANREC, DEN TENDRAC, EN DEN CARA CAL. N°. MCCII. De beenige kop van een babirouffa. Het grootfte verfchil, dat tuffchen den ontvleefchden kop (Pl. LI) van den babirouffa en die van het wild zwyn, en de varkens, welke ik aandagtig befchouwd heb, plaats heeft, beftaat in de rigting der bovenfte flagtanden (ABCD); maar daar zyn ook andere verfchillen, die in de gedaante der beenderen en het getal der fny- en bak-tanden gevonden worden. De fmoel (EF) van den babirouffa is naar evenredigheid minder langwerpig, dan die der varkens; de opening (G F) der neusgaten korter en de neus breeder; het voorhoofd (H) en de kruin van den kop verfchillen niet van diezelfde deelen, by het Siamich varken befchouwd (a) , dan alleenlyk daarin, dat het voorhoofd meer bolrond is; de beenige randen (E) der oogputten van den-babirouffa zyn flegts in een agtfte gedeelte (I) van hunnen omtrek afgebrooken, omdat het bovenft uitfteekzel (K) van het jukbeen, dat tot de oogpunt behoort, langer is dan by het wild zwyn en de varkens. Daar zyn flegts vier-en-dertig tanden , te weeten vier fnytanden in het bovenft, en zes in het onderft kaakbeen, twee hondstanden, en tien baktanden in elk kaakbeen; de fnytanden en de baktanden zyn my voorgekoomen veel overeenkomft te hebben met die van het wild zwyn en van de varkens; de flagtanden van den babirouffa hebben ook overeenkomften met die van de varkens, en van de wilde zwynen, zelfs door hunne rigting. Om die overeenkomften te erkennen, moet men in aanmerking neemen, dat de tandkaffen des bovenften kaakbeens van meeft alle dieren loodlynig op den rand van het kaakbeen ftaan, en dat dus derzelver bodem naar om hoog en opening naar omlaag gerigt is; by de varkens en bv de wilde zwynen ftaan de 00 Zie het V deel van dit Werk, bladz. 90.  BESCHRYVING VAN HET KABINET. 2S de tandkaffen der flagtanden van dat kaakbeen inzulker voege fchuinfch gerigt, dat hunne bodem naar agteren en hunne opening naar voren gerigt zy en dat de bodem een weinig hooger geplaatft zy dan de opening ; by gevolg fchiet de wortel van den flagtand fchuinfch van vooren naar agteren , en van om laag naar om hoog in, terwyl de wortels der hondstanden, die by de meefte andere dieren met deze flagtanden overeenkoomen, ten naaften by in eene ioodlynige lyn gerigt ftaan ; dit verfchil is nog grooter by den babirouffa, want niet alleen ftaat de bodem van de tandkas naar agteren , en de opening naar voren gelyk by de varkens en by de wilde zwynen, maar de opening is hooger dan de bodem geplaatft, en bygevolge fchiet de wortel van den flagtand fchuinfch van voren naar agteren, en van boven naar beneden m; het verfchil van rigting hetwelk tuffchen de flagtanden van den babirouffa en die der varkens en wilde zwynen plaats heeft, koomt daarvan, dat de flagtanden van den babirouffa naar om hoog, en tegen het kaakbeen ^an Se"gt ftaan, zo dra dezelve uit de tandkas te voorfchyn koomen, en dat de flagtanden van de wilde zwynen en van de varkens zig buitenwaards uit met hunne einden van malkanderen verwyderen, op zulk eene wyze dat de opening van de tandkas laager geplaatft blyve, dan by den babirouffa: maar het bovenft gedeelte van de flagtanden der varkens en wilde zwynen verlengt zig naar om hoog en een weinig naar agteren ; en zo de fmoel van deze dieren niet langer ware dan die van den babirouffa j en zo hunne flagtanden evenveel lengte hadden als de zynen, zouden zy even naby de oogen koomen; de bovenfte flagtanden van den kop van den babirouffa die ten onderwerpe voor deze befchryving dient, ftrekken zig naar om hoog uit en krommen zig naar agteren ; hun eind is naar om laag en zelfs naar voren en een weinig naar buiten gekromd. Zy naderen aan de oogen tot op een afftand van anderhalven duim; de flagtanden (CD) van het onderft kaakbeen zyn agterwaards gekromd, en ftrekken zich fchuinfch naar om hoog en een wemig naar buiten uit, zodat zy niet aan de bovenften raaken ; alle die