tl  DE ALGEMEENE EN BYZONDERE NATUURLYKE HISTORIE. ZESTIENDE DEEL»   DE ALGEMEENE EN BYZONDERE NATUURLYKE HISTORIE. VERVOLG VAN DÉ HISTORIE DER VIERVOETIGE DIEREN. DOOR VEN H E E R E GRAAF DE B UFFON, Intendant van des Konings - Tuin der Planten ; Lid van de Franfche Akademie; Lid van de Koninglyke Akademie der Wectenfchappen teParys; van de Koninglyke Maatfchappyen te Londen en te Edenburgy van de Koninglyke Akademie te Berlyn; van de Keizerlyke Akademie te St. Petersburg; enz. enz. ZESTIENDE DEEL. TE AMSTERDAM, By J. H. SCHNEIDER EN ZOON. M DCC LXXXV. Met Privilegie van de Hecren Staaten van Holland en Wejivrieslani.   INHOUD VAN DIT DEEL. Byvoegzel tot de Natuurlyke Hijlorie van den Rhinoceros. . Pag. i. De Canna. ... • . . 7. De Bubalus. . . . . . > IO> Byvoegzel tot de Natuurlyke Hijlorie van de Mol van de Kaap iq* De Duin-Mol. . . . ... 15.* Byvoegzel tot de artykels van den Tamanoir. , . 17. Byvoegzel tot het artykel van de Gazelles. , 21'. De Ourebi of Oerebi. . . ; 24 De Rit-Bok. . . ..." 25.' De Bonte Bok. . . . . ."28. Door den Hoogleeraar Allamand. De Tapir of Maipouri. . . t § De Olyfant, het Rivierpaard, en de Kameel. . " . 40. Het Paard. . . . , # ^,5. De Czigitai, den Onagre, en den Zebra. . . 4g. De Runddieren. . . . , > * De Aurochs en de Bifon. ..... 52. De Buffel. . . . . „* ! 54! De Kwagga of Couagga. . .... 65. De Gnou of Niou. . . t gg* De Nil-gaut. . . ■ * * 6 * De Canna. . De Condoma of Coësdoës. , . . ,,'/ yi' De Bubalus. . . . , > ^ * gj" Byvoegzel tot het artykel van den Bubalus. . . g2.* De Koba en de Kop. . ... ibid! De Geiten en de Schaapen. . . , . g ^ * De Sa'iga. . • • . . ! 8&." De Gazelles en de Antilopes. ... 00 De Gazelle Pafan. . . .. m gX' De Gazelle Antilope. . . , ' , . " gf/ De Gazelle Tzeïran. . , , [ g£ De Grimme. . Q$ De Springende Gazelle, enz. . . * . ' 97' De Klip-fpringer. . . , . '. ! 100! De Nanguer en de Nagor. , lox De Rit-bok. . . . IO„* De Gazelle Kevel. . M . jbid* De Bosbok. . De Blaauwe Geit. , .104'  De Indiaanfche Rheebok. - ♦ • Pa§' J°+ Het Rendier. • ... . - *°.v De Lama. • .... • Dc Vigogne. . , • • £ Het Muskus-dier. • • . •. * • * ~ De Kleine Rheebok, op Java de kleine Gazelle genaamd. . 120. Het Aard-varken. • ..... De /toon Krab-etter. .... "» • De Coaff. . Jjj; De Sarigue. - ' De Langhairigc Sarigue. . -. • • * +• De Marmofe. . • • • • • "J* De A'owri * De PZ/o&a «ef de halve maan. .... I59- De Phoka Neit-foak. .... 100. De Phoka Laktak van Kamtfchatka. . • • De PAo*a Gaffigiak. . • . • • • De gemeene Phoka. . . • • lb* • De Zee-Peer. .... . Iö5» De Zee-Leeuw. . • * , • De Lamantins. . .... 1o9> De .Groote Lamantin van Kamtfchatka. . . I0r< De Groote Lamantin van de Antilies. . . . I07' De Groote Lamantin der Ooft- Indifche Zeen. . . I0°' De Kleine Lamantin van Amerika. . . . *99. Df A/eine Lamantin van Senegal. . . . 20°' Door den Hr. de Büffon. Vertaald Door den Hr. C. van Engelen. D E  DE ALGEMEENE EN BYZONDERE NATUURLYKE HISTORIE. BTVOEGZEL TOT DE NATUURLTKE HISTORIE VAN DEN RHINOCEROS, in het XI* Deel, Mate. xo4 van dit Werk (*). De Hr de Buffon heeft den rhinoceros van Afia zeer wel befchreewn en heeft daar eene afbeelding van eegeeven die*£r l t "* is (a). Hy hadt geene reden vJte veicSd^'d.td^SSÏÏg Afnka daarvan verfchilde: niet een Reisbefchryver heeft eenSl^Z gegeeven dat deze dieren, in alle landen, daarzy gevonderilorS» naauwKeung dezelfde zouden zyn j daar is ondertlcten cen^tZ't ver fchil tufTchen dezelve: het geen in het befchouwen van eeni rhTnoferos zö als de Hr. de Büffon befchreeven heeft, meed treft, zyn de bvuSïïóote plooijen van zyn vel, die zyn lighaam op zulle eene zonderlinge wvz! ver deelen en die aan hun, die hem niet dan van verre gezie^helben od de gedagten hebben doen vallen, dat hy geheel met fchilden bedekt ^ men bemerkt deze plooijen niet in den Affikaanfchen rhinocerosi en dS' zelfs vel fchynt geheel glad. Zo men de afbeelding, welke ik op P/. }; (*) Door den Hoogleeraar Ai.lamand. O) Zie het Xlde Deel van dit Werk, Pi, Vil XVI Deel. A '  1 DE NATUURLYKE HISTORIE van dezelve geeve, vergelykt, met die, welke de Hr. de Buffon van den rhinoceros gegeeven heeft, en den kop in de beide onderwerpen voor eeniee oogenblikken bedekke, zoude men geheel niet zeggen, dat die twee afbeeldingen dieren van dezelfde foort vertoonen. Het is wederom aan den Hr. Colonel Gordon , dat wy de kennis van de waare gedaante van dezen rhinoceros verfchuldigd zyn, en men zal in 't vervolg zien, dat de Natuurlyke hiftorie nog wel andere verpligtingen aan hem heeft. Zie hier den inhoud van eenige aanmerkingen, welke hy gevoegd heeft by de tekening die hy my heeft toegezonden. De rhinoceros heeft den naam van nabal onder de Hottentotten, die de eerfle fyllabe van dat woord uitfpreeken met een gekletter van de tong, 't welk men in gefchrifte niet kan uitdrukken. Het eerfte gezigt van dit dier doet terftond op het rivierpaard denken, waarvan het egter zeer veel verfchilt door den kop ; het heeft ook het vel zo dik niet, en is niet zo moeijelyk te doorbooren , als men beweert. De Hr. Gordon heeft 'er een gedood, op een affland van honderd en agttien flappen, met een kogel van tien in een pond ; en op de reis, welke hy met den Hr. Gouverneur Plettenberg gedaan heeft, heeft men een twaalftal gedood, het welk bewyft, dat deze dieren geenfins befland zyn voor fnaphaankogels. Ik geloof cgter, dat die van Afia daarmede niet ligt doorfchoten zouden worden ; en ik moet dat befluiten uit het onderzoek van het vel, waarvan de Hr. de Büffon de afbeelding gegeeven heeft, en 't welk ik gelegenheid gehad heb hier te zien. De rhinoceroflen van Afrika hebben allen het lighaam bedekt met die bekorflingen, in de gedaante van rooven of van kleine knobbeltjes, welken men op die van Afia ziet, met dit verfchil egter, dat dezelve in de katflgenoemden niet gelyklyk allerwegen gezaaid zyn; daar zyn 'er minder op 't midden des lighaams, en daar zyn 'er geene aan 't einde der beenen. Wat de plooijen van 't vel betreft, deze zyn, zo als ik reeds gezegd heb, weinig opmerkelyk; de Hr. Gordon vermoedt, dat zy flegts voortgebragt worden door de bewegingen, welke deze dieren zig geeven; en, 't geen deze gilling fchynt te beveiligen, is het opgezette vel van een jongen rhinoceros, van vyf voeten lengte, 't welk wy hier hebben, en waarin zig geene vouwen of plooijen vertoonen. De volwaffen rhinocerosfen hebben 'er eene in de lies, van drie duimen diepte; eene andere agter den fchouder, van één duim diepte; eene agter de ooren, maar die weinig opmerkelyk is; vier kleine vóór de borfl,_en twee onder de hiel; die , welke zig meefl doen opmerken, en die in de Afiatifche niet gevonden worden, zyn ten getale van negen op de ribben, waarvan de diepfle flegts een half duim is. Rondom de oogen hebben zy verfcheiden rimpels, die voor geene plooijen of vouwen kunnen gerekend worden. Alle die, welken de Hr. Gordon gezien heeft, jonge of oude, hadden twee hoornen, en, zo 'er in Afrika zyn, die 'er maar één hebben, zyn zy althans onbekend aan de inwooneren van de Kaap de Goede-hoop. Dus    VAN DEN RHINOCEROS. * heb ik my bedrogen, toen ik aan den Hr. Daubenton (b) fchreef- fot ?* reden had, te vermoeden, dat de rhinoceroffen variXL r„l\? 1 lk hadden , terwyl die van de Kaap flegts één hadden KhA !. ho,ornea gemelden ook koppen met éé/en hoorn onfvangen, SJflnd?-^tftpen met twee hoornen, maar zonder eenig beri£welen,{ndlen fc°Pdeze dieren zig onthouden hadden. Sedert is he f lT^ i PlaatS alwaar de Indien voortbrengzels van de KaaenvandJ**^gebeurd, uit die uit de Indien derwaards gezonde/waren te onS zeIdzaamh-ede»' nng in de bezending was de oorzaakvanéenè dwaaS ^"f- dl-? l™™' noegen heb hier te verhelpen. De grootftedeze, h^' ^ lk ?et Se" geplaatft; die, welke hier vertoont wordt is Sn 1S,°P de,neus maar daar zyn 'er die aet of i • zei"en duim lang, zonder dat L ótedJ^ L^J^"?** ^ hebbe"> platagtig, als ware dezelve gefleteno' verftomnt dnn^A ? T boven ' ken. De tweede hoorn hadfzyne bafis ïn haK.t J def rde tc werwas agt duimen lang. De een en ander 7vn in im bovcn,de e^e, en geplaatft op eene effene, of gladde vSheffi J" ™ 1 Vf ' en ^ Men kan deze hoornen, zo mén dïï?K n ' V°°r °P den koP 'sken en een weinig overhaaïen het fll „ agteren trekt> het geen Kolbe legt, "STde^b^nS7ir^f ^Jdi¥ baart weg«« hunne hoornen hebben. L min h " gdoo^ef mt t ?T^ in met zynen hoorn de boomen met den VnrZ ïh $' haak de ^noceros groote fteenen, die hem in den weg K o^^L6^^ WCT^ de groot geraas, agter zig, en flaat, iKKu^01^ hy eenige vat op kan hebben, ter neder Cc)Fe„ h JlShaamen > daar va'ft zit, en zo luttel ftevigte heeft rrbJZÏ' • 00rn' dle 20 weiniS zwaare Verrfgtingen j ook fchryfc de H Cnl^ Zeer §efcWkt voor zulk! zo veel kwaad doet met zyne; voeten ilsmS J!^* da,: de Rinoceros al het getuigenis van Koi^f in M?wi?^J^0J*™ het verdagt moet maaken, is, dat hy durft verzeWn i S Z£gt' zeer waarvan hy getuigen is geweeft dip f»\,0u„s eene waarheid, volk in deMdiën^an dSehooien to^^T^' het nen wederftaan aan het aanraaken van vergif? iI k y^an ?iet te kun' „ ge geweeft, zegt hy (d), van dit verfchvnV^ï \ r u kVïs °°Sgetui. » de Kaap hebber! bekers van dezenTóora^akt^^^ Kede" aan „ giet, ziet men denzelven terftond opkomen h irïme" daaï" w^n in „ maar, zo de drank vergiftigd is Lrf S^Sv hrmr£en> e" kooken; „ is bekend, en van duizf nd menf£^^ „ wel, ontkennen, dat de hoorn van^e? MnJ ^T Sc^y™rs evenAlle de verftandige ingezetenen aan dJ°S, deZe kraSt hebbe-" vers, en ik fchaam my3 byna,t^JïJ^tyJ^* Z0^dieSchry. jr uyna, te zeggen, dat ik, om my wegens de (b) Zie het Xlde Deel van dit Werk hfr tr< m222**^^T;mu;„ fm.^ ,s. A 2  DE NATUURLYKE HISTORIE valschheid der zaake te overtuigen, de volgende proef genomen heb." Ik heb verfcheiden vaten van deze hoornen gemaakt; ik heb daar wyn in gegoten, die zeer ftil gebleeven is; ik heb 'er eene fterke dofis rottekruid mede vermengd, en de hoorn heeft niet de minfte fplyting gemaakt. De rhinoceros heeft de oogen kleiner dan het rivierpaard; zy hebben weinig wit; de grootfte middellyn des oogappels is van agt lynen, en de opening der oogleden is van een duim. Zy zyn aan de zyden des hoofds geplaatft, bykans op gelyken afftand van den mond en de ooren ; dus wederlegt die plaatfing Kolbf., die zegt, dat de rhinoceros niet dan van ter zyde kan zien, en dat hy geene andere voorwerpen gewaar wordt, dan die in eene regte lyn voor hem zyn. Hy zou moeite hebben om op die laatfte wyze te zien, zo zyne oogen zig niet een weinig verhieven boven de rimpels, die dezelve omringen. Hy fchynt zig egter meer op zyn reuk en op zyn gehoor, dan op zyn gezigt te betrouwen; ook heeft hy de neusgaten zeer open, en derdehalf duim lang; zyne ooren hebben negen duim lengte, en derzelver omtrek is van tweevoeten. Hunne buitenfle rand is bezet met ruw hair, dat twee en een half duim lang is, maar binnen in de ooren is dat hair niet. Zyne kleur is donker-bruin, dewelke onder den buik en in de plooijen vleefchkleur wordt; maar dewyl het dier zig dikwyls in de flyk wentelt, fchynt het de kleur te hebben van den grond, waar op het zig bevindt. Het heeft eenige zwarte hairtjes, maar zeer dun gezaaid, tuffchen de knobbeltjes van zyn vel, en boven de oogen. Hy heeft in 't geheel agt - en - twintig tanden; zeven baktanden ter zyde van de twee kaakbeenen; de bovenfte fchynen wat vooruit te ileeken, zo dat zy de onderfte, wanneer de bek toe is, befl uiten. De bovenlip fpringt maar een duim voor de onderlip uit. De Hr. Gordon heeft geene gelegenheid gehad, om te zien, of hy dien bovenlip kan verlangen, en zig daar van bedienen om aantevatten, het geen men hem voor den muil houdt, of het geen hy daar by wil brengen. Zyn ftaart heeft omtrent anderhalf voet lengte; deszelfs einde is bezet met eenig hair, dat twee duim lang is, en dat aan weerskanten uit twee foorten van naaden voortkomt; het is van boven rond, en wat platagtig Van onderen. _ Zyne voeten hebben drie vingers, van nagels of liever hoeven, voorzien ; de lengte van die der voorfte evenaart hunne breedte, maar de agterfte zyn wat meer verlengd. Ik zal 'er, op het einde van dit artykel, de maaten van opgeeven; hy heeft onder den bal van den voet eene dikke en bevveegbaare zool. De roede van dezen rhinoceros is juift zo als die, welke door den Hr. Parsons is befchreeven (. o. Zyne breedte. . • o. 8. 6". Lengte van de roede. . *, • °- 7. 9. ; Zyne omtrek by het lighaam. . • . •• 2- 3. o. Zyne omtrek boven zyne eerfte fcheede * J« 7» o. Zyne omtrek daar de bloemswyze klier begint * • o. 8. 6. D E c A N N A (*). briefje W hadt gevonden. hadt foe hoott T/neeft dfar Tl' van gegeeven in de XLIX»< PI van hlV YfrZr\ , e afbee]ding twee^yke hoornen, ^hfl™*^^^^** W-k! zien hadt, en die gemerkt waren h*hL~u j , n, **r. Dupleix gegenheid geholpen. § S^S^è^^^^^. van een dier, dat tennaajienby de geJla^MvM^ ^5' " grysagtige kleur, met maanenals eenJpaarc1 VoorZn LT ' Vm ^ het hier te Pondieheri, Coesdoes, >tTelk Zt\ZZr» l U k°V men nocmt Dezebefchryving, hoe kort, is eg^l";^{&lworden' ^ongenoegzaam voor denHr. de Buffon om hZ W^' ma?"y was niet 't welk aangeduid wordt. Hy hêéS^oevIuï^ïS te d°2n kennen» gen, en hy" heeft met veel 4ïf4yntykhé1f ve moed^S^H t0t ëfn' wel een foort van buffel, of liever de nvl ghau Z^i de- 5ou^ous hebben de hoornen van dit laatfte dier 5e & n? V* Anderdaad van het dier, dat hier in aanmerkingkomt er^7^^ met d?e briefje gemeld wordt, paft daar vry £l o? «h* m^l h-e£ ?ak' fchryving, welke ik daarvan gegeeven heb OnL^r ^ W!ln de be' van een ander dier, waaraan^lïJBü fon^iïhëSntï? omdat het nog niet befchreeven is eeweeft of ïïn rnfnï " ° de,nken' befchreeven, dat het onmogelyk vfas ZS daar eenTftH onvJ°lmaakc maaken. Het was voor den Hr Go?L Z J denkbee,d van te doen kennen; het is aai1hen? dat1 l fu^u- °"S h^tZelve wél te welke men van hetzelve ziet n PI II Jvk lolt"? VW*h"ldiSd be"» ke thans volgen. 5 ê yk üok üe byzondeiheden, wel- O Door den Hoogleeraar Atumm. (*; Zie het XVde Deel van dit Werk, bh, 209.  8 DE NATUURLYKE HISTORIE Kolbe is de eenigfte, die van die dier gefproken heeft, onder den naam van eland die zekerlyk niet aan het zelve voegt, dewyl het daarvan wezendlyk verfchilt in de hoornen, die niets overeenkomftigs hebben met die van den waaren eland (c). De Hottentotten geeven het den naam van canna dien ik voor 't zelve behouden heb. De Caffers noemen het inpooj. Het is een der grootfte dieren met gevorkte voeten, die men m zuidelyk Afrika ziet. De lengte van dat, 't welk hier vertoond wordt, was, van het einde van den bek tot aan het begin van den ftaart, van agt voeten, twee duimen; zyne hoogte was vyf voeten, gemeeten van dat gedeelte van den rug, dat boven de fchouders is, en dat aldaar eene vry opmerkelyke verhevenheid maakt. Zyne omtrek agter de voorfte beenen was van zes voeten, zeven duimen, en voor de agterfte beenen van vyf voeten, negen duimen; maar, men moet aanmerken, dat hy vry mager was; indien hy zyne gewoone lyvigheid hadt gehad, zou hy omtrent zeven of agt honderd ponden gewogen hebben. De kleur van zyn lighaam was vaal, naar den roffen trekkende, en hy was witagtig onder den buik; zyn kop en zyn hals waren van een afchgraauw-gryze kleur, en fommigen dezer dieren hebben het geheele lighaam dus gekleurd; allen hebben zy voor aan den kop hair, dat daar eene foort van maan m ci eik t c • Tot hiertoe komt deze befchryving zeer wel overeen met die van den coudous, en de hoornen van den canna gelyk met die, welke de Hr. de Buffon befchreeven heeft. Dus is 'er met aan te twyfelen, of de coudous van Pondicheri is onze canna. Maar, ik verwonder my met den Hr. de Buffon, dat men hem den naam van coudous gegeeven heeft, als die nooit door eenig reiziger in de Indien gebruikt is. Ik vermoede, dat dezelve ontleend is van de Hollanderen, die denzelven inderdaad coedoe, of coesdoes fchryven, en coudous uitfpreeken; zy geeven dien naam aan het dier 't welk door den Hr. de Buffon condoma (d) genaamd is, en dat in grootte den canna nabykomt. Zouden die hoornen , die in 't kabinet van den Hr. Dupleix gevonden worden, niet van de Kaap de Goede-hoop naar Pondicheri zyn gebragt? zoude hy, die het briefje, dat daaraan h t heeft gefchreevende Hollandfche fpelhng volgende, zig met in den naam vergift hebben? Het geen dit vermoeden beveftigt, is het ftilzwygen der Reisbefchryveren, wegens een dier, van zulk eene opmerkelyke grootte als de canna; byaldien het zelve zig in een land, door de Europeaanen zo fterk bezogt als de Indien, onthieldt, is het waaxfchynlyk, dat fommigen daarvan gefproken zouden hebben. Zyne hoornen, gelyk ik ltraks zeide, waren zo als de Hr. de Buffon die befchreeven heeft. Zy hadden een grooten rand, die twee fchroeflvnen naar hunne bafis maakten; in het overig gedeelte hunner lengte waren zy glad, regt, en zwart. Hunne bafis of onderfte gedeelten, waren J twee (V) Zie het Xllde Deel, PI. IX en X. 00 Zie het Xllde Deel dezer Natuurlyke Hiftorie, bh. 203, en het XVde Deel, bh. 197'  VAN DEN CANNA; p twee duiml van malkanderen af, en daar was eene tuflchenruimte van een voet tuffchen hunne punten; hunne lengte was van anderhalf voet maar zy is ongelyk m de verfcheidene dieren van deze foort. Die der yvfies zyn gemeenlyk dunner, regter, en langer; zv ?vn 0„ j ^/J^6 heid fchryft my de Hr. Gordon, dat men in Zuid - Afrika nfet léSdier vindt, dat zyne hoornen verheft; bygevolg zvn'er ffPPnP „ 1 herten, noch rheebokken; Ko.be allferl heeTdie^ f ezTen ° ' ^ De canna heeft een zeer opmerkelyke hair-lok of hair 'ïU. m aan de borft hangt , en die van dezelfde kleur ?S\lfh ïïöo^ en de lalT Die der wyfjes is minder groot, ook zyn deze in 't geheel wat kïiner dïn de mannetjes; zy hebben minder hair op 't voorhoofd en * i< ^^"^^^ alleen dat hunne geftalten verfchillen. voornooid> en ' " byna hierin Ik heb reeds gezegd, dat Kolbe aan den canna den naam va» pu„a geeft en 't is inderdaad die naam, met welkenmen Lm aTn de S noemt, fchoon dezelve zeer one gen is: hv heeft e^Pr i p Noordfche eland, een kwab of uitwas onder dekeel § Z\ ^ °nZ£ duim, gelyk men in de afbeelding zien kan Zo men de HrT ^ ^ ge ooven, is dit een onderfcheidend Vpnlri ^ > ■ Unnjevs zal tefchryft? Alccs, ^rySf^ütdc^2TtïZtB welk^ hY maar de Hr. de Buffon merkt metreden Zn 'V' f' middel tegen de fti.iptrekkmgen te zyn ' e£te°' Van een ""feite heeft het egter geene traanfooteï ' * dat ™ iet hert S6')*', vens; fomtyds ziet men iSff^l^roSw^S8,^ te zamen. Het is zeldzaam twee mannek „ !j°f drle " h"nderd omdat zy flraks aan 't vegte T raaTen TdzSlel* 7QeS K zie"' zyn de twee kunnen dikwyis afeezonderrf n! o e wyk neemc>' dn» glmeemyk vooraan. Hji^^J^t^ "Skt draaven en galloppeeren; zo men een fnanh,™ m„f „ J, end,en te z,en onder hen loft, fpringe» zy, hoe zwaa^z™; zS Zlj?^"■ winden met een goed  I0 DE NATUURLYKE HISTORIE _ rvn zeer zaetaartig, en men kan zelfs zig onder eene bende begeeven, en een uitkiezen, die men fchieten wil, zonder eenig gevaar te vreezen. Hun vleefch is een uitmuntend wildbraad; men plet de beenderen om er het ÏSi nif te haaien, 't welk men onder de afch braadt; het heeft een goe" namaak? en men kan het zelfs zonder brood eeten. Hun vel is zeer vaS- men gebruikt het om 'er gordels en nemen van te maaken. Het ha r! dat ot? het hoofd der mannetjes zit, heeft een fterken reuk van pis, welken het, zegt men, krygt, door dat zy de wyfjes lekken. Deze breneen nooit meer dan één jong te gelyk voort. #5^w>,„ j . g Dewvl deze dieren niet kwaadaartig zyn, denkt de Hr. Gomon, dat men delelven ligtlyk tam zou kunnen maaken, voor de wagen doen trekken en als laftbeefren gebruiken, het geen vaneen zeer aanmerkelyk voordeel y°Bei^^LASZlekt in het kabinet van den Hr. Prins van Oranje, het geraamte van een canna gezien, en hetzelve herkend voor den eland van Folie M Hy heeft het in de klaffe der antilopes gefchikt, onder de bVnaaming vani antilope oryx. Ik zal de redenen met onderzoeken, welke hveehad heeft om 'er de laatfte aanduiding by te voegen; ik zal my verboegen, aan te merken, dat het my zeer twyfelagtig voorkomt of de fann* m de noordelyke deelen van Afrika gevonden worde; niet één reizLer ten minden, zegt het. Indien dit Bier aan de zuidelyke ftreekea van dat gedeelte des werelds byzonder eigen zy, is het niet denkelyk, dat het de oryx der Ouden zy: daarenboven was, volgens het getuigenis van Plinius, de oryx een wilde geit; en het n met waarfchynlyk, dat Pliiius die zig geen fyftema van gedwongen rangfchikking gemaakt hadt, ïo als de hldendaagfchen gedaan hebben, aan zulk een groot dier als de canna, den naam van geit gegeeven hebben. (O Pa"As Spicilegia Zoo-logica. Pafte. I. pag. 15. MYVOEGZEL TOT DE NATUURLYKE HISTORIE VAN DEN BUBALUS (*)• De bubalus is een Tan die dieren, waarvan het ras door geheel Afrika verfpreid is, ten minften wordt het m de zuidelyke en noordelyke ftreeken van dat Werelddeel gevonden. De foort is zeer talryk by de Kaan de Goede-hoop, en men vindt dezelve m Barbarye weder De Hee?en van de Koninglyke Akademie der Weetenfchappen, hebben eene beiSryvingyanhet wyfje gegeeven , onder den naam van koe van Barbayen (*)> l*-) Door den Hoogleeraar Allamand. , £dj ^ iJi Zie Les Mémoires pour fervtr a VWfi. «ï /?»««• Part. u. pag' s* — firis, e Tom. iJ. fa* s°3*    VAN DEN BUBALUS. u en de Hr, de Buffon heeft beweezen, door redenen, die my overtuigende voorkomen, dat onze bubalus de waare bubalus der oude Grieken en Romeinen is (b) , die zekerlyk geene kennis hebben gehad aan de dieren dié zig niet dan omftreeks de Kaap onthouden. ' De Heeren van de Akademie der Weetenfchappen, hebben bv de be fchryving, welke zy van de wyfjes-bubalus gemaakt hebben, eene afbeel ding gegeeven, die zeer naauwkeurig is, maar die ons niet in ftaat kan ft ellen, om te begrypen, het geen ik over de verfchiilende kleuren en over de gedaante der hoornen zal zeggen. Ik geef hier de afbeelding van een mannetje {zie PI. III); de aftekening is gemaakt naar het loevende dier en ik heb dezelve aan den Hr. Gordon te danken, die my ter zelfder tvd het vel van een wyfje heeft gezonden, 't welk ik heb laaten opzetten en in het kabinet van onze Akademie heb geplaatft. Volgens zyne gewoonte heeft hy, by deze bezending, zyne waarneemingen gevoegd; zy zullen mv verfcheiden byzonderheden verfchaffen, die den Hr. de Buffon niet bekend konden zyn, als die den bubalus niet gezien hebbende, daarvan niet gefproken heeft, dan volgens de Heeren van de Akademie (c). Het is waar, dat hy geene betere leidslieden kon hebben, maar het geen zy van fchr ving geZegd hebben * bePaalt zig byna tot eene ontleedkundige be- De bubalus wordt door de Hottentotten camaa, en door de Kaffers Üca<. ma geheeten. Zyne lengte, van het einde van den bek tot aan het berin van den ftaart, is zes voeten, vier duimen, en zes lynen; zyne bootte haalt vier voeten. De omtrek van zyn lighaam, agter de voorpooten « yan vier voet en twee duim, en voor de agterpooten van vier vóet Men ziet uit deze maaten, dat hy kleiner is dan de canna. De kleur dié Iighaams is vry donker op den rug, doch wordt aan de zyden heldere?- dJ buik is wit, gelyk ook het kruis, en hetbinnenftederdyen, enderpooten zo wel de voorfte als de agterfte. Op het buitenfte gedeelte der dveni isi SU groote zwarte.vlak, die zig op de beenen uitftrekt. Men ziet eene eeMrl vlak op de voorbeenen, die by het lighaam begint, en uitwendig tot aan de hoeven komt, die insgelyks zwart zyn. Een ftreep van dezelfde k ei. r die zyn oorfprong by de Wis der hoornen heeft, en by den fnuit eimW verdeelt het voorfte van den kop in twee gelyke deefen. Die laatfte vlak is door J. Cajus opgemerkt die eene goede Jxnctayving heeft gegeeven van den bubalus, welken hy bufelaphus genaamd heeft (d). Deze laatfte vlak is S eenigfte, die men op de wyfjes ziet, welker geheele lighaam met hair van dezelfde roffe kleur bedekt, is; de kop is vry lang, naar evenredSheid van het lighaam, maar zy is zeer fmal; op de breedfte plaats is z^ wein> xneer dan zes duimen. De oogen, gelyk de Heeren van de Akademie het? ben opgemerkt, ftaan zeer hoog; zy zyn groot en levendig; hunne kleur Zie het Xlde Dee! van dit Werk, bh. 177. CO Zie het Xllde Deel, bh. 199. 00 Zie deze befchryving in hetzelfde Deel, bh. 201. B %  12 DE NATUURLYKE HISTORIE ïs zwart, wat naar den blaauwen trekkende. De hoornen, die, zig boven den kop verheffende, aart weerskanten wat van den anderen afwyken, zyn byna regt, tot de hoogte van zes duimen; daar komen zy fchuinfch vooruit, tennaaftenby tot op -een afftand van zes duimen, en vervolgens een nieuwen hoek maakende, draaijen zy zig agterwaards, geh/k de afbeelding aanwyfb; zy zyn zwart; aan hunne grondftukken raaken zy malkanderen, en hebben een omtrek van tien duimen. Zy hebben uitfpringende ringen, als draaden van een fchroef, die aan de kanten gefleten zyn, en die zig uitftrekken, maar fomtyds niet zeer duidelyk, tot de hoogte van agt of tien duimen. Het gedeelte dat agterwaards is gekeerd, is glad, en eindigt in een punt; hunne boveneinden ftaan omtrent een voet van malkander af. De wyfjes zyn wat kleiner dan de mannetjes, ook zyn haare hoornen minder dik en minder lang. De bubalus hebben traangooten onder de oogen, gelyk de herten; hunne ftaart, meer dan een voet lang, is van boven met eene ry hairen bezet, die omtrent op dezelfde wyze geplaatft zyn als de tanden van een kam. , • De Hr. de Buffon, die niet wilt, dat de canna, door de ingezetenen van de Kaap, eland genaamd wordt, en die dit dier niet kende, als wastvan niet één Reisbefchryver gefproken heeft, meende, dat Kolbe , onder den naam van eland, den bubalus hadt voorgehad; maar het geen deze daarvan zegt, paft niet op denzelven. Hy verzekert, dat de.eland een korten kop heeft, naar evenredigheid van zyn lighaam , dat zyne hoogte is van vyf voeten, en zyn kleur afchgraauw; dit zyn juift de kenmerken,. die in den canna gevonden worden, maar waarvan niet één op den bubalus toepaffelyk is. Ik zou eer gelooven, dat Kolbe van dk dier gefproken heeft onder den naam van Afrikaanfch hert, en dit is inderdaad de naam, welken men hetzelve aan de Kaap geeft; zie hier op welk eene wyze hy de hoornen beichryft (e): „ zyne hoornen zyn van eene donker bruine kleur, als van eene foort van kleine fchroef omvangen; zy zyn puntig " en regt, tot in 't midden, alwaar zy zig een weinig krommen'; van daar " vervolden zy eene regte lyn te maaken, indiervoegen, dat zy van bo" ven tennaaftenby driemaal verder van malkander afzyn dan aan den wor" tel."' Men herkent aan deze befchryving, hoe onvolmaakt dezelve zy, de hoornen van den bubalus; maar, fchoon Kolbe verzekert, dat hy meer dan duizend van deze dieren gezien heeft, twyfel ik egter, of hy een met oplettenheid onderzogt hebbe, dewyl hy zegt, dat het Afrikaanfch hert zo *elyk is aan dat van Europa , dat het overtollig is hetzelve te beichryven, zig verzekerd houdende, dat het juift hetzelfde dier is als het Mes- hirfch, °t welk vry_ gemeen is in Duitfchjand. De bubalus hebben zig, even als de canna's, van de bewoonde plaatfen van de Kaap verwyderd , en naar de binnenfte gedeelten des lands begeeven, alwaar men hen met groote benden ziet loopen, met eene fnelheid, (O Defcript. du Cap de Bonne-Ejperance, par Kolbe, Tom. UI. pag. 22.  VAN DE KAAPSCHE MOL. I3 welke die van alle andere dieren overtreft, in zo verre, dat een paard hen niet zou kunnen agterhaalen. De Hr Gordon heeft hen nooit op de bergen aangetroffen; die, welken hy gezien heeft, waren altyd in de vlakten Hun geluid of fchreeiw is eene foort van niezen; hun vleefch is van een' zeer goeden fmaak. De boer.:,, die verre van de Kaap af zyn, fnvden er zeer dunne ineedjes van, welken zy m de zon laaten droogen en dikwyls met ander vleefch, m plaats van brood, eeten. De wyfjes hebben flegts twee prammen, en werpen gemeenlyk maar éen jong tevens; de tyd van werpen is in feptember, In fomtvds ook m april. * De Hr. Pali.as heeft eene goede befchryving van den bubalus gegeeven (ƒ), en de Hr. Zimkerman heeft vermoed, dat de Hr. de Büffon zig wel vergift zou kunnen hebben, met dit dier voor den eland van Kolbe te neemen (g). (ƒ} Pallas Spicilegia Zoölogica, Fafic. I. pag. 12. CgO Zimmerman Specimen Zoölogi* Gcographica:, 'pag. 544. £ TV O EG Z EL TOT HET ARTYKEL VAN DE MOL VAN DF KAAP DE ODEDE-HOOP (*). T^e Hr. de Buffon heeft eene afbeelding van deeze mol gegeeven, geJLS maakt naar het opgezette vel, dat hem door den Hr Sonmrat vereerd was; en het was hem niet mogelyk eene betere te geeven omdat zulk een dier niet leevende naar Europa kan overgevoerd worden- maar deze afbeelding vertoont het oorfpronkelyke zo onVolmaaC datik niet m beraad heb genomen, daar eene betere voor in de plaats te ftellen waarvan de Hr. Gordon my de aftekening gezonden heeft zie PI IV Deze mol gelykt naar de gewoone mol, in haare wyze van leven zo wel als m de geftalte des Iighaams; maar zy verfchilt 'er tevens van in 70 I zendlyke deelen, dat de Hr. de Buffon recht hadt van te zeggen dat tv eene byzondere foort uitmaakte, die niet als eene loutere verfcheidenheid befchouwd konde worden ; haare lengte is van zeven duimen, en haar hair is van eene donker-bruine kleur, die nog al donkerer, en byna zwart wordt op den kop; naar de zyden en onder den buik is het afchgraauw- of blaauwachtig-wit. <-"fci<*auw 01 De kop van deze mol is zo hoog als lang, en loopt uit in een platachtige,-., en niet verlangden finut, zo als die van onze mollen is: ditEvenwel heeft zy met deze laatfte gemeen dat haare fnuit naar eene foort van varkens fnuit gelykt; dezelve is vleefchkleurig; men ziet 'er de openingen der neusgaten in, gelyk als by het varken, maar zy fteeken niet bui- (•) Door den Hoogleeraar Alwmand, B 3  H DE NATUURLYKE HISTORIE ten de tanden uit («). > De bek is omringd van eene witte ftreep, van vier of vyf lynen breedte, die boven den fmoei omloopt; daar komen eenige witte hairtjes uit, die eene foort van knevels maaken; zy heeft in yder kaakbeen twee zeer lange fnytanden, die zelfs zig vertoonen terwylde bek gefloten is. De bovenfte hebben de lengte van vier lynen, endeonderfte meer dan van zes. Haare oogen zyn zeer klein, en bykans op °P bevel van ^ KaapfchlTeïeerL nn dernomen, vmdtmen, in eene noot van den Uitgever, iSeSoSf-ïï; ÖfnnS^ men eemge overeenkomfl tulTchen deze dieren vinden wk ^ ' CO Zie het VUIfte Deel van dit Werk, blz. 48. DE DUIN- MOL (*). H"edpdiS%,t w£ °P PL Vm°™* vvordt, is tot hiertoe aan alle X J. de Natuurbefehryvers onbekend geweeft, en zou het waarfchvn SdSeTd vTdnenUgCbJr?VZyn' 4^ de ^ ^Zfl^l J^Sz^ 17 " doe dit met eemgen wederzin. Ik houde niet van d?e'zamenêSd, n * men; en, daarenboven, de naam van mol paft nog minder Sn d> £ dan op de zogenaamde mol van de Kaap, welke if £ het ™J ^ kei befchreeven heb. Ik zou hetzelve wel dennaam hebhi, ÏÏS* a"y" ven, waarmede de Hottentotten het ÏÏdu den?maar^ difnaamis f ^ zamengefteld, en zeer hard voor 't gehoor: het IsnaamlSir dïf? f f Wa, die hippopotamus-mol uitdrukt! De HoSeït™ engten zen naam, ter oorzaake van eenige gelykhdd welke z? ïh^^ zelve en den hippopotamus meenenteVnden^fen^^1^ naam beter op hetzelve paft. g ' waai™ de Deze mollen onthouden zig in de duinen, in den omtrek van de RW de Goede.hoop, en dlgt by de zee. men >vindt haHLt blnnel O Deer den Hoogleeraar Aulamand,  i8' DE NATUURLYKE HISTORIE vzen Het is waar, dat de Hr. Pallas het getuigenis van Kolbe door Tvne éigen waarneemingen beveiligd heeft; hy heeft de befchryving (ƒ) tefreeven van een vruchtje van een mieren-eeter, van de Kaap de Goedehoop gezonden, en geplaatfl in het kabinet van den Hr. Prins van Oranje ; maar een vruchtje zonder hair was weinig gefchikt om een juift denkbeeld wegens zvn oorfprong te geeven; en het konde daarenboven van elders naar de Kaap gezonden zyn; de naam evenwel van varken, waarmede men het aangeduid hadt, heeft my van myn vooroordeel tegen Kolbe doen terug komen. Ik heb het vel, dat de Hr. Gordon my gezonden heeft, laaten opzetten waarin ik zeer gelukkig geflaagd ben; het is naar dat opgezette vel, dat'ik de aftekening heb laaten graveeren, op PI. VI. Indien men mieren- eeter moet noemen een dier dat geene tanden, en dat eene zeer lange tong heeft, welke het in de mieren-neften fteekt, om vervolgens de mieren, die zig daar op begeeven, door te zwelgen, kan men niet twyfelen of dat hetwelk hier vertoond wordt, dezen naam verdient; het verfchilt echter zeer veel van de drie foorten, door den Hr. de Buffon befchreeven, en welken ik met hem geloof, dat byzonderlyk tot Amerika beH>et'is tennaaftenby even zo lang en dik als de tamanoir, gelyk men zien vil uit de afmeetingen welken ik daarvan geeven zal. Het hair, dat zyn kop het bovenfte van zyn lighaam, en zyn ftaart bedekt, is zeer kort; het is zo vlak en zo geheellyk nederliggende op zyn lighaam, dat het op de huid vaftgeplakt fchynt te zyn. De kleur is vuil-graauw, wat naar die yan het konvn trekkende, maar donkerer; in de zyden en op den buik is het langer, en van eene rosagtige kleur; dat, hetwelk de beenen bedekt, is ook langer, en geheel zwart en regt. ; De kop is byna een geplette kegel, wat gedrukt naar het einde; zy loont uit in een vlak, of liever in eene ftompe fnuit, zo als de fmoel van het varken; hierin zyn de openingen der neusgaten, die byna een duim buiten het onderfte kaakbeen uitfpringen. Dit kaakbeen is zeer klein; de tong is lang, zeer dun, en plat, maar breeder dan by de andere mieren-eeters, die dezelve byna rolrond hebben: het dier heeft volfh-ekt niet ééne tand; zyne oogen zyn veel digter by de ooren, dan by den fmoel J zy zyn vry groot; hunne lengte van den eenen hoek tot den anderen kan een duim haaien: zyne ooren, vry gelyk aan die der varkens verheffen zig ter hoogte van zes duimen, en loopen in een punt uit: worden geformeerd van een vlies, byna zo dun als parkement; en zyn bedekt met hair, zo kort, dat men het naauwlyks bemerkt; ik weet met of de ooren in het leevende dier hangende zyn, gelyk by den tamandua; de Hr Pallas verzekert het, doch hy befluit het uit die van het vruchtje, alwaar'hunne lengte hun deze richting moet doen neemen , zonder dat men daaruit het gevolg kan trekken, dat zy dezelfde richting hebben, wanneer (ƒ) Paljas. Mifctll. Zoölog. pag. 64,    VAN DEN TAMANOIH, pNS het dier buiten 's moeders Jiehaam is ■ 7tz« n- van dc geheele lengte zyns S;1v is^er d?f het derde deel vermindert allengsV aan J?et einde ? z^nTfÉ^^^^ en vingers; de achterfte hebben 'er vvf allenJ 7°eten hebben vier waarvan de langfte zyn aan de achterfte voetel 3 52 fterke m&ls> viögers zeiven; zy zyn niet fcherp maVrnn,! ' ■ Zy- Zyn zo lang als de nig naar onderen gVomd, en'Z^dM^m Si* en Ml ï* fcjynt niet, % *ër gebruik van8Een ? dê^f^#W^ het ten of om zig te verdedigen , ^ ^IT^ ^ 1£CS *erk aante™> eyenwej veel krachts hebbefi.in d^ beenen die^? l-f^^ * moete» digheid van 't lighaam. ^enen,, die zeer dik zyn naar evenre- Men ziet uit deze befehivuin By gebrek van goede bewvzen r J b ■ T zoekers betreft, wint dit^l^ te onderfcheiden van de drie foorten dnnr K u geeven zaJ> om hen ven, plaats ik hier in eene noot (l) letl°een K^'S* Bü"0N befch^ ^ ftet geen Kolbe daarvan gezegd heeft: (#) De vierde foort van varken . de roode varkens, die vry «meen zZ inatd'™k™ ^md; het geivkt zeer vpo} roode varkens? het gehkir S , ?? ,n een'Se Areeken van Eurooa r«l 1 "alr heeft alleen:yk een fan£r to/, '£ k£\«<' *lnaV a^ZdTreT"^ zyne borftcls zyn zo fteik nier- fnuu.fP"fer; het heeft volftrek: «£n?ï Het heeft ook lange en fterle beenen ^rf t0'>r is lanS en uitgerekt «w'- "f™' en daar in een hol, een werk Z' u 6 aarde flrekt dit dier tot zyn vè hiv? L 'S 'a"g; hec  2o DE NATUURLYKE HISTORIE hv is naauwkeuriger geweeft in de befchryving, welke hy daarvan gemaakt heeft, dan hy doorgaans is. Zie hier zyne afmeetingen. voeten, duimen > lynen» Lengte des Iighaams, van het einde van den fmoel tot aan het begin van den fiaart. , , • * ' * 2" r' o Omtrek van het midden des Iighaams. . . a. ». o. Lengte van den kop. • • * * Omtrek tufichen de oogen en de ooren. . * i. «• Omtrek by het einde van den fnuit, . • o 6 o Lengte der ooren. . - • * * * a' Afltand tufichen derzelver bafis. . • • »• 2- • Lengte der oogen, van den eenen hoek tot den anderen. o. i. o. Afftand der oogen, van de ooren. , ? • °- ■ Afftand der oogen, van het einde van den tmoel. . o. 7- °« Afftand tufichen de beide oogen in een regte lyn. . o. 4- °« Lengte van d n ftaart. . • • • ï' » o Deszelfs omtrek by den aars. . • • • » « Deszelfs omtrek by het einde. . • t Ti cL Lengte der voorfte beenen. . • • • *• °' °* Hunne omtrek by het lighaam. »• »• Hunne omtrek by de voorhand. °- °- °* Lengte der achterfte beenen. . • • t' o o Hunne omtrek by het lighaam. . * ]• °' °- Hunne omtrek by de hiel. . - - o. 7. o. dan legt hv zig neder, en, zyn fnuit digt by het mieren-neft plaatzende, ffeekt hy zyn tong utt zo verre hy kan; de mieren klauteren daar in menigte op , en zodra zyn tong daar wel mede bedekt is, haalt hy dezelve ifi, en flokt haar allen door; dat fpel vangt verfcheidenmaaien weder aan, tot dat hy verzadigd is. Om hem dat voedzel des te gemaklyker te bezorgen , heeft de wyze Natuur het zodanig mfchikt dat het bovenfte gedeelre van deze tong, die de mieren moet ontvangen, altyd bedekt 'eaï be°egd is met eene flymerige en kleeverige zelfitandighe.d die deze zwakke dieren belet terug te keeren, nadat hunne pootjes daar eens op vaftgeraakt zyn; dit is hunne wyze van eeten. Hun vleefch is van zeer goeden fmaak, en zeer gezond De Eu. moeaanen en de Hottentotten gaan dikwyls op deze dieren jaagen. Niets is gemaklyker dan ben"oden; behoeft hen flegts een kleinen flag oP den kop te geeven. Defcr. d* Ca$ du Bonne-EJpcr. $ar Kolbe,, Tom, lil. £ag. 43.  VAN DE GAZELLE S. »t BYVOEGZEL TOT HET ARTYKEL VAN DE GAZELLES. XII Deel, blz. 147, en XV Deel, Hz. 195 (*). Tk heb reeds gelegenheid gehad, van aan te merken (a), dat de Hr ± de Büffon de verwarring hadt opgeklaard, welke heeritht in alks wat voor hem over de verfchillende foorten der gazelles gezegd ?s Het S2Ï UlJtï n^daarvan Sneven heeft, heeft hem een§ongelooflyken arbeid en oneindige nafpooringen moeten koften, en ik verwon- heeft irT*' datJly htmne m°rie Wt driemaalen toe befchreêvSï heeft (A). Ik verwonder my, integendeel, dat hy het zo verre heeft kunnen brengen, om de verfchillende foorten dezer dieren, die door de Natuurbefchouwers, zo wel als door de Reizigers, flegts zeer onvolmaakt befchreeven waren zo wel te onderfcheiden; doch , fchoon hy in dezen veel meer gedaan heeft dan iemand dergeenen, die hem zyn voorge^, denk hy echter niet dat hy het onderwerp heeft uitgeput (?): hy eikent dat net zeer moeijelyk is te brengen tot de foorten, aartoe zy behooren en Srm Sc^6^ ""n^^gGtal anderen' die on-Utkend zV" fdeJSh^d^rï?" rDe ^ GoRD°Nfchryftmy, dat hy verfcheiden ■ doorS ooLn y&,- h h&\ Z?^k g£deeJte van Afrika> '£ wdk hy heeft aoorgeloopen, heeft hy veelerleie dieren met gefpleetene hoeven gezien die nooit befchreeven zyn geweeft, met welken hyverleLn ^ fctEde'HMm^Sif^^ °mdat Zy daarVa" nie£ ^ de °"dSfS kenmei«en hebben, die door den Hr. de Buffon zyn vaftge- fted (d); het geen hy my daarvan meldt, behoort tot de hiftoriederfaza ik £ Snd? Sf m-et,red?n voork^en van veel belang te zyn ; lus fa ftaat Lweeft'S 7° mededeeIen- Niemand is ooit 'beter !L ™ Sfvvee" dan hY, om dezelve met de oogen van een waarneemer , die zo zeldzaam zyn onder de reizigers, behoorelyk op te merken ' oo^Sd^fifnT1 Z-idd^ Af-ika heb^ traangooten onder de aXe'n hebben W ^meti fo,mmi^n hebben flegtltwee mammen, hebbenUzcf ahd^Hr n' " Z^ >',die b? de mammen twee zakken' ^e noemt fA t f l Daubbnton, die dezelve zo wel befchreeven heeft,, me noemt {e),) 0f twee buizen, waarvan yder ééne opening heeft , ol daar men den vinger kan inbrengen. Deze buizen flikken zfch X O Door den Hoogleeraar Allamand. 9n 7f le: 5)5? Reel Van dic Werk> 'SS (ƒ) Ibidem, 159 en l6(>^ VI Ibidem, bh. 17.2. € $  D E NATUURLYKE HISTORIE tenvaards uit , en vereenigen zig in eéne enkele buis (ƒ). Hair binnenfte wand wordt geformeerd door een dubbeling, of omvouwing van het vel, dat daar zeer fyn, en zonder hair is; deze buizen worden in anderen n'iet gevonden. Daar zyn 'cr, waarvan de mannetjes en de wyfjes hoornen hebben; in anderen zyn het de mannetjes alleen, die daarvan voorzien zyn. Sommigen hebben lang hair, anderen breed; eenigen hebben een kleinen Haart'met weinig hair, anderen hebben den Haart vry breed en ruig. Daar zyn 'tr, welker hoornen voorwaards gedraaid z)n, terwyl, by anderen, die kromming achterwaards loopt, en fommigen rechte hoornen hebben. Allen hebben het galblaasje: men zegt evenwel, dat die foort, welken men aan de Kaap de duikers noemt, dat niet hebben; doch de Hr. .Gordon heeft geene gelegenheid gehad om de waarheid daarvan te onderzoeken, gelyk ook niet, of 'er verfcheiden zyn die vieterlokken aan de voorfte beenen hebben: tot hiertoe kent hy flegts ééne foort, die daarvan voorzien is. Sommigen voegen zig met groote benden te zamen; anderen houden zig in kleinen getale; eenigen blyven altyd in dezelfde fbreeken; anderen, en vooral die, welken bekend zyn onder den naam van fpringbokken , veranderen van plaats, en begeeven zig, wanneer 'er, door aanhoudende droogte, gebrek aan water, en bygevolg ook van voèdzel, in de oorden waar zy zig onthouden, plaats heeft, zuidelyker op, om daar voedzel te vinden, en keeren, in den regen- en donder-tyd, naar hun eerfle verblyf terug; dus zegt men ook dat zy het regen- en donder-faifoen medebrengen: die verhuizingen zyn voor hun eene noodzaakelyke gewoonte geworden. Verfcheiden vleefch-vreetende dieren onthouden zig op hunnen weg , en wanneer zy aan een naauwen doortocht van een berg komen, en dan door een van die roofdieren worden aangevallen, dringen zy malkanderen zo Herk dat verfcheiden hunner Hikken of doodgedrongen worden. Zie hier de wyze, hoe de Wilden het aanleggen om de fpringbokken maetig te worden. Zy richten van affland tot afftand hoopen op van doornen, van Hruisvogel-vederen, van Heenen , enz. waaraan zy eene foort van menfehlyke gedaante geeven, en zy laaten daar tuffchenruimtens tufichen beiden, aan welker einden zy gaten graaven; vervolgens iaasen zv deze dieren van verre, die, de opgerechte hoopen vermydende, m de tuffchenruimtens loopen, en, niet terug kunnende of durvende loopen uit vreeze voor hun, die jacht op hun maaken, Horten zy zig in de gaten tot dat die vol zyn , en dat anderen daar over kunnen trekken. Alle deze gazelles verfchaffen een uitmuntend wildbraad; zy zyn zeer vaardig, en doen groote fprongen. Het is een fchoon tooneel geheele benden gelyklyk te zien fpringen , en in hetzelfde oogenbhk hunne witte achterdeelen te zien opheffen, terwyl hun voorflel naar de aarde neigt het geen hun een golvenden gang geeft; zy werpen ééns in 't jaar, na den winter, of na den regentyd, dat is te zeggen, omflreeks de maand november. Het gebeurt echter nu en dan, dat zy tweemaal ("ƒ) De Hr. Daicenton heeft niet gevonden, dat deze buizen te zamen loopen.  VAN DE GAZELLE s. * 's jaars werpen, want men ziet veeJe ion^n in •• „ flegts agt dagen oud zyn, heeft inefnSfom hf "L Z° hunne J^gen zo zy in een bofcb komen te rtruikelen °n te vSen f Paard -in te tellet gefchreeuw der gazelles in 't aleemeen i« Zy met Wcder °Pniezen gelykt. Hunne hoornen groeien me h' een ^blaas, dat naar wordt jaarJyks niet geregeld een kring om geSörmSrS^T' maar daar altAdHek,dezer dLt11" t ^ der "^«M^5 me^n"^ kunnen, zo wyls van ft^iptr^inge!, ydie eene^elVkfoo^.vf*- i?88^ fte™ dikmet die duizelingen, 0f hoofddraaijS, ^neD tezvn> bokken en de gemsbokken onderhevfg zvn S ^i*?' de fteen" fnytanden in het onderfte kaakbeen !n S{g)' AI,e-n hèbben zy agt kC^Sènu^r Kifd^ Sie^èr rir de ^> zouden kunnen dienen om de onderfchefdWn i h,Unne Seb^en, die van de Wen met de verfcheidenhedcr\ mll n bePaal^n> niet flegts grensfcheidmgen vaft te ftellen, die de eent ?°k °7 des te b«er^e den Wanneer men de onderfchefdend l ke„t°ï Va" de/ndere affcheideelte ontleent, loopt men altyd gmar »„ dan Van e^n ge- dieren, die voor het overige zei ^/chTend?^^ deZC,fde b«aaming, zou verfcheiden voorbeelden daarvanf^^LT' te beVatten' * meeftgeachte naamlvft - maakers my verfSp" byb/enSen, weJkeR onze gaan buiten de klaiTe der gazelles! rfdatmiïn***' maar> *>nder te Schryvers hen noemen (*)? Wanneer men nS'/t5* beiden merking neemt, is men verpligt daar Sr ?rdanrd,f-,hoofnen in 2a»' de bubales, de condoma's, eën zelfs de Zn\lran,Srchjkken de canna's, men niet wel met de gazelles taw^tt^J ***** welken mann niet kunnen befluiten, om, onder de'nnS %• ZlMME*- heetfte ftreeken van Afrika en Afia onthouder^ ï P? (l?\die ziS in de fen die met dan op de koude AhnfZen^n5rfthee?okken te P,aat' worden, m/t midden van de fneeuw wairmJS bergen gevonden Maar om in ftaat te zyn die vetmümdTïïSf r ?1?JberSen bedekt zyn. gebruiken, en door dezelven de veïfchXL rerfcheidende kenmerken té kanderen te onderfcheiden, moet men voo afT™ «az*™ Icheidene dieren, die, 0f nog geheel KV0*^ om de verkend zyn, en die tot deze k!afffbehoorcnC' fJ*** volmaakt, beHr. Gordon heeft 'er verfcheirW ï0Orcn ' uéi te keren kennen- de komende jaar zenden zah onde^irf VerZameId' melken hy " t0£ van eenigen, waarvan hy my Sf ^ f Jk de befc^ving geevïn tekeningen naar de leeve/de dLef J^a2ê£ZOnden let de (g-) Zie het Xllde Deel va„ dit W„t * ^aa/ct. C*) Zie, onder anderen p"Lf" T■'/ / ,p'  u DE NATUURLYKE HISTORIE Tic moet hier niet vergeeten, dat, fchoon de Hr. Gordon een zeer gro^t getal van de gazelle!, die in Zuid-Afrika zyn, geveld heeft, hy echfelook een bezoard in dezelve heeft kunnen vinden, het geen beveiligd »ar ,> Plders eezeed heb (k), naamlyk, dat het zeer twyfelachtig is, of de tzeïrar! en plfan , welken ik befchreeven heb dezelfde dieren zyn, als die, waaraan Kaffer deze naamen gegeeven heeft. (O Zie het XVde Deel van dit Werk, blz. 201 en scó. DE OUREBI of OEREBI (*). Het dier, het welk men op PI. VII ziet afgebeeld, is een der aartigfte Lzelles in zuidelyk Afrika. Ik geef het den naam van ourebi , zynde di» welken het onder de Hollanders van de Kaap de Goede.hoop heeff 'zv fchrvven ourebi, en zy hebben dien naam overgenomen van de Hotttnwttffl/waaronder het delzeJven voert. Men vindt het dier met dan od een srooten afftand van de Kaap. „ Da? 't welk hier vertoond wordt, is een wyfje; het mannetje alleen heeft hoomln, die klein en recht zyn (.). De Hr. Gordon heeft nog geen kunnen magtig worden, dus heeft, het geen ik van dit dier zeggen lal alleen betrekking tot het wyfje, waarvan ik het vel heb, maar waarvan de teS naar het leevende Wer gemaakt is. Haare lengte van het einde van de neus af, tot aan het begin van den ftaart, 11 van drie voeten, liegen duimen en zes lynen; de hoogte is van twee voet en drie duim, en ds afftand van den buik van den grond, is vaneen voet drie dumèn Zy heeft een vry langen hals, maar haar hoofd is klein; het heeft maar zes duimen lengte, van de ooren af tot aan 't einde van den mond De lengte der ooren is van vyf duimen; zy zyn wit van binnen; de ftaart is ze?r kort; naauwelyks kan hy dne duim haaien, en is met zwartachtig hair bezet. Het bovenfte des Iighaams is van eene vry donker-vaale kleur, maar die ligter wordt, en naar den geele trekt, aan de zyden aan den hals het hoofd en de beenen. Het onderfte van de borft, de buik, de billen het einde van den bek, en het binnenfte der dyen, zyn wit; haar hair is kort uitgezonderd op de borft, daar het lang en witachtig is. Zv heeft groote oogen, met een witte lyn daar boven, en traangooten daar onder; het is dé eenigfte van de gazelles in den omtrek van de Kaap aan den Hr. Gordon bekend, dat vieterlokken aan de voorfte voeten hêeft; Zy heeft vier mammen en een galblaasje. _ Men ziet zelden meer dan twee dezer dieren te zamen; men vindt hen digt by waterwellingen, van riet omringd, en m plaatfen daar het gras hoog is. Hun vleefch is een uitmuntend wildbraad. (*~\ Door den Iloogleeraar At.laj.jand. „ . , \a\ De hoorn, welken de Hr. Adanson aan den.Hr. Daubenton heeft laaten zien, en welken deze vergoedt de hoorn van eene korine te weezen, zoude wel die var,.een ourebi kunnen zyn. Zie het Xllde Deel, blz. i?9, en de 5de Afbeelding op de XXXlJIJie PI. yan dat zelfde peel. ^ p    VAN DEN R I E T B O K. zS DE RIETBOK (*). Het dier, waarvan het mannetje op Pt. VIII, en het wvfïe od PI > IX wordt vertoond, wordt door de Hollanders, die aan de Kaan de Goede-hoop woonen, netbok, of ritbok genaamd, om daarmede te kennen te geeven, dat het zig in of by het riet onthoudt, of zig daarmede voedt; ik heb hem dezen naam laaten behouden, fchoon het ten zamengeftelde naam is, omdat lk dien, waarmede de Hottentotten dit dier aanduiden, onmogelyk behouden konde, als zynde a ei a, welke drie fvllaben zy op hunne wyze met de keel zodanig uitdrukken, dat het voor ons ondoenlyk is du geluid natevolgen, of daar zelfs een denkbeeld van te geeven. Dit dier is geen bok; het heeft 'er den baard niet van; ook heeft het niet alle de kenmerken, waaraan men de gazelles kan onderfcheiden • het behoort echter tot derzelver klaffe meer dan tot eenige andere De Hr Gordon, die my daar eene aftekening en het vel van gezonden heeft' bericht my, dat, fchoon het ras dezer dieren vry talryk is zv echter me? kleine benden loopen, en dat zelfs het mannetje fomtyds'alleen met het wyfje gaat: zy onthouden zig by de bronnen, onder het riet, (waarvan ?y A*\°?rh Selykr,lk ^ Z£lde' hl,nnen naam gekreegen hèbS en in de boffchen. Daar zyn 'er van eene verfchillende kleur, (fchoon z? llZiicT f°°rt fChyDen ££ Zyn)' die ziS meeft °P de beogen" Die, van welken wy hier fpreeken, zyn over hetgeheele bovenfte gedeelte des Iighaams yan eene' afchgraauwe of graaulachtigekleur het onderfte van den buik, de keel, en de billen, lyn witTmatr zy hebben met die rosachtige of zwarte ftreep, die de klet/r van den b ik^ffcheidt van die van het overige des Iighaams, en die by de meefte andere Ses gevonden wordt. Hun hoofd is voorzien van twee zwarte hoomenTmtt ringen tot op de helft hunner lengte, maar zy fteeken niet zeer uit Tk heb er tot tien geteld op die van de gazelles w^rv™ a aZ ' vellen heb. Dezt hoornet zyn voon^^1ïïdT^^«^ gladden en zeer fcherpen punt uit. Hunne lengte is aanmerkefyk v n opzichte van de grootte van het dier: in eene rechte lyn g^neS'heb* ben zy tien duimen hoogte, en, volgens de kromming, 1^7één vo-t en drie duimen lang. De ooren zyn ook zeer Iang;ëz'y Zn van WmX wit: by elk derzelven is een kaale vlak zonder hair 7 ™ hZK\ier£-n hebb£n fl'aaije ZWaJ:te 00-en' en traangooten daar onderzy hebben vier mammen, aan welker zyden twee opfningen in liet vel (*) Door den Hoogleeraar Allamand, te Leiden XVI Deel. D  atf DE NATUURLYKE HISTORIE zyn, die twee buizen maaken, daar men den vinger in kan brengen, en waarvan in het voorig artykel van de gazelles, gefproken is. Hunne ftaart is lang, plat, en met lange witachtige hairen bezet. De Hr. Gordon heeft my het vel gezonden van een ander individu van deze foort, dat in de hoornen geheel gelykt naar het onderwerp, dat ik zo a:.nftonds befchreeven heb, maar dat in kleur daarvan verfchilt, als zynde zeer donker rosachtig vaal; dit is waarfchynlyk een van die, welken zig op de bergen onthouden. De wyfjes der rietbokken gelyken in kleur naar de mannetjes, maar zy hebben geeae hoornen, en zy zyn kleiner, gelyk men zal kunnen zien uit haare afmeetingen, welken ik op het einde van dit artykel geeven zal. Om deze dieren te vinden, moet men zig vry diep landwaards in begeeven; de Hr Gordon heeft 'er geene gezien, dan op een afftand van honderd mylen van de Kaap. Hunne hoornen, voorwaards gedraaid, brengen eerft de gedachten tot den nanguer, door den Hr de Buffon befchreeven (a), maar dat laatfte dier heeft de hoornen veel meer haakswyze aan hunne punten gekromd, en dezelve zyn minder lang dan die van den rietbok, ook is dit dier kleiner ; zyne kleur is verfchillende, en daar is veel meer wit op zyn lighaam. Het is waar , dat de Hr. Adanson heeft waargenomen, dat 'er drie foorten of verfcheidenheden van die nanguers zyn, die niet dan in kleur verfchillen; dus is de kleur alleen niet genoeg om te bepaalen, dat deze dieren niet van dezelfde foort zyn, maar het zyn de hoornen, die het aanwyzen Ik denk, met den Hr. de Buffon, dat de nanguer, de datna der Ouden is; men kan niet wel weigeren, zig overtegeeven aan de bewyzen, welken hy daarvan geeft; Peinius vergelykt nu de hoornen van den dama by die van den gemsbok; met dit verfchil alleen, dat deze laatfte dezelven achterwaards gedraaid heeft, terwyl zy by de anderen voorwaards draaijen. Cornua, zegt hy, rupicapris indorfum adunca? damis in adverfum. Ik twyfel of Plinius zig dus zoude uitgedrukt hebben , zo hy van de hoornen van den rietbok hadt willen fpreeken ; hunne kromming heeft niets gemeens met die der hoornen van den gemsbok; de hoornen van het dier het welk de Hr. de Büffon nagor heeft genaamd (b), gelyken daar meer naar; zy zyn ook voorwaards gebogen, doch maar een weinig; zy zyn evenwel veel korter dan die van den rietbok, dewyl zy zig niet verheffen tot de hoogte van zes duimen , en zy hebben flegts twee of drie ringen by de bafis, gelyk men kan zien in de afbeelding, welke de Hr. de Büffon daarvan gegeeven heeft: voeg hierby, dat de nagor een zeer korten ftaart heeft. Deze verfchillendheeden- fchynen een verfchillend ras aan teduiden, en niet eene enkele verfcheidenheid in dezelfde foort te zyn. De Hr. de Buffon denkt dat deze nagor hetzelfde dier is, als 't welk Seba ia) 7Ae het Xllde Deel van dit Werk, bh. 153- en PI. XXXVL Ibidem, bh. xio, *n PI. XLVllh      VAN DEN R i E T B O K. 2? op PI. XLIl, fig. 3, van zyn Werk, vertoond en u eigen den naam van mazame of Amerikaanfch hVrr L^ uhy zeer ondat gewaande Amerikaanfch hert heeft ïWr.' g?CeVen maar dezelven zyn vry groot, en omn^^^^f^^^^. draaid, van de bafis af tot bvna aan het einde en ™ hL^ ^ Se" een zeer dikken ftaart; kenmerken die nier ™!f y hebben daarenboven Ter dezer gelegenheid zal ilog aaSke^ Ha?