DE ALGEMEENE EN BYZONDERE NATUURLYKE HISTORIE. PERTIENDE DEEL.   DE ALGEMEENE EN BYZONDERE NATUURLYKE HISTORIE, MET DE BESCHRYVING VAN DES KONINGS KABINET. DOOR DE Heeren DE B UFFON EN DA UB EN TON, DERTIENDE DEEL. TE AMSTERDAM, ■ty J> H. S C H N E I D ER. M DCC LX XX II. Met Privilegie van de Heeren Staaten van Holland en Weftvrieslanl   INHOUD. VAN DIT DEEL. De Giraffe, met de Byvoegzels. . p Be Lama en de Paco. . * *• De Unau en de Ai. . * 29* De Surikate. , 38* De Tarfier. , 6j> De Phalanger. , ' 7°« De Coquallin. . . 73* De Hamfter. . / 83. De Bobak en de andere Marmotten. De Gerboifes. . ' * io4« De Mangoufte. . * I07« De Fqffane. , ' De Vanfire. . • • 119. Z) 125- De Vledermuïs Lans-yzer. " J48- Z)£ Serval. . *58. De Occlot. . ' 163. De Mar gay. . t • 167. D het welk men Camelopardalis noemt, fehonn hPt „ [, , • der gelykt; want z/n vel is SeVenSs Ï^^A™^ eCn Pan* panther zyn rond, en die van dit n^Vr ™» i ! geteicend' 4e vlekken van den van een jong hert, dat h^fe^^ hghaams zyn veel Jaager dan de voorfte ™da?L?e fgterile deden des ger is dan een runddier, terwvl het hl& r ) a £y het krms met hoorei. Uit deze onevenredig honger is dan een kamet fchielyk zal kunnen ÖvAoSATf -dat het dat geen kwaad doet en dat nier oveif,e *s het een zagtaartig dier, der &de laateren, divervolg eet ? 5Jfden- eet (*)■ eerfteon' geeven heeft, is EEL0r Ik hX befchl^"g van den giraffe ge» dier gezien, 't welk'zv SmeenJvf? 7ï °Phet kafteeI ^n Cairo fet » benhetoudtyds S/oSrSr ^ 7**'* heeteni de Latynen hebn uit kameel en JeopïT oflulfïï d' T C?n WOord te fame» gefteld n ^^^^ verfcheidenegvlak» meel; het is een fchoon dier v™ L n g * aIs a,s dle van een k*» een fchaap,en beminTvker dan\en£ de/llerJ^ geaartheid , even als „ zelfs hoofd is bSKeïdafvS £?? ^Vf0 *° ftaat' Des" « het heeft kleine lci£ToofnenTj "^' beh8?ven degroo"e,maar „ die van de mannetjes zyn wat hn^ dlnZT™ ï°s ^ hair bedek^ „ den, het mannetje en het wVf ™b««oï ™™ i"3^68' Zy hebbenbei' „ ben ook de tong van eene koe ri- . ° aLS Tan eene koe' ZY heb* ven de kauwtanden? maar een lanin ^ hebb1n «eene tanden b°„ ronde maanen; de bennen fniiti/ hnng en ranke" "als; dunne en „ het dier overeind op^dezdve3ï£ 'n™ 3gt£ren 20 ,aaS> dac » van een koe; de ftaar■ Wnederrnf"' ^ V°eten Z>'n ge,vk aa" die >, heeft driemaal .dikker «^^^1;,^^ <* „ ros ; zyne manier van vJueten is »dvfr oon J; P 7° ilaIr 18 mt en » hy loopt gaan de twee vf orfte beenen te f™eer „ den buik ter aarde; en heeft eeneSvheM ^ ï ^ ZIg neder met „ als een kameel. Hy kan terwvTi l 3 ,fn de borft en aan dedyen „ grond opneefflen,zondïS?oorfl?^nP ftaat' gf ? voedzel van den „ en dan nog zelfs gaat het mo4-eIv£ f, IT" gf00te,3*s *> verwyderen , „ hy meeft al van dYUi^\-Wes,haIvuen het te vermoeden is, da „ hals lang genoeg „ reiken (ie). ^uogce van een halve piek te be- „ ÊS^?^^ vanBelon. „ boven het voorhoofd twee hoinen'Mn• Cair,° gÊZien> z7 ^'bben „ den van het voorhoofd een CES S Umen ,£ngte' en in 'c mid" ö ven is, en naar een derden h3ft ?*? düren Verhe. hoogte, als het zyn hoofd verheT; Sals al£n is^^l^ (6) Strabo Lil>. XVI, XVIr Cc) Qbfemtitm is BEim feüijiet, r$8. refto &• verfo A 2 *  DE NATUURLYKE HISTORIE 4 het ^eheele geftel is tweeëntwintig voeten van het einde van den Haart " SS£n het Sterfte van den neus; de voorfte en agterfte beenen zyn ten " naaften bv van dezelfde hoogte, maar de dyen der voorfte beenen zyn, " rveielvking van die der agterfte, zo lang, dat de rug van het dier * fvel d! een dak fchynt af te hellen; het gehee e hghaam is met groote " ^vleSen getekend, die ten naaften by vierkant zyn . . . . Het heeft " len etSn voet even als de runderen: de bovenlip fteekt wat meer " vooruit dan de onderlip; de ftaart is dun, met hair aan het einde; zy " Xwen als de runderen, en eeten even als deze gras: zy hebben " maSïï de paarden van de kruin des hoofds af tot op den rug; wan" neer zï gin, fchynen zy te hinken niet flegts met de beenen, maar ook " me^dJheupen, en dit hinken gaat beurtelings ter regter en linker zyde: " wanneer zy willen graazen of drinken, moeten zy de voorfte beenen l vertózend van malkanderen verwyderen, om den grond te kunnen be- GeÏner'haalt Belon aan, wegens 't geen hy gezegd heeft, dat de giraffe zyne hoornen jaarlyks verheft gelyk het damhert (d) lk erken dat:* StTflelon niet heb kunnen vinden. Men ziet, dat hy hier alleenlykzegt T, 1hnnrnen van den giraffe met hair bedekt zyn ; en hy fpreekt van dit dier o^ e^e andae"e pkats (,) niet dan by gelegenheid van het damhert, diei op eene aim y ^ . ff , (J Umc & les taches phe. aZic^7m% pSdeP, %l larges', mals non pas roujfes comme Taxis» C££Üd egter,'welke ik nergens gevonden heb, zoude eene der ^tXSen zTom% natuur van den giraffe te bepaalen, want zo zyne Crfeffitf» afvallen, zou dit dier van het geflagt der herten zyn; ter^Thet daïeïtegen, zo zyne hoornen blyven, van dat der runderen of der wyl het daaieiuege , j kan men met verzekeren, gelyk aa^Wto^gedaan heften, dat de giraffe van het geflagt der Zncn zv en men molt zig niet verwonderen, dat Hasseltse , die onWs eene zeei lange, maaf zeer drooge befchryving van dit dier,gegeven Wft S^rnatuuV niet heeft aangeduid, en dat hy mmethodtfeh, dat • ' Iph nis een fchooliongen, honderd kleine nuttelooze kenmerken op»ttKKCb^1C^etJeefwoord van de zelfftandigheid der hoornen geftapeld ^digt of hol zyn? of zy afvallen of niet? zelfflyandgigheid hoiagtig ofhoornzy? Ik plaats Hasselquist (ƒ) met wegens het nut, maar om (O Giraffis &? Damis corma cadunt. Belonius Gesner Hifi. Quadr. p. 148. ?l°^t^msi^ murnju^craffurn, inferius tenue ,nares Jf\ Ztll tili rkidi, fparfi in utroque labio antsrius $> ad latera. Supercütangida, ellonga, amplce , pui "f'"JlJ Q H ^ latera cnpitis, vertici quam roftro, ut & frontt dijl^fna; ^ \ylindnca\ breviffima bafi craffa in ^c^S^\W^ SE l^iffimis rèdisteaa , apice pilis longioribus ereüis rigi liffi•uertice capitis jua, j j r ojj cornuum in medio borum pilorum obtiifus nudus. ^apicemlonguu^ ïeft%7«™fd$M twaïlZlU ad latera infra cornua, pone Ula pofaa. Collurn  VAN DEN GIRAFFE. s derzelver zonderlingheid, en tevens om de Reisbefchryvers te bewegen om hunne vermogens te gebruiken, en liever door hunne eigen oogen dan dooiden bril van anderen te zien. Het is noodig hen te waarfchouwen tegen het gebruik van dergelyke methodes, of leenvyzen, waarmede men zig ontflaat van te redeneeren, en des te vvyzer gelooft te zyn naarmaate men minder verftand gebruikt. Zyn wy inderdaad meer gevorderd na ons verveeld te hebben met het lezen van die menigte kleine, twyfelagtige, nuttelooze, karakters? En geeven de vroeger gemelde befchryvingen der ouden en lateren ons niet eene meerdere kennis en betere denkbeelden van het dier dat in aanmerking komt. De afbeeldingen moeten die kleinigheden vervullen en de befchryving moet voor de groote karakters dienen. Eene oogenbliklyke befchomving van eene goede tekening of plaat zou meer Jeeren dan zulk eene befchryving, die des te minder klaar wordt, naarmaate zy zig tot geringere kleinigheden uitftrekt, inzonderheid,zo zy niet van de afbeelding vergezeld gaat, als welke alleen het hoofd-denkbeeld van het voorwerp kan onderfteunen in het midden van alle die veranderlyke trekken, en van alle die kleine beelden, die meer dienen om te verduifteren, dan om te vertoonen. _ Men heeft ons dit jaar (1764) eene aftekening en een berigt wegens den giraffe gezonden, waar by men verzekert, dat het dier, 't welk men dagt byzonderlyk aan Ethiopië bepaald te zyn (ff),ook in denabuurigelanden van de kaap de Goede-hoop gevonden wordt? Wy hadden wel gewenfcht dat de tekening wat beter gemaakt was, maar het is niet dan eene ongefchikte kladdery, waarvan men niet veel gebruik kan maaken. Wat het berigt aangaat, dewyl het eene foort van befchryving bevat, hebben wy gemeend dezelve hier te moeten overfchryven. „ In eene reis, welke men in 1762. „ twee honderd mylen verre in de landen ten Noorden van de kaap de Goe„ de-hoop deedt, vondt men den kemelpardel, waarvan de aftekening hier ne~ ereüum, compreflim, longijjhmm, verfits caput angufiiffimim , inferius latiusculum. Crura cjltndrica antenonbus plus quam dhnidio longioribus. Tuberculum crafïum, durum in senuflexum, ungues bifulci, ungulati. Pili brevifiimi univerfum corpus, caput & pedes tegunt li. nea pilis rigidis longioribus, per dorfum a capite ad caudam extenfa. Cauda teres, hmlorum di' midia longitudtne non jubata. Color totius corporis,capitis ac pedum e-x maculis fuscis R fontei nets vanegatum. Maatlat palmari latiwdine , figura irregulari, in vivo animali ex lucidioriR obfiunore vartantes. Magnitudo Cameli minoris, longitudo totius a labio fuperiore ad finem dorR, Spith. 24. longitudo capitis Spitb. 4. colli Spitb. 9. ad 10. pedum anteriorum Spitb u ad A ■pojtertorum. Spith. 7. ad 8. longitudo cornuum vix fpitbamalis, fpatium inter corntta Spitb i lonai tudo pilorum in dorfo poll. 3. latitudo capitis juxta tuberculum feu eminentiam Spitb ï. Profi'emaxif lam Spitb. 1. Colli utrinqua prope caput Spith. 1. in medio Spith. 1 i. ad bajin Spitb 2 ad da' zo veele overeenkomften met dit dier daTuT* S -ne eeft' maar hy heeft mige Reisbefchryvers hem den naam van kamepl^f?'J--rWOnder' dat zon> Daarenboveu weet men niet van welkeenfSrfW5die*gegeeven hebben, den giraffe zyn, en men is by g^^LSSïhöd de,hTOmra VM meer naar de herten dan naar "de runderen™eem° ■ ^ °pzig?e hoornen noch houtagtig en Van eene vafte 7 Jm r l ■ ™lffchien zyn die ten , noch hol gelyk die der runderen ÓfderlS*?^116111-66^ die derheray met beftaan uit faamgevoegd hair, gejvk Z 2 gCu-en: wie Vveet of zy niet van eene byzondere zeJfllandighSd en TJl u rhlnoceros ? of dat Het is my voorgekomen, dat het ne^n b?zonder weefzelzyn? om den giraffe In het geflagt deffiten tfbSenls"5 bT«en heeft plaats van Belon door Gesner ca aaneeh^w • j ^ de gewaande zyn, zo zy waarlyk gevonden wiWdt |0 h ' f tlnderdaad befliffend zou Schryvers kwalyk uitgelegd, of de ReiziV^ 1 , ,ynt ^ toe> ^ men de van het hair dezer hoornen geiïokSTlehht^7* heeSt > daar W hadden willen zeggen, dat df tornen van den^Se^ gedagt' da^? weder aangroeiende hoornen der herten enlg T r ! War?n ge,yk d^ dat zy van denzelfden aart waren; maar' men *eeft daar Ult Gefloten, boven aangehaalde nooten,. dat dez^hoornen «^ m jegendeeI uit de hier omgeeven worden van groote ruwe borftel-bairp,*L ■ glraffe alleenlyk hair, gelyk die der herten in hunnen eerlt,Z^ Ln ?? met zagt do»4 kunnen doen denken ,datzy beftaan ui!:?cSnSdhat tenn^S5? van den rhinoceros: hun einde,dat week is, &WlJ^k,l,e len; en zo men m aanmerk ng neemt dat in XfEr g V?sge¥s dit gevoenen hebben gelyk de eland, let rendie L Ltrten '^T^^fh?0r" ten, dezelve a tyd in takken of fcheuten verZddZ ^ dehei> hoornen van den giraffe enkeld zyn en fllgtfSÏSï^ft intege,ndeeI de men zig gemaklyk overreden dat zy niet van Sfi£g 3m maaken' zal ders de pvereenkomft of analogie Ite^^t^*™^' knobbeltje midden op het hoofd, dat "volgen oVrSIfr ?°ude Zyn' Het den hoop fchynt te maaken, onderi^^6^^.^^ de*~ dere, die niet puntig, maar aan 'r einr^ „,00l- , sevoeien, de twee angelyke knobbelf al het eerfe eX^»E^S*""»^ zeggen alle Rasbefchryvers hebben hoornen^ de JS^T^S^t zy GrafFe of Giraffe noemen, dat een fterl-r>n K-iic 1, c , beenen veel langer zyn dan de agterfte- de kop s klein a"derhaIve \°f la^S, en wiens voorfte het lighaam , getekend. Dit dier is zeerYagtaaniV en t™™T wf?he,d« Meuren, gelyk ook des Indes Oriëntale;, par Marc Paul. PÏris ILf T uTdoet memmd Mvaad. Descriptiol Jylvnticum ut raro videri pofftt .... hommes videns in 'f,ll',n ..L-tg' U6,Girnffa animal adeo tis. Leon Afrjc. Descr?Afrite vol. II. ZT '- f S vert*"»*«*fi «mjit multe velodil CO Gesner Hiji. %,ad. pag, jtf. linea ^nultim^  g DE NATUURLYKE HISTORIE ner • zo de giraffe inderdaad van het geflagt der herten was, zou de overeenkomft hier weder gefchonden worden, want van alle de dieren van dit jreflast is 'er geen dan het rendier, waarvan het wyfje hoornen heeft, alle de fndere zyn daar van ontbloot, en wy hebben 'er de reden van gegeeven. Van den anderen kant, dewyl de giraffe, ter oorzaake van de oyermaatige hoogte zyner beenen, het gras of kruid niet dan met veel moeite van het veld kan weiden, en zig voornaamelyk, ja byna eemglyk,met boomblaaenen knonpen voedt, moet men vermoeden, dat de hoornen, die het overichot van het organifch, of werktuiglyk, voedzel zyn den aart van dit voedzel behouden en bygevoig van eene zelfftandigheid zyn van dezelfde na uur als het hout, en gelyk aan die der hoornen van het hert. De tyd zal de eene of andere dezer gillingen beveiligen; één woord meer m de befchryving van Hasselquist, die zig voor het overige tot zo veele kleinigheden uitftrekt, zou deze twyffelingen opgehelderd en het geflagt van dit dier net hemild hebben. Het gros der fchoheren, die met dan het fchoolboekje van hunnen meefter in het hoofd, of liever in den zak hebben..kunnen niet miffen fouten te begaan, zig te vergiffen, zig aan wezendlyke verzuimend fÏÏdig te maken, omdat zy&dien geleigeeft verlaten, die yderen waarneemer leiden en bellieren moet, en niet zien dan door eene willekeurige en gebrekkige leerwyze, die eeniglyk dient om hen te beletten van opmerking te neemen op den aart en de betrekkingen der voorwerpen welken zy aantreffen, en waarvan zy enkel de befchryving naai-een.kwaad model natrekken Dewyl inderdaad alles van malkanderen verfchilt, moet alles ook verfchillend behandeld worden; een enkel groot karakter, wel gevat, bellift zomtyds alles, en brengt dikwils meer toe om de zaak te kennen dan duizend kleine aanwyzingen: zodra dezelve in grooten getale zyn, worden zy twyffelagtig en gemeen, en dan zyn zy ten minften overtollig, zo zy niet fchadelyk zyn, voor de wezendlyke kennis der Natuur, die zig niet ftoort aan de formulieren der Naamlyftmaakers, die zig aan geene leerwyze bepaalt en niet bemerkt kan worden dan door het onmiddelyk gezigt van den geeft', noch gevat dan door het wys oog van het gezond verltand. EER-        VAN DEN GIRAFFE. wy m eenige punten verholpen hebben naar de Bruce. Wy geeven ook (op de P/. /3.) de afbeeld!, ?dlr h der dit dier: wy zvn no? niet zeker nf ^J» u Z g , r hoornen van der runder^ gelyk die gelyk die van den rhinoceros j noch of zy jaarWaf^ien ° 1',Z°,-m^n ml' ten fchoon zy van de eigen zelfftandighdSt van deze: het fchynt,dat zy geduurendf deee^aSe?v^heSiïi00nien zonder egter ooit eene groote hoogte te Wen dewvJZh^aergr.oeyen> gezien heeft, flegts twaalf of dertien duime/haalen 1 onden g 'dle m£n J-3). tiet is aan den Hr. Allamand heroemrl ï-t^™i 6 K ^ ' dat ik de naanwkeurige kennis dezerhoorSnte daSStï™? ^l"' mttreteel van een brief, welken hy op den , , oTobS ,5* hec &«neap;r„heeft' ~ * ?*^^S^MSffi „ zult in t oog houden dat deze giraffe zeer jon» wa! iw üebben- Gy „ de kaap, van wien ik denzelvli ontvangt &b heeft: nf?^"^ „ dat hy gedood was by zyne moeder lijnde n A y geiShre.even „ dier i/ inderdaad van metmeer dan zeToeten e^ bwell?" ï ï*** » nen kort, en fteeken niet meer dan derSve'n duim m> lS 7 d%boor' „ ge bedekt met vel, dat van zagt h^«S^?hSffi.Zy zja *]kme' „ is langer dan het andere,en nlakt eenTw^ofpenf^ 1 waarindePW „ te die van den hoorn overtreft • de hifi* rWr h^ Cl> waarvan de hoog„ dus formeert zy een ftomp*^ *' hy houtachtig of hoorn zy, heb ik denzelvenTnZm^lenVre /e, J' °f „ zaagen met het ftuk van deWenpan, daar h?aanvaftvaf?fc Sh Z' „ zeiven vol bevonden, beftaande uit eene fponwetiee zelffH^th-a "* „ getwyffeld omdat de ftoffe alle haare valLiSnt beSe'n h,T „ Het weefzel van dezen hoorn is zodani^ dat hv riet ™ -> „ hairtjes fchynt geformeerd te zvn, gelytdie'v^^^^t „ gelykt meer naar de zelfflandigheid van hertshoorn dan v^ S ' a y „ Ik zou zelfs zeggen, dat de zelfftandigheid nTet verfthilt l^ikZrf^A „ was, dat een hoorn, welken men my fints eenïten voor e " 'Sffiffi* Sege£V£n heCft''er indV3ad ^™?^^enS  DE NATUURLYKE HISTORIE, voet lang, en vry puntig; men ziet 'er nog eenige overblyfzels aan van het vel, daar hy mede bekleed is geweeft, en hy verfchilt vanherts" hoorn niet dan na de gedaante. Byaldien deze waarneemingen u niet ge" no-p- zvn,zal ik u met vermaak deze twee hoornen zenden , opdat gy de" zelve met den Hr. de Buffon moogt onderzoeken. Ik moet ten opzigte " van dit dier nog aanmerken, dat ik eene vergrooting meen te vinden in het geen men wegens de onevenredigheid zyner voorfte en agtente bee" nen gezegd heeft. Dit verfchil in de lengte der beenen is met zeer merk'' baar in den jongen giraffe, dien ik heb." Het is naar deze hoornen door den Hr. Allamand gezonden, dat wy er hier de afbeelding van geeven op Tl H- behalven deze twee hoornen die op den kop van de wyfjes giraffen , zo wel als op dien van het mannetiê gevonden worden, is 'er op het midden van den kop, op een byna rrelvkm afftand tiuTchen de neusgaten en de oogen, een opmerkelyke uitwas "die een been fchynt te zyn, bekleed met een week vel dat-met zagt hair' bedekt is. Dit beenagtig knobbeltje heeft meer dan drie duimen lengte en is fterk hellende naar het voorhoofd , dat is te zeggen, dat het een fcherpen hoek met het been van den neus maakt. De kleuren van het vel van dit dier zyn een helder en fchitterend vaal, en de vlakken zyn in het algemeen van de figuur van eene langwerpige ruit. h Het is thans door de befchouwing dezer volle hoornen, van eene zelfftandikheid gelyk aan die der herten, vry waarfchynlyk, dat de giraffe m het irehaet der herten geplaatft zou kunnen worden: en dat zou niet twyftelagtiff zvn, zo men verzekerd was, dat zyne hoornen jaarlyks afvallen ; doch. het is óndertuffchen van nu af reeds beflift, dat men hem moet afzonderen van de runderen en andere dieren, welker hoornen hol zyn Terwyl wy nadere opheldering verwagten, zullen wy dit groot en fchoon dier befcfiouwen als een byzonder en eenig geflagt uitmaakende,het geen zeer we flrookt met de andere fchikkingen, welke wy in de Natuur waarneemen, als die m de groote foorten haare voortbrengzels niet verdubbelt;want de olylant,de rhinoceros, het rivierpaard, en miffchien de giraffe, zyn dieren, die byzondere geflagten formeeren, of eenige en van alle andere afgezonderde foorten uitmaaken, dewelke geene zydelingfche foorten hebben. Het is een voorregt, dat niet dan aan de grootte dezer dieren,die alle andere ten dezen opzigte verre overtreffen, fchynt vergund te zyn. In een brief, welken ik uit Holland heb ontvangen, en waarvan ik de naam-tekening niet heb kunnen leezen, heeft men my de befchryving, en de afmeetingen van een giraffe gezonden , welke ik hier laat volgen. De giraffe is het fchoonfte en opmerkelykfte dier, dat Afrika oplevert. Hy is van het einde van den kop tot aan den ftaart vyf-en-twintig " voeten lang. Men heeft hem den naam van kemelpardel gegeeven, om" dat hy eenige gelykheid heeft met een kameel in de gedaante van zyn " hoofd, in de lengte van zyn hals, enz. en omdat zyn vel gelykt naar dat " der luipaarden in"de vlakken, die regelmaatig over het zelve verfpreid " zyn; men vindt dat dier op tachentig mylen van de kaap de Goede-hoop, en  VAN DEN GIRAFFE. iX " i?enf tlJft hej nog meer aan'20 men diePer in het ]and voortgaat. Het „ heeft de tanden gelyk de herten; zyne twee hoornen zyn een voet lang " z? zvn regj en zo dik als een arm, met hair bezet en aan de einden als „ doorgefneeden. De hals maakt ten minften de helft van de lengte des lig? „ naams, dat, ten opzigt van de gedaante of het uitwendig maakzel, vrv „wat naar dat van een paard gelykt: de ftaart zou daar ook vry wel naar „ gelyken, maar hy is minder met hair bezet dan die van het paard. De „ beenen gelyken vry wel naar die van het hert; de voeten zyn van hoeven u voorzien, die zeer zwart, ftomp , en gefcheiden zyn. Wanneer het dier „ ïpnngt, ligt net de twee voorfte beenen te gelyk op,en vervolgens de " SeEÏ^hfr r e;"Paa,rd' ™en men de twee voorfte beenen hadt „ vaitgemaakt het loopt kwaalyk en onbevallig, cn men kan het in den „ loop hgtelyk agterhaalen. Het draagt den kop zeer hoog, en leeft niet „ dan van boombladeren, dewyl het, ter oorzaake van zyne al te groote " l-f \gTn gras,van de aarde kan bereiken, en zelfs genoodzaakt is, „ zo dikwils het drinken wil, op de kniën te gaan liggen. De wyfies zvn „ in het algemeen van een helder, en de mannetjes van eene bruin-vaale „ kleur: daar zyn er ook, die byna wit zyn; de vlekken zyn bruin of „ zwart. Zie hier de maaten van een dezer dieren, waarvan de vellen naar „ Europa gezonden zyn (a)." Lengte van den kop. . , voeten' d"!men- '>'"en- Hoogte van den voorvoet tot aan den fchoft * 10* o o Hoogte van den fchoft tot boven op het hoofd : 7' «' Z' Lengte van den fchoft af tot aan de lendenen . v 6 n Lengte van de lendenen tot aan den ftaart . tón Hoogte van de agterfte voeten tot aan de lendenen * 8. 5'. o. Ik had dit artykel over den giraffe ter drukpers overgegeeven, toen ik den 23 JuJy 1775- de fraaije uitgaave, welke de Hr. Schneider te Amfterdam van myn werk gegeeven heeft, ontving; ik zag daar in voor de eerfte reize de voortreffelyke Byvoegzels, welke de Hoogleeraar Allamand te Leyden, daar in geplaatft heeft; ik kan derhalven thans niet beter doen dan geheel over te noemen het geen de Hr. Allamand over dit dier zegt, in de Hiftolre naturelle, Tome XIII. pag. 17. Editim d'Amfterdam. Men ziet uit de befchryving niet flegts de groote kundigheid, maar ook de behoedzaamheid en voorzigtigheid, welke de Hr. Allamand gebruikt in de onderwerpen, welken hy onder handen neemt. Ik zou zyne plaat hebben haten nafnyden, om zyne befchryving daarmede te vergezellen; maar dewvl ik eene andere plaat geef, en zyn giraffe daarenboven zeer jong was, heb jfP ^ ), omdatMoses, (volgenszommige vertaalingen) den kemelpardel, of den giraffe, plaatfl onder de dieren niet gefpleeten hoeven of gevorkte voeten, welke het den Israëliten vryflondt te eeten (c) ; maar verilaat men wel de waare betekenis van het hebreeuwfche woord, 't welk men in die vertaalingen door kemelpardel, of giraffe, heeft overgezet? Miffchien hebben de Zeventigen, die het dus vertaald hebben, daar even weinig reden voor gehad als onze Hollandfehe vertaaling, die dit woord Gemfe laat betekenen. Men kan ten opzigte dier laatfte overzetting aanmerken, dat Moses het boek Deuteronomium niet gefchreven heeft in Judea, maar in eene plaats niet verre vewyderd van Egypte, alwaar de giraffe ongetwyffeld bekend was. Men heeft de geflalte van dit dier zeer veel vergroot, in zoo verre zelfs, dat men een man te paard onder deszelfs lighaam laat doorryden; men zal uit de afmeetingen , welke ik van het zelve geeven zal, zien, hoe verre het 'er af is, dat zyne beenen daartoe lang genoeg zouden zyn; die lengte kan inderdaad geene zes voeten haaien. Wanneer de giraffe overeind ftaat, en zyn hals loodregt op den horifon gerigt is, is zyne hoogte van den grond af tot boven op den kop gemeenlyk van 14 of 15 voeten: en van dien, welken de Hr. Gordon gedood heeft, en die een mannetje was , van de grootften, welken hy ooit gezien hadt, was 15 voet en 4 duim hoog; zo 'er zyn, die dezen maat te boven gaan,is het ten meeflen twee of drie duimen. Die, welke hier vertoond wordt, en waarvan ik het vel, enz. bezit, was van 15 voet en 2 duim; de lengte van het lighaam was niet geèvenredigd naar (V) Aldrovandus de Quadrup. lijulcis. pag. 935. (c) Deuteron. XIV. vs. 5.  VAN DEN GIRAFFE. «* deze hoogte, want die was flegts van 5 voet en 7 duim, in eene rezte Ivn gemeeten, van het voorfte van de borft tot aan den aars/ Het voorftf i?s gelyks in eene regte lyn gemeeten, van den grond af totboven dSff was van 0 voet n duim, terwyl de hoogte van het agteritó fle«s ,* voet 2 duim was. Men heeft de oorzaak van deze ver^Se hSJite ïsï het voor- en agter-ftel gezogt in de verfchillende lengt^ der beenen • de ten giraffe welken ik in hl ^^£d^^£S^ gevende, reeds doen voelen (d), dat deze reden my niet looilwam de waare E zyn; nu kan ik verzekeren dat dezelve geen plaats heefc ™ eft Gof don heeft my alle de beenderen van een S„ voorpooten gezonden Svï ook die van een der agterpooten; zy zyn ten naaften by van dezelfde fenl te gelyk men zal kunnen zien in de afmeetingen, welkJ ik d^vZ L^ zal, en in de afbeelding,welke ik hierby voef. HetïfnlïSdlrlSaf en in de doornagtige uitfteekzelen van de rug-wervelbeenderen dTml' de reden van. dit verfchil in de hoogte zoekeSn moet Heteen vanT fchouderblad is twee voeten lang, en de eerfte doornagtige uitfteekze?s zvn meer dan een voet lang; meer heeft men niet noodig In te b g?y£n dat terftlk °m V°et £n aSt dlÜm verh^r kan zyn, da?heta|- Het lighaam van den giraffe is bezaaid met roffe of donker vaale vlakken op een witten grond. Deze vlakken verfchillen in gedaante en grool e ge" lyk men in de afbeelding ziet; zy zyn zelfs aan de beide kante? niet akvd gelyk; zommige zyn byna rond, andere eyrond; de meeften egter hebben min of meer de figuur van een ruit, of van een langwerpig vierkant. £vdo wyfjes en by de jonge giraffes is de kleur minder donker, dan k de 2de by welken zommige vlakken geheel zwart zyn. y Punius zegt, dat de giraffe witte vlakken op een rosagtigen grond heeftzyn nieuwe ovenetter (0, vindt zig belemmerd met de foort van ?egenftrvdigheid, welk tuffchen de befchryving van Punius en die van alle Sheden. daagfche Schryvers die aan den giraffe roffe vlakken op een witten grond geeven , _ plaats heeft; met uitzondering evenwel van Lunous , diez"g?nzv ne hiftorie van Ethiopië op dezelfde wyze als Punius, en milfchien fn nl volging van denzei ven, uitdrukt. Het valt niet bezwaarlyk deztegSft™ digheid over een te brengen. Wanneer men een giraffe van verfe zie? fchynt hy byna geheel ros, omdat de vlakken veel grooter zVn en dL iZl meer plaats bellaan dan de witte ruimtens, die tuffchen dezelve'overblvVen zodat men alsdan zoude denken, dat dit dier met witte vlakken op een roV fen of bruinen grond getekend ware. F Het hoofd van den giraffe , de lengte van zyn hals, en het maakzel van zyn rug, onderfcheiden hem op het eerfte aanzien van alie andere dieiem (jt) Zie hierna de Befchryving. CO Zie Tom. III. d$ la nouvelle Traduüion de Pbiftoire Natur. de Pline pag. 368.  l6 DE NATUURLYKE HISTORIE De afbeelding, welke ik daarvan gegeeven heb,en die dit dier zeer natuurSk vertoond fzal zeer verfchillendeVoorkomen van alle andere, die daarvan mV Tiop- toe Weven zvn. Die, welke van de kaap de Goede-hoop aan den Hr. !de BuFFON^ezonden is, gelyk ook die, welke in de Philofoplufche Tranfamcs (ƒ), gebonden wordt, fchynt getekend te zyn naar den jongen drafff welken ik heb, maar door een tekenaar, die weinig oplettendheid gebruikt heeft. Men beoordeele dit uit de befchryving, welke ik van dit dlH?ta hoofdman den giraffe heeft eenige overeenkomst met dat van een fchaap. Het is twee voet en eenige duimen lang. Het is, even als het lighaam! bezaaid met vlakken , maar die kleiner zyn. De bovenfte lip fpringt meer dan twee duimen voor de onderfle uit; zy zyn beide met ruwe hairtjes Eedekt Daar zyn in het onderfle kaakbeen agt fnytanden, die vry klem zyn vóór zulk een groot dier; in het bovenfte kaakbeen zyn er geene. Daar zyn zes baktanden of kiezen aan ydere zyde der beide kaakbeenen. Tos Barbaro, door Aldrovandus aangehaald, (g), zegt, dat de giraffe eene ronde tong heeft gelyk die van een aal, violetkleurig, twee voeten lang, waarvan hy zig ah van eene hand bedient om de bladen daar hy zig med- voedt, met veel behendigheid en vaardigheid te vatten. Byaldien deze b^yzonderheid wezendlyk plaats hadt, zou zy den Hr. Gordon, die de tong der giraffes niet onopgemerkt is voorbygegaan, en my fchryft, dat dezelve naar die der gazelles gelykt, niet ontfnapt zyn. . Zyne oogen zyn groot, wel gefpleeten en fchitterende,zonder iets woefl_te hebben; dl oogleden zyn bezet met ooghairtjes , die lang en ftyf zyn. De laiio-fte middellyn der oogen is van twee duim en vier lynen; hunne voorfte hoek is een weinig hooger dan de agterfte. De girafte heeft geen traangoot: boven zyne oogen , en met op een gekken afftand tuffchen de neusgaten en de oogen , gelyk men gezegd heeft: in h*t midden van het voorhoofd een knobbeltje, dat een derden hoorn fchynt te maaken naar het berigt van Reizigers, maar die dit zeer gebrekkig hebben waargenomen. In het geraamte van een kop van een ouden giratte, welken ik heb, ziet men, dat het een uitwas is van het voorhoofdsbeen, waarvan de bafis van eene eyronde gedaante is, en byna vier duimen lengte heeft, terwyl de hoogte van dit knobbeltje m het onderwerp, dat ik heb meer dan twee duimen haaien kan, maar dezelve is minder op een anderen kop, dien ik gezien heb. Het heeft de figuur van een geknotten kegel, maar van boven gerond, en ter zyden geplat; zyne as isloodregt op het been daar het een gedeelte van uitmaakt; het is fponsagtig.en geheel vergaan van oudheid. Het vel, 't welk dit knobbeltje bedekt, is zomtyds ontbloot van hair en als eeltagtig, zo als dat van eenige andere plaatfenvan den kop dit insgelyks zyn? Zou de reden hier van ook zyn, omdat het dier zig tegen de boomen wryft? ^ Cf) Zie het LX. Deel voor het Jaar 1770. pag. 29. tg) De Qjtadrup. bifulcis, pag. 930.    VAN DEN GIRAFFE. i? De giraffe heeft twee hoornen aan 't boven einde van het voorhoofd geplaatft; zy verheffen zig niet regtftandig gelyk men dezelve doorgaans vertoom; maar zy zyn, naar de zyde van denhals, wat agterwaards gebogen gelyk men ziet in de figuur, welke ik hier geef, en in die, welke ik vroeger gegeeven heb. De natuur dezer hoornen is niet meer onbekend gelyk men ziet in de hierna volgende befchryving van myn jongen gii4ffe; men zal bemerken , dat ik toen al zeer geneigd was te denken , dat zv niet afvielen; en de Hr. de Buffon heeft 'er op dezelfde wyze over gedane op het zien van den hoorn, dien ik hem gezonden heb (h). Het geraamte van den kop, het welk ik, dit fchryvende, werkelyk voor oogen heb, laat my daar omtrent geen twyffel over; men zier daar aan duidelyk, dat deze hoornen, een uitwas zyn van het voorhoofds been, waarvan zy een gedeelte uitmaaken, en waarop zy zig ter hoogte van 7 duim verheffen uitkomende uit eene kegelvormige bafis, die 9 duim in den omtrek heeft- zy zyn byna cyhndrifch, en gerond van boven, alwaar zy eene foort van groeten knobbel maaken, waarvan de omtrek wat grooter is dan die van het gedeelte, dat 'er onmiddelyk onder is. Deze hoornen waren die van e&en mannetje; de wyfjes hebben dezelve minder dik, en het einde loopt by dezelve m een doorgefneeden kegel uit, gelyk ik zie in een anderen kop, welken ik heb, en die nog met het vel bedekt is. Ik moet hier aanmerken, dat de Hr. de Buffon wel grond heeft gehad om een der twee hoornen, welken ik hem gezonden heb, niet voor den hoorn van een giraffe te neemen (i). Men heeft uit myn brief aan den Hi-.Daübenton (k) gezien, dat ik zelf daar toen reeds aan twyffelde, doch die twyffehng zou een byna. onverfchoonlyke misflag zyn geweeft, zo de natuur der hoornen van den giraffe toen nog niet een duifter en onbeflift ftuk geweeft ware. Die hoorn is waarfchynlyk gelyk de Hr. de Buffon vermoed heeft, de eerfte fcheut van een jong hert. De hoornen van den giraffe zyn overal bedekt met het vel van het dier dat met hair bezet is. Aan het einde worden die hairtjes langer; zy worden zwart en maaken eene foorc van penceel, maar dat men bv de meefte mannetjes niet aantreft, gelyk men het dus ook niet ziet in het onderwerp, dat hier vertoond wordt; en de reden van dit gemis is waarfchynlyk,omdat zy dit bosje van hairtjes doen uitvallen door hunne hoornen tegen de boomen te wryven t welk zy zomtyds zo fterk doen, dat zy den top dier hoornen flyten door het affchaaven. De Hr. de Buffon heeft de natuur dezer hoornen nauwkeurig befchreeven met te zeggen, dat het beenderen zyn, welke van die der runderen niet dan ln kun bekleedzel verfchillen: de laatftgemelde zyn met eene hoornagtige zelfftandigheid, of hollen hoorn, en die van den giraffe flegts met vel en hair bedekt. 0 0 De hoornen der oude giraffen, vertoonen op verfcheiden plaatfen ongelykheden als zo veele knobbels, (maar die weinig uitfteeken) waaruit de tak- (7.0 Zie hier voor blz. o, van dit Deel. (O Zie op dezelve blz. van dit Deel en de Plaat li O) Ibid. blz. 9. XIII. Deel. c  l8 .DE NATUURLYKE HISTORIE ken moeiten voortfchieten ; zy zyn niet zeer gevoelig dan op het been van het vel ontbloot. Deze hoornen fchynen geene verdeedigende wapenen te zyn, zy zyn daar niet puntig genoeg en al te kort toe; maar, fchoon zy, in verfchillende onderwerpen, in hoogte yerfchillen, krygen zy egter weinig meer dan de hoogte van zeven of agt duimen, _ De ooren zyn omtrent van dezelfde lengte, zy zyn niet meer dan negen duim. Tuffchen dezelve en de hoornen zyn twee verhevenheden, gelyk twee groote klieren met vel bedekt, maar waarvan men geen fpoor vindt op den kop van het geraamte; men heeft dezelve in de figuur vertoond. De hals van den giraffe treft terftond door zyne lengte, die byna van zes voeten is, terwyl die van den kameel geen drie haaien kan ; maar de lengte en dikte der wervelbeenderen, daar hy uit beftaat, laaten zo veel buigbaarheid niet toe; ook is hy bykans altyd in eene regte lyn uitgeflrekt. Deszelfs bovenfte gedeelte is met bevallige maanen verfierd, die aan het hoofd beginnen, en die zig niet verder over den rug uitflrekken dan die van het paard; ik wil zeggen , dat zy boven de fchouders ophouden, fchoon zy in fonge onderwerpen zig byna tot de helft van den rug uitftrekken. Het hair, waaruit dezelve beftaan, maakt beurtelings bosjes van eene meer of min donkere kleur, en deszelfs lengte is flegts van drie duimen. , , De rug is zeer verheven by de fchouders; vervolgens verlaagt hy zig in de gedaante van een zadel, waarna hy zig weder wat verheft om by den ftaart op nieuws te vallen. De afbeelding ontllaat my om daar eene volkomener befchryving van te geeven. . De ftaart is vry dun; hy is twee voeten lang, en met zeer kort hair bedekt ; maar aan het einde is een bos hair, dat veel fterker en dikker is dan dat d'er paarden; deze hairen zyn plat en van eene zwartagtige kleur; daar zyn 'er egter eenige, maar in kleinen getale, die geheel wit zyn; hunne lengte is insgelyks van twee voet: de inboorlingen des lands gebruiken dezelve om de yzeren of koperen ringen, daar zy hunne armen mede verfieren, vaft te maaken. De Abyffiniers gebruiken dezelve (/) ten naaftenby tot dezelfde oogmerken; zy maaken daar armringen van. De dyen en de beenen, zo wel de voorfte als agterfte,zyn gevlekt, (gelyk ook het overige des lighaams) tot aan de pypen, die witagtig zyn gelyk Óok de buik; deze is by de borft vyf voeten zeven duim boven den grond, en flegts vyf voet tuffchen de agterfte beenen. De hoeven zyn veel hooger van vooren dan van agteren;zy hebben geene fpooren boven zig, gelyk dit in de andere dieren met gevorkte voeten plaats heeft. . De wyfjes giraffes verfchillen in hunne maaten van de mannetjes. Zy zyn gemeenlyk een voet minder hoog;zy hebben vier mammen,endraagenmaar één jong tevens, gelyk de andere groote dieren. ■ Schoon het maakzel van den giraffe vry grillig fchynt, is hy egter een dier, 't welk het meeft door zyne fchoonheid treft, wanneer men hem over- (i) Zie Voyage bijloriquo d'AMJJinie du P. Lobo, toms I. p, 292. Ei. d'JmJlerd.  VAN DEN GIRAFFE. Ip eind en met opgeftoken hals ziet,- eene houding welk» h n j met bednegelyk; want zelfs is hy, geSfynde grdeIr t? V? nog eemge begeerte toonde, om met de Lome^te ftÓotón „f ,t dat h?C gerhande wyze te wreeken Hv h»»,. ,;fr ï 'tooten, of zig op eemleen en weder voor zyne' ooLn mt l'^verfcnSlden maaien, zyne hand eenig teken van toorn S seê™ Zl r ^>, a5een >* dezd^ z°nder te Owopen en he ve te Aw™ T, . -i*™ den hals af> °ra hem af heid Hoeds mt, ldcdlod Siilcn fl^'fT ^erbaafende hoeved. *ï« «™ «ta ^aSfaSd ertfrï^eS" Tol', bnefttüagen °f fti,OPPen ""^P-'-'^^ynevoo^XlerfeeVigfng anfaefe^Sr ÏSfBlf1S"JS ^W—- d" Hy heeft weinig brein Tn'thJH- a, , i , galblaasje , raaar zeer klein. zee'r fmal, &l*£*&i££lSil5S5b^i ^S"™' " hoofdsbeen veroorzaakt wordt aanmerkelyie dtkte van het voor-. M^&f«At door alien die van hem geGaande hondt hy Eaneen half wat ™™L°"Z^êT ^«M horizontaale ],„ƒ laL den ri,ggerml 1™ Z ' 25dat d«elve met de pen hoek maakt £?V*^Lfk l^nT^'*1*3' üf- ffliJrder hans iaager fehat dan het^eze, dtyk s "S &TdSEf JH?°' ren zyn hals regt ophondt, J telkens als hy dê voorde SS^fe maakt tevens £ S&&f££^,ïï*?™f ■ e" nietdien van een™ aT^eTm^6^^SSSZ^&T^ SJ7i^V:ZZym "fA Vk«tó"' »nir"a;?,0RhDe0nNehgeter van hebben, fehoon ^.S^'rfK.ÏÏ ï^ïï?-1 «mg mogten maaken, zonden ^/^iSfSS^^SSi  20 DE NATUURLYKE HISTORIE 7vn om te trekken; en dewyl men, hen onder den man willende gebruiken on hun kruis zoude moeten zitten, zouden zy niet flegts zeer ongemaklyk ryden, maar ook moeijelyk te bellieren zyn wegens de lengte van hun- neZvhv-oeden zig met de bladeren van heefiers; zy eeten ook gras; en hunne hals is in weerwil van alles wat men hier omtrend gezegd heeft, lang ge' L om den grond te bereiken, zonder dat zy hunne beenen merkelykbehoeven te verwyderen. De Hr. Gordon is daar dikwils getuige van geweeft alleenlyk ziet men hen zomtyds de knie wel eens een weinig buigen, het geen-men de paarden insgelyks ziet doen. Wanneer zy de bladen van een boom, die wat hoog is, willen afplukken, brengen zy de voorfte voeten digt by de agterfte, zodat 'er zomtyds maar een voet of anderhalf afftands tuffchen beiden is. u . Hun vleefch is goed om te eeten, inzonderheid dat der jonge, maar het krvet zomtyds een fterken fmaak van een heefter, daar zy veel werks van Mvnen te maaken, en die tot het gezin der mimofas fchynt te behooren. Hunne beenderen zyn vervuld van een merg, 't welk de Hottentotten uitmuntend vinden: het is om zig deze lekkerny te verfchaffen dat zy op deze dieren gaan jaagen; zy zyn zeer behendig in hen met hunne vergiftigde py1-n te dooden. Zy maaken ook van hun vel vaten, welken zy tot verfcheiden oogmerken gebruiken, en daar zy zelfs hun water in bewaarem Het leder dat van het vel dezer dieren bereid wordt, en dat een half duim dik is, dient ook om fchoenen te maaken, die het byna met mogelyk is te ver- fiyDeze dieren worden niet op de bergen gevonden; zy onthouden zig eenïelvk in de vlaktens, daar heefters zyn. De Hr. Gordon was verwonderd van noch canna's noch zebra's te zien in die ftreeken, daar de giraffes zig onthouden. Zy trekken met kleine benden van vyf of zes, zomtyds ontmoet men 'er een douzein te faamen. Het ras is egter niet zeer talryk. Wanneer zy ruften gaan zy met den buik op den grond liggen, het welk de oorzaak is , dat zy eeltagtigheden om laag aan de boril en aan de gewrigten der beenen krygen. Zo hunne fchreeuw evenredig is met hunne grootte, moet die zig van zeer verre doen hoorem De Hr. Gordon heeft het ge.noegen niet gehad van hen te hooren fchreenwen. Zv zyn zeer onderworpen aan eene foort van tekken, of fchaapsluizen , dewelke egter van die onzer fchaapen hier in verfchillen, dat zy gevlakte voeten hebben van verfchillende kleuren; deze infekten plaagen zo wel de menfchen als de beeften, en zelfs is hunne beet vergiftig.. Zo een hond daarvan gebeeten is, wordt de aangedaane plaats kankeragtig, het vleefch valt daaraf, en deze toevallen gaan altyd van koorts vergezeld. De giraffes ondervinden 'er zulke verdrietige uitwerkzels niet van , ter oorzaake van de hardheid en de dikte van hun vel. . m . . , ".. ' D= afmeetingen, welke ik hier van den giraffe geef, zyn door den ±ir. -Gordon genomen op eenen, welken hy in het land der groote Namaquas gedood heeft; zy komen overeen met die, welke door den Hr. Paterson  va n den giraffe. 2i wyl het dier den hals geheel regt ophield t ' Tr Lengte van het einde van den imoel langs den hals en den rue J' 2' °* de kromte volgende, tot aan 't begin van den ftaart S' Lengteas hghaams van de borft tof aanïenaarfin eene reg- '3' °' * Dezelfde lengte de kromming volgende * • 7- Hoogte tot boven de fchoft in eene regte Ivn * ' J* IO* °' Dezelfde hoogte de kromming volgende * 9. 11. o. Dezelfde hoogte de kromming' volgend'e ' o' z' °' byS torft" °DdC.rfte ged!dte deS Iighaams bo'ven de° g^nd 8' ** 6' Hoogte tuffchen de agterfle beenen * * ' S* 7. 6. Omtrek des Iighaams agter de voorfle beenen * ! S' °' °' Omtrek des hghaams voor de agterfte Sen ' * 'S* 6' <* Lengte van den kop, van het einde van den fmoel tot' snter 4' ö* ^verhevenheden, die tuffchen de hoornen en dVïo" A2jentUffCheD.hCt einde. VaD de'n fmoel het midden der 4* * Langte der oogen . * * *• ö. Lengte der ooren . * * o. 4. 0, Omtrek der ooren by derze'lver bafis' ' * °' o.' Omtrek van den kop voor de hoornen - ' °- U. o. Omtrek van den kop agter de fnytanden ' . ' * 3- 7. 4. * 8» o» Cm) Zie bladz. 10 van dit deel ^^^^St^^Sl^ Goede-Bope, in r„S gedrukt by den Dn* nauwkeurig verbeelden. ™}e Gez,gten van de kaaP> die dezelve zeer mtSyf eB c3  %% DE NATUURLYKE HISTORIE T , , , voeten, duimen, fynen. Lengte van den hals • . . . r. i r o* Omtrek van den hals by den kop . • • 2'. 6. 6 Omtrek van den hals in deszelfs midden . . 3- o' o" Omtrek van den hals by de fchouderen . . j. Q* Lengte van den ftaart en de kwaft grof hair daaraan ; 4. 0* Breedte van de borft in eene regte lyn . . 1.70* Breedte van het agterfte gedeelte des Iighaams . a.' 2.' 1 Lengte van het voorfte been van de plant des voets tot aan den * elleboog . . . . 3. 2. h™ goedheid gehad van my te helpen, om de maatenrt r?/' NYMUS, heeft de van de verfcheidene deelen vaï dit geraamï geeve ' ik hie' Lengte des hoofds van het einde van het bovenft „n^» voeten' d"™cn, iynen. tot aan het agterhoofd. , ""venu Kaakenbeen Deszelfs omtrek by de hoornen ' ' 2- i. 2. De omtrek ter plaatfe daar de neusbeenderen eindieên ' 3' J' 3- Lengte van het onderft kaakbeen . ^aigen 0> n> p> Lengte van deszelfs takken • 1. 7. 10. Lengte en breedte der bovenfte baktanden " o. 9. Q[ Lengte en breedte der onderfle baktanden * • o. 1. Q. Lengte van de opening der neusgaten * °' o. 8. - Omtrek van het onderft kaakbeen by de fnytanden * °' s' "> De grootfte middellyn der oogholen JJldnt,en D_ s 2> Afftand tuffchen de oogholen én het uiterfl-e a*» „ ' l. °- 3- o. Lengte der hoornen . erIte der neusbeenderen o. io. o. Omtrek van derzelver bafis * * • o. 7. 6". Omtrek van het geronde einde " . * o. 9. 10. Omtrek onder die ronding ; ' - o. 6. 3. Hoogte van het knobbeltje op 't voorhoofd * ' o. ó". o. Lengte van de bafis van hetzelve " o. 2. o. Lengte van den hals . o. 3. u. Lengte van den atlas . 5. 3. q\ Omtrek van den atlas aan de dunflè'plaats * * °* 5"* °-' Lengte van het derde wervelbeen van den halc ^o/u , '„ ö- 2. Lengte van het zevende, dat het kortfte is ' C het hü^e is °' * * o. Omtrek van dit laatfte wervelbeen ' o. 8. 8. Lengte yan het wervelbeen kolom van den h*u ,V ' , * 3- o. heilig been . ; " n aen na,s af tot aan het J Lengte van het heilig been' * • ■ 4. o o Lengte:der vyf valfche wervelbeenderen dié u ' ■ °' o'. den ftaart maaken . tc"ucren die het begin van Lengte der dertien beentjes", die de wervelt 'a ' °- ir. 0 ftaart formeeren . wervelbeenderen van den Breedte van het breedfte gedeelte tW u„ u ' , • o. 10. n Afftand tuffchen de heu^^%^^^.. c ° £ t meeren . , 5 g»°ot bekken for- ó Middellyn van de grootfte orjeninf? vnn v n'Z \ ,.', ' &. o Middellyn van de kleinfte openingg ' kIeiDe bekken »• t 6 Middellyn van de pansvvyze holligheid ' * °- lo. t." Lengte van het eyronde gat * • o. 3 A Zyne breedte . " • • . o! 3. J* Lengte van het doornagtiguitfteekyplv-jni,»» n. ' • o. 2.' / Lengte van dat van Lf tï^^^^'^-wervelbeen o. 9. V Lengte van dat van het derde, da^he janV k * x' L o. Lengte van dat van het vierde 2 te ]s • I. 3. o Lengte van dat van het veertiende ^ 1 * n • !• 1. gelyk de b^tltuiZT^LZfJ^ 9r??or^e,\IIooS,eeniar Allamand. ™' Deel.  26 de natuurlyke historie die derzelver buitenfte oppervlakte maakt, en die van binnen een fponsagtig teeiel tlvat; ten minften dit heeft aldus plaats in de hoornen van onzen weerzei pevdL, . , hoornen van een vohvaifen giraffe vafter X de BvZl is tegenwoordig in Haat om deze oSékffi ulttemaaken, nademaal ik hem een der hoornen van mynen gTraffege onden heb, tevens met dien van een andere, die ouder was, welke efn van myne vrienden uit de Ooft-indien ontvangen hadt. Schoon deze hoornen vaft van zelfftandigheid zyn gelyk die der herJ. twrfel ik egter zeer of dezelve wel eveneens afvallen als de laa ftgeSle^zv fchvnen een uitwas van het voorhoofdsbeen te zyn, gelyk het Sfen^datloor kern verftrekt in de holle hoornen der offen en geiten, en het l bvna nTrmogelyk ze daarvan los te maaken. Indien myne twyfehng Lesrond ü ,^ zT de giraffe een afzonderlyk gellagt uitmaaken, verfchillend Sf dat onder hetwelk men die dieren begrypt welker hoornen afvallen, en die welke holle, maar aanblyvende, hoornen hebben. Drvolwanen giraffen hebben in 't midden van het voorhoofd eenknobbe die hel bSn fchynt te zyn van een derden hoorn; die knobbel vertoont zig zeer 4infg 00 den kop Van den onzen, die waarfchynelyk nog te jong was. AUrScSnSLÏ, zo wel ouden als hedendaagfchen die dit dier befchreeven hebben zeggen dat 'er een zo groot verfchil plaats heeft tuffchen de kngte zyner'poof n, dat zyne voorpooten eens zo hoog zyn dan de agterfte Hef is met wel mogelyk dat zy zig bedroogen hebben in een zo uitwendig Wvkbaar kenteken; maar ik durf verzekeren , dat de giraffe dan ten dien blykbaar kenteKeii, i «w veranderen , want by den SeSS het geen egter niet belet dat het voorfte ftel hooger zy dan nefaeterfte en dat ter oorzaak van het verfchil, dat er in de dikte van het KhSf maats heeft, gelyk men in de afbeelding zien kan, maar dit verftirSlytrniet naar' hetgeen men daarvan opgeeft, gelyk in de ftraks voln-ende nfmeetinsren kan gezien worden. , %e hal vanTen giraffe is het deel,dat het meeft m 't oog loopt,wanneer men denzelven voo? de eerftemaal ziet; daar beftaat geen viervoetig dier dat ■dSdvOT wlang heeft, zelfs de kameel niet uitgezonderd, die daarenboverzynen lU nog op 'verfcheiden wyzen buigen kan, hetgeen de giraffe "dIéSS heek"ene?etuüe witte kleur, met vaale of ligt geele vlakken be„«il die aan den hals zeer digt by elkander zitten, op de overige deelen desli*haamsherder van eenftJn, en eene gedaante hebben,die zeer naby ^'S^^^^ zyne lengte en hoogte; deszelly eind is bezet met zwarte hairen, of liever borftels, die zeven of agt dUDeemaannenybeftaan uit rosagtige hairen, van drie duimen lengte, en die azier ™ftaan; zy (trekken*zig uit van den kop af over den geheelen h£ tol aan de helff van den rug; van daar loopen dezelve nog een.ge dm-  BESCHRYVING VAN DEN GIRAFFE. 2?: men verder voort, maar met eene omgekeerde rigting der hairen die hier voor over Haan; doch digt by het beght van den ffaanfchynen z'opnlu S te beginnen en zig tot aan deszelfs einde uittefïrekken, maar de hS zyn hier zeer kort, en men onderfcheidt dezelve naauwlyks van die, welke het overige des.hghaams bedekken. y uc,weiKe De oogleden-, ™ wel de bovenfte als de onderfle, zyn bezet met braauwen, die uit eene ry van zeer ftyve hairen beftaanj men ziet ook dusdanTge maar langer en yle hairen, om den bek van dit dier zitten. ê ' zyn uitzigt vertoont een zagt en leerzaam dier, en zulks beveiligen ook de geenen, die het leevend gezien hebben. 8 . Deze befchryving van den giraffe, gevoegd by hetgeen de Hr. de Buffon en wy hiervoor mt verfcheiden fchryvcrs daarvan gtzegd hebben en verzeld van de afbeeldingen, welke ik 'er hier van geeffis gfnoegzaam, om een juifter denkbeeld te geeven van dit dier, dan men dal tot nog oe van gehad heeft. Daar ontbreeken flegts de afmeetingen van dei^onïamfte gedeelten van den jongen giraffe, welke ik hier nu laat volgen. °°niaamlte Lengte van het geheele lighaam, in eene regte Iyn semee- voeten'duimen>'ynen. ten, van het eind van den bek tot aan den aars «■ K .Hoogte van het voorfte ftel . \' °« Hoogte van het agterfte ftel * ' 4« 5. o. Lengte van den kop van het einde van den fmoel tor aan het 4' °' 3' begin der hoornen Omtrek van het eind van den fmoel ag'ter de neusgaten" , .. °0' I Omtrek van den kop boven de oogen f* , 9' 5' Omtrek van de opening van den bek ' n 2* Afftand tuffchen de hoeken van het onderft kaakbeen' °' ' „* Afftand tuffchen de neusgaten 3- °- Sï tufI"chen de oogen in eene regte lyn gemeeten ' °'. 6 l' Affl r Vu' °2S van 4ea eenen hoek den anderen o. , o' Afftand tuffchen de opene oogleden 9' Afland tuffchen den voorften hoek en het eind der linnen ~' « \' i^^tZÏS°sta!te°h0Et ra ™™ w o. i t mS^zizs,'^^^ ' •' s ;: i: Lengte der ooren . . * • o. ». 9. Breedte van de bafis over de kromte' 2emeeren ' °' 6' °* Omtrek bv den kop . 3- 4- 8. Omtrek by de fchouders " l' °# °' Omtrek van het lighaam agter de voorpootcn . I' °' °' Omtrek voor de agterfte pooten * 3« U. 4. Lengte van den ftomp van den ftaart " ?* 7' 7* Omtrek aan zyn begin ' ' ' 3- 3- H°def de'borft P°°teQ V3n d<* bal der'voeten tot * ?' °' D 2 • 3. x. j.  28 DE NATUURLYKE HISTORIE voeten, duimen , lytien. Hoogte van de agterfte pooten van den bal der voeten tot onder den buik • • • • 3- ?• °- Lengte der hoeven . • • o. 4. i. Hoogte der hoeven • • • o. 2. 7. Breedte der beide hoeven aan de voorfte voeten . o. 3. 5. Breedte der beide hoeven aan de agterfte voeten . O. 3. 3. Omtrek der beide hoeven te famen genomen aan de voorfte voeten . • • . . 1. 1. 6. Omtrek derzelven aan de agterfte voeten . . 1. o. o. Ik geef hier de omtrek van de knie, van den kogel, of van den koot, niet op, even min als de lengte der verfchillende deelen, die de pooten uitmaaken, omdat het niet mogelyk geweeft is dezelve aan een opgezet vel te meeten, waarin deze verfchillende deelen niet naauwkeuiig bepaald kunnen worden.  VAN DE LAMA EN DEN PACO DE LAMA (*) EN DE PACO (»»). tot zyn ftaat van vryheid, Sïï^^iff^&S^W»* zwyn en het varken zyn inderdaad het zelfde dL Pn T, . * £ wlld niet betrekkelyk tot It verfcEïvannatuur! maar tot da v ndenT'" ^ deze ioort van dieren, waarvan een eedeeke nnZ a u r uden ftaat van rnenfeh ;S, terwyl een ande,■ geSfte^ den; het is even eens met de Z^j- en de Pao? J£ aL JÏZ' behoaof huiiTelvke dieren der oude AmerikJ^ die van den ftaat hunner onderwerping- de wil^ Ëw£ ,„ !f£n zvn G^geheeten, en de wilde ^^L^P^^t^^ °f merking noodig geoordeeld, orri de verwarring dfr^amen tKeZT' Deze dieren worden in de oude wereld niet gevonden Saar LhS??*™' mglyk tot de nieuwe; zy bepaalen zig zelfs tlt zeke e Janden hZ?^ ker omtrek men dezelve niet meer vindt; zy fchynen verbonden aan dS keten van bergen, die zig van Nieuw-Span/e totfdeMaeeCfch ]Ja uitftrekt; zy bewoonen de verhevenfte ftreeken van den faS en X? nen, om te kunnen leeven, eene leevendiger en IWr hilr a ' en ichyonze hoogfte bergen, noodig te hebben § ê Ugt' dan dle van Het is zonderling, dat, fchoon de lama en de paco in Peru, in Mexiko, C) Lama, Lhama, Glama; de naam, welken de SDaniaarrlen !m a;. jreld gegeeven hebben,en welken wy hebber1 overgenS Zv no^lT V-annde nieuwe we* nacus, Guanaco, Corner* de tierra, faard-fchaaSGuZat'o Jolle n Peru ook Hua' manaque, volgens Wood, Voyage de Dampier tme \' C?g,s " Gentil tmf. 1. p, p4. Mexiko Pelonkbiatl Oquili; eninChiH Hucaue 7lIll S . Voormaals heeft hy in WH. want de eerfte religers ^7^7" aangeweezen onder de benaaminz van Per„irhm,*h. ju . ■ ^"geilcfien hebben de Lama Mathiolus heeft hem den ™ ff 18 te,zeSS™, het landdier van Peru. Pelonkbiatl Oquitli. Ovis P^m^T^if^^^'^ Sneven. O* Peruana Makcgrav. w jw* Brofil plg^Jg. fbid % *uL Lama. Voyage de Frezier. i38. fig. ibjd men noemt hem ook Vieoene, van Vicuna iPn S,» „,,.S ^u',.do?r ons aangenomen; O* Jpeiïab /«^K^^S^.I&^U^ land' Alpaquc. Voyage de Frezier./>a£. 139. «y».-nae*. p. 003. Cameluspilis prolixis toto corporevejiitus, la rigogne. Brisson «,,-„ * „ Pacof. Camelus topbts nullis , corpore lanato Linn NatFd X «l'*P' ia) Voor de aankomft der SpanjaardekenSe 5nf?' 6 dan de Pacos en de Huan&us , maar zy maatahu^^71^^ ^ dieren • grootercr getale waren, en daar zy grooJ^eSp  3o DE NATUURLYKE HISTORIE in Chili, tam of huiffelyk zyn, gelyk de paarden in Europa en de kameele^ in Arahie- wv dezelve egter nauwelyks kennen, en dat, fints byna twee eeuwen dat de Spanjaarden in die wyd uitgeftrekte landen heerfchen, geen hunner fchryveren ons eene nauwkeurige befchryving en uitvoerige hiftorie van deze dieren, die zy dagelyks gebruiken, gegeeven heeft. Zy beweeren inderdaad, dat men dezelve niet naar Europa kan overvoeren, noch zelfs van hunne hoogte naar de laagte brengen zonder hen te verhezen, of ten mmften zonder gevaar te loopen van hen na verlóóp van een korten tyd te zien «mïmnVn- maar te Quito, te Lima, en in veele andere fteden, daar geï£^^*™m* hen ten minften hebben kunnen aftekenen, befchrvven en onïleeden. Herrera (b) zegt weung van deze dieren; Garcilasso foreekt 'er niet van dan naar anderen (>V Acosta en Gregorius de Rot tvar zvn die fchryvers, die de meefte byzonderheden verzameld hebben wegens d Wfgheden en dienften, welken men van de lamas heeft en weS derzelver leaartheid; maar men is nog onkundig wegens derzelver m~ wendig maalzel en den tyd hoe lang de wyfjes draagen?Men is noch onkunde oFteze twee foorten van dieren volftrekt van malkanderen afgefcheide! zvn ? Of zy zig niet kunnen vermengen? Of 'er geene middelfoorten rnSchen'dezelve zyn? en verfcheiden andere ftukken, die noodig zouden zvn om eene volledige hiftorie van dezelve te kunnen geeven. _ Y Schoon men beweert, dat zy omkomen wanneer men hen uit hun geboorteland verwydert, is het egter zeker, dat men in de eerfte tyden na de verove ring van Peru, en zelfs nog langen tyd daarna , eenige lamas naar EuroZhelft overgevoerd. Het dier, waarvan Gesner fpreekt onder den ^TvmJllocamelus, en waarvan hy de afbeelding geeft is een lama, dieTn i ^S. leevende uit Peru naar Holland was gevoerd (d) ; het is eveneens met dat, waarvan Matthiolus (0 onder den naam van Elaphocamclus ge- • i • Aa aohprarpn vin Peru eene foort van kameel, van wiens wol zy zig bedieC,SnMom ScJ^fiT XS», des Indes Occidentale; par Herrera, Amllerd. dat de kinderen 'er mede doent wat zy wulen,e« de wilde katenje bruin; de. -de tamm\^raC"iCLZe\an henénIn kameelcn, behalven dat zy geen bult ze gieren hebben de l oo^e van he en en > ^ hebben; hunne hal " en gla« —h ^ Deze Pacos, klellier dan de andere, gelyken WOrdTe ZR<^t^m^Sk^i ^ hebben w^yfeefch, en weinige zeerfyne naa de vilde vicunas ,' ™lheiAmQrhanAc wyze„ hl de Medicynen te pas zo als veele andS dÏÏen van ^ land, gelyk de vader Acosta aanmerkt. Hijioue des Incas tome IT. f. 26rX2Mnramelus Scafeeri apparet e[Jè boe ipfum animal, cujus figuram proponimus ex: charta i2JiSlm^mlt»Jcum *<" descriptione: Anno dmini 1558. die 19. animal hoe ^S«/£SSm ZHandice adveüum eft , antehac a prinabus gemanteorum, quam vifum, * Pltn o aut SU alüs fcriptoribus commemoratum Ovem Indicam e[fe dtcebant e Piro ffnne PeS re jXes milliaribus fere Antverpia disante. AlUtudo. ejus erat pedum fex, 9> 1 aLaiï Collum cigneo colore candidijjimum. Corpus rehquum rufum vel pumceum; Sesceu JSca\™™$ inflar urinarn qufque retro reddit b»c animal (erat autem mas «„;  VAN DE LAMA EN DEN PACO. i. wegens de nate.n de2ï Zen 1 e° " * ^ dan me" want let is waaSnlvl Ai' °nl nuttlS 20uden kunnen worden, gelyk naar Nieuw-Spanif maar d? l r h j md "aar Mdere Provinriën, Hun vleefch sgo"d öm 'teëetL^K Jrt dien,der garden. zyn;zy gaan vry langzaam en liggen nieT meer danvier nS °n?rU*baar af; hunne gang is deftig en bedaard hunne X" v^r ?f vyf mylfn daags fterkfte helilngtn af, of klauteren teVendTLuZ Vfë; Zy tTeïken de daar de menfchen hen niet volgen Kn \^r7£tfen °?' Ze]fs Z"]ke of vyf dagen na malkander, SnazruftÖ ma'chfe™ ^ ^er een verblyf verkiezen, daar'zy zivier-em ^2?!^^™^ ^ den eer zy zig weder op wee be?eevpn TU^n T g-i i ë u? en verhouvoeren dl *ke Ito^^^de^^^ ^ t^L^ Stem ^ W ^ tyd ^^-^-dui^^Sd^^ Hunne groei is vry vaardig en hun leeven duurt niet zeer lang; zy zyn in firn prominente ; fcapulil pro^S^'<- Z ? T^-T babet'> mmimt • ^ etiam cruribus, prce/JL PofleWoïZTp"^ femadmoZ gues babet acummatos, au» «>c« *e,w, „1L, ZiJ'!Jmt „ua\antenorl divifura ■, m. Lnoue Jed na*, ut in lultifidü tfipfotS Z^l^Z^""'< ^ P^ta\ no. fcf tejïes fubftriSlos babet; peBore 7li Z S- l RetrmmZlt boe animal ut camelus Matthioli. Epift. lib. V. ? ? wementifenfim manare videtur. P. And  32 DE NATUURLYKE HISTORIE ftaat om op de drie jaar voort te teelen; zy zyn in volle kragt tot op.de twaalf, en zy beginnen vervolgens af te neemen, zodat zy op de vyftien jaarln ten eenemaal verileeten zyn. Hunne natuurlyke geaartheid fchynt naar die der Amerikaanen gevormd te zyn; zy zyn zagt en langzaam en doen alles, als 't ware, op de maat of by 't gewigt. Wanneer zy zig, onder het reizen ergens eenige oogenblikken willen ophouden, verbuigen zy de kmen met dè grootfte voorzigtïgheid, en verlangen hun lighaam zo behoedzaam, dat hunne laft geen gevaar loopt van af te vallen of zig te verplaatfen; en zodra zy het fluitje van hunnen geleider hooren, regten zy zig met dezelfde voorzorgen weder op en begeeven zig op weg. Zy plukken onder het gaan het gras daar zy het vinden, maar eeten nooit des nagts, al hadden zy zelfs den gantfchen dag gevaft; zy gebruiken dien tyd om te herkauwen: zv flaapen op de borft ruftende,met de beenen onder den buik geboogen, en herkauwen ook in die zelfde houding. Wanneer men hen te veel arbeids afvergt, en zy eenmaal onder den laft bezwyken, is er geen middel om hen te doen opryzen: men Haat hen vergeeffch; de laatfte toevlugt om hen aan te fpooren is de zaadballen te drukken, doch ook dit is dikwyls vrugtloos; zy blyven hardnekkig op dezelfde plaats, daar zy neergevallen zyn; en zo men voortgaat met hen te mishandelen worden zy wanhoopig, en brengen zig zeiven om hals, door hun kop regts en links op den grond te flaan Zy verdeedigen zig noch met de voeten, noch met de tanden, en hebben , om zo te fpreeken, geene andere wapenen dan die der verontwaardiging; zy fpuwen den geenen, die hen beleedigen, m 't aangezigt en men wil, dat dit fpeekzel, 't welk zy in hunnen toorn uitwerpen, zo fcherp en bvtende is, dat het blaaren op het vel doet komen. De lama is omtrent vier voet hoog, en zyn lighaam, den hals en hec hoofd daar mede onder begreepen, heeft vyf of zes voet lengte;de hals alleen is by de drie voet lang. Dit dier heeft een welgemaakten kop , groote oogen, den fnoet wat verlangd, dikke lippen, de bovenfte gefpleeten en de onderfte wat hangende: hy heeft in het bovenfte kaakebeen noch fnytanden noch hondstanden; de ooren zyn vier duim lang, hy draagt die voorwaards, en regt dezelve op , of beweegt hen op eenige andere wyze met gemaklykheid. De ftaart is flegts agt duim lang; hy is regt, dun, en een weinig verheven De voeten zyn gevorkt gelyk die der runderen, maar zy heoben van agteren een fpoor, die het dier van veel dienft is, om zig m moeiielvke wegen ftaande te houden en voort te gaan; het is met korte wol bedekt op den rug, het kruis, en den ftaart; maar die wol is langer aan de zvden en onder den buik. Voor het overige verfchillen de lamas m kleur; daar zyn witte, zwarte en gemengde (h). Hunne dong, of drek, gelykt J naar ' m De lamas hebben, naar evenredigheid des Iighaams, een kleinen kop, in zeker opzigte' ttSende naar dien van het paard en het fchaap: de bovenlip, gelyk die van den haas, is in t fflderi gefpleeten; door deze fpleet fpuwen zy tot een afftand van tien voeten tegen de perfoonen , die hen ontruften, en zo dat fpog op het aangezigt valt , maakt het eene roodagtige " waarin zig dikwyls eene galle formeert; zy hebben een langen hals, nedenvaards gekold gelyk de kameelen, en zy zouden dezen vry wel gelyken zo zy een bult op den rug  VAN DE LAMA EN DEN PACO. 33 naar die der geiten. Het mannetjes teeiJid is dun en omgebogen, zodat hv agteriutpift. Het «een zeer geil dier (/), en dat evenwel veel moekeheeft om te koppelen. Het wyfje heeft de opening van de deelen der voortteehng zeer klein; zy werpt zig neder om het mannetje af te wagten, en noodigt hem door haare zugten; maar daar verloopen altyd eenige imren, en zomtyds een geheele dag, voor dat zy malkanderen kunnen genieten, en al die tyd wordt bejleed in te zugten, te knorren en vooral in malkander te befpuwen, en dewyl dit lang voorfpel hen meer vermoeit dan de zaak zelve zo Uaat men daar de hand aan en helpt hen om zig te fchikken Zv bren'gen gemeenlyk maar een jong voort, en zelden twee. De moeder heeft ook maar twee prammen, en het jong volgt haar van het oogenblik dat het gebooren is. Het vleefch der jongen is zeer goed te eeten, dat der ouden i droog en te hard. In het algemeen is het\leefch der tamm "lamas beter dan dat der wilde, en hunne wol is ook veel zagter. Hun vel is valïïe noeg: de Indiaanen maaken daar hunne fchoeizels van, en de Spanjaarden gebruikten het tot paardentuigen; deze dieren zo nuttig, en zelfs zo nood zaaklyk in het land waar zy zig onthouden, kollen niets van oppaffing en • voedze^ dewyl zy den voet gevorkt hebben is het niet noodig hen te bS flaan De dikke wol, waarmede zy bekleed zyn,maakt het ook onnoodi- hen een draagzadel opteleggen; zy hebben noch haver, ofeenig ander koorn noch hom van nooden; het groene gras,dat zy zelve zoeken en zonder men fchen hulp nuttigen, is hun genoeg, en zelfs dat gebruiken zy nog in eend kleine hoeveelheid (*). Noch foberer zyn zy in hun drinkerf; zy leffchen hadden; hunne hoogte is van omtrent vier en een half voet; zv °-aan mpt hPt h™rj ™„. en met zulk een geregelde» tred, dat zelfs het flaan dien nietkan verhaatten Zv w nagts met hunne*, laft niet voorttrekken; men ontlaadt hen alle avonden omTen fe^aïen v£ den ; zy eeten wemigen men geeft hen nooit te drinken; zy hebben era gevorkten voS «relvk de fchaapen, en een fpoor boven denzelven, waar door zy vafter gaanop de rotten wo heelt een fterken reuk, zy is lang, wit, grys en ros, metvlekken?y is Sv fchoo veel minder egter dan die der vigognes. Voyage ^Frezier, V. i38 ' V V CO SalaciJJimum loc ejje animal id mihi conje&uram facit, quod, cum fui Pfneris ftmtlli* A> genitaleque tlh magno cwn murmwe tam ^h, r^fr;,/(r. g r "V, ' conJcendijJe, b^rekf «ici&s. Non tarnen dit vel met geleertouwd was, konden zy dezelve in den tyd van den S niedr^L 7l Spanjaarden maaken daar fraaije paardentuigen van. Zy gebruiken deze dierlnSlvk *• E diaanen deeden, voor het vervoeren hunner koopwaaren. Hunne gemeenfte rel^ fi„ r tot PotoH, het welk men op omtrent 2oo mylen afftands rekent, Z^XJyls^ drie afleggen, want hunne gang is zeer langzaam, en zo men hen fchielyker wSen^rï laaten zy zig nedervallen zonder dat het mogelyk is hen weder te doen opftaan, zè ffdöof ll„' te ontlanden; zo dat men hen daar ter plaatfe moet dooden.... Zy gaan, terwvl Zvdo °L,f ren overbrengen, met benden famen, en men laat 'er vyfug of zeftig oSaden of ^ toevlugt toe te neemen zodra men begint te bemerken dat zommige ,va vennoekï worden XIIL Delt v°!maakt g°£d' waut e is§ez°nd envm^^&:  M DE NATUURLYKE HISTORIE hunnen dorft met hun fpeekzel, 't welk by deze dieren overvloediger is dan ^Dliuanïcïr'of lama in den ftaat der Natuur, is fterker, leevendiger va£4g^ ^ Kleur8l^^^^m^^d leevencfe, zig by benden vaale kleur. Schoon deze die^ n , drie_honderd voorttrekken, wïnTer zy egterTeSand'z^ kyken zy met verwondering op en toonen Z ÏJfninwIvïen over het ys voorttrekkende, met bevroozen kegels den nebber^ veel moeite om hen te volgen, en zo men hun tyd geeft om den neDDen vai muc ;^per en de honden genoodzaakt hen te laa- zeer&als de warmte te vreezen men vindt hen nooit in de laage landen; en dewyl de keten der CordüHeres dTe meer dan drie duizend toifes boven het waterpas van de zee van Peruis ten naaftenby dezelfde hoogte behoudt in Chih en tqt aan de MaSnfthe knden vindt men daar huanacus of wilde lamas in grooten^geSe O) terwyl men naar den kant van Nieuw-Spanje, alwaar deze keten van bergen Lmerkelyk laager wordt, geene meer vindt en alleenlyk tamme famas aantreft ƒ welken men de moeite neemt om derwaards te brengen. zorg draagt dat de laft met ^J^^^^^^q^L te komen, om zig niet teberoodie hen f leldfn'ka3een Xn geheele vier maanden toe om de ven van de gelegenheid om hen teJf?tc° J""™-/'» ° °heerf e„ twee voor de terugkomft. reis van Gozer v™*™**^ ££™faen ogt.heen ^ ^ £ ^JO^^^S^w^ huanacus is goed, minder evenwel dan dae WCt^T^^A^^J^& -n de flraat van Magellan is een CY ™,,ï ip7prwikt fchaapen welken de Spanjaarden Wiamgxm noemen Schoon ^J^^^v^Sl^^ vvy daar zeven van; en men kan zeggen dat hunne wYnl de fvi te van de vvl eld ^s.... Zy trekken met benden van zes- of zeven-honderd, en, aiKAsa sas - C: ssrjstgp ffi-Jï saga*.? « weikef byna zo fyn is als zyde. Voyage de Woodes Rocers , tome Ih pp 6a.  