flagtanden zyn zeer lang, de bovenfte zyn de langfte, zy fteeken zeven duimen en een vierde buiten de tandkas uit, en zy hebben eenen duim agt lynen omtreks aan de bafis; de onderfte zyn de dikfte, hunne bafis heeft twee duimen omtreks, maar hunne lengte bedraagt flegts drie duimen en negen lynen; die vier flagtanden zyn een weinig platagtig op de zyden hunne zelfftandigheid beftaat in eene foort van yvoor, dat zig zeer fraai laat polyften. No. MCCIII. Een opgezet vel van een cabiai. No. MCCIV. Het geraamte van een cabiai. No. MCCV. Het tongbeen van een cabiai. De ftukken , onder de twee voorgaande en het tegenwoordig nommer bygebragt, zyn uit den cabiai genoomen, die ten onderwerpe voor de befchryving van dit dier gediend heeft. Hetzelve is door Z. D. H. den Heere Prinfe nE Bouillon vereerd, die ons wel hadt willen toeftaan All Deel. O 0  2po DE NATUURLYKE HISTORIE dezen cabiai te tekenen , terwyl hy in zyne Diergaarde nog in le- ven was. , No MCCVI. Een opgezet vel van een jte kei-var ken. Dit ftekel-varken was van dezelfde foort, en ten naaften by van de «gen , 1 Zr hetwelk ons van Rome was toegezonden, en hetwelk ten gWA it voor de Sehrvv ng van dit dier gediend heeft; daar is nog maar onderwerp vof de beicmyv g 6 ^ ^ . d yal. een klem getal ftekels ™ ^ heb een le&evend ftekel-varken ge- K^wffi^^^™* de beend«iavan den kop en de tanden zyn met het vel bewaard. No. MCCVIL Verfcheiden borftels uit de baarden van een Jte keivarken. tv Wfte hebben niet veel meer dan een halven voet lengte, zy zyn De langite neDDei u gedeelte, dat by het vel zat, is van dezeUde tleur . en neetceen , ^ de borfte, , er wor. 2Tt3^£«-? »g*k« *me£r nw torftels dan mar 'No. MCCVIII. Borftels en ftekels van het ftekel-varken , dat ons van Rome is toegezonden. tw borftels en deze ftekels zyn genoegzaam in getal , om aan dezelve Deze borlteis en u waarvan w , met betrekking tot die dee- £ "TnteTfehry^ 2 * No MCCIX. Stekels van een ftekel-varken. fw ftekels zvn langer, en naar evenredigheid dunner dan die van het Deze itekeis zyn ia g ' de befchryvmg van dit dier ge- f^^^t^^^n een voet lang', op de dikte van omdiend heelt, want ^3 1 ... , koomt mv voor, dat zy van een 22 tó^S^Sffe akeLt°g°emen de Hr. PERRAÜJ befchree- venhéettCO» en als ^ 0? PL LV Van dlt ^ ^ § No MCCX. Een hairbal van een ftekel-varken. TV heb dezen hairbal in de maag van het ftekel-varken gevonden, dat ons iS ?sttSden; hetzelve heeft geenen fchorfch , is ten naaften ^ront hSft S of veertien lynen middellyns, en van buiten en bm- rfi 7ïe de befchryving van die ftekels, bladz. 272, enz. van dit deel. 8 mmoiretl^Jefrira PHiJtoire des Jnimaux, Parne Il.pag. 40.  BESCHRYVING VAN HET KABINET. m nen eene gryze kleur; dezelve is uit zeer fyne en digt op een gepakte hairen te zamengefteld, en weegt eene drachme en twintig greinen. No. MCCXI. Het geraamte van een ftekel-varken. Dit is het geraamte, dat ten onderwerp voor de befchryving en de afmeetingen _ der beenderen, van het ftekel-varken gediend heeft; daar ontbreeken drie baktanden aan hetzelve, namelyk de eer-He aan de beide kanten van het bovenft kaakbeen, en de derde der linker zyde van dat zelfde kaakbeen. Het fchynt uit den flaat van dit geraamte , dat het dier, waarvan hetzelve genoomen is , volwaffen was, dus is 'er reden om te denken, dat de tanden die ontbreeken, uitgevallen zyn, en men kan ten dien opzigte zelfs geen oogenblik in twyfel flaan ten opzigte van den derden tand , want het kaakbeen heeft de tandkas gevuld , maar de tandkaffen der eerfte tanden zyn ledig gebleeven , en flegts bedekt en geflooten door een zeer dun en bolrond beenig plaatje , na dat plaatje te hebben weggenoornen , heb ik de tandkas geheel ledig gevonden , miffehien zyn de lpruiten van deze twee tanden verdelgd geworden, zonder dat zv hunne tandkaffen doorgeboord hebben. No. MCCXII. De kop van een ftekel-varken. Alle de tanden zyn gaaf gebleeven in dezen kon, die de befchryving