¥°r-Pfe^ van dezelfde plaat van Seba, we kf K^^i'fe^^ding met voorkomt de *,* of a>/kkinTïruiï^ gelyk de Hr. de Buffon onderftelt herkent aan het maakzel zvnehoo nen en L A buba,us'1 WeJken me" ne dyen. De Hr. Paixasfd) hTJf,fS* j a" de zwarte vlakken op zvis h/t niet minder ^ g^tKS Ondertuifch/n dier fmawaw te noemen, en te zeeefn dTït? r f f '• met d" Spanje t'huis hoort. zeggen, dat het oorfpronglyk in Nieuw Afmeetingen van den mannetjes. rietbok. Lengte van het lighaam, van het begin van den ftaarc *~ voeten' duimfin» »*•«*■ net einde van den fmoe). «aart tot aan Hoogte van het voorftel. * 4. c 0 Hoogte van het achterfte]. * * 2. q' q' Lengte van den koP) van bet einde van den fiWi ^i" , 3- o. o." bafis der hoornen. " lmoeI c°e aan de Lengte der hoornen, in eene "rechte lvn" ' • °- 10. o ^aSSfcffJi*'»»«»»•• •• : °: 1 s Lengte der ooren. * • . o 2' X* Afftand tulTchen hunne bafis. ' • o.' 7' °* Lengte van den ftaart. . o. 4. <,* JJnueHngn van den wyfjes. rietbok. Lehe?dnde JSn'dS^™ ^ V3Q d^ ««re tot aan""6"' <— Hoogte van het voorftel. * * > welks hoornen volmaakt recht zyn, Tmeer da" tweetoefen lengteWn. Het geen hem misleid heeft, » de naam welken men aan de Kaap gewend is aan dit dier te geeven. De HoSers noemen het gemsbok, en gems beteekent in t Hoogduitfch, H ïïlJ nf kamoesbok, dus heeft hy, dewyl dit woord hetzelfde isaanoe een gems- °^ ^a™S? 'onderfleld, dat de tweedieren, op welken men dit IZrSd^nu^: toepaft, dezelfde dieren waren, en zekerlyk heeft woord, 01■ uc , rniffch en wel beiden, nooit gezien ; eindelyk be- hy een ^ b|^n. en m ^ 6^ ^ ^ flmt hy deze ftaaije opteii g ^ ^ ^ ^ ^ Z^^^^ ^fcheuten'naar evenredi£heid zyner f*S Door den Hoogleeraar Aixamand , te Leiden.    VAN DEN BONTEN BOK. tg ren. De Hr. de Büffon heeft reeds doen voelen (c) , hoe onéervmd het zy, zulke hoornen te geeven aan dit dier, dat aan de Kaap onder den naam van nomgo bekend is. Men begrypt hier uit, dat Kolbe die geiten, waarvan hy fpreekt, niet gezien heeft, of dat hy, byaldien hy er al eenigen van gezien moge hebben, by den talt, om zo te fpreeken, de naamen heeft gegeeven welken hy hadt.hooren uitfpreeken, zonder zig te bekreunen, of die naamen al of met, op hun parten: dus is 'er geen middel, om van hem eenig licht over deze klafle van dieren te krygen: het was noodig deze aanmerking te maaken, op dat men, op het woord van dezen Schryver de Ivft van de gazelles of de geiten niet vermeerderen zoude*et ingebeelde dieren Het getal der geenen , die daar waarlyk toe behoorenf is groot genoeg Ik heb de lyft der geenen, welken de Hr. de Buffon befchreeven heeft, met drie vermeerderd; daar zyn nog verfcheiden anderen, waarvan de'Hr Gordon my de naamen of de vellen gegeeven heeft; ik zal die in het vervolg befchryven, nadat ik naauwkeunger berichten wegens hun van de Kaap zal ontvangen hebben; ondertuffchen zal ik nu een vierde befchrvven waarvan ik het vel heb, dat zeer wel bewaard, en wel opgezet is - het is naar dat opgezette vel, dat de tekening gemaakt is , welke men o'p PI X ziet. r Ik geef aan deze gazelle den naam van bonte bok, die hem door de Hollanders is gegeeven Het js een zeer bevallig dier, zo wel ten opzichte van zyne fraaije geftalte, als wegens de fchoonheid zyner kleuren; zvne lengte is wat meer dan van vier voeten, en zyne grootfte hoogte is van drie; zyn geheele lighaam is bedekt met kort en glinfterend hair- dar het welk op den rug, den hals, en het hoofd is, is Lute*^^' die helderer wordt op de zyden, en zig daar doet opmerken, door eenè tint van fchoon purper of violet. Zyn buik, het onderfte van zvne borft en het binnengedeelte van zyne dyen en beenen, zyn zeer helder wit' hy heeft daarenboven aan het kruis eene groote, bynaronde, vlak in 'c midden van dewelke de ftaart zynenoorfprong neemt, die insgelvks vin dezelfde kleur is, byna tot aan zyn einde, waaruit een lange kwaft vTn zwaare zwarte hairen voortkomt. Voor op het hoofd, op den afftand vt„ twee duimen van de hoornen, heeft hy nog eene witte vlak, waarvan het bovenfte bepaald wordt door eene volkomen rechte lyn; deze vlak bedek het geheele aangezicht tot aan het einde van de neus. Eene derde vlak maar klein, van dezelfde kleur, daalt van de tuffchenruimte, die tuffchen de twee hoornen is, byna loodrecht neder, naar de groote, zonder da zv evenwel geheellyk tot dezelve kome. y Het hoofd is, naar evenredigheid des Iighaams, grooter en dikker dan by de andere gazelles plaats heeft: zyne hoornen zyn ook zeer grooï zv kunnen, m eene rechte lyn gemeeten, byna een voet in de lengfeTaaien. CO Zie liet Xllde Deel v»i dit Weilf, bh. 274. enz. D 3  3o DE NATUURLYKE-.HISTORIE Zy zyn zwart, en omgeeven van ringen, tot op twee derden hunner lengte: ik heb 'er op elk dertien geteld. De afftand tuffchen de bafis dezer hoornen is flegts van een duim ; maar zy verwyderen zig aanmerkelyk naar buiten, en maaken eene dubbelde kromming, omtrent gelyk die der antilopes, 'en hunne punten, die min of meer voorwaards gericht zyn, ftaan op een afftand van één voet en drie duimen, van malkanderen. Zyne ooren zyn ook zeer groot, dewyl zy zig ter hoogte van negen duimen verheffen. Indien Kolbe dezen bonten bok door zyne gevlakte geit heeft willen aanduiden, geeft hy denzelven een grooten baard van eene donkerroode kleur, waarvan zig niet het geringde voetfpoor vertoont, in het onderwerp dat ik befchrjk. .m . ï. Het wyfje van den boWten bok heeft zo wel hoornen als het mannetje: ik weet het getal der mammen niet; gelyk ook niet of zy onder den buik zulke buizen heeft, als waarvan ik in het voorgaande artykel gefpro- Men vindt deze dieren op vyf-en-twintig mylen afftands van de Kaap; men ziet hen ook op den afftand van twee honderd vyftig mylen, en men merkt tuffchen hen eenig verfchil in de kleuren op. Zie hier de voornaamfte afmeetingen van het onderwerp, dat ik befchreeven heb. voeten, duimen, lynen. Lengte des Iighaams, van het einde van den fmoel tot aan het J begin van den ftaart. . • 4- 3* o. Hoogte van het voordel. • • • • *. i. o. Hoogte van het achterflel. . • • • 3- o. o. Lengte des hoofds, van het eiude van den fmoel tot aan de hoornen. . , • • • o. 9. o. Lengte der hoornen, in eene rechte lyn gemeeten. . 1.0.0. Lengte der hoornen, naar hunne kromming. . . 1. 3. o. Omtrek van de bafis der hoornen. . . . o. 6. o. Lengte der ooren. . . • • o. 9. o. Lengte van den ftaart. . ... . o. 9. o.  VAN. DEN TAPIR 3 * DE TAPIR of MAIPOURI. Dit dier, fchoon men 't als den olyfant van de Nieuwe W-eld ™« befchouwen vertoont denzelven echter niet dan onvolmaakt■ rgC zichte van deszelfs geftalte, en verfchilt niet minde1 ' ? n op* Men ziet, dat de foort van tromp of fnuit, dien de eatiir MB;t:, • , van de neus heeft, flegts een voetfpoor ofbTwerpfs van dïn Sc f f^' die evenwel is het eenifffte karakter J„j,p , en des oJyfants :■ de verfcheidene deelen der Natuurlvlrp Hiri te^ayenne, die fchryft my, dat de tapirVderda^ Vver .^enr, in Zuid-Amerika is, en dat 'er eevnr&T / I- vlervoet,g^ dieren ponden weegen; maar dit gewlf „Tfs ielS0'^ ? vvf ho«derd olyfant van middelbaare groottTf ermen zoTdnsnn^^ dat Van ee« genRebben, om twee dlren, die^zo webTg temadig^eid ottafr hebben, met den anderen te vergelyken zo detanir lihlu '"gander gemelde foort van fnuit, min of meer naar^^den rdvf.nrt C" dathyinde eenige gelykaartige gebruiken met denzeXenfadt lyZTéfkZ's °°k ^ om te baaden, en niet om vifch te vangen, als weJkfhv no2 llf"**** hy leeft van gras en groente, gelyk de olvfant en vnn L u et' Wam ren ; ook brengt hy Saar êén%Zg7oon ' en Van Jonge boom-blade- en zelfs des nachts, ^^^^S^^z^T gen, en gewent het al vroeg om te wate-re a°r g door baar ^g vol^ fpeek voor zyne moeder, dl ^S]^J^^^  5S D E. N AT ü U R L Y fi E Hl S T O R I E «*>ti • de vader heeft geen deel aan de opvoeding, want men vindt de manneSés altvd alleen, behalven in den tyd dat de wyfjes tochtig zyn. De foort i vry talryk in 't binnenfte der landen van Guiane, endaar komen'er van tyd tot tyd in de boffchen, die op eenigen afftand van Cavenne zvn Wanneer men hen jaagt, neemen zy hunne toevlugt tot £f™ alvvaar men hen gemaklyk kan fchieten; maar, fchoon zy van elne^^iHüe^fzachte geaarthlid zyn, worden zy echter gevaarlyk zodra eene ïtme en l j. & enJheeft hen zien aanvallen opdekanoe» ^RJ^ge^ wis? om hunne wraak te koelen, door dezelve, wïïe 'moRelvk. 't onderft bovenft te keeren Ook moet men in de bosSen od zvne hoede tegen hen zyn; zy maaken zig paden, of liever vry lenen op zyne uucuc & j » - ffebrulk 't we k zy daarvan «dele * rTvieren vn, Guilne worden doorW vrv groote memgte beflaagen, en de oevefs der wateren zjn door de wegen welken tapirs ucnaagv! , Kanff voor deze weeën, dat net in zy zig ^ke"%SfS"°'a,ronflZltaft\iod,te, en &nft gebruikte. ie\tteall»en voo "de menfehen gefchikt waren. Voor het overige Ktt-en tt* SIS^^^S^- S *S SSïr.'SSS ESÏSi W den eerilen fchoot ne- dervelle. i-j-ir a%id ' dan een fterk en fcherp geblaas, De tapir', maaken g^jteg^^ Qm ^ doen '„ welk de jagers ««f^** Vfenieten. Men ziet zelden, dat zy zig naderen, en hen ™n digtny te verkooren hebben; verwyderen van de ftreek.en_, welKe° * * echter log en niet fnel; zy fchoon hunne g^»e^han^ ^'^ ^ aaif, ten zy dl honden al te dh/t ^T^^^-^ v^ zy zig met hunne tanden, en dooden de honden. jje , r JiiltSi hv eens bvna het flachtoffer geweeft was van zyn ' CO Een Reiziger heeft my J^'^. ^3 zyn hamac aan twee boomen valigegebrek van ondervindmg;jn ^^P»™£l£ maar Ls kwam dezelve dwars over zo maakt, om daar den nacht in ^ "™*f t en uuren s'avonds hoorde hy een groot ge- een gebaanden weg te hangen. Omtrentne^en or t naauweraood den tyd raas in 't bofch; een tapir .kwam ^«eg anJJ' ™eeny boom aan fe zetten , het dier om uit zyn hamac « fP"nBe«e" f, • de*,eri„gfte afwending in deszelfs weg; het deedc hieldtzich g«noogerbl.k op no^^ den boom; vervolgens, den hamac van de takken aüprmfn, . trok hy midden door eene kleine bende Ne- zonder zyn gebaand pad m t m.nft te ven tu , y dat zy gemaakt hadden; hy j£ Ê/bende'^ooV: SE'-i. hen eenig .eed te doen.  VAN DEN TAPiR> 33 De moeder- tapir fchynt groote zorg voor haar  , j hechts leert zy hetzelve zwlmmen, erf in 't vvateVn S i dra*g ovefda" n deToS7^' ^naaft*4 vonds naar huis teru^ hetWnTettó van deze vryheid maaken, en niet weder terug kleren Hffl wordt gegeeten, maar is niet eoed van fm^t S *eeren. Jrlun vleefch en reuk* "gelyk aan herten - vleefch De e nfte Z Z ™ k,£l,r lyk goed zyn zyn de voeten en het bovenfte fai £ kV" °0g * ^ De Hr. Bajon, s Konings Geneeshppr n« ' ^ demie der Weetenfchappen ,§ in1774een^eT™*' gaande Akaden ; wy oordeelen goede wa^ wyze van uittrekzel, te moeten mededeelen, en teven rJi J°N-' by te moeten aanwyzen, die ons toefchynen dat in Zr, 7*, vefrz'Mlngen ftopen, het welk, voor het overige, Zen dank vefdTeS m ^' Het maakzel van dit dier. zeet de Hr R* mM „17 • . naar dat van het varken; he\?s|venWe 5ttffeta,,» ^ wat een kleinen muilezel, en heeft ^ ^^^'^J^^hoogfc vaa gende; het is bedekt met dikker en laneer hair d™ ïL' ?? I r korte Pooten draamaar het zelve is fyner er.korte? Krkeo^ borfl ir^n^f6'^P™** heeft rnaanen, waarvan het hair, fteeds recht, flejs een weinf^minder dlk' h« hair dat het overige des Iighaams bedekt; het flrekt gJfgJr ls, dan hec hoofds af tot aan het begin der.fchoudercn; de kon is d?tSPn a? den kruin des zyn kleinen zeer zwart; de ooren kort, hefVndetL!„,■ VVat ]aDS^ de °°gen eenige overeenkomft met die van het varken; heVd^ bovenfte kinnebakken, een tromp van omtrent een voet'& 1 "''fj30 ZYQ gen zeer bmgzaam zyn, en waarin het werktuig van 5ef %ÏÏ h,r deabersin" dient 'er 2ig van gelyk de olyfant, om vruchten te verzamelen h 'sveft; h^ be' van zyn voedze! uitmaaken. De beide openingen de neuten 1! 6 Cen geöeeIte het einde van den fnuit; zyn ftaart is zeer klein en kan ntF^ kTen voort uit in de lengte haaien; hy is byna zonder hair C meer dan twee duim Het hair des Iighaams is donker-bruin • jvnP 1 ten zyn ook zeer breed, en WL^oT'D^li^^^^iik; de voede achterfte maar drie. Alle die vingers zyn omgeven v™ -° ?b5n VI'er vinSers> de kop , fchoon zeer groot, bevat zeer wein°g lerfenen d^Lhf^ CD dik ho°™ in 't lang, en met tanden voorzien, waarvanThee gewoorleeSi^™0 Zyn Zeer zyn er evenwel fomtyds meer, fomtyds minder- d^ w g1£aI veert,§ 15i die my door ooggetuigen zyn mede. van den een en dV aifee a^dat vT!2! f ^S^60 dikker' E^fuS mannetje is evenwel fcberpcr fterker L ^ te?.fluitJe; het gefcbreêuw van het De teeldeelen van het maScfc fcfe^ dat van het wyfje die van het paard of den eze! • 7v Ivn P ve^ overeenkomft te hebben met ker, even atfby het paarden Sn k?eZn^S fp aatü' en men ziet ïn de ko peltjes die zigVeinif verben, en de de Srfl Zaadba,,en' "vee klerne tezaadballen zyn zeer «ïoot en ™ , , f>,aalts dcr mammen aanwvzen rv De roede is k, en feeft^t g h^Si^, C?a,f <* veerS oneen! zy befloten ,n een aanmcrkelvken zak door Ï! ÏXr ^ haa,reD gewoonen ftaat is in de oprichting is, of ftaat, 'komt zy geheel uit TZFa™^ ' ,mar wanneer *Y Eén der wyfjes, 't welk de Hn 6 Y Va° het paard- lengte, en fcllin nog'nt gedfa ge^Theb ff If' *"* *** getale van twee, waren niet groot • zv telXll : h,?are ™mm™> ten ezelin of de merrie; de fcheede was een£f 5 5 aIles «aar die van de De wyfjes worden gemeeSykStt^T^^^ cember; yder mannetjl volgt Ven wyffe en dh^™ n?vemh^ ™ demen deze dieren te amen vindt Wanne r r de Cem.ge tyd' waari* by hetzelfde wyfje ontmoeten ïaan™o I> ee umannetj« malkanderen kanderen zwaa/e wonden to' ZoX llt wvff// ^' brenSe» ™1netje haar, en laat haar alleen. ^ vermydt het man¬ maanden, want na de maand van fend,aSt Is van tIen fot elf wyfje zoekt altyd een verhel^XteZ SS^^ ^ wyfje grooter dan het manne gf Zyk 2n"?d ^evende «"ien hebben, fn i772 was hpf E 2  3* DE NATUURLYKE HISTORIE Dit dier, wel verre van tweeflachtig te zyn, en zo wel in 't water als öp \ land te kunnen leeven, gelyk eenige Natuurbefchryvers gezegd hebben, onthoudt zig flandvaftig op 't land, en maakt altyd zyn leger op heuvels, en op de droogfte plaatfen. Het is waar, dat hy ook moeraffige plaatfen bezoekt, doch dat is om daar zyn onderhoud te zoeken, en omdat hy daar meer bladen en gras vindt dan op verheven gronden. Dewyl hy zig in dié moeraffige gronden zeer morfig maakt, en de zinlykheid bemint, gaat hy yderen morgen en yderen avond zig baaden en affpoelen, waartoe hy eene rivier overzwemt, of, by mangel daarvan, zig in eenig meir begeeft, en daar affpoelt. In weerwil van zyn grooten klomp1, zwemt hy volmaakt wél, en duikelt ook zeer behendig; maar hy heeft het vermogen niet om langer dan eenig ander landdier onder water te blyven; ook ziet men hem alle oogenblikken zyne tromp buiten het water fteeken om te ademen; Wanneer hy door de honden achtervolgd wordt, loopt hy terftond naar eenige rivier, welke hy vaardig doortrekt, om zig door dat middel aan derzelver vervolging te onttrekken. Hy eet geen vifch; zyn gewoon voedzel beflaat in tedere fcheuten en uitfpruitzels van hout, en vooral in de vruchten die van de boomen vallen;, het is meer des nachts dan overdag dat hy zyn voedzel zoekt; hy is evenwel overdag ook in beweeging, inzonderheid terwyl het regent. Hy heeft een' zeer fcherp gezicht en gehoor; op de minfte beweeging, welke hy gewaar wordt, neemt hy de vlucht, en maakt een groot gefchreeuw in de boffchen. Dit eenzaam dier is vry zachtaartig en zelfs vreesachtig; daar is geen voorbeeld, dat hy zig tegen den menfch heeft zoeken te verdedigen:ten opzichte van de honden is het niet eveneens; hy verdedigt 'er zig zeerwel tegen, inzonderheid wanneer hy gekwetft is; hy doodt hen zelfs vry dikwyls, het zy door hen te byten, het zy door hen onder zyne voeten te vertrappen.- Wanneer hy in een ftaat van tamheid of huislykheid is opgevoed,.fchynt hy voor verknochtheid vatbaar; De Hr. Bajón heeft 'er een opgevoed, dien men hem jong bragt, als zynde nog niet grooter dan een fchaap; hy is zeer groot by hem geworden , en heeft eene foort van vriendfchap voor zyn meefter opgevat; hy onderfcheidde hem'naauwkeurig onder verfcheidene perfoonen-, en vólgde hem even gelyk een' hond: zyn'meefter volgt; hy fcheen veel vermaak te hebben in de liefkozingen,. welken zyn meefter hem deedt; likte hem de handen, en kwam,alleen in.'tbofchi gaande, en fomtyds zelfs zeer verre, alle avonden vry vroeg geregeld weder t'huis.- Men heeft een anderen; eveneens tam gemaakt,, langs de ftraaten van Cayenne zien trekken > in alle vryheid naar 't land.gaan , en allen avonden geregeld wederkeeren; toen men hem even-i wefte fcheep bragt, om hem naar-Europa te voeren, hield hy zig zo gemaklyk';niet; zodra hy aan boord was, konde men hem niet houden; hy verbrak zeer flerke touwen* daar men■ hem mede vaftgemaakt hadt; hy ftortede zich in't water, zwom naar den oever,.en, dien bereikthebbende, begaf hy zig in een affnyding van paletuvierboomen, op een vry grootten .afftand van-de ftad::men meende^hem verloorén te hebben, maar den-  van den tapir. 37 grootfte voorzorgen, die niefdanvooTen tvd Si gebn"kle men de' halverweg tuffchfn- Amerika en FraXyÏÏfS^ ° mtrent zeer onftuimig was, gemelyk, brak op nieuws 1^' ^rwyl de zeefcabane neder?en ftortede zig in zi Pdaar men Z ^-l' WlerP zyne De winter,, geduurende denweJke'n hennmet^"Jen konde. gent, is het gtfnftigfte jaargetydeTom "et LSèTui^ dieren te maaken. goeaen mtilag jacht op deze Een Indiaanfch iaager, zeet de Hi- p.,^ j- • zig in 't midden van het bofch, en bi es vvnf ,?6 10 ,myn dienft ' was> ze«^ geluid zeer wel nabootfte: zo fer een inYd5nfhS?-^,enopeenfluitJe' dachua zelve dat geluid terftond, en dan be/af Z t ?aabyhe,d ?a-s> Antwoordde dehet antwoord, zorg draagende■ vanhet#elu1dJmPJ zachtJe\naar ^ Plaats van hy het bedoelde dier onder het bereik v-n Jl r enuda Ve>rhaalen, tot dat daarentegen, terwyl het zeer droo'Ts SvftTr h-phT In den zomer> dan ging deze Indiaan na.r dVkl^h^^^^^ dag leggenhun leger te ontdekken, en zo te fchietef • m^f / °gde ?em&eD hunner in ftegter jagt dan de eerfte. Men bedient• zie v'™ ™ , , n m,anier verrchaft veel kogels, om hen te fchieten, omdat Kne^nfn meLalei? flaafJes' of ze£* grootegel zelfs daar flegts eene ger^Tui?we?kin7nn £ hfrd ,S', dac de zvvaar«e £t men hen mef den' Jf^g%t^t yefe.°P0^^ihet h ÓUS zeldzaai", taai van leeven deze dieren zyn: hun vleefch £nU hf byna ongelooflyk hoe ten; dat der ouden is leerachtig, en heef In ^ iV°iflagen kwaad om te ^m^^te^? d£ —örie de drie maagen bygebragt, diS^Sne rn t dlC der êewaatl' Bajon zelf dit zal bemerken, gS zeSrlvï lk ^ daC de Hr" nieuws de moeite wil geeven van een Ztr 3/ Ten zal • 20 h^ zig °P' dier te doen. 6 en nader onderzoek van dit deel van het Eene andere aanmerking, die mv «n.j;„, i nen te moeten maaken, ffhoon 7y A^^t'm^^^ omtrent de eenheid van de maas Lrrrf ? I ,even zeker zyn aJs Hr. Bajon verzekert dat in fll £ ? h°°rnen der ]yf™eder. De het uiterfte dér trompetten, t eg* n £ ^ hy °ntleed h^> as en dat derzelver holligheid g^ groten' Ik heb, zegt hv lucht in r]t IrZ J gemeenfchap met dat deel heeft fterk gedi'uktf dalr' ü eve wel geTllT^f^ *^dS' den kant der eijerneften geene stngekomen U"gegaa\ ge vk 'er ook van' 't. geen.men.noemt netloofwerk g eindigen, en meri neemt'aan hn buheVL ^J -'J^ï m 1 rond te de-zakken waar, welken men zoude ?fte van.Zvn einde verfcheiden blitfhèt binnenfte tè zyn ,maïr\v ^ gge? 20 Veele g«neenfchappén nW . . S ^t hun aoor de breéde ligamenten •Wctut:  33 DE NATUURLYKE 'HISTORIE wnrdt door middel van welk vlies dc trompetten aan de eijerneften vaffc zitten.' De geheele verdwyning van het uiterfte der trompetten tegen de eiierneften, is een verfchynzel, dat ongetwyfeld diufterheid yerfpreiden vi nver het gewoone fyitema van de voortteehng; de nieuwigheid, het hPbmr en de zonderlingheid van dit verfchynzel, voegt 'er de Hr. Bajon hv heefr te wege gebragt, dar ik tegen myne eigene waarneemingen op mVne hoede ben geweeft: ik heb dan deze byzonderneid door nieuwe-naSoringen willen onderzoeken, pp dat my geen twyfel mogt overWyven;. emdelvk heeft de ontleeding van tien of twaalf wyfjes welke ik in den tyd van drie of vier maanden gedaan heb, my in ftaat gefield om de waarheid van het gemelde fadum te kunnen verzekeren, zo wel m de jonge wyfjes als in die welke gedraagen hadden; want ik heb er ontleed, die meikin de borften hadden, en anderen die draagende waren. Hoe Heilig deze verzekeringen zyn, en hqe talryk de waarneemingen ,m den Hr Baton hieromtrent weezen mogen, zy hebben noodig herhaald worden en komen ons voor, zo tegenftrydig te zyn met alles wat wy kennen, dat wy, voor als nog geen geloof daaraan kunnen geeven. Zie hier thans de aantekeningen, welken ik gemaakt heb onder de ontleeding, door den Hr. Mertrud op dit dier gedaan. De maag was zo geplaatft, dat zy gelyklyk uitgeftrekt fcheen naar de rechter- en naar de Imker-zyde; derzelver zak hep tut in een punt wat LSer verlengd dan in het varken: daar was een duidelyke hoek tuffchen den flokdarm en den portier van de maag, die eene foort van vernaauwing 7,kre- en het linkergedeelte was veel wyder dan het rechter: de kronkeldarm hadt veel ruimte; hy was veel naauwer aan zyn begin en einde, 5™in zvn midden : de groote omtrek van de maag was van drie voet en één duim ; de kleine omtr.k van twee voet en zes lynen. voeten, duimen, !yneru Lengte van de lever. • •- • °- W* °* Dikte van de lever. . '.ut o naïwasïeen gaSïasje, ma'ar alleenlyk een galleider, die zig D?n denrwaalfvingerigendarm opende, ter zyue van de al- vleefch buis. . . i. 6. o. Lengte van de rrnft. • o. 2. 2 Breedte van de nult. . • • o. 1 o. Dikte van de milt. ... • Hoogte vsn het hart. . • • • 120* Omtrek van het hart. - ... Het eironde gat was gefloten. n t « Middellvn van de groote flagader. . . • * . ' Lengte vao de dunne darmen , van den portier af tot aan den blindendarm. • • , • , , • • 3 * * °' Omtrek van de dunne darmen op de wydfte plaatfen. . o. 3. ö. Omtrek op de naauwfte plaatfen. . • • °' 3- 2. Lengte van den blindendarm. . • iU' °- Omtrek van den blindendarm op zyn diklt. • ■ 4- 10.  V A N DEN T A P ! R 39 Omtrek van den kronkeldarm nn *w, a:i /i ' Omtrek van den SUS $g£ ■ . T"' t^J** Omtrek vaa den rechtend, rm op zyn dikft * • O ?' °* Omtrek van den rechtcodarm op Zya dun"' ' l o °" Zenuwachtlg middelpunt. y ' • . 1 °* °- Lengte der nieren. . • • . o * Breedte der nieren . * . o o' °* Dikte der nieren. • . ' «• o. MiddeUyn van het fchaamde'el ' * • ' o' t' 8' Lengte van de fcheede * . X' l' °' Lengte van het lighaam der lyfmoeder. * * ■ o! j ' 2' Lengte der hoornen van de lyfmoeder * • o £ i' Groote omtrek van de blaas/ ï • o i T" * Kleine omtrek van de blaas. * -2 a ?* Lengte van den pisleider. i* 8' Omtrek van den pisleider. * * ♦ . o' , i' ' Lengte van de zaadballen of eijerneften o'. V l' Breedte der zaadballen. uJerneiten. . , o *' 6' Dikte der zaadballen ' • . o * Lengte van de tong. " * * . o °" 6' Lengte van het dier vin 'u^ • j * • , °* Js. . Üleï> 7aD het «nde van de neus tot aan den ' *' °' Hoogte van het achterflel. * «■ Hoogte van hec voorftel ' * • 1' J* °' Lengte vaa het ooe van * . " 4- S' Va° "m inboek eot den a^ren * 7. ». In den tyd toen men deze muWten genome heeft, hadden t' . 8 «edaan- ™ de voortaande niet ontvangen; wv zoorf, „ j y de memorie van den H,-gr, TOa" Reifbefchrvvers 7T' ^ SaMüel WaLes Te? V™ ÓU dkr ëe' (O Eerfte reis van Cook, Tom. Utf0g. ^  DE NAT,UURLY£E HISTORIE DE OLYFANT, HET RIVIER PAARD, E N D ' E .K A M E E L, Tk hÜ in & XI<* Deel, &k. 5<5, het extracT: gegeeven uit een brief 1 vanden Hr .Marcellus Bles, Heer van Moergeftel, over de koppe- «J^^^S£XM^>| | ^ eenige andere ™™Adat eenwyfje; wanneer het tochtig wordt, de touwen, waarmede i, a', Je™eten «bonden worden, des nachts, ontknoopt of breekt; zy altyd aan de ff h ' kt de wi,de 0,}.fallte„ op, top. ™it dV ar mede '7n word. bevrucht. De bewaarders gaan allerwegen ,» do Ëthon zoeken hlar by haaren naam roepende; zy nadert hen dan on- feelS Sat ïet mJerf ^Srrchynlyk is, dat de tyd van dn drast inderdaad van negen maanden is. ^twiïtigta-, en STwiSl? en zelfs honderd jaaren, leeiyen,I,, T4r « 7e!!t dat hv , geduurende een verblyf van elf jaaren DrZ ! n naoit^f» ^ meer één jong tevens .öp Ceylon, nooit gezien neen, ^dken men jaariyks op dit ei- ÏC rlikwvls veertig of vyftig olyfanten zien vangen, onder welken zeer hy dikwyls veertig, or vy b 3 . fe d onderkennen, welke de hebben pf niet. He  VAN DEN OLYFANT. . De Hr. Marcellus Bles heeft de olyfanten on drie wHfihtibmA zien vangen; zy gaan gemeenlyk in afgezonderdebendenerf?hl,,e"de my! afftand» van malanderen; de JrfteTanier Sn h' een hen te omringen door eene bende van vyf- of zehonder? T ' dieren fleeds naauwer befluitende, doJ nuïdlï ™h nUM' dlC' deze met fchreeuwen, met fpringbuffen, of paarden ^J1"" b,a"S te maaken' fakkels, hen dwingen om inSeene foort va^païte ^tTne^^f' laden omringd waarvan men vervolgens de open£ flui^ on ?f palS" niet weder uit kunnen trekken. F"""ë "Uit, op dat zy 'er De tweede manier van hen te iaagen vorder, »niv OQ niet; hiertoe wordt flegts een zeker ?etil r/n " ?rooten toefleI vereifcht, die hen in de boffch4 «anS manfchaP kleinfte benden olyfanten aan, w^^^^^^k £ vlucht te doen neemen; zy volgen hen LrS•! i omruüen om hen de hen een of twee ftrikkèn van.leer fterl e tSj! T" "a Ven vrcrPcn zy houden het einde dezer^uwen StóSta ttïatt beid hebben dezelven rondom een boom teflinSi en ^C ,dat ZY gelegenken; en nadat het hun gelukt is een w^\ n ?g V n dus vaft Ce maa- zy den wilden olyfant vaft maaken en m l 7y ' aan we,ken woeft wil te werk gaan, beveelen zv Irf J? g daarteSen verzet, en hunnen fnuit te flafn, todat hv al hlTJl F*' dicren h™ met hem naar de plaats daar ^ttSk^ï^f' ^ dus ^n zy De derde manier van de olyfanten te van^n ? ■ naar de boffchen te brengen '■ dez13?' ' e£-mge tamme ^fjes tot zig te lokken, enSen^ een gedeelte der jagers het overig gedeeltd hïe ^heiden; dan taffc de vlucht te doen kernen; terwyl8deandere hZr* om h« zelve den eenen olyfant, die by het h^^^^?^^^ twee wyfjes vaft maaken, en hem dus naar-dl ftiTnfh V de,nz^lven aan daar men voor heeft hem te bewaaren heC park br«igen, De olyfanten leeven in hunnen ftaat van vrvhPi,, ;« „ r zaame maatfchappy; ydere bende of e?b 1T° a°°? ™n d™- kenWaofnevearn^rbTy? tlTerS^ 2^ ^ ™ -ort te treklangfte en dikfte fl/gtanden hebben 'zig an hun Ö T^'"' ^ de weg eene rivier aantreffen, die wat dier t?Pttpn ' ? Z0^lnhMnen zwemmende over, en fchynen den grond ^ï Zy dle ook ten e^te de te peilen ; dan geeven zy dSof een IX " ?£-T ,aan de andere zyfnuit maaken, een5 teken; daarop S troeD fnu fr' met hunne* om^zo te Wecken, van ^«ffi^^jag^  4ü DE NATUURLYKE HISTORIE anderen hen volgen, en aan den oever komen, daar de eerften hen aften» Eene rndere opmerkelyke byzonderheid, is, dat, fchoon zy altyd troepsgewyze by malkanderen zyn, men echter, van tyd tot tyd, afgezonderde olyfanten vindt, die eenzaam, en verre van de anderen verwyderd, omzwervende, nooit in eenig gezelfchap worden toegelaaten, gelyk als of zy uit de maatfehappy gebannen waren. Deze eenzaame olyfanten of verworpelingen, zyn zeer kwaadaartig; zy vallen dikwyls de menfehen aan, en dooden hen, en, daar op de minfte beweging, ja, op het enkel gezicht van den menfeh, (mits dat de beweging niet al te plotfelyk zy) eene geheele bende olyfanten zal aftrekken, zo wagten deze eenzaame olyfanten niet flegts onverfaagd den menfeh af, maar vallen hem zelfs verwoed aan, zodat men genoodzaakt is hen dood te fchieten: nooit heeft men twee van deze wilde olyfanten by malkanderen ontdekt; zy leeven geheel afzonderlyk, en het zyn alle mannetjes; en men weet niet of zy de wyfjes zoeken; want men heeft nooit gezien, dat zy dezelven volgden of vergezelden. . . Eene andere waarneeming, van vry wat belang , is, dat op alle de jagtpartyen, daar de Hr. Bles by tegenwoordig is geweeft, en onder duizenden olyfanten, welken hy zegt op het eiland Ceylon gezien te_ hebben, naauwlyks één onder tien gevonden wierdt, die met lange en dikke flagtanden gewapend was; en, fchoon deze olyfanten even veel flerkte hebben, en even gezond zyn als de anderen, hebben zy echter flegts korte dunne (kaanden, die nooit meer dan tot omtrent een voet lengte uitgroeijen;°en men kan, zegt hy ,• vóór den ouderdom van twaalf of veertien jaaren, niet wel zien, of hunne flagtanden lang worden, dan, of zy zig tot de gezegde kleine maat bepaalen zullen. Dezelfde Hr. Marcellus Bles heeft my laatftlyk gelchreeven, dat een particulier, zeer kundig man, federt lang binnen op het eiland Ceylon geveftigd, hem verzekerd hadt, dat 'er op dit eiland een klein ras van olyfanten beftondt, die nooit grooter worden dan eene veerze; het zelfde was hem door verfcheiden andere geloofwaardige perfoonen gezegd: het is waar voegt hy 'er by, dat men die kleine olyfanten niet dikwyls ziet, als welker foort of ras veel zeldzaamer is dan dat der anderen. De lengte van hunnen fnuit is evenredig aan hunne kleine geftalte; zy hebben meer hair dan de andere olyfanten; ook zyn zy wilder, en neemen, op het geringfte geraas, de vlucht naar de boffchen. De olyfanten, welker leevenswyze en gebruiken wy verphgt zyn thans op Ceylon, of in de andere heete klimaaten, na te fpooren , hebben voormaals onder de thans gemaatigde luchtflreeken beftaan, en zelfs m de koude klimaaten geleefd. Hunne gebeenten, in Rusland, in Siberië, Poolen, Duitfchland, Frankryk, en Italië, gevonden, bewyzen hun voormaahg beflaan in alle de klimaaten der Wereld, en hunne allengfche afwyking naar de heetfte ftreeken, toont, dat de aarde allengs kouder is geworden; wy kunnen 'er een nieuw voorbeeld van geeven: de Hr. Prins PorentrüIj  VAN DEN O- L Y F A N T fa Biffchop van Bazel, heeft de goedheid gehad «an «.« m verfcheiden andere beenderen ,g ^ ^1$^RZ-me 2 die in de gronden van zyn bisdom, op een. zeer mSwIi zenaen'' den waren;- zie hier wat hy i^'deWïge^fblrvfr ^f£ ^ SCV0ITOp ze. honderd paffen van Porentrur, aanöde Szvde 1™'° *ï S?*! ^ welke* zeer onlangs heb laaten maaken, om VS I " ™b^? grooten weg, ontdekte men den laatften zomer, terwyl men d fz iórtvt ,t^Q met^€ottt uitholde, «P eenige voeten diepte,'het groo^^ V3Ü deD bel"§ zeer groot dier. Op het bericht Z Io,, , D net geraamte van een naar de plaatfe, en & z£ da" dea^ beSaf ik ™Y verbrooken hadden, en darmen ookeengder^pme?Sl?ftjan dk ger3amte onder andere het grootfte gedeelte van eerfe zee! ïw te flSnS d^-WegSln,onien» middellyns aan den wortel hadt, teeerimm ni i teüaStand. die vyf duimen deed denken, dat het niet van 4 geïaarn?vaPPn nf f°etfn ieDgte' hec welk bekennen, myn Heer, dat ik veePS^kunHi^ ,?D£ k°" zyn> lk ™et u overreden, dat het z'ulks ware lï ^erfr^Jk1'?'*** m°mc hadt om »ï mind£r zen flagtand, welke men gebroken hadt tervurtZ F my-een ftuk va" degehaald alwaar hy wcekachti^geworden'was^efZ^^ dfn Srond hadc vry wel naar yvoir; het binneHite va° wiNn nl, , IteDlt\b-ekIeed2el §eletk daar een ftukje van, en vervolgens eenfander ft»- zeeP"ac^ig; men brandde fants-flagtand, zy gaven de een en a£ eeS Sn Je ™l ^ wezendlvken oly. de (tukken van delen eerlten flStan^ ee^en tvd'lnn^w ïêuk' A1'e zynde, vielen ongevoelig in ftof. g yd V00r de Jucht blootgefteld Daar bleef my een brok van' het verfteenH fc,»i i, kleine tanden; ik vertoonde het aan den Hr. RobS? 11,^l rlC eeni£en der koning, die my verzekerde, dat dit nuk van de Narïmri'ï^-^^yvervanden verzameling, welke gy in des Konings tuin hebt niet S H,ft°™ de fchoocti op ,k hem verzogt u het zelve van^mynentwege te Iair™ ? ?nt,uift«en, waardus de eer van u het zelve door dien Heer Tan8 te bieden toekomen; en ik heb Ik heb inderdaad, dit ftuk ontvangen, en ik kan nW „ i ne eerbiedige dankbaarheid daar voor te betuiSn lIet naIaa^n van myvnend der Weetenfchappen, en vin hun diedeleLnl f 2 Pnns' een wezendlyk een zeer zwaare oly fants - ï^]^^^11^ • Hct is die der thans leevende olyfanten. Indien men mi 3 ^ eeniSe van gelykt alle die, welke vvy hebben bygebraT van ?f °ntdekkinS ™' in verfcheiden deelen vanf Europa gevonden eVL^T^^0» Tf' doür dcn Ab^ Bexon iSeMTïJ6 *** °nder" aanduidt 00, zal men wel overtuigd wortM^^^S^}^ ™&^J%m%$^«ft pit = p ^ «<* /law. a„„, 1?i5t ^ 3e ojftbus Elephantum Zie*deze afbeeldingen gegraveerd in de Hiftoire générale des Vojages,. Tom. XVILL ia%)7Dtftours Jur les Produ&ons de Ia Rujjk*    VAN DEN OLYFANT. 45 gen hadden in hunne reizen naar het zuiden van SnW* ™™ u rivierpaard betreft, geene onderftelling kVdSfi ïeTnis v or'd^volï mogelyk maakeji, en dus kan men geene andere oorzaak in dezen te hu d roepen dan de langzaam, doch, geduung voortgaande, vermindering van de warmte der aarde; en men moet het vroeg beffa-m AfX^ a; uucrin&> van de dat der olyfanten, in deze noordfche fifeekn .^zingen naar zuidelyker geweften, aaodfe^^^^ Na de voorgaande bladen ter drukperffe overgegeeven te hebben h*W ik uit de Indien eene tekening ontvangen van een jongen olSanf dL'zvne moeder zuigt, waarvan ik hier de afbeelding geeve o\ PI XI He islan de byzondere vnendlykheid van den Hr. Gentil Ridder A,% • lyke orde van St. Louis, die vyf-en-twintlg^Vrent BeSe gtoon^ tf' d3V£ u'V?^' -en de^nnisv!neenftuk, wlSaaniTtSï felde verfchuldigd ben. De jonge olyfant zuigt niet door den fnuit maar door de keel, gelyk de andere d eren: de Hr Gfnttt i« Cr mIz. \ ' 3 ge van geweeft, en de tekening is onder zyfoog gemaakt. * ^ NIEUW BTFOEGZEL TOT HET AR TTKEL FAN HET RIVIERPAARD. De voorafgaande bladen waren alreeds afp-pdrntf •» Hr. Schneider ontving, de n euwe °£n lk Van den gen van het rivierpaard, doof den ^^^1S^k^ waarnee™te Amfterdam, in 't iaar 1781 en dip £.! 1 a uA^D> "«gegeeve» Deel, llz. 45, vanTn Jf^tf^^dfe d?»? * X™8 hier heeft laaten volgen. UWUUitlcnen druk, die de Hr. j>E Buffqkf  li D. E N A. T U U B L Y K. E HISTORIE H E T PAAR D. Wegens het geen ik, volgens eenige Reisbefchryvers, gezegdheb (a) dat 'er wilde paarden op het eiland St. Helena waren fehrvft my de Hr. Fokster, dat hy alle reden hadt om aan de waarheid dezer zaake te twyfelen. Ik heb, zegt hy dit eiland van het eene S tot het ander doorgereisd, zonder daar wilde paarden aangetroffen te heb2 men heeft sS elft verzekerd, dat men daar nooit van hadt hooren hoop, alwaar zy n f'™1 £ fa . beweeren, dat, zo men een grootef prys koopt. De mwooner^s van net en n , het'rundvee en de fchaapen, getal 0:1 £e^. dï'; lS- Sotz ra voedzel zoude hebben, en waar*» Voor w.el^nXlndi& voomeeling zoekt te bevorderen; ge- ?T™?£ Sok 'r^d, tweTdïïzend zes honderd, vin dezelve zyn, welk getal lyk, e\ «nor £mfdVie dui/end te vermeerderen ; het was dan niet waarfchynde bedoeling is toe duuen ^ j dewyl ^ H, d lyk, meldt hy, dat ™^ 0 ï ^dke kleine 0mtrek een nieuw bewys oplefl6gtS .2?"hen S? minuenfton7dekt zoude hebben, zo zy beftonden. Daar >'en\ tn klein ^tal van wilde geiten, die dagelyks verminderen, want de r u gJ Jr,de beV ting dooden- hen, zodra zy zig vertoonen op de kanfoldaaten van de Dwccnng het Fort in ligt, omringen; met des te jfSSSJS^^^* ^fden dooüen>zo 'er die §evondeu wierderr. , , fr j;fl ;n de Geheele uitaeftrektheid van het midden Wat de wilde MPgS-gW' ffiSi jkpanfche zee; zy fchyvan ^^^^riijde afttammelingen van gespaarden te zyn die nen, zegt de tir. roist*ka di df peheeie iand bewoonen, zyn her- wild zyn geworden D r^rn 'kuTdeS le ven, welke kudden voorn .amlyk derS' d^„Tftaan fcln zy oofc runderen, droimedariffen en fchaapen hebin paarden beftaan , lc™ ^ Kirghizes, die troepen van duizend paarden heb£5a 1 daarnkvYJ in de vteüyn zyn om daar 'hun voedzel te zoeken; het is onmogeben, die a tyd in teybewaaren, dat 'er van tyd tot tyd met eenige paar. ^k d|f 'lön diewild worden, en die zelfs in dien ftaat van vryheid zig met den afdwaalen , die w'ld ™ 'hiervan een verfch voorbeeld geeven in dentogt bendr. r Pftfr den^S',Tgen de ftad Afoph Men hadt de paarden van het Ievan Czar Peter oen i , s kon h it aUen wederkrygen; dezai gl&,^^&8SSS>S en zy beflaan tegenwoordig de Jlep Cwoeityn; , 7!. het XVde Deel van dit Werk,bh. 82, alwaar ik my heb beroepen op de Mémoires puYfervir a Wijl. des Indes Oriëntale,, W> W  VAN HET PAARD. die tuffchen de Don, Ukraine, en de Krimi's- de TartwKu a,n deze paarden geeft, is tarpans, in de landen va, l£h^mam' welken *™ tot de ooften graad breedte uitftrekken. De Tartaarfche vnïir ^Z3? de *ofte" en de Mantck-ux, zo we] ah de Kozakken van S 1?'^' de M< «?oux, hun vleefch eeten Men heeft waargenomen dat de£ Aw ° °P ï jag/ °™ met benden--, :n vyfrVn of twintig, en zelden in «LreSi i .paarden fieeds men ontmoet evenwel o-k fomtyds eens een paard, dat alhZ^li C' .°Ptrekken; zyn gemeenlyfcjopge hengften, welken het hoofd van de ÏÏS 18', m,aar dac zelfchap te verlaatcn, zodra zy tot een ouderdom 7 ",oodza2l(t het ge- kan verwekken. Het jonge wcggezoSd n of af^ jonge merries van de nabuurige troepen te? vindenf te fchif^'- pü0gc eeniëe tamme, welken hy dan met zig leidende het hoofd In lcfteiden> t zy wilde of wordt Alle deze troepen vanSar^w ^ door beekjes befproeid worden en goede welden SS^Vlï de WSeflynen» die zoeken en vinden zy hun voedzel op de beien daar k g^um]de,den sinter ben afgewaaid : zy hebben een zeer fynen reuk 'e 1 W"?den de fneeuw heb. zintuig op meer dan eene halve mygewaar•wto*™1?ame*ft*> door *t te omringen , en door geftrikte rouwe^omJen te fi v T heD d°°r hea derlyke fterkte, en kunnen niet eetemd wordenwnn'J*Y ben eeDevel™ouderdom zyn gekomen, en zelfs de volens laaten Z e* Zy t0t eeD zekefen vaal, het gemeenfte hair onder hun is; daL is onder h,n kleur' en het mu». of zwartachtig bruin, en de zwarten zyn ook teruiteSn"10 Méén donker bruin> zy van kleine geftalte, maar de kop^'s naar evenred^ Z.eldzaam- M™ W tamme paarden ; hun hair is wél gevu d nooit SaH ghe,r gr°°ter dan bY ^ lang en golvende; zy hebben ook de ooren lange/ fWD foiLtyds zdfs ]s heE de ncderhangende. Het voorhoofd is eeboS ' 'pitJer>eu lomtyds ter zy. voorzien; de maanen zyn ook zeer dik, er daafen to? &L van lan8 h™ zeer hoog op de beenen, en hun ftaart komr ,den fchoft neder; zy zyn der agterfte beenen; hunne oogen ^^«5?^%^ daD £0' d* buigiïg  48 DE NATUURLYKE HISTORIE pE CZIGITAI, DEN ONAGRE, EN DEN ZEBRA. M. wYTTdeTïeel blz. 18 , de twyfelingen zien, die my nog en kaïw!en wetens dè verfch llendheid of dl zelfheid der foorten overbeeven, wegens ae £i my wel willen mededeelen van deze drie dieren De Hr. Forste,* ^ ™y het inderdaad drie eenige. ophelderingen, die fchynen te d y , ^ ^ zebra ^nf" vSeflenhS £ * hier het uittrekzel van het geen hy in de nabuurige woeftynen van het, Ku ïlcn g<. , horjderd, te zamen : de ÏK)., zy houden zig ten ge ale van achugJ alle'de Tartaarfche fnelheid van dit d.er overtref verre di. der üelnef h ^van'dit dier , is dat het Naties komen daarin overeen; eene ^deeige men V vermeefterd, en altyd ontembaar bWft. ^.K^^ÏebSSder^n hem niet behouden, want ïïg aan de gehoorzaamheid te; °"«ekke,,. de of w„£ Ydere bende der cugitais heeft ^ai hootd^ J y y g jagers OQtd kt naarden, plaats heeft. Zo het czigirai ™ , opneemen; en zodra Sf rleït, verlaat hy ^ "oep, eg gaat a»e« ^^lucbt, en vlucht zelf, hv het wél ontdekt heeft, geeft hy ^t teiv.n van , dj[ hQQfd Sordende van alle «e^J^^S^TMldffita. mifende, uit malScrT^n'üelagrs zyn vïzelSd van ais dan verfcheiden anderen te zullen vellen.' , ,„nrn9amivk in de landen der Mongoux, en in die wel- zwaar; de ooren zyn recht la"|™e°y vierW, en wat samengedrukt; de Muilezels ; de borlt is groot, vaJ onftder«J en de 'ftaart is ten eenemaal gelyk  VAN DEN C ZiGlT. ^ 1 1 A I, ENZ. 49 veeten, en het onderfte gedeelte der beenen „m a ruggraad is recht, en geformeerd gelyk? d£"van len WeI gemaakt; de plat. De heerfchende kleur dezer dieren i" het fieeTachS » 'Mai' SVe?wel wac de oogen af tot aan den fmoel, is vaal. geel - hefh nSn/f rUltl;, de koP» van dezelfde kleur; de maanen en de ftaart zyn bvjl,l?? zyner beeDen is van rug een band of ftreep, van zwartachtig, bruin di hlf en daar is lan§s dc» terltel, en naar den ftaart weder intrekt ln'dZ^ r W^rdt °P h^c oblong en golvende, maar in den zom?he efteI'S"? hu," hair zeer gen den kop hoog en fteekcn in het loopen de neus in den J^f6 d^eren draa" » iïïïS** gr°°te ^K£ft vS Naturaliflen fcYynt■ !e zy£? en d e'eenefhSnwSr ?°en,en' die de ™B erTe? czigitai en den ezel. Dekóulanleeverdes zoSSif 5y0t tC maaken tuffchen de wy ftraks van gefproken hebben , » naade gebemen v^Tm T^6"» daar ken op het aannaderen van den winter, naar Te grfnze1 en ^ wy Zy loopen met eene ongelooflyke fnelheid; rrén heefterfit' en de lndiöntemmen, en daar zyn troepen van verfcheidenSn i TU teneD van kunnen zyn grooter dan de tarpans, maar nierzolmot ?U 3^ -D-by maika"deren. Zy eene zeer fcjoone graaW kleur; Sfydf S°e eene iS^' 1™ hair is ™» op andere tyden met eene vermenging van vaa • ,v &blaa.uwachtige tint, en zwarten ftreep, en een andere van dezelfde kleur ïrL, a ™ ^ den ™g eea «r^ de^pVS^JS £503? fff S ^ ***** fcheidenheid opgemerkt, die van den gemSen zehr ? 'r foort ee°e verplaats van de bruine of zwarte banden? waa™edfdeVrn^hilt' V00r zo veel in ftreept is, deze integendeel rosachtig, bruin ,£°nd Van z?n wk **ïr ge- van eene flaauwe en witachtige tint; men heeft «lfif rZ ™R,& breede bande", banden op te merken, en te onderfcheiden, in fomml^T ^ die witachtige' paange kleur van rosachtig.bruin hebben, m \™?vff S'rt 8» die eene eentinten zyn van een wat bleeker blaauw; zy nebben Sl^ fleS« «aauwe einde van den fmoel en den voet witachtig; enzv&êl£^ a?dere *ebras3 het ™Je fraaije ftreepen van den rok, Menf fchvrf/nf? S ke"hun 'n alles, behalven fliffen, dat het flegts eene verfcheidS fchynen evenwel van dien laatften te verfchillen in LaS T de0 zebra »: zy onderwerpelyker , want men heeft geene voorbeelden hS"^ 1 Zytl 2achter en bras tam genoeg heeft kunnen maaken om hen voor een -n de Stepte zewyl die zebras met eenpaarig en bruin hair, tn?nde vy deZ o'8 te fbannen> teN lyk aan den ftaat van huislykheid gewennen JkhJh^S zvn> en «"«Iffitvan de Kaap, die met paarden voor een rydL /eini ee" gez,en ia ^ velden my, dat mem een genoegzaam aantal deS-alri^^™' £D m^ verzekS ken gebezigd te kunnen worden, omdat men andnJ£\ edt> °,m toc 2üJk'e gebruiledigheid, flerker zyn dan een jiard 5Jan gdyk!ï grootte hCeft d3C Zy' üaar ^n- Ik heb in het Xllde Deel , blz iS ™, j 'j zebras voor den Heere Stadhouder gemaakt hfdt • dl?f ^ SefPan van m^oo^meer dan één menich verlkerd g  5o DE NATUURLYKE HISTORIE Hr. Aixamand, wien ik al meermaalen met erkentlykheid heb aangehaald, heeft my doen weeten, dat ik, ten dezen opzichte, geene goede berichten gekreegen had ; de Prins Stadhouder, heeft maar éénen zebra gehad. Maar de Hr. Allamand meldt in zynen brief een zo zonderling als opmerkelyk ftuk: Mylord Clive, zegt hy, uit Indien terug komende, heeft een wyfjes-zebra medegebragt , welke men hem aan de Kaap de Goedehoop vereerd hadt. Na dit dier eenigen tyd in zyn dierengaarde in Engeland gehouden te hebben, bragt hy daar een ezel by, om te beproeven? of 'er geene koppeling tufichen deze dieren zoude plaats hebben ; maar de wyfjes - zebra wilde zig door den ezel niet laaten genaaken. Mylord vondt 'er op uit om dien ezel als een zebra te laaten fchilderen; het wyfje, zegt hy, wierdt 'er door bedot; de koppeling gefchiedde, en daar is een volen uit geboren, volmaakt gelyk aan zyne moeder, en dat miffchien nog leeft. De zaak is aan den Hr. Allamand verteld door den Generaal Carnat, byzonderen vriend van Mylord Clive, en dezelve is hem beveiligd door Mylord Clive, den zoon (b). Mylord Pitt heeft de goedheid gehad my deswegen in de volgende bewoordingen te fchryven. Wylen Mylord Clive hadt eene zeer fchoone wyfjes-zebra, welke ik gezien heb te Clennom, een van zyne buitenplaatfen, met een mannetjes • volen (foal) van haar voortgefproten, dat nog, geen jaar oud was, en dat aan de volgende lift ?yn beflaan verfchüldigd is.. Toen de wyfjes-zebra tochtig was, beproefde men verfcheidenmaalen om haar een' ezel aan te bieden, welken zy flandvauig weigerde toe te laaten: Mylord Clive dacht, dat hy, dezen ezel, die de gewoone kleur hadt, laatende fchilderehmet de kleuren en ftreepen van een mannetjes - zebra, het wyfje zoude kunnen bedrie» gen, het geen zo wel gelukte, dat uit de koppeling, die daar op volgde, het wyfje, daar ik van gemeld heb, is voortgefproten. Ik ben in dezen zomer 1778 te Clennom geweeft, om te onderzoeken wat 'er van de wyfjes - zebra en haar volen geworden ware; en men heeft my gezegd, dat de moeder geftorven was,, en dat men het volen verzonden hadt naar een landgoed van Mylord Clive , dac daar vry verre af lag, alwaar men dikwyls bezocht hadt om hem met ezelinnen te doen koppelen, maar dat 'er nooit iets van gekomen was. Ik zal over deze facla evenwel eene kleine aanmerking maaken, naamlyk, dat ik moeite heb om te gelooven, dat de wyfjes-zebra den ezel ontvangen hebbey alleen omdat hy zo fraai gefchilderd was, en dat 'er allewaarfchynlykheid is om te vermoeden, dat men haar denzelven heeft aangeboden, in een oogenblik, waarin zy fterker aandrang tot de koppeling gevoelde dan te vooren. Daarenboven zou 'er een groot getal proefneemircgen: noodig zyn, zo wel met het paard als met den ezel, om te beflifïen of de zebra nader by de eene dan by de andere foort zy. Haar voortbrengzel met den ezel zoude aanduiden, dat zy, even naby als het paard, tot de foort van den ezel komt, want men weet, dat de hengft met de ezelin, en dat de ezel met de merrie, voortbrengt; maar de ondervinding moet nog keren , of het paard niet zo wel als de ezel met de wyfjes - zebra zoude voortteelen? en of de mannetjes-zebra niet zoude voortteelen met de merrie en; met de ezelin? Het is aap de Kaap de Goede-hoop, daar men deze koprelingen met den beften, uitflag zoude kunnen beproeven.. (O: Leurt êcrite,gar Mr. Allat.wmd « Daubenton ,,datée a Leiden, 2j. Maart 177;',  VAN DE RUNDEREN. $t ^^^^^^^^^^^ DE R U N D D I E R E N> PzKS wndirgtrSn detof"' T? gallen ben, ten op. Men hadt my vêr ^ ™ * * SJtfe ™ zy op den ouderdom van drie jaaren afviekn ™ ^' W* 22^' d^ volgd door andere hoornen, die &èriZu S\ * ^ Zy wordc" opgevallen: dit ftuk is maar gedé4ik wL ht r7eed£ tanden' 1]iet™^ waarvan de Hr. FohsteS den Sron/w2 ' r °P eene ^rgifling, hy my wel heeft willen fchryven. P ê naSefpoord. Zie hfcr wat van^deÏL^Ïrd^ ,aï T** ZCgt hy' fcheidt ^^«erda» . gemeen papier, fe^^^gg ^eft dan^ntafgo^ af, maar de hoorn blvft, vak ni« ÏP j !' en °P de ""«fte wryvine valt. lv fchynt dan dat de dunw °aai 8m ^ T>C meer haa °vooren ftoot ppiiliiiiSSiti gen hoorn meer voorwaard* <=n !i,TS j"ar coc jaar> en flooren L I ■ ? want men neemt w a, dat ^ WI'°Dg gaat ia$&ly*s dooi de tZ "ejf boomen of het hout in 'den^üa! daa^vn f^lon^LTySSj0^ dat zy eenige paaien Inde wedenIS *„?h^ " ^«^w hSRif tegen wryven kunnen; zonder deZe VOo^ daaf hSïïe boorïS |d^M Dus zvn de hoornen der rund™™ m j uu"aajudan by toeval, en wanneer zy t " Ö?' Cn Va'J? geheel af fef !, 1" S^urt blyft- ^F^l^^^^ehtBrn floot fcheiden dagen lang zeer gevoelig s Jorte ft°mp over, die vergroeit zy nooit weer uit, en het d er' h h°°U deze]ve ha'"d wordt hoornd (a). > en net dier " voor zyn geheele Jeeven ont- QO Noot door eenen Landman medegedeeld. G 2  St DE NATUURLYKE HISTORIE DE AUROCHS en DE BISON. De Hr. Forster heeft my bericht, dat het ras van den aurochs werke]yk niet dan in Moskovie gevonden wordt, en dat de aurochs, die in Pruifen, en op de grenzen van Litthauen gevonden worden, in den laatften oorlog zyn omgekomen ; maar hy verzekert, dat de bifons nog gemeen zyn in Moldavië. De Prins Demetkius Cantemir , fpreekt 'er van m zyne befchryving van Moldavië, Part. I. Ch. 7. In de weftelyke gebergten van Moldavië, vindt men, zegt hy, een dier, 't welk men zimbr noemt, en dat in die ureeken oorfpronglyk t'huis hoort; het is van de grootte van een gemeen rtinddier; maar het heeft een kleiner kop, langer hals, min gevulüen buik, en langer beenen: zyne hoornen zyn dun, recht opwaards Itaande, en hunne einden, die vry fpits zyn, loopen weinig buitenwaards uit. Dit dier is van een woeften aart; het is zêer vaardig in 't loopen; het klautert, even gelyk de geiten, tegen fteile rotfen op, en men kan hem niet magtig worden, dan door hem met fchietgeweer te dooden of te kwetfen. Het is dit dier, waarvan de kop in de wapenen van Moldavië gefteld wierdt, door Pragosh, den eerften vorft van 't land, en gelyk de bifon in het Poolfch zuber heet, dat niet veel verfchilt van zimbr, _ zo mag men vermoeden dat dit het zelfde dier is als de bifon ; want de Prins Cantemir onderfcheidt het net van den buffel, zeggende, dat deze laatfte fomtyds aan de Niefter komt, en aan dat klimaat niet natuurlyk eigen is, terwyl hy verzekert dat de zimbr zig onthoudt in de hooge gebergtens van het weftelyk gedeelte van Moldavië, alwaar hy zegt, dat dezelve natuurlyk t'huis hoort. Schoon de runderen van Europa, de bifons van Amerika, en de bochelrunderen van Afia, niet genoeg van malkanderen verfchillen, om 'er afzonderlyke foorten van te maaken, dewyl zy tezamen voortteelen, moet men hen evenwel als onderfcheiden raffen befchouwen, die hunne karakters behouden, mits dat zy niet met malkanderen vermengen, en dat door die vermenging de onderfcheidende karakters in het vervolg der genachten worden uitgewifcht. „..-,. , , . , IfJ By voorbeeld, alle de runderen van Sicike, die zekerlyk van dezelfde foort zyn als die van Frankryk, verfchillen daarvan echter ftandvafhg ia de gedaante der hoornen, die opmerkelyk zyn door hunne lengte, en door deregelmaatigheid van hun maakzel; deze hoornen hebben flegts eene hgte kromming, en hunne gewoone lengte, in een rechte lyn gemeeten, is Tan drie voeten, en fomtyds van drie en een half: zy zyn zeer regelmaatig gebogt, en van eene volftrekt gelyke gedaante, zo dat alle de rundeueis van dit eiland door dit karakter zo fterk naar malkander gelyken, als zy hier door van de andere runderen van Europa verfchillen.    van den aurochs ên den bison. Zo is ook het ras der bifons in Amerika eene ftandvaftige verfcheidenheid. Wy geeven hier de afbeelding (PI. XII) van een kop, die ons 1 medegedeeld door een Geleerden van de Univerfkeit van Edenburg den Hr. Magwan, onder den naam van gemuskeerde runderkop: en het is in derdaad het zelfde dier, dat befchreeven is geweeft door Vader Chahtf voix, Tom. III. pag. 132,. en dat wy hebben aangehaald blz tn7 van het Xlde peel Men ziet uit de grootte en de plaatfingder hoornen van dit gemuskeerd runddier, of dezen bifon, dat hy verfchilt van d-n hifnn waarvan wy de afbeelding hebben gegeeven in het Xlde Deel bh ïn!' waarvan de hoornen zeer verfchillende zyn. ' ' Deze is gevonden op de breedte van 7o graaden, by Baffins baay: zyne wol is veel langer en gevulder dan die der bifons, die zig in gemlatigder ftreeken onthouden; hy is zo groot als een Eüropifche os van middïlblare grootte Het hair, of liever de wol, onder den hals en den buik Kc rendier ' Hy V°edt Z'S met witte mos o£ lichen, gelyk het De twee hoornen van dezen bifon vereenigen zig aan hunne bafis of liever, zy hebben een gemeenen oorfprong op den kruin des hoofds 'die twee voet en vier en een ha^f duim lang is, gemeeten van het e inde der neus tot aan dat punt, alwaar de twee hoornln zig vereenigen. De tusfchenruimte tufichen hunne einden is van twee voet en zesdehalf duim De kop is zo breed dat de afftand van het eene oog tot het andere is van een voet en vier duim franfche maat. Wy wyzen voor het o vSfg%de!iS van de befchryving dezes diers naar die, welke door den Vader Charle? vont gegeeven is. De Hr. Magwan heeft ons verzekert, dat deze^befchryving van Charlevoix volmaakt wél op dat dier pafte ■ Ik heb gezegd in 't Xfdc Deel, blz. 106, dat ik, nagevraagd hebbende of er nog bifons in Schotland beftonden , ten antwoord liae\ gekken dat men er geene getuigenis van hadt De Hr. Fokster fchryft £ 'over dit onderwerp, dat myne onderrichting „iet volkomen V geweeft Het ras der witte bifons, beflaat no? volp-en* 7„n, 11 ■ • „ëewe^t. alwaar de groote Heeren en bjzSeVCT SHCh£!and> van Queenbury, en onder de Engelfche Pairs, dig2.«'^n A^me ^ van wilde bifons in hunne dierengaarden van Charelheraiilr ™,,;„ \ ' ,r ras in Schotland, en van Chillingha.rf in het Graaffcha?v 1fhortZmteS^* geland, bewaard hebben; d e dieren toonen ftppds Lnni-, ~ rumDer and m Enwoeftheid en onhandelbaar» inborft; oplT nïnffe' ge „Teïeu zy WucT en loopen met eene verwonderlyke fnelheid, en wanneer metbeenenVhh™ b>' ,s men verphgt hem dood te febieten; maa1 deze jagt g aSaltvd S ^» gevaar, want zo men het dier flegts kwètft, wel verrefdfthP? ïlu Ya I z^nder zoude neemen, loopt het op den jager töè enlofdSLivL 1 Ë dan d? vlucht doorbooren, zo hy>en mfddel volh'óm'hè?te^^ÏÏ^S."^ boom te klimmen 't zy door dg jn eenig huis te bergen Y °P ËU1 Schoon de/e bifons de eenzaamheid beminnen m^rPn ~„ 1 . gen, wanneer de febaarsheid van voedzel e de honLPr ï e^DWel-de wooninlaaken het hooi te tomen haaien T welfc ïn n nng„ r'^0 des,B1DIers DOO Js het natuurlvk te ftJl woord van Griekfchen oorfprong fs! " ^ büphalus > waa™t volg? 2t 5 t Wat de Latynen betreft, men ziét i. c,„ er een tyd is geweeft, waarin amVtoJS?^* f li»S«« Latino, dat de wtfpraak en in fchrifc, gelyk W,, 50™%° de ,etcer ^ de * gebruikte in fjem,tot van het Griekfche bremol&o™ 1™S"A ,Me\vindt ook by QcfkÖ fc vVnSaat fe^^^-S noemen'^dTt ïIin20Ddw hebbenlitgedrukt86 De I afea Vche^aa/ ft f^*!!15 he? d™^ hef^Td^S' zy heeft de Latynfche b dikwyh in ƒ iindirT be?,rV-en La,^fche « óordS ' komen, zo ook ?arf«/9 van'tuben LITl "d>, eQ dus is Wolco van bibulcm^/ getoond is, ftap/,a;w j/niets aDd^'d^fJ"komtü^ ™ bubalus, en, zo alsK buidel duidelyk genoeg in de <^tft^^£^5&ï£ Zie daar de aanmerkingen vin iU„ r aanwyft. in dezelve zekerlyk eene fraai/1gé^E?*TANri die toont gen ^brengen dat hy de mogeUTeid 1' A7 WOetea daar even*el teGriekfche en Latynfche woordfn af te1?? dei? naam hüffd van eenige derdaad bewyft, dat deze naam by df gS?S' bJr aantoo"t dan hy nweeft is het woord bupharos beteWr ï , , en Latvrj«i » gebruik eeftuk land. dat geploeg ƒ wordt, o?^ ^ P^gbaar^eld, eêen meerdere betrekkmg tot den buffel dan toS 1 ^J en heeft geene bynaam van Herkules betreft: nin , Semeene runderen; wat den en met ^W. men moet denzelven fchryven'^W len opzicht van het geen 11- „ j , ' „ heetfte landen van Afrfka en de?™$Lht'i " de buffeI> & de » ^ zevende eeuw naar Italië overwvoerd berk™ülB. «iet dan tegen Monfignor Caetani merkt aan dat d/™ den a,daar genaturalizeerrl 5 in Arabie zyn, ter ooï? al'Y Va" den,«meels naamlvk L»' 6 bekcnt"is, runderen niet zo yee? ac\C '1?