VAN DE LAMA EN DEN PACO. 35 De pacos of vigognes zyn ten opzigte van de lamas * , , geen de ezeJ ten opzigt van het paard is- 7v 1 n • ten .naa^e«by het voor den dienft, maar waardij ^ KeS^f ^ de lange en fyne wol naam elylf, daa/zy Lede ItdékTZ T^J^0011'' van weeJde zo duur, zo waardig als detZ , 7 ' een koopwaar p^r noemt, en die de tamme vigoKnes^n ™ Jut*8, ™k JL zomtyds bruin met vaal gemengd. gj5f vtoSés llt K gehed ZWart»eö drooge rooze-kleur, en deze Ltuurryk^E £ ^^T^ ^ hand des bewerkers niet verandert • m™ ™^ j ' dat zJr onder de zeer goede koufen; men maak™\ït2netï 72^^ vigognes tapyten van. Dit voortbreng allee*!5 ,en zeer ^oftbaare Spaanfche Indien; de bevefan Kaïïda^et k"^»? k^A00^61 der van Syrië verfchaffen geen fd^oonïhat' d t va? T?"'^' de geit de zyde. Dit dier heeft veel met de Wgemeen hfr^"6 " duuï aJs land, en is daar, even als zy, by uitfluftTn/S ff,' u Va" het ze]fde het nergens elders dan op d^rdma^Th^10!' Tm men vindc beid en ten naalfenby dezelfde gebS^ hSeJfd^,0^ dezeJfde gea^tegter zyne wol veel langer en zyrfe va« m4r B^ff« ?P^menL Dewy! fchynt hy de koude nog minder te1S-KnL ï^mdeIi,IM' foeeuw op het ys, eiiin de koudfte • ™ v^5m? de dig in de Magellanfche landen (m). ULeKen' men vindt hem memgvul- De vigognes gelyken ook in eeflahe naar Aa i „, tanne beenen ,|W en jgSfffl te^Sf1*^ droogde roozen-kleurde ha r, wat helder 'A,T«n Zv hebben ge- onthouden zig en weiden op derahwenfte plaarfen T f ^ hoornen 'V en het ys fchynen hen eer ?e vermaaken dan ^^t^t**^ by benden, en loopen zeer vaardig- 7v 7m • ëeeven;zy trekken bemerken, vlugten zy weg, K^oiSen^r"86?6 Z°dra Z? iemand oude koningenSvan Peru hfdde^ f^ende. De omdat zy niet veel voortteelen,en te45wo^dfe ^n^8^^00^* dan in den tyd, toen de Spanjaarden kwamen llr 7? ?i °2emdl*.minder zo goed niet als dat der huanacumeTzoeln Sn Y I 1 dezer die^n » en om de bezoards, welken zy voor brengen ^ °m hunHe W vangt, toont hunne niterfte bevrVesdheS of H v7ze daarop men hen menfchen verzamelen zig om hen te doeritffJi?" tmheid' verfcheiden doortogten te dryven,dai men touwen heeï tf'Z ™ naareWnauwe drie of vier voet, aan welken mra ftuklcs iSK?^ tf06 hooS£e ^ gognes, die aan deze doortogten Wn? ^ De * ren dezer lappen, van den wind bewoogen? da zv n£S, 00r *et waPPepen, maar mtegendeel by malkanderen fchuilet /n^g^^S ^^V^blS^JÏ dftïrt by/e de " ü nog vry moeijelyk is hetzelve re agterhaalen^^VtL ^°G'^^7/"^ £" 20 Sf1 ter bee"> d« b£ ren van Port St. Juliaan in de MagellanfcheHande™ T ££ 5?' "7r-?c ^enfte landdiefc Pere Cbarkvoix ,tom. VL pag. lo- Y" de 6uana««' Hijloire du Faraguai par E 2  3* DE NATUURLYKE HISTORIE 11 ,„jof mpn hen eemaklvk dooden kan; maar, in- gnes 'hen na en ontfnappen de jaa^sW. eeRS g Wat de tamme ^es^cMt men bedreig fc ^ f van als van de ^^S^Sm nog meer onderworpen aan grilzwakker zyn, veelmimler draagen zy^y * ^ ^ len van hardnekkigneid, als zy een* u de Indiaanen hebben nooit zy zig eer in Hukken la?^,^ meer hebben dan gebruikgemaakt van dez^en^ oy voordeel, >t welkmen noodig is 0^n^^t0"ghC"dt dc.n Spanjaarden de luft gegeeven om hen in van hunne wol Jekoint naat F j ^ dien einde naar Spanje Europa natuurlyk te maaken. g D het klimaat was z0 overgevoerd om hen daar tejaaten joor^ ft ongunftig joor dieren» yfd^ ^ dieren 5nochwaardlger zelfs egter, gelyk ik gezegd nee, vc , pyreneen, wel flaagen zou- dan de lamas in onze geberg ten e* ™° eb / hebben geen acht gegee- deD; ll zel?s in PerS nt dan in het Ldife eweft, dat is te zeggen ven, dat zy zelts m rem m beftaan; zy hebben niet in aanmerking het verhevenfte gedeelte dei bergen^beitaan , y ^ de heetg PTft VvïnTt ^Xded t^» ^ * de 4^ aaIÏ ^ ^rMJeeKSi, alwaar de koude veel grooter is dan in ons deftraatyan Magellan|re^'d j j om hen te behouden, hen niet zuidelyk ^Pa' ^JtS^Tzclfs naar Noorwegen, hadt moeten naar Spanje maai ^r «chotla ^ ^ ? ^ voam d?Jf brengen; of, t geen f & kunnen klimmen en zig Pyr£,neen,' Ze d ^ftrèeken bepaalen, die met hunne geftellen overtot die hw^^r„^i^Rer op Uil,omdat ik my verbeelde,dat deze eenkwamen. Ik ftaa °aar wat lang er op , wezendlyk dieren een ^ogd ^ ^ van de nieuwe wereld (P) dat nergoed voortbiengen, aan «u " met meer zwaarte te bekaden, faiïZ ™oor win%ewig? oïfofziiver het zelfde konden De,fdiere„n Afrita bïwoon gêevend'ebezoards, welen min Orientaalen zelfs van Afrika bewoo , eezen worden; die der gebergten fche noemt, welker ^«X^heid "planten meer getemperd minder [e^d^en £k afbrengen §egtS ballek of ktowens voort, welken men Vovaee de Frezier, pag. 138 , 139W 1S^S£X,S^n Peru uitgewerkt? Daar zyn millioenen ^^T^b^S^S^ omgekomen om dezelve te bewerken, e» hun zweet en blo dSe-!1 enkeTlediend, om ons met meer zwaarte te betoden.  VAN DE LAMA EN DEN PACO. 37 égagropiles noemt ; en in zuidelyk Amerika geeven alle de dieren die zig op de bergen onder de verzengde lugtftreek onthouden andere £ zoards, welke men Wefterfche heet, die nog vafter en miiTchien even goed van deugd zyn als de Oofterfehe. De vigogne inzonderheid vSfS er eene menigte van; de huanacus geeft 'er ook eenige, en men bekomt de- l- Ta, ° DeV iLt hCrtT ^ rheebokken■ in de geber|tèn van Nieuw Spt tï' ?C hmaS en d? Pacos §eeven §eene fraaije bezoards, dan voor zo verre zy huanacus en vigognes zyn, dat is te zeggen, in hunnen ftaat v™ vryheid ; die, welken zy in hunnen ftaat van flürny ™oXng?n Z klem zwart en zonder kragt; de befte zyn die, welke eene donTef gróene" kleur hebben, en zy komen gemeenlyk van de vigognes, inzoSfid^, die, welke zig oP de verhevenfte deelen van den berg onthouden en loï gaands in de fneeuw weiden. Van deze berg-vigognes brengen de wvfres zö wel als de mannetjes bezoards voort; en deze Peruviaanfche Ê^s&bbS den eerften rang na de Oofterfehe bezoards, en worden in veel hoogere achting gehouden dan de bezoards van Nieuw-Spanje, die van de henen komen, en die de minft kragtige van allen zyn. (?) Wy weeten dat 'er in nieuw Spanje bezoard-fteenen sevonden mMm rM.«,™ „„ vigognes noch huanacus zyn,maar flegts herten, in zTmmiJnva^ we ^™ ^T/'gee"e treft. Hiftoire nat. dis Indes occid. par Acosta pag. 2™™ë VM Welken raen dezefl ftee» E 3  s8 DE NATUURLYKE HISTORIE, DEUNAU(*)ENDEAI (**). Men heeft aan deze beide dieren den naam van Luyaard gegeeven, wegens Lmne loome beweegingen en traagen moeijelyken gang ; maar wy hebben geoordeeTde naamen te moeten behouden, welken zy ffi hun land „ A\r dier aan de Maragnon, welken wy hebben aangenomen. De (*) Unau, de naam van d« *an ^ MM g , ^ ? d higr ,n king vader d'Abbeville °nderfcheidt tv, ee en de kleine, welken hy enkel Urm noemt, dat hetkomt, welke hy noemt «»«» «^''«J^ f^rten', 2egt hy, de eene heeft de grootte van ?ÖK de atdefe $ £3t* ^^M^ ÏÜSS &fKouStSn%S^^^^ if niefgegrond; want hy likt zyne voeten niet, noch zelfs eenig ander deel zyn* Iighaams. 33- jfe. + • • • • Tardigradus Cey Tardigradus Ceylomcus Catulus. 6eba * * goed. ^J^&^^A^ Phcis Ja^lis. Tardigradus Cynicus. Le Paresten* de Ceylan. Briss. *^--n»^^-caB(iB wH4. LlNN. Sj/f. 2Va*. £rf X. p. 35. . J DWaSy/w. P«dyf«'«fl"'K wy hebben aangenomen; die naam is aan C**) ^ï, naam van dit dier• tt Uraz'"e ' ^ dien £et dikwyis herhaalt. Ouiaikare in Guiahet zelve gegeeven wegens den klaagerft*n toon ^ ^ FerUlo u. ne, volgens Barrere; Hay volgen £ £a^vh.le; ««« volgens Nieremberg. _ ffero, volgens Oviedo; U«au volgens vaaer ^b , Deze benaaming Arétopithecus fc Arüopitbecus. Gesner. Icon. «»»»• f: ödat noch naar den beer noch naar den aap geis door Gesner te onregt toegepalt op ™™ ^ A zy vert00nt eene menfchelyke gedaante lykt. De figuur is zo gebrekkig^ls d naam ve jj^ ^ Me afbeelding is egter en heeft mets goeds , dan de drie nagels aa overgenomen door Ni^fflERG. JoNsroN e /g»w. Clus. pag. I I°-ff;egf;en is minder flegt dan de eerfte. Deze tweede figuur door CLUsn^ {,egeeve l6 & l6 Nota. Van de drie figuu- Pigritia,five Haut. Eus. NffiRM»eRo. zy*. ^ oorf ronkelyk. de eerfte is gecoren, welke Nieremberg> van dit d.ei geett^ ^ ^ ^ ^ ^ flg pieerd naar die van Gesner , .ae "T\r verwvdert zig wat minder van de natuur dan de derde egter, die de tweede' 18 ^ ^ ^t^S^S Laët m. 55^ en ffi&jfig. ibid. Deze figuuren van' de LaSt zyn dezelfde als die van C^ius- jbid> ^ Deze figuur fc Ai. Sive Ignavus. Margr. fff . N*. *ma f | 6de tweede van Clüsius. weder dezelfde als de derde ^»/^ BL^' '".yfc ibid. Nota. Deze figuur is weder de- Jï,five Ignavus. Pison Htjt. "'V»- Afirenbovcn de figuur van een kruipenden «I en het zelfde als tewCuwg «naar^daar «^^^ bë,ad van zyn boek eene afbeelding ê^WS^^^M seba v°l l pag-53-Tab-33-*-2-deze fitf^^^^ Tjieradus'lePare£eux'BRlsS0N Resn' m%VtJU Pareffeux. Eowaros Gta»», M «• f ■ 3IO« De eerfie kwS'iï" XS?^1*1^ ffl^ >r de niet, Sie met uitkomende*,deelen gewapend bedekt vS?' J^" Zyn> egter, voor zo verre het invvendig&maakzÏÏ[betreft Jhe^t ?h en die andere die daarvan beroofd zyn? Maar het is hlr f ? yk g-dyken naar over dit onderwerp uit te breiden het geen om tl lT ? ft 0m °nS den, niet flegts eene beredeneerde vergelfkfnV T behandeJd te ^ ontwikkelingen alle de deelendergSÏ f^ST.0** ^ af frvo,Sde zullen alleenlvk, om tot onze ^ ^^1^1^" °nder&It; Wy werkzaam, iëevendig,volkomen de S S in H^Trf6^ dat' 20 nen, zo langzaam, werkeloos, betonS^ waarom noemen wy hen luyaar'ds?) üJHl^t^'S^Z  40 DE NATUURLYKE HISTORIE gebrek «is^ geene %^dra,.n°^hSykLn hooi; de dyen kwaalyk ingekeken lomp en dik; het ha r plat en gayK , kwaalyk gevat, en kaft en byna buiten de heupen de been^w > J afZOnderlyk nog flegter eindigende; geen vo^ooJ , 0g^aatL lange^nagels, benedenbeweegbaare vingers; ^^^{^Z^^gtn kunnen, en in 't gaan waards gekromd , die zig niet dan te lamen oe ö traagheid, de dom- S bd?ri£aadng van^n ^SftSSbbe^ke fmart rut dit g|lftJ^SS maakiel len, of zig te verweeren geen vanjeiiigM * te krabbelen; geene toevlugt in het vhed^epaa , g ^ land, maar aan de kimt aarde aan m mo toife, dat is, zes I getmetdefmar? voortfleepende, eene k^^^^^S^"^ nel welken zy niet dan d^nagts durven ^ dTeïntlmaaS " CO F*f«.Jf*r..*« C*^*. flï^£S^S^?K^S opus fit In (« «te quinquaginta pafos ^f^JÊ^gf^g^eni het is van grootte als deCerihebben den naam van Luiheid aan dit z°™n^ met groote maanen, en zyn buik is gou, (Sarigue) Het agterfte van zyn kop>a beenen op , en fleept zig So dik, dat hy 'er de aarde mede veegt; hy regt ^ 8 no^t °P X°vorp vordert. Hijloire zo langzaam voort, dat hy m veertien dagen tyds nauweiyk* een ^ fortugeezen Luiheid des Indes,par Maffe, trad. de Depure pag. 7i-—_ "etis z0 traag dat het in genoemd hebben, fleept zig voort.... ^d«00Wp^ Tdes Occid. par Herrera A.nft. Twee weeken tyds maar een fteenworp vor^M^ej"h^;'„^ ut quindecim ipfi diebus ad 1622. p. 252. — Tam lentus eft ilUut grejjus 6? «*»™*» ™ Nota. D"ze verzeke/«pidw iff«m contfnao trattu vix prodeat. Iison, ^; .^f " er vtrcro01. — Daar is geen luyer ring van Pison uit Maffé en Herrera overgenomen is zeer■ b ^ ^ dier; men heeft geene windhonden noodig om h« op gloop^ ^ _ Zy hebben genoeg zyn. Demarchais torn. HL P«ff; 3°'; ^ j drie duim voort te zetten,en zy ïgt of negen minuuten werk,om een voet tot den N™J« ° d dezelfde traagheid, beweegen hunne voeten niet dan e» ltïbX' b zelf eenigengeldopt, Slaan helpt niet om hen hunne flappen te doen Y«dubbeIen' uneo r>en6daar is geen om te zien of dit hen zoude aanzetten, maar zy fcheenen ■daar onbevoe g , _ De d middel om hen harder te doen gaan royage de Dampier " 'JU luflbhen beiden legt, geene vyftig treden in een dag af. De jaager, die hem ™B™™' ^ ^ ^ wel eene andere jagt maaken, hy zal hem nog op aezeiiuL F.a lieero, Pierrot coureur, zeer digt by. Voyage a Cayennt>wJtarar. f^^ff^per, of hardlooper, omdat hy een of Piet de J«»j)«f; .... me" geeft hem den naam va 100P"', ^fc & Vürenoque grooten dag noodig heeft om eene vierde van. een my te ^^dfc/wn opzlgte y^ }flr Gumilla tom. II. pag. 13. Nota. Deze fchryver » de een.bit^e , d ^ langzaamheid van dit dier, my voorkomt minfl te vergrooten, en uu>  VAN DEN UNAU en den Al * hu de lyft der wezens uitgewifcht zyn geworden en ÏÏKf !f ^lgau den, waar de unau en de ai zie onthouden - inderdaad, zo de lan- menfchen en de fterke dieren ziedaar Sr, ë T Woe%nen waren; zo de zouden deze foorten niet toton? gekomen z°vï 8 ^^digd haddeï! foorten verdeigd zyn geweeft ixelvfr X * y y zouden door de andere Wy hebben W/dilL^&^^ ^en hun lot zal z^ treffend voorbeeld van te verfbekken T~ ?' dat, dler fdlynt 'er een term « het beftaan der dieren dfe vleefch In uWk?8^ de ,aatft" lykheid meer zou hen beletten e beftaan IS f,?r bben' é^ne §ebrekwezens te befchouwen met de ander^ voor det all£Ven volfomene fchepfelen van alle anderen, voor dezl dZltfnfö ^ vfrfchiJ,ende eindoorzaaken te verzinnen, en zig te !iof losheden der Natuur, m even zeer als in haare fchoonft^^ewmgtefS?' dat- deZ£,Ve daar door eene nauwe buis te kyken om de nSZ ÏÏf.,Umet anders dan de bepaahngen van ons vernuft voor h^rt üï r ln £ Sroot te zien, en Waarom zouden 'er onder de dierenTeene 1° ge" te fte,,enpen zyn, daar in de menfchelyke foort het ^^^?rdee,endeSefth«af daartoe veroordeeld is? üet kwaad, i^rk^ h5r 1^ Zyne geboorte dan van de Natuur; tegen één ongeluk -en dl n 5 TT?- m-eer Van ons aangebooren zwakhejd, mismaakthefd, kwaaien' zvr, 'e, g nkklg 18 door Zvne lukkig leeven of fterven, alleen door d W i^j ei boenen die ongegelyken. De dieren zyn'in ' igemeen,eJukkW e* Tedheid van h?ns vreezen van derzelver individus/^" ^ niets te bron; by den menfch komt het uit tweevoort UY £Un %ts ™ ééne welken hy zelfs geopend heeft, is eengewddi J V^V^ kw™d > toegenomen, waarvan de overftroominfheZï 7Ioe,d' dle toteenzeeis en bedroeft. In het Natuurkundige^^ df aarde bedekt perken befloten ; het komt zelden llieen hetZW ' kVld binnen nau^ het overtreft het dikwils,of het Evenaart h e? tl Ve^zek het doorgaands; len aan het geluk der dieren, zo zyvrv zvn T^f ^: kan men Wevan zig op eene gemakkelyke wyze Un loIdyU Z F het vermogen hebben der dan wy gebrek hebbei? aanTSondltód en bezo.rgen, en zo zy minvoor het vermaak noodig, 0f dLrtoThetrSlT f T°i en ^rktuigen het gemeen der dieren rykelyk bedeeld en J ft al,e deze opzigten is unau en den ai" zyn miffchij deS die%^d?de f°°rte" d^ zyn, de eemgfte, die ons het beeld van aan^bn d°°r de^tuur mishandeld Laat ons dit dier noch wat ^d^bT^Èh^ ^ ven°onen. den kunnen zy geen prooi vatten nochzieLt?™^ ^ehrek va" tangras eeten: bepaald om van badeni eri'Sifd^ v3eefch voeden, noch zelfs den tyd om ig £ot d£n bladen en wftde vrugten te leeven, fpin£% hebben zy weder een langen tyd noodig onTt Se^^^lSg^  42 DE NATUURLYKE HISTORIE, en geduurende dat langzaam en ^J^^g ™^it gen duurt, moeten zy honf^l^J^y dim niet vrywillig; zy heg. gebrek; op hunnen boom ge komen, verlate jzy J de bladeren fen zig aan de takken, zy berooven^dezelve bg«J^^ yan andere tak., van yderen tak, ^^l^^X^S^^^^ ken om te zien, zo lang zy den J*genw t0I, zonder dit drooge voedzel ben, en brengen dus verfcheiden weeken toe, zo v0°rraad ge- door' eenigen drank te kunnen bevogt gen nadat emdely^ ^ heel verteerd, en de boom kaal^S^f^^'Ke?; eindelyk, wanneer houden door de d^ve wanneer de behoefte zig op nieuws doet voelen wann zy fterker wordt dan de vrees voor^het doods f V£er^ ls/enblok,a]s kunnende afklimmen, nedervallen, en ^ een klomp,zonder veerkragtof l^^Kenf^denfchoktebreeken. bendentydnietvanzigonderhetvallenuit^i^eKk^ leeverd; dewyl Op den grond zynde, zyn zy aan.4 ^nnne v^e o g ^ ^ hun vleefch niet g^jgjf^^vermenigvuldigen; en byaldien om hen te doodeng zy fchrfn,7""n\leinen getale: ook hebben zy maar zy dikwils werpen is het niet dan m ganeng verde] en het S^=yk\yn^^^ welken zy in hunne o* ^ noemen. Deze; boom is^ zyne bladen zyn klein en °un, en dewy h« ^J^XJanU par Theve^. Lebben zy daaraan den naam Yfn£^8^CrS«n boomen, waarvan de hoogfte tak,oo. — Het dier Lutbetd leeft met dan va"^f^gen noodig om daar op te klimmen ..... ken hem voor wykplaats vertrekken ,hy heelt wee oaö 6^ ^ y hm hard r De aanmoedigingen, de bedre.gmgen, de llagen zelve lfcRRERA zegt het zelfde en in de tl doen gaan: Hijloire des Indes par Maffe p. 7U «ora- dje mieren eej gen termen P. - De Stófi, of luyaard » net^ *kDeze dieren doen veel kwaad /^«««•iO^öch ook zo ruig.... Hy voedt beweeging, dat zy, na alle de «ra de boomen, die zy aantaften, «^^Xs dagen noodig hebben om daar af, en bladeren van een boom afgegeeten «: hebben vyf^ot «««g zodat5zy niet dan vel en been «nen anderen oP te klimmen al ftaadezelve daar y' b ^nende af te kiimmen doorvoed zyn voor dat zy dat tweede verb yf bereiken , fchoon _zy, 8 kaal n ^en als of Tvlt wiren Zy verlaten nooit een boom , eer dat zy »c klimt op de Kd™ den winter was ^i^^^Sr^^^^m f ' e„ maar zo langzaam dat men tyd t over neer ■ ou' d voorhoudt, zet hy zig m S niet en poogt niet te vlugten; zo men hem eene'ange elende is, ?an het XJ om daar od te klimmen, hetwelk hy zo l™8"ainaoe rf ^ khmmen. Öe gekomen houdt hy zig *f ,z°"d^^ Vmagtdi Cayenne par Binet. P- 34 • — V^Hienkaal gegeeten hebben ; dan komen zy Sen; zy verlaten hunnen boom n et vooi da zy ™ | » bekomen kunnen,. — Wy pag. 343-  VAN DEN UNAU EN DEN AI. 43 lang verdraagen kunnen (f); dat zy met een dik en droop- b^it, k» ^^^^^^^^ verfeheiden maagen zyn voorzien, en dat zy by gevolg he geen aanT aieren, zy nebben vier maagen, en tevens ontbreeken hun alle de kenmer uitwendige en onderfcheidene opi^\^^^^npl^!^c kele opemng hebben, aan welker binnenVgededte eae eeSeSe iS" aanSzvrnzoVTkmbvak ^ d™ ™ g-n eind" TreTverToonl^ o-^T het °Veri§e 20 t eIende' die uit het gebrek van voelen uit man haalt, n at SSrC™ PbS ^ST?" "* ^ iiêhaam heeft «Ut, dat het C^Ïfet^L^SS  44 DE NATUURLYKE HISTORIE uur lang fterk klopte, hetflegts bedwelmd S^^J^ S^te naderln, waarvan hy tig dier niet flegts tot de loorcJ'lu ook tot de andere kruipende diereeds den ^^^é^^^^^^ T**0*0** ^Stdï ^^oren eveneens tot de lan^n va.de nieuwe wereld S?JSSiöiSiïÏÏ^ ^ - = geeven De ze dwaaling door de Heeren K»«, L:nk.c |«M^DXÏS^ heeft nog blykbaarer dan zy ^^g^^Vas gezonden; die, welken wy eenen leevenden unau, die van ™iune ™ ftreeken van Guiane, in des konings kabinet hebben ^^J^^t^in de geen ik houde my verzekerd'» ^ ^ Brezil tot Mexiko vindt ƒ). heeft mtgeftrektheid ^^^S^oSche landen heeft aangetroffen, Maar dewyl men hem n00^ndd"^ heeft hy met van het eene f ^^f^d^Sndiën, 't zy op de lullen van men eenige dezer dieren, t£g mdadte^°derwaards'war/n overgevoerd; zy Afrika gezien heeft is ^l^^%Zl n insgelyks bang voor den regen; kunnen de koude n*t ^ die meer gemaakt op een unau, ^^^^i^dTd^den aï. De houdt. „ Het vel van den "na^s veel 2 f£er ongefchikten gang heeft, „ unau Schoon z«r 1^ en^h^ hy een ^ ^ kun_ „ zou den hoogden boom ^ ' , £ fchvnt hy leevendiger te " "V^/e"*.^do?n veSfn^a.h^y den daf heel worden, net geen zou *u x hyden donker dienen kun- l flegt ziet, en dat zyne ^«^.„n het met zeebe„ nen. Toen ik dit dier te Am iterdam Kogt» ^ . d ne t d duur. » ?huk'erTnebl?d?enVan^ Meeheeftinderdaad i &SS - ÏÏfdk« geeven; hy at dil gaarne zo lang zy noch teder ü** *,« « ^ * » ^ PlS°N * *%fz\l in he: IX. Deel van dit Werk, de Verhandelingea oWr de dieren van de oude en  VAN DEN UNAU EN DEN AL 4J „ waren, maar van het oogenblik af, dat zy begonden te dor™ c „ wormen geileken waren, wierp hy die weg;firn! drt karen fï^u™ „ leevende in myne dierengaarde^eb, is zyn |ewoo„ voeffi^odL* ^ „ zomtyds appelen en wortelen, en zyn drank melkZ 'neemZ/ frh^ „ hy dat niet gemaklyk doet, alles wat hy eeten wil' m e^™?t^00n „ ten, en de grootte van den brok vermeerdert de moeSkheid 1T' „ zeiven met zyne twee nagels te vatten. HyfchreeawS^^r?£ „ is kort, en wordt nooit tweemaal in denzelfden ^d heSd-X ^T611 „ wen fchoon klaagende, gelykt niet naar dat van den aï ^ tt t^' „ dat dit geluid aï dat van deszelfs Item is. De naoimlvküehnnZï f » den v?™*' en rJke hv boven a»e andere fchynt teïSS " e£u-r-k ,°P te,ha"Sen %haam naar deWeJIoS L^T „ zelfs in deze houding, met de vier pooten, in het P hy „ gehaakt,.waardoor dan zyn lighaam een boogbefchryft De Stl f ™ „ fpieren is ongelooflyk, maar dezelve wordt hem nutteloos t'l „ gaat, want zyn gang is daarom noch minder gedweeë^cSiZ " T^f' Dli- mf-akzeI alIeen komt my voo? eeneOorzaak te zv vt „ de luiheid van dit dier, dat voor het ovenVe nJL„• T,aK te zyn van „ drift taft.g*» ta»»Wl?^^,^3S|^ 1*3  i6 DE NATUURLYKE HISTORIE BESCHRrFlNG VAK DEM UNAU. r>\üT « ^W^"^^ \J heeft, hadt tem J^tenby a ö ^ ££ of minder hoog op y™^™**^^ of Jra hem tan de eene plaats om dat dier regt overeind te doen • d fteunpunten naar de andere over te brengen, ™^J£m ^ een rondeï kop, vaft te doen houden welke h. buiken kan rty g n eIlj een uitfteekenden bek ^ romi™ , Qf ^ ronde oogen, °°gleden'd^1%^eVkort| rondagtige, zeer dikke, byna heven kruin en voorhoof naakte, zeer agterwaards ftaande en byna on c, ^ de hals fchynt even dik als de fefSMS; ftaat; het hair v*an het dat.gelyk het van dwarfche maa- kruis ftaat m eene ftiydige JjWSs^g h h ir n den rug vereenigt; nen boven het kruis, alwaai het f^CJ. ^ de^00ten, Van die geleeding, de voeten zyn naar evenred^ van den welke met de geleedmg^ ^^SeTtoe; daar zitten flegts twee vingers ïï de voX * -gis zyn zeer lang ^aTneer de unau f^^^^^^ » hiel op den grond; de vooramïtaatoan de de elleboog verheft zig ^^"^U metdeV zodat het beenen flaan geboogen en maaKen een ru De yan onderft gedeelte van het kruis akyd laager ftaat dan plaats van den dit dier is zeer gedwongen om «gggg doJj ZQnder de voorpoot voorwaards te brengen, ^gts den v 6 ) d t vingers uit te fteeken; de ^s«^^^ flegts op derzelver bolrondheid en op de °ew m gefchiedt niet deSbal van dien voet aan de^^g^^SM nfaf buiten. De onmiddelyk naar voren toe, maar eer^wem g buitenwaards, en eigenlyke beenen en de_ agterfte voeten itaan no cirkel befchryft, verder'van eikanderen af, ^^i^^^f, en geduurende die bewanneer het dier^denzelyenff^^|^k* die Ier voorfte voeten; weeging blyven de. nagels ageove^ 8^ en d£n ^ fteunend de voet insgelyks llegts op aer^eivci u vaardig "onder dat "de bal aan den grond raake fjk ee»ef^ a]s tegen ^ noch zelfs gemakkelyk zyn Ichynt dit behoeëftens te voidoen; BB, en wanneer hy daar toe g^ongen is om ^ ^ ^ hy is egter minder traag dan men zig^nog vabee^ ig    BESCHRYVING VAN DEN UNAU. 47 wyze van gaan overeenkomft hadt met den gang der vleermn,v»„ zy op hunne vier pooten gaan, zonder zig m?t hlnne iS^J^ De unau kan met veel meer gemak klauteren en zig ergenf aL yS fig- 2, die deze vertoond worden). De pem (ABCDPl'nr'T deZe Ze'fde maa&™ open 1.) verfehilden van dien van den o*Ten van f ^' m daarin, dat hy aan zyn aglerfl: Sdeeh Z t f he£a?u«rende dieren dat zyne inwendige rokken ^!cd¥ "TlTfi^^ (C) ^ en met eenige tepeltjes bezet. Daar was een ?ï fv ''pHfrad waren>en niet doorgefneeden is). De unau hadt Ter plaa^ « wende dieren flegts eene foort van zak f G JV ƒ,7 r 33g d£' herkaau" 1.) of uitzetting, welker inwendige wanden \m PI \PSf 2 '\ P 'F> zonder eemg voorkoomen ^ct^^'^^U^en, Daar was in de maagen van den unau Pelvh in i;» j g y i 11 den os(NO , pl iVJlg. 2.f, die zig vanTen'flfkSrm (PCn? ?* °J' eene g00t die aan het eind van het boek by den o ziV$?£M^?OTZakW, verenging (/Y, P/. lLi fa 2 p? °* Zlt' "«"rekte. Daar zat eene dien Ik ?n liet laatfte geSelte* (/Muffig T l Sp) f% 2') maagen van den unau, die door zyne gedaan??' Pn' »l Je ^ der van den os overeenkwam, maar dieïeefe n?n f P ftfen' met de Jebbe fte wanden (f, PL w/fy. T) D^^ tier (/ PL hl, fig. % {^}lvD"]af egedeeke wierdt door den porDe darmbuis hadt flegts drie vner™ il„„V _, ' ^ 20 geëindigd. endeldarm lagen m eene reo-re urn a * yonseidann (D E) en de eene foort van mpla^ kronkeldarm (d) van buiten ieene klal\ZY ^ darm W en &a begin (d) van den kronkeldamdaaraan &JTn m^ geurde het ker was dan op het overige z^^^^^^L^M da/mbuis ^ikhg tot den aars toe. y g ' ze dlkte ve"™nderde ongevoe- XIII Deel. G  „ BE NATUURLYKE HISTORIE . * . n,Av ApreWe hadt flegts twee kwabben, De lever lag geheel m ^^^^T^ middelrif vaft zittende eene zeer groot, en aan het regt | yan de VQorfje _ de door een fchoorband,die «Maaltenoy ne ^ } d zyde van die kwab voortkwam , ; galblaasje aan het agterft groote geplaatft. Daar ™*™J^J™n de lever, maar die plaatfmg fn onderft gedeelte vat' de^b^£ ; dïarenboven vindt men'er geene s&?cï s rissfïïa ^ • te *, * op den binnenkant van de darmbeenaerm *& de gewoone gedaante der nieren. d fl £ene middelmaa~ £SS ^Kfeo * de We ™ de groote flagader voort. „eheele lengte en breed aan haar voorfte ë De tong was dik over ha^ « 8^^d n"gin het midden. Het verhe* eind. Hel ftrotklepje ^^^^eSnaaüge groeven, melte was doorfneeden met tien zeer u, b ft daar war£n eene rae„ m De kleine herffenen lagen agter de groote gepla ^ fa ^ ^ rf ^ nigte kronkelagtigheden aan fii- 30 zf ^fnr °J ^ hyfmoeder (Q was duideftak met haar onderft gedeelte Cf) ^^nnen bemerken of dezelve hoorïï te onderfcheiden doch & heb me^ kunnen d den> ^ heb aan Jen hadt; ik ben zelfs ^%r°^r^ dïhet voorkoomen van wederszyden twee bg^^C^ bevonden zig in een te flegten een zaadbal hadden, ^^inf vaf deT fpiritus te zeer ingetrokken en ,ftaat, en waren door d^^^ hard geworden, om het my en om te zien of de toompjes deze lighaamen de waare zaadbal en ^^a^n^nis OEtbioot vaneen vlies,dat (HHII) trompetten waren Het 1B bekleed. Men heeft in dezelve omringde; het andere (D) is met datvpisieiders(MikQ,en £ zelfde figuur feX^ C^) ^ voor de niren onder i^^^MU fi- «-vermoeden, dat dezelve kort, het eind van het bovenft kaakbeen is zodat onderft kaakebeen was zo dik, dat deTpenif^v^ï'^ form/erde' h« midden van de voorfte zyde van den geheelen fmX K dei\mond zlg in het zo kort, dat de mond, fchoon niet SmSte iSÏ ^V°ndt' dl£ fnuit was tot byna onder den agterften hoe*Z hToTg Sïkte^ t£ Weêrskanten een weinig uit; het voorhoofd was minder verhevendïn'rW T pr°ng en de ooren waren nog korter; zv vertonnen J - d,a.t Van den un™> een rand met hair bedekt. Daar wa^ÏÏdk S "^"^ niet dan door gelyk aan die van den unau j de mgels Sr vtfZ m V°£t£n drie nage]s> was platagtig, en hadt veel meer breedtedan dltrp Fu' " dezer hairen en den hals lagen voorwaard* over, en lieten ntl J d£ Wn van d^n kop bloot; de kleur dier hairen was een mengzeJ Sn f °°êe" £n den be* bruin hadt de overhand op den kon «n?e Jïï ^"V", mt*&gi het van het lighaam, en daar was «^^^^^^ ^^JÏÏ^Sgiïk teZ 2?,yn ~ voeten'duiffleD',ynen' LS\i:rnhoofrOP ,VaD het van den fmoel tot aan * » * Omtrek van het einde van den fmoel * ' * °- i. io. Omtrek van den fmoel onder de oogen gemeeten * 8 °' 2' 3- Omtrek van de openmg van den fmoel ëemeeteD • o. 2. ,J AHtand tuffchen de twee neusgaten ,* o. i. „ Jmtand tuffchen het einde van den rmn„'i j * • o. 0. i hoek van het oog den fmoeI en voorften °* l' Afftand tuffchen den ag'erften hoek en 'het oor ' * °' °- ff. ^ml^^^'^"^-*»" o.' * * ' G 3 ' ' °- ».  54 DE NATUURLYKE HISTORIE voeten , duimen , lyneft. Afftand tuffchen de voorfte hoeken der oogen, volgens de kromming van het neusbeen gemeeten . o. i. i. Dezelfde afftand in een regte lyn . • . o. o. 8. Omtrek van den kop tuffchen de oogen en de ooren . o. 4. 6. fereegdCteedv5n°dèe bafis op 'de buitenfte kromming gemeeten o'. o.' jfe Afftand tuffchen de beide ooren om laag gemeeten . o. 1. a. Lengte van den hals . • • " o 2' tf Omtrek van den hals ♦ - • o. 2. o. Omtrek van den voorarm van den elleboog tot aan de voorhand * , ' °* \' Ó* Omtrek van de voorhand >•* • , o. ». 0. lenetcTvan de voorhand tot aan 't einde der nagelen . o. 2. 1. tintel van het been van de knie tot aan de hiet . o. u fi. Breedte ter plaatfe van de hiel . . . o. o. 8. Lengte%an de hiel af tot aan't einde der nagelen . o. 2. o. Breedte van den voorvoet . . o. o. 6. Breedte van den agtervoet . • • • °- °* °U Lengte der grootfte nagelen ... 0.0. 10. Breedte aan de bafis • • • . o. o. ij. Daar zyn in 't kabinet twee aï-vellen ; de beenderen van den kop zyn aan een dier vellen vaft; dezelve is een voet en tien duim lang van het einde van den bek tot aan het begin van den ftaart, waarvan de lengte anderhalf duim is Het ander vel is tennaaftenby van dezelfde grootte als het eerfte i de kop 'ontbreekt''er aan, maar de nagels zyn 'er. Het hair dezer twee vellen is van dezelfde hoedanigheid als dat van den jongen aï, waarvan ik hier de befchryving geef. Het is tot twee en een vierde duim lang; de kleuren zvn niet nauwkeurig dezelfde op het een en ander dezer veilen. _ Op het eerfte is het voorfte gedeelte omringd van een kort hair, dat ftyf is en overeind ftaat, van eene witagtige kleur aan zyn oorfprong en rosagtis: aan het einde; het overige van den kop en den hals is bedekt met een ïansrer buigzaamer hair, dat bruin en zwartagtig is. Daar is op de fchoft pen overlangfche ftreep of band, geformeerd door een kort hair , van eene Traave zwarte kleur; dezelve is aan weerskanten van twee rosagtige vlakken vergezeld De rosagtige en zwarte kleuren hebben aan den aï den naam van verbranden rug doen geeven, omdat het zig inderdaad vertoont, als, ware zvn hair op den rug gebrand; het geheele bovenfte gedeelte van het lkhaam van dit dier, gelyk ook de pooten zyn van een gemengde bruine* rosagtige en witagtige kleur; het onderft des Iighaams is bruin met een mengzel van grauw. De kleuren van het hair van het tweede vel verfchillen van die van het eerfte voor zo verre het hair rondom het gelaat geelagtig is; dat van den kop en den hals is niet zwartagtig; en daar zyn meer gryze dan bruine tinten De vlakken, die ter zyden den zwarten band van de fchoft zyn, hebben fchoone rosagtige tinten; daar is geene fchaduwe van deze kleur op het bovenfte des Iighaams en op de pooten; het grauw en het witagtige    BESCKRYVING VAN DEN Al Ss heerfchen daar over het bruine. Het onderft van her K*u u r ^ minder bruin dan grauw. Aan den wortel der £3™ ■hJeeft ?°k vindt men een kort en fyn dons, dat dezelfdekleuheefr tuA ^l? VeUen fchen welke het geplaatft is. ÊUr heeft aIs de Ve]Jen ttas- De nagels zyn geelagtig en zeer gefloten tegen mal!ran.We« • a;„ a fte voeten hebben twee duim negtn lynen lel«e SpIfT' ^ gemeeten; en die der agterfte voeten fleS§ ™v?JSens kromming fene en andere hebben flegts drie lynen bSe ïïn Hall ^ ? ^ De plaatfing der ingewanden van den ion^en *ï m„ j r in de'voorgafnde tafel zyn bygebragtVSde ^^^gS gewanden van den unau, voor zo verre de maagen de geheefe Jmkefzvdebe floegen, en de omwenteling van de darmbuis alle in dV^r^^ ook begon dat gedeelte van de bu s, dat aan Hen k^lliA YJ waren, dieren beantwoordde, in dc regter 1^^^^^ JgS zig voorwaard* in de regter zyde uit, vouwde zig tsgef de levér wed2 |~oaergeLen V6rlengde "g aStmVaards °m ^ -t dln r^a^ De aï hadt viermaagen gelyk de unau, maar de pens (^CD p/ fiii fig. i. ö/wtför i//2Ö.) i de LkpeZ f^ïSf ^ geleeken naar de boekpens en de lebbe van di /nati;* Z£ ^ ^ ^ groot verfchil m hetmaakze der verleneinp- (C D\ j ,a een den ai was verdeeld door twee overlanp-fbhe f>-h„t.,,., jyenenging van vierde haarer lengte uitftrekten CiJT^dfe^ vaK vïded den; die van t midden ftrekte zig tot het uiterfte (D) va1 dverlZltt uit; het agterfte en voorfte vak eindigden bv (I) on vvf Nmln m !i ê S het einde der verlenging. 6 y L ; p vyt Jvnen afftands van aan^nïïrT ^ "** ^ ddm len§te> ™ de Portier af tot De lever van de aï was geheel aan dp rpntpr- » a* i n. , , draag-ugament geM- die vf„ ta^^^^Sfè'^'J gedaante; z, beftondt flegts mt eene enkele kwabbe; zy hadt op deHZal zyde mftydingen, die twee kwabjes formeerden P agtente De milt was langagtig en flegts wat breeder aan haar uiterfte van den lin £ ^tó.SiT' "itgefekthri^ ^are^rftfi vouwde zig nederwaaV en *^$$^!lto£ïSfsm' een durm; vervolgen, vouwde zy zig weto nTll^X  jtf DE NATUURLYKE HISTORIE een anderen elleboog op het hart (F) , voor dat zy zig in twee takken (G H) .V£Voor Iet overige zyn de ingewanden van den aï my voorgekomen gelyk te zvn aan die van den unau. j De eigen neusbeenderen en de einden der beide kaakebeenderen waren korter in den aï dan in den unau; het kroonswyze uitfleekzel van het onderft kaakbeen was langer. . Het getal der tanden was hetzelfde in het geraamte van den ai en in net geraamte van den unau, welken ik gezien heb; de tanden in het onderlte kaakebeen fcheenen in maakzel en plaatfing gelyk, maar de twee eerfte van het bovenfte kaakebeen waren, naar evenredigheid, digter by malkander in den aï dan in den unau, en fcheenen meer naar fnytanden dan hondstanden te gelyken. Zy waren zeer klein , terwyl de onderfte hondstanden veel grooter waren: de eerfte der bovenfte baktanden was meer voorwaards geplaatft dan in den unau; de baktanden van den aï, in plaats van puntig te zyn, gelyk die van den unau, liepen in eene holronde oppervlakte uit. Het geraamte van den aï, dat ten onderwerpe van deze befchryving gediend heeft, kwam van een zeer jong dier, dat nog maar kraakbeenderen hadt in plaats van uitfteekzels, aangroeyingen, de beenderen van het borftbeen, van de voorhand, enz. . In plaats van zes-en-veertig ribben te hebben, gelyk de unau, hadt de ai flegts agt-en-twintig, veertien aan weêrszyde, negen waare en yyf valiche. Daar zyn in den aï, gelyk als in den unau,vier lenden-wervelbeenderen, en vier valfche wervelbeenderen in het heilig been, maar de valiche wervelbeenderen van den ftaart zyn in den aï ten getale van vyf tien; het is my toegefcheenen, dat het tweede en het derde aan de heupbeenderen moeiten raaken,wanneer de beenwording zyn volle beflag hadt; daar blyven, benalven deze beenderen, nog omtrent agt valfche wervelbeenderen over, die een ftomp van een ftaart maaken, lang genoeg om buiten het lighaam uit te komen; ook heeft de aï, gelyk ik opgemerkt heb, een kiemen ftaart, terwyl dit gedeelten by den unau geheel ontbreekt. Het onderft gedeelte der beenderen van den voorarm is wat geplat. Daar zyn in de agterhand en in den agtervoet vyf beenderen, waarvan het eerfte en het vyfde zeer kort zyn, en niet dan knobbeltjes formeeren. De vingers zyn in ydcren voet ten getale van drie, en nebben elk maar twee regelen, gelyk de vingers van den unau.  BESCHRYVING VAN HET KABINET. „ BESCHRYviNG VAN DAT GEDEELTE VAN HET KABINET, DAT BETREKKING HEEFT TOT DE NAT, mp ,™„ VAN DEN GIRAFFE, DEnInIü^ DEN No. MCCXXI. Het flraalbeen van een Giraffe I |it been is van de Meubel-kamer va« ^ , I^Natuurlyke Hiftorie overgebSS ondefdeh^n" het Kabinet van men heeft ons gezegd, dat hef eenileo^^^ meling van natuurlyke zeldzaamheden wek? r aïItge?aaicc Van ^ verzavan koning Lodewyk XIII, voor meer Tan eenf °" de ^rance' broeder gewaande reufen-been wierdt gehouden voor hetfX™,* B1°'1S hadt' ^ itelden reus, om dat het in zyn verjengïmaX^ h!fn5een Van den onderking tot een groot fcheenbeen fS^^b^derdaad ^^bttx^ dat het tot een menfch behoord hadt zou dar ™ r ,°P ^ onde^elling, hebben moeten zyn, want hy zou meer dan twaT^1 ".^^ een re« maar het gebeente, dat hier in aanmerkin, komt Zyn waarneemer niet bedriegen. Het was ïifft rPL„ j ' unde een nauwkeurig was; ik had my voorgemeld, dlmen me^'Af .he£ geen ^chenbeen! ontleedkunde zou kb Jen wekten vaTwelk heette de VergeJvkende geflagt van dier, dit been mogt komerr dot\k?5 l,Ighaams >e* van welk dat ik zelfs de foort van het dier hphl™ $ k hf b he£ 20 ver^e gebrast zen en blyken van gegeeven, die niet ! b£paa,en,' en ik heb & bevvl' been van een giraffe?,), fchoon iTdit^S g^^^tishetftrÏÏgezien heb. Dat, waarvan wy hia fmfék^^^^^^ en a,t lynen lengte, fchoon hetw&o^J'tf 'T,!^ Iier duim ^ ƒ'£■ 4-; m dit been ontbreekt C!l , onde^e gedeelte grootte met die van het overige deiPbPPn"g f1Z£'.- va? eene evenredige geheel twee voet zes duim e?^en L^nï ^ nCnde» Z0U het ^ zyn ■ bovenfte middel gedeelte vande a«erfle Tl geweeftzvn. Daar is op het dat gebroken is |eweeft, en dat ef !oveSif% ultfpringend deel (5) bemerkt op het onderfle gedeekV%van he^n fpooren van de ellepyp, Lar menton het bovenfte m" dan %e voetdmgs hoeken en zyden, die aanwyzen , dat de elknvn / ' (°} geIee" vveegbaare geleeding was aangevoegd PYP daar met eene onbe- De famenhang der twee hppnr!or«f j i  s8 DE NATUURLYKE HISTORIE A»t 'er P-eene famenhang is in de beenderen van den voorarm dezer dieren. Het ftS^nT't welf ik aan den giraffe toefchryf met het flraalbeen van dieren met ongefpleeten voeten , en van alle herkauwende dieren met levorkte voeten, vergelykende, heb ik gevonden, dat er meer overeenÖ en eelvkheid in de geftalte was met dat van den kameel en den dromedaris5 dan met eenig ander; maar het verfchilt er van m een kenS ^elklenoegzaam is om te bewyzen, dat het niet van deze dieren kom ' men ziet in het onderfle gedeelte het lid niet, 't welk het flraalbeen en de ellepyp in den kameel en& den dromedaris onderlcheidt. Het komt zekerlvk van een grooter dier, onderftellende, dat de hoogte van dit dier evenredig ^ aan de lengte van zyn flraalbeen, en de reden van de hoogte vin den kameel of den dromedaris, ten opzigte van de lengte hunner ftrLlbeenderen, gelyk 'er alle reden is van te gelooven uit de overeenSen van geftake , die tuffchen het flraalbeen dezer dieren en het Ken daar wy van fpreeken, gevonden wordt. Dit been kan derhalven nïet dan van een giraffe komen,dewyl deze van alle de dieren met gevorkte ïSen waarvan ooit melding is gemaakt, het eemgfte is waarvan het SaffierT twle voet zes duim en tien lynen lang kan zyn. De hoogte van het voorftel in dit dier evenredig zynde aan delengte van het flraalbeen, eelvk in den kameel en den dromedaris, zou het van den grond tot aan Se fchoft gemeeten, meer dan tien voet hoogte hebben. .Deze afmeetmg ftemï overlen met het geen men van de grootte van den giraffe weet. Men heeft eèWd, dat hy den kop tot zeftien voeten hoogte kan brengen, en 5at zvn hal zeven voet lang was; het voorftel heeft derhalven«tien voet * „Ten weet ook, dat het veel hooger is dan het agterflel, en Job Ludolp herktin zyne Hiftorie van Ethiopië , dat de voorfte beenen van den giraffe 70 ans zvn, dat een menfeh van een gewoone geftalte niet hooger is, dan de S van dit dier; de zelfde Schry ver voegt'er by, dat er reden is om te denken, dat een man te paard, gelyk men dit verzekert, onder den buik van den giraffe door kan gaan, zonder het hoofd te verlaagen. Dit ftuk kwam mv eerft verdagt, of ten minften zeer vergroot yoor, maar na de hoogte berekend te hebben, welke het voorlid van een kameel, waarvan hetftraalbeen zo lang zou zyn als dat, 't welk ik denk van een giraffe Te komen, heb ik bevonden, dit een man te paard onder deszelfs buik zou kunnen doorgaan. Deze hoogte is van tien voeten, waarvan men drie moet aftrekke? voor de dikte des Iighaams: blyft zeven voor den afftand van den grond tot aan den buik of de borft, 't welk genoeg is om doortogt In een man te paard te geeven; want een paard van vier en een half voet ïhooc voor eeï rypaard, en het hoofd van den ruiter dat ten meeften niet mier dan drie voet boven het paard uitfteekt, maakt malles zeven voef maar daar zoude ook meer dan zeven voet zyn van de aarde tot den luk van den giraffe, volgens de rekening, welke ik voor den dromedaris en den kameel gemaakt heb, om dat het lighaam van den giraffe minder gevuld is, dan dat van deze dieren.  BESCHRYVING VAN HET KABINET. 5^ No. MCCXXII. Het vel van een unau. Dit vel is niet in zyn geheel; daar ontbreekt een gedeelte aan ter nl»».™ N°. MCCXXIII. De vier maagen van den unau ^.^^^^f^^ - «■ van den unau No. MCCXXIV. De teeldelen van den unau. Het is naar dit ftuk, dat ik de befchryving van de teeldeelen i runau gemaakt heb, (zie /V. ^ fjg. teeldeelen vandewyfjes ^ No. MCCXXV. Geraamte van een unau. Dit is het geraamte, welk ten onderwerpe voor de befchr™;™ J i. deren van den unau gediend heeft. Het is onderZiTaJ 7 S derbeenvoetige dieren.wdkfnikhebwaÏÏgenom»^ Van vierT ribben, dat tot zes-en-veertig beloopt. ,opmerj£e,yJc»doorliet groot getal N°. MCCXXVI. Een vrugtje van een aï. De navelflreng is nog aan den buik van dit vruotie vo/f rf* duim lang is, het hair op den hals is reeds negenhSnlang ' **** Z£S No. MCCXXVII. Een jonge aï ^^^^^^^1 « hair tennaaftenby Geneesmeefter/van Cayenne geSen ^ * R> '«Koning No. MCCXXVIII. w/ws ar. Dit vel is aan het kabinet vereerd donr apn %jr D van Cayenne hadt ontvangen; te^te^Z^"!»*' die het vindt deszelfs befchryving in die van den ai " ^ h°°fds: me» No. MCCXXJX. ander vel van een a.. deX?i^» be La Cotoamine uit Amerika gebrigt ' 1 ls door de" Hr- No.MCCXXX. ^/»^ra*/„w?w4„,, De Iongepyp is in dit fruk in een natuurlvken iriar m„ ■ . , tens, welk zy tuffchen de longen maakt eTJ.IT' m?n.Zlet er de kromvan den aï gewaagd heb. g ' en waarvan * in de befchryving No. MCCXXXI. Een geraamten van den aï De befchryving van dit geraamte wordt in die van den aï gevonden,  $o DE NATUURLYKE HISTORIE No. MCCXXXII. Een zeer groote nagel, die van den unau of den aï fchynt te komen. Ik weet niet, of deze nagel van den unau of den aï komt. Hy gelykt in zyn maakzel naar de nagelen van deeze twee dieren. Schoon hy met in zyn geheel is, heeft hy evenwel naar zyne kromming gemeeten,de lengte van een half voet, en aan de bafis de breedte van anderhalf duim. Hy is door den Hr. de la Condamine aan het kabinet gefchonken voor een nagel van eene groote foort van luyaard.  VAN DE SURIKATE. E SURIKATE (*). D^hefwordfifs0 " ^ H°lland °,nder dezen naam ™ «ate gekogt; gekend^ heeft n^T^?" T Werk,met ZO veel Juifth«° e« ooSeel mar door den a^t/W^Xybf^i^^^r^,f?'fart' wat opwaards loopt, nadert zv meer rn- Hen ™,f j en Ook heeft zy een Lnmerk, d7t b,„a Slïm ZfoSt ï TS f"^ dfr" met dan tot dit dier en tot de Li™. £r, j ■ wï' het zelve ^ h' Hdie ?"? iiaen*>de Wy hadden deze funkate eerft met meJk ?evneH nm^? • maar haare begeerte tot vleefeh mMSfA' teerjong was, het rauwe vleefeh, dat men haar voorh?e dL en tande?£id " hoenderen; ook loerde zy om jonge dieren te nvi™ i dat7van J°nge »t welk men in hetzelfde^uis^ eenkonyntje, men haar hadt laaten begaan, ^ hieldt ookveeVZ Zyn' Z° van eyeren. Men heeft hair mP, t r Van Vlfch en noë meer eyeren, die men?» 't wateLTeldhSr ' faamfevoegde voorfte Jooten zien ni'thaalen. Zy wSerdt vraten 1^^°^ U* den P0t of keteI kauwd hadt. Haai™&2^£^^ £$SSjf naar haaren bek te brengen wat men haar te eeten Taf 7vflf?' °m neer zy dronk gelyk een hond; en dronk geen waïr te/zv tert maakt ware. Haar gewoone drank was haare nif r£ y 5 ,amv ge" zeer fterken reuk hadt Zv fneelde meT L lTrLP ' ,fcï°on, deze]ve een deedt den kinderen geef kwaad eHett Sn?°nfch^di«- Z? huis, daar zy eene afkeerigheid tegen opgevalhldl 7v ?^er van van haare tanden om te Labbeleni, Zit zehrriL S ! ^ Zlg nie£ en krabde op de witte H3  os DE NATUURLYKE HISTORIE, hadt. Zy was zo tam, dat zy haar naam kende; zy ging alleen door het geheele huis, en kwam te rug zodra men haar riep. Zy hadt twee foorten van ftem, het geblaf van een jongen hond, wanneer zy zig verveelde van alleen te zyn, of wanneer zy eemg ongemeen geraas hoorde; terwyl zy daarentegen, wanneer zy door liefkoozingen wierdt opgewakkerd, of eenige beweeging van vermaak voelde, een geluid maakte zo iterk en zo fchielyk als een kleine ratel, die fchielyk gedraaid wordt. Dit dier was een wyfje, en fcheen dikwils ritzig te worden, fchoon het in een al te koud klimaat leefde , waarin het ook maar eenen winter heeft kunnen overbrengen , welke zorgen men ook heeft aangewend, om het wel te voeden en te verwarmen.    BESCHRYVING VAN DE SURIKATE. 63 BESCHRTFING FAN DE SURIKATE. De Surikate (PI. IX.), die ten onderwerp voor deze befchryving gediend heeft, was een weinig grooter dan den furmulot, zy geleek zeer veel naar den mangoufte door de gedaante van haar lighaam, en voornamelyk door die van haare ooren, maar zy geleek door de gedaante van haar fnuit meer naar den coati dan naar eenig ander dier, dat in dit werkbefchreeven is. Het eind van den fnuit ftrekte zig vier lynen meer naar voren uit dan de onderfle lip, zodat de neus voor uit ftak gelyk die der varkens; het dier bewoog dit deel, en draaide hetzelve naar boven als het wilde ruiken of byten; de neusgaten geleeken naar die van den hond, maar de neus hadt niet, gelyk by dat dier, eene groef die zig langs het middelfchot van den neus tot aan de hp uitftrekte; deze tuiTchenruimte was integendeel bolrond; de oogen waren groot, en de ooren zeer kort en rond Daar zaten flegts vier vingers aan eiken voet; de nagels waren zeer lang krom geboogen, en zwart van kleur; de bal van de voeten, en vooral van de agterfte voeten, was zeer lang. De neus, de omtrek der oogen en de ooren waren zwart; het neusbeen hadt eene bruine kleur; de zyden'van den kop en van den fnuit, en het onderft gedeelte van het onderft kaak been, waren wit of witagtig van kleur. Al het overige van den kop de hals, de rug, het kruis, de zyden van het lighaam, de fchouders de'boven armen, de buitenkant van de voorarmen , van de dyen en van de afr terpooten, hadden eene gemengde kleur, uit wit, bruin, geelagtig en zwart beftaande. Dat dier hadt ook twee foorten van hair, het langfti en vafte was zwart by den wortel; wat hooger zag men beurtelings wit, zwart we derom wit, en eindelyk zwart aan de punt; de andere foort van hair was korter, zagter en geelagtig bruin van kleur. De borft, de buik de binnenkant van de voorarmen, van de dyen, en van de agterpooten en de vier voeten, waren geelagtig van kleur. De ftaart hadt diezelfde kleur behalven van boven, alwaar die kleur met zwart doormengd en de punt die geheel zwart was. De langfte hairen hadden tot anderhalven duim lengte. Lengte van het geheele lighaam. in eene regte lyn gemee- V°eten' duimen',ynen' ten, van het eind van den fnuit tot aan den aars . r 0 Lengte van den kop van het eind van den fnuit tot aan 't °' agterhoofd . . , o a o Omtrek van het eind van den fnuit . . o* 2 Omtrek van den fnuit onder de oogen gemeeten . o' o ^* Omtrek van de opening van den bek . . o f' 4" Afftand tuffchen de beiden neusgaten ; 0' 3« Afftand tuffchen 't eind van den fnuit en dea voorften 'hoek ' ' ** van'toog . . . . t a u -  tf4 DE NATUURLYKE HISTORIE voeten, duimen , lynen. Afftand tuffchen den agterften hoek en 't oor . o. o. 11. Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen o. o. 4.^ Opening van het oog • .0. o. 2,». Afftand tuffchen de voorfte hoeken der oogen . o. o. 7*« Omtrek van den kop tuffchen de oogen en de ooren o. 4- ï0* > Lengte der ooren . • • . o. o. 3. Breedte van de bafis over de buitenfte kromte gemeeten o. I. o. Afftand tuffchen de beide ooren om laag gemeeten . o. I. 2. Lengte van den hals . • . o. 1. o. Omtrek van den hals . . . • o. 4. 4» Omtrek van het lighaam agter de voorpooten . o. 6. 8. Diezelfde omtrek op de dikfte plaats . . « o. 8. o. Diezelfde omtrek voor de agterpooten . . °* 1* Ö* Lengte van den ftornp van den ftaart . • 0.0. o. Omtrek van den ftaart aan 't begin van den ftornp . o. 2. 6. Lengte van den voorarm van den elleboog tot aan de hand o. 2. 6. Omtrek van de geleeding der hand . .0.1. 7. Lengte van de geleeding der hand tot aan het eind der nagelen o. 1. 8. Lengte van het been van de knie tot aan de hiel . o. 2. 5. Lengte van de hiel tot aan het eind der nagelen • o. 2, 3. Lengte van den voorften voet . o. o. 6. Lengte van den agterften voet . . 0.0, 6. Lengte van de langfte nagelen . • . o. o. 7. Breedte van de bafis • . • o. o. 1. Dit dier woog een pond en dertien oneen. Het netvlies ftrekte zig tot aan de fchaamdeelen uit, en ging van daar wederom bovenwaards over de ingewanden heen; hetzelve was zeer dun, en zeer belaaden met vet, hetwelk groote ruiten maakte. De lever lag byna even veel ter regter als ter linker zyde. De twaalfvingerige darm ftrekte zig in de regter zyde tot voor by de nier naar agteren op; vervolgens kromde hy zig naar voren voor dat hy zig met den nugteren darm vereenigde , die groote overlangfche kronkelingen maakte in de navelftreek en in de regter zyde; die van den omgeboogen darm waren ook zeer groot, en lagen gedeeltelyk in diezelfde regter zyde; vervolgens gingen zy over in de linker zyde, en in de onderbuiks- en navel-ftreeken; de blindedarm was in de regter zyde geplaatft, en agterwaards gerigt; de kronkeldarm was zeer kort, en maakte in de navelftreek een kleinen boog, die bol naar voren was, en in den regten darm eindigden. De groote blinde zak van de maag was ondiep ; het regter gedeelte van dat ingewand hadt veel uitgeftrektheid, maar het gedeelte, dat voorby den hoek lag, welken dat gedeelten maakt, was zeer klein, ook was 'er een groote afftand tulfchen dien hoek en den flokdarm. De twaalfvingerige darm hadt een kleiner middellyn, dan de nugtere en de omgeboogen darm , die beiden tennaaftenby even dik waren ; de blinde darm hadt weinig lengte; dezelve was geboogen naar de zyde van den omgeboogen  BESCHRYVING VAN DEN SURIKATE. 6g geboogen darm, en hadt een weinig meer omtrek bv zvn e^a a ~ begin ; de kronkeldarm hadt ook minder middellynl den StfeZ^T over het overig gedeelte zyner lengte; de vliezen van" de da men en^n d" maag waren fterk en dik. llll-n en van de De lever hadt vyf kwabben, waarvan de grootfte en de H™*» ; i midden zaten; de kieinfte zat aan den wortel van degrootfte vaft 1 f twee infnydingen hadt.; de fchoorband ging door deEfn&-nlT te en het galblaasje zat in de regter valt beflooten • 7 a y ?ê M0or' kwab in*twee byna gelyke deSen.^l^^nKM^ infnyding wederom in tweën verdeeld wierdt; daar zat eene tLv ker en twee ter regter zyde; deze twee waren ev n groT e^fen ' zamen hadden zy niet veel meer omtrek dan a„ &IUU^' e.n bemen te een kwabbetjé tl grootte v^feen ïeb agterften kant van de levci *cPW£il J f middelpunt van den ro'sagtig-bruine kleur, en wasVan^«^7^^, VÏÏ S?^ 6606 bleeke, Hetzelve woog anderhalve onee en v^S^' maar Het galblaasje hadt eene zeer byzondere gedaante • het/ehl l,Z?' pig en hadt byna het maakfel van een neer m™mï? !)7 anSwer' LVrengingeny; hetzelve bevatte *£££Zn'ï£*^d™ Mds De milt was byna even breed in het midden Pn o?„ A /i ^ , het onderft-eind/dezelve hadt drie ^S^^^^™ buiten en van binnen zwartagtig rood van kleur, en woogz!l?drachmen ? drie-en-twintig greinen. De lever en de milt waren difenvat? S bv de huisdieren, ook was het dier, dat ik thans befchryf, in ImhuTsll^ voed, en zeer vet geworden. Deszelfs ingewanden LfeeLn t u Pg de ingewanden van de kat. ë^anaen geleeken m kleur naar _ Het aivleefch was zeer groot; het ftrekte zig ter linker zyde tot aan her eind van de milt uit, en ter regter langs den^waalfvingeóg^dVrm to voor by de nier, vervolgens verlengde het zig voorwaards laar her Ja delpunt der lever toe, op die wyze een foort van Im™m«3cend? " De regter nier zat een weinig meer voorwaards dm de linker dekroe ven, welke de bloedvaten op de nieren in^edrnkr hndd^„ ' üe§loe" zeer duidelyk op derzelver luitenfte^ffi^êeto^zS Het vleezig gedeelte van het middelrift was zeer dik, en het peesa-tiV middelpunt zeer dun; de linker Jong hadt twee kwabben, en de regeer vie? gelyk by de meefte viervoetige dieren; de vierde kwab welke d fg t bden bodem van het hart zat, was byna even groot als de eerfte der regSr zvde" de tweede was een weinig grooter dan de eerfte; het hart vvas bVna rond' de bogt van den groeten flagader gaf flegts twee takken uit dg ?eer on' gelyk van dikte waren; de grootfte zat ter regter zyde van de kieinfte « tettrn™ ^ "ê " ^ tak^ op eene afftanl vïn HU^k™ hXCed' r°nd!aan het dnd; het midden va« ^t  €6 DE NATUURLYKE HISTORIE voorfte gedeelte was bedekt met korte dikke tepeltjes, die agter over lagen, en met eene harde punt eindigden; de tepeltjes der andere deelen waren minder groot; daar zaten twee groote kelk-klieren op het midden van het agterfte gedeelte, naaft malkanderen geplaatft, op eene en twee derde lynen afftands, en nog twee andere kelk-klieren, elk op de zyde van de tong geplaatft en op dezelfde lyn als de klieren van het midden; de tong was bezaaid met klieragtige en witte korreltjes; het ftrotklepje was langwerpig, maar rondagtig aan het einde; het verhemelte wierdt doorfneeden door negen of tien zeer onregelmaatige groeven, waarvan zommigen zeer fmal en zommigen zeer wyd waren; de randen der eerften waren niet afgebrooken in het midden, dezelve maakten flegts eene bolrondheid naar vooren toe,de anderen hadden 'er twee en waren in het midden afgebrooken. Men zag geen roedehoofdje aan de kittelaar, maar flegts de holte van de voorhuid; aan eiken Kant derzelver zat de opening van een uitvoerende buis die aan eene eivormige klier eindigde, welker groote middellyn van drie'lynen en eene halve was, en de kleine twee en eene halve lyn bedroeg; de blaas was klein en hadt de gedaante van een peer ; de hoornen der lyfmoeder hadden byna even veel middellyns aan hun eind als op het overige hunner lengte; zy waren dik en de trompetten vertoonden zig ook zeer ^Aan^wederzyde van den aars zat een zak, die vier en eene halve lyn lengte hadt, drie en eene halve lyn breed en drie lynen dik was; de uitvoerende buis van eiken dezer zakken eindigde van binnen aan den aars; zy bevatten eene lymerige en geelagtige ftof. voeten, duimen , Jyneii, Lengte der dunne darmen van den portier tot aan den blinden- darm • , • , , • . 3- *• °» Omtrek van den twaalfvingengen darm op de di.Mte plaatien o. I. 3. Omtrek op de dunfte plaatfen . , . • o. o. 8. Omtrek van den nugteren darm op de dikfte plaatien . o. 1.2. Omtrek op de dunfte plaatfen . ' ' • • °« >• °- Omtrek van den omgeboogen darm op de dikfte plaatien o. 1. a. Omtrek op de dunfte plaatfen . • « o. o. 11. lengte van den blindendarm . . . O. I. 2. Omtrek op de dikfte plaats . . . o* I. 5. Omtrek op de dunfte plaats . . • o. I. o. Omtrek van den kronkeldarm op de dikfte plaatfen . o. I. 6. Omtrek op de dunfte plaatfen . • . o. 1. 4. Omtrek van den regtendarm by den kronkeldarm . o. 1. 6. Omtrek van den regtendarm by den aars . . o. 1. Q. Lengte van den regten- en kronkeldarm te zamen genoomen o. 6. 6. Lengte van den geheelen darmbuis zonder den blindendarm 3. 7. 6. Groote omtrek van de maag . , . o. 7. 1. Kleine omtrek . . . . o. 5. 5. Lengte van de lever . . . o. 2. 3. Breedte . . . • o. 3. 8. Derzelver grootfte dikte . . . . o. o. 0»  BESCHRYVING VAN DEN SURIKATE. 6? . t ,, , . voeten, duimen, lynen. Lengte van het galblaasje . . . . D> i. o Deszelfs grootfte middellyn . • . o. o." 6.' Lengte van de milt . . , D[ 6' Breedte van derzelver bovenfte eind , . c. o' IO] Breedte van het onderfle , t . o'. i". 11! Dikte in het midden ... o". o. ai. Lengte der nieren . . , . o'. o*. lil." Breedte . . . . o" o." 7*" TDikte , • . • • • '. o* o. 5.' Lengte van het peesagtig middelpunt des middelrifs van den hollen ader tot aan de punt . . . o o 6§ Breedte • • • . . o. o.' 10.* Omtrek van den bodem van het hart . . o. 2. 7. Hoogte van de punt van hetzelve tot aan het begm van de long en flagader '~ 0 oio1 Hoogte van de punt tot aan het longenzakje ." 0.' o' 10" Middelyn van den grooten flagader van buiten gemeeten o. o' 2 Lengte van de tong. . . . , o. 1! Afftand tuffchen den aars en de klink . j 0.0. Ai. Lengte van de klink . . ,- . ' . o! o! 'xl'. Lengte van de fcheede . , 0* ^ i' Omtrek van de dikfte plaats , j, , o. 1! 1." Omtrek van de dunfte plaats o.' o.' 8i. Groote omtrek van de blaas . . : o' „* 2" Kleine omtrek . . . .* o! 2. Lengte van de pisbuis , o, Q> l0<. Omtrek * o, o.' 4L Lengte van den hals en van het lighaam der lyfmoeder o. o. 11. Omtrek . . . o. o. 8. Lengte van de hoornen der lyfmoeder . , o. 1. 