van dien , welke onder het voorgaand nommer is bygebragt, kan vervullen , ten opzigte van de tanden, die in den voorgaanden kop ontbreeken. r No. MCCXIII. Het tongbeen van een ftekel-varken. Dit been beftaat uit zeven ftukken , daar zitten 'er flegts twee aan elke zyde , de tweeden zyn zeer klein, en de eerften zyn de langfte van allen ; de takken van de vork zyn zeer breed , en langer dan het middelfte ftuk. No. MCCXI V. Het beentje uit de roede van een ftekel-varken. Dit beentje heeft eenen duim lengte en vier lynen breedte aan het dikfte eind. No. MCCXV. Een uitgedroogde coendou. Deze coendou heeft ten onderwerp voor de befchryving van dat di r gediend; fchoon zy door de uitdroöging hard geworden is, herkent men •gemakkelyk deszelfs voornaamfte kentekenen, byzonderlyk dat , hetwelk in het maakzel van de bovenfte lip beftaat; dezelve is geheel, zonder eenig voorkomen van een haazen-bek te toonen, gelyk die van een ftekel-valken; de borftels en de ftekels van dezen coendou zyn wel genoeg bewaard om over derzelver verfchil en de vreemde gedaante van dit dier te kunnen oordeelen. No. MCCXVI. De tanrec. O o z  DE NATUURLYKE HISTORIE, enz. No. MCCXVII. De tendrac. De tendrac en de tanrec, onder het voorgaand en het tegenwoordige vel heeft laaten zitten. Men ziet ook het ^^fg^^^e „ beniaar ik heb dezelve niet nauwkeurig genoeg kunnen zien om ze ej) _ fchrvven; daarenboven weet ik niet, of deze twee individus den ou domyIeeds bereikt hadden , waarin alle de tanden ge vorrncIgn» daarom flegts aanmerken, dat zy my m ^^^^S Uv. voorgekomen van onze egelen. Deze tanrec en tendrac zyn door den n Poivre, koopman te Lyon, van Madagaskar medegebragt. No. MCCXVÜI. Het geraamte van een Caracal ^a\d']% rie en de befchryving in het IX deel, -pag. i^u tot 157 , te vinden is. Dit is het geraamte, hetwelk ten onderwerp, gedienc^erft voor d^efehryving en> afmeetingen der b«anderen vanden caraea de agte ^ hoek van de Imker zyde der goot, die dooi de vereemgmg ^ zitbeenderen gemaakt.wordt, » een l^ofr^kt te zyn. mismaaktheid fchynt door een breuk van het^ zi been ve d dte ^ Ke^ SS ^ h^X^^ an^eliektens, In daar zyn veelen die hier van fterven. N°. MCCXIX. Het tongbeen van een caracal. No. MCCXX. Het beentje uit de roede van een caracal. w*f. mnahen en het been uit de roede van den caracal_ gelyken naar ^K,teMe uit de roede van een caracal » dne en eene balve lyn lang. Einde van het twaalfde DeeL  berigt aan den binder. m In dit twaalfde Deel zyn LXVIII'Plaaten ,die op de volgende wyze moeten ingezet worden, zo dat de aangeweezene Plaaten tegens malkander overkoomen , om by de eerften opflag van het oog, te gelyk konnen worden gezien. nb. Het hier aangedrukt verbetert blad, moet in het XIDeel geplaatft worden. Plaaten i, ii en ii* de eene tegens de andere over. . Pa? 20 ui* • • • 28. - iii1 en iii2 de eene tegens de andere over. . 44. .... Hls en III4 de eene tegens de andere over. . a s - iv* . . . *4; - iv . . . it. - - - - v en vi, de eene tegens de andere over. . 6± vii . . . öi viii 85. xi • • • 98. - - - - ix, x, xii, en xiii . . . 104. xiv . . . ; . IJl - - - - xv en xvi . . i2£ - - - - xvii . . . j; - - - - xviii . . . j|2. - - - - xix ^ , . . 134. - - - - xx, xxi, xxii en xxiii. de eene tegens de andere over. 158. xxiv . . 41 xxv . ; . * - - - - XXVI en xxvii . . rL xxvm . . . \\26\ • - - - xxix . ... 27R - - - - xxx en xxxi . - - - - xxxii, xxxiii, xxxiv, xxxv en xxxvi . 182.' - - - - xxxvi* . Zo. xxxvii en xxxviii . . Jj' - - - - xxxix, xl enXU . 002' xlii . . ; 221* xliii . ... 223.' - - - - xliv* cn xliv, de eene tegens de andere over. . 230. - - - - xlv . , 222 xlvi .... Hl' - - - - xlvii en xlviii . . * . . • - - xlix en l . . 71' .---TT J0' J TT .... 254lli ' • » . 258. - - - - lui . . z6^ - - - - liv en lv, de eene tegens de andere over. . 272» lvi . . ... 275. lvh ..... 280. LV1II . ... 284. * - - " L1X en lx, de eene tegens de andere over. . Oo 3