*^ des Sfde^e Sf"^^  56 DE NATUU R L Y IC E HISTORIE Ingevolge hiervan, hebben de Paufen, vanonheugelyketydenaf, een gedeelte dezer gronden ecniglyk voor deze dieren gefchikt; ik kan daar met des te meer regt van fpreeken, omdat myne familie, die in het bezit dezer gronden is, altyd verpligt geweeft is, en nog is, door Pauslyke Bullen, om dezelve eeniglyk voor de buffels te houden, zonder hen te mogen bezaaijen. Het is zeer zeker, dat van geheel, Italië de gemelde moeraffen beft gefchikt zyn voor de buffels, maar het komt my voor, dat M. Caetani wat al te ftrikt beftuit, wanneer hy opmaakt, dat Afrika het oorfpronglyk land dezer dieren niet kan zyn, omdat het vochtige en moerafïige ftreeken bemint, want door dezelfde wyze van befluiten zou men kunnen bewyzen , dat het rivierpaard en de rhinoceros _ niet tot Afrika behooren. Daarenboven ftrekt het de gevolgen te ver uit, wegens het geen ik gezegd heb: ik heb naamlyk alleen gezegd, dat 'er geene runderen of buffels in Arabie zyn , wegens de droogte des lands en het gebrek aan water; maar alle ftreeken van Afrika zyn geene Arabiëns , en de oevers van den Nyl, de Zaïre, en de Gambia, en de oude Palus tritonides, zyn gewislyk vochtige plaatfen, en zo gefchikt voor de buffels als de kleine ftreek der moeraffen van Pontina. De wederlegging eerbiedende, dus vervolgt M. Caetani, welke de Hr. de Buffon doet "van Bf.lon , begrypt men niet waarom hy het onmogelyk oordeelt de foort van den buffel in Italië te volmaaken ; de Hr. de Buffon weet beter dan iemand, dat bykans alle dieren veranderingen in de werktuigen van hun lighaam onderdaan, wanneer zy van klimaat veranderen, 't zy ten goede, 't zy ten kwaade* weinig of veel. De gibbe of bochel is ten uiterften gemeen in Arabie; de rachetis, of lendevang, is eene bykans algemeene ziekte voor het vee in deze klimaaten; de kameel, de drommedaris, de rhinoceros, en de olyfant zelf, worden 'er dikwyls van aangetaft. • • • . ■ , Schoon de Hr. de Buffon, gaat hy voort, m zyn artykel van den buffel, geen sewag maakt van den muskus - reuk dezer dieren ; is het echter niet minder waar, dat deze fterke reuk natuurlyk en byzonder aan de buffels eigen is; ik heb zelfs het ontwerp gemaakt om de muskus te haaien uit de uitwerpzelen van dit dier, op die wyze, tennaaftenby, als men in Egypte het ammoniac-zout bekomt van de pis en de uitwerpzelen der kameelen (a). De uitvoering van dit ontwerp zal my gemaklyk zyn, omdat, gelyk ik vroeger gezegd heb, de weiden der buffelsin den Kerkly«//(# bufali ferit inter corma campum. ^wmi, fl». XX//, enz. gelyk men zien^k^n nV3mT wEJfBB0GIUS' ai de vyfde'eeuw niet die van het fra3j Latynis doch detvfh e i™ Waar,' daC op de zuiverheid en fraaiheid var, de t2 maar o^Ïn7 ,t ^ t0!" aaDkomc caal is, zo blykt uit dit voorbeeld dat het woord h2 V^^1 Sramma«overeenkomft met buffius, met de bufrhdSS VeeI heeft, om het niet voorhet zelfde te Lemen • H«VD d? .H^ der Franfchea komener beweezen door eene plaats by Kus' teï onS?"8 TOTit W V01" Jooden van kool te eeten met buffel-vleefch °Pzichte van het gebruik der Eene laatfte waarneeming over de Griekfcht» raat e. j,. j n voordeele van het gevoelen van -den Hr. S büfpon ^ p~ats' ten is, die in zy^Bürozaïcon, Pars LHb^ÏÏSZn'^^ dlË V3n BociIART eje capr* fpaciem; maar het is duidelyk, dat SAezaa^hct^^?1 ^balon Aristoteles, zo wel als van Aldrovandus en jSloï dttrl^- Va° volging van dien wysgeer gezegd hebben. J°hnstok, die het zelfde m na. Voor het overige is het gemaklyk te bewvzen dar ^„„^ , , „. een nog veel hoofer tydpefk gebragt kan warden De^Ieb euTfct^ftÊ/^ komen allen overeen, dat 'er zelfs in den Pentateuchus meld »fn UIt,eSger» volgens hen betekent het woord jachmur, een buffe de zelenti^n8^aakt W°Udt: teronomium dezelfde betekenis daaraan, wanneer zy jathmur dam ZB™™ m 9eu' en daarenboven, de ftandvaftige overlevering IvhZV^L^^J^^ dat de jachmur de buffel was. Men kan hier over^e JwSrTfrhJ « yd Sneeft, den Bybel door Deooati nazien, gelyk ook 2 van SS ZTcroug T Deodati is voorgegaan ... Een ander bewvs die i\„a -druciolj, die tyden af, den buffel gekend hebben, is, d7 n he fteJ& de oud^ IV, v, 22, 23, gezegd wordt, dat uien Zz^l£k% t££g%^ J2 & ££t^^^^ T wortel ïn die twee geweeft, of dat zy den buffel gekend Sen * G ^ *° Latynen in «ebruik « xri d«;. e  58 DÉ NATUURLYKE HISTORIE difchte; en indrrdiad, hec was eene der foorten van vleefch , door de Joodfche wetten voorgefchreeven, en dit gebruik heeft nog heden onder hun plaats.... De Jooden, gelyk de Hr. de Buffon zeer wel zegt, zyn de eeniglïen te Rome, die den buffel in hunne flachthuizen dooden; maar men moet aanmerken, dat zy dit vleefch zelden eeten dan met kool, en vooral op den eerden dag van hun jaar, die in feptember of october valt, en waarop zy het feeft houden, dat hun is voorgefchreeven in het XIIde Capittel van Exodus, vs. 14.... Plinius heeft het uitdrukkelyk gezegd: carnes bubalas additis caulis magno ligni, compendiapercoquunt, lib. XXHl. cap. 7. Die plaats is duidelyk, en dezelve vergelykende met het beftendig en duurzaam gebruik der Jooden, kan men niet twyfelen of Plinius van de buffels heeft willen fpreeken.... Dit gebruik der Jooden te Rome is hier van het gïootfte gewicht, omdat hunne families in deze hoofdffad onbetwiftbaar de oudle zyn van alle de Romeinfche familien; fints den tyd van Titus tot heden, hebben zy nooit Rome verlaaten, en hun Ghetto is nog heden het zelfde kwartier, 't geen Juvenalis zegt dat zy oudtyds bewoonden; ook hebben zy hunne zeden en gebruiken naauwkeurig bewaard, en wat het gebruik byzonder aangaat van het buffel - vleefch met kool te eeten, de reden heeft daar miffchien zo veel deel in als het bygeloof. De kool heet in het Hebreeuwfch cherub, eene uitdrukking, waarmede ook vermeerdering wordt te kennen gegeeven; die dubbele zin heeft hen in de verbeelding gebragt, dat de kool de voortteeling begunftigde; zy hebben hierom deze groente, of dit moes, voor het nieuwe-jaars-feeft gefchikt, als zynde van eene goede voorbeduiding om te groeijen en te vermenigvuldigen, volgens de plaats van Genefis (c). Behalven de letterlyke bewyzen , die de oudheid van den buffel aantoonen, kan dezelve ook uit echte'gedenkftukken blyken: het is waar, dat die gedenkftukken zeldzaam zyn, maar die zeldzaamheid fpruit ongetwyfeld uit de verachting, welke de Grieken voor de Egyptifche bygeloovigheden hadden; gelyk Herodorus ons berigt; eene verachn'ng die den Griekfche konflenaaren niet toeliet zig bezig te houden met een dier, zo lelyk en zo verachtlyk in hunne oogen, als een os'of een buffel was ... De Latynen, flaaffche navolgers van de Grieken, geen modél van dit dier vindende, verwaarloosden het eveneens, zodat de gedenkftukken, die de afbeelding van dit dier vertoonden, zeer zeldzaam zyn; maar derzei ver klein getal is genoeg om het bsftaan van den buffel in deze ftreeken te bewyzen. Ik bezit zelf een oude buffel-kop, die laatftlyk gevonden is in eene graving, die gedaan is by het Iufthuis van den Keizer Adrianus te Trivoli; de/e kop is een ftuk van des te meer waar Je, omdat dit het eenigftete Rome is, en daarenboven door eene meeterlyke hand gebeeldhouwd is. Het is zeer waarfchynlyk, dat men geen an Ier oud ftuk kent, waarin de buffel vertoond wordt, noch eenige medaille , waarop deszelfs afbeelding is te zien , fchoon 'er verfcheiden zyn, die verfchillende dieren vertoonen De Hr. de Buffon zal miffchien tegenwerpen, dat dit ftuk van beeldhouwkunde ongetwyfeld gemaakt is naar een buffel van Egypte of van eenig ander land , en niet te Rome of in Italië; doch al onderftellen wy dit (waarvan wy geen bewys, voor of tegen kunnen bybrengenj, zal *er echter niet minder uit volgen, (O wy zulle" aan M. Caetani niet betwifien, dat het Hebreeuwfche woord cherub niet eene kool betekent, maar dewyl men van elders weet, dat het woord chrub een os of runddier in 't algemeen betekent, en wy dit zelfde woord cherub overgezet vinden door theruhim, fchync het vry zonderling, dat door het zeilde woord een kool, een os, en een engel wordt uitgedrukt; doch de Hebreeuwlche taal, weet men, heeft zo kleinen voorraad; van onderfcheidende bewoordingen, dat dezelfde termen zeer dikwyls geheel verfchilleudê voorwerpen uitdrukken.  VAN DEN BUFFEL, 59 dat de Romeinen den kop van den buffel niet hebben kunnen plaatfen in een trotfch Ke.zerlyk lufthuis, zonder het zelve een naam gegeeven te hebben, en zonde? k volglyk daar kennis aan te hebben. » zunuer ge- De kop, daar wy hier van fpreeken, is zo volmaakt regelmaatig, dat dezelve gevormd en als gegooten fchynt naar een natuurlyken buffels - kop, zc.als de H.ftorie meldt dat de Egyptenaar* hunne beelden naar de Iyken zei ven formeerden. Voor het overige onderwerp ik weder deze nieuwe VaarneemmseV.aan de meerdere kundigheden van den Hr. de Buffon; ik durf my niet vfeiieS da? elk myner bewyzen befi.ffendis, maar ik denk, dat zv allen te zLcn monen dat de buffel by de Ouden bekend was; een befluit/ftrydiamet dat van den doorluchtten Natuurbefchouwer, wien ik niet gefchi'oomd febteRen tè Leeken; ik vemagt van zyne toegeevendheid vergiffenis wegens myne vlrmete heid en k verzoek de vry beid om onder zyn oog te brengen eenige byzonder heden wegens den buffel, welken miffchien nog niet ter zvner kennis gekomen zin e! die evenwel niet onverfch.llig kunnen zyn voor eenen Wysgeef al? hv Te'zv. Ï&T£%%^S£* "^'^ °m de W0DdeL der *~ -ïe De afteer van den buffel tegen het rood is algemeen by alle de buffels van Italië, zonder uitzondering; het geen fchynt aan te duiden; dat by deze diere! de gezicat-zenuwen tederer zyn, dan by andere bekende viervoetige dieren De zwakheid van der buffelen gezigt onderfteunt deze giffing; inderdaad dit'die? fchynt het licht met moeite te verdraagen; het ziet des^achTE daags en zyn gericht is zo kort en verward, dat, zo hy in zyne woSe een menfeh vervolgt het genoeg is zig op den grond te werpen om nie van hem bemerkt te worden, want de buffel kykt dan allerwegen ronï, en zoekt !ë£ met zyne oogen, zonder te verncemen, dat hy digt by hem is De buffels hebben een geheugen, het welk dat van andere dieren verre overïien^r^ hunne SïïK, gelyk van Rome naar de Pon|ÏÏanS?1^ elk een naam; zy herhaalen die dikwyls, op eene wyze, dié naar Ifigeó tóvR hen ter zelfder tyd onder de kin liefkoozende; dus leeren die jónef buffds n korten tyd hunnen naam en vergeeten dien naderhand nooit, maar bSnfwSordeï daar naauwkeurig aan ah zy geroepen worden, fchoon zy ónder eene bende vaS twee of drre duizend buffels vermengd zyn. De gewoonte der buffels, var, d™ naam, halfzirgcnde, tehooren, ,s zo ftetk, dat zy, zonder die foort'van"anè nadat zy groot geworden zyn, zig niet laaten naderen, inzonderheid met de wvfjes, om zig te laaten melken (d), en dewyl de natuurJyke woeüheidI van dit dïr niet medebrengt, dat het zig by het uijer laat trekken , is de SKöSwnSteï het jong mede te neemen, en aan de moeder te vertoonen, of, zo het zelve do" d is, haar te misleiden met een.gt.nder jong te bekleeden met het vel van het jong dat geflorven »; zonder deze voorzorg, die aan den eenen kant de domheid van den buffe bewylt , en aan den anderen de fynheid van zyn reuk aantoont, het onmogelyk het wyfje te melken: en dewyl men uit dit bedrog teven?"et dat de wyfjes, buffel haare melk met dan aan haar eigen jong Wil geeven, zo is' het JIL^mt^S feTatnt'ï^ ? M ^> van wederzin van de wyijes böttd om zig te laaten melken, en van het zonderling middel dat men uireeda<*t heelt om denzelyen te overw.m.en, het welk hierin beftast, óJinenteZ™™dmlTm zo lang het .r.elken duurt in den mond der fcheede lieeke. Dit gebruik van de Kaap dê Goede-hoop ,s met tot Rome gekomen; en dewyl het gemelde DcTn etTan n i'Tcït KSvS $B£&BS3'ir* ■** » van deae°«tó H 2  tfo DE NATUURLYKE HISTORIE niet te verwonderen, dat zy zig niet door een kalf wil laaten zuigen, gelyk de Hr. de Buffon zeer wel aanmerkt. De gemelde omftandigheid, dat 'er eene foort van zang vereifcht wordt om de wyfjes-buffel te kunnen melken , herinnert my het geen de Monnik Bacon zegt in zyne Waarneemingen (Voyage en AJie, par Bekgeron, Tome //.)„ dat agter Moal „ en de Tartaaren, naar het Oöften, koeijen zyn, die niet willen toelaaten , dat „ men hen melke, ten zy men zinge." Hy voegt 'er vervolgens by; „ dat de „ roode kleur hen verwoed maakt,, in zo verre, dat men gevaar zou loopen van „ het leeven te verliezen, zo men met die kleur digt by hen kwame." Het is ontwyfèlbaar, dat deze koeijen niets anders zyn dan de buffel; het geen wederom bewyft, dat deze dieren Diet enkel tot de heete landen bebooren. De zwarte kleur, en de onaangenaame fmaak van het vleefch der buffels, zoude grond geeven van te vermoeden, dat de melk ook in dat onaangenaame deelen zoude, maar integendeel, dezelve is zeer goed, behoudende alleenlyk een kleinen gemuskeerden fmaak , die iets van nooten-muskaat heeft. Men maakt 'er uitmuntende boter van;.zy heeft een geur en blankheid boven die van de koe;, men maakt dezelve egter niet in Campania di Roma, omdat zy te koftbaar valt; maar men maakt veel gebruik van de melk op andere wyzen bereid. Het geen men ge. meenlyk buffels-eijeren noemt,,zyn kleine kaasjes, waaraan men de gedaante van een ei geeft, die een zeer lekker eeten zyn. Daar is eene andere foort van kaas, welke de. Italiaanen provatura noemen, die insgelyks van buffels - melk gemaakt wordt;.zy is van eene mindere hoedanigheid dan de eerfte; het gemeen maakt 'er veel gebruik van, en de oppafTers van de buffels leeven byna geheel van 't geen de melk dezer dieren verfchaft. De buffel is zeer driftig in de liefde; hy vecht met woede om het wyfje, en wanneer de overwinning hem het zelve verzekerd heeft, poogt hy het in het verborgene, te genieten. Het wyfje werpt niet dan inde lente, en ééns in 't jaar;. zy heeft vier mammen, en brengt egter maar één jon.4 voort, of, zo zy by geva! eens twee werpt, is haare dood bykans altoos het gevolg dier vruchtbaarheid. Zy brengt twee jaaren na malkander voort, en ruft het derde, geduurende het welke zy onvruchtbaar blyft, fchoon zy door het mannetje gedekt wordt. Haare vruchtbaarheid begint met de vier jaar, en eindigt met de twaalf. Wanneer zy tochtig wordt,, roepf zy het mannetje door een byzonder gebulk, en ontvangt het niet dan terwyl -/y üil ftaat, terwyl de koe het zelve al voortgaande ontvangt. Schoon'de'buffel in eene troep geboren en opgevoed wordt, behoudt hy echter zyne natuurlyke woeftheid, zodat men hem nergens toe gebruiken kan, zo lang hy.niet getemd is Men begint, met deze dieren op den ouderdom van vier jaaren met een gloeijend yzer te tekenen,. om buffels van de eene troep van die van eene andere te kunnen onderfcheiden: dit branden wordt gevolgd van het ontmannen, 't . geen op den ouderdom van vier jaaren gefchiedt; niet door het drukken der zaadballen , maar door infnyding en afzetting. Deze bewerking fchynt noodzaaklyk om de geweldige drift, die de buffel tot het vechten toont, te verminderen, en hem tevens te fchikken om het jok te ontvangen voor de verfchillende. dienften, daar men hem toe wil gebruiken. Kort na de ontmanning brengt men hun een ring door de neusgaten,-... maar de kragt en de woeftheid van den buffel vorderen veel bekwaamheid om hem dien ring aan. te- flaan : na hem te hebben doen vallen, door middel van een touw, dat men hém om de pooten ftrikt, werpen de lieden, die daar toe klaar Üaan, zig op hem, binden hem de vier pooten zamen,.en brengen hem den yzeren ring door de neusgaten; vervolgens maaken zy. hem de pooten los, en laaten hem aan zig zeiven over.- De buffel, nu verwoed geworden,.loopt heen en weder, floot tegen alles wat;hy, aantreft, en zoekt zig van dien ring. te ontflaan, maar met den tyd gewent  VAN DEN BUFFEL. 61 hy er zig ongevoelig aan, en, de gewoonte zo wel als de pyn, maakt hem onderwerpelyk. Men geleidt hem met een touw, dat men vaft maakt aan dezen ring. die in het vervolg van zelf uitvalt, door de geduurige poogingen der geleider? die het touw dikwyls fterk aannaaien , en fomtyds rukken; miar dan is dering ook noodeloos geworden, want het dier, nu ouder geworden kent'zvn Dlizr en volgt dien door gewoonte, zodat het door middel van den ring daar toe niet behoeft gedwongen te worden. ° De buffel fchynt nog beter gefchikt dan de ftier, voor die iagtpartven welW men tot openbaar vermaak aanlegt, vooral in Spanje; ook gebruiken de'Palhan fche Groeten, die buffels op hunneJandgoedereii hebben, r^^^l^ De natuurlyke woeftheid van den buffel vermeerdert, wanneer zy door de gewoóne middelen aangezet wordt, en maakt dezejagt van veel belang. Inderdaad, de buffel vervolgt den menfeh geweldig, tot zelfs in de huizen, alwaar hy de trap. pen opklimt met eene behendigheid en vaardigheid, die men van hem niet verwagten zoude;^hy vertoont zig zelfs voor de venfters der vertrekken, waaruit hy met zelden weder^op het ftrydperk fpnngt, ja, vliegt de muuren, die het zelve affluiten, met verbaazende fprongen over, wanneer hy door het verdubbeld *e. roep des volks als geheel buiten zig zeiven fchynt vervoerd, en woedende is eeworden... ° Ik ben dikwyls getuige geweeft, dat op die jagt- partyen, die op de landgoederen van myne familie gefchieden, de dames zei ven den moed gehad hebbei vanlt in het ftrydperk te vc;rtoonen; ik herinner my. daarvan een voorbeeld in mynl moeder gezien te hebben. J "JJUC De vermoeijenis en de woede van den buffel in deze foorten van jagt, doen hem fterk zweeten; zyn zweet heeft overvloed van een zout, dat zeer fchero en dooï S^^XzTL*hynt n°°diS °m dC te °^™> & ^ "el De buffel is, gelyk men weet, een herkaauwend dier, en dewyl de herkaauwinj? ten uiterftcn nuttig « voor de verteering, volgt daaruit dat de buffel niet aa win6den onderhevig is; deze waarneemmg is reeds gemaakt door Aki Steles by wien men leeft nullum cornutum anirnal psdere..,. "«»*u*jsuts j oy De levenstyd van den buffel is tennaaftenby. dezelfde als AÜ> v™ Ak i dat is te zeggen, van agttien jaaren, fchoon ^%^^^^S jaaren leeven De tanden vallen hun doorgaands uit, eenigen tyd lóór da zv fterven. In Italië gebeurt het met dikwyls, dat zy hun leven natuurlvk eindiae/ Na den ouderdom van twaalf jaaren is het gebruikelyk hen te meften f everfol gens hen aan de Jooden te Rome te verkoopen. Sommige ingezetenen fen n]altén lande, door den nood gedrongen, voeden 'er zig insaelvks nfèh*■ • J, i pJatten Labour, in het koningryk va„ë Napels, en in hSS^^&S^JSÉS men dit vleefch in het openbaar, tweemaal 's weeks mieter, verkoopt De hoornen der buffels zyn in hooge achting, en'worden veel gezoet- de hnid< toen, voor zoo,Wr. o.da, heÊ al JS£itV& In de geheele uitgeftrektheid der laage landen van Pnntim ™ dorp, dat de buffel - hoeders oplevert; dit: dorc.heet Ci/lJrZ? 'a 1\maar ééO vlakte ligt, daar men geen water heeft, dan uft dïïeênffier.^Jm?" 10 het Italiaanfch Cijierna is,:en dit dorp is'een del iS^e^v!,? nTvnelS 1D De bewoont, zig bykans al en toeleggende om troenen hifffiii. ? ™vnVamil,e-'-te paffen,, zyn tevens" de behendigfte en yverSfte^ voor de Srn^ÜUden> en'°P ik üraks gefproken heb, yver.gue voor de jagtpartyen ^waarvan ' H3-  éi DE NATUURLYKE HISTORIE Schoon de buffel een fterk en geweldig dier zy, is hy evenwel ook teder , zodit hy zo wel door overmaatige hitte als door overmaatige koude lydt; dus ziet men hem ook in 't fterklt van den zomer de fchaduwe en het water zoeken, en in den winder zig in de digtfte boffchen verbergen : die natuurlyke neiging fchynt aan "te duiden, dat de oorfprong van den buffel meer in gemaatigde, dan in zeer heete of koude landen gezogt moet worden. Behalven de ziektens, welke hem met andere dieren gemeen zyn, is'er eene, die tot zyne foort byzonder behoort, waarvan hy niet dan in zyne eerfte jaaren wordt aangetaft. Deze ziekte heet b.irbme ; eene uitdrukking, betrekkelyk tot den eemeenücn zetel van het kwaad, die aan de keel en onder de kin is. Ik heb onlangs eene reis gedaan, bepaaldelyk met oogmerk om ooggetuigen te zyn van het begin der ziekte, en derzelver voortgangen en einde naauwkeurig waar te neemen. Ik heb my zelfs doen verzeilen van een Genees- en een Heelmeefter, om eeneberedeneerde kennis van de oorzaaken , of ten minlten van den aart der ziekte, te bekomen om aan den Hr. de Büffon eene fyftcmatifche befchryving daar van te zenden 'maar te laat gewaarfchouwd zynde, was de ziekte, die maar negen dagen duurt toen ik kwam", al over, en ik heb dus geene andere ophelderingen kunnen krygen, dan die uit de gebruiken en ondervindingen dor buffel-hoederen ^De^verfchynfelen dezer ziekte zyn gemaklyk te kennen, inzonderheid de uitwendige ; het traanen is de eerde; het dier weigert vervolgens alle voedzel; by. ca ten zelfden tyde zwelt zyn keel zeer fterk, en fomtyds zet zig ook het geheele li dïV ™ T^' van aangetaft, en fterven in minderen getale. In de drooee iaaren LII^a™ ziekte zig ook minder dan in de vochtige; en, het geenmvne1^™'^™ meer beveiligt, is, dat de verandering van weide allee eenTerzach cndïiddS voor de kwaal is; men brengt hen naamlyk op de gebergten S u a , minder overvloedig is dan fn de vlakten: dit: evenwel 52?raaBt h? ÏJ/Ï 1 dan dat het zelve daar door geneezen worde- vereeerTcn herSn^ l m.eer de verfcheidene middelen beproefd,welken heffez^^^ kige kundigheid hun aan de hand'gegeeven heE koppen onder de keel te zetten; zyBhebben hen doen bader irivfe ï°gt mCt water; zy hebben van de troep afscheiden de zulken diebZlTZcl om'de meuedeehng van het kwaad vóór te komen, maar alles is vnSt^n. ' °^ a de befinetting gaat haar gang door de geheele troep als of v S gf ü ; re Ook is de fterfte akyd even groof; en hoe Zèr de verapderin^v0330 T m 't eerft eenige verzachting van leed febeen te beloover blvkc ^VS' middel op het eind weinig of niets uit te werken . en' til?kt ook dit hulp- Het vleefch der buffelen, aan de barbone geflórvèn, is in PPn rottrag; het is bevonden zo gevaarlyk te zyn dat £ £ i ^ haIve Regeering heeft opgewekt, en^ezelvl doen'befle om ÏÏZZtï» de ftorvene heeften, zonder daar iets van te not^/.oT^&^S ^uehSe^ SI?^E"i^ Rechter SS ^^fS^m-erS^ktïf Ë^è^^F^^ de enkele aanraaking van het vel der géeneS dTe iSovv,?^"' by Zieke buffe,s J dieren te befmettenT die dan vervolgens dezelfde verfchvn T> 'S %enoe8om die haaft het zelfde einde hebben ; ja leS Se?varkinf ff y°zetVert0ODen * en Wet; over te neemen; het wordt daar op de elfde wvze en £de ziekt« aangetaft, en is 'er dikwyls het flachroff'r \T baar % tl^/^ tyd>- vaQ evenwel eenig verfchil tuffchen den buffel en het" vaS. VooreeS" $ÏÏ?P buffel door deze plaag maar ééns in zyn leeven aangetaft, en het v-'rl,V\ ÓS dezelve fomtyds tweemaal in een jaar, zodat een varkeni daf in "n,^ } °lkryge gehad heeft, dezelve in oftober weder kan hebbeni Trn V„VP-de. *af*ow voorbeeld, dat een buffel boven de drie jaar daarvan iVLl ^ * er Seeo het varken is daaraan in allen ouderdom^ onderhi f fcLon8 ^ geVTeeft> eQ het zyn volkomene groei gekreegen hebbe Ten defde, Hp *f1 Tder nadac de buffels niet langer dan negen dSterwvl dJthl 1 Ctte dJuurt onder dagen en nog iangef tegen ^jS^^JdTauJ^^^^ as: & isszszxï&shet is ai!een d- s te te ontdekk , om dfBr^feiS^JS'f^ dC ^T*01 &*« kingen, tot hier  6+ DE NATUURLYKE HIS T ORIE «lakkifï hebben kunnen zyn, maar ik heb voor, om, zodra deze ziekte zig wea 1 AnhonrP mv andermaal naar de plaatfen daar dezelve is, te begeeven, om haar°me^ e" aaD deD H' 0E BvPT ^ Sprrh^vin? re kunnen b-zoreen, die hem in ftaat moge ftellen om door zyn oordeel nadeïe opheldering%n§ meerdere zekerheid aan dit onderwerp te kunnen byzetten. , _. . ir .. , . Schoon deze memorie van M. Caetani over den buffel, zelfs in het uittrekzel dat ik daarvan, gegeeven heb al vry lang, g^tk'VerfcSene echter melden dat het niet dan met fpyt geweeft is, dat ik verlcheidene zeer geleerde uitweidingen en algemeene bedenkingen zo vernuftig a s leeroM aeterwege heb moeten laaten; maar dewyl dezelve geen volStfen zgelfs gL genoegzaam verband, met de Natuurlyke Hiftoric van den buffel hebben , zouden zy.in dit artykel haare regte plaats niet gehad hebben en ik twyfel met, of die doorluchtige Schryver zal my verflhoonen dezelve niet geplaatfl te hebben, en myne dankerkentenis wel ontvangen villen , vool Pde onderrichtingen, welken hy my verfchaft heeft zyne groote geleerdheid, de myne verre overtreffende heeft hem de wórteTvaf denlaam buffel in de Latynfche en Griekfche taal doen vinden- en de zorgen, welken hy genomen heeft, om m de oude gedenkftükken'en Schry v I op te fpoorj alles wat tot dit dier betrekking kan hebben, geeven zJ veel gewigt aan zyne geleerde aanmerkingen, dat* de- ltX%T™^C^L de menigvuldige gelegenheden, welken M cIetani gehad heeft van te zien, waar te neemen, en te onderzoeken op een §groot getal buffels in de landgoederen van zyn doorluchtig lm s' hem in ftaat gefield om de hiftorie van zyne natuurlyke gebruiken ÏÏÏW e geeven dm ik,.die deze dieren nooit gezien heb, dan op mvne reï naafttalie, en in de dierengaarde yan Verlailles, alwaar ik derXr befchryving gemaakt heb; ik houde my derhalven verzekerd dat Svn; S hetbnfy dank zullen weeten, de memorie.van M. Caetani hlr bv uittrekzel, ingelafcht te hebben, en dat.hy zelf met te onvreden zal zvn van n onze taal te verfchynen met zyn eigen ftyl, waaraan ik byna ults veranderd heb, als zynde dezelve zeer goed in zo verre dat wy yeele SanfchTLSyvers hebben, die zo goed met fchryven in hunne eigen taal ils deze geleerde vreemdeling in de onze doet. Voor het overige heb ik reeds gezegd, dat het te wenfehen zoude zyn, dat men i^ Frankryk deze foort van dieren zo fterk als nuttig, konde narnrdTz eren- ik houde my verzekerd, dat hunne voortteeling zpu üaagen turaliz.eren, £ "y . J. gronden en moeraffen zyn, gelyk in hef mSJSSS^ Chtmp^e,^ Bafllgny, in den ElzL, en zelfs in de Bourbonneeicne, zo wel als in de moerafïige plaatfen van het land van Ariërs 'de Lage za°ndftreeken van BourdeV De Keizerin yan Zi „5 LJt'er eenden uit Italië laaten komen, en heeft hen in eenige ^^dt^o^Sn doen plaatfen; zy zyn reeds fterk vermeerderd iTet GotiVernement van Aftracan en m Nieuw Rusland. De Hr. Gul-  VAN DEN K W A G G A. £ DEnstaedt zegt (*), dat, dat klimaat en die weiden zeer «mfli. * deze dieren zyn bevonden, die fterker en b«er voor JPf Tfi-/00r dan de runderen. Dit voorbeeld is genoeg om nn r\ Z afbe,d Zyn verkryging. dezer nuttige dieren ^0^6^%^^^ de m alle opzichten vervullen zouden, vooral in den •underen fferfe dezer dieren een treffend nJ^XXL^l CO Difcours fur les Producïions de la Rujftt, Sf . DE KWAGGA 0F COUAGGA. Dit dier, waaraan ik geene kennis gehad heb dan na hPt ,w 7 1 der voonge bladen f waarin van den ona're e? den zelfr^" ken wordt, komt my voor een ontaart- of tuSSra. fo^t ^ g pr°" fchen het. paard en den zebra, of miffchien t lTchen den zeL^' S* onagre; zie wat de Hr. Aelamanb daarvan nieuwcUn« de" ven in eenige byvoegzelen by myne werken. mcUWe,inSs heeft uitgegee- t^Muïiï) t Ï^tt/È'" vm den -zamelen over dat het my voorkomt, dat 'er twee ïeeénftrvdl^- aa" te merken» richt van Jen Hr. Gokoon. VooreeildS T * ^ hT Kaap, de couaggas voor de karren fpannen en dat L „ ^ aan de en vervolgens erkent hy, dat hv eeen v^^ir z? zeer wel trekken; bekomen, "om 'er eene Vekening^e malkfn he^f dat deze dieren zeer zeldzaam zyn in de hnden van d l'™ de!hdv™> flegts een Jong of volen heeft\unnen 1 aTnJZet^^Wylhï temd en in een ftaat van huislykheid gebral 1 ! 'f°udlt dler Se* moeijelyk geweeft zyn, een dezer lolS^d££'tT** he£ hem nif* pen, dat deze Natuurbefchouwende Reiziger on^ A Fn\Wy ho°zal geeven over dat dier,'t welk mySnt '#'5" berichten by eenig ander dier te komen f». toelcn?nt> nader by den zebra dan 00 Om op deze aanmerking, die zeer hiïfl er boeren woonen op een aflhnd van mee' dan vv^T^T' m°et men wee«n, dat zyn denkelyk deze dre de kwaggas voor hunne k rren my'en van de he 't land, verre van de Kolonie af, gevonden wTden 1' a,s die niet d™ diép ia Gordon, aan de Kaap zynde, geen dezer voilL» u" geen wonder> d« de Hr om he< te laaten aftekenen: J% ?!S^li,ei^ ^«e- «■»*'. wordea XVI Deel. l  €6 DE NATUURLYKE HISTORIE DE GNOU op NIOU («). Dit fchoon dier, 't welk in 't binnenft van de landen van Akü,» vonden wordt, was by geen Natuurbefchonwer bekend m!i^ Bute, wiens fmaak voor de weetenfchappen bekend is, is'de geweeft, die my daar kennis van gegeeven heeft, met my eène gekleurde aftekening daarvan te zenden, boven dewelke gefchreeven w!s Feva heda, een bos-buffel, een dier van drie en een half voet hooete tw„' iLJa mylen van de Kaap de Goede-hoop. De Hr. nE Q^knhoe^ • 'dTeLer^Z de waarneemingen op zyne laatfte reize heeft gedaan, heeft mv wel zvn journal van die reize willen betrouwen, waarin ik eene anrW Zi -7 van dit zelfde dier heb gevonden, ondèr den naam vSn^et^eTl? gende korte befchryving: Ik heb, zegt hy, in de dierengaarde van de n een viervoetig dier gezien, t welk de Hottento'tten nou heeten de kleur t^Lf zelfs hair is overal donker-bruin, maar een gedeelte zyner ma-Ln l lr,esZ zyn ftaart, en eenig lang hair rondom de oogen, is wit" hv "a'?e,Yl °ok grootte ais een groot hert; hy is naar de Kalp gebrag 'binnm yV"-n oftober 1773. Daar is van deze foort van dieren nog geen naar Rland» m bragt; men heeft 'er zelfs maar één afgezonden die i? den ovenZ^LT^ft. Men ziet 'er veelen binnen in het ifnd;. dat,' het welk fn de dierILfard™ de Kaap is, fchynt zeer zachtaartig; men voedt het met brood, garft ef gras De Hr. Vicomte Venerosi Pescioeini, Kotnmandant van het eiland de Croix, heeft ook de goedheid gehad van my onlangs te zender, gekleurde tekening van dit zelfde dier, die my voorgekomen £ L keuriger te zyn dan de andere: die tekening, welke wy eeeve ,1! het volgende bericht vergezeld. 6 7 gGeven was van Ik heb geoordeeld, myn Heer, u te moeten toezenden de eetrr»,^ yan een dier, gevonden op honderd en vyftig mylen van dè hoofd/veffieinedlr* Hollanderen, in de tafelbaai, aan de Kaap de Goede - hoon Met S S j r door eenen landman aangetroffen, wierdt het gevangen en naar de Kaap seSf alwaar het flegts drie dagen geleefd heeft. Zyne «rootte is als dip Seoragt, delmaatig fchaap van dit land, en die zyner moeder kon de geftalte van"deïmS fchaapen haaien. Zyn naam .s niet bekend, omdat, naar de bekenteL zflvP Hottentotten, zyne wilde geaartheid hem van alle'plaatfen,diedoor menfch»n bezogt worden verwydert, en zyne fnelheid onttrekt hem fcSelykaa^?!?kst zicht. Deze byzonderheden, voegt 'er de Hr Venerc»! hv l,,nV ^"«ge. Bergh, Fiskaafvan de Kaap, verfchafc VEWEROSlby» *yn door den Hr. (*) Gnou moet, door de gn in een te laaten fmelten, uitsreforoken m„„)pn ,7. • m Brief van den Hr. Vicomte Venerosi Pesciol.ni ^ta ^^Bvi^af UT , van Port-Louis. 27 Febr. 1775. Men vindt ook in de tweede Vel van Sein r'^ Tom. I.pag. !io, het volgende wegens dit dier gemeld. Danƒe?" fn£ltei?. °K' ft wHde ftier, door de imvooneren gnoo genaamd; %S hoornen y I 1?/°?" V3Q' „ nen en hair op de neus, en door de kleinheid zyner beenen « vlet hv Zi^ J heefciMa; „ of eea antilope, dan naar een runddier." * g ykc hy meer naar een P^d  VAN DEN G N O U. 6- Men ziet, dat dit dier zeer opmerkelyk is, niet flegts door zyne grootte, maar ook door de fchoonheid van zyne geftalte, door de maanen, die het langs den geheelen hals heeft, door zyn langen gevulden ftaart, en door verfcheiden andere karakters, die het gedeeltelyk tot het paard, er: gedeeltelyk tot het runddier brengen; wy zullen het den naam van gnou laaten behouden (dewelke als niou moet uitgefproken worden); dezen naam heeft hy in zyn geboorteland, en wy kennen hem onder dcnzelven meer dan onder dien van fe va - heda, want, zie hier wat de Hr. Fokster my daarvan fchryft. Men vindt aan de Kaap de Goede-hoop drie foorten van runderen; ti ons gemeen Europifch runddier, 2. den buffel, welken ik geene gelegenheid gehad heb te befchryven, en die veel overeenkomft met den Europifchen buffel heeft: 3, den gnou: dit laatfte dier is niet dan op honderd tagtig, of twee honderd myïen van de Kaap gevonden, binnen in de landen van Afrika; men heefrtweemaal gepoogd een dezer dieren naar Holland te zenden, maar zy zyn onder weg geftorven (c). Ik heb een wyfje van deze foort gezien in 1775; het was drie jaar oud; het was door eenen Europifchen inwooner van de Kaap opgevoed, waarvan de woonplaats honderd en zeftig mylen van de eigenlyke Kolonie of de ftad af was; die man hadt haar zeer jong gevangen met een jong mannetje van dezelfde foort; hy voedde hen beiden op, en bragt hen naar de Kaap, om hen aan den Gouverneur aan te bieden. Dit jong wyfje, dat tam was, vvierdt in een üal gehouden, en met roggenbrood en koolsbladen gevoed ; zy was niet volkomen zo groot als het mannetje van dezelfde dragt: haar drek was gelyk die van gemeene koeijen; zy duldde niet gaarne de ftreelingen of'zelfs het aanraaken van menfehen, en, fchoon zeer tam , floot zy echter met de hoornen , en Haat met de voeten; wy hadden ongemeen veel moeite om de maaten te neemen, uit hoofde van haare onwilligheid en weêrbarftige beweegingen. Men heeft ons gezegd, dat de mannetjes-gnou in zyn wilden ftaat zo woeft en weêrbarftig is als de buffel, fchoon hy veel minder fterkte.heeft; het jonge wyfje, daar wy ftraks van fpraken, was vry zachtaartig; het liet nooit haar geluid hooren ; zy herkaauwde gelyk de runderen; zy. wandelde gaarne op het Bjujfecour-i zo hec weder niet al te heet was, want geduurénde .de groote hitte zogt zy de fchaduwe of begaf zig naar haar ftal. Deze wyfjes-gnou hadt de grootte van een damhert, of liever van een ezel; zy was aan de fchoft veertig en een half duim, engelfche maat, hoog, en wat laager by de agterpooten, alwaar zy maar negen-en - dertig duimen konde haaien; het hoofd was groot, naar evenredigheid van 't lighaam, hebbende vyftien en een half duim lengte, van de ooren af tot aan het einde van den fmoel; maar het was aan de beide zyden zamengedrukt, en van vooren gezien, vertoonde het zig fmal. De muil was vierkant, en de neusgaten hadden de figuur van een halve maan; daar waren in het onderfte kaakbeen agt fnytanden, in de gedaante gelyk aan die van het gemeene runddier. De oogen waren veel van malkandcren verwy. derd, en op de zyden van het voorhoofdsbeen geplaatft: zy waren groot, van eene zwart-bruine kleur, en fchecnen een voorkomen van woeftheid en kwaadaartigheid te hebben, welke echter door de opvoeding enden ftaat van huislykheid fV) Men ziet uit het byvoegzel, 't welk de Hr. Allamand heeft laaten drukken, in het XVde Deel van dit Werk , dat één dezer dieren leevende is aangekomen in de dierengaarde van den Prins van Oranje, alwaar de Hr. Allamand het heeft befchreeven, eu laaten aftekenen. I 2  68 DE NATUURLYKE HISTORIE L^Lnfi get,emd en geIeeni§d °e ooren waren van omtrent vyf en een half duim lengte, en van eene gelyke figuur als die der gemeene runderen De lengte der hoornen was van agtnen duim, over hunne kromte gemeetei Hunne" gedaante was rolrond, en hunne kleur zwart. Het lighaam was ronder dan dat der runderen: de ruggraad was piet hoog, en derhalven niet fterk zichtbaar zodat het lighaam van den gnou m gedaante veel naar dat van het paard geleek De fchouders waren wel gefoierd, en de dyen en beenen minder vleezig |n fyner dan die van het runddier. Het kruis was vvat gerekt en verheven, maar geplat naa? den ftaart, gelyk dat van het paard. De voeten waren ligt en dun: zy hadden elk twee hoeven, dIe punt.g naar vooren uitliepen, aan de zyden rond waren, en eene zwarte kleur hadden. De ftaart was vyf en-twintig duimen lang, daar onder begreepen het lange hair aan deszelfs einde. Het geheele lighaam was bedekt met eén kort en glad hair, in kleur eelvk aan dat van het hert. Van den fmoel af tot aan de hoogte der oogen, had^ dft dier lang ruw hair, dat opftondt als borftels, en waardoor genoegzaam dit geheel gedeelte omringd wierdt. Van de hoornen af tot aan den fchoft? was 'er een foort van paarde. maanen, geformeerd van lange hairen, welker wortels witachtig waren, en de punten zwart of bruin. Onder den hals zag men eene 1 UrL ^LVf,-hT,g h3UVaC Z'S ^Jeogde van de voorfte beenen af tot aan de lange witte hairen van de onderfte lip; en onder den buik was een bos van zeer lang hair by de navel; de oogleden waren voor; ien van zwart - bruin hair, en de oogen waren rondom omgeeven van zeer flerke>irea van een witte kleur. Ik moet by deze befchryving, welke de Hr. Forster my wel heeft willen mededeelen, de waarneemingen voegen, welken de Hr. Allamand, omtrent dit dier, terwyl hy het leevende onder het oog hadt, gedaan heefr! Zie het XVde Deel, blz. 190, van dit Werk, uit het welk de Hr de Buffon het artykel van de gnou heeft overgenomen, en hier geplaatfi. ' Ik heb by deze befchryving niets by te voegen, nog daarvan af te fnvden, gelyk ook niet aan de verftandige aanmerkingen van den Hr Alla mand; ik moet zelfs myne Leezers berichten, dat de tekening dié bv dê Hollandfche uitgave van myn Werk gevoegd is, my toefchynt overeenkomfhger^ met de Natuur te zyn, dan die, welke ik gegeeven had De hoornen inzonderheid, fchynen in de myne niet wél vertoond te' zvn en de gordel van hair, welken het dier rondom den fmoel heeft fchvnt my gemaakt te zyn, zodat men meer vertrouwen mag fteJlen op de af beelding van den Hr. Allamand dan op de myne.  VAN DEN NIL-GAUT. 69 DE NIL-GAUT. Dit is het dier, dat door verfcheiden Reisbefchryvers genoemd is graauw runddier van den Mogol, fchoon het in verfcheiden ftreeken van Indiè' onder den naam van nil-gaut bekend is: wy hebben het mannetje en het wyfje leevende gezien in het Koninglyk paleis de la Muette, alwaar men hen nog tegenwoordig (juny 1774) onderhoudt, en waar men hun eene volkomen vryheid geeft. Wy hebben hen beiden naar 't leeven laaten aftekenen, zie PL XIII en XIK Schoon de nil-gaut in den hals en den kop wat van 't hert heeft, en naar het runddier een weinig in de hoornen en den ftaart gelykt, is hy evenwel van die beide foorten verder verwyderd dan van de gazelles of groote geiten: de heete klimaaten van Afia en Afrika zyn die, alwaar de groote foorten van de gazelles en geiten meert vermenigvuldigd zyn ; men vindt in dezelfde ftreeken, of niet verre van dezelve, den condoma, den bubal, den koba, en den nil-gaut, die hier in aanmerking komt. De foort van baard, welken hy aan den hals en de borft heeft, de gefchiktheid van zyn voet en van zyne hoeven, verfcheiden andere overeenkomften van maakzel met de groote geiten, doen hem meer tot dit gezin naderen dan tot dat der herten of runderen, en onder de dieren van Europa is het de gems, waarmede men hem beter dan met eenig ander dier kan vergelyken; maar in der waarheid is de nil-gaut de eenigfte van zyne foort, en van eene byzondere foort, die noch tot die van het runddier, noch van het hert, noch van de geit, noch van de gazelle noch van de gems, behoort, en daar naar alleenlyk geijkt in eenige afzonderlyke overeenkomlten. Hy heeft, even als alle deze dieren, het vermogen van herkaauwen; hy loopt onbevallig, en niet zo goed als het hert fchoon zyn kop en hals even ligt zyn; maar zyn beenen zyn zwaarer eri ongelyker in hoogte, zynde de agterfte aanmerkelyk korter dan de voorfte. Hy draagt den ftaart onder het loopen regt agteruit, en houdt d°nzelven in de laagte en beneden, terwyl hy in ruft is. Het mannetje heeft hoornen, en het wyfje heeft die niet; het geen hetzelve nog meer tot het geflacht der geiten doet naderen, waaronder het wyfje gemeenlyk geene hoornen heeft ; die van den nil-gaut zyn hol, en vallen niet af , eehk die der herten, der damherten, en rheebokken; een kenmerk, dat hem van dit geflacht van dieren volftrektlyk affcheidt. Dewyl hy komt van een land alwaar de hitte grooter is dan in ons klimaat, zal het miffchien moeijelyk zyn om hem hier te doen voortteelen ; fchoon dit evenwel eene goede zaak, niet flegts voor de Natuurlyke Hiftorie, maar ook voor onmiddelyk gebruik, zou zyn, omdat dit dier, fchoon Jeevendig en zwervende, gelyk de geiten, zachtaartig genoeg is om zig door den menfeh te laa- 1 3  7fa D £ NATUURLYKE HISTORIE ten beftieren, en zo wel als de geiten, eetbaar vleefch, goed fmeer, en yafter en dikker leder dm dat der geiten en bokken is, zou verfchaffen Het wyfje is thans bruiner dan het mannetje, en fchynt jonger, maar zy zal miffchien in meerderen ouderdom dezelfde graauwe kleur krygèn Zie hier de befchryving welke ik yan deze dieren gemaakt heb, met den Hr de Seve, die dezelve heeft afgetekend. Het mannetje was van grootte als een hert van middelbaaregeftalte; de hoornen waren flegts zes duimen lane en hadden twee duimen en negen lynen aan de bafis ; daar waren geene fnvtan den m het bovenfte kaakbeen; die van hetonderftewarenbreedennietlW• daar was eene foort yan ledige ruimte tufichen deze tanden en de baktanden • het achterflel is by het mannetje laager dan het voorfbel, en men ziet eene fqprt van bult of verhevenheid op de fchouders; en deze plaats is voorzien van kleine maanen, die op de kruin van 't hoofd beginnen, en op't midden van den rug eindigen. Op de borft is een bos lang zwart hair; het hair van het geheele lighaam is lei-kleurig, maar op den kop is het hair meer vaal met graauwachtig vermengd, en de omtrek der oogen is voorzien met helder vaal hair , met eene kleine witte vlak in den hcWc van elk oomlief, bovenfte van de neus is bruin; de neusgaten zyn zwart, met een wft' te ftreep aan de zyden ; de ooren zyn groot en breed, naar het einde met drie zwarte banden geftreept. Het uitwendige van het oor is rosachtisr graauw, met een witte vlak aan 't einde. De kruin des hoofds is voorzien van zwart hair, gemengd met bruin, dat boven op het voorhoofd eene foort van hoefyzer maakt; daar is onder den hals by de keel eene eroote witte vlak; de buik is lei-graauw, gelyk het lighaam. De voorfte bee nen en de dyen zyn zwart aan den buitenkant, en aan de binnenzvde don" kerer graauw dan het geheele lighaam. De voet is kort, en o-elvktmar dien van thert; de hoeven zyn zwart; daar is op de buitenzydebder vonr fte voeten een witte vlak, en aan de binnenzvde twee andere vlakken vin dezelfde kleur. De achterfte beenen zyn veel fterker dan de voorfte • zv zyn bedekt met zwartagtige hairen, met twee groote witte vlakken op de voeten, zo wel van buiten als van binnen, en laager zyn 'er ?ronrr» kaftanje-bruine hairen, die eene gefrifeerde bos maaken De ftaart £ leikleurig-graauw in het midden, en wit op de zyden; hy eindiVt in een kwaft van lang zwart hair; het bovenfte gedeelte is naakt vel • de v/nte hairen van de zyden zyn zeer lang, en liggen niet op het vel neder »eivk die der andere deelen van het lighaam; zy ftrekken zig in tegendeel in^ehe rechte lyn ter wederzyden uit; de fcheede van de roede fs weinU zie V baar, en men heeft waargenomen, dat de pis-worp, of de ftraal ° die dê pis-loozing maakt, zeer klein is in het mannetje. ' Daar is jn de Ecole Vétérinaire een opgezet vel van een dezer d-V ren dat niet overeenkomt met het geen ik befchreeven heb; het verfchilt in de kleur van het hair, die bruiner is, en in de tónen, die dikker zyn aan hunne bafis, en echter minder groot, als hebbendflegts vier en een half duim lengte. b ' neDDenck,      VAN DEN NIL-GAUT. 7Ï _ Het wyfje van) den nil-gaut, die in de dierengaarde van laMuette was is m de maand oclober 1774 geftorven ; zy was kleiner dan het mannerie' en tevens luchtiger, en hooger op de beenen. Haare kleur was rosachtL' vermengd < met hairen van een bleek - vaal, en hairen van ros - bruin ter' wyl het hair van het mannetje in 't algemeen lei-kleurig was ' Het rrnntfï verfchil dat 'er tufichen dit wyfje en haar mannetje plaats hadt, was in het achterflel, t welk zy hooger hadt dan het voorflel, terwyl het tegendeel in het mannetje plaats hadt ; en dit verfchil zoude zig wel tot dit individueel dier alleen bepaalen kunnen, en niet in de geheele foort gevonden worden Voor het overige geleeken dit mannetje en dit wyfje in alle u terlyke kenmerken, en zelfs in de vlakken, naar malkandereh • zv fcneenen zeer aan malkanderen verknogt te zyn; zy likten malkander dikwyls en fchoon zy in het park in volle vryheid waren, fcheidden zy zie even! wel maar zelden van malkanderen, en verlieten den anderen nooit voor langen tyd. vuur De Hr. Wilxiam Hünter, Geneesheer en Lid van de Maatfrhnnntr ri Londen heeft m de Phüofophifche Tranfaaies, Vol. LuTvoor^Z 1771, blz. 170 , een memorie over den nil -gaut gegeeven m*r V*nl J goede afbeelding. De Hr. u Rov, van deVafemie der'W^terAhZ pen te Parys, heeft daarvan eene naauwkeurige overzetting P ik heb gemeend den liefhebberen van de ^J}^Sif^tllk% zullen doen met dezelve hier by te voegen; en wel te meer, omdaïde ÏL^^Sk^ ^ ogenomen/ Z% % ghau; het is zeer te wenfchen, dat het zig in Engeland moge voortplanten it wanneer het een van onze nuttigfte dieren zoude kunnen worden /o7ten ml'nï een van die, welke onze landeryen meelt verfieren. Het is erom/r h c ■ q der herkaauwende dieren onder ons, het runddier alleen uitaezondVrH • h eeniSe reden van te denken, dat men het vleefch van dit d er uSS VS » ° zo hy tam genoeg kan gemaakt worden om zig aan den arbeid" I eewénni?6" ; ?a alle waarfchynlykheid, dat , yne fterkte en lyn gTootefnelhefd I ", e"' ÏS, ef zullen kunnen gebruikt worden. * . § melüeid met voordeel De naauwkeurige afbeeldingen dezer dieren i>epvpn «Ppi non-„. j 1 1 ., dezelve dan de bSote befch^ingeofS 'hef oogVa^t op' faSldSf^ ke door den Hr. Stublo, dien uitmuntenden tekenaa? van dieren onder min Z van dit d.er gemaakt is, zal nooit in twyfel ftaan van den nyuVu t?heXnPg' waar hy denzelven ook moge aantreffen. Ik zal evenwel dé befchrvvin? > dier beproeven, daar vervolgens byvoegende alles wat* van^WS0Th^ kunnen te weeten krygen. Dit verflag zal niet zeer naauwkeurigzvn nar h Natuurbefchouwers zullen een foort van vermaak hebben i? ter?m?nftpJ l S verneemen van 't geen dit fchoon dier betreft waarvan wv !nf , e° 'lts,te fchryvingen „ noch afbeeldingen gehad hebben Y ' kmt°& DOch bs' dat een dier zoude zyn, dat van dc^^tt  7z DE NATUURLYKE HISTORIE men; want hy is zo veel kleiner dan den eerften als hy grooter is dan het laatfte; en men vindc in zyne geheele geftalte eene groote vermenging van gelykheid met alle beiden: zya lighaam, zyne hoornen, en zyn ftaart, gelyken vry veel naar die van den ftier; en zyn kop, zyn hals, en zyne beenen naderen veel tot die van het hert. . , De kleur is in 't algemeen afchgraauw of graauw, naar de vermenging van de zwarte en witte hairen; dc meeften dezer hairen zyn half zwart en half wit; het witte gedeelte is aan den wortel. De kleur der beenen is donkerer dan'die van het lighaam; men kan hetzelfde van het hoofd zeggen, met deze byzonderheid, dat de donkerer kleur daar niet algemeen is, maar alleenlyk op eenige deelen heerfcht, die byna geheel zwart zyn; op eenige andere plaatfen, waarvan wy laager zullen fpreeken, is het hair van eene fchoone witte klJDe romp, de hoogte van zyn rug, alwaar eene kleine verhevenheid is boven het fchouderblad, is van vier voet, één duim, engelfche maat, en aan het verhevenlte gedeelte, onmiddelyk ageer de lendenen, is deze hoogte flegts van vier voet. De lengte van den rug in het algemeen, van ter zyde gezien, van het begin van den hals af tot aan den oorfprong van den ftaart , is van omtrent vier voeten, het geen tennaaftenby de hoogte van het dier is, zodat zyn rug, en zyne leden, van ter zyde gezien, terwyl zyne beenen evenwydig ftaan, drie lynen of zyden van een vierkant uitmaaken, waarvan de grond, daar hy op ftaat, de vierde zyde maakt Hy heeft vier voeten en tien duimen omtreks, onmiddelyk ageer de fchouders , en iets meer voor dc achterfte beenen, maar die laatfte afmeeting moet, gelyk men zig ligtelyk kan verbeelden, veel verfchillen naar dat het dier veel of weinig gegeeten heeft. Het hair op het lighaam is in 't algemeen yler, fterker, en ftyver, dan dat van hec runddier- onder den buik en op de bovenfte gedeelten der lpieren is het laneer en zachter dan in de zyden en op den rug Den geheelen hals en ruggegraat langs to- aan het achterfte gedeelte van de veihevenheid, die boven de fchouderbladen is, is het hair zwarter, langer, en meer opgezet, maakende eene foort van korte yle, en verhevene maanen. De navel- en onderbuiks - ftreeken, het biunentt van de dyen, en alle de deelen, die door den ftaart bedekt worden, zyn wit; de voorhuid wordt niet door een kwaftje hair getekent, en dezelve fpnngt E1DeVzaadbailen zyn langwerpig en hangende, gelyk by den ftier. De ftaart daalt tot op twee duimen boven het hielbeen; deszelfs uiterfte is verfierd met lang zwart hair gelyk ook met eenige witte hairen, byzonderlyk aan de zyde van het binnenjedeeltl; de ftaart is aan die binnenzyde niet van hair voorzien, uitgezonderd, gelyk gezegd is, naar het einde, maar ter rechter- en ter flinkerzyde is er een boordzel van lang wit hair. ; • . De beenen zyn dun , naar evenredigheid van hunne lengte, niet wel zo dun als die van onze herten, maar dunner dan die van onze ftieren. De voorfte beenen zvn wat meer dan twee voeten en zeven duimen lang; daar is een witte vlak op het voorfte sedeelte van eiken voet, byna onmiddelyk boven elke hoeve, en eene andere kleinere witte vlak voor de pyp, en boven elke dezer vlakken is een opmerlelvk kwaftie van lang wit hair, dat rondom loopt als hangende krullen. De hoeven van de voorfte voeten fchynen al te lang te zyn; deze byzonderheid was zeer opmerkelyk in elk der nyl-ghaus, welken ik gezien heb; men giite evenwel dat dit wel mogt veroorzaakt zyn, omüat deze dieren waren opgellotcn geweeft, en deze hoeven, in het geftorven dier onderzoekende, oordeelde ik de gilling'gegrond te zyn. ^  VAN DEN NIL-GAUT. 7~ 7 j De hals is lang en dun, gelyk die van het hert; daar is aan de keel eene fraaije vlak, van wu hair, ia de gedaante van een fchild; en laager bv hét be gin van de ronding van den hals, is 'er een bosje van lang zv/a t Sr L de gedaante van baard. b *,"VUIL lldn > In «e Het hoofd is lang en dun; zyne lengte, van de hoornen af tot aan het einde van de neus, ,s omtrent van een voet, twee en drie vierde duimek Het fchutzel, t welk de neusgaten afcbeidt, was doorboord, om daar een tonw of Sel iï?« ^3B' ^ ^ Sew00flte d" Ooflerlingen, om h^ZaVc Z. gZey;ilat^rrzyenV.enred,gheld, k,einer* »" *" l* ^ voorwaards'of "gterXds De oogen zyn in 't algemeen van eene donkere kleur, want het geheele tredeel te van het vhes, 't geen men zien kan, is van deze kleur; van"e!zvd S fchynt het■hoornachtig vfes, gelyk ook alles wat men daardoor ziet blaafwSs frtSjeTs'b^zwï,0^^1 iS dl'0nd' £n'in heI ^.WfcÏÏ^'hï de? nrehnunZyeindge0z°eeern t aaTd" »* f" W°" bejaiven ter plaatfe alwaar twee ^ï^&)iï£^^t«™' De hoornen zyn zeven duimen lang; zv hebben zes duiraen wS-tebv hnnnm oorfprong, en verminderen trapsgewvze; zv loonen ui;l ,11 om",^s by hunnen hebben aan hunnen oorfprong cfrif plEx^&^Sf^^ciJ? den ; een dezer hoeken s vooraan de hoornen pn hvVp,, not^en urgefcheizyden het achterfte gedeelte- maar H,>Ti ho'i-? bygcv°Ig maakt een der platte eï verheft zig « K&fc^&.ïfS vermindert allengs, nen, ligte plooijen, of kringswyze rimpel u waarvan 1 f f °0,fPr°Dfi der hoorvan het dier beantwoordt. De hoornen' de bafis af of k' 330 den ouderdom en het einde, is van eene zeer do kere kleur d4J w b°VeD f0^ effen> waards, en loopen tevens voorwaards uit7ma^d^ het voorhoofd of het gelaat; zy zyn Jjgtlvk eekromd ■ Hp h«i « ^ -h e° in ^ Het voedzel van au dier is ook wel haver dn» Hip PZ in houdt hy van gras en hooi (a); maarhet"een h? ook ta&T meer tarwenbrood, dat hy altyd als eene lekkernv ™L™f. ° deZe? Vcrk^> is drinkt hy tot agt pinten waters Y aaDneetnt: ™eer hy dorftig is «uSaalSom dÊ V3n kldne roDde ba»^, van grootte als een wa^gDik%1^^ heeft ^ hy ten uiterften woeft dat het een zeer zachtaarti^ w^ ïfi h^?« peulvruchien. die men ffr«M Boemt. S fi ' met een S™"» vau h« geflacht der XVI Deel. K  74 DE NATUURLYKE HISTORIE men zig gemeenzaam met hem maakte, lekkende altyd de handen van hun , die hem liefkoosden, of die hem brood aanboden, en hebbende nooit gepoogd zig van zyne wapenen te bedienen om een eenig menfeh te kwetfen- Het zintuig van den reuk, in dit dier, is zeer fyn, en fchynt het zelve in alle zyne beweegingen te bellieren; wanneer eenige perfoonen hem naderen, beriekt hy hen, onder het maaken van een zeker geluid; hy deedt het zelfde wanneer men hem drinken of eeten bragt; en hy was zo ligt geraakt door eenige buitengewoone of verdachte reuk, dat hy het brood, 't welk ik hem aanbood, niet wildeaanneemen, indien myne hand, olie, terpentyn, of eenig geeftryk vocht hadt aangeraakt (b). Zyne wyze van vechten is zeer zonderling: Mylord Clive heeft dezelve in. twee mannetjes waargenomen, die in een kleinen omtrek waren befloten geweeft; hy heeft my dezelve op de volgende wy/e verhaald. „ Terwyl zy nog op een erooten afftand van malkander waren, bereidden zy zig tot het gevecht, met 'op hunne kniën te vallen, en naderden tot malkanderen, met een vry fnellen " tred geduurig op de kniën voortgaande: wanneer zy op eenige flappen by '* malkander gekomen waren, deeden zy een fprong, de eene tegen den anderen." *' Geduurende al den tyd, dat ik 'er twee in myn ftal had, bemerkte ik, dat, zo dikwyls ik hen wilde aanraaken, zy op hunne voorfte kniën vielen, hetgeen hun zelfs fomtyds gebeurde, wanneer ik voor hun ging; maar, dewyl zy nooit op my aanfprongen, was ik zo verre af van te denken, dat deze houding hunnen toorn aankondigde, of eene gefchiktheid tot vechten te kennen gaf, dat ik dezelve in«' tegendeel befchouwde als eene uitdrukking van vreesachtigheid of groote zachtaartigheid, of zelfs van nederigheid (c). Het wyfje verfchilt zer zeer van het mannetje, dat men het naauwlyks zoude eelooven van dezelfde foort te zyn: het is veel kleiner; het gelykt in geftalte en in haare geelachtige kleur, naar eene hinde, en heeft geene hoornen; zy heeft vier fpeenen, en, men denkt, dat zy negen maanden draagt: fomtyds brengt zy twee ion»en voort, maar de meefte reizen flegts een. De mannetjes - nyl - ghaut, nog jong0 zynde, gelykt in kleur veel naar het wyfje, en bygevolg naar een ^Wat^de foort aangaat, moet ik aanmerken, dat, wanneer men ons een nieuw dier vertoont, het dikwyls zeer moeijelyk, en fomtyds zelfs onmogelyk is, deszelfs foort alleen door de uitwendige kenmerken te bepaalen, maar, nadat dit dier door een bekwaam Ontleedkundigen geopend is, bepaalt zig deze vraag, door de vergelykende ontleedkunde, doorgaans met zekerheid. (b~) De Generaal Carnat bericht in eenige waarneemfngen over. dit onderwerp, weitere Tiv my wel heeft willen mededeelen, dat alle de dieren van de foort van het hert, den reuk zeer fyn hebben; dat hy dikwyls heeft waargenomen, dar de tamme herten, waaraan men dikwyls brood geeft, wanneer men hun een ftuk aanbiedt, daarvan gebeeten is, daar niet aanraaken zullen J dat hy dezelfde waarneeming heeft gedian op eene zeer fchoone eeir d'e hem in zyne meefte veldtogten in Indien vergezelde, en die hem melk verfchafte; en w=lke hy tct erkentenis haarer dienften met zig naar Engeland hadt genomen. (c\ M"n kan de onverfaagdheid en fierkte, waarmede hy zig op eenig voorwerp werpr, oonviakeii uit de volgende byzonderheid vare een der fchoonüe vare deze dieren, dat menin. Fnseland gezien heeft; men mag zelf* ondeiftellen, dat de fchok, welken hy by deze Keïeienheid kreeg, de oorzaak was van zyre dood, die kort daarna voorviel. Eere arme dashuvrder niet weetende dat het dier zo digt by hem was, en niet bedoelende hetzelve te tergen, meende geen gevaar te loopen met de palifTaden van het park van buiten te naderen De nvl-ghaut echter werpt zig met de fnelheid van een bhkfem, en met zo veel jreweld op de palifladen, dat hy een op verfcheiden plaatfen brak, en eere zyner hoornen tot onderen toe daar by verloor. Uit dit voorval, en naauwkeuriger berichten,, bevond ilc, dat dit dier woeft is ire den bronstyd, hoe zacht e» tam het op andere tyden moge zyn.  