4 Omtrek op de dikfte plaatfen ... o.' o." 4I Lengte van de kromme lyn, welke de trompet doorloopt ó. o. ir'. Lengte der zaadballen . , . , 002 Breedte . ♦ o'. o! ij. Dlkte ♦ » . o. o. 1. De eigenlyke neusbeenderen zyn weinig vooruitfteekende , zo dat het vlak van de opening der neusgaten van boven agter over ftaat; de randen van de oogputten zyn beenagtig, zonder eenige afgebrookenheid; de takken van het onderft kaakbeen hebben een derde uitfteekzel, dat onder het knobbelwyze uitfteekzel zit. De tanden hebben veel overeenkomft met die der vleefcheetende dieren, gelyk de wolf, de das, en de hysena; zy zyn ten getale van vier-endertig, gelyk by de hyama, maar zy zyn verfchillend geplaatft; de baktanden van dat dier zyn ten getale van tien in het bovenfte kaakbeen , en van agt in het onderfle; daar en tegen zitten 'er in het onderft kaakbeen van den funkate tien , en flegts agt in het bovenfte. Hy heeft twee lange hondstanden m elk kaakbeen, en zes kleine fnytanden; de laatfte baktanden hebben verfcheiden punten. I 2  68 DE NATUURLYKE HISTORIE Het doornagtig uitfteekfel van het tweede halswervelbeen is zeer groot, hetzelve {trekt zig voorwaards en agterwaards uit. Daar zitten veertien wervelbeenderen in den rug, en veertien ribben aan elke zyde, negen waare en vyf valfche. Het borftbeen beftaat uit agt beenderen; de twee eerfte ribben, een aan elke zyde, geleeden zig met het middelfte gedeelte van het eerfte ftuk des borftbeens; de geleeding der tweede ribben gefchied tuffchen het eerfte en het tweede been, die van de derde ribben tuffchen het tweede en het derde been, en dus vervolgens tot aan de agtfte en negende ribben, die zig geleeden tuffchen het zevende en agtfte ftuk van het borftbeen. De wervelbeenderen der lendenen zyn ten getale van zes; daar zyn vier valfche wervelbeenderen aan het heiligbeen, en twintig aan den ftaart. De hoek, die de bafis en de voorfte zyde van het fchouderblad van een fcheidt, is rond, en het doornagtig uitilcclsfcl is zeer verheven. De eerfte regel van de voorhand beftaat uit drie beentjes, waarvan het eerfte onder het ftraalbeen zit, en het tweede gedeeltelyk onder het flraalbeen, en gedeeltelyk onder de ellepyp ; het derde zit buiten de ry. De beentjes van den tweeden regel van de voorhand zyn ten getale van vyf, de twee eerften zitten agter het bovenft gedeelte van het eerfte beentje der nahand, het derde beentje van den tweeden regel van de voorhand zit boven het eerfte beentje van de nahand,het vierde beentje van de voorhand zit boven het tweede beentje van de nahand, en het vyfde beentje van de voorhand zit gedeeltelyk boven het derde en gedeeltelyk boven het vierde beentje van de nahand. Daar zitten zeven beentjes in den voorvoet, namelyk het koof been, het hielbeen, het fchipbeen, het teerlingsbeen, en drie wiggebeentjes,, waarvan het eerfte het langfte is, en zig over de binnenzyde van het tweede wiggebeentje, en van het bovenft gedeelte van het eerfte beentje van de nahand uitftrekt. De beentjes van de nahanden van den navoet zyn flegts vier in getal, gelyk ook de vingers, even als by de hyaena. Ik heb ook een ander dier met gevingerde pooten gezien, dat vier vingers aan elk der vier hoeven heeft. ▼ j t t. • , ... voeten, duimen . lynen. Lengte van den kop van het eind van de kaakbeenderen tot aan het agterhoofd . . , 0 2 - De grootfte breedte van den kop . . o. i 8 Lengte van het onderfte kaakbeen van deszelfs voorfte eind tot aan den agterften rand van het knokkelswyze uitfteekzel o. i. 8. Breedte van het onderft kaakbeen ter plaats van de hondstanden o. o n'i Breedte van het bovenft kaakbeeen ter zelfde plaats . o. o. 6.' Afftand tuffchen de oogputten en de opening der neusgaten o. o'. 6i. Lengte van die opening . , . o o a| Breetke • • . . o. o' V Breedte van de oogputten . . , o o 7 iio°Ste • • . . o. o. L  UESCHRYVING VAN DEN SURIKATE. 6$ Lengte van de hondstanden . . v°eten' d"ia,en' Hoogte van het doornagtig uitfteekzel van het tweede wervel- ' ' 5v been van den hals Breedte . . . J ' o o Lengte van de tiende rib, die de langfte is * , o* V R Lengte van het borftbeen . ; o' i t Lengte van het lighaam der laugfte lenden-wervelbeenderen o'. o.' I' Lengte van de langfte wervelbeenderen van den ftaart . o o « Breedte van het bovenfte gedeelte van de heup . 0. o' «5 Hoogte van het been, van het midden der knokkelswyze holligheid tot aan het midden der bovenfte zyde . o t Breedte van het bekken . .' * i* *' j\ Hoogte . . * • o. o. 9ï. Lengte van het fchouderbla'd °' l' *' Lengte van het fchouderbeea * J' 7' Lengte van de ellepyp . " . °' l' II* Hoogte van den elleboogs-knokkel . °' 2' 2* Lengte van het flraalbeen . . , o. o. 3, Lengte van het dyebeen » , o. 1. 5$. Lengte van het fcheenbeen . # °' 2' Lengte van het keutbecn . . *, • ' 2' 4« Hoogte van de voorhand , * . z* 2' 2m Hoogte van het hielbeen * o °' 3* Hoogte van het eerfte wigge-en fchip-beentjé te zamen'genoomen o « o*' Lengte van het tweede beentje van de nahand, dat het langfte is o. o 0' Lengte van het vierde, dat het korfte is . o n * Lengte van het tweede en derde beentje van den navoet! die ' de langfte zyn. . . ' Lengte van het vierde, dat het kortfte is o' °' tU, L voeden " ™ü de° cweeden vin&er der v°orfte Lengte van den tweeden " 0.0. 3. Lengte van den derden . °* °' 2*« Lengte des eerften regels van den tweedennen derden vinger der °* °' *' agterfte voeten . 8 Lengte van den tweeden °' °' 4» Lengte van den derden * 0.0. sj. ; o. o. 3, ï 3  7o DE NATUURLYKE HISTORIE DE TARSIER. Wy hebben dit dier by geval gekreegen van iemand, die ons niet konde zeggen, noch van waar het kwame, noch hoe men het noemde ? Het is egter zeer opmerkelyk door de overmaatige lengte zyner agterfle pooten; de beenderen der voeten , en inzonderheid die, welke het bovenfte gedeelte van den voorvoet uitmaaken , zyn van eene overmaatige grootte, en het is van dit kenmerk, dat aanftonds in 't oog loopt, dat wy zyn naam ontleend hebben De tarlier is egter het eenigfte dier niet, wiens agterfle beenen dus gemankt zyn, Dc gerboife heeft den agtervoet nog langer; dus moet die naam van tarfier, welken wy thans aan dit dier geeven, niet dan als een naam by voorraad worden aangemerkt, welken men kan veranderen zodra men deszelfs waaren naam, dat is, die, welken het in zyn geboorteland heeft, zal weeten. De gerboife wordt in Egypte, in Barbaryen, en in de Ooft-indiën gevonden; ik heb my eerft verbeeld, dat de tarfier van hetzelfde land, en hetzelfde klimaat konde zyn, omdat hy in den eerften opflag vry wat naar denzelven fchynt te gelyken (b). Deze beide dieren zyn van dezelfde grootte; beiden zyn zy niet dikker dan een middelmaatige rot; beiden hebben zy de agterfte beenen uittermaate lang, en de voorfte by uitftek kort; beide hebben zy een verbaazend langen ftaart, en die aan het einde met lange hairen bezet is; beide hebben zy zeer groote oogen, regte en opene ooren; by beiden is het onderfle gedeelte hunner lange pooten eveneens van hair ontbloot, terwyl al het overige des Iighaams daarmede bedekt is. Dewyl dan deze dieren deze zeer zonderlinge kenmerken, die niet dan aan hun behooren, gemeen hebben, fchynt men te mogen vermoeden, dat zy van aangrenzende foorten zyn, of ten minften foorten door denzelfden hemel en dezelfde aarde voortgebragt: wanneer men dezelve egter in andere deelen vergelykt, moet men daar niet flegts aan twyffelen, maar men moet dan zeJfs het tegendeel vermoeden. De tarfier heeft vyf vingers aan alle de voeten; hy heeft, om zo te fpree* ken, vier handen, want zyne vyf vingers zyn zeer lang, en wel van malkanderen gefcheiden; de duim van de agterfte voeten loopt uit in een platte nagel, en fchoon de nagels der andere voeten puntig zyn, zyn dezelve egter tevens zo kort en zo klein, dat zy niet beletten, dat het dier zig van zyne vier voeten als van handen bediene. De gerboife daarentegen heeft flegts vier vingers en vier lange en kromme nagels aan de voorfte voeten, en, in plaats van een duim, is 'er flegts een knobbeltje zonder nagel;maar het geen (ji) Tarfus , in 't Franfch Tarfe, weet men, betekent een been van den voorvoet. (i) Om een beter denkbeeld van de vergelyking dezer twee dieren te hebben, zie hierna het XV Deel van dit Werk, waar men de Befchryvingen en de Af beeldzels van de groote en van de kleine Gerbois vindt: vergelykt die met deze afbeelding, welke wy hier van den Tarfier geeven. Zie ook Edwards Glanurts, p. 16.  VANDENTARSIER. fi denzelyen nog verder van onzen tarfier verwvdert is dar ne*u -r n drie vingers of drie groote nagels aan de ^iJio^heïf^^ fchü is al te groot, om deze dieren als migLiaxdla^^^1^ fchouwen, en het zou zelfs niet onmojrelvk-™n ^,, Y ♦ Kunnen be- klimaat, verre van malkanderen vSS^,^^ r°P?gte VM het kleine geftalte, zyne vierhanden, IJnf^vh^ ^»^^ zyn groeten ftaart, zyne lange voeten', fd^^iS^S^ mofe, tot den cayopolhn, en een ander klein dier van 't Zuidelvk-AmeriS onfd^^^ voordraagen, enmen zal re°ndeen t?J^ft^« ^ Sin dier met SbSS^^y het en ** ^am van dit  'fg de natuurlyke historie ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^ BESCHRTVING VAN DEN TARSIER. SM* ^##^3 £4S s3* te zamen genoomen; de kop « ^^JSS^ordeelen uit de befchouover de evenredi^edenJt^f"h*^Sroog en hard geworden was; riTeei^^^t^dod^ oogln uitermaaten groot en hy ha,4t ee,nvz^K°^eeren dg Qoren waren lang) re«, kaal en Sfc^y^ rrefi^y nt^o gï r1 ef dat SX^zSs ^s^itg^ènT zSrt de^ dood van L koomen , dat J^^^^ f dtmne en zeer lange vingers; die der dl£^e voeteirwarL evenïang als die der voorfte; de nagels waren zeer iCv= ;arSt eind g*^^^zsfë pS kr; S&^-al^S aVn^vg ers af, gelyk de'duim aan aI W? maar dezelve was even lang als de tweede vinger. Hefh^h vai^den tarfier was een foort van wol van zes of zeven lynen Het hair van oen i zwartagtige afchgraauwe kleur, over het grootft lengte zeerzagt, ,va" ^^^g ëden w°rtel af, en van eene donkere gedeelte van derzelver lengte van *en ^ ' het kruis en den buik> ^SZ'oT^o^ie^it^^i dalr zat byna geen vaal op denkop• d^lve"wJl^nw van kleur, voornaamelyk ter plaats van den kop, aezfveo/v^Va1an| hair zat; de afchgraauwe kleur vertoonde zig tkWn?v^ de voeten waren kaal. De tarfier heeft tv/ee - en - deftig tanden, te weeten twee fny- en twee hondstanden aan elk kaakbeen, en zes baktanden aan elke zyde; de fnytan5en zvn mmtig, de onderfte ftaan digter tegen eikanderen dan de bovenfte; de hoXandfn van het onderft kaakbeen zyn lang, en ftaan een weinig tter ove^ebooSn; die van het bovenft kaakbeen zyn regt en zeer kort , dt tóe eeffte baktanden van elke zyde der kaakbeenderen hebben flegts eene punt. DE    VAN DEN PHALANGER. 73 DE PHALANGER. Deze dieren, waarvan ons een paar, mannetje en wyfje, (PI. XI en XII), onder den naam van Surinaamfche-rot, zyn toegezonden, hebben veel minder overeenkom!!: met de rotten, dan met de dieren van het zelfde klimaat, waarvan wy de hiftorie gegeeven hebben onder den naam van Mar mof e en Cayopollin. Men kan uit de zeer nauwkeurige befchryving, welke de Hr. Daubenton daarvan gegeeven heeft, opmaaken hoe verre zy van de ro'tten zyn vervvyderd, vooral ten opzigte van het inwendige. Wy hebben derhalven geoordeeld die benaaming van Surinaamfche-rot, als niet flegts faamgefteld, maar ook kwaalyk toegepaft, të moeten verwerpen; en dewyl niet één Reisbefchryver, niet één Natuurbefchouwer, dit dier genoemd, noch zelfs aangeduid heeft, hebben wy het een naam gegeeven, en wy hebben dien naam ontleend uit een karakter, dat in geen ander dier gevonden wordt. Wy noemen het Phalanger, omdat zyne phalanges, of de ryën zyner vinger-beenderen, van een zeer zonderling maakzel zyn , en dat van de vier vingeren, die aan vyf nagels, waarmede zyne agterfte pooten gewapend zyn, beantwoorden, de eerfte met den aangrenzenden is faamgefmolten, zodat deze dubbelde vinger de vork maakt, en zig niet dan aan de laatfte phalange, of ry, affcheidt om by de twee nagels te komen. De duim is van de andere vingeren afgefcheiden en heeft geen nagel aan zyn einde; dit laatfte kenmerk, fchoon opmerkelyk, is niet enkel tot dit dier bepaald; de farigue en de marmofe hebben den duim op dezelfde wyze, maar geen van deze dieren hebben, zo als dit, de phalanges faamgelaft of vaftgefmolten. Deze dieren fchynen in de kleuren van het hair van malkanderen te verfchillen, gelyk men in de afbeeldingen van het mannetje en het wyfje zien kan. Zy zyn van geftalte als een kleine konyn, of een zeer groote rot, en zy verwekken opmerking door de ongemeene lengte van hunnen ftaart, de verlanging van hunnen fnuit, en het fatfoen hunner tanden, dat alleen genoeg zou zyn om den phalanger van den marmofe, den farigue, de rotten, en alle andere foorten van dieren, waaronder men hem mogt willen betrek* ken, te onderfcheiden. % XIII. Deel K  74 DE NATUURLYKE HISTORIE BESCHRTVING VAN DEN PHALANGER. De Phalanger (PI XI), is tennaaftenby van de grootte van de hazelmuis ; dezelve is van Suriname overgezonden ; ik weet niet dat dezelve door eenig Schryver genoemd is ; maar ik heb hem den naam van Phalanger gegeeven, om dat hy aan eenige regelen (Phalanges) der vingeren een zeer vreemd, en aan dit dier byzonder eigen kenteken heeft; de eerfte en tweede vinger der agterfte voeten zitten byna geheel met malkanderen vereenigd onder het vel, en zyn niet van eikanderen gefcheiden dan aan den laatften regel. Dit dier verfchilt weinig van den farigue, den marmofe en den cayopollin, in het maakfel van den ftaart en van den duim der agterfte voeten, en het gelykt veel naar den marmofe door een dwarfche plooi, welke het vel op zyn buik maakt, maar hy heeft een veel langwerpiger bek dan de farigue, de kruin van den kop is ook minder plat en de ooren zyn veel korter; dezelve zitten byna geheel bedekt onder het hair, hetwelk dezelve van buiten en binnen bekleedt; de vier voeten hebben naar evenredigheid meer dikte dan by den farigue, en de nagels zyn grooter enftrekken zig verre voorby de knobbeltjes uit, die de vingers eindigen; de duim van de agterfte voeten heeft geenen nagel, dezelve zit niet alleen ver van de vingeren af, maar dezelve fchynt ook agter over te liggen en naait de hiel geplaatft te zyn, het geen den bal van den voet zeer breed maakt. De twee eerfte vingers zyn klein in vergelyking van den duim en van de twee laatfte vingers; dezelve zyn ook Korter, en zy fchynen flegts een enkelden regel te bevatten, want dezelve zyn, gelyk ik reeds heb doen opmerken met eikanderen vereenigd aan het begin van dien regel, daar de nagel aan'vaft zit, en die de derde is, maar men wordt onder het vel op het «revo-l die beide vingers gewaar, die 'er uitwendig flegts een maaken over de lengte der beide eerfte regels; dit maakfel is my voorgekoomen zo zonderling te z.yn , dat ik hetzelve voor eene wanftaltigheid zoude genoomen hebben indien ik het niet alleen in de beide agterfte voeten van den phalanger die ten onderwerp voor deze befchryving gediend heeft, en die een wvfie was, maar ook aan die van een mannetje gezien had. De ftaart is geheel en al met hair bezet tot op omtrent een vierde gedeelte zyner lengte van het begin af; het volgend vierde gedeelte heeft geen hair als op den bovenkant en de onderkant is kaal gelyk al het overige van den ftaart; de onderkant van het laatfte vierde gedeelte is byna glad, daar zitten flegts eenige kleine rimpels, en het gelykt naar de palm van een hand; ook is het einde van den ftaart naar om laag geboogen, en dat geeft reden om te gelooven, dat het dier zig daarvan bedient als van eene hand om zig op te hangen, en om verfchillende lighaamen aan te vatten; al het overige van het naakte gedeelte van den ftaart is knobbelagtig en heeft dikke rimpels, die in de breedte loopen. . Het bovenft van den fmoel, het voorhoofd, de kruin van den kop, de      B ESC HRY VING VA N D E N PHALANGER. 7S ooren, het bovenft van den hals, de fchouders, de rug, de zvden van het lighaam, het kruis, de bovenkant van den ftaart, die met haft bezet is de buitenkant van den boven-en onder-arm, van de dye en van IS been en het bovenft van de vier voeten, hadden eene gemengde kleur uit ros?/ tig, ligt afchgraauw en geelagtig te famen gefteld. Daar was Lne zwarf" agtige ftreep die zig van het agterhoofd, langs denhals en derug tot aan het eind^der lendenen uitftrekte; deze ftreep was omtrent dr?è§lvnen breed; de zyden van den fmoel, van den kop, en van den hals, het onderft kaakbeen de keel, het onderft van den hals, de borft, de buik derada kant van dat gedeelte van den ftaart, 't welk met hair bezet i 'en de bin nenkant der vier pooten, hadden eene gemengde klenr „i en.,d . geelagtig beftaandeP; het gedeeke^den£?, daf geen SÏÏfc^S gedeeltelyk bruin en gedeeltelyk ligt geel. ' was Lengte van het geheele lighaam in eene regte lyn gemeeten var/06""' duimen' 'ynem het eind van den fmoel tot aan den aars Semeet^ van Lengte der ooren . • o. 8. 9, Breedte van derzelver bafis over dé buitenlfe kromte gemeèten o o 5' Afftand tuffchen de beide ooren om laag gemeeten ëcmeecen °- °- 9- Lengte van den hals . . ë gemeeten • o. 1. 0. Omtrek van den hals . .* . * °« o. 8, Lengte van den ftomp van den ftaart °' 3' G' Omtrek van den ftaart aan het begin van den ftomD ' 10' °* dThand 'T^' ™ dCn dleb00g COt aan de Sleeding * 3* Breedte van den voorarm aan den elleboog* °* ** 9* Dikte ter zclfder plaats . , * • O. o. 7. Omtrek van de geleeding der hand . ' o. o. 5. Omtrek van de nahand . ■ o. 1. 2.' Lengte van de geleeding der hand tot aan het eind der mVelen darmen he»^de f P buikszyde, en ftrekte zig door de iinrer y ^ ^ bJmd darm De dunne darmen hadden ™ dÉ* P0^ yan den blinden darm bedroeg toe, vyf voeten en W^^g.'^ö&i^i-tel^W*^, . eenen voet en twee du^"iengte. dtis bedroeg de lengte van de hadden twee voeten twee^ duimen ?»d ldarm meöde te rekenen, agt darmbuis in zyn geheel, ^^^X1^^^ dezelfde dikte. De blinde darm (ABCÜh, l /. f^; J è ' d kronkel-en regten-darm. in een punt, en was tei^f^^f^^A^ dan het regter; de Het linker gedeelte van de mag was ve ^ ^ g£_ ff rtuhteit en den portier in zit, was zeer kort en hadt flegts een kleine middellyn. kleine; %e lever hadt ee^e «rge «^^^in^> drie de groote was m het mWj.Sg;a"" , j d regter infnyding, en fcyna gelyke 5^;^^,^ ^h« nuïddft gedeelte van de groote de fchoorband zat aan den yooikant van net m ^e kwabhen ^ de kwab by de hnker infi^i^6^^ van de groote kwab, vaft; de eene ter regter en de andere: tei i ƒ verbonden, en ver¬ twee kleine waren meJ ^ ^e f kwabben van middelmaa- toonden zig ^'tfden wortel van de groote afgeleiden, want tige.grootte waren met maakten, waren met dieper dan de mfnydmgen, welkeme ar ^ fcheidden, zo dat men de regter die, groote kwab zoude hebben kunnen en hnker « deelen zó°ude beftaan hebben en de geheele neemen, die in dat seva > twee kleine kwabben gehad heb- Het gS^wïT^giSot en in het midden dikker dan aan zyne *De f-1) ^"Soren dan de linker, als de helft De regter nier^« *°zodat de binnenkant Sn boog vin een «^SXabben, eene zeer groote, De regter long had driezeer ona*r ft ander£ dl dl£ Z£SEmE& StVSJS eene fa*,** in het midden    BESCHRYVING VANDEN PHALANGER. 77 van het onderft gedeelte der groote kwab, en eene kleine, digt by den bodem van het hart geplaatft; de regter long van den phalanger zoude vier kwabben gehad hebben, gelyk aan die van de meefte der andere dieren indien de kwab die flegts gevat was in de groote, dezelve tot aan den wortel' toe verdeeld hadt, m eene voorfte en eene agterfte kwab. De linker long beftondt flegts uit eene kwab, maar dezelve was een weinig uitgerand in het midden van haar onderft gedeelte. Het hart was langwerpig en puntig; de bogt van den grooten flagader gaf twee vaten uit. Ha vel maakte tuffchen de navel- en de onderbuiks-ftreek eene groote dwarfcne plooi, die vier lynen hoogte in het midden hadt; dezelve was bo rond naar agteren, en holrond naar vooren toe, in de gedaante van een halve maan , waarvan de beide einden op negen lynen afftand van eikanderen zaten. Ik ben aan het voorfte der holrondheid van die plooi, opliet .yel van den buik,aan wederszyden twee kleine openingen gewaar geworden de eene naar vooren en de andere naar agteren toe, op twee lynen afftand van eikanderen; de agterfte derzelven zat een weinig meer binnenwaards geplaatft dan de voorfte; deze beide mondjes openende, vond ik een zeer duidelyk fchoon klem tepelje in elk derzelven. De klink was flegts daarin van den aars te onderfcheiden, dat zy eene kleine in de lengte loopende fpleet maakte, en die in eene andere kleine dwarfche fpleet, dat de aars was. Het middelfchot, dat den regten darm en de fcheede van een fcheidde, begon flegts op drie lynen afftand van de randen van den aars, en van de klink. Daar zat aan de zyden van den aars en van de klink eene eironde zak, welker groote middellyn vier en de kleme twee en eene halve, lyn bedroeg. Daarenboven zat 'er aan elke zyde van den aars eene klier, ook van eene eironde gedaante, welker groote middellyn dne en de kleine anderhalve, lyn bedroeg; die klier had? eene kleine holligheid in haar middelpunt, en zat aan een fteeltje vaft, dat anderhalve lyn lang was, en het welk in het bovenft eind van den zo even gemelden zak uitliep. 6 hP?Lnl°£ «\het gur?ZmZ?J*ni de" Pranger heeft een korten fnuit, en het voorhoofdsbeen hol tuffchen de beide oogputten in, die zeer groot zyn; derzelver beemge rand wordt aan het agterft gedeelte ter lengte van een vyfde gedeelte van den omtrek der o^uti afgebroken, ooAcl he!Voorhoofdsbeen geen oogputs uitfteekzel. De takken van het onderft kaakbeen hebben onder het knokkelwyze uitfteekzel een derde uitfteekzel, dat breed is en dat zy fchuinfch naar binnen en naar om laag uitftrekt. Daar zat od den buitenkant van die takken eene zeer uitfteekend ribbetje, 'twelk eene groote holligheid onder het kroonswyze uitfteekzel maakte De tanden zyn zeer verfchillende van die van den farigue, en van alle andere dieren; hy heeft 'er agtien in het bovenft kaakbeen en veertien in het onderfte. Daar zitten in het bovenft kaakbeen agt fnytanden van eene zeer verfchillende grootte en gedaante; de eerfte en de vierde aan elkezvde zyn puntig, en langer dan de twee andere; de tweede zyn dik, kort en breed de derde zyn zeer klem; de beneden fnytanden zyn flegts twee in getal- K 3 *  78 DE NATUURLYKE HISTORIE, zy zyn tennaaftenby even groot als de tweede van boven, maar zy zyn veel langer en eindigen in de gedaante van een blad van een lepel; wanneer de mond geflooten is, raaken zy aan de tweede bovenfte fnytanden, en zitten gedeeltelyk agter de middelfte. Daar is eene ledige plaats m het bovenft kaakbeen tuffchen den laatften fny- en den eerften bak-tand; die beide tanden hebben dezelfde gedaante; de tweede baktand is zeer klein en zeer kort, zo dat dezelve naauwlyks uit de tandkas ten voorfchyn komt; de drie laatfte tanden zyn grooter baktanden, en hebben verfcheiden punten, de laatfte van die tanden is de grootfte; de tweede, derde en vierde baktand van onderen zyn zeer klein, en fteeken niet verder buiten de tandkaften uit, dan de zesden van boven; de drie laatfte tanden van onderen zyn groote baktanden , die verfcheiden punten hebben: op een na de laatfte van die tanden is de grootfte. De wervelbeenderen van den nek hebben «rcinls lengte; en derzelver uitfteekzels ftaan weinig van eikanderen af. Daar zyn dertien wervelbeenderen in den rug, en daar zitten dertien ribben aan elke zyde, zeven waare en zes valfche; het borftbeen heeft my toegefcheenen uit zeven beenderen te beftaan, maar dezelve waren alle niet wel gevormd. De lendenen- wervelbeenderen zyn ten getale van zes; de uitfteekzels van die wervelbeenderen, en van die van den rug, zyn naar evenredigheid even klein als van de nek-wervelbeenderen. Het heiligbeen beftaat llegts uit twee valfche wervelbeenderen, gelyk dat van den farigue, van den marmofe, en van den cayopollin; daar zitten 'er negen-en-twintig in den ftaart, gelyk in dien van den farigue en van den marmofe. Het voorfte gedeelte van de heup-beenderen heeft weinig breedte; de eironde gaten zyn zeer groot en byna rond. De phalanger heeft ook overtollige beenderen in het bekken, gelyk de farigue, de marmofe en de cayopollin; deze beentjes hebben negen lynen lengte. Het fchouderblad is fmal, maar deszelfs doornagtig uitfteekzel is zeer hoog. De fleutelbeenderen zyn zeer krom; de beenderen van den arm, van den voorarm, van de dye en van het been, verfchillen weinig van die van den farigue.^ ^ g e£n keenje {n den r£gei van de voorhand gezien, de andere waren nog met gevormd; daar zaten 'er vier in den tweeden regel, de drie eerfte zaten boven de drie eerfte beentjes van de nahand, en het vierde beentje van de voorhand zat boven de twee laatfte beentjes van de nahand. Daar zaten flegts zeven beentjes in den navoet van den phalanger, gelyk in dien van de meefte andere dieren; het eerfte wiggebeentje was zeergroot, en geleedde zig aan de'binnenzyde met het eerfte beentje van den navoet, dat ook zeer groot, en binnenwaarts gerigt was ; de duim hadt flegts eenen regel, ten minften ik ben geen voetfpoor van den tweeden gewaar geworden; het tweede en het derde beentje van den navoet, en de regels van den'eerften, en van den tweeden vinger waren veel kleiner dan de twee laatfte beentjes van den navoet, en de regel van de beide laatfte vingeren;  BESCHRYVINGVAND,EJNPHALANGER. 7§ de eerfte en de tweede regel van den eerften vinger zaten j die van den tweeden. ger zaten verbonden met Lengte van den kop van het eind des bovenften kaakbeen, tnt- voet£n'liuimen',ynen' aan het agterhoofd . t llJC Lengte van het onderft kaakbeen van deszelfs ei'nde af tot 9». °' Z' lK den agterften rand van het knokkelwyze uitfteekzel Afftand tuffchen de oogputten en de opening der neuseaten ' ~ i' 7' Lengte van die opening . 6 neusgaten 0. 0. 7. Breedte . . O. o. 2|. Lengte der eigenlyke neusbeenderen ' -0.0. t.\. Breedte ter breedfte plaats . • o. o. 9. Hoogte der oogputten . • o. o. 2f. Lengte der langfte fnytanden buiten het been " * °' °" 7' Lengte der langfte baktanden . . • • o. o. 4. Breedte . . . e o. o» if. Dikte . . °. o. aj. Breedte van het gat des eerften wervelbeêns van den hals'van °' °' '** boven naar beneden . . ai" van Lengte van de eene zyde naar de andere " °' 0> Lengte van de laatfte wervelbeenderen der lendenen dié de °* °* 3* langfte zyn . . m u> ulCüe Lengte van de agtfte rib, die de langfte is °* °* 4- Lengte van het heiligbeen , °- i« 6. Breedte van het voorfte gedeelte ' -0.0. 7, Lengte van de langfte valfche wervelbeenderen van den'ftaarr « 0< 6" Breedte van het voorfte gedeelte van het heupbeen °* °' Lengte van het midden der puntwyze holligheid af * °' 3' Lengte van de goot van het bekken * °' r- Breedte . °« o. 6. Diepte . . * * °> o. 6. Lengte der eironde gaten . • o. o. yf. Breedte ... . . * ♦ °- o. j. Breedte van het bekken . • o. o. 4*. Hoogte ... . o. ji. Lengte van het fchouderblad . *' °* °. 9- Breedte ter breedfte plaats . o. 1. o}. Breedte ter fmalfte plaats . * * u- »• j. Hoogte van het doornagtig uitfteekzel op de hooefte nlaar« ï' °' flf' Lengte der fleurelbeenderen . F g uuufaKe PJaa« o. o. 2. Lengte van het fchouderbeen . • o. o. 9. Lengte van de ellepyp . t °- !• J. Hoogte van de elleboogs knokkel * °' i- 10. Lengte van het flraalbeen . • o. o. 2. Lengte van het dyebeen . • o. 1. 7, Lengte van het fcheenbeea . * o. 1. j0. Lengte van het keutbeen ' • °» J. - 8. Lengte van het derde been van de nahand, dat hèt lamrfte'is o « 8' Lengte van den eerften regel van den tweeden vinger vaf den ' 4' voorvoet, die de langfte is . vau uen Lengte van den tweeden . • o. o. 31, o. o. a.  $0 DE NATUURLYKE HISTORIE voeten, duimen, lynef!. Lengte van den derden . • . • * n' n 2" Lengte van den eerften regel van den duim . . °. o. 2. Lengte van den tweeden • • * ' .* Lengte van het eerfte beentje van den navoer . '00 V Lengte van het tweede en derde . • • o o V Lengte van de beide laatften • • • • „* 7." Lengte van den regel van den duim aan de agterfte voeten o. o. 3. Lengte van den eerften regel van de twee eerfte vingeren . o. o. 3. Lengte van den tweeden . . ... * o o' 2'- Lengte van den derden . . . • . 1 • " ' Lengte van den eerften regel der twee laatfte vingeren . °- »• 5- Lengte van den tweeden . . . • * o' o" 2". Lengte van den derden • Ik heb een anderen phalanger (PI. XII.) ontleed, die uitwendig niet verichilde van dien (PI. XI.), waarvan ik zo even de befchryving gegeeven heb, dan daarin dat hy grooter was, en dat hy eene gemengde kleur hadt, uit vuil wit en ligt geel beftaande, tuffchen beiden met zwartagtige vlakken bezet; die vlakken waren klein, en vertoonden zig niet fterk op den kop; daa-entegen zaten 'er veele en grooter op het bovenft van den hals, van de fchoft, op de fchouders, en op den buitenkant van de voor-en agterpooten onder de knie, zodat het zwart de overhand hadt boven het wit; de vlakken waren nog grooter en donkerer, maar zaten m kleinen getale, op den rug, op de zyden van het lighaam en op den buitenkant van de dye; het hair was digt gezaaid, en geleek in zekeren opzigte naar den aart van wol, hetzelve hadt omtrent negen lynen lengte ; het gedeelte van den ftaart, dat kaal was, hadt eene geelagtige kleur; dit dier was een mannetje. voeten, duimen, lynen. Lengte van het geheele lighaam in eene regte lyn gemeeten van het einde van den fmoel tot aan den aars . • °- I0» 5» Lengte van den kop van het eind van den fmoel tot aan het agterhoord 0. 2. 0. Omtrek van het einde van den fmoel . • ' °' a' tï Omtrek van den fmoel onder de oogen gemeeten - °- 3- °- Omtrek van de opening van den bek . . o. 1. o. Afftand tuffchen de beide neusgaten . • - o. 0. 3. Afftand tuffchen het eind van den fmoel en den voorften hoek van 't oog °- °' IJ' Afftand tuffchen den agterften hoek en t oor . • °. 1. 1,. Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen o. o. 5.^ Opening van het oog . . . • °. , O. 2{. Afftand tuffchen de voorfte hoeken der oogen over de kromte van het neusbeen gemeeten . . • o. o. 9. Dezelfde afftand in eene regte lyn gemeeten . .0.0. 7. Omtrek van den kop tuffchen de oogen en ooren • o. 5. o. Lengte der ooren . . • . o. o. 9. Breedte van derzelver bafis over de buitenfte kromte gemeeten o. o. ». Afftand tuffchen de beide ooren om laag gemeeten . o. 1. 4. Lengte van den hals 0.0. ^  BESCHRYVING VAN DEN PHALANGER. 8l Omtrek van den hals . . voeten, duimen, lynen. Omtrek van het lighaam agter de voorpooten gemeeten ' *Z' 2* 8' Dezelfde omtrek op de dikfte plaats . ëC"ieecen • °- ö". 6. Dezelfde omtrek voor de agterfte pooten ' ' °' I' 6' Lengte van den ftornp van den ftaart °* 6' 3« Omtrek van den ftaart aan het begin van den itomp* * °" 9' 8' Lednegrehlnd V00rarm' van den elieDoog tot aan de geleeding °* *' 4' Omtrek van die geleeding . • o. 2, 4, Omtrek van de nahand * °' 7* Lengte van de geleeding der hand tot aan'het eind der nagelen o V Lengte van den agterpoot van de knie af tot aan de hiel n l' l' Lengte van de hiel af tot aan het eind der nagelen * * Breedte van den voorften voet . "* »• I.' II, Breedte van den agrprfl-en " * O. o. 10. Lengte van de langfte nagelen * " * °* *■ 3- Breedte aan de baüs , , °- o. 4. O' o. 1. By de opening van den onderbuik, vond ik het netvlies tuffchen demaapen de darmen verborgen liggen, maar de lever en de inaag waTen evISSS gelegen, als in den anderen phalanger. ë eveneens De twaalfvingerige darm ftrekte zig flegts tot in de navelfWlr . a* omgeboogen darm eindigde aan den blinde§ndan. ifhTvoo^ van die ftreek; de blindedarm ftrekte zig naar agteren in dTre^vde Znl ™ A Zlg Mar,binneil'- Verl£nSde ziS^ar vooren in dnafeSreS boog zig daarna wederom binnenwaards, en ftrekte zig naar agteren uit tot in de onderbuikftreek, alwaar hy zig naar boven kromde, en vervo gens ftrekte hy zig naar vooren uit onder de ruefrraar tnt Tan H,L £ gedeelte van de navelftreek; de kronkeldarm ^^énfhZt ^^'Sé^f00^ b00g/g^r dGmaaS «vei dedu7neLrgm n ÏSbuikS Ka? hy^iÏÏ^^^^- ^ de ™' j„ 1; i j ■ /tl , j & ar Doven Kromde, en zig naar vooren lanco föS^?^ b0°ê,hy Zig by d£ omTenft SS zig in die zeilde zyde naar agteren tot aan den regten darm uit De dunne darmen hadden twee voeten en tien duimeï engte van den portier af tot aan den blindendarm toe, welke laatfte vyf^enlï een halve lang was; de kronkel- en regte-darm te famen glnoomen waren anderhalve voet lang; dus bedroeg de geheele lengte vanT d^JbSs .zonder den blinden darm, vier voeten en vier duimen; de dikfte pLuzen van den twaalfvingengen darm hadden tot anderhaiven d«iZtre nugtere darm was minder dik, en de omgeboogen darJT/p/ IJiT fig 2) hadt nog minder middellyns, dezelve hadt flegts negen of tien Ivnfn omtrek op de dunfte plaatfen; de blinde darm (CDEF) was tennaaftSbv Tcn^t A nTr? darm' dezelve eindigde in eene punt XSnEffi (G/ƒ) en de regte darm waren niet dikker dan de omgeboogen d m De groote blinde zak van de maag was zeer diep, en hadt eene'ke.el ag^e^aante; het regter gedeelte hadt tennaaften'b'y de zelfde g^daSe,~  g2 DE NATUURLYKE HISTORIE maar was langwerpiger ; de hoek van dat gedeelte zat op een gelyken afftand' van het einde van den {lokdarm, en van den portier af; maar alle de ingewanden van dit dier waren hard geworden, door de werking van den moutwyn Daar waren eenige groote plooien (JB CD, PI. XIII, fig. 3), die zig over de binnenfte wanden van de maag uitftrekten, van den portier (£) afbtot aan den bodem (F) van den grooten. blinden zak; tuffchen die plooien zaten 'er eenige andere (GH) in, op de wyze van zytakken, die naar de takken van vaten geleeken; daar was eene foort van dwarfch toompje (J), dat tuffchen den portier en den flokdarm (K) in zat, en dat eene holligheid maakte tuffchen denzelven en den portier. De milt was zeer lang; dezelve hadt op haaren buitenkant een puntig uitwas, tennaaftenby op dezelfde plaats r alwaar de derde tak der milt van de inarmofa en van den cayopollin geplaaft zat. De lever geleek naar die van den anderen phalanger, door het getal en de plaatzing der kwabben, en door die van het galblaasje; maar de tuffchenbeide kwab, aan de linker zyde, was geheel van de middelfte kwab afgefcheiden; de fchoorband zat aan den regter rand van de linker infnyding der o-roote kwab, vaft,, en daar was daarenboven een tweede band, die aan den ?inker rand van de groote kwab vaft zat- De nieren zaten beiden tegen over eikanderen geplaatft. Het peesagtig middelpunt van het middelrif was zeer uitgeftrekt; de longen verfchilden flegts daarin van die van den anderen phalanger, dat de regter aan zyn onderft gedeelte twee diepe infnydingen hadt, die byna eene kleine kwab tuffchen malkanderen in maakten. Het hart lag fchuinfch naar de linker zyde gekeerd. _ , , Daar zaten drie kelkkheren op het agterft gedeelte van de tong,, eene naar agteren, en twee anderen naar vooren; het ftrotklepje was lang en in he't midden uitgerand ; het verhemelte hadt negen dwarfche groeven. De agterhersfenen lagen agter de groote geplaatft , gelyk by de meefte viervoetige dieren; daar waren eenige groefjes op, maar de herffenen hadden geene ongelykheden.. De roede was zeer klein, onder den regten darm geplaatft en agterwaards gerio-t; het is my voorgekoomen, dat het rocdchoofdje van boven en van onderen platagtig, en aan zyn eind gekarteld was; en dat de opening van de pisbuis aan den onderkant van het roedehoofdje zat, op eene lyn afftand van derzelver eind.. Daar zat eene klier aan elke zyde van de voorhuid, maar ik ben noch zaadblaasjes, noch voorftandersgewaar geworden. De blaas hadt een eironde gedaante; de afvoerende buizen waren zo lang, dat dezelve buiten den onderbuik kwamen, in welken de zaadballen in een balzak beflooten kigen.  VAN DEN C O Q. U A L L I N. 83 DE COQUALLIN. Tk heb bevonden, dat dit dier,'t welk ons uit Amerika is toegezonden, onJ- der den naam van Oranje-Eekhoorn, hetzelfde is als dat, 't welk Fernandez (a) onder dien van Ouaulucallotquapachli , of Coztiocotequallin, heeft aangeduid; maar, dewyl wy die woorden van de Mexikaanfche-taal niet wel kunnen uitfpreeken, heb ik de laatfte benaaming verkort, en ik heb 'er Coquallin van gemaakt, het welk voortaan de naam van dit dier zal zyn. Het is niet een eekhoorn, fchoon het daar in geftalte , figuur, en de pluimaadje van den ftaart, vry wel naar gelykt; want hy verfchilt daarvan niet flegts in verfcheiden uitwendige karakters, maar ook in inborft en zeden. De coquallin (PI. XIF.) is veel grooter dan de eekhoorn; In duplam fere crescit magnitudinem , zegt Fernandez. Het is een aartig en bevallig dier, zeer opmerkelyk door zyne kleuren; zyn buik is van eene fchoone geele kleur; en het hoofd, gelyk ook het lighaam, is gemengd met zwart, wit, bruin en oranje-kleur (h). Hy bedekt zig met zyn ftaart gelyk de eekhoorn, maar hy heeft niet, gelyk deze, de kleine bosjes, of penfeelen, hair aan 't einde der ooren; hy klimt niet op de boomen; hy onthoudt zig, even als de aard-eekhoorn (c), welken wy den zwitfer genaamd hebben , in gaten en onder de wortels van boomen. Hy maakt daar zyn leger, en hy voedt 'er zyne jongen op. Hy vult insgelyks zyn verblyf met graanen, en vrugten, om zig_ des winters daarmede te voeden. Hy is wantrouwig en Jiftig, en zelfs wild genoeg om zig nooit te laaten temmen. Het fchynt, dat de coquallin niet dan in de zuidelyke deelen van Amerika gevonden wordt; de blanke- of oranje-eekhoorns der Ooft-indiè'n zyn veel kleiner, en hunne kleuren zyn eenvormig; het zyn wezendlyk eekhoorns, die op de boomen klauteren , daar hunne neften maaken, en hunne jongen werpen ; terwyl de coquallin en de zwitfer van Amerika zig onder den grond onthouden, gelyk de konynen, en geene andere overeenkomft met den eekhoorn hebben , dan denzelven in figuur te gelyken. (a) Fernandez Hij}, Anxm. Nms. Hisp. cap. XXVI. pag. 8. (b) Zie de befchryving van den coquallin op de volgende bladzyde. (0 Zie het X Deel van dit werk bladz. pi, 92. ' L %  84 DE NATUURLYKE HISTORIE ^^^^^^^^^^^^^^ B ESCIIRTVING VAN DEN C 0 Q^U A L L IN. T^e Coquallin ( PI XIV), gelykt naar den Eekhoorn in de gedaante van J_J lighaam, maar hy is een weinig grooter, en hy verfchilt daar zeer veel van in de kleuren van zyn hair, dat geen, 't welk aan den ftaart zit, is even lang als by den eekhoorn, maar de ooren van den coquallin zyn van boven niet bezet met lange hairen in de gedaante van een penfeel. Het eind van den fmoel en de ooren zyn wit; het onderft en de zyden van den kop hebben-eene fraaie zwarte kleur, met eenige tinten van eene roffe of oranje geele kleur, welke zig zeer duidelyk vertoont aan de zyden van den kop; het agterhoofd, het bovenft, en de zyden van denhals, de nip- de zyden van het lyf, de ftaart, de fchouder, en de buitenkant van den'arm en van de dye, hebben eene gemengde kleur uit zwart, roodagtigoranje en ros beftaande, ook zitten 'er eenige witte hairen aan het eind van den ftaart Het onderft van den kop en van den hals, de borft, de buik , de binnenkant van den arm en van de dye, het overige van de vier pooten en van de voeten, zyn geheel en- al van eene roffe oranje-kleur, behalven het onderft van den agtervoet, dat ook met zwart doormengd is; de lanofte hairen van het lighaam hebben, gelyk die van den eekhoorn, byna eenen duim lengte, en die van den ftaart zyn tot drie en een halven duim lang. De knevels zyn zwart en twee duimen negen lynen lang; de nagels hebben ook eene zwarte- kleur. voeten, duimen, lynen,, Lengte van het geheeFe lighaam in eene regte lyn gemeeten, vanhet eind van den fmoel tot aan den aars . . o. io. p. I engte van den kop van het eind van den fmoel tot aan het agtertoofd . • r. • • • o. 2. 10. Omtrek van het eind van den fmoel • - o. 3. 1. Omtrek van den fmoel onder de ongen gemeeten . o. 4. 5. Omtrek van de opening van den bek . . . O. 1. os Afftand tuffchen de beide neusgaten . o. o. 2. Afftand tuffchen het eind van den fmoel en den voorften hoek van 't oog . • • °- *• 3* Afftand tuffchen den agterften hoek en toon .- . o. o. 6. I engte van het oog, van den eenen hoek tot den anderen o. o. 5, Afftand tuffchen de voorfte hoeken der oogen, over de kromte van het neusbeen gemeeten . o. I. 8. Dezelfde afftand in eene regte lyn gemeeten .. . o. 1. 3. Omtrek van den kop, tuffchen de oogen en ooren gemeeten o. 5. 2. Lengte van de ooren • • • °* o. 7. Breedte van de bafis over de buitenlte kromte gemeeten o. o. 8. Afftand tuffchen de beide ooren om laag gemeeten . o. 1. 3. Lengte van den hals . • • » o. o. 11, Omtrek van den hals . • " <■ - °> 3« 4«    BESCHRYVING VAN DEN COQUALLIN. fe Omtrek van het lighaam agter de voorpooten eemeeten V°Tn ' dtmn' 'ynen' Dezelfde omtrek in het midden , * q °* Dezelfde omtrek voor de agterpooten gemeeten' o' W' 6' Omtrek van den ftaart aan het begin van den ftornp o °- Ldef hand" ^ W°°mm'Van den ellebooS af ™ aan de geleeding * °' Omtrek van die geleeding ." °' 3* J- Lengte van die geleeding af, tot aan het eind der nagelen ' o ï' J' Lengte van den agterpoot, van de knie tot aan de hiel * o l' ' Lengte van de hiel tot aan het eind der nagelen « 3* 2' Breedte van den voorften voet . ' 2' 8- Breedte van den agterften voet . °* °' 5^ Lengte van de langfte nagelen ' °* °' 7*« Breedte aan de bafis * ' o. o. j-, . ... ' * • o. o. o?. Schoon dit dier byna geheel uitgedroogd was, is het my egter voor»' koomen, dat zyne ingewanden naar die van den eekhoorn gdefÊn vSr naamelyk demaas, de lever, het galblaasje, de kronkeldarm en delóngen : L3  86 DE NATUURLYKE HISTORIE BESCHRYVING VAN DAT GEDEELTE VAN HET KABINET, DAT BETREKKING HEEFT TOT DE NATUURLYKE HISTORIE VAN DEN SURIKATE, DEN TARSIER, DEN PHALANGER, EN DEN COQUALLIN. No. MCCXXXIII. Het geraamte van een furikate. Dit is het geraamte, 't welk ten onderwerp gediend heeft voor de befchryving, en de afmeetingen van den furikate. Nq. MCCXXXIV. Het tongbeen van een furikate. Dit been beftaat uit negen ftukken gelyk by de meeftc viervoetige dieren , lieFmiddelfte ftuk heeft weinig kromte ; het derde ftuk aan elke zyde is zeer kort; de takken der vork zyn daarentegen langer, dan eenig ander ftuk van dit tongbeen. N°. MCCXXXV. Een tarfier. Dit dier is gedroogd; de voorvoet van een der voeten is ontleed geworden om deszelfs zonderlinge maakzel aan te toonen. Dit individu heeft voor de befchryving van den tarfier gediend; hetzelve is aan 't Kabinet door Mevrouw de Marquifin d'Aligny vereerd geworden. N°. MCCXXXVI. Een phalanger. Dit dier is in wyngeeft bewaard; het is een mannetje; men vindt zyne » fchrvvin°- -m die van den phalanger, hetzelve was uit Suriname aan den Hr Abt Nolin toegezonden, die hetzelve aan 't Kabinet vereerd heeft, benevens het wyfje, waarvan men het geraamte heeft opgemaakt, 't welk onder het volgend nommer wordt opgegeeven. N°. MCCXXXVII. Het geraamte van een phalanger. Men vindt de befchryving en de voornaamfte afmeetingen van dit geraamte in de befchryving van den phalanger. N°. MCCXXXVIII. Het tongbeen van een phalanger. Dit been' is gedeeltelyk kraakbeenig; men ontdekt daar flegts zes beenige ftnkken aan, die miffchien tot vyf zouden gebragt zyn , indien de beenwording volkoomen was geweeft; als dan zouden 'er eene bafis, twee groote en twee kleine hoornen aan geweeft zyn. No. MCCXXXIX. Een coquallin. Men heeft dit dier doen opdroogen, na hetzelve langen tyd in wyngeeft bewaard gehad te hebben; dit is het individu, 't welk voor de befchryving van den coquallin gediend heeft.  BESCHRYVING VAN HET KABINET. 8? No. MCCXL. Het tongbeen van een coquallin. Daar ontbreeken eenige Hukken aan dit been; die, welke nog overig zyn, gelyken byna volkoomen naar die, welke met hen overeenkoomen in het tongbeen van den eekhoorn. No. MCCXLI. Het beentje uit de roede van een coquallin. Dit beentje is in gedaante gelyk aan dat van den eekhoorn; het verfchilü dkren gtS * grootte> naar evenredigheid van de kloekte dezer beide  gg DE NATUURLYKE HISTORIE DE HAMSTER (*)• De Hamfter is eene der vermaardfte en der fchadelykfte rotten ; en dat wy haare hiftorie niet met die der andere rotten gegeeven hebben was, omdat wy haar toen nog niet gezien hadden, en haar :niet dan zee lang daarna hebben kannen bekomen; en nog «het met dan aan de ftandvalfige oplettenheden van den Hr. Marquis de Montmirail ¥ vrtendelvkkennis van de Natuurlyke-Hiftorie kan bevorderen, en aan dcvrendelyk Keid van den Hr. de Waitz, Staats-minifter van dm L^^^effiKaiTel , dat wy de volkomene en nauwkeurige kennis van dit cher ver fchuMhrd zvn zv hebben ons twee leevende gezonden met een berigt (aj, w fen^huSnaTu.i^den en gebruiken. Vy hebben eet.dezer^dieren eenige maanden lang onderhouden, om het waar te neemen; en vervolgens hee fmS het ontlfed, om 'er de befchryving, en de vergehyking der mwendiee deelen met die der andere rotten, van op te maaken.Men zal zien, d« dl hS Tn die inwendige deelen meer naar een waterrot, dan naar dat de namitcr m«= uw & dezelve in de kleinheid van oogen tS&ËS&ft»* ^fde gebruikJn, in- fonSeW dat van kooren te verzamelen, en groote magazynenin hunne hoIn oo te fcpelen. Wy znllen ons derhalven minder uitbreiden over de ge£kh£5 vaflëdaante7, en de overeenkomlten van natuur, dan over dete- „ De HomJItr. Cricetus ^jj±e^JSS^^^* BS,* *#> * ™ dl" - *— £eb„ortel»d. Rzacot.ki. .. M Hifi. N.l. P.l. p. 3*5. Hefle-HofTel, dm met de 8e™!!?„^™™S Ih keelt my by deze Memorie twee dezer flerim zugt voor de ^ SleïoteidVdoeo toekomen. XrumUch, den 31 Juty J7Ö2.  VAN DEN HAMSTER. g0 treklyke verfcheidenheden en de wezendlyke onovereenkomften, welke de hamfter van alle andere rotten, muizen en veldmuizen, daar wy van eefproken hebben, onderfcheiden. Agricola (b) is de eerfte fchryver, die juiïle en omftandige berigten wegens dit dier gegeeven heeft. Fabriciüs (c) heeft daar eenige faSla bygevoegd, maar Schwencrfeld (d) heeft meer gedaan dan alle de andere; (V) Hamefler, quem quidam Cricetum ntminant, exijlit iracundus £? mordax^ adeo ut, ft turn eques intaute perfequatur , foltat profilire, & os equi appetere , fjf ft prebenderit, mordicus Uneri. In tarra cavemis habitat.. . pedes babet admodum breves-; pilis in dorfo coior eft fere Itporis: in ventre niger, in lateribus rutilus, fed utrumque latus maculis albis , tribus numero,diftinguitur;fuprema capitis pars, ut etiam cervix, eundem,quem dorfum , babet colarem. Tempora rutila fuut-, guttur eft candidum; pilt autem fic inhcerent tuti, ut ex ea difficulter evelli poflint. oique ob banc caufam £f varietaUm pelles ejtts funt pretiefce: multa frumenti gram in fpeciim congerit &> utrinque denttbus mandit... ager Tburingice eorum animalium pUnus, ob copiam f fub aunbus faxt rotfrum, fupra armos &p coxam. Pedes admodum breves, digitis £f unguiculis albidis quinis utrin que. In pedum plania, feu parte digitonm inferiore, tubercitla veluti calli ubique eminent 6 ui' fplendidi, nigri, elegantes. Dentes babet ut lepus anteriores binos infifores £f luterales. ' Lirnmollis, fpengiofa, bucculis veficulce utrinque amplce membranw fub cute porriguntur, quee 'fenfatTe cilefccntcs 'dorfo tenui ligamento alligantur. Has, inflar facci mefiis "tempore grar.is tritk"' filiginis, éf aliis, ceu folies quofpiam infarcit, atque in fuos cuniculos comeatum in futurum byemen congerit ac reponit. J Pulmenibus candidis quatuor lobi funt. Cor tenibus paulo majus, mucroue obtuftort. Hepar triplicatum apparet mum fufier alterum impofttum. hifenor pars dotjo adjacens duos obtinet lobulos , media quee maxima integra abraZ incifims mtegrum abdomen fecundum, latitudinem occupans ventriculum a parte amplexatur' Sule rhr portie divifa aliis incumbens diaphragmata proxime fubjacet. Fel nullum confpicere licttit ' Ventriculus ei duplex, üms candidus, rotundiufeulus, cui alter per ifthmum anneUitur lon'euU eulus, finiftrum bypochondrium occupans , Unc prope iftum Oefpbngus inferitur alfri fal dextro lypocondrio mteftma adhmrent. In utroque reperiebatur cbylus candidus pultkiilce fariJtZ Jimilis , craffior tarnen in finiftro. J Mina gracüia flavent; ubi definmt incipit cecum, anfraSuofwn amplum bim, crasftora ai XIII. Deel. M  po DE NATUURLYKE HISTORIE , , r j l^/i» nn.lppd en hv eeeft 'er eene befchryving van, die hy heeft den hamto f dced^e^y g ^ ^ delaatere wï^Tv^e/^t/^h^L wat men over dit dier vetlangen kan de H Wa.tz ) zvn van „ verblyf Daar vmdt men gtene » Seï^gratven! ^^3^^^^^, ofDTwoo^ entevens " mTertJzvde van de loodregte gaten, op een of twee voeten afftands, „ Ier zyde van ae iuu 6 & feXen, naar haaren ouderdom, en in „ graaven de hamfters van J b"de drie, 0f vier byzondere evenredigheid van de vooitteel ng een, tw, , y ^ " ^^Ta^otó"^ "aar de hêoeveeldheid van L » ^e^SJÏSe ^ate^^ne weg, waardoor de hamfter, ";Sn e? £m Het is door het fchuinfche neêrlopende gat, dat zy " A Srde™Sen- Het fchynt dus, dat deze gang, die eene zagtere " helWfhe^k eender keldertjes, en fteiler afloopt in een-ander , dient " de lust een v n omloop in deze onderaardfche verblyven te geeven. " Het%ek dF hol, daar het wyfje haare jongen werpt beva geeN " ?norrIaTvan graan, maar is voorzien van een neft van ftroo of gras; tfff» verfchillende ; die, welke een jonge hamfter in "truien* vergunt colorem. Excernit pilulas longiufculas inflar Lien c.loris fanguinei !°Xns:;\ w^ri^ffito & itaikum aquat'Ma' «•ttl^ htJlis'Autumm mult>fMisran» Dt cavemafua aqua fervente, feu fngtda, copofe mfuja, exptuuur.  VAN DEN HAMSTER. n " Jet Aeerfte ïfT'fn ,zy" ho! Seeft' is üe§ts van één voet; een oude „ namlter graaft dikwyls tot vier en vyf voeten. Het geheel verblvf alle „ de gemeenfchappen en alle de keldertjes daaronder begreepen, heeft zom! „ tyds agt of tien voet middellyns. „ Deze dieren vullen hunne magazynen met drooge en fchoon gemaakte „ graanen, met koorn in de airen, met erwten en boonen in de peulen „ welke zy vervolgens in hunne holen uitdoppen, derzelver baften gelvk „ ook de o verblyfzels der gepelde airen, door den fchuinfchen gang naar buiten „ brengende. Om hunnen voorraad aan te brengen, bedienen zy zig van „ hunne uitzettende wangen, waarin elk meer dan een vierde van een halve „ pint gezuiverde graanen te gelyk kan bergen. „ De hamfter doet gemeenlyk zyn voorraad van graanen tegen het einde " van augustus op. Na dat hy zyn magazynen gevuld heeft, overdekt „ hy dezelve, en fluit de toegangen met aarde digt; waardoor men zyne „ wooning met gemaklyk kan ontdekken. Men bemerkt dezelve niet dan „ door het hoopje aarde, dat by den fchuinfchen ingang, waarvan wy ge„ fproken hebben, gevonden wordt; men moet vervolgens de regtneér„ gaande gaten zoeken, en daardoor zyne wooning ontdekken. Het ge„ bruikelykfte middel , om deze dieren te vangen, is hen op te graaven, fchoon „ dat vry moeijelyk is, ter oorzaake van de diepte en de uitgeftrektheid „ hunner holen: heden egter, die op deze foort van jagt wel afgerigtzyn, „ kunnen daar voordeel mede doen. Zy vinden gemeenlyk in het goed! „ jaargetyde, dat is te zeggen in den herfft, twee fchepels goede graanen „ in yaer verblyf, en zy hebben de winft van het vel dezer dieren, dat tot „ bonte voeringen gebruikt wordt. De hamfters werpen twee- of driemaal „ 's jaars, en vyf of zes jongen te gelyk, zomtyds meer. Daar zyn jaaren „ waarin zy zig in eene ontelbaare menigte vertoonen, en andere waarin „ men byna geenen ziet. In vogtige jaaren teelen zy fterkft voort, en die „ overvloedige yoortteehng veroorzaakt een algemeen gebrek, door de vrees„ felyke vernieling van alle graanen. „ Een jonge hamfter flegts zes weeken, of twee maanden oud, graaft „ reeds zyn hol; m het eerfte jaar zyns leevens brengen zy geen jongen „ voort, en koppelen met. J ö „ De huismarters vervolgen de hamfters driftig, en verdelgen een groot „ getal van dezelve. Ook dringen zy in hunne holen, maaken 'er zig „ meefter van, en neemen dezelve tot hun eigen verblyf. „De hamfters hebben gemeenlyk een bruinen rug en een zwarten buik ; daar „ zyn 'er egter ook die graauw zyn, en dit verfchil kan van hunnen meer }, of min gevorderden leeftyd komen. Men vindt ook eenige, die ^eheel „ zwart zyn. ° 6 Deze dieren verdelgen malkanderen wederzyds, gelyk de veldmuizen; van twee, die in dezelfde kouw bewaard wierden, verworgde het wyfje het mannetje, en na de fpieren, die de kaakebeenen vafthouden, doorgebeeten te hebben, maakte zy zig eene opening tot binnen in zyn lighaam, waarvan zy de ingewanden voor een goed gedeelte opvrat. Zy draagen verfcheiden M 2  02 DE NATUURLYKE HISTORIE «malen in een iaar, en zyn zo fchadelyk, dat in eenige ftaaten van Duitfchknd hunne kop op prys gefteld is; zy zyn zo gemeen,dat hunne vagt weinig ^MleAn* bvzonderheden, welke wy uit de memorie van den Hr. Waitz t pn He wa'arneemineen van den Hr. Montmirail getrokken hebben, komen ons zeker voor, en ftemmen overeen met het geen ons voor het overige wegens deze dieren reeds bekend was; maar het is niet even zeker, dat zy, zo als men in die zelfde memorie leeft, den winter in een ftaat van aanhoudenden flaap,of verdooving, doorbrengen,en geduurende dien tydzelfsuitïedrooed zvn zo dat zy geene beweeging of leeven weder krygen dan in de lente De hamfter, dien wy leevendig gehad hebben heeft den laatften winter van 1762, 1763 doorgebragt in eene kamer zonder vuur, en waarin het koud genoe* was om het wate? te doen bevriezen. Hy is evenwel met verftvfd of in dien ftaat van flaap en verdooving gevallen, integendeel hy heeft niet opgehouden zig naar gewoonte te beweegen en te eeten ; daar integendeelde fetoiizen, en groote hazelmuizen, welke wy onderhouden hebben door een veel minder graad van koude verftvfd zyn;_ wy denken derhalven niet, dat de hamfter ten dezen opzigte tot de relmuizen, of de marmolten nadert, en het is verkeerdelyk en te onpaffe dat zommigen onzer Natuurbefchouweren dit dier den marmot van Strasburg genaamd hebben > dewyl hy niet flaapt gelyk de marmot, en te Strasburg met gevonden wordt.  VAN DEN H A- M S T E R. 93 BWOEGZEL of NIEUWE HISTORIE FAN DEN HAMSTER (*). T^e Hamfter is een viervoetig dier van het geflagt der muizen; het brengt JL^ den winter door met flaapen, gelyk de marmotten, het is laag op zyn pooten, heeft een korten hals, den kop wat groot, den mond aan beide kanten met knevels voorzien, de ooren groot en byna zonder hair, een korten en half naakten ftaart, ronde oogen, die uit het hoofd puilen; de kleur van het hair is een mengzel van ros, geel, wit en zwart; dit alles geeft hem geen zeer _ inneemend voorkoomen. Zyne zeden en gebruiken pryzen hem even weinig aan. Hy bemint niet dan zig zeiven , en heeft niet eene enkele gezellige hoedanigheid. Hy taft alle andere dieren, daar hy zig meefter van kan maaken, zonder zelfs die van zyn eigen ras uit tezonderen, geweldig aan, en vreet dezelve op. De natuurlyke ingeeving zelfs, die hem naar de andere fexe voert, duurt flegts weinig dagen, ten einde van welken het wyfje geen beter lot, dan wy ftraks gemeld hebben, ondervinden zoude, zo zy de voorzorg niet gebruikte van de ontmoeting van haaren ondankbaaren te vermyden, of hem eerft te dooden. Met deze haatelyke hoedanigheden heeft de Natuur egter ook andere weeten te verbinden, die, zonder dit dier beminlyker te maaken , hetzelve egter eene onderfcheidene plaats in de Natuurlyke - hiftorie der dieren doen verdienen. Hy is onder het klein getal van die dieren, die den winter in een ftaat van verdooving doorbrengen , _ en het eenigfte in Europa, dat van wangzakken of zakwangen voorzien is: zyne behendigheid om zig een onderaarfch verblyf te maaken, en de yver, waarmede hy zyn wintervoorraad opdoet, verdienen niet minder de oplettendheid der weetgierige liefhebberen. De hamfter onthoudt zig niet onverfchillig in allerhande klimaaten, of m allerhande gronden. Men vindt hem niet in de al te heete, noch in de al te koude landen. Dewyl hy van graanen leeft en zig onder de aarde onthoudt, is een fteenagtige, zandige of taaije kleigrond even weinig voor hem gefchikt als de weiden, de boffchen, en de moeraffige plaatzen. Hy moet een ftuk lands hebben, daar hy gemaklyk in kan wroeten en graaven, en dat evenwel vaft genoeg is om niet af te brokkelen en uit te vallen. Ook kieft hy ftreeken, die vrugtbaar zyn in allerhande foorten van graanen, om niet verpligt te zyn, zyn voedzel verre te gaan zoeken, naardien hy weini°gefchikt is voor lange togten. Dewyl nu de landen van Thuringen alle deze eigenfchappen vereenigen, worden de hamfters daar in grooteren getale dan ergens elders gevonden. CD Deze Hiftorie van den hamfter, en de proeven op dit Dier gemaakt, zyn van den beroemden Hr. Sulzer te Gotha, in Thuringen, dat het Vaderland van dit beeft is. De opftellin°- van dit ftuk is ons zo goed voorgekomen, en de proeven zo naauwkeurig befchreeven, omöeene waare kennis van dit fchepzel te erlangen, dat wy denken, dat de Hr. de Buffon zelf her agter de Hiftorie, welke hy van dit dier gegeeven heeft, met vermaak zal zien. M 3  94- DE NATUURLYKE HISTORIE Het hol, 't welk de hamfter zig drie of vier voet onder den grond graaft', beftaat gemeenlyk in meer of minder kamers naar den ouderdom van het dier, dat dit verblyf bewoont. De voornaamfte is getapiffeerd metftroo, en dient voor huisvefting; terwyl de andere gefchikt worden om 'er den voorraad te bewaaren, welken hy in den tyd van den oogft in groote hoeveelheid verzamelt. Yder hol heeft twee gaten, of openingen, waarvan die, waardoor het dier onder den grond gekomen is, fchuinfch nederdaalt. De andere, die van binnen is begonnen en naar buiten voortloopt, is loodregt, en ftrekt voor deur, om uit te gaan en in te komen. De holen der wyfjes, die nooit met de mannetjes famenwoonen, verfchillen in verfcheiden punten van de andere. In die holen, waarin zy werpen, ziet men zelden meer dan eene voorraad - kamer, om dat de korte tyd, welken de jongen by de moeder bly ven, het niet noodig maakt, dat zy veel voedzel verzamele: maar in plaats van één loodregt gat, zyn 'er zeven of agt zulke gaten, daar de jongen vryelyk door uitgaan, of inkomen , zonder malkanderen te hinderen; zomtyds blyft demoeder, haare jongen weggejaagd hebbende, in dit hol; maar gemeenlyk maakt zy een ander, 't welk zy met zo veel voorraad vervult, als het jaargetyde haar toelaat te verzamelen. De hamfters koppelen de eerfte reis tegen het einde van de maand april, als wanneer de mannetjes zig naar de holen der wyfjes begeeven, daar zy egter maar weinig dagen byblyven; zo het gebeurt, dat twee mannetjes, terwyl zy een wyfje zoeken, malkanderen in het zelfde gat ontmoeten, ontftaat 'er een verwoed gevegt tuffchen dezelve, het welk doorgaands met den dood van den zwakften eindigt. De overwinnaar maakt zig van het wyfje meefter, en beiden, fchoon zy op alle andere tyden malkanderen vervolgen en dooden,leggen hunne natuurlyke woeftheid af ,geduurende de weinige dagen, dat hunne ritfigheid duurt. Zy befchermen zelfs malkanderen over en weder tegen de aanvallers; wanneer men in dezen tyd een hol opent, en het wyfje bemerkt, dat men haar heur mannetje wil ontrooven, vliegt zy op den ontweldiger in , en doet hem dikwyls de woede haarer wraak door diepe en fmartelyke beeten voelen. De wyfjes werpen twee-of driemaal 's jaars. Haare dragt is nooit minder dan van zes, en meeftal van zeftien of agtien jongen. De groei dezer dieren is zeer vaardig; op den ouderdom van veertien dagen beproeven zy reeds de aarde uit te graaven; kort daarna verpligt de moeder hen uit het hol te trekken, zo dat zy op den ouderdom van omtrent drie weeken aan hun zeiven worden overgelaaten. Deze moeder betoont in 't algemeen weinig tederheid voor haare jongen. Zy,die in den tyd haarer ritfigheid,haar mannetje zo moedig verdedigt, zoekt geene andere toevlugt dan in de vlugt, wanneer haar gezin in gevaar is. Haare eenige zorg is, haare eigen beveiliging. Ten dien einde boort zy, zo dra zy bemerkt, dat zy vervolgd wordt, al graavende dieper in den grond, het welk zy met eene verbaazendefnelheid uitvoert. De jongen mogen tragten haar te volgen, zy is doof voor hun gefchreeuw, en zy ftopt zelfs de wykplaats, welke zy zig gemaakt heeft, toe.  