VAN DEN NIL-GAUT. 75 ïsaar de uiterlyke kenmerken alleen vermoedde ik, of liever, geloofde ik dat de nyl-ghauteen byzonder dier ware, van eene byzondere foort; eenigen rn'vncr vrienden namen het voor een hert, maar ik was overtuigd, dat het niet van dar. geflacht ware, door het blyven zyner hoornen, die niet afvielen. Anderen dach ten, dat het eene antilope ware, maar de hoornen en de lighaams-grootte van hec dier, deeden my wederom denken , dat het geene was; en het hadt zo vee! overeenkomft van geftalte, vooral het wyfje, met het hert, dat ik het niet konde be. fchouwen als van het zelfde geflacht met den ftier. In den bronstvd zettede men een dezer mannetjes.nyl-ghaut by eene hinde, maar men befpeurde geene drift noch zelfs de minfte byzondere oplettendheid tulfchen deze twee dieren - eindelvlc een dezer dieren geftorven zynde, wierdt jk door myn broeder, die het ontleedde en die byna alle de viervoetige dieren ontleed heeft, met zekerheid onderricht! dat de nyl-ghaut een dier van eene nieuwe foort is (d) 1 Verfcheiden dezer dieren, mannetjes en wyfjes, zyn, federt eenige iaaren naar Engeland g.bragt De eerfte wierden van Bombay ten gefchenke aan Lord Clive gezonden; zy kwamen over in de maand van auguftus 1767; zv waren een mannetje en een wyfje, en zy bleeven in dit land jaarlyks voortteelen; en eenieen tyd daarna bragt men weder twee anderen, die aan dc Koningin wierden aan"eoo. den, en deze Vorftin , fteeds geneed om alle foorten van opmerkelyke en nuttige onderzoekingen in de Natuurlyke Hiflor.e te bevorderen, liet my verlof geeven om hen eenigen tyd te komen befchouwen, waardoor ik in ftaat raakte om hen niet alleen te kunnen befchryven, en 'er eene naauwkeurige tekening van te krvgen, maar ook, om het dier, toen het geftorven was, met behulp van m Vn broeder , te kunnen ontleeden , en 'er het vel en het geraamte van te bewaarT Mylord Clive heeft de goedheid gehad van my alle de ophelderingen te geeven wel ken hy in ftaat was te verzamelen , om 'er de hiftorie van op te mfaken"'gelvk CStolSgt! C*RNAT' eD eeDlge aQdere Perfoo°e°. «et nunne daaraanS Deze^ dieren worden als zeldzaamheden befchouwd in alle de veftin^n welken wy ,n de Indien hebben; zy worden uit de bmnenfte deelen des and aaS voerd, ten gefchenke voor de Nababs en andere Heeren van hoogen ran- Sd Clive, de Generaal Caunat de Hr. Wal^h, de Hr. Watts °§en^verfcheiden anderen die een groot gedeelte van Indiën gezien hebben, hebben mTafien 4 zegd, dat zy dit dier nooit wild gezien hebben, Uehhier , voor zo mre ik heb' kunnen ontdekken, is de eenigfte Schryver die daar gewag van maakt (?) In het IV* Deel zyner memories geeft hy het verflag vin twee reizen . welken hv in 16S4 gedaan heeft, van Dehli tot Cachemire, met den Mogoifchen Kdzer L," aEHGzEn, die z,g naar dit aardfeh paradys, zo als de IndSÏÏSS^ (<0 De Hr. Penant, wiens zucht voor de Natuurlvke Hilnri*» w „0rm„„i, een onafhangelyk fortuin te genieten, maakt, in dsLpffs w-fkehK V™ na dat dit gefchrift vervaardigd is, van die dier, foort van antilope; maar tegenwoordig denkt hy', dat het tot een Indll PJLu7J 1 eene e„vzal het dus, in de op handen zynde uitgaf Z^S^jgSg^ J&$ri?*& saus ZfzïTrids v,o,gendve „ eland, wiens'naam hy voert: teT^^^^wl S2*&* *» K z  7S DE NATUURLYKE HISTORIE begaf, om de zomerhitte te vermyJeri- Van de jagt fpreekende, die het groot vermaak van den Keizer op deze reis uitmaakte, meldt hy, onder verfcheiden andere dieren, de nyl ghaut, maar, zonder iets meer van dat dier te zeggen, behalven dat de Keizer fomtyds zulk eene menigte daarvan doodde, dat hy 'er geheele vierdeparten van uitdeelde aan zyne Omras, waaruit blykt, dat zy in dezen oord, in grooten getale, en in een wilden ftaat, voor handen moeten geweeft zyn, en dat men derzelver vleefch als zeer goed, en zelfs als eene lekkerny befchouwd moet hebben. Dit fchynt wel overeentekomen met de zeldzaamheid dezer dieren in Bengale, Madras, eh Bombay; Cachemire is eene der noordelykfte provintiën van het gebied van den Mogol, en het was op den togt van Dehli naar deze provintie, dat Bernier den Keizer op dezelven zag jaagen. De naam van dit dier, of het woord nyl-ghau, (want dit zyn de letters, daar deze naam uit beliaat, voor zo verre die aan het Perfiaanfch beantwoorden.), fchoon uitgefprokeu, als of 'er neel-gau gefchreven ware, betekent een blaauwe koe, of liever, een blaauwen ftier, dewyl ghau het manlyk uitdrukt. Het mannetje onder deze dieren heeft inderdaad recht op dien naam, niet flegts uit hoofde van zyne gelykheid met den ftier, maar ook door de blaauwachtige tint, die zig in de kleur zyns Iighaams duidelyk doet bemerken; maar het is geenzins op dezelfde wyze gefteld met het wyfje, dat veel gelykheid heeft met ons hert, zo wel in kleur als in geflalte. De nil-ghauts, die in Engeland gekomen zyn, zyn bykans allen van Suratte of van Bombay gebragt, en zy fchynen in dac gedeelte van Indiën minder zeldzaam dan in Bengale, het geen grond geeft van te giffen, dat zy wel inboorlingen van de provintie van Guzeratte, eene der welte* lykfte provintiën van het gebied van den Mogol, liggende ten noorden van Suratte, en zig tot den Indifchen oceaan uitftrekkende, zoude kunnen zyn. Een officier, die lang in Indiën gewoond heeft (f), heeft'derwaards gefchree^ ven, om alle kundigheden en ophelderingen, welken zyne vrienden wegens dit éïer bekomen konden, aan hem te melden; wy hoopen, ingevolge hiervan, toekomende jaar eenige voldoende berichten hieromtrent te ontvangen ; fchoon deiagezetenen dier landen, volgens het geen deze officier daarvan getuigt, weinige geneigdheid voor de Natuurlyke Hiitorie, en zelfs in het algemeen voor alle foorten van kundigheid hebben. De afbeelding van dit dier, in de Philofophifche TranfaEties gegeeven, vergel y« kende met de tekeningen, welken wy naar het dier zeiven gemaakt hebben, inbet park van het Kaft'eel de la Muette, by Parys, hebben wy bemerkt, dat inde Engelfche Plaat de ooren korter zyn, de hoornen wat ftomper, het hair onder het gedeelte van den hals korter, ftyver, en geen kwaft of bosje maakende; In die zelfde afbeelding ziet men niet de kwaft van hair, die op de fpooren der achterfte voeten van het mannetje is; eindelyk, de maanen op den fchoft febyrren ook korter dan in onze tekeningen, maar alle die kleine verfcheidenheden beletten niet dat het dezelfde dieren zyn. De Hr. Fokster fchryft my, wegens den nyl-ghaut, dat, fchoon de Hr. Hunter,, die 'er de befchryving van gegeeven beeft, gezegd heeft, dat het vau eene nieuwe foort is, het echter blykt, dat hy tot de klalfe der antilopes behoeft,, en dat zyne zeden, en zyne geftalte, vergeleken met eenige van de groote foorten der antilopes, fchynen te bewyzen, dat men 'er hem niet vau raoeft afzonderen.; hy voegt 'er by, dat het dier, door Doctor Parsons be? Qf) De Generaal Carnai, aan wien ik ook het voorig artykel wegéns den naam- vm üïi dier verfchuldigd ben-  VAN DEN . CANNA. ?? fchreeven, zekerlyk het zelfde is als de nyl-ghaut, maar hv denkt dat de Rr Parsons de voeten niet wel heeft opgemerktf want zv ?vn Z ; getekend, in allen, welken men federf gezien'heeft/e« h7zl« ïiST H? riuMTER, dat deze d eren in Engeland hadden voortgeteeId, gen dammen zSft verzekerd hadt, dat 'er een voorbeeld was van een wyfje dat twee fÜ eener dragt geworpen hadt. • y Je' üac twee JonSen te DE CANNA. Ik kende dit dier in 't eerft niet dandoor zyne hoornen, waarvan ik de befchryving gegeeven heb in het Xllde Deel, blz. 251, PI XLIK en ik was vry onzeker, met flegts wegens zyne foort, maar ook wegens zyn klimaat, ja zelfs wegens den naam coudous, welken het briefje aan deze hoornen gevoegd, opgaf; maar thans zyn myne twyfelingen' verftrooid en het is aan oen Hr. Gordon, en aan den Hr. Allamand dat ik de kennis te danken heb van dit dier, een der grootfte van zuidelyk Afrika. Het heeft den naam van canna in de landen der Hottentotten • en zie hier de waarneemingen, welken de gemelde Heeren daarvan hebbea uitgegeeven, mdenjaare 1781, in een fupplement van myne Werken. De Hr. de Buffon heeft bier ingevoegd het artykel yan den Canna, dai hervoor op blz. 7 fiaat+ ' a wdeZeIfde gedaCiJte als?e Hr' Allamand, en ik erken, dat de HoUandfche naam yan coesdoes, of coudou, blyven moet, aan het dier t welk ik candoma! geheeten heb; omdat die naam coudous verkeerdelvk gefteld is op het briefje der hoornen, welken het thans blykt dat tot den canna behooren. J UCjI Vóórdat ik deze aanmerkingen van den Hr. Allamand ontving, had ik dezelfde gedachte, en zie hier wat ik 'er van gefchreeven, en zelfs ter drukperfle overgegee en heb. Pallas denkt, dat de Afrikaanfche eland, dooV Kolbe b S n 'hePzelfda' dier is als dit, en ik ben niet verre af van dit bevoelen fchnnn il & u v m Deel, blz. 200, den eland van Kolbe tot: den nuba US Stïokfeïn hJh'X" het zy, zy inderdaad tot den bubalus of tot den canna beW her ^ dat de naam van eland zeer verkeerdelvk on hen htnt f„Va J5 beV5 2tter* hoornen heeft, die van binnen avuld ^ dewyl de eland zeimandi,heid beüaan, en mf^Sll', gelyk ofe va?he?S  I 78 DE NATUURLYKE HISTORIE En het geen my doet zeggen, dat denaam oryx door den Hr. Pallas kwaJyk od dit dier is toegepaft, en dat hetzelve de oryx der Ouden niet is, fteunt ook h-er op dat zy flegts niet kenden dan een klein gedeelte van Aüa, en dat gedeelte van Afrika dat zig langs de Middellandfche Zee uitftrekt; maar dat dier, waaraan de Hr Pai las den naam van oryx geeft, wordt, noch in klein Afia, noch in Arabie, noch in Egypte, noch in alle de landen van Barbarye en van Mauritanië gevonden;, dus heeft men grond van te vermoeden, dat het by de Ouden met bekend, en derhalven niet benoemd heeft kunnen zyn. De Hr. Forster fcbryft mv, dat hy in 1772 m de dierengaarde aan de Kaap de Goede-hoop een wyfje van"deze foort gezien heeft, dat omtrent vier voeten hoo" was, aan de voorfte beenen gemeeten; zy hadt, zegt hy, eene foort van maan-hair langs den hals, dat zig tot de fchouders uitftrekte, alwaar men ook zeer lang hair za*: daar was een zwarte frnalle ftreep op den rug, en de kmén waren van dezelfde zwarte kleur, gelyk ook de neus en de fmoel: het hair van het lighaam was vaal, en tennaaftenby gelyk aan dat van t hert, maar de buik en het binnenfte der beenen was witachtig. r . ... , Men zag op de keel van dit wyfje eene dikte of uitpuiling, van grootte als een appel, die geformeerd wierdt door het been van 't ftrotten- hoofd, dat in deze foort van dieren grooter is, en zig meer vertoont dan in alle andere foorten. , , , , ... Dus heeft het wyfje van de canna, zo wel als het mannetje, deze-uitpuiling onder de keel, terwyl in de foort van onzen JNoordfchen eland, het mannetje alleen deze byzonderheid vertoont. Alle de fnytanden waren, volgens den Hr. Forster , van eene aanmerkelykc breedte, maar de middelde waren nog breeder dan de andere. De oogen waren levendie en vol vuurs. De lengte der hoornen was van omtrent anderhalf voet, en om een denkbeeld van derzei ver plaatfing te hebben, moet men zig dezelve voorftellen als een groote V maakende, wanneer men het dier van yooren aanziet, en als malkanderen volmaakt doende verdwynen, terwyl men het dwarfch befchouwt: die hoornen waren zwart, glad over hunne grootfte lengte, met eenige krineswyze rimpels aan de bafis. Men bemerkt een flaauwen rand, die den omtrek der hoornen volgde, recht in zyne richting, en gedraaid in zyne gedaante De ooren waren breed- de hoeven der voeten zeer klein, naar evenredigheid des Iighaams; hunne gedaante was driehoekje, en hunne kleur zwart. Voor 't overige was dit wyfje zeer tam, en at gaarne brood.en koolbladen , en nam die zelfs uit de hand; zy was in haar vierdejaar, en, dewyl zy geen mannetie hadt, en in haaren bronstyd was, fprong zy op de antilopes, en zelfs op een ftruisvogel, die in het zelfde park was. Men verzekert, dat deze dieren gevonden worden op de hooge gebergten van het binnengedeelte van de Kaap; zy doen verbaazende fprongen, en werpen zig over muuren van agt en tien voeten hoogte heen.  VANDENCONDOMA. ?g DE CONDOMAo* COESDOES. Wy geeven hier de befchryving en de afbeelding van den (WnaL —J ken men aan de Kaap de Goede-hoop co^^^eddti ontbrak aan mynwerk; geen volkomen vel van het dier hebbende kond! ik toen niet dan de afbeelding van den kop en van de hoornen ge^en en het is van daar, dat de verzinning met het woord rJcAnZ °è j gekomen is, welke wy in het voorbande w^cr^'^i^i federt hebben wy eene welbewaarde huid van dit fchoon dTer ontvangen De Hr. Ridder d Aüvillirs , Luitenant-Colonel van het Regimfn'de Cambreljs, heeft er ook een medegebragt, waarvan de Hr. Bros?Telt Prefident van t Parlement van Dijon, my eene zeer goede befchrvvine heeft gezonden, die volmaakt overeenkomt met alles wat ik in 't X1L& Deel van den condoma gezegd heb. Het dier, zegt de Hr. de Brosse, wierdt. aan de K*™ ,t0 r j * zyn geheel, maar dood, aan den Ridder r>'Ar,™r a P d5 G°ede-hoop, in cretaris van den Hollandfchen Raaf vereerd ï , kn™\,h°°r- ^ &" berg' se' van Afrika, en van eene plaats, omtrent honderdS & ""h" bmnengedeclte Men zeide hem, dat deszelfs naam waf veruyderd. zonden, en alle geftorven, het een groote■ \Jï*«Z* u • d!fen waren afSe" het zeer naauwklurig van zvn ve oS o P'n i^k"^ da£dit' h? uet overgebragt. Dit vil was dfk genoeg om daar fchoïSÏ l* heeft heb het vel in zyn geheel gezien. Het dier fcheen ^ ^ ^ masken- Ik runddier , maar hooger op zyne pooten- het vh Lc K 8£ t e te zyn a,s een kIein hair, dat vry glad was. Daar Hen een ^ aan wederzyden zes of agt ftreepenvan dezelfite & rW60 Waarva° den: daar waren onder de oogen twee wi?terftreeMn ,1 ï dw?teh «edcrdaalgeplaatft, en aan weêrskanten dier ftreepen waren twee vhtf n°mgek,eerd,ldak-fPar feec bovenfte gedeelte van den bÉlT^^^^^ van maanen, die tot op de fchoft nederd-i-ld™ r>Z u g ]r> de gedaante gemeeten, waren tweePvoeten7vy' duYnïnzeven^nT'^V* reChte duimen, drie lynen, in hunne drievoudig? boSedJn n' ° !"e V0,eten' twee doorgaanden rand gemeeten, lang. De cuffK °P deD hunnen oorfprong, was flegts va! een^^S^^™^ *t ^ï"' by twee voet, zeven duim. ÏJunne omtrek aan de. LS ' " aan hun e,nde> vaD lynen; zy waren wél gemaakt, vermTnaerden regelm'a tJSJR aScduim,e°' ^ der van bunnen oorfprong af waren en HnHi^lnTn 8 r d,kte' terw>'1 *Y ver* van eene graauwe kleur , gglad Ten tin^jS^tï Z d^^J^^ Zy waren aan die van den bok, met eenige rim%]affi!nede?™i™Lffland'gheid? vry ^ lyke groeven; men konde dezen hoorn tot Br J?A ^ ë> IMar ZODder weiend. na dat hoornachtig; bekleedze , dat dun en v^lt tOC Vïï geheel kernen:' been over, van kleiner diameter, byna eL lw Pvingeh0id ï' Wyfc 'er efifl geelachtig witte kleur, maar niet geheel fhrt evenee"s gedraaid, van eene weinig vtft, wrvfbaar,' en «Eg%ti£&&J&£ggSfö  Sc DE NATUURLYKE HISTORIE van eene jonge koe of veerze van twee jaaren; en de Haart was kort, en aan 't einde met vry lang hair bezet (a). Deze befchryving, door den Hr. Prefident de Bross*: gemaakt, is zeer goed ; ik heb dezelve vergeleeken met de vellen van dit zelfde dier, welke ik byna in de eigen tyd, voor desKonings kabinet ontving, en ik heb niet gevonden, dat ik daar iets behoefde bv te voegen of af te fnyden. De Hrep. Forster, die dit dier leevende gezien hebben, hebben my de volgende berichten medegedeeld. De condoma, of coësdoës, heeft vier voeten hoogte, aan de voorfte beenen gemeeten; de hoornen zyn drie voeten negen duim lang; hunne einden zyn twee voeten, zeven of agt duimen van malkandereo verwyderd; zy zyn graauw, maar witacatig aan de punt; hunne rand volgt alle hunne buigingen of krommingen, en zy zyn een weinig gedrukt, en in een fchroef- of krul-lyn gedraaid. Het wyfje heeft hoornen even als het mannetje: de ooren zyn breed, en de ftaart, die flegts een half voet lengte heeft, is bruin aan zyn oorfprong, wit in 't midden, en zwart aan 't einde, dat uitloopt in een kwaft van vry hng hair. Het hair op het lighaam is doorgaans graauw, en fomtyds rosachtig; daar is op den rug een witte lyn, die zig tot den ftaart uitftrekt; van deze lyn daaiea zeven dwarfche ftreepen van dezelfde witte kleur neder, waarvan zig vier op de dyen, en drie in de zyden vertoonen; in fommige individu's zyn deze nederdaaiende ftreepen ten getale van agt, en zelfs van negen; by anderen zyn 'er maar zes, maar het getal van zeven heefc meeft plaats. Op den hals is een lang maan hair; het voorfte van den kop is zwartachtig, en uit den hoek van elk oog komt een witte lyn, die zig over den fmoel uitftrekt: de buik en de voeten zyn blaauwachtig - graauw; en daar zyn traangooten onder de oogen Deze dieren worden in dc binnenlanden van de Kaap de Goede-hoop gevonden ; zy gaan niet met benden, gelyk zekere foorten van gazelles; zy doen verbaazende fprongen; men heeft hen eene tralie - deur van tien voeten hoogte zien overfpringen, fcioon 'er maar weinig ruimte voor was om hunnen fprong te formeeren. Men kan hen tam maaken en met brood voeden: men heeft 'er verfcheidene in de dierengaarde aan de gemel-e Kaap gehad. Wy zullen by deze waarneemingen nog de befchryving voegen, welke de Hr. Allamand daarvan gegeeven heeft in het XVde Deel, blz. 197, van dit_ Werk; hy heeft daar eene fraaije afbeelding bygevoegd van een indiyidu, veel grooter dan het geen ik heb laaten aftekenen en grayeeren. Hier laat de Hr. de Buffon volgen het artykel en de afbeelding van den Condoma, 't welk men in ons XV^e Deel, blz. 197, enz. vindt. r» Uittrekzel uit een blief van den Hr. de Brosse, Dijon, 3 july 1774. D E    VAN DEN BtJBALUS. 8x MA^AAAAa^A^AA^^AAAA &&&&& DE BUB ALUS. W^™^ ?P PL XrJe^bef]ó'fë van den bubalus, die in het XlWe Deel van ons Werk ontbrak. De Hr. Pallas zegt, dit dier leevende gezien te hebben: het is zacht, maar van eene minder bevallige geftalte, en van een fterker maakzel dan de andere groote gazelles Hy heeft zelfs door de zwaarte van den kop, de lengte van den ftaart en het maakzel des Iighaams, eene vry groote gelykheid met ortze veerzen • hy is hooger dan een ezel; hy is verhevener aan het voorftel.dan aan het achterftel; de tanden zyn allen breed, afgefneeden, en gelyk; demiddelfte zyn evenwel de grootfte : de onderfte lip is zwart, en heeft een knevel of liever een klein kwaftje zwart hair aan weerskanten. Daar is op den fmoel en langs het neusbeen een zwarte ftreep, op het voorhoofd uitloopende in een bosje hair, voor de hoornen geplaatft. Het overige van de korte befchryving van den Hr. Pallas komt met de myne overeen (a) en met die van de Heeren van de Akademie der Weetenfchappen (b) die dit dier gegeeven hebben onder de benaaming van Barbaryfche koe'. Ik zal alleenlyk aanmerken dat dit dier van alle de gazelles genoeg verfchilt, om het te mogen befchouwen als eene byzondere foort uitmaakende tuffchen de runderen en de herten, terwyl de gazelles de fchaduwing maaken tuffchen de geiten en de herten. ö De Hr. Fokster vermoedt, dat de bubalus en de koba hetzelfde dier zyn, of dat zy ten mmften tot twee zeer na grenzende foorten behooren • hy zegt ook, dat de groote bruine koe, of het hert van de Kaap?netzelfde dier is; hy heeft het vel medegebragt van één dier gewaand! hertel van de Kaap, en hy zegt bevonden te hebben, dat hef in alle karakters volmaakt naar den koba geleek. De jagers zeggen, dat deze dieren niet gevonden worden dan diep in. de landen van de Kaap , en dat zy nook met benden trekken : ook zeggen.zy. voegt 'er de Hr. Forste* by, dat de bubalus vier voeten hoog, en m alles van grootte is als hetEuropifch hert maar dat hy tevens zo bevallig met is van geftalte ' Het hair van dit dier is bruin-rood, hetzelve is glad en gegolfd De buik en de voeten zyn bleeker van kleur. Daar is van de hoofnen af tot aan de fchoft een zwarte lyn, gelyk ook op het voorfte der beenen, maar op de achterften wordt deze zwarte lyn aan de kniën afgebroken! ' Twee andere ftreepen, van dezelfde kleur, daalen ter wyderzyde van den k?p af, van onder de hoornen, tot aan den fmoel, die ook met zwart geftiS as: die twee laatfte ftreepen hebben van boven een witte vlak, dk\ digt fle het XIIde Deel van dic w^k» blz. iop, enz. 00 Memotres péur fervir a 1'HiJioire des Animaux, Vol I. pag. 205. XVI Deel. L  82 DE NATUURLYKE HISTORIE by den oorfprong der hoornen geplaatft is. Daar is op het voorhoofd een kol van hair als een ftar. Het hair van de kin is zwart, omtrent anderhalf duim lang, en maakt eene foort van baard, by welken men een zwarte vlak ziet. De ftaart loopt uit in een kwaft van lang hair, van die laatfte kleur, en 'is meer dan een voet lang. De figuur van de hoornen is volftrekt gelyk aan die, welke de Hr. de Buffon heeft laatep graveeren, en in het Xllde Deel van zyne Natuurlyke Hiftorie geplaatft is; zy hebben negentien of twintig ringen, of rimpels, en zyn omtrent twintig duimen lang. BTVOE'GZEL TOT HET ARTIKEL VAN DEN BUBALUS. Na dit artykel over den bubalus gefchreeven te hebben, heb ik van den Hr. Allamand de volgende waarneemingen ontvangen, die, het geen ik gezegd heb, beveiligen; en, dewyl hy by zyne waarneemingen eene afbeelding, naar het leevende dier getekend, heeft gevoegd; heb'ik dezelve overgenomen, als oordeelende dezelve beter dan de voorgaande ; gelyk ik dan gemeend heb het geen de Hren. Gordon en Allamand waargenomen, en in de nieuwe fivpplementen by myne hiftorie der viervoetige dieren geplaatft hebben. Hier laat de Hr. de Buffon het artykel van den Bubalus volgen, 't •welk hiervoor op blz. 10 ftaat. DE KOBA en DE KOB. Ik heb, volgens den Hr. Adanson, den naam van koba gegeeven aan een Afrikaanfch dier, 't welk door eenige Reisbefchryvers groote blaauwe hoe genaamd is, en waarvan de foort niet verre af is van die van den bubalus • ik heb eveneens den naam van kob gegeeven aan een dier wat minder groot, en 't welk de Reisbefchryvers kleine bruine koe geheeten hebben De 'koba heeft de grootte van een hert, en nadert by gevolg in dit ODzicht tot den bubalus, terwyl de kob niet volkomen zo groot is als een damhert. De Hr. Pallas zegt, dat van alle de antilopes dit hem voorkomt meeft aan het geflacht der herten te grenzen, dewyl het hair gelyk is. Wv hebben de figuur der hoornen van den kob vertoond op de XXXIVjie Pi van het Xllde Deel; zy hebben tennaaftenby een voet lengte, het welk niet wel overeenkomt met het geen de Hr. Pallas zegt, als die aan dezelve flegts een half voet lengte geeft: en het geen my toefchynt te bewyzen, dat de Hr. Pallas deze maat der hoornen niet heeft genomen dan    VAN DE GEITEN. g3 op een jong individu, is, dat de Hr. Forster my gefchreeven heeft d-ir hy van de Kaap de Goede-hoop hoornen hadt medegebragt van dit zelfde dier, kob, die van de «gen grootte en geheel gelyk waren als die, welken ik op PI. XXXIV, fig. r, van het Xllde Deel," heb doen vertoonen Hy zegt, dat dit dier eene witte driehoekige vlak hadt onder aan zynê hoornen; dat zyn hair in 't algemeen bruin-rood is; en hy d^nkt Jhk ik, dat de kob flegts eene verfcheidenheid is van den koba, endat zv beiden zig met van de foort van den bubalus verwyderen DE GEITEN en DE SCHAAPEN. TV/y geeven hier op PI. XVI de afbeelding van een bok, waarvan de KrV r r Cn e/n onSemeene aangroeijing gekreegen hadden: dit gebrek,_ of Kever deze overmaat, is vry gemeen by de bokken en geiten, die zig in de vlakten en vochtige landen onthouden. ëCJ«-«> Daar zyn geiten, die veel vruchtbaarer zyn dan de anderen , naar haar W61,^- kllmaTat,,waar Wy ]eeTCn' De Hr- Sechetart, Ridder van Saint-Louis, te Lillo in Vlaanderen zynde, (in i773 en 774), heeft by Mevrouw Denizet zes fchoone jong^ geitjes^ gezien, welken eene gek t eener dragt geworpen hadt; die zelfde gek hadt in tweê voorige d««en en in driej die daar vóórgil?êen's Wylen de Hr. de la Nüx, myn Correfpondent op het eiland Bourbon heeft my gefchreeven, dat 'er ook op dat eiland raf&n gevonden worden' die meer dan vyftien jaar beftaan hebben, en die voortgekomenIvn van Iranfche geiten en Indiaanfche bokken; dat men zig onlangT geken van Goa hadt yerfchaft, die zeer klein en zeer vruchtbaar waren, fn welke? men met die van Frankryk hadt vermengd; deze geiten hebben z?g voor? Seis "WW SftS^f n°men<;* " hGt ^fvan1leVmtn I ezels, {zie Al/ Deel blz. 55, enz.) de proeven gemeld, welken ik ter vermenging van den bok en het fchaap gedaan heb, en deze proeven toonen, dat men daar gemaklyk halfflachti|en of vermengden van kir bete men, die niet vee van de lammeren verfchillen dan in de vachtdie eer van hair dan wol is. De Hr. Roeme, van St. Laurent, mlakt Ven dlun opzichte eene waarneeming, die gegrond kan zyn. Dewyl de Lor en de? geiten zegt hy, en die der fchaapen, te zame/i halfflachtigen vooXen' gen chahns genaamd, die met malkanderen verder voorttelen zoude het kunnen zyn dat die vermenging op den grooten hoop van d 'foortinvloed gehad hebbe, en de oorzaak zy gebeft van het SSklelfdlt 4SoS%Z t2S;\%TAKY 3811 de" *• DE BuFK0N' £edagtekend e» L 2  8,4- D E NATUURLYKE HISTORIE men aan het klimaat der eilanden heeft toegefchreeven, op welken de foort der geiten de overhand heeft gekreegen boven die der fchaapen. Men weet, dat het groot Vlaamfch fchaap gemeenlyk vier lammeren 's jaars werpt; die groote Vlaamfche fchaapen komen oorfpronglyk uit Ooft-Indiën, van waar dezelve voor meer dan honderd jaaren door de Hollanders zyn overgebragt; en men wil, dat in het algemeen opgemerkt wordt, dat de herkaauwende dieren, welken men uit de Indiën naar Europa heeft gevoerd, vruchtbaarer zyn dan de Europifche raiTen (Z>). De Hr. Baron de Bock heeft de goedheid gehad van my eenige byzonderheden te berichten, welken ik niet wift, over de verfcheidenheden van de foort der fchaapen in Europa. Hy fchryft my, dat 'er drie foorten zyn in Moldavië, die der gebergten, die der vlakten, en die der bolfchen; het is moeijelyk zig de ongelooflyke menigte te verbeelden, welke men van deze dieren aantreft De Griekfche kooplieden, proviantmeefters van den Grooten Heer, kogten 'er in het begin van deze eeuw jaarlyks meer dan zeftien duizend van, welken zy naar Konftantinopel voerden, eeniglyk ten gebruike van de keuken zyner Hoogheid. Deze fchaapen worden aan alle andere voorgetrokken, uit hoofde van den goeden fmaak, en zelfs de lekkerny van hun vleefch; in de vlakten worden zy veel grooter dan op de bergen, maar zy teelen daar minder voort. Deze twee eerfte foorten zyn in flaverny gebragt; de derde, welke men bofch - fchaapen noemt, is ten eenemaale wild; zy zyn ook zeer verfchillende van alle de fchaapen, die wy kennen. Hunne bovenfte lip is twee duimen grooter dan de onderfte, het geen hen verpligt om achteruitgaande te weiden. De weinige lengte, en het gebrek van buigzaamheid in hunnen hals, belet hen het hoofd naar beide kanten te draaijen. Voor het overige, fchoon zy zeer korte beenen hebben, laaten zy echter niet na zeer fnel te loopen, en het is niet dan met groote moeite, dat de honden hen agterhaalen. Zy hebben zulk een fynen reuk, dat zy op den afftand van eene Duitfche myl, de jagers, of het dier dat hen vervolgt, rieken, en op deze gewaarwording terftond de vlucht uecmen. Deze foort wordt op de grenzen van Zevenbergen, zo wel als in de boflchen van Moldavië , gevonden. Het zyn dieren, die zeer wild zyn, en welken men nog niet in een ftaat van huislykheid gebragt, doch waarvan men de jongen al een weinig getemd heeft. De inborelingen des lands eeten derzelver vleefch; hunne wol, met hair gemengd, gelykt naar die bonten, welken wy van Aftracan krygen. Het komt my voor, dat deze derde foort van fchaapen, waarvan de Hr. de Bock de befchryving geeft, naar den Prins Cantemir, hetzelfde dier is, 't welk ik onder den naam van faïga heb voorgedraagen, en dat bygevolg in Moldavië en in Zevenbergen gevonden wordt, gelyk in Tartarye en in Siberië. Wat de twee eerfte foorten van fchaapen betreft, te weeten, die der vlakten en die der bergen; ik vermoede, dat zy veel overeenkomft hebben met de Wallachyfche fchaapen, waarvan ik de afbeelding heb gegeeven in het Xlde Deel, op PI. XXVII* en XXVIII*; des te meer, omdat dè Hr. de Bock my fchryft, dat hy, het maakzel dezer Wallachyfche fchaa- (£) Inflrufiions fur la waniere de perfeMonner les Brebis, par Mr. üirtser, pas. 40, & fuiv.  VAN DE GEITEN. 85 pen, op de ftraksgemelde plaaten, vergeleeken hebbende met zyne befchryving van het bofch-fchaap (fiïga), zy hem voorgekomen zyn geene gelykheid te hebben, maar dat het zeer mogelyk is , dat deze Wallachyfche fchaapen dezelfde zyn als die, welke op de bergen of in de vlakten van Moldavië gevonden worden (c). Ten opzichre van de Afrikaanfche fchaapen, of die van de Kaapde Coede-hooo heeft de Hr. Forster de navolgende byzonderheden waargenomen: de fchaapen van de Knap de Goede-hoop gelyken, ze£t hy, meelt naar den Earbaryfchen ram; de Hottentotten hadden evenwel fchaapen, toen de Hollanders zig daar nederzetteden : die fchaapen hebben, om zo te fpreeken, een klomo vet in plaats van ftaart. De Hollanders bragten naar de Kaap Perfiaanfche fchaapen, welker ftaart lang, en tot op een zekeren afftand van den oorfprong zeer dik is en vervolgens dun voortloopt tot aan 't einde. De fchaapen, welken de Hollanders aan dc Kaap thans aankweeken, zyn van eene middenfoort tufichen de Perfiaanfche fchaapen en die der Hottentotten; men moet vermoeden, dat het vet, aan den ftaart dezer diëten, voornaamlyk komt van de hoedanigheid van de weide en het voedzel: na dat dit vet gefmolten is, wordt het nooit weder eene vafle zelfftandigheid, gelyk dat van onze Europifche fchaapen, maar blyft integendeel altvd vloeibaar, gelyk de olie. De inwooners van de Kaap maaken 'er evenwel pebruik van, door vier deelen van dit vet te vermengen met een gedeelte niervet het geen eene zelfftandigheid uitmaakt zo ftevig als varkens-reuzel, waarvan zy ook byna den fmaak. heeft: de gemeene man fmeert dezelve op brood, en gebruikt haar verder tot de eigen bedoelingen als de reuze] en de boter Alle de landen rondom de Kaap zyn hoog en dor, vervuld van zoutdeeltjes die door het regenwater aangetrokken, in eene foort van kleine mieren, het water van dezelve meer of min brak maaken. De inwooners hebben geen ander zout dan het geen zy m deze kommen of kleine meiren verzamelen; men weet hoe zeèr de fchaapen het zout beminnen, en hoe veel het zelve toebrengt om hen vet en wel vaarende te maaken. Het zout verwekt dorft, welken zy poogen te lefichen" door het eeten van vette en fappige planten, die in deze verheven ftreeken menie-' vuldig zyn, gelyk dejedum, de euphorium, de cotykdon, enz. cn het zvn waar fchynlyk die vette planten, die aan hun vet eene verfchillende hoedanigheid eee" ven van die, welke het van gewoon gras of grasachtige planten bekomt, want deze fchaapen brengen den geheelen zomer door op bergen, die met deze faDDiee planten bcflagen zyn, maar in den herfft leidt men hen naar laager landen om daar den winter en de lente door te brengen; dus verliezen de fchaapen fteeds ryklyk gevoed, geduurende den winter, niets van hunne lyvigheid- in'de ze bergten , vooral in die van de ftreek welke men Bokken-land noemt, zvn het flaa ven, van Madagaskar gehaald, of uit de Hottentotten genomen, die met eenii* groote benden zorg voor deze troepen draagen, en die dezelve befchutten teeen de hysnas en de leeuwen; deze troepen zyn zeer tahyk, en de fchepen die naar Indiën of naar Europa ftevenen, neemen hunnen voorraad van deze fchaapen mede • ook onderhoudt men daarmede het volk van alle de fchepen, die eenieen rvrï aan de Kaap doorbrengen. ö iU Het vet dezer dieren is zo overvloedig, dat het geheele kruis en de beide billen daarvan als mede gevuld zyn, gelyk ook de ftaart, maar het fchvnt dat de vette, fappige en zoutachtige planten, welken zy des zomers op de bergen, en 1?jf Leltres de M' le Ba,on de Bock a M. de Buffon, Meiz, cez) Aldrovandus afe Quadrup. Bifulcis, pas. 2<6 CO Zie hec 27/ Deel^Pl. XXXFU 5 CO Zie deze Nacuurlyke Hiftorie, XJJ Deel, ,J4. M3  94 DE NATUURLYKE HISTORIE nog geworpen; het mannetje, dat zeer wild was, heeft zig nooit laaten temten: het wyfje integendeel is zeer gemeenzaam; men doet hec ligtlyk naderen en volgen, met het brood aan te bieden; het recht zig, even als de axis, op de agterfte beenen op, wanneer men het voor haar te hoog houdt, om 'er op eene andere wyze by te komen; zy maakt zig echter fchielyk kwaad, zo men haar plaagt; zy ftoot zelfs met den kop tegen een ram; men ziet dan haar vel en hair beeven De jongen zyn, even als de vader was, wild, en vluchten zo men hen wil naderen; zy gaan met troepen, trekkende eerft vry zachtlyk voort, vervolgens met kleine fprongen, en wanneer zy eene verhaafte vlucht neemen, doen zy groote fprongen, welken men met kan vergelyken dan met die van het hert of de gemsbok. Ik heb nooit hun geluid gehoord; de oppasfers evenwel van de diergaarde zeggen, dat de mannetjes m den brons tyd eene foort van paarden - hinneken hebben. Men voedt hen even als de andere herkaauwende dieren, en zy verdraagen onze winters vry wel; zy zyn zeer zinnelvk, en de geheele bende kieft een zeker ftuk gronds uit, om daar hunne uitwerpzelen te brengen. De tyd van de driftigheid der wyfjes is met bepaald; zy zyn fomtyds twee maanden nadat zy geworpen hebben, reeds weder draagende: de manneties gebruiken haar in alle jaargetyde; zy onthouden 'er zig niet van, dan terwyl zv draagende zyn. De koppeling duurt zeer kort. Het wyfje draagt byna negen maanden , en brengt flegts één jong ter wereld, *t welk zy zoogt, zonder te weigeren, ook anderen te laaten zuigen. De jongen blyven liggen geduurende agt dagen na hunne geboorte, waarna zy de bende vergezellen. De jonge wyfjes volgen de moeders, wanneer dezen zig van de troep afzonderen... Deze dieren groenen drie jaaren, en c is niet veel vóór dien ouderdom, dat de mannetjes in ftaat zyn voort te teelen: de wvfies zvn vroeger ryp, en kunnen op twee jaaren ouderdoms voorrieden. In de zes eerfte jaaren is 'er weinig verfchil tuffchen de mannetjes en de wyfjes, maar vervolgens onderfcheiden zig dc wyfjes ligtlyk door een witte ftreep op den roe en door een nog minder twyfelachtig kenmerk, naamlyk, dat zy nooit hoornen op 't hoofd krygen, terwyl men by de mannetjes de eerfte ontwerpen of hesinzels reeds op den ouderdom, van zes maanden kan bemerken, en deze hoornen maaken twee fchroef - draaijen, met tien of twaalf rimpels, op den ouderdom van drie jaaren. Het is als dan ook, dat de witte ftreepen van den rug en van het hoofd beginnen te verdwynen; de kleur van de fchouderen en van den rug wordt zwarter, en het bovenfte van den hals wordt geel: die zelfde kleuren krygen een donkerer tint, naarmaate het dier ouder wordt.... De hoornen groenen lang„1 Deze dieren hebben, inzonderheid na hunnen dood, een hgte reuk, die niét'onaangenaam is, en die gelyk is met die, welken de herten en de damherten na hunSen dood uitwaaffemen.... Voor het overige gelykt dit dier naar dat het welk de Hr. de Büffon de gazelle genaamd heeft , in de zwarte kleur der zvden van den hals en van het lichaam, en door de vlokken hair onder de kniën der voorfte beenen; het nadert tot den tzeïran en de grimme van den Hr. be Büffon, omdat de wyfjes in alle drie deze foor ten geene hoornen hebben; maar het verfchilt in 't algemeen van alle de andere gazelles, voor zo verre 'er Se? eene foort is, waarin het mannetje en het wyfje, volwaffen geworden zynde, van zo verfchillende kleuren zyn, als in deze foort plaats heeft. De Hr Pallas geeft tevens de afbeeldingen van het mannetje en het wyfje op twee afzonderlyke plaaten, die my voorgekomen zyn zeer goed te weezen; ik heb dezelve daarom doen copieeren, en hier geplaatft;, (PI. XVII en XVIII). Zie hier nog eenige aanmerkingen van den Hr. Pallas over de uitwendige deelen van dit dier.      VAN DE GAZELLE TZE ÏRAN. 9S de tong is vlak en gerond; de voortanden zyn ten get e van J? ?mÓ£WV zyn. zeer breed en fnydende, die van de zyden zyn fcheri?/e mdde^ omringd van eene witte omtrek, en de regenboSgTRieIaCn1fe' hmlV Zy-° een witte ftreep onder de oogen, in welke? begin de uS; ™"! 33' " zyn vry groot, van binnen kaal, met wit hair whnnrH "=usSateo zyn; de ooren hair, van dezelfde kleur als dat'v™ "hooS S De F vnapnn bu,Ce" gedekt met maar de agterfte zyn wat langer dan de ^oïrfle' droeven ^ 'aDg 60 duD» en vry geflooten tegen malkander. De ftaart ^ de roede van het mannetje ligt in 't lang onder der huif: rfl m ï- 00rfPr°Dgi ten tuffchen de dyen, dat de§ eene bïSvoor en de ander aleï "h zeer fterk en ftyf boven den hals en op het begin van den rul h£'« r " ha"" ï oMen buik en op het binnenft der dyenPen der bSen™ ÏSyïï^VSSe^ DE GAZELLE TZE 'ÏRAN. D%uYrNPdezeASeTzee]iC ™£^ï??> dat de Hren' en Hout- wVte mee", omda^zy1 ïerl^^»^0»? hfbben •, « Dodart en Johnston van ffiZSWh,alen'.ïrclken verfchillende zyn van onzen tteïr n?maaf de S? p ^ h zeer van tzeïran moeten aanneemen, wdkk éTdï^ii ^V^ deAn™m en men ziet niet, waarom hy dien van ï ,f 30rtdfnd ^ verkoren: hy heeft uit^de gJotte vaïïe^uTa^eo^ grooter ware dan het damhert; debefrhmw.no. , n I i U dier heldert het geen wy daarvan Jcze^ daa/Van Seeft> van het woord pigargus,kan dele ^ell^nf^^r^6 betekenis rheebok, noch zelfï vin èenfge aXfSehe onderfcheiden Yan den boven den ftaart hebben. §e andere SazeJle> die eene groote witte vlak ber?cV^geetRnSTETRot T^S^S^iS ^7 ^ ^ te V°^de in Afrika, en het fchynt dat zy zi| voornaïnTvk ,Z l^' °L eT tZeirans z>'n paaien; men vindt hen in Turkye in Perf? Syk°- " mJdde0,_van Afia behet meir Baikal, in Daourie, eï in China De D^ van die met boogen gefchiedde, met zeer i PALLAS„befcbryft eene agt, jaagers te gelyk affchieten,' tegen deze dSen ^ eeD gr°°C zy het water uit eigen beweeeing zwel n?' d,e m,e, troePen 8aat>- Schoon de andere zyde van%ene riviS 0Vertrekken> om hun voedzel aap in, wanneer'zy 'oor de honden en^m^fen F l\ echter daar nie< zelfs niet in de nabuurige boflchen maa™P„ vhe'v°Igd w°rden; ^y vluchten worden tochtig oP het§einde ^^^^^^^^  p(j DE NATUURLYKE HISTORIE mannetjes hebben onder den buik, omftreeks van de voorhuid, een eironden zak, die vry groot is, en waarin eene byzondere opening is: deze zakken gelyken wel naar de muskus-zakken, maar zy zyn ledig, en hec is miffchien niet dan in den bronstyd, dat daar in eenige ftoffe wordt afgefcheiden. Het zyn ook de mannetjes, die verhevenheden hebben aan het ftrocten - hoofd, die grooter worden naarmaate de hoornen aangroeijen: men neemt fomtyds jongen van den tzeïran, die zo tam worden, dat men hen in de velden laat weiden, en dat zy des avonds geregeld naar den ftal te rug keeren; wanneer zy tam zyn, vatten zy genegenheid en verknogtheid op voor hunnen meefter; zy gaan in hunnen ftaat van vryheid met troepen, en fomtyds vermengen zig deze troepen van wilde tzeïrans met troepen van kalven en koeijen, en andere huislyke dieren, maar zy neemen de vlucht op het gezicht van den menfeh: zy zyn van grootte en kleur als de rheebokken, en meer ros dan vaal. De hoornen zyn zwart, wat nederwaards gedrukt, met ringen gerimpeld, en ter lengte van een voet achterwaards gekromd. Het wyfje heeft geene hoornen. Ik zal by dit bericht van de Hren. Forster voegen de afbeelding en de befchryving, welke de Hr. Allamand heeft gegeeven in de Hollandfche uitgave myner werken over de Natuurlyke Hiftorie. Zie ons voorig Deel, blz. 206, PI. LV. DE GRIMME. Ik moet by het geen ik van dit dier gezegd heb (a) eenige aanmerkingen van de Hren. Forster voegen. Doftor Grimm, zeggen zy, is de eerfte geweeft, die dit dier van de Kaap de Goede-hoop befchreeven heeft; maar dewyl hy niet dan het wyfje gezien heeft, heeft Linnjeus gemeend, dat het tot het kleine muskus - rheebokje behoorde; de Hr. de Buffon is de eerfte geweeft , die de grimme onder de gazelles gerangfchikt heeft, en de Hr. Pallas, na hem, een mannetje van deze foort onderzocht hebbende, dat in de dierengaarde van den Prins van Oranje was, heeft 'er eene fchoone en zeer naauwkeurige befchryving van gegeeven (bj. De Hr. Vosmaer, beftierder van deze dierengaarde, beklaagde zig zeer, dat de Hr. Pallas hem voorgekomen was met een naauwkeurig bericht wegens dit dier aan het publiek mede te deelen; ondertuffchen was hy niet in ftaat de befchryving te verbeteren van den kundigen Pallas, die een uitmuntend dier - befchryver is. Aan de Kaap de Goede-hoop zynde, kreeg ik een hoorn, welken my gegeeven wierdt voor den hoorn van een duiker-bok, en ik vernam, dat men dien naam aan het dier gaf, omdat het zig altyd in het kreupelbofch onthoudc, en, zodra het een menfeh verneemt, met een fprong opryft, om deszelfs plaatGng en beweegingen te ontdekken, waarna het zig weder in het kreupelbofch nederwerpt, en van tvd tot tyd op de voorige wyze weder opryft, om te ontdekken of het vervolgd 3 wordt. 00 Zie deze Natuurlyke Hiftorie, XII Deel, blz. 206, en XV Deel, blz. 92. (O Het is deaelfde figuur van bet XV Deel, PI. VI.  VAN DE SPRINGENDE GAZELLE. 97 wordt. De Hr. Pallas hadt kennis aan dien duikerbok, omdat hy hem in Koliie hadt gevonden, maar hy wift niet, dat dit het zelfde dier was als de grimme; hy noemt het in 't Latyn capra nitïetans; men berichtte my, dat het wyfje geene hoornen heeft, maar dat het, eveneens als het mannetje, voorzien is van een kleinen toupet hair op het voorhoofd. De hoornen hebben maar vier duimen lengte; zy zyn recht, zwart, gerimpeld met vier of vyf niet zeer duidelyke ringen; zy zyn my wat gedrukt voorgekomen, met eene groef, zonder rimpels op de achterzyde; het overig gedeelte tot aan de punt is glad; men heeft my ook gezegd, dat deze grimme nooit grooter wordt dan een jong damhert. DE SPRINGENDE GAZELLE, of DE SPRINGBOK VAN DE KAAP DE GOEDE-HOOP. Wy geeven hier de befchryving en de afbeelding van dit dier, naar eene aftekening, die my medegedeeld is door den Hr. Fokster, en welke hy naar het leevend dier gemaakt heeft; het fchynt my toe, dat men het meer tot het geflacht der gazelles dan tot dat der geiten moet brengen, fchoon men het fpringbok noemt. De foort van deze geiten, of bokken is zo talryk in de landen van de Kaap, alwaar de Hr. Forster hen gezien heeft, dat zy fomtyds by duizenden aankomen, inzonderheid in fommige tyden van 't jaar, waarin zy van de eene ftreek naar eene andere overgaan. Hy heeft my verzekerd, dat hy, geduurende zyn verblyf in Afrika, een groot getal gazelles van verfcheiden _ foorten gezien hebbende, heeft opgemerkt, dat de gedaante en richting der hoornen geen ftandvaftig kenmerk is, en dat men in dezelfde foort individus vindt, welker hoornen van verfchillende grootte en verfchillend gedraaid zyn. Voor het overige fchynt het, dat in de landen van de Kaap de Goedehoop twee verfchillende foorten van deze fpringbokken of fpring- gazellen gevonden worden, want men heeft my eene tekening gegeeven, welke ik heb laaten graveeren op PI. XIX, waarvan het dier den naam van klipfpringer voert, en waarvan wy in het volgende artykel fpreeken zullen. Deze afbeelding vergelykende met die van den fpringbok, ziet men, dat die khpfpringer de hoornen rechter en langer heeft, den ftaart veel korter, het hair graauwer, en eenpaariger van kleur dan *de fpringbok: deze verfchillen fchynen my meer dan genoegzaam om 'er twee foorten van te maaken. Zie hier de waarneemingen, welken de Hr. Forster gemaakt heeft over de eerlte foort, die tot hiertoe niet wel bekend was. De Hollanders van de Kaap de Goede - hoop, zegt hy, noemen dit dier fpring. bok; zy onthouden zig in de binnenlanden van Afrika, en naderen de Kolomen van den Staat niet, dan wanneer de groote hitte, of gebrek aan water en voeder hen noodzaakt van plaats te veranderen; maar het is dan ook, dat men hen ziet té xyi Deel. N  pg DE NATUURLYKE HISTORIE voorfchyn komen met troepen van tien duizend tot vyftig duizend, fchoon zy altyd vergezeld of gevolgd worden door de leeuwen, de oncas, de luipaarden, en de hyaenas, welken men aan de Kaap wilde honden noemt, die 'er een groot getal van verilinden. De voorhoede van de bende, de bewoonde plaatfen naderende, is wel in 't vleefch; het middenfte gedeelte van 't leger ziet 'er zo wel niet uit, en de achterhoede is zeer mager, en waggelt van honger, eetende zelfs de wortels der gewasfen van deze fteenachtige gronden; maar wederomkeerende, wordt de achterhoede op haare beurt vetter, omdat zy de eerfte vertrekt, en de voorhoede, die nu de achterfte is, wordt de magerfte. Voor het overige zyn die dieren niet vreesachtig, terwyl zy dus verzameld zyn, en 't is zelfs niet dan door behulp van ftok- of zweepftagen dat een menfeh door deze benden kan heentrekken. Hun jong vangende , kan men hen ligtlyk tam maaken; men kan hen voeden met brood, melk, koorn, koolbladen, enz. De mannetjes zyn vry geil en kwaadaartig , zelfs in den ftaat van huislykheid, en zy ftooten de lieden, die zy niet kennen, met de hoornen: zomen fteenen naar hen werpt, Hellen zy zig in ftaat van tegenweer, en keeren dikwyls den fteen met de hoornen af. Een dezer fpringende geiten of fpringbokken, drie jaa. ren oud, welke wy aan de Kaap gevangen hadden, en die zeer woeft was, wierdt op het fchip zo tam, dat zy uit de hand brood kwam haaien, en zy wierdt tevens zo greetig naar fnuif-tabak, dat zy die met drift aftriggelde van hun, die dezelve gebruikten ; zy fcheen dezelve met opmerking te proeven, en met vermaak door te flikken; men gaf haar eene vry groote hoeveelheid tabak in bladeren, dewelke zy eveneens opat met de ribben en fteelen dezer bladeren, maar wy merkten tevens op, dat de Europifche geiten, welken men op de fchepen hadt medegenomen om melk te hebben, ook gaarne tabak aten. De fpringbokken hebben eene lange witte vlak, die met eene lyn op het midden van den rug begint, en eindigt aan het kruis, met zig te verbreeden. Deze witte vlak vertoont zig niet op den rug, terwyl het dier in ruft is, omdat dezelve als dan bedekt wordt door het lange vaale hair, dat 'er rondom is; maar -wanneer het dier fpringt of huppelt, den kop verlangende, dan ziet men die groote witte vlak duidelyk. De fpringbokken zyn van grootte als de axis van Bengale, maar het lichaam en de ledemaaten zyn tederer en fyner; de beenen zyn hooger, en het hair in 't algemeen is geelachtig-vaal, of leevende kaneel-kleur. Het achterfte gedeelte der voeten, een gedeelte van den hals, de borft, de buik, en de ftaart, zyn vry fchoon wit, met uitzondering van het einde van den ftaart, dat zwart is. Hec vfit van den buik is geboord door eene ftreep van roodachtig bruin, die zig langs de geheele zyde uitftrekt; daar is ook een ftreep van zwartachtig bruin , die nederdaalt van de oogen af tot aan den hoek van den mond; en op het voorhoofd is eene andere driehoekige ftreep van geelachtig vaal, die fomtyds nederdaalt op den fmoel, alwaar.zy in een punt eindigt, en die weder opklimmende naar de kruin des hoofds, alwaar zy zig verwydt, zig voegt by het geelachtig vaal van het bovenftc des lichaams: het overige van den kop is wit; het is van eene langwerpige gedaante; de neusgaten zyn fmal, en hebben de gedaante van een halve maan: hunne fchutting beantwoordt aan de verdeeling van de bovenlip, die gefpleeten is, en het is daar, dat men eene verzameling bemerkt van half ronde verhevenheden, die zwart zyn, van hair ontbloot, en fteeds vochtig; de oogen zyn groot, levendig , en vol vuur; het kroontje is van eene bruine kleur; onder den voorften hoek van yder oog is een traangoot, waarvan de opening byna rond is; de ooren zyn byna zo lang als het geheele hoofd; zy maaken eerft eene vry naauwe buis, worden vervolgens wyder, en eindigen in een ftompe punt: de hals is vry lang,  VAN DE SfRiSféiftêÉ GAZELLE. van boven, zodat bet dier onder her oaTn ~ y malkanderen ftaan daa ren. De hoeven van an7viert/vïeee£%OV£e^ Ta^ÏÏ^ ï? W"»»daante, en van eene zwarte kleur, gelyk ook de hóSr'nen dS"**» geang zyn, met twaalf ringen, van de Êafis af eeteldfdïin Tf.?c eeD voet loopen. 6 * u Jr Seteld, die m een gladde punt uit- Het fchynt dat deze fpringbokken eenig voonrevoel heftKeT, „,„ U van kwaad weder, inzonderheid van den zu d nX„ SE. J? de aannadering Goede-hoop zeer geweldig en onftuimfï it? t , i 2dle aaD dc KaaP dl en dat de witte vlak oph!t Luizig vertoef iltt Zy fProngen do^n , pelen en te fpringen, en de overéén IZ f u .De,oudfte beginnen eerft te hup. wyfje in dezefoon heeft hoornen& zo weln!K'J™ ?elhaaft evenee°s- H« Xllde Deel van dit Werk^ vertoond^ ,Tvin e ^anDetJej-en de hoorn, in het zyn de hoornen van deze dtere^ mannetje: voor het overige ften opflag zien dar Hp?a r,^;n„k 1 , "L0Dt-ns zal elic met den eerwelk de Sr Arr deze7rprmgbok van de Kaap het zelfde dier is als 'r fehillende naamen van fpringbofen bonte b^ ,?mdar de ver' Kaap gebezigd, dit niet fchynen te door de HoI^ders van de Het zou dan kunnen zyn, dat deze fnrink^i 1 j ster befchreeven, van dezelfde of eeneP zël n a"' ?° Hr" FoR' als die, welke de Hr. Att^o, g^dVernet eeHE^*?**!?» rug, genaamd heeft: te meer nrmW 1* u - ,een beurs, of zak op den zefgen\ dat men de ViTte ftreep op denïuS^^^™» in ze gazelle of geit loopt of fDrin?t en vfcë I beinerkt> dan terwyl dewyl zy in ruif is: zieLa^t^eM^^^^^ befp^t terhet XVde Deel van dit Werk* Spj Kr daarVan ui^even ia. gmndn wordt datm'0nze Ncdtrdnjchi uitgave, op dc aangehaalde p^%  I00 DE NATUURLYKE HISTORIE DE KLIP-SPRINGER. Zie hier de tweede foort van de fpringende gazelles of geiten, waarvan de Hren. Forster my de aftekeningen wel hebben willen geeven, welken ik op PI XIX heb overgenomen. De Hr. Kolbe, zegt hy, is de eenigfte, die ooit van dit fchoon dier gefproken hebbe; het bevalligfte van allen van dit geflacht. Hy onthoudt zig op de ongenaakbaarfle rotfen, en wanneer hy een menfeh gewaar wordt, wykt hy terftond naar plaa'tfen, die van fteilten omringd zyn. Hy werpt zig met éénen fprong van de eene rots op de andere, fchoon zy op een aanmerkelyken afftand van malkanderen zyn, en vervaarlyke dieptens tuffchen beiden hebben; en wanneer hy door de honden of de jaagers gedrongen wordt, laat hy zig op uitfteekende kleine punten van de rotfen nedervallen, alwaar men naauwlyks denken zoude, dat ruimte genoeg voorhanden was om hem te ontvangen. Somtyds kwet'fen hem de jaagers, die niet dan van verre, en met kogels op hem fchieten kunnen, en Hoen hem in rlp afgrnnrlen ne.der- ft°Hun' vleefch is uitmuntend lekker, en wordt voor het befte wildbraad des lands gehouden. Hun hair is ligt, zit weinig vaft, en valt in alle iaargetyden uit; men gebruikt het aan de Kaap om er matraffen van te maaken, en men vult 'er zelfs vrouwen rokken mede. Deze klipfprinaer is van grootte als een gemeene geit, maar hy heeft veel langer beenen; zyn kop is gerond; zy is geelachtig graauw, hier en daar gefpikkeld met kleine zwarte ftreepjes of vlakjes. De fmoel en de omtrek der oogen zyn zwart- voor yder oog is een traangoot met eene groote eironde opening. De ooren'zyn vry groot, en loopen uit in een punt. De hoornen hebben omtrent vyf duimen lengte; zy zyn recht en glad aan de punt, maar met eenige ringen gerimpeld aan de baris. Het wyfje heeft geene hoornen. Het hair des lichaams is geelachtig vaal • yder hair is wit aan den wortel, bruin of zwart in 't midden, en graauwachti'g- geel aan het einde. De voeten en de ooren zyn bedekt met witachtig hair. De itaart is zeer kort.    VAN DEN NANGUER, enz. xot DE NANGUER en DE NAGOR. Wy neemen hier deze dieren te zamen, omdat zy een gemeen 'karakter hebben, 't welk niet dan tot hen behoort; te vveeten, dat hunne hoornen voorwaards gekromd zyn, terwyl in alle andere foorten ' van gazelles en geiten, de hoornen achterwaards gekromd of geheel recht zyn. Ik heb in het Xllde Deel, PI. XXXVI, de afbeelding van den nanguer, en op PI. XLVILI die van den nagor gegeeven, en ik heb, naar den Hr. Adanson, gezegd, dat 'er drie verfcheidenheden of drie foorten, van deze dieren waren, waarvan de eerfte, dat is te zeggen , de nanguer', de dama der Ouden fchynt te zyn. De Hr. Pallas is van dezelfde gedachte: hy zegt, dat het wyfje onder de nanguers zo wel hoornen heeft als het mannetje, en hy heeft, even als by den kob, eene zonderlinge fchikking in de tanden opgemerkt («). De tweede foort is de nagor. De Hr. Pallas hadt in zyn eerfte werk (Mifcellanea Zoölog.), gezegd, dat dit dier de mazame van Seba was, maar hy erkent in zyn tweede werk (Spicilegia), dat hy zig vergift hadt' en hy erkent met my (b), dat het niet de mazame van Amerika, maar eene Afrikaanfche gazelle is. Voor het overige fchynt de foort van den-nanguer op zig zelve alleen te ftaan, zonder verfcheidenheden, maar die van den nagor heeft aangrenzende foorten, waarvan ik de kennis verfchuldigd ben aan de Hren. Forster; zy hebben my wel willen geeven de tekening van den kop van eene dezer verfcheidenheden van den nagor, aan de Kaap de Goede-hoop die my toefchynt te verfchillen van den nagor, waarvan ik de afbeelding heb gegeeven in het Xllde Deel, op de XLVIWe PI., voor zo verre die nagor van de Kaap een fpitfer fnuit, en de hoornen wat minder naar vooren gekromd heeft, dan de nagor van Senegal: zie hier de berichten welken zy my hieromtrent gegeeven hebben. ' De geit of bok, die men aan de Kaap de Goede - hoop fteenbok noemt fchvnr zeggen zy, eene verfcheidenheid te zyn van den nagor, door den Hr df. Bufp™ gegeeven; men vindt deze dieren op de rotten, die de punt der landen aan de Kaap de Goede - noop maaken, en op de fteenachtïge bergen onder h-t kreunel bofch; zy loopen zeer fnel, en doen fprongen van agt of negen voeten hoogte. 00 Solum hujus animalis caput cum cornibus vidi, e quo dentium primarum in infe riore maxilla numerum plane ftngularen effi didici; habet enim tantum Uws mor urn duo medii latijftmi fubnbliqui re (la tranfverfa acte terminanturi laterales vero lincares funt. Pallas Spicil. Zool. pag. 8. ™' (£) Zie deze Natuurlyke Hiftorie, XII Deel, blz. 220, en PI. XLVIII. N3  102. DE I A T U U & L Y K E HISTORIE Dewyl hun vleefch zeer goed is om te eeten, heeft men fterk op huD gejaagd, en hun getal zeer verminderd Dit dier is van grootte als een gemeene geit, omtrent twee voet en zes duim hoog; zyn hair is rood-bruin op den rug en de zyden des lichaams, en vuil-wit onder den buik; daar is.boven de oogen, onder den hals, en op de billen, eene vlak van die laatfte, vuil-witte kleur; het hair der ooren is vaal; zy zyn gerond aan het einde; men ziet onder yder oog een traangoot met eene opening; de hoornen hebben flegts vyf of zes duimen lengte; zy zyn zwart, gerimpeld aan de bafis, glad aan de punt, ten uiterften dun en voorwaards gekromd; de ftaart is kort, tennaaftenby zo als die der gemeene geiten. Eene andere foort of verfcheidenheid van den nagor, is het dier, 't welk men aan de Kaap gryze of graauwe bok noemt; hy verfchilt van den fteenbok door de kleur van zyn hair, dat graauw. is, terwyl dat van den fteenbok rood-bruin is: die gryze bok is eene tweede foort van den nagor; hy heeft de grootte van een gemeene geit; hy heeft de beenen, naar evenredigheid van 't lichaam, langer dan de fteenbok; zyn hair fchynt niet graauw, dan omdat het vermengd is met lang wit hair; want, het dier van naby ziende, bemerkt men, dat de grond rosachtig, bruin , of kaftanje-kleurig is. De kop en de voeten zyn helderer bruin dan hec lichaam, en de buik is nog minder donker; de fmoel is zwart; de oogen zyn omringd van diezelfde zwarte kleur; daar zyn, gelyk in de andere geiten , traangooten onder de voorfte hoeken der oogen. De ooren zyn tennaaftenby van dezelfde lengte als de kop ; zy zyn van eene eironde gedaante, en van buiten bedekt met kort en zwart hair. De hoornen hebben omtrent vyf duimen lengte ; zy zyn gerimpeld met een of twee ringen aan de bafis, glad aan de punt, die zeer fcherp is; voorwaards gekromd , en zwart van kleur. Deze foort van nagor wordt altyd gevonden in de kreupelboffchen, op de bergen, tuffchen de rotfen en op de heiden. Hy is niet zo vaardig in het loopen als de fteenbok, want de honden achterhaalen hem fomtyds in het jaagen. Zyn vleefch is zo goed om te eeten als dat van den fteenboK, en men vindt hen fomtyds te zamen op de bergen van de Kaap dc Goede- hoop. Eene derde foort van den nagor is de blstke bok, die byna geheel naar den fteenbok gelykt, uitgezonderd de kleur van het hair, dat veel bleeker is, het geen hem zyn naam heeft doen bekomen. Deze drie dieren naar de bygebragte berichten vergelykende, komt het my voor, dat het ten hoogften twee onderfcheiden foorten zyn, dat is te zeggen, de nagor fteenbok, en de nagor gryze bok, en dat de bleeke bok niet dan eene verfcheidenheid van den eeriten is.  VAN DEN R I T - B n « U K, ENZ. 103 ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^ D E R I T - B O K. D^jftP ?y ^ene derde verfchéidenheid te zyn in de foort tf, den nagor; zie hier de befchryving we^ke deHr V, Van DE GAZELLE KEVEL. befchonwer in die ^n^''^^y^oa^^malt. D E B 0 S B O K. en «eenen de gemelde befchryving ïAfar ge"heel té ™ten „ttS Hier heeft de Hr. de Buffon Let nrt^ip) j t. , . W/* in ft* itf JD,rt, *&. 1" Znten is " B°SM inZ*W«> }  io4 DE NATUURLYKE HISTORIE DE BLAAUWE GEIT. Deze antilope, zegt de Hr. Forster, is zeer gemeen aan de Kaap de Goedehoon alwaar men haar blaauwe geit noemt; haare kleur is niet geheel blaauw, en nog minder hemels-blaauw, gelyk Hall in zyne hiftorie der viervoetige: dieren onderfteld heeft, maar allecnlyk grys, dat wat op den blaauwe trekt. Die kleur wordt elfs niet voortgebragt, dan door de weêrkaatüng van 't hair, dat overeind ftaatterwyl het dier leevende is, want zodra het dood is, valt het ha.r, en legt zig Vlak op het lichaam neder, en dan verdwynt al het blaauwachtige gehee , er, min ziet dan niets dan de gryze kleur. Dit dier is grooter dan het damhert van eÏÏoS" zyq buik is met wi! hair gedekt, gelyk ook de voeten; het kwaftje ha.r onder aan den «aart is ook wit; daar is oP yder oog een vlak van dezelfde kleur. tv. ft-iir: is: maar zeven duimen lang. De hoornen zyn zwart, gerimpeld met otn. ^^S^^^ S^iz achterwaard» gekromd, en zy hebben agttien o> "w?ndgdain?en lengte; het wyfje is daarvan zo wel voorzien als het mannetje. DE INDIAANSCHE RHEEBOK. WY geeven hier de afbeelding van een Iudiaanfch dier, dat ons voorkomt van een. — aangrenzende foort te zyn van die onzer Europifche rheebokken, maar die daarvan echter in een zo wezendIvk- karakter verfchilt, dat men hem met kan befchouwen als eene enkele Verfcheidenheid in de foort der rheebokken. Het is weder aan den Hr Allamand, dat ik de kennis van dit dier te danken heb, en ik kan niet beter doen, dan de befchryving overneemen, welke hy daarvan heeft gegeeven. Hier heeft de Hr. de Buffon geplaatft het artykel en de afbeelding van j êenlndiaanfchen rheebok, die wy in het W* Deel, blz. 208, gegeeven 1 hebben. HET  VAN HET RENDIER. IQ5 HET RENDIER (». \Y7V zullen, by het geen wjf gezegd hebben, wegéns het kraak en, T T dat zig in alle de beweegingen van het rendier laat hooren, eene waarneeming voegen, welke de Marquis d'AMiZAGA de goedheid heeft gê,had van ons mede te deelen. Men zou kunnen denken, zegt hy, dat dit geluid of gekraak komt van het voorfte der voeten, die tegen malkanderen flaan, en wel te meer, omdat de rendieren een langen platten voet hebben. Ik poogde de oorzaak te ontdekken, waardoor dit geluid mogt voortgebragt worden by de rendieren, weiken de Koning van Zweeden aan zyne Doorluchtige Hoogheid, den Prins van Condé, gezonden hadt, en ik fprak daar over met de Laplanders, die hen hadden overgebragt; zy raakten een van deze dieren vry ligt aan, en ik hoorde het gekraak, zonder te kunnen onderfcheiden van waar het kwam: het dier was zo weinig aangeraakt geweeft, dat hec zelfs niet van plaats veranderd was. Ik oordeelde toen, dat het geluid niec kon komen van de hoeven; ik ging op myn buik liggen, en zonder het rendier te doen gaan, befpiedde ik hec oogenblik, wanneer hec zyn pooc zoude opligten: zodra het deze beweeging maakte, hoorde ik de geleeding van den voet, het geluid maaken, 't welk ik kort te vooren gehoord had, maar fterker omdat deze beweeging grooter was geweeft. Ik bleef in dezelfde houdin°- om my te verzekeren wegens het gekraak in de agterfte voeten, gelyk in de voorfte- ik hoorde ook die der kniën, maar minder fterk dan van den voet; die van de waade laat zig naauwlyks hooren. Deze rendieren zyn te Chantilly beiden aan dezelfde ziekte geftorven, te weeten, eene ontfteeking in de keel, van de tong af tot aan de pypen 'van de long; men zoude hen milTchien hebben kunnen redden, met hun verkoelende dranken te geeven, want zy waren te vooren zeer welvaarende* en waren zelfs vry vet, tot op den tyd toen zy door de gemelde ziekte overvallen wierden. Zy weidden gelyk de koeijen, en zy waren zeer greetig naar de graauwe mos, die zig aan de boomen hecht. Het is derhalven door de waarneemingen van den Hr. Marquis d'Amezaga zeker, dat by de rendieren het gekraak alleen in de geleedingen van de beenderen der pooten huisveft, en het is meer dan waarfchynlyk dat het dezelfde zaak is met den eland, en met andere dieren, van welken men dit geluid verneemt. In Lapland, en in de Noordelyke Provintiën van Afia, zyn, miffchien meer tamme of huislyke, dan wilde rendieren, maar in Groenland, zezgen de Reisbefchryvers, dat zy allen wild zyn. Deze dieren zyn vreesachtig en vluchtende; zy rieken den menfeh van verre; de fterkfte van die Groenlandfche rendieren zyn niet grooter dan O») Vervolg vau het byvoegzel by het artykel van het rendier, XV Deel, bh 108 XVI Deel. O  io6 DE NATUURLYKE HISTORIE een veers van twee jaaren, en dit doet my vermoeden, dat zy van die' kleine foort zyn, welken Edwards Groenlandfche damherten noemt, en die een derde minder groot zyn dan die van de groote foort. De eene en andere verliezen hunne hoornen in de lente, en hun hair valt bynain denzelfden tyd uit; zy vermageren dan , en hun vel wordt dun, maar in den herfft worden zy weder vet, en hun vel wordt dan ook weder dikker. Het is door deze beurtwiffeling, zegt de Hr. Anderson (b), dat alle de Noordfche dieren de uiterftens van koude en hitte beter verdraagen, zynde vet en wél gedekt in den winter, en ligt en droog in den zomer; in dit laatfte jaargetyde weiden zy het tedere gras der valeijen af, in het andere wroeten zy in de fneeuw, en zoeken het mos van de rotfea. (JT) Hijloire Naturelle du Groenland. DE LAMA. Wy geeven hier op PI. XX de afbeelding van een lama, naar het leeven getekend, en die nog tegenwoordig (auguftus 1777) in wezen is in de Ecole Vétérinaire, in het kafteel van Alfort. Dit dier, uit de Spaanfche Weft-Indiën naar Engeland gebragt, wierdt ons gezonden in de maand november 1773. Hy was toen jong, en zyne moeder, die met hem overkwam, ftierf kort na haare aankomft: men kan het opgezette vel, en het lichaam, onder het vel geinjeEleerd, zien, in het fraai ontleedkundig kabinet van den Hr. Bourgelat. Schoon deze lama nog jong was, en de reis, en de ftaat van huislykheid onjretwyfeld invloed op zyn groei gehad moeten hebben, en dezelve vooreen gedeelte vertraagd, hadt hy echter byna vyf voeten hoogte, in eene rechte %n gemeeten, van den kruin des hoofds tot den voorften voet, en in zyn ftaat van vryheid werdt hy aanmerkelyk veel grooter en dikker van lichaam. Dit dier vertoont in de Nieuwe Wereld, als 't ware, den kameel van de Oude. Hy fchynt een fraai verfchynzel te zynwant zyn maakzel is fchoon, en zonder eenige der mismaaktheden, of iets van 't lelyke, van den kameel te hebben, heeft hy echter verfcheiden overeenkomften met denzelven, en gelykt hem vry wat. Gelyk als de kameel zo is hy ook bekwaam om lallen te draagen; hy heeft wollig hair; vry dunne beenen; een korten voet, en tennaaftenby gemaakt gelyk de beenen en voeten van den kameel, maar hy verfchilt van denzelven hier in, dat hy geen bult heeft, dat zyn ftaart kort is, zyne ooren lang zyn, en dat hy in 't algemeen veel beter gemaakt, en vaft eene bevalhger geftalte is, in de evenredigheden des lichaams. Zyn lange hals, wél met wol gedekt, en zyn hoofd, dat hy altyd overeind houdt, geeven hem een voorkomen van edelheid en lugtigheid, welken de Natuur aan den kameel geweigerd  VAN DEN LAMA. 10' heeft. Zyne ooren, zeven duimen lang tegen twee duimen in hunne grootfte breedte, loopen uit in een punt, en houden zig altyd recht naar vooren; zy zyn voorzien van een glad en zwartachtig hair; de kop is Jan» ligt, en van een fchoon maakzel. De oogen zyn groot, zwart," en in de binnenhoeken verfierd met groote zwarte hairen. De neus is plat en de neusgaten zyn verwyderd. De bovenlip is gefpleeten, en zodanig 'voor de kinnebakken gefcheiden, dat zy de twee middenfte fnytanden laat zien die lang en plat, en vier in getal zyn, in het onderfte kaakbeen. Deze fnytanden ontbreeken in het bovenfte kaakbeen, gelyk by de andere herkaauwende dieren; daar zyn flegts vyf baktanden, van boven zo als van onderen, aan weerskanten, het geen in alles twintig baktanden en vier fnytanden maakt. Het hoofd, hec bovenfte van het lichaam, van het kruis, van den ftaart, en van de beenen, zyn gedekt met een wolachtig hair, van eene hooge muskus-kleur, wat helderer op de wangen, onder den hals, en op de borft, wat donkerer op de dyen en de beenen alwaar deze kleur bruin en byna zwart wordt. De kruin des hoofds is ook zwartachtig, en het is van daar, dat het zwart te voorfchyn komt, dat op het voorhoofd, op de omtrek van de oogen, de neus, de neusgaten de bovenlip, en de helft der wangen is. De wol, op den hals, is donker-bruin. en maakt als een maan-hair, dat aan den kruin van het hoofd begint en zig op den fchoft gaat verhezen; die zelfde bruine kleur ftrekt zig doch verminderende, op den rug uit, en maakt eene ftreep of band van een flaauw brjnn; de dyen zyn bedekt met lange wol op het achterfte gedeelte, en die lange wol zit met vry dikke vlokken. De beenen zyn flegts bedekt met glad hair, van eene zwartachtig-bruine kleur; de voorfte kniën zyn opmerkelyk door hunne dikte, terwyl in de achterfte beenen in het midden, een ruimte onder het vel gevonden wordt, die omtrent twee duimen zinkt. De voeten zyn in twee vingers afgefcheiden. De hoorn van de hoeve van yderen vinger is meer dan anderhalf duim lang en die hoorn is zwart, glad, plat aan de binnenzyde, en gerond aan den buitenkant: de hoornen van de hoeven der achterfte voeten zyn zonderling voor zo verre zy een haak formeeren aan het einde. De ftomp van dën ftaart heeft meer dan een voet lengte; hy is bedekt met eene vry korte wol; de ftaart gelykt naar een kwaft; het dier draagt denzelven recht, het zy gaande, het zy loopende, en zelfs terwyl het in ruft is of nederhgt. ' Lengte van den lama. . . voeten, duimen, iyr,e». Hoogte van het voorftel. . J- 4- 4. Hoogte van het achterflel. ; ?* °* Hoogte van den buik boven den grond. * 1 °* LetSovfdn het hoofd' vaD het eind der ,ippen ™ aan h'ec ach- ' " ' • O. 11. . o. O s  t o» DE NATUURLYKE HISTORIE Dit dier is zeer zachtaartig; het.heeft noch toornigheid, noch kwaadaartigheid; het is zelfs lief koozende; het laat zig beklimmen door den perfoon die het voedt, en zoude denzelfden dienft ook aan anderen niet weigeren. Het gaat flappende, draaft, en neemt zelfs eene foort van galop: wanneer hy in vryheid is, huppelt hy, en wentelt zig in 't gras. De lama, dien ik hier befchryf, is een mannetje; men heeft opgemerkt, dat hy dikwyls door de behoefte van koppelen geprikkeld wordt. Hy pift achteruit, en de mannelyke roede is klein , naar de grootte van zyn lichaam; het was in de laatfte maand may meer dan agttien maanden geleden dat hy niet gedronken hadt; en het komt my voor, dat hy geen drank noodig heeft, wegens de groote menigte fpeekzel, waarmede het binnenfte van zyn mond geduurig bevochtigd wordt. Men leeft in de reisbefchryving van Commodore Byron (a), dat men euanaques, dat is te zeggen, lamas, vindt, op het eiland der Pingains, en in het binnenft der landen tot aan Kaap des Vierges, of Maagdenkaap, die, ten Noorden, den ingang van de Straat van Magellaan formeert; dus vreezen deze dieren geenszins de koude: in hunnen natuurlyken en vryen ftaat trekken zy gemeeniyk met troepen van zeftig of tagtig; zy laaten zig niet naderen (A); zy zyn echter zeer gemaklyk tam te maaken. Toen het fcheepsvolk van Commodore Byron zig van een jonge lama' meefter gemaakt hadden, over welks bevallig maakzel men zig verwonderde maakten zy het zo tam, dat het dier hun de handen kwam lekken. De Commodore Byron en de Kapitein Wallis vergelyken dit dier met het damhert in grootte, geftalte, en kleur, maar Wallis is in dwaaling gevallen, met te zeggen, dat het een bult op den rug heeft. 00 Zie Tom. I, du premier voyage dt Cook, pag. 18 en 33(fi) ^_ Ibid. pag. 25.      VAN DEN VIGOGNE. Iop DE VIGOG NE. i Wy geeven hier op PI. XXI de afbeelding van een mannetjes-vigogne die leevende afgetekend is op de Ecole Vétérinaire, in 1774 en waarvan het opgezette vel te zien is in het kabinet van den Hr Bour gelat. Dit dier is kleiner dan de lama, en zie hier deszelfs'afmeetingen. Lengte van het lichaam, in eene rechte lyn gemeeten, van h Jocten'dnhnen> ^ einde van de neus tot den oorfprong van den ftaart. . & ± 6 Hoogte van het voorftel. . . . \ a. o' Hoogte van het achterftel. . 2\ %' ~* Hoogte van den buik boven den grond. . ." / o' Lengte van het hoofd, ... [ o' 6* Lengte der ooren. . . . , 0#' * «' Breedte der ooren. .... o" 1 Grootte van het oog. . . . 0*1*^* Afftand tuffchen het oog en het einde van den fmoel. ' . n' o' Lengte van den ftaart met zyn wol. . . . o.' 8. 9' De vigogne_ heeft veel overeenkomft, en zelfs gelykheid, met den lama, maar hy■ » van een luchtiger maakzel; zyne beenen zyn langer na-r evenredigheid van t lichaam, dunner, en beter gemaakt dan die van den lama: zyn hoofd, t welk hy recht en hoog draagt op een langen en dunnen hals, geefc hem een voorkomen van losheid en vaardigheid, zelfs in den ftaat van ruft;_ ook is die kop , naar evenredigheid, kleiner dan die yan den lama ; hy is breed aan 't voorhoofd, en fmal aan de openino- van den mond, het geen het aangezicht van dit dier fyn en levendie maakten die levendigheid van gelaat wordt nog fterk vermeerderd door zvne fchoone zwarte oogen, waarvan het ooghol zeergroot is, hebbendezes, tien lynen lengte. Het bovenfte been van het ooghol is zeer verheven en het onderfte ooghair is wit. De neus is geplat, en de neusgaten, d e yan malkanderen verwyderd zyn, hebben, gelyk de lippen, efne bruine kleur met graauw gemengd. De bovenlip Vgefpleetcn,'ge'yl die va^ den lama, en die fcheidmg is groot genoeg om in het onderfte kaakb^n twee lange en platte fnytanden te laaten zien *«««.ueen De vigogne heeft ook lange rechte ooren, die in een punt uitloopen; zv zyn van binnen naakt, en van buiten gedekt met kort hair. Het grootfte gedeelte van het lichaam des diers is bedekt met hair van eene roodachtigbruine kleur, en het overige is van ifabelle-kleur. Het onderft vanhi kaakbeen is geel-wit; de borft, het onderft van den buik/hetMnnenft 0 3  iio D E N A ï U U R L Y K E HISTORIE van de dyen, en het onderft van den ftaart, zyn wit. De wol, die aan de borft hangt, is drie duimen lang, en die, welke het lichaam bedekt, is weinig langer dan één duim. Het uiterfte van den ftaart is voorzien van lange wol. Dit dier heeft gefpleete voeten, in twee vingeren verdeeld, die zig van malkanderen fcheiden terwyl hy gaat. De hairen zyn zwart, dun, van onderen plat, en bolrond van boven; zy zyn één duim lang, en negen lynen hoog, en hebben vyf lynen breedte. Deze vigogne heeft veertien maanden in de Ecole Vétérinaire geleefd, en hadt miffchien even veel tyds in Engeland doorgebragt; hy was evenwel op verre na zo tam niet als de lama; hy kwam ons voor van een minder gevoeligen inborft te zyn, want hy gaf geen blyk van verknochtheid aan zyn oppaffer; hy poogde zelfs te byten wanneer men hem wilde dwingen; en blies of fpuwde geduurig in 't aangezicht van hun, die hem naderden. Men gaf hem drooge, en fomtyds met wat water gemengde, zemelen; hy heeft nooit zuiver water, noch eenig ander vocht gedronken, en het fchynt, dat de vigognes, even als de lamas, zulk een grooten overvloed van fpeekzel hebben, dat zy in 't geheel niet behoeven te drinken. Eindelyk, zy piffeh, even als de lamas, achteruit; en om alle deze overeenkomften van natuur kan men deze dieren als twee foorten van hetzelfde geflacht befchouwen, maar die niet na genoeg aan malkander grenzen om zig onder malkander te vermengen. p Toen ik in 1766 de hiftorie van den lama en den vigogne in hec XlIIde Deel befchreef, dacht ik , dat 'er niet meer dan die twee foorten in dit geflacht waren, en ik meende , dat de alpaco, of alpaca, het zelfde dier, onder een anderen naam was, als de vigogne; her onderzoek, 't welk ik nader van deze beide dieren gedaan heb, en waarvan men het verflag heeft gezien hadt my nog in dit denkbeeld beveiligd, maar ik ben onlangs onderricht' dat de alpaco, of alpaca, eene derde foort formeert, welke men als middenfoortig tuffchen den lama en den vigogne kan befchouwen. Het is aan den Marquis de Nesle , dat ik deze nieuwe kundigheid verfchuldigd ben. Die Heer, even yverig voor de bevordering der Weetenfchappen, als voor die van den gemeenen welvaart, heeft zelfs het ontwerp gemaakt om uit de Spaanfche Weft-Indiën een zeker getal van deze dieren te doen komen, lamas, alpacas, en vigognes, om te bezoeken of men dezelven in Frankryk zou kunnen voortplanten, en het zoude zeer te wenfchen zyn, dat de Regeering zyne bedoelingen behulpzaam ware, dewyl de wol dezer dieren , gelyk men weet, van een onwaardeerbaaren prys is De voordeelen en de moeijelykheden van dit ontwerp, kan men in het volgende bericht zien, 't welk door den Abt Beliakdy, wiens verdientten wel bekend zyn, en die door zyn lang verblyf in Spanje, goede kundigheid deswegen heeft kunnen verkrygen, aan den Hr. Marquis gegeeven is. De naam van lama, zegt hy, is een geflachtnaam, welken de Indiaanen van Peru onverfchillig aan alle foorten van woldieren geeven. Voor de verovering der Spanjaarden waren 'er geene fchaapen in Amerika; die veroveraars hebben dezelven  VAN DEN VIGOGNE. m daar in gevoerd, en de Indiaanen van Peru hebben h™ bm» j lyk, omdat in hunne taal, door dit woord JlaII uitgedrukt; in de Provintiën echter van Cufco PotófiZ°U™*1**' ™rdc fcheidt men drie foorteu van lamas, welker verfcheidenhHH hn„ rT-3,?' Jocder' men heeft doen geeven. vtncneidenneid hun verfchillende naa- De lama is in zyn ftaat van vryheid, in zvn natmirlvkpn ,heefc meD ook het v°orgebruikt in die ftreekenhun e Z^&Tol Z ^If?"? ^ jUny 5 men wy het paardenhair gebruiken frhnnr, ni, y, tot dle zelfde dienften, waartoe jer dan die van on^fcïïjen'is °° ^ wo1 zo zacht als °™ *yde,'en fraai- De lama van de tweede foort is de alnara n;f a; . , , . , den lama, maar het verfchilt 'er van teS deWPo^861^ inu c aI8emeen Daar de beenen, en veel breeder van lichaam l n T1Ch en' ,lac het vcel laager °P in het gezelfchap der vigogne gevonden 7™*!?? -S Vol?rekt wiId> en ™rd' wol veel fyner dan die van de famas; ïêlvk ïv rf»n ï'w^1 meer gevuld> en dc De derde foort is die van de v'golnV dfeyook h°,°8er achcing is' verfchil, dat hy veel kleiner is; hyV even"1h?a ,gelykt> meC dit lieden te Lima onderhouden her omdf i V P?Ca' Seheel wild; fommige maar men weet niet, of deze dieren in dien ZT^™?" enke,e '^bberv; koppelen. De vigognes eeten in dipn tfftut v00r"«len, en zelfs niet of zy aanbiedt, maïs, of furkfche Jalwe brood en^fn'T™' al,eS Wat ffieD ÈUD De wol van'den vigogne is nog' fyner dad v ^ ^n groente' dan om zyn vacht, dat men jagt op hem maaknfo, ° aIp3Ca' en hec is nie£ ten van wol; die van den rus; de LnV^nf ^ Daar zyn ,n d]e vacht drie foorVervolgens die van de zydel,' die van^ eenl Zu W°rdt het ffieeft geacht" die zilverkleurig is, wordt m nft gewaardeerc^^ -Sie Van dcn buik» deze drie foorten van wol, ermenSS?^ onderfcheidt in den handel De vigognes gaan altyd met vrv 2 vkf hln/C'llIleDde pTJzen °P' nen der bergen %an Cufco van Pomi y n 6nd^; zy oncnouöen zig op de kruifen en in woefte plaatf n?' zfdaaH in devlV^T' " rotmen op hen jaagen wil, zoekt me IVn CrLl P ta neder om te weideD: wanneer fen aanwyzen , daar men hen v?nd^ ZlP °r °f 1?UDOe^""erpzelen, die de plaat, ucwr men nen vinden kan, want deze dieren hebben de eigenfchap  IIS DE NATUURLYKE HISTORIE van hunne uitwerpzelen op denzelfden hoop te brengen; men begint met touwen te fpannen, ter plaatfe daar zy zouden kunnen ontfnappen; men hangt daaraan, van afftand tot afÜand, lappen ftof van verfchillende kleuren; dit dier is zo vreesachtig dat het deze foort van affnyding niet durft overfpringen. De jaagers maaken groot geraas, en dryven de vigognes tegen de eene of andere rots, daar zy niet tegen op kunnen klauteren; de vreesachtigheid van dit dier belet het zyn hoofd te wenden naar hen die hem vervolgen; en in dien ftaat laat hy zig by de achterfte beenen vangen, en men is zeker van 'er niet een van te zullen mifien. Men heeft de wreedheid van de geheele benden te dooden. Daar zyn ordonnantien waarby die flachtingen verboden worden, maar men onderhoudt dezelve niet' het zoude echter gemaklyk zyn hen te fcheeren, nadat zy gevangen zyn, en ziz 'dus eene nieuwe inzameling van wol voor het volgende jaar te bewaaren. Deze jagten leveren gemeenlyk vyf honderd of duizend ponden wol uit. Wanneer de jaagers het ongeluk hebben van eenigen alpaca in hunne affchutting of binnen hunne gefpanne touwen tebefluiten, is hunne jagt verlooren, want de alpaca ftouter dan de vigognes, redt zig, door over het gefpannen touw heen te fpringen, zonder zig door de wapperende lappen te laaten vervaaren, waardoor de vigognes aangemoedigd, zyn voorbeeld volden, en dus mede ontkomen. In de geheele ftreek der Cordelieres, ten Noorden van Lima, naar Quito naderende, vindt men, noch lamas, noch alpacas, noch vigognes meer in hunnen wilden ftaat; de huislyke lama is echter zeer gemeen te Quito, alwaar men hem tot het laftdraagen en allerhanden landarbeid gebruikt. Zo men zig leevende vigognes van de kuft van Peru wilde bezorgen , zou men hen moeten doen komen uit de Provintiën van Cufco of Potofi, naar de haven van Arica, daar men hen fcheep zou kunnen neemen om naar Europa te brengen; maar de vervoering ter zee uit de Zuidzee, over Kaap Horn, is zo lans' en aan zo veele toevallen onderhevig, dat het miffchien zeer moeijelyk zou zyn hen geduurende zo langen tocht te behouden; het befte en veiligite middel zou zyn, een daartoe verordend fchip naar de rivier de la Plata te zenden* de vigognes, welken men in de Provintie van Tucuman gevangen hadt, zonder hen te mishandelen, zouden gevoeglyk naar Buenos-aires afzakken, en daar aan boord gebragt kunnen worden: maar het zoude moeijelyk zyn te Buenos-aires .een retourfchip te vinden, klaar gemaakt en gefchikt om drie of vier douzyn vigognes over te voeren; het zou niet meer koiten uit Europa een fchip daartoe gereed gemaakt te zenden, dan de kans te waagen van een fchip te Buenos-aires naar Europa gefchikt, en bekwaam om deze dieren mede te neemen, te vinden, en, ingevalle men dit al mogt vinden, de hooge vragten, die het zelve zou vorderen, te betaalen. Men zou derhalven zyn toevlucht moeten neemen tot een Huis van Commercie te Cadix; en een Spaanfch vaartuig naar de rivier de la Plata laaten uitzenden: dit fchip'met vrye goederen, voor rekening van den koophandel belaaden, zou geen bezwaar zyn voor de inkomften van de Spaanfche Kroon ; men zoude alleenfvk verlof vraagen van daar aan boord te brengen een of twee man, belaft met de commiffie der vigognes, die in de terugvaart mede zouden genomen worden. Deze lieden moeften voorzien zyn van de noodige pasporten en van goede brieven van voörfchry vens, van het Spaanfche Minifterie aan de Gouverneurs van 't land, om den noodigen onderftand tot het wél uitvoeren van hunnen laft van hun te ver krygen. Men dient van Buenos - aires noodzaaklyk order te zenden naar Santa Crux de la Siërra, op dat men uit de gebergtens van Tucuman bezorge drie of vier douzynen leevende ■wyfjes - vigognes met een half douzyn mannetjes, eenige alpacas, cn eenige lamas, half mannetjes en half wyfjes. ttet fchip moet zodanig gefchikt zyn, dat zy daarin  VAN DEN VIGOGNE. daarin een gemaklyk verblyf kunnen houden, en men zoude hiertoe aan het ™!vA moeten verbieden om eenige andere goederen in de teruel nmft ™ gelyk ook aan alle de fchepen, di^nnmeT^^^tS^^'"1'^' zy, zozy by toeval op de kufre'n van Amerika mogSnlSo™ SSïd^S'v^ pligt mogten zyn daar eene fchuilplaats te zoeken, de\£ï P£ £LïfarJ verkiezen moefien: terwv men zij? ik Han Hn nn^„ i. V,,. a[a bovera! fchip bezig hieldt, moefhJn die\fcie4zi^St^?t ^óffd^ïnd^ Van het om van hun eenige leevende vigognes, mauneties en wvfies en inf ve™oe,Sea' en eenige alpacas te verkrygen Men zTte Mnnr^lrf'r h °k een!ge lamas dertig of veertig mylen op S dag a^gen die van Santa 'c^0' di,e len gaan, en zig6 zeer welVan hunnen aTk^yten Dk zon dek SlerS f *" ff? ShOT» ^rwyl zy meeflers van Tucuman en va™ p2ay dézen fchïï in t midden hunner fchoonfle veftigingen bezaten. ««ë«ay. dezen lchat deeMatLde1efjdrfkigd^m01'ie den ^ Abt Be™dy my ™degeaceia was, deelde ik dezelve mede aan myn waarden en hnn™P^hin vriend den Hr. de Toiozan, Intendant van den koophandel dfe by alle gelegenheden Zyn yyer voor het gemeen belang betoon t; endie overdeze memorie, en het onderwerp daarin vervat, geloofd heefr r^L, a pleegen met een kundig en verftandig man, del Hbe 5 Fof T^' meen opzichter over de ManufacïuurJn; en'zie nier de aanmeren wST ken hy over dit onderwerp gemaakt heeft. «wumerwngcn wJ- De Sehryver van de memorie, door een zeer Jnflul-pn xr„Q. u • ,, S .aar hy «, ^SS^^^S^i^ te gebruiken; voor h« oïSm £ ™. rf5i hb-epaalj .om rilezels eo paarden we?;, (wanc "in dac o%e°h?afn'onï "«lïTer^ktelvkV^hef™ JïT punt is hunne vacht. Hunne wol i. n,vi 5, y, J: heL v/ezend yke gelyk de Sehryver aanSërkt, ™ ,'7y heef o^Lne d'e der leuk, dien men 'er bezwaarlyl- af ka ƒ kry?e„ onaangenaame» va?deXVaa; & i^ttSSï^Stfiï* *■ * we-^em?g»! dac de tt^f^^^S^iÖ!:  II4 DE NATUURLYKE HISTORIE om de alpacas en de vigognes te naturalifeeren. De Sehryver, die het tegendeel wil, heeft daaromtrent geene getrouwe berichten gehad; verfcheidenmaalen heeft men een goed aantal van deze dieren naar Spanje laaten komen, en men heeft gepoogd dat ryk daar mede te bevolken; de proeven, welken men ten dezen opzichte vermenigvuldigd heeft, zyn alle vruchtloos geweeft: deze dieren zyn allen geftorven, en dit is'de oorzaak dat men deze poogingen al lang heeft moeten ftaaken. Het zou derhalven te vreezen zyn, dat deze dieren het zelfde noodlot itï Frankryk zouden ondergaan, dewyl zy in hun land aan een byzonder voedzel gewend zyn;,dit voedzel beftaat in zeer fyn riet, ycho genaamd, en miffchien verfchaffen onze weiden geene planten, die hec gemis van dit voedzel genoegzaam vergoeden;, miffchien hebben zy niets van dat voedend beginzel, 't welk hec Ameïikaanfch gewas onderfcheidt. De wol der vigognes verfchaft fraaije ftoffen, maar die zo lang niet duureffi als die van fchaapenwol gemaakt zyn. Dit antwoord, dat in verfcheiden opzichten voldoende is, en waarin liet wezendlyk beflaan van eene derde foort, te weeten, van den alpaca * in het geflacht der lamas, beveiligd wordt, maar dat eenige twyfeling fchynt vaft te ftellen,. om dezer dieren, gelyk ook de vigognes, in Europa op te voeden y ontvangen hebbende, deelde ik het tevens met de voorgaande memorie van den Hr. Beliardy mede, aan verfcheiden kundige lieden, en byzonderlyk aan den Hr. AbtBEXoN, die hier over de volgende aanmerkingen gemaakt heeft. Ik merk aan, zegt hy, dat de lama in de laage en warme valeijen van Peru, zowel als in het koudfte gedeelte de la Siërra, leeft, en bygevolg, dat het niet de warmte of koude van ons klimaat is, die tot hinderpaal in dezen zou verftrekken , ©f het dier beletten zig aan onze lucht te gewennen. Het zelve (als een laftdier befchouwd), heeft een gang , zo zacht, dat men zig. van het zelve hierom boven het paard of den ezel bedient. Het blykt daarenboven dat hy met even weinig toe kan als de ezel, dat hy ook met even weinig omflag jtan behandeld worden, en even weinig, oppaffing vordert. Zie het geen daarvan eezegd is, blz. Ml. Het fchynt dat de Spanjaarden zelven het befte gebruik van de wol van den lama niet weeten te maaken, naardien de Sehryver zegt, dat deze wol fraaijer is dan die van onze fchaapen, en zo zacht als zyde;. men bezigt dezelve tot de eigen gebruiken als wy het paardenhair. Zie blz. iil- De alpaca,, eene middenfoort tuffchen de lama en dis vigogne, en tot hiertoe weinig bekend, zelfs by de Natuurbefchouwers, is nog geheel wild; ondertuffchen is dit van de drie Peruaanfche dieren, die hier in aanmerking komen miffchien dat, welks- verkryging van het meefte belang zou zyn, naardien de alpaca met een veel gevulder vacht, en met veel fyner wol dan die van den lama, eene veel fterker lichaamsgefteldheid dan de vigogne fchynt te hebben zie de ftraks aangehaaldeplaats , blz. in.. De gemaklykheid, waarmede de vigognes, die men uit liefhebbery te Lima heeft, zig laaten onderhouden, als eetende brood,, maïs,, en alle foorten van groenten, toonen, dat men deze dieren waarfchynlyk ook in grooter getale, en sot wezendlyke oogmerken zou kunnen houden ; eene onbegrypelyke verwaarloo-aing in dit ftuk laat ons onkundig, of de tamme vigognes tot hiertoe in den ftaat hunner huislykheid- of gevangenis hebben voortgeteeld; maar ik twyfel niet, of ik dier * uit den aart gezellig, zwak van geitel ,, en, even als het f'chaap* var»  V A' N DEN VIGOGNE. een zachten en vreesachtigen inborft. 70a 71v n-aii-np m» trn^ , voegen, en dus vereenigd en wél bezorgS zoude hetin een parkfffft ÏW ^ koppelen en voortteelen, en zelfs naar alle waarfcn^ wilden ftaat waarin hunne vluchtende troep geduu.?] fidde? Vün h?m m zyb van den roofvogel of voor de vervolgingen vaneen" ager Z e blz de2klaauwen De wreedheid, waarmede men ons meldt, dat de groote iaeten ^ft., a groote flagtingen, der vigognes, in Peru gefcbieden °s eerTe re^™ f^' de waarom men zig behoort tegoeden om eene %c*^oo£wfa*t£h^ die door deze wreedheden welhaaft verdelgd, of ten minften tot U l edefl' getal van verzwakte vluchtelingen verminderd zullen zy? ° ^ gen°S a De geva?ren en langwyljgheden, langs Kaap Horn ,'fchynen mv ™ wi « den Hr. Ueliardy, toe, een groote hindernanl m ,„„ „2 J ■ y> 20 wel a,J kant van 't Zuiden ovt'Ariïa? Cufcc 3gi^&Z^™*™ den weg om deze koftelyke dieren over te brengen 1de mh' ?n, ^ Waare doen afzakken van Tucuman over Rio de la E m? «„ % Y ' h?° inderdaad te fchip, daartoe gezonden, enTorfS^ dieren op den overtogt te moeten behandelen, hen aan boord h°e deZe om hen naar Cadhc, of naar een van onze bèft gelegenTh^^t^Z^^* by welke het tevens gevoeglyk zoude zyn om delpvoediS dezcï dSSEn% >'g ginnen, in eene gemaatigdheid van lucht,' overeenkomendeTvan ° C be' men hen hadt overgebragt. wciceuftumenae van bierras, van waar Ik moet nog eenige aanmerkingen maaken over den brief van den Hr Li r Folie, die niet anders dan vrv ongegronde twvfebWn „n • Z 5 Hr* DE LA nig belang fchynt by te brengen twyfelingen en zwaangheden van wei- in fta^aft^eid^nndienft ' d"" henzon ZfV^ ^ ^ deD Iama ™™> treft; en dafrenboveS i hier de zaak nift «TL^ '5 a?dere ??™ht™ overl fchouwen, dan wel "rn hem te gelvk met den vfLZ^ a,s,la^r te bedieren aan te merken. g V meC den V]§°g»e en den alpaca als wol- 2. Wie kan ons verzekeren, dat men in Spanje veele proeven ««w i. * deze dieren aldaar te naturalifeeren ? en de proeven di/^ f? g an heeft om zyn, zyn die met oordeel genomen? Het is Eie"VentmrmevST* genOIDen lyk wy reeds hebben doen zien, op de kruinen der 1^ gC" geweften, dat men moet tragten den vigognes een klim^r' ™Ê; y, de Aneeuwrhunnen geboortegrond, te doen wedervindcn ' overee«*°niftig met 3. Het is ■ minder van de vigognes van Pern gekomen jw„ hoopen troepen te formeeren , dan van hun ra's dat h? Rn'm 1° Z0Ude kuDDeQ 't is om dit ras te bekomen èn te vermenigvuldigen dfr m£ S?°ren rrdt; eQ moed befteeden, welke zorgen ongetwyfeld gro7tea £\S^°e eerfle zorgen zynoVoor tedere dieren, welken mgen L - Wj^lï^^^ vufd ÏÏ^hSS Srd^Slo'r ^ zo het volfirekt noodig was, zoude ik vonrftJLn ^ D ?DS gras of "«; maar brengen, het zoude zeffs w a\fchynhk nTrnSZ^h" *'?° z^ °ver te andere planten van dien aart, en het zouïe S te betonen, met eene nieuwe' foort van vee f voor ^S'Suft^^ 5. Ln de vrees dat de wo der visroone-! JA "C1«e geicflikt. te hebben; het is met den v gogne nief al S^ShSS ^ weim'g grond» door onze beftiering tot eene zekere vo koenheid gebrS ^'J^T^ ea geenger mt te drukken, dat zo veel ontaart is ftft V^T&S  isg DE NATUURLYKE HISTORIE •eit van Angora, die inderdaad, wanneer men haar buiten Syrië vervoert, in korten tyd haare fchoonheid verheft; de vigogne is in den wilden ftaat, zy bezit niets, dan 't geen de Natuur haar gegeeven heeft, en 't geen de ftaat van huislykhe'id ongetwyfeld in deze foort, even als in elke andere, voor ons ge* bruik zoude kunnen volmaaken. Ik neem deze zeer juifte aanmerkingen van den Hr. Abt Bexon volkomen aan, en ik blyf gelooven , dat het even mogelyk is, als het van een allergroot'ft belang zou zyn, deze drie nuttige foorten van Peruaanfche dieren , en die zo gefchikt fchynen voor den ftaat van huislykheid, onder ©ns te naturalifeeren» HET MUSKUS-DIER. Wy geeven hier PI XXII de afbeelding van het muskus-dier, 't welk ik naar 't leeven heb laaten aftekenen : die afbeelding ontbrak aan mvn werk, en is door andere Natuurbefchouweren nooit dan op eene zeer ©nvolmaakte wyze gegeeven. Het fchynt, dat dit dier, dat niet dan in de ooftelyke deelen van Afia gemeen is, zig naar onze klimaaten zoude kunnen fchikken, en zelfs daar in voortteelen, want het vordert geene zeer groote oppaffing; en het heeft drie jaaren geleefd in een park van den Hertog de la Vrilliere , op zyne Hermitage by Verfailles, alwaar het niet is aangekomen dan in de maand juny 1772 , na drie andere iaaren onder weg te zyn geweeft; zie daar derhalven zes jaaren van gevangenis en ongemak, geduurende welken het zig zeer wel heeft gehouden" eindelyk is hy geftorven, niet van verval, maar van eene toevallige ziekte : men hadt belaft hem te voeden, met ryft in water geweekt, met kruin/van brood, gemengd met mos van eikenboomen; men heeft dat voorfehrift naauwkeurig gevolgd; hy is altyd gezond geweeft,. en zyn dood in april 1775, is niet veroorzaakt dan door een egragropile, dat is te zeegen door een bal, die zig van zyn eigen hair, door het likken uitgetrokken' en met het fpeekzel doorgezwolgen, in zyn maag geformeerd hadt De Hr. Daubenton , die dit dier ontleed heeft, heeft dezen bal aevönden in de lebbe, by de opening van het portier van de maag. Hy vreesde niet zeer de koude; om hem daarvoor echter te beveiligen, hieldt men hem des winters in eene Oranjery; en dit geheele jaargetyde door hadt hy geene muskus-reuk, maar in den zomer verfpreidde hy dien vry fterk vooral in de heetfte dagen. Wanneer hy in vryheid was ging hy niet 'met gezette flappen, maar liep al fprmgende, tennaaftenby gelyk Êe Ziehier de befchryving van dit dier, welke de Hr. de Seve met naauwJteurigheid gemaakt heeft.    VAN HET MUSKUS-DIER. u7 Het muskus-dier is van eene bevallige geftalte; hy is twee voet en drie duimen lang; twintig duim hoog aan het achterfte!, en negentien en een half aan het voorftel: hy is levendig en vaardig in 't loopen en in alle zyne beweegingen; zyne achterfte beenen zyn aanmerkelyk langer en fterker dan de voorfte. _ De Natuur heeft hem gewapend met twee flagtanden aan ydere zyde in het bovenfte kaakbeen, die breed zyn, naar onderen gericht, en weder achterwaards gekromd; zy zyn fcherp aan hunnen achterften rand, in een punt uitloopende. Hunne lengte, boven de lip, is van agctien lynen, en hunne breedte van anderhalve lyn; zy zyn wit van kleur, en hunne zelfftandigheid is eene foort van yvoor. De oogen zyn groot, naar evenredigheid van 't lichaam, en de regenboog is ros - bruin; de rand der oogleden is zwart, gelyk ook de neusgaten. De ooren zyn groot en breed ; zy hebben vier duimen hoogte tegen twee duimen vier of vyf lynen breedte; zy zyn van binnen bezot met lange hairen van eene witte met grysachtig vermengde kleur, en van boven met rosachtig-zwarte, met grys vermengde, hairen, gelyk die van het voorhoofd en de neus; het zwart van 't voorhoofd vertoont zig fterker, door eene witte vlak, die in 't midden gevonden wordt. Daar is een geelachtig-vaal onder en boven de oogen, maar het overige van den kop is blaauwachtig - grys, omdat het hair een mengzel is van zwart en wit, gelyk als dat van den hals, alwaar daarenboven eenige ligte tinten zyn van vaal. De fchouders en de voorfte beenen zyn zwart-bruin, gelyk de voeten, maar die zwarte kleur is minder donker op de dyen en de achterfte beenen, alwaar eenige tinten van vaal zyn. De voeten zyn klein • de voorfte hebben twee fpooren, die de aarde raaken , en die aan de enkels zyn geplaatft. De hoeven van de achterfte voeten zyn ongelyk van langte; dewyl de bmnenfte aanmerkelyk veel langer is dan de buitenftehet is eveneens met de fpooren, waarvan de binnenfte ook rykelvk zo lang is als de buitenfte; alle de hoeven der voeten zyn gekliefd gelvk die der herten; zy zyn van eene zwarte kleur, zo als ook de fpooren Het hair van het bovenfte, van het onderfte, en van de zyden des lichaams, is zwartachtig, vermengd met vaale tinten, die op fommige plaatfen zelfs rosachtig zyn, omdat in 't algemeen, het hair, en vDoral het lang hair, wit is, over het grootfte gedeelte van deszelfs lengte terwyl het einde bruin, zwart, of vaal is. De keutels van den drek van dit dier zyn zeer klein, ghnfterend-bruin van kleur, en langwerpig van gedaante; zy hebben geen reuk, en de lucht, welke het dier in zyn hok verfpreidt, is niet fterker dan die van eene civet. Voor het overige fchynt het een zeer zachtaartig dier te zyn, maar tevens vreesachtig en bang; hy is woelig en zeer vaardig in zyne beweegingen, en hy fcheen zig te vermaaken met tegen een muur op te fpringen,. die hem ten fteunpunt verftrekte om naar den tegenoverftaanden kant terug te fluiten. ° Dewyl de Hr. Daübenton aan de Akademie der Weetenfchappea  ïig DE NATUURLYKE HISTORIE «ene goede memorie over dit dier heeft gegeeven c», meenen wy hier een uittrekzel daarvan te moeten voordraagen. De fterke en doordringende reuk van het muskus-dier, zen hv is al te fterk dan dat dezelve niet te zelfder tyd zoude opgemerkt zyn°als het dier dat de. zelve verfchaft; men heeft hierom aan het een en ander in het Franfch den naam van mufc gegeeven. Dit dier wordt gevonden in het koningryk Boutan en dat van Tunqu.n, m China en in Chineefch Tartarye, en zelff in eenige ftreeken van Ruffifch lartarye; ik geloof, dat het van onheugelyke tyden af door de bewooneren dezer ftreeken is gezocht geweeft, omdat zvn vleefch zeer goed is om te eeten, en omdat zyne reukftof altyd een voorwerp van koophandel heeft moeten maaken; maar men weet niet, wanneer de muskus heeft begonnen bekend te worden in Europa, en zelfs in het ooftelyk gedeelte van Afia? Hec fchynt niet, dat de Grieken of de Romeinen kennis aan deze reukftof hadden d-erWi_yI Ardtoteles en Plinius daar geen gewag van gemaakt hebben; de Ara' bifche Schryvers zyn de eerften, die daarvan gewag gemaakt hebben. SERtno was de eerfte die in de agtfte eeuw eene befchryving van dit dier <*af Ik heb het, vervolgt de Hr. Daubenton, in de maand july^a, in een park van den Hr. de la Vrilliere, te Verfailles gezien. De muskus -reukdie zig van tyd tot tyd verfpreidde, de richting van den wind volgende, zoude my voor geleider hebben kunnen dienen om het dier te vinden Zodra ik het zag, ontdekte ik in zyn maakzel en houdingen veel gelykheid met den rheebok, de gazelle, en het kleine rheebokje. Geen dier van deze foort heeft meer vaardigheid, buigzaamheid en fchielykheid in de beweegingen dan dit. Het gelykt ook naar de herkaauwende dieren, voor zo verre het gefpleete voeten heeft, en hem fnytanden in het bovenfte kaakbeen ontbreeken; maar men kan hem met dan by het kleine rheebokje vergelyken in de twee flagtanden of lange hondstanden, welken hy in het boven&aakbecn heefc, en die anderhalf duim buiten de lip uitkomen. De zelfftandigheid dezer tanden is eene foort van yvoor, gelyk die der tanden van den babirouffa, en verfcheiden' andere foorten van dieren ; maar de flagtanden van het muskus-dier zyn van eene geheel byzondere gedaante; zy gelyken naar kleine gekromde meffen, geplaatft onder den muil, en fchuinfch gericht van boven naar beneden, en van vooren naar achteren; hun achterfte rand is fnydende lk denk, dat hy 'er zig tot verfchillende gebruiken van bedient, naar dat zyne 'tècenwoordige behoeften vorderen, 't zy om wortelen te fnyden, 't zy om zig ftaande te houden op plaatfen, alwaar hy geen ander Iteunpunt vinden kan, 't zy eindelyk om zig te verdedigen, of om aan te vallen.... Dit dier heeft geene hoornen; in plaats van eene bepaalde kleur heefc het flepts tinten van bruin, van vaal, en van witachtige kleur, die fchynen te veranderen naarmaate men het dier uic verfchillende oogpunten befchouwc, omdat de hairen niet bruin of vaal zyn dan aan hun einde; het overige is wit, en vertoont zig meer of min als zodanig, naarmaate men het uit dit of dat gezichtspunt ziet. Daar is wit en zwart op de ooren, en eene witte ftar in 't midden van het voorhoofd Deze ftar komt my voor, dat alleen in de jonge dieren zal plaats hebben, en dat verdwynen zal wanneer het dier ouder zal geworden zyn, want ik heb dezelve niet gevonden op twee vellen, die my voor 's Konings kabinet gezonden zyn door den Hr. de Monnier, 's Konings Geneesheer, van wegen Mevrouw dé Gravin de Maksan.... Deze twee vellen fcheenen my van volwaffen dieren te Qa) Mémoires de l'Académie des Sciences, année 1773. Part. IJ. pag. 215, £f/.  VAN HET MUSKUS-DIER, ho koffien; het een was van een mannetje, het ander van een wyfje. De tinten der kleuren van het hair zyn daarop fterker, dan op het leevende muskus-dier, dat ik faefchryf. Daar zyn daarenboven op de onderfte zyde van den hals twee witachtige ftreepen, omtrent een duim breed, die zig onregelmaatig langs den hals uitftrekken , en die eene foort van verlengd eirond formeeren, door zig voorwaards zaam te voegen op de keel, en achterwaards tuffchen de vooTfte beenen. De muskus is befloten in een zak, onder den buik, ter plaatfe van de navel; ik heb by het leevend dier niet dan kleine verhevenheden op het midden van zyn buik gezien; ik heb dezelve niet van naby kunnen onderzoeken, omdat het dier zig niet laat naderen. De muskus-zak is vaft aan een der vellen voor des Koning* kabinet gezonden, maar die zak is verdroogd. Het is my voorgekomen, dat, zo dezelve in zyn natuurlyken ftaat was, hy ten miniïen anderhalf duim middellyns zou hebben: daar is in 't midden eene zeer merkbaare opening, waaruit ik de zelfftandigheid van de muskus gehaald heb, die zeer riekende en van eene roffe kleur was.... De Hr. Gmelin de plaatfing van dezen zak in twee mannetjes hebbende waargenomen, bericht in het IVde Deel der memori'ên van de Keizerlyke Akademie van Petersburg, dat dezelve vóór, en een weinig ter zyde van de voorhuid lag.... Het muskus-dier verfchilt van elk ander dier, door den zak, welken het onder den buik heeft, en die-de muskus bevat. Schoon echter dit karakter eenig zy, ten opzichte van de plaatfing, helpt het niet met al om te bepaalen onder welke foorten het dier gerangfchikt moet worden, omdat 'er reukgeevende zelfftandigheden zyn , die van dieren komen, van ons tegenwoordig dier geheel verfchillende. De uitwendige kenmerken van het zelve, die de gelykheden met andere dieren aanduiden, zyn de gefpleete voeten, de twee lange hondstanden, en de agt fnytanden van het bovenite kaakbeen, zonder dat 'er in het onder-kaakbeen* gevonden worden. Djor deze karakters gelykt dit diet meer naar het kleinerheebokje dan naar eenig ander dier; het verfchilt hierin van het zelve, dat hes veel grooter is, want het is meer dan anderhalf voet hoog, van onder de voorfte voeten tot het bovenfte van de fchouderen gemeeten, terwyl het kleine rheebokje niet veel meer dan een half voet hoogte heeft. De baktanden van het muskus - dier zyn ten getale van zes aan weêrzyde vaas yder kaakbeen; de kleine rheebok heeft 'er maar vier; daar is ook een groot verfchit tuffchen deze twee dieren, ten opzichte van de gedaante der maaltanden en* de kleur van 't hair; de zak van het muskus-dier maakt ook ten kenmerk, dat nier dan tot het mannetje behoort; het wyfje heeft noch zak, noch muskus, noch hondstanden, volgens de waarneemingen van den Hr. Gmelin, die ik heb aangehaald. Het muskus-dier dat ik leevende gezien heb, fchynt my toe geen flaart te' hebben; de Hr. Gmelin heeft op drie individu's van deze foort bevonden eene kleine vleezige verlenging van omtrent een duim.... Daar zyn Schryvers die dit dier hebben afgebeeld met een zeer zichtbaaren, fchoon zeer korten, flaart. Grew zegt, dat dezelve twee duimen lang. is; maar hy heeft niet onderzocht" of dit deel wervelbeenderen bevattede. ' 9 In de befchryving, welke de Hr. Gmelin van ons dier gemaakt heeft,, zyty my de ingewanden voorgekomen vry gelyk te zyn aan die der herkaauwende dieren ,- inzonderheid de vier maagen, waarvan de eerfte drie bolrondheden heeft gelyk by de wilde dieren, die herkaauwen. Zo men dit karakter voegt "by de: twee hondstanden in het bovenkaakbeen, zal ons dier door deze twee kernnet ken meer naar het hert dan aaar eenig, ander herkaauwsnd dier, het kleine rhee*  tlo DE NATUURLYKE HISTORIE bokje alleen uitgezonderd, gelyken, in geval het ook herkaauwende is, gelyk mra?ïe^ is, of dit dier herhaauwe; de lieden, die dat individu, 't welk ik leevende gezien heb, hebben opgepaft, weeten niet of het herkaauwende is; ik heb het niet lang genoeg gezien, om 'er zelf over te oordeelen maar ik weet, door de waarneemingen van den Hr. Gmelin, dat het de w?rk?uigSrvoor de herkaanwing heeft, en ik denk, dat men het zal zien herkaauweh..». DE KLEINE RHEEBOK, OP JAVA DE KLEINE GAZELLE GENAAMD- Wy geeven hier op PI. XXIII de afbeelding van een kleinen rheebok, van Java gekomen, onder den naam van kleine gazelle, en die ons toefchynt, op zeer weinig na, van dezelfde foort te zyn, als de rheebok memina van Ceylan. De eenige verfchillen, die wy daarin Kunnen opmerken, zyn, dat hy niet, gelyk de memina, ftreepen op het lichaam heeft, of bont-kleurig is. Het hair is alleenlyk gegolfd of gefoikkeld met zwart, op een grond van donkere muskus-kleur, met drie witte banden, onderfcheidenlyk getekend, op de borft Het einde van de neus is zwart, en het hoofd is minder gerond, en fyner dan dat van de memina, en de hoeven der voeten zyn meer verlengd. Deze vry hgte verfchillen zouden wel tot afzonderlyke dieren behooren kunnen, zonder zie tot de geheele foort uit te ftrekken, en moeten ons niet beletten van dit rheebokje van Java te befchouwen als eene enkele verfcheidenheid in de foort van den Ceylanfchen memina. Voor het overige hebben wy geene andere aanwyzing gehad wegens dit kleine dier, dat zekerlyk met van het geflacht der gazelles, maar van dat der kleine rheebokjes is- HET      VAN HET AARD-VARKEN. 121 HET AARD -VARKEN. Wy hebben dikwyls gezegd en herhaald, dat niet eene foort van Afrikaanfche dieren in Zuid-Amerika wierdt gevonden, en dat wederkeerig niet een der dieren' van dat gedeelte van Amerika in-de Oude Wereld voorkwam. _ Het dier, dat hier voorkomt, heeft waarneemers, die niet naauw toezien, ligtlyk in dwaaling kunnen brengen, gelyk dit aaiv den Hr. Vosmaer gebeurd is; maar men zal uit zyne befchryving, of uit vergelyking van zyne afbeelding met die van de mieren - eeters van Amerika , zien, dat het van eene zeer verfchillende foort is, en dat het geene andere betrekkingen tot, of overeenkomften met, hun heeft, dan eveneens van tanden ontbloot te zyn, en eene tong te hebben, lang genoeg om dezelve in de mieren-nellen te fteeken: wy hebben derhalven den naam van aard - varken aangenomen, dien Kolbe aan dezen mieren - eeter geeft, by voorkeur boven dien van mieren - eeter, die voor de mieren - eeters van Amerika bewaard moet worden , dewyl inderdaad dit Afrikaanfch dier wezendlyk in foort, en zelfs in gedacht, van hun verfchilt. De naam van aard-varken is betreklyk tot zyne natuurlyke gebruiken, en zelfs tot zyne gedaante, en het is deze naam, onder welken hy in de landen van de Kaap gemeenlyk bekend is. Zie hier de befchryving, welke de Hr. Allamand van dit dier gemaakt heeft in de nieuwe byvoegzelen tot myn werk. Hier heeft de Hr. de Buffon het artykel geplaatft, 't welk wy hiervoor gegeeven hebben, blz. 17, PI. VI, enz. DE RATON KRAB-EETER(a). Wy geeven hier op PI. XXIV de afbeelding van een dier, dat ons van Cayenne door den Hr. de la Borde is gezonden onder den oneigen naam van krab-hond; en die geene andere overeenkomft met den krab-eeter heeft, dan de eigenfchap van eveneens krabben te eeten, maar hy heeft veel van den raton in de grootte de gedaante, en de evenredigheden van het hoofd, van het lichaam en van den ftaart; en dewyl wy den naam niet weeten, dien hy in'zvn geboorteland draagt, zullen wy, ter tyd toe dat wy daaromtrent kundichap krygen, hem de benaaming geeven van raton crabier, of raton 00 Byvoegzel tot het artykel van den Krabben.hond, XVde Deel, blz 174 XVI Deel. Q  122 DE NATUURLYKE HISTORIE krab- eeter, om hem, en van den raton, en van den krab-eeter te onderfcheiden ; van den eerften hebben wy de afbeelding gegeeven in het VIIIfte Deel, op PI. XLIII, en van den tweeden in het XVde Deel, op PI. XLVI. Dit dier is van Cayenne gezonden met den volgenden naam en aanwyzingen, volwqffen krab-hond, of krab-eetende hond; zynde een wyfje, dat gevangen is, terwyl zy drie jongen zoogde; maar deze naam, gelyk wy zeiden , heeft geene zichtbaare overeenkomft met het dier; het zelve heeft noch de gedaante des lichaams, noch den fchubachtigen ftaart van den krab-hond; zyne lengte, van het einde van den fmoel tot aan den oorfprong van den ftaart, is van drie-en-twintig duimen, zes lynen, en bygevolg tennaaftenby gelyk met die van den raton, die van twee-en-twintig duimen, zes lynen is; de andere afmeetingen hebben dezelfde evenredigheid tuffchen deze twee dieren, met uitzondering van den ftaart, die korter, en veel dunner by dit dier dan by den raton is. De kleur van dit dier is vaal, gemengd met grys en zwart; het zwart heeft de overhand op den kop, den hals, en den rug, maar het vaal is zonder vermenging aan de zyden van den hals en van het lichaam; het einde van de neus en de neusgaten zyn zwart; de grootfte hairen der knevels hebben vier duimen lengte, en die boven den hoek der oogen hebben twee duimen en twee lynen. Eene zwart-bruine ftreep omringt de oogen , en ftrekt zig byna tot de ooren uit; zy loopt onder den fmoel door, verlengt zig, en vereenigt zig op de kruin des hoofds. Van binnen zyn de ooren bezet met een witachtig hair; een ftreep van die zelfde kleur loopt boven de oogen, en daar is een witte vlak in 't midden van het voorhoofd. De wangen, de kinnebakken, het onderfte gedeelte van den hals, van de borft. en den buik, zyn geelachtig-wit; de beenen en de voeten zyn zwartachtig - bruin; de voorfte zyn bedekt met kort hair; de vingers zyn lang, en wdl van malkanderen gefcheiden. De ftaart is omringd van zes zwarte ringen, welker tuffchenruimtens grysachtig - vaal zyn, het geen dan weder een verfchil maakt tuffchen dit dier en den waaren raton, wiens lange, dikke en gevulde ftaart alleenlyk aan de bovenzydegeringd is. Deze twee foorten van raton verfchillen nog onder malkanderen in de kleur van het hair, dat by den waaren raton op het lichaam zwart is, gemengd met, grys en bleek-vaal, en op de beenen van eene witachtige kleur, terwyl het by dezen op het lichaam vaal is, met zwart en grys gemengd, en zwartachtigbruin op de beenen: dus, fchoon deze dieren verfcheiden overeenkomften onder malkanderen hebben, fchynen hunne verfchillen ons echter genoegzaam te zyn om 'er twee onderfcheiden foorten van te maaken.    VAN DEN COA TL 123 DE C O A T l gen; dat zy zig" holen in den «ond^Sa Svf lJ°n^n V0°rc!Tnvleefch een fleften fmaak van wildbraadheeft Sdat Zn^ t tüt\ vry goed bont kan maaken; zy hebben my ook Szet T, / ^ Vel zig zeer gemaklyk laaten tam maaken, daTzyzelfzeef Hel? deZe,dleren den en dat zy onderhevig zyn aan h^^^h^^^d^r de fapajous, guenons, en de meehV ,n^m j; o naart, gelyk in de heete landen; wanneer Tób SÏSÏ £ met ee? ,anSen ftaa" nomen, kan men 'erhern"evaï awS"6 eens hebben aangete knabbelen tor dat zy het heffer ven °Udea ™?