VAN DEN HAMSTER. £5 De hamfter voedt zig met allerhande foorten van groente, van wortelen, en van graanen, welken de verfchillende jaargetyden hem verfchaffen. Hy verluftigt zig zelfs, naar 't fchynt, met het vleefch der andere dieren, welken hy meefter wordt, op te eeten. Dewyl hy niet gefchikt is voor lange toeten, maakt hy zyn eerften voorraad in zyne magazynen, van het geen de nabuurige velden hem aanbieden; het welk de reden is waarom men dikwyls geheele kamers vol ziet van eene enkele foort van graanen. Wanneer de oogften zyn binnen gehaald, gaat hy zyn voorraad verder zoeken, en neemt wat hy in zyn weg vindt, om het naar zyne wooning te brengen, en daar zonder onderfcheiding neer te leggen. Om het vervoeren van zyn voedzel gemaklyker voor hem te maaken, heeft de Natuur hem aan de beide zyden van het binnenfte des monds van wangzakken voorzien. Dit zyn twee vliezige zakken , glad en glinfterende , van buiten en van binnen bezaaid met een groot getal klieren, die onophoudelyk eene zekere vogtigheid affcheiden, om hen buizaam en leenig te houden, en bekwaam te maaken om de toevallen te weêrftaan, welken de graanen, dikwyls ftyf en puntig, zouden kunnen veroorzaaken. Elk dezer zakken kan anderhalf once koorn bevatten, welke dit dier,in zyn verblyf te rug gekomen,ledigt door middel van zyne twee voorfte voeten, die zy van buiten tegen deze wangen drukt, om 'er het koorn te doen uitkoomen. Wanneer men een hamfter ontmoet, die deze zakken met voorraad gevuld heeft, kan men hem met de hand vangen, zonder gevaar te loopen dat hy byten zal, dewyl hy in dezen ftaat geene vrye beweeging van de kaakebeenen heeft , maar indien men hem flegts eenigen tyd gunt, ledigt hy vaardig zyne zakken, en ftelt zig te weer. De hoeveelheid van voorraad, welken men in de holen vindt, verfchiltnaar den ouderdom en de kunne van het dier, dat het zelve bewoont. De oude hamfters verzamelen tot honderd ponden graan; maar de jonge en de wyfjes vergenoegen zig met veel minder. De eene en andere gebruiken dezen voorraad, niet om zig des winters daarmede te voeden, als welken tyd zy in een ftaat van flaap of verdooving doorbrengen, zonder eenig voedzel te gebruiken, maar om daarvan na hunne ontwaaking, in 't voorjaar, en vervolgens al den tyd, die hunne volgende verdooving voorgaat, te leeven. By het naderen van den winter, wyken de hamfters naar hunne onderaardfche verblyven, waarvan zy den ingang zorgvuldig fluiten. Zy blyven daar geruft, en leeven van hunnen voorraad, tot dat de koude, gevoeliger geworden, hen in een ftaat van verdooving brengt, gelyk aan den diepften flaap. Wanneer men na dien tyd, een hol opent, 't welk men kan herkennen door een brok grond, die digt by bet gat van de fchuinfchneêrlopenden gang, daar wy van gefproken hebben, ligt, vindt men de hamfters gemaklyk uitgeftrekt op een bed van fyn en zeer zagt ftroo. Zy ligt met den kop onder den buik, tuffchen de twee voorfte pooten in verborgen, terwyl de agterfte voeten tegen den bek liggen; zyne oogen zyn geflooten, en zo men de oogleden van malkanderen verwydert om dezelve te openen, vallen zy terftond weder toe. De ledemaaten zyn ftyf, gelyk die van een dood dier, en het geheele lighaam is, ais men 't aanraakt, zo koud, als ys. Men  ?<5 DE NATUURLYKE HISTORIE bemerkt niet de ailergeringfte ademrmling, noch eenig ander teken van leeven. Het is niet dan door het dier in dezen ftaat van verdooving te openen, dat men het hart zig ziet famen trekken en uitzetten; maar die beweeging is zo langzaam, dat men naauwelyks vyftien polsflagen in een minuut kan tellen, terwyl het hart .tenminften honderd en vyftig maal in dat zelfde korte tydbeftek Haat, wanneer het dier in een ftaat van leeven of ontwaaking is. Het vet is als geftremd; de ingewanden hebben even weinig warmte als het buitenfte des Iighaams, en zyn ongevoelig voor de werking van brandewyn, en zelfs van vitriool-olie, die men daarop ftort, zonder dat zy de minfte irritabiliteit toonen. Hoe fmartelyk deze geheele konft-bewerking zy, het dier fchynt daar egter weinig van te voelen. Hy opent zomtyds den mond als om te ademen; maar zyne verdooving is al te fterk, om hem eene geheele ontwaaking toe te laaten. Men heeft gemeend, dat deze verdooving enkel van een zekeren trap van winterkoude afhing. Dat kan waar zyn ten opzigte van de relmuizen, de groote hazelmuizen en de vleermuizen; maar om den hamfter in dezen ftaat te brengen, toont de ondervinding, dat 'er nog by vereifcht wordt, dat de buitenlugt geen toegang hebbe tot de plaats, daar hy zyne wyk genoomen heeft. Men kan zig daarvan overtuigen, door een hamfter te bef]uiten in eene kift of kas, niet aarde en ftroo gevuld; men ftelle vryelyk die kift bloot voor eene koude, fterk genoeg om het water te doen bevriezen, men zal het 'er egter nooit toebrengen, dat hy in zyn ftaat van verdooving valle; maar zodra men deze kift, vier of vyf voet onder de aarde, welke men vooraf wel klein moet maaken, om de buitenlugt te beletten van daardoor te dringen, geplaatft heeft, zal men het dier, na verloop van agt of tien dagen verdoofd vinden, even als in zyn hol Zo men deze kift uit de aarde weder ophaalt, zal de hamfter na verloop van eenige uuren ontwaaken, en zal op nieuws in flaap vallen, indien men dezelve weer onder den grond brengt. Men kan deze proefneeming met het zelfde gevolg herhaalen, zo lang de koude duurt, mits men in acht neeme, om den noodigen tyd tuffchen beiden te laaten verloop en. Het geen nog nader bewyft, dat de afweezigheid van de buitenlugt, een der oorzaaken van de verdooving van den hamfter zyn moet, is, dat hy in 't harte van den winter uit zyn hol genoomen, en aan de buitenlugt bloot gefteld, na verloop van eenige uuren onfeilbaar ontwaakt. Het maakt geen verfchil of men deze proef des daags, of des nagts, neeme, zodat het licht hier ook geen deel in heeft._ Het is eene aartige vertooning, een hamfter" uit zyn ftaat van verdooving tot dien van leeven, of beweeging, te zien overgaan. Eerft wordt hy van de ftyfheid zyner ledemaaten bevryd ; vervolgens zugt hy diep, maar met lange tuffchenpoozen ; men bemerkt beweeging in de beenen; hy opent den mond als om te geeuwen, en doet onaangenaame geluiden als de reutel in de keel hooren. Nadat dit fpel eenigen tyd geduurd heeft, opent hy eindelyk de oogen, en poogt zig op zyne voeten te zetten, maar alle deze beweegingen zyn nog onvaft en waggelende, gelyk die van een dronken menfeh» Hy herhaalt egter zyne proeven, tot dat hy het zo verre brengt, dat  VAN DEN H A AI s T E R, „ dat hy zig oyereinde op zyne beenen kan ophouden. In deze eeftalte 7vndf> houdt hy zig eenigen tyd ftil, als om zig te herkennen, en van zyne ver' moeijeniffen uit te ruften; maar kort daarna begint hy zig te beweeeen te eeten, en werkzaam te worden, gelyk als voor den tyd van zyn liaan' Deze overgang uit den ftaat van verdooving tot dien van ohtwaaking vordert meer of minder tyds, naar de warmte of koude van de plaats, daar het dier zig bevindt. Indien men het aan eene koude lugt blootftelt' verkopen er dikwylstwee uuren eer het ontwaakt, en in eene gemaatigder plaats gaat dat in de helft des tyds toe. Het is waarfchynlyk, dat in hunne onderaarfche holen deze omwenteling onmerkbaar toegaat, en dat het dier als dan geene dier ongemakken voelt, die eene verhaafte, en, om zo tefpreeken geweldige ontwaaking vergezellen. ' Het leeven van den hamfter is verdeeld tuffchen de zorgen, om aan zyne natuurlyke behoeften te voldoen, en de woeden van te vegten. Hy fchvnt geene andere cmftcn tc hebben, dan die van den toorn, die hem aanfpoort om alles aan te vallen , wat hy in zynen weg ontmoet, zonder acht te geeven op de fterkte van den vyand. Volftrekt onkundig in de kunft om zyn keven te bewaaren door zig het geyegt te onttrekken , laat hy zig eer metftokken dood liaan dan dat hy eenigzms wyken of toegeeven zoudl Zo hy middeï vindt om de hand van een menfeh te vatten, moet men hem dooden, om zig van hem te kunnen ontflaan. De grootte van het paard vervaart hem even weinig, als de behendigheid van den hond. Dit laatstgemelde dier wil gaarne jagt op hem maaken: wanneer de hamfter hem van verre gewaar wordt begint hy met zyne zakken te leedigen , zo hy dezelve by geval met graanen gevuld heeft, vervolgens blaaft hy dezelve zo geweldig op, dat zyn hoofd en hals het overige zyns Iighaams zeer verre in dikte overtreffen eindelvk zet hy zig op zyne agterfte pooten, en werpt zig in deze houding op den vyand: zo hy zyn fprong wel neemt, en zig aan denzelven vafthelt verlaat hy hem niet voor dat hy hem gedood, of zelfs het leeven verlooren heeft; maar de hond voorkomt hem gemeenlyk door hem van acteren te vatten en dood te nypen. Deze woede van te willen vegten maakt dat de hamfter met geen der andere dieren in vrede leeft. Hy voert zelfs den oorlog tegen die van zyn eigen geflagt, zonder zyn wyfje uit te zonderen Wanneer twee hamfters malkanderen ontmoeten, miffen Zy over en weder nooit malkanderen aan te vallen, en te bevegten, tot dat de zwikfte he zwykt onder het geweld van den flerkften, die hem als dan opvreet He"t gevegt tuffchen een mannetje en een wyfje duurt gemeenlyk langer dan dat van twee mannetjes. Zy beginnen met malkanderen te jaagen entebvten vervolgens begeeft elk zig aan een kant, als om adem te haaien; kort daar op vernieuwen zy den ftryd, en gaan voort te vlugten en te vegten, tot tot wüdSSd * overwonnene dient den overwinnaar altyd XIII. Deel. N  oS DE NATUURLYKE HISTORIE B ES C HRTVIN G VA N DEN HAMSTER. De Hamfter (PI. XV) is zo groot als een rot; hy fcheen my toe in maakzel van het lighaam van dezelve niet te verfchillen, dan daarin dat zyn kop grooter, zyne oogen kleiner, en zyn ftaart veel korter zyn. Het voorhoofd, het bovenfte van den kop, de rug, het bovenfte van het kruis en der zyden van het lighaam , waren van eene bleekvaale kleur, met afchgraauw gemengd, omdat de hairen op het grootft gedeelte van hunne lengte, van den wortel af, van eene afchgraauwe kleur zyn; boven het afchgraauw zyn zy vaal en zwartagtig aan het eind, en daar loopen zelfs geheel zwarte hairen onder. Op het bovenfte van de zyden van den kop, en den hals, onder de oogen, beneden aan de zyden van het lyf,, aan de buitenfte zyde van de dye en het been, op het beneden gedeelte van het kruis en de billen, ziet men eene roffe of rosagtige kleur; het eind van den fmoel, het beneden gedeelte van de zyden van den kop, de buitenkant van den arm, de zyden van de borft, en de voeten, zyn van eene zeer bleeke geelagtige kleur; deeze kleur maakt drie groote vlakken aan wederzyde van het dier, maar zy waren zo duidefyk niet als in de afbeelding (PI. XV). De keel, het onderft van den hals, de voorarm , het onderft van de borft, de buik, de binnenkant der dye, het voorfte en de binnenkant van het been, en het onderft van den enkel, zyn van eene zeer donkere kaftanjebruine-kleur, en zelfs op fommige plaatzen zwartagtig. De ooren zyn groot, rondagtig en ten deele kaal; de ftaart is zeer kort, aan zyn begin met rosagtige hairen bedekt, en op het overige van zyne lengte byna kaal, alwaar hy flegts zeer dun en met zeer kleine hairtjes bezet is. De voeten hebben vyf vingeren, maar de duim van de voorfte voeten is zeer onduidelyk, men onderfcheidt daar flegts een knobbeltje en een klein nageltje aan, even als by den eekhoorn, de rot, de muis, enz. voeten, duimen , lynen.' Lengte van het geheele lighaam, in eene regte lyn gemeeten, van het eind van den fmoel tot aan den aars . o. 8. o. Lengte van den kop van het eind van den fmoel tot aan het agterhoofd . . . . C. I. io. Omtrek van het eind van den fmoel . . . o. 2. 1, Omtrek van den fmoel onder de oogen gemeeten . o. 2. 11, Omtrek van de opening van den bek . . 0. 1. 3. Afftand tuffchen de beide neusgaten . . o. 0. if, Afftand tuffchen het eind van den fmoel en den voorften hoek van het oog . . . . . o- o. Io. Afftand tuffchen den agterften hoek en het oor . o. o. 8. Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen o. o. 3. Opening van het oog . • . . . o. 0. 2. Afftand tuffchen de voorfte hoeken der oogen , .0.0. 6. Omtrek van den kop tuffchen de oogen en de ooren . e. 3. 9,    BESCHRYVING VAN DEN HAMSTER. 99 Lengte der ooren y™m> Breedte van de bafls over de buitenfte kromte gemeeten o. i.' o"" Afftand tuffchen de beide ooren om laag gemeeten . o.' o.' o. Lengte van den hals . . . , o. o'. o" Omtrek van den hals . . • . o. 2.' o' Omtrek van het lighaam agter de voorpooten gemeeten o'. 4'. v" Dezelfde omtrek op de dikfte plaats ... 0. 4.' 10.' Dezelfde omtrek voor de agterpooten gemeeten . o. 4'. <. Lengte van den ftornp van den ftaart . . c. 1.' 6. Omtrek van den ftaart aan het begin van den ftomp . o," o, 11.' Lengte van den voorarm van den elleboog tot aan de geleeding der hand . . , . , o. 1. o Omtrek dier geleeding . . . , o! o. 10 Lengte van die geleeding af, tot het eind der nagelen . o.' o.' oï. Lengte van het been van de knie, tot aan de hiel . o. 1. 2. Lengte van de hiel af, tot aan het eind der nagelen . D. r[ Breedte van den voorften voet . . , o. o' 4" Breedte van den agterfte voet . . . o'. o". \' Lengte van de grootfte nagelen . . . o.' o.' 2' Breedte aan de bafis .... o'. o'. o*f. Deze hamfter woog zeven oneen, zes drachmen en een half. Het netvlies ftrekte zig uit tot in het midden van den onderbuik; de twaalfvingerige darm kwam tot aan de regte nier; de nugtere darm maakte zyne omwentelingen in de bovenbuik-ftreek , de navel-ftreek, en onderbuik-ftreek; de omwentelingen van den omgeboogen darm lagen ook in de onderbuikftreek , en vervolgens in de linker darm - ftreek, en in de lendenen - ftreek van diezelfde zyde: de blinde darm ftrekte zig naar agteren uit, in de linker zyde, en kromde zig aan het eind naar buiten om; de kronkel-darm liep van de linker naar de regter zyde, agter de maag ; vervolgens verlengde hy zi°naar agteren in de regter zyde en liep wederom naar vooren; deeze twee laatfte gedeelten van den kronkeldarm waren aan eikanderen gehegt door een klein darmfcheil, even als in den eekhoorn (a); en dezelve hingen los; de kronkeldarm liep, eindelyk, weêr van de regter naar de linker zyde' agter de maag, en kromde zig naar agteren, om zig met den regten darm te vereenigen. De dunfte plaats (A, PI. XVI, fig. 1) van den twaalfvingerigen darm was by den portier (B); het overig gedeelte van dien darm, de nugtere darm en de omgeboogen darm (A, fig. 2), waren tennaaftenby van dezelfde dikte: de blinde darm (B C) was langwerpig en omgekromd; de kronkeldarm was dikker (D) by den blinden darm (5), dan in bet geheel overig gedeelte van zyne uitgeftrektheid; hy maakte twee kruiswyze draaien (EF) aan zyn begin, vervolgens was hy omgeboogen en befchreef twee andere kruiswyze trekken in eene ftrydige rigting met de eerfte,op zig zeiven terugloopende: het grootft gedeelte (G) van den kronkeldarm en regtendarm was (O Zie het VII Deel van dit werk, bladz. 161. N 2  ,oo DE NATUURLYKE HISTORIE tennaaftenby van dezelfde dikte als de dunne darmen; alle de rokken der ^naTfSdubbeld te zyn, gelyk die van de waterrot (/,), en uit . twïezS zaïmengefteld (CD P/. XVI,fig- i),die door eene verenging r^ÏCTei^enW omtreks gefcheiden waren; deeze verenging be~ SSdt^^SeTregwr gedeelte van de maag, op twee lynen afftands van dïï flokdarm (iO; het overige van het regter gedeelte was zeer dik; het linkerfflew minder diken zeer langwerpig, daar was ook een groote SSlSShfin den flokdarm (F) en den bodem (D) van den grooten bh S De binnenfte wanden (P/. XWf, jfe- O van de maag verfchilden niet van die'van de waterrot (*) dan daarin, dat 'er kleine plooien op den botm (1van den grooten bhVdenzak waren , en dat de doorfchynendfvLzeTvan het linke/gedeelte, (AB) in een zeer ver mfteekenden rand "Dokter SèSe^Tzo veel naar den linker als naar den regter kant uit zf geleek naar Wvan de waterrot, in geta , maakzel en plaatfing der' kwabben - derzelver kleur was bruinrood van buiten en graauwagtig van binnen zv woog drie drachmen. Ik heb geen galblaasje gezien ; in da opzigt gebJkUe hamfter minder naar de waterrot, dan naar de rot, omdat *^t^|^^dei^, zy woog vyf greinen. De regter nier lag wat meer naar vooren dan de Imker; zy waren beiden dikPen dalver binnenkant vormde eene foort van m de lengte loopende „.„„f A\e haar in twpp vakken verdeelde. g Do'linker long hadt maar eenekwabbe; de regter was uit vyf kwabben .aamengefteld, van welke drie op eene rei geplaatft waren; de twee andere 3 den bodem van het hart geplaatft; eene_dier twee kwabben was ïSn el de andere was flegts van eene grootte, geevenredigd naar die van i de vierde kwabbe van de regter long van de meefte viervoetige dieren. Daar kwamen drie takken uit de bogt van den grooten flagader. De hanXr heeft aan elke zyde van het onderft kaakbeen een wangzak r/E PI XVII fiR. 2),diemetaenbekgemeenfchapheeft,endiezigtotaan den fchouder ui'tïtrekt; in deeze zakken fleekt hy het voedzel dat hy bewaa!n of vervoeren wil; zy zyn zeer groot, want gevuld zynde (A) hebben Ttot éé^du m agt lynen lengte, en negen lynen middellyn» in het midden; S zvn onder de bekleedzelen geplaatft, en worden gevormd door een vry fi^Ltig vlies (B) ,dat geplooid is als de zak leedigis. De meefte aapen t ïk£ wSfakken die weinig van die van den hamfter verfchillen ; maarik S^2Sto.^ dierggelyke voorraadplaatzen heeft,omzyn voedzel in DeTng beleef naar die van de rot. Het flrotklepje was puntig in het midden ,e§ om den rand getand. Daar liepen in het verhemelte agt dwarfche CO Zie het Vil Deel van dit werk bl.dz. «tt. PI XLIV en XLV, fig. i. CO Zie het VII Deel, bladz. 216. PI. XLV, fig. 2.      beschryving van den hamster. i0x groeven; de randen van de eerfte maakte een hoek naar vooren • rlPUt van den binnenften rand was zeer langwerpig, en ftrekezLtotd^r ?k regt; derand, die tuffchen de derde en vierde groef was, hadt eeTklèincn hoek naar agteren; de twee randen van de vyfde groef waren in Zr «55 * van hunne lengte afgebrooken , en elk hunner dfeien 'Z^m^m geboogen met zyn binnenft eind,dat zig tot het midden van de £l r greinen, en de voorherffenen dertig ' ^ wooëen neSen Ik heb niet meer dan twee tepels gevonden • ™ j duidelyk, en zaten op den buik LSrio??™11 n g£let op den afftand van elf lynen van elkandeïen6 P * m dke Zyde' De ingang van de fcheede was van de onening „• u • derd , die tuffchen de openingen van twee uitvoe^nl K piSblUS X^" de pisblaas was rond; de h&oornen"vaTde 7XSd^ ^ WMi regt, en aan twee vet-rokken vaft, ^kd^^aSS,"» ,an« £n LdSrmn ^ dUnne d3rmen V3n den P°rticr tot aaa den blin-V°eten> duifflen ■,yne"Omtrek van den twaalf vinger jgen darm'op de dikfte n7aa,<%„ 2" 8' °Omtrek op de dunne plaatfen P p,aatfen °- °- 10. Omtrek van den nugteren darm, op de dikfte ülaarfen ' °* °' 6' Omtrek op de dunfte plaatfen P'aatlen D. o. io. Omtrek van den omgeboogen darm, op de dikfte nlaatfen °' °' 9' Omtrek op de dunfte plaatfen P'aatlen D. D. gm Lengte van den blinden darm ' °- °- 7' Omtrek op de dikfte plaats ' * °- 3- o- Omtrek op de dunfte plaats ' " * o. i. 4. Omtrek van den kronkeldarm, op 'de dikfte'nlaatfen ' °' *' l' Omtrek op de dunfte plaatfen H P e" • °- i 4- Omtrek van den regten darm by den kronkeldarm ' °' °' S' Omtrek van den regtendarm by* den aars ' °! °- q. Lengte van den kronkeldarm en regtendarm te ^am™ *m2 , °' °- I0- ^zfe^^-^^Kssr i ,3- * Kleine omtrek . • O. j, ?, Lengte van de lever * °- 2. 4' Breedte . , • • o. j. 6. Derzelver grootfte dikte .' ♦ • o. 1. p' Lengte van de milt . ■ • o. o. 5. Breedte van het onderft eind" * * o. . 1, * Breedte van het bovenft kaakbeen ter plaats van de fnytanden o' o'. S Afftand tuffchen de oogputten en de opening der neusgaten o o 6' Lengte dier opening . & Breedte . . . " * °- a z\- Lengte der eigenlyke neusbeenderen . * r' 2' ?i Breedte .... '-''Ho li Lengte van de langfte fnytanden buiten het been ' " o' o' ? ' Lengte van dat gedeelte der ruggeftreng, dat uit de rugge-wer- * " velbeenderen bcftaar 00 Lengte van de agterfte rib, die "de langfte is * o' f' ?' Lengte van het borftbeen . . o Lengte van het lighaam van het laatfte wervelbeen der lendenen * *" S' dat het langfte is . , o 1 Lengte van het heiligbeen . .' ' °' 31* Lengte van het eerfte valfche wervelbeen van den ftaartdat het ' °' langfte is . » * Lengte van de eironde gaten °' °' Breedte . ■ ' f o ' 4* Breedte van het bekken . °' °" 2** Hoogte . . . .* * o °' tT' Lengte van het fchouderblad . o ? i Breedte op de breedfte plaats . Q' ' °J' Lengte der fteutelbeenderen , * ' °' Lengte van het fchouderbeen , * o* Lengte van de ellepyp . °* *; Lengte van het flraalbeen . * • o. 1. a». Lengte van het dyebeen ." o. o. nf. Lengte van het fcheenbeen ... * * °' l' 3*« Lengte van het kuitbeen ••''.* * o *' Hoogte van het hielbeen , i o. J. 2. * • • o. o. 4.  to4 DE NATUURLYKE HISTORIE D E BOBAK (*)• EN DE ANDERE MARMOTTEN. Mon wfr aatl den hamfter den naam van Marmot van Straatsburg, en Ai^lnmarmtTan Polen aan den bobak gegeeven: maar zo zeker uJ datte Ste niet tot de marmotten behoort, zo waarfchynlyk 3^^53583555 in alles, waaruit men mag v«^dM, d«^deze twa g g ^ ^ onderfcheidene en afzonderlyke looi ten maaKem Reisbefchryvers ƒ(ƒ- monax (.) of den ^^"^ niet te Whi fleur f blazer genaamd hebben, hy i^ya yan hair voorzien is. len dan in den ftaart, die bJem ^njer, tderA1 zouden De monax van Kanada .de bobak vin ™™ d door het verfchli dan alle drie wei met dan h^z"^e fer 1mnne y , aa eduidj der klimaaten, de verfcheidenh.den w«e V00rkeur in het ondergaan hadt DewjJ , Lwyl men hem in Po- hoogfte en koudfte gedeelte dei b^ he't Noorden van Europa len, in Rusland, en m de andendeelen van a wedervindt,alwaar hy aantreft, is het met vreemd dat men Hem in iv ^ ^ die^anPdeSdee werelden gemeen zyn, vallen kleiner in de nieuwe dan nj^^j^u* noemen, is eene foort Het tirioz k SerX de monax 4i Kanada; deze kleine marmot van marmot, nog Jücmei wn ziet geene ooren, en men kan zelfs de opening yan u b , D jengte dcs hghaams, den ,„„ 4!t dier in Polen, welken wy hebben overgenoomen. G/ü flivicans, captte rujejceiuc Regn. Jnim. pag. 165. b-fchrvvillK van den Monax by Edwards. Hifi. der Vogelen,p.104. O) Zie de figuur en de belcnryviriö n Marmot,0f Bobak, zyn anderhalf voet lang, H toffi » het EegïvS Haan. De Monax, of de Mannot van S« «e"iefl of vymen duimen lengte'  VAN DEN BOBAK. I0J dier is vry dik; het hair is vaal met grys gemengd, en dat van het einde van den ftaart is byna zwart. De beenen zyn kort, de agterfte flStswa? langer dan de voorfte. De agterfte voeten hebben vyf vingfrs en vyff wane nagels die wat krom zyn; die der voorfte hebben *er maïr vier. WaTneer men deze dieren tergt of hen flegts wil opneemen, byten zy geweldig en geeven een fcherpen fchreeuw gelyk de marmot; wanneer men hun eèten geeft, zetten zy zig op hun agterfte, en brengen de fpyze met hunne voorfte pooten naar den bek. Zy zoeken malkanderen indeleSe,en dewXsweïpS m den zomer ; de gewoone dragten zyn van vyf of zes; zy maaken zig holen waarin zy den winter doorbrengen , daar het wyfje'haar^ jongen werpt ZTt \T 27 Vede gelykhdd £n S£meene Struiken m t dl maS rZ iw a ' »ft ynen lV^er ^n een ve^hillende foort te zyn, waïï in dezelfde ftreeken van Slbene vindt men waare marmotten van de foort der PonlfrhP nf JPr Alpx^hrWpltpn ^ Siheriers furok (c) heeten en men heeft niet opgemerkt, dat deze twee foorten zie vermenen V ] . eenig tuffchen-ras tuffchen dezelve beftaat. S VermenSen > of d^t 'er (V) Voyage de Gmeun. Tom. II. tap. ha. De Tartan-».. x> i marmotten, welken zy Sogur heeten. ZjfttzamelenzfJ '"'^'"f™ genaamd, hebben veele winter, in een groot hol/daar zy z s maandenS flaf en mZ^ de" g te famen in de» Voyages en Tartarie, pag. iS. Koinï^tenSnSf,: ™?,Veel van deze die™. JeL zyn, als de YJafda van Gmeun, Ky7de 1dSï^i .anders moet men zeggen, dat de Befchryver den slrok voorden™«ï XLT/. De^.  to6 DE NATUURLYKE HISTORIE ^^^^^^^^^^^^^^^^ BESCHRTVING VAN DEN BOBAK. T~Ye Bobak (PL XIX.) is tennaaftenby van dezelfde grootte als de marmot, W en gelykt byna volkoomen naar dat dier in maakzel van het lighaam ; wam hy hteft een korten dikken fmoel, een langwerpigen kop, een weinig boogagiig ter plaatze van het voorhoofd, korte .ronde ooren, een korten ddkkenhals, en het lyf gevuld; de ftaart is my uit het geen er van overig was in den'bobak, die tot onderwerp dezer befchryving gediendi heeft voorgekoomen naar dien van het marmeldier te gelyken; deze bobak was g°edrLd en opgevuld, ^^^^^«^.ErÊ legeL dlr vingeTen waren onder het vel met de nahand vereenigd: de marmotten daarentlgen hebben geen duim aan de voorfte voeten, men ziet daar Set alleen geen nagel van buiten aan, maar daar is ook geen regel van binnen in felyk in de befchryving van het marmeldier, in het VIII Deel van dit Werk / gezegd is; ik heb alleenlyk zedert de uitgaave van dat Deel in eenen ouder marmeldier dan dat, 't welke my tot onderwerp voor de befchry^fng van de beenderen van dat dier gediend hadt in de voorhand twïe beentjes meer gezien, dan de zes, waarvan ik melding gemaakt heb in het VII Deel, bladz. 129: een dier beentjes was zeer klein en naauwlvks tot been geworden, het heeft my toegefcheenen overeen te koomen met dat van den eerften regel van den bobak; maar wat daarvan zy, dit dier heeft den tweeden regel van den duim van de voorvoeten, en den van buiten wel gevormden nagel, meer dan het marmeldier. Het donshair van den bobak was bruin van kleur, de hairen, vafter en langer dan het dons, hadden dezelfde bruine kleur naar den wortel, en zy waren rosagtig in hunne overige lengte; de meefte hairen van den kop, den hals den rug, het kruis, den ftaart, de fchouders en den buitenkant van den arm, warén bruin of donker ros van kleur; maar deeze kleur vertoonde zig niet zeer duidelvk ; men zag in den eerften opflag van het oog niet dan ros op den kop, dé borft, den buik, en den ftaart van dat dier, en eene rosagtige kleur op de andere deelen.    VAN DE GERBOISE 107 DE GERBOISE S. /^erboise is een geflagtnaam, welken wy hier bezigen om dieren aan hriTrffl- tü f' 1£ 0P1T^rke]yk zyn. door de zeer groote onevenredigheid tuffchen hunne agterfte en voorfte beenen, dewyl de laatftgenoemde zo groot niet zyn als de handen van eene mol, en de andere naar de beenen iZhZF rgl y- f\ Ty kennen in dk S608^ vier foorten> ofzeer afzonderlyke verfcheidenheden 10. De tarfier, waarvan wy vroeger in dit Deel melding gemaakt hebben, die zekerlyk van eene byzondere foort is, Omdat Zyne vinercro cvon aio di*- A™. i i > ' yderen /oet heef, ac De eigenfy? voeten gemaakt zyn, zo als die der andere dieren, met gefpleeten boeten, vier vingers aan de voor- en drie aan de agter-voeten. 30* De alagtaga(b) \ J&^WS SgoSB* Va" ^ 0Ï^'U*> de Ü £ ' yan een vierden. Nota. 20. Aldrovandus heeft een fo, be a m l ou d t df,r fP °"'ng Ütias toe te paflën. Dat woord is Amerikainfch en ! ,n™f."i • P? de" nanm van aan te duid| 't welk de^ji^gS^^jSg*. ft en naderhand hebben eenige auteurs het op het Indisch-varkpmip rn*W,ft l aanKwamen, Jet of de Alagtaga of den Gerbo kunnen ^l^^T&^^^r^ men moet uitfbreeken muts, komt van coutias, den naam, welken eenige Schrvw™',,» j acout. of agouti geeven, dat by gevolg de utias geen mderdS danken^aS"etekent ■de op St. Domingo natuurlyk t'huis hoorde, en nog hoort, en welke men daarhtf Jl ^ * hog van dit eiland vondt. Daar zyn van alle tyden af on dl Anillè< eïceft de,°ntde,kSchiyver van de Hiftorie der Antilies!) eenige viervoetig dieren , geTy"e OpS& fSa&uS ^avarusCPeccar!,) deTatus, de Acouti, en de Musknsrot,CPiïori0 mfi ZSlm. tal?nUf.g. u^1"' falie,U' CaUda kn£ijrma- GwELIN- Cra. ^fatt frtfeJ). tm. r. O 2  Xo8 D E NATUURLYKE HISTORIE wiens beenen het zelfde maakzel hebben, als die van den gerbo, doch die vvf vinsers aan de voorfte en drie aan de agterfte voeten heeft, met een Soor dk voor een duimfctn doorgaan of voor een vierden vinger vee korter dan de andere. 4o- De Daman Ifraël, (e) of Lam van Ifrael da wel hetdelfde dier zou kunnen zyn als dat, 't welk de Hr. Linn^us heeft Sniseduid,onder de benaaming van Mus Longipes ( Sens Garcias bu Jaroin. OM in Malbar, volgen, Vader Vincent Maria. _ c tab. 29. fig. 2, 3- Viverra munzo. K/empeer. Amoenit. pag. 574- . ... ^ ; vrir „• Uhn^Lmm mus Pbaraonis. Prosp. Alpin. .Egypt», 234 # 235- Tab. XIV.fig. 3. ™ ' ™ rXfe Piaraon Maillet, Defoript. He rE&M. pag. Icbneumon, ««/? rcj;je!/mflf:, td efl I me (ligator, mus Pbaraonis, Mus Mgypti; Da. ^üS^^^f^^ LutJjEzypti. Klein de Qitadrupedibus, pag. 64. meJ^IcbZumi digiüsmeiiis longioribus, lateralibus ^uabüxbus Jubmtfomxbus. Voyage ffiSLiÏES?!'^. of ü/r^fo IV.pag. 199. ibid. . of MiwUe- Gemeenlyk de Rot van Pharao. Brisson Regn. amm. pag. 250. Icbn umon. fiverra caudd e bafi incra[Jald fenfim attenuata. Linnveus, Syjt. Nat. Edit. X. ral liZncbZmonfuit utiliflimus admures ex meo cubiculofugandos...unum alm,a quo mu■ V Zne ceiïarunt, Rauidem, quotquot offendebat, mtenmebat, hngeque ad bos necandos T Z f£ Con ltilior. Prosper Alpinus. Defcript Mgypt. Lib. IV.pag. 235 fySTrilu n Int doZ radix eft plant, malalce HampadduTanafis, id eft Fel terre dito 1 iïl;a27r2L Lufitanis ibidem Roja feu radix mngo appellata dmufidaquadamjeuviverrz llT^nluS. appellata, qua; radicem monftraffe & eusufum... prima... produhffe credilut 1 d Stur.Tpro explomo babent antidota. Kampeer Amoemt. pag. 574. - I" Indie .s woner dknóch flam, noch takken, noch bladeren voortbrengt, die Cbm geheeten SrdxTSli'iiSm overgenoómen van een dier, die dezen wortel alleen-weet op teipooren.  VAN DEN M A N G O Ü S T E. x-i3 noemd hebben, en welken zy zeggen een der zekerde en kragtiglteMddelen te zyn tegen den beet van de viper of de adderflang. Hv eet de eyeren van den krokodil, gelyk ook die van de kippen en de vogelen : Wlyks doodt en eet hy de jonge krokodillen (V), fchoon deeze dieren reeds zeer fterk zyn, korten tyd nadat zy uit het ey zyn gekoomen; en dewyl de fabel onder de menfchen fteeds de waarheid volgt of vergezelt, heeft men beweerd dat de mangoufte m gevolge van dien afkeer, welken hy tegen den krokodil heeft, m zyn lighaam, terwyl hy te flaapen ligt, indrmgt en er niet weder uitgaat, voor dat hy zyn ingewanden verfcheurd heeft ' De Natuurbefchouwers hebben gemeend, dat 'er verfcheiden foorten van mangouftes waren, omdat 'er grootere en kleinere, en van verfchillende foorten van hair zyn. Maar indien men in aanmerking neemt, dat zy dik7r-in Ruizen opgevoed wordende, even als andere huisdieren ,' verfcheidenheden hebben moeten ondergaan, zal men zig ligtelyk overreden dat deeze verfcheidenheid van Jcleuf, en die verfchillende*^ yerfcheidenheden aanduiden, en met genoeg zyn om foortenë te maken te meer omdat ik m twee mangouftes, welken ik leevende gezien heb n m verfcheiden anderen , welker vellen waren opgezet, de tuffchen-fchadu wingen zo wel ten opzigte van de grootte als de kleur bemerkt en waar genoomen heb , dat niet eene van alle de andere door eenig blvkbUr ftandvaftig karakter verfchilde Het fchynt alleen dat ïl? lanluftes ?a Egypte alwaar zy, om zo te fpreeken, huiffelyk zyn, .grooter lallen dan m Indie, alwaar zy wilde dieren zyn (d). & an en te vinden. Dit dier heeft de grootte van een bofrlrnanor »n t,.. , geftalte, behalven dat het wat lyviger is! De Weiir van dewélft ^fr ft , ^ ?Mr il! is weed, ftyf opftaande en geward al van de wilde 7wfnin Z d°jke\' het hair zelfs is vleezig, glad en effen, gelyffivï, £rSSS£^1^^^ ^ Hangen koeftert, is zonderling, en hy fchynt bezig Ömhaarlaagen ét?J dlV^en ds hebben waargenoomen, dat hy den wortel daar wy fan gelekenKenfe^TIS zy om z.g van het vergift, daar hy zig door aangedaan bevoelt, te geneezL Tzv "m £ by voorzorg daar tegen te wapenen... Men houdt dien wortel van hebefteteJLmd« Indie voortbrengt. Voyage du Pere Vincent Marie, overzeaina donr Hm H, h8 '• , Montmirail mede gedeeld. ' üvereatIng ü0™ den Hr. Marquis de (O De Ichneumon, of Rot van Pharao, is eene foort van klein wild varken aarhV Pn ™ gemaklyk te temmen; hy heeft opftaand hair, als het ftekelvirke ■ • hv i%e" Zeer andere rotten, en inzonderheid van'de krokodillen ?4£ïl"Sl&-tó2SBWdde hy zig roede voedt, maar hy valt ook moedig aan od de ionp-p lrmVnrfi L, eyeren, daar meefterre worden, door ze i/den nek te a^^^llS1 (d) Deze Icnneumon zegt Edwards, kwam uit üoft-Indië, en was z^er I Idn nk'heh ;14' andere gezien d.e uit Egypte was gekoomen, en die eens zo groot was Her'eeni^t fch.1, dat 'er, behalven de grootte, onder deze Ichneumons was, beftond Seril dit T foorten maakt, omdafde Indiaanse, diezoï k.et was gtnleT zyn geheelen groei reeds hadt. Edwards, pag. iqo. Nota. Deze verfchillen BF e?' voorgekoomen genoegzaam te zyn om twee foorfen vaft te Mendewyl S She/dek^fn^ en de grootfte, dat is te zeggen, tuffchen die van dertien en twee^-twTnïdSenW»* tuffchen-foorten gevonden worden, by voorbeeld van vyftien en van zeventien dÏÏS. E Seba die van een dezer kleine mangouftes, welke hy leevende gehad , en an Cevhn men hadt, d^afbeelding en befchryving heeft gegeeven (I Deel ,p%. 66. xl xlIo^Z  ïi5 DE NATUURLYKE H I S T O" R I E dat hy, ook in Afrika, tot aan, de Kaap de Goede-hoope, gevonden wordt;: ft) maar men kan hem in-onze gemaatigde klimaaten niet gemaklyk opvoeden noch lang in 't leeven houden, welke zorg men daaromtrent ook neeme; de wind benadeelt hem,, de koude doet hem fterven. Om het een en ander ongemak te vermyden-.,. en zyne warmte te bewaaren , rolt hy zig in 't rond y en&verbergt zyn hoofd tuffchen'zyn dyen; hy heeft eene kleine zagte item,, een foort van gemorrel, en zyn fchreeuw wordt niet fcherp, ten zy men hem Haat of terg:, voor het overige was de mangoufte by de oude Egyptenaars in eerbied, en zou. nog wel. verdienen vermenigvuldigd,, of ten minften gefpaard te worden ,.dewyl hy eene menigte fchadelyke dieren verdelgt ^ en byzonderlyk de krokodillen, welker eyeren fchoon in 't zand verborgen,, hy weet op te fpooren; de worp dezer dieren is zo talryk-, (k), dat men alles/ van hunne vermeerdering zou te vreezen hebben, zo de mangoufte hen niet; in hunnen oorfprong verdelgde. Cf) De Ichneumon, is van de grootte van de kat, maar hy heeft.de gedaante van eene'fpksmuis zvn geheele lighaam is met lange, ftyve hairen bedekt, die geftreept en met wit,, zwart "en geel gevlekt zyn. Dit dier, 't welk zeer gemeen is in de landeryen van de Kaap, is een'groote verdelger van Hangen en vogelen. Defcript. du Capde bonne-EJperance, par Kolbe. ^Tk^De' grootfte'dienft, welken de Ichneumon aan Egypte doet, is de eyeren der krokodillen waar hy die ook aantreft, te vernielen; het was hierom, dat de oude Egyptenaars hem eene eodsdienftige eer beweezen. Voyage de Paul Lucas , Tom, III. p. 203, — Het was_ met reden, dat de Egyptenaars den Ichneumon, of rot van Pharao, eerbiedigden. Men zegt,dat van vierhonderd eyeren, welken de krokodil tevens legt, zy, om eenigen daarvan voor de woede van dezen doodelyken vyand te bewaaren, verpligt is dezelve naar eenige kleine.eilandjes over te voeren, wanneer de Nyl gevallen is. Dejcription dt l'Egypte, par Maillet, tem... II. pag. iao.    ÈESCHRYVING VAN DEN MANGOUSTE. ny B ES C HRTVING VAN DE-N MANGOUSTE. De Mangoufte is tertnaaftenby van de grootte van de huismarter; hv gelykt ook in gedaante veel naar dat dier; want hy heeft den kruin van het hoofd plat, de punt van den fmoel fpits, den kop klein, de ooren kort en rond, den hals kort, en byna zo dik als den kop, het lyf langwerpig, de pooten kort, en den ftaart lang, maar zo digt niet van hairen aan het eind als die van den bunfing. Het hair van den mangoufte is hard, en witagtig en zwartagtig gekleurd •die kieuren volgen drie-, vier- of vyfmaalen op eikanderen in de lengte der hairen; het zwartagtig is niet zeer donker, en daar is een roffe tint op de . hairen van de keel, de borft en de pooten: die van de punt van den fmoel de geleeding der hand, en de voeten zyn zeer kort, en van eene kleur vair zwartagtig en ros gemengd; de langfte hairen hebben tot twee duimen en een halven lengte : tuffchen deze harde haire vindt' men eene foort van dons, dat korter is en van eene rosagtige kleur. De tanden, vingeren en nagels gelyken naar de tanden, vingeren en nagelen van den huismarter in getal, plaatfing, en gedaante, behalven de twee buitenfte fnytanden van het bovenft kaakbeen, die in den manzoufte naar evenredigheid kleiner zyn. 6 De mangoufte, die tot onderwerp van deze befchryving gediend heeft was gedroogd en opgevuld ; hy hadt twee-en-twintig duimen lengte van hec fang was t0t ^ ^ ^ ilm*' die twinti§ duimen Ik heb nog-een anderen mangoufte gezien,- die in dehzelfden ftaat was als de voorige ,en die volmaakt naar denzelven geleek in maakzel van het lighaam en hoedanigheid en kleur der hairen; maar hy was veel kleiner, lant hv was flegts dertien of veertien duimen lang, van het eind van den fmoel tot aan het: begin van den ftaart, welkers lengte flegts negen of tien duimen was; ik heb ook eenen leevendigen mangoufte gezien (PI. XX), die tennaaftenbv van die grootte was; als men die twee mangouftes vergelykt met die welke» tot onderwerp van deze befchryving gediend heeft, vindt men zulk een aanmerkelyk verfchil in grootte, dat dit heeft doen gelooven,dat de kieinfte mangoufte van eene andere foort Was als de grootfte (a) ; maar ik geloove dat het met de mangouftes gaat, als met de wezels (b); zy zyn van verfchil-lende groottens, fchoon vaTi dezelfde foort: ik heb eenen gezien, diegedrooed en opgevuld was , die volmaakt geleek naar dien , van welken ik reeds aew£r gemaakt heb, en van middelbaare grootte tuffchen de kleine en de groote* 00 Zie U Regne Animal, par Brisson, bladz. 251. Q) Zie Deel VII. van dit werk, bladz. 141.  xi8 DE NATUURLYKE HISTORIE want zy hadt zeventien duimen lengte van het eind van den fmoel tot aan het begin van den ftaart, die niet in zyn geheel was. Daar zyn ook verfchillen in de kleuren der hairen van de mangouftes; hy, die (P/. XX) afgebeeld is, is ons leevende medegedeeld door den Hr. Ridder d'Arcy, Lid van de koninglyke Akademie der Weetenfchappen. Die mangoufte was een wyfje; de zyden, het bovenfte, en het agterfte gedeelte van den kop, de hals, de borft, de zyden van het lyf, en de buitenkant van den arm en de dye, hadden eene witagtige kleur met zwart en vaal gemengd, om dat de punten van de meefte hairen witagtig, en die der andere vaal waren; zy hadden alle eene gryze kleur aan den wortel, en waren zwart in het midden van hunne lengte; het hair der twee lippen en van het onderft van het benedenft kaakbeen was vaal; daar waren op het lyf van den hals af tot aan het begin van den ftaart dwarfche ftreepen, die omtrent het midden van de zyden van het lyf eindigden; die ftreepen waren beurtelings helder vaal en zwart van kleur, en hoe nader zy by den ftaart kwamen, hoe minder duidelyk zy waren. Het onderfte van de beenen was zwart; de punt van den ftaart was van dezelfde kleur met eenigen fchyn van vaal: het overige was van witagtig, vaal en zwart gemengd.  VAN DE FOSSANE. irp DE FOSSANE (*). Zommige Reisbefchryvers hebben de Foffane Genetkat van Madagaskar geheeten, omdat zy in de kleuren van 't hair, en in eenige andere betrekkingen, naar de genetkat gelykt: zy is egter altyd kleiner, en 't geen ons doet denken, dat zy niet tot de genetkatten behoort, is, dat zy dien riekenden zak niet heeft, die in dit dier een vvezendlyk kenmerk uitmaakt. Dewyl wy hieromtrent onzeker waren, en het dier niet leevende konden bekoomen, om het te ontleeden, hebben wy den Hr. PoivRE,die de goedheid hadt van ons een opgezet vel toe te zenden, deswegen door een brief geraadpleegd; hy heeft onze vraagen op de volgende wyze beantwoord in een brief van 19 July 1761. „ De foffane, welke ik van Madagaskar heb medegebragt, is een dier, „ dat de zeden en gebruiken van onzen huismarter heeft; de bewooners van „ het eiland hebben my verzekerd, dat, wanneer het mannetje ritzig is, 3, zyne natuurlyke deelen eenfterken reuk van muskus hebben. Toen ik „ die, welke thans in des Konings tuin is, heb laaten opzetten, heb ik hem „ vooraf naauwkeurig onderzogt; ik heb daar geen zak aan ontdekt, en „ ik heb geen fterken reuk aan hem kunnen bemerken. Ik heb een gelyk „ dier in Cochinchine, en een ander op de Philippynfche-eilanden opgevoed; zy waren beiden mannetjes; zy waren vry gemeenzaam geworden; „ ik heb henzeer jong gehad, en flegts twee of driemaanden behouden; „ ik heb nooit een zak gevonden tuffchen de deelen, welken gy my aan„ duidt: ik heb alleenlyk bemerkt, dat hunne uitwerpzelen den reuk van „ die van onzen huismarter hadden. Zy aten vleefch en vrugten, maar zy „ verkoozen de laatfte voor de eerfte, en toonden vooral een meerderen trek „ voor de bananes, waarop zy met greetigheid aanvielen, Dit dier is zeer „ wild, zeer moeijelyk tam te maaken, en fchoon zeer jong opgevoed, „ behoudt het egter altyd een voorkoomen en karakter van woeftheid ; het „ welk my zonderling is voorgekoomen in een dier, dat gaarne van vrugten „ leeft. Het oog van de foffane vertoont niet dan een zwarten bol, die „ zeer groot is, in vergelyking van de dikte van het hoofd, waardoor dit „ dier een zeer kwaadaartig voorkomen krygt." Wy zyn zeer in onzen fchik van deze gelegenheid te hebben, om onze ■ erkentenis te betuigen aan den Hr. Poivre, die uit zugtvoorde NatuurlykeHiftorie, en uit vriendfchap voor hun, die dezelve beoeffenen, een vry groot getal zeldzaame en dierbaar e ft ukken, van allerhandcn aart, in het kabinet verfchaft heeft. (*) Fossa of Fossane. Naam van dit dier op Madagaskar, welken wy hebben aangenoomen.  tfto DE NATUURLYKE HISTORIE Het komt ons voor, dat het dier, in Guiné Berbé geheeten, hetzelfde is als de foffane, en dat deze foort van dieren derhalven in Afrika zo wel als Afia gevonden wordt. „ De Berbé, zeggen de Reisbefchryvers O) , heeft een fpitfen fnuit, een kleiner Jighaam dan een kat, en is getekend als een " civetkat." Wy kennen geen dier, waarop deze aanduidingen, die vry jiaauwkeurig zyn, beter paffen dan op de foffane. (o) Voyage en Guinee, par Bosman, page 256> fig' No. I. p.»$%.    BESCHRYVING VAN DE FOSSANE. isi ^^^ï®^^^^^®!^^5®^^^^5® ^^^^^^^^ BESCHUTTING FAN DE FOSSANE. De Foffane (PI. XXI), heeft veel overeenkomfhen met de genetkat in maakzel van het lighaam, en in de kleuren van het hair; maar zy is voorgekoomen, van dezelve te verfchillen door een wezendlyk kenmerk, namentlyk den reuk verfpreidenden zak, by de genetkat tuffchen de teeldeelen en den aars geplaatft. Het is waar, dat ik de foffane nooit in haar geheel gezien hebbe; ik geef hier flegts de befchryving van een opgezet vel dat in het Kabinet is; de kaakbeenderen, en de beenderen der voeten zvn' aan dit vel vaft. De foffane heeft de tonden gelykende naar die van de genetkat niet alleen in getal, maar ook in gedaante en plaatfing en aan eiken voet vyf vingeren. De foffane heeft ook tennaaftenby dezelfde tinten van graauw, zwart, en ros, welke men op de genetkat ziet; maar zy zyn op verfcheiden deelen verfchillend verfpeld; het neusbeen, het voorhoofd, het bovenft en de zyden van den kop hebben eene gemengde kleur van bruin, rosagtig en graauw; boven het oog, aan den kant van den agterften hoek, is een vlak van een vuil wit met een fiaauwen geelen tint, die omtrent vier Ivnen middellyns heeft. Het bovenft en de zyden van den hals, en het lyf tot aan het begin van den ftaart, hebben dezelfde kleuren met zwarte ftreenen of vlakken; vier ftreepen loopen van het midden van den hals langs den rug tot aan den ftaart, maar zy zyn flegts tot op het midden van den rug doorgaande; in het óverige van haare lengte zyn zy zaamengefteld uit vlakken zeer digt by elkanderën geplaatft. Men ziet byna diergelyke vlakken het agterft gedeelte van de zyden van den hals, op de fchouderen, op de zyden van de borft, en den buik, en op den buitenkant der dyen; de meefte dier vlakken zyn geplaatft op lynen, die eenigermaate met eikanderen en de ftreepen van het lyf evenwydig zyn; daar zyn aan elke zyde drie van die lynen; de bovenlip, het onderft kaakbeen-, de keel, het onderft van den hals de borft, de buik, de omtrek van de klink en den aars, en het onderft van den ftaart by deszelfs begin, hebben eene vuil witte of witagtige kleur • het overige van den ftaart en de buitenkant van de dye zyn van eene kleur'van ros, grauw, en vuil wit gemengd; de ftaart hadt nog daarenboven fnrlle halve ringen van eene rosagtige kleur, die zig niet tot aan den onderkant uitftrekten; de voorfte pooten, de binnenkant der dyen, de beenen en de vier voeten zyn zeer vuil wit en zelfs geelagtig van kleur. ' Het vel van eene foffane, dat tot het onderwerp van deeze befchryving gediend heeft, hadt zeventien duimen lengte van het eind van den fmoel tot het begin van den ftaart, die agt en een halve duimen lang was. XIII. Deel  125 DE NATUURLYKE HISTORIE, DE VANSIRE (*). Zy, die van dit dier gefproken hebben, hebben het voor een fret g-> nomen, waarnaar het inderdaad in veele opzigten gelykt; het v^tfchilt 'er egter van in karakters, die ons toefchynen genoegzaam te zyn, om 'er eene onderfcheidene en afzonderlyke foort van te maaken. De vanfire (PI. XXII), heeft twaalf baktanden, in het bovenfte kaakebeen, terwyl de fret flegts agt heeft; en de onderfte baktanden, fchoon in een gelyk getal van tien in de beide dieren, gelyken malkanderen noch in het maakzel, noch in de betrekkelyke plaatzing. Voor het overige verfchilt de vanfire in kleur van hair van alle onze fretten, fchoon deze, gelyk als alle dieren, welken de menfch de zorg neemt van op te voeden en te vermenigvuldigen , veel onder malkanderen, zelfs het wyfje van het mannetje, verfchillen. Het fchynt ons toe, dat het dier, door Seba (a) aangeduid, onder de benaaming van het javaanfch wezeltje, 't welk hy zegt, dat de bewooners van dit eiland koger - angan heeten, en het welk vervolgens Brisson (b) de fret van java heeft genaamd, wel het zelfde dier als de vanfire zou kunnen zyn; het is ten minften van alle bekende dieren , dat daar het naafl by komt; maar het geen ons verhindert befliffend te bepaalen, is, dat de befchryving van Seba niet volkomen genoeg is, om eene juifte vergelyking, dewelke noodig zou zyn, om geruft te befliffen, op te kunnen veftigen. Wy brengen dezelve onder het oog van den leezer (c), op dat hy dezelve met de onze moge vergelyken. (*) Vanfire. Een woord afgeleid van Vobang - sbira, met welken naam dit dier op Madagafcar benoemd wordt. De Provintie van Balïa, in het Koningryk van Congo , bevat eene oneindige menigte van fchoone Marters, die Infire geheeten worden. Hijloin générale des Voyages,Tom. V. pag. 87. Nota. Daar zyn geene Marters op Congo, en de gelykheid van naam doet ons denken, dat de Infire van Congo wel de Vanfire van Madagaskar zou kunnen zyn. (s) Muflela Javanica. Ab Incolls Java Kogcr-angan vocatur, Seba , Vel. I. pag. 77. No. 4. tab. 48. fig. 4. Muflela fupra rufa, infra dilute flava, cauda apice nigricanteViverra Javanica. Le /«fet de Java. Brisson-, Regn. Anim. pag. 245. (c) Javanica bxc muflela, Mc reprefentata, collo & corpore efl brevioribus, quam noftras^. caput tegentes pili obfeuro fpadicei funt, ruffi qui dorfum, dilute vero flavi, qui ventrem vefiiunt „ saudA interim in apicem acutrnn & nigricantcm definente. Seba. Vol, I, pag. 78.    BESCHRYVING VAN DE VANSIRE. 123 BESCHRYVING VAN DE VANSIRE. TP)e Vanfire (op PL XXII afgebeeld), is van Madagaskar overgebragt JLS onder den naam van Voange-shira, van welken ik dien van Vanlire maak, om de uitfpraak te gemoet te koomen; men heeft dit dier voor een fret opgegeeven; het is opgevuld, en daar is by het vel niet dan de beenderen der voeten en van den kop: de tanden zyn alle in hetzelve wel bewaard gebleeven; zy gelyken tennaaflenby naar die van de fret, de huismarter, de mangoulte, enz. maar zy verfchilien van dezelve in de plaatfmg der baktanden: de vanfire heeft.'er twaalf boven en tien beneeden; dat kenmerk doet hem zeer van de huismarter en de mangoufte verfchilien, die integendeel tien bovenfte baktanden en twaalf onderfle heeft; hy verfchilt nog meer van de fret, die flegts agt baktanden van boven heeft, en fchoon 'er beneeden tien zyn, gelyk by den vanfire,zyn 'er ook verfchilien tuffchen deze twee dieren met betrekking tot die benedenfte baktanden, die alleen in getal naar eikanderen gelyken, zonder in gedaante of plaatfmg overeen te koomen. De vanfire is dan geen fret; hy fchynt my toe eene byzondere foort van een dier te zyn, die betrekking heeft tot de fret, de huismarter en de mangoufte, door de langwerpige gedaante van zyn lighaam, door zyn fpitfen fmoel, door zyne lange ooren, enz. Het hair is korter dan dai van Je kuis- en bofch-marter, hy is van dezelfde kleur op alle deelen yan zyn hghaam; hy ich7nt van eene donker bruine kleur te zyn, als men hem van verre ziet; maar ais men hem van naby befchouwt, befpeurt men dat 'er een bruin dons tuffchen de vafte hairen is, en dat deeze hairen flegts aan de wortels bruin zyn; het overige is zwartagtig en rosagtig, dat eikanderen met kleine tuffchenwydte opvolgt tot aan de punt, die twee kleuren beflaan naar eikanderen de geheele Jen MCCXLV Een mangoufte twee-en-twintig duimen lang. N°. MCCXLVI. Een mangoufte van zeventien duimen lang. N°. MCCXLVII- Een mangoufte „veertien duimen lang. Het fchvnt dat deeze drie mangouftes van dezelfde, foort zyn, fchoon ■7V in grootte verfchilien; zy. gelyken naar eikanderen in hoedanigheid en kleur van hairen, en zelfs in maakzel van lighaam, voor zo veel men uit die tndividus daar over kan oordeelen, die uitgehaald, gedroogd en opgevuld zvn Derzelver befchryvingen., maaken een gedeelte uit van die der rnanffoufte Het is te denken, dat ,de verfchilien in hunne grootte alleen van den ouderdom, de fexe, of milTchien van de lugtftreek koomen. N°. MCCXLVIIf. Een foffane. N°. MCCXLIX. Een vanfire. Dit dier en dat, hetwelk onder het voorig Nommer is, zyn van Madagaskar overgebragt door den Hr. Poivre ; zy zyn in denzelfden ftaat als de drie mangouftes, van welke gewag gemaakt is, en zy hebben tot onderwerpen gediend voor de befchryvingen van de foffane en van de vanfire.  VAN DE M A K I S. t£$ D E M A K I S (*). Dewyl men'den'naam van Maki aan verfcheidene dieren van verfchillende foorten heeft gegeeven, kunnen wy-« denzelven niet dan als een ge-' flagt-term gebruiken, onder welken wy'drie dieren bevatten zullen, die genoeg naar malkanderen gelyken, om van het zelfde geflagt te zyn , maardie ook door een genoegzaam aantal van karakters van den anderen verfchilien,. om blykbaar verfchillende foorten uit te maaken. Deze drie dierenhebben allen een langen ftaart, en de voeten van een gelyk maakzel als de aapen; maar hunne fnuit is verlengd, gelyk als die van den huismarter, en zy hebben aan het onderft kaakebeen zes fnytanden, terwyl de aapen 'er maar vier hebben. Het eerft dezer dieren is de Mo co k (a) of Mococo (PL XXIII) , welken men doorgaans kend by den naam van maki met de'ngekrulden Jiaart. Het tweede (PI. XXVII) is de Mongous (/;;, gemeenlyk bruine* maki geheeten; maar deze benaaming is kwaalyk toegepaft, want in deze foort zyn geheel bruine (c),anderen die de wangen en de voeten wit (d),en: nog andere die zwarte wangen en geelé voeten hebben (e); het derde is de vari (ƒ), (PL XXVIII), door zommigen maki-pie of bonte maki genaamd; maar deze benaaming is kwaalyk toegepaft geworden, want in deze foort zyn 'er, behalven de bonte, dat is te zeggen de witte en zwarte, die geheel wit, of geheel zwart zyn (g). Deze dieren zyn alle oorfpronkelyk van (*) Nota. Het woord Maki, fchynt afgeleid van Mocok, of Maucauc, 't welk de naam is dien men gemeenlyk geeft aan deze dieren op Mozambique, en op de nabuurige eilanden van Madagaskar, daar zy oorfpronkelyk t' huis hooren. 00 Mocok, of Mococo; naam van dit dier op de Ooftelyke kuiten van Afrika, welken wy' hebben aangenoomen. „ Het eiland Johanna, op de kult van Mozambique, brengt eene foort' „ yan beeften voort, die naar den vos gelyken, en die een zeer leevendig oog hebben; hun hair- is wollig en muisvaal van kleur; hunne ftaart, die omtrent drie voeten lengte heeft, is met „ zwarte kruigen, op een duim afftands, omgeeven. De bewooners van het eiland, noemen „ het Mocok. Deze dieren zée'r jong gevangen laaten zig fpoedig tam maaken. Voyage de' „ Fr. Henri Grosse, Londres 1758. pag. 42. Men noemt dit dier ook Vary op Madagaskar. „ Daar zyn ook een menigte witte aapen, welken zy Vari noemen, die een zwart en wiÈ „ geftreepten ftaart hebben." Voyage de Flaccourt , pag. 154. Projimia cinera, caudd cinlla ammlis alternatim albis £? nigris,'.. Le Maki a queue annelée. Brisson. Reg. anim. pag. 222. The maucaucs, Edwards, Hifi. of Birds, pag. tig. ibid. Catta Lemur caudi annnlata, Linn. Syjl. nat. Editi. X. pag. 30. (b) Mongous. Naam van dit dier in de Ooft-Indiè'n, welken wy hebben aangenoomen. CO Simia, fciurus lanuginofus, fufcus. Petiver. Gazopbyl. Tab. 17. fiT. Lengte dier opening . ■ • • °' °' ; Breedte . • • • * ' g3* Lengte van de eigenlyke neusbeenderen . • 0.0. 8.^ Breedte op de breedfte plaats . « • 0.0. 23. Breedte der oogputten . ■ * o o' 8ï Hoogte • • ■ • * . * n o' o1" Lengte der hondstanden . • • , " , °" °' « Breedte van het gat des eerften wervelbeens van boven naar beneden o. o. 3. Lengte van den eenen kant tot den anderen . ' °' °' {* Hoogte van het doornagtig uitfteekzel van het tweede wervelbeen o. o. ï. Breedte . • • . . O. o. 4- Lengte van de agterfte rib, die de langfte is . 0. 2. 7. Lengte van het borftbeen . - 'jij' °' 2' 3* Lengte van het lighaam van het vyfde wervelbeen der lendenen, dat het langfte is . • , • ,• ■ °' °' 1' Breedte van het bovenfte gedeelte van het heupbeen . o. o. 7. Lengte van het been van het midden der panswyzeholhgheid tot het midden van de bovenfte zyde . • o. 2. o. Lengte van de eironde gaten • • • . o. o. 7. Breedte . . °' °- <*• Breedte van het bekken • o. °- Leng^ der langfte wervelbeenderen van 'den ftaart , o. 1. ö. Lengte van het fchouderblad . . • • o. 1. 8. Breedte in het midden . - ..0.0. »t. Lengte van het fchouderbeen . • • o. 3. 1. Lengte van de ellepyp . * • °* 3* 7» Lengte van het flraalbeen • • °- 3' 4- Lengte van het dyebeen . • • o. 4. 9. Lengte van bet fcheenbeen • • • o. 4. 3. Lengte van het kuitbeen ... • o. 4. 1. Hoogte van de voorhand . . o. o. 42. Lengte van het hielbeen . • • • 0. o. 11. Lengte van het eerfte been van de nahand, dat het kortfte is o. o. j. Lengte van het derde been van de nahand, dat het langfte is o. o. 9. Lengte van het eerfte been van den agtervoet, dat het kortfte is o. o. 10. Lengte van het derde, dat het langfte is .0. I. 1. Lengte van den eerften regel van deD duim der voorvoeten o- o. jj* Lengte van den tweeden . • « 04 °* 2*  BESCHRYVING VAN DIN MOCOCO Lengte van den eerften regel des derden vingers s voeten, duimen, lynen. Lengte van den tweeden ... o Lengte van den derden . . t °' °' Lengte van den eerften regel van den duim der agterfte voeten o'. o' Lengte van den tweeden . . Z. <• Lengte van den eerften regel van den derden vinger ' o o Rf Lengte van den tweeden . * o n Lengte van den derden , ' * J' °' |* S * I  I4o DE NATUURLYKE HISTORIE BESCHUTTING VAN DEN MONGOUS. hair van den mococo ^«JL*1^^.^e^^byna geheel. De mongous, fö^JSS^^^^ Bff H keel Tet oïïSte tlge vlek m^^Tfe^^fS^^'d^S^te van den hals de bor c de bmk de^de^ ^ ^ vaal der vier pooten, waien v ^ hetovenge mengddie op^f^ene ^ g afch u van het lyt, en ae „ehee e lengte afchgraauw waren, behalven de °mltdadiee eeneeUVE fadf/ dez?kleur wis duidelyker op de agterfte pooten dan ergens anders. voeten, duimen, lynen., LeDlïte van het geheele lighaam, in eene regte lyn gemeeten, van L hef einde vaneen fmoel tot aan den aars . • £ * q Hoogte van het voorfte • * * o. II. ö. S°B« v» d« Sv» het eind van den fmoel, tot aan het ag- ^ ^ ^ g£f^ • i | OÏÏSS van de opening van den bek . . • ° £ iKrtulhen» , , ? : 5'; SÖtiffete? d°e°voorfte hoeken'der oogen, over de kromte van het neusbeen gemeeten • • • • * £ Dezelfde afitand in eene regte lyn gemeeten . . o. o. 11. Omtrek van den kop tuffchen de oogen en de ooren . o. 6. ^ Ste va7d°eebafis op'de buitenfte kromte gemeetêo. o. 6. Afftand tuffchen de twee ooren om laag gemeeten * o- »•    BESCHRYVING VAN DEN MONGOUS. 141 voeten, duimen, lynen. Lengte van den hals . ♦ • •- o. 1. 5. Omtrek van den hals . • • o. 4. 6". Omtrek van het lighaam agter de voorfte pooten gemeeten o. 9. o.. Dezelfde omtrek op de dikfte plaats . . . o. 9. 4. Dezelfde omtrek voor de agterfte pooten . - o. 7. o. Hoogte van den onderbuik boven den grond, onder de buiks-zyden o. 5. 3. Dezelfde hoogte onder de borft . . . o. 4. 5. Lengte van den ftomp van den ftaart . , . 1. 5 6". Omtrek aan deszelfs begin . . . 0. 3. 4. Lengte van den voorarm van den elleboog af tot aan de geleeding der hand . . . . . . o. 4. o. Omtrek van de geleeding der hand . . . o. 2. o. Lengte van de geleeding der hand tot aan het eind der nagelen o, 2. 8. Lengte van het been van de knie tot aan de hiel . o. 5. o. Lengte van de hiel tot aan het eind der nagelen .. o. 3, 8. By de opening van den onderbuik bevond men de plaatfmg van het netvlies , de darmen en alle de ingewanden, gelyk aan die der ingewanden van den mococo, maar de darmen ontwikkelende heb ik het netvlies niet van "de maag, en het gedeelte van den kronkeldarm dat agter de maag loopt, kunnen afligten, omdat de voorfte wanden van dat gedeelte des darms, het gedeelte van het darmvlies, waaraan het vaft was, het bovenfte gedeelte van de maag en het netvlies bedorven en aan elkander gehecht zynde, eenen enkelen klomp vormden en niet meer van elkander konden gefcheiden worden. Dezen klomp geopend hebbende heb ik uit denzelven een zeer groot getal waterblaasjes gehaald, welker grootfte twee duimen middenlyns en één duim dikte hadt. Daar was nog een groot getal anderen van verfchillende grootten, van welken het kieinfte weinig meer dan ééne lyn middenlyns had; zy waren alle met een zeer helder vogt vervuld, dat zonder kleur was in fommigen, en in anderen roodagtig. De gedaante van de maag en de darmen, geleek in het algemeen naar de gedaante van de darmen en de maag van den mococo ; daar waren egter eenige verfchilien in de lengte der darmen, en zelfs in de gedaante. De dunne darmen hadden flegts drie voeten agt duimen lengte, terwyl die zelfde afmeetingen van vier voeten zeven duimen in den mococo was;de lengteen gedaante van den blinden darm was dezelfde in deze twee dieren; het gedeelte van den kronkeldarm, dat van eene kegelvormige gedaante was, had twee maaien zoo veel lengte als in den mococo. De lever en het galblaasje, de milt, en de nieren van den mongous verfchilden niet van die zelfde deelen, in den mococo gezien, dan daarin dat het galblaasje zig niet als by den mococo omvouwde op de buitenzyde van de lever, en dat de regter nier haare geheele lengte meer naar vooren ftond dan de linker. De lever woog ééne once drie drachmen, en de milt drieen-dertig greinen. Daar was geen onderfcheid tuffchen het middenrif, het hart en de regter long van den mongous, met het middenrif, het hart en de regter long van S 3  142 DE NATUURLYKE HISTORIE den mococo vergeleeken Daar is reden om te gelooven dat men dezelfde gelykheid zou gevonden hebben, in de Imker iong, die geheel mismaakt en zelfs verteerd was, in den mongous; want daar was in plaatfe van die long met anders dan een groote ledjge zak. De tong van den mongous verfchilde niet van die van den mococn J*n daarin dat 'er twee kelkkheren meer waren, die een? fo?rt vS^ekS maakten, agter de vyf klieren van welken in de befchryving van de ton? van den mococo gewag gemaakt is; deze zeven klieren waren S plaatft, dat zy een Y verbeelden. Daar waren op hec veffite tTe^J"' dan zeven of agt groeven, die alle bolrond naar voorel^ het gehee e verhemelte was bruin. De groote en kleine herffeVen «keSS naar dezelfde deelen m den mococo gezien; de groote herflenen woobS geinen! ™ ? greinen' ™ de ^ herffenen één drachmaTn tien De pisblaas had eene eironde gedaante, die zeer langwerpig was- de hoornen der lyfmoeder waren plat, en breeder dan by den nfococo'- de trompetten maakten veel meer bogten, en de zaadballen waren uSrekter en dunner ; maar alle deze deelen waren bezet met waterblaasjes dfe d£7zeï ver gedaante misfchien gefchonden hadden, en de meefte itewanden van dit dier waren m het algemeen bedorven en mismaakt, in zc^ verre dat het met heeft kunnen dienen om eene zo omftandige befchivving als die van den mococo, naar hetzelve te geeven. yvmë> a's aie De kop van het geraamte van den mongous, verfchilt van dien van den mococo, daarin dat er geene nederdrukkingen op het voorhoofdbeen Z 2 dat de eigenlyke neusbeenderen meer naar vooreri uitfteeken ,dS die vin den mococo; het uitfteekzel dat op den omtrek van de takken van le olderfle kaakbeen is, heeft meer lengte; het is kort ca Fuuüg. "ucnte De tanden gelyken naar die van den mococo in getal, plaatfmg en gedaantede twee middenlte fnytanden ftaan niet naar binnen gerist ak f' mococo. 