> hunnen ftaarc af en welk voedzel men hun^ ookgeeven moge^T^ gebragt wordt door eene fterke jeukte maar mï£ï£ /ZC dnftvoor» veiligtn voor het kwaad dat n z Sn £ mf^ien zoude men hen bebedelken met een da ptd? mlaaT setirrnenV""^/^ de" ftaart £e op den buik legt, om hei? te K^t*Sg ^^^f*® D E S A R I G u E. Wy geeven hier op ƒ/. XXV de afbeelding van een 6rW ^ voorkomt met dan eene verfcheidpnK^ „ 5 larjg«e, die ons maar waarvan de verfchillen echtergroot ieno^ t n dez^ foort * zyn, afbeelden. Deze farigue wordt in hSJan?ï lfiu7 T hem te doen af! verfchilt van den andlren in klein en hair ,Z ^ Sevonden, en lichaam: hy heeft den kop mtoJ v^JV^ "1°^ het Sehe^ uitgezonderd een bruinachtige vlak die [ndfn L?L deZe Ve 15 Seheel flaauwer wordende, eindigen den kant ™ t ^ C °°S begint, en het eenigfte deel is van hun gelaat dat zwaltl n"»' he£ eind^ en zondtr hair over deszelfs eeheele ^ Df j]aart " fchubachtig, op de XLVfi* PI. in het XdeSDeel vlThll f^1-die va" d« farigue fprong af tot op drie vierde ^^^S^S^ • van,fjn oor! nen my evenwel niet genoegzaam toe■ Sn^e foor^e ^ ^e,rfchlJJen *hyenboven, dewyl het klimaat der Ulinoifen env.n d? S"^" daar" de eerfte farigues gevonden worden, n et verre ^ triMl™lW> alwaar zeer waarfchynlyk, dat deze tweede farWttil an malkander zyn, is het heid in de foort Van den eerïfen is ê ' fleps eene enkde verfcheiden-  i2± DE NATUURLYKE HISTORIE voeten, duimen, Tyneui Lengte van het geheele lichaam, in eene rechte lyn gemeeten, van het einde van den neus tot aan het begin van den ftaart. i. 3. 3. Lengte der ooren. . • • • • o. 1. 1. Breedte der ooren. . • • ♦ o. o. 9. Lengte der knevels. . • • • o. 2. 2. Lengte van den ftaart. . - • • o. 1. 3. De ooren zyn van een glad vel, gelyk aan bruin parkement, zonder eenig hair van binnen of van buiten. Het hair, dat het lyf tot aan den ftaart, gelyk ook de beenen, bedekt, heeft meer of min een tint van afchgraauw, en is vermengd met lang wit hair, dat tot twee duimen en drie lynen lengte heeft op den rug, en twee duimen, zes lynen, by den ftaart: het bovenfte van het lichaam is witachtig afchgraauw. Daar zyn vyf vingers aan yderen voet: de duim, of binnen-vinger der achterfte voeten heeft een platte nagel, die niet boven het vleefch uitfteekt; de andere nagels zyn wit en gehaakt. DE LANGHAIRIGE SARIGUE. Wy geeven hier op PI. XXVI de afbeelding van een langhairigen farigue, die een vierde grooter is dan de voonge, en die daarvan ook verfchilt door den ftaart, die naar evenredigheid veel korter is De lengte van dezen farigue is van twintig duimen en drie lynen, van het einde van den fmoel tot aan den oorfprong van den ftaart, terwyl die van den anderen flegts van vyftien duimen, drie lynen U; de kop is in beiden gelyk, uitgezonderd het einde van de neus, dat in de voorige zwart, en in dezen vleefchkleurig is. De grootfte hairen van de knevels hebben byna drie duimen lengte; daar is nog een klem verfchil, te weeten, dat by den Illinoifchen farigue de twee fnytanden van het midden van het bovenfte kaakbeen de kleinfte zyn, terwyl in dezen die zelfde fnytanden de grootfte zyn. Zy verfchillen nog in de kleuren van het hair, dat in dezen farigue bruin is op de beenen en de voeten, witachtig op de vingers, en op het lichaam geftreept met verfcheiden onbepaalde banden, eene op den rug by den ftaart, en eene aan weerskanten van het lichaam, die zig van de okfels tot de dven uitftrekt; de hals is rosachtig, van de ooren af tot aan de fchouders en die kleur ftrekt zig uit op den buik, en heeft op verfcheiden plaatfen van het lichaam de overhand. De ftaart is fchubachtig, en aan zyn oorfprong voorzien van wit en van bruin hair. Wy zullen door deze eenvoudige vergelyking niet befliffen of deze twee fanguesr van dezelfde foort of verfchillende foorten zyn, die beiden wel niet anders zouden kunnen zyn dan verfcheidenheden van den gemeenen farigue.    VAN DEN MARMOSE. 125 DE MARMOSE. Men weet, dat, in het algemeen, de farigues, de marmofes, en de cayopolins, eveneens hunne jongen draagen, in een zak onder den buik, en dat deze jongen aan de mam gehegt zyn langen tyd voor dat zy hunne geheele groei gekreegen hebben._ Dit ftuk, een der zonderlingfte van de Natuur, deedt my naar ophelderingen verlangen over de voortteeling dezer dieren, die niet op hun tyd, zoals andere, geboren worden; zie hier wat de Hr. Roume van St. Latjrent my daarvan gefchreeven heeft, toen hy my de Catalogus van het Kabinet van de Natuurlyke Historie, 't welk hy op het eiland Grenada gemaakt heeft, overzondt. Geloofwaardige menfchen, zegt de Hr. de St. Laurent, hebben my verzekerd, wyfjes van manicou (marmofe) gevonden te hebben, welker jongen nog niet geformeerd waren. Men zag aan 't einde der tepels kleine heldere bultjes, waarin men het bewerp van 't jong, of deszelfs eerfte beginzelen, zag; hoe buitengewoon dit geval moge fchynen, ik kan het niet in twyfel trekken, en ik ga hier de ontleeding byvoegen, welke ik van een dezer dieren gedaan heb in 1707, die eenig licht kan geeven over de wyze waarop de voortteeling in deze foort gefchiede. De moeder hadt in haaren zak zeven jongen, aan zo veele tepels, waaraan zy fterk gehegt waren, zonder dat zy 'er evenwel aan hingen. Zy hadden omtrent drie lynen lengte, en anderhalve lyn dikte. Het hoofd was zeer groot, naar evenredigheid van 't lichaam, waarvan het voorfte gedeelte verder gevorderd of meer geformeerd was dan het achterfte. De ftaart was minder gevorderd dan al het overige. Deze jongen hadden geen hair; hun vel, dat zeer fyn was, fcheen bloedig; de oogen onderfcheidden zig niet dan door twee kleine kringswyze draadjes; de hoornen van delyfmoeder waren opgezet, zeer lang, maakende een flagin 'trond, en wendende zig vervolgens naar de eijerneften; zybevatteden een wit fnot, dat dik en met veele luchtballetjes doorzaaid was. Het einde der hoornen eindigde in dikke draadjes als paardenhair, van eene zelfftandigheid, tennaaftenby gelyk met die der trompetten van Fallopius, maar witter en fteviger. Men volgde deze draadjes tot in het klierachtig lichaam der mammen, alwaar ?y elk op een tepel uitliepen, zonder dat men het einde onderfcheiden konde, omdat zy zig verwarden en vereenigden met de zelfftandigheid der mammen. Deze draadjes fchynen hol, en gevuld met dezelfde fnotterigheid, die in de hoornen bevat was; miffchien gaan de kleine vruchtjes, in de lyfmoeder voortgebragt, door deze kanaalen, om by de tepels, die in den zak zyn, te komen. Deze waarneeming van den Hr. de St. Laurent, verdient zekerlyk veel opmerking, maar zy komt ons zo zonderling voor, dat het goed zoude zyn dezelve meer dan eens te herhaalen, om dezen buitengewoonen overgang van het vruchtje van de lyfmoeder tot de mammen met zekerheid na te gaan , gelyk ook om den tyd te ontdekken, wanneer deze overgang na de bevruchting gefchiede. Men zoude tot dit oogmerk een zeker getal Q3  I2Ö DE NATUURLYKE HISTORIE van deze dieren moeten onderhouden, en de wyfjes ontleeden, kort nadat zy gekoppeld hadden, als één dag, of twee, drie, vier dagen daarna: men zoude op die wyze de voortgangen van hunne ontwikkeling kunnen volgen, en den tyd en de wyze herkennen, wanneer, en hoe, zy inderdaad van de lyfmoeder overgaan tot de mammen, die in den zak van het wyfje bellooten zyn. DE KOURI of DE KLEINE UNAU f» Wy geeven hier op PI. XXVII de afbeelding van een dier, grenzende aan de foort van den unau.; het is inderdaad de helft kleiner , maar het gelykt 'er veel naar in de geftalte des lichaams. Dit dier is gevonden in eene plantagie van Franfch Guiana; het was in het baffecour, by de hoenders, en at met dezelven; het is, zegt men, het eenigfte van deze foort, dat men te Cayenne gezien hebbe; van waar men het ons voor des Konings kabinet, onder den naam van kouri, heeft gezonden; maar wy hebben geen bericht wegens zyne natuurlyke gebruiken ontvangen , en wy zyn verpligt ons tot eene enkele befchryving te bepaalen. Deze kleine unau gelykt naar den grooten in e?n wezendlyk karakter; hy heeft, even als deze, flegts twee vingers aan de voorfte voeten, terwyl de aï 'er drie heeft, en bygevolg is hy van eene verfchillende foort van die van den aï; hy is maar twaalf duimen lang, van het einde van de neus tot het begin van den ftaart, daar de unau, waarvan wy de hiftorie en de befchryving in het XJIIde Deel gegeeven hebben , zeftien ■ duimen en zes lynen langte hadt; deze kleine unau fcheen evenwel volwallen te zyn; hy heeft, gelyk de groote, twee vingers aan de voorfte, en vyf aan de achterfte voeten, maar hy verfchilt 'er niet alleen van in grootte, maar ook in de kleur van zyn hair, die bruin-muskus is, geichaduwd met grysachtig en vaal, en dit hair is korter en bleeker van kleur, dan dat van den grooten unau. Onder den buik is hy van eene ligte muskus-kleur, met een tint van afchgraauw, en deze kleur heldert nog al op onder den hals tot aan de fchouders, alwaar zy als dan eene flaauwe ftreep van bleek-vaal maakt. De grootfte nagels van dezen kleinen unau zyn maar negen lynen lang, terwyl die van den grooten één duim, zes en een halve lyn lengte hebben. Wy hebben den grooten unau leevende gehad, maar dewyl wy de befchryving van den kleinen niet dan naar een opgezet vel hebben kunnen maaken, zyn wy niet in ftaat alle verfchillen aan te wyzen, die tusfchen deze twee dieren kunnen gevonden worden: wy vermoeden evenCo) Zie het XVde Deel van die Werk, blz. 177.    VAN DEN K O U R I. t2? wel, dat zy niet dan eene en dezelfde foort formeeren, waarin twee raffen gevonden worden, het een grooter, het ander kleiner. Ik heb, naar den Hr. de la Borde, gezegd, in het XVde Deel blz. 177, .die/naar zyne gedachten, niet gevonden wordt dan in het land van Aunis, en die hair heeft van eene helder roffe Wem rek kende naar die van den buik eener hinde, zonder eenige vlek of vermen. 00 Zie het XVde Deel van dit Werk, blz. 138,  128 DE NATUURLYKE HISTORIE •o-ing; het fchynt eene fchaduwing te zyn in de foort 'van de witte mol; alleenlyk is zy wat grooter; maar de Hr. de la Faille heeft 'er maar ééne van gezien, die by Rochelle gevangen was in denzelfden ftreek als de De° geel -groenachtige, of citroen - kleurige mol, die in de ftreeken vanAIais in Languedoc gevonden wordt; zy heeft eene fchoone citroenkleur en men wil, dat deze kleur den uitwerkzel is van den grond, daar zy zig onthoudt; het is tuffchen het dorp Aulas, en de gehuchten, die men" de Jleengroeven noemt, in het biffchoplyk gebied vanAIais, dat zig deze mol onthoudt. . 5. De gevlakte mol of de bonte mol, welke men in verfcheiden itreeken van Europa vindt; die van Ooft-Friesland hebben het geheele lichaam bezaaid met witte en zwarte vlakken: in Zwitferland, in Engeland, en in het land van Aunis, hebben zy eene zwarte kleur, mee vaal gemengeld. Behalven deze vyf raffen van mollen, die 111 Europa gevonden worden, fpreeken de Reisbefchryvers ook van eene mol op het eiland Java waarvan de vier voeten wit zyn, gelyk ook de helft der pooten; die van Virginie in Amerika hebben glinfterend zwart hair, vermengd met donker purper. Alle deze foorten fchynen niet dan verfcheidenheden te zyn van de foort van de gemeene mol, omdat zy 'er niet dan in de kleuren van verfchillen; maar daar zyn andere, die verfchillende foorten fchynen te maaken, omdat zy van de gemeene mol niet flegts in kleur, maar ook in de gedaante van het lichaam en de ledemaaten verfchillen. DE ROODE AMERIKAANSCHE MOL. De eerfte dier onderfcheiden foorten is de Amerikaanfche mol, die ros hair heeft, met helder afchgraauw gemengd , en welker voeten van een ander maakzel zyn dan die der Europifche mollen, hebbende flegts drie vingers aan de voorfte voeten, en vier aan de achterfte, ten naastenbv gelyk, terwyl die der voorfte voeten zeer ongelyk zyn, dewyl de buitenfte vinger veel langer is dan de andere, en met een veel fterker en krommer nagel gewapend; de tweede vinger is kleiner, en de derde is het nog veel meer. lk heb hier over in het Vlilite Deel gezegd, dat deze gewaande mol een ander dier is dan onze Europifche mol, en ik meen by dat gevoelen te moeten blyven, tot dat het dier beter waargenomen en byzonderer befchreeven zy. DE    Van de groote afrikaanschè mul. ) ' ^ S6mr O) Póyage de PAbbé de la Caiixe, pag. 299. de kanadasche m o l. Eene derde foort is die, welke de Hr nun irA . , zyne Verhandeling ^Zn J^e^ tt^^ V^°Jg Van beelding geeven op pJxXFIU. ge SDE?A^ZlTeS T^^' nada,gevonden wordt, en dat zy door geenen Scnrvvefï? datzyin Ka" zie hier de korte befchryving, welke hy clarvan geeft! aanSeweez^n: Dit viervoetig dier heeft van de gemeene mol niet dan eeniee (|PPu ■ • deelen vertoont zy een kenmerk, dat haar doet naderen S ¥v S khVVnd-er'?ten; zy heeft er de gedaante en de vaardigheid van: haar ft?a?*r fTTOZ' lang, is knoop.g, byna naakt, gelyk ook haare voetén die t\ldne duiPeQ ben; zy worden befchermd 'dofaor kleine btSe ^^%^lf héb. alleenlyk het bovenfte gedeelte bedekken. Dit dier™meer boven d(le daarva!| verheven en minder kruipende dan de Europifche mol ™ het heefr C" grOI?d lichaam, bedekt met een zwart erof minHp• i.-' , " een gerekt heeft dit dier minder fterke en \ede?er handen /yderSdUig' en Janger ook verborgen ; de fmoel is bezet merknevehfdie'a'aV ()? °fD Zy? onder het ha'r fmoel is niet fpitfch, noch eindigt in ee ^r akTee^ ÊR1^ <* ^ wroeten maar hy is gerand met vleezige fpieren, d?ezier dun ,v„ laarde te komen hebben van zo veele doornen: alle deze nuSteS hrhh°„ y- ' " het voor' fchoone rooze-kleur, en beweegen zié nai. w^Zn hebben een tint van eene malkanderen naderen, er.zigzo£g-v^a^f*? Vm dier, zodat zV tot lichaam uitmaaken. WySsookSpSSTdeze SS^S^^ ken, als 't ware, op de wvze van de kelk ^r hvUi, ^ 'lpiertn» en ont u de neusbuis, wa'araan zy Lt befchu'tting Slfe^et ZT660 k SP*, te zeggen, tot welk ander gebruik dan om in de «rrin ^ «noeijelyk zyn, zonderling deel zou.kunnen bezigen? ""de t£ Wr0eteü> dlc ^er ^ JLrl Deel. ^  i3o DE NATUURLYKE HISTORIE Dsze mol wordt in Kanada gevonden, alwaar zy echter niet zeer gemeen is; dewyl zy genoodzaakt is het grootfte gedeelte van haar leeven oDder de iheeuw door te brengen, gewent zy zig waarfchynlyk om veel in de afzondering te leeven en komt maar zelden uit haare wykplaats te voorfchyn, zelfs in goed weder; zy heeft eene wyze van werken, gelyk onze mollen, maar langzaamer; dus vindt men ook niet veel holen van haar, en dezelven zyn vry klein. De Hr. de la Faille heeft in zyn kabinet het dier, waarvan hy de afbeelding heeft laaten graveeren, en men is hem inderdaad de kennis van dit zonderling dier verfchuldigd. DE GROOTE KAAPSCHE MOL, Wy zullen by alle deze nieuwe foorten van mollen voegen, die, waarvan de Hren. Gordon en Allamand de befchryving en de afbeelding gegeeven hebben, onder de benaaming van de groote Kaapfche mol of duin - mol, en die inderdaad zo groot en dik is, in vergelyking van alle de anderen, dat men haar wezendlyk geen anderen naam dan die van groote mol behoeft te geeven, om de foort gemaklyk te onderfcheiden. Hier heeft de Hr. de Buffon ineelafcht het artykel dat wy in dit Deel, op blz. 15, n. V, enz., gegeeven hebben. DE GERBOISES. Wy geeven hier de befchryving en de afbeelding van de gerboife (gerbe), die in het XlIIde Deel van ons Werk ontbrak, alwaar wv eene korte hiftorie van de verfchillende foorten der gerboifes, en eene byzondere befchryving van deze, uit Edwauds en Hasselqutst getrokken eegeeven hebben. De kleine verfchillen, welken men daarin mogt ©nmerken zouden ten hoogften niet dan eene ligte verfcheidenheid in deze foort maaken, waarvan de kleuren en de lengte der voorfte pooten en nagelen niet ftandvaftig fchynen. Daar beftaat in de woeftyn van Barca een gerboife van deze verfchillende voor zo verre derzelver lichaam nog dunner is, de ooren nog langer, gerond, en tennaaftenby even breed zyn van boven tot beneden : de naiels der vier voeten zyn veel korter en de kleuren in 't algemeen minder donker- de ftreep op de dyen is minder getekend; de hielen zwart; de punt van den fmoel veel platter (a). Men ziet dat deze verfchillen nog |«) Noote san den Hr. de Buffon medegedeeld, door den Ridder Bkuce,  VANDEGERBOISES. i3i vry gering zyn, en dat men dezelve als loutere verfcheidenheden kan befchouwen. De gerboifes worden in alle klimaaten van Afrika gevonden, van Barbarve af tot aan de Kaap de Goede-hoop; men ziet hen ook in Arabie en in verfcheiden andere ftreeken van Aha, maar het fchynt, dat zy van zeer verfchillende grootte zyn, en het is zeer zonderling, dat onder deze dieren met lanae beenen gevonden worden, die twintig , en zelfs honderdmaal grooter zyn dan'de kleine|erboifes daar wy van gefproken hebben. Ik heb, zegt de Graaf de Qoerhoent, in de dierengaarde van de Kaap een dier gezien, in het land gevangen, dat men /pril genae haas noemde; het is van grootte als een Europifch konyn het heeft tennaaftenby een gelyken kop; de ooren zyn ten minften van dezelfde lengte- de voorfte pooten zeer kort en zeer klein; het dier bedient 'er zig van om aan zvn mond te brengen, en ik geloof niet dat zy hem veel dienen om te loopen- het houdt dezelve gemeenlyk ingetrokken onder zyn lang hair, dat hen geheel bedekt. De achterfte pooten zyn groot en dik; de vingers van de voeten, ten getale van vier, zyn lang en gefchoiden ; de ftaart is ten minften zo lang als het Hchaam en bedekt met lang nederliggend hair: het hair van het lichfam is geelachS* het eind van de ooren en van den ftaart zyn van dezelfde kleur • de oogen zvn zwart, groot, en uitpuilende: men voedde hem met falade- Madéra: hy houïï ffv^af t^Sèffl^ iQ ZyQ h°k kIdDe ^ ** « De Hr. Forster heeft ons'eene tekening van deze groote gerboife of fpringende haas van de Kaap medegedeeld,6welke wy &°°oPêS/ ixiX geeven. Deze tekening was van het volgende bericht vergezeld. Deze eer boife, zegt hy, heeft vyf vingers aan de voorfte, en vier aan de achterfte voe ten. De nagels van de voorfte vingers zyn zwart. lang dun Pn ,. VT- ?" achterfte voeten zyn bruin dik, Wvan een'S&togïï&T'm^J; gekromd aan het einde: het oog is zwart en zeer groot; de neus en de nlu ^g S^m'^rt'- 2? °°Tel ?yD P°0t' g,ad' Daakt van'binnen en vaS Sn gedekt met kort lei-kleurig hair; daar zyn knevels rondom den muil en in de n,' ken der oogen: de voorfte beenen, of liever de armen, zyn zeer kon e £ handen zeer klein; de achterfte-beenen daarentegen zyn zeer groot en £'„, ten uiterften lang. De ftaart, die ook zeer lang In zeer mCwf. rTteD dun aan zyn oorfprong en zeer dik aan zyn dndefhy Ts donker' \L vJtym over het grootfte gedeelte van zyne lengte, en doèS.S^lS^X TV beenen en de voeten zyn bleek-vaal, met graauw gemengd ï>k]p,1K V* Pe lichaam en den kop is bleek - geel, byna wit: de dven en, Srnnrf* a 5? Jhet zyn geeler: al het bovenfte des 'lichaam^ gelyKok he^ het bovenfte van de neus, de handen, hebben êÏÏe nnt van vaaf- Z tÜT^ hoofds is bedekt met groote hairen van eene vermengde zwar , C tedle dfs kleur Voor het ovefige denken wv dadezeIrnnt vl ^raauwe en vaale de H» Qu.kho.nt eSn Fo^^r^^^f^^^ d°<* vanHhet S^^^Ïl* ^™ &toPtx%T% [ChJ,nt -nS, °°kJ?eS dat het dier' waarvan wy de befchrvvin*? «rgeeven hebben in het XMde Deel, blz. 7o, enz., onder demS^ïf £ CO Extrait de journal du Foyage de M. la Vicomte de Qüsrhoeot. R 2  n% DE NATUURLYKE HISTORIE fier van het zelfde geflacht is als de gerboifes, en dat het tot de Oude Wereld behoort: dewyl nu niet eene foort van gerboifes, groote en kleine anders dan in Afrika en Afia gevonden wordt, kunnen wy niet zeer twyfelen of de tarfier moet van de eene of andere dezer werelddee- £IIkZheb verfcheiden afbeeldingen van gerboifes gezien, naar oude /lukken getekend en inzonderheid naar eene oude penning van Cyrene, die op de omgekeerde zyde een gerboife hadt, waarvan de figuur niet gelykt naar die waarvanDoftor Shaw de befchryving heeft gegeeven, onder den naam van' daman - ifraël, want zy verfchilt 'er veel van in grootte, in het maakzel Van het hoofd, in de oogen, en -in verfcheiden andere karakters. Het Ê 'ligt te bewyzen, dat Doólor Shaw zig vergift heeft met den daman-ifraèl 'tot deze foort van gerboifes te brengen. Die, welke op den penning van Cvrene verbeeld wordt, is een waare gerboife, en heeft geene overeenkomft met den daman. In andere graveerfelen, uit dé" oudé marmers van Oxfort getrokken, heb ik de figuur van eenige gerboifes gezien, waarvan de éene de voorfte pooten, en vooral de ooren, veel langer hadt dan die waarvan wy hier de afbeeldingen geeven; maar voor het overige zvn' die gerboifes öp de oude marmers niet w.èl genoeg vertoond, om nen tot de foorten te kunnen brengen, welken wy hebben aangewezen. H'cr U-fr * OfU de- Bu 34> 45 > 5$> 6a. R 3  1U DE NATUURLYKE HISTORIE Men ziet duidelyk uit deze hiftorifche befchryving, dat de kanguroo , of de zeer groote gerboife van Nieuw - Holland, niet het zelfde dier is als de groote gerboife of fpringende haas van de Kaap de Goede-hoop, en de Hren. Fokster, die de vergelyking daarvan gemaakt hebben met den kanguroo van Nieuw-Holland , zyn van dezelfde gedachte a]s wy geweeft, en hebben deze dieren ook als twee verfchillende foorten in het geflacht der gerboifes befchouwd. Van den anderen kant, zo men, het geen Dr. Shaw zegt, van het dier, dat hy daman noemt, vergelykt met de befchryving van den fpringenden haas, zal men ras bemerken, dat deze twee dieren niet dan eene en dezelfde foort zyn, en dat die geleerde Reisbefchryver zig vergift heeft in de toepaffing van den naam daman , die tot een geheel verfchillend dier behoort. . „ , Men kan ook uk het geen gezegd is, inbrengen, dat de foort van den fpringenden haas niet flegts tot Afrika behoort, maar ook tot Phenicia, Syrië, en andere geweften van klein Afia, waarvan de gemeenfchap met Afrika, over Arabie, gemaklyk genoeg is, inzonderheid voor dieren, die in de brandende zandgronden der woeftynen leeven. Den waaren daman derhalven van de gerboifes affcheidende, -moeten wy de kenmerken opgeeven, die hen onderfcheiden. ^ DE DAMAN-ISRAËL. Het is aan den Ridder Bruce , dat wy de naauwkeurige kennis en de waare befchryving van den daman verfchuldigd zyn, die door Prosper Alpinus reeds aangeduid, en door Dr. Shaw verkeerdlyk tot de groote gerboife gebragt was: zie hier wat de gemelde beroemde Reiziger my ten dezen opzichte fchryft. 0e daman - ifraël is niet een gerboife; hy is door onzen Dr. Shaw kwalvk opgegeeven en voorgefteld; hy zegt, dat zyne voorfte pooten kort tvn iri vergelyking van de achterften; dit is met waar: zie hier de afbeelding van dit dier, dat ik zelf afgeteekend heb; het is zeer gemeen in den omtrek van den berg Libanon, en nog meer in fteenacbtig Arabie; hy wordt ook gevonden in de gebergten van gelukkig Arabie, en in alle de hooge ftreeken van Abyffmie; hy is van geftalte en grootte als een konyn; de voorfte beenen zyn een weinig korter dan de achterfte, maar niet meer dan die van het konyn; een zeer onderfcheiden kenmerk is dat hy geheel geen ftaart heeft, en dat hy drie vingers heeft aan yderen poot, ten naastenbv gelyk die der aapen, zonder eenigen nagel, en omringd met een zacht vleefch, van eene ronde gedaante: door dit kenmerk, en door het miffen van den ftaart, fchynt hy te naderen tot den loris.. De ooren zyn klein en kort, van binnen zo wel als van buiten, met hair gedekt, waar-    VAN DEN DAMAN- ISRAËL. I3S door hy wederom van het konyn verfchilt. Het geheele onderfte van het lyf is wit, en het binnenfte gedeelte daarvan is omtrent van de kleur van onze wilde konynen; hy heeft op den rug en op het geheele bovengedeelte des lichaams en der dyen, lange afzonderlyke hairen, van eene zeer fchitterende zwarte kleur; deze dieren onthouden zig altyd in de holen der rotfen, en niet onder den grond, dewyl zy geene nagels hesbben. & Ik geef hier op PI. XXX de afbeelding van dit dier, naar de tekening van den Hr. Bruce , en het blykt uit zyn getuigenis, dat Dr. Shaw zit vergift heeft; en het geen dit nog meer beveiligt, is, dat hy zig niet willende houden aan het geen Prosper Alpinüs van den daman gezegd hadt dat zyn vleefch uitmuntend is om te eeten, en dat hy grooter is dan ons Europifch konyn; dit laatfte ftuk heeft hy weggelaaten uit de plaats van Prosper Alpinus, die hy voor het overige in zyn geheel bybrengr ik moet dan eene verbetering maaken in het geen ik 'er zelf van gezegd heb, en aan Prosper Alpinüs het recht doen van den daman-ifraël de eerfte aangeweezen, en denzelven zyne waare kenmerken gegeeven te hebben. b Voor het overige fchynt het niet twyfelachtig , of deze daman of lam-ifraël de faphan uit de geweide bladeren zy. De Hr. Ridder Bruce zegt, dat hy hem niet flegts in verfcheiden deelen van Afia, maar zelfs tot m Abyflinie, gezien heeft; maar daar bellaar in de ianden van de Kaap de Goede-hoop eene andere foort van daman, welke de Hr. Sonnerat ons heeft bezorgd, en waarvan wy de befchryving en de afbeel" ding gegeeven hebben in het XVde Deel, blz. 213. Deze daman van de Kaap verfchilt van den daman-ifraël door meer rondheid van geftalte, en ook om dat hy niet zo veele uitfpringende, noch ook zulke lange hairen heeft als de daman - ifraël; hy heeft daarenboven een grooten krommen nagel, als een gootje gebogen, aan den binnenften vinger van den achterften voet, het geen aan de voeten van den daman - ifraël niet gevonden wordt. Deze kenmerken komen ons genoegzaam voor om eene onderfcheiden foort van dezen daman van de Kaap te maaken en hem gelyk wy hier doen, van. die van den daman van Syrië af te fche'iden met welken hy evenwel de grootfte gelykheden heeft in grootte en maakzel in het getal der vingeren, en het miffen van den ftaart. ' Voor het overige moeten wy hier byvoegen, dat wy op de enkele befchouwmg van dezen daman van de Kaap denzelven voor het eigen dier genomen hebben, als dat, waarvan wy de afbeelding hebben gegeeven in het XVde Deel, blz. 132, onder den naam van marmot van de Kaap de Goede-hoop; ter zelfder tyd berichtende, dat ik deze benaaming niet dan by voorraad aannam, ter tyd toe, dat ik beter onderricht zoude zyn wegens de natuur en den waaren naam van dit dier, en dewyl de afbeelding welke ik daarvan toen gegeeven heb, naar eene vry flegte tekening Gemaakt is, moet men liever raadpleegen met die, welke ik hier geef 'op PI. XXX. Dus moet men tot den Kaapfchen daman brengen, het geen ik  ?3é DE NATUURLYKE HISTORIE wegens die gewaande Kaapfche marmotten gezegd heb, gelyk ook alles wat de Hr. Allamand uit den mond van den Hr. Klockner wegens dit delfde dier bericht, onder den naam van klipdas; aanmerkende, dat hy door het maakzel zyner voeten niet in het geflacht der daffen gebragt moet worden, en dat het verkeerdlyk is, dat men hem dezen naam gegeeven ' heeft. Hier heeft de Hr. de Buffon het artykel van den Klipdas geplaatft, 't geen in het W Deel voorkomt, blz. 213, enz. DE OTTER- Wv hebben gezegd, dat de otter niet vatbaar fcheen voor opvoeding en dat wy niet hebben kunnen flaagen in hem te temmen; maar ongelukkige poogingen bewyzen niets, en wy hebben dikwyls bevonden, dat8 men fan het vermogen dat de opvoeding op de dieren heeft met te fehieTyk moet wanhoepen; de zulken zelfs, die daar het nunft vatbaar voor of het minft weêrbarftig tegen fchynen, wyken echter , en onderZZèn ZVin ïUere omfcuid&heiU; dc^ zaakjs maar om die .gunftige 2andigheden te ontmoeten, en het punt te vinden van waar men hunne Sanhefd met het meefte voordeel kan aantallen; daar vervolgens werk lan te maaken, en het zelve tot een g?nd te leggen om eene eerfte gewoonte op te veftigen, die dan vervolgens door geduurige herhaaling SJyk kan worden, en tot eene wezendlyke behoefte overgaan, waarSar d£ de andere natuurlyke gebruiken zig niet alleen fchikken, maar waardoor zv zelfs overmeefterd kunnen worden. De opvoeding van den otter daa/wy hiervan fpreeken zullen, kan 'er ons een voorbeeld van verfchaffen; zie hier wat de Hr. Marquis de Courtivron myn medelid van de Akademie der Weetenfchappen, my wel heeft willen fchryven, S dato 15 oftober i779, over een zeer tammen en onderwerpelyken otter, welken hy te Autun gezien hadt. rv^eftvrvheid, myn Heer, aan hun, die eenige waarneemingen, tot de Natuur- , ,Gyil?wq7fipr%kkelvk hebben, dezelven aan u mede te deelen, zelfs fchoon lykeHdtor^ » uw eerftfi len fchynt geweeft ZY vn Hefartvke Sn den euer in uw werk herleezende, zie ik dat gy twy- frlr Y5 men d"Ydier wel gemaklyk zou kunnen tam maaken.. In het geen ik felA Vn^nr zal zeeaen meld ik niets dan het geen ik gezien heb, en 't geen u daaromtrent zal zeggen , m^iu 5 ^ van gt durzend menfchen tv« «o ™ * 1776. Ik h'ebj ztg ik/in het beloop iJ^^ R h^^1^ gezien, eene wyfjes.otter, die kort na yan du wee j*«cf«» ft „ebragt Was, en welke de deurwachtfters de hef£aLh gf ffien lÈ.ad^^van S te v0Seden; zy hadden haar met melk gevoed tot ff Serlm vln" mee" ragden; toen begonnen zy het jonge dier aan aller.  VAN DEN O T T E R. i;,, hande foort van voedzel te gewennen; zy at het overfchot van de foupe, gemeene vruchten, wortels, keukengroentens, vleefch en vifch, maar zy wildé aan geen gebakken vifch, en zy at de raauwe vifch niet, dan wanneer dezelve zeer verfch was; zo zy een dag dood was geweeft, wilde zy 'er niet aan raaken. Jk beproefde om haar kleine karpers te geeven; zy at dezulken die leevende waren en de dooden onderzocht zy, door de kieuwen met haare pooten te openen ' berook dezelven, en het hen veeltyds liggen, zelfs wanneer men haar dezelven a'anboodt vóór dat men haar leevende gaf. Deze otter was geheel tam, gelyk een hond; zy luifterde naar den naam van loup-loup, dien de tourieres of deurwachters haar gegeeven hadden; zy volgde haar, en ik heb haar zien wederkomen van het einde van een groot plein, alwaar zy in vryheid wandelde; en, fchoon vreemd, deed ik my van haar volgen, door haar by haaren naam te noemen; zy was gemeenzaam met de kat der tourieres, waarmede zy opgevoed was, en zy fpeelde met den hond van den tuinier, dien zy ook al vroeg gekend hadt; de andere honden en katten zo die haar genaakten, v,el zy op 't lyf. Op zekeren dag had ik een klein fpaanfch hondje by my; zy deedt hem eerft niets, maar toen het hondje haar berook, gaf zy het twintig oorvygen met haare voorde pooten, gelyk de# katten doen , wanneer zy kleine hondjes aanvallen, en zy vervolgde het onder geduung ftooten met de neus en pooten, tot tufTchen myne beenen, en van dien tyd af vervolgt zy het beeft zo dikwyls zy het ziet, op de eigen wyze; 70 lang de hond zig niet verweerde, gebruikte zy haare tanden niet, maar zodra het hondje ftand hieidt, en byten wilde, wierdt het gevecht hevig; en ik heb vry groote honden gezien, die, lelyk gebeeten en gefcheurd, van onder haar b^reikde vlucht Deze otter onthieldt zig in de kamer der deurwachters, en des nachts flien zv op haar bed; overdag hielde zy zig gemeenlyk op een 'ftoel van ftroda fzy in de rondte zaam gedraaid, op lag te flaapen; en wanneer de luft haar daartoê bekroop, ging zy den kop en de voorfte pooten fteeken in een emmer w ter £ voor haar gereed ftondt; waarna zy zig afichudde, en weder op haar ftoel RirJ&Jl of op de plaats of in het buiten - huis ging wande'en. Ik heb haar dikwy sin 3è zon zien liggen, en dan floot zy de oogen toe; ik heb haar gedraagen, behandeld by de pooten genomen en geliefkoosd; zy fpeelde met myne handen beet de7ei' ven zachtelyk, en meldt haare tanden, als 't ware, terug, om niet zeer te doen' Ik leidde haar op zekeren dag by eene kleine plas waters, 't welk de rivier «?A roux, als zy buiten haare oevers vloeit, achterlaat; het geen u verba? nA.Ï voorkomen, en dat my insgelyks zeer verwonderde, was, dat zy het water in zulk een groote hoeveelheid fcheen te vreezen; zy njng 'er nier in , i- V kant om, en ftak alleenlyk den kop en de pooten ffit water gelvk ™ i£ ?n emmer gewoon was. Ik liet haar een einde wegs in het water werpen - zv be4f zig zeer ichielyk, met eene foort van fchrik, naar den oever, e1 vólgde onf zeer in haar fchik van haare tourieres weder te vinden. vu1öuc ons, Zo men uit een enkeld factum, en naar een enlcêl iWiwi/Tn , fchynt de Natuur aan dit ^jdet;WdS?tïïu§?b eig fg^ evïteTeb' ben als aan de endvogelen, die m het water gaan flodderfnSzfdrI Zv uektt i7hetfwhr hlbem'8 " ^ ^ 60 dus ^ vooTgangftï Deze otter is zeer morOg; de behoefte van ontlaitin» fcheen haar Mfeht. « komen., en zy voldeed, dezelve overal, waar zy zi? mog'feen ghalvS  I3g DE NATUURLYKE HISTORIE «ras- zodra zy zig ontlaft hadt, berook zy haare ui twerpzels, gelyk de katten, waarna zy een kleinen vrolyken fprong deedt, als om haar genoegen te betoonen, dat zv zig van dezen lalt ontdaan hadt. Ik heb dikwyls gelegenheid gehad om deze otter te zien, omdat ik niet naar A.itun eins. zonder aan de Abdy van St. Jean le grand aan te gaan, alwaar Mevrouw de Courtivron eene Tante hadt, en ik heb meer dan tienmaal gegeeten met de otter, die een goed gezelfchap maakte. Men boodt my dezelve aan, en ik zou haar aangenomen hebben, om haar aan de ketting te leggen, aan de grafe van mvn huis, te Courtivron, alwaar zy gelegenheid zou gehad hebben van te maren- zo ik niet afgefchrikt ware door de zwaarigheid van haar te ketenen, ter oorzaake dat de hals van dit dier byna van dezelfde middellyn is als zyn kop en zvn Ivf' ik dacht dat zy zoude kunnen ontfnappen, en de otters vermemgvuldisAa de'welken op myn goed reeds al te menigvuldig zyn. Ik verwvt my, van my over dit artykel van de otters, als vatbaar voor eene foort van onderwerping en opvoeding, zo breed uitgelaaten te hebben;.maar ik heb aeoordeeld u een voorbeeld te moeten geeven van het geen ik in ons Bour0"bnie gezien heb; dus, zonder toevlucht te neemen tot de voorbeelden van ËeSen en Zweedèn, indien 'er zulke voorbeelden «jnalsP. Vaniere ,n zyn' Prcediuni Refticum bybrengt, hebben wy hier byzonderheden, daar wy op af kunnen, en daar is niets Poëtifch in het geen ik u gezegd heb. DE SARICOVIENNE of ZEE-OTTER (a). Wy hebben in het artykel van den faricovienne, of carigueibeiju, van Marcgrave, gezegd, dat dit dier fchynt gevonden te worden aan de meefte vifchryke oevers, en aan de monden der groote rivieren in de onbewoonde ftreeken van Zuid-Amerika; maar wy wiften toen niet dat het zelfde dier ook gevonden wordt in Kamtfchatka, en op de kuiten en aan de eilanden van dit geheele gedeelte van het noordweften der Oude Wereld en zonder dat het verfchil van klimaat invloed fchynt te hebben od de foorten, die overal dezelfde fchynen. Deze fancoviennes van Kamtfchatka zyn naauwkeurig befchreeven door den Hr. Steller , en men kan, die befchryving met die van Marcgrave vergelykende, niet twvfelen of de foorc dier faricoviennes van Kamtfchatka dezellde zy als die van 'den carigueibeiju of Amerikaanfche faricovienne. Men zal insgelvks zien dat de zee - leeuwen, de zee-beeren, en de phokas, eveneens in de verft af zynde zéën weêr gevonden worden, fchoon de klimaaten geheel verfchillende ja ftrydig zyn. j . . De Ruften, die in Kamtfchatka woonen, geeven aan den faricovienne den naam van bobr of bever, fchoon het dier naar den bever niet gelykt dan door de lengte van zyn hair, en flegts weinig overeenkomft met den- (a) Dit is een vervolg van het XlIIde Deel, blz. 213, en v»n bet XVde Deel, Hz. 123.  V A N DEN S A R i C O V J E N N E. J39 zeiven heeft in de uitwendige gedaante, want het k een wezendlyke o . ter, tot welken wy niet alleen zullen brengen die groote otters van Guiana en Brazilië, waarvan wy gefproken hebben in het XVde Deel van dk Werk, *fcMS. maar ook dien Kanadafchen otter, waarvan wy bericht gegeeveni hebben in ons XlIIda Deel, blz. 215, en die van grootte en foort met de fancoviennes fchynt overeen te komen 6luwllc Men ziet deze faricoviennes of zee-otters op de ooftelyke kuiten van Kamtfchatka, en de omliggende eilanden, van den 5oto tot de 2 graad; en daar worden weinig of geene gevonden in de binnen zee ten weften van Kamtfchatka noch^ verder dan het derde der IScht klZ den: zy zyn noch wreed , noch woeft, en honden zig zelfs vrylelald op de plaats welke zy z.g ten verblyfplaatfe gekoren hfbben; zv fchVnen de phocas te vreezen, ten minften vermyden zv de nlaarf™JLZÏ \cnynQ-n onthouden en beminnen alleenlyk het geLlfchap vafd?e v™*£t£f Sy^zéen v^nSS ^ ^ de- ^oonde^^ £°Sc ooltelyke zeen van Aamtlchaika ; daar was m 1742 zulk eene eroote me- Tï/Zl nier °P het f-1,and Bering> ^t deRuffenmeedafvThon derd doodden; dewyl deze dieren,zegt de Hr. Steiler, nooit te vooren men- SSafff wytn« St X aS" f 7 ^ begonnen te ontvluchten (V>. y' 0 nuQne rampen geleerd, ons Geduurende den winter onthouden deze farirnvÏAn»»,, • j • de ysfehotfen, en dan op den oever: des 1S^r?Sv g dan'n zee °P op, en gaan zelfs tot meiren van zo t wll^^^k^r^riehrmaea vermaaken: in de heetfte dagen zoeken zv óm r/T!h> g 7r,ich7Den te fen en fchaduwen: uit het wLr ïomSde^fthu den zfzi/af zig op de aarde neder, in een ronde geftalte zo S ^% a n leggen v&r dat zygaanflaapen, poogen zy Ler d^ maar zicht, 't wdt niet fterk en fort b^ hen i° te ontdekte? d S 3  I4o DE NATUURLYKE HISTORIE voorige dragten geboren, omdat hunne jongen hen niet verlaaten, dan wanneer zy volwaflen zyn, en een nieuw gezin kunnen formeeren. De wyfjes werpen maar'één jong ter eener dragt, en zelden twee; de tyd van de dragt is van omtrent agt of negen maanden ; zy werpen op de kuilen of op de minft bezochte eilanden, en het jong heeft by zyne geboorte reeds alle zyne tanden; de hondstanden alleen zyn wat minder gevorderd dan de andere. De moeder zoogt haar jong byna een jaar, waaruit men mag vermoeden, dat zy niet weder driftig wordt dan een jaar nadat zy geworpen heeft: zy heeft veel tederheid voor haar jong, en houdt niet op van het zelve haare zorgen en licfkoozingen te betoonen, fpeelende geduurig met het zelve , het zy in 't water, 't zy op 't land; zy leert het zwemmen, en wanneer het vermoeid is, neemt zy het in haar bek, om het eenige oogenblikken ruft te verfchaffen; zo men het haar ontrooft doet zy een naar gehuil en jammerklagten hooren; men moet zelfs voorzorgen gebruiken , zo men het haar wil ontvoeren, want fchoon zy zachtaartig en vreesachtig is, verdedigt zy het met een moed, die tot wanhoop overflaat, en laat zig dikwyls liever op de plaats dooden, dan het zelve te verlaaten. Deze dieren voeden zig met fchaal- en fchelp - vifch, groote polypen, en andere weeke vifch, die zy op de oevers en in kreeken aantreffen, want zy kunnen niet lang genoeg onder water blyvcn, om dezelve op den bodem der zee te gaan zoeken, als hebbende het eironde gat van 't hart niet open, gelyk de phokas. Zy eeten ook fchub-viffchen, gelyk zeeaaien, enz.; vruchten, die des zomers op den oever geworpen worden, en zelfs wier, by gebrek van ander voedzel; maar zy kunnen zig drie of vier dagen van voedzel onthouden; hun vleefch is beter om te eeten dan dat der phokas, inzonderheid dat der wyfjes, dat veten teder is, terwyl zy draagen en op 't punt zyn van te werpen; dat der jongen, 't welk zeer malfch is, heeft veel gelykheid met het kalfs - vleefch, maar het vleefch der ouden is gemeenlyk zeer hard (c). Het was, zegt de Hr. Steller, ons voornaamfte voedzel op het eiland Bering; het deedt ons geen 00 De Ruffen, op dit eiland Bering geworpen, na zig een voorraad van agt honderd ponden meels behouden te hebben, om den overtogt naar Kamtfchatka te doen, zodra het faaraetyde en hunne gezondheid dit zouden toelaaten, namen hunne toevlucht tot de zeeotters Een dezer dieren verfchafte hun veertig of vyftig ponden vleefch, maar zo hard, ten minften dat der mannetjes, dat men het moeft hakken, en genoegzaam zonder kaauwen doorflikken; men bereidde de ingewanden voor de zieken. Voor het overige, fchoon de Hr. Steller beweert, dat de otter goed is tegen de fcheurbuik, twyfelt de Hr. Muller daar echter aan, dewyl de RufTen, die van deze ziekte ftierven, dit vleefch, even als de anderen, gegeeten hadden; men doodde daar echter veelen van, zelfs nadat men opgehou. den hadt dezelven te eeten, omdat de vellen zeer fchoon zyn , en de Ruffen-, die dezelven raar China gaan brengen, daar tot tagtig of honderd roebels van maaken kunnen. Dus verzamelde men negen honderd van deze vellen op de jagt, die tot in de maand maart duurde; toen verdweenen zy, en het fcheepsvolk nam zyn toevlucht tot de vifTchery der zee-honden, zee-beeren, en zee-leeuwen, die zy aantroffen. Foyage dc Bering, ia de Miftoire générale da Foyages, Tom. XIX, pag, 379.  VAN DEN SARICOVIENNE, 14I kwaad, fchoon alleen, en zonder brood, en fomtyds half raauw, sesee- t£n' , ?re,j\Ver' d£ lenden' en het hart> z?n volftrekt gefyk aan die van een kalf (d). ° J Men ziet dikwyls in Kamtfchatka en in de Kurilifche eilanden de faricoviennes aanlanden op ysfchotfen door den ooftemvind voortgedreeven die van tyd tot tyd des winters op deze kiiften regeert. De fchotfen die van den kant van Amerika komen, zyn in zulk eene grocte hoeveelheid dat zy zig opftapelen, en eene uitgebreidheid van verfcheiden mylen formeeren. De jaagers, om het vel der faricoviennes te bekomen, fchroomen met zig zeer verre op deze ysvelden te begeeven, op fchaatfen, die vvf voeten lang, en omtrent agt duimen breed zyn, en waarmede zy derhalven minder behoeven te vreezen om plaatfen over te trekken, daar het ys weinige dikte heeft; maar wanneer deze ysvelden door het wenden van den wind zeewaards in gedreeven worden, zyn zy dikwyls in gevaar van om te komen, of fomtyds eenige dagen achter den anderen ginds en herwaards op zee te dry ven, voor dat zy door een gunftigen wind met die zelfde velden weder naar de kuft gedreeven worden. Het is in de maanden van february, maart, en april, dat zy deze gevaarlyke jagten , maar die als dan veel voordeel geeven onderneemen, want zy vangen in dezen tyd van 't jaar een grooter getal van deze dieren dan in eenig ander jaargetyde, fchoon zy evenwel n,et nalaaten daar des zomers insgelyks opte?aaJep wanneer zy hen te lande opzoeken, daar zy hen dikwyls Lapende vinden Men vangt hen in dit zelfde jaargetyde ook met netten, die men in zee rfebbe' ^ V£rV §t kan°eS> t0t daC men hen afSei"^ Hun vel maakt een zeer fchoon bont; de Chineefen koopen die vellen genoegzaam allen greetig weg, en betaalen daar voor tot 7o, 80, en 00 ZteiS n r h €\t}A tS dT' ?°rzaak' dat 'er zeer wemig in'Rusland komen. De fchoonheid van dit bont verfchilt naar de jaarfetyden; de befte en fraaifte zyn die der faricoviennes, in de maanden maaJt aprf, en may gedood; dit bont heeft evenwel het nadeel van dik en zwaar e zyn, buiten dat zoude het de zabelvellen overtreffen, waarvan zelfs de beften zo fchoon zwart niet zyn : men moet zig evenwél niet verbeelden! dat het vel der faricoviennes by alle individu's even zxvart is want daar zyn 'er welker kleur .bruinachtig is, gelyk die van dS^'-oS-TÏ deren, die zilverkleurig zyn op den kopf verfcheidene, die den kop de km, en de keel, van verfchillende kleuren hebben, en bezet met JanS zeer witte en zeer zachte hairen; anderen, eindelyk, die de led tlech! tig hebben, en die eer een ruig, bruin, en kort Vilt:op het lichaamdraagen, dan een wezendlyk hair voor een fraai bont gefchikt; voor het overige hebben de bruine of zwarte hairen die kleur flegts tot de helft hiirmS lengte; allen zyn zy wit aan hunnen wortel, en hunne lengte is L 'i geI C«0 Novi Comment. Academ, PetropoL Tom. U. ann. 175S  14? D E N A T U U R L Y K E HISTORIE heel van dén of anderhalf duim op den rug, den ftaart, en de zyden des lichaams; zy zyn korter op het hoofd en op de leden , maar onder dit lang hair is 'er, gelyk by de zee-beeren, eene foort van dons of vilt, die van eene bruine of zwarte kleur is, gelyk het einde der groote hairen van het lichaam. Men kan de vellen der wyfjes van die der mannetjes ligtlyk onderfcheiden, omdat zy kleiner en zwarter zyn, en omdat zy langer hair onder den buik hebben; de jongen hebben ook in hunnen eerflen leeftyd zwart, of zeer bruin, en zeer lang hair, maar op vyf of zes maanden verliezen zy dat fchoon hair, en op den ouderdom van een jaar zyn zy enkel bedekt met hun vilt, en de lange hairen komen niet weder dan 't volgende jaar. Het ruijen gaat in de volwaffenen op eene verfchillende wyze van die der andere dieren; eenige hairen vallen uit in de maanden july en auguftus, en de anderen krygen dan een bruinere kleur. Gemeenlyk zyn de faricoviennes omtrent twee voet en tien duim lang, van het einde van den bek tot aan het begin van den ftaart, die twaalf of dertien duimen lengte heeft. Hunne zwaarte is van zeventig tot tachtigponden. De faricovienne gelykt naar den land - otter, in de gedaante des lichaams, dat alleenlyk veel zwaarder is in alle opzichten; beide hebben zy de achterfte voeten nader by den aars dan de andere viervoetige dieren; de ooren zyn recht kegelvormig, en met hair bedekt, gelyk by den zeebeer; zy zyn byna een duim lang. hebhen evenveel breedte, en ftaan omtrent vyf duim van malkanderen af. De oogen en de oogleden zyn vry gelyk aan die van den haas, en zyn ten naaftenby van dezelfde grootte; de kleur van den regenboog verfchilt in verfchillende individu's; want deze kleur is by fommigen bruin, by anderen zwartachtig; daar is een vlies in den grooten hoek van yder oog, gelyk by de zee-beeren, het welk het oog niet dan ten halven kan bedekken. De neusgaten zyn zeer zwart, gerimpeld, en zonder hair, en de lippen zyn van eene byna gelyke dikte met die van den gemeenen phoka. De opening van de keel is middelmaatig, hebbende niet meer dan twee duimen drie lynen lengte, van het einde van den bek tot aan den hoek. Het bovenfte kaakbeen fpringt een half duim voor het onderfte uit; beiden zyn zy bezet met witte knevels, nederwaards gericht, en waarvan de ftyve hairen, ter zyden van den bek, drie duimen lengte hebben, maar flegts één duim by de neusgaten. Het bovenft kaakbeen is gewapend met veertien tanden; daar zvn eerft vier zeer fcherpe fnytanden, van twee lynen lengte; vervolgens een hondstand aan weêrzyden, van een kegelachtig maakzel, een weinig achterwaards gekromd, en omtrent een duim lang; na de hondstanden zyn 'er vier baktanden aan weerskanten , die breed en dik zyn , inzonderheid die van achteren, en die laatfte tanden zyn zeer gefchikt om de fchelpen te kraaken, en de fchaalviffehen te vermaalen. In het onderfte kaakbeen is het getal der tanden gemeenlyk zeftien. Daar zyn eerft, gelyk in het bovenfte, vier fny- en twee honds-tanden; die laatften hebben maar agt lynen lengte; maar daar zyn vyf baktanden aan weerskanten, waarvan de twee laatften by de keel zyn; dus beloopt het  VAN DEN-SARICOVIENNE. l43 geheel getal der tanden van den faricovienne gemeenlyk dertig; dewvl 'er evenwyl ook individu's onder zyn, die ook vyf baktanden aan weSanten van het bovenfte kaakbeen hebben, klimt difgatal der tanden fomtyiT twee-en-dertig. De tong is, van zyne inplanting af tot aan hef einde toe, drie duimen en drie lynen lang, en flegts een half duim breed zv is met tepeltjes bezet, en aan het einde wat gevorkt. ' y De voeten, zo wel de voorfte als de achterfte, zyn met hair bedeler tot by de nagels, en zitten niet in het vel; zy zyn zicSbaar en kom^ uit gelyk die der landdieren; zodat de fancovieie kan gaae"lopen fchoon vry langzaam. De voorfte voeten hebben maar elfof twSdui' men engte, en zyn korter dan de achterften, die veertien offS duimen lang zyn, het geen maakt, dat dit dier verhevener iylïKer» dan van vooren, en dat zyn lichaam een weinig gewelfd fchvnt de voorfte voeten zyn ten opzichte van de nagels, vry" gelyk aan d e der katten en zy verfchillen van die van den land - ótte/hier n dat zv ver eemgd zyn door een vlies, >t welk met hair bedekt is. DeVn^an^ voet, die bruin is, met knobbeltjes van onderen, is gerond cn in wf vingeren verdeeld; de twee middelfte zyn wat langer dïn de ideren én de binnenfte is wat korter dan debuytenfte: die gehaakte na4s devoor a^S^vSSfïcS ^ iCheIrf^ Van dS -§enaf\: SLt.Te' acmerue voeten nebben ook vyf vin;jf»rs ^ie 'men-aUr^,. _ _ • ,. zyn zaam gevoegd, en die de^edl^ "ïSta?^^^^ gevhesde voeten. De voorvoet, de achtervoet, en de vTJrsfr™ ™h terfte voeten zyn veel langer en breeder dan die der voorfte voeten' derzelver nagels zyn fcherper maar korter; de buitenfte ZTrl^u' ger dan de anderen, die geduurig verminderen, en het veWar d?n ïïr d"rvft0:teTten 15 °°k VM brüine °f ™ aft De ftaart is geheel gelyk aan dien van den land - otter, dat is te 7PIWn De manlyke roede is beflooten in eene fcheede onder hvt ™i « j opening dier fcheede ligt op een derde van de fengte°deS ichaams ' Detl roede, omtrent agt duimen lan?, bevat een Wn , ze heeft; de zaadballen zyn niet In eene b^bevT'ml n TT ,enP gemeene vel bedekt; l fchamelhSvThe t %r^^l£tm" het een duim afftands van den aars. * J y groot' en °P Wy moeten aanmerken, dat het dier, door d-n Hr rrBlm kow (0, onder den naam'van zee-beve vTLL.aen' ^hTT' dier zou kunnen zyn als de faricovienne, fcXw^ is als het geen hy zee. kat noemt, en dat dezee?befris • f SrOOC veel grooter faricoviennes dan die', waarvanT^'dSftSS CO Hijioire générale dei Foyagcs, Tom. XIX. pag. 260.  x44 D E NATUURLYKE" HISTORIE Ier , de maaten heb opgegeeven; en men heeft in Guiane en in Brazilië aanmerkeiyk grooter gezien dan die van Kamtfchatka ; daarenboven blykt het uit de aanduiding zelve van den Hr. Kracheninnikow, dat zyn zeebever dezelf 1e gebruiken heeft als de faricovienne, die den naam bobr of lever voert by de Ruffen van Siberië. De Hr. Steller, die zo langen tyd in de ftreeken van Kamtfchatka gewoond heeft, en die daarvan alle de dieren heeft befchreeven, maakt geen gewag van dien zee-bever, zo groot als de zee-beer, en daar is alle waarfchynlykheid, dat de Hr. Kracheninniko.w daarvan niet gefproken heeft, dan naar berichten van anderen, die miffchien vergroot zyn geweeft, men kan by deze bewyzen voegen de gevolgen, die men trekken kan uit het hoofdzaaklyke der waarneemingen van verfcheideneReisbefchryvers, over Kamtfchatka, waarvan men de optelling zien kan in het XlX^e Deel van de Hijioire générale des Voyages, pag. 365, alwaar gezegd wordt, dat de vellen der zee-bevers een aanmerkelyk voordeel aan Rusland geeven; dat de Kamtfchatdaalers voor die vellen van de Kozakken alles kunnen koopen wat zy noodig hebben , en dat de Kozakken dezelven tegen andere goederen verwiffelen by Ruffifche kooplieden, die zeer veel met dezen handel in China winnen; en dat de tyd van de jagt op de zee - bevers gunftig is om de fchattingen te heffen; want de Kamtfchatdaalers geeven een bevervel voor dat van een vos of een zabcldicr; fchoon het ten luiuiten vyf maal meer waard is, en voor negentig roebels verkogt wordt, enz. Men ziet, dat dit alles tot den faricovienne betrekking heeft, en dat het zeer waarfchynlyk voorkomt dat Kracheninnikow zig vergift heeft, in te zeggen, dat zyn zee-bever zo groot is als zyn zee-kat, dat is te zeggen, de zee-beer. Voor het overige wordt de faricovienne, die bobr, of bever, in het Ruffifch heet, kaikon by de Kamtfchatdaalers, kalaga by de Koriaques, en rakkon by de Kurilers geheeten. Ik moet hier by voegen, dat ik, van Guiana nieuwe berichten wegens de faricoviennes van Amerika ontvangen hebbende, heb bemerkt, dat zy veel verfchillen in grootteen kleuren. De foort is gemeen op de laage kuiten, en aan de monden der groote rivieren van Zuid-Amerika. . . - Hun vel is zeer dik; hun hair is gemeenlyk donker-grys, en fomtyds zilverkleurig; hun geluid is eene heefche en roeftige ftem; deze dieren gaan met troepen, "en onthouden zig veel in de ondergeloopen favannes; zy zwemmen met den kop buiten 't water, en dikwyls met open muil; fomtyds zelfs, in plaats van op dc aannadering van menfchen te vluchten , omringen zy in grooten getale een kanoe, onder een byfter gefehreeuw, en het is dan gemaklyk eene menigte in korten tyd te dooden; anders zegt men, dat het moeijelyk is een faricovienne. in 't 'water te vangen, zelfs fchoon men hem gedood heeft, omdat hy zig laat zinken zodra hy zig gekwetft voelt, en dat men zyn tyd verliezen zoude met te wagten naar het oogenbük, dat hy weder boven kwame, inzonderheid zo het in een lopend water is, dat hem weg kan voeren. De  VAN DE M O R S E S. ■ I4.5 De jaguars en cougars voeren den kryg tegen hen, en muTen niet van een groot getal dezer dieren weg te voeren en te verflinden: zy leggen zig op de loer, en wanneer een faricovienne voorby komt, werpen zy zig daar op, of, zo zy hem miffen, volgen zy hem tot den grond van't water, dooden hem daar, en brengen hem vervolgens te lande, om hem op te vreeten. Wy hebben, naar het getuigenis van den Hr. de ia Borde, in het XV^ Deel, blz. 123 , gezegd, dat 'er in Cayenne drie foorten van otters zyn, yan verfchillende grootte; de twee grootfte van deze otters fchynen faricoviennes te zyn, die zo fterk naar malkanderen in voorkomen gelyken , dat men hen zonder zwaarigheid tot eene en dezelfde foort kan brengen ; te meer, omdat men als een algemeen faclum moet opmerken, dat in de foort van de faricovienne, gelyk in] die van den jaguar, en van verfcheiden andere dieren van byna woefte ftreeken, dezelven kleiner vallen in de plaatfen , die digt by menfchlyke wooningen liggen dan in de diepte der landen, omdat men hen jonger doodt, en hun dus den tyd niet geeft om hunnen volkomen groei te bekomen. BTVOEGZEL TOT HET ARTTKEL VAN DE MORSES of ZEE-KOEIJEN. XIII Deel, blz. 219, enz. TVTy zullen, by het geen wy van de morfes gezegd hebben, eenige W waarneemingen voegen, welken de Hr. Crantz in zvne reis naar Groenland gemaakt heeft. Een dezer morfes, zegt hy, hadt agttien voeten lengte, en ten naaftenbv even veel omtreks in zyne grootfte dikte; het vel was niet glad, maar gerimpeld over het geheele lyf en nog meer rondom den hals. Zyn vet was wit en vaft, gelvk fpek , omtrent drie duim dik. De figuur van zyn kop was eirond ; de mond was zo naauw, dat men daar naauwlyks den vinger konde inbrengen; de onderfte linis driekantig, in een punt unloopende, een weinig uitfteekende tuffchen de twee lange flagtanden, die uit het bovenfte kaakbeen uitkomen; op de beide lippen en aan weerskanten van de neus, ziet men een fponsachug vel, waaruit de kne'velï komen, van een dik en ruw hair, zes of zeven duimen lan?, als een touw van drie draaden geflingerd; het geen aan dit dier eene foort van febriklyke deftigheid byzet. Hy voedt zig voornaamlyk met moffelen en zee-wier; de flLtanden hadden zeven -en - twintig duimen lengte, waarvan zeven duim in de dikte van he vel verborgen waren , en in de kaftjes die zig tot het bekkeneel uitftrekken. Ydere ponden (a)°g ^ ^ P°nd' en het Scheele bekkeneel vier ■ en • twintig GO Hijioire générale des Voyages, Tom. XIX, pag. 60, £rY, XVI Deel. T  H6 DE NATUURLYKE HISTORIE Volgens den Reisbefchryver Kracheninnikow (b), gaan de morfes, die hv zeepaarden noemt, niet in het zoet water, noch trekken de rivieren door gelyk de phokas. Men ziet weinigen van deze dieren, zegt hy, m den omtrek van Kamtfchatka, en zo men 'er vindt, is het niet dan m de zeen ten Noorden; men vangt 'er veelen aan de Kaap Tchukotskoi, alwaar zv grooter en fterker zyn dan overal elders. De prys hunner tanden hangt af van derzelver grootte en gewigt; de duurfte zyn die, welke twintig nonden weegen, maar die zyn zeer zeldzaam; men vindt er zelfs met veel, die tien of twaalf pond weegen, en hunne gewoone zwaarte is maar van vyf of zes ponden. . . " "." ■ Fredrik Martens hadt reeds eenigen der natuurlyke gebruiken van deze dieren waargenomen; hy verzekert dat zy fterk en moedig zyn, en dat zv malkanderen met eene buitengemeene dapperheid byfpnngen. Zodra ik één gewond had, verzamelden de anderen rondom het vaartuig, en doorboorden het met hunne flagtanden; anderen verheften zig boven het water, en deeden al wat zy konden om zig in het vaartuig te werpen; wy doodden verfcheiden honderden van deze dieren aan het eiland Maft.... Men vergenoegt zig gemeenlyk den kop en de flagtanden mede te nee- mDeze'dieren trekken, gelyk men weet, met zeer groote troepen en zy waren voormaals in eene&oyna uutelbaare menigte; m verfcheiden plaatfen der noordelyke zeen. De Hr. Gmelin bericht, dat in de jaaren 1705 en 1706 de Engelfchen, aan het eiland Chery, zeven of agt honderd in zes uuren' tyds doodden; dat zy in 1708 in zeven uuren negen honderd velden en in 1710 in éénen dag agt honderd afmaakten. Men vindt, zegt hv 'de tanden dezer dieren op de laage oevers der zee, en het is waarfch'vnlvk dat deze tanden van die dieren komen, die geftorven zyn; mc-n vindt een groot getal dezer tanden naar den kant van Tfchutfchits, alwaar die volkeren hen op hoopen opftapelen, om 'er werktuigen van te maa- kC Me?'ziet uit de verhaalen van alle de Reisbefchryvers, die de Noordfrbe zeën bezogt hebben, dat men eene verbaazende flachung onder deze groote dieren heeft aangeregt, en dat de foort thans veel minder talrykis dan zv te vooren was; zy zyn naar 't Noorden en naar de minfl: bezocnte nfaatfen gedreeven door de vilfchers, die hen niet meer aantreffen in deSe plaatfen, alwaar zy oudtyds in zo grooten getale waren; wy zullen 7ien dat het ten naaftenby eveneens is met de phokas, en met alle die Tweeflachtige zee-dieren, welker natuurlyke geaartheid hen aanfpoort om eene foort van maatfchappy te formeeren, en zig met troepen zaam te voeden De menfeh heeft alle die maatfehappyen verbroken, en de mees. ten dezer dieren leeven thans in een ftaat van verftrooijmg, en kunnen zig niet verzamelen dan by woefte en onbekende landen. (O Hijioire du Kamtfchatka, Lion 1767, Tom. l,pag. 283. fc) y°y"ge au Groenland. («0 Voyage de Gmelin, Tom. II.  V A-N DE PHOKAS. 14? BYVOEGZEL TOT HET ARTYKEL VAN DE PUQKdS. XIII Deel, blz. 220. /T\)en ik Voor meer dan twintig jaaren over de phokas fchreef, kende J_ men nog maar twee of drie foorten, maar de laatere Reisbefchryvers hebben verfcheiden anderen opgemerkt, en wy zyn thans in ftaat van hen te onderfcheiden, en hun de benaamingen te geeven, en de karakters aan te wyzen, die tot hen behooren; ik zal derhalven in eenige punten herroepen, of ten minften naauwkeuriger uitdrukken, het geen ik over deze dieren gezegd heb, door de nieuwe ftukkon, welken ik heb kunnen verzamelen, hier by te voegen. Ik zal eerft eene onderfcheiding vaftftellen, op de natuur, en op een zeer duidelyk karakter gegrond, met het geheele geflacht der phokas in tweeën te verdeden, te weeten, dezulken die uitwendige ooren hebben, en dezulken die flegts kleine gehoorgaten hebben,.zonder uitwendig oor ; dit verfchil is met alleen zeer zichtbaar, maar fchynt zelfs eene wezendlvke, of grond-eigenlchap uit te maaken, dewyl lier gebrek van uitwendige^ ooren een dier trekken is, waardoor deze tweeflachtige dieren tot de walyifch-aartige naderen, op welker lichaam de Natuur alle foorten van bultigheden of verhevenheden, waar door het vel minder glad en minder gefchikt om door het water te glyden zou geworden zyn, fchynt weggelaaten te hebben, terwyl de uitwendige verhevenheid van de fchelp van het oor de zodanigen onder de phokas meer naar de viervoerigen doet naderen, die van dit uitwendig deel, dat aan geen een landdier ontbreekt voorzien zyn. * Wy kennen maar twee wel onderfcheiden foorten van phokas met ooren; de eerfte is die van den zee-leeuw, die zeer opmerkelyk is door het geele maan-hair, dat hy rondom den hals heeft; en de tweede is die, welke de Reisbefchryvers onder den naam van zee-beer hebben voorgedragen, en die uit twee verfcheidenheden beftaat, welke zeer verfchilende van malkanderen zyn in grootte; wy zullen dan by deze foort den kleinen phoka met zwart hair voegen, waarvan ik de befchryving en de afbeelding gegeeven heb in het XJIIde Deel, en die, van uitwendige ooren voorzien zynde, flegts eene verfcheidenheid in den zee - beer maakt. Vry waarfchynlyke gevolgtrekkingen hadden my toen dezen kleinen zeebeer doen befchouwen ais den phoka der Ouden; maar, dewyl Aristotei.es van de phokas fpreekende, uitdrukkelyk zegt, dat zy geene uitwendige ooren, maar alleenlyk gehoorgaten hebben, zie ik dat men den phoka der ling; gaan°doen° Ph°ka Z°nder °°r^ Waamn Wy ÜQ opceJ* T 2  uj DE NATUURLYKE HISTORIE DE PHOKAS ZONDER OOREN, of EIGENLYK GEZEGDE PHOKAS. Wy kennen negen of tien foorten of onderfcheidene verfcheidenheden in hec geflacht der phokas zonder ooren, en wy zullen dezelven hier aanwyzen in de orde hunner grootte, en door de kenmerken, welken de Reisbefchryvers hebben opgemerkt en gebruikt, om hen te benoemen en van malkanderen te onderfcheiden. DE GROOTE PHOKA MET EEN GERIMPELDEN BEK, Eerjle Soort. *ï**\e grootfte fcort is die van den phoka met den gerimpelden bek, I J w|arvan wy reeds gefproken hebben, onder den naam van zeeleeuw, (XIII Deel, blz. 229, enz.) omdat verfcheiden Reisbefchryvers, en byzonderlyk de uitgeever van de reis van Anson , hem onder deze benaaminf, fchoon verkeerdelvk, hadden voorgedraagen, dewyl de waare zee-leeuw een maan-hair heeft, daar deze van ontbloot is, en deze dieren ook van malkanderen verfchillen in grootte en in maakzel van verfcheiden deelen des lichaams, zodat de phoka met den gerimpelden bek met den waaren zee-leeuw niets anders gemeens heeft dan zig op wilde kuften en onbewoonde eilanden te onthouden, en, even als deze, in de zeen der beide halfronden gevonden te worden. Men moet zig dan hier herinneren hec eeen wy reeds gezegd hebben van dezen grooten phoka met een fferimpeldcn bek, onder den kwalyk toegepaften naam van zee-leeuw. Dampier en Byron hebben, even als Anson, dezen phoka op het eiland Juan Fernandes (a), en op de weftelyke kuft van de Magellaan-landen Ca\ De zeeleeuw (phoka met den gerimpelden bek) is een groot dier, van twaalf of veertien voeten lenete, en op de grootfte dikte van het lichaam heeft hy zo veel om" treks als een ftier; by heeft de geftalte van een zee-kalf, maar zesmaal grooter. Zyn " Ïod is gemaakt als die van den leeuw; zyn gelaat is breed, hebbende verfcheiden lange " Miren aan de lippen, gelyk een kat; zyne oogen zyn groot, gelyk dte van een rund" dier- zvne tanden zyn drie'duim lang, en zo dik als de middenfte vinger van een menfeh; " hv Is ten uiterften vetr een zee-leeuw, gehakt en gekookt, zal een mud oly verfchaf" fen die zeer zoet en zeer goed is oai te fruiten; het mager is zwart, grof van veze-  VAN DE PHOKAS. 14.9 gevonden. De Hr. de Bougainville, Dom Pernetti, en Bernard Penrose , hebben hem op de ooftelyke kuft van dat vafte land, en op de Malouinfche eilanden, of Falkland, waargenomen; de Hr. Fokster heeft ook twee wyfjes van deze foort gezien, op een eiland, waaraan Kapitein Cooit den naam van Nieuw Georgië heeft gegeeven (b), en dat op den vier-en- vyftigften graad zuideiyker breedte in den Atlantifchen oceaan ligt. Die twee wyfjes lagen op den oever te flaapen , en men doodde haar in den flaap. Van den anderen kant heeft de Hr, Steller dezen zelfden grooten phoka op het eiland Bering, en by de kuften van Kamtfchatka, gezien en befchreeven (e). Deze groote foort wordt derhalven eveneens in de beide halfronden gevonden, en komt waarfchynlyk onder alle breedten voor. Wy noemen dit dier thans phoka met den gerimpelden bek (d), omdat het op de neus een gerimpeld en beweegbaar vel heeft, dat zig met lucht kan vullen of opzetten, en zig inderdaad opzet en zwelt, wanneer het dier door eenige hartstocht wordt gedreeven, maar wy moeten aanmerken, dat dit vel, in gedaante van een haanekam, monfterachtig vergroot is in de afbeelding, welke de uitgeever van Ansons reize daar van gegeeven heeft, en dat het in de natuur veel kleiner is. Dit groot en zwaar dier is van eene zeer logge geaartheid ; het is zelfs van alle de phokas die, welke, ia wcêiwil ^yuci gruucte, minft te vreezen fchynt: Penrose zegt, dat zyne matroozen zig vermaakten om deze phokas als paarden te beklimmen, en dat zy, wanneer zy niet fchielyk genoeg gingen, hun den tred deeden verhaaften, door hen met een priem of een mes te fteeken; dat zy hun zelfs infnydingen deeden in het vel: de Hr. Clayton echter, die gewag van deze dieren gemaakt heeft, (in de Philofophifche Tranfaiïies) zegt, dat de mannetjes, gelyk die der andere phokas, in hunnen bronstyd vry kwaadaartig zyn. Deze is bedekt met ruw, zeer kort, fchitterend hair, van afchgraauwe kleur, fomtyds vermengd met een ligt zweemfel van olyf-kleur; zyn lichaam, waarvan de lengte gemeenlyk van vyftien tot agttien voeten is, en fomtyds vier-en-twintig of vyf-en-twintig haaien kan, is by de „ len, en flegt van fmaak; dit dier onthoudt zig fomtyds weeken agter malkander op het ,, land, zo het niet gejaagd wordt: wanneer daar drie of vier in gezelfehap komen, leg. ,, gen zy zig by malkanderen neder; zy knorren op de wyze der varkens, maar maaken ,, eenj vreeslyk geluid; zy eeten vifch, en ik geloof, dat dit hun gewoon voedzel is." Fbyage de Dampier, Rouen 1715, Tom. 1, ptig, 118 en 119. Dit eiland was in de voorige eeuw ontdekt dóór Antoink de la Roche, en wierdt op nieuw herkend in 1756", door du Clos Guyot, op het Spaanfch fchip de Leeuw, die het zelve het eiland van St. Pieter genaamd hadt. (c) Zie zyn Traité des animaux marins. f>0 De Engelfche zeelieden hebben het genaamd clapmatz Jeal, een naam, blykbtar vetbaflerd van clapmutze, dien de Duitfchers en Deenen aan een geheel verfchillend dier geeven, dat eene foort van muts of kap heeft, waarin het zyn kop kan belïuiten, etf welke de Groenlanders rcitferfoak noemen. Zie hier agter het artykel van den phoka mei den kap, T3  i5o DE NATUURLYKE HISTORIE fchouders vry dik, en vermindert geftadig naar den ftaart; een wyfje, door den Hr. Forster gedood, was maar dertien voeten lang, en het zelve volwaffen onderftellende, zoude 'er in de grootte een aanmerkelyk verfchil tuffchen de mannetjes en de wyfjes in deze foort moeten zyn. De bovenlip fpringt veel uit buiten de onderfte; het vel van deze lip is beweegbaar , gerimpeld, en opgeblaazen in de geheele lengte van den fmoel; en dit vel, 't welk het dier naar welgevallen met lucht vult, kan ten opzichte van de gedaante, vergéleeken worden met de kwabbe van den kalkoen; en het is wegens dit kenmerk, dat men dezen phoka heeft aangeduid onder den naam van phoka met den gerimpelden bek. Daar zyn aan 't hoofd flegts twee kleine gehoorgaten en geene uitwendige ooren. _ De voorfte voeten zyn overeenkomende met zwem-vinnen, en in die gedaante gemaakt, zodat dit dier, veel fterker en grooter dan onze phokas, minder vaardig is dan dezen; gelyk het dan in de agterfte deelen van een nog onvolmaakter geftalte is; en het is miffchien om deze reden, dat het log, ongevoelig, en weinig te duchten is. De Hr. Clayton heeft gewag gemaakt van een phoka, die in het Zuider-halfrond gevonden wordt; hy zegt, dat men hem furr-feal, of bont-phoka noemt, omdat zyn hair meer gevuld is dan dat van andere phokas, fchoon zyn vel dunner is. Wy zyn uit zulke zwakke aanwyzingen niet in ftaat te oordeclcu, dciC laatfigcinelüc eene aangrenzende foort van onzen tegenwoordigen phoka zy, waar naait de Hr. Clayton denzelven geplaatft heeft, dan of hy nader kome tot den zee-beer, waarvan het bont inderdaad meer gevuld is dan van eenige andere phokas. DE PHOKA MET DEN WITTEN BUIK. Tweede Soort. Wy geeven hier op PI. XXXI de afbeelding van dien grooten phoka met den witten buik, welken wy leevende gezien hebben in de maand december 1778, en die van eene zeer verfchillende foort is van die van den phoka met den gerimpelden bek; wy zullen ook de waarneemingen bybrengen, die wy over dezen phoka gemaakt hebben, daar wy eenige byzonderheden zullen byvoegen, die ons door deszelfs geleiders verfchaft zyn. , Het uitzicht van dit dier is zachtaartig, gelyk dan ook zyn mborft, geenszins woeft is; zyne oogen zyn opmerkzaam, en fchynen vernuft aan te kondigen; zy drukken ten minften de gevoelens uit van genegenheid en verknochtheid voor zyn meefter, aan wien hy met "alle believing gehoorzaamt; wy hebben hem op deszelfs ftem zien buigen, zig rollen, zig om-    VAN DE PHOKAS. Ï5I keeren, hem een van zyne voorfte vinnen toefteeken, zig overeind zetten door het bovengedeelte van zyn lichaam op te ligten en te voorfchyn te brengen, buiten de kas of bak met water, daar men hem in hieldt: hy antwoordde op deszelfs ftem of tekenen, door een fchor geluid, dat laag uit zyn ffcrot fcheen voort te komen, en dat men met het roeftig gebulk van een jongen ftier vergelyken konde. Het fchynt, dat het dier dit geluid Voortbrengt, zo wel door de lucht uit te ademen als door dezelve in te haaien, alleenlyk is het wat helderer in het inademen, en fchorrer in het uitademen. Vóór dat zyn meefter hem onderwerpelyk gemaakt hadt, beet hy geweldig, wanneer men hem tot eenige beweeging wilde noodzaaken, maar zodra hy getemd was, wierdt hy zachtaartig, in zo verre, dat men hem konde aanraaken , hem de hand in den bek fteeken, en zelfs zonder vreeze by hem ruften, en den arm of het hoofd op het zyne leggen. Wanneer zyn meefter hem riep, antwoordde hy, al was hy 'er nog zo verre af; hy fcheen hem met de oogen te zoeken zodra hy hem niet zag, en wanneer hyhem, na eenige oogenblikken afwezigheid, gewaar wierdt, mifte hy niet daar zyne blydfchap over te betoonen, door eene foort van grof gemurmel. Toen dit dier, dat een mannetje was, de prikkelingen der Natuur ondervondt, het geen hem ten naaftenby van maand tot maand gebeurde , veranderde zyne gewoone zachtheid eensklaps in eene foort van woede die hem gevaarlyk maakte: zyne drift kondigde zig aan door Joeijingen vergezeld door fterke oprechtingen; hy woelde en werkte in zyne kas' maakte plotslyke en onruftige beweegingen, en bulkte dus eenige uuren agter malkander; het was door vry gelyke geluiden, dat hy zyne fmart uitdrukte , wanneer men hem mishandelde; maar hy hadt andere zachtere veel uitdrukkende geluiden, en die als geartikuleerd waren, om zyn vermaak en zyne blydfchap uit te drukken. In de aanvallen yan deze woede , veroorzaakt door eene behoefte waaraan het dier'niet geheel konde voldoen, en die agt of tien dagen duurde, heeft men hem uit zyne kas zien gaan, na dezelve gebroken te hebben, en in die oogenblikken was hy zeer woelt en gevaarlyk, want dan kende hy niemand, gehoorzaamde niet aan de ftem van zyn meefter en het was niet dan na eenige uuren bedaarens dat deze hem konde naderen ; hy vattede hem op zekeren dag by den arm , en men hadt veel moeite om hem te doen loslaaten, het welk niet gefchieden konde dan door hem den bek met een werktuig open te breeken. Op een anderen tyd viel hy op een vry grooten hond, en verbryzelde hem den kop met de tandenen dus ftelde hy zyne woede te werk tegen alle voorwerpen die hy aantrof! Deze aanvallen van ritzigheid verhitteden hem fterk; zyn lichaam bedekte zig met een fchurftigen uitflag; vervolgens wierdt hy mager, en eindelyk ftierf hy in de maand auguftus 1779. _ Het is ons voorgekomen, dat dit dier zeer lang van adem was; want hv hieldt de lucht vry lang, en zyne inademing gefchiedde niet dan met tusfchentyden, tufichen dewelken zyne neusgaten naauwkeurig gefloten wa-  ijs D E N ATUURLYKE.HISTORIE ren en m dezen ftaat, vertoonden dezelven zig niet anders dan als twee groote overlangfche trekken op het einde van den bek; hy opent dezelve niet dan om de lucht door eene fterke uitblaazing weder weg te fchikken; vervolgens om dezelve weder in te haaien, waarna hy de neusgaten weer fluit als te vooren, en dikwyls verloopen 'er meer dan twee minuuten tusfehen ydere inademing; de lucht maakte in deze beweeging van inademing een geluid, gelyk aan eene zeer fterke opfnmving. Daar vloeide byna gelladig uit de neusgaten eene foort van witachtig fnot, van eene onaan- . genaamen reuk. . < < Deze groote phoka, gelyk alle de andere dieren van dit geflacht, wierdt verfcheiden maaien daags als verdoofd, cn viel in flaap; men hoorde hem van zeer verre fnorken, en, terwyl hy in flaap was, konde men hem niet dan met moeite wakker maaken; het was zelfs genoeg dat hy in dien ftaat van verdooving was, om zyn meefter niet gemaklyk te willen gehoor geeven, en men moeft hem eenige vifch onder de neus houden, om hem uit denzelven te doen herkomen, en volkomen wakker te maaken; dan hernam hy zyne beweegingen, en was zelfs levendig; hy hefte het hoofd en het voorfte gedeelte van zyn lichaam op, door zig op zyne twee voorfte vinnen of leeden te ftutten , ter hoogte van de hand, die hem de vifch aanboodt; want men voedde hem met geen andere fpyze, en het waren voornaatnlyk karpers, en paalhig, die hy nog Boven de karpers verkoos, daar men hem mede onderhielde. Men gebruikte de voorzorg van deze vifch fchoon die raauw laatende , toe te maaken, door dezelve m zout te wente'len- hy hadt van deze leevende vifch, in zout gewenteld, of daar mede befprengd, dertig pond in vier-en-twintig uuren noodig; hy floeg de paalingen zeer gulzig in, zo deedt hy ook de eerfte karpers, die men herrfgaf maar nadat hy twee of drie van de geheele karpers hadt doorgezwolgen,' poogde hy de anderen van het. ingewand te ontdoen , eer hy.die te lvve floeg; en tot dat oogmerk vattede hy eerft den kop aan, welke hv met zyne tanden verbryzelde ; vervolgens het hy dezelve vallen, opende den buik om 'er de gal en verdere ingewanden uitte haaien, en nam hen dan weder aan het gedeelte van den kop om hen door te ^'zvne uitwerpzelen verfpreidden eene zeer Hinkende reuk; zy waren van een geelachtige kleur, en fomtyds vloeibaar, en wanneer zy ftevig waren hadden zy de gedaante van een bal. De oppaffers van dit dier verzekerden ons, dat het verfcheiden dagen kon leeven, en zelfs een maand, zonder in het water te zyn, mits evenwel, dat men zorg droeg om hem alle avonden met fchoon water te waflehen, en dat men hem voor drank helder zout water gaf, want zodra hy zoet, en vooral troebel water dronk, hadt hy 'er altyd ongemak van. Het lichaam van dezen grooten phoka, gelyk dat van alle de dieren van dit geflacht, is van eene byna cylindnfche gedaante; het vermindert evenwel in dikte, zonder zyne rondte te verliezen, terwyl het den ftaart  VAN DE PHOKAS. 153 ftaart nadert; zyn geheel gewigt mag van zes of zeven honderd ponden geweeft zyn; zyne lengte was van zeven en een half voet, van het einde van den fmoel af tot aan het uiterfte der achterfte vinnen; hy hadt meer dan vyf voeten omtreks op de dikfte plaats van zyn lichaam, en flegts één voet, negen duim, aan het begin van den ftaart. Zyn vel is gedekt met een kort, glad, glinfterend hair, van eene bruine kleur, met graauw-, achtig gemengd, voornaamlyk aan den hals en op het hoofd, alwaar het als getygerd is. Het hair is dikker op den rug en de lendenen dan op den buik, alwaar men een groote witte vlak bemerkt, die in een punt uitloopt, terwyl zy zig in de zyden verlengt; en het is door dit kenmerk, dat wy gemeend hebben dit dier te moeten onderfcheiden, door het te noemen,' de groote phoka met den witten buik. De neusgaten zyn niet hellende noch horizontaal geplaatft, gelyk in de viervoetige landdieren, maar zy zyn loodrecht uitgeftrekt op het einde van den fmoel: zy zyn drie of vier duimen lang, en loopen van boven van den fmoel tot op een vinger breedte boven de bovenlip: deze neusgaten zyn omtrent vyf duim van malkanderen verwyderd, en wanneer zy open zyn , hebben zy elk byna twee duimen breedte, en. gelyken dan naar twee kleine eironden, aan de einden zamengeflooten. De oogen .zyn groot, wél geopend, van eene bruine kleur, en vrv gelyk aan die van het runddier; zy zyn gepJaatlt op vyr duimen afftand's van het einde van de neus, en de afftand tuffchen hunne binnenfte hoeken is van omtrent vier duimen : wanneer het dier langen tyd geweeft is zonder in het water te gaan, verhit zig deszelfs bloed, en het wit der oogen wordt rood, inzonderheid aan de hoeken. De muil is vry groot, en omringd met dikke borftelhairen of knevels ' byna gelyk aan vifchgraaten. De kaakbeenen waren voorzien van tweeen-dertig tanden, die zeer geel waren en verfleeten fcheenen. Wy hebben twintig maaltanden, agt fnytanden, en vier hondstanden geteld. De ooren zyn flegts twee kleine gaten, byna in het vel verborgen : die gaten zyn omtrent drie duimen van de oogen af, en agt of negen duim van het einde van de neus, en fchoon zy niet meer dan eene lyn opening hebben, fchynt het dier evenwel zeer fcherp van gehoor te zyn, dewyl het nooit mift van te gehoorzaamen, althans te antwoorden op de ftem van zyn meefter, fchoon die van zeer verre komt. De voorfte voeten of vinnen van de plaats daar zy uit het lichaam te voorfchyn komen, tot aan het einde gemeeten, hebben omtrent vyftien duimen lengte, en even veel breedte, wanneer zy geheel uitgefpreid zvn Zy hebben elk vyf zwarte, wat gekromde nagels, en zyn zo gemaakt' dat de middenfte vinger de kortfte is, en die aan de beide zyden de langfte. De agterfte vinnen hebben aan haar uiterfte dezelfde vorm als de voorfte , dat is te zeggen, dat de middenfte vinger ook korter is dan die der zyden; zy vergezellen den ftaart, en hebben twaalf of derden duimen iVL Deel. V  i54 DE NATUURLYKE HISTORIE lengte, en omtrent zeventien duimen breedte; wanneer het rlies geheel uitgefpreid is, zyn zy dik en gevleesd aan de zyden, dun in 't midden , en feftonsgewyze uitgefchulpt aan de randen; daar waren geene blykbaare nagels op die achterfte vinnen, maar die nagels ontbraken ongetwyfeld niet dan by toeval, en omdat dit dier zeer onruftig was, en zyne nagels fterk wreef op den grond van zyn hok; het vlies zelf zyner vinnen was verfleeten door de wryvingen, en op verfcheiden plaatfen gefcheurd. ' De ftaart, die tuflehen de twee vinnen ligt, is flegts vier duim lang, en maar drie breed; hy is van eene byna driehoekige gedaante, breed aan zyn oorfprong, en in een punt gerond aan zyn einde; hy is niet zeer dik, en fchynt over zyn geheelen omtrek geplat. Deze groote phoka wierdt gevangen den 28 oólob. 1772 in de Adriatifche golf, by Dalmatiê', aan hec kleine eiland Guarner», twee honderd mylen van Venetië; men hadt 'er verfcheidenmaal vergeeffch jagt op gemaakt, en hy was reeds vyf of zesmaal ontfnapt door de netten der viflchers te breeken; hy was federt meer dan vyftig jaaren bekend, volgens het be richt"van oude viflchers dezer kuft, die hem dikwyls vervolgd hadden, en die van gevoelen waren, dac men zyne groote geftalte aan zyn hoogen ouderdom moeft toefchryven ; en, het geen dit vermoeden fchynt te verfterken, is, dat zyne tanden zeer gfpl «weit, pn wrfleeten fcheenen ; dat zyn hair veel donkerer was in de kleuren dan dat der meefte phokas, die wy kennen, en dat zyne knevels lang, wit, en zeer grof waren. Daar zyn evenwel eenige andere phokas van dezelfde grootte in dezelfde Adriatifche golf gevangen; zy zyn , even als deze, gevangen en medegevoerd naar Frankryk en Duitfchland, in het jaar 17de, en daarna. Dewyl de oppaflers dezer dieren belang hadden om hen in 't leeven-te houden, hebben zy middel gevonden om hen te geneezen van eenige ziekten, die hen door de gevangenis en den dwang, waarin zy leeven, overkomen, en welken zy waarfchynlyk in hunnen ftaat van vryheid niet kennen; by voorbeeld , wanneer zy ophouden te eeten, en de vifch weigeren, neemen zy hen uit het water, laaten hen melk met theriakel gebruiken; zy houden hen warm, en omwinden hen met een deken; zy gaan met deze behandeling voort, totdat het dier zyne eetluft hebbe wedergekreegen , en zyn gewoon voedzel met vermaak ontvangt. Het gebeurt dikwyls, dat deze dieren alle voedzel weigeren, geduurende de vyf of zes eerfte dagen nadat zy gevangen zyn, en de viflchers verzekeren, dat men hen van krachtloosheid zou zien fterven, zo men hen niet dwong om eene dofis theriakel met melk te gebruiken. Wy zullen hier eenige waarneemingen byvoegen , die gemaakt zyn door den Hr. Sabarot de la Vermere, Geneesheer te Montpellier, op eene groote wyfjes-phoka, die ons toefchynt van dezelfde foort te zyn, als het mannetje, daar wy zo even de befchryving van gegeeven hebben.  VAN D £ PHOKAS* *55T Dit cweeflachtig dier, zegt hy, verfcheen te Nimes, in den herfft van mtr het was in een bak met water gevuld, en hadt meer dan zes voeten len'te Haar vel, glad en een weinig geteigerd, deedt het gezicht, en tevens hec gevoel, op eene aangenaarne wyze aan: haar kop, grooter dan die van een kalf, hadt daarvan ten naaftenby het voorkomen, en haar groote, uitfprineende oo' gen, vol vuur, deeden den aanfchouwer belang in haar neemen ; hEare hals, die zeer buigzaam was, kromde zig zeer gemaklyk; en haare kaakbeenen, met fchetpe en fnydende tanden gewapend, gaven haar een ontzag- of vrees'verwekkend voorkomen. Zy had: twee gehoorgaten, zonder uitwendige ooren; de muil was van eene koraal-roode kleur; zy hadt zeer groote knevels; twee vinnen, in de gedaante van handen, waren aan de borft vaft; en het lichaam liep tot vowen wrfeektloVer8 ^ V3D tWÊ6 zydeliDSfche vinnen, die het dier Deze phoka, gehoorzaam aan de ftem haar* meefters, nam zodanig eene hou- & ™ h!?^ blVal; 27 h6?e Zig buiten 'Ê water ™ hem te Hefkoozen en te n't middentnn? i^*™ M den adem haarcr busgaten uit; die neusgaten zyn 2„ h«f » i?,- rTerrlengt? met eene kleine fPIeet doorboord : haare ftem was Lvl Vjfn h^ J' mtydS ?et uZUchcen ve™engd: haar beftierder lag zig, ter™ d-°^ge ^aS', b? haar neder' Hec wacer van haar bak was zout, 2? adem™ h li 1D Pl°f,C >J&> ^ ™* ^d tOC tvd haar k°P naar boveQ 0m eene Se van !£^Z™ 3al' d\e \a 'c water at" Zy ftierf te Nimes, van *3ft£ inwPnJ»nZeIfdien ,aarC als de droes der Pa"den/ en zy fcheen ons van lil SnnMd,g maakzel te zyn als de zee-kal ven, daar s>y, myn Heer, in het XlIIde Deel vau uw werK, mz. 210, enz. van gelproken hebt. Ziehier wat de ontleeding my wegens dit dier geleerd heeft Het eironde gat, 't geen gy zegt, myn Heer, "in deze tweeftachtige dieren altyd open te zyn, was volkomen geflooten door' een doorfchynend vlies fchike als een halve maanswyze zak; ik kon het ilagaderlyk kanaal niet vinden• de maag was zeer fterk, en de vleezige rok fcheen als I^arme d De lever beftondt uit vyf kwabben, gelyk ook de nieren, die elf duimen hooate Hadden* haare baftaehtige zelfftandigheid was eene verzamelingvayfi e S t.ge hchaamen,,onder malkanderen verbonden door een celaciui " teer S weefeel. De y,er rokken, of bekleedzels, der ingewanden, Siddfu ziï ^ door het weeken, en wy zagen zeer duidelyk de celachtige vliezen die 42 zig, peezig, en ruig waren, gelyk ook de fpiraale fchikking,doorweevenmet gaten, die voor een doortocht voor de bloedvaten dienden,' welteKdeze bekleedzels hepen, zonder gekwetft of benadeeld te kunnen worln door de riihk.fche of wormswyze toeknyping. De kwaade reuk, doo7 de vochSL lu?ht vermeerderd, belettede ons de ontleeding van dit dier verder tè vervollen en ik heb de eer van u aan te b eden, mvn Heer de «hmi» vervolgen , eo ka, die ik bewaard heb (*). ' g C maag vaQ de*e pho* Ik heb den Hr.de la Vkniere weêrorn gefchreeven, dathymvvermaak zou doen, met mydezetaaag of derzelver om^ ilfdeze zTe T/ïï^^ T?™' •*« het «"* Z^ZKl™,^ m deze zee-dieren gemeenlyk open is, alleenlyk geflooten was door de verandering van leevenswyze, welke'dit ind/vidfo*Ln"hadt, en mvlaror^;#Q^¥ ™ ^ M LA Verni/re antwoordde my daaiop den 20 january 1780, dat de maag van dezen phoka niet opg* CO Lmrc dc Mk de Sabarot de la fcfMiöj., Nimes ce 3 So V %  IS6 DE NATUURLYKE HISTORIE fpooten was, en dat het eene enkele opblaazing was; dit ingewand, zegt hy, fchynt my toe eenige korrels te bevatten, die geluid maaken op de eerfte beweeging; en wat het vlies betreft, dat het eironde gat formeerde, het was halvemaansgewyze, en in de gedaante van een zak gefchikt. Het fegment, dat den bolronden rand van de halve maan bepaalde, fcheen my harder ; de platte laagen, die dezen zak formeerden , fchoon doorfchynende, waren van regelmaatige vezelen geweeven, of georganizeerd; ik zag evenwel geene bloedvaten; zy gleeden over malkanderen door het drukken van den vinger, en fcheenen van een peesachtig weefzel; ik weet niet, of de verandering van leevenswyze, welke dit dier ondergaan hadt, een vlies van dit maakzel hebbe kunnen maaken : maar het is my genoeg, myn Heer, dat gy daarvan de mooglykheid verzekert om deze verklaarmg goed te keuren. Voor het overige , zegt my de Hr. Montagnon, die dezen phoka met my ontleedde, dat hy heeft opgemerkt, dat er verfcheiden opblaazingen in de voedzel-wegen waren, die hem zyn voorgekomen vier maagen te zyn. Ik heb dit dier niet zien herkaauwen, noch hooren zeggen dat het herkaauwde. , De Hr. de la Verniere heeft in de maand november 178.0, deze maag te Parys gebragt, en ik heb bevonden, dat dezelve maar één ingewand formeerde, met zakken of aanhangzels, en niet vier maagen, gelyk aan die der herkaauwende dieren. . Ik heb in het XIHdeDeel, blz. 2zi, op het einde van de noote, gezegd dat de groote phoka, waarvan de Hr. Parson de befchryving en de afbeelding in de Philofophifche Tranfacïiën, No. 469, heeft gegeeven, wel dezelfde zou kunnen zyn als de zee-leeuw van Anson: thans nu dit dier heter bekend, en wél aangeduid is, onder den naam van phoka met den gerimpelden bek, zien wy, dat de groote phoka van den Hr. Parson beter itrookt met den phoka met den witten buik, waarvan wy zo even de befchryving gegeeven hebben, fchoon deze laatfte kleiner zy ; maar wy zyn niet overtuigd van 't geen deze geleerde Geneesheer over het inwendig maakzel van dit dier, en byzonderlyk over dat van de maag, meent te hebben waargenomen. De Hr. Parson fchreef my voor eenige jaaren, dat die phoka, welke hy in de Philofophifche Tranfatties heefr befchreeven, door zvn inwendig maakzel wezendlyk zo verfchillende is van de andere phokas, als een paard van een koe; en hy voegde daarby, dat hy niet alleen dien grooten phoka ontleed hadt, maar nog twee kleine phokas van verfchillende foorten, en dat hy bevonden hadt, dat die twee kleine phokas ook van malkanderen in het inwendig maakzel der binnenfte deelen verfchilden; hebbende de een dezer phokas twee maagen, terwyl de ander maar ééne hadt. Hy fchreef my ook nog in dezen brief, dat de foorten dezer geflachten zeer talryk zyn; dat de groote phoka, welken hy ontleed hadt, voorzien was van een grooten zak (marjupwm), met vifch gevuld, en van een anderen zak, die met dezen gemeenfehap hadt, en die vol was van kleine hoekige fteentjes; en daarenboven nog was voorzien van twee andere kleinere zakken, die een witte vloeibaare ftof bevattede, welke in den twaalfvingerigendarm overging, en dat zeker-    VAN DE PHOKAS. 157 lvk in alle opzichten deze groote phoka een herkaauwend dier was (ƒ). Schoon de Hr. Parson een beroemd Geneesheer was, en hy zelfs goede Natuurkundige Werken heeft uitgegeeven, hebben wy echter altyd getwyfeld aan die byzonderheden, welken wy daar uit zynen brief hebben medegedeeld; niet kunnende gelooven op een enkeld getuigenis, dat eenig dier van het geflacht der phokas herkaauwend zy, noch dat . hunne maag van het zelfde maakzel is als dat der koe; het fchynt alleenlyk, dat in fommigen dezer dieren, gelyk in dat, waarvan de Hr.ee. la Verniere de ontleeding gemaakt heeft, de maag als in verfcheiden zakken verdeeld is door onderfcheiden vernaauwingen, maar dat is niet genoeg om den phoka onder het getal der herkaauwende dieren teftellen: daarenboven, zy leeven niet dan van vifch; cn men weet, dat alle dieren, die alleen van hunne prooi leeven, niet herkaauwen; dus kan men met grond vermoeden, dat de dieren van het geflacht der phokas, het vermogen van herkaauwen even weinig hebben, als de otters, en andere tweeflachtige dieren, die op 't land en in het water leeven. Voor het overige hebben wy op PI. XXXII de afbeelding van dezen phoka van den Hr. Parson overgebragt, fchoon zy vry onvolmaakt is uitgedrukt in de Plaat van de Philofophifche Tranfafties, op dat men haar kunne vergelyken met die van onzen phoka met den witten buik, op PI XXXI vertoond. Het fchynt my ook toe, dat de groote phoka, waarvan de Hr. Crantz fpreekt (g), onder den naam van utfuk of urkfuk (h), wel van dezelfde foort zou kunnen zyn als die van den Hr. Parson , fchoon hy nog grooter is, dewyl de Hr. Crantz zegt, dat 'er onder deze phokas utfuks gevonden worden, die tot twaalf voeten lengte hebben, en die agt honderd ponden weegen. De groote phoka, waarvan de Hr. Chari.evoix fpreekt (1), en die hy zegt dat op de kult van Akadia gevonden worde, zoude insgelyks wel van dezelfde foort kunnen zyn als deze: hy merkt evenwel aan, dat dere phokas van Akadia de neus fjpitfer hebben dan de andere; en hy voegt'er, volgens Denys, by, dat zy zo groot zyn, dat het lichaam hunner jongen meer omtreks bevat dan dat van onze grootfte varkens, en dat, korten tyd na dat zy geboren zyn, de vader en de moeder hen te water geleiden, en hen ook weder van tyd tot tyd naar't land te rug leiden, om hen te laaten zuigen: dat de viffchery dezer dieren gefchiedt in de maand february, om de jongen te bekomen, die in dezen tyd niet te water gaau: dat op het eerfte gerucht de vader en moeder de vlucht neemen, onder een gefchreeuw, om de jongen te berichten van hen te volgen; maar dat men 'er een groot aantal van doodt, eer zy zig in 't water kunnen werpen (£)• (ƒ} Brief van den Hr. Parson, aan den Hr. de Buffon, London den ro may 1755. (g~) Hiftoire générale des Voyages, Tom. XIX. (Jï) Urkfuk fpecies phocarum major is molis, quarum pellibus Groenlandi utuntur ad eontexendos funes, captura baUnarum phocarum inj'erviente*. Egbde Diét. GroetiL Coppenh. 1750. (O Defcript. de la Nouv. Franc. Tom. III, pag. 143, &f. Qk) ■ Ibidem. V 3  3j8 D E N A T U U K L Y K £ HISTORIE Ik erken, dat deze aanduidingen niet naauwkeurig genoeg zyn om vaft te kunnen bepaalen, of deze phokas van dezelfde, of van eene verfchillende foort zyn als die daar wy hier yan fpreeken; wy brengen dezelve alleenlyk by tot een bericht van die reizigers, die gelegenheid mogen krygen om hen nader te onderzoeken, en die ons dan vervolgens nader licht kunnen geeven. DE PHOKA MET DE KAP. Derde Soort. De derde foort van dezen grooten phoka is die, welke de Groenlanders noemen neitfer-foag (/). Dit dier heeft voor een onderfcheidend kenmerk een kap van vel, waarin het zyn hoofd tot de ooren toe kan intrekken. De Deenen en de Duitfchers hebben hen khpmutze genoemd: deze phoka, zegt de Hr. Crantz (m), is opmerkelyk door de zwarte wol, die het vel onder een wit hair bedekt, het geen hem een voorkomen van eene vry fraaije graauwe kleur geett; maar het Karakter dat hem van andere phokas onderfcheidt, is de kap van een dik en ruig vel, die hy op het voorhoofd heeft, en welke men bek-bedekker noemt, om dat het dier het vermogen heeft van dit vel op zyne oogen te laaten nederzakken , om zig te beveiligen voor de draaikolken van zand en fneeuw, welken de wind al te geweldig aanvoert. Deze phokas doen geregeld twee reizen in 't jaar; zy zyn zeer talryk in de Straat-Davids, en zy onthouden zig daar van de maand feptember tot de maand maart; dan gaan zy hunne jongen op 't land werpen, en komen met dezelven in de maand juny zeer mager en zeer uitgeput weder; zy gaan 'er in july weder van daan , om noordelyker op te trekken, alwaar zy waarfchynlyk meerdere ruimte van voedzel vinden; want zy worden zeer vet in feptember; hunne magerheid in de maanden may en juny fchynt aan te duiden, dat deze de tyd hunner ritzigheid is, en dat zy m dien tyd vergeeten te eeten, en vaften, gelyk de zee-leeuwen en zee-beeren. (0 Phoca majoris generis, cufus caput cute crofilori vtobili tegitur, qua facient centra ifius tuclur. Egede uit fupra. (m~) Hijioire générale des Foyages, Tom. XIX, pag. 61.  VAN DE PHOKAS. IJf DE PHOKA MET DE HALVE MAAN. Vierde Soort. De vierde foort van grooten phoka, zonder uitwendige ooren, wordt attarfoak («) door de Groenlanders geheetenT zv verfchillen in eenige kenmerken van de voorigen, en veranderen in die taal yan naam, naarmaate hun vel nieuwe kleuren of tinten krv^t De vrucht, die geheel wit, en met een wolachtig hair gedekt is wordt Mau geheeten; in den eerften leeftyd is het hak wat minder w ' en het dier heet dan attarak; het wordt grys in het tweede jaar, en hy .krygt dan den naam van atteitfiak ; het verfchilt nog meer in het derde jlaren men noemt het dier dan aglektok; het is gevlekt in het vierde, wanneer men het dier milektok heet; en het is niet dan in het vyfde jaar dat het hair een fchoone wit-graauwe kleur krygt, en dat 'er op den rug twee zwarte halve maanen zyn, waarvan de Dunten naar malkan^ pren ftaan • dorp nhnl'n is dan in al zyne kracht, en hy krygt den naam van attarfoak (o)l lk heb gemeend alle deze verfchillende naamen te moeten bybrengen ondat de reizigers die de kaften van Groenland bezoeken, deze difren S i beter opmerken en herkennen mogen. u" Lt- Het vel van dezen phoka met de halve maan is gedekt met een ftvf en fterk hair; zyn lichaam bevat een dik vet, waaruit men eene olie haalt die, ten opzichte van den fmaak, den reuk, en de kfeiE- Vrt wel gelykt naar oude olyven-olie (p). ' e Kleur' vr? Voor het overige fchynt men tot dit dier te moeten br™^ j j , foort van phoka door den Hr. Kracheninniko" zegt hy, groote kringen van kers-kleur op een geelachtife vacht heeft' en in de ooftelyke zee gevonden wordt. De Hr. P^s (rf brengt ook toe 00 Phka nigri lateris. Egede Dia. Groen/. Coppenhaee i7«o CO Behalven dezen naam, die foorten of verfcheidenheripn, \,™ j t , heefc de Groenlandfche taal nog andere n^^im^ertZê^ ht" $h°& ™ndükU> Natuurlyke Hiftorie dezer dieren betreklyk; amiam is de troen L b^deth^jm de het water fpeelende, en omgekeerd zwemmende, heet nul/earLi . Jl u i e pboka °P door de hitte verraft, heet hy terlikpok; op het ys Sde of ll^V™™ drvv.ende' zelve poogende weg te «.ken, heeft hy den mJ^JSk;' het ï«££^Zmn" het ys met zyne nagels daarin maakt, om te ademen heet L/„ a . e p,oka 01lder men hem mede flaat, is iperak; e„ dé menfeh, die op deni^Z^Tl^l' daar heet aurnarpok; outtuliiartok is de iaaeer die hem v*,™„ iP 0m er by te komen, erifakz de olie uit hun vet gehaald\ igunak - door den Hr nJf' Hü" ,Tel Z0I)der hair is landfeh Woordenboek. 8 d6n Hu Bexon getrokken uit het Groen- 00 Hifloirc générale des Foyages, Tom. XIX, pas 6i (£) .. Idem > tagm a5 > r £> »*• CO Vo-jage de Pallas, III. Part. pag. 6u  fcöo D E^A T Ü U ft L ï #E HISTORIE deze foort een phoka, dien men fomtyds aan de monden van de Lena j de Öby\ en den Jenescé vangt, en welken de RinTen zee-haas noemen (morskoizaëtz) , ter oorzaake zyner witheid, dewyl de haazen in dit land geheel wit zyh: zo dit laatfte dier inderdaad het zelfde "is als de_ attarfoak van Crantz, en die van Kracheninnikow, ziet men, dat zy niet flegts in de Straat - Davids en omftreeks Groenland gevonden worden, maar ook op de kuften van Siberië en tot in Kamtfchatka. Voor het overige, dewyl het hair van dezen phoka met de halve maan, met de jaaren verfchillende tinten van kleur aanneemt, zoude het wel kunnen zyn, dat de gryze, de gevlekte, de getygerde, de gehoepte of geknngde phokas, waarvan de Noordfche Reisbefchryvers fpreeken, dezelfde dieren waren, en allen van de foort van den phoka met de halve maan, m verfchillenden ouderdom gezien (s); en in dit geval zouden wy grond hebben om daar nog eene andere foort van phoka toe te brengen, die, volgens den Hr. Kracheninnikow, den buik geelachtig wit heeft, terwyl het overige van het vel doorzaaid is met vlakken, gelyk de luipaard, en waarvan de jongen, zo als zy ter wereld komen, wit zyn als fneeuw. CO Te oordeelen, naar het geen Chaulevoix daarvan zegt in zyne Hijioire Je la nouvelle St&SS dézè/n'by de'oofteïyke kaften van Noord - Amerika: Deze dieren, zege L hebben het vel van verfchillende kleuren; daar zyn er die geheel wit zyn; zy zyn " het' allen bv hunne geboorte; naarmaate zy ouder worden krygen fommigen eene zwarte " kleur anderen worden ros, en anderen krygen alle drie deze kleuren tezamen." Deze Slaan èelvk men ziet, heeft genoegzaam verband met het geen wy van onzen phoka met de halveTmaan gezegd hebben, en wy meenen dezelve op dien phoka te moeten toepaifen. DE PHOKA NEIT-SOAK. Vyf de Soort. De vyfde foort van phoka, zonder uitwendige ooren, wordt neit-foak door de Groenlanders geheeten; hy is kleiner dan de voorige; zyn hair is vermengd met bruine borftel-hairen, zo grof en ruw als die van het varken De kleur van het zelve is verfcheiden door groote vlakken, en het ftaat overeind, als dat van den zee-beer (t). (t) Pkoca major is gentris maculis majoribus dijlintla Qitem veftis hirjuta e ptllibus phocarum confetïd) neitfik-fak. — Pkoca minor Jpeciei fupra memorata, at arak. Species phaca cum maculis majoribus, ateit fiak, minor ejusdem fpeciei, at'arak; catulus generis fuperioris atejlak. DicJ. Groenl. Coppenhagc, 1750. D E  VAN DE PHOKAS. l6r DE PHOKA LAKTAK VAN KAMTSCHATKA. Zesde Soort. De zesde foort is die, welke de Kamtfchatdalers laltal (u) noemen• zy wordt niet dan boven den 56^ graad breedte gevangen, 't zy in de zee van Pengina, 't zy in den ooftelyken oceaan, en fchynt een der grootften in 't geflacht der phokas te zyn. («0 Kracheninnikow, Hijioire générale des Voyages, Tom. XIX, pag. 260. DE PHOKA G A S S I G I A K. De zevende foort van phoka, zonder uitwendige ooren, wordt bv de Groenlanders gaffigiak genaamd: het hair der jongen is zwart od den rug, en wit onder den bink, en dat der ouden is gemeenlyk getv gerd; deze foort reift niet, en wordt het geheele jaar door te Balfriver gevonden. J DE GEMEENE PHOKA. Agtfle Soort. "pje agtffce foort is die welke de gemeene foort in Europa is (x) JL>* waarvan wy de befchryving en afbeelding gegeeven hebben in her XIIIdeDeel op de XLVIHe PI., en welken mtn^onverT^Ve kaf zee-wolf, zee-hond, noemt. Men geeft ook diezelfde naamen aan eeniffê andere phokas, daar wy hier van gefproken hebben. Deze foort wordt niet alleen m de Balufche-zee, en in den geheelen oceaan, van Groenland O) De Franfche zeelieden heeten hem zee half of zee -wolf; de Enffelfchen noem™ j,a« «Heencommo»,feal of gemeene phoka ; de sjujurden e/'de Poezen Zo Te Jff Noote door den Hr. Forster medegedeeld; maar die naamen van zee-kalf en zee-wólf zyn eveneens op alle phokas toegepaft geworden. zee-wou XVI Deel. X  ! De Franfchen noemen hen ook zee-kalven, en fomtyds zeegolven, en de viflchers: tan Kanada noemen de eenen brouwers, omdat zy het water beroeren, en het doen draaiie»; de anderen noemen zy nau; en nog hebben zy aan een anderen den naam yan grootkop «neven; maar mei* moet hen niet verwarren met de zee-beeren, welken verfcheiden reizieenf aee-kalvew en zee-wolven genoemd hebben, fchoon-zy daarvan in een. weaendlyk-ituü ■wsfebillea', naa-a1l5.fe.in de uitfDjanggnde. of uitwendig? oorea..    VAN DE PHOKAS. fche eilanden, en by de Koriaken, alwaar men hen kolkha, betarkar en memel noemt, het geen eveneens zee-kiif in die drie taaien betekent- zv hebben allen een vaft en ruig vel, gelyk de viervoetige landdieren; 'buiten dat zegt de Hr. Crantz, dat het hair dik, kort, en bv de meeften glad is, als of het geohed ware. Deze dieren hebben de twee voorfte voe eï gemaakt om te gaan, en de achterflen om te zwemmen. Aan vderen Voe? zvn vyf vingers, met vier leden aan elk, gewapend met nagels om te«enrotfen o! te klauteren, of zig in het ys vaft te krammen; hunne achterfte vleten hebben vliezen, die de vingers als ganzepooten zamenvoegen , zodat zv oSder he" zwemmen zig als waaijers uitzetten: het zyn eene foort van tweeflachtige die ren; de zee is hun element, en vifch hun voedzel; gaan oTKnïflaï pen, en zy fnorken zelfs zo fterk, terwyl Zy in dè zonFligg^, dat men hen dan ligtlyk overvalt; zy loopen op hunne voorfte pooten, entingen of werpen zig voort op de achterfte, en wel zo fpoedig, dat een menfeh moeiuheeft om hen te achterhaalen Zy hebben fnydende tanden, en hah- aanT den bek dat zo grof en zwaar is als varkens-borftels.... Het lichaam s dik in v midden Zwemmen bddC ° ******** ^ ^ % ^ Het is op de rotfen, en fomtyds op de ysfehotfen, dat deze dieren koppelen, en dat de moeders haare jongen werpen (V); zy zoogen hen in t Water, rnaar mecx op'c W , *y laactu £aü L\d 'u^ydhflJV^n vervolgens leiden zy hen naar t land terug, en oefenen hen dus tot dat zv zwemmende langer togten kunnen doen. * Niet flegts verfchaffen deze dieren aan de Groenlanders kleederen en voedzel (d), maar hunne vellen dienen ook om hunne tenten en knoes t" bekleeden; zy haaien 'er ook de olie uit voor hunne lampen; zy bedienen zig van de peezen en peesachtige vezelen om hunne kleederen te naaijen; de ingewanden, wel fchoon gemaakt en verdund, worden gebezigd m plaats van glas voor hunne venfters, en de blaas dezer dieren dient hun voor vat om hunne olie te bewaaren; zy laaten het vleefch droogen om het te nuttigen , m die tyden, waarin zy noch jaagen, noch vidchen kunnen: m éen woord, de phokas zyn de voornaamè toevluch de? Groenlanderen, en het is te dezer oorzaak, dat zy zig al vroeg op de jagt dezer dieren toeleggen, en dat hy, die daar beft in flaagt?zo^eï roem behaalt als of hy zig in een gevecht onderfcheiden hadt. heefr HErmNNI^' di-e deze dieren in Kamtfchatka gezien heeft, zegt, dat zy fomtyds de rivier in zo grooten getale opzwemmen dat er de kleine eilanden, die naby de kuft liggen, mede bede^n In Cft mitoire générale des Voyages, Tom. XIX. pag. 60 en 61. 91 nfnLfl:°IX' DACrriptr 'hla muvelle Fran<*> Tom. III. pag. ,43, &t X 2  I04 DE NATUURLYKE HISTORIE 't algemeen venvyderen zy zig niet verder dan tot twintig of dertig mylen van de eilanden , behalven in den tyd van hunne reizen. Wanneer zy de rivieren opzwemmen gefchiedt dit om de vifch, daar zy zig mede voeden, te vervolgen; zy koppelen op eene verfchillende wyze van die der viervoetige dieren; de wyfjes werpen zig op den rug om de mannetjes te ontvangen; zy brengen gemeenlyk maar één jong ter wereld, (gelyk wy reeds gezegd hebben), in de groote foorten, en twee in de kleine. De ftem van alle deze dieren, is, volgens Kracheninnikow, zeer onaangenaam; de jongen hebben een klaagend gefchrei, en allen knorren of morrelen zy geftadig op een raauwen toon; zy zyn gevaarlyk, zodra men hen gekwetft heeft; en zy verdedigen zig dan met eene foort van woede, dan zelfs nog, wanneer hun bekkeneel in verfcheiden ftukken verbryzeld is (ƒ). Men ziet uit alles, wat wy hebben voorgedraagen, dat niet alleen dit geflacht van phokas vry talryk is in foorten, maar dat ook ydere foort zeer talryk is in individus, gelyk men daarover kan oordeelen uit de ver•baazende hoeveelheid, die de reizigers op nieuw ontdekte landen, en aan de uiterfte gedeelten der beide Werelden, gevonden hebben. Deze woefte kuiten zyn de laatfte wykplaats dezer zee-dieren, welker maatfchappyen de bewoonde kuften en landen onrwepken vyn, pn die in onze zeën niet dan verftrooid gezien worden. En inderdaad, die phokas aan benden, die troepen van den ouden Protheus, welken de Ouden ons zo dikwyls hebben gefchilderd, en die zy op de Middellandfche-zee moeten gezien hebben, dewyl zy den oceaan weinig kenden, zyn byna verdweenen, en worden niet dan verftrooid op onze kuften gezien, alwaar geene woeftyn meer is, die hun den vrede en de veiligheid, welken hunne groote maatfchappyen noodig hebben, kunnen aanbieden;zy zyn elders die vryheid gaan zoeken, die tot alle maatfchappy-verbindtenis noodig is, en hebben dezelve niet dan in weinig' bezochte zeën , en in de koude luchtftreeken der beide poolen gevonden. (ƒ} Zy zyn, zegt de Hr. Kracheninnikow, levendig en moedig; ik heb 'er een gezien, die, zig aan den hoek vaflgemaakt hebbende, in den mond van de groote rivier, op ons volk met veel woede uitfchoot, zelfs nadat zy hem het harfenvat verbryzeld hadden: zodra 'men hem op 't land getrokken hadt, poogde hy zig weder in de rivier te werpen, entoen hy zag, dar zulks ontnogelyk was, begon hy te fchreijen, en hoe meer men hem floeg, hoe woefter hy wierdt. Hijioire de Kamtfchatka, Tom, J, pag. 275,  VAN DEN Z E E - B E E R. i&s DE Z EE-BEER fa), A lle de phokas, waarvan wy tot hiertoe gefproken hebben, hebben X\. alleenlyk gehoorgaten, en geene uitwendige ooren; en de zee-beef is niet de grootfte onder de phokas met ooren, maar het is deze, waarvan de foort de talrykfte en dé" meeft verfpreidde is (b). Het is een geheei verfchillend dier van den witten zee-beer, waarvan wy vroeger gefproken hebben, en naderhand in het XV'le Deel, blz. 142. Deze laatfte is een viervoetig dier, van het geflacht der land-beeren, en de zee-beer, daar wy hier van fpreeken, is een wezendlyk tweeflachtig dier van het gezin der phokas. De Hr. Forster, die verfcheiden van deze dieren , op zyn togt met Kapitein Cook gezien, en eenigen daarvan afgetekend heeft, heeft my de afbeelding medegedeeld, welke ik op PI. XXXIV heb laaten graveeren. Hy heeft my ter zelfder tyd verfcheiden hiftorifche byzonderheden over derzelver natuurlyke gebruiken medegedeeld, ca zyne waarneemingen, gevoegd by die van den Hr. Steller, en van eenige andere reizigers, zullen genoegzaam zyn om eene vry naauwkeurige kundigheid te geeven wegens dit dier, dat tot hiertoe met de andere phokas is verward geworden. De foort van den zee- beer fchynt in alle de oceaanen gevonden te worden, want de _ zee -reizigers hebben hem aangetroffen en herkend in de zeën van de middag-linie, en onder alle breedtens, tot op zes - en - vyftig gaaaden, in de beide halfronden. Dampier is de eerfte, die daarvan gefproken heeft , en die denzelven onder den naam van zee-beer heeft aangeweezen. Eenige andere zée-reizigers hebben hem gemeenen phoka geheeten , omdat men hem inderdaad zeer gemeen vindt in byna alle zuidelyke en noordelyke zeën; maar wy moeten aanmerken, dat deze naam hem verkeerdlyk gegeeven is, dewyl dezelve tot de eigenlyke foort der gemeene phokas hyzonderlyk behoort, die op onze Europifche kuften gevonden worden, die op verre na zo groot niet zyn, en ook geene uitwendige ooren hebben. (/;) Phoca urfina. Linn/eüs. — Urfine feal. Pennant, Synopf. Ouadr. pas 271 Hy wordt door de RulTen kot genaamd; door den Hr. Forster phonue »?•/»,-"door ver fcheiden Reisbefcbry veren gemeene phoka; door den Hr. Kracheninnikow zee. kaf door de Franfchen zee-wolf; en door de Engelfchen zee-kalf. ' Cfc) Men heeft hem herkend op Juan Fernandes eiland, op 36 graaden zuiderbreedte liggende; op het eiland St. P.erre; op dat van Sandwich nieuweling* ontdekt; aan de kuft der Patagoniers, aan de Malouinfche eilanden, by het Staaten-land, by Nieuw Holland bv Nieuw Guinee, aan de eilanden Galapagos, byna onder de linie liggende; en eindelyk vaa Kaap Hom af, de geheele kuft van Amerika langs, en tot aan Kamtfchatka. X3  166 DE NATUURLYKE HISTORIE Van alle de dieren van dit geflacht fchynt de zee-beer dat te zyn, 't welk de grootfte reizen doet: zyne lichaamsgefleldheid fchynt zig naar den invloed van alle klimaaten te kunnen fchikken. Men vindt hen in alle zeën, en rondom alle eilanden, die weinig bezocht worden; men ontmoet'hen met talryke benden in de zee van Kamtfchatka, en aan de onbewoonde eilanden tuffchen Afia en Amerika; de Hr. Steller heeft den tyd gehad om hen aan 't eiland Bering waar te neemen (c), na zyne ongelukkige fchipbreuk. Hy bericht ons, dat deze dieren in de maand juny de kuften van Kamtfchatka verlaaten, en dat zy in de maand auguftus of in 't begin van feptember derwaards wederkeeren, om daar den herfft en den winter door te brengen (d). In den tyd van het vertrek, dat is te zegden, in de maand juny, zyn de wyfjes naby haaren term om te werpen*; en het fchynt, dat het voorwerp van de reize dezer dieren is, zig zo verre van alle bewoonde landen of eilanden te verwyderen als hun moeelyk is , om zonder ftoorenis haare jongen ter wereld te brengen, en zig vervolgens met dezelfde geruftheid aan de vermaaken der liefde te kunnen overgeeven, want de wyfjes worden weder driftig een maand nadat zy geworpen hebben. Allen komen zy in de maand auguftus zeer mager terug; die welken He Hr Stelleu in Ai* j«a*Sotydo nnrleerl beeft, hadden niets in de maa<* of ingewanden, en hy vermoedt, dat zy niets of zeer weinig eeten in den tyd hunner ritzighéid, Dit jaargetyde van het vermaak is tevens ook dat van hunne gevechten: de mannetjes ftryden met woede om hun gezin terbefchutten en zig in hunne rechten te handhaven; want wanneer een mannetjes-zee-beer opkomt om aan een anderen zyne volwaffen dochters of zyne wyfjes te ontneemen, of hem van zyne plaats zoekt te verdry ven, valt 'er een bloedig gevecht voor, het welk gemeenlyk niet dan met den dood van een van beiden eindigt. Yder mannetje heeft gemeenlyk agt of tien, en fomtyds vyftien of twintig wyfjes; hy is daar zeer minyverig van , en bewaart iiaar met groote zorgvuldigheid. Hy houdt zig gewoonlyk aan 't hoofd van het geheele gezin, het welk beftaat uit de wyfjes, en haare jongen van de beidefexen. Yder 'gezin houdt zig afgezonderd; en fchoon deze dieren op fommige nlaatfen by duizenden gevonden worden, vermengen zig echter de gezinnen nooit en yder van dezelve maakt eene kleine bende, aan welker hoofd het mannetje is, die dit gezin als meefter beftiert. Het gebeurt echter fomtyds dat het hoofd van een ander gezin by het gevecht komt, iV> Daar is zeik eene groote menigte dezer dieren op het eiland Bering, dat zy den ge. V4lè'n oever bedekken, het welk de reizigers dikwyls verpügt ora de vlakte te verlaaten, " »n naar de rotfen en de bergen te wyken. Men moet aanmerken, dat zy niet dan op de " Puidelvke kuft, die tegen over Kamtfchatka ligt, gevonden worden: de reden hiervan is " miffchien omdat dit het eerfte land is, dat zy ontmoeten, terwyl zy van de Kaap Kro" notzkoi naar 't ooften trekken." Hijioire de Kamtfchatka, par Kracheninnikow. Lion 17(al De*ÏIr' ^Stei/er' zegt dat een enbeld gezin dikwyls uit honderd twintig individu's beftaat: dat deze familie niet flegts op den oever, maar ook in zee, by malkander blyft.    