6 6 ' ais ÜIe van Pen Het doornagtig uitfteekzel van het tweede wervelbeen van den net ;. zo veel naar agteren als naar vooren verlengd ' s Ik heb niet meer dan zes beenderen in het borftbeen van het eeraamre van den mongous, die tot onderwerp van deze befchrvvin? P-edierS l gezien ; de zesde ribben geleedden zig^met het voorfte Sdlif^^ln he vyfde been des borftbeens; de geleeding der zevende ribben wastuffcS het vyfde en zesde been ; de agterfte ribben geleedden zig met he voorS gedeelte van het zesde be-n des borftbeens voorlte Daar waren flegts drie-en-twintig wervelbeenderen in den ftaart Voor het overige geleek het geraamte van den mongous m'3r A** den mococo. "iunbous, naar dat van Daar is in het kabinet een klein gedroogd en nno.°7er ^.W/-^ j • , eerften opflag, flegts den fchyn vltoon^van e2Sfiwt v n mld^ ^ den grootte; want deszelfs lengte/van het einoïvan den fmoS tTZT begin van den ftaart gemeeten, is flegts van vyf duimen, en de üarfis  BESCHRYVING VAN DEN MONGOUS. i43 byna zo lang; maar, als men dit dier van naby beziet, erkent men welhaaft dat het door het maakzel zyner voeten, door de gedaante van zynen fmoel, en door zyne fnytanden, naar den mococo enden mongous gelykt, en dat het meer overeenkomft met den mongous heeft, dan met den mococo, door de hoedanigheid van zyn hair, dat wolagtig is; zyne tanden gelyken ook naar die van deze twee dieren. Het hair van de zyden en van het bovenfte van den kop, en het lyf, het hair van den ftaart, den binnenkant der beenen, en dat der voeten, hadt eene bleekvaale en rosagtige kleur , het neusbeen en het benedenfte gedeelte van het voorhoofd, de bovenlip, het geheele onderfte kaakbeen, het onderfte van den hals, de borft, de buik, en de binnenkant der vier beenen, waren van eene witagtige kleur, die vuil en met geelagtig getint was, alle de hairen van dit dier hadden eene afchgraauwe kleur aan hun begin, maar, naardien zy zeer digt ftonden, kon men die kleur niet zien.  144 DE NATUURLYKE HISTORIE BES C HR Y VIN G FAN DEN VA R I De vari (PI. XXVIII) gelykt meer naar den mongous (PL XXVII) dan naar den mococo (PL XXIII), door de lengte en dikte van den fmoel, maar de ooren zyn korter dan die van den mongous. Het hair van den vari, die tot onderwerp van deze befchryving gediend heeft, verfchilde van dat van den mongous en den mococo, daarin dat het veel langer was ; hy hadt flegts twee kleuren, wit en zwart; de zyden van de neus, de hoeken van den bek, de ooren, het grootfte gedeelte van den hals, het gedeelte tuffchen de fchouderen, de buitenkant, en de voorfte en agterfte zyden van den voorarm, den rug, de zyden van den buik, het kruis, het agterfte gedeelte van den buitenkant van de dye, de buitenkant van het been in zyn geheel, en de agterfte zyde van de dye en het been, waren wit. Het einde van den fmoel, het middenfte gedeelte van de neus, de oogleden, de omtrek der oogen, het voorhoofd, het bovenfte gedeelte van dennens,het agterfte gedeelte van den hals, de borft, de fchouders, de armen, de binnenkant van den voorarm, de voorvoeten, de buik, de liezen, de binnenkant van de dye en het been, het voorfte gedeelte van den buitenkant van de dye, de agterfte voeten en de ftaart waren zwart; de langfte hairen waren onder den hals, en hadden twee duimen lengte. voeten, duimen, lynen. Lengte van het geheele lighaam in eene regte lyn gemeeten, van het eind van den fmoel af tot aan den aars . i. 8. O. Lengte van den kop van het eind van den fmuel af, tot aan het agterhoofd . . . • • o. 3. 4. Omtrek van het eind van den fmoel . . o. 3. 8. Omtrek van den fmoel, onder de oogen gemeeten . o. j. o. Omtrek van de opening van den bek . . o. 3. o. Afftand tuffchen de twee neusgaten . . . 0.0. 2§. Afftand tuffchen het eind van den fmoel, en den voorften hoek van het oog . . . . o. 1. 8. Afftand tuffchen den agterften hoek en het oor . o. f. 4. Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen o. o. 5'. Opening van het oog . ... 0.0. 3f. Afftand tuffchen de voorfte hoeken der oogen over de kromte van het neusbeen gemeeten . . . .0.1.1. Dezelfde afdand in eene regte lyn gemeeten . .0.1. o. Omtrek van den kop, tuffchen de oogen en ooren gemeeten o. 8. o.' Lengte der ooren . . . . . O. ,1. 3" Breedte van de bafis op de buitenfte kromte gemeeten o. 2. 5, Afftand tuffchen de twee ooren van onderen gemeeten . o. 2. 0. Lengte van den hals . . . , o. 2. 6. Omtrek ...... c. 4. 8. Omtrek van het lighaam agter de voorfte pooten gemeeten o. 9. 6. Omtrek        BESCHRYVING VAN DEN VARI. i4S '1 , , ... „ , voeten, duimen, lynen. Omtrek op de dikfte plaats : , , ; i. o. 6. Omtrek voor de agterfte pooten ". . . o.' 8.' o." Lengte van den ftomp van den ftaart : . . t. 5". o.' Omtrek aan deszelfs begin ... . 0. 4.' o! Lengte van den voorarm van den elleboog af, tot aan de geleeding der hand . . . . . o. 4. o. Omtrek van die geleeding . . . . o. 2! 10." Lengte van die geleeding af, tot aan het eind der nagelen , o. 3. o. Lengte van het been van de knie af tot aan de hiel . o. 5. 10. Lengte van de hiel af, tot aan het eind der nagelen o. 4. 3. Het gewigt van dien vari, was vyf ponden en een vierdedeel: by de opening van den Onderbuik, vondt men de darmen in het voorfte gedeelte van die holligheid, omdat de pisblaas het geheel agterft gedeelte tot het middelftV van de nnvplfhreek befloeg; dat ingewand was opgefpannen en met pis vervuld, welker opltopping ongciwryreld den dood van het dier veroorzaakt hadt; de pisblaas hadt zig uittermaate uitgezet, naardien zy alle de darmen in het voorfte gedeelte van den onderbuik hadt gedrongen. De dunne darmen waren alle ten naaftenby van dezelfde dikte, behalven de omgeboogen darm (AB, PL XXIX, fig. 1) die kleiner wierd naar maate hy den blindendarm (CDEF) naderde; deze had veel lengte en weinig middellyns, hy verminderde in dikte van zyn begin tot aan zyn eind. De kronkeldarm (GH) was wat dikker op twee vingeren afftands van den blindendarm dan by dien darm; vervolgens verminderde deszelfs dikte langzamerhand, tot aan den regtendarm, die, aan zyn begin niet dikker was, dan de kronkeldarm, maar hy wierd dikker naar den aars. De maag (PL XXIX, fig. 2), verfchilde veel van die van den mococo en den mongous in gedaante; want zy was zeer langwerpig, voornaamlyk aan haare regter zyde (AB). De lever was aan het middelrif vaft cn gedeeltelyk bedorven, maar zy geleek naar de lever van den mococo en den mongous in getal en gedaante der kwabben, en in de rigting en de gedaante van het galblaasje. De flegte ftaat der lever heeft my belet derzelver gewigt, afmeetingen, en die van het galblaasje en het middelrif te geeven. De milt geleek naar die van den mongous, en den mococo in gedaante cn kleur; zy woog één dragma enagtien greinen; het alvleefch wasverftopt cr mismaakt. De regter nier was de helft van haare lengte meer naar vooren geplaatft dan de linker, beiden waren zy langwerpig; zy geleeken voor het overige naar die van den mococo en den mongous. De vari verfchilde noch van den mococo, noch van den mongous in gedaante en plaatfmg van het hart, in getal en maakzel van de kwabben'der long, maar daar was een zeer aanmerkenswaardig maakzel, van de vorkswyze verdeehng van den lugtpyp (AB, PI. XXX. fig. 1), waarvan elke tak zig verbreeo.de en eene foort van holle trommel maakte, alvorens aan de long-pvpen te eindigen. XIII Deel. T  i46 DE NATUURLYKE HISTORIE De tong verfchilde niet van die van den mococo, dan daarin dat de tepeltjes van het voorfte gedeeke wat grooter waren; het ftrotklepje hadt eene duidelyke uitfnyding op het midden van zyn rand; het geheele verhemelte was zwart van kleur; het hadt maar agt dwarfche groeven, die eveneens gengt waren als die van het verhemelte van den mococo; de groote herflenen woogen zes drachmen, en de kleine herflenen één drachma en vier-en-tvvintig greinen. De teeldeelen (PI. XXX, fig. 2) waren zeer klein, zoo wel de uitwendige als de inwendige; de opening van de voorhuid bevond zig aan het voorfte gedeelte van den balzak; het roedehoofdje (A) was rolrond, en eindigde in een klein uit ïvafch als het roedehoofdje der aapen ; het bevattede een beentje, dat zig niet verder uitftrekte dan de inplanting van de voorhuid; het was met een zyner einden aan de roede vaft, welk eind haakig was, het andere eind was bedekt door het vel van het roedehoofdje. De roede (B) was zeer dun; de zaadballen (CD) hadden zeer weinig dikte en waren rond, dc afvoerende vaten (FF), hidJ>-u vvcüdg lengte; de inwendige zelfftandigheid der zaadballen was geelagtig, elk der zaadblaazen (GH) kromde zig met het eind naar binnen om; de voorftanders(IK)waren eirond en tuffchen de zaadblaasjes en den hals der pisblaas (L), die langwerpig was, geplaatft. voeten, duimen, lynen» Lengte van de dunne darmen van den portier af, tot aan den bfinden darm • • - • . 5. 2. o. Omtrek van den twaalfvingerigen darm . o. 2. 3. Omtrek van den nugteren darm . . . o. 2. 3. Omtrek van den omgebogen darm op de dikfte plaatien o. 2. 3. Omtrek op de dunfte plaatfen . . . o. I. 9- Lengte van den blinden darm . . . 1. 2. o. Omtrek van den blinden darm op de dikfte plaats . o. a. 6. Omtrek op de dunfte plaats . . . . . o. 1. o. Omtrek van den kronkeldarm op de diktte plaatien . o. 3. 4. Omtrek op de dunfte plaatfen . • . . o. 2. 9. Omtrek van den regten darm by den kronkeldarm . o. 2. 3. Omtrek van den regten darm by den aars . . o. 2. 10. Lengte van den kronkeldarm en regten darm te zamen 2. 4. o. Lengte van de geheele darmbuis, zonder den blinden darm 7. ö". o. Groote omtrek van de maag . . • . 1. i. o. Kleine omtrek . . • • . o. 7. o. Lengte van de milt ... . o. 3. o. Breedte van het onderft eind . . . . o. o. 8. Breedte van het bovenft eind . . . o. o. 7. Dikte in het midden • . . . . o. o. 2. Dikte van het alvleefch . • o. o. 1. Lengte der nieren . . . . . o. 1. 1. Breedte .... . o. o. 8. Dikte . . . . . o. o. 6. Omtrek van den bodem van het hart . . 0. 3. 4. Hoogte van de punt af tot het begin van den longenflagader o. 1. 4. Hoogte van de punt af tot het longenzakje . • 0. 1. o.  BESCHRYVING VAN DEN VARI. i4r voeten, duimen, lynen, Middellyn van de groote flagader van buiten naar buiten o. o. 2*. Lengte van de tong . . . . ; o. 2. 8. Lengte van de herflenen . . > o. 1. 7. Breedte .... : . o. 1. 8. Dikte . • _ • • • • . o. 0. o. Lengte van de kleine herflenen . . . o. o. 8. Breedte • • • • • • o. 1. 0. Dikte . • . o. o. 7. Afftand tuffchen den aars en den balzak . • . o. 1. 3. Hoogte van den balzak . . . . o. o. ö. Lengte van het roedehoofdje . . . o. o. 6. Omtrek . . . . • . o. o. 10. Omtrek van het uitwafch van 't roedehoofdje . o. 1. 6". Lengte van de roede, van de vanëenfplyting van het fponsagtig lighaam af, tot aan de inplanting der voorhuid . o. 1. 1. Omtrek . „ . . • • o. 1. 6. Leng e der zaadballen : o. o. 4*. Breedte . • • o. o. 5. Dikte . o. o. 31. Lengte der afvoerende vaten ... o. 3. 2. Middellyn over het grootfte gedeelte van derzelver uitgeftrektheid o. o. o\: Groote omtrek der pisblaas . . . . o. 10. 8. Kleine omtrek . .... o. 6. 3. Omtrek van de pisbuis . . . . o. o. 7. Lengte van de zaadblaasjes • . . o. o. 8. Breedte . . > 0. o. 31. Dikte . ...... o. o. 2. Lengte der voorftanders v . . . o, o. 4. Breedte . ..... o. o. 2. Dikte . ... 0, o. if. T $  i48 DE NATUURLYKE HISTORIE ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^ DE L O R I S (*)• T^e I oris (PI. XXXI) is een klein dier, dat op Ceylon gevonden wordt,U en dat zeer opmerkelyk is, door de fraaiheid yan zyne figuur en zyn zonderling maakzel Het is mÜTchien van alle dieren dat, t welk het langfte llXam heeft, ten opzigte van zyne dikte; hy heeft negen lenden-wervebeenderen, terwyl andere dieren maar vyf, zes o zeven hebben en daar door, dat zyn lighaam zo lang wordt, het welk zig nog des te fttrker vertoont, om daJ hef niet in een ftaart uitloopt. Zonder dit gebrek van ftaart, en deze overmaat van wervelbeenderen, zou men hem op de iyitdei makis ftellen kunnen; want hy gelykt daar wel naar in de handen en voeten die ten naaftenbv op dezelfde wyze gemaakt zyn, gelyk ook mhoedanigtieia van 1 ahr^het getal der tauJcuf cn in de'n ipltien bel,; maar behalven de bvzonderheid in zyn maakzel, daar wy zo aanftonds van fpraken en die hem verre van de makis verwydert, heeft hy nog andere byzondere hoedanigheden. Zyn kop is geheel rond, en zyn bek is byna loodregt op dien bol; zyne oogen zyn zeer groot en zeer naby malkanderen. Zynebreede eifgeronde ooren hebben van binnen drie verhevenheden m de gedaante van een kleine fchelp; dog, het geen nog opmerkelyker is en miiTchien eenig in zyn foort, is dat §h'et wyfje pül door de clitoris, of kittelaar die even als dl mannelyke roede doorboord is, en dat deze twee deelen malkanderen volmaakt gelyken zelfs m grootte en dikte (a). De Hr. LinnIus , heeft eene korte befchryving van dit dier gegeeven (b) ;„/t HelUs een Loeris. Ex India, orientah. Mufeum Petropoht , pag. 339. heeft ÏÏÏ het zelfde dubbeld gebruik gemaakt. onder de benaamingen van Ccylonfcbe Tnt, ' Re ^aUngitudinalis van het ngnaam, en uc »cuc aanduidende bvnaam van tardigradus , of traage met den luiaart in hem te vinden.  VAN DEN L O R I S. H9 die ons voorgekomen is, zeer wel met de natuur overeen te komen Ook wordt het zelve zeer wel vertoond in het werk van Seba, en het'fchvnt ons toe, dat dit het zelfde dier is, waarvan Thevenot in de volgende bewoordingen fpreekt. „ Ik zag in Indoftan aapen, welken iemand van Cey„ Ion medegebragt hadt, en waarvan men hier veel werks maakte. Men „ hieldt 'er daarom veel van, omdat zy niet grooter vallen dan een vuift „ en van eene verfchillende foort zyn, van de gewoone aapen; zy hebben „ een plat voorhoofd, ronde en groote oogen, die geel van kleur zyn en „ helder flikkeren, gelyk die van zommige katten. Hunne fnuit is zeer „ fpits, en het binnenft der ooren is geel; zy hebben geen ftaart.... toen " hen onderzogt, hielden zy zig op de agterfte voeten, en omhelsden „ malkanderen dikwyls, kykende op de menfchen, die daar by waren zonder „ eenige vrees of woeftheid te toonen (c). CO Relatian lU Thp.vrmot . tnm TT1. tas. 2it,  150 DE NATUURLYKE HISTORIE BESCHRTFING FAN DEN L O R IS. De loris (PL XXXI) heeft een ronden kop, een uitfteekende neus groote oogen, ronde ooren, een zeer lang, en zeer dun Ivf den arm den voorarm, en de dye klein en langwerpig , het been dik en kn^ en de voeten naar die der aapen gelyken de; de neus vadeir* die & uhtTS deZ£r befchry™S gedfené heeft was in zyne g he le IenSe -Uitfteekende, opgewipt en rond aan het einde, de neusgaten waren aan efke zyde van de punt van de neus geplaatft, de bovenlip waszeer^Jang en m het midden een weinig uitgerand; daar was eene groeve, die zig vfn die randlg af, tut den neuo uitftrekte- de oo/ren waren i-rTn^ 1« • • malkanderen verwyderd; de ooren\viren°TenedWen zee^aa^3 Tv hadden m het binnenft van hunnen fchulp drie oortjes, in df ISte'vS kleine fchulpjes; twee dier oortjes bevonden zig in het midden van W oor, een boven het ander, en liet derde by deWs ajerften SnJ fpj XXXë,?n? Y°eteVVaren Sroot' voo^aamlyk de agteSe (PL XXXlI,fig. j), Zy hadden elk vyf vingeren, de duim f^ van de agterfte voeten, was naar evenredigheid langer en dikker, dan de£Ï en naar buiten uitwykende; daar bevond zig tuffchen dien eerften^SS en den tweeden een knobbeltje (B), dat door de voetzoolgevormd S De nagels waren plat, klein en rond, behalven die (C) vanTen tweeden vinger der ag.tervoeten, dat is te zeggen van den eeiU^ngifnSftdS duim. Die vinger (D) was zeer kort, en zyn nagel was intl-endeel zeer lang, gekromd, en een weinig tot een geutie geborenr ^rJf • was de langfte, de derde en denderde wafenoeifen eTen'lanl ™ger Het hair was zeer fyn en zeer zagt: de omtrek om de oogen was rosaeti> of ros, of zelfs van eene roffe kastanje kleur by het manneHe dl t êi g van het voorhoofd, de kruin van het hoofd, deocren Te tbovênfte 7n d" zyden van den hals, de fchoft, de fchouders, de buitenkant v fden a^ en elleboog de rug, het kruis, de zyden van het W^m^nS van de dye en het been waren van eene rosagtige kleur maar elfchlhK, I kleur niet dan naar de punt, de wortel wVvan eene S&Slee kleur: op het midden van het voorhoofd was eene witte l af,? V het neusbeen tuffchen de twee oogen uitftrekte?^ de zyden van den kop het onderfte kaakbeen, he onderS vf^^ den hals hadden eene witagtige kleur; de borft en buik waren van witaJS en afrh graauw gemengd; de binnenkant van den arm vnr,rl ? v ï?vS ë ]"      BESCHRYVING VAN DEN LORIS. i5I verre te boven, gaat; de voornaamfle verfchilien beftaan in het maakzel van den fmoel, die minder dik en minder lang is, dan by den makis, in het ontbreken van een ftaart, in het maakzel van de teeldeelen by het wyfje, in de ribben, de wervelbeenderen der lendenen, enz. die in grooter getal' zyn dan die der makis. ° t i- . , ,• » . voeten, duimen, Ivnen. Lengte van het geheel lighaam, in eene regte lyn gemeeten, van het eind van den fmoel tot aan den aars . o. 7 6" Lengte van den kop van het eind van den fmoel tot het agterhoofd o.' j iQ' Omtrek van het eind van den fmoel . . . o. 1. 8* Omtrek van den fmoel onder de oogen gemeeten .' o' 2' 2* Omtrek van de opening van den bek . ,* 0.' i' 1" Afftand tuffchen de twee neusgaten . . o', 04' jj, Afftand tuffchen het eind van den fmoel en den voorften hóek van het oog .... 007 Afftand tufTcb.cn den ogtciften hoek cn liet oor . ook' Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen o.' o' / Opening van het oog . , o o' t' Afftand tuffchen de voorfte hoeken der oogen, over het neus- ' ' been gemeeten . . . . t Q Dezelfde afftand in eene regte lyn gemeeten . . o' o' q" Omtrek van den kop tuffchen de oogen en ooren gemeeten ' o' Ja§en ook in de KnL y- '• °5 dG om^entfllngen van den nugteren darm. De blindedarm bevond zig in de navelftreek op den nugteren darm, ftrekte zig naarvooren  ï52 DE NA T ÜURLYKE HISTORI E uit in het midden van de navelftreek, cn vouwde zig om naar agteren tegen de maag, voor dat hy zig met den regtendarm vereenigde. De dunne darmen hadden een en een halven voet lengte van den portier af tot den blindendarm, die anderhalven duim lang was. De kronkeldarm en de regte darm, te zaamen gemeeten, hadden zes en een halven duim lengte; dus was de geheele darmbuis, zonder den blindendarm, twee voeten en een hal ven duim lang. Alle de darmen hadden tennaaftenby dezelfde dikte, behalven de gebogen darm (A,Tl. XXXII, fig. 2) , die de dunfte was, de blindedarm (B CD) was zeer lang, en hadt minder vernaauwingen dan de andere darmen. De maag (PL XXXII, fig. 3) was byna eirond van gedaante, de groote blindezak (A) hadt veel uitgeftrektheid, de kleine kromte {B) maakte byna geen hoek tuffchen den flokdarm (C) en den portier (D). De lever ftrekte zig byna zo veel ter linker als ter regter zyde uit; zy hadt vipr kwabben, eene in liet midden, cene aan dc linker, cn twee aan de regter zyde; die in het midden was de grootfte, zy had twee ïnfnydingen die haar in drie deelen verdeelden, de fchoorband ging door de linker ïnfirydin» , en in de regter was het galblaasje; de linker kwabbe was byna zo groot als de middenfte: de twee regter kwabben waren de kieinfte De milt was lang en even als by de meefte viervoetige dieren geplaatft, zy hadt drie overlangfe zyden, en haar onderft gedeelte was veel breeder dan haar bovenft. De regter nier was drie vierde van haare lengte meer naar vooren geplaatft dan de linker; zy hadden weinig indrukzel. De regter long hadt vier kwabben, en de linker twee, even als by de meefte andere viervoetige dieren; het hart was byna rond en fchums naar de linker zyde gerigt; de bogt van de groote flagader hadt drie takken. Het verhemelte hadt zes breede overdwarfche groeven; de randen der drie eerfte waren afgebroken in het midden van haare lengte, en elk haarer deelen was bolrond"naar vooren; de randen der eerfte groef waren ook bolrond naar vooren. De voorherffenen bedekten byna geheel de agterherlfenen; de voorhersfenen hadden weinig boezemagtigheden, maar de agterherlfenen hadden haare groeven, even als die der andere viervoetige dieren. De tepels waren groot en vier in getal, op de bovenbuikftreek geplaatft, twee aan elke zyde; de borften waren gezwollen. De roede (E, PL XXXII, fig. 1) kwam uit den onderbuik, omtrent drie lynen naar buiten, zy hadt twee lynen middellyns;de opening der voorhuid was op negen lynen afftands van den aars; het eind van het roedehoofdje, vertoonde zig aan de opening van de voorhuid; de zaadballen (i' G) waren in de lendenen naaft de pisblaas geplaatft, welker hals (H) zeer lang was; de afvoerende vaten (iK) waren niet zeer lang. Daar waren drie lynen afftands tuffchen den aars (A, PL XXXII, fig. 4) en de klink (B); de kittelaar (C) kwam uit het onderfte einde van de klink, ' en    BESCHRYVING VAN DEN L O R I S. 153 en was zo dik , dat hy een gedeelte van die opening fcheen te beilaan; hy hadt zo veel en zelfs meer dikte dan de roede van het mannetje, en even zo veel lengte buiten de klink; zyn eind was in twee kleine takken verdeeld en met hairen bezet. Ik heb tiuTchen deze twee takken den mond der pisbuis gevonden, want, als ik lugt in die opening blies, deedt ik de pisblaas (D) zwellen. , ' . %. Van alle de dieren, welke ik ontleed heb, is het wyfje van den loris het eenigfte, welks pisbuis het lighaam van den kittelaar volgt en deszelfs hoofdje doorboort, gelyk in de roede en het roedehoofdje van de mannetjes plaats heeft. De pisbuis (E) was zeer lang, en de fcheede (F G) nog langer, en daar was geen gemeenfchap van de een met de andere. De hoornen {Hl) van de lyfmoeder (K) waren zeer kort. De zaadballen (LL) hadden eene eironde gedaante, en de trompetten (MM) waren zeer zigtbaar. De fcheede was zeer lang, de heupbeenderen hadden naar evenredigheid meer lengte dan by de andere dieren, en het bekken was zeer hoog; de pisbuis was ook zeer lang. -L>e lcneede gcupcnd e^hJc , vond men in dezelve vcclc rimpels in gedaante van kleine in de lengte loopende bladen, die zig uitftrekten van de klink af, tot aan het eind van den hals der lyfmoeder; de plaats van derzelver mond , was niet onderfcheiden van. de fcheede en den hals der lyfmoeder, ais door eene zeer onduidelyke kleine vernaauwing. Men heeft in dezelfde figuur 4, eene nier (N),de piflyders (O O) , en een gedeelte (POJ van den regten darm afgebeeld. De kop van het geraamte (PL XXXIII) van den loris, is aanmerklyk ender die van alle de viervoetige dieren, welker beenderen ik gezien heb, door de bovenmaatige grootte der oogputten , en door de uitfteeking van de eigen!yke neusbeenderen voor den tandkaffen-rand van het kaakbeen. Daar zyn drie beenagtige ribbetjes op het bekkeneel, een in de dwarfchte geplaatft op het agterhoofd, en een in de lengte aan elke zyde van de kruin van den kop. De oogputten zyn regelmaatig rond, derzelver rand is in zyn geheelen omtrek doorgaande, zeer dun, en zeer uitfteekend, behalven op het kaakbeen, het maakt op het voorhoofdsbeen, een byna regten hoek met het overige van dat been; ter plaatfe van de neus raaken de wanden der oogputten eikanderen, en beflaan flegts in een doorfchynehd beenagtig blad dat geene gemeenfchap tuffchen de neus en het voorhoofd fchynt toetelaaten. Ik heb geen voetftap van voorhoofdshollighedeh gezien. Het jukbeen heeft veel uitgeftrektheid,deszelfs grootft gedeelte helptdenuitfr.eekenden rand van de oogputten maaken; het jukbeens uitfteekzel heeft ook veel breedte; de eigenlyke neusbeenderen zyn zeer lang, zy verlengen zig met het kaakbeen, twee lynen meer naar vooren dan de tandkaflenrand , en maaken in den loris een naarvoorenuitfteekende neus., die eenige overeenkomft heeft met die van den haai; daar is een groot uitfteekzel op de bogt der takken van het kaakbeen. Het doornagtig uitfteekzel yan het tweede wervelbeen van den nek, is veel grooter dan dat der vier volgende wervelbeenderen._ Daar zyn vyf tien wervelbeenderen van den rug, en vyftien ribben, negen JLIÏI Deel. V  ,54 DE NATUURLYKE HISTORIE waare en zes valfche. Het borftbeen beftaat uit agt beenderen; het eerfl heeft de gedaante van eenen byna regelmaatigen driehoek, welkers grondftuk naar vooren ftaat; de eerfte ribben geleeden zig met het voorft gedeelte van het eerfte been des borftbeens; de geleeding der tweede ribben,is tuffchen het eerlt en tweede been; die der derde ribben tuffchen het tweede en derde been, en zo vervolgens tot de agtfte en negende ribben, die zig met het voorft gedeelte van het agtfte been des borftbeens geleeden. De loris heeft negen wervelbeenderen der lendenen; ik ken geen ander dier, dat zulk een groot getal derzelve heeft; derzelver uitfteekzels zyn zeer kort. Het heiligbeen is zeer fmal; het fcheen my toe zamengefteld te zyn, uit vier valfche wervelbeenderen, en het ftuitbeen uit vyf Hukken. De heupbeenderen zyn byna rolrond in het grootfte gedeelte van hunne lengte, het voorft eind is wat breeder, en fteekt flegts weinig voor het heiligbeen uit; de fchaambeenderen raaken eikanderen niet dan door hunen hoeken, even als by den menfcli, deiwelver ligüaam vormt een byna regten hoek met de heupbeenderen. . , . , . „ . . Het fchouderblad heeft eene driekantige gedaante, het agterft gedeelte is veel langer dan het voorft; daar zyn fleutelbeenderen. De beenderen van den arm, den voorarm, de dye, en het been zyn byna driehoekig in het grootfl gedeelte van hunne lengte; derzelver uitfteekzels en bultagtigheden zyn klein,het flraalbeen is het eenigfl dat eene merkbaare kromte heeft. . . , _. ... De voorhand fcheen my toe uit tien beenderen te beftaan, even als die van den mococo, en de voorvoet uit zeven. De beenderen der vier voeten hebben veel overeenkomft met die der aapen, de duim, de vierde en vyfde vinger zyn egter langer naar evenredigheid; zo dat de vierde vinger de langfle is, en de tweede de kortfle; die evenredigheden zyn zeer verfchillende van die der hand van den menfeh.. De vingeren van de agterfle voeten zyn langer dan die der voorfle voeten, maar'zy hebben tennaaflenby dezelfde betrekkelyke lengten, uitgezonderd dat de zevende vinger nog langer is, in vergelyking van de vier andere, voeten, duimen , lynen Lengte van het eind der eigenlyke neusbeenderen tot aan het agterhoofd . . . • • . o. i. 10. De grootfte breedte van den kop ter plaatfe der oogputten o. i, 2. Lengte van het onderft kaakbeen van deszelfs voorft eind af, tot aan den agterften rand van het knokkelwyze uitfteekzel. o. r. of. Dikte van het voorft gedeelte van het bovenft kaakbeen o. o. 3. Breedte van het bovenft kaakbeen ter plaatfe der hondstanden v. 0. 3'. Afftand tuffchen de oogputten en de opening der neusgaten o. 0. 5?. Lenate van die opening . . ..0.0. i|. Breedte .... . . o. o. 1. Lengte van de eigenlyke neusbeenderen . , o. o. 51. Breedte op de breedfte plaats . * . . o. o. 1. Breedte, der oogputten , « t 1 o. o. 7.  BESCHRYVING VAN DEN LORIS. 155 voeten, duimen, lynen. Hoogte • • * • • o. o. 7. Lengte der hondstanden . . , . o. o. 2. Breedte van het gat van het eerfte wervelbeen van boven naar beneden gemeeten . . . . O. 0. 2|, Lengte van de eene zyde naar de andere . o. 0. si. Hoogte van het doornagtig uitfteekzel van het tweede wervelbeen • . • • • • O. O o}. Breedte . ..... o. o. 1. Lengte van het borftbeen . . . o. 1. o. Lengte van het lighaam van het zevende wervelbeen der lendenen dat het langft is . . . o. o. 3. Breedte van het bovenft deel van het heupbeen . o. o. 3. Lengte van het been van het midden van de panswyze holligheid af, tot aan het midden van den bovenkant . .0.1. 1. Lengte der eironde gaten . . . .0.0. 2$ Breedte . . . . .. . o. o. 3. Breprf'''1 wnn hpt-t-pn _ . . . n. o. 5» Hoogte . . : . . ; o. o. 8. Lengte van het fchouderblad . o. o. oi. Breedte in het midden . ... 0.0. 6i. Lengte van het fchouderbeen ; : , , o. 2. oi. Lengte van de ellepyp . . . . o. 2. y. Lengte van het flraalbeen . . . , o. 2. 3. Lengte van het dyebeen ; . . o. 2. 7. Lengte van het fcheenbeen 1 . . o. 2. 5. Lengte van het kuitbeen è . . , , o. 2. 4. Lengte van^het hielbeen ;. . | q, o, 4. y 1  i56 DE NATUURLYKE HISTORIE BESCHRYVING VAN DAT GEDEELTE VAN HET KABINET, DAT BETREKKING HEEFT TOT DE NATUURLYKE HISTORIE VAN DEN MAKIS EN DEN LORIS. No. MCCL. Het mannetje van een mococo. DN°. MCCLI. Het wyfje van een mococo. eze twee dieren zyn in wyngeeft. N°. MCCLII. Het geraamte van een mococo. Dit is het geraamte"dat tot onderwerp voor de befchryving en de afmee» tingen van de beenderen van den uioCucu geoieuu neert. N°. MCCLIII. Het tongbeen van een mococo. Dit tongbeen beftaat uit negen Hukken, de takken van de vork zyn tennaaftenby van dezelfde lengte als het middelftuk; de derde beenderen zyn de kieinfte. N°. MCCLIV. Een mongous. Dit dier is in wyngeeft; hy gelykt naar het individu, dat tot onderwerp voor de befchryving van den mongous gediend, heeft. N°. MCCLV- Het geraamte van een mongous. Dit is het geraamte, dat tot onderwerp gediend heeft voor de befchryving van de beenderen van den mongous. N°. MCCLVI. Het tongbeen van een mongous. Dit been beftaat uit negen Hukken even als dat van den mococo. N°. MCCLVII. Een vel van een- mongous met een witte kop. De beenderen van den kop en de voeten, zyn aan dit vel vaft; het is opgevuld, en vertoont het beeft zittende ; het verfchilt van den mongous onder N°. MCCLIV opgegeeven , daarin dat het hair der ooren, der zyden en het bovenft gedeelte van den kop, wit is. N°. MCCLVIII. Een vel van een mongous met witte voeten. Dit vel is gedeeltelyk door ouderdom vergaan; het is egter opgezet, en nog genoeg overig om te doen zien, dat deze mongous daarin van de andere verfchilt; dat hy op het bovenft van den fmoel en op de voeten wit hair heeft. N°. MCCLIX. Een vel' van een mongous met vaale voeten. Men heeft in dat vel de beenderen van den kop en de voeten gelaaten, het is opgevuld, en vertoont het dier in de houding welke het aanneemt, wanneer het nederzit, en zig van zyne voorvoeten bedient om te eeten. Hy verfchilt van de andere mongous, daarin, dat hy het bovenft en de zyden van den fmoel en van den kop geheel zwart, en de voeten vaal van kleur heeft. N°. MCCLX. Een kleine mongous. De befchryving van dat diertje, is agter die van den mongous gevoegd j het is door den Hr. Foivre van Madagaskar gedragt.  BESCHRYVING VAN HET KABINET. I5? N°. MCCLXI. Een vel van een vari. Men heeft in dat velde beenderen van den kop en de voeten gelaaten, het is opgevuld en zodanig bereid, dat het, het dier in eene goedehouding vertoont, en dat het wit en zwart van zyne hairen zeer duidelyk tegen eikanderen affteeken. N°. MCCLXII. Het been uit de roede van een vari. Dit been is vyf en eene halve lynen lang; het is in het midden breeder dan aan de twee einden , het voorft eind is haakagtig. N°. MCCLXIII. Het mannetje van een loris. N°. MCCLXI V. Het wyfje van een loris. Dit en het voorgemeld dier zyn in wyngeeft bewaard, zy hebben tot onderwerpen gediend voor de befchryving van den loris. N°. MCCLXV. Het geraamte van een loris. Dit is het geraamte dat tot onderwerp gediend heeft voor de befchryving en de afmeetingen van de beenderen van den loris. N0. IVinrT.YyT. fjPt tnnebeen van een Inr&r, Dit been beftaat uit zeven ftukken, ik weet niet of het geheel tot been geworden is; mogelyk zou het in een voorwerp van een meer gevorderden ouderdom, uit negen ftukken beftaan hebben, gelyk het tongbeen van den makis. V3  ï5g DE NATUURLYKE HISTORIE DE VLEDERMUIS, L A N S - Y Z E R. (*) /^nder de menigte_ foorten van vledermuizen, die nog geen naam hadden, en zelfs niet bekend waren, hebben wy eenige aangeduid met naamen van vreemde taaien ontleend, en anderen door benaamingen uit haare meeft treffende kenmerken ontleend; daar is 'er eene welke wy Hoefyzer genaamd hebben, omdat zy eene verhevenheid op het gelaat heeft, juift gelyk aan het maakzel van een paarden - hoefyzer. Op dezelfde wyze noemen wy die, welke hier in aanmerking komt (PL XXXIF) Lans-yzer, omdat zy eene verhevenheid een rand of een vlies heeft, in de gedaante van een zeer fpitfen troffel, volmaakt naar het yzer van eene lans met deszelfs verhevenheden gelykende; fchoon dit kenmerk alleen kan geoordeeld worden genoeg te zyn om haar te doen kennen, en van alle de andere vledermuizen te ondcrfchciiicii , kan men dam tgtci nog, t>y voegen, dat zy genoegzaam geen ftaart heeft; dat zy byna het zelfde hair heeft, en van dezelfde grootte is, als de gemeene vledermuis; maar dat zy, in plaats van, even gelyk deze en even gelyk de meefte der andere vledermuizen, zes fnytanden in het bovenfte kaakebeen te hebben, flegts vier in hetzelve heeft; voorhet overige wordt deze foort, die zeer gemeen is in Amerika, in Europa niet gevonden. Daar is in Senegal eene andere vledermuis , die ook een vlies op de neus heeft, maar dat vlies, in plaatfe van de figuur en het maakzel van het yzer van eene lans, of van een paarden-hoefyzer, te hebben, gelyk dit plaats heeft by de twee vledermuizen, daar wy zo aanftonds van gefproken hebben, heeft eene eenvoudiger figuur, en gelykt naar een eirond blad; deze drie vledermuizen in verfchillende klimaaten t'huis hoorende, zyn geen loutere verfcheidenheden, .maar wel onderfcheidene en afzonderlyke foorten. De Hr. Daubenton heeft de befchryving van deze vledermuis van Senegal, O Vefpertilio Americanus vülgaris. La Chauve • Jouris commune d'Amérique. Seba. Vol. i. pag. 90. tab. 55. fig. 2. Vefpertilio murini coioris, pedibus anticis tetradaüylis, pqjlicis pentadattylis, nafo criflato... Vefpertilio Ameticanus. La Chauve - fouris d'Amérique. Brisson. Regn.'anim. pap;. 22e1'. Nota. De Hr. Brisson heeft zig vergift met aan deze vledermuis flegts vier vingers aan de vleugelen toe te fchryven; het is de afbeelding door Seba gegeeven, die hem in deze dwaaling heeft doen vervallen; die afbeelding vertoont inderdiaad flegts drie vingers in het vlies van den vleugel, en een vierden, die den duim maakt; maar dat is een fout van den tekenaar. De Hr. Edwards die naauwkeuriger is geweeft in de aftekening, welke hy van dit dier gemaakt heeft, heeft daar de vyf vingers, welke zy inderdaad even gelyk als andere vledermuizen heeft, duidelyk in uitgedrukt. Vefpertilio roflro appendice, auriculce forma donata. Sloane , Hifi. of Jamaica, Vol. II. pag. 330. Bat front Jamaica. Edwards of Birds, pag. 201. tab. ibid. fig. 1. Perfpicillatus vefperilio ecaudatus, nafo foliato plano acuminato, Syfl, nat. 7. Mus. ad. Fr. I. pag. /..Linn^eus, Syfl. Nat. Ed. X. pag. 31.  VAN DE VLEDERMUIS, LANS-YZER. 159 onder den naam van het blad gegeeven, in de Gedenkfchriften van de Academie der Wetenfchappen, van den jaare 1759. pag. 374. De vledermuizen die reeds groote betrekkingen tot de vogelen hebben door haare vlugt, door haare vleugelen, en door de fterkte van haare borfbfpieren, fchynen dezelve nog meer te naderen door deze vliezen of randen, welken zy op haar gelaat hebben. Deze uitfpringende deelen, die zig in den eerften opflag niet dan als overtollige mismaaktheden vertoonen, zyn de wezendlyke kenmerken, en de zigtbaare fchaduwingen van de twyffelagtigheid, om zo te fpreeken, der Natuur, tuffchen deze vliegende viervoetige dieren en de vogelen; want de meefte van deze laatfte hebben ook vliezen en randen rondom den bek en het hoofd, die net even overtollig zyn als die der vledermuizen.  i6o DE NATUURLYKE HISTORIE BESCHRYVING FAN DE VLEDERMUIS, GENAAMD HET LANS-YZER. T~Vt dier (PI. XXXIV) is eene foort van vledermuis, die veel overeen\_J komft heeft met die, welke wy het Hoef-yzer (a) genoemd hebben, ter oorzaake van de byzondere gedaante van den neus, die niet minder aanmerkingswaardig is, door zyne buitengewoone gedaante by de vledermuis, van welke wy handelen; hy gelykt naar een yzer van eene lanfe, hetwelk twee takken aan het grondftuk heeft: men zou de vreemde gedaante van dien neus ook kunnen vergelyken by die van een klaverblad zonder fteeltje, en welks middelft blad grooter ware dan de twee andere, en de gedaante van een lans-yzer hadde; maar deze drie bladen zyn niet wezendlyk van eikanderen gefcheidcn; het vlies is niet gefpleeten, gelyk het fchynt, het is flegts gevouwen, en maakt een geutje uit, by welles begin de opening van elk der neusgaten is: het gedeelte van het vlies dat onder dat i's, hetwelk naar een lans-yzer gelykt,fteekt boven de lip en aan de zyden van den fmoel vooruit, alwaar eene verhevenheid is, die door het vel gevormd wordt, en tot grondftuk fchynt te dienen, waarop de kleine bladjes van het klaverblad ruften. De fmoel is breed, daar is op het voorft yan de onderlip eene driehoekige fio-uur, die door een vel vol korreltjes bezet aangeduid wordt. De ooren zyn groot, en hebben aan de buitenfte zyde eene lange uitranding, die by de punt begint; daar' is een klein puntig oorlapje. Het vlies der vleugelen, fteekt negen lynen buiten den ftaart uit, welke zeer kort is. Het hair van het geheel lighaam, en het vlies der vleugelen en van den ftaart, hebben eene donkere bruine of zwartagtige kleur; deze vledermuis heeft drie duimen zeven lynen lengte van het eind van den fmoel, tot aan het begin van den ftaart, en een voet zeven duimen vlugt. De tanden zyn twee-en-dertig in getal, gelyk die van de nagtvlieger, de ferotine, de barbaftelle, de rouflette en de rougette; daar zyn vier fnytanden, twee hondstanden, en tien baktanden in elk'kaakbeen; de twee bovenfte middenfte fnytanden zyn veel grooter en breeder dan de andere , die zeer klein zyn, even als de vier onderfte; de twee eerfte baktanden van eiken kant zyn klein , de drie andere groot. Schoon 'er vyf vledermuizen zyn, die twee-en-dertig tanden hebben, gelyk het lans-yzer, verfchilt egter deze van de vyf andere door de plaatfing en de gedaante der tanden; de rouflette en de rougette hebben alleen, even als het lans-yzer, vier fnytanden aan elk kaakbeen, maar zy hebben twaalf baktanden aan het onderft kaakbeen, en maar agt aan het'bovenft, terwyl 'er by het lans-yzer tien aan elk kaakbeen zyn. De (a) Zie het VIII Deel van dit Werk, bladz. ;<5. PI. XX.    BESCHRYVING VAN DE VLEDERMUIS, LANS-YZER. **« De vledermuis het lans-yzer heeft veel overeenkomft met die welke in dit werk befchreeven is, onder den naam van het hoef-yzer (b), en naar die van welke ik de befchryving gegeeven heb, in de Memorien van de Koninglyke Academie der Weetenfchappen, onder den naam van het b/ad(c)'. Deze drie vledermuizen hebben uitfteekende vliezen ter plaatfe van den neus; maar daar zyn groote verfchilien in de gedaante dier vliezen: die van het blad is in de gedaante van een ovaale plaat, die verticaal geplaatft is, het gelykt naar een blad, weshalven ik dien naam ook aan die vledermuis gegeeven heb ; het is zeer breed naar evenredigheid van de grootte van het dier, het heeft agt lynen lengte en zes breedte, en de vledermuis heeft flegts twee duimen en een vierde lengte, van het eind van den fmoel tot den aars gemeeten; de ooren zyn byna tweemaal zo lang als het vlies van den neus; zy raaken eikanderen door hunnen binnenften rand, van hun begin tot op de helft van hunne lengte; zy hebben een oorlap die zeer naauw is, en aan het eind gepunt, en die flegts half zo lang is als het oor; deze vledermuis heeft geenen ftaart ; zyn hair is van eene fraaie afchgraauwe kleur met eenige geelagtige tinten ; zy is my medegedeeld door den Hr. Adanson , die dezelve van Senegal heeft medegebragt; zy gelykt naar de vledermuis, het hoef - yzer , in getal en plaatfmg der tanden, en voornaamlyk daarin dat zy geene bovenfte fnytanden heeft; deze twee vledermuizen verfchilien van het lans-yzer, door dat kenmerk en door het getal der tanden. Ik heb nog eene andere vledermuis van Senegal gezien (d), die de bovenfte fnytanden ontbreekt, even als het hoef-yzer en het blad, maar zy heeft twee baktanden meer aan het bovenft kaakbeen, en in het geheel agten-twintig tanden. Zy is tennaaftenby van dezelfde grootte als de vledermuis het hoef-yzer ; zy heeft den fmoel breed en langwerpig; de ooren van eene middelmaatige grootte, en een zeer kort, zeer breed, en rond oorlapje; het bovenft van het lyf heeft eene bruine kleur, en het onderft is van minder donker bruin en afchgraauw gemengd; de punt van den ftaart is van het vlies gefcheiden, even als by de vledermuis, van welke ik de befchryving gegeeven heb, bladz. 46. van het X Deel van dit werk, en in de Memorien van de Koninglyke Academie der Weetenfchappen van het jaar 1759, onder den naam van het vliegend marmeldier (inarmotte volante), met de befchryving van eene andere vledermuis, welke ik vliegende rot (rat volant) genoemd heb, van welke in deze Natuurlyke Hiftorie nog geen gewag gemaakt is; zy is my ook medegedeeld geweeft door den Hr. Adanson, die haar van Senegal medegebragt heeft; zy is tennaaftenby van dezelfde grootte als de nagtvlieger (e); zy heeft een korten dikken fmoel, de ooren breed, en een zeer klein oortje, het bovenft van het lyf is bruin, het (i) Zie het VIII Deel, bladz. 76, PI. XX. (c) MCmoires de V Académie royale des Sciences, annce 1759, pag. 374. (_d) Zy is my medegedeeld door den Hr. Adanson, ik heb 'er de befchryving van gegeeven in de Mémoires de /'Académie royale des Sciences,année 1759,onder den naam van Lerot-volant. CO Zie het VIII Deel van dit Werk, bl. 75. PI. XVIII. fig. 1. * XIIL Deel. X  l62 DE NATUURLYKE HISTORIE onderft is van vuil wit en vaal gemengd; het vlies der vleugelen en van den ftaart heeft bruine en graauwe tinten; de punt van den ftaart is van het vlies gefcheiden; de tanden zyn zes-en-twintig in getal ; daar zyn twee Wanden en twee hondstanden aan elk kaakbeen; agt baktanden aan het bovenft en tien aan het onderft kaakbeen.  VAN DEN SERVAL. 163 DE SERVAL (*). Dit dier (PI. XXXV), 't welk eenige jaaren in des Konings dierèngaarde geleefd heeft, en onder den naam van tygerkat bekend was, fchynt ons hetzelfde te zyn als dat 't welk door de Hren. van de Academie befchreven is, onder den naam van kat-pardel, en wy zouden miffchien nog wegens deszelfs waaren naam onkundig zyn , zo myn Hr. de Marquis de Montmirail het niet gevonden hadt in eene Italiaanfche Reisbefchryving , (a) waarvan hy dit gedeelte overgezet en zamengetrokken heeft. De Ma3, raputé, welken de Portugeezen in de Indien Serval heeten, (zegt de Vader 3, Vincent-Marie) , is een zeer wild en woeft dier, grooter dan de wilde ., kat, en wat kleiner dan de civet-kat, waarvan hy in deze opzigten verfchilt dat hy eenronrW. <=>n mot totppWimg tnt zyn lighaam ook dikker " kop heeft, tu dat zyn voorhoofd in 't midden fchynt uitgehold: hy " gelykt naar den panther in de kiemen van 't hair, dat vaal is op den kop, den rug, in de zyden, en wit onder den buik: ook gelykt hy den' zeiven in de vlekken die onderfcheiden zyn, gelykelyk verdeeld, en wat ' kleiner dan die van den panther. Zyne oogen zyn zeer fchitterende, zyne knevels met lange en ftyve borflelhairen gevuld; hy heeft een korten ftaart, en groote voeten, die met lange en haakige nagels gewapend zyn. Men vindt hem op de gebergten van Indien; met ziet hem zelden " op den grond, bykans altyd onthoudt hy zig op de boomen, daar hy zyn " neft maakt, en de vogelen vangt daar hy zig mede voedt; hy fpnngt zo ' hiTtiff als een aap, van den eenen boom op den anderen, en hy verandert " met zo veele behendigheid en vaardigheid van plaats, dat hy ïneenoogen" blik eenen grooten afftand ten einde is, en ter zelfder tyd verdwynt, om " zo te fpreeken, als hy zig vertoond heeft. Hy is van eene woefte geaart" heid; hy vlugt evenwel op het gezigt van den menfeh , ten zy deze hem " terge en byzonderlyk zyn leger aantafte; want dan wordt hy woedende; ',' hy werpt zig op zynen belediger, byt, en verfcheurt tennaaftenby gelyk " De gevangenis, de goede of kwaade behandelingen, kunnen de woeftheid van dit dier noch temmen,noch verzagten; dat, 't welk wy in des Konings dieren-gaarde gezien hebben, was altyd gereed om hem die het naderde aan te vallen; men heeft het niet kunnen aftekenen noch befchryven, dan (*) Serval. Naam, welken de Portugezen in Indien gezeten, aan dit dier gegeeven hebben. De bewooners van Malabar, noemen het Maraputé. Cbat.tard, Mémoir. pourfervir a VHifi. des Animaux, Part. i. p. lop. _ (a) Voyage du Pere F. Vincent Marie de Sainte Catbarine de Sienne. Ventje 1683.10-40, pag. 409. Dit Artikel is overgezet door den Hr. Marquis m Montmirail, X 2  ïö-4 DE NATUURLYKE HISTORIE agter de traliën van zyn verblyf. Men voedde het met vleefch, gelyk de panthers en de luipaarden. Deze ferval of maraputé van Malabar, en van de Indien, fchynt (b) ons het zelfde dier te zyn, als de kat-tyger van Senegal, en van de Kaap de Goede - hoop, die volgens het getuigenis der Reisbelchryveren (c), mmaakzel naar de kat, en in de zwarte en witte vlekken van zyn hair naar den tveer, (dat is te zeggen naar den panther of den luipaard,) gelykt. „ Dit dier zeggen zy, is viermaal grooter dan eene kat; het is gulzig en zeer !! verfl'indende; het eet de aapen, de rotten, en andere dieren." In de vergelyking welke wy gemaakt hebben tuffchen den ferval en den kat-pardel, door de'flren. van de Academie befchreven, hebben wy geene andere verfchillende kenmerken gevonden, dan de lange vlekken van den rug en de ringen van den ftaart van den kat-pardel, welken de ferval met heeft. Hy heeft alleenlyk die vlekken van den rug digter by malkanderen geplaatft, dan die op de andere deelen van het lighaam, maar die geringe onovereenkomft maakt een al te klein verfchil, om te kunnen twyffelen, of deze twee dieren vau üezeüüe fWit cja: Cb^ Op het eiland Sagori, by de rivier de Ganges, vindt men tyger-katten zo groot als een ïchaap. Nouveau Voyage par le Sr. Luillier, Rott. 1726. page. 90.'. Cc~) Voyaee de Le Maire, pag. 100. — „ De bofchkat of de tygerkat, is de grootfte van alle de wilde katten van de Kaap; zyn verblyf is in de boffchen en hy is tennaaftenby " P-evlek- selvk de tvger. De vellen dezer dieren verfchaffen uitmuntend bont voor de warmte. " en voor cieraad; om welke reden dezelve dan ook aan de Kaap zeer wel verkogt worden." Defcription du Cap dt Bme-efptrmc, par Kolbe, tome III. pag. 50,    . BESCHRYVING VAN DEN SERVAL. löj BESCHRYVING VA N DEN SER VA L. T~\e ferval (PI. XXXV) is grooter dan de wilde kat, maar hy fcheen my J_^f toe yan dezelve met te verfchilien in maakzel van het lighaam, dan daarin dat hy een wat langer fmoel heeft, grooter ooren, en korter ftaart; die, welke tot onderwerp voor deze befchryving gediend heeft, hadt het yt naar evenredigheid meer gevuld dan de wilde kat, en zelfs dan de huiskatten , mogelyk omdat hy lang in een hok in de Diergaarde van Verfailles was gevoed geworden. De Hr. Perrault hadt reeds waargenomen dat de leryai, van welke wy vermoeden dat hy de befchryving gegeeven heeft, onder den naam van chat-pard (a), zo vet was, dat zyn hals korter fcheen dan die van de kat. Schoon de afbeelding welke de Hr. Perrault bv die befchryving gevoegd heeft, van die verfchilt welke wy hier van dezelve geeven , en die met veel naauwkeurigheid naar het leevend dier getekend is, zo is er egter weinig reden om te twyfelen, of deze twee afbeeldingen zyn naar dieren van dezelfde foort gedaan. Ik heb uit de befchryving van den Hr. Perrault gezien, dat de chat-pard, die 'er het onderwerp van was, veel naar het dier geleek, van welk wy hier handelen, in grootteen evenredigheid des Iighaams , cn ik heb in de kleuren van het hair flegts kleine verfchilien opgemerkt, zodanig als men tuffchen individus van eene zelfde foort van wilde dieren vindt. Het bovenft van den fmoel, was van eene afchgraauwe kleur, met bruin getint; het voorhoofd, de kruin, het agterft, en de zyden van den kop de buitenzyde der ooren, het bovenft en de zyden van den hals de rug de zyden van het lyf, de ftaart, de buitenzyde der voorfte pooten, en dê geheele agterfte pooten hadden eene meer of min donkere vaale kleur met rosagtig, en zelfs op eenige plaatfen met afchgraauw gemengd. Het eind van den fmoel, het onderft van den hals, en de binnenzyde der voorfte pooten, hadden eene witte of witagtige kleur; alle deze deelen waren doorzaaid met zwarte of zwartagtige, en zelfs graauwe vlakken; zv waren od den kop en het onderft der beenen zeer klein; daar waren op de buitenzyde der ooren, en op het bovenft van de binnenzyde van den voorarm, zwarte en dwarfche ftreepen, en vier of vyf ringen van dezelfde zwarte kleur op de punt van den ftaart; de oogen waren van een witten kring omgeeven • het onderft kaakbeen, het binnenft der ooren, de keel, de borft en de buik hadden ook eene witte kleur; het hair fcheen wat dikker dan dat van de kat, maar tennaaftenby van dezelfde lengte. Ik heb dit dier niet kunnen waarneemen, dan door de traliën van zvn hok dus is het my onmogelyk geweeft, de afmeetingen van de verfchillende deelen Co) Mémoires pmrfervir a VHifloire naturelle des Animaux, Part. 1. pag. 100. X 3  DE NATUURLYKE HISTORIE van zyn lighaam te neemen, noch de byzondere fchikking der kleuren van iyn hair naauwkeurig te onderfcheiden. De befchryving van den Hr. Per. kault kin dit gebrek niet vergoeden, dan door eenige afmeetingen van de uitwend: 5e deelen, welke ik zal opgeeven; ik zal 'er de waarneemingen by voegen welke die Schryver over de inwendige deelen gegeeven heeft, met derzelv.r ftmeetingen, voor zo verre als zy tot het beftek myner befchryvinge kunnen gerekend worden te behooren. voeten , duimen , lyneit. Lengte van het eind van den fmoel tot het begin van den ftaart 2. 6. o. Hoogte van het eind der klaauwen tot het bovenft van den rug 1. 6. o. Lengte van den ftaart . • « • o. 8. o. Het netvlies was zeer met vet bekaden, het ftrekte zig uit tot in de liezen, en vouwde zig naar vooren op de darmen om. De dunne darmen en de blinde darm, hadden alle tennaaftenby dezelfde dikte; de kronkeldarm en de regte darm waren een derde dikker. De maag was zeer groot en zeer wyd. De lever hadt zes groote kwabben, van welke drie elk in twee deelen gedeeld waren; het galblaasje hadt eene geelagtige kleur. De milt geleek eenigzints naar een eikenblad, omdat zy op verfcheidene plaatfen uitgefneden was, zy hadt eene rood-bruine kleur. Het middelrif was zeer vleefchagtig, en deszelfs zenuwagtig gedeelte hadt weinig uitgeftrektheid. De roede was zeer klein, daar was geen been m het roedehoofdje. De boezemagtigheden van de herflenen waren overlangs en weinig in getal. voeten, duimen, lynen. Lengte van de dunne darmen van den portier af, tot den blinden darm ..... 7. o. o. Omtrek . • • * • • . o. 2. o. Lengte van den blinden darm . . . o. 1. 6. Omtrek ...... o. 2. o. Lengte van den kronkeldarm en regten darm te zamen . 1. o. o. Omtrek . . • o. 3. o. Lengte van de geheele darmbuis zonder den blinden darm 8. o. o. Lengte vat) de milt ... . . o. 4. o. Breedte in het midden . . .. o. 1. 3. Lengte van de roede en het roedehoofdje . . o. 1. 6. Omtrek . . £ o» 0. 4J.  VAN DEN OCELOT. tö> DE OCELOT (*). De Ocelot is een dier van Amerika, datwoeft,vleefch vretende en verflindende is, en 't welk men moet plaatfen aan de zyde vandtrijaguar en den couguar, of ten minden onmiddelyk agter dezelve. Het mannetje (PL XXXVI) en het wyfje (PI. XXXVII) zyn leevende te Parys gebragt, door den Hr. l'Escot, en men heeft hen op de kermis St. Ovide, in de maand feptember van dit jaar 1764 laten zien. Zy kwamen van de aangrenzende landen van Karthagena, en zy waren in de maand van oef ober 1763 ,• nog jong aan hunne moeder ontnomen; want zy waren flegts drie maanden oud, en evenwel hadden zy toen reeds fterkte en wreedheid genoeg, om ; eene teef, welke men hen voor voedfter hadt gegeeven, te dooden en op te vreten. Op den ouderdom van een jaar , toen wy hen gezien hebben, hadden zy omtrent twee voeten lengte, en het is zeker, dat zy nog grocyen ; waarfchynlyk hadden zy zelfs toen nog maar de helft of twee derden van hunnen geheelen groei. Men vertoonde hen onder den naam van kat-tygets, of tyger - katten, maar wy hebben die onzekere en zamengeftelde benaaming r verworpen, en wel met te meer regt, omdat men ons, onder dien zelfdennaam den jaguar, den ferval en den margay gezonden heeft, die egter alle dne verichiüende dieren zyn, en die alle drie eveneens verfchilien van hetdier, dat hier in aanmerking komt. De eerfte Schryver, die uitdrukkelyk gewag van het zelve maakt, en wel op eene wyze om het te doen kennen, is Fabri ; hy heeft de tekeningen, welke Recchi daarvan gemaakt hadt, laaten graveeren, en hy heeft 'er eene befchryving van gegeeven, naar die zelfde tekeningen die gekleurd waren. Ook geeft hy 'er eene foort van Hiftorie van naar het geen Grogorius de Bolivar van dit dier gefchreeven en hem verteld hadt. Ik maak deze aanmerkingen met oogmerk om eene zaak op te helderen, die de Natuurbefchouwers in dwaaling gebragt hadt, en waaromtrent ik erken, dat ik my met hun hadt vergift. Deze zaak is dat men met zekerheid kan weeten en bepaalen of de twee dieren door Recchi getekend , het een met den naam van Tlatlauhquiocelotl, en het tweede met dien van Tlacoozlotl, Tlalocelotl t welke vervolgens door Fabri als verfchillende foorten befchreven zyn, niet (*) Ocelot, een woordt dat wy by verkorting getrokken hebben uit Tlalocelotl, naam van dit dier in zyn geboorteland, in Mexiko Tlacoozlotl, tlalocelotl. Catus pardus Mexicanus. Hernand. Hifi. Mex. pag. 512. fig. ibid. Pardalis , felis cauda elongata, corpore maculis fuperiortbus 1. irgalis infarioribus orbiculatis... habitat in America. Magnitude melis, fitpra fufcus, fubtus albican. ; linea punctaque nigra per totum corpus longitudinaliter fparfa, fed pedes ^ abdomen tantum punSis, latera tineis latioribut albis fufcis purguntur. Aures breves margine bifide dbfque prnicillis pedes 5-4 caudaverticillata variegata proportione cati, Myjïaces 4 ordir.um in fingulo oraincfetai 3. 5. 5. albte, bafi nigra;, iongitudinc capitis, Limbus, Syjl. Nat. Edit, X. $ag, 42.  168 DE NATUURLYKE HISTORIE als het zelfde dier befchouwd moeten worden. Men hadt grond om dezelve, te befchouwën, en men befchouwde hen inderdaad als verfchillende, fchoon de afbeeldingen vry gelyk zyn, omdat zy verfchillende naamen hadden, en omdat de befchryvingen verfchilden. Ik dagt derhalven dat het eerfte dezer dieren het zelfde kon zyn als de faguar; in gevolge waarvan ik in de naam. lyft der dieren aan dit dier den Mexikaanfchen naam van Tlallauhqai-ocelolotl gegeeven heb; maar die Mexikaanfche naam paft niet voor hetzelve, en fintsbwy de mannetjes- en wyfjes-dieren , waarvan wy hier fpreken gezien hebben, ben ik overtuigd geworden, dat de twee die door Fabri zyn befchreeven , niet dan het zelfde dier zyn, waarvan het eerfte het mannetje en het tweede het wyfje is. Daar was een gelukkig toeval noodig, gelyk als dat 't welk wy gehad hebben, om het mannetje en het wyfje by malkanderen te zien, en deze dwaaling te bemerken. Van alle dieren met getygerde vagt, heeft de mannetjes ocelot zekerlyk het fchoonfte vel, en dat de bevalligfte verfcheidenheden aanbiedt (a). Dat van den luipaard zeiven komt 'er niet by ten opzigte van de levendigheid der kleuren, en de regelmatigheid der tekening, en dat van den jaguar, van den panther , ot van den onca komt 'er nog minder by; maar in de wyfjes ocelot zyn de kleuren zwakker, en de tekening minder regelmaatig, en het is dit zeer zigtbaar verfchil, 't geen Recchi,Fabri (*) en de anderen heeft kunnen bedriegen. Men zal'de afbeeldingen en befchryvingen van het een en ander dezer dieren vergelykende, zien dat de verfchillende kenmerken zeer aanmerkelyk zyn, en dat 'er aan de vagt van het wyfje veel bloemen en fieraaden ontbreken, dewelke op die van het mannetje gevonden worden (c). _ Wanneer de ocelot tot zyn volkomen groei gekomen is, heeft hy, volgens Gregorius de Bolivar , twee en een half voet hoogte, tegen omtrent vier voet lengte; de ftaart, fchoon vry lang,raakt egter den grond met als hy nederhangt, en is by gevolg niet veelmeer dan twee voeten lang. Dit dier is zeer gulzig en verflindendc, fchoon ter zelfder tyd vreesagtig; zelden taft hy de menfchen aan; hy is bang voor de honden, en, zodra hy daar van vervolgd wordt, wykt hy naar de boilchen, en klautert op een boom; hv onthoudt zig zelfs veelal op de boomen, hy ligt zig daar te llaapen , en hy Ca) Univerfum corpus pulchro rafeoque fubrübet colore, excepto infetiore ventre, qui potius albicat- Maculii rofarum ni^rkantibus omnibus intra foaye rubentem colorem; totum ita corpus pedes 6? cauda ordine quodam üiftingwtttiT, ut elegantem plane huk, animali acupittum tapetem vel peripeiafma impojitum, crederes; funt autem maculas ha in dorfo fc? capite rotumiores mujoresque verfus ventrem vero pedefque oblongiufculoe £f multo minores. Fabri apud Hernard , Hi/h Mexic. pag. 198. . . 'hj Si «nlmalis figurant fpettemus cum antecedente non nihil corporis, clelmeatio congruit. üt enlorem £p maculas, quibui pinguitur, piurimum difcrepat; in boe totius color corporis non ntbi. cundus fed obfeure cinereus apparet, prester ventrem tarnen, qui albicat; macula nee ordinata adeo nee ita rotundce rofeave coloris & figurie feb oblonge nigricantes omnes, inmedio vero albicantet fpargmitur; crura non itafortia, &c. ibid. pag. 5i2i CÖ Zie hier agter de bei'chryving van den Ocelot.  VAN DEN OCELOT. i6> hv loert daar,"wakker zynde, op het wild of tam vee, dat voorby komt, waarod hv zig werpt, zodra het onder zyn bereik komt. Hy verheit het bloed boven hit vleefch, en 't is te dezer oorzaake, dat hy een groot aantal dieren verdelgt, omdat hy, in plaats van dezelve te eeten en er zig mede te verzadigen , zyn dorft alleenlyk lefcht, door hun bloed te zuigen {d). In zvneii ftaat van gevangenis behoudt hy zyne zeden en gebruiken; niets kan zvne woefte geaartheid verzagten; niets kan zyne onruftige beweegingen bedaaren. Men is verpligt hem altyd in een hok te houden. „ Opdedne maanden, (zegt de Hr. Escox) ,toen die twee jongen hunne voedfter had" den opgevreten, hield ik hen in een hok, en ik heb hen daar met yerfch " vleefch gevoed , waarvan zy zeven of agt ponden daags eeten. De helde" handel tuffchen het mannetje en het wyfje, gaat op de wyze als by onze huiskatten. Daar heeft eene zonderlinge meerderheid van den kant yan " het mannetje onder hen plaats: welk een fterken eetluft deze beide die" ren hebben , nooit krygt het wyfje in 't hoofd om iets te neemen, voor dat het mannetje geheel verzadigd is, en hy haar de overgefchotene " brokken toeduwt, welken hy zelf niet luft. Ik heb hun verfcheidenmaalen " leevende katten gegeeven; zy zuigen haar het bloed uit tot dat er de " dood opvolgt; maar zy eeten nooit derzelver vleefch. Ik had voor hun " onderhoud twee jonge'geiten mede aan boord genomen, want zy eeten " nooit gekookt of gezouten vleefch" (O- " Het blykt uit het getuigenis van Gregorius de Bolivar , dat deze dieren gemeenlyk maar twee jonge voortbrengen, en dat van den Hr. Escox fchvnt dit te beveiligen ; want hy zegt ook, dat hy de moeder gedood hadt voor dat hy de twee jongen, daar wy van gefproken hebben, hadt bevangen Het is met den ocelot, even als met den jaguar, den panther, Hen luipaard, den tyger, en den leeuw; alle die dieren, opmerkelyk door hunne Stootte, brengen flegts in kleinen getale voort, terwyl de katten, wé ken men ook onder dezen ftam zou kunnen betrekken, maar die kleiner zvn in vry erooten getale werpen; het geen toont, dat het meer of minder in de voortteeling, veel meer van de grootte dan van de gedaante afhangt. r a Nnta Dampifr fpreekt van dit dier onder den naam van kat-tyger , en zie hier wat hy ^ {U) ivora. i^i t ^ \mden van de baay van Campeche, heeft de grootte van ^rTze honden' welken men met de ftieren laat vegten ; hy heeft korte pooten, en een ge?' A mniren li"haam, tennaaftenby gelyk dat van een bandhond_, maar in a het overige, dat is " i Sn den kop, het hair, en de wyze van zyn prooi op te zoeken, gelykt hy zeer " naar de'n tyger f faguar), behalven dat hy niet wel zo dik is; zy zyn hier .n grooten ge" Sf- zv verflinden dl jonge kalven en het wild, dat men daar m overvloed yin*. Ook zyn " Je dezer óorzaake minder te vreezen, omdat zy geen gebrek aan voedzel hebben... Zy " Ken eene trotfche houding en een woeft uitzigt." Voyage deDampier , Tom. II/.pag 306.. " B ief "an den Hr. l'Escot, die deze dieren van 't vafteland van Carthagena heeft me. (O nnet an «c Correfpondent van de Akactemie der Weetenfchappen , fn S!Z 17' SePt mb r 1764 Nota. De Hr. de Beosï , die ons dezen brief wel heeft willen «UeTeelen Sveele kundigheden in de Natuurlyke Hiftorie, en het zal met de eenige gelegenhe'd'zyn , welke wy zullen hebben om te fpreeken van dmgen, die hy ons heeft medegedeeld. v XIII Deel. Y  I?0 DE NATUURLYKE HISTORIE BESCHRYVING VAN DEN OCELOT. Dit dier (PI XXXVI) is byna zo groot als de jaguar en de lynx, want he heef byna twee voeten lengte, van het eind van den fmoel tot aan het begin vaneen ftaart; het gelykt ook in evenredigheid des Iighaams veel naar döen Luar, en naar de andere dieren van die foort, gelyk den tvfcr den pan heden luipaard, enz. Het heeft den fmoel langer en dikker dan dekken d 11 Sart korter, welke tennaaftenby van dezelfde lengte is als dS van den jaguar; hy is niet meer dan omtrent een voet lang, voor zo' vtrreIkvande IfnWing'en van dit dier heb het door de traliën van een hok zag. Het was te ^d omzig te laaten^aanraaken, zyn hair fcheen my egter toe van ^^^tt^^i^ te zvn als dat van den jaguar, den panther, enz. maar net bont wasriaaier door de verdeeling dei Wen , die verfchillende figuuren vertoonden, evenredig in hSre verfclieidenheid, zy wierden gevormd door zwarte ftreeITvK op witte of vaale gronden : men zag op het bovenft van §en moeien den kop eene zwarte ftreep, die zig aan wederzyde van het neusgat af tot den voorften hoek van het oog,.mtftrekte,en zig op den kop verlengde en op het agterhoofd ter zyde van het oor eindigde. Tuffchen die twle ftreepenP, op het voorhoofd en den kop, waren kleine zwarte vhkief dk^ regelXatig in de gedaante van een langwerpig bloemvak gefchikt waren , daï zaten ook ter plaatfe der knevels, verfcheiden reien van kleine zTane ronde vlakjes; daar waren twee ftreepen van dezelfde kleur, langs dTzydenvan he iderft kaakbeen boven eikanderen geplaatft de bovenfte eindigde lan den buitenften hoek van het oog, het voorft eind van de ondeSe hadt twee takken, welker onderfte naar de keel toe gengt was. Op het bovenft van den hals waren vier in de lengte loopende banden, en eene zwarte ftreep tuffchen de middenfte banden; de vier banden waren niet in het geheel zwart, zy waren in het midden vaal; de twee buitenfte banden wareS een weinig naar onderen gekromd, aan hun agterft eind m Se gedaante van een haak, die zo groot niet is als by den margay, van welken in het vervolg van dit Deel gewag ftaat gemaakt te worden. Lene ?wnrte ftreep ftrekte zig langs den rug van den ocelot uit, tot aan het begin vT den ftaartdaar was fan elke zyde van die ftreep, eene evenwydige reTvan zwarte en eironde vlakjes, van omtrent een duim engte en onder deze rei twee andere, uit eironde figuuren zamengefteld, die aan de randen zwart en in het midden vaal waren, met kleine zwarte ronde vlakjes: de SSè middellyn der eironde figuuren, was omtrent een duim lang en liep in d ^gte met betrekking tot de lengte van het lighaam; onder de derde rei was op de zyden van het lyf een band van meer dan een duim breedte, die zig vaPn deSouder tot voor de dye uitftrekte, en die met zwart om-      BESCHRYVING VAN DEN OCELOT. 171 zoomd was, even als de eironde figuuren, en in het midden vaal met kleine ronde zwarte vlakjes; onder dezen band was een andere wat fmaller deze was afgebroken; de ander daarentegen ging door van het een eind tot het ander aan de regter zyde; die lange [banden maaken een zeer onderfcheidend kenmerk tuflchen het dier, waarvan wy fpreeken, en den panther die ronde of rondagtige figuuren heeft met zwart omboord, en vaal in het midden, met eene zwarte flip in het middenpunt; daar waren ook diergelyke op de dye en op het kruis, en andere eironde op den fchouder en langs den arm. Onder aan den hals waren dwars loopende ftreepen, van welke de een van den eene naar de andere zyde liep, als een halsband by de borft geplaatft; dat deel, de buik, de vier beenen, en de voeten hadden flegts zwarte vlakken, die van den voorarm en het eigenlyk been waren veel grooter dan die der voeten ; daar waren ook zwarte vlakken op den ftaart, zy waren aan het eind veel grooter dan aan zyn begin. De grondkleur op het bovenft van den fmoel, den kop en den hals, op den rug, op liet bovenft van het kruis en den ftaart was vaal, behalven op het eind van den ftaart dat byna geheel zwart was; de grondkleur was wit of witagtig op het onderft gedeelte en op de zyden van den kop, den hals, en het lyf, op het onderft van den ftaart en op de beenen; de voeten hadden eenen graauwen grond, met eene flaauwe tint vaal gemengd. Het wyfje (Pi. XXXVII) was een weinig kleiner dan het mannetje, het hadt tennaaltenby dezelfde Meuren op dezelfde wyze verdeeld maar zy waren zo duidelyk niet, het vaal was bleeker, het wit zo zuiver niet de ftreepen zo breed niet, en de vlakken hadden niet zo groot eene middellyn. De zwarte ftreep van het middenft van den rug, was op verfcheidene plaatfen afgebroken; daar waren op de fchouderen en op het kruis geen eironde figuuren, van zwart omboord en geftippeld in het midden, maar alleenlyk zwarte vlakken in het rond gefchikt als by den luipaard. De vlakken van het eind van den ftaart, Waren kleiner dan by het mannetje; het bont was zo fraai niet, men moeft het van naby bezien, om alle de byzonderheden 'er van te onderfcheiden, die by het mannetje veel duidelyker waren.  i72 DE NATUURLYKE HISTORIE <^><#><^>^>^><»<^><^>«>^'><#>^><^> DE M- A R GAY (*'}. De margay is veel kleiner dan de ocelot; hy gelyk naar de wilde kat in grootte en maakzel van het lighaam; hy heeft alleenlyk een vierkanter kop, een minder fpitfen fnuit, meer geronde ooren en een langer ftaart; zyn hair is ook korter dan dat van de wilde kat, enhy is met zwarte banden, ftreepen, en vlakken getekend op een vaalen grond; men heeft hem ons van Cayenne toegezonden, onder den naam van kat-tyger , en hy heeft inderdaad wat van de natuur van de kat, en van die van den jaguar of van den ocelot, die de twee dieren zyn waaraan men den naam van tyger in de nieuwe wereld gegeeven heeft. Volgens Fernandes is dit dier, wanneer het zyn volkomen groei gekregen heeft, niet wel zo groot als de civetkat; en volgens Marcgrave, wiens vergelyking ons juifter voorkomt, heeft het de grootte van eene wilde kat, waar naar het ook in zyne natuurlyke gebruiken gelykt, voor zo verre het even als deze niet dan van klein wild,gevogelte, enz.leeft. Maar hy is zeer moeijelyk te temmen, en verheft nooit zyn woeften inborft; hy verfchilt veel in de kleur van het lighaam, fchoon hy doorgaands is zo alswy hem hier vertooncn. Het is een dier, dat zeer gemeen is in Guiane, in Brazilië, en in alle de anderen Provintiè'n van Zuid-Amerika. Het is waarfchynlyk dat het dat zelfde dier is, 't welk men in Louifiane pichou noemt (a), maar de foort is minder gemeen in,de gemaatigde, dan in de heete klimaaten. Zo wy die wreede dieren, welker vagt zo fchoon en welker natuur zo bedriegelyk en trouwloos is, eens overzien, zullen wy in de oude wereld den tyger, den panther, den luipaard, den onca, en den ferval, en in de nieuwe den jaguar, den ocelot, en den margay vinden , waarvan de laadt gemelden, alle drie, niet dan de verkleinende of verkleinde wezens der eerften fchynen te zyn, en die noch de geftalte, noch de kragt, der eerften (*) Margay, een woord getrokken uit Maragua, of Maragaia, de naam van dit dier in Brazilien. Daar zyn aan de Maragnon dieren, die eene foort van wilde katten fchynen te zyn, en welken de Indiaanen Margaia noemen, zy hebben een zeer fchoone vagt, en zyn allerwegen gefpikkeld. Mifion du Pere d'Abbeville , pag. 250. Tepe Maxtlaton , Fernand. Hifl. Nov. Hisp. pag. 9. Maraguao, five Maracaia, Marcg. Hifi. Nat. Brafil. pag. 233. Fclis fera Tigrina Malakaia, Barrf.re. Hifi. de la France, Equin. pag. 153. Felis fylveflris tigrinus ex Hispaniola. Seba. Fol. I. pag. 77. tab. 48. fig. 2. Felh ex grifeo fiavefcens maculis ntgris variegata... Felis fylveflris tigrina. Le Ckaf fauvage tigré. Brisson. Regn. anim. pag. 2.66. («) De Pichou, is een foort van bunfing kat, zo hoog als een tyger, maar minder dik; dit dier heeft een fchoon vel; het is een groot vernieler van het gevogelte, maar by geluk is het niet gemeen in Louifiana. Hiftoire de la Louifiane, par le Page du Pratz, torn. H.pag, 92, fig. pag. 67.  VAN DEN MARGAY. x7j hebbende, zo vreesagtig, zo lafhartig vallen als de andere trotfch en onverzaagd zyn. Daar is nog een dier van dit geflagt, dat van alle die, welken wy genoemd hebben, verfchilt; de Bont-werkers noemen het guepard; wy hebben 'er verfcheidene vellen van gezien; zy gelyken naar die van den lynx m de lengte van het hair, maar, dewyl de ooren niet in een kwaftje uirloopen, is de guepard niet geheel en al een lynx. Hy is ook geen panther noch luipaard; hy heeft geen kort hair gelyk als deze dieren, en hy verfchilt yan allen door een foort van maanen, of van grof hair van vier of vyf duimen lengte, 't welk hy op den hals, en tuffchen de fchouderendraagt. Het hair van zyn buik is ook drie of vier duimen lang, en de ftaart is in evenredigheid van den panther, den luipaard, en den onca,korter. Hy is tennaaftenby van de grootte van het laatftgemelde dier, als zynde flegts omtrent vierde half voet lang van lighaam; voor het overige is zyne vagt, die zeer bleekvaal van kleur is, even als die van den luipaard doorzaaid met zwarte vlakken, maar die digter by eikanderen en kleiner zyn, als hebbende flegts drie of vier lynen middellyns (b). Ik heb gedagt, dat dit dier het zelfde moeft zyn, als dat, 't welk Kolbe aanduidt, onder den naam van wolf-tyger; ik plaats hier onder zyne befchryving (c), op dat men dezelve met de onze moge kunnen vergelyken. Het is een gemeen dier in de landen die aan de Kaap de Goede-hoop grenzen. Den geheelen dag onthoudt hy zig in de klooven der rotzen, of in gaten welken hy zig in de aarde graaft: des nagts gaat hy zyn prooi zoeken; maar, aewyl hy onder het opjaagen van zyn wild huilt, waarfchouwt hy de menfchen en de dieren , zodat men hem vry gemaklyk vermyden of dooden kan. Voor het overige fchynt het woord guepard afgeleid van het woord leopard, of lepard, zo als de naam van luipaard, by de Nederlanders en Duitfchers dikwils wordt uitgefproken: ook hebben wy bemerkt, dat 'er verfcheidenheden in deze foort zyn, ten opzigte van den grond'van het hair en de kleur der vlakken, maar alle de guepards hebben het gemeen kenmerk van lang hair onder den buik, en van eene foort van maanen on den hals. * Cb") Zie hief agter de befchryving der vellen van den guepard. CO Hy is van de grootte als een gemeene hond, en zomtyds wat dikker; zvn kop is breed gelyk die der doggen of bulhonden, welken men in Engeland tegen de nieren laat vegten; hv heeft dikke kaakbenen, gelyk ook een dikken fnuit en zwaare oogen; zyne tanden zvn zeer fnydende; zyn hair is gekroeft gelyk dat van fien waterhond, en gevlaktrelyk dat van een tyger; hy heeft breede pooten, die met dikke klaauwen gewapend zyn, welken hv intrekt wanneer hy wil, gelyk de katten; zyn Haart is kort... De leeuw, de tyger, en de luipaard zyn zyne doodelyke vyanden; zy maaken zeer dikwils jagt op hem, zy vervolgen hem tot in zyn legers, werpen zig op hem, en verfcheuren hem in ftukken. Defcnp/fon du Cap de Bonne-Efperance, par Kolbe, Tom. III. pag. 69.~o. Nota. Het dier, waaraan deze Schryver den naam van tyger geeft, is het zelfde als 't welk wy Leopard, of Luipaard geheel hebben, en dat, waaraan hy den naam van Leopard geeft, is inderdaad de Panther. Y 3  £74 DE NATUURLYKE HISTORIE BESCHRYVING FAN DEN MARGAY. De margay(Pl.XXXFIir),die tot onderwerp voor deze befchryving gediend heeft,te Cayenne gedood zynde,was aldaar zodanig bereid dat 'erniets onder het vel overbleef dan de beenderen van den kop en de voeten, waarna men het vel hadt opgevuld. Het komt my voor dat dit dier zo groot niet was, als onze katten, en dat het flegts één voet drie of vier duimen lengte hadt, van het eind van den fmoel tot het begin van den ftaart; maar de ftaart van den margay, was naar evenredigheid langer dan die van de kat, want hy hadt elf duimen lengte; de kop was zo breed niet, de fmoel Jangelen de ooren korter, zy hadden flegts veertien lynen lengte. De margay heeft door die evenredigheden meer overeenkomft met den tyger, den luipaard, den panther, den jaguar, enz. dan met de kat; hy gelykt ook meer naar die dieren dan naar de kat in hoedanigheid en kleur der hairen welker lengte flegts omtrent een halve duim was. Het bovenft en de zyder! van den kop, den hals, en het lighaam, de buitenfte zyde van den arm den voorarm, de dye en het been, en het bovenft der voeten, hadt eene heldere vaale kleur met zwarte ftreepen en vlakken. Het onderft van den kop, den hals, en het lighaam, de binnenfte zyde van den arm en den Voorarm, de dye, en het been waren wit met zwarte vlakken en ftreepen; het oog was met zwart omboord, daar was aan wederzyde van de kruin van den kop eene zwarte ftreep, die zig van boven het oog tot het agterhoofd uitftrekte, en eene andere ftreep van dezelfde kleur, die aan den agterften hoek van het oog begon, en aan de zyde van den hals nederliep, en vier andere, die zig op het onderft van den hals uitftrekten. Daar waren ook overlangfe en onregelmaatige ftreepen boven op het lyf; en eene ftreep op den fchouder, die eene foort van haak vertoonde, enz. Het oor was wit op het middenft van de buitenfte zyde, het overige was zwart: men zag zwarte vlakken van verfchillende grootte en verfcheidene gedaanten op den kop , het lyf, de beenen, en den ftaart, die met zwart 3 vaal, en graauw getekend was.    BESCHRYVING VAN DEN GUEPARD. i7s BES CHRTVING VAN DEN GUEPARD. Ik heb van dit dier niet meer gezien dan twee vellen, van welke het een drie en een halven voeten lengte hadt, van het eind van den fmoel tot het begin van den ftaart, die één voet agt duimen lang was; het hair was zagt, op het grootft gedeelte van het lyf een duim lang, onder aan den buik drie en een halven duimen lang, en vier duimen en een halven boven aan den hals, en tuffchen de fchouderen in de gedaante van kleine maanen, het geen de tygers, de panthers, de luipaarden, enz. niet hebben; het hair van het vel van den guepard, was van eene vuil witte kleur, met een ligte tint vaal, voornaamlyk op den kop, en op de vier beenen; dat geheele vel was doorzaaid met kleine zwarte vlakjes byna rond, zeer digt by eikanderen geplaatft, voornaamlyk langs den rug en den ftaart; die op den buik ftonden het verft van eikanderen, en die der dyen waren de grootfte; zy hadden egter weinig meer dan een halven duim middellyns; de maanen waren van zwartagtig bruin, en dof en bleekvaal gemengd, zyne hairen waren hard; daar was eene ftreep,die zig uitftrekte van den hoek desmonds tot den voorften hoek van het oog; de ooren waren flegts twee duimen lang, het onderft van hunne buitenfte zyde was zwart; het onderft van het benedenft kaakbeen hadt eene witte kleur; het eind van den ftaart was zwart. Het ander vel van een guepard, was flegts drie voeten lang, en de ftaart een voet twee duimen; het fcheen van een jonger dier te zyn, het verfchilde niet van het eerft, dan daarin, dat het hair langer was, behalven dat der maanen; de witagtige grondkleur was helderer; voor het overige waren de kleuren op deze twee vellen volmaakt dezelfde.  17(5 D E X A TUURLYKE HISTORIE s* *a *s 0 h & 5*£***4>*ft Kas h $a 5* *a h h ****** s* s* DE CHACAL cf JAKHALS [*] e:,- de ADIVE. Wy zyn niet zeker, dat deze twee naamen twee dieren van verfchillende foorten aanwyzen: wy weeten alleenlyk dat de chacal of jakhals, grooter, woefter, moeijelyker te temmen is, dan de adive (a); maar dat zy voor het overige eikanderen in allen opzigte fchynen te gelyken. Het zou derhalven wel kunnen zyn, dat de adive niet dan de tamme chacal was, daar men een huhTelyk ras, kleiner, zwakker, en zagtaartiger dan het wilde ras van gemaakt hack, want de adive is ten opzigte van den chacal, tennaaftenby het geen de waterhond is ten opzigte van den herdershond. Dewyl egter die ftuk niet dan door eenige byzondere voorbeelden, wordt aangeduid; dewyl de foort van den chacal in 't algemeen niet huifTelyk is, gelyk die van den hond; dewyl daarenboven zeldzaam zulk een groot verfchil tuflehen dieren van dezelfde foort, in hunnen ftaat van vryheid gevonden worde, zyn wy zeer geneigd te denken, dat de chacal en de adive inderdaad twee onderfcheidene foorten zyn. De wolf, de vos, de chacal, en de hond maaken vier foorten, die, fchoon zeer na aan malkanderen grenzende , egter van eikanderen wezendlyk verfchilien. De verfcheidenheden in de foort van den hond zyn in grooten getale, de meefte komen van den ftaat van huiilelykheid, waartoe dit dier van alle tyden fchynt gebragt te zyn. De menfeh heeft raften ia deze foort van dieren gefchapen door de graotfte of de kieinfte, de bevalligfte of de lelykfte, de ruigfte of de kaalfte, enz. te verkiezen en te zamen te laaten vermengen; maar behalven deze raften door de hand van den menfeh voortgebragt, zyn 'er in de foort van den hond veele verfcheidenheden, die niet dan van het klimaat fchynen af te hangen. De dog, de deen, de patryshond, de turkfche hond, de hond van Siberië, enz. hebben hunne naamen" van het klimaat, waaruit zy oorfpronkelyk zyn, en zy fchynen meer verfchillende onder eikanderen te zyn, dan dé chacal van "de adive verfchilt; het zou derhalven kunnen zyn, dat de chacals onder ver- (*) Chacal, Ja-kal, naam van dk dier in de levant, weiken wy hebben aangenomen. Adil volgens Belon. Tulii in eenige Ureeken van de levant, volgens Olearius: fiacalle, volgens C. de Bruin. Addibo in het Italisanfch volgens den Vader Vincent Maria: Chical in Turkye, volgens Hasselquist: Sical volgens Pollux; Sqilachi in *t Griekfch , volgens Belon ; Zacalia volgens Spon en Weeler ; fiachal, fchachal, fiecheal, fiacali in PerGe, volgens ICejipfer; jacard volgens Delcn; Deeb in Barbarye, volgens Shaw; Jaaueparel in Bengale, en Nari in Madera, volgens andere Rebbelchryvers Adil; een bëett tufïchen een wolf en een hond, "t welk de Grieken gemeenlyk fquilachi noemen, en meenen de cary/eos, of lupus aureus, der oude Grieken te zyn. Obferv. de Belon ,fcuill. 1(3. Lupus aureus. K.*xpfer, Amotn. ext. pag. 413. fig. pag. 407. £g. 3. Vulpes India orimtales Valer.tir., Mv$.f*g. 4.5:. fig. tab. ibid. Car.us fiavis, lupus aureus... Le Limp-ieri. Brisson. Regr. ar.irn. pag. 237. Aureus Canis, lupus aureus dictus. Lixn. Syfl. Ntt. Edit. X. pag. 40. Nota. Ik heb in eenigen onzer Chronyken van Frsnkryk geleezen, dtt ten ryde van Karei IX. veele vrouwen aan het Hof. adives, in plaats van kleine hondjes haddea.  VAN DEN CHACAL of JAKHALS, en de ADIVE. m verfchillende klimaaten veele en fterke verfcheidenheden ondergaan hadden ■ en dat komt vry wel overeen met defacta, welken wy verzameld hebben' Het blykt uit de Schriften der Reisbefchryveren, dat 'er overal groote en kleine chacals of jakhalzen zyn ; dat zy in Armenië, in Cilicie , in Perfie en in dat geheele gedeelte van Afie,'t welk wy de Levant noemen,en alwaar deze foort van dieren zeer talryk, zeer ongemaklyk, en zeer fchadelyk en nadeelig is, gemeenlyk zo groot vallen als onze voffen (b) ;dat zy flegts wat <£> De jacard of de adive is zo groot a!s een middelmatige hond, gelykende in den ftaart naar de vos, en m den bek naar den wolf; men voedt hen in de huizen op; maar hunne geaartheid is zig overdag te verbergen onder den grond, van waar zy niet dan des nagts te voorfchyn komen, om fpys te zoeken; zy gaan by benden, verflinden de kinderen, en vlugten voor de menfchen. Hunne fchreeuw is klaagende, en men zou dikwils zeggen, dat het de fchreeuw is van verfcheiden kinderen, van verfchillenden ouderdom met elkanderen vermengd. De hon. den beftryden hen , en houden hen van de huizen verwyderd. Voyage de Delon , pa?. 109.— Men vindt m Perfie eene foort van vo&Jchakal geheten, welke de Inwooners gemeenlyk tulki noemen; zy zyn menigvuldig en hebben tennaaftenby de grootte van onze Europifche vollen; hunne rug en zyden zyn bedekt met een foort van grove dikke wol, met lange en ftvve hairen: de buik ..is wit als fneeuw de ooren zo zwart als git; de ftaart kleiner dan die van •onze vollen; wy hoorden hen des nagts zwerven rondom het dorp, daar wy ons bevonden; en zy verveelden ons grootelyks door hun droevig en naar gefchreeuw, dat vry veel naar de ftem van een kermend menfeh gelykt, en 't welk zy onophoudelyk doen hooren. Voyage d"0learius . pag. 531- — De addibo, (adive) gelykt in maakzel naar den wolf, gelyk ook in •zyn hair en ftaart, maar hy is kleiner en zyne geftalte is zelfs beneden die van de vos; hy is zeer verflindende maar dom; hy trekt des nagts op, en blyft over dag in zyn leger; bv het vallen van den avond ziet men niet anders dan deze dieren in het veld ; zy naderen de Reizigers, en blyven ftaan om hen te befchouwen, zonder dat zy iets fchynen te vreezen. Zy loopen in de huizen en in de kerken , alwaar zy alles wat van hunne gading is, verfcheuren en opvreeten • in 't byzonder is alles wat van leder gemaakt is, hun begunftigd geregt. De adive maakt een geluid gelyk als dat van de vos, wanneer één roept antwoorden alle de andere De drift van allen te gelyk te fchreeuwen fchynt niet vry willig,, maar een louter uitwerkzel van werktuigelyke noodznaklyicheid; in zo verre, dat wanneer één dezer dieren in een huis is gedrongen om te rooven, en daar zyne makkers van verre hoort fchreeuwen, hy zig niet kan beletten van insgelyks te fchreeuwen , en hier door zig te ontdekken. Voyage du Pere Fr Vinceat-iMarie Chapitre XIII. Artikel, overgezet door den Hr. Marquis de Montmirail. — Men heeft federt meer dan tien maanden een chacali gehouden in een huis, alwaar ik eenigentyd gewoond hebhet is een dier zo gelyk aan den vos in grootte, in maakzel en in kleur, dat de meefte vreemdelingen zig daar in vergiften, wanneer zy het voor de eerfte reize zien; het grootfte verfchil tiuTchen het een en ander dezer dieren is in den kop, welken de chacali heeft, zo als een herdershond met een langen bek; en in het hair, 't welk hy ruw heeft gelyk dat Van den wolf. Hy Hinkt zo fterk, dat hy met een oogenbhk op eene plaats kan nederliggen, zonder dezelve te befmet ten.... Dit uier is ten uiterften gulzig en ftout... Het vreeft'niet inde huizen te dringen Wanneer het een menlch ontmoet, in plaats van te vlugten, gelyk de andere beeften ziet hv denzelven trotfeh aan, als om hem te braveeren, en vervolgt daarna zvn weg Hy is'van een kwnaden mborft en altyd gereed te byten, welke zorg men aanwende om hem te verzagten <3oor liefkoozingen of door hem te eeten te geven; het welk ik heb kunnen waarneemenin die waarvan ik ftraks meldde, die zeer jong gevonden was geweeft, en welken men het vermaak hadt genomen, van op te voeden als een hond, daar men veel werk van wilde maaken Hv liet zig egter met volkomen tam maaken; hy wilde niet dulden dat hem iemand aanraaktehy beet yder een, en nooit konde men het zo verre met hem brengen, dat men hem belerede' op de tafel te klimmen en daar alles af te haaien wat hy krygen konde. Het land van Natolie' is geheel vervuld met deze chacahs; men hoort hen alle nagten een zeer groot geraas rondom de (leden maaken; met met blaffen gelyk de honden, maar met een zekeren fcherpen fchreeuw die hun byzonder eigen is. Voyage de Dumont. La Haye 1699. turn. IV. tas "o ' XIII Deel. Z  I78 DE NATUURLYKE HISTORIE korter beenen hebben, en dat zy opmerkelyk zyn door de kleur van hun hair dat levendig en fchitterend geel is; het is hierom dat verfcheiden fchryvers den chacal of jakhals, vergulden wolf genaamd hebben. In Barbarye, in de Ooft-Indiën, aan de Kaap de Goede-hoop, en in andere landen van'Afrika en Alia fchynt deze foort van dieren veele verfcheidenheden ondergaan te hebben; zy vallen in die heete landen grooter, en hun hair is eer van eene bruin-rolfe dan fchoone geele kleur; en daar zyn ook van verfchillende kleuren (c). De foort van den chacal is derhalven verfpreid door geheel Afie, van Armenië tot Malabar (d) en wordt ook gevonden in Arabie, in Barbarye (e), in IVfauritanie,in Guinee (/),en in de landen van de O) De Jackal, welken de onderdaanen van den Koning van Comany by Acra ons bragten, was zo groot als en fchanp, maar hy was hooger op de voeten. Zyn vel was kort en gevlakt; zyne pooten waren naar evenredigheid van zyn lighaam, verbaazend dik; ook hadt hy een dikken, platten, en breeden kop, met tanden, die elk de lengte van een vinger, en daar boven, konden haaien Aan de voeten heeft hy nagels of klaauwen van eene vreeflyke dikte. Voyage de Bosman, pag. 331. , (d) Daar zyn in Bengale, wilde honden, jacqueparels, of fchreeuw-hondengeheten, welker hair rood is. Zy komen met benden alle nagt op eene vreeflyke wyze baffen of raazen, langs de Ganges; hunne Hemmen zyn zo verfchillende en hun gefchreeuw zo hard, dat men eikanderen niet kan hooren fpreeken: zy wyken niet, wanneer de Mooren by hen langs gaan... Deze dieren zyn gemeen byna in geheel Indien. Voyage de Jomigo de Biervillas, i. Parite pag. l73_ Daar is in Madura eene foort van wilde kat, welke men eer voor een vos zou neemen: de Iudiaanen noemen het Nari, en de Portugeezen Adiha... Terwyl ik 's nagts reisde, hoorde ik altoos het gehuil dezer dieren. Lettres édifiantes XII. Ree. pag. 98. — Te Guzaratte vindt men eene foort van wilden hond, welken zy jakals noemen. Rtlation de Mandelslo ; fuite van hec ' dSmen^.? l£h ' he£ begm ™n den ftaart, welkers lengte zeven ' b°Ven °P ? aan de zyden van den kop was\an wit- M &ouiTghi\™^gOTe¥di h£t b0Venft van den hals, de fehoft, dezelfdek£r'JVTf* en de zyden van het lyf, en de ftaart, hadden I lanofte hWn de k°h maar het zwart hadt daar dc overhand; de ! het wir w f Waren twe%dmm™ ]™ë, zy waren wit aan den wortelloven 1 he overSe^t IV^if kle*ea* Vo,«den eikanderen nog eens op ,j net overige van de lengte der hairen; als men dezelve van eikanderen ver- I Swas" VD?^ntUffdl? df f'6 T d°ns' bruin van Weu^t z?gt en I Si\ a Jydun- Vaü den hals en net onderft van de zyden van het Ivf donkeï^^Ie^let1^6 ^ beeDen' ™™ Va» eene ^ K .1 donkere vaale kleur; daar was eene zwarte vlak op het onderft van de hui ■ Kaakbeen, het onderft van den hals,de buik en de binnenfte zvde der beenen ra'S&TO d£ hair£n ^ d£ W]S ^» -Lt tSen' I ko?tane^rvnrai! df:\k0Vhdes J"a^l^gelyken geheellyk naar dievanden I a°Lft JdSte ™^^M f voorhoolfdsbe£'n, van 't welk het middenft I fl£ v,ï7MS,i! Wa?' by Ji£t geraamce van den jackals> die it tot ondei werp van deze befchryving gediend heeft 1 daSfte Tn^arfhg.^ •* »" *> ff*. ■». j Daar zyn in het geraamte van den jackals, zo veele wervelbeenderen en ribben als indat yan den vos, den hond, en[den wo f. Se dezegei?am j ten hebben hetzelfde getal beenderen in het borftbeen; de Eelein|enX J ribben zyn op dezelfde plaatfen. De beenderen van het: bikken en der | vier beenen zyn ook m hetzelfde getal, en hebben het zeftde 4akzêl DaS j waren flegts zeftien wervelbeenderen in den ftaart: maai h?thLnZ I s°%fa eden'omte2 voamte', W™ W? *reeken> ^ ontboen; d2 as de vof en S,t hv ? f'"' t\de jacka,S 'er "«W negentien heeft a s de vos en dat hy door het geheel geraamte zo veel naar dat dier cdvkt als door de beenderen van den kop f die den vos voornaamMvaVden 4 wolf, en van de meefte honden onderfcheiden. Maar deTackals is veel M °nZ£ V°S' ge^ inzien kan uit de afmeetingen tdvdgen de tafel opgegeeven, als men dezelve met die der beenderen van den vos  >54 DE NATUURLYKE HISTORIE vergelykt, welke men vinden kan in het VII Deel van dit werk, bladz. 60. en volgende. voeten, duimen , lynen» Lengte van den kop van het eind der kaakbeendoren af, tot aan het agterhoofd . . o. 6. o. Grootfte breedte van den kop . . . o. 3. li. Lengte van het onderft kaakbeen van deszelfs voorft eind af, tot aan den agterften rand van het knokkel wyze uitfteekzel . • • • o. 4- 4Breedte van het onderft kaakbeen ter plaatfe der hondstanden o. o. 8a. Breedte van het bovenft kaakbeen ter plaatfe der hondstanden o. 1. oi. Afftand tuffchen de oogputten by de opening der neusgaten o. 1. 9. Lengte dier opening . . . . . o. o. 10. Breedte ...... o. o. 7. Lengte van de eigenlyke neusbeenderen ♦ - o. 2. 2. Breedte der oogputten • o. 1. 1. Hoogte - ... o. 1. o. Lengte der hondstanden . . . o. o. 8. Hoogte van het doornagtig uitfteekzel van het tweede wervelbeen van den hals . . . ♦ 0.0. 4?. Breedte • ... o. 1. 61. Lengte van de zevende rib, die de langfte is . o. 5. o. Lengte van het borftbeen . • o. 7. 3. Lengte van het lighaam van de langfte wervelbeenderen der lendenen ... . . O. O. - Oï. Lengte van de langfte valfche wervelbeenderen van den ftaart o. o. 7§. Breedte van het bovenft gedeelte van het heupbeen • o. ï. 5. Hoogte van het been van het midden van de panswyze holligheid af, tot aan het midden van de bovenfte zyde o. 2. 7I. Breedte van het bekken . . . • o. 1. 6. Hoogte . . . • • • o. 1. 10. Lengte van het fchouderblad . . . o. 3. 11. Lengte van het fchouderbeen . . . o. 4. n. Lengte van de ellepyp . . . . o. 5. 6. Hoogte van de elleboogsknokkel . . . o. o. 9. Lengte van het ftraalbeen . . . o. 4. 7§. Lengte van het dyebeen . . . . o. 5. 4. Lengte van het fcheenbeen . . . o. 5. 4. Lengte van het kuitbeen . _ . . . o. 6. oi. Hoogte van de voorhand . . . o. o. 5. Lengte van het hielbeen . . . . o. 1. 3. Hoogte van het eerft wiggebeentje en het fchipbeentje te za- men gemeeten . . . . . o. o. 5. Lengte van het eerfte been van de nahand . . 0.0. Si. Lengte van het derde en vierde . . . o. 2. o. Lengte van het eerft en vierde been van den agtervoet o. 2. o. Lengte van het tweede en derde been . . . o. 2. 3. Lengte van den eerften regel v n den duim . .0.0. 41. A-engte van den eerften re^el van den derden en vierden vinger vau de voorfte voeten . . , o. o. 0. Lengte  BESCHRYVING VAN DEN JACKALS, :85 voeten, duimen, lyneiu Lengte van den tweeden regel van den duim . . o. o. 46 Lengte van den tweeden regel van den derden en vierden Lenetóvan den derden regel . . . . o- 0. 7. t pnlte van den eerften regel van den tweeden en derden vin- gef^n de agterfte voeten . £ o 7 T ensïte van den tweeden regel 3 °' °' l' uSgte van den derden regel t , 5 0. 0. Aa  186* DE NATUURLYKE HISTORIE DE I S A T I S (•). Bvaldien een groot getal van gelykheden in het algemeen ; byaldien de volmaakte overeenkomft van de inwendige deelen genoeg ware, om de eenheid der foorten te bepaalen, zouden de wolf, de vos en de hond, flegts ééne foort uitmaaken," want^het getal der overeenkomften tuhchen deze dieren, is veel grooter dan van de verfchilien, en de gelykheid der inwendige deelen is volkomen: deze drie dieren maaken egter niet flegts drie onderscheidene foorten, maar zyn ook verre genoeg van eikanderen verwyderd om nog andere foorten tuifchen haar toe te laaten; want gelyk die v'an den jakhals tuffchen den hond en den wolf inftaat, zo is even eens de foort van den ifatis tuffchen den vos en den hond geplaatlt. 1 ot nier toe hadt men dit dier niet dan als eene verfcheidenheid in de foort van den vos befchouwd, maar de befchryving welke Gmelïn (a) , daar van gegeeven heeft, en waarvan wy hier het uittrekzel zullen plaatfen , laat geen twyffel over of het zyn twee verfchillende foorten. t De ifatis, waarvan wy hier de afmeetingen van het mannetje en wyfje geeven is zeer gemeen in alle de landen van het Noorden, die digt by de Yszee liggen, en wordt niet veel beneden den negen-en-zeftigften graad breedte gevonden; hy gelykt in het maakzel van lighaam en de lengte van zyn ftaart, geheel naar den vos, maar in den kop gelykt hy meer naar den hond; ('*) Ifatis; naam,welken de Hr. Gmelin aan dit dier gegeeven heeft,en welken wy hebben aangenomen. Joiinston geeft ook dien naam op. De Quadruped. digitatts. pag. 135. Peszi, in de Ruflifche taal, volgens Gmelin, tom. III. pag. 215. Vulpes alba... Vulpcs crucigera. Aldrov. de Quadr. digit. pag. 221. Jutv. hg. ibidem. Canis hieme alba, aft-at e ex cinereo carulefcens... Vulpes alba ; Le Renard blanc. Brissom ILesn* flïiitïi* p&g* 241 • Lagopus. Canis caudarecla, apice coticolore. Syft. Nat. 5.... Vulpes alba. Kalm. Bahus 236.... Vulpes cterulefcens. Faun. Succ. 14... Habitat in Alpibus Lapponicts, Stbtria.... ped'e's denftftme pilofi ut inlepore. Linn. Syfl. Nat. Edit. X. pag. 40. («) Novi Comment. Acad. Petrop. Tom. V. ad annos 1754 & 1755- Petropoh 1760. Afmetingen van den Isatis. Mannetjes Is at is. iVyfjes Isatis. \ voeten, duimen ,lynen. \'Oeten,duimen,Iynen. Van het eind van den fnuit tot het begin van den ftaart t. 10. o-. 1. 10. o. Lengte van den ftaart . . . . 1. o. oJs- o. 11. o. Lengte der ooren . . . o. 2. o. 2. Lengte der ooren aan de bafis . . o. 1. oïtf. o. 1. oTö. Afftand der ooren van eikanderen . o. 2. oi. o. 2. of. Lengte van den arm . « o. 4. oj. o. 3. c7. Lengte van den voorarm ... o. 4. oi. o. 3. o| Lengte van de voorhand, de agterhand en de vingeren o. 3. o*. o. 3. oi Lengte der nagelen van de voorfte voeten o. o. o*. o. o. o* Lengte der dyen . • byna o. 5. o. 0. 4. o|. Lengte der beenen . . byna , o. 5. o. o. 4. o\. Lengte der agterfte voeten . . I o. 4. o\. o. 4. o|. Lengte van de nagelen der agterfte voeten | o. o- o*. 0. o. 0.  ■ VAN DEN ISATIS. »a? hy heeft zagter hair dan de gemeene vos, en zyne vagt is in den eenen tyd van het jaar wit, in den anderen blaauwachtig-afchgraauw. Het hoofd is kort naar evenredigheid van 't lighaam, het is breed by den hals, en loopt in een vry fpitfen fnuit uit. De ooren zyn byna rond; daar zyn vyf vingers en vyf nagels aan de voorfte voeten, en flegts vier vingers en vier nagels aan de agterfle; in het mannetje is de roede naauwlyks zo groot als eene fchryfpen; de zaadballen zyn zo groot als amandelen, en zo zeer binnen het vel verborgen, dat men moeite heeft om dezelve te vinden: het hair,waarmede het geheele lighaam bedekt is, is omtrent twee duimen lang; het is glad, gevuld, en zo zagt als wol. De neusgaten en het onderft kaakbeen zyn niet met hair bekleed: het vel is in deze deelen zigtbaar, zwart en naakt. De maag, de ingewanden, het gedarmte, de zaad vaten, zo wel van het mannetje als het wyfje, zyn gelyk aan die van den hond; daar.is zelfs een been in de roede, en het geheele geraamte gelykt naar dat van den vos. De ftem van den ifatis, is tuiTchen het geblaf van den hond, en het gefchetter van den vos. De Kooplieden die in Pelteryen handelen, onderfcheiden twee foorten van ifatis, de eene wit en de andere blaauwagtigafchgraauw; de laatflgemelden worden meeft geacht, en hoe blaauwer of donkerer zy vallen , hoe zy meer getrokken worden en duurer zyn. Dit verfchil in de kleur van het hair maakt hen niet tot twee verfchillende foorten : kundige en geoeffende jaagers hebben den Hr. Gmelin verzekerd, dat 'er onder dezelfde dragt witte en afchgraauwe jonge ifatis waren. Het klimaat van den ifatis is het Noorden, en de landen, welken zy by voorkeur beminnen, zyn die aan de oevers van de Yszee en van de rivieren , die in dezelve vallen. Zy verkiezen de opene plaatfen en onthouden zig niet in de boffchen; men vind hen in de koudfte,de bergagtigfte, en de naaktfte ftreeken van Noorwegen, Lapland, Siberië, en zelfs op Ysland (b). Deze dieren koppelen in de maand van Maart , en desvyl hunne teeldeelen eveneens van maakzel zyn als die der honden, kunnen zy in den tyd van de koppeling niet van elkanderen fcheiden; hunne bronstyd duurt veertien dagen of drie weeken; geduurende dien tyd blyven zy fteeds in de Iugt, maar vervolgens begeeven zy zig naar onderaardfche holen, welken zy in voorraad gegraaven hebben. Deze holen, die fmal en zeer diep zyn, hebben verfcheiden uitgangen. Zy houden dezelve zinlyk, en brengen daar mos in,' om meer op hun gemak gehuisveft te zyn. De tyd van de dragt der wyfjes, is, even als by de teeven, omtrent negen weeken ; de wyfjes werpen op het einde van may of in het begin van juny, en brengen gemeenlyk zes, zeven, of agt jongen ter wereld (c). De ifatis die wit moeten zyn, worden (i) Het is waarfchynlyk dat de vollen door het reizen over de ysvelden in Ysland gekomen zyn: zy zyn op dat eiland in groote menigte; zy zyn niet roodagtig; daar zyn weinig zwarte, en gemeenlyk zyn zy grys of blaauwagtig in den zomer, en wit in den winter; het is in dit laatlfe jaargetyde dat hunne vagt op haar bztt.is.Hift.Natur.d Islande par Anders optorn.F. pag. 56. (c) Nota. De Hr. Gmelin zegt, op het getuigenis van jaagers, dat deze dieren fomtyds twintig of vyf-en-twintig jongen 'in eener dragt werpen. Ik denk dat deze byzonderheid zeer verdigt, en het getal zeer vergroot is. Aa 2  Ï8S DE NATUURLYKE HISTORIE geelagtig van kleur geboren; en die, welke blaauwagtig-afchgraauw moeten worden, zyn eerft zwartagtig, en hun hair is als dan zeer kort. De moeder zoogt hen, en houdt hen in het verblyf geduurende den tyd van vyf of zes weeken, waarna zy hen laat uitloopen, en hun eeten brengt. In de, maand feptember heeft hun hair reeds meer dan een half duimlengte. De ifatis die wit moeten worden, zyn het reeds over het geheele lighaam, met uitzondering van eene overlangfche ftreep op den rug, en van eene andere overdwarfche op de fchouderen; welke ftreepen bruin zyn, en het is in dezen tyd, dat de ifatis den naam heeft van gekruijle vos (d), maar dit bruine kruis verdwynt vóór den winter, en dan zyn zy geheellyk wit, en hun hair is meer dan twee duimen lang. Tegen de maand van may begint het uit te vallen; de ruy-tyd eindigt geheel in de maand july: dus is hunne vagt niet goed dan in den winter. De ifatis leeft van rotten, van haazen, en vogelen; hy is zo liftig als de vos om hen te betrappen. Hy begeeft zig te water, en zwemt de meiren over om de nellen van enden en ganzen te zoeken ; hy eet de eyeren en de jongen op, en heeft in deze .koude en barre klimaaten geene vyanden, dan den veelvraat, die hem hinderlaagen legt, en hem in zynen voorbygang opwagt. , Gelyk de wolf, de vos, de veelvraat, en de andere dieren die zig in de Noordelyke deelen van Europa en Afia onthouden, van de oude naar de nieuwe wereld zyn overgegaan, en in Amerika wedergevonden worden, zo moet men den ifatis daar insgelyks vinden, en ik vermoede dat de graauv/zilvere vos van Noord-Amerika, waarvan Catesby () Dsjcription du Cap de Bonne-efperancs, par Kolbe, torn. III. pag. 86 en 87.  fioa " DE NATUURLYKE HISTORIE in Brazilien gezien hebbende. Dat van nieuw Spanje, 't welk Fernandés onder den naam van Ortohua aanwyft, komt my voor het zelfde dier als de zorille van Peru te zyn; en de tepemaxtla van denzelfden Auteur (a), zoude wel de conepate kunnen zyn, die in nieuw Spanje gelyk in Louifiane, en in Karolina moet gevonden worden. fjj) Ortoliula; mognitudin» tres dodrantes vixfuperat; nigro candidoque vefiita pilo fed quibusdam in partibus fulvo... apud bas gentes infcribi jam diu venit ufum, quamvis crepitus ventris fit illi fostidijfimus: occitucenfibus verfatur agris.... eft £ƒ altera fpecies,quam tepemaxtlam vocant, c&dem fere formd naturd, fed nulla in parte fulva, £? cauda nigris albifque fajciis transver. Jam dij'currentibus, varid quee provenit quoque apud Qcckucenfis. Fernand. Hifi, An. nov. Hijp* feg. ó. cap. XFl. BE*    BESCHRYVING VAN DE COASE. "< 201 BESCHUT VING VAN DE COASE. T~\it dier (PI. XXXIX) dat uit Virginie gezonden is, onder de benaaJL^ mingen van pekan, wilde-kat of duivelskind, is zeer verfchillend van de kat, en" het verfchilt ook van den pekan, van welken in het vervolg van dit Deel zal gefproken worden, door verfcheiden kenmerken, voornaamlyk door het getal der vingeren; het is kleiner dan de pekan,het heeft flegts zestien duimen lengte van het eind van den fmoel af, tot aan het begin van den ftaart: fchoon ik niets van de coafe gezien heb als een gedroogd en opgezet vei, heeft zy my toegefcheenen den fmoel langer, de ooren grooter , de beenen korter, en de voeten kleiner te hebben dan de pekan. De tanden geleeken zo veel naar die van den huismarter, als de tanden van den pekan, en de mafe geleek meer naar den huismarter dan naar den pekan, in het maakzel van den kup cu het geheel lighaam, behalven den ftaart, die digter van hairen was; de ftomp van den ftaart was flegts zes duimen lan«- en het hair ftak niet verder dan anderhalven duim buiten denzelven uit. Maar het grootft verfchil dat 'er is tuffchen de coafe en depekans, de hui'smartes, de bunfings, enz. beftaat in het getal der vingeren; de coafe heeft 'er flegts vier aan de voorfte voeten, terwyl die andere dieren 'er vyf aan de voorfte voeten hebben, even als aan de agterfte; de nagels zyn zwartagtig, en gelyken in maakzel meer naar de nagelen van den huismarter, dan naar die van de pekans. . Het hair en dons zyn kastanjekleurig over het geheel lighaam; daar is een mengzel van graauw op den kop; het hair is zeer blinkend , het langft is omtrent anderhalven duim lang; dat van den ftaart is weinig langer. De knevels zvn zwart en meer dan twee duimen lang. XIII Deel Cc  202 DE NATUURLYKE HISTORIE BESCHRTV ING FAN DE CHINCHE. T^eze befchryving is opgemaakt volgens een opgezet veUPl.XL), dat U de beenderen der beenen en voeten bevattede gelyk ook die der kaakbeenderen; de tanden geleeken naar die van den bunfing, de fret, de hSmelyn en den wezel. De Kop van deze chinche was zeer klein, de beenen zeer kort, en de Haart lang en zeer digt van hair; in het algemeen geleek dit dier veel naar den bunfing, het was tennaaftenby van dezelfde grootte; want het hadt zeftien duimen lengte, van het eind van den fmoel tot het begin van den ftaart, welkers ftornp maar agt duimen lang was; maar het hair ftak nog vier duimen buiten denzelven uit. Het vel was in wit en zwart verdeeld met groote en kleine vakken; de kop was geheel zwart, uitgezonderd eene witte ftreep , die zig langs het neiisbeen op het midden van het voorhoofd, de kruin van den kop en het agterhoofd, tot aan den hal* ««fe**, ^ aan eenen breeden band vin dezelfde kleur eindigde, die het bovenft van den hals befloeg: deze band liep over de fchoft en den rug, alwaar hy zig m twee takken verdeelde die zig verlengden tot op het kruis: daar was tuffchen deze takken eene zwartt ftreep f die zig uitftrekte van het midden van den rug tot aan den ftaart, welkers hairen meeftendeels wit van kleur waren; daar waren e-ner veelê die ten deele wit en ten deele zwart waren; de borft en buik waf en wit met kleine zwarte vlakjes: al het oyenge yan het lighaam was zwart met witte vlakken op de zyden van den hals, den fchouder.en de buitenfte zvde der vier beenen. Het hair van dit dier is zeer glanzig en zeer lang, want dat van het lyf hadt meer dan drie en een hal ven duim, en dat van" den ftaart meer dan een halven voet lengte; het hair bedekte een zeer zagt dons, dat witagtig was onder het wit hair, en brum onder het zwart. Aan eiken voet waren vyf vingers en vyf lange nagels, die wat krom en witagtig waren; die der agterfte voeten waren onder het hair verborgen.        BESCHRYVING VAN DE ZORILLE. B ESCHRTCFING FAN DE ZORILLE, laatfte baktanden „ren weggenomen geWen „e 'hTaw Sete der kaakbeenderen; maar alle de tanden, die nop- nmi» , gedeelte naar die van den bunfing. De zorille w^UebïcSïï?S korter fmoel en korter yf; want daar waren flegts dertien of veem/n S men lengte, van het.eind van den fmoel tot aan het begin" valdenXart die ode digt met harren bezet, en omtrent even lang fis dS van de 2^ tq,?lkIeinnn d£1" hah"en aïeen ?°ude? SenoeS zYn om te doen vermoeden dat de zonlle van eene andere foort is als vaS die der chinche; dkder zo' rille zyn zwart of zwaragtig van kleur, met witte of wkagtigüreepen' banden en vlakken, die eenigen fchyn van geelagtig hebben f daar L Sn witte vlak op het voorhoofd tufichen de twee ooseiv men S S u en den rug vier banden van dezelfde klem-, d"twee n.ddSffw ^ aan het agterhoofd; de buitenfte aan elke zyde Irekt i? J ï hf™™ afftand van het oog uit: deze banden zyn S^S^S^SSZ breedte noch in hunne ngting: daar is nop- ee* k . j ï, nunne van de borfl welke agte? del'elleboog L^X weder naar den rug klimt, en op het agteril gedeelte van den ru/eenen dwarfchen band maakt; daar 1S op de lendenen"een tweed ^wit?e dwarfche band die voor de kme nederloopt; men ziet een vlak van dezelfde kleurtn eiken kant van het kruis, en een klein bandje in de eeda-mt* 10 u xing.by het begin van den ftaart, welkerstotïïZlïeSt^? overige is zwart; de buik, de borft, de beenen en voeten zyn zwart of zwartagtig zonder eenig mengzel van wit. Het hair van het hghaSn heel flegts een duim lengte, dat van den ftaart drie of vier^duimen Z deze ton zyn vaft en glanzig, zy bedekken een zeer zagt dons, dat van de! 7.Plïde b eur als hp>f han- k r>„--,„ c • . 0 „ ' uaL V«U ue- voet, die der agterik voeien"zTn Z d SSSSfe*" geren, - — -vr»* «au uer vin- Cc a  204 DE NATUURLYKE HISTORIE DE PEKAN EN DE VISON. TAe naam van Pekan is lang in gebruik geweeft in den Pelteryhandel van JL' Kanada (fl), zonder dat men daarom te beter het dier kende, waaraan die naam gegeeven werdt; men vindt dien naam by niet eenen Natuurbefchouwer, en de Rei&befchryvers hebben denzelven onverfchillig (/ƒ) gebruikt om verfchillende dieren, en byzonderlyk de Mouffettes,aan te wyzen; anderen hebben het dier , dat den naam van pekan moet voeren, wilde vos, of wilde kat geheeten,en 't was onmogelyk eenige naauwkeurige kundigheid te haaien, uit de korte, gebrekkige, en verkeerde bengten, welken allen daar van gegeeven hebben. Het is met den Vifon eveneens als met den pekan; wy zynonkundig wegens den oorfprong dier twee naamen, en niemand wilt 'er meer van, dan dat zy tot twee dieren van Noord-Amerika behoorden. Wy hebben deze twee dieren eindelyk gevonden in het kabinet van den Hr. Aubry, Curé de Saint Louis, en hy heeft ons dezelven wel willen leenen om te befchryven en te laaten uittekenen. De pekan (PI. XLIII), gelykt zo wel naar den bofchmarter; en de vifon (c) (PI. XLIV) naar den huismarter, dat wy denken dat men dezelve als verfchei'denheden in elke dier foorten kan befchouwen. Zy hebben niet fleykans alle de Natuurbefchryvers hebben van het fabeldier gefnroken JU» zonder het anders dan door deszelfs peltery te kennen. De Hr Gmelin is de eerfte, die 'er de afbeelding en befchryving van gegeeven heeft • hy zag 'er twee Ieevende by den Gouverneur van Tobolsk. § ^De Se ' „ zegt hy, gelykt naar den bofchmarter in gedaante en maakzel van het li^ „ haam, en naar het wezeltje m de tanden : hy heeft zes vry lange en wat „ gekromde fnytanden met twee lange hondstanden in het onderLTaak„ been; kleine zeer fcherpe tanden m het bovenfte kaakbeen : groote kne„ veis rondom den bek, breede voeten, die alle met vyf nagelen gewapend „ zyn; deze kenmerken waren aan die twee fabels gemeen; maar hef een „ dezer dieren was zwartagtig bruin van kleur over het geheele lighaam „ uitgezonderd de ooren en het onderfte van de kin, dfar het lfair v"at „ vaa was; en de andere kleiner dan de eerfte, was over het geheel lighaam „ geelagtig bruin,met de ooren en het onderft van de kin van eene bleeker „ fchaduwing: deze zyn de winter kleuren, want in de lente veranderen „ zy door het ruijen van het hair. Het eerfte van deze fabeldieren, dat „ brum zwart was; wierdt in den zomer geel bruin; en het tweede dat „ bruin geel was, wierdt bleek geel van Beur; ik heb my, \ ervoh^t de „ Hr. Gmelin, over de vaardigheid dezer dieren verwonderd; zodfa zv „ eene kat zagen ngteden zy zig op de agterfte pooten overeind, als om „ zig tot het gevegt te bereiden: zy zyn des nagts zeer onruftig en in eene „ geduunge beweging (a), overdag integendeel, en vooral nadat zv gegee„ ten hebben, flapen zy gemeenlyk een half of een heel uur; mekkan hen vangen, fchudden, fteeken, zonder dat zy wakker worden" Ukdeze befchryving van den Hr. Gmelin, ziet men dat de fabels niet alle van dezelfde kleur zyn, en dat bygevolg de Naamlyft-maakers, die hen by Z^1^/feT4"S; Z0M'm 'tH0°^itfch' ^in-tPooIfch; Sabbel^ Muftela Sobella, Gesner, Hift. Quadr. pag. 768. Muftela Zibellina, The Sable. Ray. Syn. oiiadr.'pag 201 Muftela Zibellina Aristotelis Saiberius'7 Wpfo Cebalus, Memo, mus farmaticus f== fcythicus. The Cabel or Sable. Charleton. Exercit. pat 20 jarmattcus & Muftela Sobella Gesneri, Muftela Zihclina, Tonstoni,"' HTudelrr fathi-i r .t- ARIST0TELIs; yfë~ltëï£u?&tSs> Reff^fa^St' ëmU,'e Cintre0"" Mart" mmnB' La Mar£e ZebelineMuftela Zebellina. Nov. Comm. Acad. Petrop. torn. V Animalit,m n 1 Befcriptio Auétore Georgio Gmelin. Art. I. fig ibid tab 6 gundam Ouadrup. O) Nota Die onrnftigheid en beweging geduurende den nagt is niet byzonder aan het Sibel dl£r eigen: ik heb het zelfde m de HermeJynen waargenomen, welke wyleevendeJ£ en verfcheiden maanden gevoed hebben. y lceven"e genaci,  2I0 DE NATUURLYKE HISTORIE DE L E M I N G (*> Olaüs Magnus is de eerfte, die van den leming gewag heeft gemaakt (a) en alles wat Gesner, Scaliger, Ziegler, Jonston, enz. daar van gezegd hebben, is uit dezen fchryver getrokken; maar Wormius na naauvlkeuriger onderzoekingen , de hiflorie van dit dier opgemaakt hebbende, geeft 'er de volgende befchryving van. „ Het heeft, zegt hy, het „ maakzel van eene muis, maar is grooter; zyn ftaart is korter en zyn lyf omtrent vyf duimen lang; zyn hair is fyn en met verfcheiden kleuren gevlakt; het voorfte gedeelte van den kop is zwart,. het boyenfte gedeelte eeebctig de hals en de fchouders zwart, het overige des hghaams rosag" tig met eenige kleine zwarte vlakken van verfchillende figuuren gete" kend, tot aan den ftaart, die flegts een half duim lengte heeft, en die met zwartagtig geel hair bedekt is. De orde der vlakken is, even wei" nis als derzelver figuur en grootte, niet dezelfde in alle de individus: " daar zyn om den bek verfcheiden ftyve hairen in de gedaante van kne! veis, waarvan zes aan weerskanten veel langer en borftehger zyn dan de overige. De opening van den bek is klein; de bovenlip is gekloofd gelyk " in de eekhoorns; daar komen uit hec bovcnftc kaakbeen twee ange fcherpe fnytanden uit, die wat gekromd zyn, en waarvan de wortels tot aan de oogholen doorgaan; daar zyn twee gelyke tanden in het onderfte " kaakbeen die aan de bovenfte beantwoorden ; ook drie baktanden ter " wederzvde; die van de fnytanden zyn verwyderd: de eerfte der baktan" den is zeer breed, en beftaat uit vier lobi of kopjes, de tweede uit drie, " de derde is nog kleiner; elk dezer drie tanden heeft zyn alveolus of tand" kaftie afgefcheiden, en alle ftaan zy binnen in het verhemelte op een " vrv grooten afftand. De tong is vry breed, en ftrekt zig tot aan het " uiterfte d^r fnytanden uit. Overblyfzels van gras en ftroo, die in den " hals van dit dier gevonden wierden, moeten doen vermoeden, dat het " herkauwende is. De oogen zyn klein en zwart; de ooren liggen op den " rus neder; de voorfte pooten zyn zeer kort; de voeten zyn bedekt met " hair en met vyf fcherpe en gekromde nagelen gewapend, waarvan de middelfte zeer lang en de vyfde eene foort van kleine duim of haanefpoor, r*ï Lemitig naam van dit dier in deszelfs geboorteland in Noorwegen, welken naam wy hebben aangenomen. Mus Norvagicus, Norvagis Leming, Lcminger Lcmcrder, Lemmer, appeTlatur Olaüs Magnus Lemr.er. & Lemr.us■ vocat.... Zieglerus Leem vel Lemmer. Muf/iim'vVüPiMi-kNUM, pag. 322. fig. Animalis 6? feeleton, pag. 225. ^ZlTÈiïs c^LfaLviah, pedibuspentadaWis. Mus cauda abruptd eorporef^o nïZue vario.Faun. Suec. 26. AS. Stock/,. 1740. pag. 316. tab. H. fig. 4. & 5- Sjjf. Nat. Edit.X. no. 2. Linn. Syft. Nat. Edit. X. pag. 59QO Olm Magm, Hifi. Cent. Septentr. Libr. XVIII. cap. 20.    VAN DEN L E M I N G. „ en zomtyds vry hoog aan den poot geplaatft is; de geheele haft tig trekkende een weinig op den "geilen, enz." D^ dier dat eSdfi lighaam, en korte pooten heeft, loopt egter vry fnel ■ het nnrhm meenlyk in de gebergten van Noorwege'n en Lapland maahetl^' fommige jaaren m en in zekere jaargltyden, te naar beneden af, dat men de aankomlt der lemings befcËouwt als cc " verfchnklyke plaag, waar tegen men vrugtloos eenig IiulpmiddeT te werk ftelt. Zy regten eene vreeslyke vernieling in de Janderven atrT a tuinen ftellen des landmaLhoop op fynen ^^^S^ over dan het geen m de huizen befloten is, alwaar zyginkl^nSS men: zy blaffen tennaaftenby als jonge honden; wWe?SLÏS^ ftok flaat werpen zy zig daarop, en houden dien met hunne tanden zo vS dat zy zig aaten opneemen en op eenigen affland vervoerd , zonJrd^' ven te willen loslaaten. Zy graaven zig holen onder den grond en gin even" als de mollen, de wortels van de planten opeeten. vfZzzSllf^ïto» zekere tyden en flerven om zo te fpreeken alle te gdyL zy Z leer tol dig, en verdedigen zig tegen de andere dieren. Ven weet nie al te wel van waar zy komen; het gemeene volk gelooft, dat zy met den regen 1 de lugt vallen (,). Het mannetje is gemeenlyk groote? dan het wvfie en .heeft ook grooter zwarte vlakken; zy flerven onfeilbaar me^de wffik^nS? van het nieuwe gras. Zy gaan ook met groote benden te water in het gmXg Jïï$£$% zS^tyX; ot™Tfif 2S gereffdd a!!e *™ wederkomt verfpreiden/en L geheel/ knd SST.TsU M^efi*^ Zy *'* te zyn, en de vlugt te necmen wanrww ™ , ^ , clu.ren, wel verre van bevreesd Hout en moedig,' |aan hunne^«SfteI^ ÏF*^™ hoo™Jaan. zyn daarentegen jonge honden; zó men hen ^^Xo^zy^ch^ S^ffl" te""?afte'*y A baarden, maar fpringen op en werpen zig op die L, ?„die hen SZ )' 1 T de hel,e' hun, die het op hen gemunt hebben, vaft hegtendf e.dezel e „ nn? ,'S ^de^okken van hebben dit byzonder* dat zy nooit in de hE of hutten fom n ^dSrfcï^ dkim ten; zy houden zig altyd in de ftruwellen, en lanirs Lmti1, ' u ,e Mn te reS" elkanderen den oorlog aan, en verSz^Sd^mefreÏÏfdlwSf ^1°en z* De Hermelynen en de Vollen zyn hunne panden, en~d ,lr veel ^ Xn^""' gras doet deze dieren flerven; zy fchynen ook eikanderen om te brengenl men%ïetW takken van boomen verhangen zyn. Men mag gelooven dat zv *5hv h!3 ? d,e aan werpen als zwaluwen Hifloire "de la Lapponif, par ScÏÉfZ, I l Wr waarfchynlyker, dat de Lcm na's, even als nlle nnHm mf„„ , ' 5? ;>22, - atque deciderint,rePenre in Sifcerièus htri,*crlZ^oT^JJtS H^noTlf in maxtmo examine cadentes omnia, virentia dtïïmu^t^^LT^^ . i l°™fi«rvm cmoriuntur virulentia. Vivit hoe agmen a*mnZ VuhM^Z/^ alti^rint munt quoaue gregatim, auafi hirundineTevol^^ acervatim cum lueterra (exquarum corrut>tione aL?£f «?rJi ^ monuntur & iüerö) aut his beftiisdiaTv™^ ^tigine weiinipinguateunt. Olai Mwau m Snt^tml^^^^^ ***. Dd 2  2I2 DE NATUURLYKE HISTORIE i^rjretvde maar zo 'er eenige rukwind opkomt verdrinken zy alle. Het SIS d eren is zo verbaazend groot, dat de lugt wanneer zy derven § hpfmet wordt en dat veroorzaakt veele ziekten ; het fchynt zelfs ff lideSLi brfmrtten daar zy aan geknabbeld hebben, want het beesfêteer Kdooddyk voor "al hef veeHet vleefch van den.leming is niet goed om te eeten, en hunne vagt, fchoon fraai van han, kan met dienen om pelteryen te maaken, om dat zy al te vaft en ftyf .is.  VAN DE SARICOVIENNE. axj DE S ARICOVIENNE (*). „ TT\e faricovienne, zegt Thevet, wordt langs de rivier de la Plata ge„ JL-/ vonden; dit dier is van eene tweeflagtige natuur, en onthoudt „ zig meer in 't water dan op 't land; het is van de grootte van eene kat, 3, en zyn hair; met graauw en zwart doormengd, is zo zagt als fluweel; „ het maakzel zyner voeten gelykt naar dat van een riviervogel;. voor het ,, overige is zyn vleefch lekker en zeer goed om te eeten («)•" Ik begin met het aannaaien van deze plaats, omdat de Natuurbefchryvers dit dier onder dezen naam niet kenden, en niet wiften, dat de Carigueibeju van Brazilië, dat het zelfde dier is, vliezen tuffchen de vingers van de voeten hadt: inderdaad Marcgrave, die 'er de befchryving van geeft, fpreekt niet van dit kenmerk, dat evenwel wezendlyk is, dewyl het deze foort van dieren zo naby als mogelyk is tot de foort der otters brengt. Ik denk ook-dat het dier, waarvan Gumilla onder den naam vznGuachï (b), gewag maakt, wel het zelfde zoude kunnen zyn als de faricovienne, en dat het eene foort van otter is, vry gemeen in geheel zuidelyk Amerika. Uit de befchryving welke Marcgrave en Desmarchais (c) van dit dier gegeeven hebben, blykt het dat het tweeilagtig, en van de grootte is vaneen middelmatigen hond; dat het bovenft van zyn kop rond is gelyk dat van de kat; de fnuit wat lang gelyk die van den hond; dat het de tanden en knevels heeft van een kat; de oogen rond, klein en zwart; de ooren gerond en laag geplaatft; vyf vingers aan alle de voeten, de duimen korter f*) Saricovienne, naam van dit dier in het land van la Plata, welken wy hebben aangenomen. Dit woord faricovienne fchynt afgeleid VatF Carigueibeju, 't welk de naam van dit dier in Brazilië is, en welke Farigoviou moet uitgefproken worden: deze naam betekent volgens Thevet , lekker beefl. Tiya, qua fi? Carigueibej-u appellatur a Braftlienftbus. Marcg. Hifi. Nat.Brajil.pag. 134, fig. ibid. Lutra nigricans caudd depreffd & glabrd, Barrere. Hijl. de la Fr. Equin. pag. 155. Lutra atri coloris maculd fub guiture flava... Lutra Brafilienjibus. La Loutre du Brefil. Briss. Regn. anim. pag- 278. (V) Singularités de la France Antartique, par A. Thevet, Paris 1758. pag. 107. 108. (Jy) Men vindt in de rivieren, die zig in de Orenoque werpen, eene groote menigte waterhonden, welken de Indiaanen Guachi noemen; dit dier zwemt zeer vaardig en voedt zig met vifch; doch het is tweeilagtig en gaat zyn voedzel ook te lande zoeken; hy graaft kuilen op den oever, waarin het wyfje haare jongen werpt. Zy giaven die kuilen niet agter af en verborgen , maar op plaatfen , daar zy in 't gemeen leven en zig komen verlufligen. Ik heb hunne holen gezien en onderzogt; men kan niets zinlyker zien;zy laaten niet het minfte grasjeinden omtrek; zy brengen de vifchgraaten die zy afgegeuen hebben, op een hoopje agter af; en door hun fpringen, gaan, en komen, maaken zy zeer effene en gemaklyke wegen. Hiffoire de COrenoque, par Gumilla, torn. III. pag. 19. Nota. Deze karakters pallen op de faricovienne , maar het komt ons voor dat de naam Guachi hier kwalyk is toegepaft geworden, en behoort tot de foort van Mephitis, welke wy Coafe genoemd hebben. (e) Foyage de Desmarchais, torn. III. pag. 306. Dd 3  i&f DE NATUÜRLYKE HISTORIE dan de andere vingers, die alle met bruine en fcherpe nagelen gewapend ZVn; de ftaart zo lang als de agterfte beenen; het hair vry kort enzeerzagt, zwart over het geheele lighaam, bruin op den kop, met eene witte vlak aan de keel Zyn fchreeuw is tennaaftenby die van een jongen hond, en hv breekt dezelve zomtyds af, door eene andere fchreeuw gelyk aan de ftem van den fagoin; hy leeft van krabben en vifch, maar men kan hem ook voeden met meel van manioc in water ontbonden. Zyn vel maakt eene goede peltery, en fchoon hy veel vifch eet, heeft zyn vleefch egtergeen grondigen of moeras-fmaak, maar is m tegendeel zeer goed om te eeten en geer gezond.  VAN DE OTTER VAN KANADA. 