VAN DEN ZEE-BEER. 167 om een der geenen, die tegen malkanderen Haan, te helpen; dan wordt de oorlog algemeener, en de overwinnaar maakt zig meefter van het geheele gezin van den overwonnenen,, 't welk hy met het zyne vereeni). De kop is in zyn natuurlyken ftaat bekleed met een f>) „ Wy klommen op de kruin des eilands, (by liet Staaten-land), waarop eene onein. „ dige menigte kleine laagtens was; in elk derzelver groeide een groote hoop van de S „ Glomerata; de tulTchenruimtens tuffchen beiden waren zeer flibrig en morfie w£ „ ontdekten welhaaft, dat dit veroorzaakt wierdt door eene foort van phokas, die geheel nat „ ann land kwamen; deze phokas waren de zee-beeren, die wy in de -baa van & 5 „ Nieuw Zeeland gezien hadden; maar zy waren veel talryker, en hunne grootte, veel aai„ merkelyker, evenaarte die, welke de Hr. Steller aan hun toefchryfï; zy zvn echter „ verre beneden de zee • leeuwen; de mannetjes zyn nooit meer dan a£t of Lgra voeten „ lang, en hunne dikte is evenredig... Zy hebben geene maanen, gelyk de zee-leeuwen maar het algeuieene maakzel des hchaams en de gedaante der vinmien zyn uet gërvk" I orster, Second voyage de Cook, Tom. pag. 57. * ficiyu. CO „ Wy haalden inzonderheid de olie uit de oude zee-leeuwen en zee-beeren «ral „ keu men doodde; want uitgezonderd het hart, de lever, long en? ' ... \ l b, heeft het vleefch een al te garfligen fmaak o'm gegee7e„' !eIjnnën wo den ZeZl „ ge gezonde beeren waren goed, en zelfs het vleefch van eenige oude leeuwinnen C %*£oïyi\ mpal t.mam,etjes was voor ons afgrysJyk-" iW». *Sl " O») ,,'üe zee beeren (Van het eiland St. Elizabeth) gelyken inderdaad meer naar beeren „ dan naar wolven.... Hunne kleur en hunne kop gelyken vry wat naar die der beeren hl „ halven dat hunne fmoel fpitler is: ook gelyken zy dezelven in de beweegingen die zv'm«" „ ken , en ra de wyze hoe zy die maaken; maar zy zyn in het achterfle gedeelte des lffim," „ als lam, want zy fieepen alleenlyk hunne achterfte voeten of vinnen M; ten& „ loopen zy zo fnel, dat een menfeh hen naauwlyks achterhaaleu kan" G Swiwnr T Tot Mi VpZa.%37 '«'438. è t***m**!t de la C°mpaènie H lnde> oZ'Jcs] Y s  Tn DE NATUURLYKE HISTORTK vet vlies, van een duim dikte, het geen denzelven veel'ronder vertoont dan die van den land-beer; hy heeft inderdaad twee voeten, vyf duimen, zes lynen omtreks agter de ooren, maar na hem van zyn vet ontbloot te heb*ben, heeft het geraamte van den kop van den zee-beer zeer veel overeenkomft met dien van den land-beer. Voor het overige is de vorm van deze twee dieren zeer verfchillende. Het lichaam van den zee-beer is zeer dun in het agterfte gedeelte, en wordt byna van eene kegelachtige figuur, van de lendenen af tot byna aan den ftaart, die maar twee duimen lengte heeft, zodat de dikte des lichaams, die van vier voeten agt duimen omtreks is by de fchouders, tot één voet., zes duimen, drie lynen, by den ftaart vermindert. De zee-beer heeft uitwendige ooren, gelyk de zee-leeuw en de faneoviennei die ooren zyn één duim en zes lynen lang; zy zyn fpits, kegelachtig, recht, glad, en zonder hair van buiten; zy hebben geene opening dan door eene overlangfche fpleet, welke het dier kan zamentrekken en fluiten wanneer het zig geheel in 't water ftort. De oogen zyn uitpuilende en groot, zo als ten naaftenby die der runderen; de regenboog' is zwart; zy zyn met ooghairtjes en winkbraauwen voorzien, en even als die der phokas, tpfchuf rlonr een vlies, dat zyn begin neemt in den grooten hoek van 't oog, en dat het zelve, naar welgevallen van het dier, geheel kan bedekken. De bek, van den hoek af tot aan het eindfe van den fmoel,- heeft flegts de lengte van omtrent drie duimen; zy is voorzien van knevels-, waarvan de borftel-hairen vyf duimen agt lynen lang zyn. De bovenfte lip fteekt anderhalf duim buiten de onderfte uit, en de afftand tuffchen de beide lippen, terwyl de bek geopend is, is van omtrent vier duimen;: de tong , dewelke, gelyk als die van alle phokas, wat gevorkt is aan haar einde, heeft vier en een half of vyf duim lengte. De tanden zyn zeer fpits-, en in yder kaakbeen derwyze gefchikt, dat de punt van elk derzelver naauwkeurig fluit in de tuflehenruimte, die het einde der anderen fcheidt; daar zyn 'er in 't geheel zes - en - dertig; twintig van boven en zeftien omlaag. 10. In het bovenfte kaakbeen vier fnytanden, aan hun einde in twee punten verdeed: 2°. twee hondstanden, aan weêrzydë één, omtrent vier lynen lang,, dewelke binnenwaards gekromd zyn: 3". twee andere hondstanden of flagtanden, zeer fcherp; één aan. weerskanten, omtrent agt of negen lynen lang: het is met die, datdeze dieren malkanderen wreedelyk'wonden en• verfcheuren : 40. vier andere tanden^ aan ydere zyde, die fcherp zyn zo als alle de- andere, en dè plaats der baktanden, beflaan. ' In het onderfte kaakbeen zyn, gelyk in het bovenfte, 1°. vier fnytatv den, voor in het kaakbeen: 20. flegts twee hondstanden, aan ydere zyde één;- zy zyn fcherp aan.de binnenkant, en meer dan een duim lang; het dier. maakt 'er. gebruik, van in de gevechten, gelyk de wilde zwynen van hunne flagtanden; maar daar zyn geene tweede hondstanden, gelyk-in bet bovenfte kaakbeen: a°- vyf tanden aan ydere zyde, die puntig zyn >,  VAN DEN Z E E • B E E R. 173» eri die , gelyk in het bovenfte kaakbeen, de plaats der baktanden befiaan. . Een karakter, 't welk aan de zee-leeuwen en zee-beeren gemeen is, en dit hen van alle andere dieren onderfcheidt, is het maakzel hunner voeten; zy zyn gewapend met een vlies of vin, die in de voorfte voeten de vingers tot ééne maffa vereenigt, terwyl in de agterfte de vingers ook vereenigd zyn door een vlies, en ten naaftenby de gedaante hebben van die der platvoetige vogelen. De voorfte voeten dienen het dier om op 't land te gaan, en de agterfte alleen om te zwemmen en zig te krabben; zy fleepen op het land als nutlooze leeden, en zy vergaderen onder zyn buik zo veel zand en flib, dat het dier verpligt is in zynen gang halve kringen te maaken of te ziegezaagen, en 't is- om deze reden dat hy niet- wel tegen> de rotfen kan opklauteren. De voorfte voeten, waarvan de lengte omtrent twee voeten tegen zeven of agt duimen breedte is, zyn niet voor een gedeelte onder het vel bedekt, gelyk die der phokas, maar zy komen daar geheel uit. De voeten zyn bedekt met hair, uitgezonderd de voorhand, de achterhand, eri de vingers, waarvan het vel zwart, kaal, glad is, aan het bovengedeelte,en gerimpeld aan het ondergedeelte. Zy beftaan van binnen uit het fchouderbeen, uit dat van den arm, van den voorarm, van de voorhand, de achterhand, en de regels der vingeren. Daar zyn 'er vyf aan eiken voet, waarvan de nagels twee lynen lengte hebben;- de duim is langfte der vingeren, en de vier anderen verminderen fteeds in lengte tot aan den laatften, die de kortfte is. De duim, gelyk ook de tweede vinger, beftaan uit drie regelen;-de derde en vierde hebben 'er vier, en devyfde heeft flegts twee. De agterfte voeten,-waarvan de geheele lengte is van twintig of een-en» twintig duimen, tegen eene breedte van vyf of zes duimen, beftaan uit het dyebeen, het fcheertbeen, het kuitbeen, den voorvoet, den achtervoet, en-de-'regelen der vingeren. Het fcheenbeen en het kuitbeen zyn onder'het vel des lichaams verborgen; de voorvoet en de achtervoet vertoonen zig uitwendig, en zyn met hair bedekt. Daar zyn ook vyf vingers, elk gewapend met een langwerpige nagel, die fcherp , van boven bolrond, en holrond van onderen is: deze nagels zyn op den duim en den buitenften vinger zeer klein, maar die der drie andere vingeren hebben omtrent een duim lengte, tegen eene breedte van vier lynen aan de bafis. Deze vingers zyn kort, gelyk die der voorfte voeten, bedekt met een glad vel van boven, en- gerimpeld van onderen. De duim is een derde breeder dan de andere vingers; hy is van dezelfde lengte als de drie volgende vingers 7 'maar de vyfde is vèel korter. Deze agterfte voeten zyn minder ■ dik dan de voorfte, en de regels der vingeren zyn breeder, platter, eri dunner. Aan het einde der regelen beginnen kraakbeenige aangroeizels, die de uitérften derzelver vry gelyk maaken aan die der platvoetige vogelen, en de vin is aan haar einde iri vyven verdeeld. De duim heeft maar twee regels, maar- de vier andere vingers hebben 'er elk drie»  i74 DE NAÏÜÜliLYKE HISTORIE De roede is tien of elf duimen lang; zy bevat in haar voorfte gedeelte een been van byna vyf duimen lengte, gelyk aan dat, 't welk in de roede van de faricovienne wordt gevonden. Het vel van den balzak, die onder den aars ligt, en die twee zaadballen van eene langachtige gedaante bevat, is van eene zwarte kleur, gerimpeld, en zonder hair. Het wyfje heeft flegts twee mammen, by het fchaamdeel geplaatft. De lengte der ingewanden in het individu, door den Hr. Steller befchreeven, was van honderd twaalf voeten en vyf duimen, gemeeten van de maag af tot aan den aars, zodat de ingewanden, alles te zamen genomen, zeffcienmaal langer waren dan het lichaam van het dier, waarvan de lengte niet meer was dan van zeven voet, één duim, en zes lynen, van het einde van den fmoel tot aan het einde der vingeren van de agterfte voeten. In een dezer pas geboren dieren was de lengte der ingewanden flegts dertienmaal langer dan die van het geheele lichaam. Nog hebben wy vroeger waargenomen, en hier herhaald, dat de kleine zwarte phoka, waarvan wy de afbeelding gegeeven hebben, in het XHIde Deel, PI. LIV, zo veel overeenkomft heeft met den zee-beer, dat men niet kan ontkennen, dat het een individu zy, dat_ tot deze foort behoort, of dat 'er althans maar eene verfcheidenheid in maakt; want hy gelykt volftrekt naar den grooten zee-beer, in de gedaante des lichaams, in die der pooten, die als afgeknot en geheel ontbloot zyn van hair; in de gedaante der fnytanden, die aan het_ einde gekloofd zyn; in de ooren, die uitwendig uitfteeken, en eindelyk in de zydeachtige hoedanigheid en zwartachtige kleur van het hair; en dewyl het te vermoeden is, dat dit dier, fchoon zeer klein van geftalte, echter volwalfen was, dewyl alle de tanden by het zelve wel geformeerd waren, zoude men kunnen denken, dat 'er eene tweede foort of ras van zee - beeren, kleiner dan de eerfte, befta, en dat het op deze tweede foort is, dat men moet toepasfen he't geen de Reisbefchryvers van den kleinen zee - beer gezegd hebben (q) , welken zy in verfcheiden plaatfen van het zuidelyk halfrond gezien hebben (r), maar dien men tot nog toe in het noordelyk halfrond niet Cd) De Hren. Forster en de Pages. . OO In de baai Usky, in Nieuw Zeeland, an Nieuw Georgië, onder den 54ften graad noorderbreedte. Forster, Sccond voyage de Cook, Tom. I en Tom IF% pag. 174 184. De Hr de Pages heeft ook die kleine foort gezien aan de kaap de Goede.hoop, en ik denk dat men tot dezelve ook brengen kan het geen Dampier zegt van de zee - kalven, die in menigte op Juan Fernandes eiland gevonden worden. ,, Deze dieren, zegt hy, zyn by dui- zenden op dit eiland; zy zyn van grootte als een gemeene kalf; hun kop is van maakzel " als die van een hond.... hun hair is van verfcheidene kleuren, als zwart, graauw, bruin, gevlakt, fchynende zeer glad en zeer bevallig als zy eerft uit zee komen... Zy hebben " luik eene fyne en korte vacht, dat ik elders dergeiyke niet gezien heb: daar zyn 'er altyd " by duizenden om het eiland, in de baaijen nederzittende, of naar zee gaande, of daaruit " wederkomende; op een myl of twee van 't land ziet men het eiland en deszelfs omtrek geheel bedekt van deze dieren, die op de oppervlakte des waters fpeelen, of zig op't " farid in de zon bakeren. Wanneer zy uit zee komen n epen zy hunne jongen, en blaaten als fchaapen; en fchoon zy eene oneindige menigte andere jongen voorbygaan, eer zy by , hunne eigen komen, laaten zy zig echter nooit dan van haare eigene zuigen Dc jongen  VAN DEN Z E E - B E E R. j7s kent: voor het overige gelykt deze kleine ras van zee-beer geheellyk naar het groote, zo wel in de kleuren van het hair en de gedaante des lichaams als in de natuurlyke zeden en gebruiken. Het fchynt alleenlyk, dat zy kleiner zynde, ook vreesachtiger zyn dan de groote. Deze dieren zegt de Hr. de Pages, zoeken zig flegts aan den zeekant te beveiligen, en byten nooit dan t geen zig rechtftreeks in hunnen doortogt bevindt; verfcheidenen zelfs terwyl zy de vlucht namen, liepen tuffchen onze beenen door; zy maaken zis* fchielyk gemeenzaam met de menfchen: ik heb 'er twee agt dagen laDg in ;t leeven gehouden in een kuip van vyf voeten middellyns: den eerften dau had ik daar zee-water m laaten ftorten, ter hoogte van een half voet, maar dewyl zy poogingen deeden om hetzelve te vermyden, zettede ik hen in zoet water; zy vonden zig daarin ook niet naar hun zin, en ik hield hen droog; zodra het water weg was, fchuddeden zy zig als honden; zy krabden zig,. maakten zig fchoon met hun bek, flooten zig tegen malkanderen aan, en niesden ook als Jlonden. n-^aD^er ? ZOn fchuen H<* ik hen los °P de Plegt van het fchip, alwaar zy niet zogten te ontvluchten, dan wanneer zy de zee zagen. Te lande krabden zy zig, en zy hadden zelfs vermaak in gekrabd te worden van de menfchen, by welken zy vry gemeenzaam gingen y zy gingen zelfs het fcheepsvolk berieken, en zy zogten op de verhevenfte plaatfen te klauteren, om de zon des te beter te genieten. Zy hadden vriendfchap voor malkanderen; zy wreeven en krabden malkanderen,, en wanneer men hen fcheidden, poogden zy welhaaft weder by malkander te komen ; het was genoeg den éénen weg te neemen om zig van den anderen te doen volgen: men boodt hun vifch aan, wier, en brood in water geweekt; zyberiekten en namen wat men hun gaf, maar zy flikten het niet door, en wierpen het terftond weder uit den bek. Den zevenden dag hadt een hunner fterke hartflagen en fnikkingen; hy opende den bek, en braakte een groenachtig vocht,s en hy knabbelde nPr £ ,hlUtmV^Zyn,kU,p; Ik ll£t he,C dier in zee werPeD« Des anderendaags liet ik zyn makker los in eene weide, maar hy at daar niets; ik wierp hem in zee; eerft zwom hy zeer langzaam, maar zig onder water begeeven, en daar een zeer langen tyd gehouden hebbende, kwam hy tot de oppervlakte terug,, aeemen ^ °°er daD hy te voorea was* h? kwam waarfchynlyk voedzel " Efj}e«-oTnkr!ne?0nden'ten onthouden ziS ^ame op 't land, maar wanneer zy " ln glw r\ P°eden Zy ?! n"r«e,>zo wel als de ouden, en zwemmen zeer vaardi* „ en luchtig, fchoon zy op 't land zeer lui zyn, en zig niet van hunnen weg laaten aftrto. „ nen dan door flaagen; maar zo zy zig werpen op hen, die hen /laat? ™ km men hemep „ een flag op de neus terftond dooden. .. Zy worden eveneens in de koude en heete landln „ gevonden; m de koude klimaaten beminnen zy de vtfchotfen wZn ?7I ;n £ „ liggen bakeren, gelyk zy op Juan Fernandes eLd C,°^^Ig^CdÊvta! " f "r„?r .f3™ " ?°,k vee e."\de 2" d*yte deelen van Afrika, geli omftrèefa de Kaap „ de Goede.hoop, gelyk ook in Amerika, in de ftraat van Maeeiaan Daw 7vn Vr oS„ alle kuften van de zuidelyke zee van dat Werelddeel, van he Vuurand ïf "Pd" eve£ " S~hkr!LT VJTiT de " • °rdkaJnt Xm de !inie he° ik hen niet gezien dan op ïi grtt „ den breedte. Ik heb hen nooit in de Ooft-Indiën gezien. In bet alcemeen zoeken deze „. dieren de woefte plaatfen der kuften, en die ftreeken van de zeedaar wel vifchis want " S, leeVe", daf-rvan- ?enVHIbhe"' welken zy eeten, zyn de kabbelfaauwen, lengen' enz d,e overvloedig op de fteenachuge kuilen- vallen." ^ges de dXur,' S} pag\  s16 D £ NATUURLYKE HISTORIE De Hr. de Pages voegt 'er by, dat de grootfte zee-beeren, welken jiy aan de Kaap de Goede-hoop gezien heeft, niet meer dan vier voeten lang waren, en dat de meeften, (waarfchynlyk de wyfjes en de jongen), flegts twee en een halve voet lengte hadden.; het geen verbaazend verfchilt van de geftalte dier foort, welke de Hr. Stell-er be. fchreeven heeft. Het hair der jongen is zwartachtig, vervolgt de Hr. de Pages, maar met de jaaren v/ordt het zilver-grys aan de punt. Hunne tanden zyn klein ; hunne knevels 'vry lang; het uitzicht is zacht, en hunne kop gelykt vry wat naar dien van een hond met koFte ooren: die der zee-beeren zyn fmal, weinig open, en hebben maar zeventien of agttien lynen lengte. De hals is dik, en byna in dezelfde richting als de kop. De dikfte plaats van het dier is de borft, die verminderen, de afloopt tot aan den «ftaart, welke maar twee duimen lang is. De voorfte pooten worden geformeerd door een kraakbeenig vlies, dat byna de gedaante van vin heeft: dat vlies is fterker van vooren dan van achteren. De pooten hebben vyf vingers, die zig zo verre niet uitftrekken als het vlies: .de binnenfte is beft getekend, gelyk deszelfs regels; de twee volgende zyn het minder, en de twee buitenfte zyn het te naauwernood. Yder vinger is met een kleinen nagel .gewapend, die, door het hair bedekt, naauwlyks zichtbaar is. De agterfte pnnfpn hphNpn TranfaSlions Philo\W Tom.I - Phoea Unina. Steller WUr«**r* \crinière,par Mr. FórstPER. - JLS^SééSÈST' door de Kamtfchatdaalen. — Oulon, door de Koriaques — Eta-Zt ,al -T Slout'> C'0 De Hr. Steller, en de Hren, Fors per, vader énloon^' door de Ku"!e*00 De zeeleeuwen zyn die dieren, welke door de reizi??'™ n^r a* -j , , befchreeven zyn, als hebbende den hals en den kop bekeed metm^ i? -zmdelïkc '"den moeite zouden gehad hebben te bemerken, indi enwy SS^ anderen H^'h' en )™'k «T leeuw van Anson hadden gehad om daar mede te vergehleu zt hZ t ^%-ri Zöe" XIII Deel, blz. 219 en 242. vergeijkeu. Zie het artykel yan de phokas, C<0 Novi Comment. Acad. Petropol. Tom. II. ann. 17S1, XVI Deel. Z  i78 DE NATUURLYKE HISTORIE ronden verfpreid; en wordt miffchien onder alle breedten gevonden, gelyk die van de zee - beeren , van de faricoviennes , en van de meefte phokas. De zee-leeuwen houden zig in groote gezinnen by malkander, en trekken op die wyze; die gezinnen zyn evenwel minder talryk dan die der zee-beeren, met welken men hen fomtyds op den zelfden oever vindt; yder gezin beftaat gemeenlyk uit eenvolwaffen mannetje, uit tien of twaalf wyfjes (e), en uit vyftien of twintig jongen van beide fexen. Daar zyn zelfs mannetjes, die een grooter getal wyfjes fchynen te hebben; maar daar zyn anderen, die veel minder hebben ; allen zwemmen zy te zamen , en zy blyven insgelyks by malkander terwyl zy te lande gaan ruften. De tegenwoordigheid of de ftem van den menfeh doet hen vluchten of zig in 't water werpen; want fchoon deze dieren veel fterker en grooter zyn dan de zee-beeren, zyn zy echter vreesachtiger; wanneer een menfeh hen met een enkelen ftok aanvalt, verdedigen zy zig zelden, en vluchten al zuchtende, en nooit vallen zy aan of doen eenig geweld, zodat men zig midden onder hen kan bevinden, zonder dat men iets behoeft te vreezen (f). Zy worden niet gevaarlyk dan wanneer men hen zwaar wondt en tot wanhoop brengt (g); de nood maakt hen dan verwoed; zy weêrftaan den Vyand , en vechten met te meer moeds, naarmaate zy meer mishandeld zyn. De jaagers zoeken hen meer op 't land dan in zee te overvallen , omdat zy dikwyls de barken omverre werpen , wanneer zy zig gekwetfl voelen: dewyl deze dieren magtig, zwaar, en geweldig zyn, is het eene foort van roem onder de Kamtfchatdaalen een mannetjes-zee-leeuw te dooden. De menfeh in den natuurftaat maakt meer werk dan wy van de perfoonlyke dapperheid: deze Wilden , door dat denkbeeld van roem opgewekt, ftellen zig voor de grootfte ge-' fY) De Hren. Forster zeggen tien of twaalf wyfjes; en de Hr. Steller geeft 'er hun maar twee, drie, of vier; maar dewyl het gevoelen der Hren. Forster den meeften grond fchynt te hebben ten opzichte der jongen, die yder gezin volgen, raag men denken, dat inderdaad Ah mannetjes in deze foort het getal der wyfjes hebben, dat men hun toefchryft. Voor het overige fchynt dit getal der wyfjes in zekere omftandigheden te verfchillen; want in de reize van Cook vindt men aangetekend, dat hy een mannetje gezien hadt van twintig of dertig wyfjes omringd, welken hy zig veel moeite gaf om by zig te houden; maar dat 'er andere mannetjes waren, die maar één of twee wyfjes hadden. Second vvyage de Cook, Tom. IV. pag. 70. (ƒ) „ Het was niet gevaarlyk door het raidden van de bende heen te trekken (op een eiland by het Staaten-land), want zy vluchtten weg, of zy bleeven bedaard liggen; men ** liep alleenlyk gevaar zo men zig tuffchen h§n en de zee wilde plaatfen. Zo iets hen bang !' maakt, ftorten zy zig in zulk een groot getal in 't water, dat, zo gy niet terftond uit , hunnen wegfpringt, gy omverre geloopen en verplet zoudt worden. Soratyds wanneer wy " hen eensklaps overvielen, of dat wy hen wakker maakten (want zy flaapen veel, en zyn ", zeer dom) ftaken zy den kop op, gromden en toonden de tanden op zulk eene woefte " wyze', dat zy fcheenen ons te willen verflinden; maar zodra wy op hen aantrokken, vlucht. ',' ten zy.... In 't algemeen waren zy zo weinig woed, of liever zo dom, dat zy ons L vergunden digt genoeg te naderen, om hen met ftokken dood te flaan; maar wy fchooten *„ op de grooisen, omdat wy ons verbeelden, dat het miffchien gevaarlyk zou zyn hen van „ digte by te naderen." Forster , Second voyage de Cook, Tom. IV, pag. 53 en 72. Cg) Steller, Nori Comment. Acad. Petrop. Tom. II. ann. 1751.  VAN DEN Z E E - L E E U \V. i70 vaaren bloot; zy gaan de zee-leeuwen in zee opzoeken, en zwerven ten dien «einde verfcheiden dagen op de baaren, zonder ander kompas dan de zon en de maan; gemeenlyk maaken zy hen met ftokken af, en fomtvds fcbieten zy vergiftigepylen op hen, die hen in minder dan vier-en-twintia uuren doen fterven; of zy vangen hen ook wel leevende met koorden van rotting, waarmede zy hen de voeten belemmeren (h). Schoon deze dieren van eene domme en vry woefte geaartheid zyn, fchynen zy zig evenwel met den tyd eindelyk wat gemeenzaam met den menfeh te maaken De UiSteller zegt, dat men hen door eene goede behandeling zou kunnen tam maaken; hy voegt er by, dat zy zig zo wel gewend hadden hem te zien, dat zy op zyne komft niet meer vluchtten, gelyk in 't begin; dat zy hem ftil en vreedzaam zagen en hem met eene foort van bedaarde oplettendheid befchouwden; met één woord , dat zy alle vrees ten laatften zo geheel verlooren hadden, dat zy in zyne tegenwoordigheid in alle vrvheid te werk gingen, en zelfs voor zyne oogen hunne koppeling aanvingen en volbragten. De Hr. Forster zegt, dat hy 'er eenigen gezien heeft, die zo gewoon waren geworden om menfchen te zien, dat zy de floepen in zee volgden, en dat zy het voorkomen hadden van op te merken wat daar in omging. r Doch, fchoon de zee-leeuwen van eene zachtere geaartheid zyn dan de zee-beeren, houden de mannetjes echter lange en bloedige flaeen te-en malkanderen : men heeft 'er gezien welker lichaam als bedekt was met lidtekenen; zy ftryden, om hunne wyfjes te verdedigen (i) , tegen een medeminnaar, die dezelven komt fchaaken. Na het gevecht wordt de overwinnaar het hoofd en de meefter van het geheele gezin van den overwonnenen. Zy vechten insgelyks om de plaats te behouden, welke yder mannetje in heeft, en die altyd een grooten fteen is, welken hy zig ten verblyfplaats heeft uitgekozen; en wanneer een ander mannetje opkomt 0*) „ Het zyn niet dan vaardige knaapen, die op deze jagt gaan: zy naderen itilleties- zv „ werpen hem een mes .n de borft, onder den oxel. Dit mes zit vaft aanTeneZTrie^ „ van zee-kalft-vel gemaakt, die verbonden is aan een ftuk hout; elk vlurtt op h«"dm „ digft weg, en werpt het dier van verre met pylen en meflen, om.hetoP verfcLiden „ plaatfen des lichaams te kwetfen, en wanneer het zyne kracht meed verinnen w, , „ men het verder met knodfen af. itracnt meelt verlooren heeft, maakt „ Wanneer men hem op zee flaapende vindt, fchiet men vereiftia-e nvlon ™ «„ „ vlucht ylings weg; het dier zig gekwetft voelende, en Y fmX „ van her zee-water, dat in zyne wonde dringt, vlucht op den oever daar m/nlir ^ „ met pylen of fpiefen afmaakt; of zo de plaats niet veilig is wac^ht men ror H?f ? Verdör „ eerfle wonde fterve t geen na verloop'van vier - enfwtalj^ïïefim" tett^ „ zo eerwaardig, dat hy, d.e de meeften gedood heeft, vooreen heldl work gehouden6 » " t iZ t F *?' dat ?eI!f Zig daar °P toele^, minder om het vleefch dat voo zeer roem te verwerven-" KKAcHEKiNNIKOw,dxr./ej; (0 » lk heb zien ftryden twee of drie da^en ssrtpr osn ^ c- j Z 2  i8o DE NATUURLYKE HISTORIE om hem van daar te verdry ven, begint het gevecht, en eindigt niet dan met de vlucht of den dood van den zwakften (k). De wyfjes vechten nooit, 't zy onder malkanderen, 't zy met de mannetjes ; zy' fchynen in eene volftrekte afhangelykheid van 't hoofd des gezins te zyn; zy worden gemeenlyk gevolgd van de jongen der beide fexen; maar terwyl twee mannetjes, dat is te zeggen , twee verfchillende hoofden van een gezin, handgemeen zyn, komen alle de wyfjes, van haare jongen gevolgd, op, om getuigen van het gevecht te zyn, en zo het hoofd van eenige andere bende insgelyks tot du tooneel opkomt, en party kieft voor of tegen een der flrydenden, wordt zyn voorbeeld welhaaft gevolgd door eenige andere hoofden, en dan wordt de flag bykans algemeen , en eindigt niet dan met eene groote bloedftorting, ja dikwyls niet dan met den dood van verfcheidenen dier mannetjes, waarvan de gezinnen zig ten voordeele van den overwinnaar vereenigen. Men heeft opgemerkt, dat de al te oude mannetjes zig in die gevechten niet mengen; zy voelen waarfchynlyk hunne zwakheid, want zy houden zig verre buiten fchoots, en blyven geruft op hunne lteenen, zonder evenwel aan andere mannetjes of wyfjes te vergunnen daartoe te naderen (7). . In het gevecht vergeeten de meefte wyfjes haare jongen, en poogen zig al vluchtende van dit tooneel te ver- wyderen, het geen eene zeer verfchillende geaartheid van die der zeebeeren onderftelt, als waaronder de wyfjes haare jongen wegvoeren, wanneer zy dezelven niet kunnen befchermen; daar zyn evenwel ook fomtyds moeders onder de zee-leeuwinnen, die haare jongen in haaren bek wegvoeren (?«), en anderen die harts genoeg hebben om hen niet te verlaaten, en die zelfs zig laaten dooden op de plaats, terwyl zy hen poogen te verdedigen (w): maar dit moeten uitzonderingen zyn; want de Hr. Steller zegt zeer ftellig, dat deze wyfjes weinig verknochtheid voor haare jongen hebben; en dat, zo men haar dezelven ontneemt, zy daar geene aandoening van fchynen te hebben; hy voegt 'er by, dat hy zelf verfcheidenmaal jongen heeft weggenomen in 't gezicht van den vader en de moeder, zonder het minfte gevaar te loopen, en zonder dat deze ongevoelige en (£) „ De zee-leeuwen leeven in groote benden tezamen-, de oudfte en vetfte mannetjes „ houden zig afgefcheiden. Elk vertoeft een grooten fteen, daar de anderen niet bykomen „ zonder een woedend gevecht. Wy hebben hen dikwyls in eene onbefchryvelyke woede .„ gezien, en verfcheidenen hadden lidtekens van zvvaare wonden op den rug, welken zy in „ deze gevechten bekomen hadden." Forster, Second voyage de Cook, Tom. IV. ^ag(f) „ wy namen hier en daar een zee-leeuw waar, die knorrende nederlag, in eene afee„ zonderde plaats, zonder te dulden, dat de mannetjes of de wyfjes zig daaromrrent ophiel„ den. Wy oordeelden, dat het oude dieren waren, door de jaaren afgemat." Forster Second Voyage de Cook, Tom. IV. pag. 71. (m~) » De zee-leeuwen verwachtten doorgaands onze aannadering, maar zodra een van „ de bende gedood was, vluchtten de overigen met veel verhaafting; fommige wyfjes na„ men dan een jong in haaren bek mede; maar de meefte waren zo bevreesd, dat zy hen „ achter lieten." Forster , Second Voyage de Cook, Tom. IV. pag. 55. («) Mémoire fur les phoques, communiauèe a Mr, du Büffon, par Mr. Foriter.  VAN DEN ZEE-LEEUW. 181 onnatuurlyke dieren eenige pooging deeden om hen te behouden of te wre. ken. Voor het overige, zegt hy, 't is niet dan onder malkanderen, dat de mannetjes woeft en wreed*zyn; zy mishandelen zelden hunne jongen of hunne wyfjes; zy hebben veel verknochtheid voor dezelven, en zyvermaaken zig met haare liefkoozingen, welken zy haar met vriendelykheid vergelden ; maar 't geen zonderling zoude voorkomen, zo wy daarvan het voorbeeld niet hadden in onze ferrails, is, dat zy in den bronstyd minder believende en trotfcher zyn; de wyfjes moeten dan de eerfte aanzoeken doen (o); niet flegts fchynt de mannetjes-fultan onverfchillig cn trotfch, maar hy houdt zig zelfs gebelgd, en 't is niet dan na dat de wyfjes de liefkoozingen verfcheidenmaalen herhaald hebben, dat zy zig door dezelve, als 't ware, laaten overwinnen, en zig aan haare verlangens overgeeven: dan werpen zy zig te zamen in zee ; zy maaken daar verfcheid n beweegingen, en na eenigen tyd zachtelyk zamen gezwommen te hebben, gaat het wyfje eerft te land, en werpt zig op den rug, om haaren meefter at te wagten en te ontvangen. Onder de koppeling, die agt of tien minuuten duurt, houdt het mannetje zig op zyne voorfte pooten, en dewyl hy een derde grooter van geftalte is als het wyfje, fteelu hy den geheelen kop boven haar uit. Deze dieren, gelyk als de zee-beeren, kiezen altyd de onbewoonde eilanden, om te gaan jongen, en zig vervolgens aan hunne liefdedrift over te leveren. De Hr. Forster, die hen op de kuften der Magellaanfche landen heeft waargenomen, zegt, dat hy getuige van hunnen liefdehandel en van hunne koppeling geweeft is, die in de maanden december en january voorvielen, dat is te zeggen, in het zomer-failben van die klimaaten. De Hr. Steller , die hen insgelyks op de kuften van Kamtfchatka en op de nabuurige eilanden, heeft waargenomen, verzekert, dat zy altyd koppelen in de maanden van auguftus en feptember, en dat de wyfjes in de maand van july (p) werpen. Het fchynt derhalven, dat in de tegenovergeftelde klimaat.n de zee-leeuwen malkanderen altyd in den zomer opzoeken, en dat de tyd van dragt van byna elf maanden is. Dezelfde Steller zegt evenwel uitdrukkelyk, dat de wyfjes maar negen maanden draagen, (e) „ Verfcheiden vreemde liefkoozingen gaan de koppeling voor; het is de zwakfte fexe, „ die de eerfte aanzoeken doet.... Het wyfje bukte zig voor het mannetje neder, kruipende „ honderdmaal rondom hem, en van tyd tot tyd haaren fnuit op zyn boezem brengende, als „ om hem te kliffen. Het mannetje fcheen onder dit bedryf eerft in een kwaaden luim te ,, zyn; hy gromde en toonde rte tanden aan zyn wyfje, als of hy haar hadt willen byten. „ Op dit teken hieldt het gehoorzaam wyfje af, en kwam vervolgens haare liefkoozingen ,, herbaaien, en het mannetje de voeten lekken. Na eene lange inleiding van dezen aart „ wierpen zy zig beiden in zee, malkanderen vervolgende; eindelyk begaf het wyfje zig hec „ eerfte te lande, alwaar zy zig op den rug wierp; het mannetje, dat haar van naby volgde, ,, dekte haar in deze houding, en de koppeling duurde agt of tien minuuten." ExtraiS dyun mémoire cemmuniquie, par Mr. Forster. (/>) Kracheninnikow zegt het zelfde in zyne Hiftorie van Kamtfchatka, Z 3  i8» DEN A ÏÜÜRLYEE HISTORIE als of hy niet gerekend hadt, dat van feptember en auguftus tot in july, niet negen, maar tien maanden afftandsis. Die twee reizigers, welken wy daar aangetrokken hebben, komen niet overeen in het getal der jongen, die het wyfje by ydere dragt werpt. Volgens den Hr. Steller bepaalt zig dat tot één, en volgens den Hr. Forster brengt zy twee ter wereld (q), maar het kan zyn, dat zy gemeenlyk maar één, en fomtyds twee jongen werpt; ook kan het zyn, dat deze dieren minder vruchtbaar zyn op Kamtfchatka, dan in de Magellaanfche landen; en eindelyk kan het zyn, dat, dewyl de jongen van het voorig jaar de moeder volgen met die van de laatfte dragt, de Hr. Forster dezelve niet onderfcheiden heeft, toen hy het wyfje van twee jongen zag gevolgd. Dezelfde reizigers berichten , dat die dieren, en inzonderheid de mannetjes, niets eeten zo lang hun bronstyd duurt (r), zodat zy na dien tyd altyd zeer mager zyn, en zeer uitgeput: die, welken zy in dit faifoen geopend hebben, hadden in hunne maagen niets dan kleine fteenen ; terwyl zy in alle andere tyden zeer vet zyn, en hunne maag opgepropt is met vifch en fchaalvifch, die zy in groote hoeveelheid nuttigen. De ftem der zee-leeuwen is verfchillende naar de jaaren en de fexe, en het is gemaklyk, zelfs van verre, het geroep der volwalfen mannetjes van dat der jongen en der wyfjes te onderfcheiden. De mannetjes hebben een gebulk, gelyk aan dat van den ftier (f), en wanneer zy getergd zyn, toonen zy hunnen toorn door een groot gefnork. De wyfies hebben ook eene foort van geloei, maar zwakker dan de mannetjes, en vry gelyk aan het bulken van een kalf. De ftem der jongen heeft veel overeenkomft; met die van een lam van eenige maanden, zodat men van verre denken zou de troepen van koeijen en fchaapen te hooren, fchoon 'er inderdaad geene andere dieren dan benden van zeeleeuwen voor handen zyn, welker gebulk op verfchillende toonen zig verre genoeg laat verneemen, om de reizigers te verwittigen, dat zy Ca) Kracheninnikow zegt zelfs tot drie en vier, het geen echter niet waarfchynlyk is. (A Zo lang de phokas tochtig zyn, zegt de Hr. Forster , dat is te zeggen, geduurende den "vd van eenige weeken, neemen zy geen voedzel, zodat zy na dit jaargetyde zeer " uiteepnt en mager wederom in zee gaan. Wy vonden in hunne maag verfcheidene rond" achtiee fteenen , van grootte als een vuift, en fommigen hadden tot vyftig fteenen by zig: " zonder te weeten waartoe een mftin). De wyfjes, die veel dunner zyn zyn nol klein-r en hebben gemeenlyk maar zeven of agt voeten lengte (x). Het Kam van de ocnel en anderen waarvan de midde lyn ten naaftenby felvk is op een derde van de lengte, heeft bykans overal eene gelyke dikte en vertoont zig voor 't oog als een groote cylmder meer gemaakt om te rollen, dan om op de aarde te gaan; ook vindt dit lichaam, al tf veel gerond, geene vaftigheid, dan omdat het,_ allerwege met eene overrnkffge hoeveelheid vets opgevuld zynde, zig gemaklyk fchikt , » m«, i vit in de re!ze van Thomas Candish , dat 'er eenige eilanden op deze reê zyn, 00 Men leeft in. ae en Sedood OP t eiland Bering, lx (b) Kracheninnikow, Hijioire de KamtTchatka „f, t t CO „ De zee-otters C/*fc«v*>««07 deffi TJ „ niet kennende, zegt de Hr. Stelusr, hVdÏÏn 'er^e^ denmenfeb „ integendeel zeer fchuw op de SST^m"ch!t^ ^Tl' ^ dle zeltde d^en zyn, „ den menfeh ondervonden hebben, waarvan*ï reuk all«n L X * ^vvoordigheid vat* ment. Acad. Petroj>o/. Tom. II. ann 1751 doet vlucfaten. Novi Com.  192 DE NATUURLYKE HISTORIE Yder mannetje fchynt zig maar aan één wyfje te verbinden, en beiden worden zy gemeenlyk vergezeld of gevolgd van een jong van de laatfte dragt, en van een ander van de voorige dragt; dus is in deze foort het voortbrengzel flegts van een, en dewyl de tyd van de dragt omtrent van een jaar is (d), kan men daaruit opmaaken, dat de jongen hunne ouders niet verlaaten, dan nadat zy fterk genoeg zyn om zigzelven te helpen, en miffchien oud genoeg om op hunne beurt hoofden van een nieuw gezin te worden. ... . . Deze dieren koppelen in de lente, en meer op het einde van den dag, dan op eenig ander uur. Zy maaken evenwel gebruik van den tyd dat de zee ftilft is, en maaken eene voorbereiding voor hunne vereemging, door beweegingen en tekenen die hunne verlangens te kennen geeven; het wyfje zwemt zachtelyk , zig verfcheidenmaalen omwentelende, als om het mannetje te noodigen, dat welhaaft haar van naby nadert, en met ongeduld wacht dat zy zig op den rug werpe om hem te ontvangen; in dit oogenblik dekt hy haar met zeer levendige beweegingen: zy zyn niet alleen vatbaar voor eene wederzydfche getrouwe liefde, maar ook voor eene ïterke verknochtheid aan hun gezin , en zelfs voor de geheele foort; zy brengen malkanderen wederzydiche liulp toe, wanneer 2y gewond zyn; zy vergezellen die, welke zyn gefneuveld, en die door de viffchers op ftrand gehaald worden; ik heb, zegt de Hr. Steller, de verknochtheid dezer dieren voor malkanderen, en vooral die van het mannetje voor het wyfje, gezien- nadat ik een wyfje geharpoeneerd had,- volgde het mannetje haar, naarmaate men haar naar het ftrand fleepte,_en de flagen, die men hem van alle kanten gaf, konden hem daarvan niet weerhouden; hy verliet haar zelfs niet na haaren dood, want des anderendaags, toen de matroozen het wyfje gingen ftuk hakken, vonden zy het mannetje nog by haar (e). , ■_ . . , , Men harpoeneert de lamantins te gemaklyker, omdat zy zig nooit geheel onder water begeeven, maar het valt gemaklyker de volwaffenen dan de iongen te bekomen, omdat die laatften veel fneller zwemmen, en dikwyls ontfnappen, terwyl de harpoen met hun bloed geverwd, of met een brok van hun vleefch belaaden is; de harpoen, die een yzere punt heeft, zit aan een lang touw vaft; vier of vyf man zetten zig in een floep; de eerMï die voorop ftaat, houdt en werpt de harpoen, en wanneer hy den lamantin getroffen heeft, poogen vyf-en-twintig of dertig, die, op ftrand ° itaan- fdS Naar 't geen Kracheninnikow zegt, (jtipire de Kamtfchatka, Tom I. pag. zoude het fchynen, dat de tyd van de dragt flegts van agt of negen maanden zou moeten zvn wan hy verzekert, dat de wyfjes in den herfft werpen, en in de lente koppelen; maar fwvl dè Hr! Steller deze dieren langen tyd op het eiland Bering waargenomen, en zeer weTbrfchreeve heeft, meenen wy zyn getuigenis te moeten aanneemen, en zeggen, volgens zyn bericht, dat by deze foort van lamantins de dragt der wyfjes van omtrent een 1 (e)%ri Commcnt. Academ. Petropl. Tom. Ih ann. 1751-  VAN DE LA M A N T I N S. m ftaande het einde van de lyn houden, hem aan ]and te trekken • die m de floep zyn, hebben ook een lyn, die aan de eerfte vaft i/ g zy gouden niet op het dier voort te haaien tot dat het geheel buiten het De lamantin looft veel bloed uit zyne wonden en ik hpK i zegt de Hr. Steller, dat het bloed lis eefomèi^ fnron? 3 S^'' Hintte zodra het dier het hoofd in 't water hadt: ln&£' i ? het zig telkens hervattede, zodra het diefden \op &^ liadt t° tf ademen; waaruit ik heb befloten dat bv deze dierrn ™L,i u j phokas, het bloed een.dubbelen weg A^^te^ longeVV(>) °r eir°nde §a£ '< hart' en in de door cê zy? l^gt^e^^S^ f ,ant£"h die in,zee g-eijen, z Ifftandigheil zee?S fs?dat'^e Öjïïöte^» affeheeren; zy fteeken den kop uit het water om dezelven t va tenen haaien er dien niet uit dan om de ingeademde lucht uTt te ademen' ennieuwe lucht in te neemen, zodat zv, terwvl zvp^n f i?' deelte des lichaams fteeds in 't wate'r heK Sw| Fde h?ft SzvdJn* en het geheele achterfte gedeelte boven water blyven. Wanneer zvter' zadigd zyn leggen zy zig op den rug zonder uit het water te komen en flaapen in deze gefteldheid zeer geruft (g). Hun vel, dat geftS ge'waS. fchen wordt, is daarom niet tezuiverer; het brengt voo?t en onder houdt eene groote menigte ongedierte, het welk de meeuwen, en eeniJe andere vogels, op hunnen rug komen eeten; voor het overige zvn de lamantins zeer vet in de lente en den zomerzo mager in den winter dat men ligtlyk onder het vel het gebouw hunner wervel been dererTe^ hunne ribben ziet, en het is in dit jaargetyde, dat men 'er eenigen vindt de tulfchen de ysfchotfen gefneuveld zyn. 6 • . T\' e Het vet, verfcheiden duimen dik, omvangt het geheele lichaam vin het dier; wanneer men het voor de zon blootftelt, W het de geele kleur van de boter aan; het « van een zeer goeden fmaak, en zelfs van een goeden reuk; men verkieft het boven dat van alle viervoet L d eren en de eigenfchap, welke het daarenboven heefc van hnt ul I ' kunnen worden, zelfs in de zomerhitte, grittenoZm?™?^™0 tC de; men kan. het tot dezelfde gebruiken" bezigen °fkf2 ZT'eTh' eveneens nuttigen: dat yan den ftaart inzonderheid is zeer lekke? her brandt ook zeer wel zonder eene fterke of onaangenaame reuk te geéven Het vleefch heeft den Imaak van rund-vleefch;alleenlyk is het minder malfch en moet langer kooken; inzonderheid dat der ouden dat zeer lang gekookt moet worden om het eetbaar te maaken. Het vel is eene Cf) Novi Commevt. Acad. Pctropol. Tom. I. arm. \y<\ Q) Kracheninnikow, Hijioire du Kamtfchatka, Tom. 'i. pas "iR XVI Deel. Bb ' 6' •> '  ,04 D E NATUURLYKE HISTORIE foort van leder, van een duim dikte, voor het uitwendige meer gelykende naar de fchors van een boom dan naar het vel van een dier; het is van eene zwartachtige kleur, en zonder hair; daar zyn alleenlyk eenige grove en lange borftelhairen rondom de vinnen, den bek, en het binnenfte der neusgaten, het geen moet doen vermoeden, dat dezelven by den lamantin niet zo lang noch zo dikwyls geflooten zyn als by de phokas, waarby het binnenfte der neusgaten van hair ontbloot is. Dit vel van den lamantin is zo hard, vooral wanneer het droog is, dat men het naauwlyks kandoorhakken;'de Tfchutfchirs maaken 'er gebruik van om fchuitjes te vervaardigen, gelyk andere Noordfche volkeren daar het vel der groote phokas toe te De^amantin, door den Hr. Steller befchreeven , woog twee honderd Ruffifche puds, dat is te zeggen, agt duizend ponden; zyne lengte was van drie-en-twintig voeten; het hoofd, zeer klein in vergelyking van het lichaam, is van eene langachtige gedaante; het is van boven geplat, en neemt geduurig af tot aan het einde van den fmoel, waarvan de bek geheel onder is (*). Deszelfs opening is klein, en omringd van dubbelde lippen, zo wel van boven als van onderen. De bovenfte en onderfte buitenlippen zyn fponsachtig, dik, en zeer gezwollen; men ziet op haare oppervlakte eene groote menigte knobbeltjes, en uit die knobbeltjes komen witte borftelhairen of knevels voort, van vier of vyf duim lengte; zyne lippen maaken dezelfde beweeging als die der paarden, wanneer het beeft eef de neusgaten, die aan 't einde van den fmoel zyn geplaatft, hebben anderhalf duim lengte, tegen omtrent evenveel breedte, wanneer zy geheel 'C^Heif onderfte kaakbeen is korter dan het bovenfte, maar noch het een noch het ander is voorzien van tanden; daar zyn alleenlyk twee harde en witte beenderen, waarvan het een in het bovenfte verhemelte vaft zit, en het ander in het onderfte kaakbeen; die beenen zyn met verfcheiden kleine gaatjes doorboord; hunne buitenfte oppervlakte is echter vol, en als een vaft lichaam, en getand op eene wyze, dat het voedzel tuffchen deze ïwee beenderen in korten tyd vermaalen wordt. De oogen zyn zeer klein, en juift geplaatft in 't midden, tuffchen het ttiterfte van den fmoel, en de kleine gaten, die voor ooren dienen. Daw zvn geene winkbraauwen, maar in den grooten hoek van. yder oog is een kraakbeenig vlies, in de gedaante van een haanekam, die , even als by de zee-otter {faricovienne), het geheele oog naar welgevallen van het dier kan bedekken. Daar zyn geene uitwendige ooren; het zyn flegts twee ronde gaten, zo klein, dat men daar naauwlyks een fchryipen in kan brengen, en de- fh") Clusiüs en Hernandes, die de befchryving van den lamantfri der Antillifche eilanden gegeeven hebben, fchynen denzelven niet wel waargenomen te hebben; want hy heeft den fop niet zo als zy dien vertoonen, maar vry gelyk aan dien van Kamtfchatkj. (i) Kracheninnikow, Hiftoire du Kamtfchatka, Turn. i. pag- 0*4.  VAN DE L A Ai A N T % N g. wyl deze gehoorgaten aan het oog der meefte Waarneemeren ontfnant zvn hebben zy gemeend, dat de lamantin doof was; te meer, omdat hv Sm fchynt; want de Hr. Steller verzekert, dat die van Kamtfchatka noo? ander geluid doen hooren dan dat van hunne fterke ademhaalt- Kha cheninnikow zegt, dat zy rachelen en bulken (k), en de vader Mmm l de jTribourg (0 vergelykt het geluid van den lamantin van Amerika met een klein gebrul. met In den lamantin van Kamtfchatka kan men den hals naauwlyks van het lichaam onderfcheiden; hy is alleenlyk wat minder dik by den kon dan or» het overige zyner lengte; maar een zonderling kenmerk, waardoor dft dier van alle andere land- of zee-dieren verfchilt, is, dat dn/men SI uit de fchouders by den hals komen, en die meer'dan twee voeten leng e hebben, gemaakt en geledigd zyn gelyk als de arm en de voorarm bv den menfeh; de voorarm van den lamantin eindigt met de achterhnnH L S voorhand, zonder eenig blyk van vingers of nfgelen, kenm^ ken die dt dier weder buiten de klaffen der viervoetige dieren ftellen : de voorhand en de achterhand zyn omvangen van vet en van een peesachtig vleefch bedekt met een hard en hoornachtig vel. s villicii, Men heeft zeftig wervelbeenderen in dezen Iamantin geteld, en de ftaart begint by het vyf-en-twintigfte, en vervolgt met vyf-en-dmig and«e zodat de ftam van t lichaam flegts vyf-en-twintig heeft nP i,, dIfQere» de Antilhfche eilanden heeft 'er twee-en ^?™ten h J?T™ F? einde van den ftaart: in een vruchtje ^^hZ^^^S^ 'er vyfen-twintig in den ftaart, zeftien in den rug en zesin u ï in alles vyftig («) : dus, onderftellende, dat 'er fêven wev beS& 111 den hals der lamantins van de Antilhfche eilanden waren, zouden 'erlS t geheel negen-en-vyftig zyn. De ftaart neemt geduurig in dikte af en zyne uitwendige gedaante is eer vierkant dan platachtig; in denlamantin van Kamtfchatka eindigt de ftaart in een dikke en zeer harde vin, dTe a? horizontaal verwydt, en waarvan de zelfftandigheid ten naaftenbv edvk 5 aan die van 't jong van een walvifch. y § y De roede van het mannetje, die veel naar die van het paard gelvkt maar waarvan de glans of 't hoofd nog grooter is, heeft twS en eS half voeten lengte ; zy is befloten in eene fcheede, die aan het vei va^den buik vaft is, en zig tot den navel uitftrekt. By het wvfie /hJ rJh f t geplaatft op agt duimen afftands boven den aars D?cM m of Sm zichtbaar; zy is byna kraakbeenig, en zes lynen lang- detweern?™ zyn op de borft geplaatft; zy heblen omtrent^ duinfen mldddlyn™ inZ tyd van de dragt, en zo lang de moeder haar jong zoogt- maar in ,fi andere tyden hebben zy flegfs de vertooning v^en ^lotewet Sv« m Kracheninnikow, Hifloire du Kamtfckatia, Tom. I. i>a* 55, 10 handfChrift' Uk h£t Spaa"fch «vergezS5dS{-den Hr. de la Con. O) Zie hec artykel van den lamantin, XlIIde Deel, blz. 273. Bb a  ï96 D E NATUURLYKE HISTORIE een enkele tepel. De melk is vet, en heeft een fmaak, ten naaftenby gelyk aan fchaapen-melk. Jfmeetinren van den lamantin, op het eiland Bering gedood, 12 july J 6 1742 > tot Koningsvoeten gebragt. voeten, duimen, Iyneu. Lengte des geheelen lichaams, van de bovenlip af tot aan het^ ^ ^ l enaS va™ h«° dSfVaè de bovenlip, tot aan de neusgaten. % 7. 6.' VnnShe' midden van de neus tot den hoek van 't oog. . 1. o. 7. Breedte v™ hec oog tuffchen de twee hoeken. . 0.0. ?ï. Afftand tuffchen de oogen. . • • • 4- 3- TVeedte en hoogte der neusgaten. • ,. . : u* z* 3- Van het einde van de bovenlip tot den hoek van den bek. 1- 2. o. Van he e nde lln de bovenlip tot aan den. fchouder. 4. o. 9. VaS heE einde van de bovenlip tot de opening van het fchaatm Varfdé onderfte lip tot het borftbeen. . ► 4- 2. 8. Sddeflyn van denPbek in den hoek der open.ng. . 1. 6 9. Dmrrek van 't hoofd, by do neu*««etr. . . 2. J. I. oSSUïn'thoofa.bydeoogj. ... 3. 9. o Honkte van den fmoel, aan t einde. . . o. 7. 91, OmwekdS lichaam., by de fchouder . . ir. 3. o. Omtrek van den hals in den nek. . . . 6. 4. 11. Om rek van *t lichaam aan den onderbuik. . . 19. o. 9. Om den ftaart, by de inplanting van de vin. .. 4- 4. «. Afftand tuffchen den aars en het fchaamdeel. . o. 7. 6 T engte van het fchaamdeeL • • • • °- 9- o». AfS tuffchen de uiterftens der twee hoornen yan den ftaart. 6. 1. a. Lengte van den kop, van de neusgaten af tot aan t achterhoofd, 00 een geraamte gemeeten. • • • 2. 1. 3, Lengte van den kop, by het achterhoofd. . . o. 9. 9 Lengte van het fchouderbeen. . ♦ • 1. 1. 6. Lengte van het armbeen. • °» «■ 5> Breedte, of liever lengte, van de maag. • • 3> «• 3Geheele lengte der ingewanden, van de keel tot den aars, .TJÏ hnnHpTd zes-en-zeftig voet, drie duim, dat is te zeggën, twinïg maat zo lang" als het geheele lichaam van het dier. -, / » Hoogte van het hart. • • k js. o. Breedte van het harU - • ► 1. 11. 6. Lengte der nieren.. * • * - Derzelver breedte. » •* 4' JLengte van de tong. - - * • °' „ 3' Breedte van de tong. * • • . o. 2. 3,  VAN DE LAMANTIN*} 1 o. jgy, DE GROOTE LAMANTIN DER ANTILLES Wy noemen deze foort de groote lamantin der Antilies , omdat zy nog he den in den omtrek dier eilanden fchynt gevonden te worden, fchoo n zy daar zeldzaam geworden 15 ïedert dat die eilanden bevolkt zvn n lamantin verfchilt van de Kamtfchatkafche in de volgende karakters • het ruwe en dikke vel is niet volftrekt naakt, maar bezaaid met eenigehairen die ei-kleurig zyn gelyk het vel zelf is (a). Daar zyn aan de^hand vyf zichtbaare nagels (b), vry gelyk aan die van den menfeh. Die *tïell *y»?T:}m 'j da%reilboven is '«* n^t alleen eene beenachtige: elf achtigheid voor yder kaakbeen, maar ook twee-en-dertig b£an!!n ^n binnen in den bek (d); en integendeel fchynt het zeker, dat bvden lamantin van Kamtfchatka het vel volftrekt ontbloot is van hair: de handen zonder regels, noch vingers^noch nagels, en de kaakbeenen zonderTan den; alle deze verfchillen «%i meer dan genoegd om 'er twee onS fcheidene en afzonderlyke foorten van te maaken. Deze Iamamfn verder zeer verfchillende in de evenredigheid en grootte van hit 1;1 zyn Die der AntiJJes is minder groot dan dil van KanSaf*of hfe een minder dik lichaam; zyne lengte is üegts van twaalf, veertien tien, en zelden van twintig voeten, ten zyhy zeer oud zy. Die Ju in de nieuwe reize naar de Amerikaanfche eilanden, in I?5, * p e gedrukt,, befchreeven is, hadt maar agt voeten in den omtrek teren veertien m de lengte, terwyl de lamantin van Kamtfchatka, waarvanwv gefproken hebben, omtrent agttien voet in den omtrek, en drie en L7J tig voet en eenige duimen in de lengte haaien konde. In weerwil van ÏÏê deze verfchillen gelyken deze twee foorten van lamantins malkander in al het overige van hun maakzel; ook hebben zy dezelfde natuurlvkgebrui ken; beiden beminnen zy eveneens het gezelfchap van hunne St en zyn van eene zachte, gerufte, en vertrouwende geaartheid Zv f ™de tegenwoordigheid van den menfeh niet te vreezen- 7 Ichynen Men ziet de lamantins der Antillifche eilanden aWd w j, j • j nabuurfchap der kuften en fomtyds aan de ZnL Z^^en^ 5 *? het waarfchynlyk, 't geen Oviedo (e) en Gouaw (ƒ) heeften zei! (b) Hilioire Mvx. pag. 323, öV. O) Zie Clusiuj» £9 Oexjwelin, Hilioire des Aventuriers, Tom. II. pas, nj W/ CO OV«^. XIII, Cap. X "'F«g< 134> G*»6\ Cap. XXXI. Bb $  ,P8 D E NATUURLYKE HISTORIE gen, dat zy zo wel in de rivieren als in zee leeven; dit ftuk is evenwel niet waar dan ten opzichte van den kleinen lamantin, daar wy in het vervolg van fpreeken zullen, en het fchynt zeker, dat de groote lamantin der Antilles even weinig als die van Kamtfchatka de rivieren opzwemt, en dat de een en ander zig altyd in de zoute en brakke wateren onthouden. De groote lamantin der Antilies heeft, gelyk als die van Kamtfchatka, een zeer korten hals, een zeer dik en zwaar lichaam, tot aan de plaats daar de ftaart begint, die geduurig afneemt, tot aan de vin, die denzelven befluit. Beiden hebben zy ook zeer kleine oogen , en zeer kleine gehoorgaten, in plaats van ooren; beiden voeden zy zig met wier en andere planten , die in zee groeijen, en hun vleefch en vet, zo zy niet al te oud zyn, zyn eveneens goed om te eeten Beiden brengen zy maar één jong tevens voort, 't welk de moeder omhelft, en dikwyls tuffchen haare handen draagt; zy zoogt het een jaar lang, na welken tyd het in ftaat is zig zeiven te bezorgen, en groente te eeten: volgens Oviedo echter (g), zou de lamantin der Antilies twee jongen t'eener dragt werpen; maar dewyl het fchynt, dat by deze foort, even als by die van Kamtfchatka, de jongen hunne moeder niet verlaaten, dan twee of drie jaaren na derzei ver geboorte, zoude het wel kunnen zyn, dat die SehryyW twee jongen van verfcheidene dragt dezelfde moeder hebbende zien volgen, daaruit beflooten hadt, dat zy inderdaad twee jongen tevens ter wereld brengen. Q) Hiftoria India Occidcnt, Lib. Xill. Cap. X. DE GROOTE LAMANTIN VAN DE 1NDISCHE-ZEE. Wy hebben in het XlII^e Deel, blz. 250 en 251 bygebragt, het geen de reizigers le Guat en Dampier gezegd hebben van de lamantins, welken zy gezien hebben aan 't eiland Rodrigue en de Philippynfche eilanden, en die ons voorkwamen veele gelykheid te hebben met de groote lamantins der Antillifche eilanden; wy denken evenwel niet dat zy volftrekt van dezelfde foort zyn, want het is naauwlyks mogelyk, dat deze dieren den overtogt gedaan hebben van Amerika naar de Ooft-Indiën; men zal in het volgende artykel zien de byzonderheden, die bewyzen, dat zy niet verre kunnen zwemmen, noch de groote zeën doorkruifen.  VAN DE LAMANTINS. iop DE KLEINE LAMANTIN VAN AMERIKA. Deze vierde foort, kleiner dan de drie voorigen, is tevens talryker, en meer verfpreid, dan de tweede in de heete klimaaten der nieuwe Wereld; zy wordt niet alleen op alle de kuften gevonden, maar ook in de rivieren en de meiren, die binnen in de landen van Zuid-Amerika zyn (a) als in de Orenoque (b) , de Oyapok, de rivier der Amazoonen, enz.; men vindt hen ook in de rivieren, en in de baai van Campeche, en rondom de kleine eilanden, die ten zuiden van het eiland Kuba zyn. De groote lamantin der Antilles verlaat de zee niet, maar de kleine verkieft de zoete wateren en zwemt de rivieren op tot duizend mylen afftands van de zee (c). De Hr. de la Condamine heeft 'er gezien in de rivier der Amazoonen tot aan de watervallen van Borjas, boven welken 'er geene gevonden worden. Hec fchynodac die kleine Amerikaanfchelamantins beurtelings in de wateren der zee en in die der rivieren leeven, naar maate zy daar voedzel vinden; maar zy onthouden zig ftandvaftig op de verhevenfte gronden der laage oevers, en in de rivieren daar de planten groeijen, waar mede zy zig voeden; men ontmoet hen nooit digt by fteile bulten, daar het water diep is (d), noch in volle zee op groote afftanden van het land, want zy zouden daar niet kunnen beftaan, dewyl zy geen vifch fchynen te eeten; zy bezoeken dus geene plaatfen, dan daar groente valt; en het is te dezer oorzaake, dat zy de groote zeën niet kunnen overtrekken als op welker bodem geene gewaffen te bekomen zyn, en daar zy gevolglyk by mangel van voedzel en krachten zouden omkomen. Dus gelooven wy niet dat de lamantins van de Indifche zee, en die van de Senegalfche kuften, dezelfde foorten zyn als de Amerikaanfche lamantins, 't zy de kleine of de groote. De reizigers (