215 EENE OTTER VAN KANADA. Deze otter (PI. XLV) veel grooter dan onze otter, en die in 't Noorden van Europa moet gevonden worden, gelyk zy in Kanada wordt gevonden, heeft my gelegenheid verfchaft om na tefpooren,- of het nitt het zelfde dier ware, 't welk Artstoteles onder den naam van latax heeft aangewezen, 't welk hy zegt grooter en fterker te zyn dan de otter; maar de aanduidingen welke hy daarvan geeft, paffen niet geheel op die grootte otter, en dezelve voor het overige, op de grootte na, geheel gelyk vindende aan de gemeene otter, heb ik geoordeeld dat het niet eene byzondere foort, maar eene enkele verfcheidenheid in de foort van de otter was; en dewyl de Grieken, en vooral Aristoteles, zeer zorgvuldig zyn geweeit, om geene verfchillende naamen te geven dan aan dieren die wezendlyk in foort verfchillen, houden wy ons overtuigd dat de latax een ander dier is. Daarenboven vallen de otters, gelyk de bevers in Amerika, gemeenlyk grooter, en hebben fraaijer hair dan in Europa (a). Deze Kanadafche otter moet inderdaad grooter en zwarter zyn dan de Franfche; maar onderzoekende wat de latax van Aristoteles mogt wezen, (een ftuk by alle Natuurbefchryvers onbekend ) heb ik gegift, of het ook dat dier konde zyn, 't welk door Belon onder den naam van zee-wolf wordt aangeweezen, en ik heb gedagt hier de opgave van Aristoteles over den latax , en die van Belon over den zee-wolf te moeten bybrengen, op dat men dezelve vergelyken moge (li). Aristoteles maakt in deze plaats melding van zes tweeflagtige dieren, en van die zes kennen wy flegts drie; den phoka, de bever, en de otter;de (a) De Otters van Noord-Amerika verfchillen van die van Frankryk, voor zo verre zy alle gemeenlyk langer en zwarter zyn; men vindt 'er die dit nog veel meer zyn dan de andere; daar zyn 'er zo zwart als git; deze worden gezcgt en zyn zeer duur. Defcript. de PAmér. Sept. par Denys, torn. H, pag. 280. QF) Simt intcr quadrupedes ferasquc, qua viftum cx lacu S? fiuvits petant at vero mari •nullum pratcrquam vitulm marinus. Sunt et tam, in- hoe genetefiber, fathcrium fatyrium, lutris, Latax, qua latior lutre e/?, dentesque habet robuflos, qitippc qua nocJu plerumqu? cgrediens virgulta proxima fuis dentibus ut ferro pracidat; Lutris etiam hominem mordet nee dcfifiit ut ferunt tiifi ojjis fracli crepitum fenferit. Lataci pilus durus fpecie intcr pilum viiuli marini & cervi, Aristot. Hifi. Animal, lib. VIII. cap. 5. — De zee-wolf. ,, Terwyï de F.ngelfchen geene wolven op hunnen grond hebben, heeft de Natuur hen een dier aan den oever der zee gegeeven , zo fterk naar onzen wolf gelykende, dat men , byaldicn men hem niet zag zig liever op vifch dan op wolvee werpende , zeggen zoude, dat hy gantfeh en al gelyk was aan ons zo roofzugtig dier, uit aanmerking van de lyvïgheid, het hair, den kop (die evenwel zeer groot is), en den ftaart veel naar dien van den landwolf zweemende, maar omdat deze, gelyk gezegd is, niet dan van vifch leeft, en by de ouden in 't geheel niet bekend is geweeft, heeft hy my niet minder opmerkelyk toegefcheenen als de dieren van eene dubbelde levenswyze hier boven aangehaald, waarom ik 'er de afbeelding wel van heb willen geeven." Belon de la nature des Poififom, pag. 18. Nota. De afbeelding is op de 19e bladzyde, en gelykt meer naar de Ilysna dan raar eenig ander dier; maar de Hyxna kan het niet zyn, want die is niet tweeilagtig; hy leeft niet van vifch, en behoort daarenboven tot een geheel verfchillend ilima'at.  |fjf DE NATUUR LYKE HISTORIE drie andere naamlyk, de latax , de fatherjon , en defatyrion, zyn onbekend jrebleeven,om dat zy niet dan by hunnen naam en zonder eenige befchryving opgegeeven worden. In dit geval, even als in alle die waarin men niet regtftreeks ter kennis van de zaak kan komen, moet men toevlugt neemen tot het middel van uitfluiting, maar men kan dit middel met geen goeden uitflag gebruiken, dan wanneer men tennaaftenby alles weet: dan kan men uit het Heilige gevolgen trekken tot het ontkennende, en dat ontkennende wordt door dit middel eene flellige kennis. By voorbeeld, ik denk dat ik door de lange beoeffening, welke ik daarvan gemaakt heb, tennaaftenby alle viervoetige dieren ken: ik weet dat Aristoteles geene kennis konde hebben aan die, welke tot Amerika behooren; ik ken ook onder de viervoetige dieren alle die, welke tweeilagtig zyn, en ik fcheide terftond de tweeflagtige dieren van Amerika af, gelyk de tapier, de cabiai, de ondatra, enz- Dan blyven my de tweeflagtige dieren van onze oude wereld over, welke zyn het rivierpaard , de morfe of de zee-koe, de phokas of zee-kalven, de zeewolf van Belon, de bever, de otter, de fabel, de waterrot, de desman, de water-fpitsmuis , en zo men wil de ichneumon of mangoufle, welken fommigen als tweeflagtig befchouwd, en Egyptifchen otter genoemd hebben : ik fnyde van dit getal af de morfe of de zee-koe, als welke niet dan in de zeè'n van 't Noorden gevonden wordende, by Aristoteles niet bekend was. Ik fnyde ook af de hippopotamus of het rivierpaard, de water-rot en den ichneumon, om dat Aristoteles daar elders van fpreekt, en deze dieren by hunne naamen voordraagt; ik fnyde daar eindelyk af de phokas, de bever, en de otter, die wel bekend zyn , en de water-fpitsmuis , die te veel naar de land-fpitsmuis gelykt, om daarvan ooit door een afzonderlyken naam van afgefcheiden te zyn geweeft: nu blyf ons derhalven over de zee-wolf van Belon, die grooter moet zyn dan de otter, dit is dus het eenigfledier, dat de latax kan vertoonen; by gevolg vertoonen de fabel en de desman den fatherion en fatyrion. Men voelt wel dat deze gilfingen, welke ik denk gegrond te zyn, egter niet behooren onder het getal van die, welken de tyd verder kan ophelderen , ten zy men eene gelukkige ondekking mogte doen van eenige, tot nog toe onbekende Griekfche handfchriften, waarin deze naamen gebruikt, dat is te zeggen door nieuwe aanwyzingen verklaard ^vierden, ' EB*   I  BESCHRYVING VAN DEN OTTER VAN KANADA. 217 BESCHRTFING FAN DEN OTTER FAN KANADA. Deze otter (PI XLF) is in het Kabinet onder de benaaming van Otter van Kanada; hy is my toegefcheenen zeer te gelyken naar den onzen in maakzel van den kop het lyf, den ftaart, de beenen en voeten, want hy heeft zwemvliezen tufïchen de vingeren: maar hy is zeer gróót hv heeft omtrent twee voeten tien duimen lengte van het eind van den fmoel tot aan het begin van den ftaart, die één voet vyf duimen lang is: de *ehee e lengte van dien otter is dan vier voeten en drie duimen, den ftaart medegerekend, terwyl de otter, die tot onderwerp gediend heeft voor de befchryving van dat dier,m het VII Deel van dit werk, en de otter welkers befchryving is medegedeeld door den Hr. Perrault , in het III Deel van zyne Memoires pour fervir h l'Hiftoire naturelle des Animaux, elk flegts drie voeten twee of drie duimen lengte hadden, van het eind van den fmoel tot aan het eind van den ftaart; maar de Hr. Brisson geeft in zyn werk getyteld le Regne^ anhnal, de afmeetingen van een otter van dit land die yier voeten en een duim lengte hadt, van het eind van den fmoel tot aan het eind van den ftaart en die bygevolg flegts twee duimen korter was dan de otter van Kanada, van welken wy hier fpreeken. Deze otter hadt ook twee foorten van hairen even als de onze; het dons is graauw - wit in het grootfte gedeelte van zyne lengte; de lange ftyve hairen zyn van die kleur, op de helft van hunne lengte, van den wortel afgerekend; maar de andere helft van die lange hairen en de punt van het dons, in plaats van bruin te zyn op het geheel bovenft gedeelte van het dier, van het eind van oen fmoel tot aan den ftaart, op de buitenfte zyde der beenen en op den bovenkant van den ftaart, gelyk by onzen otter, zyn vaal van kleur; de lange hairen aan de zyden van den kop, van het onderft kaakbeen van het onderft gedeelte en de zyden van den hals, van de borft, van den buik van de oxels, van de hezen, en van den binnenkant der beenen zyn witag' tig, gelyk by onzen otter; maar het hair der voeten en van het bovenft van den kop is van eene vaale kleur, gelyk dat van den rug zonder eene zwartagtige tint. De _ otter van Kanada, die het onderwerp dezer befchryving is verfchik dan met van onzen otter dan door tinten van bruin en zivartagt'ig die oo zyne hairen niet zyn: mogelyk heeft hy die tinten verboren door' de mtwerking van den zwaveldamp, aan welken men hem dikwils heeft bloot/. XXV/f] van de ie. Partie de leurs Mémoir. pour fervir a PHifi. des Animaux. Eindelyk fchynt het ons toe * dat het ook het zelfde dier is, als waarvan de Last de afbeelding gegeeven heeft , en 't welk hy zee-hond of Phoca noemt. Defcript. des Ir.d. Occid. pag. 41. (k haal de andere fchryvers niet aan, omdat zy de afbeeldingen van dezen gecopieerd, flegts andere gebrekkige gegeeven hebben. 30. De groote phoca, waarvan de Hr. Parsoas de befchryving en de afbeelding in de Philofophifche Tranfafties no. 469. gegeeven heeft. 40. De zeeleeuw, waarvan men de befchryving en de afbeelding in de Reis van jinfoti. pag. 100. heeft gegeeven, en die wel dezelfde zou kunnen zyn als de groote phoka, door den Hr. Parsons befchreeven. («) Vituli marini accipiunt difciplinam , voceque pariier & vifu populum falutant • intondito fremitu nomine vocati refpondent. Plin. Hifi. Nat. Hb. IX. cap. 13. — Een'HoIlandfch Matroos hadt een zee-kalf zo tam gemaakt en afgerigt, dat hy het'honderd foonen v&ti aaperyen deedt verrigten. Foyages de Misson, tm. JU. pag. iij. Ee 3  22* DE NATUURLYKE HISTORT-E (b) Qek heeft hy fterkte en wapenen ; zyn lighaam is vaft en groot, zyne tanden zyn fnydende, zyn; nagels fcherp. Daarenboven heeft hy byzondere vbordeelen , die hem alleen eigen zyn boven allen die, welken men met hem zou willen vergelyken. Hy vreeft noch de koude noch de hitte, hy leeft onverfchillig van gras, van vleefch of van vifch; hy onthoudt zig eveneens in 't water, op het land, en op het ys; hy is met den morfe het eenigfte der viervoetige dieren, dat den mam van tweeftagtig verdient; het eenigft dat het eyronde gat (r) open heeft; het eenigft, by gevolg,dit de ademing kan ontbeeren, en waaraan het element van 'c water even goed, ev-ngepaft en dienftig is als dat van de lugt;de otter en de bever zyn geene waare tweeflagtige dieren, dewyl hun element de lugt is, en dewyl zy die opening m het affchutzsl van het hart niet hebbende, niet lang onderwater kunnen blyven, maar verpligt zyn daar uit te komen, of ten minften den kop daar uit te fteeken om te ademen. Maar leze'voordeden, die ongetwyffeld zeer groot zyn, worden opgewogen door onvolmaaktheden die nog grooter zyn. Het zee-kalf mift'vier van de voornaamfte ledemaaten, armen en beenen naamlyk; zyne armen, zyne dyen, en zyne beenen zyn byna geheel in zyn lighaam belloten; daar komt niets buiten dan de handen en de voeten, dewelke inderdaad alle in vyf vingers verdeeld zyn; maar deze vingers zyn niet afzonderlyk van elkanderen beweegbaar, als zynde door een fterk vlies vereenigd; en deze uiteinden zyn eer vinnen dan handen en voeten ; het zyn foorten van werktuigen gemaakt om te zwemmen, cn niet om te gaan. Daarenboven kunnen de voeten agterwaards gerigt zynde gelyk de ftaart, het lighaam van het dier niet oohouden, en dus is het, zig op 't land bevindende, genoodzaakt zig als een kruipend dier met een; ongemaklyke beweging, voort te fleepen (i), want zyn lighaam kan zig niet boogswyze vouwen gelyk dat van de Wy hoorden op de kutten ysn Kanada, des nagts tffcwfls de ?Tem der zee-wolven, die veel naar die van lollende kr.ttcn gek.k. Hij. de la Nouv. F.-a-.ce, par /•Escarbot, Parts fSia. lpag- 6°0- Toc;i wy op Juan Feruandes-eiland kwamen, hoorden wy deze wolven mn'tn 'da0- fchreeuwen; fommige blafteden als lammeren, andere Kafren als honden, of huilden a!s°wo!ven. Voyage dl Woodes Rogers , pag. 206. CO Dewyl 0^n\CXn leeftyd laat dit dier een helderer die roeftig of vertouwen isin den eeJ^emy yan een kat; de jongen, fchreeuw hooren tennaaftenby ft« m^uwen of maaUwen geftadig, welken men aan hunne moeder ontvoert me e uw hetvoedzeï en fterven zomtyds van urtputtmg ^T^be ou^e phoka sLaffen tegen zouden neemen t welk men hun aanb^ u y> ^ hen die hen ^^^^SS^^^rm\m^ te wreeken. In t algemeen ayu ui blikfem en het geraas m°^ig; Sèrtr^van hen^vervaaTen,'ïen^aarentegen llhynt ontvangen, daar zy Ye^Xmaafen1reukrennmen riekt denzei ven van verre ,. Zy hebben natuurlyk ee^^fVande en zyn. Het gebeurt dikwils, dat Wann£er ,3 worSf fiS^SSi, die g§eel zyn enafgryflyk zy vervolgd w°™^^v^baKndePhoeveelheid bloeds, en dewyl zy ook ftinken: zy hebben eene ver°^" t dezer oorzaake van eene eene groote overmaat van vet hebben, zyn zy^tó zwaare en logge natuur; ^.^"^^ °£ r^en kan hen nade- flaapen gaarne op hunne y^den °f rotfen m de zo g ^ ^ ren zonder dat 7 7^^°^ mg vuur - wapenen, omdat zy niet tervangen: zelden ff'^lSeen kogel in den kop getroffen; zy ftond fterven zelfs met al zyn^ met fj jager verboren; maar dewyl werpen zig derhalver1 m zee en vooi den^g ^ ^ ^ men hen van naby kan naderen/d p Iang^kunnenviugten, van dezeeverwyderd zyn, omdat zy met dan 6 ^ £n ^ m maakt -nk^*-^t een^og-ge'tufge want fchoon zy dookVf{ zvn en Dyna al hun bloed verliezen , fchoon zy zelfs gevild " ? hkvlf zvyegter nog leeven, en het is yffelyk hen in dezen ftaat in " f'£ te zien wentelen. Dit namen wy niet zonder aandoening waar, " in d^n we!ke^doodden , en die agt voeten lang was: want nadat men „ m dien,weiKeii wy m-0otfte gedeelte van zyn vet beroofd hadt, " Uet\reg?er welalle de Sagen, die men hem op den kop en " ^nWl gegeeven hadt, niet na nog te willen byten; hy maakte zig Sft^ eenghl^iek, die men hem voorhieldt, met zo veel fterkte de Gent. Septent. pag. 165.  VAN DE PHOKA' S, enz. 229 „ meefter als of hy onverzeerd ware geweeft. Wy flaken hem daarop een „ halve piek dwars door het hart en de lever, waaruit nog zo veel bloed „ liep als van eene jonge koe." Recueil des Voyages du Nord, torn. II. ■pag. 117. enz. Voor het overige is dejagt, of zo men wil, de vhTchery dezer dieren niet moeijelyk, en evenwel zeer nuttig, want het vleefch is niet kwaad om te eeten (u); het vel (v) verfchaft eene goede peltery; de Amerikaanen gebruiken dezelve om 'er wind- ballen van te maaken (w) ,of zakken, welken zy met lugt vullen, en waarvan zy zig als van vlotten bedienen ; men bekomt van hun vet eene olie die klaarer is, en een minder flegten fmaak heeft dan die van den bruinvifch of andere cetacea. By de drie foorten van phoka's, waarvan wy tot hier toe gefproken hebben, moet men, gelyk wy vroeger aantripten, miffchien een vierde voegen, waarvan de Schryver van Ansons Reis de befchryving en afbeelding heeft gegeeven onder den naam van zee-leeuw. Deze foort is zeer talryk op de kufhen van de Magellanfche landen, en op Juan Fernandes-eiland, in de Zuidzee. Deze zee-leeuwen gelyken naar de phoka's of zee-kalven, die zeer gemeen zyn in deze zelfde flreeken, maar zy zyn veel grooter; wanneer zy hunnen volkomen groei hebben, kunnen zy van elf tot negentien voeten in de lengte, en in den omtrek van zeven of agt tot elf haaien. Zy zyn zo vet, dat men na hun de huid, die een duim dik is, doorboord en geopend te hebben, een voet dik vet vindt eer men aan vleefch komt. Men haalt uit een eenig dezer dieren tot vyf honderd Paryfche pinten olie. Zy zyn tevens zeer bloedryk; wanneer men hen diep, en op verfcheiden plaatfen te gelyk kwetft, ziet men overal het bloed met veel geweld uitfpringen. Een eenige van deze dieren, het welk men den flrot affneedt, en waarvan men («") De tweede foort van zee-wolven C\phoka\~) is kleiner dan de eerfte (_Rostnar of zee-koe} zy werpen insgelyks hunne jongen op 't land, op deze eilanden (van Noordelyk Amerika') op het zand, op de rotfen en overal daar kreeken gevonden worden... De wilden beftrydenhen; hun vleefch is goed om te eeten; zy haaien 'er eene olie uit, die eene lekkerny aan alle hunna geregten verfchaft. Deze zee-wolven komen in alle jaargetyden te lande, en verwyderen zig niet verre van zee. In mooi weder vindt men hen langs de kuft op 't zand, of op de rotfen, in de zon liggende te flaapen... Daar zyn plaatfen, alwaar twee of drie honderd van ééne bende te lande gaan... zy zyn gemaklyk te dooden... Alle de olie, welke zy kunnen verfchaffen, is omtrent hunne blaas vol, de Wilden vullen 'er die blaas mede , na dezelve te hebben laaten fmelten; deze olie is goed om verfch te gebruiken, en om vifch te ftooven, ook is zy uitmuntend om te branden; zy heeft noch reuk noch rook, niet meer dan de otyven-olie, en in het vat laat zy geen hef of vuiligheid op den bodem. Defcript. de FAmirique Septcntr. por Denis, torn. 11. pag. 255. (v) Behalven het vet, wordt het vel van het zee-kalf, voor drie, vier, of vyf fchellingen verkogt, naar maate van zyne fraaiheid en grootte. Defcript. de la pêche de la Baleine, par Zorgdrager, pag. 196. — Men gebruikte eertyds eene menigte vellen van zee-wolven, om moffen van te maaken; dat is nu buiten de mode; zy dienen thans om 'er koffers meê te bekleeden. Getaand zynde, hebben zy byna het zelfde erf als marokyn. Zy zyn minder fyn, maar fchilferen zo ligt niet, en houden hunne nieuwheid langer; men maakt 'er goede fchoanen en laarsjes van, die waterdigt zyn; ook bekleedt men 'er ftoeleu mede, en dan is het hout eer verfleeten dan het leder. Hifi. de la Nouvelle France, par le P. Charlevoix, torn. UI. pas. 147. fV) Hun vel wordt gebruikt om wind - zakken, of baaien met lugt gevuld, van te maaken, die voor fchuiten moeten dienen. Foyage de Frezier , pag. 75. Ff 3  i3o DE NATUURLYKE HISTORIE het bloed vergaderde, gaf twee oxhoofden,zonder te rekenen het geen nog in de bloedvaten van zyn lighaam overbleef. Hun vel is bedekt met een kort hair van eene ligte taankieur, maar hunne ftaart en voeten zyn zwartaptie • hunne vingers zyn verbonden met een vlies, dat zig met tot aan het einde'uitftrekt, en dat in elk derzelver met een nagel eindigt. Zy verfchillen van de andere phoka's niet flegts in grootte en dikte, maar ook nog in andere karakters; de mannetjes zee-leeuwen hebben eene foort van groote kam of fnuit, die hen van het einde van het bovenft kaakbeen de lengte van vyf of zes duim nederhangt. Dit deel vindt men niet aan de wyfjes, waar door men de mannetjes met den eerften opflag van het oog onderfcheid-n kan behalven ook dat zy veel kleiner zyn. De fterkfte mannetjes formeeren zig eene bende van verfcheiden wyfjes, tot welke zy andere mannetje beletten te naderen. Deze dieren zyn wezendlyk tweeilagtig; zy brengen den geheelen zomer in zee en den geheelen winter op 'tland door, en het is in dat jaargetyde, dat de wyfjes werpen. Zy brengen maar een of twee jongen te gelyk voort, welken zy zoogen, en die by hunne geboorte zo p-root zyn als "een volwaflen zee-kalf De zee-leeuwen leeven geduurende al den tyd dien zy aan land zyn, van 't eras ~dat op den oever van ftroomende wateren groeit, en den tyd, terwyl zv' niet weiden , befteeden zy om in de flib te flapen: zy lchynen van een° zeer logge geaartheid en zyn moeijelyk te ontwaaken; maar zy gebruikend voorzorg om de mannetjes op de wagt te zetten, rondom.de plaats daar zy flaapen, en men zegt dat deze mannetjes zeer zorgvuldig zyn, om de flaaoende wyfjes, zo dra men aannadert, op te wekken. Hun gefchreeuw is z»er ft^rk en van verfchillende toonen ; dan eens knorren zy gelyk de varkens, dan hinniken zy als de paarden; zy vegten dikwils inzonderheid de mannetjes, die eikanderen de wyfjes betwiften, en zy brengen den anderen zwaare wonden met de tanden toe. Het vleefch dezer dieren is niet kwaad om te eeten ; de tong inzonderheid is zo goed als die der runderen. Het is vry gemaklyk hen te dooden, want zy kunnen zig niet verweeren noch vlueten• zv zyn zo log, dat zy zig niet dan met moeite beweegen, en vooral zin- bezwaarlyk omkeeren kunnen; men moet zig alleenlyk wagten voor hunne tanden, die zeer fterk zyn, en waarmede zy zouden kunnen kwetfen, zo men hen van voren en al te'digt naderde (x). Uit andere waarneemingen met deze vergeleken , en uit eenige overeenkomften of betrekkingen, welke wy daar uit zullen afleiden, fchynt het ons toe dat deze zee-leeuwen, die aan de punt van Zuidelyk Amerika voorkomen, op eenige verfcheidenheden na, ook wederom aan de Noordelyke kullen 'van het zelfde vafte land gevonden worden. De groote phoka's van de zeè'n van Kanada, waarvan Denis onderden naam van zee-wolven fpreekt, en welken hy van de kleine gewoone zee-kalven onderfcheidt, zouden wel van dezelfde foort kunnen zyn als de zee-leeuwen der Magellanfche rx") Foyage autour du Monde, par Anson, pag. ioo. $z fuh: Alwaar men ook de afbeelding van het mannetje en het wyfje ziet.  VAN DE PHOKA' S, enz. 23r landen.. Haare jongen zegt die fchryver, die vry naauwkeurig is, zyn by hunne geboorte grooter en langer dan het grootfte varken, dat men ziet; nu is het zeker, dat de phoka's of zee - kalven van onzen oceaan, nooit van die grootte worden, fchoon zy zelfs volwalfen zyn. Die van de Middellandfche zee, dat is te zeggen de phoka der ouden, is nog kleiner, en daar is geen phoka, dan die , door den Hr. Parsons befchreeven , waar de grootte met die van den Hr. Denis (y) overeenkomt. De Hr. Parsons zegt niet van welke zee die groote phoka kwam; maar 't zy dat hy van de Noordelyke zee van Europa of van die van Amerika kwame, het zou kunnen zyn, dat het dezelfde zee-wolf was, als van den Hr. Denis , en ook dezelfde als de zee-leeuw van den Hr. Anson; want hy is van dezelfde grootte, dewyl hy, op verre na nog niet volwaflen zynde, zeven voeten lengte hadt; daarenboven het blykbaarfte verfchil, na dat van de grootte, dat 'er tuffchen den zee-leeuw en het zee-kalf is, beftaat hierin , dat in de foort van den zeeleeuw , het mannetje eene groote kwab aan het bovenlle kaakbeen heeft, en het wyfje daarvan beroofd is. De Hr. Parsons heeft het mannetje nietgezien, en heeft niet dan het wyfje befchreeven, 't welk inderdaad die foort van fnuit niet hadt, en dat in het geheel naar het wyfje van den zee-leeuw van Anson gelykt, voeg by alle deze overeenkomften nog eene andere nauwkeuriger betrekking; te weeten,de Hr. Parsons zegt, dat zyn groote phoka de maagen en ingewanden hadt gelyk een koe, en de Reisbefchry ver van Anson zegt, dat de zee-leeuw zig den geheelen zomer niet dan met gras voedt; het is derhalven hooglt waarfchynlyk, dat deze twee dieren eenerleie maakzel hebben, of liever dat het dezelfde dieren zyn, zeer onderfcheiden van andere phoka's, die maar één maag hebben, en zig met vifch voeden. Woodes Rogers hadt reeds vóór den befchryver van Ansons reis, van deze Magellanifche zee-leeuwen gefproken, en hy hadt hen een weinig verfchillende befchreeven; ,, de zee-leeuw zegt hy, is een zeer vreemd fchep- zei van eene verbazende grootte ; men heeft 'er gezien van twintig voe„ ten lang, en daar boven, die niet veel minder dan vier duizend pond „ konden weegen. Wat my betreft, ik zag 'er verfcheiden van zestien voe„ ten, die miffchien twee duizend ponden woogen; ik verwonder my, „ dat men met dit alles zo veel reuzel of olie van deze dieren kan bekomen. „ De gedaante van hun lighaam nadert vry wat tot die der zee-kalven , „ maar hun vel is dikker dan dat der runderen; het hair is kort en ruw; het „ hoofd naar evenredigheid veel grooter, de bek zeer groot, de oogen van eene monfteragtige grootte, en de fnuit,, welke naar dien van een ,, leeuw gelykt, is bezet met verfchriklyke knevels, waarvan het hair zo „ hard is, dat het voor tandftokers zou kunnen dienen; tegen het einde „ van de maand juny begeeven deze dieren zig naar Juan Fernandes-eiland, „ om daar hunne jongen te werpen, welken zy op een fnaphaan fchoots (7) Men kan by het getuigenis van Denis ook dat van Vader Chretien Leclerq voegen. Daar zyn, zegt die Schryver, zee-wolven opdekuften van Noord-Amerika, waarvan fommige " zo groot en zo dik zyn,als paarden en runderen. Die zee-wolven worden Ouaspous genaamd."' Relation de la Gaspefie, pag. 490.  »3a DE NATUURLYKE HISTORIE lengte van den oever der zee leggen; zy houden zig daar tot op 't einde " van feptember, zonder hunne plaats te verlaaten, en zonder eemg voed" zei te neemen; ten minften men ziet hen niet eeten; ik nam zelfs eenige " waar die agt dagen na eikanderen fteeds in hun neft bleeven, en die " het tóen nog niet verlaaten zouden hebben , zo wy hen niet bang gemaakt " hadden ... Wy zagen ook weder op het eiland Lobos de la Mar, op de " kuft van Peru, in de zuid-zee, eenige zee-leeuwen, en veel meer zee- „ kalven (z)- „ , ,. A Deze waarneemingen van Woodes Rogers, die vry wel met die van Ansons Reisbefchry ver overeenkomen, fchynen op nieuws te beveiligen, dat deze dieren, terwyl zy te lande zyn, van gras leeven; want het is niet waarfchvnlyk, dat zy drie maanden lang zig van alle voedzel onthouden kunnen inzonderheid terwyl zy hunne jongen zoogen. Men vindt in het verhaal van de reizen naar de zuidelyke landen, veele zaaken tot deze dieren betreklyk; maar noch de befchryvingen, noch de opgegeeven ftukken komen ons naauwkeurig voor: by voorbeeld, daar wordt gezegd, dat op de kuft van de Voflenhave in de ftraat van Magellan (a), zee-wolven waren , zo groot dat hunne uitgefpreide huid zes-en-dertig voeten breedte kon beftaan het welk zekerlyk vergroot is. Daar wordt gezegd, dat op de twee eilanden van Port Defiré, in de Magellanfche landen, deze dieren in 't voorfte gedeelte van hun lighaam, naar leeuwen gelyken, hebbende den kop, den hals, en de fchouders voorzien van lange welgevulde maanen (b). Dit is nog meer dan vergroot, want deze dieren hebben rondom den hals flegts wat meer hair dan op het overig gedeelte des hghaams, maar dat hair is niet meer dan een vinger lang (c). Nog wordt'er gezegd, dat'er onder deze dieren zyn, die meer dan agtien voet lengte hebben; dat er van zulken, die maar veertien voet lang zyn, by duizenden voorkomen, maar dat de gemeenfte flegts vyf voet lengte haaien kunnen (d). Dat zoude ons tot de gedagte kunnen leiden, dat 'er van twee foorten waren, de eene veel grooter dan de andere, om dat de fchryver niet zegt dat dit verfchil van dat des ouderdoms afhangt, het welk egter noodig was hier by te voegen, om alle dwaaling te voorkomen. „ Deze dieren zegt Coreal (e), openen altyd hunnen bek, twee man hebben werk genoeg om eenen te M dooden met een zwynfpriet, 't welk het befte wapentuig is, dat men tegen '\ hen gebruiken kan. Een wyfje zoogt vier of vyf jongen, en verdryft de " andere jongen die haar naderen , waar uit ik befluit, dat zy vier of " vyf j°ngen z,^ner dragt werpen " Dit vermoeden is vry wel gegrond, want de groote phoka, door Parsons befchreeven, hadt vier mammen , op zulk eene wyze geplaatft, dat zy een vierkant maakten, waarvan de navel het (2) Foyage autour du Monde de Woodes Rogers, torn. I. pag. 207. & 223. (a) Navigations aux Terres auflrales, Paris 1756. torn. I. pag. 168. (/>) Idem, torn. I. pag. 111. (v) Hiftoire du Paraguai, par le P. Charlevoix, torn. VI. pag. 181. (JC) Navigations aux Terres aulirales, torn. II. pag. 11. Qe~) Foyage de Coreal, torn. II. pag. 180.  VAN DEN MORSE of ZEE-KOE. 233 het middelfle punt was; ik heb gemeend hier te moeten verzamelen en onder het oog brengen, alle de Hukken die betrekking hebben tot deze dieren, welke zo weinig bekend zyn, en waarvan het zo wenfchelyk zoude weezen, dat eenig bekwaam Reiziger ons eene naauwkeurige befchryving gaf, inzonderheid van de inwendige deelen, gelyk de maag, de ingewanden , enz. want op de getuigenilfen der Reisbefchry veren afgaande, zoude men moeten denken, dat deze dieren tot de klafle der herkaauwende behooren; dat zy verfcheiden maagen hebben, en bygevolg verwyderd zyn van de foort der phoka's of zee-kalven, die zekerlyk maar één maag hebben, en onder het getal der vleefcheetende dieren gebragt moeten worden. DE MORSE (*) of ZEE-KOE. De naam van zee-koe, onder welken de morfe meelt, bekend is,is kwalyk toegepaft geworden (a), dewyl het dier dat door denzelven wordt aangeduid, geheellyk niet naar een koe gelykt. De naam van zee-olyfant, door anderen aan dit dier gegeeven, is beter uitgedagt, omdat hy gegrond is op eene overeenkomft die byzonder en eenig is, en een zeer blykbaar karakter maakt. De morfe (PI. LV~) heeft, even als de olyfant, twee groote yvoore flagtanden, die uit het bovenfte kaakbeen uitkomen, en hy heeft den kop eveneens gemaakt of liever mismaakt, als de olyfant , waarnaar hy in dit voornaame deel geheel gelyken zoude, zo hy een tromp of fnuit hadt; maar de morfe is van dat werktuig, 't welk den olyfant voor arm en hand dient, niet flegts beroofd, maar hy mifb ook het gebruik van wezendlyke armen en beenen; de ledemaaten zyn, even als by de phoka's, onder zyn vel beflooten; daar komt niets dan een paar handen, en. een paar voeten te voorfchyn. Zyn lighaam is verlengd, aan 't voorfte gedeelte opgezet, fmal naar agteren, en overal met kort hair bedekt. De vingers der voeten en der handen zyn bekleed met een vlies, en loopen in korte en puntige nagels uit. Groote borftelhairen, in de gedaante van knevels, omringen den fmoel; de tong is uitgerond; daar zyn geene oorfchelpen voor het gehoor, enz. zo dat de morfe met uitzondering alleen van twee groote flagtanden , die hem de gedaante van den kop veranderen, en van de fnytanden, die hem van boven en beneden ontbreeken , in al het overige naar den phoka gelykt. Hy is alleenlyk veel grooter, dikker en fterker ; de grootfte pho- (*) Morfe, Mors, naam van dit dier in de Ruffifche taal, welken wy hebben aangenomen; gemeenlyk zee-koe; beeft met den grooten tand; mors in 't EngeKch; Valros,of fVa/rus,in 't Hoogduitfeh en Nederdultfch; Rosmarus iia Denemarken en Ysland. IVallrus. Defcription des ïndes Occidentale*, par de Last,pag. 41. fig. ibid. Nota. Deze afbeelding is door Wormius nagemaakt. Mus. IVorm.pag._2g9- Rosmarus verus Jonston de pifcibus, pag. 160. tab. XLIV. Vache marine, Hifi. cflfiande & de Groenlande, torn. II. pag. 159. fig. pag. 168. Phoca dentibus laniariis fuperioribus exfertis. Lhs'n. Sy/l. Nat.Edit. X. pag. 38. fa~) Nota. Deze naam komt miftchien van dien van zee-kalf, om dat de morfe en de phoka fomtyds een fchreeuw hebben, die naar het bulken van een koe of kalf zweemt; Ipfïs, (zegt Plinius, van den phoka fpreekende) in fomno mugitus, unde nomen vituli, lib. IX. cap. 13. XIII Deel. Gg  m DE NATUURLYKE HISTORIE ka's hebben ten hoogden flegts zeven of ;gt voeten lengte; gemeenlyk twaalf degphoka s ge- agt of negen voeten gevonden. ^ ^ ^ ^ meen, dat hy zig ".^^dHSeene gebruiken, zy onthouden zig altyd te zamen; zy hebben vee ie g.mee g be]?limmen eveneens eveneens in t water, zyjaan eveneen 'enJhouden deze]fde Wyze de ™raSdS"vpedzels; zy leeven even- m dezelve op te voeaen. £rooten getale; maar de foort van den eens in maatfchappyen ^^^P^S^S |ie van den phoka; hy fchynt morfe heeft zo veele verfcneidenneden met ais cue v r » j _> —ïdSfdS - Xg^^ d£n h00fdZaak,y" W Men vindt morfe-tanden in ^^^^^^J'SA^ de Obi; men wil, dat 'er zelfs tot m den P^^J^^S^ ^r naar de punt van Schalatyds tot Pjafida gezien heeft; men vindt.het verrolgens meng ^ ^ ginskoi, by de Sctauktfchiialwaar zy zeer g,oo va hen... «eden»word dewy, van die plaats af, tot aan de nyier Jtoad* roe'^ f0?^1^ ^^^ komen. Men alle de tanden, welken men te Jakutzk brengt om te «Kopen» Ru(n. vindt die tanden ook in de ^^J^L^^^^^de aagta/den van den fche el lang en zo dik zyn als een arm.. zjr geeven zuik * * £ ^ morfe.qa. olyfant. (Zie foyages duNord, ^J^'^'^'^-^ el lang waren, gemeenlyk zyn zy den gezien, die vyf vierde en eemgen anderhal ,lc debabfis.... Ik heb nooit hooren meer breed dan dik; zy hebben t« vier du.men breedte ™£ hebb om de tandetl zeggen, dat men by Anadirskoi ]agt of viflchery op aemor^ g aangevoerd; men heeft my te bekomen, welke egter in zo grooten getale van 4^™^^^ de Iaag* daarentegen verzekerd, dat de '"7^,^^^^^^'g hTeft de maffe vooraf te dooden.... kuft der zee vinden, en dat men b>gevolg nl« n°°° « f Anadirskoi eene verfchillende Verfcheiden perfoonen hebben ^^Xhe-zefn e"in den Weftelyken ingang van de yszee, foort waren van die wefte '"/^^ Ooftelyke kuft komen, veel zwaarer zyn gevonden worden, om dat de ™°enWtIKeH; fch t dat'de morfe van Groenland, en die dan die, welke van t Wellen komen.... H cti"Y" gemeenfchap hebben met die welke welke aan het Weftelyk gedeelte van ^eenen fe^ de punt van Schalaginskoi,. ten Ooften van Kol.ma gevonden wo den^^^^ die Jn de Hudfon,baai; het en verder by Anadirskoi.... He zeilde moet^ men BS £,k komt daarin over. fchynt niet dat zy zig by diej^J^^P"*™ ^ in geftalte van die van Groenland een, dat de morfe van Anadirskoi noch n grooe nocn g ^ ^ verfchillen,enz. Foyage de Gmelin [0'\^komt,een voldoenend antwoord r-tN loft deze ^ag niet op krop men eg.er zo °>™skoi,noch in dat geheele Ooftekan geeven; te weeten, dat inen grijk hy zen™w> . j da geene tan- ,yk gedeelte van de Y?zee> W^^^ £ S^Xt votn ^fgeSS hebben, |rooter zyn dan die der Groenland, ET Daï fgTendfch°oonear ^JSS deze dieren op het Zand eiland. Defcriptian ^ll NT2rg \7-J Uit *t Nederduitfch in * Hoogduufch vertaald.  VAN DEN MORSE of ZEE-KOE. 233 ken inhoud zyner aanmerkingen over dit Artykel te moeten mededeelen. s, Men vondt voormaals.in de Klokbaai, groene herberg agter 't Voorland „ enz. veele morfes en phoka's, (wy verkiezen deze naamen te bJyven be- „ houden), maar tegenwoordig zyn 'er weinig De eene en andere be- „ geeven zig in de fterke zomerhitte, naar de aangrenzende vlakten, en „ men ziet 'er zomtyds benden van tachentig, negentig, honderd, ja tot „ twee honderd, byzonderlyk morfes, die daar eenige dagen blyven, tot „ dat de honger hen weder naar zee dryft. Deze dieren gelyken in 't uitter„ lyke veel naar de phoka's, maar zy zyn fterker en dikker ; zy hebben vyf „ vingers aan de pooten gelyk de phoka's, maar hunne nagels zyn korter, „ en hunne kop is dikker, ronder, en Heviger. Het vel van den morfe , „ byzonderlyk aan den hals, is een duim dik, gerimpeld, en met een zeer „ kort hair van verfchillende kleuren bedekt; zyn bovenft kaakbeen is ge„ wapend met twee tanden, van een half of een heel el lengte: die flagtanden die hol zyn aan den wortel, worden nog grooter naarmaate het dier „ ouder wordt; men ziet'er fomtyds, die maar één zulk een flagtand heb„ ben, om dat zy den anderen in een gevegt of flegts door ouderdom ver„ loren hebben. Dit yvoor wordt doorgaands voor waardiger gehouden dan „ dat van den olyfant, omdat het vafter van zelfftandigheid en harder is, „ De mond van den morfe gelykt naar dien van de koe; hy is onder en „ boven bezet met holle, puntige hairen van de dikte van ftroo. Boven in „ den mond zyn twee neusgaten, waardoor deze dieren het water uitblaa„ zen, gelyk de walviffchen; zonder egter veel geraas te maaken. Hunne „ oogen zyn tintelende, rood en ontftoken geduurende de zomerwarmte, „ en dewyl zy als dan de indrukzels, die het water op de oogen maakt,' „ niet kunnen verdraagen, onthouden zy zig des zomers liever dan op andere „ tyden in de vlakten Men ziet veel morfes naar den kant van Spits- „ berg Men doodt hen op 't land met lanfen.... Men maakt 'er jagt „ op, om het voordeel dat men van hunne tanden,en van hun vet bekomt; „ de olie is byna van dezelfde waarde als de walvifch-traan; hunne twee „ tanden gelden omtrent zo veel als al hun vet; het binnenfte dezer tanden „ is beter dan het yvoor, vooral in de groote tanden, welker zelfftandig„ heid vafter en harder is dan de kleine; zo men het pond yvoor van de „ kleine tanden voor een gulden verkoopt, geldt dat van de groote drie of „ vier, en dikwils vyf guldens... een middelmaatige tand weegt drie pond... „ en een gemeene_ morfe verfchaft een halve ton olie, dus brengt het geheele „ dier zes-en-dertig_ guldens op, te weeten agtien guldens voor zyne twee „ tanden, tegen drie gulden het pond, en even zoveel voor zyn vet „ Voorheen vondt men groote troepen van deze dieren op 't land , maar n onze fchepen, die deze ftreeken jaarlyks aandoen, om walviffchen te „ vangen, hebben hen derwyze bevreesd gemaakt, dat zy naar afgelegen „ oorden wyken, en dat de zulken die daar blyven , zig niet meer troepsge„ wyze te lande begeeven, maar zig in het water, of hier en daar op de ., ysvelden verfpreid, onthouden (e). Wanneer men een dezer dieren op CO Het getal dezer dieren moet verbazend verminderd zyn, of liever zy moeten bykans Gg 2  236 DE NATUURLYKE HISTORIE , het vs of in het water opdoet, werpt men een fterken harpoen, die daar toe gemaakt is, op hetzelve, en dikwils glydt de harpoen over het harde en dikke vel heen; maar zo hy daar in dringt, haalt men het dier " met een kabel naar het agterfte van de floep, en men maakt het af met " eene daar toe vervaardigde lans. Men fleept het vervolgens naar het H naaftbveeleeen land, of op een effen ysveld. Men begint met het dier te villen, en men werpt het vel weg, om dat het nergens toe dient (J): " men fcheidt de twee tanden met een byl van den kop, of men kapt den " kop zeiven af om de tanden niet te befehadigen, en men laat denzelven " dan in eenen ketel kooken, waarna men het vet in lange ftrooken fnydt " en aan boord brengt.... De morfes zyn alzo moeijelyk om met de floep roeijende te volgen, als de walviffchen , en men werpt dikwils den har'1 poen vergeeffch op dezelve uit, meer dan op de walviflchen, om dat de Z harpoen daar zo ligt niet over heen glydt als ten opzigte van den morfe " plaats heeft... Men ftoot dikwils met eene fterke en fcherpe lans op hen , " eer men hunne harde en dikke huid heeft doorboord; men moet te dezer " oorzaake eene plaats om hen te treffen zoeken, daar het vel wel gefpan" nen is, omdat het overal, daar het medegeeft, moeijelyk te doorbooren " is; men houdt het derhalven met de lans op de oogen van het dier aan, " het welk, hier door genoodzaakt den kop te wenden, het vel aan de borft " of in dien omtrek moet fpannen, dan brengt men het den fteek op die *' plaats toe, en men haalt de lans zo fchielyk mogelyk te rug, om te voorkomen, dat hy die niet met den bekaangrype, enzynen aanvallerkwetze, " het zy met zyn tanden, het zy met de lans zelve, zo als dat fomtyds ge*' beurd is: deze aanval op een fchots of klein ysveld duurt egter nooit " lang, om dat de morfe, gewond of niet, zig terftond m 't water werpt, " waarom men meer verkieft hen op 't land aan te taften Maar men " vindt deze dieren niet dan op plaatfen die weinig bezogt worden, gelyk *' op 't Moffen - eiland agter 't Voorland, in de landen die de Horizont-en " Klok-baaijen omvangen, en elders in zeer afgelegen plaatfen en op zand** banken, daar de fchepen zelden of nooit komen; die morfes zelve, wel" ken men daar aantreft, door de vroegere vervolgingen geleerd, zyn zo " wel op hunne hoede, dat zy zig allen digt by het water houden, om zig *j daar fchielyk in te kunnen "Horten. Ik heb 'er zelf de proef van gehad allen naar nog onbekende kuiten geweeken zyn; dewyl men in de Reisbefchryvingen naar 'r Noorden vindt, dat in 1704. by het eiland Cherry, op 75 graaden , 5 min breedte, het volk van een Engelfch Schip eene verbaazende menigte morfes aantrof, alle by malkander liggende ; dat van meer dan duizend, die deze bende uitmaakten, de Engelfchen flegts vyftien doodfloe. sen maar dat zy eene groote menigte tanden gevonden hebbende, daar eene geheele ton mede vuld'en. — Dat zy voor den 13 july nog honderd van deze dieren doodden, waarvan zy niets dan de' tanden medenamen Dat andere Engelfchen in 1706. zeven of agt honderd, in zes uuren tyds doodden, en meer dan negen honderd in zeven uuren. Dat zy in 1710. weder ia verfcheiden dagen agt honderd ombragten, en dat een enkel man veertig met eene lans doorftak. Cr~) Nota. Zorgdrager wift waarfchynlyk toen nog niet, dat men een zeer goed leder van dit vel maakt; ik heb het aan koetfen zien gebruiken, dat zeer buigzaam en zeer vafl war. Anderson zegt op gezag van Ohter, dat men het ook voor paarden- teugels, en riemen aan vaartuigen gebruikt.  VAN DEN MORSE of ZEE-KOE. 237 „ op de groote,'zandbank agter het Voorland, alwaar ik eene bende van der„ tig of veertig van deze dieren aantrof; zommigen waren geheel aan den „ kant van 't water, anderen waren 'er flegts weinig van vervvyderd; wy „ hielden eenige uuren flil voor dat wy te lande gingen, op hoop dat zy wat verder op trekken, en zig wat meer van zee verwyderen zouden j „ maar dewyl dit niet gebeurde, en de morfes fleeds op hunne hoede waren, „ landden wy met twee floepen om ons ter regter en ter linker zyde langs „ hen te plaatfen, maar zy waren byna allen te water op 't zelfde oogenblik „ als wy aan land flapten; zo dat onze jagt zig bepaalde tot het kwetfen „ van eenige, die zig insgelyks in zee wierpen, even als de geenen die niet „ aangeraakt waren, zo dat wy geenen magtig wierden, dan die, welken „ wy op nieuws in 't water fchooten... In vroeger tyden, en vóór dat zy „ vervolgd waren geworden, begaaven de morfes zig vry verre in het land „ op , zo dat zy by hoog water verre genoeg van zee af waren,en men hen, ,, althans by laag water, wanneer die affland nog zo veel grooter was, Jig„ telyk kon aantaften.... Men trok regt op deze dieren aan, om hun den ,, hertrek naar den zee-kant af te fnyden; zy zagen al dien toeflel aan zon„ der eenige vrees, en dikwils doodde yder jager een, voor dat het de zee „ konde bereiken. Men maakte eene affnyding van hunne lyken, en men 3, flelde eenige lieden van agteren, om die, welke overbleeven, af te maa- „ ken. Dus doodde men fomtyds drie of vier honderd Men ziet door 3, de verbaazende menigte beenderen van deze dieren, waarmede de grond J5 als bezaaid is, dat zy voormaals zeer talryk zyn geweefl Wanneer zy J5 gekwetft zyn, worden zy woedende, flaande regts en links met hunne tanJ5 den; zy verbryzelen de wapenen daar men hen mede beflrydt, of doen J5 dezelve hunnen aanvalleren uit de handen vallen, en eindelyk woedende J9 van toorn, neemen zy hunnen kop tuffchen hunne pooten of vinnen, en j5 laaten zig dus in 't water rollen.... Wanneer zy in grooten getale zyn, M worden zy zo flout, dat zy om eikanderen by te fpringen, de floepen j} omringen, poogende dezelve met hunne tanden te doorbooren, of de- n zelve om te werpen door tegen het boord te flaan Voor het overige j} vreesde deze zee-olyfant, voor dat hy de menfchen kende,geenen vyand, 3j om dat hy de wreede beeren, die zig in Groenland onthouden, hadt wee9f ten te beteugelen en t' onder te brengen, fchoon men dezen onder de zee-rovers ten hunnen opzigte mag flellen." By deze waarnemingen van Zorgdrager , die welke in de verzameling van de Reizen naar 't noorden (g) gevonden worden, en andere die hier en (» Het zee-paard ( de Morfe) gelykt vry wel naar het zee-kalf (phoka), behalven dat het eerfte dezer dieren veel grooter is, dewyl men het by een os of koe kan vergelyken. Zyne pooten zyn als die van het zee-kalf, en de voorfte zo wel als de agterfte hebben vyf vingers of klaauwen, maar de nagels zyn korter; ook heeft dit dier een grooter, ronder, en harder kop dan de zee-hond. Zyn vel is wel een duim dik, inzonderheid om den hals: fommigen hebben het vel bedekt met hair van eene muisvaale kleur, anderen hebben zeer weinig hair. Zy zyn gemeenlyk vol lidtekenen en ontvellingen, zodat men zou zeggen, dat men hun het vel heeft afgeftroopt, inzonderheid rondom de gewrigten, daar het zelve zeer oneffen en gerimpeld is; zy hebben in het bovenfte kaakbeen twee zwaare tanden, die twee voet, en zomtyds nograewr Gg 3  S38 DE NATUURLYKE HISTORIE daar verfpreid zyn, voegende, zullen wy eene vry volledige hiftorie vas dit dier hebben. De foort fchynt voormaals veel meer verfpreid te zyn geweeft dan zy tegenwoordig is, men vindt dezelve in de zeè'n van de gemaatigde lugtflreeken, in de Golf van Kanada (7z), op de kuiten van Akadia, enz. Maar zy is tegenwoordig tot de Pool-zeè'n bepaald, men vindt geene morfes dan in deze koude lugtftreek, en zelfs zyn 'er weinige in plaatfen die wat bezogt worden; weinige in de yszee van Europa, en ook weinige in de zee van Groenland, van Straat Davis, en andere deelen van 't noorden van Amerika, om dat men hen by gelegenheid van de walvifch-viffchery federt langen tyd ontruft en gejaagd heeft. Van het einde der zefliende eeuw, gingen de bewooners van St.Malo,opde eilanden Ramées morfes vangen, die lengte hebben. De jongen hebben deze flagtanden niet, maar ouder wordende krygen zy dezelve Deze tanden worden hooger geacht, en kofte-n meer dan het yvoor; zy zyn vaft en vol van binnen maar de wortel is hol... Deze dieren hebben de opening van den fmoel zo groot als die van eene koe, en boven en beneden in denzelven hebben zy verfcheiden borftelha;ren, die van binnen hol zyn, en de dikte van een ftroo hebben.... Boven den baard hebben zy twee neusgaten in de gedaante van een halven cirkel, waardoor zy het water uitbla.izen, gelyk de walviflchen, maar met minder geraas. Hunne oogen zyn vry verheeven boven de neus. Deze oogen zyn zo rood als bloed, wanneer het dier dezelve niet draait,en ik heb geenonderfcheid daaraan waargenomen , wanneer het dezelve draaide. Hunne ooren zyn van hunne oogen weinig verwyderd, en gelyken naar die der zee-kalven. Hunne tong is ten minften zo zwaar als die van een runddier.... Zy hebben zulk een dikken hals, dat zyden kop bezwaarlyk draaiien kunnen, het geen hen verpligt om de oogen tot het uiterfte te wenden. Zy hebben een korten ftaart gelyk de zee-kalven. Men kan hun het vet niet ontneemen, gelyk men den zee-kalven doet, om dat het zelve met het vleefch doorweeven is.... Hun teellid is een hard beeii dat omtrent twee voeten lengte heeft,. in 't midden wat krom is, en naar het einde wat foits afloopt • digt by den buik is dat lid plat, maar buiten denzelven is het rond en geheel met zenuwen bedekt.... Het is waarfchynlvk, dat deze dieren van gras en vifch leeven; hunne drek gelykt naar die van het paard.... Wanneer zy zig in 't water werpen, ftorten zy den kop daar het eerft in, gelyk de'zee-kalven; zy flapen en fnorken met flegts op het ys; maar ook m 't water zodat zy dikwils als dood in het zelve fchynen te liggen; zy zyn woedende en moedi"-- zo lang zy leven hebben befchermen zy eikanderen... Zy wenden alle hunne poogingen aan' om de zulken te verlofien, welken men gevat heeft ;zy werpen zig om ftryd op de floep, bvtende en op eene vreeflyke wyze loeljende, en zo zy door hun groot getal de meafehen verpligten de vlugt te neemen, vervolgen zy de floep uit alle hunne magt, tot dat zy dezelve uit het ooo- verliezen... Men vangt hen niet dan om hunne tanden, maar onder hondeid zal men miflehien niet een vinden, die regt goede tanden heeft, omdat de eene nog te jong, en by de andere de tanden reeds bedorven zyn. Recueil des Foyages duNurd, torn. II. pag. lI(h)C10v negen-en-veertig graaden veertig minuten breedte, zyn drie kleine eilanden in de Golf van St Laurent; op een van welken eene zekere foort van phoka in zeer grooten getale zyne kmeen saat werpen. Dit dier is den ouden , geloof ik niet, bekend geweeft; het wordt by de Nederlanders Walrus, en by de Engelfchen, die den Ruflifchen naam hebben overgenomen, Morff geheeoa». Het is een tweeilagtig en zeer monftreus dier, 't welk fomtyds Hollandfche nmddieren in rroorte overtreft: bet beeft hair als dat van een phoka... Twee tanden benedenwaards «^ekromd, fomtyds een elleboog lang, welken men tot dezelfde gebruiken als het yvoor bezigt "en die dezelfde waarde hebben.... Dcfcription des Indes Occidentales , par de Lact, pas bAi ■— °P de kuften van Noord-Amerika, ziet men zee-koeijen, anders heeften met den Stoeten'tand rammd, omdat zy twee groote tanden hebben, die zo dik en lang zyn, als de helft van den arm, terwyl hunne andere tanden vier vingers breed in de lengte haaien kunnen. Daar is geen fchooner yvoor. Men vindt deze zee-koeijen op het Zand-eiiand. Defcription de f'Jaérique Septentrionale, par Denis, torn. II. pag. 257.  VAN DEN MORSE of ZEE-KOE. 2$9 daar toen in grooten getale waren (i) Het is geen honderd jaar geleden, dat die van Port-Royal in Kanada barken naar de Zand-Kaap en Kaan Fourchii zonden om deze dieren te vangen (*), die naderhand vandezeftreeken zo wel als van die der zeè'n van Europa, verre verwyderd zyn • want men vindt hen met in grooten getale dan in de yszee vanAfie, van den mond van de Oby, tot aan de ooftelykfte punt van dat valle land, waarvan de kuiten zeer weinig bezogt worden. Men ziet hen ook zeer zelden in de gemaatigde zeën. De foort die onder de verzengde lugtftreeken in de zeen der Indien gevonden wordt, is verfchillende van onze morfes van 't Noorden ; deze vreezen waarfchynlyk of de warmte of de meerdere zoutigheid der zuidelyke zeën, en dewyl zy dezelve nooit zyn doorgetrokken, heeft men hen aan de andere pool niet weder gevonden, terwyl men daar de groote en de kleine phoka's van ons Noorden ziet, en deze daar zelfs talryker zyn dan in onze noordelyke Poollanden. De morfe kan evenwel, ten minften voor eenigen tyd, in een gemaatigd klimaat leeven. Everard Worst zegt, in Engeland een dezer dieren leevend gezien te hebben. Het zelve was flegts drie maanden oud, men liet het dagelyks, maar niet dan voor een korten tyd te water gaan; het ileepte zig en men mag byna zeggen het kroop over den grond. De waarneemer meldt niet, dat dit dier ongemak hadt van de warmte, hy zegt in tegendeel, dat het zelve, wanneer men het aanraakte, het voorkomen hadt van een woeft en fterk dier , en dat het zeer fterk door de neusgaten ademde. Deze jonge morfe hadt de grootte van een kalf, en geleek vry wel naar een phoka; hy hadt een ronden kop, groote oogen, platte en zwarte neusgaten, welken hy naar welgevallen opende en floot ; hy hadt geene ooren, maar flegts twee gaten om te hooren: de opening van den muil was vry klein, het bovenfte kaakbeen was bezet met dikke en ruwe kraakbeenige hairen; het onderfte kaakbeen was driehoekig; de tong dik, kort, en het binnenft van den bek aan beide kanten met platte tanden gewapend ; de voorfte en agterfte voeten, beiden waren breed, en het agterfte des h'ghaams geleek geheel naar dat van een phoka. Dat agterfte kroop of fleepte meer dan het ging. De voorfte voeten waren voorwaards gedraaid, en de agterfte voeten agterwaards; zy waren allen in vyf vingers verdeeld, door een fterk vlies overdekt.... Het vel was dik, hard, en met kort en yl hair, van eene afchgraauwe kleur bezet; dit dier knorde als een wild zwyn, en fchreeuwde fomtyds met eene grove en zwaare ftem : men hadt het uit Nova-zembla medegenomen; het hadt zyne groote tanden of flagtanden nog niet, maar men zag in het bovenft kaakbeen de bulten of hoogtens, daar zy moeiten uitkomen. Men voedde het met haver of gierft, dun in water gekookt; hy zoog langzaam, meer dan hy at; hy naderde zyn meefter met een groote pooging en al knorrende; hy volgde hem wanneer men hem eeten voorhieldt li). Deze waarneeming, die een vry juift denkbeeld van den morfe geeft,'doet (O Defcript. des Indes Occid. par de LAèV, pag. 42. (k} Defcript. de PAmérique Septentr. par Denis, torn. I. pag. 60V CO Defcript. des Indes Occidentales, par de Laët , pag. 4,1.  24o DE NATUURLYKE HISTORIE tevens zien, dat hy in een gematigd klimaat kan leeven; het blykt egter niet dat hy eene groote hitte kan verdraagen, noch dat hy ooit de zeen van't zuiden is doorgetrokken, om van den eenen pool naar den anderen over te gaan. Verfcheiden Reisbefchry vers fpreeken van de zee-koeijen, welke zy in de Indien gezien hebben, maar dezelve zyn van eene andere foort Die van den morfe is altyd te herkennen aan zyne groote flagtanden, het is de olyfant alleen, die dergelyke heeft. Dit voortbrengzel is een zeer zeldzaam uitwerkzel der natuur, dewyl onder alle de land- en tweeflagtige dieren,de olyfant en de morfe, de eenige afgefcheidene foorten van hun geflagt zyn, daar het by gevonden wordt, en behalven dezen geene andere foort van dier dit kenmerk heeft. Men verzekert dat de morfes niet op de wyze der andere viervoetige dieren koppelen, maar agterwaards; daar is even als by de walviflchen, een dik en groot been in het teellid van het mannetje; het wyfje werpt in den winter op 't land, of op het ys, en brengt gemeenlyk maar een jong te gelyk voort, het welk by zyne geboorte zo groot is als een varken van een jaar; wy weeten niet hoe lang de tyd van de dragt is, maar uit dien van den groei, en ook uit de grootte van het dier te oordeelen, moet dezelve van meer dan negen maanden zyn. De morfes kunnen niet altyd in 't water blyven ; zy zyn verpligt zig te lande te begeeven, 't zy om haare jongen te zoogen, 't zy om andere behoeften te voldoen. Wanneer zy zig in de noodzaaklykheid bevinden om tegen fleile oevers of yüchotfen op te klimmen, bedienen zy zig van hunne flagtanden (m) om zig valt te krammen , en van hunne handen om den loggen klomp van hun lighaam voort te fleepen. Men wil dat zy zig voeden met fchelpvifch, die op den grond der zee vaft zit, en hunne flagtanden gebruiken om dezelve los te fcheuren (n). Anderen zeggen, dat zy niet dan van zeker breed gras leeven, dat m deze zeën groeit (o), en dat zy noch vleefch noch vifch eeten; dog ik houde die gevoelens voor kwalyk gegrond, en het is waarfchynlyk , dat de morfe van prooi leeft, gelyk de phoka, en inzonderheid van haaring en andere kleine vifch, want hy eet niet terwyl hy op 't land is, en 't is gebrek aan voedzel, dat hem noodzaakt naar de zee te rug te keeren. DE D U G O N (*). De Dugon is een zee-dier van Afrika en de Ooft-Indiën, waarvan wy niet anders dan twee gefcheurde en verminkte koppen (PI. LVII) gezien hebben, («O Deze flagtanden zyn niet geheel rond of glad, maar eer platagtig en min of meer gegroefd; de regeer is gemeenlyk wat langer en Iterker dan de linker... Ik heb 'er twee gezien, waarvan elk twee voet en een duim Paryfche maat lengte, en beneden agt duim omtreks hadt. Hiftoire Natur. du Groenland, par Anderson, torn. II. pag. 162. 163. (n~) Hifi. Natur. du Groenland, pag. 162. Qo~) Defcript. des Ind. Occid. par de Lh'è'1, pag. 42. (*) Dugon, Dugurg, naam van dit dier op het eiland Lethy of Leyte, een der Philippynfche eilanden, welken wy hebben aangenomen. Nota. Ik heb dien naam gevonden in de Hol-  VAN DEN DUGON. a^r hebben, en 't welk in dat gedeelte meer naar den morfe dan naar eenig ander dier gelykt. Zyn kop is tennaaftenby eveneens misvormd door de diepte der tandkaflèn, waaruit in 't bovenfte kaakbeen twee tanden van een half voet lengte te voorfchyn komen. Deze tanden zyn eer groote fnytanden dan flagtanden; zy fteeken niet regt buiten den muil uit, gelyk die van den morfe ; zy zyn veel korter en dunner, en daarenboven zyn zy voor in het kaakbeen, en digt by malkanderen geplaatft, gelyk fnytanden, terwyl tusfchen de flagtanden van den morfe een aanmerkelyke afftand blyft, en deze niet aan de punt, maar ter zyde het bovenfte kaakbeen zyn. De baktanden van den dugon verfchillen insgelyks zo wel in 't getal als in de plaatflng en gedaante, van de tanden van den morfe; zo dat wy niet twyffelen of het is een dier van eene verfchillende foort. Door fommige Reisbefchry vers, die daarvan gefproken hebben, is het met den zee-leeuw verward; Innigo de Biervillas zegt, dat men by de Kaap de Goede-hoop een zee-leeuw doodde, die tien voet lang en vier dik was; die een kop hadt als een kalf van een jaar; yflelyke groote oogen, korte ooren, een ruigen baard, zeer breede voeten, en zo korte beenen, dat de buik de aarde raakte; en hy voegt'er by, dat men de twee flagtanden, die een half voet buiten den muil uitftaken, mede nam (ƒ>). Dit laatfte kenmerk paft niet op den zee-leeuw, die "•eene flagtanden heeft, maar gelyke tanden met die van den phoka; en dit fs'het, dat my heeft doen befluiten dat het geen zee-leeuw was, maar het dier waaraan wy den naam van Dugon geeven. Andere Reisbefchryvers hebben het zelve, zo als 't my toefchynt, onder den naam van zee-beer voorgedraagen ; Spilberg en Mandelslo vernaaien, „ dat 'er op 't eiland , Sainte Elifabeth, op de kuften van Afrika, dieren zyn, welken men eer ' zee-beeren dan zee-wolven behoorde te noemen , omdat zy door hun hair kleur en kop, veel naar beeren gelyken, en alleenlyk een fcherper fnuit of fmoel hebben: dat zy insgelyks naar beeren gelyken, in de beweegingen welke zy maaken, en in de wyze waarop zy dezelve maaken, met uit" zondering alleen van de agterfte beenen, welken zy flegts voortfleepen: " dat voor het overige deze tweeflagtige dieren een yflelyk aanzien hebben; " dat zy op het gezigt van den menfeh niet vlugten, en met genoegzaam " o-eweld byten om het hout van een hellebaard te breeken, en dat zy, fchoon " mank aan de agterfte beenen, niet nalaaten zo fchielyk voort te trekken, " dat een menfeh die loopt, moeite heeft om hen in te haaien" (q). Le Guat zegt, „ by de Kaap de Goede-hoop een zee-koe gezien te hebben, landfche reis naar de Ooft-indien, door Chiust. Barciiewitz, een werk dat in 't Hoogduitfch overgezet en in 1751, te Erfurt gedrukt is. De Schryver zegt, dat dit dier op 't eiland Lethy, Dueung oïlkan dünung genaamd wordt, en dat men het ook manate noemt. Die laatfte benaaming'zou fchynen te kennen te geeven, dat deze dugon of dugung een manati of lamentin is-'maar in de befchryving van dien Reiziger wordt gezegd, dat de dugon twee flagtanden heeft 'een duim dik en een fpan lang. Nu dit kenmerk kan niet op den manati paften, en paft integendeel wel op het dier, dat hier in aanmerking komt, en waarvan wy den kop hebben. (p~) Foyage de In.nigo de Biervillas, part. I. pag. 37. en 38. fjO Premier voyage de Spilberg, torn. II. pag. 437... Foyage de Mandelslo, torn. III. ^exïnDeel. Hh  24a DE NATUURLYKE HISTORIE van eene rosagtige kleur; zy hadt een rond en dik lighaam, groot oog, " lange tanden of flagtanden, den muil wat opgezet, en hy voegt er by, " dat een matroos hem verzekerd hadt, dat dit dier, waarvan hy niet " dan het voorfte des lighaams konde zien, omdat het geheel in t water " was, voeten hadt" (r). Die zee-koe van Le Guat, de zee-beer van Spilberg, en de zee-leeuw van Biervillas, komen my voor alle dne het zelfde dier te zyn als de dugon, waarvan de kop ons van V Ijle de Franc eis; toegezonden, en die by gevolg in de zuidelyke zeën van de Kaap de Goede-hoop tot aan de Philippynïche eilanden (r) gevonden wordt. Voor net overige kunnen wy niet verzekeren, dat dit dier, 't welk in den kop en flagtanden wat naar den morfe gelykt, even als deze, vier voeten heeft; wy vermoeden dit alleen uit de analogie, en uit de aanduiding der Reisbefchryyers, welken wy hebben bygebragt; maar noch het een noch het ander is diudelyk genoeg om ons volkomen te bepaalen, en wy zullen ons oordeel hieromtrent opfchorten tot dat wy betere berigten hebben. DE LAMANTIN (*). In het dierlyk Ryk ,is het hier dat men de eindpaal moet ftellen, daar de land-bewooners ophouden en de zee - bewooners beginnen. De lamantin, die niet meer een viervoetig dier is, behoort egter ook niet volkomen on- (V) Foyage de Le Gdat, töm. I. pag. 36. , ui Ik kon op 't eiland Lethy, uit myn huis, dat op eene rots lag, de fchildpadden op eenige toifes diepte in 't water zien; ik zag op zekeren dag twee groote dugungs of zee-koeijen, die dv de rots en by myn huis kwamen. Ik liet terftond myn vuTcher haaien, aan wien ik deze twee dieren toonde, die de kuft langs wandelden, en een groen mos aten, dat op den oeyer groeit; hy ging aanftonds zyne makkers roepen, die zig met twee fchuiten naar den oever begaven geduurende dezen tyd was het mannetje zyn wyfje komen opzoeken daar hy zig met van wilde afzonderen, en met het welke hy dus tevens gedood wierdt. Elk dezer verbazende viflchen was meer dan zes ellen lang; het mannetje was wat grooter dan het wyfje; hunne koenen geleeken naar die van eene koe; zy hadden twee groote tanden van eenjpan lengte cn een duim dikte, die buiten het kaakbeen uitkwamen gelyk als by de wilde zwynen: deze tanden waren zo blank als het fchoonfte yvoor; het wyfje hadt twee borften gelyk eene vrouw. De teeldeclen van het mannetje geleeken naar die van den menfeh; de ingewanden geleeken naar die van een kalf en het vleefch hadt den fmaak van kalfsvleefch. Voyage de Christ. Barchewitz, pag. 381. Nota. Deze geheele befchryving paft vry wel op den manati met uitzondering van de tanden; de manati heeft noch flagtanden, noch fnytanden, en t is hier op alleen dat myn vermoeden ruft, dat deze dugung niet een manati was , maar het dier waarvan wy de koppen hebben, (zie Plaat LVII.~) , ;; (*■) Lamantin Men heeft gewild, dat deze naam kwam om dat het dier een klaagend, of lamentabel gefchreeuw hadt; dat is eene vertelling: dit woord is eene verbaftenng van den naam welken dit dier voert in de taal der Galibis, inwooners van Guiane, en der Canbes, of Ca'raïbes bewooners der Antillifche eilanden. Die twee volkeren en taaien zyn , op eenige verfcheidenheden na,het zelfde volk en dezelfde taal; zy noemen den Lamantin Manat,waarvan de Negers der Franfche eilanden, die alle woorden verbafteren, lamanati hebben gemaakt; voegende tiaar het artikel la by, als om te zeggen het beeft tnanat: van lamanati hebben zy lamanti gemaakt, de derde a weglaatende, en de n fterk doende hooren als lamannti; vervolgens heeft men met een e gefchreeven lamenti, naar eene gewaande overeenkom» met lamentari het welk aanleiding heeft gegeeven tot het lamentabel gefchreeuw , t welk men aan het wyfje toefchryft, wanneer men haar, haar jong ontneemt. Lettre ae M. de la Cokdamike,  VAN DEN LAMANTIN. 243 der het geflagt der walviffchenj hy behoudt van de eerften twee vo-ten of liever twee handen; maar de agterfte beenen, die in de nhoka's en in de morfes byna geheel in het lighaam ingedrukt, en zo veel ais mo£eïyk ™"e£ f J? h Sbenr in,den Iamanün Seheel Seen PJaats ^ zyn als ES of afgefchaafd. In piaats van twee korte voeten en een firn Hen £2S?T korter dan de morfe in eene loodregte rigting aan hun agtS?! XÊE £S ben de lamantins voor dat alles flegts een grooten ftaart, die SersÏÏ wyze in dezelfde rtgting breeder wordt, zodat men in den eerftenSS zoude zeggen dat de eerften een ftaart hadden in driën verdeeld e n d af m de laatften die drie deelen vereenigd waren, om flegts een gStfiim ken; maar door eene naauwkeunger befchouwing, en inzonderheid door" de ontleeding, ziet men dat 'er geen vereeniging is gefchied; dat 'ergeehet mmfte fpoor u van beenderen voor de dyen of pooten, en dat dif welke den ftaart der lamantins formeeren, eenvoudige wervelbeenderenTy'n van alle anderen afgezonderd en gelyk aan der walvifchaartige viflchen die geene voeten hebben : dus behooren deze dieren in deze agterfte deelen hunner lighaam, tot de cetacea of walvifchaartige, en gelykenfniet n Tborftfyn b ^ ^ V°eten °f handen' ^S^SS^Ê Oviedo fchynt my toe de eerfte fchryver te zyn geweeft die eene foort van Hiftorie of befchryving van den Wantin heeft lejeeven Zv2 „ dit dier vry gemeen, zegt hy, op de kuiten van Saint Domingo. Het is „ een zeer groot dier van een ongefchikt maakzel, dat een grooter kop „ heeft dan eene koe; kleine oogen, twee voeten of twee haf den by deS " Ï°P- t1Cl tm ien£n r? te,zwce1mmen' hY heeft geene fchubben, maar „ hy is bedekt met een dik vel of liever leder. Het is een zeer zag aard„ dier; hy zwemt de rivieren op, en eet het gras van de oevers, dat hv be» relkcn kan zonder lut hec ™» te gaan: hy zwemt aan de oppervlakte„ om hem te vangen poogt men hem met een vlot of fchuitie zo digt men a, kan te naderen, en men werpt hem met een groote peil, daar een zeer „ lang touw aan vallis; zodra hy zig getroffen voelt, neemt hy de vluet • „ en voert de peil en het touw mede, aan welks einde men een groot ftuk „ kurk, of ligt hout heeft vaft gemaakt, om voor boei, ter aanwyzing te „ dienen. Wanneer het dier door deze wond zyn bloed en kragten verloo • „ ren heeft, begeeft hy zig naar het land; dan herneemt men het einde van „ het touw, men rolt het in, tot dat 'er flegts eenige vademen meer in 't „ water zyn; en met behulp van de golf, haalt men het dier aan boord, of a Mr de BuFFON,du 03. May 1764. Ik haal deze foort van woord-afftamming aan, waaromtrent de Hr de la Condamine , die Her1 jaaren in de Welt Indien geweeft is , we onderst moet zyn; ik moet egter aanmerken, dat het woord manati, volgens verfcheiden andere fchv vers bpaanfch is en een dier betekent dat handen heeft, en dat waarfchynlyk die vanGi hne lèend'hSe^"' ™ malkandirei1 woo»en > eveneens van de Spanjaarden ont^ Manati. Phoca genus. Clusii exot. pag. 132. fig. ibid. pas ia* Manati, Hernand, Hift. Mex. pag. 323. lig. ibid. ' Manatus. Le Lamantin. Briss. Ilegn. anim. pag. 49. Hh 2  -344 DE NATUURLYKE HISTORIE wel men maakt het verder in 't water met eene lans af. Het is zo zwaar, " dat men een wagen met twee runderen befpannen, noodig heeft om het te " vervoeren- zyn vleefch is uitmuntend, en terwyl het verfch is, zou " men het eer voor rundvleefch dan voor vifch eeten. Gefneeden en in " azvn met peper en zout gelegd, krygt het een fmaak van thonynen, en " is nog beter. Daar zyn onder deze dieren, die meer dan vyftien voeten " lanc en zes dik zyn. Het agterfte gedeelte des lighaams is veel dunner " en Öneemt fteeds af tot aan den ftaart, die vervolgens aan het einde bree" der wordt. Dewyl de Spanjaarden, voegt 'er Oviedo by, den naam van " handen aan de voorfte voeten van alle de viervoetige dieren geeven, en " dewyl dit dier niet dan voorfte voeten heeft, hebben zy het hand-dier > " of manati geheeteh. Hy heeft geene uitwendige ooren, maar flegts twee " gaten, waardoor hy hoort: zyn vel is flegts met eenige verfpreide hairen " bezet- het is van eene gryze afchgraauwe kleur, en heeft een duim dikte -y " men maakt 'er fchoenzoolen, bandeliers, enz. van. Het wyfje heeft twee " mammen op de borft, en werpt gemeenlyk twee jongen, welken het zoogt Tt) Alle deze byzonderheden door Oviedo gemeld, zyn waar, en het is zonderling, dat Cieca (u) en verfcheiden anderen na hem, verzekerd hebben: dat de lamantin dikwils het water verlaat om op het land te gaan weiden; zy hebben dit dier ten onregte dit natuurlyk gebruik toegefchreeven; tot deze dwaaling verleid door de gelykfoortigheid, tuflchen het zelve en den morfes en phoka, die inderdaad uit het water trekken, en hun verblyf op 't land gaan neemen; maar het is zeker, dat de lamantin het water nooit verlaat, en dat hy zig liever in zoet water, dan in het zoute zee-water onthoudt. Clusius zegt, dat hy het vel van een dezer dieren gezien en gemeeten, en het zelve zeitien en een half voet lang bevonden heeft, tegen eene breedte van zeven en een halven voet; de twee voeten of handen, waren zeer breed met korte nagelen. Gomara (v) verzekert, dat men 'er fomtyds vindt die twintig voeten lengte hebben, en hy voegt 'er by, dat deze dieren zig zo wel in de wateren der rivieren, als in die der zee onthouden: hy vertelt, dat men een jong hadt opgevoed, en zes-en-twintig jaaren lang in een meir op St. Domingo onderhouden; dat dit dier zo tam en zagtaartig geworden was, dat het gemeenzaam het voedzel aannam, 't welk men het voorhieldt; dat het zyn naam kende, en dat het, wanneer men het riep, uit het water te voorfchyn kwam, en zig al kruipende voortfleepte tot aan het huis daar het zyn voedzel moeft ontvangen; dat het zig fcheen te vermaaken in het hooren. van de menfchlyke ftem en het gezang der kinderen; dat het daar geheel geene vrees voor hadt, maar hen op zyn rug liet zetten , en hen van den eenen oever van het meir tot den anderen overvoerde, zonder in 't water te dompelen, of hun eenig leet te doen. Dit verhaal kan (/) Ferdin , Oviedo Hifi. Ind. Occid. lib. XIII. cap. 10. Cu) Chron. Peruv. cap. 31. (v) Fr. Lopes de Gomara, Hifi. Gen. cap. 31.  V AN DEN LAMANTIN. 245. niet waar zyn, in alle deszelfs omflandigheden; het fchynt gefchikt naar de fabel van den Dolphyn der ouden; want de lamantin kan zig volftrekt niet op de aarde voortfleepen. Herrera zegt weinig meer ten opzigte van dit dier; hy verzekert alleenlyk, dat het fchoon zeer dik en groot, zo gemaklyk zwemt, dat het geen geraas in 't water maakt, en nederduikt zodra het iets van verre hoort(w). Hernandès, die twee afbeeldingen van den lamantin gegeeven heeft, de eene in profil, de andere van vooren gezien, voegt byna niets by 't geen de oude Spaanfche fchryvers vóór hem daarvan gemeld hebben. Hy zegt alleenlyk, dat de twee oceaanen , dat is te zeggen de Atlantifche zee, en de Stille zee, zo wel als de Meiren, een groot en ongefchikt dier bevatten , manati genaamd, waarvan hy eene befchryving geeft byna geheel uit Oviedo getrokken ; en alles wat dezelve meer bevat, is, dat de handen van dit dier vyf nagels hebben, gelyk aan die van den menfeh; dat het een breeden navel en aars heeft; de fchamelheid gelyk als die van eene vrouw; de roede gelyk die van een paard; het vleefch en vet gelyk dat van een welgevoed varken, en eindelyk de ribben en ingewanden, gelyk die van een ftier; dat het te lande koppelt, gelyk de menfehen, en flegts één jong ter wereld brengt , dat by zyne geboorte van eene monfleragtige grootte is (*). De koppeling dezer dieren kan niet op 't land gefchieden, gelyk Hernandès zegt, dewyl zy niet te lande gaan kunnen , dezelve gefchiedt in 't water op eene ondiepte. Binet (y) zegt, dat de lamantin zo groot is als eene koe, en geheel rond als een ton; dat hy een kleinen kop en weinig ftaart heeft, dat zyn vel ruw en dik is, gelyk dat van een olyfant; dat 'er zulke groote zyn, dat men meer dan zes honderd ponden vleefch, van hen bekomt, 't welk zeer goed om te eeten is; dat zyn vet zo zoet is als boter; dat dit dier zig gaarne onthoudt in de rivieren by derzelver mond of uitloop in zee, om daar het gras te eeten, dat langs den oever groeit; dat 'er zekere plaatfen zyn, tien of twaalf mylen van Cayenne, waar men hen in zo grooten getale vindt, dat men daar mede, zo men flegts volk heeft dat wel met den harpoen weet .om te gaan, in eenen dag een lange bark mede vullen kan. De Vader du Tertre,_ die de lamantinen jagt of viffchery breedvoerig befchryft, ftemt byna in alles overeen met de fchryvers welken wy hebben aangehaald ; hy zegt evenwel dat dit dier flegts vier vingers en vier nagels aan ydere hand heeft, en hy voegt 'er by, dat het zig voedt met een kort gras, dat in de zee groeit, en 't welk het affcheert, gelyk de runderen dat der weiden doen; en dat het na zig met dit voedzel verzadigd te hebben, de rivieren en zoete wateren opzoekt, daar het twee maal daags gaat drinken j dat het, na wel gegeeten en gedronken te hebben, gaat flaapen met den muil half buiten het water, waar door men hem van verre kan ontdekken : dat het wyfje twee jongen werpt, die haar overal volgen, en dat men de 0*0 Dcfcrip. des Indes Occid. par Herrera , pag. 57. (*) } ernand. Hifl. Mex. pag. 323. 324. (y ) Foyage en f Ijle ie Cayenne, par Antoine Binet , pag, 346", Hh 3  •4r5 DE NATUURLYKE HISTORIE moeder vangende, zeker is van de jongen ook te hebben, als die demoeder niet verlaaten, zelfs niet na haaren dood, maar g.ftadig rondom de bark die haar weg voert, blyven zwemmen (z). Die laatfte byzonderheid komt my zeer verdagt voor; dezelve wordt ook tegeng'efproken, door andere Reisbefchry vers, die verzekeren, dat de wyfjes lamantin flegts één jong werpt. Alle de groote viervoetige of walvifchaartige dieren, brengen gemeenlyk maar één jong voort; de enkele analogie is genoeg om niet te gelooven, dat de lamantin altyd twee zoude voortbrengen, gelyk de Vader dü Tertre verzekert. Oexmelin merkt aan, dat de lamantin den ftaart eveneens geplaatft heeft als de cetacea, of walvifchaartige viffchen, en niet gelyk de fchubviffchen; die denzelven alle in eene neergaande rigting van den rug naar den buik hebben, daar de walvifch en de andere cetacea den ftaart, ten opzigte van de ftraksgemelde rigting, dwars hebben, dat is horizontaal of van de eene zyde van 't lighaam naar de andere loopende. Hy zegt, dat de lamantin geene voortanden heeft, maar alleen eene harde eeltagtigheid gelyk een been, waarmede hy het gras afknypt; dat hy egter twee-en-dertig maaltanden heeft; dat hy niet wel ziet wegens de kleinheid zyner oogen, die flegts weinig vogt en geen kroontje hebben ; dat hy weinig herfenen heeft; maar dat hy, by gebrek van een fcherp gezigt, met een uitmuntend gehoor bedeeld is; dat hy geene tong heeft; dat de deelen der voortteeling gelyker zyn, aan die van den man en de vrouw, dan van eenig ander dier; dat de melk der wyfjes, welke hy verzekert geproefd te hebben , zeer goed van fmaak is; dat zy maar één jong werpen, het welk zy met de hand omhelzen en draagen; dat zy het een jaar lang voeden, waar na het in ftaat is voor zig zeiven te zorgen , en gras te eeten; dat dit dier van den hals af, tot aan den ftaart twee-en-vyftig wervelbeenderen heeft; dat het zig op dezelfde wyze als de fchildpad voed't, maar dat het op 'tland niet kan gaan of kruipen (a). Alle deze opgaaven zyn vry naauwkeurig, en zelfs die van de twee-en-vyftig wervelbeenderen, want de Hr. Daübenton heeft in het vrugtje, het welk hy ontleed heeft, agtien wervelbeenderen in den ftaart, zeftien in den rug, en zes, of liever zeven, in den hals gevonden (b), alleenlyk bedriegt deze Reisbefchryver zig ten opzigte van de tong; dezelve ontbreekt niet by den lamantin; maar het is waar, dat zy beneeden, en byna tot aan _'t einde, aan 't onderfte kaakbeen vaft is. Men vindt in de Reis naar de eilanden van Amerika,te Parys in 1722 uitgegeeven, eene vry goede befchryving van den lamantin, en van de wyze hoe hy geharpoeneerd wordt. De fchryver ftemt in met alle de voornaame bvzonderheden, welke wy _ hebben bygebragt; maar hy merkt aan ; „ dat „ dit dier vry zeldzaam is geworden op de Antillifche eilanden, federt dat „ de oevers der zee bewoond zyn; dat, het welk hy gezien en gemeeten „ heeft, was veertien voet en negen duim lang, van het einde van den (z) Hitloire générale des Antillcs, par le P. du Tertre. (<7) Hifi. des Avanturiers, par Oexmelin, (om. I. pag. 98. enz. CO Zie b-ier agter de befchryving van een vrugtje van de Manati.  VAN PEN LAMANTIN. H1 „ muil, tot aan het begin van den ftaart; het was geheel rond tot n* JU » plaats; zyn kop was dik zyn bek breed met grof te lïppen, en eenige „ lange en ruwe hairen van boven; zyne oogen waren zeer klein tenonzi^e „ van zyn kop, en zyne ooren vertoonden zig niet dan als twee kleine £! „ ten. De hals is zeer dik en zeer kort, en zonder eene kleine beweeging „ die denze ven een weinig doet plooijen, zoude het omnogeiyk zyTdé „ kop van het overige des hghaams te onderfcheiden. Eenile fchrvvers „ voegt hy er by, beweeren dat dit dier zig van zyne twee ïnd lof „ vinnen bedient om zig op het land voort te fleepen /ik heb hieromtrent „ naauwkeung onderzoek gedaan ; niemand heeft dit dier op 'tJand gezien „ en het is voor het zelve onmogelyk te gaan of te kruipen; dewyl des„ zelfs voorfte voeten of handen hem alleenlyk dienen om Le iongen vaft 3, te houden terwyl deze zuigen. Het wyfje heeft twee ronde borftln „ ik mat dezelve, zegt de fchryver, zy hadden elk zeven duim middel yns „ en waren omtrent vier duim verheeven, de tepel hadt de dikte van een „ duim, en ftak een goede vinger dik buitenwaards uit. Het lighaam hadt ir „ voet en twee duim omtreks; de ftaart was als een lange palet, negentien „ duim lang, en kon vyftien duim aan de grootfte breedte haaien; de dikte " SS f\Qln^ °mtrCnt dne duimen- Het vel was op den rug zo " d"Ü dubbeld vel van een rirnddier; maar het zelve was veel dunner „ onder den buik; het is van een lei- bruine of blaauwe kleur; van een „ grooten korrel, en ruw, met hairen van dezelfde kleur, yl gezaaid dik „ en vry lang. Deze lamantin woog omtrent agt honderd Jonden; men „ hadt het jong met de moeder gevangen; het was tennaaftenby drié voe„ ten lang ; men deedt de zyde van den ftaart aan het fpit braaden; men „ vondt dit vleefch zo lekker en zo malfch als kalfsvleefch. Het gras S „ deze dieren zig mede voeden , is agt of negen duimen lang, fmal fpits „ mals, en van een fchoone groene kleur. Men vindt plaatfen oh de „ oevers en de ondiepten der zee waar dit gras zo overvloedig is, dat de grond eene weide fchynt te zyn. De fchildpadden eeten het ook (c), enz De "VaderMAGNiN de Fribourg zegt, dat de lamantin het gras eet dat hv bereiken kan , zonder evenwel uit het water te komen... Dat hy kleine oogeh heeft van de grootte als hazelnooten; dat zyne ooren zo gefjooten zvn dat er naauwelyks een naald m gebragt kan worden; dat binnen in de ooren twee doorgeftoken beentjes gevonden worden; dat de Indiaanen de gewoonte hebben om die kleine beentjes als een juweel aan den hals te drlaIyk'(X)" chie£UW naar een k]ein êebulk v^ runderen ge- •De Vader Gumilla berigt, dat 'er eene oneindige menigte lamantins in de groote meiren van de Orenoque gevonden worden ; „ deze dieren ?e^r „ hy, weegen elk van vyf honderd tot zeven honderd vyftig ponden; zl » eeten Sras' hebben zeer kleine ooren, en de gaten hunner ooren zyn CO Nouveau Voyage aux Ifies de PAménque, torn. II. pag. 500. & fuiv (d) Extratt •  S48 DE NATUURLYKE HISTORIE „ nog kleiner; zy komen op den oever van de rivier weiden, terwyl het „ laag water is. Het wyfje werpt altyd twee jongen; zy draagt dezelve „ aan haare borften met haare armen, en fluit hen zo valt, dat zy 'er zig „ nooit van affcheiden, welke beweeging de moeder maaken moge; de „ jongen, wanneer zy eerft ter wereld komen, weegen reeds dertig ponden „ yder; de melk, welke zy zuigen is zeer dik; onder het vel, het welk veel „ dikker is dan dat van een runddier, vindt men vier bekleedzels of laa„ gen, waar van twee van vet en de andere van een lekker en fappig vleefch „ zyn, dat, gebraaden zynde, den reuk van varken- en den fmaak van kalfs„ vleefch heeft. Deze dieren fpringen, wanneer het regenen zal, op eene „ vry aanmerkelyke hoogte uit het water (e)." Het blykt dat de Vader Gumilla, zo wel als de Vader nu Tertre zig vergift, terwyl hyzegt, dat het wyfje twee jongen werpt; het is byna zeker, gelyk wy gezegd hebben, dat zy maar één tevens ter wereld brengt. Eindelyk fpreekt de Hr. de la Condamine , die ons eene tekening, welke hy zelfvan den lamantin gemaakt heeft, die-in de rivier der Amazoonen gevonden wordt, naauwkeuriger en beter vandenatuurlyke gebruiken van dit dier, dan eenige andere fchryvers. „ Zyn vleefch, zegthy, en „ zyn vet hebben vry veel overeenkomft met dat van een kalf; de Vader „ Acuna maakt de gelykheid van dit dier met de runddieren nog volko„ mener met het zelve hoornen te geeven, waarmede de Natuur het niet „ voorzien heeft; het is om eigenlyk te fpreeken, geen tweeilagtig dier , „ dewyl het niet geheel uit het water komt, en daar niet uit kan komen, „ als hebbende niet dan twee vinnen naby den kop, die plat zyn, in de „ gedaante van vleugeltjes; vyftien of zeilien duimen lengte hebben, en „ het dier voor armen en handen verftrekken; hy fteekt alleenlyk zyn kop „ buiten 't water uit, om het gras op den oever te bereiken. Dat, 't welk „ ik heb afgetekend, (voegt "'er de Hr. de la Condamine by), was een ■>•> wyfje; deszelfs lengte was zeven en een half konings yoet ,en zyne groot„ fte breedte van twee voeten. Ik heb 'er grooter gezien. De oogen van „ dit dier hebben geene evenredigheid met de grootte van deszelfslighaam; „ zy zyn rond, en hebben maar drie lynen middellyns; de opening zyner „ ooren is nog kleiner, en fchynt flegts eenig fpeldengaatje te zyn. De „ manati is niet byzonder aan de rivier der Amazoonen bepaald; hy is niet ,, minder gemeen in den Orenoque; hy wordt insgelyks, fchoon niet zo „ menigvuldig, gevonden in de Oyapoc, en in verfcheiden andere rivie„ ren in den omtrek van Cayehne en op de kusten van Guiane, en waarfchynlyk ook elders. Het is het zelfde dier, 't welk men eertyds Mana„ ti noemde, en dat thans op Gayenne en op de Franfche eilanden van „ Amerika , Lamantin geheeten wordt, fchoon ik geloof dat de foort nog „ wat verfchillende is Men ontmoet het niet in volle zee, het is zelfs , zeldzaam by de monden der rivieren, maar men vindt het op meer dan a, duizend mylen van de zee in de meeste groote rivieren, welke in die „ der (/) H'fl' *"e P Orenoque, par le P. Gumilla.  VAN DEN LAMANTIN. 24a „ der Amazoonen uitloopen, gelyk in de GuaJJaga, de Paftaca enz Hv „ wordt in het opzwemmen van de rivier der Amazoonen met gefluit dan " - ü de,l°?,g0 (waterval) va» Borja , boven welken men hem niet meer „ vindt (ƒ;. m Zie daar ten naaften by het zaaklyke van alles wat men van den lamantin weet: het ware te wenfchen, dat onze inwooners van Cayenne onder welken tegenwoordig kundige lieden zyn, die werk van de Natuurlvke Historie maaken, dit dier weder wilden waarneemen, en de befchryving van deszelfs inwendige deelen geeven, inzonderheid van die der ademhaaling der fnvsverteenng en der voortteeling. Het fchynt, maar wy zyn 'er niet vormen zeker van , dat_ er een groot been in de roede is; dat het eironde gat van het hart open is; dat de longen van een zonderling maakzel zvn - de maag m verfcheiden deelen verdeeld is, die misfchien verfcheiden verlcniliende maagen formeeren, gelyk in de herkaauwende dieren. Voor het overige is de lamantin niet aan de zeën en rivieren der nieu we wereld bepaald; het blykt dat dit dier ook op de kusten en in de rivieren van Afrika beflaat. De Hr. Adanson heeft lamantins in Senegal gezien; hy heeft er een kop van mede gebragt, welken hy ons gegeeven heeft en ter ze fder tyd heeft hy my wel de befchryving willen mededeelen die_ hy op de plaatfen zelve van dit dier gemaakt heeft, en welke ik oordeel in haar geheel te moeten bybrengen. „ Ik heb veele van de„ ze dieren gezien, zegt de Hr. Adanson, de grootfle waren niet meer „ dan agt voeten lang, en woogen omtrent agt honderd ponden; een wvf,, je van vyf voet drie duim lengte , woog maar honderd vier-en-ne„ gentig pond Hunne kleur is afchgraauwig zwart; het hair is zeer vl over' „ het geheele lighaam; het heeft de gedaante van borftelhairen, en d ezel „ ve zyn negen lynen lang; de kop is kegelvormig, en van eene middel„ maatige grootte, ten opzigte van het geheele lighaam; de oogen zvn „ rond, en zeer klein; de regenboog is donker blaauw, en de oogap„ pel zwart. De fnuit of fmoel is byna rolrond; de beide kaakbeenen „ zyn ten naaften by even breed; de lippen zyn vleezig en zeer dik Daar „ zyn geene andere dan maaltanden, zo wel in het bovenfte als onderfte „ kaakbeen; de tong is van eene eironde gedaante, en aan het einde bv „ na geheellyk aan het onderfte kaakbeen vastgehegt: het is zonderling „ vervolgt de Hr. Adanson, dat bykans alle fchryvers of reizigers ooren „ aan deze dieren gegeeven hebben; ik heb dezelve aan niet een onder „ hen kunnen vinden, zelfs met een gat, groot genoeg om daar een ftilet „ in te kunnen brengen (g). Hy heeft twee armen of vinnen aan het begin (f) Foyage fur la riviere des Amazones, par M. de la Condamine , in So.pag. 1W; enz Mém. de l Acad. des Setences 1745. pag. 464. 465. ^ (g) Nota. Het fchynt egter zeker, dat dit dier uitwendige gehoorgaten heeft De Hr de la Condamine heeft my nog onlangs verzekerd, dat hy dezelve gezien en -emeeten heefr en dat deze gaten met meer dan eene halve Iyn middellyns hebben; en dewyl de lamantin het vermogen heeft van dezelve zaam te trekken en te fluiten, is het zeer mogelyk dat zv aan Het oog van den Hr. Adanson ontfnapt zyn; en wel des te meer, omdat deze gaten zeer klem zyn, zelfs dan, wanneer het dier dezelve open houdt. ö XIII Dtel. Ii  15° DE NATUURLYKE HISTORIE van den kop, die van den romp of't lyf niet onderfcheiden wordt, door " eenige foort van hals, noch door merkbaare fchouderen. Deze armen " zvn tennaaftenby rolrond, en beflaan uit drie voornaame geleedingen, " waarvan de voorfte eene foort van geplatte hand formeert, waarin de " vingers zig niet dan door vier nagelen, van eene glanzige rood bruine kleur onderfcheiden. De ftaart is horizontaal, gelyk die der walviflchen „ " en hv heeft de gedaante van een kachel - afchfchop. De wyfjes hebben " twee mammen meer eirond dan rond, by de okfels der armen geplaatft. " Het vel is leder, zes lynen dik onder den buik, negen lynen op den rug, " en anderhalf duim op den kop. Het vet is wit, en ligt ter dikte van " twee of drie duimen; het vleefch is bleek-rood, bleeker en lekkerer dan " kalfsvleefch. De Oualofes- of Jalofes - Negers noemen dit dier Lereou. /, Het leeft van gras , en wordt aan den mond van de rivier de Niger ge„ vonden." . _ , Men ziet uit deze befchryving, dat de lamantin van Senegal, nergens om zo te fpreeken, in verfchilt van die van Cayenne; en uit eene vergelyking van eenen kop van dezen lamantin van Senegal gemaakt, met dien van een vruetje (h) van een lamantin van Cayenne , vermoedt ook de Hr. Daubenton; dat zy van dezelfde foort zyn. Het getuigenis der Reisbefchryveren (0 ftemt met ons gevoelen overeen; dat van Dampier inzonderheid is ftellig, en de waarneemingen, welke hy over dit dier gemaakt heeft, verdienen hier plaats te vinden. „ Het is niet flegts in de rivier van Blew- field die zyne oorfprong heeft tuflchen de rivieren van Nicaragua en Veragua, dat ik manates (lamantins) gezien heb;, ik heb 'er ook gezien Ch-) Nota. De Hr. Ridder Türgot, thans Gouverneur van Guiane, en die voorheen het eefehenk van dit lamantin. vrugtje voor des Konings Kabinet hadt gezonden, heeft thans gelelenheid om zyn fmaak voor de Natuurlyke Hiftorie te voldoen, en ons met flegs met zyne gefchenken; maar ook met zyne waarneemingen en kundigheden te yerryken. rn Oexmelin berigt, dat 'er lamantins op de kuiten van Afrika gevonden worden, en dat 7vVemeener zyn oo de kult van Senegal dan in de rivier Garnbia. Hiftoire des Avantur.tom. i f *a* n< •—- Le Guat verzekert veele van deze dieren m de zeen van het eiland Rodrir «■ne sezien te hebben. De kop van den lamantin van dit eiland, zegt deze Reisbefchryver, Iplvkt veel naar dien van het varken, behalven dat de fnuit niet zo fpits is: de grootfte lamantins hebben omtrent twintig voeten lengte... Dat dier heeft heet bloed; zyn vel is zwartagtig, 7eer' ruw en zeer hard, met eenige hairen bezaaid, maar zo yl, dat men dezelve niet dan met moeite bemerkt. Zyne oogen zyn klein , en voor het gehoor heeft hy twee gaten, welken. »ï n,1( welgevallen opent en fluit, en welken men met regt zyne ooren kan noemen. Dewyl hl zvne tont;, die niet groot is, dikwils inhaalt, hebben verfcheiden fchryvers gezegd dat hl 'eene tong heeft. Hy heeft baktanden of kiezen... maar hy heeft geene tanden voor in den hek- en zvne kaakbeenen of kiewen zyn hard genoeg, om hem in itaat te tellen van daarmede het 'eras afie fcheeren, en te eeten.... Ik heb by een wyfje nooit meer dan éen jong gezien „ en ik ben geneigd te denken, dat zy flegts één jong tevens werpt.... Wy vonden fomtyds drie of vier honderd van deze dieren te zamen, die het gras van den bodem des waters afaten; *v waren zo weinig bevreesd, dat wy hen fomtyds bevoelden om 'er de vetten uit te kiezen; wv floegen hun een touw om den ftaart om hen uit het water te trekken ,- wy namen de grootten Biet omdat die' ons al te veel werk gegeeven zouden hebben, en ook omdat hun vleefch zo malfch niet is als dat der kleine Wy hebben niet opgemerkt dat du dier ooit te lande komt; ik twyffel of het zig daar zou kunnen voortfleepen, en tk denk met dat het een meer f>ig'dier is, Foyage de le Guat, torn. I. pag. 93. enz.  VAN DEN LAMANTIN. 251, in de baai van Kampeche, op de kuffcen van Bocca del Drago, en van „ Bocca del Loro, in de rivier van Darien, en in de kleine zuidelyke ei„ landen van Cuba: ik heb hooren zeggen, dat 'er ook eenige gevonden „ zyn, ten Noorden van Jamaika, en in eene groote menigte, in de rivier „ van Suriname, dat een zeer laag land is: ik beb 'er ook gezien op Min„ danao, een der Philippynfche eilanden, en op de kuft van Nieuw Hol- f land Dit dier verkieft het water dat een fmaak van zout heeft; hierom onthoudt het zig gemeenlyk in de rivieren_ die digt by zee zyn; „ en dit is mogelyk de reden, dat men 'er geenen ziet in de zeën van 't „ Zuiden, daar de kuft in 't algemeen hoog, en het water tot voor het land diep is, daar zwaare golven gaan; hehalven in de baai van Panama, daar „ men 'er evenwel ook geene vindt; maar in de Weft-Indien, die, om zo te „ fpreeken, eene groote baai maaken uit verfcheiden kleine zamengefteld, ], vindt men gemeenlyk een laag land, daar de wateren, die weinig diepte ' hebben, een gefchikt voedzel voor de zee-koe verfchaffen. Men vindt ' hem fomtyds ook in het zoute water, fomtyds ook in het zoete, maar nooit diep in zee ; die, welke zig in de zee, en op plaatfen alwaar noch ' rivieren, noch boezems zyn, daar zy kunnen intrekken, onthouden, komen ' evenwel in de vier-en-twintig uuren, eens of tweemaal aan den mond van " de naaft by zynde zoet-water rivier... Zy komen nooit op 't land, noch " zelfs op zulk eene hooge ondiepte daar zy niet zwemmen kunnen. Hun " vleefch is gezond en zeer goed van fmaak; hun vel is insgelyks van eene " groote nuttigheid. De zee-koeijen en de fchildpadden worden gemeenlyk op dezelfde plaatfen gevonden, en voeden zig met het zelfde gras, dat P\ op de ondiepten eenige voeten onder water, en op de laage oevers, door „ de zee bedekt, gemeenlyk groeit (*). *. (*) Foyage de Dampier, toni. 1, pag. 46. enz. Ii a  252 DE NATUURLYKE HISTORIE B ESCHRTFING FAN DEN PHOKA. De phoka (PI. XLFI), is met hair bedekt, en gelykt naar de andere viervoetige dieren door het maakzel van zyn kop, zyn ftaart (A. PI XLFII), en van verfcheiden deelen van het lighaam; maar hy verfchilt veel van dezelve door het maakzel van de beenen en voeten; het voorft gedeelte van den kop heeft veel overeenkomft met dien van den otter, want de fmoel is breed en plat, en de neus weinig vooruitfteekende; men ziet de ooren ter naamver nood, zy worden niet anders aangeweezen als door een zeer klein knobbeltje, dat op den voorften rand hunner opening ftaat; zy bevinden zig ten naaften by op het midden van de lengte van den kop; de oogen zyn digter by de ooren dan by het eind van den fmoel geplaatst. Dit dier heeft het agterft gedeelte van den kop zeer dik en de kruin van den kop plat, van het eind van den neus tot aan het agterhoofd, dat rond is," de hals is kort, hy was wel onderfcheiden van den kop en van de fchouderen van het individu, dat tot onderwerp van deze befchryving gediend heeft; de borft is dikker dan de buik; daar vertoonen zig van buiten noch heupen, noch dyen; men ziet aan elke zyde van het eind van het lighaam eene verhevenheid, die door de knie gevormd wordt; de beenen ftrekken zig naar agteren onder het vel uit, en de hielen (£, C,), bevinden zig aan wederzyden van den aars en het begin van den ftaart; het lighaam is op die plaats dunner dan op eenige andere; het heeft over het algemeen eene keo-ela^tige gedaante, want het vermindert in dikte van de borft af tot aan den aarc; de ftaart heeft weinig lengte, hy is van boven en van onderen plat aan zyn eind. De arm en de voorarm zyn kort, en onder het vel van de borst verborgen ; de geleeding der hand fteekt naar buiten uit; de vingeren ftaan in een vlies dat tot een zwemvlies dient, en men onderfcheidt dezelve niet als door de nagelen, die lang, byna rolrond, en aan den buitenkant,zwart, en aan den binnenkant graauw van kleur zyn; daar zyn vyf vingers, de eerfte is de langfte, en de andere verminderen naar eikanderen m lengte tot aan den laatften toe, die de kleinfte van alle is; de voorvoet (D, E, PI XLFII), en de agtervoet (F F,), zyn dik en langwerpig, en byna rolrond; de agtervoeten (G G,) hebben vyf vingeren, even als de voorfte, maar zy zyn grooter en in een vlies gewikkeld, dat bygevolg uitgeftrekter is dan dat der voorfte voeten; de eerfte vinger (H) van de agterfte is de langfte en de dikfte; de vyfde (I) heeft een weinig minder lengte; de tweede (Z) en de vierde (L) zyn korter dan de vyfde (I), en langer dan de derde (Af), die de kleinfte van de vyf is; de nagels (iv) yerfchillen niet van die der voorfte voeten dan omdat zy kleiner zyn; de zwemvliezen der voorfte voeten hebben, uitgeftrekt zynde, vier en een halven duimen breedte, en die der agterfte voeten negen en een halven duimen.      BESCHRYVING VAN DEN PHOKA. 253 . |?e. Jiairen zyn kort, fyn, ftyf, en naar agteren liggende; die van het individu, dat tot onderwerp van deze befchryving gediend heeft kleefden aan eikanderen door eene foort van flymagtigheid of lym; zy waren ondertusfchen droog en blinkende ; zy hadden eene bruine of zwartagtige kleur op het grootft gedeelte hunner lengte van den wortel tot aan de punt die van eene geelagtige graauwe kleur was; die kleur vertoonde zig alleen op alle de deelen des hghaams, behalven op het agterhoofd, en langs de bovenfte zyde van den hals en rug, alwaar men zwart zag. Daar was aan wederzyden van den fmoel een knevel, op het voorft van den fmoel uit zwarte, of ten deele witte, ten deele zwarte borftels beftaande; agter die borftels waren andere, die veel langer en veel dikker en geheel wit waren, zy waren plat, en, om zo te zeggen, knobbelagtig, even als de fpneten van de mfekten , welke men bokken noemt: daar waren ook nog zulke borftels agter den voorften hoek van het oog; de langfte borftels der knevels waren drie en een halven duimen lang. _ , . , , ,. , . voeten, duimen, lynen, Lengte van het geheel lighaam, in eene regte Iyn gemeeten van hec eind van den fmoel af tot aan den aars . 2. 8. o. Lengte tot aan het eind van de agterfte voeten . 3. o" g" Lengte van den kop van het eind van den fmoel af tot aan het as- terhoofd . . . . . O. 6 g Omtrek van het eind van den fmoel . . \ 0' 6' Omtrek van den fmoel onder de oogen gemeeten . * o'. o" Omtrek van de opening van den bek . . ' o.' t 8* Afftand tusfehen de twee neusgaten . . o.' o o* Afftand tusfehen het eind van den fmoel en den voorften hoek ' ' van het oog o. 2. o Afftand tusfehen den agterften hoek en het oor . o. o 11 Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen o. o' o" Opening van het oog . ... . o. o" ? Afftand tuffchen de voorfte hoeken der oogen in eene regte Iyn ' * gemeeten . . . . , . o. j 7 Omtrek van den kop boven de ooren gemeeten, op de dikfte ' * T Plafts I. 1. « Lengte der ooren . . . , m 0.0.0 Breedte van de bafis, over de buitenfte kromte gemeeten" o' o' 7" Afftand tuffchen de twee ooren . . . o'. rt i' Lengte van den hals . . , # o! 4.". o Omtrek van den hals . . „ 1'. o. 6 Omtrek van het lighaam agter de voorfte pooten gemeeCen 1* 6 Omtrek op de dikfte plaats ... . 1. o" Omtrek voor de agterfte pooten gemeeten . * 1' 4' o' Lengte van den ftomp van den ftaart . . 0" T °' Omtrek van den ftaart aan het begin van den ftomp . o' i T Omtrek van de geleeding der hand . . * o'. <;' 6 Omtrek van de nahand . k k t o' *' e' Lengte van de geleeding der hand tot, het eind der nagelen o' 4 1" Omtrek van den agtervoet . . . 060 Lengte van de hiel af tot aaa het eind der nagelen' 0.' 9' o Ü 3  a54 DE NATUURLYKE II I S T O R I E voeieu, duimen, lynen. Breedte van den voorden voet . . . o. 2. 8. Breedte van den agterften voet . . • o. 3. 2. Lengte van de grootfte nagelen . ..0.0. io*. Breedte aan de baüs . ... 0.0. 21, D*ze phoka woog zes- en- twintig ponden ; toen ik het vleefchagtig vlies 'van het vel affcheidde, kwamen onder myn oht eedmes ftyve en harde hairen, die aan eikanderen kleefden , en die tb ïpieragtige vezelen gefchikt waren. . . „ By de opening van den onderbuik vond ik de ingewanden geplaatit als by de andere viervoetige dieren; het netvlies was zeer kort, zeer dun, en aeter de maag geplaatit. De lever ftrekte tig veel meer naar de regter dan naar de linker zyde uit, en de levcr-ilagader vertoonde zig zeer duidelyk langs den fchoorband van de lever tot aan den navel; de maag was in het midden van den bovenbuik-ftreek geplaatit, zy was tot een cirkelboog gekromd, welker bolrondheid naar agteren was geplaatit, en de twee einden naar vooren; de portier eindigde dat van de regter zyde. De darmbuis ftrekte zig naar agteren uit onder de maag naar derzelver agterft eind; op die plaats kromde de darmbuis zig nm , en verlengde zig vervolgens naar vooren tot tegen den pórtier; zy maakte verfcheiden kleine omwentelingen onder de maag, in den navelftreek, in de linker zyde, in de regter zyde, in den darmftreek en onderbuik-ltreek; zy ftrekte zig, eindelyk, naar vooren uit, van den onderbuik-ftreek tot de plaats van den portier alwaar de blindendarm zig bevondt: de kronkeldarm was zeer kort, hy maakte onder de maag een kleinen boog, welkers bolrondheid naar vooren gekeerd was. ... De maag, (PI. XLVIII fig. 1.) verfchilde in gedaante van die van andere dieren, zy hadt geen grooten blinden zak; de flokdarm eindigde aan het linker eind (J) van die maag, die naar evenredigheid van haare dikte z»er lang was; zy hadt geene kromte in dat gedeelte, dat zig van den flokdarm (A) tot aan den hoek (B) uitftrekte , welke het regter gedeelte maakt gelyk in de maag van'de meeste viervoetige dieren; die hoek was zeer duidelyk, en het overige van het regter gedeelte, dat zigtuffchen den hoek (B) en den portier (C) bevondt, was lang, en hadt weinig middellyns; de kromte, welke men in de maag van den menfeh de groote kromte noemt, en die inderdaad in dezelve zeer duidelyk is, hadt weinig bolrondheid in de maag van den phoka, van de kromte (D) af, die zig agter den hoek (B) tot aan den flokdarm (A) bevondt. De dunne darmen "hadden alle ten naaften by dezelfde dikte; het dikfte "-edeelte (E) was ondertuffchen in den twaalfvingengen darm, en het kleinft (A, fig. 2) in den omgebogen darm ; de blinde darm (B) was zeer kort, en aan het eind rond; het eerfte gedeelte (C) van den kronkeldarm hadt weinig middelbyns; de dikte van dien darm was minder m het overige van zyne uitgeftrektheid, en gelyk aan die van den regten      BESCHRYVIN G VAN DEN PHOKA. 255 darm, behalven by den aars, alwaar de regte darm dikker was dan de kronkeldarm aan zyn begin. De lever was zeer groot, maar hadt naar evenredigheid minder dikte dan lengte en breedte ; de kwabben waren zeer lang en puntig aan haare einden; daar waren 'er vier, twee aan de regter, eene geheel aan de linker zyde, en de vierde in het midden, deze was in drie deelen verdeeld door twee infnydingen ; de fchoorband was in eene der infnydingen, en het galblaasje in de andere, die aan de regter zyde van de eerfte was; de linker kwabbe, en de onderfte en voorfte kwabbe van de regter zyde hadden ten naasten by dezelfde dikte; de bovenfte en agterfte kwabbe van de regter zyde was de kleinfte van alle, en hadt aan haaren wortel een zeer duidelyk aanhangzel. Toen de Hr. Perauxt zes kwabben in de lever van den phoka (a) geteld heeft, heeft hy ongetwyfeld de drie gedeelten van de middenfte kwabbe voor drie byzóndere kwabben aangezien, nadien hy zegt dat het galblaasje tuffchen twee kwabben geplaatft was; maar ik begryp niet hoe men tien kwabben in de lever van den phoka heeft kunnen vinden; want als men het aanhangzel van de kleine regter kwabbe ook nog voor eene byzóndere kwabbe aanziet, zouden 'er in het geheel maar zeven kwabben zyn; die lever hadt eene roodagtige kleur, zy woog een pond, zeven oneen , en een drachma; het galblaasje was van eene grootte, geëvenredigd aan die van de lever, en het hadt eene langwerpige en onregelmaatige gedaante. De milt was dwars van de regter naar de linker zyde, op de maag geplaatft ; zy hadt ten naaften by dezelfde breedte in haare geheele lengte; zy was van eene roodagtige kleur, die donkerer was dan die van de lever; zy woog zeven drachmen en agttien greinen. Het alvleefch was zeer groot, zeer dik, zeer vaft van zelfftandigheid en vleefchkleurig; het hadt eene onregelmaatige en langwerpige gedaante j deszelfs regter eind was breeder dan het linker. De nieren waren zeer groot, zy hadden weinig indrukzel, en zy waren van buiten knobbelagtig: (de regter nier is verbeeld, PI. XLIX fig. 1) dezelve openende, zag men duidelyk dat alle die knobbeltjes zo veele kleine niertjes waren, die de groote uitmaakten: (de linker nier is verbeeld van binnen te zien, fig. 2) daar was in het midden van elk klein niertje een witagtig tepeltje, (A A A,) waaruit de pis liep, dezelve liep door buizen (B B B,) die zig vereenigden om den pisleider (C) te vormen. Het peesagtig middenpunt van het middelrif hadt zeer weinig uitgeftrektheid,en het vleefchagtig gedeelte was zeer dik;het hart (A,Pl. L) bevondt zig in het midden van de borft een weinig meer naar de regter dan naar de linker zyde; deszelfs punt was naar agteren gerigt, en vertoonde zig niet zeer duidelyk, omdat het eene zeer buiten gemeene gedaante hadt; het was van boven en van onderen plat; het vormde byna een eirond, welks groote middellyn (B C) zig van de regte naar de linker zyde uitftrekte, van den (/O Mémoires pour fervir & F Hiftoire naturelle des Animaux, Part. /.  j56 DE NATUURLYKE HISTORIE èenen kant naar den anderen van dat ingewand, en de kleine rniddeliyn (DE) van den bodem tot aan de punt; het regter oor (F) hadt weinig meerder uitgeftrektheid dan het linker (G); de voornaamfte bloedvaten waren zeer dik ; men zag zeer duidelyk de flagaderlyke buis, die van delongenflagader, tot aan de groote flagader liep; derzelver rniddeliyn van buiten naar buiten gemeeten, was van twee en eene halve lynen. Daar kwamen drie takken (HIK) uit de bogt (L) van de groote flagader. _ De longen (MN) waren zeer groot; daar was maar eene kwabbe in elke long; de linker (N) was wat grooter dan de regter (M). Het eind van de tong (A, PI LI) was uitgerand, byna gevorkt zeer fmal en dun, in vergelyking van het overige derzelve, dat breed, dik, en kort was; het voorfte gedeelte (B) was met kleine tepeltjes bezet, en met ronde en niet zeer duidelyke korreltjes doorzaaid; daar waren op het agterft gedeelte (C), eenige kliertjes en groote tepeltjes, die egter weinig verheeven en zagt waren. Het ftrotklapje (D) was naar onderen en naar agteren omgekromd , dik en van eene driehoekige en wat langwerpige gedaante; de ringen van de lugtpyp (E, PI. LI, en O, PI. L) waren kraakbeenig in hunne geheele uitgeftrektheid. (Men ziet PI. L. de twee eerfte /tukken FG van het tongbeen). Daar waren geene duidelyke groeven op het verhemelte; men zag alleen eenige onregelmaatige rimpels op het voorft en op het agterft gedeelte, en een vry groot indrukzei in het midden. • De voorherflenen waren zeer groot, en de agterherflenen naar evenredigheid nog grooter; de laatfte waren onder het agterft gedeelte van de voorherflenen geplaatft, en daar waren op de oppervlakte groote omwentelingen , tennaaftenby als op de voorherflenen, en een bolronde band, die dwarfch gegroefd was', en in het midden van het een eind tot het ander liep. De voorherflenen woogen zes oneen, twee en eene halve drachmen, en de agterherflenen eene once en twee drachmen. De klink en de aars waren onder het begin van den ftaart, tuffchen de twee. hielen van het dier geplaatft; de aars (A, PI. LU) vormde een wrong buiten het vel, en ftak de lengte van vyf lynen uit; de klink raakte den aars onmiddelyk (op de plaats B, de klink en de fcheede zyn in dit af beeldzei geopend) ; de lippen (CCC) van .de klink waren zeer dun en men erkent de plaats van den kittelaar niet dan door eene kleine holte (D); maar als men de wanden van de fcheede zamendrukte, 'gevoelde men den kittelaar zeer rmderfcheidenlyk, want hy was zeer dik en zeer lang. De fcheede (EF) ■ftrekte zig uit tuffchen de twee beenen van het dier, zy hadt eene vernaauwing in het midden van haare lengte, ter plaatfe van de opening (G) van de pisbuis, en eene foort van dwarfche wrong (77) , van welke het eind (G) van de pisbuis een gedeelte uitmaakte. De pisblaas (/) hadt eene langwerpige en byna kegelvormige gedaante; de opening (K) van de lyfmoeder (L) 'was wyd, en bevond zig in het midden van eene platte wrong, die door den hals van de lyfmoeder gevormd was, en zig de lengte van twee lynen in de fcheede uitftrekte; de hals was niet aangeduid dan door die wrong , en het lighaam        BESCHRYVING VAN DEN PHOKA. 25? lighaam (L) hadt flegts zeer weinig uitgeftrektheid; de hoornen (MN) waren rolrond, en in eene regte Iyn geplaatit; de zaadballen (OP) hadden van buiten en van binnen eene witagtige kleur. voeten, duimen, lynen. Lengte van de dunne darmen van den portier af, tot aan den blinden darm ..... 54. o. o. Omtrek van den twaalfvingerigen darm op de dikfte plaatfen o. 2. 9. Omtrek op de dunfte plaatfen . . . o. 1. 7. Omtrek van den nugteren darm op de dikfte plaatfen . o. 1. 9. Omtrek op de dunfte plaatfen . . . o. 1. 6. Omtrek van den omgebogen darm op de dikfte plaatlen . o. a. o. Omtrek op de dunfte plaatfen . . . . o. 1. 6. Lengte van den blinden darm . . . o. 1. o. Omtrek op de dikfte plaats . . . o. 2. 9. Omtrek op de dunfte plaats . . . . o. 1. 9. Omtrek van den kronkeldarm op de dikfte plaatfen . o. 4. 3. Omtrek op de dunfte plaatfen . . . o. 3. 3. Omrrek van den regten darm by den kronkeldarm . o. 3. 3. Omtrek van den regten darm by den aars * . o. 4.. 9. Lengte van den kronkeldarm en den regten darm te zamen 1. 7. o. Lengte van de geheele darmbuis zonder den blinden darm 55. 7. o. Groote omtrek van de maag . . . 1. 11. 6. Kleine omtrek . . . . . 1. o. o. Lengte van de kleine kromte van den flokdarm af, tot aan den hoek, welken het regter gedeelte maakt . . o. 8. o. Omtrek van den portier . . . o. I. 6". Lengte van de lever . . . . o. 6. 9. Breedte . . , . . o. 10. o. Derzei ver grootfte dikte . . . . o. 1. o. Lengte van het galblaasje * . . . O. 2. ' 6". Deszelfs grootfte rniddeliyn . . • . o. 1. 1. Lengte van de milt . . . , o. 6". 6". Breedte van het onderft eind , . 0.0. 10. Breedte van het bovenft eind . , . O. I. 3. Dikte in het midden . . . . . o. o. 3. Dikte van het al vleefch „ . . . o. o. 9. Lengte van de nieren . . , ... o. 3. 8, Breedte % . . . . . o. 1. 11. Dikte . . . . . . . 0. o. 11. Lengte van het peesagtig middelpunt van de holle ader, tot aan de punt . . • . . . o. o. 9. Breedte . . . . o. o. 9. Omtrek van den bodem van het hart . . o. 9. 3. Hoogte van de punt af tot aan het begin van de longen flagader o. 2. 11. Hoogte van de punt af tot aan het longenzakje . o. 2. 2. Lengte van de tong . . . . o. 3. 2. Lengte van het voorft gedeelte van het toompje af, tot aan het eind . . . . . . o. 1. o. Breedte van de tong . . . . . o. 1. 9. Lengte van de voorherflenen . . o. 2. 10.. Breedte . . . . . o. 3, 1, XIII Deel. Kk  253 DE NATUURLYKE HISTORIE voeten , duimen , lynen. . ♦ O. I. 10. Dikte • - * o i. 6 Lengte van de agterherfienen • • o. 2. 8*. Breedte ... * * Dikte • • * * Afftand tuflchen den aars en de klink • • o' o.' 9. Lengte van de klink ...» " Jo' Lengte van de fcheede . * Omtrek op de dikfte plaats . . • * n 2' o' Omtrek op de dunfte plaats . - • * o' g' Groote omtrek van de pisblaas . • • © ï" 8." Kleine omtrek . • • * 0 x2* Lengte van de pisbuis . • ♦ • o. o- ól Omtrek . • • , -, 1 V_ _* n" o' Lengte van den bals en het lighaam der lyfmoeder , . o. o. ^ Omtrek . •',-**.* * n" o" o* Lengte van de hoornen der lyfmoeder ; . ' o, o. 6. Afftand in eene "regte lyrr tuffchen'de zaadballen en het eind des ^ ^< LengtTvan de kromme Iyn, welite de trompet doorloopt o. 2. o. Lengte van de zaadballen ♦ * • °' * Breedte ■ . • * * o' o. X Dikte . • • " De phoka gelykt door zyn geraamte (P/. £'///) meer naar de andere viervoetige dieren dan door de uiterlyke gedaante van zyn geheel lighaam, de vier beenen, fchoon zeer kort, zyn uit alle de beenderen zamengefteld welke men in de beenen der viervoetige dieren vindt j de kop en de tanden hebben veel overéénkomft met die der verfcheurende dieren, als der honden, der leeuwen, dertygers, derpanthers, enz. maar daar zyn ook groote verfchillen tuffchen het geraamte van den phoka, met dat der andere dieren VeHetebekkeneel is breed en plat op den kruin; de oogputten zyn groot; het voorhoofdsbeen heeft geen voetftap van een oogput-uititeekzel j de beenagtige rand der oogputten is afgebroken in het zesde gedeelte van derzelver omtrek; de eigenlyke neusbeenderen zyn zeer kort. De tanden zyn vier-en-dertig in getal, te weeten, zes fnytanden, twee hondstanden, en tien baktanden in het bovenft kaakbeen; vier fnytanden, twee hondstanden en tien baktanden in het onderft kaakbeen; de fny- en hondstanden hebben veel gelykenis.met die der honden, katten, leeuwen, enz. Het grootft verfchil dat ik waargenomen heb m de fnytanden van den phoka, toen ik dezelve met die van die dieren vergeleek, beftaatm het getal van de onderfte fnytanden, vermits de phoka er flegts vier heeft, terwyl die andere dieren 'er zes hebben; by den phoka is er eene ledige ruimte tuffchen de twee middenfte fnytanden; maar men ziet daar geene voetftappen van tanden of tandkaffen; de baktanden hebben eene dikke punt in het midden , en eene of twee kleine vóór de dikke, en ook m veel agter dezelve: die tanden verfchillen weinig van de twee eerfte    BESCHRYVING VAN DEN PHOKA. 259 onderfte baktanden van de kat. Van alle de dieren die vier - en - dertigtanden hebben, als de phoka, is de vledermuis, welke wy de ppiftrelle genoemd hebben, het dier, dat het minft van den phoka verfchilt in de tanden;maar daar zyn groote verfchillen in derzelver gedaante enplaatiing: want de pipiftrelle heeft zes fnytanden aan het onderft kaakbeen, en maar vier aan het bovenft, het tegengeftelde van het geen by den phoka plaats heeft. De doornagtige uitfteekzels van de wervelbeenderen van den nek zyn zeer kort, behalven die van het tweede wervelbeen, dat wat verheven is; maar het heeft meer breedte van vooren naar agteren, dan hoogte. De wervelbeenderen van den rug hebben de doornagtige uitfteekzels niet duidelyker dan die van den nek. De ribben zyn ten getale van vyftien aan elke zyde, tien waare en vyf valfche; het borftbeen beftaat uit tien zeer fmalle beenderen, het laatfte is het langft van alle. De eerfte ribben, aan elke zyde, eene geleeden zig met het voorft gedeelte van het eerfte been des borftbeens (b) ; de geleeding der tweede ribben is tuffchen het eerfte en tweede been; die der derde ribben tuffchen het tweede en derde been , en zo vervolgens tot de negende en tiende ribben, die zig tuffchen het negende en tiende been van het borftbeen geleeden. De wervelbeenderen der lendenen zyn vyf in getal, derzelver doornagtige uitfteekzels hebben weinig hoogte, de dwarfche uitfteekzels zyn langer en naar vooren gebogen. Het heiligbeen is zamengefleld uit vier valfche wervelbeenderen, en de ftaart uit twaalf; de eerfte hebben aan elke zyde een klein uitfteekzel. Het voorft gedeelte van het heupbeen is kort, breed, en naar buiten gekromd ; het bekken is zeer lang en zeer naauw: ook zyn de eironde gaten en het lighaam van het fchaambeen zeer langwerpig; het heeft tweemaalen de lengte van het heupbeen, het tegendeel van het geen ik by de andere viervoetige dieren gezien heb: zy hebben alle het lighaam van het fchaambeen korter dan het heupbeen; by den phoka zyn de fchaambeenderen met hunnen hoek ten naaften by als by den menfeh geleed. De voorfte zyde en de bafis van het fchouderblad zyn bolrond naar buiten in haare lengte, en maaken eene onregelmaatige cirkelboog; de agterfte zyde is holrond; de hoek, die haar van de bafis fcheidt, is zeer uitfteekende. Daar zyn geene fleutelbeenderen. De beenderen van den arm en den voorarm zyn zeer kort en tyna beiden van eene zelfde lengte. Het been van den arm fchynt mismaakt te zyn, voornaamlyk aan zyn bovenft gedeelte, en kan met geen ander dan met het been van den arm van den mol (c) vergeleeken worden, fchoon deszelfs gedaante zo onregelmaatig niet is, en het nog korter is naar evenredigheid van de lengte van het lighaam van het dier. De bultagtighedenvan t In den volwaflen phoka is miflehien het eerft been van het borftbeen meer naar ag. teren verlengd; in het geraamte, van het welk wy fpreeken, is flegts een kraakbeen voor de geleeding der eerfte ribben. CO Zie het VJII Deel van dit Werk, bladz. 61. Kk 2  26o DE NATUURLYKE HISTORIE het fchouderbeen van den phoka, zyn uitermaate groot, en bygevolg is de goot tuffchen beiden zeer breed en zeer diep, en derzelver boord zeer verheven en zeer dik, onder den grooten bult langs het middenft gedeelte van het been. Het onderft eind van het ftraalbeen is plat en zeer breed, het bovenft eind van de ellepyp is ook zeer dun en zeer breed. Het dyebeen is zo lang niet als het'been van den arm, het is naar evenredigheid korter dan het dyebeen van den mol, en uitermaate kort, naar evenredigheid van de lengte van het lyf van den phoka; de groote draaier is dikker en verhevener dan de kop: daar is geen voetftap van denkleinen draaier; het onderft eind van het been is zeer breed. De beenderen van het been zyn veel langer dan die van den voorarm; het kuitbeen is dik in vergelyking van het Scheenbeen. Daar zyn niet meer dan drie beenderen in de eerfte rei van de voorhand; het eerft vervult de plaats van het fchipbeentje en van het maanswyze beentje; de tweede rei is zamengefteld uit vier beenderen, het eerft is boven het eerfte been van de nahand, gedeeltelyk onder het eerfte been van de eerfte rei van de voorhand, en gedeeltelyk onder het tweede been van de tweede rei; dat been is ook gedeeltelyk boven het tweede been van de nahand; het derde been van de tweede rei van de voorhand is boven het derde been van de nahand, en het vierde been van de voorhand boven het vierde en vyfde been van de nahand. De voorvoet beftaat uit zeven beenderen als by den menfeh. Het eerfte been van de nahand is het dikft en het langft,_het tweede is zo groot niet als het eerft, en grooter dan het derde; het vierde en vyfde zyn de kleinfte van allen, en byna even groot. De vyf vingers van de voorfte voeten verminderen by eiken in grootte, van den eerften tot den vyfden; fchoon de eerfte, die de duim is, de grootfte zy, heeft hy egter flegts twee regels; maar de eerfte heeft alleen meer lengte dan de twee eerfte regels van den grootften vinger te zamen. De agtervoet en de vingers van de agterfte voeten zyn veel langer dan de nahand, en de vingeren van de voorfte voeten. Het eerfte been van den agtervoet is het dikfte en langfte, gelyk in de nahand; maar het derde been is het kortft; het tweede en het vyfde zyn ten naaften by even lang, en de langfte na het eerft. De vyfde vinger van de agterfte voeten is de langfte, de middenfte is de kortfte; fchoon de eerfte vinger, die de duim is, flegts twee regels heeft, is hy de langfte van alle de vingeren, uitgezonderd den vyfden, omdat deszelfs eerfte regel veel grooter lengte heeft dan een van die der andere vingeren. De nagels van de agterfte voeten zyn kleiner dan die van de voorfte voeten. De phoka is niet gemaakt om op zyne beenen te ftaan of te loopen, omdat de beenderen der beenen niet buiten het lighaam zyn; die van den arm en voorvoet zyn geplakt, en zelfs ten deele plat gedrukt onder het vel tegen de borft, tot aan de geleeding der hand: dus komen flegts de nahand en de vingers naar buiten, en vervullen de plaats van de voorfte pooten;  BESCHRYVING VAN DEN PHOKA. jft de agterfte hebben nog buitengemeener plaatfing, zy maaken een gedeelte van het lighaam uit, en zyn met het grootfte gedeelte van den ftaart in eene verlenging van het vel van het lyf gewikkeld, en naar agteren eeriet, zodanig dat de knieën en kniefchyven aan wederzyde van het bekken geplaatft zyn, en de hielen naaft den ftaart en de teeldeelen ; de agtervoet en de vingers zyn alleen van den ftaart gefcheiden; de hielen zyn naar binnen, en niet als die der andere dieren, naar agteren gedraaid. Lengte van den kop van het eind der kaakbeenderen, totaan V°eten' dL"'men'lyncn' het agterhoofd . . . o ö 2 Grootfte breedte van den kop . . \ o' r>' a' Lengte van het onderft kaakbeen van deszelfs eind af, tot ' den agterften rand van het knokkelwyze uitfteekzel . 0. a ir Breedte van het bovenft kaakbeen ter plaatfe der hondstanden o. j r' Afftand tuffchen de oogputten by de opening der neusgaten o o' o' Lengte dier opening . . . o t' o Breedte ...... o Lengte van de eigenlyke neusbeenderen . o ?' ^' Breedte op de breedfte plaats . o' o' t' Breedte der oogputten . , o t' Hoogte & ...... . s" Lengte der hondstanden buiten het been . ' o' o' 6 Hoogte van het doornagtig uitfteekzel van het tweede wervelbeen van den nek ... Breedte van vooren' naar agteren . * o o' 4' Lengte van de twaalfde rib, die de langfte is ' .' 0' c Breedte van het voorfte gedeelte van het heupbeen 0' 1 7 Lengte van het midden van de panswyze holligheid af tot het ' voorft eind van het been . . Lengte der eironde gaten °* Im Breedte . . , * • o. 2. o. Breedte van het bekken . • o. o. 1 r. Hoogte . . * * °' 3- Lengte van het fchouderblad . ' o. 4. 0. Lengte van het fchouderbeen . °* 3« 7» Breedte van deszelfs bovenft gedeelte « Jt' Dikte . ' 3' Lengte van de ellepyp * " °- 1. 4. Lengte van de elleboogsknokkel ' . ' . n 3' t" Breedte . .0.0. ». Dikte . * ' * * o. o. 4. Lengte van het ftraalbeen ! * °' I' 2- Breedte van deszelfs onderft eind ' 2' 8' Dikte . • • o. o. o. Lengte van het dyebeen . °' *' °' Omtrek van het been in het midden ' „ 2' 9' Breedte van deszelfs onderft eind . ' ** 6' Lengte van het fcheenbeen * °' I* l engte van het kuitbeen . . o. 4. 9, Hoogte van de voorhand . " .. * o. 4. ' Pj-f^{/»/'^-2\naalrIbeneden geboogen, en maakt met den tandkasfenrand ( T) van dat kaakbeen, een uitfteekenden hoek (Q) en op de onderfte randen van het zelfde kaakbeen eene uitranding met dien hoek overeenkomende. Nadien by den morfe de tandkaflen der flagtanden zeer verre van eikanderen afftaan, en eene groote ledige ruimte tuffchen hunne onderfte deelen openlaaten, zo beflaat het onderft kaakbeen die tuffchenwydte met zyn eind, dat weinig breedte heeft, en niet aan het bovenft kaakbeen raakt; het eind van het onderft kaakbeen eindigt niet in eenen platten en voorovergebogen rand, die met de tandkaffenranden van dat kaakbeen een uitfteekenden hoek en uitrandingen op de onderfte randen vormt, als by den dugon; de opening der neusgaten van dat dier is yee grooter dan by den morfe, zy is geplaatft buiten den uitfteekenden hoek van het bovenft kaakbeen; deze opening heeft gemeenfchap met den mond door het voorft gedeelte van het verhemelte; de oogputten zVn ter zyden van den kop geplaatft, boven de opening der neusgaten; het iukbeensuitfteekzel van het flaapbeen is veel langer dan by den morfe; het jukbeen heeft geen oogputuitfteekzel; de beenagtige rand der oogputten is afgebroken, omtrent een derde van hunnen omtrek; de takken van hef onderft kaakbeen zyn hooger en meer omgekromd dan by den morfe De baktanden van den dugon zyn diep in den bek geplaatft, 'op een grooten afftand van de flagtanden, daar zyn 'er vier (F, PI. LVII fi? 2") aan elke zyde van het bovenft kaakbeen, en maar drie(r) aan elke zyde van het onderft kaakbeen, het geen flegts zeftien tanden in het geheel maakt, de flagtanden 'er onder gerekend; de baktanden gelyken meer naar de flagtanden dan naar de baktanden van den morfe of naar die van de andere dieren; derzelver kroon wordt door eenen holronden kant gevormd derzelver wortel is hol als die der flagtanden, de laatfte zyn de dikfte; zy hebben op zyden een breede m de lengte Joopende groeve. Alle deze tanden zyn van de zelfftandigheid van yvoir, met eene dunne fchors van denzelfden aart, zonder met verglaaszel overtrokken te zyn ; de flagtanden zyn omtrent een halven voet lang, en hebben twee duimen omtreks, de holte van hunnen wortel heeft meer dan drie duimen diepte, zy zyn een  28o DE NATUURLYKE HISTORIE, enz. •■ t,,m 7v komen flegts één duim buiten de tandkaffen; dat gedeelte weinig Sf J Sg d omtrekmetverglaas7el bedekt, is in de fchuinfchte atge^ieepeii, ^ 7elfftandigheid dier flagtanden is van behalven op ^buuenfc xy^^^^ doodde wryving in yvoir als die de ^^"^^^ rand welkers fchuinfche kant op de buide gedaante van een fchmnichen a , ^ ^ af neet n tenfte zyde van den flagtanc■ /anderen tandj ik vermoed dat het worden,door het ontmoeten van een g vreemde 1 ghaamen; dier zyne flagtanden aan de bu tenfte ^ ^pt tegenjr ë ^ het flyt die hÏ.Beknakd nommer opgegeeven is aan net i\4uiu« 5 de Jussieu- MCCLXXXVII. Een flagtand van een dugon. Deze flaetin f komtvan de lintei zyde; hy is flegts een halven voet Deze llagtana koiiil doorgezaagd, en eene der vlakten van die feT^^Ef-M? h°^tód ™ h« 'TOir rdien flastand te doen zien. ' No MCCLXXXVIII. Eew baktand van een dugon. Deze Ui d h dwarfch doorgefneeden, even als de flagtand onder het voorgaand^ Nommer opgegeeven, en is op eene.der vlakten van die fneede fepolyfl, om de zelfftandigheid van het yvoir te doen zien. ë P ^ No MCCLXXXIX. Eene vrugt van een lamantin. Deze vrugt is tennaaftenby van dezelfde grootte als die welker befchryving in dit^eel gevonden wordt; zy zyn beiden aan het Kabinet gefchonken door den Hrf Ridder Turgot, Gouverneur van Cayenne, die dezelve uit dat land ontvangen hadt. N° MCCXC De longen en het hart van een lamantin. Deze deelen zyn in wyngeeft, zy zyn uit de vrugt van een lamantin gehaajd, die in dit Deel befchreeven is. '5 Einde van het dertiende Deel. BE-  BERIGT AAN DEN BINDER. 281 In dit XIII Deel zyn LXFI Plaaten , die in de volgende orde moeten geplaatft worden. Plaat IS h-, h. . Pag_ g> I5. • . . . l6' II. . . . * «22. - - - - iii, IV en V. " ' 4°* - - - - vi en vil . . -48- - - - - VIII ' 52. ix. . . 54- X. • • • 62. - - - - xi p« xfi. '. '. ' ?2, - - - - xiii. ... * ' 7i' - - - - xiv. ... ' l6' - - - - xv- . . . ' " - - - - XVI en XVII. . ' * T9b* XVIII. ... • • 100. xix * ' ' l°l XX. . . . ' * * ïo6: - - - - xxi. . . I16xxii. ..." • \20- xxiii. . . ; {li- .... xxiv en XXV. . . lil' - - - - xxvi. . . ' ;32xxvii. . . * • - - - - xxviii, XXIX en XXX. . ' XXXI en XXXII. . . * 1^' - - - - xxxiii. ... * l5?: xxxiv. . . * ;£3' - - - - xxxv. . * * XXXVI en XXXVII. . ' * ' Jf4/ XXXVIII. . -170. - - - - XXXVIII* . " • I74" - - - - xxxix. ' • I02- xl, XLI en XLII. '..'** - - - • xliii. 2o2' xliv. . * . ' ' * * 2o£- - - - - zl1v* . 205. - - - - XLV. . ' * * * 2I°- - - - - XLVI en XL VII. . ' ' ,n' XLVHI en XLIX. . ' ' ' l5"' - - - - L, LI en Lil. . * * Z5J' - - - - LUI. . • * " • Z56- LIV. . 2£«- LV. ; * ' ' * 2ÓZ' .... LVI. . * * ' z6l- - - - - lvii. , * 267.... lviii. ' ' 27$lix en LX. ' . * ' ' ' 2?°' XIII Deel. Nn " ' 2?2'